x.xii VOORREDE.
Voor het overige zal dit werk, om bijzon»
dere redenen, voor mijne eigen rekening ge- drukt, en in ftukjens, van agt vellen te gelijk, ten voorfchijn komen, waarmede zeer veel ipoed zal kunnen gemaakt worden, alzo reeds een zo aanzienlijke voorraad in gereedheid ligt, dat, buiten wettige verhinderingen , de drukpers niet in ftaat zal zijn, om mij in te kunnen haaien. En hiermede zal ik deeze Voorrede beflui-
ten, laatende aan het oordeel van den befchei- den leezer over, in hoe verre ik in mijn oog- merk gedaagd ben. Schoonhoven D. HOOLA VAN NOOTEN.
7 Jt*liJ l796.
|
|||||||
RIJK-
|
|||||||
" -;,..:,.:"■:ffiSP:-—■-
|
||||||||
Kast 212
\
PI. F N°.«0
<Yom. da wdaivy, tï, 't fid^ l^^cfum^
ütJ %eéCfc \uï yeajvweU cUt W IHjIj L^ |
||||||||
b %a. iaö 8
|
||||||||
■
i
|
||||||||
"'t-"
2/Z»Jh &&, NASPEURINGEN
OVER DE
NATUUR en OORZAAKEN
VAN DEN
RIJKDOM der VOLKEREN,
GEVOLGD NAAR HET ENGËUCH VAN
DEN HEERE |
||||||||
ADAM SMIT II,
DOOR
M* DIRK HOOLA van NOOTËN,
Lid van het Ütrechtsch Provintiaal Genootfchap
van Kunften en Wetenfchappen, en, onder
het voorig Bewind, Oud-Burgemeester en
Raad der ftad Schoonhoven;
MET STAAT- EN GESCHIEDKUNDIGE AANffr»
KENINGEN. Éerfte Deels eerfle Stuk.
.$. $. ■§. Te AMSTELDAM,
b ij WOUTER BRAVE,
Boekverkooper, op den Zeedijk, bij de
Kolkfluis, 1796. Voor rekening van den Authettr,
|
||||||||
'
|
||||||||
f'F;
|
||||||||
RIJKDOM der VOLKEREN.
|
|||||||||
•
|
|||||||||
* X
|
|||||||||
-------------1______:
|
|||||||||
NOODIG BERICHT
AAN D E N
L E E Z E R.
-■"■- •■
•v~ayr
rw anneer ik in de Haarlemfche Courant van den &5 Augustij 1796. de volgende advertentie las:
s, Bericht aan het publiek. De alleen wet-
„ tige vertaaler van Smith on wealth of nations „ bevindt zig wel op den drempel der republiek, maar ,, is nog niet uit 't huis. Zo kan een mensch zig be- ,» driegen! offchoon zijne uitlandigheid hem misfchien „ voor één jaar daarvan zal verwijderen, zal deeze „ afwezigheid hem niet hinderen in niet eene navol- ,, ginge {door welke benaminge de gebreklijkheid der „ vertaalingen al dikwils bepleisterd wordt) maar eene „ naauwkeurige overzettinge, niet uit 't Fransch „ (_NB.) maar uit het Engelsen, verrijkt met ver- „ fcheide» nooituitgegeeven belangrijke /lukken be- „ treklijk tot onzen koophandel, zijnen hndgenooten „ mede te deelen. Hij zal zorgen, dat dit zijn werk „ voor den minfien prijs te bekomen zij. Op 't Vlie- „ land den 17 Augustij 1796." Moest ik mij natuurlijk verwonderen, dat de fchrij-
ver van die advertentie goed vond zijnen naam voor het publiek te verbergen, daar hij toch zeer wel wist, dat ik geen lantaarn noodig zou hebben, om hem te kennen. Ik verkies niet, om mij eenige moeite te geeven,
om naar de redenen te raaden, welke dezelve daar- voor mogt gehad hebben, zij zijn geheel builen mij, maar ik meent niet te min, dat het publiek eenig be- * lang
|
|||||
•
|
|||||
NOODIG BERICHT
|
|||||||
II
|
|||||||
lang heeft, omteweeten, wie de fchr ijver zij, die aan
hetzelve, op deeze wijze, de belofte doet, van, na eene uitlandigheid van misfchien één jaar, eene naauw- keurige overzettinge van, en belangrijke bijlaagtn lij dit werk te zullen levéren — en dus maak ik geene zwarigheid, om hem opentlijk te noemen, het is de Heer van Woensel, medicinae doctor, te Amfterdam. Schoon ik bij de daaden van dien lieer voor mij
zelve geen het minfte belang heb, en het mij dus, in alle andere gelegenheden, voor zo veel mij aangaat, geheel en al onverfchillig zou zijn, of die Heer bin- nen dan buiten 'stands zij, of die Heer zig op den drempel der republiek (dat is, zo hetfchijnt, op het Vlieland} of binnen of buiten 't huis bevinde, dan wel of dezelve op het punt fta van eene buitenlandfche rëize te onderneemen, het zij dan naar Natoliën, Armenien, en Turkijen , het zij naar Rusland, het zij naar de West-Indien, fchoon het mij, voor mij zelve, in het geheel niet aangaat, welke de oogmerken van esne zodanige reize mogen zijn, het zij om argu- menten voor, of tegen het Christendom ie verzamelen-, het zij, om Jiaatkttndige aanmerkingen, of mooglijk wel geheimen omtrent de regeeringsvorm van de volke- ren, welke hij gaat bezoeken, aan zijne lamlgenootet» te kunnen mededeelen, of gebreken in dezelve te ont- dekken, het zij om zijne Botanijche en andere ut zijn hoofdwerk behoorende kundigheden te vermeerde- ren , het zij om het fonds van zijne reeds verkreegene geleerdheid meer en meer uittebreiden , en zijnfmaah, ftijl, en fchrifien meer en meer belangrijk te maaken, of wat die Heer ook moge bedoelen, fchoon dit aller , in alle andere gevallen, volkomen buiten mij zou zijn, |
|||||||
AAN DEN LEEZER. in
en ik mij dus onmooglijk dienaangaande zou kun-
nen bedriegen, heb ik mij echter door deeze adver- tentie genoodzaakt gevonden, om mij eenige moeite te geeven omtrent dat geene, 't welk die Heer nopends zijne voorgenomen reize noodig oordeelde aan het pu- bliek te berichten, en ik kan niet ontveinzen, dat het mij, in het beantwoorden van zijne advertentie, on* aangenaam is, te verneemen, dat hij waarlijk op het punt ftaat, van eene buitenlandfche reize te doen, of mooglijk reedt vertrokken is •— Iets, hoe gering ook, te moeten zeggen ten aanzien van eenen afweezenden, 't welk aanleiding kan geeven, dat men aan zijne advertentie mooglijk andere oogmerken zou kunnen toefchrijven, dan zodanige, welke hij gaarne zou wil- len inboezemen t en waartegen hij zig niet fpoedig kan verdeedigen, is een denkbeeld, 't welk mij ver» veelt — de Heer van Woenfel zou mij die onaan- genaamheid hebben kunnen voorkomen. — Het voor- neemen omtrent deeze uitgaave van Smith, is hem. reeds lang bekend geweest, zelfs heeft hij geweetent waar dezelve gedrukt zou worden, en ivanneer men aan, het drukken zou beginnen — en, na het voorgevallene tusfchen hem, en den boekverkooper Brave, kon hij zeer wel "berekenen, dat deeze onderneeming, om zij- nen wil, niet zou agterblijven, indien dus die Heer eenige rechten, van welk eenen aart ook, op dit werk meende te hebben, en noodig oordeelde, om dien aan- gaande aan het publiek eenig bericht te geeven, dan zou het mooglijk beter geweest zijn, dat hij zijne advertentie zo tijdig had laaten plaatzen, dat ik de- zelve had kunnen beantwoorden, en hij zig tegen mijn antwoord verdeedigen, eer hij zijne buitenlandfche * 2 reis
|
||||
IY NOOD IG BERICHT
reis begon — het voegt toch meer aan eenen man, die
tmtretit zijne rechten vast in zijne fchoenen jlaat, dat hij zijne partij onder de oogen zie, en volle ge- legenheid geeve, om ie antwoorden, dan dat hij zijnen aanval beginne, wanneer hij reeds op den drempel plaat, en voorneemens is, om zig oogenbliklijk voor eenen geruimen tijd te gaan verwijderen. De overweeging van dit een en ander zou mij dan
eok hebben doen befluiten, om ten aanzien van die advertentie niets ter wereld te zeggen, indien ik niet voodig oordeelde, om met weinige woorden eenen ze- keren indruk wegteneemen, welke dezelve mooglijk bij zommige van mijne leezers zou kunnen maaken. __Nddat, in het- voorleden jaar, de boekverkooperBrave
het oogmerk van deeze uitgaave in de Couranten had aangekondigd, antdelten wij, dat reeds te voor en, door den boekverkooper Aliart, te Amfterdam, eene vertaaling van dit werk geadverteerd was. De gebruiken, welke dienaangaande onder de boek-
verkoopers Jilaats hebben, zijn mij bekend; ik weet, dat die boekverkooper, welke de eerfte Advertentie doet van eene aanftaande uitgaave eener vertaaling, onder hen wordt gehouden voor wettigen eigenaar van het recht van copij; maar, ik heb nooit gehoord, dat der- gelijke gebruiken onder fehrijvers plaats hebben, en ik erken gaarne, dat de titel van alléén wettige vertaaler mij tot hiertoe geheel onbekend is geweest* Trouwens, indien zelfs al eens zodanige gebruiken iusfehen fehrijvers mogten plaats hebben, dan nog zott de Heer van Woenfel (die zig neg nimmer als ver- taaier van dit werk aangekondigd heeft) zelve hebben bekoor en te begrijpen,, dat reeds hes eerfte ftuk van mij-
|
||||
AAN DEN LEEZER. V
mijne uitgaave in de weere/d is geweest, eer hij dit
bericht, en nog wel zonder naam, aan het publiek mededeelde. Dan hoe dit zij, het kwam mij, ten aanzien van
de eerdere advertentie van den boekverkooper Allart wel voor, dat mijn plan, en zijne voorgenoomen uit- gaave eener vertaaling, zeer ver uit eikanderen liepen , omdat mijn plan was, om veel eer eene getrouwe na- volging van den Ëngelfehen fchrijver Adam Smith, dan eene letterlijke vertaaling van dit zijn werk te- geeven; en dat, hoe zeer ik mij voorgenomen had, om alle de denkbeelden van dien beroemden fchrijver, niet naar de Franfchc, of Hoogduitfche vertaalin- gen , maar naar den oorfpronglijken Etigelfchen text, y zo volkomen aan mijne landgenooten te leveren, ah of het, inde daad, eene vertaaling was, echter de me- nigvuldige aantekeningen, en toepa.Jingen op «ns va- derland, en andere volkeren, welke ik hier bij wilde voegen, natuurlijk dit werk zo zeer zouden doen ver- fchillen van de vertaaling, welke de boekverkooper Allart had geadverteerd, dat beide de uitgaaven in de weereld zouden kunnen zijn , zonder eikanderen te hinderen, doch niettemin deeden mij verfcheiden aan- merkingen van den boekverkooper Brave befluiten, hem aanteraaden, om te beproeven, of gemelde boekverkooper Allart te overreden zou zijn, om van zijn voorneemen- aftezien, en aan hem zijn recht, als boekverkooper, oftefiaan, of, zo hij nog geen begin had gemaakt, de onderneeming met hem in gemeenfchap te doen, terwijl ik mij voornam, om anders, als aan geene boekverkoopers wetten of gewoontens gehouden, het ■werk veor mijne eigene rekening te doen drukken. * 3 Qtt*
.,'*.■■ f. ■■ ..
f ■:>.-.■
|
||||
tr NOODIG BERICHT
Ondertusfchen bleef de zaak tusfchen die twee boek-
verkoopers, nadat Brave des/wegens eenige pogingen had gedaan, zonder eenige afdoening zitten, zo dat ik met Maij laatstleden, (toen ik het voornaam/ie ge- deelte van dit werk voltooid had) mijn voorneemen hegon werkfleliig te maaken, om hetzelve voor mijn eigen rekening uittegceven •— dan, zodra hetzelve ter persfe wierd gebragt, bemerkten wij, dat, op de- zelfde drukkerij, over het drukken van eene vertaa- ling van dit zelfde werk van Smith, uit naam van den boekverkooper van Cleef, in 's Hage, gefprooken was, of onderhandelingen plaats gehad hadden. De boekverkooper Brave vervolgends, op mijnen raad,
den boekverkooper van Cleef hierover aanfpreekende, hleek het, dat deeze het recht van copij van den boek- verkooper Allart had overgenoomen, en dat dit dezelf- de vertaaling was, welke door den boekverkooper Allart was geadverteerd geweest: hij vond den boekverkooper van Cleef zeer redelijk, men fprak van beide zijden gp eenen befcheiden trant; doch de boekverkooper van Cleef fcheen liefst niets te willen aanneemen, ofbeflui' ten, zonder dat zijn vertaaler gefprooken was, en noemde toen den Heer van Woenfel, Medicinae Doc- tor, te Amfterdam. Aanftonds maakte de boekver- kooper Brave er zijn werk van, om den Heer van Woenfel te fpreeken; doch, hoe zeer hij in zeer be* fcheiden uitdrukkingen, eenen welopgevoeden boekver- kooper eigen, aan dien Heer zeer aanneemlijke aanbie- dingen deed, was de manier, op welke hij door dien Heer beantwoord wierd, van dien aart, en zo verfchil- Itnde van de begrippen van wellevendheid, welke hij zig vormde, dat hij niet heeft kunnen befluiten, om met
|
||||
AAN DEN LEEZER.' vil
met dien Heer in verdere onderhandelingen te tree-
den. Uit dit een en ander blijkt dus, dat de Heer van
Woenfel zeer wel geweeten heeft, dat dit werk zm uitgegeeven worden, en dat deeze uitgaave om zijnen Mille niet zou agterblijven, Thands heb ik hei genoegen van den leezer te be-
richten, dat, na de uitgaavè van het eerjle Quatern, en voor dat de bovengem. advertentie van den Heer van Woenfel in de Courant (lond, de boekverkooper Brave het recht van eene vertaaling van dit Werk van Smith te doen drukken, en uitgeeven, van den hoekverkooper van Cleef gekogt heeft, om daardoor alle onaangenaamheden, welke men ons, op gewaande rechten, zou kunnen willen aandoen, aftefn'tjden — en dat derhalven, zo lang die bekende gebruiken on- der de boekverkoópers plaats hebben, niemand der hoekverkoopers in dit land bevoegd kan zijn , Oin eene veitaaling van dit werk dooi- den Heer vin, Woenfel uittegêeven. Ondertusfchen verkieze ik mij tegen den Heer van
Woenfel agter geene verkreegen rechten te verbergen. Ik verklüare bij deeze niet alleen wel te mógen lij- den , dat de Heer van Woenfel zijne beloofde naauv.-- keurige overzetting en belangrijke bijlaagen, in hei licht geeve, (waartoe de boekverkooper Brave aan alle boekverkoópers, welke eene zodanige ondernee- ming zouden gelieven te doen, volkomen vrijheid geeft, zonder dat hij zijn verkreegen recht zal laa- ten gelden) maar zelfs betuig ik, naar eene naauw- keurige overzetting door den Heer van Woenfel te verlangen, ten einde daaruit de gebreklijkheid, wel- kt |
||||
VOORREDE
'; l .'■■-■■'- - •■■ ■ * ' ' '*
VAN DB»
HOLLANDSCHËN
UITGEEVER.
Sedert de affchaffing van de leenroerige re-
geeringsvorm, is men het, over het algemeen, onder de Staatkundigen, eens geweest, dat een van de wezenlijkfte pligten van eenen Souve- rain beftaa in de bevordering van den algemee* nen rijkdom der natie, welke hij beftuurt. Dan, hoe zeer men deeze ftelling over^hec
algemeen erkend, en tot eenen grondflag van een voornaam gedeelte van het ftaatkundig be- ftuur gelegd heeft, is het er echter zeer ver van daan, dat alle Staatkundigen, ter bereiking van dat oogmerk, éénen en denzelfden weg zouden betreden hebben. Men was het niet eens over het denkbeeld,
't welk men aan den rijkdom van eene natie
moest hechten; en hieruit moest allernatuur-
lijkst volgen, dat de begrippen omtrent de
* a Wijr
|
||||
iv VOORREDE.
wijze der bevordering van denzelven ook uit
eikanderen moesten loopen. Een Staatsman, welke in het denkbeeld was,
dat men den waaren rijkdom van eene natie moest zoeken in het bezitten van op elkander geftapelde geldfommen, en in het zo veel moog- lijk naar zig trekken van het geld van alle an- dere natiën, moest noodzaaklijk andere maat- regelen neemen , dan een Staatsman , welke dien rijkdom meende te zullen vinden in den uitgebreidften buitenlandfchen koophandel. Een ander, welke voor eenen regel hield,
dat de eenige waare rijkdom van eene natie ia het bezitten van eene menigte van bloeijende fabrieken beftond, moest natuurlijk geheel an- dere inrichtingen maaken, dan die geene, wel- ke den landbouw, en de voortbrengfelen van het land, als de eenige waare bron van wel- vaart aanmerkte. Deeze, en meer dergelijke begrippen over
de waare natuur van den mtionaalen rijkdom, verfchilden niet alleen hemelsbreedte van eikan- deren, maar moesten ook in het beftuur der volkeren de meest van elkander verfchillende inrichtingen veroorzaaken , en ik zeg niet te veel, wanneer ik aan die onderfcheiden begrip- pen, de onderlinge jaloufien der natiën van |
||||
VOORREDE. V
Europa, en verfcheiden gevoerde oorlogen toe»
fchrijve, welke nimmer zouden hebben plaats gehad, indien men de denkbeelden nopends dit belangrijke ftuk vroeger tot effenheid had ge« bragt. Ik zeg niet te veel, wanneer ik ftelle, dat men, zonder eene duidelijke kennis van die onderfcheiden begrippen, zig nimmer een be- hoorlijk denkbeeld van de ftaatkundige gefchie- denis van Europa, geduurende de vier laatst- afgeloopen eeuwen zal kunnen vormen. Met alle reden zou men derhalven kunnen
vraagen, of dan de nafpeuring van den waaren aart van den nationaalen rijkdom aan zo veele ingewikkelde duisternisfen onderhevig zij? Op zig zelve is er dit zeer verre van daan.
Men kan zig dienaangaande zeer klaare en een- voudige begrippen vormen, maar het is hier mede, even gelijk met veele andere groote zaa- ken, gelegen, welke uit geringe beginfelen ontftaan, welke eenen zeer langen loop vorde- ren , eer zij tot een zeker aanzien komen, en welker uitkomften menigmaalen ver af waren van alles, wat menfchelijke vooruitzichten im- mer van dezelve hadden kunnen denken — men neemt in het begin vooroordeelen voor waarheden aan, en zonder dezelve immer te onderzoeken., bouwt men op dezelve zo lang * 3 voort, |
||||
y yOORREDE.
voort, tot dat men zig zodanig verwart, dat
het ten uiterften moeilijk, zo niet onmooglijk is geworden, om te rug te keeren , of zelfs overtuigd te worden, dat men dwaalt. Het zal niet ondienftig zijn, dat ik mij toe-
legge, om, ter voorbereiding van den leezer tot het werk, 't welk ik hem thands aanbiede, eenig denkbeeld ter neder te ftellen van den waaren oorfprong en voortgang van die voor- oordeelen, uit welke de onderfcheidene, en zo zeer uit elkander loopende begrippen der Staats- mannen , nopends den waaren aart van den na- tionaalen rijkdom ontftaan zijn — waaruit dan van zelve gelegenheid zal gebooren worden, om te doen zien, aan hoe weinig duisterheden dit ftuk op zig zelven onderhevig is. Eene van de voornaamfte redenen, aan wel-
ke men de moeilijkheid, om den waaren aart van den rijkdom der volkeren te bepaalen, moet toefchrijven, is in een verward denk- beeld omtrent de waare natuur van het geld te zoeken. In de vroegfte tijden, zo van de waereld in
bet gemeen, als van zodanige maatfchappijen in het bijzonder, welke uit ruuwe en onbefchaaf- de wilden tot befchaafde natiën zijn opge- groeid, had geene andere wijze van onderlinge me;
|
||||||
\
\ |
||||||
VOORREDE. vis
mededeeling van behoeften plaats, dan door
ruilingen, zonder dat, in dien eerften ruuwen ftaat, de juiste waardij, zo als dezelve vol- gends onze tegenwoordige denkbeelden beftaat, in aanmerking kwam — in die tijden hing de waardij geheel en al af van de behoefte van dien geenen, die eenige waar noodig had. Alge-; meen erkende waardij, of (gelijk wij het thands noemen) marktprijs, was geheel onbekend. Een jager, die een ftuk wild gevangen had, en hetzelve , wegens zijnen voorhanden zijnde voorraad van daags te vooreti gevangen wild, niet gebruiken konde, ftond hetzelve, wanneer hij gebrek aan koorn had, aan zijnen mede- wilden zeer gaarn af, wanneer deeze hem in ruiling eene geringe hoeveelheid koorn wilde geeven. IJder van deeze twee was voldaan over zijne ruiling, om dat hunne oogenbliklijke behoefte vervuld wierd, en het kwam aan geen van beiden in de gedachten op, om na te re- kenen , of zij de rechte waarde voor hunne waar ontvangen hadden. — Maar na dat de natiën meer befchaafd wierden, en dus ook de behoeftens eene meerdere uitgebreidheid ver- kreegen, begon men natuurlijk eene meer be- paalde waarde aan de waaren te geeven, en wel dra wierd het noodzaaklijk, dat men een * 4 al- |
||||
fni VOORREDE.
/
algemeen teken uitvond, om met hetzelve de
waardijen van alle waaren te vertegenwoordigen.
Dit algemeen teken der waardijen, 't welk
tegenwoordig den naam draagt van geld, heeft niet altijd, en bij alle volkeren, in zodanige metaalen fpecien beftaan, als wij tegenwoordig- gebruiken. — Men vindt, buiten twijffel, in zeer vroege tijden, reeds gewag gemaakt van zilveren muntfpecien. Abraham kogt de fpe- lonké Machpela voor vierhonderd fikelen zil- ver (*sr). Dan dit was niet algemeen over de geheele bewoonde waereld, bij andere volkeren wierden, in die vroege tijden, geheel andere zaaken tot het algemeen teken der waardijen gebezigd — ten tijde van den Trojaanfchen oorlog hield men het vee- voor dit algemeen teken der waardijen. —- Homerus verhaak ons (£■), dat Glaucus, na zijn gefprek met Diowedes , de dwaasheid beging, van zijne gouden wapenrusting, ter waarde van honderd osfen, te verruilen tegen de koperen wapen- rusting van Diomedgs, welke maar negen osfen waardig was. .„••■•'.; De alleroud/Ie Romeinen fehijnen ook het
vee
"l (f) Gene f. XXIII. vs. 15.
Q) Homeri Ilia4> 6. vs, 236, |
||||
VOORREDE. u
vee tot het algemeen teken der waardijen ge-
bruikt , en daarvan hunne benaming van het geld (pecunia) ontleend te hebben (c). Nog tegenwoordig bedienen zig veele onbe-
fchaafde volkeren van onderfcheiden foorten van tekens der waardijen. Men vindt in America natiën, welke, ten dien einde, kleine ftukjens zout gebruiken (<sQ; bij zeer veele natiën, in het Oosten en Westen, bedient men zig, met dat oogmerk, van eene foort van zeefchelpen. ; In de Oost- Indien', en langs de kusten van
Africa, gebruikt men daartoe een zeker foorc van fchelpen, welke van de Maldiyifche eilan* den worden aangebragt, en in de Indien den naam van Cauris, doch op de kust van Afri* ca dien van Bouges draagen. In de Staaten van den grooten Magol heeft. men eene foorc van witte fchelpen, welke daar Zimbi genaamd worden (mooglijk dezelfde als de Cauris, doch, volgends anderen, daarvan onderfcheiden); men rekent honderdendertig van deeze Zimbi op de waarde van eenen Hollandfchen ftuiver <— een zeer
- (e) Varro de ling. lat. lib.IF. Feithii Antiq. Homer*.
lib. IV. cap. I. («0 Pufendorf de Jure Nat. et Gent. lib. V. cap. I.
|
||||
VOORREDE.
|
|||||
zeer voornaam ftaatkundig Schrijver (e) zegt,
dat de zwarten van de kusten van Africa een teken der waardijen hebben, zonder munt, 't welk zij Macute noemen — dit teken zou, volgends hem, zuiver denkbeeldig zijn, en al- leen dienen, om de waardijen der waaren tegen eikanderen te vergelijken. Andere willen, dat dat geene, 't welk de Negers Macuite , of Macoute, noemen, wel geene wezenlijke munt zou zijn, maar, echter, in hunne denkbeelden, voornaamelijk in de koningrijken van Angola en Congo , de waarde zou hebben van twee- duizend Ziimbi, dus zou eene zodanige Macute iets meer waardig zijn, dan vijftien en een halve Hollandfche ftuivers. Zo berigten ons de kusthandelaars, dat zij twee Vlaamfche mes- fen op een Macute , een koper bekken van twee pond gewigt, en twaalf duim diameter, op drie Macuten, een fnaphaan op tien Macu- ten rekenen, enz. In America heeft men, ten dien einde, fchel»
pen, welke den naam draagen van Porcelains> en veel overeenkomst hebben met de Cauris van het Oosten, Zelfs
O) De Montesquie* Geest der Wetten, ilfle boeh%
hoofdft, 8. |
|||||
VOORREDE. a
Zelfs bedienen zig zommige volkeren van
vruchten in plaats van geld. In Mexico was, eer America door de Eu-
ropeaanen ontdekt wierd, tot dat oogmerk de Maïs (Indiaansch koorn) in gebruik. En nog gebruikt men in America, ten dien einde, de Cacao, van welke vijftien gelijk ftaan met de waarde van eenen Spaanfchen reaal, of omtrent vijf Hollandfche ftuivers. In Oost-Indien, vooral in zodanige landen,
in welke de Cauris niet gangbaar zijn, zijn de amandelen een foort van geld, Deeze worden aangebragt van Lar, en groeijen in de woestij- nen van Arabie. De waarde van dit geld hangt van het jaarlijksch gewas af, in gewoons jaaren rekent men veertig amandelen op een Pefcha, of eene Hollandfche Huiver. Ik zou hiervan nog veel meer kunnen zeg-
gen (ƒ), maar ik zal bij de behandeling vani dit werk zelve gelegenheid genoeg vinden, om nog het een en ander te melden, dit gezeg- de zal, voor het tegenwoordige, genoeg zijn,
(/) Zie onder anderen over de cocosnooten en hoorn-
vruchten, van welke men zig op het eiland Otaheiti, in plaats van geld, bedient, de reizen van Cook, ver- taald door Pasteur, Zfte en gde hoofdfl. |
||||
xSï VOORREDE.
zijn, om te doen zien, dat het niet noodzaak-
lijk is, dat het algemeen teken der waardijen juist in zodanige fpecien behoeve te beftaan, als wij tegenwoordig gebruiken. Zelfs het bepaalen van de meerdere en min-
dere waardijen der metaalen is zuiver denkbeel- dig. Het goud heeft inwendig geene meerdere waarde 3 dan andere metaalen. Oudtijds hield men in Aethiopie het koper voor het kostbaar- fte van de metaalen (g). In Peru noemden het de oude ingezetenen van het land een zeer groot geluk, dat de Spanjaarden hun ijzeren gereedfchappen gebragt hadden. Zelfs kon zig een van de voomaamften van dat land niet ont- houden van te zeggen, dat, indien de Span- jaarden niets anders hadden gedaan, dan hen van fcheermesfen, fchaaren, kammen, en fpie- gels, te voorzien, zij daardoor alleen zouden verdiend hebben, dat die van Peru hun al hun goud en zilver gaven (ft). Het is niet alleen zeer algemeen bekend, dat de Lacedaemoniers geen ander geld hadden, dan ijzer, maar zelfs wil
(g~) Herodotus in Thalia.
(Ji~) Pu f end, l c- Zij badden zeer weinig achting
voor het goud en zilver. Zie de Real Science du Gou* vcrnement, torn. I. fag* 499. |
||||
V O O R R E D E, xm
wil men, dat de oude Britsen ' zis;, voor de
tijden van Jullus Caefar^ van ijzeren en tin- nen ringen of plaaten, in plaats van geld, be- diend hebben (i). Ondertusfchen'heeft men, bij de meeste be-
fchaafde volkeren, de voorkeur aan het goud en zilver gegeeven, als, wegens derzelver aart, de gefchiktfte metaalen, om tot een algemeen teken der waardijen gebruikt te worden, en dit teken draagt den naam van geld. Wanneer wij , uit dit waare oogpunt, het
geld befchouwen, dan is hetzelve, in de daad, niet anders, dan het werktuig (&), door het- , wel-
(O Tegenw. Staat van Groot Britt. I. d. p, i2«
£/t) „ Geld is, eigenlijk gefprooken, geen onderwerp „van den handel, maar het is alleen het werktuig, „ door hetwelke men overeengekomen is, om de eene „ koopmanfchap voor de andere te verwisfelen. Het is „ geene van de raderen van den handel, maar het is de „ olij, of het fmeer, welke de beweeging der raderen „ gemaklijk en leenig maakt. Indien wij het geld in „ een koningrijk in overweeging neemen, dan valt het „ in het oog, dat de meerdere of mindere overvloed „ van hetzelve niet in aanmerking komt, en met eene „ kroon bereikte men, ten tijde van Hendrik VII, het „ zelfde oogmerk , als tbands met een pond fterling. „ Het is alleen het algemeen, 't geen eenig voordeel %t trekt van den grooteren overvloed van geld, en dat „ nog alleen in oorlogen, of onderhandelingen met bui. „ tenlandfche Mogendheden." Humé's Esfafs III. p. 317. |
|||||
\
|
|||||
xiv VOORREDE.
welke men overeengekomen is, om de een*
koopwaar voor de andere te verwisfelen, de algemeene maat, naar welke alle waardijen be- rekend worden (/); en indien men altijd bij dit eenvoudige denkbeeld gebleeven was, dan zou men, omtrent de waare begrippen van den rijkdom van eenen Staat, in zo veele verwar- ringen niet hebben kunnen vervallen. Maar, na dat men éénmaal het geld voor
het algemeen teken der waardijen aangenomen had, was het niet onnatuurlijk, dat men onge- voelig ia eene dwaaling verviel van hetzelve voor den waaren rijkdom zelve aantezien, men vergat, dat het geld op zig zelve eene on- vruchtbaare zaak is, en alleen in zo verre nut- tig, als de bezitters van hetzelve zig daarvoor behoeftens en aangenaamheden van het leven kunnen verfchaffen. Men verloor uit het oog, dat men dat geene, 't welk niet anders is, dan een teken en voorftellingsmiddel van den waa-
( /) Pecunia est res corporalis, cujus determinata quae-
dam quantitas fumitur pro menfura communi pretii re- rum quarumvis, tam corporalium, quam incorporalium, et operarum quarum libet, ut adeo et tam definiri posfitt quod fit, menfura communis pretii et operarum, Wolfti Jus Nat. torn IF. §. 290. ibique Schol vid. etiam Grot, de jure belli ac pacis lib. 2. cap. 12. §. 17. |
||||
VOORREDE. x*
waaren rijkdom, voor het wezen zelve van
den waaren rijkdom aannam, en uit deeze dwaa- ling verviel men in eene menigte van anderen. De goudzucht (rn) bragt driften, begeertens, regels, en fchikkingen voort, welke in veele opzichten voor het menschdom ongelukkig wa- ren (n) Uit dit verkeerd begrip ontftonden zodanige vooroordeelen, welke de diepfte wor- telen fchooten, en welke noch de wijsbegeerte der ouden (0), noch de hedendaagfche zeden- kunde immer in ftaat zijn geweest, om te kun- nen overwinnen. Dit verkeerde denkbeeld, dat het geld de
waar e rijkdom zij, is, zo lang het geld als het algemeen teken der waardijen gebruikt is geworden, ten allen tijde, en bij genoegzaam alle volkeren, het heerfchend volksvooroordeel geweest, en maar zeer weinige volkeren heb- ben immer >de verkeerdheid van hetzelve be- greepen. Ik zal mij thands niet ophouden, met de na-
fpeuring van de uitwerkingen, welke dit volks- vooroordeel natuurlijk bij de ouden heeft moe- ten hebben, maar liever den leezer tot zoda- ni-
(«O Auri facra fames. (») Ifelin, droomen van eenen Menfchenvriend, p, 114.
(0) Men denke om de fabel van Midas,
t
|
||||
kvi VOORREDE.
nige tijden bepaalen, welke met onze tegen-
woordige Ewropeaanfche Staaten in een nader verband ftaan. Wanneer men de gefchiedenis van Europé \
zedert den val van het Westerfctie rijk, tot aan, en in de vijftiende eeuw doorziet, dan moet men overtuigd zijn, dat, in dat ruime tijdvak, alles eene woeste en barbaarfche ge* daante had. Nimmer had de Staatkunde eenige uitgebreide oogmerken, naauwlijks zag men verder, dan op het oogenbiiklijk belang. Uit- zichten op toekomende algemeene wélvaart van eene natie, plans, om dezelve te bevorderen, waren geheel en al onbekend i trouwens de leenroerige regeeringsvorm verbande uk haarett aart alle gezonde begrippen omtrent dezelve -^- woeste, wildej romaneske dapperheid maakte het karakter van den adel, domme fchoolge- leerdheidj woordenzifterij, dat Van de weten* fchappen uit, en deez nog bepaalden zig en» kei tot de geestelijkheid terwijl het gemeen, onder de flavernij van het leenrecht Zuchtehde, zig in de diepfte onkunde bevond. De land- bouw maakte eene akelige vercooning, de koop- handel was bij veele volkeren in verachting, en de fabrieken betekenden weinig. 't Is waar, tegen het einde van dit tijdvak
be-
|
||||
VOORREDE.
begonden de zaaken allengs éenigermaate van
gedaante te veranderen: De Souverainen 'be- gonden uitgebreider denkbeelden te verkrijgen, de adel begon zig te befchaaven , de weten- fchappen wierden meer en beter beoefend, men begon zig meer en meer van bloote woor« denzifterij te verwijderen, en op zodanige kun- digheden toeteleggen, welke op het geluk van het menschdom eenen voordeeligen invloed konden hebben. — De wiskunde, de aard- rijkskunde , de fterrekunde , en dergelijke we- tenfchappen kreegen, hoe zeer in eenen ftaat van kindsheid, echter meerderen bijval — de flavernij verdween langzaamerhand uit veele lan- den, en koophandel en fabrieken begonden ia zommige landen te bloeijen. Maar de vijftiende eeuw was vruchtbaar in*
ongemeene gebeurtenisfen. In dezelve vielen niet minder dan zeven groote zaaken voor,: welke ijder op zig zelven eenen aanmerklijken invloed hadden op de zaaken van Europa, en met elkander te zamen werkten, om de ge-,, daante van Europa geheel en al te veranderen. Deeze gebeurtenisfen waren, i°. de hervor- ming, fl°. de uitbreiding van de wetenfchap- pen, welke zig door de verfchillen over de hervorming natuurlijk in alle takken van ge- ** leerd-
|
||||
xviii VOORREDE.
leerdheid moesten ontwikkelen, 30. de uitvin-
ding van de drukkunst, 40. het uitvinden van het buskruid, 50. de aanmerklijke verbetering van de zeevaart , door middel van het toen reeds uitgevonden compas, 6°. de ontdekking van America, en 70. het vinden van den weg naar de Oost-Indien voorbij de Kaap de Goeds Hoop (/>). Zo veele gebeurtenisfen, in een zo kort be-
ftek van tijd voorvallende, moesten noodzaak- lijk invloed maaken op de ftaatkundige inzich- ten en oogmerken der Souverainert. — De on- noemlijke menigte van goud en zilver, welke de nieuwe ontdekkingen in "het Oosten ea Wes- ten opleverden, verdubbelde de begeerte naar rijkdommen, en bragt niet weinig toe, om het algemeen vooroordeel te verfterken , dat de vaare rijkdom in het bezitten van veel goud en zilver befiaat. Van dien tijd af begonden zig veele natiën-
van Europa toe te leggen, om onderling el- kanderen het bezitten van goud en zilver te benijden, en ijder voor zig Zelven alles aante- wenden, om het geld van andere natiën naar zig
(/>) Zie An Account of the European Settlemeats iit
Amirica, vol. I. pag. 3 en volg. |
||||||
VOORREDE. xix
Eig te trekken. Van dien tijd af wierd de be-
vordering van den nationaalen rijkdom een on- derwerp, op het welke de Souverainen hunne bijzondere aandacht vestigden, fchoon men on- gelukkig genoeg was van zig in het vooroor* deel toe te geeven, dat dezelva waarlijk in het geld gelegen was, zonder dat men verder op dat ftuk doordacht. En zeker, hierin vereenigde zig het belang
van de Souverainen met hunnen .pligt. De aart- merklijke verandering, welke in den gcheelen Haat der zaaken van Europa voorgevallen was* maakte het ten hoogflen noodzaaklijk, dat de Souverainen bedacht wierden op verbeteringen van hunne inkomften. Het geheele verval van de leenroerige régee-»
ringsvorm, met de daaraan verknogte krijgs- dienften, welke te voofen de verdediging der landen zo onkostbaar maakten voor de Souve- rainen, veroorzaakte, dat thans de befeherming yan den Staat op oneindig zwaarder kosten liep» De dienden, welke de leenmannen, in voor-
gaande tijden, aan hunne leenheeren in het ftuk van de bediening van het recht verfchul- digd waren, thands ook vervallen zijnde, open- de zig, in het vestigen van Gerechtshoven, en verdere Amptenaaren van het recht, eene nieu* ** & we |
||||
XX VOORREDE.
we bron van uitgaaven, welke te vooren naauw-
lijks waren bekend geweest. De uitbreiding van de denkbeelden omtrent
de bevordering van den koophandel, van welke men thands, in voornaame landen , de nood- zaaklijkheid begon intezien , vereischte eene lengte van uitgaaven aan openbaare werken, wegen, kanaalen, en menigte van zaaken, wel- ke men in voorgaande tijden als noodeloos en verkwistende zou aangemerkt hebben. Het onderwijs aan de jeugd, en de oeffening
van den Godsdienst, thands, zo door de ver- meerderde kennis, als door het verval van de Geestelijkheid, in zommige van die landen, welke de hervorming aangenomen hadden, meer regelrecht voor rekening van den Souverain loopende, verwekte al mede nieuwe , en te vooren min bekende kosten. Ik zou hier nog veel kunnen bijvoegen,
maar verkies deeze optelling te befluiten met te doen opmerken, dat de door zo veel nieu- we'wegen vermeerderde pracht aan de hoven der Vorften, en de meer en meer toeneeraende verfijningen in die pracht, noodzaaklijk de hof- houdingen der Vorften ongelijk kostbaarder moesten maaken, dan in de meer onbefchaafde leenroerige tijden had plaats gehad. Maaï
|
||||
VOORREDE/ jjofe
Maar zouden de Souverainen hunne inkom-
ften zodanig verbeteren, dat dezelve tegen eene zodanige vermeerdering van uitgaaven beftand waren, dan fprak het van zelve, dat zij er een hoofdwerk van moesten maaken, om den rijk- dom der natie te bevorderen, daar tog, hoe men die zaak ook befchouwe, alle inkomften van den Souverain, in de laatfle plaats, uit den boezem van de natie moeten ontdaan, en het natuurlijk onmooglijk is, dat een arm volk op den duur zwaare belastingen kan opbrengen, indien voor hetzelve te gelijkertijd geene nieu- we bronnen , ter vermeerdering van deszelfs welvaart, geopend worden. Door alle deeze veranderingen kreeg de
Staatkunde der Europeaanen eene geheel nieu- we gedaante. De door dit alles ontftaane denk- beelden, welke zig niet langer naar den ouden leenroerigen fmaak konden plooijen , wierden langzaamerhand ontwikkeld, en meer of min tot een zeker nieuw zamenftel van Staatkunde ge- vormd. Men ontworp regels, volgends welke volkeren behoorden beftuurd te worden, men ontdekte waarheden, welke diep onder de bar-, baarsheid en leenroerigheid begraaven gelegen hadden, met één woord, men begon de regeer- ykunde tot eene nieuwe wetenfchap te maaken. / ** 3 Van |
||||
*sA V O O R" R E D E;
Van deeze wetenfchap moest de beftuurïng
van de geldmiddelen, of van de inkomften en uitgaaven van eenen Staat, noodzaaklijk een voornaame tak uitmaaken. Deeze ftudie was geheel nieuw — te recht
merkt een zeer voornaam ftaatkundig Schrij- ver ($) aan, „dat het zeer natuurlijk was, dat „ de Rameinfche manier van de belastingen te „ heflèn, in de Monarchie der Franken van „ zélve moest vervallen -** dit was (zegt hij) „ eene zeer ingewikkelde wetenfchap , welke „ zig, noch met de denkbeelden, noch met „ het plan van regeeren van deeze eenvoudige „ volkeren plooide. Indien, (vervolgt hij) in „-onze tegen wpordige tijden, de Tart aar en „ Europa eens kwamen overftroomen, dan zou „ er al zeer veel moeke aan vast zijn, om hun y, een denkbeeld te geeven, wat het eigenlijk „ is, het geen wij, in onze Staaten , doop 5, eenea Financier- verftaan." Ondertusfchen was het er zo ver van daan,
dat de denkbeelden over het beftuur der geld- middelen, of finantien van eenen Staat, aan- ftonds tot volkomen effenheid gebragt wierden, dat
(#) Dt Montesq, Cee-it der Wetten, zcflt boek
1%i? hoofdfl. |
||||
VOORREDE. xxift
|
|||||
dat zelfs nog heden ten dage, onder de voor-
naamfte Staatkundigen van onze eeuw, (die zig echter de fchriften en verfchillen van zo veèle voorgangers hebben kunnen ten nutte maaken) eene menigte van moeilijke en onbefliste vee fchillen plaats hebben. Wanneer men zig met zijne denkbeelden ia
die tijden verplaatst, in welke zig deeze ftudie begon te ontwikkelen, dan behoeft men zig niet te verwonderen over den invloed, welke het volksvooroordeél over de natuur van het geld in dezelve moest maaken. De natuur van de zaak leert, dat dit volksvooroordeel in die tijden geene andere of mindere uitwerking kon hebben, dan dat het die geenen, die zig op de. ftudie van de finantien toeleiden, tot het alge- meen befluit moest brengen, dat de waars rijkdom van een volk in het bezitten van veel goud en zilver gelegen was, en dat het zeker/ie middel, om dien rijkdom te bevorde» ren, daarin beftond, dat men zig door alle middelen moest toeleggen, om hst geld, of het goud en zilver van alle andere natiën, zo veel mooglijk, naar zig te trekken. En uit dit verwarde begrip van den rijkdom van eene natie is het denkbeeld van den zogenaamden balans van koophandel gebooren, en daar ijder, ** 4 naar |
|||||
?xiv voorred; e.
naar zijne omftandigheden , zig beijverde, om
dien balans ten voordeele van zijn land te doen overflaan, wierd dit de bron der nationaale ja- Joufien, en der onderfcheidene inrichtingen ter bereiking van dit oogmerk. — Daar men het goud en zilver aanmerkte als den eenigen waa- ren rijkdom , moesten natuurlijk zodanige na- tien, welke, 't zij dan in hun land zelve, 't zij in afgelegen koloniën, bezitters waren van goud en zHvermijnen, zig zelven befchouwen als rij- ker dan andere natiën. Het was naauwlijks mooglijk, dat landbouw, fabrieken, of koop- handel, bij zodanige volkeren eenige aandacht, of aanmoediging van de zijde der regeering ge- nooten — het jaarlijks uit de mijnen komende goud en zilver moest daar zodanig de oogen van de bcftuurders der finanticn verblinden, dat alle andere zaaleen aan hunne opmerkzaamheid moesten ontglippen, terwijl zij tevens niets voor hunne Staaten belangrijker konden oordeelen, dan den uitvoer van deeze met-aaien zo veel mooglijk te verhinderen. Andere volkeren, welke het zogenaamde ge-
Juk niet hadden, van eigen goud- en zilvermij- nen te bezitten, moesten, naar maate van de emftandigheden, hun werk er van maaken, om, 't zij door hunne overtolligheden in den land- bouw |
|||||
»
|
|||||
VOORREDE. xxv
bouw te vermeerderen, en dezelve ruuw en
onbewerkt naar buiten 's lands te zenden, 't zij door hunne eigene inlandfche ruuwe voortbreng- selen, of die van andere natiën te bewerken, 't zij door zo met de ruuwe, als met de be- werkte voortbrengfelen, zo van hun eigen land, als van andere landen, koophandel te drijven, 't zij door andere middelen, welke bijzondere omftandigheden konden aan de hand geeven"^ zig zo veel mooglijk meester te-maaken van al het goud en zilver, 't welk te bekomen was, en het zelve eenmaal verkreegen hebbende, den uitvoer van hetzelve door de geftrengfte wetten te beletten. Hoe meer veld deeze denkbeelden wonnen, des te fterker reglemen- ten en inrichtingen wierden er gemaakt, welke, fchoon met de beste oogmerken uitgedacht, echter niet nalieten, om den algemeenen rijk- dom der natiën, in plaats van denzelven te be- vorderen, op de ongelukkigfte wijze te onder- drukken. Het geld was alles, wat men bedoel- de , en naar maate men meende te kunnen be- rekenen , dat de balans van koophandel ten voor- of nadeele van eene natie liep, naar die, maate wierd ook de handel tusfehen het eene en andere volk bevoorrecht, of gedrukt. Kort- om, men begreep bij alle volkeren, dat het de ** 5 zaak |
||||
Xxvi VOORREDE.
|
|||||
zaak der Staatkunde was, niet alleen om.dal
geene, 't welk ter bevordering van den natio- naalen rijkdom noodig was, te bezorgen, maar tevens, om zig met alle de bijzondere middelen van beftaan te bemoeijen —• en ongevoelig ver- looren alle middelen van beftaan die natuurlijke vrijheid, zonder welke het onmooglijk is, dat zij immer kunnen bloeijen. Zo veel, en nog oneindig meer, (maar mijn
tegenwoordig oogmerk laat niet toe, om dit verder te ontwikkelen) liep te zamen, om het zuivere, en op zig zelve eenvoudige denkbeeld van dat geene , waarin de nationaale rijkdom beftaat, aan de moeilijkfte duisterheden onder- hevig te maaken. Het is er echter zeer ver van daan, dat dit
onderwerp op zig zelven duister zij — en ik wil thands beproeven, in hoe verre ik hetzel- ve, op eene gemaklijke en bevatbaare wijze, kan voordellen. IJder mensch heeft, van het oogenblik van
zijne geboorte af, eene menigte van behoef- tens, welke zo tot onderhouding, al & tot ver- aangenaaming van zijn leven vereischt worden. Van deeze behoeften zijn zommige natuurlijk, zommige verkreegen. De natuurlijke hebben f plaats bij alle menfchen, zo wel bij die geene» die
i'
\ \
\
\
|
|||||
VOORREDE, xxvit
|
|||||
die in den onbefchaafdften ftaat, als bij die
geene, die in de befchaafdfte raaatfchappijen leeven. De verkreegen behoeftens worden bij befchaafde natiën gevonden, en verdeden zig weder i°. in zodanige, welke door den alge- meenen fmaak en de gewoonte zo noodzaaklijk zijn geworden, dat zij van de natuurlijke niets verfchillen, en even weinig als deeze kunnen gemist worden, s°. in zodanige, welker genot het leven veraangenaamt, fchoon zij op zig zel- ven ontbeerlijk zijn, en eindelijk 30. in zoda- nige , welke geheel overtollig zijn, en alleea van die geenen gekeild en gezogt worden, voor welke, door het gewoone genot, de aange- naamheden noodzaaklijke behoeftens gevvordea zijn. i—> Men kan dezelve dus eenvoudig ver- deden in noodzaaklijke, aangenaame, en over- tollige behoeftens. Naar maate een mensch zig in omftandighe-
,den bevindt van aan zommige, of alle van dee- ze behoeftens al, of niet, te kunnen voldoen, naar die maate is men gewoon zijnen toeftand .te befchrijven. Hij, die zig buiten ftaat bevindt, om, zelfe
aan die behoeftens, welke tot het enkele on- derhoud van het leven behooren, te voldoen, draagt den naam van arm-, en moet of tot be- de- |
|||||
xxvm VOORREDE.
delen, of tot nog erger middelen de toevlugt
neemen. Hij, die alleen aan zijne allernoodzaaklijkfte
behoeftens kan voldoen, zonder in ftaat te zijn van, boven dezelve, eenige aangenaamheden te genieten, verdient den naam van behoeftig. Hij, die zig niet alleen de noodzaaklijke,
maar tevens de aangenaame behoeftens van het leven kan verfchafFen, draagt den naam van welvaarend. En eindelijk hij, wiens ruime omftandighe»
den hem het genot niet alleen van de nood- zaaklijke en aangenaame, maar ook van de overtollige behoeften toelaaten, wordt rijk ge- ,, naamd. Het fpreekt van zelve, dat alle deeze onder-
fcheiden omftandigheden weder derzelver onder- fcheiden trappen hebben, en dat even gelijk de armoede tot dien rampzaligen trap kan daa» len, dat men van ellende en gebrek vergaat, men niet alleen zo ook minder of meerder be- hoeftig, minder of meerder welvaarend kan zijn, maar dat ook de rijkdom tot eene onbepaalde hoogte kan opklimmen. . Men kan dus den rijkdom befchrijven, als het
jbezit van voldoende middelen tot een ruim ge- not van alle die noodzaaklijke, aangenaame, en
<
|
||||
VOORREDE. xxit
en overtollige goederen, welke tot het onder'
houd, gemak en genoegen van het leven kun- nen verjlrekken. Hoe zekerder de middelen zijn, om dit ge-
not te kunnen ftaande houden, des te geves- tigder is een zodanige rijkdom. Indien wij de omftandigheden, in welke het
Opperwezen den mensch op deeze waereld ge- plaatst heeft, zelfs maar met een vlugtig oog befchouwen, dan loopen de middelen, ter ver- krijging van dat genot, van zelve in het oog. De mensch bevindt zig op eenen grond ge-
plaatst, welke niet alleen uit zig zelve veele vruchten voortbrengt, maar welke tevens van dien aart is, dac zij, door arbeid geholpen, tot eene onberekenbaare verdubbeling van voort- brengfelen kan bekwaam gemaakt worden. Hij vindt zig niet alleen van de noodige krachten voorzien, om dien vereischt wordenden arbeid te verrigten, maar tevens, met verftand en ver- nuft begaafd, om dien arbeid op eene nuttige wijze aanteleggen, en van de vcortbrengfelen een voordeelig gebruik te maaken. De grond -en de arbeid zijn dus de zekerfte
middelen ter verkrijging en ftaandehouding van den rijkdom. Deeze middelen zijn onuitputbaar — niet al-
leen |
||||
*xx V ö o R R E D ET.
|
|||||
leen kan een mensch, door zijnen arbeid aan
den grond, op welken hij geplaatst is, op eene verftandige wijze te befteeden, en door een verftandig gebruik van de alzo ontftaane voort- brengfelen maaken, zeer veel meer verkrij* gen, dan hij zelve gebruiken kan, en dus het overfchietende doen ftrekken ter verruiling van dat geene, 't welk bij anderen overfchiot* maar, daarenboven, zijn deeze voortbrengfelen ijder jaar nieuw — jaar op jaar levert de vruchtbaare aarde nieuwe middelen op, ter in- ftandhouding van dit genot. Deeze middelen worden op «Ie krachtigfte
wijze vergroot door de uitvinding van een al- gemeen teken der waardijen, voor het welke men de overtolligheden op eene zodanige wijze verruilen kan, dat men ten allen tijde, wanneer men het noodig heeft, zig van hetzelve tef verkrijging van zijne behoefte kan bedienen. Dit teken (*t welk wij geld noemen) heeft,
eigenlijk gefproken, geen ander noodzaaklijk vereischte, dan eene duurzaame ilandvastigheid, zo, dat hetzelve, éénmaal tegen overtolligheden verruild zijnde, in ftaat zij, om op den duur die overtolligheden te blijven verbeelden, en na verloop van veele jaaren nog de plaats te blij- ven bekleeden van die voortbrengfelen, Welke VOOÏ
|
|||||
VOORREDE. xxxï
Voor hetzelve geruild zijn, en welke men niet
zou hebben kunnen bewaaren, maar die reeds voor langen tijd vergaan zouden zijn. Door dit middel wordt de fpaarzaame ge-
bruikmaaker van de omftandigheden, in welke hem het Opperwezen gefield heeft, in ftaat ge- field, om dat geene, 't welk hem van zijnen grond en arbeid overfchiet, voor veele volgen- de jaaren, met jaarlijkfchen aanwas optezame- len, en daardoor zijne middelen tot genot van de noodzaaklijke, aangenaame , en overtollige behoeftens van het leven, of van den waaren rijkdom, van jaar tot jaar zekerder te maaken. Dit is het waare denkbeeld van den rijkdom
van bijzondere menfchen, en er kan geene r* den ter waereld uitgedagt worden, waarom men zig van den rijkdom van eene natie eenig ander begrip zou behooren te vormen. Natiën hebben dezelfde behoeftens, als bij-
zondere menfchen. —■ Men kan, en behoort, de behoeftens van natiën ook te onderfcheiden in noodzaaklijke, dat is, in zodanige, zonder welke het onmooglijk is, dat zij kunnen be- ftaan, in aangenaame, dat is, in zodanige, Welke aan de leden van eene maatfchappij, boven het noodzaaklijke levensonderhoud, nog feele gemakken en genoegens doen genieten» en
|
||||
xxxn VOORREDE.
■en in overtollige, door welke die gemakken en
genoegens tot eene menigte van verfijningen opgevoerd worden, welke bij geene andere na- tien bekend zijn, dan bij zodanige, die reeds tot eenen aanmerklijken trap van bloei en be- fchaafdheid zijn opgelleegen. Eene natie, welker leden aan hunne nood-
zaaklijke behoeftens niet kunnen voldoen, is in de daad arm, en moet haar beftaan vinden in het plunderen en berooven van nabuurige betervaarende landen. Eene zodanige natie , welker leden alleen
hunne noodzaaklijke behoeftens kunnen genie- ten, zonder eenig bijgevoegd genot van gemak- ken en genoegens, is behoeftig. Eene zodanige natie, welke bij de noodzaak-
lijke ook tevens het genot van aangenaame be- hoeftens kan voegen, is weivaarende. Terwijl eindelijk eene zodanige natie, wel-
ker ruime omftandigheden aan deszelfs leden het onbekrompen genot van de noodzaaklijke, aangenaame en overtollige behoeften toelaaten, rijk is. En ook hierin hebben, even gelijk in het
geval van bijzondere menfehen, onderfcheiden trappen plaats. Men kan dus van den rijkdom van eene natie*
de-
|
||||
VOORREDE, xxxirt
|
|||||
dezelfde befchrijving geeven, welke ik zo even
gaf van dien van bijzondere menfchen. Hij bedaar. in het bezitten van voldoende middelen tot een- ruim genot van alle die noodzaaklijken aan' genaame, en overtollige goederen, welke tot het onderhoud, gemak en genoegen van het leven der leden van de maatfchappij kunnen flrekken. Zal het chands noodig zijn te herhaalen, dat
de middelen, van welke zig eene natie kan be- dienen, om dien rijkdom te verkrijgen, en ver- kreegen hebbende, ftaande te houden, van zel- ve in het oog loopen? > Niet alleen kan eene natie, door den grond,
welken zij bewoont, op eene verftandige wijze te verbeteren, en te bebouwen, en naar den aart van deszelfs vruchtbaarheid te behandelen, zeer veel meerdere voortbrengfelen verkrijgen, dan tot verteering voor deszelfs ingezetenen noodig is, maar zij kan tevens aan veele van die ruuwe voortbrengfelen , door bewerking, eene betere gedaante en meerdere waardij gee« ven. — Die voortbrengfelen zijn onuitputbaar, ijder jaar levert nieuwen voorraad van dezelve op, ijdere nieuwe voorraad geeft nieuwe ftof tot bewerking, ijdere nieuwe bewerking ver- meerdert de masfa der waardijen. Deeze waar- *** dijen, i
|
|||||
xkxiv VOORREDE.
|
|||||
dijen, tot eenen zo grooten overvloed aange-
groeid zijnde, dat de natie zelve die alle nies verbruiken kan, leveren eenen van jaar tot jaatf aangroeijenden voorraad op, om andere waaret* bij andere natiën te ruilen, en, ook hierin, worden zij op de krachtigfte wijze geholpen door daet algemeen teken der waardijen,, of' bei geld, "'t welk dan, wanneer geene oogenblik\ Ejke gelegenheid tot ruilen van waardijen tegen waardyen gevonden wordt, de plaats der waar» dijen bekleedt, en door deszelfs duurzaam.» ftandvastigheid, na verloop van veete .jaaren, die plaats nog altijd blijft bekleeden. r>ri ; oir Hoé vruchtbaarder, derhalven., de grond.is, Welken eene natie bewoont, hoe meer die grond, verbeterd en vruchtbaar gemaakt- wordt, hoe verftandiger die grond bearbeid en be- bouwd wordt, hoe meer handen aan het werk geflaagen worden, om de voortbrengfelen vals die zo verftandig bebouwde aarde te .bewerken, hoe verfcheidener, hoe kunftiger die bewerkin- gen zijn, des te meer middelen verkrijgt eene zodanige natie, om zig in het ruim genot van haare noodzaaklijke, aangênaame, en overtollige béhoeftens te verfterken, terwijl zij de alzo bewerkte voortbrengfelen, welke boven haare eigene verteering overfchieten, tegen andere |
|||||
VOORREDE. *xxv
waaren van andere natiën, of tegen het alge-
meen teken der waardijen ruilende, ook eenen grooten voorraad voor volgende tijden kan op- leggen. Na dit alles meen ik, dat het zeer klaar is',
dat de duurzaame rijkdom van. eene natie altijd zal afhangen van de voortbrengfelen van des- zelfs grond, en van den arbeid van deszelfs le- den, en dat eene natie op den duur des té rij- ker zal zijn, naar maatè, dat de voortbrengfe- len van deszelfs grond, en van den arbeid van deszelfs leden uitgebreider zijn* Thands zal ik naauwlïjks noodig hebben, om
aantetoónen, hoe men alle waare denkbeelden omver ftoot, indien men dien rijkdom alleen in het geld zoekt. Niet alleen vergeet men, dat het geld iri zij-
nen oorfprong alleen maar een teken van den rijkdom is, maar boven dien verliest men ge- heel uit het oog, dat dit teken der waardijen niet anders te bekomen is, dan wanneer men eerst de waardijen zelve bezit (r). De
(r) Men zie hierover les Loijtrs du Chev, cFEatt,
torn» If. ou penfées pur Ie Commerce, pag. 29. itent pag],
50. vooral Bielfeld Inft. Polit. torn. I. pag. 314, welke
plaats fceer verdient geleezen te worden. Zie ook Nec-
*** 2 ker
|
||||
xxxn VOORREDE.
|
|||||
De voortbrengfelen van de landerijen en van
den arbeid van eenc natie, zijn waardijen, wel- ke jaarlijks op nieuw ten voorfchijn komen, maar het geld is op zig zelve onvruchtbaar, en kan niet anders, dan door geftadige verwisfeling tegen voortbrengfelen en arbeid, vermenigvul- -digd worden — daarenboven, zijn er geene geldfommen, welke niet kunnen worden ver- nietigd door langduurige oorlogen, en andere rampen, terwijl in tegendeel de rampen naauw- lijks ooit zo zwaar zijn, (indien zij maar de geheele verwoesting van een volk niet naar zig ileepen) dat zij, door eene lange reeks van jaarlijkfche voortbrengfelen van de landerijen en den arbeid van eene befchaafde natie, niet we- der allengs zouden kunnen herfteld worden. Daar dus de duurzaame nationaale rijkdom
in de voortbrengfelen van de landerijen en van den arbeid van eene natie beftaat, zo kan zij geenen anderen oorfprong hebben, dan de vlijt en naarftigheid van de bijzondere leden van de natie tf. » j » In-
her de V Adminiftr. des Finances, tam. 3. pag. 94„ et
fur laleghlat. et Ie Comm. des Grains, pag. 12. en volg. (jj Men zie dit verder ontwikkeld bij de Rtal Scienct du Gouvern. torn. VI, p. Sg, ' * ** ♦
|
|||||
VOORREDE, xxxvir
r „ Indien een landman zijne landerijen met
„ verftand en aanhoudenheid bearbeidt , dan » vermeerdert hij de voortbrengfelen , en hij » verbetert de foorten. „ Indien een ambachtsman, met het zelfde
„ overleg en aanhoudenheid, arbeidt, dan ver- „ meerdert hij zijne werken, en geeft hij meer- j, dere waarde aan de gedaantens, welke hij „ de ruuwe ftoffen doet aanneemen. „ De boer en de ambachtsman worden dus
„ rijker, naar maate zij meer en beter arbei- „ den, en de kooplieden brengen die rijkdom- „ men in beweging; indien dezelve niet kon- „ den komen uit die plaatzen, waar zij over- „ tollig zijn, zouden zij noodzaaklijk hunnen „ prijs verliezen, enz." (ƒ)• P^n zo werken alle Handen te zamen, om
den waaren rijkdom van eene natie te doen gebooren worden. Zo eenvoudig en klaar is het denkbeeld van
dat geene, waarin de duurzaame rijkdom van eene
CO Condillac Kooph. en Staatsbejl. I. d. tode hoofdjl.
Men zie verder hierover de Real torn VI. pag. 103 en volg. Bie If'e ld In ft. Po Ut. torn. I. pag ?oi en volg. Ifelin Droomen van eenen Menfchenvriend, I. d pa 74. "Campomanes over de Gemeene Industrie, p. 36. Van den Heuvel over de Industrie, p. 19. |
||||
xxxvni VOORREDE.
eene natie beftaat, en het is alleen aan het
verwarde begrip van de waare natuur van het geld toetefchrijven, dat eene op zig zelve zo eenvoudige zaak met zo wonderlijk veele nevels van duisternis omgeeven geworden is. „ Het is onmooglijk," zegt een zeer voor-
naam Staatkundig Schrijver («), „ dat een {, mensch rijkdom vergaderen, of zijnen ver- t, kreegen rijkdom genieten kan, zonder me* „ dewerking van eene menigte van andere men- „ fehen." Maar ook dit zeggen is even waar- achtig, wanneer het op natiën toegepast wordt. Even gelijk ijder mensch in het verkrijgen en genieten van rijkdommen zig zelven bedoelt, doch nimmer tot zijne bedoeling kan geraaken, zonder dat veele andere menfchen hem helpen, en in zijnen vooripoed deelen, even eens is bet met natiën gelegen, eene natie kan (zo als de ftaat der zaaken, en lauden van Europa zig bevinden) niet rijk worden, zonder dat'an- dere natiën medewerken. Het grootfte voordeel moet uit de medewerking van andere natiën genooten worden, maar die kunnen nimmer medewerken, zonder in het genot te deelen. En de welvaart der geheele waereld zou vol- ko-
(«) De Real Scier.ee d.u Gouvernement, tam. Vl%p. 88.
/
|
|||||
•
|
|||||
V O O R R E DE. xxxns
komen zijn, indien alle natiën dit belang door»
zagen, en de handen in eikanderen floegen ter bevordering van de algemeene welvaart der ge- heele waereld. Ondertusfchen duurde het eenen zeer gerui-
rnen tijd, eer de Staatkunde (welke zig ter be- vordering van den nationaalen rijkdom oneindig vrochtelooze moeite gaf) deeze eenvoudige denkbeelden begon te ontwikkelen. De verkeerde begrippen, welke ten deezen
aanzien ook bij den grooten Colbert plaats had«i den, hebben zeer veel toegebragt, om deri weg tot het waare denkbeeld te baanen. Doortrokken met het, in zijnen tijd, alge-
meen ■ heerfchend denkbeeld, dat de rijkdom van eenen Staat in eenen bloeijenden buiten- hndfchen handel beftond, bevorderde hij niet alleen den arbeid en den handel van de fteden ver boven die van het platte land, maar hij ging zelfs zo ver, dat hij alle de bezigheden van den nuttigen landbouw zodanig onderdruk- te, dat de nadeelen daarvan door geheel Frank- rijk gevoeld wierden. Het gevolg van deeze maatregelen was, dac
zig, ónder het geleide van den Heere Quesnoyr
eene fedte van wijsgeeren in Frankrijk liet
zien, welke, onder den naam van Oeconomis-
*** 4 teny
|
||||
Ö. VOORREDE.
teu, van het eene uiterfte tot het andere over-
floegen, en den geheelen rijkdom van eene na- tie enkel in den landbouw wilden gezogt heb- ben (v). Dit was genoeg, om de Staatkundigen aan
het denken te helpen. En langzaamerhand ont- wikkelden zig geheel andere denkbeelden in dit gedeelte van de Staatkunde, welke men zedert eenigen tijd heeft begonnen in eene af- zonderlijke fysthematifche orde te behandelen, onder den naam van Oeconomie Politique, of Staatkundige Huishoudkunde. Deeze wetenfchap fielt zig, volgends onzen
Smith (w), twee onderfcheiden onderwerpen voor. In de eerfle plaats, om een overvloedig inkomen of beftaan aan het volk te bezorgen, of liever, om het volk in ftaat te (lellen, om zig zelven een zodanig inkomen of beftaan te verfchaffen, en ten tweede, om den Staat, of het Gemeenebest, van een genoegzaam inko- men , (y) Men zal dit fysthema geheel ontwikkeld vinden
in het 4de boek gde hoofdft. van dit werk. Men Ieezo miciertuiicben een zeer voordeelig bericht van hetzelve, in de voorrede vaar de Droomen van eenen Menfchen ■ vriend van den Heer Ifelin. Men Jeeze ook Necker de fadminiftr. des fiin torn. I pag. '74 tot 184. {.wj Zie de inleid, van het Hde boek.
|
||||
V O O R R E DE. xu
men, ten behoeve van de gemeene zaak, te
voorzien. — Zij bedoelt das de welvaart zo van het volk, als van den Staat. Men heeft, langs deeze wegen, duidiijker be-
gonnen doortezien , dat eene maatfchappij, in den tegenwoordigen algemeenen Haat van zaaken van Europa, bij geene mooglijkheid aan alle die kosten kan voldoen, welke, zo tot bewaaring van haare onafhanglijkheid, als tot onderhoud van alles, 't welk tot haar voordeelig beftaan be- hoort, vereischt worden, indien de ingezetenen geene algemeene welvaart genieten, of, indien de maatfchappij niet welvarende is — de za- menhang tusfchen het welzijn van den Staat, «n dat der bijzondere ingezetenen, of liever de éénheid van dat welzijn, wordt thauds klaarder begreepen — men erkent thands, dat de bloei van eene maatfchappij niet kan gelegen zijn in de luisterrijke welvaart van eenen enkelen ftand, terwijl de andere flanden in ellende en onderdrukking kwijnen, dat het niet genoeg is, dat men, bij voorbeeld, den landbouw boven alles aanmoedigt, en alle andere ftanden, als dienstbaar aan denzelven, drukt, of dat men de fabrieken boven alles begunfligt, en door alle wegen de noodige handen aan den land- bouw onttrekt, of dat de koophandel de eenige tó ***5 be- |
||||
5!Lit VOORRED Er
befcherming geniet, terwijl alle zorg voor land-»
bouw en fabrieken der aandacht onwaardig ge- : rekend worden, maar dat de bloei van alle ftanden bevorderd, en aan elk ingezeten, aan ijderen ftand van ingezetenen , het fpoor tot- den hoogstmooglijken trap van welvaart gebaand behoort te worden, en dat alle ftanden elkander de hand moeten bieden, om de algemeene wel- vaart te bevorderen, zonder dat de eene ftand den anderen onderdrukt. Men ftaat thands toe, dat er geene wezens
lijke, altijd nieuwe, altijd aangroeijende, altijd zig herftellende rijkdommen zijn, dan de voort- brengfelen der aarde, en de aanhoudende ar- beid der natiën. Dat Staaten, welke geen uit- gebreid of vruchtbaar grondgebied hebben, niet anders rijk kunnen zijn, dan door hunne vlijt en naarftigheid aan zodanige landen te verkoo- pen, welke overvloed van vruchtbaaren grond bezitten, met één woord, men is tot die een- voudige zuiverheid van denkbeelden terug ge- komen, van welke men zig waarfchijnlijk nim- mer zou verwijderd hebben , indien men zig door de verwarde begrippen omtrent de natuur van het geld niet had laaten verleiden. En, even gelijk men tot die zuivere denk-
beelden terug gekeerd is, even zo heeft men de
|
||||
V* 0 0 R R E DE. xmt
de verkeerde middelen ingezien, van welke zig
de Staatkunde, ter bevordering van den natio- naalen rijkdom, bediende, eer nog deeze Staat- kundige huishoudkunde eene bijzondere weten- fchap geworden was. Te vooren oordeelde men, dat de landbouw
moest bevorderd worden door de voorrbrengfe- len op hoogen prijs te houden, men meende, dat dit niet anders kon gefchieden, dan door die voortbrengfelen fchaars te doen zijn — ten cjien einde drukte men niet alleen de uitbrei- ding van denzelven, door allerleije foorten van belastingen, maar zelfs trok men in twijfFel, of het belang van eene maatfchappij niet wel vor- derde , dat men een groot gedeelte van de lan- derijen in derzelver oorfpronglijk woesten ftaac moest laaten blijven, en bijna nooit hoorde men van eenige aanmoedigingen ter verbetering en vruchtbaarmaaking van de woeste natuur. De fabrieken wilde men door dwang bevor-
deren — leerjaaren, gildewetten, onrechtvaar- dige belemmeringen, zo in het veranderen van woonplaatzen, als van bijzonder handwerk, en menigte van andere uitvindingen moesten toe dit oogmerk dienen. Maar vooral moest de koophandel de gevol-
gen van die verkeerde Staatkunde ondervinden — s i ver- |
||||
Xtiv V O O R R E D E.
verbod van in- en uitvoer, hooge inkomen-
de en uitgaande rechten, begunftigingen van den eenen tak van handel door premien, be- lemmeringen van den anderen tak door belas- tingen , uitfluitende maatfchappijen, monopo- lien, begunftiging van het eene, onderdrukking van het andere volk, allerleije foort van regle- menten , en duizend andere middelen, welke men zig ongelukkig verbeeldde, dat tot bevor- dering zouden ftrekken, benamen aan denzelven dien zegenrijken invloed , welken die anders zou gehad hebben. En zeker, wanneer men de menigte van be-
moeijingen, welke die ongelukkige Staatkunde van eenen Staatsman vergde, met aandacht na- denkt, dan kan men naauwlijks begrijpen, hoc de beste oogmerken, om het algemeen belang te bevorderen , een_e zo verbaazende menigte van onderdrukkingen en verkeerdheden ten gevolge konden hebben. Die Staatkunde bepaalde, hoe groot het ge-
tal der leden van eene maatfehappij of volk be- hoorde te zijn, hoe groot het getal moest zijn van die geenen, welke tot ijder foort van be- zigheid moesten gebruikt worden (x). Hoe men
* (*) Men zie hierover, en over alles, wat nopends
do
|
||||
VOORREDE. xly
men die geenen, die in eenig bedrijf uitmunte-
den, moest beletten, van het land te mogen verladen. Hoe een Staatsman zorgen moest, dat van alles, wat tot onderhoud en gemak van het leven noodig is, behoorlijke voorraad zij —- hoe hij fabrieken en manufa&uuren moest be- vorderen , hoe hij de prijzen der waaren en ar- beidsloonen moest bepaalen , hoe hij zig met de bijzondere bedrijven van een ijder moest be- moeijen , de bekwaamen aanmoedigen, en de onbekwaamen met alle zorg van dezelve wee- ren , en duizenden zaaken meer, welke men maar eenvoudig behoeft te noemen, om te doen
de zorg, welke men van eenen Staatsman vergde, volgt,
fVolfii Jus Naturae, torn, VIII. cap. 3. de republ. con~ ftit. Hij fielt J. 401. dat in alle foorten van bedrijven het getal der burgers moet bepaald worden, aan welke het vrij ftaat dezelve te beoefenen; en hij voegt er, in eene aantekening, bij: kier wordt niets geleerd, 't welk tegen het gebruik ft rijdt, gelijk ik met een vaderlandsch voorbeeld zou kunnen bewijzen, doch ik achte raad- zaam , DEN LEEZER TB MOETEV WAARSCHUUV'N , DAT HET TEGENWOORDIG MET ONTBREEKT AAN ZOÜAMGfc.V, WELKE MEENEN, DAT HET BELANG VAN EENE MAAT. SCHAPPIJ VORDERT, DAT MEN TOT IJDER BEDRIJF ONBS- PAALD ALLE DIE GEENEN MOET TOELAATEN, WELKE HET- ZELVE willen beoeffenbn. Dit werk, 't welk echter ook zeer veele fchoonheden bezit, is weinig voor het midden van de tegenwoordige eeuw gefchreeven. |
||||
*lvi VOORREDE.
doen zien, hoe ongelukkig de Staatkunde het
fpoor bijster was, en hoe zij, met de beste oogmerken, aan den eenen kant van eenen Staatsman eene zodanige algëmeene bekwaam1- heid, en eeneh zo hoogen trap van kennis vor- derde, welke de menschlijkheid te boven gaat, en aan den anderen kant alle ftanden zodanig aan zijn opperbeftuur onderwierp, dat de inge- zetenen naauwlijks verfchilden van minderjaarige kinderen , welke zig onder het beftuiir van eettén Voogd bevonden. Dan men is thands onder de Schrijvers, wel-
ke in dit vak voor de beste gehouden worden, ook van alle die dwaalingen terug gekomen. De ftaatkundige huishoudkunde leert, dat een
Souverain al dat geene moet doen en bevorde- ren, waardoor de meest mooglijke menigte van natuurlijke voortbrengselen, en van. kunstwer- ken, tot genot van het grootst mooglijk aan* tal van menfchen onderhouden wordt, en al dat geene verhoeden, en nalaaten, waardoor de menigte van die goederen, en der mensch- Iijke genietingen, verminderd raaken kan y~) — doch haafe grootfte, haare voornaamrte les is
(y) Ifelin , Droomen van eenen Menfckenvr. I, d.
f. 47. " |
||||
.VOORREDE, xlvk
\ •
Js vrijheid. Alle dwang in landbouw, in fa- brieken, in koophandel, en in welke bedrijven, ■■■.
of ftanden men wil," zo lijdelijke, als daadlijkej
ftrijdt volmaakt tegen haare bedoeling — ijder ingezeten moet volmaakt vrij zijn, om zig een" zodanig, bedrijf te kiezen y als hij goedvindt, ett zo menigmaal van bedrijf te veranderen, als hij raadzaam oordeelt, zonder door eenige wetten of reglementen 'gehinderd te worden. IJdere ftand moet gelijke- vrijheid genieten, de eerte iftand mag om den anderen niet bevoorrecht, noch' gedrukt wórden — alle hinderende wet- ten, -alle'monopolien, alles, wat de algemeene mededinging kan' benadedefly loopt' tegen den geest van deezewetenfchap in — alle volkerea •moeten ten aanzien van eikanderen eene gelijk* Vrijheid genieten. — alle belemmeringen van den algemeenen koophandel» alle-begunftigende of onderdrukkende reglementen ten aanzien van bijzondere natiën , worden , in deeze weten» lïhap , als nadeelig befchouwd. De geheele waereld behoort, volgends dit zamenftcl, eene algemeene markt te zijn, op, welke ijder volk, ijder mensch met volmaakt gelijke vrijheid* met volmaakt algemeene mededinging zijne wal- len kan brengen, alles moet, ten allen tijde, fcrij gekogt en verkogt, vrij ingevoerd en uit- ge-
|
||||
xlviii VOORREDE.
gevoerd kunnen worden, en niets moet eenigé
voorkeur genieten, dan de deugdelijkheid van de waar, en de matigheid van den prijs. Volgends dit zamenftel bepaalen zig de plig-
ten van den Souverain, in dit zo gewigtig, en voor hem weleer zo onuitvoerbaar vak, tot weir nige, maar tevens tot in het oog loopende nut- tige zaaken. . i Zo ras in eenen Staat de eigendom en da
vrijheid aan den burger zullen veilig gefield, flraaten , wegen , kanaalen, en zeehavens, naar vereisch van noodzaaklijkheid behoorlijk in {laat gebragt, zodanige maatregelen, weU ke de gronden van de onderfcheiden flanden bevestigen, vastgefleld, en voor het onderwijs der burgeren genoegzaam gezorgd zal zijn, als dan heeft het publiek befluur, ter bevorf dering van den welvaart van de maatfchap- pij, niets verder te doen, dan alles gerust ZIJNEN LOOP TE LAATEN {z).
Op
(z) Ifelin l. c. p. 377. Mei) vindt in de Ephem du
Citoyen 1771 torn. IX. (geall. bij Ifelin l. c. p. »a/.) 1 een kort bericht van den Heer Klockenbrinck, wegens den bloei van de ftad Gera: „Men verbeelde zig niet," zegt hij, „ dat men in deeze ftad eenen raad van koop- „ handel (confeil de commerce) vindt, welke dag en „ nacht een wakend oog houd op alles, wat de kootf- „ man
|
||||
VOORREDE. xlik
Op de weleer zo gewigtige, en zo veel
ömzigtigheid in her beantwoorden vorderende vraag : welke politiewetten moeten wij aan- neemen, om de neering te bevorderen ? geeö: de thands tot eenvoudigheid gebragte Staat- kundige huishoudkunde dit eenvoudige en alles afdoende antwoord: in het geheel geene! laat alles aan zijnen natuurlijken loop , maak u geen meester van de bezigheden der men-, fchen, laat alles vrijwillig, en volkomen naar eigen verkiezing werken, en weest verzekerd, dat dan de bloei van alle ftanden in de maat' [chappij volkomen zal zijn (jf). Op gelijke wijze legt zig deeze wetenfchap
toe, om eenvoudiger en natuurlijker denkbeel- den mede te deelen nopends de inkomften en uic-
,, man verricht, of een groot wetboek met reglementen
„voor de fabrieken, of eene politie, welke alle de „ handelingen van het volk bepaalt, en de prijzen der „ waaren en arbeidsloonen regelt, enz. — verre daar „ van daan. De Souveraine Magt heeft te Gera nog „ nimmer iets gedaan ter bevordering van den kuopnan- », del, in tegendeel, de kooplieden van Gera betaalen „jaarlijks aan den Grave van Reufs, hunnen Souverain, „ eene fomme van vijftienhonderd Duitfche kroonen, „ op dat dezelve geene reglementen ten vgordeele van „ den koophandel zoude maakén" (*) Ibid. pag. 3JO. ***♦
|
||||
l VOORREDE.
uitgaaven van den Staat, en dus ook nopends
de belastingen en de wijze van derzelver hef- fing. Dan, men zou aan mijne woorden eene
veel te uitgebreide betekenis geeven, indien men dezelve zo opnam, als of de tot zui- verheid gebragte denkbeelden over den rijk- dom der volkeren reeds algemeen bij die gee- nen, aan welke het beftuur der volkeren is aanbevolen, aangenomen waren, en als grond- beginfelen van hun beftuur gevolgd wierden. Die opgeklaarde denkbeelden hebben, tot hier toe, nog maar alleen plaats bij Staatkundige Schrijvers, en bij die geenen, welke, zedert dat de Staatkundige huishoudkunde een bijzon- dere tak van ftudie is geworden, zig op des- zelfs beoeffening hebben toegelegd. Het is er zo ver van daan, dat die zuivere grondbegin- felen thands reeds algemeen in het beftuur der volkeren zouden zijn aangenomen, dat nog overal de oude regels, de oude wanbegrip- pen plaats hebben, en men naauwlijks eenige geringe uitwerkingen van deeze heilrijke we* tenfehap bij eenig volk kan gewaar worden. Ondertusfchen wint deeze wetenfehap langs
v zo mesr veld, en het is zeer te hoopen,
dat het heldere licht, 't welk dezelve meer
en
|
||||
VOORREDE. «
en meer verfpreidt, eindelijk zo fterk zal door-
breeken, dat de oude vooroordeelen voor het- zelve zullen wijken, en dat eene algetneene vrijheid van handel en bedrijf, door alle na- tien erkend, eenmaal aan de geheele waereld die bloeijende welvaart zal fchenken , welke dezelve, bij opgeklaarder denkbeelden , reeds meer dan twee eeuwen lang zou hebben kun- nen genieten. Dit te bevorderen was het oogmerk van zo
veele fchrijvers, als dit onderwerp behandeld hebben — dan, dit is geen gemaklijk werk; niet alleen hebben de oude vooroordeelen en wanbegrippen allerdiepfte wortelen gefchóoten, maar, het geene wel het ergfte is, die ver- keerde denkbeelden, en vooroordeelen, zijn bij alle volkeren zo diep in de Wetboeken en Staatkunde ingedrongen, dat ten deczen aan- zien niet minder dan eene geheele hervorming vereischt zoude worden — iets, 't welk niec anders, dan door langen tijd, uittewerken is, en waarvan de zegenrijke gevolgen mooglijk eerst door de toekomende geflachten zullen worden ondervonden. Veele fchrijvers, bij onderfcheiden volkeren,
hebben zig reeds toegelegd, om deeze weten- fchap
|
||||
tn VOORREDE.
|
|||||
fchap optehelderen — laat mij eenige van de-
zelve mogen opnoemen. In Italië fchreef de geleerde Graaf P. Ver-
ri van Milaan een klein, maar allerfchoonst werkjen in 120. over deeze wetenfchap, on- der den titel van Meditazioni fulla Economia Politica, het wierd in het Fransch vertaald, en onder den titel van Reflexions fur VEco- nomie Politique in het jaar 1773 te Laufannt uitgegeeven. In het jaar 1779 is hiervan eene nieuwe uitgaave gedaan door den boekverkoo- per Detune in *t Hage. In Zwitzerland fchreef de uitmuntende Raads-
fchrijver van Bafely de Heer I/'aac Ifelin, een alleraangenaamst werk, onder den titel van Droomen van eenen Menfchenvriend, in 8°, 'c welk, in eenen fchoonen ftijl, in het Hol- landsch vertaald, en in 1780 in V Hage bij den boekverkooper van Cleef is uitgekomen — dit werk is alleruitmuntendst, en betovert den leezer door de eerlijke en ronde Zwitzer- fche taal, welke het allerbeste hart van den waarlijk menschlievenden fchrijver op ijdere bladzijde doet doorfteeken. Indien men zig op dit fchoone werk eene enkele aanmerking zou mogen veroorlooven, zou het misfchien dee-
|
|||||
NASPEURINGEN
VAN DE
NATUUR en OORZAAKEN
VAN DEN
RIJKDOM der VOLKEREN.
|
||||||
Inleiding en plan van het werk.
JL/e arbeid, welke iedere natie jaarlijks ver- inleid.
rigt, levert.het oorfpronglijke fonds op, uit het welke zij alle haare verteeringen in be- hoeftens, en gemakken van dit leven, welke zij jaarlijks maakt, moet betaalen, en deeze verteeringen beftaan altijd of in de onmidde- lijke voortbrengfelen van deezen arbeid, of in dat geene, 't welk men voor die. voort- brengfelen, bij andere natiën, koopt» (a) Naar
C«) Gcene natie in de waereld kan bij andere
natiën iets koopen, zonder een fonds te bezitten, uit hetiwelke zij dit gekogte betaalt, en dit fonds kan, in het begin, volftrekt niets anders zijn, dan de voortbrengfelen van den arbeid, welke de na- tie zo aan haaren grond, als aan de bewerking- van dat geene, 't welk haar bebouwde grond op- levert, befteedt. Het gebruik, 't welk die natie A van |
||||||
ft R IJ K D O M
|
||||||
INLEID. Naar maate deeze voortbrengfelen, of dat
geene, 't welk voor dezelve bij andere natiën ge-
van dat fonds maakt, behoeft zig echter niet en- kel te bepaalen tot haare eigene verteeringen; zo dra die natie haar oorfpronglijk fonds befteedt, om boven het geene zij tot haare eigene verteeringen bij andere natiën noodig heeft, ook zodanige be- hoeften te koopen, welke zij voor zig zelven niet zal gebruiken, maar weder aan andere natiën wil verkoopen, dan ontftaat hier uit van zelve een tweede fonds, 't welk met het eerfte me- dewerkt, om haar ruimer in ftaat te Hellen, om haare jaarlijkfche yerteeringen te betaalen — dat geene, 't welk zij voor de voortbrengfelen van haaren arbeid, bij andere natiën, koopt, kan uit allerhande waaren beftaan , welke zij of in het geheel niet gebruikt, of welker foort en hoeveel- heid boven haare benoodigde verteering gaan, erf die weder van zodanige andere natiën gezogt wor- den, bij Welke zij de voor haar noodige behoeften1 , zoekt. Onder die waaren kan ook behooren het \f l goud en zilver; trouwens dit zijn geene oor-
A | fpronglijke rijkdommen, het zijn alleen tekens van ■ /j de waardijen, middelen, welke de ruiling van waardijen tegens waardijen gemaklij k maaken. Ge- lijk wij, in het vervolg, overvloedig zien zul- len —— door middel van het goud en zilver ('t' welk onder de befchaafde natiën tot het alge- meen teken, of den maatftok der waardijen aan- genomen is) worden ook dan de verruilingen van waaren tegen waaren gemaklijk , wanneer de oogenbliklijke behoefte maar eenzijdig is. Hij die
|
||||||
/
|
||||||
der VOLKËÜÊN. f
gekogt wordt, in eene meerdere of mindere inïviöï
evenredigheid ftaan tot het getal van de men- fchen, welke de verteeringen maaken , naar die maate zal derhalven ook eene natie rijk- lijker of bekrompenef voorzien zijn van alles, wat
die de voortbrengfelen van zijnen arbeid voor
goud en zilver verwisfelt, is van zijne zijde zo wel de kooper van dat goud en zilver, als de geene, die eigenaar van die voortbrengfelen wordt) de kooper van die voortbrengfelen is — het goud en zilver moet zo wel, als alle andere waaren* gekogt worden, en het heeft bij den kooper van het zelve die uitwerking, dat het de voort*» brengfelcn ven zijnen arbeid» voor welke hij het zelve gekogt heeft, blijft vertoohen — het levert hem een meerder gemak op, het is minder öm- flagtig om te bewaaren, minder aan verganglijk- heid onderworpen, meer gefchikt ter bekorting Van alle behoeftens, enz. Deeze denkbeelden zijn op zig zelven zeer eenvoudig, maar zij moeteii noodzaaklijk opgemerkt Worden — het is niet het goud en zilver, 't welk den rijkdom van eene \ . natie uitmaakt, maar de arbeid van de natie zei- )/ Ve, zonder welke het goud en zilver niet te bc / \ kernen is Men zie hier over Bielfeld, tnftit Po* litiq. torn. I. p. 314 en volg. Fan den Heuvel over de Industrie p. 19, Necker de Vadministrt des Finances, torn. HL pt 94. les Loijirs du Che- Vatier dyEon, torn. IP. p. 29, 50, de Real Sciemi du Couvertt. tem. VI. p. Iio« Uitgever. A &
|
|||||
\
|
|||||
4 R IJ K D O M
tnleid. wat zij tot de noodzaaklijkheden en gemakken
van het leven noodig heeft (7>). Maar deeze evenredigheid hangt, bij iedere
natie, van twee verfchillende omftandigheden af: in de eerde plaats van de bedreevenheid, handigheid, en vernuft, welke, in het alge- meen, bij die natie in den arbeid plaats heb- ben , en ten tweede van de evenredigheid tus- fchen het getal van die geenen, welke nut- tigen arbeid verrigten, en het getal van die geenen, welke zig op die wijze niet bezig houden : hoedanig het ook met den aart van den grond, en van het luchtsgeftel, en met de uitgebreidheid van het grondgebied van eene bijzondere natie moge gelegen zijn, de overvloed of fchaarsheid van deszelfs jaar- lijks fonds voor verteeringen, regelr. zig al- tijd , in haare bijzondere gefteldheid, naar deeze twee omftandighedeu (c). Ds
(£) De waare rijkdom ecner natie beflaat in
het bezitten van voldoende middelen, tot een ruim genot van alle zodanige noodzaaklijke, aangenaa- tne en overtollige goederen, welke tot onderhoud, gemak, en genoegen van het leeven der leden va» de maatfehappij kunnen verjlrekken. 7Aq het gec- ne ik hier van in de voorrede gezegd heb. Zie de Real Science du Gouvern. torn. VI. p. 88. Condillac Kooph. en Staatsbeft. torn. I. p. 60. Uitgever. |
||||||||
N \
|
||||||||
(e) In haare bijzondere gefteldheid — Dit bij-
voeg- |
||||||||
der VOLKEREN. 5
De overvloed , of fchaarsheid, van dit.inleid»
fonds fchijnt echter meer van de eerstgenoem- de, dan van de tweede van deeze omftandig- heden af te hangen. Bij de wilde volkeren, die van de jagt, of het visfchen keven, is toch ieder mensch, die de krachten heeft om te werken, altijd min of meer met nuttigen arbeid bezig, ijder legt zig, daar, zo veel hij kan, toe, om voor zig zelven, of voor zulken van zijn gedacht, of horde, welke of te oud, of te jong, of te zwak zijn, om te gaan visfchen of jaagen, de behoeftens en gemakken van het leven te verkrijgen: en niet te min zijn zodanige natiën menigmaal zo ellendig arm, dat zij zig dik wils uit enkel .gebrek genoodzaakt zien , of ten minden meenen genoodzaakt te zien, om hunne kin- deren , hunne oude lieden, en die geenen, die door flecpende ziekten gefolterd worden, zo al niet met eigen handen om te brengen, ten minden aan de ellende van den honger, of . aan verflindende dieren ten prooije over te Jaaten, Onder befchaafde en handeldrijvende na-
voegfcl is allernoodzaaklijkst, want niemand zal
ontkennen , dat de aart van den grond, en van het luchtsgeftel, en de uitgebreidheid van het grondgebied eenen magtigen invloed op den rijk- dom van eene natie hebben. Men zie hier over het Americaansch periodicq werk the Federalist tam. I. f. 130. Uitgever. AS
|
||||
6 R IJ K D O M,
inleid, natiën, in tegendeel, ziet men zeer dikwils,
dat, fchoon een groot getal van ingezetenen in het geheel niet werkt, en er onder die niet werkende zig veele bevinden, welke de voortbrengfelen van tienmaal, ja zelfs van honderdmaal meerder arbeid verteeren, dan het grootfte gedeelte van die geenen, welke werken , echter de voortbrengfelen van den geheelen arbeid van die natie zo groot zijn, dat zij volkomen toereiken, om aan alle de leden van dezelve overvloed te bezorgen, en dat een ambachtsman, zelfs van de laag- fle en armfte foort, indien hij overleggend en naarftig is, een veel grooter voorraad, om in zijne behoeftens en gemakken van het leven te voorzien, kan opzamelen, dan im-- mer bij wilde volkeren mooglijk is. De oorz.aaken, waarom dceze ftaat van tiet
voortbrengend vermogen van den arbeid by befchaafde natiën zo veel beter is, en de or» de, volgends welke bij zodanige natiën dee- ze voortbrengfelen zig natuurlijk onder de verfchillende rangen en ftanden verdeelen,, siaakcn het onderwerp uit van het eerfte boek van deeze nafpeuringen. — Hoedanig het ook met den tegenwoordig
gen toeftand van ondervinding, handigheid en vernuft, welke bij eenig volk in deszelfs arbeid plaats hebben, moge gelegen zijn, moet niet te min, zo lang die zelfde omftandighe- flen blijven voortduuren, de overvloed of fghaars'
|
||||
der VOLKEREN. # .
fchaarsheid van deszelfs jaarlijks fonds voor inleid/
verteeringen afhangen van de evenredigheid \ tusfchen het getal van die geenen, welke jaar- lijks in nuttigen arbeid bezig zijn , en die A geenen , welke zodanigen arbeid niet verrig- / \ ten. In het vervolg zal blijken, dat het getal A van - nuttige en voortbrengende arbeiders, overal, in evenredigheid ftaat met de groot- heid van het kapitaale fonds, 't welke ge- bruikt wordt, om hen aan den arbeid te zetten, en met de onderfcheïdene wijze, op welke het zelve wordt gebruikt. Het tweede boek is daarom ingericht, om de denkbeelden te ontwikkelen, omtrent dat geene, 't welk men een kapitaal fonds noemt, om de on» derfcheidene wijzen aan te toonen, op welke een kapitaal fonds trapsgewijze kan aangroei- jen, en eindelijk om de veelvuldige foorten van arbeid, welke een kapitaal fonds, over- eenkom ftig de wijze, op welke men zig van het zelve bedient, in beweeging kan brengen, te onderzoeken. Die natiën, welke eenige vorderingen in
ervarenheid , handigheid, en vernuft, ten aanzien van hunnen arbeid, gemaakt heb- ben, hebben echter in de algemeene befluu- ring of inrichting van denzelven niet alle één en het zelfde plan gevolgd. Ondertusfchen zijn die afzonderlijke plans alle niet even gunftig geweest ter bevordering van de uitge- breidheid van de voortbrengfelen van den A 4 'ar* |
||||
r ■ R ÏJ K DOM
IttLEiD. arbeid. De ftaatkunde van het eene volk
heeft gemeend de naarftigheid op het platte land buitengemeen te moeten aanmoedigen, die van het andere weder, in tegendeel, lei zig toe» om de nijverheid in de fteden te bevor- deren ; naauwlijks is ééne natie onpartijdig ge- noeg geweest, om beide deeze foorten van vlijt eené gelijke befcherming te doen genieten. Sedert den val van het Romeinfche rijk
is de ftaatkunde van Europa gunftiger ge- weest voor de kunften, handwerken, fabrie- ken en den koophandel, welke in de fteden geoeffend worden, dan voor den landbouw, welke de vlijt van het platte land uitmaakt. De omftandigheden, welke deeze ftaatkunde fchijnen ingevoerd en gevestigd te hebben, zullen in het derde boek opengelegd worden. Dan , hoezeer alle deeze onderfcheiden plans mooglijk derzelver eerfte invoering, enkel, aan bijzondere eigenbelangen, en voor- oordeelen van onderfcheiden ftanden te dan- ken hebben, zonder dat men eenige aan- dacht floeg , of vooruitzicht had op derzel- ver invloed op het algemeene weivaaren van de maatfchappij , zo hebben dezelve niet te min aanleiding gegeevcn tot het maaken van zeer fterk van elkander afwijkende befchou- wende zamenftellen van ftaatkundige huishoud- kunde OO, van welke zommige zeer veel be-
(^) Zie het geene ik hier van in mijne voor- re» |
|||||
\
|
|||||
der VOLKEREN. $
belang hechten aan de naarftigheid, welke inleid.
tot de fteden behoort, en andere wederom den arbeid van het land hemelhoog verheffen. Deeze onderfcheiden zamenitellen hebben niet alleen eenen zeer grooten invloed gehad op de begrippen van geleerden, maar zelfs op het
rede gezegd heb — Over deeze flaatkundige huis-
houdkunde te fchrijven, is zodanig de groote be- doeling van dit geheele werk, dat de Schrijver even zo goed aan het zelve den titel zou hebben kunnen geeven van zamenftel van flaatkundige huishoudkunde, dan nafpeuringen van de natuur en oorzaaken van den rijkdom der volkeren, want hoezeer de Schrijver het geheele onderwerp van den rijkdom der volkeren ten vollen behandelt, levert het zelve echter maar een voornaam fluk van zijne bedoeling op. Alles, wat in dit geheele werk voorkomt, loopt tog in een zeer fchoon beredeneerd zamenftel van de flaatkundige huis- houdkunde uit, en mooglijk heeft de Schrijver hier voor geene andere reden gehad, dan alleen om niet te vallen in denzelfden titel van Sir James Stuarfs Inquiry inta the principles of Political Oeconomy; een werk, 't welk in grondbeginfelen zeer veel overeenkomst heeft met dit werk van Smith, doch 't welk in de toepasfing op het on- derwerp van de meeste aangelegenheid hemels- 'breedte van dit werk verfehilt, terwijl Smith bijna alles aan den natuurlijken loop van zaaken, en \j Smart daarentegen zeer veel aan de zorgen van den Staatsman wil aanbevoolen hebben. Uitgever, A 5 ''
|
||||
ïo R IJ K D O M
inleid, het openbaar beftuur van Vorften en Souve*
raine Staaten. Ik heb mij toegelegd, om deeze verfchillende zamenftellen, zo klaar en duidlijk als mij mooglijk was, in mijn vierde boek open te leggen, en tevens de voornaam- fte uitwerkfelen, welke dezelve in onderfchei- den tijden, en bij verfchillende natiën heb- ben gehad, aan te toonen. — Het algemeene oogmerk van deeze vier
eerfte boeken is dus, om te doen zien, waar- in het inkomen van het geheel lighaam van een volk beftaat, of welke de natuur zij van die fondfen, met welke onderfcheidcn volke- ren, in verfchillende leeftijden hunne jaar- lijkfche verteeringen hebben goedgemaakt. Het vijfde en laatfte boek handelt over de inkomften van den Souverain, of van den Staat. Ik heb mij, daarin, bezig gehouden met na te gaan, in de eerfte plaats, waarin de noodzaaklijke uitgaven van eenen Staat beftaan, welke van deeze uitgaven gefchikt zijn om door eene algemeene toelage van de geheele maatfchappij betaald, en welke we- derom alleenlijk, om door een gedeelte, of maar door zommige bijzondere leden van de- zelve gedraagen te worden ? Ten tweeden, welke de onderfcheidene wijzen zijn, om de geheele maatfchappij gelijkelijk te doen draa- gen in die uitgaven, welke voor rekening van die geheele maatfchappij loopen, en welke de bijzondere voordeden en nadeelen van ijder van
|
||||
beH VOLKEREN. n
|
||||||
van die onderfcheidene wijzen zijn ? En in inleid."
de derde en laatfte plaats, welke de redenen, en oorzaaken zijn, welke meest alle tegen- woordige Mogendheden genoodzaakt hebben, om een gedeelte van derzelver inkomlten te bczwaaren, of fchulden te maaken, en wel- ke gevolgen deeze fchulden op den wezen- lijken rijkdom, dat is, op de jaarlijkfche voortbrengfelen van de landerijen, en van den arbeid van de maatfchappij hebben ge- |
||||||
RER-
|
||||||
fi . R IJ K D O M
EERSTE BOEK. i
OVER DE REDENEN VAN DE ONTWIKKELING
VAN HET VOORTBRENGEND VERMOGEN VAN DEN ARBEID , EN DE ORDE , LANGS WEL- KE DE VOORTBRENGSELEN VAN DEN ARBEID ZIG ONDER DE VERSCHIL- LENDE RANGEN EN STANDEN VAN EEN VOLK NATUURLIJK VERDEELEN. EERSTE HOOFDSTUK.
Over de verdeeling van den arbeid. X J.et fchijnt, dat men de grootfte ontwik-
b o e k. keling van het voortbrengend vermogen van I. den arbeid, en den meerderen trap van on- hookdst. dervinding, handigheid, en vernuft, met welke men, waar het ook zij, denzelven ziet beftuuren, behoort te zoeken in de verdee- ling van den arbeid. Men kan den invloed, welke de verdee-
ling van den arbeid op de algemeene bezig- heden van eene geheele maatfchappij heeft, veel gemaklijkcr nafpeuren, wanneer men zijne aandacht enkel bepaalt tot eene bijzondere fabriek, en daarin befchouwt, hoe alles op zig zelven in werking is, en tot het geheele oogmerk te zamen uitloopt. Men onder- ftelt
|
||||
der VOLKEREN. 13
|
||||||
ftelt gemeenlijk, dat men die verdeeling in f.
fabrieken van geringe omflachtigheid iiet ver-B ° B fte kan doorzetten, doch mooglijk wordt dieH * verdeeling in dezelve, in de daad, niet ver- der gebragt, dan in andere fabrieken van meerderen omflag — immers in die kleene fabrieken, welke ingericht zijn, om in de geringe behoeftens van maar weinige men- fchen te voorzien, moet het geheele getal van werklieden natuurlijk klein zijn, en fchoon die werklieden in onderfcheidene takken van het geheele werk gebruikt worden, kan men dezelve echter menigmaalen alle bij eikande- ren in dezelfde werkplaats doen werken, en gelijktijdig onder 'het oog van den befchouwer doen vallen — maar in die groote fabrie- ken , welke gefchikt zijn, om de groote be- hoeftens van het geheele lighaam van een volk te verzorgen , heeft, in tegendeel , ijdere tak van het werk een zodanig groot getal van werklieden noodig, dat het on- tnooglijk is, om dezelve alle bij eikanderen in dezelfde werkplaats te doen arbeiden. Men kan dus van dezelve zelden meer te gelijk zien, dan die geene, welke in eene enkele tak gebruikt worden — en deeze is de reden, waarom, fchoon het werk in de daad in veel meer takken verdeeld is, dan in de fabrieken van mindere foort, ech- ter die verdeeling minder in het oog loopt, . en
|
||||||
't
|
||||||
!4 ït IJ K D O M
ï. en bij gevolg ook minder de aandacht
» o e k. trekt O). *• Laat ons daarom, tot een voorbeeld van
HOOFDST. . _ .. ,
eene zeer geringe fabriek, maar van eene zo-
danige, in welke de verdeeling van den ar- beid zeer dikwils de aandacht fiW zig getrok- ken heeft, ons het ambacht van eenen fpel- demaaker ter befchouwing voordellen. Een Werkman, welke in dit werk niet onderwee- zen is (het welk door de verdeeling van den arbeid eene afzonderlijke fabriek is gewor- den) welke geen kennis heeft van het ge- bruik van de werktuigen , van welke men zig in die fabriek bedient, (tot uitvinding van welke waarfchijnlijk die zelfde verdeeling van
• ■
(«) In zodanige uitgebreide fabrieken, (bij voor-
beeld, de lakenfabrieken, linnen fabrieken, en der- gelijke,) is het niet alleen onmooglijk, om alle de werklieden, welke van de ruuwe wol of vlas af, tot bet volkomen laken of linnen toe, in de- zelve gebruikt worden, bij elkander in ééne werk- plaats te doen arbeiden, maar daar en b.~ven zijn veele van de bezigheden, welke tot zodanige fa- brieken behooren, fchoon zij wel eikanderen in de hand werken, echter zodanig op zig zelve ilaande ambachten, dat zij naauwlijks om elkande- ren denken, en eigenlijk niets gemeei.s met elkan- der hebben, dan dat het afgedaane werk van den eenen, (bij voorbeeld van den fpinder) de ruuwe ftof voor het te doene werk van den anderen, (bij voorbeeld van den weever) oplevert, Uitgeygr. |
||||
©er VOLKEREN. 15
van den arbeid aanleiding gegeven heeft) zo- I,
danig een werkman zou ter naauwer nood,HOOFI en met de ijverigfte pooging, misfchien in *• ftaat zijn, om één fpeld in eenen geheelen dag te maaken , althans voorzeker zou het hem onmooglijk zijn, om twintig (pelden in éénen dag af te werken — maar volgends de wijze, op welke deeze bezigheid tegen- woordig beftuurd wordt, is dezelve niet alleen over het geheel eene bijzondere fabriek ge- worden, maar zelfs is dezelve in een aantal van takken verdeeld, van welke de meeste genoegzaam ambachten op zig zelven zijn: één man trekt den draad uit , een ander maakt denzelven regt, een derde fnijdt den- zelven af, een vierde maakt eene punt aan denzelven, een vijfde flijpt denzelven van bo- ven, om den knop te kunnen plaétfen, het maaken van dien knop vordert weder twee of drie onderfcheiden bewerkingen — den knop op de fpeld te zetten is .een bijzonder hand- werk; even zo is het met het bruineeren van de fpelden gelegen, zelfs is het fteeken van de fpelden op het papier een handwerk op zig zelven. Invoegen, dat, langs deezen weg, de belangrijke bezigheid van fpelden- maaken in omtrent agttien onderfcheiden hand- werken verdeeld is , welke in zommige fa- brieken alle door onderfcheiden handen be- werkt worden, fchoon men echter in andere zomtijds wel eens ziet, dat dezelfde man twee
|
|||||
«
|
|||||
tG . R IJ K D O M
I. twee of drie van deeze onderfcheiden bezig-
E "• heden verrigt. Ik heb zelve eene kleine fa- !• briek van deeze foort gezien , in welke niet "meer dan tien menfchen gebruikt wierden, van welke, derhalven, noodzaaklijk zommige twee of drie onderfcheiden bezigheden moesten verrigten. Maar, fchoon deeze men- fchen arm waren, en dus niet zeer behoor- lijk van de tot hun werk noodzaaklijke ge- reedfchappen voorzien , konden zij , nog- thans, wanneer zij ijverig werkten, met ei- kanderen, omtrent twaalf ponden fpelden, op éénen dag maaken. Men vindt in één pond boven de vier duizend fpelden van middel- baare grootte. Dus waren deeze tien mea- fchen, met eikanderen, in ftaat, om meer dan agtenveertigduizend fpelden op éénen dag te maaken, en gelijk, derhalven, ijder hun- ner een tiende gedeelte van die agtenveer- tigduizend fpelden opleverde, zo moet men rekenen, dat ijder van hun daaglijks agt- enveertighonderd fpelden kon maaken — maar indien ijder van hun, afzonderlijk en op zig zelven, gewerkt had, en zonder dat ijmand hunner zijn eigen bijzonder werk geleerd had, dan zou zeker niemand van hun in ftaat ge- weest zijn, om twintig, ja inisfchien om ééne fpeld op ecnen dag te maaken, dat is, dan zou niemand van hun een tweebonderd- enveertigite, mooglijk zelfs geen agtenveer- tighonderdfte gedeelte van dat geene hebben kun-
|
||||
öêr VÓLtCÊREN. %
kannen uitvoeren, 't welk zij nu, door eene I,
gepaste Verdeeling, en zamenvoeging van alle8 ° 1 *• die afzonderlijke bezigheden, kunnen verrig- *• ten (*> flO0FDsT* Het
£3) Indien men onder onze vaderlandfche fa',
brieken een voorbeeld wilde zoeken, uit welke de ontwikkeling van het voortbrengend vermogen van tien arbeid, door vereeniging en goede verdeeling van den zelven, duidlijk blijkt, dan zou men daar- toe eene Gmdfcke fijne pijpenfabriek kunnen ver- kiezen. Het is, zonder vereeniging van verfcheiden wet*
kende handen, en zonder gepaste verdeeling van het werk, onmooglijk, om eehe enkele tabakspijp te maaken. In eene wel ingerichte fabriek, irt Welke de beste foort van lange pijpen gemaakt Worden, heeft men van de ruuWe kiel, tot dat •de pijp haare volkomenheid heeft, den tijd van drie weeken noodig, geduurende welken tijd de pijp genoegzaam cjagelijks door eene menigte van handen moet gaan. Deeze trapsgewijze bewerk'ng heeft den arbeid in onderfcheiden takken verdeeld. welke ijder op zig zelve een zodanig van de an- dere onderfcheiden ambacht zijn, dat niet alleen de een des anders we-k niet kan doen, maar dat zelfs het zelfde foort van werk in de onderichei- den foorten van pijpen onderfcheiden ambachten oplevert. Dezelfde werkman, welke met de groot- fie handigheid in een zeker foort van lange pijpen gewoon is te werken, Haat niet alleen verlegen, wanneer hij het zelfde foort van werk aan korte, maar zelfs ook aan een ander fooJt van lange pij- B pen |
||||
iS R IJ K Ö O M
I. Het is, in alle andere kunften en hanck
« o e k.werken, even eens met de verdeeling van den
I. ar-
HOÖFDST.
pen verrichten f/ioet, en hij heeft eenigen tijd
noodig, eer hij zig aan die verandering gewen- nen, en in dezelve eenige handigheid bekomen kan — men vindt zekerlijk onder die geene, wel- ke in het algemeen den naam tan pijpenmaakers knechts draagen, zodanige, welke tot meer da» één e fcort van werk in de pijpenfabriek bekwaam zijn, doeh niet te min houden zij zig gewoonlijk aan dat bijzonder foort van werk, waarin zij op- gebragt zijn — in deeze fabriek worden niet al. leen knechts en jongens, maar ook vrouwen en meisjes, ijder tot onderfcheiden werk gebezigd, terwijl, behalven het geene alle deeze werkende handen verriehten, nog veel werk te doen blijft veor de fabrikeurs zelve; of voor zodanige eerlij- ke en bekwaame meesterknechts, aan welke zij het zelve betrouwen — tot het bereiden van de pijpaarde behoort zeer veel zorg en oplettendheid» dit gefchiedt door naauwkeurige proefneemingen, en 'er verloopen verfcheiden dagen, eer dezelve tet het gebruik gereed is, van deeze bereiding hangt alles zodanig af, dat wanneer in de pijp- aarde eenig gebrek gevonden wordt, al het vol- gende werk, 't welk aan de pijp verricht wordt, geheel en al vruchteloos is. Ka dat de aarde ge- reed is gemaakt, wordt dezelve met de handen uitgerold, hierdoor verkrijgt men het eer/Ie fat- foen der pijp, dit is een ambacht op zig zelve* en zij, die dit verrichten, doen niets anders, Vervolgends wordt de pijp gavormd , gefatfoe. neerd„
|
||||
i>Ê*VÓLKÊiEft. *#
arbeid, en deszelfs uitwerkingen,gelegen, als ï.
in deeze geringe, welke wij befchouwd heb-B °J- ■¥ °en5HO0FOJT.
heerd, bearbeid, gedroogd, en geglansd, dit ver-
richt zijnde, wordt dezelve naar den pottebakker gebragt, en aldaar gebakkenj weder in de pijpen- fabriek terug gekomen zijnde* vvorden de pijpen gepolijst, in foorten verdeeld, en in mandjes ge- pakt, ijdere pijp moet, eer zij tot volkomenheid is, tweeé'ndertigmaal door de handen, en wanneer men van de ruuwe of onbewerkte aarde af tot de volkomen pijp toe rekent , dan is het geheele werk, 't welk aan ijdere pijp verricht Wordt, in vijfentwintig zo groote als kleindere ambachten verdeeld, ijder van deeze bijzondere ambachten heeft niet alleen bijzondere werklieden, welke naar maate van hun werk oliderfcheiden loon ge- nieten, maar zelfs ijder bijzonder werk heeft bij. zondere, en aan dat werk alleen eigene kunst- woorden, onder welke 'er zelfs zijn, die de an» dere knechts niet verftaan. Alle deeze onderfcheiden behandelingen zijn zeer
haauw aan elkander verbonden, en moeten zo juist op derzelver tijd gelchieden, ddt wanneer men zammige derzelve een half uur üitfteldé, men een gedeelte van het werkvolk zou moeten laaten iUl Haan. Alle deeze onderfcheiden ambachten wer- ken elkander zodanig in de hand, dat een klein gebrek in een derzelve, de geheele werking van de fabriek verhindert, of ten minden het werk on- Volkomen, en ongefchikt ten voorfchijn doet ko- men — in deeze fabriek hangt alles van de be- kwaamheid en geoeffendheid der werkende iian* B a den |
||||
fa» R ]J K D O M
|
|||||||||
ï, ben, fcboon de arbeid5 in veele van dezeï-
s o b k. VCj ujgj; z0 ftert onderdeeld, noch tot eene |
|||||||||
zo-
|
|||||||||
HOOFDST.
|
|||||||||
den af, en daarom is het des te nooHzaaklijker, dat
het werk goed verdeeld, en ijder fbort van werk- lieden aan deszelfs bijzondere bezigheid gehouden worden — de fouten, welke de eene arbeider in zijn werk begaan heeft, moeten wel door den vol- genden verbeterd worden , maar dit is niet altijd mooglrjk, en gelijk zodanige onherftelbaare fouten al het gedaane werk vruchteloos maaken, zo loo^ pen zij natuurlijk ten nadeele van den fabrikeur, welke dus, indien het hem aan kundigheid, aan zorg in het uitkiezen en plaatzen van zijn werk- volk, aan een altoos waakzaam oog over ijder bij. zonder werk ontbreekt, binnen kort zeer aanmerk- lijke fchade kan ondergaan. Volgends deeze verdeeling van den arbeid kan
eene wel ingerichte pijpenfabriek , in welke aaa zesendertig of veertig menfchen aanhoudend werk verfchaft wordt, wanneer dezelve éénmaal in btv weeging gebragt is, weeklijks zesentwintig a agt- entwintigduizend lange pijpen opleveren. Ik ben deeze opgave aan jeenen kundigen pijpen-
fabrikeur te Gouda verfehuldigd, men kan uit de- zelve zien, hoe veel de vereeniging van den arbeid en eene goede verdeeling van denzelven kan doen — daar het volmaakt onmooglijk zou zijn, dat een mensch, die niets van dit werk verftond, immer ééne enkele pijp zou kunnen maaken, en daar zelfs een kundig werkman, al dit werk alleen willende verrichten, niet alleen bij ijdere bijzondere behan- deling verlegen zou zijn , maar noodzaaklijk al zijn ge-
|
|||||||||
der VOLKEREN. 21
zodanige eenvoudigheid van werking gebragt I.
kan worden. Hoe het ook zij , wanneer8 ° E f.' aien den arbeid, zoo veel zulks eenigzins *• ,.., . , , , .... HOOFDST.
moogiijk is, verdeelt, dan veroorzaakt dit in
alle handwerken eenen geëvenredigdcn aan- was van het voortbrengend vermogen van den arbeid. Het komt mij voor, dat de wijze, op welke veele ambachten en bezighe- den van eikanderen onderfcheiden worden, haaren oorfprong aan dit voordeel te danken hebbe. Men vindt ook deeze onderfcheiding, hi het algemeen, het verfte gedreeven in die Linden, in welke de hoogde trap van arbeid- zaamheid en ontwikkeling plaats heeft. Dat geene 't welk, bij eene woeste natie, het werk van éénen mensch is,levert gewoonlijk, in eenen befchaafden Staat, den arbeid voor veele menfehen op. Bij alle befchaafde vol- keren is doorgaands de landbouwer niets anders dan landbouwer, en de ambachtsman niets anders dan ambachtsman. De arbeid, welke eene volkomen fabriek tot voortbren- ging vereischt, is 'meest altijd onder eene menigte van handen verdeeld. Hoe menig een onderfcheiden ambacht vereischt alleenlijk de
gedaane werk zou verliezen, om dat hij den ver-
eischten juisten tijd, welke tot zommige artikele» van dit werk behoort, bij voorbeeld tot het droo- gen van de pijpen, enz. niet zou kunnen in acht «eemen. Uitgever. |
||||
2» R Ij K D O M
I. de tak van linnen en wollen manufn&un-
1 E *• ren , van het groeijen van het vlas, 0f van • het fcheeren van de wol af, tot de reeders en Meekers van het linnen, of de lakenbereï- ders en verwers toe. 't Is waar, de natuur van den landbouw laat zo veele onderdeelin- gen van dën arbeid, noch eëne zo volkomene onderfcheiding ttisfchen de eene en andere bezigheid niet toe, als wij in de handwerken êh fabrieken zien plaats hebben, het is niet mobglijk, om de bezigheden van eenen veehoe- der, en van eenen koornbmiwer zo volkomen van elkandéren af te fcheiden, als de ambacht ten van eenen timmerman en eenen fmit gewoon- lijk var> elkandéren verfchillen. (c) De fpin- nér.
O) Schoon het eene waarheid is, dat de natuur
van den landbouw zo veele vcrdeelingen van den arbeid niet toelaat, noch eene zo volkomen onder- fcheiding van bezigheden, als wij in de handwer- ken cd fabrieken zien plaats hebben, kan men echter in denzelven meer verdeeüng van arbeid,en onderfcheiding van bezigheden waarneemen, dan men oppervlakkig zou denken — want, hoc zeer wel de gelegenheid tor. de onderfcheiden foortcn van arbeid van de onderfcheiden getijden van het jaar afhangt, en dus dezelfde man, die gezaaid heeft, ook nwa'jen kan, is er echter zeer veel aangelegen, dat in eene boerderij het daaglijks werk wel verdeeld zij — eene welingerichte boerderij levert, behalven het groote werk,'t welk; van de jaargetijden afhangt^ daagüjks eene mo- ?*1
|
||||
!
|
|||||
ber VOLKEREN. 23
aer is altijd een onderfcheiden perfóon van {,
den weever, maar de ploeger, de egger, deB • E *• zaai- *•
HOOFDST.
nigte van bezigheden op, welke juist op den be-
hoorlijken tijd en wijze moeten verricht worden, en welke, wanneer zij niet wei onder het werk- volk verdeeld zijn, geen gering nadeel veroorzaa- ken — en het is er zo ver van daan, dat men de bezigheden van eenen veehoeder en eenen koornbou- wer niet zo volkomen van elkander kan affchei- den, als die van eenen timmerman,en eenen finit, dat, in de daad, (hoe het hiermede in Engeland ook moge gelegen zijn) in Holland, in zeer veele ftreeken, de veehoeder en de koornbouwer even weinig van elkanders bezigheden verfiaan, als de ftnit en timmerman elkanders werk zouden kun- nen verrichten — de landbouw heeft onderfchei- den takken van bezigheden, welke niets met ei- kanderen gemeen hebben, laat mij eenige aanftip. pen, en men zal mij klaarder begrijpen: bij voor- beeld, de een vindt zijn beftaan in den wijnteelt, een ander in graanlanden, een derde in moes- kruiden, een vierde in artzenijen, een vijfde in boomvruchtcn, een zesde in de veehoederij, een aevende in grienden, en bosfehen enz. — Geene van deeze bezigheden hebben iets met eikanderen gemeen, (fchoon men zommige van dezelve wel eens met eikanderen vereenigd vindt) ijder van dezelve vereischt bijzondere kundigheden, en on. dervinding, en in ijder van dezelve moet, wan- neer de zaaken met behoorlijk overleg beftuurd worden, de daaglijkfche arbeid wel verdeeld zijn, #n deeze onderfcheidingen, en gepaste verdeelin- B 4 gen |
|||||
ö4 R tf K D O M
1. zaaijer en de maaijer zijn meest altijd de-
9 o e k. zeif(je man — trouwens daar de gelegenheid
*• tot het verrichten van deeze onderfcheidene
fJOOFDST.
foorten van arbeid met de onderfcheiden ge-
tijden van het jaar gepaard gaat, zo is het onmogelijk, dat één mensch in deeze onder- fcheiden foorten beftendigen arbeid kan vin- den — deeze onmogelijkheid, om eene zo volkomen en geheele fcheiding te maaken tus- fchen alle de onderfcheidene takken van den arbeid, welke in den landbouw befleed wordt, is misfehien de reden, waarom de ontwikke- ling van het voortbrengend vermogen van den arbeid, in deeze kunst, niet altijd gelijke vorderingen maakt, met die ontwikkeling in de handwerken en fabrieken — men kan wel niet ontkennen, dat de bloeijendfte natiën, in het algemeen, hunne nabuuren zo. wel in den landbouw, als in handwerken en fabrie- ken overtreffen, doch gewoonlijk is die meer- derheid fterker in de handwerken en fabrie- ken, dan in den landbouw. — ïi> 't alge- meen worden zekerlijk hunne landerijen beter bebouwd, en, gelijk zij aan dezelve meerde- ren arbeid en kosten befteeden, zo moeten dezelve ook daarom, in evenredigheid tot de uit-
gen van den daagtijkfehen arbeid, vindt men ook
het verfie gedreeven in die landen, in welke do Hoogfte trap van ontwikkeling en arbeidzaamheid plaats heeft. Uitgever. |
||||
der VOLKEREN. z$
uitgebreidheid en natuurlijke vruchtbaarheid I.
van den grond, meerdere voortbrengfelen op-B ° E *• leveren. Maar deeze meerderheid van voort- _ HCOFDST.
brengfclen gaat zelden hooger, dan de even-
redigheid van arbeid en kosten veroorzaaken moet. In den landbouw gaat het niet altijd, als in de'handwerken en fabrieken, door, dat de arbeid bij rijke natiën meer voortbrengt, dan bij arme natiën, ten minften de meerder- heid fteekt in den landbouw zo fterk niet door, als in de fabrieken. Het koorn van rijke landen is, in evenredigheid tot deszelfs goede hoedanigheid, op de markt niet altijd beter koop, dan het koorn van arme landen. — Het koorn van Polen is, bij deszelfs trap van hoedanigheid, zo goedkoop als het koorn van Frankrijk, niet tegenftaande Frankrijk rijker is , en beter bebouwd wordt. Het Franfche koorn is, in de koornbouwende Provintien, volkomen zo goed, als het En- gelfche, en in de meeste jaaren gelijk in prijs met het zelve, fchoon Frankrijk mooglijk in rijkdom en verbetering der landerijen be- neden Engeland is — ondertusfehen worden de koornlanden in Engeland beter bebouwd dan in Frankrijk, en men wil ook,dat dezel- ve in Frankrijk eene betere behandeling on- dergaan, dan in Polen, Qd) Maar fchoon de ar-
(<ƒ) Het verdient eenigzins venvondering, dat
de Schrijver, in deeze vergelijking van het Engel*
A 5 f(het
|
||||
J
|
||||||||
s<? R IJ K D O M
I. arme landen, niet tegenftaande derzelver min*
I o e k. derheid in bebouwing, echter, in zommige
*• op*
HOOFDST,
fche, Franfche, en Poolfche koorn, om onze
Zeeuwfche graanen niet gedagt heeft. Zeelandt fchoon maar een klein hoekjen van de waereld,, overtreft veele landen in de uitneemendheid, en behandeling van haare teellanderijen. De Zeeuw- fche tarw wordt voor de beste van de geheele waereld gehouden, en zelden klaagt er de land- man over misgewas. Chran. van Zeel. I, A p. HO. De landoouw is mooglijk nergens tot eenen hoogeren trap van volkomenheid gebragt, dan in Zeeland, men zqu dezelve, zander groot* fpraak, de eerfte en voornaamfte van de geheele waereld kunnen noemen, en de vaornaame reden daarvan is in de groote vruchtbaarheid van den grond gelegen, indien een Zeeuwfche landman niet de uitcrfte zorg en oplettendheid aan zijn land te kosten lei, zou het onkruid hem weldra overmeesteren. Hij moet de weelderige natuur bedienen, en oppasfen, als of zij nog eene jonge dame was, daar zij zig in de meeste landen bij* na van zelve weet te redden ■— en fchoon men wel in alle landen moet mesten, ploegen, eggen, zaaijen, maaijen enz., heeft men zig echter in Zeeland noodzaaklijk meer op die voorthelpende dienften moeten toeleggen, zonder welke de na. tuur de voortbrengfelen, door al te groote weel. derigheid, zou benadeelen — en dus moeten de koomlanden in Zeeland noodzaaklijk eene betere behandeling ondergaan, dan in andere landen — 4e Zeeuwfche tarw is ondertusfchen op de markt al*
|
||||||||
____ ________—
|
||||||||
-mr----------
|
||||||||
der VOLKEREN. 27
|
|||||
.opzichten, ten aanzien van het goedkoope en T.
deugdzaarne yan derzelver koorn, tegen deB ° E K* rii-
J HOOFDST.
altijd veel duurder, dan de Pooifche, en zelfs
inisfchieil hooger in marktprijs, dan de Engelfche en Franfche; maar dit is, onder verbetering , geen bewijs, dat de arbeid in den landbouw bij rijke natiën niet meer zou voortbrengen, dan bij arme patien— een last Zeeuwfche tarw kost veel meer, dan een last Poolfche, maar het Zeeuwfche last t tv/ levert ook veel meer meel uit, dan het Pool- fche , en zo is het ook met het Engelfche en Fran- fche koorn gelegen. Met reden voegt dus de Schrijver, in zijne vergelijking, er de evenredig- heid tot de goede hoedanigheid bij. Maar juist die evenredigheid moet hier de kracht van het bewijs uitmaaken, want indien men uit de vergelijking yan de graancn van onderfcheiden landen, eene be- rekening van het voortbrengend vermogen van den arbeid wilde maaken, dan zou men niet alleen den prijs der graanen op de markt in aanmerking moeten ncemen , maar ook het meel, 't welk dè onderfcheiden foorten van koorn opleveren. Men zou ecne gemiddelde berekening moeten maaken, hoe vcele lasten tarw eene gegeevene hoeveelheid lands, bij voorbeeld, in Zeeland, volgends den tegenwoordigen ftaat van den landbouw aldaar, in gewoone jaaren uitlevert, en hoe veel mael van het zelve zou kunnen gemaalen worden, hier tegen zou men moeten vergelijken de meerdere hoeveel- heid lands, welke, bij voorbeeld, in Polen, vol» j;enus deszelfs daadlijken fiaat van landbouw, in gewoone jaaren, zou vcreiscltf worden, o:n eene zo-
|
|||||
'
|
||||||
*8 R TJ K D O M
I. rijke landen kunnen dingen , zo kunnen zij
boe K.echter nooit op eene zodanige mededinging
in derzelver handwerken en fabrieken reke-
HOOFDST.
nen, vooral dan, wanneer decze handwerken'
en fabrieken ingericht zijn naar den grond, het luchtsgcftel, en de plaatslijke ligging van het rijke land — de zijde waaren van Frank- rijk zijn beter, en beterkoop dan die van Engeland, om reden', dat de zijdefabrie- ken , ten minlïcn onder de tegenwoordige hoo-
zodanige menigte van lasten tarw voort te bren- gen , uit welke eene gelijke hoeveelheid van msel te maaien was, als de gegeeven hoeveelheid lands in Zeeland oplevert, en dan zou men den arbeid aan de kleindere Zeeuwfche, tegen den arbeid aan de grootere Poolfche hoeveelheid van land, tegen eikanderen moeten oprekenen, om in Haat te ge- raaken om te beoordeelen, welke arbeid het mees- te voortbrengt. Het fpreekt van zelve, dat de meerdere voorthelpende dieniten, welke de Zeeuw* fche boven de Poolfche landerijen vorderen, mede in rekening zouden moeten komen — en dan zou mooglijk blijken, dat de Zeeuw fche tarw, in even- redigheid tot deczelfs goede ,hoedanigheid, beter » j • / jÊtrww^00^ was' ^an ^e P°olfc'ie' °f dac de geheele
Mt>*n4i6W vn masfa van arbeid, welke ter verkrijging van eene gelijke hoeveelheid van meel in Zeeland befteed
was, minder was, dan in Polen, vooral wanneer
men, gelijk natuurlijk is, de verkwistende manier
van inzamelen van den oogst in Polen (van welke
. ik in noot (ƒ) van dit hoofdftuk iets zeggen za!)
mede in de rekening bragt. Uitgever*
|
||||||
\
|
||||||
Der VOLKEREN. «9
hooge belasting op den invoer van ruuwe I.
zijde , niet zo zeer gefchikt zijn voor het' ° E *•
luchtsgeftel van Engeland, dan voor dat van ™
, hoofdst.
Frankrijk — maar de daal- en ijzerwerken,
en de grove wollenfabrieken van Engeland
overtreffen die van Frankrijk boven alle ver- gelijking, en zijn, in evenredigheid van der- zelver trap van deugdzaamheid, veel beter- koop (<?). In Polen, zegt men, dat naauw- lijks
O) Zou het wel zo zeker doorgaan, dat men
de reden, waarom de eene natie in handwerken en fabrieken niet tegen de andere zou kunnen din- gen , voornaamelijk in de nationaale armoede of den nationaalen rijkdom zou moeten zoeken ? waar- om bloeijen dan de handwerken en fabrieken in Holland niet beter? Zou de grond van welvaart der fabrieken wel in den rijkdom van eene natie gelegen zijn ? Is die rijkdom niet veel eer een gevolg van den bloei der fabrieken? De waare middelen, door welke fabrieken, in de algemeene mededinging, de voorkeur kunnen verkrijgen, en behouden, zijn in de deugdelijkheid der waaren, en in derzelver goedkoopen prijs gelegen — de goedkoope prijs der waaren hangt gedeeltelijk van den goedkoopen prijs van de ruuwe werkftoffen, maar vooral van die van de werkende hand af —■ indien de ruuwe werkftoffen geene inlandfche voortbrengfelen zijn , dan heeft de Staatkunde, voor zo ver zij den invoer van dezelve bezwaart of vrij laat, zeer veel invloed op derzelver prijs — en wat den prijs van de werkende hand aangaat, «leeze regelt zig geheel en al naar den 'prijs van tiet
|
||||
$ö R ij K D O |l
I. lijks fabrieken van eenige fooit zijn, eenïgé
P ° E K' Weinige van' die grove huishoudelijke uitge- , zonderd , zonder welke een land niet wel beiraan kan C/J»
Men
het brood — dit zal in het vervolg van dit werk
, klaarder worden — Zodanige landen, derhalven, in welke de ruuwe werkfloffeh het minfte belast zijn, eh vooral het brood het beste koop is, heb- ben in de algemeene mededinging der fabriekeri Zeer veel voordeel. Uitgever. , (ƒ) Dat in Poten zodanige bloeijende fabrieken
niet gevonden worden, als in de meer befchaafda landen van Europa, zou, naar mijn inzien, eigefi- lijk niet zo zeer moeten gézogt worden in de ar- moede van dat land , dan wel in den minderen trap van befehaafdheid, Welke het Zelve tot hief toe bekomen heeft. De Schrijver maakt, in dit werk, menigmaal gebruik van het voorbeeld van' Polen, het zal dus den leezer niet onaangenaam kunnen zijn,- een weinig nader met dat land be- kend te worden. — Polen is uit dèszelfs aart niet arm —• het is voor
het grootfte gedeelte een viak en effen land f *t welk met meiren en rivieren wel bevochtigd is» en ligt ten deele in geen kouder öofd dan ónze Nederlanden , ten deele zuidelijker. De grond is uitneemend vruchtbaar, en geeft, zeifs in den tegemvoordigen ftaat van den landbouw, zeer veel koorn. Zie de tegenw Staat van alle Volkeren, VI. Deel, p. 306 en volg. —■ Echter brengeu de landerijen van dat landniet het vierde gedeelte van vooftbrengfelen op, van het geqne d«
|
||||
dsr'VOLKE&ËN. %t
Men moet de fterke vermeerdering van het 1.
Werk, 't welk een gelijk getal van menfcheri,8 ° E *• bij 2
hoofdst.
de landerijen in Frankrijk opleveren, fchoon Polen
omtrent even vruchtbaar van grond> en bijna twee- maal zo groot is als Frankrijkt "ZAq dt Real Science du Gouvern, torn. FI. p. 113. Volgends den Abt 4e la Porte, Nieuwe Reiziger, 22. Deel, 284. Brief, f. 365. is dat land vruchtbaar in allerlei foort van Voortbrengfelen, zelfs zou, volgends hem, in zom- mige landftreeken, voornamelijk in Podolien, het gras tot zulk eene hoogte groeijen, dat men naauwlijks de hoorns van de osfen* welke er in weiden, gewaar Wordt, ibid. p. 375. het zelfde verzekert ons Ricard, Traite du Commercé, torn. I, pag. 318 en volg. Het is er zo ver van daan, dat Ptlen uit de natuur arm zou zijn, dat de Abt de la Porte meent, dat de natuur te mild jegens dat land geweest zij, en dat de Polakken, indien de natuur gieriger jegens hun geweest ware* mis- fchien meer werk zouden maaken, van 't geene zij aan hun zo mildelijk fehenkt. Volgends hem, /. c. verkwist de natuur haare goederen aan Polen, en de overmaat van haare giften veroorzaakt de armoede van dat land* De natuur heeft het zelve voorzien van alles, wat noodig was, om het zelve te verrijken , koorn, weiden, Vee, wolle, Ieder, zoutmijnen, metaalen, en andere bergftoffen, en Europa heeft geen armer volk. De aarde, en het water, alles is hier tot eenen grooten koophandel ge- fchikt, en de koophandel vertoont zig nergens enz. Zie ook Ricard traite du Commercé, tom.I.p.^ig. pien'leeze ook de fraaije befchrijviag van Polen* wei-
|
||||
V
|
|||||
3Z R IJ K D O M
I. bij eene goede verdeeling van hunnen arbeid,
• o e e. verrigten kan, aan drie onderfcheidene oor-
'• zaa-
HOOFBST.
welke de Chevalter tTEtm ons heeft gegeven, ini
zijne Ltifirt torn. I. vooral pag. 248 en volg. en men zal volkomen overtuigd zijn , dat Polen, in plaats van arm, in tegendeel zeer rijk van grond is. Dan niettegenftaande alle deeze voordeden, 'a het land flegt bevolkt, en wordt de landbouw al- lerellendigst behandeld — de edellieden en groote heeren zijn eigenaars van de landerijen; wanneer men eenen boer op een ftuk land wil vestigen, geeft men hem eene flegtehut, twee paarden,eene koe, hoenders, ganzen, en rogge, om een jasr te kun- nen leevcn ■— men wijst hem het land aan, 't welk hij moet bebouwen, en waarvan hij in het toeko. mende moet beftaan. Dit alles kost aan den edel- man niet meer dan den prijs, welke hij voor het koopen van den boer betaalt, want de andere boe- ren moeten het huis bouwen, en het vee en ge- vogelte leveren — de boeren zijn vcrpügt, om vier dagen in de week voor hunnen meester te werken, het overige van den tijd belleden zij tot het bebouwen van het land voor hun eigen onderhoud. Abt de la Porti l. c. p. 358. Er ligt meer dan een vierde gedeelte van het koningrijk onbebouwd , ibid. p. 356. De gemeenfte manier van het bemesten van hunnen grond is, dezelve af te branden, en, dewijl zij groote vlaktens heb- ben, die onbebouwd liggen, en op veele plaatzen met lang gras bewasfen zijn, kost dit weinig • moeite — als het ééne ftuk lands dus uitgemer- geld is, neemen zij een ander ftuk, en gaan er op
\
|
|||||
b e r V^O h K^E-K E N. 33
2aaketl toëfchrijVen — in de eerfte plaats,- V
om dat'daardoor ijder bijzonder werkman opB ° E K,f
•_ x*
° HOOFDSTÏ
op dezelfde' wijze mede te werk, alzo zij nfet
fioodig hebben het zelve geduurig omteploegen; en het genoeg is, den- grond maar een weinig los re maakën, om het zaad te kunnen ondereggen —• Tegenw. - Staat van alk Volkeren :t. c. —■ dit is echter meer het geval van Litthamven, Podolteui Volhjnien, de Ukraine \ en klein of rood Ru%± land, want in groot en klein Polen vereischt de landbouw meerdere zorgen .en arbeid; Ricard traite du Comm. I. c. Hunne ploegen verfchillen weinig van de onze* doch in zommige provintien zijn zij geheel van hout, en zonder eenig ijzer- werk, in 't bijzonder in Samogttiên. Gebeurt hef j*. dat hunne landheeren hen noodzaaken, om hunne ploegen'met ijzer te beflaan, gelijk andere volke- ren doen, en dat er dan een onvruchtbaare tijd^ en flegte oogst opkomt, dan laaten zij in 't vêr» volg liever hunne landerijen braak leggen, dan dat zij van hunne oude manier zouden afftappen, en hunne ploegen weder met" ijzer beflaan; Tegenw. Staat van alle Folk. I. c. p. 308. Wanneer de tijd van den oogst gekomen is, dart
gaan alle de inwoonders van een dorp het koorn maaijen.en voor hunnen landheer inzamelen. Abt de la Porte l. c. p. 363. Doch zó wel de on- kunde en luiheid van de boeren, als de onbegrijp- lijke wanorde en verkwisting, welke bij de inza- meling van den oogst plaats hebben, doen'ge-* Woönlijk meer dan een derde, en zomtijds de C helft |
||||
3f R IJ K D O M
I. zig zelven eene meerdere handigheid in zijn
B0RR-werk bekomt, ten tweeden, om dat men |
||||||
helft van den oogst, verlooren gaan, Ie Chevalier
d'Eon l. c. p. 250. en echter zijn er, volgends den Abt de la Porte l. c* voornaame heeren, wel* ke meer dan honderdenvijftfgduizend Hollandfche guldens aan renten van landgoederen bezitten. Niet tegenltaande deezen flegten fiaat van den- landbouw, voedt Polen niet alleen deszelfs itv woonders, maar daarenboven worden nog wel 120,000 lasten graanen alleen uit Dantzig naar andere landen gevoerd, en dit zijn nog naauwlijks de vruchten van een derde gedeelte van Polen, en alleen maar van dat gedeelte, dat aan de fVeafet het-naaste is. Litthemwen is ook zeer vruchtbaar- Pillauw alleen kan wel 15000 lasten verzenden, en Memel 23000 tonnen lijnzaad. Tegenw. Staat van alle folk. I. c. p. 307* De flaat der fabrieken in Polen is ook zeer on-
gunftig — de Abt de la Port e t zegt ons, /. e* dat er geene handwerken, noch kunften, noch koophandel zijn , dat de groote rivieren, welke door het land flroomen, en de nabuurfchap van de zee, te vergeefsch gelegenheid geevenr om de waaren gemaklijk . te vervoeren, dat zij den han- del liever aan andere volkeren overlaaten. Ri- eard, traite du Commerce, U c. p. 320. verzekert ons ook, dat men in Polen naauwlijks handwer- ken en fabrieken vindt, echter moet men dceze berichten, met onzen Schrijver, niet zo letterlijk opvatten, als of in Palen naauwlijks eenige andere fa»
|
||||||
der VOLK ERE tf» $$
daardoor zeer veel tijd uitwint> welke tiien B
anders gewoonlijk verliest, door van de ééneB ° E ** foort
HOOFDm
fabrieken zouden gevonden worden» dan eenïge
weinige van die grove huishoudelijke, zonder wel- ke een land niet wei beflaan kan. Het volgend bericht, 't welk ons Savary dt'8.
du Commerce, V. Deel op het Art, Commerce de Pologne, van deszelfs fabrieken geeft, klinkt eenig- zins gunftigen „ Er zijn," 2egt hij, „ rtlaar zeer Weinige ma-
„ nufaftuuren en fabrieken in Polen, en zelve „ zijn de meeste goederen, die zij verzenden, „ nooit zo goed, en volkomen bewerkt, als zij „ konden, en behoorden te zijn — te Frauftadt* „ Lisfa , Bajanova , Sdun , Koèlin , Rawitsch, „ Kemptin, Schichtingsheim, Meferitz of Mied* „ zirzecz, en eenige andere fteden, zijn laken- „ fabrieken, welke in vroegere tijden door Schot-' M fche uitgewekenen, in Dantzig en in verfcheU „ den fteden van Pruisfisch Polen, zijn opgericht* ,, Geen der Europeaattfche volkeren zou zig
„ meer op de lederfabrieken kunnen toeleggen» i, dan Polen, zo om dat zij zelve zo veel leder „ voor laarzen, zadels, en tuigen gebruikeh» als j, om dat zij, behalven de huiden zelve, al het „ noodige tot derzelver bereiding in overvloed „ bezitten, als run, Zout, zeep, enz. maar zij „ willen er zig de moeite niet toe geeven» zij >, laaten de voordeelen daarvan liever aan vreem- „ delingen over» Te Mohilow, Slutz, Polock^ », en in eetffg^: andere plaatzen , op de grenzen „ van Rutland, bereidt men echter juchten, en Ca „ iü |
||||
36 R IJ K D O M
f. foort van werk tot de andere overtegaan^
boe K.en ten derden, om dat men hierdoor zig toe- flOOFDST. §t'
r
„ in Dantzig ósfenbuiden, en ook voornaamlijk
„ zoolleder, 't welk veel verzonden wordt. Op „ eenige plaatzen, aan de grenzen van Turkije», „ bereidt men ook Maroquin, of Turksch leder, „'t welk bijna, zo goed is, als Wet, Turkfche. „ Men bereidt, in verfehejden fteden, en in-
„ zonderheid in Dantzig, pelterijen, die zeer „ fchoon zwart en bruin geverwd worden, , „ Te Wieliczka maakt men zeer veel zeildoek,
„ dat zeer zwaar is,.en voornaamlijk in de zout- „ werken gebruikt wordt. Dantzig levert veel „ touwwerk voor de fchepen op. „ Men heeft in Polen geene boekdrukkerijen,
„ uitgenomen in IVarfckau, en Cracau, welke „ eerst zedert eenigen tijd wat opgenoomon heb- „ ben, en alwaar men in 1758 heeft ondernoo- „ men te drukken de Codex diplomaticus- Polo* „ niae; er is weinig handel in boeken. „ Men maakt in Polen zeer goed bier en bran-
„ dewijn. „ De handel bloeit er weinig meer dan de ma-
,r nufaftuuren. De adel veracht denzdven, en „ de andere Polakken zijn te arm. Buitenknd- „ fche kooplieden , en inzonderheid de Jooden, „ doen de meeste zaaken. De laatfte zijn er in „ menigte — men fchat hun getal op bijna een „ millioen — zij zijn bij den adel zeer gezien, „ om dat zij de belastingen op bier, brandewijn „ enz. van hun pachten, en veelal fr%ane faÖoors, „ zijn. Zij betaalen, behalven de gewoone las. » ten,
|
||||
der VOLKEREN.
|
||||||||
3?
|
||||||||
legt, om eene menigte van werktuigen uit té I.
vinden, welke gefchikt zijn, om den arbeidB ° E ** lig- l'
,, ten, een jaarlijks hoofdgeld, 't welk in Polen
; 220,000, en in Litthauwen 100,000 guldens „ opbrengt. (, De burgers in de lieden leggen zig ook niet
„ op den handel toe enz. Cracau doet eenigen „ handel met Hongarijen en Sliepen, Lisfa met ,, Brandenburg en Pommeren, maar het komt ,, niet in aanmerking met het geen Prulsfen, en „ inzonderheid Dantzig, uit Polen uitzendt," enz. Tot hier toe Savary. Zou men nu, na dit alles, dien flegten ftaat der
fabrieken in Polen aan de armoede van dat land moeten toefchrijven? Het blijkt immers duidelijk, dat het er zo ver van daan is, dat Polen een arm land zou zijn, dat er alleen maar eene betere behandeling van den landbouw noodig zou zijn^ om hetzelve tot het rijkfte land van Europa-te maakcn ? t Waar moet men dan de oorzaak van dien ge-
ringen ftaat der fabrieken, en zelfs van den land- bouw in Polen zoeken ? Indien men bij den Che- valier d'Eon l. c. p. 242. het karakter der Po- lakken nafpeurt, dat zij natuurlijk fterk zijn, , even bekwaam als de Muscoviten, om de moei- lijkheid van den winter,, en veel bekwaamer dan zij, om de hitte van den zomer door te ftaan, dat zij veel levendigheid en openhartigheid bc zitten, en eene vatbaarheid van vernuft hebben, welke hun zou doen uitmunten, indien hunne opvoeding peter beftuurd wierd, dat zij, volgends C 3 den |
||||||||
I
|
||||||||
38 R IJ K D O M
ligter en korter te maaken, en één mensch
in ftaat te ftellen, om dat geene te doen, waar-
den Cardinaal de Polignae, zo in wezenstrekken,
als gedaante, en zelfs in de hoedanigheden van het hart en vernuft, meer dan andere volkeren, met de Franfche natie overeenkomen, dan zal men de reden van dit alles ook in hun karakter niet vinden mk de waare reden is in het gebrek van befchaaving van dat land gelegen *— Polen is in de ftaatkundige huishoudkunde aan alle de Eu* ropeaanfehe volkeren zeer verre ten agteren ----
de leenroerige regeeringsvorm, de onderwerping
aan het hof van Rome, de inagt der geestelijkheid en grooten, de flavernij der boeren, de onmatige? rijkdom van den grooten adel, en de armoede van het gemeen, de verbaazend groote bezittingen van landerijen door enkele eigenaars, het inwendig beftuur, enz. dit alles bevindt zig dr ar in weinig beteren ftaat, dan in de middeleeuwen — en het kan dus niet anders wezen, of de landbouw en fabrieken moeten zig in eenen gelijken ftaat be-* vinden. Indien men tegenwoordig wilde onderzoeken
naar de redenen, waarom, bij voorbeeld, m E»- gelatid, over meer dan driehonderd jaaren, de Iandf bouw, fabrieken, en koophandel, zig in eenen zo «ederigen (laat bevonden, dan zou men dezelve even weinig in de armoede van dat land, en even zeker in de toenmaalige ftaatkunde moeten zoe- ken — Engeland, en bijna geheel Europa, is maar wat vroeger tot eene betere ftaatkunde gekomen, dan Pefcn — Jn het begin van deeze eeuw vra |
||||
--
■ der VOLKEREN. 39
waartoe anders veele handen zouden vereischt I.
worden. b o b k. In de eerfte plaats, moet de vermeerderingH0JL* T
van de handigheid, welke een ambachtsman verjtrijgt, noodzaaklijk de hoeveelheid van werk, 't welk hij kan verrigten, vergrooten, ook moet de verdeeling van den arbeid, wan- neer zij zodanig is ingericht, dat zij de be- zigheid van ijder man op zig zelven tot ééne enkele verrigting bepaalt, en dat die enkele verrigting hem een toereikend beftaan voor zijn geheeie leven kan bezorgen, weder zeer veel toebrengen om zijne handigheid in zijn werk te verbeteren. Een gewoon fmit, wel- ke , fchoon hij den hamer dagelijks behan- delt, echter nooit in 't bijzonder zig heeft toegelegd op het maaken van fpijkers, zal, wan-
fiet met Rusland niet beter gefield, dan thands met
Pak», het is alleen aan de verbetering van de ftaatkunde, en de daaruit volgende trapsgewijze ontwikkeling van de befchaaving toetefchrijven, dat Rusland met zodanige reuzenftappen in wel- « vaart toeneemt, en mooglijk zulten de gevolgen
der veranderingen, welke wij, in onze dagen, in Polen hebben zien gebeuren, ons weldra overtui- gen, dat waarlijk de geringheid van den land- bouw, fabrieken, en koophandel, in dat land aan geene andere redenen toe te fchrijven zijn, dan aan die geene, welke ik opgegeeven heb. Uit' gatver. c4
|
||||
^o K. IJ K D O M
I, wanneer hij zig bij eene bijzondere gelegen*
$ o -e . K?heid genoodzaakt ziet, om dat werk te moe-. *' ten beproeven, naauwlijks in Haat zijn, dit
houde ik mij verzekerd, om meer dan twee of driehonderd fpijkers op éénen dag te maa- ken, en deezö zuljen nog zeer flecht zijn — een fmit,: welke wel gewoon is fpijkers te maaken , doch wiens enkele of voornaame bezigheid echter het fpijkermaaken niet is, kan, zelfs niet de allerijverigfte pooging , zelden meer dan agthonderd , qf duizend, fpijkers op éénen dag afwerken. Ondertus- fchen heb ik zelve verfcheiden jongens ge- zien, die nog geen twintig jaaren oud wa- ren , doch welke van jongs ^af tot het fpijker- maaken waren opgebragt, zonder zig ooit niet eenig ander werk bezig gehouden te hebben, welke, wanneer zij met ijver wilden doorwerken, in flaat waren, om ijder op zig zelven meer dan drieëntwintighonderd fpijkers op éénen dag te maaken. En niet te min is het maaken van fpijkers geenzins een van de eenvo.udigfte handwerken — dezelfde werk- man moet de blaasbalg blaazen , het vuur aanftooken of verbeteren, nadat het noodig is, het ijzer gloeijen, en den fpijker aan alle kanten fmeeden, en zelfs is hij, om den kop van den fpijker te fmeeden, genoodzaakt, an- dere werktuigen te gebruiken — de onder- fcheiden verrigtingen , in welke het maaken yan eene fpeld,of van eenen metaalen Knoop, |
||||
der VOLK E" Pv E N. 41
|
|||||
Verdeeld is, zijn ijder op zig zelve veel een- I,
voudiger, en de handigheid van eenen werk-?B ° E Kt mail-j welke zijn geheele leven met eene zo- "' „ . f HOOFPST,
danige bezigheid doorbrengt, is gewoonlijk
pok veel grootcr — en zeker, de gezwind? heid, met welke zommige verrigtingen van deeze handwerken uitgevoerd worden, .over- treft alles, wat jjmand, die nooit zodanige fabrieken gezien heeft, zig immer kan ver- beelden , dat menfchenhanden in ftaat zijn pm. te verrigten. Ten tweede ~* het voordeelt, 't welk mei)
heeft bij, het uitwinnen van dien tijd, welken men gewoonlijk verliest, wanneer men van het édne.fport van werk tot het andere over- gaat, is veel grootcr, dan wij in. den eerften ppflag van het oog bekwaam zijn, om ons te kunnen verbeelden — het is onmooglijk om in een oogenblik van het eene foort van werk tot het andere, in onderfcheiden werk- plaatsen, en met geheel .andere werktuigen, pver te gaan — een weever op het platte land, die tevens . eene kleine landhoeve be- bonwt, moet een goed gedeelte van zijnen tijd verliezen, met van zijn weefgetouw naar het veld., en van het veld naar het weefge- touw te gaan — Wanneer beide de bezighe- den in dezelfde werkplaats kunnen verrigt worden, dan is het verlies van tijd, buiten twijffel, geringer, doch zelfs in dit geval is hetzelye nogthans aanmerklijk— ijder menscb C 5 ' talmt |
|||||
4* R ]J K D O M
I. talmt gewoonlijk een weinig, wanneer hij
■ o e K.van ,je eenc foort van bezigheid tot de an-
J* dere overftapt — bij het begin van de nieu»
HOOFDST»
we bezigheid is hij zelden zeer ijverig en
vuurig — zijn hart is er, gelijk men zegt, nog niet bij, en hij beuzelt eenigen tijd meer, dan dat hij met gezetheid voortwerkt» De gewoonte van te talmen, en lui en zor- geloos zijn werk te verrigten, welke een ar- beider op het platte land, die bijna elk half uur van bezigheid en gereedfchappen moet veranderen, en genoegzaam ijdere dag van zijn leven op twintig onderfcheiden wijzen bezig zijn, natuurlijk, of liever noodzaaklijk, eigen moet worden, maakt hem meest altijd traag en vadzig, en onbekwaam, om, zelfs in de dringendfle omftandigheden, eenig werk met regten ijver uit te voeren — en deeze reden alleen, zelfs zonder zijn te kort fchie- ten in het ftuk van handigheid in aanmerking te neemen , moet de hoeveelheid van werk, 't welk hij anders in (laat zou zijn, om te doen, zeer aanmerklijk verminderen. In de derde en laatfte plaatg — ijder een
kan begrijpen, hoe fterk men den arbeid kan verligten, en verkorten door het gebruiken van gefchikte werktuigen Qg~) — het is on- noo«
(#) Alle werktaigen, door welke menfchen-
-handen in de fabrieken befpaard worden, zijn ten alteruiterfl.cn voordeelig, men kan de uitvinding en
|
||||
ber VOLKEREN.
|
||||||
noodig dit met voorbeelden te bevestigen. — I.
Ik zal daarom alleen aanmerken, dat men deB ° E ■• T
Uit» **
HOüFDST,
en te werkftclling van dezelve nimmer te veel
aanmoedigen; immers niet alleen moet natuurlijk liet voortbrengfèl van eene fabriek veel beter koop zijn, wanneer men door gefchikte werktuigen den arbeid, en dus ook den arbeidsloon van veele werkende handen,kan uitwinnen,dan wanneer al- les door menfchenhanden moet verricht worden, maar daarenboven is deeze befpaaring van men- fchenhanden zeer bevorderlijk voor het algemeen fonds van de natie; want indien Cgelijk wij in het begin van dit hoofdftuk zagen) de arbeid van eene natie het ooripronglijk fonds voor haare behoeftens en gemakken van het leven uitmaakt, dan kan er nimmer bij eene natie te veel gearbeid worden, om dat dit fonds nimmer te groot kan zijn —. hoe meer ledige handen dus door het uitvinden •) van werktuigen gemaakt worden , des te meer r —*■*• gelegenheid is er, om werkende handen voor an- ) dere fabrieken te vinden, en het getal van de fa- brieken te vergrooten, de werktuigen bekleeden dus de plaats der menfchen, en werken zeer fierk mede tot vermeerdering van het jaarlijksch voort- brengfel van den arbeid der natie — te recht noemt dus de Baren de Bielfeld, Inft. Polit. torn. I. p. 518. de uitvinding van werktuigen, welke ge- fchikt zijn, om arbeid te bekorten, of gemaklij- ker te maaken, den hoegften trap van volmaakt' keid 4er fabrieken in eenen Staat, te recht oor. deelt hij, dat de fabrieken van kousfen , hand- fcho?nen, en mutzen, de lint-fabrieken, en vooral de
|
||||||
1
|
||||||
44 R IJ K D O M I
I. uitvinding van alle die werktuigen, door wel
|
|||||||||||||
b o e k. jje je arbeid zo zeer verligt en verkort wordt
|
•>
|
||||||||||||
L
HOOFDST,
|
|||||||||||||
oorfpronglijk alleen aan de verdeeling van den
|
|||||||||||||
ar-
|
|||||||||||||
de fabriek van van Mollem te Utrecht, welke men
in andere fabrieken heeft nagevolgd, uitvindingen zijn, van welke men de ontwerpers met ftand- beelden behoorde te vereeren. „ De werktuig- „ kunde," zegt hij, „ kan daaglijks nieuwe ont- „ dekkingen van deezen aart doen, en nimmer ,i behoeft de wetgeevende magt zig ongerust te „ maaken, dat de menigvuldigheid van deeze foort „ van uitvindingen de bezigheden der menfehen ,, verminderen zal; er blijven altijd duizenden van „ onderwerpen over, aan welke zij hunnen ar. ,, beid en vlijt kunnen befteeden." Ik heb mij altijd verwonderd over het begrip van den groe- ten de Montesquieu, Geest der Wetten, IILDeel p. 23. dat zodanige werktuigen, welker voornaam oogmerk is, om de handwerken te bekorten, niet altijd nuttig zijn — en dat hij dus zodanige mo- lens, welke door het water in werking gqbragt en gehouden worden, zo algemeen nuttig niet oordeelde, als men dezelve doorgaands denkt te zijn — en ik heb mij niet kunnen onthouden, van, in mijne vertaaling van dat voortreflijk werk, dat gevoelen tegen te fpreeken. Men leeze het fraaije betoog wegens het voordeel van goede werktuigen, in Sfr James Stuarfs Political Oeca-> nomy, torn, I. pag. 119-124. Zie ook Campoma* nes over de Industrie in Spanjen, p. 69 en 70, en, zeer belangrijk, Necker de VAdminiflr. des Fitiqnces, (om. HL p. 95 en velg. Uitgeever, |
|||||||||||||
der VOLEEREN. 45
arbeid fchijnt te danken te hebben — het is I.
Veel meer waarfchijnlijk, dat de menfchenB ° E K* ligtere en gereedere middelen zullen ontdek- '" ken, om hun oogmerk te bereiken, wanneer de geheele aandacht van hunnen geest enkel op dat ééne oogmerk gevestigd is-, dan wan- néér die aandacht zig over eene grooter ver- fcheidenheid van zaaken moet verdeelen. Om deeze reden kan men natuurlijk ver-
wachten, dat de een of ander van die gee- nen , welke altijd in eenen bijzonderen tak van arbeid bezig zijn, fpoedig «'gtere en ge- reedere middelen, ter verkrijging van dit hun bijzonder werk , zullen uitvinden , voor zo ver de natuur van hun werk voor verbete- ring vatbaar is'— een groot gedeelte van die werktuigen, welke in zodanige manufaétuuren gebruikt worden , in welke de arbeid de meeste verdeelingen ondergaat, zijn oor- fpronglijk uitvindingen van gemeene werklie- den, welke, daar ijder van hun in eene en- kele en zeer eenvoudige bezigheid gebruikt wierd, natuurlijk hunne aandacht moesten Vestigen, om hun werk op de ligtfte en gereedfte wijze uit te voeren — die gce- ne, die gewoon zijn zodanige fabrieken met oplettendheid te bezoeken , zullen dik- wils zeer hartige werktuigen gezien hebben, welke de uitvindingen waren van zodanige werklieden, met oogmerk om hun werk ge- maklijk te maaken, en fpoediger voort te zet-
|
||||
4<J &# £ Ö O M
I. zetten. In dé allereerfte vuurmachines, had
E K* men de ftandvastige gewoonte, van zig van
!• eenen kleinen jongen te bedienen, om de ge-
'FDSTé .
meenfchdp tusfchen den ketel en de buis beur*
telings te openen of te fluiten, naar maate de pomp op- of nederging — een van deeze kleine jongens, welke lust had om met zijne makkers te fpeelen, merkte op, dat wanneer hij* eene koord aan het handvat van de klep, door Welke deeze gemeenfehap geopend wierd, deed, en hetzelve aan een ander gedeelte van de machine vastmaakte, als dan die klep van zelve, en zonder zijne hulp, open en toe- ging; dit gaf hem de vrijheid, om zig met zijne fpeelmakkers te vermaaken — en langs deezen weg is men de ontdekking van eene van de allergrootfte verbeteringen, welke dee- ze machine, zedert deszelfs uitvinding, on- dergaan heeft, aan eenen dartelen jongen verfchuldigd, welke lust had om zijn eigen werk te Verligten C/%). Men
(ft) De vernuftige jongen, Welke deeze nuttige
verbetering aan de vuurmachine uitdagt, was Hum» phrej Potter genaamd) men belpaarde door de» zelve niet alleen de toeziende, en altoos werk- zaame hand van éénen mensch; maar zij had, br, ven dien, dien gelukkigen invloed op het geheele Werktuig, dat toen zij naderhand door Henr-j Beightort tot meerder volkomenheid gebragt wierd, het uitwerkend vermogen van de vuurmachine zet»r aan.
|
||||
oer VOLKÉREN. 47
Men moet zig echter niet verbeelden, dat f.
alle de verbeteringen in de werktuigkunde enr» ° E <• kei uitvindingen zouden zijn van die geenen, •** welke dezelve moeten gebruiken. Men is, Zedert dat het maaken van dezelve de bezig- heid van een bijzonder ambacht geworden is, veele verbeteringen in dezelve aan die geenen verfchuldigd , Welke hun beftaan vinden in dezelve te maaken. 3 Andere weder zijn de uitvindingen van die foort van menfchen,, welke wij wijsgeeren, of beoefenaars van de befchouwende weetenfchappen noemen, wel- ker werk niet is om iets te doen, maar om op alle dingen regelmaatig door te denken, en welke uit dien hoofde dikwils in ftaat zijn, om de vermogens van de verst van el- kander afgelegene, en de meest van elkander verfchillende onderwerpen onderling te ver- eenigen. In den voortgang van de befchaa- ving eener, burgerlijke maatfchappij maaken de befchouwende weetenfchappen, even gelijk alle andere verrigtingen, de voornaame en eenige bezigheid uit van eenen bijzonderen (tand van burgers. Ook zijn dezelve, even gelijk alle andere verrigtingen, in een groot aanmerklijk had toegenoomen. Zie hier over, ep
tevens over meer andere toevallige nuttige uitvin» dingen aan dit zeer zamengefteld werktuig, Des- aguliers Natuurkunde, III. Deel, pag, 92. in dSt mot, Uitgeever. |
||||
ftf - RIJ K D' O M ■ •• "
f. getal Van oriderfcheidene'takken Verdeeld, vari
E Kl Welke ijder bezigheid verfchaft aan eene bij*
£ zondere foort of clasfe van .beoeffenaaren, en
FDST,
juist is deezë önderdeeling -van onderfcheïden
bezigheden in de befchouwendeweetenfchap* pen, even gelijk in allé andere beroepenj zeer gefcliikt,. zo om meerdere • bekwaamhe- kien te ontwikkelen, als om tijd te winnen. -— Langs deezen weg wordt ijder beoefenaar op zig zelven ervarener in zijn eigen vak, langs deezen weg wordt over bet geheel peer: uit- gevoerd , en langs deezen weg wordt over' het algemeen de trap van weetenfchap, aller* zichtbaarst bevorderd. ■"' Deeze, door de verdeeling van den arbeid
veroorzaakte, vermeerdering van de voort- brengfelert Van alle de Onderfcheidene hand- werken , verwekt, in eenen welbeftimrden burgerftaat, die algemeene welvaart, welke zig zelven tot de laagfte ftanderi van het volk uitbreidt — ijder ambachtsman heeft te bei fehikken over een groote hoeveelheid van zijii fcigen' werk , bövën hét geene hij zelve be-J hoeft, en, daar ijder ander werkman zig vol- maakt in dezelfde omftandigheden bevindt* i9 juist daardoor ijder een in rtaat, om eene groote hoeveelheid van zijne eigene voortge- bragte overtollige waaren te ven-uilen tegen eene groote hoeveelheid van de overtollige waaren van anderen, of, het geene op het- zelfde ter neder komt, tegen de waarde .van de-
|
||||
du VOLKEREN. 49
|
|||||
dezelve (f) — hij voorziet dus een ander J.
rijklijk met het geene dezelve behoeft, enB ° E * deeze verzorgen hem weder overvloedig ijk 1 u- J- 1 r j HOOFDSTV
van het geene hij noodig lieert, en dus ver-
fpreidt zig de algemeene overvloed door allé de onderfcheiden ftanden van de maatfchappij» Men befchouwe eens de gemakken, welke de geringde werkman of daggelder, in eenen befchaafden en welvaarenden burgerftaat, in den dagelijkfehen loop van zijn leven geniet» en men zal moeten bekennen, dat het getal van menfchen, van welker arbeid een gedeel- te , hoe zeer ook maar een gering gedeelte, heeft
.
CO tegen de waarde van dezelve. Deeze uit- drukking bepaalt juist het denkbeeld, 't welk men hier behoort te hebben, een werkman in eene fa. briek vereen igt de waarde van zijneri arbeid met de ruuwe ftof, Welke hij bewerkt; door zijnen arbeid vermeerdert hij de waarde van de ruuwö ftof; die bijgevoegde waarde is zijn volkomen ei- gendom, en zij wordt het eigendom van den baas of fabrikeur, zodra deeze hem zijnen arbeidsloon betaalt. Die ontlangen arbeidsloon blijft bij den werkman zijnen gedaanen arbeid vertoonen , en wanneer hij over denzelven befchikt, of voor dieu öhtfangen loon andere waaren koopt , dan ver- ruilt hij in de daad eene hoeveelheid van zijne eigene voortgebragte waaren tegen voortgebragte waaren van anderen — dan ruilt hij arbeid tegen arbeid, en dus is de arbeid zijn waare fonds. Vit- feever, D
|
|||||
50 R tf K D O M
I. heeft moeten befteed worden, om hem dïe
* o e k. gemakken te bezorgen, alle berekening te bo- 2" ven gaat. Het wollen kleed, bij voorbeeld, 't welk den daggelder dekt, hoe grof en ruuw het ook moge fchijnen, is niet te min het voortbrengfel van den vereenigden arbeid van eene groote menigte van werklieden. De fchaapherder, hij die de wol in foorten ver» deelt, de wolkammer, de verwer, de fpin- ner, de weever, de voller, de bereider, en eene menigte anderen, moeten alle hunne on- derfcheidene kundigheden vereenigen, om dit nederige voortbrengfel tot volkomenheid te brengen — welk een aantal , daarenboven, van kooplieden en werklieden is er noodig geweest, om de ruuwe werkftoffen van zom- mige van deeze werklieden, welke menigmaal in ver van elkander gelegen gedeelten van het land woonen, van de eene plaats naar de andere te vervoeren. Hoe veel koophan- del en fcheepvaart, hoe veele fcheepmaakers, zeilemaakers, fchippers en matroozen, zijn in het werk geweest, in 't bijzonder, om de onderfcheiden ruuwe ftoffen bij elkander te brengen, welke alleen door den lakenvervver gebruikt worden , en welke dikwils uit de afgelegenfte hoeken van de waereld komen! Welk eene verfcheidenheid van arbeid wordt er vereischt, om de gereedfchappen van de geringde van deeze werklieden te vervaardi- gen! JLaat ons, (om nu niet te fpreeken van die
|
||||
'
|
||||||
die iarnettgeftelde werktuigen » als bij voois &
beeld een zeefehip, of een vollersmolen, ofB °TK ** fcelfs een weefgetouw,) alleen maar eens na-H0QFps^ gaan, welk eene verfcheidenheid van werk er noodig zij, otn een allereenvoudigst werktuig te maaken» ik bedoel de fchaar, met welke een herder de wol van zijne fchaapen feheert» De mijnwerker, de maaker van het fornuis, om het ijzeroer te fmelten, de houthakker» de brander van de houtskoolen, welke men tot het fmelten noodig heeft, de fteenbakker* de metftlaar, de arbeider, die het fornui* verzorgt, de molenmaaker» de fmit, alle deeze moeten hunne handen in elkander flaan, otn eene enkele herdersfchaar ten voor* fchijn te brengen. Wanneer wij, op dezelfde wijze» alle dö
onderfcheiden zaaken naoogen, Welke hij tot gijne kleeding en huishouding noodig heeft* het grove linnen hembd» 't welk hij op ?h'n lijf draagt, de fchoenen, welke hij aan zijn» voeten heeft, het bed» Op het welke hjj flaapt, en alle de onderfcheiden deelen, wel- ke hetzelve uitmaaken, het keukengereed» fchap , met het welke hij zijn eeten gereed maakt, de kooien, van welke hij zig ten dien einde bedient, welke uit de diepfte in» gewanden der aarde gegraaven, en raoogüjk langs eenen langen zee- en landweg tot hen* gebragt zyn, en al het overige» 't welk h$ in sijne keuken noodig heeft, alle de ver- D & • eisen* |
||||||
1_______________________*-■________-_________—......________________________________. ...______________________________....._____________________. .__ _.__.._. ___________ _.___
|
||||||
52 R IJ K D O M T
f. eischten Van zijne' tafel, de mesfen en vöf-
»:.o- e K«ken, de aarden of tinnen fchotels, op welke
•. *» hij zijn eeten zet, en verdeelt, de onder-
HGOFPST ■
'fcheiden handen, welke er noodig zijn, om
zijn brood en zijn bier gereed te maaken, de glazen vengfters , welke de warmte en het licht inlaaten, en den wind en regen buiten houden, met alle de weetenfchappen en kun- ften, welke noodig zijn, om deeze gelukkige en nuttige uitvinding gereed te maaken, zon- der welke deeze noordelijke gedeeltcns van de waereld naauwlijks eene draaglijke be- woonbaarheid zouden opleveren , te gelijk met de gereedfehappeu, welke alle deeze on- derfcheiden werklieden noodig hebben , oni deeze verfcheidenheid van gemakken voortte- brengen, wanneer wij, zeg ik , alle deeze dingen nadenken , en in het oog houden» welk eene verfcheidenheid van arbeid aart ijder van dezelve befteed moet worden, dan zullen wij moeten erkennen , dat zelfs de geringde inwoonder van een befchaafd land, zonder den bijfland van veele duizenden van menfehen, niet zou kunnen worden voorzien van die behoeftens, die tot zijne gewoone leefwijze behooren , en welke wij ons zeer verkeerdelijk verbeelden zeer eenvoudig ert 'omflagteloos te zijn. 't Is waar, wanneer hien dezelve vergelijkt met de meer buiten- fpoorige weelde der grooten , dan zijn zij zeer eenvoudig en gering, maar het is moog- |
||||
der VOLKEREN, 53
|
|||||
lijk ook waar, dat de gemakken, welke een £,
Európèaamch vorst geniet, menigrnaalen, dieB- ° E *• van eenen arbeidzaamen en cenvoudigen boer *• niet zo ver overtreffen , als de gemakken, welke een zodanige boer heeft, die van menig Slfiatisch koning, fchoon hij de volftrekte meester is van het leven en de vrijheid van tienduizend naakte wilden, te boven gaan Ck). TWEE-'
.<£) Om deeze reden befchreef ik, in mijne-
voorreden voor dit werk, den rijkdom, als het bezit van voldoende middelen tot een ruim ge- not van alle die noodzaaklijke, aaagenaame, en overtollige goederen, welke tot het onderhoud, ge- mak, en genoegen van het leven "kunnen flrekken — het lust mij hier eene kleine plaats uit de Real Seience du Gouvern. torn. VI p. 88. in te voegen-: „ Het is pnmooglijk," zegt hij, „dat een mensen, „ zonder medewerking van een oneindig aantal „ van andere menfchen, fchatten kan verzamelen * „ of genot hebben van die geene, welke hij reeds „ verzameld heeft — indien men overweegt, hoe j, veele menfchen men noodig heeft, om eene en-. „ kele fpeld, eene fchoen, eene kous enz., voort- „ tebrengen — hoe veele er aan te pas komen, „om één enkel mensch geheel te kleeden, dan „ moet onze verbeeldingskracht in bedwelming „ geraaken, wegens het getal der menfchen, wel- „ ke onophoudelijk moeten medewerken, om in „ onze behoeften te voorzien. Alle menfchen „ moeten de handen in eikanderen fiaan, om de „ behocftens en genoegens van éénen mensch te „ vervullen. Zodra zig de wil van de menigte D 3 „ te- |
|||||
5» R IJ K D O M
pj*«, TWEEDE HOOFDSTUK,
hoofdst. öw «fe drijfveer en, we/£e aanleiding ge*
geven hebben tot de verdeeling van den arbeid, verdeeling van den arbeid, uit welke
zo veele voordeelen zijn gebooren geworden, is oorfpronglijk geene uitwerking van eene öfönSchïijke wijsheid, welke die algemeene welvaatt, die daaruit öntftaan zoude, Vöol> zien, 'ett beoogd bad — 2ij i's een noodzaak:-! lijk, doch zig zeer langzaam en trapsgewijze ontwikkelend gevolg van eene zekere geneigd-» beid, welke in den menscb ligt, doch welke gee-
f, «egèfi zijnen wil verzettédè, zou bij niet alleen n niet meer rijk, maar zelfs de behoeftigfte vaa „ alle merrfchen worden — hij zou gebrek aan „ het noödzaaklijke lijden, én van foööger flsr- „ ven — laat ons dos vastftetlen^ om dat bet on» „ tegenfpreeklijk is, dat 'het «iet anders dan he* „ fexot is, 't Welke het wezen van den rijkdom j, uitmaakt, én dat het -genot van ijder in 'bet „ tijzonder in eene volftrekte betrekking en even. a, ïedighéid ftaat tot hét genot van een oneindig „ aantal van andere méöfcbon^ Wij kunnen, ia ^ de daad-, geen genot hebben vai) de goedere» ,, van andere menfcbeU, dan naar maate, en ia „ evenredigheid, dat andere menfthen genot hebr ^ b^n <)ï yllV&i 'hebben, van dnze goederen,* ypgnev*?!.
|
||||
der VOLKEREN. 55
geene zo uitgebreide nuttigheid bedoelde, de I.
geneigdheid naamelijk, om de eene zaak te-B ° R gen de andere te verruilen. ** ra HOOFD
Of nu deeze geneigdheid eene van die oor-
fprongujke drijfveeren zij, die in de menschlijke natuur liggen, en van welke men geene ver- dere reden kan geeven, dan wel, of dezel» ve, het geen nogthands meer waarfchijnlijk fchijnt, een noodzaaklijk gevolg van de ver- mogens van reden en opraak zij, is eene zaak, welks onderzoek tot ons tegenwoordig onderwerp niet behoort. Zij is ten minften aan alle menfehen gemeen, en men vindt de- zelve onder geene andere foorten van dieren, welke noch dit, noch eenige andere foorten van contraften fchijnen te kennen, 't Is waar, twee windhonden,, welke eene en de- zelfde haas vervolgen, fchynen menigmaal niet gemeen overleg te handelen: ijder drijft de haas aan den met hem jaagenden hond toe, of zoekt dezelve te grijpen, wanneer zijn medehond dezelve hem toedrijft. Doch dit is geen gevolg van eenige overeenkomst, maar de enkele uitwerking van den toevalli- gen zamenloop der hartstochten van deeze twee honden jegens het zelfde onderwerp, op denzelfden tijd. Niemand zag immer, dat de eene hond met den anderen eene oprechte en welberaadene ruiling van een been tegen een ander been deed; nooit heeft ijmand ge- zien., dat het eene dier aan het andere, het D+ z» |
||||
gff • R IJ K D O M
|
|||||
T. zij door tekens, het zij door zijn natuurlijk
8 o e k. geluid, te kennen gaf, dit is het mijne, dit ii
"' het uwe. ik hen bereid om u dit voor dat te
BOOFDST.
geeven — wanneer een dier iets van een
mensch, of van eenig ander dier zoekt te verkrijgen, dan heeft het geen ander middel om te beweegen, dan zig tbc te leggen, om de gunst en goedwilligheid van dien gecnen te winnen, wiens dienst hetzelve begeert — het fchoothondjen liefkoost zijne vrouw, en de patrijshond zoekt door duizenderlei krom- me fprongen de aandacht van zijnen aan ta- fel zittenden meester tot zig te trekken, om een lekker beetjen te verkrijgen — de men- fchen zelve bedienen zig nienigmaalen van deeze kunstgreep jegens hunne medemen- fchen, en wanneer hun andere middelen ont- breeken, om dezelve overtehaalen , om aan hunne verzoeken te voldoen, dan leggen zij zig door onderdanige en vleijende oplettendhe- den toe, om hunne genegenheid te verwer- ven — doch hiertoe hebben z'j, bij alle ge- legenheden, den tijd niet. In ecne befchaaf» de burgermaatfehappij heeft ijder mensch, elk oogenblik , de medewerking en bijftand van ecne groote menigte van menfehen noo- dig, daar ondertusfehen zijn geheele leven naauwlijks toereikende is, om de vriendfehap van eenige weinige perfoonen te winnen. Onder genoegzaam alle andere foorten van dÏÈi'Qn, wordt ijder fchepfel, zodra hetzelve W
|
|||||
der VOLKEREN. $f.
tot zijne volkomene krachten is opgegroeid, R
geheel onafhanglijk, zonder, in deszelfs na-B ° E K« tuurlijken flaat blijvende, de hulp van eenig ander leevend fchepfel te behoeven. Maar de mensch heeft beftendig de hulp van zijne medemenfchen noodig, en het is waarlijk te vergeefsch , indien hij die hulp alleen van derzelver goedwilligheid verwagt. Hij zal veel gelukkiger (lagen, wanneer hij hunne eigenliefde in zijn voordeel kan beweegen, en liun doen zien, dat het tot hun eigen voor- deel is, wanneer zij ten zijnen aanzien doen, het geene hij begeert. • Wanneer men aan een ander eene ruiling, van welke foort men wil, voorflaat, dan zegt men: geef mij dat geene, V v/elk ik noodig heb, en ik zal u dat geene geeven wat gij' behoeft —• en deeze is de meening van alle zodanige aanzoeken. Op deeze wijze verkrijgen wij ver het groot- fie gedeelte van alle goede dienden, welke wij noodig hebben — wij moeten onzen maal- tijd niet van do goedwilligheid van den flag- ter, den brouwer, den bakker, maar van hun begrip , van hun eigenbelang verwagten — wij zoeken niet hunne mensclilievendheid, maar hunne eigenliefde aan, en fpreeken hun nooit van onze behoeften , maar altijd van hun voordeel — niemand, dan alleen een bedelaar, zoekt enkel van de goedwilligheid zijner medeburgers aftehangen — en zelfs Èon bedejaar hangt niet geheel en al van de- * D $ mb
|
||||
58 R IJ K D O M
|
|||||
1. zelve af —'de liefdaadigheid van medelijden*
K K-de menfchoa verzorgt hem wel het geheele "• fonds van zijn beftaan, maar deeze drijfveer ,
fchoon zij hem de eindelijke middelen ver- fchaft, ter bekoming van alle de noodwendig- beden van het leven, welke hij behoeft, kan hem echter niet ijdere behoefte , welke bij hem ontftaat, voldoen-; het grootfte gedeelte vm zijne voorkomende behoeften wordt op dezelfde wijze, als dat van alle andere men- fcheH, vervuld, door onderhandelingen, door ruilingen, door koop — voor het geld., 't welk men hem geeft, koopt hij voedfel, de oude kleederen, welke een ander hem fchenkt, ruilt hij tegen andere oude kieede-. ren, welke hem beter paslèn, of tegen woo- niug, of tegen voedfel, of tegen geld, voor het welke hij of voedfel, of wooning, of kleederen, naar maate hij het een of ander iioodig heeft, kan bekomen. Gelijk wij door onderhandelingen, door rui-
lingen, en door koop, het grootfte gedeelte van die onderlinge goede dienften, welke wij behoeven, van anderen bekomen, zo is het ook deeze zelfde geneigdheid tot ruiling, aan welke wij oorfpronglijk de verdeeling van den arbeid toetefchrijven hebben — onder eene horde van jagers of herders bevindt zig, bij voorbeeld, ijmand, die, boven de andere., eene groote vaardigheid en handigheid ver- kregen heeft in het maaken van pijlen eg boo
|
|||||
de*. VOLKEREN. 59
baögea, menigiTiaalen ruift hij deezen zijnen I.
arbeid tegen vee, of een ftuk wild, eindelijk8 ° E *♦ ondervindt hij, dat hij, op deeze wijste, **• meer vee en wild kan bekomen, dan wanneer hij zelve naar het veld gaat, om hetzelve te vangen — het begrip van zijn eigenbelang maakt dus weldra het maaken van pijlen en boogen tot zijne hoofdbezigheid, en hij wordt een foort van waperifmit. Een ander munt uit in het maaken van den opftal en beklee- dwg van hunne kleine hutten en beweegbaare fe&izeft; hij geraakt in de gewoonte, van tot dat werk door alle zijne gebunren gebrrrikt te worden, welke hem op gelijke wijze met vee en wild beloonen, tot dat hij ten laatften «r zijn belang bij vindt, om zdg geheel en sil aan dit werk overtegeeven, en langs deezen weg wordt hij een foort van hüistimmerman *— op dezelfde wijze wordt een derde een fmit, of een koperflager, een vierde een looit jer, of bereider van de vellen der dieren, Welke het voornaamfte gedeelte van de ktee» ding der wilden uitmaaken. En zo wordt Jjder mensch door de zekerheid 'van in flaat te zullen zijn, om al het overtollige voorfc. bfengfel van zijnen arbeid, *t welk zijne ew ffen behoeften te boven gaat, te kunnen vat- een tegen zodanige gedeeltens vnm de voort* torengfelen des arheids van anderen, welke hij zal noodig hebben , aangemoedigd , om zig ■meer >en, meet tot zijne e^en bijzondere b©- aig'.
|
||||
óo R IJ K DO M
I. zigheid bekwaam te . maaken , en zodanige
boe K-vermogens en vernuft, als hij. tot die bijzon-: dere foort van bezigheid mag bezitten, meer en meer te befchaaven, en tot volkomenheid te brengen — de verfcheidenheid in de na- tuurlijke geestvermogens tusfehen den eenen en den anderen mensch is in de daad veel geringer, dan wij ons verbeelden, en de wij- de afftand van het onderfcheiden vernuft , 't welk men tusfehen menfehen van verfchil- lende beroepen, nadat zij tot hunne manne- lijke jaaren zijn opgegroeid, ontdekt, is, in zeer veele gevallen, niet zo zeer de oorzaak, dan wel de uitwerking van de verdeeling van den arbeid; het onderfcheid tusfehen de meest verfchillende karakters , bij voorbeeld , tus- fehen eenen wijsgeer en eenen gemeenen krui- jer, fehijnt' minder uit de natuur, dan uit hunne onderfcheiden hebbelijkheden, leidingy en opvoeding, te ontftaan. — Wanneer zij ter waereld komen, en zelfs, geduurende de eerfte zes of agt jaaren van hun leven, gelij- ken zij dikwils eikanderen zodanig, dat noch hunne ouders, noch hunne fpeelmakkers in ftaat zijn, om eenig in het oog loopend on- * derfcheid tusfehen hen optemerken — op dee- zen leeftijd, of kort daarna, begint men hen tot ver van eikanderen afflaande bezigheden opteleiden. Dan begint men het onderfcheid van hunne geestvermogens waarteneemen, en deeze ontwikkelen, zig bij trappen, tot dat i c ein- |
||||
d er VOLKEREN. 61
eindelijk de hoogmoed van den wijsgeer I.
naauwlijks eenige gelijkheid meer wil erken-8 ° E K« nen. Maar, zonder deeze geneigdheid tot •"' ruiling, zou ijder mensch in de noodzaaklijk- heid geweest zijn, om voor zig zelven allé die behoeftens, en gemakken van het leven, welke hij noodig had, gereed te maaken; daa zou ijder een en dezelfde bezigheden hebben moeten verrigten, en hetzelfde werk doen, en dan had dat groote onderfcheid van be- zigheden, 't welk alleen in Itaat is, om eem'g groot onderfcheid van geestvermogens te doen ontwikkelen, nimmer plaats gehad. Even gelijk deeze geneigdheid tot ruiling
het onderfcheid in de geestvermogens, 't welk tusfehen menfehen van onderfcheiden beroe- pen zo aanmerklijk is, veroorzaakt, even zo maakt ook die geneigdheid dat onderfcheid ïn geestvermogens nuttig. Mén vindt onder de dieren veele foorten, welke men algemeen erkent tot één en hetzelfde gedacht te behoo* ren, in welke men echter veel grooter onder- fcheid tusfehen derzclver vermogens waar- neemt, dan men onder menfehen ontdekt, voor dat dezelve door opvoeding hunne heb- belijkheden hebben verkreegen. Een wijsgeer is, in vernuft, en geneigd-
heid, door de natuur, niet half zo onder- fcheiden van eenen gemecnen kruijer, als een bulhond van eenen windhond, of een wind- hond van eenen patrijshond, en deeze laatfle we-
|
||||
•Sa R. IJ Ü D Ö M
|
|||||
I. weder van eenen herdershond — ondertus-
bok K.fchen zjjn deeze onderfcheiden foorten van ho fdst ^'eren» fcnoon a^e V*W liet geflacht der hort*
den, voor eikanderen van geene nuttigheid* De fterkt» van den bulhond Wordt in liet ge- ringfte niet geholpen, noch door de fnelheid van den Windhortd, noch door de fcbrander- heid van den patrijshond, noch door de leef» zaamheid van den herdershond. Door gebrek van het vermogen, of van de geneigdheid, tot ruiling, kunnen de uitwerkingen van dee* ze onderfcheiden foorten van vernuft, (gt* nius) nimmer ten algemeene nutte beftuurd worden, noch iets ter waereld toebrengen tot verbetering van den ftand, en de gemakken van het geflacht. IJder van deeze dieren blijft even zeer genoodzaakt om zig ielven* «onder hulp van anderen, te verzorgen, en te verdedigen, en geen van dezelve geniet eenig Voordeel uit die' verfcheidenheid van vermo* gens, welke de natuur aan zijne medehonden beeft gefrhonken. — Onder de raenfchen, in tegendeel, zijn de Verst van elkander af- flaande geestvermogens eikanderen tot nutf uit kragt van de algemeene geneigdheid tot ruiling worden de onderfcheidene voortbreng* felen van hunne verfchillende bekwaamheden, als het ware, op eene algemeene markt ge- bragt,-op welke ijder een gelegenheid heeft, om die voortbrengfelen van eens anders geest- vermogens te koopen, welke hij noodig heeft* DER-
|
|||||
der VOLKEREN. 6$
|
|||||||||||||||
DERDE HOOFDSTUK.
|
I.
|
||||||||||||||
) E
III. |
|||||||||||||||
Dat de verdeeling van den arheid, door de
uitgebreidheid van de markt bepaald
wordt.
|
|||||||||||||||
Ge
|
|||||||||||||||
lijk de geneigdheid tot ruiling aanleiding
|
|||||||||||||||
geeft tot de verdeeling van den arbeid , zo
volgt, dat de uitgebreidheid, welke men aan de verdeeling geeven kan, zig altijd moet re- gelen in evenredigheid van de uitgcftrektheid, die aan het vermogen om te ruilen kan ge» geeven worden, of met andere woorden, dar de verdeeling van den arbeid afhangt van de markt; wanneer de uitgebreidheid van de markt gering is, dan vindt zig niemand aan- gemoedigd om zig zelven geheel en al aan eene foort van bezigheid overtegeeven, om dat hij dan de gelegenheid mist, om al het overfchot van zijnen eigen arbeid, 't welk hij, boven het geene hij zelve kan gebruiken, over heeft; voor zodanige vooitbrengfelen van den arbeid zijner medemenfchen te rui- len, als hij noodig heeft. Er zijn foorten van bezigheden, zelfs van
de geringfte foort, welke niet anders, dan in eene groote ftad kunnen geoeffend worden — zo kan, bij voorbeeld, een kruijer in geene andere, dan in eene groote plaats zijn bellaan irinden. Een dorp is voor hem een veel te kleine kring, zelfs eene gewoone marktftad is |
|||||||||||||||
64 R IJ K D O M
I. zelden groot genoeg, om hem bellendige hé*
boe K-zigheid te verfchafFen. In de eenzaame woo-
TTT ningen, en zeer kleine dorpen, welke door
HOÜFDST. ö . . jij,,
een zo weinig bewoond land, als het bergag-
tig gedeelte van Schot/and («) verfprcid lig- gen, moet ïjdcr landman de flagter, de bak- ker, en de brouwer zijn van zijn eigen huis- gezin. In landen, die zodanig gelegen zijn, kan men naauwlijks hoopen, van in den om- ftek van twintig mijlen (7>), éénen fmit, éönen timmerman, of éénen mctfelaar te vin- den — de verftrooide huisgezinnen, welke drkwils op den afftand van agt of tien mij- len. ((?) Men verdeelt Schotland doorgaands in laa-
ge en hooge landen, waarvan de laage landen de zuidelijke en oostelijke, en de hoogè landen de noordelijke en westelijke deelen van het rijk uit- maaken— de bewoonders der hóoge landen wor- den gewoonlijk hooglanders, ook wel Bergfchot' ten , die van de laage landen, laaglanden ge» naamd. De hooge landen beftaan uit bergen, vak leijen, zwaare bosfchen en meiren, en zijn niet zeer bevolkt : in het landfchap Braidalbin, of Broad Albin, 't welk voor het hoogde van ge- heel Schotland gehouden wordt, en 't welk ten minften twaalf uuren lang, en zes uuren breed is, vindt men geen één vlek of dorp van tien hui- fen bij eikanderen — Tegenw. Staat van Groot* Britt. II. Deel, p. 476". Uitgeever. C*) Engelfche mijlen, van zestig in eenen graad,
Uitgeever. '- . .....^ |
||||
der VOLK-EREN. 65
ïen van hunne naaste buuren woonen, vin- I.~
den zig genoodzaakt, om zelve eene groote* ° E menigte van die geringe noodwendigheden tett00Fóï leeren maaken,tot welke zij, in meer bevolk- te ftreeken, den bijftand van meer daartoe gefchikte werklieden zouden inroepen — een. handwerker op het platte land is meest overal verplicht, om zig op de bekwaamheid tot alle die onderfcheidene takken toeteleggren, welke eene gcnoegzaame verwantfchap onder eikanderen hebben, om op, dezelfde foort van ruuwe ftoffen bcoeffeud te worden — een timmerman op het pla te land moet alle foort van werk kunnen maaken, waartoe hout ge* bruikt wordt — een fmit op het land moet alle werk kunnen verrigten, 't welk van ijzer gemaakt wordt — de landtimmerman moet niet alleen timmerman zijn, maar ook fehrijn- werker, kabinetwerker, zelfs een beeldhou- wer, radenmaaker, ploegmaaker, en wagen- maaker. De bezigheden van den landfmit zijn nog al meer verfeheiden — in het afge- legenfte en diepfle van het bergagtig gedeelte van Schotland is het zelfs onmooglijk, dat een fpijkermaaker zijn brood zou kunnen winnen. Men rekene, dat zodanig een man duizend fp'jkers op éénen dag zou kunnen maaken, en men ftelle driehonderd werkda- gen in een jaar , dan zdu hij driemaalhon- derdduizend fpijkers in een jaar maaken —| tnaar, in eene zodanig landltreek , zou het E hem |
||||
66^ Il IJ K D O M
I. hem onmooglijk zijn , om in één jaar dur-
» o e K'Zend fpjjkerg5 dat jSj t]at geene, 't welk hij Ho fd t *n ^nen ^aS ^an niaakcn, te verkoopen.
Gelijk men, dooi- middel van de waaren te
water te kunnen vervoeren, voor alle foorten van arbeid eene veel uitgebreider markt kan openen, dan men immer verkrijgen kan, wan- neer alles te land moet overgebragt worden, zo volgt ook natuurlijk , dat allerlei foort van arbeid zïg het ecrfte langs de zeekusten, en de oevers van bevaarbaar© rivieren begint te verdeden, en te verbeteren, en het is ge-^ woonlijk niet dan na eenen langen tijd, dat deeze verbeteringen zig tot in het binnenfte gedeelte van het land uitbreiden i— een goe- de vrachtwagen , beftuurd door twee men- fchen, en voortgetrokken door agt paarden, zal omtrent zes weeken noodig hebben, om Cene hoeveelheid van omtrent vier tonnen aan Waaren van Londen naar EdiHhurg over te brengen, en terug te voeren. Menigmaalen zal in denzelfden tijd een fchip, op het wel- ke zes of agt man noodig is, de hoeveelheid Van tweehonderd tonnen aan waaren van Zok- 'den naar Leith^cj, en weder terug■ brengen— flienvolgende zijn , door het middel van de ; goe-
|
||||||
(c) Leith is een groot en volkrijk vlek aan de
golf van Forth, nog geen mijl van Edinburg, ge- legen. Het is de haven van Edinburg t de drukfle van geheel Schotland. Uitgeever. ■ |
||||||
der VOLKEREN. 0?
goederen te water te kunnen vervoeren, zes Iï
of agt menfchen in flaat, om in denzelfdenDo E
III
tijd zo vcele goederen van Londen naar Edin- '
burg, en van daar weder naar Londen te voe-
ren , als vijftig vrachtwagens, befluurd doof honderd man , en getrokken door vierhon- derd paarden — men moet„ derhalveti, over tweehonderd tonnen aan waaren, welke op de minst kostbaare wijze te land van Londen naar Edinbarg zouden moeten gevoerd wor- den , eene onkostrekening maaken ! Van het onderhoud van honderd menfchen, benpvenS de huur van vierhonderd paarden, voor dent tijd van drie weeken, en daarenboven, C't geen genoegzaam gelijk (laat met dat onderhoud- en die huur) de flijtagie zo wel van die vier- honderd paarden, als van die vijftig zwaatf beladen wagens; — daar men in tegendeel» wanneer men dezelfde hoeveelheid van waa- ïen te water vervoerde, alleenlijk in die on- kostrekening zou moeten brengen het loon van zes of agt man, en de huur en flijtagie van een fchip van tweehonderd tonnen, met bijvoeging van de waardij van de meerdere rifico, of van het onderfcheid van de asfu- rantie tusfehen de vervoering te land, of te water. — Indien er, derhalven, tusfehen deeze twee lieden geen andere Weg ter ver- voering van waaren open ware, dan over land, dan zou men geene andere waaren van de eene naar de andere van die lieden zieit . j E 2 over» |
|||||
\
|
|||||
6S R IJ K D O M
I. overbrengen, dan zodanige , welker waardij
i e K.zeer aanmerkelijk zoude zijn,in evenredigheid ifdst tot derzelver gewigt, en dan zouden zij niet "dan een zeer gering gedeelte van dien koop- handel met eikanderen kunnen drijven, welke tegenwoordig zo veel toebrengt, om de on- derlinge werkzaamheid in die twee Heden aantemoedigen. Zonder fcheepvaart zou er in 't geheel weinig of geen koophandel tus- fchen van eikanderen afgelegene waereldge- deeltens kunnen gedreeven worden — welke waaren zouden in (laat zijn, om de onkosten van eene vervoering over land van Londen naar Ca/tcut goedtemaaken? en zelfs, indien dezelve al eens zo kostbaar waren , dat zij aan zodanige zwaare onkosten het hoofd konden bieden, met welk eene zekerheid zou men dan nog dezelve door de landen van zo veele barbaarfche natkn kunnen voeren? On- dertusfehen drijven deeze twee fteden thands met eikanderen eenen zeer aanmerkelijken koophandel, en gelijk zij daardoor hunne wederzijdfche markten uitbreiden, zo brengt dezelve aanmerkelijk toe, om hunne weder- zijdfche werkzaamheid aantewakkeren (</). Daa*
(</) Gelijk dus de verdeeling van den arbeid
door de uitgebreidheid van de markt bepaald Wordt, en deeze verdeeling van den arbeid zeer veel toebrengt tot vergrooting van het oorfprong- Jijke fonds van eene natie, zo volgt, dat niets n* deem
|
|||||
f-
|
|||||
der VOLKEREN. fy
Daar nu de voordeden van het vervoeren I.
van goederen te water zo groot zijn, zo isB ° E het natuurlijk, dat de eerfte ontwikkelingen "*' HOOFD
van kunden en handwerken in zodanige (tree-
ten zullen hebben plaats gehad, waar dit ge- mak de geheele waereld tot eene markt voor de voortbrengfelen van allerlei foort van ar- beid openzettede — en dat zij zig altijd veel laater tot het binnenfte van het land zullen uitgebreid hebben — het binnenfte van het land kan, eenen langen tijd, geen ander ver- tier voor het grootfte gedeelte van haare waa- ■ ren vinden, dan het land, 't welk het zelve omringt, en hetzelve van de zeekusten en groote bevaarbaare rivieren affcheidt — de uitgebreidheid van deszelfs markt moet, der- halven , eenen langen tijd in evenredigheid ftaan
deeliger voor eene natie kan zijn, dan dat de
markt van haare waaren kleinder wordt —■ tot eene zodanige inkrimping van de markt kunnen niet alleen buitenlandfche oorzaaken, oorlogen, jaloufien van andere natiën, enz. maar ook binnen- landfche redenen aanleiding geeven, alles wat me- dewerkt , om de werkende hand duur te maaken , bij voorbeeld zwaare belastingen, vooral op de noodzaaklijke levensmiddelen, of om de volkrijfc- heid te verminderen, bij voorbeeld, binnenlandfche beroertens, vervolgingen om godsdienftige of ftaat- kundige gevoelens, enz. moet eindelijk eene in- krimping van de uitgebreidheid van de markt ten gevolge hebben. Uitgeever. |
||||
?» R IJ E D O M
I. ftaan tot den rijkdom en bcvolkthcid van dat
0 E K- omliggend land, en, bij gevolg, moet des- «$* zelfs verbetering altijd agter ftaan aan die van OFDST.
'dat omliggend land. In de Engelfche Noord-
Americaanfche volkplantingen zijn de planta- gien ftandvastig altijd langs de zeekusten, en de oevers der bevaarbaare rivieren aangelegd, en tot hier toe hebben zig dezelve nog nooit op eencn aanmerkclijken afftand van een van beide verwijderd (/). Die natiën, welke, volgends de geloofwaar-
diglte berichten der gefchiedfehrijvers, de eer- fte fchijnen befchaafd te zijn geworden, zijn die geene, welke aan de kusten van de Mid- delandfche zee gelegen zijn '■— deeze zee, wel- ke ongetwijffeld het gröotfte binnenlandfche meir van de bekende waereld is, heeft noch ■ebbe, noch vloed, en dus ook geene andere beweeging in het water, dan die, welke door de winden veroorzaakt wordt. Zij was, der- halven, door de ftilhcid van haare oppervlak- te, door de menigte van haare eilanden, en door de nabijheid van de nabuurige oevers, bij
(e) Dit heeft in alle de 4merikaanfche koloniën
plaats, en is ten hoogden noodzaaklijk, want in- dien de plantagien niet aan de zeekusten, of be- vaarbaare rivieren, of ten minden bruikbaare kree- ken lagen, dan zouden de zwaarigbeden, urn de* voortbrengfelen aan boord van de fchepen te breö»> gen, onoverkomelijk zijn. Uitgever* j> |
||||
deii VOLKEREN. ?f
|
|||||
bij uitneeniendheid gefchikt, om de fchecp- l£
vaart van de waereld in haare kindsheid aan-B ° E ** tekweekcn , toen de menfehen , nog geheel _ onkundig van het gebruik van het kompas,
bevreesd waren om de kusten uit het oog te verliezen, en, wegens de onvolkomenheid van hunne fcheepsbouwkundc, het nog niet durf- den onderneemen, om zig op de bulderende baaren van den Oceaan te begeeven. Voorbij de kolommen van Hercules te vaaren, dat is, de flraat van Gibraltar uittezeilen, is, in de oude waereld, langen tijd gehouden voor de ftoutfle en gevaarlijkfte onderneeming van de zeevaart (f). Het duurde zelfs langen tijd, eer
(ƒ) Men kan zeer fraaije aanmerkingen over
de fchecpvaart der ouden vinden in de Montesq. Geest der Wetten, II. Deel, van p. 409 af, voor- al p. 434 en volg. p. 444 en volg. 450 en volg. De onkunde van het compas maakte de fchecpvaart der ouden zeer gebrekkig. Wij vinden echter bij Herodotus, lih. 4. cap, 42. dat de Phoeniciers, op bevel van Nechus, den koning van Egijpten, ge- heel Afrka hebben omgezeild, beginnende uit de roodeZee, en voorbij de kolommen van Hercules, of door de tegenwoordige ftraat van Gibraltar te- rug komende; doch dat eene dergelijke ondernee- ining aan de Carihagcrs mWukt is, welke dezel- ve van de kolommen van Hercules af begonnen, ib. cap. 43. De Heer de Montesquieu l. c. meent, dat de reden, waarom de Phoeniciers wel, en de Carjhagers niet gcilaagd zijn, daarin gelegen zij, E 4 dat |
|||||
ft R IJ K D O M
t, Clt de Phosnkiers, en Carthagers, de kun-
* O h K. (Jjg.
III,
SCDOFOST,
dat men, uit de m</<r Z^« beginnende, wel de
helft digte bij de kaar de Goede Hoop is, dan Wanneer men uit de Middelland/ene Zee begint, en dat de oostelijke kusten van Africa gemaklij» kcr te volgen zijn, dan de wettelijke. Dat ook de westelijke beter hunnen in her oog gehouden worden, wanneer men van de Kaap naar de kg- lommen van Hercules, dan wanneer men van dee- ze naar de Kaap wil zeilen. De voor de zeevaart zo belangrijke uitvinding van het kompas, is eene gebeurtenis van de dertiende, of het begin van de veertiende eeuw —■ het gaat hiermede, gelijk met verfchciden andere uitvindingen, verfcheiden vol- keren (chrijven zig de eer van die ontdekking toe: *— de Franfchen willen, dat zij de uitvinders zijn, en voeren ten bewijze aan de lel ij, (van ouds hè? wapen van Frankrijk') welke op alle Iwrapasfen, het zij aan de punt van de naald, het zij p het teken van het noorden gevonden wordt, en zij w:Hen, dat alle volkeren het cerfte kom- pas , 't welk in frankrijk gemaakt is, hebben na- gevolgd, en dat daarom op alle kompasfen zoda- nige lelijen worden gevonden. De EngelfcheQ houden hunne natie voor de uitvinders, en mee- nen bewijzen genoeg te vinden in de benaaming zo van eompas. als van bousfole. Oat de woorden mariners campafs (zeemans kompas) zuiver En- gefah >.ijn, en dat het Franfche woord bousfile ('r, welk mede een kompas betekent) komt van liet Italiaanfche woord, bos/oio., 't welk, vol- gends hen, gemaakt is van het Engttfcke woor.d boxef
|
||||
beu VOLKEREN. 73
«iigfte zeelieden en fcheepboiiwers van die I.
ou-B ° E K«
III. boxel (een doosje). Zelfs zijn er, die deeze uit-
vinding aan de Chineefen toelchrijven, —1 het ge- nieene gevoelen is, dat het compas oorfpronglijk lis uitgevonden door flavio di Gioia, een Napo- litaan, welke in het laatst van de dertiende eeuw leefde, en dat naderhand van tijd tot tijd door onderfcl-eiden natiën verbeteringen in hetzelve zijn gebragt — hij was geboortig van Amalphi in het koningrijk IVapels, en, om te toonen dat dit in- ftrument door eenen Napolitaansch onderdaan was uitgevonden, welker koningen ter dier tijd Graaven van Anjou, uit het Franfohe huis waren, tekende hij het noorden met de Franfche Ielij, waarin hem alle natiën nagevolgd hebben Vabbi de Choify vie de Salomon. Pancirollus de novis repertis tit. II, en IVttfen de re nautica fiellen deeze uit- vinding in het begin van de veertiende eeuw. Men wil dat het prinsdom, in 't welke dmalphi, waar hij geboren is, ligt, een compas in het wapen voert. Zommige noemen hem Johannes QGiovan- vo) di Gioia, andere Flavio di Melfi, ook Flavio Gioia. Die geene, die deeze uitvinding aan de Chinee-
fen toefchrijven, willen , dat Marco Polo, een Venetiaan, die eene reis naar China had gedaan, die uitvinding heeft medegebragt in het jaar 1260. Zij bevestigen dit daarmede, dat men, in het eerst, het compas even zoo gebruikte, ais de Chineefen nog doen, dat is, zij laaten het op een fhikjen kurk drijven, in plaats van het op eene fpil te fielten, — Men voegt er bij, dat de keizer van E 5 (M> |
||||
74 R IJ K D OM t
I. oude tijden, dit hebben durven beproeven (g")j
» e k. en zij zijn zeer iai1gcn tijd de eenige volkeren ■"■' gebleevcn, welke decze zeevaart gebruikten. Van alle de landen, welke aan de kusten van de Middehndfche zee gelegen zijn, fchijnt Egypten het eerde geweest te zijn, waar land- bouw en handwerken zijn geoeffend, en tot eenen aanmerkelijken trap van bevordering opgevoerd (h). Opper-Egypten ilrekt zig zel- ven
China, Cheningus, een beroemd Astrologist, Ulo
jaar voor de geboorte van Christus , kennis van het compas zou gehad hebben. Uitgeever. (g) Over den koophandel, de zeevaart, en ont-
dekkingen ter zee van de Phoeniciers en Cartha- gers, kan men mede zeer fraaije aanmerkingen vinden bij de Montesq. I. c. Beide deeze volke- ren lagen aan de Middelandfche zee. Straho leert ons, lib. I. p. m. 48. dat de Phoeniciers, kort na den Trojaanfchen oorlog, de kolommen van Hercules voorbij gevaaren zijn, en verfcheiden lie- den langs de zeekusten van Jfrica gebouwd heb- ben. Uitgeever. (7?) Uit het geene wij in het cerfte boek van
Mozes leczen, kunnen wij reeds een denkbeeld maaken van de vroege bevolking, den landbouw, en de handwerken van Egypten. Herodotus, (wiens geheele tweede boek over Egypten handelt) ver- haalt ons, dat de Nijl midden door Opper-Egyp- ten loopt, en zig vervolgends in Neder-Egypten in verfcheiden takken verdeelt, lib. 2. cap. 17. dat het land met veele kanaalcn en gragten door- fneden is, welke het water naar de lieden bren- gen, i
|
|||||
\
|
|||||
der VOLKEREN. 75
ven niet meer dan eenige weinige mijlen van I. '
den Nijl uit, en in Neder-Egypten verdeelt3 ° E *" zig die groote rivier in zeer veele takken, "l* welke, door een weinig kunst geholpen, de gemcenfchap te water , niet alleen tusfchen alle de groote (leden, maar ook tusfchen alle de groote dorpen , en zelfs tusfchen veele landhoeven, ten uiterften fcliijnen bevorderd te hebben, genoegzaam op dezelfde wijze, als de Rhijn en de Maas tegenwoordig in Holland doen. De uitgebreidheid en het ge- mak van dceze binntnlandfche fcheepvaart zijn waarfcliijnlijk de voornaamtte oorzaaken geweest van deeze vroegere befchaaving van Egyftten. De verbeteringen in den landbouw en hand- wer-
gen, die niet aan de rivier gelegen zijn, ib. cap,
108, dat men in Egypten duizendentwintig Heden telde, ibid. cap. 177. Hij geeft ons ibid.cap.96. een verflag van de wijze, op welke hunne fche- pen gebouwd waren, en zegt, dat zij cene zeer groote menigte van dezelve hadden. Strabo ver- haak ook in zijn 17. boek zeer veel van den ou* den bloei en welvaart van Egypte». Men weet boven d^en in 't algemeen, dat dit oude volk zeer veele zaaken heeft uitgevonden— de fterrekunde, vooral, heeft, zo niet haaren oorfprong, ten min» fien zeer voomaame ontdekkingen aan dat volk te danken. Zie Herodotus en Strabo l. c. zie ook f/e Montesq. Geest der Wetten, //. D. p. 435 en volg, 44- en volg. Uitgeever, 1 |
||||
)*? R IJ K D O M
. I. werken fchijnen ook in Bengalen, in de Oost-
fc o e k. jndien (/-^ en jn zommige van de oostelijke provintien van China tot eenen hoogen ou-
POOFDST. °
derdoin opteklimmen, fchoon de hoogte van
dien ouderdom ons door geene gefchiedfchrij- vers van dat gedeelte der waereld, op welker echtheid wij ftaat kunnen maaken, bevestigd wordt. In Bengalen vormen de Ganges, en verfcheiden andere groote rivieren, eene me- nigte van bevaarbaare kanaalen, even gelijk de Ni/l in Egypten doet. In de oostelijke provintien van China verdeden zig ook ver- fcheiden zwaare rivieren , door verfchillende takken, in eene menigte van kanaalen, wel- ke, door de gemeenfchap, die dezelve met ei- kanderen hebben, eene binnenlandfche fcheep- vaart veroorzaaken , die veel aanmerkelijker is,
CO Volgends Plinius lib. 6. cap. 17. is Seleucus
Nicator de eerde geweest, welke tot aan den Gan- ges doordrong, en hierdoor ontdekte men de zee, in welkp zig decze rivier uitftort, dat is de golf van Bengalen. De oude gefchiedfchrijvers verhaa- len ons zeer veel van de rijkdommen, fabrieken, en den landbouw van den Indostan. Wij zullen, in dit werk, menigvuldige gelegenheden ontmoeten, om van Bengalen, en den Indostan, en vooral van de Engelfche ftaatkunde in de bezittingen, welke zij daar hebben, te fpreeken — men leeze hierover het werk van Bolts Petat politique et commercant du Bengale, uit het Engelsen vertaald, gedrukt te Maastricht 1778. 2 vol. 8°, , Uitgeever. |
||||
der VOLKEREN.
|
|||||||
ft
|
|||||||
Is, dan die van den Nijl en den Ganges, of, I,
mooglijk, dan die beide te zamen (k) — hetB ° B *•
ITT
ver- lu'
HOUFDST.
(*) De Schrijver maakt in dit werk zeer veel
gebruik van het vooi beeld van China , ik neem dus deeze eerfte gelegenheid wsar, om het een en ander van dit riik te zeggen, 't welk in liet vervolg van zeer veel gemak voor den leezer zal zijn. —• Volgends Pater du Halde Description Geogr.
hist. politiq. et phyf. de f empire de la Cnine, 4 deelen in 40. Hage 1736. is China over het geheel zeer vruchtbaar, zo dat, zelfs op zommige gronden, de voortbrenpfelen tweemaal in één jaar worden ingezameld. Echter zijn er zommige pro- vintien, welke uit hoofde der bergen maar zeer weinige bouwlanden opleveren. I. d p. 17. De firecken aan de rivier van de provintie Kiang Si, aan het groote kanaal Tu toang hi, en aan den zeekant van de provintie Tche kiang, zijn uitnee- mend vruchtbaar, en leveren aan China alleen meer op, dan alle de andere provintien te zamen, men kan niets fchooner zien, dan die vlakke en ge- noegzaam waterpas gemaakte landen, welke met groote lieden en dorpen doorzaaid zijn, en door eene groote menigte kanaalen van goed en drink- baar water doorfneden worden, op welke men zonder gevaar kan reizen, en die alle met eikan- deren gemeenfchap hebben. In deeze ftreeken le- vert op veele plaatfen de grond niet alleen twee- maal in het jaar rijst op, maar zelfs trekt men, tusfchen die twee inzamelingen, nog moeskruiden van dezelve, ib. I. d. p. i8. doch daartegen vindt men
|
|||||||
?S 1 IJ K D O M
I.a verdient zijne opmerking, dat noch de oudJ
ïxi*
HOOFDST
'men ook in andere provititien zeer grootc on.
vruchtbaare en woeste ftreeken, ibid. De landbouw is bij dit volk, van zeer oude
tijden af, in het allerhcogfte aanzien geweest* Een van hunne eerfte keizers, Tao genaamd, wel- ke, volgends hunne tijdrekening, 2357 jaar voor de geboorte van Christus zou geleefd hebben, Vvierd van agter den ploeg tot keizer verkooren, regeerde hen zeventig jaaren, en bragt den land. bouw Cwelke, van het begin vim het rijk af, door de keizers zeer geëerd was) in nog hooger ach-' ting, ibid. I. d. p. 79 en 8ö. Zij hebben zeer veele oude boeken over den landbouw, wcike door Ttt zijn gefchrceven , die ook daarom tot keizer wierd verkooren. Verfchcidén keizers heb- ben zig omtrent den landbouw zeer veele moeite gegeeven, zelfs bebouwden zommigen, om het volk aantemoedigen, hunne eigen landen bij hun- ne paleizen —• en nog tegenwoordig gaat de kei- zer, op het voorbeeld van zijne voorzaatcn, alle voorjaaren, vergezeld met twaaif van de voor* naamften van het rijk, met veele plegtigheden, en in de tegenwoordigheid van het volk, eenige voo« ren ploegen , welke jaarlijkfehe daad van eene plegtige offerande aan Chang ti (het Opperwee* zen) voorafgegaan wordt — de Gouverneurs der fteden houden het oog op den landbouw, en die zig het meefte bevlijtigen, worden tot Mandaiïns van den agtfien rang verkooren, en genieten vee» Ie eerbewijzingen, ibid. II. d. p. 82, 83 en 84* Het gemeene volk leeft genoegzaam alleen van krui-
|
||||
der VOLKEREN. 70
%'gyptenaars , noch de Chineefen , noch de I.
jn. b o e h«
III. HOOFDST.
krufden, wortelen, moeskruiden en rijst. Zij zijn
zeer zorgvuldig op hunne moestuinen, en verwaar- loozen geen hoekjen grond, zij hebben genoegzaam alle foorten van moeskruiden, die in Europa be- kend zijn, en boven dien nog veele andere, ibid. I. d. p. 29. Schoon in zommige provintien van
China zeer veel koorn groeit, voeden zij zig ech- ter , vooral in de zuidelijke provintien, 't meest met rijst. ibid. II, d. p. 139, De aart der gronden kan in een zo uitgebreid
Tijk niet overal even goed zijn. Zij verfchillen, naar maate zij meer of min zuidelijk gelegen zijn *— maar de naarftigbeid en onvermoeidheid is zo groot, dat er maar weinige provintien zijn, wel- ke in gewoone jaaren de ongelooflijke menigte van inwoonders niet kunnen voeden — de menigte van kanaalen doet, behalven de deugdzaamheid van den grond, veel toe tot de vruchtbaarheid. Men verzamelt zo veele foorten van graan, dat men veel van hetzelve tot dranken en fterke wateren gebruikt, maar wanneer men een misgewas Vreest, wordt dit door de Mandaritts tegengegaan, ibid. II. d. p. IS en j6.
Het gemeen kan niet dan met groote moeite,
en aanhoudend werken, zijn beftaan vinden, een Chinees zal dagen agter een met zijne handen het land bewerken, dikwils tot aan zijne knieën in het Water ftaan, én zig des avonds gelukkig achten, als hij rijst met moeskruiden en thee kan verkrij- gen. Ook vindt men geen arbeidzaamer en fober- der volk. Rijst in het water gekookt, is bij hun in
|
||||
8o R IJ K D O M
h Indiaantn, den buitenlandfehen koophandel
* ° E K- • aan-
III.
HOOFDST»
in dezelfde achting, als bij ons het brood. Men
gewent de kinderen van jongs af aar) het verduu- ren van zvvaaren arbeid, en hierdoor behouden zij de eenvoudigheid van huhne zeden. Hunne handwerkers kunnen beoordeeld worden
uit de verfchillende rijke en fraaibewerkte ftoffen, die wij uit China krijgen. Het verlakt werk, het porcelein, de zijden ftoffen toonen dit. Hunne publieke werken, als de poorten, eerebogen, to- rens, en bruggen, enz. der groote fteden zijn tot de grootfte volkomenheid gebragt, zo als ook al- les, wat tot het onderhoud en gemak van het le- ven en de zindelijkheid noodig is, en zo zij hierin al eens door andere volkeren ichijnen overtroffen te worden, dan moet men dit meer aan hunne zuirigheid, dan aan hunne onkunde toefchrijven. Zij zijn n;et van zulk eenen uitvindenden aart, als
de Europeaanen, maar hunne werktuigen zijn veel eenvoudiger, en al wat men hun laat zien, weten zij zeer goed natemaaken. Thands maaken zij, even ais wij, uurwerken, horologien, glas, gc- weeren, pistoolen, en veele andere zaaken , welke hun te voren onbekend waren. In alle fteden zijn handwerkslieden van allerlei
foort, zommige werken in de winkels of op hunne werkplaatfcn, andere gaan van huis tot huis hun. nen arbeid en dienst aanbieden — de meeste wer- ken bij de menfchen aan huis. Indien men zig een kleed laat maaken, dan komt de kleermaaker aan huis, en werkt daar, tot dat het gereed is, en zo gaat het met veele handwerken. Zelfc tot do
|
||||
Dik VOLKEREN. 81
aangemoedigd hébben, maar hunne grbote ï.
wel- ^ ^ *•
in.
il, ÜOOfDif.
de fmits toe, deeze draager. aambeeld, fornuis,
ten gereedfchappen vóór het dagelijks voorvallend Werk bij zig, ibid. II. deel, pa'g. 85 en 86. Ik zou het bij dit bericht van Pater du Ha/de
kunnen laten, en den leezer vérder tot het werk zelve kunnen verwijzen, dan, het belangrijke van China, en het gebruik, 't welk onze Schrijver menigmaal van dat rijk maakt, dringt rnij, om de paaien van eene noot een weinig te overlchrijden, len hier nog hefc een èn ander bij te voegen uit Tu Ie Grand et Öonfucius hïstoire Chinoife par M. Clerc, Soisfons 1769, in 40. China wordt in vijftien pro\ intien verdeeld, wel-
ke even zo veele koningrijken kunnen uitmaaken. In deeze verdeeling is de provintie van Leao-tong niet mede bégréepeh, om dat zij buiten den groo- ten muur ligt, fchoon zij afhariglijk is van China, p. 3. De kleihfté van dèeze provintieh is, vol- gends het bericht van Pater Ie Comte, zo vrucht- baar en bevolkt, dat zij op zig zelve eenen aan- zienlijken ftaat uitmaakt, een Vorst, zegt deeze Schrijver, zou inkomen en volk genoeg bezitten, om eene gematigde fraatzücht te voldoen, indien hij meester van een derzelve was, pag. 5. IJdere proVintie van dit rijk verdeelt zig weder
in verfcheiden landfehappén, Welke ijdcr een Fuf of Fóu, (een ftad van den cerften rang) tot hoofd- plaats hebben. Die Fti heeft cèn oppergericina'- hofi van hétwelke de gerichtshoven der T-cheotft (,fteden van den tweeden rang) afhangen, welke, op hunne beurt, weder de gerechten der H-yéhs F Cfte- |
|||||
j
|
|||||
Sa R IJ K D O M
|
||||||
I. welvaart enkel uit deeze binnenlandfche
bok K-fcheepVaart fchijnen te hebben geput. Al-
HOOFDST.
(deden van den derden rang) onder zig gefield
vinden, om niet te fprceken van eene menigte van burgtcn, dorpen, enz. veel grcoter dan onze flc den, ibid. pag. 5. Om een algemeen begrip te geeven van het ge-
tal en de grootheid der Heden van China, zal het genoeg zijn, de woorden van Pater Ie Comte aan- tehaalen, Ik heb, zegt hij, zeven of agt fieden gezien,
die grooter waren, dan Parijs, behalvcn de gee- ne, daar ik niet geweest ben, en die, in de Chi~ neefche landbefchrijvingen, als even groot worden' opgegeeven — er zijn meer dan tagtig fteden van den eerften rang, die zo groot zijn als Lyons, Bordeaux, of Rouaan, er zijn er meer dan horj» derd zo groot als Orleans, onder de tweehonderd van den tweeden rang. Onder bijna twaalfhon- derd van den derden rang, vind men vijf a zes- honderd zo groot als Dyoir, of la Roebelle, on> niet te fpreeken van een ongelooflijk getal van dorpen, die in grootte, en menigte van inwoon- ders, de fteden Marennes en St. Jean de Luz, overtreffen. Dit is geene vergrooting, noch op- gaaf op de berichten, en 't goed geloof van an- deren. Ik heb (zegt hij) het grootfte gedeelte van China zelve doorreisd, en tweeduizend mij- len, die ik er in afgelegd heb, kunnen mijn ge- tuigenis geloofwaardig maaken, ibid. pag. 5 en 6» De laatfie bekende telling van het volk, gedaan Heen in de vijftien provintien, welke Cltina uit- |
||||||
maa.
|
||||||
der VOLKEREN. 8$
, Alle de binnenlanden van Afrika £/), en I.
alle die landen van AJta, welke op eenen aan-B ° E ■» mer- *"*
HOOFDSTt
ihaaken, bedraagt omtrent zestig millioencn man-
nen, in ftaat om te volde te trekken — hier on- der zijn niet begreepen de oudö foldaaten, noch de oude lieden boven de zestig, noch de jeugd beneden de twintig jaaren, noch de Mandarins ^ noch de menigte geleerden, noch de Bonzes, en noch minder de vrouwen <■— Volgends deeze be- rekening, indien zij echt is, zegt Voltaire, dat het onmooglijk is, dat er minder dan 130 millioe- ncn menfehen in China zijn, ibid. pag. 53. Volgends het tableau der zestien provintien van
China, ibid. pag. 57. zijn er 157 Mttropolitat* nes, en 1329 lieden. Het rijk wordt verdeeld in civiel en tnilitait
gouvernement, ijdere plaats en ijdere Had is met eenen muur omgeeven. Het civiel gouvernement •behelst 204Ó plaatzen, te weten, Metropolitaines van den eerflen rang , Heden van den tweeden rang, fteden van den derden rang, en koninglijke verbüjfplaatfen voor de troupen, posten, couriers, mandarins, enz. ibid. pag. 52. Men rekent er 3357 militaire plaatfen, behalven
. 3000 to. (/) De ouden kenden vooral de binnenlanden
Van Africa beter, en de kusten minder dan wij. Zij leerden de binnenlanden kennen door over land te reizen, en wij houden ons alleen met de kusten op , om de zeevaart. Montesq. Geest der fretten, II. d. p. 449. Uitgeevtr. Fa
|
|||||
t
|
|||||
84 R IJ K D O M
|
|||||
I. merkelijken afftand ten noorden van de Zwar-
* ° B K'te en Caspifche zeeën gelegen zijn, het oude HOOFDST. *\T
3000 torens, of kleine kasteelen, die binnen en
buiten den muur zijn. r.472 bevaarbaare rivieren en meiren, 331 fraaije
en kunftige bruggen, 2099 aanzienlijke burgten, 1159 torens tot verfiering der lieden, tritimph. boogen» en andere publieke gebouwen, ter eere van goede vorften, en van voornaame mannen op- gericht, 272 bibliotheeken, en zo veele acade- mien, als er fleden, dorpen, en burgten zijn, ibid. pag. 59 en 60. Behalven dit alles vindt men neg in bet ftm.
maire ibid. pag. 65. Hospices royaux . . . , u8j
Paleizen van vicekoningen . . 32
Paleizen van Mandarins en ftaatsmannen . 32167
Tempels der voorouderen . . 480 Monumenten voor goede vorften en burgers . 3636
—,--------—- voor vermaarde vrouwen . 208
Bachelien of rechtsgeleerden . . 90,000
Bonzes van alle feftens . . 1,000,000 Gerefugieerde Mahomedaanen . 1,000,564 Préfets, togati, met lange tabbaarden . 13649 --------militaires, of overften. . . 18520
Troupes, die het binnenfte en de gren-
zen bewaaren .... 1,669,974 Paarden tot gebruik der troupes . . 9S4>o67 De inkomften van den keizer bedraagen 156,- 260,000 Hukken goud, maakende uit 1250 mil- lioenen Franfcke livres, of meer dan 625 millïoei nen Hollandfche guldens, en de inkomften van dé kei.
|
|||||
der VOLKEREN. 85
Scytie, het tegenwoordig Tartarijen , en Si- I.
berie, fchijnen, door alle tijden van de wae-B ° E K- reW HOOFDiT.
keizerin 22,591,696 livres, of omtrent 12 mil-
lioenen Hollandfche guldens. Behalven de twee uitmuntende werken, uit
welke ik, voor zo veel tot mijn oogmerk diende, het bovenftaande heb uitgetrokken, en uit welke ik, bij voorkomende gelegenheden, nog wel het een en ander zal mcdedeelen, heeft Europa het genoegen, van door den onvermoeiden vlijt van den grooten kenner der Oosterfche taaien, den Heer de Guignes, eene fraa'je Franfche vertaaling te bezitten van een der heilige boeken der ChU neefen, genaamd Chou-king, verrijkt met aanteke- ningen van Pater Qaubil, die Misfionaris in China geweest is, gedrukt te Parijs 1770. in 4». Dit boek behelst hunne oude gefchiedenisfèn, bene- vens de grondflagen van hunne regeeringsvorm en zedenkunde — en is ten aanzien van dat alles zeer belangrijk. Het geen onze Schrijver zegt, dat het zijne
opmerking verdient, dat noch de oude Egypte- vaars, noch de Chineefen , noch de Indiaanen, den buitenland fchen handel aangemoedigd hebben , is bij de Chineefen een gevolg van hunne zeden- kunde. Naauwlijks willen zij gemeenzaam zijn met vreemde natiën, welke hunne havens bezoe- ken , veele van dezelve zijn geheel en al voor vreemdelingen geflooten, andere flaan maar voor zekere natiën open. De Chou-king verbiedt hun den buitenlandfchen, handel wel niet uitdruklijk, maar dringt op verfcheiden plaatzen zeer fterk aan, F 3 4ta |
|||||
*
|
|||||
?<S RIJ K D O M
reld heen, in denzelfden barbaarfchen en on»
• befchaafden ftaat geweest te zijn, in welken wij dezelve nog vinden —■ de zee , welke Tartarijen befpoelt, is de IJt&e, welke geene fcheepvaart toelaat, en fchoon verfcheiden van de grootfte rivieren van de waereld door dat land ftroomen, zijn dezelve echter te ver van. eikanderen verwijderd, om tusfchen het grootfte gedeelte van dezelve eenige gemeen- fchap of eenigen koophandel te kunnen drij- ven — men vindt in Afrika geene van die groote meiren, welke, zo als de Oost-zee en de Adriatifcke zee in Europa, of de Middt- landfche en Zwarte zeeën , beide in Europa t\\ Jfia, of de golf van Ataèie, van Perfie, van Indie, van Bengalen, en van Stam in Jfia, gelegenheid zouden kunnen geeven, om eejien zeehandel tusfchen de inwendige dce- len van dat groote vaste land te kunnen ves- tigen, en de groote rivieren in Afrika zijn te ver
dat men geene zeldzaame en kostèaare dingen, welke uit vreemde landen komen , moet zoeken* Z;e de Guignes, pre f. voor de Cltou-king, pqg, 6. Egypten was ook door godsdienst en zeden van alle gemeenfehap met vreemde volkeren afgefchei- den, zie de Montesq. Geest der fretten, II. <ƒ, ^.414. en de redenen, welke dezelfde de Montetq* H d. p. 592. geeft, waarom de Indiaanen gèene waaren van andere volkeren begeeren, moesten hen ook beletten, om den buitenlandfchen handel «ijHemoedrgen, {Jitgeever* l |
||||
der VOLKEREN. 9?
ver van eikanderen verwijderd, dan dat zij f.
gefchikt zouden kunnen zijn, tot eenige be-B ° E *• langrijke binnenlandfche fcheepvaart — daar- ■"*• HOOFDST.
enbovcn kan de koophandel, welke eene na-
tie zal drijven, door middel van cene rivier, die zig zelve niet in veele takken of kanaa- len verdeelt, en die, eer zij in zee valt, nog over het grondgebied van eene andere natie moet loopen, nooit zeer belangrijk zijn, om dat de natie, welke het laager liggend grond- gebied bezit, altijd in haar vermogen heeft, om de gemeenfehap tusfehen de hoogere lan- den, en de zee, te ftremmen. — Zo is de fcheepvaart op den Donau voor de onder- fcheiden ftaaten van Beijeren, Oostenrijk en Hongarijen, van weinig belang, in vergelij- king van het gene dezelve zou kunnen zijn, indien een van deeze volkeren den geheelen loop van die rivier bezat, tot daar zij in de Zwarte zee valt. VIERDE HOOFDSTUK.
Over den oorfprong en het gebruik van
het geld. |
||||||||||
W>
|
||||||||||
nneer de verdeeling van den arbeid een-
|
||||||||||
maal volkQmen gevestigd is, dan kan ijder
meusch zig door zijnen eigen arbeid niet meer dan een zeer klein gedeelte van die din- gea aanfehaffen, welke hij behoeft. Verre F 4 het |
||||||||||
sa R. ij k d o m
|
|||||
I. bet grootfte gedeelte van dezelve bekomt hij,
t o e KIcjoor eene vervvjsfciing van het overtollige • * „ van zijnen arbeid, 't welk, na aftrek van het
geene hij zelve gebruikt, overfchiet, tegen zodanige gedeeltens van het voortbrengt! van eens anders arbeid, welke hij Boodig heeft\ JJder mensch leeft dus door het verruilen» of liever, ijder één wordt, in zeker opzigt, een koopman, en de maatfchappij zelve neemt langzaamerhand de gedaante aan van dat geen «e, 't welk me» eigenlijk eeae handeldrijven- de maatfchappij noemt. Maar, toen deeze verdeeling van den ar.
beid het eerst begon plaats te grijpen, moet,
natuurlijk, deeze genegenheid tot ruiling in
haare werkingen zeer veele moeilijkheden en
z>vvaarigheden ontmoet hebben — laat ons on-
derlïellen , dat de een van zommige zaaken
■weel meer heeft, daii hij kan gebruiken, tec-
wijl een ander jui.st aan die aaaken gebrek
heeft. De eerde zal dus verlangen, om zig
een gedeelte van dat overtollige afhandig te.
maaken, terwijl de laatfte wel te vrede zal
zijn, indiea hij een gedeelte van hetzelve kan
verkrijgen — maar, indien de laatstgenoemde
bij geval niets in ruiling kan aanbieden,,
% welk de eerstgenoemde noodig heeft, dan
kan er tusfchen deeze twee geene ruiling
plaats hebben. De flagter, bij vporbeeld,,
heeft veel meer vleesch in zijnen winkel, dan
hij z^lve kan gebruiken, en de brouwer er^
|
|||||
DER VOLKEREN. 8?
bakker zijn beide genegen, om hem van een' I,
gedeelte van dat vleesch af te helpen, maar8 o e k, zij kunnen hem niets anders in ruiling aan- **' bieden, dan de onderfcheidene voortbrengfe- len van hunnen eigen arbeid; ondertusfehen bevindt zig de flagter reeds ten vollen voor- zien van al het brood, en h'et bier, 't welk hij voor het tegenwoordige oogenblik noodig heeft — in dit geval kunnen zij met eikan- deren niet ruilen — hij kan hun koopman, zij kunnen zijne kalanten niet zijn, en dus kunnen deeze eikanderen geenen onderlingen dienst bewijzen. — Om de belemmeringen van zodanige omftandigheden voortekomen , moet natuurlijk ijder voorzigtig mensch, door alle tijdvakken van de maatfehappij heen, zo« dra de verdeeling van den arbeid in dezelve, iland gegreepen heeft, bedagt zijn geweest, om zijne vzaaken op eene zodanige wijze interichten, dat hij , ten allen tijde, bo- ven de bijzondere voortbrengfelen van zijne eigen naarftigheid, nog eenen voorraad van eenige andere voortbrengfelen bezat, welke hij kande uitrekenen , dat weinig menfehen souden weigeren , om in ruiling tegen de voortbrengfelen van hunnen arbeid aante?, neetnen. Het is waarfchijnlijk, dat tot bereiking vaa
dit oogmerk, van tijd tot tijd, verfcheiden foerten van behoeftens zijn uitgedagt, en in F ? «*.
|
||||||||
9o RIJKDOM
I. gebruik gekomen («)• In de nog woeste eeu-
l o e k. wen van (je maatfchappijen , wil men , dat
IV. het vee het algemeen middel was, door het
HOOFDST
'welke men koophandel dreef, en, fchoon dit
middel niet zeer gefchikt kon zijn, vinden wij echter, in die oude tijden, dat veele dingen naar de hoeveelheid van vee, welke in ruiling van dezelve gegeeven was, gewaar- deerd wierden. — Homerus verhaalt ons, dat de wapenrusting van Diomedes maar negen osfen had gekost, maar dat die van Glaucus op honderd osfen beliep. Het zout, zegt men, is in jfbys/inie het gemeene middel voor koophandel en verruilingen; in zommige ge- deeltens van de kusten van Indie bedient men zig ten dien einde van eene foort van fchel- pen, In Newfoundland van gedroogden visch, in Virginie van tabak, in zommige Engelfche West - Indifche volkplantingen van zuiker, in eenige andere landen van huiden, of gedroogd leder; zelfs heeft men mij verhaald, dat nog heden ten dage in Schotland een dorp zoude zijn, waar het niet ongewoon is , dat een werkman zijn brood bij den bakker, en zijn bier in het bierhuis, met fpijkers, in plaats van geld, betaalt. Het fcbijnt echter, dat eindelijk de men-
fchen in alle landen zig door onwederftaan- baa-
0») Zie het geene ik hierover, in mijne voor*
rede, heb gezegd, Uitgcever. |
|||||
!
|
|||||
D e r V Ö L KEREN. 9*
fcaüre redenen gedrongen hebben gezien, om I.
ten dcezen einde aan de metaalen (b) deB ° E *
IV.
V001-HOOfDSTt
(i~) Het is geheel onzeker, wanneer het eigen-
lijk geld, of het gebruiken van een algemeen te- ken der waardijen, uitgevonden is. Zie Ie Che- valier J'Eon, Loifirs torn. 4. ƒ>. ;8. Zommige Willen dit reeds nan Kain toefchrijven, en meenen zig daartoe te kunnen beroepen op F'avius Jofe- phus, Antiq. Judaic. lib. I. cap. 3. maar behalveil dat het gezag van Jofephus, in dit geval, weinig kan afdoen, en hij daarenboven, op de aangehaalde plaats, wel van het uitvinden van maaten en ge. wigtcn, maar niet van geld fpreekt, zo i's het niet waarlehijnlijk. Wij vinden wel, in het ver- haal van -Mofcs Ger.ejis IFy dat onder de nakeme- 1'ngen van Kain in het zesde gefacht waren Ja- bal, de vader van de geenen, die tenten bewoon- den, en vee hadden, Jnbal, de vader van allen, die harpen en orgeien handelen, en Tnbalkain, de leermeester van allen werker in koper en ijzer, en hieruit kunnen wij ons zekerlijk een denkbeeld vormen van eene maatfehappij, welke, ten min- ften , den allereerlteri , of oorfpronglijk ruuwen ftaat, vcrlaaten had. Het bezitten van vee, het handelen van harpen en orgeien, het werken in ijzer en koper, door zodanigen, welker hoofdzaak dit fchijnt geweest te zijn, zijn niet alleen bewij- zen, dat in die maatfehappij reeds het recht van eigendom plaats had, maar zelfs dat men reeds eene foort van verdeeling van arbeid, en van af- zonderlijke middelen van beuaan, had ingevoerd. , Wij kunnen tevens hieruit begrijpen, dat tusfehen
d.9
|
||||
9a R IJ K D O M
I. voorkeur boven alle andere zaakcn te geeven;
3 o e k.— de metaalen kunnen niet alleen met min-
IV de leden van die maatfchappij handelingen moeten
plaats gehad hebben» door welke die geenen, die van hun vee en hunnen arbeid leefden, in ftaat gefield wierden , om zjg van hunne andere be- lioeften te voorzien, maar, beha!ven dat dit niet van Kain, maar van het zesde ge f acht, *t welk uit hem gebooren is> gezegd wordt, zo kunnen die handelingen in ruilingen hebben beftaan, even gelijk dezelve bij de Grieken x ten tijde van den Trojaanfchen oorlog, in gebruik febijneu te zijn geweest, (waarvan ftraks nader) —. Het eerfte geld, waarvan wij, in het verhaal van Mo fes, ge- wag gemaakt vinden, zijn de duizend zilveiiin-. gen, welke Abimelech de koning van Gerar zegt, dat hij aan Abraham heeft gegeeven, Gene f. XX. vs, \6. Laater leezen wij, van vierhonderd ftkkelen zilvers, Gene f. XXf IA vs. 15. Volgends Herodotus lib. I. p. m. 40. zijn de Zj-
diers de eerfte geweest, welke gouden en zilve- ren muntpenningen gefiaïgen hebben, feboon an- deren dit aan de Phoeniviers toefebrijven. Zie hier* over Micha'èlis Mofaïsck recht, II. deel, p. 93. Wanneer wij het verhaal van Mofes Gene/. XLH„ leezen, dan zien wij, dat, in die hoogoude tij- den, in Egypte, het geld reeds het gewoone te- ken der waardijen, en het algemeene middel van den handel was, flct denkbeeld van den Romeinfchen rechtsge*
leerden Paulus verdient hier aangehaald te wor- den — hij zegt in L. 1. ff. 4e Contr. empt. |
|||||
,
|
|||||
DEk VOLKEREN. $5
der verlies, dan alle andere waaren, bewaard ï.
worden, daar genoegzaam geene waar gevon-B °. ■ « den Iv'
HOOfDST.
Origo emendi, vèttdendtque a permutatione coe-
pit. Olim enim non ita erat nummus ,neque aliud merx, aliud pretium vocabatur, fed ünusquisqut fecundum necesfitatem temporum, ac rerum, utili- bus inutilia permutabat quando plerumque evenit, vt, quod alteri fuperest, alteri de fit. Sed quia ',ion femper, nee facile concurrebat , ut, cum tu ftaberes, quod ego defiderarem, invicem haberem*, quod tu accipere velles, elefia materia est, cujus publica ac perpetua aestimatio difficultatibtts per- tnutationum, aeqnalitate quantitatis fubveniret \ eaque materia , forma publica percusfa , ufum, dominiumque, non tam ex fubflantia praebet, quant ex quantitate, 6rY4 In het algemeen wil men, dat de Grieken het
gebruik van het geld van de Egyptenaaren geleerd hebben, en dat hetzelve langs dien weg aan de Romeinen bekend geraakt zij. Het geld wierd bij de Grieken vojAtarpi» genaamd, niet van Numa (gelijk zommigen willen) maar van vo/Aot (wet}, om dat het door de wet was ingevoerd. Volgends Aelian. Fat: kist. lib. 12. cap. \o. waren die van Aegina de eerfte onder de Grieken, welke goud en zilvergeld geflaagen hebben — ten tijde van den Trojaanfchen oorlog, dreeven de Grieken hun- nen meesten handel nog door ruilingen; men kan hiervan een voorbeeld zien bij Homerus Iliad lib. 7. vs. 467. et feqq.t welke plaats, benevens nog twee andere uit Homerus, in di£t. L. i.f, de contr. tmpt. aangehaald wordt. De
|
||||
P4 R IJ K D O M
I. den wordt, welke minder, dan zij, aan Ver«
i o e K'ganglijkheid onderhevig is, maai- daarenboven
IV- . kun-
HOOFDST.
De eerde muntpenningen van de Grieken waren
tnct liet teken van eenen os of eene koe beftein- peld. Feit/i: Antiq, Ilomer lib, 2. cap. iq. Hier van daan wil men het oude fpreekwoord, vart omgekogtc rechters, bos in lingua, afleiden —■ die van Aegina floegen het teken van eene fchild- pad op hun geld, vanwaar men wil, dat het zeg- gen, virtutem, et fapientiam vincunt testudines, zijnen oorfprong heeft— de Athenienfen bedienden zig ftandvastig van het teken van eenen uil (de gezellin van Minerva) op hun geld. Zie Pint. in Lyfandro, Zommige willen, dat Alexander het geld liet merken met het beeld van zijn paard Bucephalus, doch hieraan wordt zeer getwijffeld, om dar men op verfcheiden munten der koningen van Maccdonien, zo voor, als na hem, paarden vindt. Men kan de afbeelding van eene groot© menigte van oude Griek/ene muntpenningen vin- den in de fraaije Thefaurus numismatum Goltzii. Bij de oude Lacedaemoniers was, volgends da
wetten van Lycurgus, geen geld in gebruik, zij bedienden zig van ijzeren ftaaven, welke gloeijend gemaakt, en alzo in azijn gelegd wierden, ten einde tot geen ander gebruik bekwaam te zijn. De eerfte gouden en zilveren muntpenningen zijn ten tijde van Lyfander te Lacedaemon toegelaaten. Zie Pltit, in Lyfandro. Zie hierover Pufendorf de jure nat. et gent. lib. 5. cap. I. 5 14. Bij de Romeinen droeg het geld den naam van
pecunia, van het woord pecus (vee}, 't zij, on; dat
|
|||||
V
|
|||||
der VOLKEREN. 95
kunnen zij, al mede zonder eenig nadeel, in J.
zeer veele kleine Hukken verdeeld, en nader-8 o e te. hand **•
HOOFDiT.
dat in de oudere tijden het vee bij hen het alge-
meene teken der waardijen was, Varro de Litig. Lat. lib. IV. ZAq Feith. Antiq. Bonter» lib. 4. of om dat ook hun eerfte geld met het teken van .eenen os of een koe beftempeld was. P/in. Hist. Nat. lib. 33. cap. 3. Zie cok Servius ad Virg, Ecl. I. Servius Tullius was de eerfte koning van Rome,
welke geld liet munten, hij bediende zig ten dien einde van koper, Plin. I. c, en het duurde zeer lang, eer de Romeinen ten dien einde andere me- taalen gebruikten — men dient dit zelfs altijd in het oog te houden, indien men veele van hunne oudheden en oude woorden wil begrijpen , zij noemden oudtijds het geld aes koper, en (gelijk onze Schrijver mede aanmerkt) hunne fchulden aes alienum, een andermans geld of koper. Zie Alciat de Verb, fignif. p. 235. Voor de overwin- ning, welke de Romeinen op Pyrrhus behaalden, was te Rome geen zilvergeld bekend, en niet voor dat zij Carthago overmeesterd hadden, voerden zij liet goudgeld in — Rofini Antiq. Rom. lib. 7. cap. 31. p. 518. hierom zingt Ovid. Fast. I. vs. au. Aera dabant olim, melius nunc omen in auro est
Priscaque concedit vifta moneta novae. Ten tijde van de Romeinfche republiek wierden
de naatnen van de Confules of Burgemeesters, en zelfs wel onverfchillige tekens, op de muntpen- ningen gellagen, maar na iaL.Rome door keizers is
|
||||
$5 R ïj K b b M
1. hand door fmelting weder met eikanderen:
8 o e k. yereenigd worden; eenc hoedanigheid, welke
TV
1V* gee-
iïOOFDST.
is geregeerd geworden, vindt men beftendig dè
beeltenis van den keizer op het geld. Men denke om den fchattingpenning bij Matth. XXII. vs. uc< Alle de penningen der Romeinfche keizers in den ïhefaurüs van Goltzius draagen dit teken — zie ook Rofmi Antiq. Rom. I. c. — in de formulu bij Casfiodorus Var. lib. 6. form. 7. geeft men er deeze reden van , ut imago priitcipam fubjeftos 'videretur pascere par contnierciüm. — Veele las- tere volkeren hebben dit vSn de Romeinen nage» Volgd, doch de turken, welke de beelden vcr- foeijen, flaan alleen den naam van hunne vorftcn, en het jaar der transmigratie van hunnen pro- pheet, op het geld. De menigvuldige oorlogen, welke de Romeinfche
keizers in Germaniè en Callie voerden, en de tal- rijke bezettingen, welke zij in de overwonnen plaatzen hielden (gelijk ons Tacitus overal leert), bragten het gebruik van het gold in deeze gewes- ten over — en wanneer mett het oog flaat op het menigvuldig gewag, 't welk men in dé Salifche, Ripuarifche, en andere wetboeken der zogenaamde Barbaaren gemaakt vindt, van den folidus, een gouden, en den denarius, een zilveren muntpen- ning, en op de zwaare geldboeten, welke vooral de Salifche wet bepaalt, (zie de Epiiogus van de Salifche wet, waarin alle de compofiiiones of zoen- boeters opgeteld worden, en waarin men tompofi- tiones vindt van 1800 gouden folidi, welke, gere- kend tegen 40 deftttHi het ftuk, na genoeg op 3600
|
||||
der VOLKEREN. ff
|
||||||||||
geene andere even duurzaame waaren bezif> f«
|
||||||||||
ten, en welke dezelve» meer dan eenige an-B ° K **
|
||||||||||
IV.
BOOFBIf.
|
||||||||||
de-
|
||||||||||
3600 Hollandfche guldens nederkomen) dan kart
men zeker zijn, dat die volkeren, Welke het IVes* terfche keizerrijk overmeesterd hebben, zeer rij* keiijk van geld moeten zijn voorzien geweest; men zie hierover fVendelini natale fohitn legum Salicarum cap. 4. et 5. De Frankifche koningen Volgden het voorbeeld
der Romeittfche keizers, en lieten hunne beeldte- nisfen op bet geld liaan. JVendelinus, in glosf. fa' lico vocum atuaticarum , op het woord foiidus, fpreekt van een foiidus, welke omtrent het jaar 415, weinig tijds voor Pharamundus geflagen is, op welke men leest Theudemef Rex. Men kan eene zeer groote menigte van munten onder de Frankifche koningen van den derden ftam afge- beeld vinden bij Du Cange in Gltsf. Lat. vove rtoneta. Wanneer wij den voornaamen rol, welke dtf
Frankifche Vorften in de zaaken van Europa ge» fpceld hebben, en de betrekkingen, in welke de thans genoemde Nederlanden tot dezelve gedaan hebben, nagaan, dan kunnen wij zeer ligt begrij* prn, dat wij onze oudfte munten van de Franken ontleend hebben. <— Na dat onze Craaven buiten» landfche Vorften wierden, zijn bier te lande vee» lerleije foorten van munt gangbaar geweest, waar- toe de koophandel, die hier reeds vroeg bloeide, niet weinig medewerkte — ik zal nader gelegen- heid hebben, om hiervan te fpreeker, vooral wan- seer wij, in hit 4. boek 3. hoofdft. van onzen G Sehrij- |
||||||||||
9$ R IJ K D O M
I. dere hoedanigheid, juist gefchikt maakt, omr
> e K-^gj. mjcjcjej tot den koophandel en omloop té
*ST kunnen zijn (c)— ijmand, bij voorbeeld,
wei-
Schrijver over de bank van Amfterdam zullen han- delen. — Men kan de afbeelding van alle de munten, welke in deeze onze republiek ten tijde der Unie gangbaar waren, vinden in den beelde- naar of formulierboek van de munt van 1622. Gr. plac. boek van Heiland, i. deel, p. 2821. Alleen dient hieromtrent opgemerkt te worden, dat zedert de Unie,op de muntpenningen, welke hier te lande geflagen worden, geene beeldtenisfen van vorften, of voornaame mannen, meer te vin- den zijn. Noopends het Engelfche geld zullen wij bij on-
zen Schrijver nadere gelegenheid vinden, om het een en ander te zeggen — zie het volg. hoofdft. Ten aanzien van alle de hedendaagfche munt-
fpecien van de geheele waereld en derzelvcr waar- de, kan men een zeer breedvoerig en duidelijk bericht bekomen bij Ricard traite du Commerce, torn. 2. liv. 1. Voor het overige is de gedaante van het geld
rond, zo als in Engeland, Frankrijk, Duitse ft' Jand, de Nederlanden, enz.,- veelhoekig of onge- lijkvormig, zo als in Spanjen ; vierkant, zo als in zommige gcdeeltens van de Indien, of kogel- rormig, zo als in de meeste andere Indiaanfche landen. Uitgeever. CO Het allervoornaamfte vereischte in geld, of
• wat het zij, 't welk ten algemeenen teken der
waardijen zal llrekken, is eene duurzaams jland»
vos-
|
||||
öer VOLKEREN. &
Welke noodig had zout te koopen, en niets h
anders had, om in ruiling te geeven, danB ° E ** een (luk vee, vond zig, op dat oogenblik* * ' . . . ■ ÖOOFD5T.
verphgt, om voor de waarde van eenen ge-
heelen os, of van een geheel fchaap aan zout optedoen — zelden kon hij minder, dan die hoeveelheid van zout koopen, om dat hij zelden gelegenheid kon vinden, om dat gee- ne, 't welk hij in ruiling aantebieden had, buiten fchade in kleine (tukken te verdeelen, -— en wanneer hij voorneemens was , om eene meerdere hoeveelheid Van zout opte* doen, dan zag hij zig genoodzaakt> om het dubbeld, of driedubbeld van die hoeveelheid te koopen , te weeten voor de waarde varl twee of drie osfen , of van twee of drie fchaapen; — daar hij, in tegendeel, wanneer hij metaalen had kunnen geeven in plaats vaa
vastigheid, zo dat hetzelve éénmaal tegen arbeid,
of overtolligheden verwisfeld zijnde, in ftaat z!j,om; op den duur de waarde van dien arbeid en over- tolligheden te blijven vertoonen, en na verloop van eeuwen nog de plaats van die overtolligheden te blijven bekleeden, welke voor dezelve geruild zijn, en welke, indien zij bewaard waren gewor- den, reeds voor langen tijd zouden vergaan zijn -r»' deeze hoedanigheid vindt men het best in de me* taaien, fchoon niet geheel volkomen, gelijk bij het verdere Ieezen van onzen Schrijver zal blij- ken. Zie hierover Grot. de jure bcili ac paeit lib. 2. eap. 12. $, 17. Uitgeever. G* |
||||
ïoo R IJ K D O M
|
|||||||
I. van fchaapen, of osfen, zeer gemaklijk, de
boe K.j10eveei]ie}(j van zyne metaaien met die hoe- hoofdst vee^'ie^ van zout' welke hij op dat ©ogen-
blik behoefde , in eene juiste evenredigheid zou hebben kunnen brengen (V).
Ver?
|
|||||||
C<0 Onder onze hedendaagfche Schrijvers ver-
dient, buiten twijffel, de geleerde Engehchman Hume den lof, van een der eerften geweest te zijn , welke de door vooroordeelen verdwaasde waereld, omtrent de waare denkbeelden wegens het geld, op het fpoor der reden terug gebragt, en met klaarheid beweezcn hebben , eensdeels, dat het geld niets anders is, dan een werktuig van wisfelïng , waardoor de arbeid vertoond, en deszelfs plaats bekleed wordt, en anderdeels, dac de welvaart van eene maatfchappij geheel niet af- hanglijk is van de hoeveelheid van geld, welke in dezelve gevonden wordt. Zie zijne proeven over het geld, te vinden in zijne Esfay's vol. I. PaS> 353 en volg. — tegenwoordig zijn de denk- beelden dienaangaande veel opgehelderd. Ifeliny droomen van een menfchenvriend, pag. 109. zegt: geld is fechts in zo ver nuttig, als de bezitters zig daarvoor behoeftens en genoegens kunnen ver- fchafen. Ibid pag. 113. zegt hij: het is een fcha- delijk vooroordeel, en de bron van ontelbaare dwaalingen geweest, dat men het geld als -waaren rijkdom befchouwt. Condillac heeft in zijn koop- handel en flaatsbefiuur een opzetlijk hoofdfluk hefteed, om te toonen, dat het geld, gebruikt als de algemeene maat der -waardijen, aanleiding heeft gegeeven tot veele misvattingen, omtrent de waar-
|
|||||||
der VOLKEREN. ioi
Verfcheiden foorten van metaalen zijn, tot f.
dit oogmerk, bij onderfcheidene volkeren ge-B ° E ■>' bruikt. IJzer was het gemeene middel van **\* koophandel bij de oude Lacedaemoniers, ko- per bij de oude Romeinen, en goud en zilver onder alle de rijke en handeldrijvende natiën. Het fchijnt, dat deeze metaalen, in het be-
gin, tot dit oogmerk, in ruuwe ftaaven ge- bruikt zijn , zonder eenige ftempeling of munt. Zo wordt ons door Plinius (e), op het
waardij der dingen. 2Az ook Bielfeld Inft. pol.
torn. I.p. 314. Necker fur radminiftrat. des finau- ces, torn. III. pag. 94 en volg, et fur la legisl. et c-ommerce des grains, p. 12. les Loi/irs du Cheva* lier d'Eon torn. IV. p. 28 en volg. item pag. 5 c. de Real Science du Gouvernement, torn. FI. p, 88. 103. enz. Campomanes over de Industrie, p. 36. van den Heuvel over de Industrie, ƒ>. 19. en an- dere. Men vergelijke hier mede dé denkbeelden van IVolf J. N torn. IF. %. 352, 354 enz. vooral torn. FIIL §, 401. Het is te wenfehen, dat deeze opgehelderde denkbeelden éénmaal invloed zullen verkrijgen op het belïuur der volkeren. Uitgeever. O) Plin. hist. nat. lil/r. 33. c. 3. Smith, Zie hier de gcheele plaats uit Plinius. Populus Roma- üus ne argento quidem fignato ante Pyrrhum re- gem deviêum ufus est. Libralis {unde etiam nune ïibella decittir) et dupondius adpendebatur asfis. Quare Aeris Gravis poena difta. Et adhuc expenfë in rationibus dicuntur, item impendere, et depen- dere, Qtiin militurn ftipendiorum, hoc est, ftipis G 3 pon- |
||||
xos R IJ K D O M
I. het gezag van Timaeus, een oud gefchïed-
M o e Kifchrijver, verhaald, dat de Romeinen, tot den 1 • tijd van Servius Tu/iïus, geen gemunt geld hadden, maar dat zij zig van ongeitempelde ftaaven van koper bedienden, om dat geene te koopen, 't welk zij noodig hadden — dus dienden hun ten dien tijde deeze ruuwe ftaa- ven in de plaats van geld. Het gebruiken van metaalen, in deezen
ruuwen ftaat, was aan twee zeer lastige on- gemakken onderhevig, het eerfte was, dat zij telkens moesten gewogen , het tweede , dat Èi} geduurig moesten getoetst worden — in de kostbaare metaalen, in welke een gering verfchil in de hoeveelheid een groot onder- fcheid in de waardij maakt, vereischt zelfs de bezigheid van dezelve met de noodige zorgvuldigheid te weegen, dat men ten min- ften zeer naauwkeurige fchaalen en gewigten moet hebben. Vooral is het weegen van goud een werk, 't welk zeer veel juistheid vor-
ponderandae penfatores, libripendes dicuntur, qua
emfuetudine ir- his tmtionibusy quae mancipi funt, ttiam nunc libra interponitur, servius Rex pri- mus fignavit Ae?, antea rud' u/os Romae, Timaeus tradit- fignatum est nota pecudutn, unde pecunia sdpellata — die Timaeus, van welker, hier ge. Iprooken wordt, is èe historicus Siculus geweest, «ie fabricii biblioth. Lat. torn. *, p. 604. Vit* geever. |
||||
dir VOLKEREN. ïo$
|
|||||
vordert. In de grovere metaalen, in welker I.
gewigt een geringe misflag van weinig na-° ° ! deel kan zijn, behoeft men zekerlijk zo » HOOF]
naauwgezet niet te weezen. Men moet ech-
ter erkennen, dat het bovenmate lastig zou zijn, indien een arm man, zo menigmaalen tiij in 't geval is, om het een of ander, zelfs maar ter waarde van een oortjen, te koopen, of te verkoopen, zig telkens ge- noodzaakt zou vinden , om dat oortjen te moeten weegen — maar het toetzen is nog veel moeilijker, nog veel lastiger, en, wan- neer men een gedeelte van hetzelve, met de daartoe vereischte middelen van ontbinding, niet geheel en al in den fmeltkroes mag fmel- ten, is het zelfs ten uiterften onzeker, om eenig vast befluït omtrent de waare gehalte optemaaken. — Ondertusfchen moesten de menfchen, voor dat het gebruik van gemunt geld ingevoerd was, indien zij zig dien moei- lijken en lastigen arbeid van het fmelten niet wilden getroosten, altijd aan de groffte be- driegerijen en misleidingen blootgefteld zijn geweest, en dikwils, in ruiling van hunne waaren, in de plaats van een pond gewigt van zuiver zilver, of zuiver koper, een ver- valsen! mengelmoes ontvangen hebben van de groffte metaalen van eene zeer geringe waarde, welke men echter, in derzelver uit- wendig aanzien, zeer veel overeenkomst met betere metaalen had doen hebben-. Om zo~ G 4 da- |
|||||
ie»4 R IJ K D O M
I. danige misbruiken voortekomen, om het rui-
* o e k. jen gemakiijifgr te maaken , en daarenboven _ " om de naarftigheid , en den koophendel op allerleije wijzen te bevorderen, heeft men het, in alle landen, welke eeiiige aanmerklij- ke, vorderingen in de bcfchaafdheid gemaakt hebben, van de uiterfte noodzaaklijkheid ge* vonden , eenen openbaaren ftempel te flaan op zodanige Hukken metaal, welke men in die landen gewoonlijk gebruikte tot het koo* pen van waaren. Hier van daan de oor* fprong van het gemunte geld , en van die openbaare gebouwen , welke men de munt noemt, eene inrichting, welke volmaakt van dezelfde natuur is, als die van het keuren ea met bekende merken beftempelen van de wol» len en lijwaaten man ufaftuuren — het alge* meen oogmerk van alle deeze inricLangen fs, om, bij vvege van een door openbaar gezag getekend merk, de hoeveelheid en inwendige goedheid van de onderfcheiden waaren, wel- ke ter markt gebragt worden , te verzeke- ren (ƒ), Pc
QP) Het fpreekt dus van zelve, dat de zorg
voor de munt aan den Souverain toebehoort. De door gezag van den Souverain gcflagen ftempel is, in den grond, niet minder, dan eene plegtige ver- klaaring van üen Souverain, dat het gemunte, zo in zuiverheid al.s in waarde, aan den vasrgeftelden ftand.aa;t beantwoordt. Zie Sielfel^ Jnj}. Politit. torn,.
|
||||
BEI VOLKEREN. 105
De eerde openbaare itempels van deeze I.
foort, welke op de in omloop zijnde me-B ° E ** taa- IV'
HOOFüST.
torn. I. p. 556, Wij hebben, in noot (£) van dit
boofdftuk, gezegd, dat het geheel onzeker is, wanneer het eigenlijke geld is uitgevonden, even onzeker zijn wij omtrent het munten — Of het geld oorfpionglijk in eenige ruuwe Hukken metaal van verfchiilenden inhoud en gedaante, doch zon- der eenig teken, beftaan hebbe, welke een ijder, wanneer hij naar de markt ging, bij zig had, be- laden met werktuigen, om dezelve te mijden, en fchaalen, om dezelve te weegen, en of nader- hand, 't zij tot voorkoming van bedrog, 't zij om andere redenen, het openbaar gezag zig met het- zelve heeft moeten inlaaten, zijn over het geheel diaken, welker zekerheid men bij weinige volke- ren kan nafpeuren. De noodzaaklijkheid, om een algemeen erkend teken der waardijen intevoeren, heeft doorgaands, in een zodanig vroeg tij vak van cene zig ontwikkelende maatfehappij plaats , in hetwelke nog geene gefchiedkundige aantekenin- gen gehouden worden — wanneer wij echter de plaats uit Plinius, in de naastvoorgaande noot op- gegeeven, raadpleet,en, can fchijnt de munt op die wijze bij de Romeinen ingevoerd te zijn ge- weest. Bij de Grieken vinden wij wel, dat reedj VJn vroege tijden af het munten op openbaar ge- zag gefchiedde} wij leezen , dat de Athenienfert in het begin muntpenningen hadden, op welke aan de eene zijde een os, e aan de andere zijde de beeldtenis van den koning ftond; zie de Schot. ad H.owtri {Had. lib. t, vs, 236. welke beeldtenis G 5 een. |
||||
ioÖ R IJ K D O M
I. taaien geflagen wierden, fchijnen meestal dat
boe K.g?ene verzekerd te hebben, 't welk het moei-
IV' lijk-
■OOFDST. J
een bewijs fchijnt opteleveren, dat dezelve met
openbaar gezag gemunt waren — duidelijker leert Plutarchus in Thefeo, dat Thefeus geld liet flaan met de gedaante van eenen os, onder anderen, om reden, dat hij den landbouw wilde aanmoedigen; doch wij vinden (zo veel mij bekend is) niet, dat zij te voren geheel ongemunt geld zouden ge- bruikt hebbon. Bij de Romeinen heeft zig het openbaar gezag de zorg voor de munt altijd fterk aangetrokken — niet alleen hebben wij uit Piinius gezien, dat dezelve door koning Servius Tullius is ingevoerd geworden, maar zelfs was het mun- ten , flaande de republiek, aan eene foort van Mi- nores Magiftratus aanbevolen. Cicero de legibus lib. 3. cap. 3. Onder de keizers behoorde het- zelve uitdruklijk tot de Souverainiteit, 't welk zo uit hunne beeldtenis op de munt, als uit den ge- heelen tit. Cod. de falfa Moneta te zien is — trouwens niet alleen bij de Grieken en Romeinen, maar zelfs reeds bij de Egyptenaaren, wierden de valfche munters geftraft, 't welk duidelijk doet zien, dat van ouds af de munt aan de bezor- ging van het openbaar gezag heeft behoord. Zie Rofini Antiquit. Rom. lib. 7. cap. 31. p. 519. De menigvuldige wetten, welke wij in de kapitula' rien van deFrankifchekoningen,omtrent de munt, ontmoeten, toonen ook duidelijk, dat zij de zorg voor dezelve onder het werk van den Souverain betrokken — men zie, onder anderen, de Capit. tjpuéi Fernenfis cap. 27. het Capit. Metenfe cap. 7. het
|
|||||||
<
|
|||||||
der VOLKEREN. 10?
|
||||||||
Kjkfte, en tevens het belangrijkfte was, om I.
geweeten te worden, dat is, de zuiverheid,6 ° E *• of IV'
|
||||||||
HOOFDST.
|
||||||||
het Capit. Anni 823. cap. 18- enz. Ondertus-
fchen hadden oudtijds in Frankrijk de Baronnen ook het recht van te munten, doch niet anders dan koperen munt, ten zij met uitdruklijke toe. liemming van den koning. Du Cange in voce Mo' •neta regia haalt een fcheda de monetis omtrent van het jaar 1300 aan, waarin geleezen wordt, nuk des Barons de France ne peut, ni ne doit faire monnoie d'or et d'argent, fi ce n'est Ie Rot, «u par fon commandement, ni monnoie, qui vaille flus d'un denier —■ hierdoor ontilonden menig- maal niet alleen groote ongemakken , welke.de ingezetenen zeer bezwaarden, maar zelfs dikwils hevige twisten tusfehen de koningen en de ba- rons, tot dat eindelijk de koningen dat recht van hunne baronnen gekogt, en op die wijze vernie- tigd hebben. Zie dit in het breede bij du Cange A c, In andere Europeaanfche Staaten is de munt
ook aan de bijzondere zorg van den Souverain toeberrouwd , trouwens men vindt in cap. unie, quae fint regalia (Feud. lib. SU tit. 56,') het recht van munten onder de regalia opgeteld. Volgends du Cange l. c. hebben de keizers van ouds af me- nigmaal, zo in Duitschland, als in Italië, aan hunne groote vafallen het recht, van gouden munt te flaan, vergund. In onze republiek behoort de zorg van de munt
flietalleen, gelijk elders, aan den Souverain, (men kan over den oorfprong van het recht van den |
||||||||
io$ R IJ K D O M
|
|||||
I. of fijnheid van het metail; het komt mij
» o e k. voor, dat zij veel overeenkomst zullen heb-
IV. ben gehad met het (En^elfche) Sterling, of zui-
HOOFDST.
ver-
Hollandfchen muntflag, zien van de Wall, Hand-
vesten van Dordrecht, I. d. p. 2?o en volg.} maar zelfs is bij het 12. artikel van de Unie van Utrecht bedongen , dat die voorfz. provintien ghehouden fullen fijn fich metten anderen te conformeren in V fluk van der munte, te weten in den cours van den gelde, tiaer wtivyfen fulcke Ordonnantien, als men daerop metten aldereerflen maecken fal, de* '.vclcke d'een fonder d'ander niet en fal moglten veranderen. Ingevolge van dit beding zijn niet alleen verfebeiden ordonnantien op het ftuk van. de munt gemaakt, welke alle te vinden zijn in het Gr. Plac. boek, I. deel van p. 2578 af tot het einde toe, maar zelfs is, ten dien einde, door de gezamentlijke bondgenooten , eene Generaliteits muntkamer opgericht, waarvan men de inrichting en werkzaamheden kan leezen in den Tegenw, Staat der Vereenigda Nederlanden, I. deel, p, 336. niec te min heeft ijdere provintie, als in zig zel- ven fouverain , het recht van munt behouden, gelijk het ook nog daadlijk door ijder derzelve geoeifend wordt. Men kan, in eene noot op de aangehaalde plaats uit den Tegenw, Staat der Ver*, eenigde Nederl. zien, van welke middelen de pro. vintien zig nu en dan bediend hebben, om elkan. der bij het naarkomen der gemaakte ordonnantien. te houden — het is zeer der moeite waardig hier- omtrent na te zien van Zurck Codex Batavus op. het woord munt. Uitgeevcr, |
|||||
der VOLKEREN. 109
verheidsteken , 't welk tegenwoordig op de I.
plaaten en baaren van zilver geflagen wordt,B ° £ of met de Spaanfche keur , welke men dik- wils op de liaaven goud vindt , en welke, daar zij alleen op de eene zijde gefield wor- den, en niet de oppervlakte van het geheele fluk metaal van alle kanten bedekken, alleen ingericht zijn om de fijnheid, maar niet om het gewigt aantetoonen. — Abraham wOeg aan Ephron de vierhonderd fikkeien zilvers toe, welke hij aangenomen had te bctaalen voor den akker, die in Rlachpela was — fchoon de fikkei gehouden wierd voor den in den omloop gebruiklijken muntpenning van dat land, wierden dezelve echter bij het ge- wigt, en niet bij het getal, ontvangen, op dezelfde wijze, als wij thands nog baaren zil- ver en ftaaven goud ontvangen (g~). Men leest,
(g) De oude Romeinen waren ook gewoon iri
de vroegfte tijden elkander het koper in de bèta. lingen toe te weegen. Pendere poenas, folvere fignificat, ab eo, qiiod',' aere gravi quum uterentur Romani, penfo eo, non numerato, debitum folve- bant. Festus — en wanneer wij de plaats uit PU. ■nius, boven onder letter d aangehaald, wel in- zien, dan fchijnt dit gebruik zeer lang geduurd te hebben. Zie het geene ik hierover gezegd heb in mijne noot (g~) op de Montesq. Geest der ïVetten, II. d. p. 552. Men kan over het wee- gen van het geld bij de oude volkeren veel vin- den bij Michaëlis Mofaïsek recht, II. d. p. 92 en volg. Uitgeever. |
||||
ito R IJ K D O M
T. leest, dat de inkom ften van de oude Saxifcke
boe k,koningen van Engeland niet in geld, maar in
•*■ * natuur betaald wierden, dat is, in levensmid-
HOOFDST. ' '
delen en behoeftens van allcrleie foort. Wil-
lem de Veroveraar voerde de gewoonte in, om dezelve in geld te betaalen, en niettemin wierd dit geld, nog langen tijd daarna , in den Exchequer bij gewigt, en niet in getal, ontvangen. De lastigheid, en het moeilijke, om deeze*
metaalen altiid met de noodige naauwkeurig- heid te weegen, hebben aanleiding gegeeven tot het uitvinden en inftellen van zodanige munten, in welke de ftempel de beide zijden van het ftuk, en zomtijds zelfs de rand, be- dekt, en waardoor dus, niet alleen de fijn- heid , maar ook het gewigt van het metaal door openbaar gezag verzekerd wordt. Om die reden wierden toen zodanige muntpennin- gen, even gelijk tegenwoordig , in gctalen ontvangen , zonder de last van dezelve te moeten weegen. De naamen, welke deeze muntpenningert
droegen, fchijnen oorfpronglijk het gewigt te hebben uitgedrukt, of de hoeveelheid van me- taal, welke in dezelve begreepen was. — Ten tijde van Servius Tullius, welke de eerfte ko- ning was , die te Rome geld liet munten ? hield het Romeinfche as, of pond, juist irt een Romeinsch pond van goed kooper. Het wierd op dezelfde wijze verdeeld als het te- gen* J
|
||||
der VOLKEREN. m
genwoordige Troïsch pond van twaalf oneen, I.
van welke ijder een wezenlijke once van goed" |
||||||||||
IV.
HOOFDST.
|
||||||||||
koper inhield. Onder de regcering van ko-
|
||||||||||
ning Eduard den eerflen hield het Engelfche
pond Sterling (Ji) juist een pond Tower ge- wigt, van zilver van eene bekende fijnheid. Het Tower pond (7) fchijnt een weinig zwaar-
(Ji) Men vindt die wet van Eduard I. bij du
Cange in voce Esterlingus, zie hier dezelve: De. narius Angliae, qui vocatur Sterlingtts, rotundus fine tonfura,ponderahit 32 grana frumenti in me- dio fpicae, et 20 denarii faciunt unciam, et 12 unciae faciunt libram. Uitgeever. (i) Dit Tower pond heeft mij zeer veel moeite
gekost, de twee aan mij bekende Franfche en de Hoogduitfche vertaalingen van dit werk hebben er hun hoofd niet over gebrooken, maar enkel ver. taald poids de la tour, livre de la tour, en Tower* gewicht. Ondertusfchen zal ik het refultaat van mijne nafpeuringen den leezer mededeelen, in ver- trouwen, van daardoor aan veelen geenen onaan- genaamen dienst te doen; te meer, daar ons in 't vervolg dikwils gelegenheid zal voorkomen, om van deeze noot gebruik te maaken. Wat is Towergewigt? Als wij den text met aan-
dacht leezen, dun fchijnt het geen der tegenwoor- dig in Engeland gebruiklijke gewigten te zijn, maar veeleer een gewigt, 't welk zederd onheug- lijke tijden in onbruik is — immers anders be- hoefde onze Schrijver niet te gisfen, dat het een weinig zwaarder dan het Komeinfche , en een weinig ligter dan het Tfoïfche pond geweest zij. Dit
|
||||||||||
na R IJ K D O M
I. zwaarder dan het Romeinfche, en een weinig
• o e K-ügter dan het Troifche pond geweest te zijn.
IV* Het
HOOFD ST.
Dit zou hij ons dit geval met zekerheid kunnen
zeggen. In de Magna Charta, welke door korirg John
in het jaar 12^5 gemaakt, en bij de Engelfchen riet minder benoemd is, dan ons groot privilegie van Vrouw Maria van Bourgondien , (men kan die Magna Charta in her Latijn en Engelsch vinden in the history of England by Rapin de Thoyras, vol. I. pag. 28* en volg.) leeze ik art, 4r. una menfura vini fit par tot urn regnum nos. trum, et una menfura bladi, fcilicet, quarterium Londonienfe, et una latitudo pannorum tinclorum, et rusfettorum , et halbergettorum , fcilicet dut ulne infra listas. De ponderibus autem fit ut de menfuris. Volgends deeze wet, die in het jtar 1255 gemaakt h, mogt men, in Engeland, niet meer dan ééne foort van gewiVt hebben Onze Smith zegt ons, dat het Troïsch gewikt niet voor het j8de jaar van Hendrik den VIII. f dat is het jaar 1527, want deeze Hendrik de VIII. kwam in 't jaar 1500 aar den troon, zie Rapin's hist of EngL vol. I. p. 702.) in Engeland is ingevoerd, dus was het Towergewigt ten tijde van Eduaid den I. rdie in het jaar 1274 koning wierd, Ra- pin l. c torn. I. p. -15P.; het eenige gewigt, 't welk in Engeland in gebruik was. Wanneer wij alle de tegenwoordige Engelfche
Schrijvers, die wij zouden kunnen denken, dat ons eenig licht in deeze zaak zouden kunnen gee- vep, nazoeken, (zo als Pestlethwayff diüionary of
|
||||
d e fe VOLKEREN. u$
liet laatstgenoemde is niet voor het agttlende f.
jaar van Hendrik den Agtften in de Engelfche* ° E *» munt ™.
pf //V7<fe «Bi3? cömtnerce, op hfet woord weighfo
£. Roberts 'the Merchant''* Map of eommerce, p. zg6, Bailey's univerfal etymologica/ EnglisA diftionary op het woord avoir du pots, John Har* ris lexicon tcchnicttni; or an univerfal diêlionary of arts and fciences, cp weights, the philofcpkical transaP.ions {Jrtm the year 1732 to the year 1744) 'abridged by John Martyn ; torn. IX. pag. 486** Magnae Brittanniae notitia, or the prefent State e f Great Britain, by John Chamberlayr.e, pag* 154 eH 155- en andere) dan vinden wij wel, dat zij ons uit éénen mond zeggen, dat tegenwoordig in Engeland tweederlei gewfgt plaats Reeft -, het Tro'ifche en het aver du pois, doch geen van hun allen fpreekt een enkel woord van het fowerge* svfgt; het eenige, 't welk wij in die geheele me- nigte vinden, is, dat the philofophhal tramaltioni ïcc. ci't. Zeggen, ,t het blijkt niet, wanneer het „ avoir du poids gewigtj als een wettig gevvigtj ,-, is ingevoerd geworden, maar, zeden de regee- „ ring van koningin Elifabeth, is hetzelve altijd „ als zodanig gebruikt." Koningin Elifabeth is in het jaar 1558 aan uèn troon gekomen, Rapin l. c. lom. II. pag. 50. Het fchijnt dus, of' dat het avoir du poids gewigt ongevoelig in de plaats van het Towergewigt gekomen is, zonder dat men weet* hoe het eene in onbruik, en het andere in gebruik is geraakt; of dat misfehien ongevoelig of toevallig de naam van Tolver gewigt in den bafbaar- fchen naam van avoir du poids, avoir du pois, of H avef |
||||
H4 R IJ K D O M
I, munt ingevoerd geworden. Het Franfche
* o e K.p0ndj 0f de nne^ vvoog, ten tijde van Karel 7
■OOFDST.
aver du pois 0'an welken ik nergens den oor-
fprong heb kunnen vinden) verwisfeld is. — Ik beken, de uitdrukking van onzen Smith is niet in 't voordeel van deeze laatfte gedachten, hij zou dan niet hebben behoeven te gisfen of dit gewigt lig- ter was, dan het Troïfche, hij zou met zekerheid hebben kunnen fpreeken, maar dit kan zelfs in Engeland onder de onzekerheden behooren , en hierom kan onze naauwkeurige Schrijver liefst verkoozen hebben, zïg daarover niet uittelaaten, terwijl het toch, wanneer men de letterlijke ver- kleefdhcid van de Engelfche natie aan de wetten in het oog houdt, onbegrijplijk moet voorkomen, hoe bij dezelve, tusfehen de regeeringen van Eduard I. en koningin Elifabeth, het eene foort van gewigt door het geheele rijk in onbruik, en het andere foort in gebruik gekomen zij, zonder dat men zelfs in the philofophical transaftions, of bij eenigen anderen fchrijver, daarvan reden weet te geeven. Zo veel is zeker, dat even gelijk, volgends onzen Schrijver, het Towerwigt een wei- nig ügter was, dan het Troïfche, zo ook het zelf- de onderfchcid tusfehen het avoir du po-u's, en het Troïsch gewigt plaats heeft. L. Roberts the Merch. Map of commerce, p. 296. zegt ons, dat de 13Ó ponacn avoir du pois in de munt juist 100 ponden Troïsch weegen; (ftraks hierover na- tier) dan ik geef dit niet hooger op, dan als eene gisiing. • Maar van waar de naam van Tower gewigt? De
|
|||||
I
|
|||||
bE& V O L fc E R. E IST* l*£
ètn Grooien, eén pond zilver van bekende t.
fijnheid Troïsch gewigt» De jaarmarkt van deB I,E ** ltad HOOFDiti
De tower-, een zeer olid kasteel op den zuid-
oosthoek van de oude flad Van Londen aan den Theems, was weleer een der paleizen van de ko- ningen van Engeland. Dit paleis wierd door iLduard den eerften bewoond; wanneer wij in het oog houden» welk eene naainnkeurige zorg ko- ning John, in het jaar 1155, in de Magria Charta voor de eenparigheid van dé maateh en gewigten in Engeland gedraagen heeft, dan wordt het zeer waarfchijnlijk, dat hij eenett bepaalden ftahdaart, of legger > van de maaten en gewigten onder zij- re koninglijke bewaaring in den fowèr zal gehad hebben > en dat het gewigt naar dien ftandaart^ welke in den Tower bewaard Wierd , den naam Van Towtrgemgi gekreegen hebbe, zo dat die naam ten tijde van zijnen kleinzoon Ëduard den /» (we!; he negentien jaaren» na dat de Magna Charté gemaakt was, den troon beklom) reeds algemeen zal geweest zijn » althans wij ieezen in de M<*s gnae Brittanniae notitia van Chamberlaym * on- der de woorden weights and meafures\ dat, vol- gends het 27. cap. van de Mdgna Charta, niet alleen alle maaten en gewigten in geheel Enge. tand dezelfde moeten zijn, maar ook dat zij moe- ten overeenkomen met des konings ftandaart van maateli Cn gewigten * welke in den Èxchequer door eeiien bijzondercn ampteimar van des konings huis, die den naam draagt van fchrijver of kon» trolleur van de markt (clerk or comptrollcr of tht fnarket), bewaard wordt. (In deeze plaats, welke H 4 ge? |
||||
\
|
|||||
\iB • R IJ K D O M
1. ftad Troyes in Champagne wierd, in dien tijd,
o e f.zeer algemeen door alle natiën van Europa
IV ,
1V* be-
)OFDST.
geheel en al is uitgefchreeven door Savary diftion,
de Commerce, onder livrepoids, wordt het 27 cap. van de Magna Charta genoemd, doch dit moet het 41. zijn, 't welk ik boven heb opgegeeven*) en de philofophical transaft. torn. 9. pag. 491 zeg. gen , dat de ftandaarts bewaard worden in den Exchequer, en in den Tower, En zeker het be- •waaren van den ftandaart der maaten en gewigten, door bet openbaar beftimr, of in de tempels, is reeds van hoogen ouderdom af in gebruik geweest, Michaëlis maakt in zijn Mofaïsch recht, IV. deel, pag. 395. zeer waarfchijnlijk, dat bij de Egypte- ■naavcn de ftandaart, of het model der maaten en gewigten, in de heiligdommen, op plaatzen, die een ijder niet wist te vinden, bewaard wierden —■ hij toont op eene fchoone wijze, welk eene zorg bij de Joodfche natie voor de maaten en gewigten gedraagen wierd, en dat men daarin de voornaame ftaatkiindige reden moet zoeken, waarom Mofet de ellen, maaten, en gewigten van alles, wat tot den tabernakel behoorde, zo naauwkeurig op- geeft, ten einde de waare ftandaart, of de maat en het gewigt des heiligdoms, altijd zou kunnen gevonden worden. Daarenboven wierden nog mo- dellen of ftandaarten van de maaten en gewigten in den tempel bewaard, en zommige uit de Le. viten tot opzienders over dezelve gefield. Zie I Chron. XXIII. vs zg. Michaëlis l. c. De Romeinen badden dezelfde gewoonte, niet
alleen blijkt dit uit bet geene Fannius zingt, 4m
|
|||||
der VOLKEREN. 117
T>ezogt; het kon dus niet misfen, of de maa* I.
ten en gewigten van eene 20 beroemde markt8 ° E K-
IV
moes- *
HOCFDST.
Amphora fit cubitis, quant ne viola f e lieer et,
Sacravere Jovi Tarpejo in monte Quirites. maar zelfs beval Justinianus in Novella 128.
tap. 15, dat de modellen van alle maaten en ge- wigten in ijdere ftad in de tempels moesten be« waard worden. Ook in onze republiek worden in alle lieden
de echte modellen der maaten en gewigten op de fecretarien, thefaurien, of andere publieke plaat- zen, bewaard. Het is dus zeer waarfchijnlijk , dat het Tower
gewigt deszelfs naam naar den Tower gekrecgen heeft, even gelijk bij de gooden het gewigt dei htiligdonti naar den tempel genaamd wierd —■ dit zij genoeg van den naam. Wij zagen, bij deeze nafpeuring, dat men thands
in Engeland twee foorten van gewigt heeft, te weeten, Troïsch gewigt, en avoir du poids. Roberts leert ons in the Merchani's &f&p ofCom*
me ree, pag. 2961. Dat het Troïsch pond beftaat uit twaalf oneen,
ijdere once uit twintig engels , of ftuiverwigt, (penny ■weightsy en ijder engels uit vierentwintig greinen. Dat dit gewigt alleen gebruikt wordt om brood,
goud, zilver, en apothecarijen te weegen — dat agt Trotfche ponden een gallon, (of maat van agt pinten) en bij gevolg zestien ponden een fpint, tweeëndertig ponden een half fchepeJ, en vieren- H 3 zes» |
|||||
f '
|
|||||
n& R IJ K D O M
|
|||||
I, moesten algemeen erkend, en in achting zijn
MBK. He IV.
'zestig ponden een fchepel uitmaaken, en dat op.
die wijze de maaten en gewigtcn overeenkomen. Dat op gelijke wijze de nette raaaten naar dit Troïsch gewigt berekend worden, want dat dit pond van twaalf oneen, in eene holle maat over- gebragt zijnde, een pint maakt, dat agt pinten een gallon maaken , 't zij van wijn, bier of koorn, overeenkom (tig den ftandaart van den Exchequer, èn -de Afrem van het iide en jade jaar van ƒƒ<?»• drik den Vil. Hier van daan, zegt hij, de ijking, of bepaaling
der maaten van alle vaatwerk, ijder oxhoofd moet bevatten drieënzestig, ijder tiers vierentachtig, ijdere pijp honderdzesentwintig, en ijdere ton tweehonderdtweeënvijftig gallons^ Hier van daan ook de maaten van visch, een
zalmvat moet inhouden vierentachtig , een ten tweeënveertig, een harington tweeëndertig, een aal- of palington tweeënveertig, een zeepton twee- ëndertig en een halve gallons, en de kinnetjes naar evenredigneid. Dat het qvoir du poi.ds. pond bevat zestien o*-
<:cn, welke ligter zijn, dan de Troïfcht. oneen, want dat deeze zestien oneen iraar veertien eu een half oneen, en twee engels Troïsek gewigt in de munt uitmaaken, in welke honderdzesendertig pond tfyair du poids netto wegen honderd pond Troheh netto. Dat met het avoir du poids gewigt gewogen
worden alle grove waaien, en al wat aan vermiii- totfjbft in wigt pnde,rworj)en 15, als boter, kaas., |
|||||
de» VOLKEREN. ïi$
Het Schotfche muntpond behelsde van den tijd f.
van* o e r.
IV. HOOFDST
talk, wasch en andere waaren, dat zeven ponden
van dit gewigt gerekend worden in een gallon tarw, dus veertien ponden in een fpint, agten- twintig ponden in een half fchepel, en zesenvijf- tig ponden in een fchepel. Dat zeven ponden avoir du poids bedraagen
honderdentwee oneen Troïsch, dat volgends deeze rekening een quarter tarwe moet wegen vierhon- derdagtenveertig ponden avoir du poids, en dat dus veertien ponden avoir du poids en zestien ponden elf oneen Troïsch, of zesenvijftig ponden avoir du poids, en zevenenzestig ponden agt on- een Troïsch overeenkomen — dat gelijk een ftui- ver Sterling is een twintigfte gedeelte van een once Troïsch, men alzo bevonden heeft, dat zeven ponden twaalf fchellingen Sterling bevatten vier- entachentig en een halve oneen en twee engels Troïsch, en zes ponden agttien fch. Sterl. tweeen- tachtig en drie vierde oneen e« één engels Trotsch, en dat naar deeze twee berekeningen de zettingen van het witte, tarwe, en grof brood gedaan worden. Het zou te lang vallen, om alles wat ons Ro- berts l. c. noopends dit avoir du poids opgeeft, hier intevoegen —■ hij zegt (om het kort inéén te trekken) dat van dit pond van zestien oneen in Engeland drie afzonderlijke quintaalen (of honderd ponden) gemaakt worden , volgends welke men onderfcheiden waaren weegt, een van juist non. derd ponden, een van honderdentwaalf, en een van honderdentwintig ponden. Dit pond, zegt hij, heeft in zig zelve eene H 4 ver* |
||||
lae R IJ K D O M
f. vaa Alexander den eerften af, tot de re»
* 0 E %. gee.
IV.
HOOF0ST. , ,.
verdeelmg in zestien oneen , en men maakt van
hetzelve ook andere gewigten, als zomtijds een
fteen van agt pond, zeven p. tien p. veertien p. zestien p. twintig p., zomtijds een Tod van zeven p. agt p. tien p., zomtijds een Qloove van twin- tig p. agtentwintig p. tweeëndertig pond, en der- gelijke. Ijder pond avoir du poids is zestien oneen,
ijder once is agt drachmen, ijder drachme is zestig greinen. Men vergelijke hiermede het Lexicon technicum van John Harris, waar men, behalven veele andere nuttige zaaken, vindt, dat Georg AgricoJa het Trouch gewikt noemt libram medi- tam (het geneeskundig), en het avoir du poids gewigt libram civilem (het burgerlijk gewigt), en dat het oorfpronglijk Er.gelsc'a gewigt was een tarwgraan, genomen uit het midden van een koorn- air, en wel gedroogd. Dat tweeëndertig van dee- ze graantjes een engels uitmaaken , of het wigt van eene ftuiver fterling hebben, dat twintig van deeze engels, een once maaken , en twaalf vaa die oneen een pond. Maar dat men in laater tij- den bcgreepen heeft, dat het genoeg was, indien men het engels '\n vierentwintig gelijke deelen deelde, welke den naam verkreegen van greinen, liet ge?n thandS', in 't gemeen, hun klemfie wigt is — doch dat men in de munt nog veel verder gaat, dat daar ijdar grein is iwiittig mijten, ijdcre rnijt vierentwintig droitt, ijder droit twintig pf. fiets, en ijder periot twintig blanks. go wil men ocJü, dat de oorfpronglijke E.i?geiMe wast
|
||||
der VOLKEREN. m
gesring van Robert Bruce toe, een pond zil- I.
ver» o e K,
IV. rnaat in lengte is een gcrftegraan. Drie wel ge„ WOQFdst.
droogde gerftenkoorntjens, uit het midden van een air genomen, maaken in de lengte een duim, twaalf duimen een voet, enz. In de Magnae Britt. Notitia van Chamberlayne
vindt men ook de indeelingen van het Troïsck pond, zo als bij de apothekars plaats heeft. Een pond heeft twaalf oneen, een once agt drachmen, een drachme drie fcrupelen, een fcrupel twintig greinen. En hij merkt op, dat, fchoon de apo- thekars bij Tr.oïsc'i gewigt verkoopesn, zij echter hunne droogerijen bij avoir du poids gewigt inkoo- pen. Men vindt ook bij hem de volgende indec» ling van het avoir du poids gewigt. Zestien drachmen maaken een once, (men inerke op, dat dit niet overeenkomt met het bericht van Ro- berts , welke /. c. zegt, dat in het avoir W« poids .gjwigt agt drachmen een once zijn) zestien oneen een pond, agtentwintig ponden een quarter, vier <juarters een quintaal van honderden twaalf pon- den, en twintig qm'ntaalen een ton. Hij leert ons, dat bakkers, welke in plaatzen wootien, vvaar gildens zijn, hun brood op het Troisch ge« wigt maaken, doch daar geene gilden zijn, moe- ten zij hetzelve op avoir du poids gewigt maa- -keu, om dat gildebroeders drie duivers meer op een fchepel mogen winnen, dan anderen. Eindelijk vindt men in de Philofoph. transaft.,
torn. 9. pag. 490. het volgende zeer belang- rijke : ,, Het Engelfche avoir du. poids pond is Weegt 7004 greinen Troisca, waaruit bc- H 5 »»™-
|
||||
ï22 R IJ K D O M
I. ver van gelijke wigt en fijnheid, als het En-
IV. HOOPDST.
„ vonden is, dat een once avoir du poids, van
„ welke zestien een pond uitmaaken, gelijk is „ aan 437,75 greinen Trolsck, en hieruit volgt, „ dat het Trolsck pond tegen het avoir du poids „ pond flaat als 88 tegen 107 bijna — want gelijk „ 88 tegen 107, zo ftaat 5760 tegen 7003,631?. „ dat een once Trolsck tegen een once avoir du „ poids ftaat als 80 tegen 73 bijna — want gelijk „ 80 tegen 73, zo flaat 480 tegen 438, en einde- ,, delijk, dat het avoir du poids pond en once ,, tegen de Parijfche tweemarkwigt en once ftaat „ als 63 tegen 68 bijr.a — want gelijk 63 tegen „ 68, zo flaat 70C4 tegen 7559.873." Men zie verder Savary diéi. du Comm. op 't
woord poids. Postlethwayt dift. of Trade and Com- uierce, op het woord weigkt. Bailey Univ. Etym, diCl. op het woord avoir du poids, en andere. Men kan in de Univerfal Merchant pag. 125
en volg. eene zeer korte, maar fraaije, vergelij- king vinden tuslehen het Trolsck en avoir du poids gewigt met het Parijfeke, naar de proeven van , de Royal Society. Ook kan men de vergelijkingen tuslehen het
Engelfcke Trolsck en avoir du poids en het Hol' landfche gewigt razien bij Ricard traite du cotw merce, tam. II. pag. 158 en 159» Hij berekent daar, dat honderd ponden avoir du poids in En- geland uitmaaken 915 ponden Amflerdams ge« wigt, en dat honderd ponden Amflerdams gewigt bedraagen io8£ ponden avoir du poids. Ik heb in deezo noot ver de paaien overfchree-
den»
|
||||
de* VOLKEREN. 123
gelfche pond Sterling (£). Ook waren oor- I.
fprong-8 o e Ki
IV. HOOFDST»
den, fchoon ik mij nog zeer bekort heb, dan de
zaaken zelve, en het gebruik, *t welk de leezer, in 't vervolg, van deeze aantekening zal kunnen maaken, zullen, hoop ik, voor mij verantwoor- den. Uitgeever. (k~) 7Ae hierover du Cange in voce libra. Hij
haalt uit een vetus agrimenfor de ponderibus, de volgende plaats aan : Juxta Gallas vigefima pan iinciae denarius est, et 12 denarii folidum red- dunt, ideoque juxta numerum denariorum tres un- fiae 5 folidos implent, fic et 5 folidi in 3 uncias redeur.t, nam 12 unciae (ibrasn 20 falidos conti- tientem efficiunt. Voorts zegt hij: libra pondera/is (trgenti apud Scotos erat viginti quinque folido- rum, ut est in ftatutis Roberti III. regis Scotiae et in Asfida Regis Davidis de Ponderibus §. 3. fed fropter imminutionem manetarum interdum fuit 26 folidorum et 4 denariorum vid Fletam lib. 2. cap. 12. §, 1. Hij voegt er bij uit Spelmannus: libra Sterlingorum eadem olim fuit, quae libra denariorum de 20 in uncia, nam denarius alias de- cebatur Sterlingus , et Esterlingus. Confecerunt autem fequenies reges Sterlingorum libram ex de~ pariis de 40 in uncia, novisjimi de 62 vel eo am- ■blius, r et inent es tarnen Sterlingorum appellat ionem, ■ut pote jam pecuniam legalem fignificantem. prisca igitur libra Sterlingorum ex 120 denariis conjla-' bat, pondo aequalis gravitate, media ex 480, A?- diema ex 728 et quidpiam fupra. Sterlingorum autem nulla , quod fciam, in Domesdei mentio% ■^gfitf recenfioris fit originis. vocabulum. Men zie iMft
|
||||
R IJ K D O M '
|
|||||||
1=4
|
|||||||
I. fpronglijk de Engelfche, Franfche en Schot fcht
o e k. ftuivers op het wezenlijke vvigt van eene Hui- IV. ver ? jat is op het tvvintigfte part van eene "once, en op het tweehonderdënveertigfte part part van een pond (/). De fchelling fchijnt ook oorfpronglijk de benaming geweest te zijn van een gewigt. Althans men leest ia een oude wet van Htndrik den derden, wan- fleer een quarter of agt fchepeh tarw zijn op twaalf fchellingen, dan moet het best brood van een oortjen Qfarthing') weegen elf fchellingen en vier Jluivers, Echter fchijnt de evenredig- heid tusfehen den fchelling en de Huiver aan de, eene (w) en den fchelling en het pond aan
hem ook op het woord pondus. Hij zegt daar,
onder andere, dat in de latiniteit van de middel- eeuw het woord pondus doorgaands van zilvcrgeld, en het woord libra van goudgeld gebruikt wordt. Uitgeever.
(/) Dit bewijzen de in de voorgaande noot
aangehaalde plaatfen. De denarius (een ftuiver) Wordt daar op die wijze gerekend. Uitgeever. (»;) Du Cange haalt op het woord folidus de
volgende plaats aan uit Cajus de Antiq. Cantabrig. Acad, p. 209. Illud interum fcire licet, aliam fuisfe rationem folidorum aetate Aelfrici, qua in tiostra, nam per ea tempora 30 denarii faciebant fex folidas, nostra ver o duos tantum, et femisfem —• dat de folidus en fchelling het zelfde zijn, blijkt niet alleen uit deeze plaats, maar Eccard ad Leg. ' Sal, tit. ij leert ons, dat men het woord folidus 'm
|
|||||||
der VOLKEREN. «3
aan de andere zijde niet zo ftandvastig en on- L
veranderlijk geweest te zijn, als de evenredig-8 ° K heid tusfchen den duiver en het pond — men ' vindt, dat de Franfche fchelling, geduurende den eerflen ftam der Frankifche koningen, op onderfcheiden tijden dan eens van vijf, dan eens van twaalf, dan eens ran twintig, dan eens van veertig duivers geweest is. («) On- der de oude Saxen leezen wij, dat er een tijd geweest is, dat de fchelling niet meer dan Vijf ftuivers waardig was, doch het is niet onwaarfchijhlijk, dat dezelve onder hen evert veranderlijk zal zijn geweest, als onder hunne nabuuren de oude Franken (o) het fchijnt, dat zedert de regeering van Kar el den Gro(h ten onder de Franken, en van Willem den Ver- overaar onder de Engelfchen, de evenredig- heid tusfchen het pond, den fchelling en de ftuiver eenparig dezelfde gebleeven is, wek ke
in laatere tijden heeft vcnndêfd in fcholidus, fcho-
ligus, fcolingus, fcellingm, en eindelijk fchillin- gus. Uitgeever. (») Zie het Capitulare Secundum anni 803.
cap. 9. Zie ook Capit. lib. 4. cap. 75. apud Ba. luzium torn. I. p 701. en andere Capit. Z\n o»k Pithoei Glosfarium ad Legem Salicam torn. I. not. folidos. Uitgeever. (o) Althans in het Capitulare Saxonum, anni
797 cap. XI. worden zij'op twaalf ftuivers ge- field — in argento duodecim denarias felidum fa • ciant. Uitgeever. |
||||
toó* R Ij K D O M
I. ke nog tegenwoordig plaats heeft, fchöon dê
bob K-waardij van ijder derzelve zeer veele verande- 1V* ringen ondergaan hebbe — want ik denk, dat, in alle landen van de waereld, de gierigheid en onrechtvaardigheid van vorften en fouve- raine ftaaten, welke misbruik maakten van het vertrouwen, 't welk hunne onderdaanen in hen ftelden, de wezenlijke hoeveelheid van metaalen, welke hun gemunte geld oorfprong- lijk inhield, bij trappen verminderd heeft — het Romeinfche as wierd in de laatfte tijden van die Republiek op het vicrentwinrigfte ge- deelte van deszelfs oorfpronglijke waarde ver- minderd, en in plaats van toen een pond te weegen, Woog het niet meer dan eene halve once (/>) het Engelfche pond, en de Huiver weegen thands omtrent maar een derde, het Schotfthe pond en ftuiver omtrent een zesen- dertigfte, en het Franfche pond en ftuiver omtrent een zesenzestigfte gedeelte van der- zelver oorfpronglijke waarde (q) door middel van
(p} Men leeze hierover de verftandige aanmer-
kingen van de MctHesq. Geest de? Wetten, i deel P"g. 552 en volg. Hij beredeneert die kunstgree* pen der Romeinen in hunne munt, met oogmerk, om een ijder te waarfchuuwen, om dat geene* 't welk geen voorbeeld was, niet voor een voor- beeld aantemerken. Uitgeever. (#) Men kan eenige voorbeelden van kunst*
groepen in de munt zien bij Pufend. droit de fa na-
|
||||
der VOLKEREN. 127
van deeze inrichtingen, wierden de vorften, I.
en fouveraine flaaten, welke dezelve invoer-8 ° E *• den, zo zij meenden, in flaat gefield, om * met meerdere hoeveelheid van zilver, dan an- ders wel zou vereischt zijn geworden, hunne fchulden te betalen, en aan hunne verbinte- nisfen te voldoen. Doch het was waarlijk niet anders, dan een ingebeeld voordeel — want hunne fchuldeisfchers wierden in de daad voor een gedeelte bedroogen, in het gee- ne zij van hun te vorderen hadden — alle andere fchuldenaars in hun land genooten het zelfde voorrecht, en mogten met dezelfde denkbeeldige fom van dea nieuwen en "ver- minderden muntpenning zodanige fchulden betaalen, welke zij geduurende den omloop van den ouden muntpenning gemaakt hadden, — zodanige inrichtingen zijn dus altijd voor- deelig voor de fchuldenaars, maar tevens zeer gefchikt om de fchuldeisfchers in den grond te booren — en menigmaalen hebben dezelve eene grootere omwenteling [in de bezittingen der bijzondere ingezetenen gemaakt, dan eene zeer
nature, et des gens, liv. 5. Chap. I %. 14 et 15,
en in de fraaije nooten van Barbeirac, op die plaats. Men zie in de fchoone inleiding voor het 2. deel van Ricard, traite du commerce, de ver- anderingen in de meeste munten van Europa van vroege tijden af. Uitgeever. |
||||
fcit R IJ K D O M
I. zeer groote en algemeene ramp zöu hebbert
K'kunnen verwekken, (r) Lang?
|
|||||||||
IV
|
|||||||||
HGOFDIT.
|
|||||||||
Cr) Men zie over de noodzaaklijkheid van eenê
zuivere munt Puffend, op de zo even aangehaalde plaats. JVolfii Jus Nat. torn. VUL cap. 3. |. 801 en volg. en over het fchadelijke van kunftenaarijen in de munt te pleegen, en den pligt van den Sou- venir) iri het zorgen Voor de volmaaktheid van de munt, de fchoone plaats van Neder fur Vadmi- niftr. des finances, vol. IÏI. p. 34 en volg. Z\& ook de Real Science du Gouvernement, torn. VI. p. 159. Bielfeld Inft. Polit. torn. I. p. 556 eti volg. Met recht zegt d'Eon Loifirs torn. IK p. 40 en 41: De muntpenningen, welke tot eenen alge' meenen maat ft ok dienen voor alles, wat onder dt menfchen in den koophandel komt, verdienen even zeer de oplettendheid, als de koophandel — zij wierden bij de Romeinen voor heilig gehouden, ieeze munteden dezelve in hunne tempels téii kos- ten vtrn den Staat, en zij fpaarden geene moeite, om den munt/lag zo volmaakt te doen zijri, als' mooglijk was, ten einde het des te moeilijker zotl zijn, om dezelve na te maaken. Zij worden tv eti heilig gehouden in Engeland, en Holland\ welke. de natiën zijn, die haare belangens het meeste behartigen , welke den koophandel het best ver- ft aan, en het zig tot eenen pligt rekenen, om ai regels van billijkheid in acht te neemen* Hij ver- dient geheel over dit ftuk geleezen te worden.— Ik heb nog het eene en andere over de zuiverheid van ot.ze Nederlandfche munt» en de zorgen voor dezelve te zeggen» doch, daar mijne aantekenin- gen |
|||||||||
_____
|
|||||||||
öei VOLKEREN. T3p
Langs deezen weg is het geld in alle be» I.
ïchaafde Staaten het algemeen middel van den8 ° K K' koophandel geworden, door tusfchenkomst *^- i_ 11 . , , ,. IIOOFDST» *
van hetwelke alle goederen gekogt, betaald,
en tegen eikanderen vefwisfeld worden. Thands zal ik overgaan, om te onderzoe-
ken, welke de regels zijn, die de menfchen natuurlijk bij het verruilen van waaren tegen geld , of tegen andere waaren, in het oog houden. Deeze regels bcpaalen dat geene, 't welk men de betreklijke waarde, of de waarde der goederen in verwisfeling kaa noemen. • Men behoort wel: in het oog te houden,
dat het woord waarde twee onderfcheiden bc- tekenisfen heeft (T)» Zomtijds betekent dit woord de nuttigheid van eenig bijzonder voorwerp, eh zomtijds geeft hetzelve te ken- nen het vermogen, 't welk ons de bezitting van eenig voorwerp aanbrengt,. om voor het- zelve andere waaren te koopen — in den eer- flen zin kan men het noemen de waarde in gebruik, en in den laatften zin, de waarde in verwisfeling. Zodanige zaaken , welke de grootfte waarde in gebruik hebben , hebben me»
gen op dft hoofdftuk reeds zo uitgebreid zijn, zal
ik eenc volgende voorkomende gelegenheid waar- rreemen. Uitgeever» , (O Men vergelijke hiermede Condillac, Kooph.
en Staatsie/1. I. d. 1, hoof dft. Uitgeevir. I « •
|
|||||
/
|
|||||
J3o R IJ K D O M
menigmaal weinig of geene waarde in vcrwrs-
•feling, en in tegendeel hebben dingen, die
in verwisfeling van de grootfte waarde zijn,
•
dikwils weinig of genoegzaam geene waardij
in gebruik — geen zaak in de waereld is van meer algemeen gebruik, dan het water — doch men kan bijna niets voor hetzelve koo- pen; er is naauwlijks iets, 't welk men voor hetzelve in ruiling kan krijgen. Een diamant daarentegen is bijna van geene waarde in ge- bruik, ondertusfchen kan men dikwils eene zeer groote hoeveelheid van andere waaren voor denzelven koopen. Om nu de grondbeginselen na te gaan, vol-
gends welke de waarde in verwisfeling gere» geld wordt, aal ik mij toeleggen om te doen zien: In de eerfle plaats — welke de wezenlijke
maatftok zij van de waarde der goederen in verwisfeling, of waarin de wezenlijke prijs van alle goederen beft», Ten tweeden, welke de onderfcheid'en dee-
len zijn, in welke deeze wezenlijke prijs be- ftaat, of waaruit dezelve wordt opgemaakt, En ten derden, hoedanig de bijzondere
omfiandigheden zijn, door welke zommige of alle deeze onderfcheidene deelen van den prijs zomtijds boven derzelver natuurlijke be- rekening rijzen, en zomtijds beneden dezelve daalen, of welke de redenen zijn, waardoor zomtijds belet wordt, dat de marktprijs, dat is
|
||||
der VOLKEREN. W
is te zeggen, de tegenwoordige prijs der vvaa- I.
ren, niet naauvvkeiirig overeenkomt met datB ° E **
IV
geene, 't welk men derzelver natuurlijke prijs *
kan noemen.
Ik zal mij alle moeite geeven, om deeze
drie onderwerpen, in de drie volgende hoofd- ftukken, zo volkomen en zo duidelijk te be- handelen, als mij mooglijk zal zijn — dan ik moet ten dien einde den leezer op de ern- ftigfte wijze verzoeken, om mij zijn geduld, en zijne aandacht, te verleenen — zijn ge- duld, om eene ontwikkeling te onderzoeken, welke men mooglijk in zommigen opzichte voor noodeloos en verveelend zal aanzien, en zijne aandacht, om dat geene te kunnen begrijpen, 't welk misfehien , na de volko- menfte uitlegging, die ik bekwaam zal zijn om te kunnen geeven, nog in zommigen op- zichte duister zal fchijnen ■— ik althands ben altijd bereid, om mij eenigzints aan het ge- vaar bloot te ftellcn van te verveelen, met oogmerk om zeker te zijn, dat ik mij ver* ftaanbaar uitdrukke — terwijl ik als zeer mooglijk befchouwe , dat, zelfs na dat ik mijne uiterfte poogingen tot klaarheid zal ' hebben aangewend, echter nog eenige duis- terheid op een onderwerp, 't welk uit des- zelfs aart zeer afgetrokken is , zal fchijnen overig te blijven. |
||||||
I 2 VIJF-
|
||||||
_ _.. __...____.....
|
||||||
R IJ K D O M
|
||||||||
J3»
|
||||||||
I.
( O E K.
V.
HOOFDST.
|
||||||||
VIJFDE HOOFDSTUK.
Over den wezenlijken en den naamprijs
der waaren , of over derzelver prijs in
arbeid, en derzelver prijs in geld.
XI der mensch is arm of rijk, naar maate
hij in ftaat is , om zig het genot van de noodzaaklijkheden, gemakken, en aangenaam- lieden van het menschlijk leven aantefchaf- fen (<»). Maar na dat éénmaal de verdeeling van den arbeid algemeen plaats genomen heeft, is het niet dan een zeer klein gedeelta van deeze dingen, welke ijder mensch door zijnen eigen arbeid verkrijgen kan — ver het grootfte gedeelte van dezelve moet hem door den arbeid van andere menfchen aangebragt worden, en dus moet hij rijk of arm zijn, naar maate van de hoeveelheid van arbeid v over welke hij te gebieden heeft, of welke hij in ftaat is, om ie koopen (b~) — dienvol- gende ftaat de waarde van ijdere waar, ten aau-
(ji) Zie de befchrijvfng van rijkdom en armoe-
de, welke ik in mijne Voorrede gegeeven heb. Zie hierover Ifelin, Droomen van eenen Menfchen* vriend, pag. 63, 74, 112. Uitgeever. (è~) Men herinncre zig de fchoone plaats uit
de Real Science du Gouvern. welke ik in noot *£\ tp liet I. hoofdft. van dit I. boek heb aangevoerd. Uitgeever.
|
||||||||
)
|
|||||
der VOLKEREN. 133
aanzien van den geenen, die dezelve bezit, I.
en geen voorneemen heeft, om dezelve voor8 ° E K« zig zelve te gebruiken, maar dezelve tegen V. andere waaren wil verwisfelen, gelijk aan de hoeveelheid van arbeid, welke zijne waar hem in flaat fielt om te kocpen, of onder zijne magt te brengen. En derhalven is de arbeid de wezenlijke maatftok van de waarde van alle goederen in verwisfeling. De wezenlijke prijs van ijdere zaak, dat is
te zeggen, dat geene, 't welk ijdere zaak we- zenlijk kost aan den geenen, die in 't geval is van dezelve te moeten hebben, is de moeite en arbeid om dezelve te verkrijgen (c). De
O) Condillac, Kooph, en Staatsie ft. T. d. p. 13.
,, Er zijn dingen, welke zo algemeen zijn, dat „ dezelve, hoe zeer ook ten uiterften noodzaak- „ lijk, echter geene waardij fehijnen te hebben „ ~ zodanig is het water. Men vindt het over» „ al, zegt men, en het ko%t niets, Sm zig van „ hetzelve te voorzien, de waardij, welke hetze!* „ ve kan bekomen door vervoering, is geene waar- ,, dij van het water, deeze is niets dan de waar- „ dij van de vragt. Het zou zeer vreemd zijn, ,, indien men vragt ging betaalen, om zig ecne M zaak te bezorgen , welke in 't geheel geene „ waardij had, „Eene zaak heeft geene waardij, om dat zij
„ iets kost, gelijk men onderftelt, maar zij kost „ iets, om dat zij eene waardij heeft. „ Ik zeg derhalven, dat, zelfs aan den oever
I 3 t> van |
|||||
13* R IJ K D O M
X. De wezenlijke, waarde van ijdere zaak, voor.
boe K.den geenen, die dezelve bezit, doch zig de-
^' zei»
«OOFDST. ...
„ van eene rivier, het water eene waardij heeft,
„ maar zo gering als mooglijk is, om dat èet „ daar oneindig overtollig is boven onze behoef- „ ten. In eene dorre heide in tegendeel heeft het „ zelve eene groote waardij, en men berekent „ dezelve naar maate van de verafgelcgenheid, „ en moeilijkheid, om hetzelve te bekomen .— ir» ,, zodanig geval zou een afgedwaald reiziger gaar. „ ne honderd ducaaten geeven voor een glas wa- „ ter, en dit glas water zou de waardij hebbeu „ van honderd ducaaten," en*. En een weinig laager;
„ Arbeiden is werken om eene zaak te verkrij*
„ gen, welke men noodïg heeft. Een daggelder, „ di'c in mijn tuin werkt, arbeidt dus, om het „ daggeld te winnen, 't welk ik hem beloofd „ heb, en men moet in het oog houden, dat zijn „ arbeid begint, zo dra hij de fpade in den grond „ fteekt; want, enz. —• Na deeze voorafgaande „ aanmerkingen, zeg ik, dat, wanneer ik ver van „ eene rivier ben, het water mij de daad kost» „ van hetzelve te gaan haaien, een daad, welke „ een arbeid is, om dat dezelve gefchiedt om mij „ eene zaak te bezorgen, welke ik noodig heb-— „ en wanneer ik op den oever van eene rivier „ ben, dan kost het water mij de daad van te „ bukken, om het te fcheppen — een daad, wel- „ ke zekerlijk een zeer geringe arbeid is, dit fta u ik toe, zelf minder, dan het in den grond ftee- „ ken van de fpade, maar ook heeft het water „ dan de raiPStrrjQQglijke waardij* |
||||
der VOLKEREN. 135
|
|||||
zelve wil afhandig maaken, of voor iets an- I.
ders verruilen, beftaat in de moeite en ar-8 ° E * TT
beid, welke hij, door die zaak te verkoo-
pen, zig zelven kan beipaaren, en aan eenen anderen opleggen — alles wat wij voor geld of andere waaren verkrijgen , koopen wij even zo zeker voor arbeid, als of wij htt door onze eigen lighaamlijke moeite verkree- gen hadden. Het geld of de waaren, welke wij in ruiling van dezelve geeven, bevrijdt ons van die lighaamlijke vennoeijing — dat geld of goed behelst in zig de waarde van eene zekere hoeveelheid van arbeid, welken wij ruilen tegen dat geene, 't welk op dien tijd onderfteld wordt de waarde van eene ge- lijke hoeveelheid van arbeid in zig te bevat- ten. Arbeid is de eerftc prijs, het oorfprong- lijk koopgeld, waarmede alle dingen betaald worden. Geene der rijkdommen van de wae- rcld zija oorfpronglijk voor goud en zilver, maar
„ Het water heeft derhalven de waardij van den
„ arbeid, welken ik doe, om hetzelve te bekc* „ men; indien ik het zelfs niet ga haaien, dan „ zal ik den arbeid betaalen van den geenen, die „ het mij brenger, zal. Het heeft dus de waardij „ van het geld, 't welk ik daarvoor geef, en bij „ gevolg zijn de vragten de waardij van dit wa- „ ter. Ik geef het zelfs die waardij, om dat ik „ oordeel dat het deeze vragt waardig is," Uit- geever. 14
|
|||||
136 R IJ K "D O M '
I. maar alle voor arbeid gckogt. En de waarde
»o e K.van a|je die fcliatren, is voor den gcenen,
"• welke dezelve bezit, en tegen andere voort-
HOOFDST., .. ' . .
.brengfelen wil verruilen, juist gelijk aan die
hoeveelheid van arbeid, welke zijne bezittin- gen hem in ftaat ftellen om te koopen , of onder zijne magt te krijgen (d). - Rijkdom, zegt flobbes, is magt. Maar een jnensch, welke een groot fortuin verkrijgt, of erft, verkrijgt of erft daardoor niet nood- zaaklijk eenige ftaatktindige magt, H zij in ; - ■ den (</) Deeze denkbeelden zijn zeer eenvoudi'g, en
Worden, om derzeiver eenvoudigheid, dik wils over het hoofd gezien. Maar juist is het over het hoofd Zien van deeze eenvoudige waarheden de oorzaak van alle de misvattingen omtrent de natuur van het geld. * Die geene, die fchatten bezit, is daar- om alteen bevrijd van lighaamlijken arbeid, om dat die fchatten, in den grond, niet anders zijn, dan eene verzameling, eeue oplegging van arbeid, welke door hem, of door zijne ouders of voorou- ders gedaan, en tegen liet duurzaam teken der waardijen (het geld) verwisfeld is, om ten allen tijde voor hetzelve den arbeid van anderen te kun- nen bekc men —> alles wat hij voor zijn geld koopt, is in den grond niet anders, dan ruiling van ar- beid tegen arbeid, fchoon de arbeid, welken hij van zijne zijde in verwisfeling geeft, minder in het oog loopt, om dat die reeds te vooren tegen bet teken der waardijen verruild, en dus voor pnupteuenden onkentaar geworden is* 'Uitgever, |
||||
der VOLKEREN. 137
den burgerftaat, 't zij in den krijgsdienst. I.
Zijne bezittingen mogen hem misfchien denB ° E *• weg openen, om tot beide te geraaken, maar v* j f ,• 1 • • •• r • i -j HOOFDST.
de enkele bezitting van zijn fortuin leidt
hem niet noodzaaklijk tot dezelve '<— de magt, welke hem deeze bezitting onmiddelijk en regelregt geeft, is het vermogen om te koopen, om een zeker gebied te hebben over al den arbeid, of over alle de voortbrengfe- len van den arbeid, welke dan te bekomen zijn. — De meerdere of mindere grootheid van zijne bezitting ftaat juist in evenredig- heid tot de uitgebreidheid van dit vermogen, of tot die hoeveelheid , 't zij dan van den arbeid van andere menfehen , 't zij dan ('t geen het zelfde is) van de voortbrengfe- len van den arbeid van andere menfehen, wel- ke zijn bezitting hem in ftaat fielt om te koo- pen, of onder zijne magt te verkrijgen — de waarde van ijdcre zaak in verwisleling moet altijd in eene juiste evenredigheid ftaan tot de uitgebreidheid van dat vermogen, 't welk die zaak aan derzelver bezitter mededeelt. Maar, fchoon dus de arbeid de wezenlijke
maatdok is van de waarde in vervvisfeling van alle goederen, is zij echter de maat Hok niet, volgends welke derzelver waarde ge- meenlijk gefchat wordt — het is dikwils ongemaklijk , om de evenredigheid tusfehen twee onderfcheiden hoeveelheden van arbeid te bepaalen 5 de tijd, welke tot het verricli- I 5 tefl |
||||
x3& R IJ K D O M -
I. ten van twee onderfcheiden foorten van werk
* K,befteed is, kan niet altijd het eenige rigt- lFnjT-fnoer zijn, naar hetwelk men eene zodanige
evenredigheid kan berekenen. — De onder- fcheiden trappen van de moeilijkheid, welke in ijder van die onderfcheiden werken is uit- gedaan, en van het vernuft, 't welk tot ijder in 't bijzonder befleed is, moeten ook wel degelijk in rekening worden gebragt. Er kan meer arbeid zijn in een zwaar werk, 't welk maar één uur duurt, dan in eene ligte bezig- heid van twee uuren — één uur bezig te zijn in een beroep, om hetwelke aan te lee- ren , men den tijd van tien jaaren hefteden moet, behelst meer arbeid, dan eene maand lang te werken in een gewoon , en dage- lijksch voorkomend ambacht (Y). Maar het is
(«) Dit alles zal de Schrijver in het vervolg
meer uitwerken, en duidlijker maaken. Het 1'preekt, ondertusfehen, van zelve, dat alle arbeid niet van eenerleije natuur is — men vergelijke den arbeid van eencn daggelder, die den grond omfpit, bij den arbeid van cenen kunftigen ichil- dcr, of zelfs van eenen kladfchilder, bij dien van cenen ecrfïen meester in de kunst. Wat zou dien meester bewegen, om zijne heerlijke kunstfhikken ten voorfchijn te brengen, die hij eehter mooglijk fpoediger kan afwerken, dan een broddelaar zijn kladwerk, indien in de berekening van de waard^ van zijnen arbeid niets anders in aanmerking kwam, dan de tijd, welken hij befteed had, om zijn kunst-
i
|
||||
der VOLKEREN. 13?
is niet gemaklijk,, om eenen juisten maatilok, I.
't zij omtrent de moeilijkheid van den ar-B °VE *•' beid, 't zij omtrent het meerder of minderHOOFÓIT<
vernuftige en kundige van denzelven, te vin- den — trouwens men houdt in de verruilin- gen der onderfcheiden voortbrengfelen van verfchillende foorten van arbeid gewoonlijk wel eenige infchiklijkheid omtrent deeze bei- de zaaken in het oog, fchoon niet volgends ecne naauwkeurige berekening, maar door- gaands door omtrent den prijs te loven en te bieden; en deeze foort van oppervlakkige evenredigheid, hoe zeer niet naauwkcurig, is echter voldoende in den loop der bezigheden van het dagelijkfche leven. Daarenboven is men veel meer gewoon de
vvaaren tegen andere waaren te verruilen, en te
kunstftuk te maaken. Nimmer zou eene maat-
fchappij kunnen bloeijen , het zou onmooglijfc zijn., dat in dezelve bekwaame luiden in kunften en wetenfehappen gevonden wierden, indien die geenen, welke van jongs af zig tot het verkrijgen van bekwaamheden in nuttige kunften, handwer- ken, en wetenfehappen, toeleggen, niet op eene redelijke wijze konden voorzien, dat zij, hun be- roep verftaande, in de berekening van hunnen ar. beid ook den tijd, de moeilijkheid, en de kosten, welke zij ter verkrijging van hunne bekwaamhe- den hadden moeten beilceden, zouden zien in aan- merking te neemen. Zie Pu f end. de Jure Nat. tt Cent. lib. 5, caf, I. $• 6. in fine. Uitgtever. |
||||||
1
|
||||||
Y .- _ _ .........___........___
|
||||||
Ho R IJ K D O M
1'. te vergelijken, dan tegen arbeid — hierom is
* ° E K-het ook natuurlijker, dat men de waardij
. der waaren in verwisfeling berekent tegen de
moofdst. °
waardij van andere waaren, dan tegen den
arbeid, welke men door die waaren kan koop-
pen. — De grootfte menigte van mcnfchen begrijpt beter, wat men door eene hoeveel- heid van zekere waaren, dan door eene hoe- veelheid van arbeid verfhat. Het eerstge- noemde is eene zaak, die voor ijder een be- vatbaar is, maar het laatstgenoemde, fchoon het wel voldoende verftaanbaar gemaakt kan worden ,• is niet te min een afgetrokken denk- beeld, 't welk niet zo geheel natuurlijk en in het oog lopende is. Maar, na dat het eigenlijk verwisfelen op-
gehouden heeft, en het geld het algemeene middel tot den koophandel is geworden, Worden de bijzondere waaren veel meer voor geld, dan voor andere waaren verruild. De flagter brengt zelden zijnen os, of zijn fchaap, bij den bakker of den brouwer, met oogmerk om dezelve tegen brood, of tegen bier te verruilen, maar hij brengt eerst zijn vee op de markt, waar hij hetzelve tegen geld verwisfelt, en daarna vervvisfelt hij dat geld, tegen brood en bier — de hoeveelheid van geld, welke hij voor zijn vee ontvangt, bepaalt de hoeveelheid van brood en bier, welke hij daarna kan koopen. Het valt hem natuurlijker en veriïaanbaarer, de waarde van zijn
|
||||
dik VOLKEREN. 14*
|
|||||
zijn vee te berekenen tegen eene hoeveelheid I.
van geld, als zijnde dat geene, waartegen hij8 ° E *« zijn vee onmiddelijk verwisfelt, dan tegen "• „ eene hoeveelheid van brood en bier, om dat hij deeze vvaaren niet anders, dan door tus- fchcnkomst van iets anders (het geld naam- lijk) tegen zijn vee kan vervvisfelen — het is ■ gemaklijker te zeggen , dat het vleesch drie of vier duivers het pond kost, dan te zeg- gen , dat het pond vleesch drie of vier pon- den brood, of drie of vier kannen bier waar- dig is. En hieruit is het ontdaan, dat de waardij van waaren in verwisfeling meer ge- woonlijk berekend wordt tegen eene hoeveel- heid van geld, dan tegen eene hoeveelheid, 't zij van .arbeid, 't zij van andere waaren, welke in verwisfeling van dezelve kunnen worden gegeeven. Het goud en zilver zijn echter, zo wel als
alle andere waaren, aan verandering in der- zelver waarde onderworpen. Zij zijn zom- tijds beterkoop , zomtijds duurder , op 'den eenen tijd met mindere, op den anderen tijd met meerdere moeite te koopen — de hoe- veelheid van arbeid, welke men met eene zekere hoeveelheid van deeze metaalen kan koopen, of in zijne magt krijgen, of de hoe- veelheid van andere waaren, welke men voor dezelve kan verwisfelen, hangt altijd af van den rijkdom of de armoede van de mijnen, welke bekend, en in werking zijn, ten tijde, wan-
|
|||||
i4i R IJ K D O M
ï. wanneer zodanige verruilingen plaats hebben.
» o EK,j)e ontdekking van de rijke mijnen in Ame-
_ f* rica deed, in de zestiende eeuw, in Europa
hoofdst. ' > -r de waarde van het goud en zilver daalen tot
op een derde van het geene deeze metaalen te vooren waren waardig geweest — naar maate het minder arbeids kostte, om deeze metaalcn uit de' mijnen naar de markt te brengen, naar die maate kon men ook, na dat dezelve derwaard gebragt waren, minder arbeids voor dezelve koopen, of onder zijne magt brengen (ƒ) — en deeze omwenteling in de waarde van die metaalen, fchoon zij mooglijk de grootfte is, die ooit is voorge- vallen, is echter, in geenen deele, de eeni- ge, van welke de gcfchiedenisfen gewagen — Maar even weinig als eene maat of, hoeveel- heid , bij voorbeeld van eenen natuurlijken voet, eene vadem, of handvol, daar zij ge- dnurig in haare eigene hoeveelheid verandert, immer een naauwkeurige maatdok van de hoeveelheid van eenige andere waaren kan zijn, even weinig kan eene waar, wanneer zij zelve telkens in haare eigen waarde aan veranderlijkheid onderhevig is, een juiste maat-
• (f) De Schrijver geeft ons in eenen uitftap in
het 9. hoofdft. van dit eerfte boek, zeer uaauw- keurig de veranderingen in de waarde van het zilver op, welke geduurende den loop van de vier laatfle eeuwen voorgevallen zijn. Uitgeever, |
||||
der VOLKEREN. I4J
maatftok van de waarde van andere waaren R
zijn. Gelijke hoeveelheid van arbeid, kan in* ° E ■» alle tijden en alle plaatzen gezegd worden * voor den arbeider van gelijke waarde te zijn. Indien hij zijnen gewoonen graad van ge- zondheid, van krachten, en van geestvermo- gens bezit, en zijnen gewoonen trap van be- kwaamheid en handigheid heeft, dan moet hij ook altijd, tot dezelfde hoeveelheid van arbeid, dezelfde hoeveelheid van zijn gemak, van zijne vrijheid , en van zijne genoegens Opofferen — de prijs, welken hij betaalt, moet altijd dezelfde zijn , hoedanig ook de hoeveelheid van waaren moge zijn, welke hij in verwisfeling van dezelve ontvangt. Hij mag dan eens eene meerdere , en dan eens eene mindere hoeveelheid van die 'waaren voor denzelfden arbeid ontvangen, maar dit wordt door de veranderlijkheid der waarde van die waaren, en niet door de verander- lijkheid der waarde van zijnen arbeid, voor welke hij dezelve koopt, veroorzaakt. Ten allen tijde, en in alle plaatzen, is dat geene duur, 't welk moeilijk te bekomen is, of 't welk veel arbeid kost, om te verkrijgen, en dat geene goedkoop, 't welk men gemak- ltjk en zonder veel moeite kan meester wor- den. Hierom is de arbeid alleen , daar hij nimmer in zijne eigene waarde verandert, de eenige laatfte en wezenlijke maatfïok, naar L wel- |
||||
i44 R IJ K D O M
L welke men de waarde van alle waaren in alle
» o e k. tijden en alle plaatzen berekenen , waarbij
v* men dezelve vergelijken kan — arbeid is der-
SOOF0ST.
zelver wezenlijke prijs — geld is alleen der-
zelver naamprijs. Maar fchoon gelijke hoeveelheid van arbeid
altijd gelijk in waarde is voor den arbeider, zo fchijnt nogthans de waarde van dien ar- beid voor den geenen, die zig van denzelven bedient, zomtijds hooger, en zomtijds laager te zijn — hij kan dien arbeid dan eens voor eene grootere, dan eens voor eene kleindere hoeveelheid van waaren koopen, en dus fchijnt ten zijnen aanzien de waarde van den arbeid even zo wel aan veranderlijkheid on- . derhevig, als de waarde van alle andere zaa- ken — zij komt hem in het eene geval voor, duur, en in.het andere goedkoop te zijn —i doch niet te min zijn het, in de daad, de waaren, welke in het eene geval goedkoop, en in het andere duur zijn. Men kan ook daarom , in den gewoonen
zin, aan den arbeid, even gelijk aan alle an- dere zaaken , eencn wezenlijken , en eenen naamprijs toefchrijven — deszelfs wezenlijke prijs kan men zeggen te beftaan in die hoe- veelheid van behoeftigheden en gemakken van liet leven, welke voor denzelven gegeevert worden, en deszelfs naamprijs in de hoeveel- heid van geld. De arbeider is rijk, of arm , hij
|
||||
6ÉR VOLKEREN. U5
hij wordt wel of fleclit beloond, in evenre- f.
digheid tot den wezenlijken, niet tot denB ° E *» naamprijs van zijnen arbeid. höofdst. Het onderfcheid tusfchen den wezenlijken
prijs, en de enkele benoeming in geld,of den naamprijs , is geene zaak, die enkel in be-> ichouwing beftaat, maar zij is in de beoeffe- ning menigmaal van een zeer aanmerklijk ge- bruik. Dezelfde wezenlijke prijs is altijd van dezelfde waarde — maar wanneer men de veranderlijkheid van de waarde van het goud en zilver in aanmerking neemt * dan is .de* zelfde naamprijs menigmaal zeer onderfchei- den in waarde, — Wanneer men, derhalven, een landgoed verkoopt met behoud van 'eene eeuwigduurende rente op hetzelve , en men begeert, dat die rente altijd van dezelfde waarde zal blijven, dan is het voor die fa- milie, ten wiens behoeve die rente gevestigd wordt, van zeer veel belang, dat dezelve niet in eene bijzondere fomme gelds moet be- ftaan — want, in dat geval, hangt deszelfs waarde altijd van twee onderfcheiden lborten van veranderlijkheid af. In de eerfte plaats van dïe foort, welke uit 'de verfchillende hoeveelheid van goud of zilver, die op on- derfcheiden tijden in de muntpenningen van dezelfde benaaming begreepen is, gebooren wordt, en ten tweede van die foort, welkü uit de op onderfcheiden tijden verfchillende K waar- |
||||
m Rif K DOM
I. waarde van dezelfde hoeveelheid van goud
* °JI K' en zilver ontftaat (#).
üoofbsx. Menigmaalen hebben zig Vorften, en Sou-
veraine Staaten, verbeeld, dat zij een tijdlijk voordeel konden behaalen, door het vermin- deren van de hoeveelheid van het zuiver me- taal, het welke hunne muntpenningen inhiel- den, maar het is hun zelden in de gedachten gekomen, dat zij eenig belang er bij hadden, om die hoeveelheid te vermeerderen — het komt mij derhalven voor, dat bij alle natiën de hoeveelheid van metaalen , welke hunne muntpenningen inhielden , altijd hij aanhou- dendheid verminderd, en naauwlijks ooit ver- meerderd is geworden. Zodanige veranderin- gen ftrekken dus meest altijd tot verminde- ring der waarde van renten in geld. De ontdekking der mijnen van America'
verminderde de waarde van het goud in Eu- ropa — men onderltelt gemeenlijk , (doch, aaar het mij voorkomt, zonder eenig procf- houdend bewijs (Jt)~) dat deeze vermindering nog
(g) Hoedanig men renten behoort te bereke-
nen, welke in eene bepaalde foort van munt of geld bedongen zijn , wanneer naderhand de munt verandert, zie Puf end. D-roit de la Nature S tt des Gem, liv. 5. Chap. 7. §. 6". en Barbeirae in de nooten op die plaats. Uitgeever. (A) De Schrijver zal de gronden , op welke meo
|
|||||
/
|
|||||
der VOLKEREN. 147
nog trapsgewijze voortgaat, en waarfcliijnlijk I.
nog langen tijd zal aanhouden. Volgends8 ° E ** deeze onderftelling zullen dus die veranderin- " 0 HOOFDST.
gen de waardij der renten in geld waarfchijn-
lijk eerder verm in deren, , dan vermeerderen, al had men zelfs bedongen , dat die renten niet in eene zekere hoeveelheid van den eenen of anderen bepaalden muntpenning (bij voor- beeld in eene zekere hoeveelheid van ponden (lerling (f),) maar in eene zekere hoeveel- heid van oneen van zuiver zilver, of van zilver van eene vastgeftelde keur, moesten worden betaald. Zodanige eeuwigduurende renten, van wel*
ke de betaaling bedongen is in koorn, heb- bén hunne waarde veel beter behouden, dan die geene, welke in geld moeten worden be- taald, zelfs daar, waar de benaamingen van de muntpenningen geene verandering hebben ondergaan. Jiij eene acie van het agttiende jaar
men vermoedt, dat deeze vermindering nog bij
aanhoudendheid voortduurt, in het gde hoofdjl. van dit eerfle boek breedvoerig onderzoeken. Uitgeever.
(O Of» gelijk wij dit in ons Nederland me- nigmaal ontmoeten, in geldmunten en benaamin- gen , die geheel in onbruik zijn, bij voorbeeld in komans payment, oudfchilden, enz. S. van Leeu- wen, Roomsch Hollandsen recht, 2. b. 13. d. Uit- §eever, \ Ka
|
|||||
-•____.___.....__. __... .___ ___
|
|||||
143 K IJ K D O M
I. jaar van koningin Elifabeth is vastgefleld«,'
1 E ^dat de betaling van alle renten van huuren
V
* aan Gemeenfchappen toebehoorende, moest
worden bedongen te zullen gefchieden voor
een derde in koorn, het zij in natuur, het zij volgends den prijscourant van de naast- gelegen openbaare markt — het geld, het- welk deeze koornrente opbrengt, fchoon oor- fpronglijk maar een derde van het geheel dei' rente zijnde, loopt echter, volgends het ge- tuigenis van Dr. Blackftvne, gewoonlijk bijna op het dubbeld van het geene de andere twee derdendeelen opbrengen — de oude geldrenten van deeze Gemeenfchappen moe- ten dus, volgends deeze rekening, omtrent tot op een vierde van derzelver oude waarde gedaald zijn , of maar weinig meerder dan een vierde gedeelte van het koorn waardig zijn, 't welk zij oorfpronglijk konden op- brengen —! maar zedert de regeerïng van Philips en Maria (ƒ) hebben de Engelfche tnuntpenningen weinig of geene verandering ondergaan; het zelfde getal van ponden, fchellingen , en Huivers heeft zedërt dien ' tijd zeer nabij dezelfde hoeveelheid van zui- ver zilver ingehouden , en derhalveu moet deeze vermindering in de waarde van geld- ren-
(ƒ) Deeze zijn den 25 .[ulij 1554 *<& koning
en koningin van Engeland uitgeroepen. Kapint Hifi. of Engl, torn, II, pag, 39. Uitgeever, |
|||||
Uk .
|
|||||
der VOLKEREN. 14?
renten, aan Gemeenfchappen toebehoorende, L
geheel -en alleen ontdaan zijn uit de vermin-* °* *• «lering der waarde van het zilver. Y* „ . Wanneer de vermindering in de waarde
van het zilver vergezeld gaat met eene ver- mindering van die hoeveelheid van dat me- taal, welke de muntpenning van denzelfden fiempel gewoon is intehouden, dan is het verlies gewoonlijk nog grooter. In Schotlandt waar de ftempel van de muntpenningen veel grooter veranderingen ondergaan heeft, dan immer in Engeland is gefchied, en in Frank' rijk, waar dit nog veel fterker plaats heeft gehad dan ooit in Schotland, zijn, langs dee- gen weg, verfcheiden oude renten, welke ©orfpronglijk van eene aanmerklijke waarde waren, genoegzaam tot niets vervallen (k). Eene gelijke hoeveelheid van arbeid zal,
op ver van elkander afftaande tijden, nader bij voor eene gelijke hoeveelheid van koorn, (waar
(£) Men kan bij S van Leeuwen , Roomseh —
iloll. Recht, 2de b. 13de d. zien , hoedanig in ffoU iand renten afgelost worden , wanneer daarvan niets bedongen is; hoe, wanneer de rente in ze- kere fpecie of waarde van geld gefield is; hoe, wanneer de waaTde van de fpecie niet is uitge- drukt ; hoe, in verouderd en ongangbaar geld. Men zie ook ff. de Groot, Int. tot de Holt. Rechtsgel. %de boek icde deel, §. 7. en dagr de Koet van Schorer.. Uitgeever. £3 |
||||
*
|
||||||
i5o> R TJ K D O M
I. (waar mede zig een arbeider voedt) kunneft \
» o e K.worden gekogt, dan voor cene gelijke hoe- V. veelheid van goud of zilver, of van eenige 'andere vvaaren ■— eene gelijke hoeveelheid van koorn zal , derhalven, op ver van elkander afftaande tijden, nader bij van dezelfde we- zenlijke waarde zijn, of deszelfs bezitter na- der bij in ftaat ftellen om eene gelijke hoe- veelheid van den arbeid van andere menfchen te koopen, of onder zijne magt te brengen. Ik zeg, dat dit omtrent eene gelijke hoeveel- heid van koorn nader bij zal plaats hebben, dan omtrent eene gelijke hoeveelheid van ge- noegzaam alle andere foorten van waaren, niet te min zal dit, zelfs omtrent cene gelij- ke hoeveelheid van koorn , niet ten aller- naauwkeurigften waar zijn. Het beftaan van den arbeider, of de wezenlijke prijs van den arbeid, verfchilt zeer, naar de onderfchciden omftandigheden van tijden, gelijk ik in 't vervolg zal tragten te doen zien. De arbei- der leeft ruimer, wanneer de maatfchappij in welvaart aanwast, dan wanneer die welvaart in eenen ftaat van evenwigt is, en het gaac hem beter in eenen tijd,wanneer de welvaart van zijne maatfchappij in eenen ftaat van evenwigt is, dan wanneer die welvaart agter uit gaat. Ondertusfchen kan men, op eiken bijzonderen tijd, met alle andere waaren eene groqtere of mindere hoeveelheid van arbeid koopen, naar evenredigheid van de meerdere of
|
||||||
■
|
||||||
oer VOLKEREN. i$t
öf mindere ruimte van het beflaan, 't welk ?.
men voor dien arbeid verkrijgen kan. EnB ° E *» daarom is eene rente, welke in koorn moet *• HOOPDST,
worden betaald, alleenlijk onderhevig aan de
verandering in de hoeveelheid van arbeid, welke men voor eene zekere hoeveelheid van koorn koopen kan, maar eene rente, welke in eenige andere waar betaald moet worden, is niet alleen blootgefleld aan de veranderin- gen in de hoeveelheid van arbeid, voor wel- ke men eene bijzondere hoeveelheid van koorn kan koopen , maar boven dien nog aan de veranderingen in de hoeveelheid vaa koorn, welke men voor eene zekere hoeveel» faeid van die waar verkrijgen kan. Men moet echter opmerken , dat fchoon
«ene rente in koorn van de eene eeuw tot de andere aan mindere veranderingen onderhevig is, dan eene rente in geld, de rente in koorn ïiogthans van het eene jaar tot het andere meer verfchilt. De geldprijs van den arbeid, (gelijk ik in het vervolg zal tragten te doen zien (ƒ)) gaat niet van jaar tot jaar op en neder met den geldprijs van het koorn, maar fchijnt zig overal, niet naar den kortftondi- gen of toevalligen prijs der levensmiddelen, maar naar den gemiddelden of gewoonen prijs derzelve, te regelen — de gemiddelde of gc- woo-
CO Dit zal hij doen in het 4de boek 5de hoofdjl, in eenen uitftap over den koornhandel. Uitge&irt K4 |
||||
1$* R ]J K D O M
I. woone prijs van het koorn wordt weder (ge-
» o e k ijjk jjj mecje jn 't vervolg zal tragten te doen zien") geregeld naar de waarde van het zil- ver, naar den rijkdom or de armoede van de rnijncn, welke de markt van dat metaal voor- zien , of naar de hoeveelheid van arbeid, welke befteed, en, bij gevolg, naar de hoe- veelheid van koorn, welke verteerd moet worden , om eenige bijzondere hoeveelheid van zilver uit de mijnen naar de markt te brengen. — Doch fchoon de waarde van het zilver somtijds van de eene eeuw tot de andere zeer aanmerkelijk verfchilt, verandert zij echter zelden veel van het eene jaar tot het andere, maar blijft dikwils wel eene hal- ve of eene geheele eeuw dezelfde, of bijna dezelfde — de gewoone, of gemiddelde geld- prijs van het koorn zal derhalven ook, ge- duurende eenen zo langen tijd, dezelfde of genoegzaam dezelfde blijven, en met dezelve ook tevens de geldprijs van den arbeid, mits dat de maatfchappij in alle andere opzigten ten minften in dezelfde, of ten naasten bij dezelfde omftandighedcn, blijve voortduuren — ondertüsfchen kan de kortftondige of toeval- lige prijs van het koorn dikwils in het eene jaar het dubbeld zijn, van het geen dezelve in het voorgaande jaar was, of bij voorbeeld van vijfentwintig tot vijftig fchellingen het quarter, of de agt fchepels , verfchillen •— maar wanneer het koorn op den laatstge* fl&e-n*
|
||||
de* VOLKEREN. X5*
|
|||||
soemden prijs is, dan zal niet alleen de ï.
naamprijs, maar zelfs de wezenlijke waarde" ° E ** van de koornrente het dubbeld zijn van het * • IlOOFüSTx
geene dezelve was, toen het koorn den ee-rst-
genoemden prijs had , of over de dubbelde hoeveelheid, 't zij van arbeid, 't zij van an- dere waaren te beveelen hebben, terwijl de geldprijs van den arbeid , en met dezelve die van meest alle andere waaren, geduurende alle deeze rijzingen en daalingen, onveran- derlijk dezelfde blijft. Het blijkt dus ten allerduidlijkften, dat de
arbeid de eenige algemeene, en te gelijk de eenige naauwkeurige maatfrok is der waar- dijen, of het eenige vaste meetpunt, uit het welke wij de waardijen van verfchillende waaren in alle tijden en op alle plaatzen te- gen eikanderen kunnen vergelijken. Wij kun- nen (dit Itaat men toe) de wezenlijke waarde van de onderfcheiden goederen, van de eene eeuw tot de andere, niet berekenen uit de hoeveelheid van zilver , welke voor dezelve betaald is, ook kunnen wij die berekening, van het eene jaar tot het andere, uit de hoe- veelheid van koorn niet opmaaken, maar wij "kunnen die wezenlijke waarde, zo van de eene eeuw tot de andere, als van het eene jaar tot het andere, met de grootfte naauw- keurigheid uit de hoeveelheid van den arbeid opmaaken. Het koorn is, in de berekening van het verfchil van de eene eeuw tot de an- K 5 de* |
|||||
V
|
|||||
ift R IJ K D O M
dere, beter maatflok dan het zilver, om daf
l,eene gelijke hoeveelheid van koorn van de _ eene eeuw tot de andere meer nabij over de- zelfde hoeveelheid van arbeid zal gebieden, dan eene gelijke hoeveelheid van zilver — maar, in het nafpeuren van het verfchil van het eene jaar tot het andere, is zilver een beter maatflok dan koorn, om reden, dat in dat verfchil eene gelijke hoeveelheid van zilver meer nabij over eene gelijke hoeveel- heid van arbeid gebieden zal. Maar, fchoon het, in het vestigen van
eeuwigduurende reuten, en zelfs in het maa- ken van huurcontracten van eenen zeer lan- gen duur, zeer nuttig is, dat men onder- fcheid maake, tusfchen den wezenlijken prijs, en den naamprijs, zo is hetzelve echter in het koopen en verkoopen, en in de gewoone handelingen van het daaglijkfche leven van geene hoegenaamde nuttigheid. De wezenlijke prijs en de naamprijs van
alle waaren ftaan, ter zelfder tijde en plaat- ze, in eene naauwkeurige evenredigheid tot elkander. Naar maate van de meerdere of mindere fom gelds, welke men, bij voor- beeld, op de markt van Londen, voor eene waar ontvangt, naar die zelfde maat zal men te Londen, ter zelfder tijd, in flaat zijn om meerdere of mindere hoeveelheid van arbeid te koopen, of onder zijne magt te krijgen -— hierom is, wanneer men dezelfde tijd en plaats
|
|||||
» er VOLKEREN. l$fr
plaats in het oog houdt, het geld de naauw- I.
keurige maatftok van de wezenlijke verwisfel-8 ° E baare waarde van alle waaren, maar, men • ' ' . HOOFDB
vergeete niet, dat dit maar alleen zeker is
op dezelfde tijd en plaats. Maar, hoe zeer er, op van eikanderen af-
gelegene plaatzen, geene geregelde evenredig- heid is tusfehen den wezenlijken prijs en den geldprijs der waaren, zo behoeft echter een koopman, welke zijne waaren van de eene plaats naar de andere vervoert, niets anders in het oog te houden dan den geldprijs, of het on- derfcheid tusfehen de hoeveelheid van zilver, voor welke hij zijne waaren koopt, en de hoeveelheid van zilver, voor welke hij de- zelve waarfchijnlijk zal verkoopen. Men ftel- le, dat, te Canton in China, eene halve once zilver over eene grootere hoeveelheid, zo van arbeid, als van noodzaaklijkheden en ge- makken van het leven, kan gebieden , clan eene geheele once te Londen — dan volgt, dat eene koopwaar,' welke te Canton voor eene halve once zilver verkogt wordt, daar wezenlijk duurder, of van meer wezenlijk belang is voor den geenen, die dezelve al- daar bezit, dan eene koopwaar, welke te Londen voor eene once zilver verkogt wordt, is voor den geenen, die dezelve te Londen bezit. Indien echter een koopman van Lon- den gelegenheid heeft, om te Canton eene koopwaar voor eene halve once te koopen, wel-
|
||||
S5<$ R IJ K D O M
f. welke hij naderhand te Londen weder voof-
'fdst. eene geheele once kan verkoopen, dan wint hij bij deeze ruiling honderd ten honderd, 'juist zo veel als of een once zilver te Lon- den in koop naauwkeurig dezelfde waarde had als te Canton — het geeft, of neemt bij hem niets, dat eene halve once zilver hem te Canton de magt kan geeven over meer ar- beid, of over eene grootere hoeveelheid van koopwaaren, dan eene geheele once te Lon- den kan doen, dit blijft altijd waar, dat eene geheele once te Londen hem altijd de magt zal geeven, om over het dubbeld van die hoeveelheid van arbeid of waaren te gebie- den, welke hem daar eene halve once geeven kan, en dit is juist het geene hij zoekt. Gelijk het dus de naamprijs, dat is, de
geldprijs der koopwaaren is, welke de voor- zigtigheid of onvoorzigtigheid van alle koo- pen en verkoopen, naauwkeurig doet beoor- deelen, en gelijk daarenboven deeze geldprijs, in genoegzaam alle bezigheden van het daag- lijkfche leven, in welke prijs te pas komt, de regel van het gedrag is, zo behoeft men zig niet te verwonderen, dat men in 't alge- meen den naamprijs of geldprijs zo veel meer in het oog houdt, dan den wezenlijken prijs. Maar, het kan , ondertusfehen , in een werk, zo als dit tegenwoordige, menigmaa- len van veel nut zijn, dat men de onderfchei- den wezenlijke waardijen van zommige koop- waa*
|
||||
o e s. V O L K E R È N. 15?
>vaaren, op verfchillende tijden en plaatzen, I.
tegen eikanderen vergelijke , of liever , dat® ° E "f men de onderfcheidene trappen van magt, , welke deeze koopWaaren, in verfchillende tij-
den, aan derzelver bezitter hebben kunnen geeven over den arbeid .van anderen, na- fpeure. In zodanig geval moeten wij niet zo zeer ons ophouden met nategaan, voor welk eene hoeveelheid van zilver dezelve gekogt en verkogt wierden, dan wel met de onder- fcheidene hoeveelheden van arbeid te onder- zoeken , welke met deeze onderfcheiden hoe- veelheden van zilver zouden hebben kunnen worden gekogt. Maar het is zelden moog- lijk, om den loopenden prijs van den arbeid op onderfcheidene tijden en plaatzen altijd met eenen zekeren trap van nuauwkeurigheicl te kennen. De loopende prijs van het koorn, (fchoon men ook maar weinige plaatzen vindt, waar men van dezelve geregelde aan- tekening heeft gehouden) is meer algemeen bekend, men vindt van denzelven meermaalen bij de gefchied- en andere fchrijvers gewag gemaakt — wij moeten dus ons met dezelve vergenoegen, niet als of dezelve altijd volko- men in dezelfde evenredigheid ftond als de loopende prijs van den arbeid, maar als zijn- de het naast bijkomend middel, 't welk ons .tot nafpeuring van die evenredigheid kan op- leiden. Ik zal in 't vervolg gelegenheid heb- |
||||
i58 R IJ K D O M
f. ben, om verfcheiden vergelijkingen van deeze
É o e K.natuur te maaken. "• Onder het toeneemen van de algemeene
'werkzaamheid en vlijt, hebben de handeldrij- vende natiën ondervonden, dat het van be- lang was muntpenningen van onderfcheiden metaalen te flaan. Goud voor zwaare beta- lingen , zilver voor koopen van gemiddelde waardij, en koper, en zommige andere grove metaalen, voor die van nog geringer aanbe- lang. Niet te min hebben zij altijd een van deeze metaalen meer bijzonder den voorrang boven de andere gegeeven, als den algcmee- nen maatftok der waardijen — en hierom- trent fchijnt in 't algemeen bij ijder volk dat metaal de voorkeur gehouden te hebben, van 't welke zij toevallig het eerfte gebruik gemaakt hebben als het middel van koophan- del — daar zij hetzelve eenmaal begonnen hadden te gebruiken als hunnen ftandpen- ning , ("gelijk zij wel genoodzaakt waren te doen, zo lang zij geen ander geld hadden) zo zijn zij in 't algemeen bij dat gebruik ge- bleeven, na dat die noodzaaklijkheid heeft opgehouden plaats te hebben. Men zegt , dat de Romeinen niet anders
dan koper geld hebben gehad, tot omtrent vijf jaaren voor den eerften Punifchen oorlog (w), wan-
(«0 Min. Hist. Nat. lib. 33. cap. 3. Smith,
|
||||||
der VOLEEREN. «$)
i
Wanneer zij voor het eerst begonden zilveren I;
munt te flaan. Het blijkt ook, dat het ko-B 0EÖ per in deeze republiek altijd de algemeene *• jnaatftok der waardijen is geweest. Men vindt, dat te Rome alle rekeningen ingericht, alle waardijen van bezittingen berekend wier- den in asfen, of festertiusfen. De as was altijd de benaaming van eenen koperen munt- penning. . Het woord festertius betekent twee en eene halve asfen — fchoon dus de fester* tius eene zilveren muntpenning was , wierd echter deszelfs waarde in koper berekend —- je Rome had men de gewoonte, om van ijmand, die veel geld fchuldig was, te zeg- gen, dat hij veel koper van een ander (») had. De Noordfche volkeren, welke zig op de
puinhoopen van het Romeinsch gebied geves- tigd hebben, fchijnen, van het eerde begin van hunne vestiging af, zilveren munt ge- had , en niet daii eeuwen daarna gouden en koperen munt gekend te hebben (o) — ten tij-
(«) Aes alienum. Zie noot (£) van het vier-
de hoofd ft. Uitgeever, (o) Wat de gouden munt aangaat, hieromtrent
fcljijnt onze Schrijver te dwaalen, niet alleen lee- ,zen wij bij Gregorius Turonenjls, dat zijn vierde Voorzaat op den BMchoplijken zetel van Tours (die omtrent het jaar 536 Bisfcbop geworden is) meer dan twintigduizend gouden folidi had nage- laa-
|
||||
m r ij k d o ii
r • t>x tijde van de Saxen had men zilveren munt itf
S o e k. Engeland, maar tot den tijd van Eduard den *• derden wierd aldaar weinig goud gemunt, en en tot op jfacobus den eerflen van Groot-Brit* tannien was de kopermunt daar geheel onbe- kend (/>) —. en deeze is, geloof ik, de re- '"'.'", den,
laaten, Creg, Turon. Hiflor. lib. 10. tap. 31. n. i<J.
maar zelfs fpreeken de Salifche, Ripuarifchet en andere wetboeken van die volkeren, genoeg- zaam op ijdere bladzijde, van den folidus en dena* rius, van welke de eerfte eene gouden, en de> tweede eene zilveren munt was. Zie WendeUn* Glos f. Sal. Focum Atuat. in verbis, folidus et delta* rius. De folidus Gallicus van die tijden was van zeer flecht goud, ibid. (hij haalt ten bewijze aan de Novella Majorani lib. IV. tit. 1. nullus foli~ dum integri ponderis calumniofae adprobationii obtentu recufet exacïor, exccpto eo Gallico, cu- jus aurum minore taxatione aestimatur.') Het fchijnt zelfs uit de Salifche en andere wetboeken, dat de gouden munt van het begin der vestiging van de Frankifche Monarchie af even zeer in ge- bruik is geweest, als de zilveren murt. Wende- linus fpreekt van eenen gouden folidus met het op- fchrift Theudemar Rex, die gefjagen zou zijn in % het jaar 415, kort voor de regeering van Phara* viundus. Uitgeever. '" O) In den ruuwften ftaat van Engeland wil
men, dat zij een foort van ijzergeld hadden, 't welk den naam droeg van Rings, en dat zij ook een foort vaa kopugeld gebruikten, 't welk hun
|
||||
bE* VOLKEREN. iffr
den, waarom niet alleen in Engeland, maar f,
©ok bij alle andere hedendaa|lché volkeren8 ° E ■*> van V.
HOOFDsrt
hun van buiten 's Jands wierd gebragt. Tegenw.
Staat van Gr. Britt. /. d. p. 12. Koning Eduard I. voerde eenen bepaalden ftand-
aard in voor de zilver munt, volgends dezelve maakten 24 greinen eenen ftuiver fterlïng uit, 20 ftuivers een once, en ia oneen of Sfóo greinen een pond fterlingv beftaande uit twintig fchellin- gen. Van deeze 12 oneen moesten elf oneen en twee engels (of ftuiverswigt) van fijn zilver, en 18 engels van allieerfel zijn * zo dat een pond fterling een pond zilver van Troïsch gewigt wasi E>och tegenwoordig is een pond fterling maar een derde van een pond Troïsch gewigt. Eduard de derde liet omtrent het jaar 1351
groats of greote ftukken munten, welke ijder voor vier ftuivers gatigbaar Waren. —> Hendrik de ze. vtnde liet in het jaar 1504 zilveren ftukken fiaan van twaalf ftuivers waarde» weike den naam kree* gen van -fhillings, of fchellingeiii Het pond zilver Troïsch gevvigt is; zedert de
regeeiing van koningin Elifabetk, gangbaar geweest tegen 62 fchellingen, en de tegenwoordig loopend de zilvermunt in Engeland beftaat uit kroonen, ter Waarde van vijf fchellingen, welke dus een once Troïsch gewigt hebben, halve kroonen, fchellin-» gen, fixpences of halve fchellingen, vier-, drie-^ twee-, en éénftuivers flukken. Zie over dit alles Chamberlayne Magnae Brith
JSotit. op het woord zilver. |
||||
ftü ft IJ K D O M T*
I. van Europa, alle rekeningen naar de zilver»
boe K.munt worden ingerkht (f), en alk waardijen
v' var*
HOOFDST.
i Ten tijde der Saxen, en nog zeer lang daarna, tot
Eduard Hl. toe, had men in Engelandgeene an- dere zilveren munt dan de penny of Huiver, welke man
>
C#) Schoon ik geene andere reden weet te
geeven, waarom bij de meeste Ewopeaanfche vol- keren (zommige gedeeltens van Italië mooglijk hiervan uitgezonderd) thands alle rekeningen naar de zilvermunt worden ingericht, voldoet mij ech- ter de reden met, welke de fehrijver hier geeft9 wij hebben niet alleen, in noot (e) ,gezien, dat hij zig vergist, met te zeggen, dat de Noordfche vol- keren , die zig op de puïnhoopen van het Ro- meimch gebied vestigden, geene gouden munt hadden, maar zelfs zou ik niet vreemd zijn van te gelooven , dat deeze volkeren, toen de Saliu fche wet gemaakt wierd , dat is een weinig ra het begin van de vijfde eeuw , gewoon waren hunne rekeningen, zo al niet geheel naar de goud- munt, ten minflen zo wel naar de goud-, als naar de zilvermunt interichten. Alle de boetens van de Salifche- wet woidetr
in denarii (zilvermunt) uitgedrukt, maar nooit wordt eene fom in die munt genoemd zonder bij- voegfel, hoe veel dezelve aan folidi Cgoudmunt> bedraagt. Zie maar, één voor alle, tit. I. L. ü« DC den:, qui faciunt folidos XFy camponat. Uit* geeytr* < |
||||
fiEk VOLKEREN. të|
van goederen en bezittingen naar dezelve f»
Worden berekend> en waarom wij» (Engel-* ° E ** Peten) V'
HOOFDSf,
«aam door zcrnrhigch van het Hoogduitfche woord
pfenning <, en door anderen van het Latijnfehe Woord pecunia wordt afgeleid. Chamberlayne l. c, Ricard traite du Comm. tnnu 2, introd. pag. 7. Of het pond fterling iramer een wezenlijk ftuk
geld geweest zij, verklaar ik niet te weeten, zo ja , dan moet het vrij lomp geweest zijn, een Jiuk zilvergeld oorfpronglijk van een pond gewigt! Tegenwoordig is het , even gelijk onze ponden groot, of vlaamsch) eene denkbeeldige munt, bij welke de Engelfchen geWoon zijn te rekenen, {ponden, fchellingen, flutvers") een pond fterling is vier kroonen, of twintig fchellingen. Zij heb- ben meer denkbeeldige munten — het mark is van gelijke natuur, en is waardig 13 fchellingen en 4 fluiverr. De angelót , mede denkbeeldig, tien fchellingen, zo ook de nobel 6 fchellingen en 8 ft. Tegernv. Staat van Gr. Britt. I. d. p. 504. De waarde van een Engelsch pond fterling flaat gelijk met nj Hollandfcke guldens. Ricard traite du Comm. vol. 2 pag. 158. Over den oorfprong van de benaamïng van //«••
ting is men het niet algemeen eens — de meeste fclirijvers zijn van gedachten, dat het Woord in de waereld gekomen is bij verkorting van het woord easterling. Te weeten, ten tijde van ko- ning Richard I. was het geld, 't welk in de oos- telijke gedeeltens van Duitschland geflagen Wierd, Wegens deszelfs zuiverheid, zodanig beroemd, dat |
||||
,
|
|||||||
i64 R. IJ K D O M
I. fchtti) wanneer wij het beloop van ijmanda
» o e K-bezittingen willen uitdrukken , zelden va» ttooron. et
Richard, om de Engelfche munt te verbeteren,
eenige bekwaame munters uit die ftreeken ont- bood , deeze droegen in Engeland den naam van Easterlingt (Oosterlingen), en hunne munt, wel» ke zij floegen, wierd Easterling moncy (Ooster- lingen geld) genaamd, en hiervan zou, met agter» laating van de eerfte iyllabe ea, door den lijd fier' ling geworden zijn» Zie Chamberlayne op het Woord Money, zie ook du Cange op het woord Esterlingus, die, onder de voor/binders van dit ge- voelen , ook Cambden, Spelmannus, en Jacobus Waraeus opnoemt. Zie ook Ricard traite du Commerce torn. II. in de allerfchoonfte introductie, in welke men zeer fraaije aanmerkingen vindt over den oorfprong, invoering, en veranderingen in gewigten, maaten, munten, enz. Omtrent het jaar 13.0, onder de regeering van
Eduard III, begon men in Engeland goudgeld te ilaaft. De eerfte gouden geldftukken, welke in Engeland geflagen wierden, droegen den naam van Florynen, naar de ftad Florence, in welke dezelve het eerst geflagen waren. Chamberlayne f. c. Ricard l. c. Vervolgends floeg men rooze- nobels, welke ijder zes Engelfche fchellingen en agt ftuivers waardig waren, halve rozenobles, dubbelde rozenobles, groote fouverainen, Henry- nobles, en Angelots. Ricard l. c. In het jaar 1682 floeg men voor het eerst gou-
den guineas, ter waarde, oorfpronglijk, van 2» IchcJi
|
|||||||
dek VOLKEREN. 165
het getal van guineas, maar altijd van het I.
getal van ponden fterling- fpreeken , welke8 ° E K* wü "•
* HQOfDST.
fchellingen, maar eindelijk wierd , na veele veran-
deringen, de waarde van eene guinea, (die zelfs tot 30 fchellingen was geloopen) door eene acte van het Parlement van den 13 Januarij 1718, be- paald op 91 fchellingen, en zedert is zij op dien prijs gebleeven. Ricard l. c. Men heeft gouden Hukken van 5 guineas, van 2 guineas, van eenè halve, en van een quart guinea, welker waarde ïn evenredigheid van de enkele guinea is. Ricard vel. 2. p. 156, Het pond goud, of 12 oneen Troïsch gewïgt,
Wordt in Engeland in 24 deelen verdeeld, welke karaaten genaamd worden, zo dat ijdcre karaat de waarde heeft van 10 engels, of een halve once, een karaat verdeelt men weder in vier karaatgrei- nen, zo dat ijder karaatgrein aj engels, of 60 ge» woone greinen weegt. Het ftandaardgoud is van 32 karaaten fijn goud en a karaaten allieerlèl in een pond Troïsch gewigt, en men munt vieren, veertig en een halve guinea uit een pond. Ckam- ieriayne l. c. 440 oneen Engelsch ftandaardgoud komen overeen met 3Ó61 Hollandfche ducaa'en» Rkard vol. 2. ?. 157. Men wil, dat de guinea haaren naam ontleent van de kust van &uine& in AfricOn van waar eertijds het meeste goud in En- geland gebragt wierd. Tegenw. Staat van Gr% BritU I d. p. 503. In laatere tijden heeft men, tot gemak van de
^erwisfeling, en om de armen te gqmo'et t^ ko- lt 3 men* |
||||
Oê R IJ K D O M
I. wij meenen, dat zijne bezittingen waardig
» O E K.zijn.
«ooFDST. Oorfpronglijk, geloof ik, dat men, bij allo
volkeren, geen wettig aanbod van betaling heeft kunnen doen, dan alleen in de munt van dat metaal, welke in het bijzonder wierd gehouden voor den ftandpenning, of den maatftok der waardijen — in Engeland wierd het goud, langen tijd na dat het tot geld ge- munt wierd, niet voor een wettig aanbod van betaling gehouden — de evenredigheid tusfehen de waardijen van goud- en zilver- munt was bij gcene wet of placaat bepaald, maar wierd aan den loop van de markt over- gelaaten CO "f *8*Ü*fl een fchuldenaar zijne he*
men, kleine nukken van koper gefiagen, zijndo
de halve Huiver, ktffpcmy \ of haper.y, en de farthing, ter waarde van een vierde van eeno ftuiver. Doch niemand behoeft boven de waarde van ecne fchelling kopermunt in betaaling aante- licemen. Chamberlayne en R,icard l. <r. Uitgeever*, (r) Het is der moeite waardig, om over deeze evenredigheid tusfehen het goud en zilver na te leezen het geene wij vinden bij Bielfeld Infi. Pa- iitiq. torn. I, fi. 5Ó6. ia eene breede noot. Hij merkt op, dat er geene wezenlijke, of phy/lqus evenredigheid is tusfehen het goud en zilver, even, Weinig als tusfehen het zilver en het lood, dat die evenredigheid alken afhangt van de wedei> S^dfche prijzen van deegj metalen, en dat die |
|||||
_ _ ___.._____-------"''
|
|||||
fo E r. VOLKEREN. t6?
betaling in goud aanbood, dan had de fcliuld- f»
|
|||||||||||
cisfcher het recht, om zodanig eene betaling* '
|
|||||||||||
r
|
|||||||||||
V
|
|||||||||||
°*BOOFDST»
|
|||||||||||
prijzen weder naar de meerdere of mindere boe-
veelheid, welke van ijder deezer metaalen in Eu- ropa is, geregeld worden, dat dus die evenredig- heid niet anders wordt gevonden, dan uit de ge. Woone prijzen, welke ijder van deeze metaalen m Portugal, in Spanjen, te Amjlerdam, en op an- dere plaatzen hebben, in welke men handel in dezelve drijft — hij ftaat wel toe, dat in Enge- land, Frankrijk en andere landen, in welke geo? ne vreemde muntfpecien gangbaar zijn, eene een- maal tusfehen deeze metaalen in de munt vasige« ftelde evenredigheid, zig verfcheiden eeuwen kar* Kaande houden, doch hij zegt, dat dit bij veele natiën onmooglijk is. Om nog duidelijker te doen zien, hoe onzeker
eene zodanige evenredigheid is, en om tevens eenig bericht omtrent deeze belangrijke zaak me- dctedeelen, geeft hij eene lijst op van de onder- scheiden evenredigheden, welke in onderfcheiderj landen van Europa tusfchen het goud en zilver in de munt gefteld zijn. Volgends dezelve houdt men in Spanjen het goud
16 maal waardiger dan het zilver. In Savojen — 14$ — —• In Zwitzerland — 15 -— -— In Duitschland — 15;, — — ., In Holland — 145 ---- —
In Engeland — 14 J — ——
In Frankrijk «g. 13!, — —* L 4 tfoclj
|
|||||||||||
1ÖS R ij K D O M
1. of geheel van de hand te wijzen, of dezelve
* ° ■ ■• aanteneemen tegen zodanigen prijs van hee goud.
doch wij zullen nader in noot 00 zien, dat de©*
ae opgaaf niet volkomen naauwkeurig is. Wij zullen bij onzen Schrijver , in het elfde
hoofdftuk van dit eerfte boek , eene uitvoerige verhandeling ontmoeten, over de veranderingen in 4e evenredigheid tusfchen de onderling* waarde van het. goud en zilver. Ik ben, van goeder hand, eene lijst magtig ge?
worden van de proportie, welke in den muntflag van de Nederlanden is gevolgd van vsio af tot »Ö94 toe. Volgends dezelve was zij- In het jaar 1520 als 1 goud tegen ïoi zilver. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo ver mij bekend- is, is deeze proportie in
enzen muntflag zedert 1694 niet veranderd, fchoon bet zilver na dien tijd vrij wat duurder is gewor« den, en die proportie in de Commercie geheet verloopen is, akhands, uit de memorie, weike ik zo aanftonds onder noot (.y~) zal mededeelen, blijkt, dat in 1754 cn 1760 de proportie tusfchen iet goud en sriiver van 1694 in de munt nog ge- i yolfdi |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der VOLKEREN. ïftj
|
||||||
goud, als hij met den fchuldenaar kon over- I,
eenkomen — koper is nog tegenwoordig geen B ° * *V wettig aanbod van betaling , dan alleen t01,.^!—,. verwisfeling van kleine zilveren muntpennin- gen. Onder eene zodanige toedragt van zaa- ken was het onderfcherd tusfchen het me- taal, 't welk de ftandpenning is, en het me* taal, 't welk de ftandpenning niet is, iets meer dan een naamverfchil. In volgendq tijden, en na dat de menfchen
trapsgewijze meer gemeenzaam zijn geworden, jnet het gebruik van de onderfcheidene munt- metaalen, en bij gevolg ook beter gevat op de evenredigheid tusfchen derzelver onderlin- ge waardijen, heeft men het, denk ik, bij alle volkeren noodzaaklijk gevonden, om die evenredigheid door openbaar gezag te bepaa- len, en, bij voorbeeld, vasttellellen, dat een guinea, van zodanig een wigt, en fijnheid, zou kunnen worden verwisfeld voor eenen- twintig fchellingen, of dat dezelve een wet- tig aanbod van betaling zou zijn voor eene fchuld van die hoogte — in deezen Maat van zaaken, en zo lang eene geregelde evenredig- heid van deezt foort duurt, is het ond^r- fcheid tusfchen het metaal, 't welk de ftand- . . PW'
Tolgd wierd. Men kan over de veranderingen £ in
de evenredigheid tusfchen goud en zilver, bij de oude Grieken en Romeinen, bericht bekomen in ■Piftsst Lexic. Antiq., voce, Aumm. Uitgeey.ex, \ ! L 5 |
||||||
\
|
||||||
t?ö R IJ K D O M
L penning is, en het metaal, 't welk de ftan^
* o e k. penning niet is, naauwlijks iets meer dait -. V* een naamverfchil (s\ *>"on' Oa- (O Dit kan in Engeland waarheid zijn, om
dat men daar niet anders dan ééne foort van gou- den en zilveren munt heeft, van welke de even- redigheid en waarde door openbaar gezag vastge- field is. — Ik heb dezelve in noot O) van dit hoofdftuk opgegeeven. Maar dit is in onze Ver-' eenigde Nederlanden geheel anders. Wij hebben tweederleije munt. De eerfte beftaat uit gouden en zilveren ft andpenningen , en de tweede uit gouden en zilveren penningen van negotie. Wat de eerfte foort aangaat, deeze hebben
cenen vasten prijs, welke bij placaaten en ordon- fiantien i's bepaald, en zij mogen in geene hande- lingen geweigerd worden. Dezelve zijn, in het goud De gouden Nederlandfche rijder, doende veer- tien gulden. ©e halve Nederlandfche rijder, doende zeven gulden. En in het zilver,
Cc driegulden, doende drie gulden. Ce twee gulden, of kroon, doende twee gul- den. De halve driegulden, doende ƒ1.10- De agtentwintig Huivers ftandpenning, of nieuy we floreen, doende f 1 - 8 -
De enkelde gulden. De halve gulden* Paart
|
||||
der VOLKEREN. itf
Ondertusfchen , zodra er eenige verande- t.
ring in deeze vastgeftelde evenredigheid voor-B ° E *» 1
valt»Hoo«>ir<
Daarenboven zijn er nog tienfchellingftukken,
zestigftuivers ftukken, en provintiaale drieguldens» vijffchelling (lukken, dertigftuivers Hukken, pro. vintiaale daalders, oude agtentwintigen, en oude rijksdaalders, met dcrzelver halven en quarten» en, tot payementfpecien » de fchelling , de zest- Jiaff, het dubbeltjen en de fluiver, of 8 duiten koper. De gouden e» zilveren penningen van negotie
hebben gecnen zo bepaald vastgeflelden prijs, derzelver waarde regelt zig naar de rijzing en daaling van het goud en zilvor, en zij mogen niemand opgedrongen worden •*» zij zijn, in het goud, Do dubbelde en de cnkclde Nederlandfche du-
caat, En in het zilver,
De zilveren Nederlandfche rijder of ducaton,
en de zilveren Nederlandfche dueaat, welke thands doorgaands, doch verkeerdelijk, rijksdaalder wordt genaamd. Het zou den leezer vcrveelen, indien ik hier
alle de placaaten wilde aanvoeren , welke niet Ulleen de waarde van de gouden en zilveren ftand- penningen, maar ook derzelver onderfcheid van de penningen van negotie vastftellen, en de zorg doen zien, welke, vooral zodert de Unie, voor de rechtvaardigheid van de munt gedraagen is. Men gfcan dezelve grootendeels bij elkandercn vinden in het
|
||||
17% . K IJ K D O M
I. valt, dan wordt, of ten minften dan fchljnt
4s o e K.^it onderfcheid weder iets meer te wordeil V' dan een naamverfchil — indien , bij voor» ' 'beeld, de bepaalde waarde van eene guinea of op twintig fchellingen verlaagd, of tot tweeëntwintig fchelüngen verhoogd wierd, dan zouden (daar alle' rekeningen in zilver- munt ingericht, en meest alle fchuldbekente- nisfen in die munt uitgedrukt worden), wel in beide die gevallen het grootfte gedeelte der betalingen met dezelfde hoeveelheid van zil-
het Groot Plas. Boek ifle deel van, pag. 2578 af\
en vooral A,de 4*. ƒ>., 658—695. terwijl men na- dere placaaten, die door alle de deelen van het placaatboek verfpreid zijn» met eenen opflag van het oog in de registers vinden kan. Men zie ook ét^TSlederl. Jaarboeken van 1750. pag. 634-689. Er blijft dus bij ons altijd meer dan een naam-
verfchil over, tusfchen dat geene, 't welk do ftandpenning is, en dat geene, \ welk de fiand- penning niet is, doch dit onderfcheid is niet ia het metaal zelve te zoeken, de gehalte en fijn» hcid van de gouden en zilveren penningen va» negotie is met dezelfde naauwkeurigheid en zorg in 'slands placaaten bepaald, als die van de ftancV penningen, het onderfcheid heeft alleen zijnen grond in de door de wet ingevoerde hoedanigheid van ftandpenning, welke veroorzaakt, dat de ftand- penning eene in de wet gefixeerde waarde heeft, en de negotiepenning zig naar den cours van het goud en zilver in de commercie regelt. Uitgeevtn> |
||||
DER VOLKEREN. i?3
teilvermunt kunnen gedaan worden als te vo- L
ren, maar dan zouden tot die betalingen inB ° E gouden munt zeer verfchillende hoeveelheden "• noodig zijn, eene grootere hoeveelheid in het eerfte, eene kleindere in het tweede ge* val. Dan zou men de waardij van het zilver voor onveranderlijker houden , dan die van het goud — dan zou het zilver gehouden worden voor den maatftok van de waarde van het goud , en het goud niet voor den maatftok van de waarde van het zilver — de waarde van het goud zou dan fchijnen af te hangen van de hoeveelheid van zilver, welke men voor hetzelve zou willen ruilen, en de waardij van het zilver zou niet fchijnen af te hangen van de hoeveelheid van goud, welke men voor hetzelve zou willen ruilen—• dit geheele onderfcheid zou niettemin zijnen oorfprong alleen hebben uit de gewoonte, om de rekeningen in zilvermunt, en niet in goudmunt, interichien , en het beloop van alle groote en kleine fommen in de eerstge- noemde, en niet in de laatstgenoemde foort van muntpenning uittedrukken. — Na eene verandering van deeze natuur zou eene rioot of handfchrift van Mr. Drummond, van vijf* entwintig of vijftig guineas, nog, even gelijk te voren, betaalbaar zijn met vijfentwintig of vijftig guineas; die fom zou, na eene zoda* nige verandering , met dezelfde hoeveelheid Van goud kunnen worden betaald als te vo- ren, |
||||
t7f R. IJ K D O M "
ï, ren , maar wanneer zij in zilver wierd be«
Boek. taald , zouden de hoeveelheden zeer onder-
"• fcheiden zijn — In de betaling van een zo*
'danig billiet zou het goud fchijnen in des*
zelfs waarde minder veranderlijk te zijn dam
het zilver — dan zou het goud aangezien
worden voor den maatftok van het zilver,
en het zilver niet voor den maatftok van het
goud. Indien het de algemeene gewoonte
wierd, om de rekeningen en promesfen, en
andere fchuldbekentertisfen, in gouden munt*
penningen uittedrukken, dan zou de gouden,
en niet de zilveren niünt aangemerkt worden
als het metaal, 't welk de bijzondere ftand*
penning of maatftok der waardijen was.
Zo lang , ondertusfchen, eene geregelde
evenredigheid tusfehen de onderlinge waar- dijen van de onderfcheidefte muntmetaalert blijft ftandhouden , zal de waardij van het kostbaarfte muntmetaal altijd het richtfnoef zijn van de waardij van al het gemunte geld (ƒ) — twaalf koperen Huivers (Engel* fcht
(/") Indien muntmetaal hier gemunt geld moet
betekenen, dan komt het mij twijffclachrig voor, of deeze Helling wel doorgaat. Immers niet dat metaal, 't Welk het kostbaarfte
Is, kan de waarde van de andere metaalen rege- len, maar dat metaal, 't welk, gefmolten zijnde, de meeste waarde uitlevert) moet natuurlijk de waar-
|
||||
t>er VOLKEREN. 3?5
fche munt) behelzen een half pond avo'tr du 1.
poids gewigt (*) van koper, 't welk niet van' ° E ** de beste hoedanigheid is, en 't welk, voor * dat het gemunt is, zelden zeven ftiuvers in zilver waardig is (») — maar zodra de wét be.
waarde van dat metaal bepaalen, 't welk in zoda-
n'g geval de minde waarde opgeeft. Volgends den tegenwoordigen muntftaat in En*
geland is het waar, dat, daar, thands de zilvermunc door de goudmunt wordt geregeld, maar het is ook waar, dat men voor eene verfmolten guinefl meer ongemunt goud en zilver kan inkoopen, dan voor 21 verfmolten fchellingen. Maar, indien eens het tegenovergeftelde plaats
had, en men voor 21 verfmolten fchellingen meer ongemunt goud of zilver konde inkoopen, dan voor een verfmolten gninea; Dan zou immers de guinea, hoc zeer van min-
der innerlijke waarde in metaal, dezelfde waarde in den omloop hebben, als 21 goede fchellingen, legen welke zij ingewisfeld, of in plaats van wel- ke zij in bctaaling kan worden gegeeven, en dus zou dan het kosibaarfte metaal door het mirt kostbaare geregeld worden. Viigeever. Qt") Zie noot (/') van het voorgaande hoofd-
Jtuk- Uitgeever. C») Dit is met onze Nederlandfche duiten het
Zelfde geval, 160 koperen duiten, te zamen een pond gewigt uitmaakende, zijn gangbaar voor eene gulden — terwijl een pond koper, van welke zij geQagen worden, in gewoone tijden niet meer dan
|
||||
#6 R Ij S D Ó M
I. bepaalt, dat twaalf zodanige Huivers zulle!*
9 o e k. flikken f om tegen eenen fchelling verwisfeld
te wordeni dan worden zij, op de markt,
HOOFDST. ,
aangemerkt * als eenen fchelling waardig te
zijn, en dan kan men altijd eenen fchelling voor dezelve bekomen. — Zelfs voor de laat- fte hervorming van de gouden munt van Groot-Brittannien, wis de gouden muritpeii- ning, ten minden dat gedeelte van dezelve, hetwelk in Londen en deszelfs nabuurfchap in omloop was, over *t algemeen minder be- neden deszelfs Itandpenningswigt , dan het grootfte gedeelte van de zilveren muntpen- ningen, en nogthands wierden eenentwintig afgefleeten en befnoeide fehellingen aange- merkt , als evenredig aan eene guinea, welke misfchien waarlijk ook afgefleeten en befnoeid was, maar zelden zo fterk — de jonglre muntwetten in Enge/and hebben den gouden muntpsnning zo nabij aan deszelfs ftandpen* ningswigt gebragt, als het misfchien bij eeni* ge natie moöglijk is , den loopenden munt- penning te bröngen (v) — en de gemaakte iu-
dan ii, 12, of 13 ft. het pond waardig is. Uit*
geever. (y) Men kan het zelfde van onze Nederland*
fche goud- en zilvermunt zeggen, zij bezit eenen trap van nauwkeurigheid, die boven allen lof is men zie den Tegenwoordige/i Staat der Fereenigdt Nederl. I. d. p, 336 en volg* ■
\ |
|||||
\
|
|||||
» e fe. VOLKEREN. 17?
inrichtingen, om in de 's lands kasten het L
goud niet anders dan bij het wigt te ontvan-8 ° E *» |
|||||||||
gen, zal dezelve waarfchijnlijk, zo lan
|
ö HOOFDST»
|
||||||||
die fchikkingen niet overtreden worden , op
deszelfs wigt houden. — Oodertusfchen blijft de zilvermunt nog in denzelfden verfleeten en befnoeiden ftaat, waarin dezelve voor de laatite hervorming van de goudmunt was —■ en desniettegenftaande worden echter nog in den omloop eenentwintig fchellingen van die verfleeten zilvermunt altijd begreepen eene guinea van deeze voortreflijke goudmunt waardig te zijn. De hervorming van de goudmunt heeft
Eigtbaar de waarde van de zilvermunt, welke voor dezelve in wisfeling kan worden gegee- ven, doen rijzen. In de Engelfche munt worden vart een
pond goud geflagen vierenveertig en eene halve guiïiea — welke , de guinea gerekend- tegen eenentwintig fchellingen, gelijk ftaart met zesenveertig ponden fterling, veertien fchellingen, en zes Huivers. Eene once van. zodanige goudmunt is derhalven in zilver waardig drie pond, zeventien fchellingen eil tien en een halven fhiiver — in Engeland worden op de munt gcene lasten of rechten betaald, en die geene , welke een pond of eene once ongemunt ftandpenningsgoud ia wigt in de munt brengt, ontvangt weder een pond of een once gemunt goud in wigt zon- M der |
|||||||||
ï7* R IJ K D O M
I. der eenigen aftrek (». En dus moet men
■ o e K.zeggen, dat drie pond, zeventien fchellingen „--* — en tien en een halve ftuiver voor eene once HUOFDST.
de muntpnjs van het goud in Engeland is,
of de hoeveelheid van goudgeld , welke de munt in betaaling geeft voo-r ftandpennings ongemunt goud. Voor de hervorming van de goudmunt is
de prijs van het ongemunte ftandpennings- goud op de markt, veele jaaren, geweest bo- ven de drie ponden en agttien fchellingen, zomtijds op drie ponden negentien fchellin- gen» en zeer dikwils op vier ponden voor een
(»>) Zedert de regeerrng van Koningin EUfa»
ieth, moest van het munten van een pond zil- ver Troftck gewigt twee Engelfche fchellingen be- taald worden, zo dat, hoc zeer een pond onge- munt zilver 62 Engelfck-e fchellingen waardig was, men echter niet meer dan 6» zodanige fchellingen voor ijder pond uit de munt terug ontving — doch om het munten te bevorderen r en aantemoedigen, heeft men bij eer.e aüe van het Parlement van 1665 eene belasting op de brandewijnen ingevoerd, uil welke de kosten op de munt moeten worden goedgemaakt, en na dien tijd betaalt ijmand , die metaalen in de munt brengt, geen penning voer het munten. Voor ijder pond ongemunt flandaardzilver levert de munt 6x fchellingen, Chamberlayne Magn. Britt. nat, op .het woord zilver* Uitge$ver% |
||||
der VOLKEREN* if#
een once — het is zeer Waarfchijnlijk, dat I.
deeze fom, in de verfleten en befnoeide gou-B ° E den muntpenningen , zelden meel* dan ecne once ftandpenningsgoud inhield. Zedert de hervorming van de goudmunt is de markt- prijs van het ongemunte ilandpennittgsgoud zelden hooger geweest dan drie pofiden, ze- ventien fchellingen en zeven ftuivers voof eene once. Voor de hervorming van de goud- munt was de marktprijs altijd meer of min boven den muntprijs, na dié hervorming is de marktprijs altijd beneden den muntprijs geweest. Maar de marktprijs is dezelfde» het zij men denzelven in goud of in zilver betaale. De laatfte hervorming van de goud* munt heeft derhalven niet alleen de waarde van het gemunte goud , maar ook die vart het gemunte zilver in evenredigheid tot het ongemunte goud, en waarfchijnlijk ook irt evenredigheid tot alle andere waaren , doen rijzen, maar ("daar zo veele andere oorzaakeri op den prijs van het grootfle deel van de andere waaren invloed hebben) valt de rij* zing of daalirig van het gemunte goud en zilver, in evenredigheid tot dezelve, niet zo duidlijk en tastbaar in het oog. In de Engelfche munt worden vaft een
pond gewigts ongemunt ITartdpenningszilvef geflagen tweeënzestig fchellingen, welke, op gelijke wijze, een pond gewigt ftandpennings* zilver inhouden — dus kan men zeggen, dat Ma vijf |
||||
ifo R ■ IJ K D O M
I. vijf fchellingen en twst fluivers het once de
" ° 5 K' muntprijs is van het zilver in Engeland, of hooHKx,de hoeveelheid van gemunt zilver, welke de munt betaalt voor ongemunt ftandpennings- zilver — voor de hervorming van de goud- munt was de marktprijs van het ongemunt ltandpenningszilver, óp onderfcheiden tijden, vijf fchellingen en vier Huivers, vijf fchellin- gen en vijf Huivers, vijf fchellingen en zes Huivers , vijf fchellingen en zeven fluivers, en zeer dikwils vijf fchellingen en agt Hui- vers het once — vijf fchellingen en zeven fluivers fchijnt echter de meest gewoone prijs te zijn geweest. — Zedert de hervorming van de goudmunt is de marktprijs van het ongemunte ftandpenningszilver dan eens tot vijf fchellingen en drie fluivers, dan eens tot vijf fchellingen en vier fluivers, en dan eens tot vijf fchellingen en vijf fluivers het once geloopen, welke laatfte prijs het zelve bijna nooit is te boven gegaan — maar fchoon de marktprijs van het ongemunt zilver , zedert die hervorming van de goudmunt, aanmerk- lijk is gedaald, is zij echter nooit zo laag geweest als de muntprijs. In de evenredigheid tusfehen de onderfchei-
den metaalen in de Engelfche munt wordt het koper zeer veel boven deszelfs wezenlijke waarde gerekend, gelijk het zilver een weinig beneden dezelve gerekend wordt. Men kan pp de markt van Europa, in de Franfche e« tfeA
|
||||
der VOLKEREN. 1S1
Hoïïandfche munten eene once fijn goud ver- ]
wisfelen voor omtrent veertien oneen fijn zil-B ° ver, in de Eneelfche munt vervvisfelt men ' hetzelve voor omtrent vijftien oneen, dat is voor meer zilver, dan het volgends de al- gemeene vvaardeering van Europa waardig is (x) —- maar, even gelijk de prijs van het ko-
C*)" Indien men op de lijst van den Heer van
'Sielfeld (zie hier boven noot r) ihat kan maa. ken, dan kan men een once goud in de munten van Spanjen verwisfelen voor 16 oneen zilver, in die van Duitschland voor isré» en in die van Engeland voor 14! oneen zilver; dus zou men dan het goud in de munten van Spanjen, en Duitschland, voor meer zilver verwisfelen, dan in die van Engeland. De Schrijver zelve erkent in het elfde boofdft. van dit boek, dat het goud op de markt van Spanjen eenigzins beterkoop is, dan in Engeland. Zelfs zou men in da munt van Holland, waar de proportie, volgends die lijst, ftaat als i tegen 14! of 14^, (daar zij, ■mede volgends die lijst, in Engeland flaat als 1 tegen 14J of I4J3O nog \T van eene once meer .zilver voor het goud krijgen, dan in Engeland. Maar ten aanzien van Holland is de opgaaf bij Bielfeld niet zeer naauwkeurigi Zedert 1694 is hier in de munt de proportie geweest niet als I tegen 14!» maar als 1 tegen 14] J, (en dus vergist zig onze Smith' ook, dat men in de munt van Holland een once fijn goud zou kunnen ver- jvisfelen voor omtrent 14 oneen fijn zilver) in- M 3 dien |
||||
»8a R IJ K D • O M
I. koper in flaven , zelfs in Engeland, nooit
* o e K.gereezen js (joor (jen hoogen prijs van het "*• koper in de Engelfche munt, zo is ook de prijs van het ongemunte zilver nooit gedaald door den laagen prijs van het zilver in de Engelfche munt. Het ongemunt zilver be- houdt nog deszelfs natuurlijke evenredigheid tot het goud, om dezelfde reden , waarom het koper in ftaven deszelfs natuurlijke even- redigheid tot het zilver behoudt (j). Na
dien dus, volgends BUlfeld, in Engeland de pro-
portie ftaat als i tegen 14J of 14", dan zou men in ïtillctnd J„ of f van eene once meer zilver voor het goud ontvangen, dan in Engeland. Maar waarfcbïjnüjk zal de opgaaf bij Bielfeld ook ten aanzien van Engeland niet volkomen zijn, Smith zegt hier, dat de evenredigheid in Engeland is als ï tegen omtrent 15 — in Holland is zij als 1 tegen \6,ll, dat is ook omtrent 1,5 — en dus gullen die evenredigheden in Engeland en Holland '■■ zeer nabij gelijk ftaan. Uit dit alles volgt, dat de Schrijver zig vergist in het denkbeeld, dat men in Engeland het goud voor meer zilver kan ver- wisfelen, dan het volgends de algemeene waar« deering van Eurapa waardig is, Uitgeever, (j) Daar ik gaarne, zo veel ik kan, wil toe-
brengen , om dit werk, ook in bijzonderheden, voor mijne landgenooten nuttig te maaken, kan bet den leezer niet onaangenaam zijn, hier eene memorie ingevoegd te vinden, dienende tot aan- tvijaiiig van uq waare oorzaak van de fchaarsheld v, - vaji |
|||||
I
|
|||||
i)E& VOLKEREN. i8j
Na de hervorming van de Engelfche zilver- I,
Ciunt, onder de regeering van Willem denB ° E ** der- V'
HOOFDST*
Van het zilver ftandge'd, welke in de Vereenigde
Nederlanden omtrent het jaar 1754 plaats had —■ de memorie is in 1754 door eene zeer kundige hand gefteld , en, zo veel ik weet, nooit gedrukt. Zie hier dezelve: „ Volgends het placaat van Hun Hoog Mog.
», van 25 May 1694, waarbij de drieguldens met „ deszelfs gedeelten tot zilveren (landpenningen „ zijn geordonneerd, is het mark Troïsch fijn zil- (, ver gefixeerd op vijfentwintig guldens twee „ iïuivers, en in deezen prijs ter munte is, tot „ heden toe, geenerleije verandering gemaakt, het „ zilver derhalven is in den ftandpenning uitge» ,, munt tot ƒ 25-2-: het mark fijn. „ De prijs van het mark Troïsch fijn goud ter
„ munte is, in het uitmunten van den ducaat, ze- „ dert langen tijd op 355 gl. gefixeerd, en het „ mark fijn goud wordt met jrofj of doorgaands „ met 71 ducaaten in fpecie ter munte betaald. „ Deeze ducaat heeft in den gemeenen cours de „ waarde van f 5-5-- en dus wordt de prijs van „ het goud verhoogd met een agio van vijf per „ eento tot een medium, derhalven is de prijs „ van een mark fijn goud in den muntllag van „ den ducaat f 372-15-: court. „ Het fijn goud, het welk gelegd is in den
„ gouden rijder, bij Hun Hoog Mog. op den
*, 1 Aug. 1749 geordonneerd tot den gouden
n ftandpenning in casgeld, is mede uitgemunt tot
M 4 /37a-iS-ï
|
||||
i84 R IJ K D O M
I. derden, bleef de prijs van het ongemunte zil-
b o e K.m, nog een wejnjg i)0ven den muntprijs —t.
v- de
HOCFDiT.
» ƒ 372-15-: courantgeld het mark fijn — dus"
„ heeft men weder, bij Souveraine Authoriteit, „ in deeze landen eenen muntprijs op het goud „ zo wel als op het zilver, en uit vergelijking „ van die beide volgt, dat de proportie tusfchen ,, de metaalen in de gouden en zilveren ftandpen- „ ning in deezen Staat, is als I goud tegen I4§§ „ zilver, dat is, tegen één mark fijn goud liaan „ 14 marken, 6 oneen, en iets meer als 16 engels „ fijn zilver. „ Het verloop van de voorfz. proportie belraat
», h/erin, dat men, al zedert veele jaaren, voor „ een mark fijn goud zo veel fijn zilver niet heeft j, kunnen koopen, en dat nu (in 1754) zedert *, een geruimen tijd, men voor een mavk fijn „ goud, ter beurze van Amjlerdam, niet meer », zilver kan hebben, dan 14 mark, i-once en „ ruim 16 engels, en dus 5 oneen minder, dan „ in den zilveren fiandpenning ligt opgefiooten. „ Het natuurlijk gevolg van deeze disproportie
„ is, dat de zilveren ftandpenningen zijn verfmol. „ ten, en het zilver daarvan in penningen van „ negotie vermunt, of als materiaal ten lande uit- „ gevoerd. „ Geenerlei plaeaaten, noch wetten, het zij in
M eerbiedigheid gezegd, zijn ooit in deeze lan- „ den, en misfehien in geene landen in de ge. ,, heele waereld, magtig geweest, om het ver- „ fmelten en uitvoeren der penningen te belet* _ - « ten |
||||
der VOLKEREN. Ï84
8e Heer Loche fchreef deezen hoogen prijs toe I.
aan de toelaating om het ongetnunte, en hetB ó E KI . r ' ' ver- v# HOOFDST-i
i, ten, zo lang als de eene penning den anderen.
„ met profijt kan koopen, en bij gevolg is zulks •„ nooit voortekomen , dan met eene juiste pro- „ portie te onderhouden tusfcben de ftandpennin- „ gen, zo van goud, als van zilver, want noch „ in de penningen van negotie, noch in het munt- „ materiaal van het goud, en van het zilver, ver- „ loopt die proportie ooit, alzo de prijs van het „ eene zig reguleert in eene juiste evenredigheid „ naar de waarde van bet andere — doch in de „ ftandpenningen, die een bepaald numerair heb» „ ben , blijft de muntmateriaalprijs, tot welke „ zij zijn uitgemunt, fubfisteeren, en zo ras die „ prijs hooger wordt in de commercie , zo is M die ftandpenning, dien, dat overkomt, te waar- », dig, om voor zijn bepaald numerair te worden „ uitgegeeven. „ Het volgende exempel, met applicatie op den
„ Nederlandlehen zilveren ftandpenning, z*l zuiks „ in vollen dag zetten. „ Een zak van tweehonderd drieguldens, of
„ vierhonderd halve drieguldens, of zeshonderd „ guldens, ge/lagen volgends het placaat van „ 1694, weegt, naar een vastgefteld gebruik, ,, vijfentwintig mark, vijf oneen, twaalf engels, „ gevolglijk zijn tweehonderd drieguldens, de- ,, welke, na aftrek van de remedie, in alloy „ houden elf penn. fijn, zo veel in de commer- 8, cie waard, als vijfentwintig mark vijf oneen» M 5 „ twaalf |
|||||
■
|
|||||
$6 ' R IJ K DO M
r Xi verbod om het gemunte zilver uit Engeland
% o e k. te mogen uitvoeren — deeze vrijheid van uit*
v* • . voer.
KOOFDST.
„ twaalf engels Zilver van elf penn. fijn, dewelka
,, gereduceerd tot fijn zilver van twaalf penn. ■ „ uitleveren drieëntwintig mark, vier oneen, en ,,,een derde engels fijn. 4 „ Het fijn zilver kost tegenwoordig ten mïnften „ zesentwintig guldens vijf Huivers het mark in
„ commercie, en gevolglijk zijn tweehonderd „ drièguldens, gemaakt tot muntmateriaal, waar- „ dig . . . . . /6i8-8-»b „ doch dezelve, als geld uitgegeeven - 600-:-: . ƒ 18-8-3
|
|||||||
i, dat is ruim 3 per cento . : ƒ 3-1-5?
„ Het is dan geen wonder, dat alle de wigtige
„ ftandpenningen al lang uit de waereld zijn ge- „ raakt, en naar maate dat op de onwigtige te ,, winnen is, hebben die het zelfde lot, zo als „ ook eindelijk hebben moeten die geene, die „ onder de waare ftandpenningen doorgaan, al is „ het dat zij tot eenige mindere gehalte, dan „ behoorde, zijn geflagen." Deeze memorie is in het jaar 1754 gefield,
doch in het jaar 1760 is aan den voet van dezelve de volgende aantekening gefchreeven. „ Nog ten huidigen dage, immers volgends de
1, cours - cedullen van Amfterdam van den 3, ia „en 17 Maart 1760 is de prijs van het mark fijn ,y zilver in de commercie , . ƒ 25-18-; „ en 1694 was dezelve maar . - 25- a-y „ dus thand& het mark duurder . . ƒ ; -16-: |
|||||||
it
|
|||||||
DE* VOLKERKN. tfj>
roer, zeide hij, maakte, dat er fterker na- i;
vraag was naar ongemunt, dan naar gemuntb o e % zil- V.
HOOKDST»
„ en gevolglijk kan de verfmelter op de twee-
„ honderd drieguldens, als boven, nog ten hui- „ digen dage winnen ... ƒ 12-16- : „ dat is ruim 2 per cento . . - 2- 2-iof „ boven is gevonden, winst . - 3- 1- si. f 5- 4- j
„ komt dus gemiddeld per cento - 2-10- ; De marktprijzen van het ongemtint goud en zil-
ver, worden weeklijks op de prijscouranten be- kend gemaakt. Om een denkbeeld te geeven van de verhoo-
ging, welke de prijs van het goud, hier te lande, zedert zeer langen tijd heeft ondergaan, is het der moeite waardig, dat wij de waarde van den ducaat en rijder, van ouds af, hier opgeeven. Jk vind in eene oude memorie, onder mij be-
rustende, dat in het jaar 1330 de gouden Hal- liuck, of Hollandfche Flor en f er, (die na genoeg was van dezelfde gehalte en gewigt als onze gou- den ducaat) gangbaar was voor zes en een halve Huiver —■ dit is zeer mooglijk, maar, om dat ik daar voor geen ander bewijs heb, zal ik dit lie- ver in het midden laaten, en tot laater tijden overgaan. Wij vinden bij van Veteren, Nedert. Hiftorie
X d. p, 47, eene rekening van ontvangst van gel- den, ten behoeve van eene Gravinne van Nas- fau, Grootmoeder van Prins Willem den eer/lett, van
|
||||
ÏM R IJ K D O M
2.' zilver — maar het getal van menfchen, wel-
^"°iE,:j'ke, binnen 's lands, voor hunne dagelijklche- * v- be- van het jaar 1491 — in welke, onder andere fpe-
cien, voorkomt eene fom van veertig ducaaten, welke gerekend worden tegen 25 Huivers het Huk, en met eikanderen bedraagen eene fom van f 50-: -: 't welk .overeenkomt met de Ordonnans tie op de evaluatie van de muntfpecien van 14 Den. 1489, Gr. Placaatb. I. d. p, 2578. In 1520 vinden wij bij van Meteren, l. c. I. et.
fag. 89, den ducaat op 38 ft'Hvers. mede over- eenkomftig het Plac. van 4 Febr. 1520. Gr. Pla* caatb. I d. p. 2605. In 1548 zegt ons van Met er en ibid. pag. 90.
had de ducaat de waarde van 42 Huivers. De ordonnantie van 4 Aug. 1586» Gr. Placaat-
boek I. d. p. 2623. bepaalt den ducaat op ƒ 3-6-: De ordonnantie van 2 April 1603. ibid. pag. a66i. fielt denzelven op ƒ 3-14-: Die van i6o5. ibid. p, 2693. op f 3-16-:
Die van 21 Maart 1610. ibid. p. 2669. op f '4-'. Die van 26 Sept, 1Ö15. ibidp. 2765". op ƒ 4-1-: Die van 13 Febr. 1619. ibid. p. 2773.op/4-2-: Die van 5 Juni) 1621. ibid. p. 2786. op/4"4-: Die van 21 Julij 1622. ibid, p. 2798. op/4-5-: Die van 9 O Bob. 1638. ibid p, 28 81. op ƒ4-10-: Die van 28 April 1651. ib.p. 2902. op ƒ4- 15-; Terwijl voorts in een» waarfchuuwing van 9 Maart 1669. Gr. Placaatb- 3de d. p. 774, d© ducaat berekend wordt tegen ƒ5-:-: Zijnde dezelve, 20 het mij voorkomt, einde. lij*
|
||||
I
der VOLKEREN. is?
'behoeften van koopen, en verkoopen, ge- T.
munt zilver noodig hebben, is buiten twijffel8 o e kï veel v'
HOOFDST»
lijk doof den loop der commercie op den 2edert
lange jaaren gefkeerden prijs van ƒ 5-5-: ge- komen. Jn de ordonnantie van 1610 wordt bepaald, dat
zal Worden gemunt de groote Nederlandfche gou- den rijder van vier en twintig flukken, en acht derthienfte deelen van eenen ftucke in den fneede, ende van twee endt twintig karaten een greyn fijn gouts in den alloye in V Troïfc/ie mark werks, ter remedie van drie quaert van eenen engelfche in 't gewiekte, ende van een greyn fijn gouts in den alloye in V marek werks voorfz., zijnde ia gewiekte ende alloye conform den nieuwen Unitê van Groot-Brittannien, die cours ende ganck heh~ ben fal ten pryze van tkien gulden twee ftuivers —> neg eenen Nederlandfchen halven gouden rijder 7 van gewiekte ende alloye naar advenant van den heelen, ter remedie beydè in gewiekte etide alloye als vooren, die cours ende ganck hebben fal tot vijf gulden eene ftuiver. In die van 1615 werdt de heele rijder bepaald
op f 10-56- en de halve op f 5.8* In die van 1621 de heele rijder op f ir-4- ea
de halve op ƒ 5-12- ' In die van 1622 de heele rijder op f xi*Ö« en
de halve op f 5-13- In die van 1638 de heele rijder op ƒ12-:- en
ès halve op f6-:- ü
|
||||
190 ïl IJ K D O M
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. veel grooter, dan het getal van die geenen-i
Boofdst.we]fce ongemunt zilver willen hebben, 't zij
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.
4 0 E K
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan om hetzelve uittevoeren, het zij tot
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenig ander gebruik. — Tegenwoordig heeft
eene gelijke toelaating om het ongemunte,
en
In die van i6*5t de heele rijder op ƒ 12-la*
en de halve op ƒ 6-6- En eindelijk in die van i Aug. 1749. Gr. P/a-
caatboek 7de d.fag. 1107. de heele rijder op ƒ 14-: en de halve op f 7 -j« Op den 8 Maart 1760 wierd C wegens de me-
nigvuldige moeilijkheden over de befnoeide onge- rande ducaaten) bij publicatie van Hun Ed. Gr. M^g. bepaald, dat de ongerande Hollandfche du- caaten (in masfa) moesten worden ontvangen een mark tot ƒ 365-16» een once tot ƒ 45-14- 8 en een engels tot/2-5-11, (zijnde een mark 8 on- een, een once 20 engels, en een engels 32 aazeü Troïsch gewigt) en bij gevolg beliep een aas tot |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
• • •
2 aazen .
3 aazen •
4 aazen
5 aazen ,
6 aazen .
7 aazen .
8 aazen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Zo dat toen een ongerande ducaat, wegende
a eng. 8'aazen ftijf, f 5-a-iaf waardig wasi Uitgeever,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der VOLKEREN. m
en een gelijk verbod om bet gemunte goud J„
uittevoeren, plaats, en echter is de prijs vanB o E K het ongemunte goud beneden dien van het ** HOOFOSTè
gemunte gedaald ■— maar het zilver wierd,
in de Engelfche munt, ten dien tijde, even zo wel als nu, te laag gerekend in evenre- digheid tot het goud, en ten dien tijde was, even zo wel als nu, de waardij van de goud- munt (welke tot dien tijd toe niet vooron- <terfteld wierd eenige hervorming te behoe- ven) het rigtfnoer van de wezenlijke waardij van al het gemunte geïd — en gelijk ten dien tijde de hervorming in de zilvermunt niet 'm Haat was om den prijs van het ongemunte zilver tot op den muntprijs te doen daalen, zo is het niet zeer waarfchijnlijk, dat eene dergelijke hervorming hetzelve tegenwoordig zou doen. Indien de zilveren munt zo na tot deszelfs
ftandpenningswigt gebragt wierd, als de goud- munt thands is, dan zou waarfchijnlijk, vol- gends de tegenwoordige evenredigheid, eene guinea tegen meer gemunt dan ongemunt zil- ver kunnen worden verwisfeldj want, zodra het gemunte zilver deszelfs volle ftandpen- ningswigt inhield, dan zou er, in zodanig geval, voordeel te vinden zijn in het fmelten van het zelve (s), voor eerst, om dat men dan
O) De Heer Necker, de FAdminiftr. des Fi-
tiances, torn. lil, p. 50 en volg. meent, dat het üneli
|
||||
104 R'IJ K Ö O M
I, dan het ongemunte zilver voor gemunt goud
t o e KZ0ll verkoopen, en ten tweede, om dat men
dan dat gemunt goud weder tegen gemunt
HOOFD5T. ö . „&, , ,
zilver zou verwisfelen, met oogmerk om het
gemunt zilver al weder te fmelten — eene kleine verandering in de tegenwoordig plaats hebbende evenredigheid fchijnt het eenige middel te zijn , om dit ongemak voor te komen. Dit ongemak zou mooglijk geringer zijn,"
indien het zilver in de munt zo veel boven deszelfs natuurlijke evenredigheid tot het goud gerekend wierd, als men hetzelve thands daar beneden rekent, mits men, ten gelijken tijde, eene wet maakte, dat gemunt zilver geen wettig aanbod van betaaling zou zijn boven het beloop van den inhoud van eene guinea, op dezelfde wijze, gelijk thands het gemunt koper geen wettig aanbod van betaaling is bo-
fmelten van het fiandgeld onverfchillig is, en dat
men het niet behoort te verbieden. Het is moog- lijk . dat zijne redenen doorgaan , wanneer men altijd zorg kan draagen, dat de muntpriis, en de marktprijs van het ongemunte overeenkomen, maar Wanneer het verfebil tusfehen dezelve van dien aart Is, zo als wij omtrent de Hollandfche gul- dens, in de voorige noot, gezien hebben, dan is?' het lans; riet onverfchillig ■— fchoqn ik twijffel, of' er voldoende middelen uittedenken zijn, om het fmelten te kunnen beletten. Uitgeeyer, |
||||
ben VOLKEREN. ipè
feöven het beloop van den inhoud van eenen I.
fchelling (a) — in dat geval zou een fohuld-8 ° E * eifcher even weinig; door de hoogë waardee- ' ■ ring van het zilver in de munt kunnen wor* den benadeeld , dan men hem thands door de hooge waardeering van het koper in de munt kan benadeelen -*• de eenigen, welke bij deeZe inrichting zouden lijden , zijn de bankiers —• deeze leggen zig;, om tijd te win* nen, wanneer zij eens overvallen Worden, jzomtijds wel eens toe * om zwaare fommen in halve fchellingen te betaalen , en zeker eene zodanige inrichting zou hun den weg öffnijden \ om, dcor dit kredietbeneemend middel ^ oogênblfklijke betaalingen te ontdui- ken. Zij zouden zig hierdoor genoodzaakt zien om, ten allen tijde s, meerder gelden in hunne kasfen te houden dan tegenwoordig, en, fchoon dit; buiten twijffel} een aanmerk* lijk ongemak voor hun zou zijn , zou het echter te gelijker tijd eene aanmerkfijke ze* kerheid voor hunne fchuldeisfeherS opleveren; Drie ponden j zeventien fchellingen en tien en
(£«) Schoon bet namaaken van geld i in Enge''
land gemunt, het fnoeijèn, Wasfehen, vijlen, ver. ïlegien, vervalfchen; en verminderen van' hetzelve vrior verraad verklaard is, eft als zodanig geftraft wordt, houdt echter Lord Hale liet nóg voor eene vraag, of het namaaken van kopergeld wei voor verraad te houden zij? Uitgeever. H
|
||||
«9* R IJ K D O M
|
||||||
I. en een halve ftuiver (de muntprijs van het
boe K.g0U(j^ behelzen, zelfs in de thands zo voor- v' treflijke Engelfoke goudmunt, niet meer dan eene onee ftandpenmngsgoud, en daarom zou men kunnen denken, dat men voor dezelve ook niet meer ongemunt ftandpenningsgoud zou koopen — maar gemunt goud is gemak- lijker dan oragemunt — en fchoon de munt in Engeland vrij is, zo kan men echter het goud, 't welk men in de munt brengt, zelf- den uit dezelve te rug haaien, dan na ver- loop van verfcheiden weeken. In de tegen- woordige drukte van de munt kan dit zelfs niet gefchieden, dan na verloop van verfchei- den maanden — dit uitftel ftaat gelijk aan eene kleine bekisting, en maakt, dat het ge- munte goud een weinig meerder waardig is, dan eene gelijke hoeveelheid van ongemunt goud — indien in de Engelfcke munt het zil- ver wierd gerekend volgends deszelfs natuur- lijke evenredigheid tot het goud, dan zou; waarfehijnlijk de prijs van het ongemunte' zilver beneden den muntprijs daalen, zelfs- zonder eenige hervorming van het gemunta zilver, daar zelfs de waarde van het tegen- woordige verfleeten en befnoeide gemunte zilver geregeld wordt door de waarde van het voortreffijk gemunte goud,., voor 't welke hetzelve kan verwisfeld worden. Een klei» recht of belasting op het mun- ten^ |
||||||
u
|
||||||
fiÉk VOLKEREN. 195
ten, zo van goud als van zilver (£), zou U
waarfchijnlijk de meerdere waardij Van deeze8 ° E *» metaalen in munt boven eene gelijke hoeveel- ■* neid van ongemunte metaalen nog meer doen toeneemen — de munt zou, in dit geval, de waarde van de gemunte metaalen in evenre* digheid van de grootheid van deeze geringe belasting vermeerderen, om dezelfde reden» om welke het fatfoen van gemaakt zilverwerk de waarde van het zilver in evenredigheid tot den prijs van dat fatfoen doet rijzen» De meerdere waarde van het gemunte boven het ongemunte zou, daarenboven, het fmelten van geld voorkomen, en den lust tot uitvoer van hetzelve naar buiten 's lands beneemen •— en indien, bij eenige gelegenheid, de ortt» Handigheden van den Staat de uitvoering Van gemunt geld naar buiten 's lands noodzaak-» lijk maakten, dan zou het grootfte gedeelte van hetzelve weldra den weg naar huis We- der vinden — buiten 's lands zou hetzelve niet hooger dan voor de waarde van deszelfs wigt ongemunt kunnen worden verkogt, en binnen 's lands zou men hetzelve boven dat wigt tooeten koopen — het zou derhalven winst
(b) In dat geval zou de belasting op de bran-
dewijnen, welke bij afre van het Parlement van 1665 ingevoerd is* on^de kosten op de munt te vinden (zïe boven noot (»0> behooren te worden ingetrokken. Uitgeever. N a
|
||||
i$& R IJ K D O M
|
||||||
I. winst geeven, indien men het weder te huis
b o e K.j,ragt# jn pfaHkrtjk heeft men een recht van
v' omtrent agt ten honderd op de munt gelegd.
■OOFD8T. * r , ° °
en men zegt, dat het Franfche geld, wanneer
het uitgevoerd wordt, van zelve weder thuis komt (c). De toevallige rijzingen en daalingen van
den marktprijs van het ongemunte goud en zilver ontftaan uit dezelfde redenen, uit wel- ke gelijke veranderingen in den marktprijs van alle andere waaren geboren worden —> het veelvuldig verminderen van deeze metaa- len, door veelerlei gebeurtenisfen, zo ter zee als te lande, het daaglijks vernietigen van de- zelve door het vergulden, en verzilveren (d), door galonnen, en borduurfels, het aanhou- dend flijten en verminderen, zo van het ge- munte geld, als van het gemaakte goud en zilver, vorderen in alle landen, welke van zig zelven geene mijnen bezitten, eenen ge- duurigen toevoer , om dit verlies en flijten weder aantevullen — en wij mogen gerust gelooven, dat de koopluiden, welke hetzelve in*
r (e} Zie hierover Necker de PAdminiftr. del
Finances, torn. III. p. 47 en volg. üitgeever. (</) In het elfde hoofdft. van dit eerfte beek
zegt onze Schrijver, dat de fabrieken van Bit* wingham alleen, jaarlijks, wel voor vijftigduizend; ponden flerling aan goud en zilvtr vernietigen* Üitgeever»
|
||||||
1
|
||||||
fi e ft. VOLKEREN. 197
invoeren, zig, even zo wel als alle andere I.
koopluiden, zo veel zij maar kunnen, er opB ° E *• toeleggen , om telkens hunne invoeren naar "• dat geene interichten, 't welk zij waarfchijn- lijk oordeelen, dat voor het oogenblik noo- dig zal zijn. Ondertusfchen voeren zij, met alle hunne oplettendheid, zomtijds wel eens meer, en ook zomtijds wel eens minder in, dan noodig is — wanneer zij meer ongemunt metaal ingevoerd hebben, dan vereischt wordt, dan zullen zij, liever dan het rifico en de moeite te ondergaan van hetzelve weder uit- tevoeren, zomtijds verkiezen, om een gedeel- te van hetzelve voor iets minder dan den ge- woonen, of gemiddelden, prijs te verkoopen .— en wanneer zij, aan den anderen kant, eens minder ingevoerd hebben , dan noodig is, dan ontvangen zij zomtijds iets meer dan dien prijs. — Maar , wanneer , onder alle deeze toevallige rijzingen en daalingen, ech- ter de marktprijs van het ongemunte goud en zilver, verfcheiden jaaren lang, ftandvas- tig en aanhoudend, 't zij min of meer bo- ven, 't zij min of meer beneden den munt- prijs blijft, dan kunnen wij ons verzekerd houden, dat deeze ftandvastige en aanhou- dende hoogte of laagte van den prijs de uit- werking is van het eene of andere in den ftaat van de munt, waardoor dan eene zekere hoeveelheid van gemunt metaal, het zij van meerdere, het zij van mindere waarde ge- N 3 maakt |
||||
« fpU R IJ R D O M
t\ ftaakt wórdt ■, dan de juiste hoeveelheid vnif
» o e *• ongemunt metaal zou moeten zijn, welks het IOofdst. Semunte behoort ihtehouden — de ftandvas-» tigheid en aanhoudendheid van de uitwerkin-» gen onderftellen altijd eene evenredige ftand* vastigheid , en aanhoudendheid in de oor* zaaken. Het gemunte geld van ijder land op zig
, Zelven, is op bijzondere tijden en plaatzen, een meerder of minder naauwkeurige maat-» ftok der waardijen , naar maate dat de loo» pende munt min of meer naauwkeurig geëven-t jedigd is naar deszelfs ftandpenningswaarde, of met meerdere of mindere naauwkeurigheid die juiste hoeveelheid van fijn goud en zilver inhoudt, welke men in dezelve onderltelt. Indien , hij voorbeeld, in Engeland vieren-» veertig en eene halve guineas naauwkeurig inhielden een pond gewigt van ftandpennings- goud, (dat is elf oneen fijn goud , en eene oncê allieerfeiy dan zou de goudmunt van Engeland, op wat bijzondere tijd of plaats men wil, een zo naauwkeurige maatftok van den daadlijken. prijs der waaren zijn, als de ïiatiuir van de zaak kan toelaaten, maar daar die vierenveertig en eene halve guineas, door het geduurig wrijven en flijten, gewoonlijk iets minder dan een pond ftandpeHningsgoud inhouden, fchoon die vermindering in zom- pige (tukken van meer belang is dan in an* «Jere s |k» wordt daardoor deeze maatftok der- WWW
|
|||||
..J.JSH L__________ ____
|
|||||
D e r VOLK El E N. 199
waardijen aan die zelfde foort van onzeker- I.
heid onderworpen , aan welke alle andere8 ° * ** maaten en gewigten blootgefteld zijn — enHooFDsr. gelijk het zelden gebeurt, dat de maaten en gewigten ten allernaauwkeurigften met dei*. zelver ftandaart of legger overeenkomen («)» zo evenredigt de koopman de waarde zijner waaren, zo veel hij kan, niet naar dat gee- ne, 't welk deeze maaten en gewigten be- hooren Intehouden, maar naar dat geene, 't welk hem de ondervinding leert, dat zij waarlijk, volgends eene gemiddelde bereke- ning, behelzen. En daar dezelfde ongelijk- heden in het gemunte geld plaats hebben, zo worden de prijzen der goederen op de- zelfde wijze, niet naar de hoeveelheid van zuiver goud of zilver, 't welk de muntpen- ningen behooren intehouden, maar naar die, welke de ondervinding leert, dat zij volgends eene gemiddelde berekening waarlijk behel- zen, gerekend. Men moet wel in 't oog houden, dat ik door
O) Dit behoort echter altijd te gebeuren —-
eou men dan in Engeland geene zodanige inrich- tingen op het ijken van maaten en gewigten heb- ben , als in Holland? het jaartal van den ijk moet hier de naauwkeurigheid van de maaten en ge- wigten uitwijzen, en niemand behoeft zig met onge-ijkte maaten en gewigten te vergenoegen» f Uit ge tv er, N4
|
||||
**t R IJ K D 6 M
door den geldprijs der waaren altijd verflai%
die hoeveelheid van zuiver goud of zilver,
voor welke dezelve verkogt worden, zonder
eenigen acht -te flaan op de benaaming van
de munt. Za houde ik, bij voorbeeld, zes
fchellingen en acht Huivers ten tijde van
Eduard den eerften voor denzelfden geldprijs,
als een pond fterling in den tegenwoordigen
trjd, om dat beide die foramen, zo nabij ate
wij kunnen rekenen, dezelfde hoeveelheid van
zuiver zilver inhouden Cf).
, , £ES,
(ƒ) Dus hebben wij één van die drie moeilijke
hoofdftukken afgehandeld, van welke de Schrijver aan het einde van het vierde hoofd ftükfprak. In- dien ik mij eene algemeene aanmerking, over de behandeling van dit onderwerp door den Schrij- ver» zou mogen veroorloven, dan zou het deeze. 3ijn , dat het jammer is, dat de Schrijver net iseer geregeld de bronnen heeft opgegeeven, uit welke hij zijne narichten heeft geput. Dit zoi^ aan dit zeer uitmuntend \yerk veel cieraad hebben bijgezet. Men kan niet ontkennen, dat hij, meer, dan eens, op de fchouders van J. Stuurt is gaan zitten, en zeer veel uit the Inquiry into the Poli- Hcal Oecanomy van dien diepdenkenden Engehch- rriati heeft overgenomen. Hij had, althans bij dit hoofdituk, behooren aantehaalen de verhandeling, welke Stuart in dat werk, /. dt pag. 532-639, over- de munt mededeelt: die verhandeling behelst zeer. fraaije zaaken over de Engelfche munt, en f|e middelen % om het geene in dezelve gebrekkig, |
||||
fp ï r VOLKEREN. aoi
|
||||||
ZESDE HOOFDSTUK. *•
■ O E K,
' Over de onder fcheiden gedeeltens , welke "*•
f HOOFDST»
met eikanderen den prijs der waa-
ren uUmaaken% in dien vroegen en onbefchaafden ftaat van
eene maatfchappij, in welige het opdénftape- len
is te verbeteren. Het fde, 8y?<? en gde hoofd/luk
handelen over de ongeregeldheden in de munt, en, behelzen een zeer naauwkeurig hiftorisoh na» richt van de afwisfelingen in dezelve, terwijl ach-» Ier die verhandeling eene zeer uitvoerige en be- langrijke tafel wordt gevonden van het gehalte tuft verfcheiden ftukken gouden en zilveren munt, jn Trotfche, Par ijs fche, Keulfche, en Holland fche greinen. Het Is nog- niet zeer lang gereden, dat men ba-
gonnen heeft, meer duidelijke denkbeelden om* trent de munt aan den dag te leggen, en het is er nog zeer ver van af, dat dezelve algemeen zouden zijn. In vroegere dagen hebben zeer diep- denkende vernuften den bal daaromtrent geheel misgeflagen. Locke was onder dezelve, en hij was zeer vej af van alle de gevolgtrekkingen van jjijn zamenftel ten deezen opzichte te voorzien, even min, als ik hem zou durven wijten , dat onder het fchrijven voor zijne oogen is geweest {iet vooruitzicht der fchroomlijke gevolgen j wel" ie zijne Staatkundige {tellingen voor het nage» pacht hebben gehad, N5 I*
|
||||||
/
|
||||||
soa R IJ K D O M
I. len van kapitaalen , en de toeëigening vaa
■ o e k.landerijen nog onbekend zijn, fchijnt de even- VI. re. aooFosr.
In ons land is men in dk vak al vrij kundig
geweest, de memorie in noot (j) van dit hoofd- ftük aangehaald, kan daarvan gedeeltelijk ten be- wijze verftrekken. Het beste, dat mij is voorgekomen, is in het
aangehaalde werk van Stuart opgefiooten. Doch ik kan zeer ligt begrijpen , dat men in het be« ftudeeren van dat werk wordt afgefchrikt, zo door de droogheid van het onderwerp, als door de verbaazende onzekerheid, waarin men telkens gevaar loopt, door verwarring van woorden ge- ftort te worden. Wat den Staatsman betreft, zijn mij voorgeko»
men de volgende waarheden tot klaarheid te zijn gebragt. / i°. Dat het verbod, om gemunt geld uitte- voeren, behoort tot die wetten, waarvan de uit-
vaardiging mooglijk, doch de uitoeftening altijd ondoenlijk zal worden gevonden. /■ 3*. Dat het opleggen van eene gematigde be- lasting op het munten (droit de feigneurage) het gefchiktfte middel is, om den uitvoer van gemunt geld te verhinderen, en te beletten, dat geene meerdere munt wordt geflaagen, dan noodzaak- lijk is. 3°. Dat de wetgeever tegen het fnoeijen be-
hoort te waaken, zo veel als mooglijk is. Dit r's echter gantseh niet gemaklijk. De beste hand- leiding daartoe heb ik in Stuart gevonden. ; Ter-
|
|||||
i
|
|||||
Dia V0LKE1BN. toj
|
|||||
fédigheid tusfchen de hoeveelheden van ar- I.
beid, welke noodzaaklijk zijn ter btkoming' ° K van onderfcheideft zaaken, het eenige middel * te zijn, door 't welke men eenen regel kan vinden om de eene waar tegen de andere-t* ruilen. Indien, bij voorbeeld , ónder eene natie, welke uit Jagers :beftaat, het vangen van eenen bever wordt gerekend het dubbeld te kosten van den arbeid , welke mm ge- meenlijk befteeden moet tot het vangen van een hert, dan zal men natuurlijk eenen bever voor twee herten koopen, of één bever twee herten waardig zijn. Het is zeer natuurlijk, dat dat geene, 't welk doorgaands het voort- brengfel is van den arbeid van twee dagen, of van twee uuren, de dubbelde waarde heeft van dat geene, 't welk gewoonlijk het voort- brengfel is van den arbeid van -éénen dag, of van één uur, Indien de eene foort van arbeid zwaarder
js dan de andere, dan zal men ook natuurlijk eeni-
Terwijl het geeven van eene wettige waarde —"
?an munten van bei'de de metaalen noodwendig verwarring in den muntftaat moet veroorzaaken. Het was dus veei beter geweest de oneveuredig- hedèn van het begin af te vermijden, doch eene jïodamge fchikking, éénmaal ingevoerd zijnde, is Zeer moeilijk te verheipen, en althands nooit zon- der aan de eene of andere zijde ©nrechtwjardig'* hesjen te feegaan. Vitgeev$r\ |
|||||
§H R IJ K D O M
I; eenige toegevendheid omtrent die meerdere
' E B< moeilijkheid gebruiken — en dan kan menig- **f maal de zwaare , arbeid van één uur tegen ÏFOJT. ... ...
den ligteren arbeid van twee uuren geruild
worden, ...-,,- Zo is het ook gelegen , wanneer tot de
eene foort van arbeid een buitengewoone trap van handigheid en vernuft wordt vereisch^ Dan zal de achting, welke de menfchen voor zodanige bekwaamheden hebben, natuurlijk aan de voortbrengfelen van dien arbeid eene waarde geeven, welke de gewoone zal over- treffen, die men daaraan zou hegten, indien alleenlijk de tijd, welke men aan dezelve he- fteed had, in aanmerking kwam. — Zodanige bekwaamheden kunnen zelden anders verkrée- gen worden, dan door zig eenen langen tijd op dezelve toeteleggen — en dus zal de meerdere waarde der voortbrengfelen van de- zelve zeer dïkwils niet anders zijn, dan eene redelijke fchadevergoeding voor den tijd ea arbeid , welke men heeft moeten belleden, om die bekwaamheden ,te bekomen O), — In eenen meer gevorderden ftaat van eene maatfchappij worden gewoonlijk de infchik- JLjkheden van deezen aart, ten aanzien van de meerdere moeilijkheid van den arbeid, en de meerdere kundigheden, in de arbeidsloo- neo
£*s) Zie noot CO °P het vijfde hoofd/tuk,
Uitgecver*
|
|||||
t
|
|||||
ÈEk VOLKEREN. &o$
|
|||||
tien gevonden j en zeer waarfchijnlijk zal reeds f.
iets van dien aart in den vroegften en on-B ° E ** befchaafdften ftaat van dezelve plaats gehad ' hebben. In deezen ftaat van zaakeh behoort het ge*
heele voortbrengfel van den arbeid aan den arbeider toe — en die hoeveelheid van ar- beid , welke gewoonlijk vereischt wordt om eene zékere waar te verkrijgen, of voortte- brengen, is het eenige middel, om te bepaal len, voor welk eene hoeveelheid van arbeid men gemeenlijk oordeelt, dat men zodanig voortbrengfel kan koopen^ onder zijne macht krijgen ^ of ruilen. Zodra in de maatfchappij bijzondere per-
foonen kapitaalen beginnen aanteleggen, dari vindt men onder dezelve aanflonds menfchen * welke genegen zijn, om hun verkreegen ka- pitaal te befteeden tot het aan het werk hel* pen van hunne vlijtige medemenfchen, welke zij van ruuwe ftoffen en levensonderhoud willen voorzien, met oogmerk, om door het verkoopen van hun werk* of van dat geene, 't welk hun arbeid bij de waarde van die ruuwe ftoffên gevoegd heeft, een voordeel te behaalen. Wanneer deeze bewerkte waaren* het zij voor geld, het zij voor arbeid, het zij voor andere waaren, verruild worden 4 dan moet ook, boven dat geene, 't welk vereischt wordt om de ruuwe fïof, en de ar- beidsloouen, te betaalen, nog iets gegeeveit wor*
|
|||||
*o6 ït IJ K D O M
i
% worden ten voordeele van den onderneetiief
E K van het werk, welke in deeze onderneeming * zijn kapitaal gewaagd heeft. Düs lost zig irt dit geval de meerdere waarde, welke de ar* beider, door het bijvoegen van zijnen arbeid, aan de ruuwe ftoffen gegeeven heeft, in twee deelen op, van welke het eene ftrekt ter be- taaling van het arbeidsloon, ert het andere het voordeel Van den onderneemer op het ka- pitaal, waarmede hij de ruuwe ftoffen en ar* beidsloonen Vooruit betaald heeft, behelst —■ hij zou geene reden hebben, om zodanig ge* bruik van zijn kapitaal te maaken, indien hij van het verkoopen van de alzo bewerkte waaren niet iets meer verwachtede, dan en* kei het geene Vereischt wierd om zijn kapi* taal weder te doen thuis komen , en niets fcou hem kunnen bewegen , om liever eelt groot dan een klein kapitaal te hefteden, in« dien hij niet rekende, dat zijne Voordeden Irt eenige evenredigheid zouden ftaan tot de uit* gebreidheid van zijn kapitaal. Men zou mooglijk kunnen denken, dat de
voordeelén van het kapitaal alleen eene on* derfcheiden benaaming zijn van het loon van eene bijzondere foort van arbeid, den arbeid namentlijk van het opzicht, ert het beftuuf van het werk. Doch zij rijn daarvan geheel Verfchillend, zij worden volgends geheel on* derfcheiden beginfelen geregeld, en ftaan iti geene evenredigheid noch tot de hoeveelheid, * noch |
||||
der VOLKEREN. s©?
noch tot de moeilijkheid, noch tot het ver- ï,
auftige van dien onderftelden arbeid van op-8 ° ' zicht of beftuur. ~ Zij worden geheel en al VI bepaald door de waarde van het aangelegde kapitaal, en zijn grooter of kleiner in even- redigheid van de uitgebreidheid van hetzelve. ■— Laat ons, bij voorbeeld, eens onderftel- len, dat zig, op eene zekere plaats, waar de gewoone jaarlijkfche voordeden van een in handwerken aangelegd kapitaal worden ge- rekend te beloopen op tien ten honderd, twee fabrieken bevinden van onderfcheiden foort. Dat in ijder van dezelve twintig knechts werken, welke ijdér vijftien ponden fterling in het jaar winnen, zo dat de ar- beidsloonen van ijder van deeze twee fabrie- ken op driehonderd ponden fterling in het jaar beloopen. Laat ons verder onderftellen, dat de ruuwe Moffen, welke in deeze beide fabrieken verwerkt worden, in de eene, grof zijnde , beloopen op zevenhonderd ponden, doch in de andere, om dat zij veel fijner 2ijn, op zevenduizend ponden, beide in het jaar. In dit geval zal het kapitaal, 't welk jaarlijks in de eene van deeze fabrieken ge- bruikt wordt, maar duizend ponden fterling bedraagen, waartegen het kapitaal van de andere fabriek zevenduizend driehonderd pon- den beloopen zal — dit gerekend tegen tien ten honderd, kan de onderneemer van de «ene fabriek maar rekening ma-aken op een voos-
|
|||||
{
|
|||||
«os R IJ K D O M
|
|||||
I. voordeel van omtrent honderd ponden in het
* o e k jaar, terwijl die van de andere fabriek op *• omtrent zevenhonderdendertig ponden fterling 'jaarlijks zal ftaat maaken. Maar, fchoön die voordeelen zo aanmerke-
lijk verfchillen, komt niettemin de arbeid van opzicht en beftutir, welke beide deeze onder- neemers befteeden, op het zelfde, of ten min- ften na genoeg op het zelfde $ neder. In vee- Ie voornaame fabrieken wordt, meestal, de arbeid van deezen aart aan éenen kondigen bedienden toevertrouwd. Het loon;, 't welk hij verdient, vertoont ons dus eigentlijk de waarde van zijnen arbeid van opzicht en be- ftuur — want hoe zeer men , in de keuze van eenen zodanige» bedienden, niet alleen zijn werk en kundigheid, maar gewoonlijk ook de trouw, welke men in hem onderftelt, in aanmerking neemt, zo kan echter dit alles in geene geregelde evenredigheid fraan tot het kapitaal, van 't welk hem het beftuur is toe- betrouwd ; de eigenaar van dit kapitaal, fchoon langs deezen weg genoegzaam van al- len arbeid bevrijd, verwacht nog altijd, dat zijne Voordeelen naar de uitgebreidheid van zijn kapitaal zullen geëvenredigd zijn. Hét blijkt derhalven, dat, in de berekening van den prijs der waarenj de voordeelen van het kapitaal een gedeelte op zig zelven uitmaa- ken, 't welk geheel en al onderfcheiden is van de arbeidsloonen, en volgends geheel andere gronden berekend wordt, Wart* |
|||||
bEfc VOLKEREN. eö£
Wanneer het op deeze wijze met de zaak ï>
gelegen is, dan behoort al het voortbrengfelB ° E êi van den arbeid niet altijd alleen aan den ar- "'% beider. Hij moet hetzelve, in de meeste ge* Vallen, deelen met den eigenaar 'van het ka* pitaal, welke hem te werk ïielu Ook is dan de hoeveelheid van arbeid, welke gewoonlijk tot het verkrijgen of voortbrengen van eene waar befteed wordt, de eenige zaak niet ineer, die in aanmerking moet worden ge- nomen om die hoeveelheid te bepaalen, welke men oordeelt voor dezelve te kunnen koo- pen, onder zijne macht brengen, of ruilen» Het is klaar en duidelijk, dat bij die reke* ning eene hoeveelheid moet gevoegd worden voor de voordeelen van het kapitaal, 't Welk vooruit gefchooten is» om de arbeidslooneri en ruuwe ftoffert te betaalen. Zodra alle de landerijen in eene maatfchap*
pij bijzondere eigendommen geworden zijn, dart begeerett dé eigenaars derzelven, even gelijk alle andere mënlchcn', te maaijéh, waar zij niet gezaaid hebben (£), en dan eisfchên zij ren-
(h) Is dee2e uitdrukking niet wat hard, Zelfs
wanneer Wij het heerfchend denkbeeld van den Schrijver, over de wijze, langs welke eene natie uit den ruuwften tot den befcbaafden ftand bij trappen overgaat, (en welk denkbeeld, door het geheele werk heen, in bet oog gehouden wordt) blijft volgen ? Eene maatfehappij, welke een land O be- |
||||
*r* R IJ K O O M
'Ju renten voor de natuurlijke voortbrengfêïert
■ *J! K'van den grond — het bout in de bosfchen, |
|||||||||
VI.
HOOFDST.
|
|||||||||
het
|
|||||||||
bewoont, bezit natuurlijk Cd°°r het reeht van
aanvaarding, jure eccupationiï) den eigendom van- de geheeie uitgebreidheid van den grond, weiken zij bewoont. Zo lang deeze maatfchappij in haa* ren eerflen ruuwen fiaat is, en bijna geheel en al van jaagen en visfehen leeft, zo lang komen bij dezelve de landerijen genoegzaam in geene aan- merking. Na dat de maatfchappij den eerften flap- tot befehaaving gedaan, en het herdersleven aan- genomen heeft, fielt dezelve meerderen prijs op de landerijen, want dan moeten dezelve tot wei- de voor hun vee verftrekken. Echter dan nog- denkt men om geenen bijzonderen eigendom vsm landerijen. Men beweidt het geheeie -land in ge- meenfcbap,. en wanneer eene ftreek afgeweid is, dan 'begeeft zig de geheeie natie naar eene andere flreek van den gemeenföhaplijken grond, om nieu- we weide voor het vee te zoeken. ■— Maar, wan- neer de natie in befchaafdheid vordert, en hef omdoolend herdersleven verwisfelt tegen den ge- zeten landbouw, dan komt niet alleen de bijzon- dere eigendom van landerijen in aanmerking, maar dan wordt zij noodzaaklijk — dan moet zig ijder gezeten landman toeleggen,, om van dat bijzonder hoekjen land, tot het welke hij zig bepaald vindt,, al dat voordeel te trekken, 't welk hem mooglijfe is..— Zodanig land moet dan ontboJfterd, ge- ploegd, bemest, bezaaid, met één woord,.-vrucht*- baar gemaakt worden. |
|||||||||
Der VOLKEREN. att
tiet gras van de velden, en alle de natuur- I.
Jijke vruchten van de aarde, welke, toen erd ° E *»
VI.
°üootö$éi Het zij dat bij zodanigen overgang van het.hef
ders- tot het gezeten landmansleven, de lande- rijen op zekere voorwaarden uitgegeeven, het zij dezelve verkogt» het zij deztlve verdeeld wor- den, hoe dit ook zij» zij worden de bijzondere eigendom van dien geenen, die ■ dezelve op den bij de maatfchappij voor Wettig erkenden titel ver- krijgt» Die ruuwe landerijen» welke, bij derzel* ver eerfte uitgifte, eene zeer geringe waardij had- den . worden door derzelver ontbolftering, en Vruchtbaai tfraJring, Van eene veel meerdere waar* dij en deeze meerdere Waardij zouden zij nooit verkreegen hebben, indien de eigenaar z<g niet op de trouw van de geheele maatichappij had verlaa- ten, en verzekerd Was geweest, dat hij, of zijn rechtverkrijgende» de vruchten van dien arbeid zouden blijven genieten. De oorfpronglijke uit- gifte van den eigendom der landerijen in derzelver ruuwen flaat is dus of eene verdeeling van den gemeenfchaplijken eigendom van de geheele ratis, tif eene fluksgewijze verkooping van dezelve, (en beide deeze wijzen van verkrijging moeten natuur- lijk onderfleld worden, alvoorens, het zij uitdruk* lijk, het zij itilzwijgend, bij de natie erkend te fcijn voor wettige titels van eigendom} terwijl de Waarde van die bezitting, door den daaraan be- fteeden arbeid, van trap tot trap grooter gewor- den is. — Maar dan is het ook natuurlijk, dat *Ue de vruchten van eenen zodanig in Wettigen O » ei; |
||||
au R IJ K D O M
|
|||||
I. nog geen bijzondere eigendom van landerijen
hoofdst. bekend was , aan den arbeider alleenlijk de
_ J ' moeite van inzamelen kosteden, worden nu,
zelfs ten zijnen aanzien, met eenen bijge-
voegden prijs belaaden — hij moet nu betaa-
len voor de vrijheid van dezelve intezamelen,
en
eTgendom verkreegen, en door arbeid verbeterden
grond, aan den eigenaar toebehooren, het zij dat die vruchten natuuilijk uit dien grond opflaan, het zij dezelve door kunst en vlijt uit denzelven ge- trokken worden ■— het is dus eene uitdrukking, die een weinig hard is, van zodanige eigenaars te zeggen , dat zij begeeren té maatje» het geene zij niet gezaaid hebben. —■ Het hout uit zodanige bosfcben, het gras van zodanige velden, (fchooa te vooren gemeen, fchoon te vooren de eigendom van ijder, die hetzelve inzamelde) is thands, op eenen wettigen titel, de eigendom van den bij- zonderen bezitter. Hij heeft het hout wel niet geplant, door zijnen oorfpronglijken arbeid groeit v/el dat gras niet, maar dit zelfde moet men ook zeggen van die geene, die (voor de invoering van den eigendom) dat hout en gras kwamen inzame- len, terwijl, ten zijnen aanzien, de titel, op wel- ke hij den eigendom bezit, een contraót met de natie vertoont, 't welk hem bevoegd maakt, om thands dat geene alleen te genieten, 't welk te vooren in gemeenfchap aan de geheele natie toe- behoorde, en de eigendom wierd van den geer nen, die het voor zig zelven inzamelde. Uit* geever* |
|||||
dïr VOLKEREN. £i$
en dus aan den eigenaar een gedeelte geven I.
van dat geene, 't welk zijn arbeid verzameld,8 ° E ** of voortgebragt heeft — dit gedeelte, of, het rj' _ 00 ö ' HOOFD5T.
geen op het zelfde nederkomt, de prijs van
dit gedeelte levert dat geene op, 't welk wij landrenten noemen, en maakt in de bereke- ning van den prijs van meest alle foorten van waaren het derde zamenftellende gedeelte van denzelven uit. Men moet in het oog houden, dat de we-
zentlijke waarde van ijder deezer zamenftellen- de gedeeltens van den prijs der waaren bere- gend moet worden naar de hoeveelheid van arbeid , welke men voor hetzelve koopen, . onder zijne macht krijgen, of ruilen kan. — De arbeid is niet alleen de maatftok van dat gedeelte van den prijs, 't welk zig zelven in de arbeidsloonen oplost, maar ook van die twee andere gedeeltens, welke hunne oplos- fing en in de renten, en in de voordeden van het kapitaal vinden (c~). In
CO Dit geheele denkbeeld is zeer helder —
wanneer wij in de berekening van den prijs der waaren deeze drie zamenftellende .deelen, renten, voordeelen, en arbeidüoonen, in het oog houden, en de wezentlijke waarde van ijder van deeze drie zamenftellende gedeeltens berekenen naar de hoeveelheid van arbeid, welke men, volgends den plaatshebbenden maatftok van alle drie, voor de- zelve koopen kan, dan kunnen wij zeer naauw- O 3 kewj |
||||
ar4 R IJ K D O M
l In alle maatfchappijen lost zig eindelijk de
i o e «prijs van aue waaren jn ^e eeJle 0f ancjere#
VI* of
keurig den natuurlijken prijs van ijdcre waar be-
palen, terwijl wij dan alles wat deimlven te bo- ven gaat, of minder dan dtzelve is, aan bijko- mende oorzaakrn van fchèarsheid, overvloed, me« dedinging, belemmeringen , en wat dies meer is, moeten toefchrijven — Indien men hiertegen da denkbeelden, welke wij bij de meeste Schrijvers vinden, vergelijkt, dan zal men moeten erkennen» dat ook ten deezen aa: zien de beg-fppen duidlij- ker zijn geworden. — Walf Jus Nat. part. IP*. tap. 1, ^. 275. befrhrijfr den prijs der waaren, al; eene hoeveelheid, welke aan dezelve naar kei goeddunken der menfchen gehegt wordt, ten eind f ven in 4e verruilingen der ze Iv er onderlinge be- trekkingen zou kunnen berekenen. — Het voor- beeld, het welk h.j, in eene breedvoerige noot, er bij voegt, maakt deeze befchrijvlng wel ver» ftaanbaar, maar, welk eene moeite bij zig ook, ïn dat geheele hoofdftuk, geeft, nooit komt het denkbeeld tot die helderheid, dat men den waa- ren grond van de hoeveelheid van den prijs vindt. De befchrijving, welke Pvjfendorf de Jure Nat, lib V. cap, 1. §. 2. van den prijs der, waaren geeft, is nog duisterder — eene zedelijke hoe* yeelheid, of eene zekere waarde der waaren en daad e n , die in handeling zijn , volgeids welke pten dezelve tegen eikanderen vergelijkt. Hugè 4e Graat de Jure Belli ac Pacis lik. II. cap. 12. |» 14. ». 3. kwam nader bij het wsare denfe* beeld,
-.-■*<,
|
||||
der. VOLKEREN. 215
«f in alle drie deeze gedeeltens op, en in f.
eene maatfchappij, welke vorderingen in be-B ° E c* fchaafdheid gemaakt heeft, komen dezelve al- j** ïe drie min of meer als zamenftellende deelen van
beeld, in het bepaalen van den gewoonen prijs
(zegt hij) komen de arbeid, en de verfchotten, welke de kooplieden moeten doen f in aanmerkixf;* &%d. Gronov. ad h. I. Men zie het denkbeeld van Necker fur les prix , in zijne | verhandeling' fur ia Legislat. et Ie Commerce des Grains, pag. 50. doch veel klaarder in zijn werk de FJd. sainifir. des Finances, torn. 3. pag. 36. „ In den 9, grond toch <zegt hij) ftaan de prijzen in geene „ betrekking tot de benaamïng van Louis d'ort „ of ecrn, of van de verdeeling van die ftuk- „ ken in livres, maar enkel en alleen tot de in- „ nerlijke waarde der waaren; en de reden, waar- 1, om men op de markten niet ijder oogenblïk bij ,, herhaaling hoort zeggen , ik verkoop u mijn }, tijd, mijn arbeid, mijne waar voor zo veel „ Louifen, of zo veel eens, houdende eens" zo- „ danige hoeveelheid van goud of zilver, is aJ- „ leen daarin gelegen, dat ijder een zfg gewent, „ om de geldwaarde aantemerken als volftrekt „ verbonden aan de innerlijke waarde, en dat » men dus verzuimt een denkbeeld te herinne- „ ren, 't welk echter altijd onder den prijs be- „ greepen is." —> Men vergelijke hiermede Con- dillac, Kooph. en Staatsbeft. I. i, pag. 163 ea peig. en andere. Uitgeever. |
|||||
0 4
|
|||||
*i6 R IJ K ï> O M
I, van den prijs van ver de meeste foorten vaa
* 'vr K'wa,,ire,,> in Aanmerking,
ioüi wt ^ voorbeeld, in ('en prijs van het koorn
moet een gedeelte (trekken om de renten van den eigenaar van het land goedtemaaken, een ander gedeelte moet dienen, om de arbeids* Iqonen van het volk, en het onderhoud van het vee te betaalen , van welke beide men zig heeft moeten bedienen, om het koorn te doen voortkomen, terwijl een derde gedeelte bet voordeel van den landpachter' behelst, en. dus fehijnen deeze drie deelen of onmidlijk, of in de laatile plaats , I den geheelen prijs van het koorn uittemaaken. — Men zou mis» fchien kunnen denken, dat nog een vierde gedeelte moest in aanmerking genomen wor-. den, om namentlijk het kapitaal van den land- pachter te vergoeden, of hem het onderhoud ^n, flijting van zijn werkvee en andere gereed- fchappen tot den.landbouw te betaalen, maar men moet in het oog houden, dat de prijs, van ijder (luk» 't welk hij tot den landbouw jjaodig heeft, bij voorbeeld van zijne werk- paarden, ook zelve uit deeze drie gedeeltens beftaat, dat is, uk de renten van lut land, ep het welke deeze paarden zijn opgebragt, uit den arbeid om dezelve te hoeden, en op.» tebrengen , en uit de voordeden van den landpachter, welke zo wel deeze renten als deez.9 arbeidsloonen voorgefchooten heeft. __,
gehoon dus de prijs van het koorn den pri,>
|
||||
t> e * VOLKEREN. *i?
£0 wel als het onderhoud van deeze werk- I.
paarden betaalt, lost zich echter nog de ge-B ° E **■' heele prijs van het koorn, het zij onmidlijk, ,-^v HOOfOSm
het zij in de laatfte plaats, in dezelfde drie w
deelen van reuten, arbeidsloonen, en voor-
deden op. • i Wanneer wij over den prijs van. het meel
ïpreeken, dan moeten wij bij den prijs van het koorn voegen het voordeel van den mo- lenaar, en de arbeidsloonen van zijne knechts, in den prijs van hei brood komt hier nog hij het voordeel van den bakker, en het arbeids- loon van zijne knechts — en in den prijs van heide, de arbeid om het koorn uit de fchuuF van den landpachter te haaien-, en naar de molen te brengen, en weder van de molen naar de zolder van den bakker te ^vervoeren, te gelijk met de voordeden van dien geenen, welke deeze arbeidsloonen in voorraad betaald heeft. Op dezelfde wijze als wij van het koorn
gezien hebben , lost zig ook de prijs van het vlas in deeze drie deelen op. In den prijs van het linnen moeten wij, bij den prijs van het vlas, de arbeidsloonen van het hekelen, Ipinnen, weeven, bleeken, enz. voegen, te gelijk met de voordeden van alk, welke ijder van die foorten van arbeid in voorraad be- taald hebben. t Wanneer eene foort van waaren, om tot
Volkomenheid te komen, door veelerlei han-
Cl 5 dej»
|
||||
ai§ R IJ K D O M r ,
ï, den moet gaan, dan worden die gedeelten*
» o e n.yan den prijs ^ welke zig in arbeidsloonen ea jC?' voordeden oplosfen, in evenredigheid groo- tT. 'ter, dan dat gedeelte, 't welk zig in renten oplost. Deeze waaren van de eene naar de andere fabriek voortgaande, groeit niet alleen het getal der voordeden aan, maar ij der vol- gend voordeel is grooter dan het voorgaan- de, om dat het kapitaal, uit het welke dit voordeel ontfiaat, bij ijdere overgang van de eene fabriek tot de andere altijd grooter wordt, faet kapitaal, bij voorbeeld, 't welk gebruikt wordt om de weevers te betaalen, moet grooter zijn, dan dat geene, 't welk tot voldoening van de fpinders noodig is, om dat het niet alleen het kapitaal met des- zelfs voordeel, 't welk aan de fpinders be- taald is, maar ook daarenboven dat geene, 't welk de weevers genooten hebben, behelst, en om dat de voordeden altijd in eenige evenredigheid moeten (laan tot de uitgebreid- heid van het kapitaal. Ondertusfchen zijn er in de verst in be-
fchaaving gevorderde Staaten nog altijd eeni-r ge waaren, van welke de prijs zig alleen in twee deden oplost, te weeten in de arbeids- loonen, en in de voordeden van het kapi- taal. Ook vindt men er, doch echter maar zeer weinige, van welke de prijs geheel en alleen in de arbeidsloonen gelegen is. Zo heftaat, bij voorbeeld, in den prijs van denr zee-
|
||||
der VOLKEREN. »i*
Zeevïsch , liet eene gedeelte in den arbeid ï,
van de visfchera, en het andere in de voor-8 ° E ** deeten van het kapitaal, 't welk tot de vis- * ' fcherij gebruikt wordt — renten maaken zeer zelden een gedeelte van dien prijs uit, fchoon zij het echter zomf'jds doen, gelijk wij in 't vervolg zullen zien. — Dan met de rivier- visfcherijen is het, ten minften in het groot- fte gedeelte van Europa, anders gelegen (*/). Van de zalmvisfcherij wordt eene rente be- taald , en deeze rente , fchoon dezelve niet \vel eene landrente kan genoemd worden, «naakt zo wel als de arbeidsloonen van de vis-
(d") De visfeherijen in de) rivieren worden in
Cap. Unie. Feud. Qtiae fint regal. onder de rega- lia opgenoemd. Zij droegen oudtijds den naam van foresta, en foresiis, en wierden als leengoe- deren uitgegeeven; men ziet hferover du Cange\ Glosfi. latinitat. in voce Foresta,, waar bij xx'X eene Charta Childeberti regis pro abbatia S. Ger- mani Parifienfis het volgende aanhaalt: has omnet fiscationes, quae funt et fieri posfuni in utraque f art e fluminis, ficut nos tenemus, et nostra fo. restis est, tradimus ad ipfum locum &c. Ik zal dit ftok, voor zo veel de visfeherijen op onze Hoflandfcke rivieren en ftroomen aangaat, breeder behandelen in het %de deels zde ftuk van mijne Vaderlandfche Rechten t 2lfie Gejpr., 't welk op de pers is. Zie intusfehen van Zurck Cod, JSatav, %>p bet woont visfeherijen. Uitgeever* |
||||
42o • R IJ K D O M
|
|||||
r l' visfchers, en de voordeelen van het kapitaal,1
* o e k. een gedeelte van den prijs uit (e). In zom-
VI.
V1* rm-
«OOFDST.
(O N'et alleen Worden in Engeland, maar ook
ïn Holland, van de zalmvisfcherijen renten be- taald. De zalmvisfcherijen op de Leek zijn, voor zo ver de heerlijkheid van de Leek ftrekt, regalia van die heerlijkheid — hooger op de rivier zijn ook zommige heerlijkheden met dat recht verlijd* — Ik denk den leezer geenen ondïenst te zullen doen, met hier intevoegen het gewoone formulier van eenen uitgiftbrief van eene portie in eene zalm- visfeherije onder de heerlijkheid van de Leek: „ Wij Graven en Gravinnen van Nasftu la L?ck,
„ te zamen Heeren en.Vrouwen van de Leek m „ Stormspolder, mitsgaders eigenaren der visfclle- „ rijen in de wateren der riviere van, de Leek, „ beginnende in de riviere van de Merwede, van „ Bolnesfèi Stoot ende Wellarts dijk af (trekkende» „ oostwaarts tot de mond van de Leek toe, ende „ voorts van de mond van de Leek opwaarts in „ dezelve riviere tot Harperts hoofd toe, leggen- „ de omtrent de kerke van AmmenstoJ, „ Doen kond ende kennelijk allen Juijden,. dat
„ wij verleent ende gegunt hebben, zo als wij. „ verleenen ende vergunnen met dezen onzen „ brieven aan N. N. als. met onzen confente „ d'admisfie *tQt de posfesfie van djen- (bij aan1- „ koop, of erfenisfe) verkreegen hebbende, voor „ zijne (of haare, erven en .nakomelingen te mo-> i, gen bevisfèn op den zegenworp, genaamd de „ &c. gelegen &c. een portie zalm zegenwate» „ in voorfz, zegenworpe. En? |
|||||
der VOLKEREN. sa*
fflige gedeeltens van 'Schotland vinden eenige 1.
weinige arme menfchen hun beftaan* in langs8 ° E ** J V X.
„ , HOorDOT,
r „ Ende dat op de betaaling van 't vropnv dat
„ is, op den vijfden penning van de zalm, op „ den vijfden penning van den elft* ende den „ Vierden penning van de fleur aan ons en onze „nakomelingen Heeren ofte Vrouwen van der „ Lecke te geeven, ende te betaalen, ende voorts „ onder de volgende conditien, te weeten: „ i°. Dat voorn. K N. of zijn (of haar) recht
„ verkrijgende, in plaats van 't vierde part der „ oude Botdrager, in de oude uitgaaf brieven „ onzer Heeren Praedeeesfeuren vermeit, jaarlijks „ aan ons, ofte die wij daartoe authorifeeren zul- ,, len, tot eenen Chijnspenning betalen zullen op „ den eerften Meijdag, ofte binnen veertien da- „ gen daar na onbegreepen, agtien Huivers. „ a0* Dat de verkrijger deezes gehouden zal
„ zijn, tot allen tijden zijn want en vistuig ge* f, reed te hebben om te visfchen, en te water „ te gaan, als het ons, onzen Vroonmeester, ofte M daar toe bij ons geauthorifeerden, ende den „ hoofdmannen , of den besten visfcher derze.'ver „ zegenworp in der tijd wetende, goet dunken * „ en gelieven zal, zo wanneer 't water, en de „ tijt, of faifoen bekwaam zal wefen, om te vis> „ fchen. „ Voorts zat hij verkrijger van defen, ofte ie->
„ mant, zijns rechts daar toe bekomen heboen- „ de, gehouden zijn, ten allen tijde, als het zijn s» getijde zal zijn, ende nut en oirbaar zal wefeü H om
|
||||
»49 ■ ,3t IJ ït D Ö M
f. de Zeekusten die kleine VeelVerwige fteenV
t»o 8 K.tjenSj weijte ondef den naam Van Schotfcks 'HoofJöiiT.
„ om te Visfbhen, zelfs te visfchen» ofte wel een
., ander bekwaam perfoon' in z'jn plaatfe te Heller)} ,, om te visfchen, op poene, dat foo hij van des te „ doen in gebreeke is blij ende, hij t'elken feife eö „ getijde, daar over, t'onzen behoeve verbeuren „ ui, in plaatfe van eenetf gouden Vrankrijkfcben -, fchilt, eens twee Caroli-guldens, ijder tot XL „ grooten Vlaam.>eh gerekend, ende dat daarenboven „ bij ons, ofte bij onzen daartoe geauthonH-erdenj ,» een ander bekwaam visfcher in zijne plaats zal „ gehuurt worden, tot zijner kosten en de huur- „ penningen aan denzelen perfoon rrelooft, za' hij „ Verkrijger van defen, of zijns rechts hebbende, ,, gehouden weren, binnen deszelver daags zonne- „ fchijn, dat 't zelve getijde gevischt zal zijn, te „ betaalen op gelijke p >ene van twee Caroli-gul« „ dens. — „ 3°. Dat hij ten allen tijJen (des noo^) ofte
j, ti,d z:jnde, bet water te roden ofte ruimen, ge* „ h&uden blijft te helpen ruimen, ofte een ander ti m zin plaats te ftefen, die het hem verftaat» „ ende daartoe bekwaam zij, op gelijte poene, », ende dat geprocedeert zal worden, als in 't even „ voorgaande artieul, in cas zijne getijden niet te „ bevisfehen, gezegt en geftipuleen is. „ Ende dat, ingevalle de verkrijger van deezen
„ In gebreeke mogte blijven van de poene, ende ,, breuken, uit krachte der -twee laastgc melde ar* „ ticulen verbeurt wordende, te voldoen, na haa- 3, ren -
|
||||
dïr VOLKEREN. sa$
feezeltjens bekend zijn, optezoeken — de I»
prijs, welke aan deeze menfchen door den * ° E ■» j fteen- ^*
t ren teneur en innehouden, dat die fn dubbelen
„ gelde bij ons, ofte onfen geautJiorifeerden in „ der tijd, van den verkogten vroon visch zullen „ mogen ingehouden, ende daar aan afgekort wor« „ den, te weeten van zijner gedeelte van dien. „ 4°. Dat dezelve mede gehouden blijft, allen
w vroon v/sch, op den voorfz. worpe bij hem» „ ofte ijmand van zijnent wege gevangen wor- ,, dende, ter afflag ende ter banke te brengen, „ daar wij, ofte onze nakomelingen, het ordoir- „ neeren zullen, zonder dat eenige van dien, „ buiten ons, ofte onzen geauthorifeerden vorige „ confent gefbeeden, ende agtergehouden zullen „ mogen worden, op poene als hier op dit» ende „ den verderen pointen geftelt is. „ 5". Dat, indien eenige twist mogte komen
'„ te ontftaan tusfchen de visfchers van den voor- s, fchreeven zegenworp onder malkanderen, ofte ,, tusfchen die, ende der visfchers van andere „ onze visfcherijen in de Lecke, den wateren, „ ofte visfcherijen aangaande , dezelve vislëhers „ daaromme malkanderen niet zullen mogen doen „ betrekken nog roepen voor eenïg recht of rech- „ ters, maar dat dezelve gehouden zullen blij- n ven, alle dezelve haare gefchillen, ende diffe- „ rentien te keeren, ende brengen aan ons, ende „ onze nakomelingen, als Grondheeren der voor. „ fchreeven visfcherijen. „ Ende dat de visfchers der voornoemde ze*
|
||||
*a4 R IJ K D O M
ïi fteenkoper betaald wordt, beftaat geheel eH
boei alleen in arbeidsloon, noch renten , noch
y* voor-
HüOtDST.
,, genworp gehouden zullen weefen onverbreek-
„ lijk na te komen > ende te agtervolgen, dat „ wij ofte onze nakomelingen daar inHe ordon- „ neeren zullen. „ 6*. Dat ten einde onze visfcherij in een
,, goede en bekwaame ordre zoude mogen wor- „ den bevischt, ten besten dienfTe en voordeele ,, van ons» ende onze gemeene vïsrchersj bij den „ visfchers in ijder fchïp, bij meerderheid van „ ftemmen, aal worden geftelt een eerlijk , ge- „ trouw, en habiel perfoon, uit den bekwaamden „ van hen luijden, ende dat een ijgelijks Item „ in de verkiefing gelden zal, naar advenant dat ■ „ ,hij in dezelve fcheepen bij ons geè'igent zal ,, weefen. / „ Welke hoofdmannen gehouden zullen wefen,
„ haar opgeleiden dienst en ampt aan te necmen, „ ende aan ons, ofte onzen daar toe geauthori- „ feerden den eed van getrouwigheid te doen, „ en hen in alles gehouden fuilen zijn te regu- ,, leeren, zo in de opzigtneeminge van de vis. „ fehers haarder te reeden want, het doen haar- „ der rekeningen, en andere zaaken, 't zelve „ hoofdmans ampt raakende» als wij goet vinden „ zullen, hen na gelegenheid j en dienst der vis- „ ffcherijen te praefcribeeren, en voor te ftellen. _ „ Gelijk ook de gemeene visfcheren, tot allen „ tijden, haar zullen hebben te reguleeren na de „ ordre, die wij, ofte onze nakomelingen, met „ en*
|
||||
Der VOLKEREN. 325
Voordeden maaken eenig gedeelte van denzel- I»
Ven uit. boek. Maar VL
HOOFDST.
,f onderling goetvindèri, ende bewilliging van de
„ gefielde hoofdmannen over de voorfz, onze vis» „ feherije zouden mogen komen te beraamen, en n te ordonneeren. „ 7°. Dat tot wat tijden deeze portie .zegen*
„ water Zoude mogen komen te veranderen van „ posfesfeur, 't zij door verfterf, koop, ofte mari- „ geling, dat die geene, daar dezelve aan komen „ zal, aan ons de admisfie tot de posfesfie vart „ dien bij gefchrifte verzoeken zal, in deezef „ voegen: wanneer 't bij verfterfenïsfe overgaaf, „ binnen fes maanden, cnde bij verkoopinge of „ mangelinge binnen fes Weeken. Ende voor 't „ verfbek van dien aan ons, ofte onzen daar toe „ geauthori/eerdén zal betaaien agtien fiuivers, „ ende van ons, ofte onzen nakomelingen ontfam- „ gen tot hunnen kosten, nieuwe brieven, inne* „ houdende als deeze doen. „ 8b. Dat de voorn. N. N. deeze portie zegen*
„ waters niet zal mogen verkoopen, dan met ons, „ ofte oiizen daar toe geauthorifeerdert confènt, „ ende dat aan zodanige perfoon, of perfoonen, „ die wij oordeeleh zullen daar toe bekwaam, ,, ende voor onze visfcherij dienftig te zijn. „ 9°. Dat wij ende onze nakomelingen de bö-
„ paaling derzelven zegenworp t'allen tijd, ftelleh „ zullen mogen hooger, of laager, na wij oor- ,, deelen zullen , ten dienst van onze vis/cherije ,, te behooren, ende nuttig te zijn, P „ io».
|
||||
£z6 R IJ K D O M
I. Maar de geheele prijs van ijdere waar moet
boek. z]g eindelijk in de eene of andere van deeze HOOFDST.
„ io°. Dat zo wanneer de voornoemde N. N.
,. ofte ijmand zijns rechts bekomen hebbende, „ alle de voorlchreeven pointen, ofte ijder van „ dezelve in bet bijzonder, niet en hielden, en- „ de agtervolgden, na haaren innehouden, dezel- ,, ve zal vervallen van het voorfchreeven gedeelte „ touwen, fchip, en ,waters> cnde van alle recht „ en toezeggen , dat hij, ofte zijne nakomelin- „ gen, uit krach te dèezes, daar aan hadde, ofte „ hebben mogten, ende dat het zelve deel tou- „ wen, fchip, en waters, als dan vrij en ledig „ zal komen aan ons, ende onze nakomelingenr „ omme onzen , ende haaren vrijen wille daar i, mede te doen, zonder van ijmant daar inne „ bekreunt te worden, ,, Ende, wes wij willen, dat alles wat voor-
„ fchrceven is, vast ende onverbrecklijken werdé" „ geobferveert, ende naar den teneur, ende in- i „ nehouden, in alle pointen agtervolgt, zo heb- „ ben wij deezen door N N. onzen geauthorf- „ feerden, met onzen zegele, ter dier zaake ge- „ woonlijken te gebruiken, gedaan zegelen. Ge» „ geevcn den &c." Dus wordt van de zalmvisfeherijen op de Leek
eene zwaare rente van den vijfden penning of twintig ten honderd betaald, welke wel degelijk als een van de drie deelen, die den prijs van de zalm uitmaaken, moet worden aangemerkt. Men heeft thands op de Leek zes zalmvisfeherijen, als een
|
||||
nu VOLKEREN. «tft
drie gedeeltens, öf in alle drie te gelijk op- I»
losfen — daar toch dat geene*, 't welk naB ° E ** het opbrengen vari de landrenten, en het be- * taaien van den geheelen arbeid, die tot het Verwekken, bewerken, en ter marktbrengen befteed is, overfchiet, noodzaaklijk het voor- deel van den een of ander moet zijn* Even gelijk de prijs van de waarde van
felle bijzondere waaren in verwisfeling, op zig zelven befchouwd, zig in de eene of an- dere van deeze drie gedeeltens ^ of in alle drie te gelijk oplost, zo nïoet ook de prijs Van 'alle de Waaren , welke met eikanderen het geheele jaarlijkfche voortbrengfel van den arbeid van een geheel volk uitmaaken, te za* inen genomen, zig in deeze zelfde drie ge- deeltens oplosfen, en onder de verfeheiden ftanden van inwoonders uitgedeeld worden, het zij als loonen van hunnen arbeid, het zij als voordeden van hunne kapitaalen* het zij als renten van hunne landerijen — het geheel Van dat geene9 't Welk jaarlijks door den ar- beid van ijdere maatfchappij verzameld, of* voortgebragt Wordt, of, 't Welk op 't zelfde ter neder komt, de geheele prijs van dit al- les s cfen te Krimpen • een te Lekkerkerk, een te Streef-
kerk > een te Ammerstol, een onder Liesveld, en een onder Langerak; van welke de drie eerst- genoemden tot de heerlijkheid van de Leek be- hooren. Uitgeever. P A
|
||||
*&8 R IJ K D O M
I. les, wordt op deeze wijze oorfpronglijk on-
• o e k. ^er zommjge van je onderfcheiden leden van hoofdst ^e maatfcnaPPiJ verdeeld. Arbeidsloonen , renten van landerijen, en voordeden van ka- pitaalen, zijn de drie oorfpronglijke bronnen zo wel van alle inkomften, als van alle waarde in verwisfeling. — Alle andere hoe- genaamde inkomften moeten, in de laatfte plaats, hunnen oorfprong uit eene van deeze drie bronnen haaien. IJder een, die zijne inkomften uit een
fonds, 't welk hem toebehoort, zal genie- ten , moet die inkomften hebben , of door zijnen arbeid, of door zijn kapitaal, of door zijne landerijen. De inkomften , welke hij door zijnen arbeid verkrijgt, noemt men ar- beidsloonen, de inkomften van een kapitaal, welke ijmand geniet, die zelve het kapitaal beftuurt of gebruikt, draagt den naam van voordeel, de inkomften van een kapitaal, welke ijmand geniet, die zelve het kapitaal niet gebruikt, maar aan een ander leent, wordt de interest, of de rente van het geld' genaamd (f), dit is eene vergoeding, welke de opneemer aan den geldfchieter betaalt voor het voordeel, 't geen hij in de gelegenheid ia,
(ƒ) Over de interesfen wordt in dit werk op
verfcheiden plaatfen gefproken, maar voornament-
lijfc in het vierde hoofdft. van het zde boek. Uit-
g*ever.
|
||||
.......
|
|||||
der. VOLKEREN. aap
is, om door het gebruik van het geld te I.
maaken. Een gedeelte van dit voordeel be-B ° E K« hoort natuurlijk aan den geldopneemer, wel- **• ke de nfico loopt, en de moeite doet van hetzelve te gebruiken, maar een ander ge- deelte behoort ook even natuurlijk aan den geldfchieter, welke hem de gelegenheid ver- fchaft, om met hetzelve zijn voordeel te doen — de interest van geld is altijd eene inkomst, welke van eene andere afgeleid wordt, en die , indien dezelve niet uit de voordeden betaald wordt, welke door het gebruiken van dit geld gemaakt worden, als- dan uit eene andere bron van inkomften moet betaald worden, ten zij de geldopneemer een doorbrenger ware, welke nieuwe fchulden maakt, om de interesten van de oude te be- taalen. — De inkomften, welke geheel en al van landerijen komen, draagen den naam van renten, en behooren aan den eigenaar van dezelve — de inkomften van den pachter ontftaan gedeeltelijk uit zijnen arbeid, en ge- deeltelijk uit zijn kapitaal — ten zijnen aan- zien zijn de landerijen niet anders dan het werktuig, 't welk hem in ftaat ftelt om zijn arbeidsloon te verdienen, en voordeden van zijn kapitaal te genieten — alle belastingen, alle Staats-inkomften, welke door belastingen verkreegen worden, alle traktementen, alle penfioenen, alle jaarrenten, van welk eenen aart- ook 7 worden in de laatfte plaats uit P 3 eene |
|||||
i$4 R IJ K D O M
I. èene --van deeze drie oorfpronglijke bronnen,
« oe K,van jnkom ften afgeleid, en zij worden, het 'zij dan middelijkj het zij onmiddelijk, of uit de arbeidsloonen, of uit de voordeden van de kapitaalén* óf uit de renten van de lan- derijen betaald. Zo lang deeze drie onderfcheiden foorten
van inkomften aan onderfcheiden menfchen béhoorcn, zijn zij gemaklijk van eikanderen fe onderfcheiden, maar zodra zij in eenen en denzelfden perfoon vallen, dan worden zij, ten minften in de gewoone manier, op welke de menfchen zig uitdrukken, onder elkande- ren verward. Een eigenaar van landerijen , welke zelve
een gedeelte van zijn land gebruikt, heeft al- leen de kosten van de bearbeiding te hetaa* Jen, en daarna geniet hij en de renten van den eigenaar, en de voordeden van den pachter. — Ondertusfchen zal hij ligtelijk aan zijne geüeele winst den enkelen naam van voordeel geeven , en dus, ten minden volgends de gewoone uitdrukking, de renten en het voordeel onder elkander vermengen. Het grootfte gedeelte der planters in Noord- America en de West-Indien bevinden zig in dit geval — want fchoon zij meest alle hun-, ne eigene plantagien zelve gebruiken, hooren wij hun echter zeer zelden van de renten van hunne plantagien, maar altijd 'van hunne voordeden fpreeken. Ge-
|
||||
der VOLKEREN. 231
|
|||||
Gewoons landpachters bedienen zig zcld- I.
zaam van eenen opziender over het geheele8 ° E beftuur van hunne landhoeve — in 't alge- Jr
n .. , , , . hoofd meen liaan zij zelve, voor een goed gedeel-
te, hunne eigen handen aan het werk, zij ploegen zelve, zij eggen zelve, enz., doch dan kunnen zij ook dat geene, 't welk zij, nadat zij de renten betaald hebben, van hun- nen oogst overhouden, niet enkel aanmerken als het weder te huis komen van het kapi- taal , 't welk zij tot het doen voortkomen van deezen oogst befteed hebben, met de gewoone winflen daartoe behoorende, maar dan betaalt hun dat overfchot van hunnen oogst ook tevens de arbeidsioonen, welke zij, zo met zelve te arbeiden, als met zelve liet opzicht over het werk te hebben, ver- diend hebben. Niettemin wordt alles, wat na het betaalen van de landreute, en de in ftandhouding van het kapitaal, overfchiet, voordeel genaamd. Schoon het onweêrfpreek- lijk is, dat de arbeidsioonen een gedeelte van hetzelve uitmaaken, de pachter, welke deeze arbeidsioonen zelve gewonnen heeft, moet dezelve ook noodzaaklijk genieten. Dus wor- den , in dit geval, de arbeidsioonen en de voordeden onder eikanderen vermengd. Een onafhanglijk ambachtsman, welke ka-
pitaal genoeg heeft, om de ruuwe ftoffen te koopen, en zig zelven ftaande te houden, tot dat hij zijne bewerkte waaren ter markt P 4 kan t
|
|||||
23a • MK D O M
I. kan brengen, wint zo wel de arbeidsloonen
B o s k van eenen daggelder, die onder zijnen mees- YJ' ter werkt, als de voordeden, welke een zo- danig meester maakt door het verkoopen van het werk van dien daggelder — en niettemin worden zijne geheele winden gewoonlijk voor- deden genoemd, en dus in dat geval al we- der de arbeidsloonen, en de voordeden on- der eikanderen vermengd. Een tuinman, welke zijnen eigen tuin met
zijne eigene handen bearbeidt, vereenigt in zijnen perfoon de onderfcheidene hoedanighe- den van eigenaar, pachter, en arbeider — dus moeten de voortbrengfelen van dien tuin hem, als eigenaar de rente, als pachter de voordeden, en als arbeider de arbeidsloonen opbrengen. Ondertusfchen wordt zijne ge- heele inkomst gewoonlijk aangemerkt als de winst van zijnen arbeid. Maar in dit geval worden de renten met de voordeden en ar- beidsloonen onder elkandqren verward. Gelijk er in eene befchaafde maatfchappij
zeer weinige waaren zijn , van welke de waarde in verwisfeling alleen uit den arbeid ontftaat, en de renten en voordeden zeer veel tot de waarde van verre de meeste'waa- ren toebrengen, zo zal ook het jaarlijksch voortbrengfel van den arbeid van de geheele maatfchappij altijd toereikende zijn, om eene veel grootere hoeveelheid van arbeid te koo- pen, of onder haare macht te krijgen, da» |
|||||
/
|
|||||
der VOLKEREN. a33
|
||||||||||
de hoeveelheid van arbeid bedraagt, welke I.
befteed is , om die voortbrengfelen te doen8 ° E ontftaan, te bewerken, en ter markt te bren- v* HOOF]
gen. — Indien de maatfchappij alle jaaren al
dien arbeid in het werk ftelde, welke zij jaarlijks kan koopen, dan zou de hoeveelheid van arbeid alle jaaren grootelijks vermeerde- ren, en dan zou het voortbrengfel van ijder volgend jaar het voorgaande verbaazend veel in waarde overtreffen — maar er is in de waereld geen land, in het welke het geheele jaarlijkfche voortbrengfel befteed wordt, om den arbeidenden ftand te onderhouden —i overal verteeren de lediglopers een groot ge- deelte van hetzelve — en dus moet ook, naar maate dat hetzelve tusfchen deeze twee onderfcheiden (tanden verdeeld is, de ge- woone of gemiddelde waarde van hetzelve jaarlijks aanwasfen of verminderen, of van ftet eene jaar tot het andere dezelfde blijven. |
||||||||||
©
|
||||||||||
\
|
||||||||||
P*
|
||||||||||
ZE-
|
||||||||||
234 R IJ K D O M
t0\Kt ZEVENDE HOOFDSTUK.
VIL
houfdst. Qver den natuurlijken prijs, en den markt- prijs der waaren. M en vindt in ijdere maatfchappij, of zelfs
in ijdere buurtfchap,_.eenen gewoonen of ge- middelden maatftok (<?), zo van de arbeids- loo-
(«) De Engelfchen gebruiken veel het woord
rat e , de Heer Smitk bedient er zig op deeze plaats ook van. De Hoogd. vertaaling heeft SJflctjj* jïdi) / maszstab; de Fratifche , taux. De Schrij- ver bedoelt de gewoone cours of hoogte zo van de arbeidsloonen, als van de voordeelen. Wan- neer het met de vrijheid van eene maatfchappij zodanig gefteld is, dat ijder een, zo menigmaal hij zelve wil, van beroep kan veranderen, dan regelt zig zo in de arbeidsloonen, als in de voordeelen, de een na den ander. Ijder wil even gelijke arbeidsloonen en voordeelen genie- ten , als zijn buurman: zodanige beroepen, welke hierin minder zijn, worden door eene zo groote menigte verlaaten, dat de geene, die in dezelve blijven, tot die gelijkheid rijzen, terwijl in te- gendeel zodanige , welke hierin meerder zijn, door eene zo groote menigte gezogt worden, " dat de overkropping van mededingers de arbeids- loonen en voordeelen weder tot die gelijkheid doen da'alen. — Deeze gelijkheid is in ijdere buurtfchap de maatftok, naar welken zig de inge- |
||||
D e R VOLKEREN. 23$
|
|||||
ïoonen, als van de voordeden , welke in I.
ijdere bijzondere aanleg, 't zij van arbeid,0 ° E K. 't zij van kapitaal, genooten worden. Deeze v ■' maatuok (gelijk wij in 't vervolg zien zul- len) wordt natuurlijk eensdeels door de alge* nieene omftandighedén van de maatfchappij, derzelver rijkdom, of armoede, derzelver voorwaafds of agteruit gaan, of ftilftaan, en anderdeels door de bijzondere natuur van diert aanleg, bepaald. Op dezelfde wijze vindt men ook, in ijdere
maatfchappij ,':-öf zelfs in ijdere buurtfchap, eenen gewoonen of gemiddelden-maatftok van de renten, welke mede (gelijk ik ook in 't vervolg zal aantoonen) gedeeltelijk in de al- gemeene omftandighedén van dé maatfchap- pij, of buurtfchap, in welke de landerijen gelegen zijn, en gedeeltelijk in de natuurlijke of verbeterde vruchtbaarheid van die lande- rijen zijne bepaaling vindt. Deeze gewoone of gemiddelde maatiïokken
kan men op dien tijd en plaats, op welke zij als de gewoone in zwang zijn, den naam ... gee-
zetenen gedraagen. Mijn oogmerk is alleen om
alle de denkbeelden van den Heer Smith te !e» veren, zonder mij aan de plichten van eenen ver- taaier te binden, en dus zal het er niets toe doen', of ik het eigentlijke denkbeeld door het woord waatftok al of niet uitdrukke. De Ieezer weet nu, welk het bedoelde denkbseld Is. Uitgeever* |
|||||
S3<5 R IJ K D O M
I. geeven van de natuurlijke maatftokken van
boek. arbeidsloonen, renten en voordeden.
VII
■MAtfhL Wanneer de prijs van eene waar niet hoo- ger noch laagcr is, dan bet geene kan toe-
reiken, om, overeenkomftig deeze natuurlijke maatftokken, de renten van de landerijen, de arbeidsloonen, en de voordeden van het ka- pitaal, welke men befteed heeft, om dezelve te doen ontdaan, bewerken , en ter markt brengen, te kunnen betaalen, dan kan men. .zeggen, dat die waar betaald wordt met dat geene, 't welk men deszelfs natuurlijken prijs mag noemen. Trouwens dan betaald men voor die waar
juist dat geene, 't welk zij waardig is, of 't welk zij wezentlijk kost aan dien geenen, die dezelve ter markt brengt; want, fchoon in de gewoone manier van fpreeken , onder dat geene, 't welk men de oorfpronglijke kos- ten (#) van de waaren noemt, de voordeden van
(£) Eng. the prime cost; de Hoogd. vertaaling
heeft hier ^rtme $0|ïefl; deeeneFranfche,/apr/me valeury en de andere, prix courant. Het Engefcch woord, waarvan zig hier de Heer Smith bedient, betekent, in de gewoone uitdrukking, dat geene, *t welk ijdere waar oorfprongüjk gekost heeft, om tot dien trap van volkomenheid te geraaken, dat zij ter markt gebragt, en verkogt kan wor- den. Onder deeze kosten, zegt onze Schrijver, begrijpt men, in de gewoone manier van fpree- ken, |
||||
öer VOLKEREN. 237
van dien geenen, die dezelve weder zal ver- I,
koopen, niet begreepen zijn, zo fpreekt het8 ° B nogthands van zelve- dat die geene, die de- *
1 j . 1 •• j- i. j 1 H00FI
zelve weder verkoopt, bij dien handel moet
verliezen, indien hij voor dezelve geenen zo-
danigen prijs kan maaken, welke hslh die voordeden doet genieten, die in zijne buurt- fchap, volgends den gewoonea maatftok, altijd ge-
ken, de voordeelen van den verkóoper niet. Bij voorbeeld, wanneer men, in de gewoone manier van fpreeken, zal-narekenen, wat in eene fabriek 4e waaren aan den fabrikeur kosten , dan denkt men doorgaands aan den inkoop van de ruuwe floffen, met alle die uitgaaven, welke vereischt worden, om dezelve aan de fabriek te leveren, en aan de arbeidsloonen, welke noodig zijn ge- weest , om van die ruuwe floffen zodanige be» werkte waaren te maaken , welke in flaat zijn om verkogt te worden, en dan houdt men ge- woonlijk de rekening voor volkomen. Doch de Schrijver bewijst, dat die gewoone rekening niet voldoende is, en dat de voordeelen, welke de fa* brikeur van die waaren moet genieten, ook nood- zaaklijk onder die oorfpronglijke kosten behooren gerekend te worden — trouwens die voordeelen behooren Zo noodzaaklijk tst die kosten, dat zon- der dezelve de waaren nimmer zouden bewerkt en ten voorfchijn gebragt zijn geworden. Da gronden , van welke de Schrijver zi'g ten dien einde bedient, zijn van dien aart, dat zij een ijder moeten overtuigen. Uitgeeytr. |
||||
«3* "1 IJ K D O M
|
|||||
I. genooten worden, om dat hij die voordeekii
Boe k zej{er zou behaald hebben , indien hij zijri kapitaal op eene andere wijze had aangelegd; daarenboven zijn die voordeden zijne inkom- ften, zij zijn het eigentlijke fonds, 't welk hem zijn beftaan oplevert. Even gelijk hij ^ terwijl de waaren nog bewerkt, en ter markt gebragt worden, aan de arbeiders hunne ar-< beidsloonen of beftaan voorfchiet, even, en op dezelfde wijze, fchiet hij, geduurende dien tijd, aan zig zelven zijn beftaan voor, 't welk in 't algemeen ingericht is j naar dat voordeel, dat hij, op eene redelijke wijze, van den verkoop zijner waaren kan verwach- ten. Dus, wanneer zij hem dat voordeel niet opbrengen, dan vergoeden zij hem dat geene niet, 't welk zij eigentlijk moeten worden gezegd, hem wezentlijk gekost te hebben. Schoon dus de prijs, welke hem dit voor-
deel oplevert, niet altijd de laagfte is, voor welken een handelaar zijne waaren zomtijds mag verkoopen, is zij echter de laagfte, voor Welken hij kan rekenen, dat zij, waarfchijn» lijk eenen geruimen tijd lang, zulten worden verkogt, ten minften indien de handel vol- maakt vrij is, en men zo menigmaal als men wil van handel mag veranderen. De drtadlijke prijs, welke gewoonlijk voor
eene waar wordt betaald , draagt den naam van marktprijs, deeze kan of boven of be- ne- |
|||||
der VOLKEREN. fl39
neden den natuurlijken prijs zijn, of vol- I.
maakt aan denzelven gelijk. boe De marktprijs van ijdere waar op zig zei- VII
ven bepaalt zig door de evenredigheid tus- fchen de hoeveelheid van dezelve, welke daadlijk aan de markt gebragt is, en de hoe- veelheid van die geenen, welke naar zodanige waar vraagen, en bereid zijn , om den na- tuurlijken prijs van dezelve te betaalen, of de geheele waarde van de renten, arbeidsloo» nen, en voordeden , welke hebben moeten betaald worden, om dezelve ter markt te brengen. — Zodanige menfchen toch kunnen de daadlijke vraagers genoemd worden, hun vraagen is de welgemeende Qeffe&ual') vraag, om dat hun vraagen naar die waaren eene voldoende reden oplevert, waarom dezelve ter markt gebragt worden — deeze vraag is zeer onderfcheiden van de losfe Qabfolutey vraag; men kan in eenen zekeren zin zeg- den, dat ook een arm man vraagt naar eene koets met zes paarden, hij kan zekerlijk ver- langen , om dezelve te bezitten, maar zijne vraag is geene welgemeende vraag, om dat men door zulk vraagen nooit zal befluiten, om , ter voldoening aan dezelve, zodanige waaren ter markt te brengen. , Wanneer de hoeveelheid van eene zekere
waar, welke ter markt gebragt wordt, te gering is, om aan de,welgemeende vraag te voldoens dan kunnen alle die geene, welke be-
|
||||
./
S4o R IJ R D O M
I. bereid zijn , om de geheele waarde van di
I o e K.renten f arbeidsloonen, en voordeelen, welke
***• hebben moeten betaald worden,eer de goede*
BOOFOST.
ren ter markt konden komen, voor dezelve te
geeven, niet aan die hoeveelheid, welke zij noodig hebben, geholpen worden — in dat geval, verkiezen zommige liever iets meerder te betaalen, dan niets te krijgen; hieruit ontftaat aanftonds eene mededinging tusfchen dezelve, en terftond ziet men den marktprijs meer of min boven den natuurlijken prijs rij- zen, naar maate dat de waaren min of meer te kort fchieten, of de rijkdom, dartelheid en weelde van de mededingers het vuur van de mededinging meer of min aanwakkert» Tusfchen mededingers van gelijken rijkdom en weelde zal dezelfde trap van gebrek aan waaren eene meerdere of mindere levendig- heid van mededinging baaren, naar maate de te kort komende waaren voor hun van meer of min belang zijn — hier van daan de alles te boven gaande duurte der levensmiddelen in eene belegerde en naauw ingeflooten ftad, of geduurende eenen hongersnood» Wanneer de hoeveelheid, welke van een
zekere waar ter markt gebragt wordt, te groot is, in evenredigheid tot het getal der vraagers, dan kan die geheele hoeveelheid niet verkogt worden aan zodanigen, die wil- lig zijn om de geheele waarde van renten, arbeidsloonen, en voordeelen, welke vereischt wier-
|
|||||
j
|
|||||
ft S fc VOLK ER E N. M
Wierden , eer die waaren ter markt konden I.
komen, te betaalen. Men ïs dan verplicht,"" 8 om een gedeelte van die waaren aan z°d*n'~H00jt .gen aftezetten, welke minder bieden, en de laage prijs, weike deeze voor dezelve gee- ven, heeft invloed op den prijs van de ge- heele hoeveelheid. — De marktprijs zal dus meer of min beneden rfen natuurlijken prijs daalen , naar makte .dat de grootheid der overvoering van de markt :de . mededinging van de verkoopers meer of min levendig maakt, of naar maate, dat zij meer of min belang hebben, om hunne waaren fpöedig'af- handig te maaken. Eene gelijke overvoering van waaren die aan bederf onderhevig zijn', maakt eene heviger mededinging tusfclien dè verkoopeYs > dan eene zodanige overvoering van goederen, die niet bederven kunnen. Dè mededinging der verkoopers is Merker, wan- neer de markt met citroenen , dan wanneer zij met oud ijzer overvoerd is. Wanneer- de hoeveelheid dei' ter markt ge*
bragte waaren juist toereikende is, om aan Salie de welgemeende vraageh, zonder meer» te voldoen, dan zal de marktprijs, haatiw» keurig b of ten minften zo nabij als men den* zelven berekenen kan , met den natuurlijken prijs gelijk liaan. Dan kan de geheele hoe- veelheid, welke voorhanden is, voor den na* tuurlijken prijs afgezet worden , en dan is er geen hooger prijs voor dezelve te beko- el men — |
||||
*4* R IJ K D O M
I. men — de mededinging van alle de hande>
V K*laars noodzaakt dan alle de verkoopers, om 3FDST.met ^cn Prys §en0;egen te neemen. doch zij
worden dan ook niet verplicht, om met eenen minderen prijs te vrede te zijn (f). De hoeveelheid van ijdere waar, welke ter
markt zal gebragt worden, fchikt zig zelvert natuurlijk naar de hoeveelheid van de welge- meende vraagen. Het belang van alle, die de waare inkomftert van hunne landerijen, ar-
(O Uit deeze geheele redeneerihg blijkt, van
welk een uitgebreid nut de vrije mededinging in den koophandel is» Niets is voor de algemeene welvaart nadeeliger, dan dat men aan dezelve be» lemmeringen toebrengt, en ondertusfehen is er* zelfs bij die natiën, weike zo veel met de vrij- heid op hebben, bij voorbeeld in Engeland, niets » aan het welke zo veele verhinderingen in den weg* gelegd worden. Dit geheele werk is- vol van be- wijzen van die onbegrijplijke vetkeerdheid. Men leezë hierover Ifelin, Droomen van eenen Men- jjchem'tiend, pag. 107, 123, 131. 336. en 354. Zie ook Necker, fur la Legistat. et Ie Commerce des Grains, pag. 136. en het geheele tweede deet van Condillac Rooph. en Staatsbeftuur. TAo. ook lettre de la chambre de Commerce de Nbrmandie r relativement au traite du Commerce avec PAn- gleterre, in welke men verfcheiden verkeerdhederï in de inftellingen der Engelfchen, omtrent den koophandel•„ opzetlijk betoogd vindt. Uitgeevtr* |
||||
der VOLKEREN. 243
arbeid, of kapitaal, willen genieten, brengt I.
mede, dat zij, hunne waaren ter markt bren-B ° s Kl
V;I(
geilde, altifd zorgen, dat derzelver hoeveel- heid de hoeveelheid van de Welgemeende
vraagen niet overtreffe — en het is het be- lang van alle andere menfchen, dat de hoe- veelheid der aangebragte waaren nooit bene- den de hoeveelheid der welgemeende vraagen kome. • Wanneer het geval gebeurt, dat de hoe-
veelheid der waaren de hoeveelheid der wel- gemeende vraagen voor eenigen tijd overtreft, dan moet volgen, dat het een of ander van de zamenftellende gedeeltens van derzelver geheelen prijs minder betaald worde, dan deszelfs gewoone maatftok medebrengt. Valt dit verlies op de renten, dan zal het belang van de eigenaars der landerijen hen aanftonds doen befluiten , om een gedeelte van hunne landerijen op eene andere wijze aanteleggen. Valt hetzelve op de arbeidsloonen, of voor- deden, wel dra zullen de arbeiders aan den cenen kant, en de onderneemers aan de an- dere zijde, door hun belang bewoogen wor- den, om een gedeelte van hunnen arbeid, en van hun kapitaal, aan deeze waar te onttrek- ken. Hieruit zal volgen , dat wel dra van die waaren niet meer ter markt gebragt wor- de, dan noodig is, om aan alle welgemeende vraagen te voldoen, en dan zullen ook alle de zamenflellende gedeeltens van derzelver Q 2 prijs |
||||
a44 R IJ K D O M
I. prijs tot hunnen natuurlijken maatftok, en de
» o e K.geiiee]e prjjg tot den natuurlijken prijs rijzen*
Vil. Indien, in tegendeel , de hoeveelheid der
HOOFDST. &
waaren, welke ter markt gebragt wordt,
eenigen tijd lang minder is, dan 'de hoeveel- heid der welgemeende vraagen, dan zal vol- gen, dat het een of ander van de zamenftel- lende gedeeltens van derzclver prijs boven deszelfs natuurlijken maatftok rijst. . Valt deeze rijzing op de renten, dan zal "het be- lang der eigenaars van de landerijen hen aan- ftonds aanzetten, om meer land aanteleggen, om deeze waar aantekweeken, valt dezelve op de arbeidsloonen, of voordeelen, dan zullen alle andere arbeidslieden en handelaars fpoedig door eigenbelang gedreeven worden, om meerdei- arbeid en kapitaalen in bewee- ging te brengen, ten einde deeze waaren te bewerken, en ter markt te doen verfchijnen, en wel dra zal, al weder, de hoeveelheid, welke ter markt gevonden wordt, toereikende zijn , om aan alle welgemeende vraagen te voldoen — en dan zullen ook weder alle de zamenftellende deelen van derzclver prijs tot hunnen natuurlijken maatftok, en de gcheele prijs tot den natuurlijken prijs daalen (d~)* . De
(V) Dit sites is volkomen klaar, wanneer de
handel geheel vrij en onbelemmerd is, wanneer ijder zo menigmaal van beroep, van ambacht, van woonplaats mag veranderen, als hij goedvindt, wan-
|
||||
der VOLKEREN. 245
De natuurlijke prijs maaktdus, als het ware, I.
het middenpunt uit, tot het'welke de prij-B ° E f* zen van alle waaren, aanhoudend hellen — ' verfchillende omftandigheden mogen den prijs zomtijds aanmerkelijk boven den natuurlijken doen rijzen, zomtijds zeer veel beneden den natuurlijken doen daalen, maar, hoedanig ook de
wanneer alle waaren op eenen gelijken vrijen
voet behandeld , en de eene foort niet gedrukt wordt, om de andere te begunftigen, enz. Maar zodra zig de Staatkunde in den handel mengt, en zig laat voorftaan , van in ftaat te zijn, om de zaa- leen , door allerleije foort van inrichtingen, eenen beteren loop te kunnen geeven, dan wanneer zij geheel en volkomen aan zig zelven wierden over- gelaaten , dan is alles bedorven — het volgende bij onzen Schrijver zal dit klaar doen zien —■ te recht zegt de fchrandere Ifelin, Droomen van eenen Menfchenvriend, pag. 377: „ Zo ras in „ eenen Staat de eigendom, en de vrijheid, aan „ den burger zullen veilig gefield, ftraaten, we- „ gen, kanaalen, en zeehavens, naar vereisen van „ noodzaaklijkheid, behoorlijk in ftaat gebragt, „ zodanige maatregels, welke de gronden van ,, den voedenden, en van den dienstbaaren ftand „ bevestigen, vastgefteld, en voor het onderwijs „ der burgeren genoegzaam gezorgd zal zijn, ah ,, dan heeft het publiek bejlier, tot bevordering „ der welvaart van de maatfehappij, niets verder t, te doen , dan alles gesust zijnen loop te „ LAATén." Uitgeever. Q3
|
|||||
«
|
|||||
HG R IJ K D O M
I. de tegenfrand moge zijn, welke denzelven
1 E K beletten kan, om in dit middenpunt te ge-
"• raaken of in hetzelve te blijven, het blijft
'tog altijd zeker, dat zij ftandvastig naar dat
middenpunt neigt.
Op deeze wijze fchikt zig de algcmeene
vlijt, welke jaarlijks befteed wordt, om de waaren ter markt te brengen, natuurlijk van zelve naar de welgemeende vraagen — zij beoogt natuurlijk, om altijd juist die bepaal- de hoeveelheid ter markt te leveren, welke toereikende is, om aan alle de welgemeende vraagen te voldoen, en niet meer — Maar er zijn foorten van arbeid, in welke
dezelfde hoeveelheid van .vlijt, in onderfchei- den jaaren zeer verfchillende hoeveelheden van waaren zal voortbrengen. Terwijl in tegen- deel in andere altijd dezelfde, of althands ge- noegzaam dezelfde, hoeveelheid van voort- brengfelen plaats zal hebben — Men zal in den landbouw, met het zelfde getal van arbei- ders, in onderfcheiden jaaren, verfchillende hoeveelheden van koorn, wijn, olij, hop enz. inzamelen, maar eene zelfde hoeveelheid van fpinders en weevers zal, in onderfcheiden jaaren, dezelfde, of genoegzaam dezelfde, hoeveelheid van linnen, of wollen manufactuu- ren opleveren. In de eerstgenoemde foort is het alleen de gemiddelde hoeveelheid van voort- -trengfelen, welke eenigermaate kan ingericht worden, om aan de hoeveelheid van welge- meen»
|
||||
der VOLKEREN. H7
|
|||||
meende vraagen te voldoen — en gelijk het I.
daadlijk voortbrengfel menigmaalen veel groo-B ° E *■ ter, en ook dikwils veel kleiner is, dan het HOOFDST»
gemiddelde voortbrengfel, zo zullen ook de
hoeveelheden, welke ter markt gebragt wor- den , nu en dan de welgemeende vraagen zeer ver overtreffen, en ook zomtijds op verre na aan dezelve niet kunnen voldoen — al fielt men derhalven, dat de vraagen alle jaaren de- zelfde blijven, zo zal niet te min de markt- prijs altijd aan groote veranderingen onder- worpen blijven, en op den eenen tijd zeer ver beneden, en op den anderen tijd weder zeer hoog boven den natuurlijken prijs loo- pen — in de andere foort van arbeid, ia welke de voortbrengfelen van gelijke hoeveel- heid van arbeid jaarlijks dezelfde, of omtrent dezelfde zijn, kan de hoeveelheid van voort- brengfelen meer naauwkeurig ingericht wor- den, naar de hoeveelheid van welgemeende vraagen — dienvolgende zal in deeze foort, zo lang de welgemeende vraagen dezelfde in hoeveelheid blijven, ook waarfchijnlijk de marktprijs van die voortbrengfelen dezelfde blijven, en geheel en al, of althands zeer na- bij overeenkomen met den natuurlijken prijs. De daaglijkfche ondervinding leert, dat de prijs van linnen en wollen manufacluuren noch aan zo menigvuldige, noch aan zo groo- te veranderingen onderhevig is, dan de prijs vaa het koorn — de verandering in den prijs Q 4 vaa |
|||||
m R IJ K D O M
LT van de eer Ie foort hangt alleen af van de
1 ° E'^Verandering in de menigte van welgemeende __ vraagen, terwijl de verandering in den prijs van de laatstgemelde foort niet alleen van de
verandering van de hoeveelheid van vraagen, maar ook van de veel grootere en veel meer voorvallende veranderingen van die hoeveel- heid, welke ter voldoening aan de vraagen, kan ter markt gehragt worden, afhangt. ■ De toevallige en kortftondige rijzingen en daalingen in den marktprijs der waaren tref- fen hoofdzaaklijk 'die zamenftellende gedeel- tens van den geheelen prijs, welke zig in ar- beidsloonen en voordeden oplosfen — dat gedeelte, 't welk zig in renten oplost, wordt daardoor het minde aangedaan — eene vaste geldrente gevoelt niets van dezelve, noch in deszelfs grootheid, noch in deszelfs waarde —> eene rente, welke 't zij in eene zekere even- redigheid , 't zij in eene zekere hoeveelheid van de ruuwe voortbrengfclen beftaat, onder- vindt buiten twijfFel alle de toevallige en kort- ftondige rijzingen of daalingen van den markt- prijs en deszelfs jaarlijkfche waarde, maar in deszelfs jaarlijkfche grootheid wordt zij zei- den door dezelve aangedaan, om dat de eige- naar en de pachter van de landerijen, zig bij het maaken van het huur contract 'van beide zijden gewoonlijk toeleggen, om die grootheid, volgends hunne beste kennis, niet uuï den toevalligen en kortftondigen, maar «aa,r
|
||||
der VOLKEREN. 249,
naar den gemiddelden en gewoonen prijs der I.
voortbrengfelen te bepaalen. boe «:.
VTT
Zodanige rijzingen en daalingen vallen zo Vil# . 7 7 , , , • 1 hoofdst. wel op de waarde als op de grootheid van
de arbeidsloonen, en van de voordeden, naar-
maate dat de markt met waaren of met ar- beid, met gedaan werk, of met werk, dat nog gedaan moet worden, overvoerd isj Of te kort fchiet: een algemeene rouw doet den prijs van zwart laken, (van welke in foortgelijke gelegenheden doorgaands gebrek aan de markt is) rijzen, en vermeerdert dus de voordeden van die kooplieden, welke een aanmerklijken voorraad van hetzelve voor Han- den hebben ■— doch dit heeft geen invloed op de arbeidsloonen van de weevers, de markt heeft gebrek aan waaren, niet aan ar- beid, er is te veel gevraag naar gedaan werk, niet naar werk, dat nog gedaan moet wor- den — maar deeze algemeene rouw doet de arbeidsloonen der klcermaakers knechts rij- zen. Ten aanzien van hun werk is er ge- brek aan de markt, er is gevraag naar meer arbeid, er moet meer werk gedaan worden, dan gefchieden kan —• door eenen zodanigen algemeenen rouw daalen de prijzen van ge- kleurde zijden, en lakenen, en daardoor ver- minderen de voordeden van die kooplieden, welke eenen grooten voorraad van dezelve voor handen hebben — zelfs doet dezelve 4e arbeidsloonen van de arbeiders daalen, Q 5 wel- |
||||
/
|
|||||
«5© R IJ K D O M
I. welker bezigheid is zodanige gekleurde ma-
* o e K'nufactuuren te bewerken — alle vraagen naar
'""■• hunnen arbeid zijn voor zes, en misfchien
HOOFJDST.
voor twaalf maanden opgeftopt — dus is ten
hunnen aanzien de markt met waaren en met arbeid overvoerd — maar, fchoon op deeze wijze de marktprijs van ijdere waar aanhou- dend naar deszelfs natuurlijken prijs neigt, en (indien ik mij zo mag uitdrukken) als door haare zwaartekracht naar dit middenpunt getrokken wordt, zo kunnen echter ook zomtijds bijzondere omftandigheden, zomtijds natuurlijke oorzaaken, en zomtijds bijzondere ftaatkundige inrichtingen, den marktprijs vart veelerlei waaren, eenen zeer geruimen tijd, boven den natuurlijken prijs doen blijven. Wanneer het gebeurt, dat de marktprijs
\'an zommige waaren, door eene fterke ver- I meerdering van welgemeende vraagen, ver bo- ven derzelver natuurlijken prijs rijst, dan draagen die geenen, die hun kapitaal aange- legd hebben in het ter markt bezorgen van die waaren, alle zorg, die hun mooglijk is, ©m die verandering te verbergen — want zo dra dezelve algemeen bekend wierd,dan zou- den wel dra eene zo groote menigte van nieuwe mededingers zig door dit groote voor- deel uitgelokt zien, om hunne kapitaalen op dezelfde wijze aan te leggen, dat juist daar- door aan alle welgemeende vraagen kon wor- den voldaan, en derhalven de marktprijs we- der |
|||||
DEa VOLKEREN.' 251
der tot den natuurlijken prijs, en misfchien I.
zelfs, voor eenigen tijd, tot beneden denzeI-B ° E K' ven daalde; indien de markt zeer ver van de "' ,. j HOOFOST.
woonplaats gelegen is van die geenen, die de-
zelve van deeze waaren voorzien, (<?) dan zijn zij zomtijds in Maat, om hun geheim veele jaaren te verbergen, en geduurende al dien tijd, zonder eenige nieuwe mededingers , deeze buitengewoone voordeden te genieten, fchoon men nogthands moet erkennen, dat ge-
CO Vooral buiten 's lands •— de verre afiland doet in dit geval zeer veel af. Zo zullen, bij voorbeeld, de eigenaars van zuiker- en koffiiplan- tag'en, in onze en in andere West-Indifche volk- plantingen, zig wel wachten van de uitgebreid- heid van hunne voordeden aan den dag te leg- gen, daar zij zeer klaar begrijpen, dat de verre afftand, op welke de voortbrengfelen van hunnen grond verbruikt worden, belet, dat men, over het algemeen, omtrent den natuurlijken prijs van dezelve, niet zeer volkomen kan onderricht zijn. Ondertusfchen hebben de koffij- en zuikerplanters zo zeer voor geene fterke mededinging te vree- zen , eensdeels om dat landerijen, die op eene voordeelige wijze koffij en zuiker zullen voort- brengen, zeer bijzondere eigenfchappen moeten be- zitten, en in de tweede plaats, om het waare of ingebeelde gevaar voor het leven, of de gezond- heid, 't welk veelen meenen, dat in die lucht- ftreeken, onder welke deeze voortbrengfelen groei- jen, plaats heeft. Uitgever, |
||||
25a R IJ K D O M
I. geheimen van deezen aart zelden kunnen bc-
»*o e k. waar(j blijven. En de buitengewoone voor- VII
j. * deelen kunnen zeer weinig langer duuren,
dan het bewaaren van deeze geheimen.
Men kan een geheim in eene fabriek veel
langer bewaaren dan een geheim in den han- del — een verwer, welke een middel uitge- vonden heeft, om eene kleur te maaken met vcrwftoffen, welke alleen maar de helft kos- ten van die geenen, welke men gewoonlijk tot dat einde gebruikt, zal, met goed over- leg, de vruchten van deeze zijne ontdekking blijven genieten, zo lang als hij leeft, en zelfs zijn geheim nog wel aan zijne nakome- lingen nalaaten. Zijne buitengewoone win- ften ontdaan uit' den hoogen prijs, welke voor zijnen bijzonderen arbeid betaald wordt — zij beltaan eigentlijk in de hooge loonen van dien arbeid — maar daar zij op ijder ge- \ deelte van zijn kapitaal herhaald worden, en daar derzelver geheele beloop, uit dien hoof- de, in eene geregelde evenredigheid tot zijn kapitaal ftaat, worden dezelve gewoonlijk aangemerkt als buitengewoone voordeden van het kapitaal. Zodanige verhoogingen van den marktprijs
zijn oogfchijnlijk de uitwerkingen van bijzon- dere omftandigheden, van welke echter de gevolgen dikwils veele jaaren agter eikanderen kunnen duuren. Er zijn, zommige, natuurlijke voortbrengfe-
•len,
|
||||
pin VOLKEREN. *3$
len, welke eene zo bijzondere foort van grond I.
en legging vorderen, dat zeifs in een uitge-B ° * *« breid land, alle- die landerijen, welke de ver*HOorDjTi eischte bekwaamheid hebben, om dezelve voort te brengen, niet voldoende zijn, om aan de welgemeende vraagen genoegen te geeven i— hierom kan over de geheele hoeveelheid, welke van dezelve ter markt gebragt wordt, befchikt worden ten behoeven van die gee- nen, welke genegen zijn om meer voor de- zelve te geeven, dan het geene toereikende is, om de renten van het land, op welke zij geteeld zijn, te gelijk met de arbeidsloonen en de voordeden van het kapitaal, welke beide befteed zijn, om dezelve te bewerken, en ter markt te brengen, alle volgends der- zelver natuurlijke maatflokken te kunnen be- taaien; zodanige waaren kunnen geheele eeu- wen agter eikanderen op dien hoogen prijs blijven — en in dit geval is dat gedeelte van den prijs, 't welk zig in de renten oplost, dat geene, 't welk algemeen boven deszelfö natuurlijken maatftok betaald wordt — de renten van landerijen, welke zodanige bijzon- dere en hooggeachte voortbrengfelen opleve- ren , by voorbeeld de renten van zommige wijnbergen in Frankrijk, welke eenen bijzon* der gelukkigen grond en ligging hebben, ftaan in geene geregelde evenredigheid tot de renten van andere even vruchtbaare, even welbe- bouwde landerijen in derzelycr nabuurfchap -~ daar
|
||||
&S4- R If R U O M
daar integendeel de arbeidsloonen, en de vooT*
5T-deelen van de kapitaalen, welke befteed wor-
• den, om zodanige waaren op de markt te Je-
'veren, zelden buiten derzelver natuurlijke
evenredigheid geraaken, tot die geene, welke
in dezelfde nabuurfchap van anderen arbeid
en van ander gebruik van kapitaalen genoom
ten worden.
Zodanige verhoogingen van den marktprijs
fcijn oogfchijnlijk de uitwerkingen van natuur- lijke oorzaaken, welke beletten, dat immer aan welgemeende vraagen ten vollen kan wor- den voldaan, en welke dus ook zonder einde kunnen voortduuren. Eene Monopolie, 't zij dezelve aan een
bijzonder perfoon, of aan eene maatfehappij verleend is, heeft dezelfde uitwerkingen als een geheim in den handel, of in eene fa- briek. Een Monopolist houdt de markt altijd fchaarsch, hij voldoet nooit ten vollen aan al de vraagen, en hierdoor verkoopt hij zijne waaren altijd boven derzelver natuurlijken prijs, en hij doet zijne winden, 't zij dezel- ve in daggelden, 't zij zij in voordeden be- ftaan, verre boven derzelver natuurlijken maatftok rijzen, (f) De
Cf) Monopolien (of het zogenaamd, 't zij dan
aangematigd, 't zij door vergunning van den Sou- verain,- 't zij op eenige andere wijze verkreegen recht, of macht, of vermogen, om alleen, met uit-
|
||||
der VOLKEREN. aft-
De prijs van eene Monopolie, is altijd en ï. in alle omftandigheden de hoogfte, welke kan' e » * ver- v^«
HoorüsT. uitfluiting van andere, in eenen zekeren tak, of
in een zeker artikel, handel te mogen of kunnen drijven) zijn altijd cadeelig — zij belemmeren en verzwakken den koophandel, zij beneemen den moed aan de kooplieden, zie tTEon Loffirs, torn. 1F. p. 7. #. 14. Eene Monopolie is eene dwing- landij in den koophandel, door welke men zig van zoromige artikelen van handel meester maakt, en dezelve tot eenen buiten fpoorigen prijs ver- koopt, ongelijk hooger, dan dezelve zijn zou, in- dien die waaren niet in handen van Monopolisten waren. Indien men zig de Monopolie omtrent zo- danige waaren aanmatigt, welke tot de noodzaak- lijkheden van het leven behooren, dan is zij mis- daadig, dan is het de plicht van het publiek be- ftuur, om dezelve door geftrenge wetten en firaf- fen tegentegaan; doch in alle gevallen, al betreft zij zelfs alleen zaaken van weelde , is dezelve voor het algemeen nadeelig, d'Eon l. c. p. 22. n. Ó4. Ifelin, Droomen van eenen Menfchenvr* p. 121 en 121 vooral in de noot. Campomanes noemt in zijne fchoone verhandeling over de ƒ»- dustrie in Spanjen, pag. 87. de Monopolien mis- ilagen. De fchrandere Hugo de Groot,de Jure Belli ae -""■""
Pacis, lib. 2. cap. 13. §. 16. houdt ftaande, dat jniet alle Monopolien tegen het recht der natuur ilrijden, en voert ten dien einde aan het gevai %an Jofeph in Egyp/en, en de Monopolie der 'm- woc-
|
||||
S5«" R IJ K D O M .
ï. verkreegen wórden, daar integendeel de h&*
.1 o e K.tuuriyiie prijs, of de prijs, welke door vrije
VII. me„
«OOFDST.
Woonders van Alexandrie. Het lust mij, bij dee-
ze gelegenheid, de kracht van die bewijzen eens kortelijk natefpeuren. Schoon ik, in den grond, zijne ftelling niet tegenfpreeke. Het door Grotius aangevoerde geval van Jofeph
in Egypten, welke in de zeven vruchtbaare .jaaren al het koorn voor rekpding van den r koning op- kogt, en naderhand, bij het meer en meer toence* men van den hongersnood, voor hoogcr en hoo- ger prijzen v.erkogt, zie .Genef, hoofdft, XLL en . XLVII», was waarlijk eene Monopolie, (hoe zeer Puffendorf de Jure Nat. ei Gent. lib. 5, cap. 5. §. 7< en Barbeirac in de Franfcke nooten op die plaats, dit zoeken te ontduiken) want fchoon wel Pharao aan niemand verboden' fchijnt te hebben, van geduurende de vruchtbaare jaaren koorn opte. koopen, en ook nergens blijkt, dat aan ijmand, geduurende den hongersnood, het verkoopen van zijnen voorraad belet wïerd, viel echter de daad, Welke Jofeph verrigtede, zo letterlijk in het denk- beeld van .Monopolie, dat men geen ander middel kan uitdenken, om aan hetzelve de kracht van een voorbeeld te ontneemen, dan dat men niets voor eene Monopolie wil gehouden hebben, dan zodanige, welke, met openbaar gezag geflerkt, alles, wat zig tegen dezelve verzet, kan uitflur- ten. Jofeph reisde het geheele land door, kógt alles op, wat hij krijgen kon, lei in alle fteden magazijnen aan, en verzamelde eene menigte koorns.
|
||||
Der VOLKEREN. 257
mededinging veroorzaakt wordt, wel niet I.
juist ia alle bijzondere omftandighcden, maar8 ° e K* ech- Vir*
rrOOFDST.
*
koorns, die niet te tellen was, en onder het.
woeden van den hongersnood kogt hij voor dat koorn eerst al het geld, toen al het vee, toen alle de landerijen, en eindelijk al het volk, 't welk in Egypten was» <— Indien dit geene Monopolie is , dan mogen wij wel aMe onze denkbeelden ever Monopolie» laaten vaaren. Het tweede geval, mede door Grotius f. c. aan-
gevoerd, omtrent de Monopolie-, welke die van Alexandrie dreeven in de kostbaare waaren van Indien, enAethtopie-, (Strabo lik. 17. pag. 798. Ed. Paris} kan ook van geene Monopolie vrijge» iproken worden, fchoon hetzelve (naar mijn in- zien), om de geoorloofdheid der Monopolien uit het recht der natuur te bewijzen, niets ter wae- reld afdoet, en van even weinig kracht is, als of men ten dien einde uit alle de tegenwoordig plaatshebbende Monopolien wilde redeneeren. Ik fta dus aan Grotius toe, dat het geval van
Jofeph waarlijk en ontegenfpreeklijk eene Mono* folie was — maar, en hier komt het op aan, is dit nu eene Monopolie,'t welk als een voorbeeld van in het recht der natuur gegronde Monopolien kan worden aangevoerd? Ik, eerbiedige, met den Heer de Groot, ten
hoogden, de boeken van het Oude en Nieuwe Testament — maar ik ben daarenboven ook ten vollen van zijn gevoelen, dat die geenen, welke de wetten van het Oude Testament voor het ei- 1 . R gent- |
||||
25* R ]J K D O M
I. echter voor eenen langen tijd agter elkandc
B ° E K,ren, de laagfte is, welke men neemen kan»
VIL De
H0OFD4T.
^ gentlijk gezegde recht der natuur nouden, zig
vergisfen. — Dat immers in die wetten veele zaakcn voorkomen, die enkel uit de vrije bepaa- ling van den Godlijken wil kunnen worden afge- leid , (bij voorbeeld, het verbod van het eeten- der vruchten van zekeren boom, het bevel aan Abraham van zijnen Zoon te offeren, het verbod, van ijmand der zeven Cananitifchc volkeren in het leven te behouden, enz.) en dat, hoezeer het waar is, dat de Godlijke wil nooit' met het recht der natuur kan ftrijden, men echter altijd een voorzigtig onderfcheid moet maaken tusfehen het Godlijk recht, 't welk het Opperwezen zom- tijds door rnenfeben laat uitvoeren, en tusfehen het natuurrecht, 't welk de menfehen onder ei- kanderen gebruiken. Zie zijne Prolegom. voor het Jus Bell. ac Pac §. 48. Wanneer wij de geheele gefchiedenis van Jofeph leezen, dan kunnen wij niet ontkennen, dat in dezelve een in veele om- ftandigheden zichtbaar Godlijk beftuur heeft plaats gehad, om het nageflacht van Abraham naar Egyp- ten te doen verhuizen, dasr eenen zeer langen tijd te doen woonen, en zig daar tot eene zeer talrijke natie uittebreiden. —■ Dit nageflacht moest bij eikander blijven woonen, en, daar het zig zo- ilerk zou uitbreiden r moest hetzelve eene groote ruimte beflaan. *•*■ Om dit Godlijk oogmerk te bereiken, was noodig, dat de geheele te voren plaats gehad hebbende huishoudlijke orde in Egyp* te»
|
||||
»u VOLKEREN. 459
|
|||||
De eerstgenoemde is, in alle omfhndigheden f.
de hoogde, welke vaii de kooper's kan wor*B ° E K* | den VIL ten Wierd omgekeerd» en alle bezittingen in han-
den van den koning geraakten. — Dit Godlijk oogmerk begon uitgevoerd te worden door eeiien £waaren en Jangduurigen hongersnood, en het Op- perwezen bediende zig, in de befluuting van dien hongersnood, tot het bedoelde einde , op eene zichtbaare wijze, van de perfoon Van ^nfepht zo door hem dien hongersnood te Vooren bekend tö maaken, a!s door hem het noodige gezag te doen bekomen» De ontwikkeling van dien Godlijken Wil (fchoon trapsgewijze aan fofeph bekend ge» maakt) openbaarde ?ig meer en meer, tot dat eindelijk het geheele plan volvoerd was. *•* Ik heb ten bewijze van dit alles niets anders noo- dig, dan den leezer te verwijzen naar den jo.<?» Pfalm * en ik meen dat dit geroeg is, om te doen zien, dat het geval van Jofeph niet kan dienen. om de geoorloofdheid van dceze Mono* polie uit het reeht der natuur te bewijzen, maar dat men dit geval moet aanmerken, als eene uit. voering van het Godlijk recht, in welke zig het Opperwezen van menfehen bediend heeft. Trouwens, indien de Monopolie van Jofeph in
het natuurrecht, 't welk de menfehen onder ei- kanderen gebruiken, gegrond was geweest, en als een voorbeeld kon worden aangevoerr, met Welke redenen zal men dan immer de verderflijk* fle handelingen van ver vooruitrekenende fpecu- lanten kunnen tegengaan? \ R % Dan
|
|||||
«6o R IJ K D O M
I. den afgeperst, of welke men onderftelt, dat
K*zij zullen willen betaalen, maar de laastge- noem-
|
||||||||
V
|
||||||||
HOOFDST,
|
||||||||
Dan, hoe zeer de door ürotius aangevoerde be-
wijzen , naar mijn inzien, niets afdoen, kan ik echter niet tegenfpreeken, dat die geene, welke zig langs allerleije geoorloofde wegen van de geheele masla van eene zekere foort van waaren meester maakt, en dezelve, éénmaal in zijne macht hebbende, op \ den buitenfpoorigften prijs -fielt, letterlijk geno- men , niet kan gezegd worden tegen de volmaakte rechten en volmaakte plichten van het recht der natuur te zondigen, (zo als ik dezelve in mijne Vaderl. rechten, I. deel, pag. 627- uitgelegd heb) maar (men leeze het geene ik verder op de aan- gehaalde plaats gezegd heb) het Opperwezen heeft, met oneindige wijsheid, de menfchen op deeze waereld in zodanige omftandigheden ge- plaatst, dat de een des anders hulp behoeft, — Uit deeze behoefte, welke eene onuitputbaare bron van menschlijk geluk k, vloeit het grond- beginfel van de natuurlijke zedenkunde voort, en deeze leert ons, dat wij alle onze handelingen en daaden zo moeten inrichten, dat door dezelve het geluk van het menschdom bevorderd worde ~- een eigenbelang zoekende, en voor de infpraafc der zedenkunde ongevoelige gierigaart moge zig dan kittelen met het denkbeeld, dat hij door Ma- Kipolien te bedrijven niet tegen het ftricte recht der ratuur handelt, zeer zeker is het, dat zijn handel regelrecht tegen de natuurlijke zedenkunde inloopt, &n gelijk de uitbreiding van den grond* ret
|
||||||||
V;if'
|
|||||
der VOLKEREN. 261
noemde is de laagfte, voor welke de verkoo- I,
pers gewoonlijk hunne waaren kunnen gee- * ° E K*
ven, indien zij hunne zaaken in iïand willen *•
, , . . hoofost. houden. (£•)
De
regel der natuurlijke zedenkunde de grondflag is
van de burgerlijke maatfchappij, zo is het niet alleen in ijdere maatfchappij de plicht van die gee- nen, die het publiek befluur in handen hebben, dat zij alle Monopólien, als nadeelig voor het al- gemeen geluk, op eene krachtige wijze tegen. gaan, maar zelfs behoorden alle befchaafde natiën het weeren van Monopólien tegen eikanderen, als eenen vasten regel van het recht der volke- ren, aanteneemen, en te erkennen. —• Althands, hoe men het ook neeme, eene vergunning door het publiek befluur aan een, of meer ingezetenen, met uitfluiting van anderen , gegeeven tot het drijven van Monopólien, kan nimmer ftaande ge- houden worden met het recht der natuur, 't welk aan alle menlchen gelijke rechten toekent, over- een te komen. Uitgeever. (g) Corporatien, gildens, enz. worden (wan-
neer zij verder gaan, dan het waare oogmerk van dezelve geweest is, en waarvan ik in mijne aan- merkingen op het 2de lid van het icde hoofdfl. van dit boek het een en ander zal zeggen; wel dra eene foort van minder in het oog loopende monopólien; zij fluiten niet alleen allen, die gee- ne leden zijn, van den handel en d* bedrijven uit, welke door die corporatien en gildens geoef- fend worden, maar de wetten op de leerjaaren, R 3 wel- |
|||||
£6V R IJ K D OM
I. De uitfl uitende privilegiën van corporatien,
% o e k.^ ordonnantien omtrent leerjaaren, en alle
VU. dergelijke wetten, welke in bijzondere beroe- "pen of zaaken, de mededinging tot een ge- ringer getal brengen, dan zonder dezelve zou plaats, hebben, hebben alle, fchoon in eetten minderen trap, dezelfde gevolgen. Zij zijn eene foort van uitgebreide monopolien, en kunnen dikvvils,. geheele leeftijden agter el- kanderen, en in geheele klasfen van beroe- pen, den marktprijs van zommige waaren boven den natuurlijken prijs houden, en zo wel de arbeidsloonen, als de voordeelen van het kapitaal, 't welk in die zaaken gebruikt wordt, boven derzélver natuurlijken maatftok doen zijn. . Zodfenige verlioogingen van den marktprijs,
kunnen zo lang aanhouden, als de ftaatkun- di-
welke vooral in bet zo zeer op vrijheid roemend
Engeland plaats hebben, maaken het onmooglijk, dat de mededinging zig flerk tan uitbreiden. — Wij zullen, in het vervolg, onder andere in het gemelde 2de lid -v#n het ic«fe hoofd ft. van dit eerfte boek, overvloedige gelegenheid hebbei), orn de nadeelen van zodanige inrichtingen, zo als zij in Engeland zijn, te zien. — Zie ondertusfehen hierovtr Ifelin , Droomen van eenen Menfchen- vrietid, pag. 340 en 345 ia de noot; Campoma- nes, over de Industrie, pag. 76 in de noot, en, vooral zeer belangrijk, p, u$en volg. Uitgeever% |
||||
1
der VOLKEREN. 263
dige inrichtingen duuren, welke derzelve ver- I.
oorzaaken. boek. Schoon de marktprijs van zommige waaren
* .... j , .... .. HOOÏDST.
langen tijd boven derzelver natuurlijken prijs .
kan zijn, kan zij' evenwel zelden lang bene-
den denzelven blijven. Welk gedeelte van dien ". prijs het ook zijn moge, 't welk beneden deszelfs natuurlijken maatftok betaald wordt, aanltonds zullen die geenen, welker belang hier mede gemoeid is, hun verlies gevoelen, en onmiddelijk, het zij zo veele landerijen, het zij zo veel arbeid, het zij zo veel kapi- taal aan die zaak onttrekken, dat de hoeveel- heid, welke ter markt komt, zeer fpoedig niet meer bedraagt, dan noodig is, om aan de wel- gemeende vraagen te voldoen. Dus zal dan de marktprijs wel dra tot den natuurlijken prijs rijzen — dit zal ten minde daar zeker plaats hebben, waar volkomen vrijheid heerscht. Dezelfde ordonnantien op leerjaaren, en an-
dere gildewetten, welke, in zodanige tif- den, in welke de fabriek in voorfpoed is, de werklieden in (laat (lellen, om hunne ar- foeidsloonen zeer ver boven derzelver natuur» lijken maatftok te doen rijzen, kunnen hun, wanneer integendeel de fabriek in verval is, somtijds noodzaaken, om hunne arbeidsloo- ïien ver beneden denzelven te laaten daalen — want gelijk zij, aan den eenen kant, veel volk van hun werk uitfluiten, zo beletten zij ban ook, aan de andere zijde, aan veele R 4 foor- |
||||
264 R IJ K D O M
I. foorten van werk deel te neenien. — De
1 E K uitwerking van zodanige inrichtingen is ech* *** ter in het verlaagen van het arbeidsloon van 'de werklieden beneden deszelfs natuurlijken prijs niet van eenen zo langen duur, als in het verhoogen van hetzelve boven dien prijs. In geval van verhooging van hetzel- ve, kunnen deeze uitwerkingen eeuwen lang aanhouden , maar wanneer de arbeidsloonea verlaagd worden, dan kunnen deeze uitwer- kingen niet langer duuren, dan het leven van die werklieden, welke tot dit werk, in den voorfpoedigen tijd van de fabriek, opge- bragt zijn (k). Zodra deeze dood zijn, zal het getal der geenen , die in 't vervolg tot dat werk opgebragt worden, zig natuurlijk fchikken naar het getal, 't welk gevraagd wordt. Want indien de arbeidsloonen van eenig ambacht, of de voordeden van eenig kapitaal, ooit in 't geval zullen komen, van vee-
(£) Dit is al mede eene uitwerking van die
fraaije gildewetten in Engeland. Wij zullen, in het vervolg, bij onzen Schrijver zien, hoe boven aile denkbeeld moeilijk, ja genoegzaam onmoog- Jjjk , de gildewetten het maaken, dat een am- bachtsman immer tot een ander bedrijf overga, dan dat geene, in hetwelke hij opgebragt is. En dus moeten dan ook de uitwerkingen, van welke hier de Schrijver fpreekt, zo lang duuren, als deeze werklieden leeven. Vitgeever. |
||||
der VOLKEREN. 265
veele leeftijden agter eikanderen beneden I.
derzelver natuurlijken maatftok te kunnenB ° E blijven , dan zou» de Staatkunde van het V1J HOOF!
volk, bij hetwelke dit voorviel, zo geweldig
moeten zijn, als die van den Indostan , of van het oude Egypte , waar ijder mensch, uit een beginfel van Godsdienst, verplicht was in het beroep van zijnen vader opteVol- gen, en gehouden wierd vóór den fchriklijk- flen Godsdienstfchender, indien hij dat be- roep immer voor een ander verwisfelde. Dit is alles, wat mij voor het tegenwoor-
dige voorkomt aangemerkt te moeten wor- den, zo omtrent de toevallige, als omtrent de aanhoudende afwijkingen, welke de markt- prijs van den natuurlijken prijs kan hebben. De natuurlijke prijs zelve verandert zig zo
menigmaal als de natuurlijke maatftok van een van deszelfs deelen , 't zij arbeidsloonen, 't zij voordeden , 't zij renten , veranderd wordt — en in alle maatfchappijen hangen deeze veranderingen van de omftandigheden van die maatfchappijen af, 't zij dezelve rij- ker of armer worden , 't zij dezelve voor- waards, of agterwaards gaan, of in het zelf- de evenwigt blijven. — Ik zal trachten de oorzaaken van deeze onderfcheidene verande- ringen, zo volkomen, en zo duidlijk als mij mooglijk zal zijn, in de vier volgende hoofd- ftukken voortedraagen. In de eerfte plaats zal ik trachten te doen
R 5 zien, |
|||||
r
|
|||||
&66 R IJ K D O M
X. zien, welke die omftandigheden zijn , door
f ° *■*• welke de maatftok der arbeidsloonen natuur-
"• lijk bepaald wordt, en op welk eene wijze
hoofdst. .. de rijkdom, armoede, voorwaards en agter-
waards gaande en in evenwigt blijvende ftand
van de maatfchappij, invloed op dezelve hebben. _; Ten tweede zal ik zoeken te toonen, wel-
ke die omftandigheden zijn, door welke de maatftok der voordeden natuurlijk bepaald wordt, en op welk eene wijze ook de opge- geeven veranderingen in den ftand der maat- fchappij op die omftandigheden werken. Schoon de geldloonen en voordeden zeer
verfchillen naar maate van den onderfcheiden arbeid, en den verfchillenden aanleg van het kapitaal, fchijnt er niettemin gewoonlijk eene zekere evenredigheid plaats te hebben tus- fchen de geldloonen, in alle de onderfchei- ne foorten van arbeid, en de geldwinften in al de onderfcheiden e foorten van aanleg van kapitaal. Deeze evenredigheid hangt (gelijk in 't vervolg zal blijken) gedeeltelijk af van de natuur van ijderen bijzonderen aanleg, en gedeeltelijk van de onderfcheiden Staatkun- dige wetten van die maatfchappij, in welke men zig bevindt. — Maar hoewel deeze evenredigheid in veele opzichten van de wet- ten en ftaatkunde afhangt, fchijnt echter de rijkdom of armoede, het voorwaards, of ag- (erwaards gaan, of in evenwigt blijven van die
|
||||
der VOLKEREN. 267
|
|||||
die maatfchappij weinig invloed op dezelve J.
te hebben , zij fchijnt in alle die verfchil*8 ° E *• lende omftandigheden dezelfde, of genoeg- "**• zaara dezelfde te blijven. Ik zal mij toeleg- gen, om, in de derde plaats, alle: die om- ftandigheden openteleggen, van welke deeze evenredigheid afhangt. , In de vierde en laatfte plaats zal ik zoe-
ken nategaan, welke die omftandigheden zijn, welke de landrenten regejen, en welke den wezentlijken prijs van alle de onderfcheiden foorten . van de voortbrengfelen der aarde doen lijzen of daalen. ACHTSTE HOOFDSTUK.
Over de arbeidsloonen.
JL/at geene, 't welk door den arbeid wordt
voortgebragt, is deszelfs natuurlijke beloo» ning, of eigentlijke arbeidsloon. In dien oorfpronglijken ftaat van zaaken,
in welke noch eigendom van landerijen, noch ophooping van kapitaalen bekend waren, be- hoorde het geheelè vo.ortbrengfel van den ar« beid aan den arbeider toe. Hij kende noch landheer, noch baas, met wien hij dat voort- brengfel moest deelen. Indien de zaaken in deezen ftaat gebleeven
waren, dan zou het loon van den arbeid in «enen gelijken graad toegenomen hebben rnet alle
|
|||||
568 • R IJ K D O M f
I. alle die verbeteringen in deszelfs voortbren-
s ° E K,gend vermogen, tot welke de verdeeling van * den arbeid aanleiding geeft. Alle waaren zouden trapsgewijze beter koop geworden zijn. Zij zouden door eene geringere hoe- veelheid van arbeid voortgebragt zijn gewor- den , en, gelijk men in -eenen zodanigen ftaat van zaaken, natuurlijk de waaren , die door eéne gelijke hoeveelheid van arbeid zijn voortgebragt, tegen eikanderen verruilt, zo zouden zij ook, op1 dezelfde wijze, voor het voortbrengfel van minder arbeid hebben kun- nen gekogt worden. Maar, hoe zeer dan wel alle waaren in de
daad beter koop zouden zijn geworden, zou- den niettemin veele van dezelve den fchijn. gehad hebben van duurder te zijn, dan te vooren, of voor eene grootere hoeveelheid van andere waaren hebben moeten verruild worden. Laat ons eens cnderftellen, dat men het zo ver had gebragt met verbeterin- gen , dat' in de meeste foorten van arbeid derzelver voortbrengend vermogen tienmaal verdubbeld was, of dat men met den arbeid van eenen dag tienmaal die zelfde hoeveel- heid van werk kon voortbrengen, tot welke men in het begin maar éénmaal in ftaat was, maar dat ondertusfchen die verbeteringen in ééne bijzondere foort van arbeid niet verder dan tot het dubbeld gevorderd waren , zö dat in die foort de arbeid van eenen dag al- leen |
||||
der VOLKEREN. «69
|
||||||
leen maar tweemaal die hoeveelheid van I,
Voortbrengfelen konde opleveren , welke de-B ° E ■>
zelve te vooren niet meer dan éénmaal gee- *111.
, , . : . . hoofdst.
ven konde — m dat geval zou men in het
verruilen van het voortbrengfel van den ar-
beid van eenen dag, in de meeste foorten van werk, tegen dat van den arbeid. van eenen dag in deeze ééne foort van werk, tienmaal de oorfpronglijke daaglijkfche hoe- veelheid van de ééne foort tegen tweemaal de oorfpronglijke daaglijkfche hoeveelheid van de andere foort moeten geeven — dus zou eene zekere hoeveelheid, bij voorbeeld, een pond van de eerstgenoemde foort den fchijn - hebben van vijfmaal duurder te zijn, dan te vooren. En ondertusfchen zou dezelve ia de daad eens zo goedkoop zijn. Want fchoon men vijfmaal de hoeveelheid van an- dere waaren zou noodig hebben, om deeze waar te koopen , zou men echter maar de helft van den arbeid behoeven te doen, om die hoeveelheid te verkrijgen. Dus zou de verkrijging van die waar eens zo gemaklijk zijn dan te vooren. Maar deeze oorfpronglijke ftaat van zaa-
ken, in welke de arbeider het geheele voort- brengfel van zijnen eigen arbeid genoot, kon niet blijven voortduuren, na dat men een- maal begonnen had landerijen in eigendom te bezitten, en kapitaalen aanteleggen. Dit was dus reeds lang ten einde, eer de voornaamire ver-
|
||||||
.......
|
||||||
P 'R T] K D O M
1. verbeteringen in het voortbrengend vermogefi
J o e k. van (]en arbeid uitgevonden zijn ■— en daar*
VIu. om zou het ook niets ter zaake doen, indieri
BODFDSt.
ik thands verder wilde hafpeuren, welke ge*
volgen die oorfpronglijke ftaat op de beloo* ning van den arbeid, of op de arbeidsloonert zou gehad hebben. Zodra de bijzondere eigendom van lande-
rijen ftand greep, eischten de eigenaars vart dezelve een gedeelte van meest alle de voort* brengfelen, welke een arbeider op dezelve doen groeijen , of van dezelve verzamelen kon (a). Zijne renten zijn de eerfte aftrek* king, welke van het voortbrengfel van den N arbeid, die op de landerijen befleed wordt, gedaan moet worden. Het gebeurt niet veel, dat de arbeider, die
den grond bebouwt, het noodige bezit, ont zig zelven zo lang te onderhouden, tot dat hij den oogst ingezameld heeft. In 't alge* meen wordt hem zijn onderhoud voorge- fchooten uit het kapitaal van eenen meester, dat is van den landpachter (£), welke hem aan
(<*) Met het grootfte recht. Zie noot (f) van
het 6de hoofdft. Uitgeevcr. (#) Wij zuilen, door dit geheele weik heen,
den Schrijver zeer veele zaaken aan den landpach- ter zien toefchn'jven, welke wij, in onze gewoc* ne uitdrukkingen, op rekening van den eigenaar, of den baas, zouden flcllen. Onder de redenen, om
|
||||
der VOLKEREN. W
i
aan het werk ftelr; maar deeze zou geen be- I.
lang hebben om hem te doen werken, indien8 ° E * hij geen aandeel zou genieten in het voort- **2* brenglel van zijnen arbeid, of indien zijn ka- pitaal niet weder met een voordeel zou thuis komen. Dit voordeel is dus eene tweede af- trekking van het voortbrengfel van den ar- beid, welke op de landerijen befleed wordt. De voortbrengfelen van meest alle andere foor-
om welke de Schrijver dit doet, kan ook deeze zijn, dat, hoe breed hij ook, bier en daar, van de welvaart van den Engelfcken boerenftand op« geeve, het echter in Engeland, op verre ra, zó algemeen niet fchijnt te zijn als in Holland, dat de boeren zelve eigenaars zijn van de landerijen, welke zij bebouwen. Maar, de voornaame reden, waarom de Schrijver, in veele gevallen t liever van den landpachter, dan van den eigenaar fpreekt, is in zijne allerverftandigfte onderfcheiding tusfehen renten en voordeelen gelegen. Zo is het'ook in dit geval; bet onderhoud van den arbeider, die den grond bebouwt, moet op de rekening van de voordeelen, en niet van de renten flaan, en dus door den landpachter, en niet door den eigenaar voorgefchooten worden; en dus moet men, al ge- bruikt de boer zijn eigen land, echter, om naauw- keurig te fpreeken, en, in een werk van deezen aart, vei warring van denkbeelden voortekomen, zeggen, dat hij dat onderhoud van de arbeiders, in hoedanigheid van landpachter, voorfehiet. Vit' geever. |
||||
R IJ K D CTM
|
|||||||
ara
|
|||||||
I. foorten van arbeid zijn aan eene gelijke af-
E K' trekking van voordeden onderworpen. In
IIF •
Z ' alle handwerken en fabrieken hebben het
IFDST.
grootfte gedeelte van werklieden eenen mees-
ter noodig, welke hun de ruuwe ftoffen tot hun werk levert, en hun loon en onderhoud vooruit fchiet> tot dat hun werk tot volko- menheid is ■— hij deelt in de voortbrengfelen, van hunnen arbeid, of in die waarde, welke zij door hunnen arbeid bij die ruuwe doffen voegen, die zij bewerkt hebben. . En in dit deel beftaat zijn voordeel. Het gebeurt zekerlijk wel eens , dat een
enkel onafhanglijk werkman kapitaal genoeg heeft, zo om de ruuwe ftoffen van zijn werk te koopen, als om zig zelven te on- derhouden, tot dat zijn werk tot volkomen- heid gebragt is. In dat geval is hij beide meester en knecht, en dan geniet hij het geheele voortbrengfel van zijnen arbeid, of de geheele waarde, welke hij door zijnen arbeid bij de ruuwe ftoffen voegt, die hij bewerkt. Dit bevat dus dat geene, 't welk gewoonlijk twéé onderfcheiden inkomften zijn , behoorende aan twee onderfcheiden perfoonen , de voordeden , namentlijk van het kapitaal, en de loonen van den arbeid. Maar zodanige gevallen zijn zeldzaam —i
Men zal in alle landen van Europa twintig werklieden vinden , welke onder eenen baas of meester werken , tegen éénen, die onaf- - hang-
|
|||||||
D e ft VOLKEREN, a?3
.fcmgüjk is; en' overal verftaat men door ar- L
beidsloonen dat geene , 't welk gewoonlijk8 ° E
VH
plaats heeft, wanneer ei' aan den eenen kant' * . HOOFI
een arbeider, en aan de andere zijde een be-
zitter van een 'kapitaal is , welke ■ hem aan het werk ftelt. Hoe veel in 't gemeen de loon van den
arbeid bedraagt, hangt overal van het beding af, 't welk tusfehen deeze twee partijen ge- maakt wordt, welke in dat geval op ver na het zelfde belang niet hebben — de werklie- den zoeken zo veel te ontvangen als moog- lijk is, de baazen trachten zo weinig te gee- ven als zij kunnen — de eerstgenoemde zijn genegen om zig te vereenigen om de arbeids- loonen te doen rijzen, de laatstgenoemde in tegendeel, om handen inéén te flaan, om de- zelve te doen daaien. Ondertuslchen is het, in gewoone omftan*
digheden, niet moeilijk vooruit te zien, wie van deeze twee partijen den ftrijd zal win- nen, en de onderliggende dwingen, om zig naar hunne voorwaarden te voegen. Daar de baazen minder in getal zijn , kunnen zij zig gemaklijker met elkander vereenigen, en daarenboven hebben zij de wet in hun voor* deel, of ten minden de wet belet zodanige verbintenisfen tusfehen de baazen niet, daar in tegendeel dezelve tusfehen de knechts door de wet verboden worden. Wij hebben geene a£te van het Parlement tegen verbin te- • .. s S nis- |
||||
fi74 R IJ K D O M
|
||||||||||
I. nisfen om de arbeidsloonen te verlaagerr,
• o e k. maar wei zeer veeie tegen verbintenisfen om
|
||||||||||
VIII.
|
dezelve te verhoogen. In alle zodanige ver-
fchillen kunnen het de baazen veel langer uithouden, dan de knechts. Een landheer, een landpachter, een fabrikeur, een koopman kunnen, al was er al eens geen een knecht te krijgen, doorgaands wel een jaar of twee keven van het kapitaal, 't welk zij reeds ver- kreegen hebhen — daarentegen kunnen zeer veel knechts, wanneer zij geen werk heb- ben, geene week keven, weinige kunnen zig een maand onderhouden, en er zijn er bijna geene, welke het een jaar zonder werk kun- nen uithouden. Men kan wel niet ontken- nen, dat bij lengte van tijd de knechts zo noodzaaklijk zijn voor de baazen, als de baa- zen voor de knechts, maar die noodzaaklijk- heid is zo dringende niet. Men zegt wel eens , dat wij zelden vare
zodanige verbintenisfen tusfchen de meesterg. hooren , en dat in tegendeel dezelve zeer dikwils tusfchen de knechts voorvallen — maar hij , die zig verbeeldt, dat dit zelden tusfchen de meesters gebeurt, kent de wae- reld niet, en heeft geen begrip van de zaak. Men vindt overal, en altijd, eene foort van ftilzwijgende verbintenis tusfchen de meesters, door welke zij ftandvastig en al- gemeen verbonden zijn, om de arbeidsloonere niet boven derzelver tegenwooxdigen maat- ftok
|
|||||||||
HQOFDST.
|
||||||||||
der VOLKEREN. 275
|
|||||
ftok te verhoogen — deeze verbintenis te I.
verbreeken wordt overal voor eene zeer on-B ° E ff' edelmoedige handelwijze gehouden, en het j o 7 HOÜFOST.
ftelt den verbreeker aan bitfe verwijten van
zijne medebaazen en gelijken bloot (V). 't Is zo, wij hooren zelden van deeze verbintenis- fen, maar de reden hiervan is alleen daarin te zoeken, dat het plaats hebben van dezelve tot dien algemeen gebruiklijken, en men mag zeggen natuurlijken , loop van zaaken be- hoort , van welke niemand gewoon is te fpreeken. De baazcn maaken echter ook wel eens onderlinge affpraaken, om de arbeids- loonen beneden derzelver maatfïok te doen daalen; doch deeze worden altijd met de . ui- (e) Men begrijpt,zonder moeite, dat de Schrij-
ver, in deeze geheele tekening, zijne eigene na» tie bedoelt. Dergelijke trekken, als hier gefchil- derd worden, behooren tot het nationaal karakter van Engeland. Dergelijke woelingen vallen zeld- zaamer bij andere natiën voor, en dan nog niet in die hevigheid, welke dezelve dikwils te En- geland vergezelt. Ondertusfcheh is het bij alle Fabric :erende volkeren eene waarheid , dat men zodanige fabrikeurs, meesters en baazen, welke, * om hun eigenbelang te bevorderen, de arbeidsloo-
nen van hunne knechts, in gewoone tijden, bo- ven den algemeen aangenomen maatftok verhoo- gen , voor onedelmoedige onderkruipers houdt. Uitgeever.
S a , |
|||||
a?6 R IJ K D O M
|
|||||
I. uiterfte (lilzwijgendheid en geheimhouding
boe k.behandeld, tot op het oogenblik van derzel- vnr
\±n. ver uitvoering, en wanneer de knechts,
HOOF05T.J., , , „
lchoon het hun zeer zwaar mag vallen, zon-
der tegenfiand toegeeven, gelijk zomtijds ge- beurt, dan hoort de waereld zelden of nooit van de zaak. — Maar het gebeurt ook me- nigmaal, dat zodanige affpraaken tegenlhuid vinden bij de knechts, en dat deeze in te- gendeel eene affpraak onder e Meanderen maa- ken, om zig te verzetten. Zelfs maaken deeze wel eens , zonder daartoe getergd te worden, uit eigen beweeging verbintenisfen, om hooger loon te eisfehen: hunne gewoone voorwendfels zijn zomtijds de hooge prijs der levensmiddelen, en ook wel eens de groote voordeelen, welke hunne meesters door hun werk winnen. Maar het zij deeze verbinte- nisfen tusfchen de knechts aanvallender Ojf verdedigender wijze gefchieden, men hoort toch altijd overvloedig van dezelve fpreeken. Daar zij de zaak altijd tot eene fpoedige uit- komst willen brengen , neemen zij ten eer- ften hunne toevlucht tot een luidruchtig ge- fchreeuw, en zomtijds. tot het fterklte ge- weld , en mishandelingen. Zij zijn in dat geval wanhoopende, en handelen als dwaa- ze , buitenfpoorige en razende menfehen, welke of van honger willen vergaan, of hunne meesters door fchrik dwingen, out oogenbliklijk aan hunne eisfehen toetegeeven. Ia
|
|||||
der VOLKEREN. 277
|
|||||
In zodanige ornftandigheden tbhreeuwen de J.
meesters van hunne zijde niet minder hard .boek. en laaten nooit na, om de hulp van de bur- r HOO. DST,
gerlijke regeering interoepen, en op de ge-
ilrengfte uitvoering van die wetten aantehou- den, welke met zo veel ernst tegen zodanige vereenigingen van bedienden, knechts, en ar- beiders , gemaakt .zijn. — Het gevolg van 'H dit alles is gewoonlijk, dat de knechts zeer zelden eenig voordeel van hun geweld en op- roerige verbintenisfen hebben, en dat' dezel- ve , gedeeltelijk door de tusfchenkomst van de regeering, gedeeltelijk door de meer be- zadigde ftandvastigheid der meesters in het vervolgen van hunne oogmerken, en gedeel- telijk door de noodzaaklijkheid, door welke de knechts, om oogenbliklijk te kunnen be- fhian, tot onderwerping gedwongen worden, doorgaands op niets anders, dan op de ftraf of ondergang van de belhamels uitloopen. Hoezeer het dus Maar is, dat de baazen
in de twisten met de knechts over 't alge- meen altijd het veld behouden, zo blijft er nogthands een zekere maatflok , onder den welken het onmooglijk fchijnt, dat de gewoo- ne dagloonen, zelfs van de geringde fooit van arbeid , eenigen aanmerklijken tijd lang kunnen worden gehouden. Een mensch moet altijd van zijn werk
kunnen leeven, en zijn arbeidsloon moet ten
miuften toereikende zijn , om hem te doen
S 3 be-
|
|||||
278 R IJ K 'D O M
I. betlaan. Zelfs moet hij, in de meeste om-
' b E ft' Handigheden, een weinig overhouden, anders , , ' zou het hem onmooglijk zijn, om kinderen optebrengen, en dan zou de foort van zoda- nige werklieden reeds met het eerde geflacht uitfterven. De Heer Cantilhi} fchijnt, op grond van deezc rekening, te onderftellen, dat de geringde foort van gemeene arbeiders overal ten minden het dubbeld van hun be- ftaan moet wipnen , ten einde in daat te zijn, om met het een en ander twee kinde- ren te kunnen opbrengen, de arbeid, welke de vrouw verrigt, in dat geval niet hooger gerekend wordende, dan toereikende is alleen voor haar eigen bedaan, in aanmerking van de noodzaaklijke zorgen , welke zij aan de kinderen moet bedeeden. — Men heeft uit iterflijsten berekend, dat doorgaands de helft van de kinderen, die gebooren worden, der- ven voor dat zij den manlijken ouderdom bereikt hebben. Hierom zouden, volgends deeze rekening , zelfs fte armfte arbeiders, den een door den anderen gerekend, moeten werken, om ten minden vier kinderen opte- brengen , ten einde twee van dezelve de waarfchijnlijke kans zouden hebben, om tot dien ouderdom te geraaken — maar het noo- dige tot het onderhoud van vier kinderen kan men rekenen omtrent gelijk te daan met het noodige tot het onderhoud van eenen vol wasten man — de arbeid, welke een derk ' ge-
|
||||
der VOLKEREN. 279
gefpierde flaaf kan verrichten , wordt, vol- I.
gends denzelfden Schrijver , gerekend , hetB ° E K* dubbeld van zijn onderhoud waardig te zijn; _~ * en hij meent, dat de arbeid van den gering- ften daglooner althands op niet minder kan gefield worden, dan op de waarde van den arbeid van eenen fterkgefpierden flaaf. Zo veel fchijnt althands onbetwistbaar , dat, zelfs bij de geringde foort van arbeiders, de man en vrouw te zamen, indien zij kinderen zullen opbrengen, in Maat moeten zijn, om door hunnen arbeid ten minften iets meer te verdienen, dan het geene volftrekt noodzaak- lijk is tot hun eigen bellaan — maar hoe ver dit moet gaan, en of daarin de bovengemel- de evenredigheid, dan wel eene andere moet worden in acht genomen, zal ik niet op mij neemen om te beflisfen. Er hebben nogthands, nu en dan, omftan-
digheden plaats, welke voordeelig zijn voor de werklieden, en hen in flaat (lellen, om hunne dagloonen, die oogfchijnlijk de laagfte zijn, van welke in 't algemeen een mensen, beftaan kan, aanmerklijk te verhoogen. Wanneer in een land het vraagen naar
menfehen , die van arbeidsloonen leeven, naar arbeiders , daggelders , bedienden van allerleije foort, bij aanhoudendheid vermeer- dert , wanneer ijder jaar voor een meerder getal van menfehen, dan in het voorgaande jaar gebruikt wierd, arbeid oplevert, dan S 4 heb- |
||||
eSo R IJ K D OM
I. hebben de werklieden niet noodig, om. met
bob k. eij<aru]eren verbintenisfen aantegaan, om hun- vi ir -o
ne daggelden te doen opflaan — dan veroor-
zaakt de fchaarsheid van handen eene mede- dinging onder de meesters , dan bieden zi) tegen eikanderen op, om maar werkvolk- te krijgen, en dan verbreeken zij zelve de na- tuurlijke verbintenis , welke tusfchen hen plaats had, om de arbeidsloonen niet te ver- hoogen. . : Het -fpreekt van zelve , dat het vraagen
naar menfchen, die van arbeidsloonen ke- ven, niet vermeerderen kan, dan in evenre- digheid tot.de vermeerdering van de fondfen, welke gefchikt zijn, om de arbeidsloonen te betaalen — deeze fondfen zijn van tvveedcr- leije foort: in de eerde plaats bedaan zij in de inkomden, welke overblijven boven het geene men noodig heeft om te bedaan, en in de tweede plaats, in het kapitaal, 't welk overfchiet boven het geene de meesters noo- dig hebben in hunne zaaken te gebruiken. , Wanneer een bezitter van landerijen, een rentenier, of een man die veel geld heeft, meerdere inkomden heeft, dan hij noodig oordeelt , om zijne huishouding gaande te houden, dan bedeedt hij dat meerdere, het zij geheel, het zij ten deple, om een of meerdere huisbedienden aanteleggcn. Wordt zijn overfchot nog grooter, natuurlijk zal hij dan zijne huishouding nog meer uitbreiden, Wan.
|
||||
der VOLKEREN. 2S1
|
|||||
Wanneer een onafhanglijk werkman, bij I.
voorbeeld, een weever, of een fchoenmaaker B ° E E* meer kapitaal verkreegen heeft, dan noodig is, om de ruuwe ftofFen tot zijn eigen werk te koopen, en zig zelven van levensonder- houd te voorzien, tot den tijd dat hij over zijne afgewerkte waaren kan befchikken, dan zal hij natutirlijk dat overfchot befteeden, om een of meer daglooners aanteneemeq, ten ein- de door hun werk voordeel te winnen, en wanneer dat overfchot nog meer aangroeit, zal hij ook natuurlijk het getal zijner knechts nog meer uitbreiden ~ Oln deeze redenen moet het gevraag naar die geene, die van ar- beidsloonen leeven, in alle landen noodzaak- lijk aangroeijen, zodra de inkoroflen en de kapitaalcn grooter worden, en, zonder dat dit gebeurt, is ook alle vermeerdering van werkvolk onmooglijk — het grooter worden van inkomften en kapitaalcn is de vermeerde- ring van den nationaalen rijkdom. Dus groeit het vraagen naar meerdere menfchen, die van arbeidsloonen leeven, natuurlijk aan met de vermeerdering van den nationaalen rijkdom, en zonder die vermeerdering kan dat vraagen onmooglijk fterker worden. Het is echter niet de daadelijke grootheid
van den nationaalen rijkdom, welke de ver- hoogingen in de arbeidsloonen veroorzaakt, maar dit is een gevolg van het aanhoudend aanwasfen van dien rijkdom — men vindt dus S 5 de |
|||||
$8a R IJ K D O M
|
|||||
I, de hoogfte arbeidsloonen niet in de rijkfte
1 E K-landen, maar in de welvaarendfte, in zoda-
"" nige, welke met ihelle fchreeden in rijkdom
'aanwasfchen (d) Enge/and is, buiten twijffel,
lui-
(</) Het onderfcheid, 't welk de Schrijver hier
maakt tusfchen een rijk land, en een welvaarend land, is zeer oordeelkundig. Door een rijk land moeten wij, in deezen zin , verftaan een land, het welk reeds eenen zeer geruimen tijd eene aanzienlijke welvaart genooten heeft, in het wel- ke, door de aanhoudende welvaart, de zaaken (om mij zo eens uittedrukken) eenen vasten zeet gekreegen hebben — in het welke, door die lang- duurende welvaart, zeer rijke familien woonen, en over het algemeen de winften en verteeringen op eenen min of meer bepaalden of gewoonen voet gekomen zijn — fchoon een zodanig land, de omftandigheden dezelfde blijvende, in rijkdom kan blijven toeneemen, ziet men er echter dien grooten bloei niet meer, die weleer plaats had, men ziet zo over het algemeen geene magtige fortuinen meer maaken, de bronnen van welvaart zijn meer in vaste en gevestigde handen, dan te vooren, de onderfcheidingen tusfchen de ftanden hebben eene meer bepaalde vastigheid bekomen — maar door een welvaarend land verftaat de Schrij- ver, in deezen zin, een land, in het welke alles nog nieuw is — in het welke zig aan den eenen ■ kant, door eenen zamenloop van gunftige omftan- digheden, eene groote menigte van te vooren on- bekende bronnen van rijkdom geopend hebben, en aan
|
|||||
der VOLKEREN. 283
tegenwoordig veel rijker, dan eenig gedeelte I.
van Noord-America, en echter zijn de arbeids- B ° E K'
' Vfll
loonen in Noord-America veel hooger, dan
in Engeland, in de provintie van Niemv-
York (/) winnen gemeene arbeiders daaglijks
drie
aan de andere zijde, nog geene zodanige gezeten
onderfeheidingen van ftanden gevonden worden, > in het welke niemand nog zo rijk is, dat hij wer- keloos leeven kan , in het welke men daaglijks groote fortuinen ziet maaken, en die geene, die te vooren naauwlijks bekend waren , eensklaps ziet opkomen, en zigtbaar in vermogen toenee- men — in het welk de verfche bronnen van wel- vaart ijder ingezeten met lust, wakkerheid, ijver, en moed bezielen, en, met één woord, alles den vrolijkften bloei en leven vertoont. Een zodanig land gaat met rasfe fchreeden voorwaards — ijder ingezeten werkt mede, ter bevordering van de welvaart. Natuurlijk moet men in zodanige wei- vaarende landen de hoogfte arbeidsloonen vinden — ijder wil zig naar boven werken, de menigte van wegen , langs welke een zodanig land de voortgebragte of bewerkte waaren kan fJijterl, maaken, hoe Merk de volkrijkheid ook aangroeije,. dat er echter altijd fchaarsheid van banden is. De bij den Schrijver volgende vergelijking tusfehen Engeland en Noord-America zal dit duidlijker op- helderen. Uitgeever. Ce) Dit is gefchreeven in het jaar 1773, voor
het begin van de Americaanfche onlusten, smith. De Schrijver heeft zeer wel gedaan, van deeze
waar-
|
||||
s«4 " R- IJ K D O M
|
|||||
I. drie fchellingen en zes duivers Amerkaamch
boe k. gei^ 't welk'overeenkomt met twee fchellin- HcoF ?en fterlinS QEugehch geld) , fcheepstimmer- luiden tien fchellingen en zes duivers Ameri- caansch,, me,t een pint Rum, waardig zes dui- vers van hetzelfde geld, te zamen gelijk met zes fchellingen 'en zes duivers derling, huis- timmerlieden en metzelaars acht fchellingen Amerïcaamch, zoo veel als vier fchellingen en zes duivers derling, kleermaakers knechts vijf fchellingen Amerlcaansch, zijnde omtrent twee fchellingen en tien duivers derling. Deeze loonen zijn alle veel hooger, dan men dezelve te Londen betaalt, en men zegt, dat de ar- beidsloonen in de andere Americaanfche colo- nign zo hoog zijn als in Nieun-Tork — de prijzen van de levensmiddelen zijn overal in Noord- Amerca veel laager dan in Engeland. Men heeft daar nimmer eenen hongernood gezien. In de allernadeeligde jaaren , fchoon zij al eens weinig naar buiten konden uitvoe- ren, hadden zij echter voor zig zelven altijd genoeg — indien dus aldaar de geldprijs van den arbeid hooger is, dan ergens in Enge- land waarfchuuwing bij de volgende drukken van dit
werk te voege"n, "wij zullen meer zodanige waar- fchuuwingen ontmoeten; ondertusfeften kan, niet- tegenftaande alle de voorgevallen veranderingen, zijne vergelijking echter tot een goed voorbeeld blijven dienen. Uitgeever. |
|||||
der VOLKEREN. a§5
land, dan moet de natuurlijke prijs van dien I.
arbeid, (dat is de wezentlijke macht, welke" ° ' dezelve aan den arbeider geeft, om over nood- vu zaaklijkheden en gemakken van het leven te gebieden) nog in eene veel grootere evenre- digheid hooger zijn. Maar, hoewel Noord- Jmerka nog zo rijk
niet is als Engeland, is hetzelve echter veel welvaartnder, en fnelt met veel rasfer fchree- den naar de verkrijging van meerdere rijk- dommen — het meest beflisfend bewijs van den voorfpoed van een land, is in het vermeer- deren van het getal van deszelfs inwoondcrs gelegen (ƒ) men rekent gemeenlijk dat men in
C/5 De rijkdom en welvaart van een land kan
uit geerie andere bronnen ontffaan, dan uit de welvaart van het volk. Het is de moeite waardig hierover te leezen de Real Science du Gouverne- ment, torn. Ft. p. 89. Het verminderen van het getal der inwoonders is een even beflisfend be- wijs, dat de welvaart van eene natie afneemt. Om te doen zien, hoe fterk de vermeerdering der in- gezetenen een land verrijkt, en in tegendeel der- zelver vermindering hetze've verarmt, vertoont de Real /. c. pag. 104 en volg. als een voorbeeld, eene ftad, welke door eene beimettende ziekte de helft van liaare inwoonders verlooren heeft. », Die geene, die overleden zijn, hebben noch ,, goederen, noch rijkdommen met zig genomen. „ De huizen, de landerijen, de wijngaarden, de „ tui-
|
||||
s86 ït IJ K D O M
1. in Groot Brittannien, en in meest alle landen
* ° E K" van Europa, niet minder dan vijfhonderd jaa- vin. ren
HOOFDST.
„ tuinen , het geld, de huisraaden, de koopwaa*
„ ren, zijn alle in denzelfden ftaat gebleeven — „ men zou zig kunnen verbeelden, dat de inge- ,, zetenen, die in leven gebleeven zijn, door het „ verkrijgen van de bezittingen der gcenen, die „ overleden zijn, thands veel rijker zouden mce- ,, ten weezen, maar dit is er ver van daan —< de „ ftad heeft de helft van haare invvoonders ver- „ looren, welke haaren rijkdom uitmaakten , en „ hierdoor zijn de goederen , welke gebleeven „ zijn, op de helft van derzelver waarde gedaald ,, — een huis, bij voorbeeld, heeft deszelfs waar- ,, de, in evenredigheid tot de geene die hetzelve „ willen bewoonen, de huisraaden, in evenredig- „ heid tot de geene, die zig van dezelve willen „ bedienen, de landerijen, de wijngaarden, de „ tuinen, in evenredigheid tot de geene die eeten, „ en drinken. Het geld zelve heeft geene waar. „ de, dan dcor het getal van die geenen, die het- „ zelve gebruiken. •— Een ecu, een kuis cTor, ,, welke honderdduizend menfchen willen het- „ ben, of welke door honderdduizend handen „ moet loopen, is buiten twijffel de helft meei- „ der waardig, dan wanneer zij maar door vijftig- „ duizend menfchen gezogt wierd. De reden is „ duidlijk. Hoedanig een getal van menfchen „ men ook ilelle, zal hetzelve echter niet in ftaat „ zijn om zo veele zaaken, die voor het leven „ van den mensch noodzaaklijk, en aangeraatn » zijn,
|
||||
der VOLKEREN. 287
|
|||||
ren noodig heeft, om het'getal der inwoon- I.
deren te zien verdubbelen, en men heeft be-B ° E *• vonden dat in de Noord- Amerkaanfche Colo- nien dit getal zig in twintig, of vijfentwintig * jaaren verdubbeld heeft — men kan die ver- meerdering thands niet meer voornamentlijk aan den geftadigen invoer van nieuwe inwoon- ders
„ zijn , voorttebrengen, dan wanneer dat getal
„ verdubbeld was, — De inwoonders van eene „ ftad, welke de helft van haare mededingers ,, naar rijkdom verlooren heeft, leeven de helft „ minder gemaklijk en aangenaam. Men fpeure „ den toeftand na, van welk eene ftad men wil» „in welke eene befmettende ziekte gewoed „ heeft, en men zal ondei-vinden, dat de vermin- „ dering van de waardij der goederen de evenre- „ digheid zal volgen van het getal der inwoon- ,, ders, die geftorven zijn, en dat naar maate zig „ vreemdelingen in dezelve zullen willen neder- „ zetten, men de goederen derzelver oude waar- „ de zal zien terug krijgen, en de ingezetenen „ gemaklijker en aangenaamer leeven zullen.'' -— Men leeze over de welvaart van eenen Staat door deszelfs ingezetenen, en hoe dezelve te bevorde- ren, Ifelin, Droomen van eenen Menfchenvriend, pag. 74. Blelfeld, Inft. Polit. torn. I. pag. 301 en veele volg. Fan den Heuvel, over de Indus- trie, pag, 19. Neder, fur P/idminifir. des Fi- iiances, torn. III pag. 94 en volg. d'Eon Loijirs, torn. IV. pag. 29. item pag 50. Condillac, I. d. pag. 261. ei: andere. Uitgeever. |
|||||
488 R IJ 'K D OM
I. ders toefchrijven; maar men moet dezelve
b o e k. ZOeken in de groote voortplanting van het
VUT vin. geflacht zelve — men zegt, dat, daar, men- hoofüst. , ° ,
lchen, welke eenen hoogen ouderdom berei-
ken, zeer menigvuldig maaien, vijftig, hon- derd , en zomtijds veel meer afkomelingen van hun eigen lighaam zien. De arbeid wordt daar zo wel beloond, dat een talrijk huisge- zin van kinderen, in plaats van een last te wezen, in tegendeel eene bron van voorfpoed en welvaart voor de ouders is. Men rekent daar, dat de arbeid van ijder kind, voor dat hetzelve het huis van zijne ouders kan ver- laaten, aan dezelve honderd ponden zuivere winst waardig is — eene jonge weduwe, met vier of vijf kinderen, uit den middelftand, of mindere rangen van het volk, welke in Eu- ropa zo weinig kans tot een tweede huuwlijk zou hebben, wordt daar zeer dikwils gezogt, als een weg om fortuin te maaken — de waarde van de kinderen is de grootfte van alle aanmoedigingen tot het huuwlijk. Wij behoeven ons daarom ook niet te verwonde- ren . dat de menfehen in Noord-Amerka over het algemeen zeer jong trouwen — niette- genftaande de groote vermenigvuldiging door zodanige vroege huuwlijken, klaagt men ech- ter in Noord-America nog aanhoudend over gebrek aan werkende handen — het fclujnt dat het vraagen naar arbeiders, en de fond- fen, welke gebruikt worden om dezelve te |
||||
öer VOLKEREN; 289
|
|||||
onderhouden, nog llerker aangroeijen, dan f.
het getal der menfclien, uit welke zij kunnen8 ° ' ** genomen worden* VIII. Schoon de rijkdom van een land zeer groot
is, moeten wij echter, wanneer dezelve lan- gen tijd in eenen ftaat van evenwigt geblee- ven is, niet verwachten, dat wij in hetzelve de arbeidsloonen op eenen zeer hoogen prijs zullen vinden — de fondfen, welke gefchikt zijn om de arbeidsloonen te betaalen, de in- ikomften, en de kapitaalen van deszelfs inge- zetenen, mogen van de grootfte uitgebreidheid zijn, wanneer maar dezelve eenige eeuwen lang in denzelfden > of genoegzaam denzelf* den ftaat van uitgebreidheid geweest zijn, dan kan het getal van werkluiden, welke ijder jaar gebruikt worden, gemaklijk het getal» 't welk men het volgende jaar zal noodig hebben, opleveren, en zelfs meer dan opleve* ren — zelden kan men daar fchaarsheid van werkende handen hebben, en dus kunnen daar de meesters zelden in 't geval geraaken^ om tegen eikanderen op te bieden om knechts te hebben, integendeel zullen daar de werk* luiden natuurlijk fterker vermenigvuldigen dan het werk — er zal 'eene aanhoudende fchaars-» heid van werk zijn, en de werkluiden zullen genoodzaakt zijn, om eikanderen te onderkrui* pen om werk te bekomen — indien de arbeids» loonen , in een zodanig land ooit meer dan toereikende zijn geweest, om de werklieden T te |
|||||
*9o R IJ K D O M
|
|||||
ï. te onderhouden, en hun in flaat te {tellen,
b o i jt. om {jjn(jeren 0p te brengen, dan zal thands . T»i'_ de mededinging tusfchen de werkluiden, en het belang van de meesters, dezelve wel dra doen daalen, tot den laagften prijs, welke met de gemeene menschlijkheid beftaanbaar ïs. China is langen tijd een van de rijkfte, dat is een van de vruchtbaarfte, bestbebouw- de, naarftigfle, en volkrijkfte landen van de weereld geweest — maar de rijkdom van dat land fchijnt reeds zeer lang in eenen (laat van evenwigt geweest te zijn. Mar co Polo, wel- ke, meer dan vijfhonderd jaaren geleden, China doorreisd heeft, befchrijft de bebou- wing, naarltigheid, en volkrijkheid ran dat land genoegzaam op dezelfde wijze, als wij dezelve thands in de verhaalen van onze he- dendaagfche reizigers Ieezen. Mooglijk had dat land, zelfsgreeds lang voor den tijd van Mar co Polo, dat hoogde toppunt van rijk- dom beklommen, voor het welke de natuur van deszelfs wetten en inftellingen hetzelve vatbaar maakten. De berichten van alle rei- zigers, fchoon in veele andere opzichten el- kander tegehfpieekende, komen alle overeen omtrent den laagen prijs der arbeidsloonen en de moeilijkheden, met welke een arbeider in China te worftelen heeft, die kinderen moet opbrengen — indien daar een arbeider, welke den geheelen dag in den grond gewroeE heeft, zo veel heeft ontvangen, dat hij een wei-
|
|||||
der V O L'K EREN. 291
weinig rijst voor zijn avondëeten kan koopen, I,
dan is hij wel te vrede. De omftandigheden boek.
VTTf
Van die gecnen,die in fabrieken werken,zijn, V11U
..... t , 'hoofdst*
zo het mooghjk js, nog erger. In plaats
van, gelijk in Europa, zorgeloos in hunne
werkhuizen aftewachten, tot dat hunne baa- zen hun werk geeven, loopen zij zonder op- houden- met de gereedschappen ? die tot hun- nen arbeid behooren, langs de ftraaten, om hunne dienften aantebieden, en, als het ware, om werk te bedelen.. De armoede van den gemeenen ftand van menfchen in China over- treft ver die van de armfle natiën van Europa <— men verhaalt voor waarheid, dat, in den omtrek van Canton, veele honderden, ja veele duizenden van huishoudens geene wooning op het land hebben, maar geftadig in kleine visfchersbooten op de rivieren en kanaalen leeven. Het beftaan, 't welk zij daar vinden, is zo bekrompen, dat zij het vuilfte afval van het vee, 't welk van de Europeaanfcht ichepen over boord geworpen wordt, met gretigheid opvisfehen. Een kreng, bij voor- beeld, eene romp van eenen dooden hond of kat, fchoon half verrot, en ftinkende, is bij hun zo welkom, als de gezondfte fpijzen bij eenig volk in andere landen. De huuw- lijken zijn in China talrijk, niet om het voor- deel, 't welk de kinderen aanbrengen,, maar om dat men vrijheid heeft om dezelve van kant te helpen. In alle groote Heden viqdt T a men |
||||
ajji R II K D O M
I. men in ijderen nacht verfcheiden kinderen op
1 Ê K- de ftraaten liggen, of als jonge honden in **** het water verdronken. Zelfs zegt men, dat het verrichten van dit verfchriklijk werk eene foort van beroep op zig zelven is, bij het welke zommige menfchen hun beftaan vinden. Ondertusfchen gaat de rijkdom van China niet terug, fchoon dezelve misfchien in den ftand van evenwigt is. Geene van deszelfs (le- den zijn van derzelver inwoonderen beroofd. De landerijen, welke van ouds wel bebouwd wierden, worden ook nog niet verwaarloosd — dus moet ook nog jaarlijks dezelfde, of genoegzaam -dezelfde arbeid blijven verrigt Worden, en, bij gevolg, ook de fondfèn, welke gefchikt zijn, om de arbeidsloonen te betaalen, niet zigtbaar verminderd weezen. De laagfte klasfe van werkvolk moet dus, niet tegenftaande deszelfs armoedig beftaan, echter nog middel weeten, om hun gedacht zo ver voortteplanten, >dat het gewoone getal bewaard blijft, (g) Maar
(g~) Het gemeene volk in China- leeft genoeg-
zaam alleen van kruiden, wortelen, en rijst. Zie Pere du Halde, Descript. de la Chine , torn, I, pag. 29. Het gemeen kan daar niet dan met groote moeite, en aanhoudend werken, zijn be- fiaan vinden ■— een Chinees zal dagen achter el- kander met zijne handen,het land bewerken, dik- wüs tot aan zijne knieën in het water liaan, en |
||||
der VOLKEREN. 293
Maar het is geheel anders met deeze zaak I,
gelegen in zodanige landen, in welke de* ° E K< fond- VIIL
HQOFDST.
tig des avonds gelukkig achten, als hij rijst, wat
inoeskruiden, en thee kan krijgen. Men vindt nergens een arbeidzaamer en matiger volk — rijst in water gekookt is bij hen in dezelfde achting, als bij ons het brood; zij worden, van de vroeg- fte jeugd af, aan het verduuren van den zwaaien arbeid gewend, en behouden daardoor de eenvou- digheid van hunne zeden. Pere du Halde, l. c. torn. II. p, 85. Niettegenftaande de groote ma- tigheid en arbeidzaamheid der Chineefen, veroor- zaakt echter de verbaazende volkrijkheid in dat land zeer veele ellende. Men vindt er menfchen, die zo arm zijn,dat zij, geen onderhoud voor hun- ne kinderen kunnende vinden , dezelve op de firaaten te, vondeling leggen, inzonderheid wan- neer de moeders ziek zijn, of geen zog hebben, om dezelve te voeden. Die kleine bloedjens zijn, in een zeker opzicht, ter dood veroordeeld, op het oogenblik, als zij beginnen te leeven — dit loopt voornaamentlijk in het oog in de groote fte- den, zo als te Peking, Canton, enz.; want in de andere lieden merkt men het naauwlijks — hier- om onderhouden de Misfionarhfen, (het is Pere du Halde die hier fpreekt) in de meest bevolkte plaatzen, een groot aantal discipelen, die onder zig eene verdeeling van wijken maaken, welke zij daaglijks bezoeken, om aan eene menigte van ftervende kinderen de genade van den doop toe- tebrengen, -— Met het zelfde oogmerk heeft men , T 3 eene |
||||
i94 R IJ K D O M
f, fondfen, die gefchikt zijn om de werkende
8 K- hand gaande te houden, zigtbaar in verval zijn.
|
||||||||
V
|
||||||||
HOOFDST,
|
||||||||
eene menigte ongeloovige vroedvrouwen weeten
te winnen (het blijft altijd Pere du Haldè) ten einde zij aan Christen meisjens zouden toelaaten, om haar in de huizen te volgen, in welke zij ge- roepen worden; want het gebeurt dikwils, dat de Chineefen, die zig buiten ftaat bevinden, om een groot huishouden te voeden, die vroedvrou- wen verplichten, om de dogtertjens, zodra zij ge- booren zijn, in een tobbe met water te verdrin- ken — deeze Christen meisjens draagen dan zor- ge, om dezelve te doopen, en langs dien weg vinden deeze droevige flachtoffers der armoede van haare ouders het eeuwige leven in het zelfde water, dat haar van een kort en verganglijk lee- ven berooft. Ibid, torn. II. pag. 87. De achting van de Chineefen voor het huwlijk is op hunne wetten dienaangaande gegrond — deeze vloeijen voornamentlijk voort i°. uit bet groote grondbe- ginlel van hunne regeeringsvorm, namentüjk de eerbied en gehoorzaamheid der kinderen aan hun- ne ouders ; deeze kinderlijke eerbied flrekt zig verder uit, dan het leeven der vaders, aan wien zij, na hunnen dood, met de grootfte zorgvuldig- heid, eerbewijzingen blijven doen, en 2°. uit de onbepaalde macht, welke de vaders over hunne kinderen hebben, want het is een der grondbe- ginfelen van hunne wijsbegeerte, dat de vorften in het rijk alle de tedeiheden van eenen vader voor hunne onderdaanen, en de vaders in hunne huis-
|
||||||||
der VOLKEREN. 2.95
zijn. In dezelve zal, in alleonderfcheiden klas- I.
fen van werk, in ijder jaar, het vraagen naar8 ° E *• knechts en werkluiden minder worden, dan in het *■*"• , • . ' . HOOFDST.
voorgaande jaar — menig een, welke in eenen
hoogeren (tand was opgebragt, zal geen mid- del vinden, om in zijn eigen beroep werk te verkrijgen, en zeer verheugd zijn, indien hij zijn betkan in den geringften ftand mag zoe- ken. Maar daar die geringfte klasfe niet al- leen door haare eigene werkluiden overkropt is, maar ook met alle, die uit de andere xklasfen naar haar toevloeijen, zo zal in de« zelve de mededinging naar werk zo groot worden, dat daardoor de arbeidsloonen tot het ellendigst en armoedigst beftaan voor den arbeider zullen daalen. Zelfs veclen zullen niet
huisgezinnen al het gezag der vorften moeten
hebben Ibid. torn. II. p*g. l<tp, Chineefen , welke weinig vermogen hebben,
gaan dikwils in de vondelinghuizen een jong meis- jen zoeken, om verder optevoeden, en aan hun- nen zoon ten huwlijk te geeven» Men zegt, dat rijke Chineefen, wanneer zij geene kinderen heb- ben , dikwils voorgeeven dat hunne vrouwen zwan- ger zijn, en dan, in den nacht, onbekend, een kind uit de vondelinghuizen haaien, en voor hun eigen zoon doen doorgaan. Ibid. torn. II. p. 142. Zie het geene ik verder in de noot (£) van het %de hoofdft. van dit ijle boek over China gezegd heb. Uitgeever. T 4
|
||||
*o6 R IJ K D O M "
I. niet eens in ftaat zijn, om op zodanige har-
i o e K<(}e voorwaarden werk te vinden; maar of van *"• honger fterven, of genoodzaakt zijn, om hun "beitaan door bedelen te zoeken, of zelfs mis- fchien door het bedrijven van de grootftebui- tenfpoorigheden. Gebrek, hongersnood, fterf- te zullen in deeze geringde klasfe aanftonds doorbreeken, en van deeze wel dra tot alle de hoogere klasfen overflaan, tot zo lange, dat het getal der inwoönders van dat land weder zal verminderd zijn, tot dat geene, • 't welk gemaklijk kan onderhouden worden, door die inkomftcn en kapitaalen, welke in- het land gebleeven, en aan de dwinglandif, of rampen, welke het overige verwoest heb- ben, ontvlugt zijn — möoglijk is deeze, ten naasten bij, de tegenwoordige ftaat van Ben- galen, en van zommige andere bezittingen der Engel/eken in de Oost-Indien — Wij be- hoeven niet te twijffelen, of in een vrucht- baar land, het welk te vooren reeds zeer ont- volkt is geweest, en waarin dus het levens- onderhoud niet ongemaklijk moet te vinden zijn, de fondfen, welke gefchikt zijn om den armen werkman te onderhouden, met zeer fnelle Tchreeden agteruit gaan, wanneer, niet- tegenftaande deeze omftandigheden, echter daar, in één jaar, nog drie of viermaalhon- derdduizend menfehen van honger fterven, (^) het
(£) Het is naauwüjks möoglijk, om zig een dent
|
||||
der VOLKEREN.
|
|||||||
297
|
|||||||
het onderfclieid tusfchen den geest van het f,
Engehch Gouvernement, 't wslk Noord-Am-* o e & r/c/z befchermt en befchut, en den geest van VIII. eene maatfchappij van kooplieden, welke de Oost-
denkbeeld te maaken van de wreede mishandelin-
gen, welke de ingezetenen van Bengalen moeten draagen van de Engelfche Oost • Indifche Compa- gnie , zedert dat dezelve Souverain geworden is van dat rijke land. Ik kan den leezer niet fterk genoeg aanbeveelen, om ten deezen opzichte te leezen PEtat Civil, Politique, et Commercant de Bengale, par Mr. Bolts, 2 vol. 8°. Maastr. 1778. ijdere bladzijde geeft bijna bewijzen van het on- draaglijkfte Despotisme, men leeze tont. I. pag. 56—61. ibid. pag. 103'—119. maar vooral zal men zijne verontwaardiging ten toppunt voelen rijzen , wanneer men torn. II. pag. 95 —124,. leest. Men zou werk hebben, om te kunnen ge- looven , dat eene befchaafde natie, welke den naam van eene Christen natie draagt, en zo op haare vrijheid roemt, in Haat zou kunnen zijn, om zodanige geweldenaarijen in haare afgelegene bezittingen te pleegen, indien de Schrijver geena ' authentieke bewijzen ten voorfebijn bragt, indien de Compagnie geene moeite gedaan had, om dat werk, 't welk oorfpronglijk in het Engehch ge- fchreeven is, te wederleggen, en indien, desniet- tegenftaande, alle belangelooze Schrijvers niet blee- ven toonen in dat werk van Mr. Bolts vertrouwen te fieilen. . Zie de voorrede van deu Franfchen ycnaaler van dat werk. Uitgeever. T 5 |
|||||||
aoS R IJ K D O M
|
||||||
j# Oost-Indien onderdrukt en overheert, kan
• o k k. mooglijk nooit beter onder het gezicht gebragt
VIII. worden, dan door de onderfcheiden ftanden,
* 'in welke zig deeze twee landen bevinden,
tegen eikanderen te vergelijken. (/)
Ge-
O') De uitkomst heeft echter ook geleerd, dat
de Americaanen zig niet zeer flerk beroemden over de matigheid, met welke zij door het En- gelsch Gouvernement zijn beftuurd geworden. — Men behoort ook hieromtrent in het oog te hou- den , dat Mr. Smit/t dit gefchreeven heeft in 1773 > voor het begin der Americaanfche onlus- ten, van welke de geheele waereld de gevolgen kent. Ondertusfchen, fchoon het er zeer ver af U, dat ik mij veteenige met de maatregelen, welke, van de Engelfche zijde, tegen No«rd- America genomen zijn, en welke deeze colonien voor Groot Brittannien hebben doen verlooren gaan, zo meen ik echter, dat, ook in dit geval, de beide partijen fchuld gehad hebben. Men kan ten deezen opzichte de Noord Americaanen, in hunne eigen za»k, niet altijd geloof geeven, en van de Engelfche zijde zou het mïsfehien niet moeilijk te bewijzen zijn, dat deeze colonisten zig wel zouden hebben laaten vinden, en onder het Engehch Gouvernement gebleeven zijn, indien het Moederland de onkosten, die tot hunne be- fcherming en onderhoud noodig waren, maar op den duur voor eigen rekening had willen blijven houden. — Men zal dienaangaande nog wel het een en ander in dit werk van Smith ontmoeten. Uitgeever,
1
|
||||||
1
|
||||||
der VOLKEREN. 299
Gelijk derhalven de ruime belooning van 1.
den arbeid het noodzaaklijk gevolg van den» o * *• aanwas des nationaalen rijkdoms is, zo is zij *111. , . , HOOFDST.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook het natuurlijk kenmerk van denzelven.
Het bekrompen Onderhoud van den armen werkman is aan de andere zijde een natuur- lijk teken, dat de welvaart tot de hoogte van evenwigt geklommen is, en wanneer de wer- kende hand gebrek lijdt, dan kan men ook zeker ftaat maaken, dat de welvaart van eene natie in verval is. Qk) In
(_k~) Dit is eene groote waarheid; zij levert
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenen regel op, volgends welke men met groote
zékerheid over den daadlijken ftaat van de om- ftandigheden eener natie oordeelen kan. De ruime belooning van den arbeid is een dui-
delijk bewijs van onbekrompenheid in de onder- neemingen. Deeze onbekrompen beid heeft naaren grond in de van jaar tot jaar vermeerderende in* komften, en daaruit volgende vergrooting der ka- pitaalen, en deeze beide zijn de waare en eenige bronnen, door welke de werkende handen in be- weeging worden gebragt. Hoe meer de ïnkom- ften en kapitaalen aangroeijen, des te uitgebreider en grooter worden de onderneemingen, hoe meer zig de onderneemingen uitbreiden; des te meer navraag vindt men naar werkluiden , hoe meer navraag er naar werkluiden is, des te gemaklij- ker kunnnen deeze in den (boven door onzen Schrijver opjjegeeven) twist tusfehen de baazen en de knechts, over den prijs der arbeidsloonen, de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
3oo R IJ K D O M
|
|||||
I. In Groot-Brittanniën, fchijnen tegenwoordig
I EK. en
*de overhand behouden, om dat in eenen toenee-
mênden jaarlijkfchen aanwas van inkomften en ka- pitaalen het te doene werk altijd het getal der voorhanden zijnde werkiuiden overtreft, en dus de baazen greetiger zijn , om knechts, dan de knechts om baazen te vinden."-— De hooge, en van tijd tot tijd fteigerende, prijs der arbeidsloo- nen is dus een onlochenbaar bewijs voor de toe- neemende welvaart van eene natie, om dat zij een noodzaaklijk gevolg van dezelve is. Doch geheel anders is het gelegen, wanneer
de rijkdom eener natie niet meer toeneemt, maar in eenen ftaat van evenwigt blijft, dan vermeerderen die bronnen niet langer, welke de werkende han- den in beweeging brengen. Dan blijven de on- derneemingen binnen zekeren kring, de navraag naar arbeiders neemt niet meer toe, de knechts beginnen gretiger naar baazen, dan de baazen naar knechts te zoeken, zij beginnen in den ftrijd te- gen de baazen de overhand te verliezen, en lang- zaamerhand daalen de arbeidsloonen, tot dien ftaat, in welken de arbeider wel zijn beftaan, doch ech- ter meer bekrompen, en niet in die ruimte, kan vinden, als toen de welvaart der natie nog van jaar tot jaar toenam. En wanneer de welvaart der natie terug gaat,
' dan vermeerderen niet alleen die bronnen niet
meer, welke aan den werkman zijn beftaan ver-
fchaffen, maar dan droogen dezelve uit — dan
vervallen veele onderneemingen , dan verloopen
' ge-s
|
|||||
der VOLKEREN.
|
|||||||
301
|
|||||||
de arbeidsloonen zigtbaar hooger te zijn, I.
dan B ° E s'
VIII. geheele fabrieken, dan vermindert ds navraag naar houFdst.
arbeiders, dan winnen de baazen den ftrijd, dan rekent zig' de ambachtsman, die een zeer bekrom- pen beftaan kan winnen, nog zeer gelukkig, daar fir veele zijn, die gebrek mceten lijden. Deeze regels zijn zeer eenvoudig, maar tevens
zeer in het oog loopende helder — men kan aan dezelve den waaren toeftand van eene natie op Ée klaarblijklijkfte wijze toetzen —« onze oordeel- kundige Schrijver gaat ons voor, met dezelve tot eenen grondflag der beoordeeling van den tegen- woordigen ftaat van zijne natie te leggen, en ik Zal hem hierin, ten aanzien van onze natie, trach- ten te volgen ■— alleen wil ik den leezer vooraf verzoeken, van, zo ten aanzien van de duurte der levensmiddelen , als van het gebrek aan werk, niet te willen blijven hangen aan het oogenblik- lijk tegenwoordige. (Zie beneden in dit hoofdft. noot g.') — Een ijder, die zonder terug te zien op die tijden, welke onze tegenwoordige omftan- digheden zijn voorgegaan, of zonder eenige hoop op betere tijden te voeden, onzen oogenbliklijken toeftand wilde beoordeelen, zou zeker moeten be- fluiten, dat het onbefchrijflijk erger met ons ge- field is, dan eene bedaarde overweeging van het een en ander hem zou kunnen leeren. — Wij zullen, fchoon wij de tegenwoordige rampeh har- telijk beklaagen, echter zeer wel doen, van in . . onze nafpeuring van den daadlijkcn toeftand van • onze natie, dezelve voor een oogenblik uit het oog
|
|||||||
30* R IJ K D O M
|
|||||
I. dan volftrekt vereischt wordt, om den ar»
• o e K.beidsman in (laat te ftellen, om kinderen op VI TT
vin. te brengen. (7)
H0UFD3T. _ V'
Om ons zelven ten deezen aanzien gerust
te ftellen, zal het niet noodig zijn, dat ik mij in eene verveelende en angstvallige bere- kening zal inlaaten van dat geene, 't welk de geringde fom zou kunnen uitmaaken, wel- ke oog te (chuiven, in die hoop, dat, wanneer eens
de tegenwoordig twistende natiën bevredigd, en de beminlijke orde herfteld zal zijn, ook de oude bronnen van onze welvaart met vernieuwde krach, ten werken zullen. Uitgeever. (/) Wanneer de arbeidsloonen zfgtbaar hooger
zijn, dan volftrekt vereischt wordt, om den ar- beidsman in ftaat te ftellen, om kindere» opte- brengen, dan is zijn onderhoud zekerlijk niet bekiompen; wanneer men echter, over den toe- ftand van eene natie, volgends de gefielde regels oordeelende, zig van zo bepaalde en omzign'ge uitdrukkingen moet bedienen, en niet ruimfchoots over de rijklijke belooning van den arbeid kan fpreeken, dan toont men, dat, fchoon de welvaart van die natie wel niet tot dat toppunt van even- wigt gekomen is, voor het welke dezelve vatbaar is, dezelve niettemin haaren fterkften loop reeds te boven is, en niet meer zo fnei toeneemt, als weleer — en dat zelfs onze Smith zijne eigene natie uit dit oogpunt befchouwt, zal niemand te* genlpreeken, die dit hoofdftuk met aandacht )eest, Vitgtever.
|
|||||
der VOLKEREN. 303
ke ten dien einde vcreischt wordt. Erzijn veele I.
duidlijke bewijzen voor handen, dat de af-B ° E beidsloonen nergens in Groot-Brittannkn naar den laagften maatdok, die niet de gemeene menschlijkheid beftaanbaar is, betaald wor- den, (w) In
r
(») Schoon onze Schrijver niet op zig wilde
neemen, om te beflisfen, boe veel, zelfs bij de geringfte foort van arbeiders, de man en vrouw te famen door hunnen arbeid moeten verdienen, om iets meer te hebben, dan het geene volftrekt noodzaaklijk is, tot hun eigen benaan, en om,in ftaat te zijn om kinderen optebrengen, (zie pag. 279.) fpreekt hij echter hier van den laagflen maatftok van arbeidsloonen , welke met de ge- meene menichlijkheïd beftaanbaar is. — Deeze uitdrukking tekent wel een zeer gering loon, maar zij levert dat bepaalde denkbeeld niet op, hetwelk ik , onder verbetering , in een zodanig werk, en van zulk eenen naauwkeurigen Schrij- ver , zou verwachten — 't is waar, het geene hij nopends de berekening van den Heer Cantii- ion gezegd beeft, en nog verder, in dit zelfde hoofdftuk, ten aanzien van de berekeningen van den opperrechter Hales, en Mr, Gregory Kiag zal zeggen, geeft wel eenige nadere bepaalin- gen, doch, naar mijn inzien, niet voldoende ge- noeg. — De Heer Ifelin maakt, in zijne Droo- men van eenen Menfchem-riend, pag. 104. in not. cene rekening, die mij voorkomt beter voldoende je zijn — hij ftelt, dat ijder mensen (de een door
|
|||||
/
|
|||||
3o4 R' IJ K D O M
I. In de eerfte plaats, maakt men, genoeg*
boe K.zaam overal, door geheel Groot^Brittanni'èn^
VIIL zelfs
HO0FO4T.
door den anderen gerekend) daaglijks de waarde
van zes of zeven ponden tarw noodig heeft. (Men moet dit echter zo niet verftaan, als of hij wil- de, dat ijder mensch daaglijks zes of zeven pon- den tarw zou opeeten, maar hij wil, dat alle de ■noodzaaklijke behoeften van eenen mensch, tegen* de waarde van tarw gerekend, daaglijks op de waarde van zes of zeven ponden tarw zullen ne- derkomen») Dit zal in een geheel jaar de waar- de van acht öf tien mudden tarw bedraagen — hij rekent, dat de huisgezinnen, door eikanderen genomen, uit vier perfoonen beftaan, dat zig on- der die vier, bijna altijd, één bevindt, welke ge- heel niet-werken kan, en eenige,die minder dan hun aandeel in het noodige kunnen verdienen —■ hij wil dus, dat in een zodanig huisgezin die geene, die het meeste werk verricht, daaglijks de waarde van twaalf ponden tarw moet verdienen, die geene, die tot geringer werk bekwaam is, de waarde van negen of tien ponden, en die geene, die het minde toebrengt, de waarde van acht of negen ponden moet kunnen haaien — en dat dus de laagfte maatftok van arbeidsloonen, welke met de gemeene menschlijkheid beftaanbaar is, voor een zodanig huisgezin jaarlijks omtrent de waarde van veertig mudden tarw zou behoo- ren te bedraagen. Deeze berekening voldoet mij eenigzins beter, zij behoort tot die tabellen, waar- mede de Oeconomisim in zo veele vakken zijn ten
|
||||
B E R VOLKEREN. S°5
zelfs in de geringde foort van arbeid, onder- I»
fcheid tusfchen zomer- en winterloon. Des ? * zomeiioonen zijn altijd de hoogfte; maar wan- H0OfDS*T, neer men de buitengewoone onkosten, die tot de verwarming vereitcht worden, in het oog houdt, dan kost het onderhoud van eene huishouding in den winter meer dan in den- zomer. Zo dra dus dé arbeidsloonen, op dien tijd, de hoogfte zijn, wanneer de kos- ten van de verteering de- laagfte zijn, dan Schijnt het duidelijk te weezen, dat zij niet worden afgemeeten naar dat geene, 't welk noodzaaklijk vereischt wordt, om die vertee- ringen goed te maaken, maar dat alleen de hoeveelheid, en de onderftelde waarde van den arbeid, in die rekening in aanmerking komen. Men moge hier tegen zeggen, dat een arbeidsman in den zomer bedagt moet zijn, om zijne Verdiende loonen te bezuinï*- gen, ten einde in (laat te zijn, om zijne whi- te r- ten voorfchijn gekomen, eri zij kan overal tot
cenen grondfiag dienen. —* Dan het blijft altijd waar, dat ruim en f echt beftaan betreklijke denk- beelden zijn, en van plaats en om Handigheden af- hangen, het geene hier te lande voor een fleebt beftaan gehouden wordt, zal misfGhien in een an- der land middelmaatig zijn. Over riet geheel fchijnt eene algemeene berekening onmooglijk te zijn — zij hangt van de bijzondere omfiandigbe- den van ijder land af. Uitgtever. V |
||||
y* R. If K D O M
I. terverteeringen te kunnen rondftaan, en dat
' E K,hij dus, het geheele jaar door eikanderen ge- ' rekend, niet meer aan arbeidsloonen verdient, dan het geene noodig is, om hem en zijn huisgezin door het geheele jaar te onderhou- den. Maar zou men eenen ilaaf, of ijmand, wiens geheele onderhoud volftrekt van ons afhangt, wel op die wijze behandelen? zijn daaglijks onderhoud zou buiten twijffel alleen naar zijne daaglijkfche behoeften ingericht worden. I O) Ten
(») Indien de belooning van ^en arbeid de
Iaagfte zou zijn, die met de gemeene menschl.'jk- heid beftaanbaar is, dan zouden de baazen niet zo zeer op de hoeveelheid van arbeid moeten Zien, welke hunne knechts verrichteden, dan wel cp het noodzaaklijk onderhoud van hunne knechts. Hoe gering het loon ook moge zijn, wanneer echter ijmand zig geheel aan eenen bepaalden arbeid overgeeft, moet hetzelve hem ten mindert zo veel opleveren, dat hij Iceven kan. Irt dat geval zouden echter de baazen met de knechts geen beding maaken, 't welk naar de hoeveelheid van den arbeid geè'venredigd was,'" maar alleen zig moeten verbinden, om dezelve van daaglijks onderhoud te voorzien. •— Dit is het geval vais Haaven Hun meester, wil hij de noodige dien- ften van hun trekken, is genoodzaakt hen te on- derhouden, maar dit onderhoud is nier jijklijker of bekrompencr, naar maate dat een flaaf meerdere of mindere hoeveelheid van arbeid verrigt; dit on- der- |
||||
der VOLKEREN. 507
Ten tweede — de prijs der arbeidsloonen I.
rijst en daalt in Groot-Br ittannitn niet nietB ° E *• den VIIÏ;
HOuFÖST.
derhoud bepaalt zig alleen tot de behoefte. — In
deeze berekening komt derhaJven niets anders in aanmerking, dan de behoefte van den arbeider» aan deczc moet daaglijks worden .voldaan, en dus wordt de voldoening aan dezelve niet naar de meerdere of mindere hoeveelheid van arbeid, welks verrigting het jaargetijde toelaat, maar naar ijdere oogcnbliklijke omfïandigheid ingericht. In- dien derhalven de belooning van vrije knechts de laagfte was, die mooglijk was, dan zou de bere- kening van dezelve langs dien zelfden regel moe- ten gefchieden. Maar zo dra er onderfcheid tus. fchen zomer- en winterloon gemaakt wordt, en de arbeider in den zomer meer verdient, dan ïn den winter, dan heeft men een klaar bewijs, dat niet zo zeer het onderhoud van den arbeider, dan wel de onderilelde waarde, of de meerdere of mindere boeveelheid van zijnen arbeid, den grondflag van de berekening uitmaakt. Zodra derhalven, in een land, onderfcheid ge-
maakt wordt tusfchen zomer- en winterloon, dan kan men befluiten, dat in hetzelve niet zo zeer op het onderhoud van den arbeider, dan wel op de hoeveelheid van zijne verdienften gezien wordt, en dat derhalven de arbeidsloonen zïgtbaar hooger zijn, dan volftrekt vereischt wordt, om den «r- beidsman in ftaat te ftellen, om te kunnen leeven. Dit is, volgends onzen Schrijver,' het geval in Engeland. En dit is ook in ons land het geval; V * in |
||||
3°8 R IJ K D O M
|
|||||
I. den prijs der levensmiddelen — de laatstge-
» o e K.noeracje veranderen overal van jaar tot jaar,
' ~. ' dikwils van maand tot maand — maar de
HOOFOST.
geldprijs van den arbeid blijft in veele plaat-
zen, zomtijds eene halve eeuw agter elkandê- ren, ftandvastig dezelfde — wanneer derhal- ven, in zodanige plaatzen, de arme werkman in duure jaaren zijn huisgezin kan gaande houden, dan moet hij, in jaaren van eenen gematigden prijs der levensmiddelen, een goed be-
in alle foorten van arbeid wordt, door onze ge- heeJe republiek, een werkdag verdeeld in onder- fcheiden fchoften. En naar het getal van die fchoften wordt de arbeid beloond; zodanige ar- beid, welke niet anders kan verrigt worden, dan bij het daglicht, laat derhalven niet toe, dat een winterfche dag in zo veele fchoften kan verdeeld worden dan een zomerfche —■ op eenen winter- fchen dag wordt dus, in zodanige fooit van ar- beid, minder gedaan, dan op eenen zomerfchcn, doch even daarom wordt ook voor eenen winteï- fcben dag minder loon betaald. Zelfs wordt in zommige ambachten, bij voorbeeld metfelaars, tim- merluiden enz., niet alleen het zomer- en win- terloon, onderfcheiden» maar nog een derde on,- derfcheid van herfst- en lenteloon waargenomen. En dit is een onwederfpreeklijk bewijs, dat in onze republiek, in de berekening van de arbeids- loonen.de hoeveelheid van arbeid meer in aanmeu. king komt, dan het noodzaaklijk onderhoud vao het werkvolk. Uitgeever. |
|||||
der VOLKEREN. 309
|
|||||
bedaan hebben, en in jaaren, in welke alles I.
buitengewoon goedkoop is, in overvloed8 ° R K' kunnen leeven — de duurte der levensmidde- „„,. * len, geduu'rende de tien laatfte afgeloopen jaaren, (0) is op zeer weinige plaatzen van dit koningrijk, met eenige in 't oogloopende rijzïng in den geldprijs van den arbeid, ver- gezeld geweest (ƒ>). 't Is zo, op zommige plaat-
(0) Van 1762 tot 1772. Uit ge ever.
£p~) Al weder een klaar bewijs, dat daar de
hoeveelheid van arbeid, en niet het noodzaaklijk onderhoud van den arbeider, in de berekening der arbeidsloonen in aanmerking komt. Dat in Enge- land de geldprijs van den arbeid zomtijds, eene halve eeuw agter eikanderen, onveranderlijk de- zelfde blijft, is tevens al weder een teken, dat Engeland deszelfs fnelfle toeneemen in vermogen reeds heeft zien voorbij gaan, fchoon het te gelijk een duidlijk bewijs is, dat de welvaart althands niet vermindert. Wij bevinden ons in het zelfde geval. — In het kleine maar uitmuntend fchoone werkjen over de Armoede en Bedelaarij in Zee- land, gedr. te Goes, 't welk, met veel zekerheid, aan de kundige pen van Mr. Laurens Pieter van de Spiegel wordt toegefchreeven, vindt men op pag. 15. in fine het volgende: „ Ik heb, als de andere oorzaak, waaruit een
,, aantal \an armen kan ontfiaan , opgegeeven, t, wanneer de prijs der noodzaaklijke levensmid- ,, delen te hoog is, in evenredigheid met het ge- t) woon arbeidsloon. Men ziet deeze ongelijkheid V 3 „in |
|||||
310 R IJ K D O M
I. plaatzen zijn waarlijk de arbeidslooneu geree*
bob k. zen miTar ^ jg vvaarfchiinlijk, meer uit het vni
vermeerderd vraagen naar arbeiders, dan uit
het
„ in zulke plaatzen, daar overvloed is van men-
„ fchen, en gebrek aan werk. Aldaar is het na- „ tuurlijk, dat er zig, tot één en het zelfde werk, ,, eene menigte Van arbeiders opdoet, die liever „ iets, hoe gering ook, zoeken te winnen, dan „ door ledig loopen gebrek te lijden, waardoor „ derlwlven het loon bedorven wordt, maar in ,, een land, daar meer werk is, dan men fchen, ,, {gelijk in ons land) kunnen de doorgaande dag- ., gelden nooit zijn beneden V geen een arbeider „ tot zijn onderhoud noodig heeft, enz" En pag. 17: „Ik voorzie eene tegenwerping, die, zo „ ze doorging, van gewigt zoude zijn. Men zegt ,, gemeenlijk : dat het thands veel duurder is, „ dan voor deèzen, en dat nogthands de dag- ,, gelden en arbeidslooneu op denzclfden voet zijn „ gebleéven; en men trekt er dit gevolg uit, dat ,, derhalven een arbeider nu minder kan bcjlaan, t, dan «ver eenige jaaren» „ Het is toch een gebrek bij de meeste men-
^ fchen, zig te beklaagen over den tijd, waarin „ zij loeven, en wonderen te vertellen van het „ vooiledene — toen was er geld te winnen, toen „ konde een arbeider aan den kost geraaken, „ toen was alles goed koop — maar nu, nu is ,, alles even duur, nu is het een Jlechte tijd; de ,, heirei bewaare ons, wat moet er van een' ar- „ beider worden! . „Ik
|
||||
des. VOLKEREN. 311
|
|||||
liet rijzen van den prijs der levensmiddelen I.
ontilaan. boei?, Vlfl
Ten derde — even gelijk men den prijs „„„„ *
o J r J HOOF0ST.
der
„ Ik kan het toegeeven, dat onkundige men«
„ fchen zo fpreeken, maar het doet mij moeite, „ wanneer ik luiden van verftand, en aanzien, „ die taal hoor voeren, zij begrijpen niet, wel- „ ken invloed hunne woorden op de gemeente „ hebben. Een arbeider hoort die klagten uit ,, den mond van eenen regent, hij gelooft het „ niet fleehts, maar hij verbeeldt zig, dat men „ het ergfte nog niet durft voorftellen, hij wordt „ neêrgeflagen van geest, hij valt mede aan het „ klaagen, zijne handen worden flap tot den ar- „ beid, en het gevreesde gebrek, 't geen hij, „ menschlijker wijze, door goeden moed, en „ naarftigbeid, bad kunnen weeren, fluipt heime- „ lijk onder zijn dak — men moest eenen ande- 9, ren weg inflaan, die gefchikter is, om de vlijt „ dei" ingezetenen leevendig te houden; men moest „ kun verzekeren, dat, zo ooit in dit land een y, arbeider van het gewome daggeld heeft kunnen „ leeven, hij het ook nog heden doen kan. ., Dit zal ik onderftaan te bewijzen Ik zal
„ trachten aantetoonen . dat, zedert anderhalve „ eeuw, de levensmiddelen zo duur, en dikwils „duurder zijn geweest, dan tegenwoordig, ter- ,, wijl de arbeidsloonen toen wel minder, maar „ niet meerder waren'" — enz. Dit bewijs beftaat eensdeels in de opgave van
den prijs van eenige van de meest geWoone fpij-
V 4 zen,
|
|||||
312 R IJ K D O M
|
|||||
I. der levensmiddelen meer van jaar tot jaar ziet
boek, veranderen, dan den prijs der arbeidsloonen,
i~* even zo zal men vinden, dat er van plaats
HOOFOST.
tot
zen , opgemaakt uit eene rekening van zekeren
grooten maaltijd, in het jaar 1613 te Gaes gehou- den. Volgends dezelve kostede toen een pond boter tien grooten FL , (dat is 5 ftuivers Hol- landsck') honderd eijcren 3 fchell, 8 gr. (dat is 22- ft.) een koppel hoenders 3 fchell. (dat is 18 ft.) een pond osftnvleesch van de geringde ftukken, 4| gr. (dat is 19 duiten) In het jaar 1643 betaalde men voor een last haver oC 13 - 8 - (dat is / 80-8-) voor een last witte erwten of 28- (dat is ƒ168-:-) voor een last Pruis/ï-, fche rogge van d£ 25 tot c£ 27-10- (dat is van f 150- tot f 165-0 voor de honderd ponden kaas f 15- IQ-! In het jaar 16^7 was de prijs van eene zak
tarw 23 fchell. en van eene zak rogge 14 fchell» In i(5p3 gold de tarw 42 fchell. de rogge i6J fchell. In 1Ö97 tarw 40 fchell. rogge 16 fchell. Jn 1698 tarw 42 fchell. rogge 30 fchell. In i6<jq tarw 42i fchell. rogge 20 fchell. Volgends eene gemiddelde rekening heeft do
tatw op de koornbeurs van eene der voornaam» .fte Heden van Holland, zedert het jaar 1693, ge» had de volgende prijzen; Van 1693 tct 1703 een zak tarw 37* fchell.
— 1703 —■ 171^ — — 20 —.
— 17*3 — 1783 — «*" 17 ~- j
|
|||||
der VOLKEREN.
|
|||||||||
313
|
|||||||||
tot plaats grooter onderfcheid is tusfchen den I,
prijs der arbeidsloonen, dan tusfchen denB ° E •
prijs der levensmiddelen — de prijzen van
J r ' hoofdst.
brood
|
|||||||||
Van 1723 tot 1733 een zak tarw i£f fchell.
— 1733 — 1743 — — i7i —
— 1743 — 1753 — — 15 —
— 1753 — «763 — — 17 —<
— 1763 — 1773 ---- ---- 22* —
Terwijl, in de tweede plaats, de Schrijver van
dat werkjen zig, ten bewijze, dat verfcheiden ar- beidsloonen en daggelden toen minder waren, dan tegenwoordig, beroept op de rekeningen van ambachtsluiden, oude loonlijsten van arbeiders en bierdragers gilden , vrachtlijsten van [chippers, aanbeftedingen van dijkwerk, wieden , en delven van Meede, enz. Het is jammer, dat dit oordeelkundig werk-
jen, 't welk maar 49 bl. in 120. groot is, niet in een ijders banden is. Jk zal bij dit overtuigend ftuk geen eene aan-
merking voegen, dan alleen deeze, dat het geene hier omtrent Zeeland gezegd wordt, ook volmaakt op Holland kan toegepast worden. Het kan den leezer niet onaangenaam zijn, dat
ik hem bij deeze gelegenheid een vervolg op de bovengemelde lijst van de prijzen der graanen lc- vere, die mij door een' zeer kundig Man is me- degedeeld, weiken ik bij deeze gelegenheid daar- voor openlijk dank zegge. pe gemiddelde prijzen der tarw en rogge zijn
V 5 op |
|||||||||
3H R IJ K D O M
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. brood en vleesch zijn door het grootfte ge-
* o e K.^gejtfe van net vereenigd koningrijk dezelfde, JÜf* of ten minften genoegzaam dezelfde, deeze en |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HOQFDST.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meest
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de koornbeurs van Amjlerdam geweest als
volgt:
Tarw'tlast de zak. Rogge't last de zak
1774 . . . iSoggls. 24f fcb. io2ggls. 13 fcl^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1775
1776 1777
1778 1779 1780 1781 1782 1783
1784 1785 1786 1787
1788 1789
179° 1791 1792 1793 1794 1795
1796 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men houde in het oog, dat deeze alle de ge-
middelde prijzen zijn. i Eb |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der VOLKEREN. 315
meest alle andere waaren, zijn, wanneer zij I.
in het klein verkogt worden, (en dit is juist B ° E K« de wijze, op welke de arme werkluiden alle ~~ ,. HOOF0ST.'
din-
En dat dus de gemiddelde prijs der tarw is
geweest van 1773 tot 1783 voor de zak 20J fchell.
en van 1783 tot 1793 — — 24* —< En van de rogge
van 1773 tot 1783 — — 13* •— en van 1783 tot 1793 — — id> — Men ziet uit deeze lijst, dat de 10 jaaren van
73 tot 83 zelfs laager zijn geweest, dan de 10 jaaren van 63 tot 73, en dat de laatfte 10 jaaren we! hooger zijn, doch echter nog zo hoog niet, als de 10 jaaren van 1693 tot 1703 — doch dat de drie Iaatfïe jaaren tot eene verbaazende hoogte oploopen, welke buiten twïjffel als een alge* meene ramp moeten aangemerkt worden. Wanneer men ondertusfehen (de drie Iaatfte jaa-
ren uitgezonderd) alle deeze prijzen eens verge- lijkt tegen het geene boven is opgegeeven van de jaaren 1647, 1693, l697» 1698, en 1699, dan blijkt, dat in die jaaren deeze noodzaaklijke levensmiddelen duurder zijn geweest, dan in den Joop van deeze geheele eeuw tot 1794 toe. Laat ons dus ook den moed niet opgeeven,
indien de hemel eene gelukkige daaling in den prijs van deeze noodzaaklijke levensmiddelen geeft, en, door herfteiling van de rust en orde in Eu- ropa, de oude bronnen van onze welvaart weder gelieft te openen, dan is het te voorzien, dat de Hol.
|
||||
3# R IJ K D O M
I. dingen koopen) in 't algemeen in de groote
boek. fteden zo goedkoop , en zelfs beter koop,
V11I. jan |fl meer afgejegen ]:oefcen van het land,
om redenen, welke ik in 't vervolg gelegen-
heid zal hebben om voortedraagen — maar de arbeidsloonen zijn in de groote lieden, en derzelver nabuurfchap, gewoonlijk een vierde of een vijfde, twintig of vijfentwintig ten honderd hooger, dan op den afftand van wei- nige mijlen van dezelve (^). Men rekent den gewoonen prijs van den arbeid te London, en in deszelfs nabuurfchap, op agttien ftuivers, voor eenen dag, en, weinige mijlen van Lon- don, vindt men denzelven op veertien of vijf- tien ftuivers Qence). Qr) Men kan den prijs in
Hollandfche arbeider ook weder even weinig, als
de Engelfche, over gebrek zal kunnen klaagen. Men herinnere zig het geene ik aan het flot van noot (£) van dit hoofdftuk gezegd heb. Uitgecver, (#) In onze' republiek heeft omtrent het zelf-
de plaats i— men rekent zelfs gewoonlijk, dat de levensmiddelen (het vleesch misfehien uitgezon- derd) in Amjlerdam en andere groote lieden be- terkoop zijn, dan in de kleine Heden, om dat in de groote Heden de toevoer van dezelve groo- ter is. Uitgeever. (r) De gewoone prijs van den arbeid verlchilt
niet alleen in de Hollandfche lieden en dorpen aanmerklijk , maar het onderfcheid tusfqhen de eene en andere provintie is zeer groot. In Gel- der- |
||||
der VOLKEREN. 3*7
in Edinburg en deszelfs nabuurfchap op tien *■
ftuivers rekenen, maar, weinige mijlen van v Tf daar, valt zij op agt ftuivers, en deeze is de hoofbsï. ge-
derland en Overijsfel zal een arbeider eenen ge-
heelen dag voor 10 ft. werken, daar hij in Hol' land en Zeeland 15, 18, tot 20 ft. en meer kan Winnen. F. d. Spiegel, l. c. p. 26". Het zou verveelend zijn, indien men eene lijst
wilde maaken van het onderfcheid in de arbeids- loonen op alle verfchillende HoUandfche plaatzen. Om echter een algemeen denkbeeld te geeven, zal ik hier een klein lijstje laaien volgen, waar- uit dit onderfcheid tusfchen Atnflerdam en Schoon- hoven zal blijken. Amfterd. Schoonh,
Een metzelaars knecht zomer 26 ft. 22 ft.
herfst")
en > 23 ft. 20 ft. lente J |
||||||||||||||||
winter 26 ft;
|
18 ft;
22 ft. 20 ft,
18 ft. 22 ft. 16 ft.
Kleer-
|
|||||||||||||||
Een timmermans knecht zomer 27 ft.
herfst") en >23Jft. lente j Winter 20 ft.
Goud- en zilverfmids j en 1 2 a |
||||||||||||||||
knechts
|
||||||||||||||||
• • * (_winterj
|
||||||||||||||||
f zomer""}
Üoperflagers knechts -\ en > 22 ft. (_winterj |
||||||||||||||||
3i8 " H IJ K D O M
*• gevvoone prijs van gemeenen arbeid, door het
"grootlte gedeelte van de laage landen van Schot- HO0FJ>sT# land, waar dezelve veel minder dan in Enge- land verandert. Zodanig een verfchil in den prijs, welke, gelijk het ïchijnt, niet altijd toe- reikende is,om den arbeider van het eene ker- fpel naar het andere te doen verhuizen (s), zou, in-
> /Imflerd, Schotnk.
{"zomer ~)
Kleermakers knechts 4 en }»20 ft. 10 ft, \_ winter j Daggelders } i • zomer 27 ft. 16 ft.
herfst")
en i 25 ft. lente J winter 23 ft. 12 ft.
|
||||||
Men moet in deeze lijst door knechts verflaan
volkomen knechts, en ten aanzien van de opgaavc wegens Schoonhoven in het oog houden, dat het eigentlijk loon van metzelaars, timmermans, goud- en zilverfmids, en koperflsgers knechts, twee ftüivers minder is, dan het wordt opgegeeven, doch dat zij daaglijks 2 ft. voor drinkgeld ontvan- gten, 't welk hier bij gerekend is. Uitgeever. CO Indjen de lastige gïldewetten, en vooral
de onbefchrijflijk drukkende wetten op de inwoo- ning, welke in Engeland plaats hebben, en waar- van wij in het vervolg gelegenheid zullen hebben om te fpreeken,*het verhuizen zo moeilijk, en dikwiis zo onmooglijk niet maakten, dan zou mis- fchien dit onderfcheid in de arbeidsloonen krachti. ger werking doen. Uitgeever, |
||||||
der VOLKEREN. 3*9
|
|||||
indien zij omtrent waaren plaats had, eene zo I.
fterke vervoering, zelfs van de zwaarfte enB ° E *•
VTTI
onhandelbaarfte, niet alieen van het eene ker- * HOOFD»*»
Jpel naar het andere, maar ook van het eene
einde van koningrijk naar het andere, ja zelfs dikwils van het eene einde van de vveereld naar het andere veroorzaaken, dat dezelve weldra overal bijna op denzelfden prijs zouden zijn — dus zien wij duidlijk, bij de onder- vinding , dat onder alle foorten van ballast de mensch (wat men ook van de ligtzinnig- heid en ongeftadigheid van zijne natuur zeg- gen moge) de tnoeilijkfte is, om vervoerd te Worden. Indien dus de arme werkluiden in, zodanige ftreeken van het koningrijk kunnen beftaan, waar de prijs van de arbeidsloonen de laagfte is, dan moeten zij rijklijk kunnen leeven, waar dezelve de hoogfte is. Ten vierde — de afwisièlingen tusfchen den
prijs der arbeidsloonen komen,ten aanzien van plaats en tijd, niet alleen niet overeen met de veranderingen, welke in den prijs der le- vensmiddelen voorvallen, maar ftaan dikwils * lijnrecht tegen dezelve over — de graanen, het gewoone voedfel van den gemeenen man, zijn in Schotland duurder dan in Engeland, om dat Schotland meest alle jaaren zwaaren toevoer van dezelve uit Engeland ontvangt —> het Engelfche koorn moet natuurlijk duurder betaald worden in Schotland, werwaards het vervoerd wordt, dan in Engeland, van waar het
|
|||||
320 .. R IJ K D O M
I. het verzonden wordt, en echter kan het»
0 E K- naar evenredigheid van deszelfs boedanig- ofdst. ^^' *n &M*faitd met duurder verkogt wor- den, dan het Schotfche koorn, 't welk met het Engelfche op dezelfde markt in mededin- ging komt. De hoedanigheid van het koorn hangt voornamentlijk af van de hoeveelheid van meel, welke hetzelve ter "«nolen ople- vert , en in deezen opzichte overtreft het Engelfche koorn het Schotfche zo fterk, dat hetzelve, fchoon altijd in fchijn, of ten aan- zien van deszelfs maat in masfa genomen, duurder, niettemin in de daad, of in betrek- king tot deszelfs hoedanigheid, en zelfs tot deszelfs maat in gewigt, over 't algemeen al- tijd beter koop is — daarentegen zijn de ar- beidsloonen duurder ia Engeland, dan in Schotland. — Indien derhalven de arme am- bachtsman in het eene gedeelte van het ver- eenigd koningrijk met zijn huisgezin kan be- ftaan, dan moet hij in het ander gedeelte van hetzelve rijklijk kunnen leeven. — 't Is waar, in Schotland is havermeel het grootfte en beste gedeelte van het voedfel van den gemeenen man, welke over het geheel daar minder welvarende is , dan zijne nabuuren van denzelfden ftand in Engeland, maar dit onderfcheid in het middel-van beftaan is niet de oorzaak, maar het gevolg van het ver* fchil in de arbeidsloonen — fchoon ik het- zelve , doch geheel en al verkeerd, menig- maa-
|
||||
*
|
|||||
bil VOLKEREN. 301
ïRaalen als de oorzaak heb hooren» opgeeven I»
— immers niet om dat de ééne man eeneB ° E K* TrTTr
koets houdt, en de andere te voet gaat, is
i ,. , HOOFDST»
de eene rijk, en de andere arm , maar om
dat de ééne rijk is, houdt hij eene koets, en om dat de andere aria is , gaat hij te voet (i\ Ge-
(?) Ik weet 'niet-, of dit argument wel door-
gaat. De Helling is: de afwisfelingen tusfchen den prijs der arbeidsloonen komen*, ten aanzien van plaats en tijd > niet alleen niet overeen met di Veranderingen, •aielke in den prijs der levensmid* delen voorvallen, maar ftaan dikwils lijnrecht te- gen dezelve over. Het bewijs, 't welk hiertoe wordt aangevoerd, is dit: ■ In Engeland is het koorn beterkoop, dan in Schotland, en daarente- gen zijn de arbeidsloonen in Engeland duurder dan in Schotland* Indien dus in Schotland een arbeider met minder loon en duurder koorn kaa beftaan , dan moet hij in Engeland met hooger loon, en beterkoop koorn , rjklijk kunnen lee- ven. — Dit argument zou doorgaan, indien bet gewoone. levensmiddel zo wel in Schotland als in' Engeland tarwermeel was, maar in Schotland is het gewoone voedfel geen tarwen- maar haver- meel, en dus vervalt de overbrenging. — Jk weet wel, dat de Schrijver dit zoekt te ontduiken, maar zijne uitvlugt komt mij voor meer .vernuf- tig, dan zaaklijk te zijn. — Ik erken gaarne, dat dit ouderfcheid in het gewoone voedlèl niet de oorzaak, maar het gevolg van het verfehil in de X ar- |
|||||
3*2 R IJ K D O M
|
|||||
I. Geduurende den loop van de voorgaande
• oe Leeuw, het eene jaar door het andere gere-
VIII. fond waren de graanen in beide de deelen
HOOFDST.
van
f
arbeidsloonen is, want indien dit onderfcheid in
het voedfel de oorzaak was van de laage beloo- ning van den arbeid, dan zou in de berekening van die belooning niet meer zo zeer de boeveel- heid van den arbeid, dan wel het onderhoud van den arbeider in aanmerking komen. — Ik fia gaarne toe, dat een Schotfche arbeider havermeel eet, om dat zijne belooning hem niet toelaat om tarwenmeel te betaalen, maar ik zie met dat al nog niet, dat deeze uitvlugt de overbrenging bil- lijkt, en het bewijs voldingt, dat de afmsfelin- gen tusfehen den prijs der arbeidsloonen , ten. aanzien van plaats en tijd, niet alleen niet over- eenkomen met de veranderingen,, welke in de» prijs der levensmiddelen voorvallen, maar dikwilst lijnrecht tegen dezelve overftaan, —■ Immers in het aangevoerde bewijs komt niet het verfcbil van den prijs, maar het verfehil van de foort van Ie- . vensmiddclen in aanmerking — een Schotfche ar- beider kan met zijnen minderen loon blijven be* Haan, al was de prijs van de tarw nog twintig- maal duurder. <— Waarom ? om dat hij geene tarw gebruikt — die prijs is hem onverfchillig, en wel even onverfchillig, als het voor eenen armen man is, of het onderhoud van koets en paarden veeï of weinig kost, om dat hij toch, arm zijnde, te vcet zal blijven gaan. Indien het argument fteek zou houden, dan behoorde de overbrenging ia
|
|||||
f
|
||||||
der VOLKEREN. 323
|
||||||
Van het vereenigd koningrijk duurder, dan 'I.
in den loop van de tegenwoordige. Dit isB ° K eene gefclnedkundige waarheid, welke thands ' op .geene redelijke wijze in twijffel kan wor- den getrokken. En het bewijs van dezelve is nog beflisfender ten aanzien van Schot- land , dan van Engeland. -~ In Schotland berust de zekerheid van dit bewijs op de (zogenaamde) publieke Fiars, of jaarlijkfche prijslijsten van alle foorten van graanen in alle de deelen van Schotland, welke, naar den daadlijken ftaat van de markten, onder eede opgemaakt worden. — Indien een zo- danig proefhoudend bewijs nog van ter zijde eenige verfterkende baarblljküjkheid noodig had, dan zou ik er nog kunnen bijvoegen, dat dit in Frankriik het zelfde geval is ge- weest, en waarichijnlijk ook in meest alle landen van Europa — ten aanzien van Frank» rijk is het ten klaarften te bewijzen. Maar indien het dus zeker is, dat in de voorige eeuw in beide de deelen van het koningrijk de
in deezervocge te weezen: indien in Schotland
een arbeider met minder loon kan beftaan , en duurder tarw kan eeten, dan moet hij in Enge- land met hooger loon en beterkoope tarw ruim kunnen leeven. — Er fcbijnt derhalven in dit argument eene ipeeling in het woord tevemtnt»- delen te zijn, welke de aandacht van den Sfldwi zo naauwkeurigen Schrijver ontfnapt is. Uirgcever. X 2
|
||||||
3*4 R IJ K D O M
I. de graanen over het geheel wat duurder zijn
> ï k.geweest, dan in de tegenwoordige, niet min-
*• der is het zeker dat, in de voorige eeuw,
jfdit. de arbeidsloonen beterkoop waren, dan in de
tegenwoordige —i indien dan de arme am-
bachtsluiden in dien tijd hunne kinderen hebben kuflnen opbrengen , dan moeten zij hetzelve nu nog veel gemaklijker kunnen doen («). In de voorgaande eeuw waren de meest gebruiklijke dagloonen van gewoonen arbeid in het grootfte gedeelte van Schotland, in den zomer zes, en in den winter vijf Huivers — drie fchellingen (?) in de week £'t welk omtrent op denzelfden prijs neder- komt) is het arbeidsloon, 't welk nog tegen- woordig in zommige flrecken van de hooge landen van Schotland, en in de Westerfche ei- landen, betaald wordt. Tegenwoordig zijn in de meeste ftreeken van de laage landen van Schotland de gebruiklijke loonen voor gemeenen arbeid agt ftuivers daags. — Om- trent Edinburg in de Graaffchappen, welke aan
(«) Dit zelfde' is omtrent ons land eene ge-
schiedkundige waarheid. Zie het geene ik, zo even, in mijne noot fj>), uit het fraaije werkjen van den Heer van de Spiegel ever de Armoede en Bedelarij in Zeeland, heb aangevoerd. Uit* ge ever. (r) Engelfche fchellingen, van twaalf ftuivers»;
Uitgeever.
|
||||
oer VOLKEREN. 32$
|
|||||
aan Engeland grenzen, (waarfchijnlijk in aan- 1.
mirking van die nabuurfchap) en in eenige* ° E *• weinige andere plaatzen omtrent Glasgow, Vi"' _ * . „, . r , , HOOFD5T.
Carron, Jyrfhire, enz. waar onlangs het
vraagen naar arbeiders zeer aanmerkelijk heeft toegenomen, is de dagloon tien Huivers, zom- tijds een fchelling. In Engeland zijn de ver- beteringen in den landbouw, in de fabrie- ken, en in den koophandel, veel vroeger be- gonnen , dan in Schotland. Deeze verbeterin- gen moeten noodzaaklijk het vraagen naar arbeiders , en gevolglijk ook de dagloonen, vermeerderd hebben. — Dus waren zo wel in de voorgaande, als in de tegenwoordige eeuw, de arbeidsloonen hooger in Engeland', dan in Schotland. — Zedert dien tijd zijn dezelve nog aanmerklijk gereezen — fchoort /• het, in aanmerking van de grootere verfchei- denheid van arbeidsloonen, welke in onder- fcheidene plaatzen betaald worden, zeer moei- lijk is, om de hoeveelheid van die rijzingen optegeeven. In 1614 betaalde men, even gelijk tegen-
woordig , aan eenen gemeenen foldaat van het voetvolk agt duivers daags. Toen dit voor het eerst ingevoerd wierd, zal hetzelve natuurlijk berekend zijn geworden naar de gewoone daggelden van gemeene arbeiders, als zijnde die ftand van het volk, uit welke de meeste foldaaten van het voetvolk ge- X 3 woon- |
|||||
3*6 , R IJ K D O M
I. woonlijk genomen worden (w). — De Op-
i o e, k perrechter Ba/es, welke ten tijde van Karel
■* "■' den tweeden i'chreef, rekent de noodzaaklijke
HO».FDST.
KOS-
O) Het is ook hier te lande, in aanmerking
van de verfcheidenfteid der arbeidsloonen, buiten tvvijffel niet alleen moeilijk, maar zelfs, voor eenen mensen van gewoon geduld, niet uitvoer- baar, om de rij^ingen in den p»ijs der arbeidsloo- nen nategaan; indien men echter deeze oordeel- kundige onderftelling van onzen Schrijver aan- neemt, en dus voor eenen regel houdt, dat de foidij van het krijgsvolk oorfpronglijk naar de ge- woone daggelden van gemeene daggelders bere- kend zal zijn, dan kan men daaruit ook ten aan- zien van ons land bewijzen, dat de arbeidsloonen zedert een paar eeuwen aanmerklijk gereezen zijn. Ik vind in eene Msf. rekening van i°. Maart f407 tot xg Elay 1406, gedaan door Phi- lips van Dorp, Thefautner van Holland, dat in dien tijd de foidij van ijder voetknecht was vijf grooter), of twee en een halve ftuiver daags. Zie van Loon , aloude Regeer, van Hall. If. deel, pag. 227. Doph dit voere ik alleen aan, om te doen zien, dat het geld in dien tijd minder over- vloedig, en derhalven van meerdere waarde was; maar tot laatere tijden overgaande, vinae ik in de lijsten van de betaalinge van het krijgsvolk van 16-23 Gr. Placaatb. ade deel, pag. '6z9 (welke overeenkomt met die van 6 Februari] 1599.) de gemeene voetknechten berekend tegen df gulden in de maand van tweeënveertig tajen, of
|
||||
der VOLKEREN. 327
kosten tot onderhoud van eene arbeiders I.
huishouding , beftaande uit zes peribonen,8 ° * ** (zijnde de vader, de moeder, en twee kinde- VJu. HOOFDST.
ren,
of zes wecken — in het Péitijck Handboekjen
van den Staet van Nederland, cap 6. pag. 116> gedrukt 1651, vind ik hetzelfde, een voctknecht heeft alle maent tot zijn gagie elf van onze gul- dens , ende een ruyter dertich —• een voetknecht is ghewoon te ontfangen alle weeck een deel van fijn foldje, maar een ruyter alle maent. In de lijsten van 20 QStober 1668, Gr, Placaatboek, %de d. pag. 201. vind ik dezelve nog op elf gul- den in de zes weeken. In de lijsten van 1 Ja- tiuarij 1701, Cr. Placaatb. $de deel, pag. 105, fiaan zij bekend op twaalf gulden vijf ftnivers in de zes weeken ~ en dit is hetzelfde gebleeven in de lijsten van 12 Febr. 17'2/, Gr. Placaatb. 6de deel, pag. 140, en in de lijsten van \6 April 1741, Gr. Placaatb. 7de deel, pag. 183. Dit is, in den grond van de zaak, nog zo, fchoon de buitengewoone omftandigheden van tijden ook tot tijdlijke buitengewoone verhoogingen hebben doen befiuiten, en thands in plaats van f 12-5-: wordt betaald ƒ 13-18-: Dan, dit behoeft thands niet onderzogt, Genoeg is het voor ons, dat in het jaar 1599 de foldij van eenen gemeenen voet- knecht wierd betaald tegen elf guldens in de zes weeken, dat is, tegen vijf ftuivers daags, van Welke fom echter hunne kleeding en wapening wierd gekort, gelijk dezelve ook van de fn-5-: Cwelke wij voor het eerst (zo veel ik weete) in X 4 , de |
||||
3a8 R I] K D O M
|
|||||
I.' ren, die reeds in (laat zijn om iets te doen,
> o e k. mct twee, die nog niets kunnen uitvoeren) V1"* op tien fchellingen in de week , of zcsen- twintig ponden iterling in het jaar — indien zij die fom met arbeiden niet kunnen win- nen, dan onderftelt hij, dat zij dezelve met bedelen, of met fteelen, moeten haaien — hij toont, dat hij dit ftuk zeer naauwkeurig heeft
de lijsten van i Januarfj 1701 ontmoeten) zo veel
wierd afgetrokken , dat de gemeene voetknecht 28 fluivers in de week, of 4 fluivers daags, over- hield — en thands van de ƒ 13-18-: aan den fol- daat weeklijks drieëndertig fluivers wordt gegee- vën, blijvende mede bet overige voor zijne kle- ding en wapening. — Ik beken, een gemeen dag- gelder moet zo wel zijne klederen en gereedfehap uit zijn daggeld betaalen, als een foidaat, fchoon die van eenen foidaat buiten twijffel kostbaarder zijn, doch alles, ten overvloede, gelijk gefield, en dan de regel van onzen Smith aangenomen zijnde, dat men oorfpronglijk de foldij van het krijgsvolk naar het gewoone loon van gemeene daggelders berekend bebbe, zo zou hieruit vol- gen , dat in ons land het gewoone daggelders loon, ten tijde van de Unie, geweest zij vijf fluivers daags, en derhalven, dat hetzelve thands, Zomer- en winterloon door elkander gerekend, ten minften een en een half maal hooger is, da» hetzelve in dien tijd was. Uitgeever. |
|||||
der VOLKEREN. 329
heeft nagegaan (V). In het jaar 1688 wierd, I.
door Mr. Gregory King, (wiens ervarenheid8 ° *
in de ftaatkundige rekenkunde zo hoog ge-
0 hoof
roemd wordt door Dr. Davenant) het ge-
woone inkomen van arbeiders en loonbedien- den berekend op vijftien ponden fterling in een jaar , in welke rekening hij onderitelt, dat ijder van dezelve, de een door den an- der gerekend, eene huishouding had van drie en een half mensch. — Zijne rekening komt dus, fehoon in den eerften opflag ver- fchillend fchijnende, in den grond zeer wel overeen met die van den Opperrechter Hakt. Beide onderftellen zij , dat de weeklijkfche kosten tot onderhoud van eene zodanige huishouding hoofd voor hoofd omtrent op twintig ftuivers ter neder komt (;y). Maar beide deeze zaaken, zo wel het inkomen, als het uitgeeven van geld, van zodanige huis- houdens zijn door het grootfte gedeelte van het koningrijk zedert dien tijd aanmerklijk verhoogd — fehoon in zommige plaatzen meer, en in andere minder, doch misfehien bijna nergens zo hoog, als zommige overge- dreeven berekeningen van de tegenwoordige arbeidsloonen onlangs aan de natie hebben wil-
(#) Zie zijn ontwerp tot het onderhouden van
er;nen in Burti's hiftory of the foor laws. Smith.
Qy) Zie boven noot 0») van dit hoofdftuk.
Uitgeever,
|
||||
33» R IJ K D O M
|
|||||
I. willen voordraagen. Men. moet wel in het
bob K.0og houden, dat de prijs der arbeidsloonen
VTir
vin. nergens ten allernaauwkeurigfren kan opge-
HOOFDST.
geeven worden, daar menigmaalen op dezelf-
de plaats, en voor denzelfden foort van ar- beid onderfcheiden prijzen betaald worden, niet alleen overeenkomffig de onderfcheiden bekwaamheden van de arbeiders , maar ook naar maate de baazen zachter, of onhandel» baarder zijn — waar de prijzen der arbeids- loonen door geene wet bepaald zijn , daar moet alles , wat wij van dezelve willen op- geeven, uit de gewoonlijkfte gebruiken opge- maakt worden , en de ondervinding fchijnt ons te leeren, dat eigentlijk nooit eene wet in ftaat is, om dezelve te bepaalen, fchoon zij hetzelve dikwils heeft willen doen. De wezentlijke belooning van den arbeid,
dat is , die wezentlijke hoeveelheid van de noodzaaklijkheden en gemakken van het le- ven , welke dezelve aan den arbeider kan verfchaffen, heeft, geduurende den loop van de . tegenwoordige eeuw, mooglijk in eene meerdere evenredigheid toegenomen, dan der- zelver belooning in geld — niet alleen zijn de graanen een weinig in prijs gedaald (z), maar
(s) Dit is, voor de tegenwoordige duure tij-
den, in ons land ook bet geval geweest. Zie de prijzen der graanen in de bovenftaande noot (m), Uitgeever,
|
|||||
Dïr VOLKEREN. s33*
|
||||||
maar veele andere eetwaaren, van welke de I.
|
||||||
ïiaarftige armoede zig eene aangenaame ens ° **
|
||||||
gezonde verfcheidenheid van voedfel kan be
., , ■■ , huofdst,
reiden, zijn veel beterkoop geworden — de
aardappelen, bij voorbeeld, kosten tegen-
woordig, door het grootfte gedeelte van het koningrijk, de helft van het geen, dertig en veertig jaaren geleden, voor dezelve betaald wierd — het zelfde kan men zeggen van de knollen, wortelen, en kool, groentens, wel- ke, in vroeger tijd, nooit anders dan in oni- gefpitte akkers geteeld wierden, en tot welke men thands den ploeg gebruikt. Alle foor- »en van tuinvruchten zijn ook beterkoop ge- worden —■ het grootfte gedeelte van de appe- len, en zelfs van de uijen, welke in Groot' Brittannien gebruikt worden, wierden, nog in de vooiïge eeuw, uit Vlaanderen inge- voerd — de groote verbeteringen , beide in de grove linnen- en wollen-maimfactuuren, voorzien den arbeider van betere kleeding en tot mindere prijzen. De verbeteringen in de fabrieken van grove metaalen leveren hem, voor minderen prijs , niet alleen betere ge- reedfehappen voor zijn ambacht, maar ook veele aangenaame en gemaklijke (tukken, tot zijne huishouding. Zeep, zout, kaarsfen, leder, en fterke dranken, zijn wel veel duur- der geworden , 't welk voornamentlijk ver- oorzaakt is door de belastingen, die op de- zelve gelegd zijn. — Maar de hoeveelheid van
|
||||||
33* R IJ K D O M
I. van deeze zaaken, welke de arme ambachts-
1 ° E K' man genoodzaakt is te gebruiken, is zo ge- ' ring, dat de meerdere duurte van dezelve niet kan opvveegen tegen de vermindering van den prijs van zo veele andere din- gen (V). — De gewoone klagten, dat de vveel-
C*) Menigmaalen hoort men, in Holland, met
zeer veel ophef over de zwaare belastingen op le« vensmiddelen van de eerde noodzaaklijkheid klaa- gen, en daaruit, onder eene onderftelling, dat de- zelve thands veel hooger zijn, dan weleer, aflei. den , dat de gemeene arbeidsman hier te lande te zwaar gedrukt wordt. Gaarne fla ik toe, dat het te wenfchen zou zijn, dat in ons land de le- vensmiddelen , vooral de zodanige, welke onder de noodzaaklijkheden behooren, vrij konden zijn van alle belastingen, en dat wij hierdoor, buiten twijffel, in de mededinging van onze eigen fa- brieken, op de algemeene markt van de waereld, meer op eenen gelijken voet met andere natiën zouden genaken. Dan, een ijder, welke den Staat van onze Republiek kent, en de zvvaare kosten, welke de huishouding van den Staat vor- dert, zal moeten bekennen, dat de vervulling van deezen wensch onmooglijk is. On'dertusfchen is de tegenwerping, welke men, uit deezen hoofde, tegen het beftaan van den ambachtsman maakt, minder moeilijk om op te los/èn, dan vee- lcn zig verbeelden. In de eerfte plaats worden die foort van belas-
tingen , op welke men het meeste valt, op eene zag.
|
|||||
..... ........... ... .' . -......■
|
|||||
der VOLKEREN. 333
|
|||||||||
weelde zig tot zelfs in de laagfte Idasfen I.
heeft uitgebreid , en dat de gemeene am-B ° M *• bachtsluidcn thands niet meer te vrede zijn, v*J , |
|||||||||
HOOFDSf.
met
|
|||||||||
zagte, en Weinig drukkende wijze ingevorderd,
waaromtrent ik eenen vreemdeling zal laaten be- flisfen. De Real zegt in zijne Science du Gouverne-
ment, torn. FI. p. 15a. dienaangaande, onder an- deren , het volgende: „ De belastingen, welke in Holland door het
„ volk betaald worden, overtreffen verre die gee- t, ne, welke in zodanige Monarchien geheeven „ worden, in welke men het volk het minile „ fpaart. >■ „ Men vindt, in dat land, onder alles, 't geen
„ tot het onderhoud van het leven behoort, niets, „ 't welk niet aan eenige accijnzen onderhevig „ is. Het brood, de wijn, het vleesch, de vrueh- t, ten, alles betaalt impost, maar deeze impost ,, wordt op eene zodanige wijze ingezameld, dat „ de fmalle gemeente het niet gewaar wordt; „ van alle tijden af gewoon, den prijs der le- „ vensmiddelen op dien voet te zien, vindt het „ volk in denzelven niets aanftootlijks , en het „ befchouwt de levensmiddelen als dien prijs waar- „ dig, welke voor dezelve betaald wordt, fchoon, H in de daad, de accijnzen, welke de bakkers, „ de flagtcrs, de herbergiers, de turf boeren enz. „ betaalen, een derde van den prijs uitmaaken, „ welke het brood, de wijn, het vleesch, en de „ turven kosten. En gelijk deeze rechte» door u de
|
|||||||||
334 R IJ K ü O M
|
|||||
L met het zelfde voedfel, dezelfde kleeding, en
1 o e k dezelfde wooning, met welke zij zig in voo-
> 'II. rjge tijden vergenoegden, kunnen ons over-
tui-
„ de verkoopers betaald worden, is niemand van
„ dezelve vrij. „ Langs deezen weg worden vreemdelingen,
„ welke niets doen, dan door het land te trek- „ ken, en-zelfs bedelaars, in hunne verteeringen „ nuttig voor den Staat. „ Men heft, daar, eene menigte van anderebe»
„ lastingen, op het zout, op de zeep, op koffij, „ op thee, op tabak, met één woord óp alles, „ wat in de Provintie verteerd wordt, maar de „ wijze van heffing is zagt, ijderj weet, hoe „ veel hij jaarlijks voor die zaaken moet betaa- „ len, en hij betaalt in evenredigheid van zijne „ bezittingen," enz. Men leeze die geheele plaats, zij fs te lang om
hier eeheel ingevoegd te worden. Maar, ten tweede, zijn dezelve thands, voor
zo veel de noodzaaklijkheden van het leven aan» gaat, over het geheel, weinig hooger, en altbards niet in evenredigheid van de hoogere arbeidsloo- nen, dan in het begin van de voorgaande eeuw — De Heer van de Spiegel heeft dit, in zijn meer- maal aangepreezen uitmuntend wcrkjen over de Armoede en Bedelaarij in Zeeland, pag. 24 en 25, wegens Zeeland bewet-zen, en ik zal zijn voorbeeld volgen, en, ten aanzien van Hollandt doen zien, dat veele belastingen op de noodzaak- lijkheden van het leven, in Holland, thands wei- nig |
|||||
der VOLKEREN. 335
tuigen, dat het niet zo zeer de geldprijs, f.
als wel de wezentlijke belooning van den B ° E r*
VïTT
arbeid is, welke verhoogd is geworden. * ö ° hoofdst.
Zou
nig zwaarder zijn, dan in het begin van de voor-
gaande eeuw, en dat die geene, welke eene in liet oogloopende verhooging hebben ondergaan, echter, in aanmerking van de omftandigheden, niet drukkender zijn geworden, dan te vooren. Laat ons tot zodanige artikelen ons bepaalen,
bij welke de gemeene arbeider het meeste belang heeft. Het beestiaal was in het jaar 1605 oven gelijk
tegenwoordig, de zevende penning van de waar- de — gelijk uit vergelijking van de oude Or- donnantie, Gr. Placaatb. I. deel, pag. 1794, met die van het jaar 1749 kan blijken — terwijl in de jongjle Ordonnantie op dit middel van den S2 December 1791. wel niet meer van den ze- venden penning gefproken wordt, maar eens af wordt bepaald van ijdere honderd guldens zestien guldens, 't welk met de zedert meer dan honderd jaaren bij dit middel gevoegde 10de verhooging juist den 7den penning uitmaakt. Van de binnen gebrouwen bieren wierd zo wel
in het jaar 1624 als tegenwoordig een burger im. post van 30 Huivers van de ton betaald. Zie de oude Ord. Gr. Placaatb. I. d. pag. 1702 en 1722. waarbij over meer dan honderd jaaren de tiende verhooging is gevoegd. De boter was in 1625, zo we? als thands, met
ƒ4-: op de ton van 320 # belast, Gr. Placaatb*. /. d.
|
||||
S3<* R IJ K D O M
tw Zou men deeze verbeteringen in de om-
• o e k. handigheden van de mindere rangen van het
""• volk behooren aantezien als een voordeel,
«OOFDST.
• *■ ' dan
L d, pag. 1J46, waarbij bok over meer dan hofl*
derd jaaren de 10de verhooging is gekomen. Van de brandewijnen wordt tegenwoordig, zon-
der onderfcheid van welke fpecie of materiaalen dezelve zijn geftookt, van de ftoop aan impost betaald vier Huivers«— met de van over meer dan 100 jaaren ingevoerde iede verhooging j en in 1623 bepaalde de Ordonnantie dien impost op 8 ftuivers en 5 fluivers per ftnop, naar de onder- feheiden foorten. Zie Gr Placaatb. I. d. p. 1685. Indien men de Ordonnantien op den inkomenden
tabak van het jaar 1623, Gr. Placaatb. I deelt pag. 1862, en op den confumptie-tabak van het jaar 1674, Gr. Placaatb. III. deel, pag. 976, met de tegenwoordige Ordonnantien op beide die mid- delen vergelijkt, dan zal men zien, dat deze.'ve, in plaats van verhoogd, aanmerkh'jk gematigd zijn geworden. Van het confumptie - zoet wierd, volgends de
Ordonnantie van 1583, Gr. Placaatb. I. d-eelt ,pag. 1802, van elk honderd zouts geheeven vier guldens, 't welk tbands, behalven de over meer dan 100 jaaren in gebruik geweest zijnde toda verhooging, eene gulden hooger , en over eens ■ zodanige hoeveelheid naauwlijks merkbaar is. De impost op het brandhout was in het jaar
1605, Gr. Placaatb. I. d. pag. 1873, \ van de waarde, doch tegenwoordig is dezelve J van de waar-»
|
||||
Der VOLK E RE N. 33?
<Jan wel als een nadeel voor de maatfchap- I.
pij? Deeze vraag fchijnt bij den eerden op-8 ° *jK* flag zeer gemaklijk te beantwoorden te zijn. „a0FDJT& Knechts,
waarde, en dus verdubbeld, met dé van ouds
ingevoerde 10de verhooging..... . De tui -f betaalt tegenwoordig vier. Huivers van
de ton, dit is aanmerklijk hooger dan.in 1605, toen dezelve maar zeven yenningen van de ton betaalde, Qr. Placaatb. I. d pag.iZi'].. Dan dee- jze veihooging is niet eensklaps, maar langzaam ingevoerd, in 1623-was bet reeds s2 penningen, in 1627 was het 24 penningen, Gr* Placaatb. ï. c. la 1679 was het drie Huivers, Gr. Placaatbi UI. d. p. 827. In 1707 wierd "het 3* duiver, Gr. Placaatb. V. d. p. J076, en in 1^49 is de- zelve op vier Huivers gebragt. Dan welke vier duivers geene eigentlijke vermeerdering , waren» dewijl in die Ordonnantie de van over.meer dan honderd jaaren ingevoerde icde, verhooging onder die vier duivers berekend is geworden. De impost op de confumptie zeep, volgends de
tegenwoordige Ordonnantie bedraagende ƒ o.-:.,i per ton van 240 ffi, met de van over meer dan ïoo jaaren ingevoerde icde verhooging, is dan eens hooger, dan weder Jaager geweest. In 1605 was dezelve /* 3-4-: per ton, Gr. Placaatb, I. di fag. 1838, in 1623 ƒ 6-8-: Gr. Placaatb. I. c, in 1680 was zij ƒ 12-16-: Gr. Placaatb. III. d, peg- 873, in 1749 is zij weder tot op ƒ9-:-! V-rminderd. De impost op de koffij en thee Js voor het
Y eerst
- *
|
|||||
1
|
|||||
35$ R IJ K D O M
I. Knechts, arbeiders, en werkluiden, maaken
* ° K K' ver het grootfte gedeelte uit van ijder groot
VIIL Haat-
HOOFD5T.
eerst den 14 Sepr. 1691 geïntroduceerd, en wan-
neer men het beloop van de toenmaalige Ordon» nantie (die op eene andere leest gefchoeid was) rnet de tegenwoordige vergelijkt t dan zal men moeten erkennen,dat de gemeene arbeider thands- even weinig belast is, als toen, fchoon de ge- goede ingezetenen thands meer betaalen. De impost op de ronde maat is thands nog op
den zelfden voet, en zelfs in zommige artikelen eenigzints laager dan in 't jaar 1600, Gr. Pla* caatb. I. d, J>. 1929, fchoon ook hier bij over meer dan 100 jaaren eene tiende verhooging is gekomen. De inkomende graanen zijn thands niet zwaar-
der belast, dan in 1659, Gr. Placaatb. ff» deel,, pag. 254Ö, uitgezonderd alleen de iede verhoo- ging, die ook hiervan meer dan 100 jaaren gehe- ven is. Het gemaal is een artikel, 't welk zeer aan»
merklijk verzwaard is, doch eensdeels is deez'e verhooging niet eensklaps gegaan, want de impost van het gemaal op een last tarw, op een last rogge, en op'een last boekweit, (de overige ar- tikelen fla ik, als minder belangrijk, over) was op 'onderfcheiden tijden als volgt: Ini 't jaar tarw rogge boekweit
1605 ƒ32- 8-: /I6-4-:! /6-:-:|
t 1625 ,:_ ,40-10-: ^20.5,-:^ 7.10-: In
|
||||
der VOLKEREN. 339
ftaatkundig lighaam, maar dat geene, 't welk I.
de omftandigheden van het grootfte gedeelte8 ° E K* ver-
V HOOFDST.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De jongfte Ordonnantie van 1 December 1790
bepaalt den impost op de tarw op ƒ 104-18-ja, op de rogge op ƒ 42-7-: en op de boekweit op ƒ 8-5-8, 't welk juist de oude impost van 1749 is, waarbij alleen de löcie verhooginge in ééne fom is opgetrokken, die te vooren apart genoemd wierd. Gelijk uit alle de agtereen volgende Ordonnan-
tien op dit middel, Gr. Placaatb.ifte d fel 1773, 1782, ade d. fel. 2480, 2943, 3* d fol- 880, 4de d. fol. 819, 5de d fol. 1058, 1071, 1097, 6de d fol. 933, 948, 969 en 988, te zien is. En anderdeels, fchijnt dezelve in de daad zwaar-
der, dan zij is. Ik beken, in den eerften opflag, moet eene verhooging van eene belasting van ƒ 32-8-: tot ƒ 95-8-: en dus van ƒ63-:-: op één en het zelfde artikel, allerilerkst voorkomen, maar wanneer men in het oog houdt, dat deeze Y a be- |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\
|
|||||
340 R JJ K D O M
I. verbetert, kan nooit aangemerkt worden aïs
» o e K.nacjeelig voor het geheel. — Nimmer toch
VIIL - kan
HOOFOST.
belasting over een geheel last genomen wordt, en
dat in de Ordonnantien op het gemaal ten platten lande (in welke men, fchoon de impost dezelfde blijvende, echter om goede redenen verplicht is geweest de perfoonen te quotifeeren) ijder per- foon boven de tien jaaren gerekend wordt in een geheel jaar te gebruiken een Haagfche zsk tarw» of een en een quart Haagfche zakken rogge, en dus i, van een Jast tarw, of circa -f4 van een last rogge, dan verliest die fchijnbaare grootheid der verhooging zeer veel van het denkbeeld van druk- kend te zijn, want dan komt de geheele belasting voor ijder hoofd in een geheel jaar neder, ten aanzien van de tarw op ƒ 3-15- en ten aanzien van de rogge op ƒ 1-17-14. Zie art. 3 en 4 van de Ordonn. op het gemaal ten platten lande van 35 Nov. 1749, en dus is de verhooging van de tarw voor ijder hoofd over een geheel jaar circa /2-io-: en derhalven nog geen ftuiver in de- week — terwijl die van de rogge nog geen hal- ve ftuiver in de week kan beloppen. Ik erken gaarne, dat ftaatkundige redenen oorzaak gegee- ven hebben, om die quotifatie van ijder periöon beven de tien jaaren op f8 van een last tarw, of circa l4 van een last rogge liever beneden, dan boven de waare confumptie te ftellen, maar dit zal echter geen zeer aanmerklijk onderfcheid in mijne berekening maaken. Ik zal thands geene meerdere artikelen aanroe- ren» |
|||||
der VOLKEREN. 341
|
|||||
kan eene maatfchappij bloeijende en gelukkig I.
zijn, van welke het grootfte deel der leden8 ° E K* vnr
met V1U*
HOOFDST.
ren, om dat deeze de voornaamfte zijn, bij wel-
ke de gemeene arbeider belang beeft, ik zou an- ders kunnen toonen, dat de wijsheid van de re- geering , in ons land, zeer goed ondeiTcheid heeft weeten te maaken tusfchen behoeften van nood- zaaklijkheid, en van weelde, en dat die van de weelde, op de zichtbaarfte wijze, verzwaard zijn, zo als uit vergelijking van de tegenwoordige Or- donnantien op het karosfengeld , heeren- en re- demtiegeld, kleinzegel enz. met die van vroegere tijden blijken kan. Ten aanzien van de 10de verhooging, van wel-
ke, ik, bij verfcheiden artikelen, gefproken heb, dient, dat dezelve bij Publicatie van 10 Julij 1683. (Gr. Placaatb. A,de d. fol. 698) voor het eerst is ingevoerd vcor den tijd van één jaar, ' echter fchijnt dezelve zonder nadere publicatie ge- continueerd te zijn tot op den 16 Julij 1687, wanneer zij weder is gearresteerd voor den tijd van twee jaaren, (Gr. Placaatb. I. c") na welken tijd dezelve altoos in gebruik gebleeven is , zon- der dat ik weete dat dienaangaande eene expresfe publicatie is gedaan, dan alleen bij vernieuwing van de Ordonnantien op ijder middel. Ondertusfehen moet men niet vergeeten, dat,
fchoon al eens eenige artikelen blijken thands ver- hoogd te zijn, echter ook aan den anderen kant van verfcheiden artikelen , welke in de voorige eeuw nog belast waren, tegenwoordig geene im. posten meer worden geheven. — Zo zijn in het Y 3 jaar |
|||||
34* R If K D O M
I. met armoede en ellende worftelt (£). — Be-
b o e K.]iaiven <jit aijes js net oqJj njet meer fan VIII. ,. HOOFDiT.
jaar 1663 afgefchaft, de imposten op den haring
a 20 Huivers per ton, op den gezouten visch a 20 ftuivers op de 30 visfchen, op de olij a ƒ 8-:-: per vat, op de traan a ƒ3-:-: per quarteel, Gr. Placaatb. 2de d. p. 3047. Zo zijn ook ze« dert 6 Aug. 1680 geene imposten meer geheven van de pik, te vooren belast met 16 ftuivers op de ton, noch van de teer, welke te vooren 10 ftuivers per ton betaalde, Cr. Placaatb. j,de deel* fol. 1004. noch van de kaarsfen, te vooren belast met /2-IO-: op de honderd ponden, Gr.Placaatb. 3, d. fol. 879, Zo zijn al mede in 1680 afgefchaft eene belasting op de laarzen van 8 ftuivers van het paar, op de fchoenen van 2 ftuivers van het paar, op de geflikte muilen van 4 ftuivers van het paar, Gr. Placaatb. 3de deel, fol. 944, gelijk ook de belasting op wit, graauw, en blaauw papier., van ao, is, en 6 ft. op de riem, naar de onderfchei- den foorten, Gr. Placaatb. %de deel, fel. 989, op de tabakspijpen, ten beloope van tg van de waarde, Gr Placaatb. %de deel, fol. 989., en meer andere, thands niet optenoemen. Ik meen dus het zelfde, 't welk de oordeelkun-
dige Heer van de Spiegel, l. c. pag.-Z5. nopends Zeeland zegt, te kunnen en te moeten zeggen nopends Holland, dat ik niet zien kan, dm de belastingen Q hoe zeer derzelver vermindcringe, om andere redenen, wenfchelijk zoude zijn) nu zwaarder drukken op den hals van den arbeider, dan zij deeden voor honderd en meer jaaren. - Te
|
||||
der VOLKEREN. 343
billijk, dat zij, welke zig laaten gebruiken I.
om het geheele lighaam van het volk vanB ° E *l voed- VIIL
HOOFDST»
Te meer, daar de arbeidsloonen thands ongelijk
fjooger, en de noodzaaklijke levensmiddelen (al- thands vóór de tegenwoordige duure tijden) eer laager dan hooger zijn, dan in het begin van de voorgaande eeuw. Uitgeever. (£) Dit fpreekt van zelve. Uitmuntend is
hieromtrent het zeggen van de Real, Science du. Gouvern. torn. VI, pag. 157. De groot e hoop van het volk-, ■welke het laagfle en onderfle gedeelte van den Staat uitmaakt, behoort het grootfie en het meest bevestigde deel te zijn, even gelijk de grondflag van een gebouw het fterkfle en meest verzorgde gedeelte is; de gefchiedenis leert ons, ■dat zodanige Staaten , 'welke den grooten hoop van het volk met geftrengheid behandeld hebben, nim- mer hebben kunnen bloeijen. — Men kan hier- omtrent zeer veele fraaije aanmerkingen vinden in de Broomen van eenen Menfchenvriend van Ifèlin, p, 112. Campomanes, over de Industr, p. 36. Necker, de f Adminiflrat. des Finances, tem. III. pag. 94 en volg. en bij andere ftaat- kundige Schrijvers — trouwens men behoeft zig alleen maar het voorbeeld van Polen (zie noot (ƒ} tip het I. hoofddeel van dit boek) voor den geest te brengen, om overtuigd te zijn, dat, hoe rijk ook cenige bijzondere ingezetenen mogen zijn, echter nooit een land kan bloeijen, indien de al- gemeene welvaart zig niet door alle ftanden ver- ipreidt. Portugal, fchoon daar de koopluiden Y 4 mag- |
||||
344 R I] K D O M
|
|||||
I; voedfel, kleeding en wooning te voorzien,
boek Qok ze]ve zoc}anijr een deel in de voort- V! Tf
brengfelen van hunnen eigenen arbeid behoo-
ren te hebben, dat zij zelve een draaglijk
Voedfel, kleeding en wooning genieten (c).
Schoon
magtig rjk zijn, en boven alle denkbeeld prag-
tig Ieeven, ("gelijk wij bij onzen Schrijver in het IF. boek VII. hoofdfl. zullen zien) kan ons het zelfde leerer. Men leeze Campomanes, om ook van Spanjen een voorbeeld te neemen. Uitgeever, (e) Dit is de billijkheid zelve. Ondertusfchen hoe billijk dit ook zij, kan echter dit grondbe- ginfel te ver gedreeven worden —- de gewoone klagten , (van welke de Schrijver, een weinig hooger, fprak) dat de weelde zig tot alle Man- den heeft uitgebreid, en dat de getneene arbeider thands niet meer te vrede is, met het zelfde voedfel, kleeding, en wooning, met welke dezelve zig in voorige tijden vergenoegde, is in ons land niet dan al te gegrond, en zeker is bij ons in die vermeerderde weelde veel meer de reden te zoeken van de verminderde welvaart van den ar- beidenden ftand, dan in de verkeerdelijk voorge- wende verhooging der belastingen op de nood- . zaaklijke levensmiddelen. —> Met mijn geheefe hart gun ik aan den arbeidenden ftand van ons Vadesland de ruimde welvaart, deeze maakt eene van mijne bartelijkfle wenlchen uit, maar zo lang de een tegen den ander in genietingen van gemak, jangenaamheden, en cieraaden-, in één woord, in pracht Vvil opfteeken, zonder dat ijder zijne ei- gen |
|||||
der VOLKEREN. 345
Schoon de armoede, buiten twijfFel, van I.
het huuwlijk doet affchrikken, zo verhindert B ° E
Vil]
zij hetzelve echter niet altijd. Zij fchijnt de VI voortteeling zelve te begunfligen — eene bij-
na van gebrek ftervende Schotfche hoogland' fche vrouw zal menigmaal meer dan twintig kinderen ter waereld brengen, terwijl eene ge- maklijk gekoesterde fijne Lady dikwils niet in (laat is om één, althands over het geheel geen twee of drie kinderen te baaren, zon- der geheel uitgeput te zijn. De onvrucht- baarheid, die zo fterk onder vrouwen van fatfoen gevonden wordt, is onder de vrou- wen van mindere ftanden zeer zeldzaam —■ de weelde, welke dikwils bij de fchoone kunne de begeerte naar het genot aanvuurt, fchijnt de vermogens tot de voortteeling altijd te verzwakken, en dikwils geheel te ver- woesten. Maar, hoe zeer de armoede de huuwlijken
niet verhindert, is zij nogthands ten uiterfteu ongunftig voor de opvoeding van kinderen. De tedere plant wordt wel voortgebragt, maar in •
gen rekening maakt, en overweegt, wat hem zijne
gewoone inkomften toelaaten, is die gouden eeuw nog verre te zoeken —• men behoort, in zijne verteeringen, minder in overweeging te neemen, wat de fland, in welken men geplaatst is, toe- Lat, dan wel, hoe ver het vermogen toereikt. Ui/tguvtr,
Y 5 - |
||||
34e R If K D O M
I. in eenen zo kouden grond, en onder een zo
boek. geftretlg klimaat, dat zij fpoedig weder ver-
Vau. Welkt en frerft. Ik heb menigmaalen hooren
HOOFDiT. °
zeggen, dat het in de hooge landen van Schot-
land niet ongewoon is, dat eene moeder, welke twintig kinderen ter weereld gebragt heeft, geen twee van dezelve in 't leven be- houdt. Verfcheiden Officieren van groote ondervinding hebben mij verzekerd, dat zij, om hunne regimenten te recruteeren, nooit in ftaat geweest zijn, om uit al de foldaaten- kinderen, welke in het regiment gebooren wa- ren, zelfs het noodige getal van tamboers en pijpers te vinden. En nogthands zal men zelden ergens een grooter getal van fchoone kinderen vinden dan omtrent de barakken van foldaaten. Het fchijnt, dat zeer weinige van dezelve den ouderdom van dertien of veertien jaaren bereiken. In zommige plaat- zen derft de helft van de kinderen , die ge- booren worden, voor dat zij vier jaaren oud zijn. In veele voor hun zevende, en in meest alle plaatzen voor hun negende of tiende jaar. Deeze groote fterfte zal echter overal hoofd- zaaklijk onder de kinderen van den gemeenen {land gevonden worden, welke niet kan op- diepen , om hen met die zelfde zorg te be- handelen, welke menfchen van beteren ftand aan dezelve beftceden, fchoon dus hunne huuwlijken over het algemeen vruchtbaarder zijn, dan die van menfchen van beteren ftand, komt
|
|||||
i
|
|||||
der VOLKEREN. 347
|
|||||
komt echter eene mindere evenredigheid van I.
derzelver kinderen tot volwasfenheid — en B ° f deeze fterfte is in de vondelinghuizen, en in zodanige liefdadige gedichten van kerfpelen, in welke kinderen opgebragt worden , nog grooter, dan onder den gemeenen man (df). IJdere foort van dieren vermenigvuldigt,
natuurlijk, in evenredigheid tot de middelen, welke dezelve voor haar beftaan vindt, en zonder die kan geene foort vermenigvuldigen ~ maar, in befchaafde burgermaatfchappijen, zijn het alleen de geringe Manden van het volk, in welke de fchaarsheid van de midde- len van beftaan paal kan (tellen aan de ver- dere voortplanting van het menschlijk ge- flacht.' En dit zelfs kan op geene andere wijze gefchieden, dan door de verwoesting van een groot gedeelte van die kinderen , welke uit hunne vruchtbaare huuwlijken ge- booren worden i^e). Het
(rf) Dit gezegde van onzen Schrijver ftrekt
voorzeker niet tot eer van het beftuur der lief- daadige gedichten in Engeland. Het levert een bewijs op, dat dezelve niet met die zorg behan- deld worden, welke de natuur van zodanige in- richtingen vordert. In ons land kent men zoda* nige in het oog loopende fterfte in de Godshui- zen niet. Uitgeever. (e) De ondervinding fchijnt dit denkbeeld van
den Heer Smith niet te bsgunftigen — de ge- rin.
|
|||||
34» R IJ K D O M
% Het ruimer beloonen van den arbeid, waar-
3 o e k. door de gemeene man beter in ftaat gefield
lLl' wordt, om voor zijne kinderen te zorgen,
HOOFDST. ' J „ ,
en dus een grooter getal optebrengen, ftrekt
natuurlijk om deeze paaien te verwijden, en uittebreiden. Hierbij verdient ook aangemerkt te worden, dat deeze uitbreiding, zo na als mooglijk is , in evenredigheid ftaat tot de vraagen naar arbeiders. Indien deeze vraa- gen bij aanhoudendheid vermeerderen, dan moet
ringe Handen bef]uiten, in alle maatfchappijen, in
v welke fcbaarsheid van middelen van beftaan plaats heeft, veeleer tot het huwlijk, dan de midden-
en hoogere ftanden — de geringe Handen zijn minder gewoon de gevolgen van een met veele kinderen overladen huishouden te overweegen, zij hebben ook mindere reden om dezelve te vreezen — het denkbeeld van vernedering werkt bij hen zo zeer niet. Het valt voor menfcben van den middenftand, of hooger, altijd hard, te moeten voorzien, dat hunne kinderen tot minde- ren fland zullen vervallen , dan zij zelve zijn, maar de ondervinding leert al te duidelijk, dat, in zodanige omftandigheden, de geringfte fland gewoonlijk en op de liefdefondfen , en op het kerkhof rekening maakt. Men zal bij natiën, welker welvaart aan het verminderen is, altijd onder de midden- en hoogere ftanden meer on- getrouwden vinden, dan onder de geringe ftanden, Uitgeever*
|
|||||
l
|
|||||
o a n VOLKEREN. 349
moet de belooning van den arbeid het trou- I.
wen, en het vermeerderen van het getal der arbeiders natuurlijk in diervoegen aanmoedi- HOOF0jT4 gen, dat men zig in ftaat bevinde, om aan het aanhoudend vermeerderen van die vraa- gen, door het aanhoudend vermenigvuldigen van de volkrijkheid, te voldoen. — Indien deeze belooniiig, te eeniger tijd geringer is, dan tot dit oogmerk vereischt wordt, dan zal het gebrek' aan banden dezelve weldra weder doen rijzen, en is dezelve op andere tijden weder hooger, dan noodig is * dan zal de buitengemeen groote vermenigvuldiging dezelve weldra weder tot deszelfs natuurlij- ken maatftok doen daalen. — In het eene geval zal de markt zodanig met arbeid over- voerd , en in het andere geval zo weinig van denzelven voorzien worden, dat weldra de prijs gedwongen zal worden, om tot dien eigentlijken maatftok terug te keeren, welke de omftandigheden van de maatfchappij vor- dert. Op deeze wijze gaat het met de men- fehen , gelijk met alle andere zaaken, het vraagen naar menfchen regelt natuurlijk het voortbrengen van menfchen — het verwak- kert hetzelve, 'wanneer het te langzaam, en houdt hetzelve tegen, wanneer het te fpoedig voortgaat. Het is dit vraagen naar men- fchen, 't welk in alle onderfeheiden landen van de waereld, in Noord-Amen'ca, in Eu- ropa , en in China, de volkrijkheid regelt en be- ..
|
||||
350 R IJ K D O M
I. bepaalt, 't welk de voortplanting van het
' E K* menschdom in Noord - America zeer fnel "!• voortgaande, in Europa trapsgewijze en lang- zaam, en in China geheel in evenwigt (taan- de doet zijn. Men zegt gewoonlijk, dat het verflijten en
verteeren, 't welk een flaaf doet, voor reke- ning van zijnen meester is, maar dat zulks van eenen vrijen * knecht voor zijne eigen re- kening loopt. Ondertusfchen flijt en verteert de vrije knecht even zo wel voor rekening van zijnen meester, als de flaaf. De arbeids» Ioonen, welke aan daggelders en aan knechts van allerleije foort betaald worden, moeten van dien aart zijn, dat zij hen in flaat kun- nen Hellen, om, ('oor elknderen gerekend, het geflacht van daggelders en knechts, naar maate, dat de vermeerderende, verminderen- de, of in evenwigt blijvende vraagen van de maatfchappij dezelve vorderen, in weezen te houden. — Maar, fchoon het dus ook waar is, dat een vrije knecht zo wel voor reke- ning van zijnen- meester flijt en teert, als een flaaf, zo kost echter het onderhoud van den- zelven veel'minder, dan dat van eenen flaaf. Het fonds, 't welk gefchikt is, om dat gee- ne aantevullen en te vergoeden, 't welk een flaaf verflijt en verteert, wordt gemeenlijk, als ik mij zo eens mag uitdrukken , door eenen onachtzaamen meester, of zorgeloozen opziender beftuurd, terwijl dat geene, 't welk moet
|
||||
der VOLKEREN. $$l
|
|||||
moet ftrekken om denzelfden dienst aan eenen I.
vrijen knecht te bewijzen, door dien vrijenB ° E knecht zelve beltuurd wordt, de ongeregeld- V1" HOOFC
heden, welke in het algemeen in de huishou-
dingen der rijken de overhand hebben, drin- gen zig natuurlijk in het beftuur van eenen zodanigen opziender in, terwijl de naauwge- zette zuinigheid, en de zorgvuldige fpaar* zaamheid, welke men bij de armoede vindt, natuurlijk bij den vrijen knecht plaats heeft. Onder zodanig een verfchillend beftuur moet noodzaaklijk de uitvoering van het zelfde oogmerk eene groote verfcheidenheid in de onkosten maaken — en dus geloof ik , dat bij de ondervinding van alle tijden, en alle volkeren, zal blijken, dat de arbeid, welke door vrije knechts gedaan wordt, op den duur beterkoop uitkomt, dan de arbeid, wel- ke door flaaven verrigt wordt — zelfs te Bos- ton, Newjork, en Philadelphia, waar de ge- meene arbeidsloonen zo hoog zijn, heeft men bevonden, dat dit de waarheid is. — Gelijk derhalven de ruime belooning van den arbeid een gevolg is van het toeneemen van den rijkdom eener natie, zo is zij ook de oor- zaak van de vermeerdering der volkrijkheid — en hij, die over die ruime belooningen klaagt, is gemelijk over de natuurlijke gevol- gen en oorzaaken van den grootflen voor- fpoed van de natie. Daarenboven is het misfchien onze opmer- king |
|||||
35a R IJ K D O M
I. king niet onwaardig, dat de toefland van het
» o e k. ame arbeidsvolk, of van het groote lighaam
VT1T r van eene natie, in den voorwaards gaanden .ftaat van eene maatfchappij, dat is, wanneer
.zij toeneemt in het verkrijgen van meerderen jrijkdom, gelukkiger en welvaarender fchijnt te zijn, dan wanneer de maatfchappij het hoogde toppunt van rijkdom bereikt heeft. Wanneer de ftand van de maatfchappij in evenwigt is , dan is die toefrand moeilijk, wanneer dezelve terug gaat, dan is zij ellen- dig. . De voorwaardsgaande ftaat van eene maatfchappij is in de daad voor alle (tanden de vrolijkfte , en meest bemoedigende, de in evenwigt blijvende ftaat fluit de deur voor veele genoegens, en de teruggaande ftaat is voor alle ftanden treurig en troosteloos. Even gelijk het waar is, dat de milde be-<
loon ing van den arbeid de voortplanting van het menschdom aanmoedigt, even zeker is het, dat zij de naarftigheid onder den ge- meenen man aanwakkert* De arbeidsloonen zijn eene fterke prikkel tot de vlijt, welke, even gelijk alle andere menschlijke hoedanig- heden, meerder en levendiger wordt, naar . maate men dezelve meer en meer aanvuurt—• een onbekrompen beftaan vermeerdert de %- haamskrachten van den arbeider3 de vertroos* tende hoop op verbetering van zijnen ftand, en het uitzicht van in zijnen ouden dag ruim en gemaklijk te zullen*-kunnen leeven, moe- di-
|
||||
fc e ft VOLKEREN. 3^3
|
||||||
digen hem ten fterkften aan, om het beste L
gebruik van zijne krachten te maaken. —B ° E K' Wij zullen dus, daar, waar de arbeidsloonen V ' * J * \ ' . KOOFDST.
hoog zijn, de ambachtsluiden altijd ijveriger,
naarftiger., en voortvaarender vinden, dan daar, waar zij laag zijn. Bij voorbeeld, zij zullen vlijtiger zijn in Engeland, dan in Schotland, in den omtrek van groote ftcden, - dan in afgelegen landplaatzen. — Men kan niet tegenfpreeken <, dat men ambachtsluiden < vindt, welke, wanneer zij in vier dagen zo veel kunnen verdienen , dat zij de geheele week kunnen beftaan, ook zeker de drie ove- rige dagen willen ledig loopen; maar dit is toch in geenen deele het geval van de mees» te; in tegendeel, wanneer de ambachtsman rijklijk, en bij het ftuk, betaald wordt, loopt hij groot gevaar van zig zelven te overwer- ken, en in weinige jaaren zijne gezondheid en krachten te verwoesten. — Men rekent gewoonlijk, dat te London , en in zommige andere plaatzen , een timmerman zijne fris- fche krachten niet veel langer dan agt jaaren behoudt — iets van deezen aart ziet men in veele andere ambachten gebeuren, in welke het werkvolk bij het Ituk betaald wordt, en even gelijk dit in de handwerken plaats heeft, zo ziet men hetzelve ook in den arbeid op, het veld, wanneer de dagloonen hooger dan gewoonlijk betaald worden. — Meest alle klasfen van handwerken zijn aan bijzondere Z on» |
||||||
<
|
||||||
3ft R IJ K D O M
|
|||||
I. ongefteldheden onderworpen, welke door zig
b o e k. aj te buitenfpoorig, in het werk, dat tot het _ *„• ambacht behoort, toetegeeven, gebooren wor- HOOFD5T*
den. Rammuzzinï, een uitmuntend Italiaanse^
Geneesheer , heeft een opzetlijk werk over deeze kwaaien gefebreeven. Wij houden ir* Engeland de foldaaten niet voor de naarftig- fte foort onder het volk , en echter heeft men gevallen gezien, wanneer zij tot zom- mige bijzondere foorten van werk gebruikt, én mildelijk bij het ftuk betaald wierden, dat hunne officieren dikwils verpligt waren, om met den baas van het werk aftefpreeken , dat hij niet mogt toekaten, dat zij , volgend» het beding, naar het welke zij wierden be- taald, boven eene bepaalde fom ijdere dag; verdienen mogten. Voor dat deeze affpraak tusfehen de officieren en den baas gemaakt was, zettede hen de onderlinge naijver, er* de begeerte naar meerdere winst, menigmaa- len aan, om zig zelven te overwerken, en- door buitenfpoorigen arbeid hunne gezond- heid te verwoesten----het onmatig met de Borst op het werk te vallen, geduurende vier
dagen van de week, is zeer dikwils de waare - reden, waarom het werkvolk de overige drie- dagen wil ledig loopen', waarever zo fterk. en luidruchtig geklaagd wordt — en echter is het bij de meeste menfehen natuurlijk, dat een zwaare arbeid van ziel of lighaam, wel- ke verfcheiden dagen agter eikanderen ge- duurd |
|||||
der VOLKEREN, 8f$
|
||||||
diiurd heeft, dooi- eene groote begeerte naar ,|.
uitfpanning gevolgd wordt, welke, wanneer8 ° E
VTF
éij niet door geweld, of dringende noodzaak- vu HOOFD
lijkheid tegengehouden wordt, onwederftaan-
baar is — dit is de ftem van de natuur, welke met eenige toegevendheid wil behan- deld worden, en zomtijds enkel met rusten te vrede is, doch ook wel eens verftrooijing en vermaak vordert, en wanneer men zig Iliaar dien wil niet fchikt, dan zijn de gevol- gen dikvvils gevaarlijk, en zomtijds doodlijk, en, gelijk meest altijd gebeurt, veroorzaaken zij, vroeg of laat, die foort van ongeleid-» heid, welke bijzonder aan de foort van am- bacht eigen is. Indien de baazen altijd aajl de infpraaken van reden en menschlijkheid wilden gehoor geeven, dan zouden zij dik- Wils meer in het geval zijn van den ijver van hunne knechts te moeten maatigen, dan den-^ zelven te moeten aanzetten. Ik geloof, dat men i'n alle foorten van ambachten zal on- dervinden, dat een man, welke zo bedaard voortwerkt, als noodig is, om hem in ftaaï te houden , om geftadig aan zijn werk te blijven, niet alleen zijne gezondheid en krach- ten het langde zal behouden, maar ook, in den loop van een geheet jaar , het meeste werk zal uitvoeren. Men wil, dat over het algemeen het werk-
volk, in jaaren, wanneer alles goedkoop is, meer dan gewoon zal ledig loopen , en in Z a duu- |
||||||
..... ...
|
||||||
355 R IJ K D O M
ï. duure jaaren meer dan gewoon zal werken,
' B K,en hieruit heeft men wel eens beflooten, dat
mi een onbekrompen beflaan de naarftigheid zou
verflappen, en een bekrompen beftaan dezel-
ve zou verlevendigen. — Men kan wel niet tegenfpreeken, dat een weinig meer overvloed dan gewoonlijk zotnmige werkluiden wel eens tot ledigheid aanzet, maar dat dit zo- danige gevolgen op de grootfte meerderheid zoude hebben, of dat de menfchen in 't al- gemeen beter zouden werken, wanneer zij Hecht, dan wanneer zij wel gevoed wierden, wanneer zij moedeloos, dan wanneer zij vol vuur, wanneer zij telkens ziek, dan wanneer zij over 't algemeen in goede gezondheid wa- ren , is niet zeer waarfchijnlijk. Men be- hoort in het oog te houden, dat, in 't alge- meen , jaaren van duurte ook jaaren van ziekte en fterfte onder den gemeenen ftand zijn, welke onmisbaar ten gevolge hebben, dat zij de voortbrengfelen van hunne naar- ftigheid verminderen. In jaaren van overvloed verlaaten vee?e
knechts hunne baazen, zij vertrouwen, dat zij hun beftaan wel door hunne eigene naar- ftigheid zullen kunnen verdienen. — Maar, daar juist dat zelfde goedkoope van de le- vensmiddelen de fondfen , welke tot onder- houd van knechts gefchikt zijn, vergroot,, fpoort het de meesters en baazen, en vooral de landpachters, aan, om een grooter getal van
|
||||
der VOLKEREN. 35?
van knechts in 't werk te ftellen — de land- I.
pachters verbeelden zig, in zodanige tijden,B ° E *«
V7TT
dat zij meer voordeel van hun koorn kunnen lil'
. , HOOFDSTt
genieten, wanneer zij met hetzelve eenige
meerdere bouwknechts onderhouden, dan wan- neer zij hetzelve voor eenen laagen prijs op de markt verkoopen (ƒ). Dus vermeerdert dan het vraagen naar knechts, terwijl in te- gendeel het getal der geenen die zig aanbie- den , om aan die vraagen te voldoen , ver- mindert — en dit is de reden, waarom de prijs van de arbeidsloonen , in jaaren van overvloed, dikwils hooger wordt. In jaaren van gebrek, maakt de moeilijk-
heid en onzekerheid van beftaan alle die foorten van menfchen begeerig, om weder eenen baas te zoeken — maar de duure prijs der levensmiddelen, welke de fondfen , die tot onderhoud van knechts gefchikt waren, verminderen, fpoort de baazen veel eer aan om minder , dan om meer knechts te hou- den. Daarenboven verteeren de arme onaf- hanglijke ambachtsluiden in duure jaaren wel- dra (ƒ) Met alle reden, dit is geene ongegronde
verbeelding. Alles wat zij langs deezen weg, door vermeerdering van werkende handen, aan hunne landerijen befteeden, komt hun naderhand, niet ongelijk meer voordeel, thuis, dan de Iaage prijs, welke zij, op de markt, voor hun koorn kunnen maaken. Uitgeever. Z3
|
||||
'35* R IJ K D O M
1. dra die geringe kapitaalen, met welke zij ge«
• o ek woon wai-en, om de ruuwe ftoffen voor hun- Vin. nen afbei^ te koopen, en dan vinden zij zig HOtFDST. , , \ ,ö
verplicht, om knechts te worden, ten einde
te kunnen beftaan. — Hierdoor vindt men
meer menfchen om werk verlegen, dan in de
mooglijkheid zijp, om werk te krijgen, dit
maakt , dat veele genegen zijn , om vooi*
minder loon, dan gewoonlijk, te werken —-
en'dit is de reden, waarom de loonen van
kiiechts en daggelders, in duure jaaren, me»
nigmaal daaien ($y.
Hier-
(j-) Deeze aanmerkingen, zo ten aanzien van de
redenen,waarom'in jaaren van overvloed de arbeids- loonen menigmaal rijzen, als waarom zij daarente- gen In jaaren van gebrek daaien, zijn zeer oordcel» frundig en verftandig —* maar zij leveren tevens een bewijs op, dat, hoé zeer, gelijk in het begin van dit hoofd/luk is aangemerkt, de hooge of laage prijzen der arheidsloonen de beste thermometer van de welvaart van eene natie zijn, men echter niet al te voorbaarig rnoet zijn, jmet het opmaaken van het befluir. De daaling van den prijs der arbeidsloonen kan bij een anders welvaarend, en in welvaart toeneemend vo'lk, zomrijds een enkel gevolg zijn van eenige agter elkander volgende jaaren van groote duurte, zonder dat men daaruit met grond kan bffl'uitjn, dat de nstionaale rijk- dom aan het afneemdn is, even zo kan bij een volk, wiens welvaart wezentlijk aan het verniin- deren is, eene rijzing in den prijs der arbeidiloo. |
||||
der VOLKEREN. 359
Hierom kunnen allerleij'e fooit van mees- I.
ters, in duure jaaren, veelal betere bedingen" ° E K- met Vffi'
HOOFDST.
nen, veroorzaakt door eene reeks van elkander op-
volgende jaaren van overvloed, geen gegrond be. wijs opleveren voor eene tocneemende welvaart. —< In het cerfte geval zal de duurte wel eene zigt- baare vertraaging aan den loop van den voor- fpoed, en, in het tweede geval, eene gelukkige ilremming aan den voortgang van den tegenfpoed veroorzaaken —• maar geen van beide deeze om- ftandigheden zullen den wezentlijken toe- of af- ïiecmenden ftand van de natie veranderen, — Zo- danige omftandigheden (die ook, uit derzelver aart, altijd in het oog loopende zijn) behooren, bij het befluit omtrent den toeftand van eene na- tie , in het oog gehouden te worden. — Men moet dus, wanneer men eene zodanige bereke. •ning uit den hoogen of laagen prijs der arbeid?- k>onen wil opmaaken, noch jaaren van fchaars- neid, noch jaaren van overvloed, maar jaaren van -een middelmatig gewas tot zijnen grondflag leg- gen, en zelfs die jaaren moeten niet te fchielijk op jaaren van buitengewoone fchaarsheid of over- vloed volgen. — Men behoort zo lang te wach- ten, tot dat de eerfte gevolgen van die omftan- digheden een weinig voorbij gegaan zijn, en alles langzaamerhand zijnen natuurlijken loop weder heeft begonnen aantcneemen. Zie het geene ik ten aan- zien van ons land, met betrekking tot dit Huk, boven in dit hoofdltuk, noot (£), gezegd heb, Uitgeeyer.
Z4
|
||||
3&> R IJ K D O M r
|
|||||
I. met hunne knechts maaken , dan in jaaren
b o e k. van overvloed, zij vinden hen, in de eerst-
Vlil. genoem(je onderdaaniger, en gedienftiger,
HOOFDST. ° °, , ö '
dan in de laatstgenoemde, en dus zullen zij
ook de duure jaaren als voordeeliger voor de algemeene vlijt aanmerken — daarenboven hebben eigenaars , en pachters van lande- rijen, (twee van de uitgeftrektfte klasfen van meesters) nog eene andere reden , om met duure jaaren Vergenoegd te zijn. De renten van de eene , en de voordeden van de an- dere, hangen zeer veel af van den prijs der levensmiddelen. Men kan ondertusfchen niets on gerijm der
uitdenken, dan zig te willen verbeelden, dat de menfchen, over 't geheel genomen, min- der zullen uitvoeren, wanneer zij voor zig zelven, dan wanneer zij voor anderen arbei- den — een arm, maar onafhanglijk werkman zal over het algemeen ijveriger zijn, dan een daglooner, welke zelfs bij het fïuk betaald . wordt. De eene geniet het volle voortbreng- fel van zijne naarftigheid, terwijl de andere hetzelve met zijnen meester moet deelen. De eene is , in zijnen afgezonderden onafhang- lijken ftaat, veel minder blootgefteld aan de verleidingen van flecht gezelfchap, welke in, de uitgebreide fabrieken zo menigmaal het zedelijk karakter van de anderen bederven. Maar het onderfcheid is nog meer zigtbaar ten voorueele van den onafhanglijkcn werk- man; |
|||||
der/VOLKEREN. 3*1
|
|||||
man , wanneer men hem tegen zodanige I.
knechts overftelt, welke bij de maand of hetB ° E K' vin
jaar gehuurd worden , en welker dagloonen H00FDS'T%
dezelfde zijn, of zij veel', dan of zij weinig uitvoeren. — Jaaren van overvloed, het ge- tal der daglooners , en bedienden van aller- leijen aart verminderende, zullen dat der on- af hanglijke vverkluiden vergrooten, terwijl jaaren van duurte het tegendeel zullen te weeg brengen. Een Fransch Schrijver van groote kundig-
heid en vernuft, de "Heer Mesfance, Ontvan- ger van de hoofdgelden in het distriSt van St. Etienne, heeft zig toegelegd, om aante- toonen, dat de arme ambachtsluiden meer werk doen in goedkoope, dan in -duure jaa- ren. Hij vergelijkt ten dien einde de hoe- veelheid en de waarde van die goederen, welke bij zodanige verfchillende gelegenheden in drie onderfcheiden fabrieken gemaakt zijn — te weeten in de grove wollenfabriek van Elboeuf, en in eene linnen- en eene zijde- fabriek, welke beide zig door de geheele Ge- ver alt t ei t van Rouaan uitftrekken. — Uit zijne rekeningen, welke hij uit de registers van de regeeringen heeft opgemaakt, blijkt, dat de hoeveelheid en waarde van de goede- ren , welke in alle drie deeze fabrieken ge- maakt zijn, over 't algemeen grooter zijn ge- weest in goedkoope , dan in duure jaaren, en dat dezelve in de goedkoopfte jaaren al- Z 5 . tijd |
|||||
3<fc R IJ K D O M
I. tijd de grootftei en in de duurfte jaaren al*
boe K-tyj ^e kieinfte zjjn geweest. Alle drie dee- •Ji-Z ze fabrieken fchijnen zig, ten aanzien van derzelver welvaart, in den ftaat van even- wigt te bevinden, en , fchoon derzelver voortbrengfeien in hoeveelheid, van het eene jaar tot het andere , eenigzins mogen ver- fchillen, echter over het geheel noch voor- waards noch agterwaards te gaan. De linnenfabriek in Schotland, en de fa-
briek van grove wollen in het westerkwar- tier van het Graaffchap Tork, zijn bjoeijende fabrieken, welker voortbrengfeien in 't alge- meen (fchoon echter met eenige veranderin- gen) beide in hoeveelheid en in waarde ver- meerderen. — Ondertusfchen heb ik, bij een onderzoek van de rekeningen, welke van derzelver jaarlijkfche voortbrengfeien uitgegee- ven zijn , niet kunnen ontdekken, dat der- zelver veranderingen in eenig zigtbaar ver- band gedaan hebben met het goedkoope of * duure van de onderfcheiden tijden. — In het jaar 1740 (een jaar van groote duurte) fchijnen zekerlijk beide deeze fabrieken zeer veel geleden te hebben, maar in 1756 (ook een jaar van groote duurte) heeft de Schot- fche fabriek meer dan gewoone vorderingen gemaakt, de fabriek in 't Graaffchap Tork ging, in de daad, terug, en deszelfs voort- brengfel rees niet weder tot die hoogte, wel- ke hetzelve in het jaar 1755 beklommen had, voor
|
||||
der VOLKEREN. 363
•'1
voor het jaar 1766, na het herroepen van de I. Amerkaanfche (tempel-acte. In dat en hetB OI6
VTTT
volgende {aar heeft dezelve alles, wat zij nn-, Vil1*
° ' r HOCFDST.
nier te vooren was geweest, verre overtrof-
fen , en na dien tijd is zij altijd blijven voor- waards gaan. De voortbrengfelen van alle groote fabrie-
ken , welke op eenen afftand van de fabriek verkogt worden, moeten noodzaaklijk minder afhangen van de duurte of het goedkoope van de jaaren in die landen, in welke die fabrieken gedreèven worden, dan wel van die omltandigh'eden, welke met de vraagen naar die goederen in die landen gepaard gaan, in welke dezelve gebruikt worden. —■ Op deeze fabrieken hebben vrede en oorlog, voor- en tegenfpoed van andere mededingen- de fabrieken, en zelfs de goede en kwaade luimen van derzelver voornaamfle koopluiden veel invloed, daarenboven komt een groot deel van het buitengewoone werk, 't welk waarfchijnlijk is, dat in goedkoope jaaren gedaan wordt, nooit in de publieke registers van de fabrieken. — De mannen, welke in. die fabrieken werken, verlaaten in zodanige tijden hunne meesters, en worden onafhang- lijke werkluiden — de vrouwen keéren naar haare ouders terug, en begeeven zig gemeens- lijk tot fpinnen , om floffen te maaken tot kleeding voor haar zelven,, en haare huisge- zinnen. — Zelfs de onafhanglijke werklui- den |
||||
S§4 ♦ R IJ K D O M
|
|||||||
I. den arbeiden niet altijd aan werk, 't welk zy
boek. opentiijk verkoopen, maar zij worden menig-
* maal van hunne nabuuren aan den arbeid ge-
HOOFDST. °
fteld van werk, 't welk zij tot hun huislijk
gebruik noodig hebben. — Het voortbreng- fel van hunnen arbeid maakt bij gevolg ook geen figuur in die publieke registers, van welke de lijsten menigmaal met zo veel ver- tooning worden uitgegeeven , en uit welke onze Engelfihe koopluiden en fabrikeurs zig altijd verkeerdelijk vleijen in Haat te zijn om den bloei of het verval van de grootfte Staa- ten te kunnen voorzeggen (iï)ï Schoon
|
|||||||
(£) Het befluit, 't Welk men uit zodanige
publieke registers, en de daarvan uitgegeven lijs- ten wil opmaaken, is, gelijk onze Schrijver zeer wel aanmerkt, ten uiterflen ongegrond, en enkel gefchikt, om de Engelfche koopluiden, én fabri- keurs, in hunne ftaatkundige fpeculatien te ver- maaken; in veeie landen zijn zodanige registers en daaruit gemaakte lijsten onbekend, in andere maakt men meer vertooning met dezelve, dan met de waarheid overeenkomt. Het is, over het geheel, niet zeer flaatkundig, dat de regeering eene naauw. keurige kennis neemt van den toeftand der fabrie- ken — het volk ziet zodanige onderzoekingen nooit gaarne, men is altijd bevreesd voor nadee- h'ge oogmerken. — Eenige jaaren geleden wilde een Intendant van eene provintie in Frankrijk den honigteelt aanmoedigen, hij begon met eene naauw-
|
|||||||
der VOLKEREN. $65
Schoon de veranderingen der arbeidsloonen
niet alleen niet altijd met de veranderingen in den prijs der levensmiddelen gepaard gaan, maar dikwils het lijnrecht tegenoverge- ftelde zijn, zouden wij nogthands, die reke- ning volgende, ons zeer vergisfen (/), indien wij
naauwkeurige opgaaf te vraagen van alle de bijen-
korven, welke in de geheele provintie gehouden wierden, het volk, door deeze vraag in onze» kerheid gebragt, vreesde eene belasting op dezel- ve, en binnen weinige dagen waren er naauw- lijks eenige bijenkorven in de geheele provintie meer te vinden. — Men kan dit geval leezen bij Necker, de VAdminiflr. des Fitiances, torn. III. p. 232, waar men tevens zeer gegronde aanmer- kingen over de al te groote nieuwsgierigheid van eene regeering omtrent dit (luk zal aantreffen. Eene regeering moet zeker niet onverfchillig zijn, omtrent de welvaart van de natie, maar zodra zij zig wil bemoeijen met dat geene, 't welk aan den wil van ijder ingezeten, en aan den natuurlij- ken loop van- zaaken moet worden overgelaaten, zodra zij daar wil regeeren, waar zij niets anders te doen heeft, dan algemeene befcherming te ver- Jeenen, en algemeene gelegenheden te verfchaf- fen, dan bederft zij alles. Uitgeever. O') Het fpreekt van zelve, dat men aan den
prijs der levensmiddelen geenen invloed op den prijs van den arbeid ontzeggen kan. —• De gron- den, welke de Schrijver aanvoert, zijn onvveder- fpreeklijk. —1 Maar hoe zeer de prijs der levens- mid-
|
||||
$66 . R IJ K D O M
ï. wij ons verbeelden wilden, dat de prijs der:
• o e t. levensmiddelen geenen invloed op dien der
Vla. arbeidsloonen had* — De geldprijs van den
ar-
middelen altijd invloed op deh prijs vatt den ar-
beid behouden zal, benadeelt echter die waarheid niets aan de flelling van onzen Schrijver, dat dê ruime belooning van dên arbeid het natuurlijk kenmerk is van den aanwas van den nationaalen ■ rijkdom, dat het bekrompen onderhoud van den armen werkman een natuurlijk teken is, dat de •welvaart tot de hoogte van evenwigt geklommen is, en dat, wanneer de werkende hand gebrek lijdt, men zeker Jlaat kan maaken, dat de wel" vaart van eene natie terug gaat, In tegendeel die waarheid bevestigt deeze Helling. Twee omftandigheden bepaalen den prijs van
den arbeid. Het vraagen naar arbeid, en de prijs van de behoeftens van den arbeider. — Deezc twee omftandigheden gaan altijd gepaard. Indien er geen gevraag naar arbeid was, dan zouden ef geene arbeiders zijn , indian de arbeiders door 'hunnen arbeid niet in Haat gefield wierden, om aan hunne behoeften te voldoen, dan zouden zij niet willen arbeiden. — Maar de invloed van deeze beide omilandigheden is niet even fterk, en op onderfcheiden tijden, en in verfchillende gevallen, is derzelver werking verlcheiden. Wan* s neer het gevraag naar arbeid grooter invloed heeft, dan de prijs der behoeften , dan is er welvaart. Hoe grooter die invloed is, des te grooter is dei welvaart, en wanneer dezelve tot eene zodanige hoog-
|
||||
beu VOLKEREN. 3^7
|
|||||
arbeid wordt noodzaaklijk door twee omftan- I,
digheden bepaald — het vraagen naar ar-B ° E K« beid, en de prijs van de noodzaaklijkheden Yrr en gemakken van het leven. Naar maate dat het gebeurt, dat de vraagen naar arbeid, vermeerderende, in evenwigt blijvende, of verminderende zijn, of naar maate dat de- zelve eene vermeerderende, in evenwigt blij- vende of verminderende volkrijkheid vereis- fchen, naar die maate bepaalen zij de hoe- veelheid van noodzaaklijkheden en gemakken des levens, welke aan den arbeider moeten worden gegeeven — terwijl tevens de geld- prijs van den arbeid zig regelt naar dat gee- ne, 't welk vereischt wordt, om die hoe- veelheid te koopen. Schoon dus de geldprijs van den arbeid zomtijds hoog is, terwijl de Ie-
hoogte klimt, dat naauwlijks meer op den prijs
der levensmiddelen gelet wordt, ja dat die prijs kan daalen, terwijl de arbeidsloonen aanhoudend rijzen, dan is eene natie in vollen bloei. Wan- neer in tegendeel de prijs der behoeftens grooter invloed heeft op den prijs van den arbeid, dan het gevraag naar werk, dan is er tegen fpoed," en wanneer de invloed van den prijs der levensmid- delen dien van het gevraag naar arbeid zodanig overtreft, dat zij de arbeidsloonen tot den laag- ften prijs bepaalt, die met de gemeene mensch- lijkheid beftaanbaar is, dan is zeker de natie im verval. Uitgeeytr. |
|||||
568 R IJ K D O M
|
|||||
I. levensmiddelen goedkoop zijn , zou echter *
•° E K-de vraagen naai' arbeid dezelfde blijvende * vin. (|;e gei(iprijs n0g hooger worden, indien de levensmiddelen duurder wierden. De reden, waarom de geldprijs van den
arbeid, in jaaren van fchielijken en buitenge- woonen overvloed , dikwils rijst, en in te- gendeel , in jaaren- van onverwagte en buiten- gewoone fch aarsheid , dikwils daalt, is om dat 'in het eerstgenoemde geval de vraagen naar arbeid vermeerderen, en om dat zij in het tweede geval verminderen. In jaaren van onvoorzienen en buitenge-
woonen overvloed, bevinden zig in de han- den van veele aanmoedigers tot naarftigheid fondfen, die toereikende zijn om een grooter getal van arbeidzaame menfchen in het werk te ftellen, dan in het voorgaande jaar kon- den worden gebruikt, en dit buitengewoon getal is niet altijd te krijgen. Hierom onder- kruipen zodanige meesters, die meer volle noodig hebben , eikanderen, om hetzelve te bekomen, 't welk dikwils veroorzaakt, dat zo wel de wezentlijke, als de geldprijs van den arbeid rijzen. Het tegenovergeftelde heeft plaats in jaaren
van onverwagte en buitengéwoone fchaars- heid. De fondfen, gefchikt om de vlijt te voeden, zijn dan kleinder, dan zij in het voorgaande jaar waren: dan geraakt een zeer groot getal van werkvolk buiten werk, deeze on.
|
|||||
b e &. VOLKEREN. $$
(S'nderkruipen elkanderen , om werk te vin- 1.
den , en hierdoor daalt dikwils zo wel de8 ° E Ki xvezentlijke, als de geldprijs van den ar- ft beid. — In het jaar 1740 (een jaar van bui-
tengewoone fchaarsheid) was er zeer veel werkvolk, 't welk zig aanbood , om alleen maar voor den kost te werken — in de vol* gende jaafen van overvloed, was het moeilij- ker om arbeiders en knechts te krijgen. Daar de fchaarsheid van een duur jaar het
Vraagen naar arbeiders vermindert, ftrekt de* zelve om den prijs van den arbeid te doen 'daalen», terwijl de hooge prijs der levensmid- delen ftrekt, om denzelven te doen rijzen — en daar in tegendeel de overvloed van eert vruchtbaar jaar het vraagen naar arbeiders vermeerdert, ftrekt dezelve om den prijs van den arbeid te doen rijzen, terwijl de laage prijs der levensmiddelen ftrekt om denzelven te doen daalen. <-* Deeze twee tegen elkaw- der overftaande oorzaaken fchijnen eikande- ren in de gewoone Veranderingen van den prijs der levensmiddelen in evenwigt te hou- den, en dit is waarfchijnlijk de reden, waar- om men overal zo veel meer ftalidvastigheid en duurzaamheid in den prijs van den ar- beid , dan in den prijs der levensmiddelen aantreft. Het verhoogen van den prijs der arbeids-
loonen moet noodzaaklijk den prijs van veele vvaaren doen rijzen, om dat hierdoor dat ge- Aa deel- |
||||
$?* R IJ K D O M
L deelte van den prijs der waaren grooter
■ E K'wordt, 't welk zig zelven in arbeidsloonen ifdst. °Plost» en dit ftrek* zig z0 ver uit» dat
zelfs daardoor het gebruik van die waaren, zo binnen als buiten 's lands , verminderd
wordt. — Ondertusfchen ftrekt die zelfde oorzaak, welke de arbeidsloonen doet rijzen, (ik bedoele de vergrooting der kapitaalen) ook om de voortbrengende vermogens van den arbeid te vermeerderen, en te maaken, dat eene kleindere hoeveelheid van arbeid eene grootere hoeveelheid van werk voort- brengt. De eigenaar van' een kapitaal, wel- ke een groot getal van arbeiders in 't werk houdt, poogt natuurlijk, tot zijn eigen voor- deel, eene zo gefchikte verdeeling en afzon- dering van de bijzondere bezigheden te maa- ken , als hem in ftaat kan ftellen , om de grootfte hoeveelheid van werk voorttebren- gen, die mooglijk is. Deeze zelfde reden zet hem aan, om zig van de beste werktui- gen te voorzien, welke hij of zijn werkvolk kunnen uitdenken. Dat geene, 't welk on- der de arbeiders in eene bijzondere werk- plaats gebeurt, heeft, om die zelfde reden, plaats onder alle de arbeiders van eene groo- te maatfchappij. Hoe grooter hun getal is, des te rneer verdeden zij zig in verfchillende klasfen en onderdeden van arbeid •— hier- door zijn veele hersfens ingefpannen, om in ijdere bezigheid de best gefchikte werktuigen voor
|
||||
ö * k V O L'K Ë R'Ë N. g£t
Voor den arbeid uittedenken, en dus wordt Is
ook de uitvinding van dezelve des te waar- B ° * Fchijnlijker •— en dit heeft ten gevolge, dat j. er zeer vcele waaren zijn, welke, ingevolge van deeze verbeteringen, door zo veel rnin- der arbeid, dan te vooren, kunnen worden Voortgebragt, dat de verhooging van de ar- beidsiooncn meer dan vergoed wordt doof de vermindering van de hoeveelheid van den arbeid. NEGENDE HOOFDSTUK.
Over de voordeekn van kapitaalen*
Jtiet rijzen en daalen van de voordeden
der kapitaalen hangt van dezelfde oorzaaken af, door welke de prijs van den arbeid ftei- ' gert of valt, dat is, van den voorwaards of agtenvaards gaanden fhiat van den nationaa- len rijkdom. — Maar deeze oorzaaken wer- ken op deeze twee verfchillende zaaken op Eeer onderfcheidene wijzen. Het aangroeijen van kapitaalen, waardoof
de arbeidsloonen rijzen, heeft het verminde- ren van de voordeden ten gevolge. — Wan- neer verfcheiden rijke koopluiden hunne ka- pitaalen alle tot denzelfden handel aanleggen, dan werkt natuurlijk hunne onderlinge mede- dinging uit, dat de voordeden geringer wór- den — en wanneer in alle de verfchillende Aa a foor- |
||||
.—_
/
|
||||||
37a R IJ K D O M
I. foorten van handel van eene maatfchapplj
boek. eene geipe vermeerdering van de kapitaalen JX* plaats heeft, dan zal ook dezelfde mededin-
hoofdst .... , ,, . ging in die alle dezelfde uitwerking hebben.
Wij hebben reeds aangemerkt , dat het
zeer moeilijk is , om met zekerheid optegee- ven, welke, zelfs op eenen bepaalden tijd en plaats, de gemiddelde hoogte zij van de ar- beidsloonen. — Wij kunnen in dat geval zelden meer bepaalen, dan dat geene, 't welk omtrent die loonen in het meeste gebruik is — maar ook dit kan , ten aanzien van de voordeden van kapitaalen, maar zelden ge- daan worden. — Deeze voordeden zijn zo verfchillende, dat zelfs die geene, die eenen bijzonderen handel drijft, niet eens altijd ra ftaat is, om zelve te kunnen zeggen, welke de gemiddelde hoogte van zijne jaarlijkfche voordeden zij. •—■ Deeze voordeden hangen niet alleen af van ijdere verandering in den prijs der waaren, in welke hij handelt, maar ook van den voor- of tegenfpoed van zijne mededingers , en de luiden , met welke hij handelt, en van duizenden van andere toe- vallen, aan welke zijne waaren, 't zij wan» jieer dezelve ter zee , of te land vervoerd worden, 't zij zelve wanneer zij in de pak* huizen opgelegd zijn, bloot ftaan. Dus ver- anderen die voordeden niet alleen van jaar tot jaar, maar zelfs van dag tot dag, en dikvvils van, uur tot uur. —. Het moet nog veel
|
||||||
öer VOLKEREN. 373"
|
|||||
veel moeilijker zijn, om eene waare opgaave I.
te doen van de gemiddelde hoogte der voor-' ° ■ K^ deelen, welke met alle de onderfcheiden foor- H00'FÓST(, ten van handel, die in een groot koningrijk gedreeven worden , behaald worden, en het moet geheel en al onmooglijk zijn, om met eenigen trap van naauwkeurigheid te kunnen beoordeelen, hoedanig dezelve bevoorens, of in lang voorledene tijden geweest zijn. Maar, fchoon de bepaaling van de gemid-
delde hoogte der voordeden van kapitaalen, zo als dezelve tegenwoordig is, of in oude tijden geweest is, bij geene mooglijkheid met eenigen trap van juistheid mag kunnen wor- den opgemaakt, zo kan men echter uit den interest van het geld eenig denkbeeld van de- zelve verkrijgen. Men kan voor eenen grond- regel aanneemen, dat overal, waar men groote voordeelen met het gebruiken van geld kan behaalen, ook in 't algemeen veel voor het gebruiken van dat geld zal betaald worden, en dat, daar, waar men mindere voordeelen maaken kan, ook gewoonlijk minder voor het gebruik van het geld zal worden gegee- ven (ö> Wij kunnen ons derhalven verze- kerd («) Ik twijffel zeer, of men dien grondregel
in alle omftandigheden wel zeer proefhoudende zal vinden. Het is eene onlochenbaare waarheid, dat het geld van des te meerdere waardij is, naar maate men meer met het gebruiken van hetzelve Aa 3 kan |
|||||
574 R IJ K D O M
I. derd houden, dat, naar maate de gewoone
boek. marktprijs der interesfen in een land rijst of «iS.* » • daalt, 800FDST. * "
tan winnen, en dat die waarde minder is, zodra
de grootheid van de voordeden vermindert. Maar het is deeze waarheid alleen niet, welke de hoogte van de interesfen bepaalt — er kunnen verfcheb den om Handigheden met dezelve te zamen loo« pen, welker Werking zo flerk is, dat de opge-- geeven waarheid haare geheele kracht van gronde regel te zijn verlieze. — De Schrijver zelve geeft in. dit hoofdfluk ecnige van dezelve op. (Men houde in het oog, dat de hier voorge-
ftelda grondregel z< u moete cienen,om volgends dezelve zig eenig denkbeeld te vormen vsn de gemiddelde hoogte der voordcelen van kapitaaien in oude tijden, zonder echter daardoor tot eenigen trap van. juistheid te geraaken.) i9. IFanneer de zekerheid der kontrakten haare-
kracht niet vindt in de wet, dan neemen geld-
fchietersy in plaats van interesfen, woeker. Dus
vervalt dan de grondregel — want, hoe zeer ook
menfehen, die eenig overleg in hunne zaaken
hebben, geen geld zullen cpneemen» indien met
hetzelve geheel geen voordeel te behaalen is, zo.
zullen echter in die omftandigheden de interesfen
zo hoog zijn, dat er zeer weinig voor de voor,
deelen zal overfchieten, In dat geval zullen zig
öe geldopnecmers met de geringst mooglijke
voordeeion moeten te vrede houden, ten ware er
andere omftandigheden te zamen loopen , welke
^je voa*deelen vergrooten, bij voorbeeld, mono.*
po
|
||||||
der VOLKEREN. 375
daalt, naar die maate ook de voordeden der I.
kapitaalen veranderen —■ dat zij minder zijn, B ° f K' «Is 1X'
HOOFDSÏï
polien , belemmeringen , kleinachting van den
koophandel, enz. — Maar dit was, (volgends onzen Schrijver, en wij zullen, als wij aan die plaats zijn, daarover nader fpreeken) het geval, 't welk, zedert de overftrooming van het wester- fche Romeinfche keizerrijk, eeuwen lang in Eu- ropa plaats had. Men kan dus, indien dit waar is, uit den hoogen prijs der interesfen van die tijden , zig geen hoegenaamd denkbeeld vormen van de grootheid der voordeden. •— Zij kunnen, niettegenftaande de hooge interesfen, echter door andere omftandigheden zeer groot geweest zijn, maar zij kunnen ouk zeer gering zijn geweest; liet gebrek in de wet veroorzaakt dus eeue on- zekerheid, welke niet alleen alle juistheid in het befluit verhindert, maar zelfs alle vorming vin denkbeeld omtrent de hoedanigheid van die voor- deden beneemt. Dus verliest de vocrgeftelde grondregel zijne toepasfing op die eeuwen, in welke, volgends onzen Schrijver, de Barbaarfche natiën , welke het We%terfche rijk overftroomd hebben , de zekerheid der kontrakten aan de trouw van de onderhandelende partijen overgdaa- cen hebben. — (Men begrijpt, dat ik uit de on- derftellingen van onzen Schrijver redeneere , en voor als nog de waarheid van die hooge interes- fen, en het gebrek van de wet toegeeve, hier- over zal ik in dit eigen hoofdftuk nader (preeken.) &"1, Het verbod van interesfen van geld ïe mo- Aa 4 gen |
||||
S7Ó R IJ K D O M
I. als de interesten daalen, en meerder, als de-
b o e k. zejVre rijzen — en zo kan ons de nafpeuring
IX. val,
HQOFDsT.
gen neemcn verergert het euvel van den woeker.
Deeze omfrandigheid, welke onze Schrijver ook opgeeft, maakt derhalven al weder, dat de inte- resfen tot die hoogte loopen , dat er naauwlijks een draaglijk voordeel te behaalen is; er moet altijd emig voordeel te verkrijgen zijn, anders zou niemand geld tot zodanig gebruik opnoemen , maar In dat geval moet het geringst mooglijk voordeel den opneemer te vrede ftellen, ten ware die voordeden door bijkomende omftandigheden vergroot wierden. Maar dit verbod van interes fen heeft al zeer
vroeg in het kanonieke recht plaats gehad, gelijk ik in een volgende noot toonen aal — en aitbands, ten minften zo lang over geheel Europa blijven duuren , a!s de Roomsch KathoUjke Godsdienst algemeen , en de begrippen omtrent den koop^ handel te donker zijn geweest. Op welke oude tijden kunnen wij dan deezen
grondregel van onzen Schrijver to.epaslijk maaken ? Van den val van het JVesterfche rijk af, tot op de reformatie toe , (ten minften in de gerefor-r meerde landen) is dezelve voor ons van geen ge, kruik, gelijk getoond is. En wanneer wij dezelve op onze tegenwoor,
#ge tijden willen toepasten, zullen wij even ver- legen ftasn. Niet alleen kan onder den uitge- jtfefdflen handel, door al te groote onderneemirw gen» eenè. fchaarsheid van geld ontltean, weJkQ . ruim, |
||||
der VOLKEREN. 377
|
|||||
van den loop der interesfen den weg baa' f.
ijen, om eenige denkbeelden van den loopB ° E K* der voordeden der kapitaalen te verkrijgen. HOOpóST Bij
ruim zo veel tot" de rijzing van de interesfen toe-
brengt, dan het uitzicht op groote voordeden. — Maar (het geene in dit geval wel het meeste af- doet) zedert dat de Souverainen hebben begonnen gelden op interesfen te neemen , is de geheele kracht van den voorgeleiden grondregel verlooren geraakt. Ik beken, ik heb zelve in het vóórgaan- de hoofdltuk gewild, dat men uit de tegenwoor- dige omfiandigheden van ons Vaderland niet kan redeneeren, maar wanneer echter onze nakome- lingen , deezen grondregel omhelzende , eens wil- den befluiten, dat voor vijfentwintig jaaren (toen men hier zonder moeite geld kon opneemen tegen drie ten honderd) minder voordeelen behaald, en minder gewonnen wierd, dan thands, nu de men- fclien van- het gevest igdfle krediet meer dan vier tpn honderd moeten geeven, en dus, dat er thands veel meer gewonnen wordt, dan toen, dan ge- loof ik*, dat ijder ziet, dat zij zig merklijk zou. den vergisfen. Ik meen dus te moeten befluiten, dat, hoe zeer
het volmaakt waar is, dat het geld meer waardig is naar maate men grootere, en minder, naar maate men kleindere voordeelen kan behaalcn, her ech- ter zeer gevaarlijk is, om die waarheid tot eenen grondregel aanteneemen, naar welke men, door alle tijden heen, zig een denkbeeld van de voor- deelen zou kunnen roaaken. —. Ik twjjffel zeerf Aa 5 of |
|||||
3?8 R IJ K D O M
|
|||||
I. Bij eene acte van het Parlement van het
» o e k. zevenendertigfle jaar van Hendrik den agt-
IX. ffgf, f•« wierd alle interest, welke hooger
HOOFDST.
was
of in dit fuik, daar zo magtig veele omftandighe-
den op de hoogte der voordeelen invloed hebben, wel immer een proefhoudende grondregel opte- geeven is. — De eenige weg, langs welken wij dienaangaande eenige denkbeelden kunnen vormen, is, naar mijne gedachten, in de nu en dan voor- komende berichten van goede Gefchiedfchrijvers, en de vergelijkingen van zodanige berichten tegen eikanderen, gelegen. Uitgeever. (&) Deeze is de meest gewoone wijze van wet-
ten aantehaalen in Engeland. Wij vinden dienaan- gaande bij Blachftone, in zijne Continentarien, over de Engelfche wetten, in de inleiding, of Discours Prdelimin, voor het ijle deel, p. 124. van de Franfche vertaaling, gedr. te Brusfel 1774, het volgende, in eene noot. „De manier van aanhaaling van Parlementsacten
„ is niet eenpaarig — veele van onze oude fta. „ tuuten ontleenen derzelver naam van zodanige • », plaatzen, in welke het Parlement vergaderd is „ geweest, van dien aart zijn de fiatuuten van „ Merton , Marlbrige , West min/Ier , Glocester, „ Winchester — andere worden benoemd naar de „ onderwerpen, welke in dezelve behandeld wor- „ den, zo als de fiatuuten van Wallis, van Ier- „ land., de Articuli Clerici, en de Praerogativa „ Regis. Zommige worden onderfcheiden, door „ het eerfte woord, met het welke zij beginnen. ,, Dit
|
|||||
der VOLKEREN. 379
|
|||||
•»"cts dan tien ten honderd, voor onwettig I.
ver*- ^* *
IX. ,, Dit laatstgenoemde gebruik is zeer oud , deHooFDST.
,, Jooden bedienden zig reeds van hetzelve, om
„ de vijf boeken van Mo/es te onderfcheiden. Het
„ wierd ook in de Christen kerk nagevolgd, om
„ de hymnen enz, aantewijzen. De Pauslijke
„ bullen hebben geene andere benaaming, en de
„ rechtsgeleerden, zo in het Romeinfche als Kano-
,, r.ieke recht, haaien op die wijze hunne wetten
„ aan. Op gelijke wijze Worden ook zommige
„ van onze Parlemcntsaéten genoemd, zo als de
„ acte quia emptores, en de acte circumfpefte
„ agatis. Maar de gewoonlijkfte manier, welke
„ zedert Eduard II. het meeste in gebruik is,
„ beiraat in het noemen van het jaartal van de
„ regeering van dien koning, onder wien de acte
i, is gemaakt, men fchikt dan de actens naar de
,, orde van den tijd. Alle de aétens van eene
„ zitting van het Parlement worden , voor een
„ geheel jaar bij elkander genomen, als of zij
„ maar één lighaam uitmaakten, en de hOofdftuk-
„ ken betekenen de onderfcheiden aften.— Wan-
„ neer het Parlement tweemaal in het zelfde jaar
„ vergaderd is geweest, dan zegt men het eerile
„ 'of tweede flatuut, of aöe van een zodanig jaar
„ van dien koning,"
Eene dergelijke aanhaaling van wetten, als de
laatstgenoemde, is, voor de natie zelve, van eene zeer groote nuttigheid, die eenige kennis van de / wetten wil hebben, moet de reeks van de elkan- /
der opgevolgde koningen, en den tijd van hunne *•• 1
<, re*
|
|||||
380 R IJ K D O M
I. verklaard fY). — Voor dien tijd fcliij'nt men
boek. zom- IX.
hoofdst. regeering, in het hoofd hebben a en dit gaat na- tuurlijk met eene zekere meer of min uitgebreide kennis van de gefchiedenis van het land gepaard, welke voor de ingezetenen altijd noodzaaklijk is, en langs dien weg ongevoelig levendig wordt ge< houden. De Romeinen hadden dezelfde gewoon- te, en zelfs nog fterker, z'j noemden alleen het jsar van hunne Confules, met bijvoeging, hoe me- nigmaal deeze of die Conful of burgemeester ge- regeerd had. Ondertusfchen, hoe nuttig dit ook voor de in-
gezetenen zij , is het echter niet minder lastig voor vreemdelingen, welke zodanige aanhaaüngen in hunne werken ontmoeten — leezers van ge- woone kundigheden mogen zig herinneren, wan- neer een zeker Vorst, die zig zeer heeft weeten te onderfèheiden, geregeerd hebbe, maar den reeks van alie de Engelfche koningen zodanig in het hoofd re hebben, dat men (als het op den juisten tijd aankomt) zodanige aanhaalingen in een £«- gelsch werk ontmoetende, zig aanftonds den leef- tijd van eenen koning kan voorftellen , al heeft hij zig niet beroemd gemaakt, is van geen ge- woone leezers te vergen — ik zal dus, telkens, in mijne nooten , den leeftijd van den Vorst, welke'aangehaald wordt, opgeeven, Hendrik de acktfte,welke hier genoemd wordt,
is in het jaar 1509 koning geworden Rapin,
Jliftory of England, torn. I. pag. 702. Uitgeever.
(O Hume, HiJIory of Engh, op het leven van
|
||||
der VOLKEREN. 381
|
|||||||||
zonitijds meer te hebben genomen. Onder I.
de regeering van Eduard den zesden (d),B ° E K' wierd door godsdienltigen ijver (e) alle in- iX' |
|||||||||
HOOtf'DST.
te-
|
|||||||||
Hendrik FIII. zegt, geduurende zijne regeering
wierd de interen op 10 ten honderd bepaald —- en in de noot vindt men, 37 Hen. 8. c. 9. Uit- geever. Qd) Eduard FL wierd den 31 Januari) 1547
gekroond, in den ouderdom van negen jaaren en drie maanden, men bepaalde zijne meerderjaarjg» heid op zijn achttiende jaar, maar hij overleed eer hij dien ouderdom bereikte, na zes jaaren en vijf maanden koning geweest te zijn. — Dus was de gefchiedenïs van deeze zes jaaren niet zo zeer de historie van den koning, dan wel van zijne gouverneurs en ministers, Rapin, Hiftory of Eng' land, torn II. pag, 3. Uitgeever." O) Bij eene groote menigte niet alleen van
pauslijke decreeten, maar ook bij zeer veele ka- pitularien van de Frankifche koningen, zijn al zeer vroeg de interesfen verboden. Men kan eene lengte van kanonieke wetten, bij welke de- zelve zo wel aan waereldlijkr als aan geestelijke perfoonen verboden zijn, vinden decret. Can. caiif. 14. qu. 4. an liceat clericis vel laïcis ufuras ex- petere, waar men, onder anderen, Can. 8. het volgende decreet van het Concilie van Nicéèn van het jaar 335 ontmoet : Quoniam multi clerici avaritiae caufa turpia luaa feilantes obliti funt divini praecepti , quo diiïum est, qui pecuniam ■fuam non dedit ad ufuram, foenerantes, centefi- mas
|
|||||||||
3S2 ïl IJ K D O M
I. terest verboden. Ondertusfchen vindt tneli*
* o e k. dat IX.
' mas exigunt, jlatüit hoe fanBum Concilium, ut,
ft quis inventus fuerit, post hanc defiriitionent nfuras accepere, vel ex quolibet tali negotio tur- pia lucra feüari, vel etiam fpecies frmnentorum ad fescuplum dar e, omnis, qui tale aliquid cona- tus fuerit ad quacstum , dejicietur a clero, et alienus ab eccleftastico haheatur gradu — terwijl Can. 7. een decreet van Paus Leo den eerflen van het jaar 443 behelst, waarbij dit ook aan de ke- ken verboden wordt. Onder de kapitularia van de Frankifche koningen vindt men in het Capita- lare Aquisgranenfe, of het eer ft e van het jaai' 789, juist de bovengemelde decreten zo van het Concilie van Nicéén, als van Paus Leo den eer' ften ingeroepen , en met het gezag van Karel den Groeten bevestigd. <— De menigte van hcrhaalin- gen van dit verbod, welke wij in de kapitularien ontmoeten, bewijzen ten duidlijkftcn de onuit- voerbaarheid van eene zodanige wet. De voornaame reden, om welke hst kanoniekë
recht de interesfen verbiedt, is om dat het Op- perwezen hetzelve door Mofes aan Israël vetbo- den heeft, Exod. XXII. vs. 25. en op meer plaat-* zen —• maar dit was een verbod, 't welk uit de natuur van de inrichting; van die natie voortvloei- de, onder welke God eene foort van gelijkheid vaa goederen wilde onderhouden. —- Die wet ilond in een regelregt verband met het jubeljaar, en de wederkeeringe der goederen aan de geflacli» ten, zie Seldenus de Jur. Nat. et Gent." fecim- . ■. dum |
||||
der VOLKEREN. 383
dat dit verbod, even gelijk alle wetten van I.
dieB ° E *»
IX. dum mentem Hebraeorum lib. 6, c.g et 10. EnH00FDST*
dat dit verbod alleen da Joodfehe natie onder el- kandercn betrof, blijkt allerduidlijkst, wanneet men die zelfde wet Deuteron. XXIII, vs. 20. ziet herhaalen, en bij dezelve voegen, dat het neeinen van interesfen van vreemdelingen geoorloofd is —\ gy en fult aen uwen broeder niet wóeckeren, met woecker van geit, met woecker van fpijfe, mét woecker van eenigh dingh, daer mede men woec- kert. Aen den vreemden fult gy wóeckeren, maer aen uwen broeder fult gy niet wóeckeren. Behalven dat de burgerlijke en kerkelijke wet-
ten der Jooden geene de minfte verbindende kracht hebben voor onze tegenwoordige burgermaatfchap- pijen. Zie het geene ik, dienaangaande, gezegd heb in mijne Aanm, op de Montesquieu, Geest der Wetten, I. d. pag, 597., Hugo de Groot toont in zijn Jus Bell. ac Pac. lib. 2. cap. 12. §. 20 en 22. allerduidlijkst aan, dat het neemen van inte* resfen niet tegen het recht der natuur flrijdt. On- der de tegenwerpingen, welke hij daar oplost, is ook deeze, dat het onvruchtbaare geld geene vruchten kan voortbrengen, men zou bij de op- lotfing, welke de Heer de Groot geeft, (dat men het zelfde van huizen, en andere onvruchtbaare > zaaken zou kunnen zeggen, en dat dus de tegen-
werping te veel bewijst) nog kunnen voegen, dat die geheele tegenwerping naaren grond heeft in het verwarde vooroordeel over de natuur van het geld. r- Zodra men het geld, zo wel als alle 8th
|
||||
m ■ R IJ ï£ D O M
I. die natuur, geene uitwerking gehad, èn?
boek. waai"- IX.
H0UFDST- andere waaren ^ als eene koopwaar befchouwf*
dan wordt het klaar, dat die geene, die geld op ihteresfén neemt, op dien tijd eene fom gelds Voor den marktprijs koopt, óf (gelijk de Heer de Montesquieu zig uitdrukt) huurt. Men zie verder H de Groot, Inleid, tot de Holl. Rechtsgel. %dé boek icde hoofd ft. §. 10 en verv. Gul Grot. In* tred. ad Praxin for. Bat. lib. I. cap. 7. $. 37 en 'P. De Montesq. Geest der fretten, ade deel, pag. 571. tot het einde, met het geene ik daar a ingetekend heb. —• Zie ook het fraaije hoofd* ftuk van Necker over den interest, in, zijne Ad- mini ftr. des Finances, torn. 3. pag. 236 en volg* terwijl men echter altijd het onderfcheid tusfcben woeker, en interest, 't welk de Heer de Mon- tesquieu, l. c. p. 573. opgeeft, behoort in het oo{i te houden — en welk onderfcheid ook zeer duidhik . bedoeld wordt door den Heer //. de Groot in de aangehaalde plaars uit het J. B ac Pac. Ik heb mij altijd verwonderd, dat Barbei- rac in Zijne Franfche nooten op die plaats vatl Grot. n* 9 en ,"a hem Formey, Melanges Philofoph. examen de Tufure, fuh-ant les principes du droit naturel, pag. 216. in not. willen, dat II.de Groet in de aangehaalde plaats zou Jeëren, dat het nee^ men van interesfen onge ' rloofd is. *— Wanneer men 5. 20 en 22 tegen elkander vergelijkt, zal men zien, dat hij op de eene plaats van woeker, en op dë andere ' au interest fpreekt. Men kan het geheele veifchil over de al of niet geoorloofd* ' heid |
|||||
(,
|
|||||
:dèr VÖLKÊRÈM, g$
waarfchijnlijk het euvel van den woeker eer f,
ver. b o e bs
IX. heid der intresfen uitvoerig behandeld vinden bij hoofdst*
Noodt de f oenore et ttfurht vooral lib, I, cap. 10 in ir» Het was ondértusfchën (om tot onzen Schrijver
weder te keeren) niet te verwonderen, dat een zodanig verbod, ten tijde van Edüard VI, krach- teloos was, niet alleen orn die redenen, om wel* ke (gelijk de Heer de Montesq. I, v. leert) de woeker altijd rijst, zodra men de interesten ver- biedt, maar tevens, om dat in die tijden de kano* itieke wetten bij een zeer groot gedeelte van dé Engeïfcke natie der^elver ge?ag .reeds verloorefi hadden. Hendrik VIII, de vader en voorzaat van Èduard VI, bad reeds veel toegebragt, om dé reformatie in Engeland te bevorderen — wantj fchoon hij voor zig zelve juist alle de leeringen van de Hervormers niet omhelsde, had hij echter de kloosters reeds vernietigd, en het gezag van de kerk van Rome in zijne Staaten afgefehafu Zie onzen Smith $de boek ifte hoofd ff. Onder de mir>. derjaarige regtering van Eduard VI. leest men zeer yeél van de woelingen van de Hervormdeti en Roomfchen onder elkandereh, van welke dan eens de eene» dan weder de andere partij den boventoon floeg, onder de kortftondige regeering van zijne opvolgftet en zuster Maria, was de Roomschgezinds partij meester, doch zodra dceze koningin overleden, en door haare zuster Elifa- < beth opgevolgd was, wierd die partij geheel t'on*
der gebragt. Gelijk dit alles bij Rapin, Hiffory 3\> ,f |
||||
38ö R IJ K D O M
I. verergerd, dan verbeterd heeft. In eene acte
t e k. van jjet parlement van j,et dertiende jaar lA' van (f) koningin Elifabeth, hoofdftuk 8, wierd de Parlements - afte van Hendrik den agtften weder ingevoerd, en van dien tijd af bleef de wettige hoogte van den interest op tien ten honderd, tot dat dezelve door eene acte van het eenentwintigfte jaar van 'Jacobus , den eerflen (g) op agt ten honderd vermin- derd wierd. Kort na de herftelling van de mo-
ef Engl. in de gefchïedenisfên van de lévens var»
Hendrik VIII, EduardVI, Maria, en Elifabeth, kan gezien worden. — Het is dus te begrijpen, dat onder die vier regeeringen de interesfen al of niet geoorloofd wierden gehouden, naar maate dat de kanoniehe wetten al of niet invloed hadden» Uitgeever.
(ƒ) Elifabeth wierd den 14 Januari; 1558 ge-
kroond. Rapin, Hifi. ef Engl. torn. II. p. 53» Uitgeever.
(g~) Jacobus de eerfte wierd den 24 Maart van
het jaar 1603 tot koning van Engeland uitgeroe* pen. Rapin, Hifi. of Engl. torn. II. pag. 158. Zijne laffe regeering verfchilde zo veel van de kloekmoedige regecring van zijne voorzaate Eli- fabeth, dat op dezelve het volgend rpotvaers ge- maakt wierd: Rex er at Elifabeth, fed nunc regina Jacobta.
Uitgeever*
|
||||
der VOLIÈRE M. S§?
monarchie (£), bragt men denzelven op zes f.
ten honderd, en bij eene afte van het twaalf- • a m • de j'aar van koningin ^»« (/) bepaalde men **' denzelven op vijr ten honderdé Het fchijnt, dat alle deze verfchillende Wetbepaalingen met groote naauwkeurigheid gemaakt zij'n gewor- den —; zij fchijncn de» marktprijs van den interest, of die hoogte, voor welke men- fchen van een algemeen erkend krediet ge» woonlijk geld opnamen, gevolgd, en' niet vooruit geloopen te hebben» ~* Zedert den tijd van koningin Anna fchijnt vijf ten hon- derd eer boven dan beneden den marktprijs te zijn geweest. Voor den laatfteu oorlog (&) nam
(n~) The restoriïtton, de beriielling van de ko«
ïiingiijke waardigheid in den perfoon van koning Karel den tweeden, deeze viel voor in het jaar 1660, Rapin, Hifi. of Engl. tint. II. p. 616 tn- volg. üitgeCver. (*) Koningin Anna, tweedó dochter van Ja-
Cobus II, wierd, kort na den dood van koning fVillem, den III. prfnce van Orangè, in het jaar 1702 tot koningin uitgeroepen. Tegetw. Staat vah Gr. Br. I. <d. p. 151. Uifgeever. CA") De Schrijver fpreekt in dit werk menig»
maal van den laatflen -oorlog, zonder juist altijd te bepaalen, welken oorlog hij bedoelt, dit kan «enige verwarring baaren. 't Is waar, hij fchreef in het jaar 1773 ~— en dus zou men kunnen be- fluiten, dat hij den laatften oorlog voor 1773 be*' Bb n doel- |
||||
388 R JJ K D O M
|
|||||
I. nam de regeering geld op tegen drie ten hon»
bok K*derd, en luiden van erkend krediet, zo in
IX' de hoofdflad - als in veele andere ftreekert
H0OFD8T.
van
doelde, maar men zal bij het doorleczen van dit
werk verfcheiden maaien vinden, dat bij van zaa- ken (preekt, welke na 1773 zijn \oorgevaïlen. —» Dit werk is verfcheiden maaien in Engeland her- drukt, en bij ijderen nieuwen druk vindt met» nieuwe bijvoegfels , in den doorloopenden text. De Schrijver zou zeker beter gedaan hebben, indien hij die bijvoegfels als nooten onder den text had geplaatst, doch dit is niet anders. — Ondertusfchen meen ik, dat men hier, en telkensi door den laatjien oorlog, buiten twijffel , moet verftaan den zevenjaarigen oorlog, welke in het jaar 1756 begon, en op den 5den Jaiuarij 1763 eindigde, (en zeer fchoon befchreevcn is door Frederik II. koning van Pruisfen, in zijne Oeuvres Posthumes, torn. IIL en IV.~) om dat onze Schrij- ver zelve zig dienaangaande duidlijk verklaart $de boek "^de hoofdft. pag. 421. van het ^de deel van de laatjle Engelfche -uitgaaf, hij zegt daar: „ in „ het jaar 1755, voor dat de laatjle oorlog uit- j, brak, beliep de gevestigde fchuld van Groots „ Brittatinien op 72,289,673 ponden — op den „ 5den Januarij J763, bij het fluiten van de vre- „ de, beliep de gevestigde fchuld op 122,603,- „ 366 ponden, 8 fchellingen, en 2J 11." en hier- door is buiten allen twijffel gefield, welken oor- log de Schrijver, door den laatjien oorlog, be- doelt. Uitgeever* |
|||||
der VOLKEREN. 389
van het koningrijk, tegen drie en een half, I.
vier, en vier en een half ten honderd. boef. Zedert den tijd van Hendrik den agtften *-*■
HOOFDST,
zijn de rijkdom, en de inkomften van de na-
tie, aanhoudend voorvvaards gegaan , en in den loop van derzelver vorderingen fchijnen zij haare treden eerder trapsgewijze verfneld, dan vertraagd te hebben. Het fchijnt, dat zij niet alleen toegenomen, maar zelfs al fneller en fneller toegenomen hebben. — Ge* duurende dat zelfde tijdvak zijn ook de ar- beidsloonen bij aanhoudendheid hooger ge- worden, en in tegendeel zijn in ver de mees- te takken van handel en fabrieken de »V001> deelen der kapitaalen verminderd (7). Het
(7) Het geen de Schrijver hier wegens Enge-
land zegt, kan in het algemeen van Europa, al- thands van verfcheiden handeldrijvende natiën van dit waerelddeel, gezegd worden. — Hendrik de agtfte kwam, gelijk wij zagen, in het begin van de 16de eeuw, in 1509 aan den throon —> maar de 15de eeuw had, zo voor Engeland a!s voor" alle Europeaanfche volkeren, welke een verftandig ge- bruik van de gelegenheid gemaakt hebben , de grondflagen gelegd van eenen voorfpoed, welke zig in het begin van de zestiende eeuw reeds begon te ontwikkelen, welke zedert dien tijd zig meer en meer uitgebreid heeft, en welke, (in* dien ik het zou durven waagen, om met mijne denkbeelden in het toekomende intedringen) moog- Bb 3 lijk |
||||
390 R IJ K D 0 M
I. Het drijven van allerleije foort van handel
1 o e k.vortjert over net a]gcmeen een grooter kapi- **• taal in eene groote ftad, dan in eene land-
plaats.
lijk in volgende tijden, wanneer de begrippen van
alle natiën omtrent de ftaatkundige huishoudkunde eens dien trap van helderheid zullen verkreegen hebben , voor welke zij vatbaar zijn, zig nog eerst in zijne volle kracht zal laaten gevoelen — dan welk heuglijk tijdilip, waarfchijnlijk, helaas! nog zeer ver af is. De grondflagen, welke ik bedoele, dat in de vijftiende eeuw voorden bloei Van Europa gelegd zijn, beftaan in de volgende . groote gebeurtenisfen: i°. de hervorming; 2°. de uitbreiding van de wetenfchappen, welke zig, door de verfchillen over de hervorming, natuurlijk in alle takken van geleerdheid moesten ontwikke- len; 3°. de uitvinding van de drukkunst; 40. het uitvinden van het buskruid ; 50. de verbetering van de zeevaart, zo door het uitbreiden der kun- digheden in de wiskunde, aardrijkskunde, fterre. kunde, en andere nuttige weten fchappen, als door middel van het toen reeds uitgevonden compas; 6°. de ontdekking van America, en 70. het vin- den van den weg naar de Oost-Indiè'n voorbij de Kaap de Goede Hoop. Zie an Account of the Jluropean Settlements in America, Lend. J777. 2 vol. torn. 1. pag. 3 en volg. Men behoeft dee- zè bronnen van welvaart maar eenigz'ns inteden- ken, om overtuigd te zijn, dat zij onuitputbaar gouden zijn, indien geheel Europa haare waare belangen kende, en dat alles, wat zij tot hier |
||||
der VOLKEREN. 391
plaats. — De groote kapitaalen , welke in I.
ijdere tak van den handel gebruikt worden,8 ° % en het aantal van rijke mededingers veroor- *** HOOFD
zaaken doorgaands, dat de hoogte der voor-
deden in de groote Heden minder is, dan op het land — maar de arbeidsloonen zijn in 't algemeen in de groote lieden hooger dan in de landplaatzen. — In eene welvarende ftad kunnen die geenen, welke groote kapitaalen ter hunner befchikking hebben , doorgaands zo veel werkvolk niet bekomen als zij noo- dig hebben, en hierom jaagen zij tegen ei- kanderen op, om ten minften zo veel volk in 't werk te krijgen, als zij kunnen, 't welk natuurlijk de arbeidsloonen doet rijzen , en de voordeden der kapitaalen daalen — maar in de afgelegene oorden van het land is doorgaands geen kapitaal, 't welk toereiken kan, om alle ledige handen aan het werk te helpen, en daarom onderkruipen daar de ar- beiders elkander, om maar aan het werk te komen, en hierdoor moeten natuurlijk de ar- beidsloonen daalen, en de voordeden van de kapitaalen rijzen. Sdioon in Schotland de wettige hoogte van
den interest dezelfde is, als in Engeland, is echter de marktprijs van dezelve eer hooger. Lui-
toe uitgewerkt hebben, maar eene kleinigheid is, bij dat geene, 't welk zij nog zullen kunnen ■doen. Uitgeever. Bb 4
|
||||
39» R IJ K D O M
I, Luiden van het beste krediet kunnen daap
i e k. zelden geld krijgen voor minder dan vijf ten ^m honderd. — Zelfs betaalen gemeene bankiers te Edinburg vier ten honderd van hunne promesfes , welker betaling, 't zij in 't ge-s heel, 't zij ten deele, kan geëiscbt worden, wanneer men wil. Gemeene bankiers te Lon- don geeven geen interest van gelden, die hun ter bevvaaringe gegeeven worden (m) — er zijn weinig foorten van handel, welke niet met minder kapitaal in Schotland, dan in Eti* geland, kunnen gedreeven worden — de ge-! meene hoogte van de voordeden moet daar-, om ook daar een weinig grooter zijn. Ik; heb reeds aangemerkt, dat de arbeidsloonen in Schotland Iaager zijn, dan in Engeland. — Het land is ook niet alleen veel armer, maar de flappen, welke hetzelve tot eenen beteren Hand maakt, fchoon het zichtbaar voorwaards gaat, fchijnen, ook veel langzaamer en traa?. ger te zijn. De wettige hoogte van de interesfen ia
Frankrijk is, geduurende den loop van deeze- eeuw, niet altijd volgends den marktprijs be-s. paald geworden (»). in het jaar 1720 wierd de-t.
(ra) Deeze bankiers worden gemeene of pn»,
vaate bankiers genoemd, om dezelve van de groo- te bank te onderscheiden. Zij doen in veele op% zigren hetzelfde als onze casfiers. Uitgeevcr. (») Zie Donifart, article, taxe des intc^es^
tmx/II,pag. 18, Sqi$kK |
||||
der VOLKEREN. 395
|
|||||
dezelve van den twintigften tot den vijftig- I.
ften penning, dat is, van vijf tot twee ten8 ° E ho'nderd verminderd — in 't jaar 1724 was HOOFü
zij tot den dertigften penning, of tot drie en
een derde ten honderd gereezen — in 't jaar 1725 was zij weder tot den twintigflen pen- ning, of vijf ten honderd gekomen — in het jaar 1766, onder het beftuur van den Heer Lavardy, wierd zij 'op den vijfentwintigften penning , of vier t^n honderd , gebragt — de Abt Terray deed dezelve naderhand weder op de oude hoogte van vijf ten honderd ko- men (o), —■ Men onderftelt, dat het oog- merk C<0 Wij zagen in noot (e) van dit hoofdftuk,
dat de interesten bij zeer veele kapitularien der frankifche koningen verboden zijn, en hier fpreekt de Schrijver van wettigen interest in Frankrijk, hoe is dit overeen te brengen? De ondervinding heeft geleerd, dat zodra de
koophandel maar eenigzins belangrijk wierd, de wetten tegen den interest niet alleen onuitvoer- baar waren, maar zelfs eene zo fèhaadlijke uit- werking deedea in het verzwaaren van den woe- ker, dat de ftaatkunde van zodanige volkeren, die inzien in hunne belangen kreegen, zig wel verplicht heeft gevonden, om van de geftrenghcid' der' oude wetten aftezien. In Frankrijk heeft men dit reeds vroeg begreepen. Bij eene Ordon- nantie van Philips VI, van het jaar 1349, word! #pg de interest op zwaare ftraffen verboden, maar B,b 5 hier- |
|||||
394 R IJ K D O M
I. merk van veele van deeze geweldige verande-
■ o e k ringen in den interest geweest is, om langs
***•* dien weg de verminderingen van de interes-
HOOFDST. „
feil
\
hiervan worden uitgezonderd de interesfen van
gelden, welke op de jaarmarkten van Champagne, en Brie, opgenomen waren, in welke provintien oudtijds de geheele koophandel van Frankrijk ge- dieeven wferd; deeze jaarmarkten zijn naderhand naar Lyon verplaatst. De Ordonnantien van Lods- wijk XI van 1442, en van Hendrik III van 1580 en 1581, geeven uitdruklijk aan de koopluiden, v/elke de jaarmarkten van Lyon bijwoonden, vrij- heid , om gelden op interesten te geeven, en te neemen ; het Ediêl van Hendrik IV van Julij 1601, dat van Lodewijk XIII van Maart 1634, en dat van Lodewijk XIV van December 1665, bevesti- gen uitdruklijk de Ordonnantie van Philips VI van 1349. Bij alle dezelve worden alle beloften van interesfen voor nul en van onwaarde ver- klaard, dan alleen voor zo verre dezelve kooplui- den betreften , welke de jaarmarkten van Lyon waarneemen. — Eindelijk is bij het Edidt van koophandel van 1673 tont. VI. dit voorrecht, 't welk eerst aan Champagne en Brie, en nader- hand aan Lyon, in 't bijzonder behoorde, over het geheele koningrijk uitgebreid. Men zie dit alles bij de Real, Science du Gouvern. torn. VI. pag. 141. Tegenwoordig kunnen in Vrankrijk particuliere perfoonen, die geenen koophandel drij- ven, ook gelden op interesfen opneemen , doch de wettige interest, welke men van dezelve mag nee-
|
||||
der VOLKEREN 395
fen der publieke fchulden voortebereiden — I.
een oogmerk, 't welk nu en dan bereikt is.B ° E Frankrijk is misfchien tegenwoordig zo rijk *^ niet als Engeland, en fchoon de wettige hoogte van de interesfen dikwils laager is ge- weest in Frankrijk, dan in Engeland, is echter de marktprijs van dezelve daar altijd hooger geweest, om dat men daar, zo als in andere landen, verfcheiden zeer zekere en gemaklijke middelen vindt , om de wet te kunnen ontduiken (ƒ>). — Mij is door En- gel. neemen, is veel laager, dan de wettige interest,
welke door koopl uiden betaald wordt. Deeze ftaatkunde (welke reeds bij de Romeinen plaats had, en door verfcheiden volkeren nagevolgd is, waarvan wij bij ons ook nog oude voetftappen be- roemen) heeft ten oogmerk, om de geldfchieters te beweegen, om liever hunne gelden te leenen aan koopluiden, dan aan anderen, ten einde dus den koophandel te bevorderen — de Real l. c. pag. 139. Men kan de geheele dispoiitie van het hedendaagfche Franfche recht op het ftuk van de interesfen bij elkander vinden bij Rousfeaud de la Combe, receuil de jurisprud. civile , op het arti- kel interets des fommes dues. Uitgeever. (p~) Men kan verfcheiden middelen, welke
reen uitgevonden heeft, om het kanonieke recht op het ftuk van de interesfen te ontduiken, vin- den bij Puffendorf, Droit de la Nat. et des Geus, liv. 5. (hap, 8. §. 12. Uitgeever, |
|||||
1
|
|||||
396 R IJ K D O M
I. gflfike koopluiden, welke in beide deeze lan-
*'° * K*den handel gedreeven hebben, verzekerd, dat
.. « _ de voordeelen van den handel in Frankrijk
hoofdst. J grooter zijn, dan in Engeland, en wanneer
men dit in het oog houdt, dan behoqft men niet te twijffelen, dat veele Britfche onder- daanen liever verkiezen hunne kapitaalen te gebruiken in een land-* waar de handel in kleinachting, dan in een land, waar dezelve in het hoogde aanzien is — ook zijn in Frankrijk de arbeidsloonen laager dan in En- geland. — Wanneer men uit Schotland naar Engeland reist, dan bemerkt men weldra een zodanig zigtbaar onderfcheid tusfchen de kleeding en houding van den gemeenen man in beide deeze rijken , dat men ten vollen van het onderfcheid tusfchen derzelver we- derziidfche welvaart overtuigd wordt. Dit onderfcheid is nog grooter, wanneer men uit Frankrijk terug komt. Want, fchoon Frank" rijk buiten twijfFel een rijker land is , dan Schotland, fchijnt hetzelve echter niet zo fnel voorwaards te gaan. Het is in dat land een gemeen, en zelfs een volksbegrip, dat de welvaart agterwaards gaat. Een begrip, 't welk ik zelfs ten aanzien van Frankrijk voor ongegrond houde, maar 't welk althands met opzicht tot Schotland niemand met eeni- ge mooglijkheid kan (taande houden, die dat land nu ziet, en die hetzelve , twintig of dertig jaaren geleden, gezien heeft. Aan
|
||||||
dïr VOLKEREN, 39?
|
|||||
Aan den anderen kant is Holland9 in even- I.
redigheid van de uitgebreidheid van deszelfs8 ° E *• grondgebied , en het getal van deszelfs in- woonders, een rijker land dan Engeland (9); de regeering neemt daar geld op tegen twee ten honderd (r), en bijzondere ingezetenen van erkend krediet tegen drie ten honderd (V). Men
(#) Dit is geen onaangenaam compliment van
eenen Engelschman aan onze natie. Uitgeever. (r) Hierin vergist zig de Schrijver, hij had
behooren te zeggen 2\, en dan nog is de opgaaf niet naauwkeurig -— eigentlijk neemt de regee- ring in gewoone tijden geld op tegen vier ten honderd; zie het geene daaromtrent in de volgen, de noot gezegd wordt. Uitgeever. ' (j) Ook hier te lande zijn al zeer vroeg aan verfcheiden (leden handvesten op het ltuk der in- teresten verleend, welke tegen het kanonieke techt ftreeden. Hertog Albrecht van Beijeren verleende in het jaar 1397 aan Hemden, om geld uit te henen om den tienden penninch, zonder verbeurtenisfe of breuken, durende tot wederzeg- gens. Qudenhov, Befchr. van Heusden, p. 230. Ik zou dit van meer fteden kunnen aantoonen, bij voorbeeld Oudewater. Zie Kinfchot, Befchr. van Oudewater, cap. 69, dan dit zal niet noodig zijn, het fchijnt, dat hoe zeer in de 14 en 15de eeuw de gewoone interesfen, over het algemeen, hier te lande, op tien ten honderd liepen, dezelve echter naderhand door misbruiken, inkruiplelen enz. meer en meer verhoogd, en in alle fteden dien. : . aan- |
|||||
$o8 R IJ K D O M
I. Men zegt, dat de arbeidsloonen in Holland
BOEK. h00»
IX.
mootDST. aangaande geen eenpaarigé voet is gevolgd. ■*>
Althands in het EdiB van keizer Karel den F, Van den 4 OBober 1540, (Gr. Placaatb, I. deel, fol. 311.) zijnde de eerfte algemeene wet» hier te lande, op het ftuk van de interesfen, wordt art. 10. over de veelvuldig onderfcheiden gebrul* ken ten deezen aanzien geklaagd, en de regee- ringen van alle lieden en plaatzen gelast, om hun» ne plaatslijke gebruiken van interesfeh in gefchrifte overteleveren —. waaruit dus ten vollen blijkt, dat men te dier tijd, ten deezen- aanzien, hier te lande reeds van het kanonieke recht was afge- gaan. — In die eerfte algemeene wet wordt art. 8« aan koopluiden vergund om interesfen te mogen neemen tegen ia ten honderd, en art. 9. aan alle, die geenen handel drijven, het geeven van geld op interesfen verboden. — Dit verbod, ten aanzien van die geene die geenen koophandel drijven , vindt men nog in het Plac. óp het ftuk van creatie van renten op graanen van 5 Maart 1571» art. 2 Gr. Placaatb. I. deel, fol. 1484, «n Zelfs houdt de Heer Graswinckel, in zijne fpe^ ciaale Befchr. van het recht van de Opperfte Macht, 2de deel, 2de b, I4.de hoofdft. § 30, ftaan-> de, dat het gemelde 9de art. van het EdiB van 4 OBoh. 1540, als zijnde nooit fpeciaal herroe» pen, thands nog kracht van 'wet zoude hebben —* dan ten onrechte; want, behalven dat de geheele grondflag, op welke dit verbod gebouwd is, het kanonieke recht, geheel vervallen is > behalven dat de
|
||||
der. VOLKEREN. 399
hooger zijn, dan in Engeland (ƒ), en het is I.
zeer8 ° E K*
IX. de flaatkundige en burgerlijke wetten, welke Mo~«oofdst,
fes aan Israël gegeeven heeft, in onze republiek geene verbindende kracht hebben, behalven dat uit eigen daaden van den Souverain zou kunnen beweezen worden, dat het gemelde artikel, zon- der fpeciaale herroeping, door de verandering van tijden, van zelve in onbruik is vervallen, zo leert ons H. de Groot, de Jure Bell. ac Pac. lib. s, , cap. (/) De Schrijver heeft ons, in het voorgaande
hoofdftuk, gezegd, dat men den prijs van den gewoonen arbeid te London, en in deszelfs tia- buurfchap, op 18 ft. daags rekent, te Amfierdam, en in deszelfs nabuurfchap, is dezelve zomerloon <x6 a 27 ftuivers daag» — zie noot (r) in het voorgaande hoofdftuk. Dit verfchilt in Gelderland en Oyerijsfel zeer veel, daar kan men eenen ge* meenen arbeider eenen geheelen dag voor 10 ftui- vers laaten werken. Daarenboven moet in deeze vergelijking het onderfcheid tusfchen de Engelfche en Hollandfche ftuivers niet vergeeten worden. Een pond fterling behelst twintig fchellingen, ijdere fchelling behelst ia penees of ftuivers — dus een pond fterling 240 penees. Wanneer men het part der wisfel rekent op 35 fch. 2 gr. vl. dan behelst het pond fterling 212 Hollandfcht ftuivers. Dus zijn 18 penees of Engelfche ftui- vers gelijk aan I5Ü Hollandfche ftuivers. Uii- geevtr, |
||||
4oö R IJ K D O M
t. zeer wel bekend, dat de Hollanders in hun*
• o e k. nen IX,
MootD&T. capt g# 22. dat reeds voor zijnen tijd in Hollani
aan de koópluiden was toegelaaten, om 12 ten honderd, eft aan anderen om 8 ten honderd voor interesfen te rekenen. En in zijne Inleid, tot de Holl. Rechtsgel. j,de b. icde d. §, 10» van zijnen leeftijd lpreekende, zegt hij: In ons tand wordt tusfchen gemeene burgers toegelaaten te bedingen van 16 penningen één ■— maar onder koop luiden, alwaar de winfte meerder valt, en oversulks ook de ontbering hooger fckatbaar is, wordt toege* laaten van honderd penningen twaalf in V jaaf tot winning te bedingen. Op den 6 Maij 1610 wierd bij den hove van Holland gerefoiveerd, Deer. en Refol. van den Hove, num. 311, (zie Rechtsgel. Obferv. op Hugo de Groot, 2de deeli pag 165.) dat men in alle condcnmatien, zo wil* lige als onwillige, niemand geen hooger interest, of renten zal toewijzen, dan , daar kypotheecq gefield is, tegen den penning 16, en daar geene hypntkeecq gefield is , tegen zeven ten honderd • in V jaar — terwijl in gemelde Rechtsgel. Ob* fervatien l. c. uit de weeskeuren van verfcheiden plaatzen beweezen wordt, dat de bij voorfchr. refolutie gelïelde interesfen de gewoone cours op dien tijd zijn geweest. In de Handvesten van Amfterdain, gedr. 1662
in fot. vindt men op fol. 280. onder 110. 7, eene keur van dato 28 Novemb. ïóog, bij welke c'e interesfen worden bepaald op 8 ten honderd •—< in liet jaar 165& waren de wettige interesfen te Am.
|
||||
deï VOLKEREN. *öï
nen handel met mindere voordeden te vrede I.
. . zijn,8 ° E *•
IX. jmfierdam, reeds veifcheiden jaaren, geweest opHO0FDST'
vijf ten honderd, gelijk uit eene fraaije verklaa- ring van alle de procureurs, te dier tijd voor den gerechte van Amflerdam postuleerendë , blijken kan. Zij is te vinden 'm de bovengemelde Hand- vesten, fol. 149. Alle de procureurs verklaaren in die attestatie, dat de notoire praclycque en costume, die dagelijcx onwederfprekelijck wierd geobferveerd ende gepraftifeerd, was, dat de in- teresfen, in welke gedaegdens bij 'fententie wier- den gecondemneerd, wierden gecalculeerd ende ge- rekend tegens vijf percent o in het jaer, doch dat nu onlangs, uit confideratie van de laatfte re- du&ie van V gemeene lant, bij eenige is gefusti- neert, dat de interest behoorde gecalculeert te worden tegens vier percento. De wettige interest heeft hier te lande gewoon-
lijk gevolgd den cours van de interesten, welke van wegens het gemeene land op losrenten, en obligatien, is betaald, Fvet ad f. de ufuris &c. $.11. Doch hieromtrent dient geweeten te wor- den, dat het eerfte voorbeeld, 't welk men vindt., van het verkoopen van renten, en hypothekeeren op de gemeene middelen, van wegens het gemee- ne land , heeft plaats gehad in het jaar 1552; twaalf jaaren te vooren wss de wettige interest door het EdicT: van Kar el den vijfden van 1*40 bepaald op twaalf ten honderd, en thands in 1552 Wilden de gedeputeerden der fteden beproeven, cm renten te verkoopen tegen den penning zes- . Cc tien, |
||||
4<* . R rf K D O M
I. zijn, dan eenig ander volk van Europa (f)—
boe K.zommjge meenen) ^at ^ floiiandfche koop- IX- - han-
B0OFD5T.
tien, doch de ontvanger kon geen geld krijgen —
zie het Register van Mr. Aert van der Goei, Zde deel, pag. 229. En dat nog heden ten dage de wettige interest hier te lande wordt berekend tegen vier ten honderd, overeenkomftig den cours, volgends welken het gemeene land betaalt, want, hoe zeer de eigenaars van obligatien en losrenten ten lasten van het gemeene land van Holland en Westvrieüand, in de daad niet meer genieten dan 2f ten honderd, betaalt echter het gemeene land eene interest van vier ten honderd, doeh het- zelve kort van de verfchuldigde ibmmen een hon- derdfte en een tweehonderdfte penning, dus f 1-10 ten honderd, waardoor vervolgends niet meer dan 2| ten honderd overfchiet. —• Dan hoe zeer het land die honderdfte en tweehonderdfte penning, als eene belasting op de effecten, geniet, kunnen echter bijzondere fchuldenaars zig van eene gelijke korting niet bedienen —■ de interest is en blijft vier ten honderd, en de belasting betreft de ka- pitaalen, zij heeft niets gemeens met de interes, fen, de verwarring in de denkbeelden is alleen daaruit ontftaan, dat de belasting gelijktijdig met de betaaling van de interesfen verrekend wordt, en er dus na zodanige vereffening niet meer dan 2* ten honderd overfchiet. Zie vertier hierover van Zurck, Codex Batavus, op het woord renten. Het is waar, dat, ten tijde toen de Heer Smith dit werk fchreef, bijzondere ingezetenen van er- kend |
||||
der VOLKEREN. 4°3
handel terug gaat, en het kan misfchien waar I.
zijn, dat zulks in zomraige takken van den-B °^ zelven plaats heeft ; maar deeze kentekenen H00FI fchijnen volkomen' te bewijzen, dat het ver- val niet algemeen is. —' Zodra de voordee- len verminderen , zijn de koopluiden aan* ftonds genegen, om te klaagen, dat de han- del in verval is, ichoon de vermindering van de voordeden een natuurlijk gevolg van den, voorlpoed van den handel is, of van het ge- brui- kend krediet hier te lande tegen drie ten honderd geld konden opneemen, maar zedert den Ameri- caanfehen oorlog heeft de mededinging der oor- logende mogendheden, de eene meer dan de an. deie om geld veilegen, den marktprijs der inte. resfen bij ons verhoogd, en hierbij komen onze eigene omftandigheden — zo dat men tegenwoor- dig in 1756, met het beste krediet, geen geld kan krijgen voor vier ten honderd, dan op hypo- theecq, en zonder hypotheecq niet minder dan voor vier en een half a vijf ten honderd. Uit~ geever. (O Dit is van ouds het karakter van onze natie
geweest, en de fpaarzaamheïd, eene van de hoofd- deugden van onze voorouders, fielde hen in ftaat om zig met die mindere voordeden te vergenoe- gen. Wij zullen in het 4de boek jde hoofdft. van dit werk, eene vergelijking ontmoeten tusfehen de kooplieden van London, van Cadix, van Lis- fabon, en van Amfterdam, welke zeer vereerend Tfoor onze natie is. Uitgeever* Cc a |
||||
4*4 R IJ K D O M
L bruiken van een grooter kapitaal in denzel-
1oek.v ^an te vooren> _ Geduurende den tv
.,„„„ laafden oorlog hebben de Hollanders den ge- HOOFDST ~ "
heelen vrachthandel van de Franfchen gewon-
nen, van welken zij nog een goed gedeelte bezitten. De groote eigendommen, welke zij zo in de Franfche als Engelfche fondfen be- zitten, en wel, zo men zegt, in de laatst- genoemde omtrent veertig millioencn, (fchoon ik denke , dat hier eene aanmerkelijke ver- grooting plaats heeft («)) de groote lom- men, («) Waarom denkt de Heer Smith dit? Zou
hij eene zodanige fom ten onzen aanzien voor onmooglijk houden? — naauwkeurig kan ik het niet bepaalen, en de Heer Smith ook niet, maar dat die fom zeer aanmerklijk is, is buiten alle tegenfpraak. Het pi cchen , en breed opgeeven van zijne bezittingen, en, in het algemeen, die zogenaamde openhartigheid van den ftaat zijner omftandigheden, handel, fabrieken enz., vcor de geheele waereld openteleggen, behoort oorfprong- lijk niet tot het nederig karakter van eenen Hol- lander, Getrouw, en Hipt aan zijne verbintenis- fen te voldoen, kleine, maar menigmaal herhaalde winften te zoeken, niet verder te fpringen dan zijn ftok lang is, en zo overleggend te leeven, dat men in Haat was, om wat aan eene zijde te leggen voor den ouden dag, waren de grondre- gels , met welke onze voorouders geld en het vertrouwen der buitenlanders gewonnen hebben, maar
|
||||
der VOLKEREN. 4°S
men, welke zij aan bijzondere perfoonen lee» I.
nen, in landen , waar de interesfen hooger8 . zijn, dan in hun eigen land, zijn omftandig- K heden, welke buiten twijffel de overvloeijing van hunne kapitaalen bewijzen, of dat de- zelve te groot geworden zijn, dan dat zij met
maar juist die zelfde grondbeginfels konden nooit
toelaaten, dat men zijne bezittingen aan de klok hing — en hoe zeer wij niet kunnen tegen- fpreeken, dat die hoofddeugden van onze voor- ouders veel van hunnen ouden luister verlooren hebben, is echter de verbastering nog over het algemeen zo groot riiet, dat wij het vertrouwen van andere natiën behoeven te zoeken, met den Jlaat van onze zaaken openteleggen. De getrou- we en naauwkeurige nakoming van onze verbin- tenisfen, en de kleine voordeden, met welke wij ons vergenoegen ,■ houden dat vertrouwen, fouiten 's lands nog gaande. Wij zouden ons dus kunnen onthouden van
jets dienaangaande te zeggen. —> Wil men ech. ter iets weeten, waaruit men eenigermaate over de grootheid van die fom zal kunnen oordeelen, dan kan ik hier bijvoegen, dat de interesfen, welke wij in dit jaar 1796 uit Engeland moes- ten ontvangen, door zeer kundige luiden in vreem- de negotiatien, zijn berekend op omtrent dertien millioenen guldens, het geen (de interest door elkander op 3i gerekend) over de 371 millioenen guldens, en dus omtrent 36 millioenen ponden fterling zou opleveren. Uitgeevei; Cc 3 |
||||
#o6 R IJ K D O M
I. met een draaglijk voordeel alle in de bijzon-
b o e «.jjei-g takken van handel van hun eigen land
TX
■ kunnen worden gebruikt; maar zij bewijzen
HOOFDIT. J
niet, dat die handel verminderd is — even
gelijk het kapitaal van een bijzonder mensch, fchoon door eenen. bijzonderen handel ge- wonnen, grooter kan worden, dan het geene hij in dien handel kan gebruiken, hoe zeer die handel echter ook nog blijft voorwaards gaan, even zo kan het ook met het kapitaal van een? groote natie gelegen zijn (V). In
(y) De kenmerken, uit Welke de Heer Smith
wil opmaaken, dat de Hollandfche koophandel niet terug gaat, zijn de hooge arbeidsloonen, en de geringe voordeden van de kapitaalen, gepaard met <3e aanzienlijke bezittingen der Hollanders in alle de buitenlaudfche fondfen. Uit dit een en ander wil hij afgeleid hebben, dat, uit alle Europeaan- fche natiën, Holland het naaste bij zou zijn aan jhet toppunt van dien nationaalen rijkdom, voor welken een volk vatbaar is. Het is zeker zeer vleijende voor onze natie,
jets van die natuur in een werk van eenen door- kundigen Engelschman te leezen. — Ondertus- fchen is het er ver van daan, dat veele Hollan- ders dit zullen toeftemmen. Laat ons de zaak eens bezien, en, zo veel wij
kunnen, nafpeuren , of onze koophandel voor- waards, dan terug gaat. Doch vooraf moet ik met een enkel woord den leezer herinneren, dat de
|
||||
der VOLKEREN. 40
In de Engelfchi Noord- Americaanfche en I.
West-Indifche volkplantingen zijn niet alleen8 ° * K« de arbeidsloonen, maar ook de interesfen. **• van
de Heer Smith dit fchreef in het jaar 1773, toen
wij in den diepften vrede waren. De tegenwoor- dige tijden zijn niet gefchikt, om naar dezelve onzen koophandel aftemeeten, wij moeten denzel- ven befcnouwen, zo als hij was voor de tegen- woordige verwarringen, en zo als te hoopen is, dat hij weder ten voorfchijn zal komen, wanneer de aangenaame vrede aan denzelven zijnen vrijen loop zal terug gegeeven hebben. In het algemeen kan men aanmerken, dat het
altijd eene van de ergfte ziektens van de menfccen geweest is, ten kosten van den tegenwoordigen tijd, de voorledene eeuwen hoog optevijzelen. —■ Wij Hollanders hebben in onze voorfpoedigfte tij- den aan dat euvel ziek gelegen, wij hebben de moedbeneemende gevolgen van zodanige ter neder- flaande redeneeringen ondervonden, toen alles voor- waards ging, en wat zou er dan nu uit volgen, wanneer wij, nu er zo veele wezentlijke redenen van verdriet voorhanden zijn, <3en moed lieten vaaren, en niet zouden durven onderneemen, om de redenen, met welke zommige zwarigheidmaa. kers de mistroostige harten nog meer zoeken ter neder te drukken, onder het oog te zien? Dan, daar ik binnen de enge paaien van eene
noot beperkt ben, zal ik mij, zo veel de zaak toelaat, bekorten. Wanneer wij den tegenwoordigen ftaat van on-
Cc 4. zen |
||||
4o8 " R IJ K D O M
|
|||||
I. van bet geld, en. bijgevolg ook de voordee-
• o e k« ]en van ^g icapij;aalen hooger dan in Enge-
ljV# land. — In deeze ondericheidene- volkplan-
tin-
zen koophandel (dat is, zo als dezelve was voor
d* tegenwoordige plaatsï ebbende omftandighe- den-,die denzelvcn belemmeren) vergelijken tegen dr<jn van onze voorouders, twee ecuwen, bij voor- beeld, geleden,-kunnen wij dan ontkennen, dat v/ij veele takken verlooren hebben?— De meeste Europeaanfche natiën kenden toen hunne waare belangen > niet, zij, dreeven hunnen handel door onze tusfchenkomst, wij waren het algemeen ma- gazijn van Europa, thands zijn de meeste natiën cmtrent hunne belangen kundiger en doorzichtiger geworden. Zien wij niet hoe de handel en ^» fcheepvaart van die natiën , aan welker onacht- zaamheid en onkunde onze voorouders hunne bronnen van welvaart te danken hadden,. toe- neemen! Zien wij niet teikens eene menigte van rijkgeladen fohepen». met voortbrengfelen van het Zuiden en Noorden, onze havenen voorbij zeilen, welke zij weleer bij ons kwamen koopen, of die wij hun thuis, bragten, doch welke zij nu zelve in die landen gaan zoeken, in welke dezelve wor- den ■ voortgebragtl Zien wij niet, dat onze vracht- handel een enkel,geleende handel is? Indien wij de toeneemende kundigheden in den koophandel van de meeste natiën overweegen,. behoeven wij dan .wel pro.pheeten te zijn, om te voorzeggen, flat weldra alle natiën hunnen eigen handel met ae-eigen voortbrengfelen van hunnen grond zullen i -. . . ] drij- |
|||||
DEk VOLKEREN. 4°9
|
|||||
tingen loopt de gewoone hoogte, zo van I.
den wettigen als van den niarktprifs der in-'B OBÏ* teresfen, van zes tot agt ten honderd. On- iA* „ der-
drijven ? en wat zal dan ons lot zijn ? Men leeze den Abt de Raytial, Hist. P kilo f. et Politiq. des deux Iitdes, torn. VI. p. 262 en volg. en tooral het fiot, pag. 275, van de uitgaave van 1781. Dan, hoc akelig dit er ook uitzie, en hoe zeer
veele van die waarheden onlochenbaar zijn, zijn er echter van den anderen kant sok veele gronden om moed te geeven. Wij hebben zeker verfcheïden takken van han-
del verlocren, maar wij hebben ook verfcheiden andere in de plaats gekrcegen. Hiertoe behooren vooinamentlijk de inlandfche van boter, kaas, en wol, waarmede een alleraanzieniijkite handel naar buiten 's lands gedreeven wordt, die te vooren onbekend was, en. welke jaarlijks verfebeiden mil- lioenen guldens bedraagt. In vroegere jaaren kwam de tabaksplanting hierbij,, doch deeze is thands aan het kwijnen geraakt. 0— Onder de verbeterde behoort vooral niet vergeeten te worden onze handel in de voortbrengfelen onzer koloniën, wel- ken men zeker niet te hoog fchat, wanneer men denzelven in jaaren van vrede op twintig miliioe- nen guldens aan ruuwe waarde rekent, daar de- zelve, vijftig jaaren geleden, op zijn hoogst vier a vijf milliosnen aanbragten. —• Voor deeze voor- werpen, die alle onder de uitgebreidfte takken van handel behooren, en nog. voor zeer veele uit» Ces brei- |
|||||
4ïo R IJ K D 0 M
I, dertusfchen zijn hooge arbeidsloonen, en
* o £ k, hooge voordeden van kapitaalen , zaaken, *■' welke misfchien zelden ergens anders gepaard |
||||||||
KOOFBST,
|
||||||||
gaan,
breiding vatbaar zijn, kunnen wel eenige van min-
deren aart gemist worden. Hoe zeer het waar is, dat veele noordfche pro-
ducten direét naar het zuiden, en andere uit het Zuiden naar het noorden vervoerd worden, is het echter onlochenbaar, dat wij, voor het uitbarften van den tegenwoordigen oorlog, nog eenen aan- zienlijken vracht- of caèotagehandel overig had- den. Deeze handel kan ons niet wel ontgaan, zo iang -wij onze kapitaaten overig hebben, want geen Hollandsch koopman zal aan den buitenland- fchen handelaar voorfchotten doen, wanneer dee- ze zijne waaren niet naar Holland wil verzenden. En in deeze kapitaalen zijn wij de overige natiën verre vooruit, de Engelfcken mooglijk uitgezon. derd. — Wanneer wij derzelver uitwerkfelen na- gaan , dan moeten wij bekennen, dat zij, al we- derom voor den oorlog, nog dezelfde waren als te vooren. Immers toen was Amjlerdam niet minder, dan voorheen, de ftapelplaats van alle de aanzienlijke voorwerpen van koophandel, en veele kundige koopluiden zijn van gedachten, dat zij hetzelve fpoedig weder zou weezen, zodra vrede en binnenlandfche rust in het gefolterd Europa zullen zijn terug gekeerd. Wat de meerdere kundigheden van vreemde na*
tien in het ftuk van den koophandel aangaat, zou- den |
||||||||
der VOLKEREN. 411
|
|||||
gaan, dan in de bijzondere omftandigheden I.
van nieuwe volkplantingen. Eene nieuwe8 ° E ** volkplanting moet altijd, voor eenigen tijd, in
den dezelve, wel bezien, wel als een ongeluk
voor onzen handel behooren te worden aange- merkt ? Immers deeze vermeerderende kundigheid kan niet anders , dan de hoeveelheid der voor- werpen van handel over de geheele handeldrij- vende waereld vermeerderen, en dit kan, op den duur, niet tot nadeel verftrekken voor die natie, welke, in evenredigheid tot haare kapitaalen, en volkrijkheid, den meesten handel drijft. —• Bij de verbetering van den koophandel in andere landen, zullen wij niet meer den geheelen handel van zodanige landen drijven, maar zullen wij niet eenen meerderen handel met zodanige landen be- houden, dan wij te vooren niet dezelve hadden? Zullen zij niet altijd ons blijven noodig hebben ? Het is in het algemeen zeker, dat de koop- handel van de overige natiën, in evenredigheid tot de onze, vermeerderd is, en dus ook hunne ftaatkundige vermogens, voor 20 verre dezelve op den koophandel berusten. Doch dat wij, C'k fpreeke al weder van de tijden voor de jonglie gebeurtenisfen) alles te zamen genomen, minder koophandel, dan voorheen, zouden drijven, min- der kapitaalen, dan voorheen, zouden omzetten, twijffel ik zeer of te bewijzen zou zijn — het - tegendeel komt mij voor ontegenfpreeklijk te zijn — de plaats laat mij niet toe, dit verder uitte- breiden, anders zou ik den leezer onder anderen * ba.
|
|||||
4i* • R JJ K D O M
|
|||||
I. irt evenredigheid tot de uitgebreidheid van
boek (jeszejfs grond, meer gebrek aan kapitaalen
o * hebben, en in evenredigheid tot de grootheid
van
bépaalen bij de toeneemende welvaart van ver-
fcheiden fieden in de jongfte tijden, en in het bijzonder van Dordrecht — waar, in de jongfte tijden, in verfcheidcn takken, die daar te vooren onbekend waren, handel gedreeven wierd — en ik zal bezwaarlijk gelooven, dat wanneer Europa, en ons land, eens weder tot rust zullen gekomen zijn, de koophandel in ons land niet weder met den ouden bloei zal kunnen herleeven. Ik zou veele bewijzen kunnen bijbrengen, dat
onze koophandel (m'et 'n betrekking tot andere natiën, maar op zig zelve) meest altijd vooruit- gaande geweest is , ik zou ten dien einde een ruim veld vinden, in onze praetenfien op vreemde mogendheden ■— dan hierdoor zou ik in de argu- menten van Smith vallen. Ondertusfchen, hoe dit ook zij, indien de be-
kommerende argumenten ons maar niet ter neder- flaan, en den moed beneemen, en ons in tegendeel aanzetten, om meer resfources te zoeken, indien wij door wegneeming van hindernisfen, en meer- dere verleening van vrijheid aan ijders kapitaalen en industrie, (de beste en eenïge middelen, welke kunnen aangewend worden) voor de verbetering en uitbreiding van onze fabrieken en landbouw zorgen, indien wij, vooral op die wijze, den han- del in de produöen van onze koloniën aanmoedi- gen, dan kunnen zij geene andere dan goede uk- werkingen hebben. Uitgeevcr. |
|||||
der VOLKEREN. 4*3
|
||||||
van deszelfs kapitaalen meer in 't geval wee- I.
zen van te weinig bevolkt te zijn, dan meestB ° E K« alle andere landen. Zij hebben meer land, „„„„* J HOOFDST.
dan kapitaal om hetzelve in ftaat te brengen;
dus wordt het kapitaal, 't welk zij hebben, alleen gebruikt, om de vruchtbaarfte en voor- deeligst gelegene landerijen, langs de zeekus- ten, en langs de oevers van de bevaarbaare rivieren te bebouwen — zodanige landerijen worden gewoonlijk voor eenen geringen prijs, zelfs beneden de waarde van derzelver natuurlijke voortbrengfelen, gekogt. De ka- pitaalen , welke tot den aankoop, en verbe- tering van zodanige landerijen befteed wor- den, moeten een zeer ruim voordeel opbren- gen, en dus gelegenheid geeven tot het be» taaien van eenen hoogen interest. De fpoe- dige ophooping van kapitaalen , welke op eene zo voordeelige wijze worden aangelegd, fielt den planter in ftaat, om het gatal dei- werkende handen verder uittebreiden, dan eene nieuwe volkplanting hem kan opleve- ren, en dus worden deeze, wanneer hij de- zelve kan vinden, rijkelijk betaald. Zodra de volkplanting voorwaards begint te gaan, beginnen de voordeden van de kapitaalen trapsgewijze te verminderen. Na dat de vruchtbaarfte en voordeeligst gelegene lande- rijen alle in bezit genomen zijn, worden die geene aangefprooken, die, zo in grond als in ligging, van mindere natuur zijn, men kan bij
|
||||||
■
|
||||||
4H R IJ K D O M
I. bij de bebouwing van dezelve minder voor-
' E K* deelen genieten, en men moet dus ook min-
dere interesfen betaalen van kapitaalen, wel-
ifust. r ke op die wijze aangelegd zijn. —■ Hieruit
volgt derhalven, dat, geduurende den loop
van deeze eeuw, zo wel de wettige als de marktprijs der interesfen, in het grootfte ge- deelte der Engelfche volkplantingen zeer aan- merklijk moeten verminderd zijn. — Zodra de rijkdommen, de verbeteringen, en de volk- rijltheid vermeerderd zijn geworden, moesten de interesfen verminderen. Maar de arbeids- loonen daalen niet gelijktijdig met de voor- deden van de kapitaalen. Het vraagen naar arbeiders vermeerdert met de vergrooting der kapifaalen, hoedanig het ook met derzelver voordeden moge gelegen zijn -— en na dat de voordeden verminderd zijn , kunnen de kapitaalen niet alleen blijven toeueemen, maar zelfs zig nog verder uitbreiden dan te voo- ren. — Het is met ijverig werkende natiën, welke vorderingen maaken in het verkrijgen van rijkdommen, even eens gelegen als met bijzondere menfchen, die hunne zaaken met ijver doorzetten: een groot kapitaal, al le- vert het maar matige voordeden op, maakt fterker vorderingen , dan een klein kapitaal met groote voordeden; het fpreekwoord zegt, geld wint geld. — Wanneer men maar eens een weinig geld heeft, dan is het ge- maklijk om meer te krijgen, maar de groote zwa-
|
||||
dei VOLKEREN. 41$
zwarigheid is', oin ééns dat weinige te heb- h
ben. Ik heb het verband, 't welk tusfchen B ° E de vergrooting van de kapitaalen, en de vei'-H00FI meerdering van de vlijt, of het vraagen naar voordeeligen arbeid, plaats heeft, reeds ge- deeltelijk opengelegd, maar ik zal dit ftuk meer uitvoerig in 't vervolg behandelen, wanneer ik van de ophooping van de kapi- taalen zal moeten fpreeken. Het verkrijgen van een nieuw grondge-
bied, of het openen van nieuwe takken van handel, doen zomtijds de voordeelen der ka- pitaalen , en met dezelve den interest van het geld, rijzen, zelfs in een land, 't welk flerke vorderingen maakt in het verkrijgen van rijkdommen. Wanneer de kapitaalen van een zodanig land niet toereikende zijn, om aan die geheele vermeerdering van zaaken het hoofd te bieden, welke zodanige nieuwe be- zittingen , en bronnen, aan de menfehen, die dezelve verkrijgen , aanbiedt, dan legt men zig genoegzaam alleen op die bijzondere takken toe, welke de meeste voordeelen op- leveren, dan wordt noodzaaklijk een gedeelte van die kapitaalen, welke te vooren in de oude takken van den handel gebruikt wier- den , uit dezelve genomen, en in zommige van deeze nieuwe, en meer voordeel belo- vende , gelegd. — Hierdoor wordt in de oude takken van den handel de mededinging geringer dan te vooren — dit maakt dat de markt
|
|||||
%
|
|||||
4iö- R IJ K D O M
I. markt van veele foorten van waaren minder
hoe k.wordt voorzien, en dit doet derzelver prij- 1X* zen meer en min rijzen, zij geeven dus een grooter voordeel aan die geene, welke in de- zelve blijven handelen, en dit Helt hen der- halven weder in ftaat, om gelden tegen hoo- geren interest opteneemen. — Eenigen tijd na het eindden van den laatlten oorlog O), moesten niet alleen luiden van het beste kre- diet , maar zelfs zommige van de grootfïe compagniefchappen van London, als zij geld , opnamen, gewoonlijk vijf ten honderd betaa- len, welke te vooren nooit meer dan vier en vier en een half ten honderd waren gewoon geweest te geeven. — De groote uitbreidin- gen, zo van grondgebied als handel, welke de verkrijging der bezittingen in Noord-Ame- rica en de We$t-Indicn gaven, waren eene ten vollen voldoende reden voor dit rijzen der interesfen, zonder dat men noodig heeft tot eene onderftelling van eenige verminde- ring in de kapitaalen der maatfebappij de toevlugt te neetnen — eene zo groote ver- meerdering van nieuwen handel met de oude kapitaalen te drijven, moest noodzaaklijk de hoeveelheid derzelve, welke in veele andere takken gebruikt wierd, verminderen, en dus ook
(«O Den zevenjaarigen oorlog, welke in 't be-
gin van 1763 eindigde. Zie boven noot {&) van dit hoofdftuk. Uitgeever. |
||||
Kin VOLKEREN. 417
|
|||||
©ok daar, door de vermindering van de me- L
dedinging, de voordeelen grooter maaken. B ° E tó Ik zal in het vervolg gelegenheid hebben, A' om de redenen optegeeven, welke mij doen gelooven , dat de hoofdfom der kapitaalen van Groot-Brittanniën, zelfs door de verbaa- zende kosten van den'^ laatften oorlog, niet verminderd is (#). Ondertusfchen, gelijk de Vermindering van
de hoofdfom der kapitaalen van eene maat- fchappij, of van die fondfen, welke gefchikt zijn, om de vlijt gaande te houden, de ar- beidsloonen doen daalen, zo doen zij daar- entegen de voordeelen der kapitaalen, en ge- volglijk ook de interesfen, rijzen. — Wan- neer de arbeidsloonen minder zijn geworden, dan kunnen de eigenaars van zodanige kapi- taalen, als nog in de maatfchappij overge- bleeven zijn, hunne waaren met mindere kosten aan de markt brengen, dan te voo* ren, en gelijk zij dan minder kapitaalen ge- bruiken, om de markt te voorzien, dan te vooren, kunnen zij ook hunne waaren duur- der verkoopen. De waaren kosten hun min- der , en zij ontvangen meer voor dezelve. Daar derhalven hunne voordeelen (om zo te fpree«
(#) In het 3<fe hoofdfl. van het $de beek,
pag. 443. van het %de deel van de laatfle En- gelfche uitgaave. Uitgeever. Dd
|
|||||
4i8 R IJ K D O M
|
|||||
I. fpreeken) aan beide einden aangroeijen, kun-
boe K.nen z]j qqJj hoogeren interest betaalen. Het **~ groote fortuin, 't welk men in Bengalen, en ' in de verdere Engelfche bezittingen in de Oost-Indien, zo fchielijk en zo gemaklijk kan maaken, kan ons overtuigen, d#t, gelijk in deeze zo uitgemergelde landen de arbeidsloo- «en zeer laag zijn, even zo aldaar de voor- deden van de kapitaalen zeer hoog zijn. — Met den interest van het geld is het even eens gelegen — men fchiet in Bengalen aan de landpachters menigmaalen geld tegen veer- tig, vijftig en zestig ten honderd — en dan nog wordt het volgend gewas voor de betaa- ling verbonden (3O — even gelijk de voor- deden, welke eenen zodanigen interest kun- nen draagen, genoegzaam de geheele renten van den eigenaar moeten verflinden, zo moet ook noodzaaklijk eene zodanige ongehoorde woeker op hunne beurt het grootfte gedeelte van deeze voordeden verzwelgen. — Voor den val van het Romeinfche rijk fchijnt een woeker van gelijke foort gemeen geweest te zijn in die provintien, welke onder de alver- flindende beftuuring der Proconfuls waren. — Wij leezen in de brieven van Cicero, dat de deugd-
(y~) Het is jammer, dat de Schrijver ons de
bron niet aanwijst, uit welka hij dit gehaald heeft, Uitgeever. |
|||||
der VOLKEREN. 4i>
|
|||||
deugdzaame Brutus in Cyprus geld had ge- j.
leend tegen agtenveertig ten honderd (z). * ö E *■ Iu eeii land, 't welk dat volkomen toppunt x* * rr HOOFDST.
van
C«) Voor dat de Romeinen de wetten der
twaalf tafelen gemaakt hadden, was bij hen geene bepaaling van de hoogte van den wettigen inte- rest. In de wetten der twaalf tafelen wierd de» Zelve bepaald op het unciarium foenm > of eert ten honderd in het jaar, naderhand mogt zij niet hooger zijn, dan een half ten honderd in het jaar, en eindelijk wierd zij geheel verboden. Tacit. Annal. lib. 6. cap. 16". Dit verbod gefchiedde in 'het jaar ^11 van Rome, op voorftel van den ge* msensman Genucius, naar wien dit verbod den naam droeg van de Lex Genucia. Doch men wist weldra raad, om die wet te ontduiken, die wei raakte alleen burgers van Rome, men vond dus fpoedig middel, om de contraSen op naam van de Latijnfche bondgenooten (dat fs van de inge- zetenen van het eigentlijk gezegde Italië, welke niet als Romeinfche wingewesten wierden be- fluurd) te 'krijgen, welke, aan die wet niet ver- bonden zijnde, de geldopneemers veilig in rech- ten konden vervolgen. In het jaar £öo van Rome wierd die wet, op voorftel vah den gemeensman Sempronius, ook tot die bondgenooten uitgeftrekt. Liv. Uist. Rom. lib. 35. cap. 7. En deeze na- dere wet kreeg den naam van de Lex Sempronia. Maar ook dit middel was vruchteloos, onder de uïtvlugren was. niet alleen dit, dat men de geld- bpneemers liet renuntieeren van het beneficie van Dd 2 de |
|||||
#*o R IJ K D O M
|
|||||
I. van rijkdom bereikt heeft, waarvoor hetzel-
> e K.ve? zo door de natuur van deszelfs grond [X* en luchtsgeftel, als door deszelfs gelegenheid 3FDJT. ~.
ten
de wet, maar men veranderde zelfs den ouden
naam van foentis, door welken men altijd de inte- resfen verftaan had, in dien van u/urae, onder welken naam zij te vooren niet bekend, en dus ook niet verboden waren. Deeze en dergelijke • kunftenaarijen maakten, dat de Praetores weinig zorg voor de leges Genucia en Sempronia droe- gen '— de interesfen bleeven beflaan, en liepen langs zo booger. En niet alleen was geene wet in flaat, om dezelve te beletten, maar zelfs was men verplicht, om dezelve bij de wetten te be* paaien. — Ten tijde van Cicero was de wettige interest twaalf ten honderd — doch het is niet gemaklijk, en misfchien niet mooglijk, om nate- gaan, op welk eene wijze zij tot die hoogte ge komen is. Zie over dit alles G. Noodt de Foenore *t Ufuris, lib. 2. cap. 4. Deze interest van twaalf ten honderd droeg den
naam van nfurae centejimaet (wij zouden zeggen, den penning honderd') te weeten, de Romeinen bedongen hunne interesfen niet bij het jaar, ge- lijk wij, maar bij de maand. L. 49. ff. de ufu- ris, L. 40, ff. de reb. cred. L. 26. §. 1. ff. depof. vel' contra L, 90, ff. de verb. Oblig. De ufuras centefimae waren één ten honderd in de maand, en dus 12 ten honderd in het jaar. De Romeinen waren gewoon de hoogte en laagte der interesfen te benoemen naar de indeelingen van hun as of pond.
|
|||||
der VOLKEREN. 42*
ten aanzien van andere landen, vatbaar is, I.
't welk dus niet hooger kan rijzen, maar" ° E ** 't welk echter niet agterwaards gaat, zullen £*• waar-
pond. De centefimae, of twaalf ten honderd , als de hoogfle wettige interest, wierd ufurae asfes genaamd. Ufurae deuncas was elf, dextantes tien, dodrantes negen , besfes acht, feptunces ze- ven, femisfes zes, quincunces vijf, trientes vier, quadrantes drie, fextantts twee, en unciae een ten honderd in het jaar. Zie Noodt l. c. en an- dere Juristen. Ondertusfchen vergist zig onze Schrijver ten
fterkften, met het geene hij hier ter nederftelt. Het was er zeer ver van daan, dat ten tijde van Cicero in de wingewesten, welke onder het be* ftuur der proconfuls waren, een interest van agt« enveertig ten honderd gemeen was, zelfs raakt het geheele geval, 't welk hij aanhaalt, Brutm alleen maar van ter zijde. De plaats uit Cicero, welke hij bedoelt, (en
welke hij waarlijk wel had mogen aannaaien, het heeft mij, daar ik zeer verwonderd was, over het geene ons Smith als eene gemeene zaak verhaal- de, een oneindige moeite gekost, om dezelve te vinden) is in de Epistolae Ciceron. ad Atticum, lib. s. Epist. 21. Het geval, van het welke Cï- cero fpreekt, is het volgende: die van Saiamis, cene ftad op Cyprus, waren om geld verlegen, zij wilden het te Rome opneemen, niemand durf- de het hun fchieten, om dat bij de Lex Gabinia yêrboden was, dat niemand aan de ingezetenen Dd 3 der |
||||
R IJ K D O M
|
|||||||
■452
|
|||||||
J[. w&arfchijnlijk de arbeidsloonen, en devoor-
•■• * K,,deekn der kapitaalen, zeer laag zijn. — In
een land, 't welk in evenredigheid tot het
geen
der wingewesten geld op interest mogt geeven.
Eindelijk waren twee Romeinen, Scaptim. en M&- tinius (bijzondere vrienden van B.rutus') genegen, om die van Safaiais te helpen, mits hun voor iii- ,teresfen gegceven wierden quaternae centefima?x (dat is, vier ten honderd in de maand, of agten- veertig ten honderd in het jaar) indien men mid- del wist, om hen door een Senatus Confultum te bevrijden van de L,ex Gahinia. Brutus, die een bijzonder vriend van decze twee geldfchieters was, drijft eerst een raadsbefltïit door, bij welke hun geoorloofd wierd, om dit geld aan die van Sa/a- • ■wis te fchieten ■— doch naderhand begreepen dee- ze twee geldfchieters, dat zij wel door dit raads- belluit geholpen waren, indien die van Salami* vrijwillig het kapitaal en de interesfen betaalden, maar dat zij geene middelen van rechten konden gebruiken, indien dezelve onwillig waren, om de interesien optebrengen, om dat aan alle rechters verboden was, om bij vonnis meer dan twaalf ten honderd toetewijzen. — Zij bedienen zig weder van de hulp van MrutuSi en verkrijgen, door zij. rie tusfehenfpraak, een tweede raadsbefluit in hun voordeel. — Toen Cicero, zig op Cyprus bevond., kwam die zaak ter zijner kennis, en Brutm. had; die twee luiden aan htm aanbevolen. — Over dit geval beklaagt zig Cicero in deezen brief aan zij- nen vriend /Uikus, Hij noemt Scaptius een on- t>ftt
|
|||||||
der VOLKEREN.
|
|||||||
423
|
|||||||
geen deszelfs grondgebied, of deszelfs in I,
omloop zijnde kapitaalen, toelaaten kunnen,8 ° E *• ten vollen bevolkt is, moet de mededinging "*■ HOOFDST.
om
fcefëhaamd menseh, welke met geen twaalf ten
honderd wilde te vrede zijn, niettegenftaande Ci- tero allé moeke had gedaan, om hem daartoe overtehaalen — en hij zegt te vreezen, dat die zaak nadeel ige gevolgen op de hoogte der inte- resfen zou hebben. Men zie Noodt l. e. waar hij breedvoerig over de aangehaalde plaats van Cicero fpreekt. — In den volgenden brief Ui. 6. Ep. 1. fpreekt hij weder van dit geval, en toen zegt hij ontdekt te hebben, dat Brutus borg was ge- bleeven voor de fommen, welke zijne vrienden ten dien einde opgenomen hadden >—. doch Cicero fchijnt ftandvastig gebleeven te zijn, om de toe- wijzing van dien interest te weigeren. Het was er dus ver van daan, dat dit een
gewoone interest was, het is een fingu-lier ge- val, over het welke Cicero zeer onvergenoegd was ~ terwijl tevens uit hetzelve blijkt, dat toen de wettige interest niet hooger was, dan twaalf ten honderd. Men kan echter uit dit geval al weder leeren, hoe fterk het verbod van interesfeft den woeker doet aangroeijen. Naderhand heeft keizer Jttstinianus de hoogte
van de interesfen voor aanzienlijken op vier, voor koopluiden op acht, voor de overige burgers op zes, en in olij, wijn, graanen enz, op twaalf ten honderd bepaald. L. 26. Cvd. deufuris,Novella 136. tap. 4, et 5, Voet ad jf. de ufuris §. 2. Uitgeever, Dd4 |
|||||||
4=4 R IJ K D O M
|
|||||
I. om werk noodzaaklijk zo groot zijn, als
■ o e k. noodig is, om de arbeidsloonen te doen ko- **• men op dat geene, 't welk enkel en alleen ' voldoende is, om het getal der ambachtslie- den in weezen te houden, en daar dat land reeds ten vollen bevolkt is , kan dat getal jpooit vermeerderd worden — in een land, 't welk, in evenredigheid tot al den handel, Welke in hetzelve gedreeven wordt, ten vol- len van kapitaal voorzien is, zal in ijdere tak van den handel zo veel kapitaal gebruikt worden, als de natuur en uitgebreidheid van dien handel kunnen toelaaten, en derhalven zal daar de mededinging overal zo groot, en het gewoone voordeel zo klein zijn, als mooglijk is. Maar mooglijk heeft nog nooit een land
dat hoogde toppunt van rijkdom bereikt. China fchijnt langen tijd in den ftaat van evenwigt geweest te zijn, en heeft mooglijk reeds, eeuwen lang geleden, die volkomenheid van rijkdommen bezeten, welke met de na- tuur van de wetten en inftellingen van dat land beftaanbaar is — maar zeker zal die volkomenheid minder zijn , dan dat geene, 't welk de natuur van den grond, van het lucbtsgeftel, en-van de ligging van hetzelve, onder begunftiging van andere wetten en in- üellingen, wel zou kunnen toelaaten, —< Een land, het welk den buitenlandfchen handel verwaarloost of veracht, en de fchepen van vreem-
|
|||||
der VOLKEREN. 425
|
|||||
een of twee van haare havenen inteloopen,8 ° E *•
IV
kan dien zelfden uitgebreiden handel nxet x '
0 hoofdst.
drijven, welke daar, onder andere wetten en
inftellingen, zoude worden gedreeven — even zo min is een land, in 't welke, fchoon wel de rijken en de bezitters van groote kapitaa- len veel zekerheid genieten , echter de ar- men, of de eigenaars van kleine kapitaalen geheel onveilig zijn, en in tegendeel geduurig blootftaan, om te eeniger tijd door de Onder- mandarynen, onder voorwendfel van recht, geplunderd en uitgefchud te worden (a), ge- fchikt, om in hetzelve die hoeveelheid van kapitaalen, welke in alle foorten van in dat land gedreeven wordenden handel gebruikt worden, immer te doen gelijk ftaan met dat geene, 't welk de natuur en uitgebreidheid van dien handel wel zou kunnen toelaaten — in ijdere tak van den handel moet aldaar de onderdrukking der armen de monopolien van de rijken (lijven, welke, door den geheelen handel naar zig te trekken, in ftaat geraa- ken, om zeer ruime voordeden te genieten — men zegt ook gemeenlijk, dat de gewoone geld-interest in China op twaalf ten honderd loopt, dus moeten de gewoone voordeden van de kapitaalen in ftaat zijn, om tegen eenen
(ut) Ook dit had onze Schrijver, met eenig
voldoend gezag, behooren te bewijzen. Uitgeever, Dd 5 |
|||||
426 R IJ K D O M
I. eenen zo zwaaren interest op te kunnen
boe k.weegen. ™ Een gebrek in de wet kan zomtijds de 'hoogte van de interesfen aanmerklijk doen rijzen boven dat geene, 't welk de omftan-» digheden van het land, bij voorbeeld, des- zelfs rijkdom of armoede, wel zouden vor- deren. — Wanneer de zekerheid der kon- trakten haare kracht niet in de wetten vindt, dan worden alle opneemers van kapitaalen op denzelfden voet behandeld, op welke in be- ter geregelde landen de bankeroetiers, en lui- den van twijfFelachtig krediet, behandeld worden. De onzekerheid, in welke zig de geldfchieters bevinden, of zij wel immer hun- ne uitgefchopten gelden zullen terug beko- men , veroorzaakt, dat zij denzelfden woe- kerachtigen interest eisfchen, welke men ge- woonlijk van bankeroetiers vordert. Onder de Barhaarjche natiën ,. welke de westelijke provintien van het Romeinfche rijk over- ftroomd hebben, liet men eeuwen lang de zekerheid van de kontrakten aan de trouw van de onderhandelende partijen over, de ge- rechtshoven van hunne koningen mengden zig zelden in dezelve (b~) — en men mag den
(£) Welke foort van kontrakten de Schrijver
liier bedoelt, verklaar ik niet te begrijpen — die Barbaarfehe natiën kenden ondertusfchen niets, 't welk zij heiliger hielden, dan hunne kontrak-* tei}
|
||||
der VOLKEREN. 427
den hoogen prijs van de interesfen, welke in f.
die oude tijden plaats had (c), mooglijk welB ° E K*
voor een gedeelte aan deeze oorzaak toe- ™
„ „ .. hoofdst.
fchrij- ten, en het is er zo ver van daan, dat zig ds
gerechtshoven zelden in dezelve zouden gemengd hebben, dat ik bijna durf zeggen, dat in de ge. heele Salifchs wet geen fiuk van rechtspleging naauwkeuriger, en'omfiagtïgcr befchreeven is, dan juist de wijze, hoe Men ijmand in rechten moet roodzaaken, om aan zijne verbintefiisfen te vol- doen — men leeze den titul L, Salie. 53. de f de faiïa-, zelfs Wordt de Grafio, die in een zo- danig geval weigerde onvertogen recht te doen, aan eene zwaare boete blootgefteld •— men zie ook den tit. S5. 4e re praestata, (over geleende goederen, praesiare rem betekent, in het latijn van dien tijd, leenen, en hier van daan het Fran- fché woord prittry en men zal in beide die ti- tels zien, hoe geftreng de kontrakten gehandhaafd " wierden. Zie ook in de Lex Ripütfria, tit. 52. 4e re praestata. Ik weet dus niet welke kon- trakten hier kunnen bedoeld zijn, en deeze is de reden, waarom ik in de eer/Ie noot op dit hoofd" fiuk deeze onderflelling van dsn Schrijver in het midden liet, Uitgeever. O) $e hooge prijs der interesfen — de oor-
fpronglijke Germam'ers kenden , toen zij nog in hunne bnsfehen woonden, zelfs den interest niet. Tacit. de Morib. Germ. tap. 26. faenm agitare, et in ufuras extendere ignotum, ideoque magit ferva.tv.ry quam fi vetitum esfet, Die volkeren, we.2--
|
||||
4o8 R IJ K D O M
I. fchrijven. -± Wanneer de wetten het nee-
* o e k. men van iuteresfen geheel en al willen ver- -2? bieden, zijn dezelve krachteloos, zij kunnea ** het- welk e het Romeinfche rijk overftroomden, hadden
de wetten van Justinianus niet, welke lang na de overftrooming in het ooiten geregeerd heeft. Voor zo ver zij naar het Romeinfche recht leef- den, volgden zij den Codex Theodofianus, of het breviarium Aniani. Jn dvjn Codex Theodofianus vinden wij L. i. de ufuiis eene conftitutio Can- flantini Magni, (welke in óns Corpus Juris niet gevonden wordt, om redenen, welke bij Gothofr. ad d. (. opgegecven worden) in die conftitutie wordt bepaald , dat de interesfen van vruchten zullen zijn een derde, dat is, indien ijmand twee maaten geleend heeft, hij drie maaten terug moet gecven —■ en dat de interesfen van geld niet liooger mogen zijn dan centefimae,, dat is twaalf ten honderd. (Het is der moeite waardig, om de fchoone Commentarius van Cothofredus over die wet te leezen.) Zo lang dus bij de onder- fcheiden Barbaarfche volkeren, welke zig op de puinhoopen van het westerfche rijk gevestigd had- den, de Pauslijke en Synodale wetten de kracht nog niet hadden van de interesfen te verbieden, bleeven zij volgends het Jus Romanum (voor zo ver zij naar hetzelve leefden) de ufurae centefi- viae, of 12 ten honderd. Zo leezen wij nog bij Sidonius Jpollinaris Ui. IV. Epist. 24. een geval van centeftmae ufurae, welke in geen tien jaaren betaald waren, en dus hooger dan het kapitaal op*
|
||||
der VOLKEREN. '4«9
hetzelve niet beletten (k?). Er zijn altijd I.
veele mentenen , welke geld moeten opnee-B ° K K; men, en niemand zal hun willen leenen, _ zonder voor het gebruik van zijn geld eene
zodanige belooning te genieten, als overeen- komftig is niet alleen met het voordeel, 't welk
opgeloopen waren. Uit het een en ander ziet
men duidelijk, dat die hooge interest, van twaalf ten honderd, niet, gelijk onze Schrijver wil, aan de weinge zorg voor de wouw der kontrakten, maar in tegendeel aan de wet van Conflantyn den Groot en moet worden toegefchreeven. — Onder- tusfehen is het onzeker, of de Schrijver hier het oog hebbe op dien interest van twaalf ten hon- derd, dan of hij eenige andere bedoele, 't welk wij al weder aan zijn gebrek, van behoorlijke be- wijzen van zijne gezegden aantehaalen, te wijten hebben — en daarom heb ik in mijne eerfte noot ep dit hoofdfluk ook deeze hooge interesfen in het midden gelaaten — indien hij, bij geval, op de zogenaamde ufurac vifjinXtxi gedoeld hebbe, van welke Gothofred. I. c. fpreekt, en welke vijf- tig ten honderd bedroegen, dan had hij tevens kunnen zeggen, dat dezelve reeds in het jaar 325 bij het Concilie van Nicêén, onder den naam van fescuplum, of fesquiplum, verboden waren — zie boven noot (<?). Zie ook Gothofr. I. c. Uit- geever, (V) Men zie hierover de Montesquieu, Geest
der Wetten, ade deel, pag. 571. en veele volg. Uitgeever.
|
||||
43° " R IJ K D O M
|
|||||
I. 't welk met het gebruik van hetzelve kan
I e K,worden behaald, maar ook met het moeilijke IX. en gevaarlijke, om de wet te ontduiken. — JFDST.
De Heer de Montesquieu fchrijft de oorzaa-
ken van den hoogen prijs der interesfen, Welke onder de Mahomedaanfche volkeren be- taald worden , niet aan derzelver armoede toe, maar gedeeltelijk aan de gevaaren om de wet te ontduiken , en gedeeltelijk aan de moeilijkheid om de uitgefchooten gelden te- rug te bekomen (O* De geringfie trap, tot welke de voordeelen
gewoonlijk kunnen daalen, behoort altijd iets meer te zijn, dan voldoende is, om tegen die toevallige verliezen opteweegen, aan wel- ke ijdere bijzondere aanleg van een kapitaal bloot ligt — het is dat overfchot alleen, 't welk men het zuivere of nette voordeel kan noemen. — Dat geene, 't welk gewoon- lijk den naam van voordeelen in 't geheel genomen (ƒ) draagt, behelst niet alleen dat over-
(O Men kan dit zeggen van de Montesquieu-
vinden in zijne Geest der fretten, 2de deel, pag. 573; Vitgeever. ' (f) De Schrijver gebruikt hier de woorden cleaf
frofit, en grofs propt — door de eer/Ie verftaat hij het zuivere overfchot, 't welk na aftrek van alle wezentüjke of toevallige, of als moogiijk be« rekende verliezen overblijft — en door de laatiïe het geheele beloop van de voordeelen., welke zon- der |
|||||
der VOLKEREN 43»
|
|||||
overfchot in zig, maar ook dat geene,'t welk I.
eigentlijk dienen moet, om zodanige buiten-8 ° E K# gewoone verliezen goed te maaken. De in- * teresfen, welke een geldopneemer in ftaat is om optebrengen, moeten alleen naar dit zui- vere voordeel geëvenredigd worden. De laagfte trap, tot welken de interesfen ge-
woonlijk kunnen daalen, moet, op dezelfde wijze, altijd iets meer zijn, dan voldoende is ter herftelling van zodanige toevallige ver- liezen , aan welke het geldfchieten, zelfs met eene draaglijke voorzigtigheid, onderhevig is. Wanneer de interesfen naar dien voet niet geëvenredigd zijn, dan kunnen er geene andere drijfveeren plaats hebben, om de menfchen tot het fchieten van geld te beweegen, dan menschlievendheid of vriendfchap. Iu een land, 't welk tot deszelfs volkomen
hoogte van rijkdom gekomen is, in het welke in
der eenigen aftrek gemaakt worden. Wij zullen
die woorden in het vervolg menigvuldigmaaien ontmoeten, en, volgends het gebruik, 't welk de Schrijver van dezelve maakt, heb ik zijne denkbeelden niet beter weeten overtebrengen, dan door dezelve te vertaaien zuivere voordeelen, en voordeelen in V geheel genomen. — 't Is moog- lijk, dat men hiervoor een beter woord kan ge- bruiken, maar ik heb er geen kunnen uitdenken, 't welk mij, overal, daar het voorkomt, beter Voldeed. Uitgetvtr. |
|||||
434 R IJ K D O M
I. in ijdere tak van handel de grootfle hoeveel-
■ o e fcheid van kapitaalen in omloop is, welke in
*x' dezelve kan gebruikt worden, moet niet al-
HOOFDST.
leen de gewoone hoogte van zuiver voordeel
zeer gering zijn, maar daar moet ook de ge- bruiklijke marktprijs van de interesfen, welke uit die voordeelen kunnen betaald worden, zo laag en zo klein zijn, dat het onmooglijk wordt, dat eenige andere, dan alleen de al- lerrijkften, in ftaat kunnen zijn , om alleen van hunne interesfen te kunnen leeven-— alle menfchen van een gering en middelmaatig fortuin moeten daar verplicht zijn, gebruik van hunne eigene kapitaalen te maaken —■ het moet daar eene noodzaaklijkheid zijn, dat bijna ijder een man van bezigheden, of in de eene of andere foort van handel moet zijn. Het fchijnt , dat Holland nabij aan deezen ftaat begint te komen — men houdt het daar voor onbetaamlijk, dat men ten minden niet eenige bezigheden heeft. De noodzaaklijkheid maakt, dat ijder aan bezig- heden gewoon wordt, en de gewoonte be- paalt overal dat geene, 't welk betaamüjk is —« even gelijk het befpotlijk is, dat men zig niet even gelijk andere menfchen kleedt, even zo is het eenigermaate befpotlijk , dat men niet, even gelijk andere menfchen, be- zigheid heeft. Even gelijk een man van een burgerlijk beroep een vreemd figuur maakt in een leger, of in eene vesting, en zelfs gevaar ' loopt, |
||||
to e fe VOLKEREN. ^33
loopt, van befpot re worden, even Zodanig &
"een figuur maakt eert lediglo'eper onder men- boek. fchen van bezigheden (>> De hoogde gewoone maatftók Van d$ voor-
deden kan zodanig zijn, dat zij, in den prijs Van de meeste waaren, dat geene, 't welk moest dienen om 'de renten van het land 'goed te maaken, geheel verflinden, en alleen- lijk (ter betaafrng van den arbeid, welke be- lleed is, om die waaren te bewerken, en aan te markt te leveren) dat geene overlaaten, 't welk, volgends den laagften maatftók, naar welke de arbeid ergens kan worden be- taald, kan voldaan, dat is, enkel dat geene-, 't welk tot het bloote onderhoud van het leven der arbeiders noodzaaklijk is — de ar- beider moet toch altijd op de eene of andere wijze aan den kost geraaken, anders laat hij het werken vaaren — doch de eigenaars van landerijen hebben «iet altijd zo hoog noodig betaald te worden (Ji~). —• Het kan wel waar zijn,
(£) Dit is wat overdreeven. Schoon een voN
flrekte ledigloopet in het algemeen nergens in hooge achting ftaat, heb ik' eehter hooit gehoord * dat men in ons land eenen rentenier voor be- fpotlijk houdt. Uitgeever. QkJ In vergelijking tegen eikanderen genomen
kan er dit gezegde door, maar op '2ig zelve zou
het onder die foort van uitdrukkingen behooren,
Welke niet genoeg, in derzelvcr onberekenbaar
E e Ba-
|
||||
434 R IJ K D O M
|
|||||
I. zijn, dat de voordeden van den handel, wel»
» o e K. jien (je bedienden van de Engelfche Oost*Indi- IX* fche Compagnie in Bengalen drijven, niet ver 'van deeze hoogte afzijn. De evenredigheid, in welke de gebruiklijke
marktprijs der interesfen gerekend wordt te ftaan tot den gewoonen maatftok van de zui- vere voordeden, hangt noodzaaklijk van de veranderlijke rijzingen en daalingen van de voordeden af. Dubbelde interest wordt in Groot-Brittannien door de koopluiden gere- kend dat geene te zijn, 't welk zij een goed, maatig, en redelijk voordeel noemen; uit- drukkingen, welke mij voorkomen niet meer te kennen te geeven , dan een gewoon en gebruiklijk voordeel. — In een land, in 't welke de gewoone maatftok van zuiver voordeel op agt of tien ten honderd loopt, kan men het redelijk noemen, dat, wanneer de handel met opgenomen gelden gedreeven wordt 9
nadeelige gevolgen, doorgedacht fchijnen te zijn.—
Indien de dgenaars der landerijen , volgends dit begrip , onzeker waren van hunne voordeden, dan zou het met de landerijen gaan, zo a!s met alle andere zaaken, welke geene rekening geeven, zij zouden geheel verwaarloosd worden, en dir zou, behalven zeer veele andere nadeden, den geheelen ondergang van den landbouw naar zig fleepen — dus zou het ten minften gevaarlijk zijn dit voor eenen regel aameneemen. Uitgeeven |
|||||
der VOLKEREN, 435
|
|||||
wordt, de eene helft aan de interesten moet I,
gaan; het kapitaal loopt voor rifico van dan B ° E geldopneemer, welke hetzelve, als het ware* ' voor den geldfchkter verzekert ■*■ en vier of vijf ten honderd kan, in meest alle foorten van handel, gerekend worden aan den eenen kant een voldoende voordeel te zijn op de rifico van deeze asfurantie, en aan de andere zijde eene toereikende belooning voor de moeite van dit kapitaal te gebruiken. Maar deeze evenredigheid tusfcfoen de interesfen en de zuivere voordeelen kan dezelfde niet Wij- ven in landen, waar de gewoone maatftok van de voordeelen veel hooger of veel laager is. Indien dezelve veel laager is, dan kan, de eene helft van dezelve niet aan interesfen gemist worden, en indien dezelve veel hoo* ger is, dan zou men meer dan de helft kun* nen geevea. In landen, welke met foelie fchreden rijk
worden, kan de laage maatftok van de voor- deelen in den prijs van veeie waaren, tegen den hoogen maatftok der arbeidsloonen op- weegen, en die landen in ftaat (lellen, om esren zo goedkoop te verkoopen als hunne minwelvaarende nabuuren , bij welke de ar* beidsloonen laager zijn. Indedaad, de hooge voordeelen doen tte«r
om den prijs der waaren duur te fnaafceii,
dan de hooge arbeidsloonen; indien men, bij
voorbeeld, in eene linnenfabriek alle de ïoo-
Ee 2 nen
|
|||||
436 R IJ K D O M
I. nen van de onderfcheiden werkluiden , de
boe k.vlasbereiders, de fpinders, de weevers enz. TV
LA' met twee Huivers daags verhoogde, dan zou
TTOOFDST
' men alleen genoodzaakt zijn , om den prijs
van ijder ftuk linnen te verhoogen met zo veelmaalen twee ftuivers als het getal der werkluiden, die aan hetzelve gearbeid heb- ben, bedraagt, gemultipliceerd met het getal der dagen, welke aan het werk befteed zijn — dus zou dat gedeelte van den prijs van deeze waar, 't welk zig in arbeidsloonen op- lost, door alle de onderfcheiden bezigheden van deeze fabriek heen, alleen maar in eene aritkmetifche evenredigheid tot het verhoogen van deeze arbeidsloonen fteigeren. — Maar indien de voordeden van alle die onderfchei- den fabrikeurs , welke deeze onderfcheidene arbeidsluiden aan het werk ftellen, eens vijf ten honderd moesten rijzen, dan zou dat ge- deelte van den prijs van deeze waar, 't welk zig in de voordeden oplost, door alle de onderfcheiden bezigheden van deeze fabriek heen, in eene grometrijche evenredigheid tot het verhoogen van deeze voordeelen moeten * fteigeren. — De vlasbereidersbaas zou, in het verkoopen van zijn vlas, een verhoogd • voordeel van vijf ten honderd eisfehen, ge- rekend over de geheele waarde, zo van de ruuwe ftorFen, als van de arbeidsloonen, welke hij aan zijne knechts betaald had — de fpindersbaas zou een verhoogd voordeel « .... va» |
||||
der VOLKEREN. 43?
van vijf ten honderd begeeren, zo op het I.
kapitaal, 't welk hij tot den aankoop vanB ° E *• het vlas, als op dat geene, 't welk hij tot**T' betaaling van zijne knechts betaald had — de weeversbaas zou een gelijk voordeel van vijf ten honderd vorderen, voor het geene hij zo aan den verhoogden prijs van het lin- nengaren , als aan zijne knechts betaald had. In het verhoogen van den prijs der. waaren doet het fteigeren van den prijs der arbeids- loonen dezelfde werking, welke enkele inte- rest doet, wanneer met dezelve de fchuld verhoogd wordt, maar het verhoogen van de voordeden werkt even als wanneer men in- terest van interest rekent. Onze kpopluiden en fabrikeurs klaagen menigmaal over de Icwaade gevolgen, welke de hooge arbeids- loonen hebben in het doen fteigeren van den prijs der waaren, en in de daaruit volgende vermindering van verkooping van dezelve zo binnen als buiten 's lands — maar zij fpree- ken nooit van da kwaade gevolgen van hun- ne hooge voordeden — zij houden een diep ftilzwijgen over de nadeelige uitwerkingen van hunne eigene winften, en klaagen alleen «ver de winften van anderen. |
|||||
i, JEeg TIEN-
|
|||||
}
|
|||||
£?S R Ij K D O M
I.
»"o f. s. TIENDE HOOFDSTUK.
X.'
Over arbeidshoven, en voordeden, in het
wderfcheiden aanleggen van arbeid en
kapitaalen.
v^ver het geheel moeten de voordeden en
nadteelen van de onderfcheiden wijzen, op welke kapk-aalen en arbeid in eene en dezelf- de nabuurfehap aangelegd worden, of volko- men met eikanderen gelijk zijn, of bij aan- houdendheid tot die onderlinge gelijkheid hellen. Indien men in dezelfde nabuurfchap .eene wïfze van aaitïeg vond, welke in het oögfóopend voordceliger of nadeeliger was, dan de overige, dan zouden zig eene zo groote menigte van menfehen tot de voordee- figer begeeven , en een zo groot aantal de n-adtecliger vetlaaten, dat die voordeden wel- dra weder tot gelpheid zouden komen, met alle de andere wijzen, op welke men daar gewoon was z-ij-n geld of arbeid aanteleggen. Dit zou althands zeker plaats hebben in eene maatfehappij, in- weHte de zaakèn aan hun- nen natuurlijken loop wierden overgdaaten, in welke volkomen vrijheid plaats had, en in welke ijder mensch onverbinderd zodanige bezigheid kon kiezen, als hem gefchikt voor- kwam, en zo dikvvils van bezigheid kon ver- |
|||||
dek. VOLKEREN, 439
anderen, als hem goeddacht (a). In zodanig I.
geval zal ijder door zijn belang gedreeven' ° E *« worden, om eene voordeeiige bezigheid te *• . HOOFDSTt
zoeken, en eene nadeelige te vermijden.
De arbeidsloonen en voordeelen, wanneer
zij naar geld berekend worden , zijn in de daad, door geheel Europa heen, naar maate van de verfchillende wijzen, op welke geld ca arbeid aangelegd worden, zeer onderfchei- den — maar dit onderfcheïd ontftaat gedeel- telijk uit zekere omftandigheden in de wijze van aanleg zelve, door welke, in zommige beroepen, het zij dan wezentlijk, het zij ten minden in de begrippen da* menfehen, het geringe van de geld winst vergoed wordt, en welke in andere bedrijven tegen eene zwaare geïd-
(#) Dit is op zig zelve volmaakt waar. Maar
de Schrijver bedoelt met dit gezegde meer, daa «Heen eene enkele algemeene waarheid ter neder te ftellen. Het gevoel van de drukkende flavernij der gildens, en der wetten op de laerjaaren, ea op het verhuizen, onder welke in het zo breed van deszelfs vrijheid roemend Engeland het volk gebukt gaat, en de daaruit volgende genoegzaame onmooglijkheid, om immer van eene éénmaal aan- genomen bezigheid te veranderen, deed hem zo fpreeken, en in het tweede lid van dit tiende hoofdftuk zal hij den leezer gelegenheid geeven, om het drukkende van die flavernij meer van nabij «e zien. Uitgeever, Ee 4.
|
|||||
_.
|
|||||
f*» - R IJ K D O M <
J.» geldwinst kunnen opgewoogen worden., etï
b o "b k. gedeeltelijk uit de Staatkunde van Europar
5 welke nergens de zaaken aan derzelver vol»
UOOFDSÏV
komen- vrijen loop overlaat (&).
. Ik zal ij der van deze. (tukken, en dus zo wel die om handigheden , als de- Staatkunde • m ...-. , op
fy") Zodanige leezers, welke liefhebberij heb-
ben, om de algetreene gronden, op welke de nog daadlij'k plaatshebbende Staatkunde van Eu- ropa op dit ftuk gebouwd is , te onderzoeken, raade ik aan, om te leezen ïFolfii,. Jus Naturae ■part. 8. cap. .%. de Republica Conjiituenda, Men vindt daar het-gebeele fysthema, ,en, ichoon wel verfebeiden natiën in zommige opzichten van het Verkeerde van eene zodanige Staatkunde zijn terug gekomen, zal men echter, bij eene vergelijking van het geene onze Schrijver leert, weinig moeite hebben, om veele inflellingen te herkennen. On- der eene menigte van andere de vrijheid van bc- . aigheden hicderende Hellingen, ontmoet men daar ook deeze, dat de bejluurders van eene maat- fchappij, in alle foorten van bezigheden en be- drijven , het getal moeten bepaalen van die gee* ne, aan welke het geoorloofd is, dezelve te oefe- nen, §. 401. Schoon uit eene noot onder de {tel- ling blijkt, dat dezelve, op dien tijd, toen Wolf febreef, reeds door ftaatkundige Scliryvers weder- fprooken wierd. — V^ ij zullen in het tweede lid van -d t hoofdfiuk die Suatkunde nader keren ken* n?n. Uitgtever. |
||||
der. VOLKEREN.
|
|||||||
441
|
|||||||
op zig zelven , behandelen , en daarom dit I.
hoofdftuk in twee leden verdeden. b o b k.
..... X.
HOOFDST.
EERSTE LID.
Over de ongelijkheden, welke uit de na-
tuur van den aanleg van arheid en
kapitaalen zelve ontftaan.
-^llet zijn, zo ver ik heb kunnen nafpeit-
ren, voornamentlijk de volgende vijf omftan- digheden, welke of het geringe van de geld- winst in zommige bezigheden vergoeden, of in andere tegen zwaare geldwinften kunnen worden opgewoogen. In de eerfte plaats, het aangenaame of onaangenaame van de be- zigheid zelve; ten tweede, het gemaklijke en goedkoope, of het moeilijke en kostbaare om «ene bezigheid te leeren; ten derde, de ze- kerheid of onzekerheid van in de bezigheid altijd en aanhoudend werk te kunnen vin- den ; ten vierde , het meerdere of mindere vertrouwen,'t welk men in die geenen Hellen moet, welke die bezigheid oeiFenen; en ten -vijfden, het Waarfchijnlijke, of onwaarfchijo- ■lijke, van in die bezigheid te zullen flaagen. • In de eerfte plaats — de arbeidsfoonen zijn onderfcheiden naar maate eene bezigheid ligt of zwaar, zindelijk of onzindelijk, eerlijk of onteerende is. Zoo zal in de meeste plaat- zen een kleermaakersknecht, het geheele E e 5 jaar |
|||||||
ttf R IJ K D O M
I, jaar door, minder verdienen dan een weverê-
» e k.knecht, om dat zijn werk gemaldijker is, ^* een weversknecht wint minder, dan een fmids- 1FDST,
knecht, zijn werk is wel niet altijd gemaklij-
ker, maar het is veel zindelijker. Een fmids- knecht, fchoon hij een aangeleerd ambacht oeffent, kan zelden zo veel in twaalf uuren verdienen, als een koolgraaver, welke enkel een arbeider is, in agt uuren verdient. Zija werk is in 't geheel zo onzindelijk niet, het is veel minder gevaarlijk, en het wordt bij het licht van den dag, en boven den grond verrigt. In alle eerlijke bezigheden maakt de eer een groot gedeelte van de belooning uit. Deeze worden, wanneer men alles in aanmer- king neemt, ten aanzien van den geldprijs, over het algemeen beneden de waarde be- loond , gelijk ik aanftonds zal trachten te doen zien. — Het verachtelijke van eene be- zigheid doet eene tegenovergestelde uitwer- king — het werk van eeneji ilagter is, we- gens het gevoellooze en haatlijke, eene ver- achtlijke bezigheid, maar genoegzaam overal veel voordeeliger, dan de meeste andere be- zigheden. Het affchuuwlijkfte van alle be- roepen , naamentlijk dat van eenen fcherp- xechter, wordt, in evenredigheid tot de hoe- veelheid van het werk, 't welk hij te doen heeft, veel beter betaald, dan eenige andere hoegenaamde gewoone bezigheid. Het jaagen en visfehen, 't welk in de» oa-
|
||||
der VOLKEREN. 445
|
|||||
onbefchaafden ftaat eener maatfchappij de I.
hoofdbezigheid der menfchen uitmaakt, wordt," ° E in den befchaafden ftaat van dezelve, een van „ ** ' HOOFD
de aangenaamfte uitfpanningen, dan doet men
dat geene uit vermaak, 't welk men weleer uit noodzaakltfkheid moest doen. Hierom zijn, in eenen meer gevorderden ftaat eener maatfchappij, doorgaands alle óie menfchen, welke dat geene tot een beroep houden, *t weïfc andere voor een tij<lverdri|f doen, armoedig — reeds ten tijde van Theocrhus (jt) waren devisfehers arm — een ftrooper is door geheel Groet-Brhtcmnien 'een behoeftig- man; en in zodanige landen, in welke de wetten ftreng genoeg zijn , om alle ftrooperijen te beletten, zijn de gerechtigde jagéfs in geenè betere omftandighedën. De natuurlijke fmaak voor zodanige bezigheden veroorzaakt, dat -zig een grooter getal van menfchen aan de- zelve overgeeft, dan behoorlijk van dezelve kunnen leeven , en de voortbrengfelen van hunnen arbeid zijn in evenredigheid tot de menigte van jagers aMjd te goedkoop, dan tkt zij hun iets meer, dan een allerbekrom- penst beftaan, zouden kunnen opleveren. Onaangenaamheden en kleinachttng hebben
op de voordeden va-n kapitaalen dezelfde uiï*- werkingen als op- de arbeidsloonen. Een herbergier of tafelhouder, welke nooit mees*- ter
(,») Tkeocrit. Idyli. il. &nfth
|
|||||
44* . ' R ÏJ I D O M
|
|||||
X. ter in-zijn huis is, en telkens voor onaan-
1 o e Kggnaame ontmoetingen met dronken luiden *• blootftaat* öeffent zeker geen zeer aangenaam of zeer achtbaar beroep , maar er is bijna geen zaak-, in welke men, over het alge- meen ,, zo veele voordeden met een klein ka- pitaal kan behaalen. ,: Ten. tweede — de arbeidsloonen zijn on*
derfcheiden naar maate vaii het gemaklijke en goedkoope, of het moeilijke.en kostbaare om de bezigheid aajr te leeren. - Wanneer, men. een kostbaar werktuig laat maaken, dan yerwagt men, dat het buiterf- gewoone werk, 't;welk men met hetzelve, eer het verfleeten is, zal kunnen verrigten, ten miiaften zo veel gewoon voordeel zal aanbrengen , dat het kapitaal, 't welk aan hetzelve hefteed is, weder-te huis zal zijn* Men kan een man, welke, ten kosten van •veel arbeid,en tijd, tot eene zodanige bezig- heid is opgebragt, tot welke buitengewoone fchranderheid en ondervinding vereischt wordt, bij een zodanig kostbaar werktuig vergelijkenv Men behoort te vèrwagten , dat het werk, 't welk hij -leert verrigten , hem, boven en behalven den gebruiklijken loon van gewoo- nen arbeid | ook tevens alle de onkosten van zijne geheele opvoeding zal goedmaaken, en dan nog-ten minden het gewoone voordeel, 't welk anders een kapitaal van gelijke waar- de zou opleveren, zal opbrengen — en dit |
|||||
der VOLKEREN. 445
alles behoort zelfs binnen eenen redeliiken ft
tijd te gefchieden, wanneer men in aanmer-B o e n king neemt, dat de duuring van het mensch- x« lijk leven veel onzekerder is, dan de duuring van het tot een voorbeeld genomen werktuig. Op deezen grondflag rust het onderfcheid tusfchen het loon van eenen kunliigen, en van eenen gemeenen arbeid. . De Staatkunde van Europa merkt het werk van alle ambachtsluiden, fijnwerkers, en fa- brikeurs, als kunliigen , en dien van alle foort van handwerk, als gemeenen arbeid aan. Dit fchiint te onderdeden , dat het eerstgenoemde werk van eene fijndere en meer uitgezogte natuur zou zijn, dan het laatstge- noemde — misfchien is dit ook in zommige gevallen waar, maar in de meeste is het ge- heel anders, gelijk ik zo aanftonds zal trach- ten te doen zien. —. Om deeze reden heb- ben ook de wetten en gewoontens van Eu* ropa ingevoerd, dat die geene, die bevoegd zal kunnen zijn, om eenigen kunfligen arbeid te oefFenen, alvoorens verplicht is, om eenen leertfd in denzelven te moeten doorbrengen, welke echter in onderfcheiden landen in trap- pen en geftrengheid verfchilt (b). Maar den ge-
(*) Wij zullen hiervan meer Zien, in het twee-
de lid van dit hoofdftuk. — Wij hebben, dien- aangaande , in ons land, vrij gematigde gildewet- ten. Schoon de grondbeginfelen van net Mercan- tilt
|
||||
44<S R fl K D O M
I. gemeenen arbeid laaten zij aan alle menfchen
i o e K,vrjj en onverlet. 2,0 lang de leerjaaren duu-
2 ren» is de geheele arbeid van den leerjongen
'ten behoeve van zijnen baas ; en in al diett
tijd moet hij menigmaal door zijne ouders of
vrienden onderhouden, althands altijd gekleed
worden — gemeenlijk wordt ook nog aan
den baas eenig geld betaald, om hem het
ambacht te leeren, en die geene, welke het
vermogen niet hebben om geld te geeven,
betaalen met tijd, dat is te zeggen, worden
voor
tile fjsthema van Staatkunde, zo wel hier als irt
\, andere landen, plaats hebben, gelijk wij, in het vierde beek »•#« dk werk, menigmaalen gelegen- heid zullen hebben van te zien. Om eenen kun-» ftigen arbeid te mogen oeffenen, welke tot het een of ander gilde behoort, wordt wel in zom» mige, maar niet in alle, en misfehicn zelfs in de minfte gilden een bepaald getal van leerjaaren ge- vorderd , maar in genoegzaam alle gildens in ons land wordt vereischt, dat die geene, die als baas in hetzelve zal toegelaaten worden , alsvoorens eene zodanige proef moet doen , dat is te zeg- gen, zodanig bewijs van zijne bekwaamheid gee- ven, als in de Wet bepaald is* Maar zo er al hier en daar in zommige gildens leerjaaren be- paald zijn, dan kent men hier echter. niets van die flaafaehtige verplichtingen, onder welke dö giidewetten van het vrije Engeland de leerjon- gens houden. Uitgttvtr, |
|||||
l
|
|||||
der VOLKEREN. 44?
|
|||||
voor een grooter getal van jaaren verbonden, JL
dan de gewoonte medebrengt, eene foort van8 ° E • betaaling, welke,daar zij zelfs,in aanmerking „ van de gewoone luiheid van dergelijke leer-
jongens , niet altijd voordeelig is voor de baazen, althands zeker altijd zeer nadeelig is voor de leerjongens (c). Het tegendeel heeft in den arbeid van den landbouw plaats — hier leert de jonge arbeider, terwijl hij in de ligtere foort van arbeid gebruikt wordt» de zwaardere deelen van zijn werk kennen, en zijn eigen arbeid voedt hem door alle de onderfcheiden klasfen van zijn werk heen — hierom houdt men het in Europa voor rede* lijk, dat de arbeidsloonen van ambachtslui- den, fijnwerkers, en fabrikeurs, een weinig hooger moeten zijn, dan die van gemeenen. arbeid, zij zijn het ook in de daad, en hun- ne meerdere winften doen hun op de meeste plaatzen voor eenen hoogeren rang van men» fchen aanzien, dan gemeene arbeiders. On- der* (c) Dit raakt geheel Europa niet, maar vcor-
naamentlijk Engeland. In ons land hangt dit, al. thands in de meeste ambachten , van de bijzon- dere bedingen af, welke de ouders of voogden met de baazen kunnen maaken ~ er zijn Bij ons weinig ambachten, ïn welke aankomende jongens, althands in het tweede jaar, niet reeds eene klei» nigheid verdienen, welke naar maate van hunne vorderingen aangroeit. Uitgetver. |
|||||
*4» . R IJ K D O M
|
|||||
I. dertusfchen is deeze meerderheid oVer het
* 0E K-geheel van niet zeer veel belang, de daag->
^- lijkfche , of weekliikfche winften ^ welke dö
jhoofdst., , . , l knechts, in de meest gewoone loorten van
fabriekeni bij voorbeeld, in die van gemeene
wollen of linnen klederen , bij eene gemid- delde rekening, meest overal kunnen maaken * behelzen doorgaands zeer weinig meer, dart de daggelden van gemeene daggelders op het land — maar hun werk is gefiadiger en een- vormiger, en als men een geheel jaar doof eikanderen rekent, zullen hunne winften ze- kerlijk een Weinig grooter zijn. — Het fchijnt echter duidlijk te 2ijn, dat zij niet grooter zijn, dan het geene vereischt wordt, om de meerdere kosten, die zij aan het leefen he- fteed hebben, goedtemaaken» Het leeren van vrije kunden en weten-
schappen is nog veel moeilijker en kostbaar^ der — om deeze reden oordeelt men ook, dat de geldloonen van fchilders, van beeldt houwers, van rechtsgeleerden, van genees- meesters , enz. rijklijker behooren te zijn —• én dit is ook in de daad zo. Het gemaklijke of ongemaklijke in het aan-
leeren van eene bezigheid, fchijnt weinig in* vloed te hebben op de voordeden van het kapitaal, 't welk in dezelve gebruikt wordt. Het fchijnt in de daad, dat alle de onder- fcheiden wijzen, op welke de kapitaalen in de groote fteden gewoonlijk aangelegd wor- den, |
|||||
fi e rt. VOUEREU
|
|||||||
443
|
|||||||
deö, meestal even gemaklijk en ohgemaklijk I.
te keren zijn* De eene tak van buiten- of* ° E 8' binnenlandfeheh handel kan tog niet zeer veel X' , BOOFDSft
ingewikkelder zijn, dan de andere.
In de derde plaats — de arbeidsloonen zijn * in de verfchillende foorten van bezigheden onderfcheiden, naar maate van de zekerheid of onzekerheid van in die bezigheid altijd, en aanhoudend werk te zullen vinden (</). Mett
(V) De aanhoudendheid van den arbeid moet
noodzaaklijk invloed hebben op het arbeidsloon -* het zij dat de arbeid rijklijk, middelmatig, of be- krompen beloond worde* Waar vooral gaat dit door» indien de belooning zeer bekrorripen is —< immers, hoe men het ook neerne, de arbeider moet kunnen leeven. ©tn deeze reden moeten, noodzaaklijk, in de Jloomse/i Katholjke landen de daggelden van den arbeid, in evenredigheid tot de gewoone behoeften > hooger zijn, dan in de Her- vormde landen — om de menigte van feestdagen. Men leeze het fchoone werk van Campomanesï ever de gemeene Industrie in Spanjen. Hij leert ons in hetzelve, pagt 12 en volg , dat men de voornaame reden, van de groote armoede onder het gemeene werkvolk in Spanjen, in de feest- dagen moet zoeken. Paus MenediBus de XIF. ver- minderde wel de ingeftelde feestdagen, doen er bleeven echter nog zo veele, dat men in Spanjen niet hooger dan op 272 werkdagen in een ja; f rekenen kan, 't Is waar, op zomnïige feestdagen Ff mag |
|||||||
# *> R IJ K D O M
|
|||||
I. Men vindt in het eene ambacht ftandvastl-
> e k. ger zijn werjj ^ «jan jn het andere. In de
x' meeste handwerken en fabrieken kunnen de
>FDST»
ambachtsluiden redelijk zeker zijn, van op
alle dagen van het geheele jaar, die tot wei> ken
mag men werken, indien men maar niet verzuimt,
om de mis te hooren, doch de kerken zijn ge- meenlijk ver van de landhoeven en dorpen afgele- gen, en doorgaands wordt de mis eerst tegen de» middag geleezen. Campvmanes maakt eene bere- kening van het geene op ijderen feestdag over ge heel Spanje», door niet te werken, verlooren wordt. Hij onderftelt in die rekening agt mil- lioenen arbeiders, en om in dezelve-gematigd te blijven, laat hij hun ijder maar twee reaalen (dat is vijf ftuivers Hollanckcli) daags verdienen, dit beloopt daaglijks 16 millioenen reaalen, of twee millioenen H'ollandfcke guldens. — Men ftelle dus maar eens vijftig zodanige feestdagen in een jaar, dan beloopt dit gemis op honderd millioenen Hollandsch, en dit gemis betreft alleen den ge* meenen arbeider! Indien dus de gemeene arbeider in Spanjen zal beftaan, die volgends deeze bere* kening maar 5, en (gelijk Campomanes zelve zegt, ten hoogften 10 a 11 ft. Ballandsch daags ver. dienen kan) dan moeten daar alie levensmiddelen' zeer goedkoop zijn, of men moet (gelijk Camp®- manes ook getuigt), geduurende den meesten tijd van het jaar, naauwlijks onderfcheid kunnen zien tusfehen eenen arbeider, en eenen bedelaar» UiP- geever,. •' • - |
|||||
ÜËH V O L K ERE Mi 4§t
kén gèfclaikt zijn, te zullen kunnen werken-4- f.
leen metzelaar daarentegen, en een leidekker,B * E kunnen in harde vorst, en ftorm en onweder *;• HOOFE
niet werken, en daarenboven hangt hun werk
ten allen tijde van .de toevallige bénoodigd- heden Van hunne klanten af» Zij /laaft dus bloot om dikwils zonder eefrfg werk te zijn — dus moet dat geen * 't welk hij verdient-, terwijl hij kan werken * niet alleen kunnen ftrekken om hem te onderhouden , wanneer hij zonder werk moet zijn i rnaai' tevens ook om hem die angstvallige eii moedeloóz* ©ogenblikken , welke het indenken van een eo, onzeker beftaan dikwils bij hem zoude kunnen verwekken, eenigzints te vergoeden* Waai' derhalven dé verdienften Van het: groot* ile gedeelte van de ambachtsluidefi, het ge-» heele jaar door eikanderen, genoegzaam ge- lijk gerekend worden met dé dagloofiert Van. gemeene arbeiders, daar bedraagett die van de metzelaars ett leidekkers gewoonlijk de helft meer, of ook wel het dubbeld van de- zelve ** waar gemeene arbeiders vier of vijf fchellingen (e) in de week winnen, daar ver- dienen metzelaürs en leidekkers dikwils zeven en agt fchellingen, waar de -eerstgenoemde aes , daar verdienen de laatstgenoemde dik- $»} Men denke altijd aan Èhgdfché fchellln*
gen van omtrent is ir. Hatlandseh, Uitgaver* Ff 9
|
||||
453 R IJ K D O M
I. wils negen en tien fchellingen, en waar■ cte
) e k.eerstgemeldé, gelijk te Londen, negen en tien ** fchellingen kunnen haaien, daar beloopt de ' weeklijkfche verdiende van de laatstgemelden gewoonlijk op vijftien, en agttien fchellingen. Ondertusfchen fchijnt er geene foort van kun- ftigen arbeid te zijn,welke gemaklijker te lee- ren is, dan die van metzelaars, en leidek- kers — men zegt, dat zelfs de draagftoel- draagers in Londen, geduurende den zomer, menigmaal voor metzelaars gebruikt worden. De hooge arbeidsloonen, welke deeze luiden genieten , zijn derhalven niet zo zeer eene belooning voor hunne meerdere bekwaam- heid , dan wel eene vergoeding voor de ort- geftadigheid van hun werk. >___
Een hiüstimmeraara fchijnt eer een fijnder
,en kundiger ambacht te oefFenen, dan een metzelaar, ondertusfchen zijn, op zeer veele plaatzen, fchoon echter niet overal, zijne dagtoonen een weinig laager. Zijn werk hangt ook wel veel, doch echter zo geheel niet, van de toevallige benoodigdheden vaa zijne klanten af, en hij is zo niet blootge1- fteld, van door het flegte weder zonder werk te zullen zijn. Wanneer het gebeurt, dat zodanige sm-
bachten, welke gewoon zijn geftadigen arbeid opteleveren, eens op de eene of andere bij- zondere plaats (lap worden , of gebrek aan werk krijgen, dan rijzen aanftonds deeze ar* beids-
|
||||
on VOLKEREN. 45*
|
|||||
beidsloonen een goed gedeelte boven derzel- I.
ver evenredigheid tot de dagloonen van ge-B-° E meenen arbeid. — In Londen zijn, genoegr ^* HOOFC
zaam in alle ambachten, de knechts i in het
geval, dat zij den eenen dag of de eene week bij hunne baazen aangenomen, en den anderen dag, of de andere week weder weg- gezonden worden, even gelijk men in andere plaatzen met daggelders handelt. ..Een gevolg hiervan is, dat de Jaagde rang van ambachts- luiden, de kleeraiaakersknechts, een halve kroon (ƒ) daags verdienen, fchoon men den loon van geineenen arbeid op agttien Huivers daags kan rekenen — in kleine: fteden , en op de dorpen, zijn de daggelden van de kleermaakersknechts naauwlijks zo hoog, als die van gemeenen arbeid, maar te London zijn zij, vooral in den zomer, dikwils ver- fcheiden weeken Zonder werk. , i„i ■,] Wanneer zig bij de ongeftadigheid van het
werk nog het moeilijke, het onaangenaams» en het onzindelijke voegen, dan veroorzaakt dit menigmaalen , dat de daggelden van de gemeende foort van arbeid ver boven die van de kunftigfte handwerkers loopen. — Men rekent,, dat een koolmijngraaver te New- aistk, welke bij het ftuk werkt, gewoonlijk het
.'-■;,.■. i ' ' '■ ■■ *
(ƒ) Omtrent agtentwintig Huivers Hillandsch.
Uitgeeyer.
Ff-3
|
|||||
f„ het dubbeld*' en in vecle ftreeken van Schot-,
' ® %* fand omtrent driemaal dg waarde van een ge* ' woon daggeld verdient.' Deeze hooge ar- beidsloon ontftaat geheelenal uit het moeilij- ke, dé onaangenaamheid en de onzindelijk- heid van zijn werk; want in de meeste om- ftafldigöëden is zijn arbeid zo geftadig, als hij wil. De kooldraagers te Londen oeffenen eene bezigheid, welke in moeilijkheid, qn* zindelijkheid en onaangenaamheid niet voor die vart de-k4olmijhgraavers behoeft te wij-r ktën, maar boven djen is, door de onver- ffijjdljjke oögeïegeldheid van het aankomen v*n koolfchepen , het werk van de meeste kooldraagers ; noodzaaklijk zeer ongefbidig. —- Wanneer derhalven de koolmijriwerkers ge^ meenlijk twee- of- 'driemaal de waarde van gemeenè daggelden kunnen verdienen, dan kan men het niet onredelijk vinden, dat de kooldraagers zomtijds vier- of vijfmaal die waarde kannen; 'hafclen. In het onderzoek, % "Welk men-, wéinig jaaren geleden, naai' dèrzelver omftandigheden gedaan beeft, heeft men bevondenj dat zij, ;volgends de manier, op welke zij toen betaald wierden, van zes tot tien fchellkigen daags konden winnen —> zes fchellingen is omtrent viermaal de waarde van gemeen arbeidsloon te Londen, en men kan in ijder bijzonder beroep de laagfte ge- woone winften altijd voor die van ver de mtfëtt -^rbeid?rs. rekgnen, Jioe buitenfpoorig |
||||
der VOLREREN, 4&>
ook zodanige winftett mogen fchijnen, indien I.
zij echter meer dan voldoende waren , oin" ° E K* tegen alle de onaangenaame omftandigheden ** van het werk opteweegen, dan zou zig tot hetzelve weldra een zo groot getal van me- dedingers opdoen , dat in een beroep , het welk geene uitüuitende voorrechten heeft (£), het loon weldra tot eenen laageren prijs zou daalen. De genadigheid of ongefladigheid van het
werk, kan in geene foort van bijzondere be- zigheid eenigen invloed hebben op de voor- deelen van de kapitaalen^ of een kapitaal al ■of niet beftendig gebruikt wordt, hangt niet van de bezigheid af, maar* vaa het beleid van den bezitter. Ten vierden — de arbeidsloonen zijn on-
«krfcheïden naar maate van het meerdere of mindere vertrouwen, 't welk tnen in de am- bachtslieden moet ftellen. De arbeidsloonen van goudfmids- en juwe-
liersknechts zijn overal hooger, dan die van veele andere ambachtsluiden, niet alleen van gelijke, maar zelfs van veel uitgezogter kunst, in aanmerking van de kostbaare ftoffen, wel- ke men hun moet toevertrouwen (Ji). Wij vertrouwen onze gezondheid aan den
ge-
(gO Het fchijnt dus in Engeland geen gilde,
althands geen bepaald geial te zijn. Uitgeever. L (£) Dit is ook in ons land zo. Uit ge-ever.. Ff 4 |
||||
455 R IJ K D OM
I. geneesmeester, ons fortuin, en zomtijds ons
9 o e K.Jeeven en goeden naam, aan advocaaten, en
x* procureurs. Zodanig een vertrouwen kan
Ü00FOST.
men niet onbedagtzaam itellen in menfcben
van zeer geringe of laage omftandigheden. Dus moet ook de belooning zodanig zijn, als men aan dien ftand in de maatfchappij behoort te geeven, in welke een zodanig ver-* trouwen vereischt wordt. — De lange tijd, én de groote kosten, welke aan de opvoe- ding van zodanige menfchen moet befteed worden , moeten noodzaaklijk , wanneer zij met deeze omftandigheid gepaard gaan, den loon van hunnen arbeid nog uieer verhoogen. Wanneer ijmand niets meer dan zijn eigen
kapitaal in zijne zaaken gebruikt, dan komt het vertrouwen niet te pas — en het kre- diet, 't welk hij bij anderen mag genieten, hangt niet van de natuur van zijnen handel, maar van de goede gedachten af, welke die menfchen omtrent zijn fortuin, zijne eerlijk- heid, en zijn goed beleid hebben. Dus kan in de onderfcheidene takken van handel, de onderfcheiden trap van voordcelen niet af- hangen van het vertrouwen, 't welk men in de handelaars Helt. Ten vijfden — de arbeidsloonen zijn on-
derfcheiden, naar maate van het waarfchijn- Jijke of onwaarfchijnlijke van in eene bezig- heid te kunnen flaagen. Pc wa2rfchijttjijkhe;id , dat ijmand in üie
|
||||
» -e K VOLKEREN. 457
bezigheid, in welke hij opgebragt wordt, I.
immer behoorlijke bekwaamheden zal verkrij-8 ° * *• gen, is zeer onderfcheiden naar de verfchil- - HQOHiST.
lende foorten van bezigheden. In de meeste
foorten van werktuiglijke ambachten kan men vrij zeker van den goeden uitflag zijn, maar in de vrije kunften gaat de rekening zo vast niet. Men laate eenen jongen het fchoen- maaken leeren, en er is geen twijfel aan, of hij zal Wel bekwaam worden om een paar fchoenen te maaken. Maar indien men zij- nen zoon naar de Academie zendt, om in de rechten te ftudeeren, dan Maat het ten min- Iten twintig tegen een, of hij wel ooit zo- danige vorderingen zal maaken, die hem in ftaat zullen ftellen om van dat beroep te kunnen leeven. In eene volmaakt gelijke lo- terij behoort die geene, aan welke de prijzen te beurt vallen, alles te winnen, wat door die geene, die de nieten trekken, verlooren wordt. In een beroep, in 't welke twintig menfchen verongelukken tegen éénen, die alle de zwarigheden te boven worftelt, behoort die ééne dat alles alleen te winnen, 't welk ïille die twintig verongelukten zouden hebben kunnen verdienen. Een rechtsgeleerde, wel- ke misfchien bijna veertig jaaren oud is, eer hij eenige voordeden van zijn beroep begint te zien, behoort dan niet alleen vergoeding te genieten voor zijne eigene zo verdrietige Ff 5 qn |
||||
4$S R IJ K D O M
I. en kostbaare opvoeding, en beoeffening, maar
e o e K-oojj voor (jjg yan ineer dan twintig anderen, A' welke geene waarfchijnlijkheid hebben van
HOOFDST.. °, . „
immer éenen penning te zullen verdienen. —
Hoe buitenfpoorig dus de belooningen der rechtsgeleerden zomtijds ook mogen fchijnen, is echter derzelver wezentlijke loon nooit zo hoog, als hetzelve volgends deeze rekening zou kunnen zijn. — Men maake eens eene berekening van alles , wat in eene gefielde plaats door alle de bijzondere ambachtsluideu van een en het zelfde beroep, bij voorbeeld, fclioenmaakers, of weevers, door een geheel jaar heen, waarfchijnlijk zal gewonnen , en daarentegen waarfchijnlijk zal verteerd Wor- den, en de uitkomst zal zijn, dat de winflen grooter zullen zijn, dan de verteeringen. — IMaar indien men die zelfde berekening wilde maaken , met opzicht tot alle rechtsgeleer- den, en die geene, die zig op de kennis der wetten toeleggen, bij alle de onderfcheiden Gerechtscollegien, dan zou men vinden, dat hunne jaarlijkfche winflen in eene zeer ge- ringe evenredigheid zouden flaan tot hunne jaarlijkfche verteeringen, zelfs dan, wanneer men de winflen zo hoog, en de verteeringen zo matig flelde, als omtrent beide eenigzints beflaanbaar is. De loterij der rechtsgeleerden is dus ver af van volmaakt voordeelig te zijn, en dit beroep wordt, even gelijk zeer vee-
|
||||
ber VOLKEREN. &}
|
|||||
veele andere geleerde en aanzienlijke beroe- I.
pen , voor zo veel den geldprijs aangaat,B ° E zichtbaar onder de waarde beloond. hoof! Ondertusfehen behouden deeze beroepen
nogthands eene zekere gelijkheid met alle de overige bezigheden onder de menfehen , en niettegenftaande alles, wat van derzelver be- oeffening af zoude, raaden, zijn altijd de fchranderfte en eergierigfte geesten in menigte genegen, om zig aan de onderneeming van die ftudie te waagen. — E,r zijn twee on- derfcheiden redenen , welke deeze ondernee- ping aanprijzen, in de eerfte plaats, de be- geerte naar den roem, welke natuurlijk aan het uitmunten in een dergelijk beroep ver- knogt is, en ten tweede, het natuurlijk ver- trouwen, 't welk ijder mensch meer of min, piet alleen op zijn. eigen vermogens, maar Dok op zijn eigen goed geluk (lelt. Tn een beroep uittemunten, in het welke
maar zeer weinige menfehen tot middelmatige bekwaamheden kunnen geraakeh, is het meest beflisfend kenmerk van dat geene, 't welk raén gewoonlijk gettie, of voortreflijke ver- mogen-s, noemt. De algemeene bewondering, welke met zodanige zeldzaamë bekwaamhe- den gepaard gaat, maakt altijd een gedeelte van derzelver belooning uit, en dit gedeelte is grooter of kleiner, naar maate de trap van bewondering min of meer hoog is. Die bewondering js een aanmerkelijk gedeelte van het
|
|||||
*öV R IJ K D O M
I. het loon van eenen beroemden geneesmeester,
' K K-mooglijk nog grooter ten aanzien van eenen
S uitmuntenden rechtsgeleerden, en ten aanziea
van boven alles verhevene dichters en wjjs-
geeren behelst dezelve veeltijds de geheele
belooning (/). ;
Er zijn zommige.zcer aangenaame en be-
vallige vermogens, welker bezitting eene ze- kere foort van bewondering verwekt, doch welker beoeffening, als een middel van be» ftaan aangemerkt, 't zij dan met reden, 't zij uit een vooroordeel, voor eene foort van openbaare fchande wordt gehouden. In zo- danig geval moet de belooning in geld, wel- ke die geenen zullen genieten, die zodanige kunden op die wijze beoeifenen, niet alleen voldoende zijn, om den tijd, den arbeid, en de kosten goedtemaaken, welke tot het ver- krijgen en befchaaven van zodanige vermo- gens befteed zijn, maar zij moet ook kunnen opweegen tegen die kleinachting, welke- het beoeffenen van dezelve, als een middel van beftaan, vergezelt. De buitenfpoorige beloo- ningen van uitmuntende afteurs, van treflijke : too»
C O Mooglijk dagt de Heer Smith, toen hij dit
fchreef, aan het bekende versjen: Hat Galenus opes, dat Justinianus honoresy
Pauper Aristttehs eogitur ire pedes. Uitgetvert .
|
||||
der VOLKEREN.
|
|||||||
4<5ï
|
|||||||
tooneelzangers en danfers enz. rusten juist op 1.
deeze twee gronden, de zeldzaamheid en be B ° B *« valligheid van de vermogens, en de kleinach- *« HOOFD1T»
tuig, welke aan het beroep zelve gehecht is.
Het fchijnt zeker , in den eerften opflag, vreemd, dat wij de perfoonen gering achten, en ondertusfchen hunne bekwaamheden dik- wils met de rijklijkfte milddadigheid beloo- nen — maar zo lang wij het eene doen, kunnen wij het andere niet nalaaten. Zodra het algemeen oordeel, of vooroordeel omtrent het verachtüjke van zodanige middelen van beftaan veranderde, zou ook noodzaaklijk derzelver belooning in geld aanftonds vermin- deren. Men zou. meer menfchen vinden, welke zig op zodanige beroepen zouden toe- leggen , en weldra zou de mededinging den loon van deezen arbeid doen daalen. Zoda- nige vermogens, fchoon ver van algemeen te weezen, zijn echter in geenen deele zo zeld- zaam , als men zig verbeeldt — menig mensch bezit dezelve in eene groote volmaaktheid, doch fchaamt zig om van dezelve een zoda- nig gebruik te maaken, en zeer veele zouden bekwaam zijn om die vermogens te verkrij- gen, indien zij konden voorzien, van door dezelve een eerlijk beftaan te bekomen. De overdreeven verbeelding, welke de
meeste menfchen van hunne eigene bekwaam- heden hebben, is een oud gebrek, 't welk aan alle wijsgeeren en zedenkundige fchrif. vers
|
|||||||
46V R IJ K D O M
I. vers„van allé eeuwen in het oog geloopèn heeft*
o k K.fjet ongerijmd vertrouwen, 't welk de men- _ _ fchen zo menigmaalen op hun eigen geuite
oofdst. . y y8 r ■ , . vestigen, heeft de algemeené aandacht mul-
der getrokken (£), en desniettegenflaande is heï
i_k) De laatdunkende verbeelding van zig zei-»
ven heeft daarom , van oude tijden af, het meeste; in het oog geloopèn, en is daarom altijd in ver- achting geweest, om dat zij niet alleen nooit, in eenig geval voordeelig is, maar zelfs juist uit haaren aart gefchikt is, om den voordeel igfteii aanleg van natuurlijke vermogens in den> grond te bederven. De wijsgeer Bioti noemde dezelve dert grootften hinderpaal tot bevordering. Diog. Laerté tib. 4. cap, 7. Het al te groot vertrouwen op eigen geluk liep aan de ouden ook wel in hef oog, en wierd door dezelve ook menigmaal zeer verftandig berispt, maar het was minder in ver- achting, om dat hetzelve menigmaal in ftaat (lelt tot de ftoutfte onderneemingen. -— Men vindt een fraai voorbeeld van beide deeze zaaken bij Plutarchus in het leven van Sylia. De Atlienien- fers zonden aan iylla gezanten, om over dert vrede te handelen. Aai beide zijden was een groot vertrouwen op het geluk; De gezanten' deeden geene voorflagen* die aanneemlijk waren, maar zij fnorkten geweldig op de groote daaden, Welke door hunne veldheeren in vroegere tijden Waren verrigt. Sylla hoorde hefl zeer koel aan, en gaf hun ten antwoord: Menfchen f gif zijt zeef gelukkige maar ik raade u, om weder naar *• * Ath*- |
||||
der VOLKEREN. 463
|
|||||
het laatstgenoemde gebrek, indien het moog- I.
lijk is, nog algemeener dan het eerstgenoem-B ° K *• de — er is geen levendig mensch , welke, £• on-
Athene terug te gaan, want de Romeinen hebben
mij niet gezonden, om uwe gefchiedenisfen te leem ren, maar om ulieden ah weêrfpanneliiigen te flrafen. — Men leeze den lof, welke Htratius aan den eerften zeeman toezwaait, lib. 1. od. 3. UU fobur, et aes triplex
Circa peRus er at, qui fragilem truci
Commifit pelago ratem
Primus, nee timuit praecipitem Africum
Decertantem Aquilonibus,
Nee tristes Hyadas, nee rabiem Noti,
Quo non arbiter Hadriae
Major, tollere feu ponere vult freta.
Quem mortis timuit graium,
Qjii ficcis oculis monftra natantia-
Qui vidit mare turgidum, et • '
Infames fcopulos Acroceraunia ?
Nequicquam Deus abfeidit
Prudens Oceano disfociabili
Terras, fi tarnen impiae
Non tangenda rates tranfiliunt vada. -—
Audax omnia perpeti
Cens humana ruit per vetitum et nefas! &c.
Aelian. Var* Hist. lib. 9. cap. 41. verhaalt het
volgende fraaije geval. Paufanias, de koning van lacedaemon, bevond zig op eenen maaltijd, aan wel.
|
|||||
464 R IJ K D O M
I. onder het genot van eene tamelijke gezonu**
* ° E K«heid, en draaglijke zielsvermogens, niet min
x* of meer aan dit euvel ziek gaat. De kans
HOOFDST.
om te winnen wordt bij ijder mensch min of
meer boven de waarde gerekend, de kans om" te verliezen wordt in tegendeel door ijder een, min of meer, te laag gefchat, en men zal zelden eenefl mensch Van redelijke ge- zondheid en vermogens vinden, welke dezel- ve boven deszelfs waarde berekent. Om overtuigd te worden, dat de kans om
te winnen gewoonlijk boven deszelfs natuur-' lij-
welke ook Simonides Ceus tegenwoordig was. —
De koning verzogt san deezen wijsgeer, dat hij het een of' ander ftuk van wijsbegeerte zoudo opperen •— de wijsgeer lachte den koning toe, en zeide hem, gedenk, dat gij een mensch zijt f De koning gaf op dien t\jd weinig acht op dit ge- Zegde, de hoogmoed en het vertrouwen op zijn geluk deeden hem hetzelve in den wind (laan. Maar toen hem naderhand het geluk den rug toe-* keerde, en hij, met den borger worfteler.de, den akeiigften dood voor oogen zag, riep hij tot drie* maal toe uit: O Simonides! er was iets groets in uw gezegde! maar ik bezat te veel vertrouwert ep mij zelve, om het optemerken. Herodotus lib. I. verhaalt het zelfde van Craefus, en Solon, Metï vindt eene menigte van trekken in de oude Schrij- vers , uit welke blijkt, dat zij deeze beide gebre* ken even goed gekend hebben. Uitgeever. |
||||
ö e ft. V O L fe E R E N. 4<?5
ïijke waarde gerekend wordt, behoeven wij f.
alleen maar het oog te flaan op den atgemee-0 ° * *■ nen opgang, welke loterijen maaken. Er is *• . , , ,.., , .. H0OFD3T.
nog nooit eene Volmaakt gelijke loterij ge-
weest, en zij zal er ook nimmer komen, dat is te zeggen eene zodanige, in welke de ge- heele Winst gelijk ftaat met het geheele ver* lies, want met zodanig eene loterij zou de önderneemcr niets winnen. In de Staaten loterijen hebben de loten nooit zo Veele we- zentlijke waarde, als het geene de oorfprong- lijke deelneemers voor dezelve betaalen, en nogthands worden dezelve op de markt ge* meenlijk met een voordeel van twintig en dertig, en zomtijds van veertig ten honderd verkogt. De reden van deeze algemeene vraag naar loten, is alleen in de dwaaze hóóp van den eenen of anderen hoogen prijs te zullen trekken, gelegen. De armfte menfchen ziert het zelden voor eene dwaasheid aan , wan- Heer zij eene kleine fom uitgeeven, in de hoop van tien- of twintigduizend ponden fterling te winnen, al weeten zij, dat zelfs die klei- ne fom dikwils twintig of dertig ten honderd hooger is, dan de waarde van hunne kans. Men zou in eene loterij, in welke de hoog- fte prijs niet meer dan twintig ponden ller-^ ling beliep, eenen zo grooten toeloop om loten te hebben, niet vinden, zelfs al kwam de- zelve in andere opzigten nader bij die volko- men gelijkheid van winflen en verliezen j d#ri Gg de |
||||
466 R If K D O Bi
|
||||||
I. de gewoone Staaten loterijen. Het is alleen
boek. om eene meerdere kans naar de hooge prij-
zen te hebben, dat veele menfchen veele lo-
HGOFDST.
ten, en andere veele deelen in nog veel meer
loten neemen. Ondertusfchen is er in de .wiskunde geen waaragtiger voorftel, dan dat men, hoe meer loten men neemt, ook des te meer zeker is, van te zullen verliezen. Im- mers indien men alle de loten van eene ge- heele loterij neemt, dan is het onweder- fpreeklijk zeker, dat men verliest, maar hoe- meer loten men neemt, des te nader komt men bij die onwederfpreeklijke zekerheid. Dat de kans om te verliezen gewoonlijk
beneden, en genoegzaam nooit boven des- zelfs waarde gefchat wordt, kunnen wij uit de zeer gematigde prcmien van asfurantie- leeren. Wanneer men van het asfureeren, het zij tegen brand, het zij tegen gevaaren- van de zee, eenen handel zal maaken, dan behoort de gewoone premie toereikende te zijn, om de gewoone verliezen te betalen, de kosten van den tot de beftuuring van zaa- ken behoorenden omflag optediepen, en dan nog een zodanig voordeel opteleveren, als een gelijk kapitaal, 't welk in eene gewoone foort van handel aangelegd was, opgebragt zou hebben. — Die geene, die eene zoda- nige premie, en niet meer, betaalt, betaalt zigtbaar niet meer dan de wezentlijke waarde van de rifico, of den laagften prijs, voor wel»
|
||||||
)
|
||||||
Bér VOLKEREN. 46?
fvelken hij op eene redelijke wijze kan ver- k
Wagten, asfurantie te knnnen bekomen. —B ° B *< Maar, fchoon veele menfchen door het asfu- . *• , , , HOOFDS7»
teeren een Weinig mogen gewonnen hebben,
zijn er tog zeer weinige., die ooit met het- zelve een groot fortuin hebben gemaakt (/). £n deeze aanmerking is alleen genoeg j om ons
(/) Dit moge in Engeland waar zijn j maar de
ondervinding heeft het tegendeel hier te lande geleerd —- veele kundige en voorzigtige As/ara* ^deurs hebben, in de tijden van onzen bloeijenden handel, te Amfterdaii! $ Rotterdam $ Dordrecht, Middelburg enz. zeer groote kapitaalen overge- Wonnen, fchoon andere, die met mindere kunde* en op eenen losfea voet te werk gingen, Wel «ens gelukkige jaaren hebben gehad, maar einde- lijk, meer op hun geluk vertrouwende, dan door bekwaamheid geleid, zijn ta gronde gegaan* .— Wij hebben , in óns land, Voorbeelden genoeg ■voorhanden, dat drie en Vier elkander opvolgende gedachten in deezen tak van handel eene fteeds toeneemende Welvaart hebben genooten. Meil leeze over de Asfurdntien Èielfeld, Inft. Politiq. torn. t. pag. 634 en volg. Men kan de Ordon* nantien en geiVoontens omtrent de Asfurantien en Avaryen te Amfterdam bij elkander vinden bij Ricard traite du Comtnerce, torn. II. pag. 483 en volg. Terwijl in de nooten op de aangehaald» plaats vit Ricard die van de voornaam Me koop- fteden van geheel Europa worden opgegcevené i/itgeevtr.
G|*
|
||||
Ü6S R IJ K D O M
|
||||||
1. ons te doen zien, dat de gewoone balans
* o e K.van wjnst en verlies in de assurantie niet
v ' * voordeehger is, dan in den gewoonen han-
del, met welke zo veele menfchen hun for- tuin maaken. — Ondertusfchen hoe matig ook gewoonlijk de premie van de asfurantie is, zijn er tog altijd veele menfchen, welke de rifico te gering achten, dan dat zij zou- den zorgen om dezelve te betaalen. — Wan- neer men geheel Engeland door eikanderen rekent, zullen er van de twintig huizen ne- gentien, of liever van de honderd negenen- negentig weezen, welke niet verzekerd zijn tegen brand (tn). — De gevaaren van de zee loopen bij de meeste menfchen meer in het oog, en zekerlijk is de evenredigheid tusfchen fchepen die al, en die niet verze- kerd zijn grooter, maar, niet te min, zijn er veele fchepen, welke in alle jaargetijden, en zelfs in tijd van oorlog, zonder eenige verzekering zee bouwen. — 't Is misfchïen zonr-
(«O Het is onbegrijplijk, dat de Brand -Asfu-
rantie -Compagnien hier te lande zo weinig op- gang maaken, —< daar men voor eene zeer ge- ringe premie tegen dat gevaar kan verzekerd zijn. Wij moeten niet alleen zeggen, dat in ons land van de honderd huizen negenennegentig gevonden worden, welke niet verzekerd zijn, maar dat zelfs in Holland verfeheiden öeden zijn , in welke nu's- fchien geen één huis verzekerd is. Uitgeever, |
||||||
}
|
||||||
der. VOLKEREN. 465
zomtijds mooglijk, dat men dit, zonder on- I,
voorzigtig te zijn, doen kan. Wanneer eeneB ° K Kl' groote maatfchappij van handel, of zelfs een A* groot koopman twintig of dertig ichepen m zee heeft, dan kan, als 't ware, het eene fchip het andere verzekeren. — De asfuran- tiepremie, welke dan op al de fchepen uitge- wonnen wordt, kan in dat geval meer dan genoeg zijn, om tegen zodanige fchaden op- teweegen, als men, volgends den gewoonen loop der kartsfen, waarfchijnlijk ondergaan zal. Doch dit laat niet na, dat de losheid, in het verzuimen van asfurantie op fchepen • te laaten doen, even gelijk men hetzelve om- trent huizen verwaarloost, in weinige geval- len eene uitwerking is van eene zo naauw- keurige berekening, maar dat men dezelve meestal aan onbedagtzaame onbezonnenheid, en eigendunkelijke kleinachtjiig van het ge- vaar moet toefchrijven. Deeze verachting van de gevaaren, en laat-
dunkende hoop van wel te zullen flaagen, werkt in geenen leeftijd van den mensck fterker, dan in die jaaren, in welke de jeugd eene keuze moet doen, omtrent deszelfs toe- komend middel van beftaan. — Hoe weinig de tegenftand is, welke in die jaaren de vrees van tegenfpoeden tegen de hoop op goed fortuin kan bieden, is nog zigtbaarder %x\t de losheid van het gemeene volk , om als foldaaten of als matroozen dienst te nee- Gg 3 men, |
||||
4?o R IJ K D O M
I, men, dan uit de gereedheid van luiden van
• o e k.beteren ftand, om zig tot dat geene overte*
*V geeven, 't welk men de vrije kunften en we-
H0CFD5T. „ '
tenfchappen noemt.
Wat een gemeen foldaat kan verliezen,
loopt duidelijk genoeg in het oog, en onder- tusfehen, zonder eeuigen acht op dat gevaar te (laan, neemt het jonge volk nooit gereedei? dienst, dan bij het beginnen van eenen nieu- wen oorlog, en fchoon zij zelden eenigen kans tot bevordering hebben, verbeelden zij zig echter, in hunne jeugdige droomen, dui- zenden van gelegenheden, om eer en onder- icheiding te verwerven , welke niet te min nooit voorkomen. Deeze romaneske hoop maakt den geheelen prijs uit, voor welken zij hun bloed verkoopen. Hunne foldij is minder dan die van gemeene arbeiders, en in tijden van oorlog hebben zij veel meer dan dezelve uitteftaan. De loterij van den zeedienst is niet zo ge-
heel en al ónvoordeelig als die van den land- dienst. Men ziet dikwils den zoon van eenen ordentlijken ambachtsman , met toeftemming van zijnen vader, in d^n zeedienst gaan — maar neemt hij dienst te land, dan gefchiedt het meestal zonder die toeflemming. In den zeedienst kunnen ook andere, buiten den op denzelven verhitten jongeling, doorzien, dat eenjg fortuin te maaken is, maar in den landdiensï ziet niemand, dan hij alleen, eeinV geg
|
||||
des. VOLKEREN.
|
|||||||
*7*
|
|||||||
gen weg tot geluk. Een groot Admiraal in I.
Eeldzaamer een voorwerp van algemeene be-B ° E K* wondering, dan een groot Generaal; de roem- x* ruchtiglte overwinningen ter zee behaald, be- looven minder een luisterrijk fortuin en roem, dan wanneer dezelve te land behaald worden. Dit zelfde onderfcheid tusfchen deeze beide dienden laat zig door alle mindere rangen heen opmerken. Op de ranglijsten heeft een Capitein ter zee gelijken rang met eenen Col- lonel te land, maar in de algemeens achting is hij ver beneden denzelven. — Wanneer er weinig groote prijzen in eene loterij zijn, dan worden de mindere prijzen veel talrijker ■— om deeze reden moeten gemeene matroo- Een meer fortuin en bevordering kunnen maaken, dan gemeene foldaaten, en de hoop op deeze meerdere prijzen is het voornaam- ite, 't welk den zeedienst aanprijst («). On- der-
C«) Het onderfcheid tusfchen die algemeene
achting voor den zeedienst, en voor den land- dienst, 't welk hier de Schrijver opgeeft, is zui- ver denkbeeldig. Wanneer men de kundigheden, beleid, moed, en tegenwoordigheid van geest, welke in bevelhebbers van beide deeze foorten van dienst vereischt worden , tegen eikanderen vergelijkt, dan is het zeer moeilijk, om uittewij- zen, aan welke van beide de meeste bewondering toebehoort. Mooglijk is het onderfcheid, in de denkbeelden van het gemeen, alleen in de meer- Gg 4 de- |
|||||||
475 R IJ K D O M
I. dertusfchen, fchoon de kundigheid en- be-
bo e ««kvvaamheid, welke in eenen goeden matroos
*• vereischt worden, veel grooter zijn, dan die
HOüFDST.
geeue', welke tot meest alle andere ambach-
ten behooren, fchoon min geheele leven eene aanhoudende aaneenfchakeling is van zwaar werken, en gevaaren, ontvangen zij desniet- tegenftaande, wanneer zij alleen maar in den gemcenen matroozenftand blijven , voor alle hunne kunde en bekwaamheid, voor al hun ;?waar werken, voor het uitflaan van alle die gevaaren, naauvvlijks eenige andere beloo- ning, dan het* vermaak van zig in het werk te verharden, en de gevaaren te ontworfte- •len — hun loon is niet grooter ^ dan die van gemeene ambachtsluiden in die haven , m welke de markt hunner-maandgelden geregeld wordt. Daar zij geftadig dan in de eene ha» ven en dan in de andere dienst neemen, blijft ook
dere zeldzaamheid gelegen , in Engeland ia de
landdienst zeldzaamer, dan de zeedienst, men ziet daar daaglijks zeeluiden, de Engelfchen voe- ren hunne voórnaamfte oorlogen ter zee. — Groo» te zeebevelhebbers zijn daar gemeenzaamer, dan groote landbevelhebbers — het zeldzaamfle wordt het meest geacht, en dus kan uit dien hoofde bij hun een groot Generaal meer bewondering ver- werven, dan een groot Admiraal —• het tegendeel J?an bij zodanige natten plaats hebben , welke hunne meeste oorlogen te land voeren. Uitgeever, |
|||||
/
|
|||||
der VOLK ER E N. tf?
ook de maandelijkfche loon van alle de ma* T.
troozen in de onderfcheidene havens van8 ° * Groot-Brittannien meer nabij overal op eeneH00Fj en dezelfde hoogte, dan de arbeidsloonen van andere ambachten in onderfcheiden plaat- zen — en het geen in die haven , van en naar welke de meeste matroozen zeilen, dat is, de haven van Landen, betaald wordt, is het richtfnoer, naar welke men in alle an- dere havens betaalt. Te Londen zijn de ar-i beidsloonen, in meest alle klasfen van onder- fcheiden ambachtsluiden , omtrent het dub- bcld van het geene zij te Edinburg zijn — maar matroozen, welke in de haven van Londen dienst neemen, kunnen zelden boven drie of vier fchellingen in de maand meer bedingen , dan die geene, welke zig in de haven van Leith verbinden, en dikwils is dit onderfcheid nog zo groot niet. In vredens- tijd is het loon van matroozen op koopvaar- dijfchepen van een guinea tot omtrent zeven- entwintig fchellingen in de loopende maand. En een gemeen ambachtsman kan, in Lon- den, gerekend tegen negen of tien fchellin- gen in de week, in dien zelfden tijd van eene lopende maand, tusfehen de veertig en vijfenveertig fchellingen verdienen, 't Is waar, de matroozen genieten, boven hunne Ibldij, ook den kost. Maar de waarde van denzelven zal misfehien niet altijd zo hoog •loopen, dat daardoor de evenredigheid tus- Gg 5 tus- |
||||
474 R IJ K D O M
I. fchen het matroozenloon en dat van gemeene
a o e k. arbeiders vervallen zal. En al gebeurde dit A- al eens, dan nog is dat meerdere geene zui- vei'e winst voor de matroozen, om dat zij den kost niet kunnen deelen met hunne vrou- wen en kinderen, welke zij thuis van hun loon moeten onderhouden. De gevaaren, en het ter naauwernood ont-
duiken van dezelve, welke met een leven vel van vreemde gevallen vergezeld gaan, fchij- nen dikwils, in plaats van de jonge luiden aftefchrikken, in tegendeel juist gefchikt te zijn om hen aantemoedigen. Onder de ge- ringe Manden zal eene liefhebbende moeder dikwils zwarigheid maaken, om haaren zoon naar eene zeehaven op het fchool te zenden, uit vrees dat het gezicht van de fchepen, de omgang met de matroozen , en het hooren van hunne lotgevallen, hem op den zeedienst inogten doen verlieven. Het is aan den mensch niet onaangenaam, zig zodanige ge- vaaren, welke men kan hoopen door moed en beleid te zullen ontworftelen, in het ver- fchiet te verbeelden, en dit heeft in geen be- roep eenigen invloed op het verhoogen van den arbeidsloon. — Dan geheel anders is het gelegen met zodanige gevaaren, in welke noch moed noch beleid eenig voordeel kun- nen doen. In ambachten, welke bekend zijn zeer fchadelijk voor de gezondheid te wee- zen, zijn de arbeidsloonen altijd bij uitne- mend- |
||||
der VOLKEREN. 475
mendheid hoog. Ongezondheid is eene foort ï.
van onaangenaamheid , en heeft die uitwer-8 ° E king op de arbeidsloonen van zodanige am- *~ bachten, dat zij onder de algemeene klasfe van onaangenaame bezigheden gerangfchikt worden (o). In alle bijzondere foorten van aanleg van
kapitaalen verfchilt de gewoone maatftok van de voordeelen , naar evenredigheid van de meerdere of mindere zekerheid of onzeker- heid, dat men dezelve weder thuis bekomen zal. Dit is over 't algemeen minder onzeker in binnenlandfchen , dan in buitenlandfchen handel; ten aanzien van den buitenlandfchen, is het in den eenen tak minder onzeker, dan .1 in
(o) De hooge arbeidsloonen doen in zodanige
onaangenaame bezigheden de zwarigheid van de ongezondheid over het hoofd zien •—• een beftaan, *t welk, naar den Hand, in welken men zig be- vindt, ruim is, en meer genietingen fchenkt, dan gewoonlijk in dien ftand kunnen verdiend wor- den, heeft iets zo aanlokkelijks, dat men veeltijds het gevaar van ongezondheid vergfeet, of mooglijk ook hierin, door het bovengemelde al te groot vertrouwen op zijn eigen geluk , de kans van zijne gezondheid te zullen verliezen beneden der- zelver waarde berekent. En dit is al zeer moog. ]>jk , om dat de gezondheid zelden in derzelver rechte waarde gekend wordt, voor dat men de« gelve verlooren heeft. Uitgever, |
||||
*7« R IJ K D O M
% in den anderen, liet is, bij voorbeeld, minder
1 E K'onzeker in den handel op Noord-America - y
_ dan in dien op lamaika. De gewoone maat.
ftok van de voordeden rijst altijd min of meer met de rifico , echter fchijnt dezelve niet in evenredigheid tot die rifico te rijzen, of zo veel meerder te worden, dat hij vol- komen tegen dezelve kan opweegen. Bank- breuken vallen het meeste voor in de hach- lijkfte foorten van handel. De gevaarlijkfte van alle foorten van handel, ik bedoele den fluikhandel, fchoon zij, wanneer de onder- neeming gelukt, de voordeeligfte mag zijn, is niettemin de onfeilbaare weg tot eene bankbreuk. De onbedagtzaame hoop op goe- 'S den uitflag, fchijnt ook hier, even zo als in alle andere gevallen, te werken, en eene zo groote menigte van gelukzoekers tot deezen gevaarlijken handel uittelokken, dat derzelver onderlinge mededinging de voordeelen van dien handel laager doen daalen, dan toerei- kende kan zijn, om tegen de rifico optewee- gen. Indien dezelve daar tegen volkomen zouden opweegen, dan behoorden die kapi- taalen, behalven het opbrengen van de ge- woone voordeelen, welke zij in allerleije foort van aanleg geeven, niet alleen zo we- der thuis te komen, dat zij alle de toevalli- ge verliezen konden goedmaaken, maar dan moesten zij boven dat alles aan die geluk- zoekers ook nog een voordeel opleveren,, \ welfe
|
|||||
-f
|
|||||
der VOLKEREN. 477
|
|||||
't welk van denzelfden aart was, als het T.
voordeel van de Asfuradmrs. — Maar in-B ° E dien de gewoone voordeden van de fluikhan- *. HOOFI
delaars tot dit alles toereikende waren, dan
zou men zeker ook in deezen handel geene meerdere bankbreuken zien vervallen, dan in andere foorteu van handel (p). On-
r . (/>) Ik kan niet ontveinzen, dat het mij een
Weinig moeite aandoet, dat in dit werk, op zo Veele_ plaatzen, op eene zo gemaklijke, of liever toegeevende wijze, over den jluikhandel gefproo- ken wordt — het is toeh, hoe men het ook kee- re, geene foort van handel, welke met den eerlij- ken Asfurantie\\mfe\, of met eenige andere foor. ten van geoorioofden handel kan gelijk gefteld Worden — een fluikhandelaar kan immers , hoe behendig hij ook de geftrengheid van de wet mo- ge weeten te ontduiken, nooit van oneerlijkh»id vrijgefprooken worden. — Dit is toch altiijd ze- ker, dat hij zijn hoofdwerk maakt, om de wetten van zijn land te overtreeden. — De beste ver» dediging , welke voor deeZe toegevendheid van onzen Schrijver omtrent den fluikhandel uitteden- ken is, moet in zijne overtuiging, dat de ver- keerdheid der Engelfche wetten op den invoer en Uitvoer de grootfte oorzaak tot den fluikhandel oplevert, gezogt worden. En dit kan mooglijk de manier van denken der Engelfchm omtrent den fluikhandel eenigzins verzagten, fchoon de- zelve daardoor echter niet zedenkundig gerecht- vaar» ; |
|||||
4?8 R IJ IC U O M
I. Onder de vijf opgenoemde omflandighe*
E K,den, welke den prijs der arbeidsloonen on-
A" derfcheiden maaken , zijn er derhalven niet
IFDST.
meer dan twee, welke, invloed hebben op de
onderfcheidenheid der voordeden van de ka- pitaalen , te weeten, de aangenaamheid of onaangenaamheid van den handel, en de r/* fico of de zekerheid, met welke die gedreeven wordt. Ten aanzien van het aangenaame of onaangenaame, is in ver de meeste foorten van aanleg van kapitaalen weinig of geen verfchil, maar dit verfchil is in de onder- fcheidene foorten, waarop men arbeid aan- legt, zeer groot, en fchoon de gewoone voordeelen van kapitaalen met de rifico groo* ter worden, rijzen zij tog niet in evenredig- heid tot dezelve — uit dit alles zou dus moeten volgen, dat de gemiddelde en gewoo- ne hoogte van de voordeelen, welke de on- derfcheidene foorten van aanleg van kapitaa- len in eene zelfde maatfchappij of nabuur- fchap opleveren, nader bij aan elkandereri gelijk zouden moeten flaan, dan de geldloo- nen in de onderfcheidene foorten van arbeid — en dit is ook indedaad zo — het onder- fcheid van de winften van eenen gewoonen ambachtsman, en die van eenen rechtsge- leer»
vaardigd wordt, veel min een voorbeeld ter na-
volging in andere landen, waar betere wetten zijn, oplevert, Uitgeevei\ i\ |
|||||
\
|
|||||
der VOLKEREN. 479
leerden en geneesheer, welke hunne handen I,
vol werk hebben, is in 't oogloopende veel* ° H grooter, dan het onderfcheid tusfchen de *• HOOFl
voordeelen, welke immer in twee van el-
kander verfchillende foorten van handel be- haald worden — behalven dat de fchijnbare. verfcheidenheid tusfchen de voordeelen van onderfcheidene takken van handel over 't al- gemeen dikwils eene misvatting is, welke alleen daaruit ontftaat, dat men, dat geene, 't welk als arbeidsloon, en dat geene, 't welk als voordeelen moet worden aangemerkt, niet genoeg uit eikanderen houdt. Men is gewoon, aan eene alle denkbeeld
te bovengaande winst, als een fpreekwoord, den naam van eene Apothekers winst te gee- ven. Ondertusfchen is de zo fchijnbaar groote winst van eenen Apotheker menigmaal niet anders, dan een zeer jedelijk arbeids- loon. De kundigheid, welke in eenen Apo- theker vereischt wordt, is van eene veel kie* fcher en uitgezogter natuur, dan die van eenige hoe ook genaamde bezigheid, en het vertrouwen, 't welk men in hem moet ftel- len, is nog veel belangrijker. Hij is de ge- neesmeester <jf) van de armen in alle voor- ko-
(#) Dit is vooral in Engeland waar — om dat
daar de Apotheken veeltijds ook tevens als ge- neesheeren gebruikt worden, en de ziekte door- gaands reeds tot eene aanmerklijke hoogte moet gei
|
||||
4&o R IJ K D O M
I. komende ziekten, en zelfs vitn de rijken *
. • o e k. wanneer (je zwarigheid of het gevaar niet ' * „ zeer groot is — dus behoort zijne belooning ook naar die kundigheid, en dat vertrouwen ingericht te zijn, en deeze belooiïing vindt hij gemeenlijk in den prijs, voor welken hij zijne droogerijen verkoopt. De geheele masfa van droogerijen, welke in de meest gezogte Apothekers winkel in eene groote handelftad, geduurende een geheel jaar verkogt worden, zal mooglijk bij inkoop' aan den Apotheker niet boven de dertig, of Veertig ponden fter- ling kosten; indien hij dezelve dan voor drk of vier honderd ponden fterling, of zelfs met duizend ten honderd aan winst verkoopt, dan is menigmaal zijn voordeel niet meer dan eene redelijke belooning van zijnen arbeid', met
gekomen zijn, eer men geWoón i's', eenen ei- gentlijken geneesheer te roepen. Deeze gewoonte is, bij ons, minder algemeen. Ondertusfcben Is het fpreekwoord van eene Apotheken rekening bij ons ook niet onbekend — de manier, op wel- ke de Apothekers hunne geleverde drankjensrenz'. in rekening brengen, is gewoonlijk onverftaanbaar voor die geene, dis niet van de kunst zijn •*• men kan aan hunne rekeningen niet veel anders doen , dan de fommen met elicanderen optrek- ken — en hiervandaan de gewoonte van alle on- verftaanbaare rekeningen, aan welke niet anders , te doen is, dan de fom natecijfferen, Apotheken rekeningen te noemen. Uftgeever. |
||||
bek VOLKEREN. tfi
inèt #elkè hij den prijs van zijne droogerijen «
R O I
Verkoopt, als zijnde het eenig middel, langs
welk hij dezelve kan betaald krijgen. HetH00Fj grootfte gedéeltó van zijne fchijnbaare win- iren is wézentlijk arbeidsloon, vermomd on- der het bekleedfel van voordeden» :., ■••; In eene kleine zeehaven zal een kleine kraa- mer dikWils met een kapitaal van eene en- kele honderd ponden fterling veertig of vijf- tig ten honderd winnen, tervvijl daarentegen •een zeer rijk koopman, die In het groot han- delt, in die zelfde ftad, met een kapitaal.van tienduizend ponden, naauwlijks agt of tien ten' honderd maaken zal-. De handel * welke deeze kraamer drijft * kan zeer noodig en ge- maklijk zijn voor de inwoonders Van dieftad^ liet kan gebeuren dat de kleine uitgebreidheid Van de plaats, binnen welke hij zijne waaren flijt, hem niet toelaat, om eene grooter ka- pitaal in zijne zaaken te gebruiken. Onder* tusfchen is het niet genoeg * dat die man en- kel van zijne bezigheid kan beftaan, hij be- hoort van dezelve zodanig te kunnen leeven, als overeenkomt met de hoedanigheden, welke in hem véreischt worden. Behaiven dat hij een klein kapitaal moet bezitten, moet bij ook in ftaat zijn, om te lezen, te fchrij- ven, en te cijfferen, daarenboven moet hij eene redelijke kennis hebben van misfchien vijftig of zestig onderfcheiden foorten van Waaren, hij moet derzelver prijzen en hoeda- H h nig* |
||||
4»a R IJ K-D O M
|
|||||
I. nigheden, en de markten, waar dezelve het
t o e k.beste koop te krijgen zijn, kennen —in één *£ woord, hij behoort alle de kundigheden van eenen grooten koopman te hebben, daar tog niets hem verhindert een groot koopman te zijn, dan het gemis van een toereikend kapi- taal — kan men nu eene winst van dertig of veertig ponden flerling in een jaar voor eene te groote beloonïng van den arbeid van eenen man, die zo veele bekwaamheden be- zit, aanmerken? immers, wanneer men dat arbeidsloon eens van deeze fchijnbaar groote voordeden van zijn kapitaal aftrekt, dan zal er -fflisfchien weinig meer overblijven, dart de gewoone voordeeten van een kapitaal. Ook in dit geval, is het grootlte gedeelte van de fchijnbaare winst, indedaad niet an- ders dan arbeidsloon. *' Het onderfcheid- tusfchen de waarfGhijnliike- voordeelen, welke met den handel in het kleen, en die welke met deïlzelven in het groot gewonnen worden, is veel geringer in de hoofdltad, dan in kleine ffeden , en op de dorpen (r). In zodanige plaazen, in wei-
CO Behalven alle de zeer voldoende redenen, welke de Schrijyer voor deeze waarheid geeft, zou men mooglijk ook nog met grond tot eene reden kunnen aanvoeren, dat doorgaands in de kleine lieden en dorpen de mededinging van dei verkoopers geringer is, en dat zij dus meer de hau.
|
|||||
oer VOLKERS M.
Welke een kraamef, of winkelier gelegenheid f.
heeft om tien duifeend ponden fterling inB ° 6 •* zijne zaaken om tei zetten, moet zeker zijn , ™ arbeidsloon een niets beduidend bijvoègfel bij) de wezentlijke voordeden van een zo groot kapitaal bedraageii. De fchijnbaare voofdëe- len van den rijken winkelier komen dus in zodanige plaatzen nader bij aan de gelijkheid met de voordeden van eenen handelaar ia het groot, en hieruit volgt, dat waaren, welke men in winkels koopt,, gewoonlijk zo goedkoop, en dikwils beter koop zijn in de hoofdftad dan in kleine fteden, en op dorpenè Kruideniers waaren, bij Voorbeeld, zijn over 't algemeen, iu de hoofdftad beterkoop, en brood en vleesch ten zelfden prïjze als elders te bekomen. Het kost niets meer, dat men kruideniers waaren naar een groote ftadj dan dat men dezelve naar een dorp brengt* Maar het vervoeren van koofn en flagtvee naar groote (leden kost veel meer, om dat het grootfte gedeelte van dezelve van eenen Verderen afftand moet vervoerd worden — gelijk derhalven de inkoopskosteil Van krui* deniers waaren op beide de plaatzen dezelfde zijn, zo moeten natuurlijk die waaren daar het beste koop zijn, waar zij met het klein* fte
handen in eikanderen kunnen fla3n, cm grootere
Voordeden te behaalen, of hunne waaren op prijs te houden. Uitgeever, Hha
|
||||
4&4 a IJ K D O M
|
|||||
I. fte voordeel verkogt worden. De inkoop?*
' K ** kosten van brood en vleesch loopen in eene jfdst £r00tc ftad hooger, dan op een dorp, dus, hoezeer wel de winften- in de groote fteden minder zijn, kan echter daar het brood en vleesch niet altijd beter koop, maar wel me- nigmaal even goed koop zijn, ais elders. In zodanige artikelen, als brood en vleesch, worden de inkoopskosten door die zelfde oor- zaaken verhoogd, door welke de waarfchijn- lijke voordeden verminderd worden — wan- neer de uitgebreidheid van de markt gelegen- heid geeft tot het omzetten van grootere ka- pitaalen, dan verminderen de waarfchijnlijke voordeelen — maar wanneer de waaren van eenen verren afftand moeten toegevoerd wor- den , dan worden de kosten van inkoop groo- ter — deeze vermindering aan den eenen kant, en verhooging aan de andere zijde, fchijnen elkander, in de meeste gevallen, omtrent op te weegen, en dit is waarfchijnlijk de reden, waarom het brood en het vleesch overal door het grootfte gedeelte van het land genoeg- zaam op denzelfden prijs zijn, fchoon de prijzen van het koorn en het vee gemeenlijk in de onderfcheiden ftreeken van hetzelve zeer verfchillen. Schoon de voordeelen van de kapitaalen,
't zij dezelve in den handel in het groot, 't zij in het klein aangelegd worden, over 't algemeen geringer zijn in de hoofdftad, dan
|
|||||
der VOLKEREN. 485
|
|||||
dan in kleine fteden en dorpen, zullen egter f,
die geene, die met weinig beginnen, dikwils B ° B M groot fortuin maaken in de hoofdftad, en x* ?•• • • 1 , • n. j e j HOOFDST.
bijna nooit in kleine fteden 01 dorpen ■— wan-
neer men de bekrompenheid, binnen welke zig in kleine fteden of dorpen de handel be- paalt, in het oog houdt, dan kan de handel daar niet altijd naar evenredigheid van den aanwas van het kapitaal uitgebreid worden — laat derhalven in zodanige plaatzen de voor- deden van eenen bijzonderen handelaar al eens zeer hoog loopen, echter zal de geheele fom, of het geheele beloop van dezelve, niet zeer groot zijn, en bij gevolg zal ook zijne jaarlijkfche opliooping van kapitaal ntet zeer belangrijk weezen — in groote fteden, daar- entegen, kan de handel meer en meer uitge- zet worden, naar maate het kapitaal aan- groeit, terwijl daar tevens het crediet van eenen fpaarzaam leevenden en welvaarenden man nog fterker aangroeit dan zijn kapitaal; — hij breidt zijne zaaken naar evenredigheid van het beloop van beide uit, het beloop van zijne voordeden vermeerdert in evenredigheid van de meerdere uitbreiding van zijne zaa- ken, en die meerdere uitbreiding van zaaken wordt weder grooter, naar evenredigheid van iiet meerdere beloop van zijne voordeelen. — Oudertusfchen gebeurt het zelden, zelfs in groote fteden , dat men roet eenen geregel- den , gevestigden, en welbekenden tak van Ha 3 han- |
|||||
486" R IJ K D O M
: I. handel op cene andere wijze groot fortuin
* ° E K,kan maaken, dan door een lang, naarftig, ■ • zuinig en naauvvkeurig op zijne zaaken let- tend leven — het is zo, men kan zomtijas in zodanige (leden een onverwagt en zeer fposdig fortuin maaken door dat geene, 't welk men .#w»/<tf//Vhaiidel noemt — een fpc~ <:«/<«/>handelaar houdt zig niet aan édnen ge- regelden , gevestigden , en welbekenden tak van handel — hij zal, bij voorbeeld, in dit jaar een koornkooper, in het volgende een wijnhandelaar zijn — in een volgend jaar handelt hij weder in zuiker, in tabak, of in thee — alle handel is zijne zaak, zodra hij maar voorziet, dat dezelve waarfchijnlijk meer dan gewoon voordeelig zal zijn, en hij ver- laat dezelve weder, zodra hij kan berekenen, dat de voordeden van dezelve weder tot de gelijkheid met de voordeden van al de andere takken van handel zullen terug keeren. Zijne winften en verliezen kunnen dus in geene evenredigheid ftaan tot die van eenen geves* tigden, en welbekenden handel. Het is dus mooglijk, dat een ftoutmoedig gelukzoeker door twee of drie zeer gelukkig uitvallende fpeculatkn zomtijds eensklaps een zeer aan- merklijk fortuin maakt , maar het is even waarfchijnlijk, dat hij door twee of drie te- genvallende onderneemingen van dien aart, y.ig geheel en al in den grond booren kan. — Iten zodanige handel kan nergens dan ia groo-
|
|||||
f
|
|||||
\
|
|||||
bir VOLKEREN. 487
groote fteden gedreeven worden. Om dat L
men die uitzichten, welke tot eeuen zodani-8 ° E *« gen handel vereischt worden, nergens anders ^* bekomen kan , dan in zodanige fteden, in welke de alleruitgebreidfte handel gedreeven, en met de gcheele waereld correspondentie ge- houden wordt. Schoon de vijf bovengemelde omftandighe»
den aanleiding geeven tot zeer aanmerklijke ongelijkheden in de arbeidsloonen, en voor- deden van de kapitaalen, zo verwekken de- zelve echter geene de minfte ongelijkheid in het geheele beloop van de wezentlijke of in- gebeelde voor- en nadeelen van den bijzon- deren aanleg van ijder van dezelve. Deeze «mftandigheden zijn van eene zodanige na- tuur, dat zij in zommige zaaken het geringe van de geldwinst vergoeden, en in andere tegen eene groote geldwinst kunnen opgewo- gen worden. Ondertusfchen, indien deeze gelijkheid in
bet geheele beloop van derzelver voor-en na- deelen zal plaats hebben, dan worden, zelfe daar, waar de volmaaktfte vrijheid regeert, nog de drie volgende zaaken vex'eischt. In de eerfte plaats, dat de bezigheden in
de geheele nabuurfchap wel bekend, en ze- dert langen tijd gevestigd moeten zijn; ten tweede , dat zij in hunnen gewoonen, of, 250 als ®en het noemt, imhunnen natuurlij- Hh 4 ken |
|||||
£$ R IJ K D O M T~
f. ken ftaat moeten zijn; en ten derde , dat
E K,zij de eenige, of de hoofdbezigheid moeten x* zijn van de geene, die dezelve oeffenen.
In de eerfte plaats , deeze gelijkheid kan
alleen gevonden worden in zodanige bezighe- den , welke in de geheele nabuurfchap wel bekend, en zedert langen tijd gevestigd ge-« weest zijn. Wanneer alle omflandlgheden voor het ove-
rige gelijk zijn, dan zijn in 't gemeen de ar- beidsloonen in nieuwe bezigheden altijd hoo- ger dan in oude. — Wanneer een ondernee- mer eene nieuwe fabriek zoekt opterichten, dan moet hij beginnen, met zijne arbeidslui- den door hoogere loonen, dan zij in hunne Oude bezigheden kunnen verdienen, van de- zelve aftetrekken, deeze loonen moeten zelfs hooger zijn, dan de natuur van hun werk in andere omltandigheden zoude vorderen , en er moet een geruime tijd verloopen, eer hij het kan waagen , om dezelve weder tot de gewoone gelijkheid te brengen. Zodanige nianufn&uuren , voor welke de algemeene fmaak enkel van de mode, en verbeelding af- hangt, veranderen ijder oogenhlik, en duu- ren zelden zo lang, dat zij als oude geves- tigde manufactuuren kunnen worden aange- merkt. Zodanige, in tegendeel, welke hoofd- eaaklijk tot gebruik, en uit noodzaaklijkheid gezpgt worden, zijn minder aan veranderlijk* heid,
|
||||
der VOLKEREN. 489»
|
|||||
hdd onderhevig, en deeze kunnen geheele I.
eeuwen agter eikanderen, in denzelfden fmaak8 ° B en gedaante, fterke navraag hebben — het is * dus vvaarfchijiilijk , dat de arbeidsloonen in de eerstgenoemde foort hooger zullen zijn, dan in de laatstgenoemde. Men vindt de fa- brieken van de eerstgenoemde foort voorna- mentlijk te Birminghnm, en die van de laatst» genoemde foort te Sheffield, en men zegt, dat de arbeidsloonen in deeze twee} onderfcheiden plaatzen zig naar dit onclerfcheid in de na- tuur van deeze onderfcheidene manufactuuren regelen. Het oprichten van eene nieuwe fabriek,
het aanleggen van eenen nieuwen tak van handel, of het onderneemen van eene nieuwe foort van aanleg in den landbouw zijn altijd fpeculatien, van welke zig de onderneem ere . buitengevvoone voordeden beloven — deeze voordeden zijn zomtijds zeer groot, en zom- tijds (en zo is misfehien wel den meesten tijd het geval) vallen dezelve geheel tegen, ïnaar In 't algemeen ftaan dezelve nooit in eene geregelde evenredigheid tot die van de oude en gewoone bezigheden in die nabuur- fcljap — indien de onderneeming wel uitvalt, dan zijn de voordeden gemeenlijk in 't be*- gin zeer groot, maar zodra de zaak volko- men gevestigd, en wel bekend wordt, dan brengt de mededinging de voordeden aan- Hh 5 ttonds |
|||||
49» R IJ K D O M
|
|||||
ï; ftonds tot gelijkheid met die van andere be»
• o e K.zjgjiecjen (f). ■*■* Ten tweede, deeze gelijkheid iu het ge-
BOOFBST. -
jr-.i.j hee-
(O Het verdient zeker wel eenige overwee-
ging, in lioe verre een Souverain zig behoort inte- laaten in het ai of niet begunftigen van nieuwe fabrieken, nieuwe takken van handel, enz.? Men behoort voor eenen vasten regel te hou-
den , dat een Souverain in zaaken van deezen aart niet te veel moet willen regeeren, dat in zaaken van die natuur de vciligtie weg is, dat alles aan zijnen natuurlijken loop gelaaten worde ? TAs Jfelin^ Droomen van eenen Menfchenvr. p. 377. en andere. Ondertusfchen kunnen er redenen vóór en tegen
aangevoerd worden, om welke een Souverain zo- danige nieuwe onderneemingen, het zij met een kortftondig uitfluitend voorreeht, het zij met eene kortfiondige vrijgeeving van belastingen, het zij met andere kortfiondige voorrechten, al of met begunfligen kan. Tegen eene zodanige begunftiging kan men niet
alleen den boven aangevoerden algemeenen regel inroepen, maar tevens aandringen, dat zodra eene dergelijke onderneeming van die uitgebreidheid is, dat zij zonder eene zodanige begunftiging niet zou ondernomen worden, het dan ook altijd be- «teaklijk blijft, of zij- niet nadeelig zal zijn voor andere oude en gevestigde onderneemingen , het zij door dezelve regelregt in den grond te boo- • : i . * ren, |
|||||
der VOLKEREN. 491
|
||||||||
heele beloop van de voor- en nadeelen, van ft
ijderen bijzonderen aanleg van arbeid en ka-B ° E *•' pitaalen, kan alleen dan plaats hebben, wan~H0^J,ST. neer die bezigheden zig in derzelver gewoo- nen, of, zo als men het noemt, natuurlijken itaat bevinden. In meest alle onderfeheiden foorten van ar-
beid is het vraagen naar arbeiders den eenen tijd fterker, en den anderen tijd flapper dan gewoonlijk —• in het eerfte geval rijzen de voordeelen van die bezigheid boven, in het tweede daalen zij beneden derzelver gewoone |
||||||||
ren, het zij door aan dezelve van ter zijde kapi-
taaien of werkende handen te onttrekken ? enz. Vóór cene zodanige begunfliging kan men aan-
voeren, dat de belastingen, welke op fabrieken, of de nauwe waaren van dezelve gelegd worden, geene nieuwe beginnende, maar reeds gevestigde fabrieken onderftellen, dat derhalven nieuw be- ginnende fabrieken, ten minften voor eenen kor- ten tijd, zodanig behooren begunftigd te worden tot dat zij in de waarfchijnlijkheid zijn van zig te hebben kunnen vestigen, enz. Hoe het zij, indien men tot de eene of andere
begunftiging overgaat, behoort dezelve altijd maar voor eenen korten en bepaalden tijd te weezen, waartoe hier te lande, gewoonlijk de tijd van vijftien jaaren genomen wordt. Schoon die tijd wel eens om bijzondere dringende redenen ver- lengd wordt, Uitgeever, |
||||||||
\ ■
|
||||||||
49» R IJ K D O M
|
|||||
ï, gelijkheid. — In den hooibouw en oogst wor-
1 o e k.den op het land meer arbeiders gezogt, dan X* geduurende den overigen tijd van het jaar, ' en de arbeidsloonen rijzen in evenredigheid van deeze navraag (/). In tijden van oor- log, wanneer men veertig- of vijftigduizend matroozen van de koopvaardijfchepen in den dienst van den Koning prest, moet nood- zaaklijk het vraagen naar matroozen, voor de koopvaardijfchepen met deeze fehaarsheid grooter worden, en in 30danige gelegenheden rijzen hunne loonen gewoonlijk van. eene (O Het is in den hooibouw en oogst de druk-
fte tijd van den arbeid op het platte land — het is zeer natuurlijk , dat in zodanige landen, in welke die drukke arbeid door de gewoone inge- zetenen moet woïden verricht, de arbeidsloonen, in evenredigheid van die drukte, moeten rijzen — en dit is waarfchijnlijk het geval in Enge/and; maar in ons land heeft die vermeerderde drukte op de arbeidsloonen geenen invloed, om dat da ilandvastige gewoonte bij ons medebrengt, dat alle jaaren, tegen dat de drukke tijden van den landbouw aankomen , eene zeer groote menïgte landarbeiders uit IVestpkakn, de Palts, en an* dere omliggende landen, zig herwaards begeeft, om geduurende de» zomer onze boeren in den arbeid te helpen, en dan met hunne overgewon- nen, en gewoonlijk zeer zuinig befpaarde daggel. den, naar hun land terug te keeren. Uitgtevtt\, |
|||||
der VOLKEREN. 493
|
|||||
guinea , of zevenentwintig fchdlingen , tot I.
veertig fchellingen of drie ponden fterling inB ° E de maand — het tegendeel heeft plaats in x* HOOF!
fabrieken, welke in verval zijn , in dezelve
zullen gig menigmaal de, ambachtsluiden lie- ver met geringere daggelden, dan de natuur van hun werk wel zou vorderen, te vrede houden, dan dat zij hun oude ambacht zou- den verlaaten («). De voordeden van de kapitaalen verande-
ren met den prijs der waaren, aan welke zij befteed zijn. Wanneer de prijs van eenige waaren boven deszelfs gewoone, of gemid- delde hoogte rijst, dan rijzen de voordeden ten minften van eenig gededte van het kapi- taal, 't welk befteed is, om die waaren ter markt te brengen, boven derzelver eigen ge- lijkheid, en wanneer de prijs daalt, dan zin- ken zij beneden die gelijkheid. Alle waaren zijn min of meer aan veranderlijkheid in prij- zen onderworpen, maar deeze veranderlijk- heid valt toch in de eene foort meer voor, dan in de andere. In alle waaren , welke door menfchenhanden voortgebragt worden, moet de hoeveelheid van arbeid, welke jaar- lijks befteed wordt, natuurlijk ingericht wor- den («O Vooral in Engeland, waar, gelijk wij reeds
gezien hebben, en nog meermaalen zien zullen, het-ten uiterften moeilijk is, om van het eene ambacht tot het andere overtegaan. Uitgeever, |
|||||
4?4 R IJ K D O M
|
|||||
I. den naar de jaarlijkfche navraagen, op zoda-
E K,nig eene wijze, dat liet gemiddelde jaarlijk- se fche voortbrengfel, zo na als mooglijk is, gelijk fta met het gemiddelde jaarlijkfche ver* tier. — In zommige zaaken zal, gelijk ik reeds heb doen opmerken, dezelfde hoeveel* heid van vlijt altijd dezelfde, of genoegzaam dezelfde menigte van voortbrengfclen opleve- ren. Bij voorbeeld, in eene fabriek Van lin- nen of wollen manufacturen zal het zelfde getal van werkende handen jaarlijks genoeg* zaam dezelfde hoeveelheid van Hukken lin- nen , of wollen lakenen in gereedheid bren- gen. In zodanige Waaren kunnen derhalven; de veranderingen in den marktprijs alleert ontdaan uit toevallige veranderingen in de navraag naar dezelve. Een algemeene rouw doet den prijs van het zwarte laken fteigeren* Maar gelijk de navraag naar de meeste foor- ten van gemeene linnens , en lakenen , vrij ftandvastig dezelfde blijft, zo blijven ook derzelver prijzen al meest onveranderlijk op dezelfde hoogte ■*• maar er zijn andere foor- ten van bezigheden, in welke dezelfde hoe- veelheid van vlijt niet altijd dezelfde hoeveel- heid van waaren oplevert. Men zal, bij voor» . beeld, met dezelfde hoeveelheid van vlijt, in onderfcheiden jaaren, onderfcheiden hoeveel- heden van koorn, wijn, hop * zuiker, tabak» enz. verkrijgen. In zodanige waaren hangert dus de veranderingen in den prijs niet enkel af
|
|||||
d e r V 01 KEREN. 495
af van de veranderingen in de navraag, maar f,
ook van de grootere, en meerniaalen voor-'6 ° E K vallende veranderingen in de hoeveelheid", die x* aan de markt komt, en 'dus zijn zodanige waaren ten fterkften aan Veranderlijkheid in derzelver prijzen onderworpen — en het zijn juist deeze foort van waaren, op welke zig de aandacht van de J/>ecu/atiehia.ridé\itars voor- namentlijk vestigt , zij leggen zig toe, ont dezelve optekoópen, wanneer zij het waar- fchijnlijk oordeelen , dat derzelver prijzen zullen rijzen, en zij verkoopen dezelve we- der, zodra zij daaling in den prijs te gempet zien. Ten derde, deeze gelijkheid in het geheelè
beloop van de voor- en nadeelen van ijdéreft bijzonderen aanleg van arbeid en kapitaalen kan alleen dan plaats hebben , wanneer die bezigheid de eenige of de hoofdzaak is vatt dien geenen, welke dezelve oeffent. Wanneer ijmand zijn beftaan vindt in eene
bezigheid, welke hem het grootfte gedeelte van zijnen tijd vrij laat, dan is hij altijd ge- negen, om in dien tusfchentijd, welke hem overig is, eenig ander werk te verrigten, zelfs voor minderen loon, dan de natuur van dat werk anders wel zou vorderen. In veele ftreeken van Schotland vindt men
nog eene foort van menfchen, welke men Cotters, of Cottagers, (hutbewooners) noemt, fchoon hun getal eenige jaaren geleden veel groo*
|
||||
\
^9$ R IJ K DO M
I, grooter was, dan hetzelve tegenwoordig is^V)*
<* ° K K* Deeze nlenfchen waren oudtijds eene foort' Van bedienden (out-fervants) van de laudedel* luiden, en van. de pachters, van landerijen* (Het' gewoone loon, 't welke zij van hunne .meesters krijgen, is een huisj een kleine tuin •voor moeskiuiiden, zo veel gras, als noodig is, om ééne koe te onderhouden, en mis- Xchi^n een of, twee akkers fiecht j ploegbaar Jand. Wanneer hun meestér werk voor hun ;vt*4 ;.:':. heeft t ?..(*) Zij droegen oudtijds in Engeland ddn naam
van Cotarius, Cottarius, en Coteriuef hunne woo» ning droeg den naam van Cotagium , ook wet Cotlanda, en Cotlandum, en Cotfethlsnda* De eigenaar van zodarr'g een Cotagium, wiei d Cot- mannus genoemd. —• Zij zijn van hoogen on- derdom, men vindt reeds gewag van dezelve in liet Doomesdajbook, of de befchrijving van de eigendommen in Engeland, welke ten tijde van Willem den Veroveraar gemaakt is, (en waarvan afc in *t vërVolg nadere gelegenheid zal hebben, van te fpreéke'n) zie du Cange, Glos/. Latinii, in Voce Cota. Zij behoorden onder het tineMéti- turn villenagiumi en wel onder de laagfte foort', het villenagium foccagium. Blakfton. llv.2. chap.5. Ik zal in het %de boek van Smith overvloedige" gelegenheid hebben om hiervan, en van alle de onderfcheiden wijzen, op welke men oudtijds dö landerijen in Engeland bezeten heeft, te fpreeken» Zie verder de volgende noot. Uitgeever. |
||||
der V O L K E REN. <Mf
heeft, dan geeft hij hun, boven het zo even *•
opgenoemde, nog twee fpinten haverrneel in . de week, welke omtrent zestien duivers waar-hoofost* dig zijn. De meesters hebben den meesten" tijd van het jaar geene gelegenheid om hert aan het werk te houden, en het geene zij aan hunne 'eigene kleine bezitting te bebou- wen hebben, is niet. voldoende, om dien tijd, welke aan hunne eigene befchikking is overgelaaten, weg te neemen. Men zegt, dat deeze foort van vruchtgebruikers, toen
• r. . [xl zij nog talrijker waren dan tegenwoordig,
gaarne voor eene zeer matige belooning hun- nen overigen tijd aan een ijder wilden geeven, en voor lagere arbeidsloonen werkten dan andere daggelders — in oude .tijden fchijnen deeze foort.van menfchen algemeen in geheel Europa geweest te zijn (w) in zodanige lan-» den,
(«O Order den naam va-» Bordan'uê, of Bof-
deldgius. Zodanige, welke eeiiig land onder den last van Bordelagium bezaten. Zij wierden ook Fasfal Bordelier, Detcmptcur Bourdelier, en Bour- delagier genaamd ■—■ bun bezit wierd Btrdegium, teeure, par bordage genaamd —• het was eene zeer geringe foort van leen, van welke echter geene hulde (Jiomagiuni) gedaan wierd — de last va 1 Bordelagium was , dat de Bordarws verplicht was tot geringe en verachtelijke fooi ten van dien- den, en zijn goed nceh afftaan* noch vervreem- den mogt, zonder kernis en bewilliging van zij- li tien |
||||
498 K fl K D O Af
., ï. den, welke flecht bebouwd, en nog flechte
boe k.bewoond waren, vonden zig de landjonkers,
• • en de pachters van landerijen op geene ande-
boofdst. .. . _ re Wijze in ftaat, om aan het buitengewootle
getal van handen te geraaken, Welke de land-
arbeid in zommige jaargetijden vordert. Het i& dus klaar, dat de daaglijkfche of weeklijk- fche belooning, welke zij van hunne mees- ters ontvingen, hun geheele arbeidsloon niet •"■uitmaakte — het kleine goed, 't welk zij ïn vruchtgebruik hielden, was een voornaam gedeelte van hunne bezolding. En onder- tusfchen fchijnt deeze daaglijkfche of week- lijkfche beloóning door veele fchrijvers, wel- ke de prijzen der arbeidsloonen, en levens- middelen van de vroegere tijden nagefpeurd, én vermaak gefehept hebben om dezelve als wonderbaarlijk laag te doen- voorkomen, aangemerkt te zijn geweest als het geheele loon van deeze menfchen. De voortbrengfelen van zodaiiigen arbeid
komen menigmaal veel beter koop aan de
markt, dan wel anderzins met derzelyer na-
/ tuur
nen Heer — de geringtte foört van deeze Bar-
dagia noemde men Bordellum, eene allerellendigfle foort van hutten, welke door zeer geringe men- fchen, die tot verachtelijke dienften verplicht wa- ren , bewoond wierden — waarvan ons woord bordeel moet worden afgeleid. Zie du Cange, Glosf. Latinit. in voce Borda. Uifgeevev. |
||||
b ik VÖLKER.ËM. 4^
tuur overeenkömitig is. Men breit in vecle j,
ftrecken van Schotland kousfen voor eènen8 ° E *• Veel lageren prijs, dan waar voor dezelveao^'os!r ergens anders kunnen worden geweeven.' Zij zijn het voortbrengfel van den arbeid. Van bedienden j en arbeiders, welke het gro.pt- fte gede<e van hiüj beitaan met andere be- zigheden winnen. Meer dan duizend paarert Van zodanige kousfen Worden jaarlijks van Hitland naaf Leith gevoerd, welke Van vijf tot zeven Huivers het paar kosten — me,n heeft mij verzekerd, dat te Laarwick*, de kleine hoofdftad van de Hitlandfche eilanden 9 het loon van gemeenen arbeid tie.ti ftuivejra daags is. Op die zelfde eilanden breit men pok faijetten kousfen, welke eene guinea., e^ meer, het paar kosten» Het fpinnen van linneil garen Wordt in
Schotland, genoegzaam op dezelfde wijze* als het breijen van kousfen, door bedienden - verrigt, welke hoofdzaaklijk tot andere ein* den. gehuurd zijn. Die gee.ne, welke hun geheele levensonderhoud in eene van dee- ze handwerken zoeken, verdienen maal4 een zeer fober beitaan. Het moet in de meeste Itreeken van Schotland eene zeer knap- pe fpinlter zyn, Welke in ééne week twintig ftuivers kan verdienen. In rijke landen is de markt doorgaands zo
uitgebreid, dat eene enkele zaak voldoende
iSj om den geheelen arbeid, en het geheele
Ii 3, ka-
|
||||
$cö R IJ K~D O M
I. kapitaal, Van die geenen, welke zig met de-
> e k.zejve bezig houden, in te neetnen. Voor- £' beelden van menfchen, Welke in ééne zaak hun beftaan zoeken, en te gelijkertijd nog eenige kleine voordeden uit andere bezighe- den trekken, vindt men voornaamlijk in arme landen. Ondertusfchen vindt men in de hoofci- ftad van een zeer rijk land het volgend voor- beeld van iets, 't welk omtrent van dien aart is. Ik geloof niet, dat zig in geheel Europa eene ffad bevindt, in welke de huishuur hoo»> ger is, dan te Londen, en echter ken ik gce- 11e hoofdftad, in welke men voor geringer prijs geftoffeerde kamers kan huuren, dan daar. Het huuren van kamers is te Londen niet alleen veel beter koop, dan te Parifs, maar zelfs dan te Edinhurg, fchoon de ka- mers even goed zijn — en, het geene nog wel het vreemdfte fchijnt, is dit, dat de duurte van de huishuuren te Londen de reden Is, om welke men zo goedkoop kamers kan huuren — de duurte van de huishuuren te Londen ontftaat niet alleen uit die zelfde oorzaaken, welke dezelve in alle hoofdfteden verwekken, dat is, de hooge arbeidsloonen, de hooge prijzen van alle bouvvftoffen, welke gemeenlijk van eenen verren afitand moeten toegevoerd worden, en boven al de duurte van de grondrenten , met welke ijder eigenaar als een monopolist handelt, en dikwils eene hoogere rente vordert van éénen akker flecht land
* >
|
||||
der VOLKEREN. 501
laad in de ftad, dan van men honderd akkers I.
van de beste foort op het land kan genieten,0 ° E K'
(x) maar in Londen ontftaan de hooge huishuu-
v y ° hoofdst.
ren gedeeltelijk ook uit de bijzondere ge-
woonte en manieren van het volk, door wei- te ijder huisvader genoodzaakt wordt om een geheel huis van boven tot beneden te huu*
(.v) Het fchijnt, dat In Engeland de grond,
op welken de huizen ftaan, zeiden aan de eige- naars der huizen toebehoort — maar dat die eige- naars den grond van hunne huizen in eene eeif wigduurende huur hebben. — Dit is bij ons zeer zeldzaam , doch echter niet onbekend --. het is oorfpronglijk uit het Romeinfcke recht. Het wordt het Jus Superficiarium Chuisgebouw recht) genaamd, én is een recht, on op eens anders grond een gebouw te mogen zetten, onderhou- den , en gebruiken — L. 2. ff. de de Superficie- bus. De eigendom van een zodanig gebouw be- hoort, volgends het Romeinfcfie recht, aan dien geenen, die hetzelve gebouwd heeft, met ult- druklijke of flïlzwijgende toeftemming van den eigenaar van den grond, tot zo lang , dat de ei- genaar de waaide betaalt; waarvoor de eigenaar eenen jaarlijkfchen penning geniet,folarium (grond- renten) genaamd. L. 2. §. 17. ff. ne quid in loc. puil. Zie Voet, ad ff. de Superficiebus. II. de Groot, Int* tot de Holl. Reclitsgel. 2. b. 46 hoofdft. %. 7. en volg. Sim. van Leeuwen, Cenj'fit:p. 1, Ui. 2. cap. 15' ï- 27. en volg. Uitgeever. ü 3 |
|||||
- ■ ■
|
|||||
Soa % JJ K D O M
I. h'üuren. Door een woonhuis (y) verftaa^
3 o e *.nie-n in Engeland alles wat onder hetzelfde I ijw, dak gelegen is. Ia Frankrijk, Schotland, en ÏOCFDST. _ g
veele andere lrreeken van Europa, meent men
daar mede gemeenlijk niet anders, dan eene "enkele verdieping. Eeri winkelier in Londen is Verplicht om een geheel huis te liuuren in dat gedeelte van de ftad, in 't welke zijne klanten woonen, hij plaats zijn' winkel in de onder- de verdieping, en hij flaapt met zijn geheel liuisgezin op de bavenfte zolder, terwijl hij zig tcelegt, om, ter betaaling van een ge- deelte van zijne huishuur, de twee middelfte verdiepingen aan anderen te verhuuren — hij zoekt liet onderhoud van zijn huishouden met zijnen winkel, en niét met de bevvoo- ïiing van zijne kamers te winnen, daar itt tegendeel die geene, welke te Parijs en tè Edinbür'g kamers verhuuren, juist alleen daar in hun eénig middel van beflaah vinden — de prijs, welke zij voor het verhuuren van hunne kamers maaken, moet daar niet alleen de huishuur, maar zelfs de geheele kosten van de huishouding goedmaaken. (j) A 'Üwellingfioufe.
|
|||||
TWEE,
|
|||||
-■ i Wfftm ii j."..
|
|||||
der VOLKEREN. §03
TWEEDELIG B0T;K<
X.
Over de ongelijkheden, welke door de ftaat- hoofdst
kunde van Europa veroorzaakt worden.
Zodanig is het met de ongelijkheden in het
geheele beloop van de voor- en nadeelen van de onderfchdden foorten van aanleg in arbeid, en kapitaalen gelegen, tot welke het ontbree- ken van een van de drie bovengemelde ver- «ischten aanleiding moet geeven, zelfs daar, waar de volmaaktfte vrijheid heerscht. Maar daar de ftaatkunde van Europa de zaaleen niet aan haaren vrijen loop overlaat',' veroor-, zaakt deeze ook nog andere ongelijkheden van veel grooter aanbelang («). Zij
Ca) Men herinnere zig het geene ik dienaan-
gaande in mijne voorrede gezegd heb.' — Uit- muntend zegt Ifelin, Droomen van eenen Me»-> fckenvrknd, p. 350. „ Zo ras de menfehen zig ,, niet meer vermeeten zullen, om den natuurlij- „ ken loop der ncerirjgsbezigheden naar hunne „ willekeurige invallen te meesteren, zo ras zij „ ophouden zullen de vrijheid en den eigendom „ te benadeelen, die ouder, en niet minder hei- „ lig zijn, dan alle andere rechten, en welker „ befcherming het eerfle oogmerk der burgerlijke ,j maatfehappij, en de eerfte plicht van de ge» „ biedvoerende macht is, zo ras zü de van deeze „ heilige rechten onaffcheidbaaie bevoegdheid van Ii 4 ,, el- |
|||||
5°4 R IJ K D O M
J. Zij doet dit voornaamlijk op de drie voï-
B o e i.gende wijzen — voor eerst door in zommige
^' zaaken de mededinging binnen veel naauwer
HOOFDST. t , T j , i
grenzen te bepaalen, dan dezelve anders, uit
der-
,. eiken mensch, om zig met zodanig werk be-*
„ zig te houden , waarmede hij het meeste voor- „ deel denkt te behaalen, ongekrenkt laaten, zo „ ras zij aan eik es ijder het onbepaald genot v der vruchten vaH zijne vlijt, of van de vlijt „ zijner voorouderen onbelemmerd doen genieten, „ zo ras zij zig bepaalen zullen aan den eigen- Ij, dom, en aan de vrijheid geene andere wetten \, voortefebrijvejn, dan zodanige, welke ijder we. „ derhouden, om van den eigendom eens ande- „ ren, zonder deszelfs bewilliging, zig meester i, te rr.aaken, of ijmands werkzaamheid, zonder lS, dat hij zig daartoe verplicht hebbe, tot ecne „ bepaaling, welke hem tegenflaat, te dwingen, „ zo ras Vorflen en Overheden deezen grooten ,, plicht in zijnen geheelen omtrek vervullen, „ zo ras zij eik bij zijne vrijheid, en bij zijnen „ eigendom befchermen, zo ras zij alle inrichtingen, „ en verordeningen verhoeden, door welke de ver- „ deeling der weldaadert verhinderd, en door „ welke aan, hoogmoedige en geldgierige burgeren „ de middelen tot verkrijging van ongeoorloofde, „ en voor de z? len zo wel, als voor het alge- „ meen welzijn gevaarlijke rijkdommen guuakli/k ,, gemaikt worden, als dan zullen alle /landen t, der maatfehappij hunnen volkomenfien blq^i vet- ii krijgen. Üttgeever. |
||||
der VOLKEREN. 50$
öerzelver aart zouden hebben. Ten tweede, I.
door in andere zaaken die mededinging veel8 °_E *•
verder te doen uitbreiden, dan dezelve na- **
' hoofdst.
tuurlijk zijn zoude, en in de derde plaats,
door den vrijen.omloop van arbeid, en ka- pitaaien van de eenc bezigheid naar de ande- re, en van de eene plaats naar de andere, te verhinderen. In de eerde plaats, de ftaatkunde van Eu-
ropa veroorzaakt eene zeer belangrijke onge- lijkheid, in het geheele beloop van de voor- en nadeeleu van de onderfcheiden foorten van aanleg in arbeid en kapitaalen, door in zom- mige zaaken de mededinging binnen veel naauwer grenzen te bepaalen, dan dezelve anders uit derzelver aart zoude hebben. De voornaamfte middelen, van welke zij
zig ten deezen einde bedient, zijn de uitflui- ■tende voorrechten van corporatie» (b). Het
(h ) Corporation , dit woord is in Engeland van
eene :i!lerruimfte betekenis. De rechtsgeleerdheid der Engelfchen is zeer zamengefteld, en vol for- mulieren. Zij overtreft ten deezen aanzien die der Romeinen. Eenc zodanige rechtsgeleerdheid heeft natuurlijk ten gevolge, of dat men de wetten ge- ftreng naar den letter uitlegt, of dat men de ge- heele wet door kunih'ge redeneering ontduikt. En van beide deeze gevolgen zullen wij in dit tweede lid van het iz.de hoofdft. voorbeelden aan- treffen. U 5 Uit
|
||||
$o6 R IJ K D O M .
I. Het uitfluitend voorrecht, door 't welk
» o e K.eene zekere bezigheid of zaak tot een gilde
X» gemaakt wordt, bepaalt in die ftad, ia welke
BOOFDÏT.
Uit deeze geftrenge letierlijke uitlegging van de
Wet zouden bij de Engelfchen veeie moeilijkheden hebben moeten voortvloeijen, indien zij dezelve niet op onderfcheiden wijzen verholpen hadden. Bij voorbeeld — een perfoneel recht fterft met
den perfoon, die het bezit. Indien zodanige per- foneele rechten aan eene lengte van elkander op» volgende peifooncn zijn toegeftaan, dan kan het, in een land, in 't welke de wetten zo letterlijk uitgelegd worden, niet dan moeite baaren, om telkens de opvolgers van de overleden bezitters van dio rechten in bet bezit van dezelve te ftel- Jen. Men heeft dus eene foort van kunftige in- richting voor eene zodanige opvolging uitgevon- den, door middel van welke zodanige bezitters van perfbneele rechten, in de wet, worden aan- merkt als onfterflijk — die inrichting noemt men eene corporatie. Een ftaatkur.dig altoosduurend lighaam, waarvan de leden altijd gerekend wor- den dezelfde te zijn -v men heeft in Engeland eene menigte van onderfcheiden foorten van deeze eorporatien, niet alleen die veele leden hebben, zo als gilden, maatfchappljen, fteden, bevoorrech- te burgten, vlekken óf plaatzen, (welke den naam droegen van town corporale) maar zelfs die uit eenen enkelen perfoon heftaan. Zo noemt de wet in Engeland den koning eene corporatie^ Langs deezen weg worden alle de rechten, van j do |
||||
der VOLKEREN. 5°*
zodanig gilde is ingevoerd, noodzaaklijk dè j.
mededinging alleen tot de vrije leden van het» o e ks gil- X.
HOOFDST.
de kroon ortgéfchonden aan de opvolgende konin*.
gen overgebragt, om dat de koning, als eéne cot- ptjfatie aangemerkt, enftërflijk is, op deeze wijze zijn de voorrechten van alle corporatien, gildens, maatfchappijen, fteden enz, voor verval beveiligd, om dat de bezitters van die voorrechten nog ge- rekend worden dezelfde te zijn, die honderden van jaaren geleden , die voorrechten verwierven — bet is de moeite waardig, hier over na te zien Blakftoné's comment on the Laws of Engl. book I. Chapt. to. 't Is waar, in alle andere landen wor- den de voorrechten, aan zodanige ftaatkundigs lighaamen gegeeven . ook gerekend altoosduurende te zijn, maar in zodanige landen, waar die ge- ftrenge letterlijke uitlegging van de wet geen plaats heeft, 'behoeft tóen niet tot zodanige ver- fijningen over te gaan, dat men éénen enkelen perfobn, den koning, eenett bisfehop, enz, eene f off oratie zal noerhèn. Bij de Romeinen, de eer- fle uitvinders van zodanige ftaatkundige lighaa- men , (zie Plut. in Nümiï) hield men voor eenëa regel dat een 'cèttègie ten rhinflen uit drie leden moest bcfiaan L. ?5 f. de verh. flgn. wanneer ech- ter eene zodanige 'univerjïtas tot één lid was vervallen , wierd zij gerekend vöortteduuren L. 7. § I. ƒ. quod cujusque univers. nom &c. fedfiüniver- fitas ad'unum rédit, magis admittiitir, pos/e cum (onvenire, et conveniri, cum jus omnium in unum fiföi'erft, etftèt riHtoeh tinivèrjïtdth, UifgëeVfp* |
|||||||
.-*~ ..:.,„ ■=-•''JdL
|
|||||||
- - .. _____ .... .. .; ......._.^J
|
|||||||
5o8 R IJ K D O M
I. gilde; gewoonlijk wordt, om lid vaa zodanig
boek. gilde tc kunnen worden, vereischt, dat men
tM in die Had, onder een deugdelijk erkend lid*
HOOFDST. , ,
van hetzelve, eenen bepaalden termijn van
leerjaarcn moet hebben doorgebragt. Zom- tijds bepaalen de gildewetten het getal van leerjongens, welke ijder meester vergund wordt te hebben, en meest altijd het getal van jaaren, geduurende welke ijder leerjon- gen verplicht is te dienen — het oogmerk van beide deeze inrichtingen is, om de me- dedinging tot een kleiner getal te bepaalen, dan anders wel genegen zou zijn, om zig aan dip bezigheid ovcrtegeeven (c). De be- paa-
,«. (c) Dit is het waare gevolg van alle. gildens —
waaneer niemand een bedrijf mag oeftenen, dan die geene, die leden zijn van zodanige gildens, aan weJke het recht van zodanig bedrijf te oeffe- nen bij uitfluitend voorrecht is toegedaan, dan fprcekt het van zelve, dat daar door de mededinging binnen veel naauwer grenzen bepaald wordt, dan dezelve anders zoude hebben — maar dat deeze- naauwe beperking van die mededinging het oog- merk van het oprichten van de gildens zou ge- weest zijn, geloof ik niet. De oorfprong var» de gildens is in den ouderdom van de middel- eeuwen te zoeken, toen men begon lieden op te richten, toen de vorften begonden te zien, dat zij de vriendfehap en huJpvan de fieden noodig v hadden, om hun. gezag tegen de groote vafallcn to
|
||||
der VOLKEREN. 5<$
paaling van het getal Van leerjongens bereikt I,
dit oogmerk regelrecht (d). Eene lange ter-B ° E *»
mijn van leerjaaren bereikt dit doel wel niet X,
J hoofdst.
zo
te helpen ftaande houden — het is met de gildens
gegaan, zo als met de meeste inrichtingen van de barbaarfche tijden •— men was te weinig gewoon, om de ftaatkundige gevolgen der inrichtingen in- tezien, men had ook geene vaste grondbcginfelen, uit welke men redeneerda — het groote oog- merk , 't welk men zig voorftelde ,■ Was, buiten twijffel, om bedrog en onkunde van de werkende handen voortekbmèn, en tevens om de fteden, welker hulp men noodig had, in weivaaren en vermogen te doen toeneemen — fchocn ik niet wil ontkennen, dat de ondervinding van het voor. « ' deel, 't welk de leden der gildens uit de alzo
beperkte mededinging genooten, zeer veel moet hebben toegebragt om de leden der gildens aante- zetten, om hunne eenmaal verkreegen voorrechten met allen ijver vasttehouden, en dat het voorbeeld van eenige gildens (die zodanige voorrechten ge- nooten) den weg tot andere gildens gebaand zal hebben. Uitgeever. («O O™ dat men dan zeker is, dat het getal
der leden nooit fterker kan vermenigvuldigen, dan het getal der geene bedraagt aan welke het geoor- loofd wordt, het bedrijf te leeren, en dat getal zelfs nooit zo groot kan worden, om dat er altijd onder die leerjongens zijn, welke vroeger fterven. Dit behoort voornaamlijk in Engeland t'huis. t: Uitgeever.
|
||||
-$io , R IJ IC D O M
|
|||||
I. zo regelregt, doch echter even zeker, door het
$ o e Jk.verzwaaren van de kosten der opvoeding (e). _ Te Sheffiald mag een mesfemakersbaas, vol- HOGFDST. _ „ .
genas eene wet van zijn gilde, met meer
dan éénen leerjongen te gelijk hebben. Te Norfolk, en Nerwich mag een weversbaaS niet meer dan twee leerjongens hebben, op itrafvan ijdere maand vijf ponden fterling ten behoeve van den koning te verbeuren. Jn geheel Engeland, en de Engelfche volk- plantingen, mag geen hoedemakker meer dan twee leerjongens te gelijk hebben op verbeur- te van vijf ponden fterling in de maand, de eene helft ten behoeve van den koning, en de andere helft ten behoeve van die geenen, die hem aan de ^uflith aanklagen — beide deeze inrichtingen, hoe zeer door eene open- baare wet van het koningrijk bevestigd, zijn zichtbaar uit dien zelfden gildegeest (ƒ) ont-
(O Niet alleen door het verzwaaren van dö
kosten der opvoeding —- ('t welk mooglijk- alleen op Engeland, en zodanige landen, in welke de wetten op de leerjongens zo geftreng zijn, toe. paslijk zoü zijn) maar dit einde wordt ook zijde- ling beïeikt, om dat er altijd onder die leerjongens gevonden worden, welken die lange weg ver- veelt, of welke door onderfcheiden foorten van beletfelen verhinderd worden, om tot volkomen- heid te geraaken. Uitgeever. (f) De ondervinding van alle tijden leert, dat
de
|
|||||
der VOLKEREN. 51Ï
|
|||||
ontftaan, uit welke de gildewetten van Shef' 1.
field-gebooren zijn. De zijdeweevers te Lon-v ° E ** den waren naauwlijks één jaar tot een gilde ?j
.. , .,, , hoofdst.
gemaakt, toen zij reeds eene gudewet maak-
ten, om een baas te beletten van meer dan twee leerjongens te gelijk te hebben, en er • is
de menfchen, wanneer zij zich vereenigen om een
gemeenfchaplijk belang te bevorderen, door den tijd, en genoegzaam ongevoelig, zig gewennen, om dat belang alleen van hunne zijde te bezien, en te vergeeten, dat die geene die een tegen" overgefteld belang hebben, de zaaken uit geheel andere oogen befchouwen, en dat in eene zuivere beoordeeling van wederzijdfche belangen de onzij- digheid het groote richtfnoer behoort te zijn. Hier door neemt men allengs grondbeginfelen aan, op welke men voortredeneert, welke zuiver bevoor- oordeelde begrippen zijn, tot welker onderzoek men zig nimmer verledigt, en zo valt men van de eene dwaling tot de andere — de onderlinge ge- fprekken, de maatregelen, alles bevestigt die een- zijdige, en bevooroordeelde manier van de zaaken te befchouwen zo fterk, dat het genoegzaam on» mooglijk wordt, om te begrijpen, dat men dwaalt. Dit is dat geene, 't welk de Franfchen met het zeer eigenaartig woord Efprit de corps uitdruk- ken — onze Smith noemt het corperation fpirit. In deezen zin, waarin het hier voorkomt is het de gildegeest, dat is, dat grondbeginfel, dat voor* oordeel, dat gevoelen, 't welk alle menfchen, die leden van een gilde zijn» bezielt, Vitseever, |
|||||
y
|
|||||
4u R IJ K D O M
i, j's eene bijzondere acle van het parlement
> o e k. noo^jg geweest, om die gildewet te vernie- lt* tioen. HOOFDST. .
* •- . Het fchijnt dat van ouds af, door geheel
Europa, zeven jaaren de gewoone termijn is geweest, welke voor de leerjaaren in het grootfte gedeelte van de tot gildens gemaakte ambachten bepaald was (g). Alle zodanige cor-
■ i (g) '* Is jammer, dat de febrijver geene be-
wijzen voor dit gezegde aangevoerd heeft. Hoe dit ten aanzien van geheel Europa oudtijds ook moge geweest ziin, dit fchijnt zeker, dat deeze foort van leerjongens, en de wetten omtrent hun- ne leerjaaren, en verplichtingen, meer bijzonder aan Enge/and eigen geweest is, zij droegen daar den Latijnfchen naam van Apprenticii. Du Cange haalt in zijn glosf. op dit woord, liet volgei.de aan uit Cowelli lib. I. In/l,- Tit. 3. § io. Apud Anglos certa perfonavum conditio, fervorum in- ft ar, libera tarnen et ingenua, eorum nimirum, quos apprenticios die f mui, qui ad artem aliquam meckanicam, ftve alias mei'cenariasn perdifcendam herisfuis conventione fua parentum vel gubernato- rum adftringuntur. Hi enim in herorum potestaie funt, durante tempore conventionis, et illis ac- quirunt, non ftbi, vel paren tibus fuis, r.iji aliter convent urn fuerit. Hi dominis fpondent haud paum ca, et haec precipue, quod per tempus conven- turn bene et fideliter domino fuo fervient, fecreta fua celabunt, praecepta fua licita £? hottesta ubi~ que facient &t. Uitgeever. |
|||||
der VOLKEREN. sn$
fcerporatien droegen oudtijds den, naam van J.
Univerfiteiten, 't welk ook indedaad de latijn- *. ° * f» fcke naam is voor alle hoe ook. genaamde bij *• ,J t'. i J tr ■ r ■ HOOFD»*»
.een verzamelde lighaamen — de Umverftteit
der fmeeden , de Univerfiteit der kleermaa- kers, enz. zijn uitdrukkingen , welke men doorgaands ontmoet in de vroegfie Charters van oude fteden (h). Toen die bijzondere , foor»
{k") De eigentüjke en oorfpronglijke LatijA*
fcke naam van alle hoe ook genaamde bijeenver- zamelde lighaamen was, ten tijde der Romeinen, niet univerfitas, maar collegium. Zie den tit. ff. de collegiis, et corporibus — vooral L. 4. fodales funt, qui ejusdem collegii funt, quatti- Graece ércttgixv vacant, kis autem potestaten! facit lex, paüionem, quam velint, fibi f er re, dunt ne quid ex publica lege corrumpant. Zie ook Dion. Casfm lib. 38. Wij leezen in L. 1. ff. quoJ cujusq. univ. notn. &c. van een corpus aurifodinarum, argenti- fodinarum, et falinarum, en van collegia pisto- rum, et quorundam aliorum, et naviculariorum » qui et in provintiis funt. Het woord univerfitas was bij hen van uitgebreider betekenis, fchoon het- ook wel eens voor collegium gebruikt wierd. Zie Voet ad ff. qued cujusq. univ. nom. §. 1» Mejeri Colleg. Argentor. h. t. §. 3. Doch in d* middeleeuwen is deeze naam algemjen geworden, •«n in de vroegfie Charters draagen zodanige lig- haamen gewoonlijk den naam van Univerfiteiten* De naam van Qilda, Gild/0, Guida, en in 'f &k Franse/i |
||||
5*4 R IJ K D O M
|. foorten van lighaamcn het eerst wierden Op-
boe «.gericht, welke thands hij uitneemendheid tfnl- «• verfiteiten (Q genaamd worden, fchijnt het ' vrij duidelijk, dat de termijn van jaaren, wel- ke men noodzaaklijk met de ftudie moest doorbrengen ^ eer men den graad van mees- ter in eene wetenfchap kon verkrijge», eene navolging geweest is van den tijd der leer- jaafen in zodanige gemeene ambachten, wel- ke reeds van vroegeren datum gilden waren» Even gelijk het in die gemeene ambachten noo-
Fransch Gelde, ontmoet men ook reeds in zeer
oude ftukken. Zie du Cangt op het woord Gil1 da. Uitgeever. (*') Academiën, hooge fchoolen — deeze zijn
in zommige landen van zeer ouden datum •—• die van Camhridge is van het jaar 630, van Oxforcf van het jaar 872, van Parijs van het jaar 791. Men kan eene algemeene lijst van alle de Acade- miën van Europa t (waarin van de meeste ook het jaar van derzelver inftelling gemeld wordt,) vinden- in Ferrarii Lexicon Geogr. torn. II. p. 356. Het is al weder jammer, dat de Schrijver zijn gezcgfe nopends den tijd van ftudeeren niet bewijst. Men kan zeer fraaije zaaken nopends de' Academiën-, leezen bij Real Science du Gauvern. torn. VI, p. 234. en volg. Wolfii Jus Nat. torn. FIH, cap. 3. §. 434 en 436, in fchvl. Bielfeld, Inft. Polit. torn. F. p. 78 en volg. en over de Schotfche bij d"Eon, Lot firs torn, VIII, p, ito en volg. uitgeever. |
||||
Ber VOLKEREN, 515
Hoodig was, dat men zeven jaaren lang on- i.
der ecnen baas, die wettig gildebroeder was,B ° E **
had moeten werken, om zelve baas te kun» ?•
, . hoofdst.
nen worden, en leerjongens aanteneemen,
even zo was het ook een noodzaaklijk ver*
eischte, dat men zeven jaaren lang onder eenen wettig erkenden meester had moeten itudeeren , om meester , leeraar, of Doftor } (oudtijds woorden van dezelfde betekenis) in
de vrije kunften en wetenfchappen te kunnen worden, en zelve fcholieren , of leerjongens, (al mede woorden, die oórfpronglljk het zelf- de beduiden) (£), te hebben, en onderzigte laaten ftudeeren. Bij eene a&e van het Parlement van het
vijfde jaar van koningin Elifabeth, gemeen- lijk genaamd de wet van de leerjaaren, wierd vastgefteld, dat, in het toekomende, niemand eenig ambacht, handwerk, of geheime kunst, welke te dier tijd in Engeland geoeffend wier- den, zou mogen bij de hand necmen, zon- der alvoorens ten minilen zeven jaaren lang onder eenen baas in dat werk geleerd te hebben — en hierdoor wierd dat geene, 't welk te vooren maar eene gildewet van veele gilden was geweest, de algemeene ea openbaare wet door geheel Engeland > voor alle ambachten, welke in handellteden geoef- fend (£) Zo leest men van Apprenticii Juris bfj
-4u Cange op het Woord Apprenticii. Uitge^vef,'- |
||||
»
|
|||||
$i<? R IJ K D O M
I. fend wierden. Want fchoon de woorden van
% o e K.je wet zeer aigemeen zijn> en het geheele ' koningrijk volkomen fchijnen intefluiten, zo
heeft men nogthands, bij wege van uitleg* ging, deszelfs werking alleen bepaald tot handelfteden, terwijl men vrijliet, dat op de dorpen een en dezelfde perzoon verfcheiden ambachten mogt oeffenen, fchoon hij in ijder derzelven geene zeven leerjaaren had doorge- bragt, om reden, dat de nooddruft der in- gezetenen van de dorpen de oeffening van ambachten op dezelve vorderde, en het getal van volk daar veeltijds niet toereikende is, om voor ijder van die ambachten eene bij- zondere bende van werkende handen te vinden. Men heeft, al mede door eene letterlijke uitlegging van de woorden, de werking van deeze wet alleen bepaald tot die ambachten en handwerken, welke, voor dat deeze acte van het vijfde jaar van koningin Elifabeth in de waereld kwam , in Engeland gevestigd waren, en dezelve nooit tot zodanige uitge- breid, welke na dien tijd zijn ingevoerd ge- worden. — Deeze naauwere bepaaling heeft aanleiding gegeeven tot verfcheiden uitzonde- ringen , welke>, wanneer men dezelve als ftaatkundige verordeningen befchouwt, ze ongerijmd fchijnen, als zij uitgedagt kunnea worden — zo heeft men, bij voorbeeld, be- greepen, dat een koetzenmaaker nooit, 't zij in eigen perfbon, 't zij door ten dien einde knechts.
|
|||||
feit VOLKEREN. Si?
|
||||||
knechts aanteneemen, de wielen van eene I.
koets mag maaken, maar dat hij dezelve bijB ° E * eenen rademaaker moet koópen- om dat het x' HQOFDST.
ambacht van eenen rademaaker reeds voor de
acle van het vijfde jaar van koningin Elifa- leth in Engeland geoeffend wierd, maar dat in tegendeel een rademaaker, fchoon hij nim- mer als leerjongen bij eenen koetzenmaaker gewerkt heeft, 't zij in eigen perfoon, 't zij door aangenomen knechts, koetzen mag maa- ken , om dat dit ambacht, ten tijde, wan- sneer deeze wet gemaakt wierd, in Engeland nog hiet wierd geoeffendi Om dezelfde re- den zijn verfcheiden van de fabrieken van Manchester, Birmingham, en Woherhampton, niet in deeze wet begreepen, om dat zij voor den tijd van deeze afte van het vijfde jaar van koningin Elifabeth in Engeland niet ge- oeffend wierden (/). In frankrijk is de tijd van de leerjaaren
ïn verfchillende fteden, en ambachten, zeer onderfcheiden — te Parijs wordt in eene groote menigte van dezelve een termijn van vijf jaaren gevorderd — maar voor dat ijmand daar bevoegd kan worden om zijn ambacht als baas te oeffenen, moet hij in veele van die
(O Hier hebben wij eene van die kundige re-
deneeringen , om de geheele wet te ontduiken, waarvan ik boven in noot (J>) gefprooken heb. . Uitgeever.
Kk3
|
||||||
— - -:— - ....__
|
||||||
«3-58 * R IJ K D O M
f, die ambachten, boven de leerjaaren, nog vijf
8 a e «.jaaren als knecht werken, geduurende deezen
*ï laatften termiin wordt hii de compagnon van
zijnen baas genoemd, en de termijn zelve
draagt den naam van compagnonfchap (m).
In Schotland is geene landwet, welke den
tijd der leerjaaren over 't algemeen bepaalt, deeze termijn verfchilt in de onderfcheidene gilden. In zodanige, in welke dezelve lang- duurende is , kan men dezelve gewoonlijk -met eene geringe fom afkoopen — ook is daar, in de meeste {leden, eene geringe fom genoeg, om zig ais lid in een gilde inrekoo- pen. De linnen en hennipen ftoffenweevers (de voornaamfte fabrieken van het landj zo •wel als alle ambachtsluiden, welke hun in de hand werken, als fpinnewielmaakers, haspel- •maakers, enz, kunnen hun ambacht zonder eenen penning te betaalen, in alle dorpen, die ftads gerechtigheden hebben, vrij oeffe- nen — op alle dorpen, die flads gerechtig- heden hebben, heeft een ijder, op alle da- gen («O Dit moet men wel onderfcheiden van com-
fagniefchap, of deelgenootfchap in de zaak. Dit is hier bet geval niet, het is er zeer ver van daan, dat een zodanig knecht, geduurende die laatfte vijf jaaren, in de winften en verliezen van zijnen haas zou deelen •—■ die tenrJjn draagt niet den naam van compagnie, maar van compagmnage* Uitgeevcr,
1
|
||||
der VOLKEREN. 519
|
|||||
gen van de week, die door de wetten niet I.
verboden zijn, de vrijheid om flagtvleesch teB ° E *• verkoopen. De gewoone termini van leeriaa- u* ren in Schotland is drie jaaren, zelis 111 zom- roige zeer fijne ambachten: en.in 't algemeen ken ik in Europa geen land, in welke de gil- dewetten zo weinig drukkende zijn, dan in * Schotland (.»). Gc-
(#) De Schrijver had hier veilig kunnen zeg-
gen, dat zo ergens de gildewetten weinig druk- kende zijn, het dan in Holland is. De geest van —- vrijheid, welke onzen landaart, zedert de afwer- ping van het juk der Graaven, bezield heeft, heeft nooit kunnen toelaaten, dat hier te lande zodanig drukkende gildewetten konden gedraagen worden. Algemeene gildewetten, algemeene wet» ten op de leerjaaren, enz. zijn in Holland niet bekend —• de befchikking over de gildens is fte- delijk, en dus verfehillen de gildewetten in alle fteden , terwijl tevens de ftedelijke regeeringen altijd gewoon zijn geweest, om, wanneer aan hun billijke klagten over het drukkende van gildewet- ten wierden ingebragt, in dezelve in redelijkheid te voorzien. — Wij kennen hier te lande dien overheerfehenden invloed van de baazen op de re- geering niet, over welke de Schrijver klaagt. Gil- dens en gildewetten zijn er zeker in alle onze fteden , en derzelver oorfprong is ook, buiten t wijffel, aan die zelfde oorzaaken toetefchrijven, als in Engeland. Het is niet te verwonderen, dat «en Engekchman zig zo onbepaald tegen de gil- Kk 4 dens |
|||||
gf* R IJ E ü O Ü
|
|||||||||||
J, Gelijk het recht van eigendom, 't welk
■ o e K.^der mensch op zijnen eigenen arbeid heeft, Aj de oorfpronglijke grondflag van alle andere |
|||||||||||
HOOFDET.
|
|||||||||||
er-
|
|||||||||||
dgns verklaart, wanneer men het drukkende van,
de Engelfehe gildewetten, en de geftrenge uitleg - kunde der Engelfche wetten in overweging neemt, maar of juist alle gildens aftekeuren zijn, is bij tnij nog in lang niet uitgemaakt. Indien dezelve alleen flrekken, om bedrog en onbekwaamheid voortekomen , indien de weg, om tot het lid- maatfchap van een gilde toegelaaten te worden, Voor allen openffaat, en alleen van bepaalde, en fn de wetten zelve voorgefthreeven bewijzen van bekwaamheid afhangt, indien de ftedelijke regee- Tingen zorge, draagen, dat de beftuurders en le- den van de gildens geene eigendunkelijke w'etten kunnen maaken, indien zij dien gildegeest, waar- van ik boven fprak, door hun gezag beteugelen, dan komt het mij voor, dat zodanige gildens niet anders zijn, dan een gevolg van de goede orde. Men leeze hierover de Real Science du Gouvern. torn, H. pag. 117 en vol-g. Bielfeld Infl. Polit. f om. I p $08 en volg. Men leeze daarentegen Ij'elin , Droomen , p. 340 en 345 in de voot. €ampomanes, over de Industrie, p. 76, 77, ea vooral, zeer belangrijk, p. 113 en volg, Hoe zeer ik met al mijn hart toeftemme, dat niets de algemeene welvaart van een land meer bevordert, dan wanneer de regeering alle bedrijyen der inge- zetenen aan derzelver vrijen loop overlaat, geloof |k eehter, dat tevens de plicht van de regeering |
|||||||||||
der VOLKEREN. 521
eigendommen is, zo is hetzelve ook het hei- I. _.
lïgfte , en het onfchendbaarfte. De erflijke8 ° E ** bezitting van eenen armen man is in de ■ kracht en bekwaamheid van zyne handen ge- legen. Hem te beletten om die krachten en bekwaamheden zo en in diervoegen te ge- bruiken, als bij, zonder zijnen medemensen, . te benadeelen , goedvindt, is eene openlijke verkrachting van zijn heiligst eigendom — het is eene openbaare inbreuk in de wettige vrijheid, zo van hem, als van dien genen, welke genegen zou zijn, om zig van hem te bedienen —- gelijk de een belet wordt om te arbeiden, zo als hij goedvindt, even zo wordt de andere verhinderd, om hem te gebruiken, tot wat hij verkiest (0). De beoordeeling of hij
medebrengt, om voortekomen, dat de ingezete-
nen niet opzetlijk, of door onbekwaamheid be- drogen worden ■— en ik kan nog geene reden zien, waarom men niet zodanige redelijke en de vrijheid en mededinging niet hinderende gildewet- ten zou kunnen maaken, door welke de bedrijven üer ingezetenen in zo verre aan derzelver vrijen loop worden overgelaaten, dat die vrijheid niet ten nadeele van andere ingezetenen kan misbruikt worden — en dit meen ik, dat over het alge- meen van onze Hollandfche gildewetten mag ge« gegd worden. Uitgeever, • (0) Dit alles is volkomen waar, wanneer men
alleen op de Engetfche gildewetten bUiTt fiaroo-
Kk 5 gea
|
||||
$m R IJ K D O M
hij bekwaam is tot dat geene, waartoe tnen
• hem gebruiken wil, behoort ongetwijfFeld overgelaaten te worden aan die geene, welke hem te werk ftellen, en welker belang daar mede zo zichtbaar gemoeid is (j>\ De over- ge-
gen —■ maar zodra de weg tot het Iidmaatfchap
van allegildens voor alle menfchen volmaakt open itaat, mits alleen maar die bewijzen van bekwaam- heid geevende, welke de wet vordert, dan ver- valt dit gebeele raifonnement, want dan wordt geen de minfle inbreuk in dat volkomen erkende recht van eigendom gemaakt, maar alleen voor de befcherming van dat recht wederkeerig gevorderd eene billijke onderwerping aan die goede orde, bij welker bewaaring ijder ingezeten belang heeft. Uitgeever.
fj>) Zou men echter wel met eenige redelijk- h«d kunnen onderftcllen, dat die beoordeeling on* der het bereik van alle die geene, welke den ar- beid van zodanige menfchen noodig hebben, zou kunnen vallen ? en zou die beoordeeling niet zeer aanmerklijk te_ gemoet gekomen worden door de toelaating van zodanige werklieden tot het gilde? Zij hebben dan ten minflen het getuigenis van zo- danigen in hun voordeel, die de kunst verftaan, en in vroeger tijden bewijzen van bekwaamheid gegeeven hebben. — Kundigheid te hebben, om de bekwaamheid van alle menfchen te beoordee- len, welker arbeid wij behoeven , is voorzeker iets, 't welk in verre de grootfte meerderheid der menfchen niet kan onderfteld worden. 4 Uitgeever,
|
||||
der. VOLKEREN. 523
gedreevene angstvalligheid van den wetgee- I.
ver, vreezende, dat men onbekwaame mcn-B ° E fchen zal laaten werken, is even onbetaam- ' lyk, als zij onderdrukkende is (0).. Het vastftellen van eenen langen tijd van
leerjaaren is geen zeker behoedmiddel, om voortekomen, dat niet menigmaalen flecht en onvoldoende bewerkte waaren opentlijk te koop geboden worden. — Wanneer dit ge- beurt, dan is het gewoonlijk eene uitwerking van bedrog , en niet van onbekwaamheid, maar de langst mooglijke leertijd kan nooit eenige zekerheid tegen bedrog geeven. Om dit misbruik voortekomen heeft men geheel andere inlichtingen noodig — de fierlingk&üv op het gewerkte zilver, en de bekende tekens op het linnen en de wollen lakenen, geevea aan den kooper van dezelve eene veel groo- tere zekerheid, dan eenige mooglijke wet op de leerjaaren — naar deeze zien de koopers doorgaands, maar nooit denken zij er aan om te onderzoeken, of die geene, welke die goe-
(#) Men behoort onderfcheid te, maaken tus.
fchen overgedreeven angstvalligheid, en redelijke tegemoetkoming. De eerfte zet de deur open tot allen dwang, maar de laatite verzekert den inge- zeten, dat hij in die geene, welken hij te werk ,wil ftellen, die bekwaamheid zal vinden, welken hij zoekt, doch tot welker beoordeeling hij niet altijd het vermogen heeft, Uitgeever. |
||||
*$*4 R IJ K D O M -
jt goederen bearbeid hebben, wel zeven jaare»
boe k. als leerjongens hebben gediend (>). X. Het invoeren vaneenen langen termijn van
' leerjaaren kan nimmer ftrekken, om het jon- ge volk tot vlijt aantemoedigen. Een am- bachtsman , welke bij het ftuk werkt, zal waarfchijnlijk vlijtig zijn, om dat ijdere in- fpanning van zijne vlijt hem een voordeel op- levert. Het is waarfchijnlijk, dat een leer- Jongen een lediglooper zal. zijn (en de onder- vin- (>) Ik ben er zeer verre af van de lange leer-
jaaren der Engelfchen te willen verdedigen — in- dien men mij wel begrijpt, zo zal men toeftaan, dat ik alleen in zo ver van den Schrijver ven. fchille, dat het mij voorkomt, dat het geheel on- noodig is, om van het eene uiterfte tot het an- dere overteflaan — de verbaazende flavernij der gilddwetten, onder welke de zo breed van haare vrijheid opgeevende Engelfehe natie zucht, is moog. lijk tot het grootfte uiterfte gekomen,. 't welt |
||||||||||
plaats kan hebben, maar het afïchaffen van alle
gildewetten, en het toelaaten, dat rijp en groen door elkander hunne bewerkte waaren aan de overhoops niet van alles kundig onderfteld kun- nende worden natie, in handen zou mogen flop- |
||||||||||
pen , zou misfohien ook niet buiten bedenking
gijn — terwijl het veilige midden tusfbhen deeze beide mooglijk in algemeen openftaande gildens» \ welke niets dan bewijzen van bekwaamheid vpir- \ derden, zou te vinden zijn, Uitgecver,
|
||||||||||
der VOLKEREN. 5*s
vinding bevestigt ,het) om dat hij geen on- I.
middelijk belang heeft, om zig anders te ge-B 08ï' draagen — in de geringde ambachten beftaat x-* de zoetigheid van den arbeid geheel en al in het loon O), 't welk men verdient. Zij, die het vroegfte in eenen ftand komen, van wel- '; \ ke zij de aangenaamheden kunnen genieten, zullen waarfchijnlijk ook het fpoedigfte eene zekere genegenheid en fmaak voor denzelven verkrijgen, en dus zal bij hun de naarftig- heid al vroeg eene hebbelijkheid worden. —< Maar een jong mensch moet. natuurlijk eenen afkeer van den arbeid verkrijgen, wanneer hij zeker weet, dat hij nog in langen tijd geene voordeelen van denzelven genieten zal. De jongens, welke men uit de liefdadige ge- dichten tot leerjongens op ambachten aan- neemt, worden doorgaands voor een grooter getal van jaaren verbonden, dan de wet vor- dert, maar de uitkomst leert ook genoegzaam altijd, dat zij ledigloopers en deugnieten wor- den (0« Leer-
(0 Volgends het gewoone fpreekwoord :• het
geld verzoet den arbeid. Uitgeever, •(f) Zou dit ook niet wel aan andere oorzaa-
ken toetefchrijven zijn, kan de opvoeding in die huizen hiertoe ook niets doen ? Zekerlijk moe- digt het winnen van geld aan tot ijver in den arbeid, en men kan niet ontkennen, dat de En. gelfcne wetten op de leerjaaren drukkende en fchadelijk zijn. Uitgeever. |
||||
526 R IJ" K D O M
I. Leerjaaren waren bij de Ouden geheel eit
boe *.aj onbekend ? <je onderlinge verplichtingen
_ • tusfchen eenen baas en zijnen leerjongen be- flaan in alle onze hedendaagfche wetboeken eene zeer aanmerkelijke plaats («)• — De wetten der Romeinen houden dienaangaande een diep ftilzwijgen. — Ik ken geen een Grieksch of Latijnsch woord, (en ik geloof, dat ik zou mogen waagen , om eene wed- dingfchap aantegaan, dat er geen één zoda» "nig is) 't welk het denkbeeld uitdrukt, 't welk Wij tegenwoordig aan het woord leerjongen hechten, dat is, een knecht, welke verbon- den is, om geduurende eenen bepaalden ter- mijn van jaaren, in een zeker ambacht, al- leen ten voordeele van zijnen baas te wer- ken, onder voorwaarde, dat zijn baas hem dat ambacht zal leeren. Lange leerjaaren zijn ook geheel en al on-
noodig. Zelfs kunften, welke ver boven ge- meene ambachten verheven zijn, bij voor- beeld het maaken van klokken en horoio» % gien, behelzen geene zodanige geheimen, dat zij eenen langen loop van onderwijs vorde- ren. — zekerlijk is de eerfte uitvinding van zo-
(«) Dat is te zege-en in de Engelfche wetboe-
ken — bij ons Hollanders vindt men er naauw* lijks een woord van, bij andere naden meer en rein, maar in Engeland maaken dezelve eene b@« langrijke ftof uit. Uitgetver. f' |
||||||
bir VOLKEREN. 527
|
|||||
zodanige fraaije konstllukken, en zelfs die I. ,
van verfcheiden werktuigen, van welke men8 ° E ** zig in het maaken van dezelve moet bedie. x' nen, ougetwijfreld eene uitwerking geweest van diep en langen tijd te denken; die uit- vinding mag met alle recht gefield worden onder de gelukkigfle poogingen van het menschlijk vernuft. Maar na dat dit een en ander ten vollen uitgevonden is, en men die kunst volkomen verflaat, kan het waarlijk niet meer dan de lesfen van eenige weinige weeken kosten, en mooglijk zouden hiertoe weinige dagen genoeg zijn, dat men eenen jongeling op de volkomenfte manier onder- wijst, hoe hij de werktuigen moet behande- len , en hoe hij het konstfluk moet maaken —• althands in de gemeene werktuiglijke ambach- ten is zeer zeker niet meer dan het onder- wijs van eenige weinige dagen noodig. De vastigheid van de handkan, zekerlijk, zelfs in gemeene ambachten, niet dan door veele oeffening en ondervinding verkreegen wor- den , maar een jong mensch zal zig met meerdere naarftigheid en aandacht oeffenen, wanneer hij van het begin af, als knecht werkende, betaald wordt in evenredigheid tot het weinige werk, 't welk hij in Maat is uit- tevoeren , mits hij dan ook van zijne zijde de ruuwe itoffen betaale, welke hij door zij- ne onhandigheid en gebrek aan ondervinding zomtijds mogt bederven — zijne opvoeding zou
|
|||||
jrt . R IJ K D O U
I. zou -in 't algemeen langs deezen weg veel
» 6 e k. betere uitwerking hebben , en altijd minder x* kostbaar en minder verdrietig zijn — 't ie waar, zijn baas zou verliezen — hij zou al die arbeidsioonen van zijnen leerjongen kwijt zijn, welke hij thands zeven jaaren lang ia zijnen zak fteekt; maar mooglijk zou de leer- jongen zelve, op het laatfte, daar bij te kort komen — hij zou in een ambacht, 't welk zo gemaklijk te leeren is, meer mededingers krijgen, en wanneer hij een volkomen kun- dig werkman geworden was , zouden daar- door zijne farbeidsloonen misfchien veel lager zijn, dan tegenwoordig — dezelfde vermeer- dering van de mededinging zou zo wel de ■ voordeelen van den baas, als de arbeidsloo- nen van de knechts doen daalen. Alle de fabriekeurs, handwerkers en konftenaars zou- den verliezen, maar het gemeen zou winnen, want langs deezen weg zou het werk van alle ambachten veel beterkoop aan de markt komen (v). Het is alleen met oogmerk om deeze ver-
mindering van den prijs der waaren, en bij- gevolg ook van de arbeidsloonen en voordee- len voortekomen, door het beteugelen .vaa de vrije mededinging, welke dit een en ander zeker anders zouden uitwerken, dat men alla die;
(v) Dit .alles kan alleen als betreklijk tot ƒ2*. geland aangemerkt wordet. Uitgeerer. |
|||||
.>-#.■■
|
|||||
bÈk VOLKEREN. &p
|
|||||
die gilden gevestigd, en het grootfte gedeelte £,
van alle de gildewetten gemaakt heeft.- In6 ° E *•
oude tijden wierd in veele landen van Europa X.
, . , .,, , hoofds*«
tot het oprichten van een gilde geen ander
gezag vereischt, dan dat van de burgerij van
de ftad, in welke hetzelve wierd opgericht, (te) 't Is waar j in Engeland was hiertoe een Charter noodig — maar het fchijnt, dat men dit recht van de kroon veel eer met een oog- merk bewaard heeft om de onderdaanen geld te doen opbrengen , dan om de algemeene vrij-
(»Ó De fchiïjvër iht hier op riogenbüklijk vol.
gen, 'dat echter daartoe in Engeland een Charter Van den koning noodig Was — en wanneer wij dü gefchiedenisfen van de middeleeuwen met dat oog- merk dooiloapen, dan vinden wij dit vereiscbtö in alle landen ■, daar gilden gevestigd zijn •— trou- wens de natuur van de töenmaalige regeerings- vorm liet niet toe, dat de lieden zo veel macht konden ceflenen van op eigen gezag giidens op te rechten —• een voorbeeld van ons land zal genoeg zijn — het Charter van het oudfie gilde 't welk in Dordrecht bekend is, te weeten het iPantfnij- ders, of lakenkoopers gilde, is niet door de ftad-» maar door Graaf Diderik den zevenden gegeeven — men vindt hetzelve bij van de fVallprivtl. van' —""" Dordrecht ï deel, p. 295. in iiotis, én dia gehselé tiöot, welke veel licht verfpreidt over onze gïl- dens, is dubbeld waardig geleezen te wprden» Zie ook Christin, ad Leges Municip. Mechlim tïi. i. arh i. \. 14. Hem tit. 1. art. 46, Uitgeéver. LI |
|||||
53«» R IJ K D O M
|
|||||
I. vrijheid tegen zodanige drukkende monopo
> E K,lien te befchermen — wanneer men maar 5* eene fom gelds aan den koning betaalde, DFDST.
fchijnt in 't algemeen, dat hetverzogte Char-
ter gereedlijk verleend wierd, en wanneer eene bijzondere klasfe van handwerkers, of ambachtsluiden, goedvond, om zonder Char- ter , zig als een gilde te gedraagen, dan wier- den aan zodanige bastaardgilden (x) (zo als men dezelve noemde) niet altijd hunne vrij- dommen benomen, maar dan wierden zij ge- noodzaakt, om jaarlijks eene fom aan den koning optebrengen voor de vrijheid om hunne aangematigde voorrechten te mogen oeffenen (y) het onmidlijke opzicht over alle de gildens, en over de gildevvetten, wel- ke zij noodig oordeelden om voor hun eigen beftuur te maaken, betrof alleen de burgerij van de ftad, in welke zij opgericht wierden, en hoedanig ook de tucht en orde, die in dezelve gehouden wierd, mogte zijn, dezelve kwam gewoonlijk niet uit handen van den koning, maar uit handen van dat grootere lighaam, van welke alle deeze gildens on- dergefchikte lighaamen, of deelen waren. Het beftuur van de burgerijen der fteden was geheel en al in handen van handwerker* . . en
(*) Aiulterine guiMs.
(?) Zie Madox firma Burgip. a& &?<?. Smith*
|
|||||
dër VOLKEREN. 53<
en ambaclitsiüidert (2) en het bijzonder be- £
lang van ijdere klasfe van dezelve bragt me-B ° E"** de, dat zij moesten voorkomen, dat de markt ^» .... j-j ji-. j r HOOÏDSÏV
niet overvoerd wierd met de bijzondere foor-
ten van hunne eigen vlijt (gelijk zij gewoon Waren zig uittedrukken) dat is te zeggen, dat zij
(3) In de alleroudfle tijden hadden de lieden
geene eigene regeeringen, de landvorst reisde met zijne voornaame vafallen van de eene fiad naar de andere, om te recht te zitten. Toen de gewoonte algemeen wierd, om aan de lieden het voorrecht te vergunnen van eene eigene regeering te hebben. Wierden te gelijk in zodanige lieden, van wegen den landvorst» bijzondere amptenaaren aangefteld, onder den titel van Ballivu$% Baljutw enz. Wel- ker bijzondere verplichting medebragt, om te zor* gen» dat geene indrachten op de rechten van de» landvorst gemaakt wierden. In ons vaderland be_ hoeft men maar de privilegiën van alle lieden mis- zien , om daarvan overtuigd te worden — en daar de regeeringsvorm> in die tijden, door middel van het over het geheel JEuropa algemeen aangeno- men leenrecht, genoegzaam overal dezelfde was, kan men ook hieromtrent veilig tot andere landen befluiten — in zodanige landen, derhalven, in wel- ke het geeven van Charters aan gildens, tot de rechten van den landvorst behoorde, konden dè gildens zodanige fchaadlijke verordeningen niet maaken — ten minden, de laiidvoruen waren, in- dien er klachten inkwamen, in de gelegenheidi om voorzieningen te bezorgen. Uitgttver, IA a |
||||
53* R IJ K D O M
I. zij indedaad moesten zorgen, dat de marlet
» o e k. aitïjd beneden lift waarlijk vereischte moest voorzien worden — ijdere klasfe lei zig toe om verorderingen te maaken, om dit oog- merk te bereiken, en indien men aan de eene. van dezelve vergunde, om dezelve intevoe- ren, dan was deeze weder op haare beurt genegen, om gelijke vergunningen aan de andere toeteftaan. Het gevolg van zodanige inrichtingen was zekerlijk, dat ijdere klasfe die goederen, welke zij noodig had, en van de andere klasfen, die gevestigd waren, koo* pen moest, wel een weinig duurder moest be- taalen, dan anders zou gefchied zijn, maar tot vergoeding van die fchade wierd zij ook weder op haate beurt in ftaat gefield, om haare eigene waaren een weinig duurder te kunnen verkoopen, zo dat dit, gelijk men zegt, zo breed was, als het lang Was, en bij flot van rekening geene van de ónderfchei- den klasfen van ambachten, welke in de ftad gevestigd waren, door zodanige inrichtingen in hunnen onderlingen handel met eikanderen . verlooren, maar in hunnen handel met het omgelegen land, wonnen zij alle fterk, en in dit laatstgenoemde vertier beflaat de ge- heele handel, welke eene ftad ftaande houdt en rijk maakt. Ijdere ftad trekt haar geheele beftaan*
en alle de ruuwe ftoffèn, welke zij bear- beidt, van het omliggende land — zij be* taaie
|
||||
der V O L K E R E N. $&
taalt dezelve voornaamlijk op tweederlei wij- L
ze — vooreerst, door een gedeelte van dee-B ° E *•' ze ruuWe ftofFen, nadat" zij bewerkt en in x' , HOOF0ST.
manufaduuren veranderd zijn, naar het land
terug te zenden, in dit geval is derzelver prijs vermeerderd met de arbeidsloonen van de ambachtsluiden, en met de voordeden van de baazen, of onmidlijke fabrikeurs, ea in de tweede plaats, door een gedeelte zo van ruuwe, als van bewerkte voortbrengfe- len, 't zij uit andere landen, Jj zij uit afge- legen ftreeken van hetzelfde land, naar die ftad gevoerd, en daar opgeflagen, aan het omliggende land te verkoopen, in welk geval de oorfpronglijke prijs van deeze waaren ook vermeerderd is, zo met het loon van de voerluiden, en fchippers, als met de voor- deden van de koopluiden, welke dezelve ia 't werk gefield hebben. Dat geene, 't welk op den eerstgenoemden van deeze twee tak- ken van handel gewonnen wordt, behelst het voordeel, 't welk de ftad door haare hand- werken en fabrieken wint, en de winst op den tweeden van deeze takken, is het voor- deel, 't welk de ftad van haaren binnen- ea bukenlandfchen handel geniet. De arbeids- loonen van de ambachtsluiden, en de voor- deden van die onderfclieiden menfchen, wel- ke dezelve in 't werk ftellen, zijn dus met elkander dat geene, 't welk de ftad door beide die takken van handel wint. Het is LI 3 dei- |
||||
SS* R tf & D O U
& derhalVën duidltjk, dat alle zodanige veror-
J B "^deningen, Welker oogmerk is, om deeze ar- x* _ beidsloonen, en voordeden hooger te doen rijzen, dan zij anders zouden kunnen zijn, ten gevolge moeten hebben, dat door dezelve dè flad in ftaat gefield wordt om voor eene mindere hoeveelheid van haaren eigenen arbeid het Vodrtbfengfél van eene veel grootere hoe- veelheid van den arbeid van het omliggende land te koopen, zij gecven aan de fabrikeurs , «n ambachtsluiden in de flad een voordeel boven de landjonkers, landpachters, en ar- beiders op het platte land, en verbreeken die natuurlijke gelijkheid, welke anders plaats isött moeten hebben in den' handel, welke tüsfcheh de (leden en het omliggende land gedféeVen Wordt» Het géheele jaarlijkfche voóftbrengfel van den arbeid van de ganfche tMaatfehappij wbrdt jaarlijks tüsfchen deeze tWee öndêffèheideft flanden van menfehen (ftedelingên5 en landbewoonders) verdeeld, oftdertusfehefl Wortft door middel van deeze Verordeningen eên grooter deel Van dat voort- brengfel aan de ftedelingen toegevoegd, dan lian anders zou toekomen, terwijl tevens aan de lartdbeWöetïders een minder deel te benrt valt. - De hoeveelheid van handwerken en andere
waaren, welke jaarltiks Uit eene flad gevoerd worden, bedraagt den prijs, welken de flad IVezefitlijk betaalt voor de levensmiddelen, en
|
||||
der VOLKEREN. 53$
|
|||||
en andere rauwe ftoffen, welke jaarlijks in I.
dezelve ingevoerd worden. Hoe duurder der-* ° E K*
halven de uitgevoerd wordende waarea zijn, x*
ö H00FDST4
des te beterkoop zijn de levensmiddelen, en
andere ingevoerd wordende ruuwe ftoffen.
De arbeid der ftedelingen wordt meer, en die der landbewoonders minder voordeelig. Dat de arbeid, welke in de fteden gedree-
ven wordt, overal door geheel Europa heen» voordeeliger is, dan die, welke men op het land oeffent, kan, zonder dat wij ons in zeer naauwkeurige berekeningen behoeven te begeeven, zeer klaar blijken uit eene zeer eenvoudige en allerduidlijkfte aanmerking —■ wij vinden in alle landen van Europa ten minften honderd menfchen, welke door hand- werken en fabrieken uit kleine beginfeleu tot groot fortuin gekomen zijn (en dit is juist de arbeid, met welke zig de ftedelingen bezig houden) tegen éénen, welke door dien ar- beid, welke eigentlijk lot het land behoort, dat is , door zodanige verbeteringen, in den aanleg, en bebouwing van zijn land, welke eene vermeerdering van deszelfs ruuwe voort- forengfelen moesten ten gevolge hebben, groote fchatten gewonnen heeft — dus moet het waarheid zijn, dat in den ftand der fte- delingen de vlijt zigtbaar beter beloond wordt, en dat de arbeidsloonen, en de voordeden van de kapitaalen zigtbaar grooter moeten zijn, dan in den ftand der landbewoonders — LI 4 maar |
|||||
&<5 R IJ K D O M
maar kapiiaalen en arbeid zoeken altijd dien
'aanleg, welke de voordceligfte is, en dus
moeten beide, zo veel mooglijk is, naar de
fteden trekken, en het platte land verlaaten.
Daar de inwoonders van eene (tad zeer na
bij eikanderen woonen, kunnen zij zeer ge- maklijk zig met elkanderen vereenigen — zelfs de minstbeduidende ambachten zijn in de eene of andere ftacl tot gildens gemaakt, en zelfs daar, waar zij nooit gildens hebben kunnen worden, heeft nog altijd die geest der gildens, de naarijver tegen vreemdelingen, die afkeer tegen het aanneemen van leerjon- gens, of tegen het mededeelen van het ge- heim van hun ambacht bij hen de overhand behouden, ën hen aangezet, om die mede- dinging, welke zij door geene gildewetten konden weeren, door vrijwillige verbintenis* fen, en vereenigingen tegen te gaan — zoda- nige ambachten, welke niet dan een klein getal van handen noodig hebben, zijn te ge- maklijker in de gelegenheid van zig met ei- kanderen te verbinden — men heeft misfehien zes wolkammers noodig om duizend fpinders en weevers aan het werk te houden — wan- neer nu deeze wolkammers zig onderling ver- binden, om geene leerjongens aantenemen, dan kunnen zij niet alleen zig van al het werk meester maaken, maar zelfs de geheele fabriek in eene foort van (iavernij onder' zig krengen, en hunne arbeidsloonen ver doen rij,
|
||||
der VOLKEREN. é$7
rijzen boven 't geen de natuur van hun werk I".'
vordert. («) boek* - De landbewoonders zijn op verfchillendeH00FpST>
afftanden van eikanderen verfpreid, en kun- nen dus zo gemaklijk niet bij eikanderen ko- men — zij zijn niet alleen nooit in gildens vereenigd geweest, maar zelfs heeft de geest der gildens nooit onder hen geheerscht —* nooit heeft men leerjaaren noadig geoordeeld, om ijmand tot het oefFenen van den landbouw, het grootfte ambacht van het platte land, bevoegd te maaken — ondertusfehen is er misfehien, na dat geene, 't welk men vrije kunden en wetenfehappen noemt, geene be- zigheid, in welke eene grootere verfcheiden- heid van kunde en ondervinding vereischt wordt —i de ontelbaare werken, welke, in alle taaien, over den landbouw gefchreeven zijn, kunnen ons overtuigen, dat dezelve bij de verftandigfte en kundigfte volkeren nooit is aangezien als eene zaak, van welke de kundigheid zeer gemaklijk te verkrijgen is, en nog zullen wij vergeeffche moeite doen, indien wij die,kundigheden, welke zelfs een gemeene landpachter doorgaands bezit omtrent die verfcheidenheid en ingewikkeldheid van aan-
(a~) Het komt mij voor, dat zij dit even zeker
gouden kunnen doen, als was het geheele denkbeeld • van gildens, en van wetten op de leerjaaren onbe- kend. Uitgeever. LI 5
|
||||
53* R IJ K D O M
I. aanleg, uit die werken zouden willen leeren,
E K' hoe laag ook zommige waarlijk veragtlijke tost fcn"Jvers ZIE aanmatigen om op hen te val- len. Er is in tegendeel naauwlijks een ge- meen werktuiglijk ambacht,, van het welke men niet alle verrigtingen op eenige weinige bladzijden zo volkomen en duidlijk kan voor- ftellen, als door woorden met afbeeldingen opgehelderd mooglijk is — men vindt, in de gefchiedems der kunfien en wetenfchappen, nu onlangs door de Franfche academie uitgegee- ven, (£) veele van dezelve op die wijze alge- meen voorgefteld — daarenboven vereifchen de inrichtingen van de bijzondere werkzaam- heden van den landbouw, welke bij ijdere verandering van het weder, zo wel als bij menige andere toevallen, telkens onderfchei- tte» moeten zijn, veel meer oordeel en kun- digheid, dan zodanige ambachten, welke al- tijd of genoegzaam altijd dezelfde zijn. Niet alleen wordt in het beroep van den
landman, en in de algemeene inrichtingen van de werkzaamheden van den landbouw, maar zelfs ook in de geringere takken van den arbeid op het land, veel meer kunde en ondervinding vereischt, dan in het grootftc gedeelte van de werktuiglijke ambachten —- een
{b} Arts & Metiers. Een zeer kostbaar en
©verfchoon werk in verfcheiden boekdeelen, in fel,
Uitgcever*k
|
||||
der VOLKEREN. SM
een ambachtsman, welke in ijzer of koper ï*
werkt, bedient zig van gereedfehappen enB ° E ** werktuigen, welker hoedanigheid altijd de- * zelfde of genoegzaam dezelfde is. Maar een landman, welke den grond met een gefpati van paarden of osfen beploegt, werkt met werktuigen, van welke de gezondheid, krach* ten, en gefteldheid op onderfcheiden tijden zeer verfchillen — de natuur van de ftoffen» welke hij bewerkt, is even verfchillende als de werktuigen, van welke hij zig bedient, en beide vorderen met veel oordeel en over* leg behandeld te worden — het ontbreekt eenen gemeenen ploeger zelden aan oordeel en overleg, fchöon men hem doorgaands als een voorbeeld van domheid en onkunde ver- flijt. Hij is zeker minder gewoon aan eea gezellig onderhoud, dan werktuiglijke arbei- ders, welke in de fteden woonen — zijne (tem, en zijn geluid zijn raauwer, en moei* lijker te verftaan, door die geenen die aan zijnen omgang niet gewoon zijn, tiiaar, des niettegenftaande is zijn verftand, 't welk ge- woon is meerdere verfcheidenheid van onder- werpen te befchouwen, in het algemeen veel doordringender dan dat van hun, welker ge- heele aandacht van den vroegen morgen tot den laaten avond gewoonlijk enkel bij het verrigten van een of twee zeer eenvoudige werkzaamheden bepaald blijft — hoe flerk in- dedaad de geringde ftanden vaa het volk op het
|
||||
540 R IJ K D O M
|
|||||
J. het land boven die van de fteden uitmunten.,
I o e k. weet, jjder welker bezigheden of nieuwsgie- A* ngheid gelegenheid gegeeven hebben om met " beide die ftanden om te gaan — men zeg£ ook dat in China, en den Indostan zo we 1de rang als de arbeidsloonen van die geene, die op het land werken, hooger zijn, dan dis van de meeste handwerkers, en ambachten jn de fteden (e), en dit zon waarfchijnlijk overal plaats hebben, indien het niet door de wetten en den geest van de gildens wierd tegengehouden ■— ondertusfchen moet men de meerderheid, welke de arbeid der fteden in, geheel Europa, boven, dien van het land heeft, niet geheel en al aan de gildens, en gildewetten toefchrijven — zij ontftaat nog daarenboven uit veele andere inrigtingen —- - de hooge belastingen op. buitenlandfche m&» uufactuuren, en op alle waaren, welke door buitenlandfche koopluiden ingevoerd worden, loopen alle op hetzelfde oogmerk uit.. Qd) Gildewetten ftellen de ftedelingen in ftaat, om den prijs hunner waaren te verhoogen, zon-
Ce) Zie het geene ik in «#0? (i ) van het tweede ftoofdfi. van dit eerfle boek, wegens China gezegd heb. Uitgeever. (d) De fchrijver zal dit denkbeeld, 't welk
hier maar met den vinger aangeroerd wordt, op de voortreflijkfte wijze in zijn vierde biek ontwrkke* len. Uitgeevet* |
|||||
DEk VOLKEREN. 541
feonder gevaar van door de mededinging van I,
hunne eigene landgenooten onderkroopen teB ° E K« worden — maar deeze nadere inrigtingen ver- •*■. , , . , ° . HOOFDSÏ,
zekeren hun ook tegen de mededinging van
buitenlanders — de verhooging der prijzen, Welke beide deeze verordeningen verwekken, wordt ten laasten overal betaald door de landjonkers, landpachters, en arbeiders op het land, welke zig zelden tegen de oprich- ting van zodanige monopolien verzetten — zij hebben gewoonlijk noch lust, noch ge- fleepenheïd om zig met eikanderen te verbind- den, en het gefchreeuw, en de valfche gron- den, welke de koopiuiden, en fabrikeurs in hun voordeel aanvoeren, kunnen hen gemak- lijk doen getooven, dat het bijzonder belang van een gedeelte, en wel van een onderge* fchikt gedeelte van de maatfchappij, het be- lang van de geheele maatfchappij is; In Groot-Brittannien fchijnt de meerder-
heid van den Medelijken arbeid boven dien van het platte .land in vroegere tijden grooter ge- weest te zijn, dan tegenwoordig — de ar- beidsloonen op het land komen thands nader bij die van de ambachten; en de voordeden van kapitaalen, welke in den landbouw he- fteed worden, verfchillen thands minder van die geene, welke in fabrieken en ambachten aangelegd worden, dan men wil, dat in de voorige, of in het begin Van deeze eeuw plaats had — deeze verandering kan men aan*
|
||||
541 R IJ K D O M
|
|||||
I. aanmerken als een noodzaaklijk, doch zeef
K E laat komend gevolg van de buitengewoone " aanmoediging, welke men aan den Redelijken arbeid gegeeven heeft. De opgehoopte kapi- taaien in de fteden worden door den tijd zo groot, dat dezelve niet langer in die foort van arbeid, welke aan de fteden eigen is, met de oude voordeelen kunnen befteed wor- den. Die arbeid heeft, eVen gelijk alle an- dere, zijne grenzen — de vermeerdering van de kapitaalen doet de mededinging vermeer- deren, en hieruit volgt vermindering van voordeelen — de vermindering van voordee- len in de fteden dringt de kapitaalen naar het platte land, waar dezelve, door nieuwe vraa- gen naar arbeiders te verwekken, noodzaak- lijk de arbeidsloonen doen rijzen — dan ver- spreiden zig de kapitaalen, als ik mij zo uit- drukken mag, over de geheele oppervlakte van het land, en, daar zij dus aan den land- bouw befteed worden, worden zij gedeeltelijk aan het platte land terug gegeeven, ten kos- ten van het welke zij, althands grootendeels, in de fteden opgehoopt waren. Ik zal id het vervolg aantoonen, dat overal, in geheel Europa, de gl'ootfte verbeteringen in den landbouw derzelver oorfprong aan zodanigen overvloed van kapitaalen verfehuldigd zijn, welke eerst in de ftedsn zijn opgezameld, te gelijkertijd zal ik tragten te doen zien, dat fchoon zommige landen door deezen loop van
|
|||||
der VOLKEREN. 543
|
|||||
van zaaken, tot eenen aantnerklijken trap van I.
rijkdom gereezen zijn, dezelve echter uit zij- boei. nen aart natuurlijk te zwak, onzeker, door x*
,1 ,, i Hoorost,
ontelbaare toevallen aan verwoesting onder-
hevig, en geheel ftrijdig tegen de orde van de natuur en reden is. Ik zal de belangen, de vooroordeelen, de wetten en gewoontens, welke deeze ophooping van kapitaalen in de fteden veroorzaakt hebben, zo klaar en duid- lijk, als mij mooglijk zal zijn, in het derde en vierde boek van dit werk zoeken open te leggen. Menfchen, die van een en hetzelfde am-
bacht Ie e ven, ontmoeten eikanderen zelden, zelfs voor vermaak, en uitfpanning, zonder dat hunne verkeering in eene foort van on- derlinge vereeniging ten nadeele van het ge- meen, of in eenig ontwerp om hunne waa- ren duurder te verkoopen, eindigt. En het is indedaad onmooglijk, om door eenige wet, welke uitvoerbaar zou zijn, of met vrijheid en gerechtigheid beftaanbaar zou weezen, te kunnen beletten, dat zodanige menfchen el- kander ontmoeten; maar hoezeer geene wet immer in Haat is, om menfchen van hetzelf- de ambacht te hinderen, om nu en dan bij elkander te komen, zo behoorde ten minden de wet zodanige bijeerikomften niet te begun- ftigen, veel min nog noodzaaklijk te maa- ken. Eene inrichting, welke alle die geene, die
in
|
|||||
5H R IJ K. D O M
I. in eene ftad tot een en hetzelfde ambacht
E K'behooren, verplicht, om hunne naamen en d t woonP'aatzen in een openbaar register in te fchrijven, begunftigt zodanige bijeenkomflem Zij verbindt menfchen met eikanderen, welke anders mooglijk nooit eikanderen zouden heb- ben leeren kennen, en zij wijst ijder, die van dat ambacht leeft, den weg aan, om de ove- rigen te kunnen vinden -» eene inrichting, volgends welke alle* die van een en hetzelfde ambacht leeven ," verplicht worden, om zigzel* ven op eenen zekeren tax te ftellen, ten ein- de voor hunne armen, hunne zieken, hunne weduwen en hunne weezen te zorgen, maakt zodanige bijeenkomften noodzaaklijk, omdat zij hun een gemeenfchaplijk belang in het befluur van een zodanig fonds geeft. Wanneer zodanig ambacht tot een gilde
gemaakt wordt j dan zijn zodanige bijeenkom- ften niet alleen noodzaaklijk, maar dan krij- gen ook de befluiten van de meerderheid eene verbindende kracht voor alle — in een volkomen vrij ambacht kunnen geene verbin- tenisfen van belang en uitwerking gemaakt worden, dan met eenparige toeftemrning van alle de baazen, en zij kunnen niet langer duuren, dan zo lang ijder van dezelfde ge- dachten blijft — de meerderheid van een gil- de kan eene gildewet maaken met gefchikte boeten, door welke de mededinging met meer kracht en duurzaamheid aan banden kan ge- legi
|
||||
i> e & VOLKEREN. '54S
|
|||||
Mgd worden, dan immer door eenige vrijwil- %
iige verbindtenis mooglijk is. (e) .boe
Het voorgeeVen, dat gildens tot een beter ^*
, „ lij, ,.-, •• HOOFD
beituur van een ambacht noodzaaklijk zijn>
is zonder eenigen grond. De beste wezent- iijkfte en krachtigstwerkende goede orde;, welke onder de ambachtsluiden kan worden gehouden, moet door ; geene gildewetten, maar door hunne klanten gefchieden. De vrees van buiten klanten te zullen geraaken, moet hunne bedriegerijen voorkomen, en hunne onachtzaamheid beteugelen. Een Uit- fluitend voorrecht moet dat bedwangmiddel noodzaaklijk verflappen; in dat geval is men wel verplicht om zig van een bijzonder foort van werklieden te bedienen, zij mogen zig gedraagen, zo als zij willen. Het is zelfs een gevolg van zodanige gildens, dat men in veele zeer volkrijke lieden (ƒ) zelfs in zom- mige van de nooozaaklijkfte ambachten, naauwlijks draaglijke werkluiden kan vinden, dat
(<•) Mts het aan zodanige gildens vrij flaat, om
zelve wetten temaaken, het geene, (dank zij het wijze beftuur onzer voorvaderen!) in ons land het geval niet is. UUgeevèi: (/) Men voege hierbij, van Engeland, want
dtt zal algemeen geen Heek houden, en wij zou- den onze Hollandfchs werkluiden zeer belasteren, indien wij dit over het algemeen toeftemden. . .' Uitgeev er,
;' - , Mm
|
|||||
•Sf6 . R IJ K D O M
!. dat men, indien men iets wil gemaakt heb-
■ o e e. j,en t »t wejk rede]p g0ec} bewerkt is, het * zelve in de voordeden moet laaten verngten,
HCOFDST. ° "
waar de ambschtsluiden, geen tiküuitend
voorrecht bezittende, niets dan hun karakter hebben, van het welke zij afhangen, en dat men dan de gemaakte werken, zoo goed, als men kan, ter fluik in de flad moet laaten komen. Langs deezen weg veroorzaakt de ftaat-
ïtunde van Europa eene zeer belangrijke on- gelijkheid in het gehêele beloop van de voor- en nadeelen van de onderfcheiden foorten van aanleg in arbeid en kapitaalen, door in zom- ölige zaaken de mededinging binnen veel tiaauwer grenzen te bepaslen, dan dezelve anders uit derzelver aart zoude hebben. - In de tweede plaats — de ftacukunrfe van Europa veroorzaakt eene andere ongelijkheid van eenen tegenovergeftelden aart in het geheele beloop van de voor en nadeelen van de on- derfcheideHe foorten van aanleg in arbeid en kapitaalen, door in zommige zaaken de me- dedinging veel verder te doen uitbreiden, dan dezelve natuurlijk zijn zoude. Men heeft het als eene zaak van zoo veeF
belang aangemerkt, dat een gefchikt getal van jonge menfchen tot zekere beroepen moesten worden opgebragt, dat zomtijds de ■' regeering, en ook menigmaal weldadige men- fchen, zig geleend hebben, om menigte van bost*
|
||||
i> ft r V0LEË11N. $4}
kostgelden, vrije fchoolen, jaargelden, bêuf- I"»
zen, enz. ten dien :einde opterigten, waar- ° ! door veel meer menfchen zodanige beroepen aoor'l hebben gevolgd, dan zig anders tot dezelve izouden hebben begeevem In de meeste Christen landen, geloof ik, wordt hét óp* brengen Van het grootfte gedeelte Van de jon* ge luiden tot den Geestelijken Hand op deézS wijze vooruit betaald, (g) Zeer weinige v*att dezelve ftmdeeren geheel en al op hunne eige- ne "kosten. De lange, Verdrietige en kost- baare voorbereidingen welke deeze ftand vor- dert, geven aan dezelve niet altijd eene geë- 3;;n". ven>
^ (g) Althands in Holland met f* wij hebben
Wel eenige zodanige beurzen» onder anderen het Staat en Collegie te Lelden. Doch het getal de* jonge luiden, welke in hetzelve ftudeeren, is zeer gering in vergelijking van die geénen, die voor eigen rekening ftudeeren. In ons land ftudeeren genoegzaam alle, die J»t den geestelijken ftand opgebragt Worden, voor eigen rekening. En wij hebben zeker geene reden, om over een al te groot getal van zodanige ftudenten te klaagen — nog maar weinige jaaren geleden zag de regeering van Holland zig in dejioodzaaklijkbeid, om den lust tot die ftudie»door nieuwe aanmoedigingen, te verlevendigen, én, indien aan dezelve de hand niet gehouden. wierd, zou het te voorzien zijn , dat binnen weinige jaaren zommige kerken zou-* den Jedig ftaan* Uitgeever. _ . t . , Mm a
|
||||
54* ït IJ K D O M
ï. venredigde belooning, hierdoor wordt dus de
• ° E K,kerk opgevuld met menfchen, welke, om x' maar aan een beftaan te geraaken, genegen zijn, om zig met eene veel geringere bezol- ding te vergenoegen, dan tot welke eene zo- danige opvoeding hen anders gerechtigd zou- de maaken — en langs deezen weg neemt de mededinging der behoeftigen de beloning der welgeftelden weg — men zal het zekerlijk voor onbetaamlijk houden, indien ik eenen Cu- ratus Qh) of eenen kapellaan wil vergelijken bij eenen
(A) Curate, zo noemt men in Engeland eenen plaatsvervanger van eenen predikant, welken hij zelf moet beloonen. Aanm, van den koogd. ver. taaier. Ik zal in het ide hoofdft van het 5de boek van Smith nader gelegenheid hebben, om van de Engelfche Geestelijkheid te fpreeken — voor het tegenwoordige zal alleen genoeg zijn, ie zeggen, dat in Engeland de Geestelijkheid verdeeld wordt in hooge, en laage — dat tot de laage Geestelijkheid behobren alle, die geenen hoogeren rang hebben,' dan die van Presbyters, of Priesters, dat is, predikanten — de predikan- ten worden önderfeheiden in Rectors, Vicarisfen^ en Curaten. Rectors zijn de zodanige, welke de landtienden zelve bezitten, zo dat zij zelve het volle inkomen van de pastorij* (living' genieter. Vicarisfen zijn predikanten van" zodanige paroehien (jmpropriationsy'van welke de eigendom der in^ komften van de kerk aan eenen wereldlijken per« foon, toebehoort. Dit alles zal in hét 5de boek dui-
|
||||
. \ -
der VOLKEREN. $49
eenen handwerker in een gemeen ambacht — I.
ondertusfchen kan men de bezolding vanB ° E *J eenen zodanigen preeker of kapellaan zeer . *■' ° r r HOOFDST-
eigentlijk aanmerken, als van dezelfde natuur
te zijn, met de arbeidsloonen van eenen am- bachtsman — alle drie worden zij voor hun werk betaald, ingevolge de overeenkomst, welke het hun gelukt is te treffen met die geenen, voor welke zij arbeiden. Tot na het midden van de veertiende eeuw waren vijf marken, ('t welk omtrent zo veel aan zilver was, als tien ponden fterling, van on- ze tegenwoordige munt, in Engeland de ge- woone bezolding van eenen Curatus, of eenen bezoldigden Parochiepriester, gelijk wij bij de decreeten van veele onderfcheiden Nationaak Concilien bepaald vinden — in dat zelfde tijd- vak vinden wij, dat vier ftuivers daags, (zijn- de zo veel als een fchelling van onze tegen- woordige Engelfche munt,; bepaald was voor het arbeidsloon van eenen metfelaars baas, «n drie ftuivers daags, (gelijk aan negen ftuivers van onze tegenwoordige munt) het ar-
duidlijker worden. Curaten zijn zodanigen, die
den dienst waarneemen voor Rectors, en Vicaris- fen, die zelve buiten ftaat zijn, of geene gele. genheid hebben, 't zij om dat zij meer dan ééne pastorij bezitten , or tegelijk andere waardigheden bskleeden. Tegenw, Staat van Gr. Britt. 1. deeft •» IJX5. Uitgeever. Mm 5
|
||||
fep R IJ K D O M
I. arbeidsloon van eenen metfelaarsknecht (*)
& o k «dg arbeidsloonen van beide deeze ambachts-
* luiden waren dus, indien men onderftelt, dat
KOOFDST.
zij het geheele jaar door werk hadden, veel
grooter, dan die van eenen parochiepriester» het arbeidsloon van den metfelaarsbaas, in- dien wij ftellen, dat hij een derde van het jaar zonder werk is geweest, was nog ten vollen aan dat van den priester gelijk. Ia cene acte van het twaalfde jaar van koningin *4tma, hoofdfl. ia. wordt verklaard: „ dat ,, vermits door gebrek van genoegzaam Ie* „ vensonderhoud, en behoorlijke aanmoedi- „ ging van de predikanten, de kerken op ,, veele plaatzen zeer flecht voorzien warert, „ de bisfchop daarom gevolmagtigd wierd „ om hen, door een gefehrift onder zijne ,, hand en zegel, van eene voldoende en ze- „ kere bezolding of inkomen te voorzien, ,, niet hooger dan vijftig, en niet laager dan „ twintig ponden in het jaar," men rekent tegenwoordig, dat veertig ponden in een jaar cene zeer goede bezolding is voor eenen pa* rochiepredikant, en niettegenftaande deeze. parlements^acte zijn er veele parochien, ia welke geen twintig ponden betaald worden. Er zijn veele Schoenmaakersknechts in Lon- den, welke veertig ponden in het jaar verdie- nen, (/) Zie net Statuut voor de Ambachtsluiden van het 2$fte jaar van Eduard den III, Smith |
||||
der VOLKEREN. 551
fien, en men zal naauwlijks eenen geringen ara- I.
bachtsman, van welke eene foort men wil,* ° E *• in die hoofdftad vinden, die niet meer dan A' . , HOOFDÏT.
twintig ponden in een jaar kan winnen. De
laatstgenoemde fom zelfs overtreft in de daad dat geene niet, 't welk zier dikwils door ge- nieene daggelders in veele kerfpelen op het land jaarlijks gewonnen wordt: wanneer ooit de wet zig heeft toegelegd, om de arbeids» loonen van de ambachtsluiden te regelen, heeft dezelve altiid eer gezogt om dezelve te verlaagen, dan te verhoogen — maar in veele gelegenheden heeft de wet getragt de bezol» dingen van de parochiepredikers te verhoor» gen, en de Rectors van de kerfpelen te ver- plichten, uit hoofde van de waardigheid vaa de kerk, om aan dezelve meer te geeven, dan het bekrompen beftaan, 't welke zij zelve genegen mogten zijn, om aanteneemen mtti en in beide deeze gevallen fchijnt de wet even krachteloos te zijn geweest; zij is nooit in ftaat geweest, om de bezolding der paro- chiepreekers te doen rijzen, of de arbeidsloo- nen der ambachtsluiden te doen daalen tot die fom, welke zij bedoelde — en de reden kier van is, om dat zij nooit het vermogen heeft gehad aan den eenen kant, om de pa- -ïochiepreekers te beletten bereid te zijn, om zig met minder dan de wettige bezolding te vergenoegen, uit aanmerking zo van hunne bekrompene omftandigheden, als van de me- M m 4 nig- |
||||
ggl R IJ K D O M -
I. nigte van hunne mededingers, en aan de an-
i o e k. (jgj-g gjij^g ? om ^e ambaclitsluiden te verhin- * ' deren, dat zij hoogere daggelden begeerden,
in aanmerking van de tegenovergeftelde me- dedinging van die geene, welke door hen in 't werk te ftellen, 't zij voordeel, 't zij ge- noegen zögten — de rijke kerkelijke bedie- ningen, en andere hooge waardigheden (£) houden de eer van de kerk op, niettegen- staande de armoedige omftandigheden van zommige van derzelver mindere leden. Ook maakt de eerbied, welke men aan dit beroep bewijst, zelfs voor deeze mindere leden eene foort van vergoeding uit tegen de bekrompen- heid, van hunne belooning in geld — in En- geland, en in alle Roomsch Catholtjke landen, is de loterij van de kerk indedaad veel voór- deeliger, dan noodzaaklijk is—■ de voorbeelden van de kerken van Schotland, van Geneve, en van veele andere protestantfehe kerken kun- nen ons overtuigen, dat in een zo achtbaar beroep, in 't welk zo ruim gezorgd is, ora jonge luiden tot bekwaamheid te brengen, zelfs de hoop op veel gematigder bezoldingen Voldoende is, om een genoegzaam getal van geleerde, welopgevoede, en deftige mannen den geesteüjken ftand te T3oen verkiezen. Wan-
C*) wij zullen v.'n dezelve in het ?de hoof.lft..
van het 5de beek nadere denkbeelden krijger, Uirgeever* '
|
||||
der V OLIE lik N. 553
- ""Wanneer in zodanige beroepen, aan welke I.
geene bepaalde bezolding is vastgemaakt, bijB ° E *• voorbeeld, in de rechtsgeleerdheid, of genees- *■• i kunde, eens een geevenredigd getal van jon- ge luiden voor kosten van het algemeen wierd opgebragt, dan zou in dezelve de mededin- ging weldra zo groot worden, dat derzelver belooning in geld zeer veel zoude daalen -— men zou dan weldra niemand meer vinden» die het der moeite waardig zou achten om zijnen zoon in een van beide die wetenfchap- pen voor zijne eigen rekening te laaten ftu- deeren. Die wetenfehappen zouden dan ge- heel overgelaaten worden voor die geenen, welke uit openbaare liefdegiften wierden op- gebragt , welker getal en behoeftens hen zou- den noodzaaken, om zig met eene zeer ellen- dige belooning te vergenoegen, ter geheele vernedering van de thands zo achtenswaar- dige beroepen van rechtsgeleerden en genees- meesters. Dat met tegenfpoeden worftelend flag van
menfehen, welke men gewoonlijk geleerden noemt, is tamelijk dikwils in zodanige om- • Handigheden, in welke zich de rechtsgeleer-
den en geneesmeesters zouden bevinden, in- • dien de zo evengemelde onderftelling door-.
♦ging. In alle ftreeken van Europa beftaat het grootfte gedeelte van dezelve in menfehen
die voor de kerk opgebragt, maar door vef-
fcheiden redenen verhinderd zijn om in- den
Mm 5 geea-
|
||||
$5* R Ff K D O M
|
|||||
I* geestelijken ftand te komen, zij zijn dus ge-
8 K' woonlijk ten kosten, van het algemeen opge- ' voed, en hun getal is overal zo groot, dat daar door de belooning van hunnen arbeid gemeenlijk tot eene rampzalige laagte zinkt. . Voor dat de drukkunst uitgevonden was, beftond het eenige werk, waarmede een zor danig geleerde eenig voordeel van zijne be- kwaamheden kon genieten, daarin, dat hij een openbaar of bijzonder onderwijzer of leeraar wierd, of dat hij andere menfchen de fchoone en nuttige kundigheden, welke hij zelve verkreegen had, mededeelde — en dit js nog tegenwoordig eene aanzienlijker, nut- tiger en zelfs voordeeliger bezigheid, dan die bezigheid van werken voor boekverkoopers te fchrijven, waartoe de drukkunst aanleiding gegeeven heeft — de tijd, de ftudie, de fmaak, de kunde, en de aanhoudende arbeid- zaamheid, welke in eenen fehrijver over we- teufchappen vereischt worden, indien hij uit zal munten, moeten ten minften gelijk ftaart met die, welke men in de grootfte practi- zijns in de rechten of geneeskunde kan ont- moeten. Maar de gewoone belooningen van uitmumende fchrijvers ftaan in geene even- redigheid tot die van rechtsgeleerden en ge- neesmeesters — omdat de handel van de eerst-* genoemden gedreeven wordt door behoeftige menfchen, welke ten kosten van het alge- meen zyu opgebragt, terwijl die van de twee laatst-
|
|||||
b e R V O L K E R E iST. $$$
laatstgenoemden door zeer weinige geoeffend I.
wordt, welke niet voor eigen rekening ge-B ° E • ftudeerd hebben — ondertusfchen zou bui- "_ HOOFDST*.
ten twijffel de gewoone belooning van open-
baare en bijzondere leeraars, hoe gering de- zelve ook fchijnt, nog veel lager zijn, dan zij is, indien de mededinging van deeze nog 4>ehoeftiger geleerden, die voor brood fchrij- ven, de markt niet verlaaten had — voor de uitvinding van de drukkunst fchijnen de be- Uaamingen van ftudent en van bedelaar ge- noegzaam van dezelfde betekenis geweest te zijn — de beftuurders van de onderfcheiden univerfiteiten fchijnen voor dien tijd altijd san hunne fludenten de vrijheid vergund te ■hebben, om te bedelen. (7) In zeer oude tijden, en voor dat nog eeni-
ge liefdaadige inftellingen van deezen aart, om behoeftige jongelingen tot geleerde beroe- pen optebrengen, bekend waren, fchijnen de belooningen van uitmuntende leeraars on- eindig aanmerkelijker te zijn geweest. Ifocra* tes verwijt, in dat werk, 't welk hij zijne gefprekken tegen de Sophtsten noemt, den leer- aaren van zijnen eigen tijd hunne ongerijmd- heid — „ zij doen de heerlijkfte beloften aan „ hunne leerlingen," zegt hij, „ zij neemen » op
(/) Het zou niet onaangenaam zijn geweest, indien de fchrijver, ten deezen einde-, eenig bewijs had aangevoerd. Uitgeeyer. |
||||
S5C R IJ K D O M
|
|||||
ï. ,, op zig om hen te leeren, wijs, gelukkig)
° E K* » en rechtvaardig te zijn, en ter vergelding x* ,, van eenen zo belangrijken dienst, bedin- „ gen zij eene annhartige belooning van vief „ of vijf minae. Zij, welke anderen wijsheid „ willen leeren," vervolgt hij, ,, behoorea t, zelve wijs te zijn, maar indien ijmand „ eene zodanige waar voor zulk eenen prijs ,, wil verkoopen, dan kan men hem over- ,, tuigen, dat hij de grootde dwaas is." Zijn oogmerk is zeer zeker niet, om met dit zeggen eenen breeden ophef van die beloo- ning te maaken, en wij kunnen zeer gerust zijn, dat dezelve althands niet geringer was, dan hij dezelve opgeeft. Vier minae was zo veel, als bij ons tegenwoordig, dertien pon* den, zes fchellingen, en agt duivers derling. Vijf minae donden gelijk met zestien pon- den, dertien fchellingen, en vier duivers —- dus moet in dien tijd de gewoone belooning» welke de beroemdde wijsgeeren te Athenevt voor hunne lesfen ontvingen, niet minder geweest zijn, dan de hoogde van deeze twee fommen — Ifocrates zelve eischte tien minae „ of drieendertig ponden, zes fchellingen, en. agt duivers van ijderen leerling. Men zegt, dat hij honderd leerlingen had, toen hij te Athenen zijne lesfen gaf. Ik begrijp, dat dit het getal zal geweest zijn, welke hij te ge- lijkertijd onderwees, of welke dat geene, 't welk
|
|||||
DEk VOLKEREN. SS?
|
||||||
't Welk wij eenen loop van lesfen (*») noe- I.
men, bijwoonden, een getal-, 't welk, in * ° E • aanmerking van eene zo groote ftad, en ■ — eenen zo beroemden leeraar, welke boven dien dat geene 't welk van alle wetenfchap- pen het allermeeste in den fmaak was, na» mentlijk de Rketorica, onderwees, niet bui- tengewoon kan voorkomen. Hij moet dus Voor ijderen loop van zijne lesfen duizend minae genooten hebben, dat is, drieduizend, driehonderd * drieëndertig ponden, zes fchel- lingen en agt duivers fterlirig. Ook zegt ons Piutarchus op eene andere plaats, dat dui-* zend minae zijn didactron of de gewoone prijs van zijne lesfen was — het fchijnt, dat in dien tijd veele andere beroemde leeraars groote fchatten gewonnen hebben. Gorgias gaf aan den tempel van Delphi zijn eigen ftandbeeld van zuiver goud tot een gefchenk ■— ik denk echter niet, dat wij behoeven te gelooven dat dit een beeld van levens- grootte zal zijn geweest, (»)' Zijne levens- wijze, gelijk ook die van Hippias en Prota- |
||||||
(«0 A Courfe of lectures, wij noemen eene
tur/ut eene gebeele afhandeling van het zamen- flei van eene wetenfehap. Uitgeever. • C") Men leest dit ook bij Plint tib. 33. eap. 4.'
Suidas verhaalt, dat Gorgias zig honderd minae Van ijderen leerling liet betaalen. Uitgeever. : 3 |
||||||
55S . R IJ K D O M -
L goras, twee andere beroemde wijsgeeren vait
* o e K-dien tijd, wordt ons door Plato befchree» m ,. ven, als luisterrijk, zelfs tot verkwisting HOOFOST. •
toe. Plato zelve heeft, zegt men, met zeer
veele pracht geleefd. Zelfs Aristoteles, nadat hij leermeester van Akxander Was geweest» en,(gdijk dit algemeen erkend wordt) zo door hem zelve, als door zijnen vader Philippus* zeer rijklijk beloond was geworden, achtede het des niettegenltaande nog wel der moeite Waardig, om naar Athene terug te keeren, en het onderwijs in zijne fchool weder opte- vatten. Waarfchijnlijk waren in die tijden de leeraars in de fchoone wetenfchappen zeld* zaamer, dan zij een of twee leeftijden laater geworden, zijn, toen misfchien de mededin- • ging reeds zo wei den prijs van hunnen ar- beid, als de bewondering van hunne perfoo- nen een weinig zal hebben doen daalen ~*i ondertusfchen blijkt het echter,, dat de be* roemdfte onder hen altijd eenen veel hoogeren trap van eerbied genoten hebben, dan immer een man van een dergelijk beroep in onze te* genwoordige tijden heeft kunnen bereiken. De Athenienfers zonden Carneades den Acade- mist, en Diogenes den Stoipyn in een plechtig gezantfchap naar Rome, en, fchoon toen hun-t ne (tad reeds van haaren vorigen luister hnd verlooren, was zij echter nog een onafhartg- lijk en aanmerklijk groot gemeenebest — ort- dertuslcjren was CarmadvS eön BübyloHi^ van
|
||||
der VOLKEREN. $jf
van geboorte, en daar er nooit een volk |t
was, 't welk zo afkeerig was van vreemdelin- » é. #_ t. gen tot de openbaare bedieningen toe te laa- %..
f j j - r • /• i J5. Hoororfc
ten, dan de Athemenfers, zo kan ons dit
leeren, hoe groot eene achting zij hem heb-
ben moeten toedraagen. Deeze ongelijkheid is mooglijk over het
geheel meer voordeeli? dan nadeelig voor het algemeen — zij mag het beroep van eenen. openbaaren leeraar een weinig vernederen, maar het gemak, dat het onderwijs in g:leer- de we^enfchappen goedkoop is, is zéker eeil voordeel, 't welke tegen dit geringe ongemak ligtelijk op kan weegen — het algemeen zou ongetwiiffeld nog veel meer voordeel van dit gemak kunnen genieten, indien de inrichting van onze fchoolen, en Academiën, in welke openbaar onderwijs wordt gegeeveri, verftan* diger was, dan dezelve thands door het grootfte gedeelte van Europa is. (py C») Wanneer wfj in het 7de hoofd ft. van hei
$de hoek van dit werk, de befchrijving leezen welke ons de Heer Smith daar geeft, va» de En. gelfche Academiën, dan behoeven wfj ons niet te verwonderen, dat hij zig dienaangaande eene ge- melijke uitdrukking laat ontvallen. Ik weet niét lioe daar mede overeentebrengen is de lof, wel- ken Bielfeld Inft. Polit. tam, i. pag, 83. aan de Bngelfche Academiën toezwaait. Ondert'usfcfteri js het er ver van daan, dat het op alle de Acade- miën |
||||
$6* It IJ K D O M
I. j In de derde plaats — de ftaatkunde van
ïoe ^-Europa veroorzaakt eene zeer fchadelijke on*
A' gelijkheid in het geheele beloop van de voor*
* en nadeelen van de onderfcheiden foorten van
aanleg in arbeid en kapitaalen, door den vrijen
omloop van arbeid en kapitaalen van de eene
bezigheid naar de andere, en. van de eene
plaats naar de andere te verhinderen.
rt De, wet- omtrend de leerjaaren verhindert
•..' : i - ; n» zelfs
|
|||||||
mie» van Europa zo flórdig zou toegaan, als on3
de Heer Smith (die in vroeger tijd zelve Profesfor jn de zedelijke wijsbegeerte te Glasgow geweest is} van de Academiën van zijn land verhaalt. Wij kunnen althands in ons vaderland, op vijf uitmun- tende Academiën roemen — in welke zodanige jonge luiden, die lust hebben om te fludeeren, niet alleen een allerredelijkst onderwijs, aHcrbe- kwaamftë profesfpren, openbaare biblfotheeken, en wat hun verder noodig is, vinden, maar wij moeten ook tot lof van meest alle onze Profes/b' ren zeggen, dat zij hun werk maaken om zodanige jonge luiden, in welke zij lust en ijver vinden, met al hun vermogen voorttezetten, en door eenen gemeenzaamen omgang even zeer, als door hunne gezette lesfen, te onderwijzen. Er zal altijd te verbeteren vallen, maar dit is, ten aanzien van onze Academiën, vooral te Leiden, en te Utrecht waar, dat ftudenten, die zig willen toeleggen, alle gelegenheid en aanmoediging vinden om be. kwaame mannen.te worden. Uitgeever. |
|||||||
f
|
|||||||
b fe ft VOLKEREN. sSt
zelfs in dezelfde ftad den vrijen omloop van I.
den arbeid van de eene bezigheid naar deB ° E v
andere. De uitlluitende voorrechten van de A*
gildens beletten, zelfs in hetzelfde ambacht, den vrijen omloop, van den arbeid van de eene plaats naar de andere. (/>)■ Het gebeurt menigmaal, dat terwijl de am-
bachtsluiden in het eene ambacht zeer ruime loonen genieten, daarentegen die van een an- der ambacht verplicht zijn, zig met dat gee- ne, 't welk hun enkel een zeer fober beftaan oplevert,te vrede te houden— men (lelie dat het eerstgenoemde ambacht in eenen toene- meiiden ftaat is,en-telkens zig in verlegenheid vindt om nieuwe handen •, en dat het laatstge* noemde in verval geraakt, en dat de overtol- ligheid van'Werkvolk bij aanhoudendheid ver- meerdert— twee zodanige fabrieken kunnen zomtijds in dezelfde ftad, en zomtijds in de« zelfde nabuurfchap zijn, zonder in ftaat te weezen van eikanderen eenigen bijftand te be- wijzen — de wet omtrent de leerjaaren ver- biedt dit in het eene geval, en zij vereenigt zig met de uitfluitende gildewetten, om dit in het andere geval tegen te houden. Onder* tusfehen hebben, in veele onderfcheiden hand* werken, de werkzaamheden zo veele onder- linge overeenkomst, dat de werkluiden zeer ge-
Q") Beide deeze gezegden zijn voornaamlijk toe-
paslijk op Engeland. Uïtgeever. Na
|
||||
5<k R I] R D O M
|
|||||
I. gemaklijk het eene ambacht tegen het andere
E K: zouden kunnen verwisfelen, indien hen dee»
** ze onarerijmde wetten niet in den weg fton-
IFDST
'den. Bij voorbeeld, de kunst om gemeen
linnen, en de kunst om gemeene zijde te wee- ven, zijn genoegzaam geheel en al aan elkan- ^ deren gelijk. Het wee ven van gemeene wol- len ftoffen is een weinig verfchillende, maar dit onderfcheid heeft zo weinig te beduiden, dat een goed linnen- of zijdeweever in wei- nige dagen een goed wollenweever worden kan — indien nu een van deeze drie hoofd- fabrieken in verval geraakte, dan zou het werkvolk deszelfs toevlucht tot de eene of andere van de twee overige, welke in voor* deeliger omftandigheden waren, kunnen nee- men, en dan zouden hunne arbeidsloonen in de weivaarende niet te hoog, en in de ver- vallende fabriek niet te laag worden, 't Is waar, ia-Engeland ftaat, volgends eene bij- zondere wet, de linnenfabriek voor alle men- fchen open, maar gelijk dezelve door het grootfte gedeeke van het land niet fterk ge- oeiFend wordt, zo kan zij de algemeene toe- vlucht niet weezen voor ambacitsluiden van andere vervallende fabrieken, welke, overal, waar de wet op de leerjaaren plaats heeft, geene andere keuze over hebben, dan om, of ten lasten van hun kerfpel te komen, of om als gemeene daggelders te werken, waartoe zij, door hunne hebbelijkheden, veel minder 'm
|
|||||
der VOLKEREN. 553
In flaat zijn, dan tot eenige andere foort van ï»
ambacht, dewelke eenige overeenkomst met hun eigen aangeleerde werk heeft, en dusH00F^ verkiezen zij gewoonlijk ten lasten van hun kerfpel te vervallen. Dat gene, 't welk den vrijen omloop van arbeid
van de eene bezigheid naar de andere verhindert, belet ook dat de kapitaalen van de eene zaak naar de - andere niet kunnen worden overge- bragt, dewijl de hoeveelheid van kapitaal, welke in eenige tak van fabrieken kan ge- bruikt worden, zeer veel afhangt van de hoe- veelheid van werk, welke men in dezelve kan doen verrichten — ondertusfchen geeven de gildewetten minder beletfel aan den vrijen omloop van de kapitaalen van de eene plaats naar de andere, dan aan den vrijen omloop Hfan den arbeid — het valt aan eenen rijken koopman overal veel gemaklliker om in eetfe ftad, waar gildens zijn, het voorrecht te ver- krijgen van te mogen handelen, dan aan eenen armen ambachtsman om te mogen werken. Deeze verhindering, welke de gildewetten
aan den vrijen omloop van den arbeid gee- ven, is, geloove ik, over geheel Europa al- ♦ gemeen Qq), maar het nadeel, 't welk de wet- ten C q ) Dat de gildens over Europa algemeen zijn,
is waar, maar dat die verbaazende verhindering,
welke de Engelfche gildewetten san den vrijen
omloop van den arbeid geeven, over geheel Eu-
Nn *•' »•*»
|
||||
5<$4 R |J K D O M
ï. ten voor de armen aan dien omloop doen,is1,
I o e k.zo ver mij bekend is,aan Engeland in het bij— x' zonder eigen. Dit nadeel beftaat in de zvva- righeden, welke een arm man vindt in het Verkrijgen van het recht van inwooning, of zelfs van de vergunning, om in een ander kerfpel zijne vlijt te mogen oefFenen, dan in dat geene, tot hetwelke hij behoort* De gil. dewetten verhinderen den vrijen omloop van den arbeid alleen van ambachtsluiden, en handwerkers, maar de moeilijkheid van het recht van inwooning belet ook zelfs den vrij- en omloop van gemeenen arbeid —» het is wel der moeite waardig den oorfprong, voort- gang , en tegenwoordigen ftaat van deeze wan- orde , de gróotfte mooglijk, welke in de ftaat- kundige huishouding van Engeland gevonden wordt, met eenige aandacht natefpeuren tff* toen, door het Vernietigen van de kloosters, de armen van den anderftand van deeze lief- dadige huizen verftooken waren, wierd na veele vruchtelooze pogingen om hunne be- zwaaren opteheffen, eindelijk bij eene acte van het drieenveertigfte jaar van koningin Elifabeth, hoofdjl. s. vastgefteld, dat ijder ker-
rtpa algemeen zoude zijn, geloof ik, dat wal
-overgedreeven is — en misfehien een gevolg van
de verontwaardiging van den Schrijver over, het
geene hij bij zijne eigene natie ziet plaats hebben.
Uitgeever.
|
||||
der VOLKEREN. $65
|
|||||
kerfpel verplicht was, om voor zijn eigen I.
armen te zorgen — en dat men in de ker-B ° E *• fpelen jaarlijkfche armbezorgers zou aanflel- A* 1 „ n , , , •• HOOFDST.
len, welke met de kerkmeesters bij wege van
fchatting over het kerfpel, de daartoe benoo- digde fommen zouden heften. Door deeze wet wierd de noodzaaklijkheid
om voor haare eigene armen, te zorgen onver- mijdlijk op ijder kerfpel gelegd — het wierd dus eene vraag van eenig belang, wie eigenlijk moes- ten aangemerkt worden als de armen van ijder kerfpel? deeze vraag wierd na eenige veran- deringen, eindelijk uitgemaakt door eene acte van het dertiende en veertiende jaar van Ka- rel den II. wanneer bepaald wierd, dat veer- tig dagen ongeftoord verblijf voor ijder een kan voldaan, om het recht van inwooning in een kerfpel te winnen — maar dat het in di;n tnsfchentijd aan twee vrederechters vrij zoude Maan, om, op ingekomen klagten van kerkmeesteren of armbezorgers, eenen zoda- nigen nieuwen inwoonder naar dat kerfpel te- rug te zenden, waar hij het laatst wettig ge- woond had, ten wara hij een goed in huur nam, van tien ponden in 't jaar, of anders zodanige zekerheid, ter ontlasting van het kerfpel, in hetwelke hij zig bevond, konde geeven, als deeze vrederechters voldoende zouden oordeelen. Men zegt, <Jat deeze wet aanleiding gaf tot Nn 3 zom- |
|||||
gV R IJ K D O M
|
||||||
1. zommige bedriegerijen — dat de opzienders
• o e Kvan je kerlpelen zomtijds hunne eigene armen x# omkogten, om zig heimelijk naar een ander
kerlpel te begeeven, en zig daar den tijd van veertig dagen verborgen te houden, ten einde daar, tot ontlasting van het kerfpel, tot het- welke zij eigentlijk behoorden, het recht van inwooning te gewinnen — hierom wierd, bij eene acte van het eerrte jaar van jfacobus den II. vastgefteld, dat de veertig dagen onge- ftoord verblijf, welke ijmand noodig had om het recht van inwooning in een kerfpel te ge- winnen, alleenlijk zouden worden gerekend integaan van het oogenblik af, op hctwelke hij aan eenen van de kerkmeesters, of arm- bezorgers van het kerfpel, in 't welke hij kwam woonen, fchriftelijke kennis gaf van de plaats van zijn verblijf, en van het getal zijner huïsgenooten. Maar het fchijnt, dat de opzienders van
de kerlpelen niet altijd eerlijker waren ten aanzien van hun eigen kerfpel, dan zij ten opzichte van andere geweest waren — en dat zij zodanige indringers zomtijds door de vin- geren zagen, als zij de fchriftelijke kennis ontvingen, zonder om dezelve eenen voetflap te verzetten; gelijk dus ijder lid van dat ker- fpel ondejfteld moest worden belang te heb- ben, om zo veel als mooglijk was voorte- koraen 9 dat men met zodanige indringers niet over»
|
||||||
\
|
||||||
ser VOLKEREN. 5Ó7
|
|||||
overladen wierd, bepaalde eene acte van het I.
derde jaar van koning Willem den III. dat deB ° K *• veertig dagen verblijf alleenlijk zouden wor- ** den gerekend mtegaan van het oogenblik af, dat zodanige fchriftelijke opgaaf des zondags in de kerk, onmiddelijk na het eindigen van den Godsdienst, zou afgekondigd zijn ge- worden. ,, Na dit alles," zegt Dr. Burn, „wordt
„ een zodanig recht van inwooning zelden „ verkreegen door een verblijf van veertig „ dagen, nadat eene zodanige fchriftelijke „ opgaaf afgekondigd is — het oogmerk van „ de wet is minder om het recht van inwoo- „ ning te doen winnen, dan wel om die ',, geeue, die heimelijk in de kerfpelen willen „ komen, afteweeren; want juist het doen „ van de fchriftelijke opgaaf is niet anders, „ dan aan het kerfpel de magt van wegzen- „ ding te geeven — maar indien ijmands „ omftandigheden van dien aart zijn, dat het „ twijfelagtig is, of hij waarlijk kan afge- „ weezen worden, of niet, dan dwingt hij ,, het kerfpel, door het geeven van zijne „ fchriftelijke opgaaf, of om hem veertig „ dagen ongeftoord verblijf te laaten houden, „ en hem dus het recht van inwooning te „ laaten winnen, of om hem wegtezenden, „ en zig aan een proces te waagen." Deeze wet maakt het derhalven voor eenen
Nn 4 ar- |
|||||
$68 R IJ K D O M
|
|||||
I. armen man meest altijd onuitvoerbaar, om
boek. jangs f[en ouden weg van een verblijf van veertig dagen op eene andere plaats het recht
hoofdst. . van inwoomng te verkrijgen — maar ten ein-
de men niet mogte fchijnen, zelfs een voor- neemen te lebben om aan het gemeene volk van het eene kerfpel den weg geheel en al af* teinijden, om zig met zekerheid in een ander ter nedertezetten, heeft men vier andere mid- delen bepaald, door welke men, zonder eeni- ge opgaaf of aankondiging, het recht van ïnwooning kon gewinnen. In de eerde plaats, door zig in de fchattingen van het kerfpel te laaten aanflaan, en dezelve te betaalen, ten tweede, door voor een jaar tot eenen dienst van het kerfpel verkooren te worden, ten derde, door eenen leertijd in het kerfpel te dienen, en ten vierde, door zig in hetzelve in eenen dienst voor een jaar te verhuureii, en geduurende dien gcheelcn tijd in dien dienst te volharden. Niemand kan langs eene van de twee eerst-
gemelde wegen het recht van inwooning ge- winnen , dan door eene openbaare daad vau het geheele kerfpel 5 maar deeze zijn altewei op de gevolgen bedagt, dan dat zij eenen nieuwen inwoonder, die niets tot zijn onder- houd bezit, dan zijnen arbeid, 't zij door hem in de fchattingen aantcflaan, 't zij door hem.tot den dienst van het kerfpel tcverkie» aen, zouden aanneemen. |
|||||
der VOLKEREN. ifö
Een ongetrouwd mansperfoon kan zekerlijk I,
op de twee laatstgenoemde wijzen liet recht8 o e k. van inwooning wel gewinnen — een leerjon- *• ,, - &. . . HOOFDST.
gen is zelden of nooit getrouwd — en er is
uitdruklijk verbooden, dat een getrouwd man , door zig voor een jaar te verhuuren, het recht van inwooning mag winnen, liet voornaamfle gevolg, 't welk de invoering van die wet gehad heeft, door welke aan een jaar dienst- baarheid het recht van inwooning wordt toe- gekend, heeft daarin beftaan, dat de oude gewoonte van de huuren voor een jaar te be- paalen, zeer fterk in onbruik is geraakt, eene gewoonte die te vooren zo algemeen was in Engeland, dat zelfs nog tegenwoordig, indien er geen vaste termijn is bepaald, de wet uit- ■ fpraak doet, dat een bediende voor een jaar gehuurd is — maar de meesters zijn niet altijd genegen om hunne knechts, door hen op deeze wijze te huuren, het recht van in- wooning te geeven, en de knechts zelve heb- ben niet altijd lust om zig op die wijze te verhuuren, omdat, daar het laatfte verkregen recht van inwooning alle de voorgaande ver- nietigt, zij daar door hun oorfpronglijk recht in hunne geboorteplaats, of de woonplaats van hunne ouders, en betrekkingen zouden verliezen. Het is klaar, dat een onafhanglijk werk-
man, 't zij hij een arbeider of ambachtsman ■ . -ü Nn 5 zij, |
||||
Sro ft. IJ K D O M
|
|||||
I. zij, niet zeer waarfchijnlijk een nieuw recht
boek. van inwooning zal zoeken te verkrijgen, door nieuwe leerjaaren, of door zig in eenen dienst te begeeven. Wanneer dus een zodanig man, zijn ambacht in een nieuw kerfpel wilde gaan oeffenen, zou hij, hoe gezond en vlijtig bij ook mogte zijn, zig blootftellen aan de gril- ligheid van eenen kerkmeester, of armbezor- ger , om weggezonden te worden, ten ware hij een goed van tien ponden in het jaar huurde, eene zaak, welke voor ijmand, die niets dan zijnen arbeid bezit, om van te lee- ven, onmooglijk is, 'of ten ware hij- zodanige zekerheid ter ontlasting van het kerfpel konde geeven, welke door twee vrederechters voor voldoende geoordeeld zoude worden — maar welke eene zekerheid zij zullen vorderen, is geheel en al aan hunne befcheidenheid over- gelaaten — ondertusfchen kunnen zij niet wel minder eisfchen dan dertig ponden, daar er eene wet is, welke bepaalt, dat zelfs het aankoopen van een vrij goed, (r) 't welk minder dan dertig ponden waardig is, nie- mand bevoegd maakt om het recht van in- woo-
(r) Freehold estate. Ik zal in het derde boei ,
gelegenheid vinden, om het onderfcheid tusfche» freehold en copyhold estates optegeeven, en in 't v algemeen over de wijze te fpreeken, op welke in Engeland de landerijen bezeten worden. Uitgcever,
|
|||||
der VOLKEREN. 57*
Wooning te winnen, als zijnde niet voldoen- I»
de, om het kerfpel fchadeloos te houden —
maar een e zo groote zekerheid kan zelden „„ *
0 Hoon door eenen man, die vanden arbeid moet ke-
ven, worden gegeeven, en doorgaands eischt men zelfs veel meer. Om den vrijen omloop van den arbeid,
welke door deeze onderfcheidene wetten ge- noegzaam geheel verbrooken was, wederom cenigermaate te herftellen, heeft men de aan- dacht laaten vallen op de uitvinding van eer- tificaaten. Bij eene acte van het agtfte en negende jaar van koning William den derden is bepaald, dat wanneer ijmand een certificaat zal brengen van het kerfpel, in het welke hij wettig gewoond heeft,, ondertekend door de kerkmeesters en armbezorgers, en gewettigd door twee vrederechters, als dan ijder ander kerfpel verplicht zal zijn om hem intenee- men, dat men hem eeniglijk om reden, dat hij waarfchijnlijk door den tijd tot lasten zou kunnen komen, niet zal mogen wegzenden, maar wel dan, wanneer hij daadlijk tot las- ten komt, en dat in dat geval het kerfpel, 't welk hem een zodanig certificaat verleend heeft, gehouden zal zijn om de kosten zo wel van zijn onderhoud, als van zijne weg- zending te betaalen — en ten einde aan het kerfpel, in hetwelk zig zo ijmand met een zodanig certificaat zoude ter nederzetten, de vol-
|
||||
3?a R IJ K D O M
ï. volkomenfte zekerheid te geeven, wordt ver*
t o e k. der bij die zelfde wet bepaald, dat hij* daas X* op geene andere hoegenaamde wijze het recht 'van inwooning gewinnen kan , dan het zij door het huuren van een goed van tien pon- den in een jaar, het zij door een geheel jaaj; lang op zijne eigen kosten in dienst van het kerfpel te zijn, en bij gevolg noch door- eene fchriftelijke opgaaf, noch door dienst, noch door leerjaaren, noch door het betaalen van de fchattingen van het kerfpel. — Ook is bij eene adte van het twaalfde jaar van kor ningin Anna, Stat. I. hoofdft. 18. verder vastgefteld, dat noch knechts, noch leerjon- gens van eenen zodanigen 'met certificaat voorzienen inwoonder immer in het kerfpel, in 't welke hij, onder begunftiging van zo- danig certificaat, zijn verblijf heeft, het recht van inwooning kunnen winnen. In hoe verre men nu door deeze uitvin-
ding den vrijen omloop van den arbeid, wel*- ke door de voorgaande wetten genoegzaam geheel en al verbvooken was, herfteld mag hebben, kunnen wij uit de volgende zeer oordeelkundige aanmerking van Dr. Burn ke- ren ■—> ,, het fpreekt van zelve," zegt hij, „ dat er verfcheiden goede redenen zijn, om „ van menfchen, welke zig in eene plaats „ komen nedertezetten, certificaaten aftevoc- ,, deren — deeze redenen zijn namentlijk.,, dat
|
||||
dex VOLKEREN. 573
|
|||||
$, dat menfchen , welke hun verblijf onder f.
9, hen hebben, noch door leerjaaren, noch8 ° E •» ,, door dienst, noch door kennisgeeving, X. >5 noch door het betalen der. fchattmgen van •„ het kerfpel, het recht van inwooning kua- „ nen winnen — dat zij noch aan leerjon- ,, gens , noch aan knechts , het recht va,n „ inwooning kunnen geeven, dat het zeker „ en bekend is, dat men hen, wanneer zij „ tot lasten komen, weder kan wegzenden, „ én dat de kosten van die wegzending, en „ van hun onderhoud geduurende dien tijd, „ aan het kerfpel zullen vergoed worden, en s, dat wanneer zij ziek worden, en het dus :,,. onmooglijk is' om hen wegtezenden , het yt kerfpel, 't welk hun een certificaat heeft „ gegeeven, voor hun onderhoud moet zo,r- i} gen, en dat niets van dit alles kan plaats s, hebben zonder certificaat. Maar deeze r,e- i} denen zijn tevens zeer gefchikt, om de „ kerfpelen te doen befluiten van nooit in ,, gewoone gevallen zodanige cert'ficaaten te 9, verkenen, om dat het veel meet dan „ waarfchijnlijk is, dat zij zodanige perfoo- „ nen, welke zij mer certificaaten voorzien „ hebben, door den tijd , en in veel erger „ omftandigheden zullen terug bekomen" — de bedoelde les van deeze aanmerking fchijnt te zijn, dat de kerfpelen, in welke zig arme meafchen komen neder te zetten, altijd zo- da- |
|||||
574 R IJ K D O M
|
|||||
I. danige certificaaten behooren te vorderen, en
» o e k. jat dezelve zeer zelden behooren verleend te ** worden door die kerfpelen,. welke zodanige menfchen willen verlaaten. „Er is m het „ werk van de certificaaten eene zekere hard» ,, heid gelegen," zegt die zelfde zeer ver- ftandige Schrijver in zijne gefchiedenis van de wetten op de armen, „ dat men het in de „ macht fielt van eenen opziender van een ,, kerfpel, om eenen mensch, als het ware, «, voor zijn geheele leven gevangen te hou- , „ den, hoe nadeelig het ook voor hem rnoge
„ weezen, om op die plaats te moeten blij- ,, yen woonen, waar hij 'het ongeluk heeft ,, gehad van dat geene , 't welk men het „ recht van inwooning noemt , te wi/i- „ nen , en welke voordeelen hij zig ook „ moge belooven, met naar elders ta ver- „ huizen." Schoon een certificaat geen getuigenis van
- een goed gedrag inhoudt, maar alleen dat de - perfoon tot dat kerfpel behoort, van 't wel-
ke hij het certificaat vertoont, ftaat het ech- ter geheel en al aan de befcheidenheid van de opzienders van het kerfpel, om hetzelve te geeven of te weigeren. — Men heeft eens, zegt Dr. Burn, eenen voorflag ge- daan, om de kerkmeesteren en ariabezorgers te noodzaaken om certificaaten te geeven, maar deeze motie wierd door het hof van Kings-
|
|||||
der VOLKEREN. 575
|
|||||
Kings-bench (f) als eene geheel vreemde nieu- I.
wigheid verworpen. boek. De in het oog lopende groote ongelijkheid *•
tuslchen de prijzen van de arbeidsloonen, welke wij in Engeland menigmaal vinden tusfchen plaatzen, die niet ver van eikande- ren verwijderd zijn, is waarfchijnlijk aan geene andere reden toetefchrijven, dan aan den hinder, welke de wetten op de inwoo- ning aan arme menfchen toebrengen, welke met hunnen arbeid van het eene kerfpel naar het andere zouden willen verhuizen zonder certificaat Het is misfchien mooglijk, dat een ongetrouwd mansperfoon, welke gezond en naarftig is, zomtijds bij oogluiking zig ergens , zonder een zodanig certificaat, ter ne-
(j) Het hof van Kings-bench heeft het bijzon-
dere voorrecht, om aan perfoonen, en corpora- tien, onder haar rechtsgebied, bij voorziening voorfchriften over eenvoudige onderwerpen mede- tedeelen, en het gefchrift, in 't welke dit ge- rechtshof een zodanig bevel bevat, draagt, in de Engelfche rechtsgeleerde taal, den naam van een Writ of Mandamus. Blakftoné's Commentaries on the Lam ofEngland, Lond. 1770. vol. HU p, no, Aanm. van den Hoogd. Fertaaler. Ik zal in het vervolg van dit werk bekwaame
gelegenheid vinden, om over de ondericheiden ge- rechtshoven, in Engeland, en derzelver bijzondere bezigheden te fpreeken. Uitgeeyer, |
|||||
S?t R IJ K D O M
|
|||||
I, nederzet, maar een man , welke vrouw éft
*oe k.kinderen had, en dit wilde onderneemenj
•X' zou zig verzekerd kunnen houden, dat hij in
BOOFDST. ' ° j
meest alle kerlpelen zou worden weggezon-*
den, en zelfs, indien die ongetrouwde man zig naderhand in het huuwlijk begaf, zou hij, over het algemeen , op gelijke wijze worden verjaagd. — Dus kan de fthaarsheid van handen, in de eene plaats, niet altijd door de overtolligheid van dezelve in eene andere plaats geholpen worden, gelijk dit ge« woonlijk in Schotland, en, zo ik denke, in alle andere landen plaats heeft , in welke deeze zwarigheid omtrent het recht van in- wooning niet bekend is (/) <— fchoon het in (/) Deeze zwarigheid is, min of meer, in alle
Protestantfche landen te vinden. Over het alge- meen kan de plicht van irienschlievendheid riiet toelaaten, dat men zijnen medemensen van hon- ger en gebrek laat vergaan — maar dë grootë vraag blijft altijd, op Wien berust in de eerfie plaats dé beoeffening van dien plicht? Die zwa> righeid was in de middeleeuwen geringer — die geene, die tot armoede vervielen, namen de toe- vlucht tot de toenmaalige flaverriij, of dienstbaar- heid , of tot dé milddadigheid der kloosters — maai- zedert dat het eerstgenoemde vari deeze twee micf« delen over geheel Europa, en het laatstgenoemde in de Protestantfche landen afgefchaft is, is ditf zwarigheid ernftigeï geworden. Men heeft, over het
|
|||||
öer. VOLKEREtf. §77
fcodanige landen ook wel eens gebeurt * dat I,
de arbeidsloonen wel eens een weinig rijzen bob». in x'
HOOFDSXJ
het algenïeen, genoegzaam overal, tot eenen grond-
slag voor de inrichtingen ter voorziening in deeze zwaarigheid, aangenomen, dat die geene, die tot armoede verviel, de naaste betrekking had tot die plaats, waar hij woonde, en dat dus de verplich- ting , om in zijn redelijk onderhoud te voorzien, in de eerfte plaats op zijne medeingezetenen van dié zeilde ftad of dorp vieU Ik zal thands niet onderzoeken, in hoe verre
men deezen grondflag voor den waaren te houden hebbe, en of men niet eene menigte van zwarig- heden zou hebben voorgekomen, indien men, toen de zo rijke fondfen der kloosters vervielen, die last algemeen gemaakt, en zodanige openbaare al- gemeene arme fondfen over het geheele land had opgericht, tot welke alle ingezetenen , zonder onderfcheid, in welk eenen hoek van het land zij woonden, in geval van nood de toevlucht konden neemen — niet alleen zouden daardoor de zwa- righeden op hét verhuizen vervallen zijn, maar dan zoude men tevens ook met die moeilijkheden niet te worftelen hebben, welke thands uit de ongelijkheden van die onderfcheiden fondfen en de armoede van het een en den rijkdom van het andere ontftaan — daar toch de plicht, om voor verarmde en behoeftige medeburgers te zorgen, algemeen op de geheele natie berust. Dan, hoe dit zij, men heeft ook hier te lande
Oo • bel |
||||
578 R IJ K D O M
I. in de nabuurfchap van eene groote ftad, of
boe k,elders, waar eene groote vraag naar arbeids-
S lui-
HOOFDST.
begreepen, dat die verplichting niet alleen in de
eerfte plaats op de ingezetenen van die ftad of dorp lag, tot welke een zodanige behoeftige be- hoorde, maar men heeft ze zelfs beperkt, tot die geenen , die met den behoeftigen eene zelfde Godsdienftige gezindheid waren toegedaan. — Dit begrip heeft aan den eenen kant aanleiding gegee- ven tot het ftichten van eene menigte van Jiefde- Fondfen door ons geheele land, en tot eene ge- regelde inzameling, en beftuur van liefdegaven,— maar tevens ook aan de andere zijde den naarijver tusfchen de onderfcheiden plaatzen opgewekt. En, fchoon wel hier te lande de gevolgen zo druk- kende en ondraaglijk niet zijn geweest, als in Engeland, gelijk wij hier bij den Heer Smith leezen, zo is niettemin bij ons ook natuurlijk de vraag gebooren, wie eigentlijk die geene zijn, die zodanig tot eene plaats behooren, dat zij, in gevallen van nood, moeten gerekend worden recht van aanfpraak te hebben op de in die plaats ge- vestigde armenfondfen van hunne Godsdienftige gezindheid ? Ik zal de gelchiedenis van de uit deeze natuurlijke vraag ontftaane gefchillen thands niet ophaalen, om dat dié zaak in het jaar 1682 volkomen beflist, en op eenen geregelden voet gebragt is. Op den 8 Jugusty 1682 Czie Groot Plac«atb. ^ 3 deel, fol. 1420) wierd door de Staat en van ér: Hoi'
|
||||
totu VOLKEREN. m
luiden is, en trapsgewijze daalen naaf fflaate t.
de afltand van zulke plaatzen. grooter wordt,8 ° B V
. , X»
l"lHOOFDST»
Holland, eene algemeene Verordening gemaakt,
dat niemand, na dat hij één jaar Uit eene plaati aal vertrokken zijn, eenige aanfpraak op de ar- Metifondfen van die plaats zal mogen maaien. Hieruit volgde natuurlijk, dat alle, die één jaar lang in eene plaats gewoond hebben, begreepert Wierden, in geval van nood tot de armenfondfen gerechtigd te zijn. — Van dien tijd af wierden de beftuurders der armenfondfen, ijder in zijne eigene plaats , natuurlijk zeer oplettend op het vertrekken, of op nieuw met der woon inkomen van hunne ingezetenen. »■"> Men gevoelde wel- dra, welke moeilijkheden hieruit voor de ingeze- tenen zouden kunnen volgen, en daar onze natie natuurlijk afkeerig is van alles, wat haar dwing* landij zweemt, begon men weldra eikanderen te- gen die gevolgen gerust te /lellen, men vond het middel uit, om aan zodanige, welke voorneemens waren hunne woonplaats te verlaaten, en naar el- ders te verhuizen, op derzelver verzoek , eene fchriftelijke belofte medetegeeven, dat zij, tot ar- moede vervallende, eenen vrijen toegang zouden Vinden tot de armenfondfen van die plaats, welk» zij verlieten ■— deeze belofte kreeg den naam ■van eene a£te van indemniteit, en wanneer men dezelve in zijne nieuwe woonplaats vertoonde, dan vervielen alle de bedenkingen over de inwoo- fling. Oos Des.
|
|||||
.. ',. ■ ...IL''- ■ ■ .■.......-.. . ■ '. *'.
|
|||||
5** R IJ K D O M
tl tot dat zij eindelijk op den gewoonen maat*
boe K.ft0k van het land ter nederkomen, zullen wij
X. cc{j„
ÖOOFDST.
Deeze gewoonte (welke ik niet weete, dat im«
mer in eene ftellige algemeene landwet veranderd is, fchoon men dienaangaande we! b;jzonde<-e wet- ten, ten aanzien van zommige plaatzen in de Gf- neraliteit, ontmoet, zie Gr. Plaeaatb. VI. deel, fol. 482, 488, 660 en 682O heeft zodanig alge- meen veld gewonnen, dat zij eene wet geworden is, en ik zelve heb menigmaalen, toen ik als jong Advocaat de hoven van Juftitie frequenteerde, ge- zien, dat bijzondere gerechten, welke weigerden zodanige aflens te leveren, voor den Hove ge- roepen, en de redenen van weigering onderzogt, en naar omftandigheden goedgekeurd of verworpen wierden. Dan, niettegenftaande deeze gewoonte, zijn er
ook andere fteden en dorpen in ons Vaderland, welke, zf(j aan den letter van de Waarfchuuwing van 8 Augusty t68a houdende, geene aftens van, indemniteit geeven, noch neemen, maar alle, die één jaar hunne medeingezetenen zijn geweest, in geval van behoefte, tot hunne arrnenfondfen toe. laaten. — Indien zodanige fteden en dorpen even •zo min aflens aanneemen, als uitgeeven, dan kun- nen zij ook niet wel tot het geeven van zodanige aöens genoodzaakt worden — trouwens dan val- len zij niet onder dat gewoonterecht, en dan kunnen hunne oude ingezetenen, elders tot ar- moede vervallende, van zelve terug keeren, zon- ém
|
||||
oer VOLKEREN. jj&i
echter daar nooit zodanige fchielijke en on- f.
berekenbaare verfchillen tusfchen nabuurige8 ° E *« plaatzen ontmoeten, als wij menigmaalen in Ji,ngeland vinden, waar het voor eenen ar- men man menigmaal moeilijker is, om over de gemaakte limietfcheidingen van een kerfpel te geraaken, dan om over eenen zeearm, of over eene rij van hooge bergen te komen, natuurlijke grenzen , welke dikwils de maat- ftokken van de arbeidsloonen in verfchillende landen zeer duidelijk onderfcheiden. — Eenen mensch wegtezenden, welke zig te- :
gen het kerfpel, 't welk hij ter zijner woo- ning gekoozen heeft, niet heeft misdraagen, is eene onlochenbaare verkrachting van de natuurlijke vrijheid en rechtvaardigheid («). On-
der zwarigheid te hebben van, wegens het ge-
mis van eene zodanige aöe, te zullen worden afgeweezen. Ik heb hiervan meer gezegd in mijne Vader'
landfche rechten, I. deel, pag. 169. en volg, Ondertusfchen zijn, langs deezen weg, alle die
zwarigheden bij ons geheel en al vervallen, on" der welke de mindere ftanden in het op vrijheid roemend Engeland zo deerlijk gebukt gaan. Uitgeever,
(«) Dit gaat niet door •—■ men kan aan de
andere zijde, met even goed recht, zeggen, door
nenen mensch, op wien men, volgends rslands wet'
O O 3 ten,
|
||||
||g .Rif K.D.OM
I. „Ondertusfchen heeft het gemeen in Engeland.,
| o | *•'t-welk-anders zo veel ophef maakt van zijne „„-*' vrijheid, maar, even weinig als het gemeen HOOFDST» .
in meest alle andere landen, nooit recht ver-
ftaat, wat de vrijheid is, reeds meer dan eene eeuw achter eikanderen zig aan deeze onder- drukking, zonder eenige hulpmiddelen in 't werk te ftellen, onderworpen — fchoon man- nen van oordeel ook nu en dan over deeze wetten op de inwooning, als een opentlijk bezwaar, geklaagd hehben, is het echter nog nooit een onderwerp van een algemeen volks- geroep geworden, zo als, bij voorbeeld, te- gen de generaale warrants (v), welke buiten twij-
ten, de naaste betrekking niet heeft, eigendunke-
lijk onder de verplichting gebragt te worden, van, in geval van nood, voor zijn onderhoud te moeten zorgen, is eene inbreuk op de bezittingen en goede arde* af Het is in deezen de plicht van den Souverain, om zodanige verordeningen te maaken, dit men noch in het eene, noch in het andere uiterfte behoeft te vallen, en dat echter jjder ingezeten het onbetwistbaar recht nebbe, om in zodanige plaats van het land te wooncn, en go menigmaal te verhuizen, als hij vrijwillig ver» Üest. Uitgeever. (v) Of algemeene bevelen, om alle verdachte
perfoonen in hechtenis te neemen, welke geene bepaalde beftemming hebben. Blakfiones Comment* $n the Laws of England, <yle deel,p. 288. Aanm* ven den Hoogd. Fertasler» |
||||
der. VOLKEREN. 58$.
twijffel een groot misbruik zijn, maar echter I.
niet van dien aart, dat dezelve eene algemee-8 ° s **
ne onderdrukking kunnen verwekken. — Ik *
0 hoofbst.
durf het waagen, om te verzekeren, dat er
naauwlijks een arm man van veertig jaaren
oud in geheel Engeland gevonden zal wor- den, welke niet de eene of andere tijd van zijn leven zig, door deeze zo Hecht uitge- dachte wetten op de inwooning, op de, ge« Weldigfle wijze heeft zien onderdrukken. Ik zal dit lange hoofdftuk befluiten, met
optemerken, dat fchoon het oudtijds de ge- woonte was, om de arbeidsloonen te bepaa- len, eerst door algemeene wetten, welke zig over het geheele koningrijk uitftrekten, en na- derhand door bijzondere verordeningen van de vrederechters in ijder bijzonder graaffchap, echter beide deeze gewoontens thands geheel en al in onbruik zijn vervallen. — „ Het „ fchijnt, zegt Dr, Burtt, ,, na eene onder- „ vinding van meer dan honderd jaaren, ein- „ delijk de tijd te worden, om alle poogin- „ gen aan eene zijde te Hellen, door welke ,, men dat geene, 't welk uit deszelfs eigene „ natuur geene bepaalingen toelaat, onder „ naauwe beperkingen heeft willen brengen, „ want indien alle arbeidsl uiden , die het „ zelfde ambacht oeffenen , gelijke arbeids- „ loonen verdienden, dan zou er geen naar- „ ijver, noch gelegenheid voor naarftighèid „ en vernuft overblijven." O o 4 On-
|
||||
5«4 R IJ K Ü O JVT
Ondertusfchen worden nog wel eens poo-
gingen gedaan, om de arbeidsloonen in bij- zondere ambachten en bijzondere plaatzert door ParlementsaBen te regelen. — Zo ver- biedt eene acte van het achtfte jaar van ko- ning George den derden, onder zwaare boe- ten , aan alle kleermakersbaazen in Londen, en binnen vijf mijlen in den omtrek van die ftad, om aan hunne knechts meer te geeven, en aan de knechts, om van hunne baazen meer te ontvangen, dan twee fchellingen en zeven en eene halve Huiver daags , uitge- zonderd in 't geval van eenen algemeenen rouw (w). Overal waar de wetgeevers de verfchillen tusfehen de baazen en de knechts poogen te regelen, zijn altijd de baazen hun- ne raadgeevers — wanneer dus de verorde- ning ten voordeele van de knechts is, dan is zij altijd rechtvaardig en billijk — maar dit is
(«O Dit zal altijd onmooglijk blijven — trou-'
wens dit behoort zigtbaar onder die natuurlijke vrijheid, welke nimmer kan begreepen worden door het burgerlijk kontrakt te zijn afgeftaan, en over welke dus geene wetgeevende macht te be- fchikken heeft — en zodanige landen, in welke öergelïjke wetten plaats hebben, (zij mogen, zo vëe! zij willen, op vrijheid en doorzicht roemen) toonen met fprsekende daaden, dat derzelver bc- ftuurders nog on^er de groffte vooroordeelen be* graavcn liggen. £/»£&?w, ■ |
|||||
/
|
|||||
der VOLKEREN. 3?
5s niet altijd waar, wanneer zij ten voórdeele I.
van de baazen is. Dus is de wet, welke inB ö ? *•
v
verfcheiden onderfcheiden ambachten de baa- "^v\ Xen verplicht, om hunne knechts met geld,
en niet met waaren te betaalen, geheel recht en billijk. Zij legt geene wezentlijke hard- heid op de baazen — zij verplicht hen al- leen , om die waarde in geld te betaalen, waar zij voorgeeven het beloop in waaren aftedoen, hoe zeer die waaren niet altijd die waarde bedraagen. — Deeze wet is ten voór- deele van de knechts, maar de acte van het nchtfte jaar van koning George den III. is ten voórdeele vart de baazen. Wanneer de baazen zig met elkander vereenigen, met oog- merk om de arbeidsloonen van hunne knechts te verminderen, dan maaken zij doorgaands eene afzonderlijke verbintenis onder zekere Boeten, van niet meer dan het bepaalde ar- beidsloon te geeven — wanneer de knechts «ene tegenóvergëfleldé affpraak onder eikan- deren maaken, van onder eene zekere boete geene mindere arbeidsloonen aan te neemen, dan worden zij door de wet geftrengelijk ge- ftraft. Maar indien men hier onpartijdig handelde, dan moesten de baazen op dezelf- de wijze behandeld worden — maar de afte van het aehtfte jaar van George den III, geeft zelfs aan zodanige inrichtingen , welke de baazen nu en dan door zodanige verbintenis- Oo 5 fen. |
|||||
.1
|
|||||
$85 & tf K D Ö M . .
f, fen zoeken intevoeren, de kracht van eeng
* o eik. wet. De klachten van de knechts,dat hierdoor
■■*} de bekwaamde en de naarltigfte op denzelf-
'den voet behandeld worden, als de gemeen»
(te, fchijnt volmaakt welgegrond te zijn.
In oude tijden waren de poogingen, om
de voordeden van koopluiden, en andere handelaars, te bepaalen door reglementen op de prijzen, zo van levensmiddelen als andere waaren, ook zeer in gebruik. De zetting van het brood is, zo ver mij bekend is, nog het eenige overblijffel van dat oud gebruik —■ wanneer er een uitfluitend voorrecht plaats heeft, dan kan het misfchien goed zijn, dat men de prijzen van de eerfte noodzaaklijkhe- den van het leven regelt; maar waar gee- ne zodanige voorrechten zijn , daar zal de mededinging veel betere bepaalingen maaken, dan de beste zetting, De wijze van de zet- ting van het brood, ingevoerd bij eene aéte van het eenendertigfle jaar van Gearge den IJf, kon in Schotland niet in gebruik gebragt worden, uit hoofde van een gebrek in de wet. De uitvoering van dezelve was aan het ambt van den klerk van de markt vastge- maakt, welk ambt daar niet bekend is (x) — dit
(x) Al weder een gevolg van de genoegzaam
werktuiglijk letterlijke uitlegging van de wetten in Groot-Brittannien, waarvan ik boven gefpro<> ken heb. üitgeever. |
||||
der VOLKEREN. 38?
|
|||||
dit gebrek was niet verholpen tot den tijd I.
van de acle van het derde jaar van George* ° E,nj den III. Het gebrek aan eene zetting baarde •** daar geene zigtbaare ongelegenheid, en het invoeren van dezelve in eenige weinige plaat- zen, waar dit gefchiedde, gaf geen merklijk voordeel (y). — Ondertusfchen zijn in de rnees-
Cy) In hoe verre eene hillijke zetting op het
brood aftekeuren zij, is bij mij nog niet klaar —-. men behoort ten deczen aanzien aan den eenen kant de noodzaaklijkheid van dit levensmiddel, en aan de andere zijde, de ontembaarheid van drif- ten, welke door een zo krachtig middel, als de honger is, in beweeging gebragt worden, in het oog te houden — in middelmatig vruchtbaare tij. den, wanneer de prijzen der graanen noch te hoog, noch te laag zijn, kan er weinig zwarigheid wezen, om, zonder eenige zetting, den prijs van dit noodzaaklijk levensmiddel aan deszelfs natuur- lijken loop over te laaten, het brood zou dan waarfchijnlijk beterkoop zijn, maar wanneer men toeftaat, gelijk men, zonder onredelijk te zijn, niet tegenfpreeken kan , dat een wetgeever de menfchen moet befchouwen zo als zij waarlijk zijn, en niet zo als zij behooren te zijn, dan zou eene billijke zetting van het brood, in duure tijden, wel fchijnen gefchikt te zijn, om veele ongeregeldheden voortekomen, en, gelijk het veel- tijds zwarigheden zou inhebben, om juist in duure tijden eene zodanige zetting intevoeren, zou het moog.
|
|||||
588 R. IJ K D O M
meeste fteden van Schotland bakkersgilderrs,
•welke zig op uitfluirende voorrechten beroo pen, doch zij worden niet zeer naauwkeurig
' naargekomen. Met
mooghjk als de voorzigtigfte weg kunnen aange*
raerkt worden , eene altijd naar omltandigheden veranderende billijke zetting op het brood te heb- ben. Door eonc billijke zetting verlïa ik, eene "zodanige, in welke en het beiang van de bak. kers, en dat van hunne klanten, beide even zeer in het oog gehouden, en dus aan de bakkers, boven hunne onkosten, een redelijk, en met de gewoone winden vsn hunne gelijke ftanden over- eenkomend voordeel wordt toegekend. Dan hiertegen komt zekerlijk ook in aanmer-
king: 1°. dat, zelfs in düure tijden, het belang van de bakkers niet toelaat, dat zij het brood hooger zouden (tellen, dan noodig is, om hun,, boven hunne onkosten, een redelijk voordeel te doen genieten. 2°. Dat hun getal zelden zo ge. ring is, dat zij zig gemaklijk tot eene onmaatige verhooging vereenigen, of zo eene vereeniging op dsn duur uithouden kunnen,, en 3'. dat indien aan eene regeering de klem ontbreekt,, om zonder zetting de bakkers, wanneer zij redelijk hande- len , befcherming te verleenen, dan ook waar- fchijnlijk eene zetting niet dan eene kranke toe- verlaat zal weezen. Over dit onderwerp verdient vooral geleezen te worden het geen bij onzen Schrijver in het 5de koofdfi, van het t,de boek zal voor»
|
||||
der VOLKEREN. 589
. Het fchijnt, (gelijk ik reeds heb aan ge- I.
inerkt) dat de rijkdom of armoede, de voor-B ° E *» waards- of agterwaardsgaande, of in even- X. HOOFOSTi
wigt blijvende ftand van eene maatfchappij,
niet veel invloed hebben op de evenredigheid tusfchen de verfchillende maatftokken zo van arbeidsloonen, als van voordeden, in de on- derfcheidene foorten Van aanleg, zo van ar- beid , als van kapitaalen — zodanige omwen- telingen in de algemeene welvaart, (fchoon zij zo wel op den algemeenen maatftok van de arbeidsloonen als op dien van de voor- deden werken) moeten eindelijk in alle foor. ten van bezigheden op beide eenen gelijken invloed hebben — de evenredigheid moet du« tusfchen dezelve blijven zo als zij is, en zij kan, bij zodanige omwentelingen , althands voor geenen aanmerkelijken tijd, verandering ondergaan. voorkomen, onder den titel vun t/itftap, betref-
fende den koornhandel, en ds wetten, daartoe be+ trtklijk. Uitgeever. |
||||||||
r'
J |
||||||||
m
|
||||||||