INSTITUUT DE VOOYS VOOR NEDERLANDSE TAAIEN LETTERKUNDE AAN Dl RIJKSUNIVHRSITarr Ti UTRECHT
C VQS, . ' : •
CU
-
L
LONDINIAS,
rijksuniversiteit utrecht
■
4
3 oo O
n
Cgt; E p Igt; E I 1 [gt;pUK
LEI tgt;EN A.W. 5MTH OFF IS
1.
Muze, bezing mij den tocht van het viertal mannen uit Neerland Over de schuimende zee, naar do rossenbedwingende Brittou. Velerlei zeeën bevoeren z' en kenden al monige landstreek, Talen en zeden: Neaules en Porthmos, wijze verspreiders
10
Aller geleerdheid: verder Oïlmos, zeldzamen boekschat Zamelend; hen vergezelde de kunstdoorvorscher Aloopex.
Zij nu den eerdienst trouw der beschavingkweekster Athena, Rustten zich toe tot den tocht op den landomspoelendeu zeeplas, Tot waar 't Britland rijst uit de zee, 't groenheuvelig eiland. Daar toch wilden zij otters en hulde vereeren den beelden Die het museum veilig bewaart als het kostbare kleinood, Eenmaal 't Parthenon sierend en schoon afbeeldend Athena's Roemvollen zege en 't feest van den panathenaiïschen optocht. Die toch waren voorheen uit den tempel van Attika's hoofdplaats Medegebracht: door de zonen van 't rossenbedwingende Britland, Stoute beploegers der zee, buitzoekend en schittrenden kunstpronk, Want zij otterden trouw aan den zeeënbeheerscher Poseidoon. Hem, die het vurige paard met een slag des geweldigen drietands Schiep uit de rots, en aan wien zij 't bestuur van het schip en
[het renpaard
Dankten, beloonden zij 't best door deu tempel te rooven zijn
[beeldwerk,
't Eeüwiger eere gesteld aan Athena's triomf op Poseidoon; Feidias' heerlijke kunst! - Ach! dikwijls schond de verwoesting 't Marmeren huis van Athena, verbouwd tot een christlijken tempel; Kerkscho Sophia verving de olumpische; — d' attische godsmaagd Week voor de byzantijnsche, verbeeld in het bont mozaiekwerk. Daarna heerschte de Prank, straks woei er de vaan van San Marco; Eindelijk, — wisslend zwaard en geloof! — werd d'attische rotsburg Buit van Mohammed's kroost, en het Parthenon kerk van den Islam.
Middelerwijl ontstak Europa tegen de Moslim Woedenden krijg, en de Turken verschansten deu burg en den
[tempel.
Hierheen richt zijn geschut Morosini, Venetië's veldheer,
Lang te vergeefs, tot Ares de stedeuverwoester een luitnant. Jeugdigen Duitscher — en duitsche geleerdheid boet het vergrijp
[steeds,
Ottrend aan Hellas' goden aesthetische boekhekatomben — Kaderd' in schijn van een spie en verraderlijk sprak: „In den tempel
11
Borg ineu 't kruid, richt daar een verderfllijke bom die het aansteek!quot;
't Schot trof juist en het kruid, ontploffend, scheurde den tempel, Honderden mannen eu vrouwen begravend in marineren kunstpuin. Vrijdag, 't ende Septembris van zestien zeven eu tachtig.
Lang noch bleven de grof mishandelde beelden des bouwvals Turkschen schutters teu spel, of vermaald als spijs van den kalkbak, Tot ze verweerd en verminkt, door den britschen gezant bij de
[Porte,
Elgin, gered, nu worden vereerd iu het British Museum.
10
Aller geleerdheid; verder Oïlmos, zeldzameu boekschat Zamelend; hen vergezelde de kunstdoorvorscher Aloopex.
Zij nu den eerdienst trouw der beschavingkweekster Athena, Eustten zich toe tot den tocht op den landomspoelenden zeeplas, Tot waar 't Britland rijst uit de zee, 't groenheuvelig eiland. Daar toch wilden zij otters en hulde vereeren den beelden Die het museum veilig bewaart als het kostbare kleinood, Eenmaal 't Parthenon sierend en schoon afbeeldend Athena's Eoemvollen zege en 't feest van den panathenaüschen optocht. Die toch waren voorheen uit den tempel van Attika's hoofdplaats Medegebracht door de zonen van 't rossenbedwingende Britland, Stoute beploegers der zee, buitzoekend en schittrenden kunstpronk, Want zij otterden trouw aan den zeeënbeheerscher Poseidoon. Hem, die het vurige paard met een slag des geweldigen drietands Schiep uit de rots, en aan wien zij 't bestuur van het schip en
[het renpaard
Dankten, beloonden zij 't best door den tempel te rooven zijn
[beeldwerk,
't Eeüwiger eere gesteld aau Athena's triomf op Poseidoon; Eeidias' heerlijke kunst! - Ach! dikwijls schond de verwoesting 't Marmeren huis van Athena, verbouwd tot een christlijken tempel; Kerksche Sophia verving de olumpische; — d' attische godsmaagd Week voor de byzantijnsche, verbeeld in het bont mozaïekwerk. Daarna heerschte de Frank, straks woei er de vaan van San Marco; Eindelijk, — wissleud zwaard en geloof! — werd d'attische rotsburg Buit van Mohammed's kroost, en het Parthenon kerk van den Islam.
Middelerwijl ontstak Europa tegen de Moslim Woedenden krijg, en de Turken verschansten den burg en den
[tempel.
Hierheen richt zijn geschut Morosini, Venetië's veldheer,
Lang te vergeefs, tot Ares do stedenverwoester een luitnant, Jeugdigen Duitscher — en duitsche geleerdheid boet het vergrijp
[steeds,
Offrend aan Hellas' goden aesthetischo boekhekatomben — Naderd' in schijn van een spie en verraderlijk sprak: „In den tempel
11
Borg tneu 't kruid, richt daar een verderfllijke bom die het aansteek!quot;
't Schot trof juist en het kruid, ontploffend, scheurde den tempel. Honderden mannen en vrouwen begravend in marmeren kunstpuin. Vrijdag, 't ende Septembris van zestien zeven en tachtig.
Lang noch bleven ds grof mishandelde beelden des bouwvals Turkschen schutters ten spel, of vermaald als spijs van den kalkbak. Tot ze verweerd en verminkt, door den britschen gezant bij de
[Porte,
Elgin, gered, nu worden vereerd in het British Museum.
II.
Bulderend klonk, dat de zee opbruiste, de lach van Poseidoon, Toen daar 't beeldwerk lag, ontredderde blokken, een puinhoop! Spottend luidde zijn woord tot de godlijke Maagd Athenaia: „Daar dau ligt wat er rest van uw veel te verwaten gedenkpronk; 't Beeldde u af in uw trots, toon gij Attika schonkt den olijfboom. Mij overwont en verdreefib uit mijn recht als Attika's schutsgod. IJdele waan! Reeds lang rust 't volk, u zoo lief, in den Hades. Eossenbedwingende Britten beroofden uw tempel, en 't sieraad.... Schoon voorwaar is 't wat er nu ligt 1 Als een oogst van het slagveld. Armloos, 't kleed in een flard, onthoofd of verminkt in het aanzicht; Smadelijk zijn z' u ten spot, en uw Byron schimpte van Elgin: „Neusloos zelf, brengt deze ons ook slechts neuslooze blokken!quot;
13
Toornig antwoordt Zeua' klaaroogigo dochter Atliena:
„Grof is 't woord, en het teekent den smaak van uw tranig gezel-
[scliap.
Soms geeft landen en volken te zien geen fijner beschaving;
Wijsheid voert g' op uw rug..... maar adelt den bok de tragedie
Waar hij den naam toe gaf? Of maakt het den muil tot een wijsgeer Als hij een Sokrates draagt? Ha! zelf toch bracht gij dat beeldwerk Hier, en gij weet noch niet dat het buiten de grenzen van Hellas, Thans door de wereld mijn roem bazuint en den attischen kunst-
[geest,
Daarin het eevst doorgrond in zijn glans en verheven beteeknis. Pelgrimsdoel zijn z' ieder die streeft naar hoogere wijding.quot; — Dus Athenaia, — de blos van den zeegod kleurde den avond.
14
Yroolijk zaten op dek de batavisclie inannen. Het stoomschip Hupte bevallig op 't zachte gewiegel der golven; in d' oostwind Wapperden wimpel en doek; zóo zweeft op orcliestrischen maat-
[klank
Lenig en slank de danseuse. — Okeanos, vriendlijke grijsaard, Slechtte de ruggen der golven; in 't ronde, in kudden of eenzaam. Dwaalden de robben, de diepte alom ontstegen, op quot;t zeevlak. Schuimende golfjes gelijk, en zij brachten een bitteren zeereuk Mee uit de diepte. Zij weiden, tot Helios 't zonnige vierspan Neerwaarts drijft in het west; dan telt en verzamelt ze Proteus, Jaagt z' aan de kust en hij legt er zich tusschen te rust als een herder. „Gunstige teekens,'' sprak nu de donkergelokte Oïlmos, „Hebben de goden beschikt, ziet, rechts vliegt immer de zeemeeuw.quot; „Vuige belastring,quot; schertste Neaules, „beschreef ons de zeereis Vol van gevaren en krankte, de haring vijver, hij brengt ons Eustig en snel naar het doel.quot; En de oudheidkundige Porthmos Sprak de gevleugelde woorden; „Wij zijn ook vertrouwden van
[oudsher,
Wij en de zee, zij herkent ons vast als de zonen der Janmaats, Landontwoekraars, zeetolgaarders, beschikkend het zeerecht, Veegend alom d'Oceaan met den bezembewimpelden masttop.quot; Nauwlijks was het gezegd, of de vormenverwisslende Proteus Schudt zijnen baard en vermaant: „Overmoedigen, weest zoo
[brutaal niet;
Oude Okeanos is u een vriend, maar.. .. hoort u Poseidoon, Jongere zeegod, —weinig vereert gij hem. — ducht zijne wraak
[dan;
Bitter vertoornde den god al uw hulde gewijd aan Athena!quot; Aldus sprak hij ; en zamelt de kudden en bergt ze voor stormweer. Zij nu beefden van schrik, en zij namen wat dampende rumgrog.
15
Eerst aan den zeegod plengend. te weren den dreigenden onspoed. Blonde Selene intnsselieu verrijst, haar zilveren weerschijn Trilt als een lichtzuil recht voor den boeg; reeds blinkt ook de
[beerstar.
Turend vindt door de tonnen de stuurman zekeren vaarweg; D'ijzeren klepel bom- in den boei daar ginder aan stuurboord; 't Sissende sein van den vuurpijl stijgt, — ginds vonkelt al Harwich! 't Stoomschip tempert zijn gang, nu spiedend van boven de schipper Roept zijn bevelen. herhaald door het tweetal mannen aan 't stuurrad.
't Machtig bewerktuigd schip volgt willig den starenden vuist-
[greep,
Dwars door de hoofden; — de trossen bevestigen 't hijgende vaar-
[taig.
Tegen den steiger geleund, en verheugt ontscheept zich het viertal, quot;t Wegeubeheerschende kroost vau Hefaistos voert ze dan windsnel Heen naar de machtige stad van de vorstlijke weduwe Nike.
Hoe veel wonderen zagen zij, zwervend in 't prachtige London! Nu eens trokken zij, dapper den weg zich zoekend in 't warnet, Straten na straten ten einde, of voeren den brugrijken Theems op Boven het dek van de hooves, als vliegen op 't water verschietend; Zagen de kostbare winkels, paleizen of glazen museums ; Parken, oasen der stad, waar wemelt de aadlijke wereld, Hobblende ruiters, en lady's geleund in het glanzende rijtuig; Poeder in 't haar en een roos in het knoopsgat sieren de dienaars. Elders het Huis der gumnasteu, geolied, geglad met de staatskunst, Vellend bij beurt elkander in hoogen politischen woordkamp. Ook de fabrieken van wetten, voor eigen gebruik en voor expert. Ginds de abtdij vol praalgrafpronk, naast preeken van ootmoed; 't Gouden kroonsieraad voor vorstlijke hoofden en quot;t houtblok
17
Om ze te hakken; de kroon blijft heilig bewaard in een glasschrijn. Thackeray's snobs, Sam AVeller, Tobias en godlijke Fallstafl', Hansom en omnibus, monsclien van allerlei kleuren en kleeding, Kruisten er, levende draden, geweven met koortsige snelheid Drieërlei wereld door, — óp, boven, en onder den stadsgrond; Ja, in de lucht zelfs wisselt gedachten 't elektrische draadwerk. Dat met zijn strepen de ruimte doorlijnt als een reuzig muziekblad. Steeds doorkruisten zij straten en pleinen, de vlugge Neaules Leidde hen snel vooraan, — tot Helios zonk in de westkim. Dan zich reinigend, oflren zij 't beste der rnndren den goden. Plengend den gouden Oporto. Des avonds hoorden zij 't zangspel. Zagen een tooverballet waar honderden Chariten dansten, Kunstig als kevers gedost en ook andren als bijen of vlinders. „Entomologische les,quot; dus noemde 't Xeaulcs, en Porthmos Merkt 't gaasvleugelig koor der Libellula's op en hij noemt ze: „Kostbre libellen, en danspamlletten, balletincunablen,
Vreugd voor den bibliomaan.quot; Weer elders bezochten z'een lusthof. Waar in festoenen geslingerd het gaslicht bloeit en muziek kweelt; Tuinen der Hesperieden gewis in het Zalige Eiland,
Waar Zeus Hera bemind' en de Levensboom met de gouden Appelen wast, waar mild de ambrosia streelt en de nektar. Docli als nacht op de aarde de vochtige vleugelen uitbreidt, Keeren zij moede naar huis, zacht kust hen slaap op het rustbed.
18
V.
Nauw daagt Eoos — vaak ook was liet wat later in (Tochtend — Of weer tijgou zij voort met moed aan den verderen arbeid; Arbeid, want 't is alles zoo groot, reusachtig en ver hier, Dat zelfs 't eten en drinken, het zien en het slapen een werk is. Plotseling echter verstomt het gedruisch, — met geslotene oogleên Staan nu de huizen te droomen in ledige straten; de briefpost Meent 't waar 's zondags zonde gedachten te wisslen in briefschrift; Handel en nering slaapt, ook het zielloos starende stoomtuig. Heilig heet zoo'n dag, — vol rust en genoegen den werkman. Maar in de hoogere kringen gewijd aan den deftigsten vormdienst. Wereldsche boeken, muziek en theater verbiedt hunne godheid. Deze bewoont ook eenzaam en eenig een ledigen hemel; Eenmaal schiep hij het alles en rustte vau verderen arbeid; Wekelijks wijdt men aan hem dus heiige verveling en nietsdoen. Arbeid stakend, op zoo'n wijs, ook al om hooger belooning. Doch, 't is w-aar, hier bloeit het geloof in ontelbare veelheid; Sommigen dienen de goden van Israël, anderen Baal,
Dezen de goden van 't oude of nieuwere Rome; den wijngod, Venus, Hermes, het al der natuur; ja er zijn filosofen, Ongodisten, dewijl hun een richtige keuze te zwaar valt Tusschen het aantal goden, die elk voor de anderen valsch zijn. Eene toch eeren zij allen, de trotsche Brittannia, d'ega Lief aan Poseidoon's hart; hun zoon is d'ijzeren John Buil. Toch is 't 's zondags allen vergund, na het eind van den kerkdienst, Weeldriger maal te gebruiken en kleurig gedost op zijn feestdaags Vreugde te smaken op 't land; zoo deed ook het reizende viertal, Donkergelokte Oïlmos, Neaules de ijlende snelvoet,
Porthmos de oudheidsvriend, en de kunstdoorvorscher Aloopex. Zij nu den walm van de stad ontvlucht, en naar zuiveren luchtstroom
19
Snakkende, kiezen den weg naar Hampton en 't heuvelig Richmond, Bloemige beemden, beschauwd door den renzigen eik eu kastanje. Friscli vloeit hier noch do Theems, jong, lokkend tot lustige
[speelvaart;
Vlug in zijn wenden vervolgt hij de nimfen verscholeu in d'oevers, Kronkelend waait om zijn slapen, eu blinkend als zilver, de
[haarband.
Aldus ziet men den Theems van de heuvelen waar de paleisburg Zijn kanteelen verheft, die verhalen van Wolsey eu Hendrik, Queen Bess, Karei den eersten, schavotten eu feesten, doch waar
[thans
Schittert het werk des penseels eu de wandlaar poost van den
[werkdag.
't Grasfluweel is bebloemd met de groepen in bonte schakeering; Rustende ouderen hier, daar stoeiende kindereu; meisjes Jagend d'elastischen bal, tot do jongeling meisje en bal vangt, Haar met een kus; ginds, liggend in 't gras om de laudlijke
[luncheon
't Yroolijk gezelschap. — Zoo ook rustte iu lommer het viertal, Murray's Gids doorbladert de wijsheidkweekeude Porthmos, China's sappige vrucht ontbolstert de vlugge Neaules,
Bloemtjes verzamelt Aloopex, de kunstdoorvorscher, terheuguis: Oïlmos middelerwijl staart, somber den doukeren haarbos Schuddende, zucht, en hij spreekt de gevleugelde woorden: „O
[vrienden!
Bitter wordt soms 't hart als het rondom vreugd en geluk ziet. Daar wij vreemd ons voelen in 't land van do rosseubedwingers. jSTooit toch schenkt ons 't vreemde gewest wat het eigene huis biedt. Spijzen en drank zijn naar, rauw vleesch, ach! soep van een
[koestaart, —
't Schijnt ook 't beest spoeld' even den staart maar afin den ketel — Wijnen vervalscht, en de koffie.... helaas 1 mij foltert het heimwee IJ'eigeno huisgoón weder te zieu en de zorgende huisvi'ouw Iquot; Aldus sprak hij. Het hoofd in den mantel, verborg hij den traan-
[ vloed.
20
Vroolijk en lachend gaf hem de vlugge Neaules ten antwoord: „Weg dien somberen toon, vriend, weeg onze nooden zoo zwaar
[niet,
Richten wij naar 's lands wijs ons, het goede genietend in volheid; Snel is 't heden en kwistig in weldaan, mits gij ze aangrijpt.quot; „Mannen, gedenkt ook,quot; sprak dan Aloopex, „het schoone dat
[pas ons
Boeide in ITampton-court, Mantegna's godlijke schildring, Caesar's praaltocht, wonder van kimst en alleen wel de reis waard; Welk een verbazende kracht, elegantie en klassische hoogheid. Schoon is 't ouder het schoonste wat g' ooit in het leven te zien
[krijgt.quot;
Zoo dan bespraken zij saam wat het leven, natuur en de kunst bood. Bacchos offren zij dan van het rundvee 't beste en quot;t druifnat. Doch als nacht op de aarde de vochtige vleugelen uitbreidt, Keereu zij moede naar huis, zacht kust hen slaap op het rustbed.
21
Als gij iu 't woelige Strand, uit de schichtige reeksen van voertuig U eeueu hansom koost, door hot luik in de kap hot bevel gaaft: „Regents park, north gate, en naar Townshendhouso,quot; dan geraakt gij Daar in een uurtje; men ademt er rust in het heerlijke parkgroen. D'antcdiluviaansch reusachtige maten van London Krijgen er kalmeren vorm, ons, kroost van't historische tijdperk. Passend, wezens voor welken de honger en dorst eene grens trekt, Menschen, beperkt van vermogens der hersens en eindig van
[spierkracht.
Wie in die stad met geraak zich bewege, die weze een mammoeth Met hulpstoomvermogen er bij. Hier echter verkwikt u 't Prische gebladert en water en spelende kindren op 't grasveld; Tsjielpend neuriën sijsjes en mezen in stede der stoomfluit.
Hier aan den zoom van het park ligt 't kunstige huis van den
[schilder;
Niet lang hebt gij te zoeken, 't verraadt weldra zijn bewoner Door zijn gekleurde versiersels aan posten en zuilen, en't salv e. Alma met d'ijzeren wil, spot lachend om alle vermoeinis;
Maar geen reiziger is hij, en kan als hij leven en oudheid Buitte ten baat zijner kunst, zich rustig vermeien in quot;t hoekje Waar hij zijn home en zijn Muzen bezit, en zijn tooverpenseelen. Hier is 't of Pompei herrijst; de poëtische kunstnaar Tooide het al met versiering en stoften van zeldzame vinding: Aardwerk, bronzen, en spreuken, een toovring van smaak en
[verbeelding.
Hier een vertrek waar de zuilen, de weefsels, de vloer en de rust-
[bank
Ons in de zalen verplaatsen van Lesbia, Glaucus, Catullus; Grinder de werkplaats, — voor, bij den ingang prijkt Predegonda, Wraakzucht broedend in 't hart; daar Hilperik's vrouw Graleswintha.
22
Dan Galeswiiitha vermoord, — doch biunen vertooueu de wanden Tusschen gebloemte en ranken geschilderd, helleensche gestalten: Over de zoldring, rozig eu kleurig omlijst, eu in luchtblauw Zweven zij, beelden van licht, dood, jeugdige kracht en bekooring. Chariten dansend ten reie, en Moiren met 't spinsel der levens; Schuw ontvlieden Pleiadeu de reuzige liefde Orioon's;
Helios rijst aan de kim, met zijn steigrende rossen in zongloed; Ares buigt zich ter aard op de lippen der liggende Kupris, Schalk lacht Eros hun toe. Bij 't wijnvat rust Dionusos,
Vette Silenos slurpt zijne schaal, dat de wiju van zijn kin stroomt. Hier blaast 't scheppend vernuft van den meester het leven in
[d' oudheid.
Trotschen Tarquinins ziet gij, terwijl hij de koppen der slaapbol Slaat met zijn koningsscepter; gij treedt op Pompei's plaveisel, Ziet er het meisje dat lonkt en den wandlaar biedt haren bloemschat, Leest aan den schouwburgmuur het bericht vau het stuk, de verzoeners,
Byrrhia, Dromo____men geeft dus Tereutius' Andria heden.
In 't nymphaeum bespiedt gij de stoeiende badende vrouwtjes. Dartel besproeid door den sfinx, en zich sponzend, olieënd,
[schrapend.
Is nu de schoone gekapt en gegeurd, dan ligt z' op de rustbank, Kijkt uit het venster en telt en bespiedt al wat er voorbij gaat; Eindlijk bespeurt zij den slaaf met de tafeltjes, veilig verzegeld....
quot;Wat hij op 't glanzende was haar griffelde ?____Komst?____of een
[stoornis ?____
Ja, hij komt! — En zij daalt in denhof van de marnieren treden, quot;Waar haar het bootje verbeidde, en ook de geliefde, ter speelvaart. quot;Wichtig gewapende archaeoloog, zoo zaagt gij ze zelden, Claudius' angst, Agrippina G-ermanicus' urne beweenend, 't Wijnoogstfeest, of de bank met het mijmerig licht van den
[herfstnacht.
Krachtige mannen, met spereu en schild, in pyrrhichischen
[krijgsdans,
Perikles boven de stelling van 't Parthenon Peidias' werk ziend.
23
Hier houdt over de granen des Farao's Jozef liet opzicht;
Daar de egyptische vorst met het lijk van zijn zoon, en de moeder Stort zich al jaminereud neer op het offer van Jahveh's bezoeking. Dan eert cither en fluit met de klagende deunen de mummie, Onder het tempelgewelf met de lotosdragende zuilschacht.
Machtige geest, dat al schiep uwe verbeelding en kennis Leenend den schittreudsten vorm aan het sluimerend stof van
['t verleden.
Ook de godin van het huis gunt 't zien van de cella alwaar zij, Schoone, talentvolle Muze in 't sleepend gewaad, met den haarband Die om het goudene blond zich stengeit, het sierlijk penseel voert.
Toen zij zoo haddeu bewonderd, genoten zij 't frissche des avonds In het prieel van den hof, met gekruide gesprekken en laving. Attiesch bleef slechts quot;t schoon en de geest vau de vrouw en
[gezusters.
Maar toen heerschte in plaats van hot oude, de vroolijke jonkheid.
24
VII.
Namvlijks lichtt' aan de kim 011 verrees roosvingrige Eoos, 01' weer tijgen zij voort niet moed aan den verderen arbeid. Bockmagazijnen nu vindt inon iu menigte, waar tot de zoldring Duizenden deelen, het kroost van do persen der eeuwen, vergaard zijn:
Atlas-mastodonten, gigantische folio-sauren,
Tijgergevlekte geribde oktavo's, herkauwende kwarto's, Incunabel-fossielen, onvindbare wandlende bladen,
Efemerieden, en prenten en Elzeviers — alles doorwroetten Hier onze bibliofielen, ook zochten zij wondren der bindkunst; 's Binders hand had deze in 't malsche francijn of marokko Keurig gekleed en geprent met de kunstige goudene stempels. Ladders beklommen zij hoog en zij wroetten in 't stof van het
[pakhuis.
Wedstrijd was 't daar vaak wie het schoonst'ontdekte,'t uniekste, Nu eenen band van Capé of een deel van ..Grolier en zijn vrienden,quot; Dan een gewrocht van Deróme, en 't deed niets wat er in
['t boek stond.
Mits Pasdeloup of Duru het de gratie verleende en wijding. Vurig beminden zij ook gebrocheerd en noch maagdelijk drukwerk. Nooit door het mes van den binder geraakt en met breeden papiermand.
Voor zich staarden zij somber, benijdende hem die een buit ving, Droefheid voedde het hart, tot Athena hen weder verzoend had, Saam zich verblijdende dan, prees ieder den vond van den ander.
Toen kwam 't feestelijk uur om vereend zich te voegen ter beevaart Naar Athenaia's tempel. In d' ochtend namen z' een tweetal Hansoms, — dus naar den vinder genoemd —een gemaklijken
[zetel
Bouwd 'et de wageubewerker; een porte-brisée aan de voorzij;
25
Raderen maakte hij, twee, zeer groot, veelspakig en wiekanel, 't Alles vernissende, sierde hij 't fijn met een bies aan den wielrand, Ook om de stralende spaken, die bliksemend glanzen in 't zonlicht. Voor is rt uitzicht vrij, want van achteren, huog op zijn zetei Stuurt met de lederen teugels de drijver het ros met gewisheid. Ieder besteeg nu den wagen; de drijver, eeii bloem in het knoopsgat:. Zwaaide de zweep, „-all right,quot; 't ros schudde den kop en ver-
[hief zich
Hecht in het tuig, dan stoof het vooruit; schel ratelde't wielpaai'. Krachtig draafden zij, d' eene nu voor dan de ander; behendig Meden de drijvers de hoeken en kortten do teugels of vierden. Plotsling hielden zij stil in een chaos, karren en rijtuig Warden dooréén, luid schreeuwden de wagenaars, — zoo, als de
[kindren
Spelen het paardspel saam, tot de touwen verward in de knoop zijn; Hoort, d' een wijt het den ander; zij krieuwen; tot helpend de
[moeder
Komt en de twisters scheidt en met moeite het touw uit de
[war haalt, —
Zoo ook schreeuwt men en tiert, tot op eens een gehelmde policeman Springt in 't gewoel; een wenk, en hij temt z' en gebiedt hun de
[richting.
Snel dan schieten zij voort en bereiken het huis van Athena.
as
VIII.
't Breede berookte gebouw heft hoog op ionischen zuilgang 't Hoekige veld van den gevel, met 's menschen beschaving in
[beeldspraak.
Voor in de hal stroomt water in heldere bekkens en drinkschaal; Eerst dus wiesschen zij zuiver de handen en plengden der godheid. Daarop traden zij voort tot het binnenste. Hier nu vertoont zich Gansch d' ontwiklingsloop van de aarde, gedierte en menschdom; Ook uit den voortijd, toen de gigantische herten en mammoeth's 1)'aarde bewoonden, de mensch noch nauwlijks leefde in d'oerstaat. Toen hem de gaaf noch sierde te kwispelstaarten bij blijdschap;
27
Tot uit den vierhand straks zich vormde de darwinsche tweehand Wapens, gereedschap, potten uit steenperiode of bronstijd; Later Egypte's kolossen; assyrische stieren met wigschrift.... Eindlijk staan z' in de hal die Athena's heelden gewijd is — Heilige trilling grijpt z' in het hart, — daar ligt dan de beeldschat, Schoon en verminkt al s de blaadren der roze, verstrooid door den
[moedwil.
Toen ontvlamde Aloopox en sprak de gevleugelde woorden: „Zoo dan zijn we aau 't doel en beschouwt gij het hoogste der
[beeldkunst;
Ziet, 't is nü niet 't nieuwe gewaad, als men placht in Athene, Dat wij der schutsmaagd brengen — men kleedt thans eerder de
[goón uit —
Maar eene hulde aan haar, in de kunst waartoe zij bezield heeft. Als zich de geest allengs, overweldigd eerst van den aanblik. Weder te zaam vat, komt, dan beschouwen wij 't alles behoorlijk: Eerst de gebeitelde platen, die rondom boven de zuilreeks Prijkten, Hellenen in strijd met de woeste Kentauren, een
[worstling
Als Athenaia zelf met de stoute Griganten, en Hellas Eenmaal streed met de Perzen, — beschavings zege op ruwheid. Heerlijker zijn de reliëfs die, een band van honderden meters Vormend, den optocht tooneu der panathenaiïsche feesten, Als zij met zangen en offers Athena brengen den peplos, 't Nieuwe gewaad door de attische vrouwen geweven. Den optocht Openen ruiters; voort in galop rijdt wie er gereed is;
Anderen leggen den paarden het hoofdstel aan, of den mantel Slaan zij zich over de schouders en binden het haar of den schoenriem;
Vlug dan bestijgen zij 't ros en zij spoeden zich meê in galop voort, Streelen de manen en nopen het ros met de hand of den hieldruk. Scharend hun breede geleedren; en ginds feestwagens, en grijsaards Statig en schoon; dan koeien bestemd voor de offers, en wolvee; Mannen den wijnkruik dragend, en spelers op fluiten en cithers; Weer vierspannige wagens, en nochmaals breede geleedren
£
28
Ruiters, vrij op het paard en te zaam in de schoonste beweging. Welke gestalten! bevallig om strijd, in den glans hunner jongheid; Golvend hupplen do paarden, wij hooren ze brieschen en trapplen, Trotsch op hun ruiters schudden zij 't hoofd, hoog, 't opeue neusgat Snuift en zij tripplen van vuur op den slank veerkrachtigen enkel. Ziet, hier volgen de meisjes met kannen en schalen en reukwerk, Eindelijk 't kleed der godin; — ginds zitten d' ambrosische goden.quot;
Aldus sprak hij, en allen bewonderden 't homelsche kunstwerk, 't Breede begrip en den smaak, zoo edel en tevens natuurlijk; 't Zacht reliëf, slechts weinig verhoogd, is kantig aan d' omtrek, Dit maakt 't fijne der vormen, en 't dichte der groepen zoo luchtig. „Vreemd,quot; sprak Porthmos, „zulke modellen te hebben en zoo veel Leelijke beelden te maken als hier op do straten te zien zijn. Ziet eens Havelock, Peel, dien Nelson! en d' ijzeren hertog!quot; „'t Ligt in den smaak,quot; zei Oïlmos, „die tusschenhet grillige, plompe Wankt en gezochte verfijning; er faalt artistieke volmaaktheid.quot; „Zacht wat!quot; zeide Aloopex, „vergeet niet Albert's gedenkmaal. Rijk door beelden en bouw; daar trokken zij nut uit het voorbeeld.quot; „Toch iets weeks, die beelden, te glads, en zoo ver van de kloekheid, 't Porsche en fijne te zaam, die hier als een wonder vereend zijn. Kwelling en lust te gelijk voor den nieuweren kunstenaar; ziet nu quot;Wat van de groepen der gevels ons rest, en Aloopex verklaar' het.quot; „Weer Athenaia's roem, — in het westfront zag men Poseidoon, Daar hij de zoutbron sloeg uit de rots; doch Pallas Athena Schiep den olijfboom, won er den wedstrijd mee en den voorrang. Hier werd 't meeste verwoest; daar ligt noch de forsche Kefisos; Hoofdloos lijf; maar het steen is vleesch, en de marmeren borst
[aamt;
't Is de natuur, maar het hoogste, wat ooit de natuur aan het licht
[bracht.
Dan de verminkte gestalten, Asklepios naast ïïugieia,
Poseidaon's torso en Amfitrite; d'Ilissos.....
„Godheen,quot; zeide Xeaules, „verheugen zich ook in vooruitgang; Eerst afzichtlljke monsters, en hier... wat prachtige schepsels! Wat hen zoo schoon deed worden, is zeker olumpische teelkus.quot;
29
„Ginds werd,quot; zei toen Povfchraos, „Athena's geboorte verzinlijkt, Daar zij uit 's Vaders hoofd ontsprong in de volle hewaapmng; Deze geëmancipeerde gebruikt geen moeder; oen blauwkous Zou men ze thans ook schelden, — een meisje, patroon der
[geleerdheid!quot;
„Toch is 't alles een epos in marmer ter eer van die godsmaagd,quot; Sprak dan Aloopex; „de gevel ten oosten bewaarde het tweetal Paarden des zongods, snuivend verheft zich do kop uit den golf-
[rand;
Liggenden Theseus, Kora, Demeter, don romp van Prometheus, Iris, gevleugelde bode, en Nike, zoo forsch van bewoging; Dit zijn Kekrops' dochters, het kleed om de grootsche gestalten Plooit met een fijnheid, 't lenigst gewaad eer schijnend dan
[marmer.
Dan in den hoek rechts 't paard van Selene's dalenden wagen; 't Nachtlijk duister verzinkt bij Athena's geboort', en de zon rijst. Mannen, het faalt mij aan taal, en verstommend schouwt de bo-
[wondring.quot;
„Nochtans blijft ons veel onkenbaar, veel ook onzeker.quot;
Sprak dan Oïlmos, „de dochters van Kekrops noemt gij het drietal Zittende vrouwen, mij dunkt men verklaarde ze beter als Moiren. Theseus? neen, 't is eer Diouusos, de huid van den panter Duidt het genoeg, en de hand droeg zeker een staf of een thursos.quot; „Geen Dionusos kan er ge....quot; „Komt,quot; viel toen in de rede Porthmos, „ziet eens hier, aan de groep van Demeter en Kora, 't Achtergedeelte des zetels vertoont noch grieksche karakters, 't Inschrift duidt op den naam van Feidias; van 't epoiese Staat er de P noch...„Gansch ongewoon, nooit kan het een P
[zijn....quot;
„Och! een begoochling,quot; zeide Neaules, „dat schrift is illuzie, Haksels zijn het in 't steen, dat's al.quot; — Zoo streden zij heftig. Toen in hun midden op eens Athena verscheen, de gelijkuis Droeg zij van eene der maagden van 't land, klaaroogig en krachtvol. Rijzig, het goudblond haar kroont fier het gelaat als een helmbos, 't Aanschijn lijkt het ivoor, dat de karische vrouw met het purper
30
Opkleurt; 't fijne gebloemde gewaad, dat de sierlijke schouders Dekt, zwelt breeder op zij en van achter iu kunstige plooigroep, Daleuil van ouderen eng tot den roet eu het teekent den rythmus Schoon van de lichaamslijnen. Zij zagen haar aan met bewoudring. Argloos scheen zij een meisje, daar bezig een studie te teeknen. „Staak 't onvruchtbaar twisten, o vreemdlingen,quot; sprak zij, „wat
[zoekt gij ?
Schoonheid ? laat dan het kloven van archaeologische haren Anderen; 't kunstwerk leeren wij enkel verklaren uit kunstgeest.quot; „Wapen Martijn!quot; was Oïlmos' roept tot Neaules, gebijuaamd Dus naar Maerlant's helden; hij schudde den donkeren haarlok, 't Oogglas plaatsend waar bij den neus de gevleugelde wenkbrauw Fronzend samen vereent: „in trouwe dat is er een schoon kind! Glanzend en zacht als een band van Capé! Mag 'k zeggen: I love
[you?quot;
„Stil!quot; zei weder Martijn, „niet shocking. — Godlijke jonkvrouw, Zoo toch schijnt gij, Atheua gelijkend in schoon en geleerdheid, Kunstrijk blijkt ook uw hand als de hare....quot; „Hm! fluisterde
[Porthmos,
Wees op uw hoede, of'tsoms een hetaire...Martijn weder: „Zwijg
[toch I —
Grodlijke jonkvrouw, spreek en verklaar 't ons, raadselig blijft veel; Vruchtloos zoeken wij zin en beteekenis hier van die schoenzool, Al wat van 't goddelijk beeld ons bleef; zeg, was 't van Athena?quot; „Dat,quot; zei 't meisje, terwijl uit den kleedzoom 't voetje vooruit
[treedt,
Vlug als een hinde die springt uit het bosch, en zij glanst in het
[zonlicht.
Krachtig en slank; zoo springt het vooruit en het stampt op den
[bodem, —
„Dat,quot; zei 't meisje, „dat vraagt gij het best aan een archaeoloog,
[want
Meer te doorgronden vergunde aan dezen de delfische godheid Dan zelfs weet Athenaia; zij zullen u zeker in grondplan Nevelenkoekkoekstad wel teeknen van 't attische blijspel;
31
Zelfs uit de scherf van een vinger herstellen zij gansch eene
[beeldgroep,
Kunstig de deelen verbindend met lijm vau verbrokkelde teksten quot; „Zacht wat! meisjeskritiek is soms,quot; riep Porthmos, „wat doorslaand____quot;
„Doorslaand?quot; zei ze, „het sterkste bewijs juist noemen zij doorslaand.quot;
„Nu, te volstrekt dan; 't vernuft der geleerden verdient onzen
[eerbied____quot;
„Eerbied, goed, maar de kunst____ aestlietiesch, archaeologiesch
Leert ge ze nooit doorgronden, beschouw z' in den geest die ze
[voortbracht;
Dichters en kunstnaars scheppen bezielend, en niet door ontleding. Geen filoloog ontsluit u 't begrip en genot van het dichtwerk; D'oudheid-anatomie toont enkel het doode, liet schoon' is Levend, men grijpt het alleen door den gloed van gevoel en ver-
[beelding.quot;
„Nu,quot; zei lachend Neaules, „hot schoon' is ook maar een raadsel, Kent gij het woord dier Sfinx, Aloopex ?quot; Deze hernam dan: „'t Schoon' is een oerfaenomeen, zich veel geschakeerd in ver-
[schijnslen
Ons openbarend; de hoogste potenz van het samenversmeltend Eindig'-oneindige; — wilt ge 't noch duidl ijker, 't heft het con-
[trast op
Tusschen den geest in deszelfs absolute bestaan en natuur als Wereld der zinnen; d' idee en het wezen vereenigd, identiesch. Dus in zijn vonnvolkomen gedaante ook 't ware; — zoo noemt ook Grodlijke Plato „het schoone den schittrenden glans van de waar-
[heid....quot; quot;
„Godlijke Plato, spreek mij van hém niet,quot; lachte de jonkvrouw, „'t Was een sofist, die de mythen modernizeerde tot zinbeeld. Dichter en gloedvol, maar in de beeldende kunsten een vreemd-
[ling.
Nooit ook schreef hij de spreuk, die gij meedeelt; ieder herhaalt die D' anderen na, geen vond ze bij hém.quot; — „Het beroemde gezegde,
32
Wie dan heeft liet gesproken ?quot; — „Vermoedelijk,quot; zei ze, „Picinua, Nieuwere platonist, wiens woorden men leende den meester; Sehoonlieid noemt hij den glans dien t licht van het goede terugstraalt.quot;
Zij nu verbaasden zich zeer en zij spraken de woorden al fluistrend: „Wie toch mag zij wel zijn?quot; — „Eene schrijfster gewis!quot; —
„Maar ik zie geen
Inkt aan do vingers, zoo blank- en mot nagels als schelpjes en
[rose.quot; —
„'t Moet wel oen schrijfster zijn, wie anders zou er zoo driest zijn!quot; „Driest? foei!quot; zeide Aloopex, „want menige leert ons de lesse. Ons, in de school gedresseerd, overwint haar natuurlijke takt
[vaak.quot;
„Nu! 't is zeker,quot; beweerde Neaules, „dat Plato gelijk had, Zeggende: „'t schoone is moeilijk.quot; — „Het schooneis wisslende
[Proteus....quot;
„'t Schoone is____schoon,quot; zei d' ander. — De laatste: „Het schoon
is.... een jonkvrouw!quot; „Amen!quot; zeide het meisje, „dat is de verstandigste stelling.quot; Zoo door de godlijke maagd onderricht, aanschouwden zij 't beeld-
[werk
Lang noch, traag in het scheiden en omziend telkens bij 't heengaan.
Ook naar de jonkvrouw zagen zij om. Heeds is z' in de voorhal. Zweeft van de trappen, den wagen bestijgende, grijpt zij de teugels. Ginds, als een glanzende wolk, ontsnelt z' in den blinkenden
[wagen.
Zij nu herkenden Athena, en staarden verschrikt en met eerbied.
„Dat's geen gangbare munt, hei! ho!quot; schold schreeuwend een
[straatknaap,
Wien zij voor 't houden der rossen een muntstuk gaf bij het
[heengaan.
Gretig verruilden de vrienden eeu bruikbaarder fooi voor het
[kleinood;
33
't Was eene tetradraclnne met 't hoofd der gehelmde Athena. Dankbaar loofden zi j haar en verbonden zich plechtig het muntstuk T'huis, als eerstlingsgaaf, te vereeren quot;t museum, dat — mocht
['t zijn —
Eens zou rijzen, geheiligd aan Hellas' godlijke beeldkunst. Vroolijk genoten zij 't maal dan en plengden ter eer van Athena. Doch als nacht op de aarde de vochtige vleugelen uitbreidt, Keeren zij moede naar huis, zacht kust hen slaap op liet rustbed.
32
Wie clan heeft liet gesproken ?quot; — „Vermoedelijk,quot; zei ze, „Pieinus, Nieuwere platonist, wiens woorden men leende den meester; Sclioonlieid noemt liij deu glans dien 't licht van het goede terug-
[straalt.quot;
Zi j nu verbaasden zich zeer en zij spraken de woorden al finistrend: „Wie toch mag zij wel zijn?quot; — „Eene schrijfster gewis!quot; —
„Maar ik zie geen
Inkt aan de vingers, zoo blank en met nagels als schelpjes en
[rose.quot; —
„'t Moet wel oen schrijfster zijn, wie anders zou er zoo driest zijn!quot; „Driest? foei!quot; zeide Aloopex, „want menige leert ons de lesse. Ons, in de school gedresseerd, overwint haar natuurlijke takt
[vaak.quot;
„Nu! 't is zeker,quot; beweerde Neaules, „dat Plato gelijk had. Zeggende: „'t schoone is moeilijk.quot; — „Het schooneis wisslende
[Proteus____quot;
„'t Schoone is____schoon,quot; zei d' ander. — De laatste: „liet schoon
is.... een jonkvrouw !quot; „Amen!quot; zeide het meisje, „dat is de verstandigste stelling.quot; Zóo door de godlijke maagd onderricht, aanschouwden zij 't bceld-
[werk
Lang noch, traag in het scheiden en omziend telkens bij 't heengaan.
Ook naar de jonkvrouw zagen zij om. Reeds is z' in de voorhal, Zweeft vau de trappen, den wagen bestijgende, grijpt zij de teugels, Grinds, als een glanzende wolk, ontsuelt z' in den blinkenden
[wagen.
Zij nu herkenden Athena, en staarden verschrikt en met eerbied.
„üat's geen gangbare munt, hei! ho!quot; schold schreeuwend een
[straatknaap,
Wieu zij voor 't houden der rossen een muntstuk gaf bij het
[heengaan.
Gretig verruilden de vrienden een bruikbaarder fooi voor het
[kleinood;
33
't Was eene totradrachme met't hoofd der gehelmde Athena. Dankbaar loofden zij haar en verbonden zich plechtig het muntstuk T'huis, als eerstlingsgaaf, te vereeren 't museum, dat — mocht
['t zijn —
Eens zou rijzen, geheiligd aan Hellas' godlijke beeldkunst. Vroolijk genoten zij 't maal dan en plengden ter eer van Athena. Doch als uacht op de aarde de vochtige vleugelen uitbreidt, Keeren zij moede naar liuis, zacht kust hen slaap op het rustbed.
34
IX.
Eoos in 't gelo gewaad, met de roosbloemkleurige vingren, Daagde den vrieudeu voor 't laatst in het paardraskweekende
[Britland.
Hun nu, vervuld van genoten verrijkt met een zeldzamen boekscliat, Brandde liet liart in de borst bun land en de lieflijke haardstee Weder te zien en de vrouw van hun hart, en het staatnlende knaapje. Toen z' in den geest herdachten het vele bewonderde, quot;t gastrecht Dat zij van velen genoten, voor altijd lieflijke heugnis,
Keerden zij noode zich af, want de schoen weegt vaak bij het
[afscheid
Loodzwaar, schoon ook den voet weer huiswaarts jage't verlangen. Zij nu snoerden den bundel eu offerden geldhekatomben Aan Hefaistos den god van het vuur en den wegenherschepper. Pijlsnel stoomden zij boven de raatlende stad eu den Theemsvloed, Tusschen de schoorsteenbosschen en over de daken, tot ver weg Zwijmde het nevelig London. Het puntig gesnavelde stoomschip Ligt al gereed: als het ros, fier trapplend, getuigd tot den wedloop; 't Schudt zijnen golveuden staart en het trilt van begeerte de
[spierkracht
Straks onhandig te toonen, — zoo hijgt in de flanken des stoomers D'adem eu lust om het klotsend gegolf te doorworstlen; de seinfluit Snerpt, los gooit men de kabels, en, tegengehouden in d'aanvang, Schiet hij allengs vooruit, diep groevend in d' openen zeeplas 't Schuimende spoor. — Eeeds dreef aan de kimmen zijn schitterend
[vierspan.
Helios neerwaarts; Nacht met de donkere vleugels beschaduwc Hemel en zee; geen ster meer blinkt; slechts éene, het lichtsein Voor in den mast; op dek is 't stil en een enkele slechts waagt Boven te bli jven; verscherpt zijn d' oogen van schipper en stuurman; quot;t Roer eischt dubbele kracht, want hoog gaan tuiinlend de zeeën.
35
Gramme Poseidoou ziucle op wraak en hij looide tot Iris: „IJl tot de stormende winden, die slapen in Zefuros' woning, Open de deuren en heet ze de wolken onstuimig te zweepen, Fel te doorwoelen den vloed, want thans ontkomen zij wis niet, Zij die mij tergden; de vrienden Athena's zij boeten hun eerdienst; T'huis keer' geen, om er stout op Athena's triomfen te pochen.quot;
Iris, gevleugelde bode, gehoorzamend, ijlt tot de winden. Dezen nn lagen in Zefuros' huis, en er bromde hun adem Zelfs in den slaap. Wild schrikken zij wakker, nu 1 ris ze toespreekt: „Op, op! stormende winden, Posoidoon heet u te zweepen Donkere wolken en fel te doorwoelen den vloed, dat zij thans niet Weer ontkomen, de vrienden Athena's, die tergen Poseidoon; T'huis keer' geen, om er stout op Athena's triomfen te pochen!quot; Toen ontsprongen zij driftig de deur en den marmeren drempel. Tuimelend op elkaar; fel geeslen zij 't zwerk en verwildren Gransch d'oceaan, golfklotsend, tot wisslende bergen en afgrond, 't Was er een woeling, als keerde natuur tot den vroegeren tijd weer. Toen uit den somberen schoot van den Chaos het duister ver-
Post word.
Woest is 't, zoo als die nacht, toen Oeranos wild zijne Grea Kustte voor 't eerst, en de forsche Titanen, het schepsel der
[oerkracht,
Sproten als eerste geboort' uit die kussenstormend' omhelzing.
Toch ontwringt zich liet schip aan den honderdarmigen stormreus. Tot Posedaoon zweepte zijn span zwartmanige rossen. Zoo, wanneer in het duister het ijzergepantserde stoomschip 't Rankere barkschip wreed overzeilt, dat het trillende zeildoek Stort met het klettrende tuig overboord; als de vrouwen en jongren Hedding zoeken iu 't sloepje en 't schip met do jammrende manschap
Zinkt, en des morgens ziet men alleen noch een hellenden steng-
[top, —
Zoo vaart, schuimend, dwars iu den boeg hun do doudrende zeegod.
36
D' armen verhieven zij nu tot Athena en jammerden luidkeels: „Eed ons, machtige dochter Kronioon's, geef ons der wraak niet Prijs van Poseidoon, gram om de hulde aan u en de beelden Waar g' eens ouder vertoefdet, de zelfde voorheen door den rookwalm, Uw brandoffers ontstegen, en d' adem der zangrige hymnen Zacht omzweefd, — dat boeten wij nu met het bloeiende leveu!quot;
Nauwlijks hoort hen Zeus' klaaroogige dochter Athena, Of vlug daalt zij ter neer; om de borst ruischt schittrend de aegis, 't Pantser van onweerswolken, omzwierd van het slingrende weer-
[Ucht.
Toornige woorden dan spreekt zij, de heerlijke dochter Kronioon's, Snel tot den heerscher der zee, en zij fronst de ambrosische wenkbrauw :
„Vreeslijke, welk eene woede verdwaast u, de mannen verdelgend. Mijne geliefden, getrouw toch dienen zij mij, en ik zweer u, Schriklijkste eed, bij den Styx, zoo gij dezen verderft en het
[licht rooft.
Dol te verstouten den geest van Brittanuia's zonen, u dierbaar. Dat zij een heel d oceaan droogmakende limited maatschap Stichten; d' Olumpiërs noemen met spot u dan zeeloozen zeegod, Eindelijk zijt ge te kijk als een kindsch invalide te Greenwich!quot; Aldus toornde Atheua; dan 't oog en de handen der stuurliën Eichtende, dwingt zij het schip, dat het zijlings wendt van den
' [zeegod.
Snel doorklieft het den vloed, die bruist om de donkei-e boorden, 't Machtige woord van de dochter Kronioou's verplette Poseidoon; Brommend spreekt hij: „Gij zijt in uw haat en uw liefde wel
[schriklijk;
Zij dan het twisten gestaakt, en wij sluiten te zameu een vreebond. Ditmaal laat ik ze vrij. — Maar, gij nu, bewaart mijne woorden: Brengt mij rijkelijk offers van runderen, donker van huidhaar. Jong, noch nooit in het juk, en die nimmer door ziekte ge-
, [raakt zijn;
Schenkt niet enkel uw gaven der wijsheidkweekster Atheua, Pocht op uw vroegere helden ter zee niet, volgt ze met daden,
Nieuwere baneu alom ontsluitend in iedere wereld!quot; Dus Posedaoon, terwijl hij ten afscheid 't schip met den drietand Slingerend over de baar heenwerpt. In de stillere knstzee Spoedt het nu voort, weg krimpen de stormen, uit donkere
[wolkgroep
Daagt weer het reddende licht; reeds groenen en rijzen uit 't
[zeevlak
Neerland's kusten, als wier ginds drijvende laag op het water. Rustig glijdt dan het schip de rivier op, veilig ter haven.
Zij nu offerden 't eerst aan Athena, de heerlijke schutsmaagd. Dankbaar wijdden zij voorts aan de kunsthal, die er tot haar eer Eenmaal moge verrijzen, als eerstling 't attische muntstuk.
Daar ook wijdt u, o Muze, de dankbare dichter zijn veder.
Een epos zonder kommentaren en noten is, even als een statige beukstam zonder ingekerfde letters eu namen, alleen denkbaar buiten het bereik der menscben. Daar zijn er die liever onder bet loof zitten te luisteren naar het geheimzinnig geklap der bladeren; maar anderen hebben behoefte de merken, van wat zij op- en aanmerkten, in den stam te snijden, en velen lezen die gaarne. Daarom volgen hier dan ook eenige aanteekeningen, die wel is waar den bast schenden, maar toch gewenscht schijnen.
In het algemeen boud ik niet van noten, en de velen die er gemaakt zouden kunnen worden, laat ik dus liever aan de varii van het nageslacht, die er hunne kennis en scherpzinnigheid in zullen willen ten toon spreiden.
Het zal onder de latere kommentatoren niet onopgemerkt blijven, dat zij hier eeneu verren naklank van homeriesch-epische poëzie booren. In den strijd, of deze tot de school van JNbnnos, Kointos, Kolloethos, dan wel tot de apokriefe epos-litteratuur behoort, durf ik mij nu niet mengen. Het vraagstuk is bij ons daarvoor noch niet rijp.
Sommigen van die kommentatoren zullen eene historische verklaring geven en uitvinden wie de helden dezer Odussee zijn. Zij zullen ook aanteekenen welke artistieke boekbanden der beroemde binders Duru, Capé, Pasdeloup en Deróme bedoeld kunnen zijn, die onze bibliofielen zoo gretig zochten; dat Gr roller ii et amicorum de spreuk was, die de exemplaren van dezen grooten boekvriend zoo mild, als hem en zijnen vrienden toebehoorende, kenschetste. Ja, de realistische smaak zal
Een epos zonder kommentaren en noten is, even als een statige beukstam zonder ingekerfde letters en namen, alleen denkbaar buiten liet bereik der menschen. Daar zijn er die liever onder het loof zitten te luisteren naar liet geheimzinnig geklap der bladeren; maar anderen hebben behoefte de merken, van wat zij op- en aanmerkten. in den stam te snijden, en velen lezen die gaarne. Daarom volgen hier dan ook eenige aanteekeningen, die wel is waar den bast schenden, maar toch gewenscht schijnen.
In het algemeen houd ik niet van noten, en de velen die er gemaakt zouden kunnen worden, laat ik dus liever aan de varii van het nageslacht, die er hunne kennis en scherpzinnigheid in zullen willen ten toon spreiden.
Het zal ouder de latere kommeutatoren niet onopgemerkt blijven, dat zij hier eeneu verren naklank van homeriesch-epische poëzie hooreu. In den strijd, of deze tot de school van Nonnos, Kointos, Kolloethos, dan wel tot de apokriefe epos-litteratuur behoort, durf ik mij nu niet mengen. Het vraagstuk is bij ons daarvoor noch niet rijp.
Sommigen van die kommeutatoren zullen eene historische verklaring geven en uitvinden wie de helden dezer Odussee zijn. Zij zullen ook aanteekenen welke artistieke boekbanden der beroemde binders Duru, Capé, Pasdeloup en Deróme bedoeld kunnen zijn, die onze bibliofielen zoo gretig zochten; dat Grro-1 i e r i i et a m i c o r u m de spreuk was, die de exemplaren van dezen grooten boekvriend zoo mild, als hem en zijnen vrienden toebehoorende, kenschetste. Ja, de realistische smaak zal
40
zoo ver gaan vau te willen betoogen, dat de ambrosia hier een mutton chop en de nektar de tranen der weduwe Cliquot be-teekeuen. Een navorscher zal fortuin maken met de ontdekking, dat de vorstlijke weduwe Nike queen Victoria kan zijn, waarmede tevens ongeveer de jaren worden aangewezen iu welke dit gedicht met vrij veel waarschijnlijkheid moet gerekend worden geschreven te ziju. Doch er zullen ook vorschers komen, die eene mythische verklaring met kracht verdedigen, totdat dezen zich weer splitsen in hen die eene euhemeristische, en anderen die eene symbolische uitlegging voorstaan. Dan zou de uitkomst zijn, dat de twist tusschen Athena en Poseidoon een strijd was tusschen ondernemende praktijk en aesthetische beschouwing; of dat het geheel alweder niets anders is als een nieuw voorbeeld van de overal zich openbarende zonnemythe. Misschien zelfs, wanneer de filosofie van het onbewuste hare veroveringen verder heeft uitgestrekt.....
Maar ik ga hierin niet voort; alleen zij noch aangestipt. dat de prentversieringen een nieuw veld in de kunst openen. In hoever zij aan reeds opgegravene of noch op te graven beschilderde grieksche vazen ontleend zijn, is ook al een punt het onderzoek waard. De kenner zal intusschen reeds terstond het onderscheid van stijl kunnen opmerken. Sommigen behooren tot den archaïschen stijl, die in zijne argeloosheid soms eenen zweem heeft van wat de lateren karikatuur gelieven te noemen. Anderen behooren tot den schoenen stijl. In ieder geval is er de overeenkomst van antiek en modern weder zeer opmerkelijk.
Zelden heeft een tempel en zijne beelden zoo vele lotgevallen beleefd als over het Parthenon, het huis der maagd van Athene, heenstormden. Gesticht door Perikles, gebouwd door Iktinos, met beelden versierd door Peidias en de onder hem werkende kunstenaars, wier verschillende hand in de uitv( ering van metopen en fries duidelijk zichtbaar is, was de tempel in 438 v. Chr. voltooid. De eerste schending geschiedde in de volgende eeuwen door de Grieken zei ven; voorts onder de romein-sche overheersching, daarna onder Pome's keizers. Toen Athene
41
bekeerd was tot deu god dien Paulus er gepredikt had op den areopagos, verdween de parthenos, de Maagd Atheua. Dit was omstreeks 130 na Chr. Waar het van goud en ivoor gevormde beeld bleef, weet men niet. In 630 werd de tempel aan de heilige Sofia gewijd, en deze weer op hare beurt door de jonkvrouw Maria verjaagd. Zoo wisselt maar blijft het Ewig-Weib-liche. Omstreeks 700 werd het Parthenon verbouwd en ingericht voor den christlijken eerdienst. De inneming dooi' de Franken had in 1204 plaats. De Veuetianen staken in 1295 de banier van San Marco op de Akropolis. In 1456 bezette Omar, veldheer van Mohammed II, Athene en deu burg. Eenige jaren daarna werd het Parthenon tot moskee gemaakt, de christelijke symbolen verwijderd, de beschilderde muren overwit, op de wijze zoo als de calvinistische beeldenafkeer met de muurschilderingen in Nederland deed.
Onder dit alles hadden tempel en beelden veel geleden. Maar het ergste geschiedde eerst toen het venetiaansche leger onder Morosini en Königsmarck den burg belegerde. Die belegering vorderde weinig, totdat een luitenant, uit Lüneburg geboortig, van eenen spie vernam, dat de Turken bun kruid hadden geborgen binnen den tempel. Hij bediende eene batterij aan de oostzijde der Akropolis en het gelukte hem het geschut zoo juist te richten, dat Vrijdag 2G September 1687 des avonds om 7 uren een bom in het dak van den tempel viel. De kruidvoor-raad ontplofte en deed het gebouw uit elkander springen; drie honderd mannen en vrouwen werden gedood en het kunstwerk verwoest. Toen Morosini later uit den westgevel de paarden van Athena als teeken van zijnen triomf naar Venetië wilde mede-nemen , stortten zij naar beneden en verbrijzelden.
Onder de heerschappij der Turken werden tempel en beelden deels door tijd en weder, deels door moedwil en hebzucht allengs meer verwoest. In Europa waren zij bijna onbekend, totdat fransche en engelsche reizigers en oudheidkenners er in het laatst der 18e eeuw de aandacht op vestigden. Lord Thomas Elgin, in 1799 gezant te Constautiuopel, was er opmerkzaam
42
op geworden en verkreeg met moeite en schatten gelds verlof' het beeldwerk te doen afgieten en zelfs mede te nemen. Eerst in 1812 waren die onwaardeerbare prachtstukken naar Londen overgebracht en in 181 (! voor liet British Museum aangekocht. Elgin werd door velen de roover, de Vandaal genoemd; het heette van hem, die een Schot was,
Quod nou fecerunt Gothi Hoe fecerunt Scoti.
üe verzen van Byron, die het ijverigst was in de verguizing van Elgin, luiden;
Noseless himself he brings homo noseless blocks,
To show at once the ravages of time and pox.
Maar al die berispers hadden zelve goeueu of eenen slechten ueus. Aan kunstenaars en kenners werd thans voor het eerst door deze beelden, overal in afgietsels verspreid, de attische beeldkunst in hare hoogste vormen geopenbaard.
Omtrent het 47e vers van den Vn zang,
Oïlmos middelerwijl
heb ik iets op te merken. Die naam, hier Wilmos uit te spreken, bevat geen vergrijp tegen den maatgang en de plaats is niet corrupt. Maar wij hebben hier eeu van die gevallen, die het vroeger bestaan van de beroemde wan der filologen, — dien linguistischen vogel dodo — bewijzen.
(De Vle zang, aan deze nieuwe uitgave toegevoegd, is geen tusschenschuifssl van eenen jongeren rhapsode. Hij was van den aanvang bedoeld, maar is eerst later uitgewerkt. Het schijnt duidelijk genoeg, dat hier de versieringen aan den ingang, de zoldering en de wanden van Tadema's huis en schilderkamer met een woord geteekend zijn; en voorts een kort begrip van het
43
aantal zijner schoppingen, vruchten zijner frankiselie, romein-sclie, helleensche, egyptische studiën).
Terwijl de oneerbiedige uitvallen tegen oude en nieuwe aesthe-tiek geheel voor Athena's rekening worden gelaten, hopen wij echter dat men de belangrijke plaats zal waardeeren, waar, en hier voor het eerst, hot beroemde adagium van Plato aan Fici-nus wordt toegeschreven. Die in Frankrijk over het schoone schrijft, verzuimt zelden het: le beau est la spiendeur du vrai als een van Plato's gelukkigste kernspreuken aan te halen. Maar in Plato's werken vindt men dit, overigens aardige, gezegde niet. Daarentegen leest men in de kommentaren van Marsilius Picinus op den neoplatonist Plotinus: Pulchritudo est splendor ab ipsa boni luce nianans, de schoonheid is de glans die van het licht zelf van het goede uitvloeit. Het is zeer waarschijnlijk, dat dit platoniesch getinte gezegde later, met eene geleidelijke verwisseling van het goede in bet verwante begrip van het ware, aan Plato is toegeschreven en de bron is van het le beau est la spiendeur du vrai. Als men de mysti-sche Enneaden van Plotinus en zijnen kommentator heeft doorsnuffeld, is men recht blijde dit bloempje uit de scholastische distels veroverd te hebben.
Maar deze weinige aanwijzingen zijn reeds voldoende; men ziet al hoe verleidelijk het makeu van kommentaren is, zelfs al neemt men voor bet niet te doeu.
INSTITUUT DE VOOYS VOOS. NEDERLANDSE TA ALEN LETTERfCUNDE AAN Dl RIJKSUNIVB2.SITEIT TE UTRECRF