-ocr page 1-
x.xii VOORREDE.
Voor het overige zal dit werk, om bijzon»
dere redenen, voor mijne eigen rekening ge-
drukt, en in ftukjens, van agt vellen te gelijk,
ten voorfchijn komen, waarmede zeer veel
ipoed zal kunnen gemaakt worden, alzo reeds
een zo aanzienlijke voorraad in gereedheid
ligt, dat, buiten wettige verhinderingen , de
drukpers niet in ftaat zal zijn, om mij in te
kunnen haaien.
En hiermede zal ik deeze Voorrede beflui-
ten, laatende aan het oordeel van den befchei-
den leezer over, in hoe verre ik in mijn oog-
merk gedaagd ben.
Schoonhoven            D. HOOLA VAN NOOTEN.
7 Jt*liJ l796.
RIJK-
-ocr page 2-
" -;,..:,.:"■:ffiSP:-—■-
Kast 212
\
PI. F N°.«0
<Yom. da wdaivy, tï, 't fid^ l^^cfum^
ütJ %eéCfc \uï yeajvweU cUt W IHjIj L^
b %a. iaö 8
i
-ocr page 3-
"'t-"
2/Z»Jh &&,
NASPEURINGEN
OVER DE
NATUUR en OORZAAKEN
VAN DEN
RIJKDOM der VOLKEREN,
GEVOLGD NAAR HET ENGËUCH VAN
DEN HEERE
ADAM SMIT II,
DOOR
M* DIRK HOOLA van NOOTËN,
Lid van het Ütrechtsch Provintiaal Genootfchap
van Kunften en Wetenfchappen, en, onder
het voorig Bewind, Oud-Burgemeester en
Raad der ftad Schoonhoven;
MET STAAT- EN GESCHIEDKUNDIGE AANffr»
KENINGEN.
Éerfte Deels eerfle Stuk.
.$. $. ■§.
Te AMSTELDAM,
b ij WOUTER BRAVE,
Boekverkooper, op den Zeedijk, bij de
Kolkfluis, 1796.
Voor rekening van den Authettr,
'
f'F;
-ocr page 4-
RIJKDOM der VOLKEREN.
* X
-------------1______:
-ocr page 5-
NOODIG BERICHT
AAN D E N
L E E Z E R.
-■"■-                                                                                                         •■
•v~ayr
rw anneer ik in de
Haarlemfche Courant van den
&5 Augustij 1796. de volgende advertentie las:
s, Bericht aan het publiek. De alleen wet-
„ tige vertaaler van Smith on wealth of nations
bevindt zig wel op den drempel der republiek, maar
,, is nog niet uit 't huis. Zo kan een mensch zig be-
driegen! offchoon zijne uitlandigheid hem misfchien
voor één jaar daarvan zal verwijderen, zal deeze
„ afwezigheid hem niet hinderen in
niet eene navol-
,, ginge {door welke benaminge de gebreklijkheid der
„ vertaalingen al dikwils bepleisterd wordt) maar eene
naauwkeurige overzettinge, niet uit 't Fransch
„ (_NB.) maar uit het Engelsen, verrijkt met ver-
„ fcheide» nooituitgegeeven belangrijke /lukken be-
„ treklijk tot onzen koophandel, zijnen hndgenooten
mede te deelen. Hij zal zorgen, dat dit zijn werk
„ voor den minfien prijs te bekomen zij.
Op 't Vlie-
„ land den 17 Augustij 1796."
Moest ik mij natuurlijk verwonderen, dat de fchrij-
ver van die advertentie goed vond zijnen naam voor
het publiek te verbergen, daar hij toch zeer wel wist,
dat ik geen
lantaarn noodig zou hebben, om hem te
kennen.
Ik verkies niet, om mij eenige moeite te geeven,
om naar de redenen te raaden, welke dezelve daar-
voor mogt gehad hebben, zij zijn geheel builen mij,
maar ik meent niet te min, dat het publiek eenig be-
*                                  lang
-ocr page 6-
NOODIG BERICHT
II
lang heeft, omteweeten, wie de fchr ijver zij, die aan
hetzelve, op deeze wijze, de belofte doet, van, na
eene uitlandigheid van misfchien één jaar
, eene naauw-
keurige overzettinge van, en belangrijke bijlaagtn
lij dit werk te zullen levéren en dus maak ik geene
zwarigheid, om hem opentlijk te noemen, het is de Heer
van Woensel, medicinae doctor, te Amfterdam.
Schoon ik bij de daaden van dien lieer voor mij
zelve geen het minfte belang heb, en het mij dus, in
alle andere gelegenheden, voor zo veel mij aangaat
,
geheel en al onverfchillig zou zijn, of die Heer bin-
nen dan buiten 'stands zij, of die Heer zig op den
drempel der republiek (dat is, zo hetfchijnt, op het
Vlieland} of binnen of buiten 't huis bevinde, dan
wel of dezelve op het punt fta van eene buitenlandfche
rëize te onderneemen
, het zij dan naar Natoliën,
Armenien, en Turkijen , het zij naar Rusland, het
zij naar de
West-Indien, fchoon het mij, voor mij
zelve
, in het geheel niet aangaat, welke de oogmerken
van esne zodanige reize mogen zijn, het zij om argu-
menten voor, of tegen het Christendom ie verzamelen-,
het zij, om Jiaatkttndige aanmerkingen, of mooglijk
wel geheimen omtrent de regeeringsvorm van de volke-
ren, welke hij gaat bezoeken, aan zijne lamlgenootet»
te kunnen mededeelen, of gebreken in dezelve te ont-
dekken, het zij om zijne Botanijche en andere ut
zijn hoofdwerk behoorende kundigheden te vermeerde-
ren
, het zij om het fonds van zijne reeds verkreegene
geleerdheid meer en meer uittebreiden
, en zijnfmaah,
ftijl, en fchrifien meer en meer belangrijk te maaken,
of wat die Heer ook moge bedoelen, fchoon dit aller
,
in alle andere gevallen, volkomen buiten mij zou zijn,
-ocr page 7-
AAN DEN LEEZER. in
en ik mij dus onmooglijk dienaangaande zou kun-
nen bedriegen, heb ik mij echter door deeze adver-
tentie genoodzaakt gevonden, om mij eenige moeite
te geeven omtrent dat geene, 't welk die Heer nopends
zijne voorgenomen reize noodig oordeelde aan het pu-
bliek te berichten, en ik kan niet ontveinzen
, dat het
mij
, in het beantwoorden van zijne advertentie, on*
aangenaam is, te verneemen, dat hij waarlijk op het
punt ftaat, van eene buitenlandfche reize te doen, of
mooglijk reedt vertrokken is •— Iets
, hoe gering ook,
te moeten zeggen ten aanzien van eenen afweezenden,
't welk aanleiding kan geeven, dat men aan zijne
advertentie mooglijk andere oogmerken zou kunnen
toefchrijven
, dan zodanige, welke hij gaarne zou wil-
len inboezemen t en waartegen hij zig niet fpoedig
kan verdeedigen, is een denkbeeld, 't welk mij ver»
veelt
de Heer van Woenfel zou mij die onaan-
genaamheid hebben kunnen voorkomen.
Het voor-
neemen omtrent deeze uitgaave van
Smith, is hem.
reeds lang bekend geweest
, zelfs heeft hij geweetent
waar dezelve gedrukt zou worden
, en ivanneer men aan,
het drukken zou beginnen
en, na het voorgevallene
tusfchen hem, en den boekverkooper
Brave, kon hij
zeer wel "berekenen
, dat deeze onderneeming, om zij-
nen wil, niet zou agterblijven, indien dus die Heer
eenige rechten, van welk eenen aart ook
, op dit werk
meende te hebben, en noodig oordeelde, om dien aan-
gaande aan het publiek eenig bericht te geeven, dan
zou het mooglijk beter geweest zijn, dat hij zijne
advertentie zo tijdig had laaten plaatzen
, dat ik de-
zelve had kunnen beantwoorden, en hij zig tegen mijn
antwoord verdeedigen
, eer hij zijne buitenlandfche
* 2                                 reis
-ocr page 8-
IY           NOOD IG BERICHT
reis begon het voegt toch meer aan eenen man, die
tmtretit zijne rechten vast in zijne fchoenen jlaat
,
dat hij zijne partij onder de oogen zie, en volle ge-
legenheid geeve, om ie antwoorden, dan dat hij zijnen
aanval beginne, wanneer hij reeds op den
drempel
plaat, en voorneemens is, om zig oogenbliklijk voor
eenen geruimen tijd te gaan verwijderen.
De overweeging van dit een en ander zou mij dan
eok hebben doen befluiten, om ten aanzien van die
advertentie niets ter wereld te zeggen, indien ik niet
voodig oordeelde, om met weinige woorden eenen ze-
keren indruk wegteneemen, welke dezelve mooglijk bij
zommige van mijne leezers zou kunnen maaken.
__Nddat, in het- voorleden jaar, de boekverkooperBrave
het oogmerk van deeze uitgaave in de Couranten
had aangekondigd, antdelten wij, dat reeds te voor en
,
door den boekverkooper Aliart, te Amfterdam, eene
vertaaling van dit werk geadverteerd was.
De gebruiken, welke dienaangaande onder de boek-
verkoopers Jilaats hebben, zijn mij bekend; ik weet,
dat die boekverkooper, welke de eerfte Advertentie doet
van eene aanftaande uitgaave eener vertaaling,
onder
hen wordt gehouden voor wettigen eigenaar van het
recht van copij; maar, ik heb nooit gehoord, dat der-
gelijke gebruiken onder
fehrijvers plaats hebben, en
ik erken gaarne, dat de titel van
alléén wettige
vertaaler mij tot hiertoe geheel onbekend is geweest*
Trouwens, indien zelfs al eens zodanige gebruiken
iusfehen
fehrijvers mogten plaats hebben, dan nog zott
de Heer
van Woenfel (die zig neg nimmer als ver-
taaier van dit werk aangekondigd heeft) zelve hebben
bekoor en te begrijpen,, dat reeds hes eerfte ftuk van
mij-
-ocr page 9-
AAN DEN LEEZER.           V
mijne uitgaave in de weere/d is geweest, eer hij dit
bericht
, en nog wel zonder naam, aan het publiek
mededeelde.
Dan hoe dit zij, het kwam mij, ten aanzien van
de eerdere advertentie van den boekverkooper
Allart
wel voor, dat mijn plan, en zijne voorgenoomen uit-
gaave eener vertaaling
, zeer ver uit eikanderen liepen ,
omdat mijn plan was, om veel eer eene
getrouwe na-
volging van den
Ëngelfehen fchrijver Adam Smith,
dan eene letterlijke vertaaling van dit zijn werk te-
geeven; en dat, hoe zeer ik mij voorgenomen had,
om alle de denkbeelden van dien beroemden fchrijver
,
niet naar de Franfchc, of Hoogduitfche vertaalin-
gen , maar naar den oorfpronglijken
Etigelfchen text, y
zo volkomen aan mijne landgenooten te leveren, ah
of het, inde daad, eene vertaaling was, echter de me-
nigvuldige aantekeningen, en toepa.Jingen op «ns va-
derland, en andere volkeren, welke ik hier bij wilde
voegen, natuurlijk dit werk zo zeer zouden doen ver-
fchillen van de vertaaling, welke de boekverkooper
Allart had geadverteerd, dat beide de uitgaaven in
de weereld zouden kunnen zijn , zonder eikanderen te
hinderen, doch niettemin deeden mij verfcheiden aan-
merkingen van den boekverkooper
Brave befluiten, hem
aanteraaden, om te beproeven, of gemelde boekverkooper
Allart te overreden zou zijn, om van zijn voorneemen-
aftezien, en aan hem zijn recht, als boekverkooper,
oftefiaan, of, zo hij nog geen begin had gemaakt,
de onderneeming met hem in gemeenfchap te doen,
terwijl ik mij voornam, om anders, als aan geene
boekverkoopers wetten of gewoontens gehouden, het
■werk veor mijne eigene rekening te doen drukken.
* 3                                    Qtt*
.,'*.■■                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                   f. ■■ ..
f                                                                     ■:>.-.■
-ocr page 10-
tr          NOODIG BERICHT
Ondertusfchen bleef de zaak tusfchen die twee boek-
verkoopers, nadat
Brave des/wegens eenige pogingen
had gedaan
, zonder eenige afdoening zitten, zo dat
ik met Maij laatstleden
, (toen ik het voornaam/ie ge-
deelte van dit werk voltooid had) mijn voorneemen
hegon werkfleliig te maaken, om hetzelve voor mijn
eigen rekening uittegceven •
dan, zodra hetzelve
ter persfe wierd gebragt
, bemerkten wij, dat, op de-
zelfde drukkerij, over het drukken van eene
vertaa-
ling van dit zelfde werk van Smith, uit naam van
den boekverkooper
van Cleef, in 's Hage, gefprooken
was, of onderhandelingen plaats gehad hadden.
De boekverkooper Brave vervolgends, op mijnen raad,
den boekverkooper
van Cleef hierover aanfpreekende,
hleek het, dat deeze het recht van copij van den boek-
verkooper
Allart had overgenoomen, en dat dit dezelf-
de vertaaling was, welke door den boekverkooper
Allart
was geadverteerd geweest: hij vond den boekverkooper
van Cleef zeer redelijk, men fprak van beide zijden
gp eenen befcheiden trant; doch de boekverkooper
van
Cleef fcheen liefst niets te willen aanneemen, ofbeflui'
ten, zonder dat zijn
vertaaler gefprooken was, en
noemde toen den
Heer van Woenfel, Medicinae Doc-
tor, te Amfterdam. Aanftonds maakte de boekver-
kooper
Brave er zijn werk van, om den Heer van
Woenfel te fpreeken; doch, hoe zeer hij in zeer be*
fcheiden uitdrukkingen, eenen welopgevoeden boekver-
kooper eigen, aan dien Heer zeer aanneemlijke aanbie-
dingen deed, was de manier, op welke hij door dien
Heer beantwoord wierd, van dien aart, en zo verfchil-
Itnde van de begrippen van wellevendheid
, welke hij
zig vormde
, dat hij niet heeft kunnen befluiten, om
met
-ocr page 11-
AAN DEN LEEZER.'           vil
met dien Heer in verdere onderhandelingen te tree-
den.
Uit dit een en ander blijkt dus, dat de Heer van
Woenfel zeer wel geweeten heeft, dat dit werk zm
uitgegeeven worden, en dat deeze uitgaave om zijnen
Mille niet zou agterblijven,
Thands heb ik hei genoegen van den leezer te be-
richten, dat, na de uitgaavè van het eerjle Quatern,
en voor dat de bovengem. advertentie van den
Heer
van Woenfel in de Courant (lond, de boekverkooper
Brave het recht van eene vertaaling van dit Werk
van Smith te doen drukken, en uitgeeven, van den
hoekverkooper
van Cleef gekogt heeft, om daardoor
alle onaangenaamheden, welke men ons, op gewaande
rechten, zou kunnen willen aandoen, aftefn'tjden

en dat derhalven, zo lang die bekende gebruiken on-
der de boekverkoópers plaats hebben, niemand der
hoekverkoopers in dit land bevoegd kan zijn , Oin
eene veitaaling van dit werk dooi- den Heer vin,
Woenfel uittegêeven.
Ondertusfchen verkieze ik mij tegen den Heer van
Woenfel agter geene verkreegen rechten te verbergen.
Ik verklüare bij deeze niet alleen wel te mógen lij-
den , dat de
Heer van Woenfel zijne beloofde naauv.--
keurige overzetting en belangrijke bijlaagen, in hei
licht geeve,
(waartoe de boekverkooper Brave aan
alle boekverkoópers, welke eene zodanige ondernee-
ming zouden gelieven te doen, volkomen vrijheid
geeft, zonder dat hij zijn verkreegen recht zal laa-
ten gelden) maar zelfs betuig ik, naar eene
naauw-
keurige overzetting door den Heer van Woenfel te
verlangen, ten einde daaruit de gebreklijkheid
, wel-
kt
-ocr page 12-
VOORREDE
'; l .'■■-■■'- - •■■                                                           ■ * '                                                                                                                                                            ' '*
VAN DB»
HOLLANDSCHËN
UITGEEVER.
Sedert de affchaffing van de leenroerige re-
geeringsvorm, is men het, over het algemeen,
onder de Staatkundigen, eens geweest, dat een
van de wezenlijkfte pligten van eenen Souve-
rain beftaa in de bevordering van den algemee*
nen rijkdom der natie, welke hij beftuurt.
Dan, hoe zeer men deeze ftelling over^hec
algemeen erkend, en tot eenen grondflag van
een voornaam gedeelte van het ftaatkundig be-
ftuur gelegd heeft, is het er echter zeer ver
van daan, dat alle Staatkundigen, ter bereiking
van dat oogmerk, éénen en denzelfden weg
zouden betreden hebben.
Men was het niet eens over het denkbeeld,
't welk men aan den rijkdom van eene natie
moest hechten; en hieruit moest allernatuur-
lijkst volgen, dat de begrippen omtrent de
* a                           Wijr
-ocr page 13-
iv          VOORREDE.
wijze der bevordering van denzelven ook uit
eikanderen moesten loopen.
Een Staatsman, welke in het denkbeeld was,
dat men den waaren rijkdom van eene natie
moest zoeken in het bezitten van op elkander
geftapelde geldfommen, en in het zo veel moog-
lijk naar zig trekken van het geld van alle an-
dere natiën, moest noodzaaklijk andere maat-
regelen neemen , dan een Staatsman , welke
dien rijkdom meende te zullen vinden in den
uitgebreidften buitenlandfchen koophandel.
Een ander, welke voor eenen regel hield,
dat de eenige waare rijkdom van eene natie ia
het bezitten van eene menigte van bloeijende
fabrieken beftond, moest natuurlijk geheel an-
dere inrichtingen maaken, dan die geene, wel-
ke den landbouw, en de voortbrengfelen van
het land, als de eenige waare bron van wel-
vaart aanmerkte.
Deeze, en meer dergelijke begrippen over
de waare natuur van den mtionaalen rijkdom,
verfchilden niet alleen hemelsbreedte van eikan-
deren, maar moesten ook in het beftuur der
volkeren de meest van elkander verfchillende
inrichtingen veroorzaaken , en ik zeg niet te
veel, wanneer ik aan die onderfcheiden begrip-
pen, de onderlinge jaloufien der natiën van
-ocr page 14-
VOORREDE.          V
Europa, en verfcheiden gevoerde oorlogen toe»
fchrijve, welke nimmer zouden hebben plaats
gehad, indien men de denkbeelden nopends dit
belangrijke ftuk vroeger tot effenheid had ge«
bragt. Ik zeg niet te veel, wanneer ik ftelle,
dat men, zonder eene duidelijke kennis van die
onderfcheiden begrippen, zig nimmer een be-
hoorlijk denkbeeld van de ftaatkundige gefchie-
denis van Europa, geduurende de vier laatst-
afgeloopen eeuwen zal kunnen vormen.
Met alle reden zou men derhalven kunnen
vraagen, of dan de nafpeuring van den waaren
aart van den nationaalen rijkdom aan zo veele
ingewikkelde duisternisfen onderhevig zij?
Op zig zelve is er dit zeer verre van daan.
Men kan zig dienaangaande zeer klaare en een-
voudige begrippen vormen, maar het is hier
mede, even gelijk met veele andere groote zaa-
ken, gelegen, welke uit geringe beginfelen
ontftaan, welke eenen zeer langen loop vorde-
ren , eer zij tot een zeker aanzien komen, en
welker uitkomften menigmaalen ver af waren
van alles, wat menfchelijke vooruitzichten im-
mer van dezelve hadden kunnen denken —
men neemt in het begin vooroordeelen voor
waarheden aan, en zonder dezelve immer te
onderzoeken., bouwt men op dezelve zo lang
* 3
                        voort,
-ocr page 15-
y         yOORREDE.
voort, tot dat men zig zodanig verwart, dat
het ten uiterften moeilijk, zo niet onmooglijk
is geworden, om te rug te keeren , of zelfs
overtuigd te worden, dat men dwaalt.
Het zal niet ondienftig zijn, dat ik mij toe-
legge, om, ter voorbereiding van den leezer
tot het werk, 't welk ik hem thands aanbiede,
eenig denkbeeld ter neder te ftellen van den
waaren oorfprong en voortgang van die voor-
oordeelen, uit welke de onderfcheidene, en zo
zeer uit elkander loopende begrippen der Staats-
mannen , nopends den waaren aart van den na-
tionaalen rijkdom ontftaan zijn — waaruit dan
van zelve gelegenheid zal gebooren worden,
om te doen zien, aan hoe weinig duisterheden
dit ftuk op zig zelven onderhevig is.
Eene van de voornaamfte redenen, aan wel-
ke men de moeilijkheid, om den waaren aart
van den rijkdom der volkeren te bepaalen,
moet toefchrijven, is in een verward denk-
beeld omtrent de waare natuur van het geld te
zoeken.
In de vroegfte tijden, zo van de waereld in
bet gemeen, als van zodanige maatfchappijen in
het bijzonder, welke uit ruuwe en onbefchaaf-
de wilden tot befchaafde natiën zijn opge-
groeid, had geene andere wijze van onderlinge
me;
\
\
-ocr page 16-
VOORREDE. vis
mededeeling van behoeften plaats, dan door
ruilingen, zonder dat, in dien eerften ruuwen
ftaat, de juiste waardij, zo als dezelve vol-
gends onze tegenwoordige denkbeelden beftaat,
in aanmerking kwam — in die tijden hing de
waardij geheel en al af van de behoefte van
dien geenen, die eenige waar noodig had. Alge-;
meen erkende waardij, of (gelijk wij het thands
noemen) marktprijs, was geheel onbekend.
Een jager, die een ftuk wild gevangen had,
en hetzelve , wegens zijnen voorhanden zijnde
voorraad van daags te vooreti gevangen wild,
niet gebruiken konde, ftond hetzelve, wanneer
hij gebrek aan koorn had, aan zijnen mede-
wilden zeer gaarn af, wanneer deeze hem in
ruiling eene geringe hoeveelheid koorn wilde
geeven. IJder van deeze twee was voldaan
over zijne ruiling, om dat hunne oogenbliklijke
behoefte vervuld wierd, en het kwam aan geen
van beiden in de gedachten op, om na te re-
kenen , of zij de rechte waarde voor hunne
waar ontvangen hadden. — Maar na dat de
natiën meer befchaafd wierden, en dus ook de
behoeftens eene meerdere uitgebreidheid ver-
kreegen, begon men natuurlijk eene meer be-
paalde waarde aan de waaren te geeven, en
wel dra wierd het noodzaaklijk, dat men een
* 4
                             al-
-ocr page 17-
fni VOORREDE.
/
algemeen teken uitvond, om met hetzelve de
waardijen van alle waaren te vertegenwoordigen.
Dit algemeen teken der waardijen, 't welk
tegenwoordig den naam draagt van geld, heeft
niet altijd, en bij alle volkeren, in zodanige
metaalen fpecien beftaan, als wij tegenwoordig-
gebruiken. — Men vindt, buiten twijffel, in
zeer vroege tijden, reeds gewag gemaakt van
zilveren muntfpecien. Abraham kogt de fpe-
lonké Machpela voor vierhonderd fikelen zil-
ver (*sr). Dan dit was niet algemeen over de
geheele bewoonde waereld, bij andere volkeren
wierden, in die vroege tijden, geheel andere
zaaken tot het algemeen teken der waardijen
gebezigd — ten tijde van den Trojaanfchen
oorlog hield men het vee- voor dit algemeen
teken der waardijen. —- Homerus verhaak
ons (£■), dat Glaucus, na zijn gefprek met
Diowedes , de dwaasheid beging, van zijne
gouden wapenrusting, ter waarde van honderd
osfen, te verruilen tegen de koperen wapen-
rusting van Diomedgs, welke maar negen osfen
waardig was. .„••■•'.;
De alleroud/Ie Romeinen fehijnen ook het
vee
"l (f) Gene f. XXIII. vs. 15.
Q) Homeri Ilia4> 6. vs, 236,
-ocr page 18-
VOORREDE.          u
vee tot het algemeen teken der waardijen ge-
bruikt , en daarvan hunne benaming van het
geld (pecunia) ontleend te hebben (c).
Nog tegenwoordig bedienen zig veele onbe-
fchaafde volkeren van onderfcheiden foorten van
tekens der waardijen. Men vindt in America
natiën, welke, ten dien einde, kleine ftukjens
zout gebruiken (<sQ; bij zeer veele natiën, in
het Oosten en Westen, bedient men zig, met
dat oogmerk, van eene foort van zeefchelpen. ;
In de Oost- Indien', en langs de kusten van
Africa, gebruikt men daartoe een zeker foorc
van fchelpen, welke van de Maldiyifche eilan*
den worden aangebragt, en in de Indien den
naam van Cauris, doch op de kust van Afri*
ca
dien van Bouges draagen. In de Staaten
van den grooten Magol heeft. men eene foorc
van witte fchelpen, welke daar Zimbi genaamd
worden (mooglijk dezelfde als de Cauris, doch,
volgends anderen, daarvan onderfcheiden); men
rekent honderdendertig van deeze Zimbi op de
waarde van eenen Hollandfchen ftuiver <— een
zeer
- (e) Varro de ling. lat. lib.IF. Feithii Antiq. Homer*.
lib. IV. cap.
I.
(«0 Pufendorf de Jure Nat. et Gent. lib. V. cap. I.
-ocr page 19-
VOORREDE.
zeer voornaam ftaatkundig Schrijver (e) zegt,
dat de zwarten van de kusten van Africa een
teken der waardijen hebben, zonder munt,
't welk zij Macute noemen — dit teken zou,
volgends hem, zuiver denkbeeldig zijn, en al-
leen dienen, om de waardijen der waaren tegen
eikanderen te vergelijken. Andere willen, dat
dat geene, 't welk de Negers Macuite , of
Macoute, noemen, wel geene wezenlijke munt
zou zijn, maar, echter, in hunne denkbeelden,
voornaamelijk in de koningrijken van Angola
en Congo , de waarde zou hebben van twee-
duizend Ziimbi, dus zou eene zodanige Macute
iets meer waardig zijn, dan vijftien en een
halve Hollandfche ftuivers. Zo berigten ons
de kusthandelaars, dat zij twee Vlaamfche mes-
fen op een Macute , een koper bekken van
twee pond gewigt, en twaalf duim diameter,
op drie Macuten, een fnaphaan op tien Macu-
ten
rekenen, enz.
In America heeft men, ten dien einde, fchel»
pen, welke den naam draagen van Porcelains>
en veel overeenkomst hebben met de Cauris
van het Oosten,
Zelfs
O) De Montesquie* Geest der Wetten, ilfle boeh%
hoofdft, 8.
-ocr page 20-
VOORREDE. a
Zelfs bedienen zig zommige volkeren van
vruchten in plaats van geld.
In Mexico was, eer America door de Eu-
ropeaanen
ontdekt wierd, tot dat oogmerk de
Maïs (Indiaansch koorn) in gebruik. En
nog gebruikt men in America, ten dien einde,
de Cacao, van welke vijftien gelijk ftaan met
de waarde van eenen Spaanfchen reaal, of
omtrent vijf Hollandfche ftuivers.
In Oost-Indien, vooral in zodanige landen,
in welke de Cauris niet gangbaar zijn, zijn de
amandelen een foort van geld, Deeze worden
aangebragt van Lar, en groeijen in de woestij-
nen van Arabie. De waarde van dit geld
hangt van het jaarlijksch gewas af, in gewoons
jaaren rekent men veertig amandelen op een
Pefcha, of eene Hollandfche Huiver.
Ik zou hiervan nog veel meer kunnen zeg-
gen (ƒ), maar ik zal bij de behandeling vani
dit werk zelve gelegenheid genoeg vinden, om
nog het een en ander te melden, dit gezeg-
de zal, voor het tegenwoordige, genoeg
zijn,
(/) Zie onder anderen over de cocosnooten en hoorn-
vruchten,
van welke men zig op het eiland Otaheiti,
in plaats van geld, bedient, de reizen van Cook, ver-
taald door Pasteur, Zfte en gde hoofdfl.
-ocr page 21-
xSï VOORREDE.
zijn, om te doen zien, dat het niet noodzaak-
lijk is, dat het algemeen teken der waardijen
juist in zodanige fpecien behoeve te beftaan,
als wij tegenwoordig gebruiken.
Zelfs het bepaalen van de meerdere en min-
dere waardijen der metaalen is zuiver denkbeel-
dig. Het goud heeft inwendig geene meerdere
waarde 3 dan andere metaalen. Oudtijds hield
men in Aethiopie het koper voor het kostbaar-
fte van de metaalen (g). In Peru noemden
het de oude ingezetenen van het land een zeer
groot geluk, dat de Spanjaarden hun ijzeren
gereedfchappen gebragt hadden. Zelfs kon zig
een van de voomaamften van dat land niet ont-
houden van te zeggen, dat, indien de Span-
jaarden
niets anders hadden gedaan, dan hen
van fcheermesfen, fchaaren, kammen, en fpie-
gels, te voorzien, zij daardoor alleen zouden
verdiend hebben, dat die van Peru hun al hun
goud en zilver gaven (ft). Het is niet alleen
zeer algemeen bekend, dat de Lacedaemoniers
geen ander geld hadden, dan ijzer, maar zelfs
wil
(g~) Herodotus in Thalia.
(Ji~) Pu f end, l c- Zij badden zeer weinig achting
voor het goud en zilver. Zie de Real Science du Gou*
vcrnement, torn. I. fag*
499.
-ocr page 22-
V O O R R E D E, xm
wil men, dat de oude Britsen ' zis;, voor de
tijden van Jullus Caefar^ van ijzeren en tin-
nen ringen of plaaten, in plaats van geld, be-
diend hebben (i).
Ondertusfchen'heeft men, bij de meeste be-
fchaafde volkeren, de voorkeur aan het goud
en zilver gegeeven, als, wegens derzelver aart,
de gefchiktfte metaalen, om tot een algemeen
teken der waardijen gebruikt te worden, en dit
teken draagt den naam van geld.
Wanneer wij , uit dit waare oogpunt, het
geld
befchouwen, dan is hetzelve, in de daad,
niet anders, dan het werktuig (&), door het-
, wel-
(O Tegenw. Staat van Groot Britt. I. d. p, i2«
£/t) „ Geld is, eigenlijk gefprooken, geen onderwerp
„van den handel, maar het is alleen het werktuig,
„ door hetwelke men overeengekomen is, om de eene
„ koopmanfchap voor de andere te verwisfelen. Het is
„ geene van de raderen van den handel, maar het is de
„ olij, of het fmeer, welke de beweeging der raderen
„ gemaklijk en leenig maakt. Indien wij het geld in
„ een koningrijk in overweeging neemen, dan valt het
„ in het oog, dat de meerdere of mindere overvloed
„ van hetzelve niet in aanmerking komt, en met eene
„ kroon bereikte men, ten tijde van Hendrik VII, het
„ zelfde oogmerk , als tbands met een pond fterling.
„ Het is alleen het algemeen, 't geen eenig voordeel
%t trekt van den grooteren overvloed van geld, en dat
„ nog alleen in oorlogen, of onderhandelingen met bui.
„ tenlandfche Mogendheden." Humé's Esfafs III. p. 317.
\
-ocr page 23-
xiv VOORREDE.
welke men overeengekomen is, om de een*
koopwaar voor de andere te verwisfelen, de
algemeene maat, naar welke alle waardijen be-
rekend worden (/); en indien men altijd bij
dit eenvoudige denkbeeld gebleeven was, dan
zou men, omtrent de waare begrippen van den
rijkdom van eenen Staat, in zo veele verwar-
ringen niet hebben kunnen vervallen.
Maar, na dat men éénmaal het geld voor
het algemeen teken der waardijen aangenomen
had, was het niet onnatuurlijk, dat men onge-
voelig ia eene dwaaling verviel van hetzelve
voor den waaren rijkdom zelve aantezien, men
vergat, dat het geld op zig zelve eene on-
vruchtbaare zaak is, en alleen in zo verre nut-
tig, als de bezitters van hetzelve zig daarvoor
behoeftens en aangenaamheden van het leven
kunnen verfchaffen. Men verloor uit het oog,
dat men dat geene, 't welk niet anders is,
dan een teken en voorftellingsmiddel van den
waa-
( /) Pecunia est res corporalis, cujus determinata quae-
dam quantitas fumitur pro menfura communi pretii re-
rum quarumvis, tam corporalium, quam incorporalium,
et operarum quarum libet, ut adeo et tam definiri posfitt
quod fit, menfura communis pretii et operarum, Wolfti
Jus Nat. torn IF.
§. 290. ibique Schol vid. etiam Grot,
de jure belli ac pacis lib.
2. cap. 12. §. 17.
-ocr page 24-
VOORREDE. x*
waaren rijkdom, voor het wezen zelve van
den waaren rijkdom aannam, en uit deeze dwaa-
ling verviel men in eene menigte van anderen.
De goudzucht (rn) bragt driften, begeertens,
regels, en fchikkingen voort, welke in veele
opzichten voor het menschdom ongelukkig wa-
ren (n) Uit dit verkeerd begrip ontftonden
zodanige vooroordeelen, welke de diepfte wor-
telen fchooten, en welke noch de wijsbegeerte
der ouden (0), noch de hedendaagfche zeden-
kunde immer in ftaat zijn geweest, om te kun-
nen overwinnen.
Dit verkeerde denkbeeld, dat het geld de
waar e rijkdom zij
, is, zo lang het geld als
het algemeen teken der waardijen gebruikt is
geworden, ten allen tijde, en bij genoegzaam
alle volkeren, het heerfchend volksvooroordeel
geweest, en maar zeer weinige volkeren heb-
ben immer >de verkeerdheid van hetzelve be-
greepen.
Ik zal mij thands niet ophouden, met de na-
fpeuring van de uitwerkingen, welke dit volks-
vooroordeel natuurlijk bij de ouden heeft moe-
ten hebben, maar liever den leezer tot zoda-
ni-
(«O Auri facra fames.
(») Ifelin, droomen van eenen Menfchenvriend, p, 114.
(0) Men denke om de fabel van Midas,
t
-ocr page 25-
kvi VOORREDE.
nige tijden bepaalen, welke met onze tegen-
woordige Ewropeaanfche Staaten in een nader
verband ftaan.
Wanneer men de gefchiedenis van Europé \
zedert den val van het Westerfctie rijk, tot
aan, en in de vijftiende eeuw doorziet, dan
moet men overtuigd zijn, dat, in dat ruime
tijdvak, alles eene woeste en barbaarfche ge*
daante had. Nimmer had de Staatkunde eenige
uitgebreide oogmerken, naauwlijks zag men
verder, dan op het oogenbiiklijk belang. Uit-
zichten op toekomende algemeene wélvaart van
eene natie, plans, om dezelve te bevorderen,
waren geheel en al onbekend i trouwens de
leenroerige regeeringsvorm verbande uk haarett
aart alle gezonde begrippen omtrent dezelve -^-
woeste, wildej romaneske dapperheid maakte
het karakter van den adel, domme fchoolge-
leerdheidj woordenzifterij, dat Van de weten*
fchappen uit, en deez nog bepaalden zig en»
kei tot de geestelijkheid terwijl het gemeen,
onder de flavernij van het leenrecht Zuchtehde,
zig in de diepfte onkunde bevond. De land-
bouw maakte eene akelige vercooning, de koop-
handel was bij veele volkeren in verachting, en
de fabrieken betekenden weinig.
't Is waar, tegen het einde van dit tijdvak
be-
-ocr page 26-
VOORREDE.
begonden de zaaken allengs éenigermaate van
gedaante te veranderen: De Souverainen 'be-
gonden uitgebreider denkbeelden te verkrijgen,
de adel begon zig te befchaaven , de weten-
fchappen wierden meer en beter beoefend,
men begon zig meer en meer van bloote woor«
denzifterij te verwijderen, en op zodanige kun-
digheden toeteleggen, welke op het geluk van
het menschdom eenen voordeeligen invloed
konden hebben. — De wiskunde, de aard-
rijkskunde , de fterrekunde , en dergelijke we-
tenfchappen kreegen, hoe zeer in eenen ftaat
van kindsheid, echter meerderen bijval — de
flavernij verdween langzaamerhand uit veele lan-
den, en koophandel en fabrieken begonden ia
zommige landen te bloeijen.
Maar de vijftiende eeuw was vruchtbaar in*
ongemeene gebeurtenisfen. In dezelve vielen
niet minder dan zeven groote zaaken voor,:
welke ijder op zig zelven eenen aanmerklijken
invloed hadden op de zaaken van Europa, en
met elkander te zamen werkten, om de ge-,,
daante van Europa geheel en al te veranderen.
Deeze gebeurtenisfen waren, i°. de hervor-
ming, fl°. de uitbreiding van de wetenfchap-
pen, welke zig door de verfchillen over de
hervorming natuurlijk in alle takken van ge-
**                         leerd-
-ocr page 27-
xviii VOORREDE.
leerdheid moesten ontwikkelen, 30. de uitvin-
ding van de drukkunst, 40. het uitvinden van
het buskruid, 50. de aanmerklijke verbetering
van de zeevaart , door middel van het toen
reeds uitgevonden compas, 6°. de ontdekking
van America, en 70. het vinden van den weg
naar de Oost-Indien voorbij de Kaap de Goeds
Hoop
(/>).
Zo veele gebeurtenisfen, in een zo kort be-
ftek van tijd voorvallende, moesten noodzaak-
lijk invloed maaken op de ftaatkundige inzich-
ten en oogmerken der Souverainert. — De on-
noemlijke menigte van goud en zilver, welke
de nieuwe ontdekkingen in "het Oosten ea Wes-
ten opleverden, verdubbelde de begeerte naar
rijkdommen, en bragt niet weinig toe, om het
algemeen vooroordeel te verfterken , dat de
vaare rijkdom in het bezitten van veel goud
en zilver befiaat.
Van dien tijd af begonden zig veele natiën-
van Europa toe te leggen, om onderling el-
kanderen het bezitten van goud en zilver te
benijden, en ijder voor zig Zelven alles aante-
wenden, om het geld van andere natiën naar
zig
(/>) Zie An Account of the European Settlemeats iit
Amirica, vol. I. pag.
3 en volg.
-ocr page 28-
VOORREDE. xix
Eig te trekken. Van dien tijd af wierd de be-
vordering van den nationaalen rijkdom een on-
derwerp, op het welke de Souverainen hunne
bijzondere aandacht vestigden, fchoon men on-
gelukkig genoeg was van zig in het vooroor*
deel toe te geeven, dat dezelva waarlijk in het
geld gelegen was, zonder dat men verder op
dat ftuk doordacht.
En zeker, hierin vereenigde zig het belang
van de Souverainen met hunnen .pligt. De aart-
merklijke verandering, welke in den gcheelen
Haat der zaaken van Europa voorgevallen was*
maakte het ten hoogflen noodzaaklijk, dat de
Souverainen bedacht wierden op verbeteringen
van hunne inkomften.
Het geheele verval van de leenroerige régee-»
ringsvorm, met de daaraan verknogte krijgs-
dienften, welke te voofen de verdediging der
landen zo onkostbaar maakten voor de Souve-
rainen, veroorzaakte, dat thans de befeherming
yan den Staat op oneindig zwaarder kosten liep»
De dienden, welke de leenmannen, in voor-
gaande tijden, aan hunne leenheeren in het
ftuk van de bediening van het recht verfchul-
digd waren, thands ook vervallen zijnde, open-
de zig, in het vestigen van Gerechtshoven, en
verdere Amptenaaren van het recht, eene nieu*
** &
                           we
-ocr page 29-
XX         VOORREDE.
we bron van uitgaaven, welke te vooren naauw-
lijks waren bekend geweest.
De uitbreiding van de denkbeelden omtrent
de bevordering van den koophandel, van welke
men thands, in voornaame landen , de nood-
zaaklijkheid begon intezien , vereischte eene
lengte van uitgaaven aan openbaare werken,
wegen, kanaalen, en menigte van zaaken, wel-
ke men in voorgaande tijden als noodeloos en
verkwistende zou aangemerkt hebben.
Het onderwijs aan de jeugd, en de oeffening
van den Godsdienst, thands, zo door de ver-
meerderde kennis, als door het verval van de
Geestelijkheid, in zommige van die landen,
welke de hervorming aangenomen hadden, meer
regelrecht voor rekening van den Souverain
loopende, verwekte al mede nieuwe , en te
vooren min bekende kosten.
Ik zou hier nog veel kunnen bijvoegen,
maar verkies deeze optelling te befluiten met
te doen opmerken, dat de door zo veel nieu-
we'wegen vermeerderde pracht aan de hoven
der Vorften, en de meer en meer toeneeraende
verfijningen in die pracht, noodzaaklijk de hof-
houdingen der Vorften ongelijk kostbaarder
moesten maaken, dan in de meer onbefchaafde
leenroerige tijden had plaats gehad.
Maaï
-ocr page 30-
VOORREDE/ jjofe
Maar zouden de Souverainen hunne inkom-
ften zodanig verbeteren, dat dezelve tegen eene
zodanige vermeerdering van uitgaaven beftand
waren, dan fprak het van zelve, dat zij er een
hoofdwerk van moesten maaken, om den rijk-
dom der natie te bevorderen, daar tog, hoe
men die zaak ook befchouwe, alle inkomften
van den Souverain, in de laatfle plaats, uit den
boezem van de natie moeten ontdaan, en het
natuurlijk onmooglijk is, dat een arm volk op
den duur zwaare belastingen kan opbrengen,
indien voor hetzelve te gelijkertijd geene nieu-
we bronnen , ter vermeerdering van deszelfs
welvaart, geopend worden.
Door alle deeze veranderingen kreeg de
Staatkunde der Europeaanen eene geheel nieu-
we gedaante. De door dit alles ontftaane denk-
beelden, welke zig niet langer naar den ouden
leenroerigen fmaak konden plooijen , wierden
langzaamerhand ontwikkeld, en meer of min tot
een zeker nieuw zamenftel van Staatkunde ge-
vormd. Men ontworp regels, volgends welke
volkeren behoorden beftuurd te worden, men
ontdekte waarheden, welke diep onder de bar-,
baarsheid en leenroerigheid begraaven gelegen
hadden, met één woord, men begon de regeer-
ykunde
tot eene nieuwe wetenfchap te maaken.
/
                                ** 3                          Van
-ocr page 31-
*sA V O O R" R E D E;
Van deeze wetenfchap moest de beftuurïng
van de geldmiddelen, of van de inkomften en
uitgaaven van eenen Staat, noodzaaklijk een
voornaame tak uitmaaken.
Deeze ftudie was geheel nieuw — te recht
merkt een zeer voornaam ftaatkundig Schrij-
ver ($) aan, „dat het zeer natuurlijk was, dat
„ de Rameinfche manier van de belastingen te
„ heflèn, in de Monarchie der Franken van
„ zélve moest vervallen -** dit was (zegt hij)
„ eene zeer ingewikkelde wetenfchap , welke
„ zig, noch met de denkbeelden, noch met
„ het plan van regeeren van deeze eenvoudige
„ volkeren plooide. Indien, (vervolgt hij) in
„-onze tegen wpordige tijden, de Tart aar en
Europa eens kwamen overftroomen, dan zou
„ er al zeer veel moeke aan vast zijn, om hun
y, een denkbeeld te geeven, wat het eigenlijk
„ is, het geen wij, in onze Staaten , doop
5, eenea Financier- verftaan."
Ondertusfchen was het er zo ver van daan,
dat de denkbeelden over het beftuur der geld-
middelen, of finantien van eenen Staat, aan-
ftonds tot volkomen effenheid gebragt wierden,
dat
(#) Dt Montesq, Cee-it der Wetten, zcflt boek
1%i? hoofdfl.
-ocr page 32-
VOORREDE. xxift
dat zelfs nog heden ten dage, onder de voor-
naamfte Staatkundigen van onze eeuw, (die zig
echter de fchriften en verfchillen van zo veèle
voorgangers hebben kunnen ten nutte maaken)
eene menigte van moeilijke en onbefliste vee
fchillen plaats hebben.
Wanneer men zig met zijne denkbeelden ia
die tijden verplaatst, in welke zig deeze ftudie
begon te ontwikkelen, dan behoeft men zig
niet te verwonderen over den invloed, welke
het volksvooroordeél over de natuur van het
geld in dezelve moest maaken. De natuur van
de zaak leert, dat dit volksvooroordeel in die
tijden geene andere of mindere uitwerking kon
hebben, dan dat het die geenen, die zig op de.
ftudie van de finantien toeleiden, tot het alge-
meen befluit moest brengen, dat de waars
rijkdom van een volk in het bezitten van
veel goud en zilver gelegen was, en dat het
zeker/ie middel, om dien rijkdom te bevorde»
ren, daarin beftond, dat men zig door alle
middelen moest toeleggen, om hst geld, of het
goud en zilver van alle andere natiën, zo
veel mooglijk, naar zig te trekken.
En uit
dit verwarde begrip van den rijkdom van eene
natie is het denkbeeld van den zogenaamden
balans van koophandel gebooren, en daar ijder,
** 4
                          naar
-ocr page 33-
?xiv voorred; e.
naar zijne omftandigheden , zig beijverde, om
dien balans ten voordeele van zijn land te doen
overflaan, wierd dit de bron der nationaale ja-
Joufien, en der onderfcheidene inrichtingen ter
bereiking van dit oogmerk. — Daar men het
goud en zilver aanmerkte als den eenigen waa-
ren rijkdom , moesten natuurlijk zodanige na-
tien, welke, 't zij dan in hun land zelve, 't zij
in afgelegen koloniën, bezitters waren van goud
en zHvermijnen, zig zelven befchouwen als rij-
ker dan andere natiën. Het was naauwlijks
mooglijk, dat landbouw, fabrieken, of koop-
handel, bij zodanige volkeren eenige aandacht,
of aanmoediging van de zijde der regeering ge-
nooten — het jaarlijks uit de mijnen komende
goud en zilver moest daar zodanig de oogen
van de bcftuurders der finanticn verblinden, dat
alle andere zaaleen aan hunne opmerkzaamheid
moesten ontglippen, terwijl zij tevens niets voor
hunne Staaten belangrijker konden oordeelen,
dan den uitvoer van deeze met-aaien zo veel
mooglijk te verhinderen.
Andere volkeren, welke het zogenaamde ge-
Juk niet hadden, van eigen goud- en zilvermij-
nen te bezitten, moesten, naar maate van de
emftandigheden, hun werk er van maaken, om,
't zij door hunne overtolligheden in den land-
bouw
»
-ocr page 34-
VOORREDE. xxv
bouw te vermeerderen, en dezelve ruuw en
onbewerkt naar buiten 's lands te zenden, 't zij
door hunne eigene inlandfche ruuwe voortbreng-
selen, of die van andere natiën te bewerken,
't zij door zo met de ruuwe, als met de be-
werkte voortbrengfelen, zo van hun eigen land,
als van andere landen, koophandel te drijven,
't zij door andere middelen, welke bijzondere
omftandigheden konden aan de hand geeven"^
zig zo veel mooglijk meester te-maaken van al
het goud en zilver, 't welk te bekomen was,
en het zelve eenmaal verkreegen hebbende,
den uitvoer van hetzelve door de geftrengfte
wetten te beletten. Hoe meer veld deeze
denkbeelden wonnen, des te fterker reglemen-
ten en inrichtingen wierden er gemaakt, welke,
fchoon met de beste oogmerken uitgedacht,
echter niet nalieten, om den algemeenen rijk-
dom der natiën, in plaats van denzelven te be-
vorderen, op de ongelukkigfte wijze te onder-
drukken. Het geld was alles, wat men bedoel-
de , en naar maate men meende te kunnen be-
rekenen , dat de balans van koophandel ten
voor- of nadeele van eene natie liep, naar die,
maate wierd ook de handel tusfehen het eene
en andere volk bevoorrecht, of gedrukt. Kort-
om, men begreep bij alle volkeren, dat het de
** 5
                         zaak
-ocr page 35-
Xxvi VOORREDE.
zaak der Staatkunde was, niet alleen om.dal
geene, 't welk ter bevordering van den natio-
naalen rijkdom noodig was, te bezorgen, maar
tevens, om zig met alle de bijzondere middelen
van beftaan te bemoeijen —• en ongevoelig ver-
looren alle middelen van beftaan die natuurlijke
vrijheid, zonder welke het onmooglijk is, dat
zij immer kunnen bloeijen.
Zo veel, en nog oneindig meer, (maar mijn
tegenwoordig oogmerk laat niet toe, om dit
verder te ontwikkelen) liep te zamen, om het
zuivere, en op zig zelve eenvoudige denkbeeld
van dat geene , waarin de nationaale rijkdom
beftaat, aan de moeilijkfte duisterheden onder-
hevig te maaken.
Het is er echter zeer ver van daan, dat dit
onderwerp op zig zelven duister zij — en ik
wil thands beproeven, in hoe verre ik hetzel-
ve, op eene gemaklijke en bevatbaare wijze,
kan voordellen.
IJder mensch heeft, van het oogenblik van
zijne geboorte af, eene menigte van behoef-
tens, welke zo tot onderhouding, al & tot ver-
aangenaaming van zijn leven vereischt worden.
Van deeze behoeften zijn zommige natuurlijk,
zommige verkreegen. De natuurlijke hebben
f plaats bij alle menfchen, zo wel bij die geene»
die
i'
\
\
\
\
-ocr page 36-
VOORREDE, xxvit
die in den onbefchaafdften ftaat, als bij die
geene, die in de befchaafdfte raaatfchappijen
leeven. De verkreegen behoeftens worden bij
befchaafde natiën gevonden, en verdeden zig
weder i°. in zodanige, welke door den alge-
meenen fmaak en de gewoonte zo noodzaaklijk
zijn geworden, dat zij van de natuurlijke niets
verfchillen, en even weinig als deeze kunnen
gemist worden, s°. in zodanige, welker genot
het leven veraangenaamt, fchoon zij op zig zel-
ven ontbeerlijk zijn, en eindelijk 30. in zoda-
nige , welke geheel overtollig zijn, en alleea
van die geenen gekeild en gezogt worden, voor
welke, door het gewoone genot, de aange-
naamheden noodzaaklijke behoeftens gevvordea
zijn. i—> Men kan dezelve dus eenvoudig ver-
deden in noodzaaklijke, aangenaame, en over-
tollige behoeftens.
Naar maate een mensch zig in omftandighe-
,den bevindt van aan zommige, of alle van dee-
ze behoeftens al, of niet, te kunnen voldoen,
naar die maate is men gewoon zijnen toeftand
.te befchrijven.
Hij, die zig buiten ftaat bevindt, om, zelfe
aan die behoeftens, welke tot het enkele on-
derhoud van het leven behooren, te voldoen,
draagt den naam van arm-, en moet of tot be-
de-
-ocr page 37-
xxvm VOORREDE.
delen, of tot nog erger middelen de toevlugt
neemen.
Hij, die alleen aan zijne allernoodzaaklijkfte
behoeftens kan voldoen, zonder in ftaat te zijn
van, boven dezelve, eenige aangenaamheden te
genieten, verdient den naam van behoeftig.
Hij, die zig niet alleen de noodzaaklijke,
maar tevens de aangenaame behoeftens van het
leven kan verfchafFen, draagt den naam van
welvaarend.
En eindelijk hij, wiens ruime omftandighe»
den hem het genot niet alleen van de nood-
zaaklijke en aangenaame, maar ook van de
overtollige behoeften toelaaten, wordt rijk ge-
,, naamd.
Het fpreekt van zelve, dat alle deeze onder-
fcheiden omftandigheden weder derzelver onder-
fcheiden trappen hebben, en dat even gelijk
de armoede tot dien rampzaligen trap kan daa»
len, dat men van ellende en gebrek vergaat,
men niet alleen zo ook minder of meerder be-
hoeftig, minder of meerder welvaarend kan zijn,
maar dat ook de rijkdom tot eene onbepaalde
hoogte kan opklimmen.
. Men kan dus den rijkdom befchrijven, als het
jbezit van voldoende middelen tot een ruim ge-
not van alle die noodzaaklijke
, aangenaame,
en
<
-ocr page 38-
VOORREDE. xxit
en overtollige goederen, welke tot het onder'
houd, gemak en genoegen van het leven kun-
nen verjlrekken.
Hoe zekerder de middelen zijn, om dit ge-
not te kunnen ftaande houden, des te geves-
tigder is een zodanige rijkdom.
Indien wij de omftandigheden, in welke het
Opperwezen den mensch op deeze waereld ge-
plaatst heeft, zelfs maar met een vlugtig oog
befchouwen, dan loopen de middelen, ter ver-
krijging van dat genot, van zelve in het oog.
De mensch bevindt zig op eenen grond ge-
plaatst, welke niet alleen uit zig zelve veele
vruchten voortbrengt, maar welke tevens van
dien aart is, dac zij, door arbeid geholpen, tot
eene onberekenbaare verdubbeling van voort-
brengfelen kan bekwaam gemaakt worden. Hij
vindt zig niet alleen van de noodige krachten
voorzien, om dien vereischt wordenden arbeid
te verrigten, maar tevens, met verftand en ver-
nuft begaafd, om dien arbeid op eene nuttige
wijze aanteleggen, en van de vcortbrengfelen
een voordeelig gebruik te maaken.
De grond -en de arbeid zijn dus de zekerfte
middelen ter verkrijging en ftaandehouding van
den rijkdom.
Deeze middelen zijn onuitputbaar — niet al-
leen
-ocr page 39-
*xx V ö o R R E D ET.
leen kan een mensch, door zijnen arbeid aan
den grond, op welken hij geplaatst is, op eene
verftandige wijze te befteeden, en door een
verftandig gebruik van de alzo ontftaane voort-
brengfelen maaken, zeer veel meer verkrij*
gen, dan hij zelve gebruiken kan, en dus het
overfchietende doen ftrekken ter verruiling
van dat geene, 't welk bij anderen overfchiot*
maar, daarenboven, zijn deeze voortbrengfelen
ijder jaar nieuw — jaar op jaar levert de
vruchtbaare aarde nieuwe middelen op, ter in-
ftandhouding van dit genot.
Deeze middelen worden op «Ie krachtigfte
wijze vergroot door de uitvinding van een al-
gemeen teken der waardijen, voor het welke
men de overtolligheden op eene zodanige wijze
verruilen kan, dat men ten allen tijde, wanneer
men het noodig heeft, zig van hetzelve tef
verkrijging van zijne behoefte kan bedienen.
Dit teken (*t welk wij geld noemen) heeft,
eigenlijk gefproken, geen ander noodzaaklijk
vereischte, dan eene duurzaame ilandvastigheid,
zo, dat hetzelve, éénmaal tegen overtolligheden
verruild zijnde, in ftaat zij, om op den duur
die overtolligheden te blijven verbeelden, en na
verloop van veele jaaren nog de plaats te blij-
ven bekleeden van die voortbrengfelen, Welke
VOOÏ
-ocr page 40-
VOORREDE. xxxï
Voor hetzelve geruild zijn, en welke men niet
zou hebben kunnen bewaaren, maar die reeds
voor langen tijd vergaan zouden zijn.
Door dit middel wordt de fpaarzaame ge-
bruikmaaker van de omftandigheden, in welke
hem het Opperwezen gefield heeft, in ftaat ge-
field, om dat geene, 't welk hem van zijnen
grond en arbeid overfchiet, voor veele volgen-
de jaaren, met jaarlijkfchen aanwas optezame-
len, en daardoor zijne middelen tot genot van
de noodzaaklijke, aangenaame , en overtollige
behoeftens van het leven, of van den waaren
rijkdom, van jaar tot jaar zekerder te maaken.
Dit is het waare denkbeeld van den rijkdom
van bijzondere menfchen, en er kan geene r*
den ter waereld uitgedagt worden, waarom men
zig van den rijkdom van eene natie eenig ander
begrip zou behooren te vormen.
Natiën hebben dezelfde behoeftens, als bij-
zondere menfchen. —■ Men kan, en behoort,
de behoeftens van natiën ook te onderfcheiden
in noodzaaklijke, dat is, in zodanige, zonder
welke het onmooglijk is, dat zij kunnen be-
ftaan, in aangenaame, dat is, in zodanige,
Welke aan de leden van eene maatfchappij,
boven het noodzaaklijke levensonderhoud, nog
feele gemakken en genoegens doen genieten»
en
-ocr page 41-
xxxn VOORREDE.
■en in overtollige, door welke die gemakken en
genoegens tot eene menigte van verfijningen
opgevoerd worden, welke bij geene andere na-
tien bekend zijn, dan bij zodanige, die reeds
tot eenen aanmerklijken trap van bloei en be-
fchaafdheid zijn opgelleegen.
Eene natie, welker leden aan hunne nood-
zaaklijke behoeftens niet kunnen voldoen, is
in de daad arm, en moet haar beftaan vinden
in het plunderen en berooven van nabuurige
betervaarende landen.
Eene zodanige natie , welker leden alleen
hunne noodzaaklijke behoeftens kunnen genie-
ten, zonder eenig bijgevoegd genot van gemak-
ken en genoegens, is behoeftig.
Eene zodanige natie, welke bij de noodzaak-
lijke ook tevens het genot van aangenaame be-
hoeftens kan voegen, is weivaarende.
Terwijl eindelijk eene zodanige natie, wel-
ker ruime omftandigheden aan deszelfs leden
het onbekrompen genot van de noodzaaklijke,
aangenaame en overtollige behoeften toelaaten,
rijk is.
En ook hierin hebben, even gelijk in het
geval van bijzondere menfehen, onderfcheiden
trappen plaats.
Men kan dus van den rijkdom van eene natie*
de-
-ocr page 42-
VOORREDE, xxxirt
dezelfde befchrijving geeven, welke ik zo even
gaf van dien van bijzondere menfchen. Hij bedaar.
in het bezitten van voldoende middelen tot een-
ruim genot van alle die noodzaaklijken aan'
genaame, en overtollige goederen, welke tot
het onderhoud, gemak en genoegen van het
leven der leden van de maatfchappij kunnen
flrekken.
Zal het chands noodig zijn te herhaalen, dat
de middelen, van welke zig eene natie kan be-
dienen, om dien rijkdom te verkrijgen, en ver-
kreegen hebbende, ftaande te houden, van zel-
ve in het oog loopen?
                                   >
Niet alleen kan eene natie, door den grond,
welken zij bewoont, op eene verftandige wijze
te verbeteren, en te bebouwen, en naar den
aart van deszelfs vruchtbaarheid te behandelen,
zeer veel meerdere voortbrengfelen verkrijgen,
dan tot verteering voor deszelfs ingezetenen
noodig is, maar zij kan tevens aan veele van
die ruuwe voortbrengfelen , door bewerking,
eene betere gedaante en meerdere waardij gee«
ven. — Die voortbrengfelen zijn onuitputbaar,
ijder jaar levert nieuwen voorraad van dezelve
op, ijdere nieuwe voorraad geeft nieuwe ftof
tot bewerking, ijdere nieuwe bewerking ver-
meerdert de masfa der waardijen. Deeze waar-
***
                        dijen,
i
-ocr page 43-
xkxiv VOORREDE.
dijen, tot eenen zo grooten overvloed aange-
groeid zijnde, dat de natie zelve die alle nies
verbruiken kan, leveren eenen van jaar tot jaatf
aangroeijenden voorraad op, om andere waaret*
bij andere natiën te ruilen, en, ook hierin,
worden zij op de krachtigfte wijze geholpen
door daet algemeen teken der waardijen,, of' bei
geld, "'t welk dan, wanneer geene oogenblik\
Ejke gelegenheid tot ruilen van waardijen tegen
waardyen gevonden wordt, de plaats der waar»
dijen bekleedt, en door deszelfs duurzaam.»
ftandvastigheid, na verloop van veete .jaaren,
die plaats nog altijd blijft bekleeden. r>ri ; oir
Hoé vruchtbaarder, derhalven., de grond.is,
Welken eene natie bewoont, hoe meer die
grond, verbeterd en vruchtbaar gemaakt- wordt,
hoe verftandiger die grond bearbeid en be-
bouwd wordt, hoe meer handen aan het werk
geflaagen worden, om de voortbrengfelen vals
die zo verftandig bebouwde aarde te .bewerken,
hoe verfcheidener, hoe kunftiger die bewerkin-
gen zijn, des te meer middelen verkrijgt eene
zodanige natie, om zig in het ruim genot van
haare noodzaaklijke, aangênaame, en overtollige
béhoeftens te verfterken, terwijl zij de alzo
bewerkte voortbrengfelen, welke boven haare
eigene verteering overfchieten, tegen andere
-ocr page 44-
VOORREDE. *xxv
waaren van andere natiën, of tegen het alge-
meen teken der waardijen ruilende, ook eenen
grooten voorraad voor volgende tijden kan op-
leggen.
Na dit alles meen ik, dat het zeer klaar is',
dat de duurzaame rijkdom van. eene natie altijd
zal afhangen van de voortbrengfelen van des-
zelfs grond, en van den arbeid van deszelfs le-
den, en dat eene natie op den duur des té rij-
ker zal zijn, naar maatè, dat de voortbrengfe-
len van deszelfs grond, en van den arbeid van
deszelfs leden uitgebreider zijn*
Thands zal ik naauwlïjks noodig hebben, om
aantetoónen, hoe men alle waare denkbeelden
omver ftoot, indien men dien rijkdom alleen in
het geld zoekt.
Niet alleen vergeet men, dat het geld iri zij-
nen oorfprong alleen maar een teken van den
rijkdom is, maar boven dien verliest men ge-
heel uit het oog, dat dit teken der waardijen
niet anders te bekomen is, dan wanneer men
eerst de waardijen zelve bezit (r).
De
(r) Men zie hierover les Loijtrs du Chev, cFEatt,
torn» If. ou penfées pur Ie Commerce, pag. 29. itent pag],
50. vooral Bielfeld Inft. Polit. torn. I. pag. 314, welke
plaats fceer verdient geleezen te worden. Zie ook Nec-
*** 2                               ker
-ocr page 45-
xxxn VOORREDE.
De voortbrengfelen van de landerijen en van
den arbeid van eenc natie, zijn waardijen, wel-
ke jaarlijks op nieuw ten voorfchijn komen,
maar het geld is op zig zelve onvruchtbaar, en
kan niet anders, dan door geftadige verwisfeling
tegen voortbrengfelen en arbeid, vermenigvul-
-digd worden — daarenboven, zijn er geene
geldfommen, welke niet kunnen worden ver-
nietigd door langduurige oorlogen, en andere
rampen, terwijl in tegendeel de rampen naauw-
lijks ooit zo zwaar zijn, (indien zij maar de
geheele verwoesting van een volk niet naar zig
ileepen) dat zij, door eene lange reeks van
jaarlijkfche voortbrengfelen van de landerijen en
den arbeid van eene befchaafde natie, niet we-
der allengs zouden kunnen herfteld worden.
Daar dus de duurzaame nationaale rijkdom
in de voortbrengfelen van de landerijen en van
den arbeid van eene natie beftaat, zo kan zij
geenen anderen oorfprong hebben, dan de vlijt
en naarftigheid van de bijzondere leden van de
natie tf.
                                                      »
j                                                                 » In-
her de V Adminiftr. des Finances, tam. 3. pag. 94„ et
fur laleghlat. et Ie Comm. des Grains, pag.
12. en volg.
(jj Men zie dit verder ontwikkeld bij de Rtal Scienct
du Gouvern. torn. VI, p. Sg,
' * ** ♦
-ocr page 46-
VOORREDE, xxxvir
r „ Indien een landman zijne landerijen met
„ verftand en aanhoudenheid bearbeidt , dan
» vermeerdert hij de voortbrengfelen , en hij
» verbetert de foorten.
„ Indien een ambachtsman, met het zelfde
„ overleg en aanhoudenheid, arbeidt, dan ver-
„ meerdert hij zijne werken, en geeft hij meer-
j, dere waarde aan de gedaantens, welke hij
„ de ruuwe ftoffen doet aanneemen.
„ De boer en de ambachtsman worden dus
„ rijker, naar maate zij meer en beter arbei-
„ den, en de kooplieden brengen die rijkdom-
„ men in beweging; indien dezelve niet kon-
„ den komen uit die plaatzen, waar zij over-
„ tollig zijn, zouden zij noodzaaklijk hunnen
„ prijs verliezen, enz." (ƒ)•
P^n zo werken alle Handen te zamen, om
den waaren rijkdom van eene natie te doen
gebooren worden.
Zo eenvoudig en klaar is het denkbeeld van
dat geene, waarin de duurzaame rijkdom van
eene
CO Condillac Kooph. en Staatsbejl. I. d. tode hoofdjl.
Men zie verder hierover de Real torn VI. pag. 103 en
volg. Bie If'e ld In ft. Po Ut. torn. I. pag
?oi en volg.
Ifelin Droomen van eenen Menfchenvriend, I. d pa
74.
"Campomanes over de Gemeene Industrie, p. 36. Van den
Heuvel over de Industrie, p.
19.
-ocr page 47-
xxxvni VOORREDE.
eene natie beftaat, en het is alleen aan het
verwarde begrip van de waare natuur van het
geld toetefchrijven, dat eene op zig zelve zo
eenvoudige zaak met zo wonderlijk veele nevels
van duisternis omgeeven geworden is.
„ Het is onmooglijk," zegt een zeer voor-
naam Staatkundig Schrijver («), „ dat een
{, mensch rijkdom vergaderen, of zijnen ver-
t, kreegen rijkdom genieten kan, zonder me*
„ dewerking van eene menigte van andere men-
„ fehen." Maar ook dit zeggen is even waar-
achtig, wanneer het op natiën toegepast wordt.
Even gelijk ijder mensch in het verkrijgen en
genieten van rijkdommen zig zelven bedoelt,
doch nimmer tot zijne bedoeling kan geraaken,
zonder dat veele andere menfchen hem helpen,
en in zijnen vooripoed deelen, even eens is
bet met natiën gelegen, eene natie kan (zo
als de ftaat der zaaken, en lauden van Europa
zig bevinden) niet rijk worden, zonder dat'an-
dere natiën medewerken. Het grootfte voordeel
moet uit de medewerking van andere natiën
genooten worden, maar die kunnen nimmer
medewerken, zonder in het genot te deelen.
En de welvaart der geheele waereld zou vol-
ko-
(«) De Real Scier.ee d.u Gouvernement, tam. Vl%p. 88.
/
-ocr page 48-
V O O R R E DE. xxxns
komen zijn, indien alle natiën dit belang door»
zagen, en de handen in eikanderen floegen ter
bevordering van de algemeene welvaart der ge-
heele waereld.
Ondertusfchen duurde het eenen zeer gerui-
rnen tijd, eer de Staatkunde (welke zig ter be-
vordering van den nationaalen rijkdom oneindig
vrochtelooze moeite gaf) deeze eenvoudige
denkbeelden begon te ontwikkelen.
De verkeerde begrippen, welke ten deezen
aanzien ook bij den grooten Colbert plaats had«i
den, hebben zeer veel toegebragt, om deri
weg tot het waare denkbeeld te baanen.
Doortrokken met het, in zijnen tijd, alge-
meen ■ heerfchend denkbeeld, dat de rijkdom
van eenen Staat in eenen bloeijenden buiten-
hndfchen handel beftond, bevorderde hij niet
alleen den arbeid en den handel van de fteden
ver boven die van het platte land, maar hij
ging zelfs zo ver, dat hij alle de bezigheden
van den nuttigen landbouw zodanig onderdruk-
te, dat de nadeelen daarvan door geheel Frank-
rijk
gevoeld wierden.
Het gevolg van deeze maatregelen was, dac
zig, ónder het geleide van den Heere Quesnoyr
eene fedte van wijsgeeren in Frankrijk liet
zien, welke, onder den naam van Oeconomis-
*** 4                        teny
-ocr page 49-
Ö. VOORREDE.
teu, van het eene uiterfte tot het andere over-
floegen, en den geheelen rijkdom van eene na-
tie enkel in den landbouw wilden gezogt heb-
ben (v).
Dit was genoeg, om de Staatkundigen aan
het denken te helpen. En langzaamerhand ont-
wikkelden zig geheel andere denkbeelden in
dit gedeelte van de Staatkunde, welke men
zedert eenigen tijd heeft begonnen in eene af-
zonderlijke fysthematifche orde te behandelen,
onder den naam van Oeconomie Politique, of
Staatkundige Huishoudkunde.
Deeze wetenfchap fielt zig, volgends onzen
Smith (w), twee onderfcheiden onderwerpen
voor. In de eerfle plaats, om een overvloedig
inkomen of beftaan aan het volk te bezorgen,
of liever, om het volk in ftaat te (lellen, om
zig zelven een zodanig inkomen of beftaan te
verfchaffen, en ten tweede, om den Staat, of
het Gemeenebest, van een genoegzaam inko-
men ,
(y) Men zal dit fysthema geheel ontwikkeld vinden
in het 4de boek gde hoofdft. van dit werk. Men Ieezo
miciertuiicben een zeer voordeelig bericht van hetzelve,
in de voorrede vaar de Droomen van eenen Menfchen ■
vriend van den Heer Ifelin.
Men Jeeze ook Necker de
fadminiftr. des fiin torn. I pag.
'74 tot 184.
{.wj Zie de inleid, van het Hde boek.
-ocr page 50-
V O O R R E DE. xu
men, ten behoeve van de gemeene zaak, te
voorzien. — Zij bedoelt das de welvaart zo
van het volk, als van den Staat.
Men heeft, langs deeze wegen, duidiijker be-
gonnen doortezien , dat eene maatfchappij, in
den tegenwoordigen algemeenen Haat van zaaken
van Europa, bij geene mooglijkheid aan alle die
kosten kan voldoen, welke, zo tot bewaaring van
haare onafhanglijkheid, als tot onderhoud van
alles, 't welk tot haar voordeelig beftaan be-
hoort, vereischt worden, indien de ingezetenen
geene algemeene welvaart genieten, of, indien
de maatfchappij niet welvarende is — de za-
menhang tusfchen het welzijn van den Staat,
«n dat der bijzondere ingezetenen, of liever de
éénheid van dat welzijn, wordt thauds klaarder
begreepen — men erkent thands, dat de bloei
van eene maatfchappij niet kan gelegen zijn in
de luisterrijke welvaart van eenen enkelen
ftand, terwijl de andere flanden in ellende en
onderdrukking kwijnen, dat het niet genoeg is,
dat men, bij voorbeeld, den landbouw boven
alles aanmoedigt, en alle andere ftanden, als
dienstbaar aan denzelven, drukt, of dat men
de fabrieken boven alles begunfligt, en door
alle wegen de noodige handen aan den land-
bouw onttrekt, of dat de koophandel de eenige
                         ***5                       be-
-ocr page 51-
5!Lit VOORRED Er
befcherming geniet, terwijl alle zorg voor land-»
bouw en fabrieken der aandacht onwaardig ge-
: rekend worden, maar dat de bloei van alle
ftanden bevorderd, en aan elk ingezeten, aan
ijderen ftand van ingezetenen , het fpoor tot-
den hoogstmooglijken trap van welvaart gebaand
behoort te worden, en dat alle ftanden elkander
de hand moeten bieden, om de algemeene wel-
vaart te bevorderen, zonder dat de eene ftand
den anderen onderdrukt.
Men ftaat thands toe, dat er geene wezens
lijke, altijd nieuwe, altijd aangroeijende, altijd
zig herftellende rijkdommen zijn, dan de voort-
brengfelen der aarde, en de aanhoudende ar-
beid der natiën. Dat Staaten, welke geen uit-
gebreid of vruchtbaar grondgebied hebben, niet
anders rijk kunnen zijn, dan door hunne vlijt
en naarftigheid aan zodanige landen te verkoo-
pen, welke overvloed van vruchtbaaren grond
bezitten, met één woord, men is tot die een-
voudige zuiverheid van denkbeelden terug ge-
komen, van welke men zig waarfchijnlijk nim-
mer zou verwijderd hebben , indien men zig
door de verwarde begrippen omtrent de natuur
van het geld niet had laaten verleiden.
En, even gelijk men tot die zuivere denk-
beelden terug gekeerd is, even zo heeft men
de
-ocr page 52-
V* 0 0 R R E DE. xmt
de verkeerde middelen ingezien, van welke zig
de Staatkunde, ter bevordering van den natio-
naalen rijkdom, bediende, eer nog deeze Staat-
kundige huishoudkunde
eene bijzondere weten-
fchap geworden was.
Te vooren oordeelde men, dat de landbouw
moest bevorderd worden door de voorrbrengfe-
len op hoogen prijs te houden, men meende,
dat dit niet anders kon gefchieden, dan door
die voortbrengfelen fchaars te doen zijn — ten
cjien einde drukte men niet alleen de uitbrei-
ding van denzelven, door allerleije foorten van
belastingen, maar zelfs trok men in twijfFel, of
het belang van eene maatfchappij niet wel vor-
derde , dat men een groot gedeelte van de lan-
derijen in derzelver oorfpronglijk woesten ftaac
moest laaten blijven, en bijna nooit hoorde men
van eenige aanmoedigingen ter verbetering en
vruchtbaarmaaking van de woeste natuur.
De fabrieken wilde men door dwang bevor-
deren — leerjaaren, gildewetten, onrechtvaar-
dige belemmeringen, zo in het veranderen van
woonplaatzen, als van bijzonder handwerk, en
menigte van andere uitvindingen moesten toe
dit oogmerk dienen.
Maar vooral moest de koophandel de gevol-
gen van die verkeerde Staatkunde ondervinden —
s i
                                                             ver-
-ocr page 53-
Xtiv V O O R R E D E.
verbod van in- en uitvoer, hooge inkomen-
de en uitgaande rechten, begunftigingen van
den eenen tak van handel door premien, be-
lemmeringen van den anderen tak door belas-
tingen , uitfluitende maatfchappijen, monopo-
lien, begunftiging van het eene, onderdrukking
van het andere volk, allerleije foort van regle-
menten , en duizend andere middelen, welke
men zig ongelukkig verbeeldde, dat tot bevor-
dering zouden ftrekken, benamen aan denzelven
dien zegenrijken invloed , welken die anders
zou gehad hebben.
En zeker, wanneer men de menigte van be-
moeijingen, welke die ongelukkige Staatkunde
van eenen Staatsman vergde, met aandacht na-
denkt, dan kan men naauwlijks begrijpen, hoc
de beste oogmerken, om het algemeen belang
te bevorderen , een_e zo verbaazende menigte van
onderdrukkingen en verkeerdheden ten gevolge
konden hebben.
Die Staatkunde bepaalde, hoe groot het ge-
tal der leden van eene maatfehappij of volk be-
hoorde te zijn, hoe groot het getal moest zijn
van die geenen, welke tot ijder foort van be-
zigheid moesten gebruikt worden (x). Hoe
men
* (*) Men zie hierover, en over alles, wat nopends
do
-ocr page 54-
VOORREDE. xly
men die geenen, die in eenig bedrijf uitmunte-
den, moest beletten, van het land te mogen
verladen. Hoe een Staatsman zorgen moest,
dat van alles, wat tot onderhoud en gemak van
het leven noodig is, behoorlijke voorraad zij —-
hoe hij fabrieken en manufa&uuren moest be-
vorderen , hoe hij de prijzen der waaren en ar-
beidsloonen moest bepaalen , hoe hij zig met
de bijzondere bedrijven van een ijder moest be-
moeijen , de bekwaamen aanmoedigen, en de
onbekwaamen met alle zorg van dezelve wee-
ren , en duizenden zaaken meer, welke men
maar eenvoudig behoeft te noemen, om te
doen
de zorg, welke men van eenen Staatsman vergde, volgt,
fVolfii Jus Naturae, torn, VIII. cap. 3. de republ. con~
ftit.
Hij fielt J. 401. dat in alle foorten van bedrijven
het getal der burgers moet bepaald worden, aan welke
het vrij ftaat dezelve te beoefenen;
en hij voegt er, in
eene aantekening, bij: kier wordt niets geleerd, 't welk
tegen het gebruik ft rijdt, gelijk ik met een vaderlandsch
voorbeeld zou kunnen bewijzen,
doch ik achte raad-
zaam , DEN LEEZER TB MOETEV WAARSCHUUV'N , DAT
HET TEGENWOORDIG MET ONTBREEKT AAN ZOÜAMGfc.V,
WELKE MEENEN, DAT HET BELANG VAN EENE MAAT.
SCHAPPIJ VORDERT, DAT MEN TOT IJDER BEDRIJF ONBS-
PAALD ALLE DIE GEENEN MOET TOELAATEN, WELKE HET-
ZELVE willen beoeffenbn. Dit werk, 't welk echter
ook zeer veele fchoonheden bezit, is weinig voor het
midden van de tegenwoordige eeuw gefchreeven.
-ocr page 55-
*lvi VOORREDE.
doen zien, hoe ongelukkig de Staatkunde het
fpoor bijster was, en hoe zij, met de beste
oogmerken, aan den eenen kant van eenen
Staatsman eene zodanige algëmeene bekwaam1-
heid, en eeneh zo hoogen trap van kennis vor-
derde, welke de menschlijkheid te boven gaat,
en aan den anderen kant alle ftanden zodanig
aan zijn opperbeftuur onderwierp, dat de inge-
zetenen naauwlijks verfchilden van minderjaarige
kinderen , welke zig onder het beftuiir van
eettén Voogd bevonden.
Dan men is thands onder de Schrijvers, wel-
ke in dit vak voor de beste gehouden worden,
ook van alle die dwaalingen terug gekomen.
De ftaatkundige huishoudkunde leert, dat een
Souverain al dat geene moet doen en bevorde-
ren, waardoor de meest mooglijke menigte van
natuurlijke voortbrengselen
, en van. kunstwer-
ken, tot genot van het grootst mooglijk aan*
tal van menfchen onderhouden wordt
, en al
dat geene verhoeden
, en nalaaten, waardoor
de menigte van die goederen, en der mensch-
Iijke genietingen, verminderd raaken kan y~)
doch haafe grootfte, haare voornaamrte les
is
(y) Ifelin , Droomen van eenen Menfckenvr. I, d.
f.
47.
                                                                        "
-ocr page 56-
.VOORREDE, xlvk
\ •
Js vrijheid. Alle dwang in landbouw, in fa-
brieken, in koophandel, en in welke bedrijven,
■■■.
of ftanden men wil," zo lijdelijke, als daadlijkej
ftrijdt volmaakt tegen haare bedoeling — ijder
ingezeten moet volmaakt vrij zijn, om zig een"
zodanig, bedrijf te kiezen y als hij goedvindt, ett
zo menigmaal van bedrijf te veranderen, als hij
raadzaam oordeelt, zonder door eenige wetten
of reglementen 'gehinderd te worden. IJdere
ftand moet gelijke- vrijheid genieten, de eerte
iftand mag om den anderen niet bevoorrecht,
noch' gedrukt wórden — alle hinderende wet-
ten, -alle'monopolien, alles, wat de algemeene
mededinging kan' benadedefly loopt' tegen den
geest van deezewetenfchap in — alle volkerea
•moeten ten aanzien van eikanderen eene gelijk*
Vrijheid genieten. — alle belemmeringen van
den algemeenen koophandel» alle-begunftigende
of onderdrukkende reglementen ten aanzien van
bijzondere natiën , worden , in deeze weten»
lïhap , als nadeelig befchouwd. De geheele
waereld behoort, volgends dit zamenftcl, eene
algemeene markt te zijn, op, welke ijder volk,
ijder mensch met volmaakt gelijke vrijheid*
met volmaakt algemeene mededinging zijne wal-
len kan brengen, alles moet, ten allen tijde,
fcrij gekogt en verkogt, vrij ingevoerd en uit-
ge-
-ocr page 57-
xlviii VOORREDE.
gevoerd kunnen worden, en niets moet eenigé
voorkeur genieten, dan de deugdelijkheid van
de waar, en de matigheid van den prijs.
Volgends dit zamenftel bepaalen zig de plig-
ten van den Souverain, in dit zo gewigtig, en
voor hem weleer zo onuitvoerbaar vak, tot weir
nige, maar tevens tot in het oog loopende nut-
tige zaaken.
              .                                    i
Zo ras in eenen Staat de eigendom en da
vrijheid aan den burger zullen veilig gefield,
flraaten
, wegen , kanaalen, en zeehavens,
naar vereisch van noodzaaklijkheid behoorlijk
in {laat gebragt
, zodanige maatregelen, weU
ke de gronden van de onderfcheiden flanden
bevestigen
, vastgefleld, en voor het onderwijs
der burgeren genoegzaam gezorgd zal zijn,
als dan heeft het publiek befluur, ter bevorf
dering van den welvaart van de maatfchap-
pij, niets verder te doen,
dan alles gerust
ZIJNEN LOOP TE LAATEN {z).
Op
(z) Ifelin l. c. p. 377. Mei) vindt in de Ephem du
Citoyen
1771 torn. IX. (geall. bij Ifelin l. c. p. »a/.) 1
een kort bericht van den Heer Klockenbrinck, wegens
den bloei van de ftad Gera: „Men verbeelde zig niet,"
zegt hij, „ dat men in deeze ftad eenen raad van koop-
„ handel (confeil de commerce) vindt, welke dag en
„ nacht een wakend oog houd op alles, wat de kootf-
„ man
-ocr page 58-
VOORREDE. xlik
Op de weleer zo gewigtige, en zo veel
ömzigtigheid in her beantwoorden vorderende
vraag : welke politiewetten moeten wij aan-
neemen, om de neering te bevorderen ? geeö:
de thands tot eenvoudigheid gebragte Staat-
kundige huishoudkunde dit eenvoudige en alles
afdoende antwoord: in het geheel geene! laat
alles aan zijnen natuurlijken loop
, maak
u geen meester van de bezigheden der men-,
fchen
, laat alles vrijwillig, en volkomen naar
eigen verkiezing werken
, en weest verzekerd,
dat dan de bloei van alle ftanden in de maat'
[chappij volkomen zal zijn (jf).
Op gelijke wijze legt zig deeze wetenfchap
toe, om eenvoudiger en natuurlijker denkbeel-
den mede te deelen nopends de inkomften en
uic-
,, man verricht, of een groot wetboek met reglementen
„voor de fabrieken, of eene politie, welke alle de
„ handelingen van het volk bepaalt, en de prijzen der
„ waaren en arbeidsloonen regelt, enz. — verre daar
„ van daan. De Souveraine Magt heeft te Gera nog
„ nimmer iets gedaan ter bevordering van den kuopnan-
», del, in tegendeel, de kooplieden van Gera betaalen
„jaarlijks aan den Grave van Reufs, hunnen Souverain,
„ eene fomme van vijftienhonderd Duitfche kroonen,
op dat dezelve geene reglementen ten vgordeele van
„ den koophandel zoude maakén"
(*) Ibid. pag. 3JO.
***♦
-ocr page 59-
l          VOORREDE.
uitgaaven van den Staat, en dus ook nopends
de belastingen en de wijze van derzelver hef-
fing.
Dan, men zou aan mijne woorden eene
veel te uitgebreide betekenis geeven, indien
men dezelve zo opnam, als of de tot zui-
verheid gebragte denkbeelden over den rijk-
dom der volkeren reeds algemeen bij die gee-
nen, aan welke het beftuur der volkeren is
aanbevolen, aangenomen waren, en als grond-
beginfelen van hun beftuur gevolgd wierden.
Die opgeklaarde denkbeelden hebben, tot hier
toe, nog maar alleen plaats bij Staatkundige
Schrijvers, en bij die geenen, welke, zedert
dat de Staatkundige huishoudkunde een bijzon-
dere tak van ftudie is geworden, zig op des-
zelfs beoeffening hebben toegelegd. Het is er
zo ver van daan, dat die zuivere grondbegin-
felen thands reeds algemeen in het beftuur
der volkeren zouden zijn aangenomen, dat nog
overal de oude regels, de oude wanbegrip-
pen plaats hebben, en men naauwlijks eenige
geringe uitwerkingen van deeze heilrijke we*
tenfehap bij eenig volk kan gewaar worden.
Ondertusfchen wint deeze wetenfehap langs
v zo mesr veld, en het is zeer te hoopen,
dat het heldere licht, 't welk dezelve meer
en
-ocr page 60-
VOORREDE.         «
en meer verfpreidt, eindelijk zo fterk zal door-
breeken, dat de oude vooroordeelen voor het-
zelve zullen wijken, en dat eene algetneene
vrijheid van handel en bedrijf, door alle na-
tien erkend, eenmaal aan de geheele waereld
die bloeijende welvaart zal fchenken , welke
dezelve, bij opgeklaarder denkbeelden , reeds
meer dan twee eeuwen lang zou hebben kun-
nen genieten.
Dit te bevorderen was het oogmerk van zo
veele fchrijvers, als dit onderwerp behandeld
hebben — dan, dit is geen gemaklijk werk;
niet alleen hebben de oude vooroordeelen en
wanbegrippen allerdiepfte wortelen gefchóoten,
maar, het geene wel het ergfte is, die ver-
keerde denkbeelden, en vooroordeelen, zijn bij
alle volkeren zo diep in de Wetboeken en
Staatkunde ingedrongen, dat ten deczen aan-
zien niet minder dan eene geheele hervorming
vereischt zoude worden — iets, 't welk niec
anders, dan door langen tijd, uittewerken is,
en waarvan de zegenrijke gevolgen mooglijk
eerst door de toekomende geflachten zullen
worden ondervonden.
Veele fchrijvers, bij onderfcheiden volkeren,
hebben zig reeds toegelegd, om deeze weten-
fchap
-ocr page 61-
tn VOORREDE.
fchap optehelderen — laat mij eenige van de-
zelve mogen opnoemen.
In Italië fchreef de geleerde Graaf P. Ver-
ri
van Milaan een klein, maar allerfchoonst
werkjen in 120. over deeze wetenfchap, on-
der den titel van Meditazioni fulla Economia
Politica
, het wierd in het Fransch vertaald,
en onder den titel van Reflexions fur VEco-
nomie Politique
in het jaar 1773 te Laufannt
uitgegeeven. In het jaar 1779 is hiervan eene
nieuwe uitgaave gedaan door den boekverkoo-
per Detune in *t Hage.
In Zwitzerland fchreef de uitmuntende Raads-
fchrijver van Bafely de Heer I/'aac Ifelin, een
alleraangenaamst werk, onder den titel van
Droomen van eenen Menfchenvriend, in 8°,
'c welk, in eenen fchoonen ftijl, in het Hol-
landsch
vertaald, en in 1780 in V Hage bij
den boekverkooper van Cleef is uitgekomen —
dit werk is alleruitmuntendst, en betovert den
leezer door de eerlijke en ronde Zwitzer-
fche
taal, welke het allerbeste hart van den
waarlijk menschlievenden fchrijver op ijdere
bladzijde doet doorfteeken. Indien men zig
op dit fchoone werk eene enkele aanmerking
zou mogen veroorlooven, zou het misfchien
dee-
-ocr page 62-
NASPEURINGEN
VAN DE
NATUUR en OORZAAKEN
VAN DEN
RIJKDOM der VOLKEREN.
Inleiding en plan van het werk.
JL/e arbeid, welke iedere natie jaarlijks ver- inleid.
rigt, levert.het oorfpronglijke fonds op, uit
het welke zij alle haare verteeringen in be-
hoeftens, en gemakken van dit leven, welke
zij jaarlijks maakt, moet betaalen, en deeze
verteeringen beftaan altijd of in de onmidde-
lijke voortbrengfelen van deezen arbeid, of
in dat geene, 't welk men voor die. voort-
brengfelen, bij andere natiën, koopt» (a)
Naar
C«) Gcene natie in de waereld kan bij andere
natiën iets koopen, zonder een fonds te bezitten,
uit hetiwelke zij dit gekogte betaalt, en dit fonds
kan, in het begin, volftrekt niets anders zijn, dan
de voortbrengfelen van den arbeid, welke de na-
tie zo aan haaren grond, als aan de bewerking-
van dat geene, 't welk haar bebouwde grond op-
levert, befteedt. Het gebruik, 't welk die natie
A
                              van
-ocr page 63-
ft                R IJ K D O M
INLEID. Naar maate deeze voortbrengfelen, of dat
geene, 't welk voor dezelve bij andere natiën
ge-
van dat fonds maakt, behoeft zig echter niet en-
kel te bepaalen tot haare eigene verteeringen; zo
dra die natie haar oorfpronglijk fonds befteedt, om
boven het geene zij tot haare eigene verteeringen
bij andere natiën noodig heeft, ook zodanige be-
hoeften te koopen, welke zij voor zig zelven
niet zal gebruiken, maar weder aan andere natiën
wil verkoopen, dan ontftaat hier uit van zelve
een tweede fonds, 't welk met het eerfte me-
dewerkt, om haar ruimer in ftaat te Hellen, om
haare jaarlijkfche yerteeringen te betaalen — dat
geene, 't welk zij voor de voortbrengfelen van
haaren arbeid, bij andere natiën, koopt, kan uit
allerhande waaren beftaan , welke zij of in het
geheel niet gebruikt, of welker foort en hoeveel-
heid boven haare benoodigde verteering gaan, erf
die weder van zodanige andere natiën gezogt wor-
den, bij Welke zij de voor haar noodige behoeften1
,
           zoekt. Onder die waaren kan ook behooren het
\f l goud en zilver; trouwens dit zijn geene oor-
A | fpronglijke rijkdommen, het zijn alleen tekens van
■ /j de waardijen, middelen, welke de ruiling van
waardijen tegens waardijen gemaklij k maaken. Ge-
lijk wij, in het vervolg, overvloedig zien zul-
len —— door middel van het goud en zilver
('t' welk onder de befchaafde natiën tot het alge-
meen teken, of den maatftok der waardijen aan-
genomen is) worden ook dan de verruilingen van
waaren tegen waaren gemaklijk , wanneer de
oogenbliklijke behoefte maar eenzijdig is. Hij
die
/
-ocr page 64-
der VOLKËÜÊN. f
gekogt wordt, in eene meerdere of mindere inïviöï
evenredigheid ftaan tot het getal van de men-
fchen, welke de verteeringen maaken , naar
die maate zal derhalven ook eene natie rijk-
lijker of bekrompenef voorzien zijn van alles,
wat
die de voortbrengfelen van zijnen arbeid voor
goud en zilver verwisfelt, is van zijne zijde zo
wel de kooper van dat goud en zilver, als de
geene, die eigenaar van die voortbrengfelen wordt)
de kooper van die voortbrengfelen is — het goud
en zilver moet zo wel, als alle andere waaren*
gekogt worden, en het heeft bij den kooper
van het zelve die uitwerking, dat het de voort*»
brengfelcn ven zijnen arbeid» voor welke hij het
zelve gekogt heeft, blijft vertoohen — het levert
hem een meerder gemak op, het is minder öm-
flagtig om te bewaaren, minder aan verganglijk-
heid onderworpen, meer gefchikt ter bekorting
Van alle behoeftens, enz. Deeze denkbeelden zijn
op zig zelven zeer eenvoudig, maar zij moeteii
noodzaaklijk opgemerkt Worden — het is niet
het goud en zilver, 't welk den rijkdom van eene \ .
natie uitmaakt, maar de arbeid van de natie zei- )/
Ve, zonder welke het goud en zilver niet te bc / \
kernen is Men zie hier over Bielfeld, tnftit Po*
litiq. torn. I. p.
314 en volg. Fan den Heuvel
over de Industrie p.
19, Necker de Vadministrt
des Finances, torn. HL pt
94. les Loijirs du Che-
Vatier dyEon, torn. IP. p.
29, 50, de Real Sciemi
du Couvertt. tem. VI. p.
Iio« Uitgever.
A &
\
-ocr page 65-
4               R IJ K D O M
tnleid. wat zij tot de noodzaaklijkheden en gemakken
van het leven noodig heeft (7>).
Maar deeze evenredigheid hangt, bij iedere
natie, van twee verfchillende omftandigheden
af: in de eerde plaats van de bedreevenheid,
handigheid, en vernuft, welke, in het alge-
meen, bij die natie in den arbeid plaats heb-
ben , en ten tweede van de evenredigheid tus-
fchen het getal van die geenen, welke nut-
tigen arbeid verrigten, en het getal van die
geenen, welke zig op die wijze niet bezig
houden : hoedanig het ook met den aart
van den grond, en van het luchtsgeftel, en
met de uitgebreidheid van het grondgebied
van eene bijzondere natie moge gelegen zijn,
de overvloed of fchaarsheid van deszelfs jaar-
lijks fonds voor verteeringen, regelr. zig al-
tijd , in haare bijzondere gefteldheid, naar
deeze twee omftandighedeu (c).
Ds
(£) De waare rijkdom ecner natie beflaat in
het bezitten van voldoende middelen, tot een ruim
genot van alle zodanige noodzaaklijke, aangenaa-
tne en overtollige goederen, welke tot onderhoud,
gemak, en genoegen van het leeven der leden va»
de maatfehappij kunnen verjlrekken. 7Aq
het gec-
ne ik hier van in de voorrede gezegd heb. Zie
de Real Science du Gouvern. torn. VI. p. 88.
Condillac Kooph. en Staatsbeft. torn. I. p. 60.
Uitgever.
N \
(e) In haare bijzondere gefteldheid — Dit bij-
voeg-
-ocr page 66-
der VOLKEREN.           5
De overvloed , of fchaarsheid, van dit.inleid»
fonds fchijnt echter meer van de eerstgenoem-
de, dan van de tweede van deeze omftandig-
heden af te hangen. Bij de wilde volkeren,
die van de jagt, of het visfchen keven, is
toch ieder mensch, die de krachten heeft om
te werken, altijd min of meer met nuttigen
arbeid bezig, ijder legt zig, daar, zo veel
hij kan, toe, om voor zig zelven, of voor
zulken van zijn gedacht, of horde, welke
of te oud, of te jong, of te zwak zijn, om
te gaan visfchen of jaagen, de behoeftens en
gemakken van het leven te verkrijgen: en
niet te min zijn zodanige natiën menigmaal
zo ellendig arm, dat zij zig dik wils uit enkel
.gebrek genoodzaakt zien , of ten minden
meenen genoodzaakt te zien, om hunne kin-
deren , hunne oude lieden, en die geenen, die
door flecpende ziekten gefolterd worden, zo
al niet met eigen handen om te brengen, ten
minden aan de ellende van den honger, of
. aan verflindende dieren ten prooije over te
Jaaten, Onder befchaafde en handeldrijvende
na-
voegfcl is allernoodzaaklijkst, want niemand zal
ontkennen , dat de aart van den grond, en van
het luchtsgeftel, en de uitgebreidheid van het
grondgebied eenen magtigen invloed op den rijk-
dom van eene natie hebben. Men zie hier over
het Americaansch periodicq werk the Federalist
tam. I. f.
130. Uitgever.
AS
-ocr page 67-
6              R IJ K D O M,
inleid, natiën, in tegendeel, ziet men zeer dikwils,
dat, fchoon een groot getal van ingezetenen
in het geheel niet werkt, en er onder die
niet werkende zig veele bevinden, welke de
voortbrengfelen van tienmaal, ja zelfs van
honderdmaal meerder arbeid verteeren, dan
het grootfte gedeelte van die geenen, welke
werken , echter de voortbrengfelen van den
geheelen arbeid van die natie zo groot zijn,
dat zij volkomen toereiken, om aan alle de
leden van dezelve overvloed te bezorgen,
en dat een ambachtsman, zelfs van de laag-
fle en armfte foort, indien hij overleggend
en naarftig is, een veel grooter voorraad,
om in zijne behoeftens en gemakken van het
leven te voorzien, kan opzamelen, dan im--
mer bij wilde volkeren mooglijk is.
De oorz.aaken, waarom dceze ftaat van tiet
voortbrengend vermogen van den arbeid by
befchaafde natiën zo veel beter is, en de or»
de, volgends welke bij zodanige natiën dee-
ze voortbrengfelen zig natuurlijk onder de
verfchillende rangen en ftanden verdeelen,,
siaakcn het onderwerp uit van het eerfte boek
van deeze nafpeuringen. —
Hoedanig het ook met den tegenwoordig
gen toeftand van ondervinding, handigheid
en vernuft, welke bij eenig volk in deszelfs
arbeid plaats hebben, moge gelegen zijn, moet
niet te min, zo lang die zelfde omftandighe-
flen blijven voortduuren, de overvloed of
fghaars'
-ocr page 68-
der VOLKEREN.          # .
fchaarsheid van deszelfs jaarlijks fonds voor inleid/
verteeringen afhangen van de evenredigheid \
tusfchen het getal van die geenen, welke jaar-
lijks in nuttigen arbeid bezig zijn , en die A
geenen , welke zodanigen arbeid niet verrig- / \
ten. In het vervolg zal blijken, dat het getal A
van - nuttige en voortbrengende arbeiders,
overal, in evenredigheid ftaat met de groot-
heid van het kapitaale fonds, 't welke ge-
bruikt wordt, om hen aan den arbeid te
zetten, en met de onderfcheïdene wijze, op
welke het zelve wordt gebruikt. Het tweede
boek is daarom ingericht, om de denkbeelden
te ontwikkelen, omtrent dat geene, 't welk
men een kapitaal fonds noemt, om de on»
derfcheidene wijzen aan te toonen, op welke
een kapitaal fonds trapsgewijze kan aangroei-
jen, en eindelijk om de veelvuldige foorten
van arbeid, welke een kapitaal fonds, over-
eenkom ftig de wijze, op welke men zig van
het zelve bedient, in beweeging kan brengen,
te onderzoeken.
Die natiën, welke eenige vorderingen in
ervarenheid , handigheid, en vernuft, ten
aanzien van hunnen arbeid, gemaakt heb-
ben, hebben echter in de algemeene befluu-
ring of inrichting van denzelven niet alle één
en het zelfde plan gevolgd. Ondertusfchen
zijn die afzonderlijke plans alle niet even
gunftig geweest ter bevordering van de uitge-
breidheid van de voortbrengfelen van den
A 4
                     'ar*
-ocr page 69-
r         ■ R ÏJ K DOM
IttLEiD. arbeid. De ftaatkunde van het eene volk
heeft gemeend de naarftigheid op het platte
land buitengemeen te moeten aanmoedigen,
die van het andere weder, in tegendeel, lei zig
toe» om de nijverheid in de fteden te bevor-
deren ; naauwlijks is ééne natie onpartijdig ge-
noeg geweest, om beide deeze foorten van vlijt
eené gelijke befcherming te doen genieten.
Sedert den val van het Romeinfche rijk
is de ftaatkunde van Europa gunftiger ge-
weest voor de kunften, handwerken, fabrie-
ken en den koophandel, welke in de fteden
geoeffend worden, dan voor den landbouw,
welke de vlijt van het platte land uitmaakt.
De omftandigheden, welke deeze ftaatkunde
fchijnen ingevoerd en gevestigd te hebben,
zullen in het derde boek opengelegd worden.
Dan , hoezeer alle deeze onderfcheiden
plans mooglijk derzelver eerfte invoering,
enkel, aan bijzondere eigenbelangen, en voor-
oordeelen van onderfcheiden ftanden te dan-
ken hebben, zonder dat men eenige aan-
dacht floeg , of vooruitzicht had op derzel-
ver invloed op het algemeene weivaaren van
de maatfchappij , zo hebben dezelve niet te
min aanleiding gegeevcn tot het maaken van
zeer fterk van elkander afwijkende befchou-
wende zamenftellen van ftaatkundige huishoud-
kunde
OO, van welke zommige zeer veel
be-
(^) Zie het geene ik hier van in mijne voor-
re»
\
-ocr page 70-
der VOLKEREN.         $
belang hechten aan de naarftigheid, welke inleid.
tot de fteden behoort, en andere wederom
den arbeid van het land hemelhoog verheffen.
Deeze onderfcheiden zamenitellen hebben niet
alleen eenen zeer grooten invloed gehad op
de begrippen van geleerden, maar zelfs op
het
rede gezegd heb — Over deeze flaatkundige huis-
houdkunde te fchrijven, is zodanig de groote be-
doeling van dit geheele werk, dat de Schrijver
even zo goed aan het zelve den titel zou hebben
kunnen geeven van zamenftel van flaatkundige
huishoudkunde,
dan nafpeuringen van de natuur
en oorzaaken van den rijkdom der volkeren,
want
hoezeer de Schrijver het geheele onderwerp van
den rijkdom der volkeren ten vollen behandelt,
levert het zelve echter maar een voornaam fluk
van zijne bedoeling op. Alles, wat in dit geheele
werk voorkomt, loopt tog in een zeer fchoon
beredeneerd zamenftel van de flaatkundige huis-
houdkunde
uit, en mooglijk heeft de Schrijver hier
voor geene andere reden gehad, dan alleen om
niet te vallen in denzelfden titel van Sir James
Stuarfs Inquiry inta the principles of Political
Oeconomy;
een werk, 't welk in grondbeginfelen
zeer veel overeenkomst heeft met dit werk van
Smith, doch 't welk in de toepasfing op het on-
derwerp van de meeste aangelegenheid hemels-
'breedte van dit werk verfehilt, terwijl Smith bijna
alles aan den natuurlijken loop van zaaken, en \j
Smart
daarentegen zeer veel aan de zorgen van
den Staatsman wil aanbevoolen hebben. Uitgever,
A 5 ''
-ocr page 71-
ïo              R IJ K D O M
inleid, het openbaar beftuur van Vorften en Souve*
raine Staaten. Ik heb mij toegelegd, om
deeze verfchillende zamenftellen, zo klaar en
duidlijk als mij mooglijk was, in mijn vierde
boek open te leggen, en tevens de voornaam-
fte uitwerkfelen, welke dezelve in onderfchei-
den tijden, en bij verfchillende natiën heb-
ben gehad, aan te toonen. —
Het algemeene oogmerk van deeze vier
eerfte boeken is dus, om te doen zien, waar-
in het inkomen van het geheel lighaam van
een volk beftaat, of welke de natuur zij van
die fondfen, met welke onderfcheidcn volke-
ren, in verfchillende leeftijden hunne jaar-
lijkfche verteeringen hebben goedgemaakt.
Het vijfde en laatfte boek handelt over de
inkomften van den Souverain, of van den
Staat. Ik heb mij, daarin, bezig gehouden
met na te gaan, in de eerfte plaats, waarin
de noodzaaklijke uitgaven van eenen Staat
beftaan, welke van deeze uitgaven gefchikt
zijn om door eene algemeene toelage van de
geheele maatfchappij betaald, en welke we-
derom alleenlijk, om door een gedeelte, of
maar door zommige bijzondere leden van de-
zelve gedraagen te worden ? Ten tweeden,
welke de onderfcheidene wijzen zijn, om de
geheele maatfchappij gelijkelijk te doen draa-
gen in die uitgaven, welke voor rekening van
die geheele maatfchappij loopen, en welke de
bijzondere voordeden en nadeelen van ijder
van
-ocr page 72-
beH VOLKEREN. n
van die onderfcheidene wijzen zijn ? En in inleid."
de derde en laatfte plaats, welke de redenen,
en oorzaaken zijn, welke meest alle tegen-
woordige Mogendheden genoodzaakt hebben,
om een gedeelte van derzelver inkomlten te
bczwaaren, of fchulden te maaken, en wel-
ke gevolgen deeze fchulden op den wezen-
lijken rijkdom, dat is, op de jaarlijkfche
voortbrengfelen van de landerijen, en van
den arbeid van de maatfchappij hebben ge-
RER-
-ocr page 73-
fi . R IJ K D O M
EERSTE BOEK.
i
OVER DE REDENEN VAN DE ONTWIKKELING
VAN HET VOORTBRENGEND VERMOGEN VAN
DEN ARBEID , EN DE ORDE , LANGS WEL-
KE DE VOORTBRENGSELEN VAN DEN
ARBEID ZIG ONDER DE VERSCHIL-
LENDE RANGEN EN STANDEN
VAN EEN VOLK NATUURLIJK
VERDEELEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
Over de verdeeling van den arbeid.
X J.et fchijnt, dat men de grootfte ontwik-
b o e k. keling van het voortbrengend vermogen van
I. den arbeid, en den meerderen trap van on-
hookdst. dervinding, handigheid, en vernuft, met
welke men, waar het ook zij, denzelven ziet
beftuuren, behoort te zoeken in de verdee-
ling van den arbeid.
Men kan den invloed, welke de verdee-
ling van den arbeid op de algemeene bezig-
heden van eene geheele maatfchappij heeft,
veel gemaklijkcr nafpeuren, wanneer men zijne
aandacht enkel bepaalt tot eene bijzondere
fabriek, en daarin befchouwt, hoe alles op
zig zelven in werking is, en tot het geheele
oogmerk te zamen uitloopt. Men onder-
ftelt
-ocr page 74-
der VOLKEREN.         13
ftelt gemeenlijk, dat men die verdeeling in f.
fabrieken van geringe omflachtigheid iiet ver-B
° B
fte kan doorzetten, doch mooglijk wordt dieH *
verdeeling in dezelve, in de daad, niet ver-
der gebragt, dan in andere fabrieken van
meerderen omflag — immers in die kleene
fabrieken, welke ingericht zijn, om in de
geringe behoeftens van maar weinige men-
fchen te voorzien, moet het geheele getal van
werklieden natuurlijk klein zijn, en fchoon
die werklieden in onderfcheidene takken van
het geheele werk gebruikt worden, kan men
dezelve echter menigmaalen alle bij eikande-
ren in dezelfde werkplaats doen werken, en
gelijktijdig onder 'het oog van den befchouwer
doen vallen — maar in die groote fabrie-
ken , welke gefchikt zijn, om de groote be-
hoeftens van het geheele lighaam van een
volk te verzorgen , heeft, in tegendeel ,
ijdere tak van het werk een zodanig groot
getal van werklieden noodig, dat het on-
tnooglijk is, om dezelve alle bij eikanderen
in dezelfde werkplaats te doen arbeiden.
Men kan dus van dezelve zelden meer te
gelijk zien, dan die geene, welke in eene
enkele tak gebruikt worden — en deeze is
de reden, waarom, fchoon het werk in de
daad in veel meer takken verdeeld is, dan
in de fabrieken van mindere foort, ech-
ter die verdeeling minder in het oog loopt,
. en
't
-ocr page 75-
!4            ït IJ K D O M
ï. en bij gevolg ook minder de aandacht
» o e k. trekt O).
*•         Laat ons daarom, tot een voorbeeld van
HOOFDST.                                .           _ .. ,
eene zeer geringe fabriek, maar van eene zo-
danige, in welke de verdeeling van den ar-
beid zeer dikwils de aandacht fiW zig getrok-
ken heeft, ons het ambacht van eenen fpel-
demaaker ter befchouwing voordellen. Een
Werkman, welke in dit werk niet onderwee-
zen is (het welk door de verdeeling van den
arbeid eene afzonderlijke fabriek is gewor-
den) welke geen kennis heeft van het ge-
bruik van de werktuigen , van welke men
zig in die fabriek bedient, (tot uitvinding
van welke waarfchijnlijk die zelfde verdeeling
van
• ■
(«) In zodanige uitgebreide fabrieken, (bij voor-
beeld, de lakenfabrieken, linnen fabrieken, en der-
gelijke,) is het niet alleen onmooglijk, om alle
de werklieden, welke van de ruuwe wol of vlas
af, tot bet volkomen laken of linnen toe, in de-
zelve gebruikt worden, bij elkander in ééne werk-
plaats te doen arbeiden, maar daar en b.~ven zijn
veele van de bezigheden, welke tot zodanige fa-
brieken behooren, fchoon zij wel eikanderen in
de hand werken, echter zodanig op zig zelve
ilaande ambachten, dat zij naauwlijks om elkande-
ren denken, en eigenlijk niets gemeei.s met elkan-
der hebben, dan dat het afgedaane werk van den
eenen, (bij voorbeeld van den fpinder) de ruuwe
ftof voor het te doene werk van den anderen, (bij
voorbeeld van den weever) oplevert, Uitgeygr.
-ocr page 76-
©er VOLKEREN. 15
van den arbeid aanleiding gegeven heeft) zo- I,
danig een werkman zou ter naauwer nood,HOOFI
en met de ijverigfte pooging, misfchien in *•
ftaat zijn, om één fpeld in eenen geheelen
dag te maaken , althans voorzeker zou het
hem onmooglijk zijn, om twintig (pelden in
éénen dag af te werken — maar volgends
de wijze, op welke deeze bezigheid tegen-
woordig beftuurd wordt, is dezelve niet alleen
over het geheel eene bijzondere fabriek ge-
worden, maar zelfs is dezelve in een aantal
van takken verdeeld, van welke de meeste
genoegzaam ambachten op zig zelven zijn:
één man trekt den draad uit , een ander
maakt denzelven regt, een derde fnijdt den-
zelven af, een vierde maakt eene punt aan
denzelven, een vijfde flijpt denzelven van bo-
ven, om den knop te kunnen plaétfen, het
maaken van dien knop vordert weder twee of
drie onderfcheiden bewerkingen — den knop
op de fpeld te zetten is .een bijzonder hand-
werk; even zo is het met het bruineeren van
de fpelden gelegen, zelfs is het fteeken van
de fpelden op het papier een handwerk op
zig zelven. Invoegen, dat, langs deezen
weg, de belangrijke bezigheid van fpelden-
maaken in omtrent agttien onderfcheiden hand-
werken verdeeld is , welke in zommige fa-
brieken alle door onderfcheiden handen be-
werkt worden, fchoon men echter in andere
zomtijds wel eens ziet, dat dezelfde man
twee
«
-ocr page 77-
tG         . R IJ K D O M
I. twee of drie van deeze onderfcheiden bezig-
E "• heden verrigt. Ik heb zelve eene kleine fa-
!• briek van deeze foort gezien , in welke niet
"meer dan tien menfchen gebruikt wierden,
van welke, derhalven, noodzaaklijk zommige
twee of drie onderfcheiden bezigheden
moesten verrigten. Maar, fchoon deeze men-
fchen arm waren, en dus niet zeer behoor-
lijk van de tot hun werk noodzaaklijke ge-
reedfchappen voorzien , konden zij , nog-
thans, wanneer zij ijverig werkten, met ei-
kanderen, omtrent twaalf ponden fpelden, op
éénen dag maaken. Men vindt in één pond
boven de vier duizend fpelden van middel-
baare grootte. Dus waren deeze tien mea-
fchen, met eikanderen, in ftaat, om meer
dan agtenveertigduizend fpelden op éénen dag
te maaken, en gelijk, derhalven, ijder hun-
ner een tiende gedeelte van die agtenveer-
tigduizend fpelden opleverde, zo moet men
rekenen, dat ijder van hun daaglijks agt-
enveertighonderd fpelden kon maaken — maar
indien ijder van hun, afzonderlijk en op zig
zelven, gewerkt had, en zonder dat ijmand
hunner zijn eigen bijzonder werk geleerd had,
dan zou zeker niemand van hun in ftaat ge-
weest zijn, om twintig, ja inisfchien om
ééne fpeld op ecnen dag te maaken, dat is,
dan zou niemand van hun een tweebonderd-
enveertigite, mooglijk zelfs geen agtenveer-
tighonderdfte gedeelte van dat geene hebben
kun-
-ocr page 78-
öêr VÓLtCÊREN. %
kannen uitvoeren, 't welk zij nu, door eene I,
gepaste Verdeeling, en zamenvoeging van alle8 ° 1 *•
die afzonderlijke bezigheden, kunnen verrig- *•
ten (*>
                                                                 flO0FDsT*
Het
£3) Indien men onder onze vaderlandfche fa',
brieken een voorbeeld wilde zoeken, uit welke de
ontwikkeling van het voortbrengend vermogen van
tien arbeid, door vereeniging en goede verdeeling
van den zelven, duidlijk blijkt, dan zou men daar-
toe eene Gmdfcke fijne pijpenfabriek kunnen ver-
kiezen.
Het is, zonder vereeniging van verfcheiden wet*
kende handen, en zonder gepaste verdeeling van
het werk, onmooglijk, om eehe enkele tabakspijp
te maaken. In eene wel ingerichte fabriek, irt
Welke de beste foort van lange pijpen gemaakt
Worden, heeft men van de ruuWe kiel, tot dat
•de pijp haare volkomenheid heeft, den tijd van
drie weeken noodig, geduurende welken tijd de
pijp genoegzaam cjagelijks door eene menigte van
handen moet gaan. Deeze trapsgewijze bewerk'ng
heeft den arbeid in onderfcheiden takken verdeeld.
welke ijder op zig zelve een zodanig van de an-
dere onderfcheiden ambacht zijn, dat niet alleen
de een des anders we-k niet kan doen, maar dat
zelfs het zelfde foort van werk in de onderichei-
den foorten van pijpen onderfcheiden ambachten
oplevert. Dezelfde werkman, welke met de groot-
fie handigheid in een zeker foort van lange pijpen
gewoon is te werken, Haat niet alleen verlegen,
wanneer hij het zelfde foort van werk aan korte,
maar zelfs ook aan een ander fooJt van lange pij-
B
                                   pen
-ocr page 79-
iS                R IJ K Ö O M
I. Het is, in alle andere kunften en hanck
« o e k.werken, even eens met de verdeeling van den
I.                                                                           ar-
HOÖFDST.
pen verrichten f/ioet, en hij heeft eenigen tijd
noodig, eer hij zig aan die verandering gewen-
nen, en in dezelve eenige handigheid bekomen
kan — men vindt zekerlijk onder die geene, wel-
ke in het algemeen den naam tan pijpenmaakers
knechts draagen, zodanige, welke tot meer da»
één e fcort van werk in de pijpenfabriek bekwaam
zijn, doeh niet te min houden zij zig gewoonlijk
aan dat bijzonder foort van werk, waarin zij op-
gebragt zijn — in deeze fabriek worden niet al.
leen knechts en jongens, maar ook vrouwen en
meisjes, ijder tot onderfcheiden werk gebezigd,
terwijl, behalven het geene alle deeze werkende
handen verriehten, nog veel werk te doen blijft
veor de fabrikeurs zelve; of voor zodanige eerlij-
ke en bekwaame meesterknechts, aan welke zij
het zelve betrouwen — tot het bereiden van de
pijpaarde behoort zeer veel zorg en oplettendheid»
dit gefchiedt door naauwkeurige proefneemingen,
en 'er verloopen verfcheiden dagen, eer dezelve
tet het gebruik gereed is, van deeze bereiding
hangt alles zodanig af, dat wanneer in de pijp-
aarde eenig gebrek gevonden wordt, al het vol-
gende werk, 't welk aan de pijp verricht wordt,
geheel en al vruchteloos is. Ka dat de aarde ge-
reed is gemaakt, wordt dezelve met de handen
uitgerold, hierdoor verkrijgt men het eer/Ie fat-
foen der pijp, dit is een ambacht op zig zelve*
en zij, die dit verrichten, doen niets anders,
Vervolgends wordt de pijp gavormd , gefatfoe.
neerd„
-ocr page 80-
i>Ê*VÓLKÊiEft. *#
arbeid, en deszelfs uitwerkingen,gelegen, als ï.
in deeze geringe, welke wij befchouwd heb-B °J- ■¥
°en5HO0FOJT.
heerd, bearbeid, gedroogd, en geglansd, dit ver-
richt zijnde, wordt dezelve naar den pottebakker
gebragt, en aldaar gebakkenj weder in de pijpen-
fabriek terug gekomen zijnde* vvorden de pijpen
gepolijst, in foorten verdeeld, en in mandjes ge-
pakt, ijdere pijp moet, eer zij tot volkomenheid
is, tweeé'ndertigmaal door de handen, en wanneer
men van de ruuwe of onbewerkte aarde af tot de
volkomen pijp toe rekent , dan is het geheele
werk, 't welk aan ijdere pijp verricht Wordt, in
vijfentwintig zo groote als kleindere ambachten
verdeeld, ijder van deeze bijzondere ambachten
heeft niet alleen bijzondere werklieden, welke
naar maate van hun werk oliderfcheiden loon ge-
nieten, maar zelfs ijder bijzonder werk heeft bij.
zondere, en aan dat werk alleen eigene kunst-
woorden, onder welke 'er zelfs zijn, die de an»
dere knechts niet verftaan.
Alle deeze onderfcheiden behandelingen zijn zeer
haauw aan elkander verbonden, en moeten zo juist
op derzelver tijd gelchieden, ddt wanneer men
zammige derzelve een half uur üitfteldé, men een
gedeelte van het werkvolk zou moeten laaten iUl
Haan. Alle deeze onderfcheiden ambachten wer-
ken elkander zodanig in de hand, dat een klein
gebrek in een derzelve, de geheele werking van
de fabriek verhindert, of ten minden het werk on-
Volkomen, en ongefchikt ten voorfchijn doet ko-
men — in deeze fabriek hangt alles van de be-
kwaamheid en geoeffendheid der werkende iian*
B a
                            den
-ocr page 81-
fa»                 R ]J K D O M
ï, ben, fcboon de arbeid5 in veele van dezeï-
s o b k. VCj ujgj; z0 ftert onderdeeld, noch tot eene
zo-
HOOFDST.
den af, en daarom is het des te nooHzaaklijker, dat
het werk goed verdeeld, en ijder fbort van werk-
lieden aan deszelfs bijzondere bezigheid gehouden
worden — de fouten, welke de eene arbeider in
zijn werk begaan heeft, moeten wel door den vol-
genden verbeterd worden , maar dit is niet altijd
mooglrjk, en gelijk zodanige onherftelbaare fouten
al het gedaane werk vruchteloos maaken, zo loo^
pen zij natuurlijk ten nadeele van den fabrikeur,
welke dus, indien het hem aan kundigheid, aan
zorg in het uitkiezen en plaatzen van zijn werk-
volk, aan een altoos waakzaam oog over ijder bij.
zonder werk ontbreekt, binnen kort zeer aanmerk-
lijke fchade kan ondergaan.
Volgends deeze verdeeling van den arbeid kan
eene wel ingerichte pijpenfabriek , in welke aaa
zesendertig of veertig menfchen aanhoudend werk
verfchaft wordt, wanneer dezelve éénmaal in btv
weeging gebragt is, weeklijks zesentwintig a agt-
entwintigduizend lange pijpen opleveren.
Ik ben deeze opgave aan jeenen kundigen pijpen-
fabrikeur te Gouda verfehuldigd, men kan uit de-
zelve zien, hoe veel de vereeniging van den arbeid
en eene goede verdeeling van denzelven kan doen —
daar het volmaakt onmooglijk zou zijn, dat een
mensch, die niets van dit werk verftond, immer
ééne enkele pijp zou kunnen maaken, en daar zelfs
een kundig werkman, al dit werk alleen willende
verrichten, niet alleen bij ijdere bijzondere behan-
deling verlegen zou zijn , maar noodzaaklijk al zijn
ge-
-ocr page 82-
der VOLKEREN. 21
zodanige eenvoudigheid van werking gebragt I.
kan worden. Hoe het ook zij , wanneer8 ° E f.'
aien den arbeid, zoo veel zulks eenigzins *•
,.., .                , ,          ,                             .... HOOFDST.
moogiijk is, verdeelt, dan veroorzaakt dit in
alle handwerken eenen geëvenredigdcn aan-
was van het voortbrengend vermogen van
den arbeid. Het komt mij voor, dat de
wijze, op welke veele ambachten en bezighe-
den van eikanderen onderfcheiden worden,
haaren oorfprong aan dit voordeel te danken
hebbe. Men vindt ook deeze onderfcheiding,
hi het algemeen, het verfte gedreeven in die
Linden, in welke de hoogde trap van arbeid-
zaamheid en ontwikkeling plaats heeft. Dat
geene 't welk, bij eene woeste natie, het
werk van éénen mensch is,levert gewoonlijk,
in eenen befchaafden Staat, den arbeid voor
veele menfehen op. Bij alle befchaafde vol-
keren is doorgaands de landbouwer niets
anders dan landbouwer, en de ambachtsman
niets anders dan ambachtsman. De arbeid,
welke eene volkomen fabriek tot voortbren-
ging vereischt, is 'meest altijd onder eene
menigte van handen verdeeld. Hoe menig
een onderfcheiden ambacht vereischt alleenlijk
de
gedaane werk zou verliezen, om dat hij den ver-
eischten juisten tijd, welke tot zommige artikele»
van dit werk behoort, bij voorbeeld tot het droo-
gen van de pijpen, enz. niet zou kunnen in acht
«eemen. Uitgever.
-ocr page 83-
                R Ij K D O M
I. de tak van linnen en wollen manufn&un-
1 E *• ren , van het groeijen van het vlas, 0f van
• het fcheeren van de wol af, tot de reeders
en Meekers van het linnen, of de lakenbereï-
ders en verwers toe. 't Is waar, de natuur
van den landbouw laat zo veele onderdeelin-
gen van dën arbeid, noch eëne zo volkomene
onderfcheiding ttisfchen de eene en andere
bezigheid niet toe, als wij in de handwerken
êh fabrieken zien plaats hebben, het is niet
mobglijk, om de bezigheden van eenen veehoe-
der, en van eenen koornbmiwer zo volkomen
van elkandéren af te fcheiden, als de ambacht
ten van eenen timmerman en eenen fmit gewoon-
lijk var> elkandéren verfchillen. (c) De fpin-
nér.
O) Schoon het eene waarheid is, dat de natuur
van den landbouw zo veele vcrdeelingen van den
arbeid niet toelaat, noch eene zo volkomen onder-
fcheiding van bezigheden, als wij in de handwer-
ken cd fabrieken zien plaats hebben, kan men
echter in denzelven meer verdeeüng van arbeid,en
onderfcheiding van bezigheden waarneemen, dan
men oppervlakkig zou denken — want, hoc zeer
wel de gelegenheid tor. de onderfcheiden foortcn
van arbeid van de onderfcheiden getijden van het
jaar afhangt, en dus dezelfde man, die gezaaid
heeft, ook nwa'jen kan, is er echter zeer veel
aangelegen, dat in eene boerderij het daaglijks
werk wel verdeeld zij — eene welingerichte
boerderij levert, behalven het groote werk,'t welk;
van de jaargetijden afhangt^ daagüjks eene mo-
?*1
-ocr page 84-
!
ber VOLKEREN. 23
aer is altijd een onderfcheiden perfóon van {,
den weever, maar de ploeger, de egger, deBE *•
zaai- *•
HOOFDST.
nigte van bezigheden op, welke juist op den be-
hoorlijken tijd en wijze moeten verricht worden,
en welke, wanneer zij niet wei onder het werk-
volk verdeeld zijn, geen gering nadeel veroorzaa-
ken — en het is er zo ver van daan, dat men de
bezigheden van eenen veehoeder en eenen koornbou-
wer niet zo volkomen van elkander kan affchei-
den, als die van eenen timmerman,en eenen finit,
dat, in de daad, (hoe het hiermede in Engeland
ook moge gelegen zijn) in Holland, in zeer veele
ftreeken, de veehoeder en de koornbouwer even
weinig van elkanders bezigheden verfiaan, als de
ftnit en timmerman elkanders werk zouden kun-
nen verrichten — de landbouw heeft onderfchei-
den takken van bezigheden, welke niets met ei-
kanderen gemeen hebben, laat mij eenige aanftip.
pen, en men zal mij klaarder begrijpen: bij voor-
beeld, de een vindt zijn beftaan in den wijnteelt,
een ander in graanlanden, een derde in moes-
kruiden, een vierde in artzenijen, een vijfde in
boomvruchtcn, een zesde in de veehoederij, een
aevende in grienden, en bosfehen enz. — Geene
van deeze bezigheden hebben iets met eikanderen
gemeen, (fchoon men zommige van dezelve wel
eens met eikanderen vereenigd vindt) ijder van
dezelve vereischt bijzondere kundigheden, en on.
dervinding, en in ijder van dezelve moet, wan-
neer de zaaken met behoorlijk overleg beftuurd
worden, de daaglijkfche arbeid wel verdeeld zijn,
#n deeze onderfcheidingen, en gepaste verdeelin-
B 4
                             gen
-ocr page 85-
ö4               R tf K D O M
1. zaaijer en de maaijer zijn meest altijd de-
9 o e k. zeif(je man — trouwens daar de gelegenheid
*• tot het verrichten van deeze onderfcheidene
fJOOFDST.
foorten van arbeid met de onderfcheiden ge-
tijden van het jaar gepaard gaat, zo is het
onmogelijk, dat één mensch in deeze onder-
fcheiden foorten beftendigen arbeid kan vin-
den — deeze onmogelijkheid, om eene zo
volkomen en geheele fcheiding te maaken tus-
fchen alle de onderfcheidene takken van den
arbeid, welke in den landbouw befleed wordt,
is misfehien de reden, waarom de ontwikke-
ling van het voortbrengend vermogen van den
arbeid, in deeze kunst, niet altijd gelijke
vorderingen maakt, met die ontwikkeling in
de handwerken en fabrieken — men kan wel
niet ontkennen, dat de bloeijendfte natiën,
in het algemeen, hunne nabuuren zo. wel in
den landbouw, als in handwerken en fabrie-
ken overtreffen, doch gewoonlijk is die meer-
derheid fterker in de handwerken en fabrie-
ken, dan in den landbouw. — ïi> 't alge-
meen worden zekerlijk hunne landerijen beter
bebouwd, en, gelijk zij aan dezelve meerde-
ren arbeid en kosten befteeden, zo moeten
dezelve ook daarom, in evenredigheid tot de
uit-
gen van den daagtijkfehen arbeid, vindt men ook
het verfie gedreeven in die landen, in welke do
Hoogfte trap van ontwikkeling en arbeidzaamheid
plaats heeft. Uitgever.
-ocr page 86-
der VOLKEREN. z$
uitgebreidheid en natuurlijke vruchtbaarheid I.
van den grond, meerdere voortbrengfelen op-B ° E *•
leveren. Maar deeze meerderheid van voort-
          _
HCOFDST.
brengfclen gaat zelden hooger, dan de even-
redigheid van arbeid en kosten veroorzaaken
moet. In den landbouw gaat het niet altijd,
als in de'handwerken en fabrieken, door, dat
de arbeid bij rijke natiën meer voortbrengt,
dan bij arme natiën, ten minften de meerder-
heid fteekt in den landbouw zo fterk niet
door, als in de fabrieken. Het koorn van
rijke landen is, in evenredigheid tot deszelfs
goede hoedanigheid, op de markt niet altijd
beter koop, dan het koorn van arme landen.
— Het koorn van Polen is, bij deszelfs trap
van hoedanigheid, zo goedkoop als het koorn
van Frankrijk, niet tegenftaande Frankrijk
rijker is , en beter bebouwd wordt. Het
Franfche koorn is, in de koornbouwende
Provintien, volkomen zo goed, als het En-
gelfche,
en in de meeste jaaren gelijk in prijs
met het zelve, fchoon Frankrijk mooglijk
in rijkdom en verbetering der landerijen be-
neden Engeland is — ondertusfehen worden
de koornlanden in Engeland beter bebouwd
dan in Frankrijk, en men wil ook,dat dezel-
ve in Frankrijk eene betere behandeling on-
dergaan, dan in Polen, Qd) Maar fchoon de
ar-
(<ƒ) Het verdient eenigzins venvondering, dat
de Schrijver, in deeze vergelijking van het Engel*
A 5                        f(het
-ocr page 87-
J
s<?               R IJ K D O M
I. arme landen, niet tegenftaande derzelver min*
I o e k. derheid in bebouwing, echter, in zommige
*•                                                                          op*
HOOFDST,
fche, Franfche, en Poolfche koorn, om onze
Zeeuwfche graanen niet gedagt heeft. Zeelandt
fchoon maar een klein hoekjen van de waereld,,
overtreft veele landen in de uitneemendheid, en
behandeling van haare teellanderijen. De Zeeuw-
fche
tarw wordt voor de beste van de geheele
waereld gehouden, en zelden klaagt er de land-
man over misgewas. Chran. van Zeel. I, A
p. HO. De landoouw is mooglijk nergens tot
eenen hoogeren trap van volkomenheid gebragt,
dan in Zeeland, men zqu dezelve, zander groot*
fpraak, de eerfte en voornaamfte van de geheele
waereld kunnen noemen, en de vaornaame reden
daarvan is in de groote vruchtbaarheid van den
grond gelegen, indien een Zeeuwfche landman
niet de uitcrfte zorg en oplettendheid aan zijn
land te kosten lei, zou het onkruid hem weldra
overmeesteren. Hij moet de weelderige natuur
bedienen, en oppasfen, als of zij nog eene jonge
dame was, daar zij zig in de meeste landen bij*
na van zelve weet te redden ■— en fchoon men
wel in alle landen moet mesten, ploegen, eggen,
zaaijen, maaijen enz., heeft men zig echter in
Zeeland noodzaaklijk meer op die voorthelpende
dienften moeten toeleggen, zonder welke de na.
tuur de voortbrengfelen, door al te groote weel.
derigheid, zou benadeelen — en dus moeten de
koomlanden in Zeeland noodzaaklijk eene betere
behandeling ondergaan, dan in andere landen —
4e Zeeuwfche tarw is ondertusfchen op de markt
al*
____ ________
-mr----------
-ocr page 88-
der VOLKEREN. 27
.opzichten, ten aanzien van het goedkoope en T.
deugdzaarne yan derzelver koorn, tegen deB ° E K*
rii-
J HOOFDST.
altijd veel duurder, dan de Pooifche, en zelfs
inisfchieil hooger in marktprijs, dan de Engelfche
en Franfche; maar dit is, onder verbetering , geen
bewijs, dat de arbeid in den landbouw bij rijke
natiën niet meer zou voortbrengen, dan bij arme
patien— een last Zeeuwfche tarw kost veel meer,
dan een last Poolfche, maar het Zeeuwfche last
t tv/ levert ook veel meer meel uit, dan het Pool-
fche ,
en zo is het ook met het Engelfche en Fran-
fche koorn gelegen. Met reden voegt dus de
Schrijver, in zijne vergelijking, er de evenredig-
heid tot de goede hoedanigheid
bij. Maar juist die
evenredigheid moet hier de kracht van het bewijs
uitmaaken, want indien men uit de vergelijking
yan de graancn van onderfcheiden landen, eene be-
rekening van het voortbrengend vermogen van den
arbeid wilde maaken, dan zou men niet alleen
den prijs der graanen op de markt in aanmerking
moeten ncemen , maar ook het meel, 't welk dè
onderfcheiden foorten van koorn opleveren. Men
zou ecne gemiddelde berekening moeten maaken,
hoe vcele lasten tarw eene gegeevene hoeveelheid
lands, bij voorbeeld, in Zeeland, volgends den
tegenwoordigen ftaat van den landbouw aldaar, in
gewoone jaaren uitlevert, en hoe veel mael van
het zelve zou kunnen gemaalen worden, hier tegen
zou men moeten vergelijken de meerdere hoeveel-
heid lands, welke, bij voorbeeld, in Polen, vol»
j;enus deszelfs daadlijken fiaat van landbouw, in
gewoone jaaren, zou vcreiscltf worden, o:n eene
zo-
-ocr page 89-
'
*8                R TJ K D O M
I. rijke landen kunnen dingen , zo kunnen zij
boe K.echter nooit op eene zodanige mededinging
in derzelver handwerken en fabrieken reke-
HOOFDST.
nen, vooral dan, wanneer decze handwerken'
en fabrieken ingericht zijn naar den grond,
het luchtsgcftel, en de plaatslijke ligging van
het rijke land — de zijde waaren van Frank-
rijk
zijn beter, en beterkoop dan die van
Engeland, om reden', dat de zijdefabrie-
ken , ten minlïcn onder de tegenwoordige
hoo-
zodanige menigte van lasten tarw voort te bren-
gen , uit welke eene gelijke hoeveelheid van msel
te maaien was, als de gegeeven hoeveelheid lands
in Zeeland oplevert, en dan zou men den arbeid
aan de kleindere Zeeuwfche, tegen den arbeid aan
de grootere Poolfche hoeveelheid van land, tegen
eikanderen moeten oprekenen, om in Haat te ge-
raaken om te beoordeelen, welke arbeid het mees-
te voortbrengt. Het fpreekt van zelve, dat de
meerdere voorthelpende dieniten, welke de Zeeuw*
fche
boven de Poolfche landerijen vorderen, mede
in rekening zouden moeten komen — en dan zou
mooglijk blijken, dat de Zeeuw fche tarw, in even-
redigheid tot deczelfs goede ,hoedanigheid, beter
» j • / jÊtrww^00^ was' ^an ^e olfc'ie' °f dac de geheele
Mt>*n4i6W vn
            masfa van arbeid, welke ter verkrijging van eene
gelijke hoeveelheid van meel in Zeeland befteed
was, minder was, dan in Polen, vooral wanneer
men, gelijk natuurlijk is, de verkwistende manier
van inzamelen van den oogst in Polen (van welke
. ik in noot (ƒ) van dit hoofdftuk iets zeggen za!)
mede in de rekening bragt. Uitgever*
\
-ocr page 90-
Der VOLKEREN. «9
hooge belasting op den invoer van ruuwe I.
zijde , niet zo zeer gefchikt zijn voor het' ° E *•
luchtsgeftel van Engeland, dan voor dat van ™
,                        hoofdst.
Frankrijk — maar de daal- en ijzerwerken,
en de grove wollenfabrieken van Engeland
overtreffen die van Frankrijk boven alle ver-
gelijking, en zijn, in evenredigheid van der-
zelver trap van deugdzaamheid, veel beter-
koop (<?). In Polen, zegt men, dat naauw-
lijks
O) Zou het wel zo zeker doorgaan, dat men
de reden, waarom de eene natie in handwerken
en fabrieken niet tegen de andere zou kunnen din-
gen , voornaamelijk in de nationaale armoede of
den nationaalen rijkdom zou moeten zoeken ? waar-
om bloeijen dan de handwerken en fabrieken in
Holland niet beter? Zou de grond van welvaart
der fabrieken wel in den rijkdom van eene natie
gelegen zijn ? Is die rijkdom niet veel eer een
gevolg van den bloei der fabrieken? De waare
middelen, door welke fabrieken, in de algemeene
mededinging, de voorkeur kunnen verkrijgen, en
behouden, zijn in de deugdelijkheid der waaren,
en in derzelver goedkoopen prijs gelegen — de
goedkoope prijs der waaren hangt gedeeltelijk van
den goedkoopen prijs van de ruuwe werkftoffen,
maar vooral van die van de werkende hand af —■
indien de ruuwe werkftoffen geene inlandfche
voortbrengfelen zijn , dan heeft de Staatkunde,
voor zo ver zij den invoer van dezelve bezwaart
of vrij laat, zeer veel invloed op derzelver prijs —
en wat den prijs van de werkende hand aangaat,
«leeze regelt zig geheel en al naar den 'prijs van
tiet
-ocr page 91-
                R ij K D O |l
I. lijks fabrieken van eenige fooit zijn, eenïgé
P ° E K' Weinige van' die grove huishoudelijke uitge-
,
            zonderd , zonder welke een land niet wel
beiraan kan C/J»
Men
het brood — dit zal in het vervolg van dit werk
, klaarder worden — Zodanige landen, derhalven,
in welke de ruuwe werkfloffeh het minfte belast
zijn, eh vooral het brood het beste koop is, heb-
ben in de algemeene mededinging der fabriekeri
Zeer veel voordeel. Uitgever. ,
(ƒ) Dat in Poten zodanige bloeijende fabrieken
niet gevonden worden, als in de meer befchaafda
landen van Europa, zou, naar mijn inzien, eigefi-
lijk niet zo zeer moeten gézogt worden in de ar-
moede van dat land , dan wel in den minderen
trap van befehaafdheid, Welke het Zelve tot hief
toe bekomen heeft. De Schrijver maakt, in dit
werk, menigmaal gebruik van het voorbeeld van'
Polen, het zal dus den leezer niet onaangenaam
kunnen zijn,- een weinig nader met dat land be-
kend te worden. —
Polen is uit dèszelfs aart niet arm —• het is voor
het grootfte gedeelte een viak en effen land f
*t welk met meiren en rivieren wel bevochtigd
is» en ligt ten deele in geen kouder öofd dan
ónze Nederlanden , ten deele zuidelijker. De
grond is uitneemend vruchtbaar, en geeft, zeifs
in den tegemvoordigen ftaat van den landbouw,
zeer veel koorn. Zie de tegenw Staat van alle
Volkeren, VI. Deel, p.
306 en volg. —■ Echter
brengeu de landerijen van dat landniet het vierde
gedeelte van vooftbrengfelen op, van het geqne
-ocr page 92-
dsr'VOLKE&ËN. %t
Men moet de fterke vermeerdering van het 1.
Werk, 't welk een gelijk getal van menfcheri,8 ° E *•
bij 2
hoofdst.
de landerijen in Frankrijk opleveren, fchoon Polen
omtrent even vruchtbaar van grond> en bijna twee-
maal zo groot is als Frankrijkt "ZAq dt Real Science
du Gouvern, torn. FI. p.
113. Volgends den Abt
4e la Porte, Nieuwe Reiziger,
22. Deel, 284. Brief,
f.
365. is dat land vruchtbaar in allerlei foort van
Voortbrengfelen, zelfs zou, volgends hem, in zom-
mige landftreeken, voornamelijk in Podolien, het
gras tot zulk eene hoogte groeijen, dat men
naauwlijks de hoorns van de osfen* welke er in
weiden, gewaar Wordt, ibid. p. 375. het zelfde
verzekert ons Ricard, Traite du Commercé, torn. I,
pag.
318 en volg. Het is er zo ver van daan,
dat Ptlen uit de natuur arm zou zijn, dat de Abt
de la Porte
meent, dat de natuur te mild jegens
dat land geweest zij, en dat de Polakken, indien
de natuur gieriger jegens hun geweest ware* mis-
fchien meer werk zouden maaken, van 't geene
zij aan hun zo mildelijk fehenkt. Volgends hem,
/. c. verkwist de natuur haare goederen aan Polen,
en de overmaat van haare giften veroorzaakt de
armoede van dat land* De natuur heeft het zelve
voorzien van alles, wat noodig was, om het zelve
te verrijken , koorn, weiden, Vee, wolle, Ieder,
zoutmijnen, metaalen, en andere bergftoffen, en
Europa heeft geen armer volk. De aarde, en het
water, alles is hier tot eenen grooten koophandel ge-
fchikt, en de koophandel vertoont zig nergens enz.
Zie ook Ricard traite du Commercé, tom.I.p.^ig.
pien'leeze ook de fraaije befchrijviag van Polen*
wei-
-ocr page 93-
V
3Z                R IJ K D O M
I. bij eene goede verdeeling van hunnen arbeid,
• o e e. verrigten kan, aan drie onderfcheidene oor-
'•                                                                         zaa-
HOOFBST.
welke de Chevalter tTEtm ons heeft gegeven, ini
zijne Ltifirt torn. I. vooral pag. 248 en volg. en
men zal volkomen overtuigd zijn , dat Polen, in
plaats van arm, in tegendeel zeer rijk van grond is.
Dan niettegenftaande alle deeze voordeden, 'a
het land flegt bevolkt, en wordt de landbouw al-
lerellendigst behandeld — de edellieden en groote
heeren zijn eigenaars van de landerijen; wanneer
men eenen boer op een ftuk land wil vestigen, geeft
men hem eene flegtehut, twee paarden,eene koe,
hoenders, ganzen, en rogge, om een jasr te kun-
nen leevcn ■— men wijst hem het land aan, 't welk
hij moet bebouwen, en waarvan hij in het toeko.
mende moet beftaan. Dit alles kost aan den edel-
man niet meer dan den prijs, welke hij voor het
koopen van den boer betaalt, want de andere boe-
ren moeten het huis bouwen, en het vee en ge-
vogelte leveren — de boeren zijn vcrpügt, om
vier dagen in de week voor hunnen meester te
werken, het overige van den tijd belleden zij
tot het bebouwen van het land voor hun eigen
onderhoud. Abt de la Porti l. c. p. 358. Er ligt
meer dan een vierde gedeelte van het koningrijk
onbebouwd , ibid. p. 356. De gemeenfte manier
van het bemesten van hunnen grond is, dezelve
af te branden, en, dewijl zij groote vlaktens heb-
ben, die onbebouwd liggen, en op veele plaatzen
met lang gras bewasfen zijn, kost dit weinig
• moeite — als het ééne ftuk lands dus uitgemer-
geld is, neemen zij een ander ftuk, en gaan er
op
\
-ocr page 94-
b e r V^O h K^E-K E N. 33
2aaketl toëfchrijVen — in de eerfte plaats,- V
om dat'daardoor ijder bijzonder werkman opB ° E K,f
•_ x*
° HOOFDSTÏ
op dezelfde' wijze mede te werk, alzo zij nfet
fioodig hebben het zelve geduurig omteploegen;
en het genoeg is, den- grond maar een weinig los
re maakën, om het zaad te kunnen ondereggen —•
Tegenw. - Staat van alk Volkeren :t. c. —■ dit is
echter meer het geval van Litthamven, Podolteui
Volhjnien
, de Ukraine \ en klein of rood Ru%±
land,
want in groot en klein Polen vereischt de
landbouw meerdere zorgen .en arbeid; Ricard
traite du Comm. I. c.
Hunne ploegen verfchillen
weinig van de onze* doch in zommige provintien
zijn zij geheel van hout, en zonder eenig ijzer-
werk, in 't bijzonder in Samogttiên. Gebeurt hef j*.
dat hunne landheeren hen noodzaaken, om hunne
ploegen'met ijzer te beflaan, gelijk andere volke-
ren doen, en dat er dan een onvruchtbaare tijd^
en flegte oogst opkomt, dan laaten zij in 't vêr»
volg liever hunne landerijen braak leggen, dan dat
zij van hunne oude manier zouden afftappen, en
hunne ploegen weder met" ijzer beflaan; Tegenw.
Staat van alle Folk. I. c. p.
308.
Wanneer de tijd van den oogst gekomen is, dart
gaan alle de inwoonders van een dorp het koorn
maaijen.en voor hunnen landheer inzamelen. Abt
de la Porte l. c. p.
363. Doch zó wel de on-
kunde en luiheid van de boeren, als de onbegrijp-
lijke wanorde en verkwisting, welke bij de inza-
meling van den oogst plaats hebben, doen'ge-*
Woönlijk meer dan een derde, en zomtijds de
C
                             helft
-ocr page 95-
3f              R IJ K D O M
I. zig zelven eene meerdere handigheid in zijn
B0RR-werk bekomt, ten tweeden, om dat men
helft van den oogst, verlooren gaan, Ie Chevalier
d'Eon l. c. p.
250. en echter zijn er, volgends
den Abt de la Porte l. c* voornaame heeren, wel*
ke meer dan honderdenvijftfgduizend Hollandfche
guldens aan renten van landgoederen bezitten.
Niet tegenltaande deezen flegten fiaat van den-
landbouw, voedt Polen niet alleen deszelfs itv
woonders, maar daarenboven worden nog wel
120,000 lasten graanen alleen uit Dantzig naar
andere landen gevoerd, en dit zijn nog naauwlijks
de vruchten van een derde gedeelte van Polen,
en alleen maar van dat gedeelte, dat aan de fVeafet
het-naaste is. Litthemwen is ook zeer vruchtbaar-
Pillauw alleen kan wel 15000 lasten verzenden,
en Memel 23000 tonnen lijnzaad. Tegenw. Staat
van alle folk. I. c. p.
307*
De flaat der fabrieken in Polen is ook zeer on-
gunftig — de Abt de la Port e t zegt ons, /. e*
dat er geene handwerken, noch kunften, noch
koophandel zijn , dat de groote rivieren, welke
door het land flroomen, en de nabuurfchap van
de zee, te vergeefsch gelegenheid geevenr om de
waaren gemaklijk . te vervoeren, dat zij den han-
del liever aan andere volkeren overlaaten. Ri-
eard, traite du Commerce, U c. p.
320. verzekert
ons ook, dat men in Polen naauwlijks handwer-
ken en fabrieken vindt, echter moet men dceze
berichten, met onzen Schrijver, niet zo letterlijk
opvatten, als of in Palen naauwlijks eenige andere
fa»
-ocr page 96-
der VOLK ERE tf» $$
daardoor zeer veel tijd uitwint> welke tiien B
anders gewoonlijk verliest, door van de ééneB ° E **
foort
HOOFDm
fabrieken zouden gevonden worden» dan eenïge
weinige van die grove huishoudelijke
, zonder wel-
ke een land niet wei beflaan kan.
Het volgend bericht, 't welk ons Savary dt'8.
du Commerce, V. Deel op het Art, Commerce de
Pologne,
van deszelfs fabrieken geeft, klinkt eenig-
zins gunftigen
„ Er zijn," 2egt hij, „ rtlaar zeer Weinige ma-
„ nufaftuuren en fabrieken in Polen, en zelve
„ zijn de meeste goederen, die zij verzenden,
„ nooit zo goed, en volkomen bewerkt, als zij
„ konden, en behoorden te zijn — te Frauftadt*
Lisfa , Bajanova , Sdun , Koèlin , Rawitsch,
Kemptin, Schichtingsheim, Meferitz of Mied*
zirzecz, en eenige andere fteden, zijn laken-
„ fabrieken, welke in vroegere tijden door Schot-'
M fche uitgewekenen, in Dantzig en in verfcheU
„ den fteden van Pruisfisch Polen, zijn opgericht*
,, Geen der Europeaattfche volkeren zou zig
„ meer op de lederfabrieken kunnen toeleggen»
i, dan Polen, zo om dat zij zelve zo veel leder
„ voor laarzen, zadels, en tuigen gebruikeh» als
j, om dat zij, behalven de huiden zelve, al het
„ noodige tot derzelver bereiding in overvloed
„ bezitten, als run, Zout, zeep, enz. maar zij
„ willen er zig de moeite niet toe geeven» zij
>, laaten de voordeelen daarvan liever aan vreem-
„ delingen over» Te Mohilow, Slutz, Polock^
», en in eetffg^: andere plaatzen , op de grenzen
„ van Rutland, bereidt men echter juchten, en
Ca
                           
-ocr page 97-
36               R IJ K D O M
f. foort van werk tot de andere overtegaan^
boe K.en ten derden, om dat men hierdoor zig toe-
flOOFDST.                                                                                      §t'
r
„ in Dantzig ósfenbuiden, en ook voornaamlijk
„ zoolleder, 't welk veel verzonden wordt. Op
„ eenige plaatzen, aan de grenzen van Turkije»,
bereidt men ook Maroquin, of Turksch leder,
„'t welk bijna, zo goed is, als Wet, Turkfche.
„ Men bereidt, in verfehejden fteden, en in-
„ zonderheid in Dantzig, pelterijen, die zeer
„ fchoon zwart en bruin geverwd worden, ,
„ Te Wieliczka maakt men zeer veel zeildoek,
„ dat zeer zwaar is,.en voornaamlijk in de zout-
„ werken gebruikt wordt. Dantzig levert veel
„ touwwerk voor de fchepen op.
„ Men heeft in Polen geene boekdrukkerijen,
„ uitgenomen in IVarfckau, en Cracau, welke
„ eerst zedert eenigen tijd wat opgenoomon heb-
„ ben, en alwaar men in 1758 heeft ondernoo-
„ men te drukken de Codex diplomaticus- Polo*
niae; er is weinig handel in boeken.
„ Men maakt in Polen zeer goed bier en bran-
„ dewijn.
„ De handel bloeit er weinig meer dan de ma-
,r nufaftuuren. De adel veracht denzdven, en
„ de andere Polakken zijn te arm. Buitenknd-
„ fche kooplieden , en inzonderheid de Jooden,
„ doen de meeste zaaken. De laatfte zijn er in
„ menigte — men fchat hun getal op bijna een
„ millioen — zij zijn bij den adel zeer gezien,
„ om dat zij de belastingen op bier, brandewijn
„ enz. van hun pachten, en veelal fr%ane faÖoors,
„ zijn. Zij betaalen, behalven de gewoone las.
» ten,
-ocr page 98-
der VOLKEREN.
3?
legt, om eene menigte van werktuigen uit té I.
vinden, welke gefchikt zijn, om den arbeidB
° E **
lig- l'
,, ten, een jaarlijks hoofdgeld, 't welk in Polen
;
220,000, en in Litthauwen 100,000 guldens
„ opbrengt.
(, De burgers in de lieden leggen zig ook niet
„ op den handel toe enz. Cracau doet eenigen
„ handel met Hongarijen en Sliepen, Lisfa met
,, Brandenburg en Pommeren, maar het komt
,, niet in aanmerking met het geen Prulsfen, en
„ inzonderheid Dantzig, uit Polen uitzendt," enz.
Tot hier toe Savary.
Zou men nu, na dit alles, dien flegten ftaat der
fabrieken in Polen aan de armoede van dat land
moeten toefchrijven? Het blijkt immers duidelijk,
dat het er zo ver van daan is, dat Polen een
arm land zou zijn, dat er alleen maar eene betere
behandeling van den landbouw noodig zou zijn^
om hetzelve tot het rijkfte land van Europa-te
maakcn ?
                                                               t
Waar moet men dan de oorzaak van dien ge-
ringen ftaat der fabrieken, en zelfs van den land-
bouw in Polen zoeken ? Indien men bij den Che-
valier d'Eon l. c. p.
242. het karakter der Po-
lakken
nafpeurt, dat zij natuurlijk fterk zijn, ,
even bekwaam als de Muscoviten, om de moei-
lijkheid van den winter,, en veel bekwaamer
dan zij, om de hitte van den zomer door te ftaan,
dat zij veel levendigheid en openhartigheid bc
zitten, en eene vatbaarheid van vernuft hebben,
welke hun zou doen uitmunten, indien hunne
opvoeding peter beftuurd wierd, dat zij, volgends
C 3
                            den
I
-ocr page 99-
38                R IJ K D O M
ligter en korter te maaken, en één mensch
in ftaat te ftellen, om dat geene te doen,
waar-
den Cardinaal de Polignae, zo in wezenstrekken,
als gedaante, en zelfs in de hoedanigheden van
het hart en vernuft, meer dan andere volkeren,
met de Franfche natie overeenkomen, dan zal
men de reden van dit alles ook in hun karakter
niet vinden mk de waare reden is in het gebrek
van befchaaving van dat land gelegen *— Polen is
in de ftaatkundige huishoudkunde aan alle de Eu*
ropeaanfehe volkeren zeer verre ten agteren ----
de leenroerige regeeringsvorm, de onderwerping
aan het hof van Rome, de inagt der geestelijkheid
en grooten, de flavernij der boeren, de onmatige?
rijkdom van den grooten adel, en de armoede van
het gemeen, de verbaazend groote bezittingen van
landerijen door enkele eigenaars, het inwendig
beftuur, enz. dit alles bevindt zig dr ar in weinig
beteren ftaat, dan in de middeleeuwen — en het
kan dus niet anders wezen, of de landbouw en
fabrieken moeten zig in eenen gelijken ftaat be-*
vinden.
Indien men tegenwoordig wilde onderzoeken
naar de redenen, waarom, bij voorbeeld, m E»-
gelatid,
over meer dan driehonderd jaaren, de Iandf
bouw, fabrieken, en koophandel, zig in eenen zo
«ederigen (laat bevonden, dan zou men dezelve
even weinig in de armoede van dat land, en even
zeker in de toenmaalige ftaatkunde moeten zoe-
ken — Engeland, en bijna geheel Europa, is maar
wat vroeger tot eene betere ftaatkunde gekomen,
dan Pefcn — Jn het begin van deeze eeuw vra
-ocr page 100-
--
der VOLKEREN. 39
waartoe anders veele handen zouden vereischt I.
worden.
                                                        b o b k.
In de eerfte plaats, moet de vermeerderingH0JL* T
van de handigheid, welke een ambachtsman
verjtrijgt, noodzaaklijk de hoeveelheid van
werk, 't welk hij kan verrigten, vergrooten,
ook moet de verdeeling van den arbeid, wan-
neer zij zodanig is ingericht, dat zij de be-
zigheid van ijder man op zig zelven tot ééne
enkele verrigting bepaalt, en dat die enkele
verrigting hem een toereikend beftaan voor
zijn geheeie leven kan bezorgen, weder zeer
veel toebrengen om zijne handigheid in zijn
werk te verbeteren. Een gewoon fmit, wel-
ke , fchoon hij den hamer dagelijks behan-
delt, echter nooit in 't bijzonder zig heeft
toegelegd op het maaken van fpijkers, zal,
wan-
fiet met Rusland niet beter gefield, dan thands met
Pak», het is alleen aan de verbetering van de
ftaatkunde, en de daaruit volgende trapsgewijze
ontwikkeling van de befchaaving toetefchrijven,
dat Rusland met zodanige reuzenftappen in wel-
                             «
vaart toeneemt, en mooglijk zulten de gevolgen
der veranderingen, welke wij, in onze dagen, in
Polen hebben zien gebeuren, ons weldra overtui-
gen, dat waarlijk de geringheid van den land-
bouw, fabrieken, en koophandel, in dat land aan
geene andere redenen toe te fchrijven zijn, dan
aan die geene, welke ik opgegeeven heb. Uit'
gatver.
c4
-ocr page 101-
^o             K. IJ K D O M
I, wanneer hij zig bij eene bijzondere gelegen*
$ o -e . K?heid genoodzaakt ziet, om dat werk te moe-.
*' ten beproeven, naauwlijks in Haat zijn, dit
houde ik mij verzekerd, om meer dan twee
of driehonderd fpijkers op éénen dag te maa-
ken, en deezö zuljen nog zeer flecht zijn —
een fmit,: welke wel gewoon is fpijkers te
maaken , doch wiens enkele of voornaame
bezigheid echter het fpijkermaaken niet is,
kan, zelfs niet de allerijverigfte pooging ,
zelden meer dan agthonderd , qf duizend,
fpijkers op éénen dag afwerken. Ondertus-
fchen heb ik zelve verfcheiden jongens ge-
zien, die nog geen twintig jaaren oud wa-
ren , doch welke van jongs ^af tot het fpijker-
maaken waren opgebragt, zonder zig ooit
niet eenig ander werk bezig gehouden te
hebben, welke, wanneer zij met ijver wilden
doorwerken, in flaat waren, om ijder op zig
zelven meer dan drieëntwintighonderd fpijkers
op éénen dag te maaken. En niet te min is
het maaken van fpijkers geenzins een van de
eenvo.udigfte handwerken — dezelfde werk-
man moet de blaasbalg blaazen , het vuur
aanftooken of verbeteren, nadat het noodig
is, het ijzer gloeijen, en den fpijker aan alle
kanten fmeeden, en zelfs is hij, om den kop
van den fpijker te fmeeden, genoodzaakt, an-
dere werktuigen te gebruiken — de onder-
fcheiden verrigtingen , in welke het maaken
yan eene fpeld,of van eenen metaalen Knoop,
-ocr page 102-
der VOLK E" Pv E N. 41
Verdeeld is, zijn ijder op zig zelve veel een- I,
voudiger, en de handigheid van eenen werk-?B ° E Kt
mail-j welke zijn geheele leven met eene zo- "' „
.                                  f                                                             HOOFPST,
danige bezigheid doorbrengt, is gewoonlijk
pok veel grootcr — en zeker, de gezwind?
heid, met welke zommige verrigtingen van
deeze handwerken uitgevoerd worden, .over-
treft alles, wat jjmand, die nooit zodanige
fabrieken gezien heeft, zig immer kan ver-
beelden , dat menfchenhanden in ftaat zijn
pm. te verrigten.
Ten tweede ~* het voordeelt, 't welk mei)
heeft bij, het uitwinnen van dien tijd, welken
men gewoonlijk verliest, wanneer men van
het édne.fport van werk tot het andere over-
gaat, is veel grootcr, dan wij in. den eerften
ppflag van het oog bekwaam zijn, om ons
te kunnen verbeelden — het is onmooglijk
om in een oogenblik van het eene foort van
werk tot het andere, in onderfcheiden werk-
plaatsen, en met geheel .andere werktuigen,
pver te gaan — een weever op het platte
land, die tevens . eene kleine landhoeve be-
bonwt, moet een goed gedeelte van zijnen
tijd verliezen, met van zijn weefgetouw naar
het veld., en van het veld naar het weefge-
touw te gaan — Wanneer beide de bezighe-
den in dezelfde werkplaats kunnen verrigt
worden, dan is het verlies van tijd, buiten
twijffel, geringer, doch zelfs in dit geval is
hetzelye nogthans aanmerklijk— ijder menscb
C 5 '
                    talmt
-ocr page 103-
4*             R ]J K D O M
I. talmt gewoonlijk een weinig, wanneer hij
■ o e K.van ,je eenc foort van bezigheid tot de an-
J* dere overftapt — bij het begin van de nieu»
HOOFDST»
we bezigheid is hij zelden zeer ijverig en
vuurig — zijn hart is er, gelijk men zegt,
nog niet bij, en hij beuzelt eenigen tijd
meer, dan dat hij met gezetheid voortwerkt»
De gewoonte van te talmen, en lui en zor-
geloos zijn werk te verrigten, welke een ar-
beider op het platte land, die bijna elk half
uur van bezigheid en gereedfchappen moet
veranderen, en genoegzaam ijdere dag van
zijn leven op twintig onderfcheiden wijzen
bezig zijn, natuurlijk, of liever noodzaaklijk,
eigen moet worden, maakt hem meest altijd
traag en vadzig, en onbekwaam, om, zelfs
in de dringendfle omftandigheden, eenig werk
met regten ijver uit te voeren — en deeze
reden alleen, zelfs zonder zijn te kort fchie-
ten in het ftuk van handigheid in aanmerking
te neemen , moet de hoeveelheid van werk,
't welk hij anders in (laat zou zijn, om te
doen, zeer aanmerklijk verminderen.
In de derde en laatfte plaatg — ijder een
kan begrijpen, hoe fterk men den arbeid kan
verligten, en verkorten door het gebruiken
van gefchikte werktuigen Qg~) — het is on-
noo«
(#) Alle werktaigen, door welke menfchen-
-handen in de fabrieken befpaard worden, zijn ten
alteruiterfl.cn voordeelig, men kan de uitvinding
en
-ocr page 104-
ber VOLKEREN.
noodig dit met voorbeelden te bevestigen. — I.
Ik zal daarom alleen aanmerken, dat men deB ° E ■•
T
Uit» **
HOüFDST,
en te werkftclling van dezelve nimmer te veel
aanmoedigen; immers niet alleen moet natuurlijk
liet voortbrengfèl van eene fabriek veel beter koop
zijn, wanneer men door gefchikte werktuigen den
arbeid, en dus ook den arbeidsloon van veele
werkende handen,kan uitwinnen,dan wanneer al-
les door menfchenhanden moet verricht worden,
maar daarenboven is deeze befpaaring van men-
fchenhanden zeer bevorderlijk voor het algemeen
fonds van de natie; want indien Cgelijk wij in het
begin van dit hoofdftuk zagen) de arbeid van eene
natie het ooripronglijk fonds voor haare behoeftens
en gemakken van het leven uitmaakt, dan kan er
nimmer bij eene natie te veel gearbeid worden,
om dat dit fonds nimmer te groot kan zijn —.
hoe meer ledige handen dus door het uitvinden •)
van werktuigen gemaakt worden , des te meer r —*■*•
gelegenheid is er, om werkende handen voor an- )
dere fabrieken te vinden, en het getal van de fa-
brieken te vergrooten, de werktuigen bekleeden
dus de plaats der menfchen, en werken zeer fierk
mede tot vermeerdering van het jaarlijksch voort-
brengfel van den arbeid der natie — te recht
noemt dus de Baren de Bielfeld, Inft. Polit. torn. I.
p.
518. de uitvinding van werktuigen, welke ge-
fchikt zijn, om arbeid te bekorten, of gemaklij-
ker te maaken, den hoegften trap van volmaakt'
keid 4er fabrieken in eenen Staat
, te recht oor.
deelt hij, dat de fabrieken van kousfen , hand-
fcho?nen, en mutzen, de lint-fabrieken, en vooral
de
1
-ocr page 105-
44              R IJ K D O M I
I. uitvinding van alle die werktuigen, door wel
b o e k. jje je arbeid zo zeer verligt en verkort wordt
•>
L
HOOFDST,
oorfpronglijk alleen aan de verdeeling van den
ar-
de fabriek van van Mollem te Utrecht, welke men
in andere fabrieken heeft nagevolgd, uitvindingen
zijn, van welke men de ontwerpers met ftand-
beelden behoorde te vereeren. „ De werktuig-
„ kunde," zegt hij, „ kan daaglijks nieuwe ont-
„ dekkingen van deezen aart doen, en nimmer
,i behoeft de wetgeevende magt zig ongerust te
„ maaken, dat de menigvuldigheid van deeze foort
„ van uitvindingen de bezigheden der menfehen
,, verminderen zal; er blijven altijd duizenden van
„ onderwerpen over, aan welke zij hunnen ar.
,, beid en vlijt kunnen befteeden." Ik heb mij
altijd verwonderd over het begrip van den groe-
ten de Montesquieu, Geest der Wetten, IILDeel
p.
23. dat zodanige werktuigen, welker voornaam
oogmerk is, om de handwerken te bekorten, niet
altijd nuttig zijn
— en dat hij dus zodanige mo-
lens, welke door het water in werking gqbragt
en gehouden worden, zo algemeen nuttig niet
oordeelde, als men dezelve doorgaands denkt te
zijn — en ik heb mij niet kunnen onthouden,
van, in mijne vertaaling van dat voortreflijk werk,
dat gevoelen tegen te fpreeken. Men leeze het
fraaije betoog wegens het voordeel van goede
werktuigen, in Sfr James Stuarfs Political Oeca->
nomy, torn, I. pag.
119-124. Zie ook Campoma*
nes over de Industrie in Spanjen, p.
69 en 70,
en, zeer belangrijk, Necker de VAdminiflr. des
Fitiqnces, (om. HL p. 95 en velg. Uitgeever,
-ocr page 106-
der VOLEEREN. 45
arbeid fchijnt te danken te hebben — het is I.
Veel meer waarfchijnlijk, dat de menfchenB
° E K*
ligtere en gereedere middelen zullen ontdek- '"
ken, om hun oogmerk te bereiken, wanneer
de geheele aandacht van hunnen geest enkel
op dat ééne oogmerk gevestigd is-, dan wan-
néér die aandacht zig over eene grooter ver-
fcheidenheid van zaaken moet verdeelen.
Om deeze reden kan men natuurlijk ver-
wachten, dat de een of ander van die gee-
nen , welke altijd in eenen bijzonderen tak
van arbeid bezig zijn, fpoedig «'gtere en ge-
reedere middelen, ter verkrijging van dit hun
bijzonder werk , zullen uitvinden , voor zo
ver de natuur van hun werk voor verbete-
ring vatbaar is'— een groot gedeelte van die
werktuigen, welke in zodanige manufaétuuren
gebruikt worden , in welke de arbeid de
meeste verdeelingen ondergaat, zijn oor-
fpronglijk uitvindingen van gemeene werklie-
den, welke, daar ijder van hun in eene en-
kele en zeer eenvoudige bezigheid gebruikt
wierd, natuurlijk hunne aandacht moesten
Vestigen, om hun werk op de ligtfte en
gereedfte wijze uit te voeren — die gce-
ne, die gewoon zijn zodanige fabrieken
met oplettendheid te bezoeken , zullen dik-
wils zeer hartige werktuigen gezien hebben,
welke de uitvindingen waren van zodanige
werklieden, met oogmerk om hun werk ge-
maklijk te maaken, en fpoediger voort te
zet-
-ocr page 107-
4<J               &# £ Ö O M
I. zetten. In dé allereerfte vuurmachines, had
E K* men de ftandvastige gewoonte, van zig van
!• eenen kleinen jongen te bedienen, om de ge-
'FDSTé                                  .
meenfchdp tusfchen den ketel en de buis beur*
telings te openen of te fluiten, naar maate de
pomp op- of nederging — een van deeze
kleine jongens, welke lust had om met zijne
makkers te fpeelen, merkte op, dat wanneer
hij* eene koord aan het handvat van de klep,
door Welke deeze gemeenfehap geopend wierd,
deed, en hetzelve aan een ander gedeelte van
de machine vastmaakte, als dan die klep van
zelve, en zonder zijne hulp, open en toe-
ging; dit gaf hem de vrijheid, om zig met
zijne fpeelmakkers te vermaaken — en langs
deezen weg is men de ontdekking van eene
van de allergrootfte verbeteringen, welke dee-
ze machine, zedert deszelfs uitvinding, on-
dergaan heeft, aan eenen dartelen jongen
verfchuldigd, welke lust had om zijn eigen
werk te Verligten C/%).
Men
(ft) De vernuftige jongen, Welke deeze nuttige
verbetering aan de vuurmachine uitdagt, was Hum»
phrej Potter
genaamd) men belpaarde door de»
zelve niet alleen de toeziende, en altoos werk-
zaame hand van éénen mensch; maar zij had, br,
ven dien, dien gelukkigen invloed op het geheele
Werktuig, dat toen zij naderhand door Henr-j
Beightort
tot meerder volkomenheid gebragt wierd,
het uitwerkend vermogen van de vuurmachine zet»r
aan.
-ocr page 108-
oer VOLKÉREN. 47
Men moet zig echter niet verbeelden, dat f.
alle de verbeteringen in de werktuigkunde enr» ° E <•
kei uitvindingen zouden zijn van die geenen, •**
welke dezelve moeten gebruiken. Men is,
Zedert dat het maaken van dezelve de bezig-
heid van een bijzonder ambacht geworden is,
veele verbeteringen in dezelve aan die geenen
verfchuldigd , Welke hun beftaan vinden in
dezelve te maaken. 3 Andere weder zijn de
uitvindingen van die foort van menfchen,,
welke wij wijsgeeren, of beoefenaars van de
befchouwende weetenfchappen noemen, wel-
ker werk niet is om iets te doen, maar om
op alle dingen regelmaatig door te denken,
en welke uit dien hoofde dikwils in ftaat
zijn, om de vermogens van de verst van el-
kander afgelegene, en de meest van elkander
verfchillende onderwerpen onderling te ver-
eenigen. In den voortgang van de befchaa-
ving eener, burgerlijke maatfchappij maaken
de befchouwende weetenfchappen, even gelijk
alle andere verrigtingen, de voornaame en
eenige bezigheid uit van eenen bijzonderen
(tand van burgers. Ook zijn dezelve, even
gelijk alle andere verrigtingen, in een groot
aanmerklijk had toegenoomen. Zie hier over, ep
tevens over meer andere toevallige nuttige uitvin»
dingen aan dit zeer zamengefteld werktuig, Des-
aguliers Natuurkunde, III. Deel, pag,
92. in dSt
mot, Uitgeever.
-ocr page 109-
ftf - RIJ K D' O M ■ •• "
f. getal Van oriderfcheidene'takken Verdeeld, vari
E Kl Welke ijder bezigheid verfchaft aan eene bij*
£ zondere foort of clasfe van .beoeffenaaren, en
FDST,
juist is deezë önderdeeling -van onderfcheïden
bezigheden in de befchouwendeweetenfchap*
pen, even gelijk in allé andere beroepenj
zeer gefcliikt,. zo om meerdere • bekwaamhe-
kien te ontwikkelen, als om tijd te winnen. -—
Langs deezen weg wordt ijder beoefenaar op
zig zelven ervarener in zijn eigen vak, langs
deezen weg wordt over bet geheel peer: uit-
gevoerd , en langs deezen weg wordt over'
het algemeen de trap van weetenfchap, aller*
zichtbaarst bevorderd.
                            ■"'
Deeze, door de verdeeling van den arbeid
veroorzaakte, vermeerdering van de voort-
brengfelert Van alle de Onderfcheidene hand-
werken , verwekt, in eenen welbeftimrden
burgerftaat, die algemeene welvaart, welke
zig zelven tot de laagfte ftanderi van het volk
uitbreidt — ijder ambachtsman heeft te bei
fehikken over een groote hoeveelheid van zijii
fcigen' werk , bövën hét geene hij zelve be-J
hoeft, en, daar ijder ander werkman zig vol-
maakt in dezelfde omftandigheden bevindt*
i9 juist daardoor ijder een in rtaat, om eene
groote hoeveelheid van zijne eigene voortge-
bragte overtollige waaren te ven-uilen tegen
eene groote hoeveelheid van de overtollige
waaren van anderen, of, het geene op het-
zelfde ter neder komt, tegen de waarde .van
de-
-ocr page 110-
du VOLKEREN. 49
dezelve (f) — hij voorziet dus een ander J.
rijklijk met het geene dezelve behoeft, enB ° E *
deeze verzorgen hem weder overvloedig ijk
1                      u-           J- 1 r             j                HOOFDSTV
van het geene hij noodig lieert, en dus ver-
fpreidt zig de algemeene overvloed door allé
de onderfcheiden ftanden van de maatfchappij»
Men befchouwe eens de gemakken, welke
de geringde werkman of daggelder, in eenen
befchaafden en welvaarenden burgerftaat, in
den dagelijkfehen loop van zijn leven geniet»
en men zal moeten bekennen, dat het getal
van menfchen, van welker arbeid een gedeel-
te , hoe zeer ook maar een gering gedeelte,
heeft
.
CO tegen de waarde van dezelve. Deeze uit-
drukking bepaalt juist het denkbeeld, 't welk men
hier behoort te hebben, een werkman in eene fa.
briek vereen igt de waarde van zijneri arbeid met
de ruuwe ftof, Welke hij bewerkt; door zijnen
arbeid vermeerdert hij de waarde van de ruuwö
ftof; die bijgevoegde waarde is zijn volkomen ei-
gendom, en zij wordt het eigendom van den baas
of fabrikeur, zodra deeze hem zijnen arbeidsloon
betaalt. Die ontlangen arbeidsloon blijft bij den
werkman zijnen gedaanen arbeid vertoonen , en
wanneer hij over denzelven befchikt, of voor dieu
öhtfangen loon andere waaren koopt , dan ver-
ruilt hij in de daad eene hoeveelheid van zijne
eigene voortgebragte waaren tegen voortgebragte
waaren van anderen — dan ruilt hij arbeid tegen
arbeid, en dus is de arbeid zijn waare fonds. Vit-
feever,
D
-ocr page 111-
50               R tf K D O M
I. heeft moeten befteed worden, om hem dïe
* o e k. gemakken te bezorgen, alle berekening te bo-
2" ven gaat. Het wollen kleed, bij voorbeeld,
't welk den daggelder dekt, hoe grof en
ruuw het ook moge fchijnen, is niet te min
het voortbrengfel van den vereenigden arbeid
van eene groote menigte van werklieden. De
fchaapherder, hij die de wol in foorten ver»
deelt, de wolkammer, de verwer, de fpin-
ner, de weever, de voller, de bereider, en
eene menigte anderen, moeten alle hunne on-
derfcheidene kundigheden vereenigen, om dit
nederige voortbrengfel tot volkomenheid te
brengen — welk een aantal , daarenboven,
van kooplieden en werklieden is er noodig
geweest, om de ruuwe werkftoffen van zom-
mige van deeze werklieden, welke menigmaal
in ver van elkander gelegen gedeelten van
het land woonen, van de eene plaats naar
de andere te vervoeren. Hoe veel koophan-
del en fcheepvaart, hoe veele fcheepmaakers,
zeilemaakers, fchippers en matroozen, zijn in
het werk geweest, in 't bijzonder, om de
onderfcheiden ruuwe ftoffen bij elkander te
brengen, welke alleen door den lakenvervver
gebruikt worden , en welke dikwils uit de
afgelegenfte hoeken van de waereld komen!
Welk eene verfcheidenheid van arbeid wordt
er vereischt, om de gereedfchappen van de
geringde van deeze werklieden te vervaardi-
gen! JLaat ons, (om nu niet te fpreeken van
die
-ocr page 112-
'
die iarnettgeftelde werktuigen » als bij voois &
beeld een zeefehip, of een vollersmolen, ofB °TK **
fcelfs een weefgetouw,) alleen maar eens na-H0QFps^
gaan, welk eene verfcheidenheid van werk er
noodig zij, otn een allereenvoudigst werktuig
te maaken» ik bedoel de fchaar, met welke
een herder de wol van zijne fchaapen feheert»
De mijnwerker, de maaker van het fornuis,
om het ijzeroer te fmelten, de houthakker»
de brander van de houtskoolen, welke men
tot het fmelten noodig heeft, de fteenbakker*
de metftlaar, de arbeider, die het fornui*
verzorgt, de molenmaaker» de fmit, alle
deeze moeten hunne handen in elkander
flaan, otn eene enkele herdersfchaar ten voor*
fchijn te brengen.
Wanneer wij, op dezelfde wijze» alle dö
onderfcheiden zaaken naoogen, Welke hij tot
gijne kleeding en huishouding noodig heeft*
het grove linnen hembd» 't welk hij op ?h'n
lijf draagt, de fchoenen, welke hij aan zijn»
voeten heeft, het bed» Op het welke hjj
flaapt, en alle de onderfcheiden deelen, wel-
ke hetzelve uitmaaken, het keukengereed»
fchap , met het welke hij zijn eeten gereed
maakt, de kooien, van welke hij zig ten
dien einde bedient, welke uit de diepfte in»
gewanden der aarde gegraaven, en raoogüjk
langs eenen langen zee- en landweg tot hen*
gebragt zyn, en al het overige» 't welk h$
in sijne keuken noodig heeft, alle de ver-
D & •
                 eisen*
1_______________________*-■________-_________......________________________________. ...______________________________....._____________________. .__ _.__.._. ___________ _.___
-ocr page 113-
52               R IJ K D O M T
f. eischten Van zijne' tafel, de mesfen en vöf-
»:.o- e K«ken, de aarden of tinnen fchotels, op welke
•. *» hij zijn eeten zet, en verdeelt, de onder-
HGOFPST                                                           
'fcheiden handen, welke er noodig zijn, om
zijn brood en zijn bier gereed te maaken, de
glazen vengfters , welke de warmte en het
licht inlaaten, en den wind en regen buiten
houden, met alle de weetenfchappen en kun-
ften, welke noodig zijn, om deeze gelukkige
en nuttige uitvinding gereed te maaken, zon-
der welke deeze noordelijke gedeeltcns van
de waereld naauwlijks eene draaglijke be-
woonbaarheid zouden opleveren , te gelijk
met de gereedfehappeu, welke alle deeze on-
derfcheiden werklieden noodig hebben , oni
deeze verfcheidenheid van gemakken voortte-
brengen, wanneer wij, zeg ik , alle deeze
dingen nadenken , en in het oog houden»
welk eene verfcheidenheid van arbeid aart
ijder van dezelve befteed moet worden, dan
zullen wij moeten erkennen , dat zelfs de
geringde inwoonder van een befchaafd land,
zonder den bijfland van veele duizenden van
menfehen, niet zou kunnen worden voorzien
van die behoeftens, die tot zijne gewoone
leefwijze behooren , en welke wij ons zeer
verkeerdelijk verbeelden zeer eenvoudig ert
'omflagteloos te zijn. 't Is waar, wanneer
hien dezelve vergelijkt met de meer buiten-
fpoorige weelde der grooten , dan zijn zij
zeer eenvoudig en gering, maar het is moog-
-ocr page 114-
der VOLKEREN, 53
lijk ook waar, dat de gemakken, welke een £,
Európèaamch vorst geniet, menigrnaalen, dieB- ° E *•
van eenen arbeidzaamen en cenvoudigen boer *•
niet zo ver overtreffen , als de gemakken,
welke een zodanige boer heeft, die van menig
Slfiatisch koning, fchoon hij de volftrekte
meester is van het leven en de vrijheid van
tienduizend naakte wilden, te boven gaan Ck).
TWEE-'
.<£) Om deeze reden befchreef ik, in mijne-
voorreden voor dit werk, den rijkdom, als het
bezit van voldoende middelen tot een ruim ge-
not van alle die noodzaaklijke, aaagenaame, en
overtollige goederen, welke tot het onderhoud, ge-
mak, en genoegen van het leven "kunnen flrekken —
het lust mij hier eene kleine plaats uit de Real
Seience du Gouvern. torn. VI p.
88. in te voegen-:
„ Het is pnmooglijk," zegt hij, „dat een mensen,
„ zonder medewerking van een oneindig aantal
„ van andere menfchen, fchatten kan verzamelen *
„ of genot hebben van die geene, welke hij reeds
„ verzameld heeft — indien men overweegt, hoe
j, veele menfchen men noodig heeft, om eene en-.
„ kele fpeld, eene fchoen, eene kous enz., voort-
„ tebrengen — hoe veele er aan te pas komen,
„om één enkel mensch geheel te kleeden, dan
„ moet onze verbeeldingskracht in bedwelming
„ geraaken, wegens het getal der menfchen, wel-
„ ke onophoudelijk moeten medewerken, om in
„ onze behoeften te voorzien. Alle menfchen
„ moeten de handen in eikanderen fiaan, om de
„ behocftens en genoegens van éénen mensch te
„ vervullen. Zodra zig de wil van de menigte
D 3                        „ te-
-ocr page 115-
           R IJ K D O M
pj*«, TWEEDE HOOFDSTUK,
hoofdst. öw «fe drijfveer en, we/£e aanleiding ge*
geven hebben tot de verdeeling van
den arbeid,
verdeeling van den arbeid, uit welke
zo veele voordeelen zijn gebooren geworden,
is oorfpronglijk geene uitwerking van eene
öfönSchïijke wijsheid, welke die algemeene
welvaatt, die daaruit öntftaan zoude, Vöol>
zien, 'ett beoogd bad — 2ij i's een noodzaak:-!
lijk, doch zig zeer langzaam en trapsgewijze
ontwikkelend gevolg van eene zekere geneigd-»
beid, welke in den menscb ligt, doch welke
gee-
f, «egèfi zijnen wil verzettédè, zou bij niet alleen
n niet meer rijk, maar zelfs de behoeftigfte vaa
„ alle merrfchen worden — hij zou gebrek aan
„ het noödzaaklijke lijden, én van foööger flsr-
„ ven — laat ons dos vastftetlen^ om dat bet on»
„ tegenfpreeklijk is, dat 'het «iet anders dan he*
„ fexot
is, 't Welke het wezen van den rijkdom
j, uitmaakt, én dat het -genot van ijder in 'bet
„ tijzonder in eene volftrekte betrekking en even.
a, ïedighéid ftaat tot hét genot van een oneindig
„ aantal van andere méöfcbon^ Wij kunnen, ia
^ de daad-, geen genot hebben vai) de goedere»
,, van andere menfcbeU, dan naar maate, en ia
„ evenredigheid, dat andere menfthen genot hebr
^ b^n <)ï yllV&i 'hebben, van dnze goederen,*
ypgnev*?!.
-ocr page 116-
der VOLKEREN. 55
geene zo uitgebreide nuttigheid bedoelde, de I.
geneigdheid naamelijk, om de eene zaak te-B ° R
gen de andere te verruilen.
                                 **
ra                                                                                                       HOOFD
Of nu deeze geneigdheid eene van die oor-
fprongujke drijfveeren zij, die in de menschlijke
natuur liggen, en van welke men geene ver-
dere reden kan geeven, dan wel, of dezel»
ve, het geen nogthands meer waarfchijnlijk
fchijnt, een noodzaaklijk gevolg van de ver-
mogens van reden en opraak zij, is eene
zaak, welks onderzoek tot ons tegenwoordig
onderwerp niet behoort. Zij is ten minften
aan alle menfehen gemeen, en men vindt de-
zelve onder geene andere foorten van dieren,
welke noch dit, noch eenige andere foorten
van contraften fchijnen te kennen, 't Is
waar, twee windhonden,, welke eene en de-
zelfde haas vervolgen, fchynen menigmaal
niet gemeen overleg te handelen: ijder drijft
de haas aan den met hem jaagenden hond
toe, of zoekt dezelve te grijpen, wanneer
zijn medehond dezelve hem toedrijft. Doch
dit is geen gevolg van eenige overeenkomst,
maar de enkele uitwerking van den toevalli-
gen zamenloop der hartstochten van deeze
twee honden jegens het zelfde onderwerp,
op denzelfden tijd. Niemand zag immer, dat
de eene hond met den anderen eene oprechte
en welberaadene ruiling van een been tegen
een ander been deed; nooit heeft ijmand ge-
zien., dat het eene dier aan het andere, het
D+                       
-ocr page 117-
gff • R IJ K D O M
T. zij door tekens, het zij door zijn natuurlijk
8 o e k. geluid, te kennen gaf, dit is het mijne, dit ii
"' het uwe. ik hen bereid om u dit voor dat te
BOOFDST.
geeven — wanneer een dier iets van een
mensch, of van eenig ander dier zoekt te
verkrijgen, dan heeft het geen ander middel
om te beweegen, dan zig tbc te leggen, om
de gunst en goedwilligheid van dien gecnen
te winnen, wiens dienst hetzelve begeert —
het fchoothondjen liefkoost zijne vrouw, en
de patrijshond zoekt door duizenderlei krom-
me fprongen de aandacht van zijnen aan ta-
fel zittenden meester tot zig te trekken, om
een lekker beetjen te verkrijgen — de men-
fchen zelve bedienen zig nienigmaalen van
deeze kunstgreep jegens hunne medemen-
fchen, en wanneer hun andere middelen ont-
breeken, om dezelve overtehaalen , om aan
hunne verzoeken te voldoen, dan leggen zij
zig door onderdanige en vleijende oplettendhe-
den toe, om hunne genegenheid te verwer-
ven — doch hiertoe hebben z'j, bij alle ge-
legenheden, den tijd niet. In ecne befchaaf»
de burgermaatfehappij heeft ijder mensch,
elk oogenblik , de medewerking en bijftand
van ecne groote menigte van menfehen noo-
dig, daar ondertusfehen zijn geheele leven
naauwlijks toereikende is, om de vriendfehap
van eenige weinige perfoonen te winnen.
Onder genoegzaam alle andere foorten van
dÏÈi'Qn, wordt ijder fchepfel, zodra hetzelve
W
-ocr page 118-
der VOLKEREN. $f.
tot zijne volkomene krachten is opgegroeid, R
geheel onafhanglijk, zonder, in deszelfs na-B ° E K«
tuurlijken flaat blijvende, de hulp van eenig
ander leevend fchepfel te behoeven. Maar de
mensch heeft beftendig de hulp van zijne
medemenfchen noodig, en het is waarlijk te
vergeefsch , indien hij die hulp alleen van
derzelver goedwilligheid verwagt. Hij zal
veel gelukkiger (lagen, wanneer hij hunne
eigenliefde in zijn voordeel kan beweegen, en
liun doen zien, dat het tot hun eigen voor-
deel is, wanneer zij ten zijnen aanzien doen,
het geene hij begeert. • Wanneer men aan
een ander eene ruiling, van welke foort
men wil, voorflaat, dan zegt men: geef mij
dat geene,
V v/elk ik noodig heb, en ik zal u
dat geene geeven wat gij' behoeft
—• en deeze
is de meening van alle zodanige aanzoeken.
Op deeze wijze verkrijgen wij ver het groot-
fie gedeelte van alle goede dienden, welke
wij noodig hebben — wij moeten onzen maal-
tijd niet van do goedwilligheid van den flag-
ter, den brouwer, den bakker, maar van
hun begrip , van hun eigenbelang verwagten
— wij zoeken niet hunne mensclilievendheid,
maar hunne eigenliefde aan, en fpreeken hun
nooit van onze behoeften , maar altijd van
hun voordeel — niemand, dan alleen een
bedelaar, zoekt enkel van de goedwilligheid
zijner medeburgers aftehangen — en zelfs
Èon bedejaar hangt niet geheel en al van de-
*                         D $                       mb
-ocr page 119-
58               R IJ K D O M
1. zelve af —'de liefdaadigheid van medelijden*
K K-de menfchoa verzorgt hem wel het geheele
"• fonds van zijn beftaan, maar deeze drijfveer ,
fchoon zij hem de eindelijke middelen ver-
fchaft, ter bekoming van alle de noodwendig-
beden van het leven, welke hij behoeft, kan
hem echter niet ijdere behoefte , welke bij
hem ontftaat, voldoen-; het grootfte gedeelte
vm zijne voorkomende behoeften wordt op
dezelfde wijze, als dat van alle andere men-
fcheH, vervuld, door onderhandelingen, door
ruilingen, door koop — voor het geld.,
't welk men hem geeft, koopt hij voedfel,
de oude kleederen, welke een ander hem
fchenkt, ruilt hij tegen andere oude kieede-.
ren, welke hem beter paslèn, of tegen woo-
niug, of tegen voedfel, of tegen geld, voor
het welke hij of voedfel, of wooning, of
kleederen, naar maate hij het een of ander
iioodig heeft, kan bekomen.
Gelijk wij door onderhandelingen, door rui-
lingen, en door koop, het grootfte gedeelte
van die onderlinge goede dienften, welke wij
behoeven, van anderen bekomen, zo is het
ook deeze zelfde geneigdheid tot ruiling, aan
welke wij oorfpronglijk de verdeeling van den
arbeid toetefchrijven hebben — onder eene
horde van jagers of herders bevindt zig, bij
voorbeeld, ijmand, die, boven de andere.,
eene groote vaardigheid en handigheid ver-
kregen heeft in het maaken van pijlen eg
boo
-ocr page 120-
de*. VOLKEREN. 59
baögea, menigiTiaalen ruift hij deezen zijnen I.
arbeid tegen vee, of een ftuk wild, eindelijk8 ° E *♦
ondervindt hij, dat hij, op deeze wijste, **•
meer vee en wild kan bekomen, dan wanneer
hij zelve naar het veld gaat, om hetzelve te
vangen — het begrip van zijn eigenbelang
maakt dus weldra het maaken van pijlen en
boogen tot zijne hoofdbezigheid, en hij wordt
een foort van waperifmit. Een ander munt
uit in het maaken van den opftal en beklee-
dwg van hunne kleine hutten en beweegbaare
fe&izeft; hij geraakt in de gewoonte, van tot
dat werk door alle zijne gebunren gebrrrikt te
worden, welke hem op gelijke wijze met vee
en wild beloonen, tot dat hij ten laatften «r
zijn belang bij vindt, om zdg geheel en sil
aan dit werk overtegeeven, en langs deezen
weg wordt hij een foort van hüistimmerman
*— op dezelfde wijze wordt een derde een
fmit, of een koperflager, een vierde een looit
jer, of bereider van de vellen der dieren,
Welke het voornaamfte gedeelte van de ktee»
ding der wilden uitmaaken. En zo wordt
Jjder mensch door de zekerheid 'van in flaat
te zullen zijn, om al het overtollige voorfc.
bfengfel van zijnen arbeid, *t welk zijne ew
ffen behoeften te boven gaat, te kunnen vat-
een
tegen zodanige gedeeltens vnm de voort*
torengfelen des arheids van anderen, welke hij
zal noodig hebben , aangemoedigd , om zig
■meer >en, meet tot zijne e^en bijzondere b©-
aig'.
-ocr page 121-
óo             R IJ K DO M
I. zigheid bekwaam te . maaken , en zodanige
boe K-vermogens en vernuft, als hij. tot die bijzon-:
dere foort van bezigheid mag bezitten, meer
en meer te befchaaven, en tot volkomenheid
te brengen — de verfcheidenheid in de na-
tuurlijke geestvermogens tusfehen den eenen
en den anderen mensch is in de daad veel
geringer, dan wij ons verbeelden, en de wij-
de afftand van het onderfcheiden vernuft ,
't welk men tusfehen menfehen van verfchil-
lende beroepen, nadat zij tot hunne manne-
lijke jaaren zijn opgegroeid, ontdekt, is, in
zeer veele gevallen, niet zo zeer de oorzaak,
dan wel de uitwerking van de verdeeling van
den arbeid; het onderfcheid tusfehen de meest
verfchillende karakters , bij voorbeeld , tus-
fehen eenen wijsgeer en eenen gemeenen krui-
jer, fehijnt' minder uit de natuur, dan uit
hunne onderfcheiden hebbelijkheden, leidingy
en opvoeding, te ontftaan. — Wanneer zij
ter waereld komen, en zelfs, geduurende de
eerfte zes of agt jaaren van hun leven, gelij-
ken zij dikwils eikanderen zodanig, dat noch
hunne ouders, noch hunne fpeelmakkers in
ftaat zijn, om eenig in het oog loopend on-
* derfcheid tusfehen hen optemerken — op dee-
zen leeftijd, of kort daarna, begint men hen
tot ver van eikanderen afflaande bezigheden
opteleiden. Dan begint men het onderfcheid
van hunne geestvermogens waarteneemen, en
deeze ontwikkelen, zig bij trappen, tot dat
i c
                                                          ein-
-ocr page 122-
d er VOLKEREN. 61
eindelijk de hoogmoed van den wijsgeer I.
naauwlijks eenige gelijkheid meer wil erken-8 ° E K«
nen. Maar, zonder deeze geneigdheid tot •"'
ruiling, zou ijder mensch in de noodzaaklijk-
heid geweest zijn, om voor zig zelven allé
die behoeftens, en gemakken van het leven,
welke hij noodig had, gereed te maaken; daa
zou ijder een en dezelfde bezigheden hebben
moeten verrigten, en hetzelfde werk doen,
en dan had dat groote onderfcheid van be-
zigheden, 't welk alleen in Itaat is, om eem'g
groot onderfcheid van geestvermogens te doen
ontwikkelen, nimmer plaats gehad.
Even gelijk deeze geneigdheid tot ruiling
het onderfcheid in de geestvermogens, 't welk
tusfehen menfehen van onderfcheiden beroe-
pen zo aanmerklijk is, veroorzaakt, even zo
maakt ook die geneigdheid dat onderfcheid
ïn geestvermogens nuttig. Mén vindt onder
de dieren veele foorten, welke men algemeen
erkent tot één en hetzelfde gedacht te behoo*
ren, in welke men echter veel grooter onder-
fcheid tusfehen derzclver vermogens waar-
neemt, dan men onder menfehen ontdekt,
voor dat dezelve door opvoeding hunne heb-
belijkheden hebben verkreegen.
Een wijsgeer is, in vernuft, en geneigd-
heid, door de natuur, niet half zo onder-
fcheiden van eenen gemecnen kruijer, als een
bulhond van eenen windhond, of een wind-
hond van eenen patrijshond, en deeze laatfle
we-
-ocr page 123-
•Sa               R. IJ Ü D Ö M
I. weder van eenen herdershond — ondertus-
bok K.fchen zjjn deeze onderfcheiden foorten van
ho fdst ^'eren» fcnoon a^e V*W liet geflacht der hort*
den, voor eikanderen van geene nuttigheid*
De fterkt» van den bulhond Wordt in liet ge-
ringfte niet geholpen, noch door de fnelheid
van den Windhortd, noch door de fcbrander-
heid van den patrijshond, noch door de leef»
zaamheid van den herdershond. Door gebrek
van het vermogen, of van de geneigdheid,
tot ruiling, kunnen de uitwerkingen van dee*
ze onderfcheiden foorten van vernuft, (gt*
nius)
nimmer ten algemeene nutte beftuurd
worden, noch iets ter waereld toebrengen tot
verbetering van den ftand, en de gemakken
van het geflacht. IJder van deeze dieren
blijft even zeer genoodzaakt om zig ielven*
«onder hulp van anderen, te verzorgen, en te
verdedigen, en geen van dezelve geniet eenig
Voordeel uit die' verfcheidenheid van vermo*
gens, welke de natuur aan zijne medehonden
beeft gefrhonken. — Onder de raenfchen,
in tegendeel, zijn de Verst van elkander af-
flaande geestvermogens eikanderen tot nutf
uit kragt van de algemeene geneigdheid tot
ruiling worden de onderfcheidene voortbreng*
felen van hunne verfchillende bekwaamheden,
als het ware, op eene algemeene markt ge-
bragt,-op welke ijder een gelegenheid heeft,
om die voortbrengfelen van eens anders geest-
vermogens te koopen, welke hij noodig heeft*
DER-
-ocr page 124-
der VOLKEREN. 6$
DERDE HOOFDSTUK.
I.
) E
III.
Dat de verdeeling van den arheid, door de
uitgebreidheid van de markt bepaald
wordt.
Ge
lijk de geneigdheid tot ruiling aanleiding
geeft tot de verdeeling van den arbeid , zo
volgt, dat de uitgebreidheid, welke men aan
de verdeeling geeven kan, zig altijd moet re-
gelen in evenredigheid van de uitgcftrektheid,
die aan het vermogen om te ruilen kan ge»
geeven worden, of met andere woorden, dar
de verdeeling van den arbeid afhangt van de
markt; wanneer de uitgebreidheid van de
markt gering is, dan vindt zig niemand aan-
gemoedigd om zig zelven geheel en al aan
eene foort van bezigheid overtegeeven, om
dat hij dan de gelegenheid mist, om al het
overfchot van zijnen eigen arbeid, 't welk
hij, boven het geene hij zelve kan gebruiken,
over heeft; voor zodanige vooitbrengfelen
van den arbeid zijner medemenfchen te rui-
len, als hij noodig heeft.
Er zijn foorten van bezigheden, zelfs van
de geringfte foort, welke niet anders, dan in
eene groote ftad kunnen geoeffend worden —
zo kan, bij voorbeeld, een kruijer in geene
andere, dan in eene groote plaats zijn bellaan
irinden. Een dorp is voor hem een veel te
kleine kring, zelfs eene gewoone marktftad is
-ocr page 125-
64                R IJ K D O M
I. zelden groot genoeg, om hem bellendige hé*
boe K-zigheid te verfchafFen. In de eenzaame woo-
TTT
ningen, en zeer kleine dorpen, welke door
HOÜFDST.          ö                . .                          jij,,
een zo weinig bewoond land, als het bergag-
tig gedeelte van Schot/and («) verfprcid lig-
gen, moet ïjdcr landman de flagter, de bak-
ker, en de brouwer zijn van zijn eigen huis-
gezin. In landen, die zodanig gelegen zijn,
kan men naauwlijks hoopen, van in den om-
ftek van twintig mijlen (7>), éénen fmit,
éönen timmerman, of éénen mctfelaar te vin-
den — de verftrooide huisgezinnen, welke
drkwils op den afftand van agt of tien mij-
len.
((?) Men verdeelt Schotland doorgaands in laa-
ge
en hooge landen, waarvan de laage landen de
zuidelijke en oostelijke, en de hoogè landen de
noordelijke en westelijke deelen van het rijk uit-
maaken— de bewoonders der hóoge landen wor-
den gewoonlijk hooglanders, ook wel Bergfchot'
ten
, die van de laage landen, laaglanden ge»
naamd. De hooge landen beftaan uit bergen, vak
leijen, zwaare bosfchen en meiren, en zijn niet
zeer bevolkt : in het landfchap Braidalbin, of
Broad Albin, 't welk voor het hoogde van ge-
heel Schotland gehouden wordt, en 't welk ten
minften twaalf uuren lang, en zes uuren breed
is, vindt men geen één vlek of dorp van tien hui-
fen bij eikanderen — Tegenw. Staat van Groot*
Britt. II. Deel, p.
476". Uitgeever.
C*) Engelfche mijlen, van zestig in eenen graad,
Uitgeever.
                                      '-         . .....^
-ocr page 126-
der VOLK-EREN. 65
ïen van hunne naaste buuren woonen, vin- I.~
den zig genoodzaakt, om zelve eene groote* ° E
menigte van die geringe noodwendigheden tett00Fóï
leeren maaken,tot welke zij, in meer bevolk-
te ftreeken, den bijftand van meer daartoe
gefchikte werklieden zouden inroepen — een.
handwerker op het platte land is meest overal
verplicht, om zig op de bekwaamheid tot
alle die onderfcheidene takken toeteleggren,
welke eene gcnoegzaame verwantfchap onder
eikanderen hebben, om op, dezelfde foort van
ruuwe ftoffen bcoeffeud te worden — een
timmerman op het pla te land moet alle foort
van werk kunnen maaken, waartoe hout ge*
bruikt wordt — een fmit op het land moet
alle werk kunnen verrigten, 't welk van ijzer
gemaakt wordt — de landtimmerman moet
niet alleen timmerman zijn, maar ook fehrijn-
werker, kabinetwerker, zelfs een beeldhou-
wer, radenmaaker, ploegmaaker, en wagen-
maaker. De bezigheden van den landfmit
zijn nog al meer verfeheiden in het afge-
legenfte en diepfle van het bergagtig gedeelte
van Schotland is het zelfs onmooglijk, dat
een fpijkermaaker zijn brood zou kunnen
winnen. Men rekene, dat zodanig een man
duizend fp'jkers op éénen dag zou kunnen
maaken, en men ftelle driehonderd werkda-
gen in een jaar , dan zdu hij driemaalhon-
derdduizend fpijkers in een jaar maaken —|
tnaar, in eene zodanig landltreek , zou het
E                        hem
-ocr page 127-
66^            Il IJ K D O M
I. hem onmooglijk zijn , om in één jaar dur-
» o e K'Zend fpjjkerg5 dat jSj t]at geene, 't welk hij
Ho fd t *n ^nen ^aS ^an niaakcn, te verkoopen.
Gelijk men, dooi- middel van de waaren te
water te kunnen vervoeren, voor alle foorten
van arbeid eene veel uitgebreider markt kan
openen, dan men immer verkrijgen kan, wan-
neer alles te land moet overgebragt worden,
zo volgt ook natuurlijk , dat allerlei foort
van arbeid zïg het ecrfte langs de zeekusten,
en de oevers van bevaarbaar© rivieren begint
te verdeden, en te verbeteren, en het is ge-^
woonlijk niet dan na eenen langen tijd, dat
deeze verbeteringen zig tot in het binnenfte
gedeelte van het land uitbreiden i— een goe-
de vrachtwagen , beftuurd door twee men-
fchen, en voortgetrokken door agt paarden,
zal omtrent zes weeken noodig hebben, om
Cene hoeveelheid van omtrent vier tonnen aan
Waaren van Londen naar EdiHhurg over te
brengen, en terug te voeren. Menigmaalen
zal in denzelfden tijd een fchip, op het wel-
ke zes of agt man noodig is, de hoeveelheid
Van tweehonderd tonnen aan waaren van Zok-
'den naar Leith^cj, en weder terug■ brengen—
flienvolgende zijn , door het middel van de
;             goe-
(c) Leith is een groot en volkrijk vlek aan de
golf van Forth, nog geen mijl van Edinburg, ge-
legen. Het is de haven van Edinburg t de drukfle
van geheel Schotland. Uitgeever. ■
-ocr page 128-
der VOLKEREN. 0?
goederen te water te kunnen vervoeren, zes Iï
of agt menfchen in flaat, om in denzelfdenDo E
III
tijd zo vcele goederen van Londen naar Edin- '
burg, en van daar weder naar Londen te voe-
ren , als vijftig vrachtwagens, befluurd doof
honderd man , en getrokken door vierhon-
derd paarden — men moet„ derhalveti, over
tweehonderd tonnen aan waaren, welke op
de minst kostbaare wijze te land van Londen
naar Edinbarg zouden moeten gevoerd wor-
den , eene onkostrekening maaken ! Van het
onderhoud van honderd menfchen, benpvenS
de huur van vierhonderd paarden, voor dent
tijd van drie weeken, en daarenboven, C't geen
genoegzaam gelijk (laat met dat onderhoud-
en die huur) de flijtagie zo wel van die vier-
honderd paarden, als van die vijftig zwaatf
beladen wagens; — daar men in tegendeel»
wanneer men dezelfde hoeveelheid van waa-
ïen te water vervoerde, alleenlijk in die on-
kostrekening zou moeten brengen het loon
van zes of agt man, en de huur en flijtagie
van een fchip van tweehonderd tonnen, met
bijvoeging van de waardij van de meerdere
rifico, of van het onderfcheid van de asfu-
rantie
tusfehen de vervoering te land, of te
water. — Indien er, derhalven, tusfehen
deeze twee lieden geen andere Weg ter ver-
voering van waaren open ware, dan over
land, dan zou men geene andere waaren van
de eene naar de andere van die lieden zieit
. j
                         E 2                       over»
\
-ocr page 129-
6S               R IJ K D O M
I. overbrengen, dan zodanige , welker waardij
i e K.zeer aanmerkelijk zoude zijn,in evenredigheid
ifdst tot derzelver gewigt, en dan zouden zij niet
"dan een zeer gering gedeelte van dien koop-
handel met eikanderen kunnen drijven, welke
tegenwoordig zo veel toebrengt, om de on-
derlinge werkzaamheid in die twee Heden
aantemoedigen. Zonder fcheepvaart zou er
in 't geheel weinig of geen koophandel tus-
fchen van eikanderen afgelegene waereldge-
deeltens kunnen gedreeven worden — welke
waaren zouden in (laat zijn, om de onkosten
van eene vervoering over land van Londen
naar Ca/tcut goedtemaaken? en zelfs, indien
dezelve al eens zo kostbaar waren , dat zij
aan zodanige zwaare onkosten het hoofd
konden bieden, met welk eene zekerheid zou
men dan nog dezelve door de landen van zo
veele barbaarfche natkn kunnen voeren? On-
dertusfehen drijven deeze twee fteden thands
met eikanderen eenen zeer aanmerkelijken
koophandel, en gelijk zij daardoor hunne
wederzijdfche markten uitbreiden, zo brengt
dezelve aanmerkelijk toe, om hunne weder-
zijdfche werkzaamheid aantewakkeren (</).
Daa*
(</) Gelijk dus de verdeeling van den arbeid
door de uitgebreidheid van de markt bepaald
Wordt, en deeze verdeeling van den arbeid zeer
veel toebrengt tot vergrooting van het oorfprong-
Jijke fonds van eene natie, zo volgt, dat niets n*
deem
f-
-ocr page 130-
der VOLKEREN. fy
Daar nu de voordeden van het vervoeren I.
van goederen te water zo groot zijn, zo isB ° E
het natuurlijk, dat de eerfte ontwikkelingen "*'
HOOFD
van kunden en handwerken in zodanige (tree-
ten zullen hebben plaats gehad, waar dit ge-
mak de geheele waereld tot eene markt voor
de voortbrengfelen van allerlei foort van ar-
beid openzettede — en dat zij zig altijd veel
laater tot het binnenfte van het land zullen
uitgebreid hebben — het binnenfte van het
land kan, eenen langen tijd, geen ander ver-
tier voor het grootfte gedeelte van haare waa- ■
ren vinden, dan het land, 't welk het zelve
omringt, en hetzelve van de zeekusten en
groote bevaarbaare rivieren affcheidt — de
uitgebreidheid van deszelfs markt moet, der-
halven , eenen langen tijd in evenredigheid
ftaan
deeliger voor eene natie kan zijn, dan dat de
markt van haare waaren kleinder wordt —■ tot
eene zodanige inkrimping van de markt kunnen
niet alleen buitenlandfche oorzaaken, oorlogen,
jaloufien van andere natiën, enz. maar ook binnen-
landfche redenen aanleiding geeven, alles wat me-
dewerkt , om de werkende hand duur te maaken ,
bij voorbeeld zwaare belastingen, vooral op de
noodzaaklijke levensmiddelen, of om de volkrijfc-
heid te verminderen, bij voorbeeld, binnenlandfche
beroertens, vervolgingen om godsdienftige of ftaat-
kundige gevoelens, enz. moet eindelijk eene in-
krimping van de uitgebreidheid van de markt ten
gevolge hebben. Uitgeever.
-ocr page 131-
              R IJ E D O M
I. ftaan tot den rijkdom en bcvolkthcid van dat
0 E K- omliggend land, en, bij gevolg, moet des-
«$* zelfs verbetering altijd agter ftaan aan die van
OFDST.
'dat omliggend land. In de Engelfche Noord-
Americaanfche
volkplantingen zijn de planta-
gien ftandvastig altijd langs de zeekusten, en
de oevers der bevaarbaare rivieren aangelegd,
en tot hier toe hebben zig dezelve nog nooit
op eencn aanmerkclijken afftand van een van
beide verwijderd (/).
Die natiën, welke, volgends de geloofwaar-
diglte berichten der gefchiedfehrijvers, de eer-
fte fchijnen befchaafd te zijn geworden, zijn
die geene, welke aan de kusten van de Mid-
delandfche
zee gelegen zijn '■— deeze zee, wel-
ke ongetwijffeld het gröotfte binnenlandfche
meir van de bekende waereld is, heeft noch
■ebbe, noch vloed, en dus ook geene andere
beweeging in het water, dan die, welke door
de winden veroorzaakt wordt. Zij was, der-
halven, door de ftilhcid van haare oppervlak-
te, door de menigte van haare eilanden, en
door de nabijheid van de nabuurige oevers,
bij
(e) Dit heeft in alle de 4merikaanfche koloniën
plaats, en is ten hoogden noodzaaklijk, want in-
dien de plantagien niet aan de zeekusten, of be-
vaarbaare rivieren, of ten minden bruikbaare kree-
ken lagen, dan zouden de zwaarigbeden, urn de*
voortbrengfelen aan boord van de fchepen te breö»>
gen, onoverkomelijk zijn. Uitgever*
                j>
-ocr page 132-
deii VOLKEREN. ?f
bij uitneeniendheid gefchikt, om de fchecp- l£
vaart van de waereld in haare kindsheid aan-B ° E **
tekweekcn , toen de menfehen , nog geheel
           _
onkundig van het gebruik van het kompas,
bevreesd waren om de kusten uit het oog te
verliezen, en, wegens de onvolkomenheid van
hunne fcheepsbouwkundc, het nog niet durf-
den onderneemen, om zig op de bulderende
baaren van den Oceaan te begeeven. Voorbij
de kolommen van Hercules te vaaren, dat is,
de flraat van Gibraltar uittezeilen, is, in de
oude waereld, langen tijd gehouden voor de
ftoutfle en gevaarlijkfte onderneeming van de
zeevaart (f). Het duurde zelfs langen tijd,
eer
(ƒ) Men kan zeer fraaije aanmerkingen over
de fchecpvaart der ouden vinden in de Montesq.
Geest der Wetten, II. Deel,
van p. 409 af, voor-
al p. 434 en volg. p. 444 en volg. 450 en volg.
De onkunde van het compas maakte de fchecpvaart
der ouden zeer gebrekkig. Wij vinden echter bij
Herodotus, lih. 4. cap, 42. dat de Phoeniciers, op
bevel van Nechus, den koning van Egijpten, ge-
heel Afrka hebben omgezeild, beginnende uit de
roodeZee, en voorbij de kolommen van Hercules,
of door de tegenwoordige ftraat van Gibraltar te-
rug komende; doch dat eene dergelijke ondernee-
ining aan de Carihagcrs mWukt is, welke dezel-
ve van de kolommen van Hercules af begonnen,
ib. cap. 43. De Heer de Montesquieu l. c. meent,
dat de reden, waarom de Phoeniciers wel, en de
Carjhagers niet gcilaagd zijn, daarin gelegen zij,
E 4
                              dat
-ocr page 133-
ft                R IJ K D O M
t, Clt de Phosnkiers, en Carthagers, de kun-
* O h K.                                                                                               (Jjg.
III,
SCDOFOST,
dat men, uit de m</<r Z^« beginnende, wel de
helft digte bij de kaar de Goede Hoop is, dan
Wanneer men uit de Middelland/ene Zee begint,
en dat de oostelijke kusten van Africa gemaklij»
kcr te volgen zijn, dan de wettelijke. Dat ook
de westelijke beter hunnen in her oog gehouden
worden, wanneer men van de Kaap naar de kg-
lommen van Hercules,
dan wanneer men van dee-
ze naar de Kaap wil zeilen. De voor de zeevaart
zo belangrijke uitvinding van het kompas, is eene
gebeurtenis van de dertiende, of het begin van de
veertiende eeuw —■ het gaat hiermede, gelijk met
verfchciden andere uitvindingen, verfcheiden vol-
keren (chrijven zig de eer van die ontdekking toe:
*— de Franfchen willen, dat zij de uitvinders
zijn, en voeren ten bewijze aan de lel ij, (van
ouds hè? wapen van Frankrijk') welke op alle
Iwrapasfen, het zij aan de punt van de naald, het
zij p het teken van het noorden gevonden wordt,
en zij w:Hen, dat alle volkeren het cerfte kom-
pas , 't welk in frankrijk gemaakt is, hebben na-
gevolgd, en dat daarom op alle kompasfen zoda-
nige lelijen worden gevonden. De EngelfcheQ
houden hunne natie voor de uitvinders, en mee-
nen bewijzen genoeg te vinden in de benaaming
zo van eompas. als van bousfole. Oat de woorden
mariners campafs (zeemans kompas) zuiver En-
gefah
>.ijn, en dat het Franfche woord bousfile
('r, welk mede een kompas betekent) komt van
liet Italiaanfche woord, bos/oio., 't welk, vol-
gends hen, gemaakt is van het Engttfcke woor.d
boxef
-ocr page 134-
beu VOLKEREN. 73
«iigfte zeelieden en fcheepboiiwers van die I.
ou-B ° E K«
III.
boxel (een doosje). Zelfs zijn er, die deeze uit-
vinding aan de Chineefen toelchrijven, —1 het ge-
nieene gevoelen is, dat het compas oorfpronglijk
lis uitgevonden door flavio di Gioia, een Napo-
litaan,
welke in het laatst van de dertiende eeuw
leefde, en dat naderhand van tijd tot tijd door
onderfcl-eiden natiën verbeteringen in hetzelve zijn
gebragt — hij was geboortig van Amalphi in het
koningrijk IVapels, en, om te toonen dat dit in-
ftrument door eenen Napolitaansch onderdaan was
uitgevonden, welker koningen ter dier tijd Graaven
van Anjou, uit het Franfohe huis waren, tekende
hij het noorden met de Franfche Ielij, waarin hem
alle natiën nagevolgd hebben Vabbi de Choify
vie de Salomon. Pancirollus de novis repertis
tit. II,
en IVttfen de re nautica fiellen deeze uit-
vinding in het begin van de veertiende eeuw. Men
wil dat het prinsdom, in 't welke dmalphi, waar
hij geboren is, ligt, een compas in het wapen
voert. Zommige noemen hem Johannes QGiovan-
vo) di Gioia,
andere Flavio di Melfi, ook Flavio
Gioia.
Die geene, die deeze uitvinding aan de Chinee-
fen
toefchrijven, willen , dat Marco Polo, een
Venetiaan, die eene reis naar China had gedaan,
die uitvinding heeft medegebragt in het jaar 1260.
Zij bevestigen dit daarmede, dat men, in het eerst,
het compas even zoo gebruikte, ais de Chineefen
nog doen, dat is, zij laaten het op een fhikjen
kurk drijven, in plaats van het op eene fpil te
fielten, — Men voegt er bij, dat de keizer van
E 5                        (M>
-ocr page 135-
74               R IJ K D OM t
I. oude tijden, dit hebben durven beproeven (g")j
» e k. en zij zijn zeer iai1gcn tijd de eenige volkeren
■"■' gebleevcn, welke decze zeevaart gebruikten.
Van alle de landen, welke aan de kusten
van de Middehndfche zee gelegen zijn, fchijnt
Egypten het eerde geweest te zijn, waar land-
bouw en handwerken zijn geoeffend, en tot
eenen aanmerkelijken trap van bevordering
opgevoerd (h). Opper-Egypten ilrekt zig zel-
ven
China, Cheningus, een beroemd Astrologist, Ulo
jaar voor de geboorte van Christus , kennis van
het compas zou gehad hebben. Uitgeever.
(g) Over den koophandel, de zeevaart, en ont-
dekkingen ter zee van de Phoeniciers en Cartha-
gers,
kan men mede zeer fraaije aanmerkingen
vinden bij de Montesq. I. c. Beide deeze volke-
ren lagen aan de Middelandfche zee. Straho leert
ons, lib. I. p. m. 48. dat de Phoeniciers, kort
na den Trojaanfchen oorlog, de kolommen van
Hercules voorbij gevaaren zijn, en verfcheiden lie-
den langs de zeekusten van Jfrica gebouwd heb-
ben. Uitgeever.
(7?) Uit het geene wij in het cerfte boek van
Mozes leczen, kunnen wij reeds een denkbeeld
maaken van de vroege bevolking, den landbouw,
en de handwerken van Egypten. Herodotus, (wiens
geheele tweede boek over Egypten handelt) ver-
haalt ons, dat de Nijl midden door Opper-Egyp-
ten
loopt, en zig vervolgends in Neder-Egypten
in verfcheiden takken verdeelt, lib. 2. cap. 17.
dat het land met veele kanaalcn en gragten door-
fneden is, welke het water naar de lieden bren-
gen,
i
\
-ocr page 136-
der VOLKEREN. 75
ven niet meer dan eenige weinige mijlen van I. '
den Nijl uit, en in Neder-Egypten verdeelt3 ° E *"
zig die groote rivier in zeer veele takken, "l*
welke, door een weinig kunst geholpen, de
gemcenfchap te water , niet alleen tusfchen
alle de groote (leden, maar ook tusfchen alle
de groote dorpen , en zelfs tusfchen veele
landhoeven, ten uiterften fcliijnen bevorderd
te hebben, genoegzaam op dezelfde wijze,
als de Rhijn en de Maas tegenwoordig in
Holland doen. De uitgebreidheid en het ge-
mak van dceze binntnlandfche fcheepvaart
zijn waarfcliijnlijk de voornaamtte oorzaaken
geweest van deeze vroegere befchaaving van
Egyftten.
De verbeteringen in den landbouw en hand-
wer-
gen, die niet aan de rivier gelegen zijn, ib. cap,
108, dat men in Egypten duizendentwintig Heden
telde, ibid. cap. 177. Hij geeft ons ibid.cap.96.
een verflag van de wijze, op welke hunne fche-
pen gebouwd waren, en zegt, dat zij cene zeer
groote menigte van dezelve hadden. Strabo ver-
haak ook in zijn 17. boek zeer veel van den ou*
den bloei en welvaart van Egypte». Men weet
boven d^en in 't algemeen, dat dit oude volk zeer
veele zaaken heeft uitgevonden— de fterrekunde,
vooral, heeft, zo niet haaren oorfprong, ten min»
fien zeer voomaame ontdekkingen aan dat volk te
danken. Zie Herodotus en Strabo l. c. zie ook
f/e Montesq. Geest der Wetten, //. D. p. 435 en
volg,
44- en volg. Uitgeever,
                             1
-ocr page 137-
)*?               R IJ K D O M
. I. werken fchijnen ook in Bengalen, in de Oost-
fc o e k. jndien (/-^ en jn zommige van de oostelijke
provintien van China tot eenen hoogen ou-
POOFDST.                                                                             °
derdoin opteklimmen, fchoon de hoogte van
dien ouderdom ons door geene gefchiedfchrij-
vers van dat gedeelte der waereld, op welker
echtheid wij ftaat kunnen maaken, bevestigd
wordt. In Bengalen vormen de Ganges, en
verfcheiden andere groote rivieren, eene me-
nigte van bevaarbaare kanaalen, even gelijk
de Ni/l in Egypten doet. In de oostelijke
provintien van China verdeden zig ook ver-
fcheiden zwaare rivieren , door verfchillende
takken, in eene menigte van kanaalen, wel-
ke, door de gemeenfchap, die dezelve met ei-
kanderen hebben, eene binnenlandfche fcheep-
vaart veroorzaaken , die veel aanmerkelijker
is,
CO Volgends Plinius lib. 6. cap. 17. is Seleucus
Nicator
de eerde geweest, welke tot aan den Gan-
ges
doordrong, en hierdoor ontdekte men de zee,
in welkp zig decze rivier uitftort, dat is de golf
van Bengalen. De oude gefchiedfchrijvers verhaa-
len ons zeer veel van de rijkdommen, fabrieken,
en den landbouw van den Indostan. Wij zullen, in
dit werk, menigvuldige gelegenheden ontmoeten,
om van Bengalen, en den Indostan, en vooral van de
Engelfche ftaatkunde in de bezittingen, welke zij
daar hebben, te fpreeken — men leeze hierover
het werk van Bolts Petat politique et commercant
du Bengale
, uit het Engelsen vertaald, gedrukt te
Maastricht 1778. 2 vol. 8°, , Uitgeever.
-ocr page 138-
der VOLKEREN.
ft
Is, dan die van den Nijl en den Ganges, of, I,
mooglijk, dan die beide te zamen (k) — hetB ° B *•
ITT
ver- lu'
HOUFDST.
(*) De Schrijver maakt in dit werk zeer veel
gebruik van het vooi beeld van China , ik neem
dus deeze eerfte gelegenheid wsar, om het een
en ander van dit riik te zeggen, 't welk in liet
vervolg van zeer veel gemak voor den leezer zal
zijn. —•
Volgends Pater du Halde Description Geogr.
hist. politiq. et phyf. de f empire de la Cnine,
4 deelen in 40. Hage 1736. is China over het
geheel zeer vruchtbaar, zo dat, zelfs op zommige
gronden, de voortbrenpfelen tweemaal in één jaar
worden ingezameld. Echter zijn er zommige pro-
vintien, welke uit hoofde der bergen maar zeer
weinige bouwlanden opleveren. I. d p. 17. De
firecken aan de rivier van de provintie Kiang Si,
aan het groote kanaal Tu toang hi, en aan den
zeekant van de provintie Tche kiang, zijn uitnee-
mend vruchtbaar, en leveren aan China alleen meer
op, dan alle de andere provintien te zamen, men
kan niets fchooner zien, dan die vlakke en ge-
noegzaam waterpas gemaakte landen, welke met
groote lieden en dorpen doorzaaid zijn, en door
eene groote menigte kanaalen van goed en drink-
baar water doorfneden worden, op welke men
zonder gevaar kan reizen, en die alle met eikan-
deren gemeenfchap hebben. In deeze ftreeken le-
vert op veele plaatfen de grond niet alleen twee-
maal in het jaar rijst op, maar zelfs trekt men,
tusfchen die twee inzamelingen, nog moeskruiden
van dezelve, ib. I. d. p. i8. doch daartegen vindt
men
-ocr page 139-
?S             1 IJ K D O M
I.a verdient zijne opmerking, dat noch de oudJ
ïxi*
HOOFDST
'men ook in andere provititien zeer grootc on.
vruchtbaare en woeste ftreeken, ibid.
De landbouw is bij dit volk, van zeer oude
tijden af, in het allerhcogfte aanzien geweest*
Een van hunne eerfte keizers, Tao genaamd, wel-
ke, volgends hunne tijdrekening, 2357 jaar voor
de geboorte van Christus zou geleefd hebben,
Vvierd van agter den ploeg tot keizer verkooren,
regeerde hen zeventig jaaren, en bragt den land.
bouw Cwelke, van het begin vim het rijk af, door
de keizers zeer geëerd was) in nog hooger ach-'
ting, ibid. I. d. p. 79 en 8ö. Zij hebben zeer
veele oude boeken over den landbouw, wcike
door Ttt zijn gefchrceven , die ook daarom tot
keizer wierd verkooren. Verfchcidén keizers heb-
ben zig omtrent den landbouw zeer veele moeite
gegeeven, zelfs bebouwden zommigen, om het
volk aantemoedigen, hunne eigen landen bij hun-
ne paleizen —• en nog tegenwoordig gaat de kei-
zer, op het voorbeeld van zijne voorzaatcn, alle
voorjaaren, vergezeld met twaaif van de voor*
naamften van het rijk, met veele plegtigheden, en
in de tegenwoordigheid van het volk, eenige voo«
ren ploegen , welke jaarlijkfehe daad van eene
plegtige offerande aan Chang ti (het Opperwee*
zen) voorafgegaan wordt — de Gouverneurs der
fteden houden het oog op den landbouw, en die
zig het meefte bevlijtigen, worden tot Mandaiïns
van den agtfien rang
verkooren, en genieten vee»
Ie eerbewijzingen, ibid. II. d. p. 82, 83 en 84*
Het gemeene volk leeft genoegzaam alleen van
krui-
-ocr page 140-
der VOLKEREN. 70
%'gyptenaars , noch de Chineefen , noch de I.
jn. b o e h«
III.
HOOFDST.
krufden, wortelen, moeskruiden en rijst. Zij zijn
zeer zorgvuldig op hunne moestuinen, en verwaar-
loozen geen hoekjen grond, zij hebben genoegzaam
alle foorten van moeskruiden, die in Europa be-
kend zijn, en boven dien nog veele andere, ibid.
I.  d. p. 29. Schoon in zommige provintien van
China zeer veel koorn groeit, voeden zij zig ech-
ter , vooral in de zuidelijke provintien, 't meest
met rijst. ibid. II, d. p. 139,
De aart der gronden kan in een zo uitgebreid
Tijk niet overal even goed zijn. Zij verfchillen,
naar maate zij meer of min zuidelijk gelegen zijn
*— maar de naarftigbeid en onvermoeidheid is zo
groot, dat er maar weinige provintien zijn, wel-
ke in gewoone jaaren de ongelooflijke menigte
van inwoonders niet kunnen voeden — de menigte
van kanaalen doet, behalven de deugdzaamheid van
den grond, veel toe tot de vruchtbaarheid. Men
verzamelt zo veele foorten van graan, dat men
veel van hetzelve tot dranken en fterke wateren
gebruikt, maar wanneer men een misgewas Vreest,
wordt dit door de Mandaritts tegengegaan, ibid.
II.  d. p. IS en j6.
Het gemeen kan niet dan met groote moeite,
en aanhoudend werken, zijn beftaan vinden, een
Chinees zal dagen agter een met zijne handen het
land bewerken, dikwils tot aan zijne knieën in het
Water ftaan, én zig des avonds gelukkig achten,
als hij rijst met moeskruiden en thee kan verkrij-
gen. Ook vindt men geen arbeidzaamer en fober-
der volk. Rijst in het water gekookt, is bij hun
in
-ocr page 141-
8o                R IJ K D O M
h Indiaantn, den buitenlandfehen koophandel
* ° E K- •                                                                 aan-
III.
HOOFDST»
in dezelfde achting, als bij ons het brood. Men
gewent de kinderen van jongs af aar) het verduu-
ren van zvvaaren arbeid, en hierdoor behouden zij
de eenvoudigheid van huhne zeden.
Hunne handwerkers kunnen beoordeeld worden
uit de verfchillende rijke en fraaibewerkte ftoffen,
die wij uit China krijgen. Het verlakt werk, het
porcelein, de zijden ftoffen toonen dit. Hunne
publieke werken, als de poorten, eerebogen, to-
rens, en bruggen, enz. der groote fteden zijn tot
de grootfte volkomenheid gebragt, zo als ook al-
les, wat tot het onderhoud en gemak van het le-
ven en de zindelijkheid noodig is, en zo zij hierin
al eens door andere volkeren ichijnen overtroffen
te worden, dan moet men dit meer aan hunne
zuirigheid, dan aan hunne onkunde toefchrijven.
Zij zijn n;et van zulk eenen uitvindenden aart, als
de Europeaanen, maar hunne werktuigen zijn veel
eenvoudiger, en al wat men hun laat zien, weten
zij zeer goed natemaaken. Thands maaken zij,
even ais wij, uurwerken, horologien, glas, gc-
weeren, pistoolen, en veele andere zaaken , welke
hun te voren onbekend waren.
In alle fteden zijn handwerkslieden van allerlei
foort, zommige werken in de winkels of op hunne
werkplaatfcn, andere gaan van huis tot huis hun.
nen arbeid en dienst aanbieden — de meeste wer-
ken bij de menfchen aan huis. Indien men zig
een kleed laat maaken, dan komt de kleermaaker
aan huis, en werkt daar, tot dat het gereed is,
en zo gaat het met veele handwerken. Zelfc tot
do
-ocr page 142-
Dik VOLKEREN. 81
aangemoedigd hébben, maar hunne grbote ï.
wel- ^ ^ *•
in.
il,                                                                                 ÜOOfDif.
de fmits toe, deeze draager. aambeeld, fornuis,
ten gereedfchappen vóór het dagelijks voorvallend
Werk bij zig, ibid. II. deel, pa'g. 85 en 86.
Ik zou het bij dit bericht van Pater du Ha/de
kunnen laten, en den leezer vérder tot het werk
zelve kunnen verwijzen, dan, het belangrijke van
China, en het gebruik, 't welk onze Schrijver
menigmaal van dat rijk maakt, dringt rnij, om de
paaien van eene noot een weinig te overlchrijden,
len hier nog hefc een èn ander bij te voegen uit
Tu Ie Grand et Öonfucius hïstoire Chinoife par
M. Clerc, Soisfons
1769, in 40.
China wordt in vijftien pro\ intien verdeeld, wel-
ke even zo veele koningrijken kunnen uitmaaken.
In deeze verdeeling is de provintie van Leao-tong
niet mede bégréepeh, om dat zij buiten den groo-
ten muur ligt, fchoon zij afhariglijk is van China,
p.
3. De kleihfté van dèeze provintieh is, vol-
gends het bericht van Pater Ie Comte, zo vrucht-
baar en bevolkt, dat zij op zig zelve eenen aan-
zienlijken ftaat uitmaakt, een Vorst, zegt deeze
Schrijver, zou inkomen en volk genoeg bezitten,
om eene gematigde fraatzücht te voldoen, indien
hij meester van een derzelve was, pag. 5.
IJdere proVintie van dit rijk verdeelt zig weder
in verfcheiden landfehappén, Welke ijdcr een Fuf
of Fóu, (een ftad van den cerften rang) tot hoofd-
plaats hebben. Die Fti heeft cèn oppergericina'-
hofi van hétwelke de gerichtshoven der T-cheotft
(,fteden van den tweeden rang) afhangen, welke,
op hunne beurt, weder de gerechten der H-yéhs
F
                               Cfte-
j
-ocr page 143-
Sa               R IJ K D O M
I. welvaart enkel uit deeze binnenlandfche
bok K-fcheepVaart fchijnen te hebben geput.
Al-
HOOFDST.
(deden van den derden rang) onder zig gefield
vinden, om niet te fprceken van eene menigte van
burgtcn, dorpen, enz. veel grcoter dan onze flc
den, ibid. pag. 5.
Om een algemeen begrip te geeven van het ge-
tal en de grootheid der Heden van China, zal het
genoeg zijn, de woorden van Pater Ie Comte aan-
tehaalen,
Ik heb, zegt hij, zeven of agt fieden gezien,
die grooter waren, dan Parijs, behalvcn de gee-
ne, daar ik niet geweest ben, en die, in de Chi~
neefche
landbefchrijvingen, als even groot worden'
opgegeeven — er zijn meer dan tagtig fteden van
den eerften rang, die zo groot zijn als Lyons,
Bordeaux,
of Rouaan, er zijn er meer dan horj»
derd zo groot als Orleans, onder de tweehonderd
van den tweeden rang. Onder bijna twaalfhon-
derd van den derden rang, vind men vijf a zes-
honderd zo groot als Dyoir, of la Roebelle, on>
niet te fpreeken van een ongelooflijk getal van
dorpen, die in grootte, en menigte van inwoon-
ders, de fteden Marennes en St. Jean de Luz,
overtreffen. Dit is geene vergrooting, noch op-
gaaf op de berichten, en 't goed geloof van an-
deren. Ik heb (zegt hij) het grootfte gedeelte
van China zelve doorreisd, en tweeduizend mij-
len, die ik er in afgelegd heb, kunnen mijn ge-
tuigenis geloofwaardig maaken, ibid. pag. 5 en
De laatfie bekende telling van het volk, gedaan
Heen in de vijftien provintien, welke Cltina uit-
maa.
-ocr page 144-
der VOLKEREN. 8$
, Alle de binnenlanden van Afrika £/), en I.
alle die landen van AJta, welke op eenen aan-B ° E ■»
mer- *"*
HOOFDSTt
ihaaken, bedraagt omtrent zestig millioencn man-
nen, in ftaat om te volde te trekken — hier on-
der zijn niet begreepen de oudö foldaaten, noch
de oude lieden boven de zestig, noch de jeugd
beneden de twintig jaaren, noch de Mandarins ^
noch de menigte geleerden, noch de Bonzes, en
noch minder de vrouwen <■— Volgends deeze be-
rekening, indien zij echt is, zegt Voltaire, dat
het onmooglijk is, dat er minder dan 130 millioe-
ncn menfehen in China zijn, ibid. pag. 53.
Volgends het tableau der zestien provintien van
China, ibid. pag. 57. zijn er 157 Mttropolitat*
nes
, en 1329 lieden.
Het rijk wordt verdeeld in civiel en tnilitait
gouvernement,
ijdere plaats en ijdere Had is met
eenen muur omgeeven. Het civiel gouvernement
•behelst 204Ó plaatzen, te weten, Metropolitaines
van den eerflen rang , Heden van den tweeden
rang, fteden van den derden rang, en koninglijke
verbüjfplaatfen voor de troupen, posten, couriers,
mandarins, enz. ibid. pag. 52.
Men rekent er 3357 militaire plaatfen, behalven
.
                                                    3000 to.
(/) De ouden kenden vooral de binnenlanden
Van Africa beter, en de kusten minder dan wij.
Zij leerden de binnenlanden kennen door over
land te reizen, en wij houden ons alleen met de
kusten op , om de zeevaart. Montesq. Geest der
fretten
, II. d. p. 449. Uitgeevtr.
Fa
t
-ocr page 145-
84              R IJ K D O M
I. merkelijken afftand ten noorden van de Zwar-
*
° B
K'te en Caspifche zeeën gelegen zijn, het oude
HOOFDST.                                                                              *\T
3000 torens, of kleine kasteelen, die binnen en
buiten den muur zijn.
r.472 bevaarbaare rivieren en meiren, 331 fraaije
en kunftige bruggen, 2099 aanzienlijke burgten,
1159 torens tot verfiering der lieden, tritimph.
boogen» en andere publieke gebouwen, ter eere
van goede vorften, en van voornaame mannen op-
gericht, 272 bibliotheeken, en zo veele acade-
mien, als er fleden, dorpen, en burgten zijn, ibid.
pag. 59 en
60.
Behalven dit alles vindt men neg in bet ftm.
maire ibid. pag.
65.
Hospices royaux          . . . , u8j
Paleizen van vicekoningen .               . 32
Paleizen van Mandarins en ftaatsmannen . 32167
Tempels der voorouderen .
                . 480
Monumenten voor goede vorften en burgers . 3636
—,--------—- voor vermaarde vrouwen . 208
Bachelien of rechtsgeleerden . . 90,000
Bonzes van alle feftens . . 1,000,000
Gerefugieerde Mahomedaanen . 1,000,564
Préfets, togati, met lange tabbaarden . 13649
--------militaires, of overften. . . 18520
Troupes, die het binnenfte en de gren-
zen bewaaren .... 1,669,974
Paarden tot gebruik der troupes . . 9S4>o67
De inkomften van den keizer bedraagen 156,-
260,000 Hukken goud, maakende uit 1250 mil-
lioenen Franfcke livres, of meer dan 625 millïoei
nen Hollandfche guldens, en de inkomften van dé
kei.
-ocr page 146-
der VOLKEREN. 85
Scytie, het tegenwoordig Tartarijen , en Si- I.
berie, fchijnen, door alle tijden van de wae-B ° E K-
reW HOOFDiT.
keizerin 22,591,696 livres, of omtrent 12 mil-
lioenen Hollandfche guldens.
Behalven de twee uitmuntende werken, uit
welke ik, voor zo veel tot mijn oogmerk diende,
het bovenftaande heb uitgetrokken, en uit welke
ik, bij voorkomende gelegenheden, nog wel het
een en ander zal mcdedeelen, heeft Europa het
genoegen, van door den onvermoeiden vlijt van
den grooten kenner der Oosterfche taaien, den
Heer de Guignes, eene fraa'je Franfche vertaaling
te bezitten van een der heilige boeken der ChU
neefen,
genaamd Chou-king, verrijkt met aanteke-
ningen van Pater Qaubil, die Misfionaris in China
geweest is, gedrukt te Parijs 1770. in 4». Dit
boek behelst hunne oude gefchiedenisfèn, bene-
vens de grondflagen van hunne regeeringsvorm
en zedenkunde — en is ten aanzien van dat alles
zeer belangrijk.
Het geen onze Schrijver zegt, dat het zijne
opmerking verdient, dat noch de oude Egypte-
vaars, noch de Chineefen , noch de Indiaanen
,
den buitenland fchen handel aangemoedigd hebben ,
is bij de Chineefen een gevolg van hunne zeden-
kunde. Naauwlijks willen zij gemeenzaam zijn
met vreemde natiën, welke hunne havens bezoe-
ken , veele van dezelve zijn geheel en al voor
vreemdelingen geflooten, andere flaan maar voor
zekere natiën open. De Chou-king verbiedt hun
den buitenlandfchen, handel wel niet uitdruklijk,
maar dringt op verfcheiden plaatzen zeer fterk aan,
F 3
                             4ta
*
-ocr page 147-
?<S                 RIJ K D O M
reld heen, in denzelfden barbaarfchen en on»
• befchaafden ftaat geweest te zijn, in welken
wij dezelve nog vinden —■ de zee , welke
Tartarijen befpoelt, is de IJt&e, welke geene
fcheepvaart toelaat, en fchoon verfcheiden
van de grootfte rivieren van de waereld door
dat land ftroomen, zijn dezelve echter te ver
van. eikanderen verwijderd, om tusfchen het
grootfte gedeelte van dezelve eenige gemeen-
fchap of eenigen koophandel te kunnen drij-
ven — men vindt in Afrika geene van die
groote meiren, welke, zo als de Oost-zee en
de Adriatifcke zee in Europa, of de Middt-
landfche
en Zwarte zeeën , beide in Europa
t\\ Jfia,
of de golf van Ataèie, van Perfie,
van Indie, van Bengalen, en van Stam in
Jfia, gelegenheid zouden kunnen geeven, om
eejien zeehandel tusfchen de inwendige dce-
len van dat groote vaste land te kunnen ves-
tigen, en de groote rivieren in Afrika zijn te
ver
dat men geene zeldzaame en kostèaare dingen,
welke uit vreemde landen komen , moet zoeken*
Z;e de Guignes, pre f. voor de Cltou-king, pqg, 6.
Egypten
was ook door godsdienst en zeden van
alle gemeenfehap met vreemde volkeren afgefchei-
den, zie de Montesq. Geest der fretten, II. <ƒ,
^.414. en de redenen, welke dezelfde de Montetq*
H d. p.
592. geeft, waarom de Indiaanen gèene
waaren van andere volkeren begeeren, moesten
hen ook beletten, om den buitenlandfchen handel
«ijHemoedrgen, {Jitgeever*
                                 l
-ocr page 148-
der VOLKEREN. 9?
ver van eikanderen verwijderd, dan dat zij f.
gefchikt zouden kunnen zijn, tot eenige be-B ° E *•
langrijke binnenlandfche fcheepvaart — daar- ■"*•
HOOFDST.
enbovcn kan de koophandel, welke eene na-
tie zal drijven, door middel van cene rivier,
die zig zelve niet in veele takken of kanaa-
len verdeelt, en die, eer zij in zee valt, nog
over het grondgebied van eene andere natie
moet loopen, nooit zeer belangrijk zijn, om
dat de natie, welke het laager liggend grond-
gebied bezit, altijd in haar vermogen heeft,
om de gemeenfehap tusfehen de hoogere lan-
den, en de zee, te ftremmen. — Zo is de
fcheepvaart op den Donau voor de onder-
fcheiden ftaaten van Beijeren, Oostenrijk en
Hongarijen, van weinig belang, in vergelij-
king van het gene dezelve zou kunnen zijn,
indien een van deeze volkeren den geheelen
loop van die rivier bezat, tot daar zij in de
Zwarte zee valt.
VIERDE HOOFDSTUK.
Over den oorfprong en het gebruik van
het geld.
W>
nneer de verdeeling van den arbeid een-
maal volkQmen gevestigd is, dan kan ijder
meusch zig door zijnen eigen arbeid niet
meer dan een zeer klein gedeelte van die din-
gea aanfehaffen, welke hij behoeft. Verre
F 4
                          het
-ocr page 149-
sa             R. ij k d o m
I. bet grootfte gedeelte van dezelve bekomt hij,
t o e KIcjoor eene vervvjsfciing van het overtollige
• * „ van zijnen arbeid, 't welk, na aftrek van het
geene hij zelve gebruikt, overfchiet, tegen
zodanige gedeeltens van het voortbrengt! van
eens anders arbeid, welke hij Boodig heeft\
JJder mensch leeft dus door het verruilen»
of liever, ijder één wordt, in zeker opzigt,
een koopman, en de maatfchappij zelve neemt
langzaamerhand de gedaante aan van dat geen
«e, 't welk me» eigenlijk eeae handeldrijven-
de maatfchappij noemt.
Maar, toen deeze verdeeling van den ar.
beid het eerst begon plaats te grijpen, moet,
natuurlijk, deeze genegenheid tot ruiling in
haare werkingen zeer veele moeilijkheden en
z>vvaarigheden ontmoet hebben — laat ons on-
derlïellen , dat de een van zommige zaaken
■weel meer heeft, daii hij kan gebruiken, tec-
wijl een ander jui.st aan die aaaken gebrek
heeft. De eerde zal dus verlangen, om zig
een gedeelte van dat overtollige afhandig te.
maaken, terwijl de laatfte wel te vrede zal
zijn, indiea hij een gedeelte van hetzelve kan
verkrijgen — maar, indien de laatstgenoemde
bij geval niets in ruiling kan aanbieden,,
% welk de eerstgenoemde noodig heeft, dan
kan er tusfchen deeze twee geene ruiling
plaats hebben. De flagter, bij vporbeeld,,
heeft veel meer vleesch in zijnen winkel, dan
hij z^lve kan gebruiken, en de brouwer er^
-ocr page 150-
DER VOLKEREN. 8?
bakker zijn beide genegen, om hem van een' I,
gedeelte van dat vleesch af te helpen, maar8 o e k,
zij kunnen hem niets anders in ruiling aan- **'
bieden, dan de onderfcheidene voortbrengfe-
len van hunnen eigen arbeid; ondertusfehen
bevindt zig de flagter reeds ten vollen voor-
zien van al het brood, en h'et bier, 't welk
hij voor het tegenwoordige oogenblik noodig
heeft — in dit geval kunnen zij met eikan-
deren niet ruilen — hij kan hun koopman,
zij kunnen zijne kalanten niet zijn, en dus
kunnen deeze eikanderen geenen onderlingen
dienst bewijzen. — Om de belemmeringen
van zodanige omftandigheden voortekomen ,
moet natuurlijk ijder voorzigtig mensch, door
alle tijdvakken van de maatfehappij heen, zo«
dra de verdeeling van den arbeid in dezelve,
iland gegreepen heeft, bedagt zijn geweest,
om zijne vzaaken op eene zodanige wijze
interichten, dat hij , ten allen tijde, bo-
ven de bijzondere voortbrengfelen van zijne
eigen naarftigheid, nog eenen voorraad van
eenige andere voortbrengfelen bezat, welke
hij kande uitrekenen , dat weinig menfehen
souden weigeren , om in ruiling tegen de
voortbrengfelen van hunnen arbeid aante?,
neetnen.
Het is waarfchijnlijk, dat tot bereiking vaa
dit oogmerk, van tijd tot tijd, verfcheiden
foerten van behoeftens zijn uitgedagt, en in
F ?                        «*.
-ocr page 151-
9o               RIJKDOM
I. gebruik gekomen («)• In de nog woeste eeu-
l o e k. wen van (je maatfchappijen , wil men , dat
IV. het vee het algemeen middel was, door het
HOOFDST
'welke men koophandel dreef, en, fchoon dit
middel niet zeer gefchikt kon zijn, vinden
wij echter, in die oude tijden, dat veele
dingen naar de hoeveelheid van vee, welke
in ruiling van dezelve gegeeven was, gewaar-
deerd wierden. — Homerus verhaalt ons, dat
de wapenrusting van Diomedes maar negen
osfen had gekost, maar dat die van Glaucus
op honderd osfen beliep. Het zout, zegt
men, is in jfbys/inie het gemeene middel voor
koophandel en verruilingen; in zommige ge-
deeltens van de kusten van Indie bedient men
zig ten dien einde van eene foort van fchel-
pen, In Newfoundland van gedroogden visch,
in Virginie van tabak, in zommige Engelfche
West - Indifche
volkplantingen van zuiker, in
eenige andere landen van huiden, of gedroogd
leder; zelfs heeft men mij verhaald, dat nog
heden ten dage in Schotland een dorp zoude
zijn, waar het niet ongewoon is , dat een
werkman zijn brood bij den bakker, en zijn
bier in het bierhuis, met fpijkers, in plaats
van geld, betaalt.
Het fcbijnt echter, dat eindelijk de men-
fchen in alle landen zig door onwederftaan-
baa-
0») Zie het geene ik hierover, in mijne voor*
rede, heb gezegd, Uitgcever.
!
-ocr page 152-
D e r V Ö L KEREN. 9*
fcaüre redenen gedrongen hebben gezien, om I.
ten dcezen einde aan de metaalen (b) deB ° E *
IV.
V001-HOOfDSTt
(i~) Het is geheel onzeker, wanneer het eigen-
lijk geld, of het gebruiken van een algemeen te-
ken der waardijen, uitgevonden is. Zie Ie Che-
valier J'Eon, Loifirs torn.
4. ƒ>. ;8. Zommige
Willen dit reeds nan Kain toefchrijven, en meenen
zig daartoe te kunnen beroepen op F'avius Jofe-
phus, Antiq. Judaic. lib. I. cap.
3. maar behalveil
dat het gezag van Jofephus, in dit geval, weinig
kan afdoen, en hij daarenboven, op de aangehaalde
plaats, wel van het uitvinden van maaten en ge.
wigtcn, maar niet van geld fpreekt, zo i's het
niet waarlehijnlijk. Wij vinden wel, in het ver-
haal van -Mofcs Ger.ejis IFy dat onder de nakeme-
1'ngen van Kain in het zesde gefacht waren Ja-
bal,
de vader van de geenen, die tenten bewoon-
den, en vee hadden, Jnbal, de vader van allen,
die harpen en orgeien handelen, en Tnbalkain, de
leermeester van allen werker in koper en ijzer,
en hieruit kunnen wij ons zekerlijk een denkbeeld
vormen van eene maatfehappij, welke, ten min-
ften , den allereerlteri , of oorfpronglijk ruuwen
ftaat, vcrlaaten had. Het bezitten van vee, het
handelen van harpen en orgeien, het werken in
ijzer en koper, door zodanigen, welker hoofdzaak
dit fchijnt geweest te zijn, zijn niet alleen bewij-
zen, dat in die maatfehappij reeds het recht van
eigendom plaats had, maar zelfs dat men reeds
eene foort van verdeeling van arbeid, en van af-
zonderlijke middelen van beuaan, had ingevoerd. ,
Wij kunnen tevens hieruit begrijpen, dat tusfehen
d.9
-ocr page 153-
9a                R IJ K D O M
I. voorkeur boven alle andere zaakcn te geeven;
3 o e k.— de metaalen kunnen niet alleen met min-
IV
de leden van die maatfchappij handelingen moeten
plaats gehad hebben» door welke die geenen, die
van hun vee en hunnen arbeid leefden, in ftaat
gefield wierden , om zjg van hunne andere be-
lioeften te voorzien, maar, beha!ven dat dit niet
van Kain, maar van het zesde ge f acht, *t welk
uit hem gebooren is> gezegd wordt, zo kunnen
die handelingen in ruilingen hebben beftaan, even
gelijk dezelve bij de Grieken x ten tijde van den
Trojaanfchen oorlog, in gebruik febijneu te zijn
geweest, (waarvan ftraks nader) —. Het eerfte
geld, waarvan wij, in het verhaal van Mo fes, ge-
wag gemaakt vinden, zijn de duizend zilveiiin-.
gen,
welke Abimelech de koning van Gerar zegt,
dat hij aan Abraham heeft gegeeven, Gene f. XX.
vs, \6.
Laater leezen wij, van vierhonderd ftkkelen
zilvers, Gene f. XXf IA vs.
15.
Volgends Herodotus lib. I. p. m. 40. zijn de Zj-
diers de eerfte geweest, welke gouden en zilve-
ren muntpenningen gefiaïgen hebben, feboon an-
deren dit aan de Phoeniviers toefebrijven. Zie hier*
over Micha'èlis Mofaïsck recht, II. deel, p. 93.
Wanneer wij het verhaal van Mofes Gene/. XLH„
leezen, dan zien wij, dat, in die hoogoude tij-
den, in Egypte, het geld reeds het gewoone te-
ken der waardijen, en het algemeene middel van
den handel was,
flct denkbeeld van den Romeinfchen rechtsge*
leerden Paulus verdient hier aangehaald te wor-
den — hij zegt in L. 1. ff. 4e Contr. empt.
,
-ocr page 154-
DEk VOLKEREN. $5
der verlies, dan alle andere waaren, bewaard ï.
worden, daar genoegzaam geene waar gevon-B °. ■ «
den Iv'
HOOfDST.
Origo emendi, vèttdendtque a permutatione coe-
pit. Olim enim non ita erat nummus ,neque aliud
merx, aliud pretium vocabatur, fed ünusquisqut
fecundum necesfitatem temporum, ac rerum, utili-
bus inutilia permutabat quando plerumque evenit,
vt, quod alteri fuperest, alteri de fit. Sed quia
',ion femper, nee facile concurrebat , ut, cum tu
ftaberes, quod ego defiderarem, invicem haberem*,
quod tu accipere velles, elefia materia est, cujus
publica ac perpetua aestimatio difficultatibtts per-
tnutationum, aeqnalitate quantitatis fubveniret \
eaque materia , forma publica percusfa , ufum
,
dominiumque, non tam ex fubflantia praebet,
quant ex quantitate,
6rY4
In het algemeen wil men, dat de Grieken het
gebruik van het geld van de Egyptenaaren geleerd
hebben, en dat hetzelve langs dien weg aan de
Romeinen bekend geraakt zij. Het geld wierd bij
de Grieken vojAtarpi» genaamd, niet van Numa
(gelijk zommigen willen) maar van vo/Aot (wet},
om dat het door de wet was ingevoerd. Volgends
Aelian. Fat: kist. lib. 12. cap. \o. waren die van
Aegina de eerfte onder de Grieken, welke goud
en zilvergeld geflaagen hebben — ten tijde van
den Trojaanfchen oorlog, dreeven de Grieken hun-
nen meesten handel nog door ruilingen; men kan
hiervan een voorbeeld zien bij Homerus Iliad lib.
7. vs. 467. et feqq.t welke plaats, benevens nog
twee andere uit Homerus, in di£t. L. i.f, de contr.
tmpt.
aangehaald wordt.
De
-ocr page 155-
P4              R IJ K D O M
I. den wordt, welke minder, dan zij, aan Ver«
i o e K'ganglijkheid onderhevig is, maai- daarenboven
IV- .                                                                   kun-
HOOFDST.
De eerde muntpenningen van de Grieken waren
tnct liet teken van eenen os of eene koe beftein-
peld. Feit/i: Antiq, Ilomer lib, 2. cap. iq. Hier
van daan wil men het oude fpreekwoord, vart
omgekogtc rechters, bos in lingua, afleiden —■
die van Aegina floegen het teken van eene fchild-
pad op hun geld, vanwaar men wil, dat het zeg-
gen, virtutem, et fapientiam vincunt testudines,
zijnen oorfprong heeft— de Athenienfen bedienden
zig ftandvastig van het teken van eenen uil (de
gezellin van Minerva) op hun geld. Zie Pint. in
Lyfandro,
Zommige willen, dat Alexander het
geld liet merken met het beeld van zijn paard
Bucephalus, doch hieraan wordt zeer getwijffeld,
om dar men op verfcheiden munten der koningen
van Maccdonien, zo voor, als na hem, paarden
vindt. Men kan de afbeelding van eene groot©
menigte van oude Griek/ene muntpenningen vin-
den in de fraaije Thefaurus numismatum Goltzii.
Bij de oude Lacedaemoniers was, volgends da
wetten van Lycurgus, geen geld in gebruik, zij
bedienden zig van ijzeren ftaaven, welke gloeijend
gemaakt, en alzo in azijn gelegd wierden, ten
einde tot geen ander gebruik bekwaam te zijn.
De eerfte gouden en zilveren muntpenningen zijn
ten tijde van Lyfander te Lacedaemon toegelaaten.
Zie Pltit, in Lyfandro. Zie hierover Pufendorf
de jure nat. et gent. lib. 5. cap. I.
5 14.
Bij de Romeinen droeg het geld den naam van
pecunia, van het woord pecus (vee}, 't zij, on;
dat
V
-ocr page 156-
der VOLKEREN. 95
kunnen zij, al mede zonder eenig nadeel, in J.
zeer veele kleine Hukken verdeeld, en nader-8 o e te.
hand **•
HOOFDiT.
dat in de oudere tijden het vee bij hen het alge-
meene teken der waardijen was, Varro de Litig.
Lat. lib. IV. ZAq Feith. Antiq. Bonter» lib.
4.
of om dat ook hun eerfte geld met het teken van
.eenen os of een koe beftempeld was. P/in. Hist.
Nat. lib.
33. cap. 3. Zie cok Servius ad Virg,
Ecl.
I.
Servius Tullius was de eerfte koning van Rome,
welke geld liet munten, hij bediende zig ten dien
einde van koper, Plin. I. c, en het duurde zeer
lang, eer de Romeinen ten dien einde andere me-
taalen gebruikten — men dient dit zelfs altijd in
het oog te houden, indien men veele van hunne
oudheden en oude woorden wil begrijpen , zij
noemden oudtijds het geld aes koper, en (gelijk
onze Schrijver mede aanmerkt) hunne fchulden
aes alienum, een andermans geld of koper. Zie
Alciat de Verb, fignif. p. 235. Voor de overwin-
ning, welke de Romeinen op Pyrrhus behaalden,
was te Rome geen zilvergeld bekend, en niet voor
dat zij Carthago overmeesterd hadden, voerden zij
liet goudgeld in — Rofini Antiq. Rom. lib. 7. cap.
31. p. 518. hierom zingt Ovid. Fast. I. vs. au.
Aera dabant olim, melius nunc omen in auro est
Priscaque concedit vifta moneta novae.
Ten tijde van de Romeinfche republiek wierden
de naatnen van de Confules of Burgemeesters, en
zelfs wel onverfchillige tekens, op de muntpen-
ningen gellagen, maar na iaL.Rome door keizers
is
-ocr page 157-
$5                R ïj K b b M
1. hand door fmelting weder met eikanderen:
8 o e k. yereenigd worden; eenc hoedanigheid, welke
TV
1V*                                                                        gee-
iïOOFDST.
is geregeerd geworden, vindt men beftendig dè
beeltenis van den keizer op het geld. Men denke
om den fchattingpenning bij Matth. XXII. vs. uc<
Alle de penningen der Romeinfche keizers in den
ïhefaurüs van Goltzius draagen dit teken — zie
ook Rofmi Antiq. Rom. I. c. — in de formulu
bij Casfiodorus Var. lib. 6. form. 7. geeft men er
deeze reden van , ut imago priitcipam fubjeftos
'videretur pascere par contnierciüm. —
Veele las-
tere volkeren hebben dit vSn de Romeinen nage»
Volgd, doch de turken, welke de beelden vcr-
foeijen, flaan alleen den naam van hunne vorftcn,
en het jaar der transmigratie van hunnen pro-
pheet, op het geld.
De menigvuldige oorlogen, welke de Romeinfche
keizers in Germaniè en Callie voerden, en de tal-
rijke bezettingen, welke zij in de overwonnen
plaatzen hielden (gelijk ons Tacitus overal leert),
bragten het gebruik van het gold in deeze gewes-
ten over — en wanneer mett het oog flaat op het
menigvuldig gewag, 't welk men in dé Salifche,
Ripuarifche,
en andere wetboeken der zogenaamde
Barbaaren gemaakt vindt, van den folidus, een
gouden, en den denarius, een zilveren muntpen-
ning, en op de zwaare geldboeten, welke vooral
de Salifche wet bepaalt, (zie de Epiiogus van de
Salifche wet, waarin alle de compofiiiones of zoen-
boeters opgeteld worden, en waarin men tompofi-
tiones
vindt van 1800 gouden folidi, welke, gere-
kend tegen 40 deftttHi het ftuk, na genoeg op
3600
-ocr page 158-
der VOLKEREN. ff
geene andere even duurzaame waaren bezif> f«
ten, en welke dezelve» meer dan eenige an-B ° K **
IV.
BOOFBIf.
de-
3600 Hollandfche guldens nederkomen) dan kart
men zeker zijn, dat die volkeren, Welke het IVes*
terfche
keizerrijk overmeesterd hebben, zeer rij*
keiijk van geld moeten zijn voorzien geweest;
men zie hierover fVendelini natale fohitn legum
Salicarum cap.
4. et 5.
De Frankifche koningen Volgden het voorbeeld
der Romeittfche keizers, en lieten hunne beeldte-
nisfen op bet geld liaan. JVendelinus, in glosf. fa'
lico vocum atuaticarum
, op het woord foiidus,
fpreekt van een foiidus, welke omtrent het jaar
415, weinig tijds voor Pharamundus geflagen is,
op welke men leest Theudemef Rex. Men kan
eene zeer groote menigte van munten onder de
Frankifche koningen van den derden ftam afge-
beeld vinden bij Du Cange in Gltsf. Lat. vove
rtoneta.
Wanneer wij den voornaamen rol, welke dtf
Frankifche Vorften in de zaaken van Europa ge»
fpceld hebben, en de betrekkingen, in welke de
thans genoemde Nederlanden tot dezelve gedaan
hebben, nagaan, dan kunnen wij zeer ligt begrij*
prn, dat wij onze oudfte munten van de Franken
ontleend hebben. <— Na dat onze Craaven buiten»
landfche Vorften wierden, zijn bier te lande vee»
lerleije foorten van munt gangbaar geweest, waar-
toe de koophandel, die hier reeds vroeg bloeide,
niet weinig medewerkte — ik zal nader gelegen-
heid hebben, om hiervan te fpreeker, vooral wan-
seer wij, in hit 4. boek 3. hoofdft. van onzen
G
                           Sehrij-
-ocr page 159-
9$              R IJ K D O M
I. dere hoedanigheid, juist gefchikt maakt, omr
> e K-^gj. mjcjcjej tot den koophandel en omloop té
*ST kunnen zijn (c)— ijmand, bij voorbeeld,
wei-
Schrijver over de bank van Amfterdam zullen han-
delen. — Men kan de afbeelding van alle de
munten, welke in deeze onze republiek ten tijde
der Unie gangbaar waren, vinden in den beelde-
naar of formulierboek van de munt van
1622.
Gr. plac. boek van Heiland, i. deel, p. 2821.
Alleen dient hieromtrent opgemerkt te worden,
dat zedert de Unie,op de muntpenningen, welke
hier te lande geflagen worden, geene beeldtenisfen
van vorften, of voornaame mannen, meer te vin-
den zijn.
Noopends het Engelfche geld zullen wij bij on-
zen Schrijver nadere gelegenheid vinden, om het
een en ander te zeggen — zie het volg. hoofdft.
Ten aanzien van alle de hedendaagfche munt-
fpecien van de geheele waereld en derzelvcr waar-
de, kan men een zeer breedvoerig en duidelijk
bericht bekomen bij Ricard traite du Commerce,
torn.
2. liv. 1.
Voor het overige is de gedaante van het geld
rond, zo als in Engeland, Frankrijk, Duitse ft'
Jand,
de Nederlanden, enz.,- veelhoekig of onge-
lijkvormig,
zo als in Spanjen ; vierkant, zo als
in zommige gcdeeltens van de Indien, of kogel-
rormig,
zo als in de meeste andere Indiaanfche
landen. Uitgeever.
CO Het allervoornaamfte vereischte in geld, of
• wat het zij, 't welk ten algemeenen teken der
waardijen zal llrekken, is eene duurzaams jland»
vos-
-ocr page 160-
öer VOLKEREN. &
Welke noodig had zout te koopen, en niets h
anders had, om in ruiling te geeven, danB ° E **
een (luk vee, vond zig, op dat oogenblik* *
'                                . . . ■                                                          ÖOOFD5T.
verphgt, om voor de waarde van eenen ge-
heelen os, of van een geheel fchaap aan zout
optedoen — zelden kon hij minder, dan die
hoeveelheid van zout koopen, om dat hij
zelden gelegenheid kon vinden, om dat gee-
ne, 't welk hij in ruiling aantebieden had,
buiten fchade in kleine (tukken te verdeelen,
-— en wanneer hij voorneemens was , om
eene meerdere hoeveelheid Van zout opte*
doen, dan zag hij zig genoodzaakt> om het
dubbeld, of driedubbeld van die hoeveelheid
te koopen , te weeten voor de waarde varl
twee of drie osfen , of van twee of drie
fchaapen; — daar hij, in tegendeel, wanneer
hij metaalen had kunnen geeven in plaats
vaa
vastigheid, zo dat hetzelve éénmaal tegen arbeid,
of overtolligheden verwisfeld zijnde, in ftaat z!j,om;
op den duur de waarde van dien arbeid en over-
tolligheden te blijven vertoonen, en na verloop
van eeuwen nog de plaats van die overtolligheden
te blijven bekleeden, welke voor dezelve geruild
zijn, en welke, indien zij bewaard waren gewor-
den, reeds voor langen tijd zouden vergaan zijn -r»'
deeze hoedanigheid vindt men het best in de me*
taaien, fchoon niet geheel volkomen, gelijk bij
het verdere Ieezen van onzen Schrijver zal blij-
ken. Zie hierover Grot. de jure bcili ac paeit
lib. 2. eap.
12. $, 17. Uitgeever.
G*
-ocr page 161-
ïoo              R IJ K D O M
I. van fchaapen, of osfen, zeer gemaklijk, de
boe K.j10eveei]ie}(j van zyne metaaien met die hoe-
hoofdst vee^'ie^ van zout' welke hij op dat ©ogen-
blik behoefde , in eene juiste evenredigheid
zou hebben kunnen brengen (V).
Ver?
C<0 Onder onze hedendaagfche Schrijvers ver-
dient, buiten twijffel, de geleerde Engehchman
Hume
den lof, van een der eerften geweest te
zijn , welke de door vooroordeelen verdwaasde
waereld, omtrent de waare denkbeelden wegens
het geld, op het fpoor der reden terug gebragt,
en met klaarheid beweezcn hebben , eensdeels,
dat het geld niets anders is, dan een werktuig
van wisfelïng , waardoor de arbeid vertoond, en
deszelfs plaats bekleed wordt, en anderdeels, dac
de welvaart van eene maatfchappij geheel niet af-
hanglijk is van de hoeveelheid van geld, welke
in dezelve gevonden wordt. Zie zijne proeven
over het geld,
te vinden in zijne Esfay's vol. I.
PaS>
353 en volg. — tegenwoordig zijn de denk-
beelden dienaangaande veel opgehelderd. Ifeliny
droomen van een menfchenvriend, pag.
109. zegt:
geld is fechts in zo ver nuttig, als de bezitters
zig daarvoor behoeftens en genoegens kunnen ver-
fchafen. Ibid pag.
113. zegt hij: het is een fcha-
delijk vooroordeel, en de bron van ontelbaare
dwaalingen geweest, dat men het geld als -waaren
rijkdom befchouwt. Condillac
heeft in zijn koop-
handel en flaatsbefiuur
een opzetlijk hoofdfluk
hefteed, om te toonen, dat het geld, gebruikt
als de algemeene maat der -waardijen, aanleiding
heeft gegeeven tot veele misvattingen, omtrent de
waar-
-ocr page 162-
der VOLKEREN. ioi
Verfcheiden foorten van metaalen zijn, tot f.
dit oogmerk, bij onderfcheidene volkeren ge-B ° E ■>'
bruikt. IJzer was het gemeene middel van **\*
koophandel bij de oude Lacedaemoniers, ko-
per bij de oude Romeinen, en goud en zilver
onder alle de rijke en handeldrijvende natiën.
Het fchijnt, dat deeze metaalen, in het be-
gin, tot dit oogmerk, in ruuwe ftaaven ge-
bruikt zijn , zonder eenige ftempeling of
munt. Zo wordt ons door Plinius (e), op
het
waardij der dingen. 2Az ook Bielfeld Inft. pol.
torn. I.p.
314. Necker fur radminiftrat. des finau-
ces, torn. III. pag.
94 en volg, et fur la legisl. et
c-ommerce des grains, p.
12. les Loi/irs du Cheva*
lier d'Eon torn. IV. p.
28 en volg. item pag. 5 c.
de Real Science du Gouvernement, torn. FI. p, 88.
103. enz. Campomanes over de Industrie, p. 36.
van den Heuvel over de Industrie, ƒ>. 19. en an-
dere. Men vergelijke hier mede dé denkbeelden
van IVolf J. N torn. IF. %. 352, 354 enz. vooral
torn. FIIL §, 401. Het is te wenfehen, dat deeze
opgehelderde denkbeelden éénmaal invloed zullen
verkrijgen op het belïuur der volkeren. Uitgeever.
O) Plin. hist. nat. lil/r. 33. c. 3. Smith, Zie
hier de gcheele plaats uit Plinius. Populus Roma-
üus ne argento quidem fignato ante Pyrrhum re-
gem deviêum ufus est.
Libralis {unde etiam nune
ïibella decittir) et dupondius adpendebatur asfis.
Quare Aeris Gravis poena difta. Et adhuc expenfë
in rationibus dicuntur, item impendere, et depen-
dere, Qtiin militurn ftipendiorum, hoc est, ftipis
G 3
                             pon-
-ocr page 163-
xos            R IJ K D O M
I. het gezag van Timaeus, een oud gefchïed-
M o e Kifchrijver, verhaald, dat de Romeinen, tot den
1 • tijd van Servius Tu/iïus, geen gemunt geld
hadden, maar dat zij zig van ongeitempelde
ftaaven van koper bedienden, om dat geene
te koopen, 't welk zij noodig hadden — dus
dienden hun ten dien tijde deeze ruuwe ftaa-
ven in de plaats van geld.
Het gebruiken van metaalen, in deezen
ruuwen ftaat, was aan twee zeer lastige on-
gemakken onderhevig, het eerfte was, dat zij
telkens moesten gewogen , het tweede , dat
Èi} geduurig moesten getoetst worden — in
de kostbaare metaalen, in welke een gering
verfchil in de hoeveelheid een groot onder-
fcheid in de waardij maakt, vereischt zelfs
de bezigheid van dezelve met de noodige
zorgvuldigheid te weegen, dat men ten min-
ften zeer naauwkeurige fchaalen en gewigten
moet hebben. Vooral is het weegen van
goud een werk, 't welk zeer veel juistheid
vor-
ponderandae penfatores, libripendes dicuntur, qua
emfuetudine ir- his tmtionibusy quae mancipi funt
,
ttiam nunc libra interponitur, servius Rex pri-
mus fignavit
Ae?, antea rud' u/os Romae, Timaeus
tradit- fignatum est nota pecudutn, unde pecunia
sdpellata
— die Timaeus, van welker, hier ge.
Iprooken wordt, is èe historicus Siculus geweest,
«ie fabricii biblioth. Lat. torn. *, p. 604. Vit*
geever.
-ocr page 164-
dir VOLKEREN. ïo$
vordert. In de grovere metaalen, in welker I.
gewigt een geringe misflag van weinig na-° ° !
deel kan zijn, behoeft men zekerlijk zo »
HOOF]
naauwgezet niet te weezen. Men moet ech-
ter erkennen, dat het bovenmate lastig zou
zijn, indien een arm man, zo menigmaalen
tiij in 't geval is, om het een of ander,
zelfs maar ter waarde van een oortjen, te
koopen, of te verkoopen, zig telkens ge-
noodzaakt zou vinden , om dat oortjen te
moeten weegen — maar het toetzen is nog
veel moeilijker, nog veel lastiger, en, wan-
neer men een gedeelte van hetzelve, met de
daartoe vereischte middelen van ontbinding,
niet geheel en al in den fmeltkroes mag fmel-
ten, is het zelfs ten uiterften onzeker, om
eenig vast befluït omtrent de waare gehalte
optemaaken. — Ondertusfchen moesten de
menfchen, voor dat het gebruik van gemunt
geld ingevoerd was, indien zij zig dien moei-
lijken en lastigen arbeid van het fmelten niet
wilden getroosten, altijd aan de groffte be-
driegerijen en misleidingen blootgefteld zijn
geweest, en dikwils, in ruiling van hunne
waaren, in de plaats van een pond gewigt
van zuiver zilver, of zuiver koper, een ver-
valsen! mengelmoes ontvangen hebben van
de groffte metaalen van eene zeer geringe
waarde, welke men echter, in derzelver uit-
wendig aanzien, zeer veel overeenkomst met
betere metaalen had doen hebben-. Om zo~
G 4
                         da-
-ocr page 165-
ie»4             R IJ K D O M
I. danige misbruiken voortekomen, om het rui-
* o e k. jen gemakiijifgr te maaken , en daarenboven
_ " om de naarftigheid , en den koophendel op
allerleije wijzen te bevorderen, heeft men
het, in alle landen, welke eeiiige aanmerklij-
ke, vorderingen in de bcfchaafdheid gemaakt
hebben, van de uiterfte noodzaaklijkheid ge*
vonden , eenen openbaaren ftempel te flaan
op zodanige Hukken metaal, welke men in
die landen gewoonlijk gebruikte tot het koo*
pen van waaren. Hier van daan de oor*
fprong van het gemunte geld , en van die
openbaare gebouwen , welke men de munt
noemt, eene inrichting, welke volmaakt van
dezelfde natuur is, als die van het keuren ea
met bekende merken beftempelen van de wol»
len en lijwaaten man ufaftuuren — het alge*
meen oogmerk van alle deeze inricLangen fs,
om, bij vvege van een door openbaar gezag
getekend merk, de hoeveelheid en inwendige
goedheid van de onderfcheiden waaren, wel-
ke ter markt gebragt worden , te verzeke-
ren (ƒ),
Pc
QP) Het fpreekt dus van zelve, dat de zorg
voor de munt aan den Souverain toebehoort. De
door gezag van den Souverain gcflagen ftempel is,
in den grond, niet minder, dan eene plegtige ver-
klaaring van üen Souverain, dat het gemunte, zo
in zuiverheid al.s in waarde, aan den vasrgeftelden
ftand.aa;t beantwoordt. Zie Sielfel^ Jnj}. Politit.
torn,.
-ocr page 166-
BEI VOLKEREN. 105
De eerde openbaare itempels van deeze I.
foort, welke op de in omloop zijnde me-B
° E **
taa- IV'
HOOFüST.
torn. I. p. 556, Wij hebben, in noot (£) van dit
boofdftuk, gezegd, dat het geheel onzeker is,
wanneer het eigenlijke geld is uitgevonden, even
onzeker zijn wij omtrent het munten — Of het
geld oorfpionglijk in eenige ruuwe Hukken metaal
van verfchiilenden inhoud en gedaante, doch zon-
der eenig teken, beftaan hebbe, welke een ijder,
wanneer hij naar de markt ging, bij zig had, be-
laden met werktuigen, om dezelve te mijden, en
fchaalen, om dezelve te weegen, en of nader-
hand, 't zij tot voorkoming van bedrog, 't zij om
andere redenen, het openbaar gezag zig met het-
zelve heeft moeten inlaaten, zijn over het geheel
diaken, welker zekerheid men bij weinige volke-
ren kan nafpeuren. De noodzaaklijkheid, om een
algemeen erkend teken der waardijen intevoeren,
heeft doorgaands, in een zodanig vroeg tij vak van
cene zig ontwikkelende maatfehappij plaats , in
hetwelke nog geene gefchiedkundige aantekenin-
gen gehouden worden — wanneer wij echter de
plaats uit Plinius, in de naastvoorgaande noot op-
gegeeven, raadpleet,en, can fchijnt de munt op
die wijze bij de Romeinen ingevoerd te zijn ge-
weest. Bij de Grieken vinden wij wel, dat reedj
VJn vroege tijden af het munten op openbaar ge-
zag gefchiedde} wij leezen , dat de Athenienfert
in het begin muntpenningen hadden, op welke
aan de eene zijde een os, e aan de andere zijde
de beeldtenis van den koning ftond; zie de Schot.
ad H.owtri {Had. lib. t, vs,
236. welke beeldtenis
G 5                         een.
-ocr page 167-
ioÖ             R IJ K D O M
I. taaien geflagen wierden, fchijnen meestal dat
boe K.g?ene verzekerd te hebben, 't welk het moei-
IV'                                                                        lijk-
■OOFDST.                                                                                                    J
een bewijs fchijnt opteleveren, dat dezelve met
openbaar gezag gemunt waren — duidelijker leert
Plutarchus in Thefeo, dat Thefeus geld liet flaan
met de gedaante van eenen os, onder anderen, om
reden, dat hij den landbouw wilde aanmoedigen;
doch wij vinden (zo veel mij bekend is) niet, dat
zij te voren geheel ongemunt geld zouden ge-
bruikt hebbon. Bij de Romeinen heeft zig het
openbaar gezag de zorg voor de munt altijd fterk
aangetrokken — niet alleen hebben wij uit Piinius
gezien, dat dezelve door koning Servius Tullius
is ingevoerd geworden, maar zelfs was het mun-
ten , flaande de republiek, aan eene foort van Mi-
nores Magiftratus
aanbevolen. Cicero de legibus
lib.
3. cap. 3. Onder de keizers behoorde het-
zelve uitdruklijk tot de Souverainiteit, 't welk zo
uit hunne beeldtenis op de munt, als uit den ge-
heelen tit. Cod. de falfa Moneta te zien is —
trouwens niet alleen bij de Grieken en Romeinen,
maar zelfs reeds bij de Egyptenaaren, wierden
de valfche munters geftraft, 't welk duidelijk
doet zien, dat van ouds af de munt aan de bezor-
ging van het openbaar gezag heeft behoord. Zie
Rofini Antiquit. Rom. lib. 7. cap. 31. p. 519. De
menigvuldige wetten, welke wij in de kapitula'
rien
van deFrankifchekoningen,omtrent de munt,
ontmoeten, toonen ook duidelijk, dat zij de zorg
voor dezelve onder het werk van den Souverain
betrokken — men zie, onder anderen, de Capit.
tjpuéi Fernenfis cap. 27. het Capit. Metenfe cap.
7.
het
<
-ocr page 168-
der VOLKEREN. 10?
Kjkfte, en tevens het belangrijkfte was, om I.
geweeten te worden, dat is, de zuiverheid,6 ° E *•
of IV'
HOOFDST.
het Capit. Anni 823. cap. 18- enz. Ondertus-
fchen hadden oudtijds in Frankrijk de Baronnen
ook het recht van te munten, doch niet anders
dan koperen munt, ten zij met uitdruklijke toe.
liemming van den koning. Du Cange in voce Mo'
•neta regia
haalt een fcheda de monetis omtrent
van het jaar 1300 aan, waarin geleezen wordt,
nuk des Barons de France ne peut, ni ne doit
faire monnoie d'or et d'argent
, fi ce n'est Ie Rot,
«u par fon commandement, ni monnoie, qui vaille
flus d'un denier
—■ hierdoor ontilonden menig-
maal niet alleen groote ongemakken , welke.de
ingezetenen zeer bezwaarden, maar zelfs dikwils
hevige twisten tusfehen de koningen en de ba-
rons, tot dat eindelijk de koningen dat recht van
hunne baronnen gekogt, en op die wijze vernie-
tigd hebben. Zie dit in het breede bij du Cange
A c,
In andere Europeaanfche Staaten is de munt
ook aan de bijzondere zorg van den Souverain
toeberrouwd , trouwens men vindt in cap. unie,
quae fint regalia (Feud. lib.
SU tit. 56,') het recht
van munten onder de regalia opgeteld. Volgends
du Cange l. c. hebben de keizers van ouds af me-
nigmaal, zo in Duitschland, als in Italië, aan
hunne groote vafallen het recht, van gouden munt
te flaan, vergund.
In onze republiek behoort de zorg van de munt
flietalleen, gelijk elders, aan den Souverain, (men
kan over den oorfprong van het recht van den
-ocr page 169-
io$            R IJ K D O M
I. of fijnheid van het metail; het komt mij
» o e k. voor, dat zij veel overeenkomst zullen heb-
IV. ben gehad met het (En^elfche) Sterling, of zui-
HOOFDST.
ver-
Hollandfchen muntflag, zien van de Wall, Hand-
vesten van Dordrecht, I. d. p.
2?o en volg.} maar
zelfs is bij het 12. artikel van de Unie van Utrecht
bedongen , dat die voorfz. provintien ghehouden
fullen fijn fich metten anderen te conformeren in
V fluk van der munte, te weten in den cours van
den gelde, tiaer wtivyfen fulcke Ordonnantien, als
men daerop metten aldereerflen maecken fal, de*
'.vclcke d'een fonder d'ander niet en fal moglten
veranderen.
Ingevolge van dit beding zijn niet
alleen verfebeiden ordonnantien op het ftuk van.
de munt gemaakt, welke alle te vinden zijn in
het Gr. Plac. boek, I. deel van p. 2578 af tot het
einde toe,
maar zelfs is, ten dien einde, door de
gezamentlijke bondgenooten , eene Generaliteits
muntkamer
opgericht, waarvan men de inrichting
en werkzaamheden kan leezen in den Tegenw,
Staat der Vereenigda Nederlanden, I. deel, p,
336.
niec te min heeft ijdere provintie, als in zig zel-
ven fouverain , het recht van munt behouden,
gelijk het ook nog daadlijk door ijder derzelve
geoeifend wordt. Men kan, in eene noot op de
aangehaalde plaats uit den Tegenw, Staat der Ver*,
eenigde Nederl.
zien, van welke middelen de pro.
vintien zig nu en dan bediend hebben, om elkan.
der bij het naarkomen der gemaakte ordonnantien.
te houden — het is zeer der moeite waardig hier-
omtrent na te zien van Zurck Codex Batavus op.
het woord munt. Uitgeevcr,
-ocr page 170-
der VOLKEREN. 109
verheidsteken , 't welk tegenwoordig op de I.
plaaten en baaren van zilver geflagen wordt,B
° £
of met de Spaanfche keur , welke men dik-
wils op de liaaven goud vindt , en welke,
daar zij alleen op de eene zijde gefield wor-
den, en niet de oppervlakte van het geheele
fluk metaal van alle kanten bedekken, alleen
ingericht zijn om de fijnheid, maar niet om
het gewigt aantetoonen. — Abraham wOeg
aan Ephron de vierhonderd fikkeien zilvers
toe, welke hij aangenomen had te bctaalen
voor den akker, die in Rlachpela was —
fchoon de fikkei gehouden wierd voor den in
den omloop gebruiklijken muntpenning van
dat land, wierden dezelve echter bij het ge-
wigt, en niet bij het getal, ontvangen, op
dezelfde wijze, als wij thands nog baaren zil-
ver en ftaaven goud ontvangen (g~). Men
leest,
(g) De oude Romeinen waren ook gewoon iri
de vroegfte tijden elkander het koper in de bèta.
lingen toe te weegen. Pendere poenas, folvere
fignificat, ab eo, qiiod
',' aere gravi quum uterentur
Romani,
penfo eo, non numerato, debitum folve-
bant.
Festus — en wanneer wij de plaats uit PU.
■nius,
boven onder letter d aangehaald, wel in-
zien, dan fchijnt dit gebruik zeer lang geduurd
te hebben. Zie het geene ik hierover gezegd
heb in mijne noot (g~) op de Montesq. Geest der
ïVetten, II. d. p.
552. Men kan over het wee-
gen van het geld bij de oude volkeren veel vin-
den bij Michaëlis Mofaïsek recht, II. d. p. 92 en
volg. Uitgeever.
-ocr page 171-
ito           R IJ K D O M
T. leest, dat de inkom ften van de oude Saxifcke
boe k,koningen van Engeland niet in geld, maar in
•*■ * natuur betaald wierden, dat is, in levensmid-
HOOFDST.                                                       '                '
delen en behoeftens van allcrleie foort. Wil-
lem de Veroveraar
voerde de gewoonte in,
om dezelve in geld te betaalen, en niettemin
wierd dit geld, nog langen tijd daarna , in
den Exchequer bij gewigt, en niet in getal,
ontvangen.
De lastigheid, en het moeilijke, om deeze*
metaalen altiid met de noodige naauwkeurig-
heid te weegen, hebben aanleiding gegeeven
tot het uitvinden en inftellen van zodanige
munten, in welke de ftempel de beide zijden
van het ftuk, en zomtijds zelfs de rand, be-
dekt, en waardoor dus, niet alleen de fijn-
heid , maar ook het gewigt van het metaal
door openbaar gezag verzekerd wordt. Om
die reden wierden toen zodanige muntpennin-
gen, even gelijk tegenwoordig , in gctalen
ontvangen , zonder de last van dezelve te
moeten weegen.
De naamen, welke deeze muntpenningert
droegen, fchijnen oorfpronglijk het gewigt te
hebben uitgedrukt, of de hoeveelheid van me-
taal, welke in dezelve begreepen was. — Ten
tijde van Servius Tullius, welke de eerfte ko-
ning was , die te Rome geld liet munten ?
hield het Romeinfche as, of pond, juist irt
een Romeinsch pond van goed kooper. Het
wierd op dezelfde wijze verdeeld als het te-
gen*
J
-ocr page 172-
der VOLKEREN. m
genwoordige Troïsch pond van twaalf oneen, I.
van welke ijder een wezenlijke once van goed"
IV.
HOOFDST.
koper inhield. Onder de regcering van ko-
ning Eduard den eerflen hield het Engelfche
pond Sterling (Ji) juist een pond Tower ge-
wigt, van zilver van eene bekende fijnheid.
Het Tower pond (7) fchijnt een weinig
zwaar-
(Ji) Men vindt die wet van Eduard I. bij du
Cange in voce Esterlingus,
zie hier dezelve: De.
narius Angliae
, qui vocatur Sterlingtts, rotundus
fine tonfura,ponderahit
32 grana frumenti in me-
dio fpicae, et
20 denarii faciunt unciam, et 12
unciae faciunt libram. Uitgeever.
(i) Dit Tower pond heeft mij zeer veel moeite
gekost, de twee aan mij bekende Franfche en de
Hoogduitfche vertaalingen van dit werk hebben er
hun hoofd niet over gebrooken, maar enkel ver.
taald poids de la tour, livre de la tour, en Tower*
gewicht.
Ondertusfchen zal ik het refultaat van
mijne nafpeuringen den leezer mededeelen, in ver-
trouwen, van daardoor aan veelen geenen onaan-
genaamen dienst te doen; te meer, daar ons in
't vervolg dikwils gelegenheid zal voorkomen, om
van deeze noot gebruik te maaken.
Wat is Towergewigt? Als wij den text met aan-
dacht leezen, dun fchijnt het geen der tegenwoor-
dig in Engeland gebruiklijke gewigten te zijn,
maar veeleer een gewigt, 't welk zederd onheug-
lijke tijden in onbruik is — immers anders be-
hoefde onze Schrijver niet te gisfen, dat het een
weinig zwaarder dan het Komeinfche , en een
weinig ligter dan het Tfoïfche pond geweest zij.
Dit
-ocr page 173-
na           R IJ K D O M
I. zwaarder dan het Romeinfche, en een weinig
• o e K-ügter dan het Troifche pond geweest te zijn.
IV*                                                                        Het
HOOFD ST.
Dit zou hij ons dit geval met zekerheid kunnen
zeggen.
In de Magna Charta, welke door korirg John
in het jaar 12^5 gemaakt, en bij de Engelfchen
riet minder benoemd is, dan ons groot privilegie
van Vrouw Maria van Bourgondien ,
(men kan
die Magna Charta in her Latijn en Engelsch
vinden in the history of England by Rapin de
Thoyras, vol. I. pag.
28* en volg.) leeze ik art,
4r. una menfura vini fit par tot urn regnum nos.
trum, et una menfura bladi, fcilicet
, quarterium
Londonienfe
, et una latitudo pannorum tinclorum,
et rusfettorum , et halbergettorum , fcilicet dut
ulne infra listas. De ponderibus autem fit ut de
menfuris.
Volgends deeze wet, die in het jtar
1255 gemaakt h, mogt men, in Engeland, niet
meer dan ééne foort van gewiVt hebben Onze
Smith zegt ons, dat het Troïsch gewikt niet voor
het j8de jaar van Hendrik den VIII. f dat is het
jaar 1527, want deeze Hendrik de VIII. kwam in
't jaar 1500 aar den troon, zie Rapin's hist of
EngL vol. I. p.
702.) in Engeland is ingevoerd,
dus was het Towergewigt ten tijde van Eduaid
den I.
rdie in het jaar 1274 koning wierd, Ra-
pin l. c torn. I. p.
-15P.; het eenige gewigt,
't welk in Engeland in gebruik was.
Wanneer wij alle de tegenwoordige Engelfche
Schrijvers, die wij zouden kunnen denken, dat
ons eenig licht in deeze zaak zouden kunnen gee-
vep, nazoeken, (zo als Pestlethwayff diüionary
of
-ocr page 174-
d e fe VOLKEREN. u$
liet laatstgenoemde is niet voor het agttlende f.
jaar van Hendrik den Agtften in de Engelfche* ° E
munt ™.
pf //V7<fe «Bi3? cömtnerce, op hfet woord weighfo
£. Roberts 'the Merchant''* Map of eommerce,
p. zg6, Bailey's univerfal etymologica/ EnglisA
diftionary
op het woord avoir du pots, John Har*
ris lexicon tcchnicttni; or an univerfal diêlionary
of arts and fciences,
cp weights, the philofcpkical
transaP.ions {Jrtm the year
1732 to the year 1744)
'abridged by John Martyn ; torn. IX. pag. 486**
Magnae Brittanniae notitia, or the prefent State
e f Great Britain, by John Chamberlayr.e, pag*
154 eH
155- en andere) dan vinden wij wel, dat
zij ons uit éénen mond zeggen, dat tegenwoordig
in Engeland tweederlei gewfgt plaats Reeft -, het
Tro'ifche en het aver du pois, doch geen van hun
allen fpreekt een enkel woord van het fowerge*
svfgt;
het eenige, 't welk wij in die geheele me-
nigte vinden, is, dat the philofophhal tramaltioni
ïcc. ci't.
Zeggen, ,t het blijkt niet, wanneer het
„ avoir du poids gewigtj als een wettig gevvigtj
,-, is ingevoerd geworden, maar, zeden de regee-
„ ring van koningin Elifabeth, is hetzelve altijd
„ als zodanig gebruikt." Koningin Elifabeth is
in het jaar 1558 aan uèn troon gekomen, Rapin
l. c. lom. II. pag.
50. Het fchijnt dus, of' dat
het avoir du poids gewigt ongevoelig in de plaats
van het Towergewigt gekomen is, zonder dat men
weet* hoe het eene in onbruik, en het andere in
gebruik is geraakt; of dat misfehien ongevoelig of
toevallig de naam van Tolver gewigt in den bafbaar-
fchen naam van avoir du poids, avoir du pois, of
H
                             avef
-ocr page 175-
H4              R IJ K D O M
I, munt ingevoerd geworden. Het Franfche
* o e K.p0ndj 0f de nne^ vvoog, ten tijde van Karel
7
■OOFDST.
aver du pois 0'an welken ik nergens den oor-
fprong heb kunnen vinden) verwisfeld is. — Ik
beken, de uitdrukking van onzen Smith is niet in 't
voordeel van deeze laatfte gedachten, hij zou dan
niet hebben behoeven te gisfen of dit gewigt lig-
ter was, dan het Troïfche, hij zou met zekerheid
hebben kunnen fpreeken, maar dit kan zelfs in
Engeland onder de onzekerheden behooren , en
hierom kan onze naauwkeurige Schrijver liefst
verkoozen hebben, zïg daarover niet uittelaaten,
terwijl het toch, wanneer men de letterlijke ver-
kleefdhcid van de Engelfche natie aan de wetten
in het oog houdt, onbegrijplijk moet voorkomen,
hoe bij dezelve, tusfehen de regeeringen van
Eduard I. en koningin Elifabeth, het eene foort
van gewigt door het geheele rijk in onbruik, en
het andere foort in gebruik gekomen zij, zonder
dat men zelfs in the philofophical transaftions, of
bij eenigen anderen fchrijver, daarvan reden weet
te geeven. Zo veel is zeker, dat even gelijk,
volgends onzen Schrijver, het Towerwigt een wei-
nig ügter was, dan het Troïfche, zo ook het zelf-
de onderfchcid tusfehen het avoir du po-u's, en
het Troïsch gewigt plaats heeft. L. Roberts the
Merch. Map of commerce, p.
296. zegt ons, dat
de 13Ó ponacn avoir du pois in de munt juist
100 ponden Troïsch weegen; (ftraks hierover na-
tier) dan ik geef dit niet hooger op, dan als eene
gisiing.
• Maar van waar de naam van Tower gewigt?
De
I
-ocr page 176-
bE& V O L fc E R. E IST* l*£
ètn Grooien, eén pond zilver van bekende t.
fijnheid Troïsch gewigt» De jaarmarkt van deB I,E **
ltad HOOFDiti
De tower-, een zeer olid kasteel op den zuid-
oosthoek van de oude flad Van Londen aan den
Theems, was weleer een der paleizen van de ko-
ningen van Engeland. Dit paleis wierd door
iLduard den eerften bewoond; wanneer wij in het
oog houden» welk eene naainnkeurige zorg ko-
ning John, in het jaar 1155, in de Magria Charta
voor de eenparigheid van dé maateh en gewigten
in Engeland gedraagen heeft, dan wordt het zeer
waarfchijnlijk, dat hij eenett bepaalden ftahdaart,
of legger > van de maaten en gewigten onder zij-
re koninglijke bewaaring in den fowèr zal gehad
hebben > en dat het gewigt naar dien ftandaart^
welke in den Tower bewaard Wierd , den naam
Van Towtrgemgi gekreegen hebbe, zo dat die naam
ten tijde van zijnen kleinzoon Ëduard den /» (we!;
he negentien jaaren» na dat de Magna Charté
gemaakt was, den troon beklom) reeds algemeen
zal geweest zijn » althans wij ieezen in de M<*s
gnae Brittanniae notitia van Chamberlaym * on-
der de woorden weights and meafures\ dat, vol-
gends het 27. cap. van de Mdgna Charta, niet
alleen alle maaten en gewigten in geheel Enge.
tand
dezelfde moeten zijn, maar ook dat zij moe-
ten overeenkomen met des konings ftandaart van
maateli Cn gewigten * welke in den Èxchequer
door eeiien bijzondercn ampteimar van des konings
huis, die den naam draagt van fchrijver of kon»
trolleur van de markt (clerk or comptrollcr of tht
fnarket),
bewaard wordt. (In deeze plaats, welke
H 4
                            ge?
-ocr page 177-
\
\iB • R IJ K D O M
1. ftad Troyes in Champagne wierd, in dien tijd,
o e f.zeer algemeen door alle natiën van Europa
IV                                                                         ,
1V*                                                                        be-
)OFDST.
geheel en al is uitgefchreeven door Savary diftion,
de Commerce,
onder livrepoids, wordt het 27 cap.
van de Magna Charta genoemd, doch dit moet
het 41. zijn, 't welk ik boven heb opgegeeven*)
en de philofophical transaft. torn. 9. pag. 491 zeg.
gen , dat de ftandaarts bewaard worden in den
Exchequer, en in den Tower, En zeker het be-
•waaren van den ftandaart der maaten en gewigten,
door bet openbaar beftimr, of in de tempels, is
reeds van hoogen ouderdom af in gebruik geweest,
Michaëlis maakt in zijn Mofaïsch recht, IV. deel,
pag.
395. zeer waarfchijnlijk, dat bij de Egypte-
■naavcn
de ftandaart, of het model der maaten en
gewigten, in de heiligdommen, op plaatzen, die
een ijder niet wist te vinden, bewaard wierden —■
hij toont op eene fchoone wijze, welk eene zorg
bij de Joodfche natie voor de maaten en gewigten
gedraagen wierd, en dat men daarin de voornaame
ftaatkiindige reden moet zoeken, waarom Mofet
de ellen, maaten, en gewigten van alles, wat
tot den tabernakel behoorde, zo naauwkeurig op-
geeft, ten einde de waare ftandaart, of de maat
en het gewigt des heiligdoms, altijd zou kunnen
gevonden worden. Daarenboven wierden nog mo-
dellen of ftandaarten van de maaten en gewigten
in den tempel bewaard, en zommige uit de Le.
viten
tot opzienders over dezelve gefield. Zie
I Chron. XXIII. vs zg. Michaëlis l. c.
De Romeinen badden dezelfde gewoonte, niet
alleen blijkt dit uit bet geene Fannius zingt,
4m
-ocr page 178-
der VOLKEREN. 117
T>ezogt; het kon dus niet misfen, of de maa* I.
ten en gewigten van eene 20 beroemde markt8 ° E K-
IV
moes- *
HOCFDST.
Amphora fit cubitis, quant ne viola f e lieer et,
Sacravere Jovi Tarpejo in monte Quirites.
maar zelfs beval Justinianus in Novella 128.
tap. 15, dat de modellen van alle maaten en ge-
wigten in ijdere ftad in de tempels moesten be«
waard worden.
Ook in onze republiek worden in alle lieden
de echte modellen der maaten en gewigten op de
fecretarien, thefaurien, of andere publieke plaat-
zen, bewaard.
Het is dus zeer waarfchijnlijk , dat het Tower
gewigt deszelfs naam naar den Tower gekrecgen
heeft, even gelijk bij de gooden het gewigt dei
htiligdonti
naar den tempel genaamd wierd —■ dit
zij genoeg van den naam.
Wij zagen, bij deeze nafpeuring, dat men thands
in Engeland twee foorten van gewigt heeft, te
weeten, Troïsch gewigt, en avoir du poids.
Roberts leert ons in the Merchani's &f&p ofCom*
me ree, pag. 2961.
Dat het Troïsch pond beftaat uit twaalf oneen,
ijdere once uit twintig engels , of ftuiverwigt,
(penny ■weightsy en ijder engels uit vierentwintig
greinen.
Dat dit gewigt alleen gebruikt wordt om brood,
goud, zilver, en apothecarijen te weegen — dat
agt Trotfche ponden een gallon, (of maat van agt
pinten) en bij gevolg zestien ponden een fpint,
tweeëndertig ponden een half fchepeJ, en vieren-
H 3
                            zes»
f '
-ocr page 179-
n&            R IJ K D O M
I, moesten algemeen erkend, en in achting zijn
MBK.                                                                     He
IV.
'zestig ponden een fchepel uitmaaken, en dat op.
die wijze de maaten en gewigtcn overeenkomen.
Dat op gelijke wijze de nette raaaten naar dit
Troïsch gewigt berekend worden, want dat dit
pond van twaalf oneen, in eene holle maat over-
gebragt zijnde, een pint maakt, dat agt pinten
een gallon maaken , 't zij van wijn, bier of koorn,
overeenkom (tig den ftandaart van den Exchequer,
èn -de Afrem van het iide en jade jaar van ƒƒ<?»•
drik den Vil.
Hier van daan, zegt hij, de ijking, of bepaaling
der maaten van alle vaatwerk, ijder oxhoofd moet
bevatten drieënzestig, ijder tiers vierentachtig,
ijdere pijp honderdzesentwintig, en ijdere ton
tweehonderdtweeënvijftig gallons^
Hier van daan ook de maaten van visch, een
zalmvat moet inhouden vierentachtig , een ten
tweeënveertig, een harington tweeëndertig, een
aal- of palington tweeënveertig, een zeepton twee-
ëndertig en een halve gallons, en de kinnetjes naar
evenredigneid.
Dat het qvoir du poi.ds. pond bevat zestien o*-
<:cn, welke ligter zijn, dan de Troïfcht. oneen,
want dat deeze zestien oneen iraar veertien eu
een half oneen, en twee engels Troïsek gewigt in
de munt uitmaaken, in welke honderdzesendertig
pond tfyair du poids netto wegen honderd pond
Troheh netto.
Dat met het avoir du poids gewigt gewogen
worden alle grove waaien, en al wat aan vermiii-
totfjbft in wigt pnde,rworj)en 15, als boter, kaas.,
-ocr page 180-
de» VOLKEREN. ïi$
Het Schotfche muntpond behelsde van den tijd f.
van* o e r.
IV.
HOOFDST
talk, wasch en andere waaren, dat zeven ponden
van dit gewigt gerekend worden in een gallon
tarw, dus veertien ponden in een fpint, agten-
twintig ponden in een half fchepel, en zesenvijf-
tig ponden in een fchepel.
Dat zeven ponden avoir du poids bedraagen
honderdentwee oneen Troïsch, dat volgends deeze
rekening een quarter tarwe moet wegen vierhon-
derdagtenveertig ponden avoir du poids, en dat
dus veertien ponden avoir du poids en zestien
ponden elf oneen Troïsch, of zesenvijftig ponden
avoir du poids, en zevenenzestig ponden agt on-
een Troïsch overeenkomen — dat gelijk een ftui-
ver Sterling is een twintigfte gedeelte van een
once Troïsch, men alzo bevonden heeft, dat zeven
ponden twaalf fchellingen Sterling bevatten vier-
entachentig en een halve oneen en twee engels
Troïsch, en zes ponden agttien fch. Sterl. tweeen-
tachtig en drie vierde oneen e« één engels Trotsch,
en dat naar deeze twee berekeningen de zettingen
van het witte, tarwe, en grof brood gedaan worden.
Het zou te lang vallen, om alles wat ons Ro-
berts l. c.
noopends dit avoir du poids opgeeft,
hier intevoegen —■ hij zegt (om het kort inéén te
trekken) dat van dit pond van zestien oneen in
Engeland drie afzonderlijke quintaalen (of honderd
ponden) gemaakt worden , volgends welke men
onderfcheiden waaren weegt, een van juist non.
derd ponden, een van honderdentwaalf, en een
van honderdentwintig ponden.
Dit pond, zegt hij, heeft in zig zelve eene
H 4
                            ver*
-ocr page 181-
lae              R IJ K D O M
f. vaa Alexander den eerften af, tot de re»
* 0 E %.                                                                                    gee.
IV.
HOOF0ST. , ,.
verdeelmg in zestien oneen , en men maakt van
hetzelve ook andere gewigten, als zomtijds een
fteen
van agt pond, zeven p. tien p. veertien p.
zestien p. twintig p., zomtijds een Tod van zeven
p. agt p. tien p., zomtijds een Qloove van twin-
tig p. agtentwintig p. tweeëndertig pond, en der-
gelijke.
Ijder pond avoir du poids is zestien oneen,
ijder once is agt drachmen, ijder drachme is zestig
greinen. Men vergelijke hiermede het Lexicon
technicum
van John Harris, waar men, behalven
veele andere nuttige zaaken, vindt, dat Georg
AgricoJa
het Trouch gewikt noemt libram medi-
tam
(het geneeskundig), en het avoir du poids
gewigt libram civilem (het burgerlijk gewigt),
en dat het oorfpronglijk Er.gelsc'a gewigt was een
tarwgraan, genomen uit het midden van een koorn-
air, en wel gedroogd. Dat tweeëndertig van dee-
ze graantjes een engels uitmaaken , of het wigt
van eene ftuiver fterling hebben, dat twintig van
deeze engels, een once maaken , en twaalf vaa
die oneen een pond. Maar dat men in laater tij-
den bcgreepen heeft, dat het genoeg was, indien
men het engels '\n vierentwintig gelijke deelen
deelde, welke den naam verkreegen van greinen,
liet ge?n thandS', in 't gemeen, hun klemfie wigt
is — doch dat men in de munt nog veel verder
gaat, dat daar ijdar grein is iwiittig mijten, ijdcre
rnijt vierentwintig droitt, ijder droit twintig pf.
fiets,
en ijder periot twintig blanks.
go wil men ocJü, dat de oorfpronglijke E.i?geiMe
wast
-ocr page 182-
der VOLKEREN. m
gesring van Robert Bruce toe, een pond zil- I.
ver» o e K,
IV.
rnaat in lengte is een gcrftegraan. Drie wel ge„ WOQFdst.
droogde gerftenkoorntjens, uit het midden van een
air genomen, maaken in de lengte een duim, twaalf
duimen een voet, enz.
In de Magnae Britt. Notitia van Chamberlayne
vindt men ook de indeelingen van het Troïsck
pond, zo als bij de apothekars plaats heeft. Een
pond heeft twaalf oneen, een once agt drachmen,
een drachme drie fcrupelen, een fcrupel twintig
greinen. En hij merkt op, dat, fchoon de apo-
thekars bij Tr.oïsc'i gewigt verkoopesn, zij echter
hunne droogerijen bij avoir du poids gewigt inkoo-
pen. Men vindt ook bij hem de volgende indec»
ling van het avoir du poids gewigt. Zestien
drachmen maaken een once, (men inerke op, dat
dit niet overeenkomt met het bericht van Ro-
berts
, welke /. c. zegt, dat in het avoir poids
.gjwigt agt drachmen een once zijn) zestien oneen
een pond, agtentwintig ponden een quarter, vier
<juarters een quintaal van honderden twaalf pon-
den, en twintig qm'ntaalen een ton. Hij leert
ons, dat bakkers, welke in plaatzen wootien,
vvaar gildens zijn, hun brood op het Troisch ge«
wigt maaken, doch daar geene gilden zijn, moe-
ten zij hetzelve op avoir du poids gewigt maa-
-keu, om dat gildebroeders drie duivers meer op
een fchepel mogen winnen, dan anderen.
Eindelijk vindt men in de Philofoph. transaft.,
torn.
9. pag. 490. het volgende zeer belang-
rijke : ,, Het Engelfche avoir du. poids pond
is Weegt 7004 greinen Troisca, waaruit bc-
H 5                       »»™-
-ocr page 183-
ï22             R IJ K D O M
I. ver van gelijke wigt en fijnheid, als het En-
IV.
HOOPDST.
„ vonden is, dat een once avoir du poids, van
„ welke zestien een pond uitmaaken, gelijk is
„ aan 437,75 greinen Trolsck, en hieruit volgt,
„ dat het Trolsck pond tegen het avoir du poids
„ pond flaat als 88 tegen 107 bijna — want gelijk
„ 88 tegen 107, zo ftaat 5760 tegen 7003,631?.
„ dat een once Trolsck tegen een once avoir du
poids ftaat als 80 tegen 73 bijna — want gelijk
„ 80 tegen 73, zo flaat 480 tegen 438, en einde-
,, delijk, dat het avoir du poids pond en once
,, tegen de Parijfche tweemarkwigt en once ftaat
„ als 63 tegen 68 bijr.a — want gelijk 63 tegen
„ 68, zo flaat 70C4 tegen 7559.873."
Men zie verder Savary diéi. du Comm. op 't
woord poids. Postlethwayt dift. of Trade and Com-
uierce,
op het woord weigkt. Bailey Univ. Etym,
diCl.
op het woord avoir du poids, en andere.
Men kan in de Univerfal Merchant pag. 125
en volg. eene zeer korte, maar fraaije, vergelij-
king vinden tuslehen het Trolsck en avoir du poids
gewigt met het Parijfeke, naar de proeven van
, de Royal Society.
Ook kan men de vergelijkingen tuslehen het
Engelfcke Trolsck en avoir du poids en het Hol'
landfche
gewigt razien bij Ricard traite du cotw
merce, tam. II. pag.
158 en 159» Hij berekent
daar, dat honderd ponden avoir du poids in En-
geland
uitmaaken 915 ponden Amflerdams ge«
wigt, en dat honderd ponden Amflerdams gewigt
bedraagen io8£ ponden avoir du poids.
Ik heb in deezo noot ver de paaien overfchree-
den»
-ocr page 184-
de* VOLKEREN. 123
gelfche pond Sterling (£). Ook waren oor- I.
fprong-8 o e Ki
IV.
HOOFDST»
den, fchoon ik mij nog zeer bekort heb, dan de
zaaken zelve, en het gebruik, *t welk de leezer,
in 't vervolg, van deeze aantekening zal kunnen
maaken, zullen, hoop ik, voor mij verantwoor-
den. Uitgeever.
(k~) 7Ae hierover du Cange in voce libra. Hij
haalt uit een vetus agrimenfor de ponderibus, de
volgende plaats aan : Juxta Gallas vigefima pan
iinciae denarius est, et
12 denarii folidum red-
dunt, ideoque juxta numerum denariorum tres un-
fiae
5 folidos implent, fic et 5 folidi in 3 uncias
redeur.t, nam
12 unciae (ibrasn 20 falidos conti-
tientem efficiunt.
Voorts zegt hij: libra pondera/is
(trgenti apud
Scotos erat viginti quinque folido-
rum, ut est in ftatutis Roberti III. regis Scotiae
et in Asfida Regis Davidis de Ponderibus
§. 3. fed
fropter imminutionem manetarum interdum fuit
26 folidorum et 4 denariorum vid Fletam lib. 2.
cap.
12. §, 1. Hij voegt er bij uit Spelmannus:
libra
Sterlingorum eadem olim fuit, quae libra
denariorum de 20 in uncia, nam denarius alias de-
cebatur
Sterlingus , et Esterlingus. Confecerunt
autem fequenies reges
Sterlingorum libram ex de~
pariis de
40 in uncia, novisjimi de 62 vel eo am-
■blius, r et inent es tarnen
Sterlingorum appellat ionem,
■ut pote jam pecuniam legalem fignificantem. prisca
igitur libra
Sterlingorum ex 120 denariis conjla-'
bat, pondo aequalis gravitate, media ex
480, A?-
diema ex 728 et quidpiam fupra. Sterlingorum
autem nulla , quod fciam, in Domesdei mentio%
■^gfitf recenfioris fit originis. vocabulum.
Men zie
iMft
-ocr page 185-
R IJ K D O M '
1=4
I. fpronglijk de Engelfche, Franfche en Schot fcht
o e k. ftuivers op het wezenlijke vvigt van eene Hui-
IV. ver ? jat is op het tvvintigfte part van eene
"once, en op het tweehonderdënveertigfte part
part van een pond (/). De fchelling fchijnt
ook oorfpronglijk de benaming geweest te
zijn van een gewigt. Althans men leest ia
een oude wet van Htndrik den derden, wan-
fleer een quarter of agt fchepeh tarw zijn op
twaalf fchellingen, dan moet het best brood van
een oortjen Qfarthing') weegen elf fchellingen
en vier Jluivers,
Echter fchijnt de evenredig-
heid tusfehen den fchelling en de Huiver aan
de, eene (w) en den fchelling en het pond
aan
hem ook op het woord pondus. Hij zegt daar,
onder andere, dat in de latiniteit van de middel-
eeuw het woord pondus doorgaands van zilvcrgeld,
en het woord libra van goudgeld gebruikt wordt.
Uitgeever.
(/) Dit bewijzen de in de voorgaande noot
aangehaalde plaatfen. De denarius (een ftuiver)
Wordt daar op die wijze gerekend. Uitgeever.
(»;) Du Cange haalt op het woord folidus de
volgende plaats aan uit Cajus de Antiq. Cantabrig.
Acad, p.
209. Illud interum fcire licet, aliam
fuisfe rationem folidorum aetate Aelfrici, qua in
tiostra, nam per ea tempora
30 denarii faciebant
fex folidas, nostra ver o duos tantum, et femisfem
—•
dat de folidus en fchelling het zelfde zijn, blijkt
niet alleen uit deeze plaats, maar Eccard ad Leg.
' Sal, tit.
ij leert ons, dat men het woord folidus
'm
-ocr page 186-
der VOLKEREN. «3
aan de andere zijde niet zo ftandvastig en on- L
veranderlijk geweest te zijn, als de evenredig-8 ° K
heid tusfchen den duiver en het pond — men '
vindt, dat de Franfche fchelling, geduurende
den eerflen ftam der Frankifche koningen, op
onderfcheiden tijden dan eens van vijf, dan
eens van twaalf, dan eens ran twintig, dan
eens van veertig duivers geweest is. («) On-
der de oude Saxen leezen wij, dat er een tijd
geweest is, dat de fchelling niet meer dan
Vijf ftuivers waardig was, doch het is niet
onwaarfchijhlijk, dat dezelve onder hen evert
veranderlijk zal zijn geweest, als onder hunne
nabuuren de oude Franken (o) het fchijnt,
dat zedert de regeering van Kar el den Gro(h
ten
onder de Franken, en van Willem den Ver-
overaar
onder de Engelfchen, de evenredig-
heid tusfchen het pond, den fchelling en de
ftuiver eenparig dezelfde gebleeven is, wek
ke
in laatere tijden heeft vcnndêfd in fcholidus, fcho-
ligus, fcolingus, fcellingm,
en eindelijk fchillin-
gus. Uitgeever.
(») Zie het Capitulare Secundum anni 803.
cap. 9. Zie ook Capit. lib. 4. cap. 75. apud Ba.
luzium torn. I. p
701. en andere Capit. Z\n o»k
Pithoei Glosfarium ad Legem Salicam torn. I. not.
folidos. Uitgeever.
(o) Althans in het Capitulare Saxonum, anni
797 cap. XI. worden zij'op twaalf ftuivers ge-
field — in argento duodecim denarias felidum fa •
ciant. Uitgeever.
-ocr page 187-
toó*             R Ij K D O M
I. ke nog tegenwoordig plaats heeft, fchöon
bob K-waardij van ijder derzelve zeer veele verande-
1V* ringen ondergaan hebbe — want ik denk, dat,
in alle landen van de waereld, de gierigheid
en onrechtvaardigheid van vorften en fouve-
raine ftaaten, welke misbruik maakten van
het vertrouwen, 't welk hunne onderdaanen
in hen ftelden, de wezenlijke hoeveelheid van
metaalen, welke hun gemunte geld oorfprong-
lijk inhield, bij trappen verminderd heeft —
het Romeinfche as wierd in de laatfte tijden
van die Republiek op het vicrentwinrigfte ge-
deelte van deszelfs oorfpronglijke waarde ver-
minderd, en in plaats van toen een pond te
weegen, Woog het niet meer dan eene halve
once (/>) het Engelfche pond, en de Huiver
weegen thands omtrent maar een derde, het
Schotfthe pond en ftuiver omtrent een zesen-
dertigfte, en het Franfche pond en ftuiver
omtrent een zesenzestigfte gedeelte van der-
zelver oorfpronglijke waarde (q) door middel
van
(p} Men leeze hierover de verftandige aanmer-
kingen van de MctHesq. Geest de? Wetten, i deel
P"g.
552 en volg. Hij beredeneert die kunstgree*
pen der Romeinen in hunne munt, met oogmerk,
om een ijder te waarfchuuwen, om dat geene*
't welk geen voorbeeld was, niet voor een voor-
beeld aantemerken. Uitgeever.
(#) Men kan eenige voorbeelden van kunst*
groepen in de munt zien bij Pufend. droit de fa
na-
-ocr page 188-
der VOLKEREN. 127
van deeze inrichtingen, wierden de vorften, I.
en fouveraine flaaten, welke dezelve invoer-8 ° E *•
den, zo zij meenden, in flaat gefield, om *
met meerdere hoeveelheid van zilver, dan an-
ders wel zou vereischt zijn geworden, hunne
fchulden te betalen, en aan hunne verbinte-
nisfen te voldoen. Doch het was waarlijk
niet anders, dan een ingebeeld voordeel —
want hunne fchuldeisfchers wierden in de
daad voor een gedeelte bedroogen, in het gee-
ne zij van hun te vorderen hadden — alle
andere fchuldenaars in hun land genooten het
zelfde voorrecht, en mogten met dezelfde
denkbeeldige fom van dea nieuwen en "ver-
minderden muntpenning zodanige fchulden
betaalen, welke zij geduurende den omloop
van den ouden muntpenning gemaakt hadden,
— zodanige inrichtingen zijn dus altijd voor-
deelig voor de fchuldenaars, maar tevens zeer
gefchikt om de fchuldeisfchers in den grond
te booren — en menigmaalen hebben dezelve
eene grootere omwenteling [in de bezittingen
der bijzondere ingezetenen gemaakt, dan eene
zeer
nature, et des gens, liv. 5. Chap. I %. 14 et 15,
en in de fraaije nooten van Barbeirac, op die
plaats. Men zie in de fchoone inleiding voor het
2. deel van Ricard, traite du commerce, de ver-
anderingen in de meeste munten van Europa van
vroege tijden af. Uitgeever.
-ocr page 189-
fcit             R IJ K D O M
I. zeer groote en algemeene ramp zöu hebbert
K'kunnen verwekken, (r)
Lang?
IV
HGOFDIT.
Cr) Men zie over de noodzaaklijkheid van eenê
zuivere munt Puffend, op de zo even aangehaalde
plaats. JVolfii Jus Nat. torn. VUL cap. 3. |. 801
en volg. en over het fchadelijke van kunftenaarijen
in de munt te pleegen, en den pligt van den Sou-
venir) iri het zorgen Voor de volmaaktheid van de
munt, de fchoone plaats van Neder fur Vadmi-
niftr. des finances, vol. IÏI. p.
34 en volg. Z\&
ook de Real Science du Gouvernement, torn. VI.
p.
159. Bielfeld Inft. Polit. torn. I. p. 556 eti
volg.
Met recht zegt d'Eon Loifirs torn. IK p. 40
en 41: De muntpenningen, welke tot eenen alge'
meenen maat ft ok dienen voor alles, wat onder dt
menfchen in den koophandel komt, verdienen even
zeer de oplettendheid, als de koophandel
zij
wierden bij de Romeinen voor heilig gehouden
,
ieeze munteden dezelve in hunne tempels téii kos-
ten vtrn den Staat, en zij fpaarden geene moeite,
om den munt/lag zo volmaakt te doen zijri, als'
mooglijk was, ten einde het des te moeilijker zotl
zijn, om dezelve na te maaken. Zij worden tv eti
heilig gehouden in Engeland, en Holland\ welke.
de natiën zijn, die haare belangens het meeste
behartigen , welke den koophandel het best ver-
ft aan, en het zig tot eenen pligt rekenen
, om ai
regels van billijkheid in acht te neemen*
Hij ver-
dient geheel over dit ftuk geleezen te worden.—
Ik heb nog het eene en andere over de zuiverheid
van ot.ze Nederlandfche munt» en de zorgen voor
dezelve te zeggen» doch, daar mijne aantekenin-
gen
_____
-ocr page 190-
öei VOLKEREN. T3p
Langs deezen weg is het geld in alle be» I.
ïchaafde Staaten het algemeen middel van den8 ° K K'
koophandel geworden, door tusfchenkomst *^-
i_           11                           .                 ,              ,          ,. IIOOFDST» *
van hetwelke alle goederen gekogt, betaald,
en tegen eikanderen vefwisfeld worden.
Thands zal ik overgaan, om te onderzoe-
ken, welke de regels zijn, die de menfchen
natuurlijk bij het verruilen van waaren tegen
geld , of tegen andere waaren, in het oog
houden. Deeze regels bcpaalen dat geene,
't welk men de betreklijke waarde, of de
waarde der goederen in verwisfeling kaa
noemen.
                                           
Men behoort wel: in het oog te houden,
dat het woord waarde twee onderfcheiden bc-
tekenisfen heeft (T)» Zomtijds betekent dit
woord de nuttigheid van eenig bijzonder
voorwerp, eh zomtijds geeft hetzelve te ken-
nen het vermogen, 't welk ons de bezitting
van eenig voorwerp aanbrengt,. om voor het-
zelve andere waaren te koopen — in den eer-
flen zin kan men het noemen de waarde in
gebruik,
en in den laatften zin, de waarde in
verwisfeling.
Zodanige zaaken , welke de
grootfte waarde in gebruik hebben , hebben
me»
gen op dft hoofdftuk reeds zo uitgebreid zijn, zal
ik eenc volgende voorkomende gelegenheid waar-
rreemen. Uitgeever»
                                                         ,
(O Men vergelijke hiermede Condillac, Kooph.
en Staatsie/1. I. d. 1, hoof dft. Uitgeevir.
I
«                                                                                                                                                                       
/
-ocr page 191-
J3o            R IJ K D O M
menigmaal weinig of geene waarde in vcrwrs-
•feling, en in tegendeel hebben dingen, die
in verwisfeling van de grootfte waarde zijn,
dikwils weinig of genoegzaam geene waardij
in gebruik — geen zaak in de waereld is van
meer algemeen gebruik, dan het water —
doch men kan bijna niets voor hetzelve koo-
pen; er is naauwlijks iets, 't welk men voor
hetzelve in ruiling kan krijgen. Een diamant
daarentegen is bijna van geene waarde in ge-
bruik, ondertusfchen kan men dikwils eene
zeer groote hoeveelheid van andere waaren
voor denzelven koopen.
Om nu de grondbeginselen na te gaan, vol-
gends welke de waarde in verwisfeling gere»
geld wordt, aal ik mij toeleggen om te doen
zien:
In de eerfle plaats — welke de wezenlijke
maatftok zij van de waarde der goederen in
verwisfeling, of waarin de wezenlijke prijs
van alle goederen beft»,
Ten tweeden, welke de onderfcheid'en dee-
len zijn, in welke deeze wezenlijke prijs be-
ftaat, of waaruit dezelve wordt opgemaakt,
En ten derden, hoedanig de bijzondere
omfiandigheden zijn, door welke zommige of
alle deeze onderfcheidene deelen van den
prijs zomtijds boven derzelver natuurlijke be-
rekening rijzen, en zomtijds beneden dezelve
daalen, of welke de redenen zijn, waardoor
zomtijds belet wordt, dat de marktprijs, dat
is
-ocr page 192-
der VOLKEREN. W
is te zeggen, de tegenwoordige prijs der vvaa- I.
ren, niet naauvvkeiirig overeenkomt met datB ° E **
IV
geene, 't welk men derzelver natuurlijke prijs *
kan noemen.
Ik zal mij alle moeite geeven, om deeze
drie onderwerpen, in de drie volgende hoofd-
ftukken, zo volkomen en zo duidelijk te be-
handelen, als mij mooglijk zal zijn — dan
ik moet ten dien einde den leezer op de ern-
ftigfte wijze verzoeken, om mij zijn geduld,
en zijne aandacht, te verleenen — zijn ge-
duld, om eene ontwikkeling te onderzoeken,
welke men mooglijk in zommigen opzichte
voor noodeloos en verveelend zal aanzien,
en zijne aandacht, om dat geene te kunnen
begrijpen, 't welk misfehien , na de volko-
menfte uitlegging, die ik bekwaam zal zijn
om te kunnen geeven, nog in zommigen op-
zichte duister zal fchijnen ■— ik althands ben
altijd bereid, om mij eenigzints aan het ge-
vaar bloot te ftellcn van te verveelen, met
oogmerk om zeker te zijn, dat ik mij ver*
ftaanbaar uitdrukke — terwijl ik als zeer
mooglijk befchouwe , dat, zelfs na dat ik
mijne uiterfte poogingen tot klaarheid zal '
hebben aangewend, echter nog eenige duis-
terheid op een onderwerp, 't welk uit des-
zelfs aart zeer afgetrokken is , zal fchijnen
overig te blijven.
I 2                      VIJF-
_ _.. __...____.....
-ocr page 193-
R IJ K D O M
J3»
I.
( O E K.
V.
HOOFDST.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Over den wezenlijken en den naamprijs
der waaren , of over derzelver prijs in
arbeid, en derzelver prijs in geld.
XI der mensch is arm of rijk, naar maate
hij in ftaat is , om zig het genot van de
noodzaaklijkheden, gemakken, en aangenaam-
lieden van het menschlijk leven aantefchaf-
fen (<»). Maar na dat éénmaal de verdeeling
van den arbeid algemeen plaats genomen
heeft, is het niet dan een zeer klein gedeelta
van deeze dingen, welke ijder mensch door
zijnen eigen arbeid verkrijgen kan — ver het
grootfte gedeelte van dezelve moet hem door
den arbeid van andere menfchen aangebragt
worden, en dus moet hij rijk of arm zijn,
naar maate van de hoeveelheid van arbeid v
over welke hij te gebieden heeft, of welke
hij in ftaat is, om ie koopen (b~) — dienvol-
gende ftaat de waarde van ijdere waar, ten
aau-
(ji) Zie de befchrijvfng van rijkdom en armoe-
de, welke ik in mijne Voorrede gegeeven heb.
Zie hierover Ifelin, Droomen van eenen Menfchen*
vriend, pag.
63, 74, 112. Uitgeever.
(è~) Men herinncre zig de fchoone plaats uit
de Real Science du Gouvern. welke ik in noot *£\
tp liet I. hoofdft. van dit I. boek
heb aangevoerd.
Uitgeever.
-ocr page 194-
)
der VOLKEREN. 133
aanzien van den geenen, die dezelve bezit, I.
en geen voorneemen heeft, om dezelve voor8 ° E K«
zig zelve te gebruiken, maar dezelve tegen V.
andere waaren wil verwisfelen, gelijk aan de
hoeveelheid van arbeid, welke zijne waar
hem in flaat fielt om te kocpen, of onder
zijne magt te brengen. En derhalven is de
arbeid de wezenlijke maatftok van de waarde
van alle goederen in verwisfeling.
De wezenlijke prijs van ijdere zaak, dat is
te zeggen, dat geene, 't welk ijdere zaak we-
zenlijk kost aan den geenen, die in 't geval
is van dezelve te moeten hebben, is de
moeite en arbeid om dezelve te verkrijgen (c).
De
O) Condillac, Kooph, en Staatsie ft. T. d. p. 13.
,, Er zijn dingen, welke zo algemeen zijn, dat
„ dezelve, hoe zeer ook ten uiterften noodzaak-
„ lijk, echter geene waardij fehijnen te hebben
„ ~ zodanig is het water. Men vindt het over»
al, zegt men, en het ko%t niets, Sm zig van
hetzelve te voorzien, de waardij, welke hetze!*
ve kan bekomen door vervoering, is geene waar-
,, dij van het water, deeze is niets dan de waar-
dij van de vragt. Het zou zeer vreemd zijn,
,, indien men vragt ging betaalen, om zig ecne
M zaak te bezorgen , welke in 't geheel geene
„ waardij had,
„Eene zaak heeft geene waardij, om dat zij
„ iets kost, gelijk men onderftelt, maar zij kost
„ iets, om dat zij eene waardij heeft.
„ Ik zeg derhalven, dat, zelfs aan den oever
I 3
                          t> van
-ocr page 195-
13*              R IJ K D O M
X. De wezenlijke, waarde van ijdere zaak, voor.
boe K.den geenen, die dezelve bezit, doch zig de-
^'                                                                         zei»
«OOFDST.                             ...
„ van eene rivier, het water eene waardij heeft,
„ maar zo gering als mooglijk is, om dat èet
daar oneindig overtollig is boven onze behoef-
„ ten. In eene dorre heide in tegendeel heeft het
„ zelve eene groote waardij, en men berekent
„ dezelve naar maate van de verafgelcgenheid,
„ en moeilijkheid, om hetzelve te bekomen .— ir»
,, zodanig geval zou een afgedwaald reiziger gaar.
„ ne honderd ducaaten geeven voor een glas wa-
„ ter, en dit glas water zou de waardij hebbeu
„ van honderd ducaaten," en*.
En een weinig laager;
„ Arbeiden is werken om eene zaak te verkrij*
„ gen, welke men noodïg heeft. Een daggelder,
„ di'c in mijn tuin werkt, arbeidt dus, om het
„ daggeld te winnen, 't welk ik hem beloofd
„ heb, en men moet in het oog houden, dat zijn
„ arbeid begint, zo dra hij de fpade in den grond
„ fteekt; want, enz. —• Na deeze voorafgaande
„ aanmerkingen, zeg ik, dat, wanneer ik ver van
„ eene rivier ben, het water mij de daad kost»
„ van hetzelve te gaan haaien, een daad, welke
„ een arbeid is, om dat dezelve gefchiedt om mij
„ eene zaak te bezorgen, welke ik noodig heb-—
„ en wanneer ik op den oever van eene rivier
„ ben, dan kost het water mij de daad van te
„ bukken, om het te fcheppen — een daad, wel-
„ ke zekerlijk een zeer geringe arbeid is, dit fta
u ik toe, zelf minder, dan het in den grond ftee-
ken van de fpade, maar ook heeft het water
„ dan de raiPStrrjQQglijke waardij*
-ocr page 196-
der VOLKEREN. 135
zelve wil afhandig maaken, of voor iets an- I.
ders verruilen, beftaat in de moeite en ar-8 ° E *
TT
beid, welke hij, door die zaak te verkoo-
pen, zig zelven kan beipaaren, en aan eenen
anderen opleggen — alles wat wij voor geld
of andere waaren verkrijgen , koopen wij
even zo zeker voor arbeid, als of wij htt
door onze eigen lighaamlijke moeite verkree-
gen hadden. Het geld of de waaren, welke
wij in ruiling van dezelve geeven, bevrijdt
ons van die lighaamlijke vennoeijing — dat
geld of goed behelst in zig de waarde van
eene zekere hoeveelheid van arbeid, welken
wij ruilen tegen dat geene, 't welk op dien
tijd onderfteld wordt de waarde van eene ge-
lijke hoeveelheid van arbeid in zig te bevat-
ten. Arbeid is de eerftc prijs, het oorfprong-
lijk koopgeld, waarmede alle dingen betaald
worden. Geene der rijkdommen van de wae-
rcld zija oorfpronglijk voor goud en zilver,
maar
„ Het water heeft derhalven de waardij van den
„ arbeid, welken ik doe, om hetzelve te bekc*
„ men; indien ik het zelfs niet ga haaien, dan
„ zal ik den arbeid betaalen van den geenen, die
„ het mij brenger, zal. Het heeft dus de waardij
„ van het geld, 't welk ik daarvoor geef, en bij
„ gevolg zijn de vragten de waardij van dit wa-
„ ter. Ik geef het zelfs die waardij, om dat ik
„ oordeel dat het deeze vragt waardig is," Uit-
geever.
14
-ocr page 197-
136             R IJ K "D O M '
I. maar alle voor arbeid gckogt. En de waarde
»o e K.van a|je die fcliatren, is voor den gcenen,
"• welke dezelve bezit, en tegen andere voort-
HOOFDST.,                             ..              '              . .
.brengfelen wil verruilen, juist gelijk aan die
hoeveelheid van arbeid, welke zijne bezittin-
gen hem in ftaat ftellen om te koopen , of
onder zijne magt te krijgen (d).
- Rijkdom, zegt flobbes, is magt. Maar een
jnensch, welke een groot fortuin verkrijgt,
of erft, verkrijgt of erft daardoor niet nood-
zaaklijk eenige ftaatktindige magt, H zij in
; - ■
                         den
(</) Deeze denkbeelden zijn zeer eenvoudi'g, en
Worden, om derzeiver eenvoudigheid, dik wils over
het hoofd gezien. Maar juist is het over het hoofd
Zien van deeze eenvoudige waarheden de oorzaak
van alle de misvattingen omtrent de natuur van
het geld. * Die geene, die fchatten bezit, is daar-
om alteen bevrijd van lighaamlijken arbeid, om
dat die fchatten, in den grond, niet anders zijn,
dan eene verzameling, eeue oplegging van arbeid,
welke door hem, of door zijne ouders of voorou-
ders gedaan, en tegen liet duurzaam teken der
waardijen (het geld) verwisfeld is, om ten allen
tijde voor hetzelve den arbeid van anderen te kun-
nen bekc men —> alles wat hij voor zijn geld koopt,
is in den grond niet anders, dan ruiling van ar-
beid tegen arbeid, fchoon de arbeid, welken hij
van zijne zijde in verwisfeling geeft, minder in
het oog loopt, om dat die reeds te vooren tegen
bet teken der waardijen verruild, en dus voor
pnupteuenden onkentaar geworden is* 'Uitgever,
-ocr page 198-
der VOLKEREN. 137
den burgerftaat, 't zij in den krijgsdienst. I.
Zijne bezittingen mogen hem misfchien denB ° E *•
weg openen, om tot beide te geraaken, maar v*
j          f ,• 1 • •                      •• r        • i -j HOOFDST.
de enkele bezitting van zijn fortuin leidt
hem niet noodzaaklijk tot dezelve '<— de
magt, welke hem deeze bezitting onmiddelijk
en regelregt geeft, is het vermogen om te
koopen, om een zeker gebied te hebben over
al den arbeid, of over alle de voortbrengfe-
len van den arbeid, welke dan te bekomen
zijn. — De meerdere of mindere grootheid
van zijne bezitting ftaat juist in evenredig-
heid tot de uitgebreidheid van dit vermogen,
of tot die hoeveelheid , 't zij dan van den
arbeid van andere menfehen , 't zij dan
('t geen het zelfde is) van de voortbrengfe-
len van den arbeid van andere menfehen, wel-
ke zijn bezitting hem in ftaat fielt om te koo-
pen, of onder zijne magt te verkrijgen — de
waarde van ijdcre zaak in verwisleling moet
altijd in eene juiste evenredigheid ftaan tot
de uitgebreidheid van dat vermogen, 't welk
die zaak aan derzelver bezitter mededeelt.
Maar, fchoon dus de arbeid de wezenlijke
maatdok is van de waarde in vervvisfeling
van alle goederen, is zij echter de maat Hok
niet, volgends welke derzelver waarde ge-
meenlijk gefchat wordt — het is dikwils
ongemaklijk , om de evenredigheid tusfehen
twee onderfcheiden hoeveelheden van arbeid
te bepaalen 5 de tijd, welke tot het verricli-
I 5                         tefl
-ocr page 199-
x3&             R IJ K D O M -
I. ten van twee onderfcheiden foorten van werk
* K,befteed is, kan niet altijd het eenige rigt-
lFnjT-fnoer zijn, naar hetwelk men eene zodanige
evenredigheid kan berekenen. — De onder-
fcheiden trappen van de moeilijkheid, welke
in ijder van die onderfcheiden werken is uit-
gedaan, en van het vernuft, 't welk tot ijder
in 't bijzonder befleed is, moeten ook wel
degelijk in rekening worden gebragt. Er kan
meer arbeid zijn in een zwaar werk, 't welk
maar één uur duurt, dan in eene ligte bezig-
heid van twee uuren — één uur bezig te
zijn in een beroep, om hetwelke aan te lee-
ren , men den tijd van tien jaaren hefteden
moet, behelst meer arbeid, dan eene maand
lang te werken in een gewoon , en dage-
lijksch voorkomend ambacht (Y). Maar het
is
(«) Dit alles zal de Schrijver in het vervolg
meer uitwerken, en duidlijker maaken. Het
1'preekt, ondertusfehen, van zelve, dat alle arbeid
niet van eenerleije natuur is — men vergelijke
den arbeid van eencn daggelder, die den grond
omfpit, bij den arbeid van cenen kunftigen ichil-
dcr, of zelfs van eenen kladfchilder, bij dien van
cenen ecrfïen meester in de kunst. Wat zou dien
meester bewegen, om zijne heerlijke kunstfhikken
ten voorfchijn te brengen, die hij eehter mooglijk
fpoediger kan afwerken, dan een broddelaar zijn
kladwerk, indien in de berekening van de waard^
van zijnen arbeid niets anders in aanmerking kwam,
dan de tijd, welken hij befteed had, om zijn
kunst-
i
-ocr page 200-
der VOLKEREN. 13?
is niet gemaklijk,, om eenen juisten maatilok, I.
't zij omtrent de moeilijkheid van den ar-B °VE *•'
beid, 't zij omtrent het meerder of minderHOOFÓIT<
vernuftige en kundige van denzelven, te vin-
den — trouwens men houdt in de verruilin-
gen der onderfcheiden voortbrengfelen van
verfchillende foorten van arbeid gewoonlijk
wel eenige infchiklijkheid omtrent deeze bei-
de zaaken in het oog, fchoon niet volgends
ecne naauwkeurige berekening, maar door-
gaands door omtrent den prijs te loven en
te bieden; en deeze foort van oppervlakkige
evenredigheid, hoe zeer niet naauwkcurig, is
echter voldoende in den loop der bezigheden
van het dagelijkfche leven.
Daarenboven is men veel meer gewoon de
vvaaren tegen andere waaren te verruilen, en
te
kunstftuk te maaken. Nimmer zou eene maat-
fchappij kunnen bloeijen , het zou onmooglijfc
zijn., dat in dezelve bekwaame luiden in kunften
en wetenfehappen gevonden wierden, indien die
geenen, welke van jongs af zig tot het verkrijgen
van bekwaamheden in nuttige kunften, handwer-
ken, en wetenfehappen, toeleggen, niet op eene
redelijke wijze konden voorzien, dat zij, hun be-
roep verftaande, in de berekening van hunnen ar.
beid ook den tijd, de moeilijkheid, en de kosten,
welke zij ter verkrijging van hunne bekwaamhe-
den hadden moeten beilceden, zouden zien in aan-
merking te neemen. Zie Pu f end. de Jure Nat.
tt Cent. lib.
5, caf, I. $• 6. in fine. Uitgtever.
1
Y .- _ _ .........___........___
-ocr page 201-
Ho            R IJ K D O M
1'. te vergelijken, dan tegen arbeid — hierom is
* ° E K-het ook natuurlijker, dat men de waardij
.           der waaren in verwisfeling berekent tegen de
moofdst.                                      °
waardij van andere waaren, dan tegen den
arbeid, welke men door die waaren kan koop-
pen. — De grootfte menigte van mcnfchen
begrijpt beter, wat men door eene hoeveel-
heid van zekere waaren, dan door eene hoe-
veelheid van arbeid verfhat. Het eerstge-
noemde is eene zaak, die voor ijder een be-
vatbaar is, maar het laatstgenoemde, fchoon
het wel voldoende verftaanbaar gemaakt kan
worden ,• is niet te min een afgetrokken denk-
beeld, 't welk niet zo geheel natuurlijk en
in het oog lopende is.
Maar, na dat het eigenlijk verwisfelen op-
gehouden heeft, en het geld het algemeene
middel tot den koophandel is geworden,
Worden de bijzondere waaren veel meer voor
geld, dan voor andere waaren verruild. De
flagter brengt zelden zijnen os, of zijn
fchaap, bij den bakker of den brouwer, met
oogmerk om dezelve tegen brood, of tegen
bier te verruilen, maar hij brengt eerst zijn
vee op de markt, waar hij hetzelve tegen
geld verwisfelt, en daarna vervvisfelt hij dat
geld, tegen brood en bier — de hoeveelheid
van geld, welke hij voor zijn vee ontvangt,
bepaalt de hoeveelheid van brood en bier,
welke hij daarna kan koopen. Het valt hem
natuurlijker en veriïaanbaarer, de waarde van
zijn
-ocr page 202-
dik VOLKEREN. 14*
zijn vee te berekenen tegen eene hoeveelheid I.
van geld, als zijnde dat geene, waartegen hij8 ° E
zijn vee onmiddelijk verwisfelt, dan tegen "• „
eene hoeveelheid van brood en bier, om dat
hij deeze vvaaren niet anders, dan door tus-
fchcnkomst van iets anders (het geld naam-
lijk) tegen zijn vee kan vervvisfelen — het is ■
gemaklijker te zeggen , dat het vleesch drie
of vier duivers het pond kost, dan te zeg-
gen , dat het pond vleesch drie of vier pon-
den brood, of drie of vier kannen bier waar-
dig is. En hieruit is het ontdaan, dat de
waardij van waaren in verwisfeling meer ge-
woonlijk berekend wordt tegen eene hoeveel-
heid van geld, dan tegen eene hoeveelheid,
't zij van .arbeid, 't zij van andere waaren,
welke in verwisfeling van dezelve kunnen
worden gegeeven.
Het goud en zilver zijn echter, zo wel als
alle andere waaren, aan verandering in der-
zelver waarde onderworpen. Zij zijn zom-
tijds beterkoop , zomtijds duurder , op 'den
eenen tijd met mindere, op den anderen tijd
met meerdere moeite te koopen — de hoe-
veelheid van arbeid, welke men met eene
zekere hoeveelheid van deeze metaalen kan
koopen, of in zijne magt krijgen, of de hoe-
veelheid van andere waaren, welke men voor
dezelve kan verwisfelen, hangt altijd af van
den rijkdom of de armoede van de mijnen,
welke bekend, en in werking zijn, ten tijde,
wan-
-ocr page 203-
i4i           R IJ K D O M
ï. wanneer zodanige verruilingen plaats hebben.
» o EK,j)e ontdekking van de rijke mijnen in Ame-
_ f* rica deed, in de zestiende eeuw, in Europa
hoofdst.                  '                                          >                -r
de waarde van het goud en zilver daalen tot
op een derde van het geene deeze metaalen
te vooren waren waardig geweest — naar
maate het minder arbeids kostte, om deeze
metaalcn uit de' mijnen naar de markt te
brengen, naar die maate kon men ook, na
dat dezelve derwaard gebragt waren, minder
arbeids voor dezelve koopen, of onder zijne
magt brengen (ƒ) — en deeze omwenteling
in de waarde van die metaalen, fchoon zij
mooglijk de grootfte is, die ooit is voorge-
vallen, is echter, in geenen deele, de eeni-
ge, van welke de gcfchiedenisfen gewagen —
Maar even weinig als eene maat of, hoeveel-
heid , bij voorbeeld van eenen natuurlijken
voet, eene vadem, of handvol, daar zij ge-
dnurig in haare eigene hoeveelheid verandert,
immer een naauwkeurige maatdok van de
hoeveelheid van eenige andere waaren kan
zijn, even weinig kan eene waar, wanneer
zij zelve telkens in haare eigen waarde aan
veranderlijkheid onderhevig is, een juiste
maat-
(f) De Schrijver geeft ons in eenen uitftap in
het
9. hoofdft. van dit eerfte boek, zeer uaauw-
keurig de veranderingen in de waarde van het
zilver op, welke geduurende den loop van de vier
laatfle eeuwen voorgevallen zijn. Uitgeever,
-ocr page 204-
der VOLKEREN. I4J
maatftok van de waarde van andere waaren R
zijn. Gelijke hoeveelheid van arbeid, kan in* ° E ■»
alle tijden en alle plaatzen gezegd worden *
voor den arbeider van gelijke waarde te zijn.
Indien hij zijnen gewoonen graad van ge-
zondheid, van krachten, en van geestvermo-
gens bezit, en zijnen gewoonen trap van be-
kwaamheid en handigheid heeft, dan moet
hij ook altijd, tot dezelfde hoeveelheid van
arbeid, dezelfde hoeveelheid van zijn gemak,
van zijne vrijheid , en van zijne genoegens
Opofferen — de prijs, welken hij betaalt,
moet altijd dezelfde zijn , hoedanig ook de
hoeveelheid van waaren moge zijn, welke hij
in verwisfeling van dezelve ontvangt. Hij
mag dan eens eene meerdere , en dan eens
eene mindere hoeveelheid van die 'waaren
voor denzelfden arbeid ontvangen, maar dit
wordt door de veranderlijkheid der waarde
van die waaren, en niet door de verander-
lijkheid der waarde van zijnen arbeid, voor
welke hij dezelve koopt, veroorzaakt. Ten
allen tijde, en in alle plaatzen, is dat geene
duur, 't welk moeilijk te bekomen is, of
't welk veel arbeid kost, om te verkrijgen,
en dat geene goedkoop, 't welk men gemak-
ltjk en zonder veel moeite kan meester wor-
den. Hierom is de arbeid alleen , daar hij
nimmer in zijne eigene waarde verandert, de
eenige laatfte en wezenlijke maatfïok, naar
L
                                                           wel-
-ocr page 205-
i44            R IJ K D O M
L welke men de waarde van alle waaren in alle
» o e k. tijden en alle plaatzen berekenen , waarbij
v* men dezelve vergelijken kan — arbeid is der-
SOOF0ST.
zelver wezenlijke prijs — geld is alleen der-
zelver naamprijs.
Maar fchoon gelijke hoeveelheid van arbeid
altijd gelijk in waarde is voor den arbeider,
zo fchijnt nogthans de waarde van dien ar-
beid voor den geenen, die zig van denzelven
bedient, zomtijds hooger, en zomtijds laager
te zijn — hij kan dien arbeid dan eens voor
eene grootere, dan eens voor eene kleindere
hoeveelheid van waaren koopen, en dus
fchijnt ten zijnen aanzien de waarde van den
arbeid even zo wel aan veranderlijkheid on-
. derhevig, als de waarde van alle andere zaa-
ken — zij komt hem in het eene geval voor,
duur, en in.het andere goedkoop te zijn —i
doch niet te min zijn het, in de daad, de
waaren, welke in het eene geval goedkoop,
en in het andere duur zijn.
Men kan ook daarom , in den gewoonen
zin, aan den arbeid, even gelijk aan alle an-
dere zaaken , eencn wezenlijken , en eenen
naamprijs toefchrijven — deszelfs wezenlijke
prijs kan men zeggen te beftaan in die hoe-
veelheid van behoeftigheden en gemakken van
liet leven, welke voor denzelven gegeevert
worden, en deszelfs naamprijs in de hoeveel-
heid van geld. De arbeider is rijk, of arm ,
hij
-ocr page 206-
6ÉR VOLKEREN. U5
hij wordt wel of fleclit beloond, in evenre- f.
digheid tot den wezenlijken, niet tot denB ° E
naamprijs van zijnen arbeid.
                          höofdst.
Het onderfcheid tusfchen den wezenlijken
prijs, en de enkele benoeming in geld,of den
naamprijs , is geene zaak, die enkel in be->
ichouwing beftaat, maar zij is in de beoeffe-
ning menigmaal van een zeer aanmerklijk ge-
bruik. Dezelfde wezenlijke prijs is altijd van
dezelfde waarde — maar wanneer men de
veranderlijkheid van de waarde van het goud
en zilver in aanmerking neemt * dan is .de*
zelfde naamprijs menigmaal zeer onderfchei-
den in waarde, — Wanneer men, derhalven,
een landgoed verkoopt met behoud van 'eene
eeuwigduurende rente op hetzelve , en men
begeert, dat die rente altijd van dezelfde
waarde zal blijven, dan is het voor die fa-
milie, ten wiens behoeve die rente gevestigd
wordt, van zeer veel belang, dat dezelve
niet in eene bijzondere fomme gelds moet be-
ftaan — want, in dat geval, hangt deszelfs
waarde altijd van twee onderfcheiden lborten
van veranderlijkheid af. In de eerfte plaats
van dïe foort, welke uit 'de verfchillende
hoeveelheid van goud of zilver, die op on-
derfcheiden tijden in de muntpenningen van
dezelfde benaaming begreepen is, gebooren
wordt, en ten tweede van die foort, welkü
uit de op onderfcheiden tijden verfchillende
K
                        waar-
-ocr page 207-
m            Rif K DOM
I. waarde van dezelfde hoeveelheid van goud
* °JI K' en zilver ontftaat (#).
üoofbsx. Menigmaalen hebben zig Vorften, en Sou-
veraine Staaten, verbeeld, dat zij een tijdlijk
voordeel konden behaalen, door het vermin-
deren van de hoeveelheid van het zuiver me-
taal, het welke hunne muntpenningen inhiel-
den, maar het is hun zelden in de gedachten
gekomen, dat zij eenig belang er bij hadden,
om die hoeveelheid te vermeerderen — het
komt mij derhalven voor, dat bij alle natiën
de hoeveelheid van metaalen , welke hunne
muntpenningen inhielden , altijd hij aanhou-
dendheid verminderd, en naauwlijks ooit ver-
meerderd is geworden. Zodanige veranderin-
gen ftrekken dus meest altijd tot verminde-
ring der waarde van renten in geld.
De ontdekking der mijnen van America'
verminderde de waarde van het goud in Eu-
ropa
— men onderltelt gemeenlijk , (doch,
aaar het mij voorkomt, zonder eenig procf-
houdend bewijs (Jt)~) dat deeze vermindering
nog
(g) Hoedanig men renten behoort te bereke-
nen, welke in eene bepaalde foort van munt
of geld bedongen zijn , wanneer naderhand de
munt verandert, zie Puf end. D-roit de la Nature
S tt des Gem, liv. 5. Chap.
7. §. 6". en Barbeirae
in de nooten op die plaats. Uitgeever.
(A) De Schrijver zal de gronden , op welke
meo
/
-ocr page 208-
der VOLKEREN. 147
nog trapsgewijze voortgaat, en waarfcliijnlijk I.
nog langen tijd zal aanhouden. Volgends8 ° E **
deeze onderftelling zullen dus die veranderin- "
0                                                               HOOFDST.
gen de waardij der renten in geld waarfchijn-
lijk eerder verm in deren, , dan vermeerderen,
al had men zelfs bedongen , dat die renten
niet in eene zekere hoeveelheid van den eenen
of anderen bepaalden muntpenning (bij voor-
beeld in eene zekere hoeveelheid van ponden
(lerling (f),) maar in eene zekere hoeveel-
heid van oneen van zuiver zilver, of van
zilver van eene vastgeftelde keur, moesten
worden betaald.
Zodanige eeuwigduurende renten, van wel*
ke de betaaling bedongen is in koorn, heb-
bén hunne waarde veel beter behouden, dan
die geene, welke in geld moeten worden be-
taald, zelfs daar, waar de benaamingen van
de muntpenningen geene verandering hebben
ondergaan. Jiij eene acie van het agttiende
jaar
men vermoedt, dat deeze vermindering nog bij
aanhoudendheid voortduurt, in het gde hoofdjl.
van dit eerfle boek
breedvoerig onderzoeken.
Uitgeever.
(O Of» gelijk wij dit in ons Nederland me-
nigmaal ontmoeten, in geldmunten en benaamin-
gen , die geheel in onbruik zijn, bij voorbeeld in
komans payment, oudfchilden, enz. S. van Leeu-
wen, Roomsch Hollandsen recht,
2. b. 13. d. Uit-
§eever,
                  \
Ka
-•____.___.....__. __... .___ ___
-ocr page 209-
143           K IJ K D O M
I. jaar van koningin Elifabeth is vastgefleld«,'
1 E ^dat de betaling van alle renten van huuren
V
* aan Gemeenfchappen toebehoorende, moest
worden bedongen te zullen gefchieden voor
een derde in koorn, het zij in natuur, het
zij volgends den prijscourant van de naast-
gelegen openbaare markt — het geld, het-
welk deeze koornrente opbrengt, fchoon oor-
fpronglijk maar een derde van het geheel dei'
rente zijnde, loopt echter, volgends het ge-
tuigenis van Dr. Blackftvne, gewoonlijk bijna
op het dubbeld van het geene de andere
twee derdendeelen opbrengen — de oude
geldrenten van deeze Gemeenfchappen moe-
ten dus, volgends deeze rekening, omtrent
tot op een vierde van derzelver oude waarde
gedaald zijn , of maar weinig meerder dan
een vierde gedeelte van het koorn waardig
zijn, 't welk zij oorfpronglijk konden op-
brengen —! maar zedert de regeerïng van
Philips en Maria (ƒ) hebben de Engelfche
tnuntpenningen weinig of geene verandering
ondergaan; het zelfde getal van ponden,
fchellingen , en Huivers heeft zedërt dien
' tijd zeer nabij dezelfde hoeveelheid van zui-
ver zilver ingehouden , en derhalveu moet
deeze vermindering in de waarde van geld-
ren-
(ƒ) Deeze zijn den 25 .[ulij 1554 *<& koning
en koningin van Engeland uitgeroepen. Kapint
Hifi. of Engl, torn, II, pag,
39. Uitgeever,
Uk .
-ocr page 210-
der VOLKEREN. 14?
renten, aan Gemeenfchappen toebehoorende, L
geheel -en alleen ontdaan zijn uit de vermin-* °* *•
«lering der waarde van het zilver.
                      Y*
. Wanneer de vermindering in de waarde
van het zilver vergezeld gaat met eene ver-
mindering van die hoeveelheid van dat me-
taal, welke de muntpenning van denzelfden
fiempel gewoon is intehouden, dan is het
verlies gewoonlijk nog grooter. In Schotlandt
waar de ftempel van de muntpenningen veel
grooter veranderingen ondergaan heeft, dan
immer in Engeland is gefchied, en in Frank'
rijk,
waar dit nog veel fterker plaats heeft
gehad dan ooit in Schotland, zijn, langs dee-
gen weg, verfcheiden oude renten, welke
©orfpronglijk van eene aanmerklijke waarde
waren, genoegzaam tot niets vervallen (k).
Eene gelijke hoeveelheid van arbeid zal,
op ver van elkander afftaande tijden, nader
bij voor eene gelijke hoeveelheid van koorn,
(waar
(£) Men kan bij S van Leeuwen , Roomseh
iloll. Recht, 2de b. 13de d. zien , hoedanig in ffoU
iand
renten afgelost worden , wanneer daarvan
niets bedongen is; hoe, wanneer de rente in ze-
kere fpecie of waarde van geld gefield is; hoe,
wanneer de waaTde van de fpecie niet is uitge-
drukt ; hoe, in verouderd en ongangbaar geld.
Men zie ook ff. de Groot, Int. tot de Holt.
Rechtsgel. %de boek icde deel, §.
7. en dagr de
Koet van Schorer.. Uitgeever.
£3
-ocr page 211-
*
i5o>             R TJ K D O M
I. (waar mede zig een arbeider voedt) kunneft \
» o e K.worden gekogt, dan voor cene gelijke hoe-
V. veelheid van goud of zilver, of van eenige
'andere vvaaren ■— eene gelijke hoeveelheid van
koorn zal , derhalven, op ver van elkander
afftaande tijden, nader bij van dezelfde we-
zenlijke waarde zijn, of deszelfs bezitter na-
der bij in ftaat ftellen om eene gelijke hoe-
veelheid van den arbeid van andere menfchen
te koopen, of onder zijne magt te brengen.
Ik zeg, dat dit omtrent eene gelijke hoeveel-
heid van koorn nader bij zal plaats hebben,
dan omtrent eene gelijke hoeveelheid van ge-
noegzaam alle andere foorten van waaren,
niet te min zal dit, zelfs omtrent cene gelij-
ke hoeveelheid van koorn , niet ten aller-
naauwkeurigften waar zijn. Het beftaan van
den arbeider, of de wezenlijke prijs van den
arbeid, verfchilt zeer, naar de onderfchciden
omftandigheden van tijden, gelijk ik in 't
vervolg zal tragten te doen zien. De arbei-
der leeft ruimer, wanneer de maatfchappij in
welvaart aanwast, dan wanneer die welvaart
in eenen ftaat van evenwigt is, en het gaac
hem beter in eenen tijd,wanneer de welvaart
van zijne maatfchappij in eenen ftaat van
evenwigt is, dan wanneer die welvaart agter
uit gaat. Ondertusfchen kan men, op eiken
bijzonderen tijd, met alle andere waaren eene
groqtere of mindere hoeveelheid van arbeid
koopen, naar evenredigheid van de meerdere
of
-ocr page 212-
oer VOLKEREN. i$t
öf mindere ruimte van het beflaan, 't welk ?.
men voor dien arbeid verkrijgen kan. EnB
° E
daarom is eene rente, welke in koorn moet *•
HOOPDST,
worden betaald, alleenlijk onderhevig aan de
verandering in de hoeveelheid van arbeid,
welke men voor eene zekere hoeveelheid van
koorn koopen kan, maar eene rente, welke
in eenige andere waar betaald moet worden,
is niet alleen blootgefleld aan de veranderin-
gen in de hoeveelheid van arbeid, voor wel-
ke men eene bijzondere hoeveelheid van
koorn kan koopen , maar boven dien nog
aan de veranderingen in de hoeveelheid vaa
koorn, welke men voor eene zekere hoeveel»
faeid van die waar verkrijgen kan.
Men moet echter opmerken , dat fchoon
«ene rente in koorn van de eene eeuw tot de
andere aan mindere veranderingen onderhevig
is, dan eene rente in geld, de rente in koorn
ïiogthans van het eene jaar tot het andere
meer verfchilt. De geldprijs van den arbeid,
(gelijk ik in het vervolg zal tragten te doen
zien (ƒ)) gaat niet van jaar tot jaar op en
neder met den geldprijs van het koorn, maar
fchijnt zig overal, niet naar den kortftondi-
gen of toevalligen prijs der levensmiddelen,
maar naar den gemiddelden of gewoonen prijs
derzelve, te regelen — de gemiddelde of gc-
woo-
CO Dit zal hij doen in het 4de boek 5de hoofdjl,
in eenen uitftap over den koornhandel. Uitge&irt
K4
-ocr page 213-
1$*             R ]J K D O M
I. woone prijs van het koorn wordt weder (ge-
» o e k ijjk jjj mecje jn 't vervolg zal tragten te doen
zien") geregeld naar de waarde van het zil-
ver, naar den rijkdom or de armoede van de
rnijncn, welke de markt van dat metaal voor-
zien , of naar de hoeveelheid van arbeid,
welke befteed, en, bij gevolg, naar de hoe-
veelheid van koorn, welke verteerd moet
worden , om eenige bijzondere hoeveelheid
van zilver uit de mijnen naar de markt te
brengen. — Doch fchoon de waarde van
het zilver somtijds van de eene eeuw tot de
andere zeer aanmerkelijk verfchilt, verandert
zij echter zelden veel van het eene jaar tot
het andere, maar blijft dikwils wel eene hal-
ve of eene geheele eeuw dezelfde, of bijna
dezelfde — de gewoone, of gemiddelde geld-
prijs van het koorn zal derhalven ook, ge-
duurende eenen zo langen tijd, dezelfde of
genoegzaam dezelfde blijven, en met dezelve
ook tevens de geldprijs van den arbeid, mits
dat de maatfchappij in alle andere opzigten
ten minften in dezelfde, of ten naasten bij
dezelfde omftandighedcn, blijve voortduuren —
ondertüsfchen kan de kortftondige of toeval-
lige prijs van het koorn dikwils in het eene
jaar het dubbeld zijn, van het geen dezelve
in het voorgaande jaar was, of bij voorbeeld
van vijfentwintig tot vijftig fchellingen het
quarter, of de agt fchepels , verfchillen •—
maar wanneer het koorn op den laatstge*
fl&e-n*
-ocr page 214-
de* VOLKEREN. X5*
soemden prijs is, dan zal niet alleen de ï.
naamprijs, maar zelfs de wezenlijke waarde" ° E **
van de koornrente het dubbeld zijn van het * •
IlOOFüSTx
geene dezelve was, toen het koorn den ee-rst-
genoemden prijs had , of over de dubbelde
hoeveelheid, 't zij van arbeid, 't zij van an-
dere waaren te beveelen hebben, terwijl de
geldprijs van den arbeid , en met dezelve die
van meest alle andere waaren, geduurende
alle deeze rijzingen en daalingen, onveran-
derlijk dezelfde blijft.
Het blijkt dus ten allerduidlijkften, dat de
arbeid de eenige algemeene, en te gelijk de
eenige naauwkeurige maatfrok is der waar-
dijen, of het eenige vaste meetpunt, uit het
welke wij de waardijen van verfchillende
waaren in alle tijden en op alle plaatzen te-
gen eikanderen kunnen vergelijken. Wij kun-
nen (dit Itaat men toe) de wezenlijke waarde
van de onderfcheiden goederen, van de eene
eeuw tot de andere, niet berekenen uit de
hoeveelheid van zilver , welke voor dezelve
betaald is, ook kunnen wij die berekening,
van het eene jaar tot het andere, uit de hoe-
veelheid van koorn niet opmaaken, maar wij
"kunnen die wezenlijke waarde, zo van de
eene eeuw tot de andere, als van het eene
jaar tot het andere, met de grootfte naauw-
keurigheid uit de hoeveelheid van den arbeid
opmaaken. Het koorn is, in de berekening
van het verfchil van de eene eeuw tot de an-
K 5
                          de*
-ocr page 215-
V
ift          R IJ K D O M
dere, beter maatflok dan het zilver, om daf
l,eene gelijke hoeveelheid van koorn van de
_ eene eeuw tot de andere meer nabij over de-
zelfde hoeveelheid van arbeid zal gebieden,
dan eene gelijke hoeveelheid van zilver —
maar, in het nafpeuren van het verfchil van
het eene jaar tot het andere, is zilver een
beter maatflok dan koorn, om reden, dat
in dat verfchil eene gelijke hoeveelheid van
zilver meer nabij over eene gelijke hoeveel-
heid van arbeid gebieden zal.
Maar, fchoon het, in het vestigen van
eeuwigduurende reuten, en zelfs in het maa-
ken van huurcontracten van eenen zeer lan-
gen duur, zeer nuttig is, dat men onder-
fcheid maake, tusfchen den wezenlijken prijs,
en den naamprijs, zo is hetzelve echter in
het koopen en verkoopen, en in de gewoone
handelingen van het daaglijkfche leven van
geene hoegenaamde nuttigheid.
De wezenlijke prijs en de naamprijs van
alle waaren ftaan, ter zelfder tijde en plaat-
ze, in eene naauwkeurige evenredigheid tot
elkander. Naar maate van de meerdere of
mindere fom gelds, welke men, bij voor-
beeld, op de markt van Londen, voor eene
waar ontvangt, naar die zelfde maat zal men
te Londen, ter zelfder tijd, in flaat zijn om
meerdere of mindere hoeveelheid van arbeid
te koopen, of onder zijne magt te krijgen -—
hierom is, wanneer men dezelfde tijd en
plaats
-ocr page 216-
» er VOLKEREN. l$fr
plaats in het oog houdt, het geld de naauw- I.
keurige maatftok van de wezenlijke verwisfel-8 ° E
baare waarde van alle waaren, maar, men •
'                   '           . HOOFDB
vergeete niet, dat dit maar alleen zeker is
op dezelfde tijd en plaats.
Maar, hoe zeer er, op van eikanderen af-
gelegene plaatzen, geene geregelde evenredig-
heid is tusfehen den wezenlijken prijs en den
geldprijs der waaren, zo behoeft echter een
koopman, welke zijne waaren van de eene plaats
naar de andere vervoert, niets anders in het
oog te houden dan den geldprijs, of het on-
derfcheid tusfehen de hoeveelheid van zilver,
voor welke hij zijne waaren koopt, en de
hoeveelheid van zilver, voor welke hij de-
zelve waarfchijnlijk zal verkoopen. Men ftel-
le, dat, te Canton in China, eene halve once
zilver over eene grootere hoeveelheid, zo
van arbeid, als van noodzaaklijkheden en ge-
makken van het leven, kan gebieden , clan
eene geheele once te Londen — dan volgt,
dat eene koopwaar,' welke te Canton voor
eene halve once zilver verkogt wordt, daar
wezenlijk duurder, of van meer wezenlijk
belang is voor den geenen, die dezelve al-
daar bezit, dan eene koopwaar, welke te
Londen voor eene once zilver verkogt wordt,
is voor den geenen, die dezelve te Londen
bezit. Indien echter een koopman van Lon-
den
gelegenheid heeft, om te Canton eene
koopwaar voor eene halve once te koopen,
wel-
-ocr page 217-
S5<$               R IJ K D O M
f. welke hij naderhand te Londen weder voof-
'fdst. eene geheele once kan verkoopen, dan wint
hij bij deeze ruiling honderd ten honderd,
'juist zo veel als of een once zilver te Lon-
den
in koop naauwkeurig dezelfde waarde
had als te Canton — het geeft, of neemt bij
hem niets, dat eene halve once zilver hem
te Canton de magt kan geeven over meer ar-
beid, of over eene grootere hoeveelheid van
koopwaaren, dan eene geheele once te Lon-
den
kan doen, dit blijft altijd waar, dat eene
geheele once te Londen hem altijd de magt
zal geeven, om over het dubbeld van die
hoeveelheid van arbeid of waaren te gebie-
den, welke hem daar eene halve once geeven
kan, en dit is juist het geene hij zoekt.
Gelijk het dus de naamprijs, dat is, de
geldprijs der koopwaaren is, welke de voor-
zigtigheid of onvoorzigtigheid van alle koo-
pen en verkoopen, naauwkeurig doet beoor-
deelen, en gelijk daarenboven deeze geldprijs,
in genoegzaam alle bezigheden van het daag-
lijkfche leven, in welke prijs te pas komt,
de regel van het gedrag is, zo behoeft men
zig niet te verwonderen, dat men in 't alge-
meen den naamprijs of geldprijs zo veel meer
in het oog houdt, dan den wezenlijken prijs.
Maar, het kan , ondertusfehen , in een
werk, zo als dit tegenwoordige, menigmaa-
len van veel nut zijn, dat men de onderfchei-
den wezenlijke waardijen van zommige koop-
waa*
-ocr page 218-
o e s. V O L K E R È N. 15?
>vaaren, op verfchillende tijden en plaatzen, I.
tegen eikanderen vergelijke , of liever , dat® ° E "f
men de onderfcheidene trappen van magt,
           ,
welke deeze koopWaaren, in verfchillende tij-
den, aan derzelver bezitter hebben kunnen
geeven over den arbeid .van anderen, na-
fpeure. In zodanig geval moeten wij niet zo
zeer ons ophouden met nategaan, voor welk
eene hoeveelheid van zilver dezelve gekogt
en verkogt wierden, dan wel met de onder-
fcheidene hoeveelheden van arbeid te onder-
zoeken , welke met deeze onderfcheiden hoe-
veelheden van zilver zouden hebben kunnen
worden gekogt. Maar het is zelden moog-
lijk, om den loopenden prijs van den arbeid
op onderfcheidene tijden en plaatzen altijd
met eenen zekeren trap van nuauwkeurigheicl
te kennen. De loopende prijs van het koorn,
(fchoon men ook maar weinige plaatzen
vindt, waar men van dezelve geregelde aan-
tekening heeft gehouden) is meer algemeen
bekend, men vindt van denzelven meermaalen
bij de gefchied- en andere fchrijvers gewag
gemaakt — wij moeten dus ons met dezelve
vergenoegen, niet als of dezelve altijd volko-
men in dezelfde evenredigheid ftond als de
loopende prijs van den arbeid, maar als zijn-
de het naast bijkomend middel, 't welk ons
.tot nafpeuring van die evenredigheid kan op-
leiden. Ik zal in 't vervolg gelegenheid heb-
-ocr page 219-
i58           R IJ K D O M
f. ben, om verfcheiden vergelijkingen van deeze
É o e K.natuur te maaken.
"• Onder het toeneemen van de algemeene
'werkzaamheid en vlijt, hebben de handeldrij-
vende natiën ondervonden, dat het van be-
lang was muntpenningen van onderfcheiden
metaalen te flaan. Goud voor zwaare beta-
lingen , zilver voor koopen van gemiddelde
waardij, en koper, en zommige andere grove
metaalen, voor die van nog geringer aanbe-
lang. Niet te min hebben zij altijd een van
deeze metaalen meer bijzonder den voorrang
boven de andere gegeeven, als den algcmee-
nen maatftok der waardijen — en hierom-
trent fchijnt in 't algemeen bij ijder volk dat
metaal de voorkeur gehouden te hebben,
van 't welke zij toevallig het eerfte gebruik
gemaakt hebben als het middel van koophan-
del — daar zij hetzelve eenmaal begonnen
hadden te gebruiken als hunnen ftandpen-
ning , ("gelijk zij wel genoodzaakt waren te
doen, zo lang zij geen ander geld hadden)
zo zijn zij in 't algemeen bij dat gebruik ge-
bleeven, na dat die noodzaaklijkheid heeft
opgehouden plaats te hebben.
Men zegt , dat de Romeinen niet anders
dan koper geld hebben gehad, tot omtrent vijf
jaaren voor den eerften Punifchen oorlog (w),
wan-
(«0 Min. Hist. Nat. lib. 33. cap. 3. Smith,
-ocr page 220-
der VOLEEREN. «$)
i
Wanneer zij voor het eerst begonden zilveren I;
munt te flaan. Het blijkt ook, dat het ko-B 0EÖ
per in deeze republiek altijd de algemeene *•
jnaatftok der waardijen is geweest. Men
vindt, dat te Rome alle rekeningen ingericht,
alle waardijen van bezittingen berekend wier-
den in asfen, of festertiusfen. De as was
altijd de benaaming van eenen koperen munt-
penning. . Het woord festertius betekent twee
en eene halve asfen — fchoon dus de fester*
tius
eene zilveren muntpenning was , wierd
echter deszelfs waarde in koper berekend —-
je Rome had men de gewoonte, om van
ijmand, die veel geld fchuldig was, te zeg-
gen, dat hij veel koper van een ander (»)
had.
De Noordfche volkeren, welke zig op de
puinhoopen van het Romeinsch gebied geves-
tigd hebben, fchijnen, van het eerde begin
van hunne vestiging af, zilveren munt ge-
had , en niet daii eeuwen daarna gouden en
koperen munt gekend te hebben (o) — ten
tij-
(«) Aes alienum. Zie noot (£) van het vier-
de hoofd ft. Uitgeever,
(o) Wat de gouden munt aangaat, hieromtrent
fcljijnt onze Schrijver te dwaalen, niet alleen lee-
,zen wij bij Gregorius Turonenjls, dat zijn vierde
Voorzaat op den BMchoplijken zetel van Tours
(die omtrent het jaar 536 Bisfcbop geworden is)
meer dan twintigduizend gouden folidi had nage-
laa-
-ocr page 221-
m r ij k d o ii
rt>x tijde van de Saxen had men zilveren munt itf
S o e k. Engeland, maar tot den tijd van Eduard den
*• derden wierd aldaar weinig goud gemunt, en
en tot op jfacobus den eerflen van Groot-Brit*
tannien
was de kopermunt daar geheel onbe-
kend (/>) —. en deeze is, geloof ik, de re-
'"'.'",               den,
laaten, Creg, Turon. Hiflor. lib. 10. tap. 31. n. i<J.
maar zelfs fpreeken de Salifche, Ripuarifchet
en andere wetboeken van die volkeren, genoeg-
zaam op ijdere bladzijde, van den folidus en dena*
rius,
van welke de eerfte eene gouden, en de>
tweede eene zilveren munt was. Zie WendeUn*
Glos f. Sal. Focum Atuat. in verbis, folidus et delta*
rius.
De folidus Gallicus van die tijden was van
zeer flecht goud, ibid. (hij haalt ten bewijze aan
de Novella Majorani lib. IV. tit. 1. nullus foli~
dum integri ponderis calumniofae adprobationii
obtentu recufet exacïor,
exccpto eo Gallico, cu-
jus aurum minore taxatione aestimatur.')
Het
fchijnt zelfs uit de Salifche en andere wetboeken,
dat de gouden munt van het begin der vestiging
van de Frankifche Monarchie af even zeer in ge-
bruik is geweest, als de zilveren murt. Wende-
linus
fpreekt van eenen gouden folidus met het op-
fchrift Theudemar Rex, die gefjagen zou zijn in
% het jaar 415, kort voor de regeering van Phara*
viundus. Uitgeever.
'"
O) In den ruuwften ftaat van Engeland wil
men, dat zij een foort van ijzergeld hadden,
't welk den naam droeg van Rings, en dat zij
ook een foort vaa kopugeld gebruikten, 't welk
hun
-ocr page 222-
bE* VOLKEREN. iffr
den, waarom niet alleen in Engeland, maar f,
©ok bij alle andere hedendaa|lché volkeren8 ° E ■*>
van V.
HOOFDsrt
hun van buiten 's Jands wierd gebragt. Tegenw.
Staat van Gr. Britt.
/. d. p. 12.
Koning Eduard I. voerde eenen bepaalden ftand-
aard in voor de zilver munt, volgends dezelve
maakten 24 greinen eenen ftuiver fterlïng uit, 20
ftuivers een once, en ia oneen of Sfóo greinen
een pond fterlingv beftaande uit twintig fchellin-
gen. Van deeze 12 oneen moesten elf oneen en
twee engels (of ftuiverswigt) van fijn zilver, en
18 engels van allieerfel zijn * zo dat een pond
fterling een pond zilver van Troïsch gewigt wasi
E>och tegenwoordig is een pond fterling maar een
derde van een pond Troïsch gewigt.
Eduard de derde liet omtrent het jaar 1351
groats of greote ftukken munten, welke ijder voor
vier ftuivers gatigbaar Waren. —> Hendrik de ze.
vtnde
liet in het jaar 1504 zilveren ftukken fiaan
van twaalf ftuivers waarde» weike den naam kree*
gen van -fhillings, of fchellingeiii
Het pond zilver Troïsch gevvigt is; zedert de
regeeiing van koningin Elifabetk, gangbaar geweest
tegen 62 fchellingen, en de tegenwoordig loopend
de zilvermunt in Engeland beftaat uit kroonen, ter
Waarde van vijf fchellingen, welke dus een once
Troïsch gewigt hebben, halve kroonen, fchellin-»
gen, fixpences of halve fchellingen, vier-, drie-^
twee-, en éénftuivers flukken.
Zie over dit alles Chamberlayne Magnae Brith
JSotit. op het woord zilver.
-ocr page 223-
ftü          ft IJ K D O M T*
I. van Europa, alle rekeningen naar de zilver»
boe K.munt worden ingerkht (f), en alk waardijen
v'                                                                         var*
HOOFDST.
i Ten tijde der Saxen, en nog zeer lang daarna, tot
Eduard Hl. toe, had men in Engelandgeene an-
dere zilveren munt dan de penny of Huiver, welke
man
>
C#) Schoon ik geene andere reden weet te
geeven, waarom bij de meeste Ewopeaanfche vol-
keren (zommige gedeeltens van Italië mooglijk
hiervan uitgezonderd) thands alle rekeningen naar
de zilvermunt worden ingericht, voldoet mij ech-
ter de reden met, welke de fehrijver hier geeft9
wij hebben niet alleen, in noot (e) ,gezien, dat hij
zig vergist, met te zeggen, dat de Noordfche vol-
keren , die zig op de puïnhoopen van het Ro-
meimch
gebied vestigden, geene gouden munt
hadden, maar zelfs zou ik niet vreemd zijn van
te gelooven , dat deeze volkeren, toen de Saliu
fche
wet gemaakt wierd , dat is een weinig ra
het begin van de vijfde eeuw , gewoon waren
hunne rekeningen, zo al niet geheel naar de goud-
munt, ten minflen zo wel naar de goud-, als naar
de zilvermunt interichten.
Alle de boetens van de Salifche- wet woidetr
in denarii (zilvermunt) uitgedrukt, maar nooit
wordt eene fom in die munt genoemd zonder bij-
voegfel, hoe veel dezelve aan folidi Cgoudmunt>
bedraagt. Zie maar, één voor alle, tit. I. L. ü«
DC den:, qui faciunt folidos XFy camponat. Uit*
geeytr*
                                                               <
-ocr page 224-
fiEk VOLKEREN. të|
van goederen en bezittingen naar dezelve f»
Worden berekend> en waarom wij» (Engel-* ° E **
Peten) V'
HOOFDSf,
«aam door zcrnrhigch van het Hoogduitfche woord
pfenning <, en door anderen van het Latijnfehe
Woord pecunia wordt afgeleid. Chamberlayne l. c,
Ricard traite du Comm. tnnu
2, introd. pag. 7.
Of het pond fterling iramer een wezenlijk ftuk
geld geweest zij, verklaar ik niet te weeten, zo
ja , dan moet het vrij lomp geweest zijn, een
Jiuk zilvergeld oorfpronglijk van een pond gewigt!
Tegenwoordig is het , even gelijk onze ponden
groot,
of vlaamsch) eene denkbeeldige munt, bij
welke de Engelfchen geWoon zijn te rekenen,
{ponden, fchellingen, flutvers") een pond fterling
is vier kroonen, of twintig fchellingen. Zij heb-
ben meer denkbeeldige munten — het mark is
van gelijke natuur, en is waardig 13 fchellingen
en 4 fluiverr. De angelót , mede denkbeeldig,
tien fchellingen, zo ook de nobel 6 fchellingen
en 8 ft. Tegernv. Staat van Gr. Britt. I. d. p.
504. De waarde van een Engelsch pond fterling
flaat gelijk met nj Hollandfcke guldens. Ricard
traite du Comm. vol.
2 pag. 158.
Over den oorfprong van de benaamïng van //«••
ting is men het niet algemeen eens — de meeste
fclirijvers zijn van gedachten, dat het Woord in
de waereld gekomen is bij verkorting van het
woord easterling. Te weeten, ten tijde van ko-
ning Richard I. was het geld, 't welk in de oos-
telijke gedeeltens van Duitschland geflagen Wierd,
Wegens deszelfs zuiverheid, zodanig beroemd, dat
-ocr page 225-
,
i64           R. IJ K D O M
I. fchtti) wanneer wij het beloop van ijmanda
» o e K-bezittingen willen uitdrukken , zelden va»
ttooron.                                                                       et
Richard, om de Engelfche munt te verbeteren,
eenige bekwaame munters uit die ftreeken ont-
bood , deeze droegen in Engeland den naam van
Easterlingt (Oosterlingen), en hunne munt, wel»
ke zij floegen, wierd Easterling moncy (Ooster-
lingen geld) genaamd, en hiervan zou, met agter»
laating van de eerfte iyllabe ea, door den lijd fier'
ling
geworden zijn» Zie Chamberlayne op het
Woord Money, zie ook du Cange op het woord
Esterlingus, die, onder de voor/binders van dit ge-
voelen , ook Cambden, Spelmannus, en Jacobus
Waraeus
opnoemt. Zie ook Ricard traite du
Commerce torn. II.
in de allerfchoonfte introductie,
in welke men zeer fraaije aanmerkingen vindt
over den oorfprong, invoering, en veranderingen
in gewigten, maaten, munten, enz.
Omtrent het jaar 13.0, onder de regeering van
Eduard III, begon men in Engeland goudgeld te
ilaaft. De eerfte gouden geldftukken, welke in
Engeland geflagen wierden, droegen den naam
van Florynen, naar de ftad Florence, in welke
dezelve het eerst geflagen waren. Chamberlayne
f. c. Ricard l. c.
Vervolgends floeg men rooze-
nobels, welke ijder zes Engelfche fchellingen en
agt ftuivers waardig waren, halve rozenobles,
dubbelde rozenobles, groote fouverainen, Henry-
nobles, en Angelots. Ricard l. c.
In het jaar 1682 floeg men voor het eerst gou-
den guineas, ter waarde, oorfpronglijk, van
IchcJi
-ocr page 226-
dek VOLKEREN. 165
het getal van guineas, maar altijd van het I.
getal van ponden fterling- fpreeken , welke8 ° E K*
wü "•
* HQOfDST.
fchellingen, maar eindelijk wierd , na veele veran-
deringen, de waarde van eene guinea, (die zelfs
tot 30 fchellingen was geloopen) door eene acte
van het Parlement van den 13 Januarij 1718, be-
paald op 91 fchellingen, en zedert is zij op dien
prijs gebleeven. Ricard l. c. Men heeft gouden
Hukken van 5 guineas, van 2 guineas, van eenè
halve, en van een quart guinea, welker waarde
ïn evenredigheid van de enkele guinea is. Ricard
vel.
2. p. 156,
Het pond goud, of 12 oneen Troïsch gewïgt,
Wordt in Engeland in 24 deelen verdeeld, welke
karaaten genaamd worden, zo dat ijdcre karaat de
waarde heeft van 10 engels, of een halve once,
een karaat verdeelt men weder in vier karaatgrei-
nen, zo dat ijder karaatgrein aj engels, of 60 ge»
woone greinen weegt. Het ftandaardgoud is van
32 karaaten fijn goud en a karaaten allieerlèl in
een pond Troïsch gewigt, en men munt vieren,
veertig en een halve guinea uit een pond. Ckam-
ieriayne l. c.
440 oneen Engelsch ftandaardgoud
komen overeen met 3Ó61 Hollandfche ducaa'en»
Rkard vol. 2. ?. 157. Men wil, dat de guinea
haaren naam ontleent van de kust van &uine& in
AfricOn van waar eertijds het meeste goud in En-
geland
gebragt wierd. Tegenw. Staat van Gr%
BritU I d. p.
503.
In laatere tijden heeft men, tot gemak van de
^erwisfeling, en om de armen te gqmo'et t^ ko-
lt 3
                          men*
-ocr page 227-
            R IJ K D O M
I. wij meenen, dat zijne bezittingen waardig
» O E K.zijn.
«ooFDST. Oorfpronglijk, geloof ik, dat men, bij allo
volkeren, geen wettig aanbod van betaling
heeft kunnen doen, dan alleen in de munt
van dat metaal, welke in het bijzonder wierd
gehouden voor den ftandpenning, of den
maatftok der waardijen — in Engeland wierd
het goud, langen tijd na dat het tot geld ge-
munt wierd, niet voor een wettig aanbod
van betaling gehouden — de evenredigheid
tusfehen de waardijen van goud- en zilver-
munt was bij gcene wet of placaat bepaald,
maar wierd aan den loop van de markt over-
gelaaten CO "f *8*Ü*fl een fchuldenaar zijne
he*
men, kleine nukken van koper gefiagen, zijndo
de halve Huiver, ktffpcmy \ of haper.y, en de
farthing, ter waarde van een vierde van eeno
ftuiver. Doch niemand behoeft boven de waarde
van ecne fchelling kopermunt in betaaling aante-
licemen. Chamberlayne en R,icard l. <r. Uitgeever*,
(r) Het is der moeite waardig, om over deeze
evenredigheid tusfehen het goud en zilver na te
leezen het geene wij vinden bij Bielfeld Infi. Pa-
iitiq. torn. I, fi.
5Ó6. ia eene breede noot. Hij
merkt op, dat er geene wezenlijke, of phy/lqus
evenredigheid is tusfehen het goud en zilver, even,
Weinig als tusfehen het zilver en het lood, dat
die evenredigheid alken afhangt van de wedei>
S^dfche prijzen van deegj metalen, en dat die
_ _ ___.._____-------"''
-ocr page 228-
fo E r. VOLKEREN. t6?
betaling in goud aanbood, dan had de fcliuld- f»
cisfcher het recht, om zodanig eene betaling* '
r
V
°*BOOFDST»
prijzen weder naar de meerdere of mindere boe-
veelheid, welke van ijder deezer metaalen in Eu-
ropa
is, geregeld worden, dat dus die evenredig-
heid niet anders wordt gevonden, dan uit de ge.
Woone prijzen, welke ijder van deeze metaalen m
Portugal, in Spanjen, te Amjlerdam, en op an-
dere plaatzen hebben, in welke men handel in
dezelve drijft — hij ftaat wel toe, dat in Enge-
land, Frankrijk
en andere landen, in welke geo?
ne vreemde muntfpecien gangbaar zijn, eene een-
maal tusfehen deeze metaalen in de munt vasige«
ftelde evenredigheid, zig verfcheiden eeuwen kar*
Kaande houden, doch hij zegt, dat dit bij veele
natiën onmooglijk is.
Om nog duidelijker te doen zien, hoe onzeker
eene zodanige evenredigheid is, en om tevens
eenig bericht omtrent deeze belangrijke zaak me-
dctedeelen, geeft hij eene lijst op van de onder-
scheiden evenredigheden, welke in onderfcheiderj
landen van Europa tusfchen het goud en zilver in
de munt gefteld zijn.
Volgends dezelve houdt men in Spanjen het goud
16 maal waardiger dan het zilver.
In Savojen — 14$ — —•
In Zwitzerland — 15 -— -—
In Duitschland — 15;, — —
                  .,
In Holland — 145 ---- —
In Engeland — 14 J — ——
In Frankrijk «g. 13!, — —*
L 4                          tfoclj
-ocr page 229-
1ÖS            R ij K D O M
1. of geheel van de hand te wijzen, of dezelve
* ° ■ ■• aanteneemen tegen zodanigen prijs van hee
goud.
doch wij zullen nader in noot 00 zien, dat de©*
ae opgaaf niet volkomen naauwkeurig is.
Wij zullen bij onzen Schrijver , in het elfde
hoofdftuk van dit eerfte boek , eene uitvoerige
verhandeling ontmoeten, over de veranderingen in
4e evenredigheid tusfchen de onderling* waarde
van het. goud en zilver.
Ik ben, van goeder hand, eene lijst magtig ge?
worden van de proportie, welke in den muntflag
van de Nederlanden is gevolgd van vsio af tot
»Ö94 toe. Volgends dezelve was zij-
In het jaar 1520 als 1 goud tegen ïoi zilver.
1548 — 1
---
*-.
IIJ -
1567 — I
ïoi bijna.
157a — I
~
11
1583 — 1
f.lf
1586 — I
■"*ï
IJj ruim»
1606 — I.
',
1.3} bijna.
IÓ22 — I
—•
12J bijna.
1645 — 1
I4x bijna.
1694 — 4
—.
M3!
Zo ver mij bekend- is, is deeze proportie in
enzen muntflag zedert 1694 niet veranderd, fchoon
bet zilver na dien tijd vrij wat duurder is gewor«
den, en die proportie in de Commercie geheet
verloopen is, akhands, uit de memorie, weike ik
zo aanftonds onder noot (.y~) zal mededeelen,
blijkt, dat in 1754 cn 1760 de proportie tusfchen
iet goud en sriiver van 1694 in de munt nog ge-
i
                                                                 yolfdi
-ocr page 230-
der VOLKEREN. ïftj
goud, als hij met den fchuldenaar kon over- I,
eenkomen — koper is nog tegenwoordig geen B ° * *V
wettig aanbod van betaling , dan alleen t01,.^!—,.
verwisfeling van kleine zilveren muntpennin-
gen. Onder eene zodanige toedragt van zaa-
ken was het onderfcherd tusfchen het me-
taal, 't welk de ftandpenning is, en het me*
taal, 't welk de ftandpenning niet is, iets
meer dan een naamverfchil.
In volgendq tijden, en na dat de menfchen
trapsgewijze meer gemeenzaam zijn geworden,
jnet het gebruik van de onderfcheidene munt-
metaalen, en bij gevolg ook beter gevat op
de evenredigheid tusfchen derzelver onderlin-
ge waardijen, heeft men het, denk ik, bij
alle volkeren noodzaaklijk gevonden, om die
evenredigheid door openbaar gezag te bepaa-
len, en, bij voorbeeld, vasttellellen, dat een
guinea, van zodanig een wigt, en fijnheid,
zou kunnen worden verwisfeld voor eenen-
twintig fchellingen, of dat dezelve een wet-
tig aanbod van betaling zou zijn voor eene
fchuld van die hoogte — in deezen Maat van
zaaken, en zo lang eene geregelde evenredig-
heid van deezt foort duurt, is het ond^r-
fcheid tusfchen het metaal, 't welk de ftand-
. .                                          PW'
Tolgd wierd. Men kan over de veranderingen £ in
de evenredigheid tusfchen goud en zilver, bij de
oude Grieken en Romeinen, bericht bekomen in
■Piftsst Lexic. Antiq., voce, Aumm. Uitgeey.ex,
\ !                     L 5
\
-ocr page 231-
t?ö          R IJ K D O M
L penning is, en het metaal, 't welk de ftan^
* o e k. penning niet is, naauwlijks iets meer dait
-. V* een naamverfchil (s\
*>"on'
                                                                    Oa-
(O Dit kan in Engeland waarheid zijn, om
dat men daar niet anders dan ééne foort van gou-
den en zilveren munt heeft, van welke de even-
redigheid en waarde door openbaar gezag vastge-
field is. — Ik heb dezelve in noot O) van dit
hoofdftuk opgegeeven. Maar dit is in onze Ver-'
eenigde Nederlanden
geheel anders. Wij hebben
tweederleije munt. De eerfte beftaat uit gouden
en zilveren ft andpenningen ,
en de tweede uit
gouden en zilveren penningen van negotie.
Wat de eerfte foort aangaat, deeze hebben
cenen vasten prijs, welke bij placaaten en ordon-
fiantien i's bepaald, en zij mogen in geene hande-
lingen geweigerd worden. Dezelve zijn, in het
goud
De gouden Nederlandfche rijder, doende veer-
tien gulden.
©e halve Nederlandfche rijder, doende zeven
gulden.
En in het zilver,
Cc driegulden, doende drie gulden.
Ce twee gulden, of kroon, doende twee gul-
den.
De halve driegulden, doende ƒ1.10-
De agtentwintig Huivers ftandpenning, of nieuy
we floreen, doende f 1 - 8 -
De enkelde gulden.
De halve gulden*
Paart
-ocr page 232-
der VOLKEREN. itf
Ondertusfchen , zodra er eenige verande- t.
ring in deeze vastgeftelde evenredigheid voor-B ° E
1
valt»Hoo«>ir<
Daarenboven zijn er nog tienfchellingftukken,
zestigftuivers ftukken, en provintiaale drieguldens»
vijffchelling (lukken, dertigftuivers Hukken, pro.
vintiaale daalders, oude agtentwintigen, en oude
rijksdaalders, met dcrzelver halven en quarten»
en, tot payementfpecien » de fchelling , de zest-
Jiaff, het dubbeltjen en de fluiver, of 8 duiten
koper.
De gouden e» zilveren penningen van negotie
hebben gecnen zo bepaald vastgeflelden prijs,
derzelver waarde regelt zig naar de rijzing en
daaling van het goud en zilvor, en zij mogen
niemand opgedrongen worden •*» zij zijn, in het
goud,
Do dubbelde en de cnkclde Nederlandfche du-
caat,
En in het zilver,
De zilveren Nederlandfche rijder of ducaton,
en de zilveren Nederlandfche dueaat, welke thands
doorgaands, doch verkeerdelijk, rijksdaalder wordt
genaamd.
Het zou den leezer vcrveelen, indien ik hier
alle de placaaten wilde aanvoeren , welke niet
Ulleen de waarde van de gouden en zilveren ftand-
penningen, maar ook derzelver onderfcheid van
de penningen van negotie vastftellen, en de zorg
doen zien, welke, vooral zodert de Unie, voor de
rechtvaardigheid van de munt gedraagen is. Men
gfcan dezelve grootendeels bij elkandercn vinden in
het
-ocr page 233-
17% . K IJ K D O M
I. valt, dan wordt, of ten minften dan fchljnt
4s o e K.^it onderfcheid weder iets meer te wordeil
V' dan een naamverfchil — indien , bij voor»
' 'beeld, de bepaalde waarde van eene guinea
of op twintig fchellingen verlaagd, of tot
tweeëntwintig fchelüngen verhoogd wierd,
dan zouden (daar alle' rekeningen in zilver-
munt ingericht, en meest alle fchuldbekente-
nisfen in die munt uitgedrukt worden), wel
in beide die gevallen het grootfte gedeelte
der betalingen met dezelfde hoeveelheid van
zil-
het Groot Plas. Boek ifle deel van, pag. 2578 af\
en vooral A,de 4*. ƒ>., 658—695. terwijl men na-
dere placaaten, die door alle de deelen van het
placaatboek verfpreid zijn» met eenen opflag van
het oog in de registers vinden kan. Men zie ook
ét^TSlederl. Jaarboeken van 1750. pag. 634-689.
Er blijft dus bij ons altijd meer dan een naam-
verfchil over, tusfchen dat geene, 't welk do
ftandpenning is, en dat geene, \ welk de fiand-
penning niet is, doch dit onderfcheid is niet ia
het metaal zelve te zoeken, de gehalte en fijn»
hcid van de gouden en zilveren penningen va»
negotie is met dezelfde naauwkeurigheid en zorg
in 'slands placaaten bepaald, als die van de ftancV
penningen, het onderfcheid heeft alleen zijnen
grond in de door de wet ingevoerde hoedanigheid
van ftandpenning, welke veroorzaakt, dat de ftand-
penning eene in de wet gefixeerde waarde heeft,
en de negotiepenning zig naar den cours van het
goud en zilver in de commercie regelt. Uitgeevtn>
-ocr page 234-
DER VOLKEREN. i?3
teilvermunt kunnen gedaan worden als te vo- L
ren, maar dan zouden tot die betalingen inB ° E
gouden munt zeer verfchillende hoeveelheden "•
noodig zijn, eene grootere hoeveelheid in
het eerfte, eene kleindere in het tweede ge*
val. Dan zou men de waardij van het zilver
voor onveranderlijker houden , dan die van
het goud — dan zou het zilver gehouden
worden voor den maatftok van de waarde
van het goud , en het goud niet voor den
maatftok van de waarde van het zilver — de
waarde van het goud zou dan fchijnen af te
hangen van de hoeveelheid van zilver, welke
men voor hetzelve zou willen ruilen, en de
waardij van het zilver zou niet fchijnen af
te hangen van de hoeveelheid van goud,
welke men voor hetzelve zou willen ruilen—•
dit geheele onderfcheid zou niettemin zijnen
oorfprong alleen hebben uit de gewoonte,
om de rekeningen in zilvermunt, en niet in
goudmunt, interichien , en het beloop van
alle groote en kleine fommen in de eerstge-
noemde, en niet in de laatstgenoemde foort
van muntpenning uittedrukken. — Na eene
verandering van deeze natuur zou eene rioot
of handfchrift van Mr. Drummond, van vijf*
entwintig of vijftig guineas, nog, even gelijk
te voren, betaalbaar zijn met vijfentwintig of
vijftig guineas; die fom zou, na eene zoda*
nige verandering , met dezelfde hoeveelheid
Van goud kunnen worden betaald als te vo-
ren,
-ocr page 235-
t7f            R. IJ K D O M "
ï, ren , maar wanneer zij in zilver wierd be«
Boek. taald , zouden de hoeveelheden zeer onder-
"• fcheiden zijn — In de betaling van een zo*
'danig billiet zou het goud fchijnen in des*
zelfs waarde minder veranderlijk te zijn dam
het zilver — dan zou het goud aangezien
worden voor den maatftok van het zilver,
en het zilver niet voor den maatftok van het
goud. Indien het de algemeene gewoonte
wierd, om de rekeningen en promesfen, en
andere fchuldbekentertisfen, in gouden munt*
penningen uittedrukken, dan zou de gouden,
en niet de zilveren niünt aangemerkt worden
als het metaal, 't welk de bijzondere ftand*
penning of maatftok der waardijen was.
Zo lang , ondertusfchen, eene geregelde
evenredigheid tusfehen de onderlinge waar-
dijen van de onderfcheidefte muntmetaalert
blijft ftandhouden , zal de waardij van het
kostbaarfte muntmetaal altijd het richtfnoef
zijn van de waardij van al het gemunte
geld (ƒ) — twaalf koperen Huivers (Engel*
fcht
(/") Indien muntmetaal hier gemunt geld moet
betekenen, dan komt het mij twijffclachrig voor,
of deeze Helling wel doorgaat.
Immers niet dat metaal, 't Welk het kostbaarfte
Is, kan de waarde van de andere metaalen rege-
len, maar dat metaal, 't welk, gefmolten zijnde,
de meeste waarde uitlevert) moet natuurlijk de
waar-
-ocr page 236-
t>er VOLKEREN. 3?5
fche munt) behelzen een half pond avo'tr du 1.
poids gewigt (*) van koper, 't welk niet van' ° E **
de beste hoedanigheid is, en 't welk, voor *
dat het gemunt is, zelden zeven ftiuvers in
zilver waardig is (») — maar zodra de wét
be.
waarde van dat metaal bepaalen, 't welk in zoda-
n'g geval de minde waarde opgeeft.
Volgends den tegenwoordigen muntftaat in En*
geland
is het waar, dat, daar, thands de zilvermunc
door de goudmunt wordt geregeld, maar het is
ook waar, dat men voor eene verfmolten guinefl
meer ongemunt goud en zilver kan inkoopen, dan
voor 21 verfmolten fchellingen.
Maar, indien eens het tegenovergeftelde plaats
had, en men voor 21 verfmolten fchellingen meer
ongemunt goud of zilver konde inkoopen, dan
voor een verfmolten gninea;
Dan zou immers de guinea, hoc zeer van min-
der innerlijke waarde in metaal, dezelfde waarde
in den omloop hebben, als 21 goede fchellingen,
legen welke zij ingewisfeld, of in plaats van wel-
ke zij in bctaaling kan worden gegeeven, en dus
zou dan het kosibaarfte metaal door het mirt
kostbaare geregeld worden. Viigeever.
Qt") Zie noot (/') van het voorgaande hoofd-
Jtuk- Uitgeever.
C») Dit is met onze Nederlandfche duiten het
Zelfde geval, 160 koperen duiten, te zamen een
pond gewigt uitmaakende, zijn gangbaar voor eene
gulden — terwijl een pond koper, van welke zij
geQagen worden, in gewoone tijden niet meer
dan
-ocr page 237-
#6           R Ij S D Ó M
I. bepaalt, dat twaalf zodanige Huivers zulle!*
9 o e k. flikken f om tegen eenen fchelling verwisfeld
te wordeni dan worden zij, op de markt,
HOOFDST.                                                                       ,
aangemerkt * als eenen fchelling waardig te
zijn, en dan kan men altijd eenen fchelling
voor dezelve bekomen. — Zelfs voor de laat-
fte hervorming van de gouden munt van
Groot-Brittannien, wis de gouden muritpeii-
ning, ten minden dat gedeelte van dezelve,
hetwelk in Londen en deszelfs nabuurfchap
in omloop was, over *t algemeen minder be-
neden deszelfs Itandpenningswigt , dan het
grootfte gedeelte van de zilveren muntpen-
ningen, en nogthands wierden eenentwintig
afgefleeten en befnoeide fehellingen aange-
merkt , als evenredig aan eene guinea, welke
misfchien waarlijk ook afgefleeten en befnoeid
was, maar zelden zo fterk — de jonglre
muntwetten in Enge/and hebben den gouden
muntpsnning zo nabij aan deszelfs ftandpen*
ningswigt gebragt, als het misfchien bij eeni*
ge natie moöglijk is , den loopenden munt-
penning te bröngen (v) — en de gemaakte
iu-
dan ii, 12, of 13 ft. het pond waardig is. Uit*
geever.
(y) Men kan het zelfde van onze Nederland*
fche
goud- en zilvermunt zeggen, zij bezit eenen
trap van nauwkeurigheid, die boven allen lof is
men zie den Tegenwoordige/i Staat der Fereenigdt
Nederl. I. d. p,
336 en volg*

\
\
-ocr page 238-
» e fe. VOLKEREN. 17?
inrichtingen, om in de 's lands kasten het L
goud niet anders dan bij het wigt te ontvan-8 ° E
gen, zal dezelve waarfchijnlijk, zo lan
ö           HOOFDST»
die fchikkingen niet overtreden worden , op
deszelfs wigt houden. — Oodertusfchen blijft
de zilvermunt nog in denzelfden verfleeten
en befnoeiden ftaat, waarin dezelve voor de
laatite hervorming van de goudmunt was —■
en desniettegenftaande worden echter nog in
den omloop eenentwintig fchellingen van die
verfleeten zilvermunt altijd begreepen eene
guinea van deeze voortreflijke goudmunt
waardig te zijn.
De hervorming van de goudmunt heeft
Eigtbaar de waarde van de zilvermunt, welke
voor dezelve in wisfeling kan worden gegee-
ven, doen rijzen.
In de Engelfche munt worden vart een
pond goud geflagen vierenveertig en eene
halve guiïiea — welke , de guinea gerekend-
tegen eenentwintig fchellingen, gelijk ftaart
met zesenveertig ponden fterling, veertien
fchellingen, en zes Huivers. Eene once van.
zodanige goudmunt is derhalven in zilver
waardig drie pond, zeventien fchellingen eil
tien en een halven fhiiver — in Engeland
worden op de munt gcene lasten of rechten
betaald, en die geene , welke een pond of
eene once ongemunt ftandpenningsgoud ia
wigt in de munt brengt, ontvangt weder een
pond of een once gemunt goud in wigt zon-
M
                           der
-ocr page 239-
ï7*           R IJ K D O M
I. der eenigen aftrek (». En dus moet men
■ o e K.zeggen, dat drie pond, zeventien fchellingen
--* — en tien en een halve ftuiver voor eene once
HUOFDST.
de muntpnjs van het goud in Engeland is,
of de hoeveelheid van goudgeld , welke de
munt in betaaling geeft voo-r ftandpennings
ongemunt goud.
Voor de hervorming van de goudmunt is
de prijs van het ongemunte ftandpennings-
goud op de markt, veele jaaren, geweest bo-
ven de drie ponden en agttien fchellingen,
zomtijds op drie ponden negentien fchellin-
gen» en zeer dikwils op vier ponden voor
een
(»>) Zedert de regeerrng van Koningin EUfa»
ieth,
moest van het munten van een pond zil-
ver Troftck
gewigt twee Engelfche fchellingen be-
taald worden, zo dat, hoc zeer een pond onge-
munt zilver 62 Engelfck-e fchellingen waardig
was, men echter niet meer dan zodanige
fchellingen voor ijder pond uit de munt terug
ontving — doch om het munten te bevorderen r
en aantemoedigen, heeft men bij eer.e aüe van
het Parlement van
1665 eene belasting op de
brandewijnen ingevoerd, uil welke de kosten op
de munt moeten worden goedgemaakt, en na dien
tijd betaalt ijmand , die metaalen in de munt
brengt, geen penning voer het munten. Voor ijder
pond ongemunt flandaardzilver levert de munt 6x
fchellingen, Chamberlayne Magn. Britt. nat, op
.het woord zilver* Uitge$ver%
-ocr page 240-
der VOLKEREN* if#
een once — het is zeer Waarfchijnlijk, dat I.
deeze fom, in de verfleten en befnoeide gou-B ° E
den muntpenningen , zelden meel* dan ecne
once ftandpenningsgoud inhield. Zedert de
hervorming van de goudmunt is de markt-
prijs van het ongemunte ilandpennittgsgoud
zelden hooger geweest dan drie pofiden, ze-
ventien fchellingen en zeven ftuivers voof
eene once. Voor de hervorming van de goud-
munt was de marktprijs altijd meer of min
boven den muntprijs, na dié hervorming is
de marktprijs altijd beneden den muntprijs
geweest. Maar de marktprijs is dezelfde»
het zij men denzelven in goud of in zilver
betaale. De laatfte hervorming van de goud*
munt heeft derhalven niet alleen de waarde
van het gemunte goud , maar ook die vart
het gemunte zilver in evenredigheid tot het
ongemunte goud, en waarfchijnlijk ook irt
evenredigheid tot alle andere waaren , doen
rijzen, maar ("daar zo veele andere oorzaakeri
op den prijs van het grootfle deel van de
andere waaren invloed hebben) valt de rij*
zing of daalirig van het gemunte goud en
zilver, in evenredigheid tot dezelve, niet zo
duidlijk en tastbaar in het oog.
In de Engelfche munt worden vaft een
pond gewigts ongemunt ITartdpenningszilvef
geflagen tweeënzestig fchellingen, welke, op
gelijke wijze, een pond gewigt ftandpennings*
zilver inhouden — dus kan men zeggen, dat
Ma                      vijf
-ocr page 241-
ifo             R ■ IJ K D O M
I. vijf fchellingen en twst fluivers het once de
" ° 5 K' muntprijs is van het zilver in Engeland, of
hooHKx,de hoeveelheid van gemunt zilver, welke de
munt betaalt voor ongemunt ftandpennings-
zilver — voor de hervorming van de goud-
munt was de marktprijs van het ongemunt
ltandpenningszilver, óp onderfcheiden tijden,
vijf fchellingen en vier Huivers, vijf fchellin-
gen en vijf Huivers, vijf fchellingen en zes
Huivers , vijf fchellingen en zeven fluivers,
en zeer dikwils vijf fchellingen en agt Hui-
vers het once — vijf fchellingen en zeven
fluivers fchijnt echter de meest gewoone prijs
te zijn geweest. — Zedert de hervorming
van de goudmunt is de marktprijs van het
ongemunte ftandpenningszilver dan eens tot
vijf fchellingen en drie fluivers, dan eens tot
vijf fchellingen en vier fluivers, en dan eens
tot vijf fchellingen en vijf fluivers het once
geloopen, welke laatfte prijs het zelve bijna
nooit is te boven gegaan — maar fchoon de
marktprijs van het ongemunt zilver , zedert
die hervorming van de goudmunt, aanmerk-
lijk is gedaald, is zij echter nooit zo laag
geweest als de muntprijs.
In de evenredigheid tusfehen de onderfchei-
den metaalen in de Engelfche munt wordt het
koper zeer veel boven deszelfs wezenlijke
waarde gerekend, gelijk het zilver een weinig
beneden dezelve gerekend wordt. Men kan
pp de markt van Europa, in de Franfche
tfeA
-ocr page 242-
der VOLKEREN. 1S1
Hoïïandfche munten eene once fijn goud ver- ]
wisfelen voor omtrent veertien oneen fijn zil-B °
ver, in de Eneelfche munt vervvisfelt men '
hetzelve voor omtrent vijftien oneen, dat is
voor meer zilver, dan het volgends de al-
gemeene vvaardeering van Europa waardig
is (x) —- maar, even gelijk de prijs van het
ko-
C*)" Indien men op de lijst van den Heer van
'Sielfeld
(zie hier boven noot r) ihat kan maa.
ken, dan kan men een once goud in de munten
van Spanjen verwisfelen voor 16 oneen zilver, in
die van Duitschland voor isré» en in die van
Engeland voor 14! oneen zilver; dus zou men
dan het goud in de munten van Spanjen, en
Duitschland, voor meer zilver verwisfelen, dan
in die van Engeland. De Schrijver zelve erkent
in het elfde boofdft. van dit boek, dat het goud
op de markt van Spanjen eenigzins beterkoop is,
dan in Engeland. Zelfs zou men in da munt
van Holland, waar de proportie, volgends die
lijst,
ftaat als i tegen 14! of 14^, (daar zij,
■mede volgends die lijst, in Engeland flaat als 1
tegen 14J of I4J3O nog \T van eene once meer
.zilver voor het goud krijgen, dan in Engeland.
Maar ten aanzien van Holland is de opgaaf bij
Bielfeld niet zeer naauwkeurigi Zedert 1694 is
hier in de munt de proportie geweest niet als
I tegen 14!» maar als 1 tegen 14] J, (en dus
vergist zig onze Smith' ook, dat men in de munt
van Holland een once fijn goud zou kunnen ver-
jvisfelen voor omtrent 14 oneen fijn zilver) in-
M 3
                           dien
-ocr page 243-
»8a              R IJ K D • O M
I. koper in flaven , zelfs in Engeland, nooit
* o e K.gereezen js (joor (jen hoogen prijs van het
"*• koper in de Engelfche munt, zo is ook de
prijs van het ongemunte zilver nooit gedaald
door den laagen prijs van het zilver in de
Engelfche munt. Het ongemunt zilver be-
houdt nog deszelfs natuurlijke evenredigheid
tot het goud, om dezelfde reden , waarom
het koper in ftaven deszelfs natuurlijke even-
redigheid tot het zilver behoudt (j).
Na
dien dus, volgends BUlfeld, in Engeland de pro-
portie ftaat als i tegen 14J of 14", dan zou men
in ïtillctnd J„ of f van eene once meer zilver
voor het goud ontvangen, dan in Engeland. Maar
waarfcbïjnüjk zal de opgaaf bij Bielfeld ook ten
aanzien van Engeland niet volkomen zijn, Smith
zegt hier, dat de evenredigheid in Engeland is
als ï tegen omtrent 15 — in Holland is zij als
1 tegen \6,ll, dat is ook omtrent 1,5 — en dus
gullen die evenredigheden in Engeland en Holland
'■■
zeer nabij gelijk ftaan. Uit dit alles volgt, dat de
Schrijver zig vergist in het denkbeeld, dat men
in Engeland het goud voor meer zilver kan ver-
wisfelen, dan het volgends de algemeene waar«
deering van Eurapa waardig is, Uitgeever,
(j) Daar ik gaarne, zo veel ik kan, wil toe-
brengen , om dit werk, ook in bijzonderheden,
voor mijne landgenooten nuttig te maaken, kan
bet den leezer niet onaangenaam zijn, hier eene
memorie ingevoegd te vinden, dienende tot aan-
tvijaiiig van uq waare oorzaak van de fchaarsheld
v, -                                     vaji
I
-ocr page 244-
i)E& VOLKEREN. i8j
Na de hervorming van de Engelfche zilver- I,
Ciunt, onder de regeering van Willem denB
° E **
der- V'
HOOFDST*
Van het zilver ftandge'd, welke in de Vereenigde
Nederlanden omtrent het jaar 1754 plaats had —■
de memorie is in 1754 door eene zeer kundige
hand gefteld , en, zo veel ik weet, nooit gedrukt.
Zie hier dezelve:
„ Volgends het placaat van Hun Hoog Mog.
», van 25 May 1694, waarbij de drieguldens met
„ deszelfs gedeelten tot zilveren (landpenningen
„ zijn geordonneerd, is het mark Troïsch fijn zil-
(, ver gefixeerd op vijfentwintig guldens twee
iïuivers, en in deezen prijs ter munte is, tot
„ heden toe, geenerleije verandering gemaakt, het
„ zilver derhalven is in den ftandpenning uitge»
,, munt tot ƒ 25-2-: het mark fijn.
„ De prijs van het mark Troïsch fijn goud ter
„ munte is, in het uitmunten van den ducaat, ze-
„ dert langen tijd op 355 gl. gefixeerd, en het
„ mark fijn goud wordt met jrofj of doorgaands
„ met 71 ducaaten in fpecie ter munte betaald.
„ Deeze ducaat heeft in den gemeenen cours de
„ waarde van f 5-5-- en dus wordt de prijs van
„ het goud verhoogd met een agio van vijf per
„ eento tot een medium, derhalven is de prijs
„ van een mark fijn goud in den muntllag van
„ den ducaat f 372-15-: court.
„ Het fijn goud, het welk gelegd is in den
„ gouden rijder, bij Hun Hoog Mog. op den
*, 1 Aug. 1749 geordonneerd tot den gouden
n ftandpenning in casgeld, is mede uitgemunt tot
M 4                /37a-iS-ï
-ocr page 245-
i84            R IJ K D O M
I. derden, bleef de prijs van het ongemunte zil-
b o e K.m, nog een wejnjg i)0ven den muntprijs —t.
v-                                                                           de
HOCFDiT.
» ƒ 372-15-: courantgeld het mark fijn — dus"
„ heeft men weder, bij Souveraine Authoriteit,
„ in deeze landen eenen muntprijs op het goud
„ zo wel als op het zilver, en uit vergelijking
„ van die beide volgt, dat de proportie tusfchen
,, de metaalen in de gouden en zilveren ftandpen-
„ ning in deezen Staat, is als I goud tegen I4§§
„ zilver, dat is, tegen één mark fijn goud liaan
„ 14 marken, 6 oneen, en iets meer als 16 engels
„ fijn zilver.
„ Het verloop van de voorfz. proportie belraat
», h/erin, dat men, al zedert veele jaaren, voor
een mark fijn goud zo veel fijn zilver niet heeft
j, kunnen koopen, en dat nu (in 1754) zedert
*, een geruimen tijd, men voor een mavk fijn
„ goud, ter beurze van Amjlerdam, niet meer
», zilver kan hebben, dan 14 mark, i-once en
„ ruim 16 engels, en dus 5 oneen minder, dan
„ in den zilveren fiandpenning ligt opgefiooten.
„ Het natuurlijk gevolg van deeze disproportie
„ is, dat de zilveren ftandpenningen zijn verfmol.
„ ten, en het zilver daarvan in penningen van
„ negotie vermunt, of als materiaal ten lande uit-
„ gevoerd.
„ Geenerlei plaeaaten, noch wetten, het zij in
M eerbiedigheid gezegd, zijn ooit in deeze lan-
„ den, en misfehien in geene landen in de ge.
,, heele waereld, magtig geweest, om het ver-
„ fmelten en uitvoeren der penningen te belet*
_ -
                        « ten
-ocr page 246-
der VOLKEREN. Ï84
8e Heer Loche fchreef deezen hoogen prijs toe I.
aan de toelaating om het ongetnunte, en hetB ó E KI
. r '
'
                                                    ver- v#
HOOFDST-i
i, ten, zo lang als de eene penning den anderen.
„ met profijt kan koopen, en bij gevolg is zulks
•„ nooit voortekomen , dan met eene juiste pro-
„ portie te onderhouden tusfcben de ftandpennin-
„ gen, zo van goud, als van zilver, want noch
„ in de penningen van negotie, noch in het munt-
„ materiaal van het goud, en van het zilver, ver-
„ loopt die proportie ooit, alzo de prijs van het
„ eene zig reguleert in eene juiste evenredigheid
„ naar de waarde van bet andere — doch in de
„ ftandpenningen, die een bepaald numerair heb»
„ ben , blijft de muntmateriaalprijs, tot welke
„ zij zijn uitgemunt, fubfisteeren, en zo ras die
„ prijs hooger wordt in de commercie , zo is
M die ftandpenning, dien, dat overkomt, te waar-
», dig, om voor zijn bepaald numerair te worden
„ uitgegeeven.
„ Het volgende exempel, met applicatie op den
„ Nederlandlehen zilveren ftandpenning, z*l zuiks
„ in vollen dag zetten.
„ Een zak van tweehonderd drieguldens, of
„ vierhonderd halve drieguldens, of zeshonderd
„ guldens, ge/lagen volgends het placaat van
„ 1694, weegt, naar een vastgefteld gebruik,
,, vijfentwintig mark, vijf oneen, twaalf engels,
„ gevolglijk zijn tweehonderd drieguldens, de-
,, welke, na aftrek van de remedie, in alloy
„ houden elf penn. fijn, zo veel in de commer-
8, cie waard, als vijfentwintig mark vijf oneen»
M 5                 „ twaalf
-ocr page 247-
$6 ' R IJ K DO M
r Xi verbod om het gemunte zilver uit Engeland
% o e k. te mogen uitvoeren — deeze vrijheid van uit*
v* • .                                                        voer.
KOOFDST.
„ twaalf engels Zilver van elf penn. fijn, dewelka
,, gereduceerd tot fijn zilver van twaalf penn. ■
„ uitleveren drieëntwintig mark, vier oneen, en
,,,een derde engels fijn.
4
                  „ Het fijn zilver kost tegenwoordig ten mïnften
zesentwintig guldens vijf Huivers het mark in
„ commercie, en gevolglijk zijn tweehonderd
„ drièguldens, gemaakt tot muntmateriaal, waar-
„ dig . . . . . /6i8-8-»b
„ doch dezelve, als geld uitgegeeven - 600-:-: .
ƒ 18-8-3
i, dat is ruim 3 per cento . : ƒ 3-1-5?
„ Het is dan geen wonder, dat alle de wigtige
„ ftandpenningen al lang uit de waereld zijn ge-
„ raakt, en naar maate dat op de onwigtige te
,, winnen is, hebben die het zelfde lot, zo als
„ ook eindelijk hebben moeten die geene, die
„ onder de waare ftandpenningen doorgaan, al is
„ het dat zij tot eenige mindere gehalte, dan
„ behoorde, zijn geflagen."
Deeze memorie is in het jaar 1754 gefield,
doch in het jaar 1760 is aan den voet van dezelve
de volgende aantekening gefchreeven.
„ Nog ten huidigen dage, immers volgends de
1, cours - cedullen van Amfterdam van den 3, ia
„en 17 Maart 1760 is de prijs van het mark fijn
,y zilver in de commercie , . ƒ 25-18-;
„ en 1694 was dezelve maar . - 25- a-y
„ dus thand& het mark duurder . . ƒ ; -16-:
it
-ocr page 248-
DE* VOLKERKN. tfj>
roer, zeide hij, maakte, dat er fterker na- i;
vraag was naar ongemunt, dan naar gemuntb o e %
zil- V.
HOOKDST»
„ en gevolglijk kan de verfmelter op de twee-
„ honderd drieguldens, als boven, nog ten hui-
„ digen dage winnen ... ƒ 12-16- :
„ dat is ruim 2 per cento . . - 2- 2-iof
„ boven is gevonden, winst . - 3- 1- si.
f 5- 4- j
komt dus gemiddeld per cento - 2-10- ;
De marktprijzen van het ongemtint goud en zil-
ver, worden weeklijks op de prijscouranten be-
kend gemaakt.
Om een denkbeeld te geeven van de verhoo-
ging, welke de prijs van het goud, hier te lande,
zedert zeer langen tijd heeft ondergaan, is het
der moeite waardig, dat wij de waarde van den
ducaat en rijder, van ouds af, hier opgeeven.
Jk vind in eene oude memorie, onder mij be-
rustende, dat in het jaar 1330 de gouden Hal-
liuck,
of Hollandfche Flor en f er, (die na genoeg
was van dezelfde gehalte en gewigt als onze gou-
den ducaat) gangbaar was voor zes en een halve
Huiver —■ dit is zeer mooglijk, maar, om dat ik
daar voor geen ander bewijs heb, zal ik dit lie-
ver in het midden laaten, en tot laater tijden
overgaan.
Wij vinden bij van Veteren, Nedert. Hiftorie
X d. p, 47, eene rekening van ontvangst van gel-
den, ten behoeve van eene Gravinne van Nas-
fau,
Grootmoeder van Prins Willem den eer/lett,
van
-ocr page 249-
ÏM            R IJ K D O M
2.' zilver — maar het getal van menfchen, wel-
^"°iE,:j'ke, binnen 's lands, voor hunne dagelijklche-
* v-
                                                                    be-
van het jaar 1491 — in welke, onder andere fpe-
cien, voorkomt eene fom van veertig ducaaten,
welke gerekend worden tegen 25 Huivers het
Huk, en met eikanderen bedraagen eene fom van
f 50-: -: 't welk .overeenkomt met de Ordonnans
tie op de evaluatie van de muntfpecien van 14
Den.
1489, Gr. Placaatb. I. d. p, 2578.
In 1520 vinden wij bij van Meteren, l. c. I. et.
fag.
89, den ducaat op 38 ft'Hvers. mede over-
eenkomftig het Plac. van 4 Febr. 1520. Gr. Pla*
caatb. I d. p.
2605.
In 1548 zegt ons van Met er en ibid. pag. 90.
had de ducaat de waarde van 42 Huivers.
De ordonnantie van 4 Aug. 1586» Gr. Placaat-
boek I. d. p. 2623.
bepaalt den ducaat op ƒ 3-6-:
De ordonnantie van 2 April 1603. ibid. pag.
a66i.
fielt denzelven op ƒ 3-14-:
Die van i6o5. ibid. p, 2693. op f 3-16-:
Die van 21 Maart 1610. ibid. p. 2669. op f '4-'.
Die van 26 Sept,
1Ö15. ibidp. 2765". op ƒ 4-1-:
Die van 13 Febr. 1619. ibid. p. 2773.op/4-2-:
Die van 5 Juni) 1621. ibid. p. 2786. op/4"4-:
Die van 21 Julij 1622. ibid, p. 2798. op/4-5-:
Die van 9 O Bob. 1638. ibid p, 28 81. op ƒ4-10-:
Die van 28 April 1651. ib.p. 2902. op ƒ4- 15-;
Terwijl voorts in een» waarfchuuwing van 9
Maart 1669. Gr. Placaatb- 3de d. p. 774, d©
ducaat berekend wordt tegen ƒ5-:-:
Zijnde dezelve, 20 het mij voorkomt, einde.
lij*
-ocr page 250-
I
der VOLKEREN. is?
'behoeften van koopen, en verkoopen, ge- T.
munt zilver noodig hebben, is buiten twijffel8 o e kï
veel v'
HOOFDST»
lijk doof den loop der commercie op den 2edert
lange jaaren gefkeerden prijs van ƒ 5-5-: ge-
komen.
Jn de ordonnantie van 1610 wordt bepaald, dat
zal Worden gemunt de groote Nederlandfche gou-
den rijder van vier en twintig flukken, en acht
derthienfte deelen van eenen ftucke in den fneede,
ende van twee endt twintig karaten een greyn fijn
gouts in den alloye in
V Troïfc/ie mark werks,
ter remedie van drie quaert van eenen engelfche
in 't gewiekte, ende van een greyn fijn gouts in
den alloye in
V marek werks voorfz., zijnde ia
gewiekte ende alloye conform den nieuwen Unitê
van Groot-Brittannien, die cours ende ganck heh~
ben fal ten pryze van tkien gulden twee ftuivers
—>
neg eenen Nederlandfchen halven gouden rijder 7
van gewiekte ende alloye naar advenant van den
heelen, ter remedie beydè in gewiekte etide alloye
als vooren, die cours ende ganck hebben fal tot
vijf gulden eene ftuiver.
In die van 1615 werdt de heele rijder bepaald
op f 10-56- en de halve op f 5.8*
In die van 1621 de heele rijder op f ir-4- ea
de halve op ƒ 5-12-
' In die van 1622 de heele rijder op f xi*Ö« en
de halve op f 5-13-
In die van 1638 de heele rijder op ƒ12-:- en
ès halve op f6-:-
ü
-ocr page 251-
190            ïl IJ K D O M
I. veel grooter, dan het getal van die geenen-i
Boofdst.we]fce ongemunt zilver willen hebben, 't zij
V.
4 0 E K
dan om hetzelve uittevoeren, het zij tot
eenig ander gebruik. — Tegenwoordig heeft
eene gelijke toelaating om het ongemunte,
en
In die van i6*5t de heele rijder op ƒ 12-la*
en de halve op ƒ 6-6-
En eindelijk in die van i Aug. 1749. Gr. P/a-
caatboek 7de d.fag.
1107. de heele rijder op ƒ 14-:
en de halve op f 7 -j«
Op den 8 Maart 1760 wierd C wegens de me-
nigvuldige moeilijkheden over de befnoeide onge-
rande ducaaten) bij publicatie van Hun Ed. Gr.
M^g. bepaald, dat de ongerande Hollandfche du-
caaten (in masfa) moesten worden ontvangen een
mark tot ƒ 365-16» een once tot ƒ 45-14- 8 en
een engels tot/2-5-11, (zijnde een mark 8 on-
een, een once 20 engels, en een engels 32 aazeü
Troïsch gewigt) en bij gevolg beliep een aas tot
'0-
I-
•6|1
0-
2-
Ï3|l
0-
4-
•415
0-
5-
■uli
0-
7-
*h
0-
8-
■ 9U
0-
9-
isfl
0-
U-
•«Il
        • •
2 aazen .
3 aazen •
4 aazen
5 aazen ,
6 aazen .
7 aazen .
8 aazen
- Zo dat toen een ongerande ducaat, wegende
a eng. 8'aazen ftijf, f 5-a-iaf waardig wasi
Uitgeever,
-ocr page 252-
der VOLKEREN. m
en een gelijk verbod om bet gemunte goud J„
uittevoeren, plaats, en echter is de prijs vanB o E K
het ongemunte goud beneden dien van het **
HOOFOSTè
gemunte gedaald ■— maar het zilver wierd,
in de Engelfche munt, ten dien tijde, even
zo wel als nu, te laag gerekend in evenre-
digheid tot het goud, en ten dien tijde was,
even zo wel als nu, de waardij van de goud-
munt (welke tot dien tijd toe niet vooron-
<terfteld wierd eenige hervorming te behoe-
ven) het rigtfnoer van de wezenlijke waardij
van al het gemunte geïd — en gelijk ten dien
tijde de hervorming in de zilvermunt niet 'm
Haat was om den prijs van het ongemunte
zilver tot op den muntprijs te doen daalen,
zo is het niet zeer waarfchijnlijk, dat eene
dergelijke hervorming hetzelve tegenwoordig
zou doen.
Indien de zilveren munt zo na tot deszelfs
ftandpenningswigt gebragt wierd, als de goud-
munt thands is, dan zou waarfchijnlijk, vol-
gends de tegenwoordige evenredigheid, eene
guinea tegen meer gemunt dan ongemunt zil-
ver kunnen worden verwisfeldj want, zodra
het gemunte zilver deszelfs volle ftandpen-
ningswigt inhield, dan zou er, in zodanig
geval, voordeel te vinden zijn in het fmelten
van het zelve (s), voor eerst, om dat men
dan
O) De Heer Necker, de FAdminiftr. des Fi-
tiances, torn. lil, p.
50 en volg. meent, dat het
üneli
-ocr page 253-
104            R'IJ K Ö O M
I, dan het ongemunte zilver voor gemunt goud
t o e KZ0ll verkoopen, en ten tweede, om dat men
dan dat gemunt goud weder tegen gemunt
HOOFD5T.                        ö             . „&,                                       ,              ,
zilver zou verwisfelen, met oogmerk om het
gemunt zilver al weder te fmelten — eene
kleine verandering in de tegenwoordig plaats
hebbende evenredigheid fchijnt het eenige
middel te zijn , om dit ongemak voor te
komen.
Dit ongemak zou mooglijk geringer zijn,"
indien het zilver in de munt zo veel boven
deszelfs natuurlijke evenredigheid tot het goud
gerekend wierd, als men hetzelve thands daar
beneden rekent, mits men, ten gelijken tijde,
eene wet maakte, dat gemunt zilver geen
wettig aanbod van betaaling zou zijn boven
het beloop van den inhoud van eene guinea,
op dezelfde wijze, gelijk thands het gemunt
koper geen wettig aanbod van betaaling is
bo-
fmelten van het fiandgeld onverfchillig is, en dat
men het niet behoort te verbieden. Het is moog-
lijk . dat zijne redenen doorgaan , wanneer men
altijd zorg kan draagen, dat de muntpriis, en de
marktprijs van het ongemunte overeenkomen, maar
Wanneer het verfebil tusfehen dezelve van dien
aart Is, zo als wij omtrent de Hollandfche gul-
dens, in de voorige noot, gezien hebben, dan is?'
het lans; riet onverfchillig ■— fchoqn ik twijffel,
of' er voldoende middelen uittedenken zijn, om
het fmelten te kunnen beletten. Uitgeeyer,
-ocr page 254-
ben VOLKEREN. ipè
feöven het beloop van den inhoud van eenen I.
fchelling (a) — in dat geval zou een fohuld-8 ° E *
eifcher even weinig; door de hoogë waardee- ' ■
ring van het zilver in de munt kunnen wor*
den benadeeld , dan men hem thands door
de hooge waardeering van het koper in de
munt kan benadeelen -*• de eenigen, welke
bij deeZe inrichting zouden lijden , zijn de
bankiers —• deeze leggen zig;, om tijd te win*
nen, wanneer zij eens overvallen Worden,
jzomtijds wel eens toe * om zwaare fommen
in halve fchellingen te betaalen , en zeker
eene zodanige inrichting zou hun den weg
öffnijden \ om, dcor dit kredietbeneemend
middel ^ oogênblfklijke betaalingen te ontdui-
ken. Zij zouden zig hierdoor genoodzaakt
zien om, ten allen tijde s, meerder gelden in
hunne kasfen te houden dan tegenwoordig,
en, fchoon dit; buiten twijffel} een aanmerk*
lijk ongemak voor hun zou zijn , zou het
echter te gelijker tijd eene aanmerkfijke ze*
kerheid voor hunne fchuldeisfeherS opleveren;
Drie ponden j zeventien fchellingen en tien
en
(£«) Schoon bet namaaken van geld i in Enge''
land
gemunt, het fnoeijèn, Wasfehen, vijlen, ver.
ïlegien, vervalfchen; en verminderen van' hetzelve
vrior verraad verklaard is, eft als zodanig geftraft
wordt, houdt echter Lord Hale liet nóg voor
eene vraag, of het namaaken van kopergeld wei
voor verraad te houden zij? Uitgeever.
H
-ocr page 255-
«9*            R IJ K D O M
I. en een halve ftuiver (de muntprijs van het
boe K.g0U(j^ behelzen, zelfs in de thands zo voor-
v' treflijke Engelfoke goudmunt, niet meer dan
eene onee ftandpenmngsgoud, en daarom zou
men kunnen denken, dat men voor dezelve
ook niet meer ongemunt ftandpenningsgoud
zou koopen — maar gemunt goud is gemak-
lijker dan oragemunt — en fchoon de munt
in Engeland vrij is, zo kan men echter het
goud, 't welk men in de munt brengt, zelf-
den uit dezelve te rug haaien, dan na ver-
loop van verfcheiden weeken. In de tegen-
woordige drukte van de munt kan dit zelfs
niet gefchieden, dan na verloop van verfchei-
den maanden — dit uitftel ftaat gelijk aan
eene kleine bekisting, en maakt, dat het ge-
munte goud een weinig meerder waardig is,
dan eene gelijke hoeveelheid van ongemunt
goud — indien in de Engelfcke munt het zil-
ver wierd gerekend volgends deszelfs natuur-
lijke evenredigheid tot het goud, dan zou;
waarfehijnlijk de prijs van het ongemunte'
zilver beneden den muntprijs daalen, zelfs-
zonder eenige hervorming van het gemunta
zilver, daar zelfs de waarde van het tegen-
woordige verfleeten en befnoeide gemunte
zilver geregeld wordt door de waarde van
het voortreffijk gemunte goud,., voor 't welke
hetzelve kan verwisfeld worden.
Een klei» recht of belasting op het mun-
ten^
u
-ocr page 256-
fiÉk VOLKEREN. 195
ten, zo van goud als van zilver (£), zou U
waarfchijnlijk de meerdere waardij Van deeze8 ° E
metaalen in munt boven eene gelijke hoeveel- ■*
neid van ongemunte metaalen nog meer doen
toeneemen — de munt zou, in dit geval, de
waarde van de gemunte metaalen in evenre*
digheid van de grootheid van deeze geringe
belasting vermeerderen, om dezelfde reden»
om welke het fatfoen van gemaakt zilverwerk
de waarde van het zilver in evenredigheid
tot den prijs van dat fatfoen doet rijzen» De
meerdere waarde van het gemunte boven het
ongemunte zou, daarenboven, het fmelten
van geld voorkomen, en den lust tot uitvoer
van hetzelve naar buiten 's lands beneemen
•— en indien, bij eenige gelegenheid, de ortt»
Handigheden van den Staat de uitvoering Van
gemunt geld naar buiten 's lands noodzaak-»
lijk maakten, dan zou het grootfte gedeelte
van hetzelve weldra den weg naar huis We-
der vinden — buiten 's lands zou hetzelve
niet hooger dan voor de waarde van deszelfs
wigt ongemunt kunnen worden verkogt, en
binnen 's lands zou men hetzelve boven dat
wigt tooeten koopen — het zou derhalven
winst
(b) In dat geval zou de belasting op de bran-
dewijnen, welke bij afre van het Parlement van
1665 ingevoerd is* on^de kosten op de munt te
vinden (zïe boven noot (»0> behooren te worden
ingetrokken. Uitgeever.
N a
-ocr page 257-
i$&            R IJ K D O M
I. winst geeven, indien men het weder te huis
b o e K.j,ragt# jn pfaHkrtjk heeft men een recht van
v' omtrent agt ten honderd op de munt gelegd.
■OOFD8T.                   *                              r ,                ° °
en men zegt, dat het Franfche geld, wanneer
het uitgevoerd wordt, van zelve weder thuis
komt (c).
De toevallige rijzingen en daalingen van
den marktprijs van het ongemunte goud en
zilver ontftaan uit dezelfde redenen, uit wel-
ke gelijke veranderingen in den marktprijs
van alle andere waaren geboren worden —>
het veelvuldig verminderen van deeze metaa-
len, door veelerlei gebeurtenisfen, zo ter zee
als te lande, het daaglijks vernietigen van de-
zelve door het vergulden, en verzilveren (d),
door galonnen, en borduurfels, het aanhou-
dend flijten en verminderen, zo van het ge-
munte geld, als van het gemaakte goud en
zilver, vorderen in alle landen, welke van
zig zelven geene mijnen bezitten, eenen ge-
duurigen toevoer , om dit verlies en flijten
weder aantevullen — en wij mogen gerust
gelooven, dat de koopluiden, welke hetzelve
in*
r (e} Zie hierover Necker de PAdminiftr. del
Finances, torn. III. p.
47 en volg. üitgeever.
(</) In het elfde hoofdft. van dit eerfte beek
zegt onze Schrijver, dat de fabrieken van Bit*
wingham
alleen, jaarlijks, wel voor vijftigduizend;
ponden flerling aan goud en zilvtr vernietigen*
Üitgeever»
1
-ocr page 258-
fi e ft. VOLKEREN. 197
invoeren, zig, even zo wel als alle andere I.
koopluiden, zo veel zij maar kunnen, er opB ° E *•
toeleggen , om telkens hunne invoeren naar "•
dat geene interichten, 't welk zij waarfchijn-
lijk oordeelen, dat voor het oogenblik noo-
dig zal zijn. Ondertusfchen voeren zij, met
alle hunne oplettendheid, zomtijds wel eens
meer, en ook zomtijds wel eens minder in,
dan noodig is — wanneer zij meer ongemunt
metaal ingevoerd hebben, dan vereischt wordt,
dan zullen zij, liever dan het rifico en de
moeite te ondergaan van hetzelve weder uit-
tevoeren, zomtijds verkiezen, om een gedeel-
te van hetzelve voor iets minder dan den ge-
woonen, of gemiddelden, prijs te verkoopen
.— en wanneer zij, aan den anderen kant,
eens minder ingevoerd hebben , dan noodig
is, dan ontvangen zij zomtijds iets meer dan
dien prijs. — Maar , wanneer , onder alle
deeze toevallige rijzingen en daalingen, ech-
ter de marktprijs van het ongemunte goud
en zilver, verfcheiden jaaren lang, ftandvas-
tig en aanhoudend, 't zij min of meer bo-
ven, 't zij min of meer beneden den munt-
prijs blijft, dan kunnen wij ons verzekerd
houden, dat deeze ftandvastige en aanhou-
dende hoogte of laagte van den prijs de uit-
werking is van het eene of andere in den
ftaat van de munt, waardoor dan eene zekere
hoeveelheid van gemunt metaal, het zij van
meerdere, het zij van mindere waarde ge-
N 3
                       maakt
-ocr page 259-
« fpU            R IJ R D O M
t\ ftaakt wórdt ■, dan de juiste hoeveelheid vnif
» o e *• ongemunt metaal zou moeten zijn, welks het
IOofdst. Semunte behoort ihtehouden — de ftandvas-»
tigheid en aanhoudendheid van de uitwerkin-»
gen onderftellen altijd eene evenredige ftand*
vastigheid , en aanhoudendheid in de oor*
zaaken.
Het gemunte geld van ijder land op zig
, Zelven, is op bijzondere tijden en plaatzen,
een meerder of minder naauwkeurige maat-»
ftok der waardijen , naar maate dat de loo»
pende munt min of meer naauwkeurig geëven-t
jedigd is naar deszelfs ftandpenningswaarde,
of met meerdere of mindere naauwkeurigheid
die juiste hoeveelheid van fijn goud en zilver
inhoudt, welke men in dezelve onderltelt.
Indien , hij voorbeeld, in Engeland vieren-»
veertig en eene halve guineas naauwkeurig
inhielden een pond gewigt van ftandpennings-
goud, (dat is elf oneen fijn goud , en eene
oncê allieerfeiy dan zou de goudmunt van
Engeland, op wat bijzondere tijd of plaats
men wil, een zo naauwkeurige maatftok van
den daadlijken. prijs der waaren zijn, als de
ïiatiuir van de zaak kan toelaaten, maar daar
die vierenveertig en eene halve guineas, door
het geduurig wrijven en flijten, gewoonlijk
iets minder dan een pond ftandpeHningsgoud
inhouden, fchoon die vermindering in zom-
pige (tukken van meer belang is dan in an*
«Jere s |k» wordt daardoor deeze maatftok der-
WWW
..J.JSH L__________               ____
-ocr page 260-
D e r VOLK El E N. 199
waardijen aan die zelfde foort van onzeker- I.
heid onderworpen , aan welke alle andere8 ° * **
maaten en gewigten blootgefteld zijn — enHooFDsr.
gelijk het zelden gebeurt, dat de maaten en
gewigten ten allernaauwkeurigften met dei*.
zelver ftandaart of legger overeenkomen («)»
zo evenredigt de koopman de waarde zijner
waaren, zo veel hij kan, niet naar dat gee-
ne, 't welk deeze maaten en gewigten be-
hooren Intehouden, maar naar dat geene,
't welk hem de ondervinding leert, dat zij
waarlijk, volgends eene gemiddelde bereke-
ning, behelzen. En daar dezelfde ongelijk-
heden in het gemunte geld plaats hebben,
zo worden de prijzen der goederen op de-
zelfde wijze, niet naar de hoeveelheid van
zuiver goud of zilver, 't welk de muntpen-
ningen behooren intehouden, maar naar die,
welke de ondervinding leert, dat zij volgends
eene gemiddelde berekening waarlijk behel-
zen, gerekend.
Men moet wel in 't oog houden, dat ik
door
O) Dit behoort echter altijd te gebeuren —-
eou men dan in Engeland geene zodanige inrich-
tingen op het ijken van maaten en gewigten heb-
ben , als in Holland? het jaartal van den ijk moet
hier de naauwkeurigheid van de maaten en ge-
wigten uitwijzen, en niemand behoeft zig met
onge-ijkte maaten en gewigten te vergenoegen»
f
                                 Uit ge tv er,
N4
-ocr page 261-
**t             R IJ K D 6 M
door den geldprijs der waaren altijd verflai%
die hoeveelheid van zuiver goud of zilver,
voor welke dezelve verkogt worden, zonder
eenigen acht -te flaan op de benaaming van
de munt. Za houde ik, bij voorbeeld, zes
fchellingen en acht Huivers ten tijde van
Eduard den eerften voor denzelfden geldprijs,
als een pond fterling in den tegenwoordigen
trjd, om dat beide die foramen, zo nabij ate
wij kunnen rekenen, dezelfde hoeveelheid van
zuiver zilver inhouden Cf).
, , £ES,
(ƒ) Dus hebben wij één van die drie moeilijke
hoofdftukken afgehandeld, van welke de Schrijver
aan het einde van het vierde hoofd ftükfprak. In-
dien ik mij eene algemeene aanmerking, over de
behandeling van dit onderwerp door den Schrij-
ver» zou mogen veroorloven, dan zou het deeze.
3ijn , dat het jammer is, dat de Schrijver net
iseer geregeld de bronnen heeft opgegeeven, uit
welke hij zijne narichten heeft geput. Dit zoi^
aan dit zeer uitmuntend \yerk veel cieraad hebben
bijgezet. Men kan niet ontkennen, dat hij, meer,
dan eens, op de fchouders van J. Stuurt is gaan
zitten, en zeer veel uit the Inquiry into the Poli-
Hcal Oecanomy
van dien diepdenkenden Engehch-
rriati
heeft overgenomen. Hij had, althans bij dit
hoofdituk, behooren aantehaalen de verhandeling,
welke Stuart in dat werk, /. dt pag. 532-639,
over- de munt mededeelt: die verhandeling behelst
zeer. fraaije zaaken over de Engelfche munt, en
f|e middelen % om het geene in dezelve gebrekkig,
-ocr page 262-
fp ï r VOLKEREN. aoi
ZESDE HOOFDSTUK.            *•
■ O E K,
' Over de onder fcheiden gedeeltens , welke "*•
f                              HOOFDST»
met eikanderen den prijs der waa-
ren uUmaaken%
in dien vroegen en onbefchaafden ftaat van
eene maatfchappij, in welige het opdénftape-
len
is te verbeteren. Het fde, 8y?<? en gde hoofd/luk
handelen over de ongeregeldheden in de munt,
en, behelzen een zeer naauwkeurig hiftorisoh na»
richt van de afwisfelingen in dezelve, terwijl ach-»
Ier die verhandeling eene zeer uitvoerige en be-
langrijke tafel wordt gevonden van het gehalte
tuft verfcheiden ftukken gouden en zilveren munt,
jn Trotfche, Par ijs fche, Keulfche, en Holland fche
greinen.
Het Is nog- niet zeer lang gereden, dat men ba-
gonnen heeft, meer duidelijke denkbeelden om*
trent de munt aan den dag te leggen, en het is
er nog zeer ver van af, dat dezelve algemeen
zouden zijn. In vroegere dagen hebben zeer diep-
denkende vernuften den bal daaromtrent geheel
misgeflagen. Locke was onder dezelve, en hij
was zeer vej af van alle de gevolgtrekkingen van
jjijn zamenftel ten deezen opzichte te voorzien,
even min, als ik hem zou durven wijten , dat
onder het fchrijven voor zijne oogen is geweest
{iet vooruitzicht der fchroomlijke gevolgen j wel"
ie zijne Staatkundige {tellingen voor het nage»
pacht hebben gehad,
N5                      I*
/
-ocr page 263-
soa            R IJ K D O M
I. len van kapitaalen , en de toeëigening vaa
o e k.landerijen nog onbekend zijn, fchijnt de even-
VI.
                                                                   re.
aooFosr.
In ons land is men in dk vak al vrij kundig
geweest, de memorie in noot (j) van dit hoofd-
ftük aangehaald, kan daarvan gedeeltelijk ten be-
wijze verftrekken.
Het beste, dat mij is voorgekomen, is in het
aangehaalde werk van Stuart opgefiooten. Doch
ik kan zeer ligt begrijpen , dat men in het be«
ftudeeren van dat werk wordt afgefchrikt, zo
door de droogheid van het onderwerp, als door
de verbaazende onzekerheid, waarin men telkens
gevaar loopt, door verwarring van woorden ge-
ftort te worden.
Wat den Staatsman betreft, zijn mij voorgeko»
men de volgende waarheden tot klaarheid te zijn
gebragt.
/
          i°. Dat het verbod, om gemunt geld uitte-
voeren, behoort tot die wetten, waarvan de uit-
vaardiging mooglijk, doch de uitoeftening altijd
ondoenlijk zal worden gevonden.
/■ 3*. Dat het opleggen van eene gematigde be-
lasting op het munten (droit de feigneurage) het
gefchiktfte middel is, om den uitvoer van gemunt
geld te verhinderen, en te beletten, dat geene
meerdere munt wordt geflaagen, dan noodzaak-
lijk is.
3°. Dat de wetgeever tegen het fnoeijen be-
hoort te waaken, zo veel als mooglijk is. Dit
r's echter gantseh niet gemaklijk. De beste hand-
leiding daartoe heb ik in Stuart gevonden.
; Ter-
i
-ocr page 264-
Dia V0LKE1BN. toj
fédigheid tusfchen de hoeveelheden van ar- I.
beid, welke noodzaaklijk zijn ter btkoming' ° K
van onderfcheideft zaaken, het eenige middel *
te zijn, door 't welke men eenen regel kan
vinden om de eene waar tegen de andere-t*
ruilen. Indien, bij voorbeeld , ónder eene
natie, welke uit Jagers :beftaat, het vangen
van eenen bever wordt gerekend het dubbeld
te kosten van den arbeid , welke mm ge-
meenlijk befteeden moet tot het vangen van
een hert, dan zal men natuurlijk eenen bever
voor twee herten koopen, of één bever twee
herten waardig zijn. Het is zeer natuurlijk,
dat dat geene, 't welk doorgaands het voort-
brengfel is van den arbeid van twee dagen,
of van twee uuren, de dubbelde waarde heeft
van dat geene, 't welk gewoonlijk het voort-
brengfel is van den arbeid van -éénen dag,
of van één uur,
Indien de eene foort van arbeid zwaarder
js dan de andere, dan zal men ook natuurlijk
eeni-
Terwijl het geeven van eene wettige waarde —"
?an munten van bei'de de metaalen noodwendig
verwarring in den muntftaat moet veroorzaaken.
Het was dus veei beter geweest de oneveuredig-
hedèn van het begin af te vermijden, doch eene
jïodamge fchikking, éénmaal ingevoerd zijnde, is
Zeer moeilijk te verheipen, en althands nooit zon-
der aan de eene of andere zijde ©nrechtwjardig'*
hesjen te feegaan. Vitgeev$r\
-ocr page 265-
§H            R IJ K D O M
I; eenige toegevendheid omtrent die meerdere
' E B< moeilijkheid gebruiken — en dan kan menig-
**f maal de zwaare , arbeid van één uur tegen
ÏFOJT. ...                     ...
den ligteren arbeid van twee uuren geruild
worden, ...-,,-
Zo is het ook gelegen , wanneer tot de
eene foort van arbeid een buitengewoone trap
van handigheid en vernuft wordt vereisch^
Dan zal de achting, welke de menfchen voor
zodanige bekwaamheden hebben, natuurlijk
aan de voortbrengfelen van dien arbeid eene
waarde geeven, welke de gewoone zal over-
treffen, die men daaraan zou hegten, indien
alleenlijk de tijd, welke men aan dezelve he-
fteed had, in aanmerking kwam. — Zodanige
bekwaamheden kunnen zelden anders verkrée-
gen worden, dan door zig eenen langen tijd
op dezelve toeteleggen — en dus zal de
meerdere waarde der voortbrengfelen van de-
zelve zeer dïkwils niet anders zijn, dan eene
redelijke fchadevergoeding voor den tijd ea
arbeid , welke men heeft moeten belleden,
om die bekwaamheden ,te bekomen O), —
In eenen meer gevorderden ftaat van eene
maatfchappij worden gewoonlijk de infchik-
JLjkheden van deezen aart, ten aanzien van
de meerdere moeilijkheid van den arbeid, en
de meerdere kundigheden, in de arbeidsloo-
neo
£*s) Zie noot CO °P het vijfde hoofd/tuk,
Uitgecver*
t
-ocr page 266-
ÈEk VOLKEREN. &o$
tien gevonden j en zeer waarfchijnlijk zal reeds f.
iets van dien aart in den vroegften en on-B ° E **
befchaafdften ftaat van dezelve plaats gehad '
hebben.
In deezen ftaat van zaakeh behoort het ge*
heele voortbrengfel van den arbeid aan den
arbeider toe — en die hoeveelheid van ar-
beid , welke gewoonlijk vereischt wordt om
eene zékere waar te verkrijgen, of voortte-
brengen, is het eenige middel, om te bepaal
len, voor welk eene hoeveelheid van arbeid
men gemeenlijk oordeelt, dat men zodanig
voortbrengfel kan koopen^ onder zijne macht
krijgen ^ of ruilen.
Zodra in de maatfchappij bijzondere per-
foonen kapitaalen beginnen aanteleggen, dari
vindt men onder dezelve aanflonds menfchen *
welke genegen zijn, om hun verkreegen ka-
pitaal te befteeden tot het aan het werk hel*
pen van hunne vlijtige medemenfchen, welke
zij van ruuwe ftoffen en levensonderhoud
willen voorzien, met oogmerk, om door het
verkoopen van hun werk* of van dat geene,
't welk hun arbeid bij de waarde van die
ruuwe ftoffên gevoegd heeft, een voordeel te
behaalen. Wanneer deeze bewerkte waaren*
het zij voor geld, het zij voor arbeid, het
zij voor andere waaren, verruild worden 4
dan moet ook, boven dat geene, 't welk
vereischt wordt om de ruuwe fïof, en de ar-
beidsloouen, te betaalen, nog iets gegeeveit
wor*
-ocr page 267-
*o6           ït IJ K D O M
i
% worden ten voordeele van den onderneetiief
E K van het werk, welke in deeze onderneeming
* zijn kapitaal gewaagd heeft. Düs lost zig irt
dit geval de meerdere waarde, welke de ar*
beider, door het bijvoegen van zijnen arbeid,
aan de ruuwe ftoffen gegeeven heeft, in twee
deelen op, van welke het eene ftrekt ter be-
taaling van het arbeidsloon, ert het andere
het voordeel Van den onderneemer op het ka-
pitaal, waarmede hij de ruuwe ftoffen en ar*
beidsloonen Vooruit betaald heeft, behelst —■
hij zou geene reden hebben, om zodanig ge*
bruik van zijn kapitaal te maaken, indien hij
van het verkoopen van de alzo bewerkte
waaren niet iets meer verwachtede, dan en*
kei het geene Vereischt wierd om zijn kapi*
taal weder te doen thuis komen , en niets
fcou hem kunnen bewegen , om liever eelt
groot dan een klein kapitaal te hefteden, in«
dien hij niet rekende, dat zijne Voordeden Irt
eenige evenredigheid zouden ftaan tot de uit*
gebreidheid van zijn kapitaal.
Men zou mooglijk kunnen denken, dat de
voordeelén van het kapitaal alleen eene on*
derfcheiden benaaming zijn van het loon van
eene bijzondere foort van arbeid, den arbeid
namentlijk van het opzicht, ert het beftuuf
van het werk. Doch zij rijn daarvan geheel
Verfchillend, zij worden volgends geheel on*
derfcheiden beginfelen geregeld, en ftaan iti
geene evenredigheid noch tot de hoeveelheid,
*
                                                           noch
-ocr page 268-
der VOLKEREN. s©?
noch tot de moeilijkheid, noch tot het ver- ï,
auftige van dien onderftelden arbeid van op-8 ° '
zicht of beftuur. ~ Zij worden geheel en al VI
bepaald door de waarde van het aangelegde
kapitaal, en zijn grooter of kleiner in even-
redigheid van de uitgebreidheid van hetzelve.
■— Laat ons, bij voorbeeld, eens onderftel-
len, dat zig, op eene zekere plaats, waar
de gewoone jaarlijkfche voordeden van een
in handwerken aangelegd kapitaal worden ge-
rekend te beloopen op tien ten honderd,
twee fabrieken bevinden van onderfcheiden
foort. Dat in ijder van dezelve twintig
knechts werken, welke ijdér vijftien ponden
fterling in het jaar winnen, zo dat de ar-
beidsloonen van ijder van deeze twee fabrie-
ken op driehonderd ponden fterling in het
jaar beloopen. Laat ons verder onderftellen,
dat de ruuwe Moffen, welke in deeze beide
fabrieken verwerkt worden, in de eene, grof
zijnde , beloopen op zevenhonderd ponden,
doch in de andere, om dat zij veel fijner
2ijn, op zevenduizend ponden, beide in het
jaar. In dit geval zal het kapitaal, 't welk
jaarlijks in de eene van deeze fabrieken ge-
bruikt wordt, maar duizend ponden fterling
bedraagen, waartegen het kapitaal van de
andere fabriek zevenduizend driehonderd pon-
den beloopen zal — dit gerekend tegen tien
ten honderd, kan de onderneemer van de
«ene fabriek maar rekening ma-aken op een
voos-
{
-ocr page 269-
«os            R IJ K D O M
I. voordeel van omtrent honderd ponden in het
* o e k jaar, terwijl die van de andere fabriek op
*• omtrent zevenhonderdendertig ponden fterling
'jaarlijks zal ftaat maaken.
Maar, fchoön die voordeelen zo aanmerke-
lijk verfchillen, komt niettemin de arbeid van
opzicht en beftutir, welke beide deeze onder-
neemers befteeden, op het zelfde, of ten min-
ften na genoeg op het zelfde $ neder. In vee-
Ie voornaame fabrieken wordt, meestal, de
arbeid van deezen aart aan éenen kondigen
bedienden toevertrouwd. Het loon;, 't welk
hij verdient, vertoont ons dus eigentlijk de
waarde van zijnen arbeid van opzicht en be-
ftuur — want hoe zeer men , in de keuze
van eenen zodanige» bedienden, niet alleen
zijn werk en kundigheid, maar gewoonlijk
ook de trouw, welke men in hem onderftelt,
in aanmerking neemt, zo kan echter dit alles
in geene geregelde evenredigheid fraan tot het
kapitaal, van 't welk hem het beftuur is toe-
betrouwd ; de eigenaar van dit kapitaal,
fchoon langs deezen weg genoegzaam van al-
len arbeid bevrijd, verwacht nog altijd, dat
zijne Voordeelen naar de uitgebreidheid van
zijn kapitaal zullen geëvenredigd zijn. Hét
blijkt derhalven, dat, in de berekening van
den prijs der waarenj de voordeelen van het
kapitaal een gedeelte op zig zelven uitmaa-
ken, 't welk geheel en al onderfcheiden is van
de arbeidsloonen, en volgends geheel andere
gronden berekend wordt,                     Wart*
-ocr page 270-
bEfc VOLKEREN. eö£
Wanneer het op deeze wijze met de zaak ï>
gelegen is, dan behoort al het voortbrengfelB
° E êi
van den arbeid niet altijd alleen aan den ar- "'%
beider. Hij moet hetzelve, in de meeste ge*
Vallen, deelen met den eigenaar 'van het ka*
pitaal, welke hem te werk ïielu Ook is dan
de hoeveelheid van arbeid, welke gewoonlijk
tot het verkrijgen of voortbrengen van eene
waar befteed wordt, de eenige zaak niet
ineer, die in aanmerking moet worden ge-
nomen om die hoeveelheid te bepaalen, welke
men oordeelt voor dezelve te kunnen koo-
pen, onder zijne macht brengen, of ruilen»
Het is klaar en duidelijk, dat bij die reke*
ning eene hoeveelheid moet gevoegd worden
voor de voordeelen van het kapitaal, 't Welk
vooruit gefchooten is» om de arbeidslooneri
en ruuwe ftoffert te betaalen.
Zodra alle de landerijen in eene maatfchap*
pij bijzondere eigendommen geworden zijn, dart
begeerett dé eigenaars derzelven, even gelijk
alle andere mënlchcn', te maaijéh, waar zij
niet gezaaid hebben (£), en dan eisfchên zij
ren-
(h) Is dee2e uitdrukking niet wat hard, Zelfs
wanneer Wij het heerfchend denkbeeld van den
Schrijver, over de wijze, langs welke eene natie
uit den ruuwften tot den befcbaafden ftand bij
trappen overgaat, (en welk denkbeeld, door het
geheele werk heen, in bet oog gehouden wordt)
blijft volgen ? Eene maatfehappij, welke een land
O
                                 be-
-ocr page 271-
*r*           R IJ K O O M
'Ju renten voor de natuurlijke voortbrengfêïert
■ *J! K'van den grond — het bout in de bosfchen,
VI.
HOOFDST.
het
bewoont, bezit natuurlijk Cd°°r het reeht van
aanvaarding, jure eccupationiï) den eigendom van-
de geheeie uitgebreidheid van den grond, weiken
zij bewoont. Zo lang deeze maatfchappij in haa*
ren eerflen ruuwen fiaat is, en bijna geheel en al
van jaagen en visfehen leeft, zo lang komen bij
dezelve de landerijen genoegzaam in geene aan-
merking. Na dat de maatfchappij den eerften flap-
tot befehaaving gedaan, en het herdersleven aan-
genomen heeft, fielt dezelve meerderen prijs op
de landerijen, want dan moeten dezelve tot wei-
de voor hun vee verftrekken. Echter dan nog-
denkt men om geenen bijzonderen eigendom vsm
landerijen. Men beweidt het geheeie -land in ge-
meenfcbap,. en wanneer eene ftreek afgeweid is,
dan 'begeeft zig de geheeie natie naar eene andere
flreek van den gemeenföhaplijken grond, om nieu-
we weide voor het vee te zoeken. ■— Maar, wan-
neer de natie in befchaafdheid vordert, en hef
omdoolend herdersleven verwisfelt tegen den ge-
zeten landbouw, dan komt niet alleen de bijzon-
dere eigendom van landerijen in aanmerking, maar
dan wordt zij noodzaaklijk — dan moet zig ijder
gezeten landman toeleggen,, om van dat bijzonder
hoekjen land, tot het welke hij zig bepaald vindt,,
al dat voordeel te trekken, 't welk hem mooglijfe
is..— Zodanig land moet dan ontboJfterd, ge-
ploegd, bemest, bezaaid, met één woord,.-vrucht*-
baar gemaakt worden.
-ocr page 272-
Der VOLKEREN. att
tiet gras van de velden, en alle de natuur- I.
Jijke vruchten van de aarde, welke, toen erd ° E
VI.
°üootö$éi
Het zij dat bij zodanigen overgang van het.hef
ders- tot het gezeten landmansleven, de lande-
rijen op zekere voorwaarden uitgegeeven, het zij
dezelve verkogt» het zij deztlve verdeeld wor-
den, hoe dit ook zij» zij worden de bijzondere
eigendom van dien geenen, die ■ dezelve op den bij
de maatfchappij voor Wettig erkenden titel ver-
krijgt» Die ruuwe landerijen» welke, bij derzel*
ver eerfte uitgifte, eene zeer geringe waardij had-
den . worden door derzelver ontbolftering, en
Vruchtbaai tfraJring, Van eene veel meerdere waar*
dij en deeze meerdere Waardij zouden zij nooit
verkreegen hebben, indien de eigenaar z<g niet op
de trouw van de geheele maatichappij had verlaa-
ten, en verzekerd Was geweest, dat hij, of zijn
rechtverkrijgende» de vruchten van dien arbeid
zouden blijven genieten. De oorfpronglijke uit-
gifte van den eigendom der landerijen in derzelver
ruuwen flaat is dus of eene verdeeling van den
gemeenfchaplijken eigendom van de geheele ratis,
tif eene fluksgewijze verkooping van dezelve, (en
beide deeze wijzen van verkrijging moeten natuur-
lijk onderfleld worden, alvoorens, het zij uitdruk*
lijk, het zij itilzwijgend, bij de natie erkend te
fcijn voor wettige titels van eigendom} terwijl de
Waarde van die bezitting, door den daaraan be-
fteeden arbeid, van trap tot trap grooter gewor-
den is. — Maar dan is het ook natuurlijk, dat
*Ue de vruchten van eenen zodanig in Wettigen
O »
                                ei;
-ocr page 273-
au               R IJ K D O M
I. nog geen bijzondere eigendom van landerijen
hoofdst. bekend was , aan den arbeider alleenlijk de
_ J ' moeite van inzamelen kosteden, worden nu,
zelfs ten zijnen aanzien, met eenen bijge-
voegden prijs belaaden — hij moet nu betaa-
len voor de vrijheid van dezelve intezamelen,
en
eTgendom verkreegen, en door arbeid verbeterden
grond, aan den eigenaar toebehooren, het zij dat
die vruchten natuuilijk uit dien grond opflaan, het
zij dezelve door kunst en vlijt uit denzelven ge-
trokken worden ■— het is dus eene uitdrukking,
die een weinig hard is, van zodanige eigenaars te
zeggen , dat zij begeeren té maatje» het geene zij
niet gezaaid hebben.
—■ Het hout uit zodanige
bosfcben, het gras van zodanige velden, (fchooa
te vooren gemeen, fchoon te vooren de eigendom
van ijder, die hetzelve inzamelde) is thands, op
eenen wettigen titel, de eigendom van den bij-
zonderen bezitter. Hij heeft het hout wel niet
geplant, door zijnen oorfpronglijken arbeid groeit
v/el dat gras niet, maar dit zelfde moet men ook
zeggen van die geene, die (voor de invoering van
den eigendom) dat hout en gras kwamen inzame-
len, terwijl, ten zijnen aanzien, de titel, op wel-
ke hij den eigendom bezit, een contraót met de
natie vertoont, 't welk hem bevoegd maakt, om
thands dat geene alleen te genieten, 't welk te
vooren in gemeenfchap aan de geheele natie toe-
behoorde, en de eigendom wierd van den geer
nen, die het voor zig zelven inzamelde. Uit*
geever*
-ocr page 274-
dïr VOLKEREN. £i$
en dus aan den eigenaar een gedeelte geven I.
van dat geene, 't welk zijn arbeid verzameld,8 ° E **
of voortgebragt heeft — dit gedeelte, of, het rj' _
00                                  ö                '                   HOOFD5T.
geen op het zelfde nederkomt, de prijs van
dit gedeelte levert dat geene op, 't welk wij
landrenten noemen, en maakt in de bereke-
ning van den prijs van meest alle foorten
van waaren het derde zamenftellende gedeelte
van denzelven uit.
Men moet in het oog houden, dat de we-
zentlijke waarde van ijder deezer zamenftellen-
de gedeeltens van den prijs der waaren bere-
gend moet worden naar de hoeveelheid van
arbeid , welke men voor hetzelve koopen, .
onder zijne macht krijgen, of ruilen kan. —
De arbeid is niet alleen de maatftok van dat
gedeelte van den prijs, 't welk zig zelven in
de arbeidsloonen oplost, maar ook van die
twee andere gedeeltens, welke hunne oplos-
fing en in de renten, en in de voordeden
van het kapitaal vinden (c~).
In
CO Dit geheele denkbeeld is zeer helder —
wanneer wij in de berekening van den prijs der
waaren deeze drie zamenftellende .deelen, renten,
voordeelen,
en arbeidüoonen, in het oog houden,
en de wezentlijke waarde van ijder van deeze
drie zamenftellende gedeeltens berekenen naar de
hoeveelheid van arbeid, welke men, volgends den
plaatshebbenden maatftok van alle drie, voor de-
zelve koopen kan, dan kunnen wij zeer naauw-
O 3
                          kewj
-ocr page 275-
ar4             R IJ K D O M
l         In alle maatfchappijen lost zig eindelijk de
i o e «prijs van aue waaren jn ^e eeJle 0f ancjere#
VI*                                                                    of
keurig den natuurlijken prijs van ijdcre waar be-
palen, terwijl wij dan alles wat deimlven te bo-
ven gaat, of minder dan dtzelve is, aan bijko-
mende oorzaakrn van fchèarsheid, overvloed, me«
dedinging, belemmeringen , en wat dies meer is,
moeten toefchrijven — Indien men hiertegen da
denkbeelden, welke wij bij de meeste Schrijvers
vinden, vergelijkt, dan zal men moeten erkennen»
dat ook ten deezen aa: zien de beg-fppen duidlij-
ker zijn geworden. — Walf Jus Nat. part. IP*.
tap. 1, ^.
275. befrhrijfr den prijs der waaren,
al; eene hoeveelheid, welke aan dezelve naar kei
goeddunken der menfchen gehegt wordt, ten eind f
ven in 4e verruilingen der ze Iv er onderlinge be-
trekkingen zou kunnen berekenen.
— Het voor-
beeld, het welk h.j, in eene breedvoerige noot,
er bij voegt, maakt deeze befchrijvlng wel ver»
ftaanbaar, maar, welk eene moeite bij zig ook,
ïn dat geheele hoofdftuk, geeft, nooit komt het
denkbeeld tot die helderheid, dat men den waa-
ren grond van de hoeveelheid van den prijs vindt.
De befchrijving, welke Pvjfendorf de Jure Nat,
lib V. cap,
1. §. 2. van den prijs der, waaren
geeft, is nog duisterder — eene zedelijke hoe*
yeelheid, of eene zekere waarde der waaren en
daad e n
, die in handeling zijn , volgeids welke
pten dezelve tegen eikanderen vergelijkt. Hugè
4e Graat de Jure Belli ac Pacis lik. II. cap.
12.
|» 14. ». 3. kwam nader bij het wsare denfe*
beeld,
-.-■*<,
-ocr page 276-
der. VOLKEREN. 215
«f in alle drie deeze gedeeltens op, en in f.
eene maatfchappij, welke vorderingen in be-B ° E c*
fchaafdheid gemaakt heeft, komen dezelve al- j**
ïe drie min of meer als zamenftellende deelen
van
beeld, in het bepaalen van den gewoonen prijs
(zegt hij) komen de arbeid, en de verfchotten,
welke de kooplieden moeten doen f in aanmerkixf;*
&%d. Gronov. ad h. I.
Men zie het denkbeeld
van Necker fur les prix , in zijne | verhandeling'
fur ia Legislat. et Ie Commerce des Grains,
pag.
50. doch veel klaarder in zijn werk de FJd.
sainifir. des Finances, torn.
3. pag. 36. „ In den
9, grond toch <zegt hij) ftaan de prijzen in geene
„ betrekking tot de benaamïng van Louis d'ort
of ecrn, of van de verdeeling van die ftuk-
„ ken in livres, maar enkel en alleen tot de in-
„ nerlijke waarde der waaren; en de reden, waar-
1, om men op de markten niet ijder oogenblïk bij
,, herhaaling hoort zeggen , ik verkoop u mijn
}, tijd, mijn arbeid, mijne waar voor zo veel
Louifen, of zo veel eens, houdende eens" zo-
„ danige hoeveelheid van goud of zilver, is aJ-
„ leen daarin gelegen, dat ijder een zfg gewent,
„ om de geldwaarde aantemerken als volftrekt
„ verbonden aan de innerlijke waarde, en dat
» men dus verzuimt een denkbeeld te herinne-
„ ren, 't welk echter altijd onder den prijs be-
„ greepen is." —> Men vergelijke hiermede Con-
dillac, Kooph. en Staatsbeft. I. i, pag.
163 ea
peig.
en andere. Uitgeever.
0 4
-ocr page 277-
*i6            R IJ K ï> O M
I, van den prijs van ver de meeste foorten vaa
* 'vr K'wa,,ire,,> in Aanmerking,
ioüi wt ^ voorbeeld, in ('en prijs van het koorn
moet een gedeelte (trekken om de renten van
den eigenaar van het land goedtemaaken, een
ander gedeelte moet dienen, om de arbeids*
Iqonen van het volk, en het onderhoud van
het vee te betaalen , van welke beide men
zig heeft moeten bedienen, om het koorn te
doen voortkomen, terwijl een derde gedeelte
bet voordeel van den landpachter' behelst, en.
dus fehijnen deeze drie deelen of onmidlijk,
of in de laatile plaats , I den geheelen prijs
van het koorn uittemaaken. — Men zou mis»
fchien kunnen denken, dat nog een vierde
gedeelte moest in aanmerking genomen wor-.
den, om namentlijk het kapitaal van den land-
pachter te vergoeden, of hem het onderhoud
^n, flijting van zijn werkvee en andere gereed-
fchappen tot den.landbouw te betaalen, maar
men moet in het oog houden, dat de prijs,
van ijder (luk» 't welk hij tot den landbouw
jjaodig heeft, bij voorbeeld van zijne werk-
paarden, ook zelve uit deeze drie gedeeltens
beftaat, dat is, uk de renten van lut land,
ep het welke deeze paarden zijn opgebragt,
uit den arbeid om dezelve te hoeden, en op.»
tebrengen , en uit de voordeden van den
landpachter, welke zo wel deeze renten als
deez.9 arbeidsloonen voorgefchooten heeft. __,
gehoon dus de prijs van het koorn den pri,>
-ocr page 278-
t> e * VOLKEREN. *i?
£0 wel als het onderhoud van deeze werk- I.
paarden betaalt, lost zich echter nog de ge-B ° E **■'
heele prijs van het koorn, het zij onmidlijk, ,-^v
HOOfOSm
het zij in de laatfte plaats, in dezelfde drie           w
deelen van reuten, arbeidsloonen, en voor-
deden op.
                                                   i
Wanneer wij over den prijs van. het meel
ïpreeken, dan moeten wij bij den prijs van
het koorn voegen het voordeel van den mo-
lenaar, en de arbeidsloonen van zijne knechts,
in den prijs van hei brood komt hier nog hij
het voordeel van den bakker, en het arbeids-
loon van zijne knechts — en in den prijs van
heide, de arbeid om het koorn uit de fchuuF
van den landpachter te haaien-, en naar de
molen te brengen, en weder van de molen
naar de zolder van den bakker te ^vervoeren,
te gelijk met de voordeden van dien geenen,
welke deeze arbeidsloonen in voorraad betaald
heeft.
Op dezelfde wijze als wij van het koorn
gezien hebben , lost zig ook de prijs van het
vlas in deeze drie deelen op. In den prijs
van het linnen moeten wij, bij den prijs van
het vlas, de arbeidsloonen van het hekelen,
Ipinnen, weeven, bleeken, enz. voegen, te
gelijk met de voordeden van alk, welke ijder
van die foorten van arbeid in voorraad be-
taald hebben.
               t
Wanneer eene foort van waaren, om tot
Volkomenheid te komen, door veelerlei han-
Cl 5                           dej»
-ocr page 279-
ai§           R IJ K D O M r ,
ï, den moet gaan, dan worden die gedeelten*
» o e n.yan den prijs ^ welke zig in arbeidsloonen ea
jC?' voordeden oplosfen, in evenredigheid groo-
tT. 'ter, dan dat gedeelte, 't welk zig in renten
oplost. Deeze waaren van de eene naar de
andere fabriek voortgaande, groeit niet alleen
het getal der voordeden aan, maar ij der vol-
gend voordeel is grooter dan het voorgaan-
de, om dat het kapitaal, uit het welke dit
voordeel ontfiaat, bij ijdere overgang van de
eene fabriek tot de andere altijd grooter
wordt, faet kapitaal, bij voorbeeld, 't welk
gebruikt wordt om de weevers te betaalen,
moet grooter zijn, dan dat geene, 't welk
tot voldoening van de fpinders noodig is,
om dat het niet alleen het kapitaal met des-
zelfs voordeel, 't welk aan de fpinders be-
taald is, maar ook daarenboven dat geene,
't welk de weevers genooten hebben, behelst,
en om dat de voordeden altijd in eenige
evenredigheid moeten (laan tot de uitgebreid-
heid van het kapitaal.
Ondertusfchen zijn er in de verst in be-
fchaaving gevorderde Staaten nog altijd eeni-r
ge waaren, van welke de prijs zig alleen in
twee deden oplost, te weeten in de arbeids-
loonen, en in de voordeden van het kapi-
taal. Ook vindt men er, doch echter maar
zeer weinige, van welke de prijs geheel en
alleen in de arbeidsloonen gelegen is. Zo
heftaat, bij voorbeeld, in den prijs van denr
zee-
-ocr page 280-
der VOLKEREN. »i*
Zeevïsch , liet eene gedeelte in den arbeid ï,
van de visfchera, en het andere in de voor-8 ° E **
deeten van het kapitaal, 't welk tot de vis- * '
fcherij gebruikt wordt — renten maaken zeer
zelden een gedeelte van dien prijs uit, fchoon
zij het echter zomf'jds doen, gelijk wij in 't
vervolg zullen zien. — Dan met de rivier-
visfcherijen is het, ten minften in het groot-
fte gedeelte van Europa, anders gelegen (*/).
Van de zalmvisfcherij wordt eene rente be-
taald , en deeze rente , fchoon dezelve niet
\vel eene landrente kan genoemd worden,
«naakt zo wel als de arbeidsloonen van de
vis-
(d") De visfeherijen in de) rivieren worden in
Cap. Unie. Feud. Qtiae fint regal.
onder de rega-
lia
opgenoemd. Zij droegen oudtijds den naam
van foresta, en foresiis, en wierden als leengoe-
deren uitgegeeven; men ziet hferover du Cange\
Glosfi. latinitat. in voce Foresta,,
waar bij xx'X
eene Charta Childeberti regis pro abbatia S. Ger-
mani Parifienfis
het volgende aanhaalt: has omnet
fiscationes, quae funt et fieri posfuni in utraque
f art e fluminis, ficut nos tenemus, et nostra fo.
restis est, tradimus ad ipfum locum &c.
Ik zal
dit ftok, voor zo veel de visfeherijen op onze
Hoflandfcke rivieren en ftroomen aangaat, breeder
behandelen in het %de deels zde ftuk van mijne
Vaderlandfche Rechten t 2lfie Gejpr., 't
welk op
de pers is. Zie intusfehen van Zurck Cod, JSatav,
%>p bet
woont visfeherijen. Uitgeever*
-ocr page 281-
42o • R IJ K D O M
r l' visfchers, en de voordeelen van het kapitaal,1
* o e k. een gedeelte van den prijs uit (e). In zom-
VI.
V1*                                                                   rm-
«OOFDST.
(O N'et alleen Worden in Engeland, maar ook
ïn Holland, van de zalmvisfcherijen renten be-
taald. De zalmvisfcherijen op de Leek zijn, voor
zo ver de heerlijkheid van de Leek ftrekt, regalia
van die heerlijkheid — hooger op de rivier zijn
ook zommige heerlijkheden met dat recht verlijd*
— Ik denk den leezer geenen ondïenst te zullen
doen, met hier intevoegen het gewoone formulier
van eenen uitgiftbrief van eene portie in eene zalm-
visfeherije onder de heerlijkheid van de Leek:
„ Wij Graven en Gravinnen van Nasftu la L?ck,
„ te zamen Heeren en.Vrouwen van de Leek m
Stormspolder, mitsgaders eigenaren der visfclle-
„ rijen in de wateren der riviere van, de Leek,
„ beginnende in de riviere van de Merwede, van
„ Bolnesfèi Stoot ende Wellarts dijk af (trekkende»
„ oostwaarts tot de mond van de Leek toe, ende
„ voorts van de mond van de Leek opwaarts in
„ dezelve riviere tot Harperts hoofd toe, leggen-
„ de omtrent de kerke van AmmenstoJ,
„ Doen kond ende kennelijk allen Juijden,. dat
„ wij verleent ende gegunt hebben, zo als wij.
„ verleenen ende vergunnen met dezen onzen
„ brieven aan N. N. als. met onzen confente
„ d'admisfie *tQt de posfesfie van djen- (bij aan1-
„ koop, of erfenisfe) verkreegen hebbende, voor
„ zijne (of haare, erven en .nakomelingen te mo->
i, gen bevisfèn op den zegenworp, genaamd de
„ &c. gelegen &c. een portie zalm zegenwate»
in voorfz, zegenworpe.                             En?
-ocr page 282-
der VOLKEREN. sa*
fflige gedeeltens van 'Schotland vinden eenige 1.
weinige arme menfchen hun beftaan* in langs8 ° E **
J         V X.
„ ,             HOorDOT,
r „ Ende dat op de betaaling van 't vropnv dat
„ is, op den vijfden penning van de zalm, op
„ den vijfden penning van den elft* ende den
„ Vierden penning van de fleur aan ons en onze
„nakomelingen Heeren ofte Vrouwen van der
„ Lecke te geeven, ende te betaalen, ende voorts
„ onder de volgende conditien, te weeten:
„ i°. Dat voorn. K N. of zijn (of haar) recht
„ verkrijgende, in plaats van 't vierde part der
„ oude Botdrager, in de oude uitgaaf brieven
„ onzer Heeren Praedeeesfeuren vermeit, jaarlijks
„ aan ons, ofte die wij daartoe authorifeeren zul-
,, len, tot eenen Chijnspenning betalen zullen op
„ den eerften Meijdag, ofte binnen veertien da-
„ gen daar na onbegreepen, agtien Huivers.
„ a0* Dat de verkrijger deezes gehouden zal
„ zijn, tot allen tijden zijn want en vistuig ge*
f, reed te hebben om te visfchen, en te water
„ te gaan, als het ons, onzen Vroonmeester, ofte
M daar toe bij ons geauthorifeerden, ende den
„ hoofdmannen , of den besten visfcher derze.'ver
„ zegenworp in der tijd wetende, goet dunken *
„ en gelieven zal, zo wanneer 't water, en de
„ tijt, of faifoen bekwaam zal wefen, om te vis>
„ fchen.
„ Voorts zat hij verkrijger van defen, ofte ie->
mant, zijns rechts daar toe bekomen heboen-
„ de, gehouden zijn, ten allen tijde, als het zijn
s» getijde zal zijn, ende nut en oirbaar zal wefeü
H om
-ocr page 283-
»49          ■ ,3t IJ ït D Ö M
f. de Zeekusten die kleine VeelVerwige fteenV
t»o 8 K.tjenSj weijte ondef den naam Van Schotfcks
'HoofJöiiT.
„ om te Visfbhen, zelfs te visfchen» ofte wel een
., ander bekwaam perfoon' in z'jn plaatfe te Heller)}
,, om te visfchen, op poene, dat foo hij van des te
„ doen in gebreeke is blij ende, hij t'elken feife eö
„ getijde, daar over, t'onzen behoeve verbeuren
„ ui, in plaatfe van eenetf gouden Vrankrijkfcben
-, fchilt, eens twee Caroli-guldens, ijder tot XL
„ grooten Vlaam.>eh gerekend, ende dat daarenboven
„ bij ons, ofte bij onzen daartoe geauthonH-erdenj
,» een ander bekwaam visfcher in zijne plaats zal
„ gehuurt worden, tot zijner kosten en de huur-
„ penningen aan denzelen perfoon rrelooft, za' hij
„ Verkrijger van defen, of zijns rechts hebbende,
,, gehouden weren, binnen deszelver daags zonne-
„ fchijn, dat 't zelve getijde gevischt zal zijn, te
„ betaalen op gelijke p >ene van twee Caroli-gul«
„ dens. —
„ 3°. Dat hij ten allen tijJen (des noo^) ofte
j, ti,d z:jnde, bet water te roden ofte ruimen, ge*
„ h&uden blijft te helpen ruimen, ofte een ander
ti m zin plaats te ftefen, die het hem verftaat»
„ ende daartoe bekwaam zij, op gelijte poene,
», ende dat geprocedeert zal worden, als in 't even
„ voorgaande artieul, in cas zijne getijden niet te
„ bevisfehen, gezegt en geftipuleen is.
„ Ende dat, ingevalle de verkrijger van deezen
„ In gebreeke mogte blijven van de poene, ende
,, breuken, uit krachte der -twee laastgc melde ar*
„ ticulen verbeurt wordende, te voldoen, na haa-
3, ren -
-ocr page 284-
dïr VOLKEREN. sa$
feezeltjens bekend zijn, optezoeken — de I»
prijs, welke aan deeze menfchen door den * ° E ■»
j            fteen- ^*
t ren teneur en innehouden, dat die fn dubbelen
gelde bij ons, ofte onfen geautJiorifeerden in
„ der tijd, van den verkogten vroon visch zullen
„ mogen ingehouden, ende daar aan afgekort wor«
„ den, te weeten van zijner gedeelte van dien.
„ 4°. Dat dezelve mede gehouden blijft, allen
w vroon v/sch, op den voorfz. worpe bij hem»
„ ofte ijmand van zijnent wege gevangen wor-
,, dende, ter afflag ende ter banke te brengen,
„ daar wij, ofte onze nakomelingen, het ordoir-
„ neeren zullen, zonder dat eenige van dien,
buiten ons, ofte onzen geauthorifeerden vorige
„ confent gefbeeden, ende agtergehouden zullen
„ mogen worden, op poene als hier op dit» ende
den verderen pointen geftelt is.
5". Dat, indien eenige twist mogte komen
'„
te ontftaan tusfchen de visfchers van den voor-
s, fchreeven zegenworp onder malkanderen, ofte
,, tusfchen die, ende der visfchers van andere
„ onze visfcherijen in de Lecke, den wateren,
„ ofte visfcherijen aangaande , dezelve vislëhers
„ daaromme malkanderen niet zullen mogen doen
betrekken nog roepen voor eenïg recht of rech-
„ ters, maar dat dezelve gehouden zullen blij-
n ven, alle dezelve haare gefchillen, ende diffe-
„ rentien te keeren, ende brengen aan ons, ende
„ onze nakomelingen, als Grondheeren der voor.
„ fchreeven visfcherijen.
„ Ende dat de visfchers der voornoemde ze*
-ocr page 285-
*a4             R IJ K D O M
ïi fteenkoper betaald wordt, beftaat geheel eH
boei alleen in arbeidsloon, noch renten , noch
y*                                                               voor-
HüOtDST.
,, genworp gehouden zullen weefen onverbreek-
„ lijk na te komen > ende te agtervolgen, dat
„ wij ofte onze nakomelingen daar inHe ordon-
„ neeren zullen.
„ 6*. Dat ten einde onze visfcherij in een
,, goede en bekwaame ordre zoude mogen wor-
„ den bevischt, ten besten dienfTe en voordeele
,, van ons» ende onze gemeene vïsrchersj bij den
„ visfchers in ijder fchïp, bij meerderheid van
„ ftemmen, aal worden geftelt een eerlijk , ge-
„ trouw, en habiel perfoon, uit den bekwaamden
van hen luijden, ende dat een ijgelijks Item
in de verkiefing gelden zal, naar advenant dat
■ „ ,hij in dezelve fcheepen bij ons geè'igent zal
,, weefen.
                           /
„ Welke hoofdmannen gehouden zullen wefen,
„ haar opgeleiden dienst en ampt aan te necmen,
„ ende aan ons, ofte onzen daar toe geauthori-
„ feerden den eed van getrouwigheid te doen,
„ en hen in alles gehouden fuilen zijn te regu-
,, leeren, zo in de opzigtneeminge van de vis.
„ fehers haarder te reeden want, het doen haar-
„ der rekeningen, en andere zaaken, 't zelve
„ hoofdmans ampt raakende» als wij goet vinden
„ zullen, hen na gelegenheid j en dienst der vis-
„ ffcherijen te praefcribeeren, en voor te ftellen.
_ „ Gelijk ook de gemeene visfcheren, tot allen
„ tijden, haar zullen hebben te reguleeren na de
„ ordre, die wij, ofte onze nakomelingen, met
„ en*
-ocr page 286-
Der VOLKEREN. 325
Voordeden maaken eenig gedeelte van denzel- I»
Ven uit.
                                                             boek.
Maar VL
HOOFDST.
,f onderling goetvindèri, ende bewilliging van de
„ gefielde hoofdmannen over de voorfz, onze vis»
„ feherije zouden mogen komen te beraamen, en
n te ordonneeren.
„ 7°. Dat tot wat tijden deeze portie .zegen*
„ water Zoude mogen komen te veranderen van
„ posfesfeur, 't zij door verfterf, koop, ofte mari-
„ geling, dat die geene, daar dezelve aan komen
„ zal, aan ons de admisfie tot de posfesfie vart
„ dien bij gefchrifte verzoeken zal, in deezef
voegen: wanneer 't bij verfterfenïsfe overgaaf,
„ binnen fes maanden, cnde bij verkoopinge of
„ mangelinge binnen fes Weeken. Ende voor 't
„ verfbek van dien aan ons, ofte onzen daar toe
„ geauthori/eerdén zal betaaien agtien fiuivers,
„ ende van ons, ofte onzen nakomelingen ontfam-
„ gen tot hunnen kosten, nieuwe brieven, inne*
„ houdende als deeze doen.
„ 8b. Dat de voorn. N. N. deeze portie zegen*
„ waters niet zal mogen verkoopen, dan met ons,
„ ofte oiizen daar toe geauthorifeerdert confènt,
„ ende dat aan zodanige perfoon, of perfoonen,
„ die wij oordeeleh zullen daar toe bekwaam,
,, ende voor onze visfcherij dienftig te zijn.
„ 9°. Dat wij ende onze nakomelingen de bö-
„ paaling derzelven zegenworp t'allen tijd, ftelleh
„ zullen mogen hooger, of laager, na wij oor-
,, deelen zullen , ten dienst van onze vis/cherije
,, te behooren, ende nuttig te zijn,
P                             „ io».
-ocr page 287-
£z6            R IJ K D O M
I. Maar de geheele prijs van ijdere waar moet
boek. z]g eindelijk in de eene of andere van deeze
HOOFDST.
„ io°. Dat zo wanneer de voornoemde N. N.
,. ofte ijmand zijns rechts bekomen hebbende,
„ alle de voorlchreeven pointen, ofte ijder van
„ dezelve in bet bijzonder, niet en hielden, en-
„ de agtervolgden, na haaren innehouden, dezel-
,, ve zal vervallen van het voorfchreeven gedeelte
„ touwen, fchip, en ,waters> cnde van alle recht
„ en toezeggen , dat hij, ofte zijne nakomelin-
„ gen, uit krach te dèezes, daar aan hadde, ofte
„ hebben mogten, ende dat het zelve deel tou-
„ wen, fchip, en waters, als dan vrij en ledig
„ zal komen aan ons, ende onze nakomelingenr
„ omme onzen , ende haaren vrijen wille daar
i, mede te doen, zonder van ijmant daar inne
„ bekreunt te worden,
,, Ende, wes wij willen, dat alles wat voor-
„ fchrceven is, vast ende onverbrecklijken werdé"
„ geobferveert, ende naar den teneur, ende in-
i nehouden, in alle pointen agtervolgt, zo heb-
„ ben wij deezen door N N. onzen geauthorf-
„ feerden, met onzen zegele, ter dier zaake ge-
„ woonlijken te gebruiken, gedaan zegelen. Ge»
„ geevcn den &c."
Dus wordt van de zalmvisfeherijen op de Leek
eene zwaare rente van den vijfden penning of
twintig ten honderd betaald, welke wel degelijk
als een van de drie deelen, die den prijs van de
zalm uitmaaken, moet worden aangemerkt. Men
heeft thands op de Leek zes zalmvisfeherijen, als
een
-ocr page 288-
nu VOLKEREN. «tft
drie gedeeltens, öf in alle drie te gelijk op- I»
losfen — daar toch dat geene*, 't welk naB ° E **
het opbrengen vari de landrenten, en het be- *
taaien van den geheelen arbeid, die tot het
Verwekken, bewerken, en ter marktbrengen
befteed is, overfchiet, noodzaaklijk het voor-
deel van den een of ander moet zijn*
Even gelijk de prijs van de waarde van
felle bijzondere waaren in verwisfeling, op
zig zelven befchouwd, zig in de eene of an-
dere van deeze drie gedeeltens ^ of in alle
drie te gelijk oplost, zo nïoet ook de prijs
Van 'alle de Waaren , welke met eikanderen
het geheele jaarlijkfche voortbrengfel van den
arbeid van een geheel volk uitmaaken, te za*
inen genomen, zig in deeze zelfde drie ge-
deeltens oplosfen, en onder de verfeheiden
ftanden van inwoonders uitgedeeld worden,
het zij als loonen van hunnen arbeid, het zij
als voordeden van hunne kapitaalen* het zij
als renten van hunne landerijen — het geheel
Van dat geene9 't Welk jaarlijks door den ar-
beid van ijdere maatfchappij verzameld, of*
voortgebragt Wordt, of, 't Welk op 't zelfde
ter neder komt, de geheele prijs van dit al-
les s
cfen te Krimpen • een te Lekkerkerk, een te Streef-
kerk
> een te Ammerstol, een onder Liesveld, en
een onder Langerak; van welke de drie eerst-
genoemden tot de heerlijkheid van de Leek be-
hooren. Uitgeever.
P A
-ocr page 289-
*&8             R IJ K D O M
I. les, wordt op deeze wijze oorfpronglijk on-
• o e k. ^er zommjge van je onderfcheiden leden van
hoofdst ^e maatfcnaPPiJ verdeeld. Arbeidsloonen ,
renten van landerijen, en voordeden van ka-
pitaalen, zijn de drie oorfpronglijke bronnen
zo wel van alle inkomften, als van alle
waarde in verwisfeling. — Alle andere hoe-
genaamde inkomften moeten, in de laatfte
plaats, hunnen oorfprong uit eene van deeze
drie bronnen haaien.
IJder een, die zijne inkomften uit een
fonds, 't welk hem toebehoort, zal genie-
ten , moet die inkomften hebben , of door
zijnen arbeid, of door zijn kapitaal, of door
zijne landerijen. De inkomften , welke hij
door zijnen arbeid verkrijgt, noemt men ar-
beidsloonen, de inkomften van een kapitaal,
welke ijmand geniet, die zelve het kapitaal
beftuurt of gebruikt, draagt den naam van
voordeel, de inkomften van een kapitaal,
welke ijmand geniet, die zelve het kapitaal
niet gebruikt, maar aan een ander leent,
wordt de interest, of de rente van het geld'
genaamd (f), dit is eene vergoeding, welke
de opneemer aan den geldfchieter betaalt voor
het voordeel, 't geen hij in de gelegenheid
ia,
(ƒ) Over de interesfen wordt in dit werk op
verfcheiden plaatfen gefproken, maar voornament-
lijfc in het vierde hoofdft. van het zde boek. Uit-
g*ever.
-ocr page 290-
.......
der. VOLKEREN. aap
is, om door het gebruik van het geld te I.
maaken. Een gedeelte van dit voordeel be-B ° E K«
hoort natuurlijk aan den geldopneemer, wel- **•
ke de nfico loopt, en de moeite doet van
hetzelve te gebruiken, maar een ander ge-
deelte behoort ook even natuurlijk aan den
geldfchieter, welke hem de gelegenheid ver-
fchaft, om met hetzelve zijn voordeel te
doen — de interest van geld is altijd eene
inkomst, welke van eene andere afgeleid
wordt, en die , indien dezelve niet uit de
voordeden betaald wordt, welke door het
gebruiken van dit geld gemaakt worden, als-
dan uit eene andere bron van inkomften moet
betaald worden, ten zij de geldopneemer een
doorbrenger ware, welke nieuwe fchulden
maakt, om de interesten van de oude te be-
taalen. — De inkomften, welke geheel en al
van landerijen komen, draagen den naam van
renten, en behooren aan den eigenaar van
dezelve — de inkomften van den pachter
ontftaan gedeeltelijk uit zijnen arbeid, en ge-
deeltelijk uit zijn kapitaal — ten zijnen aan-
zien zijn de landerijen niet anders dan het
werktuig, 't welk hem in ftaat ftelt om zijn
arbeidsloon te verdienen, en voordeden van
zijn kapitaal te genieten — alle belastingen,
alle Staats-inkomften, welke door belastingen
verkreegen worden, alle traktementen, alle
penfioenen, alle jaarrenten, van welk eenen
aart- ook 7 worden in de laatfte plaats uit
P 3                        eene
-ocr page 291-
i$4            R IJ K D O M
I. èene --van deeze drie oorfpronglijke bronnen,
« oe K,van jnkom ften afgeleid, en zij worden, het
'zij dan middelijkj het zij onmiddelijk, of uit
de arbeidsloonen, of uit de voordeden van
de kapitaalén* óf uit de renten van de lan-
derijen betaald.
Zo lang deeze drie onderfcheiden foorten
van inkomften aan onderfcheiden menfchen
béhoorcn, zijn zij gemaklijk van eikanderen
fe onderfcheiden, maar zodra zij in eenen en
denzelfden perfoon vallen, dan worden zij,
ten minften in de gewoone manier, op welke
de menfchen zig uitdrukken, onder elkande-
ren verward.
Een eigenaar van landerijen , welke zelve
een gedeelte van zijn land gebruikt, heeft al-
leen de kosten van de bearbeiding te hetaa*
Jen, en daarna geniet hij en de renten van
den eigenaar, en de voordeden van den
pachter. — Ondertusfchen zal hij ligtelijk
aan zijne geüeele winst den enkelen naam
van voordeel geeven , en dus, ten minden
volgends de gewoone uitdrukking, de renten
en het voordeel onder elkander vermengen.
Het grootfte gedeelte der planters in Noord-
America
en de West-Indien bevinden zig in
dit geval — want fchoon zij meest alle hun-,
ne eigene plantagien zelve gebruiken, hooren
wij hun echter zeer zelden van de renten
van hunne plantagien, maar altijd 'van hunne
voordeden fpreeken.
Ge-
-ocr page 292-
der VOLKEREN. 231
Gewoons landpachters bedienen zig zcld- I.
zaam van eenen opziender over het geheele8 ° E
beftuur van hunne landhoeve — in 't alge- Jr
n
         .. ,                            , , . hoofd
meen liaan zij zelve, voor een goed gedeel-
te, hunne eigen handen aan het werk, zij
ploegen zelve, zij eggen zelve, enz., doch
dan kunnen zij ook dat geene, 't welk zij,
nadat zij de renten betaald hebben, van hun-
nen oogst overhouden, niet enkel aanmerken
als het weder te huis komen van het kapi-
taal , 't welk zij tot het doen voortkomen
van deezen oogst befteed hebben, met de
gewoone winflen daartoe behoorende, maar
dan betaalt hun dat overfchot van hunnen
oogst ook tevens de arbeidsioonen, welke
zij, zo met zelve te arbeiden, als met zelve
liet opzicht over het werk te hebben, ver-
diend hebben. Niettemin wordt alles, wat
na het betaalen van de landreute, en de in
ftandhouding van het kapitaal, overfchiet,
voordeel genaamd. Schoon het onweêrfpreek-
lijk is, dat de arbeidsioonen een gedeelte van
hetzelve uitmaaken, de pachter, welke deeze
arbeidsioonen zelve gewonnen heeft, moet
dezelve ook noodzaaklijk genieten. Dus wor-
den , in dit geval, de arbeidsioonen en de
voordeden onder eikanderen vermengd.
Een onafhanglijk ambachtsman, welke ka-
pitaal genoeg heeft, om de ruuwe ftoffen te
koopen, en zig zelven ftaande te houden,
tot dat hij zijne bewerkte waaren ter markt
P 4
                          kan
t
-ocr page 293-
23a • MK D O M
I. kan brengen, wint zo wel de arbeidsloonen
B o s k van eenen daggelder, die onder zijnen mees-
YJ' ter werkt, als de voordeden, welke een zo-
danig meester maakt door het verkoopen van
het werk van dien daggelder — en niettemin
worden zijne geheele winden gewoonlijk voor-
deden genoemd, en dus in dat geval al we-
der de arbeidsloonen, en de voordeden on-
der eikanderen vermengd.
Een tuinman, welke zijnen eigen tuin met
zijne eigene handen bearbeidt, vereenigt in
zijnen perfoon de onderfcheidene hoedanighe-
den van eigenaar, pachter, en arbeider —
dus moeten de voortbrengfelen van dien tuin
hem, als eigenaar de rente, als pachter de
voordeden, en als arbeider de arbeidsloonen
opbrengen. Ondertusfchen wordt zijne ge-
heele inkomst gewoonlijk aangemerkt als de
winst van zijnen arbeid. Maar in dit geval
worden de renten met de voordeden en ar-
beidsloonen onder elkandqren verward.
Gelijk er in eene befchaafde maatfchappij
zeer weinige waaren zijn , van welke de
waarde in verwisfeling alleen uit den arbeid
ontftaat, en de renten en voordeden zeer
veel tot de waarde van verre de meeste'waa-
ren toebrengen, zo zal ook het jaarlijksch
voortbrengfel van den arbeid van de geheele
maatfchappij altijd toereikende zijn, om eene
veel grootere hoeveelheid van arbeid te koo-
pen, of onder haare macht te krijgen, da»
/
-ocr page 294-
der VOLKEREN. a33
de hoeveelheid van arbeid bedraagt, welke I.
befteed is , om die voortbrengfelen te doen8 ° E
ontftaan, te bewerken, en ter markt te bren- v*
HOOF]
gen. — Indien de maatfchappij alle jaaren al
dien arbeid in het werk ftelde, welke zij
jaarlijks kan koopen, dan zou de hoeveelheid
van arbeid alle jaaren grootelijks vermeerde-
ren, en dan zou het voortbrengfel van ijder
volgend jaar het voorgaande verbaazend veel
in waarde overtreffen — maar er is in de
waereld geen land, in het welke het geheele
jaarlijkfche voortbrengfel befteed wordt, om
den arbeidenden ftand te onderhouden —i
overal verteeren de lediglopers een groot ge-
deelte van hetzelve — en dus moet ook,
naar maate dat hetzelve tusfchen deeze twee
onderfcheiden (tanden verdeeld is, de ge-
woone of gemiddelde waarde van hetzelve
jaarlijks aanwasfen of verminderen, of van
ftet eene jaar tot het andere dezelfde blijven.
©
\
P*
ZE-
-ocr page 295-
234               R IJ K D O M
t0\Kt ZEVENDE HOOFDSTUK.
VIL
houfdst. Qver den natuurlijken prijs, en den markt-
prijs der waaren.
M en vindt in ijdere maatfchappij, of zelfs
in ijdere buurtfchap,_.eenen gewoonen of ge-
middelden maatftok (<?), zo van de arbeids-
loo-
(«) De Engelfchen gebruiken veel het woord
rat e , de Heer Smitk bedient er zig op deeze
plaats ook van. De Hoogd. vertaaling heeft SJflctjj*
jïdi) / maszstab; de Fratifche , taux. De Schrij-
ver bedoelt de gewoone cours of hoogte zo van
de arbeidsloonen, als van de voordeelen. Wan-
neer het met de vrijheid van eene maatfchappij
zodanig gefteld is, dat ijder een, zo menigmaal
hij zelve wil, van beroep kan veranderen, dan
regelt zig zo in de arbeidsloonen, als in de
voordeelen, de een na den ander. Ijder wil
even gelijke arbeidsloonen en voordeelen genie-
ten , als zijn buurman: zodanige beroepen, welke
hierin minder zijn, worden door eene zo groote
menigte verlaaten, dat de geene, die in dezelve
blijven, tot die gelijkheid rijzen, terwijl in te-
gendeel zodanige , welke hierin meerder zijn,
door eene zo groote menigte gezogt worden,
" dat de overkropping van mededingers de arbeids-
loonen en voordeelen weder tot die gelijkheid
doen da'alen. — Deeze gelijkheid is in ijdere
buurtfchap de maatftok, naar welken zig de inge-
-ocr page 296-
D e R VOLKEREN. 23$
ïoonen, als van de voordeden , welke in I.
ijdere bijzondere aanleg, 't zij van arbeid,0 ° E K.
't zij van kapitaal, genooten worden. Deeze v ■'
maatuok (gelijk wij in 't vervolg zien zul-
len) wordt natuurlijk eensdeels door de alge*
nieene omftandighedén van de maatfchappij,
derzelver rijkdom, of armoede, derzelver
voorwaafds of agteruit gaan, of ftilftaan, en
anderdeels door de bijzondere natuur van
diert aanleg, bepaald.
Op dezelfde wijze vindt men ook, in ijdere
maatfchappij ,':-öf zelfs in ijdere buurtfchap,
eenen gewoonen of gemiddelden-maatftok van
de renten, welke mede (gelijk ik ook in 't
vervolg zal aantoonen) gedeeltelijk in de al-
gemeene omftandighedén van dé maatfchap-
pij, of buurtfchap, in welke de landerijen
gelegen zijn, en gedeeltelijk in de natuurlijke
of verbeterde vruchtbaarheid van die lande-
rijen zijne bepaaling vindt.
Deeze gewoone of gemiddelde maatiïokken
kan men op dien tijd en plaats, op welke
zij als de gewoone in zwang zijn, den naam
... gee-
zetenen gedraagen. Mijn oogmerk is alleen om
alle de denkbeelden van den Heer Smith te !e»
veren, zonder mij aan de plichten van eenen ver-
taaier te binden, en dus zal het er niets toe doen',
of ik het eigentlijke denkbeeld door het woord
waatftok al of niet uitdrukke. De Ieezer weet
nu, welk het bedoelde denkbseld Is. Uitgeever*
-ocr page 297-
S3<5              R IJ K D O M
I. geeven van de natuurlijke maatftokken van
boek. arbeidsloonen, renten en voordeden.
VII
■MAtfhL Wanneer de prijs van eene waar niet hoo-
ger noch laagcr is, dan bet geene kan toe-
reiken, om, overeenkomftig deeze natuurlijke
maatftokken, de renten van de landerijen, de
arbeidsloonen, en de voordeden van het ka-
pitaal, welke men befteed heeft, om dezelve
te doen ontdaan, bewerken , en ter markt
brengen, te kunnen betaalen, dan kan men.
.zeggen, dat die waar betaald wordt met dat
geene, 't welk men deszelfs natuurlijken prijs
mag noemen.
Trouwens dan betaald men voor die waar
juist dat geene, 't welk zij waardig is, of
't welk zij wezentlijk kost aan dien geenen,
die dezelve ter markt brengt; want, fchoon
in de gewoone manier van fpreeken , onder
dat geene, 't welk men de oorfpronglijke kos-
ten
(#) van de waaren noemt, de voordeden
van
(£) Eng. the prime cost; de Hoogd. vertaaling
heeft hier ^rtme $0|ïefl; deeeneFranfche,/apr/me
valeury
en de andere, prix courant. Het Engefcch
woord, waarvan zig hier de Heer Smith bedient,
betekent, in de gewoone uitdrukking, dat geene,
*t welk ijdere waar oorfprongüjk gekost heeft,
om tot dien trap van volkomenheid te geraaken,
dat zij ter markt gebragt, en verkogt kan wor-
den. Onder deeze kosten, zegt onze Schrijver,
begrijpt men, in de gewoone manier van fpree-
ken,
-ocr page 298-
öer VOLKEREN. 237
van dien geenen, die dezelve weder zal ver- I,
koopen, niet begreepen zijn, zo fpreekt het8 ° B
nogthands van zelve- dat die geene, die de- *
1               j               .                  1 •• j- i. j 1              H00FI
zelve weder verkoopt, bij dien handel moet
verliezen, indien hij voor dezelve geenen zo-
danigen prijs kan maaken, welke hslh die
voordeden doet genieten, die in zijne buurt-
fchap, volgends den gewoonea maatftok, altijd
ge-
ken, de voordeelen van den verkóoper niet. Bij
voorbeeld, wanneer men, in de gewoone manier
van fpreeken, zal-narekenen, wat in eene fabriek
4e waaren aan den fabrikeur kosten , dan denkt
men doorgaands aan den inkoop van de ruuwe
floffen, met alle die uitgaaven, welke vereischt
worden, om dezelve aan de fabriek te leveren,
en aan de arbeidsloonen, welke noodig zijn ge-
weest , om van die ruuwe floffen zodanige be»
werkte waaren te maaken , welke in flaat zijn
om verkogt te worden, en dan houdt men ge-
woonlijk de rekening voor volkomen. Doch de
Schrijver bewijst, dat die gewoone rekening niet
voldoende is, en dat de voordeelen, welke de fa*
brikeur van die waaren moet genieten, ook nood-
zaaklijk onder die oorfpronglijke kosten behooren
gerekend te worden — trouwens die voordeelen
behooren Zo noodzaaklijk tst die kosten, dat zon-
der dezelve de waaren nimmer zouden bewerkt
en ten voorfchijn gebragt zijn geworden. Da
gronden , van welke de Schrijver zi'g ten dien
einde bedient, zijn van dien aart, dat zij een ijder
moeten overtuigen. Uitgeeytr.
-ocr page 299-
«3* "1 IJ K D O M
I. genooten worden, om dat hij die voordeekii
Boe k zej{er zou behaald hebben , indien hij zijri
kapitaal op eene andere wijze had aangelegd;
daarenboven zijn die voordeden zijne inkom-
ften, zij zijn het eigentlijke fonds, 't welk
hem zijn beftaan oplevert. Even gelijk hij ^
terwijl de waaren nog bewerkt, en ter markt
gebragt worden, aan de arbeiders hunne ar-<
beidsloonen of beftaan voorfchiet, even, en
op dezelfde wijze, fchiet hij, geduurende
dien tijd, aan zig zelven zijn beftaan voor,
't welk in 't algemeen ingericht is j naar dat
voordeel, dat hij, op eene redelijke wijze,
van den verkoop zijner waaren kan verwach-
ten. Dus, wanneer zij hem dat voordeel
niet opbrengen, dan vergoeden zij hem dat
geene niet, 't welk zij eigentlijk moeten
worden gezegd, hem wezentlijk gekost te
hebben.
Schoon dus de prijs, welke hem dit voor-
deel oplevert, niet altijd de laagfte is, voor
welken een handelaar zijne waaren zomtijds
mag verkoopen, is zij echter de laagfte, voor
Welken hij kan rekenen, dat zij, waarfchijn»
lijk eenen geruimen tijd lang, zulten worden
verkogt, ten minften indien de handel vol-
maakt vrij is, en men zo menigmaal als men
wil van handel mag veranderen.
De drtadlijke prijs, welke gewoonlijk voor
eene waar wordt betaald , draagt den naam
van marktprijs, deeze kan of boven of be-
ne-
-ocr page 300-
der VOLKEREN. fl39
neden den natuurlijken prijs zijn, of vol- I.
maakt aan denzelven gelijk.
                           boe
De marktprijs van ijdere waar op zig zei- VII
ven bepaalt zig door de evenredigheid tus-
fchen de hoeveelheid van dezelve, welke
daadlijk aan de markt gebragt is, en de hoe-
veelheid van die geenen, welke naar zodanige
waar vraagen, en bereid zijn , om den na-
tuurlijken prijs van dezelve te betaalen, of
de geheele waarde van de renten, arbeidsloo»
nen, en voordeden , welke hebben moeten
betaald worden, om dezelve ter markt te
brengen. — Zodanige menfchen toch kunnen
de daadlijke vraagers genoemd worden, hun
vraagen is de welgemeende Qeffe&ual') vraag,
om dat hun vraagen naar die waaren eene
voldoende reden oplevert, waarom dezelve
ter markt gebragt worden — deeze vraag is
zeer onderfcheiden van de losfe Qabfolutey
vraag; men kan in eenen zekeren zin zeg-
den, dat ook een arm man vraagt naar eene
koets met zes paarden, hij kan zekerlijk ver-
langen , om dezelve te bezitten, maar zijne
vraag is geene welgemeende vraag, om dat
men door zulk vraagen nooit zal befluiten,
om , ter voldoening aan dezelve, zodanige
waaren ter markt te brengen.
                ,
Wanneer de hoeveelheid van eene zekere
waar, welke ter markt gebragt wordt, te
gering is, om aan de,welgemeende vraag te
voldoens dan kunnen alle die geene, welke
be-
-ocr page 301-
./
S4o             R IJ R D O M
I. bereid zijn , om de geheele waarde van di
I o e K.renten f arbeidsloonen, en voordeelen, welke
***• hebben moeten betaald worden,eer de goede*
BOOFOST.
ren ter markt konden komen, voor dezelve te
geeven, niet aan die hoeveelheid, welke zij
noodig hebben, geholpen worden — in dat
geval, verkiezen zommige liever iets meerder
te betaalen, dan niets te krijgen; hieruit
ontftaat aanftonds eene mededinging tusfchen
dezelve, en terftond ziet men den marktprijs
meer of min boven den natuurlijken prijs rij-
zen, naar maate dat de waaren min of meer
te kort fchieten, of de rijkdom, dartelheid
en weelde van de mededingers het vuur van
de mededinging meer of min aanwakkert»
Tusfchen mededingers van gelijken rijkdom
en weelde zal dezelfde trap van gebrek aan
waaren eene meerdere of mindere levendig-
heid van mededinging baaren, naar maate de
te kort komende waaren voor hun van meer
of min belang zijn — hier van daan de alles
te boven gaande duurte der levensmiddelen
in eene belegerde en naauw ingeflooten ftad,
of geduurende eenen hongersnood»
Wanneer de hoeveelheid, welke van een
zekere waar ter markt gebragt wordt, te
groot is, in evenredigheid tot het getal der
vraagers, dan kan die geheele hoeveelheid
niet verkogt worden aan zodanigen, die wil-
lig zijn om de geheele waarde van renten,
arbeidsloonen, en voordeelen, welke vereischt
wier-
j
-ocr page 302-
ft S fc VOLK ER E N. M
Wierden , eer die waaren ter markt konden I.
komen, te betaalen. Men ïs dan verplicht,"" 8
om een gedeelte van die waaren aan z°d*n'~H00jt
.gen aftezetten, welke minder bieden, en de
laage prijs, weike deeze voor dezelve gee-
ven, heeft invloed op den prijs van de ge-
heele hoeveelheid. — De marktprijs zal dus
meer of min beneden rfen natuurlijken prijs
daalen , naar makte .dat de grootheid der
overvoering van de markt :de . mededinging
van de verkoopers meer of min levendig
maakt, of naar maate, dat zij meer of min
belang hebben, om hunne waaren fpöedig'af-
handig te maaken. Eene gelijke overvoering
van waaren die aan bederf onderhevig zijn',
maakt eene heviger mededinging tusfclien dè
verkoopeYs > dan eene zodanige overvoering
van goederen, die niet bederven kunnen. Dè
mededinging der verkoopers is Merker, wan-
neer de markt met citroenen , dan wanneer
zij met oud ijzer overvoerd is.
Wanneer- de hoeveelheid dei' ter markt ge*
bragte waaren juist toereikende is, om aan
Salie de welgemeende vraageh, zonder meer»
te voldoen, dan zal de marktprijs, haatiw»
keurig b of ten minften zo nabij als men den*
zelven berekenen kan , met den natuurlijken
prijs gelijk liaan. Dan kan de geheele hoe-
veelheid, welke voorhanden is, voor den na*
tuurlijken prijs afgezet worden , en dan is
er geen hooger prijs voor dezelve te beko-
el
                       men —
-ocr page 303-
*4*             R IJ K D O M
I. men — de mededinging van alle de hande>
V K*laars noodzaakt dan alle de verkoopers, om
3FDST.met ^cn Prys §en0;egen te neemen. doch zij
worden dan ook niet verplicht, om met
eenen minderen prijs te vrede te zijn (f).
De hoeveelheid van ijdere waar, welke ter
markt zal gebragt worden, fchikt zig zelvert
natuurlijk naar de hoeveelheid van de welge-
meende vraagen. Het belang van alle, die
de waare inkomftert van hunne landerijen,
ar-
(O Uit deeze geheele redeneerihg blijkt, van
welk een uitgebreid nut de vrije mededinging in
den koophandel is» Niets is voor de algemeene
welvaart nadeeliger, dan dat men aan dezelve be»
lemmeringen toebrengt, en ondertusfehen is er*
zelfs bij die natiën, weike zo veel met de vrij-
heid op hebben, bij voorbeeld in Engeland, niets »
aan het welke zo veele verhinderingen in den weg*
gelegd worden. Dit geheele werk is- vol van be-
wijzen van die onbegrijplijke vetkeerdheid. Men
leezë hierover Ifelin, Droomen van eenen Men-
jjchem'tiend, pag.
107, 123, 131. 336. en 354.
Zie ook Necker, fur la Legistat. et Ie Commerce
des Grains, pag.
136. en het geheele tweede deet
van Condillac Rooph. en Staatsbeftuur. TAo.
ook
lettre de la chambre de Commerce de Nbrmandie r
relativement au traite du Commerce avec PAn-
gleterre,
in welke men verfcheiden verkeerdhederï
in de inftellingen der Engelfchen, omtrent den
koophandel•„ opzetlijk betoogd vindt. Uitgeevtr*
-ocr page 304-
der VOLKEREN. 243
arbeid, of kapitaal, willen genieten, brengt I.
mede, dat zij, hunne waaren ter markt bren-B ° s Kl
V;I(
geilde, altifd zorgen, dat derzelver hoeveel-
heid de hoeveelheid van de Welgemeende
vraagen niet overtreffe — en het is het be-
lang van alle andere menfchen, dat de hoe-
veelheid der aangebragte waaren nooit bene-
den de hoeveelheid der welgemeende vraagen
kome.
• Wanneer het geval gebeurt, dat de hoe-
veelheid der waaren de hoeveelheid der wel-
gemeende vraagen voor eenigen tijd overtreft,
dan moet volgen, dat het een of ander van
de zamenftellende gedeeltens van derzelver
geheelen prijs minder betaald worde, dan
deszelfs gewoone maatftok medebrengt. Valt
dit verlies op de renten, dan zal het belang
van de eigenaars der landerijen hen aanftonds
doen befluiten , om een gedeelte van hunne
landerijen op eene andere wijze aanteleggen.
Valt hetzelve op de arbeidsloonen, of voor-
deden, wel dra zullen de arbeiders aan den
cenen kant, en de onderneemers aan de an-
dere zijde, door hun belang bewoogen wor-
den, om een gedeelte van hunnen arbeid, en
van hun kapitaal, aan deeze waar te onttrek-
ken. Hieruit zal volgen , dat wel dra van
die waaren niet meer ter markt gebragt wor-
de, dan noodig is, om aan alle welgemeende
vraagen te voldoen, en dan zullen ook alle
de zamenflellende gedeeltens van derzelver
Q 2
                        prijs
-ocr page 305-
a44           R IJ K D O M
I. prijs tot hunnen natuurlijken maatftok, en de
» o e K.geiiee]e prjjg tot den natuurlijken prijs rijzen*
Vil. Indien, in tegendeel , de hoeveelheid der
HOOFDST.                                      &
waaren, welke ter markt gebragt wordt,
eenigen tijd lang minder is, dan 'de hoeveel-
heid der welgemeende vraagen, dan zal vol-
gen, dat het een of ander van de zamenftel-
lende gedeeltens van derzclver prijs boven
deszelfs natuurlijken maatftok rijst. . Valt
deeze rijzing op de renten, dan zal "het be-
lang der eigenaars van de landerijen hen aan-
ftonds aanzetten, om meer land aanteleggen,
om deeze waar aantekweeken, valt dezelve
op de arbeidsloonen, of voordeelen, dan
zullen alle andere arbeidslieden en handelaars
fpoedig door eigenbelang gedreeven worden,
om meerdei- arbeid en kapitaalen in bewee-
ging te brengen, ten einde deeze waaren te
bewerken, en ter markt te doen verfchijnen,
en wel dra zal, al weder, de hoeveelheid,
welke ter markt gevonden wordt, toereikende
zijn , om aan alle welgemeende vraagen te
voldoen — en dan zullen ook weder alle de
zamenftellende deelen van derzclver prijs tot
hunnen natuurlijken maatftok, en de gcheele
prijs tot den natuurlijken prijs daalen (d~)* .
De
(V) Dit sites is volkomen klaar, wanneer de
handel geheel vrij en onbelemmerd is, wanneer
ijder zo menigmaal van beroep, van ambacht, van
woonplaats mag veranderen, als hij goedvindt,
wan-
-ocr page 306-
der VOLKEREN. 245
De natuurlijke prijs maaktdus, als het ware, I.
het middenpunt uit, tot het'welke de prij-B ° E f*
zen van alle waaren, aanhoudend hellen — '
verfchillende omftandigheden mogen den prijs
zomtijds aanmerkelijk boven den natuurlijken
doen rijzen, zomtijds zeer veel beneden den
natuurlijken doen daalen, maar, hoedanig ook
de
wanneer alle waaren op eenen gelijken vrijen
voet behandeld , en de eene foort niet gedrukt
wordt, om de andere te begunftigen, enz. Maar
zodra zig de Staatkunde in den handel mengt, en
zig laat voorftaan , van in ftaat te zijn, om de zaa-
leen , door allerleije foort van inrichtingen, eenen
beteren loop te kunnen geeven, dan wanneer zij
geheel en volkomen aan zig zelven wierden over-
gelaaten , dan is alles bedorven — het volgende
bij onzen Schrijver zal dit klaar doen zien —■ te
recht zegt de fchrandere Ifelin, Droomen van
eenen Menfchenvriend, pag.
377: „ Zo ras in
„ eenen Staat de eigendom, en de vrijheid, aan
„ den burger zullen veilig gefield, ftraaten, we-
„ gen, kanaalen, en zeehavens, naar vereisen van
„ noodzaaklijkheid, behoorlijk in ftaat gebragt,
„ zodanige maatregels, welke de gronden van
,, den voedenden, en van den dienstbaaren ftand
„ bevestigen, vastgefteld, en voor het onderwijs
„ der burgeren genoegzaam gezorgd zal zijn, ah
,, dan heeft het publiek bejlier, tot bevordering
„ der welvaart van de maatfehappij
, niets verder
t, te doen , dan
alles gesust zijnen loop te
LAATén." Uitgeever.
Q3
«
-ocr page 307-
HG             R IJ K D O M
I. de tegenfrand moge zijn, welke denzelven
1 E K beletten kan, om in dit middenpunt te ge-
"• raaken of in hetzelve te blijven, het blijft
'tog altijd zeker, dat zij ftandvastig naar dat
middenpunt neigt.
Op deeze wijze fchikt zig de algcmeene
vlijt, welke jaarlijks befteed wordt, om de
waaren ter markt te brengen, natuurlijk van
zelve naar de welgemeende vraagen — zij
beoogt natuurlijk, om altijd juist die bepaal-
de hoeveelheid ter markt te leveren, welke
toereikende is, om aan alle de welgemeende
vraagen te voldoen, en niet meer —
Maar er zijn foorten van arbeid, in welke
dezelfde hoeveelheid van .vlijt, in onderfchei-
den jaaren zeer verfchillende hoeveelheden van
waaren zal voortbrengen. Terwijl in tegen-
deel in andere altijd dezelfde, of althands ge-
noegzaam dezelfde, hoeveelheid van voort-
brengfelen plaats zal hebben — Men zal in
den landbouw, met het zelfde getal van arbei-
ders, in onderfcheiden jaaren, verfchillende
hoeveelheden van koorn, wijn, olij, hop enz.
inzamelen, maar eene zelfde hoeveelheid van
fpinders en weevers zal, in onderfcheiden
jaaren, dezelfde, of genoegzaam dezelfde,
hoeveelheid van linnen, of wollen manufactuu-
ren opleveren. In de eerstgenoemde foort is
het alleen de gemiddelde hoeveelheid van voort-
-trengfelen, welke eenigermaate kan ingericht
worden, om aan de hoeveelheid van welge-
meen»
-ocr page 308-
der VOLKEREN. H7
meende vraagen te voldoen — en gelijk het I.
daadlijk voortbrengfel menigmaalen veel groo-B ° E *■
ter, en ook dikwils veel kleiner is, dan het
HOOFDST»
gemiddelde voortbrengfel, zo zullen ook de
hoeveelheden, welke ter markt gebragt wor-
den , nu en dan de welgemeende vraagen zeer
ver overtreffen, en ook zomtijds op verre na
aan dezelve niet kunnen voldoen — al fielt
men derhalven, dat de vraagen alle jaaren de-
zelfde blijven, zo zal niet te min de markt-
prijs altijd aan groote veranderingen onder-
worpen blijven, en op den eenen tijd zeer
ver beneden, en op den anderen tijd weder
zeer hoog boven den natuurlijken prijs loo-
pen — in de andere foort van arbeid, ia
welke de voortbrengfelen van gelijke hoeveel-
heid van arbeid jaarlijks dezelfde, of omtrent
dezelfde zijn, kan de hoeveelheid van voort-
brengfelen meer naauwkeurig ingericht wor-
den, naar de hoeveelheid van welgemeende
vraagen — dienvolgende zal in deeze foort,
zo lang de welgemeende vraagen dezelfde in
hoeveelheid blijven, ook waarfchijnlijk de
marktprijs van die voortbrengfelen dezelfde
blijven, en geheel en al, of althands zeer na-
bij overeenkomen met den natuurlijken prijs.
De daaglijkfche ondervinding leert, dat de
prijs van linnen en wollen manufacluuren
noch aan zo menigvuldige, noch aan zo groo-
te veranderingen onderhevig is, dan de prijs
vaa het koorn — de verandering in den prijs
Q 4                     vaa
-ocr page 309-
m            R IJ K D O M
LT van de eer Ie foort hangt alleen af van de
1 ° E'^Verandering in de menigte van welgemeende
__
         vraagen, terwijl de verandering in den prijs
van de laatstgemelde foort niet alleen van de
verandering van de hoeveelheid van vraagen,
maar ook van de veel grootere en veel meer
voorvallende veranderingen van die hoeveel-
heid, welke ter voldoening aan de vraagen,
kan ter markt gehragt worden, afhangt.
■ De toevallige en kortftondige rijzingen en
daalingen in den marktprijs der waaren tref-
fen hoofdzaaklijk 'die zamenftellende gedeel-
tens van den geheelen prijs, welke zig in ar-
beidsloonen en voordeden oplosfen — dat
gedeelte, 't welk zig in renten oplost, wordt
daardoor het minde aangedaan — eene vaste
geldrente gevoelt niets van dezelve, noch in
deszelfs grootheid, noch in deszelfs waarde —>
eene rente, welke 't zij in eene zekere even-
redigheid , 't zij in eene zekere hoeveelheid
van de ruuwe voortbrengfclen beftaat, onder-
vindt buiten twijfFel alle de toevallige en kort-
ftondige rijzingen of daalingen van den markt-
prijs en deszelfs jaarlijkfche waarde, maar in
deszelfs jaarlijkfche grootheid wordt zij zei-
den door dezelve aangedaan, om dat de eige-
naar en de pachter van de landerijen, zig
bij het maaken van het huur contract 'van
beide zijden gewoonlijk toeleggen, om die
grootheid, volgends hunne beste kennis, niet
uuï den toevalligen en kortftondigen, maar
«aa,r
-ocr page 310-
der VOLKEREN. 249,
naar den gemiddelden en gewoonen prijs der I.
voortbrengfelen te bepaalen.                           boe «:.
VTT
Zodanige rijzingen en daalingen vallen zo Vil# .
7              7 ,             ,             , • 1 hoofdst.
wel op de waarde als op de grootheid van
de arbeidsloonen, en van de voordeden, naar-
maate dat de markt met waaren of met ar-
beid, met gedaan werk, of met werk, dat
nog gedaan moet worden, overvoerd isj
Of te kort fchiet: een algemeene rouw doet
den prijs van zwart laken, (van welke in
foortgelijke gelegenheden doorgaands gebrek
aan de markt is) rijzen, en vermeerdert dus
de voordeden van die kooplieden, welke een
aanmerklijken voorraad van hetzelve voor Han-
den hebben ■— doch dit heeft geen invloed
op de arbeidsloonen van de weevers, de
markt heeft gebrek aan waaren, niet aan ar-
beid, er is te veel gevraag naar gedaan werk,
niet naar werk, dat nog gedaan moet wor-
den — maar deeze algemeene rouw doet de
arbeidsloonen der klcermaakers knechts rij-
zen. Ten aanzien van hun werk is er ge-
brek aan de markt, er is gevraag naar meer
arbeid, er moet meer werk gedaan worden,
dan gefchieden kan —• door eenen zodanigen
algemeenen rouw daalen de prijzen van ge-
kleurde zijden, en lakenen, en daardoor ver-
minderen de voordeden van die kooplieden,
welke eenen grooten voorraad van dezelve
voor handen hebben — zelfs doet dezelve
4e arbeidsloonen van de arbeiders daalen,
Q 5
                          wel-
-ocr page 311-
/
«5©             R IJ K D O M
I. welker bezigheid is zodanige gekleurde ma-
* o e K'nufactuuren te bewerken — alle vraagen naar
'""■• hunnen arbeid zijn voor zes, en misfchien
HOOFJDST.
voor twaalf maanden opgeftopt — dus is ten
hunnen aanzien de markt met waaren en met
arbeid overvoerd — maar, fchoon op deeze
wijze de marktprijs van ijdere waar aanhou-
dend naar deszelfs natuurlijken prijs neigt,
en (indien ik mij zo mag uitdrukken) als
door haare zwaartekracht naar dit middenpunt
getrokken wordt, zo kunnen echter ook
zomtijds bijzondere omftandigheden, zomtijds
natuurlijke oorzaaken, en zomtijds bijzondere
ftaatkundige inrichtingen, den marktprijs vart
veelerlei waaren, eenen zeer geruimen tijd,
boven den natuurlijken prijs doen blijven.
Wanneer het gebeurt, dat de marktprijs
\'an zommige waaren, door eene fterke ver-
I meerdering van welgemeende vraagen, ver bo-
ven derzelver natuurlijken prijs rijst, dan
draagen die geenen, die hun kapitaal aange-
legd hebben in het ter markt bezorgen van
die waaren, alle zorg, die hun mooglijk is,
©m die verandering te verbergen — want zo
dra dezelve algemeen bekend wierd,dan zou-
den wel dra eene zo groote menigte van
nieuwe mededingers zig door dit groote voor-
deel uitgelokt zien, om hunne kapitaalen op
dezelfde wijze aan te leggen, dat juist daar-
door aan alle welgemeende vraagen kon wor-
den voldaan, en derhalven de marktprijs we-
der
-ocr page 312-
DEa VOLKEREN.' 251
der tot den natuurlijken prijs, en misfchien I.
zelfs, voor eenigen tijd, tot beneden denzeI-B ° E K'
ven daalde; indien de markt zeer ver van de "'
,. j HOOFOST.
woonplaats gelegen is van die geenen, die de-
zelve van deeze waaren voorzien, (<?) dan
zijn zij zomtijds in Maat, om hun geheim
veele jaaren te verbergen, en geduurende al
dien tijd, zonder eenige nieuwe mededingers ,
deeze buitengewoone voordeden te genieten,
fchoon men nogthands moet erkennen, dat
ge-
CO Vooral buiten 's lands — de verre afiland
doet in dit geval zeer veel af. Zo zullen, bij
voorbeeld, de eigenaars van zuiker- en koffiiplan-
tag'en, in onze en in andere West-Indifche volk-
plantingen, zig wel wachten van de uitgebreid-
heid van hunne voordeden aan den dag te leg-
gen, daar zij zeer klaar begrijpen, dat de verre
afftand, op welke de voortbrengfelen van hunnen
grond verbruikt worden, belet, dat men, over
het algemeen, omtrent den natuurlijken prijs van
dezelve, niet zeer volkomen kan onderricht zijn.
Ondertusfchen hebben de koffij- en zuikerplanters
zo zeer voor geene fterke mededinging te vree-
zen , eensdeels om dat landerijen, die op eene
voordeelige wijze koffij en zuiker zullen voort-
brengen, zeer bijzondere eigenfchappen moeten be-
zitten, en in de tweede plaats, om het waare of
ingebeelde gevaar voor het leven, of de gezond-
heid, 't welk veelen meenen, dat in die lucht-
ftreeken, onder welke deeze voortbrengfelen groei-
jen, plaats heeft. Uitgever,
-ocr page 313-
25a            R IJ K D O M
I. geheimen van deezen aart zelden kunnen bc-
»*o e k. waar(j blijven. En de buitengewoone voor-
VII
j. * deelen kunnen zeer weinig langer duuren,
dan het bewaaren van deeze geheimen.
Men kan een geheim in eene fabriek veel
langer bewaaren dan een geheim in den han-
del — een verwer, welke een middel uitge-
vonden heeft, om eene kleur te maaken met
vcrwftoffen, welke alleen maar de helft kos-
ten van die geenen, welke men gewoonlijk
tot dat einde gebruikt, zal, met goed over-
leg, de vruchten van deeze zijne ontdekking
blijven genieten, zo lang als hij leeft, en
zelfs zijn geheim nog wel aan zijne nakome-
lingen nalaaten. Zijne buitengewoone win-
ften ontdaan uit' den hoogen prijs, welke
voor zijnen bijzonderen arbeid betaald wordt
— zij beltaan eigentlijk in de hooge loonen
van dien arbeid — maar daar zij op ijder ge- \
deelte van zijn kapitaal herhaald worden, en
daar derzelver geheele beloop, uit dien hoof-
de, in eene geregelde evenredigheid tot zijn
kapitaal ftaat, worden dezelve gewoonlijk
aangemerkt als buitengewoone voordeden van
het kapitaal.
Zodanige verhoogingen van den marktprijs
zijn oogfchijnlijk de uitwerkingen van bijzon-
dere omftandigheden, van welke echter de
gevolgen dikwils veele jaaren agter eikanderen
kunnen duuren.
Er zijn, zommige, natuurlijke voortbrengfe-
•len,
-ocr page 314-
pin VOLKEREN. *3$
len, welke eene zo bijzondere foort van grond I.
en legging vorderen, dat zeifs in een uitge-B ° * *«
breid land, alle- die landerijen, welke de ver*HOorDjTi
eischte bekwaamheid hebben, om dezelve
voort te brengen, niet voldoende zijn, om aan
de welgemeende vraagen genoegen te geeven
i— hierom kan over de geheele hoeveelheid,
welke van dezelve ter markt gebragt wordt,
befchikt worden ten behoeven van die gee-
nen, welke genegen zijn om meer voor de-
zelve te geeven, dan het geene toereikende
is, om de renten van het land, op welke zij
geteeld zijn, te gelijk met de arbeidsloonen
en de voordeden van het kapitaal, welke
beide befteed zijn, om dezelve te bewerken,
en ter markt te brengen, alle volgends der-
zelver natuurlijke maatflokken te kunnen be-
taaien; zodanige waaren kunnen geheele eeu-
wen agter eikanderen op dien hoogen prijs
blijven — en in dit geval is dat gedeelte van
den prijs, 't welk zig in de renten oplost,
dat geene, 't welk algemeen boven deszelfö
natuurlijken maatftok betaald wordt — de
renten van landerijen, welke zodanige bijzon-
dere en hooggeachte voortbrengfelen opleve-
ren , by voorbeeld de renten van zommige
wijnbergen in Frankrijk, welke eenen bijzon*
der gelukkigen grond en ligging hebben, ftaan
in geene geregelde evenredigheid tot de renten
van andere even vruchtbaare, even welbe-
bouwde landerijen in derzelycr nabuurfchap -~
daar
-ocr page 315-
&S4-              R If R U O M
daar integendeel de arbeidsloonen, en de vooT*
5T-deelen van de kapitaalen, welke befteed wor-
• den, om zodanige waaren op de markt te Je-
'veren, zelden buiten derzelver natuurlijke
evenredigheid geraaken, tot die geene, welke
in dezelfde nabuurfchap van anderen arbeid
en van ander gebruik van kapitaalen genoom
ten worden.
Zodanige verhoogingen van den marktprijs
fcijn oogfchijnlijk de uitwerkingen van natuur-
lijke oorzaaken, welke beletten, dat immer
aan welgemeende vraagen ten vollen kan wor-
den voldaan, en welke dus ook zonder einde
kunnen voortduuren.
Eene Monopolie, 't zij dezelve aan een
bijzonder perfoon, of aan eene maatfehappij
verleend is, heeft dezelfde uitwerkingen als
een geheim in den handel, of in eene fa-
briek. Een Monopolist houdt de markt altijd
fchaarsch, hij voldoet nooit ten vollen aan
al de vraagen, en hierdoor verkoopt hij zijne
waaren altijd boven derzelver natuurlijken
prijs, en hij doet zijne winden, 't zij dezel-
ve in daggelden, 't zij zij in voordeden be-
ftaan, verre boven derzelver natuurlijken
maatftok rijzen, (f)
De
Cf) Monopolien (of het zogenaamd, 't zij dan
aangematigd, 't zij door vergunning van den Sou-
verain,- 't zij op eenige andere wijze verkreegen
recht, of macht, of vermogen, om alleen, met
uit-
-ocr page 316-
der VOLKEREN. aft-
De prijs van eene Monopolie, is altijd en ï.
in alle omftandigheden de hoogfte, welke kan' e » *
ver- v
HoorüsT.
uitfluiting van andere, in eenen zekeren tak, of
in een zeker artikel, handel te mogen of kunnen
drijven) zijn altijd cadeelig — zij belemmeren en
verzwakken den koophandel, zij beneemen den
moed aan de kooplieden, zie tTEon Loffirs, torn.
1F. p.
7. #. 14. Eene Monopolie is eene dwing-
landij in den koophandel, door welke men zig
van zoromige artikelen van handel meester maakt,
en dezelve tot eenen buiten fpoorigen prijs ver-
koopt, ongelijk hooger, dan dezelve zijn zou, in-
dien die waaren niet in handen van Monopolisten
waren. Indien men zig de Monopolie omtrent zo-
danige waaren aanmatigt, welke tot de noodzaak-
lijkheden van het leven behooren, dan is zij mis-
daadig, dan is het de plicht van het publiek be-
ftuur, om dezelve door geftrenge wetten en firaf-
fen tegentegaan; doch in alle gevallen, al betreft
zij zelfs alleen zaaken van weelde , is dezelve
voor het algemeen nadeelig, d'Eon l. c. p. 22.
n. Ó4. Ifelin, Droomen van eenen Menfchenvr*
p.
121 en 121 vooral in de noot. Campomanes
noemt in zijne fchoone verhandeling over de ƒ»-
dustrie in Spanjen, pag. 87. de Monopolien mis-
ilagen.
De fchrandere Hugo de Groot,de Jure Belli ae -""■""
Pacis, lib. 2. cap. 13. §. 16. houdt ftaande, dat
jniet alle Monopolien tegen het recht der natuur
ilrijden, en voert ten dien einde aan het gevai
%an Jofeph in Egyp/en, en de Monopolie der 'm-
woc-
-ocr page 317-
S5«"              R IJ K D O M .
ï. verkreegen wórden, daar integendeel de h&*
.1 o e K.tuuriyiie prijs, of de prijs, welke door vrije
VII.                                                                        me
«OOFDST.
Woonders van Alexandrie. Het lust mij, bij dee-
ze gelegenheid, de kracht van die bewijzen eens
kortelijk natefpeuren. Schoon ik, in den grond,
zijne ftelling niet tegenfpreeke.
Het door Grotius aangevoerde geval van Jofeph
in Egypten, welke in de zeven vruchtbaare .jaaren
al het koorn voor rekpding van den r koning op-
kogt, en naderhand, bij het meer en meer toence*
men van den hongersnood, voor hoogcr en hoo-
ger prijzen v.erkogt, zie .Genef, hoofdft, XLL en
. XLVII»,
was waarlijk eene Monopolie, (hoe zeer
Puffendorf de Jure Nat. ei Gent. lib. 5, cap. 5.
§. 7< en Barbeirac in de Franfcke nooten op die
plaats,
dit zoeken te ontduiken) want fchoon wel
Pharao aan niemand verboden' fchijnt te hebben,
van geduurende de vruchtbaare jaaren koorn opte.
koopen, en ook nergens blijkt, dat aan ijmand,
geduurende den hongersnood, het verkoopen van
zijnen voorraad belet wïerd, viel echter de daad,
Welke Jofeph verrigtede, zo letterlijk in het denk-
beeld van .Monopolie, dat men geen ander middel
kan uitdenken, om aan hetzelve de kracht van
een voorbeeld te ontneemen, dan dat men niets
voor eene Monopolie wil gehouden hebben, dan
zodanige, welke, met openbaar gezag geflerkt,
alles, wat zig tegen dezelve verzet, kan uitflur-
ten. Jofeph reisde het geheele land door, kógt
alles op, wat hij krijgen kon, lei in alle fteden
magazijnen aan, en verzamelde eene menigte
koorns.
-ocr page 318-
Der VOLKEREN. 257
mededinging veroorzaakt wordt, wel niet I.
juist ia alle bijzondere omftandighcden, maar8 ° e K*
ech- Vir*
rrOOFDST.
*
koorns, die niet te tellen was, en onder het.
woeden van den hongersnood kogt hij voor dat
koorn eerst al het geld, toen al het vee, toen alle
de landerijen, en eindelijk al het volk, 't welk in
Egypten was» <— Indien dit geene Monopolie is ,
dan mogen wij wel aMe onze denkbeelden ever
Monopolie» laaten vaaren.
Het tweede geval, mede door Grotius f. c. aan-
gevoerd, omtrent de Monopolie-, welke die van
Alexandrie dreeven in de kostbaare waaren van
Indien, enAethtopie-, (Strabo lik. 17. pag. 798.
Ed. Paris} kan ook van geene Monopolie vrijge»
iproken worden, fchoon hetzelve (naar mijn in-
zien), om de geoorloofdheid der Monopolien uit
het recht der natuur te bewijzen, niets ter wae-
reld afdoet, en van even weinig kracht is, als of
men ten dien einde uit alle de tegenwoordig
plaatshebbende Monopolien wilde redeneeren.
Ik fta dus aan Grotius toe, dat het geval van
Jofeph waarlijk en ontegenfpreeklijk eene Mono*
folie
was — maar, en hier komt het op aan, is
dit nu eene Monopolie,'t welk als een voorbeeld
van in het recht der natuur gegronde Monopolien
kan worden aangevoerd?
Ik, eerbiedige, met den Heer de Groot, ten
hoogden, de boeken van het Oude en Nieuwe
Testament — maar ik ben daarenboven ook ten
vollen van zijn gevoelen, dat die geenen, welke
de wetten van het Oude Testament voor het ei-
1 .
                           R                               gent-
-ocr page 319-
25*              R ]J K D O M
I. echter voor eenen langen tijd agter elkandc
B ° E K,ren, de laagfte is, welke men neemen kan»
VIL                                                                         De
H0OFD4T.
^ gentlijk gezegde recht der natuur nouden, zig
vergisfen. — Dat immers in die wetten veele
zaakcn voorkomen, die enkel uit de vrije bepaa-
ling van den Godlijken wil kunnen worden afge-
leid , (bij voorbeeld, het verbod van het eeten-
der vruchten van zekeren boom, het bevel aan
Abraham van zijnen Zoon te offeren, het verbod,
van ijmand der zeven Cananitifchc volkeren in
het leven te behouden, enz.) en dat, hoezeer
het waar is, dat de Godlijke wil nooit' met het
recht der natuur kan ftrijden, men echter altijd
een voorzigtig onderfcheid moet maaken tusfehen
het Godlijk recht, 't welk het Opperwezen zom-
tijds door rnenfeben laat uitvoeren, en tusfehen
het natuurrecht, 't welk de menfehen onder ei-
kanderen gebruiken. Zie zijne Prolegom. voor het
Jus Bell. ac Pac §. 48. Wanneer wij de geheele
gefchiedenis van Jofeph leezen, dan kunnen wij
niet ontkennen, dat in dezelve een in veele om-
ftandigheden zichtbaar Godlijk beftuur heeft plaats
gehad, om het nageflacht van Abraham naar Egyp-
ten
te doen verhuizen, dasr eenen zeer langen
tijd te doen woonen, en zig daar tot eene zeer
talrijke natie uittebreiden. —■ Dit nageflacht moest
bij eikander blijven woonen, en, daar het zig zo-
ilerk zou uitbreiden r moest hetzelve eene groote
ruimte beflaan. *•*■ Om dit Godlijk oogmerk te
bereiken, was noodig, dat de geheele te voren
plaats gehad hebbende huishoudlijke orde in Egyp*
te»
-ocr page 320-
»u VOLKEREN. 459
De eerstgenoemde is, in alle omfhndigheden f.
de hoogde, welke vaii de kooper's kan wor*B ° E K*
|
                                                        den VIL
ten Wierd omgekeerd» en alle bezittingen in han-
den van den koning geraakten. — Dit Godlijk
oogmerk begon uitgevoerd te worden door eeiien
£waaren en Jangduurigen hongersnood, en het Op-
perwezen bediende zig, in de befluuting van dien
hongersnood, tot het bedoelde einde , op eene
zichtbaare wijze, van de perfoon Van ^nfepht zo
door hem dien hongersnood te Vooren bekend tö
maaken, a!s door hem het noodige gezag te doen
bekomen» De ontwikkeling van dien Godlijken
Wil (fchoon trapsgewijze aan fofeph bekend ge»
maakt) openbaarde ?ig meer en meer, tot dat
eindelijk het geheele plan volvoerd was. *•* Ik
heb ten bewijze van dit alles niets anders noo-
dig, dan den leezer te verwijzen naar den jo.<?»
Pfalm * en ik meen dat dit geroeg is, om te
doen zien, dat het geval van Jofeph niet kan
dienen. om de geoorloofdheid van dceze Mono*
polie
uit het reeht der natuur te bewijzen, maar
dat men dit geval moet aanmerken, als eene uit.
voering van het Godlijk recht, in welke zig het
Opperwezen van menfehen bediend heeft.
Trouwens, indien de Monopolie van Jofeph in
het natuurrecht, 't welk de menfehen onder ei-
kanderen gebruiken, gegrond was geweest, en
als een voorbeeld kon worden aangevoerr, met
Welke redenen zal men dan immer de verderflijk*
fle handelingen van ver vooruitrekenende fpecu-
lanten kunnen tegengaan?
\ R %                            Dan
-ocr page 321-
«6o            R IJ K D O M
I. den afgeperst, of welke men onderftelt, dat
K*zij zullen willen betaalen, maar de laastge-
noem-
V
HOOFDST,
Dan, hoe zeer de door ürotius aangevoerde be-
wijzen , naar mijn inzien, niets afdoen, kan ik echter
niet tegenfpreeken, dat die geene, welke zig langs
allerleije geoorloofde wegen van de geheele masla
van eene zekere foort van waaren meester maakt,
en dezelve, éénmaal in zijne macht hebbende, op \
den buitenfpoorigften prijs -fielt, letterlijk geno-
men , niet kan gezegd worden tegen de volmaakte
rechten en volmaakte plichten van het recht der
natuur te zondigen, (zo als ik dezelve in mijne
Vaderl. rechten, I. deel, pag. 627- uitgelegd heb)
maar (men leeze het geene ik verder op de aan-
gehaalde plaats gezegd heb) het Opperwezen
heeft, met oneindige wijsheid, de menfchen op
deeze waereld in zodanige omftandigheden ge-
plaatst, dat de een des anders hulp behoeft, —
Uit deeze behoefte, welke eene onuitputbaare
bron van menschlijk geluk k, vloeit het grond-
beginfel van de natuurlijke zedenkunde voort, en
deeze leert ons, dat wij alle onze handelingen en
daaden zo moeten inrichten, dat door dezelve het
geluk van het menschdom bevorderd worde ~-
een eigenbelang zoekende, en voor de infpraafc
der zedenkunde ongevoelige gierigaart moge zig
dan kittelen met het denkbeeld, dat hij door Ma-
Kipolien
te bedrijven niet tegen het ftricte recht
der ratuur handelt, zeer zeker is het, dat zijn
handel regelrecht tegen de natuurlijke zedenkunde
inloopt, &n gelijk de uitbreiding van den grond*
ret
-ocr page 322-
V;if'
der VOLKEREN. 261
noemde is de laagfte, voor welke de verkoo- I,
pers gewoonlijk hunne waaren kunnen gee- * ° E K*
ven, indien zij hunne zaaken in iïand willen *•
, , . .
                                                      hoofost.
houden. (£•)
De
regel der natuurlijke zedenkunde de grondflag is
van de burgerlijke maatfchappij, zo is het niet
alleen in ijdere maatfchappij de plicht van die gee-
nen, die het publiek befluur in handen hebben,
dat zij alle Monopólien, als nadeelig voor het al-
gemeen geluk, op eene krachtige wijze tegen.
gaan, maar zelfs behoorden alle befchaafde natiën
het weeren van Monopólien tegen eikanderen,
als eenen vasten regel van het recht der volke-
ren, aanteneemen, en te erkennen. —• Althands,
hoe men het ook neeme, eene vergunning door
het publiek befluur aan een, of meer ingezetenen,
met uitfluiting van anderen , gegeeven tot het
drijven van Monopólien, kan nimmer ftaande ge-
houden worden met het recht der natuur, 't welk
aan alle menlchen gelijke rechten toekent, over-
een te komen. Uitgeever.
(g) Corporatien, gildens, enz. worden (wan-
neer zij verder gaan, dan het waare oogmerk van
dezelve geweest is, en waarvan ik in mijne aan-
merkingen op het 2de lid van het icde hoofdfl.
van dit boek
het een en ander zal zeggen; wel
dra eene foort van minder in het oog loopende
monopólien; zij fluiten niet alleen allen, die gee-
ne leden zijn, van den handel en d* bedrijven
uit, welke door die corporatien en gildens geoef-
fend worden, maar de wetten op de leerjaaren,
R 3                          wel-
-ocr page 323-
£6V           R IJ K D OM
I.         De uitfl uitende privilegiën van corporatien,
% o e k.^ ordonnantien omtrent leerjaaren, en alle
VU. dergelijke wetten, welke in bijzondere beroe-
"pen of zaaken, de mededinging tot een ge-
ringer getal brengen, dan zonder dezelve zou
plaats, hebben, hebben alle, fchoon in eetten
minderen trap, dezelfde gevolgen. Zij zijn
eene foort van uitgebreide monopolien, en
kunnen dikvvils,. geheele leeftijden agter el-
kanderen, en in geheele klasfen van beroe-
pen, den marktprijs van zommige waaren
boven den natuurlijken prijs houden, en zo
wel de arbeidsloonen, als de voordeelen van
het kapitaal, 't welk in die zaaken gebruikt
wordt, boven derzélver natuurlijken maatftok
doen zijn.
. Zodfenige verlioogingen van den marktprijs,
kunnen zo lang aanhouden, als de ftaatkun-
di-
welke vooral in bet zo zeer op vrijheid roemend
Engeland plaats hebben, maaken het onmooglijk,
dat de mededinging zig flerk tan uitbreiden. —
Wij zullen, in het vervolg, onder andere in het
gemelde 2de lid -v#n het
ic«fe hoofd ft. van dit
eerfte boek,
overvloedige gelegenheid hebbei), orn
de nadeelen van zodanige inrichtingen, zo als zij
in Engeland zijn, te zien. — Zie ondertusfehen
hierovtr Ifelin , Droomen van eenen Menfchen-
vrietid, pag.
340 en 345 ia de noot; Campoma-
nes, over de Industrie, pag.
76 in de noot, en,
vooral zeer belangrijk, p, u$en volg. Uitgeever%
-ocr page 324-
1
der VOLKEREN. 263
dige inrichtingen duuren, welke derzelve ver- I.
oorzaaken.
                                                    boek.
Schoon de marktprijs van zommige waaren
*                   ....               j          ,                         ....              .. HOOÏDST.
langen tijd boven derzelver natuurlijken prijs         .
kan zijn, kan zij' evenwel zelden lang bene-
den denzelven blijven. Welk gedeelte van dien ".
prijs het ook zijn moge, 't welk beneden
deszelfs natuurlijken maatftok betaald wordt,
aanltonds zullen die geenen, welker belang
hier mede gemoeid is, hun verlies gevoelen,
en onmiddelijk, het zij zo veele landerijen,
het zij zo veel arbeid, het zij zo veel kapi-
taal aan die zaak onttrekken, dat de hoeveel-
heid, welke ter markt komt, zeer fpoedig niet
meer bedraagt, dan noodig is, om aan de wel-
gemeende vraagen te voldoen. Dus zal dan de
marktprijs wel dra tot den natuurlijken prijs
rijzen — dit zal ten minde daar zeker plaats
hebben, waar volkomen vrijheid heerscht.
Dezelfde ordonnantien op leerjaaren, en an-
dere gildewetten, welke, in zodanige tif-
den, in welke de fabriek in voorfpoed is,
de werklieden in (laat (lellen, om hunne ar-
foeidsloonen zeer ver boven derzelver natuur»
lijken maatftok te doen rijzen, kunnen hun,
wanneer integendeel de fabriek in verval is,
somtijds noodzaaken, om hunne arbeidsloo-
ïien ver beneden denzelven te laaten daalen —
want gelijk zij, aan den eenen kant, veel
volk van hun werk uitfluiten, zo beletten zij
ban ook, aan de andere zijde, aan veele
R 4
                      foor-
-ocr page 325-
264              R IJ K D O M
I. foorten van werk deel te neenien. — De
1 E K uitwerking van zodanige inrichtingen is ech*
*** ter in het verlaagen van het arbeidsloon van
'de werklieden beneden deszelfs natuurlijken
prijs niet van eenen zo langen duur, als
in het verhoogen van hetzelve boven dien
prijs. In geval van verhooging van hetzel-
ve, kunnen deeze uitwerkingen eeuwen lang
aanhouden , maar wanneer de arbeidsloonea
verlaagd worden, dan kunnen deeze uitwer-
kingen niet langer duuren, dan het leven
van die werklieden, welke tot dit werk, in
den voorfpoedigen tijd van de fabriek, opge-
bragt zijn (k). Zodra deeze dood zijn, zal
het getal der geenen , die in 't vervolg tot
dat werk opgebragt worden, zig natuurlijk
fchikken naar het getal, 't welk gevraagd
wordt. Want indien de arbeidsloonen van
eenig ambacht, of de voordeden van eenig
kapitaal, ooit in 't geval zullen komen, van
vee-
(£) Dit is al mede eene uitwerking van die
fraaije gildewetten in Engeland. Wij zullen, in
het vervolg, bij onzen Schrijver zien, hoe boven
aile denkbeeld moeilijk, ja genoegzaam onmoog-
Jjjk , de gildewetten het maaken, dat een am-
bachtsman immer tot een ander bedrijf overga,
dan dat geene, in hetwelke hij opgebragt is. En
dus moeten dan ook de uitwerkingen, van welke
hier de Schrijver fpreekt, zo lang duuren, als
deeze werklieden leeven. Vitgeever.
-ocr page 326-
der VOLKEREN. 265
veele leeftijden agter eikanderen beneden I.
derzelver natuurlijken maatftok te kunnenB
° E
blijven , dan zou» de Staatkunde van het V1J
HOOF!
volk, bij hetwelke dit voorviel, zo geweldig
moeten zijn, als die van den Indostan , of
van het oude Egypte , waar ijder mensch,
uit een beginfel van Godsdienst, verplicht
was in het beroep van zijnen vader opteVol-
gen, en gehouden wierd vóór den fchriklijk-
flen Godsdienstfchender, indien hij dat be-
roep immer voor een ander verwisfelde.
Dit is alles, wat mij voor het tegenwoor-
dige voorkomt aangemerkt te moeten wor-
den, zo omtrent de toevallige, als omtrent
de aanhoudende afwijkingen, welke de markt-
prijs van den natuurlijken prijs kan hebben.
De natuurlijke prijs zelve verandert zig zo
menigmaal als de natuurlijke maatftok van een
van deszelfs deelen , 't zij arbeidsloonen,
't zij voordeden , 't zij renten , veranderd
wordt — en in alle maatfchappijen hangen
deeze veranderingen van de omftandigheden
van die maatfchappijen af, 't zij dezelve rij-
ker of armer worden , 't zij dezelve voor-
waards, of agterwaards gaan, of in het zelf-
de evenwigt blijven. — Ik zal trachten de
oorzaaken van deeze onderfcheidene verande-
ringen, zo volkomen, en zo duidlijk als mij
mooglijk zal zijn, in de vier volgende hoofd-
ftukken voortedraagen.
In de eerfte plaats zal ik trachten te doen
R 5
                       zien,
r
-ocr page 327-
&66             R IJ K D O M
X. zien, welke die omftandigheden zijn , door
f ° *■*• welke de maatftok der arbeidsloonen natuur-
"• lijk bepaald wordt, en op welk eene wijze
hoofdst. ..
de rijkdom, armoede, voorwaards en agter-
waards gaande en in evenwigt blijvende ftand
van de maatfchappij, invloed op dezelve
hebben.
_; Ten tweede zal ik zoeken te toonen, wel-
ke die omftandigheden zijn, door welke de
maatftok der voordeden natuurlijk bepaald
wordt, en op welk eene wijze ook de opge-
geeven veranderingen in den ftand der maat-
fchappij op die omftandigheden werken.
Schoon de geldloonen en voordeden zeer
verfchillen naar maate van den onderfcheiden
arbeid, en den verfchillenden aanleg van het
kapitaal, fchijnt er niettemin gewoonlijk eene
zekere evenredigheid plaats te hebben tus-
fchen de geldloonen, in alle de onderfchei-
ne foorten van arbeid, en de geldwinften in
al de onderfcheiden e foorten van aanleg van
kapitaal. Deeze evenredigheid hangt (gelijk
in 't vervolg zal blijken) gedeeltelijk af van
de natuur van ijderen bijzonderen aanleg, en
gedeeltelijk van de onderfcheiden Staatkun-
dige wetten van die maatfchappij, in welke
men zig bevindt. — Maar hoewel deeze
evenredigheid in veele opzichten van de wet-
ten en ftaatkunde afhangt, fchijnt echter de
rijkdom of armoede, het voorwaards, of ag-
(erwaards gaan, of in evenwigt blijven van
die
-ocr page 328-
der VOLKEREN. 267
die maatfchappij weinig invloed op dezelve J.
te hebben , zij fchijnt in alle die verfchil*8 ° E *•
lende omftandigheden dezelfde, of genoeg- "**•
zaara dezelfde te blijven. Ik zal mij toeleg-
gen, om, in de derde plaats, alle: die om-
ftandigheden openteleggen, van welke deeze
evenredigheid afhangt. ,
In de vierde en laatfte plaats zal ik zoe-
ken nategaan, welke die omftandigheden zijn,
welke de landrenten regejen, en welke den
wezentlijken prijs van alle de onderfcheiden
foorten . van de voortbrengfelen der aarde
doen lijzen of daalen.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Over de arbeidsloonen.
JL/at geene, 't welk door den arbeid wordt
voortgebragt, is deszelfs natuurlijke beloo»
ning, of eigentlijke arbeidsloon.
In dien oorfpronglijken ftaat van zaaken,
in welke noch eigendom van landerijen, noch
ophooping van kapitaalen bekend waren, be-
hoorde het geheelè vo.ortbrengfel van den ar«
beid aan den arbeider toe. Hij kende noch
landheer, noch baas, met wien hij dat voort-
brengfel moest deelen.
Indien de zaaken in deezen ftaat gebleeven
waren, dan zou het loon van den arbeid in
«enen gelijken graad toegenomen hebben rnet
alle
-ocr page 329-
568 • R IJ K D O M f
I. alle die verbeteringen in deszelfs voortbren-
s ° E K,gend vermogen, tot welke de verdeeling van
* den arbeid aanleiding geeft. Alle waaren
zouden trapsgewijze beter koop geworden
zijn. Zij zouden door eene geringere hoe-
veelheid van arbeid voortgebragt zijn gewor-
den , en, gelijk men in -eenen zodanigen ftaat
van zaaken, natuurlijk de waaren , die door
eéne gelijke hoeveelheid van arbeid zijn
voortgebragt, tegen eikanderen verruilt, zo
zouden zij ook, op1 dezelfde wijze, voor het
voortbrengfel van minder arbeid hebben kun-
nen gekogt worden.
Maar, hoe zeer dan wel alle waaren in de
daad beter koop zouden zijn geworden, zou-
den niettemin veele van dezelve den fchijn.
gehad hebben van duurder te zijn, dan te
vooren, of voor eene grootere hoeveelheid
van andere waaren hebben moeten verruild
worden. Laat ons eens cnderftellen, dat
men het zo ver had gebragt met verbeterin-
gen , dat' in de meeste foorten van arbeid
derzelver voortbrengend vermogen tienmaal
verdubbeld was, of dat men met den arbeid
van eenen dag tienmaal die zelfde hoeveel-
heid van werk kon voortbrengen, tot welke
men in het begin maar éénmaal in ftaat was,
maar dat ondertusfchen die verbeteringen in
ééne bijzondere foort van arbeid niet verder
dan tot het dubbeld gevorderd waren , zö
dat in die foort de arbeid van eenen dag al-
leen
-ocr page 330-
der VOLKEREN. «69
leen maar tweemaal die hoeveelheid van I,
Voortbrengfelen konde opleveren , welke de-B ° E ■>
zelve te vooren niet meer dan éénmaal gee- *111.
, ,           .                    :                     . . hoofdst.
ven konde — m dat geval zou men in het
verruilen van het voortbrengfel van den ar-
beid van eenen dag, in de meeste foorten
van werk, tegen dat van den arbeid. van
eenen dag in deeze ééne foort van werk,
tienmaal de oorfpronglijke daaglijkfche hoe-
veelheid van de ééne foort tegen tweemaal
de oorfpronglijke daaglijkfche hoeveelheid van
de andere foort moeten geeven — dus zou
eene zekere hoeveelheid, bij voorbeeld, een
pond van de eerstgenoemde foort den fchijn -
hebben van vijfmaal duurder te zijn, dan te
vooren. En ondertusfchen zou dezelve ia
de daad eens zo goedkoop zijn. Want
fchoon men vijfmaal de hoeveelheid van an-
dere waaren zou noodig hebben, om deeze
waar te koopen , zou men echter maar de
helft van den arbeid behoeven te doen, om
die hoeveelheid te verkrijgen. Dus zou de
verkrijging van die waar eens zo gemaklijk
zijn dan te vooren.
Maar deeze oorfpronglijke ftaat van zaa-
ken, in welke de arbeider het geheele voort-
brengfel van zijnen eigen arbeid genoot, kon
niet blijven voortduuren, na dat men een-
maal begonnen had landerijen in eigendom te
bezitten, en kapitaalen aanteleggen. Dit was
dus reeds lang ten einde, eer de voornaamire
ver-
.......
-ocr page 331-
P         'R T] K D O M
1. verbeteringen in het voortbrengend vermogefi
J o e k. van (]en arbeid uitgevonden zijn ■— en daar*
VIu. om zou het ook niets ter zaake doen, indieri
BODFDSt.
ik thands verder wilde hafpeuren, welke ge*
volgen die oorfpronglijke ftaat op de beloo*
ning van den arbeid, of op de arbeidsloonert
zou gehad hebben.
Zodra de bijzondere eigendom van lande-
rijen ftand greep, eischten de eigenaars vart
dezelve een gedeelte van meest alle de voort*
brengfelen, welke een arbeider op dezelve
doen groeijen , of van dezelve verzamelen
kon (a). Zijne renten zijn de eerfte aftrek*
king, welke van het voortbrengfel van den
N arbeid, die op de landerijen befleed wordt,
gedaan moet worden.
Het gebeurt niet veel, dat de arbeider, die
den grond bebouwt, het noodige bezit, ont
zig zelven zo lang te onderhouden, tot dat
hij den oogst ingezameld heeft. In 't alge*
meen wordt hem zijn onderhoud voorge-
fchooten uit het kapitaal van eenen meester,
dat is van den landpachter (£), welke hem
aan
(<*) Met het grootfte recht. Zie noot (f) van
het 6de hoofdft. Uitgeevcr.
(#) Wij zuilen, door dit geheele weik heen,
den Schrijver zeer veele zaaken aan den landpach-
ter
zien toefchn'jven, welke wij, in onze gewoc*
ne uitdrukkingen, op rekening van den eigenaar,
of den baas, zouden flcllen. Onder de redenen,
om
-ocr page 332-
der VOLKEREN. W
i
aan het werk ftelr; maar deeze zou geen be- I.
lang hebben om hem te doen werken, indien8 ° E *
hij geen aandeel zou genieten in het voort- **2*
brenglel van zijnen arbeid, of indien zijn ka-
pitaal niet weder met een voordeel zou thuis
komen. Dit voordeel is dus eene tweede af-
trekking van het voortbrengfel van den ar-
beid, welke op de landerijen befleed wordt.
De voortbrengfelen van meest alle andere
foor-
om welke de Schrijver dit doet, kan ook deeze
zijn, dat, hoe breed hij ook, bier en daar, van
de welvaart van den Engelfcken boerenftand op«
geeve, het echter in Engeland, op verre ra, zó
algemeen niet fchijnt te zijn als in Holland, dat
de boeren zelve eigenaars zijn van de landerijen,
welke zij bebouwen. Maar, de voornaame reden,
waarom de Schrijver, in veele gevallen t liever
van den landpachter, dan van den eigenaar fpreekt,
is in zijne allerverftandigfte onderfcheiding tusfehen
renten en voordeelen gelegen. Zo is het'ook in
dit geval; bet onderhoud van den arbeider, die
den grond bebouwt, moet op de rekening van de
voordeelen, en niet van de renten flaan, en dus
door den landpachter, en niet door den eigenaar
voorgefchooten worden; en dus moet men, al ge-
bruikt de boer zijn eigen land, echter, om naauw-
keurig te fpreeken, en, in een werk van deezen
aart, vei warring van denkbeelden voortekomen,
zeggen, dat hij dat onderhoud van de arbeiders,
in hoedanigheid van landpachter, voorfehiet. Vit'
geever.
-ocr page 333-
R IJ K D CTM
ara
I. foorten van arbeid zijn aan eene gelijke af-
E K' trekking van voordeden onderworpen. In
IIF                                           
Z ' alle handwerken en fabrieken hebben het
IFDST.
grootfte gedeelte van werklieden eenen mees-
ter noodig, welke hun de ruuwe ftoffen tot
hun werk levert, en hun loon en onderhoud
vooruit fchiet> tot dat hun werk tot volko-
menheid is ■— hij deelt in de voortbrengfelen,
van hunnen arbeid, of in die waarde, welke
zij door hunnen arbeid bij die ruuwe doffen
voegen, die zij bewerkt hebben. . En in dit
deel beftaat zijn voordeel.
Het gebeurt zekerlijk wel eens , dat een
enkel onafhanglijk werkman kapitaal genoeg
heeft, zo om de ruuwe ftoffen van zijn
werk te koopen, als om zig zelven te on-
derhouden, tot dat zijn werk tot volkomen-
heid gebragt is. In dat geval is hij beide
meester en knecht, en dan geniet hij het
geheele voortbrengfel van zijnen arbeid, of
de geheele waarde, welke hij door zijnen
arbeid bij de ruuwe ftoffen voegt, die hij
bewerkt. Dit bevat dus dat geene, 't welk
gewoonlijk twéé onderfcheiden inkomften
zijn , behoorende aan twee onderfcheiden
perfoonen , de voordeden , namentlijk van
het kapitaal, en de loonen van den arbeid.
Maar zodanige gevallen zijn zeldzaam —i
Men zal in alle landen van Europa twintig
werklieden vinden , welke onder eenen baas
of meester werken , tegen éénen, die onaf-
- hang-
-ocr page 334-
D e ft VOLKEREN, a?3
.fcmgüjk is; en' overal verftaat men door ar- L
beidsloonen dat geene , 't welk gewoonlijk8 ° E
VH
plaats heeft, wanneer ei' aan den eenen kant' *
.                                                                                     HOOFI
een arbeider, en aan de andere zijde een be-
zitter van een 'kapitaal is , welke ■ hem aan
het werk ftelt.
Hoe veel in 't gemeen de loon van den
arbeid bedraagt, hangt overal van het beding
af, 't welk tusfehen deeze twee partijen ge-
maakt wordt, welke in dat geval op ver na
het zelfde belang niet hebben — de werklie-
den zoeken zo veel te ontvangen als moog-
lijk is, de baazen trachten zo weinig te gee-
ven als zij kunnen — de eerstgenoemde zijn
genegen om zig te vereenigen om de arbeids-
loonen te doen rijzen, de laatstgenoemde in
tegendeel, om handen inéén te flaan, om de-
zelve te doen daaien.
Ondertuslchen is het, in gewoone omftan*
digheden, niet moeilijk vooruit te zien, wie
van deeze twee partijen den ftrijd zal win-
nen, en de onderliggende dwingen, om zig
naar hunne voorwaarden te voegen. Daar
de baazen minder in getal zijn , kunnen zij
zig gemaklijker met elkander vereenigen, en
daarenboven hebben zij de wet in hun voor*
deel, of ten minden de wet belet zodanige
verbintenisfen tusfehen de baazen niet, daar
in tegendeel dezelve tusfehen de knechts
door de wet verboden worden. Wij hebben
geene a£te van het Parlement tegen verbin te-
• .. s
                        S                           nis-
-ocr page 335-
fi74             R IJ K D O M
I. nisfen om de arbeidsloonen te verlaagerr,
• o e k. maar wei zeer veeie tegen verbintenisfen om
VIII.
dezelve te verhoogen. In alle zodanige ver-
fchillen kunnen het de baazen veel langer
uithouden, dan de knechts. Een landheer,
een landpachter, een fabrikeur, een koopman
kunnen, al was er al eens geen een knecht
te krijgen, doorgaands wel een jaar of twee
keven van het kapitaal, 't welk zij reeds ver-
kreegen hebhen — daarentegen kunnen zeer
veel knechts, wanneer zij geen werk heb-
ben, geene week keven, weinige kunnen zig
een maand onderhouden, en er zijn er bijna
geene, welke het een jaar zonder werk kun-
nen uithouden. Men kan wel niet ontken-
nen, dat bij lengte van tijd de knechts zo
noodzaaklijk zijn voor de baazen, als de baa-
zen voor de knechts, maar die noodzaaklijk-
heid is zo dringende niet.
Men zegt wel eens , dat wij zelden vare
zodanige verbintenisfen tusfchen de meesterg.
hooren , en dat in tegendeel dezelve zeer
dikwils tusfchen de knechts voorvallen —
maar hij , die zig verbeeldt, dat dit zelden
tusfchen de meesters gebeurt, kent de wae-
reld niet, en heeft geen begrip van de zaak.
Men vindt overal, en altijd, eene foort
van ftilzwijgende verbintenis tusfchen de
meesters, door welke zij ftandvastig en al-
gemeen verbonden zijn, om de arbeidsloonere
niet boven derzelver tegenwooxdigen maat-
ftok
HQOFDST.
-ocr page 336-
der VOLKEREN. 275
ftok te verhoogen — deeze verbintenis te I.
verbreeken wordt overal voor eene zeer on-B ° E ff'
edelmoedige handelwijze gehouden, en het
j         o                    7                      HOÜFOST.
ftelt den verbreeker aan bitfe verwijten van
zijne medebaazen en gelijken bloot (V). 't Is
zo, wij hooren zelden van deeze verbintenis-
fen, maar de reden hiervan is alleen daarin
te zoeken, dat het plaats hebben van dezelve
tot dien algemeen gebruiklijken, en men mag
zeggen natuurlijken , loop van zaaken be-
hoort , van welke niemand gewoon is te
fpreeken. De baazcn maaken echter ook wel
eens onderlinge affpraaken, om de arbeids-
loonen beneden derzelver maatfïok te doen
daalen; doch deeze worden altijd met de
.
                                                        ui-
(e) Men begrijpt,zonder moeite, dat de Schrij-
ver, in deeze geheele tekening, zijne eigene na»
tie bedoelt. Dergelijke trekken, als hier gefchil-
derd worden, behooren tot het nationaal karakter
van Engeland. Dergelijke woelingen vallen zeld-
zaamer bij andere natiën voor, en dan nog niet
in die hevigheid, welke dezelve dikwils te En-
geland
vergezelt. Ondertusfcheh is het bij alle
Fabric :erende volkeren eene waarheid , dat men
zodanige fabrikeurs, meesters en baazen, welke,
              *
om hun eigenbelang te bevorderen, de arbeidsloo-
nen van hunne knechts, in gewoone tijden, bo-
ven den algemeen aangenomen maatftok verhoo-
gen , voor onedelmoedige onderkruipers houdt.
Uitgeever.
S a
           ,
-ocr page 337-
a?6             R IJ K D O M
I. uiterfte (lilzwijgendheid en geheimhouding
boe k.behandeld, tot op het oogenblik van derzel-
vnr
\±n. ver uitvoering, en wanneer de knechts,
HOOF05T.J.,            ,        ,                                                     
lchoon het hun zeer zwaar mag vallen, zon-
der tegenfiand toegeeven, gelijk zomtijds ge-
beurt, dan hoort de waereld zelden of nooit
van de zaak. — Maar het gebeurt ook me-
nigmaal, dat zodanige affpraaken tegenlhuid
vinden bij de knechts, en dat deeze in te-
gendeel eene affpraak onder e Meanderen maa-
ken, om zig te verzetten. Zelfs maaken
deeze wel eens , zonder daartoe getergd te
worden, uit eigen beweeging verbintenisfen,
om hooger loon te eisfehen: hunne gewoone
voorwendfels zijn zomtijds de hooge prijs der
levensmiddelen, en ook wel eens de groote
voordeelen, welke hunne meesters door hun
werk winnen. Maar het zij deeze verbinte-
nisfen tusfchen de knechts aanvallender Ojf
verdedigender wijze gefchieden, men hoort
toch altijd overvloedig van dezelve fpreeken.
Daar zij de zaak altijd tot eene fpoedige uit-
komst willen brengen , neemen zij ten eer-
ften hunne toevlucht tot een luidruchtig ge-
fchreeuw, en zomtijds. tot het fterklte ge-
weld , en mishandelingen. Zij zijn in dat
geval wanhoopende, en handelen als dwaa-
ze , buitenfpoorige en razende menfehen,
welke of van honger willen vergaan, of
hunne meesters door fchrik dwingen, out
oogenbliklijk aan hunne eisfehen toetegeeven.
Ia
-ocr page 338-
der VOLKEREN. 277
In zodanige ornftandigheden tbhreeuwen de J.
meesters van hunne zijde niet minder hard .boek.
en laaten nooit na, om de hulp van de bur-
r                               HOO. DST,
gerlijke regeering interoepen, en op de ge-
ilrengfte uitvoering van die wetten aantehou-
den, welke met zo veel ernst tegen zodanige
vereenigingen van bedienden, knechts, en ar-
beiders , gemaakt .zijn. — Het gevolg van
'H dit alles is gewoonlijk, dat de knechts zeer
zelden eenig voordeel van hun geweld en op-
roerige verbintenisfen hebben, en dat' dezel-
ve , gedeeltelijk door de tusfchenkomst van
de regeering, gedeeltelijk door de meer be-
zadigde ftandvastigheid der meesters in het
vervolgen van hunne oogmerken, en gedeel-
telijk door de noodzaaklijkheid, door welke
de knechts, om oogenbliklijk te kunnen be-
fhian, tot onderwerping gedwongen worden,
doorgaands op niets anders, dan op de ftraf
of ondergang van de belhamels uitloopen.
Hoezeer het dus Maar is, dat de baazen
in de twisten met de knechts over 't alge-
meen altijd het veld behouden, zo blijft er
nogthands een zekere maatflok , onder den
welken het onmooglijk fchijnt, dat de gewoo-
ne dagloonen, zelfs van de geringde fooit
van arbeid , eenigen aanmerklijken tijd lang
kunnen worden gehouden.
Een mensch moet altijd van zijn werk
kunnen leeven, en zijn arbeidsloon moet ten
miuften toereikende zijn , om hem te doen
S 3                          be-
-ocr page 339-
278            R IJ K 'D O M
I. betlaan. Zelfs moet hij, in de meeste om-
' b E ft' Handigheden, een weinig overhouden, anders
, , ' zou het hem onmooglijk zijn, om kinderen
optebrengen, en dan zou de foort van zoda-
nige werklieden reeds met het eerde geflacht
uitfterven. De Heer Cantilhi} fchijnt, op
grond van deezc rekening, te onderftellen,
dat de geringde foort van gemeene arbeiders
overal ten minden het dubbeld van hun be-
ftaan moet wipnen , ten einde in daat te
zijn, om met het een en ander twee kinde-
ren te kunnen opbrengen, de arbeid, welke
de vrouw verrigt, in dat geval niet hooger
gerekend wordende, dan toereikende is alleen
voor haar eigen bedaan, in aanmerking van
de noodzaaklijke zorgen , welke zij aan de
kinderen moet bedeeden. — Men heeft uit
iterflijsten berekend, dat doorgaands de helft
van de kinderen, die gebooren worden, der-
ven voor dat zij den manlijken ouderdom
bereikt hebben. Hierom zouden, volgends
deeze rekening , zelfs fte armfte arbeiders,
den een door den anderen gerekend, moeten
werken, om ten minden vier kinderen opte-
brengen , ten einde twee van dezelve de
waarfchijnlijke kans zouden hebben, om tot
dien ouderdom te geraaken — maar het noo-
dige tot het onderhoud van vier kinderen
kan men rekenen omtrent gelijk te daan met
het noodige tot het onderhoud van eenen
vol wasten man — de arbeid, welke een derk
' ge-
-ocr page 340-
der VOLKEREN. 279
gefpierde flaaf kan verrichten , wordt, vol- I.
gends denzelfden Schrijver , gerekend , hetB
° E K*
dubbeld van zijn onderhoud waardig te zijn; _~ *
en hij meent, dat de arbeid van den gering-
ften daglooner althands op niet minder kan
gefield worden, dan op de waarde van den
arbeid van eenen fterkgefpierden flaaf. Zo
veel fchijnt althands onbetwistbaar , dat,
zelfs bij de geringde foort van arbeiders, de
man en vrouw te zamen, indien zij kinderen
zullen opbrengen, in Maat moeten zijn, om
door hunnen arbeid ten minften iets meer te
verdienen, dan het geene volftrekt noodzaak-
lijk is tot hun eigen bellaan — maar hoe ver
dit moet gaan, en of daarin de bovengemel-
de evenredigheid, dan wel eene andere moet
worden in acht genomen, zal ik niet op mij
neemen om te beflisfen.
Er hebben nogthands, nu en dan, omftan-
digheden plaats, welke voordeelig zijn voor
de werklieden, en hen in flaat (lellen, om
hunne dagloonen, die oogfchijnlijk de laagfte
zijn, van welke in 't algemeen een mensen,
beftaan kan, aanmerklijk te verhoogen.
Wanneer in een land het vraagen naar
menfehen , die van arbeidsloonen leeven,
naar arbeiders , daggelders , bedienden van
allerleije foort, bij aanhoudendheid vermeer-
dert , wanneer ijder jaar voor een meerder
getal van menfehen, dan in het voorgaande
jaar gebruikt wierd, arbeid oplevert, dan
S 4
                        heb-
-ocr page 341-
eSo            R IJ K D OM
I. hebben de werklieden niet noodig, om. met
bob k. eij<aru]eren verbintenisfen aantegaan, om hun-
vi ir                                   -o
ne daggelden te doen opflaan — dan veroor-
zaakt de fchaarsheid van handen eene mede-
dinging onder de meesters , dan bieden zi)
tegen eikanderen op, om maar werkvolk- te
krijgen, en dan verbreeken zij zelve de na-
tuurlijke verbintenis , welke tusfchen hen
plaats had, om de arbeidsloonen niet te ver-
hoogen.
                                                 . :
Het -fpreekt van zelve , dat het vraagen
naar menfchen, die van arbeidsloonen ke-
ven, niet vermeerderen kan, dan in evenre-
digheid tot.de vermeerdering van de fondfen,
welke gefchikt zijn, om de arbeidsloonen te
betaalen — deeze fondfen zijn van tvveedcr-
leije foort: in de eerde plaats bedaan zij in
de inkomden, welke overblijven boven het
geene men noodig heeft om te bedaan, en
in de tweede plaats, in het kapitaal, 't welk
overfchiet boven het geene de meesters noo-
dig hebben in hunne zaaken te gebruiken.
, Wanneer een bezitter van landerijen, een
rentenier, of een man die veel geld heeft,
meerdere inkomden heeft, dan hij noodig
oordeelt , om zijne huishouding gaande te
houden, dan bedeedt hij dat meerdere, het
zij geheel, het zij ten deple, om een of
meerdere huisbedienden aanteleggcn. Wordt
zijn overfchot nog grooter, natuurlijk zal hij
dan zijne huishouding nog meer uitbreiden,
Wan.
-ocr page 342-
der VOLKEREN. 2S1
Wanneer een onafhanglijk werkman, bij I.
voorbeeld, een weever, of een fchoenmaaker B
° E E*
meer kapitaal verkreegen heeft, dan noodig
is, om de ruuwe ftofFen tot zijn eigen werk
te koopen, en zig zelven van levensonder-
houd te voorzien, tot den tijd dat hij over
zijne afgewerkte waaren kan befchikken, dan
zal hij natutirlijk dat overfchot befteeden, om
een of meer daglooners aanteneemeq, ten ein-
de door hun werk voordeel te winnen, en
wanneer dat overfchot nog meer aangroeit,
zal hij ook natuurlijk het getal zijner knechts
nog meer uitbreiden ~ Oln deeze redenen
moet het gevraag naar die geene, die van ar-
beidsloonen leeven, in alle landen noodzaak-
lijk aangroeijen, zodra de inkoroflen en de
kapitaalcn grooter worden, en, zonder dat
dit gebeurt, is ook alle vermeerdering van
werkvolk onmooglijk — het grooter worden
van inkomften en kapitaalcn is de vermeerde-
ring van den nationaalen rijkdom. Dus groeit
het vraagen naar meerdere menfchen, die van
arbeidsloonen leeven, natuurlijk aan met de
vermeerdering van den nationaalen rijkdom,
en zonder die vermeerdering kan dat vraagen
onmooglijk fterker worden.
Het is echter niet de daadelijke grootheid
van den nationaalen rijkdom, welke de ver-
hoogingen in de arbeidsloonen veroorzaakt,
maar dit is een gevolg van het aanhoudend
aanwasfen van dien rijkdom — men vindt dus
S 5
                            de
-ocr page 343-
$8a             R IJ K D O M
I, de hoogfte arbeidsloonen niet in de rijkfte
1 E K-landen, maar in de welvaarendfte, in zoda-
"" nige, welke met ihelle fchreeden in rijkdom
'aanwasfchen (d) Enge/and is, buiten twijffel,
lui-
(</) Het onderfcheid, 't welk de Schrijver hier
maakt tusfchen een rijk land, en een welvaarend
land, is zeer oordeelkundig. Door een rijk land
moeten wij, in deezen zin , verftaan een land,
het welk reeds eenen zeer geruimen tijd eene
aanzienlijke welvaart genooten heeft, in het wel-
ke, door de aanhoudende welvaart, de zaaken
(om mij zo eens uittedrukken) eenen vasten zeet
gekreegen hebben — in het welke, door die lang-
duurende welvaart, zeer rijke familien woonen,
en over het algemeen de winften en verteeringen
op eenen min of meer bepaalden of gewoonen
voet gekomen zijn — fchoon een zodanig land,
de omftandigheden dezelfde blijvende, in rijkdom
kan blijven toeneemen, ziet men er echter dien
grooten bloei niet meer, die weleer plaats had,
men ziet zo over het algemeen geene magtige
fortuinen meer maaken, de bronnen van welvaart
zijn meer in vaste en gevestigde handen, dan te
vooren, de onderfcheidingen tusfchen de ftanden
hebben eene meer bepaalde vastigheid bekomen —
maar door een welvaarend land verftaat de Schrij-
ver, in deezen zin, een land, in het welke alles
nog nieuw is — in het welke zig aan den eenen ■
kant, door eenen zamenloop van gunftige omftan-
digheden, eene groote menigte van te vooren on-
bekende bronnen van rijkdom geopend hebben, en
aan
-ocr page 344-
der VOLKEREN. 283
tegenwoordig veel rijker, dan eenig gedeelte I.
van Noord-America, en echter zijn de arbeids- B ° E K'
'                                                 Vfll
loonen in Noord-America veel hooger, dan
in Engeland, in de provintie van Niemv-
York (/) winnen gemeene arbeiders daaglijks
drie
aan de andere zijde, nog geene zodanige gezeten
onderfeheidingen van ftanden gevonden worden, >
in het welke niemand nog zo rijk is, dat hij wer-
keloos leeven kan , in het welke men daaglijks
groote fortuinen ziet maaken, en die geene, die
te vooren naauwlijks bekend waren , eensklaps
ziet opkomen, en zigtbaar in vermogen toenee-
men — in het welk de verfche bronnen van wel-
vaart ijder ingezeten met lust, wakkerheid, ijver,
en moed bezielen, en, met één woord, alles den
vrolijkften bloei en leven vertoont. Een zodanig
land gaat met rasfe fchreeden voorwaards — ijder
ingezeten werkt mede, ter bevordering van de
welvaart. Natuurlijk moet men in zodanige wei-
vaarende landen de hoogfte arbeidsloonen vinden
— ijder wil zig naar boven werken, de menigte
van wegen , langs welke een zodanig land de
voortgebragte of bewerkte waaren kan fJijterl,
maaken, hoe Merk de volkrijkheid ook aangroeije,.
dat er echter altijd fchaarsheid van banden is. De
bij den Schrijver volgende vergelijking tusfehen
Engeland en Noord-America zal dit duidlijker op-
helderen. Uitgeever.
Ce) Dit is gefchreeven in het jaar 1773, voor
het begin van de Americaanfche onlusten, smith.
De Schrijver heeft zeer wel gedaan, van deeze
waar-
-ocr page 345-
s«4          " R- IJ K D O M
I. drie fchellingen en zes duivers Amerkaamch
boe k. gei^ 't welk'overeenkomt met twee fchellin-
HcoF ?en fterlinS QEugehch geld) , fcheepstimmer-
luiden tien fchellingen en zes duivers Ameri-
caansch
,, me,t een pint Rum, waardig zes dui-
vers van hetzelfde geld, te zamen gelijk met
zes fchellingen 'en zes duivers derling, huis-
timmerlieden en metzelaars acht fchellingen
Amerïcaamch, zoo veel als vier fchellingen en
zes duivers derling, kleermaakers knechts vijf
fchellingen Amerlcaansch, zijnde omtrent twee
fchellingen en tien duivers derling. Deeze
loonen zijn alle veel hooger, dan men dezelve
te Londen betaalt, en men zegt, dat de ar-
beidsloonen in de andere Americaanfche colo-
nign zo hoog zijn als in Nieun-Tork — de
prijzen van de levensmiddelen zijn overal in
Noord- Amerca veel laager dan in Engeland.
Men heeft daar nimmer eenen hongernood
gezien. In de allernadeeligde jaaren , fchoon
zij al eens weinig naar buiten konden uitvoe-
ren, hadden zij echter voor zig zelven altijd
genoeg — indien dus aldaar de geldprijs van
den arbeid hooger is, dan ergens in Enge-
land
waarfchuuwing bij de volgende drukken van dit
werk te voege"n, "wij zullen meer zodanige waar-
fchuuwingen ontmoeten; ondertusfeften kan, niet-
tegenftaande alle de voorgevallen veranderingen,
zijne vergelijking echter tot een goed voorbeeld
blijven dienen. Uitgeever.
-ocr page 346-
der VOLKEREN. a§5
land, dan moet de natuurlijke prijs van dien I.
arbeid, (dat is de wezentlijke macht, welke" ° '
dezelve aan den arbeider geeft, om over nood- vu
zaaklijkheden en gemakken van het leven te
gebieden) nog in eene veel grootere evenre-
digheid hooger zijn.
Maar, hoewel Noord- Jmerka nog zo rijk
niet is als Engeland, is hetzelve echter veel
welvaartnder, en fnelt met veel rasfer fchree-
den naar de verkrijging van meerdere rijk-
dommen — het meest beflisfend bewijs van
den voorfpoed van een land, is in het vermeer-
deren van het getal van deszelfs inwoondcrs
gelegen (ƒ) men rekent gemeenlijk dat men
in
C/5 De rijkdom en welvaart van een land kan
uit geerie andere bronnen ontffaan, dan uit de
welvaart van het volk. Het is de moeite waardig
hierover te leezen de Real Science du Gouverne-
ment, torn. Ft. p.
89. Het verminderen van het
getal der inwoonders is een even beflisfend be-
wijs, dat de welvaart van eene natie afneemt. Om
te doen zien, hoe fterk de vermeerdering der in-
gezetenen een land verrijkt, en in tegendeel der-
zelver vermindering hetze've verarmt, vertoont de
Real
/. c. pag. 104 en volg. als een voorbeeld,
eene ftad, welke door eene beimettende ziekte
de helft van liaare inwoonders verlooren heeft.
», Die geene, die overleden zijn, hebben noch
,, goederen, noch rijkdommen met zig genomen.
„ De huizen, de landerijen, de wijngaarden, de
„ tui-
-ocr page 347-
s86              ït IJ K D O M
1. in Groot Brittannien, en in meest alle landen
* ° E K" van Europa, niet minder dan vijfhonderd jaa-
vin.                                                    ren
HOOFDST.
„ tuinen , het geld, de huisraaden, de koopwaa*
„ ren, zijn alle in denzelfden ftaat gebleeven —
„ men zou zig kunnen verbeelden, dat de inge-
,, zetenen, die in leven gebleeven zijn, door het
„ verkrijgen van de bezittingen der gcenen, die
„ overleden zijn, thands veel rijker zouden mce-
,, ten weezen, maar dit is er ver van daan —< de
„ ftad heeft de helft van haare invvoonders ver-
„ looren, welke haaren rijkdom uitmaakten , en
„ hierdoor zijn de goederen , welke gebleeven
„ zijn, op de helft van derzelver waarde gedaald
,, — een huis, bij voorbeeld, heeft deszelfs waar-
,, de, in evenredigheid tot de geene die hetzelve
„ willen bewoonen, de huisraaden, in evenredig-
„ heid tot de geene, die zig van dezelve willen
„ bedienen, de landerijen, de wijngaarden, de
„ tuinen, in evenredigheid tot de geene die eeten,
„ en drinken. Het geld zelve heeft geene waar.
„ de, dan dcor het getal van die geenen, die het-
„ zelve gebruiken. •— Een ecu, een kuis cTor,
,, welke honderdduizend menfchen willen het-
„ ben, of welke door honderdduizend handen
„ moet loopen, is buiten twijffel de helft meei-
„ der waardig, dan wanneer zij maar door vijftig-
„ duizend menfchen gezogt wierd. De reden is
„ duidlijk. Hoedanig een getal van menfchen
„ men ook ilelle, zal hetzelve echter niet in ftaat
„ zijn om zo veele zaaken, die voor het leven
„ van den mensch noodzaaklijk, en aangeraatn
» zijn,
-ocr page 348-
der VOLKEREN. 287
ren noodig heeft, om het'getal der inwoon- I.
deren te zien verdubbelen, en men heeft be-B ° E *•
vonden dat in de Noord- Amerkaanfche Colo-
nien
dit getal zig in twintig, of vijfentwintig *
jaaren verdubbeld heeft — men kan die ver-
meerdering thands niet meer voornamentlijk
aan den geftadigen invoer van nieuwe inwoon-
ders
„ zijn , voorttebrengen, dan wanneer dat getal
„ verdubbeld was, — De inwoonders van eene
„ ftad, welke de helft van haare mededingers
,, naar rijkdom verlooren heeft, leeven de helft
„ minder gemaklijk en aangenaam. Men fpeure
„ den toeftand na, van welk eene ftad men wil»
„in welke eene befmettende ziekte gewoed
„ heeft, en men zal ondei-vinden, dat de vermin-
„ dering van de waardij der goederen de evenre-
„ digheid zal volgen van het getal der inwoon-
,, ders, die geftorven zijn, en dat naar maate zig
„ vreemdelingen in dezelve zullen willen neder-
„ zetten, men de goederen derzelver oude waar-
„ de zal zien terug krijgen, en de ingezetenen
„ gemaklijker en aangenaamer leeven zullen.'' -—
Men leeze over de welvaart van eenen Staat door
deszelfs ingezetenen, en hoe dezelve te bevorde-
ren, Ifelin, Droomen van eenen Menfchenvriend,
pag.
74. Blelfeld, Inft. Polit. torn. I. pag. 301
en veele volg. Fan den Heuvel, over de Indus-
trie, pag, 19. Neder, fur P/idminifir. des Fi-
iiances, torn. III pag.
94 en volg. d'Eon Loijirs,
torn. IV. pag. 29. item pag 50. Condillac, I. d.
pag.
261. ei: andere. Uitgeever.
-ocr page 349-
488             R IJ 'K D OM
I. ders toefchrijven; maar men moet dezelve
b o e k. ZOeken in de groote voortplanting van het
VUT
vin. geflacht zelve — men zegt, dat, daar, men-
hoofüst. ,                                           °                          ,
lchen, welke eenen hoogen ouderdom berei-
ken, zeer menigvuldig maaien, vijftig, hon-
derd , en zomtijds veel meer afkomelingen
van hun eigen lighaam zien. De arbeid wordt
daar zo wel beloond, dat een talrijk huisge-
zin van kinderen, in plaats van een last te
wezen, in tegendeel eene bron van voorfpoed
en welvaart voor de ouders is. Men rekent
daar, dat de arbeid van ijder kind, voor dat
hetzelve het huis van zijne ouders kan ver-
laaten, aan dezelve honderd ponden zuivere
winst waardig is — eene jonge weduwe, met
vier of vijf kinderen, uit den middelftand, of
mindere rangen van het volk, welke in Eu-
ropa
zo weinig kans tot een tweede huuwlijk
zou hebben, wordt daar zeer dikwils gezogt,
als een weg om fortuin te maaken — de
waarde van de kinderen is de grootfte van
alle aanmoedigingen tot het huuwlijk. Wij
behoeven ons daarom ook niet te verwonde-
ren . dat de menfehen in Noord-Amerka over
het algemeen zeer jong trouwen — niette-
genftaande de groote vermenigvuldiging door
zodanige vroege huuwlijken, klaagt men ech-
ter in Noord-America nog aanhoudend over
gebrek aan werkende handen — het fclujnt
dat het vraagen naar arbeiders, en de fond-
fen, welke gebruikt worden om dezelve te
-ocr page 350-
öer VOLKEREN; 289
onderhouden, nog llerker aangroeijen, dan f.
het getal der menfclien, uit welke zij kunnen8 ° ' **
genomen worden*
                                            VIII.
Schoon de rijkdom van een land zeer groot
is, moeten wij echter, wanneer dezelve lan-
gen tijd in eenen ftaat van evenwigt geblee-
ven is, niet verwachten, dat wij in hetzelve
de arbeidsloonen op eenen zeer hoogen prijs
zullen vinden — de fondfen, welke gefchikt
zijn om de arbeidsloonen te betaalen, de in-
ikomften, en de kapitaalen van deszelfs inge-
zetenen, mogen van de grootfte uitgebreidheid
zijn, wanneer maar dezelve eenige eeuwen
lang in denzelfden > of genoegzaam denzelf*
den ftaat van uitgebreidheid geweest zijn, dan
kan het getal van werkluiden, welke ijder
jaar gebruikt worden, gemaklijk het getal»
't welk men het volgende jaar zal noodig
hebben, opleveren, en zelfs meer dan opleve*
ren — zelden kan men daar fchaarsheid van
werkende handen hebben, en dus kunnen
daar de meesters zelden in 't geval geraaken^
om tegen eikanderen op te bieden om knechts
te hebben, integendeel zullen daar de werk*
luiden natuurlijk fterker vermenigvuldigen dan
het werk — er zal 'eene aanhoudende fchaars-»
heid van werk zijn, en de werkluiden zullen
genoodzaakt zijn, om eikanderen te onderkrui*
pen om werk te bekomen — indien de arbeids»
loonen , in een zodanig land ooit meer dan
toereikende zijn geweest, om de werklieden
T
                              te
-ocr page 351-
*9o             R IJ K D O M
ï. te onderhouden, en hun in flaat te {tellen,
b o i jt. om {jjn(jeren 0p te brengen, dan zal thands
. T»i'_ de mededinging tusfchen de werkluiden, en
het belang van de meesters, dezelve wel dra
doen daalen, tot den laagften prijs, welke
met de gemeene menschlijkheid beftaanbaar
ïs. China is langen tijd een van de rijkfte,
dat is een van de vruchtbaarfte, bestbebouw-
de, naarftigfle, en volkrijkfte landen van de
weereld geweest — maar de rijkdom van dat
land fchijnt reeds zeer lang in eenen (laat van
evenwigt geweest te zijn. Mar co Polo, wel-
ke, meer dan vijfhonderd jaaren geleden,
China doorreisd heeft, befchrijft de bebou-
wing, naarltigheid, en volkrijkheid ran dat
land genoegzaam op dezelfde wijze, als wij
dezelve thands in de verhaalen van onze he-
dendaagfche reizigers Ieezen. Mooglijk had
dat land, zelfsgreeds lang voor den tijd van
Mar co Polo, dat hoogde toppunt van rijk-
dom beklommen, voor het welke de natuur
van deszelfs wetten en inftellingen hetzelve
vatbaar maakten. De berichten van alle rei-
zigers, fchoon in veele andere opzichten el-
kander tegehfpieekende, komen alle overeen
omtrent den laagen prijs der arbeidsloonen
en de moeilijkheden, met welke een arbeider
in China te worftelen heeft, die kinderen
moet opbrengen — indien daar een arbeider,
welke den geheelen dag in den grond gewroeE
heeft, zo veel heeft ontvangen, dat hij een
wei-
-ocr page 352-
der V O L'K EREN. 291
weinig rijst voor zijn avondëeten kan koopen, I,
dan is hij wel te vrede. De omftandigheden boek.
VTTf
Van die gecnen,die in fabrieken werken,zijn, V11U
.....                               t , 'hoofdst*
zo het mooghjk js, nog erger. In plaats
van, gelijk in Europa, zorgeloos in hunne
werkhuizen aftewachten, tot dat hunne baa-
zen hun werk geeven, loopen zij zonder op-
houden- met de gereedschappen ? die tot hun-
nen arbeid behooren, langs de ftraaten, om
hunne dienften aantebieden, en, als het ware,
om werk te bedelen.. De armoede van den
gemeenen ftand van menfchen in China over-
treft ver die van de armfle natiën van Europa
<— men verhaalt voor waarheid, dat, in den
omtrek van Canton, veele honderden, ja veele
duizenden van huishoudens geene wooning
op het land hebben, maar geftadig in kleine
visfchersbooten op de rivieren en kanaalen
leeven. Het beftaan, 't welk zij daar vinden,
is zo bekrompen, dat zij het vuilfte afval
van het vee, 't welk van de Europeaanfcht
ichepen over boord geworpen wordt, met
gretigheid opvisfehen. Een kreng, bij voor-
beeld, eene romp van eenen dooden hond of
kat, fchoon half verrot, en ftinkende, is bij
hun zo welkom, als de gezondfte fpijzen
bij eenig volk in andere landen. De huuw-
lijken zijn in China talrijk, niet om het voor-
deel, 't welk de kinderen aanbrengen,, maar
om dat men vrijheid heeft om dezelve van
kant te helpen. In alle groote Heden viqdt
T a
                          men
-ocr page 353-
ajji            R II K D O M
I. men in ijderen nacht verfcheiden kinderen op
1 Ê K- de ftraaten liggen, of als jonge honden in
**** het water verdronken. Zelfs zegt men, dat
het verrichten van dit verfchriklijk werk eene
foort van beroep op zig zelven is, bij het
welke zommige menfchen hun beftaan vinden.
Ondertusfchen gaat de rijkdom van China
niet terug, fchoon dezelve misfchien in den
ftand van evenwigt is. Geene van deszelfs (le-
den zijn van derzelver inwoonderen beroofd.
De landerijen, welke van ouds wel bebouwd
wierden, worden ook nog niet verwaarloosd
— dus moet ook nog jaarlijks dezelfde, of
genoegzaam -dezelfde arbeid blijven verrigt
Worden, en, bij gevolg, ook de fondfèn,
welke gefchikt zijn, om de arbeidsloonen te
betaalen, niet zigtbaar verminderd weezen.
De laagfte klasfe van werkvolk moet dus,
niet tegenftaande deszelfs armoedig beftaan,
echter nog middel weeten, om hun gedacht
zo ver voortteplanten, >dat het gewoone getal
bewaard blijft, (g)
Maar
(g~) Het gemeene volk in China- leeft genoeg-
zaam alleen van kruiden, wortelen, en rijst. Zie
Pere du Halde, Descript. de la Chine , torn, I,
pag.
29. Het gemeen kan daar niet dan met
groote moeite, en aanhoudend werken, zijn be-
fiaan vinden ■— een Chinees zal dagen achter el-
kander met zijne handen,het land bewerken, dik-
wüs tot aan zijne knieën in het water liaan, en
-ocr page 354-
der VOLKEREN. 293
Maar het is geheel anders met deeze zaak I,
gelegen in zodanige landen, in welke de* ° E K<
fond- VIIL
HQOFDST.
tig des avonds gelukkig achten, als hij rijst, wat
inoeskruiden, en thee kan krijgen. Men vindt
nergens een arbeidzaamer en matiger volk — rijst
in water gekookt is bij hen in dezelfde achting,
als bij ons het brood; zij worden, van de vroeg-
fte jeugd af, aan het verduuren van den zwaaien
arbeid gewend, en behouden daardoor de eenvou-
digheid van hunne zeden. Pere du Halde, l. c.
torn. II. p,
85. Niettegenftaande de groote ma-
tigheid en arbeidzaamheid der Chineefen, veroor-
zaakt echter de verbaazende volkrijkheid in dat
land zeer veele ellende. Men vindt er menfchen,
die zo arm zijn,dat zij, geen onderhoud voor hun-
ne kinderen kunnende vinden , dezelve op de
firaaten te, vondeling leggen, inzonderheid wan-
neer de moeders ziek zijn, of geen zog hebben,
om dezelve te voeden. Die kleine bloedjens zijn,
in een zeker opzicht, ter dood veroordeeld, op
het oogenblik, als zij beginnen te leeven — dit
loopt voornaamentlijk in het oog in de groote fte-
den, zo als te Peking, Canton, enz.; want in de
andere lieden merkt men het naauwlijks — hier-
om onderhouden de Misfionarhfen, (het is Pere
du Halde
die hier fpreekt) in de meest bevolkte
plaatzen, een groot aantal discipelen, die onder
zig eene verdeeling van wijken maaken, welke
zij daaglijks bezoeken, om aan eene menigte van
ftervende kinderen de genade van den doop toe-
tebrengen, -— Met het zelfde oogmerk heeft men
,
                           T 3                            eene
-ocr page 355-
i94              R IJ K D O M
f, fondfen, die gefchikt zijn om de werkende
8 K- hand gaande te houden, zigtbaar in verval
zijn.
V
HOOFDST,
eene menigte ongeloovige vroedvrouwen weeten
te winnen (het blijft altijd Pere du Haldè) ten
einde zij aan Christen meisjens zouden toelaaten,
om haar in de huizen te volgen, in welke zij ge-
roepen worden; want het gebeurt dikwils, dat
de Chineefen, die zig buiten ftaat bevinden, om
een groot huishouden te voeden, die vroedvrou-
wen verplichten, om de dogtertjens, zodra zij ge-
booren zijn, in een tobbe met water te verdrin-
ken — deeze Christen meisjens draagen dan zor-
ge, om dezelve te doopen, en langs dien weg
vinden deeze droevige flachtoffers der armoede
van haare ouders het eeuwige leven in het zelfde
water, dat haar van een kort en verganglijk lee-
ven berooft. Ibid, torn. II. pag. 87. De achting
van de Chineefen voor het huwlijk is op hunne
wetten dienaangaande gegrond — deeze vloeijen
voornamentlijk voort i°. uit bet groote grondbe-
ginlel van hunne regeeringsvorm, namentüjk de
eerbied en gehoorzaamheid der kinderen aan hun-
ne ouders ; deeze kinderlijke eerbied flrekt zig
verder uit, dan het leeven der vaders, aan wien
zij, na hunnen dood, met de grootfte zorgvuldig-
heid, eerbewijzingen blijven doen, en 2°. uit de
onbepaalde macht, welke de vaders over hunne
kinderen hebben, want het is een der grondbe-
ginfelen van hunne wijsbegeerte, dat de vorften
in het rijk alle de tedeiheden van eenen vader
voor hunne onderdaanen, en de vaders in hunne
huis-
-ocr page 356-
der VOLKEREN. 2.95
zijn. In dezelve zal, in alleonderfcheiden klas- I.
fen van werk, in ijder jaar, het vraagen naar8 ° E *•
knechts en werkluiden minder worden, dan in het *■*"•
, •                         .                          ' .                   HOOFDST.
voorgaande jaar — menig een, welke in eenen
hoogeren (tand was opgebragt, zal geen mid-
del vinden, om in zijn eigen beroep werk te
verkrijgen, en zeer verheugd zijn, indien hij
zijn betkan in den geringften ftand mag zoe-
ken. Maar daar die geringfte klasfe niet al-
leen door haare eigene werkluiden overkropt
is, maar ook met alle, die uit de andere
xklasfen naar haar toevloeijen, zo zal in de«
zelve de mededinging naar werk zo groot
worden, dat daardoor de arbeidsloonen tot
het ellendigst en armoedigst beftaan voor den
arbeider zullen daalen. Zelfs veclen zullen
niet
huisgezinnen al het gezag der vorften moeten
hebben Ibid. torn. II. p*g. l<tp,
Chineefen , welke weinig vermogen hebben,
gaan dikwils in de vondelinghuizen een jong meis-
jen zoeken, om verder optevoeden, en aan hun-
nen zoon ten huwlijk te geeven» Men zegt, dat
rijke Chineefen, wanneer zij geene kinderen heb-
ben , dikwils voorgeeven dat hunne vrouwen zwan-
ger zijn, en dan, in den nacht, onbekend, een
kind uit de vondelinghuizen haaien, en voor hun
eigen zoon doen doorgaan. Ibid. torn. II. p. 142.
Zie het geene ik verder in de noot (£) van het
%de hoofdft. van dit ijle boek
over China gezegd
heb. Uitgeever.
T 4
-ocr page 357-
*o6            R IJ K D O M "
I. niet eens in ftaat zijn, om op zodanige har-
i o e K<(}e voorwaarden werk te vinden; maar of van
*"• honger fterven, of genoodzaakt zijn, om hun
"beitaan door bedelen te zoeken, of zelfs mis-
fchien door het bedrijven van de grootftebui-
tenfpoorigheden. Gebrek, hongersnood, fterf-
te zullen in deeze geringde klasfe aanftonds
doorbreeken, en van deeze wel dra tot alle
de hoogere klasfen overflaan, tot zo lange,
dat het getal der inwoönders van dat land
weder zal verminderd zijn, tot dat geene,
• 't welk gemaklijk kan onderhouden worden,
door die inkomftcn en kapitaalen, welke in-
het land gebleeven, en aan de dwinglandif,
of rampen, welke het overige verwoest heb-
ben, ontvlugt zijn — möoglijk is deeze, ten
naasten bij, de tegenwoordige ftaat van Ben-
galen,
en van zommige andere bezittingen
der Engel/eken in de Oost-Indien — Wij be-
hoeven niet te twijffelen, of in een vrucht-
baar land, het welk te vooren reeds zeer ont-
volkt is geweest, en waarin dus het levens-
onderhoud niet ongemaklijk moet te vinden
zijn, de fondfen, welke gefchikt zijn om den
armen werkman te onderhouden, met zeer
fnelle Tchreeden agteruit gaan, wanneer, niet-
tegenftaande deeze omftandigheden, echter
daar, in één jaar, nog drie of viermaalhon-
derdduizend menfehen van honger fterven, (^)
het
(£) Het is naauwüjks möoglijk, om zig een
dent
-ocr page 358-
der VOLKEREN.
297
het onderfclieid tusfchen den geest van het f,
Engehch Gouvernement, 't wslk Noord-Am-* o e &
r/c/z befchermt en befchut, en den geest van VIII.
eene maatfchappij van kooplieden, welke de
Oost-
denkbeeld te maaken van de wreede mishandelin-
gen, welke de ingezetenen van Bengalen moeten
draagen van de Engelfche Oost • Indifche Compa-
gnie
, zedert dat dezelve Souverain geworden is
van dat rijke land. Ik kan den leezer niet fterk
genoeg aanbeveelen, om ten deezen opzichte te
leezen PEtat Civil, Politique, et Commercant de
Bengale, par Mr. Bolts,
2 vol. 8°. Maastr. 1778.
ijdere bladzijde geeft bijna bewijzen van het on-
draaglijkfte Despotisme, men leeze tont. I. pag.
56
61. ibid. pag. 103'—119. maar vooral zal
men zijne verontwaardiging ten toppunt voelen
rijzen , wanneer men torn. II. pag. 95 —124,.
leest. Men zou werk hebben, om te kunnen ge-
looven , dat eene befchaafde natie, welke den
naam van eene Christen natie draagt, en zo op
haare vrijheid roemt, in Haat zou kunnen zijn,
om zodanige geweldenaarijen in haare afgelegene
bezittingen te pleegen, indien de Schrijver geena
' authentieke bewijzen ten voorfebijn bragt, indien
de Compagnie geene moeite gedaan had, om dat
werk, 't welk oorfpronglijk in het Engehch ge-
fchreeven is, te wederleggen, en indien, desniet-
tegenftaande, alle belangelooze Schrijvers niet blee-
ven toonen in dat werk van Mr. Bolts vertrouwen
te fieilen. . Zie de voorrede van deu Franfchen
ycnaaler van dat werk. Uitgeever.
T 5
-ocr page 359-
aoS            R IJ K D O M
j# Oost-Indien onderdrukt en overheert, kan
• o k k. mooglijk nooit beter onder het gezicht gebragt
VIII. worden, dan door de onderfcheiden ftanden,
* 'in welke zig deeze twee landen bevinden,
tegen eikanderen te vergelijken. (/)
Ge-
O') De uitkomst heeft echter ook geleerd, dat
de Americaanen zig niet zeer flerk beroemden
over de matigheid, met welke zij door het En-
gelsch Gouvernement
zijn beftuurd geworden. —
Men behoort ook hieromtrent in het oog te hou-
den , dat Mr. Smit/t dit gefchreeven heeft in
1773 > voor het begin der Americaanfche onlus-
ten, van welke de geheele waereld de gevolgen
kent. Ondertusfchen, fchoon het er zeer ver af
U, dat ik mij veteenige met de maatregelen,
welke, van de Engelfche zijde, tegen No«rd-
America
genomen zijn, en welke deeze colonien
voor Groot Brittannien hebben doen verlooren
gaan, zo meen ik echter, dat, ook in dit geval,
de beide partijen fchuld gehad hebben. Men kan
ten deezen opzichte de Noord Americaanen, in
hunne eigen za»k, niet altijd geloof geeven, en
van de Engelfche zijde zou het mïsfehien niet
moeilijk te bewijzen zijn, dat deeze colonisten
zig wel zouden hebben laaten vinden, en onder
het Engehch Gouvernement gebleeven zijn, indien
het Moederland de onkosten, die tot hunne be-
fcherming en onderhoud noodig waren, maar op
den duur voor eigen rekening had willen blijven
houden. — Men zal dienaangaande nog wel het
een en ander in dit werk van Smith ontmoeten.
Uitgeever,
1
1
-ocr page 360-
der VOLKEREN. 299
Gelijk derhalven de ruime belooning van 1.
den arbeid het noodzaaklijk gevolg van den» o * *•
aanwas des nationaalen rijkdoms is, zo is zij *111.
,                   .          ,           HOOFDST.
ook het natuurlijk kenmerk van denzelven.
Het bekrompen Onderhoud van den armen
werkman is aan de andere zijde een natuur-
lijk teken, dat de welvaart tot de hoogte van
evenwigt geklommen is, en wanneer de wer-
kende hand gebrek lijdt, dan kan men ook
zeker ftaat maaken, dat de welvaart van eene
natie in verval is. Qk)
In
(_k~) Dit is eene groote waarheid; zij levert
n.
r
tl' tf
-h
\f
eenen regel op, volgends welke men met groote
zékerheid over den daadlijken ftaat van de om-
ftandigheden eener natie oordeelen kan.
De ruime belooning van den arbeid is een dui-
delijk bewijs van onbekrompenheid in de onder-
neemingen. Deeze onbekrompen beid heeft naaren
grond in de van jaar tot jaar vermeerderende in*
komften, en daaruit volgende vergrooting der ka-
pitaalen, en deeze beide zijn de waare en eenige
bronnen, door welke de werkende handen in be-
weeging worden gebragt. Hoe meer de ïnkom-
ften en kapitaalen aangroeijen, des te uitgebreider
en grooter worden de onderneemingen, hoe meer
zig de onderneemingen uitbreiden; des te meer
navraag vindt men naar werkluiden , hoe meer
navraag er naar werkluiden is, des te gemaklij-
ker kunnnen deeze in den (boven door onzen
Schrijver opjjegeeven) twist tusfehen de baazen
en de knechts, over den prijs der arbeidsloonen,
de
-ocr page 361-
3oo              R IJ K D O M
I. In Groot-Brittanniën, fchijnen tegenwoordig
I EK.                                                                                        en
*de overhand behouden, om dat in eenen toenee-
mênden jaarlijkfchen aanwas van inkomften en ka-
pitaalen het te doene werk altijd het getal der
voorhanden zijnde werkiuiden overtreft, en dus
de baazen greetiger zijn , om knechts, dan de
knechts om baazen te vinden."-— De hooge, en
van tijd tot tijd fteigerende, prijs der arbeidsloo-
nen is dus een onlochenbaar bewijs voor de toe-
neemende welvaart van eene natie, om dat zij
een noodzaaklijk gevolg van dezelve is.
Doch geheel anders is het gelegen, wanneer
de rijkdom eener natie niet meer toeneemt, maar
in eenen ftaat van evenwigt blijft, dan vermeerderen
die bronnen niet langer, welke de werkende han-
den in beweeging brengen. Dan blijven de on-
derneemingen binnen zekeren kring, de navraag
naar arbeiders neemt niet meer toe, de knechts
beginnen gretiger naar baazen, dan de baazen naar
knechts te zoeken, zij beginnen in den ftrijd te-
gen de baazen de overhand te verliezen, en lang-
zaamerhand daalen de arbeidsloonen, tot dien ftaat,
in welken de arbeider wel zijn beftaan, doch ech-
ter meer bekrompen, en niet in die ruimte, kan
vinden, als toen de welvaart der natie nog van
jaar tot jaar toenam.
En wanneer de welvaart der natie terug gaat,
' dan vermeerderen niet alleen die bronnen niet
meer, welke aan den werkman zijn beftaan ver-
fchaffen, maar dan droogen dezelve uit — dan
vervallen veele onderneemingen , dan verloopen
' ge-s
-ocr page 362-
der VOLKEREN.
301
de arbeidsloonen zigtbaar hooger te zijn, I.
dan B ° E s'
VIII.
geheele fabrieken, dan vermindert ds navraag naar houFdst.
arbeiders, dan winnen de baazen den ftrijd, dan
rekent zig' de ambachtsman, die een zeer bekrom-
pen beftaan kan winnen, nog zeer gelukkig, daar
fir veele zijn, die gebrek mceten lijden.
Deeze regels zijn zeer eenvoudig, maar tevens
zeer in het oog loopende helder — men kan aan
dezelve den waaren toeftand van eene natie op
Ée klaarblijklijkfte wijze toetzen —« onze oordeel-
kundige Schrijver gaat ons voor, met dezelve tot
eenen grondflag der beoordeeling van den tegen-
woordigen ftaat van zijne natie te leggen, en ik
Zal hem hierin, ten aanzien van onze natie, trach-
ten te volgen ■— alleen wil ik den leezer vooraf
verzoeken, van, zo ten aanzien van de duurte der
levensmiddelen , als van het gebrek aan werk,
niet te willen blijven hangen aan het oogenblik-
lijk tegenwoordige. (Zie beneden in dit hoofdft.
noot g.') — Een ijder, die zonder terug te zien
op die tijden, welke onze tegenwoordige omftan-
digheden zijn voorgegaan, of zonder eenige hoop
op betere tijden te voeden, onzen oogenbliklijken
toeftand wilde beoordeelen, zou zeker moeten be-
fluiten, dat het onbefchrijflijk erger met ons ge-
field is, dan eene bedaarde overweeging van het
een en ander hem zou kunnen leeren. — Wij
zullen, fchoon wij de tegenwoordige rampeh har-
telijk beklaagen, echter zeer wel doen, van in . .
onze nafpeuring van den daadlijkcn toeftand van •
onze natie, dezelve voor een oogenblik uit het
oog
-ocr page 363-
30*            R IJ K D O M
I. dan volftrekt vereischt wordt, om den ar»
• o e K.beidsman in (laat te ftellen, om kinderen op
VI TT
vin. te brengen. (7)
H0UFD3T. _                 V'
Om ons zelven ten deezen aanzien gerust
te ftellen, zal het niet noodig zijn, dat ik
mij in eene verveelende en angstvallige bere-
kening zal inlaaten van dat geene, 't welk
de geringde fom zou kunnen uitmaaken, wel-
ke
oog te (chuiven, in die hoop, dat, wanneer eens
de tegenwoordig twistende natiën bevredigd, en
de beminlijke orde herfteld zal zijn, ook de oude
bronnen van onze welvaart met vernieuwde krach,
ten werken zullen. Uitgeever.
(/) Wanneer de arbeidsloonen zfgtbaar hooger
zijn, dan volftrekt vereischt wordt, om den ar-
beidsman in ftaat te ftellen, om kindere» opte-
brengen, dan is zijn onderhoud zekerlijk niet
bekiompen; wanneer men echter, over den toe-
ftand van eene natie, volgends de gefielde regels
oordeelende, zig van zo bepaalde en omzign'ge
uitdrukkingen moet bedienen, en niet ruimfchoots
over de rijklijke belooning van den arbeid kan
fpreeken, dan toont men, dat, fchoon de welvaart
van die natie wel niet tot dat toppunt van even-
wigt gekomen is, voor het welke dezelve vatbaar
is, dezelve niettemin haaren fterkften loop reeds
te boven is, en niet meer zo fnei toeneemt, als
weleer — en dat zelfs onze Smith zijne eigene
natie uit dit oogpunt befchouwt, zal niemand te*
genlpreeken, die dit hoofdftuk met aandacht )eest,
Vitgtever.
-ocr page 364-
der VOLKEREN. 303
ke ten dien einde vcreischt wordt. Erzijn veele I.
duidlijke bewijzen voor handen, dat de af-B ° E
beidsloonen nergens in Groot-Brittannkn naar
den laagften maatdok, die niet de gemeene
menschlijkheid beftaanbaar is, betaald wor-
den, (w)
In
r
(») Schoon onze Schrijver niet op zig wilde
neemen, om te beflisfen, boe veel, zelfs bij de
geringfte foort van arbeiders, de man en vrouw
te famen door hunnen arbeid moeten verdienen,
om iets meer te hebben, dan het geene volftrekt
noodzaaklijk is, tot hun eigen benaan, en om,in
ftaat te zijn om kinderen optebrengen, (zie pag.
279.) fpreekt hij echter hier van den laagflen
maatftok van arbeidsloonen , welke met de ge-
meene menichlijkheïd beftaanbaar is. — Deeze
uitdrukking tekent wel een zeer gering loon,
maar zij levert dat bepaalde denkbeeld niet op,
hetwelk ik , onder verbetering , in een zodanig
werk, en van zulk eenen naauwkeurigen Schrij-
ver , zou verwachten — 't is waar, het geene
hij nopends de berekening van den Heer Cantii-
ion
gezegd beeft, en nog verder, in dit zelfde
hoofdftuk, ten aanzien van de berekeningen van
den opperrechter Hales, en Mr, Gregory Kiag
zal zeggen, geeft wel eenige nadere bepaalin-
gen, doch, naar mijn inzien, niet voldoende ge-
noeg. — De Heer Ifelin maakt, in zijne Droo-
men van eenen Menfchem-riend, pag.
104. in not.
cene rekening, die mij voorkomt beter voldoende
je zijn — hij ftelt, dat ijder mensen (de een
door
/
-ocr page 365-
3o4               R' IJ K D O M
I. In de eerfte plaats, maakt men, genoeg*
boe K.zaam overal, door geheel Groot^Brittanni'èn^
VIIL                                                                      zelfs
HO0FO4T.
door den anderen gerekend) daaglijks de waarde
van zes of zeven ponden tarw noodig heeft. (Men
moet dit echter zo niet verftaan, als of hij wil-
de, dat ijder mensch daaglijks zes of zeven pon-
den tarw zou opeeten, maar hij wil, dat alle de
■noodzaaklijke behoeften van eenen mensch, tegen*
de waarde van tarw gerekend, daaglijks op de
waarde van zes of zeven ponden tarw zullen ne-
derkomen») Dit zal in een geheel jaar de waar-
de van acht öf tien mudden tarw bedraagen —
hij rekent, dat de huisgezinnen, door eikanderen
genomen, uit vier perfoonen beftaan, dat zig on-
der die vier, bijna altijd, één bevindt, welke ge-
heel niet-werken kan, en eenige,die minder dan
hun aandeel in het noodige kunnen verdienen —■
hij wil dus, dat in een zodanig huisgezin die
geene, die het meeste werk verricht, daaglijks de
waarde van twaalf ponden tarw moet verdienen,
die geene, die tot geringer werk bekwaam is,
de waarde van negen of tien ponden, en die
geene, die het minde toebrengt, de waarde van
acht of negen ponden moet kunnen haaien — en
dat dus de laagfte maatftok van arbeidsloonen,
welke met de gemeene menschlijkheid beftaanbaar
is, voor een zodanig huisgezin jaarlijks omtrent
de waarde van veertig mudden tarw zou behoo-
ren te bedraagen. Deeze berekening voldoet mij
eenigzins beter, zij behoort tot die tabellen, waar-
mede de Oeconomisim in zo veele vakken zijn
ten
-ocr page 366-
B E R VOLKEREN. S°5
zelfs in de geringde foort van arbeid, onder- I»
fcheid tusfchen zomer- en winterloon. Des ? *
zomeiioonen zijn altijd de hoogfte; maar wan- H0OfDS*T,
neer men de buitengewoone onkosten, die tot
de verwarming vereitcht worden, in het oog
houdt, dan kost het onderhoud van eene
huishouding in den winter meer dan in den-
zomer. Zo dra dus dé arbeidsloonen, op
dien tijd, de hoogfte zijn, wanneer de kos-
ten van de verteering de- laagfte zijn, dan
Schijnt het duidelijk te weezen, dat zij niet
worden afgemeeten naar dat geene, 't welk
noodzaaklijk vereischt wordt, om die vertee-
ringen goed te maaken, maar dat alleen de
hoeveelheid, en de onderftelde waarde van
den arbeid, in die rekening in aanmerking
komen. Men moge hier tegen zeggen, dat
een arbeidsman in den zomer bedagt moet
zijn, om zijne Verdiende loonen te bezuinï*-
gen, ten einde in (laat te zijn, om zijne whi-
te r-
ten voorfchijn gekomen, eri zij kan overal tot
cenen grondfiag dienen. —* Dan het blijft altijd
waar, dat ruim en f echt beftaan betreklijke denk-
beelden zijn, en van plaats en om Handigheden af-
hangen, het geene hier te lande voor een fleebt
beftaan gehouden wordt, zal misfGhien in een an-
der land middelmaatig zijn. Over riet geheel
fchijnt eene algemeene berekening onmooglijk te
zijn — zij hangt van de bijzondere omfiandigbe-
den van ijder land af. Uitgtever.
V
-ocr page 367-
y*           R. If K D O M
I. terverteeringen te kunnen rondftaan, en dat
' E K,hij dus, het geheele jaar door eikanderen ge-
' rekend, niet meer aan arbeidsloonen verdient,
dan het geene noodig is, om hem en zijn
huisgezin door het geheele jaar te onderhou-
den. Maar zou men eenen ilaaf, of ijmand,
wiens geheele onderhoud volftrekt van ons
afhangt, wel op die wijze behandelen? zijn
daaglijks onderhoud zou buiten twijffel alleen
naar zijne daaglijkfche behoeften ingericht
worden. I O)
Ten
(») Indien de belooning van ^en arbeid de
Iaagfte zou zijn, die met de gemeene menschl.'jk-
heid beftaanbaar is, dan zouden de baazen niet
zo zeer op de hoeveelheid van arbeid moeten
Zien, welke hunne knechts verrichteden, dan wel
cp het noodzaaklijk onderhoud van hunne knechts.
Hoe gering het loon ook moge zijn, wanneer
echter ijmand zig geheel aan eenen bepaalden
arbeid overgeeft, moet hetzelve hem ten mindert
zo veel opleveren, dat hij Iceven kan. Irt dat
geval zouden echter de baazen met de knechts
geen beding maaken, 't welk naar de hoeveelheid
van den arbeid geè'venredigd was,'" maar alleen
zig moeten verbinden, om dezelve van daaglijks
onderhoud te voorzien. •— Dit is het geval vais
Haaven Hun meester, wil hij de noodige dien-
ften van hun trekken, is genoodzaakt hen te on-
derhouden, maar dit onderhoud is nier jijklijker
of bekrompencr, naar maate dat een flaaf meerdere
of mindere hoeveelheid van arbeid verrigt; dit on-
der-
-ocr page 368-
der VOLKEREN. 507
Ten tweede — de prijs der arbeidsloonen I.
rijst en daalt in Groot-Br ittannitn niet nietB ° E *•
den VIIÏ;
HOuFÖST.
derhoud bepaalt zig alleen tot de behoefte. — In
deeze berekening komt derhaJven niets anders in
aanmerking, dan de behoefte van den arbeider»
aan deczc moet daaglijks worden .voldaan, en dus
wordt de voldoening aan dezelve niet naar de
meerdere of mindere hoeveelheid van arbeid,
welks verrigting het jaargetijde toelaat, maar naar
ijdere oogcnbliklijke omfïandigheid ingericht. In-
dien derhalven de belooning van vrije knechts de
laagfte was, die mooglijk was, dan zou de bere-
kening van dezelve langs dien zelfden regel moe-
ten gefchieden. Maar zo dra er onderfcheid tus.
fchen zomer- en winterloon gemaakt wordt, en de
arbeider in den zomer meer verdient, dan ïn den
winter, dan heeft men een klaar bewijs, dat niet
zo zeer het onderhoud van den arbeider, dan wel
de onderilelde waarde, of de meerdere of mindere
boeveelheid van zijnen arbeid, den grondflag van
de berekening uitmaakt.
Zodra derhalven, in een land, onderfcheid ge-
maakt wordt tusfchen zomer- en winterloon, dan
kan men befluiten, dat in hetzelve niet zo zeer
op het onderhoud van den arbeider, dan wel op
de hoeveelheid van zijne verdienften gezien wordt,
en dat derhalven de arbeidsloonen zïgtbaar hooger
zijn, dan volftrekt vereischt wordt, om den «r-
beidsman in ftaat te ftellen, om te kunnen leeven.
Dit is, volgends onzen Schrijver,' het geval in
Engeland. En dit is ook in ons land het geval;
V *
                              in
-ocr page 369-
3°8            R IJ K D O M
I. den prijs der levensmiddelen — de laatstge-
» o e K.noeracje veranderen overal van jaar tot jaar,
' ~. ' dikwils van maand tot maand — maar de
HOOFOST.
geldprijs van den arbeid blijft in veele plaat-
zen, zomtijds eene halve eeuw agter elkandê-
ren, ftandvastig dezelfde — wanneer derhal-
ven, in zodanige plaatzen, de arme werkman
in duure jaaren zijn huisgezin kan gaande
houden, dan moet hij, in jaaren van eenen
gematigden prijs der levensmiddelen, een goed
be-
in alle foorten van arbeid wordt, door onze ge-
heeJe republiek, een werkdag verdeeld in onder-
fcheiden fchoften. En naar het getal van die
fchoften wordt de arbeid beloond; zodanige ar-
beid, welke niet anders kan verrigt worden, dan
bij het daglicht, laat derhalven niet toe, dat een
winterfche dag in zo veele fchoften kan verdeeld
worden dan een zomerfche —■ op eenen winter-
fchen dag wordt dus, in zodanige fooit van ar-
beid, minder gedaan, dan op eenen zomerfchcn,
doch even daarom wordt ook voor eenen winteï-
fcben dag minder loon betaald. Zelfs wordt in
zommige ambachten, bij voorbeeld metfelaars, tim-
merluiden enz., niet alleen het zomer- en win-
terloon, onderfcheiden» maar nog een derde on,-
derfcheid van herfst- en lenteloon waargenomen.
En dit is een onwederfpreeklijk bewijs, dat in
onze republiek, in de berekening van de arbeids-
loonen.de hoeveelheid van arbeid meer in aanmeu.
king komt, dan het noodzaaklijk onderhoud vao
het werkvolk. Uitgeever.
-ocr page 370-
der VOLKEREN. 309
bedaan hebben, en in jaaren, in welke alles I.
buitengewoon goedkoop is, in overvloed8 ° R K'
kunnen leeven — de duurte der levensmidde- „„,. *
len, geduu'rende de tien laatfte afgeloopen
jaaren, (0) is op zeer weinige plaatzen van
dit koningrijk, met eenige in 't oogloopende
rijzïng in den geldprijs van den arbeid, ver-
gezeld geweest (ƒ>). 't Is zo, op zommige
plaat-
(0) Van 1762 tot 1772. Uit ge ever.
£p~) Al weder een klaar bewijs, dat daar de
hoeveelheid van arbeid, en niet het noodzaaklijk
onderhoud van den arbeider, in de berekening der
arbeidsloonen in aanmerking komt. Dat in Enge-
land
de geldprijs van den arbeid zomtijds, eene
halve eeuw agter eikanderen, onveranderlijk de-
zelfde blijft, is tevens al weder een teken, dat
Engeland deszelfs fnelfle toeneemen in vermogen
reeds heeft zien voorbij gaan, fchoon het te gelijk
een duidlijk bewijs is, dat de welvaart althands
niet vermindert. Wij bevinden ons in het zelfde
geval. — In het kleine maar uitmuntend fchoone
werkjen over de Armoede en Bedelaarij in Zee- — ■
land, gedr. te Goes, 't welk, met veel zekerheid,
aan de kundige pen van Mr. Laurens Pieter van
de Spiegel
wordt toegefchreeven, vindt men op
pag. 15. in fine het volgende:
„ Ik heb, als de andere oorzaak, waaruit een
,, aantal \an armen kan ontfiaan , opgegeeven,
t, wanneer de prijs der noodzaaklijke levensmid-
,, delen te hoog is, in evenredigheid met het ge-
t) woon arbeidsloon.
Men ziet deeze ongelijkheid
V 3                         „in
-ocr page 371-
310            R IJ K D O M
I. plaatzen zijn waarlijk de arbeidslooneu geree*
bob k. zen miTar ^ jg vvaarfchiinlijk, meer uit het
vni
vermeerderd vraagen naar arbeiders, dan uit
het
„ in zulke plaatzen, daar overvloed is van men-
„ fchen, en gebrek aan werk. Aldaar is het na-
tuurlijk, dat er zig, tot één en het zelfde werk,
,, eene menigte Van arbeiders opdoet, die liever
„ iets, hoe gering ook, zoeken te winnen, dan
„ door ledig loopen gebrek te lijden, waardoor
„ derlwlven het loon bedorven wordt, maar in
,, een land, daar meer werk is, dan men fchen,
,, {gelijk in ons land) kunnen de doorgaande dag-
., gelden nooit zijn beneden
V geen een arbeider
„ tot zijn onderhoud noodig heeft, enz"
En
pag. 17: „Ik voorzie eene tegenwerping, die, zo
ze doorging, van gewigt zoude zijn. Men zegt
,, gemeenlijk : dat het thands veel duurder is,
dan voor deèzen, en dat nogthands de dag-
,, gelden en arbeidslooneu op denzclfden voet zijn
„ gebleéven;
en men trekt er dit gevolg uit, dat
,, derhalven een arbeider nu minder kan bcjlaan,
t, dan «ver eenige jaaren»
Het is toch een gebrek bij de meeste men-
^ fchen, zig te beklaagen over den tijd, waarin
„ zij loeven, en wonderen te vertellen van het
„ vooiledene — toen was er geld te winnen, toen
konde een arbeider aan den kost geraaken,
toen was alles goed koop maar nu, nu is
,, alles even duur, nu is het een Jlechte tijd; de
,, heirei bewaare ons, wat moet er van een' ar-
beider worden!
. „Ik
-ocr page 372-
des. VOLKEREN. 311
liet rijzen van den prijs der levensmiddelen I.
ontilaan.
                                                       boei?,
Vlfl
Ten derde — even gelijk men den prijs „„„„ *
o J                              r J HOOF0ST.
der
„ Ik kan het toegeeven, dat onkundige men«
„ fchen zo fpreeken, maar het doet mij moeite,
„ wanneer ik luiden van verftand, en aanzien,
„ die taal hoor voeren, zij begrijpen niet, wel-
„ ken invloed hunne woorden op de gemeente
„ hebben. Een arbeider hoort die klagten uit
,, den mond van eenen regent, hij gelooft het
„ niet fleehts, maar hij verbeeldt zig, dat men
„ het ergfte nog niet durft voorftellen, hij wordt
„ neêrgeflagen van geest, hij valt mede aan het
„ klaagen, zijne handen worden flap tot den ar-
„ beid, en het gevreesde gebrek, 't geen hij,
„ menschlijker wijze, door goeden moed, en
„ naarftigbeid, bad kunnen weeren, fluipt heime-
„ lijk onder zijn dak — men moest eenen ande-
9, ren weg inflaan, die gefchikter is, om de vlijt
„ dei" ingezetenen leevendig te houden; men moest
kun verzekeren, dat, zo ooit in dit land een
y, arbeider van het gewome daggeld heeft kunnen
leeven, hij het ook nog heden doen kan.
., Dit zal ik onderftaan te bewijzen Ik zal
„ trachten aantetoonen . dat, zedert anderhalve
eeuw, de levensmiddelen zo duur, en dikwils
„duurder zijn geweest, dan tegenwoordig, ter-
,, wijl de arbeidsloonen toen wel minder, maar
„ niet meerder waren'" —
enz.
Dit bewijs beftaat eensdeels in de opgave van
den prijs van eenige van de meest geWoone fpij-
V 4                            zen,
-ocr page 373-
312          R IJ K D O M
I. der levensmiddelen meer van jaar tot jaar ziet
boek, veranderen, dan den prijs der arbeidsloonen,
i~* even zo zal men vinden, dat er van plaats
HOOFOST.
tot
zen , opgemaakt uit eene rekening van zekeren
grooten maaltijd, in het jaar 1613 te Gaes gehou-
den. Volgends dezelve kostede toen een pond
boter tien grooten FL , (dat is 5 ftuivers Hol-
landsck')
honderd eijcren 3 fchell, 8 gr. (dat is
22- ft.) een koppel hoenders 3 fchell. (dat is
18 ft.) een pond osftnvleesch van de geringde
ftukken, 4| gr. (dat is 19 duiten) In het jaar
1643 betaalde men voor een last haver oC 13 - 8 -
(dat is / 80-8-) voor een last witte erwten
of 28- (dat is ƒ168-:-) voor een last Pruis/ï-,
fche
rogge van d£ 25 tot c£ 27-10- (dat is van
f 150- tot f 165-0 voor de honderd ponden
kaas f 15- IQ-!
In het jaar 16^7 was de prijs van eene zak
tarw 23 fchell. en van eene zak rogge 14 fchell»
In i(5p3 gold de tarw 42 fchell. de rogge i6J
fchell. In 1Ö97 tarw 40 fchell. rogge 16 fchell.
Jn 1698 tarw 42 fchell. rogge 30 fchell. In i6<jq
tarw 42i fchell. rogge 20 fchell.
Volgends eene gemiddelde rekening heeft do
tatw op de koornbeurs van eene der voornaam»
.fte Heden van Holland, zedert het jaar 1693, ge»
had de volgende prijzen;
Van 1693 tct 1703 een zak tarw 37* fchell.
—   1703 —■ 171^ — — 20 —.
—   17*3 — 1783 — «*" 17 ~- j
-ocr page 374-
der VOLKEREN.
313
tot plaats grooter onderfcheid is tusfchen den I,
prijs der arbeidsloonen, dan tusfchen denB ° E
prijs der levensmiddelen — de prijzen van
J                                                  r '               hoofdst.
brood
Van  1723   tot 1733  een zak tarw  i£f  fchell.
—   1733   1743     — —   i7i
—   1743   — 1753      — —   15 —
—   1753   — «763     — —  17 —<
—   1763 — 1773 ---- ---- 22* —
Terwijl, in de tweede plaats, de Schrijver van
dat werkjen zig, ten bewijze, dat verfcheiden ar-
beidsloonen en daggelden toen minder waren,
dan tegenwoordig, beroept op de rekeningen van
ambachtsluiden, oude loonlijsten van arbeiders en
bierdragers gilden , vrachtlijsten van [chippers
,
aanbeftedingen van dijkwerk, wieden , en delven
van Meede
, enz.
Het is jammer, dat dit oordeelkundig werk-
jen, 't welk maar 49 bl. in 120. groot is, niet
in een ijders banden is.
Jk zal bij dit overtuigend ftuk geen eene aan-
merking voegen, dan alleen deeze, dat het geene
hier omtrent Zeeland gezegd wordt, ook volmaakt
op Holland kan toegepast worden.
Het kan den leezer niet onaangenaam zijn, dat
ik hem bij deeze gelegenheid een vervolg op de
bovengemelde lijst van de prijzen der graanen lc-
vere, die mij door een' zeer kundig Man is me-
degedeeld, weiken ik bij deeze gelegenheid daar-
voor openlijk dank zegge.
pe gemiddelde prijzen der tarw en rogge zijn
V 5
                             op
-ocr page 375-
3H            R IJ K D O M
I. brood en vleesch zijn door het grootfte ge-
* o e K.^gejtfe van net vereenigd koningrijk dezelfde,
JÜf* of ten minften genoegzaam dezelfde, deeze en
HOQFDST.
meest
op de koornbeurs van Amjlerdam geweest als
volgt:
Tarw'tlast de zak. Rogge't last de zak
1774 . . . iSoggls. 24f fcb. io2ggls. 13 fcl^
194
1*
25
115
15 —
163
21
100
13 —
143
18*
83
11 —
149
19
93
t—
12 —
134
J7
82
11 —
132
—•
*?
90
i-
12 —
150
195
_
122
16 —•
160
21
I2t
l6 r—
174
_
22*
IOÖ
14 -'
177
23
IO8
14 —
175
»■■ ■■ ■
22i
«-*
I05
m —>
162
31
_
112
_
I4ï —
170
—-
22
—•
129
~-
i6i~
168
22
I30
k-
17 —
265
34
149
19 -7
254
32*
141
18 —
180
23
IO4
'ia '
164
21
IO7
I4 —
181
—«
23f
_
I3<5
l8 —
202
26
_
I50
•—
lp _.
373
—.
48
_
276
30 -
373
48
—,
208
r~
27 —
1775
1776
1777
1778
1779
1780
1781
1782
1783
1784
1785
1786
1787
1788
1789
179°
1791
1792
1793
1794
1795
1796
Men houde in het oog, dat deeze alle de ge-
middelde prijzen zijn.
i
                                                              Eb
-ocr page 376-
der VOLKEREN. 315
meest alle andere waaren, zijn, wanneer zij I.
in het klein verkogt worden, (en dit is juist B
° E K«
de wijze, op welke de arme werkluiden alle ~~
,. HOOF0ST.'
din-
En dat dus de gemiddelde prijs der tarw is
geweest
van 1773 tot 1783 voor de zak 20J fchell.
en van 1783 tot 1793 — — 24* —<
En van de rogge
van 1773 tot 1783 — — 13* •—
en van 1783 tot 1793 — — id> —
Men ziet uit deeze lijst, dat de 10 jaaren van
73 tot 83 zelfs laager zijn geweest, dan de 10
jaaren van 63 tot 73, en dat de laatfte 10 jaaren
we! hooger zijn, doch echter nog zo hoog niet,
als de 10 jaaren van 1693 tot 1703 — doch dat
de drie Iaatfïe jaaren tot eene verbaazende hoogte
oploopen, welke buiten twïjffel als een alge*
meene ramp moeten aangemerkt worden.
Wanneer men ondertusfehen (de drie Iaatfte jaa-
ren uitgezonderd) alle deeze prijzen eens verge-
lijkt tegen het geene boven is opgegeeven van
de jaaren 1647, 1693, l697» 1698, en 1699,
dan blijkt, dat in die jaaren deeze noodzaaklijke
levensmiddelen duurder zijn geweest, dan in den
Joop van deeze geheele eeuw tot 1794 toe.
Laat ons dus ook den moed niet opgeeven,
indien de hemel eene gelukkige daaling in den
prijs van deeze noodzaaklijke levensmiddelen geeft,
en, door herfteiling van de rust en orde in Eu-
ropa,
de oude bronnen van onze welvaart weder
gelieft te openen, dan is het te voorzien, dat de
Hol.
-ocr page 377-
3#            R IJ K D O M
I. dingen koopen) in 't algemeen in de groote
boek. fteden zo goedkoop , en zelfs beter koop,
V11I. jan |fl meer afgejegen ]:oefcen van het land,
om redenen, welke ik in 't vervolg gelegen-
heid zal hebben om voortedraagen — maar
de arbeidsloonen zijn in de groote lieden, en
derzelver nabuurfchap, gewoonlijk een vierde
of een vijfde, twintig of vijfentwintig ten
honderd hooger, dan op den afftand van wei-
nige mijlen van dezelve (^). Men rekent den
gewoonen prijs van den arbeid te London, en
in deszelfs nabuurfchap, op agttien ftuivers,
voor eenen dag, en, weinige mijlen van Lon-
don,
vindt men denzelven op veertien of vijf-
tien ftuivers Qence). Qr) Men kan den prijs
in
Hollandfche arbeider ook weder even weinig, als
de Engelfche, over gebrek zal kunnen klaagen.
Men herinnere zig het geene ik aan het flot van
noot (£) van dit hoofdftuk gezegd heb. Uitgecver,
(#) In onze' republiek heeft omtrent het zelf-
de plaats i— men rekent zelfs gewoonlijk, dat de
levensmiddelen (het vleesch misfehien uitgezon-
derd) in Amjlerdam en andere groote lieden be-
terkoop zijn, dan in de kleine Heden, om dat in
de groote Heden de toevoer van dezelve groo-
ter is. Uitgeever.
(r) De gewoone prijs van den arbeid verlchilt
niet alleen in de Hollandfche lieden en dorpen
aanmerklijk , maar het onderfcheid tusfqhen de
eene en andere provintie is zeer groot. In Gel-
der-
-ocr page 378-
der VOLKEREN. 3*7
in Edinburg en deszelfs nabuurfchap op tien *■
ftuivers rekenen, maar, weinige mijlen van v Tf
daar, valt zij op agt ftuivers, en deeze is de hoofbsï.
ge-
derland en Overijsfel zal een arbeider eenen ge-
heelen dag voor 10 ft. werken, daar hij in Hol'
land
en Zeeland 15, 18, tot 20 ft. en meer kan
Winnen. F. d. Spiegel, l. c. p. 26".
Het zou verveelend zijn, indien men eene lijst
wilde maaken van het onderfcheid in de arbeids-
loonen op alle verfchillende HoUandfche plaatzen.
Om echter een algemeen denkbeeld te geeven,
zal ik hier een klein lijstje laaien volgen, waar-
uit dit onderfcheid tusfchen Atnflerdam en Schoon-
hoven
zal blijken.
Amfterd. Schoonh,
Een metzelaars knecht zomer 26 ft. 22 ft.
herfst")
en > 23 ft. 20 ft.
lente J
winter 26 ft;
18 ft;
22 ft.
20 ft,
18 ft.
22 ft.
16 ft.
Kleer-
Een timmermans knecht zomer 27 ft.
herfst")
en >23Jft.
lente j
Winter 20 ft.
Goud- en zilverfmids j en 1 2 a
knechts
• • * (_winterj
f zomer""}
Üoperflagers knechts -\ en > 22 ft.
(_winterj
-ocr page 379-
3i8        " H IJ K D O M
*• gevvoone prijs van gemeenen arbeid, door het
"grootlte gedeelte van de laage landen van Schot-
HO0FJ>sT# land, waar dezelve veel minder dan in Enge-
land
verandert. Zodanig een verfchil in den
prijs, welke, gelijk het ïchijnt, niet altijd toe-
reikende is,om den arbeider van het eene ker-
fpel naar het andere te doen verhuizen (s), zou,
in-
>                                         /Imflerd, Schotnk.
{"zomer ~)
Kleermakers knechts 4 en }»20 ft. 10 ft,
\_ winter j
Daggelders } i • zomer 27 ft. 16 ft.
herfst")
en i 25 ft.
lente J
winter 23 ft. 12 ft.
Men moet in deeze lijst door knechts verflaan
volkomen knechts, en ten aanzien van de opgaavc
wegens Schoonhoven in het oog houden, dat het
eigentlijk loon van metzelaars, timmermans, goud-
en zilverfmids, en koperflsgers knechts, twee
ftüivers minder is, dan het wordt opgegeeven,
doch dat zij daaglijks 2 ft. voor drinkgeld ontvan-
gten, 't welk hier bij gerekend is. Uitgeever.
CO Indjen de lastige gïldewetten, en vooral
de onbefchrijflijk drukkende wetten op de inwoo-
ning, welke in Engeland plaats hebben, en waar-
van wij in het vervolg gelegenheid zullen hebben
om te fpreeken,*het verhuizen zo moeilijk, en
dikwiis zo onmooglijk niet maakten, dan zou mis-
fchien dit onderfcheid in de arbeidsloonen krachti.
ger werking doen. Uitgeever,
-ocr page 380-
der VOLKEREN. 3*9
indien zij omtrent waaren plaats had, eene zo I.
fterke vervoering, zelfs van de zwaarfte enB ° E *•
VTTI
onhandelbaarfte, niet alieen van het eene ker-
         *
HOOFD»*»
Jpel naar het andere, maar ook van het eene
einde van koningrijk naar het andere, ja zelfs
dikwils van het eene einde van de vveereld
naar het andere veroorzaaken, dat dezelve
weldra overal bijna op denzelfden prijs zouden
zijn — dus zien wij duidlijk, bij de onder-
vinding , dat onder alle foorten van ballast
de mensch (wat men ook van de ligtzinnig-
heid en ongeftadigheid van zijne natuur zeg-
gen moge) de tnoeilijkfte is, om vervoerd te
Worden. Indien dus de arme werkluiden in,
zodanige ftreeken van het koningrijk kunnen
beftaan, waar de prijs van de arbeidsloonen
de laagfte is, dan moeten zij rijklijk kunnen
leeven, waar dezelve de hoogfte is.
Ten vierde — de afwisièlingen tusfchen den
prijs der arbeidsloonen komen,ten aanzien van
plaats en tijd, niet alleen niet overeen met
de veranderingen, welke in den prijs der le-
vensmiddelen voorvallen, maar ftaan dikwils
* lijnrecht tegen dezelve over — de graanen,
het gewoone voedfel van den gemeenen man,
zijn in Schotland duurder dan in Engeland,
om dat Schotland meest alle jaaren zwaaren
toevoer van dezelve uit Engeland ontvangt —>
het Engelfche koorn moet natuurlijk duurder
betaald worden in Schotland, werwaards het
vervoerd wordt, dan in Engeland, van waar
het
-ocr page 381-
320 .. R IJ K D O M
I. het verzonden wordt, en echter kan het»
0 E K- naar evenredigheid van deszelfs boedanig-
ofdst. ^^' *n &M*faitd met duurder verkogt wor-
den, dan het Schotfche koorn, 't welk met
het Engelfche op dezelfde markt in mededin-
ging komt. De hoedanigheid van het koorn
hangt voornamentlijk af van de hoeveelheid
van meel, welke hetzelve ter "«nolen ople-
vert , en in deezen opzichte overtreft het
Engelfche koorn het Schotfche zo fterk, dat
hetzelve, fchoon altijd in fchijn, of ten aan-
zien van deszelfs maat in masfa genomen,
duurder, niettemin in de daad, of in betrek-
king tot deszelfs hoedanigheid, en zelfs tot
deszelfs maat in gewigt, over 't algemeen al-
tijd beter koop is — daarentegen zijn de ar-
beidsloonen duurder ia Engeland, dan in
Schotland. — Indien derhalven de arme am-
bachtsman in het eene gedeelte van het ver-
eenigd koningrijk met zijn huisgezin kan be-
ftaan, dan moet hij in het ander gedeelte
van hetzelve rijklijk kunnen leeven. — 't Is
waar, in Schotland is havermeel het grootfte
en beste gedeelte van het voedfel van den
gemeenen man, welke over het geheel daar
minder welvarende is , dan zijne nabuuren
van denzelfden ftand in Engeland, maar dit
onderfcheid in het middel-van beftaan is niet
de oorzaak, maar het gevolg van het ver*
fchil in de arbeidsloonen — fchoon ik het-
zelve , doch geheel en al verkeerd, menig-
maa-
-ocr page 382-
*
bil VOLKEREN. 301
ïRaalen als de oorzaak heb hooren» opgeeven I»
— immers niet om dat de ééne man eeneB ° E
K*
TrTTr
koets houdt, en de andere te voet gaat, is
i ,.                                ,                                                           HOOFDST»
de eene rijk, en de andere arm , maar om
dat de ééne rijk is, houdt hij eene koets,
en om dat de andere aria is , gaat hij te
voet (i\
Ge-
(?) Ik weet 'niet-, of dit argument wel door-
gaat. De Helling is: de afwisfelingen tusfchen den
prijs der arbeidsloonen komen*, ten aanzien van
plaats en tijd > niet alleen niet overeen met di
Veranderingen
, •aielke in den prijs der levensmid*
delen voorvallen, maar ftaan dikwils lijnrecht te-
gen dezelve over.
Het bewijs, 't welk hiertoe
wordt aangevoerd, is dit: ■ In Engeland is het
koorn beterkoop, dan in Schotland, en daarente-
gen zijn de arbeidsloonen in Engeland duurder
dan in Schotland* Indien dus in Schotland een
arbeider met minder loon en duurder koorn kaa
beftaan , dan moet hij in Engeland met hooger
loon, en beterkoop koorn , rjklijk kunnen lee-
ven. — Dit argument zou doorgaan, indien bet
gewoone. levensmiddel zo wel in Schotland als in'
Engeland tarwermeel was, maar in Schotland is
het gewoone voedfel geen tarwen- maar haver-
meel, en dus vervalt de overbrenging. — Jk weet
wel, dat de Schrijver dit zoekt te ontduiken,
maar zijne uitvlugt komt mij voor meer .vernuf-
tig, dan zaaklijk te zijn. — Ik erken gaarne, dat
dit ouderfcheid in het gewoone voedlèl niet de
oorzaak, maar het gevolg van het verfehil in de
X
                               ar-
-ocr page 383-
3*2            R IJ K D O M
I. Geduurende den loop van de voorgaande
• oe Leeuw, het eene jaar door het andere gere-
VIII. fond waren de graanen in beide de deelen
HOOFDST.
van
f
arbeidsloonen is, want indien dit onderfcheid in
het voedfel de oorzaak was van de laage beloo-
ning van den arbeid, dan zou in de berekening
van die belooning niet meer zo zeer de boeveel-
heid van den arbeid, dan wel het onderhoud van
den arbeider in aanmerking komen. — Ik fia
gaarne toe, dat een Schotfche arbeider havermeel
eet, om dat zijne belooning hem niet toelaat om
tarwenmeel te betaalen, maar ik zie met dat al
nog niet, dat deeze uitvlugt de overbrenging bil-
lijkt, en het bewijs voldingt, dat de afmsfelin-
gen tusfehen den prijs der arbeidsloonen , ten.
aanzien van plaats en tijd, niet alleen niet over-
eenkomen met de veranderingen,, welke in de»
prijs der levensmiddelen voorvallen, maar dikwilst
lijnrecht tegen dezelve overftaan,
—■ Immers in
het aangevoerde bewijs komt niet het verfcbil van
den prijs, maar het verfehil van de foort van Ie-
. vensmiddclen in aanmerking — een Schotfche ar-
beider kan met zijnen minderen loon blijven be*
Haan, al was de prijs van de tarw nog twintig-
maal duurder. <— Waarom ? om dat hij geene tarw
gebruikt — die prijs is hem onverfchillig, en wel
even onverfchillig, als het voor eenen armen man
is, of het onderhoud van koets en paarden veeï
of weinig kost, om dat hij toch, arm zijnde,
te vcet zal blijven gaan. Indien het argument
fteek zou houden, dan behoorde de overbrenging
ia
-ocr page 384-
f
der VOLKEREN. 323
Van het vereenigd koningrijk duurder, dan 'I.
in den loop van de tegenwoordige. Dit isB
° K
eene gefclnedkundige waarheid, welke thands '
op .geene redelijke wijze in twijffel kan wor-
den getrokken. En het bewijs van dezelve
is nog beflisfender ten aanzien van Schot-
land
, dan van Engeland. -~ In Schotland
berust de zekerheid van dit bewijs op de
(zogenaamde) publieke Fiars, of jaarlijkfche
prijslijsten van alle foorten van graanen in
alle de deelen van Schotland, welke, naar
den daadlijken ftaat van de markten, onder
eede opgemaakt worden. — Indien een zo-
danig proefhoudend bewijs nog van ter zijde
eenige verfterkende baarblljküjkheid noodig
had, dan zou ik er nog kunnen bijvoegen,
dat dit in Frankriik het zelfde geval is ge-
weest, en waarichijnlijk ook in meest alle
landen van Europa — ten aanzien van Frank»
rijk
is het ten klaarften te bewijzen. Maar
indien het dus zeker is, dat in de voorige
eeuw in beide de deelen van het koningrijk
de
in deezervocge te weezen: indien in Schotland
een arbeider met minder loon kan beftaan , en
duurder tarw kan eeten,
dan moet hij in Enge-
land
met hooger loon en beterkoope tarw ruim
kunnen leeven. — Er fcbijnt derhalven in dit
argument eene ipeeling in het woord tevemtnt»-
delen
te zijn, welke de aandacht van den Sfldwi
zo naauwkeurigen Schrijver ontfnapt is. Uirgcever.
X 2
-ocr page 385-
3*4            R IJ K D O M
I. de graanen over het geheel wat duurder zijn
> ï k.geweest, dan in de tegenwoordige, niet min-
*• der is het zeker dat, in de voorige eeuw,
jfdit.
de arbeidsloonen beterkoop waren, dan in de
tegenwoordige —i indien dan de arme am-
bachtsluiden in dien tijd hunne kinderen
hebben kuflnen opbrengen , dan moeten zij
hetzelve nu nog veel gemaklijker kunnen
doen («). In de voorgaande eeuw waren de
meest gebruiklijke dagloonen van gewoonen
arbeid in het grootfte gedeelte van Schotland,
in den zomer zes, en in den winter vijf
Huivers — drie fchellingen (?) in de week
£'t welk omtrent op denzelfden prijs neder-
komt) is het arbeidsloon, 't welk nog tegen-
woordig in zommige flrecken van de hooge
landen van Schotland, en in de Westerfche ei-
landen,
betaald wordt. Tegenwoordig zijn
in de meeste ftreeken van de laage landen
van Schotland de gebruiklijke loonen voor
gemeenen arbeid agt ftuivers daags. — Om-
trent Edinburg in de Graaffchappen, welke
aan
(«) Dit zelfde' is omtrent ons land eene ge-
schiedkundige waarheid. Zie het geene ik, zo
even, in mijne noot fj>), uit het fraaije werkjen
van den Heer van de Spiegel ever de Armoede
en Bedelarij in Zeeland,
heb aangevoerd. Uit*
ge ever.
(r) Engelfche fchellingen, van twaalf ftuivers»;
Uitgeever.
-ocr page 386-
oer VOLKEREN. 32$
aan Engeland grenzen, (waarfchijnlijk in aan- 1.
mirking van die nabuurfchap) en in eenige* ° E *•
weinige andere plaatzen omtrent Glasgow, Vi"'
_ *           . „, . r                                       ,              , HOOFD5T.
Carron, Jyrfhire, enz. waar onlangs het
vraagen naar arbeiders zeer aanmerkelijk heeft
toegenomen, is de dagloon tien Huivers, zom-
tijds een fchelling. In Engeland zijn de ver-
beteringen in den landbouw, in de fabrie-
ken, en in den koophandel, veel vroeger be-
gonnen , dan in Schotland. Deeze verbeterin-
gen moeten noodzaaklijk het vraagen naar
arbeiders , en gevolglijk ook de dagloonen,
vermeerderd hebben. — Dus waren zo wel
in de voorgaande, als in de tegenwoordige
eeuw, de arbeidsloonen hooger in Engeland',
dan in Schotland. — Zedert dien tijd zijn
dezelve nog aanmerklijk gereezen — fchoort /•
het, in aanmerking van de grootere verfchei-
denheid van arbeidsloonen, welke in onder-
fcheidene plaatzen betaald worden, zeer moei-
lijk is, om de hoeveelheid van die rijzingen
optegeeven.
In 1614 betaalde men, even gelijk tegen-
woordig , aan eenen gemeenen foldaat van
het voetvolk agt duivers daags. Toen dit
voor het eerst ingevoerd wierd, zal hetzelve
natuurlijk berekend zijn geworden naar de
gewoone daggelden van gemeene arbeiders,
als zijnde die ftand van het volk, uit welke
de meeste foldaaten van het voetvolk ge-
X 3
                      woon-
-ocr page 387-
3*6 , R IJ K D O M
I. woonlijk genomen worden (w). — De Op-
i o e, k perrechter Ba/es, welke ten tijde van Karel
■* "■' den tweeden i'chreef, rekent de noodzaaklijke
HO».FDST.
KOS-
O) Het is ook hier te lande, in aanmerking
van de verfcheidenfteid der arbeidsloonen, buiten
tvvijffel niet alleen moeilijk, maar zelfs, voor
eenen mensen van gewoon geduld, niet uitvoer-
baar, om de rij^ingen in den p»ijs der arbeidsloo-
nen nategaan; indien men echter deeze oordeel-
kundige onderftelling van onzen Schrijver aan-
neemt, en dus voor eenen regel houdt, dat de
foidij van het krijgsvolk oorfpronglijk naar de ge-
woone daggelden van gemeene daggelders bere-
kend zal zijn, dan kan men daaruit ook ten aan-
zien van ons land bewijzen, dat de arbeidsloonen
zedert een paar eeuwen aanmerklijk gereezen
zijn. Ik vind in eene Msf. rekening van i°.
Maart f407 tot xg Elay 1406, gedaan door Phi-
lips van Dorp, Thefautner van Holland,
dat in
dien tijd de foidij van ijder voetknecht was vijf
grooter), of twee en een halve ftuiver daags. Zie
van Loon , aloude Regeer, van Hall. If. deel,
pag.
227. Doph dit voere ik alleen aan, om te
doen zien, dat het geld in dien tijd minder over-
vloedig, en derhalven van meerdere waarde was;
maar tot laatere tijden overgaande, vinae ik in
de lijsten van de betaalinge van het krijgsvolk
van
16-23 Gr. Placaatb. ade deel, pag. '6z9
(welke overeenkomt met die van 6 Februari]
1599.) de gemeene voetknechten berekend tegen
df gulden in de maand van tweeënveertig tajen,
of
-ocr page 388-
der VOLKEREN. 327
kosten tot onderhoud van eene arbeiders I.
huishouding , beftaande uit zes peribonen,8 ° * **
(zijnde de vader, de moeder, en twee kinde- VJu.
HOOFDST.
ren,
of zes wecken — in het Péitijck Handboekjen
van den Staet van Nederland, cap
6. pag. 116>
gedrukt 1651, vind ik hetzelfde, een voctknecht
heeft alle maent tot zijn gagie elf van onze gul-
dens , ende een ruyter dertich
—• een voetknecht
is ghewoon te ontfangen alle weeck een deel van
fijn foldje, maar een ruyter alle maent.
In de
lijsten van 20 QStober 1668, Gr, Placaatboek,
%de d. pag. 201. vind ik dezelve nog op elf gul-
den in de zes weeken. In de lijsten van 1 Ja-
tiuarij
1701, Cr. Placaatb. $de deel, pag. 105,
fiaan zij bekend op twaalf gulden vijf ftnivers in
de zes weeken ~ en dit is hetzelfde gebleeven
in de lijsten van 12 Febr. 17'2/, Gr. Placaatb.
6de deel, pag.
140, en in de lijsten van \6 April
1741, Gr. Placaatb. 7de deel, pag. 183. Dit is,
in den grond van de zaak, nog zo, fchoon de
buitengewoone omftandigheden van tijden ook tot
tijdlijke buitengewoone verhoogingen hebben doen
befiuiten, en thands in plaats van f 12-5-: wordt
betaald ƒ 13-18-: Dan, dit behoeft thands niet
onderzogt, Genoeg is het voor ons, dat in het
jaar 1599 de foldij van eenen gemeenen voet-
knecht wierd betaald tegen elf guldens in de zes
weeken, dat is, tegen vijf ftuivers daags, van
Welke fom echter hunne kleeding en wapening
wierd gekort, gelijk dezelve ook van de fn-5-:
Cwelke wij voor het eerst (zo veel ik weete) in
X 4
              ,              de
-ocr page 389-
3a8            R I] K D O M
I.' ren, die reeds in (laat zijn om iets te doen,
> o e k. mct twee, die nog niets kunnen uitvoeren)
V1"* op tien fchellingen in de week , of zcsen-
twintig ponden iterling in het jaar — indien
zij die fom met arbeiden niet kunnen win-
nen, dan onderftelt hij, dat zij dezelve met
bedelen, of met fteelen, moeten haaien —
hij toont, dat hij dit ftuk zeer naauwkeurig
heeft
de lijsten van i Januarfj 1701 ontmoeten) zo veel
wierd afgetrokken , dat de gemeene voetknecht
28 fluivers in de week, of 4 fluivers daags, over-
hield — en thands van de ƒ 13-18-: aan den fol-
daat weeklijks drieëndertig fluivers wordt gegee-
vën, blijvende mede bet overige voor zijne kle-
ding en wapening. — Ik beken, een gemeen dag-
gelder moet zo wel zijne klederen en gereedfehap
uit zijn daggeld betaalen, als een foidaat, fchoon
die van eenen foidaat buiten twijffel kostbaarder
zijn, doch alles, ten overvloede, gelijk gefield,
en dan de regel van onzen Smith aangenomen
zijnde, dat men oorfpronglijk de foldij van het
krijgsvolk naar het gewoone loon van gemeene
daggelders berekend bebbe, zo zou hieruit vol-
gen , dat in ons land het gewoone daggelders
loon, ten tijde van de Unie, geweest zij vijf
fluivers daags, en derhalven, dat hetzelve thands,
Zomer- en winterloon door elkander gerekend,
ten minften een en een half maal hooger is, da»
hetzelve in dien tijd was. Uitgeever.
-ocr page 390-
der VOLKEREN. 329
heeft nagegaan (V). In het jaar 1688 wierd, I.
door Mr. Gregory King, (wiens ervarenheid8 ° *
in de ftaatkundige rekenkunde zo hoog ge-
0                                                   hoof
roemd wordt door Dr. Davenant) het ge-
woone inkomen van arbeiders en loonbedien-
den berekend op vijftien ponden fterling in
een jaar , in welke rekening hij onderitelt,
dat ijder van dezelve, de een door den an-
der gerekend, eene huishouding had van drie
en een half mensch. — Zijne rekening komt
dus, fehoon in den eerften opflag ver-
fchillend fchijnende, in den grond zeer wel
overeen met die van den Opperrechter Hakt.
Beide onderftellen zij , dat de weeklijkfche
kosten tot onderhoud van eene zodanige
huishouding hoofd voor hoofd omtrent op
twintig ftuivers ter neder komt (;y). Maar
beide deeze zaaken, zo wel het inkomen, als
het uitgeeven van geld, van zodanige huis-
houdens zijn door het grootfte gedeelte van
het koningrijk zedert dien tijd aanmerklijk
verhoogd — fehoon in zommige plaatzen
meer, en in andere minder, doch misfehien
bijna nergens zo hoog, als zommige overge-
dreeven berekeningen van de tegenwoordige
arbeidsloonen onlangs aan de natie hebben
wil-
(#) Zie zijn ontwerp tot het onderhouden van
er;nen in Burti's hiftory of the foor laws. Smith.
Qy) Zie boven noot 0») van dit hoofdftuk.
Uitgeever,
-ocr page 391-
33»             R IJ K D O M
I. willen voordraagen. Men. moet wel in het
bob K.0og houden, dat de prijs der arbeidsloonen
VTir
vin. nergens ten allernaauwkeurigfren kan opge-
HOOFDST.
geeven worden, daar menigmaalen op dezelf-
de plaats, en voor denzelfden foort van ar-
beid onderfcheiden prijzen betaald worden,
niet alleen overeenkomffig de onderfcheiden
bekwaamheden van de arbeiders , maar ook
naar maate de baazen zachter, of onhandel»
baarder zijn — waar de prijzen der arbeids-
loonen door geene wet bepaald zijn , daar
moet alles , wat wij van dezelve willen op-
geeven, uit de gewoonlijkfte gebruiken opge-
maakt worden , en de ondervinding fchijnt
ons te leeren, dat eigentlijk nooit eene wet
in ftaat is, om dezelve te bepaalen, fchoon
zij hetzelve dikwils heeft willen doen.
De wezentlijke belooning van den arbeid,
dat is , die wezentlijke hoeveelheid van de
noodzaaklijkheden en gemakken van het le-
ven , welke dezelve aan den arbeider kan
verfchaffen, heeft, geduurende den loop van
de . tegenwoordige eeuw, mooglijk in eene
meerdere evenredigheid toegenomen, dan der-
zelver belooning in geld — niet alleen zijn
de graanen een weinig in prijs gedaald (z),
maar
(s) Dit is, voor de tegenwoordige duure tij-
den, in ons land ook bet geval geweest. Zie de
prijzen der graanen in de bovenftaande noot (m),
Uitgeever,
-ocr page 392-
Dïr VOLKEREN. s33*
maar veele andere eetwaaren, van welke de I.
ïiaarftige armoede zig eene aangenaame ens ° **
gezonde verfcheidenheid van voedfel kan be
.,                                                                  , ■■ , huofdst,
reiden, zijn veel beterkoop geworden — de
aardappelen, bij voorbeeld, kosten tegen-
woordig, door het grootfte gedeelte van het
koningrijk, de helft van het geen, dertig en
veertig jaaren geleden, voor dezelve betaald
wierd — het zelfde kan men zeggen van de
knollen, wortelen, en kool, groentens, wel-
ke, in vroeger tijd, nooit anders dan in oni-
gefpitte akkers geteeld wierden, en tot welke
men thands den ploeg gebruikt. Alle foor-
»en van tuinvruchten zijn ook beterkoop ge-
worden —■ het grootfte gedeelte van de appe-
len, en zelfs van de uijen, welke in Groot'
Brittannien
gebruikt worden, wierden, nog
in de vooiïge eeuw, uit Vlaanderen inge-
voerd — de groote verbeteringen , beide in
de grove linnen- en wollen-maimfactuuren,
voorzien den arbeider van betere kleeding en
tot mindere prijzen. De verbeteringen in de
fabrieken van grove metaalen leveren hem,
voor minderen prijs , niet alleen betere ge-
reedfehappen voor zijn ambacht, maar ook
veele aangenaame en gemaklijke (tukken, tot
zijne huishouding. Zeep, zout, kaarsfen,
leder, en fterke dranken, zijn wel veel duur-
der geworden , 't welk voornamentlijk ver-
oorzaakt is door de belastingen, die op de-
zelve gelegd zijn. — Maar de hoeveelheid
van
-ocr page 393-
33*              R IJ K D O M
I. van deeze zaaken, welke de arme ambachts-
1
° E K' man genoodzaakt is te gebruiken, is zo ge-
' ring, dat de meerdere duurte van dezelve
niet kan opvveegen tegen de vermindering
van den prijs van zo veele andere din-
gen (V). — De gewoone klagten, dat de
vveel-
C*) Menigmaalen hoort men, in Holland, met
zeer veel ophef over de zwaare belastingen op le«
vensmiddelen van de eerde noodzaaklijkheid klaa-
gen, en daaruit, onder eene onderftelling, dat de-
zelve thands veel hooger zijn, dan weleer, aflei.
den , dat de gemeene arbeidsman hier te lande
te zwaar gedrukt wordt. Gaarne fla ik toe, dat
het te wenfchen zou zijn, dat in ons land de le-
vensmiddelen , vooral de zodanige, welke onder
de noodzaaklijkheden behooren, vrij konden zijn
van alle belastingen, en dat wij hierdoor, buiten
twijffel, in de mededinging van onze eigen fa-
brieken, op de algemeene markt van de waereld,
meer op eenen gelijken voet met andere natiën
zouden genaken. Dan, een ijder, welke den
Staat van onze Republiek kent, en de zvvaare
kosten, welke de huishouding van den Staat vor-
dert, zal moeten bekennen, dat de vervulling
van deezen wensch onmooglijk is. On'dertusfchen
is de tegenwerping, welke men, uit deezen
hoofde, tegen het beftaan van den ambachtsman
maakt, minder moeilijk om op te los/èn, dan vee-
lcn zig verbeelden.
In de eerfte plaats worden die foort van belas-
tingen , op welke men het meeste valt, op eene
zag.
.....                                                                                                                                                  ...........                                                                                                                                          ...                                                                                                                    .' . -......
-ocr page 394-
der VOLKEREN. 333
weelde zig tot zelfs in de laagfte Idasfen I.
heeft uitgebreid , en dat de gemeene am-B
° M *•
bachtsluidcn thands niet meer te vrede zijn, v
*J ,
HOOFDSf.
met
zagte, en Weinig drukkende wijze ingevorderd,
waaromtrent ik eenen vreemdeling zal laaten be-
flisfen.
De Real zegt in zijne Science du Gouverne-
ment, torn. FI. p.
15a. dienaangaande, onder an-
deren , het volgende:
„ De belastingen, welke in Holland door het
„ volk betaald worden, overtreffen verre die gee-
t, ne, welke in zodanige Monarchien geheeven
„ worden, in welke men het volk het minile
„ fpaart.
>■ „ Men vindt, in dat land, onder alles, 't geen
„ tot het onderhoud van het leven behoort, niets,
„ 't welk niet aan eenige accijnzen onderhevig
„ is. Het brood, de wijn, het vleesch, de vrueh-
t, ten, alles betaalt impost, maar deeze impost
,, wordt op eene zodanige wijze ingezameld, dat
„ de fmalle gemeente het niet gewaar wordt;
„ van alle tijden af gewoon, den prijs der le-
„ vensmiddelen op dien voet te zien, vindt het
„ volk in denzelven niets aanftootlijks , en het
„ befchouwt de levensmiddelen als dien prijs waar-
„ dig, welke voor dezelve betaald wordt, fchoon,
H in de daad, de accijnzen, welke de bakkers,
„ de flagtcrs, de herbergiers, de turf boeren enz.
„ betaalen, een derde van den prijs uitmaaken,
„ welke het brood, de wijn, het vleesch, en de
„ turven kosten. En gelijk deeze rechte» door
u de
-ocr page 395-
334             R IJ K ü O M
L met het zelfde voedfel, dezelfde kleeding, en
1 o e k dezelfde wooning, met welke zij zig in voo-
> 'II. rjge tijden vergenoegden, kunnen ons over-
tui-
„ de verkoopers betaald worden, is niemand van
„ dezelve vrij.
„ Langs deezen weg worden vreemdelingen,
„ welke niets doen, dan door het land te trek-
„ ken, en-zelfs bedelaars, in hunne verteeringen
„ nuttig voor den Staat.
„ Men heft, daar, eene menigte van anderebe»
„ lastingen, op het zout, op de zeep, op koffij,
„ op thee, op tabak, met één woord óp alles,
„ wat in de Provintie verteerd wordt, maar de
„ wijze van heffing is zagt, ijderj weet, hoe
„ veel hij jaarlijks voor die zaaken moet betaa-
„ len, en hij betaalt in evenredigheid van zijne
„ bezittingen," enz.
Men leeze die geheele plaats, zij fs te lang om
hier eeheel ingevoegd te worden.
Maar, ten tweede, zijn dezelve thands, voor
zo veel de noodzaaklijkheden van het leven aan»
gaat, over het geheel, weinig hooger, en altbards
niet in evenredigheid van de hoogere arbeidsloo-
nen, dan in het begin van de voorgaande eeuw —
De Heer van de Spiegel heeft dit, in zijn meer-
maal aangepreezen uitmuntend wcrkjen over de
Armoede en Bedelaarij in Zeeland, pag.
24 en
25, wegens Zeeland bewet-zen, en ik zal zijn
voorbeeld volgen, en, ten aanzien van Hollandt
doen zien, dat veele belastingen op de noodzaak-
lijkheden van het leven, in Holland, thands wei-
nig
-ocr page 396-
der VOLKEREN. 335
tuigen, dat het niet zo zeer de geldprijs, f.
als wel de wezentlijke belooning van den B ° E r*
VïTT
arbeid is, welke verhoogd is geworden.
                   *
ö °                        hoofdst.
Zou
nig zwaarder zijn, dan in het begin van de voor-
gaande eeuw, en dat die geene, welke eene in
liet oogloopende verhooging hebben ondergaan,
echter, in aanmerking van de omftandigheden, niet
drukkender zijn geworden, dan te vooren.
Laat ons tot zodanige artikelen ons bepaalen,
bij welke de gemeene arbeider het meeste belang
heeft.
Het beestiaal was in het jaar 1605 oven gelijk
tegenwoordig, de zevende penning van de waar-
de — gelijk uit vergelijking van de oude Or-
donnantie, Gr. Placaatb. I. deel, pag. 1794, met
die van het jaar 1749 kan blijken — terwijl in
de jongjle Ordonnantie op dit middel van den
S2 December 1791. wel niet meer van den ze-
venden penning gefproken wordt, maar eens af
wordt bepaald van ijdere honderd guldens zestien
guldens, 't welk met de zedert meer dan honderd
jaaren bij dit middel gevoegde 10de verhooging
juist den 7den penning uitmaakt.
Van de binnen gebrouwen bieren wierd zo wel
in het jaar 1624 als tegenwoordig een burger im.
post van 30 Huivers van de ton betaald. Zie de
oude Ord. Gr. Placaatb. I. d. pag. 1702 en 1722.
waarbij over meer dan honderd jaaren de tiende
verhooging is gevoegd.
De boter was in 1625, zo we? als thands, met
ƒ4-: op de ton van 320 # belast, Gr. Placaatb*.
/. d.
-ocr page 397-
S3<*               R IJ K D O M
tw Zou men deeze verbeteringen in de om-
• o e k. handigheden van de mindere rangen van het
""• volk behooren aantezien als een voordeel,
«OOFDST.
• *■ '                                                              dan
L d, pag. 1J46, waarbij bok over meer dan hofl*
derd jaaren de 10de verhooging is gekomen.
Van de brandewijnen wordt tegenwoordig, zon-
der onderfcheid van welke fpecie of materiaalen
dezelve zijn geftookt, van de ftoop aan impost
betaald vier Huivers«— met de van over meer dan
100 jaaren ingevoerde iede verhooging j en in
1623 bepaalde de Ordonnantie dien impost op
8 ftuivers en 5 fluivers per ftnop, naar de onder-
feheiden foorten. Zie Gr Placaatb. I. d. p. 1685.
Indien men de Ordonnantien op den inkomenden
tabak
van het jaar 1623, Gr. Placaatb. I deelt
pag.
1862, en op den confumptie-tabak van het
jaar 1674, Gr. Placaatb. III. deel, pag. 976, met
de tegenwoordige Ordonnantien op beide die mid-
delen vergelijkt, dan zal men zien, dat deze.'ve,
in plaats van verhoogd, aanmerkh'jk gematigd zijn
geworden.
Van het confumptie - zoet wierd, volgends de
Ordonnantie van 1583, Gr. Placaatb. I. d-eelt
,pag.
1802, van elk honderd zouts geheeven vier
guldens, 't welk tbands, behalven de over meer
dan 100 jaaren in gebruik geweest zijnde toda
verhooging, eene gulden hooger , en over eens
■ zodanige hoeveelheid naauwlijks merkbaar is.
De impost op het brandhout was in het jaar
1605, Gr. Placaatb. I. d. pag. 1873, \ van de
waarde, doch tegenwoordig is dezelve J van de
waar-»
-ocr page 398-
Der VOLK E RE N. 33?
<Jan wel als een nadeel voor de maatfchap- I.
pij? Deeze vraag fchijnt bij den eerden op-8 ° *jK*
flag zeer gemaklijk te beantwoorden te zijn. „a0FDJT&
Knechts,
waarde, en dus verdubbeld, met dé van ouds
ingevoerde 10de verhooging.....
                .
De tui -f betaalt tegenwoordig vier. Huivers van
de ton, dit is aanmerklijk hooger dan.in 1605,
toen dezelve maar zeven yenningen van de ton
betaalde, Qr. Placaatb. I. d pag.iZi'].. Dan dee-
jze veihooging is niet eensklaps, maar langzaam
ingevoerd, in 1623-was bet reeds s2 penningen,
in 1627 was het 24 penningen, Gr* Placaatb.
ï. c. la
1679 was het drie Huivers, Gr. Placaatbi
UI. d. p.
827. In 1707 wierd "het 3* duiver,
Gr. Placaatb. V. d. p. J076, en in 1^49 is de-
zelve op vier Huivers gebragt. Dan welke vier
duivers geene eigentlijke vermeerdering , waren»
dewijl in die Ordonnantie de van over.meer dan
honderd jaaren ingevoerde icde, verhooging onder
die vier duivers berekend is geworden.
De impost op de confumptie zeep, volgends de
tegenwoordige Ordonnantie bedraagende ƒ o.-:.,i
per ton van 240 ffi, met de van over meer dan
ïoo jaaren ingevoerde icde verhooging, is dan
eens hooger, dan weder Jaager geweest. In 1605
was dezelve /* 3-4-: per ton, Gr. Placaatb, I. di
fag.
1838, in 1623 ƒ 6-8-: Gr. Placaatb. I. c,
in 1680 was zij ƒ 12-16-: Gr. Placaatb. III. d,
peg-
873, in 1749 is zij weder tot op ƒ9-:-!
V-rminderd.
De impost op de koffij en thee Js voor het
Y                             eerst
- *
1
-ocr page 399-
35$            R IJ K D O M
I. Knechts, arbeiders, en werkluiden, maaken
* ° K K' ver het grootfte gedeelte uit van ijder groot
VIIL                                                                     Haat-
HOOFD5T.
eerst den 14 Sepr. 1691 geïntroduceerd, en wan-
neer men het beloop van de toenmaalige Ordon»
nantie (die op eene andere leest gefchoeid was)
rnet de tegenwoordige vergelijkt t dan zal men
moeten erkennen,dat de gemeene arbeider thands-
even weinig belast is, als toen, fchoon de ge-
goede ingezetenen thands meer betaalen.
De impost op de ronde maat is thands nog op
den zelfden voet, en zelfs in zommige artikelen
eenigzints laager dan in 't jaar 1600, Gr. Pla*
caatb. I. d, J>.
1929, fchoon ook hier bij over
meer dan 100 jaaren eene tiende verhooging is
gekomen.
De inkomende graanen zijn thands niet zwaar-
der belast, dan in 1659, Gr. Placaatb. ff» deel,,
pag.
254Ö, uitgezonderd alleen de iede verhoo-
ging, die ook hiervan meer dan 100 jaaren gehe-
ven is.
Het gemaal is een artikel, 't welk zeer aan»
merklijk verzwaard is, doch eensdeels is deez'e
verhooging niet eensklaps gegaan, want de impost
van het gemaal op een last tarw, op een last
rogge, en op'een last boekweit, (de overige ar-
tikelen fla ik, als minder belangrijk, over) was op
'onderfcheiden tijden als volgt:
Ini 't jaar         tarw             rogge         boekweit
1605 ƒ32- 8-: /I6-4-:! /6-:-:|
t 1625 ,:_ ,40-10-: ^20.5,-:^ 7.10-:
In
-ocr page 400-
der VOLKEREN. 339
ftaatkundig lighaam, maar dat geene, 't welk I.
de omftandigheden van het grootfte gedeelte8 ° E K*
ver-
V HOOFDST.
In 't jaar
tarw
rogge
boekweit
1627
/47-I4-!
/15-18.:
ƒ 8-16-10
1(536
63.12-;
3i-i6«:
ir-15-ia
1642
...
• •
• 9 16. 8
1655
utf.
utf.
utf.
IÓ79
utf.
utf.
utf.
1699
utf.
utG
II 15* !
l?23
utf.
utf.
Utf.
1732
utf.
utf.
Utf.
»739
utf.
utf.
utf.
1749
95- 8-:
38-IO-:
7-10- 8
De jongfte Ordonnantie van 1 December 1790
bepaalt den impost op de tarw op ƒ 104-18-ja,
op de rogge op ƒ 42-7-: en op de boekweit op
ƒ 8-5-8, 't welk juist de oude impost van 1749
is, waarbij alleen de löcie verhooginge in ééne fom
is opgetrokken, die te vooren apart genoemd wierd.
Gelijk uit alle de agtereen volgende Ordonnan-
tien op dit middel, Gr. Placaatb.ifte d fel 1773,
1782, ade d. fel. 2480, 2943, 3* d fol- 880,
4de d. fol. 819, 5de d fol. 1058, 1071, 1097,
6de d fol. 933, 948, 969 en 988, te zien is.
En anderdeels, fchijnt dezelve in de daad zwaar-
der, dan zij is. Ik beken, in den eerften opflag,
moet eene verhooging van eene belasting van
ƒ 32-8-: tot ƒ 95-8-: en dus van ƒ63-:-: op
één en het zelfde artikel, allerilerkst voorkomen,
maar wanneer men in het oog houdt, dat deeze
Y a
                             be-
-ocr page 401-
\
340              R JJ K D O M
I. verbetert, kan nooit aangemerkt worden aïs
» o e K.nacjeelig voor het geheel. — Nimmer toch
VIIL                                          -                            kan
HOOFOST.
belasting over een geheel last genomen wordt, en
dat in de Ordonnantien op het gemaal ten platten
lande
(in welke men, fchoon de impost dezelfde
blijvende, echter om goede redenen verplicht is
geweest de perfoonen te quotifeeren) ijder per-
foon boven de tien jaaren gerekend wordt in een
geheel jaar te gebruiken een Haagfche zsk tarw»
of een en een quart Haagfche zakken rogge, en
dus i, van een Jast tarw, of circa -f4 van een last
rogge, dan verliest die fchijnbaare grootheid der
verhooging zeer veel van het denkbeeld van druk-
kend te zijn, want dan komt de geheele belasting
voor ijder hoofd in een geheel jaar neder, ten
aanzien van de tarw op ƒ 3-15- en ten aanzien
van de rogge op ƒ 1-17-14. Zie art. 3 en 4 van
de Ordonn. op het gemaal ten platten lande van
35 Nov. 1749, en dus is de verhooging van de
tarw voor ijder hoofd over een geheel jaar circa
/2-io-: en derhalven nog geen ftuiver in de-
week — terwijl die van de rogge nog geen hal-
ve ftuiver in de week kan beloppen. Ik erken
gaarne, dat ftaatkundige redenen oorzaak gegee-
ven hebben, om die quotifatie van ijder periöon
beven de tien jaaren op f8 van een last tarw, of
circa l4 van een last rogge liever beneden, dan
boven de waare confumptie te ftellen, maar dit
zal echter geen zeer aanmerklijk onderfcheid in
mijne berekening maaken.
Ik zal thands geene meerdere artikelen aanroe-
ren»
-ocr page 402-
der VOLKEREN. 341
kan eene maatfchappij bloeijende en gelukkig I.
zijn, van welke het grootfte deel der leden8 ° E
K*
vnr
met V1U*
HOOFDST.
ren, om dat deeze de voornaamfte zijn, bij wel-
ke de gemeene arbeider belang beeft, ik zou an-
ders kunnen toonen, dat de wijsheid van de re-
geering , in ons land, zeer goed ondeiTcheid heeft
weeten te maaken tusfchen behoeften van nood-
zaaklijkheid, en van weelde, en dat die van de
weelde, op de zichtbaarfte wijze, verzwaard zijn,
zo als uit vergelijking van de tegenwoordige Or-
donnantien op het karosfengeld , heeren- en re-
demtiegeld, kleinzegel enz. met die van vroegere
tijden blijken kan.
Ten aanzien van de 10de verhooging, van wel-
ke, ik, bij verfcheiden artikelen, gefproken heb,
dient, dat dezelve bij Publicatie van 10 Julij
1683. (Gr. Placaatb. A,de d. fol. 698) voor het
eerst is ingevoerd vcor den tijd van één jaar,
' echter fchijnt dezelve zonder nadere publicatie ge-
continueerd te zijn tot op den 16 Julij 1687,
wanneer zij weder is gearresteerd voor den tijd
van twee jaaren, (Gr. Placaatb. I. c") na welken
tijd dezelve altoos in gebruik gebleeven is , zon-
der dat ik weete dat dienaangaande eene expresfe
publicatie is gedaan, dan alleen bij vernieuwing
van de Ordonnantien op ijder middel.
Ondertusfehen moet men niet vergeeten, dat,
fchoon al eens eenige artikelen blijken thands ver-
hoogd te zijn, echter ook aan den anderen kant
van verfcheiden artikelen , welke in de voorige
eeuw nog belast waren, tegenwoordig geene im.
posten meer worden geheven. — Zo zijn in het
Y 3
                            jaar
-ocr page 403-
34*            R If K D O M
I. met armoede en ellende worftelt (£). — Be-
b o e K.]iaiven <jit aijes js net oqJj njet meer fan
VIII.                                                                 ,.
HOOFDiT.
jaar 1663 afgefchaft, de imposten op den haring
a 20 Huivers per ton, op den gezouten visch a 20
ftuivers op de 30 visfchen, op de olij a ƒ 8-:-:
per vat, op de traan a ƒ3-:-: per quarteel,
Gr. Placaatb. 2de d. p. 3047. Zo zijn ook ze«
dert 6 Aug. 1680 geene imposten meer geheven
van de pik, te vooren belast met 16 ftuivers op
de ton, noch van de teer, welke te vooren 10
ftuivers per ton betaalde, Cr. Placaatb. j,de deel*
fol.
1004. noch van de kaarsfen, te vooren belast met
/2-IO-: op de honderd ponden, Gr.Placaatb. 3, d.
fol.
879, Zo zijn al mede in 1680 afgefchaft eene
belasting op de laarzen van 8 ftuivers van het
paar, op de fchoenen van 2 ftuivers van het paar,
op de geflikte muilen van 4 ftuivers van het paar,
Gr. Placaatb. 3de deel, fol. 944, gelijk ook de
belasting op wit, graauw, en blaauw papier., van
ao, is, en 6 ft. op de riem, naar de onderfchei-
den foorten, Gr. Placaatb. %de deel, fel. 989,
op de tabakspijpen, ten beloope van tg van de
waarde, Gr Placaatb. %de deel, fol. 989., en meer
andere, thands niet optenoemen.
Ik meen dus het zelfde, 't welk de oordeelkun-
dige Heer van de Spiegel, l. c. pag.-Z5. nopends
Zeeland zegt, te kunnen en te moeten zeggen
nopends Holland, dat ik niet zien kan, dm de
belastingen Q hoe zeer derzelver vermindcringe,
om andere redenen, wenfchelijk zoude zijn) nu
zwaarder drukken op den hals van den arbeider,
dan zij deeden voor honderd en meer jaaren.
- Te
-ocr page 404-
der VOLKEREN. 343
billijk, dat zij, welke zig laaten gebruiken I.
om het geheele lighaam van het volk vanB ° E *l
voed- VIIL
HOOFDST»
Te meer, daar de arbeidsloonen thands ongelijk
fjooger, en de noodzaaklijke levensmiddelen (al-
thands vóór de tegenwoordige duure tijden) eer
laager dan hooger zijn, dan in het begin van de
voorgaande eeuw. Uitgeever.
(£) Dit fpreekt van zelve. Uitmuntend is
hieromtrent het zeggen van de Real, Science du.
Gouvern. torn. VI, pag.
157. De groot e hoop van
het volk-, ■welke het laagfle en onderfle gedeelte
van den Staat uitmaakt, behoort het grootfie en
het meest bevestigde deel te zijn, even gelijk de
grondflag van een gebouw het fterkfle en meest
verzorgde gedeelte is; de gefchiedenis leert ons,
■dat zodanige Staaten
, 'welke den grooten hoop van
het volk met geftrengheid behandeld hebben, nim-
mer hebben kunnen bloeijen.
— Men kan hier-
omtrent zeer veele fraaije aanmerkingen vinden
in de Broomen van eenen Menfchenvriend van
Ifèlin, p,
112. Campomanes, over de Industr,
p.
36. Necker, de f Adminiflrat. des Finances,
tem. III. pag.
94 en volg. en bij andere ftaat-
kundige Schrijvers — trouwens men behoeft zig
alleen maar het voorbeeld van Polen (zie noot (ƒ}
tip het I. hoofddeel van dit boek) voor den geest
te brengen, om overtuigd te zijn, dat, hoe rijk
ook cenige bijzondere ingezetenen mogen zijn,
echter nooit een land kan bloeijen, indien de al-
gemeene welvaart zig niet door alle ftanden ver-
ipreidt. Portugal, fchoon daar de koopluiden
Y 4                        mag-
-ocr page 405-
344            R I] K D O M
I; voedfel, kleeding en wooning te voorzien,
boek Qok ze]ve zoc}anijr een deel in de voort-
V! Tf
brengfelen van hunnen eigenen arbeid behoo-
ren te hebben, dat zij zelve een draaglijk
Voedfel, kleeding en wooning genieten (c).
Schoon
magtig rjk zijn, en boven alle denkbeeld prag-
tig Ieeven, ("gelijk wij bij onzen Schrijver in het
IF. boek VII. hoofdfl. zullen zien) kan ons het
zelfde leerer. Men leeze Campomanes, om ook
van Spanjen een voorbeeld te neemen. Uitgeever,
(e) Dit is de billijkheid zelve. Ondertusfchen
hoe billijk dit ook zij, kan echter dit grondbe-
ginfel te ver gedreeven worden —- de gewoone
klagten , (van welke de Schrijver, een weinig
hooger, fprak) dat de weelde zig tot alle Man-
den heeft uitgebreid, en dat de getneene arbeider
thands niet meer te vrede is, met het zelfde
voedfel, kleeding, en wooning, met welke dezelve
zig in voorige tijden vergenoegde, is in ons land
niet dan al te gegrond, en zeker is bij ons in
die vermeerderde weelde veel meer de reden te
zoeken van de verminderde welvaart van den ar-
beidenden ftand, dan in de verkeerdelijk voorge-
wende verhooging der belastingen op de nood-
. zaaklijke levensmiddelen. —> Met mijn geheefe
hart gun ik aan den arbeidenden ftand van ons
Vadesland de ruimde welvaart, deeze maakt eene
van mijne bartelijkfle wenlchen uit, maar zo lang
de een tegen den ander in genietingen van gemak,
jangenaamheden, en cieraaden-, in één woord, in
pracht Vvil opfteeken, zonder dat ijder zijne ei-
gen
-ocr page 406-
der VOLKEREN. 345
Schoon de armoede, buiten twijfFel, van I.
het huuwlijk doet affchrikken, zo verhindert B ° E
Vil]
zij hetzelve echter niet altijd. Zij fchijnt de VI
voortteeling zelve te begunfligen — eene bij-
na van gebrek ftervende Schotfche hoogland'
fche
vrouw zal menigmaal meer dan twintig
kinderen ter waereld brengen, terwijl eene ge-
maklijk gekoesterde fijne Lady dikwils niet
in (laat is om één, althands over het geheel
geen twee of drie kinderen te baaren, zon-
der geheel uitgeput te zijn. De onvrucht-
baarheid, die zo fterk onder vrouwen van
fatfoen gevonden wordt, is onder de vrou-
wen van mindere ftanden zeer zeldzaam —■
de weelde, welke dikwils bij de fchoone
kunne de begeerte naar het genot aanvuurt,
fchijnt de vermogens tot de voortteeling altijd
te verzwakken, en dikwils geheel te ver-
woesten.
Maar, hoe zeer de armoede de huuwlijken
niet verhindert, is zij nogthands ten uiterfteu
ongunftig voor de opvoeding van kinderen.
De tedere plant wordt wel voortgebragt, maar
in •
gen rekening maakt, en overweegt, wat hem zijne
gewoone inkomften toelaaten, is die gouden eeuw
nog verre te zoeken —• men behoort, in zijne
verteeringen, minder in overweeging te neemen,
wat de fland, in welken men geplaatst is, toe-
Lat, dan wel, hoe ver het vermogen toereikt.
Ui/tguvtr,
Y 5 -
-ocr page 407-
34e            R If K D O M
I. in eenen zo kouden grond, en onder een zo
boek. geftretlg klimaat, dat zij fpoedig weder ver-
Vau. Welkt en frerft. Ik heb menigmaalen hooren
HOOFDiT.                                                               °
zeggen, dat het in de hooge landen van Schot-
land
niet ongewoon is, dat eene moeder,
welke twintig kinderen ter weereld gebragt
heeft, geen twee van dezelve in 't leven be-
houdt. Verfcheiden Officieren van groote
ondervinding hebben mij verzekerd, dat zij,
om hunne regimenten te recruteeren, nooit
in ftaat geweest zijn, om uit al de foldaaten-
kinderen, welke in het regiment gebooren wa-
ren, zelfs het noodige getal van tamboers en
pijpers te vinden. En nogthands zal men
zelden ergens een grooter getal van fchoone
kinderen vinden dan omtrent de barakken
van foldaaten. Het fchijnt, dat zeer weinige
van dezelve den ouderdom van dertien of
veertien jaaren bereiken. In zommige plaat-
zen derft de helft van de kinderen , die ge-
booren worden, voor dat zij vier jaaren oud
zijn. In veele voor hun zevende, en in meest
alle plaatzen voor hun negende of tiende jaar.
Deeze groote fterfte zal echter overal hoofd-
zaaklijk onder de kinderen van den gemeenen
{land gevonden worden, welke niet kan op-
diepen , om hen met die zelfde zorg te be-
handelen, welke menfchen van beteren ftand
aan dezelve beftceden, fchoon dus hunne
huuwlijken over het algemeen vruchtbaarder
zijn, dan die van menfchen van beteren ftand,
komt
i
-ocr page 408-
der VOLKEREN. 347
komt echter eene mindere evenredigheid van I.
derzelver kinderen tot volwasfenheid — en B
° f
deeze fterfte is in de vondelinghuizen, en in
zodanige liefdadige gedichten van kerfpelen,
in welke kinderen opgebragt worden , nog
grooter, dan onder den gemeenen man (df).
IJdere foort van dieren vermenigvuldigt,
natuurlijk, in evenredigheid tot de middelen,
welke dezelve voor haar beftaan vindt, en
zonder die kan geene foort vermenigvuldigen
~ maar, in befchaafde burgermaatfchappijen,
zijn het alleen de geringe Manden van het
volk, in welke de fchaarsheid van de midde-
len van beftaan paal kan (tellen aan de ver-
dere voortplanting van het menschlijk ge-
flacht.' En dit zelfs kan op geene andere
wijze gefchieden, dan door de verwoesting
van een groot gedeelte van die kinderen ,
welke uit hunne vruchtbaare huuwlijken ge-
booren worden i^e).
Het
(rf) Dit gezegde van onzen Schrijver ftrekt
voorzeker niet tot eer van het beftuur der lief-
daadige gedichten in Engeland. Het levert een
bewijs op, dat dezelve niet met die zorg behan-
deld worden, welke de natuur van zodanige in-
richtingen vordert. In ons land kent men zoda*
nige in het oog loopende fterfte in de Godshui-
zen niet. Uitgeever.
(e) De ondervinding fchijnt dit denkbeeld van
den Heer Smith niet te bsgunftigen — de ge-
rin.
-ocr page 409-
34»             R IJ K D O M
%          Het ruimer beloonen van den arbeid, waar-
3 o e k. door de gemeene man beter in ftaat gefield
lLl' wordt, om voor zijne kinderen te zorgen,
HOOFDST.               '                              J                                          „ ,
en dus een grooter getal optebrengen, ftrekt
natuurlijk om deeze paaien te verwijden, en
uittebreiden. Hierbij verdient ook aangemerkt
te worden, dat deeze uitbreiding, zo na als
mooglijk is , in evenredigheid ftaat tot de
vraagen naar arbeiders. Indien deeze vraa-
gen bij aanhoudendheid vermeerderen, dan
moet
ringe Handen bef]uiten, in alle maatfchappijen, in
v
            welke fcbaarsheid van middelen van beftaan plaats
heeft, veeleer tot het huwlijk, dan de midden-
en hoogere ftanden — de geringe Handen zijn
minder gewoon de gevolgen van een met veele
kinderen overladen huishouden te overweegen,
zij hebben ook mindere reden om dezelve te
vreezen — het denkbeeld van vernedering werkt
bij hen zo zeer niet. Het valt voor menfcben
van den middenftand, of hooger, altijd hard, te
moeten voorzien, dat hunne kinderen tot minde-
ren fland zullen vervallen , dan zij zelve zijn,
maar de ondervinding leert al te duidelijk, dat,
in zodanige omftandigheden, de geringfte fland
gewoonlijk en op de liefdefondfen , en op het
kerkhof rekening maakt. Men zal bij natiën,
welker welvaart aan het verminderen is, altijd
onder de midden- en hoogere ftanden meer on-
getrouwden vinden, dan onder de geringe ftanden,
Uitgeever*
l
-ocr page 410-
o a n VOLKEREN. 349
moet de belooning van den arbeid het trou- I.
wen, en het vermeerderen van het getal der
arbeiders natuurlijk in diervoegen aanmoedi- HOOF0jT4
gen, dat men zig in ftaat bevinde, om aan
het aanhoudend vermeerderen van die vraa-
gen, door het aanhoudend vermenigvuldigen
van de volkrijkheid, te voldoen. — Indien
deeze belooniiig, te eeniger tijd geringer is,
dan tot dit oogmerk vereischt wordt, dan
zal het gebrek' aan banden dezelve weldra
weder doen rijzen, en is dezelve op andere
tijden weder hooger, dan noodig is * dan zal
de buitengemeen groote vermenigvuldiging
dezelve weldra weder tot deszelfs natuurlij-
ken maatftok doen daalen. — In het eene
geval zal de markt zodanig met arbeid over-
voerd , en in het andere geval zo weinig van
denzelven voorzien worden, dat weldra de
prijs gedwongen zal worden, om tot dien
eigentlijken maatftok terug te keeren, welke
de omftandigheden van de maatfchappij vor-
dert. Op deeze wijze gaat het met de men-
fehen , gelijk met alle andere zaaken, het
vraagen naar menfchen regelt natuurlijk het
voortbrengen van menfchen — het verwak-
kert hetzelve, 'wanneer het te langzaam, en
houdt hetzelve tegen, wanneer het te fpoedig
voortgaat. Het is dit vraagen naar men-
fchen, 't welk in alle onderfeheiden landen
van de waereld, in Noord-Amen'ca, in Eu-
ropa
, en in China, de volkrijkheid regelt en
be- ..
-ocr page 411-
350             R IJ K D O M
I. bepaalt, 't welk de voortplanting van het
' E K* menschdom in Noord - America zeer fnel
"!• voortgaande, in Europa trapsgewijze en lang-
zaam, en in China geheel in evenwigt (taan-
de doet zijn.
Men zegt gewoonlijk, dat het verflijten en
verteeren, 't welk een flaaf doet, voor reke-
ning van zijnen meester is, maar dat zulks
van eenen vrijen * knecht voor zijne eigen re-
kening loopt. Ondertusfchen flijt en verteert
de vrije knecht even zo wel voor rekening
van zijnen meester, als de flaaf. De arbeids»
Ioonen, welke aan daggelders en aan knechts
van allerleije foort betaald worden, moeten
van dien aart zijn, dat zij hen in flaat kun-
nen Hellen, om, ('oor elknderen gerekend,
het geflacht van daggelders en knechts, naar
maate, dat de vermeerderende, verminderen-
de, of in evenwigt blijvende vraagen van de
maatfchappij dezelve vorderen, in weezen te
houden. — Maar, fchoon het dus ook waar
is, dat een vrije knecht zo wel voor reke-
ning van zijnen- meester flijt en teert, als een
flaaf, zo kost echter het onderhoud van den-
zelven veel'minder, dan dat van eenen flaaf.
Het fonds, 't welk gefchikt is, om dat gee-
ne aantevullen en te vergoeden, 't welk een
flaaf verflijt en verteert, wordt gemeenlijk,
als ik mij zo eens mag uitdrukken , door
eenen onachtzaamen meester, of zorgeloozen
opziender beftuurd, terwijl dat geene, 't welk
moet
-ocr page 412-
der VOLKEREN. $$l
moet ftrekken om denzelfden dienst aan eenen I.
vrijen knecht te bewijzen, door dien vrijenB
° E
knecht zelve beltuurd wordt, de ongeregeld- V1"
HOOFC
heden, welke in het algemeen in de huishou-
dingen der rijken de overhand hebben, drin-
gen zig natuurlijk in het beftuur van eenen
zodanigen opziender in, terwijl de naauwge-
zette zuinigheid, en de zorgvuldige fpaar*
zaamheid, welke men bij de armoede vindt,
natuurlijk bij den vrijen knecht plaats heeft.
Onder zodanig een verfchillend beftuur moet
noodzaaklijk de uitvoering van het zelfde
oogmerk eene groote verfcheidenheid in de
onkosten maaken — en dus geloof ik , dat
bij de ondervinding van alle tijden, en alle
volkeren, zal blijken, dat de arbeid, welke
door vrije knechts gedaan wordt, op den
duur beterkoop uitkomt, dan de arbeid, wel-
ke door flaaven verrigt wordt — zelfs te Bos-
ton,
Newjork, en Philadelphia, waar de ge-
meene arbeidsloonen zo hoog zijn, heeft men
bevonden, dat dit de waarheid is. — Gelijk
derhalven de ruime belooning van den arbeid
een gevolg is van het toeneemen van den
rijkdom eener natie, zo is zij ook de oor-
zaak van de vermeerdering der volkrijkheid
— en hij, die over die ruime belooningen
klaagt, is gemelijk over de natuurlijke gevol-
gen en oorzaaken van den grootflen voor-
fpoed van de natie.
Daarenboven is het misfchien onze opmer-
king
-ocr page 413-
35a            R IJ K D O M
I. king niet onwaardig, dat de toefland van het
» o e k. ame arbeidsvolk, of van het groote lighaam
VT1T
r van eene natie, in den voorwaards gaanden
.ftaat van eene maatfchappij, dat is, wanneer
.zij toeneemt in het verkrijgen van meerderen
jrijkdom, gelukkiger en welvaarender fchijnt
te zijn, dan wanneer de maatfchappij het
hoogde toppunt van rijkdom bereikt heeft.
Wanneer de ftand van de maatfchappij in
evenwigt is , dan is die toefrand moeilijk,
wanneer dezelve terug gaat, dan is zij ellen-
dig. . De voorwaardsgaande ftaat van eene
maatfchappij is in de daad voor alle (tanden
de vrolijkfte , en meest bemoedigende, de
in evenwigt blijvende ftaat fluit de deur voor
veele genoegens, en de teruggaande ftaat is
voor alle ftanden treurig en troosteloos.
Even gelijk het waar is, dat de milde be-<
loon ing van den arbeid de voortplanting van
het menschdom aanmoedigt, even zeker is
het, dat zij de naarftigheid onder den ge-
meenen man aanwakkert* De arbeidsloonen
zijn eene fterke prikkel tot de vlijt, welke,
even gelijk alle andere menschlijke hoedanig-
heden, meerder en levendiger wordt, naar
. maate men dezelve meer en meer aanvuurt—•
een onbekrompen beftaan vermeerdert de %-
haamskrachten van den arbeider3 de vertroos*
tende hoop op verbetering van zijnen ftand,
en het uitzicht van in zijnen ouden dag ruim
en gemaklijk te zullen*-kunnen leeven, moe-
di-
-ocr page 414-
fc e ft VOLKEREN. 3^3
digen hem ten fterkften aan, om het beste L
gebruik van zijne krachten te maaken. —B
° E K'
Wij zullen dus, daar, waar de arbeidsloonen V ' *
J                           * \ '                                 .                    KOOFDST.
hoog zijn, de ambachtsluiden altijd ijveriger,
naarftiger., en voortvaarender vinden, dan
daar, waar zij laag zijn. Bij voorbeeld, zij
zullen vlijtiger zijn in Engeland, dan in
Schotland, in den omtrek van groote ftcden,
- dan in afgelegen landplaatzen. — Men kan
niet tegenfpreeken <, dat men ambachtsluiden <
vindt, welke, wanneer zij in vier dagen zo
veel kunnen verdienen , dat zij de geheele
week kunnen beftaan, ook zeker de drie ove-
rige dagen willen ledig loopen; maar dit is
toch in geenen deele het geval van de mees»
te; in tegendeel, wanneer de ambachtsman
rijklijk, en bij het ftuk, betaald wordt, loopt
hij groot gevaar van zig zelven te overwer-
ken, en in weinige jaaren zijne gezondheid
en krachten te verwoesten. — Men rekent
gewoonlijk, dat te London , en in zommige
andere plaatzen , een timmerman zijne fris-
fche krachten niet veel langer dan agt jaaren
behoudt — iets van deezen aart ziet men in
veele andere ambachten gebeuren, in welke
het werkvolk bij het Ituk betaald wordt, en
even gelijk dit in de handwerken plaats heeft,
zo ziet men hetzelve ook in den arbeid op,
het veld, wanneer de dagloonen hooger dan
gewoonlijk betaald worden. — Meest alle
klasfen van handwerken zijn aan bijzondere
Z                                  on»
<
-ocr page 415-
3ft            R IJ K D O M
I. ongefteldheden onderworpen, welke door zig
b o e k. aj te buitenfpoorig, in het werk, dat tot het
_ *„• ambacht behoort, toetegeeven, gebooren wor-
HOOFD5T*
den. Rammuzzinï, een uitmuntend Italiaanse^
Geneesheer , heeft een opzetlijk werk over
deeze kwaaien gefebreeven. Wij houden ir*
Engeland de foldaaten niet voor de naarftig-
fte foort onder het volk , en echter heeft
men gevallen gezien, wanneer zij tot zom-
mige bijzondere foorten van werk gebruikt,
én mildelijk bij het ftuk betaald wierden, dat
hunne officieren dikwils verpligt waren, om
met den baas van het werk aftefpreeken , dat
hij niet mogt toekaten, dat zij , volgend»
het beding, naar het welke zij wierden be-
taald, boven eene bepaalde fom ijdere dag;
verdienen mogten. Voor dat deeze affpraak
tusfehen de officieren en den baas gemaakt
was, zettede hen de onderlinge naijver, er*
de begeerte naar meerdere winst, menigmaa-
len aan, om zig zelven te overwerken, en-
door buitenfpoorigen arbeid hunne gezond-
heid te verwoesten----het onmatig met de
Borst op het werk te vallen, geduurende vier
dagen van de week, is zeer dikwils de waare
- reden, waarom het werkvolk de overige drie-
dagen wil ledig loopen', waarever zo fterk.
en luidruchtig geklaagd wordt — en echter
is het bij de meeste menfehen natuurlijk, dat
een zwaare arbeid van ziel of lighaam, wel-
ke verfcheiden dagen agter eikanderen ge-
duurd
-ocr page 416-
der VOLKEREN, 8f$
diiurd heeft, dooi- eene groote begeerte naar ,|.
uitfpanning gevolgd wordt, welke, wanneer8 ° E
VTF
éij niet door geweld, of dringende noodzaak- vu
HOOFD
lijkheid tegengehouden wordt, onwederftaan-
baar is — dit is de ftem van de natuur,
welke met eenige toegevendheid wil behan-
deld worden, en zomtijds enkel met rusten
te vrede is, doch ook wel eens verftrooijing
en vermaak vordert, en wanneer men zig
Iliaar dien wil niet fchikt, dan zijn de gevol-
gen dikvvils gevaarlijk, en zomtijds doodlijk,
en, gelijk meest altijd gebeurt, veroorzaaken
zij, vroeg of laat, die foort van ongeleid-»
heid, welke bijzonder aan de foort van am-
bacht eigen is. Indien de baazen altijd aajl
de infpraaken van reden en menschlijkheid
wilden gehoor geeven, dan zouden zij dik-
Wils meer in het geval zijn van den ijver van
hunne knechts te moeten maatigen, dan den-^
zelven te moeten aanzetten. Ik geloof, dat
men i'n alle foorten van ambachten zal on-
dervinden, dat een man, welke zo bedaard
voortwerkt, als noodig is, om hem in ftaaï
te houden , om geftadig aan zijn werk te
blijven, niet alleen zijne gezondheid en krach-
ten het langde zal behouden, maar ook, in
den loop van een geheet jaar , het meeste
werk zal uitvoeren.
Men wil, dat over het algemeen het werk-
volk, in jaaren, wanneer alles goedkoop is,
meer dan gewoon zal ledig loopen , en in
Z a
                        duu-
..... ...
-ocr page 417-
355            R IJ K D O M
ï. duure jaaren meer dan gewoon zal werken,
' B K,en hieruit heeft men wel eens beflooten, dat
mi
een onbekrompen beflaan de naarftigheid zou
verflappen, en een bekrompen beftaan dezel-
ve zou verlevendigen. — Men kan wel niet
tegenfpreeken, dat een weinig meer overvloed
dan gewoonlijk zotnmige werkluiden wel
eens tot ledigheid aanzet, maar dat dit zo-
danige gevolgen op de grootfte meerderheid
zoude hebben, of dat de menfchen in 't al-
gemeen beter zouden werken, wanneer zij
Hecht, dan wanneer zij wel gevoed wierden,
wanneer zij moedeloos, dan wanneer zij vol
vuur, wanneer zij telkens ziek, dan wanneer
zij over 't algemeen in goede gezondheid wa-
ren , is niet zeer waarfchijnlijk. Men be-
hoort in het oog te houden, dat, in 't alge-
meen , jaaren van duurte ook jaaren van
ziekte en fterfte onder den gemeenen ftand
zijn, welke onmisbaar ten gevolge hebben,
dat zij de voortbrengfelen van hunne naar-
ftigheid verminderen.
In jaaren van overvloed verlaaten vee?e
knechts hunne baazen, zij vertrouwen, dat
zij hun beftaan wel door hunne eigene naar-
ftigheid zullen kunnen verdienen. — Maar,
daar juist dat zelfde goedkoope van de le-
vensmiddelen de fondfen , welke tot onder-
houd van knechts gefchikt zijn, vergroot,,
fpoort het de meesters en baazen, en vooral
de landpachters, aan, om een grooter getal
van
-ocr page 418-
der VOLKEREN. 35?
van knechts in 't werk te ftellen — de land- I.
pachters verbeelden zig, in zodanige tijden,B ° E
V7TT
dat zij meer voordeel van hun koorn kunnen lil'
.                                                                        ,                        HOOFDSTt
genieten, wanneer zij met hetzelve eenige
meerdere bouwknechts onderhouden, dan wan-
neer zij hetzelve voor eenen laagen prijs op
de markt verkoopen (ƒ). Dus vermeerdert
dan het vraagen naar knechts, terwijl in te-
gendeel het getal der geenen die zig aanbie-
den , om aan die vraagen te voldoen , ver-
mindert — en dit is de reden, waarom de
prijs van de arbeidsloonen , in jaaren van
overvloed, dikwils hooger wordt.
In jaaren van gebrek, maakt de moeilijk-
heid en onzekerheid van beftaan alle die
foorten van menfchen begeerig, om weder
eenen baas te zoeken — maar de duure prijs
der levensmiddelen, welke de fondfen , die
tot onderhoud van knechts gefchikt waren,
verminderen, fpoort de baazen veel eer aan
om minder , dan om meer knechts te hou-
den. Daarenboven verteeren de arme onaf-
hanglijke ambachtsluiden in duure jaaren wel-
dra
(ƒ) Met alle reden, dit is geene ongegronde
verbeelding. Alles wat zij langs deezen weg,
door vermeerdering van werkende handen, aan
hunne landerijen befteeden, komt hun naderhand,
niet ongelijk meer voordeel, thuis, dan de Iaage
prijs, welke zij, op de markt, voor hun koorn
kunnen maaken. Uitgeever.
Z3
-ocr page 419-
'35*              R IJ K D O M
1. dra die geringe kapitaalen, met welke zij ge«
• o ek woon wai-en, om de ruuwe ftoffen voor hun-
Vin. nen afbei^ te koopen, en dan vinden zij zig
HOtFDST.                                ,                               ,                   \ ,ö
verplicht, om knechts te worden, ten einde
te kunnen beftaan. — Hierdoor vindt men
meer menfchen om werk verlegen, dan in de
mooglijkheid zijp, om werk te krijgen, dit
maakt , dat veele genegen zijn , om vooi*
minder loon, dan gewoonlijk, te werken —-
en'dit is de reden, waarom de loonen van
kiiechts en daggelders, in duure jaaren, me»
nigmaal daaien ($y.
Hier-
(j-) Deeze aanmerkingen, zo ten aanzien van de
redenen,waarom'in jaaren van overvloed de arbeids-
loonen menigmaal rijzen, als waarom zij daarente-
gen In jaaren van gebrek daaien, zijn zeer oordcel»
frundig en verftandig —* maar zij leveren tevens een
bewijs op, dat, hoé zeer, gelijk in het begin van
dit hoofd/luk is aangemerkt, de hooge of laage
prijzen der arheidsloonen de beste thermometer
van de welvaart van eene natie zijn, men echter
niet al te voorbaarig rnoet zijn, jmet het opmaaken
van het befluir. De daaling van den prijs der
arbeidsloonen kan bij een anders welvaarend, en
in welvaart toeneemend vo'lk, zomrijds een enkel
gevolg zijn van eenige agter elkander volgende
jaaren van groote duurte, zonder dat men daaruit
met grond kan bffl'uitjn, dat de nstionaale rijk-
dom aan het afneemdn is, even zo kan bij een
volk, wiens welvaart wezentlijk aan het verniin-
deren is, eene rijzing in den prijs der arbeidiloo.
-ocr page 420-
der VOLKEREN. 359
Hierom kunnen allerleij'e fooit van mees- I.
ters, in duure jaaren, veelal betere bedingen" ° E K-
met Vffi'
HOOFDST.
nen, veroorzaakt door eene reeks van elkander op-
volgende jaaren van overvloed, geen gegrond be.
wijs opleveren voor eene tocneemende welvaart. —<
In het cerfte geval zal de duurte wel eene zigt-
baare vertraaging aan den loop van den voor-
fpoed, en, in het tweede geval, eene gelukkige
ilremming aan den voortgang van den tegenfpoed
veroorzaaken —• maar geen van beide deeze om-
ftandigheden zullen den wezentlijken toe- of af-
ïiecmenden ftand van de natie veranderen, — Zo-
danige omftandigheden (die ook, uit derzelver
aart, altijd in het oog loopende zijn) behooren,
bij het befluit omtrent den toeftand van eene na-
tie , in het oog gehouden te worden. — Men
moet dus, wanneer men eene zodanige bereke.
•ning uit den hoogen of laagen prijs der arbeid?-
k>onen wil opmaaken, noch jaaren van fchaars-
neid, noch jaaren van overvloed, maar jaaren van
-een middelmatig gewas tot zijnen grondflag leg-
gen, en zelfs die jaaren moeten niet te fchielijk
op jaaren van buitengewoone fchaarsheid of over-
vloed volgen. — Men behoort zo lang te wach-
ten, tot dat de eerfte gevolgen van die omftan-
digheden een weinig voorbij gegaan zijn, en alles
langzaamerhand zijnen natuurlijken loop weder heeft
begonnen aantcneemen. Zie het geene ik ten aan-
zien van ons land, met betrekking tot dit Huk,
boven in dit hoofdltuk, noot (£), gezegd heb,
Uitgeeyer.
Z4
-ocr page 421-
3&>             R IJ K D O M r
I. met hunne knechts maaken , dan in jaaren
b o e k. van overvloed, zij vinden hen, in de eerst-
Vlil. genoem(je onderdaaniger, en gedienftiger,
HOOFDST. °                                            °,               ,                 ö '
dan in de laatstgenoemde, en dus zullen zij
ook de duure jaaren als voordeeliger voor de
algemeene vlijt aanmerken — daarenboven
hebben eigenaars , en pachters van lande-
rijen, (twee van de uitgeftrektfte klasfen van
meesters) nog eene andere reden , om met
duure jaaren Vergenoegd te zijn. De renten
van de eene , en de voordeden van de an-
dere, hangen zeer veel af van den prijs der
levensmiddelen.
Men kan ondertusfchen niets on gerijm der
uitdenken, dan zig te willen verbeelden, dat
de menfchen, over 't geheel genomen, min-
der zullen uitvoeren, wanneer zij voor zig
zelven, dan wanneer zij voor anderen arbei-
den — een arm, maar onafhanglijk werkman
zal over het algemeen ijveriger zijn, dan een
daglooner, welke zelfs bij het fïuk betaald
. wordt. De eene geniet het volle voortbreng-
fel van zijne naarftigheid, terwijl de andere
hetzelve met zijnen meester moet deelen. De
eene is , in zijnen afgezonderden onafhang-
lijken ftaat, veel minder blootgefteld aan de
verleidingen van flecht gezelfchap, welke in,
de uitgebreide fabrieken zo menigmaal het
zedelijk karakter van de anderen bederven.
Maar het onderfcheid is nog meer zigtbaar
ten voorueele van den onafhanglijkcn werk-
man;
-ocr page 422-
der/VOLKEREN. 3*1
man , wanneer men hem tegen zodanige I.
knechts overftelt, welke bij de maand of hetB ° E
K'
vin
jaar gehuurd worden , en welker dagloonen H00FDS'T%
dezelfde zijn, of zij veel', dan of zij weinig
uitvoeren. — Jaaren van overvloed, het ge-
tal der daglooners , en bedienden van aller-
leijen aart verminderende, zullen dat der on-
af hanglijke vverkluiden vergrooten, terwijl
jaaren van duurte het tegendeel zullen te
weeg brengen.
Een Fransch Schrijver van groote kundig-
heid en vernuft, de "Heer Mesfance, Ontvan-
ger van de hoofdgelden in het distriSt van
St. Etienne,
heeft zig toegelegd, om aante-
toonen, dat de arme ambachtsluiden meer
werk doen in goedkoope, dan in -duure jaa-
ren. Hij vergelijkt ten dien einde de hoe-
veelheid en de waarde van die goederen,
welke bij zodanige verfchillende gelegenheden
in drie onderfcheiden fabrieken gemaakt zijn
— te weeten in de grove wollenfabriek van
Elboeuf, en in eene linnen- en eene zijde-
fabriek, welke beide zig door de geheele Ge-
ver alt t ei t
van Rouaan uitftrekken. — Uit
zijne rekeningen, welke hij uit de registers
van de regeeringen heeft opgemaakt, blijkt,
dat de hoeveelheid en waarde van de goede-
ren , welke in alle drie deeze fabrieken ge-
maakt zijn, over 't algemeen grooter zijn ge-
weest in goedkoope , dan in duure jaaren,
en dat dezelve in de goedkoopfte jaaren al-
Z 5 .
                   tijd
-ocr page 423-
3<fc              R IJ K D O M
I. tijd de grootftei en in de duurfte jaaren al*
boe K-tyj ^e kieinfte zjjn geweest. Alle drie dee-
•Ji-Z ze fabrieken fchijnen zig, ten aanzien van
derzelver welvaart, in den ftaat van even-
wigt te bevinden, en , fchoon derzelver
voortbrengfeien in hoeveelheid, van het eene
jaar tot het andere , eenigzins mogen ver-
fchillen, echter over het geheel noch voor-
waards noch agterwaards te gaan.
De linnenfabriek in Schotland, en de fa-
briek van grove wollen in het westerkwar-
tier van het Graaffchap Tork, zijn bjoeijende
fabrieken, welker voortbrengfeien in 't alge-
meen (fchoon echter met eenige veranderin-
gen) beide in hoeveelheid en in waarde ver-
meerderen. — Ondertusfchen heb ik, bij een
onderzoek van de rekeningen, welke van
derzelver jaarlijkfche voortbrengfeien uitgegee-
ven zijn , niet kunnen ontdekken, dat der-
zelver veranderingen in eenig zigtbaar ver-
band gedaan hebben met het goedkoope of
* duure van de onderfcheiden tijden. — In
het jaar 1740 (een jaar van groote duurte)
fchijnen zekerlijk beide deeze fabrieken zeer
veel geleden te hebben, maar in 1756 (ook
een jaar van groote duurte) heeft de Schot-
fche
fabriek meer dan gewoone vorderingen
gemaakt, de fabriek in 't Graaffchap Tork
ging, in de daad, terug, en deszelfs voort-
brengfel rees niet weder tot die hoogte, wel-
ke hetzelve in het jaar 1755 beklommen had,
voor
-ocr page 424-
der VOLKEREN. 363
•'1
voor het jaar 1766, na het herroepen van de I.
Amerkaanfche (tempel-acte. In dat en hetB OI6
VTTT
volgende {aar heeft dezelve alles, wat zij nn-, Vil1*
°           '                                                                    r HOCFDST.
nier te vooren was geweest, verre overtrof-
fen , en na dien tijd is zij altijd blijven voor-
waards gaan.
De voortbrengfelen van alle groote fabrie-
ken , welke op eenen afftand van de fabriek
verkogt worden, moeten noodzaaklijk minder
afhangen van de duurte of het goedkoope
van de jaaren in die landen, in welke die
fabrieken gedreèven worden, dan wel van
die omltandigh'eden, welke met de vraagen
naar die goederen in die landen gepaard
gaan, in welke dezelve gebruikt worden. —■
Op deeze fabrieken hebben vrede en oorlog,
voor- en tegenfpoed van andere mededingen-
de fabrieken, en zelfs de goede en kwaade
luimen van derzelver voornaamfle koopluiden
veel invloed, daarenboven komt een groot
deel van het buitengewoone werk, 't welk
waarfchijnlijk is, dat in goedkoope jaaren
gedaan wordt, nooit in de publieke registers
van de fabrieken. — De mannen, welke in.
die fabrieken werken, verlaaten in zodanige
tijden hunne meesters, en worden onafhang-
lijke werkluiden — de vrouwen keéren naar
haare ouders terug, en begeeven zig gemeens-
lijk tot fpinnen , om floffen te maaken tot
kleeding voor haar zelven,, en haare huisge-
zinnen. — Zelfs de onafhanglijke werklui-
den
-ocr page 425-
S§4           R IJ K D O M
I. den arbeiden niet altijd aan werk, 't welk zy
boek. opentiijk verkoopen, maar zij worden menig-
* maal van hunne nabuuren aan den arbeid ge-
HOOFDST.                                                                                       °
fteld van werk, 't welk zij tot hun huislijk
gebruik noodig hebben. — Het voortbreng-
fel van hunnen arbeid maakt bij gevolg ook
geen figuur in die publieke registers, van
welke de lijsten menigmaal met zo veel ver-
tooning worden uitgegeeven , en uit welke
onze Engelfihe koopluiden en fabrikeurs zig
altijd verkeerdelijk vleijen in Haat te zijn om
den bloei of het verval van de grootfte Staa-
ten te kunnen voorzeggen (iï)ï
Schoon
(£) Het befluit, 't Welk men uit zodanige
publieke registers, en de daarvan uitgegeven lijs-
ten wil opmaaken, is, gelijk onze Schrijver zeer
wel aanmerkt, ten uiterflen ongegrond, en enkel
gefchikt, om de Engelfche koopluiden, én fabri-
keurs, in hunne ftaatkundige fpeculatien te ver-
maaken; in veeie landen zijn zodanige registers en
daaruit gemaakte lijsten onbekend, in andere maakt
men meer vertooning met dezelve, dan met de
waarheid overeenkomt. Het is, over het geheel,
niet zeer flaatkundig, dat de regeering eene naauw.
keurige kennis neemt van den toeftand der fabrie-
ken — het volk ziet zodanige onderzoekingen
nooit gaarne, men is altijd bevreesd voor nadee-
h'ge oogmerken. — Eenige jaaren geleden wilde
een Intendant van eene provintie in Frankrijk
den honigteelt aanmoedigen, hij begon met eene
naauw-
-ocr page 426-
der VOLKEREN. $65
Schoon de veranderingen der arbeidsloonen
niet alleen niet altijd met de veranderingen
in den prijs der levensmiddelen gepaard
gaan, maar dikwils het lijnrecht tegenoverge-
ftelde zijn, zouden wij nogthands, die reke-
ning volgende, ons zeer vergisfen (/), indien
wij
naauwkeurige opgaaf te vraagen van alle de bijen-
korven, welke in de geheele provintie gehouden
wierden, het volk, door deeze vraag in onze»
kerheid gebragt, vreesde eene belasting op dezel-
ve, en binnen weinige dagen waren er naauw-
lijks eenige bijenkorven in de geheele provintie
meer te vinden. — Men kan dit geval leezen
bij Necker, de VAdminiflr. des Fitiances, torn. III.
p.
232, waar men tevens zeer gegronde aanmer-
kingen over de al te groote nieuwsgierigheid van
eene regeering omtrent dit (luk zal aantreffen.
Eene regeering moet zeker niet onverfchillig zijn,
omtrent de welvaart van de natie, maar zodra zij
zig wil bemoeijen met dat geene, 't welk aan
den wil van ijder ingezeten, en aan den natuurlij-
ken loop van- zaaken moet worden overgelaaten,
zodra zij daar wil regeeren, waar zij niets anders
te doen heeft, dan algemeene befcherming te ver-
Jeenen, en algemeene gelegenheden te verfchaf-
fen, dan bederft zij alles. Uitgeever.
O') Het fpreekt van zelve, dat men aan den
prijs der levensmiddelen geenen invloed op den
prijs van den arbeid ontzeggen kan. —• De gron-
den, welke de Schrijver aanvoert, zijn onvveder-
fpreeklijk. —1 Maar hoe zeer de prijs der levens-
mid-
-ocr page 427-
$66 . R IJ K D O M
ï. wij ons verbeelden wilden, dat de prijs der:
• o e t. levensmiddelen geenen invloed op dien der
Vla. arbeidsloonen had* — De geldprijs van den
ar-
middelen altijd invloed op deh prijs vatt den ar-
beid behouden zal, benadeelt echter die waarheid
niets aan de flelling van onzen Schrijver, dat dê
ruime belooning van dên arbeid het natuurlijk
kenmerk is van den aanwas van den nationaalen
■ rijkdom, dat het bekrompen onderhoud van den
armen werkman een natuurlijk teken is, dat de
•welvaart tot de hoogte van evenwigt geklommen
is, en dat, wanneer de werkende hand gebrek
lijdt, men zeker Jlaat kan maaken
, dat de wel"
vaart van eene natie terug gaat,
In tegendeel
die waarheid bevestigt deeze Helling.
Twee omftandigheden bepaalen den prijs van
den arbeid. Het vraagen naar arbeid, en de prijs
van de behoeftens van den arbeider. — Deezc
twee omftandigheden gaan altijd gepaard. Indien
er geen gevraag naar arbeid was, dan zouden ef
geene arbeiders zijn , indian de arbeiders door
'hunnen arbeid niet in Haat gefield wierden, om
aan hunne behoeften te voldoen, dan zouden zij
niet willen arbeiden. — Maar de invloed van
deeze beide omilandigheden is niet even fterk,
en op onderfcheiden tijden, en in verfchillende
gevallen, is derzelver werking verlcheiden. Wan*
s neer het gevraag naar arbeid grooter invloed heeft,
dan de prijs der behoeften , dan is er welvaart.
Hoe grooter die invloed is, des te grooter is dei
welvaart, en wanneer dezelve tot eene zodanige
hoog-
-ocr page 428-
beu VOLKEREN. 3^7
arbeid wordt noodzaaklijk door twee omftan- I,
digheden bepaald — het vraagen naar ar-B ° E K«
beid, en de prijs van de noodzaaklijkheden Yrr
en gemakken van het leven. Naar maate dat
het gebeurt, dat de vraagen naar arbeid,
vermeerderende, in evenwigt blijvende, of
verminderende zijn, of naar maate dat de-
zelve eene vermeerderende, in evenwigt blij-
vende of verminderende volkrijkheid vereis-
fchen, naar die maate bepaalen zij de hoe-
veelheid van noodzaaklijkheden en gemakken
des levens, welke aan den arbeider moeten
worden gegeeven — terwijl tevens de geld-
prijs van den arbeid zig regelt naar dat gee-
ne, 't welk vereischt wordt, om die hoe-
veelheid te koopen. Schoon dus de geldprijs
van den arbeid zomtijds hoog is, terwijl de
Ie-
hoogte klimt, dat naauwlijks meer op den prijs
der levensmiddelen gelet wordt, ja dat die prijs
kan daalen, terwijl de arbeidsloonen aanhoudend
rijzen, dan is eene natie in vollen bloei. Wan-
neer in tegendeel de prijs der behoeftens grooter
invloed heeft op den prijs van den arbeid, dan
het gevraag naar werk, dan is er tegen fpoed," en
wanneer de invloed van den prijs der levensmid-
delen dien van het gevraag naar arbeid zodanig
overtreft, dat zij de arbeidsloonen tot den laag-
ften prijs bepaalt, die met de gemeene mensch-
lijkheid beftaanbaar is, dan is zeker de natie im
verval. Uitgeeytr.
-ocr page 429-
568           R IJ K D O M
I. levensmiddelen goedkoop zijn , zou echter *
•° E K-de vraagen naai' arbeid dezelfde blijvende *
vin. (|;e gei(iprijs n0g hooger worden, indien de
levensmiddelen duurder wierden.
De reden, waarom de geldprijs van den
arbeid, in jaaren van fchielijken en buitenge-
woonen overvloed , dikwils rijst, en in te-
gendeel , in jaaren- van onverwagte en buiten-
gewoone fch aarsheid , dikwils daalt, is om
dat 'in het eerstgenoemde geval de vraagen
naar arbeid vermeerderen, en om dat zij in
het tweede geval verminderen.
In jaaren van onvoorzienen en buitenge-
woonen overvloed, bevinden zig in de han-
den van veele aanmoedigers tot naarftigheid
fondfen, die toereikende zijn om een grooter
getal van arbeidzaame menfchen in het werk
te ftellen, dan in het voorgaande jaar kon-
den worden gebruikt, en dit buitengewoon
getal is niet altijd te krijgen. Hierom onder-
kruipen zodanige meesters, die meer volle
noodig hebben , eikanderen, om hetzelve te
bekomen, 't welk dikwils veroorzaakt, dat
zo wel de wezentlijke, als de geldprijs van
den arbeid rijzen.
Het tegenovergeftelde heeft plaats in jaaren
van onverwagte en buitengéwoone fchaars-
heid. De fondfen, gefchikt om de vlijt te
voeden, zijn dan kleinder, dan zij in het
voorgaande jaar waren: dan geraakt een zeer
groot getal van werkvolk buiten werk, deeze
on.
-ocr page 430-
b e &. VOLKEREN. $$
(S'nderkruipen elkanderen , om werk te vin- 1.
den , en hierdoor daalt dikwils zo wel de8
° E Ki
xvezentlijke, als de geldprijs van den ar-
          ft
beid. — In het jaar 1740 (een jaar van bui-
tengewoone fchaarsheid) was er zeer veel
werkvolk, 't welk zig aanbood , om alleen
maar voor den kost te werken — in de vol*
gende jaafen van overvloed, was het moeilij-
ker om arbeiders en knechts te krijgen.
Daar de fchaarsheid van een duur jaar het
Vraagen naar arbeiders vermindert, ftrekt de*
zelve om den prijs van den arbeid te doen
'daalen», terwijl de hooge prijs der levensmid-
delen ftrekt, om denzelven te doen rijzen —
en daar in tegendeel de overvloed van eert
vruchtbaar jaar het vraagen naar arbeiders
vermeerdert, ftrekt dezelve om den prijs van
den arbeid te doen rijzen, terwijl de laage
prijs der levensmiddelen ftrekt om denzelven
te doen daalen. <-* Deeze twee tegen elkaw-
der overftaande oorzaaken fchijnen eikande-
ren in de gewoone Veranderingen van den
prijs der levensmiddelen in evenwigt te hou-
den, en dit is waarfchijnlijk de reden, waar-
om men overal zo veel meer ftalidvastigheid
en duurzaamheid in den prijs van den ar-
beid , dan in den prijs der levensmiddelen
aantreft.
Het verhoogen van den prijs der arbeids-
loonen moet noodzaaklijk den prijs van veele
vvaaren doen rijzen, om dat hierdoor dat ge-
Aa
                         deel-
-ocr page 431-
$?*            R IJ K D O M
L deelte van den prijs der waaren grooter
E K'wordt, 't welk zig zelven in arbeidsloonen
ifdst. °Plost» en dit ftrek* zig z0 ver uit» dat
zelfs daardoor het gebruik van die waaren,
zo binnen als buiten 's lands , verminderd
wordt. — Ondertusfchen ftrekt die zelfde
oorzaak, welke de arbeidsloonen doet rijzen,
(ik bedoele de vergrooting der kapitaalen)
ook om de voortbrengende vermogens van
den arbeid te vermeerderen, en te maaken,
dat eene kleindere hoeveelheid van arbeid
eene grootere hoeveelheid van werk voort-
brengt. De eigenaar van' een kapitaal, wel-
ke een groot getal van arbeiders in 't werk
houdt, poogt natuurlijk, tot zijn eigen voor-
deel, eene zo gefchikte verdeeling en afzon-
dering van de bijzondere bezigheden te maa-
ken , als hem in ftaat kan ftellen , om de
grootfte hoeveelheid van werk voorttebren-
gen, die mooglijk is. Deeze zelfde reden
zet hem aan, om zig van de beste werktui-
gen te voorzien, welke hij of zijn werkvolk
kunnen uitdenken. Dat geene, 't welk on-
der de arbeiders in eene bijzondere werk-
plaats gebeurt, heeft, om die zelfde reden,
plaats onder alle de arbeiders van eene groo-
te maatfchappij. Hoe grooter hun getal is,
des te rneer verdeden zij zig in verfchillende
klasfen en onderdeden van arbeid •— hier-
door zijn veele hersfens ingefpannen, om in
ijdere bezigheid de best gefchikte werktuigen
voor
-ocr page 432-
ö * k V O L'K Ë R'Ë N. g£t
Voor den arbeid uittedenken, en dus wordt Is
ook de uitvinding van dezelve des te waar- B ° *
Fchijnlijker •— en dit heeft ten gevolge, dat j.
er zeer vcele waaren zijn, welke, ingevolge
van deeze verbeteringen, door zo veel rnin-
der arbeid, dan te vooren, kunnen worden
Voortgebragt, dat de verhooging van de ar-
beidsiooncn meer dan vergoed wordt doof
de vermindering van de hoeveelheid van den
arbeid.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Over de voordeekn van kapitaalen*
Jtiet rijzen en daalen van de voordeden
der kapitaalen hangt van dezelfde oorzaaken
af, door welke de prijs van den arbeid ftei-
' gert of valt, dat is, van den voorwaards of
agtenvaards gaanden fhiat van den nationaa-
len rijkdom. — Maar deeze oorzaaken wer-
ken op deeze twee verfchillende zaaken op
Eeer onderfcheidene wijzen.
Het aangroeijen van kapitaalen, waardoof
de arbeidsloonen rijzen, heeft het verminde-
ren van de voordeden ten gevolge. — Wan-
neer verfcheiden rijke koopluiden hunne ka-
pitaalen alle tot denzelfden handel aanleggen,
dan werkt natuurlijk hunne onderlinge mede-
dinging uit, dat de voordeden geringer wór-
den — en wanneer in alle de verfchillende
Aa a
                       foor-
-ocr page 433-
.—_
/
37a             R IJ K D O M
I. foorten van handel van eene maatfchapplj
boek. eene geipe vermeerdering van de kapitaalen
JX* plaats heeft, dan zal ook dezelfde mededin-
hoofdst ....                                                , ,, .
ging in die alle dezelfde uitwerking hebben.
Wij hebben reeds aangemerkt , dat het
zeer moeilijk is , om met zekerheid optegee-
ven, welke, zelfs op eenen bepaalden tijd en
plaats, de gemiddelde hoogte zij van de ar-
beidsloonen. — Wij kunnen in dat geval
zelden meer bepaalen, dan dat geene, 't welk
omtrent die loonen in het meeste gebruik is
— maar ook dit kan , ten aanzien van de
voordeden van kapitaalen, maar zelden ge-
daan worden. — Deeze voordeden zijn zo
verfchillende, dat zelfs die geene, die eenen
bijzonderen handel drijft, niet eens altijd ra
ftaat is, om zelve te kunnen zeggen, welke
de gemiddelde hoogte van zijne jaarlijkfche
voordeden zij. —■ Deeze voordeden hangen
niet alleen af van ijdere verandering in den
prijs der waaren, in welke hij handelt, maar
ook van den voor- of tegenfpoed van zijne
mededingers , en de luiden , met welke hij
handelt, en van duizenden van andere toe-
vallen, aan welke zijne waaren, 't zij wan»
jieer dezelve ter zee , of te land vervoerd
worden, 't zij zelve wanneer zij in de pak*
huizen opgelegd zijn, bloot ftaan. Dus ver-
anderen die voordeden niet alleen van jaar
tot jaar, maar zelfs van dag tot dag, en
dikvvils van, uur tot uur. —. Het moet nog
veel
-ocr page 434-
öer VOLKEREN. 373"
veel moeilijker zijn, om eene waare opgaave I.
te doen van de gemiddelde hoogte der voor-' ° K^
deelen, welke met alle de onderfcheiden foor- H00'FÓST(,
ten van handel, die in een groot koningrijk
gedreeven worden , behaald worden, en het
moet geheel en al onmooglijk zijn, om met
eenigen trap van naauwkeurigheid te kunnen
beoordeelen, hoedanig dezelve bevoorens, of
in lang voorledene tijden geweest zijn.
Maar, fchoon de bepaaling van de gemid-
delde hoogte der voordeden van kapitaalen,
zo als dezelve tegenwoordig is, of in oude
tijden geweest is, bij geene mooglijkheid met
eenigen trap van juistheid mag kunnen wor-
den opgemaakt, zo kan men echter uit den
interest van het geld eenig denkbeeld van de-
zelve verkrijgen. Men kan voor eenen grond-
regel aanneemen, dat overal, waar men groote
voordeelen met het gebruiken van geld kan
behaalen, ook in 't algemeen veel voor het
gebruiken van dat geld zal betaald worden,
en dat, daar, waar men mindere voordeelen
maaken kan, ook gewoonlijk minder voor
het gebruik van het geld zal worden gegee-
ven (ö> Wij kunnen ons derhalven verze-
kerd
(«) Ik twijffel zeer, of men dien grondregel
in alle omftandigheden wel zeer proefhoudende
zal vinden. Het is eene onlochenbaare waarheid,
dat het geld van des te meerdere waardij is, naar
maate men meer met het gebruiken van hetzelve
Aa 3
                            kan
-ocr page 435-
574               R IJ K D O M
I. derd houden, dat, naar maate de gewoone
boek. marktprijs der interesfen in een land rijst of
«iS.*
                                »                                  daalt,
800FDST.                                      *                                                     "
tan winnen, en dat die waarde minder is, zodra
de grootheid van de voordeden vermindert. Maar
het is deeze waarheid alleen niet, welke de hoogte
van de interesfen bepaalt — er kunnen verfcheb
den om Handigheden met dezelve te zamen loo«
pen, welker Werking zo flerk is, dat de opge--
geeven waarheid haare geheele kracht van gronde
regel te zijn verlieze. — De Schrijver zelve
geeft in. dit hoofdfluk ecnige van dezelve op.
(Men houde in het oog, dat de hier voorge-
ftelda grondregel z< u moete cienen,om volgends
dezelve zig eenig denkbeeld te vormen vsn de
gemiddelde hoogte der voordcelen van kapitaaien
in oude tijden, zonder echter daardoor tot eenigen
trap van. juistheid te geraaken.)
i9. IFanneer de zekerheid der kontrakten haare-
kracht niet vindt in de wet, dan neemen geld-
fchietersy in plaats van interesfen, woeker. Dus
vervalt dan de grondregel — want, hoe zeer ook
menfehen, die eenig overleg in hunne zaaken
hebben, geen geld zullen cpneemen» indien met
hetzelve geheel geen voordeel te behaalen is, zo.
zullen echter in die omftandigheden de interesfen
zo hoog zijn, dat er zeer weinig voor de voor,
deelen zal overfchieten, In dat geval zullen zig
öe geldopnecmers met de geringst mooglijke
voordeeion moeten te vrede houden, ten ware er
andere omftandigheden te zamen loopen , welke
^je voa*deelen vergrooten, bij voorbeeld, mono.*
po
-ocr page 436-
der VOLKEREN. 375
daalt, naar die maate ook de voordeden der I.
kapitaalen veranderen —■ dat zij minder zijn, B ° f K'
«Is 1X'
HOOFDSÏï
polien , belemmeringen , kleinachting van den
koophandel, enz. — Maar dit was, (volgends
onzen Schrijver, en wij zullen, als wij aan die
plaats zijn, daarover nader fpreeken) het geval,
't welk, zedert de overftrooming van het wester-
fche Romeinfche keizerrijk, eeuwen lang in Eu-
ropa
plaats had. Men kan dus, indien dit waar
is, uit den hoogen prijs der interesfen van die
tijden , zig geen hoegenaamd denkbeeld vormen
van de grootheid der voordeden. •— Zij kunnen,
niettegenftaande de hooge interesfen, echter door
andere omftandigheden zeer groot geweest zijn,
maar zij kunnen ouk zeer gering zijn geweest;
liet gebrek in de wet veroorzaakt dus eeue on-
zekerheid, welke niet alleen alle juistheid in het
befluit verhindert, maar zelfs alle vorming vin
denkbeeld omtrent de hoedanigheid van die voor-
deden beneemt. Dus verliest de vocrgeftelde
grondregel zijne toepasfing op die eeuwen, in
welke, volgends onzen Schrijver, de Barbaarfche
natiën , welke het We%terfche rijk overftroomd
hebben , de zekerheid der kontrakten aan de
trouw van de onderhandelende partijen overgdaa-
cen hebben. — (Men begrijpt, dat ik uit de on-
derftellingen van onzen Schrijver redeneere , en
voor als nog de waarheid van die hooge interes-
fen, en het gebrek van de wet toegeeve, hier-
over zal ik in dit eigen hoofdftuk nader (preeken.)
&"1, Het verbod van interesfen van geld ïe mo-
Aa 4
                            gen
-ocr page 437-
S7Ó              R IJ K D O M
I. als de interesten daalen, en meerder, als de-
b o e k. zejVre rijzen — en zo kan ons de nafpeuring
IX.                                                                         val,
HQOFDsT.
gen neemcn verergert het euvel van den woeker.
Deeze omfrandigheid, welke onze Schrijver ook
opgeeft, maakt derhalven al weder, dat de inte-
resfen tot die hoogte loopen , dat er naauwlijks
een draaglijk voordeel te behaalen is; er moet
altijd emig voordeel te verkrijgen zijn, anders
zou niemand geld tot zodanig gebruik opnoemen ,
maar In dat geval moet het geringst mooglijk
voordeel den opneemer te vrede ftellen, ten ware
die voordeden door bijkomende omftandigheden
vergroot wierden.
Maar dit verbod van interes fen heeft al zeer
vroeg in het kanonieke recht plaats gehad, gelijk
ik in een volgende noot toonen aal — en aitbands,
ten minften zo lang over geheel Europa blijven
duuren , a!s de Roomsch KathoUjke Godsdienst
algemeen , en de begrippen omtrent den koop^
handel te donker zijn geweest.
Op welke oude tijden kunnen wij dan deezen
grondregel van onzen Schrijver to.epaslijk maaken ?
Van den val van het JVesterfche rijk af, tot op
de reformatie toe , (ten minften in de gerefor-r
meerde landen) is dezelve voor ons van geen ge,
kruik, gelijk getoond is.
En wanneer wij dezelve op onze tegenwoor,
#ge tijden willen toepasten, zullen wij even ver-
legen ftasn. Niet alleen kan onder den uitge-
jtfefdflen handel, door al te groote onderneemirw
gen» eenè. fchaarsheid van geld ontltean, weJkQ
.
                                  ruim,
-ocr page 438-
der VOLKEREN. 377
van den loop der interesfen den weg baa' f.
ijen, om eenige denkbeelden van den loopB
° E K*
der voordeden der kapitaalen te verkrijgen. HOOST
Bij
ruim zo veel tot" de rijzing van de interesfen toe-
brengt, dan het uitzicht op groote voordeden. —
Maar (het geene in dit geval wel het meeste af-
doet) zedert dat de Souverainen hebben begonnen
gelden op interesfen te neemen , is de geheele
kracht van den voorgeleiden grondregel verlooren
geraakt. Ik beken, ik heb zelve in het vóórgaan-
de hoofdltuk gewild, dat men uit de tegenwoor-
dige omfiandigheden van ons Vaderland niet kan
redeneeren, maar wanneer echter onze nakome-
lingen , deezen grondregel omhelzende , eens wil-
den befluiten, dat voor vijfentwintig jaaren (toen
men hier zonder moeite geld kon opneemen tegen
drie ten honderd) minder voordeelen behaald, en
minder gewonnen wierd, dan thands, nu de men-
fclien van- het gevest igdfle krediet meer dan vier
tpn honderd moeten geeven, en dus, dat er thands
veel meer gewonnen wordt, dan toen, dan ge-
loof ik*, dat ijder ziet, dat zij zig merklijk zou.
den vergisfen.
Ik meen dus te moeten befluiten, dat, hoe zeer
het volmaakt waar is, dat het geld meer waardig
is naar maate men grootere, en minder, naar maate
men kleindere voordeelen kan behaalcn, her ech-
ter zeer gevaarlijk is, om die waarheid tot eenen
grondregel aanteneemen, naar welke men, door
alle tijden heen, zig een denkbeeld van de voor-
deelen zou kunnen roaaken. —. Ik twjjffel zeerf
Aa 5                         of
-ocr page 439-
3?8            R IJ K D O M
I.          Bij eene acte van het Parlement van het
» o e k. zevenendertigfle jaar van Hendrik den agt-
IX. ffgf, f•« wierd alle interest, welke hooger
HOOFDST.
was
of in dit fuik, daar zo magtig veele omftandighe-
den op de hoogte der voordeelen invloed hebben,
wel immer een proefhoudende grondregel opte-
geeven is. — De eenige weg, langs welken wij
dienaangaande eenige denkbeelden kunnen vormen,
is, naar mijne gedachten, in de nu en dan voor-
komende berichten van goede Gefchiedfchrijvers,
en de vergelijkingen van zodanige berichten tegen
eikanderen, gelegen. Uitgeever.
(&) Deeze is de meest gewoone wijze van wet-
ten aantehaalen in Engeland. Wij vinden dienaan-
gaande bij Blachftone, in zijne Continentarien, over
de Engelfche wetten
, in de inleiding, of Discours
Prdelimin,
voor het ijle deel, p. 124. van de
Franfche vertaaling, gedr. te Brusfel 1774, het
volgende, in eene noot.
„De manier van aanhaaling van Parlementsacten
„ is niet eenpaarig — veele van onze oude fta.
„ tuuten ontleenen derzelver naam van zodanige
• », plaatzen, in welke het Parlement vergaderd is
„ geweest, van dien aart zijn de fiatuuten van
Merton , Marlbrige , West min/Ier , Glocester,
Winchester — andere worden benoemd naar de
„ onderwerpen, welke in dezelve behandeld wor-
„ den, zo als de fiatuuten van Wallis, van Ier-
land., de Articuli Clerici, en de Praerogativa
Regis. Zommige worden onderfcheiden, door
„ het eerfte woord, met het welke zij beginnen.
,, Dit
-ocr page 440-
der VOLKEREN. 379
•»"cts dan tien ten honderd, voor onwettig I.
ver*- ^* *
IX.
,, Dit laatstgenoemde gebruik is zeer oud , deHooFDST.
,, Jooden bedienden zig reeds van hetzelve, om
„ de vijf boeken van Mo/es te onderfcheiden. Het
„ wierd ook in de Christen kerk nagevolgd, om
„ de hymnen enz, aantewijzen. De Pauslijke
bullen hebben geene andere benaaming, en de
„ rechtsgeleerden, zo in het Romeinfche als Kano-
,, r.ieke recht, haaien op die wijze hunne wetten
„ aan. Op gelijke wijze Worden ook zommige
„ van onze Parlemcntsaéten genoemd, zo als de
„ acte quia emptores, en de acte circumfpefte
agatis. Maar de gewoonlijkfte manier, welke
„ zedert Eduard II. het meeste in gebruik is,
„ beiraat in het noemen van het jaartal van de
„ regeering van dien koning, onder wien de acte
i, is gemaakt, men fchikt dan de actens naar de
,, orde van den tijd. Alle de aétens van eene
„ zitting van het Parlement worden , voor een
„ geheel jaar bij elkander genomen, als of zij
maar één lighaam uitmaakten, en de hOofdftuk-
„ ken betekenen de onderfcheiden aften.— Wan-
„ neer het Parlement tweemaal in het zelfde jaar
„ vergaderd is geweest, dan zegt men het eerile
„ 'of tweede flatuut, of aöe van een zodanig jaar
„ van dien koning,"
Eene dergelijke aanhaaling van wetten, als de
laatstgenoemde, is, voor de natie zelve, van eene
zeer groote nuttigheid, die eenige kennis van de
          /
wetten wil hebben, moet de reeks van de elkan-         /
der opgevolgde koningen, en den tijd van hunne *•• 1
<,                          re*
-ocr page 441-
380              R IJ K D O M
I. verklaard fY). — Voor dien tijd fcliij'nt men
boek.
                                                                   zom-
IX.
hoofdst. regeering, in het hoofd hebben a en dit gaat na-
tuurlijk met eene zekere meer of min uitgebreide
kennis van de gefchiedenis van het land gepaard,
welke voor de ingezetenen altijd noodzaaklijk is,
en langs dien weg ongevoelig levendig wordt ge<
houden. De Romeinen hadden dezelfde gewoon-
te, en zelfs nog fterker, z'j noemden alleen het
jsar van hunne Confules, met bijvoeging, hoe me-
nigmaal deeze of die Conful of burgemeester ge-
regeerd had.
Ondertusfchen, hoe nuttig dit ook voor de in-
gezetenen zij , is het echter niet minder lastig
voor vreemdelingen, welke zodanige aanhaaüngen
in hunne werken ontmoeten — leezers van ge-
woone kundigheden mogen zig herinneren, wan-
neer een zeker Vorst, die zig zeer heeft weeten
te onderfèheiden, geregeerd hebbe, maar den reeks
van alie de Engelfche koningen zodanig in het
hoofd re hebben, dat men (als het op den juisten
tijd aankomt) zodanige aanhaalingen in een £«-
gelsch werk ontmoetende, zig aanftonds den leef-
tijd van eenen koning kan voorftellen , al heeft
hij zig niet beroemd gemaakt, is van geen ge-
woone leezers te vergen — ik zal dus, telkens,
in mijne nooten , den leeftijd van den Vorst,
welke'aangehaald wordt, opgeeven,
Hendrik de acktfte,welke hier genoemd wordt,
is in het jaar 1509 koning geworden Rapin,
Jliftory of England, torn. I. pag. 702. Uitgeever.
(O Hume, HiJIory of Engh, op het leven van
-ocr page 442-
der VOLKEREN. 381
zonitijds meer te hebben genomen. Onder I.
de regeering van Eduard den zesden (d),B
° E K'
wierd door godsdienltigen ijver (e) alle in- iX'
HOOtf'DST.
te-
Hendrik FIII. zegt, geduurende zijne regeering
wierd de interen op
10 ten honderd bepaald —-
en in de noot vindt men, 37 Hen. 8. c. 9. Uit-
geever.
Qd) Eduard FL wierd den 31 Januari) 1547
gekroond, in den ouderdom van negen jaaren en
drie maanden, men bepaalde zijne meerderjaarjg»
heid op zijn achttiende jaar, maar hij overleed
eer hij dien ouderdom bereikte, na zes jaaren en
vijf maanden koning geweest te zijn. — Dus was
de gefchiedenïs van deeze zes jaaren niet zo zeer
de historie van den koning, dan wel van zijne
gouverneurs en ministers, Rapin, Hiftory of Eng'
land, torn II. pag,
3. Uitgeever."
O) Bij eene groote menigte niet alleen van
pauslijke decreeten, maar ook bij zeer veele ka-
pitularien
van de Frankifche koningen, zijn al
zeer vroeg de interesfen verboden. Men kan
eene lengte van kanonieke wetten, bij welke de-
zelve zo wel aan waereldlijkr als aan geestelijke
perfoonen verboden zijn, vinden decret. Can. caiif.
14. qu. 4. an liceat clericis vel laïcis ufuras ex-
petere,
waar men, onder anderen, Can. 8. het
volgende decreet van het Concilie van Nicéèn van
het jaar
335 ontmoet : Quoniam multi clerici
avaritiae caufa turpia luaa feilantes obliti funt
divini praecepti , quo diiïum est
, qui pecuniam
■fuam non dedit ad ufuram, foenerantes, centefi-
mas
-ocr page 443-
3S2                ïl IJ K D O M
I. terest verboden. Ondertusfchen vindt tneli*
* o e k.
                                                                              dat
IX.
' mas exigunt, jlatüit hoe fanBum Concilium, ut,
ft quis inventus fuerit, post hanc defiriitionent
nfuras accepere, vel ex quolibet tali negotio tur-
pia lucra feüari, vel etiam fpecies frmnentorum
ad fescuplum dar e, omnis
, qui tale aliquid cona-
tus fuerit ad quacstum , dejicietur a clero, et
alienus ab eccleftastico haheatur gradu
— terwijl
Can. 7. een decreet van Paus Leo den eerflen van
het jaar 443 behelst, waarbij dit ook aan de ke-
ken verboden wordt. Onder de kapitularia van
de Frankifche koningen vindt men in het Capita-
lare Aquisgranenfe, of het eer ft e van het jaai'
789, juist de bovengemelde decreten zo van het
Concilie van Nicéén, als van Paus Leo den eer'
ften
ingeroepen , en met het gezag van Karel den
Groeten
bevestigd. <— De menigte van hcrhaalin-
gen van dit verbod, welke wij in de kapitularien
ontmoeten, bewijzen ten duidlijkftcn de onuit-
voerbaarheid van eene zodanige wet.
De voornaame reden, om welke hst kanoniekë
recht
de interesfen verbiedt, is om dat het Op-
perwezen hetzelve door Mofes aan Israël vetbo-
den heeft, Exod. XXII. vs. 25. en op meer plaat-*
zen —• maar dit was een verbod, 't welk uit de
natuur van de inrichting; van die natie voortvloei-
de, onder welke God eene foort van gelijkheid
vaa goederen wilde onderhouden. —- Die wet
ilond in een regelregt verband met het jubeljaar,
en de wederkeeringe der goederen aan de geflacli»
ten, zie Seldenus de Jur. Nat. et Gent." fecim-
. ■.
                                                                       dum
-ocr page 444-
der VOLKEREN. 383
dat dit verbod, even gelijk alle wetten van I.
dieB ° E
IX.
dum mentem Hebraeorum lib. 6, c.g et 10. EnH00FDST*
dat dit verbod alleen da Joodfehe natie onder el-
kandercn betrof, blijkt allerduidlijkst, wanneet
men die zelfde wet Deuteron. XXIII, vs. 20. ziet
herhaalen, en bij dezelve voegen, dat het neeinen
van interesfen van vreemdelingen geoorloofd is —\
gy en fult aen uwen broeder niet wóeckeren, met
woecker van geit, met woecker van fpijfe, mét
woecker van eenigh dingh, daer mede men woec-
kert. Aen den vreemden fult gy wóeckeren, maer
aen uwen broeder fult gy niet wóeckeren.
Behalven dat de burgerlijke en kerkelijke wet-
ten der Jooden geene de minfte verbindende kracht
hebben voor onze tegenwoordige burgermaatfchap-
pijen. Zie het geene ik, dienaangaande, gezegd
heb in mijne Aanm, op de Montesquieu, Geest der
Wetten, I. d. pag, 597., Hugo de Groot
toont in
zijn Jus Bell. ac Pac. lib. 2. cap. 12. §. 20 en
22. allerduidlijkst aan, dat het neemen van inte*
resfen niet tegen het recht der natuur flrijdt. On-
der de tegenwerpingen, welke hij daar oplost, is
ook deeze, dat het onvruchtbaare geld geene
vruchten kan voortbrengen,
men zou bij de op-
lotfing, welke de Heer de Groot geeft, (dat men
het zelfde van huizen, en andere onvruchtbaare
            >
zaaken zou kunnen zeggen, en dat dus de tegen-
werping te veel bewijst) nog kunnen voegen, dat
die geheele tegenwerping naaren grond heeft in
het verwarde vooroordeel over de natuur van het
geld. r- Zodra men het geld, zo wel als alle
8th
-ocr page 445-
m ■ R IJ ï£ D O M
I. die natuur, geene uitwerking gehad, èn?
boek.                                                                 waai"-
IX.
H0UFDST- andere waaren ^ als eene koopwaar befchouwf*
dan wordt het klaar, dat die geene, die geld op
ihteresfén neemt, op dien tijd eene fom gelds
Voor den marktprijs koopt, óf (gelijk de Heer de
Montesquieu
zig uitdrukt) huurt. Men zie verder
H de Groot, Inleid, tot de Holl. Rechtsgel. %dé
boek icde hoofd ft.
§. 10 en verv. Gul Grot. In*
tred. ad Praxin for. Bat. lib. I. cap.
7. $. 37
en 'P. De Montesq. Geest der fretten, ade deel,
pag.
571. tot het einde, met het geene ik daar
a ingetekend heb. —Zie ook het fraaije hoofd*
ftuk van Necker over den interest, in, zijne Ad-
mini ftr. des Finances, torn.
3. pag. 236 en volg*
terwijl men echter altijd het onderfcheid tusfcben
woeker, en interest, 't welk de Heer de Mon-
tesquieu, l. c. p.
573. opgeeft, behoort in het
oo{i te houden — en welk onderfcheid ook zeer
duidhik . bedoeld wordt door den Heer //. de
Groot
in de aangehaalde plaars uit het J. B ac
Pac.
Ik heb mij altijd verwonderd, dat Barbei-
rac
in Zijne Franfche nooten op die plaats vatl
Grot. n*
9 en ,"a hem Formey, Melanges Philofoph.
examen de Tufure, fuh-ant les principes du droit
naturel, pag. 216. in not.
willen, dat II.de Groet
in de aangehaalde plaats zou Jeëren, dat het nee^
men van interesfen onge ' rloofd is. *— Wanneer
men 5. 20 en 22 tegen elkander vergelijkt, zal
men zien, dat hij op de eene plaats van woeker,
en op dë andere ' au interest fpreekt. Men kan
het geheele veifchil over de al of niet geoorloofd*
'
                                                                 heid
(,
-ocr page 446-
:dèr VÖLKÊRÈM, g$
waarfchijnlijk het euvel van den woeker eer f,
ver. b o e bs
IX.
heid der intresfen uitvoerig behandeld vinden bij hoofdst*
Noodt de f oenore et ttfurht vooral lib, I, cap. 10
in ir»
Het was ondértusfchën (om tot onzen Schrijver
weder te keeren) niet te verwonderen, dat een
zodanig verbod, ten tijde van Edüard VI, krach-
teloos was, niet alleen orn die redenen, om wel*
ke (gelijk de Heer de Montesq. I, v. leert) de
woeker altijd rijst, zodra men de interesten ver-
biedt, maar tevens, om dat in die tijden de kano*
itieke
wetten bij een zeer groot gedeelte van dé
Engeïfcke natie der^elver ge?ag .reeds verloorefi
hadden. Hendrik VIII, de vader en voorzaat van
Èduard VI, bad reeds veel toegebragt, om dé
reformatie in Engeland te bevorderen — wantj
fchoon hij voor zig zelve juist alle de leeringen
van de Hervormers niet omhelsde, had hij echter
de kloosters reeds vernietigd, en het gezag van
de kerk van Rome in zijne Staaten afgefehafu Zie
onzen Smith $de boek ifte hoofd ff. Onder de mir>.
derjaarige regtering van Eduard VI. leest men
zeer yeél van de woelingen van de Hervormdeti
en Roomfchen onder elkandereh, van welke dan
eens de eene» dan weder de andere partij den
boventoon floeg, onder de kortftondige regeering
van zijne opvolgftet en zuster Maria, was de
Roomschgezinds partij meester, doch zodra dceze
koningin overleden, en door haare zuster Elifa-
                 <
beth opgevolgd was, wierd die partij geheel t'on*
der gebragt. Gelijk dit alles bij Rapin, Hiffory
3\>                             ,f
-ocr page 447-
38ö             R IJ K D O M
I. verergerd, dan verbeterd heeft. In eene acte
t e k. van jjet parlement van j,et dertiende jaar
lA' van (f) koningin Elifabeth, hoofdftuk 8,
wierd de Parlements - afte van Hendrik den
agtften
weder ingevoerd, en van dien tijd af
bleef de wettige hoogte van den interest op
tien ten honderd, tot dat dezelve door eene
acte van het eenentwintigfte jaar van 'Jacobus ,
den eerflen (g) op agt ten honderd vermin-
derd wierd. Kort na de herftelling van de
mo-
ef Engl. in de gefchïedenisfên van de lévens var»
Hendrik VIII, EduardVI, Maria, en Elifabeth,
kan gezien worden. — Het is dus te begrijpen,
dat onder die vier regeeringen de interesfen al of
niet geoorloofd wierden gehouden, naar maate dat
de kanoniehe wetten al of niet invloed hadden»
Uitgeever.
(ƒ) Elifabeth wierd den 14 Januari; 1558 ge-
kroond. Rapin, Hifi. ef Engl. torn. II. p. 53»
Uitgeever.
(g~) Jacobus de eerfte wierd den 24 Maart van
het jaar 1603 tot koning van Engeland uitgeroe*
pen. Rapin, Hifi. of Engl. torn. II. pag. 158.
Zijne laffe regeering verfchilde zo veel van de
kloekmoedige regecring van zijne voorzaate Eli-
fabeth,
dat op dezelve het volgend rpotvaers ge-
maakt wierd:
Rex er at Elifabeth, fed nunc regina Jacobta.
Uitgeever*
-ocr page 448-
der VOLIÈRE M. S§?
monarchie (£), bragt men denzelven op zes f.
ten honderd, en bij eene afte van het twaalf- • a m
de j'aar van koningin ^»« (/) bepaalde men **'
denzelven op vijr ten honderdé Het fchijnt,
dat alle deze verfchillende Wetbepaalingen met
groote naauwkeurigheid gemaakt zij'n gewor-
den —; zij fchijncn de» marktprijs van den
interest, of die hoogte, voor welke men-
fchen van een algemeen erkend krediet ge»
woonlijk geld opnamen, gevolgd, en' niet
vooruit geloopen te hebben» ~* Zedert den
tijd van koningin Anna fchijnt vijf ten hon-
derd eer boven dan beneden den marktprijs
te zijn geweest. Voor den laatfteu oorlog (&)
nam
(n~) The restoriïtton, de beriielling van de ko«
ïiingiijke waardigheid in den perfoon van koning
Karel den tweeden, deeze viel voor in het jaar
1660, Rapin, Hifi. of Engl. tint. II. p. 616 tn-
volg. üitgeCver.
(*) Koningin Anna, tweedó dochter van Ja-
Cobus II,
wierd, kort na den dood van koning
fVillem, den III. prfnce van Orangè, in het jaar
1702 tot koningin uitgeroepen. Tegetw. Staat vah
Gr. Br. I. <d. p.
151. Uifgeever.
CA") De Schrijver fpreekt in dit werk menig»
maal van den laatflen -oorlog, zonder juist altijd
te bepaalen, welken oorlog hij bedoelt, dit kan
«enige verwarring baaren. 't Is waar, hij fchreef
in het jaar 1773 ~— en dus zou men kunnen be-
fluiten, dat hij den laatften oorlog voor 1773 be*'
Bb n
                         doel-
-ocr page 449-
388            R JJ K D O M
I. nam de regeering geld op tegen drie ten hon»
bok K*derd, en luiden van erkend krediet, zo in
IX' de hoofdflad - als in veele andere ftreekert
H0OFD8T.
van
doelde, maar men zal bij het doorleczen van dit
werk verfcheiden maaien vinden, dat bij van zaa-
ken (preekt, welke na 1773 zijn \oorgevaïlen. —»
Dit werk is verfcheiden maaien in Engeland her-
drukt, en bij ijderen nieuwen druk vindt met»
nieuwe bijvoegfels , in den doorloopenden text.
De Schrijver zou zeker beter gedaan hebben,
indien hij die bijvoegfels als nooten onder den
text had geplaatst, doch dit is niet anders. —
Ondertusfchen meen ik, dat men hier, en telkensi
door den laatjien oorlog, buiten twijffel , moet
verftaan den zevenjaarigen oorlog, welke in het
jaar 1756 begon, en op den 5den Jaiuarij 1763
eindigde, (en zeer fchoon befchreevcn is door
Frederik II. koning van Pruisfen, in zijne Oeuvres
Posthumes, torn. IIL en IV.~)
om dat onze Schrij-
ver zelve zig dienaangaande duidlijk verklaart $de
boek "^de hoofdft. pag.
421. van het ^de deel van
de laatjle
Engelfche -uitgaaf, hij zegt daar: „ in
„ het jaar 1755, voor dat de laatjle oorlog uit-
j, brak, beliep de gevestigde fchuld van Groots
Brittatinien op 72,289,673 ponden — op den
„ 5den Januarij J763, bij het fluiten van de vre-
de, beliep de gevestigde fchuld op 122,603,-
„ 366 ponden, 8 fchellingen, en 2J 11." en hier-
door is buiten allen twijffel gefield, welken oor-
log de Schrijver, door den laatjien oorlog, be-
doelt. Uitgeever*
-ocr page 450-
der VOLKEREN. 389
van het koningrijk, tegen drie en een half, I.
vier, en vier en een half ten honderd.
           boef.
Zedert den tijd van Hendrik den agtften *-*■
HOOFDST,
zijn de rijkdom, en de inkomften van de na-
tie, aanhoudend voorvvaards gegaan , en in
den loop van derzelver vorderingen fchijnen
zij haare treden eerder trapsgewijze verfneld,
dan vertraagd te hebben. Het fchijnt, dat
zij niet alleen toegenomen, maar zelfs al
fneller en fneller toegenomen hebben. — Ge*
duurende dat zelfde tijdvak zijn ook de ar-
beidsloonen bij aanhoudendheid hooger ge-
worden, en in tegendeel zijn in ver de mees-
te takken van handel en fabrieken de
»V001>
deelen der kapitaalen verminderd (7).
Het
(7) Het geen de Schrijver hier wegens Enge-
land
zegt, kan in het algemeen van Europa, al-
thands van verfcheiden handeldrijvende natiën van
dit waerelddeel, gezegd worden. — Hendrik de
agtfte
kwam, gelijk wij zagen, in het begin van
de 16de eeuw, in 1509 aan den throon —> maar
de 15de eeuw had, zo voor Engeland a!s voor" alle
Europeaanfche volkeren, welke een verftandig ge-
bruik van de gelegenheid gemaakt hebben , de
grondflagen gelegd van eenen voorfpoed, welke
zig in het begin van de zestiende eeuw reeds
begon te ontwikkelen, welke zedert dien tijd zig
meer en meer uitgebreid heeft, en welke, (in*
dien ik het zou durven waagen, om met mijne
denkbeelden in het toekomende intedringen) moog-
Bb 3
                          lijk
-ocr page 451-
390            R IJ K D 0 M
I. Het drijven van allerleije foort van handel
1 o e k.vortjert over net a]gcmeen een grooter kapi-
**• taal in eene groote ftad, dan in eene land-
plaats.
lijk in volgende tijden, wanneer de begrippen van
alle natiën omtrent de ftaatkundige huishoudkunde
eens dien trap van helderheid zullen verkreegen
hebben , voor welke zij vatbaar zijn, zig nog
eerst in zijne volle kracht zal laaten gevoelen —
dan welk heuglijk tijdilip, waarfchijnlijk, helaas!
nog zeer ver af is. De grondflagen, welke ik
bedoele, dat in de vijftiende eeuw voorden bloei
Van Europa gelegd zijn, beftaan in de volgende .
groote gebeurtenisfen: i°. de hervorming; 2°. de
uitbreiding van de wetenfchappen, welke zig, door
de verfchillen over de hervorming, natuurlijk in
alle takken van geleerdheid moesten ontwikke-
len; 3°. de uitvinding van de drukkunst; 40. het
uitvinden van het buskruid ; 50. de verbetering
van de zeevaart, zo door het uitbreiden der kun-
digheden in de wiskunde, aardrijkskunde, fterre.
kunde, en andere nuttige weten fchappen, als door
middel van het toen reeds uitgevonden compas;
6°. de ontdekking van America, en 70. het vin-
den van den weg naar de Oost-Indiè'n voorbij
de Kaap de Goede Hoop. Zie an Account of the
Jluropean Settlements in America, Lend.
J777.
2 vol. torn. 1. pag. 3 en volg. Men behoeft dee-
zè bronnen van welvaart maar eenigz'ns inteden-
ken, om overtuigd te zijn, dat zij onuitputbaar
gouden zijn, indien geheel Europa haare waare
belangen kende, en dat alles, wat zij tot hier
-ocr page 452-
der VOLKEREN. 391
plaats. — De groote kapitaalen , welke in I.
ijdere tak van den handel gebruikt worden,8 ° %
en het aantal van rijke mededingers veroor- ***
HOOFD
zaaken doorgaands, dat de hoogte der voor-
deden in de groote Heden minder is, dan op
het land — maar de arbeidsloonen zijn in 't
algemeen in de groote lieden hooger dan in
de landplaatzen. — In eene welvarende ftad
kunnen die geenen, welke groote kapitaalen
ter hunner befchikking hebben , doorgaands
zo veel werkvolk niet bekomen als zij noo-
dig hebben, en hierom jaagen zij tegen ei-
kanderen op, om ten minften zo veel volk
in 't werk te krijgen, als zij kunnen, 't welk
natuurlijk de arbeidsloonen doet rijzen , en
de voordeden der kapitaalen daalen — maar
in de afgelegene oorden van het land is
doorgaands geen kapitaal, 't welk toereiken
kan, om alle ledige handen aan het werk te
helpen, en daarom onderkruipen daar de ar-
beiders elkander, om maar aan het werk te
komen, en hierdoor moeten natuurlijk de ar-
beidsloonen daalen, en de voordeden van de
kapitaalen rijzen.
Sdioon in Schotland de wettige hoogte van
den interest dezelfde is, als in Engeland, is
echter de marktprijs van dezelve eer hooger.
Lui-
toe uitgewerkt hebben, maar eene kleinigheid
is,
bij dat geene, 't welk zij nog zullen kunnen
■doen. Uitgeever.
Bb 4
-ocr page 453-
39»            R IJ K D O M
I, Luiden van het beste krediet kunnen daap
i e k. zelden geld krijgen voor minder dan vijf ten
^m
honderd. — Zelfs betaalen gemeene bankiers
te Edinburg vier ten honderd van hunne
promesfes , welker betaling, 't zij in 't ge-s
heel, 't zij ten deele, kan geëiscbt worden,
wanneer men wil. Gemeene bankiers te Lon-
don
geeven geen interest van gelden, die hun
ter bevvaaringe gegeeven worden (m) — er
zijn weinig foorten van handel, welke niet
met minder kapitaal in Schotland, dan in Eti*
geland,
kunnen gedreeven worden — de ge-!
meene hoogte van de voordeden moet daar-,
om ook daar een weinig grooter zijn. Ik;
heb reeds aangemerkt, dat de arbeidsloonen
in Schotland Iaager zijn, dan in Engeland.
Het land is ook niet alleen veel armer, maar
de flappen, welke hetzelve tot eenen beteren
Hand maakt, fchoon het zichtbaar voorwaards
gaat, fchijnen, ook veel langzaamer en traa?.
ger te zijn.
De wettige hoogte van de interesfen ia
Frankrijk is, geduurende den loop van deeze-
eeuw, niet altijd volgends den marktprijs be-s.
paald geworden (»). in het jaar 1720 wierd
de-t.
(ra) Deeze bankiers worden gemeene of pn»,
vaate
bankiers genoemd, om dezelve van de groo-
te bank te onderscheiden. Zij doen in veele op%
zigren hetzelfde als onze casfiers. Uitgeevcr.
(») Zie Donifart, article, taxe des intc^es^
tmx/II,pag. 18, Sqi$kK
-ocr page 454-
der VOLKEREN. 395
dezelve van den twintigften tot den vijftig- I.
ften penning, dat is, van vijf tot twee ten8 ° E
ho'nderd verminderd — in 't jaar 1724 was
HOOFü
zij tot den dertigften penning, of tot drie en
een derde ten honderd gereezen — in 't jaar
1725 was zij weder tot den twintigflen pen-
ning, of vijf ten honderd gekomen — in het
jaar 1766, onder het beftuur van den Heer
Lavardy, wierd zij 'op den vijfentwintigften
penning , of vier t^n honderd , gebragt —
de Abt Terray deed dezelve naderhand weder
op de oude hoogte van vijf ten honderd ko-
men (o), —■ Men onderftelt, dat het oog-
merk
C<0 Wij zagen in noot (e) van dit hoofdftuk,
dat de interesten bij zeer veele kapitularien der
frankifche koningen
verboden zijn, en hier fpreekt
de Schrijver van wettigen interest in Frankrijk,
hoe is dit overeen te brengen?
De ondervinding heeft geleerd, dat zodra de
koophandel maar eenigzins belangrijk wierd, de
wetten tegen den interest niet alleen onuitvoer-
baar waren, maar zelfs eene zo fèhaadlijke uit-
werking deedea in het verzwaaren van den woe-
ker, dat de ftaatkunde van zodanige volkeren,
die inzien in hunne belangen kreegen, zig wel
verplicht heeft gevonden, om van de geftrenghcid'
der' oude wetten aftezien. In Frankrijk heeft
men dit reeds vroeg begreepen. Bij eene Ordon-
nantie van Philips VI, van het jaar 1349, word!
#pg de interest op zwaare ftraffen verboden, maar
B,b 5
                          hier-
-ocr page 455-
394              R IJ K D O M
I. merk van veele van deeze geweldige verande-
■ o e k ringen in den interest geweest is, om langs
***•* dien weg de verminderingen van de interes-
HOOFDST.                                                                                                   
feil
\
hiervan worden uitgezonderd de interesfen van
gelden, welke op de jaarmarkten van Champagne,
en Brie, opgenomen waren, in welke provintien
oudtijds de geheele koophandel van Frankrijk ge-
dieeven wferd; deeze jaarmarkten zijn naderhand
naar Lyon verplaatst. De Ordonnantien van Lods-
wijk XI
van 1442, en van Hendrik III van 1580
en 1581, geeven uitdruklijk aan de koopluiden,
v/elke de jaarmarkten van Lyon bijwoonden, vrij-
heid , om gelden op interesten te geeven, en te
neemen ; het Ediêl van Hendrik IV van Julij 1601,
dat van Lodewijk XIII van Maart 1634, en dat
van Lodewijk XIV van December 1665, bevesti-
gen uitdruklijk de Ordonnantie van Philips VI
van 1349. Bij alle dezelve worden alle beloften
van interesfen voor nul en van onwaarde ver-
klaard, dan alleen voor zo verre dezelve kooplui-
den betreften , welke de jaarmarkten van Lyon
waarneemen. — Eindelijk is bij het Edidt van
koophandel van 1673 tont. VI. dit voorrecht,
't welk eerst aan Champagne en Brie, en nader-
hand aan Lyon, in 't bijzonder behoorde, over
het geheele koningrijk uitgebreid. Men zie dit
alles bij de Real, Science du Gouvern. torn. VI.
pag.
141. Tegenwoordig kunnen in Vrankrijk
particuliere perfoonen, die geenen koophandel drij-
ven, ook gelden op interesfen opneemen , doch
de wettige interest, welke men van dezelve mag
nee-
-ocr page 456-
der VOLKEREN 395
fen der publieke fchulden voortebereiden — I.
een oogmerk, 't welk nu en dan bereikt is.B
° E
Frankrijk is misfchien tegenwoordig zo rijk *^
niet als Engeland, en fchoon de wettige
hoogte van de interesfen dikwils laager is ge-
weest in Frankrijk, dan in Engeland, is
echter de marktprijs van dezelve daar altijd
hooger geweest, om dat men daar, zo als
in andere landen, verfcheiden zeer zekere en
gemaklijke middelen vindt , om de wet te
kunnen ontduiken (ƒ>). — Mij is door En-
gel.
neemen, is veel laager, dan de wettige interest,
welke door koopl uiden betaald wordt. Deeze
ftaatkunde (welke reeds bij de Romeinen plaats
had, en door verfcheiden volkeren nagevolgd is,
waarvan wij bij ons ook nog oude voetftappen be-
roemen) heeft ten oogmerk, om de geldfchieters
te beweegen, om liever hunne gelden te leenen
aan koopluiden, dan aan anderen, ten einde dus
den koophandel te bevorderen — de Real l. c.
pag.
139. Men kan de geheele dispoiitie van het
hedendaagfche Franfche recht op het ftuk van de
interesfen bij elkander vinden bij Rousfeaud de la
Combe, receuil de jurisprud. civile
, op het arti-
kel interets des fommes dues. Uitgeever.
(p~) Men kan verfcheiden middelen, welke
reen uitgevonden heeft, om het kanonieke recht
op het ftuk van de interesfen te ontduiken, vin-
den bij Puffendorf, Droit de la Nat. et des Geus,
liv.
5. (hap, 8. §. 12. Uitgeever,
1
-ocr page 457-
396             R IJ K D O M
I. gflfike koopluiden, welke in beide deeze lan-
*'° * K*den handel gedreeven hebben, verzekerd, dat
.. « _ de voordeelen van den handel in Frankrijk
hoofdst.                                                                               J
grooter zijn, dan in Engeland, en wanneer
men dit in het oog houdt, dan behoqft men
niet te twijffelen, dat veele Britfche onder-
daanen liever verkiezen hunne kapitaalen te
gebruiken in een land-* waar de handel in
kleinachting, dan in een land, waar dezelve
in het hoogde aanzien is — ook zijn in
Frankrijk de arbeidsloonen laager dan in En-
geland.
— Wanneer men uit Schotland naar
Engeland reist, dan bemerkt men weldra een
zodanig zigtbaar onderfcheid tusfchen de
kleeding en houding van den gemeenen man
in beide deeze rijken , dat men ten vollen
van het onderfcheid tusfchen derzelver we-
derziidfche welvaart overtuigd wordt. Dit
onderfcheid is nog grooter, wanneer men uit
Frankrijk terug komt. Want, fchoon Frank"
rijk
buiten twijfFel een rijker land is , dan
Schotland, fchijnt hetzelve echter niet zo
fnel voorwaards te gaan. Het is in dat land
een gemeen, en zelfs een volksbegrip, dat
de welvaart agterwaards gaat. Een begrip,
't welk ik zelfs ten aanzien van Frankrijk
voor ongegrond houde, maar 't welk althands
met opzicht tot Schotland niemand met eeni-
ge mooglijkheid kan (taande houden, die dat
land nu ziet, en die hetzelve , twintig of
dertig jaaren geleden, gezien heeft.
Aan
-ocr page 458-
dïr VOLKEREN, 39?
Aan den anderen kant is Holland9 in even- I.
redigheid van de uitgebreidheid van deszelfs8 ° E *•
grondgebied , en het getal van deszelfs in-
woonders, een rijker land dan Engeland (9);
de regeering neemt daar geld op tegen twee
ten honderd (r), en bijzondere ingezetenen
van erkend krediet tegen drie ten honderd (V).
Men
(#) Dit is geen onaangenaam compliment van
eenen Engelschman aan onze natie. Uitgeever.
(r) Hierin vergist zig de Schrijver, hij had
behooren te zeggen 2\, en dan nog is de opgaaf
niet naauwkeurig -— eigentlijk neemt de regee-
ring in gewoone tijden geld op tegen vier ten
honderd; zie het geene daaromtrent in de volgen,
de noot gezegd wordt. Uitgeever.
'
(j) Ook hier te lande zijn al zeer vroeg aan
verfcheiden (leden handvesten op het ltuk der in-
teresten verleend, welke tegen het kanonieke
techt ftreeden. Hertog Albrecht van Beijeren
verleende in het jaar 1397 aan Hemden, om geld
uit te henen om den tienden penninch, zonder
verbeurtenisfe of breuken, durende tot wederzeg-
gens. Qudenhov, Befchr. van Heusden, p.
230.
Ik zou dit van meer fteden kunnen aantoonen,
bij voorbeeld Oudewater. Zie Kinfchot, Befchr.
van Oudewater, cap.
69, dan dit zal niet noodig
zijn, het fchijnt, dat hoe zeer in de 14 en 15de
eeuw de gewoone interesfen, over het algemeen,
hier te lande, op tien ten honderd liepen, dezelve
echter naderhand door misbruiken, inkruiplelen enz.
meer en meer verhoogd, en in alle fteden dien.
: .
                                                                 aan-
-ocr page 459-
$o8               R IJ K D O M
I. Men zegt, dat de arbeidsloonen in Holland
BOEK.                                                                                     h00»
IX.
mootDST. aangaande geen eenpaarigé voet is gevolgd. ■*>
Althands in het EdiB van keizer Karel den F,
Van den
4 OBober 1540, (Gr. Placaatb, I. deel,
fol.
311.) zijnde de eerfte algemeene wet» hier
te lande, op het ftuk van de interesfen, wordt
art. 10. over de veelvuldig onderfcheiden gebrul*
ken ten deezen aanzien geklaagd, en de regee-
ringen van alle lieden en plaatzen gelast, om hun»
ne plaatslijke gebruiken van interesfeh in gefchrifte
overteleveren —. waaruit dus ten vollen blijkt,
dat men te dier tijd, ten deezen- aanzien, hier te
lande reeds van het kanonieke recht was afge-
gaan. — In die eerfte algemeene wet wordt art.
aan koopluiden vergund om interesfen te mogen
neemen tegen ia ten honderd, en art. 9. aan
alle, die geenen handel drijven, het geeven van
geld op interesfen verboden. — Dit verbod, ten
aanzien van die geene die geenen koophandel
drijven , vindt men nog in het Plac. óp het ftuk
van creatie van renten op graanen van
5 Maart
1571
» art. 2 Gr. Placaatb. I. deel, fol. 1484,
«n Zelfs houdt de Heer Graswinckel, in zijne fpe^
ciaale Befchr. van het recht van de Opperfte
Macht, 2de deel, 2de b,
I4.de hoofdft. § 30, ftaan->
de, dat het gemelde 9de art. van het EdiB van
4 OBoh. 1540, als zijnde nooit fpeciaal herroe»
pen, thands nog kracht van 'wet zoude hebben —*
dan ten onrechte; want, behalven dat de geheele
grondflag, op welke dit verbod gebouwd is, het
kanonieke recht, geheel vervallen is > behalven dat
de
-ocr page 460-
der. VOLKEREN. 399
hooger zijn, dan in Engeland (ƒ), en het is I.
zeer8 ° E K*
IX.
de flaatkundige en burgerlijke wetten, welke Mo~«oofdst,
fes aan Israël gegeeven heeft, in onze republiek
geene verbindende kracht hebben, behalven dat
uit eigen daaden van den Souverain zou kunnen
beweezen worden, dat het gemelde artikel, zon-
der fpeciaale herroeping, door de verandering van
tijden, van zelve in onbruik is vervallen, zo leert
ons H. de Groot, de Jure Bell. ac Pac. lib. s,
,
                                                        cap.
(/) De Schrijver heeft ons, in het voorgaande
hoofdftuk, gezegd, dat men den prijs van den
gewoonen arbeid te London, en in deszelfs tia-
buurfchap, op 18 ft. daags rekent, te Amfierdam,
en in deszelfs nabuurfchap, is dezelve zomerloon
<x6 a 27 ftuivers daag» — zie noot (r) in het
voorgaande hoofdftuk. Dit verfchilt in Gelderland
en Oyerijsfel zeer veel, daar kan men eenen ge*
meenen arbeider eenen geheelen dag voor 10 ftui-
vers laaten werken. Daarenboven moet in deeze
vergelijking het onderfcheid tusfchen de Engelfche
en Hollandfche ftuivers niet vergeeten worden.
Een pond fterling behelst twintig fchellingen,
ijdere fchelling behelst ia penees of ftuivers —
dus een pond fterling 240 penees. Wanneer men
het part der wisfel rekent op 35 fch. 2 gr. vl.
dan behelst het pond fterling 212 Hollandfcht
ftuivers. Dus zijn 18 penees of Engelfche ftui-
vers gelijk aan I5Ü Hollandfche ftuivers. Uii-
geevtr,
-ocr page 461-
4oö             R IJ K D O M
t. zeer wel bekend, dat de Hollanders in hun*
• o e k.
                                                                     nen
IX,
MootD&T. capt g# 22. dat reeds voor zijnen tijd in Hollani
aan de koópluiden was toegelaaten, om 12 ten
honderd, eft aan anderen om 8 ten honderd voor
interesfen te rekenen. En in zijne Inleid, tot de
Holl. Rechtsgel. j,de b. icde d.
§, 10» van zijnen
leeftijd lpreekende, zegt hij: In ons tand wordt
tusfchen gemeene burgers toegelaaten te bedingen
van 16 penningen één ■— maar onder koop luiden,
alwaar de winfte meerder valt, en oversulks ook
de ontbering hooger fckatbaar is, wordt toege*
laaten van honderd penningen twaalf in
V jaaf
tot winning te bedingen.
Op den 6 Maij 1610
wierd bij den hove van Holland gerefoiveerd,
Deer. en Refol. van den Hove, num. 311, (zie
Rechtsgel. Obferv. op Hugo de Groot, 2de deeli
pag
165.) dat men in alle condcnmatien, zo wil*
lige als onwillige, niemand geen hooger interest,
of renten zal toewijzen, dan , daar kypotheecq
gefield is, tegen den penning 16, en daar geene
hypntkeecq gefield is , tegen zeven ten honderd
• in
V jaar — terwijl in gemelde Rechtsgel. Ob*
fervatien l. c.
uit de weeskeuren van verfcheiden
plaatzen
beweezen wordt, dat de bij voorfchr.
refolutie gelïelde interesfen de gewoone cours op
dien tijd zijn geweest.
In de Handvesten van Amfterdain, gedr. 1662
in fot. vindt men op fol. 280. onder 110. 7, eene
keur van dato 28 Novemb. ïóog, bij welke c'e
interesfen worden bepaald op 8 ten honderd •—<
in liet jaar 165& waren de wettige interesfen te
Am.
-ocr page 462-
deï VOLKEREN. *öï
nen handel met mindere voordeden te vrede I.
. . zijn,8 ° E *•
IX.
jmfierdam, reeds veifcheiden jaaren, geweest opHO0FDST'
vijf ten honderd, gelijk uit eene fraaije verklaa-
ring van alle de procureurs, te dier tijd voor den
gerechte van Amflerdam postuleerendë , blijken
kan. Zij is te vinden 'm de bovengemelde Hand-
vesten, fol.
149. Alle de procureurs verklaaren
in die attestatie, dat de notoire praclycque en
costume, die dagelijcx onwederfprekelijck wierd
geobferveerd ende gepraftifeerd, was, dat de in-
teresfen, in welke gedaegdens bij 'fententie wier-
den gecondemneerd, wierden gecalculeerd ende ge-
rekend tegens vijf percent o in het jaer, doch dat
nu onlangs, uit confideratie van de laatfte re-
du&ie van
V gemeene lant, bij eenige is gefusti-
neert, dat de interest behoorde gecalculeert te
worden tegens vier percento.
De wettige interest heeft hier te lande gewoon-
lijk gevolgd den cours van de interesten, welke
van wegens het gemeene land op losrenten, en
obligatien, is betaald, Fvet ad f. de ufuris &c.
$.11. Doch hieromtrent dient geweeten te wor-
den, dat het eerfte voorbeeld, 't welk men vindt.,
van het verkoopen van renten, en hypothekeeren
op de gemeene middelen, van wegens het gemee-
ne land , heeft plaats gehad in het jaar 1552;
twaalf jaaren te vooren wss de wettige interest
door het EdicT: van Kar el den vijfden van 1*40
bepaald op twaalf ten honderd, en thands in 1552
Wilden de gedeputeerden der fteden beproeven,
cm renten te verkoopen tegen den penning zes-
.
                              Cc                                tien,
-ocr page 463-
4<* . R rf K D O M
I. zijn, dan eenig ander volk van Europa (f)
boe K.zommjge meenen) ^at ^ floiiandfche koop-
IX-                                                  -                     han-
B0OFD5T.
tien, doch de ontvanger kon geen geld krijgen —
zie het Register van Mr. Aert van der Goei,
Zde deel, pag.
229. En dat nog heden ten dage
de wettige interest hier te lande wordt berekend
tegen vier ten honderd, overeenkomftig den cours,
volgends welken het gemeene land betaalt, want,
hoe zeer de eigenaars van obligatien en losrenten
ten lasten van het gemeene land van Holland en
Westvrieüand,
in de daad niet meer genieten dan
2f ten honderd, betaalt echter het gemeene
land eene interest van vier ten honderd, doeh het-
zelve kort van de verfchuldigde ibmmen een hon-
derdfte en een tweehonderdfte penning, dus f 1-10
ten honderd, waardoor vervolgends niet meer dan
2| ten honderd overfchiet. —• Dan hoe zeer het
land die honderdfte en tweehonderdfte penning,
als eene belasting op de effecten, geniet, kunnen
echter bijzondere fchuldenaars zig van eene gelijke
korting niet bedienen —■ de interest is en blijft
vier ten honderd, en de belasting betreft de ka-
pitaalen, zij heeft niets gemeens met de interes,
fen, de verwarring in de denkbeelden is alleen
daaruit ontftaan, dat de belasting gelijktijdig met
de betaaling van de interesfen verrekend wordt,
en er dus na zodanige vereffening niet meer dan
2* ten honderd overfchiet. Zie vertier hierover
van Zurck, Codex Batavus, op het woord renten.
Het is waar, dat, ten tijde toen de Heer Smith
dit werk fchreef, bijzondere ingezetenen van er-
kend
-ocr page 464-
der VOLKEREN. 4°3
handel terug gaat, en het kan misfchien waar I.
zijn, dat zulks in zomraige takken van den-B °^
zelven plaats heeft ; maar deeze kentekenen H00FI
fchijnen volkomen' te bewijzen, dat het ver-
val niet algemeen is. —' Zodra de voordee-
len verminderen , zijn de koopluiden aan*
ftonds genegen, om te klaagen, dat de han-
del in verval is, ichoon de vermindering van
de voordeden een natuurlijk gevolg van den,
voorlpoed van den handel is, of van het ge-
brui-
kend krediet hier te lande tegen drie ten honderd
geld konden opneemen, maar zedert den Ameri-
caanfehen
oorlog heeft de mededinging der oor-
logende mogendheden, de eene meer dan de an.
deie om geld veilegen, den marktprijs der inte.
resfen bij ons verhoogd, en hierbij komen onze
eigene omftandigheden — zo dat men tegenwoor-
dig in 1756, met het beste krediet, geen geld
kan krijgen voor vier ten honderd, dan op hypo-
theecq, en zonder hypotheecq niet minder dan
voor vier en een half a vijf ten honderd. Uit~
geever.
(O Dit is van ouds het karakter van onze natie
geweest, en de fpaarzaamheïd, eene van de hoofd-
deugden van onze voorouders, fielde hen in ftaat
om zig met die mindere voordeden te vergenoe-
gen. Wij zullen in het 4de boek jde hoofdft. van
dit werk, eene vergelijking ontmoeten tusfehen
de kooplieden van London, van Cadix, van Lis-
fabon,
en van Amfterdam, welke zeer vereerend
Tfoor onze natie is. Uitgeever*
Cc a
-ocr page 465-
4*4              R IJ K D O M
L bruiken van een grooter kapitaal in denzel-
1oek.v
         ^an te vooren> _ Geduurende den
tv
.,„„„ laafden oorlog hebben de Hollanders den ge-
HOOFDST                                  ~                                                                 "
heelen vrachthandel van de Franfchen gewon-
nen, van welken zij nog een goed gedeelte
bezitten. De groote eigendommen, welke zij
zo in de Franfche als Engelfche fondfen be-
zitten, en wel, zo men zegt, in de laatst-
genoemde omtrent veertig millioencn, (fchoon
ik denke , dat hier eene aanmerkelijke ver-
grooting plaats heeft («)) de groote lom-
men,
(«) Waarom denkt de Heer Smith dit? Zou
hij eene zodanige fom ten onzen aanzien voor
onmooglijk houden? — naauwkeurig kan ik het
niet bepaalen, en de Heer Smith ook niet, maar
dat die fom zeer aanmerklijk is, is buiten alle
tegenfpraak. Het pi cchen , en breed opgeeven
van zijne bezittingen, en, in het algemeen, die
zogenaamde openhartigheid van den ftaat zijner
omftandigheden, handel, fabrieken enz., vcor de
geheele waereld openteleggen, behoort oorfprong-
lijk niet tot het nederig karakter van eenen Hol-
lander,
Getrouw, en Hipt aan zijne verbintenis-
fen te voldoen, kleine, maar menigmaal herhaalde
winften te zoeken, niet verder te fpringen dan
zijn ftok lang is, en zo overleggend te leeven,
dat men in Haat was, om wat aan eene zijde te
leggen voor den ouden dag, waren de grondre-
gels , met welke onze voorouders geld en het
vertrouwen der buitenlanders gewonnen hebben,
maar
-ocr page 466-
der VOLKEREN. 4°S
men, welke zij aan bijzondere perfoonen lee» I.
nen, in landen , waar de interesfen hooger8 .
zijn, dan in hun eigen land, zijn omftandig- K
heden, welke buiten twijffel de overvloeijing
van hunne kapitaalen bewijzen, of dat de-
zelve te groot geworden zijn, dan dat zij
met
maar juist die zelfde grondbeginfels konden nooit
toelaaten, dat men zijne bezittingen aan de klok
hing — en hoe zeer wij niet kunnen tegen-
fpreeken, dat die hoofddeugden van onze voor-
ouders veel van hunnen ouden luister verlooren
hebben, is echter de verbastering nog over het
algemeen zo groot riiet, dat wij het vertrouwen
van andere natiën behoeven te zoeken, met den
Jlaat van onze zaaken openteleggen. De getrou-
we en naauwkeurige nakoming van onze verbin-
tenisfen, en de kleine voordeden, met welke
wij ons vergenoegen ,■ houden dat vertrouwen,
fouiten 's lands nog gaande.
Wij zouden ons dus kunnen onthouden van
jets dienaangaande te zeggen. —> Wil men ech.
ter iets weeten, waaruit men eenigermaate over
de grootheid van die fom zal kunnen oordeelen,
dan kan ik hier bijvoegen, dat de interesfen,
welke wij in dit jaar 1796 uit Engeland moes-
ten ontvangen, door zeer kundige luiden in vreem-
de negotiatien, zijn berekend op omtrent dertien
millioenen guldens, het geen (de interest door
elkander op 3i gerekend) over de 371 millioenen
guldens, en dus omtrent 36 millioenen ponden
fterling zou opleveren. Uitgeevei;
Cc 3
-ocr page 467-
#o6              R IJ K D O M
I. met een draaglijk voordeel alle in de bijzon-
b o e «.jjei-g takken van handel van hun eigen land
TX
             kunnen worden gebruikt; maar zij bewijzen
HOOFDIT.                                                                                  J
niet, dat die handel verminderd is — even
gelijk het kapitaal van een bijzonder mensch,
fchoon door eenen. bijzonderen handel ge-
wonnen, grooter kan worden, dan het geene
hij in dien handel kan gebruiken, hoe zeer
die handel echter ook nog blijft voorwaards
gaan, even zo kan het ook met het kapitaal
van een? groote natie gelegen zijn (V).
In
(y) De kenmerken, uit Welke de Heer Smith
wil opmaaken, dat de Hollandfche koophandel niet
terug gaat, zijn de hooge arbeidsloonen, en de
geringe voordeden van de kapitaalen, gepaard met
<3e aanzienlijke bezittingen der Hollanders in alle
de buitenlaudfche fondfen. Uit dit een en ander
wil hij afgeleid hebben, dat, uit alle Europeaan-
fche
natiën, Holland het naaste bij zou zijn aan
jhet toppunt van dien nationaalen rijkdom, voor
welken een volk vatbaar is.
Het is zeker zeer vleijende voor onze natie,
jets van die natuur in een werk van eenen door-
kundigen Engelschman te leezen. — Ondertus-
fchen is het er ver van daan, dat veele Hollan-
ders
dit zullen toeftemmen.
Laat ons de zaak eens bezien, en, zo veel wij
kunnen, nafpeuren , of onze koophandel voor-
waards, dan terug gaat. Doch vooraf moet ik
met een enkel woord den leezer herinneren, dat
de
-ocr page 468-
der VOLKEREN. 40
In de Engelfchi Noord- Americaanfche en I.
West-Indifche volkplantingen zijn niet alleen8 ° * K«
de arbeidsloonen, maar ook de interesfen. **•
van
de Heer Smith dit fchreef in het jaar 1773, toen
wij in den diepften vrede waren. De tegenwoor-
dige tijden zijn niet gefchikt, om naar dezelve
onzen koophandel aftemeeten, wij moeten denzel-
ven befcnouwen, zo als hij was voor de tegen-
woordige verwarringen, en zo als te hoopen is,
dat hij weder ten voorfchijn zal komen, wanneer
de aangenaame vrede aan denzelven zijnen vrijen
loop zal terug gegeeven hebben.
In het algemeen kan men aanmerken, dat het
altijd eene van de ergfte ziektens van de menfccen
geweest is, ten kosten van den tegenwoordigen
tijd, de voorledene eeuwen hoog optevijzelen. —■
Wij Hollanders hebben in onze voorfpoedigfte tij-
den aan dat euvel ziek gelegen, wij hebben de
moedbeneemende gevolgen van zodanige ter neder-
flaande redeneeringen ondervonden, toen alles voor-
waards ging, en wat zou er dan nu uit volgen,
wanneer wij, nu er zo veele wezentlijke redenen
van verdriet voorhanden zijn, <3en moed lieten
vaaren, en niet zouden durven onderneemen, om
de redenen, met welke zommige zwarigheidmaa.
kers de mistroostige harten nog meer zoeken ter
neder te drukken, onder het oog te zien?
Dan, daar ik binnen de enge paaien van eene
noot beperkt ben, zal ik mij, zo veel de zaak
toelaat, bekorten.
Wanneer wij den tegenwoordigen ftaat van on-
Cc 4.
                            zen
-ocr page 469-
4o8 " R IJ K D O M
I. van bet geld, en. bijgevolg ook de voordee-
• o e k« ]en van ^g icapij;aalen hooger dan in Enge-
ljV# land. — In deeze ondericheidene- volkplan-
tin-
zen koophandel (dat is, zo als dezelve was voor
d* tegenwoordige plaatsï ebbende omftandighe-
den-,die denzelvcn belemmeren) vergelijken tegen
dr<jn van onze voorouders, twee ecuwen, bij voor-
beeld, geleden,-kunnen wij dan ontkennen, dat
v/ij veele takken verlooren hebben?— De meeste
Europeaanfche natiën kenden toen hunne waare
belangen > niet, zij, dreeven hunnen handel door
onze tusfchenkomst, wij waren het algemeen ma-
gazijn van Europa, thands zijn de meeste natiën
cmtrent hunne belangen kundiger en doorzichtiger
geworden. Zien wij niet hoe de handel en
^» fcheepvaart van die natiën , aan welker onacht-
zaamheid en onkunde onze voorouders hunne
bronnen van welvaart te danken hadden,. toe-
neemen! Zien wij niet teikens eene menigte van
rijkgeladen fohepen». met voortbrengfelen van het
Zuiden en Noorden, onze havenen voorbij zeilen,
welke zij weleer bij ons kwamen koopen, of die
wij hun thuis, bragten, doch welke zij nu zelve
in die landen gaan zoeken, in welke dezelve wor-
den ■ voortgebragtl Zien wij niet, dat onze vracht-
handel een enkel,geleende handel is? Indien wij
de toeneemende kundigheden in den koophandel
van de meeste natiën overweegen,. behoeven wij
dan .wel pro.pheeten te zijn, om te voorzeggen,
flat weldra alle natiën hunnen eigen handel met
ae-eigen voortbrengfelen van hunnen grond zullen
i -. .
                  . ]                                  drij-
-ocr page 470-
DEk VOLKEREN. 4°9
tingen loopt de gewoone hoogte, zo van I.
den wettigen als van den niarktprifs der in-'B OBÏ*
teresfen, van zes tot agt ten honderd. On- iA* „
der-
drijven ? en wat zal dan ons lot zijn ? Men leeze
den Abt de Raytial, Hist. P kilo f. et Politiq. des
deux Iitdes, torn. VI. p.
262 en volg. en tooral
het fiot, pag. 275, van de uitgaave van 1781.
Dan, hoc akelig dit er ook uitzie, en hoe zeer
veele van die waarheden onlochenbaar zijn, zijn
er echter van den anderen kant sok veele gronden
om moed te geeven.
Wij hebben zeker verfcheïden takken van han-
del verlocren, maar wij hebben ook verfcheiden
andere in de plaats gekrcegen. Hiertoe behooren
vooinamentlijk de inlandfche van boter, kaas, en
wol, waarmede een alleraanzieniijkite handel naar
buiten 's lands gedreeven wordt, die te vooren
onbekend was, en. welke jaarlijks verfebeiden mil-
lioenen guldens bedraagt. In vroegere jaaren kwam
de tabaksplanting hierbij,, doch deeze is thands
aan het kwijnen geraakt. 0— Onder de verbeterde
behoort vooral niet vergeeten te worden onze
handel in de voortbrengfelen onzer koloniën, wel-
ken men zeker niet te hoog fchat, wanneer men
denzelven in jaaren van vrede op twintig miliioe-
nen guldens aan ruuwe waarde rekent, daar de-
zelve, vijftig jaaren geleden, op zijn hoogst vier
a vijf milliosnen aanbragten. —• Voor deeze voor-
werpen, die alle onder de uitgebreidfte takken
van handel behooren, en nog. voor zeer veele uit»
Ces
                          brei-
-ocr page 471-
4ïo            R IJ K D 0 M
I, dertusfchen zijn hooge arbeidsloonen, en
* o £ k, hooge voordeden van kapitaalen , zaaken,
*■' welke misfchien zelden ergens anders gepaard
KOOFBST,
gaan,
breiding vatbaar zijn, kunnen wel eenige van min-
deren aart gemist worden.
Hoe zeer het waar is, dat veele noordfche pro-
ducten direét naar het zuiden, en andere uit het
Zuiden naar het noorden vervoerd worden, is het
echter onlochenbaar, dat wij, voor het uitbarften
van den tegenwoordigen oorlog, nog eenen aan-
zienlijken vracht- of caèotagehandel overig had-
den. Deeze handel kan ons niet wel ontgaan, zo
iang -wij onze kapitaaten overig hebben, want
geen Hollandsch koopman zal aan den buitenland-
fchen handelaar voorfchotten doen, wanneer dee-
ze zijne waaren niet naar Holland wil verzenden.
En in deeze kapitaalen zijn wij de overige natiën
verre vooruit, de Engelfcken mooglijk uitgezon.
derd. — Wanneer wij derzelver uitwerkfelen na-
gaan , dan moeten wij bekennen, dat zij, al we-
derom voor den oorlog, nog dezelfde waren als
te vooren. Immers toen was Amjlerdam niet
minder, dan voorheen, de ftapelplaats van alle de
aanzienlijke voorwerpen van koophandel, en veele
kundige koopluiden zijn van gedachten, dat zij
hetzelve fpoedig weder zou weezen, zodra vrede
en binnenlandfche rust in het gefolterd Europa
zullen zijn terug gekeerd.
Wat de meerdere kundigheden van vreemde na*
tien in het ftuk van den koophandel aangaat, zou-
den
-ocr page 472-
der VOLKEREN. 411
gaan, dan in de bijzondere omftandigheden I.
van nieuwe volkplantingen. Eene nieuwe8 ° E **
volkplanting moet altijd, voor eenigen tijd,
in
den dezelve, wel bezien, wel als een ongeluk
voor onzen handel behooren te worden aange-
merkt ? Immers deeze vermeerderende kundigheid
kan niet anders , dan de hoeveelheid der voor-
werpen van handel over de geheele handeldrij-
vende waereld vermeerderen, en dit kan, op den
duur, niet tot nadeel verftrekken voor die natie,
welke, in evenredigheid tot haare kapitaalen, en
volkrijkheid, den meesten handel drijft. —• Bij de
verbetering van den koophandel in andere landen,
zullen wij niet meer den geheelen handel van
zodanige landen drijven, maar zullen wij niet
eenen meerderen handel met zodanige landen be-
houden, dan wij te vooren niet dezelve hadden?
Zullen zij niet altijd ons blijven noodig hebben ?
Het is in het algemeen zeker, dat de koop-
handel van de overige natiën, in evenredigheid
tot de onze, vermeerderd is, en dus ook hunne
ftaatkundige vermogens, voor 20 verre dezelve
op den koophandel berusten. Doch dat wij, C'k
fpreeke al weder van de tijden voor de jonglie
gebeurtenisfen) alles te zamen genomen, minder
koophandel, dan voorheen, zouden drijven, min-
der kapitaalen, dan voorheen, zouden omzetten,
twijffel ik zeer of te bewijzen zou zijn — het -
tegendeel komt mij voor ontegenfpreeklijk te zijn
— de plaats laat mij niet toe, dit verder uitte-
breiden, anders zou ik den leezer onder anderen *
ba.
-ocr page 473-
4i*         • R JJ K D O M
I. irt evenredigheid tot de uitgebreidheid van
boek (jeszejfs grond, meer gebrek aan kapitaalen
o * hebben, en in evenredigheid tot de grootheid
van
bépaalen bij de toeneemende welvaart van ver-
fcheiden fieden in de jongfte tijden, en in het
bijzonder van Dordrecht — waar, in de jongfte
tijden, in verfcheidcn takken, die daar te vooren
onbekend waren, handel gedreeven wierd — en
ik zal bezwaarlijk gelooven, dat wanneer Europa,
en ons land, eens weder tot rust zullen gekomen
zijn, de koophandel in ons land niet weder met
den ouden bloei zal kunnen herleeven.
Ik zou veele bewijzen kunnen bijbrengen, dat
onze koophandel (m'et 'n betrekking tot andere
natiën, maar op zig zelve) meest altijd vooruit-
gaande geweest is , ik zou ten dien einde een
ruim veld vinden, in onze praetenfien op vreemde
mogendheden ■— dan hierdoor zou ik in de argu-
menten van Smith vallen.
Ondertusfchen, hoe dit ook zij, indien de be-
kommerende argumenten ons maar niet ter neder-
flaan, en den moed beneemen, en ons in tegendeel
aanzetten, om meer resfources te zoeken, indien
wij door wegneeming van hindernisfen, en meer-
dere verleening van vrijheid aan ijders kapitaalen
en industrie, (de beste en eenïge middelen, welke
kunnen aangewend worden) voor de verbetering
en uitbreiding van onze fabrieken en landbouw
zorgen, indien wij, vooral op die wijze, den han-
del in de produöen van onze koloniën aanmoedi-
gen, dan kunnen zij geene andere dan goede uk-
werkingen hebben. Uitgeevcr.
-ocr page 474-
der VOLKEREN. 4*3
van deszelfs kapitaalen meer in 't geval wee- I.
zen van te weinig bevolkt te zijn, dan meestB
° E K«
alle andere landen. Zij hebben meer land, „„„„*
J                                                  HOOFDST.
dan kapitaal om hetzelve in ftaat te brengen;
dus wordt het kapitaal, 't welk zij hebben,
alleen gebruikt, om de vruchtbaarfte en voor-
deeligst gelegene landerijen, langs de zeekus-
ten, en langs de oevers van de bevaarbaare
rivieren te bebouwen — zodanige landerijen
worden gewoonlijk voor eenen geringen
prijs, zelfs beneden de waarde van derzelver
natuurlijke voortbrengfelen, gekogt. De ka-
pitaalen , welke tot den aankoop, en verbe-
tering van zodanige landerijen befteed wor-
den, moeten een zeer ruim voordeel opbren-
gen, en dus gelegenheid geeven tot het be»
taaien van eenen hoogen interest. De fpoe-
dige ophooping van kapitaalen , welke op
eene zo voordeelige wijze worden aangelegd,
fielt den planter in ftaat, om het gatal dei-
werkende handen verder uittebreiden, dan
eene nieuwe volkplanting hem kan opleve-
ren, en dus worden deeze, wanneer hij de-
zelve kan vinden, rijkelijk betaald. Zodra
de volkplanting voorwaards begint te gaan,
beginnen de voordeden van de kapitaalen
trapsgewijze te verminderen. Na dat de
vruchtbaarfte en voordeeligst gelegene lande-
rijen alle in bezit genomen zijn, worden die
geene aangefprooken, die, zo in grond als in
ligging, van mindere natuur zijn, men kan
bij
-ocr page 475-
4H             R IJ K D O M
I. bij de bebouwing van dezelve minder voor-
' E K* deelen genieten, en men moet dus ook min-
dere interesfen betaalen van kapitaalen, wel-
ifust.                                                          r
ke op die wijze aangelegd zijn. —■ Hieruit
volgt derhalven, dat, geduurende den loop
van deeze eeuw, zo wel de wettige als de
marktprijs der interesfen, in het grootfte ge-
deelte der Engelfche volkplantingen zeer aan-
merklijk moeten verminderd zijn. — Zodra
de rijkdommen, de verbeteringen, en de volk-
rijltheid vermeerderd zijn geworden, moesten
de interesfen verminderen. Maar de arbeids-
loonen daalen niet gelijktijdig met de voor-
deden van de kapitaalen. Het vraagen naar
arbeiders vermeerdert met de vergrooting der
kapifaalen, hoedanig het ook met derzelver
voordeden moge gelegen zijn -— en na dat
de voordeden verminderd zijn , kunnen de
kapitaalen niet alleen blijven toeueemen, maar
zelfs zig nog verder uitbreiden dan te voo-
ren. — Het is met ijverig werkende natiën,
welke vorderingen maaken in het verkrijgen
van rijkdommen, even eens gelegen als met
bijzondere menfchen, die hunne zaaken met
ijver doorzetten: een groot kapitaal, al le-
vert het maar matige voordeden op, maakt
fterker vorderingen , dan een klein kapitaal
met groote voordeden; het fpreekwoord
zegt, geld wint geld. — Wanneer men maar
eens een weinig geld heeft, dan is het ge-
maklijk om meer te krijgen, maar de groote
zwa-
-ocr page 476-
dei VOLKEREN. 41$
zwarigheid is', oin ééns dat weinige te heb- h
ben. Ik heb het verband, 't welk tusfchen B
° E
de vergrooting van de kapitaalen, en de vei'-H00FI
meerdering van de vlijt, of het vraagen naar
voordeeligen arbeid, plaats heeft, reeds ge-
deeltelijk opengelegd, maar ik zal dit ftuk
meer uitvoerig in 't vervolg behandelen,
wanneer ik van de ophooping van de kapi-
taalen zal moeten fpreeken.
Het verkrijgen van een nieuw grondge-
bied, of het openen van nieuwe takken van
handel, doen zomtijds de voordeelen der ka-
pitaalen , en met dezelve den interest van
het geld, rijzen, zelfs in een land, 't welk
flerke vorderingen maakt in het verkrijgen
van rijkdommen. Wanneer de kapitaalen van
een zodanig land niet toereikende zijn, om
aan die geheele vermeerdering van zaaken het
hoofd te bieden, welke zodanige nieuwe be-
zittingen , en bronnen, aan de menfehen,
die dezelve verkrijgen , aanbiedt, dan legt
men zig genoegzaam alleen op die bijzondere
takken toe, welke de meeste voordeelen op-
leveren, dan wordt noodzaaklijk een gedeelte
van die kapitaalen, welke te vooren in de
oude takken van den handel gebruikt wier-
den , uit dezelve genomen, en in zommige
van deeze nieuwe, en meer voordeel belo-
vende , gelegd. — Hierdoor wordt in de
oude takken van den handel de mededinging
geringer dan te vooren dit maakt dat de
markt
%
-ocr page 477-
4iö-           R IJ K D O M
I. markt van veele foorten van waaren minder
hoe k.wordt voorzien, en dit doet derzelver prij-
1X* zen meer en min rijzen, zij geeven dus een
grooter voordeel aan die geene, welke in de-
zelve blijven handelen, en dit Helt hen der-
halven weder in ftaat, om gelden tegen hoo-
geren interest opteneemen. — Eenigen tijd
na het eindden van den laatlten oorlog O),
moesten niet alleen luiden van het beste kre-
diet , maar zelfs zommige van de grootfïe
compagniefchappen van London, als zij geld
, opnamen, gewoonlijk vijf ten honderd betaa-
len, welke te vooren nooit meer dan vier en
vier en een half ten honderd waren gewoon
geweest te geeven. — De groote uitbreidin-
gen, zo van grondgebied als handel, welke
de verkrijging der bezittingen in Noord-Ame-
rica
en de We$t-Indicn gaven, waren eene
ten vollen voldoende reden voor dit rijzen
der interesfen, zonder dat men noodig heeft
tot eene onderftelling van eenige verminde-
ring in de kapitaalen der maatfebappij de
toevlugt te neetnen — eene zo groote ver-
meerdering van nieuwen handel met de oude
kapitaalen te drijven, moest noodzaaklijk de
hoeveelheid derzelve, welke in veele andere
takken gebruikt wierd, verminderen, en dus
ook
(«O Den zevenjaarigen oorlog, welke in 't be-
gin van 1763 eindigde. Zie boven noot {&) van
dit hoofdftuk. Uitgeever.
-ocr page 478-
Kin VOLKEREN. 417
©ok daar, door de vermindering van de me- L
dedinging, de voordeelen grooter maaken. B
° E
Ik zal in het vervolg gelegenheid hebben, A'
om de redenen optegeeven, welke mij doen
gelooven , dat de hoofdfom der kapitaalen
van Groot-Brittanniën, zelfs door de verbaa-
zende kosten van den'^ laatften oorlog, niet
verminderd is (#).
Ondertusfchen, gelijk de Vermindering van
de hoofdfom der kapitaalen van eene maat-
fchappij, of van die fondfen, welke gefchikt
zijn, om de vlijt gaande te houden, de ar-
beidsloonen doen daalen, zo doen zij daar-
entegen de voordeelen der kapitaalen, en ge-
volglijk ook de interesfen, rijzen. — Wan-
neer de arbeidsloonen minder zijn geworden,
dan kunnen de eigenaars van zodanige kapi-
taalen, als nog in de maatfchappij overge-
bleeven zijn, hunne waaren met mindere
kosten aan de markt brengen, dan te voo*
ren, en gelijk zij dan minder kapitaalen ge-
bruiken, om de markt te voorzien, dan te
vooren, kunnen zij ook hunne waaren duur-
der verkoopen. De waaren kosten hun min-
der , en zij ontvangen meer voor dezelve.
Daar derhalven hunne voordeelen (om zo te
fpree«
(#) In het 3<fe hoofdfl. van het $de beek,
pag.
443. van het %de deel van de laatfle En-
gelfche uitgaave. Uitgeever.
Dd
-ocr page 479-
4i8            R IJ K D O M
I. fpreeken) aan beide einden aangroeijen, kun-
boe K.nen z]j qqJj hoogeren interest betaalen. Het
**~ groote fortuin, 't welk men in Bengalen, en
' in de verdere Engelfche bezittingen in de
Oost-Indien, zo fchielijk en zo gemaklijk kan
maaken, kan ons overtuigen, d#t, gelijk in
deeze zo uitgemergelde landen de arbeidsloo-
«en zeer laag zijn, even zo aldaar de voor-
deden van de kapitaalen zeer hoog zijn. —
Met den interest van het geld is het even
eens gelegen — men fchiet in Bengalen aan
de landpachters menigmaalen geld tegen veer-
tig, vijftig en zestig ten honderd — en dan
nog wordt het volgend gewas voor de betaa-
ling verbonden (3O — even gelijk de voor-
deden, welke eenen zodanigen interest kun-
nen draagen, genoegzaam de geheele renten
van den eigenaar moeten verflinden, zo moet
ook noodzaaklijk eene zodanige ongehoorde
woeker op hunne beurt het grootfte gedeelte
van deeze voordeden verzwelgen. — Voor
den val van het Romeinfche rijk fchijnt een
woeker van gelijke foort gemeen geweest te
zijn in die provintien, welke onder de alver-
flindende beftuuring der Proconfuls waren. —
Wij leezen in de brieven van Cicero, dat de
deugd-
(y~) Het is jammer, dat de Schrijver ons de
bron niet aanwijst, uit welka hij dit gehaald
heeft, Uitgeever.
-ocr page 480-
der VOLKEREN. 4i>
deugdzaame Brutus in Cyprus geld had ge- j.
leend tegen agtenveertig ten honderd (z). * ö E *■
Iu eeii land, 't welk dat volkomen toppunt x*
*                                                          rr         HOOFDST.
van
C«) Voor dat de Romeinen de wetten der
twaalf tafelen gemaakt hadden, was bij hen geene
bepaaling van de hoogte van den wettigen inte-
rest. In de wetten der twaalf tafelen wierd de»
Zelve bepaald op het unciarium foenm > of eert
ten honderd in het jaar, naderhand mogt zij niet
hooger zijn, dan een half ten honderd in het jaar,
en eindelijk wierd zij geheel verboden. Tacit.
Annal. lib. 6. cap.
16". Dit verbod gefchiedde in
'het jaar ^11 van Rome, op voorftel van den ge*
msensman Genucius, naar wien dit verbod den
naam droeg van de Lex Genucia. Doch men wist
weldra raad, om die wet te ontduiken, die wei
raakte alleen burgers van Rome, men vond dus
fpoedig middel, om de contraSen op naam van
de Latijnfche bondgenooten (dat fs van de inge-
zetenen van het eigentlijk gezegde Italië, welke
niet als Romeinfche wingewesten wierden be-
fluurd) te 'krijgen, welke, aan die wet niet ver-
bonden zijnde, de geldopneemers veilig in rech-
ten konden vervolgen. In het jaar £öo van Rome
wierd die wet, op voorftel vah den gemeensman
Sempronius, ook tot die bondgenooten uitgeftrekt.
Liv. Uist. Rom. lib. 35. cap. 7. En deeze na-
dere wet kreeg den naam van de Lex Sempronia.
Maar ook dit middel was vruchteloos, onder de
uïtvlugren was. niet alleen dit, dat men de geld-
bpneemers liet renuntieeren van het beneficie van
Dd 2
                            de
-ocr page 481-
#*o             R IJ K D O M
I. van rijkdom bereikt heeft, waarvoor hetzel-
> e K.ve? zo door de natuur van deszelfs grond
[X* en luchtsgeftel, als door deszelfs gelegenheid
3FDJT.                                                                       ~.
ten
de wet, maar men veranderde zelfs den ouden
naam van foentis, door welken men altijd de inte-
resfen verftaan had, in dien van u/urae, onder
welken naam zij te vooren niet bekend, en dus
ook niet verboden waren. Deeze en dergelijke
• kunftenaarijen maakten, dat de Praetores weinig
zorg voor de leges Genucia en Sempronia droe-
gen '— de interesfen bleeven beflaan, en liepen
langs zo booger. En niet alleen was geene wet
in flaat, om dezelve te beletten, maar zelfs was
men verplicht, om dezelve bij de wetten te be*
paaien. — Ten tijde van Cicero was de wettige
interest twaalf ten honderd — doch het is niet
gemaklijk, en misfchien niet mooglijk, om nate-
gaan, op welk eene wijze zij tot die hoogte ge
komen is. Zie over dit alles G. Noodt de Foenore
*t Ufuris, lib.
2. cap. 4.
Deze interest van twaalf ten honderd droeg den
naam van nfurae centejimaet (wij zouden zeggen,
den penning honderd') te weeten, de Romeinen
bedongen hunne interesfen niet bij het jaar, ge-
lijk wij, maar bij de maand. L. 49. ff. de ufu-
ris, L.
40, ff. de reb. cred. L. 26. §. 1. ff. depof.
vel' contra L,
90, ff. de verb. Oblig. De ufuras
centefimae
waren één ten honderd in de maand,
en dus 12 ten honderd in het jaar. De Romeinen
waren gewoon de hoogte en laagte der interesfen
te benoemen naar de indeelingen van hun as of
pond.
-ocr page 482-
der VOLKEREN. 42*
ten aanzien van andere landen, vatbaar is, I.
't welk dus niet hooger kan rijzen, maar" ° E **
't welk echter niet agterwaards gaat, zullen £*•
waar-
pond. De centefimae, of twaalf ten honderd , als
de hoogfle wettige interest, wierd ufurae asfes
genaamd. Ufurae deuncas was elf, dextantes
tien, dodrantes negen , besfes acht, feptunces ze-
ven, femisfes
zes, quincunces vijf, trientes vier,
quadrantes drie, fextantts twee, en unciae een
ten honderd in het jaar. Zie Noodt l. c. en an-
dere Juristen.
Ondertusfchen vergist zig onze Schrijver ten
fterkften, met het geene hij hier ter nederftelt.
Het was er zeer ver van daan, dat ten tijde van
Cicero in de wingewesten, welke onder het be*
ftuur der proconfuls waren, een interest van agt«
enveertig ten honderd gemeen was, zelfs raakt
het geheele geval, 't welk hij aanhaalt, Brutm
alleen maar van ter zijde.
De plaats uit Cicero, welke hij bedoelt, (en
welke hij waarlijk wel had mogen aannaaien, het
heeft mij, daar ik zeer verwonderd was, over het
geene ons Smith als eene gemeene zaak verhaal-
de, een oneindige moeite gekost, om dezelve te
vinden) is in de Epistolae Ciceron. ad Atticum,
lib. s. Epist.
21. Het geval, van het welke Cï-
cero fpreekt, is het volgende: die van Saiamis,
cene ftad op Cyprus, waren om geld verlegen,
zij wilden het te Rome opneemen, niemand durf-
de het hun fchieten, om dat bij de Lex Gabinia
yêrboden was, dat niemand aan de ingezetenen
Dd 3
                            der
-ocr page 483-
R IJ K D O M
■452
J[. w&arfchijnlijk de arbeidsloonen, en devoor-
•■• * K,,deekn der kapitaalen, zeer laag zijn. — In
een land, 't welk in evenredigheid tot het
geen
der wingewesten geld op interest mogt geeven.
Eindelijk waren twee Romeinen, Scaptim. en M&-
tinius
(bijzondere vrienden van B.rutus') genegen,
om die van Safaiais te helpen, mits hun voor iii-
,teresfen gegceven wierden quaternae centefima?x
(dat is, vier ten honderd in de maand, of agten-
veertig ten honderd in het jaar) indien men mid-
del wist, om hen door een Senatus Confultum te
bevrijden van de L,ex Gahinia. Brutus, die een
bijzonder vriend van decze twee geldfchieters was,
drijft eerst een raadsbefltïit door, bij welke hun
geoorloofd wierd, om dit geld aan die van Sa/a-
• ■wis
te fchieten ■— doch naderhand begreepen dee-
ze twee geldfchieters, dat zij wel door dit raads-
belluit geholpen waren, indien die van Salami*
vrijwillig het kapitaal en de interesfen betaalden,
maar dat zij geene middelen van rechten konden
gebruiken, indien dezelve onwillig waren, om de
interesien optebrengen, om dat aan alle rechters
verboden was, om bij vonnis meer dan twaalf ten
honderd toetewijzen. — Zij bedienen zig weder
van de hulp van MrutuSi en verkrijgen, door zij.
rie tusfehenfpraak, een tweede raadsbefluit in hun
voordeel. — Toen Cicero, zig op Cyprus bevond.,
kwam die zaak ter zijner kennis, en Brutm. had;
die twee luiden aan htm aanbevolen. — Over dit
geval beklaagt zig Cicero in deezen brief aan zij-
nen vriend /Uikus, Hij noemt Scaptius een on-
t>ftt
-ocr page 484-
der VOLKEREN.
423
geen deszelfs grondgebied, of deszelfs in I,
omloop zijnde kapitaalen, toelaaten kunnen,8 ° E *•
ten vollen bevolkt is, moet de mededinging "*■
HOOFDST.
om
fcefëhaamd menseh, welke met geen twaalf ten
honderd wilde te vrede zijn, niettegenftaande Ci-
tero
allé moeke had gedaan, om hem daartoe
overtehaalen — en hij zegt te vreezen, dat die
zaak nadeel ige gevolgen op de hoogte der inte-
resfen zou hebben. Men zie Noodt l. e. waar hij
breedvoerig over de aangehaalde plaats van Cicero
fpreekt. — In den volgenden brief Ui. 6. Ep. 1.
fpreekt hij weder van dit geval, en toen zegt
hij ontdekt te hebben, dat Brutus borg was ge-
bleeven voor de fommen, welke zijne vrienden
ten dien einde opgenomen hadden >—. doch Cicero
fchijnt ftandvastig gebleeven te zijn, om de toe-
wijzing van dien interest te weigeren.
Het was er dus ver van daan, dat dit een
gewoone interest was, het is een fingu-lier ge-
val, over het welke Cicero zeer onvergenoegd
was ~ terwijl tevens uit hetzelve blijkt, dat toen
de wettige interest niet hooger was, dan twaalf
ten honderd. Men kan echter uit dit geval al
weder leeren, hoe fterk het verbod van interesfeft
den woeker doet aangroeijen.
Naderhand heeft keizer Jttstinianus de hoogte
van de interesfen voor aanzienlijken op vier, voor
koopluiden op acht, voor de overige burgers op
zes, en in olij, wijn, graanen enz, op twaalf ten
honderd bepaald. L. 26. Cvd. deufuris,Novella 136.
tap. 4, et 5, Voet ad jf. de ufuris §. 2. Uitgeever,
Dd4
-ocr page 485-
4=4             R IJ K D O M
I. om werk noodzaaklijk zo groot zijn, als
■ o e k. noodig is, om de arbeidsloonen te doen ko-
**• men op dat geene, 't welk enkel en alleen
' voldoende is, om het getal der ambachtslie-
den in weezen te houden, en daar dat land
reeds ten vollen bevolkt is , kan dat getal
jpooit vermeerderd worden — in een land,
't welk, in evenredigheid tot al den handel,
Welke in hetzelve gedreeven wordt, ten vol-
len van kapitaal voorzien is, zal in ijdere
tak van den handel zo veel kapitaal gebruikt
worden, als de natuur en uitgebreidheid van
dien handel kunnen toelaaten, en derhalven
zal daar de mededinging overal zo groot,
en het gewoone voordeel zo klein zijn, als
mooglijk is.
Maar mooglijk heeft nog nooit een land
dat hoogde toppunt van rijkdom bereikt.
China fchijnt langen tijd in den ftaat van
evenwigt geweest te zijn, en heeft mooglijk
reeds, eeuwen lang geleden, die volkomenheid
van rijkdommen bezeten, welke met de na-
tuur van de wetten en inftellingen van dat
land beftaanbaar is — maar zeker zal die
volkomenheid minder zijn , dan dat geene,
't welk de natuur van den grond, van het
lucbtsgeftel, en-van de ligging van hetzelve,
onder begunftiging van andere wetten en in-
üellingen, wel zou kunnen toelaaten, —< Een
land, het welk den buitenlandfchen handel
verwaarloost of veracht, en de fchepen van
vreem-
-ocr page 486-
der VOLKEREN. 425
een of twee van haare havenen inteloopen,8 ° E *•
IV
kan dien zelfden uitgebreiden handel nxet x '
0                                        hoofdst.
drijven, welke daar, onder andere wetten en
inftellingen, zoude worden gedreeven — even
zo min is een land, in 't welke, fchoon wel
de rijken en de bezitters van groote kapitaa-
len veel zekerheid genieten , echter de ar-
men, of de eigenaars van kleine kapitaalen
geheel onveilig zijn, en in tegendeel geduurig
blootftaan, om te eeniger tijd door de Onder-
mandarynen,
onder voorwendfel van recht,
geplunderd en uitgefchud te worden (a), ge-
fchikt, om in hetzelve die hoeveelheid van
kapitaalen, welke in alle foorten van in dat
land gedreeven wordenden handel gebruikt
worden, immer te doen gelijk ftaan met dat
geene, 't welk de natuur en uitgebreidheid
van dien handel wel zou kunnen toelaaten —
in ijdere tak van den handel moet aldaar de
onderdrukking der armen de monopolien van
de rijken (lijven, welke, door den geheelen
handel naar zig te trekken, in ftaat geraa-
ken, om zeer ruime voordeden te genieten —
men zegt ook gemeenlijk, dat de gewoone
geld-interest in China op twaalf ten honderd
loopt, dus moeten de gewoone voordeden
van de kapitaalen in ftaat zijn, om tegen
eenen
(ut) Ook dit had onze Schrijver, met eenig
voldoend gezag, behooren te bewijzen. Uitgeever,
Dd 5
-ocr page 487-
426             R IJ K D O M
I. eenen zo zwaaren interest op te kunnen
boe k.weegen.
™ Een gebrek in de wet kan zomtijds de
'hoogte van de interesfen aanmerklijk doen
rijzen boven dat geene, 't welk de omftan-»
digheden van het land, bij voorbeeld, des-
zelfs rijkdom of armoede, wel zouden vor-
deren. — Wanneer de zekerheid der kon-
trakten haare kracht niet in de wetten vindt,
dan worden alle opneemers van kapitaalen op
denzelfden voet behandeld, op welke in be-
ter geregelde landen de bankeroetiers, en lui-
den van twijfFelachtig krediet, behandeld
worden. De onzekerheid, in welke zig de
geldfchieters bevinden, of zij wel immer hun-
ne uitgefchopten gelden zullen terug beko-
men , veroorzaakt, dat zij denzelfden woe-
kerachtigen interest eisfchen, welke men ge-
woonlijk van bankeroetiers vordert. Onder
de Barhaarjche natiën ,. welke de westelijke
provintien van het Romeinfche rijk over-
ftroomd hebben, liet men eeuwen lang de
zekerheid van de kontrakten aan de trouw
van de onderhandelende partijen over, de ge-
rechtshoven van hunne koningen mengden
zig zelden in dezelve (b~) — en men mag
den
(£) Welke foort van kontrakten de Schrijver
liier bedoelt, verklaar ik niet te begrijpen — die
Barbaarfehe natiën kenden ondertusfchen niets,
't welk zij heiliger hielden, dan hunne kontrak-*
tei}
-ocr page 488-
der VOLKEREN. 427
den hoogen prijs van de interesfen, welke in f.
die oude tijden plaats had (c), mooglijk welB ° E K*
voor een gedeelte aan deeze oorzaak toe- ™
„ „ .. hoofdst.
fchrij-
ten, en het is er zo ver van daan, dat zig ds
gerechtshoven zelden in dezelve zouden gemengd
hebben, dat ik bijna durf zeggen, dat in de ge.
heele Salifchs wet geen fiuk van rechtspleging
naauwkeuriger, en'omfiagtïgcr befchreeven is, dan
juist de wijze, hoe Men ijmand in rechten moet
roodzaaken, om aan zijne verbintefiisfen te vol-
doen — men leeze den titul L, Salie. 53. de
f de faiïa-,
zelfs Wordt de Grafio, die in een zo-
danig geval weigerde onvertogen recht te doen,
aan eene zwaare boete blootgefteld •— men zie
ook den tit. S5. 4e re praestata, (over geleende
goederen, praesiare rem
betekent, in het latijn
van dien tijd, leenen, en hier van daan het Fran-
fché
woord prittry en men zal in beide die ti-
tels zien, hoe geftreng de kontrakten gehandhaafd
" wierden. Zie ook in de Lex Ripütfria, tit. 52.
4e re praestata. Ik weet dus niet welke kon-
trakten hier kunnen bedoeld zijn, en deeze is de
reden, waarom ik in de eer/Ie noot op dit hoofd"
fiuk
deeze onderflelling van dsn Schrijver in het
midden liet, Uitgeever.
O) $e hooge prijs der interesfen — de oor-
fpronglijke Germam'ers kenden , toen zij nog in
hunne bnsfehen woonden, zelfs den interest niet.
Tacit. de Morib. Germ. tap. 26. faenm agitare,
et in ufuras extendere ignotum
, ideoque magit
ferva.tv.ry quam fi vetitum esfet, Die volkeren,
we.2--
-ocr page 489-
4o8              R IJ K D O M
I. fchrijven. Wanneer de wetten het nee-
* o e k. men van iuteresfen geheel en al willen ver-
-2? bieden, zijn dezelve krachteloos, zij kunnea
**
                                                                               het-
welk e het Romeinfche rijk overftroomden, hadden
de wetten van Justinianus niet, welke lang na
de overftrooming in het ooiten geregeerd heeft.
Voor zo ver zij naar het Romeinfche recht leef-
den, volgden zij den Codex Theodofianus, of het
breviarium Aniani. Jn dvjn Codex Theodofianus
vinden wij L. i. de ufuiis eene conftitutio Can-
flantini Magni,
(welke in óns Corpus Juris niet
gevonden wordt, om redenen, welke bij Gothofr.
ad d. (.
opgegecven worden) in die conftitutie
wordt bepaald , dat de interesfen van vruchten
zullen zijn een derde, dat is, indien ijmand twee
maaten geleend heeft, hij drie maaten terug moet
gecven —en dat de interesfen van geld niet
liooger mogen zijn dan centefimae,, dat is twaalf
ten honderd. (Het is der moeite waardig, om
de fchoone Commentarius van Cothofredus over
die wet te leezen.) Zo lang dus bij de onder-
fcheiden Barbaarfche volkeren, welke zig op de
puinhoopen van het westerfche rijk gevestigd had-
den, de Pauslijke en Synodale wetten de kracht
nog niet hadden van de interesfen te verbieden,
bleeven zij volgends het Jus Romanum (voor zo
ver zij naar hetzelve leefden) de ufurae centefi-
viae,
of 12 ten honderd. Zo leezen wij nog bij
Sidonius Jpollinaris Ui. IV. Epist. 24. een geval
van centeftmae ufurae, welke in geen tien jaaren
betaald waren, en dus hooger dan het kapitaal
op*
-ocr page 490-
der VOLKEREN. '4«9
hetzelve niet beletten (k?). Er zijn altijd I.
veele mentenen , welke geld moeten opnee-B ° K K;
men, en niemand zal hun willen leenen,
          _
zonder voor het gebruik van zijn geld eene
zodanige belooning te genieten, als overeen-
komftig is niet alleen met het voordeel,
't welk
opgeloopen waren. Uit het een en ander ziet
men duidelijk, dat die hooge interest, van twaalf
ten honderd, niet, gelijk onze Schrijver wil, aan
de weinge zorg voor de wouw der kontrakten,
maar in tegendeel aan de wet van Conflantyn den
Groot en
moet worden toegefchreeven. — Onder-
tusfehen is het onzeker, of de Schrijver hier het
oog hebbe op dien interest van twaalf ten hon-
derd, dan of hij eenige andere bedoele, 't welk
wij al weder aan zijn gebrek, van behoorlijke be-
wijzen van zijne gezegden aantehaalen, te wijten
hebben — en daarom heb ik in mijne eerfte noot
ep dit hoofdfluk
ook deeze hooge interesfen in
het midden gelaaten — indien hij, bij geval, op
de zogenaamde ufurac vifjinXtxi gedoeld hebbe,
van welke Gothofred. I. c. fpreekt, en welke vijf-
tig ten honderd bedroegen, dan had hij tevens
kunnen zeggen, dat dezelve reeds in het jaar 325
bij het Concilie van Nicêén, onder den naam van
fescuplum, of fesquiplum, verboden waren — zie
boven noot (<?). Zie ook Gothofr. I. c. Uit-
geever,
(V) Men zie hierover de Montesquieu, Geest
der Wetten, ade deel, pag.
571. en veele volg.
Uitgeever.
-ocr page 491-
43° " R IJ K D O M
I. 't welk met het gebruik van hetzelve kan
I e K,worden behaald, maar ook met het moeilijke
IX. en gevaarlijke, om de wet te ontduiken. —
JFDST.
De Heer de Montesquieu fchrijft de oorzaa-
ken van den hoogen prijs der interesfen,
Welke onder de Mahomedaanfche volkeren be-
taald worden , niet aan derzelver armoede
toe, maar gedeeltelijk aan de gevaaren om de
wet te ontduiken , en gedeeltelijk aan de
moeilijkheid om de uitgefchooten gelden te-
rug te bekomen (O*
De geringfie trap, tot welke de voordeelen
gewoonlijk kunnen daalen, behoort altijd iets
meer te zijn, dan voldoende is, om tegen
die toevallige verliezen opteweegen, aan wel-
ke ijdere bijzondere aanleg van een kapitaal
bloot ligt — het is dat overfchot alleen,
't welk men het zuivere of nette voordeel
kan noemen. — Dat geene, 't welk gewoon-
lijk den naam van voordeelen in 't geheel
genomen (ƒ) draagt, behelst niet alleen dat
over-
(O Men kan dit zeggen van de Montesquieu-
vinden in zijne Geest der fretten, 2de deel, pag.
573; Vitgeever.
' (f) De Schrijver gebruikt hier de woorden cleaf
frofit,
en grofs propt — door de eer/Ie verftaat
hij het zuivere overfchot, 't welk na aftrek van
alle wezentüjke of toevallige, of als moogiijk be«
rekende verliezen overblijft — en door de laatiïe
het geheele beloop van de voordeelen., welke zon-
der
-ocr page 492-
der VOLKEREN 43»
overfchot in zig, maar ook dat geene,'t welk I.
eigentlijk dienen moet, om zodanige buiten-8 ° E K#
gewoone verliezen goed te maaken. De in- *
teresfen, welke een geldopneemer in ftaat is
om optebrengen, moeten alleen naar dit zui-
vere voordeel geëvenredigd worden.
De laagfte trap, tot welken de interesfen ge-
woonlijk kunnen daalen, moet, op dezelfde
wijze, altijd iets meer zijn, dan voldoende
is ter herftelling van zodanige toevallige ver-
liezen , aan welke het geldfchieten, zelfs met
eene draaglijke voorzigtigheid, onderhevig is.
Wanneer de interesfen naar dien voet niet
geëvenredigd zijn, dan kunnen er geene andere
drijfveeren plaats hebben, om de menfchen
tot het fchieten van geld te beweegen, dan
menschlievendheid of vriendfchap.
Iu een land, 't welk tot deszelfs volkomen
hoogte van rijkdom gekomen is, in het welke
in
der eenigen aftrek gemaakt worden. Wij zullen
die woorden in het vervolg menigvuldigmaaien
ontmoeten, en, volgends het gebruik, 't welk
de Schrijver van dezelve maakt, heb ik zijne
denkbeelden niet beter weeten overtebrengen,
dan door dezelve te vertaaien zuivere voordeelen,
en voordeelen in
V geheel genomen. — 't Is moog-
lijk, dat men hiervoor een beter woord kan ge-
bruiken, maar ik heb er geen kunnen uitdenken,
't welk mij, overal, daar het voorkomt, beter
Voldeed. Uitgetvtr.
-ocr page 493-
434             R IJ K D O M
I. in ijdere tak van handel de grootfle hoeveel-
■ o e fcheid van kapitaalen in omloop is, welke in
*x' dezelve kan gebruikt worden, moet niet al-
HOOFDST.
leen de gewoone hoogte van zuiver voordeel
zeer gering zijn, maar daar moet ook de ge-
bruiklijke marktprijs van de interesfen, welke
uit die voordeelen kunnen betaald worden,
zo laag en zo klein zijn, dat het onmooglijk
wordt, dat eenige andere, dan alleen de al-
lerrijkften, in ftaat kunnen zijn , om alleen
van hunne interesfen te kunnen leeven-— alle
menfchen van een gering en middelmaatig
fortuin moeten daar verplicht zijn, gebruik
van hunne eigene kapitaalen te maaken —■
het moet daar eene noodzaaklijkheid zijn,
dat bijna ijder een man van bezigheden, of
in de eene of andere foort van handel moet
zijn. Het fchijnt , dat Holland nabij aan
deezen ftaat begint te komen — men houdt
het daar voor onbetaamlijk, dat men ten
minden niet eenige bezigheden heeft. De
noodzaaklijkheid maakt, dat ijder aan bezig-
heden gewoon wordt, en de gewoonte be-
paalt overal dat geene, 't welk betaamüjk
is —« even gelijk het befpotlijk is, dat men
zig niet even gelijk andere menfchen kleedt,
even zo is het eenigermaate befpotlijk , dat
men niet, even gelijk andere menfchen, be-
zigheid heeft. Even gelijk een man van een
burgerlijk beroep een vreemd figuur maakt in
een leger, of in eene vesting, en zelfs gevaar
'
                                                                    loopt,
-ocr page 494-
to e fe VOLKEREN. ^33
loopt, van befpot re worden, even Zodanig &
"een figuur maakt eert lediglo'eper onder men- boek.
fchen van bezigheden (>>
De hoogde gewoone maatftók Van d$ voor-
deden kan zodanig zijn, dat zij, in den prijs
Van de meeste waaren, dat geene, 't welk
moest dienen om 'de renten van het land
'goed te maaken, geheel verflinden, en alleen-
lijk (ter betaafrng van den arbeid, welke be-
lleed is, om die waaren te bewerken, en aan
te markt te leveren) dat geene overlaaten,
't welk, volgends den laagften maatftók,
naar welke de arbeid ergens kan worden be-
taald, kan voldaan, dat is, enkel dat geene-,
't welk tot het bloote onderhoud van het
leven der arbeiders noodzaaklijk is — de ar-
beider moet toch altijd op de eene of andere
wijze aan den kost geraaken, anders laat hij
het werken vaaren — doch de eigenaars van
landerijen hebben «iet altijd zo hoog noodig
betaald te worden (Ji~). —• Het kan wel waar
zijn,
(£) Dit is wat overdreeven. Schoon een voN
flrekte ledigloopet in het algemeen nergens in
hooge achting ftaat, heb ik' eehter hooit gehoord *
dat men in ons land eenen rentenier voor be-
fpotlijk houdt. Uitgeever.
QkJ In vergelijking tegen eikanderen genomen
kan er dit gezegde door, maar op '2ig zelve zou
het onder die foort van uitdrukkingen behooren,
Welke niet genoeg, in derzelvcr onberekenbaar
E e                                Ba-
-ocr page 495-
434            R IJ K D O M
I. zijn, dat de voordeden van den handel, wel»
» o e K. jien (je bedienden van de Engelfche Oost*Indi-
IX* fche Compagnie in Bengalen drijven, niet ver
'van deeze hoogte afzijn.
De evenredigheid, in welke de gebruiklijke
marktprijs der interesfen gerekend wordt te
ftaan tot den gewoonen maatftok van de zui-
vere voordeden, hangt noodzaaklijk van de
veranderlijke rijzingen en daalingen van de
voordeden af. Dubbelde interest wordt in
Groot-Brittannien door de koopluiden gere-
kend dat geene te zijn, 't welk zij een goed,
maatig, en redelijk voordeel noemen; uit-
drukkingen, welke mij voorkomen niet meer
te kennen te geeven , dan een gewoon en
gebruiklijk voordeel. — In een land, in
't welke de gewoone maatftok van zuiver
voordeel op agt of tien ten honderd loopt,
kan men het redelijk noemen, dat, wanneer
de handel met opgenomen gelden gedreeven
wordt 9
nadeelige gevolgen, doorgedacht fchijnen te zijn.—
Indien de dgenaars der landerijen , volgends dit
begrip , onzeker waren van hunne voordeden,
dan zou het met de landerijen gaan, zo a!s met
alle andere zaaken, welke geene rekening geeven,
zij zouden geheel verwaarloosd worden, en dir
zou, behalven zeer veele andere nadeden, den
geheelen ondergang van den landbouw naar zig
fleepen — dus zou het ten minften gevaarlijk
zijn dit voor eenen regel aameneemen. Uitgeeven
-ocr page 496-
der VOLKEREN, 435
wordt, de eene helft aan de interesten moet I,
gaan; het kapitaal loopt voor rifico van dan B
° E
geldopneemer, welke hetzelve, als het ware* '
voor den geldfchkter verzekert ■*■ en vier of
vijf ten honderd kan, in meest alle foorten
van handel, gerekend worden aan den eenen
kant een voldoende voordeel te zijn op de
rifico van deeze asfurantie, en aan de andere
zijde eene toereikende belooning voor de
moeite van dit kapitaal te gebruiken. Maar
deeze evenredigheid tusfcfoen de interesfen en
de zuivere voordeelen kan dezelfde niet Wij-
ven in landen, waar de gewoone maatftok
van de voordeelen veel hooger of veel laager
is. Indien dezelve veel laager is, dan kan,
de eene helft van dezelve niet aan interesfen
gemist worden, en indien dezelve veel hoo*
ger is, dan zou men meer dan de helft kun*
nen geevea.
In landen, welke met foelie fchreden rijk
worden, kan de laage maatftok van de voor-
deelen in den prijs van veeie waaren, tegen
den hoogen maatftok der arbeidsloonen op-
weegen, en die landen in ftaat (lellen, om
esren zo goedkoop te verkoopen als hunne
minwelvaarende nabuuren , bij welke de ar*
beidsloonen laager zijn.
Indedaad, de hooge voordeelen doen tte«r
om den prijs der waaren duur te fnaafceii,
dan de hooge arbeidsloonen; indien men, bij
voorbeeld, in eene linnenfabriek alle de ïoo-
Ee 2                        nen
-ocr page 497-
436             R IJ K D O M
I. nen van de onderfcheiden werkluiden , de
boe k.vlasbereiders, de fpinders, de weevers enz.
TV
LA' met twee Huivers daags verhoogde, dan zou
TTOOFDST
' men alleen genoodzaakt zijn , om den prijs
van ijder ftuk linnen te verhoogen met zo
veelmaalen twee ftuivers als het getal der
werkluiden, die aan hetzelve gearbeid heb-
ben, bedraagt, gemultipliceerd met het getal
der dagen, welke aan het werk befteed zijn
— dus zou dat gedeelte van den prijs van
deeze waar, 't welk zig in arbeidsloonen op-
lost, door alle de onderfcheiden bezigheden
van deeze fabriek heen, alleen maar in eene
aritkmetifche evenredigheid tot het verhoogen
van deeze arbeidsloonen fteigeren. — Maar
indien de voordeden van alle die onderfchei-
den fabrikeurs , welke deeze onderfcheidene
arbeidsluiden aan het werk ftellen, eens vijf
ten honderd moesten rijzen, dan zou dat ge-
deelte van den prijs van deeze waar, 't welk
zig in de voordeden oplost, door alle de
onderfcheiden bezigheden van deeze fabriek
heen, in eene grometrijche evenredigheid tot
het verhoogen van deeze voordeelen moeten
* fteigeren. — De vlasbereidersbaas zou, in
het verkoopen van zijn vlas, een verhoogd
• voordeel van vijf ten honderd eisfehen, ge-
rekend over de geheele waarde, zo van de
ruuwe ftorFen, als van de arbeidsloonen,
welke hij aan zijne knechts betaald had —
de fpindersbaas zou een verhoogd voordeel
« ....
                         va»
-ocr page 498-
der VOLKEREN. 43?
van vijf ten honderd begeeren, zo op het I.
kapitaal, 't welk hij tot den aankoop vanB
° E *•
het vlas, als op dat geene, 't welk hij tot**T'
betaaling van zijne knechts betaald had —
de weeversbaas zou een gelijk voordeel van
vijf ten honderd vorderen, voor het geene
hij zo aan den verhoogden prijs van het lin-
nengaren , als aan zijne knechts betaald had.
In het verhoogen van den prijs der. waaren
doet het fteigeren van den prijs der arbeids-
loonen dezelfde werking, welke enkele inte-
rest doet, wanneer met dezelve de fchuld
verhoogd wordt, maar het verhoogen van de
voordeden werkt even als wanneer men in-
terest van interest rekent. Onze kpopluiden
en fabrikeurs klaagen menigmaal over de
Icwaade gevolgen, welke de hooge arbeids-
loonen hebben in het doen fteigeren van den
prijs der waaren, en in de daaruit volgende
vermindering van verkooping van dezelve zo
binnen als buiten 's lands — maar zij fpree-
ken nooit van da kwaade gevolgen van hun-
ne hooge voordeden — zij houden een diep
ftilzwijgen over de nadeelige uitwerkingen
van hunne eigene winften, en klaagen alleen
«ver de winften van anderen.
i,                            JEeg                  TIEN-
-ocr page 499-
}
£?S            R Ij K D O M
I.
»"o f. s.           TIENDE HOOFDSTUK.
X.'
Over arbeidshoven, en voordeden, in het
wderfcheiden aanleggen van arbeid en
kapitaalen.
v^ver het geheel moeten de voordeden en
nadteelen van de onderfcheiden wijzen, op
welke kapk-aalen en arbeid in eene en dezelf-
de nabuurfehap aangelegd worden, of volko-
men met eikanderen gelijk zijn, of bij aan-
houdendheid tot die onderlinge gelijkheid
hellen. Indien men in dezelfde nabuurfchap
.eene wïfze van aaitïeg vond, welke in het
oögfóopend voordceliger of nadeeliger was,
dan de overige, dan zouden zig eene zo
groote menigte van menfehen tot de voordee-
figer begeeven , en een zo groot aantal de
n-adtecliger vetlaaten, dat die voordeden wel-
dra weder tot gelpheid zouden komen, met
alle de andere wijzen, op welke men daar
gewoon was z-ij-n geld of arbeid aanteleggen.
Dit zou althands zeker plaats hebben in eene
maatfehappij, in- weHte de zaakèn aan hun-
nen natuurlijken loop wierden overgdaaten,
in welke volkomen vrijheid plaats had, en in
welke ijder mensch onverbinderd zodanige
bezigheid kon kiezen, als hem gefchikt voor-
kwam, en zo dikvvils van bezigheid kon ver-
-ocr page 500-
dek. VOLKEREN, 439
anderen, als hem goeddacht (a). In zodanig I.
geval zal ijder door zijn belang gedreeven' ° E
worden, om eene voordeeiige bezigheid te *•
.                         HOOFDSTt
zoeken, en eene nadeelige te vermijden.
De arbeidsloonen en voordeelen, wanneer
zij naar geld berekend worden , zijn in de
daad, door geheel Europa heen, naar maate
van de verfchillende wijzen, op welke geld
ca arbeid aangelegd worden, zeer onderfchei-
den — maar dit onderfcheïd ontftaat gedeel-
telijk uit zekere omftandigheden in de wijze
van aanleg zelve, door welke, in zommige
beroepen, het zij dan wezentlijk, het zij ten
minden in de begrippen da* menfehen, het
geringe van de geld winst vergoed wordt, en
welke in andere bedrijven tegen eene zwaare
geïd-
(#) Dit is op zig zelve volmaakt waar. Maar
de Schrijver bedoelt met dit gezegde meer, daa
«Heen eene enkele algemeene waarheid ter neder
te ftellen. Het gevoel van de drukkende flavernij
der gildens, en der wetten op de laerjaaren, ea
op het verhuizen, onder welke in het zo breed
van deszelfs vrijheid roemend Engeland het volk
gebukt gaat, en de daaruit volgende genoegzaame
onmooglijkheid, om immer van eene éénmaal aan-
genomen bezigheid te veranderen, deed hem zo
fpreeken, en in het tweede lid van dit tiende
hoofdftuk zal hij den leezer gelegenheid geeven,
om het drukkende van die flavernij meer van nabij
«e zien. Uitgeever,
Ee 4.
_.
-ocr page 501-
f*» - R IJ K D O M <
J.» geldwinst kunnen opgewoogen worden., etï
b o "b k. gedeeltelijk uit de Staatkunde van Europar
5 welke nergens de zaaken aan derzelver vol»
UOOFDSÏV
komen- vrijen loop overlaat (&).
. Ik zal ij der van deze. (tukken, en dus zo
wel die om handigheden , als de- Staatkunde
m           ...-. ,                                                op
fy") Zodanige leezers, welke liefhebberij heb-
ben, om de algetreene gronden, op welke de
nog daadlij'k plaatshebbende Staatkunde van Eu-
ropa
op dit ftuk gebouwd is , te onderzoeken,
raade ik aan, om te leezen ïFolfii,. Jus Naturae
■part.
8. cap. .%. de Republica Conjiituenda, Men
vindt daar het-gebeele fysthema, ,en, ichoon wel
verfebeiden natiën in zommige opzichten van het
Verkeerde van eene zodanige Staatkunde zijn terug
gekomen, zal men echter, bij eene vergelijking
van het geene onze Schrijver leert, weinig moeite
hebben, om veele inflellingen te herkennen. On-
der eene menigte van andere de vrijheid van bc- .
aigheden hicderende Hellingen, ontmoet men daar
ook deeze, dat de bejluurders van eene maat-
fchappij
, in alle foorten van bezigheden en be-
drijven
, het getal moeten bepaalen van die gee*
ne, aan welke het geoorloofd is, dezelve te oefe-
nen,
§. 401. Schoon uit eene noot onder de {tel-
ling blijkt, dat dezelve, op dien tijd, toen Wolf
febreef, reeds door ftaatkundige Scliryvers weder-
fprooken wierd. — V^ ij zullen in het tweede lid
van -d t hoofdfiuk die Suatkunde nader keren ken*
n?n. Uitgtever.
-ocr page 502-
der. VOLKEREN.
441
op zig zelven , behandelen , en daarom dit I.
hoofdftuk in twee leden verdeden.                 b o b k.
.....          X.
HOOFDST.
EERSTE LID.
Over de ongelijkheden, welke uit de na-
tuur van den aanleg van arheid en
kapitaalen zelve ontftaan.
-^llet zijn, zo ver ik heb kunnen nafpeit-
ren, voornamentlijk de volgende vijf omftan-
digheden, welke of het geringe van de geld-
winst in zommige bezigheden vergoeden, of
in andere tegen zwaare geldwinften kunnen
worden opgewoogen. In de eerfte plaats,
het aangenaame of onaangenaame van de be-
zigheid zelve; ten tweede, het gemaklijke en
goedkoope, of het moeilijke en kostbaare om
«ene bezigheid te leeren; ten derde, de ze-
kerheid of onzekerheid van in de bezigheid
altijd en aanhoudend werk te kunnen vin-
den ; ten vierde , het meerdere of mindere
vertrouwen,'t welk men in die geenen Hellen
moet, welke die bezigheid oeiFenen; en ten
-vijfden, het Waarfchijnlijke, of onwaarfchijo-
■lijke, van in die bezigheid te zullen flaagen.
• In de eerfte plaats — de arbeidsfoonen zijn
onderfcheiden naar maate eene bezigheid ligt
of zwaar, zindelijk of onzindelijk, eerlijk of
onteerende is. Zoo zal in de meeste plaat-
zen een kleermaakersknecht, het geheele
E e 5
                         jaar
-ocr page 503-
ttf             R IJ K D O M
I, jaar door, minder verdienen dan een weverê-
» e k.knecht, om dat zijn werk gemaldijker is,
^* een weversknecht wint minder, dan een fmids-
1FDST,
knecht, zijn werk is wel niet altijd gemaklij-
ker, maar het is veel zindelijker. Een fmids-
knecht, fchoon hij een aangeleerd ambacht
oeffent, kan zelden zo veel in twaalf uuren
verdienen, als een koolgraaver, welke enkel
een arbeider is, in agt uuren verdient. Zija
werk is in 't geheel zo onzindelijk niet, het
is veel minder gevaarlijk, en het wordt bij
het licht van den dag, en boven den grond
verrigt. In alle eerlijke bezigheden maakt de
eer een groot gedeelte van de belooning uit.
Deeze worden, wanneer men alles in aanmer-
king neemt, ten aanzien van den geldprijs,
over het algemeen beneden de waarde be-
loond , gelijk ik aanftonds zal trachten te
doen zien. — Het verachtelijke van eene be-
zigheid doet eene tegenovergestelde uitwer-
king — het werk van eeneji ilagter is, we-
gens het gevoellooze en haatlijke, eene ver-
achtlijke bezigheid, maar genoegzaam overal
veel voordeeliger, dan de meeste andere be-
zigheden. Het affchuuwlijkfte van alle be-
roepen , naamentlijk dat van eenen fcherp-
xechter, wordt, in evenredigheid tot de hoe-
veelheid van het werk, 't welk hij te doen
heeft, veel beter betaald, dan eenige andere
hoegenaamde gewoone bezigheid.
Het jaagen en visfehen, 't welk in de»
oa-
-ocr page 504-
der VOLKEREN. 445
onbefchaafden ftaat eener maatfchappij de I.
hoofdbezigheid der menfchen uitmaakt, wordt," ° E
in den befchaafden ftaat van dezelve, een van „ **
'                     HOOFD
de aangenaamfte uitfpanningen, dan doet men
dat geene uit vermaak, 't welk men weleer
uit noodzaakltfkheid moest doen. Hierom
zijn, in eenen meer gevorderden ftaat eener
maatfchappij, doorgaands alle óie menfchen,
welke dat geene tot een beroep houden,
*t weïfc andere voor een tij<lverdri|f doen,
armoedig — reeds ten tijde van Theocrhus (jt)
waren devisfehers arm — een ftrooper is door
geheel Groet-Brhtcmnien 'een behoeftig- man;
en in zodanige landen, in welke de wetten
ftreng genoeg zijn , om alle ftrooperijen te
beletten, zijn de gerechtigde jagéfs in geenè
betere omftandighedën. De natuurlijke fmaak
voor zodanige bezigheden veroorzaakt, dat
-zig een grooter getal van menfchen aan de-
zelve overgeeft, dan behoorlijk van dezelve
kunnen leeven , en de voortbrengfelen van
hunnen arbeid zijn in evenredigheid tot de
menigte van jagers aMjd te goedkoop, dan
tkt zij hun iets meer, dan een allerbekrom-
penst beftaan, zouden kunnen opleveren.
Onaangenaamheden en kleinachttng hebben
op de voordeden va-n kapitaalen dezelfde uiï*-
werkingen als op- de arbeidsloonen. Een
herbergier of tafelhouder, welke nooit mees*-
ter
(,») Tkeocrit. Idyli. il. &nfth
-ocr page 505-
44* . ' R ÏJ I D O M
X. ter in-zijn huis is, en telkens voor onaan-
1 o e Kggnaame ontmoetingen met dronken luiden
*• blootftaat* öeffent zeker geen zeer aangenaam
of zeer achtbaar beroep , maar er is bijna
geen zaak-, in welke men, over het alge-
meen ,, zo veele voordeden met een klein ka-
pitaal kan behaalen.
,: Ten. tweede — de arbeidsloonen zijn on*
derfcheiden naar maate vaii het gemaklijke en
goedkoope, of het moeilijke.en kostbaare om
de bezigheid aajr te leeren.
- Wanneer, men. een kostbaar werktuig laat
maaken, dan yerwagt men, dat het buiterf-
gewoone werk, 't;welk men met hetzelve,
eer het verfleeten is, zal kunnen verrigten,
ten miiaften zo veel gewoon voordeel zal
aanbrengen , dat het kapitaal, 't welk aan
hetzelve hefteed is, weder-te huis zal zijn*
Men kan een man, welke, ten kosten van
•veel arbeid,en tijd, tot eene zodanige bezig-
heid is opgebragt, tot welke buitengewoone
fchranderheid en ondervinding vereischt wordt,
bij een zodanig kostbaar werktuig vergelijkenv
Men behoort te vèrwagten , dat het werk,
't welk hij -leert verrigten , hem, boven en
behalven den gebruiklijken loon van gewoo-
nen arbeid | ook tevens alle de onkosten van
zijne geheele opvoeding zal goedmaaken, en
dan nog-ten minden het gewoone voordeel,
't welk anders een kapitaal van gelijke waar-
de zou opleveren, zal opbrengen — en dit
-ocr page 506-
der VOLKEREN. 445
alles behoort zelfs binnen eenen redeliiken ft
tijd te gefchieden, wanneer men in aanmer-B o e n
king neemt, dat de duuring van het mensch- x«
lijk leven veel onzekerder is, dan de duuring
van het tot een voorbeeld genomen werktuig.
Op deezen grondflag rust het onderfcheid
tusfchen het loon van eenen kunliigen, en
van eenen gemeenen arbeid.
. De Staatkunde van Europa merkt het werk
van alle ambachtsluiden, fijnwerkers, en fa-
brikeurs, als kunliigen , en dien van alle
foort van handwerk, als gemeenen arbeid
aan. Dit fchiint te onderdeden , dat het
eerstgenoemde werk van eene fijndere en meer
uitgezogte natuur zou zijn, dan het laatstge-
noemde — misfchien is dit ook in zommige
gevallen waar, maar in de meeste is het ge-
heel anders, gelijk ik zo aanftonds zal trach-
ten te doen zien. —. Om deeze reden heb-
ben ook de wetten en gewoontens van Eu*
ropa
ingevoerd, dat die geene, die bevoegd
zal kunnen zijn, om eenigen kunfligen arbeid
te oefFenen, alvoorens verplicht is, om eenen
leertfd in denzelven te moeten doorbrengen,
welke echter in onderfcheiden landen in trap-
pen en geftrengheid verfchilt (b). Maar den
ge-
(*) Wij zullen hiervan meer Zien, in het twee-
de lid van dit hoofdftuk. — Wij hebben, dien-
aangaande , in ons land, vrij gematigde gildewet-
ten. Schoon de grondbeginfelen van net Mercan-
tilt
-ocr page 507-
44<S                R fl K D O M
I. gemeenen arbeid laaten zij aan alle menfchen
i o e K,vrjj en onverlet. 2,0 lang de leerjaaren duu-
2 ren» is de geheele arbeid van den leerjongen
'ten behoeve van zijnen baas ; en in al diett
tijd moet hij menigmaal door zijne ouders of
vrienden onderhouden, althands altijd gekleed
worden — gemeenlijk wordt ook nog aan
den baas eenig geld betaald, om hem het
ambacht te leeren, en die geene, welke het
vermogen niet hebben om geld te geeven,
betaalen met tijd, dat is te zeggen, worden
voor
tile fjsthema van Staatkunde, zo wel hier als irt
\, andere landen, plaats hebben, gelijk wij, in het
vierde beek »•#« dk werk, menigmaalen gelegen-
heid zullen hebben van te zien. Om eenen kun-»
ftigen arbeid te mogen oeffenen, welke tot het
een of ander gilde behoort, wordt wel in zom»
mige, maar niet in alle, en misfehicn zelfs in de
minfte gilden een bepaald getal van leerjaaren ge-
vorderd , maar in genoegzaam alle gildens in ons
land wordt vereischt, dat die geene, die als baas
in hetzelve zal toegelaaten worden , alsvoorens
eene zodanige proef moet doen , dat is te zeg-
gen, zodanig bewijs van zijne bekwaamheid gee-
ven, als in de Wet bepaald is* Maar zo er al
hier en daar in zommige gildens leerjaaren be-
paald zijn, dan kent men hier echter. niets van
die flaafaehtige verplichtingen, onder welke dö
giidewetten van het vrije Engeland de leerjon-
gens houden. Uitgttvtr,
l
-ocr page 508-
der VOLKEREN. 44?
voor een grooter getal van jaaren verbonden, JL
dan de gewoonte medebrengt, eene foort van8 ° E
betaaling, welke,daar zij zelfs,in aanmerking
         
van de gewoone luiheid van dergelijke leer-
jongens , niet altijd voordeelig is voor de
baazen, althands zeker altijd zeer nadeelig
is voor de leerjongens (c). Het tegendeel
heeft in den arbeid van den landbouw plaats
— hier leert de jonge arbeider, terwijl hij in
de ligtere foort van arbeid gebruikt wordt»
de zwaardere deelen van zijn werk kennen,
en zijn eigen arbeid voedt hem door alle de
onderfcheiden klasfen van zijn werk heen —
hierom houdt men het in Europa voor rede*
lijk, dat de arbeidsloonen van ambachtslui-
den, fijnwerkers, en fabrikeurs, een weinig
hooger moeten zijn, dan die van gemeenen.
arbeid, zij zijn het ook in de daad, en hun-
ne meerdere winften doen hun op de meeste
plaatzen voor eenen hoogeren rang van men»
fchen aanzien, dan gemeene arbeiders. On-
der*
(c) Dit raakt geheel Europa niet, maar vcor-
naamentlijk Engeland. In ons land hangt dit, al.
thands in de meeste ambachten , van de bijzon-
dere bedingen af, welke de ouders of voogden
met de baazen kunnen maaken ~ er zijn Bij ons
weinig ambachten, ïn welke aankomende jongens,
althands in het tweede jaar, niet reeds eene klei»
nigheid verdienen, welke naar maate van hunne
vorderingen aangroeit. Uitgetver.
-ocr page 509-
*4» . R IJ K D O M
I. dertusfchen is deeze meerderheid oVer het
* 0E K-geheel van niet zeer veel belang, de daag->
^- lijkfche , of weekliikfche winften ^ welke dö
jhoofdst., , . ,
                             l
knechts, in de meest gewoone loorten van
fabriekeni bij voorbeeld, in die van gemeene
wollen of linnen klederen , bij eene gemid-
delde rekening, meest overal kunnen maaken *
behelzen doorgaands zeer weinig meer, dart
de daggelden van gemeene daggelders op het
land — maar hun werk is gefiadiger en een-
vormiger, en als men een geheel jaar doof
eikanderen rekent, zullen hunne winften ze-
kerlijk een Weinig grooter zijn. — Het fchijnt
echter duidlijk te 2ijn, dat zij niet grooter
zijn, dan het geene vereischt wordt, om de
meerdere kosten, die zij aan het leefen he-
fteed hebben, goedtemaaken»
Het leeren van vrije kunden en weten-
schappen is nog veel moeilijker en kostbaar^
der — om deeze reden oordeelt men ook,
dat de geldloonen van fchilders, van beeldt
houwers, van rechtsgeleerden, van genees-
meesters , enz. rijklijker behooren te zijn —•
én dit is ook in de daad zo.
Het gemaklijke of ongemaklijke in het aan-
leeren van eene bezigheid, fchijnt weinig in*
vloed te hebben op de voordeden van het
kapitaal, 't welk in dezelve gebruikt wordt.
Het fchijnt in de daad, dat alle de onder-
fcheiden wijzen, op welke de kapitaalen in
de groote fteden gewoonlijk aangelegd wor-
den,
-ocr page 510-
fi e rt. VOUEREU
443
deö, meestal even gemaklijk en ohgemaklijk I.
te keren zijn* De eene tak van buiten- of* ° E 8'
binnenlandfeheh handel kan tog niet zeer veel X'
,                                  BOOFDSft
ingewikkelder zijn, dan de andere.
In de derde plaats — de arbeidsloonen zijn
* in de verfchillende foorten van bezigheden
onderfcheiden, naar maate van de zekerheid
of onzekerheid van in die bezigheid altijd,
en aanhoudend werk te zullen vinden (</).
Mett
(V) De aanhoudendheid van den arbeid moet
noodzaaklijk invloed hebben op het arbeidsloon -*
het zij dat de arbeid rijklijk, middelmatig, of be-
krompen beloond worde* Waar vooral gaat dit
door» indien de belooning zeer bekrorripen is —<
immers, hoe men het ook neerne, de arbeider
moet kunnen leeven. ©tn deeze reden moeten,
noodzaaklijk, in de Jloomse/i Katholjke landen de
daggelden van den arbeid, in evenredigheid tot de
gewoone behoeften > hooger zijn, dan in de Her-
vormde landen — om de menigte van feestdagen.
Men leeze het fchoone werk van Campomanesï
ever de gemeene Industrie in Spanjen.
Hij leert
ons in hetzelve, pagt 12 en volg , dat men de
voornaame reden, van de groote armoede onder
het gemeene werkvolk in Spanjen, in de feest-
dagen
moet zoeken. Paus MenediBus de XIF. ver-
minderde wel de ingeftelde feestdagen, doen er
bleeven echter nog zo veele, dat men in Spanjen
niet hooger dan op 272 werkdagen in een ja; f
rekenen kan, 't Is waar, op zomnïige feestdagen
Ff                          mag
-ocr page 511-
# *>            R IJ K D O M
I.          Men vindt in het eene ambacht ftandvastl-
> e k. ger zijn werjj ^ «jan jn het andere. In de
x' meeste handwerken en fabrieken kunnen de
>FDST»
ambachtsluiden redelijk zeker zijn, van op
alle dagen van het geheele jaar, die tot wei>
ken
mag men werken, indien men maar niet verzuimt,
om de mis te hooren, doch de kerken zijn ge-
meenlijk ver van de landhoeven en dorpen afgele-
gen, en doorgaands wordt de mis eerst tegen de»
middag geleezen. Campvmanes maakt eene bere-
kening van het geene op ijderen feestdag over ge
heel Spanje», door niet te werken, verlooren
wordt. Hij onderftelt in die rekening agt mil-
lioenen arbeiders, en om in dezelve-gematigd te
blijven, laat hij hun ijder maar twee reaalen (dat
is vijf ftuivers Hollanckcli) daags verdienen, dit
beloopt daaglijks 16 millioenen reaalen, of twee
millioenen H'ollandfcke guldens. — Men ftelle
dus maar eens vijftig zodanige feestdagen in een
jaar, dan beloopt dit gemis op honderd millioenen
Hollandsch, en dit gemis betreft alleen den ge*
meenen arbeider! Indien dus de gemeene arbeider
in Spanjen zal beftaan, die volgends deeze bere*
kening maar 5, en (gelijk Campomanes zelve zegt,
ten hoogften 10 a 11 ft. Ballandsch daags ver.
dienen kan) dan moeten daar alie levensmiddelen'
zeer goedkoop zijn, of men moet (gelijk Camp®-
manes
ook getuigt), geduurende den meesten tijd
van het jaar, naauwlijks onderfcheid kunnen zien
tusfehen eenen arbeider, en eenen bedelaar» UiP-
geever,.
                                        •' • -
-ocr page 512-
ÜËH V O L K ERE Mi 4§t
kén gèfclaikt zijn, te zullen kunnen werken-4- f.
leen metzelaar daarentegen, en een leidekker,B * E
kunnen in harde vorst, en ftorm en onweder *;•
HOOFE
niet werken, en daarenboven hangt hun werk
ten allen tijde van .de toevallige bénoodigd-
heden Van hunne klanten af» Zij /laaft dus
bloot om dikwils zonder eefrfg werk te zijn
— dus moet dat geen * 't welk hij verdient-,
terwijl hij kan werken * niet alleen kunnen
ftrekken om hem te onderhouden , wanneer
hij zonder werk moet zijn i rnaai' tevens
ook om hem die angstvallige eii moedeloóz*
©ogenblikken , welke het indenken van een
eo, onzeker beftaan dikwils bij hem zoude
kunnen verwekken, eenigzints te vergoeden*
Waai' derhalven dé verdienften Van het: groot*
ile gedeelte van de ambachtsluidefi, het ge-»
heele jaar door eikanderen, genoegzaam ge-
lijk gerekend worden met dé dagloofiert Van.
gemeene arbeiders, daar bedraagett die van
de metzelaars ett leidekkers gewoonlijk de
helft meer, of ook wel het dubbeld van de-
zelve ** waar gemeene arbeiders vier of vijf
fchellingen (e) in de week winnen, daar ver-
dienen metzelaürs en leidekkers dikwils zeven
en agt fchellingen, waar de -eerstgenoemde
aes , daar verdienen de laatstgenoemde dik-
$»} Men denke altijd aan Èhgdfché fchellln*
gen van omtrent is ir. Hatlandseh, Uitgaver*
Ff 9
-ocr page 513-
453             R IJ K D O M
I. wils negen en tien fchellingen, en waar■ cte
) e k.eerstgemeldé, gelijk te Londen, negen en tien
** fchellingen kunnen haaien, daar beloopt de
' weeklijkfche verdiende van de laatstgemelden
gewoonlijk op vijftien, en agttien fchellingen.
Ondertusfchen fchijnt er geene foort van kun-
ftigen arbeid te zijn,welke gemaklijker te lee-
ren is, dan die van metzelaars, en leidek-
kers — men zegt, dat zelfs de draagftoel-
draagers in Londen, geduurende den zomer,
menigmaal voor metzelaars gebruikt worden.
De hooge arbeidsloonen, welke deeze luiden
genieten , zijn derhalven niet zo zeer eene
belooning voor hunne meerdere bekwaam-
heid , dan wel eene vergoeding voor de ort-
geftadigheid van hun werk. >___
Een hiüstimmeraara fchijnt eer een fijnder
,en kundiger ambacht te oefFenen, dan een
metzelaar, ondertusfchen zijn, op zeer veele
plaatzen, fchoon echter niet overal, zijne
dagtoonen een weinig laager. Zijn werk
hangt ook wel veel, doch echter zo geheel
niet, van de toevallige benoodigdheden vaa
zijne klanten af, en hij is zo niet blootge1-
fteld, van door het flegte weder zonder werk
te zullen zijn.
Wanneer het gebeurt, dat zodanige sm-
bachten, welke gewoon zijn geftadigen arbeid
opteleveren, eens op de eene of andere bij-
zondere plaats (lap worden , of gebrek aan
werk krijgen, dan rijzen aanftonds deeze ar*
beids-
-ocr page 514-
on VOLKEREN. 45*
beidsloonen een goed gedeelte boven derzel- I.
ver evenredigheid tot de dagloonen van ge-B-° E
meenen arbeid. — In Londen zijn, genoegr ^*
HOOFC
zaam in alle ambachten, de knechts i in het
geval, dat zij den eenen dag of de eene
week bij hunne baazen aangenomen, en den
anderen dag, of de andere week weder weg-
gezonden worden, even gelijk men in andere
plaatzen met daggelders handelt. ..Een gevolg
hiervan is, dat de Jaagde rang van ambachts-
luiden, de kleeraiaakersknechts, een halve
kroon (ƒ) daags verdienen, fchoon men den
loon van geineenen arbeid op agttien Huivers
daags kan rekenen — in kleine: fteden , en
op de dorpen, zijn de daggelden van de
kleermaakersknechts naauwlijks zo hoog, als
die van gemeenen arbeid, maar te London
zijn zij, vooral in den zomer, dikwils ver-
fcheiden weeken Zonder werk. , i„i ■,]
Wanneer zig bij de ongeftadigheid van het
werk nog het moeilijke, het onaangenaams»
en het onzindelijke voegen, dan veroorzaakt
dit menigmaalen , dat de daggelden van de
gemeende foort van arbeid ver boven die
van de kunftigfte handwerkers loopen. — Men
rekent,, dat een koolmijngraaver te New-
aistk,
welke bij het ftuk werkt, gewoonlijk
het
.'-■;,.■. i                           ' ' '■                                                ■■                            *
(ƒ) Omtrent agtentwintig Huivers Hillandsch.
Uitgeeyer.
Ff-3
-ocr page 515-
f„ het dubbeld*' en in vecle ftreeken van Schot-,
' ® %* fand
omtrent driemaal dg waarde van een ge*
' woon daggeld verdient.' Deeze hooge ar-
beidsloon ontftaat geheelenal uit het moeilij-
ke, dé onaangenaamheid en de onzindelijk-
heid van zijn werk; want in de meeste om-
ftafldigöëden is zijn arbeid zo geftadig, als
hij wil. De kooldraagers te Londen oeffenen
eene bezigheid, welke in moeilijkheid, qn*
zindelijkheid en onaangenaamheid niet voor
die vart de-k4olmijhgraavers behoeft te wij-r
ktën, maar boven djen is, door de onver-
ffijjdljjke oögeïegeldheid van het aankomen
v*n koolfchepen , het werk van de meeste
kooldraagers ; noodzaaklijk zeer ongefbidig. —-
Wanneer derhalven de koolmijriwerkers ge^
meenlijk twee- of- 'driemaal de waarde van
gemeenè daggelden kunnen verdienen, dan
kan men het niet onredelijk vinden, dat de
kooldraagers zomtijds vier- of vijfmaal die
waarde kannen; 'hafclen. In het onderzoek,
% "Welk men-, wéinig jaaren geleden, naai'
dèrzelver omftandigheden gedaan beeft, heeft
men bevondenj dat zij, ;volgends de manier,
op welke zij toen betaald wierden, van zes
tot tien fchellkigen daags konden winnen —>
zes fchellingen is omtrent viermaal de waarde
van gemeen arbeidsloon te Londen, en men
kan in ijder bijzonder beroep de laagfte ge-
woone winften altijd voor die van ver de
mtfëtt -^rbeid?rs. rekgnen, Jioe buitenfpoorig
-ocr page 516-
der VOLREREN, 4&>
ook zodanige winftett mogen fchijnen, indien I.
zij echter meer dan voldoende waren , oin" ° E K*
tegen alle de onaangenaame omftandigheden **
van het werk opteweegen, dan zou zig tot
hetzelve weldra een zo groot getal van me-
dedingers opdoen , dat in een beroep , het
welk geene uitüuitende voorrechten heeft (£),
het loon weldra tot eenen laageren prijs zou
daalen.
De genadigheid of ongefladigheid van het
werk, kan in geene foort van bijzondere be-
zigheid eenigen invloed hebben op de voor-
deelen van de kapitaalen^ of een kapitaal al
■of niet beftendig gebruikt wordt, hangt niet
van de bezigheid af, maar* vaa het beleid van
den bezitter.
Ten vierden — de arbeidsloonen zijn on-
«krfcheïden naar maate van het meerdere of
mindere vertrouwen, 't welk tnen in de am-
bachtslieden moet ftellen.
De arbeidsloonen van goudfmids- en juwe-
liersknechts zijn overal hooger, dan die van
veele andere ambachtsluiden, niet alleen van
gelijke, maar zelfs van veel uitgezogter kunst,
in aanmerking van de kostbaare ftoffen, wel-
ke men hun moet toevertrouwen (Ji).
Wij vertrouwen onze gezondheid aan den
ge-
(gO Het fchijnt dus in Engeland geen gilde,
althands geen bepaald geial te zijn. Uitgeever.
L (£) Dit is ook in ons land zo. Uit ge-ever..
Ff 4
-ocr page 517-
455           R IJ K D OM
I. geneesmeester, ons fortuin, en zomtijds ons
9 o e K.Jeeven en goeden naam, aan advocaaten, en
x* procureurs. Zodanig een vertrouwen kan
Ü00FOST.
men niet onbedagtzaam itellen in menfcben
van zeer geringe of laage omftandigheden.
Dus moet ook de belooning zodanig zijn,
als men aan dien ftand in de maatfchappij
behoort te geeven, in welke een zodanig ver-*
trouwen vereischt wordt. — De lange tijd,
én de groote kosten, welke aan de opvoe-
ding van zodanige menfchen moet befteed
worden , moeten noodzaaklijk , wanneer zij
met deeze omftandigheid gepaard gaan, den
loon van hunnen arbeid nog uieer verhoogen.
Wanneer ijmand niets meer dan zijn eigen
kapitaal in zijne zaaken gebruikt, dan komt
het vertrouwen niet te pas — en het kre-
diet, 't welk hij bij anderen mag genieten,
hangt niet van de natuur van zijnen handel,
maar van de goede gedachten af, welke die
menfchen omtrent zijn fortuin, zijne eerlijk-
heid, en zijn goed beleid hebben. Dus kan
in de onderfcheidene takken van handel, de
onderfcheiden trap van voordcelen niet af-
hangen van het vertrouwen, 't welk men in
de handelaars Helt.
Ten vijfden — de arbeidsloonen zijn on-
derfcheiden, naar maate van het waarfchijn-
Jijke of onwaarfchijnlijke van in eene bezig-
heid te kunnen flaagen.
Pc wa2rfchijttjijkhe;id , dat ijmand in üie
-ocr page 518-
» -e K VOLKEREN. 457
bezigheid, in welke hij opgebragt wordt, I.
immer behoorlijke bekwaamheden zal verkrij-8 ° * *•
gen, is zeer onderfcheiden naar de verfchil-
           -
HQOHiST.
lende foorten van bezigheden. In de meeste
foorten van werktuiglijke ambachten kan men
vrij zeker van den goeden uitflag zijn, maar
in de vrije kunften gaat de rekening zo vast
niet. Men laate eenen jongen het fchoen-
maaken leeren, en er is geen twijfel aan, of
hij zal Wel bekwaam worden om een paar
fchoenen te maaken. Maar indien men zij-
nen zoon naar de Academie zendt, om in de
rechten te ftudeeren, dan Maat het ten min-
Iten twintig tegen een, of hij wel ooit zo-
danige vorderingen zal maaken, die hem in
ftaat zullen ftellen om van dat beroep te
kunnen leeven. In eene volmaakt gelijke lo-
terij behoort die geene, aan welke de prijzen
te beurt vallen, alles te winnen, wat door
die geene, die de nieten trekken, verlooren
wordt. In een beroep, in 't welke twintig
menfchen verongelukken tegen éénen, die alle
de zwarigheden te boven worftelt, behoort
die ééne dat alles alleen te winnen, 't welk
ïille die twintig verongelukten zouden hebben
kunnen verdienen. Een rechtsgeleerde, wel-
ke misfchien bijna veertig jaaren oud is, eer
hij eenige voordeden van zijn beroep begint
te zien, behoort dan niet alleen vergoeding
te genieten voor zijne eigene zo verdrietige
Ff 5
                           qn
-ocr page 519-
4$S             R IJ K D O M
I. en kostbaare opvoeding, en beoeffening, maar
e o e K-oojj voor (jjg yan ineer dan twintig anderen,
A' welke geene waarfchijnlijkheid hebben van
HOOFDST..              °,                   .                 
immer éenen penning te zullen verdienen. —
Hoe buitenfpoorig dus de belooningen der
rechtsgeleerden zomtijds ook mogen fchijnen,
is echter derzelver wezentlijke loon nooit zo
hoog, als hetzelve volgends deeze rekening
zou kunnen zijn. — Men maake eens eene
berekening van alles , wat in eene gefielde
plaats door alle de bijzondere ambachtsluideu
van een en het zelfde beroep, bij voorbeeld,
fclioenmaakers, of weevers, door een geheel
jaar heen, waarfchijnlijk zal gewonnen , en
daarentegen waarfchijnlijk zal verteerd Wor-
den, en de uitkomst zal zijn, dat de winflen
grooter zullen zijn, dan de verteeringen. —
IMaar indien men die zelfde berekening wilde
maaken , met opzicht tot alle rechtsgeleer-
den, en die geene, die zig op de kennis der
wetten toeleggen, bij alle de onderfcheiden
Gerechtscollegien, dan zou men vinden, dat
hunne jaarlijkfche winflen in eene zeer ge-
ringe evenredigheid zouden flaan tot hunne
jaarlijkfche verteeringen, zelfs dan, wanneer
men de winflen zo hoog, en de verteeringen
zo matig flelde, als omtrent beide eenigzints
beflaanbaar is. De loterij der rechtsgeleerden
is dus ver af van volmaakt voordeelig te
zijn, en dit beroep wordt, even gelijk zeer
vee-
-ocr page 520-
ber VOLKEREN. &}
veele andere geleerde en aanzienlijke beroe- I.
pen , voor zo veel den geldprijs aangaat,B
° E
zichtbaar onder de waarde beloond.
               hoof!
Ondertusfehen behouden deeze beroepen
nogthands eene zekere gelijkheid met alle de
overige bezigheden onder de menfehen , en
niettegenftaande alles, wat van derzelver be-
oeffening af zoude, raaden, zijn altijd de
fchranderfte en eergierigfte geesten in menigte
genegen, om zig aan de onderneeming van
die ftudie te waagen. — E,r zijn twee on-
derfcheiden redenen , welke deeze ondernee-
ping aanprijzen, in de eerfte plaats, de be-
geerte naar den roem, welke natuurlijk aan
het uitmunten in een dergelijk beroep ver-
knogt is, en ten tweede, het natuurlijk ver-
trouwen, 't welk ijder mensch meer of min,
piet alleen op zijn. eigen vermogens, maar
Dok op zijn eigen goed geluk (lelt.
Tn een beroep uittemunten, in het welke
maar zeer weinige menfehen tot middelmatige
bekwaamheden kunnen geraakeh, is het meest
beflisfend kenmerk van dat geene, 't welk
raén gewoonlijk gettie, of voortreflijke ver-
mogen-s, noemt. De algemeene bewondering,
welke met zodanige zeldzaamë bekwaamhe-
den gepaard gaat, maakt altijd een gedeelte
van derzelver belooning uit, en dit gedeelte
is grooter of kleiner, naar maate de trap
van bewondering min of meer hoog is. Die
bewondering js een aanmerkelijk gedeelte van
het
-ocr page 521-
*öV            R IJ K D O M
I. het loon van eenen beroemden geneesmeester,
' K K-mooglijk nog grooter ten aanzien van eenen
S uitmuntenden rechtsgeleerden, en ten aanziea
van boven alles verhevene dichters en wjjs-
geeren behelst dezelve veeltijds de geheele
belooning (/).          ;
Er zijn zommige.zcer aangenaame en be-
vallige vermogens, welker bezitting eene ze-
kere foort van bewondering verwekt, doch
welker beoeffening, als een middel van be»
ftaan aangemerkt, 't zij dan met reden, 't zij
uit een vooroordeel, voor eene foort van
openbaare fchande wordt gehouden. In zo-
danig geval moet de belooning in geld, wel-
ke die geenen zullen genieten, die zodanige
kunden op die wijze beoeifenen, niet alleen
voldoende zijn, om den tijd, den arbeid, en
de kosten goedtemaaken, welke tot het ver-
krijgen en befchaaven van zodanige vermo-
gens befteed zijn, maar zij moet ook kunnen
opweegen tegen die kleinachting, welke- het
beoeffenen van dezelve, als een middel van
beftaan, vergezelt. De buitenfpoorige beloo-
ningen van uitmuntende afteurs, van treflijke
: too»
C O Mooglijk dagt de Heer Smith, toen hij dit
fchreef, aan het bekende versjen:
Hat Galenus opes, dat Justinianus honoresy
Pauper Aristttehs eogitur ire pedes.
Uitgetvert .
-ocr page 522-
der VOLKEREN.
4<5ï
tooneelzangers en danfers enz. rusten juist op 1.
deeze twee gronden, de zeldzaamheid en be B
° B
valligheid van de vermogens, en de kleinach- *«
HOOFD1T»
tuig, welke aan het beroep zelve gehecht is.
Het fchijnt zeker , in den eerften opflag,
vreemd, dat wij de perfoonen gering achten,
en ondertusfchen hunne bekwaamheden dik-
wils met de rijklijkfte milddadigheid beloo-
nen — maar zo lang wij het eene doen,
kunnen wij het andere niet nalaaten. Zodra
het algemeen oordeel, of vooroordeel omtrent
het verachtüjke van zodanige middelen van
beftaan veranderde, zou ook noodzaaklijk
derzelver belooning in geld aanftonds vermin-
deren. Men zou. meer menfchen vinden,
welke zig op zodanige beroepen zouden toe-
leggen , en weldra zou de mededinging den
loon van deezen arbeid doen daalen. Zoda-
nige vermogens, fchoon ver van algemeen te
weezen, zijn echter in geenen deele zo zeld-
zaam , als men zig verbeeldt — menig mensch
bezit dezelve in eene groote volmaaktheid,
doch fchaamt zig om van dezelve een zoda-
nig gebruik te maaken, en zeer veele zouden
bekwaam zijn om die vermogens te verkrij-
gen, indien zij konden voorzien, van door
dezelve een eerlijk beftaan te bekomen.
De overdreeven verbeelding, welke de
meeste menfchen van hunne eigene bekwaam-
heden hebben, is een oud gebrek, 't welk
aan alle wijsgeeren en zedenkundige fchrif.
vers
-ocr page 523-
46V            R IJ K D O M
I. vers„van allé eeuwen in het oog geloopèn heeft*
o k K.fjet ongerijmd vertrouwen, 't welk de men-
_ _ fchen zo menigmaalen op hun eigen geuite
oofdst. . y y8                   r                 ■ , .
vestigen, heeft de algemeené aandacht mul-
der getrokken (£), en desniettegenflaande is
heï
i_k) De laatdunkende verbeelding van zig zei-»
ven heeft daarom , van oude tijden af, het meeste;
in het oog geloopèn, en is daarom altijd in ver-
achting geweest, om dat zij niet alleen nooit, in
eenig geval voordeelig is, maar zelfs juist uit
haaren aart gefchikt is, om den voordeel igfteii
aanleg van natuurlijke vermogens in den> grond te
bederven. De wijsgeer Bioti noemde dezelve dert
grootften hinderpaal tot bevordering. Diog. Laerté
tib.
4. cap, 7. Het al te groot vertrouwen op
eigen geluk liep aan de ouden ook wel in hef
oog, en wierd door dezelve ook menigmaal zeer
verftandig berispt, maar het was minder in ver-
achting, om dat hetzelve menigmaal in ftaat (lelt
tot de ftoutfte onderneemingen. -— Men vindt
een fraai voorbeeld van beide deeze zaaken bij
Plutarchus in het leven van Sylia. De Atlienien-
fers
zonden aan iylla gezanten, om over dert
vrede te handelen. Aai beide zijden was een
groot vertrouwen op het geluk; De gezanten'
deeden geene voorflagen* die aanneemlijk waren,
maar zij fnorkten geweldig op de groote daaden,
Welke door hunne veldheeren in vroegere tijden
Waren verrigt. Sylla hoorde hefl zeer koel aan,
en gaf hun ten antwoord: Menfchen f gif zijt
zeef gelukkige maar ik raade u, om weder naar
*• *
                                                            Ath*-
-ocr page 524-
der VOLKEREN. 463
het laatstgenoemde gebrek, indien het moog- I.
lijk is, nog algemeener dan het eerstgenoem-B
° K *•
de — er is geen levendig mensch , welke, £•
on-
Athene terug te gaan, want de Romeinen hebben
mij niet gezonden, om uwe gefchiedenisfen te leem
ren, maar om ulieden ah weêrfpanneliiigen te
flrafen.
— Men leeze den lof, welke Htratius
aan den eerften zeeman toezwaait, lib. 1. od. 3.
UU fobur, et aes triplex
Circa peRus er at, qui fragilem truci
Commifit pelago ratem
Primus, nee timuit praecipitem Africum
Decertantem Aquilonibus,
Nee tristes Hyadas, nee rabiem Noti,
Quo non arbiter Hadriae
Major, tollere feu ponere vult freta.
Quem mortis timuit graium,
Qjii ficcis oculis monftra natantia-
Qui vidit mare turgidum, et                     • '
Infames fcopulos Acroceraunia ?
Nequicquam Deus abfeidit
Prudens Oceano disfociabili
Terras, fi tarnen impiae
Non tangenda rates tranfiliunt vada. -—
Audax omnia perpeti
Cens humana ruit per vetitum et nefas! &c.
Aelian. Var* Hist. lib. 9. cap. 41. verhaalt het
volgende fraaije geval. Paufanias, de koning van
lacedaemon, bevond zig op eenen maaltijd, aan
wel.
-ocr page 525-
464             R IJ K D O M
I. onder het genot van eene tamelijke gezonu**
* ° E K«heid, en draaglijke zielsvermogens, niet min
x* of meer aan dit euvel ziek gaat. De kans
HOOFDST.
om te winnen wordt bij ijder mensch min of
meer boven de waarde gerekend, de kans om"
te verliezen wordt in tegendeel door ijder
een, min of meer, te laag gefchat, en men
zal zelden eenefl mensch Van redelijke ge-
zondheid en vermogens vinden, welke dezel-
ve boven deszelfs waarde berekent.
Om overtuigd te worden, dat de kans om
te winnen gewoonlijk boven deszelfs natuur-'
lij-
welke ook Simonides Ceus tegenwoordig was. —
De koning verzogt san deezen wijsgeer, dat hij
het een of' ander ftuk van wijsbegeerte zoudo
opperen •— de wijsgeer lachte den koning toe,
en zeide hem, gedenk, dat gij een mensch zijt f
De koning gaf op dien t\jd weinig acht op dit ge-
Zegde, de hoogmoed en het vertrouwen op zijn
geluk deeden hem hetzelve in den wind (laan.
Maar toen hem naderhand het geluk den rug toe-*
keerde, en hij, met den borger worfteler.de, den
akeiigften dood voor oogen zag, riep hij tot drie*
maal toe uit: O Simonides! er was iets groets in
uw gezegde! maar ik bezat te veel vertrouwert
ep mij zelve, om het optemerken. Herodotus lib.
I.
verhaalt het zelfde van Craefus, en Solon, Metï
vindt eene menigte van trekken in de oude Schrij-
vers , uit welke blijkt, dat zij deeze beide gebre*
ken even goed gekend hebben. Uitgeever.
-ocr page 526-
ö e ft. V O L fe E R E N. 4<?5
ïijke waarde gerekend wordt, behoeven wij f.
alleen maar het oog te flaan op den atgemee-0 ° * *■
nen opgang, welke loterijen maaken. Er is *•
.                         ,         ,            ,.., ,         ..            H0OFD3T.
nog nooit eene Volmaakt gelijke loterij ge-
weest, en zij zal er ook nimmer komen, dat
is te zeggen eene zodanige, in welke de ge-
heele Winst gelijk ftaat met het geheele ver*
lies, want met zodanig eene loterij zou de
önderneemcr niets winnen. In de Staaten
loterijen hebben de loten nooit zo Veele we-
zentlijke waarde, als het geene de oorfprong-
lijke deelneemers voor dezelve betaalen, en
nogthands worden dezelve op de markt ge*
meenlijk met een voordeel van twintig en
dertig, en zomtijds van veertig ten honderd
verkogt. De reden van deeze algemeene vraag
naar loten, is alleen in de dwaaze hóóp van
den eenen of anderen hoogen prijs te zullen
trekken, gelegen. De armfte menfchen ziert
het zelden voor eene dwaasheid aan , wan-
Heer zij eene kleine fom uitgeeven, in de hoop
van tien- of twintigduizend ponden fterling
te winnen, al weeten zij, dat zelfs die klei-
ne fom dikwils twintig of dertig ten honderd
hooger is, dan de waarde van hunne kans.
Men zou in eene loterij, in welke de hoog-
fte prijs niet meer dan twintig ponden ller-^
ling beliep, eenen zo grooten toeloop om loten
te hebben, niet vinden, zelfs al kwam de-
zelve in andere opzigten nader bij die volko-
men gelijkheid van winflen en verliezen j d#ri
Gg
                           de
-ocr page 527-
466             R If K D O Bi
I. de gewoone Staaten loterijen. Het is alleen
boek. om eene meerdere kans naar de hooge prij-
zen te hebben, dat veele menfchen veele lo-
HGOFDST.
ten, en andere veele deelen in nog veel meer
loten neemen. Ondertusfchen is er in de
.wiskunde geen waaragtiger voorftel, dan dat
men, hoe meer loten men neemt, ook des te
meer zeker is, van te zullen verliezen. Im-
mers indien men alle de loten van eene ge-
heele loterij neemt, dan is het onweder-
fpreeklijk zeker, dat men verliest, maar hoe-
meer loten men neemt, des te nader komt
men bij die onwederfpreeklijke zekerheid.
Dat de kans om te verliezen gewoonlijk
beneden, en genoegzaam nooit boven des-
zelfs waarde gefchat wordt, kunnen wij uit
de zeer gematigde prcmien van asfurantie-
leeren. Wanneer men van het asfureeren,
het zij tegen brand, het zij tegen gevaaren-
van de zee, eenen handel zal maaken, dan
behoort de gewoone premie toereikende te
zijn, om de gewoone verliezen te betalen,
de kosten van den tot de beftuuring van zaa-
ken behoorenden omflag optediepen, en dan
nog een zodanig voordeel opteleveren, als
een gelijk kapitaal, 't welk in eene gewoone
foort van handel aangelegd was, opgebragt
zou hebben. — Die geene, die eene zoda-
nige premie, en niet meer, betaalt, betaalt
zigtbaar niet meer dan de wezentlijke waarde
van de rifico, of den laagften prijs, voor
wel»
)
-ocr page 528-
Bér VOLKEREN. 46?
fvelken hij op eene redelijke wijze kan ver- k
Wagten, asfurantie te knnnen bekomen. —B
° B *<
Maar, fchoon veele menfchen door het asfu- . *•
, , ,          HOOFDS7»
teeren een Weinig mogen gewonnen hebben,
zijn er tog zeer weinige., die ooit met het-
zelve een groot fortuin hebben gemaakt (/).
£n deeze aanmerking is alleen genoeg j om
ons
(/) Dit moge in Engeland waar zijn j maar de
ondervinding heeft het tegendeel hier te lande
geleerd —- veele kundige en voorzigtige As/ara*
^deurs
hebben, in de tijden van onzen bloeijenden
handel, te Amfterdaii! $ Rotterdam $ Dordrecht,
Middelburg enz. zeer groote kapitaalen overge-
Wonnen, fchoon andere, die met mindere kunde*
en op eenen losfea voet te werk gingen, Wel
«ens gelukkige jaaren hebben gehad, maar einde-
lijk, meer op hun geluk vertrouwende, dan door
bekwaamheid geleid, zijn ta gronde gegaan* .—
Wij hebben , in óns land, Voorbeelden genoeg
■voorhanden, dat drie en Vier elkander opvolgende
gedachten in deezen tak van handel eene fteeds
toeneemende Welvaart hebben genooten. Meil
leeze over de Asfurdntien Èielfeld, Inft. Politiq.
torn. t. pag.
634 en volg. Men kan de Ordon*
nantien en geiVoontens omtrent de Asfurantien en
Avaryen
te Amfterdam bij elkander vinden bij
Ricard traite du Comtnerce, torn. II. pag. 483
en volg. Terwijl in de nooten op de aangehaald»
plaats vit Ricard
die van de voornaam Me koop-
fteden van geheel Europa worden opgegcevené
i/itgeevtr.
G|*
-ocr page 529-
Ü6S            R IJ K D O M
1. ons te doen zien, dat de gewoone balans
* o e K.van wjnst en verlies in de assurantie niet
v
                                                      '
* voordeehger is, dan in den gewoonen han-
del, met welke zo veele menfchen hun for-
tuin maaken. — Ondertusfchen hoe matig
ook gewoonlijk de premie van de asfurantie
is, zijn er tog altijd veele menfchen, welke
de rifico te gering achten, dan dat zij zou-
den zorgen om dezelve te betaalen. — Wan-
neer men geheel Engeland door eikanderen
rekent, zullen er van de twintig huizen ne-
gentien, of liever van de honderd negenen-
negentig weezen, welke niet verzekerd zijn
tegen brand (tn). — De gevaaren van de
zee loopen bij de meeste menfchen meer in
het oog, en zekerlijk is de evenredigheid
tusfchen fchepen die al, en die niet verze-
kerd zijn grooter, maar, niet te min, zijn
er veele fchepen, welke in alle jaargetijden,
en zelfs in tijd van oorlog, zonder eenige
verzekering zee bouwen. — 't Is misfchïen
zonr-
(«O Het is onbegrijplijk, dat de Brand -Asfu-
rantie -Compagnien hier te lande zo weinig op-
gang maaken, —< daar men voor eene zeer ge-
ringe premie tegen dat gevaar kan verzekerd zijn.
Wij moeten niet alleen zeggen, dat in ons land
van de honderd huizen negenennegentig gevonden
worden, welke niet verzekerd zijn, maar dat zelfs
in Holland verfeheiden öeden zijn , in welke nu's-
fchien geen één huis verzekerd is. Uitgeever,
}
-ocr page 530-
der. VOLKEREN. 465
zomtijds mooglijk, dat men dit, zonder on- I,
voorzigtig te zijn, doen kan. Wanneer eeneB ° K Kl'
groote maatfchappij van handel, of zelfs een A*
groot koopman twintig of dertig ichepen m
zee
heeft, dan kan, als 't ware, het eene
fchip het andere verzekeren. — De asfuran-
tiepremie,
welke dan op al de fchepen uitge-
wonnen wordt, kan in dat geval meer dan
genoeg zijn, om tegen zodanige fchaden op-
teweegen, als men, volgends den gewoonen
loop der kartsfen, waarfchijnlijk ondergaan
zal. Doch dit laat niet na, dat de losheid,
in het verzuimen van asfurantie op fchepen •
te laaten doen, even gelijk men hetzelve om-
trent huizen verwaarloost, in weinige geval-
len eene uitwerking is van eene zo naauw-
keurige berekening, maar dat men dezelve
meestal aan onbedagtzaame onbezonnenheid,
en eigendunkelijke kleinachtjiig van het ge-
vaar moet toefchrijven.
Deeze verachting van de gevaaren, en laat-
dunkende hoop van wel te zullen flaagen,
werkt in geenen leeftijd van den mensck
fterker, dan in die jaaren, in welke de jeugd
eene keuze moet doen, omtrent deszelfs toe-
komend middel van beftaan. — Hoe weinig
de tegenftand is, welke in die jaaren de
vrees van tegenfpoeden tegen de hoop op
goed fortuin kan bieden, is nog zigtbaarder
%x\t de losheid van het gemeene volk , om
als foldaaten of als matroozen dienst te nee-
Gg 3
                      men,
-ocr page 531-
4?o            R IJ K D O M
I, men, dan uit de gereedheid van luiden van
• o e k.beteren ftand, om zig tot dat geene overte*
*V geeven, 't welk men de vrije kunften en we-
H0CFD5T. „ '
tenfchappen noemt.
Wat een gemeen foldaat kan verliezen,
loopt duidelijk genoeg in het oog, en onder-
tusfehen, zonder eeuigen acht op dat gevaar
te (laan, neemt het jonge volk nooit gereedei?
dienst, dan bij het beginnen van eenen nieu-
wen oorlog, en fchoon zij zelden eenigen
kans tot bevordering hebben, verbeelden zij
zig echter, in hunne jeugdige droomen, dui-
zenden van gelegenheden, om eer en onder-
icheiding te verwerven , welke niet te min
nooit voorkomen. Deeze romaneske hoop
maakt den geheelen prijs uit, voor welken
zij hun bloed verkoopen. Hunne foldij is
minder dan die van gemeene arbeiders, en in
tijden van oorlog hebben zij veel meer dan
dezelve uitteftaan.
De loterij van den zeedienst is niet zo ge-
heel en al ónvoordeelig als die van den land-
dienst. Men ziet dikwils den zoon van eenen
ordentlijken ambachtsman , met toeftemming
van zijnen vader, in d^n zeedienst gaan —
maar neemt hij dienst te land, dan gefchiedt
het meestal zonder die toeflemming. In den
zeedienst kunnen ook andere, buiten den op
denzelven verhitten jongeling, doorzien, dat
eenjg fortuin te maaken is, maar in den
landdiensï ziet niemand, dan hij alleen, eeinV
geg
-ocr page 532-
des. VOLKEREN.
*7*
gen weg tot geluk. Een groot Admiraal in I.
Eeldzaamer een voorwerp van algemeene be-B ° E K*
wondering, dan een groot Generaal; de roem- x*
ruchtiglte overwinningen ter zee behaald, be-
looven minder een luisterrijk fortuin en roem,
dan wanneer dezelve te land behaald worden.
Dit zelfde onderfcheid tusfchen deeze beide
dienden laat zig door alle mindere rangen
heen opmerken. Op de ranglijsten heeft een
Capitein ter zee gelijken rang met eenen Col-
lonel te land,
maar in de algemeens achting
is hij ver beneden denzelven. — Wanneer
er weinig groote prijzen in eene loterij zijn,
dan worden de mindere prijzen veel talrijker
■— om deeze reden moeten gemeene matroo-
Een meer fortuin en bevordering kunnen
maaken, dan gemeene foldaaten, en de hoop
op deeze meerdere prijzen is het voornaam-
ite, 't welk den zeedienst aanprijst («). On-
der-
C«) Het onderfcheid tusfchen die algemeene
achting voor den zeedienst, en voor den land-
dienst, 't welk hier de Schrijver opgeeft, is zui-
ver denkbeeldig. Wanneer men de kundigheden,
beleid, moed, en tegenwoordigheid van geest,
welke in bevelhebbers van beide deeze foorten
van dienst vereischt worden , tegen eikanderen
vergelijkt, dan is het zeer moeilijk, om uittewij-
zen, aan welke van beide de meeste bewondering
toebehoort. Mooglijk is het onderfcheid, in de
denkbeelden van het gemeen, alleen in de meer-
Gg 4
                         de-
-ocr page 533-
475            R IJ K D O M
I. dertusfchen, fchoon de kundigheid en- be-
bo e ««kvvaamheid, welke in eenen goeden matroos
*• vereischt worden, veel grooter zijn, dan die
HOüFDST.
geeue', welke tot meest alle andere ambach-
ten behooren, fchoon min geheele leven eene
aanhoudende aaneenfchakeling is van zwaar
werken, en gevaaren, ontvangen zij desniet-
tegenftaande, wanneer zij alleen maar in den
gemcenen matroozenftand blijven , voor alle
hunne kunde en bekwaamheid, voor al hun
;?waar werken, voor het uitflaan van alle die
gevaaren, naauvvlijks eenige andere beloo-
ning, dan het* vermaak van zig in het werk
te verharden, en de gevaaren te ontworfte-
•len — hun loon is niet grooter ^ dan die van
gemeene ambachtsluiden in die haven , m
welke de markt hunner-maandgelden geregeld
wordt. Daar zij geftadig dan in de eene ha»
ven en dan in de andere dienst neemen, blijft
ook
dere zeldzaamheid gelegen , in Engeland ia de
landdienst zeldzaamer, dan de zeedienst, men
ziet daar daaglijks zeeluiden, de Engelfchen voe-
ren hunne voórnaamfte oorlogen ter zee. — Groo»
te zeebevelhebbers zijn daar gemeenzaamer, dan
groote landbevelhebbers — het zeldzaamfle wordt
het meest geacht, en dus kan uit dien hoofde bij
hun een groot Generaal meer bewondering ver-
werven, dan een groot Admiraal —• het tegendeel
J?an bij zodanige natten plaats hebben , welke
hunne meeste oorlogen te land voeren. Uitgeever,
/
-ocr page 534-
der VOLK ER E N. tf?
ook de maandelijkfche loon van alle de ma* T.
troozen in de onderfcheidene havens van8 ° *
Groot-Brittannien meer nabij overal op eeneH00Fj
en dezelfde hoogte, dan de arbeidsloonen
van andere ambachten in onderfcheiden plaat-
zen — en het geen in die haven , van en
naar welke de meeste matroozen zeilen, dat
is, de haven van Landen, betaald wordt, is
het richtfnoer, naar welke men in alle an-
dere havens betaalt. Te Londen zijn de ar-i
beidsloonen, in meest alle klasfen van onder-
fcheiden ambachtsluiden , omtrent het dub-
bcld van het geene zij te Edinburg zijn —
maar matroozen, welke in de haven van
Londen dienst neemen, kunnen zelden boven
drie of vier fchellingen in de maand meer
bedingen , dan die geene, welke zig in de
haven van Leith verbinden, en dikwils is dit
onderfcheid nog zo groot niet. In vredens-
tijd is het loon van matroozen op koopvaar-
dijfchepen van een guinea tot omtrent zeven-
entwintig fchellingen in de loopende maand.
En een gemeen ambachtsman kan, in Lon-
den,
gerekend tegen negen of tien fchellin-
gen in de week, in dien zelfden tijd van
eene lopende maand, tusfehen de veertig
en vijfenveertig fchellingen verdienen, 't Is
waar, de matroozen genieten, boven hunne
Ibldij, ook den kost. Maar de waarde van
denzelven zal misfehien niet altijd zo hoog
•loopen, dat daardoor de evenredigheid tus-
Gg 5
                       tus-
-ocr page 535-
474             R IJ K D O M
I. fchen het matroozenloon en dat van gemeene
a o e k. arbeiders vervallen zal. En al gebeurde dit
A- al eens, dan nog is dat meerdere geene zui-
vei'e winst voor de matroozen, om dat zij
den kost niet kunnen deelen met hunne vrou-
wen en kinderen, welke zij thuis van hun
loon moeten onderhouden.
De gevaaren, en het ter naauwernood ont-
duiken van dezelve, welke met een leven vel
van vreemde gevallen vergezeld gaan, fchij-
nen dikwils, in plaats van de jonge luiden
aftefchrikken, in tegendeel juist gefchikt te
zijn om hen aantemoedigen. Onder de ge-
ringe Manden zal eene liefhebbende moeder
dikwils zwarigheid maaken, om haaren zoon
naar eene zeehaven op het fchool te zenden,
uit vrees dat het gezicht van de fchepen, de
omgang met de matroozen , en het hooren
van hunne lotgevallen, hem op den zeedienst
inogten doen verlieven. Het is aan den
mensch niet onaangenaam, zig zodanige ge-
vaaren, welke men kan hoopen door moed
en beleid te zullen ontworftelen, in het ver-
fchiet te verbeelden, en dit heeft in geen be-
roep eenigen invloed op het verhoogen van
den arbeidsloon. — Dan geheel anders is
het gelegen met zodanige gevaaren, in welke
noch moed noch beleid eenig voordeel kun-
nen doen. In ambachten, welke bekend zijn
zeer fchadelijk voor de gezondheid te wee-
zen, zijn de arbeidsloonen altijd bij uitne-
mend-
-ocr page 536-
der VOLKEREN. 475
mendheid hoog. Ongezondheid is eene foort ï.
van onaangenaamheid , en heeft die uitwer-8 ° E
king op de arbeidsloonen van zodanige am- *~
bachten, dat zij onder de algemeene klasfe
van onaangenaame bezigheden gerangfchikt
worden (o).
In alle bijzondere foorten van aanleg van
kapitaalen verfchilt de gewoone maatftok van
de voordeelen , naar evenredigheid van de
meerdere of mindere zekerheid of onzeker-
heid, dat men dezelve weder thuis bekomen
zal. Dit is over 't algemeen minder onzeker
in binnenlandfchen , dan in buitenlandfchen
handel; ten aanzien van den buitenlandfchen,
is het in den eenen tak minder onzeker, dan
.1                                                                        in
(o) De hooge arbeidsloonen doen in zodanige
onaangenaame bezigheden de zwarigheid van de
ongezondheid over het hoofd zien —• een beftaan,
*t welk, naar den Hand, in welken men zig be-
vindt, ruim is, en meer genietingen fchenkt, dan
gewoonlijk in dien ftand kunnen verdiend wor-
den, heeft iets zo aanlokkelijks, dat men veeltijds
het gevaar van ongezondheid vergfeet, of mooglijk
ook hierin, door het bovengemelde al te groot
vertrouwen op zijn eigen geluk , de kans van
zijne gezondheid te zullen verliezen beneden der-
zelver waarde berekent. En dit is al zeer moog.
]>jk , om dat de gezondheid zelden in derzelver
rechte waarde gekend wordt, voor dat men de«
gelve verlooren heeft. Uitgever,
-ocr page 537-
*7«             R IJ K D O M
% in den anderen, liet is, bij voorbeeld, minder
1 E K'onzeker in den handel op Noord-America -
y
_ dan in dien op lamaika. De gewoone maat.
ftok van de voordeden rijst altijd min of
meer met de rifico , echter fchijnt dezelve
niet in evenredigheid tot die rifico te rijzen,
of zo veel meerder te worden, dat hij vol-
komen tegen dezelve kan opweegen. Bank-
breuken vallen het meeste voor in de hach-
lijkfte foorten van handel. De gevaarlijkfte
van alle foorten van handel, ik bedoele den
fluikhandel, fchoon zij, wanneer de onder-
neeming gelukt, de voordeeligfte mag zijn,
is niettemin de onfeilbaare weg tot eene
bankbreuk. De onbedagtzaame hoop op goe- 'S
den uitflag, fchijnt ook hier, even zo als in
alle andere gevallen, te werken, en eene zo
groote menigte van gelukzoekers tot deezen
gevaarlijken handel uittelokken, dat derzelver
onderlinge mededinging de voordeelen van
dien handel laager doen daalen, dan toerei-
kende kan zijn, om tegen de rifico optewee-
gen. Indien dezelve daar tegen volkomen
zouden opweegen, dan behoorden die kapi-
taalen, behalven het opbrengen van de ge-
woone voordeelen, welke zij in allerleije
foort van aanleg geeven, niet alleen zo we-
der thuis te komen, dat zij alle de toevalli-
ge verliezen konden goedmaaken, maar dan
moesten zij boven dat alles aan die geluk-
zoekers ook nog een voordeel opleveren,,
\ welfe
-f
-ocr page 538-
der VOLKEREN. 477
't welk van denzelfden aart was, als het T.
voordeel van de Asfuradmrs. — Maar in-B ° E
dien de gewoone voordeden van de fluikhan- *.
HOOFI
delaars tot dit alles toereikende waren, dan
zou men zeker ook in deezen handel geene
meerdere bankbreuken zien vervallen, dan in
andere foorteu van handel (p).
On-
r . (/>) Ik kan niet ontveinzen, dat het mij een
Weinig moeite aandoet, dat in dit werk, op zo
Veele_ plaatzen, op eene zo gemaklijke, of liever
toegeevende wijze, over den jluikhandel gefproo-
ken wordt — het is toeh, hoe men het ook kee-
re, geene foort van handel, welke met den eerlij-
ken Asfurantie\\mfe\, of met eenige andere foor.
ten van geoorioofden handel kan gelijk gefteld
Worden — een fluikhandelaar kan immers , hoe
behendig hij ook de geftrengheid van de wet mo-
ge weeten te ontduiken, nooit van oneerlijkh»id
vrijgefprooken worden. — Dit is toch altiijd ze-
ker, dat hij zijn hoofdwerk maakt, om de wetten
van zijn land te overtreeden. — De beste ver»
dediging , welke voor deeZe toegevendheid van
onzen Schrijver omtrent den fluikhandel uitteden-
ken is, moet in zijne overtuiging, dat de ver-
keerdheid der Engelfche wetten op den invoer en
Uitvoer de grootfte oorzaak tot den fluikhandel
oplevert, gezogt worden. En dit kan mooglijk
de manier van denken der Engelfchm omtrent
den fluikhandel eenigzins verzagten, fchoon de-
zelve daardoor echter niet zedenkundig gerecht-
vaar» ;
-ocr page 539-
4?8             R IJ IC U O M
I.         Onder de vijf opgenoemde omflandighe*
E K,den, welke den prijs der arbeidsloonen on-
A" derfcheiden maaken , zijn er derhalven niet
IFDST.
meer dan twee, welke, invloed hebben op de
onderfcheidenheid der voordeden van de ka-
pitaalen , te weeten, de aangenaamheid of
onaangenaamheid van den handel, en de r/*
fico of de zekerheid, met welke die gedreeven
wordt. Ten aanzien van het aangenaame of
onaangenaame, is in ver de meeste foorten
van aanleg van kapitaalen weinig of geen
verfchil, maar dit verfchil is in de onder-
fcheidene foorten, waarop men arbeid aan-
legt, zeer groot, en fchoon de gewoone
voordeelen van kapitaalen met de rifico groo*
ter worden, rijzen zij tog niet in evenredig-
heid tot dezelve — uit dit alles zou dus
moeten volgen, dat de gemiddelde en gewoo-
ne hoogte van de voordeelen, welke de on-
derfcheidene foorten van aanleg van kapitaa-
len in eene zelfde maatfchappij of nabuur-
fchap opleveren, nader bij aan elkandereri
gelijk zouden moeten flaan, dan de geldloo-
nen in de onderfcheidene foorten van arbeid
— en dit is ook indedaad zo — het onder-
fcheid van de winften van eenen gewoonen
ambachtsman, en die van eenen rechtsge-
leer»
vaardigd wordt, veel min een voorbeeld ter na-
volging in andere landen, waar betere wetten
zijn, oplevert, Uitgeevei\ i\
\
-ocr page 540-
der VOLKEREN. 479
leerden en geneesheer, welke hunne handen I,
vol werk hebben, is in 't oogloopende veel* ° H
grooter, dan het onderfcheid tusfchen de *•
HOOFl
voordeelen, welke immer in twee van el-
kander verfchillende foorten van handel be-
haald worden — behalven dat de fchijnbare.
verfcheidenheid tusfchen de voordeelen van
onderfcheidene takken van handel over 't al-
gemeen dikwils eene misvatting is, welke
alleen daaruit ontftaat, dat men, dat geene,
't welk als arbeidsloon, en dat geene, 't welk
als voordeelen moet worden aangemerkt, niet
genoeg uit eikanderen houdt.
Men is gewoon, aan eene alle denkbeeld
te bovengaande winst, als een fpreekwoord,
den naam van eene Apothekers winst te gee-
ven. Ondertusfchen is de zo fchijnbaar
groote winst van eenen Apotheker menigmaal
niet anders, dan een zeer jedelijk arbeids-
loon. De kundigheid, welke in eenen Apo-
theker
vereischt wordt, is van eene veel kie*
fcher en uitgezogter natuur, dan die van
eenige hoe ook genaamde bezigheid, en het
vertrouwen, 't welk men in hem moet ftel-
len, is nog veel belangrijker. Hij is de ge-
neesmeester <jf) van de armen in alle voor-
ko-
(#) Dit is vooral in Engeland waar — om dat
daar de Apotheken veeltijds ook tevens als ge-
neesheeren gebruikt worden, en de ziekte door-
gaands reeds tot eene aanmerklijke hoogte moet
gei
-ocr page 541-
4&o              R IJ K D O M
I. komende ziekten, en zelfs vitn de rijken *
. • o e k. wanneer (je zwarigheid of het gevaar niet
' * „ zeer groot is — dus behoort zijne belooning
ook naar die kundigheid, en dat vertrouwen
ingericht te zijn, en deeze belooiïing vindt
hij gemeenlijk in den prijs, voor welken hij
zijne droogerijen verkoopt. De geheele masfa
van droogerijen, welke in de meest gezogte
Apothekers winkel in eene groote handelftad,
geduurende een geheel jaar verkogt worden,
zal mooglijk bij inkoop' aan den Apotheker
niet boven de dertig, of Veertig ponden fter-
ling kosten; indien hij dezelve dan voor drk
of vier honderd ponden fterling, of zelfs
met duizend ten honderd aan winst verkoopt,
dan is menigmaal zijn voordeel niet meer dan
eene redelijke belooning van zijnen arbeid',
met
gekomen zijn, eer men geWoón i's', eenen ei-
gentlijken geneesheer te roepen. Deeze gewoonte
is, bij ons, minder algemeen. Ondertusfcben Is
het fpreekwoord van eene Apotheken rekening
bij ons ook niet onbekend — de manier, op wel-
ke de Apothekers hunne geleverde drankjensrenz'.
in rekening brengen, is gewoonlijk onverftaanbaar
voor die geene, dis niet van de kunst zijn •*•
men kan aan hunne rekeningen niet veel anders
doen , dan de fommen met elicanderen optrek-
ken — en hiervandaan de gewoonte van alle on-
verftaanbaare rekeningen, aan welke niet anders
, te doen is, dan de fom natecijfferen, Apotheken
rekeningen
te noemen. Uftgeever.
-ocr page 542-
bek VOLKEREN. tfi
inèt #elkè hij den prijs van zijne droogerijen «
R O I
Verkoopt, als zijnde het eenig middel, langs
welk hij dezelve kan betaald krijgen. HetH00Fj
grootfte gedéeltó van zijne fchijnbaare win-
iren is wézentlijk arbeidsloon, vermomd on-
der het bekleedfel van voordeden»
            :., ■••;
In eene kleine zeehaven zal een kleine kraa-
mer dikWils met een kapitaal van eene en-
kele honderd ponden fterling veertig of vijf-
tig ten honderd winnen, tervvijl daarentegen
•een zeer rijk koopman, die In het groot han-
delt, in die zelfde ftad, met een kapitaal.van
tienduizend ponden, naauwlijks agt of tien
ten' honderd maaken zal-. De handel * welke
deeze kraamer drijft * kan zeer noodig en ge-
maklijk zijn voor de inwoonders Van dieftad^
liet kan gebeuren dat de kleine uitgebreidheid
Van de plaats, binnen welke hij zijne waaren
flijt, hem niet toelaat, om eene grooter ka-
pitaal in zijne zaaken te gebruiken. Onder*
tusfchen is het niet genoeg * dat die man en-
kel van zijne bezigheid kan beftaan, hij be-
hoort van dezelve zodanig te kunnen leeven,
als overeenkomt met de hoedanigheden,
welke in hem véreischt worden. Behaiven
dat hij een klein kapitaal moet bezitten, moet
bij ook in ftaat zijn, om te lezen, te fchrij-
ven, en te cijfferen, daarenboven moet hij
eene redelijke kennis hebben van misfchien
vijftig of zestig onderfcheiden foorten van
Waaren, hij moet derzelver prijzen en hoeda-
H h nig*
-ocr page 543-
4»a             R IJ K-D O M
I. nigheden, en de markten, waar dezelve het
t o e k.beste koop te krijgen zijn, kennen —in één
*£ woord, hij behoort alle de kundigheden van
eenen grooten koopman te hebben, daar tog
niets hem verhindert een groot koopman te
zijn, dan het gemis van een toereikend kapi-
taal — kan men nu eene winst van dertig
of veertig ponden flerling in een jaar voor
eene te groote beloonïng van den arbeid van
eenen man, die zo veele bekwaamheden be-
zit, aanmerken? immers, wanneer men dat
arbeidsloon eens van deeze fchijnbaar groote
voordeden van zijn kapitaal aftrekt, dan zal
er -fflisfchien weinig meer overblijven, dart
de gewoone voordeeten van een kapitaal.
Ook in dit geval, is het grootlte gedeelte
van de fchijnbaare winst, indedaad niet an-
ders dan arbeidsloon.
                                  *'
Het onderfcheid- tusfchen de waarfGhijnliike-
voordeelen, welke met den handel in het
kleen, en die welke met deïlzelven in het
groot gewonnen worden, is veel geringer in
de hoofdltad, dan in kleine ffeden , en op
de dorpen (r). In zodanige plaazen, in
wei-
CO Behalven alle de zeer voldoende redenen,
welke de Schrijyer voor deeze waarheid geeft,
zou men mooglijk ook nog met grond tot eene
reden kunnen aanvoeren, dat doorgaands in de
kleine lieden en dorpen de mededinging van dei
verkoopers geringer is, en dat zij dus meer de
hau.
-ocr page 544-
oer VOLKERS M.
Welke een kraamef, of winkelier gelegenheid f.
heeft om tien duifeend ponden fterling inB
° 6 •*
zijne zaaken om tei zetten, moet zeker zijn , ™
arbeidsloon een niets beduidend bijvoègfel bij)
de wezentlijke voordeden van een zo groot
kapitaal bedraageii. De fchijnbaare voofdëe-
len van den rijken winkelier komen dus in
zodanige plaatzen nader bij aan de gelijkheid
met de voordeden van eenen handelaar ia
het groot, en hieruit volgt, dat waaren,
welke men in winkels koopt,, gewoonlijk zo
goedkoop, en dikwils beter koop zijn in de
hoofdftad dan in kleine fteden, en op dorpenè
Kruideniers waaren, bij Voorbeeld, zijn
over 't algemeen, iu de hoofdftad beterkoop,
en brood en vleesch ten zelfden prïjze als
elders te bekomen. Het kost niets meer, dat
men kruideniers waaren naar een groote ftadj
dan dat men dezelve naar een dorp brengt*
Maar het vervoeren van koofn en flagtvee
naar groote (leden kost veel meer, om dat
het grootfte gedeelte van dezelve van eenen
Verderen afftand moet vervoerd worden —
gelijk derhalven de inkoopskosteil Van krui*
deniers waaren op beide de plaatzen dezelfde
zijn, zo moeten natuurlijk die waaren daar
het beste koop zijn, waar zij met het klein*
fte
handen in eikanderen kunnen fla3n, cm grootere
Voordeden te behaalen, of hunne waaren op prijs
te houden. Uitgeever,
Hha
-ocr page 545-
4&4            a IJ K D O M
I. fte voordeel verkogt worden. De inkoop?*
' K ** kosten van brood en vleesch loopen in eene
jfdst £r00tc ftad hooger, dan op een dorp, dus,
hoezeer wel de winften- in de groote fteden
minder zijn, kan echter daar het brood en
vleesch niet altijd beter koop, maar wel me-
nigmaal even goed koop zijn, ais elders. In
zodanige artikelen, als brood en vleesch,
worden de inkoopskosten door die zelfde oor-
zaaken verhoogd, door welke de waarfchijn-
lijke voordeden verminderd worden — wan-
neer de uitgebreidheid van de markt gelegen-
heid geeft tot het omzetten van grootere ka-
pitaalen, dan verminderen de waarfchijnlijke
voordeelen — maar wanneer de waaren van
eenen verren afftand moeten toegevoerd wor-
den , dan worden de kosten van inkoop groo-
ter — deeze vermindering aan den eenen kant,
en verhooging aan de andere zijde, fchijnen
elkander, in de meeste gevallen, omtrent op
te weegen, en dit is waarfchijnlijk de reden,
waarom het brood en het vleesch overal door
het grootfte gedeelte van het land genoeg-
zaam op denzelfden prijs zijn, fchoon de
prijzen van het koorn en het vee gemeenlijk
in de onderfcheiden ftreeken van hetzelve
zeer verfchillen.
Schoon de voordeelen van de kapitaalen,
't zij dezelve in den handel in het groot,
't zij in het klein aangelegd worden, over
't algemeen geringer zijn in de hoofdftad,
dan
-ocr page 546-
der VOLKEREN. 485
dan in kleine fteden en dorpen, zullen egter f,
die geene, die met weinig beginnen, dikwils B
° B M
groot fortuin maaken in de hoofdftad, en x*
?••              • • 1 , • n. j         e j                            HOOFDST.
bijna nooit in kleine fteden 01 dorpen ■— wan-
neer men de bekrompenheid, binnen welke
zig in kleine fteden of dorpen de handel be-
paalt, in het oog houdt, dan kan de handel
daar niet altijd naar evenredigheid van den
aanwas van het kapitaal uitgebreid worden —
laat derhalven in zodanige plaatzen de voor-
deden van eenen bijzonderen handelaar al
eens zeer hoog loopen, echter zal de geheele
fom, of het geheele beloop van dezelve, niet
zeer groot zijn, en bij gevolg zal ook zijne
jaarlijkfche opliooping van kapitaal ntet zeer
belangrijk weezen — in groote fteden, daar-
entegen, kan de handel meer en meer uitge-
zet worden, naar maate het kapitaal aan-
groeit, terwijl daar tevens het crediet van
eenen fpaarzaam leevenden en welvaarenden
man nog fterker aangroeit dan zijn kapitaal;
— hij breidt zijne zaaken naar evenredigheid
van het beloop van beide uit, het beloop van
zijne voordeden vermeerdert in evenredigheid
van de meerdere uitbreiding van zijne zaa-
ken, en die meerdere uitbreiding van zaaken
wordt weder grooter, naar evenredigheid van
iiet meerdere beloop van zijne voordeelen. —
Oudertusfchen gebeurt het zelden, zelfs in
groote fteden , dat men roet eenen geregel-
den , gevestigden, en welbekenden tak van
Ha 3
                       han-
-ocr page 547-
486"             R IJ K D O M
: I. handel op cene andere wijze groot fortuin
* ° E K,kan maaken, dan door een lang, naarftig,
■ • zuinig en naauvvkeurig op zijne zaaken let-
tend leven — het is zo, men kan zomtijas
in zodanige (leden een onverwagt en zeer
fposdig fortuin maaken door dat geene,
't welk men .#w»/<tf//Vhaiidel noemt — een fpc~
<:«/<«/>handelaar houdt zig niet aan édnen ge-
regelden , gevestigden , en welbekenden tak
van handel — hij zal, bij voorbeeld, in dit
jaar een koornkooper, in het volgende een
wijnhandelaar zijn — in een volgend jaar
handelt hij weder in zuiker, in tabak, of in
thee — alle handel is zijne zaak, zodra hij
maar voorziet, dat dezelve waarfchijnlijk meer
dan gewoon voordeelig zal zijn, en hij ver-
laat dezelve weder, zodra hij kan berekenen,
dat de voordeden van dezelve weder tot de
gelijkheid met de voordeden van al de andere
takken van handel zullen terug keeren. Zijne
winften en verliezen kunnen dus in geene
evenredigheid ftaan tot die van eenen geves*
tigden, en welbekenden handel. Het is dus
mooglijk, dat een ftoutmoedig gelukzoeker
door twee of drie zeer gelukkig uitvallende
fpeculatkn zomtijds eensklaps een zeer aan-
merklijk fortuin maakt , maar het is even
waarfchijnlijk, dat hij door twee of drie te-
genvallende onderneemingen van dien aart,
y.ig geheel en al in den grond booren kan.
Iten zodanige handel kan nergens dan ia
groo-
f
-ocr page 548-
\
bir VOLKEREN. 487
groote fteden gedreeven worden. Om dat L
men die uitzichten, welke tot eeuen zodani-8 ° E
gen handel vereischt worden, nergens anders ^*
bekomen kan , dan in zodanige fteden, in
welke de alleruitgebreidfte handel gedreeven,
en met de gcheele waereld correspondentie ge-
houden wordt.
Schoon de vijf bovengemelde omftandighe»
den aanleiding geeven tot zeer aanmerklijke
ongelijkheden in de arbeidsloonen, en voor-
deden van de kapitaalen, zo verwekken de-
zelve echter geene de minfte ongelijkheid in
het geheele beloop van de wezentlijke of in-
gebeelde voor- en nadeelen van den bijzon-
deren aanleg van ijder van dezelve. Deeze
«mftandigheden zijn van eene zodanige na-
tuur, dat zij in zommige zaaken het geringe
van de geldwinst vergoeden, en in andere
tegen eene groote geldwinst kunnen opgewo-
gen worden.
Ondertusfchen, indien deeze gelijkheid in
bet geheele beloop van derzelver voor-en na-
deelen zal plaats hebben, dan worden, zelfe
daar, waar de volmaaktfte vrijheid regeert,
nog de drie volgende zaaken vex'eischt.
In de eerfte plaats, dat de bezigheden in
de geheele nabuurfchap wel bekend, en ze-
dert langen tijd gevestigd moeten zijn; ten
tweede , dat zij in hunnen gewoonen, of,
250 als ®en het noemt, imhunnen natuurlij-
Hh 4
                        ken
-ocr page 549-
£$            R IJ K D O M T~
f. ken ftaat moeten zijn; en ten derde , dat
E K,zij de eenige, of de hoofdbezigheid moeten
x* zijn van de geene, die dezelve oeffenen.
In de eerfte plaats , deeze gelijkheid kan
alleen gevonden worden in zodanige bezighe-
den , welke in de geheele nabuurfchap wel
bekend, en zedert langen tijd gevestigd ge-«
weest zijn.
Wanneer alle omflandlgheden voor het ove-
rige gelijk zijn, dan zijn in 't gemeen de ar-
beidsloonen in nieuwe bezigheden altijd hoo-
ger dan in oude. — Wanneer een ondernee-
mer eene nieuwe fabriek zoekt opterichten,
dan moet hij beginnen, met zijne arbeidslui-
den door hoogere loonen, dan zij in hunne
Oude bezigheden kunnen verdienen, van de-
zelve aftetrekken, deeze loonen moeten zelfs
hooger zijn, dan de natuur van hun werk in
andere omltandigheden zoude vorderen , en
er moet een geruime tijd verloopen, eer hij
het kan waagen , om dezelve weder tot de
gewoone gelijkheid te brengen. Zodanige
nianufn&uuren , voor welke de algemeene
fmaak enkel van de mode, en verbeelding af-
hangt, veranderen ijder oogenhlik, en duu-
ren zelden zo lang, dat zij als oude geves-
tigde manufactuuren kunnen worden aange-
merkt. Zodanige, in tegendeel, welke hoofd-
eaaklijk tot gebruik, en uit noodzaaklijkheid
gezpgt worden, zijn minder aan veranderlijk*
heid,
-ocr page 550-
der VOLKEREN. 489»
hdd onderhevig, en deeze kunnen geheele I.
eeuwen agter eikanderen, in denzelfden fmaak8 ° B
en gedaante, fterke navraag hebben — het is *
dus vvaarfchijiilijk , dat de arbeidsloonen in
de eerstgenoemde foort hooger zullen zijn,
dan in de laatstgenoemde. Men vindt de fa-
brieken van de eerstgenoemde foort voorna-
mentlijk te Birminghnm, en die van de laatst»
genoemde foort te Sheffield, en men zegt, dat
de arbeidsloonen in deeze twee} onderfcheiden
plaatzen zig naar dit onclerfcheid in de na-
tuur van deeze onderfcheidene manufactuuren
regelen.
Het oprichten van eene nieuwe fabriek,
het aanleggen van eenen nieuwen tak van
handel, of het onderneemen van eene nieuwe
foort van aanleg in den landbouw zijn altijd
fpeculatien, van welke zig de onderneem ere .
buitengevvoone voordeden beloven — deeze
voordeden zijn zomtijds zeer groot, en zom-
tijds (en zo is misfehien wel den meesten
tijd het geval) vallen dezelve geheel tegen,
ïnaar In 't algemeen ftaan dezelve nooit in
eene geregelde evenredigheid tot die van de
oude en gewoone bezigheden in die nabuur-
fcljap — indien de onderneeming wel uitvalt,
dan zijn de voordeden gemeenlijk in 't be*-
gin zeer groot, maar zodra de zaak volko-
men gevestigd, en wel bekend wordt, dan
brengt de mededinging de voordeden aan-
Hh 5                   ttonds
-ocr page 551-
49»             R IJ K D O M
ï; ftonds tot gelijkheid met die van andere be»
• o e K.zjgjiecjen (f).
■*■* Ten tweede, deeze gelijkheid iu het ge-
BOOFBST.                                                                                         -
jr-.i.j                                                                          hee-
(O Het verdient zeker wel eenige overwee-
ging, in lioe verre een Souverain zig behoort inte-
laaten in het ai of niet begunftigen van nieuwe
fabrieken, nieuwe takken van handel, enz.?
Men behoort voor eenen vasten regel te hou-
den , dat een Souverain in zaaken van deezen aart
niet te veel moet willen regeeren, dat in zaaken
van die natuur de vciligtie weg is, dat alles aan
zijnen natuurlijken loop gelaaten worde ? TAs
Jfelin^ Droomen van eenen Menfchenvr. p.
377.
en andere.
Ondertusfchen kunnen er redenen vóór en tegen
aangevoerd worden, om welke een Souverain zo-
danige nieuwe onderneemingen, het zij met een
kortftondig uitfluitend voorreeht, het zij met eene
kortfiondige vrijgeeving van belastingen, het zij
met andere kortfiondige voorrechten, al of met
begunfligen kan.
Tegen eene zodanige begunftiging kan men niet
alleen den boven aangevoerden algemeenen regel
inroepen, maar tevens aandringen, dat zodra eene
dergelijke onderneeming van die uitgebreidheid is,
dat zij zonder eene zodanige begunftiging niet
zou ondernomen worden, het dan ook altijd be-
«teaklijk blijft, of zij- niet nadeelig zal zijn voor
andere oude en gevestigde onderneemingen , het
zij door dezelve regelregt in den grond te boo-
• : i
                                     . * ren,
-ocr page 552-
der VOLKEREN. 491
heele beloop van de voor- en nadeelen, van ft
ijderen bijzonderen aanleg van arbeid en ka-B ° E *•'
pitaalen, kan alleen dan plaats hebben, wan~H0^J,ST.
neer die bezigheden zig in derzelver gewoo-
nen, of, zo als men het noemt, natuurlijken
itaat bevinden.
In meest alle onderfeheiden foorten van ar-
beid is het vraagen naar arbeiders den eenen
tijd fterker, en den anderen tijd flapper dan
gewoonlijk —• in het eerfte geval rijzen de
voordeelen van die bezigheid boven, in het
tweede daalen zij beneden derzelver gewoone
ren, het zij door aan dezelve van ter zijde kapi-
taaien of werkende handen te onttrekken ? enz.
Vóór cene zodanige begunfliging kan men aan-
voeren, dat de belastingen, welke op fabrieken,
of de nauwe waaren van dezelve gelegd worden,
geene nieuwe beginnende, maar reeds gevestigde
fabrieken onderftellen, dat derhalven nieuw be-
ginnende fabrieken, ten minften voor eenen kor-
ten tijd, zodanig behooren begunftigd te worden
tot dat zij in de waarfchijnlijkheid zijn van zig
te hebben kunnen vestigen, enz.
Hoe het zij, indien men tot de eene of andere
begunftiging overgaat, behoort dezelve altijd maar
voor eenen korten en bepaalden tijd te weezen,
waartoe hier te lande, gewoonlijk de tijd van
vijftien jaaren genomen wordt. Schoon die tijd
wel eens om bijzondere dringende redenen ver-
lengd wordt, Uitgeever,
\                                                                                                   
-ocr page 553-
49»           R IJ K D O M
ï, gelijkheid. — In den hooibouw en oogst wor-
1 o e k.den op het land meer arbeiders gezogt, dan
X* geduurende den overigen tijd van het jaar,
' en de arbeidsloonen rijzen in evenredigheid
van deeze navraag (/). In tijden van oor-
log, wanneer men veertig- of vijftigduizend
matroozen van de koopvaardijfchepen in den
dienst van den Koning prest, moet nood-
zaaklijk het vraagen naar matroozen, voor
de koopvaardijfchepen met deeze fehaarsheid
grooter worden, en in 30danige gelegenheden
rijzen hunne loonen gewoonlijk van. eene
(O Het is in den hooibouw en oogst de druk-
fte tijd van den arbeid op het platte land — het
is zeer natuurlijk , dat in zodanige landen, in
welke die drukke arbeid door de gewoone inge-
zetenen moet woïden verricht, de arbeidsloonen,
in evenredigheid van die drukte, moeten rijzen —
en dit is waarfchijnlijk het geval in Enge/and;
maar in ons land heeft die vermeerderde drukte
op de arbeidsloonen geenen invloed, om dat da
ilandvastige gewoonte bij ons medebrengt, dat
alle jaaren, tegen dat de drukke tijden van den
landbouw aankomen , eene zeer groote menïgte
landarbeiders uit IVestpkakn, de Palts, en an*
dere omliggende landen, zig herwaards begeeft,
om geduurende de» zomer onze boeren in den
arbeid te helpen, en dan met hunne overgewon-
nen, en gewoonlijk zeer zuinig befpaarde daggel.
den, naar hun land terug te keeren. Uitgtevtt\,
-ocr page 554-
der VOLKEREN. 493
guinea , of zevenentwintig fchdlingen , tot I.
veertig fchellingen of drie ponden fterling inB
° E
de maand — het tegendeel heeft plaats in x*
HOOF!
fabrieken, welke in verval zijn , in dezelve
zullen gig menigmaal de, ambachtsluiden lie-
ver met geringere daggelden, dan de natuur
van hun werk wel zou vorderen, te vrede
houden, dan dat zij hun oude ambacht zou-
den verlaaten («).
De voordeden van de kapitaalen verande-
ren met den prijs der waaren, aan welke zij
befteed zijn. Wanneer de prijs van eenige
waaren boven deszelfs gewoone, of gemid-
delde hoogte rijst, dan rijzen de voordeden
ten minften van eenig gededte van het kapi-
taal, 't welk befteed is, om die waaren ter
markt te brengen, boven derzelver eigen ge-
lijkheid, en wanneer de prijs daalt, dan zin-
ken zij beneden die gelijkheid. Alle waaren
zijn min of meer aan veranderlijkheid in prij-
zen onderworpen, maar deeze veranderlijk-
heid valt toch in de eene foort meer voor,
dan in de andere. In alle waaren , welke
door menfchenhanden voortgebragt worden,
moet de hoeveelheid van arbeid, welke jaar-
lijks befteed wordt, natuurlijk ingericht wor-
den
(«O Vooral in Engeland, waar, gelijk wij reeds
gezien hebben, en nog meermaalen zien zullen,
het-ten uiterften moeilijk is, om van het eene
ambacht tot het andere overtegaan. Uitgeever,
-ocr page 555-
4?4             R IJ K D O M
I. den naar de jaarlijkfche navraagen, op zoda-
E K,nig eene wijze, dat liet gemiddelde jaarlijk-
se fche voortbrengfel, zo na als mooglijk is,
gelijk fta met het gemiddelde jaarlijkfche ver*
tier. — In zommige zaaken zal, gelijk ik
reeds heb doen opmerken, dezelfde hoeveel*
heid van vlijt altijd dezelfde, of genoegzaam
dezelfde menigte van voortbrengfclen opleve-
ren. Bij voorbeeld, in eene fabriek Van lin-
nen of wollen manufacturen zal het zelfde
getal van werkende handen jaarlijks genoeg*
zaam dezelfde hoeveelheid van Hukken lin-
nen , of wollen lakenen in gereedheid bren-
gen. In zodanige Waaren kunnen derhalven;
de veranderingen in den marktprijs alleert
ontdaan uit toevallige veranderingen in de
navraag naar dezelve. Een algemeene rouw
doet den prijs van het zwarte laken fteigeren*
Maar gelijk de navraag naar de meeste foor-
ten van gemeene linnens , en lakenen , vrij
ftandvastig dezelfde blijft, zo blijven ook
derzelver prijzen al meest onveranderlijk op
dezelfde hoogte ■*• maar er zijn andere foor-
ten van bezigheden, in welke dezelfde hoe-
veelheid van vlijt niet altijd dezelfde hoeveel-
heid van waaren oplevert. Men zal, bij voor»
. beeld, met dezelfde hoeveelheid van vlijt, in
onderfcheiden jaaren, onderfcheiden hoeveel-
heden van koorn, wijn, hop * zuiker, tabak»
enz. verkrijgen. In zodanige waaren hangert
dus de veranderingen in den prijs niet enkel
af
-ocr page 556-
d e r V 01 KEREN. 495
af van de veranderingen in de navraag, maar f,
ook van de grootere, en meerniaalen voor-'6 ° E K
vallende veranderingen in de hoeveelheid", die x*
aan de markt komt, en 'dus zijn zodanige
waaren ten fterkften aan Veranderlijkheid in
derzelver prijzen onderworpen — en het zijn
juist deeze foort van waaren, op welke zig
de aandacht van de J/>ecu/atiehia.ridé\itars voor-
namentlijk vestigt , zij leggen zig toe, ont
dezelve optekoópen, wanneer zij het waar-
fchijnlijk oordeelen , dat derzelver prijzen
zullen rijzen, en zij verkoopen dezelve we-
der, zodra zij daaling in den prijs te gempet
zien.
Ten derde, deeze gelijkheid in het geheelè
beloop van de voor- en nadeelen van ijdéreft
bijzonderen aanleg van arbeid en kapitaalen
kan alleen dan plaats hebben , wanneer die
bezigheid de eenige of de hoofdzaak is vatt
dien geenen, welke dezelve oeffent.
Wanneer ijmand zijn beftaan vindt in eene
bezigheid, welke hem het grootfte gedeelte
van zijnen tijd vrij laat, dan is hij altijd ge-
negen, om in dien tusfchentijd, welke hem
overig is, eenig ander werk te verrigten,
zelfs voor minderen loon, dan de natuur van
dat werk anders wel zou vorderen.
In veele ftreeken van Schotland vindt men
nog eene foort van menfchen, welke men
Cotters, of Cottagers, (hutbewooners) noemt,
fchoon hun getal eenige jaaren geleden veel
groo*
-ocr page 557-
\
^9$             R IJ K DO M
I, grooter was, dan hetzelve tegenwoordig is^V)*
<* ° K K* Deeze nlenfchen waren oudtijds eene foort'
Van bedienden (out-fervants) van de laudedel*
luiden, en van. de pachters, van landerijen*
(Het' gewoone loon, 't welke zij van hunne
.meesters krijgen, is een huisj een kleine tuin
•voor moeskiuiiden, zo veel gras, als noodig
is, om ééne koe te onderhouden, en mis-
Xchi^n een of, twee akkers fiecht j ploegbaar
Jand. Wanneer hun meestér werk voor hun
;vt*4
                     ;.:':.              heeft t
?..(*) Zij droegen oudtijds in Engeland ddn naam
van Cotarius, Cottarius, en Coteriuef hunne woo»
ning droeg den naam van Cotagium , ook wet
Cotlanda, en Cotlandum, en Cotfethlsnda* De
eigenaar van zodarr'g een Cotagium, wiei d Cot-
mannus
genoemd. —• Zij zijn van hoogen on-
derdom, men vindt reeds gewag van dezelve in
liet Doomesdajbook, of de befchrijving van de
eigendommen in Engeland, welke ten tijde van
Willem den Veroveraar gemaakt is, (en waarvan
afc in *t vërVolg nadere gelegenheid zal hebben,
van te fpreéke'n) zie du Cange, Glos/. Latinii,
in Voce Cota. Zij
behoorden onder het tineMéti-
turn villenagiumi
en wel onder de laagfte foort',
het villenagium foccagium. Blakfton. llv.2. chap.5.
Ik zal in het %de boek van Smith overvloedige"
gelegenheid hebben om hiervan, en van alle de
onderfcheiden wijzen, op welke men oudtijds dö
landerijen in Engeland bezeten heeft, te fpreeken»
Zie verder de volgende noot. Uitgeever.
-ocr page 558-
der V O L K E REN. <Mf
heeft, dan geeft hij hun, boven het zo even *•
opgenoemde, nog twee fpinten haverrneel in .
de week, welke omtrent zestien duivers waar-hoofost*
dig zijn. De meesters hebben den meesten"
tijd van het jaar geene gelegenheid om hert
aan het werk te houden, en het geene zij
aan hunne 'eigene kleine bezitting te bebou-
wen hebben, is niet. voldoende, om dien
tijd, welke aan hunne eigene befchikking
is overgelaaten, weg te neemen. Men zegt,
dat deeze foort van vruchtgebruikers, toen
                 r.                  . [xl
zij nog talrijker waren dan tegenwoordig,
gaarne voor eene zeer matige belooning hun-
nen overigen tijd aan een ijder wilden geeven,
en voor lagere arbeidsloonen werkten dan
andere daggelders — in oude .tijden fchijnen
deeze foort.van menfchen algemeen in geheel
Europa geweest te zijn (w) in zodanige lan-»
den,
(«O Order den naam va-» Bordan'uê, of Bof-
deldgius.
Zodanige, welke eeiiig land onder den
last van Bordelagium bezaten. Zij wierden ook
Fasfal Bordelier, Detcmptcur Bourdelier, en Bour-
delagier
genaamd ■—■ bun bezit wierd Btrdegium,
teeure, par bordage
genaamd —• het was eene zeer
geringe foort van leen, van welke echter geene
hulde (Jiomagiuni) gedaan wierd — de last va 1
Bordelagium was , dat de Bordarws verplicht
was tot geringe en verachtelijke fooi ten van dien-
den, en zijn goed nceh afftaan* noch vervreem-
den mogt, zonder kernis en bewilliging van zij-
li
                                tien
-ocr page 559-
498            K fl K D O Af
., ï. den, welke flecht bebouwd, en nog flechte
boe k.bewoond waren, vonden zig de landjonkers,
• • en de pachters van landerijen op geene ande-
boofdst.          .. . _
re Wijze in ftaat, om aan het buitengewootle
getal van handen te geraaken, Welke de land-
arbeid in zommige jaargetijden vordert. Het
i& dus klaar, dat de daaglijkfche of weeklijk-
fche belooning, welke zij van hunne mees-
ters ontvingen, hun geheele arbeidsloon niet
•"■uitmaakte — het kleine goed, 't welk zij
ïn vruchtgebruik hielden, was een voornaam
gedeelte van hunne bezolding. En onder-
tusfchen fchijnt deeze daaglijkfche of week-
lijkfche beloóning door veele fchrijvers, wel-
ke de prijzen der arbeidsloonen, en levens-
middelen van de vroegere tijden nagefpeurd,
én vermaak gefehept hebben om dezelve als
wonderbaarlijk laag te doen- voorkomen,
aangemerkt te zijn geweest als het geheele
loon van deeze menfchen.
De voortbrengfelen van zodaiiigen arbeid
komen menigmaal veel beter koop aan de
markt, dan wel anderzins met derzelyer na-
/                                                             tuur
nen Heer — de geringtte foört van deeze Bar-
dagia
noemde men Bordellum, eene allerellendigfle
foort van hutten, welke door zeer geringe men-
fchen, die tot verachtelijke dienften verplicht wa-
ren , bewoond wierden — waarvan ons woord
bordeel moet worden afgeleid. Zie du Cange,
Glosf. Latinit. in voce Borda. Uifgeevev.
-ocr page 560-
b ik VÖLKER.ËM. 4^
tuur overeenkömitig is. Men breit in vecle j,
ftrecken van Schotland kousfen voor eènen8 ° E *•
Veel lageren prijs, dan waar voor dezelveao^'os!r
ergens anders kunnen worden geweeven.'
Zij zijn het voortbrengfel van den arbeid.
Van bedienden j en arbeiders, welke het gro.pt-
fte gede&lte van hiüj beitaan met andere be-
zigheden winnen. Meer dan duizend paarert
Van zodanige kousfen Worden jaarlijks van
Hitland naaf Leith gevoerd, welke Van vijf
tot zeven Huivers het paar kosten — me,n
heeft mij verzekerd, dat te Laarwick*, de
kleine hoofdftad van de Hitlandfche eilanden 9
het loon van gemeenen arbeid tie.ti ftuivejra
daags is. Op die zelfde eilanden breit men
pok faijetten kousfen, welke eene guinea., e^
meer, het paar kosten»
Het fpinnen van linneil garen Wordt in
Schotland, genoegzaam op dezelfde wijze*
als het breijen van kousfen, door bedienden -
verrigt, welke hoofdzaaklijk tot andere ein*
den. gehuurd zijn. Die gee.ne, welke hun
geheele levensonderhoud in eene van dee-
ze handwerken zoeken, verdienen maal4
een zeer fober beitaan. Het moet in de
meeste Itreeken van Schotland eene zeer knap-
pe fpinlter zyn, Welke in ééne week twintig
ftuivers kan verdienen.
In rijke landen is de markt doorgaands zo
uitgebreid, dat eene enkele zaak voldoende
iSj om den geheelen arbeid, en het geheele
Ii 3,                            ka-
-ocr page 561-
$cö              R IJ K~D O M
I. kapitaal, Van die geenen, welke zig met de-
> e k.zejve bezig houden, in te neetnen. Voor-
£' beelden van menfchen, Welke in ééne zaak
hun beftaan zoeken, en te gelijkertijd nog
eenige kleine voordeden uit andere bezighe-
den trekken, vindt men voornaamlijk in arme
landen. Ondertusfchen vindt men in de hoofci-
ftad van een zeer rijk land het volgend voor-
beeld van iets, 't welk omtrent van dien aart
is. Ik geloof niet, dat zig in geheel Europa
eene ffad bevindt, in welke de huishuur hoo»>
ger is, dan te Londen, en echter ken ik gce-
11e hoofdftad, in welke men voor geringer
prijs geftoffeerde kamers kan huuren, dan
daar. Het huuren van kamers is te Londen
niet alleen veel beter koop, dan te Parifs,
maar zelfs dan te Edinhurg, fchoon de ka-
mers even goed zijn — en, het geene nog
wel het vreemdfte fchijnt, is dit, dat de
duurte van de huishuuren te Londen de reden
Is, om welke men zo goedkoop kamers kan
huuren — de duurte van de huishuuren te
Londen ontftaat niet alleen uit die zelfde
oorzaaken, welke dezelve in alle hoofdfteden
verwekken, dat is, de hooge arbeidsloonen,
de hooge prijzen van alle bouvvftoffen, welke
gemeenlijk van eenen verren afitand moeten
toegevoerd worden, en boven al de duurte
van de grondrenten , met welke ijder eigenaar
als een monopolist handelt, en dikwils eene
hoogere rente vordert van éénen akker flecht
land
*                                                                  >
-ocr page 562-
der VOLKEREN. 501
laad in de ftad, dan van men honderd akkers I.
van de beste foort op het land kan genieten,0 ° E K'
(x) maar in Londen ontftaan de hooge huishuu-
v y                                                  °                 hoofdst.
ren gedeeltelijk ook uit de bijzondere ge-
woonte en manieren van het volk, door wei-
te ijder huisvader genoodzaakt wordt om
een geheel huis van boven tot beneden te
huu*
(.v) Het fchijnt, dat In Engeland de grond,
op welken de huizen ftaan, zeiden aan de eige-
naars der huizen toebehoort — maar dat die eige-
naars den grond van hunne huizen in eene eeif
wigduurende huur hebben. — Dit is bij ons
zeer zeldzaam , doch echter niet onbekend --.
het is oorfpronglijk uit het Romeinfcke recht. Het
wordt het Jus Superficiarium Chuisgebouw recht)
genaamd, én is een recht, on op eens anders
grond een gebouw te mogen zetten, onderhou-
den , en gebruiken — L. 2. ff. de de Superficie-
bus.
De eigendom van een zodanig gebouw be-
hoort, volgends het Romeinfcfie recht, aan dien
geenen, die hetzelve gebouwd heeft, met ult-
druklijke of flïlzwijgende toeftemming van den
eigenaar van den grond, tot zo lang , dat de ei-
genaar de waaide betaalt; waarvoor de eigenaar
eenen jaarlijkfchen penning geniet,folarium (grond-
renten) genaamd. L. 2. §. 17. ff. ne quid in loc.
puil.
Zie Voet, ad ff. de Superficiebus. II. de
Groot, Int* tot de Holl. Reclitsgel.
2. b. 46 hoofdft.
%.
7. en volg. Sim. van Leeuwen, Cenj'fit:p. 1,
Ui. 2. cap. 15' ï- 27. en volg. Uitgeever.
ü 3
- ■ ■
-ocr page 563-
Soa            % JJ K D O M
I. h'üuren. Door een woonhuis (y) verftaa^
3 o e *.nie-n in Engeland alles wat onder hetzelfde
I ijw, dak gelegen is. Ia Frankrijk, Schotland, en
ÏOCFDST.                     _                                         g
veele andere lrreeken van Europa, meent men
daar mede gemeenlijk niet anders, dan eene
"enkele verdieping. Eeri winkelier in Londen is
Verplicht om een geheel huis te liuuren in dat
gedeelte van de ftad, in 't welke zijne klanten
woonen, hij plaats zijn' winkel in de onder-
de verdieping, en hij flaapt met zijn geheel
liuisgezin op de bavenfte zolder, terwijl hij
zig tcelegt, om, ter betaaling van een ge-
deelte van zijne huishuur, de twee middelfte
verdiepingen aan anderen te verhuuren — hij
zoekt liet onderhoud van zijn huishouden
met zijnen winkel, en niét met de bevvoo-
ïiing van zijne kamers te winnen, daar itt
tegendeel die geene, welke te Parijs en tè
Edinbür'g kamers verhuuren, juist alleen daar
in hun eénig middel van beflaah vinden —
de prijs, welke zij voor het verhuuren van
hunne kamers maaken, moet daar niet alleen
de huishuur, maar zelfs de geheele kosten
van de huishouding goedmaaken.
(j) A 'Üwellingfioufe.
TWEE,
-ocr page 564-
-■ i Wfftm ii j."..
der VOLKEREN. §03
TWEEDELIG             B0T;K<
X.
Over de ongelijkheden, welke door de ftaat- hoofdst
kunde van Europa veroorzaakt worden.
Zodanig is het met de ongelijkheden in het
geheele beloop van de voor- en nadeelen van
de onderfchdden foorten van aanleg in arbeid,
en kapitaalen gelegen, tot welke het ontbree-
ken van een van de drie bovengemelde ver-
«ischten aanleiding moet geeven, zelfs daar,
waar de volmaaktfte vrijheid heerscht. Maar
daar de ftaatkunde van Europa de zaaleen
niet aan haaren vrijen loop overlaat',' veroor-,
zaakt deeze ook nog andere ongelijkheden
van veel grooter aanbelang («).
Zij
Ca) Men herinnere zig het geene ik dienaan-
gaande in mijne voorrede gezegd heb.' — Uit-
muntend zegt Ifelin, Droomen van eenen Me»->
fckenvrknd, p.
350. „ Zo ras de menfehen zig
,, niet meer vermeeten zullen, om den natuurlij-
„ ken loop der ncerirjgsbezigheden naar hunne
„ willekeurige invallen te meesteren, zo ras zij
„ ophouden zullen de vrijheid en den eigendom
„ te benadeelen, die ouder, en niet minder hei-
„ lig zijn, dan alle andere rechten, en welker
„ befcherming het eerfle oogmerk der burgerlijke
,j maatfehappij, en de eerfte plicht van de ge»
„ biedvoerende macht is, zo ras zü de van deeze
„ heilige rechten onaffcheidbaaie bevoegdheid van
Ii 4
                         ,, el-
-ocr page 565-
5°4           R IJ K D O M
J.         Zij doet dit voornaamlijk op de drie voï-
B o e i.gende wijzen — voor eerst door in zommige
^' zaaken de mededinging binnen veel naauwer
HOOFDST.                            t            ,            T j ,              i
grenzen te bepaalen, dan dezelve anders, uit
der-
,. eiken mensch, om zig met zodanig werk be-*
„ zig te houden , waarmede hij het meeste voor-
„ deel denkt te behaalen, ongekrenkt laaten, zo
„ ras zij aan eik es ijder het onbepaald genot
v der vruchten vaH zijne vlijt, of van de vlijt
„ zijner voorouderen onbelemmerd doen genieten,
„ zo ras zij zig bepaalen zullen aan den eigen-
Ij, dom, en aan de vrijheid geene andere wetten
\, voortefebrijvejn, dan zodanige, welke ijder we.
„ derhouden, om van den eigendom eens ande-
„ ren, zonder deszelfs bewilliging, zig meester
i, te rr.aaken, of ijmands werkzaamheid, zonder
lS, dat hij zig daartoe verplicht hebbe, tot ecne
„ bepaaling, welke hem tegenflaat, te dwingen,
„ zo ras Vorflen en Overheden deezen grooten
,, plicht in zijnen geheelen omtrek vervullen,
„ zo ras zij eik bij zijne vrijheid, en bij zijnen
„ eigendom befchermen, zo ras zij alle inrichtingen,
„ en verordeningen verhoeden, door welke de ver-
„ deeling der weldaadert verhinderd, en door
„ welke aan, hoogmoedige en geldgierige burgeren
„ de middelen tot verkrijging van ongeoorloofde,
„ en voor de z? len zo wel, als voor het alge-
„ meen welzijn gevaarlijke rijkdommen guuakli/k
,, gemaikt worden, als dan zullen alle /landen
t, der maatfehappij hunnen volkomenfien blq^i vet-
ii krijgen. Üttgeever.
-ocr page 566-
der VOLKEREN. 50$
öerzelver aart zouden hebben. Ten tweede, I.
door in andere zaaken die mededinging veel8 °_E *•
verder te doen uitbreiden, dan dezelve na- **
'                              hoofdst.
tuurlijk zijn zoude, en in de derde plaats,
door den vrijen.omloop van arbeid, en ka-
pitaaien van de eenc bezigheid naar de ande-
re, en van de eene plaats naar de andere,
te verhinderen.
In de eerde plaats, de ftaatkunde van Eu-
ropa
veroorzaakt eene zeer belangrijke onge-
lijkheid, in het geheele beloop van de voor-
en nadeeleu van de onderfcheiden foorten van
aanleg in arbeid en kapitaalen, door in zom-
mige zaaken de mededinging binnen veel
naauwer grenzen te bepaalen, dan dezelve
anders uit derzelver aart zoude hebben.
De voornaamfte middelen, van welke zij
zig ten deezen einde bedient, zijn de uitflui-
■tende voorrechten van corporatie» (b).
Het
(h ) Corporation , dit woord is in Engeland van
eene :i!lerruimfte betekenis. De rechtsgeleerdheid
der Engelfchen is zeer zamengefteld, en vol for-
mulieren. Zij overtreft ten deezen aanzien die der
Romeinen. Eenc zodanige rechtsgeleerdheid heeft
natuurlijk ten gevolge, of dat men de wetten ge-
ftreng naar den letter uitlegt, of dat men de ge-
heele wet door kunih'ge redeneering ontduikt.
En van beide deeze gevolgen zullen wij in dit
tweede lid van het
iz.de hoofdft. voorbeelden aan-
treffen.
U 5                        Uit
-ocr page 567-
$o6              R IJ K D O M .
I. Het uitfluitend voorrecht, door 't welk
» o e K.eene zekere bezigheid of zaak tot een gilde
X» gemaakt wordt, bepaalt in die ftad, ia welke
BOOFDÏT.
Uit deeze geftrenge letierlijke uitlegging van de
Wet zouden bij de Engelfchen veeie moeilijkheden
hebben moeten voortvloeijen, indien zij dezelve
niet op onderfcheiden wijzen verholpen hadden.
Bij voorbeeld — een perfoneel recht fterft met
den perfoon, die het bezit. Indien zodanige per-
foneele rechten aan eene lengte van elkander op»
volgende peifooncn zijn toegeftaan, dan kan het,
in een land, in 't welke de wetten zo letterlijk
uitgelegd worden, niet dan moeite baaren, om
telkens de opvolgers van de overleden bezitters
van dio rechten in bet bezit van dezelve te ftel-
Jen. Men heeft dus eene foort van kunftige in-
richting voor eene zodanige opvolging uitgevon-
den, door middel van welke zodanige bezitters
van perfbneele rechten, in de wet, worden aan-
merkt als onfterflijk — die inrichting noemt men
eene corporatie. Een ftaatkur.dig altoosduurend
lighaam, waarvan de leden altijd gerekend wor-
den dezelfde te zijn -v men heeft in Engeland
eene menigte van onderfcheiden foorten van deeze
eorporatien, niet alleen die veele leden hebben,
zo als gilden, maatfchappljen, fteden, bevoorrech-
te burgten, vlekken óf plaatzen, (welke den
naam droegen van town corporale) maar zelfs die
uit eenen enkelen perfoon heftaan. Zo noemt de
wet in Engeland den koning eene corporatie^
Langs deezen weg worden alle de rechten, van
j
                                                                   do
-ocr page 568-
der VOLKEREN. 5°*
zodanig gilde is ingevoerd, noodzaaklijk dè j.
mededinging alleen tot de vrije leden van het» o e ks
gil- X.
HOOFDST.
de kroon ortgéfchonden aan de opvolgende konin*.
gen overgebragt, om dat de koning, als eéne cot-
ptjfatie aangemerkt, enftërflijk is, op deeze wijze
zijn de voorrechten van alle corporatien, gildens,
maatfchappijen, fteden enz, voor verval beveiligd,
om dat de bezitters van die voorrechten nog ge-
rekend worden dezelfde te zijn, die honderden
van jaaren geleden , die voorrechten verwierven —
bet is de moeite waardig, hier over na te zien
Blakftoné's comment on the Laws of Engl. book I.
Chapt.
to. 't Is waar, in alle andere landen wor-
den de voorrechten, aan zodanige ftaatkundigs
lighaamen gegeeven . ook gerekend altoosduurende
te zijn, maar in zodanige landen, waar die ge-
ftrenge letterlijke uitlegging van de wet geen
plaats heeft, 'behoeft tóen niet tot zodanige ver-
fijningen over te gaan, dat men éénen enkelen
perfobn, den koning, eenett bisfehop, enz, eene
f off oratie zal noerhèn. Bij de Romeinen, de eer-
fle uitvinders van zodanige ftaatkundige lighaa-
men , (zie Plut. in Nümiï) hield men voor eenëa
regel dat een 'cèttègie ten rhinflen uit drie leden
moest bcfiaan L. ?5 f. de verh. flgn. wanneer ech-
ter eene zodanige 'univerjïtas tot één lid was
vervallen , wierd zij gerekend vöortteduuren L. 7.
§ I. ƒ. quod cujusque univers. nom &c. fedfiüniver-
fitas ad'unum rédit, magis admittiitir, pos/e cum
(onvenire, et conveniri, cum jus omnium in unum
fiföi'erft, etftèt riHtoeh tinivèrjïtdth, UifgëeVfp*
.-*~ ..:.,„ ■=-•''JdL
- - .. _____ ....       ..                  .; ......._.^J
-ocr page 569-
5o8              R IJ K D O M
I. gilde; gewoonlijk wordt, om lid vaa zodanig
boek. gilde tc kunnen worden, vereischt, dat men
tM in die Had, onder een deugdelijk erkend lid*
HOOFDST.             ,                                        ,
van hetzelve, eenen bepaalden termijn van
leerjaarcn moet hebben doorgebragt. Zom-
tijds bepaalen de gildewetten het getal van
leerjongens, welke ijder meester vergund
wordt te hebben, en meest altijd het getal
van jaaren, geduurende welke ijder leerjon-
gen verplicht is te dienen — het oogmerk
van beide deeze inrichtingen is, om de me-
dedinging tot een kleiner getal te bepaalen,
dan anders wel genegen zou zijn, om zig
aan dip bezigheid ovcrtegeeven (c). De be-
paa-
,«.
(c) Dit is het waare gevolg van alle. gildens —
waaneer niemand een bedrijf mag oeftenen, dan
die geene, die leden zijn van zodanige gildens,
aan weJke het recht van zodanig bedrijf te oeffe-
nen bij uitfluitend voorrecht is toegedaan, dan
fprcekt het van zelve, dat daar door de mededinging
binnen veel naauwer grenzen bepaald wordt, dan
dezelve anders zoude hebben — maar dat deeze-
naauwe beperking van die mededinging het oog-
merk van het oprichten van de gildens zou ge-
weest zijn, geloof ik niet. De oorfprong var»
de gildens is in den ouderdom van de middel-
eeuwen te zoeken, toen men begon lieden op te
richten, toen de vorften begonden te zien, dat
zij de vriendfehap en huJpvan de fieden noodig
v hadden, om hun. gezag tegen de groote vafallcn
to
-ocr page 570-
der VOLKEREN. 5<$
paaling van het getal Van leerjongens bereikt I,
dit oogmerk regelrecht (d). Eene lange ter-B ° E
mijn van leerjaaren bereikt dit doel wel niet X,
J                                                        hoofdst.
zo
te helpen ftaande houden — het is met de gildens
gegaan, zo als met de meeste inrichtingen van de
barbaarfche tijden •— men was te weinig gewoon,
om de ftaatkundige gevolgen der inrichtingen in-
tezien, men had ook geene vaste grondbcginfelen,
uit welke men redeneerda — het groote oog-
merk , 't welk men zig voorftelde ,■ Was, buiten
twijffel, om bedrog en onkunde van de werkende
handen voortekbmèn, en tevens om de fteden,
welker hulp men noodig had, in weivaaren en
vermogen te doen toeneemen — fchocn ik niet
wil ontkennen, dat de ondervinding van het voor.
         « '
deel, 't welk de leden der gildens uit de alzo
beperkte mededinging genooten, zeer veel moet
hebben toegebragt om de leden der gildens aante-
zetten, om hunne eenmaal verkreegen voorrechten
met allen ijver vasttehouden, en dat het voorbeeld
van eenige gildens (die zodanige voorrechten ge-
nooten) den weg tot andere gildens gebaand zal
hebben. Uitgeever.
(«O O™ dat men dan zeker is, dat het getal
der leden nooit fterker kan vermenigvuldigen, dan
het getal der geene bedraagt aan welke het geoor-
loofd wordt, het bedrijf te leeren, en dat getal
zelfs nooit zo groot kan worden, om dat er altijd
onder die leerjongens zijn, welke vroeger fterven.
Dit behoort voornaamlijk in Engeland t'huis.
t: Uitgeever.
-ocr page 571-
-$io , R IJ IC D O M
I. zo regelregt, doch echter even zeker, door het
$ o e Jk.verzwaaren van de kosten der opvoeding (e).
_
              Te Sheffiald mag een mesfemakersbaas, vol-
HOGFDST.          _                                                            .
genas eene wet van zijn gilde, met meer
dan éénen leerjongen te gelijk hebben. Te
Norfolk, en Nerwich mag een weversbaaS
niet meer dan twee leerjongens hebben, op
itrafvan ijdere maand vijf ponden fterling
ten behoeve van den koning te verbeuren.
Jn geheel Engeland, en de Engelfche volk-
plantingen, mag geen hoedemakker meer dan
twee leerjongens te gelijk hebben op verbeur-
te van vijf ponden fterling in de maand, de
eene helft ten behoeve van den koning, en
de andere helft ten behoeve van die geenen,
die hem aan de ^uflith aanklagen — beide
deeze inrichtingen, hoe zeer door eene open-
baare wet van het koningrijk bevestigd, zijn
zichtbaar uit dien zelfden gildegeest (ƒ)
ont-
(O Niet alleen door het verzwaaren van dö
kosten der opvoeding —- ('t welk mooglijk- alleen
op Engeland, en zodanige landen, in welke de
wetten op de leerjongens zo geftreng zijn, toe.
paslijk zoü zijn) maar dit einde wordt ook zijde-
ling beïeikt, om dat er altijd onder die leerjongens
gevonden worden, welken die lange weg ver-
veelt, of welke door onderfcheiden foorten van
beletfelen verhinderd worden, om tot volkomen-
heid te geraaken. Uitgeever.
(f) De ondervinding van alle tijden leert, dat
de
-ocr page 572-
der VOLKEREN. 51Ï
ontftaan, uit welke de gildewetten van Shef' 1.
field-gebooren zijn. De zijdeweevers te Lon-v ° E **
den waren naauwlijks één jaar tot een gilde ?j
.. ,              .,,               , hoofdst.
gemaakt, toen zij reeds eene gudewet maak-
ten, om een baas te beletten van meer dan
twee leerjongens te gelijk te hebben, en er
•                 is
de menfchen, wanneer zij zich vereenigen om een
gemeenfchaplijk belang te bevorderen, door den
tijd, en genoegzaam ongevoelig, zig gewennen,
om dat belang alleen van hunne zijde te bezien,
en te vergeeten, dat die geene die een tegen"
overgefteld belang hebben, de zaaken uit geheel
andere oogen befchouwen, en dat in eene zuivere
beoordeeling van wederzijdfche belangen de onzij-
digheid het groote richtfnoer behoort te zijn. Hier
door neemt men allengs grondbeginfelen aan, op
welke men voortredeneert, welke zuiver bevoor-
oordeelde begrippen zijn, tot welker onderzoek
men zig nimmer verledigt, en zo valt men van de
eene dwaling tot de andere — de onderlinge ge-
fprekken, de maatregelen, alles bevestigt die een-
zijdige, en bevooroordeelde manier van de zaaken
te befchouwen zo fterk, dat het genoegzaam on»
mooglijk wordt, om te begrijpen, dat men dwaalt.
Dit is dat geene, 't welk de Franfchen met het
zeer eigenaartig woord Efprit de corps uitdruk-
ken — onze Smith noemt het corperation fpirit.
In deezen zin, waarin het hier voorkomt is het de
gildegeest, dat is, dat grondbeginfel, dat voor*
oordeel, dat gevoelen, 't welk alle menfchen,
die leden van een gilde zijn» bezielt, Vitseever,
-ocr page 573-
y
4u           R IJ K D O M
i, j's eene bijzondere acle van het parlement
> o e k. noo^jg geweest, om die gildewet te vernie-
lt* tioen.
HOOFDST.                                                            .
* •- . Het fchijnt dat van ouds af, door geheel
Europa, zeven jaaren de gewoone termijn is
geweest, welke voor de leerjaaren in het
grootfte gedeelte van de tot gildens gemaakte
ambachten bepaald was (g). Alle zodanige
cor-
i (g) '* Is jammer, dat de febrijver geene be-
wijzen voor dit gezegde aangevoerd heeft. Hoe
dit ten aanzien van geheel Europa oudtijds ook
moge geweest ziin, dit fchijnt zeker, dat deeze
foort van leerjongens, en de wetten omtrent hun-
ne leerjaaren, en verplichtingen, meer bijzonder
aan Enge/and eigen geweest is, zij droegen daar
den Latijnfchen naam van Apprenticii. Du Cange
haalt in zijn glosf. op dit woord, liet volgei.de
aan uit Cowelli lib. I. In/l,- Tit. 3. § io. Apud
Anglos certa perfonavum conditio, fervorum in-
ft ar, libera tarnen et ingenua, eorum nimirum
,
quos apprenticios die f mui, qui ad artem aliquam
meckanicam, ftve alias mei'cenariasn perdifcendam
herisfuis conventione fua parentum vel gubernato-
rum adftringuntur. Hi enim in herorum potestaie
funt
, durante tempore conventionis, et illis ac-
quirunt, non ftbi, vel paren tibus fuis, r.iji aliter
convent urn fuerit. Hi dominis fpondent haud paum
ca, et haec precipue, quod per tempus conven-
turn bene et fideliter domino fuo fervient, fecreta
fua celabunt, praecepta fua licita
£? hottesta ubi~
que facient &t. Uitgeever.
-ocr page 574-
der VOLKEREN. sn$
fcerporatien droegen oudtijds den, naam van J.
Univerfiteiten, 't welk ook indedaad de latijn- *. ° * f»
fcke naam is voor alle hoe ook. genaamde bij *•
,J t'. i                           J tr ■ r ■ HOOFD»*»
.een verzamelde lighaamen — de Umverftteit
der fmeeden , de Univerfiteit der kleermaa-
kers, enz. zijn uitdrukkingen , welke men
doorgaands ontmoet in de vroegfie Charters
van oude fteden (h). Toen die bijzondere
, foor»
{k") De eigentüjke en oorfpronglijke LatijA*
fcke
naam van alle hoe ook genaamde bijeenver-
zamelde lighaamen was, ten tijde der Romeinen,
niet univerfitas, maar collegium. Zie den tit. ff.
de collegiis, et corporibus
— vooral L. 4. fodales
funt, qui ejusdem collegii funt, quatti- Graece
ércttgixv vacant, kis autem potestaten! facit lex
,
paüionem, quam velint, fibi f er re, dunt ne quid
ex publica lege corrumpant.
Zie ook Dion. Casfm
lib.
38. Wij leezen in L. 1. ff. quoJ cujusq. univ.
notn. &c.
van een corpus aurifodinarum, argenti-
fodinarum, et falinarum
, en van collegia pisto-
rum
, et quorundam aliorum, et naviculariorum »
qui et in provintiis funt. Het woord univerfitas
was bij hen van uitgebreider betekenis, fchoon
het- ook wel eens voor collegium gebruikt wierd.
Zie Voet ad ff. qued cujusq. univ. nom. §. 1»
Mejeri Colleg. Argentor. h. t. §. 3. Doch in d*
middeleeuwen is deeze naam algemjen geworden,
•«n in de vroegfie Charters draagen zodanige lig-
haamen gewoonlijk den naam van Univerfiteiten*
De naam van Qilda, Gild/0, Guida, en in 'f
&k
                         Franse/i
-ocr page 575-
5*4             R IJ K D O M
|. foorten van lighaamcn het eerst wierden Op-
boe «.gericht, welke thands hij uitneemendheid tfnl-
«• verfiteiten (Q genaamd worden, fchijnt het
' vrij duidelijk, dat de termijn van jaaren, wel-
ke men noodzaaklijk met de ftudie moest
doorbrengen ^ eer men den graad van mees-
ter in eene wetenfchap kon verkrijge», eene
navolging geweest is van den tijd der leer-
jaafen in zodanige gemeene ambachten, wel-
ke reeds van vroegeren datum gilden waren»
Even gelijk het in die gemeene ambachten
noo-
Fransch Gelde, ontmoet men ook reeds in zeer
oude ftukken. Zie du Cangt op het woord Gil1
da. Uitgeever.
(*') Academiën, hooge fchoolen — deeze zijn
in zommige landen van zeer ouden datum •—• die
van Camhridge is van het jaar 630, van Oxforcf
van het jaar 872, van Parijs van het jaar 791.
Men kan eene algemeene lijst van alle de Acade-
miën
van Europa t (waarin van de meeste ook het
jaar van derzelver inftelling gemeld wordt,) vinden-
in Ferrarii Lexicon Geogr. torn. II. p. 356. Het
is al weder jammer, dat de Schrijver zijn gezcgfe
nopends den tijd van ftudeeren niet bewijst. Men
kan zeer fraaije zaaken nopends de' Academiën-,
leezen bij Real Science du Gauvern. torn. VI,
p.
234. en volg. Wolfii Jus Nat. torn. FIH, cap. 3.
§. 434 en 436, in fchvl. Bielfeld, Inft. Polit. torn. F.
p.
78 en volg. en over de Schotfche bij d"Eon, Lot
firs torn, VIII, p, ito
en volg. uitgeever.
-ocr page 576-
Ber VOLKEREN, 515
Hoodig was, dat men zeven jaaren lang on- i.
der ecnen baas, die wettig gildebroeder was,B ° E **
had moeten werken, om zelve baas te kun» ?•
, .                                       hoofdst.
nen worden, en leerjongens aanteneemen,
even zo was het ook een noodzaaklijk ver*
eischte, dat men zeven jaaren lang onder
eenen wettig erkenden meester had moeten
itudeeren , om meester , leeraar, of Doftor
        }
(oudtijds woorden van dezelfde betekenis) in
de vrije kunften en wetenfchappen te kunnen
worden, en zelve fcholieren , of leerjongens,
(al mede woorden, die oórfpronglljk het zelf-
de beduiden) (£), te hebben, en onderzigte
laaten ftudeeren.
Bij eene a&e van het Parlement van het
vijfde jaar van koningin Elifabeth, gemeen-
lijk genaamd de wet van de leerjaaren, wierd
vastgefteld, dat, in het toekomende, niemand
eenig ambacht, handwerk, of geheime kunst,
welke te dier tijd in Engeland geoeffend wier-
den, zou mogen bij de hand necmen, zon-
der alvoorens ten minilen zeven jaaren lang
onder eenen baas in dat werk geleerd te
hebben — en hierdoor wierd dat geene,
't welk te vooren maar eene gildewet van
veele gilden was geweest, de algemeene ea
openbaare wet door geheel Engeland > voor
alle ambachten, welke in handellteden geoef-
fend
(£) Zo leest men van Apprenticii Juris bfj
-4u Cange op het Woord Apprenticii. Uitge^vef,'-
-ocr page 577-
»
$i<?             R IJ K D O M
I. fend wierden. Want fchoon de woorden van
% o e K.je wet zeer aigemeen zijn> en het geheele
' koningrijk volkomen fchijnen intefluiten, zo
heeft men nogthands, bij wege van uitleg*
ging, deszelfs werking alleen bepaald tot
handelfteden, terwijl men vrijliet, dat op de
dorpen een en dezelfde perzoon verfcheiden
ambachten mogt oeffenen, fchoon hij in ijder
derzelven geene zeven leerjaaren had doorge-
bragt, om reden, dat de nooddruft der in-
gezetenen van de dorpen de oeffening van
ambachten op dezelve vorderde, en het getal
van volk daar veeltijds niet toereikende is,
om voor ijder van die ambachten eene bij-
zondere bende van werkende handen te vinden.
Men heeft, al mede door eene letterlijke
uitlegging van de woorden, de werking van
deeze wet alleen bepaald tot die ambachten
en handwerken, welke, voor dat deeze acte
van het vijfde jaar van koningin Elifabeth in
de waereld kwam , in Engeland gevestigd
waren, en dezelve nooit tot zodanige uitge-
breid, welke na dien tijd zijn ingevoerd ge-
worden. — Deeze naauwere bepaaling heeft
aanleiding gegeeven tot verfcheiden uitzonde-
ringen , welke>, wanneer men dezelve als
ftaatkundige verordeningen befchouwt, ze
ongerijmd fchijnen, als zij uitgedagt kunnea
worden — zo heeft men, bij voorbeeld, be-
greepen, dat een koetzenmaaker nooit, 't zij
in eigen perfbon, 't zij door ten dien einde
knechts.
-ocr page 578-
feit VOLKEREN. Si?
knechts aanteneemen, de wielen van eene I.
koets mag maaken, maar dat hij dezelve bijB
° E *
eenen rademaaker moet koópen- om dat het x'
HQOFDST.
ambacht van eenen rademaaker reeds voor de
acle van het vijfde jaar van koningin Elifa-
leth
in Engeland geoeffend wierd, maar dat
in tegendeel een rademaaker, fchoon hij nim-
mer als leerjongen bij eenen koetzenmaaker
gewerkt heeft, 't zij in eigen perfoon, 't zij
door aangenomen knechts, koetzen mag maa-
ken , om dat dit ambacht, ten tijde, wan-
sneer deeze wet gemaakt wierd, in Engeland
nog hiet wierd geoeffendi Om dezelfde re-
den zijn verfcheiden van de fabrieken van
Manchester, Birmingham, en Woherhampton,
niet in deeze wet begreepen, om dat zij voor
den tijd van deeze afte van het vijfde jaar
van koningin Elifabeth in Engeland niet ge-
oeffend wierden (/).
In frankrijk is de tijd van de leerjaaren
ïn verfchillende fteden, en ambachten, zeer
onderfcheiden — te Parijs wordt in eene
groote menigte van dezelve een termijn van
vijf jaaren gevorderd — maar voor dat ijmand
daar bevoegd kan worden om zijn ambacht
als baas te oeffenen, moet hij in veele van
die
(O Hier hebben wij eene van die kundige re-
deneeringen , om de geheele wet te ontduiken,
waarvan ik boven in noot (J>) gefprooken heb. .
Uitgeever.
Kk3
— - -:— -  ....__
-ocr page 579-
«3-58 * R IJ K D O M
f, die ambachten, boven de leerjaaren, nog vijf
8 a e «.jaaren als knecht werken, geduurende deezen
*ï laatften termiin wordt hii de compagnon van
zijnen baas genoemd, en de termijn zelve
draagt den naam van compagnonfchap (m).
In Schotland is geene landwet, welke den
tijd der leerjaaren over 't algemeen bepaalt,
deeze termijn verfchilt in de onderfcheidene
gilden. In zodanige, in welke dezelve lang-
duurende is , kan men dezelve gewoonlijk
-met eene geringe fom afkoopen — ook is
daar, in de meeste {leden, eene geringe fom
genoeg, om zig ais lid in een gilde inrekoo-
pen. De linnen en hennipen ftoffenweevers
(de voornaamfte fabrieken van het landj zo
•wel als alle ambachtsluiden, welke hun in de
hand werken, als fpinnewielmaakers, haspel-
•maakers, enz, kunnen hun ambacht zonder
eenen penning te betaalen, in alle dorpen,
die ftads gerechtigheden hebben, vrij oeffe-
nen — op alle dorpen, die flads gerechtig-
heden hebben, heeft een ijder, op alle da-
gen
(«O Dit moet men wel onderfcheiden van com-
fagniefchap,
of deelgenootfchap in de zaak. Dit
is hier bet geval niet, het is er zeer ver van
daan, dat een zodanig knecht, geduurende die
laatfte vijf jaaren, in de winften en verliezen van
zijnen haas zou deelen •—■ die tenrJjn draagt niet
den naam van compagnie, maar van compagmnage*
Uitgeevcr,
1
-ocr page 580-
der VOLKEREN. 519
gen van de week, die door de wetten niet I.
verboden zijn, de vrijheid om flagtvleesch teB ° E *•
verkoopen. De gewoone termini van leeriaa- u*
ren in Schotland is drie jaaren, zelis 111 zom-
roige zeer fijne ambachten: en.in 't algemeen
ken ik in Europa geen land, in welke de gil-
dewetten zo weinig drukkende zijn, dan in *
Schotland (.»).
Gc-
(#) De Schrijver had hier veilig kunnen zeg-
gen, dat zo ergens de gildewetten weinig druk-
kende zijn, het dan in Holland is. De geest van —-
vrijheid, welke onzen landaart, zedert de afwer-
ping van het juk der Graaven, bezield heeft,
heeft nooit kunnen toelaaten, dat hier te lande
zodanig drukkende gildewetten konden gedraagen
worden. Algemeene gildewetten, algemeene wet»
ten op de leerjaaren, enz. zijn in Holland niet
bekend —• de befchikking over de gildens is fte-
delijk, en dus verfehillen de gildewetten in alle
fteden , terwijl tevens de ftedelijke regeeringen
altijd gewoon zijn geweest, om, wanneer aan hun
billijke klagten over het drukkende van gildewet-
ten wierden ingebragt, in dezelve in redelijkheid
te voorzien. — Wij kennen hier te lande dien
overheerfehenden invloed van de baazen op de re-
geering niet, over welke de Schrijver klaagt. Gil-
dens en gildewetten zijn er zeker in alle onze
fteden , en derzelver oorfprong is ook, buiten
t wijffel, aan die zelfde oorzaaken toetefchrijven,
als in Engeland. Het is niet te verwonderen, dat
«en Engekchman zig zo onbepaald tegen de gil-
Kk 4
                            dens
-ocr page 581-
gf*           R IJ E ü O Ü
J, Gelijk het recht van eigendom, 't welk
■ o e K.^der mensch op zijnen eigenen arbeid heeft,
Aj de oorfpronglijke grondflag van alle andere
HOOFDET.
er-
dgns verklaart, wanneer men het drukkende van,
de Engelfehe gildewetten, en de geftrenge uitleg -
kunde der Engelfche wetten in overweging neemt,
maar of juist alle gildens aftekeuren zijn, is bij
tnij nog in lang niet uitgemaakt. Indien dezelve
alleen flrekken, om bedrog en onbekwaamheid
voortekomen , indien de weg, om tot het lid-
maatfchap van een gilde toegelaaten te worden,
Voor allen openffaat, en alleen van bepaalde, en
fn de wetten zelve voorgefthreeven bewijzen van
bekwaamheid afhangt, indien de ftedelijke regee-
Tingen zorge, draagen, dat de beftuurders en le-
den van de gildens geene eigendunkelijke w'etten
kunnen maaken, indien zij dien gildegeest, waar-
van ik boven fprak, door hun gezag beteugelen,
dan komt het mij voor, dat zodanige gildens niet
anders zijn, dan een gevolg van de goede orde.
Men leeze hierover de Real Science du Gouvern.
torn, H. pag.
117 en vol-g. Bielfeld Infl. Polit.
f om. I p $08 en volg.
Men leeze daarentegen
Ij'elin , Droomen , p. 340 en 345 in de voot.
€ampomanes, over de Industrie, p.
76, 77, ea
vooral, zeer belangrijk, p. 113 en volg, Hoe
zeer ik met al mijn hart toeftemme, dat niets de
algemeene welvaart van een land meer bevordert,
dan wanneer de regeering alle bedrijyen der inge-
zetenen aan derzelver vrijen loop overlaat, geloof
|k eehter, dat tevens de plicht van de regeering
-ocr page 582-
der VOLKEREN. 521
eigendommen is, zo is hetzelve ook het hei- I. _.
lïgfte , en het onfchendbaarfte. De erflijke8 ° E **
bezitting van eenen armen man is in de ■
kracht en bekwaamheid van zyne handen ge-
legen. Hem te beletten om die krachten en
bekwaamheden zo en in diervoegen te ge-
bruiken, als bij, zonder zijnen medemensen,
. te benadeelen , goedvindt, is eene openlijke
verkrachting van zijn heiligst eigendom —
het is eene openbaare inbreuk in de wettige
vrijheid, zo van hem, als van dien genen,
welke genegen zou zijn, om zig van hem te
bedienen —- gelijk de een belet wordt om te
arbeiden, zo als hij goedvindt, even zo wordt
de andere verhinderd, om hem te gebruiken,
tot wat hij verkiest (0). De beoordeeling of
hij
medebrengt, om voortekomen, dat de ingezete-
nen niet opzetlijk, of door onbekwaamheid be-
drogen worden ■— en ik kan nog geene reden
zien, waarom men niet zodanige redelijke en de
vrijheid en mededinging niet hinderende gildewet-
ten zou kunnen maaken, door welke de bedrijven
üer ingezetenen in zo verre aan derzelver vrijen
loop worden overgelaaten, dat die vrijheid niet
ten nadeele van andere ingezetenen kan misbruikt
worden — en dit meen ik, dat over het alge-
meen van onze Hollandfche gildewetten mag ge«
gegd worden. Uitgeever,
• (0) Dit alles is volkomen waar, wanneer men
alleen op de Engetfche gildewetten bUiTt fiaroo-
Kk 5                       gea
-ocr page 583-
$m              R IJ K D O M
hij bekwaam is tot dat geene, waartoe tnen
• hem gebruiken wil, behoort ongetwijfFeld
overgelaaten te worden aan die geene, welke
hem te werk ftellen, en welker belang daar
mede zo zichtbaar gemoeid is (j>\ De over-
ge-
gen —■ maar zodra de weg tot het Iidmaatfchap
van allegildens voor alle menfchen volmaakt open
itaat, mits alleen maar die bewijzen van bekwaam-
heid geevende, welke de wet vordert, dan ver-
valt dit gebeele raifonnement, want dan wordt
geen de minfle inbreuk in dat volkomen erkende
recht van eigendom gemaakt, maar alleen voor de
befcherming van dat recht wederkeerig gevorderd
eene billijke onderwerping aan die goede orde,
bij welker bewaaring ijder ingezeten belang heeft.
Uitgeever.
fj>) Zou men echter wel met eenige redelijk-
h«d kunnen onderftcllen, dat die beoordeeling on*
der het bereik van alle die geene, welke den ar-
beid van zodanige menfchen noodig hebben, zou
kunnen vallen ? en zou die beoordeeling niet zeer
aanmerklijk te_ gemoet gekomen worden door de
toelaating van zodanige werklieden tot het gilde?
Zij hebben dan ten minflen het getuigenis van zo-
danigen in hun voordeel, die de kunst verftaan,
en in vroeger tijden bewijzen van bekwaamheid
gegeeven hebben. — Kundigheid te hebben, om
de bekwaamheid van alle menfchen te beoordee-
len, welker arbeid wij behoeven , is voorzeker
iets, 't welk in verre de grootfte meerderheid
der menfchen niet kan onderfteld worden.
4                                         Uitgeever,
-ocr page 584-
der. VOLKEREN. 523
gedreevene angstvalligheid van den wetgee- I.
ver, vreezende, dat men onbekwaame mcn-B ° E
fchen zal laaten werken, is even onbetaam- '
lyk, als zij onderdrukkende is (0)..
Het vastftellen van eenen langen tijd van
leerjaaren is geen zeker behoedmiddel, om
voortekomen, dat niet menigmaalen flecht en
onvoldoende bewerkte waaren opentlijk te
koop geboden worden. — Wanneer dit ge-
beurt, dan is het gewoonlijk eene uitwerking
van bedrog , en niet van onbekwaamheid,
maar de langst mooglijke leertijd kan nooit
eenige zekerheid tegen bedrog geeven. Om
dit misbruik voortekomen heeft men geheel
andere inlichtingen noodig — de fierlingk&üv
op het gewerkte zilver, en de bekende tekens
op het linnen en de wollen lakenen, geevea
aan den kooper van dezelve eene veel groo-
tere zekerheid, dan eenige mooglijke wet op
de leerjaaren — naar deeze zien de koopers
doorgaands, maar nooit denken zij er aan
om te onderzoeken, of die geene, welke die
goe-
(#) Men behoort onderfcheid te, maaken tus.
fchen overgedreeven angstvalligheid, en redelijke
tegemoetkoming.
De eerfte zet de deur open tot
allen dwang, maar de laatite verzekert den inge-
zeten, dat hij in die geene, welken hij te werk
,wil ftellen, die bekwaamheid zal vinden, welken
hij zoekt, doch tot welker beoordeeling hij niet
altijd het vermogen heeft, Uitgeever.
-ocr page 585-
*$*4             R IJ K D O M -
jt goederen bearbeid hebben, wel zeven jaare»
boe k. als leerjongens hebben gediend (>).
X. Het invoeren vaneenen langen termijn van
' leerjaaren kan nimmer ftrekken, om het jon-
ge volk tot vlijt aantemoedigen. Een am-
bachtsman , welke bij het ftuk werkt, zal
waarfchijnlijk vlijtig zijn, om dat ijdere in-
fpanning van zijne vlijt hem een voordeel op-
levert. Het is waarfchijnlijk, dat een leer-
Jongen een lediglooper zal. zijn (en de onder-
vin-
(>) Ik ben er zeer verre af van de lange leer-
jaaren der Engelfchen te willen verdedigen — in-
dien men mij wel begrijpt, zo zal men toeftaan,
dat ik alleen in zo ver van den Schrijver ven.
fchille, dat het mij voorkomt, dat het geheel on-
noodig is, om van het eene uiterfte tot het an-
dere overteflaan — de verbaazende flavernij der
gilddwetten, onder welke de zo breed van haare
vrijheid opgeevende Engelfehe natie zucht, is moog.
lijk tot het grootfte uiterfte gekomen,. 't welt
plaats kan hebben, maar het afïchaffen van alle
gildewetten, en het toelaaten, dat rijp en groen
door elkander hunne bewerkte waaren aan de
overhoops niet van alles kundig onderfteld kun-
nende worden natie, in handen zou mogen flop-
pen , zou misfohien ook niet buiten bedenking
gijn — terwijl het veilige midden tusfbhen deeze
beide mooglijk in algemeen openftaande gildens»
\
          welke niets dan bewijzen van bekwaamheid vpir-
\         derden, zou te vinden zijn, Uitgecver,
-ocr page 586-
der VOLKEREN. 5*s
vinding bevestigt ,het) om dat hij geen on- I.
middelijk belang heeft, om zig anders te ge-B 08ï'
draagen — in de geringde ambachten beftaat x-*
de zoetigheid van den arbeid geheel en al in
het loon O), 't welk men verdient. Zij, die
het vroegfte in eenen ftand komen, van wel- '; \
ke zij de aangenaamheden kunnen genieten,
zullen waarfchijnlijk ook het fpoedigfte eene
zekere genegenheid en fmaak voor denzelven
verkrijgen, en dus zal bij hun de naarftig-
heid al vroeg eene hebbelijkheid worden. —<
Maar een jong mensch moet. natuurlijk eenen
afkeer van den arbeid verkrijgen, wanneer
hij zeker weet, dat hij nog in langen tijd
geene voordeelen van denzelven genieten zal.
De jongens, welke men uit de liefdadige ge-
dichten tot leerjongens op ambachten aan-
neemt, worden doorgaands voor een grooter
getal van jaaren verbonden, dan de wet vor-
dert, maar de uitkomst leert ook genoegzaam
altijd, dat zij ledigloopers en deugnieten wor-
den (0«
Leer-
(0 Volgends het gewoone fpreekwoord :• het
geld verzoet den arbeid. Uitgeever,
•(f) Zou dit ook niet wel aan andere oorzaa-
ken toetefchrijven zijn, kan de opvoeding in die
huizen hiertoe ook niets doen ? Zekerlijk moe-
digt het winnen van geld aan tot ijver in den
arbeid, en men kan niet ontkennen, dat de En.
gelfcne
wetten op de leerjaaren drukkende en
fchadelijk zijn. Uitgeever.
-ocr page 587-
526             R IJ" K D O M
I.         Leerjaaren waren bij de Ouden geheel eit
boe *.aj onbekend ? <je onderlinge verplichtingen
_ • tusfchen eenen baas en zijnen leerjongen be-
flaan in alle onze hedendaagfche wetboeken
eene zeer aanmerkelijke plaats («)• — De
wetten der Romeinen houden dienaangaande
een diep ftilzwijgen. — Ik ken geen een
Grieksch of Latijnsch woord, (en ik geloof,
dat ik zou mogen waagen , om eene wed-
dingfchap aantegaan, dat er geen één zoda»
"nig is) 't welk het denkbeeld uitdrukt, 't welk
Wij tegenwoordig aan het woord leerjongen
hechten, dat is, een knecht, welke verbon-
den is, om geduurende eenen bepaalden ter-
mijn van jaaren, in een zeker ambacht, al-
leen ten voordeele van zijnen baas te wer-
ken, onder voorwaarde, dat zijn baas hem
dat ambacht zal leeren.
Lange leerjaaren zijn ook geheel en al on-
noodig. Zelfs kunften, welke ver boven ge-
meene ambachten verheven zijn, bij voor-
beeld het maaken van klokken en horoio»
% gien, behelzen geene zodanige geheimen, dat
zij eenen langen loop van onderwijs vorde-
ren. — zekerlijk is de eerfte uitvinding van
zo-
(«) Dat is te zege-en in de Engelfche wetboe-
ken — bij ons Hollanders vindt men er naauw*
lijks een woord van, bij andere naden meer en
rein, maar in Engeland maaken dezelve eene b@«
langrijke ftof uit. Uitgetver.
                           f'
-ocr page 588-
bir VOLKEREN. 527
zodanige fraaije konstllukken, en zelfs die I. ,
van verfcheiden werktuigen, van welke men8 ° E **
zig in het maaken van dezelve moet bedie. x'
nen, ougetwijfreld eene uitwerking geweest
van diep en langen tijd te denken; die uit-
vinding mag met alle recht gefield worden
onder de gelukkigfle poogingen van het
menschlijk vernuft. Maar na dat dit een en
ander ten vollen uitgevonden is, en men die
kunst volkomen verflaat, kan het waarlijk
niet meer dan de lesfen van eenige weinige
weeken kosten, en mooglijk zouden hiertoe
weinige dagen genoeg zijn, dat men eenen
jongeling op de volkomenfte manier onder-
wijst, hoe hij de werktuigen moet behande-
len , en hoe hij het konstfluk moet maaken —•
althands in de gemeene werktuiglijke ambach-
ten is zeer zeker niet meer dan het onder-
wijs van eenige weinige dagen noodig. De
vastigheid van de handkan, zekerlijk, zelfs
in gemeene ambachten, niet dan door veele
oeffening en ondervinding verkreegen wor-
den , maar een jong mensch zal zig met
meerdere naarftigheid en aandacht oeffenen,
wanneer hij van het begin af, als knecht
werkende, betaald wordt in evenredigheid tot
het weinige werk, 't welk hij in Maat is uit-
tevoeren , mits hij dan ook van zijne zijde
de ruuwe itoffen betaale, welke hij door zij-
ne onhandigheid en gebrek aan ondervinding
zomtijds mogt bederven — zijne opvoeding
zou
-ocr page 589-
jrt . R IJ K D O U
I. zou -in 't algemeen langs deezen weg veel
» 6 e k. betere uitwerking hebben , en altijd minder
x* kostbaar en minder verdrietig zijn — 't ie
waar, zijn baas zou verliezen — hij zou al
die arbeidsioonen van zijnen leerjongen kwijt
zijn, welke hij thands zeven jaaren lang ia
zijnen zak fteekt; maar mooglijk zou de leer-
jongen zelve, op het laatfte, daar bij te kort
komen — hij zou in een ambacht, 't welk
zo gemaklijk te leeren is, meer mededingers
krijgen, en wanneer hij een volkomen kun-
dig werkman geworden was , zouden daar-
door zijne farbeidsloonen misfchien veel lager
zijn, dan tegenwoordig — dezelfde vermeer-
dering van de mededinging zou zo wel de
■ voordeelen van den baas, als de arbeidsloo-
nen van de knechts doen daalen. Alle de
fabriekeurs, handwerkers en konftenaars zou-
den verliezen, maar het gemeen zou winnen,
want langs deezen weg zou het werk van
alle ambachten veel beterkoop aan de markt
komen (v).
Het is alleen met oogmerk om deeze ver-
mindering van den prijs der waaren, en bij-
gevolg ook van de arbeidsloonen en voordee-
len voortekomen, door het beteugelen .vaa
de vrije mededinging, welke dit een en ander
zeker anders zouden uitwerken, dat men alla
die;
(v) Dit .alles kan alleen als betreklijk tot ƒ2*.
geland aangemerkt wordet. Uitgeerer.
.>-#.■■
-ocr page 590-
bÈk VOLKEREN. &p
die gilden gevestigd, en het grootfte gedeelte £,
van alle de gildewetten gemaakt heeft.- In6 ° E *•
oude tijden wierd in veele landen van Europa X.
,            . ,                         .,,                  , hoofds*«
tot het oprichten van een gilde geen ander
gezag vereischt, dan dat van de burgerij van
de ftad, in welke hetzelve wierd opgericht,
(te) 't Is waar j in Engeland was hiertoe een
Charter noodig — maar het fchijnt, dat men
dit recht van de kroon veel eer met een oog-
merk bewaard heeft om de onderdaanen geld
te doen opbrengen , dan om de algemeene
vrij-
(»Ó De fchiïjvër iht hier op riogenbüklijk vol.
gen, 'dat echter daartoe in Engeland een Charter
Van den koning noodig Was — en wanneer wij dü
gefchiedenisfen van de middeleeuwen met dat oog-
merk dooiloapen, dan vinden wij dit vereiscbtö
in alle landen ■, daar gilden gevestigd zijn •— trou-
wens de natuur van de töenmaalige regeerings-
vorm liet niet toe, dat de lieden zo veel macht
konden ceflenen van op eigen gezag giidens op te
rechten —• een voorbeeld van ons land zal genoeg
zijn — het Charter van het oudfie gilde 't welk
in Dordrecht bekend is, te weeten het iPantfnij-
ders,
of lakenkoopers gilde, is niet door de ftad-»
maar door Graaf Diderik den zevenden gegeeven
— men vindt hetzelve bij van de fVallprivtl. van' —"""
Dordrecht ï deel, p. 295. in iiotis, én dia gehselé
tiöot, welke veel licht verfpreidt over onze gïl-
dens, is dubbeld waardig geleezen te wprden»
Zie ook Christin, ad Leges Municip. Mechlim
tïi.
i. arh i. \. 14. Hem tit. 1. art. 46, Uitgeéver.
LI
-ocr page 591-
53«»              R IJ K D O M
I. vrijheid tegen zodanige drukkende monopo
> E K,lien te befchermen — wanneer men maar
5* eene fom gelds aan den koning betaalde,
DFDST.
fchijnt in 't algemeen, dat hetverzogte Char-
ter gereedlijk verleend wierd, en wanneer
eene bijzondere klasfe van handwerkers, of
ambachtsluiden, goedvond, om zonder Char-
ter , zig als een gilde te gedraagen, dan wier-
den aan zodanige bastaardgilden (x) (zo als
men dezelve noemde) niet altijd hunne vrij-
dommen benomen, maar dan wierden zij ge-
noodzaakt, om jaarlijks eene fom aan den
koning optebrengen voor de vrijheid om
hunne aangematigde voorrechten te mogen
oeffenen (y) het onmidlijke opzicht over
alle de gildens, en over de gildevvetten, wel-
ke zij noodig oordeelden om voor hun eigen
beftuur te maaken, betrof alleen de burgerij
van de ftad, in welke zij opgericht wierden,
en hoedanig ook de tucht en orde, die in
dezelve gehouden wierd, mogte zijn, dezelve
kwam gewoonlijk niet uit handen van den
koning, maar uit handen van dat grootere
lighaam, van welke alle deeze gildens on-
dergefchikte lighaamen, of deelen waren.
Het beftuur van de burgerijen der fteden
was geheel en al in handen van handwerker*
. .              en
(*) Aiulterine guiMs.
(?) Zie Madox firma Burgip. a& &?<?. Smith*
-ocr page 592-
dër VOLKEREN. 53<
en ambaclitsiüidert (2) en het bijzonder be- £
lang van ijdere klasfe van dezelve bragt me-B ° E"**
de, dat zij moesten voorkomen, dat de markt ^»
....            j-j        ji-.     j     r     HOOÏDSÏV
niet overvoerd wierd met de bijzondere foor-
ten van hunne eigen vlijt (gelijk zij gewoon
Waren zig uittedrukken) dat is te zeggen, dat
zij
(3) In de alleroudfle tijden hadden de lieden
geene eigene regeeringen, de landvorst reisde met
zijne voornaame vafallen van de eene fiad naar de
andere, om te recht te zitten. Toen de gewoonte
algemeen wierd, om aan de lieden het voorrecht
te vergunnen van eene eigene regeering te hebben.
Wierden te gelijk in zodanige lieden, van wegen
den landvorst» bijzondere amptenaaren aangefteld,
onder den titel van Ballivu$% Baljutw enz. Wel-
ker bijzondere verplichting medebragt, om te zor*
gen» dat geene indrachten op de rechten van de»
landvorst gemaakt wierden. In ons vaderland be_
hoeft men maar de privilegiën van alle lieden mis-
zien , om daarvan overtuigd te worden — en daar
de regeeringsvorm> in die tijden, door middel
van het over het geheel JEuropa algemeen aangeno-
men leenrecht, genoegzaam overal dezelfde was,
kan men ook hieromtrent veilig tot andere landen
befluiten — in zodanige landen, derhalven, in wel-
ke het geeven van Charters aan gildens, tot de
rechten van den landvorst behoorde, konden dè
gildens zodanige fchaadlijke verordeningen niet
maaken — ten minden, de laiidvoruen waren, in-
dien er klachten inkwamen, in de gelegenheidi
om voorzieningen te bezorgen. Uitgttver,
IA
a
-ocr page 593-
53*             R IJ K D O M
I. zij indedaad moesten zorgen, dat de marlet
» o e k. aitïjd beneden lift waarlijk vereischte moest
voorzien worden — ijdere klasfe lei zig toe
om verorderingen te maaken, om dit oog-
merk te bereiken, en indien men aan de eene.
van dezelve vergunde, om dezelve intevoe-
ren, dan was deeze weder op haare beurt
genegen, om gelijke vergunningen aan de
andere toeteftaan. Het gevolg van zodanige
inrichtingen was zekerlijk, dat ijdere klasfe
die goederen, welke zij noodig had, en van
de andere klasfen, die gevestigd waren, koo*
pen moest, wel een weinig duurder moest be-
taalen, dan anders zou gefchied zijn, maar
tot vergoeding van die fchade wierd zij ook
weder op haate beurt in ftaat gefield, om
haare eigene waaren een weinig duurder te
kunnen verkoopen, zo dat dit, gelijk men
zegt, zo breed was, als het lang Was, en
bij flot van rekening geene van de ónderfchei-
den klasfen van ambachten, welke in de ftad
gevestigd waren, door zodanige inrichtingen
in hunnen onderlingen handel met eikanderen .
verlooren, maar in hunnen handel met het
omgelegen land, wonnen zij alle fterk, en
in dit laatstgenoemde vertier beflaat de ge-
heele handel, welke eene ftad ftaande houdt
en rijk maakt.
Ijdere ftad trekt haar geheele beftaan*
en alle de ruuwe ftoffèn, welke zij bear-
beidt, van het omliggende land — zij be*
taaie
-ocr page 594-
der V O L K E R E N. $&
taalt dezelve voornaamlijk op tweederlei wij- L
ze — vooreerst, door een gedeelte van dee-B ° E *•'
ze ruuWe ftofFen, nadat" zij bewerkt en in x'
,                  HOOF0ST.
manufaduuren veranderd zijn, naar het land
terug te zenden, in dit geval is derzelver
prijs vermeerderd met de arbeidsloonen van
de ambachtsluiden, en met de voordeden
van de baazen, of onmidlijke fabrikeurs, ea
in de tweede plaats, door een gedeelte zo
van ruuwe, als van bewerkte voortbrengfe-
len, 't zij uit andere landen, Jj zij uit afge-
legen ftreeken van hetzelfde land, naar die
ftad gevoerd, en daar opgeflagen, aan het
omliggende land te verkoopen, in welk geval
de oorfpronglijke prijs van deeze waaren ook
vermeerderd is, zo met het loon van de
voerluiden, en fchippers, als met de voor-
deden van de koopluiden, welke dezelve ia
't werk gefield hebben. Dat geene, 't welk
op den eerstgenoemden van deeze twee tak-
ken van handel gewonnen wordt, behelst het
voordeel, 't welk de ftad door haare hand-
werken en fabrieken wint, en de winst op
den tweeden van deeze takken, is het voor-
deel, 't welk de ftad van haaren binnen- ea
bukenlandfchen handel geniet. De arbeids-
loonen van de ambachtsluiden, en de voor-
deden van die onderfclieiden menfchen, wel-
ke dezelve in 't werk ftellen, zijn dus met
elkander dat geene, 't welk de ftad door
beide die takken van handel wint. Het is
LI 3
                        dei-
-ocr page 595-
SS*            R tf & D O U
& derhalVën duidltjk, dat alle zodanige veror-
J B "^deningen, Welker oogmerk is, om deeze ar-
x* _ beidsloonen, en voordeden hooger te doen
rijzen, dan zij anders zouden kunnen zijn,
ten gevolge moeten hebben, dat door dezelve
dè flad in ftaat gefield wordt om voor eene
mindere hoeveelheid van haaren eigenen arbeid
het Vodrtbfengfél van eene veel grootere hoe-
veelheid van den arbeid van het omliggende
land te koopen, zij gecven aan de fabrikeurs ,
«n ambachtsluiden in de flad een voordeel
boven de landjonkers, landpachters, en ar-
beiders op het platte land, en verbreeken die
natuurlijke gelijkheid, welke anders plaats
isött moeten hebben in den' handel, welke
tüsfcheh de (leden en het omliggende land
gedféeVen Wordt» Het géheele jaarlijkfche
voóftbrengfel van den arbeid van de ganfche
tMaatfehappij wbrdt jaarlijks tüsfchen deeze
tWee öndêffèheideft flanden van menfehen
(ftedelingên5 en landbewoonders) verdeeld,
oftdertusfehefl Wortft door middel van deeze
Verordeningen eên grooter deel Van dat voort-
brengfel aan de ftedelingen toegevoegd, dan
lian anders zou toekomen, terwijl tevens
aan de lartdbeWöetïders een minder deel te
benrt valt.
                              -
De hoeveelheid van handwerken en andere
waaren, welke jaarltiks Uit eene flad gevoerd
worden, bedraagt den prijs, welken de flad
IVezefitlijk betaalt voor de levensmiddelen,
en
-ocr page 596-
der VOLKEREN. 53$
en andere rauwe ftoffen, welke jaarlijks in I.
dezelve ingevoerd worden. Hoe duurder der-* ° E K*
halven de uitgevoerd wordende waarea zijn, x*
ö                                                                       H00FDST4
des te beterkoop zijn de levensmiddelen, en
andere ingevoerd wordende ruuwe ftoffen.
De arbeid der ftedelingen wordt meer, en die
der landbewoonders minder voordeelig.
Dat de arbeid, welke in de fteden gedree-
ven wordt, overal door geheel Europa heen»
voordeeliger is, dan die, welke men op het
land oeffent, kan, zonder dat wij ons in
zeer naauwkeurige berekeningen behoeven te
begeeven, zeer klaar blijken uit eene zeer
eenvoudige en allerduidlijkfte aanmerking —■
wij vinden in alle landen van Europa ten
minften honderd menfchen, welke door hand-
werken en fabrieken uit kleine beginfeleu tot
groot fortuin gekomen zijn (en dit is juist de
arbeid, met welke zig de ftedelingen bezig
houden) tegen éénen, welke door dien ar-
beid, welke eigentlijk lot het land behoort,
dat is , door zodanige verbeteringen, in den
aanleg, en bebouwing van zijn land, welke
eene vermeerdering van deszelfs ruuwe voort-
forengfelen moesten ten gevolge hebben,
groote fchatten gewonnen heeft — dus moet
het waarheid zijn, dat in den ftand der fte-
delingen de vlijt zigtbaar beter beloond wordt,
en dat de arbeidsloonen, en de voordeden
van de kapitaalen zigtbaar grooter moeten
zijn, dan in den ftand der landbewoonders —
LI 4
                      maar
-ocr page 597-
&<5              R IJ K D O M
maar kapiiaalen en arbeid zoeken altijd dien
'aanleg, welke de voordceligfte is, en dus
moeten beide, zo veel mooglijk is, naar de
fteden trekken, en het platte land verlaaten.
Daar de inwoonders van eene (tad zeer na
bij eikanderen woonen, kunnen zij zeer ge-
maklijk zig met elkanderen vereenigen — zelfs
de minstbeduidende ambachten zijn in de
eene of andere ftacl tot gildens gemaakt, en
zelfs daar, waar zij nooit gildens hebben
kunnen worden, heeft nog altijd die geest
der gildens, de naarijver tegen vreemdelingen,
die afkeer tegen het aanneemen van leerjon-
gens, of tegen het mededeelen van het ge-
heim van hun ambacht bij hen de overhand
behouden, ën hen aangezet, om die mede-
dinging, welke zij door geene gildewetten
konden weeren, door vrijwillige verbintenis*
fen, en vereenigingen tegen te gaan — zoda-
nige ambachten, welke niet dan een klein
getal van handen noodig hebben, zijn te ge-
maklijker in de gelegenheid van zig met ei-
kanderen te verbinden — men heeft misfehien
zes wolkammers noodig om duizend fpinders
en weevers aan het werk te houden — wan-
neer nu deeze wolkammers zig onderling ver-
binden, om geene leerjongens aantenemen,
dan kunnen zij niet alleen zig van al het
werk meester maaken, maar zelfs de geheele
fabriek in eene foort van (iavernij onder' zig
krengen, en hunne arbeidsloonen ver doen
rij,
-ocr page 598-
der VOLKEREN. é$7
rijzen boven 't geen de natuur van hun werk I".'
vordert. («)
                                                 boek*
- De landbewoonders zijn op verfchillendeH00FpST>
afftanden van eikanderen verfpreid, en kun-
nen dus zo gemaklijk niet bij eikanderen ko-
men — zij zijn niet alleen nooit in gildens
vereenigd geweest, maar zelfs heeft de geest
der gildens nooit onder hen geheerscht —*
nooit heeft men leerjaaren noadig geoordeeld,
om ijmand tot het oefFenen van den landbouw,
het grootfte ambacht van het platte land,
bevoegd te maaken — ondertusfehen is er
misfehien, na dat geene, 't welk men vrije
kunden en wetenfehappen noemt, geene be-
zigheid, in welke eene grootere verfcheiden-
heid van kunde en ondervinding vereischt
wordt —i de ontelbaare werken, welke, in
alle taaien, over den landbouw gefchreeven
zijn, kunnen ons overtuigen, dat dezelve bij
de verftandigfte en kundigfte volkeren nooit
is aangezien als eene zaak, van welke de
kundigheid zeer gemaklijk te verkrijgen is,
en nog zullen wij vergeeffche moeite doen,
indien wij die,kundigheden, welke zelfs een
gemeene landpachter doorgaands bezit omtrent
die verfcheidenheid en ingewikkeldheid van
aan-
(a~) Het komt mij voor, dat zij dit even zeker
gouden kunnen doen, als was het geheele denkbeeld
• van gildens, en van wetten op de leerjaaren onbe-
kend. Uitgeever.
LI 5
-ocr page 599-
53*            R IJ K D O M
I. aanleg, uit die werken zouden willen leeren,
E K' hoe laag ook zommige waarlijk veragtlijke
tost fcn"Jvers ZIE aanmatigen om op hen te val-
len. Er is in tegendeel naauwlijks een ge-
meen werktuiglijk ambacht,, van het welke
men niet alle verrigtingen op eenige weinige
bladzijden zo volkomen en duidlijk kan voor-
ftellen, als door woorden met afbeeldingen
opgehelderd mooglijk is — men vindt, in de
gefchiedems der kunfien en wetenfchappen, nu
onlangs door de Franfche academie uitgegee-
ven, (£) veele van dezelve op die wijze alge-
meen voorgefteld — daarenboven vereifchen
de inrichtingen van de bijzondere werkzaam-
heden van den landbouw, welke bij ijdere
verandering van het weder, zo wel als bij
menige andere toevallen, telkens onderfchei-
tte» moeten zijn, veel meer oordeel en kun-
digheid, dan zodanige ambachten, welke al-
tijd of genoegzaam altijd dezelfde zijn.
Niet alleen wordt in het beroep van den
landman, en in de algemeene inrichtingen
van de werkzaamheden van den landbouw,
maar zelfs ook in de geringere takken van
den arbeid op het land, veel meer kunde en
ondervinding vereischt, dan in het grootftc
gedeelte van de werktuiglijke ambachten —-
een
{b} Arts & Metiers. Een zeer kostbaar en
©verfchoon werk in verfcheiden boekdeelen, in fel,
Uitgcever*k
-ocr page 600-
der VOLKEREN. SM
een ambachtsman, welke in ijzer of koper ï*
werkt, bedient zig van gereedfehappen enB ° E **
werktuigen, welker hoedanigheid altijd de- *
zelfde of genoegzaam dezelfde is. Maar een
landman, welke den grond met een gefpati
van paarden of osfen beploegt, werkt met
werktuigen, van welke de gezondheid, krach*
ten, en gefteldheid op onderfcheiden tijden
zeer verfchillen — de natuur van de ftoffen»
welke hij bewerkt, is even verfchillende als
de werktuigen, van welke hij zig bedient,
en beide vorderen met veel oordeel en over*
leg behandeld te worden — het ontbreekt
eenen gemeenen ploeger zelden aan oordeel
en overleg, fchöon men hem doorgaands als
een voorbeeld van domheid en onkunde ver-
flijt. Hij is zeker minder gewoon aan eea
gezellig onderhoud, dan werktuiglijke arbei-
ders, welke in de fteden woonen — zijne
(tem, en zijn geluid zijn raauwer, en moei*
lijker te verftaan, door die geenen die aan
zijnen omgang niet gewoon zijn, tiiaar, des
niettegenftaande is zijn verftand, 't welk ge-
woon is meerdere verfcheidenheid van onder-
werpen te befchouwen, in het algemeen veel
doordringender dan dat van hun, welker ge-
heele aandacht van den vroegen morgen tot
den laaten avond gewoonlijk enkel bij het
verrigten van een of twee zeer eenvoudige
werkzaamheden bepaald blijft — hoe flerk in-
dedaad de geringde ftanden vaa het volk op
het
-ocr page 601-
540            R IJ K D O M
J. het land boven die van de fteden uitmunten.,
I o e k. weet, jjder welker bezigheden of nieuwsgie-
A* ngheid gelegenheid gegeeven hebben om met
" beide die ftanden om te gaan — men zeg£
ook dat in China, en den Indostan zo we 1de
rang als de arbeidsloonen van die geene, die
op het land werken, hooger zijn, dan dis
van de meeste handwerkers, en ambachten
jn de fteden (e), en dit zon waarfchijnlijk
overal plaats hebben, indien het niet door
de wetten en den geest van de gildens wierd
tegengehouden ■— ondertusfchen moet men
de meerderheid, welke de arbeid der fteden
in, geheel Europa, boven, dien van het land
heeft, niet geheel en al aan de gildens, en
gildewetten toefchrijven — zij ontftaat nog
daarenboven uit veele andere inrigtingen —-
- de hooge belastingen op. buitenlandfche m&»
uufactuuren, en op alle waaren, welke door
buitenlandfche koopluiden ingevoerd worden,
loopen alle op hetzelfde oogmerk uit.. Qd)
Gildewetten ftellen de ftedelingen in ftaat,
om den prijs hunner waaren te verhoogen,
zon-
Ce) Zie het geene ik in «#0? (i ) van het tweede
ftoofdfi. van dit eerfle boek,
wegens China gezegd
heb. Uitgeever.
(d) De fchrijver zal dit denkbeeld, 't welk
hier maar met den vinger aangeroerd wordt, op de
voortreflijkfte wijze in zijn vierde biek ontwrkke*
len. Uitgeevet*
-ocr page 602-
DEk VOLKEREN. 541
feonder gevaar van door de mededinging van I,
hunne eigene landgenooten onderkroopen teB ° E K«
worden — maar deeze nadere inrigtingen ver- •*■.
,             ,              .                   ,               ° .               HOOFDSÏ,
zekeren hun ook tegen de mededinging van
buitenlanders — de verhooging der prijzen,
Welke beide deeze verordeningen verwekken,
wordt ten laasten overal betaald door de
landjonkers, landpachters, en arbeiders op
het land, welke zig zelden tegen de oprich-
ting van zodanige monopolien verzetten —
zij hebben gewoonlijk noch lust, noch ge-
fleepenheïd om zig met eikanderen te verbind-
den, en het gefchreeuw, en de valfche gron-
den, welke de koopiuiden, en fabrikeurs in
hun voordeel aanvoeren, kunnen hen gemak-
lijk doen getooven, dat het bijzonder belang
van een gedeelte, en wel van een onderge*
fchikt gedeelte van de maatfchappij, het be-
lang van de geheele maatfchappij is;
In Groot-Brittannien fchijnt de meerder-
heid van den Medelijken arbeid boven dien van
het platte .land in vroegere tijden grooter ge-
weest te zijn, dan tegenwoordig — de ar-
beidsloonen op het land komen thands nader
bij die van de ambachten; en de voordeden
van kapitaalen, welke in den landbouw he-
fteed worden, verfchillen thands minder van
die geene, welke in fabrieken en ambachten
aangelegd worden, dan men wil, dat in de
voorige, of in het begin Van deeze eeuw
plaats had — deeze verandering kan men
aan*
-ocr page 603-
541            R IJ K D O M
I. aanmerken als een noodzaaklijk, doch zeef
K E laat komend gevolg van de buitengewoone
" aanmoediging, welke men aan den Redelijken
arbeid gegeeven heeft. De opgehoopte kapi-
taaien in de fteden worden door den tijd zo
groot, dat dezelve niet langer in die foort
van arbeid, welke aan de fteden eigen is,
met de oude voordeelen kunnen befteed wor-
den. Die arbeid heeft, eVen gelijk alle an-
dere, zijne grenzen — de vermeerdering van
de kapitaalen doet de mededinging vermeer-
deren, en hieruit volgt vermindering van
voordeelen — de vermindering van voordee-
len in de fteden dringt de kapitaalen naar het
platte land, waar dezelve, door nieuwe vraa-
gen naar arbeiders te verwekken, noodzaak-
lijk de arbeidsloonen doen rijzen — dan ver-
spreiden zig de kapitaalen, als ik mij zo uit-
drukken mag, over de geheele oppervlakte
van het land, en, daar zij dus aan den land-
bouw befteed worden, worden zij gedeeltelijk
aan het platte land terug gegeeven, ten kos-
ten van het welke zij, althands grootendeels,
in de fteden opgehoopt waren. Ik zal id
het vervolg aantoonen, dat overal, in geheel
Europa, de gl'ootfte verbeteringen in den
landbouw derzelver oorfprong aan zodanigen
overvloed van kapitaalen verfehuldigd zijn,
welke eerst in de ftedsn zijn opgezameld, te
gelijkertijd zal ik tragten te doen zien, dat
fchoon zommige landen door deezen loop
van
-ocr page 604-
der VOLKEREN. 543
van zaaken, tot eenen aantnerklijken trap van I.
rijkdom gereezen zijn, dezelve echter uit zij- boei.
nen aart natuurlijk te zwak, onzeker, door x*
,1                 ,,                                    i Hoorost,
ontelbaare toevallen aan verwoesting onder-
hevig, en geheel ftrijdig tegen de orde van
de natuur en reden is. Ik zal de belangen,
de vooroordeelen, de wetten en gewoontens,
welke deeze ophooping van kapitaalen in de
fteden veroorzaakt hebben, zo klaar en duid-
lijk, als mij mooglijk zal zijn, in het derde
en vierde boek van dit werk zoeken open te
leggen.
Menfchen, die van een en hetzelfde am-
bacht Ie e ven, ontmoeten eikanderen zelden,
zelfs voor vermaak, en uitfpanning, zonder
dat hunne verkeering in eene foort van on-
derlinge vereeniging ten nadeele van het ge-
meen, of in eenig ontwerp om hunne waa-
ren duurder te verkoopen, eindigt. En het
is indedaad onmooglijk, om door eenige wet,
welke uitvoerbaar zou zijn, of met vrijheid
en gerechtigheid beftaanbaar zou weezen, te
kunnen beletten, dat zodanige menfchen el-
kander ontmoeten; maar hoezeer geene wet
immer in Haat is, om menfchen van hetzelf-
de ambacht te hinderen, om nu en dan bij
elkander te komen, zo behoorde ten minden
de wet zodanige bijeerikomften niet te begun-
ftigen, veel min nog noodzaaklijk te maa-
ken.
Eene inrichting, welke alle die geene, die
in
-ocr page 605-
5H             R IJ K. D O M
I. in eene ftad tot een en hetzelfde ambacht
E K'behooren, verplicht, om hunne naamen en
d t woonP'aatzen in een openbaar register in te
fchrijven, begunftigt zodanige bijeenkomflem
Zij verbindt menfchen met eikanderen, welke
anders mooglijk nooit eikanderen zouden heb-
ben leeren kennen, en zij wijst ijder, die van
dat ambacht leeft, den weg aan, om de ove-
rigen te kunnen vinden -» eene inrichting,
volgends welke alle* die van een en hetzelfde
ambacht leeven ," verplicht worden, om zigzel*
ven op eenen zekeren tax te ftellen, ten ein-
de voor hunne armen, hunne zieken, hunne
weduwen en hunne weezen te zorgen, maakt
zodanige bijeenkomften noodzaaklijk, omdat
zij hun een gemeenfchaplijk belang in het
befluur van een zodanig fonds geeft.
Wanneer zodanig ambacht tot een gilde
gemaakt wordt j dan zijn zodanige bijeenkom-
ften niet alleen noodzaaklijk, maar dan krij-
gen ook de befluiten van de meerderheid
eene verbindende kracht voor alle — in een
volkomen vrij ambacht kunnen geene verbin-
tenisfen van belang en uitwerking gemaakt
worden, dan met eenparige toeftemrning van
alle de baazen, en zij kunnen niet langer
duuren, dan zo lang ijder van dezelfde ge-
dachten blijft — de meerderheid van een gil-
de kan eene gildewet maaken met gefchikte
boeten, door welke de mededinging met meer
kracht en duurzaamheid aan banden kan ge-
legi
-ocr page 606-
i> e & VOLKEREN. '54S
Mgd worden, dan immer door eenige vrijwil- %
iige verbindtenis mooglijk is. (e)                   .boe
Het voorgeeVen, dat gildens tot een beter ^*
, „                                        lij, ,.-, •• HOOFD
beituur van een ambacht noodzaaklijk zijn>
is zonder eenigen grond. De beste wezent-
iijkfte en krachtigstwerkende goede orde;,
welke onder de ambachtsluiden kan worden
gehouden, moet door ; geene gildewetten,
maar door hunne klanten gefchieden. De
vrees van buiten klanten te zullen geraaken,
moet hunne bedriegerijen voorkomen, en
hunne onachtzaamheid beteugelen. Een Uit-
fluitend voorrecht moet dat bedwangmiddel
noodzaaklijk verflappen; in dat geval is men
wel verplicht om zig van een bijzonder foort
van werklieden te bedienen, zij mogen zig
gedraagen, zo als zij willen. Het is zelfs
een gevolg van zodanige gildens, dat men in
veele zeer volkrijke lieden (ƒ) zelfs in zom-
mige van de nooozaaklijkfte ambachten,
naauwlijks draaglijke werkluiden kan vinden,
dat
(<•) Mts het aan zodanige gildens vrij flaat, om
zelve wetten temaaken, het geene, (dank zij het
wijze beftuur onzer voorvaderen!) in ons land het
geval niet is. UUgeevèi:
(/) Men voege hierbij, van Engeland, want
dtt zal algemeen geen Heek houden, en wij zou-
den onze Hollandfchs werkluiden zeer belasteren,
indien wij dit over het algemeen toeftemden.
. .' Uitgeev er,
;' - ,                 Mm
-ocr page 607-
•Sf6 .          R IJ K D O M
!. dat men, indien men iets wil gemaakt heb-
■ o e e. j,en t »t wejk rede]p g0ec} bewerkt is, het
* zelve in de voordeden moet laaten verngten,
HCOFDST.                                                                                   ° "
waar de ambschtsluiden, geen tiküuitend
voorrecht bezittende, niets dan hun karakter
hebben, van het welke zij afhangen, en dat
men dan de gemaakte werken, zoo goed, als
men kan, ter fluik in de flad moet laaten
komen.
Langs deezen weg veroorzaakt de ftaat-
ïtunde van Europa eene zeer belangrijke on-
gelijkheid in het gehêele beloop van de voor-
en nadeelen van de onderfcheiden foorten van
aanleg in arbeid en kapitaalen, door in zom-
ölige zaaken de mededinging binnen veel
tiaauwer grenzen te bepaslen, dan dezelve
anders uit derzelver aart zoude hebben.
- In de tweede plaats — de ftacukunrfe van
Europa veroorzaakt eene andere ongelijkheid
van eenen tegenovergeftelden aart in het geheele
beloop van de voor en nadeelen van de on-
derfcheideHe foorten van aanleg in arbeid en
kapitaalen, door in zommige zaaken de me-
dedinging veel verder te doen uitbreiden, dan
dezelve natuurlijk zijn zoude.
Men heeft het als eene zaak van zoo veeF
belang aangemerkt, dat een gefchikt getal
van jonge menfchen tot zekere beroepen
moesten worden opgebragt, dat zomtijds de
■' regeering, en ook menigmaal weldadige men-
fchen, zig geleend hebben, om menigte van
bost*
-ocr page 608-
i> ft r V0LEË11N. $4}
kostgelden, vrije fchoolen, jaargelden, bêuf- I"»
zen, enz. ten dien :einde opterigten, waar- ° !
door veel meer menfchen zodanige beroepen aoor'l
hebben gevolgd, dan zig anders tot dezelve
izouden hebben begeevem In de meeste
Christen landen, geloof ik, wordt hét óp*
brengen Van het grootfte gedeelte Van de jon*
ge luiden tot den Geestelijken Hand op deézS
wijze vooruit betaald, (g) Zeer weinige v*att
dezelve ftmdeeren geheel en al op hunne eige-
ne "kosten. De lange, Verdrietige en kost-
baare voorbereidingen welke deeze ftand vor-
dert, geven aan dezelve niet altijd eene geë-
3;;n".                 ven>
^ (g) Althands in Holland met f* wij hebben
Wel eenige zodanige beurzen» onder anderen het
Staat en Collegie
te Lelden. Doch het getal de*
jonge luiden, welke in hetzelve ftudeeren, is zeer
gering in vergelijking van die geénen, die voor
eigen rekening ftudeeren. In ons land ftudeeren
genoegzaam alle, die J»t den geestelijken ftand
opgebragt Worden, voor eigen rekening. En wij
hebben zeker geene reden, om over een al te
groot getal van zodanige ftudenten te klaagen —
nog maar weinige jaaren geleden zag de regeering
van Holland zig in dejioodzaaklijkbeid, om den
lust tot die ftudie»door nieuwe aanmoedigingen,
te verlevendigen, én, indien aan dezelve de hand
niet gehouden. wierd, zou het te voorzien zijn ,
dat binnen weinige jaaren zommige kerken zou-*
den Jedig ftaan* Uitgeever. _ . t . ,
Mm a
-ocr page 609-
54*           ït IJ K D O M
ï. venredigde belooning, hierdoor wordt dus de
• ° E K,kerk opgevuld met menfchen, welke, om
x' maar aan een beftaan te geraaken, genegen
zijn, om zig met eene veel geringere bezol-
ding te vergenoegen, dan tot welke eene zo-
danige opvoeding hen anders gerechtigd zou-
de maaken — en langs deezen weg neemt de
mededinging der behoeftigen de beloning der
welgeftelden weg — men zal het zekerlijk
voor onbetaamlijk houden, indien ik eenen Cu-
ratus Qh)
of eenen kapellaan wil vergelijken bij
eenen
(A) Curate, zo noemt men in Engeland eenen
plaatsvervanger van eenen predikant, welken hij
zelf moet beloonen. Aanm, van den koogd. ver.
taaier.
Ik zal in het ide hoofdft van het 5de
boek van Smith
nader gelegenheid hebben, om
van de Engelfche Geestelijkheid te fpreeken —
voor het tegenwoordige zal alleen genoeg zijn,
ie zeggen, dat in Engeland de Geestelijkheid
verdeeld wordt in hooge, en laage — dat tot de
laage Geestelijkheid behobren alle, die geenen
hoogeren rang hebben,' dan die van Presbyters,
of Priesters, dat is, predikanten — de predikan-
ten worden önderfeheiden in Rectors, Vicarisfen^
en Curaten. Rectors zijn de zodanige, welke de
landtienden zelve bezitten, zo dat zij zelve het
volle inkomen van de pastorij* (living' genieter.
Vicarisfen zijn predikanten van" zodanige paroehien
(jmpropriationsy'van welke de eigendom der in^
komften van de kerk aan eenen wereldlijken per«
foon, toebehoort. Dit alles zal in hét 5de boek
dui-
-ocr page 610-
. \                                                 -
der VOLKEREN. $49
eenen handwerker in een gemeen ambacht — I.
ondertusfchen kan men de bezolding vanB
° E *J
eenen zodanigen preeker of kapellaan zeer . *■'
°         r                              r                          HOOFDST-
eigentlijk aanmerken, als van dezelfde natuur
te zijn, met de arbeidsloonen van eenen am-
bachtsman — alle drie worden zij voor hun
werk betaald, ingevolge de overeenkomst,
welke het hun gelukt is te treffen met die
geenen, voor welke zij arbeiden. Tot na
het midden van de veertiende eeuw waren
vijf marken, ('t welk omtrent zo veel aan
zilver was, als tien ponden fterling, van on-
ze tegenwoordige munt, in Engeland de ge-
woone bezolding van eenen Curatus, of eenen
bezoldigden Parochiepriester, gelijk wij bij de
decreeten van veele onderfcheiden Nationaak
Concilien
bepaald vinden — in dat zelfde tijd-
vak vinden wij, dat vier ftuivers daags, (zijn-
de zo veel als een fchelling van onze tegen-
woordige Engelfche munt,; bepaald was voor
het arbeidsloon van eenen metfelaars baas,
«n drie ftuivers daags, (gelijk aan negen
ftuivers van onze tegenwoordige munt) het
ar-
duidlijker worden. Curaten zijn zodanigen, die
den dienst waarneemen voor Rectors, en Vicaris-
fen
, die zelve buiten ftaat zijn, of geene gele.
genheid hebben, 't zij om dat zij meer dan ééne
pastorij bezitten , or tegelijk andere waardigheden
bskleeden. Tegenw, Staat van Gr. Britt. 1. deeft
•» IJX5. Uitgeever.
Mm 5
-ocr page 611-
fep           R IJ K D O M
I. arbeidsloon van eenen metfelaarsknecht (*)
& o k «dg arbeidsloonen van beide deeze ambachts-
* luiden waren dus, indien men onderftelt, dat
KOOFDST.
zij het geheele jaar door werk hadden, veel
grooter, dan die van eenen parochiepriester»
het arbeidsloon van den metfelaarsbaas, in-
dien wij ftellen, dat hij een derde van het
jaar zonder werk is geweest, was nog ten
vollen aan dat van den priester gelijk. Ia
cene acte van het twaalfde jaar van koningin
*4tma, hoofdfl. ia. wordt verklaard: „ dat
,, vermits door gebrek van genoegzaam Ie*
„ vensonderhoud, en behoorlijke aanmoedi-
„ ging van de predikanten, de kerken op
,, veele plaatzen zeer flecht voorzien warert,
„ de bisfchop daarom gevolmagtigd wierd
„ om hen, door een gefehrift onder zijne
,, hand en zegel, van eene voldoende en ze-
„ kere bezolding of inkomen te voorzien,
,, niet hooger dan vijftig, en niet laager dan
„ twintig ponden in het jaar," men rekent
tegenwoordig, dat veertig ponden in een jaar
cene zeer goede bezolding is voor eenen pa*
rochiepredikant, en niettegenftaande deeze.
parlements^acte zijn er veele parochien, ia
welke geen twintig ponden betaald worden.
Er zijn veele Schoenmaakersknechts in Lon-
den,
welke veertig ponden in het jaar verdie-
nen,
(/) Zie net Statuut voor de Ambachtsluiden
van het 2$fte jaar van Eduard den III, Smith
-ocr page 612-
der VOLKEREN. 551
fien, en men zal naauwlijks eenen geringen ara- I.
bachtsman, van welke eene foort men wil,* ° E *•
in die hoofdftad vinden, die niet meer dan A'
.                                                           ,                                       HOOFDÏT.
twintig ponden in een jaar kan winnen. De
laatstgenoemde fom zelfs overtreft in de daad
dat geene niet, 't welk zier dikwils door ge-
nieene daggelders in veele kerfpelen op het
land jaarlijks gewonnen wordt: wanneer ooit
de wet zig heeft toegelegd, om de arbeids»
loonen van de ambachtsluiden te regelen,
heeft dezelve altiid eer gezogt om dezelve te
verlaagen, dan te verhoogen — maar in veele
gelegenheden heeft de wet getragt de bezol»
dingen van de parochiepredikers te verhoor»
gen, en de Rectors van de kerfpelen te ver-
plichten, uit hoofde van de waardigheid vaa
de kerk, om aan dezelve meer te geeven,
dan het bekrompen beftaan, 't welke zij
zelve genegen mogten zijn, om aanteneemen
mtti en in beide deeze gevallen fchijnt de wet
even krachteloos te zijn geweest; zij is nooit
in ftaat geweest, om de bezolding der paro-
chiepreekers te doen rijzen, of de arbeidsloo-
nen der ambachtsluiden te doen daalen tot
die fom, welke zij bedoelde — en de reden
kier van is, om dat zij nooit het vermogen
heeft gehad aan den eenen kant, om de pa-
-ïochiepreekers te beletten bereid te zijn, om
zig met minder dan de wettige bezolding te
vergenoegen, uit aanmerking zo van hunne
bekrompene omftandigheden, als van de me-
M m 4
                     nig-
-ocr page 613-
ggl            R IJ K D O M -
I. nigte van hunne mededingers, en aan de an-
i o e k. (jgj-g gjij^g ? om ^e ambaclitsluiden te verhin-
* ' deren, dat zij hoogere daggelden begeerden,
in aanmerking van de tegenovergeftelde me-
dedinging van die geene, welke door hen in
't werk te ftellen, 't zij voordeel, 't zij ge-
noegen zögten — de rijke kerkelijke bedie-
ningen, en andere hooge waardigheden (£)
houden de eer van de kerk op, niettegen-
staande de armoedige omftandigheden van
zommige van derzelver mindere leden. Ook
maakt de eerbied, welke men aan dit beroep
bewijst, zelfs voor deeze mindere leden eene
foort van vergoeding uit tegen de bekrompen-
heid, van hunne belooning in geld — in En-
geland,
en in alle Roomsch Catholtjke landen,
is de loterij van de kerk indedaad veel voór-
deeliger, dan noodzaaklijk is—■ de voorbeelden
van de kerken van Schotland, van Geneve,
en van veele andere protestantfehe kerken kun-
nen ons overtuigen, dat in een zo achtbaar
beroep, in 't welk zo ruim gezorgd is, ora
jonge luiden tot bekwaamheid te brengen,
zelfs de hoop op veel gematigder bezoldingen
Voldoende is, om een genoegzaam getal van
geleerde, welopgevoede, en deftige mannen
den geesteüjken ftand te T3oen verkiezen.
Wan-
C*) wij zullen v.'n dezelve in het ?de hoof.lft..
van het 5de beek nadere denkbeelden krijger,
Uirgeever* '
-ocr page 614-
der V OLIE lik N. 553
- ""Wanneer in zodanige beroepen, aan welke I.
geene bepaalde bezolding is vastgemaakt, bijB
° E *•
voorbeeld, in de rechtsgeleerdheid, of genees- *■• i
kunde, eens een geevenredigd getal van jon-
ge luiden voor kosten van het algemeen wierd
opgebragt, dan zou in dezelve de mededin-
ging weldra zo groot worden, dat derzelver
belooning in geld zeer veel zoude daalen -—
men zou dan weldra niemand meer vinden»
die het der moeite waardig zou achten om
zijnen zoon in een van beide die wetenfchap-
pen voor zijne eigen rekening te laaten ftu-
deeren. Die wetenfehappen zouden dan ge-
heel overgelaaten worden voor die geenen,
welke uit openbaare liefdegiften wierden op-
gebragt , welker getal en behoeftens hen zou-
den noodzaaken, om zig met eene zeer ellen-
dige belooning te vergenoegen, ter geheele
vernedering van de thands zo achtenswaar-
dige beroepen van rechtsgeleerden en genees-
meesters.
Dat met tegenfpoeden worftelend flag van
menfehen, welke men gewoonlijk geleerden
noemt, is tamelijk dikwils in zodanige om-
• Handigheden, in welke zich de rechtsgeleer-
den en geneesmeesters zouden bevinden, in-
• dien de zo evengemelde onderftelling door-.
♦ging. In alle ftreeken van Europa beftaat
het grootfte gedeelte van dezelve in menfehen
die voor de kerk opgebragt, maar door vef-
fcheiden redenen verhinderd zijn om in- den
Mm 5                       geea-
-ocr page 615-
$5*               R Ff K D O M
I* geestelijken ftand te komen, zij zijn dus ge-
8 K' woonlijk ten kosten, van het algemeen opge-
' voed, en hun getal is overal zo groot, dat
daar door de belooning van hunnen arbeid
gemeenlijk tot eene rampzalige laagte zinkt.
. Voor dat de drukkunst uitgevonden was,
beftond het eenige werk, waarmede een zor
danig geleerde eenig voordeel van zijne be-
kwaamheden kon genieten, daarin, dat hij
een openbaar of bijzonder onderwijzer of
leeraar wierd, of dat hij andere menfchen de
fchoone en nuttige kundigheden, welke hij
zelve verkreegen had, mededeelde — en dit
js nog tegenwoordig eene aanzienlijker, nut-
tiger en zelfs voordeeliger bezigheid, dan die
bezigheid van werken voor boekverkoopers
te fchrijven, waartoe de drukkunst aanleiding
gegeeven heeft — de tijd, de ftudie, de
fmaak, de kunde, en de aanhoudende arbeid-
zaamheid, welke in eenen fehrijver over we-
teufchappen vereischt worden, indien hij uit
zal munten, moeten ten minften gelijk ftaart
met die, welke men in de grootfte practi-
zijns in de rechten of geneeskunde kan ont-
moeten. Maar de gewoone belooningen van
uitmumende fchrijvers ftaan in geene even-
redigheid tot die van rechtsgeleerden en ge-
neesmeesters — omdat de handel van de eerst-*
genoemden gedreeven wordt door behoeftige
menfchen, welke ten kosten van het alge-
meen zyu opgebragt, terwijl die van de twee
laatst-
-ocr page 616-
b e R V O L K E R E iST. $$$
laatstgenoemden door zeer weinige geoeffend I.
wordt, welke niet voor eigen rekening ge-B ° E
ftudeerd hebben — ondertusfchen zou bui- "_
HOOFDST*.
ten twijffel de gewoone belooning van open-
baare en bijzondere leeraars, hoe gering de-
zelve ook fchijnt, nog veel lager zijn, dan
zij is, indien de mededinging van deeze nog
4>ehoeftiger geleerden, die voor brood fchrij-
ven, de markt niet verlaaten had — voor de
uitvinding van de drukkunst fchijnen de be-
Uaamingen van ftudent en van bedelaar ge-
noegzaam van dezelfde betekenis geweest te
zijn — de beftuurders van de onderfcheiden
univerfiteiten fchijnen voor dien tijd altijd
san hunne fludenten de vrijheid vergund te
■hebben, om te bedelen. (7)
In zeer oude tijden, en voor dat nog eeni-
ge liefdaadige inftellingen van deezen aart,
om behoeftige jongelingen tot geleerde beroe-
pen optebrengen, bekend waren, fchijnen
de belooningen van uitmuntende leeraars on-
eindig aanmerkelijker te zijn geweest. Ifocra*
tes
verwijt, in dat werk, 't welk hij zijne
gefprekken tegen de Sophtsten noemt, den leer-
aaren van zijnen eigen tijd hunne ongerijmd-
heid — „ zij doen de heerlijkfte beloften aan
„ hunne leerlingen," zegt hij, „ zij neemen
» op
(/) Het zou niet onaangenaam zijn geweest,
indien de fchrijver, ten deezen einde-, eenig bewijs
had aangevoerd. Uitgeeyer.
-ocr page 617-
S5C             R IJ K D O M
ï. ,, op zig om hen te leeren, wijs, gelukkig)
° E K* » en rechtvaardig te zijn, en ter vergelding
x* ,, van eenen zo belangrijken dienst, bedin-
„ gen zij eene annhartige belooning van vief
„ of vijf minae. Zij, welke anderen wijsheid
„ willen leeren," vervolgt hij, ,, behoorea
t, zelve wijs te zijn, maar indien ijmand
„ eene zodanige waar voor zulk eenen prijs
,, wil verkoopen, dan kan men hem over-
,, tuigen, dat hij de grootde dwaas is."
Zijn oogmerk is zeer zeker niet, om met dit
zeggen eenen breeden ophef van die beloo-
ning te maaken, en wij kunnen zeer gerust
zijn, dat dezelve althands niet geringer was,
dan hij dezelve opgeeft. Vier minae was zo
veel, als bij ons tegenwoordig, dertien pon*
den, zes fchellingen, en agt duivers derling.
Vijf minae donden gelijk met zestien pon-
den, dertien fchellingen, en vier duivers —-
dus moet in dien tijd de gewoone belooning»
welke de beroemdde wijsgeeren te Athenevt
voor hunne lesfen ontvingen, niet minder
geweest zijn, dan de hoogde van deeze twee
fommen — Ifocrates zelve eischte tien minae
of drieendertig ponden, zes fchellingen, en.
agt duivers van ijderen leerling. Men zegt,
dat hij honderd leerlingen had, toen hij te
Athenen zijne lesfen gaf. Ik begrijp, dat dit
het getal zal geweest zijn, welke hij te ge-
lijkertijd onderwees, of welke dat geene,
't welk
-ocr page 618-
DEk VOLKEREN. SS?
't Welk wij eenen loop van lesfen (*») noe- I.
men, bijwoonden, een getal-, 't welk, in * ° E
aanmerking van eene zo groote ftad, en ■
eenen zo beroemden leeraar, welke boven
dien dat geene 't welk van alle wetenfchap-
pen het allermeeste in den fmaak was, na»
mentlijk de Rketorica, onderwees, niet bui-
tengewoon kan voorkomen. Hij moet dus
Voor ijderen loop van zijne lesfen duizend
minae genooten hebben, dat is, drieduizend,
driehonderd * drieëndertig ponden, zes fchel-
lingen en agt duivers fterlirig. Ook zegt ons
Piutarchus op eene andere plaats, dat dui-*
zend minae zijn didactron of de gewoone
prijs van zijne lesfen was — het fchijnt, dat
in dien tijd veele andere beroemde leeraars
groote fchatten gewonnen hebben. Gorgias
gaf aan den tempel van Delphi zijn eigen
ftandbeeld van zuiver goud tot een gefchenk
■— ik denk echter niet, dat wij behoeven
te gelooven dat dit een beeld van levens-
grootte zal zijn geweest, (»)' Zijne levens-
wijze, gelijk ook die van Hippias en Prota-
(«0 A Courfe of lectures, wij noemen eene
tur/ut eene gebeele afhandeling van het zamen-
flei van eene wetenfehap. Uitgeever.
C") Men leest dit ook bij Plint tib. 33. eap. 4.'
Suidas verhaalt, dat Gorgias zig honderd minae
Van ijderen leerling liet betaalen. Uitgeever. : 3
-ocr page 619-
55S . R IJ K D O M -
L goras, twee andere beroemde wijsgeeren vait
* o e K-dien tijd, wordt ons door Plato befchree»
m ,. ven, als luisterrijk, zelfs tot verkwisting
HOOFOST. •
toe. Plato zelve heeft, zegt men, met zeer
veele pracht geleefd. Zelfs Aristoteles, nadat
hij leermeester van Akxander Was geweest»
en,(gdijk dit algemeen erkend wordt) zo door
hem zelve, als door zijnen vader Philippus*
zeer rijklijk beloond was geworden, achtede
het des niettegenltaande nog wel der moeite
Waardig, om naar Athene terug te keeren,
en het onderwijs in zijne fchool weder opte-
vatten. Waarfchijnlijk waren in die tijden
de leeraars in de fchoone wetenfchappen zeld*
zaamer, dan zij een of twee leeftijden laater
geworden, zijn, toen misfchien de mededin-
• ging reeds zo wei den prijs van hunnen ar-
beid, als de bewondering van hunne perfoo-
nen een weinig zal hebben doen daalen ~*i
ondertusfchen blijkt het echter,, dat de be*
roemdfte onder hen altijd eenen veel hoogeren
trap van eerbied genoten hebben, dan immer
een man van een dergelijk beroep in onze te*
genwoordige tijden heeft kunnen bereiken.
De Athenienfers zonden Carneades den Acade-
mist,
en Diogenes den Stoipyn in een plechtig
gezantfchap naar Rome, en, fchoon toen hun-t
ne (tad reeds van haaren vorigen luister hnd
verlooren, was zij echter nog een onafhartg-
lijk en aanmerklijk groot gemeenebest — ort-
dertuslcjren was CarmadvS eön BübyloHi^
van
-ocr page 620-
der VOLKEREN. $jf
van geboorte, en daar er nooit een volk |t
was, 't welk zo afkeerig was van vreemdelin- » é. #_ t.
gen tot de openbaare bedieningen toe te laa- %..
f j j - r • /•               i               J5. Hoororfc
ten, dan de Athemenfers, zo kan ons dit
leeren, hoe groot eene achting zij hem heb-
ben moeten toedraagen.
Deeze ongelijkheid is mooglijk over het
geheel meer voordeeli? dan nadeelig voor het
algemeen — zij mag het beroep van eenen.
openbaaren leeraar een weinig vernederen,
maar het gemak, dat het onderwijs in g:leer-
de we^enfchappen goedkoop is, is zéker eeil
voordeel, 't welke tegen dit geringe ongemak
ligtelijk op kan weegen — het algemeen zou
ongetwiiffeld nog veel meer voordeel van dit
gemak kunnen genieten, indien de inrichting
van onze fchoolen, en Academiën, in welke
openbaar onderwijs wordt gegeeveri, verftan*
diger was, dan dezelve thands door het
grootfte gedeelte van Europa is. (py
C») Wanneer wfj in het 7de hoofd ft. van hei
$de hoek van dit werk,
de befchrijving leezen
welke ons de Heer Smith daar geeft, va» de En.
gelfche Academiën,
dan behoeven wfj ons niet te
verwonderen, dat hij zig dienaangaande eene ge-
melijke uitdrukking laat ontvallen. Ik weet niét
lioe daar mede overeentebrengen is de lof, wel-
ken Bielfeld Inft. Polit. tam, i. pag, 83. aan de
Bngelfche Academiën toezwaait. Ondert'usfcfteri
js het er ver van daan, dat het op alle de Acade-
miën
-ocr page 621-
$6*             It IJ K D O M
I. j In de derde plaats — de ftaatkunde van
ïoe ^-Europa veroorzaakt eene zeer fchadelijke on*
A' gelijkheid in het geheele beloop van de voor*
* en nadeelen van de onderfcheiden foorten van
aanleg in arbeid en kapitaalen, door den vrijen
omloop van arbeid en kapitaalen van de eene
bezigheid naar de andere, en. van de eene
plaats naar de andere te verhinderen.
rt De, wet- omtrend de leerjaaren verhindert
•..' : i              - ; n» zelfs
mie» van Europa zo flórdig zou toegaan, als on3
de Heer Smith (die in vroeger tijd zelve Profesfor
jn de zedelijke wijsbegeerte te Glasgow geweest
is} van de Academiën van zijn land verhaalt. Wij
kunnen althands in ons vaderland, op vijf uitmun-
tende Academiën roemen — in welke zodanige
jonge luiden, die lust hebben om te fludeeren,
niet alleen een allerredelijkst onderwijs, aHcrbe-
kwaamftë profesfpren, openbaare biblfotheeken,
en wat hun verder noodig is, vinden, maar wij
moeten ook tot lof van meest alle onze Profes/b'
ren
zeggen, dat zij hun werk maaken om zodanige
jonge luiden, in welke zij lust en ijver vinden,
met al hun vermogen voorttezetten, en door eenen
gemeenzaamen omgang even zeer, als door hunne
gezette lesfen, te onderwijzen. Er zal altijd te
verbeteren vallen, maar dit is, ten aanzien van
onze Academiën, vooral te Leiden, en te Utrecht
waar, dat ftudenten, die zig willen toeleggen,
alle gelegenheid en aanmoediging vinden om be.
kwaame mannen.te worden. Uitgeever.
f
-ocr page 622-
b fe ft VOLKEREN. sSt
zelfs in dezelfde ftad den vrijen omloop van I.
den arbeid van de eene bezigheid naar deB
° E
v
andere. De uitlluitende voorrechten van de A*
gildens beletten, zelfs in hetzelfde ambacht,
den vrijen omloop, van den arbeid van de eene
plaats naar de andere. (/>)■
Het gebeurt menigmaal, dat terwijl de am-
bachtsluiden in het eene ambacht zeer ruime
loonen genieten, daarentegen die van een an-
der ambacht verplicht zijn, zig met dat gee-
ne, 't welk hun enkel een zeer fober beftaan
oplevert,te vrede te houden— men (lelie dat
het eerstgenoemde ambacht in eenen toene-
meiiden ftaat is,en-telkens zig in verlegenheid
vindt om nieuwe handen •, en dat het laatstge*
noemde in verval geraakt, en dat de overtol-
ligheid van'Werkvolk bij aanhoudendheid ver-
meerdert— twee zodanige fabrieken kunnen
zomtijds in dezelfde ftad, en zomtijds in de«
zelfde nabuurfchap zijn, zonder in ftaat te
weezen van eikanderen eenigen bijftand te be-
wijzen — de wet omtrent de leerjaaren ver-
biedt dit in het eene geval, en zij vereenigt
zig met de uitfluitende gildewetten, om dit
in het andere geval tegen te houden. Onder*
tusfehen hebben, in veele onderfcheiden hand*
werken, de werkzaamheden zo veele onder-
linge overeenkomst, dat de werkluiden zeer
ge-
Q") Beide deeze gezegden zijn voornaamlijk toe-
paslijk op Engeland. Uïtgeever.
Na
-ocr page 623-
5<k             R I] R D O M
I. gemaklijk het eene ambacht tegen het andere
E K: zouden kunnen verwisfelen, indien hen dee»
** ze onarerijmde wetten niet in den weg fton-
IFDST
'den. Bij voorbeeld, de kunst om gemeen
linnen, en de kunst om gemeene zijde te wee-
ven, zijn genoegzaam geheel en al aan elkan-
^ deren gelijk. Het wee ven van gemeene wol-
len ftoffen is een weinig verfchillende, maar
dit onderfcheid heeft zo weinig te beduiden,
dat een goed linnen- of zijdeweever in wei-
nige dagen een goed wollenweever worden
kan — indien nu een van deeze drie hoofd-
fabrieken in verval geraakte, dan zou het
werkvolk deszelfs toevlucht tot de eene of
andere van de twee overige, welke in voor*
deeliger omftandigheden waren, kunnen nee-
men, en dan zouden hunne arbeidsloonen in
de weivaarende niet te hoog, en in de ver-
vallende fabriek niet te laag worden, 't Is
waar, ia-Engeland ftaat, volgends eene bij-
zondere wet, de linnenfabriek voor alle men-
fchen open, maar gelijk dezelve door het
grootfte gedeeke van het land niet fterk ge-
oeiFend wordt, zo kan zij de algemeene toe-
vlucht niet weezen voor ambacitsluiden van
andere vervallende fabrieken, welke, overal,
waar de wet op de leerjaaren plaats heeft,
geene andere keuze over hebben, dan om, of
ten lasten van hun kerfpel te komen, of om
als gemeene daggelders te werken, waartoe
zij, door hunne hebbelijkheden, veel minder
'm
-ocr page 624-
der VOLKEREN. 553
In flaat zijn, dan tot eenige andere foort van ï»
ambacht, dewelke eenige overeenkomst met
hun eigen aangeleerde werk heeft, en dusH00F^
verkiezen zij gewoonlijk ten lasten van hun
kerfpel te vervallen.
Dat gene, 't welk den vrijen omloop van arbeid
van de eene bezigheid naar de andere verhindert,
belet ook dat de kapitaalen van de eene zaak
naar de - andere niet kunnen worden overge-
bragt, dewijl de hoeveelheid van kapitaal,
welke in eenige tak van fabrieken kan ge-
bruikt worden, zeer veel afhangt van de hoe-
veelheid van werk, welke men in dezelve kan
doen verrichten — ondertusfchen geeven de
gildewetten minder beletfel aan den vrijen
omloop van de kapitaalen van de eene plaats
naar de andere, dan aan den vrijen omloop
Hfan den arbeid — het valt aan eenen rijken
koopman overal veel gemaklliker om in eetfe
ftad, waar gildens zijn, het voorrecht te ver-
krijgen van te mogen handelen, dan aan eenen
armen ambachtsman om te mogen werken.
Deeze verhindering, welke de gildewetten
aan den vrijen omloop van den arbeid gee-
ven, is, geloove ik, over geheel Europa al- ♦
gemeen Qq), maar het nadeel, 't welk de wet-
ten
C q ) Dat de gildens over Europa algemeen zijn,
is waar, maar dat die verbaazende verhindering,
welke de Engelfche gildewetten san den vrijen
omloop van den arbeid geeven, over geheel Eu-
Nn *•'                                »•*»
-ocr page 625-
5<$4                R |J K D O M
ï. ten voor de armen aan dien omloop doen,is1,
I o e k.zo ver mij bekend is,aan Engeland in het bij—
x' zonder eigen. Dit nadeel beftaat in de zvva-
righeden, welke een arm man vindt in het
Verkrijgen van het recht van inwooning, of
zelfs van de vergunning, om in een ander
kerfpel zijne vlijt te mogen oefFenen, dan in
dat geene, tot hetwelke hij behoort* De gil.
dewetten verhinderen den vrijen omloop van
den arbeid alleen van ambachtsluiden, en
handwerkers, maar de moeilijkheid van het
recht van inwooning belet ook zelfs den vrij-
en omloop van gemeenen arbeid —» het is
wel der moeite waardig den oorfprong, voort-
gang , en tegenwoordigen ftaat van deeze wan-
orde , de gróotfte mooglijk, welke in de ftaat-
kundige huishouding van Engeland gevonden
wordt, met eenige aandacht natefpeuren tff*
toen, door het Vernietigen van de kloosters,
de armen van den anderftand van deeze lief-
dadige huizen verftooken waren, wierd na
veele vruchtelooze pogingen om hunne be-
zwaaren opteheffen, eindelijk bij eene acte
van het drieenveertigfte jaar van koningin
Elifabeth, hoofdjl. s. vastgefteld, dat ijder
ker-
rtpa algemeen zoude zijn, geloof ik, dat wal
-overgedreeven is — en misfehien een gevolg van
de verontwaardiging van den Schrijver over, het
geene hij bij zijne eigene natie ziet plaats hebben.
Uitgeever.
-ocr page 626-
der VOLKEREN. $65
kerfpel verplicht was, om voor zijn eigen I.
armen te zorgen — en dat men in de ker-B ° E *•
fpelen jaarlijkfche armbezorgers zou aanflel- A*
1                                        n , ,                          , ••                             HOOFDST.
len, welke met de kerkmeesters bij wege van
fchatting over het kerfpel, de daartoe benoo-
digde fommen zouden heften.
Door deeze wet wierd de noodzaaklijkheid
om voor haare eigene armen, te zorgen onver-
mijdlijk op ijder kerfpel gelegd — het wierd dus
eene vraag van eenig belang, wie eigenlijk moes-
ten aangemerkt worden als de armen van ijder
kerfpel? deeze vraag wierd na eenige veran-
deringen, eindelijk uitgemaakt door eene acte
van het dertiende en veertiende jaar van Ka-
rel den
II. wanneer bepaald wierd, dat veer-
tig dagen ongeftoord verblijf voor ijder een
kan voldaan, om het recht van inwooning
in een kerfpel te winnen — maar dat het in
di;n tnsfchentijd aan twee vrederechters vrij
zoude Maan, om, op ingekomen klagten van
kerkmeesteren of armbezorgers, eenen zoda-
nigen nieuwen inwoonder naar dat kerfpel te-
rug te zenden, waar hij het laatst wettig ge-
woond had, ten wara hij een goed in huur
nam, van tien ponden in 't jaar, of anders
zodanige zekerheid, ter ontlasting van het
kerfpel, in hetwelke hij zig bevond, konde
geeven, als deeze vrederechters voldoende
zouden oordeelen.
Men zegt, <Jat deeze wet aanleiding gaf tot
Nn 3
                     zom-
-ocr page 627-
gV           R IJ K D O M
1. zommige bedriegerijen — dat de opzienders
• o e Kvan je kerlpelen zomtijds hunne eigene armen
x# omkogten, om zig heimelijk naar een ander
kerlpel te begeeven, en zig daar den tijd van
veertig dagen verborgen te houden, ten einde
daar, tot ontlasting van het kerfpel, tot het-
welke zij eigentlijk behoorden, het recht van
inwooning te gewinnen — hierom wierd, bij
eene acte van het eerrte jaar van jfacobus den
II. vastgefteld, dat de veertig dagen onge-
ftoord verblijf, welke ijmand noodig had om
het recht van inwooning in een kerfpel te ge-
winnen, alleenlijk zouden worden gerekend
integaan van het oogenblik af, op hctwelke
hij aan eenen van de kerkmeesters, of arm-
bezorgers van het kerfpel, in 't welke hij
kwam woonen, fchriftelijke kennis gaf van
de plaats van zijn verblijf, en van het getal
zijner huïsgenooten.
Maar het fchijnt, dat de opzienders van
de kerlpelen niet altijd eerlijker waren ten
aanzien van hun eigen kerfpel, dan zij ten
opzichte van andere geweest waren — en dat
zij zodanige indringers zomtijds door de vin-
geren zagen, als zij de fchriftelijke kennis
ontvingen, zonder om dezelve eenen voetflap
te verzetten; gelijk dus ijder lid van dat ker-
fpel ondejfteld moest worden belang te heb-
ben, om zo veel als mooglijk was voorte-
koraen 9 dat men met zodanige indringers niet
over»
\
-ocr page 628-
ser VOLKEREN. 5Ó7
overladen wierd, bepaalde eene acte van het I.
derde jaar van koning Willem den III. dat deB ° K *•
veertig dagen verblijf alleenlijk zouden wor- **
den gerekend mtegaan van het oogenblik af,
dat zodanige fchriftelijke opgaaf des zondags
in de kerk, onmiddelijk na het eindigen van
den Godsdienst, zou afgekondigd zijn ge-
worden.
,, Na dit alles," zegt Dr. Burn, „wordt
„ een zodanig recht van inwooning zelden
„ verkreegen door een verblijf van veertig
„ dagen, nadat eene zodanige fchriftelijke
„ opgaaf afgekondigd is — het oogmerk van
„ de wet is minder om het recht van inwoo-
„ ning te doen winnen, dan wel om die
',, geeue, die heimelijk in de kerfpelen willen
„ komen, afteweeren; want juist het doen
„ van de fchriftelijke opgaaf is niet anders,
„ dan aan het kerfpel de magt van wegzen-
„ ding te geeven — maar indien ijmands
„ omftandigheden van dien aart zijn, dat het
„ twijfelagtig is, of hij waarlijk kan afge-
„ weezen worden, of niet, dan dwingt hij
,, het kerfpel, door het geeven van zijne
„ fchriftelijke opgaaf, of om hem veertig
„ dagen ongeftoord verblijf te laaten houden,
„ en hem dus het recht van inwooning te
„ laaten winnen, of om hem wegtezenden,
„ en zig aan een proces te waagen."
Deeze wet maakt het derhalven voor eenen
Nn 4
                      ar-
-ocr page 629-
$68             R IJ K D O M
I. armen man meest altijd onuitvoerbaar, om
boek. jangs f[en ouden weg van een verblijf van
veertig dagen op eene andere plaats het recht
hoofdst.                      .
van inwoomng te verkrijgen — maar ten ein-
de men niet mogte fchijnen, zelfs een voor-
neemen te lebben om aan het gemeene volk
van het eene kerfpel den weg geheel en al af*
teinijden, om zig met zekerheid in een ander
ter nedertezetten, heeft men vier andere mid-
delen bepaald, door welke men, zonder eeni-
ge opgaaf of aankondiging, het recht van
ïnwooning kon gewinnen. In de eerde plaats,
door zig in de fchattingen van het kerfpel te
laaten aanflaan, en dezelve te betaalen, ten
tweede, door voor een jaar tot eenen dienst
van het kerfpel verkooren te worden, ten
derde, door eenen leertijd in het kerfpel te
dienen, en ten vierde, door zig in hetzelve
in eenen dienst voor een jaar te verhuureii,
en geduurende dien gcheelcn tijd in dien dienst
te volharden.
Niemand kan langs eene van de twee eerst-
gemelde wegen het recht van inwooning ge-
winnen , dan door eene openbaare daad vau
het geheele kerfpel 5 maar deeze zijn altewei
op de gevolgen bedagt, dan dat zij eenen
nieuwen inwoonder, die niets tot zijn onder-
houd bezit, dan zijnen arbeid, 't zij door
hem in de fchattingen aantcflaan, 't zij door
hem.tot den dienst van het kerfpel tcverkie»
aen, zouden aanneemen.
-ocr page 630-
der VOLKEREN. ifö
Een ongetrouwd mansperfoon kan zekerlijk I,
op de twee laatstgenoemde wijzen liet recht8 o e k.
van inwooning wel gewinnen — een leerjon- *•
,,             - &.                           .                            . HOOFDST.
gen is zelden of nooit getrouwd — en er is
uitdruklijk verbooden, dat een getrouwd man ,
door zig voor een jaar te verhuuren, het recht
van inwooning mag winnen, liet voornaamfle
gevolg, 't welk de invoering van die wet
gehad heeft, door welke aan een jaar dienst-
baarheid het recht van inwooning wordt toe-
gekend, heeft daarin beftaan, dat de oude
gewoonte van de huuren voor een jaar te be-
paalen, zeer fterk in onbruik is geraakt, eene
gewoonte die te vooren zo algemeen was in
Engeland, dat zelfs nog tegenwoordig, indien
er geen vaste termijn is bepaald, de wet uit-
■ fpraak doet, dat een bediende voor een jaar
gehuurd is — maar de meesters zijn niet
altijd genegen om hunne knechts, door hen
op deeze wijze te huuren, het recht van in-
wooning te geeven, en de knechts zelve heb-
ben niet altijd lust om zig op die wijze te
verhuuren, omdat, daar het laatfte verkregen
recht van inwooning alle de voorgaande ver-
nietigt, zij daar door hun oorfpronglijk recht
in hunne geboorteplaats, of de woonplaats
van hunne ouders, en betrekkingen zouden
verliezen.
Het is klaar, dat een onafhanglijk werk-
man, 't zij hij een arbeider of ambachtsman
■ . -ü
              Nn 5                        zij,
-ocr page 631-
Sro             ft. IJ K D O M
I. zij, niet zeer waarfchijnlijk een nieuw recht
boek. van inwooning zal zoeken te verkrijgen, door
nieuwe leerjaaren, of door zig in eenen dienst
te begeeven. Wanneer dus een zodanig man,
zijn ambacht in een nieuw kerfpel wilde gaan
oeffenen, zou hij, hoe gezond en vlijtig bij
ook mogte zijn, zig blootftellen aan de gril-
ligheid van eenen kerkmeester, of armbezor-
ger , om weggezonden te worden, ten ware
hij een goed van tien ponden in het jaar
huurde, eene zaak, welke voor ijmand, die
niets dan zijnen arbeid bezit, om van te lee-
ven, onmooglijk is, 'of ten ware hij- zodanige
zekerheid ter ontlasting van het kerfpel konde
geeven, welke door twee vrederechters voor
voldoende geoordeeld zoude worden — maar
welke eene zekerheid zij zullen vorderen, is
geheel en al aan hunne befcheidenheid over-
gelaaten — ondertusfchen kunnen zij niet
wel minder eisfchen dan dertig ponden, daar
er eene wet is, welke bepaalt, dat zelfs het
aankoopen van een vrij goed, (r) 't welk
minder dan dertig ponden waardig is, nie-
mand bevoegd maakt om het recht van in-
woo-
(r) Freehold estate. Ik zal in het derde boei ,
gelegenheid vinden, om het onderfcheid tusfche»
freehold en copyhold estates optegeeven, en in 't
v algemeen over de wijze te fpreeken, op welke
in Engeland de landerijen bezeten worden.
Uitgcever,
-ocr page 632-
der VOLKEREN. 57*
Wooning te winnen, als zijnde niet voldoen- I»
de, om het kerfpel fchadeloos te houden —
maar een e zo groote zekerheid kan zelden „„ *
0
                                           Hoon
door eenen man, die vanden arbeid moet ke-
ven, worden gegeeven, en doorgaands eischt
men zelfs veel meer.
Om den vrijen omloop van den arbeid,
welke door deeze onderfcheidene wetten ge-
noegzaam geheel verbrooken was, wederom
cenigermaate te herftellen, heeft men de aan-
dacht laaten vallen op de uitvinding van eer-
tificaaten.
Bij eene acte van het agtfte en
negende jaar van koning William den derden
is bepaald, dat wanneer ijmand een certificaat
zal brengen van het kerfpel, in het welke hij
wettig gewoond heeft,, ondertekend door de
kerkmeesters en armbezorgers, en gewettigd
door twee vrederechters, als dan ijder ander
kerfpel verplicht zal zijn om hem intenee-
men, dat men hem eeniglijk om reden, dat
hij waarfchijnlijk door den tijd tot lasten zou
kunnen komen, niet zal mogen wegzenden,
maar wel dan, wanneer hij daadlijk tot las-
ten komt, en dat in dat geval het kerfpel,
't welk hem een zodanig certificaat verleend
heeft, gehouden zal zijn om de kosten zo
wel van zijn onderhoud, als van zijne weg-
zending te betaalen — en ten einde aan het
kerfpel, in hetwelk zig zo ijmand met een
zodanig certificaat zoude ter nederzetten, de
vol-
-ocr page 633-
3?a           R IJ K D O M
ï. volkomenfte zekerheid te geeven, wordt ver*
t o e k. der bij die zelfde wet bepaald, dat hij* daas
X* op geene andere hoegenaamde wijze het recht
'van inwooning gewinnen kan , dan het zij
door het huuren van een goed van tien pon-
den in een jaar, het zij door een geheel jaaj;
lang op zijne eigen kosten in dienst van het
kerfpel te zijn, en bij gevolg noch door- eene
fchriftelijke opgaaf, noch door dienst, noch
door leerjaaren, noch door het betaalen van
de fchattingen van het kerfpel. — Ook is
bij eene adte van het twaalfde jaar van kor
ningin Anna, Stat. I. hoofdft. 18. verder
vastgefteld, dat noch knechts, noch leerjon-
gens van eenen zodanigen 'met certificaat
voorzienen inwoonder immer in het kerfpel,
in 't welke hij, onder begunftiging van zo-
danig certificaat, zijn verblijf heeft, het recht
van inwooning kunnen winnen.
In hoe verre men nu door deeze uitvin-
ding den vrijen omloop van den arbeid, wel*-
ke door de voorgaande wetten genoegzaam
geheel en al verbvooken was, herfteld mag
hebben, kunnen wij uit de volgende zeer
oordeelkundige aanmerking van Dr. Burn ke-
ren ■—> ,, het fpreekt van zelve," zegt hij,
„ dat er verfcheiden goede redenen zijn, om
„ van menfchen, welke zig in eene plaats
„ komen nedertezetten, certificaaten aftevoc-
,, deren — deeze redenen zijn namentlijk.,,
dat
-ocr page 634-
dex VOLKEREN. 573
$, dat menfchen , welke hun verblijf onder f.
9, hen hebben, noch door leerjaaren, noch8 ° E •»
,, door dienst, noch door kennisgeeving, X.
>5 noch door het betalen der. fchattmgen van
•„ het kerfpel, het recht van inwooning kua-
nen winnen — dat zij noch aan leerjon-
,, gens , noch aan knechts , het recht va,n
„ inwooning kunnen geeven, dat het zeker
„ en bekend is, dat men hen, wanneer zij
„ tot lasten komen, weder kan wegzenden,
„ én dat de kosten van die wegzending, en
„ van hun onderhoud geduurende dien tijd,
„ aan het kerfpel zullen vergoed worden, en
s, dat wanneer zij ziek worden, en het dus
:,,. onmooglijk is' om hen wegtezenden , het
yt kerfpel, 't welk hun een certificaat heeft
„ gegeeven, voor hun onderhoud moet zo,r-
i} gen, en dat niets van dit alles kan plaats
s, hebben zonder certificaat. Maar deeze r,e-
i} denen zijn tevens zeer gefchikt, om de
„ kerfpelen te doen befluiten van nooit in
,, gewoone gevallen zodanige cert'ficaaten te
9, verkenen, om dat het veel meet dan
„ waarfchijnlijk is, dat zij zodanige perfoo-
„ nen, welke zij mer certificaaten voorzien
„ hebben, door den tijd , en in veel erger
„ omftandigheden zullen terug bekomen" —
de bedoelde les van deeze aanmerking fchijnt
te zijn, dat de kerfpelen, in welke zig arme
meafchen komen neder te zetten, altijd zo-
da-
-ocr page 635-
574             R IJ K D O M
I. danige certificaaten behooren te vorderen, en
» o e k. jat dezelve zeer zelden behooren verleend te
** worden door die kerfpelen,. welke zodanige
menfchen willen verlaaten. „Er is m het
„ werk van de certificaaten eene zekere hard»
,, heid gelegen," zegt die zelfde zeer ver-
ftandige Schrijver in zijne gefchiedenis van de
wetten op de armen,
„ dat men het in de
„ macht fielt van eenen opziender van een
,, kerfpel, om eenen mensch, als het ware,
«, voor zijn geheele leven gevangen te hou-
, „ den, hoe nadeelig het ook voor hem rnoge
„ weezen, om op die plaats te moeten blij-
,, yen woonen, waar hij 'het ongeluk heeft
,, gehad van dat geene , 't welk men het
„ recht van inwooning noemt , te wi/i-
„ nen , en welke voordeelen hij zig ook
„ moge belooven, met naar elders ta ver-
„ huizen."
Schoon een certificaat geen getuigenis van
- een goed gedrag inhoudt, maar alleen dat de
- perfoon tot dat kerfpel behoort, van 't wel-
ke hij het certificaat vertoont, ftaat het ech-
ter geheel en al aan de befcheidenheid van
de opzienders van het kerfpel, om hetzelve
te geeven of te weigeren. — Men heeft
eens, zegt Dr. Burn, eenen voorflag ge-
daan, om de kerkmeesteren en ariabezorgers
te noodzaaken om certificaaten te geeven,
maar deeze motie wierd door het hof van
Kings-
-ocr page 636-
der VOLKEREN. 575
Kings-bench (f) als eene geheel vreemde nieu- I.
wigheid verworpen.
                                           boek.
De in het oog lopende groote ongelijkheid *•
tuslchen de prijzen van de arbeidsloonen,
welke wij in Engeland menigmaal vinden
tusfchen plaatzen, die niet ver van eikande-
ren verwijderd zijn, is waarfchijnlijk aan
geene andere reden toetefchrijven, dan aan
den hinder, welke de wetten op de inwoo-
ning aan arme menfchen toebrengen, welke
met hunnen arbeid van het eene kerfpel naar
het andere zouden willen verhuizen zonder
certificaat Het is misfchien mooglijk, dat
een ongetrouwd mansperfoon, welke gezond
en naarftig is, zomtijds bij oogluiking zig
ergens , zonder een zodanig certificaat, ter
ne-
(j) Het hof van Kings-bench heeft het bijzon-
dere voorrecht, om aan perfoonen, en corpora-
tien
, onder haar rechtsgebied, bij voorziening
voorfchriften over eenvoudige onderwerpen mede-
tedeelen, en het gefchrift, in 't welke dit ge-
rechtshof een zodanig bevel bevat, draagt, in de
Engelfche rechtsgeleerde taal, den naam van een
Writ of Mandamus. Blakftoné's Commentaries on
the Lam ofEngland, Lond.
1770. vol. HU p, no,
Aanm. van den Hoogd. Fertaaler.
Ik zal in het vervolg van dit werk bekwaame
gelegenheid vinden, om over de ondericheiden ge-
rechtshoven, in Engeland, en derzelver bijzondere
bezigheden te fpreeken. Uitgeeyer,
-ocr page 637-
S?t             R IJ K D O M
I, nederzet, maar een man , welke vrouw éft
*oe k.kinderen had, en dit wilde onderneemenj
X' zou zig verzekerd kunnen houden, dat hij in
BOOFDST. '          °                                               j
meest alle kerlpelen zou worden weggezon-*
den, en zelfs, indien die ongetrouwde man
zig naderhand in het huuwlijk begaf, zou
hij, over het algemeen , op gelijke wijze
worden verjaagd. — Dus kan de fthaarsheid
van handen, in de eene plaats, niet altijd
door de overtolligheid van dezelve in eene
andere plaats geholpen worden, gelijk dit ge«
woonlijk in Schotland, en, zo ik denke, in
alle andere landen plaats heeft , in welke
deeze zwarigheid omtrent het recht van in-
wooning niet bekend is (/) <— fchoon het in
(/) Deeze zwarigheid is, min of meer, in alle
Protestantfche landen te vinden. Over het alge-
meen kan de plicht van irienschlievendheid riiet
toelaaten, dat men zijnen medemensen van hon-
ger en gebrek laat vergaan — maar dë grootë
vraag blijft altijd, op Wien berust in de eerfie
plaats dé beoeffening van dien plicht? Die zwa>
righeid was in de middeleeuwen geringer — die
geene, die tot armoede vervielen, namen de toe-
vlucht tot de toenmaalige flaverriij, of dienstbaar-
heid , of tot dé milddadigheid der kloosters — maai-
zedert dat het eerstgenoemde vari deeze twee micf«
delen over geheel Europa, en het laatstgenoemde
in de Protestantfche landen afgefchaft is, is ditf
zwarigheid ernftigeï geworden. Men heeft, over
het
-ocr page 638-
öer. VOLKEREtf. §77
fcodanige landen ook wel eens gebeurt * dat I,
de arbeidsloonen wel eens een weinig rijzen bob».
in x'
HOOFDSXJ
het algenïeen, genoegzaam overal, tot eenen grond-
slag voor de inrichtingen ter voorziening in deeze
zwaarigheid, aangenomen, dat die geene, die tot
armoede verviel, de naaste betrekking had tot die
plaats, waar hij woonde, en dat dus de verplich-
ting , om in zijn redelijk onderhoud te voorzien,
in de eerfte plaats op zijne medeingezetenen van
dié zeilde ftad of dorp vieU
Ik zal thands niet onderzoeken, in hoe verre
men deezen grondflag voor den waaren te houden
hebbe, en of men niet eene menigte van zwarig-
heden zou hebben voorgekomen, indien men, toen
de zo rijke fondfen der kloosters vervielen, die
last algemeen gemaakt, en zodanige openbaare al-
gemeene arme fondfen over het geheele land had
opgericht, tot welke alle ingezetenen , zonder
onderfcheid, in welk eenen hoek van het land zij
woonden, in geval van nood de toevlucht konden
neemen — niet alleen zouden daardoor de zwa-
righeden op hét verhuizen vervallen zijn, maar
dan zoude men tevens ook met die moeilijkheden
niet te worftelen hebben, welke thands uit de
ongelijkheden van die onderfcheiden fondfen en
de armoede van het een en den rijkdom van het
andere ontftaan — daar toch de plicht, om voor
verarmde en behoeftige medeburgers te zorgen,
algemeen op de geheele natie berust.
Dan, hoe dit zij, men heeft ook hier te lande
Oo •
                        bel
-ocr page 639-
578           R IJ K D O M
I. in de nabuurfchap van eene groote ftad, of
boe k,elders, waar eene groote vraag naar arbeids-
S                                                                   lui-
HOOFDST.
begreepen, dat die verplichting niet alleen in de
eerfte plaats op de ingezetenen van die ftad of
dorp lag, tot welke een zodanige behoeftige be-
hoorde, maar men heeft ze zelfs beperkt, tot die
geenen , die met den behoeftigen eene zelfde
Godsdienftige gezindheid waren toegedaan. — Dit
begrip heeft aan den eenen kant aanleiding gegee-
ven tot het ftichten van eene menigte van Jiefde-
Fondfen door ons geheele land, en tot eene ge-
regelde inzameling, en beftuur van liefdegaven,—
maar tevens ook aan de andere zijde den naarijver
tusfchen de onderfcheiden plaatzen opgewekt. En,
fchoon wel hier te lande de gevolgen zo druk-
kende en ondraaglijk niet zijn geweest, als in
Engeland, gelijk wij hier bij den Heer Smith
leezen, zo is niettemin bij ons ook natuurlijk de
vraag gebooren, wie eigentlijk die geene zijn,
die zodanig tot eene plaats behooren, dat zij, in
gevallen van nood, moeten gerekend worden recht
van aanfpraak te hebben op de in die plaats ge-
vestigde armenfondfen van hunne Godsdienftige
gezindheid ? Ik zal de gelchiedenis van de uit
deeze natuurlijke vraag ontftaane gefchillen thands
niet ophaalen, om dat dié zaak in het jaar 1682
volkomen beflist, en op eenen geregelden voet
gebragt is.
Op den 8 Jugusty 1682 Czie Groot Plac«atb.
^
3 deel, fol. 1420) wierd door de Staat en van
ér:                                                    Hoi'
-ocr page 640-
totu VOLKEREN. m
luiden is, en trapsgewijze daalen naaf fflaate t.
de afltand van zulke plaatzen. grooter wordt,8 ° B V
. , X»
l"lHOOFDST»
Holland, eene algemeene Verordening gemaakt,
dat niemand, na dat hij één jaar Uit eene plaati
aal vertrokken zijn
, eenige aanfpraak op de ar-
Metifondfen van die plaats zal mogen maaien.
Hieruit volgde natuurlijk, dat alle, die één jaar
lang in eene plaats gewoond hebben, begreepert
Wierden, in geval van nood tot de armenfondfen
gerechtigd te zijn. — Van dien tijd af wierden
de beftuurders der armenfondfen, ijder in zijne
eigene plaats , natuurlijk zeer oplettend op het
vertrekken, of op nieuw met der woon inkomen
van hunne ingezetenen. »■"> Men gevoelde wel-
dra, welke moeilijkheden hieruit voor de ingeze-
tenen zouden kunnen volgen, en daar onze natie
natuurlijk afkeerig is van alles, wat haar dwing*
landij zweemt, begon men weldra eikanderen te-
gen die gevolgen gerust te /lellen, men vond het
middel uit, om aan zodanige, welke voorneemens
waren hunne woonplaats te verlaaten, en naar el-
ders te verhuizen, op derzelver verzoek , eene
fchriftelijke belofte medetegeeven, dat zij, tot ar-
moede vervallende, eenen vrijen toegang zouden
Vinden tot de armenfondfen van die plaats, welk»
zij verlieten ■— deeze belofte kreeg den naam
■van eene a£te van indemniteit, en wanneer men
dezelve in zijne nieuwe woonplaats vertoonde,
dan vervielen alle de bedenkingen over de inwoo-
fling.
Oos                           Des.
.. ',. ■ ...IL''- ■ ■ .■.......-.. . ■ '.                                    *'.
-ocr page 641-
5**              R IJ K D O M
tl tot dat zij eindelijk op den gewoonen maat*
boe K.ft0k van het land ter nederkomen, zullen wij
X.                                                                         cc{j„
ÖOOFDST.
Deeze gewoonte (welke ik niet weete, dat im«
mer in eene ftellige algemeene landwet veranderd
is, fchoon men dienaangaande we! b;jzonde<-e wet-
ten, ten aanzien van zommige plaatzen in de Gf-
neraliteit, ontmoet, zie Gr. Plaeaatb. VI. deel,
fol.
482, 488, 660 en 682O heeft zodanig alge-
meen veld gewonnen, dat zij eene wet geworden
is, en ik zelve heb menigmaalen, toen ik als jong
Advocaat de hoven van Juftitie frequenteerde, ge-
zien, dat bijzondere gerechten, welke weigerden
zodanige aflens te leveren, voor den Hove ge-
roepen, en de redenen van weigering onderzogt,
en naar omftandigheden goedgekeurd of verworpen
wierden.
Dan, niettegenftaande deeze gewoonte, zijn er
ook andere fteden en dorpen in ons Vaderland,
welke, zf(j aan den letter van de Waarfchuuwing
van 8 Augusty t68a houdende, geene aftens van,
indemniteit
geeven, noch neemen, maar alle, die
één jaar hunne medeingezetenen zijn geweest, in
geval van behoefte, tot hunne arrnenfondfen toe.
laaten. — Indien zodanige fteden en dorpen even
•zo min aflens aanneemen, als uitgeeven, dan kun-
nen zij ook niet wel tot het geeven van zodanige
aöens genoodzaakt worden — trouwens dan val-
len zij niet onder dat gewoonterecht, en dan
kunnen hunne oude ingezetenen, elders tot ar-
moede vervallende, van zelve terug keeren, zon-
ém
-ocr page 642-
oer VOLKEREN. jj&i
echter daar nooit zodanige fchielijke en on- f.
berekenbaare verfchillen tusfchen nabuurige8 ° E
plaatzen ontmoeten, als wij menigmaalen in
Ji,ngeland vinden, waar het voor eenen ar-
men man menigmaal moeilijker is, om over
de gemaakte limietfcheidingen van een kerfpel
te geraaken, dan om over eenen zeearm, of
over eene rij van hooge bergen te komen,
natuurlijke grenzen , welke dikwils de maat-
ftokken van de arbeidsloonen in verfchillende
landen zeer duidelijk onderfcheiden. —
Eenen mensch wegtezenden, welke zig te- :
gen het kerfpel, 't welk hij ter zijner woo-
ning gekoozen heeft, niet heeft misdraagen,
is eene onlochenbaare verkrachting van de
natuurlijke vrijheid en rechtvaardigheid («).
On-
der zwarigheid te hebben van, wegens het ge-
mis van eene zodanige aöe, te zullen worden
afgeweezen.
Ik heb hiervan meer gezegd in mijne Vader'
landfche rechten, I. deel, pag.
169. en volg,
Ondertusfchen zijn, langs deezen weg, alle die
zwarigheden bij ons geheel en al vervallen, on"
der welke de mindere ftanden in het op vrijheid
roemend Engeland zo deerlijk gebukt gaan.
Uitgeever,
(«) Dit gaat niet door •—■ men kan aan de
andere zijde, met even goed recht, zeggen, door
nenen mensch, op wien men, volgends rslands wet'
O O 3                           ten,
-ocr page 643-
||g .Rif K.D.OM
I. „Ondertusfchen heeft het gemeen in Engeland.,
| o | *•'t-welk-anders zo veel ophef maakt van zijne
„„-*' vrijheid, maar, even weinig als het gemeen
HOOFDST» .
in meest alle andere landen, nooit recht ver-
ftaat, wat de vrijheid is, reeds meer dan eene
eeuw achter eikanderen zig aan deeze onder-
drukking, zonder eenige hulpmiddelen in 't
werk te ftellen, onderworpen — fchoon man-
nen van oordeel ook nu en dan over deeze
wetten op de inwooning, als een opentlijk
bezwaar, geklaagd hehben, is het echter nog
nooit een onderwerp van een algemeen volks-
geroep geworden, zo als, bij voorbeeld, te-
gen de generaale warrants (v), welke buiten
twij-
ten, de naaste betrekking niet heeft, eigendunke-
lijk onder de verplichting gebragt te worden
,
van, in geval van nood, voor zijn onderhoud te
moeten zorgen, is eene inbreuk op de bezittingen
en goede arde* af
Het is in deezen de plicht
van den Souverain, om zodanige verordeningen te
maaken, dit men noch in het eene, noch in het
andere uiterfte behoeft te vallen, en dat echter
jjder ingezeten het onbetwistbaar recht nebbe, om
in zodanige plaats van het land te wooncn, en
go menigmaal te verhuizen, als hij vrijwillig ver»
Üest. Uitgeever.
(v) Of algemeene bevelen, om alle verdachte
perfoonen in hechtenis te neemen, welke geene
bepaalde beftemming hebben. Blakfiones Comment*
$n the Laws of England, <yle deel,p.
288. Aanm*
ven den Hoogd. Fertasler»
-ocr page 644-
der. VOLKEREN. 58$.
twijffel een groot misbruik zijn, maar echter I.
niet van dien aart, dat dezelve eene algemee-8 ° s **
ne onderdrukking kunnen verwekken. — Ik *
0                                                   hoofbst.
durf het waagen, om te verzekeren, dat er
naauwlijks een arm man van veertig jaaren
oud in geheel Engeland gevonden zal wor-
den, welke niet de eene of andere tijd van
zijn leven zig, door deeze zo Hecht uitge-
dachte wetten op de inwooning, op de, ge«
Weldigfle wijze heeft zien onderdrukken.
Ik zal dit lange hoofdftuk befluiten, met
optemerken, dat fchoon het oudtijds de ge-
woonte was, om de arbeidsloonen te bepaa-
len, eerst door algemeene wetten, welke zig
over het geheele koningrijk uitftrekten, en na-
derhand door bijzondere verordeningen van
de vrederechters in ijder bijzonder graaffchap,
echter beide deeze gewoontens thands geheel
en al in onbruik zijn vervallen. — „ Het
„ fchijnt, zegt Dr, Burtt, ,, na eene onder-
„ vinding van meer dan honderd jaaren, ein-
„ delijk de tijd te worden, om alle poogin-
„ gen aan eene zijde te Hellen, door welke
,, men dat geene, 't welk uit deszelfs eigene
„ natuur geene bepaalingen toelaat, onder
„ naauwe beperkingen heeft willen brengen,
„ want indien alle arbeidsl uiden , die het
„ zelfde ambacht oeffenen , gelijke arbeids-
„ loonen verdienden, dan zou er geen naar-
„ ijver, noch gelegenheid voor naarftighèid
„ en vernuft overblijven."
O o 4                        On-
-ocr page 645-
5«4              R IJ K Ü O JVT
Ondertusfchen worden nog wel eens poo-
gingen gedaan, om de arbeidsloonen in bij-
zondere ambachten en bijzondere plaatzert
door ParlementsaBen te regelen. — Zo ver-
biedt eene acte van het achtfte jaar van ko-
ning George den derden, onder zwaare boe-
ten , aan alle kleermakersbaazen in Londen,
en binnen vijf mijlen in den omtrek van die
ftad, om aan hunne knechts meer te geeven,
en aan de knechts, om van hunne baazen
meer te ontvangen, dan twee fchellingen en
zeven en eene halve Huiver daags , uitge-
zonderd in 't geval van eenen algemeenen
rouw (w). Overal waar de wetgeevers de
verfchillen tusfehen de baazen en de knechts
poogen te regelen, zijn altijd de baazen hun-
ne raadgeevers — wanneer dus de verorde-
ning ten voordeele van de knechts is, dan is
zij altijd rechtvaardig en billijk — maar dit
is
(«O Dit zal altijd onmooglijk blijven — trou-'
wens dit behoort zigtbaar onder die natuurlijke
vrijheid, welke nimmer kan begreepen worden
door het burgerlijk kontrakt te zijn afgeftaan, en
over welke dus geene wetgeevende macht te be-
fchikken heeft — en zodanige landen, in welke
öergelïjke wetten plaats hebben, (zij mogen, zo
vëe! zij willen, op vrijheid en doorzicht roemen)
toonen met fprsekende daaden, dat derzelver bc-
ftuurders nog on^er de groffte vooroordeelen be*
graavcn liggen. £/»£&?w,
/
-ocr page 646-
der VOLKEREN. 3?
5s niet altijd waar, wanneer zij ten voórdeele I.
van de baazen is. Dus is de wet, welke inB ö ? *•
v
verfcheiden onderfcheiden ambachten de baa- "^v\
Xen verplicht, om hunne knechts met geld,
en niet met waaren te betaalen, geheel recht
en billijk. Zij legt geene wezentlijke hard-
heid op de baazen — zij verplicht hen al-
leen , om die waarde in geld te betaalen,
waar zij voorgeeven het beloop in waaren
aftedoen, hoe zeer die waaren niet altijd die
waarde bedraagen. — Deeze wet is ten voór-
deele van de knechts, maar de acte van het
nchtfte jaar van koning George den III. is
ten voórdeele vart de baazen. Wanneer de
baazen zig met elkander vereenigen, met oog-
merk om de arbeidsloonen van hunne knechts
te verminderen, dan maaken zij doorgaands
eene afzonderlijke verbintenis onder zekere
Boeten, van niet meer dan het bepaalde ar-
beidsloon te geeven — wanneer de knechts
«ene tegenóvergëfleldé affpraak onder eikan-
deren maaken, van onder eene zekere boete
geene mindere arbeidsloonen aan te neemen,
dan worden zij door de wet geftrengelijk ge-
ftraft. Maar indien men hier onpartijdig
handelde, dan moesten de baazen op dezelf-
de wijze behandeld worden — maar de afte
van het aehtfte jaar van George den III, geeft
zelfs aan zodanige inrichtingen , welke de
baazen nu en dan door zodanige verbintenis-
Oo 5
                          fen.
.1
-ocr page 647-
$85            & tf K D Ö M . .
f, fen zoeken intevoeren, de kracht van eeng
* o eik. wet. De klachten van de knechts,dat hierdoor
■■*} de bekwaamde en de naarltigfte op denzelf-
'den voet behandeld worden, als de gemeen»
(te, fchijnt volmaakt welgegrond te zijn.
In oude tijden waren de poogingen, om
de voordeden van koopluiden, en andere
handelaars, te bepaalen door reglementen op
de prijzen, zo van levensmiddelen als andere
waaren, ook zeer in gebruik. De zetting van
het brood is, zo ver mij bekend is, nog het
eenige overblijffel van dat oud gebruik —■
wanneer er een uitfluitend voorrecht plaats
heeft, dan kan het misfchien goed zijn, dat
men de prijzen van de eerfte noodzaaklijkhe-
den van het leven regelt; maar waar gee-
ne zodanige voorrechten zijn , daar zal de
mededinging veel betere bepaalingen maaken,
dan de beste zetting, De wijze van de zet-
ting van het brood, ingevoerd bij eene aéte
van het eenendertigfle jaar van Gearge den IJf,
kon in Schotland niet in gebruik gebragt
worden, uit hoofde van een gebrek in de
wet. De uitvoering van dezelve was aan het
ambt van den klerk van de markt vastge-
maakt, welk ambt daar niet bekend is (x) —
dit
(x) Al weder een gevolg van de genoegzaam
werktuiglijk letterlijke uitlegging van de wetten
in Groot-Brittannien, waarvan ik boven gefpro<>
ken heb. üitgeever.
-ocr page 648-
der VOLKEREN. 38?
dit gebrek was niet verholpen tot den tijd I.
van de acle van het derde jaar van George* ° E,nj
den III. Het gebrek aan eene zetting baarde •**
daar geene zigtbaare ongelegenheid, en het
invoeren van dezelve in eenige weinige plaat-
zen, waar dit gefchiedde, gaf geen merklijk
voordeel (y). — Ondertusfchen zijn in de
rnees-
Cy) In hoe verre eene hillijke zetting op het "
brood aftekeuren zij, is bij mij nog niet klaar —-.
men behoort ten deczen aanzien aan den eenen
kant de noodzaaklijkheid van dit levensmiddel, en
aan de andere zijde, de ontembaarheid van drif-
ten, welke door een zo krachtig middel, als de
honger is, in beweeging gebragt worden, in het
oog te houden — in middelmatig vruchtbaare tij.
den, wanneer de prijzen der graanen noch te
hoog, noch te laag zijn, kan er weinig zwarigheid
wezen, om, zonder eenige zetting, den prijs van
dit noodzaaklijk levensmiddel aan deszelfs natuur-
lijken loop over te laaten, het brood zou dan
waarfchijnlijk beterkoop zijn, maar wanneer men
toeftaat, gelijk men, zonder onredelijk te zijn,
niet tegenfpreeken kan , dat een wetgeever de
menfchen moet befchouwen zo als zij waarlijk
zijn, en niet zo als zij behooren te zijn, dan
zou eene billijke zetting van het brood, in duure
tijden, wel fchijnen gefchikt te zijn, om veele
ongeregeldheden voortekomen, en, gelijk het veel-
tijds zwarigheden zou inhebben, om juist in duure
tijden eene zodanige zetting intevoeren, zou het
moog.
-ocr page 649-
588              R. IJ K D O M
meeste fteden van Schotland bakkersgilderrs,
•welke zig op uitfluirende voorrechten beroo
pen, doch zij worden niet zeer naauwkeurig
' naargekomen.
Met
mooghjk als de voorzigtigfte weg kunnen aange*
raerkt worden , eene altijd naar omltandigheden
veranderende billijke zetting op het brood te heb-
ben. Door eonc billijke zetting verlïa ik, eene
"zodanige, in welke en het beiang van de bak.
kers, en dat van hunne klanten, beide even zeer
in het oog gehouden, en dus aan de bakkers,
boven hunne onkosten, een redelijk, en met de
gewoone winden vsn hunne gelijke ftanden over-
eenkomend voordeel wordt toegekend.
Dan hiertegen komt zekerlijk ook in aanmer-
king: 1°. dat, zelfs in düure tijden, het belang
van de bakkers niet toelaat, dat zij het brood
hooger zouden (tellen, dan noodig is, om hun,,
boven hunne onkosten, een redelijk voordeel te
doen genieten. 2°. Dat hun getal zelden zo ge.
ring is, dat zij zig gemaklijk tot eene onmaatige
verhooging vereenigen, of zo eene vereeniging op
dsn duur uithouden kunnen,, en 3'. dat indien
aan eene regeering de klem ontbreekt,, om zonder
zetting de bakkers, wanneer zij redelijk hande-
len , befcherming te verleenen, dan ook waar-
fchijnlijk eene zetting niet dan eene kranke toe-
verlaat zal weezen. Over dit onderwerp verdient
vooral geleezen te worden het geen bij onzen
Schrijver in het 5de koofdfi, van het t,de boek zal
voor»
-ocr page 650-
der VOLKEREN. 589
. Het fchijnt, (gelijk ik reeds heb aan ge- I.
inerkt) dat de rijkdom of armoede, de voor-B
° E
waards- of agterwaardsgaande, of in even- X.
HOOFOSTi
wigt blijvende ftand van eene maatfchappij,
niet veel invloed hebben op de evenredigheid
tusfchen de verfchillende maatftokken zo van
arbeidsloonen, als van voordeden, in de on-
derfcheidene foorten Van aanleg, zo van ar-
beid , als van kapitaalen — zodanige omwen-
telingen in de algemeene welvaart, (fchoon
zij zo wel op den algemeenen maatftok van
de arbeidsloonen als op dien van de voor-
deden werken) moeten eindelijk in alle foor.
ten van bezigheden op beide eenen gelijken
invloed hebben — de evenredigheid moet du«
tusfchen dezelve blijven zo als zij is, en zij
kan, bij zodanige omwentelingen , althands
voor geenen aanmerkelijken tijd, verandering
ondergaan.
voorkomen, onder den titel vun t/itftap, betref-
fende den koornhandel, en ds wetten, daartoe be+
trtklijk. Uitgeever.
r'
J
m