BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT 1929
Verzameling- tooneelstukken uft 4e nalatenschap van
Prof. Dr. J. te WINKEL
lt;4T;gt; fa.
^ H. J. SCHIMMEL.
g
«
^^0
Draiiia.
r
%
Uitgaven van J. C. LOMAN Jr4te Amsterdam.
EEN LEYDSCH STUDENT IN 1597, tweede druk, kl. 8°. m. pi.
/ 2.40.
Hetzelfde werk, keurig gebonden / 3.90.
ANNA VAN OOSTERWIJK, de bloemschilderes, kl. 8Ü. » 1.25. HET LAATSTE BEDRIJF VAN EEN STORMACHTIG LEVEN, gr. 8°. met vier platen............ƒ 3.—.
FRITS M1LLIOEN, twee dealen gr. 8°. m, 2 platen. . » 4.50.
MAJOOR FRANS, vierde druk, kl. 8°. m. pl.....» 1.90,
Hetzelfde, keurig gebonden ƒ 2.50.
DE EERSTE DAG EENS NIEUWEN LEVENS, tweede druk.
kl. 8°. m. pl................ƒ 2.40.
Hetzelfde, keurig gebonden / 2.90.
EEN HAAGSCHE JOFFER, 2 dln. kl. 8°., met 2 platen. » 2.—.
TWEE VRIENDEN, kl. 8quot;, m. pl.........» 1.—
GENERAAL BONAPARTE EN ZIJN TIJD, Tweede druk,
kl. 8°, m. pl................» 1.80,
Hetzelfde, keurig gebonden ƒ 2.50.
DE SCHOONZUSTERS en KATY'S VERLOVING. Twee Novellen kl. 8U............1.90.
Hetzelfde, keurig gebonden ƒ 2.50,
Nieuwe, keurig gedrukte uitgave, bevattende in acht deelen kl. 8°., de beroemdste romans dezer algemeen bewonderde schrijfster: De Buren, Huiselijk lief en leed, Nina, Een dagboek. Het gezin van den overste. De dochters van den president, In Dalarna, Oorlog en Vrede. Elk deeltje bevat een kompleeten roman. De prijs der geheele verzameling is slechts............/ 5.— .
ANTON RE1NHARD FALCK, Herinneringsrede. Met aantee-keningen en een dertigtal onuitgegeven brieven . . /1.50.
HISTORISCHE KARAKTERS. Inhoud: Daniël Manin; de tra-ditiën van den Graaf de Chambord; Richelieu en Catharina de Medicts.......... • . . ... J 1.90,
MINIATUREN. Een deeltje in 16quot;., met een woord van aanbeveling van Dr. Jan ten Brink ... . ƒ 0.90
DE ZEVEN DOODZONDEN, metrisch overgezet door F. W. N.
Hugenholtz, kl. 8°............• ■ / i-jO.
Hetzelfde, keurig gebonden J 1.90
VAN
DRAMATISCHE POËZY, 2 dln. kl. 8°.......ƒ 3 60.
Bevattende de volgende tooneelwerken: Twee Tudors, Gondeüald, Joan Woütersz, Giovanni di Procida, Oranje en Nederland, Napoleon Bonaparte, Lodewijk de Elfde, Schuld en Boete, De val van het Directoire.
Afzonderlijk verscheen bovendien: Het kind van staat, Struensee, Noord en Zuid, Sofonisbe.
van
J. A. ALBEKDINGK THIJM, Schimmel's Gondebald voor rede
rijkers bewerkt (met weglating van de vrouwenrol) . ƒ 060.
Dr. JAN TEN BRINK, Familie in de Oost . . . » 0.50
N. DONKER, Het hemd is nader dan de rok. . . » 025.
» Vader en zoon........» o 25.
» 't Is niet al goud wat er blinkt. . . »050. » Max Piccolomini (naar Schiller) ...» 0.50. » De grondleggers van Zwitserlands vrijheid (naar Schiller).......» 0.25.
VON GUTZKOW, Zusterliefde en vriendschap ...» 0.25.
W. J. HOFDIJK, De gesluierde wichelares . . . . » 1.—
LAUBE, Schillers jeugd..........»0.50.
LESSING, Nathan de wijze.........» o.go.
Dr. SCHARFF, Lamoraal graaf van Egmond . . . »0.50.
» Joseph Heydenryck (naar Körner) . » 0.50.
SCHILLER, De parasiet. . . ......» 0.50.
Vrije Verkiezingen............» 0.50.
VAN
Drie bundels iu kl. 8°. ƒ3.75,
Pezo l)iindels zijn ook afzonderlijk verkrijgbaar onder de volgende titels:
I. VERSPREIDE GEDICHTEN, ƒ 1.25.
inhoud: Aan de poözij. — Hagar. — Margaretha van Henegouwen. — Het ronde putjen. — Pieter Dirkszoon Hasselaar. — Beatrix. — Christus en de volkeren. — Prentjes kijken. — Herostratus. — Zondag morgen. — Kennis-dorst. — Geurtes kribbe. — Terugblik dramatische ?ragmenten: Anna Bolein. — Francesca di Rimini.
II. NIEUWE GEDICHTEN, met plaat ƒ 1.80.
inhoud: Saulus-Paulus. — Oude zeden. — Van stapel loepen. — Napoleon te Fontainebleau. — Staverens val. — Bij een bezoek aan Nederlandsch Mettray. — Eener jong gestorvene vriendinne. — Oud vaderken in het groen. — Vrijheid. — Oudeienzorg. — Gelooven-Weten. — Van waar, waarheen? — Vader en zoon. — Dure tijden. — Jesaïas. — Een geuzen-Sabbath. — Bilderdijks eere. — Oude Jans. — Het leven. — Lucifer (Vondels treurspel gevolgd). dramatische fragmenten; Noord en Zuid. — Graaf Struensee.
HI. HERSTLOOVER, met plaat ƒ1.25.
inhoud: Jeanne d'Arc. — Arme weezen. — In memoriam. — Een zoenoffer. — Eens volks verrijzenis. — De zwerver. — Een aalmoes. — Een straatdeuntje. — Zij zagen. — Mijn buurman. — Een drukke beurt. — In den donker. - Aan een jongen vriend. — Bij het 25jarig bestaan van Natura Artis Magistra. - - In November. — Het Nijverheidspaleis geopend. — 's Avonds. — Een wensch. — Aan een bruid. — In een album. — Uit onzen tijd ? — Emancipatie. — Niet vergeten. — Twee diplomaatjens. — Lief Vaderland. — Triomphator. — Uit den oorlog. — Non possumus. — Geloof alleen.
JUFFROUW BOS.
O, dal moeieitjk voortstrompelen van den arbeid tegenover de stoomsnelle vaart van het dobbelspel, mijne vrienden!
4C Bedrijf 15c Tooneel.
DOOU
----
BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT.
AMSTERDAM, J. C. L 0 M A N JR.
1878.
Mijnheer Queki.in van Rustenp.i'ro.
Mevrouw Qükri.in.
Mijuheer Lypsius.
Mevrouw Lypsius.
Mijnheer Adema.
Anna, dochter vau Mijnheer en Mevrouw QurriJn. Juffrouw BOS, hare Goevernante.
Eduakd Querijn.
Jacques, zoon van Mijuheer en Mevrouw Lypsius.
Fkits van den Engh.
Toont jen.
Hendrik.
De Tuinbaas.
Zwijgenden ; een Poalhode en een Paljremer.
Plaats der handeling; de buitenplaats Rustenburg op de Veluwe.
I.
Ontbijtkamer van Querjn van Rustenburg. Op den achtergrond: openslaande ramen, het uitzicht gevende op een zonnigen bloementuin ; in 't verschiet: hoogopqaande boomen. Aan weerszijden deuren. De hamer eenvoudig gemeribeld; oj) de ronde mahoniehouten tafel, waarover Meed, rechts 1) op den voorgrond een dejeuner bestaande in: thee, brood en haas; een leunstoel met kussen; daarvoor een stoof; een drietal gewone stoelen om de tafel. Het is ongeveer 10 uur; prachtig warm weer-, midden in den zomer.
EERSTE TOONEEL.
anna, tuinbaas onzichtbaar.
anna, geestig hop jen, even 18 jaar ; blondine ; een twiuJoed met breede.t rand en lang afhangende blauwe linten op ,t hoofd en in een eenvoudig maar smaakvol licht zomerkleedtjen, steekt het hoof dijen door een der open ramen, kijkt naar binnen en zegt: Nog niemant! {paar den kant van den tuin roepend) Baas, dan kunnen we nog wel even wat kersen gaan plukken!
baas, onzichtbaar in den tuin.
Ik kom, jonge juffrouw!
anna.
[Schertsend) Ik weet wat dat bij jou beteekent. Ik kom, keet zooveel als: begin zelve maar en tegen dat je klaar bent, ben ik bij je-
!) Rechts en links van doa toescliouwer.
1
2
baas, als voren.
Ja we], jonge juffrouw!
{Anna is linnen gegaan om vaar hel ontlijf, ie zien ; zij -wil roeér heengaan, maar wordt weerhouden door de komst (zijdeur rechts) van Mijnheer Querijn : man van vijftig jaar, van een bloedrijk gestel met een begin van zwaarlijvigheid, schrander oog, vleezig gelaat, neustop eenigzins rood; gekleed in jas en 'pantalon van donkere zomerstof; col en loord van dezen tijd; net, maar niet keurig.)
anna, querijn.
{Ihommig) Ik wou ontbijten! Nog niemant bier? {Anna le-merkendè) Waar is je goevernante?
anna.
Mijn goevernante, Pa-lief, was een rups, die op mijn veertiende jaar als pop is ingeslapen maar op mgn zeventiende als -vlinder weer wakker is geworden. TJ meent...
querijn.
Je weet wel wie ik meen. Zoo vroeg al in de weer met dichterlijke beelden. Lieve God, wat zal me dat voor een dag geven! Roep Juffer Bos! — Platte naam voor een goevernante!
anna.
{Met den vinger dreigend) Weer dien naam. Ik beb geen goevernante; ik ben mijn eigen goevernante. {vleiend) Papaatjen, niet goed geslapen?
querijn.
Heel goed... maar ik heb wat hoofdpijn, {ongeduldig) Ik wou dat je haar gingt roepen! {zet zich neer in den stoel naast den leunstoel en haalt de krant, die bij het theeblad ligt, naar zich, toe.)
anna.
Ook Mama?
querijn.
Dat hoeft niet; die is nog niet uitgeslapen, 't Is erg -warm van daag! ik wou dat er onwefir kwam.
anna.
quot;Wensclit Mama dat ook?
querijn.
Waarom?
anna.
Nu... als dat zoo was, dan zou ik 't mijn bloemen gaan vertellen en die zouden 't met me eens zijn, dat er dan kans was op onweer.
querijn.
Was je Juffer Bos maar altijd rups of pop gebleven! {driflig) Ik heb nu al driemaal om een kop thee gevraagd. (Anna vliegt naar het theegoed) Heel weinig melk en veel suiker!
anna.
(Schenkt haastig een kop jen in, maar plenst het boorde-vol met melk; zij zet het kop jen Lij zijn bord.) Op uw wenken bediend, Papaatjen!
querijn.
(driftig) Dat lust ik niet; geef dat je konijnen of hoe het gedierte ook heet dat je vertroetelt.
anna.
't Is waar, mijn konijnen zouden 't niet nemen, maar.... die drinken nooit, wist u dat niet'? (Qiterijn maakt een leweginj van drift) Jilaar u maakt me ook zoo zenuwachtig door uw drift.
querijn.
Ik geloof dat je me nog voor den gek houdt toe, Yervloekte hoofdpijn!
(Jujj rouw Bos treedt iinnen ; vrouw van veertig a vijf en veertig jaar; bleek en mager met een weernoedigen trek op het gelaat; sporen van vroegere schoonheid; houding, gebaar en wijze ■can uitdrukking gedistingeerd; eenvoudig, maar smaakvol morgen-toilet.)
Be vorigen, juffrouw bos, later hendrik.
[tot de binnentredende) Wat voor wijn heb je me giste.i avond laten geven?
4
JUFFROUW BOS.
Uw gewonen, Mijnheer! Barthez Pian.
QUEIÏIJN.
Niet waar.
JUFFROUW BOS.
{Zij schelt; de huishiecht in klein tenue Jcomt l/innen) Hendrik, wat heb je Mijnheer gister aan 't souper geschonken?
HENDRIK.
Twee flesscheii...
QUERIJN.
Dat wordt je niet gevraagd, lompert! [liij loenkt hem heen te gaan-, de knecht gaat) Als ik den knecht noodig had gehad clan zou ik hem zelf wel gescheld hebben, Juffrouw!
ANNA.
(Zij heeft Juffromv Bos midderwijl hartelijk venoellekomd.) Ik heb van half 'acht in het koepeltjen aan den Kijn gewacht. U hadt beloofd daar met me te zuilen komen lezen...
JUFFROUW BOS.
Ja, Anna-lief... Een kop thee, Mijnheer?
QUERIJN.
(norsch) Wel twee! {Jtij leest in de krant.)
ANNA.
{tot Juffrouw Bos) Hadt u 'tvergeten?
JUFFROUW BOS.
{Een kopjen inschenkend en Mijnheer dat yeveudquot;) Neen.
ANNA.
Dan zeker u verslapen?
JUFFROUW BOS.
Ik zag de ochtendzon over de Betuwe en op de rivier tintelen. Ik bleef zien en bewonderen, maar onk drcomen en denken.
ANNA.
{eenigzins geprikkeld) Dus hebt u mij toch vergeten!
JUFFROUW BOS.
Tot in die droomen en dat denken verschijnt uw beeld.
QUERIJN.
Ik kan me zeiven niet verstaan. Spreek zachter of gaat naar buiten. Je houdt allebei immers zoo veel van de ochtendzon ? — Mijn God, wat een smaak! {voor zich) Weer gedaald! SO1/^. Gister 32 {de krant wegwerpend.) Ik wou dat heel Peru door een
5
aardbeving in de diepte wegzonk, dan was 't met al die guano-leugens in eens uit.
ANNA.
Wat hebt u toch, Pa? We hebben nog geen enkel goed woord van u gehad.
q'jerijn.
Heeft de post niets anders als de krant gebracht?
juffrouw bos.
Keen, Mijnheer! maar om half elf komt de tweedo aan; (liera met beieekenis aanziende) misschien dat die betere tijdingen brengt. {zacht) Anna heeft behoefte aan een goed woord; zij geeft zooveel liefde; zij heeft dns ook recht veel te ontvangen.
QUEIiUN.
{vriendelijk) Anna, kind, wil je me een broodtjen smeren?
ANNA.
Eerst een zoen, Pa! (Jdj kust haar) Daarmee vraagt ü exknus. {zij geeft hem er een.) Daarmee schenk ik vergiffenis.
querun.
Lief kind!
VIE EDE TOONEEL.
Be vorigen, de tuinbaas.
tuinbaas.
(jcomt nit den tuin met een boeket) Voor de jonge juffrouw.
anna.
Voor mij? Wat heerlijke bloemen!... En een briefjen er in gestoken!
juffrouw cos.
(tot den baas) Hoe kom je daaraan?
tuinbaas.
(fluisterend) Een onbekend heer... van bij de vijftig, denk ik...
anna.
{aa7i het rose-papier ruikend) Geen parfum, hoe jammer! (tot Juffrouw Bos) Mag 'k het briefjen wel open doen?
querun.
Geef het mjj — ik zal je eerlijk zeggen wat er in staat.
6
ANNA.
{altijd schertsend) En als 't nu eens in een taal geschreven ■was die u niet verstaat ? Latijn en Grieksch verklaren toch niet alle moderne talen.
QUERIJN.
Komaan, Anna, geef mij dat briefjen — ik wil het hebben.
ANNA.
'tls aiopen. (lezende) 17 Juli lU? —17 Juli 1875; dat 's alles. Daar is 't. Papa! (Juffrouw Bos trilt en plaatst zich achter Querijn, over wiens schouder zij heen ziet) U hebt wel gelijk; jonge meisjens moeten de brieven, die ze ontvangen, altijd eerst aan haar vader geven.
QUERIJN.
Als 't nog je verjaardag was.
TUINBAAS.
{hartelijlc) Maar die is op den dag dat de zomer begint.
JUFFROUW BOS.
Juist, baas!
ANNA.
Wat voor een dwaas zou zoo iets geschreven hebben ? Baas, neem dien boeket en doe er meü wat je wilt; of neen, geef hem uit mijn naam aan Meesters nieuwen kweekeling, die me verleden Zondag onder de preek bij 't woord Amen zoo smachtend aankeek.
QUERIJN.
{tot Juffrouw Bos) Wat heb je? Bon je geschrokken?
JUFFROUW BOS.
Baas, je begrijpt dat de jonge julïrouw dat niet meent. Laat Hendrik den boeket in 't water zetten. Straks zegt de jonge juffrouw wel wat ze er meê doen wil. {Baas af.)
ANNA.
Weet li wie de boeket gestuurd heeft?
JUFFROUW BOS.
Hoe zou ik, lieve? Maar een beleefdheid verbiedt, dunkt me. altijd een lompheid en het wegwerpen van een geschenk zou dat toch wezen, niet waar? [in zich zelven) Den zeventienden Juli!
QUERIJN.
Maar wat beteekent toch dat alles? Zeventien Juli. ïsfu ja, dat is van daag. {streng) Ik wil er meer van weten, Anna!
7
anna.
Ik ook, Papa! Ik brand van nieuwsgierigheid.
querijn.
Juffrouw Bos, jij weet er meer van.
juffrouw bos.
{Jcalm als vroeger) 't Is waar. De baas, dien ik er naar vroeg, vertelde me dat de gever een onbekend heer was, zoo wat van uw leeftijd, mijnheer!
querijn.
Goddank!
{haastig en herhaald schellen; de stem van Toontjen wordt gehoord, die telkens luider roept-. Ja wel, ja wel, ja wel!
VIJFDE TOONEEL.
De vorig en, zonder den baas, toontjem.
toontjen.
(een bejaarde dlensthode, circa 65 jaar, met een kornet waarvan het wit zijden lint half vast is gemaakt en half loshangt; ze gaat moeielijk.) Of Annaatje bovenkomt. Och, je moet haar meteen eens vertellen, dat ik ouwe beenen heb. {Anna uuppelt heen) Geen tijd om mijn kornet op te zetten! Morgen, Mijnheer, morgen, Juffrouw Bos! (beiden knikken ; Mjiiheer stug, de Juff rouw vriendelijk.) Mijnheer, Stijntjen is van daag al heel vroeg op 'er paardtjen. (den donkeren blik van Mijnheer bespeurend) Ik meen. Mevrouw, weet u... Grut, zei ik Stijntje? Dat komt van't harde loopeu; dan denk ik altijd hoe zij 't ook moest doen toen zo nog in haars vaders winkel, stond. Een rijk beklante winkel toch maar een winkel, weet u!
querun.
Ga naar de keuken!
toontjen.
[op haar plaats blijvend) Ja wel. Mijnheer! Juffrouw Cos, zou u me eens willen helpen'? Daar is de speld. Mijn vingers beven net zoo hard als mijn beenen — van schrik zeker over dat schellen!
8
JUFFROmV BOS.
Waarom kwamen de andere domestielien niet? (Querijn ziet midderwyl nogmaals de Jcrant in en leest voort met een trek van wrevel op zijn gelaat.)
TOONTJENquot;.
Grut neen; als Stijntje 't zoo op 'r heupen heeft dan mag niemant als ouwe Toon bij haar komen. Dat weet je ook wel. Ouwe Toon is dan ook____
QUERIJN.
(knorrig) Ouwe Toon. Dag, Toon! Ga naar de keuken om te ontbijten, {streng) Ga nu heen! Ik heb met JutFrouw Bos te spreken, versta je?
(JuJJrouv; Bos is midderwyl met het dejeuner bezig en schenkt in.)
TOONTJEN.
{bits) Ja wel, heel goed. [JJoor Jv.jfroim Bos weggeleid, onder het heen gaan) Altijd even grootsch, en 't moest toch maar van ons komen, {bij de deur) Dank je wel — ik ben er.
ZESDE TOONEEL.
QUEEIJN en JUFFIIOUW BOS.
QUERIJN.
Dat oude serpent!
JUFFROUW BOS.
(onder het verder gereedmaken van het dejeuner) Och wel neen. Mijnheer! zeg liever: die ouwe getrouwe.
QUERIJN.
Van 't oogenblik, dat ik mijn vrouw toeliet haar in huis te nemen begon mijn verdriet. Nu heb ik er twee waar ik tegen vechten moet, en soms geloof ik dat mijn vrouw meer... meê-gaande zou wezen, als dat schepsel, dat maar niet sterven wil, er niet was. Ze is bovendien een levend verwijt van mijn vrouws origine.
JUFFROUW BOS.
Een winkcliersdochter — een rijke winkeliersdochter! Me dunkt dat niemant daarop iets aan te merken heeft.
QUERIJN.
Je hebt heel veel verstand ■ maar van de dingen van 't sociale
9
leven heel weinig; hond mij de opmerking ten goede. Is 't m ij n schuld als ik aan de zij van mijn vrouw altijd aan de lucht van krenten en rozijnen denk? ik, een Queryn van Eusienburg!
juffrouw bos.
Zonder die krenten en rozijnen misschien Querijn alleen.
querijn.
Juffrouw Bos, ik praat graag met je, maar ik vind toch dergelijke opmerkingen weinig.... passend!
juffrouw bos.
Ik zal ze voortaan voor mij houden, Mijnheer!
querijn.
Daar hebben we 't weer! Humeur! Zwijgend voor je zien.... niet moer spreken dan noodig is... mijn vrouw oen vriendelijk woord toevoegen en mij ignoreeren! Neen, dat wil ik niet... daar kan ik niet tegen- Ik heb er behoefte aan soms over andere als alledaagsche onderwerpen te spreken. Mijn God, daar was een tijd, dat ik bij de Iliade genoot, dat ik Sofokles vergoodde, en nu... als ik over de coiffure van mijn adellijke buren hoor spreken, moet ik me al in de wolken gelooven. Nu, zeg dan toch eens een woord! Denk je, dat ik van morgen al zoo veel aangenaams gehoord heb, dat ik buiten je geluid kan?
juffrouw nos.
{glimlachend) Welnu, Mijnheer, ik zal spreken als u er mij de gelegenheid toe geeft. I k heb u niets te zeggen.
querijn.
Dat moest toch anders wezen. Ge moest me wel iets te zeggen hebben. Ik benijd je!... Je staat daar zoo kalm... altijd je zelf genoeg; altijd tevreden; ik benijd je!
juffrouw dos.
{met gevoel) M ij benijdt u ? (07; den gewonen toon) En dat zegt Mijnheer Querijn van Rustenburg, die in stad een dubbel huis op de Keizersgracht heeft, een buiten aan den Rijn, equipage, domestieken...
querijn.
En een uit krenten en rozijnen getooverde vrouw en een uit het bestjenshuis weggekropen slang. Ik sta liever alleen als jij op de waereld, steun dan op eigen kracht en mag dan zijn wat ik ben.
10
JUFFROUW BOS.
Het laatste is zeker een groot voorrecht. Welnu, Mijnheer, wees wat ge zijt.
QUERIJN.
Gemakkelijk gezegd! Sta ik alleen ?
JUFFROUW BOS.
Neen; ge hebt behalve de schatten, straks door u opgenoemd, ook nog Anna.
QUERIJN.
Gelukkig! Als ik dat kind niet had! Dat is een schat — en dat zij 't in die mate is dank ik jou.
JUFFROUW BOS.
Volstrekt niet. TJ hebt daar meermalen op gezinspeeld. Vleierij is mij nooit aangenaam; deze 't allerminst.
QUERIJN.
Waarom? Zou je er niet trotseh op zijn de opvoedster van zulk een kind te wezen? Als ik haar eens moest afstaan! Toen ik straks dien boeket zag vreesde ik een liefdesverklaring, rij zeker ook, want ik zag jo ontstellen.
JUFFROUW BOS.
Dat had een andere reden.
QUERIJN.
Welke dan?
JUFFROUW BOS.
Mijnheer!
QUERIJN.
Nu goed dan! Je verliest Anna niet uit het oog?
JUFFROUW BOS.
Geen oogenblik.
QUERIJN.
Dat geeft me rust. Ik ben er zeker van een dwaze streek in mijn leven gedaan te hebben: ik was gek toen ik trouwde....
JUFFROUW BOS.
(met Leteekenis) Dat geloof ik niet, Mijnheer!
QUERIJN.
....maar die gekke streek werd bijna te niet gedaan door de zeer verstandige daad jou lot opvoedster van Anna te hebben aangenomen. Ik herinner 't me nog alsof het gister ware geschied, en er zijn sedert al bijna 16 jaar verloopen. Wij kwamen juist vau
11
een groote en lange reis terug. We waren in Zwitserland geweest en mijn vrouw had de gletscliors staan aangapen als de boerinnen een groote koek.
JUFFROUW BOS.
Op die reis schonk Mevrouw u immers Anna?
QUEIIIJN.
Nu ja...
JUFFROUW BOS.
Als 'tu niet te veel kost, gelief dan die geschiedenis te laten rusten.
QUERIJN.
Ah! Toch óok een kwetsbaar punt. Je wilt er niet aan herinnerd worden hoe zwak naar lichaam en ziel je bij ons je kwaamt aanmelden; hoe verlaten je je toen vooldet; hoe je niet éen referte kondet opgeven; hoe ik je moest aannemen op je eigen verklaring...
JUFFROUW BOS.
En hoe a wankeldot en hoe Mevrouw den doorslag gaf. Waarlijk, Mijnheer, spreken we daarvan niet meer... Ik dacht dat u mij over u zeiven te spreken hadt.
QUERIJN.
Dat heb ik ook. Eu wat wij tot dusver bespraken was daartoe de voorbereiding. Ik heb behoefte uit te spreken wat ik denk; er moet iemant zjjn die mij begrijpt.
JUFFROUW BOS.
Ik ben geheel tot uw dienst, Mijnheer 1
QUERIJN.
Jij bent mijn ouwe getrouwe even als die keukenslang het van mijn vrouw is.
JUFFROUW BOS.
Permitteer; als er tegenover u van een oude getrouwe sprake is dan zij er een andere, die op dien titel aanspraak maakt; ik mag hier niets anders zijn als Annaas onder wij zeresse. Deze verklaring kwam mij reeds dikwijls op do lippen en 't is nu, naar ik geloof, tijd, dat zij er over glipt, (zij biedt hem een hop thee aan.)
QUERIJN.
{knorrig) Zestien jaar geleden sprak je anders.
12
JUFFROUW BOS.
Ik hoor Mevrouw beneden komen. Zal ik uit de kamer gaan, Mijnheer ?
querijn.
Neen, blijf! Ik heb je nog iets te zeggen vóór zij komt. {haastig) Ik beu ongelukkig geweest in een operatie, die ik aan my zeh en verplicht was te doen. Bereid mijn vrouw voor. Beschrijf haar mijn droefheid; de waarsclnjnliike vreeselijke gevolgen. Wat ze ook wil wezen, weduwe niet. Kortom, zeg alles wat ge goed en noodig denkt om haar zacht, zelfs week, te stemmen. Maar tegenover Anna geen woord over myne pozitie. 't Lieve kind zou er maar van schrikken; zij houdt zoo ontzachclijk veel van mij.
ZEVENDE T O O NE E L.
Be vorigen, mevrouw querlin, die Anna een arm geeft, toontjen achter haar.
mevrouw.
{Een gezette Ideurige mouw van 40 a 45 jaar; ze geeft den indruk van hurgerlijlchieid; zij draagt een ochiendmuts met hoog-idenrige linten en verder een oahehagelijk loshangend morgen-toilet). Ik wil den knecht niet meer aan de kleine deur zien. Toon!
toontjen.
Net zooals ik wel dacht.
mevrouw.
Ik wil dat gekonkel niet achter mijn rug; ik vertrouw Hendrik geen zier.
toont,ten.
Net zooals ik wel dacht. Dan zal ik maar zeggen dat Mj naar een andere dienst moet gaan omzien... ten minste als Mynheer het goed vindt; maar die heeft nog al met hem op.
mevrouw.
Die vindt het goed als ik het goed vind, Toon!
querijn.
{Heel vriendelijk terwijl Mevrouw zich in den leunstoel neerzet.) Ik ben maar vast begonnen te dejeuneeren, lieve!
13
MEVROUW.
Dat merk ik; je aptijt is zeker hier ■weerom gekomen; boven klaagde je er over dat er veel aan je digestie mankeerde. Nu des te beter. Toon...!
(Anna voert midderwijl met Juffrouw Bos een drulc gesprek.)
TOONTJEN.
Wat blief?
MEVROUW.
Heb je de boter nagewogen?
TOOXTJEN.
(toestemmend knikkend) Een ons te min.
MEVROUW.
[met een blik op Juffrouw Bos) En dat zit hier bedaard te ontbijten! {tot Toon) Ik kom straks by je, ga maar vooruit naaide proviziekamer. (Toon af) (tot Anna) Kind, wat heb je toch met Juf te fluisteren? Je hoort iu 't geheel niet naar mij.
AXX.V.
Ik heb alles gehoord, Mamaatjen, maar ik had er geen andwoord op te geven, (liaar om den hals vallend) Als we ons maar wat lieten beknibbelen... als we de boter eens niet nawogen...!
MEVROUW.
Dat zijn van die principes, die je in je eigen huishouden te pas kunt brengen als Juf je huishoudster wordt... In vaders huis ging het anders en----
QUERIJX.
Een flink koopman!
MEVROUW.
Een winkelier maar. Dirk! Ik hou niet van die grootsehheid. Wat is er toch van dien bloemruiker die straks hier gebracht is ?
ANNA.
Och, Mamaatjen, ik geloof dat die eigenlijk voor ouwe Toon was.
MEVROUW.
Gekheid! Hij was voor jou — ik hou niet van die romansaardigheden... Je bent er voor klaar gemaakt, dat 's waar. Leest Juf je nog altijd uit dat vaerzenboek voor? Hemelsche goedheid, ik heb er laatst een oog ingeslagen, maar uit vaders inventaris kon ik nog wijs worden, maar uit dien poespas geen zier.
QUERIJN.
Wil je van daag ook rijden, lieve?
14
mevrouw.
{snillig) Heel vriendelijk van je geprezenteerd. Dank je. Ik ben van daag non eens meer op jou gezelschap gesteld dan op dat van den koetsier.
querijn.
Maar ik wou meegaan.
mevrouw.
Wel wel, dat 's een veeg toeken. Ik merkte van morgen al, dat we in de wittebroodsweken waren. Daar zit zeker wat achter.
a\na.
(schalksch) Mama, mag ik met Juf uitgaan als u met Pa zoo knusjens tlmis blijft?
mevrouw.
Neen. Ik wou met jon gaan wandelen en met Papa, die natuurlijk een half uur achter of voor ons gaat.
querijn.
Lieve, dat laatste woord heeft me pijn gedaan. Heb ik daar ooit reden voor gegeven?
mevrouw.
Waarvoor?
querijn.
Om als ik ben zoo als een gelukkig echtgenoot behoort te zijn...?
mevrouw.
Wat loop je met de strooppot! {roepend) Toon, Toon! — Juf, ga haar eens even roepen! {Jvffrouw Bos is gereed te gehoorzamen).
anna.
Wacht, ik zal 't wel doen. {roejjend aan de deur) Toon!
ACHTSTE TOONEEL.
De vorigen, toon, later jonker frits van den engh.
toontjen.
(pp verwijtenden toon) 'k Wachtte bij de provizickamer.
mevrouw.
[medelijdend) Och, heb ik je laten wachten? Nou, ik zal'tgoed
15
maken, hoor! Toe, haal mijn breiwerk eens van boven en zie dan meteen waar Bet aan bezig is. Je weet: 't is kamerdag.
{Toonijen loopt brommig heen; Anna ziet door het open raam)
ANNA.
Daar heb je Frits! {zij ijlt naar luiten?)
JUFFROUW BOS.
Maar, Anna!., blijf hier!... (Jioofdschuddende ziet zij het dartele kind na).
QUERI.IN.
(tiaar zijn hoofd voelend) Hé! daar overvalt het me weêr.
MEVROUW.
Juf, ga Toontjen eens achterna en zeg haar, dat ik mijn breiwerk in de kast naast den schoorsteen geborgen heb.
QUERIJN.
Die duizelingen tegenwoordig...
MEVROUW.
Heb je duizelingen? {Juffrouw Bos achterna roepend) Breng meteen raijn naaidoos mee! {tot Querijn) Je moet minder wijn drinken.
QUERIJN.
En dan die borstkrampen en hartkloppingen! Ik kan me soms erg benauwd maken.
MEVROUW.
Ik niet. Je hebt een ijzersterk gestel. Maar je vraagt nooit naar 't mijne en daarom weet je daar ook niets van af. Mijn grootmoeder en mijn moeder stierven allebei aan beroerten.
QUERI.IN'.
De eone op tachtig- de andere op zeventigjarigen leeftijd.
MEVROUW.
Dus als 't '/.oo achteruit blijft gaan...
QUERIJN.
Sterf jij 145 je zestigste.
MEVROUW.
Je zeit hot alsof je dat nog te laat is... Toon, Toon!
QUERIJN.
{driftig opstaande; linnen 's uonds) Mijn God, wie kan dat uithouden ?
16
MEVROUW.
Weer een duizeling?
{Frits, een lang opgeschoten jongen van circa tioee en twintig jaar, met een lijzig maar gezond voorkomen, treedt door het raam op den achtergrond, gevolgd door Anna, binnen. Hij draagt een zomer-kostuum van wit Hymen en een strooien hoed; een wormbakjen aan een gordel om het lijf, een klein vischemmertjen in de eene en een rieten hengel in de andere hand.)
AXNA.
{achter hem) Ma, mag ik met Frits gaan vissclien?
FRITS.
{even groetend en zich op een stoel neerwerpend, slaperig?) Goejo morgen!
QUERLTM.
{norsch) Goeje morgen.
MEVROUW.
(vriendelijk) Goede morgen! Zoo vroeg al bij de hand?
QUEIiUN.
Anna, ik wou dat je thuis bleeft.
ANNA.
MEVROUW.
Waarom het kind dat te misgunnen? {tot Frits) Hoe maakt het je Papa?
FRITS.
Beroerd brommig.
MEVROUW.
En je lieve Mama ?
FRITS.
Vervelend. Maar 't is dan ook vervelend, {geeuwend) Erg warm... lange dagen... Vindt je ook niet?
QUERIJN.
Ja, erg lang. En om ze wat korter te maken ga je visschen?
FRITS.
Met haar. {geeuwt) 'k Wou dat het weer winter was.
ANNA.
Om dan weer naar den zomer te verlangen.
17
FRITS.
Je bent toch een lieve meid. Maar zoo meen ik't niet. 's Winters zijn de nachten niet zoo kort. Nou, Anna, ga je meö? Je Ma vindt het goed.
QUEniJN.
Ja, maar. . .
MEVROUW.
Wat zeg je, manlief'?
QUEUIJN.
Ik... wou Frits vragen hoe 't met zijn Papaas zweetvossen ging.
FRITS.
Heel goed, dank je. Dat 's nou al de derde, die me er van. morgen naar vraagt — erg vervelend!
QUERIJN.
(Judjluid) 't Is me een lompert.
MEVROUW.
(evenzoo, vergoelylcenct) Een eenig zoon!
ANNA.
Maar Frits, aan onzen baas zei je, dat ze bang waren voor den kwaden droos.
FRITS.
Dat is ook zoo; nou weet je Pa het meteen. Beste meid, draag jij maar het emmertjen !
ANNA.
Hoe gelant! Wil je misschien hebben dat ik er jou ook nog bij draag?
FRITS.
Neen, dat hoeft niet... maar neem mijn hengel er bij — en als we straks aan eer. natte plek komen dan zal i k j o a dragen.
QUERIIN.
Stijntjen, zeg dan toch dat je 't niet hebben wilt!
MEVROUW.
Dat hij haar voor natte voeten bewaart? Ik vind het juist zooals 't hoort.
FRITS.
{tot Anna die op de joorte-livres zoelcC) Wat doe je daar toch? 't Is tijd om te gaan.
2
18
ANNA.
'k Wou een boek meCnemen, want ik ben er niet zeker van «lat de visschen bijten en jij wakker blijft.
FRITS.
Ja, als ze niet bijten is 't vervelend, {geeuwt) Maar als jij maar wakker blijft...
QUERIJN.
Blijf jij 't zeker ook, dat kan ik denken. Zeg eens, bedenk je eens goed: heb je geen boodschap voor me?
FRITS,
Ja, ik bad die ook wel gedaan. Ik vergeet nooit iets — erg vervelend! Pa laat weten, dat bij er niets meê te doen wil hebben. Hij houdt riet van effekten, zei hij, en een domoor die 't anders meent, zei hij. Kou, hij moet het weten. Ik krijg toch later den heelen boel.
MEVROUW.
Wat beteekent die boodschap?
QUERIJN.
Ik zal je dat later' wel eens uitleggen.
FRITS.
Pa zei, dat bij niets van dat kwanselen met zoo'n makelaar houdt en dat hij 't een gekken voorslag van je vond. {lüj kijkt over Annaas schouder in een boek).
MEVROUW.
Maar wat heb je dan voorgeslagen, Dirk? Je bent toch niet... ?
QUERIJN.
Och neen, de jongen is gek. Ik vroeg bij onzen buurman voor een ander belet en in plaats van mij tijd en plaats te bepalen stuurt hij mij dien idioot op het dak.
MEVROUW.
Dat is geen idioot — dat is een eenig kind van schatrijke ouders. Kijk, die twee eens samen. Stel je maar gerust: Anna blijft in haar huis wel de baas.
QUERIJN.
Zooals 'tin ieder gelukkig huisgezin behoort, niet?
FRITS.
{tot Anna) Hou jij waarachtig van lezen?
ANNA.
(schalkscJi) Ik hou meer van hengelen.
19
QUERIJN.
'k Geloof, dat ze 't al doet en beet heeft ook.
MEVROUW.
Ze is een echt meisjen...
QUERIJN.
{rneesmvAlencT) Van 'tdeeg, dat, op een goed vuurtjen gebakken, later de smakelijke taart geeft, bekend onder den naam van Mevrouw Querijn.
[Frits heeft miclderwijl Anna het emmertjen, waarin het loeTc wordt gelegd, in de eene hand gegeven en wil met de andere hand haar ooïc zijn hengel geven, maar trekt dien terug.)
FRITS.
Neen, dien zal 'k zelf maar houden — hij kan me nog dienst doen als wandelstok.
[de postbode gaat diep groetend de ramen voorbij: hij schelt aan de huisdeur in de coulisse.)
ANNA.
Ik zou je niet raden straks te dicht ^bij den walkant te gaan staan...
FRITS.
Heb maar geen zorg. [tot Mevrouw) Wat is ze lief voor me!
ANNA.
...want dan zwemmen de visschen van schrik weg.
[zij loopt lachende den tuin en de plaats in).
FRITS.
ijiaar achterna loopend) Almachtig aardig! Niets vervelend. [even teruq komend) Ik moet je lui nog zeggen, dat Pa en Ma van avond een viool over krijgen, 't Moet een heele Piet wezen. Of je alle drie plezier hebt te komen? Ik en Anna gaan dan aan den goudvisschon-vijver zitten en jelui beitjes met Pa en Ma en den viool op de zaal, daar klinkt het beter, zeit Ma, [naar buiten ziende) Waar zit ze toch? Lieve Heer, heel aan 't eind van de laan al! En ik kan met de warmte zoo hard niet loopen! Beroerd vervelend! (brommend af.)
20
NEGENDE TOONEEL.
mijnheer en mevrouw QUERiJN, later JUFFROUW BOS.
QUERIJN.
En met dien dommen leeglooper zou je baar willen laten trouwen!
MEVROUW.
{streng) Hoe is 't Gods ter waereld mogelijk, dat j ij op een leeglooper zoo laag neerziet!
JUFFROUW BOS.
{in de eene hand breiwerk en naaidoos, in de andere een brief; om zich heenziende tot Mijnheer zacht) Waar isAnna? {Querijn haalt de schouders op.)
MEVROUW.
{haar strak aanziende) Met Jonkheer van den Engli van Vre-delust aan 't visschen. Een brief voor mij ? [Jiet adres bekijkend) Van mijn lieve Suus. {ze leest.)
QUERIJN.
{zacht tot Juffrouw Bos) Ik kon 't niet tegenhouden. Denk aan onze afspraak. Je spreekt straks tot baar ?
JUFFROUW BOS.
Over verscbillo nde zaken, Mijnheer!
MEVROUW.
[die onder het lezen steeds gejaMyder is geworden) En te laat bezorgd ook nog! Dirk, Suus komt met man en zoon met den tweeden trein uit stad bier naar toe. Die trein is op slag van komen! En 't is kamerdag van daag... en de bedden zijn nog niet eens afgehaald... en de baas heeft geen groenten... Gauw, doe je pantoifels uit en je schoenen aan! Je zult ze toch van den trein gaan halen? Die lieve Suus! Ze vraagt belet... om te logeeren ook... Dat had ze kunnen laten... Ben je dan nog niet weg?
QUERIJN.
(Ik ga. {tot Juffrouw Bos) Spreek dadelijk met haar, spreek voor dat die poenen komen.
21
TIENDE TOONEEL.
JUFFROUW EOS €11 MEVROUW.
MEVROUW.
Dat is me oen bezoeking!
JUFFROUW BOS.
Dat kunt u niet meeuen.
MEVROUW.
Ik hou niets van dio verrassingen; en dan brengt Suus haar. man meê.
JUFFROUW BOS.
Ze is uw vriendin en zoo'n goede vrouw.
MEVROUW.
Te goed. Ze is bang voor liaar man. Hoe is 't mogelijk! Die Gerrit Lypsius moebt ik nooit lijden. En jij?
JUFFROUW BOS.
't Is een man, die weet wat hij wil.
MEVROUW.
Zoo, zijn die volgens jou de beste?
JUFFROUW BOS.
Dat's een vraag waarop menigerlei andwoord gegeven kan worden en u zoudt geen tijd hebben ze alle aan te hooren.
MEVROUW.
Dat's waar ook. Mensch, ik weet niet waar ik 't eerst aan beginnen zal. Niet eens een paar dagen vooraf belet gevraagd! Dat's toch niet zoo als 't hoort.
JUFFROUW BOS.
Wilt u 't aan mij overlaten ? Ik weet hoe u 't graag hebt.
MEVROUW.
Ja, dat weet je... en het zou ook wel wat schande wezen als je 't niet wist. In het huishouden pas je ook veel beter dan altijd zoo met Anna. Neem Toon meê in 't geheim! Van middag: soep vooraf; laat er vooral geen selderie in doen, want daar kan Suus niet tegen. Dan twee vleeschen en dan lamscoteletten met een pikante saus. Maar als ik mij wel herinner, kan haar Gerrit niet tegen al wat pikant is. 't Doet er niet toe — dan moet hij 't maar leeren. Misschien kan je wel goede visch krijgen... daar hou ik veel van.
22
JUFFROUW BOS.
Ik zorg voor alles, 't Wordt, geloof ik, tijd dat u je gaat kleeden.
MEVROUW.
Wat zal ik aandoen? Mijn blauwe kleurt me goed, maar die is al van verleden jaar en Suus komt uit stad... Zou ik misschien mijn lila... ?
JUFFROUW BOS.
Juist...
MEVROUW.
Maar wat voor muts zal ik er bij opzetten? Deze bijvoorbeeld kleurt er in 't geheel niet bij. 'tLint is bijna zoo rood als Dirks wangen.
JUFFROUW BOS.
Daar hebt u wel gelijk in; die zijn rood. Hebt u je wel niet eens ongerust gemaakt? Een man op zijn leeftijd, die er zoo opgezet uitziet!
MEVROUW.
Och, kom! Hij eet en drinkt te veel.
JUFFROUW DOS.
En hij slaapt misschien te weinig.
MEVROUW.
Te weinig? Zijn gesnork houdt mij dikwijls wakker.
JUFFROUW BOS.
Toch geloof ik niet dat hij is zoo als hij behoort te zijn; ik hoor hem dikwijls zuchten.
MEVROUW.
Dat heeft hij waarachtig niet te doen. 't Is me een leventje dat h ij heeft! Een rijke tafel... paard en rijtuig... en de rekeningen worden voor hem betaald. Spreek me niet van z v, n zuchten. Als ik 't nog deê!
JUFFROUW BOS.
Maar ik weet toch dat Mijnheer verdriet heeft — gehe'm verdriet.
MEVROUW.
En dat heeft hij aan de Juf verteld ? Ik was er toch de naaste toe om het te wetsn. 'k Heb al meer zoo iets bemerkt. Onze Juf praat heel graag met Mijnheer Querijn en deze geeft dan heelen voornamen onzin tot and woord. Maar ik versta op dat
23
punt geen gekscheeren. Ik heb er al lang over willen praten, waut ik ben tot zoo ver, zie je, er vol van! Je beat mijn behulp en niet die van Dirk. Je brengt me Anna ook al van mijn weg af. Ja, ik zie wel hoe je altijd met haar in allerlei hoekjens en gaatjens zit te wiespeleu. En daarom — ik weet ook wat ik wil. Je benr, de goevernante geweest, 't Kind is nou onder m ij n bestuur; dat heb ik je bij gelegenheid eens aan 't verstand willen brengen. In hot huishouden...
JUFFROUW BOS.
{waardig) Ik geloof, Mevrouw, dat het nu de tijd niet is voor zulke ernstige vermaningen; maar wel om u te gaan kleeden.
MEVROUW.
Je bent er over begonnen en nu wil ik ook hebben dat je 't weefc. Van nu af aan bemoei jij je niet meer met Anna.
JUFFROUW BOS.
Ik was juist voornemens het wel te doen en er u attent op te maken, dat de intimiteit met dien landjonker dient tegengegaan te worden.
MEVROUW.
Ik wil dat die nog intiemer zal worden; ik wil dat zij met hem zal trouwen.
JUFFROUW BOS.
Met dien...? Anna, die van het leven zoe veel heerlijks en heiligs te vragen heeft zou zich verbinden aan een knaap, die geen genot kent, omdat hij te dom is er. naar te streven'? Neen, Mevrouw, dat ware heiligschennis.
MEVROUW.
En ik wil het zoo en het zal gebeuren. Als ik merk, dat je me bij Anna tegenwerkt dan verlaat je dit huis, waar je door mij uit goedheid bent opgenomen. Anna zal Jonkheer van den Engh trouwen, (roepend) Toon, Toon!
JUFFROUW BOS.
(haar nader Ir edend; met waardigheid) Daartoe zult u haar niet dwingen, Mevrouw!
MEVROUW.
Dat zal ik wel als 't moet.
JUFFROUW BOS.
Daar hebt u het recht niet toe...
24
mevrouw.
Het recht niet?
juffrouw bos.
Neen, Mevrouw!
mevrouw.
Jo tart me... Zou ik niet over mijn kind...?
juffrouw bos.
(zult. tot haar JicenluiyencT) Is 't het uwe?
mevrouw.
{plotseling ontsteld; op een geheel anderen loon) Wat? Wat?. Hoe weet je dat?
ELFDE TOONEEL.
De vorigen, toontjen.
tooxt.iex.
(op den drempel der zijdeur} Daar komt vizite, Stijntjen! Een heer en een jonge heer, en een dame ook nog!
mevrouw.
Ontvang jij ze, Toon! Ik kan niet... ik ben zoo geschrokken...
juffrouw bos.
Ik zal ze namens u ontvangen, Mevrouw, als n 't permitteert. {Mevromv hnlet toestemmend, en wordt door Toontjen, die Juffrouw Bos vragend aanziet, weggeleid. Alleen gebleven en dc hand op het hart leggend') Wat deed ik?
TWAALFDE TOONEEL.
Mijnheer G er rit Lypsius, een man van circa 50 jaar, sterk gebouwd met Monde bakkebaarden, vleezig gezicht; brutale uitdrukking; luchtige zomerkleedj; ietwat ploertig, dus kleurig. Achter hem: Jacques, een goed opgeschoten knaap van 18 a 19 jaar. Heek schrander gelaat, lorgnet op den neus, achteloos gekleed, maar niet slordig; een boek onder
25
den arm, de hand geganteerd. Achter leiden: Suze, Mevrouw L/jpsm.s, knap uiterlijk, fijn hevueden gelaat, even dertig jaar aanduidend, ofschoon de ouderdom van veertig reeds bereikt is; rijke en smaakvolle zomerkleeding, lichte handschoenen en kleurige parasol. Ze draagt bovendien haars mans rotting en parapluie. Zoodra z'j even over den drempel van de openstaande ramen op den achtergrond zijn, treedt Jnffrouw ]ios hen een schrede nader en maakt een reverence, die door Lypsius en zijn zoon met een licht hoofdknikjen en door Mevrouw door een bijna onmerkbaar nijgen heandicoord wordt. Op dat oogenblik valt de gordijn..
II.
Voor de oranjerie, die bijna de geheele breedte op den achtergrond inneemt. Een deur, met klimop beivassen, voert idt de oranjerie naar de allee van oranjehoomen, die de oranjerie langs loopt. Aan beide zijden van het tooneel bloemen, amfiteaterschgewijs geplaatst. Op 't midden van het tooneel hooge tropische gewassen ; sierlijke stoelen hier en daar, een ijzeren bank en een tafel op den voorgrond rechts. Frits van der Engh uit de oranjerie komende, drmpnat, met een erg verdrietig gezicht, gevolgd door Anna, die moeite heeft zich ernstig te houden.
EEKSÏE TOOaSTEEL.
FRITS, ANNA.
FRITS.
't Is in de oranjerie om te stikken!
ANNA.
Daar droog je dan ook 't gauwst.
FRITS.
Ja maar — ik wil naar huis.
ANNA.
Al de gasten van Papa en Mama zitten na juist op tet terras en die zon je dan voorbij moeten. Dat gaat niet, voor je wat bent opgedroogd. Keer je eens om. {met moeite haar lachen he-dwingend.) Heuseli, daar zitten heele bossen kroos op jo rug. Waar heb je dat toch opgedaan? In de rivier lag niets van dat goed.
FRITS.
Weet ik het? Ik weet alleen dat ik een plof deed; ik ducht
27
eerst dat ik erg beet had. Ik had ook beet, me zelf. Beroerd vervelend! Zoo lang je me aankeekt bleef ik wakker. Dat akelig boek! 't Doet me plezier dat het meö in 't water viel en dat ik 't niet weerom zal zien,
ANNA.
Hier is 't.
FRITS.
Dus dat boek heb je gered en mij liet je verdrinken?
ANNA,
Zoo ver kwam 't tocli niet, en als het zoo ver gekomen was...
FRITS.
Hadt je me geholpen...
ANNA.
Had ik je toegeroepen: Frits, wees nu eens voor 't eerst van je leven er dankbaar voor, dat onze lieve Heer je hoofd, armen en beenen gegeven heeft en je wil leeren, dat die er zijn om gebruikt te worden...
FRITS.
Je bent toch een lieve meid...!
ANNA.
Niet nader... Je bent druipnat, Mijnheer! Och, ik heb zoo'n meelij met je. Wacht; ga hier maar even zitten; dat's een zonnig plekjen.
FRITS.
Maar dat's me te warm...
ANNA.
'k Zal Hendrik gaan zeggen, dat hij met wat schuiers en warme doeken hier komt.
FRITS.
Met een toe-rijtuig...
ANNA.
Trek je natte bottines uit. Zie zoo, die zal ik oude Toon in de oven laten droogen. Ik ben dadelijk weer bij je. {haastig af, rechts door de allée op de achtergrond.')
FRITS.
Neen, maar... Anna! Anna! Mijn God, daar sta ik op mijn natte kousen. Eu ik hoor iemant aankomen! {half grienend.) 't Is beroerd, beroerd vervelend! Was ik maar thuisgebleven...!
28
Visschen, dat's nou ook voor goed uit! Daar komen ze! In Godsnaam, dan maar weer in de broeikas! {hij vlucht in de oranjerie?)
TWEEDE TOONEEL.
frits onzichtlaar. mijnheer adema, een heer van 40 jaar, in het zwart met twee ridderlinten in het knoopsgat; geganteerd; achter hem Hendrik met een schuier en een toiletspiegeltjen.
hendrik.
{verwonderd) Mijnlieer...?
adema.
Ik kan de familie nergens vinden.
hendrik.
Ik geloof dat ze do plaats in zijn... Mijnheer! Kan ik ook zeggen wie er geweest is?
adema.
Och, ik geloof dat ik een verkeerden weg hen ingeslagen... {rondziende) Ik ben toch wel op Rustenburg?
hendrik.
Ja wel, Mijnheer!... 't Is hier geen vrije wandeling... {Adema nadert de bloemen en jdv.Jct er een prachtige aj.) Mijnheer, dat is niet gepermitteerd...
adema.
Stil maar, vrindtjen! Je kent me niet! Je woont hier zeker nog niet lang, anders zou je welen, dat ik Vami intime ben... vooral Mevrouw kende ik al voor zij met Querijn trouwde.
hendrik.
't Kan wel wezen, Mijnheer, maar dan moest Rustenburg u goed bekend wezen.
adema.
Dat is 't ook.
hendrik.
En Mijnheer zegt zelf een verkeerden weg te hebben ingeslagen en vraagt of hij wel op Rustenburg is?
adema.
Och, jongen-lief, ik laboreer aan distrakties. Ik ken den weg
29
heel goed {naar een der bloemen ziende?) Wat een prachtige clubbelo gerhanium {hij plukt er een.) Ik hen dol op bloemen, die Zondags kinderen der natuur!
HENDRIK.
Mijnheer... ik kan er mijn dienst om verliezen als ik dat toelaat.
ADEMA.
Wees maar niet ongerust; ik zal wel een goed woord voor je doen. Ik zei je immers al, dat ik sedert jaren intiem met de familie bekend ben, vooral met je Mevrouw.
FRITS
{uit de oranjerie tot Hendrik.) Kom je me helpen? {dev. vreemde ziende en zich haastig terugtrekkende?) Vervloekt vervelend !
ADEMA.
Wie is dat jonge mensch?
HENDRIK.
Een goede vriend van de familie — hij logeert hier tijdelijk.
ADEMA.
Ah zoo! Zeg eens, jongentjen, is de grond hier nog al goedkoop?
HENDRIK.
Wat bedoelt u?
ADEMA.
't Is duidelijk. Of de grond nog al goedkoop is?
HENDRIK. '
Heel goedkoop, Mijnheer! Ik belioefde er ten minste heel weinig voor te betalen.
ADEMA.
Is de lucht hier gezond?
HENDRIK.
Erg.
ADEMA.
Hoeveel zielen telt het dorp?
HENDRIK.
Het hoornvee er bij ?
ADEMA.
Het gehoornde vee niet, want dat telt niet mcê onder de produktive krachten; en die alleen wil ik kennen.
II.
Voor de oranjerie, die hjna de geheele breedte op den achtergrond inneemt. Een deur, met klimop bewassen, voert uit de oranjerie naar de allee xian oranjeboomen, die de oranjerie langs loopt. Aan beide zijden van het tooneel bloemen, amfiteatersehgewijs geplaatst. Op H midden van het tooneel hooge tropische ge-wassen; sierlijke stoelen hier en daar, een ijzeren bank en een tafel op den voorgrond rechts. Frits van der Enghi uit de oranjerie komende, druipnat, met een erg verdrietig gezicht, gevolgd door Anna, die moeite heeft zich ernstig te houden.
EERSTE TOONEEL.
FRITS, ANNA.
FRITS.
't Is in de oranjerie om te stikken!
ANNA.
Daar droog je dan ook 't gauwst.
FRITS.
Ja maar — ik wil naar buis.
ANNA.
Al de gasten van Papa en Mama zitten nu juist op het terras en die zou je dan voorbij moeten. Dat gaat niet, voor je wat bent opgedroogd. Keer je eens om. {met moeite haar lachen be-dwingend.) Heuscb, daar zitten beele bossen kroos op je rug. Waar bob je dat tocb opgedaan? In de rivier lag niets van dat goed.
FUITS.
Weet ik bet? Ik weet alleen dat ik een plof deed; ik daclit
27
eerst dat ik erg beet liad. Ik had ook beet, me zelf. Beroerd vervelend! Zoo lang je me aankeekt bleef ik wakker. Dat akelig boek! 't Doet me plezier dat het meö in 't water viel en dat ik 't niet weerom zal zien,
ANNA.
Hier is 't.
FRITS.
Dus dat boek heb je gered en mij liet je verdrinken ?
ANNA.
Zoo ver kwam 't toch niet, en als het zoo ver gekomen was...
F1ÏITS.
Hadt je me geholpen...
ANNA.
Had ik je toegeroepen: Frits, wees nu eens voor 't eerst van je leven er dankbaar voor, dat onze lieve Heer je hoofd, armen en beenen gegeven heeft en je wil leeren, dat die er zijn om gebruikt te worden...
FRITS.
Je bent toch een lieve meid...!
ANNA.
Niet nader... Je bent druipnat, Mijnheer! Och, ik heb zoo'n meelij met je. Wacht; ga hier maar even zitten; dat's een zonnig plekjen.
FRITS.
Maar dat's me te warm...
ANNA.
'k Zal Hendrik gaan zeggen, dat hij mot wat schuiers en warme doeken hier komt.
FRITS.
Met een toe-rijtuig...
ANNA.
Trek je natte bottines uit. Zie zoo, die zal ik oude Toon in de oven laten droogen. Ik ben dadelijk weer bij je. {haastig af, rechts door de allée op de achtergrond.')
FRITS.
Neen, maar... Anna! Anna! Mijn G-od, daar sta ik op mijn natte kousen. En ik hoor iemant aankomen! (lialj grienend.) 't Is beroerd, beroerd vervelend! quot;Was ik maar thuisgebleven...!
28
Visscben, dat's nou ook voor goed uit! Daar komen ze! In Godsnaam, dan maar weer in de broeikas! {hij vlucht in de oranjerie.)
TWEEDE TOONEEL.
feus onziehtlaar. mijnheer adema, een heer van 40 jaar, in het zwart met twee ridderlinten in het knoopsgat; rjeganteerd; achter hem Hendrik met een schuier en een toilet spiegelteen.
hendrik.
[verwonderd) Mijnbeer... ?
adema.
Ik kan de familie nergens vinden.
hendrik.
Ik geloof dat ze de plaats in zijn... Mijnheer! Kan ik ook zeggen wie er geweest is?
adema.
Och, ik geloof dat ik een verkeerden weg ben ingeslagen... {rondziende) Ik ben toch wel op Rustenburg?
hendrik.
Ja wel, Mijnbeer!... 't Is hier geen vrije wandeling... {Adema nadert de hloernen en plukt er een prachtige aj.) Mijnbeer, dat; is niet gepermitteerd...
adema.
Stil maar, vrindtjen! Je kent me niet! Je woont hier zeker nog niet lang, anders zou je weten, dat ik F ami intime ben... vooral Mevrouw kende ik al voor zij met Querijn trouwde.
hendrik.
't Kan wel wezen, Mijnbeer, maar dan moest Rustenburg u goed bekend wezen.
adema.
Dat is 't ook.
hendrik.
En Mijnheer zegt zelf een verkeerden weg te hebben ingeslagen en vraagt of hij wel op Rustenburg isï
adema.
Och, jongen-lief, ik laboreer aan distrakties. Ik ken den weg
29
heel goed. {naar een der hloemen ziende) Wat oen prachtige dubbele gerhanium {hij plukt er een) Ik ben dol op bloemen, die Zondags kinderen der natuur!
HENDRIK.
Mijnheer... ik kan er mijn dienst om verliezen als ik dat toelaat.
ADEMA.
Wees maar niet ongerust; ik zal wel een goed woord voor je doen. Ik zei je immers al, dat ik sedert jaren intiem met de familie bekend ben, vooral met je Mevrouw.
FRITS
{nit de oranjerie tot Hendrik.') Kom je me helpen ? {den-vreemde ziende en zich haasiirj terugtrekkende) Vervloekt vervelend !
ADEMA.
Wie is dat jonge mensch?
HENDRIK.
Een goede vriend van de familie — hij logeert hier tijdelijk.
ADEMA.
Ah zoo! Zeg eens, jongentjen, is de grond hier nog al goedkoop?
HENDRIK.
Wat bedoelt u?
ADEMA.
't Is duidelijk. Of de grond nog al goedkoop is?
HENDRIK. '
Heel goedkoop, Mijnheer! Ik behoefde er ten minste heel weinig voor te betalen.
ADEMA.
Is de lucht hier gezond?
HENDRIK.
Erg.
ADEMA.
Hoeveel zielen telt het dorp ?
HENDRIK.
Het hoornvee er bij ?
ADEMA.
Het gehoornde vee niet, want dat telt niet meö onder de produktive krachten; en die alleen wil ik kennen.
30
HENDRIK.
[ter zijde.) Hij komt van Meerenberg!
ADE1IA.
Dus hoeveel inwoners?
HENDRIK.
Ik denk zoo wat beneden twee duizend.
ADEMA.
{alles in een zahhoekjen opieeJcenend.) Hoe vele sterfgevallen in 'tjaar?
HENDRIK.
Zoo ver ik weet — geen een. {de huisbel loordl geluid) Ik word geroepen.
ADEMA.
Uitmuntend, 't Is een Eden. Blijf nog even...
HENDRIK.
Als ik een kaartjen van u moclit hebben... Er zijn gasten van daag! {er wordt weer geluid) Mijnheer, ik moet weg!
FRITS.
• {in de oranjerie) Zul je nu baast komen ?
HENDRIK.
{naar hem toeijlend) De jonge Juffrouw liet me dit voor u geven.
FRITS.
{het hem door een Icier van de deur achterna gooiend). Daar heb ik niets aan, domme prengol! Breng me handdoeken, onderen bovengoed.
ADEMA.
{al dien tijd verdiept geween/ met berekeningen in zijn zaJchoelc-jen, schrikt van de luide stem) Hé ? {tot Hendrik, die heen wil gaan) Kom eens bier, jougentjen!
HENDRIK.
Als ik dan maar een kaarljen van u mocht hebben!
ADEMA.
Heel goed! Wat heeft het leven op bet land toch een heiligenden invloed. leniant van jou pozitie vraagt er mij zelfs om. Hier heb je een kaartjen. Dat is voor vijf porties soep, maar dat's voor een hongerige te veel; daarom scheur je daar telkens een vijfde af; dit is voor 10 stuivers, mijn jongen! De spijskokerij heeft een slecht jaar gemaakt, maar wanneer de
81
menschlievendheid zich hier reeds zoo aandoenlijk openbaart in een stand, dien men, ten onrechte natuurlijk, het maatschappelijk onkruid pleegt te noemen, wat zal het dan wel zijn in de kringen, die men bij de prachtige orchideün, zooals er hier groeien, vergelijken kan ! Welk een heerlijke toekomst wacht hier door mijne tusschenkomst de schoone zaak der menschenliefde! — Wie zijn hier op 't oogenblik de gasten ?
hendrik.
{die hem herhaaldelijk in de reden heeft willen vallen*) Mijnheer, u bedriegt u... Mijnheer, ik geef nooit een cent. {luider geievgel) U vraagt naar de gasten; daar zijn ze. {het kaartjen neergooiend onder het heengaari) Dat's een gek, die moet met ouwe Toon op éen kamer! {haastig af, links.)
DERDE TOON EEL.
adema. frits in de oranjerie; mevrouw querijn opzichtig in zijde gekleed met gouden sieraden, meyrolay lypsius ; heiden, van een en-towt-cas voorzien, komen rechts op, pratend onder het wandelen.
adema.
{]iet kaartjen oprapend) Dat is geen goed mensch. {de dames hespeurend op heiden toeschietend, maar de eene voor de andere nemend) Stijntje, hoe maakt je 't? En Mevrouw Lypsius, —zoo ik mij niet bedrieg? Gecharmeerd u te rencontreeren!
MEVROUW.
Je maakt me waarachtig aan 't schrikken; — je komt als uit de lucht vallen. Ben je pas aangekomen?
adema.
Zoo op 't oogenblik. Ik hoop je geen belet te doen tot...
morgenmiddafj... ?
O O
mevrouw.
(ter zijde) 't Is of 'k een logement, houd! (luid) Als je 't voor lief neemt zoo als...
Natuurlijk, {tot Suzé) En Gerrit is nog de oude? Ik heb hem, dunkt me, in geen jaar gezien.
32
suze.
{voornaam) Mijnheer Lypsius is heel wel; hij wandelt dit oogen-blik in den moestuin met Mijnheer Que rijn.
adema.
Ik heb beiden dringend te spreken. IJ bewijst mij een dienst en een ondienst te gelijk, want u wijst mij den weg, maar noodzaakt mij tevens van u te gaan. Dames, zoo ik hoop, a tantót! [diepe buiging, af.)
VIEEDE TOONEEL.
Be vorvjen, zonder adema.
suze.
Een eerste indringer!
mevrouw.
Och, ik mag hem nog al; een goeje nul! Hij wordt er ook ook niet jonger op — en dan altijd nog in zijn eentjen.
suze.
Toch niet, Stinette, hij is gehuwd.
mevrouw.
Gehuwd? hij?
suze.
Met de filantropie. Na tweemaal failliet te zijn gegaan, zooals Gérard zegt, door den haat der menschen, heeft hij wraak willen, nemen door de menschen te gaan liefhebben.
mevrouw.
Daar begrijp 'k het fijne niet van.
suze.
Niet, dan hadt je 't Gérard moeten hoeren zeggen; die heeft van die zetten waar ieder om lacht als hij ze vertelt. Hij krijgt ook meer en meer invloed. Ze spreken er van, hem kandidaat te stellen voor den Gemeenteraad en 'k geloof dat hij een buitenplaats hier in de buurt zal koopen, zoodra er maar weer eens een krizis komt in de financiën, zoo noemt hij 't, geloof ik.
mevrouw.
Ik zie wel: nog altijd even dol op je Gerrit.
33
SUZE.
't Is een man van gewicht en van invloed; dat moet zijn vrouw toch aangenaam wezen.
MEVROUW.
Om altijd in de schaduw van zoo'n licht te ■wandelen? Dank je! Surss, je hent altijd een goeje vriendin van me geweest; in de laatste maanden was je wol wat grootsch, weet je, maar dat vergeef ik je, want je hebt niet altijd geld gehad; maar dat je je man zoo bederft, dat je hem naar zijn oogen ziet, neen, dat kan ik niet goed vinden. Zie je, dat lag op mijn hart en dat moest er af.
SUZE.
Maar Gérard is alom gerespekteerd...
MEVROUW.
Daar hebben we 't alweer!
SUZE.
Ik wou alleen maar zeggen, dat de lof van zoo'n man je wel wat grootsch moet maken en laatst noemde hij mij; een superieure vrouw!
MEVROUW,
Noemde hij jou zoo? 't Komt me altijd verdacht voor als je man je begint te vleien. Dus is hij waarlijk nog al lief voor je? Geen hekkenspringer meer? Nou, hou je maar zoo dom niet. Toen hij zoo veel werk van mij maakte, had ik hem misschien nog wel genomen, als ik niet zoo dikwijls van zijn bijweggetjens gehoord had. Neen, dat moet ik zeggen, op dat punt is de mijne zuiver op de graat.
SUZE.
'k Geloof dat men dat van geen enkel man kan zeggen.
MEVROUW.
Als dat waar was...! Dus je wist van je aanstaande...?
SUZE.
Wat andere van de hare misschien niet wisten.
MEVROUW.
En je vereert je man als een heilige uit het ouwe testament ? Daar zit wat achter, Suus! Suus, als ik vermoeden kon dat mijn man...!
SUZE.
Die snuffelde zeker altijd in de boeken tot dat hij jou zag.
3
34
De mijne, dat weet ik, had den naam wel eens deze en gene lichtgeloovige dame liet hart wat sneller te liebben doen kloppen.
MEVROUW.
Dat heeft de mijne nooit godaan. 'k Hob veel op hem aan te merken maar hij...
SUZE.
...Is zeker na de wittebroodsweken dadelijk weer zijn studiën begonnen.
MEVROUW.
Ik zie hem nooit met een boek; maar dat moet ik zeggen: boeken wil ik ook niet over den vloer; hij heeft er boven een kamer voor.
SÜZE.
Dan zit hij daar te lezen...?
MEVROUW.
Mensch, hij zit er nooit. Ja, als dat waar was zou hy me minder in den weg loopen.
SUZE.
Is hij nog zoo driftig?
MEVROUW.
Neen, hij is deftig als hij kwaad is en dan zie ik in zijn oogen — hij heeft anders flinke kijkers ! — de toonbank van onzen winkel staan; en als ik dan een beetje boos word, dan glimlacht hij, en als ik dan nog een beetje boozer word, dan spreekt hij latijn, keert zich om en gaat heen.
SUZE.
Dat vind ik toch heel zachtmoedig van hem. Hij is toch het hoofd.
MEVROUW.
Wat? het hoofd. Wat hij is — en me dunkt dat hij nog al veel is — is hij door mij. Wat zou hij nog kunnen wenschen dat ik hem niet geef?
SUZE.
Stinette, ik geloof dat je je vergist. Toen ik hem straks zag, frappeerde 't me dat hij er zoo slecht uitzag.
MEVROUW.
Heeft niets te beteekenen.
SUZE.
Meer misschien dan je denkt. Ik weet dat mijn man zich onlangs liet ontvallen, dat een zijner patroons beneden pari stond
35
en dat die patroon tot zijn leedwezen zijn oudste en beste vriend was.
MEVROUW.
En daar bedoelde bij meê... ?
SUZE.
Querijn. En bij voegde er bij — bewogen, zoo als ik hem maar zelden gezien beb — ik hoop maar dat je lieve vriendin — bij heeft altijd als een brooder van je gehouden — vaa baar huwelijksvoorwaarden geen afstand heeft gedaan, anders...
MEVROUW.
Welnu, anders?
SUZE.
Zonden zij en de lieve Anna nog wel eens doodarm, kunneu worden.
MEVROUW.
Stel je man op dat punt maar gerust. Mijn kapitaal bestuur ik heelemaal alleen.
SUZE.
Verstandig in deze gehandeld, Stinette!
MEVROUW.
Dirk zou gespekuleerd hebben? Neen, dan bad hij me eerst wel permissie gevraagd...
SUZE.
Misschien raadpleegde hij, in plaats van met zijn vrouw, met zijn huishoudster, goevernante, of wat titel heeft dat mensch?
MEVROUW.
Weet je iets van haar? Je spreekt zoo... raar over baar?
SUZE.
Geen wonder; straks toen ze ons recipieerde deed ze me aan een groote dame denken. Ze ageerde heel goed voor vrouw des huizes. Ik hoor, dat de lieve Anna met haar dweept.
MEVROUW.
Zoolang ik dat goed vind.
SUZE.
Dat mag ik hooien, Stinette! Ik kon ook al niet onderstellen, dat mijn verstandige vriendin zich door een clomesiique de wet zou laten stellen. Niet dat Juffrouw Bos geen beschaafde vrouw zou zijn, waar je man, die toch ook een halve geleerde is, niet dolgraag naar zou willen luisteren...
É
36
mevrouw.
quot;Wat meen je, Smis! Zeg het ronduit. Leg je bleuheid nu voor mij eens af.
suze.
Ik estimeer die Juffrouw... maar... 't is je toch maar nooit duidelijk geworden waar ze van daan komt en waar ze naar toe wil...
mevrouw.
(iiadenJcend) Daar heb je wel gelijk in. Zou Querijn het weten ?
VIJFDE TOON EEL.
De vorigen en querijn.
querijn.
(7m een licHgrijs jasjen met trcee loeJcetten in cle hand, onrustig om zich heen ziende, ter zijde') Hij is er niet. Goddank! (luid) Ik zocht de dames.
mevrouw.
Grut, Dirk, Gcrrit zocht je overal. Hier naar toe gaande zijn we hem ontmoet.
querijn.
Goed, goed. [zacht) Heeft Juffrouw Bos met je gesproken?
mevrouw.
(met oplomenden wrevel) Waarom? Waar ben je toch meê doende? Die bloemen...
querijn.
De schoonste plukte ik voor Suze en voor jou.
suze.
Hoe prachtig en smaakvol gearrangeerd!
mevrouw.
Wat zijn ze kort afgeknipt! De baas doet het beter, (zaehf) Ik heb je wat te zeggen.
querijn.
Tot je dienst, lieve!
suze.
(zacht aan den anderen leant) Gérard verlangt je onder vier oogen te spreken.
37
QUEIUJN.
Ik verlang er ook naar. ijüj gaat zich verdiepen in de he-schouwing der bloemen. Slijnljen zegt zacht eenige ivoorden tot hem in drift. Suze poogt te luisteren onder den schijn van, de bloemen, mede te bewonderen; dit duurt slechts een oogenblik.)
ZESDE TOONEEL.
Be vorigen, lypsius.
LYPSIUS.
(een wilte met groen gevoerde 'parasol boven zijn hoofd; hooga hoed op het hoofd, rood van de warmte, met zijn zakdoek in het rond zwaaiende. Querijn bespeurend) Eindelijk dan tocli gevonden! {tot Suze ter zijde) Huwelijksvoorwaarden?
SUZE.
Gered!
QUEIUJN.
{zacht lot Slijnljen) Green schandaal als je blieft... Ik helder je alles op, maar respekteer Juffrouw Bos,
MEVROUW.
{inet den voet trappelend) Dat wil ik juist niet.
LYPSIUS.
{zacht tot Suze) En Anna ?
SUZE.
'k Wou juist beginnen toen hij kwam.
LÏPSIUS.
{zacht lot Suze) Troon de andere meó en laat mij met Querijn alleen. Doe 't gauw, anders glipt hij me weer door de handen.
QUERIJN.
{tol Lgpsins) Maar, vriendlief, wat zie je er geéehaulfeerd uit! Wat onzichtbaren vijand bedreig je toch met dien doek?
LÏPSIUS.
Dat excekrabel gedierte buiten is niet uit te staan, 't Is of 't verzot is op 't bloed van een Amsterdammer, 't Mag frappant mooi wezen wat je hier ziet, maar in de schaduw te zitten is te koel en in de zon te loepen te warm. En wat heb ik al geloo-pen! Waar school je toch, Querijn? Na koffijdrinken verdween je.
38
QXJERIJN.
Ik wachtte wel een twartier bi] den vijver en toen ging ik op het terras, [op de gepliikle lloemen wijzende) Zie daar de vrucht van mijn arbeid.
SUZE.
{tot Siijntjen) Lieve, je hebt me een kijkjen op de rivier beloofd. Zouden we...?
QUERIJN.
Pardon, het genot u daarhetu te brengen reserveer ik mij.
MEVROUW.
't Zal niet gebeuren; ik doe dat.
QUERIJN.
Later dan; maar eerst breng ik Suze naar mijn faizanten; ik heb zilver- en goudlakensche; eenige zijn zoo mooi, dat ze op Amerikaansche Spoorwegobligaties lijken... Als vriend Lypsius wil méégaan... die kan oordeelen.
LYPSIUS.
Ze schynen het bg je verbruid te hebben al was er ook een tijd...
QUERIJN.
Nu, dat blijft afgesproken. Suze, mag ik je mijn arm offreeren r
MEVROUW.
Zij gaat met mij. Gerrit, wat kruipt daar op je rug? Gut, wat een mooie rups!
LYPSIUS.
{met ajschmv) Een rups! Sla haar dood! Ik hou niet van kruipend gedierte...
QUERIJN.
{ter zijde) Hij voelt geenerlci verwantschap!
LYPSIUS.
Help me toch, Suze! Hu, hu, heb je 't beest ? Trap 't maar dood. 't Is hier heel mooi, maar je moest met je eigen soo:;t alleen hebben om te gaan.
QUERIJN.
Hoe kun jij daar zoo naar verlangen...?
LYPSIUS.
Straks wou ik den kortst en weg nemen en een stuk land overgaan. Ik lichte den voet op; daar klonk het: koak, koak, en plof, plof... een heir van kikvorschen — 't was een sloot, met groen onkruid bedekt, zeker vol modder; en dan ligt daar
39
zoo'n laagjen groen met mooie bloemetjens boven op. Zoo is alles hier... 'k Ging weerom; mijn voet gleed uit: ik had op een groote gele slak getrapt, 't Is om er viesch van te worden. Ik wandelde voorzichtig voort; daar stond een mooie roos; bijna zoo mooi als ik er onder een stolp in mijn salon voor de ramen heb staan. Ik ruik er even aan; daar vliegt me een groote bromvlieg bijna in mijn neus; 't was misschien een vrouwtjensbij, en ik heb wel eens gehoord dat die het meest brommen en den grootsten angel hebben. En dan die vl'egen en muggen of hoe dat gevleugeld, snorrend, piepend, gonzend ,ja soms schreeuwend gespuis ook heten mag...
VIJFDE TO O NE EL.
Be vorigen, jacques.
jacques.
{komt lezend op; zijn hoed is vervangen door een pet; een lorgnet op den neus) Hebt u er last van, Papa? Wrijf u dan in met anijs en muskaatolie; moderner en beter is 't evenwel een mengsel te nemen, bestaande uit: 1/5 deel pyrethrum roscum, 2/5 deelen alcohol en 2/5 deelen water; het daarmeê gewasschen lichaamdeel zal door de insekten geeerbiedigd worden.
querijn.
(ironiesch) Dat klinkt geleerd!
lypsius.
Dat is ook geleerd, en dat mag 't dan ook wel wezen, want 't heeft me geld genoeg gekost.
jacques.
Geld, Papa, is niets anders als een koopwaar, waarvan de waarde bepaald wordt door vraag en aanbod.
suze.
(opgetogen tot Süjntjen) Wat zeg je er van? Pas negentien jaar.
mevrouw.
En hij draagt al een bril.
lypstus.
Dat komt van 't vele lezen bij lamplicht, anders heel gezond. Jacques, heb je je kompliment al aan Juffrouw Anna gemaakt?
40
jacques.
Ik meen haar straks in de verte gezien te hebben — bezig met vissehen.
lypsius.
{Querijn aanziende?) Onmogelijk.
mevrouw.
Een onzer goede bekenden: Jonkheer Prits van der Engh van Vredelust had haar gevraagd meê te gaan, niet waar, Querijn ?
QUEIÏIjy.
Ja wel, ja wel.
lypsius.
{zacht tot Suze.) Dat's een kaper. Zie toe, we moeten vooruit.
querijn,
Nu, Suze, mag ik je naar mijn faizanten konduizeeren ?
SUZE.
Heel graag; maar ik herinner me, dat ik Stinette beloofde met haar te gaan. Als evenwel de Heeren (haar raau aanziende) met ons meö wilden gaan [Lypmos schudt ontkennend) ofschoon ik niet geloof, dat dit. gaan zal. Niet waar, cherie, we gaan je garde-robe eens admireren.
mevrouw.
Zoo — dat wist ik niet; maar ook goed! Laat ons dan maar gaan! (onder Vheengaan tot Querijn.) Wat ik je te zeggen heb moet ik spoedig zeggen.
querijn.
Dan ga ik met je meê...
mevrouw.
(dreigend.) Onder vier oogen.
ACHTSTE TOONBEL.
querijn, lypsius, Jacques, die zich op een der stoelen heeft neergezet: voor op het tooneel onder een tropische plant.
lypsius.
Eindelijk dan toch met je alleen.
querijn.
Voorzichtig... Je zoon...!
41
lypsius.
Weet en begrijpt van zaken niets, en we hebben zaken te behandelen. Ik kom om surplus, lieve vriend! Tk wou 't niet in een brief zetten, want die kon eens in verkeerde handen vallen. Tegenover een vriend als jij ben ik scrupuleus, de meest kon-sciënteuze man van de waereld.
querijn.
(Jiooy) Ik verzoek je op mijn boekenkamer te komen.
jacques.
Is hier aan buis een boekenkamer? Mag ik die eens gaan zien, Papa?
iapsids.
(wrevelig) Vraag Mijnheer dat.
querijn.
't Zal me een genoegen wezen je er heen te brengen, Jacques ! Ik zal je mijn klassieken eens laten zien. Ik heb de beste editie van Ovidius, Virgilius...
lypsius.
De jongen verstaat, Goddank, nog geen latijn.
jacques.
Ik hoop 't van don winter te gaan leercn. 't Is noodig Latijn te kennen bij de beoefening der natuurwetenschap en aanverwante vakken, en dat is juist mijn specialiteit. Ik heb mijn diploma van de hoogere burgerschool, Mijnheer! Papa, u klaagdet straks over de menigte indekten. Geen wonder! We zijn al in de derde zomermaand, en als u nu bedenkt, dat een enkel vliegenpaar vijf geslachten in één zomer voortbrengt en elk wijfjen gemiddeld tachtig eieren legt, zoodat, naar de matigste berekening, het vijfde geslacht reeds twee honderd vier millioen exemplaren telt....
lypsius.
{verstoord). Ik wou dat jij ze allemaal moest vangen, (hem naderend^ fluisterend) Smijt dat boek weg; studeer liever in Annaas oogen.
querijn.
[pp den achtergrond getreden waar hij ie mant wenJct, die ondersteld wordt in de nabijheid te zijn.) Hebt ge eenige intimiteiten met elkander, dan tot straks !
lypsius.
Ik volg je...
42
querijn.
Goed... daar komt juist mijn tuinbaas {tuinbaas lomt) aan, ik zal ie mijn broeikassen laten zien.
lyps1us.
{mompelend) Al weer een derde!
(jueetjn.
Ga je mee, Jacques? Ik wou van die vliegenhistorie wel het slot hooren.
jacques.
Daar is geen slot, alleen een vervolg. Maar exkuzeer mij. Mijnheer, 't is hier koel en al de gewassen, die in broeikassen getrokken kunnen worden, ken ik.
{de laas wacht met ontbloot hoofd oji den achtergrond. JDe beide heer en vertrelclcen. J.ypsins heeft zijn zalcdoek weer ie voorschijn gehaald en gaat rechts en links van zich afslaande af; baas volgt.)
NEGENDE TOON EEL.
fkits, onzichtbaar, jacques, dan toontjen, later anna.
jacques.
{alleen.) 't Is hier koel; zeker een sterke uitwaseming van zuurstof bij de orchideün, die me omgeven, {de planten van zijn zitplaats beschouwend) Vale groene kleur van 't loof! t/onlicht wordt hier geweerd en we weten, dat daardoor do ontbinding van het koolzuur verhoogd wordt. Hoe dat te rijmen met die sterke uitwaseming? {hij gaat voort met lezen?)
toontjen.
{Met doeken, onder- en bovengoed) Mensch, mensch, wat is 't warm! Jonge beer, jonge heer!
jacques.
{onaangenaam gestoord) Wat moet je?
toontjen.
Heere jé!. . maar uwee meen ik niet. Hebt uwee jongenheer Frits ook gezien ? Hij moet bier ergens toch wezen! Hij kan niet weg, zei ons Annaatjen, want hij was druipend. De arme hals, ik mag hem wel! Hebt uwee hem niet gezien?
43
JACQUES.
Neen... laat me met rust.
TOONTJEN.
Dat zal ik, als ik maar eerst den jongenlieor heb. Gossie mijne, vrat zal de stakkert bet onplezierig hebben! 't Is tocb een guit ons Annaatjen. Kent uwee bet kind wel?
JACQUES.
Ik hou niet van kinderen,
TOONTJEN.
Zoo... dat kan ik denken... Uwee meent zoo'n kleine platte... maar een meisjen van achttien, zoo als ons Annaatjen... Is uwee ook al achttien?
JACQUES.
(v oorllezend) Negentien gepasseerd.
TOONTJEN.
Zoo, zoo! dat zou ik toch niet zeggen. En uwee is meê met de familie uit stad gekomen? Ei, ei. Ik dacht dat uwee op een kijkjen kwam.
JACQUES.
Dat kom ik ook.
TOONTJEN.
Dan beeft ouwe Toon het toch geraden. Maar als uwee altijd daar zoo in uwees boek zit te uileu, dan zal uwee niet veel te kijken krijgen.
JACQUES.
{uit zijn LoeJc ojrfcijjcencï, prevelend) Wat vervelend zoogdier!
TOONTJEN.
Wat zeg je, jongenheer? Een zoogdier?
JACQUES.
Ben je dat dan niet?
TOONTJEN.
Gossie mijne, zoo iets is me nog nooit gevraagd! Staat dat in dat boek?
JACQUES.
Neen — het staat in dit hoofd.
TOONTJEN.
Dus uwee zegt dat ik... een beest ben? Gossie mijne!
44
JACQUES.
Ja, je bent een beest — een zoogdier, en behoort tot de bimani — de twee bandige.
TOONTJEN.
[ter zijde) Lieve Heer, bij is gek en bij ziet er zoo geleerd uit! {luid.) Maar dat laat Toon zicb niet aanleunen. Ik ben geen beest, weet uwee, ik ben een mènsch, en al heeft dit arme lichaam...
JACQUES.
Je lichaam is een spons en nog wel een die van vocht doortrokken is, want drie vierde van je lichaam is water.
TOONTJEN.
Heer Almachtig, ik een spons met water!
FRITS.
[uit de oranjerie fluisterend) Toon... ben jij 't, Toon?
TOONTJEN.
Ik weet het niet... als 't waar is wat me gezegd is, dan ben ik...
FRITS,
Vervloekt vervelend! Kom dan toch — 't is hier om te stikken. Wie heb je bij je ?
TOONTJEN.
Ik geloof: een grappenmaker. Maar ik kom. {zij neemt haar goed op met een grainstorigen blik op Jacques en gaat naar den achtergrond; middelerwijl huppelt Anna in een allerliefst zomer-toilet naar haar toe, pakt haar om het midden en danst met haar een paar maal in het rond.) Wat doe je? Je danst met een zoogdier. Ba! ben je niet viescb van zoo'11 spons met vuil water? {verdwijnt in de oranjerie met al haar goed.)
ANNA.
{verhaasd) Wat zegt het oudtjen? {den ander bemerkend.) Mijnheer...
JACQUES.
{zitten blijvend) Jonge juffrouw Anna, niet waar? {haar de hand reikend.) Ik geloof dat we nog oude kennissen zijn.
ANNA.
Zoo — ja — dan is u Jacques. Ik zou u waarlijk niet herkend hebben... 't Is ook al drie jaar geleden... Wat is u deftig geworden !
45
JACQUES.
Sedert ik u het laatste zag, heb ik mijn diploma gekregen... U is niet veranderd.
ANNA.
Dank u. {spotachtig.) Heeft u slechte oogen gekregen?
JACQUES.
Van 't studeeren hebben ze nog al wat geleden;
• ANNA.
En u hadt ze zoo mooi.
JACQUES.
{onrustig) Zoo... vindt u... dat doet me veel genoegen. Maar 't is dan ook om ze te preserveeren, dat ik mijn lorgnet o-ebruik.
ANNA.
't Staat u erg geleerd. Maar u moet er, dunkt me, veel door verliezen. Bij voorbeeld: de nuances kunt u er zeker niet juist door zien.
JACQUES.
Dat beteekent niet veel.
ANNA.
Niet ? Zie maar eens om u heen... zie dien kelk... hoe prachtig...
JACQUES.
{even omziende) Dat's een gardenia Sherbourmiae; draagt trechtervormige bloemkroonen en besachtige vruchten; bloeit het best in Indie.
ANNA.
Dank u; maar ik onthoud dat stellig niet.
JACQUES.
Dat's jammer.
ANNA.
Dat is t ook. Maar z:.e dan toch die duizenderlei kleuren.,.
JACQUES.
{zonder om te zien) Zoo komen ze u voor; kleuren bestaan niet objektief; zijn slechts trillingen van den aether.
ANNA.
Dank n.
JACQUES.
Die trillingen hebben een verbazende snelheid — sommige irillioenen in een sekonde.
46
ANNA.
Dank u. 't Is mooi te weten waar de kleuren van daan komen, maar ik vind het nog veel mooier ze te zien eu te bewonderen. Bovendien kan men bij liet eerste zijn mooie oogen verliezen en worden ze bij 't tweede nog mooier, {zij ruikt aan eenige der hloemen)
JACQUES.
Ik ben niet van die meening. Ook aangaande den geur heerscht er algemeen een dwaalbegrip.
ANNA.
Houd op. Spreek daar geen kwaad van. 'k Heb heusch veel respekt voor uw kennis, maar...
JACQUES.
Kennis is maclit, zei mijn hoogvereerde leermeester eens, toen hij aan een vivisektie bezig was, en dat is waar, vooral waar het de natuur betreft. Wat heb ik dikwijls een medelijden als ik die ouderwetsche uitdrukkingen hoor van: zelfstandige geest, aarde en hemel. Daar is geen zelfstandige geest, geen aarde of hemel; alles fantazie, optiesch bedrog. Wilt u niet gaan zitten ?
ANNA.
Dank u; staande leerde ik altijd beter.
JACQUES.
Doe zooals u dat gewoon is, Als men de natuur leert begrijpen zoo als ze is, dan ziet men een kolossale groote machine, waarvan wij slechts een der kleinste radertjens zijn.
ANNA.
{om zich heen ziende') Arme bloemen!
JACQUES.
Ook deze hebben de eer een deel uit te maken van de groote beweegkrachten...
ANNA.
In de fabriek, natuur genaamd.
JACQUES.
Juist; u hebt me goed begrepen.
ANNA.
Begrijpen is 't woord niet. want ik begrijp er eigenlijk niets van... Ik wou dat Shakespeare u gekend had.
JACQUES.
Shakespeare ?
47
ANNA.
U kent hem toch'?
JACQUES.
Zeker; oen sprookjensschrijver die dood is.
ANNA.
'k Geloof dat hij gelijk had met maar dood te gaan. Er is in uwe fabriek voor een dichter geen plaats.
JACQUES.
Dichters zijn woekerplanten, die in het donker en de vochtigheid het weligst tieren; waar het licht en de warmte der wetenschap doordringt kwijnen ze.
ANNA.
{I,aat haar handschoen vallen; Jacques ziet het, maar laat dien stil liggen) U heeft zusters als ik wel heb V
JACQUES.
Tuee; de eene belooft wat voor de chemie, de andere verdient de plaats nog niet, die ze bij toeval inneemt.
ANNA.
In uwe fabriek altoos. Helpt u je zusters wel eens?
JACQUES.
Nooit; door eigen kracht moeten ze de plaats veroveren...
ANNA.
In uw fabriek; maar spreken wij daar nu niet meer van. TT zult uw zusters toch wel eens konduizeeren ?
JACQUES.
Nooit.
ANNA.
[scUalhsch) Andere dames dan wel misschien
JACQUES.
Wat meent u?
ANNA.
{ter zijde) Wat een ezel! Hij moet en zal mijn handschoen oprapen. {Ittid) Gaat u dan altijd alleen naar koncerten of bals ?
JACQUES.
Ik heb maar eens een koncert bijgewoond; 't was om de akoestiek der zaal te bestudeeren en de trillingen der toongolven te berekenen.
ANNA.
Wat zult u een plezier gehad hebben!
48
JACQUES.
Ik had ten minste veel satisfaktie van mijn werk.
ANNA.
Zeker laadt u geen oog voor wie naast n zaten. Als dit nu eens een dame was, die bet ongeluk had iets te laten vallen, een tandschoen bijv., dan zoudt u toch wel gebogen hebben om dien op te rapen?
JACQUES.
Als zij 't mij gevraagd had en ik had kunnen nagaan, dat zij zelve buiten machte was de aantrekkingskracht, die het verlorene haar onthield, te overwinnen...
ANNA.
Dus niet uit u zeiven?
JACQUES.
Geen enkel syllogisme had er mij aanleiding toe kunnen geven.
ANNA.
Maar de ridderlijkheid, lederen man ingeschapen...!
JACQUES.
Hoe weet u wat ons is ingeschapen? Inscheppen, onmogelijk woord — onlogiesch! (hy geraakt e enig zins in vuur en maakt levendige gebaren Kaardoor zijn lorgnet op den grond valt.)
ANNA.
U verliest uw gezicht, (hel lorgnet oprapend) Mag ik 't voor Ti oprapen?
JACQUES.
{Jiet lorgnet aannemende) Heel goed. («« het weer voor het oog gezet te lebben?) Wij bleven bij het woord inscheppen, dat wij logiesch zouden gaan ontleden.
ANNA.
{op den grond trappelend, ter zijdei) Neen, maar dat is te erg — mijn handschoen laat hij liggen.
JACQUES.
Zegt u iets?
ANNA.
Neen, en u... ?
JACQUES.
Ik sprak het laatst van anaijze —
ANNA.
Zoo, dat's ten minste een meisjesnaam.
49
JACQUES.
{verontwaardigd) Jonge juffrouw, Jat's een zonde tegen...
ANNA.
't Gezond vorstand misschien? Ha, ha, ha!
JACQUES.
U kunt lachen? (Uit de oranjerie komt Frits me', Lroek en jas van Mijnheer Querijn, die hem te groot en te ruim zijn.)
ANNA.
Daar komt het gezond verstand aan. Ha, ha, ha! Arme Frits! Neen, goede, vrolijke, verstandige Frits! Wat hoeft het oudtjen je aangetrokken?
FRITS.
(zacht op Jacques wijzende.) Wie is die vreemde snoeshaan?
ANNA.
Een professor.
FRITS.
Erg vervelend! {Jacques, die had willen opstaan, gaat eenigzins verlegen zitten?)
ANNA.
{tot Jacques) Jonkheer Frits van der Engh. {tot Frits) Jongeheer Jacques Lypsins.
FRITS.
Is 't anders niet! Lieve meid, wat heb je me lang laten wachten. Beroerd vervelend! {olijk.) Waarom kwam j ij me niet helpen, in plaats van die ouwe slof?
ANNA.
Ik was te veel van je geschrokken.
FRITS.
Wat zie ik? Jou handschoen. (Jnj raapt dien op-, smeekend.) Laat hem mij houden.
ANNA.
Neen!
FRITS.
Waarom niet? Hij heeft hem toch uiet opgeraapt. Wat zie je •lien jongen altijd door aan? Vervelend!
JACQUES.
{geërgerd) Jongen, jongen! Ik ben geen jongen
ANNA.
{deftig) Daar hebt u wel gelijk in. (tot Frits.) Den handschoen
4
50
krijg je niet; maar wat zou je wol zeggen als ik je eens een vinger toestak...
FRITS.
Allerliefste...!
ANNA.
Om je de plaats af te brengen en te zorgen, dat je niet voor den tweeden maal een buiteling doet.
FRITS.
Dat's beroerd: in zijn bijzijn me nog eens te herinneren...
ANNA.
Kom meö; ik hoor stemmen; en, heusch waar, Frits, je kunt zoo niet gezien worden. Gauw, ik zal je een zij-deurtjen doorlaten. — kom! {heiden links af, zonder Jacques aan te zien; de (janrj van Frits is in de ruime Meêren moeielijk, zoodat Anna hem /jij de hand voortsleept.)
TIENDE T O O N E E L.
Jacques, later lypsios.
jacques.
{alleen, toil doorlezen maar sluit plotseling het boek dicht.) Dat 's vreemd! 't Is of de lettors dansen. Zou 't de schuld van mijn lorgnet wezen? (Jiy neemt dat af) Ik had mooie oogen, zei ze. Dat heeft me nog nooit iemant gezegd. Zij bad óok mooie oogen! Wat kan me dat schelen ! Een dom wezen! Geen kennis; geen de minste kennis; zelfs geen vatbaarheid om te leercn; en bovendien waanwijs! Zo lachte maar. Ja, maar ik wil niet meer hebben dat ze lacht als ik haar weer spreek.
LYPSIUS.
(van rechts oj) den achtergrond opkomend) Nog hier alleen y mét je boek? Heb ik je niet gezeid dat je Anna zoudt gaan opzoeken ?
jacques.
't Hoefde niet; zij is tot m ij gekomen.
lypsius.
(blij verrast) Waarlijk ? Druk met mekaar gekeuveld ?
51
JACQUES.
Papa, wat een triviaal woord!
LYPSIUS.
{driftig) Dat komt er niets op aan. Ik kies mijn woorden om me goed te doen verstaan. Daarom: heb je met haar gekeuveld? Zoo'n flikflooierijtjen daarbij maakt de zaak gauw klaar.
JACQUES.
Ik beb me met haar onderhouden, Papa!
LYPSIUS.
Je hebt toch geen geleerdheid uitgekraamd?
JACQUES.
Papa!
LYPSIUS.
(driftig) Wel vervloekt, de jongen zou me bijna oen kleur doen krijgen! Schapekop, begrijp je dan niets van de opératie die ik op touw zet? Begrijp je dan niet, dat ik je Anna, de eenige erfgenaam van de schatrijke Mevrouw Querijn wil laten trouwen ? Dan ben j ij ten minste geborgen!
JACQUES.
Ik verwijder mij, Papa!
LYPSIUS.
{Jiem hij den schouder vattend) Hier zul je blijven. Wat bel) je met Anna uitgevoerd?
JACQUES.
Papa, ik ga met den eersten trein weer naar stad terug.
LYPSIUS.
Dat zul je niet.
JACQUES.
Dat zal ik wel; maar voor ik heenga moot ik haar nog even spreken.
LYPSIUS.
Zoo, verlang je daar ten minste nog naar. Waarom?
JACQUES.
Ik heb haar nog iets te zeggen.
LYPSIUS.
Heel goed... maar laat ik je nu eens vertellen hoe het bij jongelui - niet in de boeken, maar — in de werkelijkheid toegaat... Je begint galant te wezen, een komplimentjen te zeggen, bijv.: over haar mooie oogen — ze heeft ze deksels mooi!
52
JACQUES.
Dat heeft ze van de mijne gezeid.
LYPSIUS.
Goddorie, dat's sterk!
JACQUES.
Ik moest daarom niet langer met een bril loopen.
LYPSIUS.
En ik zie dat je hem hebt afgezet... Ik krijg waarachtig weer hoop, nu de rollen zijn omgekeerd, {ter zijde) Maar dat's toch vreemd... Zou zij op hem spekuleeren?
JACQUES.
Ik ga haar opzoeken.
LYPSIUS.
Doe dat, jongen! Ik surveilleer.
JACQUES.
Ik blief daarvan niet gediend. Waarom ben ik ook niet thuis gebleven! Ik had juist met mijn vriend Schoon de verschillende waarnemingen bij den laatsten overgang van Venus over de zon willen vergelijken.
LYPSIUS.
Wat bazel je daar van Venus? Er is er hier een, nog wel in goud gezet... Zorg jij de zon te wezen...!
JACQUES.
Foei, Papa! {Mj gaat heen, op den achtergrond, maar onzichtbaar hoort men Querijn vragen-, h hij hier?) Ja, Mijnheer! {af.)
LYPSIUS, QUERIJN.
QUERIJN.
{Lypsius ziende, teleurgesteld) Jij ? Maar mij werd gezegd, dat Adema me hier wachtte.
LYPSIUS.
Een krijgslist van mij. beste vriend I Adema, dien ik straks ontmoette zond ik diep de plaats in. Xu zijn we onder vier oogen... wij oude vrienden!
53
QUERIJN.
Je drukt op dat woord, alsof jo 't de beteekeuis van verouderd wilt geven.
LYPSIUS.
In 't geheel niet, beste vriend! Wat ik mot je te bepraten heb kan niet langer worden uitgesteld en daarom speel ik het laatste half uur krijgertjen met je.
QUERIJN.
Och kom! Ik dacht dat je alleen in je jeugd van dat spel hieldt.
LYPSIUS.
Je wordt pikant; nu, de reden daarvan ligt voor de hand. Vrindlief... surplus, een halve ton... op je Peruanen!
QUEEIJN.
{somber) Verkoop ze!
LYPSIUS.
Kom ik er meê aan de markt, dan dalen ze bij tien percent te gelijk.
QUERIJN.
Een lief effekt dat je me aanriedt te koopen!
LYPSIUS.
Ik ben de onderdanige dienaar van mijn patroons. Als zij me raad vragen dan ben ik wel gedwongen dien naar mijn beste weten te geven.
QUERIJN'.
't Is nog de vraag of je dien naar je beste weten gaaft.
LYPSIUS.
In zaken word ik nooit boos... Ga je gang maar; sla maar door! Maar als je gedaan hebt, herhaal ik dood bedaard mijn vraag: surplus!
QUERIJN.
En als ik het niet geef?
LYPSIUS.
Dan moet ik a tout prix verkoopen en dan wordt je meer dan een ton debet.
QUERIJN.
Loop naar den duivel!
54
LYPSIUS.
Als dio surplus kon geven, dan ging ik er voor jou naar toe. Heb je geen kontanten of nog meer effekten?
QUERIJN.
Dat raakt je niet.
LYPSIUS.
Neen, maar dat's sterk. Vraag je vrouw.
QUERIJX.
Nu jij je er in gemengd hebt, hing ik me liever op.
LYPSIUS.
Doe dat, om Gods wil niet, want daar had niet een van beiden iets aan. Maar komaan, oude jool-kamoraad, ik weet misschien nog een middel. Ik neem den post over voor 25 mille, 't Kan me veel meer kosten, maar dat heb ik voor een vriend over, dat weten ze in den hoek wel. Maar dan moet jij ook wat meegaande wezen, (liem onder den arm nemend?) Mijn oudste jongen is een aanstaand professor; hij is smoorlijk verliefd op je Anna; zorg dat ze van avond geëngageerd zijn en je bent geen geruïneerd man.
QUERIJN.
Ik geloof, dat ik het dan juist zou wezen in meer dan éen opzicht. Trek Anna niet in den kring van je ellendige berekeningen; bouw van hot scheurpapier, dat je je spekulatie-fondsen noemt, geen huisjen, waarin je zoo'n lief rein kind durft plaatsen; bedrieg mij en mijns gelijken, maar niet dat kind.
LYPSIUS.
Sla maar door... geneer je niet... in zaken maak ik me nooit boos. Heb je me nog iets te zeggen'? Niet? Dan mijn beurt. Ik hoop ieder van mijn kinderen een tonnetjen na te laten; ik hoop binnen kort lid van den Eaad te worden; ik hou mijn equipage, üu nog maar alleen om er de buitensingels tusschen licht en donker meê om te rijden, maar heel gauw, en wel na de eerste do beste geldkrizis — en er is een op 't komen —- om het aan Jan en alleman te toonen. Op mijn sociable staat al mijn wapen...
QUERIJN.
Een vergulden geldzak zeker.
LYPSIUS.
't Staat op jou koets zeker niet; maar ik vergis me; je vrouws koets.
QUERIJN.
Mijnheer, je zoudt mij bijna doen vergeten dat ik je gastheer ben.
LYPSIUS.
En jij schijnt al lang vergeten, dat je mijn debiteur bent. Maar in zaken maak ik me nooit boos. Toch heb ik nog altijd dezelfde vraag; surplus, vriendlief! Je heb me laatst verteld dat je schilderijen je privaat eigendom waren. Je hebt een paar Troostjens hangen en drie of vier Schotels, ook een Koekkoek, als ik me niet vergis. Je ziet: ik doe aan kunst.
QUERIJN.
(snerpend) Zeker sedert de schilderskwast je familiewapen op je koets zette.
LYPSIUS.
Ik heb geen koets; maar een sociable, vrind!
QUERIJN.
Je krijgt ze niet, hoor! Zoo komt zeker slach van menschen •aan kabinetten !
LYPSIUS.
Ik hou me aan't zelfde kompliment. Hoe zouden die juweeltjens aan je wand hangen als je niet wat geld in de liefhebberij hadt verdiend? Je ziet nu erg laag neer op diepapiertjens, en daar heb je wel gelijk in. Ze hadden je van de pantoffel van je vrouw vrij kunnen maken en bij slot van rekening kom je er nog meer onder. Jammer, hoor, jammer! Ik heb do mijne onder mij n pantoffel ; dat's veel beter. Maar, vrindlief, geld heb je niet, effek-ten evenmin, en je schilderijtjens wil je niet geven, waar blijft dan____V
QUERIJN.
{na een heftigen zelfstrijd.) Weet je er werkelijk niets op te verzinnen ? Die vervloekte historie drukt me al weken neer. Alles wel beschouwd moet mijn vrouw er buiten blijven!
LYPSIUS.
(goedig) Zie zoo, nu zullen we mekailr leeren verstaan. Als het hart maar op je tong ligt dan kan ik met je praten. Ik heb je wel eens meer geholpen, jij mij ook, dat moet ik erkennen; maar dat was niet met papieren kindertjens, ha, ha, ha...
56
querijn.
St. St. [Hendrik komt met üoee karaffen madera en port; hij wordt gevolgd door Toontjen, die een hlaadtjen met kelkjens draagt.
Hendrik Lr eng t Querijn fluistrend een boodschap over.) ^
TWAALFDE T O O N E E L.
De vorigen, toontjen en hendrik.
toontjen.
Kompliment van Juffrouw Bos en de Heeren zou Jen wel dorst hebben, {in het rondziende: ter zijde) Zou bij Annaatjen toch op de hielen zitten?
querijn.
Zet daar maar neer.
toontjen.
Ja maar, ziet uwee, ik wou maar weten waar Annaatjen gestoven is.
lypsius.
Die is met mijn zoon aan 't filozofeeren.
toontjen.
Dat is zoo veel als ... vcrangazeereu.
lypsius.
Juist, best oudtjen! {drukt haar, terivjl Querijn met Hendrik spreekt, eeh rijksdaalder in de hand.) Laat ze wandelen, hoor!
toontjen.
{het geld opstekend) Daar kan Mijnheer op aan; de kinderen zal ik laten wandelen.
DERTIENDE TOONEEL.
De vorigen, hchalve de heide dienstboden.
lypsius.
{de hand leggend op den schouder van Querijn, die bezig is zich in te schenken) Ik heb er over nagedacht; je moet veel geld verdienen: ten eerste om je schulden te betalen en ten tweede om
57
niet langer de knecht van je vrouw te wezen en eens vrij te kunnen omkijken naar wat blonds of wat bruins.
QUERIJiV.
Adema komt zoo aanstonds hier.
LYPSIUS.
Dan moeten we ons haasten klaar te komen. [Querju schuift hem een glas sherry ioe) Straks proef ik meö: eerst doe ik gewoonlijk de zaken af. Ik ben bezig aan een kolossale operatie. Eenige Graven, Baronnen en Oud-ministers hebben oen vennootschap opgericht, tot aankoop van al de diamantvelden in Pata-goniö. Ik kan je er Kommissaris van maken met een goed aandeel in de winst.
QUERIJN.
Kommissaris... ?
LYPSIUS.
Van de Maatschappij: Eldorado. Als Kommissarissen hebben we al Graaf van Bult van Bulkensteyn en Baron Varen van Doorenburg. Er is nog éen vakature en die wordt door jou vervuld.
QUERIJN.
Jc spreekt als machthebbende.
LYPSIUS.
Ik ben de bankier der Maatschappij; ik heb twee honderd aandeelen moeten nomen; honderd houd ik en jij neemt de rost.
QUERIJX.
(die zich middelerwijl de sherry goed heeft laten smaken.) Hou je me voor den gek? Ik heb alles: een lieve vrouw, een lief buiten, een lieven kelder, een lieve tevredenheid, maar geen geld.
LYPSIUS.
Laat m ij daarvoor zorgen.
QUERIJNquot;.
Hé? Hoe kom je op eens zoo beminnelijk'? Dat vertrouw ik niet.
LYPSIUS.
Nu jij je aan mij overgeeft {Querijn blijft bedenkelijk hel hoofd schudden) wordt je redding een zaak van 't hart. Ja, ik ben een origineel, zeggen ze wel eens in den hoek, want die me eenmaal vertrouwt...
querijx.
Doet hot eens te veel. Proef nu mijn sherry eens.
lypsius.
Dadelijk. — Ook moet ik je zeggen, dat twee honderd aan-deelen me wel wat veel zijn; twee ton kan ik moeielijk in éen operatie steken.
querijx.
Xu begin ik je beter te begrijpen.
lypsius.
Niet waar, een echte vriendschapsdienst. Ik sta je een deel van mijn winst af en laat je voor honderd aandeelen in de boeken der Maatschapij paraisseeren. Men moet ook niet gelooven, dat ik te veel in die Maatschappij geinteresseerd ben. Uit je winst betaal je mij het surplus. We laten de zaak wat moesseeren en dan spuien we.
querijx.
{Zijn t/las in de hoogte houdend en den wijn beschouwend.) Jelui houdt er toch een aparte taal op na. Zie je, deze wijn moesseert niet en die is goed: Gold Sherry!
ÏJe vorifjen, adema, door den knecht geleid, die zich dadelijk weer verwijdert.
adema.
(;inet uitgebreide armen.) Hoe maken jelui 't, Querijn, Lypsius? {hij spreekt ze verkeerd aan.) Zoo vertrouwelijk bij mekaar? Lieve God, wat ben ik moe! De heele plaats door geweest. Eindelijk nog in de keuken een belooning gevonden voor mijn arbeid. Je hebt brave domestieken, die wat voor hun naasten over hebben. Maar zouden we niet gaan zitten'? (hij neemt den makkelijken leunstoel, waar Querijn en Lypsius mede het oog o/j hebben laten vallen. Querijn schuift hem een glas sherry toe.) Dank je. Ik ben lid van hot matigheidsgenootschap.
querijx.
{eenigzins opgevjonden) Dat zijn we hior allemaal.
adema.
(op Querijns roodachtigen neustop doelende) Dat kan ik denken.
59
gUERIJX.
[spottend) Altijd nog filantroop?
ADEMA.
Dat's mijn levenstaak.
LYPSIUS.
Een best beroep; ik vergelijk het altijd bij de karaffen in een aptheek: heel mooie etiketten met latijnsche namen; inhoud: water.
ADEMA.
Aan dien vrolijken zet herken ik vriend Lypsius. Quenjn, je vrouw vroeg me hier te logeeren; ik accepteerde 't natuurlijk, want ik heb hier vele zaken.
QUE RIJN.
Heb je er nog niet genoeg van?
ADEMA.
Wat meen je?
LYPSIUS.
Dat's een vraag. Onder oude vrienden is 't immers bekend, dat je tweemaal je kreditenren tot filantropen hebt geforceerd.
ADEMA.
{oodmoedig) 't Is waar; maar 't is mij tot zegen geweest.
QUERI.IX.
Gulle bekentenis!
ADEMA.
Ik was een waereldling, alleen bedacht op eigen voordeel...
LYPSIUS.
Dat weten je kreditenren: je renteniert nu, niet?
ADEMA.
Maar de rampspoed heeft mê tot inkeer gebracht. Het kouter der beproeving woelde den akker om en bracht de vruchtbare aarde, die onder lag, naar boven. Ik arbeid nu tot heil der menschheid.
LYPSIUS.
(lialf luid) Pas op je zakken!
ADEMA.
In dit heerlijk werk wenschte ik vriend Querijn te doen deelen. (Queryn, die herhaaldelijk met Lypsius heeft gedronken, schuift hem ook een vol glas toe.) Dank je, ik gebruik liever water. ^ riendlief, doe desgelijks!
60
QUERIJN.
{meer en meer opfjewonclen.) Ik moot mijn blijdschap toch toonen over jelui beider warme vriendschap.
ADEMA.
[eenigzins teleurgesteld op Lypsius toyzende.) Is hij mij dan voor geweest? Maar met alle respekt voor zyn fortuin en reputatie zij 't gezegd; hij werkt niet alléén tot nut en heil van anderen.
LYPSIUS.
Zoo'n domkop niet, dat 'swaar!
QUERIJN.
Wel, filantroop, wat denk jij van de Maatschappij El dorado?
LYPSIUS.
[hem strak aanstarend) Jij komt nog al in finantieele kringen; zeg ronduit wat je hoorde.
ADEMA.
Hm, hm! (Inj ziet Lypsius aan) Ronduit gezegd, hoorde ik van de Kommissarissen veel goeds; ze hebben het algemeen vertrouwen. Mijn plan is, vriend Querijn, hier in den omtrek, hier in deze gezegende landstreek, overvloeiende van melk en honing als een tweede Kanailn, waar vrede en liefde wonen en zelfs de vogelen kwinkeleeren van genot en geluk...
LYPSIUS.
Sla je prospektus maar over.
ADEMA.
Hier, waar de grond goedkoop en de lucht gezond is eenasyl op te richten voor vrouwen en weduwen boven de vijftig jaar, die zonder gezin of mannelijken steun in droeve verlatenheid het misschien nog lange leven doorworstelen, verlangende naar het einde!
QUERIJN'.
(zijn toon nabootsende) En plaats er een asyl naast voor arme gehmvde mannen....
LYPSIUS.
Dat 's Querijn weer uit den goejen tijd; maar neen, toen zou hij andere belendenen gevraagd hebben als een winkel met antiquiteiten.
ADEMA.
(Querijn, die zich weer inschenkt, weerhoudende) Drink niet meer, lieve vriend! Vriend Lypsius, ik bid je, wees een oogenblik ernstig 1
61
LYPSIUS.
Ik ben ernstig, maar ik ken je plan. Je wilt aandeelen van vijftig gulden kreören, een goed idee I Ik neem er twintig en hoop er nog wel honderd te plaatsen.
ADEMA.
[hartelijk hem de hand drukkend) Heb dank! (een groot en zakdoek te voorschijn halend) Permitteert! 0 die lastige gevoeligheid! dat overvalt me altijd....
LYPSIUS.
Waar het niet te pas komt.
ADEMA.
.... als ik het voorrecht heb de menschheid in haar heerlijkste uitdrukking te ontmoeten! Hartelijk dank! en jij, vriend Querijn?
QUERIJN.
Ik zal me bedenken. Lypsius, je valt me meè!
ADEMA.
Laat me hopen, dat vriend Lypsius hetzelfde van vriend Querijn zal kunnen zeggen. Straks, van avond of morgenochtend...
QUERIJN.
Ja wel, dus je blijft tot morgen ochtend?
ADEMA.
Misschien tot morgen avond. Maar nu heb ik nog je vraag te beandwoorden — ik deê 't nog niet, geloof ik. Neen, ik ben er. Je spraakt van de maatschappij; El dorado. {Lypsius aanziende) Uitstekend, Een prachtige affaire... wordt algemeen verzekerd... aandeelen al boven pari....
QUERIJN.
quot;V riend Lypsius heeft ze nog in voorraad — misschien a pari.
ADEMA.
(haastig) Ik heb als principe aangenomen nooit in eenige zaak, die materieel voordeel belooft, deel te nemen.
QUERIJN.
Dus beleg jij je geld alleen in je eigen ondernemingenV
ADEMA.
Als ik dat had. 't Is bekend dat ik leef van het legaat dat mijn zuster mij vermaakte.
LYPSIUS.
Veertig mille kreeg je, hé? En het ongehuwde leven kost veel.
60
QUERIJN.
[7)ieer en meer opgewonden^) Ik moet mijn blijdschap toch toonen over jelui beider warme vriendschap.
ADEMA.
(eenigzins teleurgesteld op Lijpsius wijzende.) Is hij mij dan voor geweest? Maar met alle respekt voor zijn fortuin en reputatie zij 't gezegd; hij werkt nie alleen tot nut en heil van anderen.
LYPSIUS.
Zoo'n domkop niet, dat 'swaar!
QUERIJN.
Wel, filantroop, wat denk jij van de Maatschappij El dorado?
LYPSIUS.
{hem strak aanstarend) Jij komt nog al in finantieele kringen; zeg ronduit wat jc hoorde.
ADEMA.
Hm, hm! iltij ziet Lypsius aan) Konduit gezegd, hoorde ik van de Kommissarissen veel goeds; ze hebben het algemeen vertrouwen. Mijn plan is, vriend Querijn, hier in den omtrek, hier in deze gezegende landstreek, overvloeiende van melk en honing als een tweede Kanaiin, waar vrede en liefde wonen en zelfs de vogelen kwinkeleeren van genot en geluk...
LYPSIUS.
Sla je prospektus maar over.
ADEMA.
Hier, waar de grond goedkoop en de lucht gezond is eenasyl op te richten voor vrouwen en weduwen boven de vijftig jaar, die zonder gezin of mannelijken steun in droeve verlatenheid het misschien nog lange leven doorworstelen, verlangende naar het einde!
QUERIJN.
(zijn toon nabootsende) En plaats er een asyl naast voor arme gehuwde mannen....
LYPSIUS.
Dat 's Querijn weer uit den goejen tijd; maar neen, toen zou. hij andere belendenen gevraagd hebben als een winkel met antiquiteiten.
ADEMA.
[Querijn, die zich weer inschenkt, weerhoudende) Drink niet meer, lieve vriend! Vriend Lypsius, ik bid je, wees een oogenblik ernstig!
61
LYPSIUS,
Ik ben ernstig, maar ik ken je plan. Je wilt aandeelen van vijftig gulden krefiren, een goed idee I Ik neem er twintig en hoop er nog wel honderd te plaatsen.
ADEMA.
{hartelijk hem de hand drukkend) Heb dank! {een groeten zakdoek te voorschijn halend) Permitteert! O die lastige gevoeligheid! dat overvalt me altijd....
LYPSIUS.
Waar het niet te pas komt.
ADEMA.
.... als ik het voorrecht heb de menschheid in haar heerlijkste uitdrukking te ontmoeten! Hartelijk dank! en jij, vriend Querijn?
QUERIJX.
Ik zal me bedenken. Lypsius, je valt me meê!
ADEMA.
Laat me hopen, dat vriend Lypsius hetzelfde van vriend Querijn zal kunnen zeggen. Straks, van avond of morgenochtend...
QUERIJX.
Ja wel, dus je blijft tot morgen ochtend?
ADEMA.
Misschien tot morgen avond. Maar nu heb ik nog je vraag te beandwoorden — ik deê 'tnog niet, geloof ik. Neen, ik ben er. Je spraakt van de maatschappij; El dorado. {Lypsius aanziende) Uitstekend. Een prachtige affaire... wordt algemeen verzekerd... aandeelen al boven pari....
QUERIJX.
\ riend Lypsius heeft ze nog in voorraad — misschien a pari.
ADEMA.
{haastig) Ik heb als principe aangenomen nooit in eenige zaak, die materieel voordeel belooft, deel te nemen.
QUERIJN.
Dus beleg jij je geld alleen in je eigen ondernemingen?
ADEMA.
Als ik dat had. 't Is bekend dat ik leef van het legaat dat mijn zuster mij vermaakte.
LYPSIUS.
Veertig mille kreeg je, hé ? En het ongehuwde leven kost veel.
62
adema.
Wat?
querux.
(ppgewondeii) Weg met de oude sehuchtcrlieid! Jij prefereerde altijd nieuwe maan boven eerste kwartier.
LYPSIüS.
{vertrouwelijk tot Aclema) Ik weet misschien iets voor je.
ADEJU.
Vrienden, ik wou je mijn plan...
querun.
We kennen 't. Vertel ons liever van wat niet op je prospek-tus staat.
LYPSIUS.
Een brunette, — me dunkt ze lijkt wel wat op een andere die je dat schandaal, je weet wel, aandeedt.
querijx.
Ja, dat schandaal.;., bijna twintig jaar geleden! (tot lypamp;ivs) 'k Word kommissaris.
LYPSIUS.
(een glas vol uitdrinkend na met Querijn geklonken te heiben) Goed — ik telegrafeer, de aandeelen komen van daag nog op je naam.
ADEMA.
Heeren, om u zelfs wil, drinkt niet meer!
LYPSIUS.
Denkt je dat de sherry het doet ? Neen, ouwe jongen, de herinnering aan je vroegere joligheid.
QUERUN.
Wat we hebben uitgespookt! kon ik het verleden maar terugroepen !
ADEMA.
Dat's een zondige gedachte. Denk aan je vrouw.
querijn.
Ah bah! ^
LYPSIUS.
Ah bah! Denk je er nog wel om, edele filantroop, dat je eens uit stroopen gingt en een koddebeier ontmoettet in de gedaante (op Querijn wijzende) van z ij n broêr. Apropos, nooit meei van hem gehoord?
63
querux.
Sedert zijn vertrek naar Amerika, zoo wat zeventien jaar geleden, niet meer.
lypsius.
Hij is zeker voor de haaien.
querijx.
Van dien jongen kón niets terecht komen. Geen respekt hoegenaamd voor convenances.....
adem a.
Hij had wilde hairen. God geve dat....
lypsius.
Ze hem uitgetrokken zijn? Maar dan is 't een radikale kaalkop geworden. Heb jij zijn liefste na zijn vertrek nog loeren kennen? (Juffrouw Bos komt op met een vouwstoel en eenig breiwerk.)
querijx.
Caroline noemde Eduard haar; ten minste in een van zijn achtergebleven brieven vond ik dien naam. Zien, deed ik haar nooit. Als ze nog leeft kan ze nu juist den leeftijd hebben voor een interne van zijn op te richten asyl.
VEERTIENDE ï O O N E E L.
I)e vorigen, juffrouw bos.
juffrouw bos.
(lieeft zich een oogenblik vastgehouden aan een bank of ander voorwerp in hare nabijheid; zij herstelt zich en komt bedaard naar voren) Heeren, vergeeft me als ik stoor, maar ik dacht de dames hier te vinden, (rnet beteekenis) Ze zullen ook wel spoedig hier zijn.
lypsius.
Zoo, Juffie!
querijx.
(ongerust) Dat zweeft als over den grond; men hoort nooit een voetstap.
juffrouw bos.
Zeker niet. als men in zoo'n druk diskoers is als de Heeren...
64
ADEMA.
(de eenige die opgestaan is, voor zich) Als ze maar niets gehoord heeft, [luid) quot;Wat is 't lang geleden dat ik 't genoegen had u te zien.
QUERIJN.
Hoe heb ik het nu ? Bij je laatst bezoek toch, twee maanden geleden...
ADEMA.
A ja, toen ik hier kwam om over mijn nieuwe spijskokerij te spreken. Magnifiek gereüsseerd! {tot Juffrouw Bos) Nog eenige aandeeltjons te plaatsen. U beloofdet me toen... {Querijn schenkt zich loeer een glas sherry in; hij ontmoet den ernstig en blik van Juffrouw Bos en laat het glas staan.)
JUFFROUW BOS.
(lot Adema) Ik deed iets meer, Mijnheer!
ADEMA.
Dat's waar ook... u naamt...
LYPSIUS.
(achter Juffrouw Bos) Waar is de kleine Annaquot;?
JUFFROUW DOS.
Bij de andere dames denk ik.
QUERIJN.
Juffrouw Bos, ik wou dat je bij Anna gebleven waart. Ze raag niet meer met den jonker gaan hengelen.
LYPSIUS.
Juist, dat mag niet meer. (Juffrouw Bos tjesc/iouivend.) 't Lieve kind heeft wel wat van je manieren; waarachtig gedistingeerd! Querijn, van wie zou ze 't geleerd hebben'?
QUERIJN.
(ironiesch) Van mijn vrouw misschien.
ADEMA.
(lot Juffrouw Bos) Als u een aandeel in mijn asyl...
JUFFROUW BOS.
(streng) Ik weet niet van welken aard uwe inrichting is, Mijnheer, maar een vrijplaats tegen eenige Heeren diende nog wel opgerblit.
QUERIJN.
(tot Lypsms) Die kun je in je zak steken.
LYPSIUS.
Waarachtig niet, jij eer.
VIJFTIENDE TOONEEL.
l)e vorujeu, mevrouw, suze, anna.
(Mevrouw heeft een perzik in de hand en is hezig dien op te den; Suze altijd nog onder een en-lout-cas met glacéhandschoenen en zakdoek met eau de cologne. Anna met een mandijen met perzikken?)
adema.
(naar de dames gaande) Gecharmeerd u te zien (liijgeeft Anna onverhoeds een zoen, deze deinst verschrikt) Pardon, ik wou mijn goede Stijntjen....!
mevrouw.
't Is zoo goed alsof ik 't gehad had.
querijn.
(''est un peu jort!
lvpsius.
Allemaal distrakties!
adema.
Wat heb ik naar de dames verlangd!
querijn.
Heel vleiend voor ons.
lvpsius.
Almachtig plezierig.
SUZE.
{bijtend) En Juffrouw Bos werd overal vergeefs gezocht!
anna.
{naar Juffrouw Bos gaande) Heeft ii een les in de filantropie gehad, ik kreeg er een in de geleerdheid. Ik heb zoo om hem gelachen...!
querijn.
Om wien heb je gelachen?
anna.
Om Jacques.
querijn.
{tot Lypsius en zijn toon van straks nabootsend) Almachtig plezierig! (Idj gaat even naar Anna.)
adema.
{die midderwjl de twee dames heeft doen neerzitten, zich met
60
haar heefl beziggehouden en haar eemgepapieren lalcn zien.) AaJi-deelen van vijftig gulden maar, Stijntjen!
mevrouw.
Juf, Mevrouw Lypsius beeft op de wandeling niets als je lof uitgebazuind. Ze boudt scbrikkelijk veel vau je. (Aclema afwerend. ) Later over je soeplootjens.
adema.
{geërgerd) 't Zijn niet altijd...
lypsius.
Soeplootjens.
juffrouw cos.
Als ik de eer bad bij Mevrouw Lypsius beter bekend te zijn dan zou haar gunstig oordeel nog grooter waarde voormij hebben.
süze.
Ik ken u genoog, om overtuigd te zijn dat uw voortdurende omgang mijn huiselijk leven veraangenamen zou. Als ge cus wenseht te veranderen...
juffrouw bos.
Ah, zoo!
querijx.
Wij laten haar niet gaan, niet waar, Anna?
anna.
Mijn tweede moedertjen? Neen, zeker niet.
slze.
(tot Stijntjen zaehl) Hoort ge 't? Je huishoudster heeft jc al gesupplanteerd...
mevrouw.
{zacht tot Suzc) Ze moet weg.
ZESTIENDE T O O N E E L.
De vorigen, iiendrik.
hendrik.
{een kaartjen overreikend) Deze heer vraagt belet.
lypsius.
{het kaartjen aannemend) Mr. Edwards ; een engelschraan naar 't schijnt.
QUERIJX.
Breng Mijnheer hier. {Hendrik af.)
LYPSIUS.
Je vrouw spreekt zeker beter engelsch dan jij, hè?
ZEVENTIENDE T O O N E E L.
JJe vorigen, clan Mr. edwards, rjeleid door hexdrik.
EDWARD.
(een man mei bruin verweerd gelaai van ruim jaar, fanlazie-kosluum, eler/anl maar donkere kleuren, ongedwongen manieren, mei een eenigzins Ik hoop niet te inkommodeeren...
JUFFROUW ROS.
(hem ziende, jlainv) Hij! [zij zijgt in een. Anna en Querijv vangen haar op. Suze en Slijnt jen zien van haar stoelen even om, maar bekommeren zich verder niel om haar en verwelkomen den vreemde. Adema hreidl de armen uit van ontzetten. Lypsins neemt een snuif jen.)
[De gordijn valt snel).
III.
Salon met openslaande ramen; uitzicht op de buitenplaats. Voorgrond: hloemperhen; achtergrond: (jloemheesterts en hoornen evenals in het eerste bedrijf. De salon zelf is weelderig gemeubeld. Groote tafel luaarom heen eenige stoelen; kleine lafeltjens met crapauds. Sofa. Op deze zit Juffrouw Bos en demi-toilette. Anna, in morgen-toilet op een voetenbankjen. Het boek waaruit zij voorleest op den schoot van Juffrovw Bos. Ochtend-zon.
EERSTE TOONEEL.
JUFFROUW BOS en ANNA.
ANNA.
(lezende) s'tWas een heerlijke morgen. Zij was als naar gewoonte vroeg opgestaan, schoon de doorgestane schrik van den vorigen dag haar reeds niet sterk gestel zeer had geschokt. Er lag kalmte op het edel maar bleek gelaat, hoe de lippen ook trilden en de oogen rood waren van het schreien. Zij zocht haar lieveling en voelde zich in haar bijzijn weder verkwikt en tevreden.quot;
JUFFROUW BOS.
{de hand op het boek leggend en Anna een kus op het voorhoofd drukkend) iet meer, niet meer. (zij brengt den zakdoek aan de oogen) Waren we daar gebleven ?
ANNA.
Ja! (verlegen) Ik heb er heusch niet aan gedacht.
JUFFROUW BOS.
Waaraan?
69
ANNA.
ynoy meer verlegen) Och, dat het zoo precies overeenkomt uiet u... dat u ook zoo'n schrik hebt gehad...! Maar ik heb het bock eens doorgebladerd eu even aan het eind gezien. Lady Mapes wordt nog gelukkig en in haar waarde algemeen erkend.
JUFFROUW BOS.
[haar omhelzend) Lief, lief kind! O dat is miin heerlijkst troost dat je zoo'n goed en rein hartjen hebt.
ANNA.
Heb ik iets goeds dan kreeg ik 't van u.
JUFFROUW BOS.
Neen, neen, niet van mij... Kom naast me zitten en laten we wat praten! Straks gaat dat niet meer. Was 't gister vrolijk aan 't diner en souper?
ANNA.
{jiaar arm om het midden der andere heenslaande) 't Is waar, u weet nog van niets. TJ hadt gister ook zoo'n zware koorts, dat ik er niet van kon reppen. Aan 't souper ben ik niet geweest, daar ik den heelen avond boven ben gebleven.
, JUFFROUW BOS.
Bij mij? Dat hadt je niet moeten doen. (onyerusf) Ik heb tocl niet geijld en er toen om gevraagd ?
ANNA.
Neen, ofschoon ik wel geloot, dat u ijlen moest om zoo iets. aan wie ook. te vragen; anderen dient u wel met opoffering vai u zelve, dat weet ik, maar...
JUFFROUW BOS.
[glimlachend) Hou het verdere maar binnen, [droef) Ik weet zelve wel wat ik waard ben... Maar wat is er voorgevallen dat ik nog niet weet?
ANNA,
Dat die Mr. Edwards, eigenlijk oom Eduard is. Papaas eenige brooder en dat die de geheele waereld heeft rondgezworven en op zijn ouden dag naar zijn familie terugkeert. Nu, ik spreek wel van zijn ouden dag, maar zoo heel oud is hij nog niet. Hij kan zoo prettig praten dat allen aan 't diner naar hem luisterden, vooral de dames; de heeren hadden, wat naar ik meen wel eens meer gebeurt, te veel met zich zeiven te doen.
t
70
JUFI UOmV BOS.
Ondeugd!
ANNA.
De arme Jacques had, geloof ik, in den voormiddeg zóo veel gelezen, dat hij in den namiddag niet eens meer hoor en kon. Maar hij draagt zijn bril niel meer! O Juf, ik vertelde hem dat hij mooie oogen had; hij gelooft het, de arme jongen! Hij is dus nog niet heelemaal in de geleerdheid versteend.
JUFFROUW DOS.
Anna, ik moet eens heel ernstig met je spreken.
ANNA.
Och, moedertjen, 't is nog zoo vroeg. Ik word bang van al dien ernst. Ma zei me gister middag ook, dat ze me ernstig had te onderhouden. Hoe deftig klinkt dat werkwoord, hé? Zeker had de lieve Suze — ik kan het mensch niet uitstaan! — .\[a dat mooie woord {Mevrouiv Lypsius nabootsend) gesuppe-diteerd.
JUFFROUW BOS.
Mama, zal wel hetzelfde als ik met je te bespreken hebber,.
ANNA.
En Papa dan? die fluisterde me gister, juist toen Mijnheer Lypsius zijn Boergonje savoereerde, toe: »kind! ik heb je straks eens ernstig te spreken.quot;
JUFFROUW BOS.
Zeker ook over hetzelfde.
ANNA.
Lieve hemel, en ik hou niets van ernst! De geleerde Jacques ook, die aan tafel naast me zat, zei heel goedig en zonder eenig vertoon van geleerdheid: »ik wou u van avond in het koepeltjen aan de rivier wel eens ernstig spreken.quot; Maar hem wil ik juist niet spreken — hij gaf me misschien een ongelijkvloeiend werkwoord te vervoegen op.
JUFFROUW BOS.
Men is er op bedacht je te etablisseercn, mijn kind! Maar geef aan geenerlei dwang toe. Kaadpleeg alleen je hart. (ter zijde) Is dit ook eigenbelang?
ANNA.
[vrolijk) Ik renvoyeer al de pretendenten naar u. [Eduard homt door de deur op den achtergrond binnen in morgen-kostuum;
71
hespeurt heiden, yroet Ijeleefd en (jaal door de openstaande ramen Mar fjuüen.)
anna,
{die Juffrouw Bos ziet veranderen') Wat deert n? Weer min-icjer goed'?
juffrouw bos.
Kind, mocht je een jaar naar een kostschool gaan en ik met je meê daarnaar toe! (liaar vurig aan het hart drukkend) Ik kan hier niet blijven... en ik kan niet buiten je leven.
anna.
Ik ook niet buiten u... en daarom wil ik niet dat we gescheiden worden. ïTu zal ik Ma toch eens toonen dat ik een wil heb.
juffrouw gos.
Stil, stil, sta niet op tegen je ouders! {er wordt buiten hard (jeniest-. Frits van den Ewjh wordt zichtbaarï)
TWEEDE T O O N E E L.
De vorigen, frits op den drempel van een der ramen op den achtergrond, met een groeten vogelknip in de hand.
frits.
Goeje morgen! [hij niest) Beroerd!... Lieve meid, ik ben zoo verkouen! Je begrijpt wel waarvan... Erg vervelend, hé, zoo'n bonne bij je...? Stuur haar weg. Goeje morgen, zeg ik. (hij niest.)
juffrouw bos.
Anna zal zeker dien groet beandwoorden, zoodra de Jonker zijn exkuzes aanbiedt over zijn vroeg bezoek.
frits.
Ik heb met je bonne niets te maken, {liij niest) Wat ben ik verkouen! Je hebt me gister beloofd van ochtend den knip met me te gaan ophangen. Wat was 't gisteravond een tegenvaller!... 'k Wachtte je bij de goudvisschen. Beroerd vervelend, dat wachten! Er waren hier logés, hé? Nu, dan hadden je Pa en Ma gezelschap en dan hadden wij...
anna.
{driftig) Ga alleen je knippen zetten!
72
FRITS.
Ben je boosV Vervloekt vervelend! (jdj niest) en dan die beroerde verkoudheid! Je wacht dien mallen jongen hier toch niet? (tot Juffrouw Bos) Zeg, waarom is ze boos? Toch niet met haar gekibbeld? Jij hebt ongelijk.
ANNA.
Ik wil niet hebben dat je zoo tegen Juffrouw Bos spreekt... Lompert!
JUFFROUW BOS.
St. St.! Hij meent bet zoo kwaad niet, niet waar. Jonker!1 Maar van knippen ophangen komt voortaan evenmin als van visschen.
FRITS.
{tot Anna) Ga je meG of niet? Wat leutert dat ouwe mensch ? Vervelend!
ANNA.
Neen, neen, zog ik ik je. En nu verzoek ik je hoen te gaan cn niet weerom te komen als je geen betere manieren aanneemt.
DERDE T O O N E E L.
JUFFROUW COS, FRITS.
FRITS.
{niet zijn knip in 7 rond slaande) Beroerd! beroerd! beroerd! Dat's de schuld van dien jongen schoolvos, {op huilenden toon) Zoo hoeft ze me nog nooit behandeld — Och! God, hoe vervelend? 'k Wou dat ik dood was!
JUFFROUW BOS.
{half luid) Arme rijke jongen! Wat de armoede voor hem een zegen had kunnen zijn. (luid) Jonker, wil je Juffrouw Anna een groot plezier doen?
FRITS.
Kan ik dat? Gauw, zeg maar op!
JUFFROUW BOS.
Ze heeft bloemen voor oen werk noodig dat ze onderhanden heeft. Vorgeet-mc-nietjes, (voor zich) die staan te veel aan den waterkant — {luid) neen, die heeft ze al, maar lelietjes van dalen...
73
frits.
Hoeveel moet ze er hebben? Ik zal den koetsier en den palfrenier allebei laten zoeken, den hcelen dag {hij niest) laten zoeken.
jUFFiiomv BOS.
Neen, je moet ze zelf zoeken; dat geeft eerst waarde aan het geschenk.
frits.
Goed, goed! Een heele mand vol.
juffrouw uos.
Ik zou maar dadelijk beginnen.
frits.
Met die hitte? Beroerd vervelend! Neen van avond is't koeler.
juffrouw bos.
Maar donker; {Jacques komt op, zijn bock toegeslagen onder den arm, zonder bril) en om bloemen te zo eken en te vi n d en heeft men licht noodig.
VIERDE T O O N E E L.
I)c vorigen, jacques.
jacques.
Zonder licht geen bloemen, want zonder licht geen kleur.
frits.
Nu, ik ga. (tot Jacques vol minachting) Boekenwurm! [hij niest; tot Juffrouw Bos) Zou je denken dat ik Anna er heel veel plezier raeê zal doen?
juffrouw bos.
Zeker.
frits.
Dat ze er weer in haar humeur meê zal komen V {Jvff'ronv; Bos knikt toestemmend) Dat ze er me een zoen voor zal geven V juffrouw bos.
Jonker!
frits.
Ik heb er nog nooit een van haar gehad.
juffrouw bos.
Geen wonder!
74
jacques.
(dit micldenvijl de mooi ingebonden hoeken op een der ooins bezichtigd, den tuin heeft ingezien en iveer naar voren komt, ter zijde) Ik zie haar niet!
fr its.
Wat zeit hij? Vervelende jongen! Juf, ik ga dadelijk aan 't zoeken. Ik zal mijn knip maar hier laten, daar doe ik van daag toch niets mee. (liij gaat naar den achtergrond?)
juffrouw bos.
Volstrekt niet, dien neemt u mee.
frits.
Ik zal hem door den palfrenier laten halen. Pa krijgt een nieuwen van daag: de andere stal als een raaf. Juf, ik zal je eens aan komen halen met mijn ezelwagen. (Idj gaat Jacques '■ oorbij; met minachting) Boekeneter! Vervloekt vervelend, zoo'n jongen! {niezend af door een der ramen op den achtergrond.)
VIJFDE TOO NE EL.
juffrouw uos, jacques, later axna.
jacques.
Een zonderlinge type! Een dom exemplaar!
juffrouw bos.
Toch niet pedant!
jacques.
Hé?
juffrouw bos.
Dom en pedant gaan immers gewoonlijk samen...?
jacques.
In welke school heb je dat geleerd?
juffrouw bos.
In die van 't leven.
jacques.
Um daarover te kunnen disputeeren, moeten we 't eerst Clover eens zijn wat het leven is.
juffrouw bos.
Daar ik geen onderricht genoot zooals u hot voorrecht hadt
te ontvangen, moet ik mij met het gewone spraakgebruik behelpen zonder er iets anders bij te denken als ieder denkt.
JACQUES.
Het leven noemen we zekere kracht, inhaerent aan de atomen, waardoor zij zich, naarmate hunner bijeenvoeging op grond van affiniteit of...
JUFFROUW BOS.
Ik geloof graag dat u alles beter weet dan een onzer,., maar ik zou zoo'n atoom, waarover u spreekt, wel eens willen zien...
JACQUES.
Is niet te zien, is nooit gezien, zal nooit gezien worden. Kent ge de pas uitgekomen lezing van den eersten fysioloog uit Berlijn? Dat is een prins der wetenschap; die heerscht over de natuur, omdat hij hare wetten kent; die verklaart u het leven als bloot mechaniesch... Nonsens, alles nonsens, roept hij uit...
JUFFROUW BOS.
Dat geloof ik ook. Jongelief, zou 't niet beter wezen je hart te leeren begrijpen in plaats van in het matelooze je te verdiepen ? Ik geloof dat je nog veel hebt te leeren en... misschien nog meer hebt te vergeten.
JACQUES.
Wij verstaan elkander niet. {geërgerd) Jongenlief!... Keeds zoo oud en nog zoo weinig begrip! (haar Leschouicendé) Toch lijkje niet op mijn ouwe lui! En daarom wil ik trachten het je duidelijk te maken. Door de werkzaamheid der cellen ontstaat de stofwisseling... {op den achtergrond in den tuin vertoont zich Anna.)
ANNA.
(roepend) Baas, baas!
JACQUES.
Huar stem! (hij keert zich haastig om, ijlt door een der openslaande ramen naar huiten, maar werpt het hoek dat hij altijd door onder den arm heeft gehouden op de tafel.)
JUFFROUW BOS.
(glimlachend) Dat's al veel: het boek gaat niet meê. Er is nog redding voor hem. Wat zoo menigen hoogmoed heeft gefnuikt, wat zoo menige waanwijsheid heeft doen zwichten zal ook hém te sterk zijn. Hij heeft haar lief! (peinzend) Maar ik kan haar niet afstaan. Neen, aan wien ook!
ZESDE TOON EEL.
I)e vorigen, querijx, later mevrouw.
querijn.
[komt op vAt de deur ter rechter, met een doek zich het voorhoofd bettend,) Waar dejcunceren we? Wat heb ik een hoofdpijn ! Kongestie, gelonf ik. (tot Juffrouw Bos) Wat zie je bedrukt. Wat was dat gister middag?
juffrouw dos.
De hitte.
querijx.
Of misschien de plagerijen van mijn lieve wederhelft. Ze is nu ook al weer aardig aan den gang, maar ik laat haar praten en ik kan het haar nu laten doen. Ze spreekt erg lief over ja, maar dan moet je 't meest oppassen.
juffrouwquot; bos.
Ook zelfs tegenover mij alleen, Mijnheer, verzoek ik u niot te vergeten dat u over uw vrouw spreekt.
querijx.
O zoo, in die stemming! Nu, mijn lieve vrouw, die ik juist bij tijds leerde kennen — 'k had, als ik onder een goed gesternte tv as geboren, een oogenblik vroeger kunnen verdrinken! — nu, mijn allerliefste houdt zóo veel van je, dat ze je hier van daan wil sturen.
juffrouw i!os.
Mevrouw heeft gelijk. Anna heeft m ij hier niet meer noodig.
querijx.
Je blijft hier, ik heb je noodig.
mevrouw.
(binnenstuivend) Zoo heb jij haar noodig? Daar moest ik juist op aankomen, {zenuwachtij lachend en Leiden beschouwend) Zoo'n goeje veertiger en zoo'n dikke vijftiger hebben mekaar noodit-. 't Is om te schateren!
querijx.
Schater maar toe, tot je lieve vriendin het hoort; dan komt die hier ook om te schateren en dan ben ik in staat om het boven jelui allebei uit te schateren en dan heb ik eens eenmaal in mijn leven plezier!
77
MEVROUW.
Zul je zwijgen, speler... dobbelaar...!
QTJERIJN.
Neen, ik zal niet zwijgen.
JUFFROUW BOS.
Mijnheer, Mevrouw, permitteert me heen te gaan!
MEVROUW.
Nu je 't vuurtjen hebt aangeblazen, nu wil je gaan. Maar je /.uit ook gaan..., verder dan je wel wilt.
JUFFROUW BOS.
Mevrouw, ik bid u, spreek geen woorden, waarover u later berouw moet hebben.
QUERIJN.
Je zult haar niet beleedigen, zooals je ieder beleedigt, behalve dat ouwe serpent hier aan huis, dat onkruid, dat in je kelder wortelt en van lieverlede tot je slaapkamer is opgeschoten.
MEVROUW.
(tot kaar man) Straks zullen w ij afrekenen; (tot Jufvrouw Hos.) Eerst met haar, die ik van de straat opnam en die nu manieren vertoont, die ze misschien in een of ander spul of God weet in welken spelonk heeft opgedaan.
JUFFROUW BOS.
(waardig) Als u kalmer bent geworden zal ik met u spreken, Mevrouw! Tot straks dus. Mevrouw! (zij gaat door de openstaande ramen heen en sluit die.)
ZEVENDE TOONEEL.
QUERIJN, MEVROUW.
QUERIJN.
•Ie moest je schamen, Stijntje Tenbrinck!
MEVROUW.
Zoo heette ik eens, en. God hoort het me zeggen, ik wou dat ik nog zoo heette.
QUERIJN.
(gaat zitten) Ik zal daar maar niet het andwoord op geven,
78
dat or op past. Zij heeft me mijn bedaardheid hergeven. Men moet zich nooit boos maken tegenover eene----inférieure----
MEVROUW,
Je maakt me dol____daar leg je 't op toe. Op eene beroerte
hoop je, maar dat zal niet gebeuren, {werpt zich in een stoel.) Ik ben ook heel bedaard ilieftiq) Maar al sterf ik op 't oogen-blik ... ik maakte mijn testament..,
QUERLIX.
Den langst levende zeker alles, hé?
MEVROUW.
Geen cent...
QUERIJX.
Dus je houdt het er voor, dat ik je overleven zal.
MEVROUW.
(woedend) Als je zoo voortgaat heb je er kans op. Maar ik wil je overleven en ik zal liet ook, want een matig mensch wordt oud. Maar al dacht je me dood te plagen, dan zou je er toch niets aan hebben----
QUERIJX.
Niet? Een verlies is soms een winst...
MEVROUW.
Want ik bracht alles aan en alles behoort mij. Dat weet je en toch terg je me; bidden helpt niet meer, denkt je, nu zal ik 't eens met sarren probeeren. Neen, speler, dobbelaar, windhandelaar, hoe je 't ook aanlegt, ik betaal niets. Gerrit moet maar weten hoe hij 't van je haalt.
QUERIJX.
Maar ik begeer ook niets van je beminnelijke goedhartigheid. Mevrouw Querijn! Ik begeer alleen — en ik heb het recht dat te eischen — dat Mevrouw Querijn, al is ze nog zoo driftig, vergeten doet in een winkel achter een toonbank te hebben gestaan. Sapienti sat.
MEVROUW.
Heer in den hemel, hoor mij dien man eens aan! Hij begint weer met zijn latijn. En dat alles zoo bedaard, zoo ijskoud! Lit dien winkel kwam alles wat je begeerde; geld.
QUERIJX.
Ik erken dat ik geld bij de vrouw uit den winkel begeerde... Maar nu heb ik van al je geld niets meer noodig.
79
MEVROUW.
Wat blief, niet meer noodig? Wat zijn ds druiven zuur!
Q LIER [.IX.
Ik heb een eigen vermogen en een honorable betrekking; ik los mijne onafhankelijkheid, die ik bij u, Mevrouw, beleende, weer in en beveel voortaan alléén in dit huis. Ik zeg nu: non tali aaxilio, non defensoribus istis.
MEVROUW.
.ie bent dronken!
QUERI.1N.
Ik begin met je te bevelen, Juffrouw Hos met de achting te behandelen, welke de beschaafde het recht heeft zelfs van de onbeschaafdste te vorderen.
MEVROUW.
Je durft haar nog voorspreken? Ze heeft me gisteren verwalen, dat Anna niet ons kind was. Hoe kent ze dat geheimV Andwoord, babbelaar!
QUERIJN.
{verbaasd) Heeft zij... ? Maar dat heeft die oude keukenslang gedaan. Die is de eenige buiten ons die het weet. Het wijf heeft gepraat...
MEVROUW.
Toon praat niet.
QUERIJN'.
Daarvoor is ze op een te goede school.
A C H T S T E T O O N E E L.
De vorigen. toontjen.
toontjen.
Mevrouw, die misantroop uit stad vraagt een scheut azijn
querijn.
Scheer je weg!
TOONTJENquot;.
Ja wel! {tot Mevromv) De man kwam in zijn verbauwereerd-heid in mijn kamer, toen ik me aan 't kleeden was....
QUERIJN'.
En toen is hij flauw gevallen, dat begrijp ik.
ÏOONTJEN.
Neen, toen is hij niet flauw gevallen — ik wou dat het waar was geweest.
MEVROUW.
Och, zwijg maar, Toon!
TOONTJEN.
Neen, dat laat ik me niet aanleunen. Die Mijnheer is op me afgekomen en toen zei hij: lieve Stijntjen...
QUER1JN.
Wat... ? kwaadspreekster!
MEVROUW.
Och, beste Toon, vertel 't me straks maar? Bedoel je Mijnheer Adema, en heeft die azijn noodig?
TOONTJEN.
Ja, en hij dacht, dat ik Stijntje was. Hij verexkuzeerde zich en vroeg of ik 't niet kwalijk wou nemen, daar hij me alleen er van achteren voor aangezien had.
MEVROUW.
Toon, zwijg, niet verder!
TOONTJEN.
Neen, Stijntjen, dat kun je niet van me vergen; ik moet me verdefendeeren. De misantroop zei...
QUERIJN.
En toen zei jij en toen hij weer — en zoo heb je weer gebabbeld, gebazeld en gekonkeld zoo als je altijd tegen ieder doet. Maar 'k zal toonen dat ik je een slot op je mond weet te wringen en voor goed ook.
TOONTJEN.
(brulaal) Dat laat ik me niet doen. (zacht tot haar) Stijntjen, zou 't hem in zijn bol zijn geslagen? {luid) Maar mijn lieve mensch, de misantroop staat boven nog altijd op azijn te wachten.
QUERIJN.
(haar lij de schouders pakkend') J ij zult het hem ten minste niet brengen. Ga naar je keuken en kom er don heelen dag niet uit. Van avond ga je per spoor naar het besjenshuis.
TOONTJEN.
{haar schouder wrijvende) Stijntjen, laat je dat je ouwe trouwe Toon zeggen? {huilend) Ik heb je nog gebakerd, kind'!
81
mevrouw.
Kom met me mee, goeje ouwe ziel! 't Is een onmenseh! (beiden schreien.)
querijx.
Mooi zoo. Nu zijn we aan het laatste stadium. De krizis komt; de tranen zijn er! [tiitbarstend) Maar weet jelui wel, dat je het zachtzinnigste schepsel tot woede zoudt aanhitsen, weet jelui dat wel, plaaggeesten, harpijen! (Toon naar de deur wegduwend?) Maar aan jou ben ik ten minste niet getrouwd! Jij zult naar het besjenshuis: knabbel daar heel gauw je laatsten langen tand stuk op het hardste brok brood!
NEGENDE TO ON EEL.
he vorig en. atjema .
adem a.
(snel binnenJcomende met tal van roode vlekken op het gezicht) Is hier dan geen azijn te krijgen?
querijx.
(erg driftig) Zoo veel, dat je er in verdrinken kunt.
adema.
(ze herkennend) Pardon, ik dacht in de domestiekenkamer te komen. Wel gerust, Mevrouw?
querijx.
Zeg maar Stijntjen, zooals je gewoon schijnt te wezen als ik er niet bij ben. (bedaarder) Wat zie je er uit!
adema.
Van de muggen, mijn vriend! Van nacht geen oog dicht gedaan. O 't is niet uit te honden. Ik kan me zoo niet ver-toonen aan 't dejeuner. Vriendtjen, help me toch aan wat azijn. (lot Toontjen). Ik meen je meer gezien te hebben...
querijx.
Ja, van achteren.
adema.
't Kan wezen.... Haar moet ik mijn plan nog meödeelen van 't asiel....
82
QUERIJX.
Voor ouwe babbolaarsters.
ADEMA.
[lol Mevrouw) En u moet ik over oen andere belangrijke zaak
spreken. Ik ben voornemens een loterij te bonden----
MEVROUW.
Voor spelers en dobbelaars.
ADEMA.
Wat blieft uV
QUERIJX.
Voor de filantropie is er nu geen gehoor... Kom meé!
ADEMA.
Maar eerst dejeuneeren. Als ik niet werkzaam kan zijn heb ik meest ergen honger.
QUERIJX.
Volg me dan. (Jiij gaal hem voor naar huilen; beiden af.)
TIENDE TO O NE EL.
MEVROUW en TOOXTJEX.
MEVROUW.
Begrijp je er iets van? Hy zegt de baas te willen wezen.
TOOXTJEX.
Dronkemanspraatjens...
MEVROUW.
Hii zegt geld en een post te hebben ....
TOOXTJEX.
Hij is gekker dan ooit.
MEVROUW.
Maar heb je gepraat, Toon?
TOOXTJEX.
Heilig niet! Zoo waar ik een zondig mensch ben die uit genade....
MEVROUW.
Ik geloof je, goeje, trouwe ziel!
TOOXTJEX.
Maar als ik wist dat 't hem kwaad kon doen, dan zou ik
wel op den dam in stad willen gaan staan en daar uitroepen wat hier jaren lang onder mijn kroplap als te slapen lag.
mevrouw.
Maar hoe komt z ij er dan aan ?
toontjen.
God bewaar me voor de zondige gedachte, maar... als zij 't eens wist van... natuurswege. Hij was altijd erg op haar gesteld.
mevrouw.
Toon..,! Je brengt den duivel bij mij binnen. Wat? Zij?
Zon zij....? en hij____? Hemelsehe goedheid! en dat in mijn
huis, jaren lang, in mijn huis....!
toontjen.
Stil maar, mijn schaljen! Maak je maar niet zoo ongerust; hij is 't waarachtig niet waard. Weet je wat, Stijn, ga je ouwe gaugetjen maar; jij bent en blijft de baas, hoor, Stijn, en ik blijf bij je, kind! Wat zou je ook zonder mij beginnen....?
ELFDE TOONEEL.
Be vorvjen. juffrouw bos.
juffrouw bos.
Heeft Mevrouw voor mij een oogenblik?
mevrouw.
Neen.
toontjen.
Lieve Juf, wat zie je betrokken! Zeker natte voeten gekregen van dat vroeg buiten zitten. Ja, ja je Annaatjen zal er ook nog wat van krijgen.
mevrouw.
Haar Annaatjen? Toon, ga heen! Ik ga ontbijten; de logés zullen me al lang zitten wachten.
juffrouw bos.
Mijnheer Eduard is de plaats in en Mijnheer en Mevrouw Lyp-sius verkiezen boven te dejeuneeren. Als u dus een oogenblik voor mij hadt. . . •
mevrouw.
Ik heb je gezegd waar het op staat en daarmeê is 'tuit.
84
TOONT J EN.
Maar als het goeje mensch wat zwaars op haar kousciëntie heeft laat het haar er dan afgooien! {lot JuffrovAU Bos) Spreek jij maar toe; zij zal je wel aanhooren.
JUFVROUW BOS.
Maar wat ik te zeggen heb wilde ik liefst onder vier oogen zeggen.
TOONTJEN.
Spreek dan maar gerust op: mijn oogen zijn zoo slecht, dat ze niet meer meetellen.
MEVROUW.
't Is misschien beter dat je er niet bij bent! maar blijf in de nabijlieid. {Toon gaat naar een stoel op den achtergrond en vlijt er zich op neer; tot Juffrouw Bos) Spreek dan nu maar op!
Ik was straks driftig en heb toon misschien wat veel gezeid----
neen, niets te veel; eer te weinig!
JUFFROUW BOS.
Daarover komt mij het oordeel niet toe. Ik hoop niet te vergeten, dat ik hier in een ondergeschikte betrekking ben.... Zoo lang ik hier nuttig kon zijn was het mijn plicht hier te blijven; na ik het echter niet meer kan zijn....
MEVROUW.
Zoo. begrijp je dat eindelijkquot;.
JUFFROUW BOS.
Anna is mijn onderricht ontwassen en toch is haar opvoeding niet voltooid.
MEVROUW.
Ze zal wel gauw getrouwd wezen; zoo'n man weet je wel op te voeden. (Toon loost een zeer hoorbaren zucht.)
JUFFROUW BOS.
Nog heeft zich geen jonkman barer waardig voorgedaan.
MEVROUW.
Wel mogelijk; maar bemoei je daar maar niet meê. Al is Anna mijn kind niet, zooals je meent.... (driftig) maar waar wil je nu eigenlijk heen? Je begrijpt toch, dat ik je na dat tooneel van straks niet houden kan of wil.
TOONTJEN.
Bedaar, kind, maak je niet driftig!
85
JUFFROUW BOS.
Ik wenschte, dat Anna nog een paar jaar naar een kostschool ging en dat u mij permitteerde meê te gaan als.... haar kamenier bij voorbeeld.
MEVROUW.
Ik wil je niet meer bij Anna zien. Ik wil niet, dat ze je liever heeft dan mij. Of Dirk je ook al lief vindt dat kan me niet schelen.
JUFFROUW BOS.
Mevrouw----! (zich öedwinr/end) Ik eerbiedigde altijd uw ge-
zach; ik woog uw woorden minder dan den geest die er in verscholen lag. Ik ontving menige kwetsuur, maar de pijn, die ik er bij voelde, trok weg in het bijzijn van het kind, dat ik aan mijn hoede zag toevertrouwd. Ik deelde in het spelen en in het leeren van dat kind en ben van lieverlede een met haar geworden; ik kan niet van haar scheiden. Mevrouw!
MEVROUW.
Toon, Toon, je hebt niet meer te twijfelen____zij is____ En
je durft nog vragen hier te blijven? Que rijn.... booswicht!.... 't is om te stikken!
JUFFROUW BOS.
Wat bedoelt u? Zeg wat u meent; ik heb er recht op.
TOONTJEN.
[op Mevrouw toeschielend) Och God, ze valt op het oogenblik nog flauw! [tol Juffrouw Bos, terwijl ze Mevromv wegleidt.) Dat je haar dat schandaal niet sparen kon!
MEVROUW.
(met Toon heengaande.) Ik wensch geen mensch kwaad, maar zoo'n schepsel....!
TOONTJEN.
St! st! Daar komt hij juist aan met dien uit de lucht gevallen Amerikaan.
MEVROUW.
Ik wil den zondaar niet zien; ik wil niemant zien. (heiden af. Juffrouw Bos leunt tegen een stoel; de binnenkomenden hemer-kend wordt haar deemoedige houding een fiere; zij maakt een reverence en vertrekt.)
§
86
TWAALFDE T O O N E E L.
QUERIJX, EDUARD.
EDUARD.
{Jiaar iiastarendé) Gedistingeerde manieren.
QUERIJN.
Annaas ex-goevernante.
EDüARD.
Ik ontmoette haar straks al. (Jieï afgeurohen gesprek voorzettend) Waarom ik je niets van me hooren lietV Uit rancune over je vroegere houding. Maar er was toch iets in mijn binnenst wat me alles deed vergeven. Niets meer daarvan! Biecht eens trouw op: verbaast het je niet, dat er nog iets van me te recht is gekomen?
QUERIJN.
Och____
EDUARD.
Spreek het niet tegen; ik zeli ben er ook over verbaasd. Dirk, ik heb armoê geloden! Het weinige, dat vader ons naliet verkwistte ik voor een goed deel en toen ik 't verlorene door spel wou herwinnen, raakte ik alles kwijt. Ik had juist genoeg om de reis naar Amerika goed te maken.... Ik ben het doornbosch doorgekropen.
QUERIJN.
Nu, menigeen is er in blijven hangen,
EDUARD.
Jij toch niet; jij hebt makkelijker dan ik a i s a n c e gekregen; ik heb er voor gewerkt en 't komt me voor dat jij.... door een spekulatie aan buitenplaats en equipage gekomen bent.
QUERIJN.
Door beursspel bedoel je?
EDUARD.
Er zijn verschillende soorten van spekulaties. Een huwelijk kfaj er soms ook eene wezen.
QUERIJN.
En een gelukkige spekulatie van dien aard maakt niet altijd gelukkig, meen je?
EDUARD.
Als men er door verkrijgt wat men begeert dan toch zeker wel.
87
DEE TIENDE TOONEEL.
De vorigen, lypsius met een stofjas over den arm, gevolgd door suze.
lïpsius.
{zonder de anderen op te merken.) Ik moet naar stad; zeur me niet langer; je blijft liier. {de anderen bespeurende, op gants anderen loon) Goeje morgen, vrienden! {zacht tot Querijri) De zaak is gezond; van morgen een telegram geliad; de lionderd aan-deelen zijn op je naam overgeschreven; van middag vergadering en de benoeming.
{Middelerwijl houdt Eduard zich met Suze lezig die hij als een oude helcende Leltandelt.)
querijn.
Goed, goed! {zij spreken verder zacht!)
eduard.
Ik denk nog altijd aan bet verleden, en jij, Suze'?
suze.
{koket) Zooveel als Mevrouw Lypsins dat mag doen.
lypsius.
(ter zijde) Wat fluisteren die twee tocb ? Gister aan 't souper ook al! {luid tot Eduard) Kan ik in stad ook iets voor u doen ?
eduard.
Ik krijg wel eenig geld los.
lypsius.
{Suze terug dmv end die iets zeggen wil) Zaken gaan voor 1 {tot Eduard) Hoe veel?
eduard.
Twintig duizend dollars.
lypsius.
{heel vriendelijk) Beste vriend, ik ben je man. Hier is de laatste noteering. Wil je een spekulatief fonds?
eduard.
Spekulatief voor den Kommissionair, dank u.
suze.
{achter hem, zacht) Ik ga bet boscli in.
eduard.
{evenzoo) Ik ook.
querijn.
Aan bem zal niets te verdienen wezen.
88
lypsius.
Mijn patroons verdienen aan mij. Venezuelaquot;? Grieken? Florida gister vijf percent liooger. Ohio He, lager; goed fonds. Pro-longatiekoers 3% en je maakt 7%. Laat me voor een half mll-lioen voor je koopeu — limiteer: ik koop meest onder de limite.
VEERTIENDE T O O N E E L.
De vorigen, adema later mevrouw.
adema.
[komt aamachtig binnen Wat heb ik het benauwd! {zich nam gêne op een stoel werpend) Ik ben het terrein eens gaan opnemen. Zoo goed als gekocht!... alles al afgesproken met den ar-chitekt! Nu moeten de vermogende vrienden me een beetjen helpen — een heerlijk doel....!
eduard.
[zacht tot Qnerijn) Weer een ander soort van spekulant.
lypsius.
{die mei zijn vrouw in cjespreh is yeweest, half luid lol deze) Goed uit je oogen gekeken! Als ik van avond terug kom moeten ze een paar wezen; doe je je zaakjens goed dan krijg je je panier.
querijn.
{driftig tot Adema) Ik zeg nu eens voor altijd, dat ik in je dwaze ondernemingen geen deel neem.
adema.
Dwaas, dwaas! {lol Eduard) Op u. Mijnheer, is dan mijn hoop gevestigd; u hebt jaren lang in de maagdelijke wouden van Amerika vertoefd....
mevrouw.
(op den achtergrond voor een der vensters) Suus, ga je meó'r {de anderen ziende) Daar staan ze allemaal weer te kwanselen. Dirk, de baas loopt je te zoeken, omdat Jonkheer van den Engh over de schutting kijkt en naar je vraagt. Gauw ernaartoe!... Suus!
suze.
Ik kom, Stinette! {lot Eduard bij hel voorbijgaan) Ik heb je nog veel te zeggen.
89
MEVROUW.
Dirk, heb je niet gehoord wat ik zciV
QUERIJN.
(zonder van zijn plaats te gaan) Ja wel! (Lypsius neernf een snuif jen.)
MEVROUW.
Ik wil nu____
QUERIJN.
{droog) Wat?
MEVROUW.
't Is om te stikken!.... Suus, ben je eindelijk klaar? {Jjeidr dames af door den tuin.)
VIJFTIENDE TOONEEL.
QUERIJN, EDUARD, LVPSIUS, ADEMA.
ADEMA.
{tot Eduard, die gereed is de dames te volgen.) Ik vva.s go-bleven— ? Ja, bij de maagdelijke wouden....
EDUARD.
Daar is moeder natuur de filantrope, Mijnheer, en die eischt dat men haar hulp verdient.
LVPSIUS.
{cp zijn horloge ziende) Hoe laat de trein?
QUERIJN.
Over een kwartier.... ik ga zeggen voor je in te spannen.
LYPSIUS.
En meteen je vrouws zin doen, he? Nu, 't is al veel gewonnen dat je haar in haar gezicht iets dorst weigeren. {Querijn loopt gemelijk weg; tot Eduard) Ik ben bezig hem onafhankelijk te maken. Goed huwelijk! Van huis uit kapitaal; toen Amerikanen in den burgeroorlog tot 40% gekocht, afgezet tegen 9713/1C.... excellente affaire! En nn, noteer ik voor u.... ?
EDUARD.
Ik zal wachten tot er wat land te koop is. Handelt uook...?
LYPSIUS.
In alles.
90
eduard.
iqlimlachend) Toch niet in huwelijksgeluk ?
r.YPSius.
Dat is te zeggen----
adema.
(die herhaald getracht heeft yehoor te verkrijgen; ter zijde) Ik slaag bij de vrouwen beter {luid) Ik ga de dames chaperonneeren.
eduard.
Dan hebben we ditmaal éen doel. {wil hem laten voorgaan wat de andere weigert.)
adema.
Dan samen! {hem onder den arm. nemend) Ik wou straks alleen maar beweren, dat het hart zachter wordt gestemd aan den boezem der natuur. ... {zij verdwijnen.)
ZESTIENDE TOONEEL.
lyï'sius, later toontjen en hendrik.
lypsius.
{heeft na de laatste looorden van Eduard staan te rekenen) Of die lompert money heeft 1 Een halve ton in land te steken ! Vroeger losbol prima qualiteit! Nu een Jantjen Sekuur! Heel verdacht! Waar mijn rijtuig toch blijft?
toontjen.
(in een der zijdeuren) Pst. Pst. Mijnheer!
lypsius.
'k Heb geen tijd, 'k ga naar stad.
toontjen.
Neemt uwee een brief meG van hém voor het besjenshuis ?
lypsius.
Hou je me voor den gek? — Heb je 't lieve kind met mijn jongen laten wandelen?
toontjen.
't Hoeft niet. 't Lieve kind krijgt geen cent van Stijntjen.
j.ypsius.
Wat?
91
TOONTJEN.
De waarheid spreek ik omdat hij me gemollesteerd heeft; als ik daar nog aan denk...!
HENDRIK.
{op den achtergrond) Mijnheer, het rijtuig----
LYPSIUS.
Goed, ik kom. [Hendrik af) Waarom krijgt Anna niets?
TOONTJEN.
Omdat ze Stijntjes kind niet is.
LYPSIUS.
Hé? Lastertong!
TOONTJEN.
Scheld me maar uit; maar de waarheid is 't.
LYPSIUS.
Dus Qnerijn niet haar vader?
TOONTJEN.
Jongens neen, dat zeg ik niet. Dat dat vriendelijke goeje menseh er ook in betrokken is grijpt me in mijn ziel; maar ik kan 't niet helpen; want waar er een vader is moet er ook oen moeder wezen.
HENDRIK.
{als straks) 'tls meer dan tijd.
LYPSIUS.
Goed, goed! (Hendrik af) Hoe komt dat kind dan hier?
TOONTJEN.
Toen we nog aan den Amstel woonden — 't is nu zoo wat zestien jaar geleden — werd er op een stikdonkeren avond gescheld; ik nam een pakjen aan... ik bracht het boven... en daar lag ze te spartelen... net wakker geworden... »Annaatje,, riep de kleine dot, want dat was ze.
HENDRIK.
(als straks) Mijnheer, de spoor komt er al aan.
LYPSIUS.
Ja ja! {tot Toontjen) Daar heb je een riks.
TOONTJEN.
Daar neem ik geen geld voor aan.
LYPSIUS.
Ook goed. Je gaat naar mijn vrouw en zegt haar, dat ze niet
zoo familiaar is... neen, zeg maar niets, [lot Henrlrik) Zeg jij straks aan mijn vrouw, dat ze op nadere orders wacht (onder het heengaan) en dat____ {heiden haastig af.)
ZEVENTIENDE T O O N E E L.
toontjen alleen, dan juffrouw uos.
Nou weten ze 't. Ik moet naar 't besjenshuis! Serpent, dorst hij zeggen! {Juffrouw Bos leemt van den achtergrond op, het blad met theegoed naar binnen brengend; heel vriendelijk) Wacht, ik zal uwee helpen {zich bedenkend) Of neen van daag niet; dat, zou valsch wezen, (terwijl ze heengaat, ter zijde) Wat kijkt ze me raar aan! {terwijl Juffrouw Bos het ontbjtgoed wegbergi Icomen Anna en Eduard gearmd' binnen?)
ACHTTIENDE T O O N E E L.
juffrouw dos, anna, eduard.
anna.
Maar, oom, is me dat laten loopen! Waarlijk u is niet galant.
eduard.
Ik wil nu eens heel galant wezen en erkennen dat je gelijk hebt.... Ah... je goevernante!
anna.
{beiden aan elkaar voorstellend) Juffrouw Bos, Oom Eduard.
eduard.
(hoffelijk) U is mij reeds zeer goed bekend...
juffrouw uos.
(eenigzins in verioarring) Mijnheer----!
eduard.
En van de gunstigste zij. De leerling is het beeld der meeste-resse, en de leerlinge is allerliefst.
anna.
Ik herroep mijn woorden van straks. U is héél galant, maar wat meer beteekent: jegens mijn lief tweede moedertjen ook waar.
.93
(lot Juffrouw Bos) 't Komt nu uit, dat ik van oom gister dien boeket kreeg. Maar, oom, waarom dacht u dat ik op 17 Juni jarig was ?
JUFFROUW BOS.
Och, dat dacht Mijnheer zeker ook niet. Mijnheer heeft gewichtiger zaken te onthouden dan jou verjaardag.
EOUARD.
Pardon — ik ken niets gewichtigers dan dien dag. {haar heide handen vattend) Mijn lief, allerliefst kind!
JUFFROUW BOS.
(beioogen) Is Mijnheer in staat op dat punt vergelijkingen te maken? Heeft Mijnheer zelf een dochter?
EDUARD.
(kortaj) Ik ben nooit gehuwd geweest, fals vroeger) Dus een erfoom, Anna, en zooals ik hoop een goede. Nu, dat zal de voortreffelijke jonkman, die je dat briefjen schreef, te stade komen. Verbeeld u. Juffrouw, dat ik onze wildzang door bloemen en heesters zag galoppeeren... 't is waar, er was geen bloem of heester, die niet vol eerbied op zij week.
ANNA.
Mis, oompjen, ik heb^ me deerlijk aan een doorn gekwetst.
EDUARD.
't Was een roos, die je bij zich wou houden.
ANNA.
Mooi gezegd!
JUFFROUW BOS.
(Ier zijde) Hij adoreert haar!
EDUARD.
Maar hoe dat ook zij, die jongen met een paar spille beenen zoeht haar in te halen, maar liep overal tegenaan. Ik ging den wedloop een tijd lang na en merkte, dat de jongen het opgaf; hij bleef bij een bank staan en lei er een stuk papier op neer. O vrouw, je naam is nieuwsgierigheid! Anna ging op het papier af...
ANNA.
Juist op 't oogenVilik, dat oompjen het lezen ging. Hij scheen er evenveel van te begrijpen als ik.
EDUARD.
Pat is ook niet te begrijpen, hoor maar! »Zoet konglomeraat van protoplasma! Aanbiddelijke kombinatie van materie en kracht! Merk de aantrekking op, die mij tot u dringt met een kracht,
94
welke in omgekeerde verhouding staat tot het (juaidraïit vïiii onze afstanden! Keur het goed, dat wij als dubbelzonnen koncentri-sche kringen om elkaar beschrijven, die elkaar aan alle punten hunner periférie kunnen raken. Geheel de uwe: Jacques Lypsius. (lachend) Wat kostelijke onzin! Die jongen moest eens veertien dagen kondukteur op een New-Yorkschen omnibus wezen dan ware hij ontbolsterd of (lot Juffrouw Bos, met een buiging.) — en dan kon er nog iets waarlijk groots van hem worden — het voorrecht hebben eenige weken üw leerling te zijn.
JUFFROUW BOS.
(koud) ü vleit mij, Mijnheer! (met warmte) Of is 't ironie? Dan is ze bloedig. —
EDUARD.
(haar aandachtiq beschouwend en de hand aan het voorhoofd brengend; ter zijde) Die oogblik...! dat gelaat...!
ANNA.
{op den achtergrond) O wee, o wee, mijn vinger zit in den knip.
EDUARD.
(naar haar toesnellend) Wat is er ?
ANNA.
Ik ben er weer uit. Juf, gaat u meë de plaats in?
JUFFROUW BOS.
Ik heb zware hoofdpijn.
EDUARD.
Het beste middel daartegen is: aan iets genoeglijks te gaan denken... en dat zal voor u niet moeielijk wezen.
JUFFROUW BOS.
(huiverend) Mijnheer, spaar mij!
EDUARD.
(zich tot haar over buig end) Kan ik u vroeger hebben gezien V
JUFFROUW BOS.
(weder Mm-, glimlachend) Zonder nadere aanduiding knn ik waarlijk do taak van uw geheugen niet overnemen, Mijnheer'
ANNA.
Waar blijft u, oom! (zij gaat naar hem toe, en neemt zijn arm; hij houdt het oog op Juffrouw Bos gevestigd; de gordijn valt.)
IV.
Ecu heuvel in het fjosch: vergezicht op iveideu en hvAzeit; een rivier doorkronkelt het landschap. Links op den voorgrond een mstieke hut met wilde rozen en kamperfoelie begroeid. Links en rechts: hoseh. Op het midden van het tooneel een dikke eikenboom waaronder een rustieke bank. Avondzon; lamjzamer-hand wordt het schemerdonker. Terjeu het einde van het bedrijf komt de maun op, — die aanvankelijk slechts even ziehtbao.r door de zware hoornen is. Van de rechter naar de linkerzijd,e gaan Eduard en Suze het tooneel langzaam over.
EERSTE TOONEEL.
EDUARD en SUZE.
SUZE.
Ik mag van je loyautcit verwachten...
EDUARD.
{uiterst beleefd) Alles.
SUZE.
Waar zijn dan mijn brieven?
EDUARD.
{ter zijde) Verbrand! maar dat kan ik haar niet zeggen, (luid) Ik zal ze teruggeven (smachtend) indien ge dat verlangt. Suze, ben je gelukkig?
SUZE.
(aanlokkend') Ik was het maar eens.
96
eduard.
Ik begrijp waarop je doelt. In Amerika werd mij de naam van den trouwelooze gemeld... die je bovendien nog kompromitteerde. Was 't, niet Jonkheer van Bergen ?
suze.
{haar slap versnellend) Die ontrouwe was jij.
eduard.
Qdj wendt het hoofd af en glimlacht; luid, op warmen toon) Suze, wat maak je me gelukkig! {Ijeiden verdwijnen in het bosch.)
toontjen, daarna jacques.
toontjen.
{die Ijeiden naooyendé) Wel, wel! Ik moest haar namens haaiman nog wel zoggen dat ze niet te familjaar moest wezen met... 't wordt me nu duidelijk — met dien Amerikaan.
jacques.
{nog onzichtlaar) Toon! Toon!
toontjen.
Hier ben ik, jonge heer! {hem ziende) Ben ik nu nog een zoogdier ?
jacques.
Natuurlijk; maar ik ben 'took. Is ze hier?
toontjen'.
Zo komt hier; 'tis s'avonds haar lievelingsplekjen.
jacques.
Waar sta je zoo naar te kijken .''
toontjen.
Naar een gek vrouwpersoon, die nog denkt aan vrijen in plaats van aan bakeren. Neen, maar dat moet ik Stijntjen gaan vertellen. (zij dribbelt heen.)
DERDE T O O N E E L.
jacques dan frits.
jacques.
Ik wou dat ik dien brief weerom had! Tk ben bang dat zo hem
97
niet begrepen zal hebben. En ik wil dat ze me begrijpt, 't Kan zoo niet langer; ik doe geen boek meer open. Wat heb ik toch? Laat ik analyzeeren. quot;Wat is het hoofdbegrip? — Wat lichtjens in haar oogen! — Het hoofdbegrip eerst en dan de dedukties! — wat poezele hals! en.... — {geërgerd) Ik kan niet eens meer een
analyze maken. Ik hoor voetstappen! daar is ze____ {Frits komt
le voorschijn met een mand vol bosMloemeii) Die lummel 1
frits.
Wat doe j ij hier ?
jacques.
Iets anders als jij hier doet.
frits.
Wat doe ik dan hier?
jacques.
Lummelen.
frits.
{vlak voor hem gaande staan, dreigend) Wat?
jacques.
(hem een oorveeg gevend!) Beroerd vervelend, he?
frits.
(pp hem losvliegend, maar zich bezinnend) Ik zal Paas palfrenier op je afzenden — ik ben van adel.
jacques.
{sarrend) Je durft niet.... lafbek! (Anna komt op met een
roos in de hand!)
VIEEDE TOONEEL.
De vorig en, anna.
anna.
(lachend) Mijnheer Jacques, wat is er in het heelal gebeur# dat je je zoo aanstelt? /
1 frits. frits.
Anna, zeg dat die gemeene jongen heengaat! Hoe beroerd vervelend ! [vjerjjt zich op de bank neer; Anna laat haar roos vallen, beiden grijpen er naar; zij plaatst er haar voel op en raapt zelve haar op.)
98
ANNA.
Verplicht, galante heertjens!
JACQUES.
{aan haar oor) Ik wou graag je even alleen spreken.
ANNA.
Heb ik aan je brief a'l niet genoeg?
JACQUES.
Die beroerde brief!
FRITS.
Ik heb den beelen dag door het bosch geslenderd om lelietje-van dalen voor je te zoeken: 'k heb voor 't eerst van mijn leven, geloof ik, honger. Je Juffie zei, dat je ze van noode liadt. {den mand bij haar slepend^) Daar.... een heele zoo, dunkt me.
ANNA.
(vriendelijk) Dank je wel. Frits!
JACQUES.
(mompelend) Ploert! {Anna mikt aan haar roos) Wat mooiu roos!
ANNA.
Behoort tot het geslacht der____
JACQUES.
Ze heeft de kleur van uw wangen. Wat ging de zon strakgt; prachtig onder.
ANNA.
Onzin — de zon gaat nooit onder; de aarde draait.
FRITS.
Waar spreken jelui toch over? Mag ik die roos, lieve meid?
JACQUES.
{vjoedend) Lafbek!
ANNA.
{zich hoos veinzend) Zulk een woord, Mijnheer Jacques, in mijn bijzijn! (Ifrits de roos gevende) Daar heb je wat voor je moeite.
JACQUES.
{biddend) Anna, krijg i k niets ?
ANNA.
Dien heelen mand vol. {Jacques keert zich kwaad af.) En nu moet er vrede gemaakt worden. Geeft elkaar de hand! Toe, gauw! {Frits steekt de zijne uit) Jacques!
99
jacques.
Nooit. De domoor die zich verbeeldt dat je van hem houdt!
frits.
Dat doet ze ook.
anna,
Jacques, ik hou meer vau oen domoor met, dan van een professor zonder hart. {zij reikt Frits de hand die hij vat.)
jacques.
{op Frits toeschietend.) Daar hebt je mijn hand. (liij slaat daarop zijn arm om Annaas taille en geeft haar een kus.)
frits.
Dat is mij nog nooit gelukt I {hij niest) Beroerd vervelend!
anna.
[tot Jacques) Dat neem ik je erg kwalijk.
jacques.
Ben je boos? laat me dien kus er dan maar weer afkussenV {hij nadert haar.)
anna.
Ben je dol? {wegvluchtend, ter zijde.) Die is gauw ontgroend!
VIJFDE TOONEEL.
jacques, frits, daarna iapsius.
jacques.
{op Frits afgaande) Ik wil niet meer hebben dat jij hier komt.
frits.
{terugdeinzende) Maar dat's te zeggen... {liij niest) Beroerd! Anna ! {Jacques wil hem den mand vol bloemen naar het hoofd werpen) Hij is waarachtig dol! Anna, waar zit je? {lypsim komt haastig op.)
lypsius.
Waar is je moeder? {Frits loopt weg.)
jacques.
Dat weet ik niet. Papa!
lypsius.
Dat moest je weten als je je oogen gebruiktet waarvoor ze je werden gegeven. Ze moet hier langs gewandeld zijn met dien
100
Amerikaan. Je hebt het niet gezien? Jij ziet maar alleen naar het jonge meisjen dat hier woont....
JACQüES.
U hebt me gezeicl dat ik dat doen moest en Mama ook en Toontjen ook — en ik zelf ten slotte ook.
LYPS1US.
Ik verbied het je. 't Moet uit zijn en daarmee basta!
JACQUES.
Neen, zoo versta ik het niet. Maar laat ons goed onderscheiden ! Qui bene distinguit bene docet.
LYPSIUS.
Lieve God, nu dit nog! Wil je een amoerette met dat kind, daar heb ik niets tegen — maar je vrouw wordt ze niet.
JACQUES.
Als u met dat kind Anna Querijn bedoelt, dan wordb dat kind mijn vrouw, als zij mij ten minste tot man wil hebben. Ziet u, daar blijft [het bij. Verzet u je daartegen dan weet ik wat het burgerlijk Wetboek zegt. Dag, Papa! (gaat heen.)
lypsius.
Hij weet wat het burgerlijk wetboek zegt! Ah bah! En ik dacht dat hij maar een geleerde kwast was! {Suze en Eduard uit een der lanen op den achtergrond te voorschijn komende; heiden he-merkend) De ouwe meid had gelijk.
ZESDE TOONEEL.
Be vorig en. suze, eduard.
suze.
(naar hem toeijlend) Wat surprise, Gerard! Ik dacht dat je eerst met den laatsten trein terug zoudt komen.
lypsius.
Ik merk dat je dat dacht.
eduard.
Goed nieuws?
lypsius.
Hier is zeker meer. {tot Suze, zacht.) Gevolg gegeven aan mijn telegram? Ik gaf kontra-order.
101
I
SUZE.
Ik had heusch nog geen gelegenheid, 'k Heb het kind bijna niet onder mijn oogen gehad.
LYPSIUS.
Zeker omdat ze een anderen kant op keken.
EDUARD.
Dus werkelijk geen enkel nieuwtjen aan de beurs?
LYPSIUS.
{siutji) Geen enkel dat u interesseeren zou,
EDUARD.
Bij voorbeeld van de El dorado-maatschappij. Mijn broêr vertelde mij uwe opinie dienaangaande.
LYPSIUS.
Welnu... ?
EDUARD.
Ik ken haar van nabij.
LYPSIUS.
Zoo, en... ?
EDUARD.
Oplichterij.
LYPSIUS.
Mijnheer, vergeet niet dat ik hier de Maatschappij vertegenwoordig ... maar in zaken word ik nooit boos.
SUZE.
Manlief, wees niet zoo opgewonden — denk om je dierbare gezondheid!
LYPSIUS.
Bemoei je niet met zaken waar je geen verstand van hebt.
EDUARD.
Ik meende ü ook niet te beleedigen. De Maatschappij zal wel ter goeder trouw gedwaald hebben; do oplichterij schuilt zeker alleen aan de andere zij van den oceaan. Maar zoo voorzichtig zult u toch wel geweest zijn om u van je honderd aandeelen...
LYPSIUS.
Twee honderd.
EDUARD.
Pardon, u hebt er nooit meer dan honderd gehad; ik weet het zeker.
102
lypsius.
En u zeidet dus uw broeder... ?
eduard.
Niets, want ik merkte niet, dat hij er eenig belang bij had: of bedrieg ik mij ?
ZEVENDE TOONEEL.
De vorigen. juffrouw bos.
juffrouw bos.
{haastig opJcomend, in het rondziende tot Suze) Mevrouw, hebt u Anna ook gezien?
lypsius.
Als er hier werd opgepast zoo als 't behoorde, dan zou er niet zoo dikwijls naar de jonge juffer behoeven gezocht te worden.
eduard.
Ik verzeker je. Mijnheer, dat de bedoelde jonge juffrouw in staat is op zich zelve te passen, zoodat, als er naar haar gezocht wordt, alleen behoefte aan haar bijzijn daarvan de oorzaak kan zijn. {Juffrouw Bos dankt hem zivijyend.)
lypsius.
ü verdedigt dat lieve kind heel warm, daar hebt u ook alle reden toe: het meisjen hoort tot uw familie. En Juffie daar bedankt u voor uw verdediging heel aardig — en daar heeft ze ook alle reden toe.
juffrouw bos.
Mijnheer!
suze.
Manlief!... manlief!
lypsius.
Zwijg!
eduard.
ü hebt volkomen gelijk. Waar de leerlinge in hare ontwikkeling zoo veel goeds en liefs van de onderwijzeresse getuigt, moet deze wederkeerig met de hechtste banden aan de leerlinge verbonden zijn.
lypsius.
Almachtig mooi gezegd en ook zoo waar! Juffie is dan ook
103
met de allerhechtste banden aan dat voorbeeldig opgevoed kind verbonden.
JUFFROUW BOS.
Ik geloof, dat Mijnheer iets anders meent als hij zegt en dan is de vorm, dien hij bezigt, dubbel kwetsend. Voor zooveel mij zelve betreft vergeef ik hem dat. Ik kan dat ook zeer licht doen, daar men bij elk woord letten moet op den persoon die het bezigt. Die regel, hoe waar ook geacht, moge men voor zich zelve altijd doen gelden, toch kan het plicht zijn dat voor anderen niet te doen. Anna is hier niet tegenwoordig, en al ware zij 't, de reinheid van haar hart zou 't haar onmogelijk maken zich tegenover Mijnbeer te verdedigen. Mijnheer heeft tot dusverre geen enkel feit genoemd, maar zich slechts opgehouden in het voorhof der kwaadsprekendheid.
LYPSIUS.
Wat manieren! wat taal voor eene die...!
EDUARD.
Wil Mejuffrouw Bos niet voor zich zelve tegen u opkomen, dan zal i k het doen. Mijnheer, mot het recht dat ieder wei-opgevoed man bezit om een vrouw — en vooral een fijn beschaafde, zooals we de eer hebben hier te ontmoeten — te beschermen tegen de onbeschoftheid.
SUZE.
Ik vind dat Mijnheer Querijn wel wat heel sterk partij trekt. Wij hebben ons niet te mengen in zaken, waarvan een zeer verdachte geur uitgaat, (lot Juffrouv: Bos) Ik heb met je Mevrouw zeer intiem over je gesproken. Na al hetgeen er omtrent je verleden is uitgelekt, zul je wel begrijpen, dat ik je niet bij me in huis kan nemen.
LYPSIUS.
En dat er van een huwelijk tusschen mijn zoon en dat kind niets komen kan. En als Mevrouw Querijn, die van rechtswege hier de baas is, mij om raad vroeg, dan zou ik korte metten maken met moeder en kind. [hij wil gaan ; Juffrouw Bos plaalst zich in zijn weg.)
JUFFROUW BOS.
(legt haar deemoedige houding af.) Wat bedoelt ge, Mijnheer? Ik heb recht te eischen, ook namens de familie Querijn, dal u zegt wat u meent.
104
SUZE.
(hem terugtrekkend) Gerrit, wat doet ze me schrikken!
LYPSIUS.
Die tooneelprinses ? mij niets. Wat ik bedoel ? Dat mijn waarde vriend, inv broeder, — mijnheer de advokaat van fijn beschaafde vrouwen! — de vader en zij, die altijd toch maar een Juffie blijft, de moeder is van het kind hier aan huis.
EDUARD.
Schaam je...!
LYPSIUS.
Ik ben van daag naar den burgerlijken stand geweest, 't Heet daar, dat het kind in Duitschland geboren is op een reis, die Mijnheer en Mevrouw Querijn deden, nadat ze vier jaren getrouwd waren geweest. En nu kan het bewezen worden, dat voor ruim zestien jaar datzelfde kind, toen zoowat twee jaar oud, aan hun buiten dicht bij Amsterdam is thuis bezorgd.
JUFFROUW BOS.
En indien dat werkelijk eens gebeurd ware, wie v3ih cns zou daarover bet minst verbaasd moeten zijn ? {op lypsius wijzende) u, ja u, die een vrouw met haar kind, dat het uwe was, verstiet en der armoede prijs zou hebben gegeven, zoo niet een ander beiden had opgenomen en verzorgd.
LYPSIUS.
{eerst ontzet; maar herstelt zich) Hoe aandoenlijk! maar ik hou niets van aandoenlijkheid!
JUFFROUW BOS.
Hoort ge nooit een stem uit het verleden, die u den naam van Angelique Duval toeflaistert? {zij treedt naar den achtergrond.)
EDUARD.
{ter zijde) Hoe kent zij die vrouw? Zou zij degeen zijn, die ik dood geloofde? Afschuwelijk! {haar op zijde) Gun mij de eer u te konduizeeren! {zij Luigt en loeigert; zij gaat heen, Edvard volgt haar.)
105
ACHTSTE TOON EEL.
LYPSIUS en suze.
LYPSIUS.
{van zijn ontzetten bekomen maar nog verward.) Ze zei... ? ze zei...? maar dat is alles voor jaren reeds afgedaan____
SUZE.
(lioog en scherp) Zo zei zoo veel, dat we meer dan quitte zijn. School or dat in Je verleden? Je weest me altijd op dc kleine spat, die een jeugdige onbezonnenheid — ja, meer was't niet — op mijn goeden naam wierp, en je hieldt me wijselijk den scharlaken vlek verborgen, die op je geheele leven rustte. Voortreffelijk, heer gemaal! Je speeldet eerst tegenover mij voor zedepreker, en toen voor tyran. O, de jaren van slavernij hoop ik te vergeten in de dagen van vrijheid die aanstaande zijn!
LYPSIUS.
Heb je nu eindelijk uitgepraat?
SUZE.
Om te beginnen stel ik je voor die manieren van blank-officier af te leggen.
LYPSIUS.
Ik beveel je te zwijgen!
SUZE.
Ik zal zoo genereus wezen mijn lieve Stinette te verzoeken mij je dochter af te staan.
LYPSIUS.
(zonder eenig gezaeh, zelfs eenigszins verlegen) Maar Suze, geloof je dan dat het kind hier aan huis...?
SUZE.
Kan zij 't niet zijn? Kun je al je schatten van die soort wel overzien? Lieve onnoozelheid, zet toch een ander gezicht, wantje zoudt me bijna doen lachen! {hem van top tot teen opnemend.) Een onttroond vorst is anders zoo'n droevige figuur. Je dochter wil ik bij me hebben : het zal je nederig doen blij ven.
NEGENDE TOONEEL.
Be vorigen, querux.
QUERIJN.
{opkomend rechts; wrevelig) 't Is of de heele waereld dol is
106
geworden! Mijn vrouw zit bij haar ouwe konfidente en beiden grienen om 't hardst. De filantroop lieeft de groenten en vruchten uit mijn tuin aan den hotelhouder in het dorp, zeker tegen wat soeplootjens of aandeelen in zijn asiel, verkwanseld. Mijn adellijke buurman roept me over de schutting toe, dat ik op zijn lieven jongen heb te passen en dat hij er niets verder van weten wil; mijn broêr komt me tegen met een gezicht als
van een dronken hagedis; en jelui hier kijkt me aan____ Mijn
God, wat. heb ik aan zulke gasten! Ik mag toch voor 't minst aanspraak maken op wat vriendelijkheid.
SUZE.
Dat mag je, arme belasterde man! (Zij gaat met ten blik vol minachting op Gerrit heen.)
TIENDE TO O NE EL.
QUERIJX, LYPSIUS,
QUER1JN.
Wat is dat? Ben jij de baas niet meer? (hij lachl.) Nu, dat's jou zaak. Vertel me nu eens van onze zaken. Ik had gedacht dat je uit stad teruggekeerd me zoudt hebben opgezocht.
LYPSIUS.
Dat zou 'k ook gedaan hebben als ik niet onderweg op een pad had getrapt. Dirk, het spant; hoor, het spant!
QUERIJN.
Wat? hoe staan onze akties?
LYPSIUS.
Beroerd, hoor! Maar ik geef den moed nog niet op. Ze zal bakzeil halen! Ze mag je vrouw niet spreken; want dan is 't voor ons allebei niet uit te houden. Beroerde historie, waar jij me in hebt gebracht! {hij wil heengaan, Querijn houdt hem tegen.)
QUERIJN.
Jij bent nog de dolste van allen; zeg me.... (Lypsius ver-dwijnt; Mevrouw komt haastig van de andere zijde op.)
107
ELFDE TOONEEL.
De vorigen, mevrouw querijn.
mevrouw.
{haar man ziende in snikken uitbarstend) Dirk! (zij omarmt hem.)
querijn.
God bewaar mc, ik ben in een gekkenhuis! Mensch, wat overkomt je?
mevrouw.
Ik wil 't je vergeven, als je me alles bekent. Och, de mannen hebben allemaal wel iets op hun kerfstok! Als je nu maar niet erger bent dan de rest; als je maar niet in je huwelijk die slechtheden hebt uitgehaald dan wil ik je alles vergeven, want, Dirk, ik voel toch, dat ik je lief heb, al heb je ook wel eens moeten denken dat het niet zoo was.
querijn.
Dat zegt je zeker je konseiöntie.
mevrouw.
Wel mogelijk, Dirk! Wat had een mensch aan een konciëntie als 't niet sprak. Vader zei altijd: in den winkel geen, maar in je huiskamer héél veel konsciëntie. Maar je moet toestaan dat zij hier van daan gaat; het kind wil ik als het mijne blijven beschouwen...
querijn.
Wat blief?
mevrouw.
En dan wil ik een verandering maken in mijn huwelijksvoorwaarden en je een deel van mijn inkomsten afstaan, zoodat je niet altijd zoo dependent van me hoeft te wezen.
querijn.
Dat's een goed plan. Dat zal veel tot onzen huiselijken vrede toedoen. En als dan die oude stokebrand....
mevrouw.
Och, neen, vraag dat niet! Liever betaal ik wat je aan Lypsius schuldig bent. Maar je moet me eerst alles bekennen en me be-looven dat dat ellendig kreatuur mijn huis verlaten zal.... van avond nog....
108
querijx.
(ongeduldig) Maar, meusch, zeg me dan toch wat ik bekennen moet?
mevrouw.
Wat je bekennen moet? Heb jij clan geen konsciiintie? Ik kan niet uitstaan dat je een ander lief hebt; dat kun je toch wel begrijpen! (driftig') Kort en goed: wil je afstand van haar doen of niet?
querijx.
Meen je Juffrouw Bos ?
mevrouw.
(driftig) God vergeef me de zonde — ik zou haast vloeken. Ja, die meen ik, booswicht!., die moet hier van daan... dadelijk!
querijx.
In 't geheel niet.
mevrouw.
Dus je hebt haar nog lief? [in tranen uithardend) o Dirk, dat is mijn dood!
querijx.
Je bent de dupe van een hallucinatie. Als ik dat ouwe wijf hier had zou ik haar kunnen verscheuren.
mevrouw.
Och, God, neen, bezondig je toch niet meer! Is 'tal niet genoeg, dat je bezig bent je eigen vrouw te verscheuren ? Maar wat je ook gedaan moogt hebben, 't zal jou schuld niet wezen; want zij zal je verleid hebben door haar gladde tong. {hem eensklaps om den hals vliegend) Sta dan ten minste toe, dat ik haar vriendelijk verzoek hier van daan te gaan.
querijx.
(haar afweer end) Ik zal me bedenken!
TWAALFDE TO O NE EL.
De vorigen, suze, daarna lypsius.
suze.
(getuige van Stjntjens liefkozingen) Overdrijf niet, denk aan je waarde als vrouw.
109
MEVROUW.
Waar is Gerrit? Dat is een man van zaken. Je zult er misschien al van gehoord hebben?
SUZE.
Ik weet alles; klachten baten niet, alleen daden.
LYPSIUS.
[opkomende) Suze, loop dan toch niet langer voor me uit! Ik zal je alles verklaren. En jij, Qnerijn, speel me na niet langer den huichelaar, maar bekeu.
QUERIJN.
Nu hij ook! {hij icil gaan.)
LYPSIUS.
Neen, niet van je plaats!
SUZE.
{lot Mevrouw die erg zenuwachtig ii) Dus jou man is ook al van dezelfde kategorie? Ja, ik kan me begrijpen dat je geschrokken bent. {Ut de heide heeren die de dames tegen willen houden; met gezac/i) Laat ons gaan! In oogenblikken als deze verstaat de vrouw de vrouw het best!
MEVROUW.
{onder het heengaan) Kon ik ook maar zoo iets zeggen! Wat moet dat van binnen lucht geven!
\
DERTIENDE TOON EEL.
QUERIJN, LYPSIUS, later ADEMA.
LYPSIUS.
Welnu, dan tusschen ons beiden!
QUERIJN.
Juist.
LYPSIUS.
Je bent dom geweest en wilt op eens leep worden door er mij voor te doen opdraaien.
QUERIJN.
Zijn dat beursterxnen ? Ik versta ze niet.
LYPSIUS.
Dat je tot zoo'n avontuurtjen komt, dat kan ik begrijpen j
110
maar dat je 't decdt zooals je 't deodt was vervloekt stom; en dat je, nu bet uitkomt, het op mijn kop wilt doen neerkomen is gemeen, versta je, ouwe vriend?
QUERIJN.
{Jiem hij de schouders vattend en in de oogen starend) Ben je waarachtig bij je zinnen?
LYPSIUS.
[zich loswringend) Maak goed tegenover mij wat je bedorven hebt! Je weet heel goed, dat ik die zaak met Angelique Duval voor mijn huwelijk al heb afgedaan. Als jij zoo'n zaakjen voor eigen rekening voortzet, geef het dan geen hoofd in mijn grootboek, hoor! Ik vorder nu dat je die verlepte pinxterbloem voor de moeder van je Anna erkent...
QUERIJN.
Denkt je...? Nu gaat er mij een licht op!
LYPSIUS.
Daar ben ik heel blij om, maar laat het op mij vallen. Suze verdenkt mij van een zwakheid en permitteert zich uit den band te springen waar ze in moet blijven.
QUERUN.
Stijntjen verdenkt mij, en van daar die herhaalde omhelzingen !
LYPSIUS.
Niet ten onrechte dunkt mij.
QUERIJN.
Och kom, hou je nu maar niet zoo onnoozel!
LYPSIUS.
Wat, geloof jij dan...?
QUERIJN'.
Eailleer niet langer... ben jij niet... ?
LYPSIUS.
Neen, neen, neen! — We zyn allebei in een mooie pozitie. Men verdenkt ons .. zonder reden, maar...
QUERIJN.
't Kon waar wezen, wil je zeggen... Dat verwenschte verleden 1
LYPSIUS.
Zeg dat niet; 't had zijn voor toch ook.
QUERIJN.
Maar 't kan niet blijven zooals 't is. Annaas reputatie...
Ill
LVPSIUS.
En de mijne tegenover Suze.
QUER1.IN.
En dan Stijntjens hartelijkheden...! (Ademo, komt opgewonden op.)
ADEJLV.
Beste vrienden, ik heb een oratio gehouden in dc dorpsschool met het grootste succes! Al do notabelen present, juichton mijn grootsch plan toe. Twintig aandeelen geplaatst! Daverende toejuichingen toen ik zei, dat vriend Querijn den grond gratis afstond.
QUERIJN'.
{woedend) Nooit!
ADEMA.
...en (op Lypsius wijzende) dat een steunpilaar van de Am-sterdamsche beurs voor al het meubilair van het asiel zou zorgen.
LVPSIUS.
Dat kun je begrijpen!
ADEMA.
Ik ben zeker van mijn intieme vrienden riep ik. Een maakte er oppozitie; 'twas je buurman, Jonkheer van den Engh... bekrompen verstand... laag voorhoofd... stompe kin... tletsche oogen...
LYPSIUS.
De rest schenken we je. Hartelijk geluk met je triomf!
QUERIJN.
Waarachtig niet. Ik heb meer dan genoeg van den indringer, die over mijn roerend en onroerend eigendom beschikt.
LYPSIUS.
Hij heeft gelijk met dat te doen.
QUERIJN.
Waaiachtig, dat's kras!
LYPSIUS.
Hij heeft op zijn beide vrienden gorekendj zooals die beido vrienden op hem.
ADEMA.
(geroerd) Dank, hartelijk dank! Zoo ge in mijn binnenst kon-det lezen...!
LYPSIUS.
Dat kunnen we, dat doen we! Luister, wat je voor ons kunt
112
doen. Je gaat straks naar de dames, omhelst Juffrouw Bos hartelijk...
adema.
Heilig niet.
lypsius.
En zegt op je aandoenlijksten toon, datje je eindelijk vader voelt.
adema.
Dat kan ik niet; want 't is onwaar.
querijn.
Wat duivel, waarvoor ben jij dan toch filantroop ?
lypsius.
Tot dien prijs alleen onze hulp!
adema.
Maar, beste vrienden, waarom die kinderachtige logen?
querijn.
Om je edelmoedig charakter te doen uitkomen!
lypsius.
Om een paar van je leege geldzakken te vullen.
VEERTIENDE TOONEEL.
He vorujen, frits, later jacques, adder de schermen.
frits.
Zoo; vind ik jelui bij mekaar ? Beroerd vervelend! {hij niest) Ik ben aan 't kamillen drinken gegaan; mijn Ma wou 't graag, maar 't helpt niet. Mijn Pa wil niet meer hebben dat ik hier kom. {hij niest.')
querijn.
Ik evenmin.
frits.
Ze zeggen dat Anna op den weg is gevonden. Maar wat kan mij dat schelen? {tot Lypsius) En jouw jongen zeit — maar dien zal ik laten afranselen. {Jiij niest.)
lypsius.
Probeer dat eens...
113
frits.
Zeg hem dat hij zich schuil houdt.
jacques.
(onzichtbaar, luide roepend) Waar is de lummel?
frits.
[de vlucht nemend naar links in het hosch) Beroerd!
De vorigen, eduard, mevrouw, en suze, daarna juffrouw ros en anna; *t in schemeravond geworden; de maan, onzichtbaar achter hel bosch, iverpt een bleek licht op den achtergrond.
eduard.
(rechts opkomend een arm gevend aan beide dames: onder het opkomen) Ja, dames, dat's vooral een gebrek in ons goed maar klein landtjen: alles wat uit den vreemde komt te prijzen...
suze.
(sentimenteel) Wat heerlijke maneschijn! O dat zilveren, zacht en magiesch licht!
eduard.
Ik heb eens bij de Niagara zoo'n maneschijn bijgewoond.
mevrouw.
't Is toch almachtig plezierig zoo vee! gezien te hebben. (Juf-
frouw Bos en Anna komen links van den achtergrond op. Zij willen bij het zien van 't gezelschap teruggaan, maar Aderna, door Querjn en Li/psiut daartoe gedwongen, gaat heiden te gernoet en leidt ze naar den voorgrond waar de andere/), in een druk gesprek zijn.)
suze.
Maar om zoo de avondstilte te kunnen genieten, Stinette...
eduard.
Moet men een stoi-machtig gister hebben gehad, meent Mevrouw...
adema.
(door Querijn en Lypsius reeds herhaaldelijk aangemoedigd) In Godsnaam dan! (op Stijnljeu toeschietende en haar in de armen knellende deklameerend) Ik voel me eindelijk vader!
114
MEVROUW.
Humelsclie goedheid! [naar Qvxrijn snellende) Heschcnn je vrouw tegen dien onverlaat!
LYPSIUS.
(fier zijde) Domkop, voor niets te gebruiken!
ADEMA.
Noem me niet kwalijk, Stijntjen... Ze hadden me gevraagd... {lol Qaerijn en Lypsius) Ik heb jelui wel gezegd dat ik 't nici doen kon.
SUZE.
Men moet zich van daag over niets verbazen, {mei minaehliiuj het ou/j op Lypsius geriehl, die haar naderl, maar dien zij den rug toekeert) Een intrige van een beursman zeker! (zeer lief legen Kdnard) Vertel ons iets van dat stormachtig gister!
ADEMA.
(lol Juffrouw Bos) Ik had het eigenlijk tegen u moeten zeggen____och die distrakties!
JUFFROUW BOS.
Wat, MijnheerV
ADEMA.
Dat ik me vader gevoel.... zeker van dat lieve kind! {hij wil Anna eeu kus geven.)
ANNA.
{op zijde en hem. ontglippend') Och, die distrakties! {lol Juffrouw Bos, die heen wil gaan) Oom gaat vertellen. U zult hooren hoe prachtig hij dat doet — bijna zoo goed als u. Ik ga stoelen halen.
MEVROUW.
Ja; laat hij vertellen, dat zal ons een verzetje geven, (de dames plaatsen zich op de stoelen, die Anna uit de hul haalt, door Juffrouw Bos daarbij geholpen, en rechts op den voorgrond ter zijde van de bank, rangschikt. Querijn en Lypsius staan ter linker zijde van de bank zacht te praten. Adema doet Anna in den kring nederzetten ; Juffrouw Bos staal in gepeins aan den ingang der inwendig geheel donkere hut.)
EDUARD.
(haar nadergetreden) U was straks zoo spoedig uit het gezicht, ü is toch wel? U ziet zoo bleek!
115
JUFFROUW BOS.
Misscliieu het maanlicht, Mijnheer!
EDUARD.
Ik had u veel te vragen____
JUFFROUW BOS.
In verband met uw stormachtig gister, Mijnheerquot;?
SUZE.
Mijnheer Eduardj, wij luisteren! (met weerzin voegt Edvard zich hij de dames.)
QUERIJN.
{zacht lot Ljjpsins.) Dus ik ben kommissaris.
LYPSIUS.
En eigenaar van honderd aandeelen. Hier is je rekening-koe-rant; teeken die straks, {ter zijde) Dan is hij binnen.
MEVROUW.
Anna, ik wou dat je naast mij kwaamt zitten, {haar omhelzende) J ij kunt 't niet helpen, arm schaap!
JUFFROUW BOS.
{door niemant opgemerkt aan \den ingang der hut, waarin zij gedurende Eduards verhaal schuilt) Anna-lief, zou je je Mamaas dikke chale niet halen? Mama zal het onder de boomen te koud krijgen.
ANNA.
[J denkt altijd toch om alles! [zij gaal haastig heen.)
MEVROUW.
Toch goedhartig!
SUZE.
Belang, {tot Eduard) We hangen aan uw lippen.
LYPSIUS.
{ter zijde) Die twee kennen mekaar van vroeger!
EDUARD.
{tegen den boom geleund; de heeren achter de stoelen der dames; zijn toon is ironiesch) Toen ik, nu reeds jaren geleden, in New-York aankwam, had ik geen penning ; mijn laatste dollar was me op de loopplank door een pick-pocket gerold. Een prachtige gelegenheid om het weOr eens met het spel te beproeven! Ik deed het niet. Ik had me, toen ik aan boord ging, voorgenomen alleen te werken met en te steunen o p eigen kapitaal, en dat kapitaal was: het beetje brein in mijn hoofd en de enkele dollar dien ik eerst
116
als kondukteur van een omnibus, toen als geheim agent der policie — in Parijs zou men 't mouehard noemen — en laterals joernalist verdiende. Ziet ge [de heef en aanziende) er is eenig onderscheid tusschen geld winnen en geld verdienen; tus-sehen arbeid en spel. Mijn inleg — de Heeren vinden't misschien aartsdom — was altijd geevenredigd aan de uitkomst, zoodat ik het genot van den angst en de weelden der gewetens dobberingen moest missen en niet eens het plezier had het verlies van een ander in den zak te dragen. O dat moeielijk voortstrompelen van den arbeid tegenover de stoomsnelle vaart van het dobbelspel, mijn vrienden!
LYPSIUS.
't Heeft er van of hij ons gaat lessen.
MEVROUW.
(half luid tot Suze) Erg droog.
EDÜARD.
Het meest werden mij de genietingen van het spel nog herinnerd toen ik tooneel- en weldra oorlogs-recencent werd; beiden zijn bijna synonima. 't Was of ik altijd aan een feestdisch aanzat en voortdurend zat te toosten. Ik greep menig artiste bij de valsche krullen en zette hem een doorne- of lauwerkroon op, geheel naar den eiseh van het oogenblik. O het schoon beroep! Ik zou er zelfs geen filantroop of beunhaas in effekten voor willen zijn!
ADEMA en LYPSIUS.
Hé?
EDUARD.
•Je hebt altijd gelijk; niet alleen omdat je alleen spreekt, maar ook omdat je 't met zelfvertrouwen doet... 't Schijnt een paradox ; maar 't is een axioma: hoe minder kennis, des te meer zelfvertrouwen ; en hoe meer zelfvertrouwen des te meer invloed op 't publiek!
SUZE.
Ik dacht. Mijnheer, dat uw stormachtig verleden van vroeger dagteekende dan van den tijd, die u zoo'n aangename herinnering schijnt.
EDUARD.
Mevrouw, u bleeft wat u altijd waart: een model van schranderheid .
117
MEVROUW.
Maar waarom, zwager, ben je toch eigenlijk hier van daan gegaan? Wat je daar geweest bent had je hier toch ook kunnen wezen.
ADEMA.
Dat weet ik niet; daar in de maagdelijke wouden aan den boezem der natuur....
EDUARD.
Waarom ik hier van daan ben gegaan? Om de vrouw. Ah de vrouw...!
SUZE.
Hebt ge er dan vroeger hier te lande zulke verschrikkelijke ontmoet ?
EDUARD.
Pardon, Mevrouw! zulke aanminnige. . maar dat zijn juist de verschrikkelijkste! De vrouw, die een groenen bril draagt of wier oogen verdienen gebrild te zijn...
LYPSIUS.
(tot Qicerijn) Dat ziet op jou vrouw...
EDUARD (vervolgend).
...de vrouw, die de moucho in plaats van bij den schoonen mond op den top van don neus draagt of verdient te dragen...
QUERI.IN'.
(tot Li/psius) Dat ziet op jou ongel...
EDUARD (vervolgend).
...en in hoofd en hart een heelen kathechismus meê draagt is niet verschrikkelijk; ze is bestemd om een goede huismoeder te worden, kinderen op te voeden, die misschien in den hansop als professertjens zijn...
MEVROUW.
Wat vertelt hij toch?
SUZE.
Onzin!
EDUARD.
...Zulke vrouwen zijn de olmen en de eiken en de dennen van het bosch, in welks schaduw men wat gaat uitrusten en... zich misschien verveelt... Er zijn evenwel andere, in wier oogen een hemel van geluk straalt en de hartstocht vonkt. Die vrouwen
118
zijn gevaarlijk, ja verschrikkelijk; ik vergeleek ze wel eens bij de bloemen, die men bewondert...
JUFFROUW BOS.
(tol den ingang der hut getreden) En die men vertreedt, {alle zien verbaasd om.)
EDUARD.
Zoo men er al niet door vergiftigd is. {van toon veranderend; ernstig) Ik heb zoo'n schoone maar verraderlijke bloem gekend... Slechts met moeite ontvluchtte ik haar geur, die mij dreigde te bedwelmen...
JUFFROUW BOS.
[uit de hut tredend, terwijl het volle maanlicht op haar valt; al de anderen zijn in de schaduw; met Jcracht en zich in haai volle lengte opheffend) Dat is niet waar. Ik ben vertreden, maar ik vergiftigde niet...
EDUARD.
{naar haar toetredende, met minachting; half luid) Eindelijk heb ik dan toch het masker doen vallen, intrigante! {al de andere zien met de grootste verbazing op die twee ; groep ; de gordijn valt.)
Wijk (jemeuhelde salon: causeuses en sofa. Groote tafel in het midden, waarom heen eeniye stoelen. Ter linker- en rechterzijde ramen en deuren; op den achtergrond: een vleugeldeur, toegang gevende tol een anderen salon, die gesloten is. Frisse he bloemen in sierlijke potten voor de ramen; boeketten op de tafel; easj-chairs en kleine tafeltjens.
EERSTE TOONEEL.
lypsius links, adema rechts van het toon eel, ieder een koerant in de hand op een easy-chair met een klein la feit jen naast zich.
lyfs1us.
{lezende) »De diamantvelden der Maalsebappij El dorado bestaan slechts in de verbeelding der oprichters. De schrijver dezer regelen kent de zoogenaamde ingenieurs, die voor rekening van menige New-Yorksche bankiers bet terrein onderzochten en de edelsteenen vonden, die zij er zeiven hadden neergestrooid.quot; Dat's te erg. {ter zijde) Toch bij tijds mijn aandeelen opgeruimd!
adema.
[met emfaze lezend) »'t Gedijt den Heer Adema, onzen gevierden en beminnelijken filantroop, tot onverwelkbare eer, geslaagd te zijn in de stichting van een asyl voor ongehuwde dames, waaraan zulk een groote behoefte bestond.quot; (ivoor zich) 't Is goed, hé? Ja, 't is me altijd gezeid dat ik met de pen best te recht kon.
120
LYPSIUS.
{lezende) gt; Het doel van mijn schrijven is, de oogen der licht-geloovigen te openen, opdat zij nog iets van hun uitgelegd kapitaal trachten te redden.quot; Mosterd na den maaltijd, wijsneus!
ADEMA.
Zeg je iets?
LYPSIUS.
Neen. {voor ziek) Ja, ja, dat komt uit. Gister sprak hij er mc van, zijn broeder te zullen waarschuwen, indien die er belang bij mocht hebben. Venijnige zet van dien Amerikaan! Maar zijn broertjen loopt er juist in.
ADEMA.
Wat zit hij toch in zich zeiven te mompelen V
LYPSIUS
(IvAd) Je schijnt veel plezier te hebben; je gelaat glimt.
ADEMA.
't Mag glimmen van een heilig genoegen. Luister! Onder de berichten uit de hoofdstad, komt het navolgende voor: gt;,Het gedijt den Heer Adema, onzen gevierden en beminnelijken filantroop...quot;
LYPSIUS.
't ivomt zeker onder de rubriek: ingezonden, voor. Handig, hoor! Ik kan begrijpen dat je plezier hebt. Ik heb ook plezier en óok over een ingezonden stuk.
ADEMA.
Wanneer mag ik beschikken over die twee honderd rijksdaalders?.... Je weet wel?
LYPSIUS.
Ik weet niets.
ADEMA.
Van gister... voor dat vaderschap.
LYPSIUS.
Grooter ezel heb je je nooit getoond.
ADEMA.
Goed, goed! Voor de heilige zaak getroost ik mij alles.
LYPSIUS.
Dus in zaken maak jij je ook nooit boos; dat's verstandig. Maak nog goed wat je bedorven hebt; wees heel vriendelijk jegens dat mensch...
121
adema-.
Dat mensch...? bah!
lypsius.
We weten eigenlijk het rechte nog niet, maar ik z a 1 er achter komen... De eone dienst is de andere waard.
adema.
(Ier zijde) 't Is voor het heilig doel! [IumI] Ku goed dan! Met de inteekening van de brave dorps-notabelen, jou twintig aandeden, de giften in spe van Stijntjen en jou f 500 bon ik er met 2/3 van de oprichtingskosten; het restant krijg ik wel van de twee loterijen, die mijn allerliefste vriendinnetjens in de stad op touw zetten.
lypsius.
Hoe leg je 't toch aan om zoo velen aan de beurs te komen V Er is van jou te leeren. Ik krijg waarachtig respckt voor je.
adema.
Ik slaag alleen door mijn vast geloof aan do zending die ik te vervullen heb en dan ook: door... wat menschenkennis. Zou ik van een ander als van jou, beste vriend, op eene koninklijke gift van f 500 durven rekenen...?
lypsius.
Daar heb je iets op hand, vleier! {hij yeeft hem tivee hankjens) Je hebt menschenkennis en daarom — praat eens met mijn vrouw...
adema.
Zeker van daag al geld verdiend, hé?
lypsius.
...die nog altijd haar rol van zottin blijft spelen. {Jacques korul binnen met een grooten bundel bloemen, waaronder rozen en lelietjes van dalen.)
TWEEDE T O O N E E L.
De vorigen. jaques.
lypsius.
Wat heb jij daar? O zeker voor je kollektie. {tot Adcnid). De jongen is dol op gedroogde kruien als anderzins____
122
ADEMA.
Ik ook. Tot welke speeiës behooren deze, jonge heer?
JACQUES.
{droog) Niet tot de uwe, Mijnheer!
ADEMA.
Thuis op mijn binnenplaats heb ik een ortis quinque-folia.
JACQUES.
Wij noemen het veel eenvoudiger: een wilden wingert. Ik feliciteer u met dien schat, {hij ziet herhaaldelijk om zich heen )
LVPS1US.
(schamper) Ze is er niet. {yalsch gemoedelijk) Dus die bloemen waren voor dat lieve kind?
JACQUES.
[w.eL vuur) Ze schildert, Papa, naar de natuur. Ik beloofde...
LYPSIUS.
Haar te helpen, niet waar ? (de ander knikt toestemmend) Kom even meè, mijn jongen; ik heb je iets onder vier oogen te zeggen. (beiden links af.)
DERDE TOONEEL.
ADEMA, dan QUERIJN en HENDRIK.
ADEMA.
(bezig zijn rekening op te maken) Ja____ vijf duizend vijf
honderd____ en dan de grond voor niets en de opbrengst der
twee loterijen, (mei de oogen omhoog) Gelukkig, dat ik dit weer heb mogen doen....!
QUERIJN.
(bij het opkomen tot Hendrik den knecht.) Waar is Juffrouw Bos?
HENDRIK.
Op haar kamer.
QUERIJN.
En mijn broêr?
HENDRIK.
Eveneens.
123
qUERIJN'.
Wat?
HENDHIK.
Op zijn kamer, Mijnheer!
QUERIJN.
Vraag of mijn broer boneden komt. Waar sta je nog op te wachten ?
HENDRIK.
De baas vraagt welke groenten Mijnheer van middag op tafel wil.
QUERIJN.
Laat hij dat aan mijn vrouw vragen.
HENIIR1K.
Mevrouw heeft laten weten, dat hij 't voortaan u moest gaan vragen. En de keukenmeid wou graag van Mijnheer hooren, hoeveel gasten er uit het dorp van middag komen eten.
QUERIJN.
Gasten uit het dorp?
HENDRIK.
Mijnheer Adema heeft me vijftien invitaties laten doen.
QUERIJN.
(Adema opmerkend) Wat hoor ik? Ik spreek je later wel. (Hendrik af, tot Adema) Dat gaat te ver, Mijnheer! Op een deel van mijn grond leg je beslag, over mijn moestuin regeer je al, en nu over mijn huis.
ADEMA.
Bedaar, vriend-lief! De goede menschen in het dorp hebben mij zoo krachtig ondersteund in mijn liefde-werk, dat ik van m ij n kant toch ook iets moet doen.
QUERIJN.
Een lieve manier om van jou kant iets te doen. Versta je... ? ik wil niet meer door je geplunderd worden. Ik zeg je de gastvrijheid op!
ADEMA.
Ik zal gaan, vriendlief! maar niet voor dat ik mijn plicht tot het einde toe vervuld heb. Ik leef voor het heil van anderen. Me dunkt, wat ik van je vraag ten behoeve van je naaste is toch niet veel. Beschik wederkeerig geheel over mijn persoon. Vriend Lypsius, een edel trouw hart, beloofde ik met zijn vrouw
124
te gaan spreken; wil ik liet met de uwe ook doen? Of ben je met Stijntjen al in orde?
querijnquot;.
In orde ? Niets in orde. 't Is hier een warboel om er niet uit wijs te kunnen worden. Tot je vertrek van hier kun je je fami-liaren toon met mijn vrouw blijven volhouden. Zelfs mijn domes-tieken spreken van je oude vriendschap met Mevrouw Querijn.
adema.
Voor jaren reeds was ze mijn lieve vriendin...
querijn.
quot;Mijnheer!
adema.
...en deelde ik in haar gunst.
querijn.
Ik wil hebben dat je zwijgt!
adema.
Overdreven bescheidenheid van uw kant.
querijn.
Je bent gek...
adema.
Ik moet en ik .wil erkentelijk wezen. Zou ik mijn naai- en breischool voor vrouwelijke idioten, mijn »te huisquot; voor verlaten baboes hebben kunnen openen als zij mg niet had geholpen?
querijn.
Je hebt gelijk — je kunt er niet dankbaar genoeg voor wezen en daarvan niet te sterk doen blijken... {ter zijde) Laat hij haar maar het hof maken; dan loop ik vrij.
Jje vorigen, lypsius.
lypsius.
(met een kamersleutel in de hand) Zie zoo, de jongen zit achter slot.
querijn.
Jacques?
125
lypsius.
Met een zacht lijntjen meegetroond naar mijn kamer en toer; het slot omgedraaid! Hij vindt er boeken en zal zich niet vervelen, en hier verveelde hij ons.
adema.
Dat moet je niet zeggen... het is een alleraardigst jongmensch.
lypsius.
Dat is hij ook; hij heeft er ook geld genoeg voor gekost; maar hij moet niet meer met dat meisjen hier aan huis...
querijn.
Ah zoo! eindelijk verraadt je je zeiven toch. Een engagement vind je onmogelijk...
lypsius.
Vraag je dat nog?
querijn.
Dus je geeft daarmeê te kennen...?
lypsius.
Natuurlijk: dat Anna niet de dochter is van Mevrouw Querijn.
querijn'.
Begin je al weêr? Ik hoop dat ik mijn verstand moge behouden, maar ik begin er hoe langer hoe meer aan te twijfelen.
lypsius.
Dus beweer je nu weer....?
adema.
(lot Querijn) Och, zeg ons, je beste vrienden, nu toch eens de waarheid.
querijn.
Den aartsvader Job benijd ik op zijn mesthoop. Zijn vrienden waren liefdezusters in vergelijking met de twee intimes, die ik de eer heb mijn gasten te noemen en die niets anders doen als me kongesties te bezorgen van ergernis.
adema.
Bedaar, vriendlief! Maar wij begrijpen werkelijk niet...,
querijn.
Ik ook niet.
lypsius.
Heeft je broêr...?
■■
querijn.
'k Heb hem sinds gister niet gesproken.
lyps1us.
Maar dan dat mensch... de vriendin van...
querijn.
Jou vriendin? Niet gezien na dat schandaal van gisteravond. 'tHuis schijnt wel uitgestorven. Anna heb ik ook niet gezien. Waar die zit...? (warm) Het lieve kind!
adema.
(lot Lypsius zacht) 't Is bepaald zijn dochter, hoor!
V IJ F D E T 0 O N E E L.
J)e vorigen, hendrik.
hendrik.
Mijnheer, de baas komt zeggen, dat de oude Jonkheer over de schutting hem heeft toegeroepen op den Jonker te passen, want dat die met een geweer onze plaats is ingegaan.
querijn.
Laat hij zelf op dien slungel passen.
hendrik.
Ja. maar 'twas op den jongen heer Jacques gemunt.
lypsius.
Wat? De jongen heeft me zooveel geld gekost, en hij zou gevaar loopen...?
querijn.
(tol Hendrik) Wat heb je daar?
hendrik.
Een telegram... voor u.
querijn.
Was daarmeê begonnen, {hij teekent het regu; Hendrik af; hij leest) »Commissaris vergadering maatschappij El dorado te 12 uur, paniek daling 30 percent.quot; Mijn God! (tot lypsius) Daar weet iii van, schurk!
lypsius.
In zaken word ik niet boos; scheld maar als je dat lucht kan . *
127
geven. Ik kan begrijpen dat je 't benauwd krijgt. Dank bet je alierliefsten broör, die a la baisse spekuleert en door zijn lasterlijk krantgescbrijf jou en mijn aandeelen naar beneden gooit. {Siijnijen komt op in een har er mooiste toiletten, maar gebogen en met roode oog en; haar ziende, Adema onder den arm nemende) Ik heb lucht noodig; ga mot me meê!
ZESDE TO O NE EL.
QUE RIJK, MEVROUW.
MEVROUW.
(de hand op zijn schouder leggend) Dirk!
QUERIJX.
Dief in een heerenrok!
MEVROUW.
Je hebt me sedert gister nog geen enkel goed woord toegesproken. Je hebt toch van morgen al gemerkt dat Ik je voor baas van 't huis wil laten doorgaan.
QUERIJN.
O ja wel. Moet ik voortaan het vleesch ook bestellen? De zorg voor de soepgroenten heb ik al.
MEVROUW.
Maar beken me nu alles.
QUERIJN.
Och, alles zal nog wel niet weg wezen.
MEVROUW.
Arme man! Je hoofd, hé? Heb je weer last van duizelingen? Maar nu zal zij weg, die je zoo ongelukkig maakt.
QUERIJN.
Je hebt er van gesproken je huwelijksvoorwaarden te veranderen...
MEVROUW.
En mijn testament ook...
QUERIJN.
Dat heeft geen haast; maar het eerste...
126
queri.is.
'k Heb hem sinds gister niet gesproken.
lypsius.
Maar dan dat menseh... de vriendin van...
querijn.
Jou vriendin? Niet gezien na dat schandaal van gisteravond, 't Huis schijnt wel uitgestorven. Anna heb ik ook niet gezien. Waar die zit...? (warm) Het lieve kind!
adema.
(tot Lypsius zacht) 't Is bepaald zijn dochter, hoor!
V IJ F D E T O O N E E L.
J)e vorigen, hendrik.
hendrik.
Mijnheer, de baas komt zeggen, dat de oude Jonkheer over de schutting hem heeft toegeroepen op den Jonker te passen, want dat die met een geweer onze plaats is ingegaan.
querijn.
Laat hij zelf op dien slungel passen.
hendrik.
Ja, maar 't was op den jongen heer Jacques gemunt.
lypsius.
Wat? De jongen heeft me zooveel geld gekost, en hij zou gevaar loopen...?
querijn.
(tot Hendrik) Wat heb je daar?
hendrik.
Een telegram... voor u.
querijn.
Was daarmeê begonnen, (hij teekent het regu; Hendrik af; hij leest) «Commissaris vergadering maatschappij El dorado t'3 12 uur, paniek daling 30 percent.quot; Mijn God! {tot Lypsius) Daar weet jij van, schurk!
lypsius.
In zaken word ik. niet boos; scheld maar als je dat lucht kan . \
127
geven. Ik kan begrijpen dat je 't benauwd krijgt. Dank het je allerliefsten broör, die a la baisse spekuleert en door zijn lasterlijk krantgeschrijf jou en mijn aandeelen naar beneden gooit. {Stijn/jen komt op in een har er mooiste toiletten, maar geboyen en met roode oogen; haar ziende, Adema onder den arm nemende) Ik heb lucht noodig; ga met me mee'
ZESDE TOO NE EL.
QUERUN, MEVROUW.
MEVROUW.
(de hand op zijn schouder leggend) Dirk!
QUERIJN.
Dief in een heerenrok!
MEVROUW.
Je hebt me sedert gister nog geen enkel goed woord toegesproken. Je hebt toch van morgen al gemerkt dat ik je voor baas van 't huis wil laten doorgaan.
QUERriN'.
O ja wel. Moet ik voortaan het vleesch ook bestellen? De '/org voor de soepgroenten heb ik al.
MEVROUW.
Maar beken me nu alles.
QUERIJN'.
Och, alles zal nog wel niet weg wezen.
MEVROUW.
Arme man! Je hootd, hé? Heb je weer last van duizelingen? Maar nu zal zij weg, die je zoo ongelukkig maakt.
QUERIJN.
Je hebt er van gesproken je huwelijksvoorwaarden te veranderen...
MEVROUW.
En mijn testament ook...
QUERIJN.
Dat heeft geen haast; maar het eerste...
128
MEVROUW.
Zal gebeuren zoodra ik weet dat ik je eenige vrouw ben.
QUERIJN.
(uitbarstend) Och, zeur me toch niet langer aan het hoofd!
MEVROUW.
{driftig) Dirk! {ziek inhoudend; lief) Dirk!
QUERIJN.
Neem liever voortaan je meer in acht tegenover je vriend den filantroop....
MEVROUW.
{ter zijde, verrukt) Hij is jaloersch.
QUERIJN.
...die is veel te familiaar met je.
MEVROUW.
•Je bent jaloersch! Wees jij 't maar, dan hoef ik het niet lang meer te wezen.
QUERIJN.
{ter zijde) Nu wordt ze nog hartelijker! Maar, domkop die ik was, dat is mijn redding! {luid) Ik ontken niet meer; maar ik breek met mijn verleden, {warme omhelzing van Mevr om:) Dus je wilt...?
MEVROUW.
De helft van mijn inkomsten je afstaan.
QUERIJN.
Lieve vrouw!
MEVROUW.
O nu ben je weer mijn bruigom. Roep nu je broer en laat die...
QUERIJN.
Naar den Notaris gaan. (hij wil gaan?)
MEVROUW.
Straks — maar eerst dat mensch naar het spoor brengen... En zeg me eens: hoe heet het schepsel eigenlijk...? God weet wat voor vuil ik jaren lang in huis heb gehad ! O 't is om razend te worden...!
129
De vorigen, toontjen.
toontjen.
Stijntjen, vindt je goed dat Annaatjen haar wit kleedtjen aan doet?
mevrouw.
[bits) Ja wel!
querijn.
(by het heengaan lot zijn vrouw) Ik ga je boodschap doen — en dan {op Toon wijzende) zij van daag stellig het huis uit!
De voriyen, zonder querijn.
toontjen.
Het kind is er op gesteld, en ze doet van morgen al niets als huilen.
mevrouw.
Zij heeft er geen reden toe, maar ik...
toontjen.
Ze was van morgen vroeg al bij die ellendige stakkert. Br... wat was die gister avond bleek toen ze den trap opklom...! Waarempel, ik dacht een geest te zien.
mevrouw.
Beklaag haar nog — als ik nog klaagde...!
toontjen.
Daar heb je toch niet veel reden toe. Zij beeft niemant en jij... eerst mij en dan je man, dien je bezig bent te bederven.
mevrouw.
Als ik daaraan denk...! hoe ik zoete broodtjens moet bakken...! En waarom ? Alles jou schuld.
toontjen.
Stijn, kind, ben je van streek?
9
130
MEVROUW.
Jouw schuld, zeg ik je... Heb je Gerrit niet gezeid... ?
TOONTJE Nquot;.
Je mail keerde me 't binnenst buiten van kwaadheid; het 'beste menseh had niet anders gedaan.
MEVROUW.
Goed ; maar nou kun jij optrekken; je moet hier van daan — Dirk wil het.
TOONT.) EX.
Ik ga niet. Waar mijn Stijn is daar blijft Toon. Zoo'n onbarmhartige kaerel!
MEVROUW.
Neen, nu zeg ik dat je gaan moet.
TOONTJEN.
Neen. schepsel, je hebt je zinnen niet bij mekaar.
MEVROUW.
Ik, Mevrouw Querijn van Rustenburg zeg je de dienst op. Zouden ze me nu allemaal op den kop zitten? Waarachtig niet. Jij gaat, omdat ik wil hebben dat je gaat; omdat ik geen babbelkous kan uitstaan, geen ouwe doe-niet, geen kwaadspreekster, geen stokebrand tussehen man en vrouw, want dat was je. (Toon blijft siohsiijf haar aanstaren') Nou, wat scheelt je? barst los, liever dan zoo stom te staan kijken. Wat heb je? Wat prevel je... ?
ÏOONTJEN.
Dat ik niet meer geloof, dat een menseh vau verdriet kan sterven; want anders had ik hier dood moeten neervallen. Maar nou is 't uit met ons — voor goed uit. Ik hield almachtig veel van je; maar zie je, nou doe ik net als je tuinbaas, die wat ■ gauw het onkruid weet te wieden; ik trek het mija hart uit. Denk je dat ik een traan laat? Het mocht wat! Contrarie van dien — ik lach — ik heb plezier — ik word heelemaal vrij. {zij (jaat naar de deur.)
MEVROUW.
(Jialj luid) Toon! Toon!
TOONT,JEN'.
(bij de deur) Ik ga pakken; maar jij zult van hartseer de tering krijgen.
131
MEVROUW.
(ter zijde) Hou je konstant, Stijntjen ! Dat ouwe trouwe schepsel!... Neen, 't blijft er bij! (2'oom verdwijnt door de deur rechts) Wat doe je al niet voor zoo'n mannelijk zondaar!
NEGENDE T O O N E E L.
MEVROUW, ADEMA.
ADEMA.
(links opkomend) Dus vind ik je toch eindelijk eens alleen, lieve vriendin! (Mevrouw groet hem heel vriendelijJc) Je staat het me toe ? {hij neemt haar hand en Jcust die.)
MEVROUW.
{ter zijde) Wat zou Dirk jaloersch wezen als hij 'tzag! {luid) Waar is mijn man?
ADEMA.
Aan :t twisten met Lypsius. Deze schijnt een heel leepen zet gedaan te hebben. Hij heeft je man olijk bij den neus gehad; maar ik bemoei me niet met een ander mans zaken. Ik kwam u, liefste vriendin! — zouden we niet gaan zitten? — verzoeken een penninksken af te zonderen voor...
MEVROUW.
De woekeraar zal betaald worden; maar hij komt nooit weer op Rustenburg. In Suze heb ik me ook bedrogen.
ADEMA.
Maar dat alles zal u wel niet beletten — allerliefste vriendin, als we eens daar op de sofa gingen zitten ? — om van uw schatten...
MEVROUW.
{gaat op de sofa zitten, tertcjl hj naast haar wil plaats nemen) Neem daar een stoel en zeg me wat je hoorde.
ADEMA.
Van mijn naasten spreek ik nooit kwaad.
132
TIENDE TOONEEL.
De vorigen, anna geheel in 't wit, een enkele roos in 't hair, met jacques in druk gesprek opkomend en de heide anderen op den voorgrond niet bespeurend.
jacques.
Och, je schreit nu al weer!
anna.
Ik kan 't niet helpen, Jacques! Och, mijn lief tweede moe-dertjen is zoo diep ongelukkig. Ik kwam zoo als gewoonlijk vroeg in den ochtend bij haar... ik vond haar heelemaal in het zwart; 't was de diepe rouw, zei ze op een toon, dien ik nooit vergeten zal. Ze vroeg of ik me van daag geheel in 't wit wou kleeden...
jacques.
Je houdt veel van haar?
anna.
Meer dan van iemant anders — behalve mijn ouders natuurlijk.
jacques.
En ik heb aan niemant zoo'n hekel, juist omdat jii zooveel van haar houdt. Och ! Anna, al weer tranen! Mag ik ze afvegen ? Ik kan ze niet zien. {hij neemt haar zakdoek en brengt dien aan haar oogen, terwijl hij zich tot haar over buigt.)
anna.
Goede Jacques! [spreken verder zacht.)
mevrouw.
(tot Adema, die steeds dichterbij is geschoven) Maar dat zal niet te betalen wezen. Dat monster I Mijn armen man zoo te bestelen, want die is een stumpert in geldzaken!
ELFDE TOONEEL.
I)e vorigen, frits, achter hem een palfrenier die een geweer draagt.
frits.
(op Anna en Jacques wijzende) Daar heb je ze I Leg op h ém aan!
133
mevrouw.
[zich achter Adevia verschuilend) Heer in den hemel, hij leit op mij aan!
adema.
{zich achter Mevrouw plaatsend) Neen, op mij.
jacques.
(is op den knecht aangevlogen en grijpt het geweer vast) Vlegel! {tot Frits) En durf jij je nog bier vertoonen?
frits.
{tot den palfrenier) Schiet hem neer of anders trap hem neer!
anna.
{tot den knecht gebiedend) Geef mij dat geweer — dadelijk! [hy gehoorzaamt; tot Frits) Slecht hoofd, dat wist ik, slecht hart, dat zie ik nu! Ik wil je niet meer zien.
FRITS.
{smeekend) Annaatjen... Annaatjen... 'twas uit nijd op dien...
jacques.
{dreigend) Op dien...?
frits.
Ik neem dienst bij de huzaren. Een mooie uniform, on dan leer ik vechten en dan... [Jacques nadert hem ; hij treedt achteruit) Beroerd!
anna.
Heb meêlij met hem, Jacques!
jacques.
Nu vergeef ik hem alles.
frits.
{tot den palfrenier) Waar ben jij goed voor? Pa moet je op staanden voet wegjagen...
TWAALFDE TOONEEL.
T)e vorigen, querun en lypsius in heftige woordenwisseling rechts opkomend.
lypsius.
Maar deze plaats, hoorde ik daar juist, staat op jou naam; die is me er goed voor.
134
querijx.
Het doet me nu plezier dat er al een hypotheek op ligt.
lypsius.
(Jacques ziende) Wat is dat? {hij voelt naar den sleutel en haalt dien te voorschijn) Kwaje jongen!
mevrouw.
(tot Adema) Je hebt je laf aangesteld... maar maak me nu het hof... gauw... dadelijk!
jacques.
Ik vond Mamaas chale en uw mi-saison; die twee aan elkander gebonden waren juist lang genoeg om me op den grond te brengen.
DERTIENDE T O 0 N E E L.
De vorigen, suze met eduard, die er hleek en ernstig uitziet.
süze.
[zij hoort de laatste woorden) Een nieuwe onhandigheid van je vader. Mijn chale zeker geschem-d...
lypsius.
Koop een nieuwe, lieve! {zachter') Je krijgt een buitenplaats bovendien... Mijn spekulatie is gelukt.
suze.
Ik zet geen voet buiten. Hou veel van je boomen — ik prefereer de menschen. {zij icenld Jacques bij zich te komen; Anna voegt zich hij haar moeder?)
mevrouw.
{tot Anna) Kind, je moet bij me blijven... Wat zie je er goed uit! {tot Adema) Wees lief, erg lief!
querijx.
{tot Frits) Zeg aan je Pa, dat ik je aan Turks halsband laat leggen als jij je hier weer vertoont, {hoog) Niet waar. Mevrouw Querijn, je hoort wat ik zeg'?
mevrouw.
En ik zeg het kontrarie niet — in 't geheel niet — {ter zijde) hij is bepaald jaloersch!
135
frits.
Beroerd vervelend! Dat burgervolk! Maar ik kom weerom als ik vechten heb geleerd! Al is 't maar een gevonden kind...!
eduard.
(pakl hem in den kraag) Marsch!
frits.
(Jiij verchvijnl; adder de schermen lot den palfrenier) 't Is jou schuld ! Beroerd vervelend !
VEER T LENDE T O O N E E L.
Le corigen, zonder frits en den Palfrenier.
suze.
ytevromo Quer jn en Aclema omringen Eduard) Spreek nu!
mevrouw.
Voltooi je werk, zwager! Breng haar het huis uit!
querijx.
Eduard, de oplossing ! 't Is een baaiert en ik ben er midden in!
lypsius.
Verklaar...!
sok.
(loi Lypnu* zacht) In jon plaats zou ik voor iedere verklaring bang wezen.
anna.
Maar over wie wordt er toch gesproken ï
eduard.
Anna-lief, zou je even hier naast willen gaan?
lypsius.
Maar alleen.
quertjn.
(jnet beteeJcenis tol Mevrouw) De Notaris is daar met twee getuigen.
mevrouw.
Eerst moet zij weg wezen, lieve man! (zacht lot Aderna) Naast me!... lief wezen, hoor!
adema.
Heel graag, (tot haar alleen) Liefste, ben je 'tal eens met je zelve hoeveel je wilt afzonderen voor mijn nieuw idee?
136
mevrouw.
Jij denkt maar altijd aan je zelf!
{door de deur ter linkerzijde treedt Juffrouw Bos, geheel in zwart gekleed, binnen. Allen, behalve Eduard en Anna, wijken onwillekeurig terug met teekenen van minachting^)
V IJ F T I E N D E T O O N E E L.
De vorig en, juffrouw bos.
anna.
{naar haar toeijlend) Goed dat. u komt!
eduard.
{Anna bij de hand nemend) Ik heb een oogenblik mot Juffrouw Bos alleen te spreken...
.lACQUES.
Maar...
eduard.
Je moogt met haar gaan. [tot hem Jhdstereud) Jc hebt je brief zeker teruggevraagd ?
jacques.
En verscheurd.
[Anna ondervraagt Juffrouw Bos met de oor/en.)
juffrouw bos.
Ga, mijn kind! [Anna af, daarna sluipt Jacques weg) Ik had niet gedacht...
SUZE.
Ons aan te treffen? wel mogelijk.
mevrouw.
Ik heb nu de gelegenheid je ten aanhoorc van allen te zeggen...
EDUARD.
Pardon, dames! Laat mij aller tolk wezen, maar dan in een iele a tëie. {tot Juffrouw Bos) Ik verzoek u een oogenblik gehoor. {tot Querjn) De gastheer houde mij de onbeleefdheid ten goede! [Querjn verzoekt allen hem te volgen; de dames aarzelen; met een zweem van ironie) Waarlijk, u aller verklaarbare weetgierigheid zal bevredigd worden; de sfynx zal spreken, (zij vertrekken.)
137
ZESTIENDE TOON EEL.
KDUABD, JUFFEOIW BOS.
EDÜAKD.
(van ioon veranderend-, hoog.) Caroline van Beek, ge hebt de kleur van nw kleed goed gekozen.
JUFFROUW BOS.
Het is mijn reiskleed, Mijnheer!
EDUARD.
Juist; het is goed, dat uw reiskleed de kleur draagt van teleurgestelde verwachtingen en van berouw.
JUFFROUW BOS.
Duidt de zwarte kleur dat aan, dan had ik baar reeds jaren moeten dragen.
EDUARD.
Jammer, dat ge 't al niet deedt op don eersten dag, dat ge u waagdet in te dringen bij een respektabele familie.
JUFFROUW BOS.
Kan dat de moeder niet vergeven worden, wio men haar kind, het eenig goed dat zij bezat, ontstal ?
EDUARD.
Waarlijk ? Was dat het eenig motief voor uw aanzoek om plaatsing in een rijke familie?
JUFFROUW BOS.
Welk ander had het kunnen zijn ? Was mij niet mijn kind____?
FDUARD.
Dat kind mocht zulk een moeder niet tot voorbeeld, niet tot gids hebben.
JUFFEOIW BOS.
Toch ben ik haar voorbeeld, haar gids geweest. Hebt ge nog recht dat te betreuren ? {Eduard zicijgi) Dat ik onder een valschen naam mij hier aanmeldde, toen ik het spoor van mijn geroofde lieveling gevonden had, was een booze daad cn heeft mij zwaar op het hart gedrukt; maar de roof zelf was een nog boozere, en den nielswaardigen — neen, geen oordeel komt mij toe— den man, dien ik er van verdacht en verdenk, heb ik jaren om mij heen gezien zonder hem iets te verwijten: dat was de boete, die ik mij oplegde.
EDUABD.
Ik begrijp u niet...
138
JUFFROUW BOS.
De minnaar der ongelukkige Angelique, Lypsius...
EDÜARD.
Uw vermoeden is onjuist. Door een vertrouwden, sedert jaren reeds overleden, bediende liet ik mijn kind hierheen brengen om 't bij mijn broeder te doen opvoeden, totdat ik in staat was het zelf te doen.
JUFFROUW BOS.
Deedt gij dat? Deedt gij dat ook? (zich bedwingend, mat.) Laat dit onderhoud kort zijn. Ik weet wat ge me wilt aanzeggen. Ik zal van hier gaan; ik ware reeds gegaan indien de liefde voor mijn kind...
KDUAK».
Toch moet ge dat kind prijs geven; het geldt de toekomst, het geluk van haar, die ge zoo zeer heet lief te hebben. Aan ondersteuning zal 'tniet ontbreken... ik heb fortuin.
JUFFROUW BOS.
Ondersteuning! De uwe misschien ? {zich bedwingend, zacht.) Ge hebt me nooit begrepen; daarom vergeef ik u dat woord.
EUUARD.
{ter zijde) Ze pozeert goed als victime. De intrigante speelt voortreffelijk! {luid) Ge moet terstond van hier gaan en er nimmer terugkeeren; ge moet dood voor Anna zijn. Hebt ge haar waarlijk lief, dan zult ge dat doen, dat kunnen doen.
JUFFROUW BOS.
Ge weet zeer goed wat ge te eischen hebt en hoe ge'tmoet doen; dat hebt ge altijd geweten. Maar geen verwijten...!
EDÜARD.
Zeg mij waar ge u vestigen wilt, Caroline, en al wat er voor geld verkregen kan worden zal u behooren.
JUFFROUW BOS.
Zwijg! Laat ten minste eenige achting van uwe zijde het loon zijn voor het offer dat ik breng. Ik zal gaan; maar niet zonder een laatsteu groet aan het kind, dat ik niet alleen het leven gaf, maas dat ik ook vormde.
KDUARD.
Onmogelijk; dat zou alles in gevaar brengen.
JUFFROUW BOS.
Telt ge mijn kracht dan zoo gering? En die laatste zestien jaren dan? Dat ze geweldig zijn geweest dat tuigt dit gelaat; ge herkendet het niet — ik herkende het uwe wel!
139
EDÜARD.
Waarvoor zou dat afscheid dienen? Wat zoudt ge Anna kunnen zeggen, dat niet weds lang gezegd is?
JUFFROUW BOS.
Zoo is de man; hij oordeelt alleen met het verstand en hangt aan de oppervlakte der dingen. Ik wil mijn dochter voor het laalst zien met het bewustzijn, dat ik het voor het laatst doe.
EDUARD.
{ter zijde) Een scène dus! De intrigante verraadt zich. (luid) Ik verzoek u, om den wille van Anna zelve, laat af van uweisch!
JUFFROUW BOS.
{in zich zelve gekeerd) Om den wille van Anna! Ja, het moet haar pijn doen... en als ze mij niet meer ziet en als ze hoort, dat ik vertrokken ben voor altoos, dan zal ze me overal zoeken, dan zal ze bitter schreien, maar toch niet zon bitter als bij een laatste omhelzing, {tot Ëdaard) Ik zal ook dat offer brengen... om den wille van Anna.
EDUAKD.
{ter zijde) Bedroog ik mij? (Uid, haar de hand reikend) Caroline...!
JUFFROUW BOS.
{de hand niet aannemend) Mijnheer!
EDUARD.
Heb ik u werkelijk verkeerd beoordeeld?
JUFFROUW BOS.
Doe uw scherp verstand dat onrecht niet aan. Zoo lang ge mij niet herkend hadt, preest ge de opvoedster; toen ge mij door uwe behendigheid dwongt den sluier op te heffen, dien ik over het verleden had geworpen, toen moest ge wel van meening veranderen. Ik was niet waardig mijn kind op te voeden: daarom liet ge 't mij ontrooven; ik ben niet waardig naast mijn kind te leven: daarom ontneemt ge 't mij ten tweeden male.
EDUARD.
Zoo is 't niet gemeend, waarlijk niet. O die lichtzinnigheden der jeugd, die banden doen aanknoopen waarover men zich in rijper leeftijd te schamen heeft!
JUFFROUW BOS.
Ik heb medelijden met u. Is 't dan zoo ver met u gekomen, dat ge smaalt op de poezij van het leven? Zie, ik heb u lief gehai
140
met al de warmte van het achttienjarig hart! Toen ge tnij tegen tradt was 't voor mij een ontdekking: ik vond verwezent-lijkt wat ik had gedroomd van een feeën-schepping; de werkelijkheid werd mij hemel. Ik vroeg niet naar maatschappelijke ionventie of zedewet. Al wat er aan liefde in dit hart bestond, het trok zich saam om het u te geven; al wat ik bezat aan reinheid en waarheid, ik offerde het u blijmoedig. En toen de bloem — het beeld is van u — u verveelde... toen ge mij verliet, toen zag ik om mij heen en vond ik geen loof meer aan de twijgen, geen groen meer op de weiden, geen bloem meer in den tuin... toen hoorde ik de stem- mijner zieke moeder, de kreten der waereld rondom mij en het zacht genok van een lief aanvallig wicht — en in dat alles de woorden: Zonde en vernedering.
EDUARD.
Dat was ook zonde... dat was ook vernedering.
JUFFROUW BOS.
Toch was ik niet gebjk aan de bezoedelden, waarmee ge me gister gelijk stelde; zij, die de vloek zijn van het huisgezin! En het huisgezin is de bron, waaruit iedere deugd van het menschelijk harte welt!
EDUARD.
Rein gedacht en goed gesproken! Niet te min scheidt een Move, een ondempbare, uw kring van den mijnen!
JUFFROUW BOS.
(van lieverlede legt zij het deemoedige en gehogene af.) Uw kring!... Een broeder met schoone gaven des geestes, maar die ze ongebruikt liet, omdat hij door een rijk huwelijk zijn ideaal i weelde in ledigheid, het spoedigst verwezenlijken kon; een man van zaken, die in den kortst mogelijken tijd, op welke wijze dan ook, fortuin wil maken; een vrouw, die, om zich te redden, zich met dien man heeft verbonden en uit verveling naar alledaagsche amoerettes uitziet; een filantroop, voor wie het heilig ideaal der menschheid — de broederliefde — slechts een etikette is, waarmee hij allen, maar gelukkig nog voor hem, ook zich zeiven bedriegt; — allen, ongelukkig, ontevreden, want de zedelijke waereldorde plaatst naast iedere zwakheid de schaamte; naast iedere laagheid de schande; naast iedere misdaad de wroeging: ziedaar uw kring, — wees er gelukkig in!
UI
eduard.
Ik walg er van als gij ; allen spelen een spel ; geen hunner arbeidt.
juffrouw bos.
Doet gij beter dan zij ? Eduard Querijn, ken uzelven! Gij verkwisttet uw vaderlijk erfdeel, misschien met en om mij. Gij naamt u voor anders te worden. Het eerste bewijs dier verandering was, dat gij de bloem — het beeld is van u — die ge geplukt hadt, vertraptet: het tweede, dat ge uw fortuin her-steldet in de nieuwe waereld. Krachtige man, gij arbeiddet! Deedt gij 't voor anderen, met voorbijzien van eigen belang, met het bewustzijn door liefde en zelfverloochening alleen vrede te kunnen sluiten met het verleden ?
eduard.
(bewogen.) Bat... deedt gij...! Maar ook i k arbeidde niet alleen vooj- mijzelven — ook voor mijn kind. Vrouw, naar den schijn zoo bescheiden en toch zoo trotsch, ik breng gaarne alles aan dat kind ten offer...!
juffrouw bos.
Het blijke. Anna verneme dan ook nooit wie haar vader is....
eduard.
Gij wilt...?
juffrouw bos.
Wat ge van mij wilt en om dezelfde reden.
Be vorigen, anna.
anna.
{Haastig opkomend.) Goddank, 't was dan een logen ! Ze zeiden... o zulke leelijke woorden, die ik niet begreep en die op u schenen te doelen. Ze zeiden, dat u in stilte van hier waart gegaan! Van hier? Maar ik kan niet zonder u.
juffrouw bos.
{haar in de armen vattend.) Lief, lief kind ! Ik ga een verre reis ondernemen. Ik wou zoo graag in dat witte kleed van je afscheid nemen; — wit is het beeld der reinheid en je bent rein van hart en van hoofd, {haar de lokken streelend.) Schrei zoo
ACHTTIENDE T O O N E E L.
De vorigen. qtjerijn, lypsius, adejia, mevrouw en süze.
eduard.
Broeder,... zuster,... vrienden...! {Juffrouw Bos voorstellende) Mijne ecbtgenote! {allen blijven vol verbazen staan; tot tyuerijv en zijn vrouw) Zie, je dochter omhelst hare tante.
mevrouw.
{tot Querjn.) Dus was je niet eens... een deugniet. Ik betaal niets {tot Juffrouw Bos) Ei! ei! ik -word je schoonzuster.
eduard.
Ja, je hebt die eer. {Mevrouio geejt teeltenen van heftig misnoegen.)
lypsius.
{tot Suze.) Je ziet dat ik onschuldig ben.
süze.
{met een wreveligen blik op Eduard.) Ik wil vergeten, Gerrit! mids je boetvaardig blijft.
eduard.
{tot Suze op Juffrouw Bos wijzende, die door Queryn hartelijk begroet wordt, zacht.) Je hulde koopt mijn stilzwijgendheid. {Suze gaat naar Juffrouw Bos; tot Lypsius) De schuld van mijn broeder zal ik met u vereffenen, zoo 't moet... voor den rechter. {Lypsius begeeft zich mede naar Juffrouw Bos.)
juffrouw bos.
{tot Mevrouw die geheel verslagen staat.) Als tante mag ik toch in de nabijheid van uw lieve dochter blijven? {Mevrouw wendt zich verlegen af. Anna in druk gesprek mei haar en Eduard.)
adema.
{tot Querjn en Lypsius.) Maar verklaart me toch...!
142
niet! •Je kunt best buiten mij ; ik beb je alles gegeven wat ik te geven had, en daarom is 't nu tijd dat ik van hier ga....
anna.
{liaar armen om haar heenslaande.) Neen ! Neen ! {Eduard qaat, na hejtigen .strijd, naar den achtergrond, opent de vleugeldeuren, waardoor men in den tweeden salon ziet, waar de aanwezigen in groepen verdeeld staan. Allen haasten zich binnen te komen.)
143
QÜERIJN.
Wat V
LYPSIUS.
Wat ?
ADEMA.
(tot Querijn.) Is je broêr... ?
QUERUN.
Wat ?
LYPSIUS,
Wat ?
ADEMA.
Ik begrijp er niets van...
QUERIJN'.
Ik ook niet...
LYPSIUS.
Ik ook niet...
ADEMA.
Dus is Anna werkelijk...?
QUERUN.
[hem den my toedraaiend.) Indringer !
LYPSIUS.
(insgelijks.) Ezel!
MEVROUW.
{tot Adama, die haar vriendelijk nadert.) Gek... !
Be vorigen. Tooxtjex met hoed, omslaydoek en een zware groen katoenen paraphde; daarna jacques.
mevrouw.
[Toontjen ziende^) Hemelsche goedheid 1
TOOXTJEX.
Ik kom afscheid nomen.
MEVROUW.
ioj) haar afschietend) Toon, blijf bij me ! Och God ! (tot haar wan) Barbaar! valschaart! (tot Toon) Toon, i k heb schuld!
144
toontjen.
(kaar doek afgooiend en haar hoed afzettend) Zoo, dkt wou ik maar hooren.
iapsius.
{tot Querijn, zacht.) Veel geluk met het behoud van dien schat!
querijn.
Een veel grooter neem jij mee naar huis ; zooals ik hoop: héél spoedig.
(Jacques is hinnengekomen en wordt kartelijk door Anna ver-uelkomd, die hem het gebeurde vertelt)
suze.
(tot haar zoon, hoog) Jacques, we verlaten dadelijk onzen be-minnelijken gastheer en niet minder beminnelijke gastvrouw. Maak je klaar !
jacques.
Ik heb niets geen haast. Pa, Ma, Anne heeft beloofd me te leeren dansen !
adema.
(na vergeefsche pogingen eindelijk tot Juffrouw lias, die door Querijn en Eduard wordt bezig gehouden, het woord richtende) Geluk stemt tot mildheid. Ik heb een nieuw idee. Wat dunkt u er van? Een inrichting, waar het wrijfsysteem op arme gebochelden kan worden toegepast.
jxjffrouw bos.
Bedoelt u zedelijk gebochelden, och, sluit ze dan niet op in een inrichting, maar laat ze liever vrij rond loopen door de doornstruiken van het leven.
{Eduard neemt de hand van Juffrouw Bos en kust die. Ade-ma brengt den vinger aan het voorhoofd, terwijl hij Juffrouw Bos met een medelijdenden blik aanziet. Lypsw biedt zijn vrouw nederig den arm, die met nederbuigende goedheid aangenomen wordt. Mevrouw neemt met een gebiedende houding Querijns hand en legt die in die van Toontjen; Jacques zit op de sofa naast Anna, die zijn lorgnet in de hand houdt en daarmee speelt.)
(De gordijn valt.)
VAN
Twee Tudors, drama in vijf bedrijven......
Joan Woutersz. » » » « ......
Gondebald, dramatisch gedicht.........
Giovanni di Procida, drama in vijf bedrijven ...
Oranje en Nederland, dramatisch tafereel.....
Lodewijk de Elfde, drama in vijf bedrijven (naar C. Delavigne Napoleon Bonaparte, -eerste konsul, drama in vijf bedrijven
Schuld en Boete, dramaquot;in vijf bedrijven......
De val van het Directoire, dramatisch tafereel . .. .
Struensee, drama in vijf bedrijven........
Sofonisbe, drama in vijf bedrijven (naar E Geibel)
Het kind van staat, dramatisch tafereel in drie afdeelingen
Noord en Zuid, dramatisch fragment.......
Juffrouw Bos, drama in vijf bedrijven......
Zege na Strijd, drama in vijf bedrijven......
rederijkei / o 75
» 0-SS )) O.25 )) 0 25j )) 0.5a » 0.50:
)) 0.25' )) 0.25 )) 0.2 ?
» o-75 » 0.50 » 0.50 » 0.50 » 075 » 0.50
VAN
J. A. ALBERD1XGK TH1JM, Schimmel's Gondebald voor
bewerkt (met weglating van de vrouwenrol) .
Dr. JAN TEN BRINK, Familie uit de Oost N. DONKER, Het hemd is nader dan de rok.
» Vader en zoon.........
» 't Is niet al goud wat er blinkt. » Max Piccolomini (naar Schiller; t De grondleggers van Zwitserlands vrijheid
(naar Schiller).........
VON GUTZKOW, Zusterliefde en vriendschap
LAUBE, Schillers jeugd...........
LESSING, Nathan de wijze.........,
Dr. SCHARFF, Lamoraal, graaf van Egmond
» Josef Heydenryck (naar Körner) .
SCHILLER, De parasiet . . .......
SHAKESPEARE, Macbeth (vertaald door K. R Pekelharing) Vrije Verkiezingen.............
|
ƒ o.?'
0.7
0.7
o-i
0.2 0.7 0.7
o-/l 0.2 0.7 0.7:
07.
0.2 0,71. o.yt
■■' v ■ ^ ■ • ■ - ' • •; C ■ ;^-v . ^
. : , - f'-'quot; ^ .'quot;'l
. , s '# -:? ê.s IsSijES*1 ïtfc
-V, I
#'-I» AlvS»' .
. •?? ■ -• .„;t= :. •.-. ^
quot; ^ ' - L '■:gt; .. ' '
quot;*■ .,:..■%*' t ••-r-i-m
..:.^ ^ - - ■ • ■.'
SliiSSi
w-
mm.
IA
m
K • ... . V : «PR., ■mi-: ■■. r ■ fïlP'. ...■#
gt;V; 15quot;
gt; -1 .**
'■fj'-quot;*- Jk -MÈ
■
1 ^
—
—
quot;
—
' ' ••• \
.'■ ■■ ' •;#. ' _ •• A
'%■ ' ' -^V''
. I '
^ Mi** quot; U
'3
, ir ^
t
. %
w %. ■ ■ • ''
tr
^ .-V^ quot;
■j:*
: ^ ^
!■, - * •*gt;.
■I ? ^ quot; V
s ;f ,#*■ -•-
^ :
, . ' , ; :'r '
quot; 41
; gt; ' quot; -
■ -•■■'. .. .V ■■ •':quot;- -A- ' .
Pk ?:K'WP ' ^
^ ■;.,... •4:
\/ '4 :■•
. - .• r ■ ;• ^v:
v
' :.r:- quot;. - ^
-
Vi* . ■■ .'j ■ quot;(*,
' '■ ..- quot; • • ■' gt;- ■
hquot; ■ ' % % ■■ fquot; ' ., . ..#• ... quot;. Nv ■ --
... - ' ■-/■'quot;■ ^■:: . T *£% ■ ^ - :Hgt;-quot; ■
^ ....... ,.
•-; . '■'fc ■
. .. - r -t. •.■■■'
-t' ■ '■ ,
■ ;^
. •amp; ■ .(-•-
M
■ . ■■■*gt;- :i-: : gt; ; . , . . P %■ ■. ■
yamp;' ^ ■ ^v^f? ■%. ■ gt;■ gt;■• a-- s.'%-. „ _
-g-.v M
% ...
hS.-ï amp;amp; quot;
quot; - A ,
• - ' , :«ï^: . '!4. •■ r-.
«-• ■
C •
III
4
;'.i: .,. ^■quot;.. ., r 'quot; x,. ' •• ■. gt;'
... '
• v • - ■ % .. 'gt;* .