BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER PANCREAS-
DISTOMATOSE BIJ HET RUND
VEROORZAAKT DOOR EURÏÏREMAPANGREATICUM
(JANSON, 1889] LOOSS, 1907
H. BURGGRAAF
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
-'»TÎquot;'^ | |
■■quot;'■-■s | |
«
A': • ■
■■■^ji'Ti
•-SX
-
i .VIS- - '
m-A:-
quot;■n-m^y ...... ■ ■■ '
-ocr page 3-■ -S/. ; V ■nbsp;■ -'T..nbsp;;
• .Vjquot;-
fp
. I -, ^
-ocr page 4-: feV.
ti -quot;V
SS:
CJ^-quot;.quot;-quot;'
\ ■ -
te
1
vc
BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER PANCREAS-
DISTOMATOSE BIJ HET RUND
VEROORZAAKT DOOR EURYTREMA PANCREATICUM JANSON. 1889) LOOSS, 1907
-ocr page 6- -ocr page 7-BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER PANCREAS
DISTOMATOSE BIJ HET RUND
VEROORZAAKT DOOR EURYTREMA PANCREATICUM
[lANSON, 1889] LOOSS, 1307
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
DR. C.G.N. DE VOOYS, HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN-DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER VEEARTSENIJKUNDE TE VERDEDIGEN OP
DONDERDAG 18 MEI 1933, DES NAMIDDAGS TE
4 UUR, DOOR
- HENDRIK BURGGRAAF -
DIERENARTS BIJ DE DELI-MIJ (SUMATRA). GEBOREN TE KAMERIK
1933
DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS 6 JENS, UTRECHT
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
m
-ocr page 9-Aan de nagedachtenis van mijn Vader.
Aan mijn Moeder.
%
m
-ocr page 11-Het is mij een aangename plicht, om bij het verschijnen van dit proef'
schrift, U, Hoogleeraren, Lectoren en Conservatoren der Veeartsenijkundige
Faculteit der Utrechtsche Universiteit mijn tvelgemeenden dank te kunnen
betuigen voor het van U genoten onderwijs, tijdens mijn opleiding tot veearts.
In het bijzonder U. Hooggeleerde SCHORNAGEL, Hooggeachte
Promotor, ben ik veel dank verschuldigd voor den steun, dien ik bij de be-
werking van dit proefschrift van U heb ontvangen. Ik acht het een groot
voorrecht gedurende mijn Europeesch verlof gastvrijheid genoten te hebben
in Uw Instituut, waardoor ik in de gelegenheid gesteld werd een tropisch
vraagstuk pathologisch-anatomisch te onderzoeken en daardoor te breken
met het min of meer traditioneele gebruik, dat tropische onderwerpen steeds
in andere Instituten bewerkt worden.
Hooggeleerde DE BLIECK, ik dank U voor de groote bereidwilligheid,
waarmede Gij mij de gelegenheid boodt in Uw Instituut te mogen werken.
Geachte collega HOOGLAND, zeer veel van Uw kostbaren tijd hebt
Gij mij gegeven; Uw warme belangstelling en groote welwillendheid, waar-
mede Gij mij steeds over moeilijkheden wist heen te helpen, hebben mij U
zeer doen waardeeren: ik kan U verzekeren, dat Uw steun door mij niet
zal worden vergeten.
Geachte collegae TEN THIJE en BAUDET, zeer erkentelijk ben ik
voor de welwillendheid, waarmede Gij steeds bereid waart mij te helpen.
Bijzonder stel ik het op prijs om een woord van hartelijken dank te
spreken tot de DIRECTIE der DELI-MAATSCHAPPIJ en de ADMI-
NISTRATIE der Deli-Mij. te Medan, voor hunne medewerking en be-
langstelling, waardoor ik in staat gesteld ben dit proefschrift te bewerken.
Zeergeleerde KOUWENAAR en DE WOLFP. een woord van dank
is hier op zijn plaats voor de wijze, waarop Gij mij steeds in Indië weten-
schappelijke voorlichting verleend hebt: eveneens aan de Heeren DE HAAN
en VAN WIJNGAARDEN voor hun technische hulp.
Tenslotte dank ik de Dames HEIJL en STAPENSEA en de Heeren
VAN DE BILT en WITMANS. die steeds bereid waren mij de ingeroepen
hulp te verleenen.
Voorts aan allen, die mij bij de bewerking van dit proefschrift be-
hulpzaam waren, zoowel in Indië als in Holland, mijn hartelijken dank.
m
S'W
M
-ocr page 13-HOOFDSTUK I.
INLEIDING.
Reeds in de gematigde luchtstreken komen verschillende
parasieten voor bij onze groote herkauwers. Sommige soorten
zijn zeer schadelijk, daar zij aanleiding kunnen geven tot
ernstige aandoeningen van belangrijke organen, met ziektever-
schijnselen bij den gastheer als gevolg. Andere zijn alleen
schadelijk bij het optreden in groote hoeveelheden, en weer
andere heetfen onschadelijk, daar men geen ziekteverschijn-
selen ziet optreden bij hun aanwezigheid, wel kunnen deze
laatsten indirect groote schade veroorzaken, zooals bijv. de
runderhorzel.
In de tropische landen daarentegen spelen de parasieten
een veel grooteren rol, daar de hooge temperatuur en de hooge
vochtigheidsgraad zeer gunstige ontwikkelingsvoorwaarden
voor hen zijn, om van de minder gunstige hygiënische toe-
standen nog niet te spreken; als gevolg hiervan ziet men bijna
geen organen zonder parasieten.
Op de Oostkust van Sumatra kan men bij het rund ev. de
zebu verschillende parasieten waarnemen:
in de conjunctivaalzak, vooral onder de membrana nictitans,
nematoden, door A. Vrijburg reeds beschreven als Thelazia:
in de larynx, achterste gedeelte van de pharynx en soms in
de trachea, Syngamus laryngeus wel bij 50 % der dieren;
in de luchtwegen, zoowel in de groote als in de kleine
bronchièn verschillende soorten nematoden; deze treden vooral
bij jonge dieren op en kunnen de oorzaak zijn van sterfte
onder oudere kalveren;
in de netmaag vindt men bij het meerendeel der dieren de
trematode, Paramphistomum cervi in groote hoeveelheden;
in de lebmaag eveneens bij het meerendeel der dieren
meerdere nematodensoorten o.a. Haemonchus, die eveneens
oorzaak kunnen zijn van ziekteverschijnselen bij jonge dieren;
in de dunne darmen treden eveneens verschillende soorten
nematoden op behoorende tot de geslachten Coöperia en
Bunostomum bij dieren van alle leeftijden, verder ascariden
bij kalveren;
in den dikken darm vooral Trichuris bij het meerendeel der
dieren;
in de lever vindt men verschillende trematoden n.1. Fasciola
hepatica in de galgangen; Schistosomum spindalis in de
venen bij bijna alle runderen, soms in zoo groote hoeveel-
heden, dat zij als het ware verstopt zijn en bij doorsneden
van dit orgaan de venen zich voordoen als witte plekken; deze
parasiet is door A. Vrijburg reeds beschreven voor de Oost-
kust van Sumatra;
Paramphistomum explanatum in de galgangen bij de zebu.
deze parasiet is echter niet zoo verspreid;
in het pancreas, vaak ook in het duodenum. Eurytrema pan-
creaticum bij een groot percentage der dieren en wel in zeer
groote hoeveelheden in de uitvoergangen van het pancreas;
in de buikholte Fz'/aria-soorten. eveneens zeer frequent
optredend;
in het bloed vindt men bij onderzoek frequent microfilariên;
ook wel 5urra-parasieten en Piroplasma en Anaplasma:
onder de huid in het subcutane bindweefsel de larve van de
runderhorzel, verder Fi7aria-soorten voorkomend in het bind-
weefsel. peezen, enz.;
op de huid vindt men vaak in zeer groote hoeveelheden
-ocr page 15-ecto-parasieten als verschillende soorten van teeken en luizen:
terwijl de muskieten niet vergeten mogen worden, eveneens
de larven van vliegen voorkomend in wonden.
Men constateert met verwondering het feit, dat zoo'n vol-
wassen rund, de gastheer is van een reeks van parasieten, en
toch blijkbaar weinig hinder er van ondervindt, daar het in
goeden voedingstoestand verkeert, en klinisch weinig of geen
ziekteverschijnselen vertoont. Anders wordt het evenwel,
indien de algemeene weerstand van het dier vermindert door
een omstandigheid buiten de werking der parasiet gelegen,
bijv. door overwerk bij trekdieren, ondervoeding of een vrij
ernstige indigestie. In die gevallen zien wij plotseling den
toestand veranderen, het dier wordt ernstig ziek, wat niet
uitsluitend toegeschreven mag worden aan laatstgenoemde
factoren, maar mijns inziens grootendeels op rekening gesteld
moet worden van één of meerdere reeds aanwezige parasieten.
Wenscht men nu bij een onderzoek de pathogene werking
van een parasiet nader aan te geven, dan stuit men direct
op den grooten hinderpaal door de aanwezigheid van vele
andere parasieten, zoodat. mocht bij een dier een ziekte-
verschijnsel aanwezig zijn, dit niet uitsluitend door de aan-
wezigheid van de bepaalde parasiet verklaard kan worden,
tenzij de aanwezigheid van andere parasieten en schadelijke
factoren uitgesloten is.
Meer wetenschappelijk is de pathogene werking van een
parasiet na te gaan door een histologisch onderzoek in te
stellen naar de veranderingen van een bepaald geïnfecteerd
orgaan, waarbij andere factoren uitgesloten moeten kunnen
worden.
Nemen wij nu de trematode Eurytrema pancreaticum, voor-
komend in de uitvoergangen van het pancreas, als voorbeeld,
dan hebben wij bij dit onderzoek het voordeel, dat aandoe-
ningen van het pancreas bij onze huisdieren slechts zelden
voorkomen.
Bij het bewerken van dit proefschrift heb ik mij als taak
gesteld,
ten eerste: de trematode, voorkomende in de uitvoergangen
van het pancreas en soms in het duodenum bij runderen en
zebu's op de Oostkust van Sumatra te beschrijven en te
identificeeren, daar voor Ned.-Indië slechts eenmaal een
toevallige vondst op Java is gepubliceerd door de Does in
1907, en hij deze beschrijft onder den naam van Dicrocoelium
pancreaticum;
ten tweede: de veranderingen van het pancreas veroorzaakt
door de infectie met de bovengenoemde trematode histologisch
na te gaan;
ten derde: de gegevens uit de praktijk verkregen gedurende
mijn verblijf op Sumatra, en verband houdende met pancreas-
distomatosis, nader uit te werken voor zoover dit van belang
kan zijn.
HOOFDSTUK II.
(JANSON, 1889) LOOSS. 1907.
a. Literatuuroverzicht.
Railliet geeft aan in een artikel in de „Bulletin de la société
centrale de médecine vétérinaire 1897quot;, waarin hij een publi-
catie van Gomy beoordeelt, dat deze parasiet voor het eerst
gevonden is in 1889 in een collectie parasieten, door de land-
bouwschool van Komaba (Japan) naar de wereldtentoon-
stelling te Parijs gezonden, waarbij o.a. een tweetal flesschen
waren, No. 10 Distomum pancreaticum en No. 11 Distomum
pancreaticum var., beide afkomstig uit de uitvoergangen van
het pancreas van het schaap.
Het volgend jaar gaf Railliet een artikel uit over deze
Japansche collectie in „Le naturaliste 1890quot; „Les parasites
des animaux domestiques du Japonquot;, waarin hij zich echter
over den waren aard der pancreasdistomen niet nader uitliet,
doch wel hun gelijkenis met Dicrocoelium lanceolatum, vluch-
tig constateerde.
In 1892 verscheen in de „Comptes rendus de la Société de
Biologiequot; een artikel van Giard en Billet over eenige parasi-
taire trematoden bij het rund in Tonkin. Billet, een militair
arts, vond n.I. aan de binnenzijde van de thorax en op het
omentum van een geslacht rund een distomum, die hij van de
bekende soorten meende te moeten onderscheiden door een
afzonderlijken naam n.1. Distomum coelomaticum. Exemplaren
aan Railliet toegezonden brachten aan het licht, dat men met
Dicrocoelium te doen had. Railliet vond deze vindplaats zeer
vreemd en nadere inlichtingen brachten aan het licht, dat deze
parasieten uit het duodenum afkomstig waren en bij het
slachten aan de binnenzijde van de thorax en op het Omentum
waren geraakt als gevolg van het aansnijden van het duode-
num. Over de aanwezigheid der parasieten in het pancreas
kon Billet zich niet nader uitlaten, daar hij dit niet had
onderzocht.
In 1893 beschreef Janson, leeraar aan de Veeartsenijschool
te Tokio (12), de vondst van een distomum in de afvoerbuizen
van het pancreas bij Japansche runderen. Hij beschrijft de
parasiet zeer kort en onjuist als volgt: In verschen toestand
is de parasiet bloedrood, in alcohol wordt zij donkergrijs. Zij
heeft de helft, bij uitzondering % van de grootte van Disto-
mum hepaticum en vertoont in voorkomen en anatomischen
bouw geen werkelijke afwijkingen van deze laatste parasiet,
de buikzuignap is echter opvallend sterk ontwikkeld. Ook
beschrijft hij haar onder den onjuisten naam van Distomum
pancreaticum.
Van haar aanwezigheid bij schapen maakt hij geen melding,
terwijl de eerste exemplaren, eveneens uit Japan afkomstig,
juist bij deze dieren gevonden zouden zijn.
In 1897 zond Gomy te Saigon het door Railliet besproken
artikel in bij de Société centrale (26). Dit artikel behandelde
de vondst van de pancreasdistomen bij buffels en runderen.
Railliet bestudeerde eenige van deze parasieten en kwam tot
de conclusie, dat deze van dezelfde soort waren als die, welke
hij vroeger van Billet had ontvangen; deze laatsten waren
echter iets grooter, hetgeen toegeschreven werd aan de wijze,
waarop ze waren geconserveerd.
Gomy geeft de volgende uitvoerige beschrijving van het
-ocr page 19-uiterlijk der parasiet: A l'état frais, la Douve pancréatique est
d'un rouge sanguin, clair ou sombre et souvent tachée de noir
dans la zone médiane par les replis utérins remplis d'oeufs.
Elle a le corps foliacé, très obtus en avant et terminé en arrière
par une fine languette conique. Elle mesure 8 à 10 m.m. de
long sur 5 m.m, de large environ. Si on la place sur une feuille
de papier humectée d'eau tiède, elle entre immédiatement
en mouvement et ne tarde pas à se déplacer lorsqu'elle repose
sur la face ventrale. La région antérieure de son corps s'al-
longe en une sorte de cou grêle long 3 m./m. 5 environ, ter-
miné par la ventouse orale; en même temps le reste de son
corps se rétrécit et semble s'étirer. Bientôt le ventouse antéri-
eure se fixe, puis le corps se ramasse et la ventouse ventrale,
qui occupait la base du cou, vient reprendre l'appui; à chacune
de ces contractions le corps progresse d'environs 2 m./m. 5.
De anatomische beschrijving van deze trematode door
Gomy gegeven komt afgezien van eenige onjuistheden over-
een met wat door mij gevonden is, ook de afmeting van den
worm, echter de maten der eieren zijn niet juist, daar deze
tienmaal te groot opgegeven zijn, waarschijnlijk is hier wel
een drukfout in het spel. Reeds de Does heeft in 1907 gewe-
zen op deze tienmaal te groote opgave.
In 1906 publiceerden Katsurada en Saito te Okayama, een
artikel „Ueber eine Distoma-art im Pankreas der Rinderquot;
(17), waarin zij een korte beschrijving van deze parasiet geven
met afmetingen van een tiental exemplaren en een twintigtal
eieren, die ongeveer met de gegevens der andere auteurs over-
eenkomen. In hun beschrijving geven zij op, dat de lichaams-
oppervlakte glad is en constateeren zij tevens de aanwezigheid
van een schaalklier, gelegen mediaal van het ovarium. Zij
geven een nauwkeurige beschrijving van het embryo in het
ei. Aan het slot van het artikel komen de beide schrijvers tot
de conclusie, te maken te hebben met Distomum pancreaticum.
waarbij naast de verschillende punten van overeenkomst met
Distomum lanceolatum, de vrij belangrijke verschillen in
6 punten zijn samengevat.
In 1907 doet de Does (4) mededeeling van een toevallige
vondst bij een rund op Java, van een twaalftal van deze para-
sieten in de uitvoergangen van het pancreas, hij beschrijft deze
parasiet onder den naam van Dicrocoelium pancreaticum.
Deze beschrijving is vrij juist en uitvoerig en wordt door een
paar teekeningen verduidelijkt. De door hem genoemde afme-
tingen van den worm zijn wat klein, wat wel veroorzaakt kan
zijn door de fixatievloeistof (formaline-oplossing) en moge-
lijk waren de exemplaren nog niet volwassen, daar hij slechts
een twaalftal parasieten te zijner beschikking had.
Tevens wijst hij erop, dat de lichaamsoppervlakte van de
parasiet bedekt is met zeer kleine wratjes, deze zijn onder
den microscoop bij zwakke vergrooting juist even te zien. Van
de aanwezigheid van een schaalklier wordt door hem, evenals
door Gomy met geen woord gerept.
In 1907 geeft Looss een beschrijving van de verschillende
Eurytrema soorten, waarbij hij Eurytrema pancreaticum
{Janson, 1889) Looss, 1907 synoniem stelt met Distoma pan-
creaticum Janson, 1889 en met Dicrocoelium pancreaticum
{Janson, 1889) Railliet, 1897 nee. Railliet en Marotel 1898 en
hij geeft voor deze soort een nauwkeurige beschrijving en de
volgende afmetingen:
Lengte van de parasietnbsp;9,5—16 m.m.
Breedte van de parasietnbsp;5,5—8,5 m.m.
Doorsnede van den buikzuignapnbsp;1,45—1,65 m.m.
Doorsnede van den mondzuignapnbsp;2,1 m.m.
Lengte van den pharynxnbsp;0,47 m.m.
Diameter van den pharynxnbsp;0,54 m.m.
Grootte de eieren: lengte 50 /t en breedte 34 , terwijl de
eieren zeer veel gelijken op die van Dicrocoelium pancreati-
cum. Voor den dooierstok geeft hij op 10 tot 12 follikels.
Eurytrema coelomaticum {Giard en Billet, 1892) Looss, 1907,
stelt hij synoniem met Distoma coelomaticum Giard en Billet,
1892, Dicrocoelium coelomaticum {Giard en Billet, 1892)
Railliet, 1896 en Dicrocoelium pancreaticum Railliet en Ma-
rotel, 1898. Hij beschouwt deze parasiet als een specifieke
soort. Als maten geeft hij op:
Lengte van de parasietnbsp;7,5—10 m.m.
Breedte van de parasietnbsp;3,5—5,5 m.m.
Doorsnede van den buikzuignap 0,7—0,98 m.m.
Doorsnede van den mondzuignap 0,75—0,95 m.m.
Afstand van de beide zuignappen 1,3—2,97 m.m.
Grootte der eieren: lengte 42-46/n, breedte 23-27ju.
De dooierstok bestaat uit 6 tot 8 follikels. Tevens zou bij
E. pancreaticum de buikzuignap meer naar het lichaams-
midden van de parasiet liggen, terwijl bij E. coelomaticum
deze ongeveer een derde van de lichaamslengte van den
mondzuignap verwijderd is.
In 1923 publiceert Ware (33) te Madras een artikel, waarin
hij de verschillen van de soorten E. pancreaticum en E. coelo-
maticum zooals door Looss in 1907 opgegeven is, nader onder-
zoekt. Looss geeft aan, dat de afmetingen en de plaatsing der
zuignappen met den algemeenen lichaamsvorm behooren tot de
meest betrouwbare eigenschappen voor de differentiatie der
beide soorten en dat de andere verschillen niet absoluut con-
stant zijn. Ware vond in één flesch met parasieten slechts
enkele exemplaren met groote zuignappen, maar in de andere
flesschen hadden 25% der parasieten groote zuignappen,
daarentegen was het bij een zeker percentage der parasieten
moeilijk deze in een bepaalde categorie onder te brengen. Hij
onderzocht 25 exemplaren van verschillende afmetingen, deze
vertoonden een sterke variatie zoowel in lichaamsvorm als in
de afmetingen hiervan, in de plaatsing der zuignappen, met
een consequente verandering in de relatieve positie der gene-
taliën en dooierstok ten opzichte van het achterste gedeelte
van het lichaam. Echter nooit kon gesproken worden van een
constant specifiek verschil in den inwendigen bouw van
het lichaam.
Zoo vond hij b.v. exemplaren waarvan de afstand tusschen
de centra der beide zuignappen minder was dan een derde
gedeelte van het lichaam, dus moesten deze ondergebracht
worden volgens de differentiatie-lijst van Looss onder E.
coelomaticum, maar de testes en het ovarium waren sterk
gelobd en de dooierstok begon een weinig beneden het cen-
trum van de testes en eindigde bij de laatste ^ gedeelte van
de lichaamslengte, beide eigenschappen van E. pancreaticum.
Hij oppert de meening. dat er voldoende gronden aanwezig
zijn, beide soorten slechts als variëteiten van één soort te
behandelen en meent, dat de groote zuignappen een gevolg
zouden zijn van leeftijd en misschien van aanpassen van de
parasiet aan een nieuwe zitplaats in den definitieven gast-
heer. Zoo komen b.v. parasieten uit de uitvoergangen van
het pancreas ook in het duodenum voor en het is mogelijk,
dat een lang verblijf hierin kan leiden tot een extra groei van
de parasiet met een sterke ontwikkeling van de zuignappen
en de musculatuur van het voorste gedeelte van het lichaam.
In 1931 publiceert G. B. Purvis, uit de Maleische Staten
een artikel „The species of Eurytrema in Domestic Ruminantsquot;
(24). Hij behandelt hierin de verschillen van E. pancreaticum
en E. dajii, deze laatstgenoemde parasiet heet E. dajii Bha-
lerao, 1924, en komt voor in de galgangen van het rund en
zebu. De verschillen zouden de volgende zijn:
19 | |||
B. pancreaticnm |
B. dajii | ||
1.nbsp;Afmetingen . . 2.nbsp;Cuticulaschubjes 3.nbsp;Achterste einde |
van |
8-15 X 5-7 m.m. reikt tot aan de voorste in 10—12 groepen |
5-6-7X3,5-4 m.m. reikt niet tot aan de |
4. Dooierstok . . |
• • |
in 10-13 verlengde |
Hij nam een serie van 53 exemplaren van het daar aan-
wezige materiaal, gerangschikt naar de volgende afmetingen
1,55 m.m. lengte en 0,48 m.m. breedte tot 10,5 m.m. lengte en
ongeveer 5 m.m. breedte en bestudeerde bij deze de diverse
verschillen en kwam tenslotte tot de volgende conclusie:
In de Maleische Staten gaan de afmetingen tusschen E.
pancreaticum en E. dajii geleidelijk in elkaar over; de andere
eigenschappen door Bhalerao aangegeven voor E. dajii zijn
inconstant en onbetrouwbaar, zoodat Eurytrema dajii Bha-
lerao, 1924, slechts synoniem is met Eurytrema pancreaticum
{Janson, 1889) Looss, 1907.
In 1927 geeft H. C. Sen (29), een korte beschrijving van
deze trematode en geeft de volgende afmetingen aan: lengte
8 m.m. en breedte 5 m.m., de eieren zijn ovaal van vorm en
bezitten 1 of 2 lichaampjes in het centrum.
Hij beschrijft haar onder den naam van Eurytrema pan-
creaticum en beschouwt haar evenals Gomy als een bloed-
zuigende parasiet; dit wordt reeds door de Does in twijfel
getrokken.
Wat de verblijfplaats dezer parasieten betreft, Gomy be-
schrijft haar als voorkomende in de uitvoergangen van het
pancreas bij het rund, en wel bij 50% der in goeden voedings-
toestand verkeerende groote herkauwers (buffels en runde-
ren) en bij 90% der kachectische dieren, deze cijfers slaan op
Saigon (Cochin-China). Wat de mate van infectie betreft,
deze kan zeer verschillend zijn n.1. van eenige exemplaren tot
een zoo groote hoeveelheid, dat de gangen geheel gevuld zijn
met wormen. Als ziekteverschijnselen worden door hem op-
gegeven: diarrhee, vermagering en zwakte.
Janson beschrijft haar ook als zeer vaak voorkomende in
de uitvoergangen van het pancreas bij runderen te Tokio
(Japan); reeds te voren was haar aanwezigheid vastgesteld
in de gangen van het pancreas bij het schaap. Functiestoor-
nissen van het pancreas kon hij echter niet aantoonen.
Giard en Billet stellen haar aanwezigheid vast in het duo-
denum van runderen te Tonkin.
De Does geeft aan dat zij voorkomen in de uitvoergangen
van het pancreas bij het rund op Java.
Katsurada en Saito geven ook de uitvoergangen van het
runderpancreas aan en wel te Okayama {Japan). Als cijfers
geven zij, dat 25% der runderen zijn geïnfecteerd, echter
bedraagt het aantal onderzochte dieren slechts 40 stuks. Het
aantal geïnfecteerde en onderzochte pancreassen bedraagt
10 stuks, hierin zijn de parasieten geteld, zij vonden als
minimum 10 en als maximum 137 exemplaren.
In „Observations et recherches sur l'hygiène et la patholo-
gie animales du Tonkin 1927quot; (10) wordt opgegeven, dat
E. pancreaticum voorkomt in de uitvoergangen van het pan-
creas bij schapen, geiten, maar vooral bij runderen; bij kleine
herkauwers komt zij minder voor dan bij groote. Volgens de
gegevens van het slachthuis bedraagt het aantal geïnfecteerde
runderen 29.41% en het aantal geïnfecteerde geiten 15%.
Lauro Travassos vindt deze parasiet eveneens in de gangen
van het pancreas van een rund te Oswalda Cruz. (geciteerd
door C. Burle de Figueiredo) (3).
H. C. Sen vindt deze trematoden in de uitvoergangen van
het pancreas, welke hij aangeeft als haar gewone verblijf-
plaats, daarna volgen wat frequentie betreft als verblijfplaats
het duodenum, jejunum en ileum, hoogst zelden de lebmaag.
Sen heeft deze parasieten echter nooit in de lever en dikken
darm aangetroffen van runderen of geiten. Dit voorkomen is
geconstateerd in een zijdal van de rivier Brahmaputra (Voor-
Indië), waar in 4 maanden tijd na een zware regen- en over-
stroomingsperiode 200 runderen en 30 geiten waren gestor-
ven en als oorzaak E. pancreaticum werd aangenomen, wier
larven met het slechte en natte voedsel opgenomen waren.
De dieren vertoonden anaemie en vermagering bij normale
eetlust; kossumoedeem en diarrhee ev. met slijmige faeces
waren de voornaamste symptomen. Met toenemende zwakte
konden de dieren moeilijk meer opstaan en gingen tenslotte
kachectisch ten gronde. De temperatuur was laag, de pols
zwak. De obducties vertoonden: algemeene kachexie, gastro-
enteritis, vermeerderde hoeveelheid vloeistof in de lichaams-
holte, terwijl talrijke trematoden in de reeds bovengenoemde
organen werden gevonden.
G. B. Purvis deelt mede, dat deze trematoden vaak voor-
komen in het duodenum en in de galgangen van de lever,
waarbij hij aantoont, dat de in galgangen voorkomende Eury-
trema dajii identiek is met Eurytrema pancreaticum uit de
uitvoergangen van het pancreas en duodenum.
b. Beschrijving van de parasiet.
De worm vertoont een breede, spoelvormige gedaante, is
aan den voorrand afgerond en aan het staarteinde meer toe-
gespitst. Hij vertoont in het centrum en in de achterste helft
van het lichaam donkere plekken, die veroorzaakt worden
door de in den sterk gewonden uterus opgehoopte eieren; het
meest opvallend zijn wel de beide zuignappen, waarvan de
buikzuignap het krachtigst ontwikkeld is. De kleur is vuur-
rood bij de oude, volwassen exemplaren, deze zijn ook weinig
doorschijnend, terwijl de jonge exemplaren meer rose van
kleur zijn, doorschijnend en zeer dun. De lichaamsoppervlakte
is vrij glad. In fixatievloeistoffen bijv. formaline of alcohol
ontkleuren zij vrij snel en vertoonen dan een grijsachtige,
lichte kleur.
Lengte en breedte van de parasiet.
Metingen zijn door mij verricht bij een groot aantal levende,
volwassen exemplaren, die een vuurroode kleur vertoonden en
weinig doorzichtig waren:
Lengte gem. 13 m.m. Breedte 7 m.m.
Metingen door mij verricht, bij in 10% formalineoplossing
gefixeerde parasieten, gaven steeds kleinere maten als gevolg
van de schrompeling door de fixatie ontstaan.
Metingen bij kleine exemplaren, die nog niet volkomen
volwassen zijn, heeft weinig zin, zoodat dit door mij nage-
laten is.
Door andere onderzoekers worden de volgende maten op-
gegeven:
Lengte |
Breedte | |
Looss...... |
9.5—16 m.m. |
5.5—8.5 m.m. |
Gomy...... |
8—10 m.m. |
5 m.m. |
De Does .... |
•4.5—7 m.m. |
4—5.5 m.m. |
H.C.Sen .... |
8 m.m. |
5 m.m. |
Katsurada en Saito |
12 m.m. |
7.25 m.m. |
De metingen door de Does verricht, geschiedden, bij in
formaline oplossing geconserveerde parasieten, zoodat deze
door fixatie hoogstwaarschijnlijk wel geschrompeld waren, en
vermoedelijk zijn ook wel kleine, niet volwassen exemplaren
gemeten.
Bij de metingen verricht door H. C. Sen wordt niet mede-
gedeeld of dit bij levende volwassen exemplaren geschiedde
of bij geconserveerde parasieten, wel deelt hij mede, dat de
afmetingen der parasieten variëeren volgens hun ouderdom.
De parasieten door Gomy en door Katsurada en Saito geme-
ten. waren versehe exemplaren.
De buikzuignap is vaak het krachtigst ontwikkeld en ver-
toont een kogelronde gedaante met een cirkelronde opening.
Deze zuignap bevindt zich op een afstand van minder dan
de helft van de lichaamslengte verwijderd van den voorsten
mondzuignap, die aan den uitersten voorsten rand, doch nog
geheel aan de buikzijde gelegen is en een onduidelijke drie-
hoekige vorm heeft. Het inwendige, dat naar de mondopening
voert, vertoont duidelijker den eenigszins driehoekigen vorm.
De mond geeft toegang tot een korten, krachtig gespierden
pharynx, waaruit de oesophagus in een schuine richting
achterwaarts loopt, om zich weer direct in een boog mediaan-
waarts te begeven. Soms loopt hij direct in een rechte, achter-
waartsche richting, daarna vertakt hij zich in de beide darm-
takken, die beide ongeveer even lang zijn. onvertakt blijven
en blind eindigen op ongeveer 1/5 gedeelte van de lichaams-
lengte van het staarteinde verwijderd.
Volgens Gomy strekken de darmtakken zich slechts tot een
derde of een vierde van het achterste gedeelte van het lichaam
uit, terwijl de Does bij eenige exemplaren waarnam, dat zij
het staarteinde meer nabij komen.
Deze darmtakken zijn in het voorste gedeelte vaak het
smalst, verbreeden zich op enkele plaatsen min of meer, loopen
ongeveer evenwijdig met de zijranden van het lichaam in een
zwak gekronkelde lijn en eindigen vaak wat verbreed. Soms
ziet men een grofkorreligen inhoud in de darmtakken; bloed-
pigment of bloedcellen zijn door mij nooit waargenomen.
Lateraal van de darmtakken en ongeveer evenwijdig daar-
mede verloopen aan weerszijden van het lichaam de beide
lengtekanalen. Deze lengtekanalen zijn niet bij alle exem-
plaren even duidelijk zichtbaar. In het midden hiervan splitst
zich een buis af, die mediaanwaarts verloopt en zich vereenigt
met die van de andere zijde, even achter het centrum van het
lichaam. Uit deze samenvoeging van beide buizen ontstaat
het excretie-kanaal, gelegen in de mediaanlijn, dat zich begeeft
in achterwaartsche richting, en een blaasvormige verwijding
bevat. Soms is het geheele kanaal verwijd, behalve het achter-
ste gedeelte, dat door een kleine opening naar buiten uit-
mondt. Deze excretie-porus bevindt zich aan het einde van
den staart of iets lateraal hiervan.
Geslachtsorganen.
Deze trematoden zijn, evenals het meerendeel der plat-
wormen, tweeslachtig.
Mannelijk geslachtsorgaan. De beide testes zijn onregel-
matig rond of zwak ingesneden en liggen beide rechts en links
terzijde van en iets achter den buikzuignap; sterk gelobde
testikels zijn door mij nooit waargenomen.
De beide vasa efferentia zijn smalle buisjes, die in de tes-
tikels wat verbreed beginnen, een zwak gekronkeld verloop
vertoonen naar den cirrusbuidel toe, waar zij samenvloeien
tot het wijde vas deferens gelegen in den cirrusbuidel. Soms
ziet men, dat de beide vereenigde vasa efferentia in den cirrus-
buidel tot een smalle buis worden, welke boogvormig ver-
loopt en daarna zich eerst verbreedt en overgaat in het sterk
gekronkelde vas deferens, dat gelegen is in de achterste helft
van den cirrusbuidel en deze geheel opvult. Daarna zet het zich
voort in den ductus ejaculatorius, welke ook vrij sterk gekron-
keld en lichter van kleur is en een kleiner lumen vertoont. De
ductus ejaculatorius is vrij kort en gaat over in den cirrus, die
soms flauw gebogen naar voren en iets buitenwaarts verloopt.
De drie laatstgenoemde organen n.1. vas deferens, ductus
ejaculatorius en cirrus zijn gelegen in een goed ontwikkelden
spierzak n.1. den cirrusbuidel, die een langgerekten, eenigszins
cylindrischen vorm vertoont. Deze buidel begint bij de geni-
taaiopening, die gelegen is direct achter de splitsing van den
oesophagus en eindigt even vóór en terzijde van den buik-
zuignap of naast de voorste grens van den buikzuignap.
Het vrouwelijk geslachtsapparaat. Dit bestaat uit een niet
gepaard ovarium, gelegen nabij het centrum van het lichaam
aan de rechter zijde even achter de testes; het vertoont een
onregelmatig ronden of zwak ingesneden vorm; de inhoud is
meestal grof-korrelig. Uit dit ovarium begeeft zich een vrij
breede afvoerbuis {oviduct) mediaanwaarts, welke zich spoe-
dig achterwaarts ombuigt. Op deze hoogte bevindt zich aan
de rugzijde van die buis een blaasje het receptaculum seminis,
dat vrij groot kan zijn, zelfs grooter dan het ovarium en vaak
ook meer lateraal ligt, dus op dezelfde hoogte als het ovarium,
en dorsaal hiervan. Men kan dit het beste bestudeeren door
de parasiet met de rugzijde naar boven te leggen. Tevens zien
wij een kanaal in zigzagvorm of meer gekronkeld in schuine
richting naar voren loopen, en vaak wat verbreed uitmonden
aan de rugzijde van den worm, d.i. het Laurer'sche kanaal,
dit vereenigt zich met het oviduct. Spoedig verbindt zich met
het oviduct een andere buis n.1, de dooiergang, die weer op
haar beurt ontstaat door de samenvloeiing der beide transver-
saalkanalen. De dooiergang is slechts kort, de beide trans-
versaalkanalen loopen in ongeveer latero-mediane richting en
wij zien in deze beide kanalen vaak proppen van donkere,
grove dooierkorrels.
Meer centraal gelegen zien wij een donkergekleurd plekje,
d.i. het lichaampje van Mehlis of de schaalklier van de oude
auteurs; de bouw van dit lichaampje vertoont in het centrum
een radiaire streeping. Dit lichaampje van Mehlis vertoont
een onregelmatig ronden vorm en is vaak niet zichtbaar als
gevolg van de verschillende met eieren gevulde uterusvertak-
kingen. Het oviduct, dat zich reeds vereenigd heeft met het
Laurer'sche kanaal en de dooiergang, loopt nu door het
lichaampje van Mehlis en heet hier „oötypquot;. Hier geschiedt
de bevruchting der eicellen, daarna heet de buis uterus. De
uterus is een wijde, lange, sterk gekronkeld verloopende buis,
die het middelste gedeelte van het lichaam en de achterste
helft van de parasiet geheel opvult, daarna in de voorste helft
van het lichaam als een enkelvoudige, minder ineengekron-
kelde buis naar voren loopt en van de linker lichaamszijde den
genitaalzak nadert om ten slotte aan de rugzijde daarvan uit
te monden in de genitaalopening naast den cirrus.
De dooierklieren zijn slechts gering ontwikkeld. Zij liggen
ter hoogte van het breedste gedeelte van het lichaam, halver-
wege tusschen het midden en den rand en vertoonen duide-
lijk een klierachtigen bouw en bestaan uit een wisselend
aantal follikels. Van de linker- en rechterzijde van het lichaam
loopt een fijne afvoerbuis n.1. het transversaalkanaal, dat op
zijn beurt ontstaat door samenvloeiing van kleine buisjes, naar
het midden van de parasiet, om een weinig rechts van de
mediaanlijn samen te vloeien en een korte buis n.1, de dooier-
gang te vormen, die zich met het afvoerkanaal (oviduct) der
eicellen vereenigt en deze tevens van dooierkorrels en schaal-
cellen voorziet. Naast den oesophagus zien wij aan weers-
zijden vaak een donker vlekje, driehoekig van vorm, dit bestaat
hoogstwaarschijnlijk uit gangliëncellen.
De eieren zijn aanvankelijk ongekleurd, daarna lichtbruin,
ten slotte donkerbruin van kleur en bezitten een eenigszins
ovoïde gedaante met een deksel aan de breede pool, dat vroeg
of laat moet openspringen ten einde het embryo vrij te laten.
De schaal is vrij dik en bezit een dubbele contour. In de jonge
eieren d.w.z. die eieren, die zich bevinden in het voorste ge-
deelte van den uterus, zien wij vaak een groote cel, die wel
het meest gelijkt op het primitieve ei en daarnaast een korre-
lige massa, welke gelijkt op dooier-korrels en tevens vele
groote of kleine glanzende lichaampjes; soms ziet men in het
ei slechts kleine korrels.
Bevindt het ei zich in het laatste gedeelte van den uterus,
dan bevat het reeds een embryo.
Een aantal eieren zijn door mij gemeten door middel van
het teekenapparaat van Zeiss, waarbij eerst bij bepaalde ver-
grooting op een stuk papier bepaalde afmeting worden uit-
gezet, door middel van den objectmicrometer. De afmetingen
van het ei worden verkregen door de uiterste punten van het
te meten voorwerp op papier te zetten en deze afstand te
vergelijken met die door den objectmicrometer verkregen.
Deze methode is zeer gemakkelijk en nauwkeurig. De gemeten
eieren zijn afkomstig uit het achterste gedeelte van den
uterus van één parasiet en worden in dit onderstaand tabelletje
in micra uitgedrukt:
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 | |
Lengte .... |
51 |
45 |
47 |
45 |
45 |
46 |
49 |
46 |
46 |
48 |
Breedte .... |
31 |
30 |
29 |
31 |
32 |
32 |
32 |
32 |
31 |
32 |
dus een gemiddelde lengte van 46,8 en breedte van 31,2 fi.
Ook werd de lengte en breedte bepaald door middel van
foto's, waarbij eieren verkregen werden uit het achterste ge-
deelte van den uterus door middel van een fijn pincetje en
deze bij een bepaalde vergrooting werden gefotografeerd
(vergr. 330 X). Op de foto werden de volgende afmetingen
verkregen (in m.m. uitgedrukt).
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 | |
Lengte . , . |
16.8 |
16.8 |
17 |
16.7 |
16 |
16.4 10.5 |
16.2 |
16.2 |
dus een gemiddelde lengte van 16,5 : 33 = 50 /f en een gem.
breedte van 10,5:330 = 31,8yu.
Deze maten vergeleken met de vorige geven als resultaat:
Lengte 46,8 en 50 yU is gem. 48,4 /i.
Breedte 31,2 /i en 31,8 /i is gem. 31,5/i.
Wat de dikte van de eischaal betreft, deze geeft op de
foto gem. 2 /x; de vergrooting is echter onvoldoende om op
nauwkeurigheid aanspraak te kunnen maken; gemeten bij
grooter vergrooting kom ik op een gemiddelde van 2,5 fi.
Opvallend is dat vaak bij het scherpe einde van het ei de
schaal wat verdikt is.
Afmetingen van andere onderzoekers:
Gomy |
De Does |
Katsurada |
Looss | |
Lengte van het ei |
440-490 H |
40 /i |
44 |
50 yU |
Breedte .... |
230-300 /U |
28 /J- |
28 fJ. |
34 /i |
Dikte der schaal |
2-3 |
De afmetingen der eieren door Gomy gemeten zullen ver-
moedelijk op een drukfout of op een vergissing berusten; daar
deze 10 maal zoo groot zijn als die der andere onderzoekers.
Het rijpe ei, waarin zich het embryo bevindt, zooals het
voorkomt in de ontlasting der runderen en dus bij het faeces-
onderzoek wordt gevonden, is donkerbruin van kleur, vertoont
nabij het centrum één of twee ovale lichaampjes, en het gelijkt
volkomen op het ei van Dicrocoelium lanceolatum.
Uit de gegeven beschrijving blijkt wel, dat wij hier te
maken hebben met een trematode behoorende tot de familie
der Dicrocoeliidae en wel het geslacht: Eurytrema. De door
mij onderzochte parasieten zijn afkomstig, zoowel uit de uit-
voergangen van het pancreas van het rund ev. zebu als uit
het duodenum, en bij het verzamelen van deze wormen is
door mij geen rekening gehouden met de vindplaats.
Volgens de gegevens van Looss in 1907, wat betreft de
differentiatie-kenmerken van de soort E. pancreaticum en E.
coelomaticum (naar Sprehn in zijn „Lehrbuch der Helmintho-
logiequot;, 1932) zijn vooral van belang de afmetingen van de
parasiet n.1. lengte en breedte van het lichaam, grootte en
onderlinge afstand der beide zuignappen, grootte van den
pharynx, aantal dooierfollikels en grootte der eieren.
E. pancreaticum E. coelomaticum
1.nbsp;lengte parasiet
2.nbsp;breedte parasiet
3.nbsp;buikzuignap
4.nbsp;mondzuignap
5.nbsp;lengte pharynx
diameter pharynx
6.nbsp;afstand zuignappen
7.nbsp;dooierklier (aant. foil.)
8.nbsp;eieren, lengte
eieren, breedte
-16 m.m.
-8,5 m.m.
9,5-
5,5-
lt;
1,45—1,65 m.m.
2,1 m.m.
0,47 m.m.
0,54 m.m.
gt; Vs lichaamslengte
10—12 stuks
50 fi.
34 fi.
7,5—10 m.m.
3,5-5,5 m.m.
0,7-0,98 m.m,
0,75—0,95 m.m.
Vs lichaamslengte
6—8 stuks
42^46 fi.
23-27 /i.
Een aantal groote, volwassen, levende exemplaren zijn door
mij te Medan (Sumatra) gemeten. Deze gaven als resultaat:
lengte 13 m.m., breedte 7 m.m. en de afstand tusschen de
beide zuignappen was grooter dan 1/3 gedeelte van de
lichaamslengte. De grootte der eieren bedroeg: lengte 50 fi,
breedte 31,8 yu; de andere maten en gegevens zijn mij onbe-
kend. Toch meen ik uit deze gegevens te mogen concludeeren
met de Eurytrema pancreaticum te maken te hebben.
Later zijn door mij nog een tiental exemplaren gemeten uit
één fleschje afkomstig van één dier, waarbij nu niet direct
de grootste exemplaren, maar een tiental willekeurige werden
uitgezocht, (deze parasieten waren reeds een vrij langen tijd
geconserveerd in 10% formalineoplossing en eenige vertoon-
den reeds een geschrompeld lichaam). In millimeters uitge-
drukt waren de maten:
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
8 |
9 |
10 | |
Lengte..... Breedte .... |
11 |
9.5 |
10.5 |
7.4 |
7.5 |
7.4 |
8 3.9 |
7.8 |
8.2 |
7 |
De afmetingen wijken belangrijk af van die, welke bij de
versehe verkregen werden.
Bij een tweetal van deze parasieten werden ook de zuig-
nappen en de pharynx gemeten:
1.nbsp;lichaamslengte 7,5 en 7,2 m.m.
2.nbsp;lichaamsbreedte 4,5 en 4,2 m.m.
3.nbsp;grootte mondzuignap 700 en 610 fx.
4.nbsp;grootte buikzuignap 600 en 670 jx.
5.nbsp;diameter van den pharynx 250 en 205 fi.
6.nbsp;lengte van den pharynx 270 en 230 fi.
7.nbsp;afstand der beide zuignappen 1/3 Hchaamslengte.
8.nbsp;aantal follikels dooierstok 5 a 6 st. en 7 a 8 st.
De grootte der eieren bedroeg gemiddeld: 46,8 yU lengte en
31,2 n breedte. Deze trematode zou dus meer overeenkomen,
wat afmetingen betreft met E. coelomaticum dan met E. pan-
creaticum, toch komt deze parasiet uit hetzelfde gebied als
de vorige te Medan onderzocht. Echter wij moeten ter dege
rekening houden met het feit, hier met geconserveerde en
geschrompelde exemplaren te doen te hebben, tevens met het
feit, dat de differentiatie-eigenschappen niet absoluut constant
zijn volgens Ware en deze E. coelomaticum synoniem ver-
klaart met E. pancreaticum.
Bij het bestudeeren van den anatomischen bouw van deze
trematode vallen enkele verschillen van sommige organen op
in diverse parasieten.
c. Verblijfplaats, enz. van de parasiet.
Wat de verblijfplaats van dezen worm betreft is mij geble-
ken, dat zij het meest frequent voorkomt in de uitvoergangen
van het pancreas, van daaruit kan zij zich gemakkelijk ver-
plaatsen naar het duodenum, haar voorkomen in het jejunum
en ileum is vrij zeldzaam, slechts éénmaal werd bij een obduc-
tie, verricht op een zebu, het geheele dunne-darmkanaal sterk
met deze trematoden gevuld bevonden, zoodat de dunvloei-
bare darminhoud rood van kleur was. In de lebmaag en in
de galgangen van de lever heb ik haar nooit gevonden; even-
eens heb ik nooit haar voorkomen kunnen constateeren in het
duodenum, zonder dat bleek dat eveneens de uitvoergangen
van het pancreas geïnfecteerd waren. De parasieten kunnen
tot in de kleine uitvoergangen doordringen. Het aantal para-
sieten, dat zich in de uitvoergangen van het pancreas bevindt,
is zeer wisselend, veelal komen zij in groote getale (meer dan
100) voor; zij zuigen zich vast aan den wand der gangen en
ook aan elkaar. In het meerendeel der gevallen is het pancreas
geïnfecteerd met parasieten van verschillenden leeftijd.
Het percentage geïnfecteerde groote herkauwers op de
Oostkust van Sumatra, is zeer hoog, en bij meer dan 50%
der door mij verrichte secties bleken deze parasieten voor te
komen. Het betreft hier vooral zebu's en kruisingsproducten
van zebu en rund; de mannelijke dieren worden door de
ondernemingen op de Oostkust van Sumatra gehouden als
trekdier, al of niet gecastreerd; de vrouwelijke dieren worden
alleen voor de fokkerij gebruikt ten einde in de behoefte aan
trekdieren te kunnen voorzien.
Wat de leeftijd betreft, vindt men deze parasiet zoowel bij
kalveren van 8 maanden als bij oude herkauwers van 15 jaren;
zoowel in het droge als in het vochtige seizoen.
Betreffende het voorkomen van deze parasiet bij geiten en
schapen op de Oostkust van Sumatra kan ik niets mededeelen.
Gegevens betreffende de ontwikkeling van deze parasiet
zijn mij uit de literatuur onbekend.
Bij een groot aantal door mij verrichte obducties op zebu's
en runderen werd pancreasdistomatose als toevallige sectie-
bevinding waargenomen; zoodat deze bevindingen niet over-
eenkomen met door H. C. Sen geconstateerde sterfte onder
runderen en geiten in het zijdal van de Brahmaputra, waarbij
deze trematoden als de oorzaak werden gehouden. Echter uit
de uitvoerige beschrijving blijkt, dat de dieren onder slechte
hygiënische toestanden verkeerden en slechts een weinig
rottend gras werd verstrekt, waardoor deze sterfte meer ver-
klaarbaar wordt.
HOOFDSTUK III.
PATHOLOGISCH-ANATOMISCH ONDER-
ZOEK VAN HET PANCREAS.
a. Literatuur-overzicht.
Vergelijkt men de verschillende onderzoekingen over dis-
tomatose in lever en pancreas bij runderen dan valt deze
vergelijking wel heel ongunstig uit voor de pancreasdistoma-
tose. Een der voornaamste oorzaken hiervoor zal moeten
worden gezocht in de omstandigheid, dat het parasitisme van
distomen in het pancreas zelden of nooit klinische ziekte-
verschijnselen veroorzaakt; zoodat zelfs het vinden van een
hevige infectie, zooals die in bepaalde tropische streken her-
haaldelijk voorkomt, als een betrekkelijk onschuldige afwij-
king wordt beschouwd. Bovendien worden in de bestaande
literatuur nog hoofdzakelijk de eigenschappen van de parasiet
en de macroscopische pathologisch-anatomische afwijkingen
beschreven, terwijl aan de microscopische veranderingen tot
nu toe weinig aandacht is geschonken.
Een korte vermelding der verschillende onderzoekingen
volgt hier:
Janson (12) deelt in zijn publicatie mede, dat de ductus
Wirsungianus en zijn vertakkingen door de parasieten vaak
plaatselijk sterk uitgezet zijn, echter belangrijke verdikkingen
van de uitvoergangen, zooals dit het geval is bij infectie van
de galgangen met Fasciola hepatica, kon hij niet vinden.
Gomy (26) beschrijft, dat in sommige gevallen het pan-
creas bij inspectie een normaal uiterlijk vertoont; maar in
andere gevallen, wanneer de infectie een ernstigen graad
heeft bereikt, is het pancreas dikker en zwaarder en men ziet
aan de oppervlakte van de klier blauwe strengen verloopen;
dit zijn uitvoergangen welke sterk gevuld zijn met parasieten.
De uitvoergangen zijn vaak plaatselijk sterk uitgezet, maar
bevatten geen abnormale vloeistof; nauwelijks kan men spre-
ken van eenige induratie van het klierparenchym.
Katsurada en Saito (17) hebben bij een 10-tal dieren het
pancreas onderzocht, bij een 4-tal dieren geschiedde dit meer
nauwkeurig. Geval 1 betrof een koe, waarvan het pancreas
slechts een 10-tal trematoden bevatte; de uitvoergang was
verwijd, de wand verdikt en het in de omgeving van de uit-
voergang gelegen klierweefsel was min of meer geschrom-
peld.
Bij geval 2 werd een witte steen gevonden. Bij geval 3
bleek de klier sterker geïnfecteerd te zijn n.1. met 137 parasie-
ten; de uitvoergang was onregelmatig verwijd, de wand zeer
dik, de binnenvlakte ruw, en vertoonde een korrelige opper-
vlakte. In de uitvoergangen bevonden zich vrij groote woeke-
ringen, draad- of handvormig, met roodgrijze kleur. Deze
woekeringen hadden soms een lengte van meerdere c.m., en
bestonden uit jong bindweefsel met kherweefsel. Langs de
uitvoergangen vonden zij een sterke bindweefselwoekering
en soms een adenoomachtige woekering van de mucosa, ter-
wijl een sterke schrompeling der kliercellen aanwezig was. In
de uitvoergang bevond zich een roestkleurige, gelei-achtige,
taaie substantie; in het bindweefsel werd vaak een klein-
cellige infiltratie gevonden. Aan het slot van hun artikel con-
cludeeren zij, dat de veranderingen in hevigheid evenredig zijn
aan het aantal aanwezige parasieten.
De Does (4) beschrijft bij het door hem waargenomen
geval, dat de uitvoergangen gezwollen en verdikt waren; ver-
anderingen van het orgaan zelve zijn hem niet opgevallen. In
de uitvoergangen waren een 12-tal exemplaren aanwezig.
C. Bmle de Figueiredo (3) deelt één geval van pancreas-
distomatose bij het rund mede. veroorzaakt door Eurytrema
pancreaticum. De aandoening van het pancreas bleek te zijn
een pancreatitis interstitialis chronica gepaard met vorming
van circumscripte, chronische ontstekingshaarden, waarin hij
soms vorming van reuzencellen waarnam. In sommige gedeel-
ten was het klierparenchym normaal gebleven, in andere
zag hij echter een bindweefselwoekering met een lymphocy-
taire infiltratie en een verwoesting van de klieracini, terwijl
de Langerhans'sche eilandjes intact waren gebleven. Deze
veranderingen kwamen voor rondom de parasieten en de
eieren, beide gelegen in het klierparenchym. De eieren bevon-
den zich in het centrum van een ontstekingshaard, gepaard
met vorming van „cellules géantes du type de corps étran-
gersquot;. Tevens constateerde hij een uitzetting van de gangen
als een gevolg van de verstopping met parasieten.
H, C. Sen (29) heeft een groot aantal secties verricht op
runderen, die sterk geïnfecteerd waren met deze parasieten,
hij beschrijft echter geen enkele verandering van het pancreas.
b. Wijze van onderzoek.
Het door mij onderzochte materiaal was voor den aanvang
van het onderzoek reeds gefixeerd in 10% formaline-oplos-
sing, omdat deze gevallen in tropische gewesten verzameld
zijn en de daar zeer snel optredende postmortale verande-
ringen aan het pancreas dit noodzakelijk maken. De nadeelen,
die hieruit voor een macroscopische beschrijving voortvloeien,
zijn geringer, dan de voordeelen.
Vier gevallen zijn afkomstig van secties door mij verricht
op de Oostkust van Sumatra op volwassen zebu's, waarbij
pancreasdistomatose als toevallige sectiebevinding werd ge-
vonden; 12 gevallen zijn afkomstig van slachtdieren van het
abattoir te Medan, waarbij tevens werd opgegeven ouderdom,
voedingstoestand en ras van het dier. Deze slachtdieren zijn
n.1. zeer verschillend in grootte, het Atjeh-rund is klein en
licht van gewicht, terwijl de zebu een groot, zwaar dier is.
2 a 3 maal zoo zwaar als het Atjeh-rund. Cijfers betreffende
afmetingen van het normale pancreas bij de zebu en Atjeh-
rund staan mij niet ter beschikking, tevens zijn deze klieren
door mij in gefixeerden toestand ontvangen, zoodat bij de
macroscopische beschrijving van de klier de vorm, en kleur
achterwege zijn gelaten.
Het macroscopische onderzoek der klieren geschiedde door
bestudeering van de veranderingen der oppervlakte, waarna
het geheele orgaan door dicht aaneen gelegen evenwijdige
sneden a.h.w. in schijfjes werd verdeeld ten einde een zoo
volledig mogelijk beeld van het geheele orgaan te verkrijgen.
Voor histologisch onderzoek werden bij voorkeur van de
meest veranderde plaatsen stukjes genomen, maar ook van
plaatsen, waar macroscopisch het weefsel weinig veranderd
was. Deze stukjes werden op de gebruikelijke wijze in paraf-
fine ingesloten en verwerkt. Van elk stukje werden coupes
gekleurd met haemaluin-eosine en van Gieson, tevens werd
regelmatig een elastinekleuring en slijmkleuring (thionine)
toegepast. Zoo noodig werden serie-coupes gemaakt; ter
nadere bestudeering van bijzondere afwijkingen.
Voor een nauwkeuriger onderzoek der kliercellen zijn ver-
schillende kleuringen aangegeven, zoowel voor de mitochon-
driën als voor de granula, deze eischen echter steeds bijzon-
dere fixatiemethoden, zoodat zij aan dit materiaal niet konden
worden uitgevoerd.
Ter bestudeering van de vetverdeeling in de klieren zijn
zooveel mogelijk ijscoupes vervaardigd en gekleurd met Sudan
III. Bij enkele pancreasklieren is het niet gelukt een behoor-
lijke ijscoupe te verkrijgen, daar het pancreasweefsel zich niet
bijzonder leent voor deze methode van onderzoek.
De verschillende metingen, die door mij verricht zijn, zijn
geschied met meetoculair 2 Zeiss en objectieven AA, E.
homog.-immersie 1/7quot;; hierbij is mij gebleken, dat de gevonden
afmetingen bij gebruik van den daarbij verstrekten tabel een
zekere correctie behoeven.
Ten einde de graad der infectie der klieren met parasieten
aan te duiden, heb ik steeds medegedeeld bij de gevallen een
matig, vrij groot, groot of zeer groot aantal parasieten, dit
zijn helaas geen constante begrippen; beter ware het geweest
het aantal parasieten te tellen, echter dit is zeer tijdroovend
en geeft slechts het aantal parasieten weer op een bepaald
tijdstip. Daar echter de infectie herhaaldelijk plaats vindt,
speelt het aantal aanwezige parasieten niet de hoofdrol.
c. Beschrijving der onderzochte gevallen.
GEVAL 1.
Pancreas van een gestorven, volwassen zebu van een der
ondernemingen der Deli-Maatschappij; bij de obductie van
dit dier werd als toevallige bevinding pancreasdistomatose
waargenomen.
Macroscopisch onderzoek:
Het aantal parasieten van dit geval is groot. Het pancreas
is slechts weinig vergroot; aan de oppervlakte vallen enkele
ovale haardjes, blijkbaar vergroote klierkwabjes op, welke
lichter van kleur zijn en een vastere consistentie dan het
omgevende klierweefsel hebben. Zij vertoonen eenige gelijke-
nis met lymphkliertjes. Overigens vertoont de oppervlakte het
normale beeld met de ongelijk groote klierkwabjes. Voor de
nadere beoordeeling van het pancreas heb ik voor alle gevallen
een groot aantal evenwijdige sneevlakten aangelegd, lood-
recht op de lengte-as van het orgaan.
De groote uitvoergangen vertoonen hierbij een verdikten
wand, terwijl het lumen meestal verwijd is en geheel opgevuld
met parasieten. De mucosa der groote en, in mindere mate, ook
die der middelgroote (interlobulaire) uitvoergangen bevat
zeer talrijke kleine woekeringen (± 1 m.m.) en geeft den
indruk, alsof zij met zandkorrels bestoven is.
Het klierweefsel vertoont op het eerste gezicht geen ver-
anderingen, maar bij nauwkeurig bekijken ontdekt men er
kleine lichtere, grijswitte plekjes in van iets steviger consis-
tentie, waarin centraal stervormige figuurtjes zichtbaar zijn.
Dit blijken kleine uitvoergangen te zijn, met verzwaarden
wand en spleetvormig samengevallen lumen.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De groote uitvoergangen zijn in den regel
uitgezet en geheel of gedeeltelijk gevuld met parasieten. De
bekleeding der mucosa bestaat uit een éénlagig, hoog cylinder-
epitheel met basale kernen, waartusschen in de groote gangen
vele bekercellen aanwezig zijn. Niettegenstaande de uitzetting
is de mucosa sterker geplooid dan normaal; de papillen ver-
toonen soms knots- of poliepvormen met een betrekkelijk
smalle basis. Het bindweefsel van de propria mucosa is cel-
rijk, waarbij talrijke ontstekingscellen (polyblasten, plasma-
cellen, lymphocyten); de capillairen zijn vooral in de slijm-
vliesplooien sterk met bloed gevuld. De slijmklieren zijn vooral
in de groote gangen vermeerderd, waarbij de lumina vaak
cysteus verwijd zijn. met afplatting der bekleedende cellen.
Naast slijm bevat het lumen soms gedesquameerde cellen.
De muscularis is zoowel in de circulaire- als in de longi-
tudinale laag dunner dan normaal. Het peripheer van de
muscularis gelegen bindweefsel is in den regel flink gewoe-
kerd en zwaar fibrillair; ontstekingscellen treft men hier
vrijwel niet aan. Dit bindweefsel kan in wisselende mate uit-
stralen in het aangrenzende kherweefsel.
Hoewel parasieten blijkbaar tot in de kleine gangen kunnen
doordringen (éénmaal werd een parasiet in een uitvoergang
van 100 micra gevonden) komen ook gedeelten van grootere
gangen voor. waarin geen parasieten zijn te vinden. Het lumen
is dan spleet- of stervormig vernauwd, en bevat behalve
eiwitneerslag en detritus, soms eieren van de parasiet. De
epitheelbekleeding van deze gangen is normaal; van de cryp-
ten, ontstaan door plooivorming, gaan dikwijls secundaire
slijmvliesplooien uit. De slijmklieren zijn niet vermeerderd, de
muscularis vormt meestal geen aansluitend geheel meer, en
is atrophisch. De bindweefselnieuwvorming is ter plaatse nog
zwaarder dan om de grootste gangen en omgeeft het geheel
in concentrische lagen. Uitstraling in de omgeving treedt ook
hier weer op. Als bijzonderheid zij vermeld, dat ook gangen
met een vernauwd lumen gevonden worden, waarvan de
muscularis zeer zwaar ontwikkeld is. Het lumen kan zoodanig
vernauwd zijn, dat de bekleedende epitheelcellen a.h.w. over
elkaar geschoven zijn.
Betrekkelijk zelden treedt in de mucosa van de uitvoer-
gangen een oppervlakkige, plaatselijke necrose op; een duide-
lijke demarcatiezóne ontbreekt in den regel, zoodat de grens
van het necrotische laagje niet scherp is aan te geven.
De elastische vezelen der groote uitvoergangen vertoonen
wisselende beelden; op sommige plaatsen lijkt het netwerk
ervan verbreed, meestal is het versmald, soms nauwelijks te
vinden. In tegenstelling hiermee neemt men in de kleine
gangen, die normaal slechts enkele fijne vezelen bevatten, een
vermeerdering en verzwaring der fibrillen waar.
In de propria mucosa van een tweetal uitvoergangen worden
eigenaardige lichaampjes gevonden. Zij hebben een ovalen,
onregelmatig ovalen of gelobden vorm, met scherpe begren-
zing. Bij de ovale lichaampjes kan men een duidelijk gelaag-
den bouw om één centrale kern onderkennen, evenals bij
corpora amylacea. De onregelmatig ovale bevatten soms
twee kernen. Bij de gelobde vormen zijn slechts aanduidingen
van lagenteekening te vinden. De grootte dezer vormsels
bedraagt (meetoculair 2 Zeiss, Obj. AA en E) voor ovale
lichaampjes: 21 X 15 micra; voor onregelmatig ovale: 29 X 23
micra; voor gelobde vormen tot 136 X 252 micra.
Zij geven de volgende kleurreacties: paars met haemaluin-
eosine; rood tot roodbruin met van Gieson; geringe metachro-
masie met gentiaanviolet.
In de haemaluin-eosinekleuring is soms ook een geringe
kalkafzetting waar te nemen.
De gevonden eigenschappen wijzen in de richting van
hyaline of amyloid; voor het meerendeel der vormsels lijkt
amyloid het meest waarschijnlijk. Het betrekkelijk kleine
aantal der gevonden lichaampjes is oorzaak, dat ik mij niet
verder in den aard en ontstaanswijze ervan heb kunnen
verdiepen.
De chronische ontstekingsprocessen in de uitvoergangen
geven wel, zooals uit de beschrijving blijkt, aanleiding tot
belangrijke bindweefselnieuwvorming in de omgeving, doch
deze nieuwvorming is nooit diffuus voor de interstitium-
strooken. Deze zijn als geheel niet of nagenoeg niet veran-
derd, soms vertoonen zij een gering oedeem. Vetcellen
worden hier nu en dan gevonden (mesting).
Klierweefsel: De veranderingen van het exocrine- en endo-
crine klierweefsel zullen afzonderlijk besproken worden. De
toestand van het exocrine klierweefsel loopt plaatselijk vrij
sterk uiteen; tal van acini vertoonen behalve een geringe
toename van het interacineuze bindweefsel geen afwijkingen,
doch in hetzelfde klierkwabje kunnen duidelijke veranderin-
gen voorkomen, en wel in die gedeelten, waarin bindweefsel
uitstraalt afkomstig van een uitvoergang in de omgeving van
het kwab je.
Dit indringen van het bindweefsel in de klierkwabjes kan
op verschillende manieren geschieden:
a. Door een zware bindweefselstrook wordt een gedeelte
van het kwabje afgesnoerd, en a.h.w. opgenomen in den ver-
dikten wand van de betreffende uitvoergang. Als gevolg van
deze af snoering veranderen in de eerste plaats de oppervlak-
kig gelegen acini; zij worden kleiner, de specifieke zóne-
kleuring en de secreetgranula verdwijnen, de celgrenzen
vervagen en ook de kernen ondergaan degeneratieve veran-
deringen, als pycnose of karyolysis. Wanneer bij de afsnoe-
ring geen vermeerdering van bindweefsel tusschen de acini is
opgetreden, dan blijven de centraal gelegen acini vrijwel of
geheel intact. Indien er wel bindweefselvermeerdering aan-
wezig is, dan treft de centrale acini hetzelfde lot als de
periphere, en blijven ten slotte van het geheele afgesnoerde
gedeelte slechts hoopjes cel- en kernresten over.
b. Op andere plaatsen is de uitstraling van het bind-
weefsel in het kwabje meer diffuus, waarbij de acini afzon-
derlijk direct door bindweefseldraden omsponnen worden en
de reeds boven beschreven degeneratieve veranderingen gaan
vertoonen. Vanzelfsprekend tast deze wijze van ingroeien van
het bindweefsel het eerst en het meest die acini aan, welke
dicht bij de uitvoergangen gelegen zijn.
Hoewel de vermeerdering van bindweefsel in de klier-
kwabjes vaak nogal belangrijk is, vindt men slechts zelden
kwabjes, die een diffuse doorgroeiïng vertoonen. Dit blijkt
slechts het geval te zijn in die kwabjes, die reeds macrosco-
pisch door hun lichtere kleur en stevige consistentie opvallen.
Ontstekingscellen treft men in de eilandjes meestal slechts
weinig aan, soms echter als haardjes van infiltraatcellen, waar-
onder ook wel eosinophile cellen. De aangrenzende acini
kunnen hierbij in wisselende mate geïnfiltreerd en gedegene-
reerd zijn.
Behalve de degeneratie van het klierweefsel, veroorzaakt
door het indringen van bindweefsel in de kwabjes, wordt het
parenchym nog op een andere manier beschadigd. In klier-
gedeelten, die overigens nog weinig veranderingen vertoonen,
ziet men een op den voorgrond treden der centro-acinaire
cellen. Duidelijk is dit vooral waar te nemen aan overlangs
getroffen acini. Aan den ingang van den acinus ligt dan een
groepje van 4—5 cellen, die in bouw en kleuring groote over-
eenkomst vertoonen met cellen van het Schaltstück. In een
verder stadium is het geheele lumen van den acinus door deze
cellen opgevuld; de kliercellen van den zijwand van den
acinus verdwijnen en slechts enkele cellen aan den top van
den acinus blijven als kliercellen herkenbaar, meestal reeds
min of meer gedegenereerd. Ten slotte verdwijnen deze cellen
ook. en is de acinus vervangen door een buis of celstreng,
welke op een Schaltstück gelijkt. Deze buizen of celstrengen
kunnen door de bindweefselwoekering als het ware in den
wand der uitvoergang opgenomen worden en doen zich hier
dan voor als lange buizen of celstrengen gelegen tusschen de
bindweefselfibrillen van den wand. Als gevolg van bind-
weefselretractie kunnen deze buizen of strengen zeer smal
worden en ten slotte zien wij slechts de kernen liggen te
midden der bindweefselfibrillen.
In enkele gevallen nemen wij waar, dat de woekerende
centro-acinaire cellen op hoopjes blijven liggen en de geheele
gedegenereerde acinus op deze wijze wordt opgevuld.
Gezien het groote aantal parasieten, dat in verschillende
uitvoergangen aanwezig kan zijn, zoodat het lumen er geheel
mede gevuld lijkt, is het wel merkwaardig, dat verschijnselen
van secreetstuwing niet veel uitgebreider optreden, dan uit het
onderzoek blijkt. Wel treedt soms uitzetting van intralobulaire
uitvoergangen op, waarbij een eiwitneerslag in het lumen
kan voorkomen; in mindere mate is dit ook met de Schalt-
stücke het geval, echter in de acini zelf is van een verwijding
van het lumen niets te bespeuren. Wel treedt hier soms een
geringe woekering der centro-acinaire cellen op.
Naast degeneratieve komen ook regeneratieve processen in
verschillende kwabjes voor en wel in den vorm van kleine,
macroscopisch niet zichtbare hyperplasiehaardjes. Deze knob-
beltjes bestaan uit een complex van vergroote, iets onregel-
matige acini, waarbij de vergrooting blijkbaar hoofdzakelijk
op een vermeerdering van kliercellen berust. Deze acini ver-
toonen alle kenmerken van het exocrine klierweefsel met
centro-acinaire cellen, terwijl Schaltstücke blijkbaar ont-
breken. Tusschen de acini van een dergelijk complex zijn
slechts enkele bindweefselfibrillen aanwezig. De grens van
de hyperplasiehaard en het omgevende klierweefsel is scherp,
waarbij atrophie en concentrische rangschikking der omge-
vende acini meer of minder duidelijk opvalt. Kapselvorming
ontbreekt in den regel.
Zoowel in onveranderd als in gedegenereerd klierweefsel
blijken talrijke kleine vetbolletjes aanwezig te zijn; deze zijn
in de cellen der hyperplastische acini veel minder talrijk. De
centro-acinaire cellen en die van de Schaltstücke bevatten als
regel enkele vetbolletjes.
De Lang er hans'sche eilandjes vertoonen voor een deel nor-
male beelden, n.1. celstrengen van wisselende dikte, soms
celhoopen, opgebouwd uit polygonale cellen, veelal rijk aan
vetbolletjes, waarvan het protoplasma zich met de gebruike-
lijke kleurstoffen minder goed kleurt dan de exocrine klier-
cellen; de kernen zijn in den regel grooter, en bevatten minder
chromatine dan die van de exocrine cellen. Het stroma bestaat
hoofdzakelijk uit capillaire bloedvaten, nauw aansluitend aan
de celstrengei^.
Bij een vrij groot aantal eilandjes treden op omschreven
gedeelten van den omtrek overgangen op tusschen de cellen
van het eilandje en de exocrine kliercellen, waarbij dan de
grens van het eilandje vervaagt. In de eilandjes treden aan
de peripherie celvormen op, die wat kleuring, grootte, vorm
en rangschikking der cellen en kernen betreft, gelijkenis met
exocrine kliercellen gaan vertoonen. Eilandjes met overgangs-
gebieden vertoonen verder geen afwijkingen.
Men krijgt den indruk, dat het aantal Langerhans'sche
eilandjes eer vermeerderd dan verminderd is. De grootte der
eilandjes loopt sterk uiteen; verschillende groote eilandjes ver-
toonen niet den normalen, regelmatigen vorm; zij zijn door
bindweefselschotjes a.h.w. in afdeelingen verdeeld, waartus-
schen geen contact gevonden wordt. Een en ander geeft den
indruk, dat men hier met een complex van afzonderlijke
eilandjes te maken heeft. Afgezien van een dergelijke schijn-
bare bindweefselvermeerdering in eilandjes, vindt men niet
zelden een geringe toename van het bindweefsel om de capil-
lairen. Zelfs in sterk veranderde klierkwabjes lijkt het aantal
eilandjes niet verminderd, wel zijn zij kleiner dan normaal,
gepaard met een belangrijke verkleining der cellen als gevolg
van een sterke vermindering van de hoeveelheid protoplasma.
Geringe degeneratieve veranderingen (kernpycnose) kunnen
hierbij optreden.
Bloedvaten: De venen vertoonen verschillende veranderin-
gen. Toevallig is de bevinding, dat enkele venen schistosomen
bevatten. Aan den wand der venen, waarin zich de parasiet
bevindt, worden geen belangrijke afwijkingen gevonden; het
lumen is wat verwijd en de wand is dun; de endotheelbeklee-
ding is normaal, terwijl het perivasculaire bindweefsel geen
ontstekingsverschijnselen vertoont. Op andere plaatsen vindt
men veranderingen als: thrombose met beginnende organi-
satie, plaatselijke knobbelvormige intimawoekering, en soms
een geringe vermeerdering van het perivasculaire bindweefsel;
deze veranderingen zullen waarschijnlijk wel verband houden
met de aanwezigheid van parasieten in de venen.
Begrijpelijk is, dat onder invloed van deze veranderingen
in het pancreas, een min of meer duidelijke veneuze stuwing
voorkomt.
GEVAL 2.
Pancreas van een 13-jarig Atjeh-rund, dat in goeden voe-
dingstoestand werd geslacht (slachthuis te Medan).
Macroscopisch onderzoek:
Het pancreas bevat een matig aantal parasieten. De uitvoer-
-ocr page 51-gangen zijn een weinig uitgezet en bevatten parasieten; de
wand is iets verdikt.
Overigens vertoonen de oppervlakte en de verschillende
sneevlakten geen opvallende veranderingen. Het orgaan heeft
een normale grootte.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De waargenomen veranderingen aan de
uitvoergangen zijn dezelfde als in geval 1; in verband met
het kleiner aantal parasieten zijn zij minder hevig. Waar-
schijnlijk aan dezelfde oorzaak is toe te schrijven, dat meer
gangen met een nauw lumen en een sterk geplooide mucosa
worden gevonden.
De muscularis en de elastische vezelen zijn, afgezien van
de grootste gangen, vrijwel normaal.
Klierweefsel: Ook hiervan zijn de veranderingen slechts
gradueel verschillend van geval 1. De woekering der centro-
acinaire cellen wordt slechts op enkele plaatsen gevonden en
verschijnselen'van secreetstuwing ontbreken practisch geheel.
Hyperplasiehaardjes komen slechts in een klein aantal voor.
Het aantal Langerhans'sche eilandjes is wisselend in de
verschillende gedeelten van het pancreas; waarschijnlijk is
ook hier het totale aantal grooter dan normaal. Overgangs-
beelden tusschen het endocrine- en exocrine klierweefsel
komen veelvuldig voor. De grootte der eilandjes loopt in dit
geval nogal uiteen, waarbij groote en onregelmatige vormen
met bindweefselsepta niet zeldzaam voorkomen.
Een aantal metingen van eilandjes zijn van dit geval ver-
richt (meetoculair 2 Zeiss, obj. homog. immers. 1/7quot;) met de
volgende gemiddelde waarden als resultaat:
a.nbsp;middelmatig groote eilandjes 130 X 100 micra.
b.nbsp;groote eilandjes 171 X 154 micra.
c.nbsp;groote eilandjes met bindweefselstrooken 300 X 172
micra.
De voor de groepen a. en b. gevonden maten vallen onder
de normale variatie; voor groep c krijgt men hier belangrijk
grootere maten dan de normale.
Vermeld zij het voorkomen van scherp omschreven haard-
jes, waar de klieracini in cellen uiteenvallen; deze gelijken
in uiterlijk iets op Langerhans'sche eilandjes, echter bij nauw-
keurig onderzoek is een duidelijk verschil waar te nemen,
zoowel in celbouw als in structuur van het haardje.
In de bloedvaten zijn bij dit geval geen parasieten gevon-
den, wel is een geringe verzwaring van het perivasculaire
bindweefsel aanwezig.
GEVAL 3.
Pancreas van een 33/2''j3quot;9 Bengaalsch rund, dat in een
goeden voedingstoestand werd geslacht (slachthuis te
Medan).
Macroscopisch onderzoek:
Het pancreas bevat een vrij groot aantal parasieten. De
uitvoergangen zijn uitgezet en bevatten parasieten; de wand
is verdikt. Het orgaan heeft een normale grootte; de opper-
vlakte vertoont geen afwijkingen. Het klierweefsel vertoont
eenige kleine lichtere, grijswitte plekjes van iets steviger con-
sistentie, waarin centraal stervormige figuurtjes zichtbaar
zijn; dit blijken kleine uitvoergangen te zijn met verzwaarden
wand en spleetvormig samengevallen lumen.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De waargenomen veranderingen aan de
uitvoergangen zijn dezelfde als in geval 1; bij dit geval is
het aantal gangen met een verkleind, onregelmatig tot spleet-
vormig lumen opvallend groot; vermoedelijk houdt dit ver-
schijnsel verband met een tot rust komen van het ontstekings-
proces c.q. met een vermindering van het aantal parasieten.
De epitheelplooien van dergelijke gangen kunnen zeer on-
regelmatig verloopen en dringen diep in den wand van de
gang. Van dergelijke spleetvormige ruimten kunnen weer
zijspleten of buizen in alle richtingen verloopen, zoodat wij
doorsneden te zien kunnen krijgen van een aantal onregel-
matig vertakte buizen, bekleed met epitheel gelijk aan dat van
den wand der uitvoergang, en schijnbaar niet in contact
staande met het lumen.
Klierweefsel: Ook hiervan zijn de veranderingen slechts
gradueel verschillend van die van geval 1.
Verschijnselen van secreetstuwing treden in nog geringer
mate op dan bij geval 1.
Hyperplasiehaardjes komen vrij frequent voor.
Het aantal Langerhans'sche eilandjes is wisselend in de
verschillende gedeelten van het pancreas, echter het totale
aantal is waaréchijnlijk grooter dan normaal; in eenige gedeel-
ten zijn zij bijzonder groot en onregelmatig van vorm; ook
komen vormen met bindweefselsepta voor. Overgangsbeelden
tusschen het endocrine- en exocrine klierweefsel treden veel-
vuldig op.
Aan de hand van serie-coupes is de vorm en grootte van
enkele Langerhans'sche eilandjes bestudeerd:
Een Langerhans'sch eilandje vertoonde de volgende af-
metingen:
dikte 96 micra; lengte 191,5 micra; breedte 127 micra; de
andere onderzochte eilandjes vertoonden ongeveer gelijke
verhoudingen.
De bloedvaten vertoonden behalve geringe stuwingsver-
schijnselen in eenige kleine venen, geen bijzondere afwijkin-
gen. Het perivasculaire bindweefsel is slechts gering ver-
meerderd.
GEVAL 4.
Pancreas van een 8-jarig Atjeh-rund, dat in goeden voe-
dingstoestand werd geslacht (abattoir te Medan).
Macroscopisch onderzoek:
De uitvoergangen zijn sterk uitgezet en bevatten vele para-
sieten, de wand is verdikt. Het orgaan heeft een normale
grootte, de oppervlakte vertoont geen afwijkingen.
Het klierweefsel bevat een ronde, tumorachtige weefsel-
woekering met als grootsten diameter 8 m.m, de nieuw-
vorming is afgeplat bolvormig en scherp begrensd ten op-
zichte van de omgeving; zij is lichter van kleur en van weeke
consistentie. Verschillende tumorachtige knobbeltjes worden
gevonden te midden van het klierparenchym, lichter van
kleur dan de omgeving en scherp omschreven; de grootste
vertoont een doorsnede van ±: 3 m.m.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De waargenomen veranderingen aan de
uitvoergangen zijn dezelfde als die van geval 1; het beklee-
dende epitheel der groote uitvoergangen bevat zeer veel
bekercellen en plaatselijk vormt dit zelfs een aaneengesloten
geheel, bij voorkeur schijnen deze bekercellen voor te komen
in de epitheelplooien. In den wand der uitvoergangen treden
hier meer haardvormige ophoopingen van ontstekingscellen
op den voorgrond.
Klierweefsel: De veranderingen zijn slechts weinig verschil-
lend van geval 1. Opvallend in dit geval is wel de groote
rijkdom aan hyperplasiehaarden van exocrine klierweefsel.
Naast deze kleine, macroscopisch onzichtbare hyperplasie-
haardjes, komen ook grootere voor, macroscopisch zichtbaar
als kleine gezwelletjes, lichter van kleur, scherp omschreven
met een doorsnede van 3 m.m. Deze hyperplasiehaarden
bestaan uit meerdere centra, door bindweefselstrooken van
elkaar gescheiden. In het midden van een centrum zijn de
acini lang en smal, in radiaire richting gerangschikt, terwijl
zij aan de peripherie veel breeder zijn en een gebogen vorm
vertoonen. Vettige degeneratie der klierepitheelcellen in de
hyperplasiehaard komt voor. Overigens vertoont het dezelfde
eigenschappen als de kleine hyperplasiehaardjes.
Het aantal Langerhans'sehe eilandjes is minder wisselend
in de verschillende gedeelten van het pancreas dan bij de
vorige gevallen, terwijl het totale aantal waarschijnlijk wel
grooter is dan normaal; zelfs in eenige gedeelten worden
er wel 10 ä 14 stuks per gezichtsveld geteld (oculair 2,
obj. AA).
Bij de beoordeeling moet echter rekening gehouden worden
met het feit, dat het klierweefsel door de hyperplasiehaarden
en de tumor min of meer gecomprimeerd is.
De vorm is vaak gerekt, dit laatste vooral in klierweefsel,
waarop druk wordt uitgeoefend bijvoorbeeld door hyper-
plasiehaard of tumor. Groote, onregelmatige vormen der
Langerhans'sche eilandjes, door bindweefselsepta in afdeelin-
gen verdeeld, komen frequent voor, eveneens overgangen
tusschen endocrine- en exocrineweefsel.
Eenige Langerhans'sche eilandjes, door bindweefselsepta
in afdeelingen verdeeld, zijn in serie-coupes nader bestudeerd
met als resultaat, dat geen contact tusschen die afdeelingen
is aangetoond.
In de sterk veranderde klierkwabjes zijn de Langer-
hans'sche eilandjes min of meer atrophisch.
De bloedvaten zijn behoudens geringe stuwingsverschijn-
-ocr page 56-seien in de kleine venen, normaal. Het perivasculaire bind-
weefsel is in geringe mate vermeerderd.
Ten slotte volgt hier een beschrijving van de reeds macros-
copisch in het klierparenchym waargenomen nieuwvorming
ter grootte van ± 8 m.m. en van afgeplatten bolvorm. Deze
knobbel vertoont bij het microscopische onderzoek een uitge-
sproken organoide bouw. Het stroma bestaat uit een netwerk
van bindweefselfibrillen, waarin als regel capillaire bloed-
vaten gelegen zijn. Meestal bevatten de mazen van dit net-
werk behalve een capillair, slechts enkele fibrillen, doch
plaatselijk is het stroma tamelijk zwaar ontwikkeld. Tot de
onregelmatige breedte van het stroma draagt ongetwijfeld
bij de omstandigheid, dat hierin voorkomen acini van exocrine
klierweefsel, die in kleuring en zónekleuring geheel met het
gewone exocrine klierweefsel overeenkomen, behalve dat zij
meestal plat gedrukt, min of meer atrophisch, of zelfs ge-
degenereerd kunnen zijn. Ook enkele uitvoergangetjes,
Schaltstücke, en groote bloedvaten worden in het stroma
aangetroffen. Het eigenlijke parenchym bestaat uit een zwaar
netwerk van celstrengen, waarvan de kernen rond tot ovaal-
rond zijn, helder, met een fijn korrelige chromatine teekening,
en 1—2 kleine nucleolen. De kernen zijn betrekkelijk weinig
polymorph, hoewel de grootte onderling wel iets wisselt. Het
celprotoplasma is weinig kleurbaar en fijn korrehg; celgrenzen
zijn in het geheel niet te zien. Behalve de strengvormige bouw
van het parenchym en de slechte kleuring van het plasma
doet vooral het ontbreken van celgrenzen, aan een afkomstig
zijn van het endocrine klierweefsel denken. In de celstrengen
treden talrijke holten op, nu eens rond of ovaal van vorm,
dan weer tamelijk onregelmatig. De holten zijn leeg of be-
vatten een klein draderig stolsel, soms ook losgelaten cellen,
waarbij de begrenzende cellen niet zelden a.h.w. uitrafelen
naar de holte toe. Deze laatste beelden doen denken aan een
degeneratieve oorzaak voor het ontstaan der holten, en hier-
mede is in overeenstemming de waarneming, dat zelden of
nooit de cellen, die een holte omgeven, eenige aanwijzing van
rangschikking vertoonen, zelfs niet om de kleine ronde holte-
tjes. Hoezeer men bij oppervlakkig bekijken geneigd moge
zijn, om in deze vormsels een aanduiding van klierlumina te
zien, bij een nauwkeuriger onderzoek zijn hiervoor geen posi-
tieve aanwijzingen te vinden. Necrose komt in de celstrengen
niet voor; kerndeelingen ontmoet men hier en daar, hoewel
niet regelmatig. De afmetingen der celstrengen wisselen
tamelijk veel, nu eens ziet men afgeronde hoopen, dan weer
vrij slanke strengen. In het algemeen overheerschen de smal-
lere strengen aan de peripherie van de nieuwvorming, maar
ook zwaardere strengen ontbreken hier niet. Aan de peri-
pherie gaan de strengen meer evenwijdig aan de oppervlakte
verloopen; dezelfde rangschikking vertoont ook het klier-
weefsel in de omgeving en op de grens van de nieuwvor-
ming. Ongetwijfeld zijn groeiverschillen tusschen de nieuw-
vorming en het omgevende weefsel voor deze beelden aan-
sprakelijk, die^ neerkomen op een samendrukking van het
periphere weefsel van de nieuwvorming en van het om-
gevende normale klierweefsel, met als gevolg een min of
meer concentrische rangschikking van beide weefselsoorten.
Dit beteekent een expansieve groei, en deze is op grond van
het macroscopische beeld ook te verwachten. Intusschen valt
direct al op, dat van de volledige vorming van een bind-
weefselkapsel geen sprake is. Plaatselijk is wel een dun laagje
bindweefsel tusschen nieuwvorming en omgeving aanwezig,
doch juist door het plaatselijke karakter geeft dit meer den
indruk van samengedrukt praeëxisteerend bindweefsel te zijn.
De macroscopisch scherpe begrenzing bestaat microscopisch
niet, en aan de hand van serie-coupes heb ik getracht een
zoo volledig mogelijken indruk van dit grensgebied te krijgen.
In het algemeen is het omgevende weefsel flink samen-
gedrukt, waarbij complexen van acini veranderen in stren-
getjes van atrophische, eventueel gedegenereerde cellen,
waarbij Langerhans'sche eilandjes ook zeer gerekte vormen
aannemen. Tusschen deze atrophische acini dringen de cel-
strengen van de nieuwvorming in, en wel min of meer
aangepast aan de algemeene concentrische structuur van dit
gebied. Het resultaat is een min of meer zacht golvende op-
pen' i. e van de nieuwvorming, waarbij het intusschen geen
zeldzaamheid is, als men blijkbaar geïsoleerde strengen van
nieuwgevormd weefsel in de omgeving aantreft. Op grond
van deze bevindingen meen ik te mogen besluiten, dat deze
fibro-epitheliale nieuwvorming een groeiwijze vertoont, die
haar plaatst buiten het gebied der hyperplasieverschijnselen;
en dat men moet besluiten tot een autonome nieuwvorming
met geringe maligniteit. Wellicht is de graad van maligniteit
hier nog niet voldoende te beoordeelen, gezien de nog kleine
afmetingen van het gezwel, dat nog in ontwikkeling is. De
waargenomen resten van klierweefsel mogen m.i. niet als
aanwijzingen voor belangrijke infiltreerende groei worden
opgevat; hiertegen pleit het nog weinig infiltreeren op de grens
van den tumor. Wellicht geven zij wel aanwijzing in een
andere richting, n.1. dat deze nieuwvorming niet van enkele
cellen is uitgegaan, maar van een vrij groot weefselgebied.
Hoewel omtrent den oorsprong van dit gezwel geen zekere
gegevens zijn verkregen, mag toch op de punten van over-
eenkomst met endocrine klierweefsel worden gewezen; wil
men echter een ontstaan uit endocrine weefsel aannemen, dan
is de waarschijnlijk multicentrische oorsprong alleen te be-
grijpen, als men aanneemt dat de tumor uit verschillende
Langerhans'sche eilandjes is ontstaan.
GEVAL 5.
Pancreas van een 6-jarig Bengaalsch rund, dat in goeden
voedingstoestand werd geslacht (slachthuis te Medan).
Macroscopisch onderzoek:
Het pancreas bevat een groot aantal parasieten. De uit-
voergangen zijn uitgezet en bevatten vele parasieten: de wand
is verdikt. In het lumen der groote gangen vallen poliep-
achtige woekeringen van den wand op, die aan de basis smal,
aan den top verbreed zijn en vaak een lengte van wel 6 m.m.
vertoonen.
Het orgaan heeft een vrijwel normale grootte.
Overigens vertoonen de oppervlakte en de verschillende
sneevlakten weinig opvallende veranderingen, slechts in de
omgeving der uitvoergangen is het weefsel lichter van kleur,
harder van consistentie en vaak wat oedemateus.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De waargenomen veranderingen aan de
uitvoergangen zijn dezelfde als in geval I. De reeds macros-
copisch waargenomen papillaire woekeringen van den wand
der gangen bevatten in hun bindweefselstroma wijde capil-
lairen, die vaak aan den top sinueus uitgezet zijn. Als
bijzonderheid zij vermeld, dat in één gang de slijmklieren
plaatselijk sterk gewoekerd zijn, zoodat deze laag een door-
snede van ± 1 m.m. vertoont.
Onder het epitheel van de gangen komen bij dit geval vrij
veel kleine bloedinkjes voor. Het bekleedende epitheel, dat
plaatselijk vrij veel vetdruppeltjes bevat, wordt vaak atro-
phisch als gevolg van den druk door de parasieten veroor-
zaakt; in een gang, waarin zich vele parasieten bevinden, is
de hoogte van het epitheel op verschillende plaatsen gemeten
(meetoculair 2 Zeiss, obj. homog. immers. 1/7quot;). waarbij de
volgende resultaten zijn verkregen:
hoogte epitheel in een epitheelplooi. waarin zich geen para-
siet bevindt 13.5 micra, en in het gedeelte waar een parasiet
direct tegen het epitheel gelegen is 4 micra; vooral kan deze
atrophie sterk optreden op die plaatsen, waar de parasiet zich
door zijn zuignappen heeft vastgehecht en een gedeelte van
den wand, in den vorm van een knots, zich in den zuignap
bevindt.
Reeds in geval 1 is een optreden van oppervlakkige necrose
van de mucosa van den wand aangegeven, echter bij dit geval
is het necrotiseerende proces veel uitgebreider en dieper; een
duidelijke demarcatiezóne ontbreekt ook hier meestal; wel drin-
gen uitloopers uit het omliggende granulatieweefsel in deze
necrotische massa. In dit necrotische weefsel en in het aan-
grenzende bindweefsel liggen verschillende parasieteneieren
verspreid tusschen ontstekingscellen en vaak gephagocyteerd
door reuzencellen van het type „Fremdkörperriesenzellequot;. De
mucosa van den wand kan zoo uitgebreid necrotisch zijn, dat
van een eigenlijke uitvoergang weinig overblijft; hierdoor ont-
staat bij een doorsnede een eigenaardig beeld n.1. een ontste-
kingshaard met in het centrum een onregelmatige holte slechts
voor een gedeelte gevuld met parasieteneieren, reuzencellen,
ontstekingscellen, uitloopers van granulatieweefsel, alles gele-
gen te midden van een losse, necrotische massa en aan de
peripherie omgeven door een breeden wal van ontstekings-
cellen. Dit proces kan zich ook meer beperken tot gedeelten
van gangen bijvoorbeeld crypten; zoo'n haard heeft dezelfde
bouw, alleen het centrum staat nu in zichtbaar contact met het
lumen van de gang en zelfs kunnen parasieten wel voor een
gedeelte tot in de holte van den haard doordringen.
De reeds genoemde reuzencellen zijn van zeer verschillende
grootte, met een wisselend aantal kernen, gelegen aan de
peripherie van de cel. Soms zijn deze cellen gelegen tegen het
parasietenei. terwijl de cel op die plaats een indeuking ver-
toont; een groot aantal van deze cellen bevatten parasieten-
eieren in hun protoplasma, zelfs heeft een reuzencel van een
grootte van 100 micra een 3-tal eieren gephagocyteerd; de
kernen vertoonen pycnotische veranderingen. De mogelijkheid
is niet uitgesloten, dat het niet één. maar meerdere reuzen-
cellen zijn, die dicht bijeenliggen, terwijl de grenzen der cellen
onzichtbaar zijn.
Klierweefsel: In hoofdzaak komen de veranderingen weer
overeen met die van geval 1; hyperplasiehaardjes komen
slechts in een klein aantal voor. Er treden hier ook regene-
ratieverschijnselen op met min of meer haardvormig karakter,
die blijkbaar meer op een vergrooting dan op een vermeer-
dering der kliercellen berusten; de overgang naar normale
kliercellen kan geleidelijk gaan, of er ontstaat een scherp
begrensde haard met drukverschijnselen op het omgevende
klierweefsel. Een geringe woekering der Schaltstücke treedt
voornamelijk op in min of meer afgesnoerde kwabjesgedeel-
ten. De buisjes hebben in tegenstelling met normale Schalt-
stücke een gekronkeld verloop; zij kunnen met normale, recht-
loopende Schaltstücke in verbinding staan. Men ziet de woe-
kering van Schaltstücke het duidelijkst optreden in klier-
kwabjes in de omgeving van, en blijkbaar behoorende bij,
sterk veranderde uitvoergangen. Wanneer de bovenbeschreven
necrosegebieden in uitvoergangen voorkomen, vertoonen de
Schaltstücke 'sterke secreetstuwing, als gevolg waarvan een
snel verval van de kliercellen der acini, en een woekering van
de buisjes optreden. De kwabjes bevatten dan in korten tijd
uitsluitend verwijde en veelal gekronkeld verloopende buisjes
(Schaltstücke en intralobulaire gangetjes) gescheiden door
een vermeerderd bindweefsel, waarnaast infiltratie met chro-
nische ontstekingscellen, diffuus of meer haardvormig aan-
wezig kunnen zijn.
Bij uitzondering komen in het klierparenchym kleine
bloedinkjes voor.
Het aantal Langerhans'sche eilandjes is wel wisselend in de
verschillende gedeelten van het pancreas, echter het totale
aantal is in geen geval verminderd, eer vermeerderd. Groote,
onregelmatige vormen met bindweefselsepta komen wel voor.
Overgangsbeelden tusschen endocrine- en exocrine weefsel
zijn niet zeldzaam.
De bloedvaten vertoonen ook weer dezelfde verschijnselen
van geringe hyperaemie en perivasculaire bindweefselnieuw-
vorming.
Om de uitvoergangen met necrose is een matig oedeem te
vinden; soms is dit duidelijk in het intralobulaire bindweefsel.
GEVAL 6.
Pancreas van een 33^-jarig Bengaalsch rund, dat in een
slechten voedingstoestand werd geslacht (slachthuis te
Medan).
Macroscopisch onderzoek:
Het pancreas bevat een matig aantal parasieten. De uit-
voergangen zijn uitgezet en bevatten parasieten; de wand is
slechts weinig verdikt.
Overigens vertoonen de oppervlakte en de verschillende
sneevlakten geen opvallende veranderingen. Het orgaan heeft
een normale grootte.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De waargenomen veranderingen aan de
uitvoergangen zijn dezelfde als die van geval 1; in verband
met het kleine aantal parasieten zijn zij minder hevig. Ver-
meldenswaard is de onregelmatige dikte van den wand en
de zeer onregelmatige woekering der slijmklieren, waardoor
de wand op de eene plaats meer dan 10 maal zoo zwaar is
als op een andere plaats.
Het bekleedende epitheel der groote uitvoergangen bevat
zeer veel bekercellen, zoodat het zelfs over een groote uitge-
strektheid slechts uit die cellen bestaat. De muscularis kan
veelal als normaal beschouwd worden.
Klierweefsel: Ook hiervan zijn de veranderingen slechts
gradueel verschillend met die van geval 1.
Te midden van het klierparenchym (ook wel in den wand
der uitvoergangen) komen meer follikelachtige ophoopingen
van lymphocyten voor, van min of meer scherpe begrenzing;
de aanwezigheid van mitosen, van groote phagocytaire cellen,
in wier protopiasma zich gephagocyteerd materiaal bevindt en
een netwerk van fijne, collagene fibrillen geven te samen het
beeld van een volledig ontwikkelde lymphfollikel.
Het aantal Langerhans'sche eilandjes is wel wat wisselend
in de verschillende deelen van het pancreas, echter het totale
aantal is waarschijnlijk grooter dan normaal. Groote, onregel-
matige vormen met bindweefselsepta komen eveneens vrij
frequent voor en ook overgangsbeelden tusschen endocrine-
en exocrine weefsel zijn zichtbaar. Hierbij zij opgemerkt, dat
bij de aanwezigheid van een slechts gering verval van klier-
weefsel en de afwezigheid van regeneratieverschijnselen van
het exocrine weefsel, toch het optreden van vrij veel groote,
onregelmatige vormen van Langerhans'sche eilandjes gecon-
stateerd kan worden.
De veranderingen der bloedvaten geven geen aanleiding tot
nieuwe gezichtspunten.
GEVAL 7.
Pancreas van een 15-jarig Bengaalsch rund, dat in slechten
voedingstoestand werd geslacht (slachthuis te Medan).
Macroscopisch onderzoek:
Het pancreas bevat een groot aantal parasieten. De uitvoer-
gangen zijn uitgezet en bevatten parasieten; de wand is ver-
dikt. De oppervlakte is normaal. De verschillende sneevlakten
vertoonen eenige afwijkingen n.1. te midden van het klier-
parenchym worden tumorachtige knobbels gevonden, scherp
omschreven, lichter van kleur dan de omgeving en van weeke
consistentie, de grootste diameter bedraagt 5 m.m.
Het orgaan is kleiner dan normaal.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De waargenomen veranderingen aan de
uitvoergangen zijn dezelfde als die van geval 1.
Voor het eerst zien wij in dit geval woekeringen van het
bekleedende epitheel optreden, waarbij men een plaatselijk
meerlagig worden van het epitheel kan constateeren; zij steken
als papillen in het lumen der gangen uit. Deze papillen be-
staan soms bijna geheel uit epitheelcellen en kunnen de
volgende maten vertoonen: hoogte 100 micra bij een breedte
van 50 micra; in andere gevallen is het bindweefselstroma vrij
belangrijk en het epitheel slechts aan den top meerlagig.
In den wand der gangen komen haardvormige ophoopingen
van ontstekingscellen frequent voor.
Bij dit geval worden ook weer gevonden, de reeds bij geval
1 beschreven eigenaardige lichaampjes in de propria mucosae
van sommige uitvoergangen. Het aantal dezer lichaampjes is
hier grooter dan bij geval 1; voor vorm en bouw zij naar dit
geval verwezen. Behalve de daar gebruikte reacties, heb ik
hier nog onderzocht op de aanwezigheid van vet (Sudan III),
steeds met een negatief resultaat. Kalk is door de reactie van
Kossa (zilvernitraat) aangetoond, het blijkt aan de peripherie
als een laagje, en in het centrum als fijne, zwarte balkjes aan-
wezig te zijn. Overigens wijzen de eigenschappen soms in de
richting van bindweefselhyaline, maar vaker in de richting
van amyloïd (duidelijke metachromasie met gentiaanviolet-
kleuring).
Klierweefsel: De veranderingen zijn in het algemeen slechts
weinig verschillend met die van geval 1.
Kleine hyperplasiehaardjes komen meermalen voor; de
reeds macroscopisch gevonden tumorachtige knobbeltjes blij-
ken hyperplasiehaarden te zijn, die in bouw geen afwijkingen
vertoonen met de reeds beschrevene haarden.
In het klierparenchym treden hier ontstekingshaardjes op,
in een vorm, die bij de voorafgaande gevallen niet is gevon-
den. Zij bestaan uit een ophooping van chronische ontste-
kingscellen, waaronder eosinophile cellen, soms in een groot
aantal. Ook „Fremdkörperriesenzellenquot; komen voor, tevens
resten van parasieteneieren. In één haard is het aan de hand
van serie-coupes gelukt een ei van Schistosomum spindalis
Montgomery aan te toonen (het ei is bruin van kleur, met
breed middenstuk en twee smallere einden; het eene is stomp,
het andere doornvormig; de afmetingen zijn 230 X 52 micra).
In sommige haardjes is het infiltraat door een granulatie-
weefsel vervangen. Het omgevende klierweefsel is min of
meer samengedrukt, bevat meer bindweefsel en wat ontste-
kingscellen. Met de distomatose hebben deze haardjes dus
niets uit te staan. Men heeft hier een bijzonder duidelijk voor-
beeld van de moeilijkheden, die men bij de beoordeeling van
de afwijkingen door een bepaalde parasiet veroorzaakt, ont-
moet bij dieren in de tropen, die zoo veelvuldig gastheer van
verschillende parasieten zijn.
Het aantal Langerhans'sche eilandjes is vrij groot, zij wijken
in bouw of vorm niet af van de vorige gevallen.
De veranderingen aan de bloedvaten en de geringe circu-
latie-stoornissen zijn ongeveer gelijk aan de reeds beschreven
gevallen.
GEVAL 8.
Pancreas van een 7-jarig Bengaalsch rund, dat in goeden
voedingstoestand werd geslacht (slachthuis te Medan).
Macroscopisch onderzoek:
Het pancreas bevat een vrij groot aantal parasieten. De
uitvoergangen zijn uitgezet en bevatten parasieten; de wand
is verdikt.
Overigens vertoonen de oppervlakte en de verschillende
sneevlakten geen opvallende veranderingen.
Het orgaan heeft een normale grootte.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De waargenomen veranderingen aan de
uitvoergangen zijn slechts gradueel verschillend van geval 1.
Het bekleedende epitheel bevat zeer veel bekercellen en plaat-
selijk vormen deze een aaneengesloten geheel. Opvallend is
de sterke plooiïng van de mucosa, die vaak het uiterlijk van
poliepachtige woekeringen met verbreeden top vertoonen; deze
plooien bevatten veelal cysteus uitgezette slijmklieren in hun
bindweefselstroma, vooral in het topgedeelte. De slijmklieren
zijn sterk gewoekerd, lagen gewoekerde slijmklieren van
1 m.m. dikte zijn in de groote gangen niet zeldzaam.
Klierweefsel: Ook hiervan zijn de veranderingen slechts
gradueel verschillend van geval 1.
Hyperplasiehaardjes zijn bij dit geval niet geconstateerd.
Het intralobulaire bindweefsel kan vrij sterk gewoekerd, en
cellig geïnfiltreerd zijn.
Het aantal Langerhans'sche eilandjes is wisselend in de
verschillende gedeelten van het pancreas; waarschijnlijk is het
totale aantal wat grooter dan normaal.
De Langerhans'sche eilandjes komen in grootte en vormen
overeen met de voorgaande gevallen; hiervoor past dus ook
de opmerking gemaakt bij geval 6, dat zij meer onregelmatig-
heid vertoonen dan het exocrine klierweefsel.
De bloedvaten vertoonen naast stuwingsverschijnselen in
de kleine venen, geen bijzondere afwijkingen.
Het perivasculaire bindweefsel is plaatselijk vrij sterk ver-
meerderd, en bovendien cellig geïnfiltreerd.
Oedemen treden in geringe mate in het inter- en intralobu-
laire bindweefsel op.
GEVAL 9.
Pancreas van een Bengaalsch kalf, oud 8 maanden, dat in
goeden voedingstoestand werd geslacht (slachthuis te
Medan).
Macroscopisch onderzoek:
Het pancreas bevat een matig aantal parasieten. De uit-
voergangen zijn uitgezet door de aanwezige parasieten; de
wand is verdikt.
Overigens vertoonen de oppervlakte en de verschillende
sneevlakten geen opvallende veranderingen. Het orgaan heeft
een vrijwel normale grootte.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De waargenomen veranderingen aan de
uitvoergangen zijn dezelfde als die van geval 1.
De groote uitvoergangen bevatten vele bekercellen, deze
vormen plaatselijk een aaneengesloten bekleeding. In den
wand der uitvoergangen treden hier haardvormige ophoopin-
gen van ontstekingscellen op den voorgrond. Vermeld zij het
vrij frequent voorkomen van eosinophile cellen. Meerdere
gangen vertoonen een onregelmatig verkleind, tot spleet-
vortDig lumen met vorming van vertakte epitheelplooien in den
wand, wat waarschijnlijk op een tot rust komen van het ont-
stekingsproces c.q. een vermindering van het aantal para-
sieten wijst; deze bevinding is wel opvallend gezien de
leeftijd van het dier.
Het aantal elastische vezelen is in den wand der gangen
sterk verminderd, zoodat zelfs op sommige plaatsen slechts
enkele elastische fibrillen aanwezig zijn.
Afwijkend voor dit geval is het frequent voorkomen van
distomen in talrijke kleine uitvoergangen.
Klierweefsel: De veranderingen komen in groote trekken
overeen met geval 1; verschijnselen van geringe secreet-
stuwing zijn in dit geval uitgebreider aanwezig dan gewoon-
lijk, wat vermoedelijk een gevolg is van het vrij groote aantal
kleine uitvoergangen, waarin parasieten gedrongen zijn.
Woekering van centro-acinaire cellen-Schaltstücke wordt
slechts op enkele plaatsen gevonden, echter is door mij een
vorming van op Schaltstück-gelijkende buizen in de gedegene-
reerde acini niet waargenomen.
Het interlobulaire bindweefsel is plaatselijk sterk vermeer-
derd en cellig geïnfiltreerd, waarbij vaak het groote aantal
eosinophile cellen opvalt. Het bindweefsel is vaak meer diffuus
in het klierweefsel verspreid dan in andere gevallen. Het
aantal haardvormige ophoopingen van ontstekingscellen gele-
gen in het klierparenchym is grooter dan gewoonlijk.
Hyperplasiehaardjes zijn niet gevonden.
Het aantal Langerhans'sche eilandjes lijkt niet vermeerderd
en kan wel als normaal beschouwd worden. De vorm is veelal
rond of ovaal. Groote, onregelmatige vormen met bindweefsel-
septa zijn zeldzaam, overgangsbeelden tusschen het endocrine-
en het exocrine weefsel treden hier minder op den voorgrond.
In de sterk veranderde kwabjes zijn vele Langerhans'sche
eilandjes min of meer atrophisch; soms zijn zij door een dikker
bindweefselkapseltje omgeven; uitloopers van jong bindweef-
sel afkomstig van dit kapseltje kunnen in het Langerhans'sche
eilandje doordringen; soms is alleen het bindweefsel om de
capillairen verzwaard. Slechts in één Langerhans'sch eilandje
is de bindweefselnieuwvorming diffuus, waarbij alle cellen
door fibrillen omsponnen worden, en tengevolge daarvan dui-
delijke degeneratieve verschijnselen vertoonen. Zelden treden
in de atrophische Langerhans'sche eilandjes onregelmatige
holten op (fixatie?).
De veranderingen der bloedvaten zijn vrijwel gelijk aan die
der vorige gevallen.
Dit geval wijkt af door een sterker verandering der inter-
lobulaire gangen, met als gevolg uitgebreider parenchym-
veranderingen, terwijl regeneratieverschijnselen bij dit jonge
dier ontbreken.
GEVAL 10.
Pancreas van een 6-jarig Bengaalsch rund, dat in goeden
voedingstoestand werd geslacht (slachthuis te Medan).
Macroscopisch onderzoek:
Het pancreas bevat een groot aantal parasieten. De uitvoer-
gangen zijn uitgezet en bevatten parasieten; de wand is ver-
dikt. Vermeld zij, dat één gang plaatselijk een korrelige, licht-
grijze massa met gedeeltelijk vervallen parasieten bevat.
Overigens vertoonen de oppervlakte en de verschillende
sneevlakten geen bijzondere veranderingen.
Het orgaan is waarschijnlijk een weinig verkleind.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De waargenomen veranderingen aan de
uitvoergangen zijn dezelfde als die van geval 1.
Op verschillende plaatsen treedt in den wand van de uit-
voergangen een oppervlakkige necrose op, niet zelden met een
belangrijke uitbreiding; een duidelijke demarcatiezóne ont-
breekt; wel dringen vaak fibroblasten uit het omliggende
weefsel in deze necrotische massa door.
Het is mij niet gelukt bij microscopisch onderzoek bacteriën
in deze necrotische gebieden aan te toonen.
Klierweefsel: Ook hiervan zijn de veranderingen slechts
gradueel verschillend van die van geval 1.
De degeneratie van de klierkwabjes in de omgeving van
uitvoergangen is vrij belangrijk. Daarnaast komen in deze
gebieden ook een sterke woekering der centro-acinaire cellen,
Schaltstücke, en secreetstuwing voor. Deze laatste treedt
vooral op in de omgeving van uitvoergangen met necrose.
Bij dit geval zijn ook weer haarden met distomeneieren ge-
vonden; zij zijn blijkbaar ouder en vertoonen het beeld van
bindweefselhaardjes met een matige infiltratie met ontste-
kingscellen.
Hyperplasiehaardjes van het exocrine klierweefsel zijn in
dit geval niet gevonden.
Het aantal Langerhans'sche eilandjes is in de verschillende
gedeelten van het pancreas wisselend, echter is het totale
aantal waarschijnlijk grooter dan normaal. Overgangsbeelden
tusschen het endocrine- en het exocrine klierweefsel komen
veelvuldig voor.
De grootte der eilandjes loopt nogal uiteen, men vindt ook
hier weer onregelmatige groote eilandjes, zooals reeds bij
vorige gevallen beschreven zijn.
De veranderingen der bloedvaten wijken niet van de be-
kende beelden af.
GEVAL 11.
Pancreas van een 4^-jarig Bengaalsch rund, dat in goeden
voedingstoestand werd geslacht (slachthuis te Medan).
Macroscopisch onderzoek:
Het pancreas bevat een vrij groot aantal parasieten. De uit-
voergangen zijn uitgezet en bevatten parasieten; de wand is
verdikt. De mucosa der groote en middelgroote uitvoergangen
bevat zeer talrijke kleine woekeringen, alsof zij met zand-
korrels bestoven is.
Overigens vertoonen de oppervlakte en de verschillende
sneevlakten geen opvallende veranderingen, wel is veel vet
tusschen de kherkwabjes zichtbaar (mesting). Het orgaan
heeft een normale grootte.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De waargenomen veranderingen aan de uit-
voergangen zijn dezelfde als die van geval 1. De bindweefsel-
nieuwvorming, die om de gangen optreedt, is bij het meeren-
deel zeer belangrijk.
Het aantal elastische vezelen is in den wand der groote
uitvoergangen zeer gering, zoodat wel van een sterke vermin-
dering moet worden gesproken.
Klierweefsel: Naast de bekende veranderingen van het
klierweefsel treft men hier plaatsen aan, waar verschillende
ontstoken uitvoergangen betrekkelijk dicht bijeenliggen. Als
gevolg van h^t in de omgeving uitstralende bindweefsel
kunnen klierkwabjes tusschen deze gangen gelegen, geheel
met bindweefsel doorgroeid worden, waarbij het klierweefsel
totaal ten gronde gaat.
Het aantal hyperplasiehaardjes in dit pancreas is gering.
Het aantal Langerhans'sche eilandjes is zeer wisselend in
de verschillende gedeelten van het pancreas, waarschijnlijk is
het totale aantal veel grooter dan normaal. De grootte loopt
sterk uiteen, zeer vele groote, onregelmatige Langerhans'sche
eilandjes komen voor. Vele eilandjes vertoonen overgangs-
beelden tusschen het endocrine- en het exocrine weefsel.
In de sterk veranderde klierkwabjes zijn de Langerhans'sche
eilandjes alle min of meer atrophisch.
De bloedvaten vertoonen de bekende, geringe afwijkingen.
-ocr page 72-Pancreas van een 7-jarig Atjeh-rund, dat in goeden voe-
dingstoestand geslacht werd (slachthuis te Medan).
Macroscopisch onderzoek:
Het pancreas bevat een zeer groot aantal parasieten. Het
meerendeel der gangen vertoont een uitgezet lumen, dat vele
parasieten bevat, en een verdikten wand. Plaatselijk treffen
wij oppervlakkig gelegen sterk uitgezette, blindeindigende
gangen aan, met een gladden, zeer dunnen wand; deze
gangen bevatten zeer veel parasieten. Vaak komen in het
verlengde van deze gangen cysten voor, wier wand gelijk is
aan die der sterk uitgezette gangen en als inhoud bevatten
zij parasieten en een helder secreet; een zichtbaar contact tus-
schen gang en cyste ontbreekt. Aan de peripherie van het
orgaan, bevindt zich te midden van bindweefsel een wijde,
bhndeindigende buis, waarvan de doorsnede 1 c.m. bedraagt,
en die der sterk geplooiden wand ± 1,5 m.m.; in deze buis
zijn geen parasieten aanwezig, slechts helder slijm.
Een klierkwabje gelegen aan de oppervlakte van het
orgaan, valt op door zijn grootte en zijn knobbelig uiterlijk;
op doorsnede blijkt het een tumorachtig knobbeltje te bevat-
ten, scherp omschreven en licht van kleur, waarbij het normale
klierweefsel dit knobbeltje gedeeltelijk als een schil omvat; de
maten van dit gezwelletje bedragen 8X6 m.m.
Overigens worden geen afwijkende bevindingen geconsta-
teerd.
Het orgaan heeft een vrij normale grootte.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De gangen, die macroscopisch overeen-
komen met die van geval 1, vertoonen ook microscopisch
gelijke afwijkingen; slechts zij opgemerkt, dat de slijmklieren
in den wand in aantal veelal verminderd zijn en de muscularis
eveneens vrij sterk atrophisch is. De reeds macroscopisch
waargenomen buis, wier sterk geplooide wand een doorsnede
van ± 1,5 m.m. vertoont, geeft microscopisch den bouw van
een sterk veranderde gang weer. Het bekleedende epitheel
bestaat slechts uit bekercellen, de slijmklieren zijn sterk ge-
woekerd. Opvallend is het groote aantal eosinophile cellen,
die hier voorkomen tusschen de bekercellen, de epitheelcellen
der slijmklieren en in het bindweefsel. Deze eosinophile cellen
bevatten veelal één, soms twee, donkergekleurde, ronde of
ovaalronde kernen, vaak wat excentrisch gelegen, het proto-
plasma bevat vele, kleine, regelmatig verdeelde, roode gra-
nula. De vorm van deze cel is vaak ovaal, soms meer onregel-
matig en de grootte van de cel is wisselend, soms wel
20 micra.
De gangen, wier lumen cysteus uitgezet is, vertoonen een
zeer dunnen, niet geplooiden wand; zelfs bij gangen, met een
lumen van 6 m.m. doorsnede, is de wand slechts 65 micra dik
en plaatselijk zelfs nog dunner. Het bekleedende epitheel is
als gevolg van den druk der parasieten plaatselijk sterk atro-
phisch en het bestaat soms weer grootendeels uit bekercellen.
De slijmklieren zijn in aantal sterk verminderd of geheel
afwezig; de muscularis is sterk atrophisch en de bindweefsel-
nieuwvorming treedt slechts in geringe mate op.
In enkele gangen worden uitsluitend vervallen parasieten
aangetroffen.
Klierweefsel: De veranderingen zijn slechts gradueel ver-
schillend met die van geval 1. Plaatselijk kunnen de verschijn-
selen van secreetstuwing wat meer op den voorgrond treden,
echter voor sterk uitgesproken verschijnselen van secreet-
stuwing, zooals dit bij vervallen gangen het geval is, is hier
geen sprake.
Het klierparenchym, gelegen om cysteus uitgezette uitvoer-
-ocr page 74-gangen, vertoont alle verschijnselen van drukatrophie, soms
zien wij hierbij vacuolen optreden in de centrale zóne van de
kliercellen der acini.
Het aantal hyperplasiehaarden bij dit geval is opmerkelijk
groot, zoowel kleine als groote komen voor; zij vertoonen in
bouw slechts geringe afwijkingen met de vorige gevallen.
Slechts één hyperplasiehaard, macroscopisch nauwelijks zicht-
baar (grootte ± 1 m.m.) scherp omschreven, lichter van
kleur, is blijkbaar in hoofdzaak een gevolg van de vergrooting
der kliercellen; de zónekleuring ontbreekt, veelal is geen lumen
in de acini zichtbaar; deze kliercellen zijn rijk aan vetdruppel-
tjes. De overige eigenschappen komen overeen met die der
vorige gevallen.
Vermeld zij het voorkomen van een normaal gevormd Lan-
gerhans'sch eilandje in de groote hyperplasiehaard, macros-
copisch waargenomen als een scherp omschreven tumorachtig
gezwelletje met de volgende afmetingen: 8X6 m.m.; deze
hyperplasiehaard is in bouw gelijk aan de reeds beschreven
andere groote hyperplasiehaarden.
Het aantal Langerhans'sche eilandjes is wat wisselend in
de verschillende gedeelten van het pancreas en bedraagt per
gezichtsveld wel hetzelfde aantal als bij geval 4, of hier echter
van een totale vermeerdering gesproken kan worden, is
moeilijk te beslissen, waarschijnlijk echter is hier wel een ver-
meerdering aanwezig. Groote, onregelmatige vormen, vaak
met bindweefselsepta komen frequent voor, eveneens over-
gangsbeelden tusschen endocrine- en exocrine weefsel, waarbij
zelfs wel kliercellen der acini in het midden van een Langer-
hans'sch eilandje gevonden kunnen worden.
De bloedvaten vertoonen geen andere afwijkingen dan in
de vorige gevallen reeds zijn vermeld.
Pancreas van een 8-jarig Bengaalsch rund, dat in goeden
voedingstoestand werd geslacht (slachthuis te Medan).
Macroscopisch onderzoek:
Het pancreas bevat een vrij groot aantal parasieten. De
uitvoergangen zijn meest uitgezet en bevatten parasieten, de
wand is vaak sterk verdikt.
Aan de oppervlakte van het orgaan treffen wij plaatselijk
sterk uitgezette gangen aan, met een dunnen, gladden wand,
die zeer veel parasieten bevatten; in het verlengde van deze
gangen liggen vaak eenige cysten, wier wand geheel overeen-
komt met dien der uitgezette gangen; de grootte der cysten
bedraagt ±8X6 m.m., en als inhoud bevatten deze ook
parasieten en een helder secreet; een zichtbare verbinding van
cyste met uitvoergang ontbreekt.
Overigens vertoonen de oppervlakte en de verschillende
sneevlakten, behalve een rijkdom aan vetweefsel, geen op-
vallende veranderingen. Het orgaan is hoogstwaarschijnlijk
verkleind.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De waargenomen veranderingen aan de
uitvoergangen vertoonen eenige verschillen met die van
geval 1; een vermindering van het aantal slijmklieren in den
wand der gangen komt frequent voor. Het optreden van
necrose in den wand der gangen is niet zeldzaam, en evenals
bij geval 5 zijn ook hier geheele gangen of gedeelten van
gangen vervallen, waardoor weder ontstekingshaardjes met
distomumeieren in het lumen, in den wand, of in klierkwabjes
van de omgeving voorkomen. Microscopisch kunnen ook hier
geen bacteriën in de haarden aangetoond worden. De reeds
macroscopisch waargenomen cyste blijkt van de uitvoergang
slechts gescheiden te zijn door een dun bindweefsellaagje, rijk
aan cellen (granulatieweefsel).
Klierweefsel: Ook hiervan zijn eenige afwijkingen van de
bekende veranderingen aanwezig; hyperplasiehaardjes zijn
niet gevonden. De verschijnselen van secreetstuwing treden
hier als gevolg van necrose in de gangen zeer op den voor-
grond en geven aanleiding tot uitgebreid verval van klier-
weefsel. Het is opvallend, dat in sterk veranderd klierweefsel,
eilandjes van klieracini aangetroffen worden, waarvan de
acini nog weinig veranderingen vertoonen. Om de sterk uit-
gezette gangen treffen wij weder verschijnselen van druk-
atrophie van het klierweefsel aan.
Het aantal Langerhans'sche eilandjes is wel wisselend in
de verschillende deelen van het pancreas; het totale aantal is
waarschijnlijk grooter dan normaal.
De Langerhans'sche eilandjes komen in grootte en vorm
overeen met die der andere gevallen, dus de opmerking ge-
maakt bij geval 8 geldt ook voor dit geval.
De eilandjes gelegen in de door secreetstuwing sterk ver-
anderde kwabjes zijn alle min of meer atrophisch; vaak treden
geringe degeneratieve veranderingen (kernpycnose) op.
De bloedvaten vertoonen dezelfde veranderingen als in vori-
ge gevallen. Oedemen treden in geringe mate op om de sterk
veranderde gangen en vooral in het intralobulaire bindweefsel.
GEVAL 14.
Pancreas van een gestorven, volwassen zebu van een der
ondernemingen der Deli-Maatschappij; bij de obductie van
dit dier werd als toevallige bevinding pancreasdistomatose
waargenomen.
Macroscopisch onderzoek:
Het aantal parasieten van dit geval is vrij groot. Het pan-
-ocr page 77-creas is weinig vergroot. De uitvoergangen zijn uitgezet en
bevatten parasieten; de wand is verdikt. Overigens vertoonen
de oppervlakte en de verschillende sneevlakten geen opval-
lende veranderingen.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De veranderingen aan de uitvoergangen
zijn ongeveer dezelfde als die van geval 1; echter bij het mee-
rendeel der gangen is een vermindering van het aantal slijm-
klieren waargenomen. De bindweefselnieuwvorming bij vele
gangen is zeer sterk en zelfs kunnen eenige dicht bijeen-
gelegen gangen een meer diffuse verspreiding van bindweefsel
in tusschengelegen klierkwabjes veroorzaken.
Klierweefsel: De afwijkingen zijn slechts gradueel verschil-
lend van geval 1. Slechts enkele kleine hyperplasiehaardjes
zijn bij dit geval geconstateerd. Geringe verschijnselen van
secreetstuwing treden om de gangen op. Het aantal Langer-
hans'sche eilandjes is wisselend in de verschillende deelen
van het pancreas; echter lijkt het totale aantal niet of slechts
gering vermeerderd. Groote, onregelmatige vormen komen
minder voor dan bij andere gevallen, evenals overgangs-
beelden tusschen het endocrine- en het exocrine weefsel.
Bloedvaten: Evenals bij geval 1 worden ook hier in eenige
kleine venen parasieten (schistosomum) gevonden, terwijl aan
den wand der venen geen belangrijke afwijkingen worden ge-
constateerd; vrij sterke stuwingsverschijnselen in de kleine
venen en capillairen vallen op.
Het perivasculaire bindweefsel is in enkele gedeelten vrij
sterk vermeerderd, dit bindweefsel straalt uit in het aangren-
zende klierparenchym en geeft aanleiding tot degeneratie der
klieracini, zooals om de uitvoergangen wordt gevonden.
Pancreas van een gestorven, volwassen zebu van een der
ondernemingen der Deli-Maatschappij; bij de obductie van
dit dier werd als toevallige bevinding pancreasdistomatose
geconstateerd.
Macroscopisch onderzoek:
Een matig aantal parasieten worden bij dit geval gevonden.
De uitvoergangen zijn iets uitgezet en bevatten parasieten; de
wand is verdikt. Overigens vertoonen de oppervlakte en de
verschillende sneevlakten geen opvallende veranderingen.
Het orgaan vertoont een normale grootte.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: Aan de uitvoergangen worden de gewone
afwijkingen gevonden; het aantal slijmklieren is bij dit geval
normaal of verminderd, bij uitzondering plaatselijk vermeer-
derd. Opvallend is de groote bloedrijkdom van den wand van
verschillende gangen.
Klierweefsel: De beelden komen met reeds herhaaldelijk
besproken veranderingen overeen; afsnoering van gedeelten
van klierkwabjes is vaak waar te nemen, waarbij slechts
weinig fibrillen tusschen de acini doordringen.
In het interlobulaire bindweefsel komen hier en daar ont-
stekingshaarden van een afwijkend karakter voor. In het
centrum ziet men onregelmatige, structuurlooze balken, die
met van Gieson roodgekleurd worden (parasietenresten, bind-
weefselhyaline ?); in de omgeving komen reuzencellen van
het Fremdkörpertype voor. Hieromheen bevindt zich een
zóne van vaatrijk granulatieweefsel met veel ontstekingscellen;
dit weefsel is soms oedemateus.
Bij onderzoek van serie-coupes komen geen nieuwe ge-
-ocr page 79-zichtspunten aan het licht. De aanwezigheid van een knobbe-
lige intimaverdikking in een vene in de nabijheid van een
dergelijke haard, zou op schistosomen als oorzaak kunnen
wijzen, intusschen bestaat geen enkele zekerheid in deze
richting. Wel kan worden aangenomen, dat deze haarden
geen verband houden met distomatose, aangezien ik deze
parasiet nooit buiten de uitvoergangen heb aangetroffen.
Hyperplasiehaardjes komen in het klierweefsel wel voor;
het aantal Langerhans'sche eilandjes lijkt vergroot. Zij ver-
toonen herhaaldelijk groote, onregelmatige vormen; overgan-
gen tusschen het endocrine- en het exocrine weefsel zijn even-
eens aanwezig.
De bloedvaten vertoonen geen nieuwe afwijkingen.
GEVAL 16.
Pancreas van een gestorven, volwassen zebu van een der
ondernemingen der Deli-Maatschappij; bij de obductie van
dit dier werd als toevallige bevinding pancreasdistomatose
geconstateerd.
Macroscopisch onderzoek:
Het aantal parasieten van dit geval is matig groot. De uit-
voergangen zijn wat uitgezet en bevatten parasieten; de wand
is verdikt. Overigens vertoonen de oppervlakte cn de ver-
schillende sneevlakten geen opvallende veranderingen.
Microscopisch onderzoek:
Uitvoergangen: De veranderingen der uitvoergangen zijn
weinig afwijkend van die van geval 1; in plaats van een ver-
meerdering van het aantal slijmklieren treedt meestal een ver-
mindering ervan op. Onder het bekleedende epitheel der
gangen vindt men af en toe kleine bloedingen.
Klierweefsel: De veranderingen zijn slechts gradueel ver-
schillend van die van geval 1. Duidelijke hyperplasiehaardjes
ontbreken.
Het aantal Langerhans'sche eilandjes kan als normaal
beschouwd worden. Groote, onregelmatige vormen komen
slechts weinig voor, en overgangsbeelden tusschen het endo-
crine- en het exocrine weefsel zijn slechts af en toe aanwezig.
De bloedvatveranderingen geven geen aanleiding tot een
nadere bespreking.
d. Samenvatting.
Uit de gegevens der 16 door mij onderzochte gevallen zal
ik nu een samenvattend geheel trachten op te bouwen van
de macroscopische- en microscopische veranderingen bij de
pancreasdistomatose van het rund. Ten einde niet in herhalin-
gen te vervallen, heb ik bij de beschrijving der afzonderlijke
gevallen mij niet in beschouwingen over de beteekenis, of het
eventueele verband van regelmatig voorkomende veranderin-
gen verdiept; voor zoover mogelijk, zullen deze hier bespro-
ken worden.
Van de macroscopische bevindingen interesseeren ons in
de eerste plaats het aantal en de zitplaats der distomen. Hoe-
wel natuurlijk, het aantal parasieten van geval tot geval
wisselt, is dit toch steeds vrij groot, en bedraagt bij een matige
infectie niet minder dan 50 exemplaren. Bij sterkere invasies
kunnen de uitvoergangen a.h.w. volgepropt zijn met distomen,
waarbij het geen zeldzaamheid is, dat op doorsneden van
middelgroote gangen 10—12 parasieten worden geteld.
Belangrijk lijkt mij de waarneming gedaan bij geval 9, waar
bij een kalf van 8 maanden, met uitgebreide veranderingen,
het aantal parasieten betrekkelijk klein is. Hoewel ook bij
andere gevallen wel schommelingen in de verhouding van het
aantal parasieten en de anatomische veranderingen zijn opge-
merkt, trekt dit bij geval 9 wel bijzonder de aandacht, omdat
hieruit de conclusie moet worden getrokken, dat in betrekkelijk
korten tijd (in verband met den jeugdigen leeftijd van het
dier) een belangrijk aantal parasieten kan verdwijnen. Uit de
ervaringen over den levensduur van distomen, zooals deze
vooral bij de leverdistomatose van den mensch bekend zijn,
zou men de mogelijkheid van een dergelijk kort durend para-
sitisme niet verwachten.
Als zitplaats voor Eurytrema pancreaticum heb ik uitslui-
tend de uitvoergangen gevonden, in mijn gevallen.
In verband met het aantal en de zitplaats der distomen is
dan ook de sterke uitzetting der uitvoergangen het meest op
den voorgrond tredende verschijnsel. Deze uitzetting berust
echter niet uitsluitend op de aanwezigheid der parasieten; zij
wordt daarnaast veroorzaakt door ophooping van een min of
meer veranderd secretum. ontstekingsproducten, parasieten-
eieren en detritus. Door plaatselijke ophooping van parasieten
ontstaan stuwingsverschijnselen in de centraal van de ver-
stopping gelegen ganggedeelten. Als gevolg hiervan is de
uitzetting der gangen in den regel ongelijkmatig, bovendien
treedt zij ook op in ganggedeelten, waarin het aantal para-
sieten geen aanleiding tot belangrijke uitzetting kan geven.
In het bijzonder is dit duidelijk waar te nemen in enkele
cyste-achtige vormsels, blijkbaar min of meer afgesnoerde
ganggedeelten, vaak met een dunnen wand; hierin vindt men
veel. en een vrijwel helder secretum en slechts weinig distomen.
Behalve de belangrijke uitzetting vertoonen de uitvoer-
gangen meestal een flinke verdikking van den wand; de
mucosa heeft een korrelig uiterlijk, en geeft vaak het beeld
alsof zij met zandkorrels bestrooid is. Zij kan met macrosco-
pisch zichtbare franje-achtige papillen bezet zijn. Het optre-
den van dunne wanden is waarschijnlijk grootendeels het
gevolg van uitzettingen op een tijdstip, waarop de chronische
ontsteking nog geen belangrijke uitbreiding heeft verkregen.
Niet alle uitvoergangen zijn echter uitgezet, wanneer zij
geen parasieten! bevatten kunnen zij weer samenvallen. Zij
vertoonen dan een ster- of spleetvormig lumen en kunnen als
kleine, grijze, niet-scherp begrensde haardjes tusschen de klier-
kwabjes worden opgemerkt (interlobulaire uitvoergangen).
Het klierweefsel vertoont voor het bloote oog slechts weinig
veranderingen. Behalve de bovengenoemde samengevallen
interlobulaire uitvoergangen vindt men in het parenchym
kleine, scherp omschreven, grijze haardjes van eenigszins
gezwelachtig uiterlijk, en met een steviger consistentie dan
het omgevende weefsel; bovendien nog kleine, lichte haardjes
(hyperplasiën). De grootte van het pancreas vertoont in mijn
gevallen geen belangrijke afwijkingen; een geringe schrom-
peling kan in oude gevallen optreden, dit geeft geen aanlei-
ding tot bijzondere opmerkingen.
Wel moet even de aandacht worden gevestigd op een ma-
tige vergrooting van het orgaan, die in enkele gevallen is
geconstateerd. De later te bespreken histologische veranderin-
gen geven geen aanleiding om deze vergrooting als een gevolg
van de distomatose te beschouwen. Zeer waarschijnlijk is deze
vergrooting het gevolg van stuwing en oedeem veroorzaakt
door een geheel andere parasiet, Schistosomum spindalis
Montgomery, die regelmatig in de bloedvaten van het pan-
creas wordt aangetroffen, en het ontstaan van locale circula-
tiestoornissen bevordert.
De resultaten van het onderzoek van het in geval 4 waar-
genomen gezwelletje zullen nader bij de microscopische ver-
anderingen worden besproken.
Van de microscopische veranderingen komen in de eerste
plaats de veranderingen der uitvoergangen ter sprake; deze
kunnen worden samengevat als een chronische sialangitis. De
verdikking van den wand, die als regel bij dit chronische ont-
stekingsproces optreedt, niettegenstaande de zeer belangrijke
uitzetting van het lumen der uitvoergangen wordt voorna-
melijk veroorzaakt door een sterke bindweefselnieuwvorming
aan de peripherie, buiten de muscularis; bovendien draagt
vaak tot deze verdikking bij een uitgebreide vermeerdering
der slijmklieren in de mucosa, die nog versterkt kan worden
door cysteuze uitzettingen dezer klieren.
In de mucosa treft men diffuse en meer haardvormige op-
hoopingen van chronische ontstekingscellen aan; lympho-
cyten, plasmacellen, polyblasten en een zeer wisselend aantal
eosinophile cellen.
Niettegenstaande de uitzetting der gangen is de opper-
vlakte van de mucosa niet glad, maar vertoont plaatselijk nog
een plooiïng, waarnaast papilvorming kan optreden. Sommige
van deze papillen vertoonen een matige meerlagigheid van
het bekleedende epitheel, overal elders blijft het eenlagige
karakter onveranderd bestaan, terwijl bovendien als regel
deze bekleeding volledig intact blijft. Als voornaamste veran-
deringen is een omvorming van de cylindercellen in beker-
cellen te noemen; deze kunnen in betrekkelijk groote gebieden
de plaats van de oorspronkelijke cylindercellen innemen. In
gangen met een groot aantal parasieten kan het oppervlakte-
epitheel, zeer waarschijnlijk als gevolg van druk tot kubische
en event. tot platte cellen atrophieeren. De gladde lichaams-
oppervlakte der distomen moet wel als de voornaamjte oor-
zaak worden beschouwd van het intact blijven van het be-
kleedende epitheel. Een uitzondering hierop vormen de plaat-
sen, waar de distomen zich met één of beide zuignappen aan
het slijmvlies vastzuigen. Hierbij wordt een gedeelte van het
slijmvlies door den zuignap omsloten, en promineert daardoor
boven het niveau van de omgeving. Behalve dat het beklee-
dende epitheel hier, waarschijnlijk tijdelijk verdwijnt, vormen
deze uitstulpingen van de mucosa de oorsprong van poliep-
achtige papillen, met een smalle basis en een breedere top, die
naast de reeds genoemde papillen voorkomen.
Tot het geplooide uiterlijk van het slijmvlies dragen bij in-
stulpingen = crypten van het bekleedende epitheel, die in
den wand van de gang tot een kamvormig vertakt netwerk
van buisjes aanleiding kunnen geven. Zij zijn door Melius bij
clonorchiosis van de lever, in de galgangen bij den mensch
uitvoerig besproken, als epitheelwoekeringen. waarvan het
typische karakter steeds bewaard blijft, een meening die ik
voor deze vormsels in het pancreas volledig kan bevestigen.
Wel moet men bij het onderzoek van deze woekeringen er
steeds op verdacht zijn, dat als gevolg van tangentiale sneden
beelden van schijnbare dieptegroei kunnen optreden.
Als gevolg der sterke uitzetting der uitvoergangen is de
muscularis steeds versmald en zelfs atrophisch; hetzelfde
geldt voor het netwerk van elastische vezelen, dat in de groo-
tere uitvoergangen aanwezig is. In kleine uitvoergangen vindt
men echter wel eens een vermeerdering en grover worden der
elastische vezelen.
Een afzonderlijke bespreking verdient de necrose, die plaat-
selijk in den wand der gangen voorkomt. Meestal treedt zij
op omschreven gebieden op en vertoont een oppervlakkige
uitbreiding in den wand. Het proces kan zich echter ook over
den geheelen omtrek, tot ver in de diepte uitbreiden. In den
regel blijft het wel beperkt binnen het verzwaarde periphere
bindweefsel, maar soms is het verval tot in het klierweefsel in
de omgeving te vervolgen. Als gevolg hiervan treedt soms aan
de randen van deze vervalsgebieden een sterkere cellige infil-
tratie op en daarna de vorming van een granulatieweefsel.
Merkwaardig is, dat in deze gebieden talrijke distomeneieren
voorkomen, soms gedeeltelijk of geheel door reuzencellen
omgeven.
Over de oorzaken van deze necrose is niets met zekerheid
te zeggen; verschillende momenten komen hiervoor in aan-
merking: le. overmatige plaatselijke druk als gevolg van een
ongunstige groepeering der parasieten; 2e. toxinen afkomstig
van levende of vervallen parasieten; 3e. bacteriën kunnen
eveneens een rol spelen; zij zijn herhaaldelijk op allerlei plaat-
sen als begeleiders van macroparasieten aangetoond; het is
mij intusschen niet gelukt in necrotische gebieden bacteriën
te vinden: ten 4e. bestaat nog de mogelijkheid, dat de fer-
menten van het pancreas als gevolg van de chronische ont-
steking worden geactiveerd, en dan bij oppervlakkige bescha-
diging van de epitheelbekleeding de necrose inleiden.
Waarschijnlijk lijkt het mij, dat slechts een toevallige groe-
peering en samenwerking van verschillende factoren tot de
necrose aanleiding geeft, en wel omdat de necrose niet regel-
matig en niet in alle gevallen optreedt. Over de in twee geval-
len waargenomen afzettingen van hyaline, event. amyloïd in
den wand van groote uitvoergangen is verder weinig positiefs
te vermelden. Zij kunnen worden beschouwd als gevolgen
van chronische ontsteking, met een wellicht locaal toxisch
karakter. De kalkafzetting is hierbij secundair opgetreden.
De veranderingen van het klierweefsel dragen geheel een
secundair karakter, d.w.z. zij zijn een gevolg van de veran-
deringen in de uitvoergangen. Ook de aard en graad der
parenchymveranderingen hangen ten nauwste samen met die
der bijbehoorende uitvoergang (en). Dit brengt mede, dat de
parenchymveranderingen niet gelijkmatig zijn, doch a.h.w.
van kwabje tot kwabje verschillen en zelfs opvallend sterk
kunnen uiteenloopen.
Aangezien de distomen tot in de intralobulaire gangen
kunnen opkruipen, vindt men in den wand van deze intra-
lobulaire gangen principieel dezelfde ontstekingsprocessen als
in de grootere gangen, alleen is de aanwezigheid van dis-
tomen in deze kleinste gangen niet zoo frequent. De bind-
weefselnieuwvorming en de cellige infiltratie uitgaande van
den wand kunnen zich hier onmiddellijk tusschen de acini van
het kwabje verspreiden, waarvan een min of meer diffuse
bindweefselnieuwvorming en atrophie van de omsnoerde acini
en Langerhans'sche eilandjes het gevolg is.
Zeker even belangrijk voor het exocrine klierweefsel is
secreetstuwing. Bij aanwezigheid van distomen in de intra-
lobulaire gangen vindt men de verschijnselen hiervan vrijwel
regelmatig in de betreffende kwabjes. Eveneens vindt men
ze bij necrose van uitvoergangen in het bijbehoorende klier-
weefsel, doch overigens zijn de verschijnselen van secreet-
stuwing in de klierkwabjes niet zoo uitgebreid aanwezig als
men in verband met de sterke uitzetting der groote uitvoer-
gangen en het meestal groote aantal parasieten zou meenen
te kunnen verwachten. De verhoogde secreetdruk, die her-
haaldelijk in de groote gangen moet optreden, wordt dus
blijkbaar zoodanig verdeeld, dat geen gelijkmatige terugslag
hiervan in het geheele buizensysteem het gevolg is.
In de door secreetstuwing getroffen kwabjes treedt een uit-
zetting op van de intralobulaire gangen en Schaltstücke, zelfs
gaat deze door tot de groepjes centro-acinaire cellen. Deze
gaan woekeren en als gevolg hiervan verdwijnen de klier-
cellen van de acini door atrophie of door degeneratie. Dit
verdwijnen van den acinus begint aan den ingang van den
acinus en schrijdt voort naar den top; niet zelden vindt men
hier een groepje van enkele, min of meer veranderde klier-
cellen als rest van den acinus. Gedurende dezen ondergang
der kliercellen heeft zich uit de centro-acinaire cellen a.h.w.
een verlengstuk van het Schaltstück gevormd, dat daarvan niet
meer is te onderscheiden. Het kwabje is nu veranderd in een
complex van gekronkeld verloopende buisjes, omgeven door
een vermeerderd interacinair bindweefsel. Echter ook in de
kwabjes is blijkbaar de drukverdeeling niet gelijkmatig, en
blijven er altijd wel enkele acini vrijwel onveranderd bestaan.
Hoewel natuurlijk naast de secreetstuwing en de bindweefsel-
nieuwvorming, ook nog andere factoren, zooals toxinen, aan
den ondergang van het exocrine klierweefsel medewerken,
meen ik vooral aan de secreetstuwing toch wel een groote rol
te mogen toekennen; eigenlijk behoort hier een schakel tus-
schen, n.1. de woekering van de centro-acinaire cellen als
gevolg van de secreetstuwing. Het is intusschen waarschijn-
lijk, dat deze woekering der centro-acinaire cellen een andere
beteekenis kan hebben. Bij ondergang van exocrine klier-
weefsel zonder duidelijke secreetstuwing, bijv. bij de nader
te noemen afsnoering van kwabjesgedeelten door bindweefsel,
ziet men nu en dan ook een vermeerdering der centro-acinaire
cellen ontstaan. Hier gaat dan de degeneratie-atrophie van de
kliercellen aan deze woekering vooraf, zoodat zij wellicht het
karakter van een vacaatwoekering heeft.
De zoo juist bedoelde afsnoering van kwabjesgedeelten
treedt regelmatig op aan de peripherie van groote uitvoer-
gangen. De sterke bindweefselnieuwvorming dringt dan uit-
stralend in aangrenzende klierkwabjes door, waarvan gedeel-
ten daardoor a.h.w. in den wand van de uitvoergangen
worden opgenomen, hetzij diffuus doorgroeid, of afgesnoerd,
zonder uitstraling van het bindweefsel om de afzonderlijke
acini.
In klierkwabjes ingesloten door verschillende uitvoer-
gangen kan dit afsnoeren het karakter van een diffuse door-
groeiïng aannemen, uitgaande van verschillende punten aan
den omtrek van het kwabje. Op den duur gaan deze geïso-
leerde kwabjesgedeelten ten gronde, In vergelijking met de
secreetstuwing mag men vaststellen, dat de ondergang van
het klierweefsel door bindweefselafsnoering het meeste voor-
komt, hoewel de secreetstuwing in bepaalde kwabjes tot uit-
gebreider ondergang aanleiding geeft. ,
Naast degeneratieve- treden ook regeneratieve processen in
het exocrine klierweefsel op, in den vorm van hyperplasie-
haardjes. Zij bestaan uit complexen van individueel vergroote
acini, waarbij deze vergrooting veelal een gevolg is van een
celvermeerdering. De cellen vertoonen in den regel de nor-
male zönekleuring, soms bevatten zij twee kernen; vetbolle-
tjes treden nu en dan op. De acini hebben een normale vorm
en bevatten in den regel centro-acinaire cellen; Schaltstücke
ontbreken echter. De grootere hyperplasiehaarden bestaan
meestal uit verschillende centra, die door bindweefselsepta
gescheiden zijn. Overigens is slechts weinig bindweefsel in
deze haarden aanwezig, terwijl een kapsel ontbreekt. De be-
grenzing ten opzichte van het omgevende klierweefsel is in
den regel scherp, waarbij matige drukverschijnselen in het
omgevende weefsel tot uiting komen.
Opgemerkt zij, dat ik bij mijn gevallen niet steeds den
indruk heb gekregen, dat het aantal hyperplasiehaardjes een
afspiegeling is van de hevigheid der infectie (sterke onder-
gang van parenchym) en van de leeftijd van het dier ( = rege-
neratievermogen).
Naast het exocrine klierweefsel vertoont ook het endocrine
klierweefsel, de Langerhans'sche eilandjes, veranderingen.
Bij een plaatselijke of diffuse bindweefselvermeerdering in
de kwabjes zullen ook de Langerhans'sche eilandjes atro-
phieeren, event, degenereeren. Dit laatste treedt vooral op,
wanneer het bindweefsel in de eilandjes doordringt, hetzij
perivasculair of pericellulair.
Aangezien de secreetstuwing, die voor het exocrine klier-
weefsel zoo belangrijk is, hier geen rol speelt, zullen de ver-
anderingen minder uitgebreid zijn dan in het exocrine klier-
weefsel.
Men mag dan ook in het algemeen gesproken veronder-
stellen, dat het endocrine klierweefsel in een gunstiger toe-
stand verkeert dan het exocrine klierweefsel. Bij de onder-
zochte gevallen treedt dit aan den dag door de aanwezigheid
van talrijke en groote Langerhans'sche eilandjes. De indruk,
dat in vele gevallen een vermeerdering van het aantal
eilandjes is opgetreden geeft natuurlijk geen zekerheid, gezien
het wisselende aantal eilandjes dat onder normale omstan-
digheden in de verschillende deelen van het pancreas en bij
verschillende leeftijden zijn geteld bij mensch en huisdieren
{Sjöberg, Hjaerre).
Meer objectief zijn de door mij gevonden vergrootingen en
-ocr page 90-onregelmatige vormen aan Langerhans'sche eilandjes, die met
zekerheid als hypertrophische eilandjes kunnen worden aan-
gewezen.
Het is een opmerkelijk feit, dat niettegenstaande het endo-
crine klierweefsel blijkbaar minder schadelijke gevolgen onder-
vindt van de chronische distomatose dan het exocrine klier-
weefsel, toch in de Langerhans'sche eilandjes zooveel activi-
teit der cellen, in den vorm van hypertrophische toestanden
tot uiting komt. Dit kan geen antwoord zijn op degeneratieve
processen, want deze komen maar in beperkte mate en veel
minder dan in het exocrine klierweefsel voor.
Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk, dat wij de oplossing van
deze tegenstrijdige verschijnselen moeten zoeken in het door
Laguesse beschreven verband tusschen exo- en endocrine
weefsel, n.1. de mogelijkheid van overgang van beide cel-
soorten in elkaar, al naar de wenschelijkheid op een bepaald
moment. Inderdaad zijn deze overgangen herhaaldelijk en op
meer dan normale schaal bij verschillende van mijn gevallen
waargenomen. Dit zou dus hier kunnen beteekenen, dat bij het
overwegend vervallen van exocrine weefsel, naast regeneratie
ook overgang van endocrine weefsel naar exocrine weefsel
meehelpt om de hoeveelheid exocrine weefsel op peil te
houden. Versterkt wordt deze veronderstelling nog door het
feit, dat deze overgangen vaak aan groote. onregelmatige
eilandjes worden gevonden.
Bij deze regeneratieve processen komt ook de tumorvorming
bij geval 4 ter sprake. Bij de beschrijving van het gezwelletje
is de diagnose gesteld op: beginnend adenocarcinoom. waar-
schijnlijk met multicentrischen oorsprong. Op de verschillende
overwegingen, die tot deze diagnose aanleiding gaven, behoef
ik hier niet terug te komen. Wel is het van beteekenis om de
vraag te bespreken, of er tusschen de tumorvorming en de
distomatose een causaal verband bestaat. Gezien de positieve
aanwijzingen over het verband van distomatose en gezwel-
vorming, die bij mensch, kat en hond voor de galwegen zijn
aangetoond (Askanazy-Rindfleisch, Hoogland), lijkt dit ver-
band hier a priori niet onwaarschijnlijk. Wanneer men echter
bedenkt, dat de in mijn gevallen gevonden woekerings-
verschijnselen aan het epitheel der uitvoergangen veel minder
op den voorgrond treden dan bij de galgangdistomatose en
dat het gezwelletje noch door zijn zitplaats, noch door het
gezweltype eenige aanwijzing geeft van uit epitheel der uit-
voergangen te zijn ontstaan, dan wordt de mogelijkheid van
een verband van tumor en distomatose, zooals dit bij de gal-
gangen bekend is, wel heel onwaarschijnlijk.
Voorloopig lijkt het mij waarschijnlijker, dat de langdurige
regeneratorische processen in het klierweefsel hier bij toeval
een gezwelkiem of -kiemen tot groei hebben aangezet. Wel
kan men hierbij een specifieke prikkel door toxinen van de
distomen niet principieel ontkennen, maar hiervoor is bij dit
ééne geval ook geen enkel positief gegeven aan te wijzen.
Slechts het nauwkeurige onderzoek van een groot aantal
gevallen van pancreasdistomatose kan hierbij een zeker in-
zicht geven.
De vaatveranderingen en het enkele ontstekingshaardje
veroorzaakt door Schistosomum spindalis Montgomery kan
ik hier buiten bespreking laten, omdat zij niet in dit onder-
zoek thuis behooren; zij bevestigen nadrukkelijk de moeilijk-
heden, waarmee men bij onderzoekingen over parasitaire
ziekten in de tropen rekening heeft te houden.
I
Aan het einde van dit proefschrift wil ik in enkele
conclusies de voornaamste resultaten van mijn onderzoek
opsommen:
I. Bij de pancreasdistomatose van runderen in Ned. O.-
Indië treft men in den regel een groot aantal distomen
aan, die uitsluitend in de uitvoergangen verblijf houden.
II. De door mij in alle gevallen gevonden Eurytrema pan-
creaticum komt overeen met de in andere tropische
streken beschreven pancreasdistomum.
III.nbsp;Belangrijke algemeene ziekteverschijnselen treden, niet-
tegenstaande het groote aantal parasieten, slechts bij
uitzondering op.
IV.nbsp;Het pancreas vertoont als gevolg van de aanwezigheid
der distomen een chronische sialangitis, met een sterke
uitzetting en verzwaring der uitvoergangen en een
haardsgewijs optredende chronische, interstitieele pan-
creatitis.
V. In de chronisch ontstoken uitvoergangen treedt de
epitheelwoekering, in tegenstelling met de galgang-
distomatose, niet op den voorgrond.
VI.nbsp;De veranderingen van het klierweefsel dragen een
secundair karakter en berusten: le. op indringen van
uit den wand der ontstoken uitvoergangen afkomstig
bindweefsel in aangrenzende klierkwabjes; 2e. op se-
creetstuwing. Necrose van den wand van uitvoergangen
kan zoowel direct, als via het uitvoergangsysteem een
schadelijke invloed op het klierweefsel doen gelden.
VII.nbsp;Bij het verdwijnen van het klierweefsel blijven behalve
de intralobulaire uitvoergangen en Schaltstücke, ook
centro-acinaire cellen over. Deze laatste vertoonen niet
zelden woekeringsverschijnselen, die de ondergang van
het exocrine klierweefsel blijkbaar bevorderen.
VIII.nbsp;Regeneratieve processen komen aan het exocrine klier-
weefsel veelvuldig voor, in den vorm van hyperplasie-
haardjes, welke meestal macroscopisch niet zichtbaar
zijn.
IX. De Langerhans'sche eilandjes vertoonen in vrijwel alle
gevallen een actief beeld; niettegenstaande ondergang
in bindweefselrijke kwabjesgedeelten, krijgt men den
indruk, dat het aantal eilandjes eerder vermeerderd dan
verminderd is.
Bovendien worden groote en onregelmatig gevormde
eilandjes (hypertrophie) op vele plaatsen waar-
genomen.
X. Overgangen van endocrine- in exocrine klierweefsel
treden veel uitgebreider dan normaal op. Men krijgt
den indruk, dat het endocrine klierweefsel op deze
manier meehelpt om het voortdurende verlies aan exo-
crine klierweefsel te compenseeren.
XI. Voor het in geval 4 gevonden adenocarcinoom is geen
direct verband van de tumorvorming met de distoma-
tose aangetoond.
im
m.
w-
t -TSt
m
1.nbsp;Askanazy. M. Die Aetiologie und Pathologie der Katzenegeler-
krankung des Menschen.
Deutsche med. Wochenschrift. 1904, Bd. 30, I.
2.nbsp;Bru, P. Les lésions du pancréas, étude d'anatomo-pathologie et de
physio-pathologie comparées.
Thèse de Toulouse. 1926.
3.nbsp;Burk de Figacircdo, C. Sur les lésions du pancréas du boeuf produites
par l'Eurytrema pancreaticum.
Comptes rendus de la Société de Biologie, 1928. t. 99.
4.nbsp;de Does, ƒ. K. P. Dicrocoelium pancreaticum bij het rund.
Geneeskundig Üjdschrift van Ned.-Indië, 1907. Bd. 47.
5.nbsp;Ellenberger, W. Handbuch der Vergl. mikrosk. Anatomie der Haus-
tiere, Bd. m. 1911.
6.nbsp;Ferwerda, S. Pancreatitis distomatosa bij het schaap.
Tijdschrift van vergelijkende geneeskunde 1914—'15. Bd. I.
7.nbsp;Giard. A. en Billet, Sur quelques Trématodes parasites des boeufs
du Tonkin.
Comptes rendus de la Société de Biologie 1892. t. IV.
8.nbsp;Hoogland, H. ƒ. M. Carcinome der Gallenwege bei Distomatose
der Katze.nbsp;,
Zeitschrift f. Krebsforschung. 1929. Bd. 29.
8a. Hoogland, H. J. M. Een geval van pancreas-distomatose bij de kat.
Tijdschrift van Diergeneeskunde, 1931, Bd. 58.
8b. Hoogland. H. J. M. Galgangcarcinoom na Distomatose bij den hond.
Tijdschrift V. Diergeneeskunde, 932. Bd. 59.
9. Houdemeyer, C. Parasites des animaux domestiques ou sauvages
du Tonkin.
Bulletin de la Société de pathologie exotique 1925, t. 18.
10.nbsp;Houdemer. F. E. Observations et recherches sur l'hygiène et la
pathologie animales du Tonkin.
Thèse de Alfort, 1927.
11.nbsp;Inouye, Z. Ueber das Distomum spathulatum.
Archiv für Verdauungskrankheiten, 1903, Bd. 9.
12.nbsp;Janson. Die Krankheiten der Haustiere in Japan.
Archiv für wissenschaftl. und prakt. Tierheilkunde. 1893, Bd. 19.
13.nbsp;Joesf, E. Spez. Pathologische Anatomie der Haustiere. 1921, Bd. II.
*14. Katsurada und Saifo, S. Ueber eine Distomart im Pankreas der
Rinder.
Zeitschrift d. Med. Ges. Tokio. 1897, Bd. II.
*15. Katsurada und Saito, S. Ueber Pankreasdistomum.
Zeitschrift d. Med. Ges. Tokio. 1898, Bd. 12.
16.nbsp;Katsurada, F. Beiträge zur Kenntnis des Distomum spathulatum.
Beiträge zur path. Anatomie und zur allgem. Pathologie. 1900. Bd. 28.
17.nbsp;Katsurada en Saito, S. Ueber eine Distoma-art im Pankreas der
Rinder.
Beiträge zur Path. Anatomie und zur allgem. Pathologie. 1906. Bd. 39.
I7a. Laguesse, E. Recherches sur l'histogénie du pancréas chez le mouton.
Journal de l'anat. et de la phys. Année 32. 1895.
18.nbsp;Letulle, M. Anatomie pathologique, 1932, t. III.
*19. Low, R. B. Fasciolidae in Pancreas.
Journal of trop. med. and hyg. 1909, vol. 12.
20.nbsp;Mebius J. Clonorchiosis hepatis, cirrhosis parasitica en typische groei
van het galgang-epitheel.
Geneeskundig tijdschrift van Ned.-Indië, 1920. Bd. 60.
21.nbsp;Nencioni. Distomum felineum im Pankreas einer Katze.
Il nuova Ercolani. p. 26. (Ref. Jahresberichte. 1906).
*) Enkele publicaties, die mij op geen enkele manier toegankelijk waren,
vermeldde ik volledigheidshalve; zij zijn met een sterretje aangeduid.
22. Nieberle. K. und Gohrs, P. Lehrbuch der speziellen Pathologischen
Anatomie der Haustiere, 1931.
*23. Nitta, N. Ueber Distoma im Pankreas der Rinder.
Zeitschrift d. Med. Ges. zu Tokio. 1897, Bd. 11.
24.nbsp;Purvis, G. B. The Species of Eurytrema in Domestic Ruminants.
The Vet. Record, 1931. vol. 11.
25.nbsp;Railliet. Les parasites des animaux domestiques au Japon.
Le Naturaliste. 1890. 12e. année.
26.nbsp;Railliet. La douve pancréatique, (travail de Gomy).
BuIleUn de la Société centrale de médecine vétérinaire 1897, t. 51.
27.nbsp;Repiquet. M. Distomatose des parois abdominales chez la vache.
Journal de méd. vét. et de Zoötechn. de Lyon. 1899. t. 50.
28.nbsp;Rindlleisch. W. Ueber die Infektion des Menschen mit Distomum
felineum.
Zeitschrift für klin. Medizin. 1910. Bd. 69.
29.nbsp;Sen, H. C. Intestinal trematodes in cattle.
The Indian Vet. Journal. 1927. vol. 3.
30.nbsp;Seylarth, C. Parasiten im Pankreas.
Centralblatt. f. Bakteriologie, Parasitenkunde, u. Inf. Krankheiten,
1921. Orig. Bd. 85.
31.nbsp;Sluiter, Swellengrebel en IMe. De dierlijke parasieten van den mensch
en van onze huisdieren. 1921.
32.nbsp;Sprehn, C. E. W. Lehrbuch der Helminthologie. 1932.
33.nbsp;Ware F. Some members of the family Dicrocoeliidae affecting
domestic animals. Genus Eurytrema, Looss, 1907.
The Journal of Comparative Pathology and Therapeutics 1923,
vol. 36.
Hoofdituk
I. Inleiding.................. ^
II.nbsp;Eurytrema pancreaticum (Janson, 1889) Looss, 1907
a.nbsp;Literatuuroverzicht........... ^^
b.nbsp;Beschrijving van de parasiet....... 22
c.nbsp;Verblijfplaats van de parasiet....... 32
III.nbsp;Pathologisch anatomisch onderzoek van het
pancreas.
a.nbsp;Literatuuroverzicht........... ^^
b.nbsp;Wijze van onderzoek.......
c.nbsp;Beschrijving der onderzochte gevallen
d.nbsp;Samenvatting...........
e.nbsp;Literatuurlijst...........
37
39
77
91
mondopening
mondzuignap
pharynx
darmtak
buikzuignap
testes
vas efferens
vas deferens
cirrus
cirrusbuidel
genitaalopening
ovarium
oviduct
receptaculum seminis
Laurer'sch kanaal
uterus
dooierklier
dooiergang
lengtekanaal van het
excretie-apparaat
excretieblaas
excretieporus
hersengangliën
schaalklier
transversaalkanaal
m.o.
m.z.
ph.
d.
b.z.
t.
v.e.
v.d.
0.v.nbsp;=
r.s.nbsp;=
1.k.nbsp;=
u.nbsp;=
d.g.nbsp;=
l.k.n. =
e.b.nbsp;=
e.p.nbsp;=
h.nbsp;=
s.k.nbsp;=
t.k.nbsp;=
Afbeelding 1. Eurytrema pancreaticum.
Teekening, vergr. ongeveer 17x.
V.e.
Afbeelding la. Cirrusbuidel.
(Schematisch)
Afbeelding Ib. Vrouwelijk genitaal
apparaat. (Schematisch)
Afbeelding 2. Enkele exemplaren van Eurytrema pancreaticum. De beide
zuignappen en de sterk vertakte uterus vallen op, bovendien zijn andere
organen (testes, darmtakken, dooierklieren, cirrusbuidel, genitaalopening)
zichtbaar. Vergrooting 5 maal.
Afbeelding 3. Enkele eieren van Eurytrema pancreaticum,
afkomstig uit den uterus. Microfoto, vergrooting 330 maal.
Afbeelding 4. Geval 7. Distomum vastgezogen aan den wand van een uitvoergang,
waarbij een gedeelte der mucosa in de holte der zuignap is opgenomen. De epitheel-
bekleeding aan de basis van deze uitstulping is nagenoeg verdwenen. Onder het be-
kleedende epitheel van den wand bevinden zich (ook in de uitstulping) onregelmatige,
scherp begrensde lichaampjes (hyaline-amyloid?). De slijmklieren in den wand zijn
niet veranderd. Microfoto, vergrooting 65 maal.
Afbeelding 5. Geval 12. Uitgezette uitvoergang ten gevolge van ophooping van
distomen. De wand van de uitvoergang is belangrijk verdund.
Microfoto, vergrooting 22 maal.
Afbeelding 6. Geval 5. Gedeelte van den wand van een uitvoergang met sterke
woekering en cysteuze uitzetting der slijmklieren. Links boven het lumen der gang
met distomen; rechts onder pancreasweefsel. Microfoto, vergrooting 22 maal.
Afbeelding 8. Geval 3. Optreden van kamvormig vertakte epitheelcryptcn en
-buizen, in den door bindweefselnieuwvorming verdikten wand van een uitvoergang.
Rechts beneden: indringen van het bindweefsel in een klierkwabje.
Microfoto, vergrooting 65 maal.
Afbeelding 9. Geval 14. Chronisch ontstoken uitvoergang met een samengevallen
lumen. De klierkwabjes in de omgeving zijn diffuus met bindweefsel doorgroeld,
waarbij het klierweefsel grootendeels verdwenen, of in buisjes veranderd is.
Microfoto, vergrooting 65 maal.
Afbeelding 10. Geval 9. Klierkwabje met een vijftal ontstoken, intralobulaire uit-
voergangen. Zij zijn omgeven door een sterk geïnfiltreerd bindweefsel, dat tusschen
de klieracini uitstraalt. Midden boven: een Langerhans'sch eilandje.
Microfoto, vergrooting 110 maal.
Afbeelding 11. Geval 5. Doorsnede van een ontstoken uitvoergang, waarvan het
rechter bovensegment onderbroken is ten gevolge van een diepgaande necrose. De
ontstane holte is gedeeltelijk weer opgevuld door granulatieweefsel, waarin talrijke
distomeneieren voorkomen. Microfoto, vergrooting 22 maal.
Afbeelding 12. Geval 13. Oppervlakkig vervallen gedeelte van een ontstoken uit-
voergang ; rechts boven zijn nog resten van het bekleedende epitheel te zien. Evenals
in de vorige afbeelding bevinden zich hier talrijke distomeneieren cn ook reuzen-
cellen (rechts onder) in het gevormde granulatieweefsel.
Microfoto, vergrooting 65 maal.
Afbeelding 13. Geval 13. Ontstekingshaard met distomeneieren en reuzencellen ge-
legen in het klierweefsel. Links is de peripherie van de bindweefselnieuwvorming
om een groote uitvoergang te zien. Om de haard bevindt zich veranderd klierweefsel.
Mogelijk is deze haard door necrose van een intralobulaire uitvoergang ontstaan.
quot;nbsp;Microfoto, vergrooting 65 maal.
Afbeelding 14. Geval 13. Veranderingen aan enkele klierkwabjes. De intralobulaire
uitvoergangen zijn uitgezet en vertoonen cen flinke bindweefselvorming, die even-
eens vrijwel diffuus tusschen de klieracini is uitgebreid. De klieracini zijn veranderd
in buisjes (Schaltstücktype) als gevolg van secreetstuwing. Rechts boven een hyper-
plasiehaardje van exocrine klierweefsel. Hieronder cen min of meer atrophisch
Langerhans'sch eilandje, met enkele pycnotische kernen.
Microfoto, vergrooting 110 maal.
Afbeelding 15. Geval 4. Peripheer gedeelte van het carcinoom. Rechts boven normaal
klierweefsel, dat op de grens van het carcinoom in concentrische lagen is samen-
gedrukt, waarin de tumorstrengen infiltreerend ingroeien. Het carcinoom bestaat uit
strengen en grootere celhaarden, welke door smalle bindweefselsepta gescheiden zijn.
In deze septa vindt men resten van praeëxisteerend klierweefsel. Enkele pseudolumina
zijn in de tumorstrengen waar te nemen. Microfoto, vergrooting 65 maal.
Afbeelding 16. Geval 4. Grensgebied van het carcinoom en omgevende klierweefsel.
Rechts boven klierweefsel, waarin een afgeplat en atrophisch Langerhans'sch eilandje.
Microfoto, vergrooting 110 maal.
Afbeelding 17. Geval 13. Gedeelte van een onveranderd klierkwabje met een
tweetal Langerhans'sche eilandjes. Het rechter eilandje is hypertrophisch en
vertoont een onregelmatige, gekwabde vorm. Microfoto, vergrooting 110 maal.
Afbeelding 18. Geval 9. Gedeelte van een hypertropisch Langer-
hans'sch eilandje. In het midden van de linker zijkant van het
eilandje bevindt zich in het endocrine weefsel een beginnende over-
gang naar exocrine klierweefsel. Microfoto, hom. imm. Vvquot;. ver-
grooting 250 maal.
Afbeelding 19. Geval 12. Gedeelte van een Langerhans'sch eilandje,
waarin een volledige exocrine acinus is ontstaan. Rechts onder ver-
toont het endocrine klierweefsel overgangen naar exocrine klierweefsel.
Microfoto, hom. imm. Vvquot;, vergrooting 250 maal.
I.
De bij pancreasdistomatose van het rund in de eilandjes
van Langerhans voorkomende acini van exocrine-weefsel zijn
uit de cellen der eilandjes voortgekomen.
IL
Bij de intraveneuze applicatie van een kleine hoeveelheid
vloeistof bij het rund, verdient de injectie in een der oor-
aderen de voorkeur boven die in de vena jugularis.
IIL
Voor een runderstal in tropische gewesten verdient een
doelmatig aangebrachte, houten vloer de voorkeur boven een
steenen.
IV.
De methoden ter controleering van de reinheid en be-
trouwbaarheid van melk, zooals deze thans worden toege-
past eischen dringend herziening.
V.
Mond- en klauwzeer is op Sumatra door isolatie voldoende
te bestrijden.
VI.
Het voorkomen van pathogene Theileria-parasieten kan
voor Ned. Indië niet ontkend worden.
In landen met een lagen loonstandaard geniet uit econo-
mische overwegingen de dierlijke trekkracht de voorkeur
boven de mechanische, tenzij de snelheid van het transport
een overwegende rol speelt.
VIII.
De oorzaak van de veelvuldig optredende steriliteit bij de
geïmporteerde melkveerassen in Indië moet gezocht worden
in een functioneele stoornis van het geslachtsapparaat.
■ 'i. i.
mmmy'
m'
Vl
' ■■■Vt ' i
; gt; ■^■ •Mv;:nbsp;quot;
. ■ ; ■ v-*-.nbsp;. •
mmmmsy ■
-y.
■ ■ -y;'Vi:.
• , T-T^-r'ï-.- •• . ■nbsp;5..- •
-ocr page 116-'^mm