CATECHESATIËN EX CHBISTEIIJKE ' HClSCEZmEX.
tlc/ibtc SDiuS,
UTRECHT,
lt;lt; r.'
'I f/gt; \: : gt;0 amp;:■*«*
■ / ^ :r FrJ^^r :«
.) a ■
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
#
IP
iü
m
GESPLITST IN KORTERE
TEN DIENSTE VA N
CATECFESATIEN en CHRISTELIJKE HUISGEZINNEN.
ACHTSTE DRUK.
■É
r
r
F'lyl /pp-e^ ,/btrttzeont ,
TJTRBCHT ,
B®l«eelder::lt; oer RIJKS' 'VEPSITEIT
UI ECHT.
vf' %
rv
I
Dewijl onze kerkorde vordert dat eiken Zondagmiddag de Heidelbergsche Catechismus voor de gemeente behandeld worde, moet het altijd groot voordeel in het onderwijs van de onkundigen aanbrengen, zoo men in de catechesatiën den leiddraad van die korte onderwijzing volgt, omdat de leerenden aldus in staat gesteld worden, de Catechismus-prediking met meer nut te kunnen aanhooren,
Ondertusschen heeft onze Catechismus dit gebrek, dat de antwoorden meestal vrij groot en dus voor velen moeieljjk zijn te leeren, te verstaan en te onthouden. Aan dat gebrek heeft men gepoogd zooveel mogelijk te gemoet te komen.
door het splitsen van de antwoorden, waardoor het voor de onkundigen gemakkelijk wordt, ze van buiten te leeren, en de onderwijzer tevens te ^ beter gelegenheid krijgt, zijn onderwijs verstaanbaar en gemakkelijk te maken.
Men vindt dus hier niets anders dan onzen Heidelbergschen Catechismus zeiven, met de eigen woorden van onze Nederlandsche overzetting. Ik twijfel er niet aan, of dit zal het kleine Leerboekje aan velen in onze gemeente, die met alle recht voor den Catechismus groote achting hebben,
niet weinig aanprijzen. God zegene deze welgemeende poging!
oïOJo
s*** S / 8 Want het zij dat wij leven, wij leven den Heere; het xij dat wij sterven, wij sterven den Heere. Het zij dan dat wij leven, het zij dat wij sterven, wij zijn des Heeren. |
i Hefc PauluB» het quot;j Apollos, het zij Lefas, het zij de wereld, het zij leven, het zij dood, het zij tegt-nwoordige, het zij toe-I komende dingen, zij zijn allen uwe. |
19 Of weet gij niet, dat ulieder Hgchaam een tempel is van den Heiligen Geest, die in u is, dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt ?
20 Want gij zijt duur gekocht; zoo ver» heerlijkt lt;ian God in uw ligchaam en in uwen geest, welke Godes zijn.
/
18 Wetende, dat gij niet door vergankelijke liinaen, zilver of goud, verlost zijt uit uwe ijdele wandeling, die u van de vaderen overgeleverd is;
IS) Maar door het dierhnnr bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt lam; •
gt; quot; S amp;•' -J S
2.9 Worden niet twee musehjes om een penningsken verkocht ? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uwen Vader.
30 En ook uwe haren des hoofds zijn allen geteld.
31 Vreest dan niet, gij gaat vele musclyes te hoven.
28 En wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar zijn voornemen geroepen zijn. . . -
16 Dezelve Geest getuigt met onzen geeat, dat wij kinderen Gods zijn.
17 En indien wij kinderen zijn, zoo :.ijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God, en medeörfgenamen van Christus; zoo wij anders met ftc-H lijden, opdat wij ook met A«»i verheerlijkt worden.
f
y' ^ - •gt;
f J • Sgt;.~
3 En een iegelijk, die deze hoop op hem heeft, die reinigt zich zeiven, gelijk hij rem is.
Vraag 1.
1 V. Welke is uw eenige troost, heide in het leven en sterven ?
A. Dat ik, met lijf en ziele, beide in het leven en sterven, niet mijns, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben. Rom. 14 ; 8. i Cor. 3 ; 22 en 6 : 19, 20.
2 V. Hoe zijt gij zijn eigen gemorden! T
A. Alzoo, dat Hij niet zijn dierbaar bloed voor alle mijne zonden volkomenlijk betaald, en mij uit alle geweld des duivels verlost heeft. 1 Petr. 1 : 18, 19.
3 V. Wat baat u dit'!
A. Dat Hij mij alzoo bewaart, dat, zonder den wil mijns hemelsehen Vaders, geen haar van mijn hoofd vallen kan. Math. 10 : 29—31.
4 V. Wat meer!
A. Dat mij ook alle ding tot rnijne zaligheid dienen moet. Rom. 8 : 28.
5 V. Hoe neet gij datl
A. Daarom, dat Hij mij ook, door zijnen Heiligen Geest, van 't eeuwige leven verzekert. Rom. 8 : 16, 17.
6 V. Wat doet Hij u meer!
A. Hij maakt mij van harte gewillig en bereid, om Hem voortaan te leven. Tit. 2 : 11 —14.; 1 Joh. 3 : 3.
Vraag 2.
7 V. Hoeveel stukken zijn u noodiq te neten , opdat gij in dezen troost zahglyk leven en sterven moogt!
6
A. Drie stukken. Psalm 130 : 3, 4. Rom. 7 : 24, 25.
8 V. Welk is het eerstel
A. Hoe groot mijne zonde en ellende zij. Rom. 3 : 9—19.
9 V. Welk is ket tweede?
A. Hoe ik van alle mijne zonden en ellende
verlost worde. Rom. 3 : 23—25.
10 V. Welk is het derde?
A. Hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn. Rom. 12 : 1, 2. »
1. DEEL.
Van des menschen ellende. 2de Zondag,
Vraag 3.
11 V. Waaruit kent gij uwe ellende?
A. Uit de Wet Gods. Rom. 3 : £K) en 7 : 7.
Vraag 4.
12 V. Wat eischt de Wel Gods van ons?
A. Dat leert ons Christus in eene hoofdsom.
Matth. 22 ; 37—40. Luk. 10 : 27.
13 V. Wat leest gij daar?
A. Gij zult den Heere uwen God liefhebben, met geheel uw hart, met geheel uwe ziel, met geheel uw verstand en met geheel uwe kracht. Dit is het eerste en het groot gebod.
14 V. Welk is dan het tweede?
A. Het tweede, dezen gelijk, is: Gij zult uwen
naaste liefhebben als u zeiven.
15 F. Leert dit Gods Woord ook elders?
A. Aan deze twee geboden hangt de gansche
Wet en de Profeten.
3 Zoo quot;Gij, HEERE! de ongeregtlgheden 24 Ik ellendig nicnsch! wie zallnlj verlossen I gadeslaat; Heere! wie zal bestaan ? het ligchaain dezes doods?
4 Maar bij U is vergeving, opdat Gij ge- 25 Ik dank God, door Jezus Christus, onzen vreesdwprdt^ Heere.
0 Wat dan? Zün wii_uitni»tn#»ndpr? Gan- 1 schelijk niet : want \vij hebben te voren beschuldigd beide Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn.
10 Gelijk geschreven is : Er is niemand regt-jpt vaardig, ook niet één;
11 Er is niemand, lt;lie verstandig is, er is nie-mand, die God zoekt.
13 Allen zijn zij afgeweken, te zamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die goed doet, er is ook niet tot één toe.
13 Hunne keel is een geopend graf; met hunne tongen plegen zy bedrog; slangen-venijn is onder hunne lippen, I 14 Welker mond vol is va» vervloeking en
! bitterheid; bitterheid;
15 Hunne voeten zijn snel om bloed te vergieten;
1 16 Vernieling en ellendigheid is in hunne
wegen;
1 17 Kn den weg des vredes hebben zij niet
gekend.
18 Er is geene vreeze Gods voor hunne oogen.
15# Wij weten nu, dat al wat de wet zegt,
zii dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; opdat alle mond gestopt worde,
en de geheele wereld voor God verdoemelijk zij.
2i Want zij hebben allen gezondigd, en derven de heerlijkheid Gods;
24 Eu worden om niet geregtvaardigd, uit zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is
25 Welken God voorgesteld heeft folt; eene verzoening, door het geloof in zijn bloed.
tot eene betuoning van zijne regtvaardigheid,
door «Ie vergeving der zonden, die te voren geschied zijn, onder de verdraagzaamheid Gods;
IK bid u dan, broeders! door de ontfermingen Gods, dat gij uwe ligchainen stelt tot eene levende, heiligeK bid u dan, broeders! door de ontfermingen Gods, dat gij uwe ligchainen stelt tot eene levende, heilige en Gode wel-behagelijke offerande, welke is uwe redelijke godsdienst.
2 En wordt dezer wereld niet gelijkvormig,
maar wordt veranderd «loor de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven,
welke de goede, en welbehagelijke, en volmaakte wil van God zij.
1 20 Daarom zal uit de werken der wet geen ^ Wat zullen wij dan zeggen ? is de wet
) vleesch geregtvaardigd worden voor Hem : zonde? Dat zij verre. Ja ik kende de zonde
want door de wet is de kennis der zonde. niet dan door de wet : want ook had ik de
............begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn,
indien de wet niet zeide : Gij zult niet be-geeren.
37 En Jezus zeide tot hem ; Gij zult liefheb- of
ben den Heere, uwen God, met geheel uw 27 T?n u;; i„., i___■,
hart, en met geheel uwe ziel, en met neheel /J u antwoordende, zeide : Gij zult
uw verstand. en mee geneei ^en Heerei uwen Go(1 üefhebben, uit ge-
00 T» * i I ^ i 1-1. . , . hee' uw hart, en nit geheel uwe ziel, en uit
? 1, ? . lt;•quot; hc'.f™.»'® s?1'quot;' • «eheel imo kmche, en uit irehefl uw versten.],-
J» Eu het tweede, .-uui .lit ^elgk, tt: G.j «uit en uwen tumten als u iclvcn.
uwen naasten liefhebben als u zeiven.
40 Aan deze twee geboden hangt de gansche wet en de profeten.
Voorwaar er is geen inensch regtvanr-op aarde, die goed doet, en niet tondigt. |
« Indien wij zejrgen, dat wij geene zonde hebben, zoo verleiden wij on» zeiven, en de | waarheid is in or.s niet. |
a
8 Want ik weet, dat iu mij, dat is, in ijn vieesch, geen goed woont : want het Uien is wél bij mij, maar bet goede te doen, it vind ik niet. |
7 Danrom dat het bedenken des vleesches vijandschap is tegen God : want het onderwerpt zich der wet Gods niet, want het kan ook niet. |
3 Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei be-geerlijkheden cn wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde, en elkander hatende.
31 Kn God zag al wat Hij gemaakt had, en ziet, het was zeer goed. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de zesde dag.
Wiedes mensehen bloed vergiet,zijn bloed door den menseh vergoten worden; want tl heeft den menseh naar zijn beeld ge-akt. |
DIT is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den menseh schiep, maakte H ij hem naar de gelijkenis Gods.IT is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den menseh schiep, maakte H ij hem naar de gelijkenis Gods. |
24 Kn den nieuwen menseh aandoen, die naar God geschapen is in ware regtvaardig-heid en heiligheid.
10 Kn aangedaan hebt den nieuwen mentch, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld desgenen, die hem eeschapen heelt;
J.
3 Want dit is de liefde Gods, dat w-.j zijne geboden bewaren; en zijne geboden zijn niet zwaar.
8 Ook had lie HEERE God cunen hof p- j plant in Eden, tegen het MSten, ®quot; H'J ] stelde aldaar den menseh, dien Hij gefo - ,
quot;^En de'VlEERE God had alle geboomte uit : liet aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor , het gezigt, en goed tot spij/.e; en den boom , des levens in het midden van den hof, en | den boom der kennis des goeds en des kwaads.
4 De boosdoener merkt op de ongeregtige lip; t-en leugenaar neigc het oor tot de ver-kt-erde tong.
7
Vraag 5.
16 V. Kunt gij dit alles volkomenlijk houden?
A. Neen ik. Pred. 7 : 20. 1 Joh. 1 : 8.
17 V. Hoe zoo'?
A. quot;Want ik ben van nature geneigd God en mijnen naaste te haten. Rom. 7 : 18 en 8 : 7; Tit. 3 : 3.
Vraag ö.
18 V. Heeft dan God den mensch zoo hoos en verkeerd geschapen!
A. Neen Hij. Gen. 1 : 31.
19 V. Hoe heeft God hem dan geschapen?
A. Hij heeft hem goed en naar zijn evenbeeld geschapen. Gen. 9 : 6 en 5 : 1.
20 V. Wat is dat te zeggen?
A. Dat is in ware gerechtigheid en heiligheid. Efeze 4 : 24.
21 V. Tot wat einde schiep God hem zoodanig?
A. Opdat h|j God zijnen Schepper recht zoude kennen. Col. 3 : 10.
22 V. Wat meer?
A. Hem van harte liefhebben. 1 Joh. 5 : 3.
23 V. Wat zou daarvan het gevolg zijn?
A. Hij zou dan met Hem in de eeuwige gelukzaligheid leven. Gen. 2 : 8, 9.
24 V. Waartoe daf!
A. Om God te loven en te prijzen. Spreuk.
Vraag 7.
25 V. Van waar komt dan zulk een verdorven aard des menschen?
A. Uit den val en de ongehoorzaamheid van
onze eerste voorouders, Adam en Eva, in het Paradijs. Gen. 3.
26 V. Hoe komt daar onze verdorvenheid van daan!
A. Alzoo, dat aldaar onze natuur alzoo verdorven is geworden, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden. Rom. 5 : 12.
Vraag 8.
27 V. Maar zijn wij alzoo verdorven, dat wij gan-schelijk onhtkwaam sijn tot eenig goed, en geneigd tot alle kwaad?
A. Ja wij; tenzij dat wij door den Geest Gods wedergeboren worden. Gen. 6 : 5; 1 Cor. 2 : 14; Joh. 3 : 5.
Vraag 9.
28 V. Doet dan God den mensch qeen onrecht, dat Hij in zijne wet van hem eischt wat hij niet doen kan?
A. Neen Hij: Want God heeft den mensch alzoo geschapen, dat hij dat konde doen. Pred. 7 : 29.
29 V. Wiens is dan de schuld?
A. De mensch heeft zich zeiven en alle zijne nakomelingen van die heerlijke gaven beroofd. Job 14 : 4.
30 V. Hoe kwam hi) daartoe?
A. Door het ingeven des duivels, en door moedwillige ongehoorzaamheid. 2 Cor. 11 : 3. Rom. 5 : 19.
Vraag 10.
31 V. Wil God zulke ongehoorzaamheid en afval ongestraft laten?
A. Neen Hij, geenszins; maar Hij vertoornt zich schrikkelijk. Nah. 1 : 2.
Dquot;
MiÉÉ
E slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEKRE God ge-1 maakt had; en zij zeide tot de vrouw : Is het ook, dat God gezegd heeft : Gijlieden zult niet eten van allen boom de/.es hofs? 2 Eu de vrouw zeide tot de slang : Van de vrucht der boomen dezes hofs zullen wij eten; 3 Maacran de vrucht des booms, die in het midden fles hols is, heeft God gezegd : Gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft. 4 Toen zeide de slang tot de vrouw : Gijlieden zult den dood niet sterven; • 5 Maar God weet, dat, ten dagt;;e nis gij daarvan eet, zoo zullen uwe oogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad. 6 En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lusc was voor de oogen, ja een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijne vrucht en at; en zij gaf ook haren man met haar, en hij at. 7 Toen werden hun beider oogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgeboom-blade ren zamen, en maakten zich schorten. 8 En zij hoorden de stem van den HEERE God, wandelende in den hof, nan den wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijne vrouw voor liet aangezigt van den 11KERE God, in het midden van het geboomte des hofs. 9 En de HEERE God riep Adam, en zeide tot hem : Waar zijt gij ? 10 En hij zeide : Ik hoorde uwe stem in den hof, en ik vreesde, want ik ben naakt; daarom verborg ik mij. 11 En Hij zeide; Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van dien boom gegeten, van welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten zoudt ? 12 Toen zeide Adam : De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom gegeven, en ik heb gegeten. 13 En de HEERE God zeide tot de vrouw : Wat is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide : Die slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten. j' I4 Toen zeidede HEERE God tot die slang: ; Dewijl gij dit gednan hebt, zoo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uwen buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen uwes levens. 15 En Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw, en tusschen uiv zaad en tusschen haar zaad : datzclve zal u ! «len kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen. 1lt;5 Tot de vrouw zeide Hij ; Ik zal zeer vermenigvuldigen uwe smart, namelijk uwer dragt; met smart zult «ij kinderen baren; en tot uwen man zal uwe begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hobben. 17 En tot Adam zeide Hij : Dewijl gij ge-luisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, waarvan Ik u gebood, zeggende : Gij zult daarvan niet eten; zoo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt; en met smart zult gij daarvan eten al de «'-.gen uwes . levens. ; 18 Ook zal het u doornen en distelen voort-: brengen; en gij zult het kruid des velds eten. 19 In het zweet uwes aanschijns zult gij brood eten, totdargij tot de aanle wederkeert, i dewijl gij daaruit genomen zijt: want gij zijt j stof, en gij zult totstof wedcrkeeren. • 20 Voorts noemde Adam den naam zijner vrouw Heva, omdat zij eene moeder aller levenden is. 21 En de HEERE God maakte voor Adam en zijne vrouw rokken van vellen, en tooir ze hun aan. ö 22 Toen zeide de HEERE God : Ziet, de mensch is geworden als onzer één, kenne nde het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijne hand met uitsteke, en neme ook van «len lt;le3 levequot;3, eB ete, en leve in eeuwig |
23 Zoo verzond hem de HEERE God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was. 24 En Hij dreef den mensch uit; en stelde cherubim tegen hot oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eenes zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren «len weg van den boom «les levens. 12 Daarom, gelijk door éénen mensch de zonde in de wereld ingekomen is, en d«gt;or de zonde de dood; en alzoo de dood tot alle mer.schen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben. 5 En de HEER zag, dat «le boosheid des menschen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. / ■ / 14 Maar de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn : want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. 5 Jezus antwoordde : Voorwaar, voorwaar zeg ik u ; zoo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het koningrijk Gods niet ingaan. 29 Alleenlijk ziet, üit heb ik gevonden, dat God den mensch regt gemaakt heeft, maar zij hebben vele vonden gezocht. 3 Doch ik vree», «fat niet eenigzins, gelijk de ' slang Eva door hare arglistigheid bedrogen heeft, alzoo uwe zinnen bedorven worden, om af te tvijken van de eenvoudigheid, die in Christus is. p E0quot; ijverig (God en een wreker is de HEERE, een wreker is de HEERE, en zeer grimmig; een wreker is de HEERE aan zijne wederpartijders, en Hij behoudt den toorn znnen vijanden. |
18 Want de toorn wordt geopenbaard
van den hemel over alle goddeloosheid en on-frereatigheid der mensehen, nli die de waarheid in ongeregtigheid te onder houden.
5 Maar ik zal u toonen. wien gij vreezen zult; vreest Uien, die. nadat Hij gedood heeft, ook magt heeft in de hel te werpen; ja ik zeg u, vreest Dien!
10 Want zoo velen als er uit de werken der wet ziin, die zijn onder den vloek ; want er is geschreven : Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is In . het boek der wet, om dat te doen. |
■2ft Vervloekt zij wie de woorden dezer 1 „el ntet Kveiligen, derive doende; eif aquot; het volk ral Jeggen ; Amen. j |
y Oc-rf-T-, a? a?
25 Wanneer een mensch legen een mensch zondigt, zoo zullen de goden hem oordeelen; maar wanneer een mensch tegen den Heer zondigt, wie zal voor hem bidden? Doch zij hoorden de stem huns vaders niet, want de Heer wilde hen dooden.
28 En vreest niet voor degenen die liet ligchaam dooden, en de ziel niet kunnen dooden; maar vreest veelmeer hem die heide ziel en ligchaam kan verderven in de hel. |
48 En deze lullen gaan dene?quot;wif(f, pij,,, maar de regtvaardigen in liet j eeuwige leven. |
9
32 V. Waarover'?
A. Beiden over de aangeboren en werkelijke zonden. Rom. 1 : 18.
33 V. Wil IIy ze dan ook straffen!
A. Hij wil ze door een rechtvaardig oordeel tijdelijk en eeuwiglijk straffen. Lnc. 12: 5.
34 V. Hoe neet gij, dat God de zonden straffen wil?
A. Zoo heeft Hij gesproken: Vervloekt is
een iegelijk, die niet blijft in al 't geen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Gal. 3: 10. Deut. 27: 26.
Vraag 11.
35 V. Is God dan ook mei barmhartig?
A. God is wel barmhartig; maar Hij is ook rechtvaardig. Exod. 34 : 7.
36 V. Wat wilt gij daarmede zeggen?
A. Daarom zoo eischt zijne gerechtigheid, dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste straffe gestraft worde. 1 Sam. 2: 25.
37 V. Wat is de hoogste straffe?
A. Dat is de eeuwige straffe aan lichaam on ziel. Matth. 10: 28 en 25: 46.
Van des menschen verlossing. 5de Zondag.
Vraag 12.
38 V. Aangezien wij dan, naar Gods rechtvaardig oordeel, tijdelijke cn eeuwige straffe verdiend hehhen, is er eenig middel, waardoor wij deze straffe ontgaan mogen, en weder tot genade komen?
10
A. God wil, dat zijner gerechtigheid genoeg geschiede. Gen. 18: 25.
39 V. IVat zullen wij dan doen?
A. Daarom moeten wij aan dezelve, of door ons zeiven, of door eenen anderen volkomenlijk betalen. Col. 3; 25. 2 Cor. 5: 15.
Vraag 13.
40 V. Maar kunnen mij door ons zeiven betalen?
A. In geenerlei wijze. Mare. 8: 37.
41 V. Waarom niet?
A. Want wij maken ook de schuld nog dagelijks meerder. Rom. 2 : 5.
Vraag 14.
42 V. Kan ook erjetis een bloot schepsel gevonden-morden, dal voor ons betale?
A. Neen! Ps. 49: 8, 9. Hebr. 10: 4.
43 V. Waarom met?
A. Ten eerste wil God aan geen ander schepsel de schuld straffen, die de mensch gemaakt heeft. Ezech. 18: 20. 1 Cor. 15: 21.
44 V. Wat reden is er meert
A. Ten anderen, zoo kan ook geen bloot schepsel den last van Gods eeuwigen toorn tegen de zonde dragen, en anderen daarvan verlossen. Jes. 3'i: 14.
Vraag 15.
45 V. Wat moeten mij dan voor eenen Middelaar en Verlosser zoeken?
A. Eenen zulken, die een waarachtig en rechtvaardig mensch is.
46 V. Anders niet?
A. Ja, en nochtans ook sterker dan alle schepselen.
-5 Het zij verre van u zulk een ding te doen, te dooden den regtvaardige met den goddelooze, dat de regtvaardige zij gelijk de godddooze: verre zij het van u: zoude de Regter der gan-sche aarde geen regt doen?
'1 25 Maar wie onregt doet, die zal bel onregt dragen dat hij gedaan Leeft, en er is geen aanneming des persooos. |
14 Want de liefde van Christus dringt ons: 15 als die dit oordeelen, dat indien één voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn; en hij is voor allen gestorven , opdat degenen die leven niet meer zichzelven zouden leven, maar dien die voor hen gestorven en opgewekt is. |
37 Ot wat zal een mensch geven tot 1 sing van zijne ziel?
r/7
| 5 Maar naar uw hardigheid en on-j hekeerlijk hart vergadert gij uzelven toorn als een schat in den dag des toorns en der openbaring van het regt-vaardig oordeel Gods,
| 8 niemand van hen zal zijnen broeder looit kunnen verlossen; hij zal Gode zijn |rantsoen niet kunnen geven; 9 (want de verlossing hunner ziel is te kostelijk , en zal in eeuwigheid ophou • den); |
4 want het is onmogelijk dat het bloed I van slieren en bokken de zonden weg-, neme. 1 |
/
20 De ziele die zondigt, die zal sterven: de zoon zal niet dragen de ongeregtig-i beid des vaders, en de vader zal niet dra-' gen de ongeregtigheid des zoons: de ge-regtigheid des regtvaardigen zal op hem zijn, en de goddeloosheid des goddeloo-zen zal op hem zijn. |
21 Want dewijl de dood door een mensch is, zoo is ook de opstanding der dooden door een mensch. |
i 14 De zondaars te Sion zijn verschrikt, beving heeft de huichelaars aangegrepen; zg zeggen : Wie is er onder ons die bij een verlerend vuur wonen kan, wie is er onder ons die bij een eeuwigen gloed wonen kan?
21 Want dewijl lt;Ie dood door een' menscli , zoo is ook de opatimding der dooden oor een' inensoh. |
I 7 Dwaalt niet. God Iaat zich niet De-spotten. Want zoowat de mensch zaait, dat zal by ook niaaijen; |
| 26 Want zoodanig een Hoogepriestcr betaamde ons, beilig, onnoozel, onbesmet , afgescheiden van de zondaren , en booger dan de bemelen geworden;
27 wien bet niet alle dagen noodig was, gelijk den boogeprieamp;ters, eerst voor zijne eigene zonden slagtoü'eren opteotteren, daarna voor de zonden des volks; want dat beeft bij éénmaal gedaan, als hij zichzelven opgeofferd heeft.
1 Wie kent de sterkte uws toorns, en we verbolgenheid, naardat gij te vree-in zijt? ' ' Cf) ■ dp |
6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijnen wee • doch de Heer heeft onzer aller onge'regligheid op hem doen aanloo- dezelve geëischt -werd, toen werd hij verdrukt.; doch hij deed zijnen mond niet open: als een lam werd hij ter slagting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezigt zijner scheerders , al£00 deed hij zijnen mond niet open. -/? |
] 28 Zoo hebt dan acht op uzelve, en op de geheeie kudde over dewelke i'. de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welke hij verkregen heeft door zijn eigen bloed.
80 Maar uit hem zijt gU in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van God, en regtvaardigheid en heihgma-Iking en verlossing;
PAULUS, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het evangelie van God, , . .AULUS, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het evangelie van God, , . .
3 (Hetwelk Hij te voren beloofd had door
zijne profeten, in de heilige Schriften)
8 Vnn zijnen Zoon, (die geworden is uit het zaad van David, naar het vleesch;
4 Die krachtelijk bewezen is te zijn de Zoon van God, naar den Geeat der lieilic-
, making, uit de opstanding der dooden) na-\ melijk Jezus Christus, onz^-n Heere;
| 15 En ik zal vijandschap zetten tusscben 1 u en lusschen deze vrouw, en tusscbea uw zaad en tusscben haar zaad; dat zal u den kop vermorzelen, en gij znlt bet de ver ze vermorzelen.
11
47 V. Hoeveel sterker dan alle schepselen'! A. Dat is, die ook waarachtig God is.
Vraag 16.
48 V. Waarom moei IIij een waaraclUiij A. Omdat Gods rechtvaardigheid vorderde,
dat de menschelijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde'betaalde. 1 Cor. 15: 21. Gal. 6: 7.
49 V. Waarom moet Hij een rechtvaardig mensch mezen? A. Omdat een mensch, zelf'een zondaar zijnde,
niet kon voor anderen betalen. Hebr. 7: 26, 27. Vraag 17.
50 V. Waarom moet hij ook een waarachtig God zijn ? A. Opdat Hij uit kracht van zijne Godheid
den last van Gods toorn aan zijne menschheid dragen mocht. Psalm 9U: 11. Jes. 53: 6, 7.
51 V. Waarom nog?
A. Opdat Hij ons de gerechtigheid en het leven verwerven en wedergeven mocht. Hand. 20: 28.
Vraag 18.
52 V. Maar mie is deze Middelaar, die tegelijk waarachtig God en een waarachtig rechtvaardig mensch is?
A. Onze Heere Jezus Christus, die ons van God tot wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking, en tot eene volkomen verlossing geschonken is, 1 Cor. 1: 30.
Vraag 19.
53 V. Waarv.it weet gij dat'!
A. Uit het heilig Evangelie. Rom. 1: 1—4.
54 V. Hoe is dat Evangelie bekend geworden?
A. God zelf heeft het eerstehjk in 't Paradijs geopenbaard. Gen. 3: 15.
lijn?
12
55 V. Hoe verderf
A. Namaals heeft Hij het door de heilige Patriarchen (of Aartsvaders) en Profeten laten verkondigen. Rom. 1: 2. Hebr. 1: 1.
56 V. Ook nog op eeniqe andere wipe?
A. Hij heeft het door de offeranden en andere ceremoniën (of plechtigheden) der Wet laten voorbeelden. Hebr. 10: 1.
57 V. Heeft dat allen zijne vervulling qekrejeitf
A. Hij heeft het ten laatste door zijnen eenig-geboren Zoon vervuld- Hebr. 1: 1.
Vraag 20.
58 V. Worden alle nenschen wederom door Christus zalig, ahoo zij door Adam zijn verdoemd geworden?
A. Neen zij. Luc. 13: 23, 24.
59 V. Wie dan?
A.. Alleen degenen, die Hem door een oprecht geloof worden ingelijfd, en al zijne weldaden aannemen. Joh. 3 : 36. Joh. 1:12.
Vraag 21.
60 V. Wat is een oprecht geloof?
A. Een oprecht geloof is een zeker weten of kennisse, waardoor ik 't ai voor waarachtig boude, dat ons Grod in zijn Woord geopenbaard heeft. Joh. 17: 3. Joh. ü: 33.
61 V. Is dat genoeg?
A. Niet alleen, maar ook een zeker vertrouwen. Ephes. 3: 12.
62 V. Hoe komt men daaraan?
A. 't Welk de H. Geest, door het Evangelie, in mijn hart werkt.
God voortijds veelmaal en op velerlei wijs tot lt;le vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon,
Want de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld xelf der zaken, kan met dezelfde olfcran-den die zij alle jaren gedurig opofferen nimmermeer heiligen degenen die daar toegaan;
23 En er zeiiie een tot hem : Heere! zijn er oot weinigen, die zalig worden? En hij 7.eigt;le tot hen :
24 Strijdt om in te gaan door de enge poort : want velen, zeg ik u, zullen zoeken in te «aan, en zullen niet kunnen;
(T
y
36 I)ie in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoor-zanm is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Goila blijft op hem. |
1-2 Maar zoovelen hem aangenomen I hebben, dien heeft hij magt gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in zijnen naam gelooven; i |
J
I 8 En dit is het eeuwige leven, dal zij u kennen den eenigen waarucbtigen den hebt Christus dien gij gezon-33 Wie zijn getuigenis aangenomen! heeft, die heeft bezegeld dat God waar-1 achtig is; |
12 In denwelken wij htbl-en de vrijmoe- i digheiil, en den toegang met vertrouwen, I door het geloof aan hem.
20 Ik ben mei Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en 't geen ik nu in het vleesch leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, die mij liefgehad heeft en zichzelven voor mij overgegeven heeft.
23 Want zij hehhen allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods , ^ .
24 en worden omniet geregtvaardipd uit zijne genade door de verlossing die in Christus Jezus is,
3 En al hel Joodsohe land ging tot hem uit, en die van Jeruialem, en werden al-len van hem gedoopt in de rivier den Jor-daan, belijdende hunne zonden.
?
1
(
1
13
63 V. IVat moet gij dan vertrouwend
A. Dat niet alleen anderen, maar ook mij, ver-geving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is. Gai. 2 : 20.
64 V. Op nat grond, en om welke reden!
A. Uit loutere genade, alleen om Christus1 verdiensten. Rom. 3 : 23, 24.
Vraag 22.
I 65 V. Jf' at is dan een en Christen noodif te gelooven?
A. Al wat ons in het Evangelie beloofd wordt. Marc. 1 : f).
66 V. ]Val wordt ons daarin leloofd-
xV. 't Geen ons de twaalf Artikelen onzes alge-meenen en ongetwijfelden Christelijken geloofs in ééne hoofdsom leeren.
Vraag 23.
67 V. Hoe luidt het eerste Artikel?
A. Ik geloof in God, den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
68 V. Welk is het tmeedet
A. En in Jezus Christus, zijnen eoniggeboren Zoon, onzen Heere.
69 V. Welk is het derdequot;!
A. Die ontvangen is van den H. Geest, geboren uit de maagd Maria.
70 V. Welk is het vierde!
A. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is , gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle.
71 V. Welk is het vijfde!
A. Ten derden dage wederom opgestaan van de dooden.
72 V. Welk is hel zesde!
14
A. Opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders.
73 V. Welk is het zevende?
A. Van waar Hij komen zal, om te oordeelen de levenden en de dooden.
74 V. Welk is het achtste!
A. Ik geloof in den H. Geest.
75 V. Welk is het nejendel
A. Ik geloof eene heilige, algemeene, Christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen.
76 V Welk is het tiendel A. Vergeving der zonden.
77 V. Welk is het elfdel
A. Wederopstanding des vleesches.
78 V. Welk is het twaalfde'*
A. En een eeuwig leven.
Vraag 24.
79 V. Hoe worden deze twaalf artikelen verdeeld! A. In drie deeleu.
80 V. Welk is het eerste deel'}
A. Van God den Vader, en onze schepping 1 art.
81 V. Welk is het tweede*
A. Van God den Zoon, en onze verlossing. 2—7 art.
82 V. En het derde?
A. Van God den H. Geest, en onze heiligmaking. 8^—12 art.
Vraag 25.
83 V. Is er niet maar een eeniy, waarachtig Godl A. Ja. Deut. 6 : 4. Eph. 4 : 6.
/ '
e™quot;B°ÏÏkERE!! de HEERE- 0,lze Gm. Igt; m | 6 ten Go,i en Va.itr van all™, ,lie ,l„ar
is boven allen, en iJoor allen, en in u tillen.
v
V
I ay De verborgene «lingen zijn voor «len ' HEERE, onzen God; mnar «le Keopenbaar.le ■zijn voor ons en voor onze kinderen, tot in eeuwiglieid, om te doen nl de woorden dezer wet.
1
19 Gaat dan henen, onderwijst al de volken, ezelve doopende in den naam des Vaders, en Zoons, en des Heiligen Geestes; leerende .en onderhouden alles, wat ik u ueboden heb. |
| 13 De genade van den Heere Jezus Christus, en de Helde van God, en de gemeenschap des Heiligen Geestes, zij met u allen. Amen. |
y l samp;t.'
(y
SS : r
6 Kogtans hebben wij maar éénen God, den Vader, uit welken alle dingen zijn, en wij tot Hem; en maar één en Heere, Jezus Christus, door welken alle dingen zijn, en wij door hem.
S Door hel geloof verstaan wq dat de wereld door het woord Gods is toebereid alzoo dat de dingen die men ziet ■niet geworden zijn uit dingen die gezien worden.
quot;Cr- ^.
5 die ons tevoren , vquot;ordinl*![d J'6quot;'!
n Wtr heerlijkheid ziiner ge-nade door welke hij ens begenadigd, heeft in den Geliefde, 1
s~
r ; ^ c5
Een psalm Davids. ... |
De Heer is mijn herder, mij zal meis 23 Werp uwe zorg op den Heer , en hy zal u onderhouden; hij zal m heid niet toelaten dat de regtvaardige wankele. |
7 Werpt al uwe bekommernis op hem , want hij zorgt voor u.
15
84 V. Waarom noemt gij dm den Vader, den Zoon en den H. Gees ft
A. Omdat God zich alzoo in zijn Woord geopenbaard heeft. Deut. 29 ; 29.
85 V. Hoe heeft Hij zich geopenbaarde
A. Alzoo, dat er zijn drie onderscheiden personen. Matth. 28 : 19. 2 Cor. 13 : 13.
86 V. Zijn dat dan geen drie onderscheiden Goden?
A. Neen; Zij zijn de éénige, waarachtige en
eeuwige God. 1 Cor. 8:6.
Vraag 26.
87 V. Wat gelooft gij met deze moorden'. Ik geloof in God den Vader} den Almachtige, Schepper des hemels en der a ar del
A. Dat de eeuwige Vader onzes Heeren Jezus Christus den hemel en de aarde, met al wat er in is, uit niet geschapen heeft.TGen. iTlHebr. 11:3.
88 V. Wat meer]
A. Dat Hij ook dezeiven nog door zijnen eeuwigen raad en voorzienigheid onderhoudt en regeert. [ Psalm 104.]
89 V. Gelooft gij dat God alleen de Vader van den Heere Jezus Christus is'!
A. Neen; maar ook dat Hij, om zjjns Zoons Christus wille, mijn God en mijn Vader is. Eph. 1 : 5, 6.
90 V. Van wat nuttigheid •gt;'.? « daff
A. Dat ik op Hein alzoo vertrouwe, dat ik niet twijfel, of Hij zal mij met alle nooddruft des lijfs en der ziele verzorgen. Psalm 23 ; 1. Ps. 55 : 23. 1 Petr. 5 : 7.
91 V. Is u dat van nog meer nutl
16
A. Hij zal mij ook al liet kwaad, dat Hij mi| in dit jammerdal toeschikt, ten beste keeren. Psalm 119 : 71. Kom. 8 : 28.
92 V. Hoe kunt qij dat meterïl
A. Daar Hij zulks doen kan als een almagtig-God. 2 Tim. 1 : 12.
93 V, Hoe noj meerct
A. Daar Hij het ook doen wil als een getrouw Vader. Psalm 103 : 13.
Vraag 27.
94 V. Wat verstaat gij door Gods Voorzienigheids A. Gods almagtige en alomtegenwoordige
kracht. Hebr. 1 : 3. Hand. 17 : 27, 28.
95 V. Waardoor venoont zich die kracht werkzaamf A. Door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders
alle schepselen, gelijk als met zijne hand nog onderhoudt en regeert. ^Job 32^ en 12 : 7—10. Psalm 36 ; 3. Hand. 17 : 25.
96 V. Hoe onderhoudt en regeert Hij diet
A. Alzoo. dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen niet bij geval, maar van zijne vaderlijke hand ons toekomen./Psalm 104^ en 145 : 15, 16. Hand. 14 : 17. Jac. 1 : 17.
Vraag 28.
97 V. Waartoe dient ons dat wij meten, dat God alles geschapen heeft, en nog door zijne Voorzienigheid onderhoudt
A. Dat wij in allen tegenspoed geduldig zijn. Hebr. 10 : 36.
lt;-. S
71 Het is mij goed dat ik verdrukt) iien geweest, opdat ik uwe inzettingen i leerde. |
28 En wij welen, dat dengenen die God liefhebben alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar zijn voornemen geroepen zijn. |
12 om welke oorzaak ik ook deze dingen lijd, maar ik word niet beschaamd ; want ik weel wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd dat hij magtig is mijn pand bij hem weggelegd te bewaren tot dien dag.
18 Gelijk zich een vader ontfermt over] de kinderen, ontfermt zich de Heer i over degenen die hem vreezen.
/
Jc
/: J
r
■
o/S
3 dewelke alzoo hij is het afschijnsel zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord zijner kracht, nadat hij de reinigmaking onzer zonden door zichzelven teweeggebragt heeft, is gezeten aan de regterftand der Majesteit in de hoogste hemelen. 7 En waarlijk vraag toch de beesten, en elk van die zal het u leeren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te Kennen geven. 8 Of spreek tot de aarde, en zij zal het u leeren; ook zullen de visschen der zee het u vertellen. 9 Wie uit deze alle weet niet dat de hand des Heeren dit doet? 10 in wiens hand de ziel is van alwat leeft, en de geest van alle vleesch des menschen. |
27 Opdat zij den Heere touden zoeken, ot zij Hem immers tasten en vinden inogten; hoewel Hij niet verre is van een' iegelijk van ons. , 28 Want in Hem leven wij, en bewegen ons, en zijn wij; gelijk ook eenigen van uwe poëten gezegd hebben : IfV ant wij zijn ook zijn geslacht. | 8~Want hij vleit zichzelven in zijne •oogen, als men zijne ongeregtigbeid bevindt die te haten is. |
I 25 En wordt ook van menschenhanden niet gediend, als iets behoevende, alzoo Hij zelf allen het leven, en den adem, en alle dingen geeft.
/
f
/
/
/
'
15 Am. Aller oogen wachten op u, en 80 geeft hun hunne spijs te zijner tijd 18 Pé. Gij doet uwe hand open en verzadigt alwat er leeft, naar uw welbehagen.
^y'oc.'C / . /.
17 Alle goede gave en all^ volmaakte 5ift is van boven, van den Vader der ichten afkomende, bij welken geen verandering is of schaduw van omkeering.
-^L
/
niLS j 1 J quot;quot;K'»quot;quot; quot;Oil zeiven niet hemel gelatt'n soe'i lioende van .len
ve„rte iV*'.quot; ™ vrl,t'htbare tij,len ge-
vrolïkhïd. ° 0quot;le hquot;quot;equot; cn
86 Want gij hebt noode, opdal gij den wil Gods gedaan hebbende, de belofienis moogt wegdranen;
■' -- -lijdzaamheid van
A-s? a
-
10 ik ben geringer dan al deze wel-dadighedea en dan al de^e trouw, die gij aan uwen knecht gedaan hebt; want ik ben met mijnen staf over dezen Jor-daan gegaan, en nu ben ik tot twee heiren geworden.
/ - ^
7 Werpt al uwe bekoinnifïnis op Hem, want Hij zorgt voor u.
c
V.
' ^
k-
s? s.
/- J
( 25 Toen zeide «Ie koning tot Zadok : Breng dt- arke Goils weder in de »tad : indien ik genode zal vinden in des HEEREN oogen, zoo zal Hij mij wederhalen, en zal ze mij laten zien, milscaders zijne woning.
2(5 Maar indien Hij aizoo zal zeggen : Ik heb geenen lust tot u; zie, hier ben ik, Hij doe ipij, zoo als het in zijne oogen goed is.
lt;=gt;? ïy Cgt;j
21 en zij zal een zoon baren, en gij zult zijnen naam heeten Jezus ; want hij zal zijn volk zaligmaken van hunne zonden.
/ ■ ^
14 in denwelke wij de verlossing hebben door ziju bloed, namelijk de vergeving der zonden;
13 En de zaligheid is in geen anJer; want er is ook onder den hemel geen andere naam die onder de menschen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden.
10 Zij belijden dal ze God kennen , maar zij verloochenen hem met de werken, alzoo zij afschuwelijk zijn en ongehoorzaam en tot alle goed weik ongeschikt.
17
98 V. Maar hoe moeten wij in voorspoed gezind zijnl A. In voorspoed dankbaar. Gen. '6'i : 10.
99 V. Hoe zullen mij ons gedragen tegenover het toekomende'}
A. In hetgeen ons nog toekomen kan, zullen wij een goede hoop of toevoorzicht hebben op onzen getrouwen God en Vader, dat ons geen • schepsel van zijne liefde scheiden zal. 1 Petr. 5:7.
100 V. Waarom'?
'quot;ïi i A. Omdat alle schepselen alzoo in zijne hand
S 1 zijn, dat zij tegen zijnen wil zich noch roeren noch bewegen kunnen. Hand. 17 : 28. vergel. 2 Sam. 15: 25, 26.
Vraag 29.
101 V. Waarom wordt Gods Zoon Jezus genaamd} A. Omdat Hij de Zaligmaker is.
102 V. Waarom heet Hij Zaligmaker!
A. Omdat Hij ons zalig maakt. Matth. 1 : 21.
103 V. Hoe maakt Hij ons zalig'}
A. Hij verlost ons van onze zonden. Col. 1:14.
104 V. Is er anders geen Zaligmaker'}
A. Neen; bij niemand anders is eenige zaligheid te zoeken of te vinden. Hand. 4 : 12.
Vraag 30.
105 V. Gelooven dan die ook aan den eenigen Zaliq-maker Jezus, die hunne zaligheid bij zich zeiven, bij de heiligen, of ergens elders zoeken}
A, Neen zij; maar zij verloochenen met der daad den eenigen Heiland en Zaligmaker, Jezus, ofschoon zij zich zijns met den mond roemen. Titus 1 : 16.
18
106 V. Waarom zegt gij daü
A. Van tweeën een: óf Jezus moet geen volkomen Zaligmaker zijn, of die dezen Zaligmaker met een waar geloof aannemen, moeten alles in Hem hebben, wat tot hunne zaligheid van noode is. Joh. 1 : 16. Col. 1 : 19, 20. Hebr. 7 ; 25.
Vraag 31.
107 V. Wat beteekent de naam Christus! A. Gezalfde.
108 V. Waarom wordt Hij zoo genoemdl
A. Omdat Hij van God den Vader verordineerd is, en met den H. Geest gezalfd. Psalm 45 : 8. Jes. 61 ; 1. Joh. 10 : 36. Hand. 10 : 38.
109 V. Waar toef
A. ïot onzen hoogsten Profeet en Leeraar, Hand. 3 : 22.
110 V. Tot melk een Leeraar*.
A. Die ons Gods verborgen raad en wil van onze verlossing volkomenlijk geopenbaard heeft. Lue. 4 : 18. Joh. 15 : 15.
111 V. Waartoe is Hij meer ge:alf(f!
A. Tot onzen eenigen Hoogepriester. Ps. 110:4. Hebr. 5 : 6.
112 V. Hoedanig een Hoogepriester!
A. Die ons met de eenige offerande zijns lichaams verlost heeft. Ef. 5: 2. Hebr. 10: 14.
113 V. W eiken priesterlijken dienst verricht Hj meer] A. Met zijne voorbidding treedt Hij ons
steeds voor bij den Vader. Hebr. 9 : 24. 1 Joh. 2:1.
114 V. Spreekt de Bijbel nog van een derde amhft
/ '
| 16 £a uit zijne vollieid hebben wij allen lontvangen, ook genade voor genade; J ^ |
19 Want het is den Vaders welbehagen geweest, dat in hem al de volheid wonen zoude, 20 en dat hij door hem, vrede gemaakt hebbende door het blued zijns kruises, door hem zeg ik alle dingen verzoenen zoude tot zictuelven, heUij de dingen ilie op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. , |
25 waarom hij ook volkomen kan zalig-maken degenen die door hem tot God gaan, alzoo hij altijd leeft om voor hen te bidden.
c-
) /
8 hej'. Keregtigheid lief en haal goddeloosheid: daarom heeft u, o God uw God gezalfd met vreugde-olie boven uwe medegenooten. |
De Geest des Heeren Heeren is op mij, omdat de Heer mij gezalfd heeft:, om eene blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; hij heeft mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uitte-roepen , en den gebondenen opening der j gevangenis; |
I 86 zegt gijlieden /ot my % dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert God, omdat ik gezetrd heb • Ik ben Gods Zoon ? |
/(O 38 aangaande Jezus van Nazareth, hoe hem God gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; welke het land doorgegaan is goeddoende, en genezende allen die van den duivel overweldigd waren; want God was met hem. |
22 Want Mozes heeft tot de vaderen gezegd; De Heer uw God zal u een profeet verwekken uit uwe broederen gelijk mij: dien zult gij hooren in alles wat hij tot u spreken zal;
r c-c-
,18i)e..?.ees^lt;les Heeren is op mij, dimrom heeft Hij mij gezalfd; Hij heeft mij gezon-Uen,om den iirineii het evangelie te verkon-harte' 0m te Sproken zijn van hee't B62quot;'»'™, en het zal hem met berouwen: Gij zijt Priester in zlS 06 ordeniquot;B Melch^ I 2 en wandelt in de liefde, gelijkerwijs gt;0ok Christus ons liefgehad heeft en zich-/zelven voor ons heeft overgegeven tot ;een offerande en een slagtoffer, Gode tot een welriekenden reuk. 24 Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zclven, om nu te verschijnen voor het aangezigt van God voor ons; |
16 Ik heet u niet meer dienstknechten want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar ik heb u vrienden genoemd , want alwat ik van mijnen Vader gehoord heb, dat heb ik u bekendgemaakt. lor. 5- ; (f de ordening Melchizédeks / £ / / quot;y- 14 Want met ééne offerande heeft bijl in eeuwigheid volmaakt degenen die «e-heiligd worden. Mijne kinderkens, ik schrijf u deze dingen opdat gy niet zondigt. En indien iemand gezondigd heeft, wij heb ben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus den regtvaardige; |
O Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid. o 18 En Jezus bij hen komende sprak tot hen , ztggende: Mij is gegeven alle magt in henel en op aarde. quot;S Zü gaven hem dan schelilwoorden, en leiden: GU zijl zijn disdpel, maar wü zij0 discipelen van Mozes; |
32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden, en God de Heer zal hem den troon vac zijnen vader David geven; 33 en hij zal over hel huis Jakobs Koning zijn in eeuwigheid, en aan zijn lt;onincriik zal ceen einde zijn. 14 en als wij allen ter aarde nederg^ vallen waren, hoorde ik eene stem tot u.y sprekende, en zeggende in de Hebreeuw-sche taal; S.ul, Saul, wat vervolRlgtj mij? Het is u hard tegen de prikkel» de verbenen te slaan. quot; '• l 26 En bet is geschied dat zij een ge-| heel jaar tezamen vergaderden in de gemeente, en een groote schare leer-, den, en dal de discipelen het eerst te, Antiochie Christenen genaamd werden. | |
15 Weet gij niet dat uwe ligchamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus nemen en maken ze leden eener hoer'! Dat zij verre. |
20 Doch gy hebt de zalving van den Heilige^ en® gij weet alle dingen. |
. ' y Ssr . S. jJ
JA VO?
y.
21 Maar die ons met u Jtevestigt in Christus, en die ons gezalfd heelt, G22 die ons ook heeft verzegeld, en het onderpund des Qeestes in onze harten gegeven. 11 Daarom vermaant elkander^ eu slicht de één den ander, gelijk gij ook doet. 5 zoo wordt ook zelve als levende steenen gebouwd tot een geestelijk huis , lot een heilig priesterdom, om geeste lijke offeranden opteofferen, die Gode | aangenaam zijn door Jezus Christus. Tk bid u dan, broeders. door de ont-fermingen Gods, dat gij uwe ligchamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst; |
32 Een iegelijk dan die mij belijden zal voor de menschen, dien zal ik ook| belijden voor mijnen Vader die in de hemelen is; 15 Laat ons dan door hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs , dat is, de vrucht der lippen die zijnen naam belijden. ...... 16 En vergeet de weldadigheid en ue mededeelzaamheid niet; want aan zoodanige offeranden heeft God een welbehagen. • / 7 12 want wij hebben den strijd niet te^en vleesch en bloed, maar tegen de overheden, tegen de magten, legen de geweldhebbers der wereld, der duister-( nis dezer eeuw, tegen de geestelijkej boosheden in de lucht. I 29 En ik verordineer u het koningrijk, 'gelijkerwijs mijn Vader mij dal verordineerd beeft; 30 opdat gij eet en drinkt aan mijne tafel in mijn koningrijk, en zit op troo-nen, oordeelende de twaalf geslachten Israels. - ^ / ^12 Strijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tol hetwelk gij ook geroepen zijt en de goede belijdenis beleden hebt voor vele ge-1 tuigen. |
19
A. De Bijbel noemt Hem onzen eeuwigen Koning. Ps. 2 ; 6. Luc. 1 : 32, 33.
115 V. Wat doei Hij als zoodanig]
A. Hij regeert ons met zijn Woord en met zijnen Geest. Matth. 28 : 18. Hand. 26 ; 14.
116 V. Wat nog meert
A. Hij beschut en behoudt ons bij de verworven verlossing. Joh. 10; 28.
Vraag 32.
117 V. Maar maar om mordt gij een Christen ge-naamdl Hand. 11 : 26.
A. Omdat ik door 't geloof een lidmaat van Christus, en alzoo zijner zalving deelachtig ben. 1 Oor. 6: li. 1 Joh. 2 : 20. 2 Cor 1 : 21, 22.
118 V. Waartoe zijt gij die deelachtig!
A. Opdat ik zijnen naam bekenne. Matth. 10. 32. 1 Thess. 5: 11.
119 V. Waartoe meert
A. Dat ik mij zeiven tot een levend dankoffer Hem offere. Hebr. 13: 15, 16. 1 Petr. 2: 5. Rom. 12: 1.
120 V. Waartoe nogl
A. Dat ik met een vrij en goed geweten in dit leven tegen de zonde en den duivel strijde. Ef. 6 : 12 en 1 Tim. 6:12.
121 V. Zal die strijd altijd dureiit
A. Hier namaals zal ik in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regeeren. Luc. 22 : 29, 30. Rom. 16 : 20. 2 Tim. 2; 12.
Vraag 33.
122 V. Waar om is Christus Gods eeniggeboren Zoon genaamdl
' ? / /cy?
20 En de God des vredes zal den satan 12 indien wij verdragen, wij zullen
haast onder uwe voeten verpletteren. ook met hem heerschen; indien wij hem
De genade onzes Heeren Jezus Christus verloochenen, hij zal ons óók verlooche-
zij met ulieden. Amen. nen;
A. Omdat Hij alleen de eeuwige en natuurlijke Zoon van God is. Psalm 2 : 7. Joh. 1: 18. Hebr. 1 : 2.
123 V. Zijn mij dan niet Gods Mnderenl
A. Wij zijn om zijnent wil, uit genade, tot kinderen Gods aangenomen. Ef. 1 : 5. Gal. 4 : G. 7.
Vraag 34.
124 V. JVuciroM noemt gi) hem omen Heerel
A. Omdat Hij ons tot zijn eigendom gemaakt heeft. Hand. 10 : 36. Lit. 2 ; 14.
125 V. Boe zijn wij zijn eigendom geworden}
A. Hij heeft ons met lijf en ziel gekocht. 1 Cor. 6 : 20.
126 V. JFaarmn heeft Hij ons vrijgekocht?
A. Van al onze zonden Tit. 2 : 14.
127 V. Voor melken prijs?
A. Niet met goud of met zilver, maar met zijn dierbaar bloed. 1 Petr. 1 : 18, 19. ' 128 V. IVat iezitten mij meer, ids zijn eigendom? A. De verlossing van alle geweld des Duivels Hebr. 2: 14, 15. 1 Joh. 3; 8.
Vraag 35.
129 V. Wat is dat gezegd: Die ontvangen is van den II. Geest, geboren uit de maagd Maria?
A. Dat Gods eeuwige Zoon, die waarachtig cn eeuwig God is en blijft, de ware menschelijkc natuur aangenomen heeft. Joh. 1 : 14. 1 üm. 3 : 16. 1 Joh. 4 : 2.
130 V. Waaruit aangenomen?
7 Ik zal van het besluit verhalen: de Heer heeft tot mij gezegd; Oij zijt mijn |Zoon, heden heb ik u gegenereerd. 2 welken hij gesteld heeft tot een erfgenaam van alles, door welken hij ook de wereld gemaakt heeft: 6 En overmits gij kinderen zijt, zoo heeft God den Geest zijns Zoons uitgezonden in uwe harten, die roept: Abba, Vader! 7 Zoo dan gij zijt niet meer een dienstknecht maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, zoo zijt gij ook een erfgenaam Gods door Christus. T / |
A 18 Niemand heeft ooit God gezien • de eemggeboren Zoon die in den schoot Ides Vaders is, die heeft hem ons verklaard. 5 één Heer, één geloof, één doop; | 36 Dit ia het woord dat hij gezonden heeft den kinderen Israels, verkondigende vrede door Jezus Christus: deze is een Heer van allen. 14 die zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat hij ons zoude verlossen van alle ongeregtigheid, en zichzelven een 1 eigen volk zoude reinigen, ijverig in goede werken. |
18 wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud , verlost zijt uit uwen ijdelen wandel die u van de vaderen overgeleverd is, 19 maar door het dierlaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt lam; |
14 Overmits dan de kinderen des vlee-sches en liioeds deeiaclitig zijn , zoo is hij ook desgelijks derzeive deelachtiff ee-worden, opdat hij door den dood teniet- aS,eddan!Tenti;1erelddeS ^pr^S-dlr^fSTevt6 der dienstbaarheid onderworpen waren. J |
14 En het Woord is vleesch Keworden, en ! heeft onder ons gewoond (en wij hebben zijne j heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid ; als des Et-nigueborenen van den Vader), vol ; van genade en wnarheid.
O
i
. /6.
16 En buiten allen twijfel de verborgenheid iler godzaligheid is groot ; God is iteo-penbaanl in het vleesch, is geregtvanrdigd m den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
2 Hieraan kent gij den Geest van God : alle geest, die belijdt, «lat Jezus Christus in het vleesch gekomen is, die is uit God; |
- 8 Die de zonde doet, is uit den duivel; want j
7 en zij baarde baren eerstgeboren zoon, en wood hem in doeken, en leide hem neder in de krib, omdat voor hen geen plaats was in de herberg. S s' J 42 en riep uit met groote stem, en zeide: Gezegend zy.t gij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht uws schoots. 35 En de engel antwoordende zeidc lot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des AUerlioogsten zal u overschaduwen : daarom ook dal heilige, dal uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden. 4 Ik heb een verhond gemaakt met mijnen uitverkorene, ik heb mijnen knecht David gezworen: 5 Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid bevestigen , en uwen troon opbouwen van 1 geslacht tot geslacht. Sela. 17 Waarom hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat hij een barmhartig en een getrouw Hoogepriester zoude zijn in de dingen die bij God te doen waren, om de zonden des volks jte verzoenen. ^ / •• -5 Want er is één God, er is ook één j Middelaar Gods en der menschen, de jmensub Christus Jezus, 21 Want dien, «lie geene zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden regtvaardigheid Gods in hein. 18 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven ; Vervloekt is een iegelijk die aan heil hout hangt: I 18 Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid en ongeregligheid der menschen , et/s die de waarheid in ongeregligheid tenonderhouden: 10 want'God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. Dewijl dan Christus voor ons in het vieesch geleden heeft, zoo wapent gij u ook met dezelfde gedachte, namelijk dat wie in het vieesch geleden heeft, die heeft opgehouden van de zonde, |
4 maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, beeft God zijnen Zoon uil-gezonden , geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, 18 De geboorte van Jezus Christus was nu aldus. Want als Maria z^ne moeder met Jozef ondertrouwd was, eer zij tezamengekomen waren werd zij zwanger bevonden uit den Heiligen Geest. 19 Jozef nu, baar man, alzoo hij regt-vaardig was en haar niet wilde openbaar te schande maken, was van wille haar heimelijk te verlaten. 20 En alzoo bij deze dingen in den zin had, zie, de engel des Heeren verscheen hem in den droom, zeggende; Jozef, {jij zoon Davids, wees niet bevreesd Maria uwe vrouw tot u te nemen; want hetgeen in baar ontvangen is, dat is uit den Heiligen Geest; S S *' a? ■■ 23 Van het zaad van dezen heeft God Israel, naar de belofte, verwekt den Zaligmaker Jezus, | 15 Want wij hebben geen hoogepries-jter die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch zonder zonde. 6 En nu heeft hij zoo veel uitnemender bediening gekreeen, als hij ook eens beteren , verhonds Middelaar is, hetwelk in betere i beloftenissen bevestigd is. ' J ■- s. v •' ' 10 En gij Zijt in hein volmaakt, die het Hoofd is van alle overheid en magt; 11 In welken gij ook besneden zijt met eene besnijdenis, di«j zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het ligehaam der zonder des vleesches, door de besmjde-uis van Christus: . . 12 Zijnde niet hem begraven in den doop, in welken gij ook met hem opgewekt zijt, door het geloof der werking Gods, die hem uit de dooden opgewekt heeft. 10 Want indien wij vijanden zijnde 1 met God verzoend zijn door den dood zijns Zoons, veelmeer zullen wij ver-1 zoend zijnde behouden worden door zijn j leven; 31'Toen zeide Jezus tot hen; Gij zuil allen aan mij geërgerd worden in dezen nacht; want er is geschreven; Ik zal den herder slaan, en de schapen der, kudde zullen verstrooid worden. |
21
A. Uit het vleesch en bloed van de maagd Maria. Luc. 2 : 7. Gal. 4 : 4. Luc. 1 ; 42.
131 V. Hoe kon dit geschiedend
A. Door de werking des H. Geestes. Matth. 1 : 18, 20. Luc. 1 : 3t).
132 V. Waarom teas dit noodigl
A. Opdat Hy ook het ware zaad van David I zij. Psalm 89 : 4,5. Hand. 13 ; 23.
133 V. Wat meer?
A. Zijnen broederen in alles gelijk, uitgenomen de zonde. Hebr. 2 : 17 en 4 : 15.
Vraag 36.
134 V. Wat nuttigheid bekomt gij door de heilige ontvangenis en geboorte van Christus'!
A. Dat Hij onze Middelaar is. 1 Tim. 2:5. Hebr. 8 : 6.
135 V. Wat nog meer ?
A. Dat Hij, met zijne onschuld en volkomen heiligheid, mijne zonden, waarin ik ontvangen en geboren ben, voor Gods aangezicht bedekt. 2 Cor. 5: 21. Coloss. 2: 10«, 12.
Vraag 37.
136 V. Wat verstaat gij door 't woordje geLeden? A. Dat Hij Gods toorn gedragen heeft. Gal. 3:13.
137 V. Was Gods toorn eigenlijk tegen Hem}
A. Neen; maar tegen de zonde van 't ganscho menschelijk geslacht. Rom. 1: 18 ; 5 ; 10. 2 Cor. 5 ; 19.
138 V. Heeft Hij dien toorn gedragen?
A. JV{, en wel aan lichaam en ziel. Matth. 26 : 31. 1 Petr. 4 : 1.
139 V. Wanneer?
22
A. Den ganschen tijd zijns leven op de aarde; maar inzonderheid aan liet einde van zijn leven. Luc. 12 : 50. Hebr. 5 : 7, 8.
140 V. Tot nat einde heeft Hij dat gedaanl
A. Opdat Hij met zijn lijden, als met het eenige zoenoffer, ons lijf' en ziele van de eeuwige verdoemenis verloste. Rom. 5 ; 10. 1 Petr. 3 : 18a.
141 V. Waartoe meer}
A. Opdat Hij ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierve. Joh. 3 : 15, 1G. Hebr. 5: 9.
Vraag 38.
142 V. Wat heteekent het, dat Hij cnder den rechter Pontius Pilatus geleden heefü
A. Dat Hij onschuldig onder den wereldlijken rechter veroordeeld is. Matth. 27: 24, 25, 26.
143 V. Waartoe was dat noodig'?
A. Opdat Hij ons daarmede van Gods streng oordeel, dat over ons gaan zou, bevrijdde. Jes. 53: 5. Rom. 8:1.
Vraag 39.
144 V. Heeft dat iets meer in, dat Hij gekruisigd, is geneest, dan of Hij meteenen anderen dood gestorven ward
A. Ja, want daardoor ben ik zeker, dat Hij de vervloeking, die op mij lag, op zich geladen heeft. 1 Petr. 2 : 24.
145 V. Hoe kimt qij dat daaruit weient
A. Omdat de dood des kruises van God vervloekt was. Gal. 3: 13, 14.
Vraag 40.
146 V. Waarom heeft Christus zich tot in den dood moeten vernederen} Matth. 16: 21. Luk. 24: 46.
50 Maar ik moet met een doop gedoopt worden , en hoe word ik geperst, totdat bet volbragt zij! 10 Want indien wij, vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood zijns Zoons, veel meer zullen wij, verzoend rijnde, Lehou-| den worden door zijn leven. 18 Want Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, hij regtvaanlig voor de on-regtvaardigen, opdat hij ons tot God zou brengen; die wel is gedood in het vleesch, maar levend gemaakt door den Geest; 9 Eii geheiligd zijnde, is hij allen, die hem geliuorzaam zijn, eene oorzaak der eeuwige zaligheid geworden : 5 Maar hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongeregtigheden is hij ver- , brijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op hem, en door zijne striemen is ons genezing gewonlen. ! ZOO is er dan nu geene verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Geest.OO is er dan nu geene verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Geest. |
vC $ ; c''. | 7 Die in de dagen zijns vleesches ge-I beden en smeekingen tol dengeen die hem uit den dood konde verlossen, met sterk geroep en tranen, geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vrees, 8 hoewel hij de Zoon was, nogtans gehoorzaamheid geleerd heelt uit hetgeen hij heeft geleden, i 9; /- s 14 En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoog.» heeft, alzoo moet de Zoon des mensehen verhoogd worden; 15 Opdat een iegelijk, die in hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. , 16 Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeboren' Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. 24 Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer, tiaf. er oproer werd, nam hij water en wiesch de hamlcn voor de schare, zeggende : Ik ben onschuldig aan het blued dezes regtvaardigen; pijlieden mooirt toezien. 25 En al het volk, antwoordende, zeide : Zijn bloed home over ons, en over onze kinderen ! 26 Toen liet hij hun Bar-abbas los, maar Jezus gcgcesold hebbende, gaf hij hem over om gekruisigd te worden. |
24 die zelf onze zonden in zijn lig-| chaam gedragen heeft op het hout, opdat wij den zonden afgestorven zijnde, der geregtigheid leven zouden; door wiens striemen gij genezen zijt.
13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven : Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt.
14 Opdat de zegening van Abraham tot de heidenen komen zou in Christus Jezus, en opdat wij de belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof.
■- ' ■ . / ^l Van toen aan begon Jezus zijnen disci-' pelen tc vertoonen, dat hij moest heengaan , naar Jerüzalem, en veel lijden van do ouderlingen, en overpriesteren, en schrlttgeleerden, 1 en gedood worden, en ten derden dage opge- i wekt worden. 1 |
46 En zeide tot hen ; Alzoo is er geschreven, en alzoo moest de Christus lijden, en van de dooden opstaan ten derden dage; |
19 want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien éénen mensen velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzóó zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen velen tot reglvaardigen gesteld worden. 23 Want de bezolding der zonde is de dood, maar de genadegifte Gods is het eeuwige leven, door Jeius Christus, onzen Heere. 54 Hoe zouden dan de Schriften vervuld wor-iien, die zeggen, dat het alzoo geschieden moet ? ■ 84 maar een der krijgsknechten doorstak zijne zijde met een speer, en terstond kwam er bloed en water uit. 35 Eu die het gezien heeft die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig , en hij weet dat bij zegt 't geen waar is, opdat ook gij gelqoven moogt. |
32 Dewelke, daar zij het regt Gods weten, (namelijk, dat degenen, die zulke dingen doen, des doods waardig zijn) niet alleen «le-zeive doen, maar ook mede een welgevallen hebben in degenen, die ze doen. 17 tËTaar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; wam ten dage als gij daarvan eet zult gij den dood sterven. 42 En als het nu avond was geworden, dewijl het de voorbereiding was, welke is de vóórsabbat, 43 kwam Jozef die van Arimathéa was, een aanzienlijk raadsheer, die ook zelf het koningrijk Gods was verwachtende, en zich verstoutende ging hij in tot Pilatus en begeerde het lig-chaam van Jezus. 44f En Pilatus verwonderde zich dal hij aireede gestorven was, en den hoofdman over honderd tot zich geroepen hebbende, vraagde hem of hij lang gestorven was; 45- en als hij 1 van den hoofdman over honderd verstaan had, schonk hij Jozef het ligchaam. |
ƒ
27 En gelijk het den menschen gezel 1 is éénmaal te sterven, en daarna het| oordeel, 7 Want die gestorven is, die is geregtvaar-digd van de zonde. . . |
22 En het geschiedde dat de bedelaar stierf, en van de engelen gedragen werd, in den schoot Abrahams. I 8 Niemand van igt;en znl zijnen broeder immermeer kunnen verlossen; hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen Keven : • ^ O 24 Voorwaar, voorwaar zeg ik u, wie ] mijn woord hoort, en gelooft hem die mij gebonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in hel leven. |
-)
)
/4r
X
/ J.
j : 4
lykheden.
ïïk Wij in nieuwheid des levens wan-1 delen zouden.
^KW»r.0.«fMaer.
23
A. Daarom, dat niet anders voor onze zonden kon betaald worden, dan door den dood van Gods Zoon. Eom. 5 : 19.
147 V. Waarom niet]
A. Van wege Gods gerechtigheid. Eom. 1 : 32. en 6 : 23.
148 V. Waarom meer niell
A. Van wege Gods waarheid. Gen. 2 : 17. Matth. 26 : 54.
Vraag 41.
149 V. Waarom is Hij begravenl
A. Om daarmede te betuigen dat Hij waarlijk gestorven is. Mare. 15 : 42—45. Joh. 19: 34, 35.
Vraag 42.
150 V. Zoo dan Christus voor ons gestorven is, hoe komt het, dat mij ook nog moeten sterven] Hebr.9 ;27.
A. Onze dood is geen betaling voor onze zonden. Psalm 49 : 8.
151 V. Wat dan!
A. Alleen eene afsterving der zonden. Rom. 6 : 7.
152 V. Wal meert
A. Een doorgang tot het eeuwige leven. Joh. 5 : 24. Luc. 16'; 22.
Vraag 43.
153 V. Wat verkrijgen mij meer voor imttiqheid uit de offerande en 'len dood van Christus aan het kruis']
A. Dat door :zijne kracht onze oude mensch met Hem gekruisigd, gedood en begraven wordt. 1 Petr. 2: 24. Gal. 5 : 24. Rom. 6 : 4.
154 V. Waartoe moet dat dienen]
A. Opdat de booze lusten van het vleesch niet meer in ons regeeren. Rom. 6 : 12, 14.
155 V. En mat volgt daaruit!
24
A. Dat wij ons zeiven tot eene offerande der dankbaarheid aan God opofferen. Hom. 6: 13.
Vraag 44.
156 V. Waarom volgt daar: Nedergedaald ter helle'?
A. Omdat mijn Heere Christus in zijn gan-
sche lijden, maar inzonderheid aan het kruis, in onuitsprekelijke benauwdheid, smarten, verschrikkingen en helsche kwalen gezonken was. J oh. 12 : 27. Matth. 26 : 37 en 27 ; 46.
157 V. Waartoe datl
A. Opdat ik verzekerd zij en mij ganschelijk vertrooste, dat Hij daardoor mij van de helsche benauwdheid en pijn verlost heeft. Hebr. 5: 7, S. 0.
158 V. Wanneer komt u dAe troost het meent te pas'?
A. In hooge aanvechtingen. Rom. 7 ; 24, 2y.
Vraag 45.
159 V. Wat nut ons de opstanding van Cl iris lus! Matth. 28: 6. Hand. 13: 30. 1 Cor. 15: 4.
A. Ten eerste, heeft Hij door zijne opstanding den dood overwonnen. Openb. 1 ; 18.
160 V. Waartoe?
A. Opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij ons door zijnen dood verworven had, koude deelachtig maken. Rom. 4 : 25.
161 V. Wat nuttigheid is er meer?
A. Ten andere , worden wij ook door zijne kracht opgewekt tot een nieuw leven. Rom. 6 ; 4, 5, 6,
162 V. Wat nog?
A. Ten derde, is ons de opstanding van Christus een zeker pand van onze zalige opstanding. 1 Cor. 15 ; 20, 21, 22.
Os- ' * S S
13 En stelt uwe leden niet der zonde tot wapenen der ongeregtigheid; maar stelt u zeiven Gode, als uit de dooden levende geworden lijnde, en tlelt uwe leden Gode tot wapenen der geregtigheid. |
27 Nu is mijne ziel ontroerd; en wat zal ik zeggen? Vader! verlos mij uit deze ure! Maar hierom ben ik in deze ure gekomen. _ |
37 En met zich nemende Petrus, en de twee j zonen van ZehedéUs, hegon hij droevig en zeer beangst te worden. 7 Die in de da^en zijns vleesches, gebeden en Bm^ekingeu tot dengenen, die hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreeze, |
Ö Hoewel hij de Zoon was, nogtan» ge-46 Fin omtrent de negende ure riep Jezus met eene ^roote stem.zeggende: ELI, ELI, LAMA SAUACM1THANI! .lat is : Mijn God, i mijn Goil! waarom helit Gij mij verlaten ! 24 Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het ligchaam dezes doods? 26 Ik dank God door Jezus Christus onzen Heer. |
/7..
■k yjf-e y * s*
0 Hij is hier niet; want hij is opgestaan , gelijk hij gezegd heeft. Komt herwaarts , ziet de plaats waar de Heer gelegen heeft.
9 eo geheiligd zijnde, is bij allen die hem gehoorzaam zijn een oorzaak derj eeuwige zaligheid geworden.
30 Maar God heeft hem uit de dooden opgewekt;
4 en dat hij is begraven, en dat hij. is opgewekt len derden dage, naar de
lt; / : / c
/
J. 4 25 welke oïergeleverj is om onze zonden en opgewekt oin onze reelvaar-digmaking. |
18 en die leef; en ik ben dood geweest, en zie, ik ben levend in alle eeuwigheid, amen. En ik heb de sleu Iels der hel en des doods. |
-é-r (j , ^
ri vn het geschiedde als hij xe ze-gende, dat hij van hen scheidde en werd opgenomen in den hemel. |
/ ^
SS
97 Or dat zij den Heere zou-
vïn eenMe'gelSkvan'on,. ..
Si„,d£nBSr,L «et gaven offeren;
a? r ^ ^
S ''
es^x-Ji^
25
Vraag' 46.
1C3 V. JFai verstaat gij daarmede: Opgevaren ten hemelt Hand. 1 : 9.
A. Dat Christus voor de oogen zijner jongeren van de aarde ten hemel is opgeheven. Luc. 24 : 51. Hand. 1 : 9, 10, 11.
164 V. Wat nuttigheid ligt daarin voor ons ?
A. Dat Hij ons ten goede daar is, totdat Hij wederkomt, om te oordeelen de levenden en de dooden. Joh. 16 : 7. Hand. 1 : 11 : 3 : 21. Hebr »' 1 9 : 28.
■or-», t
,otj j Vraag 47.
165 V. Is dan Christus niet bij ons tot aan het einde der wereld, gelijk Hij ons beloofd heeft? Matth. 28: 20.
A. Christus is waarachtig mensch en waarachtig God. Eora. 1 : 3, 4 en 9 : 5.
166 V. Is Hij dan, naar zijne menschelijhe natuur, lij ons ?
A. X a a r zijne menschelijke natuur is Hij nu niet meer op aarde. Joh. 16 ; 28. Matth. 26:11. „; Hebr. 8 : 4.
IJm 167 V. Naar zijne goddelijke dan'l
A. Naar zijne Godheid, majesteit, genade en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons. Matth. 28: 20. Joh. 14 : 23.
K Vraag 48.
168 V. Maarzoo de menschheid niet overal is, waar I de Godheid is, worden dan de twee naturen in Christus
niet van elkander gescheiden'?
A. Geenszins, daar de Godheid onbegrijpelijk en overal tegenwoordig is. Jer. 23 : 24. Hand. 17 : 27.
169 V. Wat lesluit gij daaruit?
26
A. Zoo moet, volgen dat ze wel buiten hare aangenomen menschheid ia, en nogtans persoonlijk met haar vereenigd blijft. Col. 2:9. Joh. 3 ; 13.
Vraag 49.
170 V. Wat nut geeft ons de hemelvaart van Christus'!
A. Ten eerste, dat Hij in den hemel voor het
aangezicht zijns Vaders onze voorspreker is. Hebr. 9 ; 24. Rom. 8 : 34. 1 Joh. 2:1.
171 V. Wat meer?
A. Ten andere, dat wij ons vleesch in den hemel tot een zeker pand hebben. Ef. 5 ; 30 en 2 : 6.
172 V. Waarvan moet ons dit pand verzekering geven ?
A. Dat Hij, als het Hoofd, ons, zijne lidmaten, ook tot zich zal nemen. Joh. 14 ; 2, 3.
173 V. Wat nut hebben mij nog meer van 's He er en hemelvaart ?
A. Dat Hij ons zijnen Geest tot een tegenpand zendt. Joh. 16 : 7. Ef. 1 : 13, 14.
174 V. En maartoe dient ons dit tegenpand'1
A. Door zijne kracht zoeken wij 't geen daar boven is, waar Christus is, zittende aan Gods rechterhand, en niet hetgeen op aarde is. Fil. 3; 20. Col. 8:1.
Vraag 50.
175 V. Waarom norit daarbij gezegd: Zittende ter rechterhand Godsl Mare. 16 ; 19.
A. Dat Christus daarom ten hemel gevaren is, opdat Hij zich zeiven daar bewijze als het Hoofd zijner Christelijke Kerk. Ps. 110; 1,2. Ef. 1; 20.
176 V. Is Hij daar ook als zoodanig werkzaam'?
9 Want in hem woont al de volheid «Ier Godheid ligehamelijk; |
IS £n uiemaud is opgevaren in den hemel , dan die uil den hemel nederge-komen is, namelijk de Zoon des meu-schen die in den hemel is. |
7,
f
/
f
1 IA AVant L'lirisius is nietinc^e-gaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zeiven, om nu te verachijnen voor het aan-' gezict *an God voor ons; |
84 Wie is 't die verdoemt ? Christus j is 't die gestorven is, ja wat nieeris, ■ die ook opgewekt is, die ook ter r*^er' hand Gods is, die ook voor ons bidt. \ / •' / IMijue kindercw! ik schrijf 1 leze dingen, opdat Rij niet zomlisot; en indien iemand gezondigd heeft, wij hebUen| eenen voorspraak bij den Vader : Jezus Cnristu», den regt- |
J' ^ ' 30 Want wij zijn leden zijns liguhaams, van zijn vleesch en van zijne btenen. 2 In het huis mijns Vaders zijn vele woningen; anderzins zou ik het u gezegd hebben ; ik ga heen om u plaats te bereiden. 3 En zoo wanneer ik heen zal gegaan zijn, en u plaats zal bereid hebben, zoo kome ik weder, en zal u tot mij nemen, opdat gij ook 1 zijn moogt, waar ik ben. 13 in welken ook gij zijl, nadat gijl hel woord der waarheid, namelijk het' evangelie uwer zaligheid ( gehoord hebt; in welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijl verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte. | 14 die het onderpand is van onze erfenis tot de verkregen verlossing, tot prijs znner heerlijkheid. Indien gij dan met Christus opgewekt i zijl, zoo zoekt de dingen die boven zijn J waar Christus is zittende aan de regter-hand Gods: |
^ • -gt; 6 En heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezno. I 7 Döch ik zeg u de gt;vaarheid, hel is u nul dat ik wegga; want indien ik niet wegga, zoo zal de Troosler tot u niet komen ; maar indien ik henenga, zoo zal ik hem tot u zenden. 20 Maar onze wandel is in de hemelen, waaruil wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heer Jezus Christus. _ ^ ' S | lü De Heer dan nadat hij tot hen ge-' sproken had, is opgenomen in den hemel , en is gezeten aan de regter/iand Gods. |
De Heer heeft tot mijnen Heer gesproken : Zit aan mijne regterhand, totdat ik uwe vijanden gezet zal hebben tot eene voetbank uwer voelen. 2 De Heer zal den scepter uwer sterkte zenden uit Sion, zeggende: Heersch in het midden uwer vijanden. |
20 Die Hij gewrocht heeft in Christus, als Hij hem uit de dooden heeft opgewekt; eii beeft hem gezet tot zijne regter/mwt? in den hemel; |
/22 VVnnt ook de Vader oordeelt nieinaml, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven; 22 welke is aan de regteWmnd Gods, opgevaren ten hemel, de engelen en niagten en krachten hem onderdanig gemaakt zijnde. |
j 24 duarna zal het einde zijn, wanneer ' hij het koningrijk aan God en den Vader zal overgegeven hebben, wanneer hij zal tenietgedaan hebben alle heerschappij en alle magt en kracht. 8 Daarom zegt hij: Als hij opgevaren is in de hoogte, heeft hij de gevangenis gevangen genomen, en heeft den men-i schen gaven gegeven. | |
38 Hij dan door de regierAawd Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den 'Vader, heeft dil uitgestort wat gij nu ziet en hoort. |
25 Want hij moet als Koning heerschen , totdat hij al de vijanden onder zijne voeten zal gelegd hebben. 26 De laatste vijand die tenietgedaan wordt is dq dood. *- |
S
/V
34 Wie is het, die verdoemt? Christus is het, die gestorven is; ja wat meer is, die o«k opgewekt is, die ook ter regter/tami Gods is, die ook voor ons bidt. |
35 Wie zal ons scheiden van de heide van Christus ? Verdrukking, of be-naauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar , of zwaard / 31 daarom dat hij een dag gesteld heeft op welken hij den aardbodem regtvaardig zal oordeelen, door een man dien hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen , dewijl hij hem uit de dooden opgewekt heeft. |
c
X .-
; /
10 en zijnen Zoon uit de hemelen le verwachten, denwetken hij uit de dooden opgewekt heeft, namelijk Jezus die ons verlost van den toekomenden toorn. |
10 wanneer bij zal gekomen zijn om verheerlijkt le worden in zijne heiligen , en wonderbaar te worden in allen die gelooven (overmits onze getuigenis onder u is geloofd geworden) in dien dag. |
20 Maar onze wandel is in lt;le hemelen, i waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus; |
7 Zie, hij komt met de wolken, en alle oog zal hem zien , ook degenen die hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen over hem rouw-bedrijven; ja amen. »1 |
7 En u, die verdrukt wordt, verkwikking met ons, in de openbaring van den Heere Je*quot;8 van den hemel met de engelen zijner kracht ; 8 Met vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen, en over degenen, die het evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn; 9 Dewelke zullen tot straf lijden het eeuwig verderf, van het aangezigt ilea Heeren, en van de heerlijkheid zijner sterkte ; 17 Daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere te gemoet, m de lucht; en alzoo zullen wij altijil niet den Heere wezen. |
41 Dan zal hij zcgiten ook tot degenen, die ter linker/m/jrf zijn : Gaat weg van mij, gij vervloekten ! in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel cn zijnen engelen lgt;ere:d is. 34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot zijne regter/mnd ztjn: Komt gij gezegenden mijns Vaders, be-erft hel kouingrijk 't welk u bereid is van de grondlegging der wereld; 8 Voorts is mij weggelegd de kroon der regtvaardigheid, welke mij de Heere, de regt-vaardige Regter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, die zijne verschijning liefgehad hebben. |
27
A. Ja; Hij is het Hoofd, door 't welk de Vader alle dingen regeert. Joh. 5 : 22. 1 Cor. 15 : 24. 1 Petr. 3 : 22.
Vraag 51.
177 V. IVat nuttigheid hrent/t ons nu deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus']
A. Eerstelijk, dat Hij door zijnen H. Geest in ons, zijne lidmaten, de hemelsclie gaven uitgiet. Hand. 2 : 33. Ef. 4 : 8.
178 V. Wat meer?
A. Dat Hij ons met zijne macht tegen alle vijanden beschut en behoudt. 1 Cor. 15 : 25, 26. Rom. 8 : 34, 35.
Vraag 52.
179 V. IVat troost u de wederkomst van Christus, om te oordeelen de levenden en de dooden? Hamp;Tidi.Xl: 31.
A. Dat ik in alle droefenis en vervolging, met een opgericht hoofd, mijnen Rechter uit den hemel verwachte. 1 Thess. 1 : 10. 2 Thess. 1 : 10.
180 V. Wien venvacht gij als wv Rechter ?
A. Even denzelve, die zich te voren om mij-neutwil voor Gods gericht gesteld, en al den vloek van mij weggenomen heeft. Pil. 3 : 20. Openb. 1:7.
181 V. Wat verwacht gij van Ilem'?
A. Dat Hij al zijne en mijne vijanden in de eeuwige verdoemenis zal werpen. 2 Thess. 1 : 7, 8, 9. Matth. 25 : 41.
182 V. Wat meer'?
A. Dat Hij mij met alle uitverkorenen tot zich in de eeuwige blijdschap en heerlijkheid nemen zal. 1 Thess. 4 : 17. Matth. 25 : 34. 2 Tim. 4:8.
Vraag 53.
183 V. Wat gelooft gij van den II. Geest?
A. Eerstehjk,dat Hij te zamen met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is. Hand. 5 : 3, 4. Matth. 28 : 19. 2 Oor. 13 : 13.
184 V. Wat gelooft gij van Hem tot wven troostl A. Dat Hij ook mij gegeven is. Rom. 8 ; 23.
1 Joh. 3 ; 24. Joh. 14 ; 17.
185 V. Waartoe?
A. Om mij, door een oprecht geloof, Christus en alle zijne weldaden deelachtig te maken. 1 Cor. 12 : 3. 2 Cor. 4 ; 13. Gal. 5 : 22. Rom.
8 : 9. 1 Cor. 2 : 12.
186 V. Waartoe meer?
A. Om mij te troosten. Joh. 14 ; 15, 16. Hand.
9 : 31.
187 V. Waartoe nogl
2 A. Om eeuwiglijk bij mij tejplijven. Joh. 14 ; 17. Ef. 4 : 30. ' ' ■ V
^ ' 2 aan de gemeente Gods die te Corin-
2 aan de uitverkorenen naar de « • the is, den geheiligden in Christus Je-
keonis van God den Vader, in de nei-T j Sle /.OTl f zus, den geroepen heiligen, met allen
ligmaking des Geestes, tot gehoorzaam-jjt iiVAAC die jen naam van onzen Heer Jezus
heid eu hesprenging des bloeds van Je- ^ Christus aanroepen in alle plaats, beide
/.us Christus: genade en vrede zij u O-J hunnen en onzen Heer:
vermenigvuldigd. ö
188 V. Wat gelooft gij van de heilige algemeene Christelijke Kerk'!
A. Dat Gods Zoon zich eene gemeente (ten eeuwigen leven uitverkoren) vergadert, beschermt en onderhoudt. Hand. 20 ; 28. 1 Tim. 3 ; 15. Rom. 8 ; 29. 1 Petr. 1 : 2.
189 V. Waaruit verkorenquot;!
A. Uit het ga'nsche menschelijk geslacht. 1 Cor. 1 : 2. Hebr. 12 : 93. Openb. 7 : 9.
190 V. Waardoor vergaderd1? 'i-' ■ • S ? '• f-
' ■ » Nadezen zag ik , en zie, ««quot; 8r0»1?
33 tot de algemeene vergadering en del af'natlé6 en'Te^ar-htcnen volken en
gemeente der eerstgeborenen, die li slaande vóór den troon en vóór
de hemelen opgescbreven lijn, en toll hit Lam bekleed lijnde met lange witte
God den Regter over allen, en de gees- hel Larn^ be «aren in
ten der volmaakte regtvaardigen, Koe baiden;
-V
.Ü • 3 En Pelrus zeide; Anonias, waarom Éieeft de salan uw liart vervuld, dat gij | lt;len Heiligen Geest liegen zoudt enont-j irpkken van den prijs des lands? 4 Zoo liet gebleven was, bleef bet nietj bet uwe, en vt kocht zijnde, was liet! niet in uwe magt? Wat is 't dat gijl deze daad in uw bart bebt voorgenomen ? | ■Gij bebt den menscben niet gelogen maar Gode. | 23 En niet alleen dit, maar ook wij zelve die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelve zeg ik zuchten in ons zelve, verwachtende de aanne-Iming lot kinderen, namelijk de verlos-jsing onzes ligchaams. |
19 Gaat dan henen, onderwijst al del volkeren, dezelve doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Hei-' ■ ligen Geestes, leerende hen onderhouden | alles wat ik u geboden heb. ^ . / ■ 13 De genade des Heeren Jezus Chris-Itus en ae liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u I allen. Amen. 24 En wie zijne geboden bewaart, blijft in hem, en hij in denzelve. En hieraan kennen wij dat hij in ons blijft, namelijk uit den Geest dien bij ons gegeven heeft. |
lt; 17 namelijk deu Geest der waarheid, weikeu de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet hem niet en kent hem niet; maar gü kent hem, want bij blyft bij ulieden en zal in u zün. |
13 Dewijl wij nu denzelfden geest des j geloofs hebben, gelijk er geschreven is: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken , zoo gelooven wij ook, daarom 'spreken wij ook, 3 Daarorn maak ik u bekend, dat niemand die door den Geest Gods spreekt, Jezus een vervloeking noemt; en niemand kan zeggen Jezus den Heer te zyn, dan door den Heiligen Geest. 22 Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid , goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, maligbeid. S *-•2-. =?: /J |
9 Doch gijlieden zijt niet in het vleesch, maar in deu Geest, zoo namelijk de Geest | Gods in u woont; maar zoo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt |bem niet toe. 15 Indien gij mij liefbebt, zoo bewaart I mijne geboden: Iti en ik zal den Vader bidden, en hij zal u een anderen Trooster geven, opdat bij bij u blijve in eeuwigheid. 16 En ik zal den Vader bidden, en Hij zal i u eenen anderen Trooster geven, opdat hij bij u blijve in der eeuwigheid; 17 Hamélijk den Geest der waarheid, welken de wereld niet kan ontvangen, want zij aiet hem niet, en kent hem niet; maar gij kent hem, want hij blijft bij ulieden, en zal in u zijn. 3 . s | 15 maar zoo ik vertoef, opdat gij moogt weten hoe men in het huis Gods moet verkeeren, hetwelk is de gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid. |
12 Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld , maar den Geesi die uit God is, opdat wij zouden welen de dingen die ons van God geschonken zijn ; 31 De gemeenten dan door geheel Ju-déa en Galiléa en Samarié baddeu vrede, en werden gesticht; en wandelende in de vreeze des Heeren en de vertroosting des Heiligen Geestes, werden zij vermenigvuldigd. | 30 En bedroett den Heiligen Geest Gods met, door welken gij verzegeld zijt lot «den dag der verlossing. 28 Zoo hebt dan acht op u zeiven, en op de geheele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de ge-meente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door zijn eigen bloed. yl Crquot; : _y f 29 Want die bij tevoren gekend heeft, die heeft hij ook tevoren verordineerd den heelde zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat hij de eerstgeborene zij onder vele broederen; |
/o
20 En zij, uitge^iian zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede, en bevest'iKiie het woord door teekenen, die daarop volgden. Amen. ' ■gt; 4 Êén ligchaam is het, en één Geest, geiij-kerwijs gij ook geroepen zijt tot ééne hoop uw§r beroeping; I 13 Totdat wij allen zullen komen tot de eenigheid des gelc-ofs en der kennis van den Zoon Gods, tot eenen volkomenen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus. as Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overhellen, noch magten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, 39 Noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods. welke is in Christus Jezus, on zon Heere. 3 Hetg o Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, i-pdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met den V ader, en ; met zijnen Zoon Jezus Christus. |
14 En eene zekere vrouW, met name Lydia, 1 eene purperverkoopster, van de stad Thya- I tfra, die God ■Uendt-, hoorde ons, welker hart i de Heere heeft aeopend.dat zij acht nam op hetueen van Pauius gesproken werd. 20 En ziet, ik oen met ulie den al de dagen, tot de vol einding der wereld. Amen. 12 Om welke oorzaak ik ook deze dingen lijde, maar word niet beschaamd : want ik weet, wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd, dat Hij magtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag. 8 Welke God u ook zal bevestigen tot het einde toe, om onstraffelijk te zijn in den dag van onzen Heere Jezus Christus. 9 God is getrouw, door welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap van zijnen Zoon Jezus Christus, onzen Heere. |
/
I 21 Niemand dan roeme op menscben, want alles is het uwe; 22 betzij Pauius hetzij Apollos hetzij Cefas, hetzij de wereld hetzij leven hetzij dood, heizij tegenwoordige hetzij toekomende dingen, zij zijn alle de uwe; , 23 doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods. 10 Een iegelijk gelijk hij gave ontvangen heeft, alz66 bediene hij dezelve aan den ander, als goede uitdeelers der menigerlei genade Gods. die al uwe ongeregtigheid vergeeft, e a' uwe krankheden geneest; |
3 Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. 6 Hebbende uu verscheiden gaven, naar de genade die ons gegeven is, 7 zoo laat ons die gaven besteden, hetzij profetie, naar de mate des geloofs ; hetzij bediening, in hel bedienen; hetzij die leert, in het leeren; 8 hetzij die vermaant, in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet, in blijmoedigheid. 3 Doet geen ding door twisting of iidele eer, maar door ooimoedigheid ; achte de één den ander uitnemender da a zichzelven. |
17 en hunner zonden en hunner onge-regtigheden zal ik geenszins meer gedenken. .....
29
A. Door zijnen Geest en door zijn Woord. Marc. 16 : 20. Hand, lö : 14.
191 V. Hoe geschiedt die vergadering') A. In eenigheid des waren geloofs. Eph. 4:4, 13.
192 V. Wanneer doet Hij dat'*
A. Van het begin der wereld tot aan het
einde. Matth. 28 : 20.
193 V. Wat gelooft gij van u zelven'1 A. Dat ik een levend lidmaat van die gemeente ben.
194 V. Wat meer?
A. Dat ik het eeuwig zal blijven. Rom. 8: 88, 89. 2 Tim. 1 : 12. 1 Cor. 1 : 8, 9.
Vraag 55.
195 V. Wal verstaat gij door de gemeenschap der heiligen ?
A. Eerstelijk, dat alle on elk geloovige, als lidmaten, aan den Heere Christus gemeenschap hebben. 1 Cor. 1 : 9. 1 Joh. 1 : 3.
196 V. Welke voorrechten zijn hieraan verhonden? ** A. Elk heeft ook gemeenschap aan al zijne schatten en gaven. 1 Cor. 3 ; 21—23. Ef. 1 : 3.
197 V. Welke plichten vloeien daaruit voort'} A. Elk lidmaat moet zich schuldig weten, zijne
gaven ten nutte en tot zaligheid der andere lidmaten aan te leggen. Rom. 12 ; 6-8. 1 Petr. 4: 10.
198 V. Hoe moet dit geschieden?
'I A. Gewilliglijk en met vreugde. Fil. 2 : 3.
Vraag 56.
199 V. Wat gelooft gij van de vergeving der zonden? A. Dat God mijne zonden nimmermeer wil
gedenken. Ps. 103 : 3. Hebr. 10 : 17.
200 V. Welke zonden'?
30
A. Alle injjne zouden, ook mijnen zondigen aard, waarmede ik al mijn leven lang testrijden heb. Rom. 7 : 23.
201 V. Waarom wil Hij die niet gedenken?
A. Om het genoegdoen van Christus. 2 Cor. 5 : 19. Col. 1 ; 14.
202 V. Wat nil God integendeel doen ?
A. Mij de gerechtigheid van Christus schenken. 2 Cor. 5 : 21.
203 V. .ïfei welke bedoeling ?
A. Opdat ik nimmermeer in 't gerichte Gods kome. Joh. 5 : 24. Rom. 8 : 33.
Vraag 57.
204 V. Wat troost geeft u de opstanding des vleesches? ^1 Cor. 15J
A. Dat niet alleen mijne ziel, na dit leven, van stonden aan tot Christus, haar Hoofd, zal opgenomen worden. Pred. 12 : 7. Pil. 1 :23. Luc. 16 : 22 en 23 : 43.
205 V. Wat nog meer'?
A. Dat ook dit mijn vleesch wederom met mijne ziel zal vereenigd worden. Rom. 8 ; 11. 1 Cor. 6:14.
206 V. Hoe zal dat geschieden ?
A. Door de kracht van Christus opgewekt zijnde. Joh. 5 : 28. 1 Cor. 15 ; 20.
207 V. Hoedanig zal urn lichaam dan wezen ?
A. Het zal aan het verheerlijkt ligchaam van Christus gelijkvormig zijn. Pil. 3 : 21 em. 1 Cor. 15 : 42—44a.
Vraag 58.
208 V. Wat troost scheet gij uit het artikel van het eeuwige levent
28 maar ik zie een andere wet in mijne leden, welke strijdt tegen de wet mijns Semoeds, en mij gevangen neemt on-j er de wet der zonde die in mijne leden is.emoeds, en mij gevangen neemt on-j er de wet der zonde die in mijne leden is. / 14 In denwelken wij de verlossing hebben door zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden; |
39 Want God was in Christus de wereld met zich zei ven verzoenende, hunne 7.011 den hun niet toerekenende; en heeft het woonl der verzoening in ons gelegd. 21 Want dien die geen zonde gekend heeft, heeft hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden regtvaardigheid Geds in hem. |
/24 Voorwaar, voorwaar ze* ik u ; die mijn woord hoort, en gelooft Hem, die mij gezonden heeft, «lie heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overseeaan in het leven. |
33 AVie 2al btschuldiging inbrengen tegen j de uitverkorenen GodsP God is het, die j regtvaardig maakt. 3 |
7 en het stof wederom tot aarde keert 1 gelijk het geweest is, en de geest weder 1 tot God keert die hem gegeven heeft. ' 23 Want ik word van deze twee gedrongen , hebbende begeerte om ontbonden le worden en met Christus te zijn, want dat is zeer ver het beste; |
lt;-
22 En het geschiedde, dat de bedelaar stierf, en van de engelen gedragen werd in den schoot van Abraham. |
43 En Jezus zeide tot hem : Voorwaar zeg ik , u : heden zult gij met mij in het paradijs zijn. |
11 i^n inaien de UeeEt deegenen, die Jezus uit de dooden opgewekt heeft, in u woont, zoo zal IIü, die Christus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelyke ligcbamen levend maken, door zynen Geest, die in n woont. |
14 en God heeft ook den Heer opgewekt , en zal ons opwekken door zijne kracht. 28 Verwondert u daar niet over; want de ure komt, in welke allen die in de graven zijn zijne slem zullen hooren, 1 |
| 20 Waar nu, Christus is opgewekt uit do I -iooden, en is de eersteling geworden «Ier-genen, die ontslapen zijn. |
Ui Die ons vernederd ligchaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan «yn heerlijk ligchaam, naar de werking, waardoor hij ook alle dingen zich zeiven kan onderwerpen. |
42 Alzoo zal ook de opstanding der dooden zijn. Het ligchaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid;
43 Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opuewekt in kracht.
44 Een natuurlijk ligchaam wordt er gezaaid, een geestelijk ligchaam wordt er op gewekt. Er is een natuurlijk ligchaam, en er is een geestelijk ligchaam.
22 Kn ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij mij gegeven hebt; opdat *ij eén zijn, uelijk als wij één rijn : / 9 filaar gelijk geschreven is : Hetgeen net oog niet heeft gezien, en het oor niet heelt gehoord, en in het hart des mensohen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heefc dien, die Hem liefhebben. |
j. 21 En zijn heer zeide tot hem : Wel, gij 1 goede en getrouwe dienstl-iieeiit! over weinig ] zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren. I 3-4 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen, die tot zijne rei:ter/j(»j«i zijn : Komt, gij gezegenden mijns Vaders ! beërft dat koningrijk, lutwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. |
•• 'f.
/
' / / ,gt;.c-
8 En de vier dieren hadden elk een voor zich zelf zes vleugelen rondom, en waren van binnen vol oogen; en hebben geene rust dag en nacht, zeggende : Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almagtige, Die was, en Die is, en Die komen zal.
9 En wanneer de dieren heerlijkheid, en eer, en dankzegging gaven Hem, die op den troon zat, die in alle eeuwigheid leeft;
10 Zoo vielen de vier en twintig ouderlingen voor Hem, die op den troon zat, en aanbaden Hem, die leeft in alle eeuwigheid, en wierpen hunne kroonen voor den troon, zeggende :
11 Gij, Heere! zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, en de eer, en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door uwen wil zijn zij, en zijn zij geschapen.
-f . /o,
36 Wie in den Zoon gelooft,quot;die heeft liet eeuwige leven; maar wie den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet y -zieu , maar de toom Gods blijft op hem.
Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd, als hun koren en hun most j vermenigvuldigd zijn.
r:
C
4 Ja van ouds heeft men het niet gehoord, noch met ooren vernomen, en geen oog heelt het gezien, behalve Gij, o God! wat Hy doen
zal (iien, die op Hem wacht.
/ - ^ ?
8 Denwelken gij niet gezier. hebt, en nog-tans liefhebt; in denwelken gij nu, hoewel /tem niet ziende, maar geloovende, u verheugt met eene onuitsprekelijke en heerlijke vreugde;
4 Ziet, zyne ziel verheft zich, zij is niet | regt in hem; maar de regtvaardige zal door zijn geloof leven. I
WIJ dan, geregtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, 'IJ dan, geregtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God, '
A
/
31 Maar nu is de regtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de wet, hebbende getuigenis van de wet en de profeten: 22 namelijk de regtvaardigheid Gods door het geloof van Jezus Christus, tot allen en over allen die gelooven; want er is geen onderscheid. Oquot; 8 maar God bevestigt zijne liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren: 9 veelmeer dan, zijnde nu geregtvaardigd door zijn bloed, zullen wij door hem behouden worden van den toorn. 10 Want indien wij, vtfandeu zijnde, met God verzoend rijn l door den dood zyns Zoons, veel | meer zullen wij, verzoend zijnde, behouden worden door zijn leven. |
21 Ik doe de genade Gods niet teniet;1 want indien de regtvaardigheid door de! wet is, zoo is dan Christus tevergeefs gestorven. ■xï-f' J 43 Dezen geven al de profeten getuigenis, dat een iegelijk die in hem gelooft vergeving der zonden ontvangen zal door zijnen naam. i 14 Want wy weten, dat de i wet geestelijk is; maar ik ben ! vleeschelyk verkocht ouder de zonde. I 15 Want hetgeen ik doa, dat ken ik niet : want hetgeen ik wil, dat dou ik niet, maar hetgeen ik haat, dat doe ik. |
/5quot;
31
A. Dat ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal. Joh. 17 ; 22. Matth. 25 : 21, 34.
209 V. Zal die zaligheid groot zijn?
A. Zoo, dat geen ooghaar gezien, en geen oor haar gehoord heeft, en zij in geens menschen hart gekomen ia. 1 Cor. 2 ; 9. Jes. 64 ; 4.
210 V. Weet gij dat tcker?
A. Ja , daar ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mijn hart gevoel. Ps. 4 : 8. 1 Petr. 1 : 8.
211 V. Waartoe zal dezelve dienen'!
A. Om God daarin eeuwiglijk te prijzen Openh. 4 : 8.—11.
Vraag 59.
212 V. Wat haat het u nu, dat gij dit al qelooft'? A.
ben. Hab. 2 : Ah. Rom. 5
213 V. Wat meer?
A. Dat ik een erfgenaam ben van
leven. Joh. 3 : 36«. Joh. 5: 24.
Vraag 60.
214 V. Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?
A. Alleen door een oprecht geloof in Jezus Christus. Rom. 3 : 21, 22. Gal. 2 : 21,(2^. Hand. 10 : 43.
215 V. /; dat mogelijk?
A. Ja, ofschoon mijn gevveten mjj beklaagt, dat ik tegen alle geboden Gods zwaarlijk gezondigd, en geen van dezelve gehouden heb. Rom. 5 : 8, 9, 10.
216 V. Zyt gij dan nn zooveel heter?
A. Neen, ik ben nog steeds van mij zeiven tot alle boosheid geneigd. Rom. 7 : 14, 15.
Dat ik in Christus voor God rechtvaardig
1.
t eeuwige
32
217 V. Om welke reden geschiedt dit dan ?
A. Zonder eenige mijner verdiensten, uit loutere genade. Rom. 3; 24.
218 V. Op welken grond'1
A. Dat God mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent. 2 Cor. 5 : 21.
219 V. Hoe wordt u zijne heiligheid toegerekend!
A. Evenals had ik nooit zonde gehad, noch
gedaan. Rom. 4 : 6—8.
220 V. Hoe wordt u zijne rechtvaardigheid toegerekend ?
A. Als had ik al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft. 2 Cor. 5 : 21.
221 V. In hoe verre'!
A. Zooverre ik zulk eene weldaad met een ge-loovig hart aanneem. Rom. 4: 23, 24. 10: 10.
Vraag 61.
222 V. Hoe zegt gij, dat gij alieen door het geloof rechtvaardig zijl?
A. Niet, dat ik van wege de waardigheid mijns geloofs Gode aangenaam ben.
223 V. Waarom danl
A. Daarom, dat alleen de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus mijne gerechtigheid voor God is. Fil. 3:9. 1 Cor. 1 : 30.
224 V. Waartoe dient dan hier het geloof!
A. Omdat ik die weldaden niet anders dan door het geloof aannemen en mij toeëigenen kan. Joh. 1: 12. Hand. 16 : 31.
O
Ï J :e it |
21 Want dien, die gecne zonde ' gekend heelt, heeft Ei.i zonde ! voor ons geinnakt, opdat w\j : zouden worden regtvaardig-heid Gods in hem. ö gelijk ook David den mensch zalig-spreekt welken God de regtvaardigheid toerekent zonder werken, 7 zeggende: Zalig zijn ze welker on-geregtigheden vergeven zijn en welker zonden bedekt zijn, 8 zalig is de man welken de Heer de zonde niet toerekent. |
23 Nu is 't niet alleen om zijnentwil geschreven, dat hel hem toegerekend is, 24 maar ook om onzentwil, welken bet zal toegerekend worden, namelijk dengenen die gelooven in hem die Jezus onzen Heer uit de dooden opgewekt jeeft. |
10 want met het hart gelooft men ter regtvaardigheid, en met den mond belijdt men ter zaligheid. 9 en in hem bevonden worde niet heb-bende mijne regtvaardigheid die uit de iwet is, maar die door 't geloof van Christus is, namelijk de regtvaardigheid |die uit God is door het geloof; |
30 Miiar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van God, en regtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing.
/J
' / . S /
12 Maar zoo velen hem imn«;enomen hebben, «Hen heelt hy majtt gegeven kinderen Gods
] 31 En zij zeiden : Geloof in den Heere j Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij i en uw huis.
(fée-C-
j 20 Want ik zet u, tenzij uwe gereg-tigbeid overvloediger zij dan der scbrift-|geleerden en der farizeërs, dat gij in *t koningrijk der hemelen geenszins zult 10 Want zoo velen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die niet blijft in al betgeen geschreven is in bet boek der wet, om dat te doen. |
87 £n Jezus zeide tot hem: Gij zult i liefhebben den Heer uwen God met geheel uw hart en met geheel uwe ziel en met geheel uw verstand. 38 Dit is het eerste en het groote gebod. S Doch wij allen zijn als een onreine, en al onze geregligheden zijn als een bezoedeld kleed; en wij allen vallen af als een blad, en onze misdaden voeren ons weg als een wind; |
t ■
8 Indien wij zeggen dal wij geen zonde hebben , zoo vei leiden wij onszelve en de waarheid is in ons niel. 0 Indien wij onze zonden belijden , hij is getrouw en regtvaardig, dat hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongeregligheid. |
1 3 Want wij struikelen allen in vele. Indien ietnnnd in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man, magtig om ook het geheele ligchaam in den toom te houden. |
) ju Alzoo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zoo zegt ; Wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan hetgeen wij st-huldig waren te dotn. / ■ 8 En zeggen wij niet liever (gelijk wij gelas-terd worden, en gelijk sommigen zeggen, dat wij zeggen) Laat on* het kwade doen, opdat het goede daaruit kome ? welker verdoemenis reirivaardiir is. r 18 Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voorthnmeen. |
7 Want wie onderscheidt u ? en wat hebt Kii. dat gij niet hel.t ontvangen? en zoo i gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij, 1 als of gij het niet ontvangen hadt ? Wat zullen wij dan zeggen ? Zullen wij in de z«nde blijven, opdat de genade te meerder worde? 2 Dat zij verre. Wij die der zonde gestorven zijn, hoe zullen wij nog in dezelve leven? |
17 Zoo dan indien iemand in unnstus is, die is een nieuw schepsel: hel oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. •
33
Vraag 62.
225 V. Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God zyn?
A. Daarom, dat de gerechtigheid, die voor Gods gericht bestaan kan, gansch volkomen en aan Gods Wet in alle stukken gelijkmatig moet zijn. Matth. 5 : 20; 22 : 87, 38. Gal. 'ó : 10.
226 V. Kunnen ze ook een stuk derzelve zijn?
A. Neen; want ook onze beste werken zijn in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt. Jes. 64 : 6. 1 Joh. 1 : 8, 9. Jac. 3 : 2.
Vraag 63.
227 V. Hoe! Verdienen onze goede werken niet, die nochtans God in dit en in het toekomende leven mil be-loonen ? Matth. 5 ; 12; 10 : 41, 42.
A. Deze belooning geschiedt niet uit verdienste, maty uit genade. Luc. 17 ; 10. 1 Cor. 4 : 7.
Vraag 64.
228 V. Maar maakt deze leer niet zorgelooze en god-delooze menschen ?
A. Neen zij. Rom. 3 : 8; 6 : 1.
229 V. Waarom niet?
A. Het is onmogelijk, dat zoo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zoude voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Matth. 7 : 18. Rom. 6 : 2. 2 Cor. 5:17.
Vraag 65.
230 V. Aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al zijne weldaden deelachtig maakt, vanwaar komt zulk een geloof?
tilfc
3
34
A. Van den H. Geest. 1 Cor. 12 :3, 9.
231 V. Hoe hrencjl Hij dat te weeg ?
A. Hij werkt en versterkt liet in onze harten. Gal. 5 : 22. Ef. 3 : 16, 17.
232 V. Waardoor werkt Hij het?
A. Door de verkondiging van het H. Evangelie. Rom. 10 : 14, 17. 1 Cor. 1 : 21.
233 V. Waardoor versterkt Hij het'?
A. Door het gebruik der Sacramenten. Matth. 28 : 19. Hand. 2 : 46; 16 : 14, 15, 32, 33.
Vraag 66.
234 V. Wat zijn Sacramenten^.
A. Heilige zichtbare waarteekenen en zegelen.
235 V. Door mien zijn ze ingesteld?
A. Door God.
236 V. Waartoe ?
A. Opdat Hij ons door het gebruik daarvan de belofte des Evangeliums des te beter te verstaan geve. Rom. 4 : 11.
237 V. Waartoe nog meer?
A. Opdat Hij ons, door het gebruik daarvan de belofte des Evangeliums verzegele.
238 V. Wat is die belofte des Evangeliums?
A. Dat Hij ons, vanwege het eenig slachtoffer van Christus aan het kruis volbracht, vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt. Hand. 2 : 38. Matth. 26 : 28.
Vraag 67.
239 V. Z'jn dan het Woord en de Sacramenten heide daarheen gerigt, of daartoe verordend, dat zij ons geloof op de offerande van Jezus Christus aan het kruis, als op den eenigen grond onzer zaligheid wijzen?
A. Ja zij toch; want de II. Geest leert ons in het Evangelie, en verzekert ons door de Sacramenten
O '
3 Daarom maak ik u bekend, dat niemand, die door den Gee.-t Gods spreekt, Jezus eene vervloeking noemt; en niemand kan zeggen Jezus deu Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest. 19 En eenen anderen het geloof, door denzelfden Geest; en eenen anderen de gaven der gezondmakingen, door lienzelfden Geest;9 En eenen anderen het geloof, door denzelfden Geest; en eenen anderen de gaven der gezondmakingen, door lienzelfden Geest; 16 Opdat Hij u geve, nanr den rijkdom ; zijner heerlijkheid, met kniclit versterkt te worden door zijnen Geest in den inwen-digen mensch; 17 Opdat Christus door het geloof in uwe harten wone, en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt; |
C^- *22 Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijiischap, vrede, lungmoedigheid, goedertie-renheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. 14 Hoe zullen zij dan hem aanroepen, in welken zij niet geloofd hebben ? en hoe zullen zij in hem gelooven, van welken zij niet gehoord hebben ? en hoe zullen zij hooren, zonder die hun predikt ? 17 Zoo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het woord Gods. |
19 Gaat dan henen, onuer-wijst al de volken, dezelve doopcnde in den naam des Vaders, en des Zoons, cn des Heiligen Geestes; leerende hen onderhouden alles, wat ik u peboden heb. 'j 40 en dagelijks eendraglig in den tempel volhardende, en van huis tot huis brood brekende, aten zij tezamen met verheuging en eenvoudigheid des harten, j 11 En hij heeft het teeken der besnijdenis ontvangen tot een zegel der regt-{vaardigheid des peloamp;fs, die hem in \de voorhuid wan toegerekend, opdat bij .zoude zijn een vader van allen die ge-i^ven in de voorhuid zijnde, teneinde look hun de regtvaardigheid toegerekend \ woi dt, 38 En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus lot vergeving der zonden, en pij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. --^^lt;5 a |
21 Want naardeiuaal in de wijsheid Gods de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zoo heet'l het God behaagd door de dwaasheid der prediking zaligte-maken die gelooven : 14 En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster van de stad Thyatira, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heer heeft geopend, dat zij achtnam op hetgeen van Paulus gesproken werd. 15 En als zij gedoopt was en haar huis, bad zij ons, zeggende: Indien gij hebt geoordeeld dat ik den Heer getrouw ben, zoo komt in mijn huis en blijft er; en zij dwong ons. 32 En zij spraken tot hem het woord des Heeren, en tot allen die In zijn huis waren. 33 En hij nam hen tot zich In die ure des nachts, en wlesch hen van de striemen ; en hij -werd terstond gedoopt, en al de zijnen; 28 want dat Is mijn bloed, het bloed des nieuwen testaments, 't welk voor, velen vergoten wordt lot vergeving der; zonden. |
T
3^
52.
j.
S/ I 3
26 Want zoodikwijls als gij dit brood j zult eten en dezen drinkbeker zult drin-1 ken , zoo verkondigt den dood des Hee ren, totdat hij komt.
20 En als zij aten nam Je^us het brood,, en gezegend hebbende brak hij het, en gaf het den discipelen , en zeide; Neemt, eet. dat is mijn ligchaam.
-V // S X.
38 En ik kende hem niet; maar die mij gezonden heeft om te doopen met water, die had mij gezegd; Op weiken gij den Geest zult zien nederdalen, en op hem blijven, deze is 't die met den Heiligen Geest doopt.
//
7 deze kwam tol een getuigenis, om van het Heht te getnigen , opdat zij allen door hem gelooven zouden. 1 11 En dit waart gij sommigen ; maar gij zijl afgewasschen, maar gij zijl geheiligd , maar gij zijt geregtvaardigd in den naam des Heeren Jezus en doori den Geest onzes Gods. |
10 En nu wat vertoeft gij? Sta op, en laat u doopen en uwe zonden af-wasschen, aanroepende den naam des Heeren. |
127 want27 want-zoovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. |
■ y
20 die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte in de dagen van No-aeh, als de aik toebereid werd, waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water. 21 Waarvan het tegenbeeld de doop ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is der vuilheid des ligchaams, maar die een vraag is eener goede consciëntie tol God, door de opstanding van Jezus Christus; |
i 87 En ais zij eftMioorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot l'e-trus en de andere apostelen : Wat zullen wij doen. mannen broeders? 5 Wie overwint, die zal bekleed wor-den mei witte kleederen; en ik zal zij-nen naam geenszins uitdoen uit net So?k des levens, en ik zal zijnen naam belijden voor mijnen Vader en voor zijne engelen. |
35
dat onze volkomen zaligheid in de eenige offerande van Christus staat, die voor ons aan het kruis geschied is. Rom. 6 : 3. 1 Cor. 11 : 26.
Vraag 68.
240 V. Hoeveel Sacramenten heejt, Christus in het Nieuwe Verbond of Testament ingezet1?
A. Twee: den heiligen Doop en het heilig Avondmaal. Matth. 28: 19. Matth. 26: 26.
Vraag 69.
241 V. Hoe wordt gij in den heiligen Doop vermaand en verzekerd, dat de eemge offerande van Jezus Christus, aan het kruis geschied, u ten goede komt?
A. Alzoo, dat Christus dit uitwendig waterbad ingezet, heeft. Joh. 1: 33. Matth. 28: 19.
242 V. Wat heeft Hij u daarbij toegezegd?
A. Hij heeft mij daarbij toegezegd, dat ik met zijn bloed en Geest van de onreinigheid mijner ziel, dat is, van al mijne zonden gewassehen ben. 1 Joh. 1 : 7. 1 Cor. 6: 11.
243 V. Zijt gij hiervan zeker?
A. Ja, zoo zeker als ik uitwendig met het water (hetwelk de onzuiverheid des vleesches pleegt weg te nemen) gewassehen ben. Hand. 22: 16. Gal. 3; 27. 1 Petr. 3: 20, 21.
Vraag 70.
244 V. Wat is dat, met het bloed van Christus gewassehen te zijn?
A. Het is vergeving der zonden van God uit genade te hebben, om des bloeds Christi wille, hetwelk Hij in zijne offerande aan liet kruis voor ons uitgestort heeft. Hand. 2: 37. Openb. 1 : 5.
245 V. Wal is het, met den Geest van Christus gewassehen te vjn ?
36
A. Het is door den H. Geest vernieuwd te zijn. Joh. 3: 5. Ezech. 36: 25.
246 V. Wat meer?
A. Tot lidmaten van Christus geheiligd te zijn. 1 Cor. 12 ; 13.
247 V. Tot melk einde'?
A. Opdat wij hoe langer hoe meer der zonde afsterven, en in een godzalig, onstraffelijk leven wandelen. Col. 2: II, 1 'i. Rom. 6: 4.
Vraag 71.
248 V. Waar heeft ons Christus toegezegd, dat Hij ons zoo zekerlijk met zijn Hoed en Geest masschen mil, ah mij met het doopwater gemasschen norden.
A. In de inzetting des Doops.
249 V. Hoe luidt die?
A. Matth. 28: 19 : Gaat dan henen, onderwijst al de volkeren, dezelve doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des H. Geestes.
250 V. Is hierbij ook eene belofte?
A. Mare. 16: 16: Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.
251 V. Vindt men die belofte ook mei meer in de H. Schrift?
A. Ja; deze belofte wordt ook herhaald, waar de Schrift den Doop het bad der wedergeboorte en de afwassehing der zonden noemt. Ef. 5: 26. Tit. 3: 5. Hand. 22: 16.
Vraag 72.
252 V. Is dan het uiterlijk waterbad de afwassehing dor zonde zelve?
5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voor-l waar zeg ik u, zoo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, Lij kanj in het koningrijk Gods niet ingaan. | 13 want ook wij allen zijn door éénen Geest tot één ligchaam gedoopt, hetzij Joden hetzij Grieken, hetzij dienstknechten hetzij vrijen; en wij zijn allen lot éénen Geest gedrenkt. 4 Wij syn dan met hem begraven, door den doop in den dood, opdat, gelykrrwyg Christus uit de douden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alioo ook wy in nieuwigheid de» levens wandelen zouden. |
25 Dan zal ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden, van al uwe onreinhedefi en van al uwe drekgoden zal ik u reinigen. 11 in welken gij ook besneden zijt met een besnijdenis die zonder handen geschiedt, in het uittrekken van hel ligchaam der zonden des vleesches, door de besnijdenis van Chiistus: 12 zijnde met hem begraven in den doop, in welken gij ook met hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, die hem uit de dooden opgewekt heeft. |
121» üpilat hij hanr heiligen tou, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het woord: |
5 Heeft Hij ons ralijc gemaakt, niet uit de werken der regtvanrdigheid, die wij gedaan hadden, maar naar zijne harmhar. tigheid. door het bad «Ier wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geenes; |
16 En nu, wat vertoeft gij ? sta op, en laat ! u doopen, en uwe zonden afwasschen, aau- i roepende den naam des Heeren.
! Maar indien wij in het licht war. .leien, gelijk Hij in het licht is, zoo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, zijnen Zoon, reinigt ons van alle zonde. |
14 Hoe veel te meer zal het bloed van Christus, die door den eeuwigen Geest zich zeiven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, nw geweten reinigen van doode werken, om den levenden God te dienon ? |
f.
5 Fn \an Jezus Christus, die de getrouwe getuifre is», de eerstgfclortne uit de dooden, en de Overste der koniiigtn dtr aarde. Htm, die onn heeft liefgehad, en ons van onze zonden Ktwasschen heeft in zijn bloed, |
/ '/ 11 Ik doop ii wel met water tot bekeering; maar die na mij komt, is sterker dun ik, wiens schoenen ik niet waardig hen hem na t« dragen; die zal u met den Heiligen Geest en met vuur doopen. |
11 En dit wttarc gij sommigen; maar gij zijt afgewasschen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt geregtvaardigd, in den naam van den Heere Jezus, eu door den Geest on-zes Gods: |
5 beeft hij ons zaliggemaakt, niet uit de werken der regtVaardigheid die wtf gedaan hadden, maar naar züne barmhartigheid, door hel bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes, 6 denwelken hij over ons rijkelijk heeft uitgegoten door Jezus Christus onzen Zaligmaker; |
14 En ik sprak tot hem: Heer, gü weel het. En hij zeide tot mij: Defe zijn 't die uit de groole verdrukking komen; en zij hebben hunne lange kleederen gewasschen en hebben hunne lange kleederen wit gemaakt in het bloed des Lams. 4/ amp;c- 39 Want u komt de belofte toe, en uwen kinderen, en allen, die daar verre zijn, zoo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal. |
27 Want zoo velen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aimgedaan. 7 Kn Ik zal mijn verbond oprigtin tusschen Mij en tusschen u, en tusschen uw zand na u in hunne geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot eenen God, en uw zaad |
14 Want de ongeloovi^e man is geheiligd door de vrouw, en de ongeloovige vrouw is geheiligd door den man : want anders waren i uwe kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig. |
14 Maar Jezus, dut ziende, nam het zeer kwalijk, en zeide tot hen : Laat de kinderkens tot nii.1 komen, en verhindert ze niet, want derzulken is het koningrijk Gods.
15 Voorwaar zeg ik u : zoo wie het koningrijk Gods niet ontvangt, gelijk een kindeken, die zal in hetzelve geenszins ingaan.
16 En hij omving ze met zijne armen, en de handen op hen gelegd hehbende, zegende hij dezelve.
37
A. Xeen het; want alleen liet bloed van Jezns Christus en de H. Geest reinigt ons van alle onze zonden. 1 Joh. l : 7. Hebr. 9 : 14. Openb. 1 : 5. Matth. 3: 11. 1 Cor. 6: 11. Tit. 3 : 5, 6.
Vraag 73.
253 V. Waarom noemt dan de II. Geest den Doop het bad der wedergeboorte en de afwassching der zondeiit
A. God spreekt alzoo niet zonder groote oorzaak.
254 V. Waarom doet God dit'?
A. Ten eerste, om ons daarmede iets te leeren; ten tweede, om ons daarmede iets te verzekeren.
255 V. Wat wil Hij ons daarmede leeren]
A. Dat, gelijk de onzuiverheid des lichaams door water weggenomen wordt, alzoo ook onze zonden door het bloed en den Geest van Christus weggenomen worden.
256 V. Waarvan wil Hij ons door dit goddelijk pand en maarteeken verzekerend
A. Dat wij zoo waarachtiglijk van onze zonden geestelijk gewasschen zijn, als wij uitwendig met water gewasschen worden. Openb. 7: 14. Gal. 3 : 27.
Vraag 74. „-fquot;
257 V. Zal men ook de jonge kinderen doopenl
A. Ja; mitsdien zij zoowel als de volwassenen in Gods verbond en in zijne gemeente begrepen zijn. Gen. 17 : 7. Hand. 2: 39. 1 Cor. 7 : 14.
258 V. Waarom meert
A. Omdat hun door Christus bloed de verlossing van de zonden en de H. Geest, die het geloof werkt, niet minder dan den volwassenen toegezegd wordt. Mare. 10 : 14, 16.
259 V. En moeten ze daarom gedoopt morden?
38
A. Zij moeten door den Doop, als door het teeken des verbonds, der Christelijke Kerke worden ingelijfd. Hand. 2 ; 38, 39.
260 V. En verder?
A. Zij moeten ook, door den Doop, van de kinderen der ongeloovigen onderscheiden worden. 1 Cor. 7: 14.
261 V. Hoe geschiedde dit vroeger 1
A. In 't Oude Verbond door de besnijdenis, voor welke in 't Nieuwe Verbond de Doop ingezet is. Gen. 17 : 10. Col. 2:11, 12.
Vraag 75.
262 V. Hoe wordt gij in 't Avondmaal vermaanden verzekerd, dat gij aan de eenige offerande van Christus, aan het kruis volbracht, en aan al zijn goed gemeenschap hebt ?
A. Alzoo, dat Christus mij en allen geioovigen van dit gebroken brood te eten, en van dezen drinkbeker te drinken bevolen heeft. 1 Cor. 11: 24, 25.
263 V. W'zarloe moeten mij dat doen ?
A. Tot zijne gedachtenis. Luk. 22: 19, 20.
264 V. Heeft Hij daarbij ook iets toegezegd^
A. Ja; eerstelijk dat zijn lichaam voor mij aan 't kruis geofferd en gebroken, en zijn bloed voor mij vergoten is. Mare. 14 : 24.
265 V. Is dat zeker!
A. Ja, zoo zeker, als ik met oogen zie dat het brood des Heeren mij gebroken en de drinkbeker mij medegedeeld wordt. 1 Cor. 11 : 26.
266 V. Wat belooft Hij meèr in 't Avondmaalt
38 En Petrüs telde tot hen ; BeVeert u, en een iegelijk van u woriJe geiloopt in den naam van Jezus Christus, tot vereevin* der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. 89 Want u komt de helufte toe, e» uwen kinderen, en allen die verre zijn, zoovelen als er de Heer onze God toe roepen zal. |
f- 14 Want de ongeloovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongeloovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uwe kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig. ■ |
11 In welken i»M ook besneden zijt met eenc besnijdeniB. die zonder banden gesclwedt, in de uittrekking van het ligchaain der zonden des vleescbes, door de bpRiiijdenis vau Christus : 12 Zijnde niet hem begraven in den doop, in welken gö ook mot htm opgewekt zijt, door het geloot der werking Gods, die hem uit de dooden opgewekt heeft. |
10 Dit is mijn verhond, dat gijlieden houden zult tusschen Mij en tusschen u, en tus-schen uw zaad na u : dat al wat mannelijk is, u besneden worde. ' 24 En als hij gedankt had, brak hij het, en zeide: Neemt, eet, dat is mijn ligchaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat lot mijne gedachtenis. 25 Desgelijks nam hij ook den drinkbeker, na het eten des avondmaals, en zeide : Deze drinkbeker is het nieuwe testament in mijn bloed. Doet dat, zoo dikwijls als gij die/i zult drinken, tot mijne gedachtenis. |
19 En hij nam brood, en ais hij gedankt had, brak hij het. en gaf het hun, zeggende : Di«t is mijn ligchaum, hetwelk voor u gegeven wordt; doet dat tot niüne gedachtenis. 20 Desgelijks ook den drinkbeker na het avondmaal, zegicende ; Deze drinkbeker is het nieuwe testament in mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt. |
24 En hij zeide tot hen : Dat is mijn bloed, het bloed des nieuwen testaments, hetwelk i voor velen vergoten wordt. |
// . ' gt; _
26 Want zoo dikwijls als gij dit brood zult 1 eten, en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren, totdat hij komt. 1
54 Die mijn vleesch eet, en mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en ik zal hem opwekken ten uitersten dage. |
S 36 En Jezus zeide tot hen : Ik ben het brootl des levens; die tot mij komt, zal geenszins hongeren, en lt;lie in mij gelooft, zal nimmermeer dorsten. |
(2
/
S'
/ amp; ■
51 Ik ben dat levende brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zoo iemand van dit brood eet, die zal in der eeuwigheid leven. En het brood, dat ik geven zal, is mijn vleesch, hetwelk ik geven zal voor het leven der wereld.
52 De Joden dan streden onder elkander, leggende; Hoe kan ons deze tijn vleesch te
eten geven ?
53 Jezus dan zeide tot hen : Voorwaar, voorwaar zeg ik uiieden : ten zij dat gij het vleefch des Zoons des menschen eet. en zijn bloed drinkt, zoo hebt gij geen leven in u zei ven.
54 Wie mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven, en ik zal hem opwekken ten uitersten dage;
55 want mijn vleesch is waarlijk spijs, en mijn bloed is waarlijk drank.
56 Wie mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, die blijft in mij en ik m hem.
57 Gelijkerwijs mij de levende Vader gezonden heeft en ik leef door den Vader, a/ioo wie mij eet, dezelve zal leven door mij.
/ 6
10 Dêquot; drinkbeker der dankzegging dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood dat wij br» ken, is dal niet een gemeenschap des ligchaams van Christus? |
30 want wij zijn leden zijns ligchaams ! van zijn vleesch en van zijn been. |
17 Maar wie den Heer aanhangt is één , geest met hem. I
u I
39
A. Dat Hij zelf mijne ziel met zijn gekruist lichaam en vergoten bloed tot het eeuwige leven spijst en laaft. Joh. 6 : 54.
267 V. 2s ook dit zeker1!
A. Zoo zeker, als ik het hrood en den beker des Heeren (als zekere waarteekenen van het lichaam en bloed van Christus) uit des dienaars hand ontvang en mondelijk geniet.
Vraag 76.
268 V. Wat is dat te zeggen: het gekruiste lichaam van Christus eten en zijn Hoed drinken!
A. Het is, vooreerst, met een geloovig hart het gansche lijden en sterven van Christus aannemen. Joh. 6 : 85.
269 V. Wat is daarvan de vrucht 1
A. Dat wij vergeving der zonden en 't eeuwige leven verkrijgen. Joh. 6: 5i, 54, 57.
270 V. Wat heteekent hel meer!
A. Dat wij door den H. Geest, die te zamen in Christus en in ons woont, met zijn heilig lichaam hoe langer hoe meer vereenigd worden. 1 Cor. 10 : 16.
271 V. Hoe vereenigd1!
A. Alzoo, dat wij, al is het dat Christus in den hemel is, en wij op de aarde zijn, nochtans vleesch van zijn vleesch, en been van zijne beenen zijn. Eph. 5 : 30.
272 V. Hoe verder!
A. Dat wij ook van éénen Geest, als leden eens lichaams van ééne ziel, eeuwiglijk leven en geregeerd worden. 1 Cor. 6 : 17.
Vraag 77.
273 V. Waar heeft Christus leloofd, dat Hij de geloovigen zoo zekerlijk met zijn lichaam en bloed wil spijzen en laven, als zij van dit gel^oken hrood eten en van dezen drinkbeker drinkeii!
4°
A. In de inzetting des Avondmaals. Matth. 2G : 2fi, 27, 28. Mare. 14: 22, 23, 24. Lue. 22: 19, 20. 1 Cor. 11 : 23—26.
274 V. Hoe luidt dezelve!
A. De Heere Jezus, in den nacht, in welken ^ Hij verraden werd, nam het brood; en als Hij V
gedankt had, brak Hij het, en zeide: „Neemt,
eet, dat is mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot mijne gedachtenis !quot; Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des t avondmaals, en zeide: „Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in mijn bloed. Doet dat, zoo dikwijls als gij dien zult drinken, tot mijne gedachtenis !quot; Want zoo dikwijls als gij dit brood zult eten, en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren totdat Hij komt.
275 V. Zijn er meer zulke plaatsen in den Bijbell
A. Deze toezegging wordt ook herhaald door
Paulus in 1 Cor. 10: 16, 17, waar hij spreekt; De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet eene gemeenschap des bloeds van Christus ? Het brood, dat wij breken, is dat niet eene gemeenschap des lichaam van Christus? Want één brood is het, zoo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen ééns broods deelachtig zijn.
Vraag 78. j
276 V. Wordt dan uit brood en wijn het wezenlijk lichaam en bloed van Christus}
A. Neen; gelijk het water in den Doop niet in het bloed van Christus veranderd wordt, noch de I
l
2*5 En nis zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbeiHe, brak hij het, en gaf het den disc'pelen, en zeide : Neemt, eet, .lat is mijn 1 i.'fhiiam. 27 En hij nam den drinkbeker, cn gelt;lankt hebbende,' gaf hun dicu, zeggende : Drinkt allen daaruit. 2S Want dat is mijn bloed, liet bloed des nieuwen testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot verueving der zonden. |
22 En als zij aten nam Jezus brood, en als hij gezegend had brak hij het, en gaf het hun, en zeide: Neemt, eet, dat is mijn ligchaam. 23 En hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende gal hun dien, en zij dronken allen uit denzelvè. 24 En hij zeide tol hen: Dat is mijn bloed , hel bloed des nieuwen testaments, 't welk voor velen vergoten wordt. C : lt;=? C/ ^ ^ /Sr: JJ} ~j. Ó-t |
19 En hijquot;nam brood, en als hij gedankt had brak hij het, en gaf 't hun, zeggende: Dat is mijn ligchaam 't welk voor u gegeven wordt: doet dat tot mijne gedachtenis. 20 Desgelijks ook den drinkbeker na-hel avondmaal, zeggende: Deze drinkbeker is het nieuwe testament in mija bloed, 't welk voor u vergoten wordt. / / £' 16 De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet eene gemeenschap des bloed» van Christus ? Het brood, dat wij breken, is dat niet eene gemeenschap des Ugcbaains van Christus? 17 Want een brood is het, zoo zijn wij velen een ligchaam, dewijl wij allen eens broods deelachtig zijn. |
23 Want ik heb van den Heer ontvangen 'l geen ik ook u overgegeven heb, dat de Heer Jezus in den nacht in welken hij verraden werd hel brood nam, 21 en als hij gedankt had brak hij 't, en zeide; Neemt, eet, dal is mijn ligchaam dat voor u gebroken wordt: doel dal tol mijne gedachtenis. 25 Desgelijks nam hij ook den drinkbeker na het eten des avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is hel nieuwe testament in mijn bloed: doet dat, zoodikwijls als gij dien zult drinken, lol mijne (zedachtenis. 26 Want zoo dikwijls als gy dit brood zult sten, en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Hee-ren, totdat hij komt. |
3 En allen dezellde geestelijke Bpijs gegeten hebben ;
4 En allen denzeltden geestelijken drank gedronken hebben: ■want zij dronken uit de geestelijke steenrots, die volgde; en de steenrots was Christus.
41
afwassching der zonde zelve is; maar alleen een goddelijk waarteeken en verzekering daarvan.
277 V. Wat wilt gij daarmede zet/gen?
A. Alzoo wordt ook het brood in het Nachtmaal uiet het ligchaam van Christus zelf; hoewel het, naar den aard en eigenschap der Sacramenten, het lichaam van Christus genaamd wordt. 1 Cor. 10: 3,4.
Vraag 79.
278 V. Waarom noemt dan Christus het brood zijn lichaam, en den drinkbeker zijn bloed} of het Nieuwe Verbond in zijn bloed, en Paulus de gemeenschap des hchaams en bloeds van Christus ?
A. Christus spreekt alzoo niet zonder groote oorzaak.
279 V. Waarom?
A. Ten eerste, om ons daardoor iets te leeren ; ten andere, om ons door deze zichtbare teekenen en panden iets te verzekeren.
280 V. Wat mil Hij ons daardoor leeren!
A. Dat, gelijk brood en wijn dit tijdelijk leven onderhouden, alzoo ook zijn gekruisigd lichaam en zijn vergoten bloed de waarachtige spijze en drank zijn, waardoor onze zielen ten eeuwigen leven gevoed worden.
281 V. Wat wil Hij ons daardoor verzekerend
A. Eerstelijk, dat wij zoo waarachtighjk zijn waar lichaam en bloed door de werking van den H. Geest deelachtig worden, als wij deze heilige waarteekenen met den lichamelijken mond tot zijne gedachtenis ontvangen.
282 V. Wat meer!
A. Dat al zijn lijden en gehoorzaamheid zoo zekerlijk ons eigen is. alsof wij zelf in eigen persoon alles hadden geleden, en Gode voor onze zonden hadden genoeg gedaan.
42
Vraag 80.
283 V. JVat onderscheid is er lusschen het Avondmaal des Heer en en de Paapsche Mul
A. Het Avondmaal des Heeren en de Paapsche Mis zijn onderscheiden. Vooreerst, ten opzichte van 's Heeren offerande; ten tweede, van zijne gemeenschap; ten derde, van zijne aanbidding.
284 V. Wat leert ons het Avondmaal van Christus jofferandet
A. Het Avondmaal des Heeren betuigt ons dat wij volkomen vergeving van al onze zonden hebben, door de eenige offerande van Jezus Christus, die Hij zelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft.
285 V. En wat leert de Mis daarvan!
A. De Mis leert dat de levenden en dooden door Christus lijden slechts dan vergeving van jonden hebben, wanneer Christus dagelijks voor de zonden van de Mispriesters geofferd wordt.
286 Wat leert het Avondmaal van onze gemeenschap met Christusl
A. Dat wij door den H. Greest Christus worden ingelijfd, die naar zijne menschelijke natuur niet op de aarde, maar in den hemel is , ter rechterhand Gods, zijns Vaders!
287 V. Wat zegt de Mis hiervan!
A. Dat Christus lichamelijk onder de gestalte lt;van het brood en den wijn is.
288 V. Wat leert ons het II. Avondmaal van de aanbiddingl
A. Dat Christus, als in den hemel zittende, daar van ons wil aangebeden zijn.
y
28 Maar de menscb beproeve | zicli zelven, en etc alzoo van j het brood, en drinke van den drinkbeker.
/?
19 De otleranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult gij o God niet verachten. J |
3 Want mijne hand heeft al deze dingen gemaakt, en al deze dingen zijn geweest, spreekt de Heer ; maar op dezen zal ik zien, op den arme en ver-slagene van geest, en die voor nnjo woord beeft. |
1 èö Komt herwaarts tot mij, allen, die ver-| moei»! en belast zi.it, en ik zal u ruste geven.
27 Zoo dan, wie onwaarlt;liglijk dit brood eet, of den drinkbeker des Heeren drinkt, die zal schuldig zijn aan het ligchaam en bloed des Heeren.
38 Maar de menseh beproeve zich zelven, en ete alzoo van het brood, en drinke van den drinkbeker. , , , .
29 Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zieh zelven een oordeel, niet onderscheidende het liguhaam des Heeren. ]
43
289 V. Jfai zegt daarvan de Misl
A. Dat Christus in het brood moet aangebeden - i
worden.
290 V. Wat denkt gij alzoo van de Mtsl
A. Dat ze, in den grond, anders niet is dan
«ene verloochening van de eenige offerande en het lijden van Jezus Christus, en dus eene vervloekte afgoderij.
^ Vraag 81.
291 V. Voor mie is het Avondmaal des Heeren ingesteld? 1 Cor. 11 : 28.
A. Voor degenen, die zich zeiven vanwege hunne zonden mishagen. Ps. 51 : 19. Jes. 66 : 2.
Matth. 11 : 28.
292 V. Is dit genoegt
A. Zij moeten ook vertrouwen dat hun al hunne zonden om Christus wille vergeven zijn.
293 V. Ook de zonden, die zij nog dagelijks begaan?
A. Ja; zij moeten vertrouwen dat ook de
overblijvende zwakheid met zijn lijden en sterven bedekt zij.
294 V. Wat moeten zij hegeeren]
A. Hoe langer hoe meer hun geloof te sterken, en hun leven te beteren.
295 V. Hoe denkt gij over de geveinsden en die zich niet van harte tot God hekeeren?
A. De geveinsden, en die zich niet met een waar hart tot God bekeeren, eten en drinken zich zeiven een oordeel. 1 Cor. 11 : 27, 29.
Vraag 82.
296 V. Zal men ook die tot dit Avondmaal laten komen, die zich met hunne bekentenis en leven als ongeloovige en goddelooze menschen aanstellen!
44
A. Neen; want alzoo wordt Gods verbond ontheiligd. Ps. 50: 16, 17. Jes. 1 : 11.
297 V. JVal is kier meer tegeiif
A. Ook wordt zoo Grods toorn over de gansehe gemeente verwekt. 1 Cor. 11 : 29, 30, 31.
298 V. Hoe moet dan met dezulken gehandeld norden!
A. De Christelijke Kerk is schuldig, hen uit
te sluiten. Rom. 16 : 17.
299 V. Voor altijd'!
A. Neen; totdat zij betering huns levens bewijzen. 1 Cor. 5 : 5. 2 Cor. 2:7.
300 V. Op miens last geschiedt difl
A. Naar de ordening van Christus en zijne Apostelen. Matth. 18 : 17. 1 Cor. 5 : 13. Titus 3 : 10.
301 V. Waardoor geschiedt die uitsluiting'!
A. Door de Sleutelen des hemelrijks. Matth. 16 : 19.
Vraag 83.
302 V. Wat zijn de Sleutelen des hemelrijks1!
A. De verkondiging des EL Evangeliums en de Christelijke ban, of uitsluiting uit de Christelijke gemeente.
303 V. Wat doet men daarmede!
A. Door deze twee stukken wordt het hemelrijk den geloovigen opengedaan, en den ongeloovigen toegesloten. Matth. 16: 19; 18: 18.
Vraag 84.
304 V. Voor wie en waardoor wordt het hemelrijk ontsloten!
» 16 Alanr tot «len goddelooz^n zegt God : Wat hebt gij mijne inzettingen te vertellen, en neemt mijn verbond in uwen mond? 17 Dewijl gij de kastijding haat, en mijne woorden achter u henenwerpt. 29 Wie is er zwak, dat ik niet zwak ben f Wie wordt er geërgerd, dat ik niet brande ? 30 Indien men moet roemen, zoo zal ik roemen dedingen mijner zwakheid. 31 De Glt;»d en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die geprezen is in der eeuwigheid, weet dat ik niet lieg. |
11 Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slagtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der rammen, en het smeer der vrtte beesten, en heb geen' lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. 17 En ik bid u broeders, neemt acht op degenen die tweed ragt en ergernissen aanriglen tegen de leer die gij ran ons geleerd bebt, en wijkt af van dezelve; |
5 denzulke overtegeven den satan tot verderf des vleesches, opdat de geest inhouden mag worden in den dag des Heeren Jezus. |
7 alzoo dat gij daarentegen hem liever moet vergeven en vertroosten, opdat de zoodanige door alle overvloedige droefheid niet soms worde verslonden. |
/
17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zoo zeg het der gemeente; en indien hij ook 1 der gemeente geen gehoor geeft, zoo zij hij u als de heiden en de tollenaar. |
13 Maar die buiten zijn oordeelt God. En uoetgij dezen boozen uit ulieden weg. |
\ 10 Verwerp eenen kettersehen menseh na de eerste en tweede vermaning; |
11) En ik zal u geven de sleutelen van het koningrijk der hemelen; en zoo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen ge-honden zijn; en zoo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden z^jn. |
/
18 Voorwaar zeg ik u : al wat gij op de aanle binden zult, zal in den hemel gebon-i ■Jve2en; en al wac gij op de aarde ontbinden zult, zal m den hemel ontbonden wezen.
c^'
' fp' S
SS-
S : S y
38 Zoo zij u dan lakend, mannen broeders, dal door dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt;
*yneii nnam gepredikt worden , bekeer ng en vergeving der zonden, onder i alle volken, beginnende van Jerftzalem.
39 en dat van alles, waarvan gij niet kondt geregtvaardigd worden door de wet van Mozes, door dezen een iegelijk die gelooft geregtvaardigd wordt.
^4^ M
9 Namelijk, indien gij niet uwen mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart gelooven, dat hem God uit de dooden opgewekt heeft, zoo zult gij zalig worden.
J /
-
5 Maar naar uwe hardigheid, en onbekeer-lijk hart, vergadert gij u zeiven toorn als eenen schat, in den dag des toorns en der openbaring van het regtvaardig oordeel Gods. |
31 Werpt van u weg al uwe overtrtdin-gen, waardoor gij overtreden hebt, en maakt ii een nieuw hart en eenen nieuwen geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels! |
f.
/
J -• ^
o?
J .
10 in den dag wanneer God de verbor-1 gen dingen der raenschen zal oordeelenj x)r Jezus Christus, naar mijn evange-j iie. i / 11 Maar nu heb ik u geschreven, dat gii u niet zult \ ermen-gen, namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een roover; dat gij met zoodanig eenen ook niet zult eten. |
1 6 Eu wij bevelen u broeders, in den naam onzes Heeren Jezus Christus, dat gij u onttrekt aan een iegelijk broeder die ongeregeld wandelt, en niet naar de inzetting die hij van ons ontvangen heeft. 14 Maar indien iemand ons woord, I door dezen brief geschreven, niet ge-jhoorzaam is, leekent dien, en vermengt ju niet met hem, opdat hij beschaamd , worde; |
45
A. Voor de geloovigen door de prediking dea Evangelies.
305 V. JVai wordt hun verkondigd en betuigd?!
A. Dat hun waaraclitiglijk al hunne zonden van God om de verdiensten van Christus vergeven zijn. Luc. 24; 47. Hand. 13: 38, 39.
306 V. Wanneer hehhen zij het genot van die verzekering!
A. Zoo dikwijls als zij de beloftenis des Evan-geliums met een waar geloof aannemen. Joh. 3: 16. Kom. 10; 9.
307 V. Wien wordt het hemelrijk door de'prediking des Evangeliums toegesloten!
A. Allen ongeloovigen, en die zich niet van harte hekeeren.
308 V. Wat wordt aan hen verkondigd en betuigd ?
A. Dat Gods toorn en de eeuwige verdoemenis
op hen ligt. Hom. 2: 5.
309 V. Voor altijd'!
A. Zoolang zij zich niet hekeeren. Ezech. 18: 31.
310 V. Is dit zeker ?
A. Ja; naar dit getuigenis des Evangeliums wil God in dit en in het toekomende leven oor-deelen. Hom. 2: 16.
Vraag 85.
311 V. Wien wordt het hemelrijk toegesloten door den Christelijken banl
A. Achtervolgende het bevel van Christus dengenen, die onder den Christelijken naam onchristelijke leer of leven voeren. 2 Thass. 3: 6, 14. 1 Cor. 5: 11.
46
een b^n
oud m. meeni;
312 V. Geschiedt zulks dadelijk'? Vquot;I,L',■1
A. Neen; maar nadat zij eenige malen broederlijk vermaand zijnde, van hunne dwalingen of schandelijk leven niet afstaan willen. Tit. '6 : 10. Matth. 18: 15, 16.
313 V. Hoe geschiedt dit en wanneer!
A. Nadat zij bij de gemeente, of hij hen die daartoe gesteld zijn, aangebracht zijn geworden. Matth. 18: 17.
314 V. Wat volgt dan hierop!
A. Indien zij naar de vermaningen niet vragen, worden zij van hen door het verbieden van de Sacramenten uit de Christelijke gemeente gesloten. Matth. 18: 17. 2 Joh. 10^11. 1 Cor.5:5.
315 V. Is deze uitsluiting van gewicht!
A. Ja; want daardoor wordt voorgesteld dat zij van God zeiven uit Christus' rijk gesloten worden. Matth. 16: 19; 18: 11.
316 V. Is dat voor altijd?
A. Neen; maar zij worden wederom als lidmaten van Christus en zijne gemeente aangenomen, wanneer zij waarachtige betering beloven en bewijzen. 2 Cor. 2: 6, 7.
3 DEEL.
Van de Dankbaarheid. 32ste Zondag.
Vraag 86.
317 V. Aangezien wij uit onze ellendigheid, zonder eenige onzer verdienste} alleen uit genade, door Christus verlost zijn, waarom, moeien wy dan nog goede werken doeril Tit. 3 : 14.
£
s/
'■ft ■
__
X S J : /0.
10 Verwerp eenen k , , mensuh na ile cersti «ui vernianin};; 17 En indien hij denzelven geen gehoor geeft, zoo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zoo zij hij u als de heiden en de I tollenaar. |
15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga benen en bestraf hem tusschen u en hem alleen; indien hij u hoort, zoo hebt gij uwen broeder gewonnen ; 16 maar indien hij u niet hoort, zoo neem nog één of twee met u, opdat in den mond van twee of drie getuigen alle woord besta. |
10 Indien iemand tot ulieden komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis, en zegt tot hem niet: Wees gegroet;
11 want wie tot hem zegt; Wees gegroet , die heeft gemeenschap aan zijne booze werken.
5 Dcnzulken over te geven den Satan, tot verderf des vleesches, opdat de geest behouden mo;;e won^n in den dag van den Heere Jezus. |
19 En ik zal u geven de sleutelen van het koningrijk der hemelen; en zoowat i gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zoowat gij ont-1 hinden zult op de aarde, zal in de heme- ■ len ontbonden zijn. I |
11 Want de Zoon des menschen is gekomen om zaligtemaken wat verloren
was.
6 Den zoodanigen is deze bestraffing genoeg, die van velen geschied is.
7 AIzoo dat gij daarentegen hem liever moet vergeven en vertroosten, opdat de
zoodanige door al te overvloedige droefheid | niet eeidgzins worde verslonden. '
-.4 Maar blijf gij in hetgeen gij geleerd hebt, en waarvan u verzekering gedaan is, wetende, vnn wien gij het geleerd hebt;
/ 5/?
I 14 Die zich zélven voor ons | gegeven heeft, opdat liij ons zou verlossen van alle onee-rextigheid, en zich zeiven een eifjpn volk zou reinigen, ijverig in goede verken, 30 Maar uit Hem zyt gü in j Christus Jezus, die ons ge- ' worden is wijsheid van God', en regtvaardigheid, en heilig- ! making, en verlossing. I z: d 1 |
14 hoeveelienieer zal het bloed van Christus, die door den eeuwigen Geest zichzelven Gode onstrafTelijk opgeofferd heeft, uwe conscientie reinigen van doode werken, ooi den levenden God te dienen. |
8 Want Gij, HEEKK' heht mijne ziel fcered van den dood, mijne oogen van tranen, mijnen voet van aanstoot. ^Ci*. , é'±uec(x-lt;t f c£*rt~f~ cCt— '2. En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt ver-anderd door de vernieuwing uwg gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede, en welbehagelüke, en volmaakte wil van God zii. (n~' | 21 Dit volk heb Ik My geformeerd, zij zullen I mijnen lof vertellen. |
74 Dat wij, verlost zijnde uit de hnnd onzer vijanden. Hem dienen zouden zonder vreeze, 75 In heiligheid en geregtigheid voor Hem, nl de dagen onzes levens. 10 Daaruin, broeders! benaarstigt u te meer, om uwe roeping en verkiezing vast te maken : want dat doende zult gij nimmermeer btrui-kelen. 16 Laat uw licht alzoo schijnen voor de men-schen, dat zij uwe goeie werken mogen zien, en uwen Vader, die in de hemelen is, verheer- 19 Zoo dan laat ons najagen hetgeen tot den vrede, en hetgeen tot de stichting onder elkander dient. 19 J)e werken des vleesches nu zijn openbaar : welke zijn overspel, hoererij, onreinig-heid, ontuchtigheid, 20 Afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, iwee-dragt, ketterijen, *il Nijd, moord, dronkenschappen, brasse-rijen, en dergelijke, van dewelke ik u te voren zeg, gelijk ik ook te voren gezegd heb, dat die zulke dingen doen, het koningrijk Gods niet zullen beerven. |
18 Maar zal iemand zeggen : Gij hebt het geloof, en ik heb de werken. Toon mij uw geloof uit uwe werken, en ik zal u uit mijne werken miin neloof toonen. 3 En hieraan kennen wij, dat wij hem gekend hebben, zoo wij zijne geboden bewaren. 4 Die daar zegt ; Ik ken hem; en zijne geboden niet bewaart, die is een leugenaar, en in dien is de waarheid niet; 12 En houdt uwen wandel eerlijk onder de heidenen; opdat in betgeen zij kwalijk van u spreken, ids van kwaaddoeners, zij uit de goede werken, die zij in « zien, God verheerlijken mojten in den dag der bezoeking. ! 9 Of weet gij niet, dat de onregtvaardigen het koningrijk Gods niet zullen beërven. 10 Dwaalt niet; noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch on-tuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geene lasteraars, geene roovers zullen het koningrijk Gods beërven. 5 Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het koningrijk van Christus en van God. |
47
A. Daarom, dat Christus, nadat Hij ons met zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, ons ook door zijnen H. Geest tot zijn evenbeeld vernieuwt. Titus 2 : 14. 1 Cor. 1 : 30. Hebr. 9 : 14.
318 V. Waartoe moeten deze goede werken, met' heirekking tot God dienen ?
A. Opdat wij ons met ons gansche leven Gode dankbaar voor zijne weldaden bewijzen, en Hij door ons geprezen worde. Ps. 116 : 8. Kom. 12 1, 2, Jes. 43: 21. Luc. 1 : 74 , 75.
319 V. Waartoe neer moeten tij dienen ?
A. Dat elk, bij zich zeiven , van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij. Jac. 2: 18. 2 Petr. 1:10. 1 Joh. 2 : 3, 4.
320 V. Van mat nut moeten zij zijn voor andere' menschetit
A. Opdat door onzen godzaligen wandel onze naasten ook voor Christus gewonnen worden. Matth. 5: 16. 1 Petr. 2: 12. Rom. 14: 19.
Vraag 87.
321 V. Kunnen dan die niet zalig worden, die m hun goddeloos, ondankbaar leven voortvarende, ziek tol God niet hekeerenl
A. In geenerlei wijze; want de H. Schrift zegt dat geen onkuische, afgodendienaar, echtbreker, dief, gierigaard, dronkaard, lasteraar, noch roover noch dergelijke Gods koninkrijk beërven zal 1 Cor. 6: 9, 10. Gal. 5: 19, 20, 21. Ef. 5 :5.quot;
Vraag 88.
322 V. In hoeveel stukken bestaat de waarachtiqe hekeering des menschen!
48
A. In twee stukken: in de afsterving van den ouden, en in de opstanding van den nieuwen mensch. Ef. 4: 22. 23, 24. Col. 3: 2, 9, 10. Vraag 89.
323 V. JVat is de afsterving van den ouden menscJi? A. Een hartelijk leedwezen, dat wij God door
onze zonden vertoornd hebben. Joël 2: 12, 13. 2 Cor. 7: 9, 10, 11.
324 V. Wat volgt dan daaruill
A. Een hoe langer hoe meer haten en vlieden van die zonden. Ps. 97: iG. Amos 5: 15. Jes. 1 : 16. 2 Tim. 2 ; 19.
Vraag 90.
325 V. Wat is de opstanding van den nieuwen menscJiï
A. Eenehartelijke vreugde in God door Christus. v Rom. 1: 17. Fil. 8: 1; 4 : 4. Luc. 19: 6.
326 V. Wal meer]
S A. Lust en liefde, om naar Gods wil in alle
t goede werken te leven. Hom. 7 : 22. Ps. 1 : 2. 1 Joh. 5:3.
s S| èè Vraag 91.
« 1 327 V. Uit rcelk beginsel moeten de goede werken
| s gj ® quot; voorthomenl
| j 5quot;! A. Uit een waar geloof. 1 Tim. 1 : 5. Hebr. •ülfüsil 11-6
35 (ugt;agt;ac •*' • ^ •
328 V. Naar welken regel moeten zij geschiedend
5 2 ■=* H «
Be . «
^ ^ _ Ql V7 • X V ' ■ A f-7 m j G6 fflCUoCUCIl • Uttfc *',J t* v ys v
S re-c — «jon \T /77 . . • i 'jf mogen zien, en uwen Vader die in de — -quot; - y 329 V. 2 ot wat einde'ï Lemelen is verheerlijken.
Ü|lf| A. Naar Gods wet. —Eom. 14: 23. Ezech.
■£ S-C Ë S .tw, 1 D quot;1 n / 16 Laat UW 31100 SChiinel1 Yfn
IS1quot;S$«20: 18, 19. I de n.en«ben,datz,_uwegoede werken
gt;9 V. Tnt wat p.mdp't.
u O c
A. Tot Gods eer. iSatth. 5 : 16. 1 Cor. 10 :w31...
r-i 1.11 31 Hetzij dan dat gijlieden eet, betzij-i 1.11 31 Hetzij dan dat gijlieden eet, betzij
11. 1 . 11. fj;1t gij drinkt, hetzij dat gij iets anders
330 V. Wal zijn valsckelijk zijuy6naamaeffieae%}erberil A. Die op ons_eigen goeddunken gegrond zijn Spreuk. 16: 25. Jes. 1: 11. Matth. 15: 7—9.
11 vervuld niet vruchten der geregtig-heid die door Jetus Christus zijn, tot heerliikheid en urüs van God.
11 Waartoe zal mij de veelheid uw^. slagtoöers zijn ? zegt de Heer ; Ik ben verzadigd van de brandoffers der rammen en bet vet der gemeste beesten, en ,. . . heb geen lust aan het bloed der varren
25 Er is een weg die jemaml re#t „och der lammeren noch der bokken, schijnt, maar het laatste daarvan zijn wegen des doods.
22 Gij vrouwen! weest aan uwe eigene mannen onderdanig, gelijk aan den Heere : 23 Want de man is het hoofd der vrouw, . gelijk ook ChrUtua liet Hoofd der gemeente is; en hij is de behouder des liguhaams. 24 Daarom gelijk de gemeente aan Christus onderdanig is, alzoo ook de vrouwen | aan hare eigene mannen in alles. 12 Nu dan ook, spreekt de Heer , bekeert u tot mij met uw gansche hart, en dat met vasten en met geween en met rouwklagt; 13 en scheurt uw hart en niet uwe kleederen , en bekeert u tot den Heer uwen God; want hij is genadig en barmhartig , lankmoedig en groot van goedertierenheid , en berouw hebbende over bet kwaad: 10 Gij die den Heer lief hebt, haat hel kwade: hij bewaart de zielen zijner gunstgenooten, hij redl ze uit dergod-ueloozen hand. 15 Haat het booze en hebt het goede Jief, en stelt het regt in de poort: misschien zal de Heer , de God der heir-scharen. Jozefs overblijfsel genadig zijn. I 19 Evenwel het vaste fundament Gods staat, hebbende dit zegel: De Heer kent degenen die de zijnen zijn, en : Een iegelijk die den naam van Christus noemt sla af van ongeregtigheld. Voorts mijne broeders, verblijdt u in den Heer. Dezelfde dingen aan u te schrijven is mij niet verdrietig, en het is u zeker. 6 En hij haastte zich en kwam af, en ontving hem met blijdschap. 2 maar zijn lust is in des Heeren wet, en hij overdenkt zijne wet dag en nacht. 5 maar het einde des gebods is lieraei uit een rein hart en uit een goede | conscientie en uit een ongeveinsd ee-' loof; B 21 Maar die twijfelt, indien hij eef, is veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof eet. Kn al wat uit het geloof niet is, dat U zonde. |
2 Bedenkt de dingen, die boven lijn, niet die op «le aarde zijn. 9 Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden imnsc-h met zijne werken. 10 en aangedaan hebt den nieuwen mensch, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld desgenen die hem geschapen heeft; 9 nu verblijd ik my, niet omdat gij bedroefd zijt geweest, maar omdat gij bedroefd zijt 'geweest tot bekeering; want gij zijt bedroefd geweest naar God, zoodat gij in geen ding schade van ons geleden hebt. 10 Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekeering tot zaligheid , maar de droef beid der wereld werkt den dood, 11 Want zie, dit, dat gij naar God zijt bedroefd geworden , hoegroote naarstigheid heeft hel in u gewerkt, ja verantwoording, ja onlust, ja vrees, ja verlangen, ja ijver, ja wraak: in alles hebt gij uzelve bewezen rein te zijn in deze zaak. 1« Waschl u, reinigt u, doet de boos-tieid uwer handelingen van voor luiine oogen weg, laat af van kwaadtedoen. 17 Want ae regt vaardigheid Godsj wordt in 't zelve geopenbaard uil geloof; tol geloof, gelijk geschreven is: Maar de rentvaardige zal uil hel geloof leven. 4 Verblijdt u in den Heer altijd; wederom zeg ik, verblijdt u. 22 want ik neb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mensch, 3 Want dit is de liefde Gods, dat wij 1 zijne geboden bewaren. En zijne geboden zijn niet zwaar; ' ! 6 maar zonder geloof is het onmogelijk iiocte te behagen; want wie tot God komt moet gelooven dat hij is, en een belooner is dergenen die hem zoeken iö Alnar Ik zeide tot hunne kinderen in de woestijn : Wandelt niet in de inzettingen uwer vaderen, en onderhoudt hunne regten met, en verontreinigt u niet met hunne drekgoden. 19 Ik hen de HEERE. uw God, wandelt in myne inzettingen, en onderhoudt mijne regten, en doet dezelve. |
ü Zulig zijn die hongeren en dorsten naar de geregtigheid; want zij zullen verzadigd worden. 7 Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal bamihartigheid geschieden. 8 Zalig zijn de reinen van harte; want zy zullen God zien. „ 9 Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. |
23 Welke dingen alle verderven door het gebruik, ingevoerd naar de geboden en leeringen der menschen, 18 maar ik zeide tot hunne kinderen in de woestijn; Wandelt niet in de inzettingen uwer vaderen, en onderhoudt hunne regten niet, en verontreinigt u niet met hunne drekgoden. 19 Ik ben de Heer uw God, wandelt in mijne inzettingen, en onderhoudt mijne regten, en doet dezelve; |
18 En hij gaf aan Mozes, als hij gefiin- j digd had met hem op den berg Siuaï te spreken, de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven met den vinger Gods. Te dier tijd zeide de Heer tot mij: Houw u twee steenen tafelen als de eerste, en klim tot mij op dezen berg; daarna zult gij u eene kist van hout maken; . . .• j 2 en ik zal op die tafelen schrijven de woorden die geweest zijn op de eerste tafelen, die gij gebroken hebt, en gij zult ze leggen in die kist. S Alzoo maakte ik eene kist van sittim-hout, en hieuw twee steenen tafelen als de eerste; en ik klom op den berg, en de twee tafelen waren in mijne hand. 4 Toen schreef hij op de tafelen, naar het eerste schiift, de tien woorden die de Heer ten dage der verzameling op den berg uit het midden des vuurs tot ulieden gesproken had, en de Heer gal ze mij. _ . 5 En ik keerde mij en ging af van den berg, en leide de tafelen in de kist die ik gemaakt had ; en aldaar zijn ze, gelijk d« Heer mii geboden heeft. 9 Want dit: Gij zult geen overspel doen, gij zult niet dooden, gij zult met stelen, gij zult geen valsche getuigenis ceven, gij zult niet begeeren, en zoo er eenig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom begrepen, name-lijk in dit: Gij zult uwen naaste liefhebben gelijk uzelven. |
15 En Mozes wendde zich om en klom van den berg af, met de twee tafelender getuigenis in zijne hand; deze tafe- \ len waren op hare beide zijden beschreven , zij waren op de eene en op de- | andere zijde beschreven; j 18 en die tafelen waren Gods werk r het geschrift was ook Gods geschrift zelf, op de tafelen gegraveerd. ') 'Al En Jezus zeide tot hem : Gij zult liefhebben den Ueere, uwen God, met geheel uw hart, en met geheel uwe ziel, en met geheel uw verstand. 38 Dit is het eerste en het groote gebod. 4 Hoor Israel, de Heer onze God is een éénig Heer : 5 zoo zult gij den Heer uwen God liefhebben met uw gansche hart en met uwe gansche ziel en met al uw vermogen. 89 En het tweede daaraan gelijk, ts: Gij zult uwen naaste liefhebben als u-zelven. 10 Er zal onder u geen uitlandsch god wezen, en gij zult u voor geen vreemden god nederbuigen. / / ■■ 7 En wordt geen afgodendienaars ge-lijkerwijs als sommigen van hen, gelyk geschreven staat: Het volk zat neder om te eten en om te drinken, en zij stonden op om te spelen. |
21 Kïndeikens, Dewaarl uielve van de afgoden. Amen.
49
331 V. Welke meer ?
A. Die op mensclielijke inzettingen gegrond zijn. Matth. 15 : 6, 9. Col. 2 : 22. Ezech. 20 : 18, 19. Vraag 92.
332 V. Hoe luidt de Wet des Heeren ?
A. Dat wordt gelezen Exod. 20 ; 1—17. Zie ook Dent. 5.
Vraag 93.
333 V. Hoe worden deze tien geboden verdeeld'?
A. In twee tafelen : Exod. 31 : 18 ; 32 : 15, 16. Dent 10 : 1—5.
334 V. Welke is de inhoud van de eerste tafel']
A. De vier eerste geboden, aanwijzende hoe wij ons jegens Grod zullen honden. Mattli. 22 : 37, 38. Dent. 6 : 4, 5.
335 V. Welke is de inhoud van de tweede tafelf A. De zes laatste geboden leerende wat wij
onzen naaste schuldig zijn. Matth. 22 : 39. Hom. 13: 9.
Vraag 94 en 95.
33(5 V. Hoe luidt de aanhef, en ook het eerste gelod'l A. Ik ben de IIeere, uw Grod, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.
Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.
337 V. Welke zonden worden w hier verboden ? A. Vooreerst de afgoderij. Ps. 81 : 10. 1 Cor. 10: 7. 1 Joh. 5: 21.
4
50
338 V. Wat is afgoderij ?
A. Als men, in plaats van den eenigen waren God, die zich in zijn Woord geopenbaard heeft, iets anders versiert (uitdenkt) of heeft, waarop de mensch zijn vertrouwen zet. Gal. 4 : 8. 1 Thess.1 : 9.
339 V. Is er nog eenc andere afgoderij ?
A. Ja, als men benevens den waren God nog iets anders heeft, waarop men betrouwt; afgoderij is ook aanroeping der heiligen of andere schepselen. Matth. 4: 10. Jes. 63 : 16. Hand. 10: 25, 26. Openb. 19; 10.
340 V. JFat wordt hier meer verloden ?
A. Tooverij. Exod. 22 : 18. Hand. 13 : 8.
341 V. Wat is het derde, dat hier verloden wordt'! A. Waarzeggerij. Lev. 19: 26, 31. Deut.
342 V. Wat is het vierde ?
A. Superstitie of bijgeloof. Mare. 7 ; 3,4.
1 Tim. 4; 7.
343 V. Hoe scherpeljk worden deze zonden u verloden ?
A. Dat ik ze mijde en vliede, zoo lief als mij mijner ziele zaligheid is. Openb. 21 ; 8.
344 V. Welke dingen worden u hier geboden ?
A. Dat ik, vooreerst, den eenigen waren God recht leere kennen. Jer. 9 ; 24. Joh. 17 ; 3.
2 ïhess. 1 ; 8.
345 V. Waartoe moet u die kennis dienen ?
A. Dat ik Hem alleen vertrouwe. Jes. 26 ; 4. Jerem. 17 ; 5, 7.
346 V. Waartoe meer ?
A. Dat ik met alle ootmoedigheid en lijdzaamheid mij Hem alleen onderwerpe. Jac. 4 ; 10. 1 Petr. 5 : 5. Hebr. 10 ; 36.
8 Maar toen daar gii God niet kendel, diendet gij degenen die van nature geen Goden ziin ; 10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg satan; want er slaat geschreven: Den Heer uwen God zult gij aanbidden en hem alleen dienen. • / ^ . o/ % 25 En als het geschiedde dat Petrus inkwam , ging hem Cornelius tegemoet, en vallende aan zijne voelen aanbad hij. 26 Maar Petrus rigtte hem op, zeggende: Sla op, ik hen ook zelf een mensch. 18 De tooveres zult gij niet laten leven. 25 Gij zult niels met het hloed eten. Gij zult op geen vogelgeschrei achtge-|ven noch wigchelarij plegen. 31 Gij zult u niet keeren tot de'waarzeggers en lot de duivelskunstenaars: zoekt ze niet, u met hen verontreinigende: ik ben de Heer uw God. 3 Want de furizeön en al de Joden eten niet, ten zij dat zij eerst de handen dikmaals wasschen, houdende «le inzetting der ouden. 4 Kn van de markt komende, eten zij niet, ten zij dat zij eerst gew.isschen zijn. Ên vele andere dingen zijn er, die zij aangenomen hebben te houden, als namelijk de wassehin-gen der drinkbekers, en k:innen, en kopenn vaten, en bedden. |
9 Want zij zeiven verkondigen van ons, noe-danigen ingang wij tot u hebben, en hoe gij tot God bekeerd zijt van de n fa oden, om den leveniien en waarachtigen Golt;l te dienen; v', - - ■ /,■ 1G Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet, en Israël kent ons niet -. Gij, o HEERE! zijt onze Vader, onze Ver-losscr van ouds af is uw naam. 10 En ik viel neder voor zijne voeten join hem le aanbidden, en hij zeide tol jmij: Zie dat pij dat niet doet : ik ben 'uw medediensikiiHcht, en die uwer broe-j deren die de getuigenis van Jezus hebben: aanbid God. Want de getuigenis van Jeius is de geest der profetie. 8 Petrus zeide tot hem: Gij zult mijne voelen niet wasschen in eeuwigheid. Jezus antwoordde hem: Indien ik u niet wasch. kü hebt geen deel met mij. 10 Onder u zal niet gevonden worden, die zijnen zoon of zijne dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, eui guiehelaar, of die op vogelgeschrei : acht geeft, of toovenaar, 11 Of een bezweerder, «lie met bezwering omgaat, of die eenen waarzeggenden geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die de dooden vraaut. 12 Want al wie zulks duet, is den HEERE een gruwel; en om dezer gruwelen wil verdrijft hen de HEERE, uw God, voor uw aan-gezigt, uit de bezitting. 7 Haar verwerp de ongoddelijke en oudwijf-sche fabelen; en oefen u zei ven tot godzaligheid. |
8 Maar den vreesachtigen, en ongelocvigen, en gruwelijken, en doolt;lslager8, tn hoereerders, en tooveraar». en afgodendienaars, en al den leugenaars, is hun deel in den poel, die daar brandt van vuur en sulter; hetwelk is de tweede dood. 3 En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt. gt; 4 Vertrouwt op den Heer tot in eeuwigheid , want in den Heere Heere is een eeuwige rotssteen; ✓ /V.Vx . 4-.; s. 5 Desgelijks gij jong'en, zijt den ouden onderdanig; en zijt allen elkander oti-derdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hoo-vaardigen, maar den nederigen geeft oii eenade. 3« Want gij hebt lijdzaamheid van noode; I opdat gij, den wil van God gedaan hebbende, de beloftenis mooi-t wegtlragen. |
24 Maar die zich beroemt, beroeme zieh hierin, «lat hij verslaat, en Mij kent, dat Ik de HEERE ben, dotnde weldadigheid, regt en geregtigheid op de aarde : want iu die dingen heb Ik lust, spreekt de HEERE. 8 mét vlammend vuur wraak doende over degenen die God niet kennen, en over degenen die het evangelie omes Heeren Jezus Clirislus niet gehoorzaam zijn; / 5 Hij nam ook van het zaad des lands, en leide het in eenen zaadakker; hij nam het, hij zette het bij vele wateren met groote 7 Nog 'wis'er een groote arend, groot van vleugelen en overvloelt;lig van vederen; en ziet, deze wijnstok voegde zijne wortelen naar denzelven toe, en wierp zijne takken tot hem uit, opdat hij hem bevochtigen zou naar de bedden zijner planting toe. •a fi. '/ 10 Vernedert u voor «len Heere, en Hij zal u verhoogen. |
quot;quot;Ï5 Zie, 200 hij mij doodde, zoude ik niet hopen? Evenwel zal ik mijne wegen voor zijn aangezigt verdedigen. 5 Zoo zult gij ilen HEERE, uwen Goil, liefhebben, met uw gnnsche hart, en niet uwe gansche ziel, en met al uw vermogen. 13 Gii zult lien HEERE, uwen God, vreezen, en Hem dienen; en gij zult bij zijnen naam zweren. /-) 37 Die vader of moeder liefheeft boven mij, is mijns niet waardig; en die zoon of dochter liefheeft boven mij, is mijns niet waardig. 3« En die zijn kruis niet op zich neemt, en mij navolgt, is mijns niet waardic. 17 Zal het zoo zijn, onze God, dien wij eeren, is magtig ons te verlossen uit den oven des brandenden vuurs, en Hij zal ons uit uwe hand, o koning! verlossen. 18 Maar zoo niet, u zij bekend, o Koning! dat wij uwe goden niet zullen eeren, noch het gouden beeld, dat gij hebt opgerigt, zullen aanbidden. 15 Vervloekt zij de man die een gesneden of gegoten beeld, een gruwel des Hekhen , een werk van 's werkmeesters handen, zal maken en zetten in het verborgen; en al het volk zal antwoorden en zeetcen: Amen. |
7 Israël hope op den HEERE : want bij den HEERK is goedei tierenheid, en bij Hem is veel verlossing. 28 En vreest u mee voor negenen, me het ligchaam dooden, en de ziel niet kunnen I dooden; maar vreest veel meer Hem, die 1 beide ziel en ligchaam kan verderven in de 1 hel. 29 Maar Petrus en de apostelen antwoord den, en zeiden ; Men moet Gode meer gehoorzaam zijn, dan den mensuhen. • ' 15 Wacht u dan wel voor uwe zielen ; want gij hebt geene gelijkenis gezien, ten dage als «le HEERE op Horeb uit het midden des vuurs tot u sprak; 16 Opdat gij u niet verderft, en maakt u iets gesnedens, de gelijkenis van eenig beeld, de gedaante van man of vrouw; 17 De gedaante van eenig beest, dat op de aarde is; de gedaante van eenigen gevleu-gelden vogel, die door den hemel vliegt; 18 De gedaante van iets, dat op den aardbodem kruipt; de gedaante van eenigen visch, die in het water is onder de aarde : 19 Dat gij ook uwe oogen niet opheft naar den hemel, en aanziet de zon, en de maan, en de sterren, des hemels gansche 1 heir; en wordt aangedreven, dat gij u voor die buigt, en hen dient; dewelke de HEERE, ' uw God, aan alle volken onder den ganschen hemel heeft uitgedeeld. |
32 Al dit woord Hetwelk ik ulieden ceiiied zult gij waarnemen om te doen; gij zult daar niet aan toevoegen en daarvan niet afdoen. |
24 Go i is een geest, en die. Hem aHnbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid. |
347 V. Waartoe nogl
A. Dat ik van Hem alles goeds verwachte. Job. 13: 15. Ps. 130: 7.
248 V. En eindelijk ?
A. Dat ik Hem van ganscher harte liefhebbe, vreeze en eere. Dent. 6 : 5, 13. Matth. 10 : 28.
349 V. Mott dit u niet zeer ter harte gaan ?
A. Ja; zoo, dat ik eer van alle schepselen afga en die varen late, dan dat ik in het allerminste tegen zijnen wil doe. Matth. 10: 37, 38. Hand. 5: 29. Dan. 3: 17, 18.
GEBOD 2.
Vraag 96.
350 V. Welk u het tweede gehodl
A. Gij zult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken van hetgeen dat boven in den hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen, want Ik de Heere, uw God, ben een ijverig God; die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en vierde lid dergenen, die Mij haten, en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen die Mij liefhebben, en mijne geboden onderhouden.
351 V. Wat wordt hier verboden?
A. Dat wij God op eenigerlei wijze afbeelden. Deut. 4 : 15—19 en 27 : 15.
352 V, Wat nog meer ?
A. Dat wij Hem op eene andere wijze vereeren, dan Hij in zijn Woord bevolen heeft. Deut. 12 : 32. Joh. 4 : 24.
52
Vraag 97.
353 V. Mag men dan in 'lgeheel geen beelden makenl
A. God kan noch mag op eenigerlei wijze afgebeeld worden. Jes. 40 ; 18. Deut. 4 ; 15. Hand. 17 ; 29. Roin. 1 : 23.
354 V. Maar de schepselen kan men toch nel afbeelden ?
A. De schepselen, al is het dat ze kunnen afgebeeld worden, zoo verbiedt nochtans God hunne beeltenis te maken of te hebben, om die (godsdienstig) te vereeren of God daardoor te dienen. Lev. 26 : 1. Ps. 97 : 7. Exod. 23 : 24.
Vraag 98.
455 V. Maar zou men de heelden in de herken, als boeken der leeken (onkundige menschen) niet mogen lijden ?
A. Neen; want wij moeten niet wijzer zijn dan God, die zijne Christenen niet door stomme beelden wil onderwezen hebben. Ps. 115 : 5. Jer. 10: 8, 14. Hab. 2 : 18.
356 V. Waardoor moeten zij dan ondermezen worden ?
A. Door de levendige verkondiging zijns
Woords. Hebr. 4 : 12. Deut. 12: 32. Hom. 10: 14, 15. Luc. 16; 29.
GEBOD 3.
Vraag 99 en 100.
357 V. Hoe luidt het derde gebod'?
A. Gij zult den naam des Heeren uwes Gods niet ijdelijk gebruiken, want de Heere zal niet onschuldig houden die zijnen naam ijdelijk gebruikt.
358 V. Wat wil dit derde gebod ?
cP
f
/
r
/:
15 Wacht u dan w»;! voor uwe zielen ; want gij hebt geen gelijkenis gezien ten dage als de Heer op Horeb uit het midden des vuurs tot u sprak;
' j
f.
'2
f'
/r
29 Wij dan zijnde Gods geslacht, moeien niet meeuen dat de Godheid goud of rilver of steen gelijk zij, welke door inensche-kunst en bedenking gesneden zi»n- ..
Gij zult u geen aigoaen maken, noch gesneden beeld noch opgerigt beeld zult gij u stellen, noch gebeelden steen in uw land zetten, om u daarvoor te buigen ; want ik ben de Hekr uw God.
J J ;
24 Gij zult u voor hunne goden niet buigen noch hen dienen, ook zult gij naar hunne werken niet doen; maar gij zult ze geheel afbreken, en hunne opgerigte beelden gansch vermorzelen,
y
8 In één diug zijn zij toch onvernuftig en dwaas: een hout is een ouderwijs der ijdelheden.
14 Een ieder mensch is onvernuftig ge- 1 worden, zoodat hij geene wetenschap heeft, een ieder goudsmid is beschaamd van het gesneden beeld : want zijn gegoten beeld is
leugen, en er is geen geest in hen.
^
12 Want het woord Gods is levend en krachtig, eu scherpsnijdender dun eenig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot .Ie verdeeling der ziel, et» des geestes, eu der zamenvoeg-selen, en des mergs, en is een oordeeler «Ier gedachten eu der overleggingen des harten.
20 Abraham zeide tot hem: Zij hebben Mozes en de profeten; dat ze die hooren.
/ /.
18 Wat zal het gesneden beeld baten, dat zijn formeerder het gesneden heeft? of het gegoten beeld, hetwelk een leugenleeraar is, dat de formeerder op zijn fonneersel vertrouwt, als hij stomme afgoden gemaakt heeft ?
fde^y. /j ; /lt;=?,
32 Al dit woord, hetwelk ik ulieden cebiede, zult gij waarnemen om te doen; gij zult daar niet toedoen, en daarvan niet afdoen.
14 Hoe zullen zij dan hem aanroepen, in welken zij niet geloofd hebben 't En boe zullen zij in hem gelooven, van welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij hooren, zonder wie hun nredikt ?
15 En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden ? Gelijk geschreven : Hoe liefelijk zijn de voeten dergenen, die vrede verkondigen, dergenen, ilie het goede verkondigen!
23 en hebben de heerlijkheid des on-' yerderfelijken Gods veranderd in dexge-lijkenis eens beelds van een verderfelijk uiensch, en van gevogelte, en van vier- ( voetige en kruipende gedierten. '
7 Beschaamd moeten wezen 'allen die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen; buigt u neder voor hem, alle gij goden.
5 Zij hebben een mond maar spreken niet, zij hebben oogen maar zien niet:
rf. f
^; /lt;/
/ O ,/.
16 en wie den naaoi des Heeren gelasterd zal hebben, zal zekerlijk gedood worden, de gansche vergadering zal hem zekerlijk steenigen; alióó zal de vreemdeling zijn gelijk de inboorling: als hii den Naam zal gelasterd hebben, hij zal gedood worden. 11 Toen lasterde de zoon der Israeü-tische vrouw uitdrukkelijk den Naam en vloekte; daarom bragten zij hem tot Mozes: de naam nu zijner moeder was Selomith de dochter van Dibri, van den stam Dan. | 16 En tot de kinderen Israels zult gij |spreken, zeggende: Een ieder als hij zijnen God gevloekt zal hebben, zoo zal hij zijne zonde dragen; 4 Of als een mensch zal gezworen hebben , onbedacht met zyne lippen uitsprekende , om kwaadtedoen of om goedtedoen, naar alwat de mensch in den eed onbedacht uitspreekt, en het is voor hem verbergen geweest, en hij is bet gewaargeworden, zoo is bij aan een van die schuldig. 12 Doch voor alle dingen, i mijne broedersI zweert niet, noch bij den hemcd, noch bij de « arde, noch eenigen anderen eed; maar uw ja lij ja, en het neen neen; opdat gy in seen oordeel valt. 24 Wie mei een dief deelt, haat zijne| ziel ; hij hoort een vloek en hij geeft het niet te kennen. • I |
| 13 En sommigen van de omzwervende Joden, zijnde ctatve/bezweerders, hebben zich onderwonden den naam des Heeren Jezus te noemen over degenen die booze geesten hadden, zeggende: Wij bezweren u bij Jezus dien Paulus predikt. 112 En als het dag geworden was, maakten sommigen van de Joden een tezamenrotting, en vervloekten zichzel-ve, zeggende dat zij noch eten noch drit ken zouden totdat zij Paulus zouden gedood hebben.12 En als het dag geworden was, maakten sommigen van de Joden een tezamenrotting, en vervloekten zichzel-ve, zeggende dat zij noch eten noch drit ken zouden totdat zij Paulus zouden gedood hebben. 12 En gij zult niet valschelijk bij mij-j nen naam zweren; want gij zoudt den raam uws Gods ontlieiligen; ik ben de Heer. •' 34 Maar ik zeg u, zweert ganschelijk niet; noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods; 35 noch bij de aarde, omdat zij is de voetbank zijner voeten; noch bij Jeruzalem , omdat zij is de stad des grooten Konings; 36 noch bij uw hoofd zult gij zweren, omdat gij niet één haar kunt wit of zwart maken. Als nu een mensch zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft eene stem des vloeks, waarvan bij getuige is , hetzij hij bet gezien of geweten heeft; indien hij hel niet te kennen geeft, zoo zal hij zijne ongeregtigheid dragen. 11 en hebt geen gemeenschap met de 1 onvruchtbare werken der duisternis, maar bestraft ze ook veeleer. I |
14 Breng den vloeker uit tot buiten het leger; en allen die het gehoord hebben zullen hunne handen op zijn hoofd leg-jgen; daarna zal de geheele vergadering
53
A. Dat wij Gods naam niet lasteren. Lev. 24 ; 16.
359 V. IVai meer?
A. Dat wij ook Gods naam niet misbruiken. Hand. 19 : 13.
360 V. Hoe geschiedt dat''!
A. Met vloeken. Lev. 24 ; 11, 15. Hand. 23 ; 12.
361 V. Hoe meer ?
A. Met een valsclien eed. Lev. 19 : 12.
362 V. En nog ?
A. Met onnoodig zweren. Lev. 5 : 4. Matth. 5 : 34, 35, 36. Jac. 5 : 12.
363 V. Is het genoeg, dat mij zelf dit niet doen ? A. Neen, wij mogen ons door ons stilzwijgen
en toezien niet aan zulke schrikkelijke zonden deelachtig maken. Lev. 5:1. Spreuk. 29 ; 24. Eph. 5 : 11.
364 V. Is het dan zoo groote zonde Gods naam met nloeken en zweren te lasteren, dat God zich ook over hen vertoornt, die zooveel als het hun mot] el ijk is, dat vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden ?
A. Ja gewisselijk; want daar is geen grooter zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering zijns Naams.
365 V. Welke straf stelt de Wet van Mazes daarop ?
A. God heeft bevolen deze zonde met den dood te straffen. Lev. 24 : 14.
366 V. Maar wat gebiedt u God m dit derdegehod'? A. Dat wij zijnen heiligen Naam niet anders
54
dan met vreeze en eerbiedigheid gebruiken. Deut. 28 : 58, 59. Gen. 18 : 27.
367 V. Waarin bestaat dit gebruik ?
A. Dat die Naam van ons recht bekend, aangeroepen, en in alle onze woorden en werken geprezen worde. Ps. 22 : 23. Col. 3 ; 17.
Vraag 101.
368 V. Mag men ook godziligUjk bij Gods naam eenen eed zweren ?
A. Ja.
369 V. In welke gevallen '?
A. Als het de Overheid van hare onderdanen of ook de nood vordert. Esr. 10 ; 5. Hebr. 6 : 1G.
370 V. Met welk oogmerk. ?
A. Om daardoor trouw en waarheid te bevestigen. Exod. 22 : 10, 11. Jos. 2 : 12.
371 V. Tot wat einde moet dat geschieden ?
A. Tot Gods eer en des naasten zaligheid.
Jos. 9 : 18.
372 V. Zijn hier ook benijzen voor ?
A. Ja, een recht eedzweren is in Gods AVoord
gegrond. Deut. 6 : 13 en 10 : 20. Jes. 65 ; 16.
373 V. Hebt ge hiervan ook voorbeelden ?
A. Ja, het is van de heiligen in het Oude en
Nieuwe Testament recht gebruikt geweest. Gen. 21 : 24 en 28 : 31. 1 Sam. 24 : 22, 23. Rom. 1 : 9 en 9 : 1. 2 Cor. 1 : 23.
Vraag 102.
374 V. Mag men ook bij de heiligen of bij eeltige andere schepselen eenen eed zweren? t E„r^lt;j ^jn' ht'd ;i'tltrekke0
A Naph .Tp« fifS • IR 7o tel?en Juda cn tegen alle inwoners s\., ü tJo. \JO . lU. van Jeruzalem, en ik zal uit deze
plaats uilroeijen hel overblijfsel van Baal, en den naam der Kemarim met de priesters;
5 en wie zich nederbuigen op de daken voor hel heir des hemels, en wie zich nederbuigende zweren by den Heer en zweren bij Malkam:
■«ï
58 ïndierf gïT ntet' zult waarnemen te1 doen al de woorden dezer wel die in dit boek geschreven zijn , om te vreezen dezen heerlijken en vreesselijken Naam, den Heer uwen God, 59 zoo zal de Heer uwe plagen wonderbaar maken, mitsgaders de plagen uw8 zaads; het zullen groote en ge--wisse plagen en hooze en gewisse krankheden zijn. | 17 en al wat gij doet roet woorden ot' ' met werken, doet het alles in den naam des Heeren Jezus, dankende God en den Vader door hem. |
27 En Abraham antwoorade en zeide; Zie toch, ik heb mij onderwonden Ie spreken tot den Heer, hoewel ik stof en asch ben: 28 Zoo zal ik uwen naam mijnen broederen vertellen, in het midden der gemeente zal ik u prijzen. 5 Toen stond Ezra op, en deed de oversten der priester», de Leviten en gansch Israel, zweren, dat zij zouden doen naar dit woord; en zij zwoeren. naar dit woord; en zij zwoeren. |
16 Want de menschen zweren wel bij den meerdere dan zy zijn, en de eed tot bevestiging is denzeWen een einde [van alle tegenspreking: 12 Nu dan, zweert mij toch bij den Heer, dewijl ik weldadigheid aan ulie-den gedaan heb, dat gij ook weldadigheid doen zult aan mijns vaders huis, en geeft mij een waarteeken, /:f mijn getuige. trekken iwoners it deze in Baal, net de de da-rie zicb eer en | 9 Want God is mijn geluige, welken ik dien in mijnen geest, in het evangelie zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk i 23 Uoch itc aantoepe God tot een' getuige over mijne ziel, dat ik, oin u te spareu, uog te Co-riathe niet beu gekomen. |
10 Wanneer'iemand aan zijnen naaste een ezel of os of klein vee of eenig beest te bewaren geeft, en het sterft, of het wordt bezeerd, of weggedreven zonder dat iemand het ziet, 11 zoo zal des Heeren eed tusschen hen beiden zijn, of hij niet zijne hand aan zijns naasten have geslagen heeft; en de heer derzelve zal dien aannemen, en hij zal het niet wedergeven. cy : 18 En de kinderen Israels sloegen ze niet, omdat de oversten der vergadering hun geeworen hadden bij den Heer df-n God Israels; daarom murmureerde de gansche vergadering tegen de oversten. Den HKERE, uwen God, zult gij vreezen. Hem zult gij dienen, en Hem zult gij aanlian-gi-n, en bij zijnen naam zweren. 21 En Abraham zeide: Ik zal zweren. 22 Zoo zweer mij dan nu bij den HEERE : zoo gij mijn zaad na mij zult uitroeijen, en mijnen naam zult uitdelgen van mnns vaders huis! 23 Toen zwoer David aan Saul; en Saul ging m zijn huis, maar David en zijne mannen gmgen op in de vesting. ? /fï sje Tlv zng de-waarheid in Chris--I- tus, ik ling niet, (njijn geweten mij mede getuigenis gevende door den HeiliirnGeest) |
13 Weet jrij niet, dat dr.^enen, | die de heiligo dingen bedienen, van het heilige eten? en die steeds hij het alfraar zijn, met I het altaar deelen? j 14 AIzuo heeft nok de Heere [ vcrordt-nd dengenen, die het evangelie verkondigen, dat zij | van het evangelie leven. I 16 JSn die onderwezen wordtquot; in'het woord, deele mede van alle goederen der gene, die 6 JSn die onderwezen wordtquot; in'het woord, deele mede van alle goederen der gene, die hem onderwijbt. 5 Om die oorzaak heb ik u In Creta gelaten, opdat gij, hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt te regt brengec. en gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb: / |
I 84 boor g|f dan in aen betnel, en vergeef de zonde van uw volk Israel, en breng ben weder in bet land dat g\i bunnen ja^eren gegeven hebt. ■i9 Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij? Ik dood en maak levend, Ik versla en Ik heel; en er is niemand, die uit mijne hand redt! 28 En God heeft er sommigen in de gemeente geste!d, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ton derdo. leeraars, danma krachten, daarna «raven der gezondmakingen, heli nlpsels, regeringen, menigerlei talen. ' , i En dezelfde heeft gegeven 1 sommigen tot apostelen, en I quot;om migen tot profeten, en sommigen tot evnngelistcn,en som- migen tot herders en leeraars: ( 12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lig-chanms van Christus. 14 Hoe zullen aij uan siem aanroepen, in welken zij niet geloofd hebben? en hoe zullen zij in hem gelooven, van welken zij niet gehoord hebben? en hoe zullen zij hoeren, zonder die hun predikt? 15 En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is; Hoe liefelijk zijn de voeten dergenen, die vrede vevkon-diuen, derjjentn, die het goede verkondigen! |
:W Bidt dan denHecre des oog- , stes, dat Hij arbeiders in zijnen oogst uitstoote.
55
375 V. Waarom niet ?
A. Een recht eedzweren is God aanroepen, dat Hij, als die alleen het hart kent, der waarheid getuigenis wil geven, en mij straffen, indien ik valsehelijk zweer. 2 Cor. 1: 23.
376 V. Mag men daarom hij geen schepselen zmerenl
A. 2feen; omdat deze eer aan geen schepsel
toebehoort. 1 Kon. 8 : 34. Jes. 63 : 16. Deut. 32 : 39.
GEBOD 4.
Vraag 103.
377 V. Hoe luidt het vierde gehod'l
Gedenkt des Sabhatsdags, dat gij dien heiligt.
Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen.
Maar de zevende dag is de Sabbat des Heeren, uws Gods: dan zult gij geen werk doen, gij , noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is.
Want in zes dagen heeft de Heere den hemel en de aarde gemaakt; de zee, en alles wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage: daarom zegende de Heere den Sabbatdag, en heiligde denzelven.
378 V. Wat gebiedt God ons. Christenen^ in ditvierde gebod?
A. Eerstelijk, dat de kerkendienst, of het predkiambt en de scholen onderhouden worden. 1 Oor. 12: 28. Ef. 4: 11, 12. I Cor. 9 : 13, 14. Gal. 6 : 6. Rom. 10 : 14, 15. Tit. 1 : 5. Matth. 9 : 38.
379 V. Maar mat is de plicht van ieder Christen m 't bizonder ?
56
A. Dat ik, inzonderheid op den Sabbat, dat is op den Rustdag, tot Gods gemeente naarstiglijk kome. Hebr. 10 : 25.
380 V. Wat hebt (jij daar te doen ?
A. Grods Woord te hooren. Luk. 11 ; 28.
381 V. Ook iets andersl
A. De Sacramenten te gebruiken. Hand. 20 : 7.
382 V. Wat meerl
A. God den ïïeere openlijk aan te roepen. Hand. 2 : 42 en 4 : 24.
383 V. Wat nog'?
A, Den armen christelijke handreiking te doen. 1 Cor. 16 : *.
384 V. Heht gij dan genoeg gedaan'?
A Neen; ik moet mij alle dagen mijns levens van mijne booze werken onthouden. Jes 66 : 2.
385 V. Wat meert
A. Den Heere door zijnen Geest in mij laten werken. Ef. 4 : 30.
386 V. Waartoe dat ?
A. Opdat ik alzoo den eeuwigen Sabbat (ruste) in dit leven aanvange. Jes. 66 : 23. Hebr. 4:9,10,11.
GEBOD 5.
Vraag 104.
387 V. Noem nu eens het vijfde gebod?
A. Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat u de Heere uw God geeft.
388 V. Gebiedt God hier alleen uwe ouders te eeren? A. Mijnen vader en mijne moeder en allen,
die over mij gesteld zijn. Lev. 19 : 3, 32. 1 Sam. 24: 12. Rom. 18:1. Petr. 2: 13, 14.
25 En laat ons onze onder-linge by eenkomst niet nalaten, celijk sommigen de gewoonte nebben, maar elkander vermanen : en dat zoo veel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert. 7 En op den eersten rfaj/der week, nis de discipelen bijeen-cekomen waren om brnod te breken, handelde Paulns met hen, znllende des anderen daags verreizen; en hij strekte xxjne rede uit tot den middernacht. 2 Op eiaen eersten dag der week, legge een iegelgk van u iets by zich zeiven weg, verRa-derende eenen schat, naar dat hij welvaren verkregen heeft; opdat de verzamelingen alsdan niet eerst geschieden, wanneer ik gekomen zal zijn. // 30 En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing. 9 Er blijft dan eene rust over voor het volk Gods. 10 Want die ingetraan Is in zijne rust, beeft zelf ook van zijne werken gerust, geljjk God van de zijne. r 11 Laat ons dnn ons benaarstigen, om in die rust in te gaan; opdfft niet iemand in hetzelfde voorbeeld deronlt;re-ioovitrheid vatle. / |
fUp h'quot;L 2^e •' Ja zijn degenen, i waren. God8 hoorengt; en hetzelve be- j 42 En zij waren volhardende in ae leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden. 24 En alü «lezen dat hoorden, hieven zij een-dragtelijk hunne stem op tot God, en zeiden : Heere! Gij zijt de God, die gemaakt heht den hemel, en de aarde, en de zee, en alle dingen, die in dezelve zijn. a Want mijne hand heeft al deze dingen gemaakt, en al deze dingen zijn geweest, spreekt de HËERK; maar op dezen zal Ik zien, op den armen en verslagenen van geest, quot;n die voor mijn woord beefc. ^ 23 £n h Kn het zal gesebieden, dat van de eene nieuwe maan tot de andere, en van den eenen sabbat tot den anderen, alle vleesch komen zal om aan te bidden voor mijn aanKeziirt zegt de HK£RE. 3 Een ieder znl zijne moeder en zijnen vn-. der vwzen, en mijne sabbaten houden : Ik ben de HEER uw God! -^1 I 32 Voor het graauwe haar zult gij opstaan, en zult het aangezigt des ouden vereeren; en gij zult vreezen voor uwen God ; ik ben de HEER! |
13 Zie toch, mijn vaderJ jn zie de slip 1 uws mantels in mijnu hand : wmit nis ik de { slip uws mantels afgesneden heb, zoo heb ik ! ii niet gegt;lood; beken en zie, dat er in mijne hand geen kwaad, noeli overtreding is, en ik texen u niet gezomiigd hei); nogtans jaagt gij mijne ziel, dat gij ze wegnemet. |
A,f de broederlijke liefde blflve. 13 Zijt dan alle mcnschelijke ordening onderdanig, om des Heeren wil: hetzij den koning, alsdeopTstemagt hebbende; J ^tn Btadhonderen, als die van hem gezonden worden, tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dersenen,die goed doen. D ;2x |
4 AVant God heeft geboden, zeggende : Eert uwen vader en moeder; en : Wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. 5 Maar gij zegt: Zoo wie tot vader of moeder zal zeggen : : is eene gave, zoo wat u van mij zou kunnen te nutte ko- ■ men; en zijnen vader of zijne moeder geenszins zal eer en, die voldoet. ti En gij lielit a?r(wGodsgel)od krachteloos gemaakt door uwe inzetting. ) | 17 Eert een'iegelijk; heht de t broederschap lief • vreest God; |
eert der koning. . 18 Gij huisknechten! zijt met alle vreeze onderdanig den 1 heeren, niet alleen den goeden en be.scheiderien,- maar ook den barden. 12 Eu wij bidden u, broeders! erkent degenen, die onder u arbeiden, en uwe voorstanders zijn in den lleere, en u vennanea; |
9 Vermaan do dienstknechten, dat zij hunnen ei wen en hetren ondtrdanig zijn, dut iij in alles welbehagelijk zijn, niet tegensprekende; 10 Niet onttrekkende, ma«r alle goede trouw bewijzende; opdat zij de leer van God. onzen Zaligmaker, in alles mogen versieren. GIJ kinderen! zijt uwen'IJ kinderen! zijt uwen' ouderen gehoorzaam in den Heere : want dat is r 12 En 'zegt ; Hoe heb ik de tucht gehaat, en mijn hart de bestraffing versmaad! 13 En heb niet gehoord naar de stem mijner onderwijzers, noch mijne ooren geneigd tot , mijne leeraars ! 22/Hoor naar uwen vader, die u gewonnen heeft; en veracht uwe moeder niet, als zij ' oud geworden is. 24 En Noach ontwaakte van zijnen wijn; ' en hij merkte, wat zijn kleinste zoon hen» gedaan had. .. „ 25 En hij zeide ; Vervloekt zij Kanaan; een knecht der knechten zij hij zijnen broederen. 2G Voorts zeide hij ; Gezegend zij de HELK, de God van Sein; en Kanaan zij hem een knecht! . den koning, als de opperste niagl lieb quot;u^eliij den stadl.ouderen , als die van hem gezonden worden lot 8lraf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen die goeddoen. 28 Kn God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leeraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, belmlpsels, regeringen, menigerlei talen. |
7 Zoo geeft dan een' iegelijk wat gij schuldig zijt : schatting, dien gij de schatting, tol, •lien gij den tol, vreeze, dien gij de vreeze, eere, dien gij de eere schuldig zijt. \ 8 Mijn zoon! hoor de tucht uwa vaders, ! en verlaat de leer uwer moeder niet: 17 Zqt, uwen voorgangeren gehoorzaam, en zijt hun onderdanig; want zij waken voor uwe zielen, als die rekeupchap geven zullen; opdat zij dat doen rangen met vreugde en niet al zuchtende : want dat j is u niet nuttig. 17 He€ oog, dat den vader bespot, of^ de gehoorzaamheid der moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken, en des arends jongen zullen het eten. 1 2S Eu hij giug vandaar op naar Belh-El. Als hij nu den weg opging, zoo kwamen 'kleine jongens uil de stad, die bespolte-den hem cn zeideu tot hem: Kaalkop, ga op; kaalkop, ga op! 24 En hij keerde zich achterom, en mj zag ze en vloekte ze in den naam des Heeren ; toen kwamen twee beeren uu bel woud, en verscheurden van hen twecenveerlig kinderen. 25 Eu bij ging vandaar uaar den berg Karmel, en vandaar keerde bij weder uaar Samarie. rr A LLE zul zij tic niagten, j\. over hanr gesteld, omier-v.-or pen; wnr.t er is g.eue magt dan van Goj, en de magten. die er zijn, die zijn van God verordend. 2 AJzoi» dat die zich tegen do magt stelt, de verorlening van God wederstait; en die zewederstaan, zullen over zich zelvt n een oordeel haien. |
389 V. Hoe moet gij 2« jegens hen gedragciit A. Hun alle oer, liefde en trouw bewijzen.
Matth. 15 : 4, 5, 6. 1 Petr. 2:17, 18. 1 Thoss. 5 :
12. Tit. 2: 9, 10. Rom. 13: 7.
390 V. Hoe omtrent hunne leer en straf?
A. Aan hunne goede leer en straf niet behoorlijke gehoorzaamheid mij onderwerpen. Spreuk 1 : 8. Ef. 6: 1. Hebr. 13: 17. Spreuk. 5: 12, 13.
391 V. Hoe omtrent hunne (jebrekenl
A. Met hunne zwakheden en gebreken moet ik geduld hebben. Spreuk. 23: 22 en 30 : 17. Gen.
ö : 24, 25, 2G. 2 Kon. 2, 23, 24, 25.
392 V. Waarom zijn wï) dat verplicht'!
A. Aangezien het Gode belieft ons door hunne hand te regeeren. 1 Petr. 2: 13, 14. Hom. 13:
1, 2. Ef. 4 : 11. 1 Cor. 12 : 28.
GEBOD G.
Vraag 105. IM;
393 V. Weill is het zesde gehodl A. Gij zult niet doodslaan.
394 V. Wat eischt God in het zesde gelod'?
A. Dat ik mijnen naaste niet onteere, bate,
kwetse of doode, en alle wraakgierigheid af-
! O O „
legge. P*
39.3 V. Hoe kan dit geschieden'? redaari
A. Met gedachten. Lev. 10 : 17. 1 Joh. 3 : 15.
396 V. Hoe meer]
A. Met woorden. Ps. 57 : 5. Matth. 5 : 21, 22.
397 V. Hoe nog?
A. Met gelaat. Gen. 4 : 6.
398 V. Hoe eindelijk in 'i ergste geval?
A. Met de hand. Num. 35: 16, 17, 18.
399 V. Het zelj te doen, of te het laten doen, is dat eenerleil
:b
rr
A. Met gedacliten. Lev. 19: IT. 1 Joh. 5 : lo.
A. ^[et woorden. Ps. 57 : 5. Matth. 5 : 21, 22.
398 V. Hoe eindelijk in 'I ergstegeval?
A. Met de hand. Num. 35: 16, 17, 18.^
399 V. Hel zelj te doen, of te het laten doen, is dat eenerleil
1/ Ui.) zult uwen broeder in nw nart niet | linten; gij zuit uwen naasti-n naarstiglijk j berispen, en zult de zonde in hein niet verdragen. |
15 Een iegelijk, die zijnen broeder haat, is een doodslager; en gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blüvende. |
5 Mijne ziel is in net midiUn der leeuwen, ik lig onder stokebranden, niensehen-kin-. deren, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hunne tong een scherp zwaard. (i En de HEER zeide tot Kaïn gij ontstoken, en waarom is uw vallen? ..... 11 Want de zaliirmakerde genade Gods is verschenen aan alle mer.sc'nen, 12 En onderwijst ons, dat wij, de poddeloos-luid en de wereldsche begeerlijkheden verzakende, matig, en regtvnardig, en godzalig leven znuden in deze tegenwooidige wereld; 13 Verwachtende de zalige lioop en verschijning; der heerlijkheid van den grooten God c;i onzen Zaligmaker, Jezus Christus; 14 Die zich zeiven voor ons gegeven heeft, opdat liij ons zou verlossen van alle onge-regtiglieid, en zich zeiven een elften volk zou reinigen, ijverig iii goede wtrken. 7'- Waarom z aangezigt v |
21 Gij hebt gehoord, dat U't de ouden gezegd is : Gij zult niet dooden; maar zoo wie doodt, die zal strafbaar zijn door het gerigt. 22 Doch ik zeg u : zoo wie te onregt op zijnen broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gerigt; en wie tot zijnen broeder zegt : llaka! die zal strafbaar zijn door den grooten raad; maar wie zegt ; Gij dwaas' ilie zal strafbaar zijn door het helsche vuur. . J 5 1U Maar' indien mj nem niet een ijzeren instrument geslagen heett. dat hij gestorven zij, een doodslager is hij; dtze doodslager zal zi-kerlijk gt-dood wonlen. 17 Of indien iiij hem met een' handsteen, waarvan men z.mde kunnen sterven, geslagen heeft, dat hij gestorven zij, et-n doo.1-blager is hij; deze doodslager zal zeMrrlijk genood worden. ___ 1 18 Of indien hij hem meteen houten handinstrument, waarvan men zoude kunnen sterven, geslagen heelt, dat bij gestorven zij. een doodslager is hij; deze doodslager zal zekerlijk gedood worden. |
58
A. Ja. 2 Sam. 12:9. Matth. 27: 25.
400 V. Wat verbiedt God hier ten opzichte van u zelven?
A. Mij zeiven te kwetsen, of moedwillig in eenig gevaar te begeven. Matth. 4: 6, 7. Hand. 16 : 28.
401V. Blijft de overtreding van dit (jebod ongestraft
A. Neen ; de Overheid draagt het zwaard, om den doodslag te weren. Gen. 9 ; 6. Eom. 13 : 4.
Vraag 106.
402 V. Maar dit gebod schijnt alleen van het doodslaan te sprekenl
A. God, verbiedende den doodslag, leert ons dat Hij den wortel des doodslags haat, en voor doodslag houdt. Matth. 5 : 21, 22. 1 Joh. 3 : 15.
403 V. Wat is de eerste w or teil
A. Nijd. Gen. 37: 4, 11.
404 V. Wat de tweedel
A. Haat. Spreuk. 10 : 12. 1 Joh. 3 : 15.
405 V. Wat de derde?
A. Toorn. Spreuk. 29 ; 22. Jac. 1 : 20.
406 V. Wat de vierde?
A. Wraakgierigheid. Spreuk. 24: 29. Koni. 12 : 19. I ïhess. 5 ; 15. 1 Petr. 3 : 9.
Vraag 107.
407 V. Maar is het genoeg, dat wij onzen naaste, als gezegd is, niet doodeng
A. God, verbiedende den nijd, haat en toorn gebiedt dat wij onzen naaste liefhebben als ons zei ven.
408 V. Welke deugden zijn hierin opgesloten?
A. Geduld. 1 Cor 13 : 7. Coll. 3: 12, 13.
V V-
/j
quot;9 WHftrom hebt gij dan het woord «les 1 H EE REN veracht, doende wat kwaad Is in I 7.ijne oogen ? Gij hebt Urfii, den Hethiet, met bet zwaard verslagen, en zijne huisvrouw hebt gij u ter vrouwe genomen;, en hem hebt pij met het zwaard vain de kinderen Aramons doodgeslagen. 6 en zeide tot hem: Indien gij Godsl Zoon zijt, werp uzelven nederwaarts; want er is geschreven, dat bij zijne I engelen van u bevelen zal, en dat zij u op de banden zullen nemen, opdat gg 1 niet te eeniger tijd uwen voet aan een steen aanstoot. 7 Jezus zeide tot bem: Er is wederom geschreven : Gij zult den Heer uwen God niet verzoeken. 4 Want zij is Gods dienarcs,u ( ten Roede. Maar indien gij kwaad doet, zoo vrees; want zij draagt het zwaard niet te vergeefs: want zij is Gods dienares, eene wreekster tot straf dengenen, die kwaad doet. 15 Een iegelijk, die zijnen I1 broeder haat, is een doodslager, en gjj weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende. 13 Haat verwekt krakeelen; maar de liefde 1 dekt alle overtredingen toe. 23 Een toornig man verwekt gekijf; en de grammoediKe is veelvoudig in overtreding. j ïO Want de toorn de» mans 1 werkt Gods gereirtigheid niet. I |
quot;5 En al hét volk, antwoordende, zeide: Zijn bloed home over ons, en over onze kinderen! 28 Maar Fanlus riep met groote ftem, zeegende ; Doe n zei ven geen kwaad, want wü *iin nllen hier. « wie des menschen bloed vereiet rlin bloed zal door den mensch verooi™ worden; want God heeft den meusch naar zijn beeld gemaakt. 'quot;cquot; 21 Gij hebt geboord, dat tot de ouden gezegd is : Gij zult met dooden; maar zoo wie doodt, die zal strafbaar zijn door het gerigt. 22 Doch ik zeg u: zoo wie'te onregt on zijnen broeder toor-mg is, die zal strafbaar zijn door bet gerigt; en wie tot zijnen broeder zegt: Mka! die za! strafbaar zijn door den grooten raad: maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door bet helsche vuur. .HJ.M mi iicisum 4 Als nu zijne broeders zagen, dat mm va- i der hem boven al zijne broederen liefhad, ( haatten zij hem, en konden htm niet vrcdelijk i toespreken. I i 11 Zijne broeders dan benijdden hein; doch j zijn vader bewaarde deze zaak. i S2y Zeg niet : Gelijk als hij mij gedaan heeft, zoo ral ik hen» doen; ik zal een' ieder vergelden naar zijn werk. |
1|) Wreekt u zelvcn niet, beminden! maar geeft den toorn plaats: want er is geschreven: Mij komt do wraak toe. Ik zal hel veprelden, zegt de Xieere. |
15 Ziet, dut niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde; maar jaagt allen tyd het goede na. zoo jegens elkander als jegens allen. |
/J
9 Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of sebeldea voor schel* den,maar zegent daarentegen; wetende, dat gg daartoe geroepen zflt, opdat gfl zegening xoodt beërven. 7 zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen. |
| 12 Zoo doot dun aan, als uit-I verkorenrn Gods, heilitren en beminden, de innerlijke bewe-ginKen der barnihurtigheid, goederlierenheid, ootmoedig-üeid, zachtmoedigheid, lang- -moedigheid: 13 Verdragende elkander, en vergevende de een den anderen, zoo iemand tegen iemand eentge klngt heeft, gelgkerwljs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzoo. |
öu net zout. is goed;' ^maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gy dat smakelijk maken'r Hebt zout in u zeiven, en houdt vrede onder elkander. 18 Indien het mogelijk is, zoo veel in u is, houdt vrede met alle menschen. |
3 U benaamigende te behouden de eemgheid des Geestes door den band des vredea. 5 Zalig zijn de zachtmoedi-gen; want zij zuilen het aard-rijk_bel!rven. |
29 Neemt iniin juk op u, cn leert van mij, dat. ik zachtmoedig ben en nederig vau hart; en pij zult rust vinden voor uwe zielen.quot; | 7 Zalig zijn de harmhartigen; 1 want hun zal barmhartigheid geschieden. 13 quot;Want een onoarmbartig oordeel tal gaan over den gene, die geene barmhartigheid gedaan heeft: en de barmhartigheid roemt teren het oordeel. 24 en een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om le leeren, en dje de kwaden kan verdragen; • 4 4 Oij zult uws broeders ezel of zijnen os niet zien liggende op den weg -en ui van die verbergen; gij zult ze voorzeker' met hem oprigten. 4 Een iegelijk zie niet op het zijne, maar een iegelijk ric ook , op hetgeen der anderen is. |
[ 2 Met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lang-i.ioedigheid, verdragende elk-I ander it liefde; 3ü yicest dan barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig . s Uwe bfucheidenhcid zij allen menscben bekend. Ue Heere is nabij. 8 Voorts, broeders! al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al w^* regtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wei luid*, zra er cenige deugd is, en zoo er enige lof is, bedenkt datzelve. i a J£o eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke bai mbartigbeid bewogen, vriendelijk; i hieraan hebben wy de liefde gekend, dat hij zgn leven voor ons gesteld heeft; en wg zijn schuldig voor de broeders het leven te ctellen. |
44 Maar ik zeg u: hebt uwe vijanden lief: zegent ze, die u vc. vloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die n vervolgen; 45 Opdat gii mootrt kinderen zijn uws Vaders, die in de hemelen is: want Hij doet zijne zou opgaan over boozen en troe-den, cn regent over regtvaardi-gen en onregtvaardigen. 4Ï Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat loon hebt gij? Poen ook de tollenaars niet hetzelfde? 47 En indien gij uwe broeders alleen groet, wat doet gij hoven anderen? Doen ook niet de tollenaars alzoo? v |
20 ludicn dan uwen vijand hongert, zoo spijzigt hem; indien hem doist, zoo geeft hem te drinken: want dat doende, zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hoopen. 3 Maar iaat hoererij en alle onreinig-j beid of gierigheid onder u ook niet genaamd worden, gelijkerwijs het den| heiligen betaamt; 4 noch oneerbaarheid, noch zot ge-; klap, of gekkernij, welke niet betamen, maar veelmeer dankzegging. 5 Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis beeft in het koningrijk van Christus en van God. i' |
59
409 V. Welke is de tweede']
A. Vrede. Marc. 9; 50. Ef. 4 : 3. Rom. 12: 18.
410 V. Welke is de derde]
A. Zachtmoedigheid. Matth. 5 ; 5 en 11 : 29. Ef. 4: 2.
411 V. Welke is de vierde-
A. Barmhartigheid. Matth. 5 : 7. Luc. 6 : 36. Jac. 2 : 13.
412 V. Welke is de vijfde ?
A. Vriendelijkheid. Eil. 4 ; 5, 8. 2 Tim. 2 : 24. 1 Petr. 3 : 8.
413 V. Welkeplic/ilen vloeien hieruit nog meer voort1] A. Des naasten schade, zooveel als ons mogelijk
is, afkeeren. Deut. 22 : 4. 1 Jol). 3:16. Fil. 2 : 4.
414 V. Hoe ver moet dit zich wel uitstrekhenl
A. Ik moet ook aan mijne vijanden goed doen, Matth. 5 : 44—47. Rom. 12 : 20.
GEBOD 7. Vraag 108.
415 V. Welk is het zevende gebod?
A. Gij zult niet echtbreken, 416 V. Wat leert ons dat']
A. Dat alle onkuischheid van God vervloekt is. Ef. 5 : 3—5.
417 V. Wat wordt ons hier levolenl
A. Dat wij de onkuischheid van harte vijandig zijn. Ef. 5 : 3.
418 V. Welk gedrag]
A. Dat wii kuisch en tuchtelijk leven. 1 Thess.
60
419 V. Wanneer'/
A. Hetzij in den heiligen huwelijken staat, of buiten denzelven.
Vraag 109.
420 V. Verbiedt God in dit gebod niet meer dan echtbreuli en dergelijke schandeti'
A. Dewijl onze lichaam en ziel tempelen des H. Geestes zijn, zoo wil Hij ook dat wij die beiden zuiver en heilig bewaren. 1 Cor. 3 : 16, en 6 : 18.
421 V. Wat verbiedt God meer]
A. Ten eerste, alle onkuische daden. Ef. 4: 17, 19.
422 V. Wat ook?
A. Onkuische gebaren. 2 Petr. 2 : 14.
423 V. Wat nog meert
A. Onkuische woorden. Ef. 4 : 29.
424 V. Nog nat anders?
A. Onkuische gedachten. Matth. 5 : 28.
425 V. Nog meer?
A. Onkuische lusten. 1 Thess. 4: 4, 5.
426 V. Eindelijk?
A. Al wat den mensch tot onkuischheid trekken kan. Deut. 22 : 5. 1 Tim. 2:9.2 Kon. 9 : 30.
GEBOD 8.
Vraag 110.
427 V. Welk is het achtste gebod?
A. Gij zult niet stelen.
428 V. Wat wordt kier verboden]
A. Vooreerst, het stelen en rooven, hetwelk de Overheid straft. Hom. 13: 4.
16 Weet Rij niet, dat j;ij Gods j tempel zijt, en de Geest Gods in ulieden woont? 1 ' A ■ ' -7 •' 17 Ik zetf dan dit, en bettiip: j het ia den Jleere, dat gij niet l meor wandelt, ffelijk als de I andere Heidenen wandelen in de fldelheid huns gemoeds, 18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde vnn het leven Gods, door de onwetendheid, die in hen is. door de verharding hnns harten. 19 Welke, onsfevoelitr eewor-den zijnde, zich zeiven hebben oversegeven totontuchticrheid, om alle onreinigheid gicriglijk te bedrijven. 28 Maar ik zeg u, dat zoo wie eene vrouw aantxeX, om dezelve te begeeren, uie heeft aireede overspel in zijn hart met haar gedaan. ö Het kleed eens mans zal niet zijn aan eene vrouw, en een man zal geen vrouwekleed nantrekken : want al wie zulks doet, is den. IIEERE, uwen God, een gruwel. cP J lt;-'■ 30 En Jehu kwam te Jizreël. Als Izébel dat hoorde, zoo lgt;lankette zij haar aange-zigt, en versierde haar hoofd, en keek ten venster uit. |
S ^ SL-, d •. / cf, 18 Vliedt de lioerery. Alle zonde, die de mensch doet, is buiteu het ligehaam; maar die hoererij bedrijft, zondigt tegen zijn eigen li^cbaam. 14 Debhende de oogen vol overspel, en die niet ophouden van zondigen; verlokkende de onvaste zielen, hebbende het hnrt geoefend in gierigheid, Li aderen der vervloeking; gt; , / • 29 Geene vuile rede ga uit uwen mond, mnar zoo er cenice croede reda is tot nnt-tic« Btichtinir. opdat zij genade Keve dien, die dezelve hooren. | 4 Dat een iegelijk van n ! wete zijn vat te bezitten in heilnrmaking en eer; 5 Niet in kwade beweging der beeeerlijkheid, jrelijk als de Heidenen, die God niet kennen. 9 Dfeseelij ks oo». dat de vrouwen, in «en eerbaar r^waad, met schaamte en matigheid, zioh zeïven versieren, niet in vlechtingen deg haar», of poud, of paarlen, of kostelijke kleeding; |
4 want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar indien gij kwaaddoet, zoo vrees, want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares , een wreekster tot straf dengene die kwaaddoet.
/z'
11 (iij zult niet stelen, en gij zult niet liegen, noch vsilschelijk handelen, een iegelijk tegen zijnen miusten. 12 En gij zult niet valschelijk bij mijnen nnam zweren ; want gij zntiilr tien naam uws Gods ontheiligen : Ik ben de HEEU! 13 fiij zult uwen naasten niet bedriegelljk . verdrukken, noch berooven; des dagloonera arbeidsloon zal bij u nitt vernachten tot aan den morgen. cS. 35 Gij zult geen onregt doen in het gerigt, met de el, met het gewigt, of met de maat. 36 Gij ruit een regte weegschaal hebben. regie weegsteenen, een regte efa, en een regte hin ; ik ben de Heer uw God, die u uit Egypteland uitgevoerd heb. |
14 En hem vraagden ook de krijgslieden, zeggende: En wij, wat zullen wij doen ? En hij zeide tot hen : Doet niemand overlast, en ontvreemdt niemand het zijne met bedrog, •en laat u vergenoegen met uwe bezoldineen. | 13 Gij zult geen tweeerlei weegsleenen in uwen zak hebben, een grooten en |een kleinen; | 10 Want alwie zulks doet is den Heek uwen God een gruwel', ja alwie onregt doet. cP: |
EENE bedriegelijke weegschaal is den HEERE een gruwel; maar een volkomen weeksteen is zijn welgevallen.ENE bedriegelijke weegschaal is den HEERE een gruwel; maar een volkomen weeksteen is zijn welgevallen. -{/c? a? , J 4 24 oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, 25 brand voor l)rand, wond voor wond, buil voor buil. IS Wee dengeen die zqn huis bouwt met ongeregtigheid, en zijne opperzalen met onregt; die zijns naasten dienst omniet gebruikt, en hem zijn arbeidsloon niet geeft ; 9 Doch wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in den strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerlijkheden , welke de mensuhen doen verzinken in verderf en ondergang. 10 Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad : tol welke sommigen lust hebbende zijn afgedwaald van het geloof, en hebben zichzelve met vele smarten doorstoken. |
5 zeggende: Wanneer zal de nieuwe-maan voorbij zijn, dat wij leeftogt mogen verkoopen, en de sabbat dat wij koren mogen openleggen ? verkleinende de efa, en den sikkel vergrootende, en verkeerdelijk handelende met bedriegelijke wepgscbalen; O dat wij de armen voor geld mogen koopen, en den nooddruftige om eenl paar schoenen: dan zullen wij het kaf' van het noren verkoopen. 7 en niemand verdrunt, den scnulde-, naar zijn pand wedergeeft, geen roof rooft, den hongerige zijn brood geeft en den naakte met kleeding bedekt; 8 niet op woeker geeft noch overwinst neemt, zijne hand van onregt afkeert, waarachtig regl tusschen den één en den ander oefent; 4 Zie, het loon der werklieden die quot;uwe landen gemaaid hebben, 'twelk van u verkort is, roept, en het geschrei dergenen die geoogst hebben is gekomen tot in de ooren des Heeren Zebaólh. |
20 Wees niet onder de wijnzuipers, noch onder de vleesch vreters: 21 Want een zuiper en vraat zal arm worden; en de sluimering doet verscheurde kleederen dragen. 4 Een iegelijk zie niet op het zijne, maar een ; iegelijk zie ook op hetgeen der antieren is. | I 11 En dat gij u be.naaratigt stil te zijn, en uwe eigene dingen te doen, en te werken met uwe eigene handen, gelijk wü u bevolen hebben; 12 Opdat gg eerlük wandelt bq degenen, die buiten siin, en geen dine van noode hebt. |
/V 15 En hij zeide tot hen; Ziet toe en wacht u van de gierigheid; want het is niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft van zijne goederen. 12 Alle dingen da^, die gij wilt, dat u de menscben zouden doen, doet gii hun ook alzoo: want dat is de wet en de profeten. |
61
429 V. Wal meer?
A. Alle boozc stukken en aanslagen, waarmede wij onzes naasten goed denken aan ons te brengen, hetzij met geweld of schijn van recht. Lev. 19 : 11, 13. Luc. 3: 14.
430 V. Hoe door schijn van recht'}
A. Als met onrecht gewigt, el, maat, waar, munt of woeker. Lev. 19 ; 35, 36. Dent. 25 : 13, 16. Spreuk. 11 : 1. Amos 8; 5, 6. Exod. 22; 25. Ezech. 18: 7, 8.
431 V. Hoe meer?
A. Door eenig middel, van God verboden. Jer. 22; 13. Jac. 5; 4.
432 V. Wa( verhiedt God nog?
A. Gierigheid. 1 Tim. 6 ; 9, 10. Luc. 12 : 15.
433 V. En verder!
A. Alle misbruik en verkwisting van Gods gaven. Spreuk. 23 : 20, 21.
Vraag 111.
434 V. Maar wat gebiedt God « in dit gehod?
A. Dat ik mijns naasten nut, waar ik kan en mag, bevordere. Pil. 2 ; 4.
435 V. Naar melken regeU
A. Dat ik met hem alzoo handele, als ik wilde dat men met mij handelde. Matth. 7 ; 12.
436 V. Wat gebiedt Hy u meer?
A. Dat ik trouwelijk arbeide. 1 Thess. 4; 11, 12. 2 Thess. 3; 10, 11, 12.
437 V. Tot melk einde?
A. Opdat ik ook den nooddruftige helpe moge. Ef. 4 ; 28. Deut. 15 ; 7, 8.
12 Doch de zoodani[;en hevelen en vermanen wii door onzen Heere .Tem* Christus, dat zij met stilheid werkende hun pieen brood eten. |
8 maar {jij zuil hem uwe hand niilde-lijk openen, en zult hem rijkelijk leenen, genoeg voor zijn gebrek dat hem ontbreekt;_ |
62
GEBOD 9. Vraag 112.
438 V. Welk is het negende gelodt
A. Gij zult geen valsch getuigenis spreken tegen uwen naaste.
439 V. Wal wil dat gehod in 't algemeeiil
A. Dat ik tegen niemand valsch getuigenis geve. Exocl. 23 : 1. Spreuk. 6:16, 19.
440 V. Wal wordt hieronder meer hegrepenl
A. Dat ik niemands woorden verkeere. Matth. 26: 61. Joh. 2: 19.
441 V. Wat meer]
A. Dat ik noch een achterklapper, noch een lasteraar zij. Tit. 3 : 2. Ef. 4: 31. Ps. 15 : 8.
442 V. Wat nog meer?
A. Niemand lichtelijk en onverhoord oordeele, of helpe verdoemen. Joh. 7 : 51. Matth. 7:1, 2. Luk. 6: 37.
443 V. Nog iets?
A. Allerlei liegen en bedriegen. Ef. 4 : 25. Hom. 16 : 11. 1 Thess. 2 : 5. Matth. 12 : 36. 2 Cor. 4 : 2.
444 V. Wordt u dat alles streng verboden?
A, Ja; ik moet het met afkeer vermijden, als eigene werken des duivels. Joh. 8 : 44. Jak. 3: 6.
445 V. Onder welke bedreiging?
A. Tenzij dat ik Gods zwaren toorn op mij laden wil. Ps. 5 : 7. Openh. 21 : 8.
446 V. Wat nor dl in dit gebod geboden!
A. Dat ik in het gericht en alle andere handelingen de waarheid liefhebbe. Exod. 18: 21. Zach. 8 : 16.
Gij zult geen valsch gerucht opnemen ; en stel uwe hand niet bij den goddelooze, om een getuige tot geweld te zijn. ^ öl Maar ten laatste kwamen twee val-sche getuigen, en zeiden; Deze heeft| .gezegd: Ik. kan den tempel Gods at-, breken, en in drie dagen denzelven opbouwen. ' J' ■' | 2 Dat zij niemand lasteren, geen vechters ziin, maar be-1 scheiden zijn, alle zachtmoedigheid bewijzende jegens alle mebschen. /*gt;' '. J » Wie met zijne tong niet lastert, zijnen medgezel geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijnen |
' 10 Deze zes naat ae heer , ja zeven zijn zijne ziel een gruwel; j 19 een valsch® getuige die leugens blaast, en wie tusschen broeders twisten werpt. 3 / 5 t (/ 51 19 Jezus antwoordde en zeide tot hen; Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal ik denzelven oprigten. I ^ 31 AUe bittèrheid, en toor-I nigheid, en gramschap, en geroep, en lastering, zij van u geweerd, met alle boosheid; oi Oordeelt ook onze wet den menscb, tenzij dut zij eerst van hem gehoord heeft, en 1 verstaal, wat hij doet? |
OOTIDUELT niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.OTIDUELT niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. 2 Want met welk oordeel gij , oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke mate gij meet, zal u wedergemetcn ' worden. |
37 En oordeelt niet, en gij zult I niet geoordeeld worden; verdoemt niet, en gij zult niet ver: doemd worden; laat los, en gij zult losgelaten worden; ' // |
i Daarom legt at de leugen, en spreekt de waarheid, ecu | iegelijk met zijnen naaste: j want wtf ziin elkandersleden, j ^ ar 5 Want wij hebben nooit met pluimstrijkende woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met cenig bedeksel van gierigheid. God is getuige; •2 Maar wij hebben verworpen de bede^selea derschundèiuiet wandelende in arglistigheid, 5' noch het woord üods verval-?cheade, maar dóór openbaring der waarheid ons zeiven aangenaam makende bij alle gewetens der menschen, in de tegenwoordigheid üods.^ 6 De tong is ook een vuur, eene wereld der ongeregtig-heid: al zoo is de tong onder onze leden gesteld, welke het i geheele ligchaam besmet, fn ontsteekt het rad onzer geboorte, en wordt ontstokeu Tan de hel. |
II Groet lleródion, die van mijne maagschap is. (ïroet I ben, die van hal huisjezin van I Narcissus zijn, degenen nu-I mei ijle, die in den Heere ziju. 86 Maar ik zeg u, dat van elk jjdel' woord 't welk de menschen zullen ge-i sproken hebben, zij van 't zelve zul-1 len rekenschap geven in den dag des oordeels. j 44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws ^ders doen; die was een menschenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven : want peene waarheid is in hem. quot;Wanneer hij de lengen spreekt, zoo spreelt hij uit zijn eigen : want hij is een Ieugenaar, en de vader der/.elve leuyeiL* 7 Gij zult de leugensprekers verdelgen; van den man des bloeds en des bedrogs heeft de Heer een afschuw. |
4 Zoo »priik «lan Jdnnthan gotd vnn David ot zijnen vader Snul; en hij zelde tot hem : )e koning zondige niet tegen zijnen knecht )avld, omdat hij tegen u niet gezondigd heeft, j n omdat zijne daden voor u zeer goed zijn. ' 8 Zoo ging Kbed mélech flit het huls des konings uit, en hij sprak tot den koning, zeggende : 9 Mijn heer koning ! deze mannen hebben cwalijk gehandeld in alles, wat zij gedaan lebben aan den profeet Jeremfa, dien zij in len kuil geworpen hebben : daar hij toch n zijne plaats zou gestorven zijn van wego ien honger, dewijl geen brood meer in de tad is. |
! 2 Wie oprekt wandelt en geregtigheid werkt, ed wie met zijn hart de waarheid spreekt; 3 'ïoen zwoer David verder, en zeide : Uw vader weet zeer wel, dut ik genaile in uwe oogen gevonden heb, daarom hfeft hij «e-zegd : Dat Jdnathan dit niet wete, opdat hij zich niet bckommere; en zekerlijk, zoo waar-achtiy als de HEERE leeft, en uwe ziel leeft, er is maar als eene schrede tusscheu mij en tusschen den «lood! Z ■ 1 ^ s lt; 50 Nicodemus zeide tot hen, welke des □achis tot hem gekomen was, zijnde een uit hen: 51 Oordeelt ook onze wet den mensch, tenzJJ dal ze eersl van hem gehoord heeft en verstaat wat hij doet? ot~-. |
'/ï fe, /
1 7 Avat zullen wij dau zeggen r ' is de wet zonde? Dat zij verre, .'a ik kende de zonde niet dan dnor de vet: want ook bad ik de begeerlijkheid nilt;-t geweten zonde te zijn, indien d- wet niet zeide: Gij zult niet begcercn. 8 Maar de zonde, norzaak genomen hebbeaiie dnor het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht: want zonder de wet is de zonde dood. 22 Maar de vrucht des Geest es is hef-ie, bliidsehap, vrede, lanffmoedieheid, goedertierenheid. goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid. ,// 4J ^al1.ni?j vermaken in uwe ge-icden die ik liefheb. 2 |
14 Maarquot; een iegelijk wordr verzocht, als hij van zijne eigene begeerlijkheid afgetrok- I ken en verlokt wordt. 15 Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende quot; baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde baart den dood. 22 Want ik heb een vermaak j in de wet Gods, naar den in-wendigen mensch; 1 15 Haat bet booze, en hebt lief het goede, en bestelt het regt in de poort : misswhien *al de HEERK, de God der heirscharen, aan Jozefs overblijfsel genadig zijn. 13 Wie zou de afdwalingen verstaan ? reinig niij van de verborgene afdwalivgen. |
? Indien wü /eggen, dat wij eene zonde hebben, too ver-ïiden wij ons zeiven, en de •aarheid is in ons niet.
om ook het geheele ligchaam
. in den toom te houden.
447 V. JFat meer?
A. Dat ik die oprechtelijk spreke en bekenne. Ef. 4: 25. Ps. 15: 2.
448 V. J?m eindelijk? ,
A. Dat ik ook mijns naasten eer en goed gerucht naar mijn vermogen voorsta en bevordere. 1 Sam. 19:4en20:3.Jer. 38: 8, 9. Joh. 7:50,51.
GEBOD 10.
Vraag 113.
449 V. Hoe luidt het tiende gehodl
A. Gij zult niet begeeren uws naasten huis; gij zult niet begeeren uws naasten vrouw, noch zijnen dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets dat uws naasten is.
450 V. Wal wordt daarin geeischt]
A. Dat ook de minste lust en gedachte tegen eenig gebod Gods nimmermeer in ons hart kome. Rom. 7 ; 7, 8. Jak. 1 : 14, 15.
451 V. Wat nog meer]
A. Dat wij ten allen tijde van ganscher harte, aller zonden vijand zijn, en lust tot alle gerechtigheid hebben. Gal. 5 : 24. Rom. 7 i 22. Ps. 119 ; 47. Amos 5 : 15.
Vraag 114.
452 V. Maar hunnen degenen, die tot God bekeerd zijn, deze geboden volkomenlijk houdenl
A. Neen zj. 1 Joh. 1 : 8. Ps. 19 : 13.
453 V. Hoe zool
A. Omdat ook de allerheiligsten, zoolang zij in dit leven zijn, maar een klein beginsel dezer gehoorzaamheid hebben. Jak. 3 : 2. Zie verder Rom. 7.
454 V. Hoe is dat beginsel merkiaaml
64
A. Alzoo, dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige, maar naar al de geboden Gods beginnen te leven. Rom. 7 : 22. Fil. 3: 13, 14.
Yraag 115.
455 V. Waarom dan Iaat ons God de tien gehoden zoo scherpelijk prediken, zoo ze toch niemand in dit leven houden kan'!
A. Eerstelijk, opdat wij ons leven lang onzen zondigen aard hoe langer hoe meer leeren kennen. Rom. 3 : 20 en 5 : 20.
456 V. Waartoe moet die kennis dienen!
A. Opdat wij des te begeeriger zijn, de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken. Gal. 3 : 21 — 24.
457 V. Waartoe dient de Wetprediking nog meer? A. Opdat wij ons zonder onderlaten tot het
onderhouden der wet benaarstigen. Fil. 3: 14. 1 Cor. 9 : 24—27.
458 V. Wat moeten wij doen hy het gevoel onzer zwakheid'! A. God bidden om de genade van den H.
Geest, opdat wij hoe langer hoe meer naar Gods beeld vernieuwd worden. Ps. 119 : 4, 5, 33 en 143 : 10.
459 V. Hoe lang moeien wij dit doenl
A. Totdat wij tot de voorgestelde volkomenheid na dit leven geraken. 1 Cor. 13: 9, 10. 1 Joh. 3: 2. Hebr. 12: 14. Fil. 3: 12.
Vraag 116.
460 V. Waarom ts hel gebed voor de Christenen noodig'! A. Daarom dat dit het voornaamste stuk dei-
dankbaarheid is, welke God van ons vordert. Ps. 50: 14, 15.
flsamp;n- 22 Maar nu, van de zonde vry-gemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt z^nde, hebt gy uwe Tucht tot heiliKniaking, en het einde het eeuwige leven. |
13 Broeders! ik acht niet, dat ik zelf het gegrepen heb. 14 Maar een ding doe ik, ver- I getende hetgeen achter is, en strekkende mij tot hetgeen voor is, jaag ik naar het wit, tot den prijs der roeping Gods, die ^an boven is in Christus |
2 Geliefden! nu zijn wij kin-derea Gods, en het is nog niet- geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als hij zal geopeabaard z. wij hem zullen gelijk wezeu; want wij zuilen hem zien, gelijk hij is. 12 Niet dat ik het alree-Je gekregen heb, of aireede vol- : maakt ben; maar ik jaag er naar, of ik het ook griipen mogt, waartoe ik van Christus i Jezus ook gegrepen ben. i |
i 14 Jaagt den vrede na met allen, en de heiligmaking, zonder welke niemand den Ueerc zien zal : |
15 En roep mij aan in den dag der be-1 naauwdheid: ik zal er u uithelpen, en gij zult mij eeren.
■Vt* r - ■ /i 7 Bidt, en u zal gegeven wor- 1 den; zuekt, en gij xult vinden; , klopt, en u zal opengedaan i worden. . ,-.u S Want een iegelijk, die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, uien zal opengedaan worden. 26 En desgelijks komt ook de ' Gtïest onze zwakheden mede te hulp : want wij weten niet, i wat wy bidden zullen, selijk I het bekoort, maar de Geest ; zelf bidt voor ons met oauit-sprekelijkc zuchtingen. |
13 Indien dan gij, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoe veel te . meer zal de hemelsche Vader [ den Heiligen Geest peven dengenen, die Hem bidden?! | 2 Houdt sterk aan in bei i gebed, en waakt in hetzelve met dankzegRm^; | 1 17 Bidt zonder ophouden. 18 Dankt God in alles: want dit is de wil van God in Chrisms Jezus over u. |
i En roept Mij aan in den dag der bp-laauwdbeid; Ik xal er u uithelpen, en gij uit Mij eeren. |
1 11 Toen l iet de duivel van h em af; en ziet, de engelen /.yn toegekomen, en dienden hem. |
22 Gijlieden aanbidt, wat jrij | niet w-eet; wij aanbidden, wat | wij weten; want de zaligheid is uit de Joden. 14 En dit is de vriimoedig-heid, die wijj lot Hem hebben, dat zoo wjj iets bidden naar zijnen wil. Hg ons ver-hooi*. |
14 Hoe zuilen zii dan hem aanroepen, in welken zij niet geloofd hebben? en hoe zullen zi) in hem gelooven, van welken zij niet gehoord hebben? en hoe zullen quot;3 koo; ven, zonder die hun preoiKt f |
ATu)). Laat ons onze harten opheffen, its^aders de handen, tot God in den hemel, ygende •
/
'alt -//
It
5 Zoo laat ons toegaan met een waarachtig hurt, in volle verzekerdheid des geloofe, oxzc harten gereinigd zijnde van hec kwiiad geweten, en het ligchaam gewassehen zijnde niet rein water. |
24 God is een geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid. |
17 Want gii zegt ; Ik ben ijk, en verrijkt geworden, en eb geens dings gebrek; en ij weet niet, dat gij zijt el-■ndig. en jammerlijk, en rm. en blind, en naakt. |
IS O onze God! zult Gij geen rezt tegen hen oefenen ? want in ons is neene kraeht tegen deze sroote menigte, die tegen ons komt, en wij weten niet, wat wij doen zul- j len; maar onze oogen zijn op U. |
6 Kn ik zeide : Mijn Gol! ik ben beschaamd en schaamrood, om mijn aangezigt tot U op te heffen, mijn God! want onze on^ereg-tigheden zijn vermenigvuldigd tot hoven ons hoofd, en onze schuld is groot geworden tot aan den hemel.
En de tollenaar, van verre nde, wilde ook zelfs de m niet opheffen naar den el, maar sloeg op zijne it, zeggendr: O God ! wees zondaar genadig!
eig uw oor, mijn God I en hoor, doe uwe op, en zie onze verwoestingen, en de iiie naar uwen naam genoemd is : want erpen orze smeekingen voor uw aan-niet neder op onze geregtigheden, maar i e harm hartigheden, die groot ziin. |
5 Uesgelijks gij joagen! zijt den ouden onderdanig; en zyt. allen elkander onderdanig; zijt metdeooimoedigheidbekleed: ■ want God wederstaat de hoo-vaardigen, maar dennederigen geeft Hii genade. 1 |
65
461 V. Waarom nog meer ?
A. Omdat God zijne genade en den H. Geest alleen aan hen geven wil, die Hem daarom bidden, en daarvoor danken. Mattli. 7: 7,8. Luc. 11: 13.
462 V. Hoe moet dat geschieden}
A. Met haitelijke zlichtingen en zonder ophouden. Hom. 8 : 26. Col. 4 : 2. 1 Thess. 5 : 17, 18. Vraag 117.
463 V. Wat behoort tot zulk een gebed, dat Go de aangenaam is en van Hem verhoord wordtl
A. Eerstelijk, dat wij den eenigen waren God aanroepen, die zich in zijn Woord geopenbaard heeft. Pi. 50: 15. Matth. 4: 11. Joh. 4: 22. Hom. 10; 14.
464 V. Om welke dingen'!
A. Om al datgene dat Hij ons bevolen heeft te bidden. 1 Joh. 5 : 14. Jac. 4 : 3.
465 V. Hoe*]
A. Van harte. Klaagl. 3 : 41. Joh. 4 : 24. Hebr. 10 : 22.
466 V Wat wordt er meer in een gebed vereischtl A. Dat wij onzen nood en ellendigheid recht
en grondig kennen. 2 Kron. 20 : 12. Openb. 3 : 17.
467 V. Waartoe daü
A. Opdat wij ons voor het aangezicht van Gods majesteit verootmoedigen. Ezra 9 : 6. Luc. 18 : 13. 1 Petr. 5 : 5Z».
468 V. Wat is het derde, dat vereischt wordtl A. Dat wij dezen vasten grond hebben, dat
God ons gebed, niettegenstaande onze onwaardigheid, om Christus' wil zekerlijk verhoeren zal. Dan. 9 : 18. 1 Joh. 5 : 14.
469 V. Op mat grond vertrouwen wij ditf
A. Omdat Hij het ons in zijn Woord beloofd r ■ 5
- W /
•quot; * ft 'C
66
heeft. Psalm 50: 15. Joh. 14: 13 en 16: 23.
Vraag 118.
•470 V. IKa/ heeft ons God bevolen van Hem te lidden ?
A. Alle geestelijke en lichamelijke nooddruft, welke de Heere Christus begrepen heeft in het gebed, dat Hij ons zelf geleerd heeft. ^Matth. 6 : 9—13. Luc. 11 : 1—4J
Vraag 119.
471 V. Hoe luidt dat gehed'?
A. Onze Vader, die in de hemelen zijt.
Uw naam worde geheiligd.
Uw koningrijk kome.
Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijksch brood. ■
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij verbeven onzen schuldenaren.
En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze.
Want U is het koningrijk, en de kracht, en de heerlijk eid, tot in eeuwigheid.
Amen!
Vraag 120.
472 V. Waarom heeft ons Christus (jehoden God ahoo aan te spreken: Onze Vader'?
A. Opdat Hij van stonde aan, in het begin onzes gebeds, in ons de kinderlijke vreeze Gods verwekke.
473 V. Wat meer?
A. Een kinderlijk toevoorzicht tot Hem.
474 V. Waartoe zijn die noodig ?
13 En zoo wat gij hegeeren zult in mijnen naam, dat zal ik doen; opdat d' Vader in den Zoon verheerlijkt worde.
y
/ 23 En in dien dag zult jjij mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar, ik zep u: al wat pij den Vader zult bidden in mijnen naam, dat zal Hij u geven. EN het fteficbiedde, toen hij in eene zekere plaats was biddende, als hij ophield, dat een van zijne discipelen tot hem zeide : Heere! leer ons bidden, gelijk ook Johannes zijnen discipelen geleerd beeft, i 2 En hij zeide tot hen : Wan-{ neer gij bidt, zoo zegt : Onze Vader, die in de hemelenN het fteficbiedde, toen hij in eene zekere plaats was biddende, als hij ophield, dat een van zijne discipelen tot hem zeide : Heere! leer ons bidden, gelijk ook Johannes zijnen discipelen geleerd beeft, i 2 En hij zeide tot hen : Wan-{ neer gij bidt, zoo zegt : Onze Vader, die in de hemelen xijt! 1 uw naam worde geheiligd. Uw koningrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alxoo ook op de aarde. 3 Geel' ons eiken dag ons dagelijksch brood. 4 En vergeef ons onze zonden : want ook wij vergeven aan een' iegelijk, die ons schuldig is. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze. |
9 Gij dan Lidt aldus: Onze Vader, die in de hemelen sijt! uw naam worde geheiligd. 10 Uw koningrrk kome. Uw wil geschiede, gelijk inden hemel, af zoo ook op de aarde. 11 Geef ons heden ons dagelijksch hrood. 12 En . ergeef ons onze schulden, gelijk igt;ok wij vergeven onzen schuldenaren. 13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den hooze. Want uw is het k»gt;-ningriik, en de kracht, en de heerlijkheid, tot in der eeuwigheid. amen. |
£rV 17 Ea indien Kij tot eenen Vader aanroept Denuene, die zonder aannemingdeit per^oons oordeelt naar een» iejrelijks werk, zoo wandelt in vreeze den tijd uwer inwoning; I 13 Indien dan pij. die boos xijt, weet uwen kinderen Roe'le gaven te geven, hoe veel te meer zal de hemelsche Vader «len | Heüieen Geest geven dengenen, die Hem 1 MddeiL? |
16 Laat ons dan m^t vrvmoe-digheid toegaan tot den troon der genade, opdat »n barm-hartigbeid mogen verarijgen, en genada vinden, om gehol» den te worden ter bekwamer tgth 20 Hem nu. die mactig is meer dan ovcrvloedigliik te doen, boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt. |
15 Want gij hebt niet ontvangen deu Geest der dienstbaarheid wederom tot vreeze; : maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door welken wij rou- : pen : Abba, Vader! 5 Die ons te voren verordi-| neerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus, in zich zeiven, naar het wel-i behagen van zijnen wil, 17 Enquot; indien wij kinderen I zijn, zoo zijn wij ook erfgena-mlt;'n, erfgenamen van God, eu medeCrfgenamenvanCliristus; zoo wij anders met hem lilden, opdat v.ij ook met hem ver-hquot;erliikt worden. 27 Mnar waarlijk, zou God op de narde ivonen ? Zie. de hemelen, ja de hemel der tienielen zouden U niet begrijpen, hoe veel Ce min dit huis. dat ik gebouwd neb! TJ quot;Want er is geen ouder-scheid, noch van Jrod noch van Griek; want een zelfde is Hcere van allen, rijk zijfcde over allen, die hem aanroepen. 17 Üeere! open mijne lippen, zoo tal mijn nond uwen lof verkondigen. 8 Laat mijnen mond vervuld worden met uwen lof, den gansehen dag met uwe heer-lijkneid. |
12 Maar zoo velen hem ann- genomen hebben, dien heeft ij magt gegeven kinderen Gods te worden,enomen hebben, dien heeft ij magt gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in zijn en naam gelooven; l.'l Welke niet uit den blonde, noch uit den wil des vleesches, noch nit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. 12 Jioo ver liat oosten is van het westen, zoo ver doet Hij onze overtre lingen van ons. 13 Gelijk zich een vader ontfermt over do kin-leren, ontfermt lich de HEERE over degenen. die Hem vreezen. 17 Alle goede gave, en alle volmaakte gift Is van boven, van den Va^ler der lichten afkomende, bij welken geene verandering is, of schaduw I van oinkeering. ' / ALZOO zegt de HEERE : De hemel is mijn troon, en de aarde is de voetbank mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen ? en waar is de plaats mijner rust?LZOO zegt de HEERE : De hemel is mijn troon, en de aarde is de voetbank mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen ? en waar is de plaats mijner rust? 16 Houde niet pp voor u te danken, gedenkende uwer in mijne gebeden: 17 Opdat de God van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve den Geest der wysheid en der openbaring, in zijne kennis; 18 Namelijk verlichte oogen uws verstands, opdat dij moogt weten, welke zij de hoop van zijne roeping, en welke de rijkdom zij der heerlijkheid van zijne erfenis in de heiligen; / s A , |
2 Gimel. De werken des Heer en zijn groot, Daleth. zij worden gezocht van illen die er lust in hebben. 3 Hé. Zijn doen is majesteit en heerlijkheid , Van. en zijne geregtigheid bestaat in eeuwigheid. 4 Zain. Hij heeft zijnen wonderen eene gedachtenis gemaakt, Chclh. de Heer s genadig en barmhartig, 5 Teth. Hij heeft dengenen die hem vreezen spijs pegeven; Joct. hij gedenkt In eeuwigheid aan zijn verbond. 0 Kaf. Hij heelt de kracht zijner werken aan zijn volk bekendgemaakt t Lamed, hun gevende het erf der heidenen. 7 Mem. De werken zijner handen zijn waarheid en oordcel, Nun. al zijne bevelen zijn getrouw, 8 Same.ch. ze zijn vastgesteld voor al-loos en in eeuwigheid , Ain. zijnde ge- aan in waarheid en opregtheid. |
De Hebr regeert, hij is met hoogheid hekleed, de Heer is bekleed met sterkte, hij heeft zich omgord, ook is ide wereld bevestigd, zij zal niet wan-' kelen. |
67
A. Zij zijn beide de grond van ons gebed. 1 Petr. 1: 17. Hebr. 4; 16. Lnc. 11: 13. Ef. 3 : 20. Rom. 8:15.
475 V. Jf^e/Zc vertrouwen is de grond van ons gele/P.
A. Dat God onze Vader door Christus geworden is, en dat Hij ons veel weiniger afslaan zal, hetgeen wij van Hem meteen opreclit geloof bidden, dan onze vaders ons aardsche dingen ontzeggen. Joh. 1 : 12: 13. Ef. 1 : 5. Rom. 8: 17. Ps. 103: 13.
Vraag 121.
476 V. Waarom wordt hier toegedaan: Die in de hevaelen zijtf
A. Opdat wij van Gods hemelsche majesteit niet aardsch denken. Jae. 1 : 17. 1 Kon. 8 : 27. Jes. 66 : 1.
477 V. Wat Mcerl
A. Dat wij van zijne almachtigheid alle nooddruft des lijfsen der ziele verwachten. Hom. 10 : 12?'.
BEDE 1.
Vraag 122.
478 V. Welk is de eerste bede'?
A. Uw naam worde geheiligd.
479 V. Wat mil dat zecjgeiü
A. Geef dat wij U regt kennen. Ef. 1 : 16, 17, 18.
480 V- Wat meer!
A. Geef dat wij U in al uwe werken, in welke uwe volmaaktheden klaar lijk schijnen, heiligen, roemen en prijzen. Ps. 51 : 17; 71 : 8 en 111: 2—8.
481 V. Welke volmaaktheden]
A. Ten eerste, zijne almacht. Ps. 93: 1.
68
482 V. Welke is de tweede}
A. Zijne wijsheid. Ps. 104 : 24.
483 V. Welke is de derde'!
A. Zijne goedlieid. Ps. 25: 7, 8; 145: 9.
484 V. Welke is de vierde ?
A. Zijne rechtvaardigheid. Dan. 9 : 14.
485 V. Welke is de vijf del
A. Zijne barmhartigheid. Ps. 103 : 8.
486 V. Welke is de zesde*.
A. Zijne waarheid. Ps. 111 : 7.
487 V. Vragen mj niet nog meer in deze bede
A. Ja: daarna ook, dat wij al ons leven, gedachten, woorden en werken alzoo schikken en richten, dat Gods naam om onzent wil niet gelasterd, maar geëerd en geprezen worde. Rom. 2 : 24. Gal. 1 : 24.
BEDE 2.
Vraag 123.
488 V. Welke is de tweede bedequot;}
A. Uw koningrijk kome.
489 V. Wat hidden wij hier}
A. Regeer ons alzoo door uw Woord en door uwen Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen. Ps. 25 : 4, 5 en 143 : 10.
490 V. Wat meer!
A. Bewaar en vermeerder uwe Kerk. Ps. 51 : 20 en 122: 6, 7. 2 Thess. 3:1. Matth. 9: 38.
491 V. Wat al meer]
A. Verstoor de werken des duivels, en alle geweld, dat zich tegen U verheft, mitsgaders alle booze raadslagen, die tegen uw heilig Woord bedacht worden. Rom. 1G : 20. 1 Joh. 3: 8A.
24 Hoe groot zijn uwe werken, o Heer ! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van uwe goederen. , 9 Teth. De Heer is aan allen goed, en zijne barmhartigheden zijn over a) [zijne werken. 8 Bannhartijf en genadig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid. J V |
7 Chelh. Gedenk niet aan de zonden mijner jonkheid noch aan mijne overtredingen ; gedenk mijner naar uwe goedertierenheid , om uwer goedheid wil, o Heer. 8 Teth. De Heer is goed en regt; daarom zal bij de zondaars onderwijzen in den weg. 14 Daarom heeft de HEERE over het kwaae gewaakt, en Hij heeft het over ons gebragt : want de HEERE, onze God, is regtvaardig in al zijne werken, die Hij gedaan heeft, dewijl wij zijner stem niet irenoorzaamden. |
/ 24 Want de caam van God wordt era uwentwil gelasterd onder de Heidenen; gelijk geschreven is. gesc |
I 7 Mem. De werken zijner handen zijn : waarheid en oordeel; Sun. al zijne bevelen I zijn getrouw. |
4 Daleth, Heer , maak mij uwe wegen bekend, leer mij uwe paden. 5 Hé. Vau. Leid mij in uwe waarheid en leer mij, want gij zijt de God mijns heils; u verwacht ik den ganschen dag.. y'i- Cr '■ / I t'. 20 Doe wèl aan Sion naar uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem op. . y'. /. / VOORTS, broeders! bidt voor ons. opdat h^t woord des HoerenOORTS, broeders! bidt voor ons. opdat h^t woord des Hoeren zijnen loop hebbe, en verheerlijkt worde, gelijk ook bij u; '20 En de God des vrede? zal ! den Salan haast onder uwe 1 voelen verpletteren. I)e genade van onzen HeereJezusChristus zij met ulieden. Amen. |
-4 Eu zy verheerlfjktea God I in my. 6 Bidt om den vrede van Jeruzalem; wèl moeten ze varen die u beminnen. 7 Vrede zij in uwe vesiing, welvaart in uwe paleizen. // 10 Leer mij uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God; uw goede Geest geleide my in een effen land. / w; quot; 3ö Eu Johannes antwoordde, hem, zeggende : Meester! wij hebben eenen gezien, die. de duivelen uitwierp in uwen naam, welke ons niet volgt; en wij hebben het hem verboden, omdat bij ons niet volgt. |
8 Die de zonde doet, is uit den duivel; want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van Gel ge-openhaard, opdat hij de wecken des duivels verbreken zou.
24 Daarna zal het einde zijn, i wanneer bij bet kooingrijk 1 aan üud en den Vader zal overgegeven hebben ; wanneer bij zal le niet gedaan hebben alle boersehappij, tn alle niagt | en kracht: 23 En wanneer hem alle dingen znllen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon zelf onder-worpeu worden Dien, die hem alle dingen onder worpen heeft, opdat God zij .allen in allen. |
| 20 Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, ik kom haastigl^k. I.Amen. Ja kom, Heere Jezna! 24 Toen zeide Jezus tot zijne discipelen : Zoo iemand achter mij wil komen, die vcrloo-chene zich zeiven, en neme zijn kruis op, en volge mij. |
11 TVant de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle menschen, 12 En onderwijst ons, datwü, de goddeloosheid en de we-reldsche begeerlijkheden ver-zakende.matis.en regt vaardig, en godtalig leve.i zouden in deze tegenwoordige wereld; 14 En als hij zich niet het afraden, hielden wij ons tevreden, zeggende: De wil des Ueeren geschiede. |
4 Daleth. HEERE! maak mij uwe wegen bekend, leer mij uwe paden. 5 He. Vau. Leid mij in uwe waarheid, en leer mij, want Gij zijt de God mijns lieils; U verwacht ik den trmisehen dag. / ' • /ƒ- 19 Zoo dan ook die Igden naar den wil van God, dat z$j hunne zielen Hem, als den getrouwen Schepper, bevelen met weldoen. |
/
42 Zéggende : Vader! of Gij wildet dezen drinkbeker van mii wegnemen! doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede. O? |
17 En de liefelijkheid des HEEREN, onzes Gods, zij over ons; en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja het werk onzer handen, bevestig dat. |
2 Ik zal tot «len HRERE zeucen : Mijne toe-vlugt en mijn burg! mijn God, op welken ik vertrouw! |
24 Een iegelijk, waarin hij foroepen is. broeders! die blijve in hetzelve bij God. |
20 Looft «len HEERE, zijne engelen! gij i krachtige helden, die zijn woord doet, gehoorzamende de stem zijns woord?. 21 Looft den HEERE. al zijne heirseharen ! gij zijne dienaars, die zijn welbehagen doet! 14 Zijn zij niet allen gedienstige gee»ten, die tot ilieust uitgezonden worden, om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen ? |
10 Eene vurige rivier vloeide quot;n ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tien duizendmaal tien duizenden stonden voor Hem; het gerigt zette zich, en de boeken werden geopend. 15 Ain. Aller oogen wachten op U; en Gij geeft hun hunne spija te zijner tijd. 16 Pe. Gij doet uwe hand open, en verzadigt al wat er leed, naar uw welbehagen. |
8 IJdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet : voed mij met het brood mijns beacheiden' deels;
69
492 V. En ein A. Dat de volkomenheid van Gods rijk kome
waarin Hij alles zal zijn in allen. 1 Cor. 15 • 24, 28. Openb. 22; 20.
BEDE 3.
Vraag 124.
493 V. Welke is de derde bede?
A. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzoo ook op de aarde.
494 V. Wat meenen mij daarmede?
A. Geef dat wij en alle mensehen onzen eigen wil verzaken. Jfatth. 16: 24. Tit. 2: 11, 12.
495 V. Wat verderl
A. En Gods wil, die alleen goed is, zonder eenig tegenspreken gehoorzaam zijn. Ps. 25 : 4, 5. Hand. 21: 14. 1 Petr. 4: 19. Luc. 22: 42.
496 V. Tot welk einde*}
A. Opdat een iegelijk zijn ambt en beroeping gewilliglijk en getrouwelijk bediene en nitvoere. Psalm 90: 17 ; 101 : 2. 1 Cor. 7 : 24.
497 V. Hoe gemillig en ijetroim ?
A. Als de engelen in den hemel doen. Psalm 103: 20, 21. Dan. 7: 10. Hebr. 1: 14.
BEDE 4.
Vraag 125.
498 V. Welke is de vierde bede1}
A. Ons dagelijksch brood geef ons heden.
499 V. Wat is dat']
A. Wil ons met alle nooddruft des ligchaams verzorgen. Psalm 145: 15, 16. Spreuk. 30: 8.
70
500 V. Tot mal einde'?
A. Opdat wij daardoor bekennen dat Grij de eenige oorsprong van alle goed zijt. Jac. 1: 17. Hand. 14: 17.
501 V. Wal moeien mij ook bekennend
A. Dat noch onze zorg en arbeid, noch Gods gaven zonder zijnen zesren ons gedijen. Spreuk. 10: 22. Ps. 127: 1 , 2 en 90: 17.
502 V. Tot mat einde nog'?
A. Opdat wij ons vertrouwen van alle schepselen aftrekken, en op God alleen stellen. Psalm 62: 8—11. Jer. 9: 23, 24. Ps. 55: 23. Fil. 4:6.
BEDE 5.
Vraag 126.
503 V. Welke is de vijfde bedel
A. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.
504 V. Wat wil deze bede zeggend
A. Wil ons, arme zondaren, al onze misdaden en ook de boosheid, die ons altijd aanhangt, om het bloed van Christus niet toerekenen. Psalm 51 : 6, 7, 11.' 13. 19. Luc. 18: 13. 1 Joh. 1 : 8,9.
505 V. Wanneer bidden mij dat met vertrouwen?
A. Als wij dit getuigenis van Gods genade in ons bevinden, dat ons gansche voornemen is, onzen naaste van harte te vergeven. Matth. 6: 14, 15; 18: 35.
17 Alle goede gave, en alle volmaakte gifte is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij welken geene verandering is, of schaduw van omkeering. 22 De zegen des Heeren, die maatt rijk, en hij voegt er geen smart bij. Is -//. 17 En de liefelijkheid van den Heer onzen God zij over ons; en bevestig gij het werk onzer handen over ons, ja het werk onzer handen, bevestig dat. /lt;3i 8 In God is mijn heil en mijne eer; de rotssteen mijner sterkte, mijne toevlugt is in God. 9 Vertrouwt op hem te aller tijd, o volk; stort ulieder hart uit voor zijn aan-gezigt; God is ons eene toevlugt. Sela. 10 Immers zijn de gemeene lieden ijdel-heid, de groote lieden zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij tezamen ligter zijn dan ae ijdelheid. 11 Vertrouwt niet op onderdrukking noch op rooverij; wordt niet ijdel als het vermogen overvloedig aanwaöl, zet er het hart niet op. 0 Weest in geen ding bezorgd, maar laat uwe begeerten in alles door bidden en smeeken , met dankzegging, bekend worden hij God; |
17 hoewel hij nogtans zichzelven niet onbetuigd gelaten heeft, goeddoende van den hemel, ons regen en vruchtbare lijden gevende, vervullende onze harten met spijs en vrolijkheid. ^ • y 9 Een lied hammaaloth, van Salomo. Zoo de Heer het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan; zoo de Heer de stad niet bewaart, tevergeefs waakt de wachter. 2 Het is tevergeefs dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, brood der smarten eet: 'tis alzoo dat hij het zijnen beminde als in den slaap geeft. 23 Zóó zegt de Heer : u-en wijze De-roeme zich niet op zijne wijsheid, en de sterke beroeme zich nitt op zijne sterkte; een rijke beroeme zich niel op zijnen rijkdom: 24 maar wie zich beroemt, beroeme zich hierop, dat hij verslaat, en mij kent, dat ik de Heer ben, doende weldadigheid , regt en geregiigheid op de aarde; want in die dingen heb ik lust, spreekt de Heer. /^7 / r- ///Jty 23 Werp uwe zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de reetvaardige wankele. |
lt;r / 13 En de tollenaar van verre slaande, wilde ook zt?lfs «le oo-ien niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijne borst, zeggende: . O God! wees mij zondaar genadig ! |
STe/en U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in uwe uogen; opdat Gij regtvaardig z-jt in uw spreken, en rein zjjt in uw ngten. 7 Zie, ik ben in ongpregtigheid geboren, en m zonue heeft mij mijne moedfr «ntvanuen. 11 Verberg uw aangezigt van mijne zonden, en dele uit al mijne ongeregtigheden. 13 Verwerp mij niet van uw aancezigt, en | neem uwen Heiligen Geest niet van mij. ™ÜcfUtL offera,quot;(^n Gods zijn een gebroken geest een gebroken en verslagen hart zult quot;'J» o God! niet verachten. |
14 Want indien gij den menschen hunne / misdaden vergeeft, zoo zal uw hemelsche Va-
der ook u ven;even.
15 Maar indien gij den menschen hunne misdaden niet vergeeft, zoo zal ook uw Vader uwe misdaden niet vergeven.
ar
wij 0,lze ^nden belijden. Hij is | Ketrouw en regtvatrnhg, dat Hij ons de zon- . |
35 Alzoo /.al ook mijn hemelsche Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijnen broeder zijne misdaden. |
87 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door hem dieonslielgehad heeft.
- - - 7
//.
11 Doch onze God en Vader zelf, en onze , Heere Jezus Christus rigte onzen weg tot u. j
20 En de God des vredes zal den Öatan baast onder uwe voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. |
23 En de God des vredes zelf heilige u geheel en al; en uw geheel opregte geest, en ziel, en ligchaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. _ |
71
BEDE 6.
Vraag 127.
506 V. Welke is de zesde lede?
A. Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze.
507 V. Waarom hidden wij daft
A. Dewijl wij van ons zeiven zoo zwak zijn, dat wij niet één oogenblik kunnen bestaan. Matth. 2G: 41. Hom. 8: 26.
508 V. Waarom meert
A. Dewijl daarbij onze doodvijanden niet ophouden ons aan te vechten. Ef. 6: 11 —18.
509 V. Welke zijn diel
A. Ten eerste, de duivel. Ef. 6: 12. Mattli. 13 : 38, 39.
510 V. Welke meer]
A. De wereld. Joh. 15 : 19. 1 Joh. 2 ; 15, 16; 8 ; 13.
511 V. Welke is de derdel
A. Ons eigen vleesch. Gal. 5:17. Jac. 1 : 14.
512 V. Wat hidden wij nu tegenover die vijanden? A. Dat God ons toch wil behoeden en sterken
door de kracht van zijnen Heiligen Geest. Ps. 51 : 13.
513 V. Tot welk einde'l
A. Opdat wij in dezen geestelijken strijd niet onderliggen, maar altijd sterken wederstand doen. Ef. 6: 10, 11, 12.
514 V. Met welke uitkomst'!
A: Totdat wij eindelijk ten eenenmale de overhand behouden. Rom. 8: 37.16; 20. 1 Thess. 3: 11. 5: 23.
72
Vraag 128.
515 V. Hoe besluit gij v/m gebed?
A. Want uw is het koningrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwigheid.
516 V. Wat is dat te zeggen!
A. Dit alles bidden wij van U daarom, dat Gij, als onze Koning en alle dingen machtig, den wil en het vermogen hebt, ons alles goeds te geven. 1 Kron. 29: 11, 12. 2 Kron. 20: 6. Ef. 3; 20.
517 V. Tot nat einde?
A. Opdat daardoor niet wij, maar uw heilige naam eeuwiglijk geprezen worde. Psalm 115: 1. Fil. 4: 20.
Vraag 129.
518 V. Wat beduidt het moord Amen?
A. Amen, dat is te zeggen: het zal waar en zeker zijn. Deut. '27: 26. «Ter. 28: 5, 6. 2 Cor. 1: 20. Openb. 22: 20Z..
519 V. Waarom wordt dit daarbij gevoegd']
A. Omdat mijn gebed veel zekerder van God verhoord is, dan ik in mijn hart gevoel, dat ik zulks van Hem begeer. Jes. 65: 24. Mark. 11: 24. Ef. 3: 20, 21.
i
6
J)
11 Uw, o Heer, is de grootheid en de magt en de heerlijkheid en de overwinning en de majesteit, want alle» wat in den hemel en op de aarde is is uw; uw, o Heer, is het koningrijk, en gij hebt u verhoogd tot een Hoofd boven alles. 12 En rijkdom en eer zijn voor uw aangezigt, en gij heerscht over alles; en in uwe hand is kraclit en magt, ook staat hec in uwe hand alles groot Je maken en sterk te maken. |
6 en hij zeide: O Heer, God onzer vaderen, zijl gij niet die God in den hemel? Ja gij zijt de Heerscher over alle koningrijken der heidenen; en in uwe hand is kracht en sterkte, zoodat niemand zich tegen u stellen kan. | 20 Hem nu, die magtig is meer dan over-vloediglijk te doen, boven al wat wij bid-| den of denken, naar de kracht, die in ons werkt. |
quot;VTIET ons, o HEERB! niet ons,'maar uwen 1.1 naam tre«?f eer, om uwer go«;lt;lèrtieren-heid, om uwer waarheid wil.
SéL.
■ ! ^
20 Onzen God nu en Vader rij de heerlijk-| beid in alle eeuwigheid. Amen.
20 want zoovele beloften Gods als eri zijn, die zijn in hem ja, en zijn in hem| amen., Gode tot heerlijkheid door ons. 24 Daarom zeg ik u, alle dingen die gij biddende begeert, gelooft dal gij ze ontvangen zuil, en zij zullen u geworden. |
5 Toen «prak de profeet Jeremla tot den profeet Hananja, voor de oogen der priesteren, en voor de oogen des gaiiRchen volks, die in het huis des HÊEREN ttonden; 6 En de profeet Jeremfa zeide : Amen, de HEKRE doe aizoo! de HKEHE hevestige uwe woorden, die gij geprofeteerd hebt, dat Hij de vaten van des HEKKEN huis, en allen, die gevankelijk zijn weggevoerd, van Bab-d we-derbrenee tot deze plaats! 20 Die deze dingen getuigt, zegt; Ja ik kom haaslelijk, amen. Ja kom Heere Jezus. f ■ 24 En het zal geschieden eer zij roepen zoo zal ik antwoorden, tenvijl zij nog spreken zoo zal ik hooren; |
Christus Jezus, in alle geslachten. tot alle eeuwigheid. Amen. |
20 Hem nu, lt;Iio magtig is ^ meer dan overvloedIglijk te doen, boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt. 21 Hem, xeg ik, zij de heerlijkheid in de gemeente, door |
VAN DEN
HEIDELBERGSCHEN CATECHISMUS.
De eerste afdeeling- behelst:
1. Eene korte aanprijzende voorrede, vr. 1.
2. De verdeeling van dit geheele onderwijs in drie deelen, vr. 2.
J. Eerste deel: Van des mensclien ellendigheids Zond. II, III, IV. Hierin vindt men:
1. Den iveq om zijne ellende te leeren kennen. Zond. 11.
2. Den oorspromj en de nitgedreMheid dezer ellende. Zond. Hl.
3. De treurige gevolgen daarvan. Zond. IV.
H. Tweede deel: Van des menschen verlossing'. Zond. V—XXXI, waarin men vindt:
1.Het middel van de verlossing. Zond. V, VI. «. Van welk een aard dat zijn moet. Zond. V. h. En wat liet is. Zond. VI.
2. Hoe men daaraan deel verkrijgt, namelijk, door het geloof. Hier wordt men gewezen op:
A. Den aard en liet voorwerp van dat geloof. Zond. VII.
15. De bijzondere waarheden, die men geloo-ven moet, vervat in de 12 artikelen; welke eerst in drie deelen worden verdeeld,
en dan deel voor deel verhandeld.
Eerste deel: van God, den Vader, en ome schepping. Zond. IX, X.
als Schepper. Zond. IX.
als Onderhouder. Zond. X.
Tweede deel: van God, den Zoon, en onze verlossing. Zond. IX—XIX.
a. Des Verlossers namen.
Jezus. Zond. XI.
74
Christus. Zond. XII.
b. Zijne naturen.
Goddelijke. Zond. XIII.
Menscliehjke. Zond. XIV.
c. Des Verlossers staten.
Zijne vernedering. Zond. XV, XVI.
Zijne verhooging. Zond. XVII —XIX.
Derde deel: van den U. Geest en onze heiligmaking. Zond. XX—XXII.
a. Van den H. Geest en zijn werk. Zond. XX. h. Van de Kerk, de gemeenschap der heiligen en de vergeving der zonden. Zond. XXI. e. De opstanding en 't eeuwig leven, c. De vrucht des geloof's: de rechtvaardiging, Xond.
XXIII, XXIV.
D. De oorsprong van het geloof; de werking van den H. Geest door het Woord. Zond. XXV. De middelen tot versterking van hetzelve,
de Sacramenten. Zond. XXVI. In 't bijzonder.
Van den H. Doop. Zond. XXVI, XXVII. Van het H. Avondmaal Zond. XXVIII— XXXI.
III. Derde deel: de leer der dankbaarheid. Zond. XXXII—Lil en daarin:
1. Hare noodzakelijkheid en betamelijkheid. Zond, XXXII.
2. Begin van het leven der dankbaarheid, namelijk de bekeering. Zond. XXXIII.
3. De aard der goede toerken.
Ingericht naar Gods toet. Zond. XXXIV— XLIV.
De vrucht van een voortdurend gebed.
a. Van 't gebed, in 't algemeen. Zond. XLV.
b. Van 't gebed desHeeren. Zond.XLVI—Lil.
REGISTER DER 66 BIJBELBOEKEN. Het Oude Testament, 39 boeken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Het Evangelie van: Mattheus. Markus. Lukas. Johannes. Handelingen der Apostelen. De brieven van Paulus: Romeinen. I Corinthen. II Corinthen. Galaten. Efezen. Ei lippensen. Ivolossensen. I Thessalonieensen. |
De Algemeene Zendbrieven : Jacobus. I Petrus. II Petrus. I Johannes. II Johannes. III Johannes. Judas. Openbaring v. Johannes. Het Nieuwe Testament, 27 boeken. II Thessalonieensen. I Timotheus. II Timotheus. Titus. Filemon. Hebreen. |
76
Het eerste gebod.
Gij zult geen andere goden voor jmjn aangezicht hebben.
Het tweede gebod.
Gij zult n geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken van hetgene boven in den hemel is, noch van hetgene onder op de aarde is, noch van hetgene in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen, want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten, en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en nijjiie geboden onderhouden.
Het derde gebod.
Gij zult den naam des HEEREN uwes Gods niet ijdellijk gebruiken: want de HEERE zal niet onschuldig houden, die zijnen naam ijdellijk gebruikt.
Het vierde gebod.
Gedenkt den Sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat des HEEREX uws Gods; dan zult gij geen werk doen; gij, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is. Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en alles wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage: daarom zegende de HEERE den Sabbatdag, en heiligde denzelven.
77
Het vijfde aebod.
Eert uwen vader en inve moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft.
Het zesde gebod.
Gij zult niet doodslaan.
Het zevende gehod.
Gij zult niet echtbreken.
Het achtste gehod.
Gij zult niet stelen.
Het negende gebod.
Gij zult geen valsche getuigenis spreken tegen uwen naaste.
Het tiende gebod.
Gij zult niet begeeren uws naasten huis; gij zult niet begeeren uws naasten vrouw; noch zijnen dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets, dat uws naasten is.
Onze Vader, die in de hemelen zijt.
Uw naam worde geheiligd.
Uw koningrijk kome.
Uw wil geschiede , gelijk in den hemel, alzoo ook op aarde.
Geef ons heden ons dagelijksch brood.
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze.
Want Uw is hot koningrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. Amen.
78
VAX HET ALGEMEEN EX OXGETWIJFEED CHRISTELIJK GELOOF.
1. Ik geloof in God, den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
2. En in Jezus Christus, zijn' eeniggeboren' Zoon, onzen Heere ;
3. Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria;
4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruist, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle;
5. Ten derden dage wederom opgestaan van de dooden;
G. Opgevaren ten hemel, zittende ter rechterband Gods , des almachtigen Vaders ;
7. Van waar Hij komen zal, om te oordeelen de levenden en de dooden.
8. Ik geloof in den Heiligen Geest.
9. Ik geloof eene heilige, algemeene, Christelijke Kerk, de gemeenschap der heiligen;
10. Vergeving der zonden;
11. Wederopstanding des vleesches ,
12. En een eeuwig leven.
De twaalf Stamvaders van Israel.
Ruben — Siméon — Levi — Juda — Dan — jNaphthali — Gad — Aser — Issaschar — Zebu-lon — Jozef — Benjamin.
Saul — David — Salomo — Jerobeam — Nadab — Baésa — Ela — Zimri — Omri — Achab — Ahazia — Joram —- Jehu — Jóahaz — Joas — Jerobeam II — Zacharia — Sallum — Menahem — Pekahia — Pekah — Hoséa.
79
Rehabeam — Abia — Asa — Josafat — Joram — Ahazia — Athalia •— Joas — Amazia — Uzzia — Jotham — Achaz — Hizkia — Manasse — Anion — Josia — Joahaz — Jojakim — Jójachin — Zedékia.
10. Lebbeüs, bijgenaamd Thaddeüs.
1. Simon, genaamd Petrus.
2. Andreas, zijn broeder.
3. Jakobus, zoon van Zebedeus.
4. Jobannes, zijnbroeder.
5. Pilippus.
6. Bartholomeüs.
7. Thomas.
J. d. w. 1 Schepping. 687 Methusalem geboren, sterft lfi56. i)30 Adam sterft. 1056 Noach geb.-sterft^OOö. 1656 Zondvloed. 1770 Babelsche spraakverw. 2008Abram geb.-overl. 2183. 2108 Izak geb.-overl. 2280. 2133 Abraham's offer. 2168 Jakob geb.-overl. 2315. 2259 Jozef geb.-overl. 2369. 2433 Mozes geb.-overl. 2553. 2514 Wetgeving op Sinai. '2909 Saul tot koning gezalfd. 2914 David tot koning gezalfd. 3000 Tempel van Salomo voltooid. |
3283 Israël weggevoerd naar Assyrië. 8416 Juda weggevoerd naar Babel, eerste verwoesting van Jeruzalem. 8489 Tweede tempel voltooid. 4004 Jezus geboren. 30 Jezus door Johannes gedoopt. 33 Jezus' dood, opstanding en hemelvaart. 38 Paulus' bekeering. 70 Verwoesting van Jeruzalem. 100 Johannes, de laatste Apostel, sterft. |
quot;Zondag, Blz. 1 de eenige troost . . 5 2 kennis der ellende . 6 3 oorsprong der ellende .......7 4 de straf der zonde . 8 5 de voldoening . . . 6 de Middelaar . . . 7 het geloof .... 8 de H. Drieëenheid . •9 de Schepping. . . 10 de Voorzienigheid . •11 de naam Jezus . . 12 de naam Christus. . 13 Gods Zoon, onze Heere 1'! des Heilpnds geboorte 15 des Heilands lijden . Ifi des Heilands dood . 17 des Heilands opstanding ....... 18 des Heilands hemelvaart ...... 19 zitting aan Gods rechterhand . . . 20 de H. Geest . . , 21 de Kerk..... 22 de opstanding. . . 23 de rechtvaardiging . .24 Goede werken onverdienstelijk .... 23 de Sacramenten , . 2f) de H. Doop . . . 27 de kinderdoop . . 28 het H. Avondmaal . 29 verandering van brood 38 en wijn.....40 30 de paapsche mis . . 42 9 11 12 14 15 10 17 18 19 20 21 22 24 25 20 28 28 30 31 33 33 35 36 38 |
Zondag Blz. • 31 sleutelen des hemel-rijks......44 32 de dankbaarheid . 46 1 33 de bekeering . . . 47 ; 34 Gods wet . . ^ . 49 35 beeldendienst ... 51 38 dag des Heeren . . 55 39 kinderplicht . ... 56 49 doodslaan.....57 1 41 echtbreken .... 59 43 valsch getuigen. . . 62 4i begeeren.....63 45 noodzakelijkheid des gebeds. ..... 64 46 onze Vader... .66 47 naam geheiligd . . 67 48 koningrijk kome . . 68 49 wil geschiede ... 69 50 dagelijksch brood . 69 51 schuldvergeving. . 70 52 verlossing van den booze...... 71 Schets va n den Catechismus 73 1 Inhoud des Bijbels . .75 Tien geboden . . . .76 Twaalf geloots-artikelen 78 Twaalf patriarchen . . 78 Koningen vau Israël en Twaalf Apostelen. . . 79 Bijbelsche tijdrekening. 79 Inhoud 80 |