i
gunning
3
:
r1
'V :r ■ t .....
'
- - ■'-■ ■. quot;■■■■■gt; , ' ■.■ ;-; -4 -• . gt;.- ., -- .
■■■ ■ ■ ■ ■. ■■:•/ ■ ' :' ' , . - ' '
lt;
■
■
^ ■
|
cV,,.
■ , ■ ■ ■. ■■■ ' 5quot;3' : '• quot; '
m''
.' ■-•■• ■:• ■ '1 quot; ■' quot; 'quot;quot;quot; , 7 •:' v-«' mM . - quot; v.' : ^ quot;'r- '. fe-': | '.■\gt; ^ ' - ■■ .quot; - ■- ' ;vr s . ' ■ * - \. - •. v- • . ,. ■■■ ' ■■ ^ - ■ ..* gt; ' !-quot;-gt; |
1 ~ ï-*;; y ^ quot; ~ ■ ■ '■=- - - \ ■- ■ .... ' . - .1. s , , ■- T- ■ .. ' 1 ■''r rK' '■?■■■■ lt;?:J' -^ ' t- ■ '. - - ■ - |
, . .- = J
'■■-■■ ■■-- -' r .:'l .'. 1:
• ;
■ ■-. .
M ' ■ -
rïh::
■ Arquot;
:v^ '■ ■ . • . Ï . .• ' ; '. - - ■: 4 :
^ ii,:■gt;: v t-K:.:. ..quot;-i, 5;^^,
'i-
- .,, . . ;■ ■ 5
I
-' ■ v ■
....... . vlt;'y -ït', ■ r .■ „ ..;■ :lt; ?.
-?■- -
#■ V--
-■ .. i: quot; .. ■ ■ , :■gt; '. ... ■ ■- •; . i?
.■:v.'V =: ■- .-i; . : X .:/ •' • ._
^\ - •' 'v,-
:ï%ï
AM ONZEN GEACHTEN LEEEAAR
23 Januari 1893
-van de
mmm samenkomsten.
Ay
:o..
it'
ö U fsi f\j I |vj G
DAT is:
'1 A
/
IN WELKE DE GODDELIJKE WAAKHEDEN DES
WORDEN VEKKLAARD, TEGEN PARTIJEN BESCHERMD, EN TOT DE PRAKTIJKE AANGEDRONGEN.
ALSMEDE I
DE BEDEELINGEN DES VERBONDS IN HET O. T. EN IN HET N. T., EN DE ONTMOETINGEN DER KERKE IN HET N. T., VERTOOND IN EENE VERKLARINGE DER
DOOR
In zjjn leven Bedienaar des Goddelüken Woorda te Rotterdam.
EERSTE DEEL.
ONVEEANDEEDE UITGAVE. TWEEDE DEUK.
NU MM, iT, J. Tl
BIBLIOTHEEK OÊR ftUKSUMIVERSJTÊH U T ft C C M T,
Uitgegeven naar Kerken-orde.
; De Staten van Holland en Westfriesland doen te weten: Alzoo ons Ic 'kennen is gegeven,bij Anna Stoop, Wed. van Hendrik van den Aak, Boek-' verkoopster te Rotterdam, dal wijlen haar Suppliantes Man in den jar e 1714 van wie erfgenamen van wijlen Ds. Wilhelmus a Brakel, in zijn leven Predihanl te Rotterdam , bij hoop had verkregen het regt van de Copie en Privilegie, bij ons op den 17 September 1699 verleend, om zeker Theologisch Werk, geïnlituleerd Logica; Latreia, dal is: De Redelijke Godsdienst, door den voorn. Wilhelmus a Brakel, alleen en met seclusie van alle anderen te mogen drukken en verkoopen.
Dat wij aan tiaar Suppl. Man, op den 16 October 1714, gunstig hadden gelieven ' te verleenen continuatie van 'l gein. Octrooi, voor den tijd van vijftien jaren, welke (mede geëxpireerd zijnde, Wij op den 23 November 1729, 'tvoorz. Octrooi wederom | hadden gelieven te continueren,'cn hetzelve Octrooi zijnde geëxpireerd, Zij Suppl. |haar had geadresseerd aan ons, cn van ons, op den 14 Junij 1747, geobtineerdals \ nog continuatie van 't verleende Octrooi, welk Octrooi nu zijnde geëxpireerd, Zij \ Suppl. gaarne wilde blijven in gerust bezit cn debiet van 't drukken en verkoopen van 't voorz. Boek, en beducht was, dat andere baatzoekenden hetzelve Boek zou-i den nadrukken en verkoopen, 't geen haar Suppl. tot merkelijke schade en nadeel zoude zijn; Weshalve keerde zij Suppl. haar lot ons, ootmoedig verzoekende, dat wij zoo goed geliefdeu Ie zijn, om het voorz. Octrooi ten behoeve van haar Suppl. wederom Ie vernieuwen en te verlengen voor den tijd van vijftien eerstkomende cn achtereenvolgende jaren, om het voorz. Werk, Logiese Latreia, dalis. Redelijke Godsdienst, door Wilhelmus a Brakel, zijnde drie deden in kwarto, alleen en mei uitsluiting van alle anderen , te mogen drukken, doen drukken, uitgeven en verkoopen, hetzij in 't geheel of ten deele, cn in al zulke talen of formaten, als zij Suppl. Ie railen zoude worden , op de boete cn ten laste van de contraventeurs van drie duizend guldens, mitsgaders zoodanige andere pcenaliteiten als wij zouden noo-dig oordeelcn te behooren, en zoodanig als in de voorgaande geobtineerde Octrooijen was gestipuleerd; Zoo is 't, dat wij de zake cn het voorz. verzoek over gemerkt hebbende , en genegen wezende ten bede van de Suppl. uil onze regie wetenschap, Sou-vereinc Magt cn Author it ei t dezelve Suppl. geconsenteerd, geaccordeerd cn geoctroijcerd hebben, consenteren, accorderen en octrooijcren haar bij dezen, dat zij gedurende den tijd van nog vijftien eerst achtereenvolgende jaren, het voorz. Boek in diervoege als zulks bij de Suppl. is verzocht, en hier voren int gedrukt staal, binnen den voorz. |m-en Lande alleen zal mogen drukken, doen drukken, uitgeven en verkoopen, ver-I biedende daarommc allen en de een iegelijken, hetzelve Boek in 'l geheel, of ten deele 5 te drukken, na te drukken, te doen nadrukken, te verhandelen of ie verkoopen, of elders nagedrukt binnen denzelven onzen lande Ie brengen, uit te geven of leverhan-! delen en verkoopen, op verbeurte van alle de nagedrukte, uigebragle, verhandelde of 1 verkochte Exemplaren, en een boete van drie duizend Guldens, daarenboven le ver-j beuren, te appliceren een derde part voor den Officier, die de calange doen zal, een 1 derde part voor de armen der plaatse, daar hel casus voorvallen zal, en het rcsle-
* 2 rende
rende derde pari voor de Suppl. cn dit telkens, zoo menigmaal als dezelve zullen worden achterhaald; alles in dien verstande, dat wij de Suppl. met dezen onzen Oclrooije alleen willende gratificeren , lot verhoeding van hare schade door het nadrukken van het voorz. Boek, daardoor in geenigen deele verstaan den inhoude van dien te authoriseren of te avoueren, en veel min hetzelve onder onze protectie en bescherming , eenig meerder crediet, aanzien of reputatie te geven, nemaar de Suppl. in cas daarin iets onbehoorlijks zoude influeren , alle hetzelve lot haren laste zal gehouden wezen te verantwoorden, tot dien einde wel expresselijk begeerende, dat bijaldien zij dezen onzen Oclrooije voor hetzelve Boek zal willen stellen, daarvan geene ge-abrivieerde of gecontraheerde menlie zal mogen maken, nemaar gehouden wezen, hetzelve Octrooi in 't geheel en zonder eenige omissie daar voor te drukken, of te doen drukken; en dat zij gehouden zal zijn een Exemplaar van het voorz. Boek, op groot papier, gebonden en wel geconditioneerd te brengen in de Bibliotheek van onze Universiteit te Leiden binnen den lijd van zes weken, na dat zij Suppl. hetzelve Boek zal hebben beginnen uit te geven, op een boete van zes honderd Gulden na expiratie der voorz, zes weken, bij de Suppl. te verbeuren ten behoeve van de Nederduitsche Armen van de plaats, alwaar de Suppl. woont, en voorts op poene van met der daad versteken te zijn van het effect van dezen Oclrooije; dat ook de Suppl. schoon bij het ingaan van dit Octrooi een Exemplaar geleverd hebbende aan die voorz. onze Bibliotheek, bij zoo verre zij gedurende den tijd van dit Octrooi hetzelve Boek zoude willen herdrukken met eenige observatiën, noten, vermeerderingen, veranderingen, correclièn of anders hoe genaamd, of ook in een ander formaat, gehouden zal zijn wederom een ander Exemplaar van hetzelve Boek, geconditioneerd als voren, te brengen in de voorz. Bibliotheek, binnen denzelven tijd en op de boete en pcenaliteil als voorz. en ten einde de Suppl. dezen onzen Con sen te en de Oclrooije mogen genieten als naar behooren, lasten wij allen en een iegelijken dien het aangaan mag, dat zij de Suppl. van den inhoude van dezen , doen, laten en gedoog en , rustelijk, vrede-lijk en volkomenlijk genieten en gebruiken, cesserende alle belet ter contrarie. Gegeven in den Hage onder onzen groot en Zegele, hier aan doen hangen op den negentienden December, in hel jaar onzes IIeer en en Zaligmakers duizend zeven honderd vijf en zestig.
Ter Ordonnantie van de Staten, A. v. d. MIEDEN,
AAN DE
Zeer geliefde Broeders en Zusters in onzen Hecre Jezus Christus, genade en vrede zij u vermenigvuldigd van God onzen Vader.
God wil dat de mensche niet ledig zij; Hij heeft hem voor den val eene vermakelijke , en na den val eene moeijelijke bezigheid opgelegd; en wil dat een iegelijk in die beroepinge, in welke hij van Hem gesteld is, getrouw zij. Sommige beroepingen hebben een ligchamelijk voorwerp, andere een geestelijk ; of het voorwerp iets ligchamelijks zij , dat neemt noch en geeft niet tot de geestelijkheid der dienst aan God in de nitvoeringe van het beroep; maar de staat des persoons en de maniere op welke bij daarin bezig is. Een natuurlijk mensch behandelt zelfs geestelijke dingen op eene natuurlijke en Gode niet aangename wijze ; maar een geestelijke betracht zelfs ligchamelijke zaken geestelijk ; hij merkt het aan als van den Heere daar aangesteld, hij omhelst daarin den wille Gods, hg voert het uit in gewillige gehoorzaamheid als eene dienst aan zijnen God, en in beooginge om Hem daarin te verheerlijken. Onder alle bedieningen is er geen zoo heilig, voortreffelijk, noodzakelijk en nuttig als het Herder- en Leeraar-ambt in de Kerke; dien God roept, bekwaam en getrouw maakt om een Bedienaar des N. Testaments te zijn, is een wonder in de wereld, een instrument in de hand Gods om verlorene zielen te behouden, de Kerke Gods te vergaderen, op te bouwen, en te stellen tot Gods lof op aarde. Een ondeugend Predikant is het gruwelijkste en schadelijkste schepsel dat de wereld draagt, hij is een schandvlek in de Kerke, een struikelblok waarover velen vallen in het eeuwig verderf, en is eene oorzake van de verdoemenisse veler zielen. Een getrouw dienstknecht van Christus is een sieraad in het huis zijns Gods, een licht op den kandelaar, eene stad op den berg, een leidsman der blinden, een schrik voor godloozen, een blijdschap voor de godzaligen, een trooster voor de bedroefden, een raadsman voor de verlegenen, een voorganger voor de geloovigen ten hemel; hij leeft maar een korten tijd, hij predikt maar voor weinigen, anderen lichtende verteert hij hemzelven. 't Verlies van een begenadigd leeraar is onwaardeerlijk. De kortheid des levenstijds eens Leeraars, den kleinen omkring der toehoorders, vervult God in onze dagen wonderbaar, door de drukkunst den menschen bekend te maken, en dat, 't welk op te merken is, tegen dat de Kerke uit Babel zoude uitgaan, zoodat zo pas tot volmaaktheid was gebragt, toen de Keformatie in 't
* 3 hegin
begin van de zestiende eeuwe doorbrak. Nu kan een eenig Leeraar eene geheele natie, ja wel de geheele wereld over prediken, en dat eeuwen lang na zijnen dood. Met vrolijke gewilligheid grijpe ik deze gelegenheid aan , om ook nog lange na mijnen dood te prediken, en dat voor geheel Nederland, en naar die bekwaamheid , die de Heere mij verleend heeft, zij zij ook zoo ze zij. Toen de drukkunst nog niet gevonden was, moest men zijn werk aan een bijzonderen ter hand stellen, waar van daan de opdragten haren oorsprong hebben, maar nu zijn ze niet noodig. Zij zijn ook somtijds aanstootelijk. Somtijds is het werk te gering voor de hooge personen , aan welke men het opdraagt. En altijd liggen ze open voor misduidingen van 't oogmerk des opdragers; daarom laat ik ze na. En spreke u aan. Gemeente Gods in Nederland, en drage dit werk aan u op. In 't bijzonder eigene zich dit boek de gemeente, die tegenwoordig mijne dienst geniet, die gemeente, in welke ik voor dezen opziener ben geweest, en die gemeente die mij tweemaal beroepen heeft, doch mij niet heeft kunnen bekomen, wegens den toestand der gemeente daar ik toen was. Ontvangt het in toegenegenheid. Leest het met naarstigheid en aandachtigheid. Maakt kleine gezelschapjes van bekenden onder malkanderen , leest daar telkens een kapittel of gedeelte, en laat het gelezene u sloffe geven tot stichtelijke zamensprekingen. Van den inhoud dezes boeks zal ik niets zeggen, gij zelve kunt het lezen. Weet dit alleen, dat al wat uit mijne vorige werkjes, als Hallelujah, Scrupuleuze Communicant, en de Lcere en Leiding c der Labadislen, te pas kwam, in dit is overgebragt, dewijl het 't mijne was. Indien dit mijn werk ook kan zijn tot eenige bestieringe van studenten , proponenten en jonge predikanten, om de Goddelijke waarhedca in hare eigene nature te verstaan, die te beschermen, die met de daad te oefenen en de gemeente zoo voor te stellen , tot bekeeringe en versterkinge der zielen , en tot opbouw der Kerke van onzen Heere Jezus Christus, 't zal mij tot blijdschap zijn. Dc almagtige en goede God, die mij tot dit werk heeft aangepord, en telkens als ik het meende te staken , op nieuw heeft verwakkerd , en van wien het goede dat hierin gevonden wordt, is voortgekomen, storte zijnen H. Geest uit over allen die dit boek zullen lezen en hooren lezen, tot bekeeringe van de onbekeer-den, tot onderrigtinge van de kleinwetenden, tot teregtbrenginge van de afdwa-lendcn, tot opbeuringe van dc moedeloozen, tot opwakkeringe der tragen, tot vertroostinge van de treurigen, tot wasdom in 't geloove, de hope en liefde van allen, die een beginsel der genade deelachtig zijn geworden ! Ue Heere beware zijne Kerke in Nederland, en doe ze groeijtn in getal en godzaligheid. en zegene Nederland om der Kerke wille! Hij wone en wandele in 't midden van u, Hij bestrale n met zijn licht, Hij vervulle u met allerlei genade, en geleide u door zijnen raad, en als gij uwen loop zult hebben uitgeloopen, zoo neme Hij n op in de eeuwige heerlijkheid! Ik ben en blijve uw Medebroeder er. Dienaar in Christus, welken zij lof, eere en heerlijkheid tot in der eeuwigheid.
Rotterdam, den 26 Febr. 1700.
Van den tweeden druk hebbe ik gezegd, dat er geene zaken zijn uitgelaten, maar dat bier en daar de zin een weinig verkort is. Ook is er niets bijgekomen
dat
dat noemenswaardig is ,, hier en daar is alleen eene sententie bijgevoegd, of eene zake wat uitgebreid. Die is uitgekomen den 2 October 1701.
De derde druk is merkelijk vermeerderd. I. Met het leven des geloofs op de Beloften. 2. Met eene waarschuwende bestieringe tegen de Piëtisten, Quiëtisten, en diergelijke afdwalenden tot eene natuurlijke en geestelooze godsdienst, onder de gedaante van geestelijkheid. 3. Met eene verklarende en toepassende uitbrei-dinge van het Gebed des Heeren.
Bekruipt iemand eene ongenoegende gedachte, omdat de derde druk vermeerderd is, die. verandere zijn ongenoegen in milddadigheid, en geve zijn eersten of tweeden druk aan een gering mensch, opdat ook die daardoor gesticht worde, en voorzie zichzelven van dezen druk.
De Heere zegene ook dezen druk, dat ze zij tot verdeediginge van Waarheid, en van ware Godzaligheid, welke beide in deze dagen bestormd worden, aan de eene zijde door menschen van een verdorven versland, die de rede stellen tol een regel van leer en leven; en aan de andere zijde door menschen, die, gezet zijnde op heiligheid en liefde, de waarheid ter zijde stellen, en afdwalen tot eene natuurlijke godsdienst en deugdzaamheid; de Heere zal zijne Kerke bewaren, zoodat de duivel met al zijnen aanhang die niet zullen overweldigen. Ik blijve eens iegelijks dienaar in Christus.
W. a BKAKEL.
AAN DEN
BESCHEIDEN WAARHEID- EN GODVRUCHTLIEVENDEN
Is ooit in iemand waarachtig bevonden de Spreuke van den wijsten der konin- Wc
gen, Salomo, welke wij vinden in het Boek zijner Spreuken, Kap. X : 7 , De sie
gedachtenisse des règtvaardigen zal tot zegeninge zijn; zoo is ze ook bevestigd in dig
den godzaligen en nu zaligen Wilhelmus a Brakel. De gedachtenisse van dien ont
regtvaardige is ook tot zegeninge, en hij heeft waarlijk eenen gezegenden naam vin
en nagedachtenisse bij alle opregte liefhebbers van Waarheid en Godvrucht nage- voi
laten. Dit boek kan van des overledenen mans gezegende nagedachtenisse getui- we
genisse geven, als waardoor hij niet alleen een vermaarden naam heeft nagela- ye
ten, maar ook zeer veel nut gedaan heeft aan velen, die door het lezen van het- hu
zelve grooten zegen van God verkregen en veel stichtinge voor hunne ziele ge- va
noten hebben. Waarom het ook met zoo groot een graagte in het algemeen ont- ha
vangen is, dat het reeds herhaalde malen gedrukt is, ('t welk waarlijk van een w:
boek van die grootte in onze Nederduitsche tale bijna iets zonder weerga is,) re en nu wederom op nieuw het licht ziet.
Wanneer de elfde druk van dit werk stond uit te komen, zoo heeft de Wel- ge
Eerw. en godzalige Heer W. a Brakel van der Kluyt goedgevonden, bij die ge- ni
legenheid, op verzoek van den Boekverkooper Hendrik van den Aak, toen uit- g(
gever van dit werk, ter bevorderinge van de behoorlijke uitgave van dien nieu- ik
wen druk deszelfs, een kort berigt aan den Lezer daarbij te voegen, als die d
zich, na het versterven van zijnen vader Franco van der Kluyt, (door wien zulks d
na den dood des overledenen Schrijvers van dit boek te voren geschied was,) d
de naaste tot dat werk scheen te wezen. Dit zelfde berigt vindt, de Lezer om d
de voornoemde redenen hier nu wederom bij dezen laatsten druk. f 1
Het is gewisselijk en buiten alle tegenspraak een onwaardeerlijk groot geluk c
voor Gods Kerke, dat de almagtige en goede God van tijd tot tijd zoo vele wak- (
kere mannen heeft believen te verwekken, die, van Hem door zijnen Geest met 5
gele« Godf En zij n« godi
E
van al lei
pnj; vele stijl kla: gt; met
i geü ï gen
bekwaamheid en lust begaafd, hun werk er van gemaakt hebben om met hunne . |
ge-
geleerde en godvruchtige Schriften, ook in onze Nederduitsche tale, de gemeente Gods te stichten, waarvan een gansch register zoude kunnen werden opgeteld. En zoo heeft het Hem ook behaagd den geest van den zaligen VV. a li ra lid in pijnen tijd te verwekken , om met zoo een godvruchtig oogmerk dit geleerd en godvruchtig werk te beschrijven en vervolgens door den druk gemeen te maken.
Er is geen reden van noodzakelijkheid om den Lezer aangaande den inhoud ivan dit werk een uitvoerig berigt te geven. Het boek is nu al over lange in aller handen geweest, ea daardoor bij een iegelijk genoeg bekend. ^ 't Zoude daarom ook onnoodig, ja vergeefs wezen hetzelve veel te willen aan
prijzen. Het prijst zich zeiven aan, en heeft zich zeiven al over lange bij zeer velen aangeprezen , zoo door deszelfs voortreffelijken inhoud als bevalligen schrijfstijl ; naardien de Goddelijke en zaligmakende waarheden in hetzelve zuiver, klaar en beknoptelijk worden voorgesteld, met bondige bewijsredenen bevestigd, ■ met kracht van redenen tegen derzelver bestrijders verdedigd, en de Auteur te gelijk zonderling zijn werk er van gemaakt heeft om dezelve krachtig aan te dringen ter betrachtinge van ware Godzaligheid, welke men daarin zuiver naar Gods nin- Woord, zonder inmengsels van eene bloote ingebeelde eu uit eigen hersenen ver-sierde Godvrucht, niet in den trant van laffe zedelesjes , maar op eene verstan-l in dige, deftige, ernstige, gemoedelijke en zielroerende wijze, tot onderrigtinge, ontdekkinge , overtuiginge , waarschuwinge, opwekkinge, bestieringe , moedge-vinge en vertroostinge van een iegelijk naar zijnen staat en gestalte, kan vinden voorgesteld. Ja de betrachtinge der Godzaligheid wordt van den Anteur in dit werk op zoo eene hartinnemende en bewegelijke wijze voorgesteld, als men bij vele andere schrijvers over deze stoffc niet ligt vinden zal, (zonder dat wij daarom hunne geleerde en godvruchtige schriften zoeken hare achtinge te benemen , of hen van hunnen verdienden roem te berooven) zoodat dit boek in de maniere der ver • handelinge van de betrachtinge der Godzaligheid waarlijk iets bijzonders heeft, waarin het boven vele andere uitmunt, 't Welk men met regt voor een voorname reden houden mag, waarom hetzelve zoo grooten, ja ongemeenen aftrek gehad heeft. Maar het zal niet ondienstig wezen hier eenige onderrigtinge te geven aan de-. genen, die zulks zouden mogen van nooden hebben, hoe zij best een goed en nuttig gebruik van dit boek zullen maken. Het kan niet zeer aangeraden of ook geprezen worden, dat men jonge kinderen of oude menschen een grooter of kleiner gedeelte van een kapittel uit dit boek woordelijk van buiten laat leeren, en die dat dan in een gezelschap van menschen laat van buiten opzeggen; nademaal de zaken in dit boek veel te wijdloopig verhandeld en met al te groote uitbreidingen voorgesteld worden, dan dat zulks gevoegelijk of met veel vrucht geschieden kan, dewijl de geheugenis dergenen, die dezelve van buiten zouden mogeu leeren, daardoor buiten noodzake al te veel gevergd wordt, en zij langs dien weg ook maar zeer weinig zullen vorderen in de kennisse van de zaken zelve, die iu dit boek verhandeld worden, welke zij door het van buiten leeren van dezelfde zaken uit kleine Cathechiseerboekjes, die uitdrukkelijk tot zoo een einde zijn opgesteld en waarin de zaken korter worden voorgesteld, veel beter en ook eerder
*'■■■ ver-
verkrijgen zouden. Ook kan het van buiten opzeggen van een gedeelte van een kapittel uit dit boek in een gezelschap maar weinig dienen tot stiehtinge der toehoorderen , die vrij wat meer stiehtinge zullen hebben , wanneer zij de zaken in het boek zelve lezen, of daaruit van een ander hooren voorlezen, dan dat zij die daaruit van iemand van buiten hooren opzeggen. Maar wil iemand dit boek met vrucht gebruiken, die leze zelve alleen daarin, niet om de zaken, die daarin beschreven staan, van woord tot woord in zijn geheugenisse in te drukken; maar om de zaken zelve te leeren verstaan en te ontiaouden, en onder het lezen, omtrent dezelve naar zijnen geestelijken staat en gestalte, van des Heeren Geest bewerkt te worden. Of laat iemand in een gezelschap een kapittel uit dit boek, of een gedeelte daarvan tot stiehtinge voorlezen . en laat het gelezene dan aan het gezelschap stoffe geven tot onderlinge stichtelijke zamensprekingen, 't zij over de waarheden, 't zij over de praktijk. Of anders kan ook iemand, die de vereischte bekwaamheid daartoe heeft, in een gezelschap tot stiehtinge spreken over deze of gene stoffe die in dit boek verhandeld wordt volgens de orde, die van den Auteur in de verhandelinge van dezelve gehouden wordt; doch dat zulks dan geschiede op eene broederlijke en gemeenzame wijze zonder meesterachtigheid, en dat nu en dan anderen ook eens gevraagd worden en die mede spreken, opdat het openbare Leeraarsambt niet al te veel nagebootst en hetzelve daardoor in geene veraehtering gebragt worde. Hier is nog bij te voegen, dat, dewijl de zaken in dit boek op eene uitgebreide wijze verhandeld worden, degenen, die nog onervaren zijn j in de kennisse der Goddelijke Waarheden, zoo zij de regte vrucht uit liet lezen van dit boek willen bekomen, alvorens door het lezen van korte leer-opstellen der God' delijke Waarheden en mondelijke onder wij zinge van een Leeraar of iemand anders, de Goddelijke Waarheden eenigzins behooren te verstaan, en dan dit boek te lezen en gebruiken, om daaruit een uitgebreider kennisse van dezelve te bekomen.
Ook is bet noodig den Lezer hier te waarschuwen in het toekomende geene nieuwe afdruksels van dit boek voor het eigen werk van den Auteur te erkennen, | dan die te Dordrecht bij de Boekverkoopers Ab. Blussé en Zoon zijn uitgegeven, en door ben onderteekend zijn; of ook eenige andere Schriften, 'tzij Predikatiën of iets anders, die op den naam van W. a Brakel na deszelfs overlijden zouden mogen wezen of nog worden uitgegeven, voor de zijne aan te nemen, ten ware dezelve insgelijks onderteekend waren. Welke waarschuwinge zoo veel te meer noodzakelijk is te oordeelen, omdat dit werk reeds al eens in de Provincie van Zeeland buiten kennisse zeer gebrekkelijk is nagedrukt, en ook al na den dood van den Auteur verscheidene Predikatiën op zijnen naam zijn uitgegeven , die noch met deszelfs eigene handschriften, noch met deszelfs stijl overeenkomen, maar daarvan zeer verre afwijken, ja in verscheidene opzigten daartegen strijden, als zijnde maar een deel opgeraapte stellingen , door iemand anders te zanen gevoegd, welke ten onregt op den naam des overledenen zijn uitgegeven, en meer tot verkleininge van zijnen goeden naam, dan tot zijn eere strekken; gelijk de Wel-Eerw. Heer Franco van der Kluyl Zalr. in zijn berigt aan den Lezer, voor eenige voorgaande uitgaven van dit boek gesteld, berigt heeft.
Voorts
I
i een f Voorts zij een ieder berigt eu verzekerd, dat deze druk wederom uaauwkeu-;rtoe- | vig is overgezien, en zoo correct en zindelijk als eenige voorgaande wordt nitge-en in , geven; gelijk allenthalve waarheid bevonden zal worden.
:ij die ' Voor het overige behage het den Alraagtige over dit boek, dat reeds zoo veel : met | nut in de wereld gedaan heeft, al verder zijnen zegen te geven , en hetzelve te n be- ; gebruiken als een gezegend middel in zjjne hand tot bevestiging van Waarheid maar en Godzaligheid, tot opbouwinge en uitbreidinge van het Koninkrijk van den Heere Jezus Christus, en tot stichtinge van alle degenen, die hetzelve zullen lezen. De Heere geve dat het nog verder diene tot onderrigtinge van onwetenden en mingeoefenden, tot ontdekkinge beiden van bekeerden en onbekeerden aan zich zeiven , tot bestieringe, versterkinge, opwekkinge, opbeuringe en ver-troostinge van ware godzaligen en begenadigden, en tot eene zaligmakende over-tuiginge en bekeeringe van vele godloozen en genadeloozen, die tot nog toe zorgeloos in de zonden daar henen geleetd hebben, of op eene bloote burgerlijke zedigheid en uitwendige godsdienstigheid, gepaard met een ingebeeld geloove in Christus, zich zeiven gerust gesteld hebben , opdat aldus de gedachtenisse des geleerden en godvruchtigen Schrijvers nog lange in zegeninge zij. Verder vervvekke ook de Heere God nog vele zulke voorstanders van Waarheid en Godzaligheid, (die beide in deze verdorven eeuwe van zoo vele vijanden derzelve, of openbaar bestreden, of heimelijk ondermijnd worden,) die met mond en penne de gemeente Gods mogen stichten, en als pilaren van Gods Kerke mogen wezen om dezelve te ondersteunen ; Hy make daartoe alle zijne dienstknechten getrouw in het werk van zijne dienst, ten einde zij alle gelijkerhand elk in zijne standplaatse onder vurige gebeden tot den Almagtigen alles mogen toebrengen wat in hun vermogen is, tot wederopbouwinge van de in deze dagen zoo zeer vervallene muren van Nederlands Sion en Jeruzalem, en geve, dat zij daarmede standvastig mogen aanhouden ter tijd toe, dat Hij Jeruzalem stelle een lof op aarde, wanneer de Heere zal tot Koning over de gansche aarde zijn, wanneer de Heere zal één zijn, en zijn Name één.
En aan Nederlands volk zij van God den Heere toegewenscht ecnen opregten lust tot onderzoekinge der Waarheid en betrachtinge der Godzaligheid, waaromtrent een groot verval onder ons in deze dagen is gekomen , alzoo de liefde tot beide bij velen zeer verkond is, of waaromtrent zeer verkeerd gehandeld wordt van velen, dewelke die twee onafscheidelijke zaken van malkanderen willen afscheiden; terwijl sommigen alleen de waarheden onderzoekenmaar de betrachtinge der Godzaligheid nalaten, ja verachten; en anderen willen de Godzaligheid betrachten, zonder werk te maken van het onderzoek der Waarheden, om tot kennisse derzelve te komen, de kennisse der Waarheden zoo noodzakelijk niet oordeelende; daar nogtans beide die dingen moeten zamengaan, ja het een zonder het ander niet regt geschieden kan, alzoo onze Christelijke godsdienst , naar het getuigeiiisse van den Apostel Paulus, is eene kennisse der waarheid, die naar de Godsaliciheid is, Tit. I : 1. Derhalve overtnige de Heere God allen van de noodzakelijkheid van beide die dingen, en verwokko in hen oenen hartelijken
** 2 last
i
lust om zoowel het een als het tinder te doen. Hij geve dat degenen, die tot nog toe geen werk daarvan gemaakt hebben, om naar de kennisse der waarheid te trachten, of ook dezelve onnoodig geoordeeld en veracht hebben , regten lust mogen krijgen tot een naarstig onderzoek der Goddelijke Waarheden, om tot kennisse derzelve te komen en in de kennisse derzelve gefondeerd te worden. Hij verwekke in degenen, die daarvan hun werk wel gemaakt hebben en nog maken , maar de betrachtinge der Godzaligheid tot nog toe verzuimd, of zich met het bloote uitwendige werk vergenoegd hebben, eene vurige begeerte tot betrachtinge der ware Godzaligheid, om zoo een regt gebruik te maken van hunne kennisse. Hij geve ook aan zijn volk en kinderen genade, om te blijven bij de zuivere leere der Waarheid, zonder zich eenigzins daarvan te laten aftrekken; en om nu te volharden in de betrachtinge der ware Godzaligheid, zonder zich door eenen schoonen schijn te laten vervoeren tot het aankleven van eene genaamde Godzaligheid, buiten des Heeren Woord van sommigen voor de ware opgegeven; en Hij doe hen dagelijks meer en meer toenemen in de kennisse der waarheid, en vorderen in de betrachtinge der Godzaligheid, tot dat zij van Hem zullen Avorden opgenomen in heerlijkheid, en overgebragt tot den staat der volmaakte kennisse en heiligheid, gepaard met eene volmaakte vreugde en blijdschap in de genietinge vau zijne zalige gemeenschap in Christus hun Zaligmaker.
Ilolierdam, den 1 Mei 1767. BLUSSÉ en ZOON.
Doordien het regt van uitgave van dit werk reeds eene reeks van jaren is vervallen , zoo heeft de ondergeteekende, in afwachting van de hulp en zegen van God, eene nieuwe uitgave bewerkstelligd, onder toezigt van bevoegden en deskundigen , zoo wat den originelen tekst, als wat spelling aangaat. — De tekst is genomen en getrouw gevolgd naar de uitgave, die W. a Brakel in zijn Eerw. leven zelf erkend heeft de volledigste en meest verbeterde te zijn ; terwijl de, door herhaalde drukken ingeslopen , fouten naauwkeurig zijn verbeterd en hersteld naar het oorspronkelijke, zooAvel in enkele minder zinstorende fouten in den Hollandschen tekst, als in vele zeer zinstorende iu het Grieksch en Hebreeuwseh; en dat, zoowel door erkende regtzinnigen in de waarheid, die naar de Godzaligheid is, als door daartoe bevoegde en geleerde menschen. — Wat de spelling aangaat, deze is naar de heden ten dage gebruikelijke veranderd, zonder de minste verminking of verandering in de uitgedrukte meening van wijlen den Wel-cerw. en nu zaligen Heer W. a Brakel daar te stellen of te bedoelen. — Trouwens, gezegde Weleerw. Heer W. k Brakel is ook daarin tot leidsman geweest, dewijl ZE\vs. laatste uitgave getuigt van zijne meening, om in spelling (maar ook daarin alleen) den tijd te volgen, waarom zijne laatste uitgave veel verkieslijker en volkomener is dan zijne eerste.
Niemand, ik wensch en vertrouw zulks, zal mij hinderlijk zijn in mijne zoo
zeer
zeer kostbare uitgave, door woordvitterij, of aanmerking op de wijze van uitgave, daar bet elk waar beilzoekende en regtzinnig waarheidlievende lezer niet is te doen om een letter, maar om de letter. — Eene enkele uitzondering kan en mag ook niet opwegen tegen bet algemeen verlangen. — Mijne uitgave beeft mij bereids groote geldelijke, en met mijne getrouwe belangstellende helpers, veel tijd en kracht vorderende opofferingen veroorzaakt, hetwelk, blijkens de uitvoering, mij niet te veel is geweest. Aan hulp van den God der waarheid heeft bet mij niet ontbroken; ook niet aan goedkeuring van mensehen, dewijl velen mij hunne belangstelling in mijne onderneming hebben betuigd, en mij in vele opzigten zijn behulpzaam geweest, en hebben bijgedragen om mij , door bevordering van inschrijvingen, in staat te stellen de uitgave te doen plaats hebben, zoodat door toenemende belangstelling eene verdubbelde oplage is noodig geoordeeld.
Ik eindig deze mijne verklaring met de woorden van W. a Brakel zeiven ; „dat ieder onvergenoegde zijn ongenoegen verandere in milddadigheid, en geve zijn' vroe-geren druk aan een gering mensch, opdal ook die daardoor geslicht worde, en voorzie zich zeiven van dezen druk.
De Hcere zeg ene ook dezen druk, dal ze zij tol verdediging van waarheid en van ware godzaligheid, welke beide in deze dagen bestormd worden, aan de eene zijde door mensehen van een verdorven verstand, die de rede stellen tot een regel van leer en leven; en aan de andere zijde door mensehen, die, gezet zijnde op heilig' heid en liefde, de waarheid ter zijde stellen, en afdwalen tot eene natuurlijke godsdienst en deugdzaamheid; de Heere zal zijne kerk bewaren, zoo dat de duivel met al zijnen aanhang die niet zal overweldigen.quot;
Zal ik nu bij al het hiervoren geschrevene, waarmede ik mij gaarne vereenig , nog iets voegen tot aanprijzinge, zulks zoude onnoodig zijn; alleen nog wensch ik, dat God zelf vele harten neige tot de begeerte, dit werk van den zoo zeer waardigen Schrijver te lezen en te bepeinzen, en daarbij hun hart opene, opdat zij de Schrift verstaan, zoodat de tegenwoordige afval en het bijgeloof gefnuikt , en het Koninkrijk van Christus worde uitgebreid; en zoo doende het volk van Nederland welhaast moge zeggen: „Wij zullen den HEERE dienen,quot; 1 Kon. XVIII : 21, enz.
N ij kerk, December 1855. I. J. MALGA.
De voortdurende begeerte naar dit werk heeft den uitgever, ervarende dat de Redelijke Godsdienst, niettegenstaande alle onredelijke waarbeidbestrijding en toenemende Godverloochening en miskenning, stand houdt, en, als gegrond op Gods quot;Woord, wel stand zal blijven houden, doen besluiten deze nieuwe oplage het licht te doen zien, en wel geheel volgens het oorspronkelijke.
Het werk is een hefboom tegen on- en bijgeloof, en kan met regt als onmisbaar en ouovertreffehjk beschouwd worden.
1870. I. j. MALGA.
** 3 OP-
ï
VOOR DEN
Hier bebt g' een klaar vertoog van Brakfxs geest en leven, Door d'invloed van Gods Geest godvruchtiglijk geschreven In helder heilig licht en stage naarstigheid,
Om Gode dienst te doen in veel getrouwigheid.
Zijn hart beeft t'aller tijd veel lust gehad tot stichten, Bijzonder om dit werk daartoe ook uit te rigten,
Opdat hij na zijn dood, tot Kerk- en ziels-opbouw,
Door dit geschreven woord nog lange preken zou.
Ontvangt bet, Lezer, lees met aandacht en opmerking. En onder des zoo doe Gods Geest op u zijn werking , Verlichtende uw verstand, verandrende uw gemoed,
Opdat gij 't onderzoek tot uwen voordeel doet.
Hier 's allerhande stof, kiest naar uw lust en oordeel,
Meest naar uw zielsgebrek; beoog all'zins uw voordeel;
Zoek -wezenlijk profijt, bijzonder dat uw hart In waarheid zij voor God, en niet bedrogen wordt.
En als ge in stilligheid zult op de zaken malen,
Will' Hemelscb licht en kracht veelvoudig nederdalen , Tot waarheid en tot deugd, om in volstandigheid Des levens pad te gaan in veel gemoedigdheid;
En na ge in Christi kracht hier wetlijk hebt gestreden, Met Hem gekroond te zijn in zaalge eeuwigheden.
Zoo vindt gij dierbre vrucht, en BKAKEL vindt zijn end, Waartoe bij deze vlijt voor u beeft aangewend. En d' alleen wijzen God zij lof, en dank, en eere,
Die kroon' zijn eigen werk, en 't verder zoo regere.
Dat Jezu Koninkrijk zij heerlijk uitgebreid,
Door middel van dit boek, in tal en heiligheid.
SARA NEVJ.US, Genaamd van BRAKEL.
GESTORT OVER HET SMARTELIJK AFSTERVEN VAN DEN WELGELEERDEN EN HOOGWAARD1GEN HEER
Leeraar der Gemeente van Jezus Christus te Rotterdam.
Hoe heftig wordt mijn geest van twee verscheiden togten, Dan eens van blijdschap, dan van droefheid aangevochten, 6 Groote Man ! daar gij het lot der sterflijkheid Reeds ondervindt, en hebt uw doodschuld afgeleid; Verbeelde ik mij hoe gij , nu oud en zat van dagen, In Kerkdienst afgesloofd, op 't kraukbed neêrgeslagen,
Geperst door angst en smart moest worst'len met den dood, Dat telkens 't klamme zweet van uwe wangen vloot; Terwijl uw ziel, als in Gods liefde gansch verslonden ,
Gedurig wenscht' om eens van 't aardsch' te zijn ontbonden, En 't eind des strijds te zien , reikhalzend naar het loon , Naar d' opgehangene en reeds u toegereikte kroon;
Tot dat ze in 't eind vol vreugds, als op een zegewagen, Van Cherubynen werd ten hemel ingedragen ,
Uw Jezus te gemoet; dan is mijn geest verblijd In uw verwisseling. Maar laas! wij zjjn u kwijt. Ach vader, vader, ach ! wij hebben u verloren ;
Nu noopt de droefheid weêr mijn geest met scherpe sporen, En dompelt mijn gemoed in eenen diepen rouw,
Wanneer ik Jozefs breuk en 't kerkverlies beschouw, o Maasgemeente! wie, wie kan uw smart bepalen ?
Hoe wordt uw glans verdoofd, hoe krimpen uwe stralen!
Gij zijt zoo rijk in roem, als ramp en tegenspoed. Nog naauw'lijks is de storm en hooge tranenvloed Om vader Doesburg aan het ebben en bedaren,
Of 't droeve doodgerucht, (ó slag niet t' evenaren !)
Des grooten Braket-s stort de Kerk in 't algemeen,
Als in een oceaan van tranen en geween ;
Zoo valt een tweede storm veel feller op de lenden Der dijken aan, en dreigt het alles om te wenden.
Legt af, ó Rotte en Maas ! legt af uw hoofdsieraad;
Betreurt bij beurt den ramp van 't priesterlijk gewaad.
Uw kerkgezanten gaan, en volgen vast malkandren,
't Is breuk op breuk, d' eene slag is d' echo van den andren; o Smartelijk verlies! 6 onwaardeerbre scha!
6 Middagklare blijk van 's Hemels ongena!
Wie schrikt niet voor 't gevolg, als 's Heeren hand verheven Zijn huis en tempel slaat, dat grond en posten beven,
En rukt de vromen weg voor 't nijpen van den nood ?
Dit voeld' Hippone eertijds bij Augustinus dood;
Wie weet niet welk een ramp den Joodschen Kerkstaat drukte, Wen God d' orakelstem zijn heiligdom ontrukte ?
Het moet een vreemd'ling zijn, die thans niet ziet wat zwerk Van bittre tegenheid drijft boven Neêrlands Kerk.
Betreur dan Rotterdam den grooten WILLEM BRAKEL,
Dien wakkren Barnabas, dat klinkend Kerk-orakel,
Die nergens weerga vond, een man van God geleerd.
Nooit hoog genoeg, van die hem kenden, gewaardeerd.
Die in zijn levensbloei, als Fries lands afgezonden, 1) Om d' Euangelie-leer den volke te verkonden,
Doorluchtig blijken gaf, wat kostelijk talent Zijn groote ziel bezat; wat krachtig instrument Hij was in 's Heeren hand om zielen te bekeeren,
Om waarheid voor te staan, om dwalingen te weren.
Doch zulk een Zon, die niet dan Hemelstralen schoot.
Werd door haar glans welhaast de Friesche Kerk te groot . Dat flonkerlicht was n, 6 Maasgemeent' beschoren Door 't Opper-kerkbestuur; met welk een vollen horen En stroom van zegen hij weleer, 6 Rotterdam,
Tot u, zelfs met gevaar van leven, overkwam;
Hoe hij van 't algemeen, na smartelijk zielsverlangen,
Met teedre liefde en zucht en blijdschap is ontvangen;
Hoe door zijn preekdienst deez' gemeent' is aangegroeid, In ware godvrucht boven andren heeft gebloeid;
Op welk een hemelspijs en dierbre zielbanketten ,
Hij elk t' onthalen wist en rijklijk voor te zetten ;
Wat oefenscholen in 't geheim en openbaar.
Hij opgerigt heeft, is bekend en zonneklaar.
Men verg' mij geen bewijs, daar 't spreekt met duizend monden, Hoe was zijn ziel steeds aan de ziel van 't volk gebonden,
En
Hoe de Heer Brakel met nadruk een afgezondene in dea Heeren wijngaard geweest zü, hebbende als een Frieslands Candidaat de magt ontvangen, om alles te verrigten, dat tot het Leeraar ambt vereischt wordt, kan men nevens zijnen Zendingbrief nazien in zün doorwrocht Werk, de Redelijke Godsdienst genaamd, I. Peel, Kap. 27, § 14.
En 't hart van 't algemeen aan Brakels hai't geboeid, Wat zag m' een aantal van alle oorden toegevloeid Tot zijn berncbte dienst, terwijl de tempeldeuren Vast dreigden door de drift en drang des volks te scheuren. Wat diep ontzag voor God viel niet op elks gemoed, Wen bij ten kansel trad, en uit den overvloed Des harten liet, niet schaars, zijn wijsbeidsschatten hooren ! Hoe overtuigend drong zijn boetbazuin door d' ooren In 't hart van velen , die vol beving aangeraakt, Gelukkig uit den slaap der zonden zijn ontwaakt! Hoe krachtig wist hij elk aan zijn gemoed t' ontdekken, De treur'gen Sions op het troostrijkst op te wekken !
Hij was der blinden oog, den kreup'len tot een voet; Den voortgedrevenen kon bij in tegenspoed Verkwikken door den staf der Goddelijke waarheid; Den twijfelmoedigen verzorgd' hij licht en klaarheid.
Wie was zoo doorgeleerd, tot elks verwondering,
Door eigen ervarenis in zielsbehandeling ?
Hoe kon bij niet den weg tot ware blijdschap banen,
En elk doen zwemmen in een zee van vreugdetranen;
Zoo dat 't verwijdert hart scheen een gebroken grond, Wen bij de schatten van het Godlijk heilverbond In hun voortreflijkheid en overvloed ontvouwde.
En Jezus in zijn schoon- en dierbaarheid beschouwde! Hoe meen'ge ziel door zulk een beilleer in der tijd Gelokt is en bekoord, des satans magt ten spijt; Wat schijnsel 's Heeren Geest heeft op zijn dienst gegeven, Staat velen niet aan 't hoofd, maar in het hart geschreven. Maar ach! waarom 's mans deugd en gaven afgemaald? Dit maakt voor ons den rouw te groot en t' onbepaald, 't Gedenken aan 't gemis slaat 't bart in enger boeijen , En doet den bittren stroom der tranen booger vloeijen.
Helaas! waar berg' ik mij; maar groote Man! gedoog Dat ik, zoo ver ik kan, u volg' met bart en oog,
En zie uw lijk omstuwd met troostelooze rijen,
Met statige achtbaarheid vol druk ten grave leien ;
Wat handgewring, wat borstgeklop, wat naar gezucht Vertoont zich van rondom en barst in d' open lucht. Ten tempel uit, terwijl gij wordt in 't graf gezonken,
En aan uw lijkbus 't bart der vromen vastgeklonken.
Zoo is die zon der Godgeleerdheid dan gedaald,
Die ruim een halve eeuw de Kerk beeft overstraald;
Daar ligt die held van tienmaal zeven en zeven jaren,
I. *** 6 Eot-
Uw kerkgezanteu gaan, en volgen vast malkandren,
't Is breuk op breuk, d' eene slag is d' echo van den andren; ó Smartelijk verlies! 6 onwaardeerbre scha!
6 Middagklare blijk van 's Hemels ongena!
Wie schrikt niet voor 't gevolg, als 's Heeren hand verheven Zijn huis en tempel slaat, dat grond en posten beven,
En rukt de vromen weg voor 't nijpen van den nood ?
Dit voeld' Hippone eertijds bij Augustinus dood;
Wie weet niet welk een ramp den Joodschen Kerkstaat drukte, Wen God d' orakelstem zijn heiligdom ontrukte ?
Het moet een vreemd'ling zijn, die thans niet ziet wat zwerk Van bittre tegenheid drijft boven Neêrlands Kerk.
Betreur dan Rotterdam den grooten WILLEM BRAKEL,
Dien wakkren Barnabas, dat klinkend Kerk-orakel,
Die nergens weerga vond, een man van God geleerd,
Nooit hoog genoeg, van die hem kenden, gewaardeerd.
Die in zijn levensbloei, als Fries lands afgezonden, 1) Om d' Euangelie-leer den volke te verkonden,
Doorluchtig blijken gaf, wat kostelijk talent Zijn groote ziel bezat; wat krachtig instrument Hij was in 's Heeren hand om zielen te bekeeren,
Om waarheid voor te staan, om dwalingen te weren.
Doch zulk een Zon, die niet dan Hemelstralen schoot.
Werd door haar glans welhaast de Friesche Kerk te groot, Dat flonkerlicht was u, ó Maasgemeent' beschoren Door 't Opper-kerkbestuur; met welk een vollen horen En stroom van zegen hij weleer, 6 Rotterdam,
Tot u, zelfs met gevaar van leven, overkwam;
Hoe hij van 't algemeen, na smartelijk zielsverlangen,
Met teedre liefde en zucht en blijdschap is ontvangen ;
Hoe door zijn preekdienst deez' gemeent' is aangegroeid, In ware godvrucht boven andren heeft gebloeid;
Op welk een hemelspijs en dierbre zielbanketten,
Hij elk t' onthalen wist en rijklijk voor te zetten;
Wat oefenscholen in 't geheim en openbaar.
Hij opgerigt heeft, is bekend en zonneklaar.
Men verg' mij geen bewijs, daar 't spreekt met duizend monden, Hoe was zijn ziel steeds aan de ziel van 't volk gebonden,
En
Hoe de Heer Brak el met nadruk een afgezondene in dea Heeren wijngaard geweest zü i hebbende als een Frieslands Candidaat de magt ontvangen, om alles te verrigten, dat tot het Leoraar ambt vereischt wordt, kan men nevens zijnen Zendingbrief nazien in zijp. doorwrocht Werk, de Redelijke Godsdienst genaamd, I. Deel, Kap. 27, § 14.
En 't hart van 't algemeen aan Beakels hart geboeid, Wat zag m' een aantal van alle oorden toegevloeid Tot zijn bernchte dienst, terwijl de tempeldeuren Vast dreigden door de drift en drang des volks te scheuren. Wat diep ontzag voor God viel niet op elks gemoed, Wen hij ten kansel trad, en uit den overvloed Des harten liet, niet schaars, zijn wijsheidssehatten hooren ! Hoe overtuigend drong zijn boetbazuin door d' ooren In 't hart van velen, die vol beving aangeraakt,
Gelukkig uit den slaap der zonden zijn ontwaakt! Hoe krachtig wist bij elk aan zijn gemoed t' ontdekken , De treur'gen Sions op het troostrijkst op te wekken !
Hij was der blinden oog, den kreup'len tot een voet; Den voortgedrevenen kon hij in tegenspoed Verkwikken door den staf der Goddelijke waarheid; Den twijfelmoedigen verzorgd' hij licht en klaarheid.
Wie was zoo doorgeleerd, tot elks verwondering,
Door eigen ervarenis in zielsbehandeling ?
Hoe kon hij niet den weg tot ware blijdschap banen,
En elk doen zwemmen in een zee van vreugdetranen;
Zoo dat 't verwijdert hart scheen een gebroken grond, Wen hij de schatten van het Godlijk heilverbond In hun voortreflijkheid en overvloed ontvouwde,
En Jezus in zijn schoon- en dierbaarheid beschouwde! Hoe meen'ge ziel door zulk een heilleer in der tijd Gelokt is en bekoord, des satans magt ten spijt; Wat schijnsel 's Heeren Geest heeft op zijn dienst gegeven, Staat velen niet aan 't hoofd, maar in het hart geschreven. Maar ach! waarom 's mans deugd en gaven afgemaald? Dit maakt voor ons den rouw te groot en t' onbepaald, 3t Gedenken aan 't gemis slaat 't hart in enger boeijen , En doet den bittren stroom der tranen hooger vloeijen.
Helaas! waar berg' ik mij; maar groote Man! gedoog Dat ik, zoo ver ik kan, u volg' met hart en oog,
En zie uw lijk omstuwd met troostelooze rijen,
Met statige achtbaarheid vol druk ten grave leien ;
Wat handgewring, wat borstgeklop, wat naar gezucht Vertoont zich van rondom en barst in d' open lucht. Ten tempel uit, terwijl gij wordt in 't graf gezonken,
En aan uw lijkbus 't hart der vromen vastgeklonken.
Zoo is die zon der Godgeleerdheid dan gedaald,
Die ruim een halve eeuw de Kerk heeft overstraald;
Daar ligt die held van tienmaal zeven en zeven jaren,
I ••{=** 0 Rot-
ö Rotterdam ! 't sieraad der tempelredenaren ;
Daar ligt dat waardig hoofd, dat zulk een wijsheids-schat En onnavolgbre deugd en gaven heeft omvat;
Daar ligt dat statig en niet min ontzaglijk wezen,
Waarin een hemelsche gestalte was te lezen,
Wanneer het Pinkstervuur doortindelde zijn geest;
Daar ligt die gulden mond, die eertijds onbevreesd Een strenge geessel was der feilen en gebreken, Die onbeschroomd voor 't heil en 't regt der Kerk dorst spreken , Voor Koning Jezus trouw het regtsgeding voldong,
Schoon drieste onwetendheid hem dreigde en fel besprong, Daar ligt die tonge der geleerden nu in boeijen,
Van welke 't hemelsch mann' en balsem af kwam vloeijen, Die elk naar zijn gestalt' gemoedsbestiering gaf.
Daar rust die wakkre hand voor altoos in het graf, Die, onvermoeid, nooit rust in schrijven heeft genoten,
's Mans grooten geest en ernst en gaven heeft besloten In een weêrgadeloos en nooit volprezen werk, Zoo doorgeleerd, zoo nut en heilzaam voor de Kerk, Vol melk en vaste spijs van Gods getuigenissen,
Voor een', die Godsdienst mint na Réén, niet wel te missen. Waarvan zoo menigmaal de drukpers gaat bevrucht, (Wat zeldzaams, nooit gehoord) een werk , dat zijn genxcht (Verspreidt van daar de zon verrijst en neêr komt dalen En 't Godlijk flonkerlicht der waarheid schiet zijn stralen) Ver overtreft; dat als een kerkjuweel behoudt Zijn stand, en pronkt gelijk een diamant in 't goud.
Daar liggen nu ter neêr die kiile en koude voeten, '
Weleer zoo vaardig om 's mans ijverlnst te boeten In zijnes Heeren dienst, wen hij tot aller nnr Vol dapperheid en moed bewaakte Sions muur;
En stond gelijk een rots in 't barnen van de baren,
(Mijn zangnimf meldt liefst niet zijn smartlijk wedervaren) In 't dringend Kerkgevaar. Daar ligt dat lijf ter neêr Van hem, die tot zijn dood getrouw was zijnen Heer. Het ga doch nimmer uit den zin van onz' gedachten,
Hoe hij de zwakheid van zijn ligchaam kon verachten, Wat vruchten hij nog droeg in grijzen ouderdom; Hoe dikmaals hij , wen hij ten hoogen kansel klom, Hoe moede en mat, gelijk een arend weer verjeugde,
Elks hart verrukte tot verwondering en vreugde;
Ja hoe dat zelfs, ten trots des naderenden dood, (Het uitgemergeld lijf geperst door angst en nood)
Hem
Hem 't smartlijk leger nog ten predikstoel verstrekte;
Hoe elk vermaand' en om getrouw te zijn opwekte; Wat rekenschap hij gaf van zijn gegronde hoop,
Terwijl zijn bleeke mond met vader . Jacob droop Van zegenwensch op wensch, tot dat zijn oog verduisterd,
Zijn lippen toegeklemd, zijn groote ziel ontkluisterd,
Van 't aardsche Nebo werd in 't Hemelsch Kan aan Gevoerd, daar zij reeds smaakt van hot verborgen mann'; Dus leefde en stierf die man van 's Heeren welbehagen, Wel waard voor 't heil der Kerk te leven Nestors dagen; Hoe oud, nog veel te vroeg ons van het hart gescheurd. Nooit hoog genoeg geschat, nooit lang genoeg betreurd. Maar lang genoeg geaasd op bittre doodbanketten,
Gelijk al 't aardsch' zijn eind, heeft droefheid ook haar wetten, 6 Maasgemeent'! geen rouw zoo zwaar, geen schreigeluid, Hoe naar van toon haalt ooit onz' vriend ter grafzerk uit. Men wenscht' Augustus nooit gestorven of geboren, Om 't kwaad gevolg zijns doods; maar Brakel liefst verloren; Als nooit zijn trouwe dienst genoten ; wijl de kerk Zijn hemelschatten erft; men zet dan droefheid perk ; Indien 's mans geest alsnog van 't aardsch' kon kennis dragen, Hij stremde zelf uit liefde uw onophoud'Iijk klagen ;
Doch wilt gij klagen, klaag om uwer zonden schuld, Die 's Heeren wraakzwaard wet en tergt zijn taai geduld; Gods doen is Majesteit, zij oordeel is regtvaardig, Ons Jeschurun was deez' en zwaarder straffen waardig;
Erken in ootmoed dit, zoo wordt Gods hand gestuit, Berouw en smeeking bluscht toch 't vuur der gramschap uit. Verschoon en spaar uw volk! laat af uw toornig woeden ! 6 Heer ! verzacht ons leed in 't snerpen van die roeden ; Genees deez' zware breuk en balsem Sions smart!
Zend wakkre mannen uit, geef helden naar uw hart! Ja Heer! dit zij onz' beê, ontsluit uw hemelzalen!
En laat Elias geest op onze Eliza's dalen,
Zoo zij de Maasgemeent', hersteld door uwe hand,
Altoos de sterkste zuil van Kerk en Nederland.
2
GRAF-
Hieronder rust hel lijk van ERAKEL voor altijd,
Die ziel en ligehaam Gode en Kerk had loegeiveid,
Wiens schriften, leven, leer en uilgang vol van stichting,
Legt op hel Christendom een eeuwige verpligting.
Overleden den 30 October 1711. LUKAS EURGVLIET.
van den zaligen heeee
Leeraar van Gods Kerke te Rotterdam.
Iste protest implerc dolor vel scecula iota,
Et magni luclus ohlinuisse locum.
In deze Grafplaats wordt het overschot bewaard
Van Willem Erakel , die geen arbeid heeft gespaard,
Om als een Jojada, ten kerkdienst uitgezonden,
Voor 't onvervalscht geloof, en Jezus kruisverbonden,
Te strijden, en voor 't heil, voor 't eeuwig heil van 't volk,
Te zorgen als een trouw en schrander Hemeltolk.
Hij ijverde om den twist te bannen uit de kerken,
En door den eendragtsband de ware leer te sterken;
Hij slaafde voor 't belang van Sion door gebeên,
En strekte in 't heilig Werk een voorbeeld voor 't gemeen.
Des zal zijn naam nog lang door lucht en wolken zweven,
En eeuwig in zijn Godgewijde schriften leven;
Terwijl de ziel reeds van Gods troonwacht voor 't gezigt
Van haren Heiland is gevoerd, in 't eeuwig licht;
Daar zij, gezeten in een rei van heldenscharen,
Nu zegeviert en juicht na zoo veel kerkgevaren.
Gestorven te Rotterdam den 30 van JOH. VAN DOESBURG.
Wijnmaand MDCCXL
AA AAAA/IAA AA AAA n AAAAA
Van de Keunisse Gods uit de Nature.
I. ©it borft öriiaat tien naam ban Redelijke Godsdienst, genomen deb uit Hom. XII: 1, Welke is uwe Eedelijke Godsdienst. (Cot ajobjsbienjJt GODS^ öefioarcn öe.^c bier jaften : i^et fonbament of öe oconö. ©e bonn of 1 Ijct taejen. aSen regcf. ©e baDelijfte uicboerinoe.
1. De grond ber ^obgbienpt (J5ob^ nature; be luerften ban almao'Grond, tioöeib of taeibabiaïjeib 3tjn tuel öetoeearebenen/ om ben menfcBc tot djob te bienen op te Vneftften; maat jg jijn Ij et fonbament niet/ bat
i^ ü5ob^ nature jelUe. ^ob geeft in fjemjeiben alle Beerlijftïjcib en bien^t» lnaarbigljeib/ al luaé er geen fcfiepfef. ©aar iian geen fcljepfeï jtjn en Deftaan/ ban ban £Jem/ en boor ï}cm; en met bat et een fcljepfel ia/ 300 berbinbt j5ob^ jjoogljeib bat fcfjcpfef/ bat ban l^em \$/ en boor 3tjnen inbïoeb beftaat/ bat öet boor frjem/ tot stjne üien^t jij; en ig get ren rebelijft ftfjepfel/ 50a berpligt 160b/ ombat gt;J5ob i^/ bat re*
belijft fcljepfel/ bat boor eene regte linie onber 30quot;^quot; JUamp;afier gejtelb i$/ bat (jet a5ob eere en biene/ en alfe^/ Uiat get i^/ boor (0ob jij. ©e nature dJob^ legt bien eeutaigen öanb op Ijet fcgepfel/ en 300 ooft op brn menfege. Jer. X; 7, Wie zoude U niet vreezen, Gij, Koning der Heidenen? want het komt U toe. Ps. CXIX:90, 91. Gij hebt de aarde vast gemaakt, ende zij blijft staan ; na uwe ordonnantiën blijven zij nog heden staan; want zij alle zijn uwe knechten.
2. De vorme of nature ban be (j^obfibienpt üeflaat in be»? menfegen vorme. fiennigfe/ erftentenigfe en gartelgfte goebiieuringe ban bien öanb en berpltgtinge/ om alleg biat gg të/ en toat gij Uan/alle ttjb/en in al»
le^/ boot (©ob te stjn/ ombat Jljg a5ob ig/ get J^em boor sijne nature toeficmt/en ^ij get taaatbig ijaf; bie^ beboteert en offert gij gem ge»
taillig en brolnft aan a5ob / en ftelt gemselben ten öienftc ban ben ïfeere/ ombat tjii lt;6ob i^/ get gem betaamt/ en ombat get sijne 3a»
liggeib ig. Ps. CXVI:16, Zekerlijk ik ben uw knecht, ik ben uw knecht, Jes. XL1V;5, Deze zal zeggen: ik ben des Heereu; ende gene zal met zijne hand schrijven, ik beu des Heeren.
I. 5tl 3. De
3. Do regel. (Cot be oPobpbien^t Degoort be opcnfiacingE baa ben tuillc ^
((5oti^/fll? ceu regd/luaarnaac be nienfcFic/al^ een bicn^tftnEcIjt/Qeeft ^ell j
te toerften, 't f ^ aan ben menfelje niet geïatcn/bat Ijtj jcJif eene ina« ^harn
niere fiiejc/ljoc !jij *6ob 33! bienen; ban joube Ijjj/baarin/ÉiQUen flSoti meug
jijn; 50a ieinanb bat Derjint/ l)ii bcrl)cft }]eni Bolicn tfab/ en al jijn jieeft
iuerii inijerjaaot ben ïjcerc. Matth. XV ; 9. Te vergeefs eeren zij Mij, lec- ^ers
rende leeringen, die geboden vanmenschen zijn. Jltlaar be ï^eece jelf ftelt jj00l.
ben rrijfl aan ben menfiijr/en openbaart aan ben selben/tuat ban jjE %
jiem pebaan tail jjeljDrn/ en oy Itielfie inaniere l|ij get gebaan toil öeBBen. jj
Jes. VIII: 19, 20, Zal niet een volk zijnen God vragen ? Tot de wet ende tot eene
liet getuigenisse: zoo zij niet en spreken naar dezen woorde, het zal zijn, dat flj ^ ze geenen dageraad zullen hebben. Rom. XII: 2, Opdat gij moogt beproe-ven, welke de goede, ende welbehagende, ende volmaakte wille Gods zij. |
Daden. 4. De daden, (^ot be (ÖQbgbienpt Bcgoort eene babeljjfte conformering Ljti
ge met/ en uitbacringe ban ben tnllïe a3ob^. 2C( tuat éob toil/ bat tail tIEnt ooft be bienptftnrcljt a3ob^/ ombat be taille 35obp i^/ bat ió ai 31)quot; , gen liipt en bermaaft; bat i0ob ief^ tolt/ ten opsigte ban Ijein/ bat lt;éab fe to00,
^em openamp;aart/ taat ï^ij ban jjem tail gebaan öcamp;öen/ baar beramp;lfjbt ' jjan
ïjjj Ijem in/ en ig boïbaarbig om Qet te baen/ alj be^ i^eeren taille. ^00 Eph. VI: 6. Doende den wille Gods van harte.
Vcreischt i©jj nu/ suüciiöe ban be (öobgbiengt ïjanbeien/ jullenbe nfet alleen -on\
Gods'850 1:1311 öc^c ^'cr maar ooft in be gejlelbc orbe ban bejelbe fpie» jaon
ften. ^n be ccrite plaatfe ftomt on? boor be gjonb ban be dSob^bien^t/ en
taelfie i*i a3ob/ al^ öob/ en ombat i^ij a5ob is. gal be menfelje ^ob tot ^
Ijet fonbament ban sijne bien?t licllen en bien Banb erftennen/ 300 jp
moet fjij *i3ob ftennen ; baarom i^ jjet noobig/ bat taij eer^t toonen/ \jCC
taaaruit be regte ftenni^fe gt;l5objS geljaalb moet taorben. gep
Deze is, of II. ©ob Ijceft öij l^cm selben BeiToten/ taat ^ij ban ï|em/ en Ijoe Eetl
do^iTv- berre t^em tail Deftenb maften ; beje Renntpfc Ban (!5ob jelf taorbt toa
■nu , oi genoemb Qio/.oyia dnltrvna , hqotótvtcu , Thcolofjia archelypa, protolypa, jja|
txwTta. het uitdrukkende patroon. Cn be ftenni^fe in Ijet rebelijfte fc^epfel met tiDi
bie obereenliomenbe taorbt genoemb Qtoïo/Lu txrvnu, Theulogia ectypa, jja|
het nitdruksel, of het uitgedrukte beeld. ^
(©c maniere/ booci taelfte bic Deflembe ftenni^fe in be fcQepfelen ingc (jjt
b^uftt of gegeben taorbt/ i^ bejfdjeiben naar be bejfcÖEibenöeiiï ber nij rebelijfte fctjepfelen.
Der enge- De engelen ftennen «Sob boor be onmibbclüare besehouwinge ban (0ob^ nu
len- aangejigte. Matth. XVIII: 10, Ik zegge ulieden, dat hunne engelen in de jjj]
hemelen altijd zien het aangezigte mijns Vaders, ^oobanig ip ooft En 3al mi
uoli 3|jn/ be ftennigfe ber be^ljee^lijine nitberftorenen; Ijier wandelen wij jjj
door geloove, onde niet door aanschouwen, 2 Cor. V: 7. Maar alsdan zullen ^
Chrisü. wij zien aangezigt tot aangezigt, 1 Cor. XIII: 12. Christus naar de men- fjt
schelijke nature üent «Iptob boor vereeniging met be ^obljeib be^ ^oon^ fi|
uit de Nature. 3
a?gt;Dh^/en alsoo op mie ïjoooct maimre ban cnocïcn en menfcficn öegrij-uen ftunncn. Col. 11:9, In Hem woont alle de volheid der Godheid lig-chamelijk. Joh. 111:34, God en geeft Hem den Geest niet met mate. De Der men-mensche op aarbc Sent (6ob boo? openbaringe. Joh. 1:18, Niemand enSL eu-heeft ooit God gezien, de eeniggehoren Zone, die in den sehoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard, ©eje openfaaringe gefcfjicbt/ of boor be nature in alle menfcljen/of ooft boar be ïjeiligc Schrifture, üieliie be ^eere maar alleen aan fotnmigen geeft.
III. a3ob Ijeeft allen menfcljen ingefcöapen rene Ijennfpfe dat God is, D«ze is, eene God-erkennendheid, om u/in abslraclo, te Detcr uit te b^uflRcn/^„'nwenquot; al i$ 't geen net iDiiil^cj); niet bat be mcnfclje/ met bat l)ij ig/ ba»
beitje ben Inbjnft ban iöob oefent/ maaj bie fiomt allengéfienjS met be jaren boor ben bag; ^ij ig 50a ben menfclje ingcfcljapen al^ be rebelp»
geib; bic nu oefent ben menfclje ten eejjte niet/maar met ben ttjb re»
beneert öij ober jafien/bie Uoorftomen; be babelijllljeib en be oefenin» gen ban be ftenni^'fe lt;!5ob^ ftomen ban jelfg uit srjne eigene nature , boort/jonber bie eer^t ban buiten boor onberliujsinoe te moeten ont»
bangen. ^e inbjuft/ God-erkeDnendheid, i^ niet babelijft. ij?e iJinberen boo? be gefioojte bjengen geene babelijftljeben ban Ijooren/ ^ien/ fp?e=
ïten/ bentien boojt/sö doen notlj goeb norr) fttuaab. Rom. IX: 11. gij jonbigen niet babelijft/ niet in de gelijkheid der overtredinge Adams, Rom. V: 14. ^©ie bat b?tjben/ fpjeften tegen be ^cljjift/ 3onbe? gjonb en reben/ en onberbinbinge.
Sommigen niet teb^eben met be orbinaire uitbjufjftingen ban natuu?» Niet uoor lijlie ftenni«3fe 43ob^/tuillen bat men 3e noeme denkbeeld; boeg 't i^ te breesen/ bat jij onber bat bjeembe inoojb bjeembe geboeleng bejber» gen; nameltjft/ alpof bat ongefcljapen benftbeelb aan ben menfcljeal^ een fpiegel of patjoon alle bolmaalhljebcn a5ob^ en be? fcficpfelen be?»
toonbe/ en bat be menfclje sonber tae?ftinge/al^ Itjbeljjft/alleen maar bat bffdjoutnenbe/ of sicfj ban bat benftbeelb latenbe befcljjjnen/ alle bolmaafttfieben ban oPob en be? fdjepfelen ftonde fiennen. U?at segt bat anber^/ ban bat J3ob einbig/ of Ijet benftbeelb in ben menfclje on»
einbig 3ij. Cu bat be fiennigfe ban éob niet uit be openbaringen ban lt;l3ob en be? fdjepfelen/ niet uit be fcljepfelen selben al^ lioo?lrie?pen/
maar uit onjs selben uit bat ingefcöapen benfibeelb te Ijalen luaé. i©at i|S bat anber^ ban icbe? men^dj onfeilbaar te maften/ cn bat een iebe?lt;J DnfeilBaa?F|eib regtbraab^ tegen bej? anberen onfeilöaa?r)eib aanliep/be»
taijle 3fj contrarie bebattingen ban be3clföe safte Ijcbbeti ? iBaarnit maar bolgen Ran / bat allej? maar pQantafiën en toafter.be broomen 3Ön/ en ne?genj? anbe?gi befttaaain toe/ ban om be?toa?be en btoase Cop Det sacgtjle gesegb) gebacgten te maften. 3iBaa? toil men boo? Öet benftfieelb niet anbe?^ be?|laan ban be ingefcljapen (ipob-erftennenb-Ijeib/ bat (!Pob ig / en bat tjü al^ ^cÖ^PP^? en ïïegeerbcr ban alle#/
% 1 l^eer
4 Van de Kennisse Gocls
ï^ccr d\jcj ren ipgelp/ en bat eeh iebec ^cni onberlnorpcii i^/ en gefiouöen naa? stjncn taille te leben/ en bat niet boenbe sijncn regt' baarbigen toom tc bcctoacljten Qi-'rft/ en bat bat alle? mcnfcljcn cou= fcieiuiën ingebruftt/ ban be safte regt/ maar l)et tooojb tc fcöu» Inen; luclft Itioorb/ 6el)all)E ijet gejegbe/ fieelbcn ban (öob in be Ijer» fenen fo?mce?t/flcltjft be ^ajji^ten uittoenbig boen/en öeibe be^Boben
in {)Et tlneebe geöob.
IV. 3|n ben mciifclje sijn gecne gebaanten/ Deeïben ban altc bingen ingefcljapen / bat Inojbt afifoluut ontftenb/ 't moet Detoejen tno^beu. üDe inenfdjc Ijaalt bc fienni^fe bet bingen niet uit Qenijelben/ maa? booj fjet brfdjoulnen bc? fcijrpfelen ^clben/ boo? be bgf jinnen. JJ^at Beelb/ berbceibinge / gebaante ban brepten/ bic in anbere beelen bec tnerElb iijn/ bic Unj nooit gesien/ en ban tucïfte luij nooit {jebben fjooren fjj^e» ften/rjrfiÖEii bnj ? SJmmEi^ niEt mEcr ban of 3tj ec niEt biarEn/of tna' rEii gclneept. ïjeeft ren ftinb Een Beelb ban eeii IeeuIu/ ïjonb/ fiat/ eh ban bcpsclfö ftatuur cn natuur/ err fjet geborEn i$/ of bat nu eer^t gEboren ip? SimnuTj? geen. goubc SCbam bc bieren naar jjunnc foojten rn naturen natnEii gcbEn/jij inoEgten ccrpt tot Slibam geb?agt hiojbEti. Gen. II : 19. ïDe inengcf) jict/ Ijoott/ fmaafit/ ruiftt/ geboelt allerlei fcijepfeten ban jong^ op/ eer ÖÖ er acljt oy geeft / en baarobc? rebe^ neert; Ijy i^ 't getoEnb/cn 500 ftan })ij niEt bEr tijb ftomen tot bc ften» nig bEr jaften. ®at Ijij nu Buiten sijn IretEii boor bc bijf sinncn QEcft/ tc brengen tot beclbcn/ bic ingefcQayen sonben jijn en boo? jtjne gc» boortc in ben menfcijc joubcn gijn/ maar seggen/ 300 reé be^toor^ yen al^ ge3Egb.
goo leben buj ooft in (jet Cö?i£tenbam; ban jong^ oy 3'En teij bE biErlien (J5ob? in bE nature sonbe? baarobc? tc rebencren of baa^oy acfjt te geben; teij Ijooren ban jong? oy ban (!3ob fy?cften/ baarboa? tuo?bt bc ingefcljaycnc prricntenipfc ban eeue «SobljEib/ of oybat toij niet mig-bat tuorben/ God-erkcDnelijkheid, Uiejft^aam/ Inojbt babchjfi en taapt mee? en meer aan; bocfj ongcltjft/in ben eer.'mee?/in ben anber'min« ber. ©at bc tncnfdje boo? aanfefjoutaen in bc tue?ften 33ob]|J/ cn boor Dnbc?toii^/ of 't fjooren ban öob/ (Sob fjecft tot ingEfdjayen denkbeelden tE quot;b?Engcn/ i^ ;onbcr reben en gangdj mié. ©e meiif:pc 300 be?» Ijoebanigb en in be God-erkennelijkheid gelgft redelijkheid gefeftayen 3tjn» bc/ i^ BefitDaam om (j3ob met ber tgb babchjft te erHennen/ en a^ab maaftt 3irö baa?boo? Bcftenb/gelijft BIijFit uit Kom. 1:19, 20, 't Gene van God kennelijk is (niet a! toat «3ob ig/ niet al Inat ©ob aan engelen/ fjeiligcn oy bc aarbe/be?ljeErlijfttEn in ben ïjcmel/oyenfiaa?t cn ban tjen geftenb b}o?bt; maa? taat bc ï^eibcnen baarban fiunnen toeten uit bc nature/ bao? Det BefcOoulxicn ban be lnc?rien (53ob^ is in haar (be ©eibcnen) openbaar, niet boo? ingefdjayen bcnftBeclbcn/ maar God heeft het haar geopenbaard; toaa?bOD? 5 ©OD?.bcnr}BcElben ? ^een; maa? uit be toe?ficn
ban
uit de Nature. 5
Uail aSob. Want zijne onzienlijke dingen worden van de scheppinge dei-wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide zijne eeuwige kracht en Goddelijkheid.
goa IjaööEn öe ^eiöcncn/ bfc be ï^eilige ,5c0?ift nfct Ïjeöamp;eu/Rcn'
nipfc ban 4500/500 berre tj^t lic^t bec nature öun ftonbe leeren; na'
niefpt/ Öet kennelijke ban (!5ob/ bat teflen het te geloovene aber|laat/ taaarban be SCpoptel ocfpjoficn liabbe/ bcr^ 16, 17.
Z^at ben menfcöc julft eene fiennip'fc ban lt;l5ob inoeftöapen/ öÏJjftt: uit ingewha-Kom. 11:14, 15, Wanneer de Heidenen, die de wet (nan.ell)fi rtcfdjjc'
bene) niet en hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, deze de wet niet hebbende, zijn haar zelve eene wet. Als die betoonen het werk der wet geschreven in hare harten, hare conscientie mede getuigende, ende de gedachten onder malkanderen haar beschuldigende, ofte ook ontschuldi-gende. ^ie? fp^eefit be SCpo^tel ban menfcljcn/bic be i^eilige ^cöjiftuu?
nier ljebben;t)ij jegt/bat in Ijunne 6a?ten eene toet ingefcljjeben/en bat 5Ö ban nature tueten/ bat 50 naa? bie toet lebcn moeten/ en al^oo jicg'
jelben tot eene toet be?(t?eftfien/ en bat fjnnne confcientie gen befcljutoigt of omfcljulbigr/ nsajbat jtj fj'Et obejeenliomPiig be in Ijunne nature inge« fcljrebenc toet leben. ©aar nu op sulft eene torjse eene toet ij«/ baar ig ooft op sulft eene torjje eene ejHenteni^fe ban ben ll?etgebe?/ en eene c?ficnteni?fc bat een Banb ban geöoa?5aainF)eib op ï|en ligt/ en bat bic JBetgebe? regtbaarbtglgft be geljoorsatncn fieloont en be ongcljoojsanicn flijaft. iBelften iBetgebr? 59/ niet een menfcl)c/ tnaa? €gt;ob te jijn/ c?ftennen.
(Srlijft be ingEjcfjapcnc rebelrjfiljeib ben incnfcöc öefitoaam maafit/om boo? onbe^oefiinge ban allerlei boojtoejpen in fiennijfe ban jaften te fio»
men/en in bie öeftamene ftenni^fc toe te nemen; al^oa maaftt ooft be ingrfefjapene ftcnnigfe ban a?ob ben menfe^e fiefttaaam/ om boo? get aan» fetjoutoen ban be toe?fien 43Qb^ in be gefcljapetic alljeib in be ftcnnfgfc ban lt;!5ob toe te nemen/en boo? be jigtbare bingen lot ben (©nsienlgfien op te Rlimmen; 't onmogefijft/bat bc jienlijfte bingen jouben leeren bat et een «fiiob jtj/ 500 l)Ö niet ceriét een inb?uft ban H5ob in be siele gabbc.
(Deje inwendige kennisse (fijobgS Ran be?nieE?be?b too?bEn boo? be be» Of uit-fcljoutainge ban be fcljepfelen/en be?5elbe? toe?ftinge en toebe?barEn/al^^®11^ toE?ften en BefttECingEn ban lt;0ob/ toElfte men baa?om be uitwendige kennis- beschou-se 45ob^ noEint/ombat 5e geïjaalb toorbt uit uittoenbigesaften/Kom. I: ^jngeder 19, 20. Sjiejban fp?Eeftt 3oB/ kap. XII: 7—9, En waarlijk, vraagt doch de j^Eom. beesten, ende elkeen van die zal het u leeren; ende het gevogelte des hemels, 1:19. 20. dat zal het u te kennen geven; of spreekt tot de aarde, ende zij zal het u XII: leeren; ook zullen het u de visschen der zee vertellen. Wie en weet niet uit Ps. XIX: alle dezen, dat de hand des Heeren dit doet ? Ps. XIX:2—4, De hemelen2_4-vertellen Gods eere, ende het uitspansel verkondigt zijner handen werk. De dag aan den dag stort overvloediglijk sprake uit, ende de nacht aan den nacht toont wetenschap. Geene sprake noch geene woorden zijn er, daar hare stem
SC 3 niet
6 Van de Kennisse Grods
Hand. niet en worde gehoord. Hand. XIV: 16, 17, Welke in de voorledene tijden to dit 3 j7_ ' 'alle de Heidenen heeft laten wandelen in hare wegen. Hoewel hij nogtans Ötjjinfï Hemzelven niet onbetuigd gelaten en heeft, goeddoende van den hemel, ons 5* 9 regen ende vruchtbare tijden gevende, vervullende onze harten met spijze fjÜ 11'E ende vrolijkheid, üit alle besen ig tjet ïi(aa?/tiat in ben mEnfcïje ban na- 11 tuce eene uitltienbige en intaenöige ftcnnigfe ban (J5ab. P?0J . bBjflanbiofte ^IjilofapFjen IjeBöen gjooten booggang in bc^en ge' wég 61 maaftt quot;•£ be fiefc^ouoiinge be? fcïiEpfelen; men ftan baa?tn toenemen öooj laatflc een' bjiebe^lei Ineg; namelpfi (a) boo^ ben tueg ban ontkenninge, ban lt;!5ob A T toerenbe alle onboïinaafttöeib/geöieftftelijftgeib/cinbigöeib en gertnalieib/ bie men in be fcljepfelen binbf. (b) ^oaj ben taeg ban uitmuntendheid, (0obe oneinbig en bolmaaftr toefcljjijbenbe alle be ïjEE?lp|)eben/fcljoan=
peben en bejinalielijftljeben/bie in be fcïjrpfefen te srenstjn; taant baa?
niet^ in een getajocïjt / bat niet uitmuntenbr? i^ in jtjiie oojjaaft. (c) ©oo? ben taeg ban oorzakelijkheid, ojjftlimmenbe ban eene jaafi tot Ijare oa?3aaft/en ban bie tot fjoogere/en 300 ftomt men ten laatfle tot be eejfte/ taiifiie iji «öob/ en ban bie nebe^balenbe boo? allerlei oojjaficn tot öft ïaatftc getajocïit.
V. ^ierobe? ig be bjage: Of er zulk eene kennisse Gods in den men-sche van nature zij.
wordt be- ©e Socinianen ontftennen alle fiennfpfe a5ob^ uit be nature/en tail»
vestigd. iEn/i,at öe ftenni^fe ban ^ob boojtgeftomen i^boo? obejleberinge bej boojouberen ban Jgoaclj*» ttjben af / of boo? eene 3onbe?linge openba»
ringc a5ob^ aan be3e of gene. iBij jeggen ja.
1. Uit 1. ï^et filijftt uit alle be plaatfen in be be?r{Iaringe/§ II en IV uit»
Teksten, gpbruftt. JBamelp/ Rom. II : 14, 15, Rom. 1:19. Job XIl: 7—9. Ps.
XIX : 2—4. Hand. XIV : 16, 17.
2. Erva- 2. Hit be erbarenfjeib/tacltte lEe?t bat er geene natie onbe? be jonne renheid. jg/tDElfte niet EEne (öobfteib ejftent; sulft^ getuigen be ^eibenen jelf^
in ljunne fcf|?iften; be Cöfi^tenen boo? be fc|)eepbaa?t in 5C3iij/5lif?ifta en SCmerifta/ fiomenbe in ^nlfte plaatfen/ in taelfte nooit Cöciptenen getaeegt taaren/ öebben ficbonben/ bat alle natiën/ Ijoc taoe?t 35 ooft taaren/ een' inb?uft ban eene ©ob^eib gabben/ al taap öet fcfioon bat fommigen geene oefeninge ban (öobgbiengt bE?toonbE!u ^oa bat be ge»
fieele taerelb uitroept: Daar is een God.
3. Ge- 3. ©e gEiiEgEnfiEib bEg menfcljen om ietg uittaenbigö te ecren en jid) totSGod^ ^33?1300? gobgöienftig nebe? te buigen/toont een inb?uft ban a3Db; taant dienst, anbe?^ 3onbe amp;et glorieu^ gemoeb be^ menfcljen niet neb?agt ftunnen tao?'
ben tot Ijet eeren ban een öout of jleen/ ten3tj Jjij acgtebe/ bat eene (^obftfib baa?in of omtrEnt taa^/bEtaelfte Degagen jjabbe in snifte bien^t.
4. Ook in 4. .alSen 331 een' taoej?ten ff eiben/ iaat Ijij ftom en boof 3gn/ boo? 011»
CTdoi-11 mEt tEeftenen en tagsingen lEeren een cntsag te Ijefifien boo?
ven, lt;^00/ en jijne confcientie ïebenbig maften obe? jonben en üeugben/ 't
tijden tocllt 5efte?lp niet joube Bunnen gefcQicöen/ 300 fiij intnenbig niet een •gtans Bfflinfel erftentenijife ban eene ujobgeib.
I ons 5. SHnbien be fiennig'fe in ben menfclje niet Uia^ inoefegapen/en 5. onge-spijze' lö n'et fiefttuaam luaé/oni boo? be jiotöare bingen tot beu onsienlijUen rümdhei(l n na- lt;^oö te Romen/ 500 beben be Hjcibcncn geene janbe; Inant baa? geen i©Et'
geüc? \il baa? i^ ooft geene iuet/ en baa? geene Inet ig/ baa? i^ ooft geene n ge, obejtjeöinge/ en bienjSüalgen^ fionben 3e niet bejoo?beelb tuojben. I^ce booi laatfte ongenjmb te beufien; 300 ö^t ban sefte?/ bat 31) i0ob Bennen.
VI. Tegemv. 1. SCI tuat ben menfclje natnnjlijft i^/ip in allen en allen Tegenw.i (ieib/ tijb; maa? be fiennigfe «öob^ i^ niet in allen; tuant baa? luojben ï|ei-lieid benen gebonben/in taelRe be alle?minfte si5abgbien^t niet i^; ooft ig bic loon' cc niet altijb; tuant ©aliib 3cgt/ Ps. XIV : 1, De dwaas zegt in zijn P8.xiV:i. 0^,11 tarte, daar en is geen God. Cn ^aulu^ 3egt/batec aamp;toi, alheoi, on-aaft! godisten 31)11/ Eph. 11:12, Zonder God in de wereld. Eph.ll:i2
[j tot Antw. (a) 't 3^ pelilio principii; 't i^ Iji't be^fcljilpunt 3Effé. i©(j Antw. c tot seggen ja, be ejftentenigfe of inbjuft ban een' dfob ig? allen tijb en in al»
ificn len/gelgft taij met bijf rebenen peböen ticlue3en/te tueren in be moge-Igfiljeib/ fcFioon niet in be babelijftjjeib/gelijft be rebelgftfjeib in ben men»
men- fcÖE* (b) ^oa e? 3,1 menfcamp;en mogten 3ijn/ bie be minjte gob^bienpt niet \je?toonen/ baaruit bolgt niet/ bat et geen inbjufi Uan eene 45obljeiö
tni[s in 't berBorgen ligt; tajj fpjeften niet ban be dadelijkheid ban
öf, be gobgbien^t/maar ban öe hebbelijkheid, of gejlalte ban eclientenigfe
(jjj, bcr löobljeib. (c) lt;J5abib fp?ecftt ban dwazen, ban obergegeben gobbe»
loosen/ bie met tjnnne gebraginge 3eggen/ bat 3e geene lt;j5obf)eib eeren/
u,t, liteesen en bienen;bie boo? gunne gjutaelen ben inbjufi ban 45ob tracfi»
PSi ten uit te treftften/ en be opftomenbe confc'ientie met onüefuigb^eib tail»
len boen staijgen; maa? öij fpjeeftt niet ban be ingefcljapene erftente»
nne nigfe be? Ü5obljeib. (d) ^auln?» noemt atheïsten, bie s!?ob niet IjeBBen tot
E}^ ljun' be?3oeubEn lt;j5ob/ tot een' bielboene?/ tot tlunne saligljeib/ en tot
jf}a be ftope be? geUifi3aligf|eib/ 3oobat bie tefipt tot be3e 3af{e niet fieftoort.
i1Pn VII. Tegenw. 2. ©aar 3ijn te allen tijbe atheïsten, bat i^/ongodisten, Tegenw.2
jpjf godverzakers, getaeegt/en in on3e bagen ti?eeftt be ongobi^terge filaa?
i boo? in jfcauftrijft/ in Cngelanb/ en get begint ooft in J^ebetlanö/en ten.
„Cc f bat in allerlei fefiteu. 3a 3elf^ boeren fommige fcöranberen be ongobi]g»
I terije met ljun fp?Eften/ fcf)?öben en leben/ en bebefttelp en ftlaaramp;ltj'
icö f Re,Öfi in/en 30 leggen er op toe/om boo? 't be?b?aatjen ber ^cf^ift/
mt f en boor be rebe te fiellen tot eene uitlegfte? be? ^etlige (êcö?ifture/
(J,, be lt;i5obbeUjfte antljoriteit en onfeilbaargeib baaruit taeg te nemen.
.ne .USen noemt Qet taoo?b God tael/om niet be?at0t telno?bBn; maa?
gr men be?ftaat baa?boo? niet be in sic^selben eeiitaige/ in 3icÖ3elben le»
ii^ • benbe/ in 3ic03elben berflanbige selfitanbigfjcib/ bie taa^ boor bat et
)ir fcljepfel^ en fcöepfelfcFie nature taa^/ bie alle? bingen/ en ber nature
4 ^cöcpper/(©nbertjouber en iSegeerber ié; maa? men berjlaat baa?boa?
8 Van de Kennisse Gods
be gemeene nature a He? binoen/algfof bie aUep booctfi^agte/ontie^elb/ en al£ be rabeten in een uujtocjlj alle^ b?aaibe/cn bat gelutt en on' geluit boo? bat b^aatjeu be? nature in be bijsonbere ligcOamen boort-fiUiam/en bat men onber bat b^aatjen steg geruft en ftii moet Ooubeii/ belnijle get niet te beranberen en baajtegen niet]S te boen ijf.
Jiaen ejfient geene tact ban ben loop ber nature/ ban 't gene men jfcfodUen boojflelt om bejmaftelijft naar jijne eigene fiegce^gftgeben te leben; geene jonbe/al^ taanneej men iet^ tegen sfln interest en booj« beel boet; geene beugb/ al^ 't gene te boen/ bat tot get beftomen ban jrjne begeerte bient; geene jaligfjeib ban maa? b?oIjjfi te jgn in eten/ bjinfien/ ^oereren/ pjonften/ pleisteren en opbolgen ban jijne Iu|. ten; liegen en bebjiegen 3ijn gocbe mibbelen om bic saligfjeib te befta» men/of teontfiomen bargcnc/bat bic ïjunne saligQeib joube ftoren; 3ij fiennen geene ftjaffe ban fcljabe en fcljanbc/ geen' iie^boemcnipfe ban een ongerust en b^oebig gemoeb. 't %4l ede, bibe, hide, post rnorlem nulla vo-luplas; eet, drinkt, speelt, na den dood is geen vermaak; man buob/ paa^b boob/ alle^ boab. g.icl/ engelen/ buiUelcn/ sön bij tjen maa? fabelen/ jij lagcöen er mebe; en öiE?in 30quot; 5^ gan^cö geruft/en bieten niet ban eene opftomenbe/ tajoegenbe confcientie. ©uj? ig be öeilloose 3[aob Baruch de Spinosa, in 't jaa? 1633 in December te SCmfïerbam geboren/ en gefto?» ben in ben S^aag 1677/ in February boo?gcgaan/ en 'r i^ ftlaarbltjfieltjlit/ bat anbere ongobiptcn bat geboden ban ïjem te leen tjebben obergenomen.
J^iejuit filtjfit/ bat er atfiefsren 3ijn/ en in 't Ijarte ban ben menfefte geene ftennfgfe ban eene 45oböeibi^ingefc{)apen;tuanttaaj?l)Eteringe« fcöapen/300 fionbe men Det er niet uitfijggen/gelgft beien Ijet gcöaan ijebben en boen/ en beien Ijet tracüten te leeren boen.
Antw. Antw. '©at 3ön be b^ucöten ban be rebe te ftellen tot een' uitlegge? ber heilige ^c^jifture/ en al3oo ban taat te gelooben of niet. €11 bie bat tot een' gjonbregel gouben / öoe ftunnen bie bc atljef^tifclje ^cöjiften taebejleggen? ©e pijlen fluiten toeberom/en t?effen ï)en 3el» ben. ©it 3tjn be b^ucgten ban get be^bjaaijen en ban Ijet bcftnibbclen be? ^eilige ^cfj^ift/ en ban get fpotten met be oefeningen ber toare gab3aiigl}eib/öic noemt men beracijtclijft zedelessen, niet fiennenbe get onbejfcljeib tuefegen be ^eibenfctje beugbcn/ en bet lt;Cfj?i^tenen/ bie uit geloobe in Cfjjigtu^/ en uit fiennigfe be? toaa?geib boortftomen/ en in lief» be/ breese en geljoo?3aam{jeib Opobé gebaan toorbcn. ï©ant be ftennig'fe be? bjaa?geib i# naa? be gobsaliggcib/Tit. I; 1. ©it 3ön be bjurgten ban (©ob te onteeren/cn be generatie be^ goong en ben uitgang beveiligen lt;0ee^te^ te loucljencn; eer^t fielt men b?ie collaterale/ bat i^/ ne» ben^ elftanbe? gaanbe pc?fonen/baarop moet bolgen b?ic goben/en ein» bigen geen lt;l5ab. ©at 3tjn be b?ucöten ban be taalge ban get bij gen onbeftenbe oube/ en ban get joefien en be?fieren ban nieuta/ nieuto. ©at sijn be brucgten ban ttogfelcn of er een (Sob i^.
r
;
Dielb/ ïl^at be teoentoeapiiigE aangaat/ bie i# ban Dcene fi?acQt; taant tuft n on- ontfienncn niet / bat lt;J3ob be raenfcfien/ bie atamp;eiben om ben inbjuft oort. ban d^ob uit Ijun fia?tE tueg te nemen/ VdeI obc^gceft in een be?fteegt;
iben/ bcnjin/Kom. 1:28, rn eene r}?a£l)tbe? btoalinge 5enbt/2Thess. II: 11;
soaöat be etfientcnigfe Uan lt;i5ob geijeel in stngm Ugr/ en bat be men-fdje geficel ongeboElig ftan toojbcn ban öet jijnban 45ob; maarbaa?» uit bolgt niet bat söob bie fienni^fe en ejfientenisjc in ben menfefje niet Ijccft inoefcljapcn. 5JI1? be raenfclje in eene bicpe Oestuijmiiige ligt/ iö Ijij ban niet rebclijft/fcDoon be minfle rebelijliljcib jiclj niet bE?toant/
en be menfcDe niet bcVnugt ig ban jijne rebelijamp;ljeib ? be menfclje boor een bal of flag op 't IjoofCi ban alle betftanb ij? öeroofb/ geene ften»
nigfe/ geen fpjaaft/geenc Bctaegingc ouer eene jaaft Ijeeft; alö een nieuto»
geDorrn ftinb gangc^ flaauta en bijna geen leben öeeft/ ig bic menfclje üaatom niet rcbclijli ? 2oo ig 't ooft met öe erftentenigfe ban eene a5ob'
i Öeib. Mit {jet niet bettoonen ban babelijftöeiö Ifan men niet öefluiten bat ec geene tjeBBelöftÖeib of mogenbtjeib/ om babelijfiljeib boort te brengen/ in ben menfclje i^.
VUL Tegenw. 3. jlSen taeet alleen maar boor get geloobe bat «öobTegenw.s i$/ bicniSUolgcn^ niet uit be nature/geltjft blpt uit Hebr. XI: 6,
tot God komt, moet geloovea dat Hij is.
Antvv. ©eselfbe jaalt ftan in bejfcöcibenc opjigten aangeme^ftt tnor» Antw. ben. ©e nature lee^t/battfSob ig/300 alé föij jicl) in be onberljoubinge en regcringe aller bingen Uertoont; be ^cö^ifture leert/ bat 45ob ig/ 30a at^ siclj bertoont in 't aangeygte ban Seju^ dj^i^tu^/ 2 Cor. IV: 7. iDe ^poptel fp^cefit/ Hebr. XI, ban 't laatfte/gelijft be üoben aangetoonbe plaatfen/liom. I en II, enz, ban get cejfte. ©e bagtjtel-linge ban be «Sobgeib boor bet geloobe fluit be Renni^fe a3ob^ uit be nature niet uit/ maar fluit 3e in en onberjlelt 5e.
IX. (0üe^ be natuurlijfie ftenni^fc (öob^ i$ be brage: Of de mensche Kan mBt door dezelve kan zalig worden ? heid btea-
©e „Socinianen seggen op bese brage/ja, üDaarïjenen (jellen ooft begon. Jüemonftjanten/ al^ ooft fommige ^apigten; maa: bnj ontftennen get abfolnut/ en 't blijftt.
1. ?llllc natuurlijfie ftenni^fe lt;i5ob^/ goe g?oot 3Ö ooft 31)/ Rent taelBewyst,^ bat lt;!3ob regtbaarbig i^ om bc 3onben te ftrajfen/ Rom. 1:32. jiSaar regtvaar-30 ftent geene bolboeninge aan be regtbaajoigljeib a3oö^/ nodj Ijeiiig' dikheid tjeib / baaarmebe men in fjet regtbaaröig ooröeel 45oblt;i beftaan ftan/aiet-janbcr luelfie niemaub ftan salig biorben / gelijii in jjet berbolg in 't breebe sal bertoonb tnorben. ©ie^ blijft t6ob ljun een a3ab/ bic ben fcjjulöigen geen^iné onfcgulbig sal Ijoubcn/ en bic een iegclijft bergcU beu sal naar sjjnc tucrlten. Bewijsquot;
2, ®aac ijl gcéne saligljcib ban boot Cö?iptuji/ en baaj i^ geen an» Noch bete toeg tot be saligheib ban boo? fier geloobe in €amp;riptu^/ Joh. XIV:6, Christus.
I. 23 Ik
10 Van de Keimisse Gods
Ik ben de Weg, ende de Waarheid, ende bet leven. Niemand en komt tot den Vader dan door Mij. Hand. IV: 12, De zaligheid en is in geenen anderen. Want daar en is ook onder den hemel geenen anderen naam , die onder de menschen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. Hebr. XI: 6 , Zonder geloove is het onmogelijk God te behagen. Joh. 111:18, Die niet en gelooft, is aireede veroordeeld; dewijle bij niet en heeft geloofd in den name des eeniggeboren Zoons Gods. ig; l)Et 3E» fier/ tat öc natuurlpE fiennigfe nictg luect ban Cfpiptus?/ hdcÖ lift neloobc in CD^igtujS; toant bie luorbt allrrn in {jet (èuannelium gcopenöaajb/'t UtElii aan be ^eibfncn niet igf ocoyciibaarb/Col. 1:26, De verborgenheid, die verborgen is geweest van alle eeuwen, ende van alle geslachten. Cn l)Et ijdooUe alleen Door be pjcbilnntje bris Cuan-Oelininp/ Kom. X : 17 , Zoo is dan het geloove uit het gehoor, ende het gehoor door het Woord Gods. irjiemit Ijet ban DiilUEDe?fp?cftelijft/öat be natuujlijïte ftennigi'E 45obsgt; bEn niEiifcöe tot be salirjljeiö nietftan bjEngEn. bewijs3. 3. i!P»e ïjEibEnen/be eeh met bEn anbe?/5Elf^ be nïiErbEjiïanbiofte eh bifn^cnquot; öeugasaamiÏE/ Uiorben gcnoEinb btaasen/ Kom. I: 22, Haar uitgevende dood, voor wijzen, zijn zij dwaas geworden. 2plinbEn Ell boobEli/Eph. IV; 18, Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid, die in haar is, door de verhardinge hares herten. SCtDe* fétEii/ ^onber belofte en jonbe^ fjope/ Eph. 11:12, Vreemdelingen van de verbonden der belofte, geene hope hebbende, ende^quot;'0-ioj iv tco xóa/xm, Albeïslen, zonder God in de wereld. dEn Öt!n ftaat tuorbt 0EnoEtnb/De tijd der onwetendheid, Hand. XVII: 30.
Tcgonw.i X. Tegenw. 1. Kom. 1:19, 20, Overmits hetgene van God kennelijk is, in haar openbaar is; opdat zij niet te verontschuldigen en zouden zijn. S^iEruit befluit men alDup: SnbiEti be r^eibencn boot Ijet litljt bEr nature al Ijcr fiennelijfte ban (Cob toipten/En jij naar bat licljt niEttaan» belEnÖE niEt te bErontfcljiilbioEn toaren / 50a ftonbe bic fiennijife gen tot be salioöeib fijenoen/al^ jij bat licljt opbolgben.
Aniw. Antw. (a) iPe 5Cpop'tcl 3Eot niet bat 30 al get lienneïpe ban (l5ob toigten/maar alleen l)Et lieniielijlJe uit be nature/ 't toelft be SCpogtel bepaalt tot be eetttoige firacjjt cn aJobbehjtJljEib; bat bat fiEnnElöfie gE» noEgjaam ip tot saligljEib/inDEprE bEÜJEjEn tuorbeii/tuant toij ontïtennen liet/ (Lgt;) J^iet te betontfcljulbigen te jijn/ombat men a5oö en jijne eigene 1UE?pligtinoe ftent/Eii jielt niet bat msn boor ï)Et litöt brr nature 500 bErrc ^oubBïiünnEn ftomtn/bat niEn niet te öcfcljuIbigEn soubEsgn/en baatop tot be salioÖBib joube lioniEii; ooft niet bat bat litljt genotgsaam taag/ fcljoon 30 bolfiomen baarnaa^ DClEtfb Ijabben; maa? fiet ftelt ÖEt conttarik./bat ïjEt licljt bEr nature firn obertuiribe/bat (Cob rrgtbaarbig i^ in gen te bejbocnien/ 500 lueriEn^ be boopfteib IjimncE nature/alp ombat 31) seI-bEn bat litljt/ 't UiEtl! in IjEn luag/ tcgenflinoen; cn bat bat litl)t geen anber cinbc Ijabbe/ ban O^n te obertuiijen; en 500 Ijet Ijen al in ïjet
I uit de Nature. 11 uit de Nature. 11
eene of Qet anbere ontfcB»l0iacn soutic/ bat jcgt niet bat 't Ijet ocljecl fionbe boen.
Tegenw. 2. Rora. 11:4, Niet wetende, dat de goedertierenheid Gods uTegenw2 tot bekeeringe leidt. Hand. XVII: 27 , Opdat zij den Heere zouden zoeken,
of zij Hem immers tasten ende vinden mogten ; hoewel Hij niet verre is van een iegelijk van ons. vDcje plaatfen toonen bat be natuurlijfte ftennijSfc ficftlnaam om jiclj baarbooc te IicHcercn/a3ob te soeften en te Uin» beu. op Defteeringe Uio^bt be jaligljeib fieloafb/ en il5ab te binben nn | jaligljeib; bie^i^be nacuurhjfte ftcnnisfe genorgsaam tot saligöcib. 6, Antw. (a) Kom. 11:4, fpieeftt be 2Cpagtd tot bcgenen/bfen Ö!) D^tAntw.
an Cuangeliuin berftonbigbe/5oa 3Paben a(^ (6?ieften; luant öö fpreelitt fjen
in- aan in ben ttoeeben Jperfoon/Gij, 't Inelfi ooft in Ijet UecUalg ban bit
?e- 4 Rapittel acftterbolgb tuorbt; joobat bese teftpt ö'cc niet te papfe fiotnt. be ? (b) €n ooli be natuurlij fie ftcnnisfe a3ob^ obcrtuigt ban jonbe/en ban n. I betanielijriBeib en noobjafielijfiljeib fiefieEringe ban be jonbe tot be en bcugb/joo brrre ÖEt natuuclijfie lidjt ftjefu; maat bie fiefteeringe
de | niet be bjaaracljtige öefteennge/taelfie is? eene bejanberinge bc^
8, inenfcljen uittaenbig en inluenbig/ban ben boohtot O^t geeételrjUe le-
or Urn/ sonbec tnelfte geene jaligQcib te bertuacjjten i^. (e) ©e plaatfe/
e» I Hand. XVII: 27, fpjeeftt tot be afgobifcöe ^eibencn/ toellte/ fieQalUe alfe an ïiunne IjautBn en fteenen afooben/ een altaac Ijabben met bit opfcljrift/
w, ; Den onbekenden God, bentoellfen jij niet ftennenbe/ bieuben. ©eje bec-)e | lilaart be SCpojitel te jtjn in ontoetenööcib/ en leert ljun/ bat fjet na-tuurlijfte ïicljt niet ïeerbe ban a3ab af te loopen tot bc afgoben/ maar jk bat 45ob get Qun baartoe fjabbe gegeben/opbat {jet ÖU!' ÖU'llie11
n. ^oube leeren/ laelfte Ina^ lt;l5ob te joelien/ of jij ï^em tasten en binben
i- mogten ; 't jegt ban Uiat be ban (6ob afgebaKen mengcö boen moet/
i» maar niet Inat öö boen fian/nu fty jiclj boor jijne eigene fcQulbban
n ïicÖt en lebenfieroofb geeft. C}ö berpligtöob te ;orHen/of amp;ö J^em
tapten en binben mogte; maat jonber Ijet toonberQaarliifie licljt/ 't b toelft a5ob sfjnen ïiinbeten in be UiebergeBoorte geeft/ jullen jrj ï^em nooit
i tapten en binben tot bersoeninge en saligljeib/ fcljoon tjet natuurlijfte
'lt;« licljt ïjen D?engeti ftonbe tot ïjet takten en binben/ bat (öob loaarltjïf
n ip7 en bat ï^g in gee^t en taaatljeib inil gebienb Vnorbcn. ©it tapten
e en binben/ ban 't taelftc be 5Cpo^tel Ö'cc fpteèüt/ be^fcöilt oneinbig
e ban bat takten en binben ban (öob/bjaarboor en toaarin ^aligfiEib i^.
t Tegenw. 3. Eom. 11:14, 15, ï)quot;* jegt be SCpoptel/bat be l^eibenen Tegenw.a
i ban nature boen be bingrn bie ber J©et jijn/ bat 5e jicösdben eene biet
t 3Ön/f)et toelft be? UF»et in Ijnnne Ij^rtcn gefcö?cben Ijeöamp;cn/bat Ijunnc
c conftienrie fjen ontfcfjulbigt; in tuien beje bingen 51311/ bie ig eenbabcr
ber J©et/en bebabejpber i©et3UllengercgtbaarbigbbJorben. 43u/be3e 1 bingen srjn in be ^eibenen/öic alleen Bet licljtbe? nature Ijeüben/joo
1: 5ijnbic ban babe^be? i©ct/cn jullen geregtbaarbigb lna?bcn/cn bienp-
. 55 2 bof-
12 Van de Kennisse Gods
boloen# ijS be natuurïijfte ftennif'fc lt;!3ob^ genoegsaam om ben menfege tot be jaligöeib te öreitgen.
Antw. Antw. ^iclj5Elbcn tot cene toet te jgn/ get tocrR ber l©ct in't garte gcfcgreUen te öcöbcn/ te boen be bingen/ bic bcr ï©Et jijn/ nret an» öerg ban fiennipfe te gebBen ban be toerBinbtenigfe bt^ menfcücn aan (0ab/ en ban ben taille iJ5ob^/taelfte ftennipfe snifte toerftinge Beeft al# be i©Et/ naineltjft gefiicben/ beramp;icben/ beloben/ bjeigen/ obe^tuigen; bat boet be ïDet/ bat boet Ijct licljt be? nature/ jonbe? be fiefc^ebene !©Et te gebben ; soobat get niet jest be Jl?et te bolörengen/ tnaar toat bie ïlDet boorfegjijft. nu be nicnfcfje naar bat Ucljt niet taanbelt/ ban bffcgulbigt Ijet Dein/en al^ Qi) bat boet/ban ontfcfjulbigtljetljem; niet geheel, alpcf gij be gegcele JBet in alle^/ en alle tijb bolöragt Ijabbe/ en aljoo ban HJob al^ iSegter geregtbaarbigb toierbe/ maar in bie particuliere daad, en bat alleen maar 300 berre al^ijn liegt ft?eftr.
Tegenw.4 Tegenw. 4. SCnbien be natuiirltjfte fienni^fe in jicgselbc niet ^aligma» fienöe ig/300 i^jij nogtanjl jaligmaftenbe boor geboig/namelijft/al^ be menfclje getrouta ip aan bat natuurlijfi liegt en baarnaar leeft/ ban geeft lt;{5ob meerbcre en joobanige genabe/ taaarboor 30 jaïig ftunnen toorben/ bolgen^ be beloitc/ Matth. XIII: 12, Want wie heeft, dien zal gegeven worden, eudehij zal overvloedelijk hebben. lt;lEn boigenpf te efem-yelen ban 306/ ben Ijoofbman/Matth. VIII: 5, 10. Corneliu^/Hand. X.
Autw. Antw. (a) J5iemanb geBruifit be natnurliirie fienni^fe ©ob^ tael; met alle natflurlgfien ig get al^ er ftaat/ Eom. HI: 10—12 , Daar ea is niemand regtvaardig, ook niet één. Daar en is niemand die verstandig is, daar is niemand die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken, te zatien zijn zij onnut geworden; daar en is niemand die goed doet, daar en is ook niet tot één toe. Sülle be beugben ber fjeibenen mipfen get toare toefen ban be bcugb/jtj gefegieben niet nitget geloobe/naar be BJgt;ct/te? eere (l5ob^;maar 39 3Ön 300 omset met allerleije sonbige gcebaniggeben en omftanbiggeben/ bat 5e maar filinftenbe 3Dnben 3ijn. (b) (gn fcgoon een ï^eiben leefbe bolftomen naa? sön liegt/ 30a i^ er niet eene eenige öe» lofte/ bat a5ob gem ban saligmafienbe genabe 3Qube geben/ en ©ob i^ 30a b?ö/ bat J^ij nietnanb een fcgulbenaar i^/ en sijne regtbaarbiggeib 30a 3uibe?/ bat geen toejft ban een Rinb beé toojn^/ bat ban nog niet beugt/ al fitoatn get met 3'ön liegt obereen/ i^em fietoegen soube 3aoba» nigen tot 3icg te t?efifien en genabe tebetoiJsen. (e) vPe plaatfe/Matth. XIII: 12, Somt gie?niette papfe; toant bie fp?eeftt niet ban be galien ber nature/maar ban genabe-giften/toelfte 45ob be eene op be anbere goopt aan sflne fiinberen/ en al^ tyfj gun be genabe geeft om be ge» naöe toel te gElJ?uiften/300 ïr?oont ^ij 3e met nieutoe genabe/ Ps. XIX: 12, In 't houden van dien is groeten loon. (d) ©e exempelen bienen gier niet/ iiecft veie taant: jjjg |jaöben get oEuangelium en leefüen onbe? bepselfp fiebieninge. ëiua'eu! XI. 9CI i^ be natuuritjfie ftcnnipTe a^ob^ niet jaligmafienbe/ 300 ig 3e
nog-
nootan^ niet bergeefé/ maar nuttig; taant (a) jij leert bat «ütob i^/
öat éö ^ Een onstenlfjR gee^teltjft IBcjcn/ oneinbig/ be eerfle/ ondn'
ijig lierfteben in tóejen Boticn allc^ taat er i^/ geilig/ alinagtig/ gaeb/ regtbaatbig. (b) (©at ^3ob be oorjaaft ban aüe^/ en ooft ban jjetn/ Die op 450b benfit/ i$/ en baarom {Jeere eu eigenaar ban a(Ie,3; bat met gijnen inblocb alle^ onbejfionöt / regeert en beftiert naar jijnen toille/joobat er niemanb i^/bie jijne ïjanb fian afflaan of jeggen/taaar*
om boet lt;60 300. (c) ©at ieber menfclje aan J^ein boo? een Dnbe?b:e»
fielijfien 6anb berbonben i^/om jijnen taille te boen/taelfte taüle jsjne i©ct \§/ taelfte get natuu?lgf{c ïic^t fjein Beftenb tnaafit. (d) j^iejöoo?
ïtan be menfefje jgne 5011 ben en ftraftaaarbigljeib bennen naar lt;J5ob? regtbaarbig^eib. (e) gii bient ooft tot onbejljo^bingc ban öe t'samen*
lEhinge ber menfetjen. (f) ©aarboot i^ be menfe^e een befttoaam boo?» ioejp/om boor be openbaringe ber ïjeilige ^cjjjifture ingeleib tctoot»
ben in ben toeg be? taate gob^aligfieib boor ben (öeeét «öobé.
XII. t^iet ftomt in fiebenftinge: Vanwaar de natuurlijke kennis se Gods en zedelijkheid haren oorsprong heeft ?
Antw. J^iet uit eene nientae gifte (0ab^ aan ben menfe^e/ nabat Qg e?n get beelb lt;ï5ob^ bejloren Ijabbe; noclj taoa?b nocg letter i^ baarban sel va^quot; In ben 259bel; geene reben leert bat; geene noobvifielgfiljeib bringt den grond baartoe; ooft 5e niet een oberblijffel ban fjet beelb (0ob^/naauta geno-(GeJdg®e (3 men/ boor 300 beel {jet beftaat in het gee^telijfte lic^t/ geregtigöeib en geiligljeib ; maar jg 1^ een obe?blijffel ban Ijet beelb i6ob^ bjeeb gena» men/boot 300 beel get influit ben gjonb of get fubject ban Ijet beelb (Sjobji. ©in bit tael te bejftaan/ moet men aanmejften/ goc be menfclje gefetjapen i^/en taat Ijet Beelb «CobjS eigenlglt i^/en taat baartoe bequot;
ï|oort; ban taelfte safie op ggne plaats b:cebe: 3al gcfpjofien taoiben.
(a) ©e menfclje ij» niet eejst gefcljapen in puris mturalibus, in 't en» wolkera fiel natuurlgfte/een bloot rebelijït mengcfj/niet anbe^gl gebbenbe ban be ^d^-bjjf 3innen/ en meteen befttaaam om te ftunnen rebeneren/ en bat Ijem ki ard baatna get beelb 45objï goube ingebjuftt 3tjn ; ift acgte/ bat gij ban geen wordt, mengdj soube getoeegt sgn/inbien be o^ob-erfiennenbgeib baat niet in toa^ getaeegt. JiKaar be mengcg i# in en met get beelb iJ5ob| gefega» pen. ö3ob ben menfege fcjjeppenbe/fotmeejbe ben menfege naar sgn beelb/ en bjagt al fegeppenbe get beelb boort/Gen. 1:27. dJelglt be gevoelige 3iele be? bieren/be groegenbe 3icle/of 't leben bez getaagfen in 5icg be-fluit/ niet boo? jamenftellinge/maar virtmliler amp; efftcaciler, in mogenbljeib en ft?acgt/en be rebelgfie 3iele bie beibe op beseifbe taijse influit; aljoo befloot ooft get beelb (6ob0in 3icg benatuurlgfte ftenni^fe a5ob^ en be sebelpgeib/
niet gebeelb/ieber op 3icg5elbe/niet boot 3amenfleninge/alöof in SCöam toaié onberfcgeibenlijfi eene natuurlgfie ftenniisfe lt;0ob^ en jebelijftgeib/en eene gee^telijfte/gijnbe get beelb 45ob^;maar in mogenbgeib en ft?acgt. ^et beelb (©obfl b?ong boor allcj? genen en begielbe alle faculteiten of ma'
^ 3 genb'
Van de Kennisse Gods
OpnbljEben bet jide en bcrsclbEr taerftincen; joobat öet allE^ ocegte-Itjft en rjEiUp toa^/ 't o^nc in fjtm toag/ en ban Bern gebaan taic^be.
(b) SClljoetoEl Ijet BeElb i!?ob^ in SCbam cen en getselfde tualt;S/ 500 fian men nogtang boot aftrfftftinge met be ocbac|jten besc b?ie bingen aanmr?ften: vDen gjanb of Ijet fuamp;ject. i©e liorme of nature/eigenlpfi gejegb/ Inesen. t)et gebolg. ^et fuamp;ject be jiele bie een gee^t i£/ onsfenlijft/ onflerfelijö en öegaafb met berflanb/ IniKe/ genegen^eben. ©e borme Ij^t gcEstefjjrt licljt/ geregtigljeib en gcil'QÖEib. ^et ge» bolg be ontsaggeloftfjeib en fjee^fetjapyije ober 't gebierte.
3In Bet fubject Fiebben tatj ö't aan te mejften/ 't tnelft bjel Bebat jijnbe/be bjage jal beanttaoorben/en meteen bele bejtaarbe gebacljten Bie?oint?ent teregte bjengen. Cen fcljilber ftan fn Vnate? of sanö nie» manb^ beelb inb^ufiften/maar Ijij moet een befibjamen gjonb ofpanerl {lebben; aïsoa ïtonbe Ijet beelb éob^ nietuitgeb^nftt taarben In Ijaut/ jteenofineen onrebelijft biec; maac baartoe hJterbe bejei^djt eene be?» flanbfge/ biillenbe/ rebelijfte/ léob-erftennenbe jiele/ bie biaj in SCbain niet Dnbejfcöeiben ban B^t beelb (©ob^/ naauln genomen/ maac Jjet beelb aE»obé b^ong booc aUe?J genen/en beïieibe alle^/bjj t^eftfim l^t maa? met be gebacijten alleen af. SCbam geballen jijnbe/ 500 1^ Ij^t beelb lt;!5ab0/naaubj genomen/booc be bocme/'t gec^telijlt licljt/geregtigljeib en fjciligfjeib/uit alle faculteiten of mogcnbBeben bee jiele ten eenemaal en geheel taeg/ nogtan^ bedoor Ijij be menfcBelijfte nature niet/ Bi) amp;e» Öielö be jicle in {jaar Inesen en be mogenbfjeib be^elbe/beciïanb/taille/ neiginge/ rebelpïjeib en ejïtenteni^fe Oöob^. v©e ejftentenigfe ban eene (C'obljeib ig ben menfdje alsao eigen al^ be rebeljjftljeib/ jtj i^ in alle men» fcljen/ alleen in ben menfclje/ en bat allen tijb ; joobat men ftet omftee-ren Ran; alle men^cï) e^ftenteene aJobljeiö/en al bat eeneoSoböeibec* fient/i^ een men^cg. 3ia boor be erftentenigfe ban eene i0obljeib taoebt be mrnpdj bejbe? en baarblgfielgBer ban boo? be rebelijliljeib onberfcljei'' ben ban be bieren. 3|n fommige bieren bertoant jid) een'jtaiec en ge» Iijftenipfe ban be rebelijftljeib/fcljoon jonbec betau^tfieib en acljtgebinge ban en op fjunne betoegingen; maa? in bejelbe iö gangcö geen inb^uft ban eene «Bobljcib/ en 't han Bquot;quot; ooft niet gclec?b too^ben; maar be menpdj B^pft be ejfientenigfe in jijne nature ingefcBapen/ en .;ao iemanb alle be^tooninge baacban bedoren B^öbe/ 500 51)11 ec niet beic uren ban nooben om ben a(le?taoepten ^eibcn te brengen tot bie babelijfte ecftenteni]S-fe; een ftlaac belnij^ bat Bet in benatuu? en be BebbdjjftBeib in Ijcn i^. doSvome e?fienteni]6fB ban eene 45obBeib/ in Bd^belijUljeib/ niet in babelijft» deszeifs, Beib aangeme?ftt/ i^ niet een obecblijffel ban B^t beelb a5abj«/ naautn ggj^'van Senomen/ booc Bet geegteltjU licljt/ geregtigBeib en BcitigBciö/'t taelFi hetzelve onoplopfdtjUe staariglieöen joube na jicB flepen ; men ftan taeï peggen/ keeiena- 031 5E ^ eEn obe?blijffcl ban Bet beelb dSobg in eene b^eebe beteeUenigfe/ ture. tnebc infïuitenbe Bet gefttoalificeejbe fubject/en alleen In bien opsigte/maa?
Eigen»
14
uit de Nature. 15
eigcnlp 6cF|oo?t 5^ tot be nature her menfcSen ; soobat be natuutïijfie Ejfientcnigfe ban (0ob / en be natuucljpe sebeltjlifieib baaruit bloei» jcnbe/niet in trap be?fcljilt ban {jet gce^telijfte lief)!/fietJigöeib en ge» rfottgftEib/ biaarin be bonne ban ïjet beelü (!5ob^ beftaat; maar ber»
fc^ilt in de geheele nature, '©it bltjbt:
1. 311 bJten nog een obErDlijftiligt/en een jeftere trap ban ^et öPeïbBewüsi. 4?ob^/ö!e niet geegtelijfi blinbiiocl) boob; tuanr Ijct gcciStelijlHelien 6eftaat in be bejittinge ban Ijct beclb lt;!5ob^/een iebcj gcbcelte ip ban dood. bejclfbe nature al^ oeDCEl/ Een b?op i^ jootael taatc? al^ be ge»
IjErle jee; maar be niengclj fiebbenbe be natuurlijïte ftennipfe 45obp en jfbcliihrjtib/i^ geftcd blmb en boob. Sietban be blinbtjeib/C4al. IV : 8. Èph. IV: 18.1 Cor. XV: 34. giet ban ben gceételijften boob/ Eph. II :1—12. (Dieiipbolgeii^ ig in ben natuurlijften menpclj niet een abejblgffel ban ïjet beelb «5obp/ nodj een jEfiere trap bedelf?. JBaaruit ban lilaar ij?/
Dat bE natuurlijfte finmipfe en sebeiijftljEiö niet in tjap/ maar in me» jen bejfcljilt ban Ijcc beclb i(?ob^/ naauln genomen.
2. SBnbien be natuuriijfte bennipfe 45ob^/ t)Et beelb a5ob|/naauta ge» Bewij3 2. noinen/SElbe bias/ en maar in trap ban 't selbe bejfetjilbe/50a fionbe^^» be inenfclje sicfjscïl'en befteErEn; taant eeii natiiurhjft men?c5 ban booj keeren. jijue natuurlgfte beïitaaamöeben in jijne foorte ban feennipfe en beugb» jaamgeib jee^ berre toenemen/ ja obejt?cffen be taare taebe^geborenen
in fommige baben; maar be mengel) ïtan sicfjselben niet befteeren/ ge»
fijft op jgne ptaatfe in 't b^eebe getoonb jal taorben ; biej? iji be natuu?»
lijfie fiennigfe en ^ebelijftöeib öct beelb ^ob^ jelbe niet/ alleen in tjap ban fiet^elbe fae?fcèillenbe; maar i$ ban eene geljeel anbere natuur.
3. ^eibe ïtennipfe en sebElijftljeib fiebben (a) bErfcljEibEne oorjaften; Bewüs 3. be eene i^ boor be eejfte fcfiEppenbe firacamp;t o^ob^ / be anbere i^ boor ^dv®r_e be taebEjbarenbe ft^acljt afgt;obp. (b) ©erfdjeibene mibbElEn/be eene boo; scheiden, be nature/be anbere boor öEt Cuangelium. (e) ©ejfcljeibcne boortaer»
pen/ be eene ïjet ftennelijfie ban lt;j5ob/ 50a até 5'CÖ in be taerften be? nature openbaart/ be anbere 500 aljS (ütob sitlj openbaart in 't aan-gejigte ban alljjiptu^. (d) |0e?fcöeibene uittae?ftingen/ be eene maalit ben menfege bat Bij niet te bejontfcljulbigen i^ / be anbere taerftt be Satigfieib; baa? alle be^e jaften be?fc{jeiben 51311/ baat ig ooft be?fc{jei-benljeib in be nature/ en niet in t?ap. fjnbien ban be Qejjlellingc ban ïjet beelb OBobjS niet ig een toenemen ban ïjet natuurlijfte/ maar een obe^gang tot eene gegeel anbere foorte ban fienni^fe en beugbsaamljeib/ 500 i^ ban ïjet natuurlijfte niet een oberblgffel ban beelb djob^/
naauta genomen; maar be öejfiellinge i^ niet een toenemen ban fjet natuurlijfte/ maar een oberbjengen tot eene geljeel anbere foorte. Soo té ban ïjet natuujlijfie niet eeu oberblgffel ban Ijft beelb 45obj?/ naauto grno»
men/en bejfcljilt ban ïiEt^elbe niet in trap/maar in be gefjeele natuur.
5tl sgn bese ttoee berfcijeiben in be natuur/ 500 sijn 3e niet tegen»
ft^ö'
gdijft Eenc Ö^t anbetc nfct contrarie ÏJet natuur-iijfte maaftt ben menfcïje een fiefitoaam fuüjcct om Bet gec^teljjfte en natuurlgfie te ftunnen cntbangen. €n ombat ö^t natuiirljjfie in eene naautoe? omftjtng ij? öefloten/ en get geegtelijfte onbebenfielijfi googet jaften fiefcljoutnt/ en bat Inj een anbej licF|t/cn ïjet boactuerp/ bat 5e Iiciöc öcfdjoutaen/ fjct gee^telgfic met anbere oogen en anbere jaften baa?in jirt/ 300 jtjn 3c baarom niet tegenitjijbig/ maar ö^Ipen beelee? malftanberen. , w „
Men mag XIII. ®ugbc?re gefifien fatj getoonb bat alle menfcgcn eenen tnbjufi nieuwu- getibcn ban bat o^ob ig; nu blgft er alleen beje bebetiftinge oberig om God is. te Beanttaoorben. ©f men om teba^te? te tnorben in be ftennipfe bat (l5ob i^/ niet joube mogen alle be openbaringen a5ob^ in be nature en in be Jjcljjifture boor een tijb te? 3ijbe ftellen/alpof 3ij baar niet toa» ren/ en be intoenbige obcrtuiginge ban bat löob i^ al^ een booroorbeel aanmerften/en ban 't eenj? 500 (lellen/algof er geen Cob tna^/of bat in ttajjfel treliften/ en baarop ban uit ben gronb op alle^ aan tuee?^ Santen befcljoubjen/om 30a op baxter gjonben te bcfluiten bat er een Ob lp ? ©at ip/ of men twijfelen mag, of er een God ts ?
Antw. Antw. (0mbat on^ be?jlanó berbul?te?b i^/ 30a balt be menfcQe tael in ttugfel of eene 3aïte/ bic boorfiomt/ tnel bu^ of 300 i^/ en ban geeft öe menfcïje berbej onbe?3oefi te boen / totbat ïjö be 3afte ïtent 30a te 3Ön/en ban be ttnijfelinge bejlo^t taorbt; maar 300 i^ Ijet niet met be erftentenijfe ban Ijet 3ijn be? (©obfjeib/ bat ö^^ft in be nature in-gefcïjapen/ bat bertoont be ^eilige ^cfjjift aan iebe? menfcfie/berftan* big of onbejftanbig/ 3oobat men niet mag ttuijfelen of er een «öob i|; Bewya 1. taant 1. 't ©ob bej.^aften/betogle öet i^ een getoillig ftellen/al?of 'tis God ^Qi) jjjEt toa^/ een getoillig ttnijfelen of 45ab i^. 2. 't Sfê Cob in 't 2.CTegen°' aange3igte tegen te fp?cften en te benfien/ alpof Cob loog/ bie in be spreken, nature en ^cö^ifture 3egt/ bat ï|ij ijS/ en bat 30a ftlaar/ bat in be ue^enquot;en confcientie met ben ee?ften opfïag 3fc|j boor bie ftemme Cob^ niet fiau
4. oordeel be?be?gen. 3. ©e menfcïje sulfts ftellenbe/ of tnillenbe ttntjfelen/ Ineet Gods- bat ÖÖ liegt/ 30obat ftem in 't eerfle Begin om te ttaijfelen onmo-
gelijft ig te ttaijfelen. 4. ©oor gctaillig ttaijfelen 33! men nooit ba^te? taorben/maar {jet be?borben be?|tanb en gobloog öa''lt;'e ruimte en magt fijijgenbe/ i# Befitoaam om ben ttaijfelaar een atljefsst te maliën/ 300 bejre ïjij Bet ftan taorben en 3icB5clben ban be 3aligljeib te berooben/
5. Te ge- Ober taelfie Cob ooft tael bat oordeel B?engt. 5. ^lBaar be regte taeg icovén oni toe te nemen in be fiennigfe Cob^/ ié te gelooben/ bat i^/en verzekerd, EEn ^eloonE? bE?genen bie i^em 3oeften. ©e regte taeg i^ te boen bat
men taeet; taant 30a iemanb tail be^elf^ taille boen/ bie 3al ban besc Onkunde leere Beftennen/of 39 uit Cob i#. ©e regte taeg ió ben ^eere/bie3icD bestraffe niet onBetuigb Iaat/ te 3oeRen/ of men ^em takten en binben mogte. !p. XIV. ©Etagle be fienni^fe Cob^ in alle menfcöen 30a openBaar i$/ bat
self# öe gobbdao^jtcn/ öie 300 arBeibcn om alle ftcnni^fe en ctfientenigfe ban lt;!5oiï uft sicQ te bctb^tjben/niet ten ecnemaal baartoe ftunnen ftotnen/
of 30 Bet oeboel baarban boot centgcn Hjb fcfjoon mogten berbonfteten/ en'bienaangaanüe ougeboeUgtDojben. ^ie^ i$ get tot obe?tufgjnge ban bele gcnaambe aTljji^tenen/ bie 6ö Ö^t natuutlpe ooft Ijet JDoojö ^obp {jeD6en/öat 3ij ©oö 50a taeinfg in ejftenteni^fe Ijouben/jain bce^rtentc»
ni^fe (l5ob^ en bEugb3aamljeib 30a be^re niet ftomen/ al^ bele J^eiDcneu öoo? 0ct ïicljt ber nature gcftainen 3ïjn. ^ae siülen bie ïjeibenen ten jong»
jien bage in b^t laatfte oorbeel tegen 3ulfte genaambe Cljjigtcnen op-jiaan en l)unne be?boemctnpfe gocbfteucen. ^ae bjee^felgft 33! ljun fiet ao?beeï 3tjn/ als God zal komen met vlammende vure wrake doende over degenen die God niet en kennen, en over degenen, die den Euangelio on-zes Heeren Jezu Christi niet gehoorzaam en zijn. Dewelke tot straffe zullen lijden het eeuwig verderf van den aangezigte des Heeren, en van de heerlijkheid zijner sterkte, 2 Thess. 1:8,9. Cen iegelijft t^acf)te ban e?nflig naar be fiennigfe (i5ab£/3onbe? Inelfte noclj geioobe/nocf) liefbe/
notft gob^bienpt/nocö saligöeib i^; en be^genoegtu niet met een Ine»
ten'ult be nature/ bie tot be salige ftenntpfe 45ob^ niet fijengen ftan; maa? t^acöt naa? (l3ob^ ï)ee?IijïtDcib te 3ien in Jt aangc3igte ban Sfesn^ Camp;?igtH?/en naa? be fiennipfe be? tDaajÖEiö bie naa? be gob3aligBeib ig.
i^ie?uit ftunnen be fiegenabigben 3ien/ bat Ijet maar enftefe tentatiën Tentatiën Stjn/ al^ 5ij gefttoelb taorben met atöeï^tifclje gebacljten/ be ontftelte» igtefyè16' nipfen baarobec geben gun genoegsaain te Hennen / bat 50 lt;!3ob ften» verdre-nen/ en gelooben/ bat ï?# ig; geeft n ban 3ulfte gebacgten niet toe/ flaat ven-5e af/ en 300 gij al bie tentatfen boot een ttjb niet fttotjt liunt tuorben/
bolgt gtj ban ftilletje^ op be intaenbige obertufginge; i|S 't u lastig/
't 3al u baarna mee? Bebe^tigen. l^oubt u aan ö^t le3en ban (öob^
ï©oo?b/ en boegt u ïnj be gob3aligcn/ boo^t Ijen fp?eften ban 0et be?-maalit/ bat 35 in (!5ab rjföbcn; maar toacöt u ban tjet lc3en ban be fiaeften be? atöeföten/ cf bic baartoe aanleibinge geben/ luacfit u boor ben ommegang met gefïagene gobloojen/ en boor tjet bigputeren met ben oüe? bese floffe; maar geiuennet n aan ben ïjcere boo? geburig in Öet gebeb te 3ijn/ en in eenboubigljeib te boen/ 't gene gij toeet ben Uiilfe 6ob^ te 3yn/ 50a boenbe snit gij optaajifcn in be genabe en fiennigfe onse^ heeren 31e3ii Cb?'^1'/ 2 111:18-
» HET
I. üMaijle be fienni^fe «öob^ uit be nature niet öenoeg5aam i# tot 3a-Woord ligbeib/gciijft getoonb 1^/300 toa^ bet noobig/bat/300 be menfcbe tot gods is, I. C 5a.
Van het Woord Gods.
jaligljeiti joube ftomcn/iPoti een toeg oycnfiiiarbe/tnaarboor öc menfcfjEl öe Saligïjeiti ftonbe bpelacötig toocben. IBij funinen bitUiel ban acljte. ren jiEii/ boclj be nature leert bat niet; maar taef bat (i3ab taat fjeil.j jaain# oyenfiaren ftan/ Inaaruit baortgerioincn jijn be beinjingen ban fommfgen/ alpof 3ij vCobbelijfie openbaringen ontbingen/ en get geïoof ban tjet boift aan julfie gebeinpbe openbaringen.
a3ab boor stjne onboorgjonbcltjfte goebljeib iuiKcnbe een eigen balft op! aarbe fjeööen/ tuelftc i|ii tot be jaligöeib tnilbe (eiben/ Ijeefc aan Ijet-; 5clbe ben hieg tot saligfieib gcopenüaarb/ öeginnenbe met cftftc OHuangelium aan 5tbain/ liet zaad der vrouwe zal de slange den kop ver-morselen, Gen. 111:15. luelfte Oiiob trllicn^ meerbere en filaarbere; openbaringen gebaan Ijeeft aan ^gne ^opljeten/ biellie jij Ijet bolfii prebiftten/ en ban Ijet boïft geloofb jrjn getaorDen tot jaiigljcib.
üf onbeschreven.
Of bc-
ooft/ of JBoje^ bie bingen/ bie ban ben beginne tot op sijnen njb ban Ijem/ ban ben ïfcüigen 43ee?t in alle laaarljeib geieib toorbenbe/ Befcljjeben Sijn/uit Qeilige en baimPob ingegebene ^cij^iften/boor beliel ban iöob Ijeeft obejgennmen/ban of l)ij 5c self boor onmibbelöare openbaringen ontbangen ^cefr/af boor beonfeilBare oberlebertngen ban boor benöeegt »6ob# geb^ebene mannen/ bat/ seggc ift/ i^ onbeftenb ; be nlierleberinge ftonbe toen befttname^ gefcljieben/ ombat be baberen in be Ijeilige linie {jonbevben ban jaren leefben. StD^aljam/ bie getroulu taa# om 5ijne nafto» melingen ben Uieg ber salioöeib beftenb te maften/ftonbe al but te boren gefdjieb Inaö uit be be?be l)anb Ijebben ; SCBjaljam ban ,©em/bie te gelijft met öem geleefb fjeeft/^emban AlSctOufalacljen ^BetljufalncD ban5tlbam.
4JSaar bit toeten bnj sefte?/ bat be ïie^fte in bien tijb niet jonber iJ^oo^b vöob^/of gobbeljjfte openbaringen getoirst i^; juao^e# maaftt Ijet on^ beftenb in jiju ce?|tc 23aeft/ en be leibinge ban be uitbe^ftorenen in bien tijb totbe jaligfjeib be^ei^cöte bat noobjafteïijft. ©it !Doojb43obg in bien tijb too^bt boorgaan^ genoemb 5et oubeschrcven Woord, .ombat on# niet ülijftt/batQet öefclj^ebcn taa#/enf)et tot on# niet fcöjifteljjft i# geftomen; toij toeten baa? niet mee? ban'ban .llSaje# on# bejljaalt/ alleen fp^eelit 3Euba# ban be uropöetie Enochs, vs. 14, 15, ©ie öoor 5ijn bejljaal geautljocifee^b toojbt. ^.©aar Dij be Ijeilige ^cD^iften nog een onbefcf^eben ilpoojb/ bat bingen soube openbaren/ bie in ben bijbel uiet flaan/ te bejfieren/ gelijft be ^apigten boen om fturne trabitiën te boen aannemen/i# op jiclj te Ijaien be bloeften/luelfte uitgefpjoften toojben obe? biegeiien/bie tot Ijrc beschreven Woord ieté toeboen. II. Het beschreven Woord Gods noemen toij boojgaans met een gebjoften ■tweik quot;' ^^eftgcO bi'oojb ben Bijbel, in on^e tale boek/betonle Ijet i#Ijet25aeft verschei- be? fiofften. (Du# toojbt geiiaamb/ Jes. XXXIV : 16, Zoekt ia het Boek des
Hee-
18
Van liet Woord Gotls. 19
Heereu. 'tBoekMozes, Mare. X[I:26. 't Boek des Propheefs Jesaïa, Luc. denebe IV: 17. 't Boek der Psalmen , Hand. 1: 20. Het Boek der Proplietie, Openb. lieeft XXII; 19- De rol le des Boeks, Ps. XL: 8; ombat men toen öla-öeiEii niaaftte/ maat ccn langen fl^ooft/ Uiclfien men oprolde en met ren öanb toebonb. 't il^ojbt ooft genaamb de Schrift, 2 Tim. 111:15, 16. De Schrifture, Hand. VIII :32, ombat/ be b?ufjftunpt nog niet ge bonben jgnbc/allr^ met bc penne mceét iiitge(c:lj?elJ£n taorbcn; O'c?-boo? tjabben toeinigen ben gcljeelen ^ijamp;el/belnijle een 25i)Bel buijenbe nulöen^ fto^te/ fammfjjen ïjabben maar een 25oeft Uan een Jpropljeet/
of een «Euangeïi^t/of ^ief; ooft ftonben bc meeste menfe^en niet le^
gen. 't 3(0 eene taonberltjfte goebljeib a5oblt;S/ aan tnelfie men niet ben»
iien ftan sonbe? banftsegginge/bat bcbjuftftungt maar een lueinigtöb#
boor be iSefojmatie gebonben en in trrin geamp;?agt/ Vuaarboor een ajm men^cjj een 25ijamp;cl ftan IjetiBen boo? een geringen prtj^/en tnaarboor e^ooft naautoelijft^ ccn «Jercfo^mcerbc gebonben taojbt/of ï)t) Fjecft ccn ^Srjamp;cl/of ten minfte fjet JSicubie Ceétament. (!?c Bcilige ^cfijiftuur toojbt ooft genaamb/het Woord Gods, Kom. 111:2, Haar zijn de woorden Gods toebetrouwd, ombat lt;j5ob 3fdj boegenbe naar ben menfeïje/op mcnfcDelpe toij^c ben toeg bc? Inaarbcib IjEEft geopcnöaazb/en gefpjoften tot bc {Jciltgc mannen a?oDé/ taelftc boo? ben lt;6celt;5t (^ob? geb?ebcn stjiör/
bic tot bc föc:ftc Ijcbbcn gefproften/ en aan fia-rc DbErgelcbc?b/Hebr. 1:1, God voortijds veelmaal endeop velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende deerde Propheten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zone.
IILSabat 4?ob sijnc ïic?ftc obccB?agte tot 5llö?at)am en jijn jaab/en ^equot;^za bejeibe baarin ten principatc tot op C|)?i6tii?ï Bcfïoot/ 50a Qecft yet
niet ten
(J5obe öcljaagb jijne ïic?fte ccn bakten en ecubiigburenbcn regel banopzigte leerc en ïcbcn te geben/met fijnen toiKc bij gefcljrift aan 5Önc ïte?fte^aanirten' obe? te geben; niet bat baartoc aan bc sijbc lt;ï5ob^ cene noobsaftelöftamp;cib opzigte taaé; taant boo? jijnc almagtigricib ftonbe Cftj jijne ïterfte sonbc? 6e'Kaequot;k.c fcl)?ebcn iDoo?b ben taarcn lucg be? jaïigOE'ö to16' openbaren/ en bc luaarfieib onber be^clbe bui öebjaren; maar ten opjigte ban öen men» fc^e tüa^ c? noob^aftc/ opbat be taaaröcib te beter ficbiaarb ^oube tao?ben tegen bc booófjeib be? menfcQcn/Inicn^ ljartc 0EnE'0f' tot fupe?ftitic en ligcriamclijfte (©ob^biengt/en ö^tjaab ban alle?Iegcfiettert)en in jtcrj Ijccft. Sdl^mcbe opbat jij tegen be lieten bc^ buibcl^ befc{jc?nih scubc 'tao?ben/ bic altijb baarop uit ijS/om boo? ben rooft ban ftettenjen be taaa?«
fieib tc bestaalftcn/Uietenbc bat jonbe? ftennijïfc bc? tnaarQcfb geenctaarc (öobsaligFieib jijn ftan ; ooft opbat ïjet Cuangclium te bete? tot iebc? par*
ticulic? lib be? öc?ftc30iibcftoincn/banbabc?totfiinbcren soubetaorben boojtgcpïaiit/en tor bcle bclftercn te ra?fc?50iibeta0?bcn nitgcamp;?cib. Judas hadde noodzake te schrijven, vs. 3. ï^ct ücfcftjeben i©oo?b i^ ccn licï)t boor pao/Ps. CXIX: 105. (©ic niet naar be »lgt;ct en öet octnigcnigfefprecftt/ bic5algeenen bageraab Jes'VIII :20. (Dtc^ iioob5aftcïtjft.
2 IV. lt;Pe
Van het Woord Gods.
IV. l)e ^apiiSten/opbat jij Ijunnc trabitiën en fuyerilitieujc en af-Qobifcge oUerleUeringEii te beiligec jouben boen fieflaan/ fprcfien öe riDob3aftElijfiÖEib be? ^cfi^fture tegen/ en Brengen baactoe btj:
1. lt;Dat er toeï particuliere JIie?fien jonbe? fi^t fiefcö^eben il9oo?b ge» toee^t jtjn/ namelijft/ toen bc Sdpo^tElen Ijet Cuangelimn ce?iBt onbet be ^eibcnen berfionbigben/ en Dubec gen Üejfien oprigtten. Antw. HPat luag maar boor een ftorten tijb. Zoo 39 al te?flonb geen ficfcfpebcn I©oorb fiabben/5jj Öaöben öet tDoo?b be? SCpo^telen/bie boor ben èee^t dfobg onfeilbaar gebjeben taiejben ; be $ïc?ftE in ïjft gemeen öab öer nog» tan^/ en be eene particuliere ïie^Re beelbe Ijet be anbere rnebe/Col. IV: 16. ©e ^Eoben onbe? be ^eibenen berfp.jeib/ Dabben fjet fiefcljjeljcn ÏCoo^b/ en bic fitoamen boo?gaan^/ iinmc?^ op Ucle plaatfen/ ec^pt tot ïjet geloohe.
2. üDie niet lejEii ftnnnen/ bien i^ Ijet fiefcöjeben ÜDoojb al^ nfet 6efcfi?ebcn.
Antw. Ijaoren Ijft fe?en/ en gooren be ^cljjiftuuc-plaatfen ban ben ICceraac bejljalen/ joobat amp;un gefoobe jooluel rugt op ïjet fiefcöre» ben JBoojb (J3ob^/ a!^ beogenen/ bie lejen fiunnen.
3. 't i^olft beg ^ceren joube ban ben l^eere jelf gelee?b biorben/en niet ban nooben {jcöben/ bat icmanb gun Iee?be/ Jes. LIV : 13. Jer. XXXI : 34. 1 Job. JI: 27.
Antw. (a) goo geeft ban jcffe? be ïtejlie gare trabitiën niet ban nooben/ bic moeten ban noobjaftelijft toeggefmeten taorben. (b) SCf^ lt;0ob boor jijn ï©oo?b jrjn bolft Iee?t/ban toorbt get ban (©ob gefeerb. (c) ï^et een fluit Ijet anbe? niet uit/ (i5ob geeft 3ijnen ileiligen (i3eepquot;t Doo? mibbcl ban get C^oojb/ Hand. X: 44.
V. ©it fiefegjeben JPoorb i^ bcrbat in ben 25ij6et/ fiegjijpenbe zes en zestig fioeften. Negen en dertig 3ijn fiefcgjrben boor Cg?iptiié ge-Dootte/en tnorben baarom get (0iibe i^cgtament genaamb. 2 Cor. Ill: 14, beginnenbe met get eerste Boek Mozes, Genesis gemeenlijft genaamb/ en einbigenbe met Maleachi. gg toocben berfcfleibenlgft afgebeelb/ Luc. XXIV : 27 , Mozes ende de Propheten, vs. 44. De Wet Mozes , Propbeten en Psalmen, ajemcenlpft taorben 3e afgebeelb: 1. In Wetboeken, De brjf fioeften 3lBo5e^, 2. Historie-boeken, ban Slo^ua tot aan €stgrr inclui^. 3. Poëtische of Gedicht-boeken van Job tot het Hooglied. 4. Propheten, vier groote, Jesaïa — Daniël, twaalf kleine, Hosea—Meleachi.
l^et 40ieutOB ^TefStament bejbat be ^eilige ^cgjiften/ bie na be tij' ben ban Cg?i^tii^ gefegjeben sijn/ fieginnenbe' met Mattheus en einbi» genbe met be Openbaringe. ©esc taorben afgebeelb; 1. 3!ii Historische Boeken, be bie? (fi-uangelipten/ en be ^anbelingen be? SCpo^telen. 2. Leerboeken , be 2enbb?ief aan be tSomeinen — be 25tief Slube. 3. (j-en Pro-phetisch boek, be Openbaringe ban Soganne^,
De Apocryphe, bat i$/ verborgene Boeken, ombat 3e in bc gemeente niet geïesen/en al^ (©obbelijfi niet e?fienb taorben/fiegooren rot ben 25ööeï
niet/
20
Tegen w.l Antw.
Tcgonw. 2 Antw.
Tegenvr. 3 Antw.
Is vervat in de Boeken des O. T.
Kndes N. Test.
DeApo-
cryphe
lgt;ehooreu
Van het Woord Gods. 21
niet/ 't jijn maat tncnfdjeltjfie fdjtiften/ geïp c? gcbcn ten bage ittt niettot liele sön. 3Ön boot CÖ?i^tua töben DefcfoEben ; maar niet ban een S ©^opöeer/niet in 't ^elJjeeutogclj/maar in 't (J3?iefipcf}'aan be ïic?fie niet obergelebe^b/ noc^ ban be 3iobcn/ tnelften be tuao^ben 45objS tnaren toeBetjDUtDb/Rom. Ill ;2, aangenomen; IjeD^en bele mtgflagen en btoa^ lingen/fljtjbtg met be Canonyke- of Regelboeken. giet Ijifjüiin in 't bjeeüe be uitnemenbe Ijoojrebe lian bc J®ebe?lanofcöe oberjette^ boo? be SCpci»
crppöe 25oeften/bie genoegjaam i^ tot befc0aminge ban be ^api^ren/ bic in be latere bagen beje fioeften boo? canonpfte gaa?nc toilben boen boorgaan.
©etuijle be tjeilige ^camp;rifture be eenige regel i$ ban leereen ïeben/
300 legt be biiibel sicö baarop uit/ om boot jijne injljumenten bejen gronb ombejre te toejpen of te bejbonfteren/ 50a beel Ijij fian; öaarom jullen taij on^ 00H baartoe jetten/om bic te be?bebigen; en tot bien einbc fp?eften : 1. ©an be?3elber oorsafie/ 300 principale aï^ mib!5eI-oor3aften. 2. ©an be floffe. 3. ©an be borme. 4. ©an Ijet einbe. 5. ©anfjetboo?'
tuejp/ aan taien 3e gegeben i^. 6. ©e nuttig^eib. 25ij iebere 3afie sul»
len toij bejöanbeten be berfcfjHpunten/ bie men baartoe ö?engen fian.
VI. De oorzaak ber ^eilige ^cö^ift i^/of be pjincipale of be mibbel» i-oob.
oorsafien. Is door
De principale, ja bc alleengebenbe oo^aaft i^ lt;!3ob. ^it filgfit: Gods be-
1. ®e ge^eele ^cljjiftuur boo?/oberaI binbt men be taoojben/
sprak, God zeide, zoo zeit de Heere en biergeltifte. enbe-
2. a?ob 3elf ö^eft niet alleen be i©et met luiber flemme nitgefprofien/ schreven. Exod.XX, maar ooft in ttoee fteenen tafelen gefcftreben/Exod.XXXIV: 28.
3. 43ob geeft be heilige fcl)?fjbc^ toel uftbruftftelijft belast te fcfijiJ»
lien/ Exod. XVII: 14, Schrijft dit ter gedachtenisse in een Boek. Exod. XXXIV: 27, Schrijft u deze woorden. Jes. XXX: 8. Jer. XXX : 2. Hebr. 11:2. Openb. I: 11, Hetgenegij ziet, schrijft dat in een Boek, ende zendt het den zeven Gemeenten, 300 ooft in bejfcljeibene anbere plaatfen. ï©aar'
toe ooft bienen be opfcljjiften/ in toelfte be fttoaliteiten ban be fcfjtö' bej^ gemeib luorben/ 't 50 ^opgeet/ dEuanfieli^t of SCpo^teï.
4. ©e getuigeniéfen ban be geljeele ^cti^ift/^ Tim. Ill: 16, Alle de Schrift is van God ingegeven. 2 Petri 1: 21, De Prophetic en is voortijds niet voortge-hragt door den wille eenes menschen, maar de heilige menschen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken. 2 Sam. XX 111:2, DcGeest des Heerenheeft door mij gesproken; ende zijne reden is opmijne tonge geweest.
lt;Dit ifi tot taebejlegginge ban be Papisten, tuelUe Vntllen dat de Heilige Schrift niet door bevel Gods geschreven is, maar alles bij deze en gene occasie, om be ^cljjiftnur IjeimeUjft te onbermijnen/en fnmne traöitiën aan-3ien en geloof te geben. i|un fietagiS i$/ bat lt;!5ob ban toel een geregE'
ïeejb fioefi 30ube l)EÖ6En laten fcö?öben/ in 't toelfte alle be punten bejS geloofd orbentlgfi taaren gefcö?ebcn/ en bat met snifte tooorben en öe» palingen/ bat c? geenc mi^battingen of ftctterpn uit boo?t ftonben fiomen.
^ 3 Antw.
22 Van liet Woord Gods.
Antw. (a) JBic i$ be# i^ccrcn raabgcliej; Idic ftan sertcien/luaacotn toet 450 500 ? De wijsheid der wereld is dwaasheid bij God , i Cor. III: 19. ïjtj maaftt be toitiafjeib be? Uirrclb btaaasgeib/ 1 Cor. 1: 25. Het dwaze Gods is wijzer dan de menschen, 1 Cor. 1: 20, De natuurlijke men-sche en begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn, zij zijn hem dwaasheid, ICor. 11:14. blualmgen cn Ijettenjën oiitjlaan niet uit be ï^cilige ^clj?ift; maar uit ftet liecbocben Ucritanb be^ inEii» fcljen. Daar moeten ook ketterijen onder u zijn, opdat degenen, die op-regt zijn, openbaar mogen worden, ICor. Xi:19. (b) ©at faitimigc 3a» ften fig occafie gcfcörcUcn jgn/bat nntffcnnen tni'j nier; maar bat neemt niet toeg bat OSob je ingcgeben DEEft fcf|2gl)en.
zoom VIL be ï^eiüge ,êcö?ift tael sefter lt;!?abö ïDaorb t^/ en ban God-Godd(?iyk delijke authoriteit, of ten oyjigte van de Historie, gelrjft er bcle tooou-erkend ben en baöen ban gobloojen UerDaalb tnorbcn/of ten opygte van den moet; wor-regei, ^an Icfte en leben; 5001^ get baarbij noobig bat be menpctj (jet torte/enbe ^cli:ift boor ^et iBoorb i|3obë lioube. éierober i|é bebrage: Waaruit de men.se he verzekerd ivordl, dal de Heilige Schril lure Gods Woord is ?
©e Papisten jeggen/ bat men Jjet gclaolien moet/ ombat be ïte?fte Det jegt; wij seggen/bat be taare ïiejbe gelaobenbe en bejftïarenbe bat te heilige ^cf^iftnre lt;l3obgt;S J13oo?b i?/tnel een mibbel lis/toaarboor bc heilige (öee^t ben menfetje bjengt tot ftet ilDoojb/ en taaarbaor be men» fcfje betnogen tao^bt am get te gclooben; maac bat be ïiejfte begronb/ get fonbament/ toaarop Ijet geioobe/bat be ^cljjift (l5ob^ Jl5oorb i^/ ru^t/en taaarboor Ijrj öaarban be?5erie?b taorbt/niet ijf; maar bat be ï^eilige ^c^tft/ boo? be ingesette teebencn ban Qare «©obbelijftljetb/ jelbe ig ijet fonbament/ be g;onb/Inaacboor men bcjelbe gelooft gt;l5ob' belijft te jiijn/ boo? be tne^ftinge be^ ©eiligen liPeeetegi in get B^oo^ü fpjefienbe. ®e autgoriteit beg ï©aa:b^ gangt af ban get J13oo;b ^eif. Welks VIII. De Kerke en kan niet zijn de grond, dat iemand gelooft, dat de authoriteit Schrift Gods Woord is. IBant:
hangt van
1. ©efóe^fteontbangt alle gare antgoriteit ban getï0oo?b. JCföcn ftan de Kerke, eene Cle?ftE niet ejftennen boor be toare Ctejlie/ ban nit get ll^oojb «3ob^/ Be^Kerke omtiat 3'? tl'e lccrE En ö.'e goebaniglieben geeft/bie be ^cgjtft ^egt bat heeft hare be toare l^ejfte alleen geeft/Eph. H: 20, Gebouwd op het fondament der Apos-tert'van te'en eD^e Propheten. 2 Joh. V: 10, Indien iemand tot ulieden komt, ende het deze leere niet en brengt, en ontvangt hem niet in uw huis. Rom. XVI; 17, Wijkt Woord, af van dezelve. Stnbien men uit get IBuo^b alleen ftent of eene ïie,2lie be tnare ïSe?be iC»oög \§/ 300 moet men De ^cg^ifture ee?bej e?iiennen iöablt;» l©aorb te 3j)n/ eer men be ïle^fte ejlient be tnare ïïejfte te 3311; en bejbc?/ men ftan get getuigeni^fe ber lierfte niet aannemen/ee? men 3e erftent be bjare tc 3tjn. ©iegf taorbt get IBoojb niet geloofb «öobé i©oarb te 3!jn/ombat be ïie?fte get segt; maar öe Bterbe taojbt ter contrarie geloofb be toare ïiejfte te jijn/ ombat get üPoojb get segt. Cf et guig ru^t op get fonbament/ get fon»
ba-
bameiit niet op Ijet Ijui-S. J^et oetorocDt öauot af ban öe oorsaaö/ öc Do?;aaft niet ban get oetarocöf.
Uitvl. 't ïtan toel t' samen gaan/ Cfjrf^tu^ gaf getuigentgfe aan 3[a- uitvi. Ijanne^ öcn «©ooper/en 2!oÖanne«i kiebcrom aan
Antw. 't 3f«if luat anber^ gctuigenipfe te geben/ en tuat anöer^ be gronb Antw. ban f)ct geloobe te jijn; Cljristuis tua^ be taaarljcib jelbe/ en gaf met autfjoriteit getuigeniipfe; maar ^ofjanne^ Ina^ maar een miböel ban öeftenb ■ maUinge/gclijft nu ieber leeraar i^/ en nogtan^stjn 50 Ijet fonbament niet/
luaarop ber tneïjaorberen geloobe ru^t/bat Éc.iUé ts bc Cliristusquot;/ maat men moet met be Samaritanen peggen/Joh. IV: 42, Zij zeiden tot de vrouwe,
wij en gelooven niet meer om uwes zeggens wille ; want wij zelve hebben Hem gehoord, ende weten dat deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld.
2. ©e gronö Uan actjthige ban iemanüa tuoorbcn ié be perfoon self; öe Bewü82. obcrljeib Inetten gebenbe/ geeft jjare metten be autljoriteit ban gebieben; krijgt zijmaar jij Imjoen bie niet ban bcngene/bie 5e beftenb maaftt boor afïejen neauthö-of aanplaftUen; 300 taorbt ool't Ijet ïBaorb erftenb ban eene aJobbclijUe au= Jjge^rv_an tljoriteit te sijn/alleen ombat iJ5oD l)et fpreefit/ Jes. 1: 2, Hoort gij Hemelen zaak.r' eude neemt ter oore gij aarde ; want de Heere spreekt. ï)e ftcrfte maar De uitroeper.
3. goo be fterfie be autQoriteit aan get ll?oorb gaf/ten opvgte ban on^/500 BewUss. moepte be ïte^fie bij oms meerber pijn in acfjnnge ban a5oD 5elf/tDant bie ic- ®0edmt manb^ tuoo^bsn geiooftaaarbig maafit en beftlem geeft/i^ meerber ban bie 5e geen ge-fp?ecïtt; 45ob nu Ijeeft geen mee^be?/baarom ftan oob niemanb jgne tooojben autljoriteltgcbcn. Ik en neme geen getuigenisse van een mensch, jegtbe ^ee» schen. re Écjuj?. .^cfioon SColjanne? ban t^em getuigbe/ bat ip/ beftenb maaftte
bat be ClJ?tgt«!8 toag/500 toil nogtan^ be ü^eere Se^uiS niet/bat iemanö ï)et baarom geloofbe/J^ein baarom erftenbe boo^ ben CijjiétujS/ bat moeite alleen maar aanleibinge geben. Maar Ik hebbe een getuigenisse meerder dan dat van Johannes. Want de werken , die Mij de Vader gegeven beeft om die te volbrengen , dezelve werken die Ik doe, getuigen van Mij, dat Mij de Vader gezonden heeft, Joh. V : 34, 36.
IX. Tegenw. 1. 1 Tim. III: 15, Hetwelk is de Gemeente des levenden Tegenw.i Gods, een pilaar eude vastigheid der waarheid.
©at aan be taaarljeiö fteunfet en bagtigljeiti geeft/ bat geeft aan bejelbe be autljoriteit om a(j? Inaarljeib aangenomen te luorben ; maar bat ijS bc ïie^fte aan be taaarjjeib ; berljalbe ei^.
Antw. ontftenne luel butbelijft Ijet geboïg ban be cerfte jieïlinge. ©e Antw. uitnemenbe boorftanbej^ luojbcn pilaren ban be ïicrïie genaamb/ 30a in Ijet bagel|jfifcï)e gebruib/al^ooft in be ^cgjift/ Gal. II: 9, Jacobus, Cephas ende Johannes, die geacht waren pilaren te zijn. Cn nogtan?? geben bie aan be i*e^Uc niet be autjjoriceit/oin baarom al? be tuare ïie^ric erfienb te bjorbcn.
S5üo ijs bc ïierlie ooft be beiuaariler/be berbebigfter en befcljermfle? ban l)ctI)5oorb; 500 baar getne ïierfte lua^/Ijet iEgt;aorb 43ab^ en öe taaarfieiti
baa?»
24 Van het Woord Gods.
öaarin betbat/ raafitc öaagt uit be toerdb. (©e uitb?ufiftinoEn ban een R a^at pilaar en vastigheid jeggen niet autgoriteit/ gefaofbiaarbigljeib te geben; p Cont maar betaaren en befeftermen. ©c iforfte zijn de woorden Gods toebe-1 gcefi trouwd, Rom. 111:2. ©ie moet 5e ban üetaaren/berbcöigen/ni alommc; X belienb maUen. i©at gelooftoaarbigljeib geeft bat aan i©oorb ? men Tegenw.2 Tegenw. 2. Jgiemanb ftan toeten bat be bijbel «5ob^ i©ao?b i$/ 500 maa be ïierfte öet niet jeibc. lt;!5ob fp?eeftt nu niet ban ben ÜJemel/bat be aant bijbel (JBobjj iBoorö ip; 300 moet et ban iemanb jijn/ bie Jjet seSS^/ (a joobat be menfeïjen get Ijooren fiunnen. ^egt
Antw. (a) Siemanb ftan ooft toeten tnat üamp;et be obe?{jeib geeft/tenjtj een ga?t uitroepe? Deselüe uitroepe/en nagtan^ geeft bic bc autljoriteit aan be toetten fte t niet.^oo 't ooft Ijie?. (b) 't lt;£n gaat niet bapt/bat niemanb toeten ftan/bat jont be ^Sijöet l©oo?b ig7 tenjtj be ïie?fte jjet jeibe; ï}tt gebeurt toe!/ bat ; geib iemanb bejre ban be menfeben geboren en opgeboeb/ en ban geene ïic?fte Uooj tocct/ ben 25ijamp;cl bij abontuur in 5Üquot; Öu'^ bmbenbe en baar naarftig in le-' jenbe/ bat tji) fmaaft in bie jaften ft?tjgt/ baarboo? al^ een miöbel befieerö tao?bt/e?ftent/bat be 25ijbel ban (l5oö i^/en öet l©oo?b iief fi?tjgt; ift gebbe julft eenen gefienb; bat aan bien gebeujbc/ ftan ooft aan anbeten gefcljie» ben. ^onberben ban menfefien toeten ban be ïte^fte bijna niet^ te peggen/
Rebben met bic niet op/ en ebentoel e?ftennen jij ben bijbel lt;l5ob^ l©oo?b te kl, . 3ijn/ en sullen jelf^ be toare Öc?fie uit get iJ5ao?b saeflen. be 0B?fie öjul bug ben bijbel in öanben geeft/en jegt/ bat «aob^ llEgt;ao?b/of alleen an- ijdj be? get boet en jegt/ 't ftan iemanb tot anbe?5deft fijengen/ en saefienbe uerï ftan lj»j in 't l©ao?h blijften ban a5obbclnfiöcib binben. (c) jullcn 5eg« öc j gen/bat be iSoamfcöe ïï^fie be toare ïiejtfie i^/en bat biebe autljoriteit ^er aan get illgt;oo?b geeft; nogtan^ gclooben toij/bat be ^pel a5ob^ U^oajb i^/ tiuii niet ombat be fioomfege ïiejfte get segt/bie toij self^ be?ftlarcn 45ab^ ïierfte En t niet te jgn; bantoaa? ban c?ftennen toij/mct tienmaal meerber berjefieringe geit ban sö/öat be 25tjbel 45ab| l©oo?b i?7 betotjlc toij 't niet gebben uit c?ften« 1 ^r. , teniae bat be öoomfege Ée?fte be toare fèetfie i^ ? hieruit ip 't imme^
filaar/ bat be ^cgjift gare (^obbclijfte autgoriteit niet ft?ggt ban ben pau^/ paufelijfte conciliën/ nocg ban be gegeele magt be? Jaoomfcge fóetfte.
Tegenw. 3. ^e ï^e?Re i^ boor get J©oorb getoee^t/en ig Beftenbcrban get ï©oo?b/ bugï geeft be ïie?fic get ï©oo?b be fljobbelijfte autgoriteit.
Antw. iDc ïie?fte i^ niet ouber ban get J©oorb/ maar 't contrarie té , toaar. ^et i©D0?b get jaab be? 3(Se?ftc. i|et Ee?fte Cuangeïium toa^ boor; be ïic?Be/En eenmibbel/toaarboo? baareeneïterftefttoam. 't 3$ taaa?/baa? toa^ eene föe?fte boo? bat be ^cgjiftuuc in ben 25ijBcI ücgjepen toap.1 jLlSaar nogtan*? gaf be ïie?fte be gelooftoaarbiggeib niet aan be 25oefien ban jjEojeé en bolgenbe ^cgjiften. 31^ iemanb nu onbe? be bebieninge geboren too?bt/ joo i^ get ï©ao?b en be föejftc baar te gelijft/ en men ft?ögt boo?gaan| cerber aegtinge bat be bijbel «öobgi IBoojb i^/eer men eene bebattinge ban be ïierfie geeft/ en opine?ftt taat bic ban get i©oo?b jegr.
ï©aat'
Antw
Tegenw. 3 Antw.
Van het Woord Gods,
' iJDaajuit Blijfit/ bat be ïierïte niet Bcftcnber ié ban (jet H^oo^b; maa? tc? contrarie. €n fc^oon genomen be ïterfte Uia^ eerber en Beftenber/ nogtang geeft bat geen booiregt otn Jjet ï©oojb (èobbelijft te boen acljten.
X. ©e ïterfte ban geeft ftet ilDao?b geen' (fitabbelpe autrjariteit öij ben Alaar van, inenfclje/ men gelooft se niet lt;J5oböelijft te 5(jn/ ombat be ïie^fte {jet segt: ^ord j maa? be ^eilige ,®c!)?ift jeibe op en baan jijne (ÖobbelijUlJEib aan ben zoive. aanbacfitigen lesec of {jobber.
(a) (l?e ojjfcQjiften aan be 25oeïtcn en SenöBjielien/ be Inoojben: 50a I ^egt be i^eerc/be i^eere fpjeelu/ljoojt be^ïjeeren OEgt;oo^b/Beroeren Ijet Öa?te. (b) ©e liejBojigenljebcn Ban (J3ob en löobbeljjfie bingen/ Uirl»
fie be nature niet openbaart/en geen menfclje Bebenfien fionbe/ja self?
gonbe? Belne?ftinge ban ben heiligen a3eept niet Begaan Ban; be Ijeilig-geib en juibejöeib Ban be Bebelen en Ban ben tneg/ taelfte ben menfclje Boo?geftelb tnojbt om te Betaanbelen/ Bij toelBe alle anbere fcö?iften/ bic uit bit JEioojb niet gijn te jamen geftelb/aajb^elj/g?of/gbel en bbiaa?!
Stjn/en Bg toeïfie alle fc{j?iften/ bic baaiuit ge^aalb 51)11/ Bejfcljijnen al^ be fcljilberije Bij ben IrBenbigen mengclj/ beje toonen aan ben menfcQe fjarc «eobbelijftljeib. (c) ^e ft?acöt bic Dct i©oo?b Oecft op Ö^t Darte be? mcii'
fcljen; baa? l)et €uangelium Berfionbigb too^bt/neemtljet be öa?ten in/ en B?engt 5c onbe? be^elf^ geBieb. ïEn goc men be Belijbe?^ meer onber»
bjufit en be?Bolgt/ Ijoe jjet i©oo?b mee? öracljt ÖEEfr. (d) t)et Bjonbejiijfic licljt bat Bet J©oo?b in be jiele B?engt/be intaenbige en be uittnenbige Beranberinge/ be joete tjoo^t/ be onnitfpjcfielijfte Blijbfcïjap/ taaarmebe be geloobigen BejBulb tao?ben/300 bat 5e in liefbe en Bjeugbe alle tor^
inenten uitftaan en gehiilligjicö laten booben. (e) ©e Boojjeggingen/ bic buijenben Ban jaren te Boren Beftenb maaftten/ tnat baajna gebeuren 5011/
en be nette BerBulltng/taelfte beBoo^cggingenBetaaa^Beben; bejeen bie?-gelijlie bingen jgn fbalen Ban be gobbelijftljcib Ban ö^t l©oo?b/ en Beftaalen en obe?tuigen boo? Ijaar eigen licfjt ben mensclj met {jarc «öobbeïijftöeib.
^©ocö Tjet gemoeb ten Bolle te obejreben/ Bijjonbe? Ban iemanb/ bie Donr het jijnc Be?bo?Benc rebe tot regte? ftelt/iö jjet tae?rt Ban «öobjj (J5eeéc/biel?^1^ i| een Geest des geloofs, 2 Cor. IV: 13. ©ie geeft het geloof, 1 Cor. XII: 9. h. óees-De Geest getuigt, dat de Geest, fp?eftenbe in f)ct i©oajb/de waarheid is,tes-Uoh. V: 6. 1 Cor. XII; 3, Niemand en kan zeggen, Jezum den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest.
XÏ. 43e3ien BeBBenbc Be principale tae^ftenbe oojgaafi/ ftomen tap tot is door bc instrumentele oorzaken, be mibbelcn/bic 't ben J^eere BeQaagbIjceft te geB?uiften in B^t geben Ban Bet l©oo;2b. ©esc gijn heilige menschen nen bo-Gods door den Heiligen Geest gedreven, 2 Petri 1: 21. ©e.^e ontBingen bc schreven., openbaringen (a) boo? onmibbelbare aanfp?aUen/ Num. XII: 8, Van mond tot moud spreke Ik met hem, ende door aanzien, (b) 3tn be?rufiftingc bec jin» nen/ Hand. X : 10. 3in ben lt;ü5ee?St te 51)11/ Openb. 1:10. (c) 3jn b?oomen/
Detstj boo? aanfp?aften lt;0obg/ Matth. 1: 20. 't boo? Bertooninge Ban ge» I. © 3'Ö-
25
jtOten/bcrocjElfdjapt nier aanfp^aften/ Gen. XVIII: 13,17. (d) (©oor tnlt; j ijjEini 'oelen/ 't jij in ben f(aap/ 't 50 in berruftliinoe lian sinnen/ 't jij taafiftct „-.«pj Sgnbc/Gen. XVIII: 2. Ijoeöantoe toijie ooft öe ^opljeten openbarin- - jErnjai ijen ontbiiiaen ; bu^ fcjjjeben 5ij/en be CuanQeli^tcn/en be SCpoptfkn ^L.r|i( alle^ boor iiigdJinoe iian ben fjeiliocn löee^t/ bie gaf l)et ljun in/ 2 Tim. jjjj 01 111:16. IDie bjeef tjen/2 Petri 1:21. ©ie bcjïuurbe Ijen en geleibbE l)En in alle tuaarQeib/Job. XVI: 13, en berftonbigbe f)et ljun/berg 14. Yj(aaj lieto. t. XII. Deje 500 in opjiote ban jaften/Inoorben en jlijl boor ben {|ei» ^afle breeuw-quot; l'0En ^eegt bcftierb liiorbcnbe/fci)reben je/en bat in bie tale/betoelfiE ache tak, öe ïüerfic fp?aH/ opbat jij fjet berftaan jouben. ©e fcljriften beg dD. t,cll£ •^de'1' ^e^tainent^ jijn oefcljreben in ïjet Hebreeuwsch, ombat bf föerfte in 0II1 ti Griek- bie natie üeftonb; alleen jgn eenige tocinige ïiapitteïen in 't Cbaldeeuwsch xi sche. bffcl)?ebcn/ Itiellie tale 300 na aan 't J^cö^eeuln^cï} Romt/ bat tjij/ bic Lc]ie / 't ^Eb^ecutogdj tuel berftaat/ get Cljalbeeutogcl) bijna gcfteel berflaan xieH?; ftan. ©e fcl)?iften be^ jijn befcöjeben in Ijet Griekscb, ombat p/et
bie tale be gemeenfle lua^ onöer be J^eibenen. acfjti
©eje beibe talen jijn in be ^eilige ^cöjiften 300 ongefc^onben gelt; ^jefcfj bleben/ bat fc^oon in be^e of gene exemplaren fc^njf- Df bjuftfouten ingt; ^f)?c geflopen sijn/ en be fietteren be eene of anbere plaatfe ïjebben soefien nnfie te bebecben/ 313 nogtan^ boor be getroutoe boor^orge be^ ÏJeeren/en 'm)it boor be jorgbulbige acgtgebinge/soo ban be 3!oobfcr)c ïlieïfte/alp ban öe 1. CftjigtelijftE op beaffcl)?'ften en afbrufiften/in bolftomenï)Eib betoaarö sijn. tuige welke ©eje talen jijn alleen autentiefl/ boor jicljselbe autljoriteit en magt jje^ all//cn/ k ÖeüBcnbc om gelaofb eu aangenomen te toorben ; Vuant in beje talen Ijeeft ^ai, zijnquot;' 'c «öob 5ijn §©oorb boor ingeben en beftier bep ^eiligen (öeegteg laten be» ijatl fc{j?tjben/alle obersettingen in anbere talen moeten aan beje gronbteftgten 3au{ ficpjoefö Inorben/en bat met bese niet obereenftomt/moet berlnorpen tno?' _ aiif j ben; taant lt;J3ob Ijeeft jijn ïJPoo^bin bie talen/intaelfie get JBoojb ober»' 300 geset tao?bt/ niet laten befejj^pen ; maar alleen in 't ^cbjeeutopclj en * 2. a5?ieftgcg. De Papisten ftellen begcmeeneSCatijnfcgeobc^settingeal^autljcii- toot tieft/ Ijoeteel bejilanbigen onber Ijen/nu mebei|eb^eeutogclj en i0?ieft?c8 gebn bejitaanbe/anber^ gcboelen en fpjeften; anberen taillen lieber bot fterben/ gijg ban tot ftennijfe be? toaarljeib ftomen; gelgft ooft Fiunne Deftniöamp;elingen te» ^ert gen be autfjentiefttjeib ban be gjonbtalen 500 Bot sijn/bat 3E geen antlt; toa? taoorb berbienen. 3
be in- XIII. De materie of inbond ban get Jtëoorb $ Qet berBonb ber genabe/ Ibalf het^er.13 Df ÖE bolmaalite regel ban geloobe en leben. ièese regel begrepen in opb bond der get oDube en Jfiieutae i^r^tament; niet ieber boor een ozbeclte/ soobat toac Genade. ^Et njpj genoegsaam jonbe getaeegt jijn boor be ïie^fte in get lt;0. niet rn bat get J©. ^1. niemanb tot jaligljeib soube ftuniien ö?engen sonber get knii 03. (C./ai^of 5e abfolnut nooösafielglt Bg malftanberen moegten sgn ; en ^aa toeberom/ bat 300 een Boeft berloren taa^/ bat men ban een gebeelte ban mah ben regei mi?te/cn be regel niet bolmaaftt taa^; taant een Boeft of eeniot leer
Van het Woord Gods. 27
,r. ^11' iDEinige te 3.1111011/Bi) e^empd/bc Bocften .ilSojeiei/be €itanoeli#ten/öc-nigpen in jicfj bolmaafttclijli ben gcljeElcii regEl liiin gcloolie en IcUcn/ en ar'11quot; 'fcmanb bie aHecn IjefiBenbc/soubefiuiinen 3alio tuojben/sao ljj) 3e maar regt fflcn Sjecjïonb. jBaar be ^ecre Betoont baaciti jgne taonberöare goebljeib/btit Tira- ïjij oné liefe ^icljriften/en bat boor Uerfdjeibene J^ojjljetEn/Cuanceligten E En SCpa^trlen/ gegebeii Ijeeft/ aUe I)et3elföe gettiigenbe ; maar be een Uer-Irtaa^t be eene 3afte Breebe; en ftfaajbet/ en be anbet Ineberoin eene anbeic fcafte; 3oobat alle Boeften/ 300 bep; €gt;uben al^i be^ Bieutaen (^e^tainent^/ bn^ Uerbinben te gelooüen en te boen alle?!/ tnac baariti ban löaö te geloo^ f ben en te boen Bebolen tcio?at/cn Duiten bat nietg mag boorgeftelb Inorben 'IE 'n om te getooben of te boen. l^ierointjent 3ijn be3e biagen te beantbioorben.
avscL XIV. ï??age: Of het Woord Gods een ff eheet volmaakte regel is voor den men-/ sche ten opzigtevan geloof en leven, zoodat er niets behoeft noch mag bijgedaan wor- rügel L liaan ^en? De Papisten ontlfennen/bat fjet ïBoorb .6aö^ suïïf een bohnaaftte regel mbat ip/ en jeggen/ dat er onbefcljreben traditiëu of oüerleberingen met beselföe ncfjtingeen geloof moeten aangenomen en gegoor3aamb tuorben/al^ |)et 1 SE' Befcfj?eben IDoojb ©ob^. Wij te? conljatic Ijouben |)et ba^'t/ bat öet be-11'n' fcö?eben ÏDao?b Ojobö een geljeel bolmaaftte regel i^en be^bicjijcii alle lefien onBefcfjiebenc traditiën, bic leere of leben raften/ alë menfcljEii-bontien. quot;/en ^itBIijftt:
an be 1. ps. XIX : 8, De Wet des Heeren is volmaakt, bekeerende de ziele; de ge- Bewijs 1. 1 5Dquot;' tuigenisse des Heeren is gewis , den slechten wijsheid gevende, l^ter fpreeftt xix:8.
be ^opfjeet ©abib niet aileen ban eene boimaalitijeib/bie ieber beeltjc 'Jpcft bail get JDoorb in 3iclj;elf Ijeeft; maar Ijoebanig get 10002b i^ ten op5igte nt,E:' ban ben menfclje/namelijft bat Ijet öen menfclje taij^fjeib fian jjeben tot tgten jaUgQeib/ en bat öet ben nienfc|e öefteert. SSoo berbat ban ö^t !©oorb ü10?'. alleg luat tot leere en leben noobig taant 300 tjet bat niet alleis berbatte/
iber» ■ j00 ftcmöe Jjet ben menfe^e niet befteeren en genoegsame taijsljeib geben. 1) en * 2. ï^et Befdjjeben IBoorb ig baartoe gegeben / opbat big Ijet leben
toor ljet3elbe berft^jgen souben/Joh. XX; 31, Maar deze dingen zijn ge-^^(1, b?C0 schreven, opdat gij geloovet dat Jezus is de Christus de Zone Gods; ende opdat ben/ quot;gij geloovende het leven hebhet in zijnen name. ii^it einbe ItonDe gailgctj niet n te» fiereiftten Beftomen biorben/inbien fjet Befcftjeben J©oo.:b niet genoeg3aam ant' toa^/eti een bolmaaftte regel ban leere en leben; bieé i^ jjet bolmaaftt.
3. l^et Befcljreben l©oojb Befitaaam om be taaarljeib te leeren/ Oer Pg01nv|tjf-late/ balfcljE te Beft^affen/get ftlnabe te berbeteren/ljet goebe aan te taij3en/tot aiie
opbat be menfege bolmaaftt sg/tot alle^ bolmaafttelgft tocgeruêt; met één Godzalig' mbat taoojb/Ijet ftan ben menfefje Inij^ maften tot 3aligljeib. jiBcer ftan men S1'
niet fiegceren/al^ men bat fjeeft/ban Ijeeft men genoeg. Su^bie ftracgc ennuttigOEib Tjeeft be .êc^iftnre/^ao ié 3c imme^ ban bolmaaftt en genoeg-; W paam. ^ietbit/2Tim.IlI:15, 16,17, DeHeilige Schriften... die u wijs kunnen ban maken tot zaligheid. Alle de Schrift is van God ingegeven , ende is nuttig tot 'niflt leeringe, tot wederlegginge, tot verbeteringe, tot ondenvijzinge , die in do toci- a regt-
28 Van het Woord Gods.
regtvaarcligheid is; opdat de mensche Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust.
uitvi. i. uitvl. 1. ©aar flaat nuttig, niet genoegzaam. nuttig en noo»
big om te fcf)?ijl)cn/maar met nenoegsaam.
Antw. Antw. (a) ©aarftaat bat get JBoojö kan maften tot saïigïjeiö/ (b) bat nuttig ié tot snifte einben ig genoegjaam/ baartoe ftan niet mee? bc^eigcljt tnojben ; bc sonne ig nuttig tot bejlicljtinge/bat ijéf 50a Ueel al| genoegsaam; geen anbe? iicljt i^ noobig nocFj nuttig/al^ be jon ong fie|t?aaït. Uitvi. 2. Uitvl. 2. ©c SCpo^tet fpjeeftt banket 43. inbien batgenoegjaam luaa tot saligljeib/500 taaéljct JS. tC. niet noobig; maar't i^ noobig/ bie^ i£ nuttig fjier 50a bec( af# profijtelijft; maar niet genoegsaam. Antw. Antw. (a) Cf et lt;0. ijt. toaé genoegzaam tot op C [jji^tug ftomfte/ bentoel» fteu tjet lt;amp;. (C. beloofbe; in [jet JB. (C. luo^bt gceneanbere teere noclj leüen Uoo^gefieib al# in Ijet {£./ get 6elie#tigt en bejbreiöt batqene/ 't taelft Ijet '0. befoofbe/en br^ftlaart beberbuüiiigeban Ijet^elbe. Sfnbien nu Ijet 05. PT. 50a nuttig tuag/bat Ijet genorg:aam lua# boo? bien tijb/soo i# ban nu liet M. geboegb bij jjet (O. beel mee? 500 nuttig bat Ijet genoegjaam i#. (b) ®oe ^aulup bit fcftreef aan (SCimotöeu#/ boe taaren er al bejfcöei-bene ^cgiiften be# lt;amp;./ joobat ooft bic Diermebe ingefloten taorben. Bewijs4. 4. jcmen mag op alle bloeften/ bie in get i©oo?b gefcö?eben flaan/tot fiet daar n'fets befc^eben ï©0ü?b niet# af nocö toeboen/ bie# i# get !©aa?b il5ob# een bol» van af- of maaftte regel ban leere en leben. giet bit/Deut. IV:2, Gij en zult tot dit woord toedoen, dat ik u gebiede niet toedoen , ook daarvan niet afdoen. Openb. XXII: 18, 19, Indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen die in dit boek geschreven zijn. Ende indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer Prophetic, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens. Gal. 1:8, AI waar het ook dat wij , ofte een engel uit den hemel u een Euangelium verkondigde , buiten 't gene wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt.
Uitvi, 1. Uitvl. l. JiBose# fpreeftt ban't gene gtj fp?aft/en niet ban't gene gtj fcgjeef. 3Joijanne# fpraft alleen ban jjet 'SSaeft jijner (0penöaringen/cn met ban ben geljeelen bijbel.
Antw. Antw. ©at JBose# fp?aft/ bat fcljjeef gij ooft al# een getroulu bien#t» ftnedjt (Sob# op be# Secret! bcbcl. SSoganne# fiefloot met jijne lt;0pen-baringen Ijet JJ^oorb lt;!5ob#/en Ijij jette bit berbob op't allerlaatfte ban be algt;pcnbaringe/ al# een jegel op alle ben geopenöaarben en fiefcgcebenen Inille (0ob# in Ijet ilïgt;oorb; taant be reben ban get berbob i# be^elfbe ban ieber 25aeft ber If eilige ^cgjift/ en alsoo ban be gegeele ^cgjift/ namclijft/ ombat (0ob bat/ en niet anbe?#/ ingegeben gabbe.
Uitvi. 2. Uitvl. 2. ©e ^ropgeten gebbcn beel bij JUSo^e# gebaan/en beSCpo#» telen bij bcibe.
Antw. Antw. JSict bat ben regel ban leere en leben betreft/maar alleen bejftla» ringen/ uitb?c{bingen/tocpa#fingen/ en bat boor ingebcn en bcbel éob#. ^aulu# berftonbigbe ben gegeelen raab ^ob#/Hand. XX: 27, en nog^
tan#
Van het Woord Gods. 29
tanipi nietj? seggenbe buiten be ^rapficten en JIÏSOJC^/ Hand. XXVI: 22.
üitvl. 3. ^etefigten fpjeften banict^afof fii) te batn öat tegen getuitvi. s. üefcfjrebene ft^eeb/ en bat amp;ebie?f/ maat niet ban ïjetgenc baac raebe obereen fttoam en f)ct fie^ulpjaam taaö.
Antw. SCI toat men fitj een bodnaaftt taejTf boegt/ fieberft get. lt;DcAntw. teftpten fpteften niet aüeen ban Ijctgene baac tegen |1?ijbt; maar bat fieftalbe/ btj/boben/buiten !jct iicict]?ebene magte sön/Gal. I: 8.
5. mie tcabitiën of oberlcberingcn buiten f)et befcljreben ïpoo?h jtjn Bewu^.. menfcljen-bonben en inzettingen / baac 5(jn geene obecleberingcn bantiënzuu CÖJi^tu^ nacl} ban be 2Cpo?te(cn; nooit tuij^t Clj?i?tu^ of een onjï tot onbefdirebene tcabitiën/ maac altijb naac ftet iBoocb/ Jes. quot;Si,hen_ VIII: 20. Luc. XVI : 29. Joh. V; 39. 2 Petri 1:19 , 20. «Job benoemt at(E voaden. menfcgen-in^ettingcn/ Matth. XV: 9, Tevergeefs eeren zij Mij , leerende leeringen, die geboden van menschen zijn. s^e Jpaapfctje insettingen 3j)n fupi'?ftitieué/bal?clj en tegen tjet bcfctj:Bben J15ao?b.
XV. Tegenw, 1. ©ele 25ocfien ban öe ^eilige ,®cf|?iftuur jnn ber- Tegenw.l ïocen/ alp 't Boek der Oorlogen des Heeren. 't Boek der Opregten. Het Boek der Chronyken Israels. Het Boek des Propheten Nathans ende Gads.
De Brief aan de Laodicensen, alle be iDoocben en baben ban Cfjciótu^ jijn niet 6efct)?eben ; 't i# te gelooben bat be SCpo^teien ooft anbece bjieben gefcö^eben lebben/bic tuij nietQebben; bie^ i^ be 55ijbel niet bolmaaftt.
Antw. (a) ©ese 23ael'?en 3gn nooit een cegel ban tecce en ïeben getnee^t; Antw-in be ^djjtft tno^ben biel anbece boeften ooft genoetnb/ bie ban l^eibenen gefcöjebensijn/Hand. XVII: 28. Tit. I; 12. (b) iBij gelooben batCÖJi^-tup 5ecj bele bingen gefpjoften en gebaan Ijeeft/ en bat be SCpogtelen jee? bele 23?ieben aan be gemeenten gefcö?cben Ijebben/ ooft booc in»
gebinge ban ben heiligen £cc$t/ en booc bie pacticuliece gemeenten al^ 45obbelijft moeptrn geloofb tnocben/bie anbcce gemeenten niet öab»
ben/ en ooft tot be 45EniecntB 45ab^ na be? Stlpoételen töben niet gefta-men sgn; inaarbaacom ip be ^cljjift/bic bnj jjebben/niet onbülmaalu/
maar i^ en blijft nogtané een bolinaabte regel ban leere en leben; be=
ünjie 't gejjeelc Cuangelinm baarin begrepen i^/ en buiten be ,,êc{)?ift nooit iet^ ban CD?iptu^ en be SCpo^teiEn gesegb of gefcljjeben i^/ bat tot eon regel ban leere en leben boor be gemeente joube 5tjn. 31a al dabben luij minbe? boeften/ ünj jouben nogtan^ een bolmaaftten regel Ijcböen/ maar nu ié 'tbe^ tjeeren goeböeib/on^ batselfbe «ïEuangelium boor bele perfonen/en boor beleclei uitb?eibingen/roepa^fingen enbe?» ftlacingcn te geben; en beje bie totj Rebben jijn obecbloebig genoegjaain.
JllSen moet Ijet bJejen ban cene ^afte onbe?fdieiben ban be cmjlanbigtjeben.
Tegenw. 2. Joh. XVI : 12, Nog vele dingen hebbe Ik u te zeggen , Tegenw.2
doch gij en kimt die nu niet dragen, t^iecuit blijilt bat biie noobige bin»
gen niet befcljceben ^ijn; birp iis be (©cijjift niet bolmaafit/ maac moet
boo? be t?abitiën bejbulb Inojben.
gr) 3 Antw.
30 Van het Woord Gods.
Antw. Antw. Jga €ti?i$tug ojiftanlirngE taaren be Sdpo^teïen ftBjfier in gt' loobc en senabe/ en i$ Ueertig basen öfj ïjen geöfeben/ sprekende
van de dingen die hetKoninkrijke Gods aangaan, Hand. 1:3. Zaaïjeeft ban Clj^iptuji ljun bte bingen/bie 3Ö te boren niet b?agen fionöen/' boe gejegD. €n 3gt;j taie?ben gebjelien ban ben heiligen J3eept/ en in alle taaar-Ijetb gcïeibt/ Joh. XVI: 13. Cn bie ©ee^t joube l)un alfe^ leeren en in» baditig maften affcs taat be l^eere Se^u^ (jun gejegb Ijabbe/Joh. XIV : 26.
Blijft niet^ oürj boor be trabitiën/ en quot;be heilige .©cfirift i^ en blijft bolmaaftt/ beüirjle be Stpo^telen alle^ öeböen befdjjpben bat 31e-3U0 gcbaan en gelrejb fjerft/^oo bcel on^ tot saligljeib nooöig^/Hand. 1:1.
Tesenw.3^ legenvv. 3. 2 Thess. 11:15, Houdt de inzettingen die n geleerd zijn, 't zij door ons Woord, 't zij door onzen Zendbrief, {^iermaaftt be SCpojJ-teï tncl uitb^uliftelijli getaag ban inzettingen boor l©aojb/en onbe^fdjeibt bie ban insettingen boor ^rief/joa jijn er ban oberleberingen/bic niet fiefct)2cben sijn/bie men nogtanjS onbe?öOI|öen moet.
Antw. Antw. i©e SCpogtel fdjjeef niet alleen/maar gij ptebiftte ooft boo? be Ie» benbige flemme/Oocfi jjij prebiftte geene anbere jalien ban tjij fd)2cef/:n fjij fdi?ecf geene anbere paften ban fttj p^ebibte. 't IDaö in fubftantie fjeticlfbe CuangElinm. Soobat bie tnoorben: of door woord, of door brief, alleen 3ien op be be?fdjeibene maniere ban boorftelien/en niet op bejfcfjerbene 3aften/ bie boojgeftelb taierben. goobat Ijier niet^ in i^ boo? be trabitiën.
Tegenw.4 Tegenw, 4. ©e Sfoobfdje ïtejfie geeft berfdjeibene salien ingeiïelb/en bie toie?ben aan Ijet toeftomenbe geflacgte Dbergelehe?b/ hielfte nogtan^ niet toaren geboben/al^ öquot; baéten in be bierbe/in be btjfbe/inbe 3e» benbe en in öe tienbe maanb/Zach. VII: 5. Zach. VIII: 19. ^e bagen pu-rim/ Esth. IX: 21—26. J|et fee^t ber bernieutninge be^ tempel?/ Joh. X: 22. ^00 Ijeeft ooft be (©ereformeerbe Üerfte gare in3ettingen; bué mag en moet men nu ooft trabitiën onber|jouben.
Autw. Antw. i^et bakten hiaö ban (öob bebolen/be noob toeeiS aan ben ttjb taannee?/ en bie omilanbigfjeib Inie^be aan be Öe^fte gelaten/Joël II. (0aft 3tjn banftbagen beüolen/ taelfte mebe boor be boorballen en Jierfte ten op» 3igte ban ben tijb bepaalb taorben; boclj be acgterbolginge baarban boa? eene injlellinge ber ïlic?fteaan get nafiamenbe gefïacgte Ijeeft geen grcnb in get i©oo?b/ en te mi^prijsen/ en be ïterfte moet 3icg baar niet aan gou» ben ; goebanig btj on»? 3ön be genaambe fee^tbagen/ bie begoorben taeg» genomen te taorben ;3ie£ gierban D. Koelman , van de feestdagen : res judicata, en anbere ban 3tjne geleerbe en (l5ob5aIige fcgjiften. SCnbere uittoèn» bige orbe?^ en omflanbiggeben ban be (6ab^bien^t 3gn in ben g^anb in get i©oo?b bebolen/en be bepalingeaan iebere particuliere ïierfte gelaten/ftun» nen beranberb taorben naar berfcgeibengeib ban njb en plaatfe/ boeg alle fupei ilitie moet berre baar ban baan 3ijn/ en mogen ganfcgeltjft niet raften be leere of get leben. ^oobat bit niet met allen be bolmaafttgeib ban ben regel Hjenftt/ nocg get b^ijben ban anbefdjrebene trabitiën boorbeelig iö;
XIV.
XIV. ©?a0E t Of het O. T. voor de Christenen in het N. T. is en blijft een regel Het o. T. van leere en leven ? ÏPc JtücniiiëtEil JEggen neen. JU»ij ja. bEtai)^ ip ; rè'geiTn
1. ^Et lt;0. (C. bErbar öESElföE jafiEn/ pEtjElföE «Cuaiigclium/ joobat ïjet hetN.T. lt;©. VC. En l)ct 415. (C. EEn eii öEjElfDE sftn tEii opvgtE ban f)et tac^Eii/ öe ^vit1' oniftanöigtjcDEn eii tiE maniere ban bEötEninoe alleEii onöcrfcfjeiöEn ; fjEt uet/.eifdo lt;amp;. ^T. 3ag op Cfj?ijjtug biE ftoniEn joutiE/ eii öaarom toiEtöE l)Et öoor ^uaugeii-afbcElbingen En fcljaöutoingEii bcbiEniJ. ^Et J®. jiEt op Ch?ipta^/um'
tiE gEftomEii ij^/ En taorüt öaarom jonbEt fcfjabulDE üebiEnb. ©at erh eh getjelfbe ij? mEt öet 43- i? on^ jaotuel eeii rcgEl al^ öEt IjEt lt;0. iiS joobanig/gElijft uit fiEibc (jCEgtamEntEn obEraï blijlit En in 't bErbolg in't öjEEbEsai gEtoonb tnorbEn/tuaaram ooft bs ^Cpa^tEÏ/p?E-bifiEiibEtjEt J©. ®:./jegt niEtiS tE jEggEii buiten hetgene Mazes endePro-pheten gesproken hebben , dat geschieden zoude, Hand. XXVI: 22.
2. ©aar ig maar eeue ïtE^fiE/ban ï)Et ftrgin bcr taErElb tot bErjElbEt Bewijea. EinbE/bE boEfiEii br^^. snn aan bEftErltE totEEn rEgel DbergElEbE?b/
300 ban ooft aan bE ïiEcftE bf^ 43. (£.; jElf^ bE cerEmoniën/ biE ingEftslb toa- ke over-tEn om maar boot eeii tijb grplEEgb tE toorbEn/ raftEn on^ in f)Et 45. geleverd. niEt om gsplEEgli tE VnorbEii/maat om baatuit bE tnaarljEib/bE toijgljEib lt;i5ob^ tE siEii/En CÖ?i?tu^in allE omftanbigjjEbEn tE ÖEtEr tE Ieeeeii ficnnEn.
3. ©e ïiErftE bE^ 45. i^ gEbonltib ^ootDEl op fyft fonbamEnt bErgewijss. ^opTjctEn alg? bEr SCpostElEn/Èph. 11:20, Gebouwd op het fondament
der Apostelen ende der Propheten. %Ga jijn bE fcf|?iftEn bEE JproptjEten isook op onjö ^oolnEl eeii tEgEl al^ bE fcf)?iftEn bEr SCpostElEn. phetenge-
Uitvl. ©oor bEj??oprjEtEn InorbEnbErflaan DBHfropfjEtEn bEj? 45. iC./ban bouwd. iDElftE tE lE3En ig/1 Cor. XII:18. Eph. 111:5. Eph. lV; 11. iBant bE o?bE gEEftUltvl-ï)Et tE fiEnnEii/ öEtoijl bE SlyoptEi EE^t noEmt Slpo^tElEn/ baa?na jè:ofetEn.
Antw. (a) ©e ^opgEtEn bEjö 45. (3r./ban toElfiE in biE pïaatfsn gE» Antw. niElb tootbt/ Ijebbeu gEEns fcljjiften nagfiatEii/ 300 ïtan bE ïiEtfiE op biE ooft niEt gEboutab tnorbEn. (b) SCIgl in öet 55- taan ^JovÖftEn gEfpjoftEn Uiojbt/ 300 tnorbEn boargaan^ bE ^op|)EtEn bEé lt;0.^. bEC« ftaan/Luc. XXIV :quot;25, 27. (e) ©at bE SCpo^tElEii boor proptiEtEn gEiioEinb tnorbEn gEEft gEEn gEtoigtE aan bat gEboslEn. ©e jp^opljEtEn tnorbEn boor bE (éuangEliptEii gEflEib/Eph. IV; 11, eh nogtanjS sijn be dEuan»
gEligtEn niEErbEt ban bE ^opljEtEU bE? 45. ^T.
4. Camp;rigtn^ En bE StpoptElsn ücbE^tigEn öunnE SEeeee uit pEt (0. (^T. Bewijs4. fcJtj3En on^ tot bE ^clijiftEn bE|é (0. (JC./ En toonEn bE nuttigljEib bE^ ^ordt0uu
(©. boo? on^ in f|Et 45. (C./ Joh. V: 39 , Onderzoekt de Schriften... die zijn het O T. het die van Mij getuigen. Rom. XV: 4, Al wat te voren geschreven is Cbc öoe» bevestigd, ftsn brg (£). (CO dat is tot onzer (in bE bagEn bEjl 45. (C.) leeringe te voren geschreven , enz. Luc. XVI; 29 , Zij hebben Mozes en de Propheten , dat ze die hooren. 2 Petri 1:19, Wy hebben het Prophetisch woord , dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt. Hand. XVII: 11, Deze waren edeler dan die te Thessalonica waren, als die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid,
on-
onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzoo waren, ©it aïlc^ toont mlbliagftiaar/ bat De ^cDjiften beg lt;0. (£. on^ joolud ecn
Tegenw.l XVII. Tegenw. 1. Hebr. VIII; 13, Als Hij zegt, een nieuw Verbond , zoo heeft Hy het eerste oud gemaakt; dat nu oud gemaakt is ende veroudet, is nabij de verdwijninge; Ijet bos ban oub gcnuiaiit eii nabrj öEbErbtiiijningE/ 300 iji fjEt nu aliangE be^btaenEn; bieg raaftt l)Et 4D. on^ niEtmEEC.
Antw. Antw. ©e aHpogtEl fprEEftt niEt üanbE 25oEftEn öe^ lt;©. ; taant biE pjtj^t ftti aan/eh bEjIslaact je nuttig tot iEEringE/ taEbEtlEggingE/ehj. Kom. XV:4. 2 Tim. 111:15, 16, 17. afêaat ÖÖ fpreefit ban öe öebie» ningE öe^ bE^bonbp/'r tDElft in't bEtbolg in'tö?EEbE jat gEtoonb toot» tien. SCI goubtbE fiEbiEningE öe^ bEjbanbg boot bE CErEmoniën op/baat» om ïjoubEn bE 55oetten be^ lt;0. (JT- niEt op eeu mjel tE jijn.
Tegenw.2 Tegenw. 2. Matth. XI: 13, Alle de Propheten ende de Wet hebben tot Johan-nem toe geprofeteerd, goo moEtEti ^E ban opfjoubEn mEt bE tijb ban ^oljannE^.
Antw. Antw. ®E ^opÖEtEn En bE CEtEinoniÉlE toEttEn bEtrtanbigbEn bat
tup fiomEn joubE/ eh 3!of|annEg bErfionbtgbE bat Seju^ geftomEn toap, (Daar öe bE^buIlingE i$/ baar öaubt bE bElaftE op; tn biEn 3111 tnojben je gEjEgb niEt bEjbEt tE pjap^EtEtEn ; maat 55 filEbEn nog in anbEtE op» jigtEn/ jij ficbben ooft gEp^opljElEE?b ban CÖ?i^tup IgbEn/boob/opftan-öingE/ ïjEinElbaart tn toEbEtfioniEn tEn ootbEEl; in biEn jin ftonbEn je niEt einbigEn mEt ^IoljannE^/ taant jij tnarEn boE nog niEt bEtbulö. ©e ^eeie StEjup fp?EEftt ban in bEjEn tEfipt ban bE boo^EggingEn En bECbulfingEn/ maar niEt ban l)Et jijn En niEt snn bE? ^topjjEtifcÖE ^cIjjiftEii tot eeu regel; 't eeh f)EEft jnn EinbEmEt ci)?i^tug ftomftE/'t anbEt blijft altijb.
Tegenw.3 Tegenw. 3. Kom. X:4, Het einde der Wet is Christus. Zoo ban gEt (0. mEt CfpiptujS tE niEtE.
Antw. Antw. ©e SCpoptcI fjjrEElit uiEt ban eeh cinbE ban buursaamïjEiö; taant Cö?i?tu£ srgt bat niEt gEfiomEn i^om bEÏ©Et of bE ^copljEtEn te ontamp;inbEn/ja bat Er niet EEn jota of tittEl ban be i]3Et vit boorbij» gaan/tot bat bE ö^mEl En öe aarbE jullEn bootbrjgaan/Matth. V: 17, 18. jj^aar J^rj fprEEftt ban 't einbE bat bEoogb taorbt/ IjEt Einbe bEt i©Et \$ tot aLf)2iptu^ tE lEibEn/om boor ^Ein/ biE öe B^ct fcoorJijbEn tn lebEn bEtbulb {jecft/ be rEgtbaarbigmaftinge bEelac^tig tE taorbEn.
III. DE XVIII. De vorme ban bE S^EiligE ^cljjiftutE i$ uittaEiibig of intaEii»
VORME, {jjglt; De uitwendige i^ bE iiEttigfjEiö/ ftiaarfjEib eii gEpaiétf)Eib ban bEn
Schrift fttjl/ op 6Et allEtftracfjtigjlE öe jaftEn iEbe? op sicljselbE/ En iu fiatEn Samsnljang nitbjuftfiEnbe/ En metEEn bE^toonenbE bE jBajEjtEtt a5ob^/ boor tatEng lt;l5Erpt jij bEfclj?EbEn i^; eeh taerelbg-taij3e saeftt opgefmuftte taoorbEii; maar 53! 3Elben ingaan ftnnnEn in jjct befcljoutaEn ban bE taonbc?barE ft?acf)t/ bEftigfjEib/ IjoogfjEib eii fiErlijft^Eib/ biE in bEn fltjl ban ÖEt ï©oorb t^/ bij taElfte be fiErlijUftE orateur^-rEbEUEn maar boEtrn-en ftinöertaal i^; boclj 31) sijn 300 gslEE^ö niEt/bat 30 Öet fiunnEn3iEn.
Van liet Woord Gods. 33
De inwendige vorme té bc nette en ciginiltjfte ^in/ olicjecnftomrnbe uicf bc ncbacljten cn 't ootjmc^ft ban ben fpreficr/ bat 43uö is. UP»c 5111 u
en wordt
ieber taoorb/ fememie of reben \§ niet tlticc/of brie/of Uelcrlci/maat genoemd eenetlci; (a) taant ijet iri ficficnd bat bc lionnc ban een bmg^inaar ^
ecne cenige Uan 51)11. (b) IDc Inaarljcib i? ooft maar een. ^c) We ^IjJift ié bcrftaanüaar en Staar, (d) ©e opccgtigOeib ban ben fpreftcr berj cipcljt bat !jtj sync mecningc cnftef/eenbaiibig uitbjnliftC/ en boot vjiiu» bci^Timigc Inaojben ben fjooröer niet bejtaartc of mipleibe. ^
tDc;cn ^in noemt uien lettcrljjften sin; btic ig of enUef/oft eamen'
gebocgb. Wc cnftele zin is of cigcnlijft of beröïöenvb; bc eigenlijke 10,
alé men siine gebacöten nitbjuiU boor tuoorben/ bic boot tjet geunuit bc saftcn ten re;flc iiitbjuftftcn/ al? God is regtvaardig, de mensclie is zondig. Wc verbloemde fetterli)ftc jin i?/als? men sjdj uicöjuftt met uioot»
ben/bic men ban baren cerftcn cn eigcnlijftcn jin afleibt/om öaarbooc siinc mecningc te filaarbej/ te aangename? cn tc luacljtiger uit tc bju ?-fien;be3C manieren ban fprelicn 31)n bclerlei/taelfic in bc Rhetonca bet»
ftlaatb luotbcn; al? bij epcmpel/ Herodes is een vos, dat is loos.
De t' zatnengevoegde zin is alj? men boorbeclb cn tegenbcclb te ^a» men boorftelt/ban ij? Ijet cene beel ban ben 3111 in Dquot; boojbcelö/ljet anbcjc beel in.ÖPt tcgcnamp;cclb. cpempeï/Joh. 111:14, Gelijk Mozes de slange in de woestijne verhoogd heeft; alzoo moet ook de ^one des ixienschen verhoogd worden, ^icberc 3aftc op 3icÏ35e^E
bolHomcn 3iu; maa? be mecningc tuorbt alleen uitgeb?iiftt boor t 3a« menboeainge ban bic Dcibe 3'nnen. Wc 3iu ban bc ^cytifttiuj/ bic bc Beiligc a5celt;St boQrl)ceft/i^ altijb maar een/baar mag en moet men op aangaan sonbc? acljtcjbocOt. Ccn en beselfbc3aUc ftan men in bc^fcijci-bene opsigten aanme^ften / en bic ooft in bejfcljcibenc uitbjuftfimgen boorftellen; maar elfte uitb^uftftingc pagt net op bic opsigte/ m toelftc men bcselbe aanmerftt of beg?ijpt/ taelftc opsigten en uitbjuftftmgcn in bc ^cftjift malftanbcren onbcrgcftclb/en op malftanbetcn pagfenbe/en geengsin# bcjfcgciben/beel miii contrarie 3911/33 maften geen brricljei'
ben 3in ban bcsclföc safïc of tcliét. ^ „
De Papisten, om alsoo önnnen Jpau^ te gemaftftelijftc? op ben regtet'
ftoel te Ijclpen/scggen bat in cenc cn beselfbc plaatfe bie?berlci 3111 nen
vierderlei
3nn/ een letterlijkeV bien bnj alleen erftennen. €cn Allegorische cfanbctczmwordt bebnibentéfc ïjcöbcnbe/ alé on be? ligcöamciijfte jalscn gceptclijfte gemeenb pen taorbcn/gelijft Gal.IV:24. gageren Jlara ttacc bccöonbcii;ofal^cene lincfiamclnftc 3aftc geftclb teorbt/ om baarbcor ben menfdje tc onbe?tan3equot;
en op tc toeftften tot 3ijnen pligt/1 Cor. IX : 9, Zorgt ook God voor de os-Ben ? JDaarboor bc (Scmeente opgclneïu luorbt om boot bc Acetaat? rc Sotgen. €cn Anagogische Qoogljeffenbe jin/aljS boor aaröfcljc bmgenbc hemel berftaau baoröt/Jerusalem be rjcmcl/ Openb. XXI: i. fcen topologische of tDoorbtai^felenbe sin / al£ ietö obcrgcb?agt Inorbt tot b j praii-
34 Van het Woord Gods.
yrafttjjftc rn bcrSetcrinoe briti lebcniö. ^Cnbicn men jeibc bat bc tcnc pfaat^ sniften/en rene andere y'aatp ren sniften siquot; öaöbe/bat sonbeu ïnjj f^35:ne toeftaan; taant bat Uia^ ben [etterlijften sin ban ben ügen (öeest iüeoogb/ 'r sö cnftel of t' samengeboeob/ 't sij eigenlijft of flguurlijft. jfKaar aan iebere plaat? bie bierberlei sin«en toe te eigc» ncn/bat ió be ongcnjnibfjeib scl^c- ïBijftnnnen toel bnlben/bat men fiij cccafie ban ecnc plaató berfcljeiöene tccpajftngen maaftt / en tnbien iemanb baarin ontaijis ^anbelbe/en te faejre oing/bat soube men ftnnnen obersien; maar te seggen bat bc üjeilipc Afeist in icbcren tefi^t bien bierberlei jin fteoogt/ ip be £H'ilige ^cljjift tot bluaa^Fjeib te maften ; of iil?ob Incl oneinbin i?/en bele ja Diiembioe saften te gelrjft ftan öcbatten/ soo üueeftt ïjij neigt an-ï niet rat ïfemselben/maar tot menfcljrn ban een ftlein èn rinbig beriïanb/ en tail in sijn fp^eften tot F)cquot; bnibeïijft ber» ftaan hiorbcn/ gclijft be eene men^cfj syne gebacDten boor fpjelten aan ben anberen beftenb maaftt. (De menfcljen leeren ï)iinne fp?aftc niet uit ben 25pel/ maar be 25pel fp?eeftt naar bec menfcgen fp^aaft/ rn bat nette?/ bifiinctej/ftlaarber/ bcr)taan6aarbcj/ban be allejberftanbigrtc na» tay^ soiti;iE ftunnen boen/ soobat er be minfte g?onb ban misbattinge niet in iji; maar be migbattingen ftomen ban be buigtejljcib of eigensinnigfjeib bermenfdien boort, tjierober sljn berfcljeibene bragen te üeantluoorben. Pe vroor- XIX. Of de ivoorden in dc IJeilltjc Schrift bel eek enen al val ze kunnen lt;len botcc- l)qlqqjicjioi p
aiTatze' JBie joube benfteii/bat er ooit sullen souben apjlaan/ bie pierop ja kunnen, joubeii sESSen 5 Cn nogtan^ sö11 Ei: ïjEbcn ten bage sulften 6i) menig®
quot;ten. J©ö seggen ronbnit neen.
Bewijsi. 1- ©it ftlijftt uit bc bier rebenen/bie taij ftoben § 18 gegeben tjeü® § is. ' ficn tegen ben belerlct siquot; t3'',n Det ï^oorb. ^papt bic Ijierop.
liewys 2 2. ©an toajS niet^ sefter in bc gcfjcclc ^djjiftunr/allerlei geboden^ Dan niets ijjaren ban te gclijft taaarF)eib; taant bc taoorbcn ftunnen bat ftctcc zekers. jjenen / öe Pi;n ncemt se bcscn/ be anber in genen sin/ 't i§ altemaal goeb/men moet malftanbcren ban berb?agen in SDquot;^ oeboelcng; taant l)ij ftan öct met bc beteeftenigfe. ber taoorbcn goeb maften/ bat i^ openbaar aan allen/bat er bat uit balgen moet/en of fommigen Ijetooft 50a niet geüruiften/tactcn bie/taelftc met soobanigen omgaan; 500ftan ban taaarljeib en lengen berecnigb taorbcn.
Bewijs3. 3. ©c allerfttaaabfte cn belagcljelijftfte uitleggingen/bie men öcben» Dwaas- ftcn ftan/maf^t men ban nis taaarljeib aannemen/bit fiebbrn bejfcijci* ?ieul' bene mannen in bele plaatfcn ber ^cljrift getoonb; én snifte uitleg* gingen ftunnen ooft niet bc^taorpen taorbcn ban bicgenen/iaie bese flel» linge boorftaan/ cn sö sdbe sien bat get öelagcïieïijfi i^; soebat besc regel ig eene fcljjififtelpc ontljeiliamqe ban liet J©oo?b/en ontceringc ban g5ob/ alpof bic bnamp;belsinnig fpraft/ nf algof bic bele/tn bat berfcgeibene/cn malftanbEren oniftoatcnbe sinnen/ in eene cn beselfbc plaat^ uitbrufttc.
4. jBen
Van het Woord Gods.
4. Mtn mag 500 niet öanöclen met mciifcljeu-fdjiifteii/ met tr^ta. «3.4. tnenten/oDlioaticn en UlnitantiËi./öij joubc tot ^erfosijmaE 50quot; quot;U al» zeife in ïcn/ öie ^aa te taerftc toilbe ö'^n. ©eet min maa men 500 ijanbelen ~Uü-met fjet ifeootti ban den leUcnöiijcii ^ob/ bie allergepast/ allenict|t/ SChrifteiï. allerlUaar^t en allerfijacamp;tiopt iebere safte / irbere jententie uitbrulit;
Uiaut of a5oi3 loei alles Inat luaacljeib in een concept/ inbien iU 500 li an opob fpcelien mao/öebatten/ja fieoogen fionbe/jao fpteeftt C^iJ rog» tan? niet tot ^em^elben/maar tot mcnfcljcn en op menfcljelglïc U)i)5c/
500 als menfeïjen fpreficn/en tjet fiest berftaan luinnen.
Uitvl. ©Eje regel gelbt alleen als be 5111 niet ig tegen be regelmate be? ge« Uitvi. loofs/tegenïjet oonmejft bes heiligen J3cepteg/en tegen ben t' jamenljang.
Antw. (a) Inbien men be üepalinge in liaee toate üeteefien!?fen neemt/Beant-,00 iS liet eene contradictio in adjccto; en 't laatite Itoot f)et eerjle om,
bant ban rtan een Inoorb nejgen# in ben gefjcelen ^ijöel üeteeftenen mat ïjet öcteeHenen ftan / belmjle bie iiepalinge Ijet toe eeneii jin brengt, (b) ©ie bepalingc bolboet niet/gelp berfctjeiben oat in be^ctjeibene feH?» ten Rebben getoonb/betoijlc men Uolgetié bien regel/ de woorden betceke-nen wat zij kunnen, üc analogie De? geloof»» ooü 500 uitbreiben lï3n; 11? altemaal noeb/ Ijet eene met Ijet anbece; men ftan/ en moet balgen? men regel DolTjeggen/bat bc tjcilige 6ee?c alle bie öeteefteniafen ban Ijet Jl^oorb beoogt; en men ftan ban ben t' ^amenljang 50a maften alj» t Ijnn noebbunftt. «©eje bepalingen jijn in sicöselbcn noobsaftelp om ben regcen 3in ban ieberen teftst te berftaan/en jijn ft^acljtig boor degenen/toelHc jeggen/bat ieber tiioorb niet beteeftent tóat liet ftan bcteeüenen ; maac alleen bat eene beteefieut/ bat bie gesegbe omftanbigljcben licreifct}cn.
XX. Tegenw. 1. IDele teft^ten lijben ttoee of brieberlei sin/ men bmbt Jegcnw.i bat bij allerlejjc gcleerbc uitleggej?/ en tóat ijoojt men meer ban be prebifijiotlen/ ooft ban bie/luelfte bejen regel tegenfp:el{en/ al^ bit moorb ftan 500 ncnamen taorbEii/eii lucDcuum/Ijet fiiin 500 oenoiiien Vüoïubik i|icrnit filsjftt ban/ bat jelfö be tegenfp^efter? ban batjelfbe bcrjtanb ïijn/ bat be tooorben betceftenen/ luat 5e Hun tien. ...
Antw. %l§ be uitlegger^ in fclijijbcn of fpjeften ben beridjeiben 5111 Antw. bau. een Inoorb opljalen/ ban tnilien 5c niet jeggtquot;/ üat: ölc teftst/ o) bat Uioorb in bien teft?t/bie he^fcljeibene öeteeftenisfen Ijeeft/maac Be»
ïïennen baarmebe ljunne biu?tcrljeib/ bat 50 dien icfj?'t niet lucl ber»
(taan ftunnen/en niet jeftejburben jeggen/luelftc bcteefteni?fe bellet' Uge ujeest beoogt. 2C1? men fpjeeftt ban nabjuft/ ban bergelijlit men
ben njonbteftst met be abe^ettinge. s .r
Tegenw. 2. ©ie regel geeft g?oot licljt in Ijet berflaan ban Ijet UDoorb Togenw.2 O^obé/ men berftaat |)et ban in zijne volle kracht en nadruk.
Antw. (a) ÏJct geeft g:oote bni?tE?ï)eib om Ijet llDaojb te be?!taan/ tcii3i) ^ n w' men be liefbe tot be taaarljeib beulue:pt; ban ftan men bacr bien regel al ra? liet ïl^oorb bi*2|'taan; luant ban i? alleö goeb/ en men ftan niet
(ga mi?=
35
3B Van het Woord Gods,
tnijjfïaan/ betuijïe tie tuoovben ooft tjal öeteeficnen/ soo aï^ men .^c ge-rcebgt opbat. (b) IFgt;oarb fpjecfit altijö niet nadruk, en alfc luooc brn 5ïjn tc^ ncbrr o^ftelb in volle kracht, geen luoo.ib of fen»
tentie öeeft eene TialUe ftjacljt. men eene binaling tuil lioorftellen/ of a(^ men Uerlegen i^ om 5ijne blaalingen fiaanbe te fjoubEii/ ban ge» Djuiftt men be VDoot:bcii in Uolle U?acljt/in nab^uft/al^of bat ben regten jin ban eene plaatfe Uejanbevbe. ©e geleerben iiennen 511!ftr (oopje^/ be eenUoubigen ÖEBöen jicFi ban te Vuadjten/ aï^ itj öie luoo^ben jjooren. Aanhoud. Aauhoud. (Één iebcc jlelt baét/ bat be tuoorben fomtijb^ in een en-gen jin taorben genomen/ fomtijb? in ren Dreeben/ lie^battenbe te ge» lijft lieïe paften; ooft Uiorbrn fommige tnoorben offententiën 50a öreeb genomen/ bat 3e meteen UetUatten alie be gcbolgen/ bie natuutlijft baaj' uit bloegen; Ijiernit ölijftt ban/ bat men be Luoorben ftan nemen fu ijnnne lioïïe ftjacf)t en nabjuft/ en niet in ljunne bolle ftjacljt.
Antw. Antw. ©at jijn maac betfcljcibene fieteeftenigfen ban be liioo,:ben/ in be eene plaat^ öeteeftent {jet bit/in eeneaiibere plaatfi bat; algftetin rene ptaat^ bit of bat öeteeftent/ 50a öeteeftent Ijet niet meteen aliep lnat jje^ op anbrre plaarfen fteteeftent; maar alleen bat/'t gene Ijet in bie plaats beteeftent. ^ommige Inoojben öeteeftenen eene eenige particuliere safte/fommige tuoorben 51)11 generaal of gemeen/en Oeljelsen alle^ tuat unber bat generale tnoorb begjeprn ijé/'t U'elft fomtijbötuorbt uitgebjuftt/ fomtybg baarin ijS opgefloten/ 't tuelft boor een gebolg getoonb tuorbt öaarin te liggen/bat ij» be Ictterlijfte jin ban bie tuoorben of fententie; maar niet eene meejberc of minbere ftracFjt of nabjnftbanbe tnoorben. Do Leer- XXI. Of alle leerslukhcn des geloofs en des levens mei uilgedrulile tvoor-worden of ^en (^er worden voorgesteld : en niel als waarheid moet aangenomen
metuitge-worden, dal zoo niet nitgedrulcl is; dan of tot den zin van eene plaats be-Urukto hoort, dal door een noodzalielijk gevolg daarin ligt ?
oT'doorquot;' Mennisten, opbat 5e ben liinberboop ftunnen loocljeneii/seggen [iet oen go- Ecjfte/ wij Ijet ttoeebe/namelijft/in bien berftanbe/niet tuat be menfetjen «esteui.01quot; boor ljun buiji'te? en berborben berftanb baaruit treftlten; maar bat er in ligt/en sicljseif booj een noobsaftelijft gebalg openbaart, ©it blijftt: Bewijs 1. 1. ©e menfclje ip reDeljjft/ en jjjne fpraiie i,ö rebelijft/ tn al sijnenoin» d^in-eiequot; niegang fpreeftt ijij boorgaan^ boor gebolgen/ (£job nu fpjeeftt tot ben menschen meiifcfje op menfcljelijfte tuijje/en 500ooft boor gebolgen; bese taorben fomtijb^ uitgebjuiit/fomtijbji tüo?bt be jafte maar genoemb in tuelfte Ijet taafgege- g^bolgt ligt. giet onbe: beontelftarc uitgeb^ufttegeUolgen/bit eene: Cljjié» ven.0 0 tujgt;/ Ijet frjoofb ban be geloobigen/ 13 uit be booben opgeftaan; in bie ftel» linge ligt/ bat ban allen/bie Clj^iptu^ leben 51311/ooft geeptelijft letien moe-Rom. ten; 't laatfte ij? üefïotcn in Ijet eejfte/ en tuorbt baaruit get?olifien/ Rom. VI; 4. VI: 4, Opdat, gclijkcrwijs Christus uit de dooden opgewekt is tot de heer-Exod lijkheid des Vaders , alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zou-uT;g. den. (Cot een exempel ban ten ingefloten gebolg/neemt Exod. III: 6, Ik
ben
Van bet Woord Gods. 37
ben de God Abrahams, de God Izaiiks, endede God Jacobs, i^ierin Hgt (a) bat 5ii/öic al ïange boo? JilSascó tijden toareti/nog ïecfbcn. (b, €11 öat
ej ccne opilantiingc bc? öooöeii jijn ^aï. quot;Ziet öit/Mattb. XXII wat aangaat de opstandiuge der dooden , en hebt gij met gelezen... Ik ben de 32, God Abrahams... God en is niet een God der dooden, maar der levenden.
2. l^et Einbcöe? ^cljuifture ifi lecringe/bccmaninge/ beiliaffinge/toe-Bewijs 2. üi'jleggingc/ Uertjoostinge/ Kom. XV: 4. 2 Tim. 111:16. JiJienianb nu
einde der
Stan EEiiige tuepaafnige maften op jic^elben of icinanb anöe?^/ t en Schritt. 5ij boor een gebolg/ met te seggen/ bat jegt (J3ob in jijn ö3ao?Ci/ baar-om moet gij bit laten/ bat boen/ biejj blnaalc gij in ulne bebattinge/ bie^
tjefit gijn niet te becflaan/maar inoeb te fjebamp;en. Sjmme?^ ftaan onje namen niet in ben ^ijöel/ |joe sal jmi ftan iemaiib dan ben 20ijüel tot 5ijn tuitte geü^uifien ban baar toepagjïnge; nu/ alle toepagiinge taojdt geniaaftt boor ten gebolg. , .vlt;. ^ .
XXII. Tegenw. 1. ©an joube 011^ geloobc nipten op ecncn feilbaren Tege^-i gjonb/toant bat treftften ban be gebolgen Ran migfen/en ooft difttoijl^
dtoaalt dep menfcljen berftand daarin; dat be een meent door een goed gebolg uit eene plaat? te treftften/ taebeclegt ecu ander.
Antw. (a) iigt;an ftunnen inigfen tot mipfen i$ geen gebolg; ons oogAutw. ftan mijjfen/daarom mijit fjet niet doorgaan^, ©at de een niet jien ftan/
ombat lig fiijjiende is7 of jtaaft ban gejigt / dat ftan een ander ftlaar jien. (b) ©n? geloobe ru^t niet op de reden/boor luelfte men rjet QZ'
bolg uit eene plaatfe treftt/ maar op den teft^t self; de reden 1# maar een mibbel/ toaarboor men jiet bat julft eene safte in den teft^t ligt/
luelfte uit een natuurltjft öcginfel niet ftonde geïj'iald toorden ; maar al»
leen bolgt uit eene geopenbaarde taaarljeid/ op toclfte Ijet gelo^Vie ru^t. ©nje reöen brengt nietó in den teftét/ dat er te boren niet in Jiaj;
maar jijljaalt ïjet er uit/en toont Ijet taat al te boren daarin lag/en Ijct geloobe rust niet op de rebeneringe/ maar op ï)et UDoojU 45ods.
Tegenw. 2. 2 Petri 1: 20, Geene Prophetic en is vau eigene uitleggmge; Tegenw.2 bie? moet Ij^'t allcó met 500 bcle teootben in Ijet UDoojd ftaan/ dat men gelooben moct/soobat geene eigene uitlegginge baar te pjpf^ ftoint.
Antw. éigene nitlcgginge i^ niet de bebattinge en ftenniafe ban een u w-teftgt/toelfte men door rebeneringe beftomt; taant ban toa^ de ^ctjjift niet nuttig tot leecinge/enj. 2 Tim. 111:16. ©an toa^ de bejtnaninge/onder»
soeftt de .^cfjjiften/Joh. V: 39, geeptelijfte dingen met geeételijfte te samen boegenbe/te bergeefs?/en men fton nocl) mogt se ban opbolgen. t aip 3equot;
fter/bat een ieber particulier een onbejfcFidöEnti oorbeel mag en moet ge»
b^uiften neffen^ de^cljjift; maar eigene uitlegginge igeigen bersinuinge/
uit syne eigene fter tenen iet^ te öcdenften/en be..®cF)?ift daarnaar te buigen/
of al^ meester ober deselue te seggEn: 'ft tail bat men öatspo berftaat. t jip de ^cljjift een breemden sin aan te dtiiben/ toelften men bij siclj^elben/ son»
der dien uit Ijet iliJoojb te Ijalen/ficbacljteii bij sicljselben bastgeitelü •
JL G~
. Matth.
3
Van het Woord Gods.
Tcgenw.3 Tegenw. 3. Col. 11:8, Ziet toe dat niemand u als ecu roof en vervoere, door de Philosophie ende ijdele .verleidinge. Vs. 4, Opdat niet iemand n en misleide met beweegredeuen , die eenen schijn hebben, tje^ohien te treftften ijet inerü Dcc ^ljilofojpljic; i3ie^ moet men jicl) toacljtEU üodc gcüalgen tc trelifteii/ eu fcamp;önreöcnen lioort te ficenoen.
Antw. Autw. Pe SHyoptel Inaacfcljutot tegen l)et mtpöciuüt/ niet tegen get gel]ruift/ bat plaatg Ijccft in alle bingen. ©e Jpljilofaiiljie/bat ig öe re» öenermge/ öoor rcücncriuge tat ftennipfe ban cene jaftc te fiomen/ ij* öen menfcljc aangcüorcn/en Ijij geüniiltt bieinaS jgn fpreften en boen; öe^e rebenertnge Inorbt boor be oefeningc in ben menfclje Ucröeterb; be üegcerte naar Inti^ljeib boor rebeneringe Inorbt ^fjitofopljie genocmb/ beje ig geene iinclc berlcibinge in sicljselben. Jpaul»^ noemt be fopfjie geene sjöele bcrleiöinge/maar toont bat be geflepenen in be re» öeneringe snifte fdjijnrebencn ftunnen fiijöjengen/bie jeer iigt een een-bouöige sonben ftunnen berbocren/ berleibcn*/ mi^leibeu; boor jnlftc mcnfcljen cn fjun boen moet men jiclj luacljten/boor niet naar be re-ben/ maar naar Ijet S^ootb te luisteren, ©it nu fteeft geene gemeen^ fcfjgp met boor be gejonbe reben Ijet ïl^oorb tracljten te berjiaan/ cn baarboor alp boor een niibbel te joeficn tuat in iebere ylaatfe berbor^ gen ligt/ fjettaelft ig fïuitrcöencn te maften uit ïjet iI?oorb.
Tegenw. 4 megenw. 4. 2 Cor. X:5, Dewijle wij de overleggingen ter neder wer-pen, ende alle hoogte, die haar verheft tegen de kennisse Gods, eude alle gedachten gevangen leiden tot de gehoorzaamheid Christi. .Jiaoet men be oberlcggingen ter ncber btcryen/ en alle gebacfjten gebangen nemen/ 500 moet men alle gcOolgcn/bie men met sijne oberlcggingen en gebacg' ten uit f)ct iDoorb treftt/ üertaerpen.
Antw. Antw. (a) 5l!l£i be menfefje alle oberlcggingen en geöaclitm moet afleggen/30a moejt !)iJ5iclj ontmenfcljen/en Ifjï) moeite ban ooft niet aan» nemen't gene met uitgeb^uftte tuoorben in be Jidirift ftaat; taant ij ij ftan bat jonber oberleggen en benftcn niet boen. (b) ©e teftpt Ucrftlaart 5tcft5elf/ taant Ijrj fpreeftt ban oberleggingen en gebacljten/ bie jidj bet» Öeffen tegen be ftenni^fc a?oö^; jefter bc^e moet men ter nebcr taec pen en gebangen nemen ; maar niet bie oberleggingen en gebacljten/ boor toelUe men aljf een mibbel ftomt tot ftennipfe ban «amp;ob cn jijn «Doorb/ en Inaarboor men onberjoeftt taat in f|Et ll^oorb en iebere plaatfe berDorgen ligt/en boor ecu gebolg openöaar taorbt aan be confcientie. De Schrift XXIII. J^ragc ; Of de Schriftuur klaar is om te verstaan ?
is klaar om De Papisten jeggen/ bat be Jicljriftuuj 50a buister iö/ bat men 3e staan. ntet bcritaan ftan/ban alleen boor bc onöcfclj^eUcne tjabitiën en autljo» ritatibe uitleggingen ban be ïierlie/ en batmen iebere plaatfe 30a moet berftaan/ al^ be lïoomfclje ïierlie bcscltie uitlegt/ en ombat 31) seot/ bat bat be sin té.
Wij seggen (a) ©at bcle saltcn tc SÖ» ^f^r öet bccjlanb be# men»
fcamp;cn/
38
Van het Woord Gods. 39
fdjen/ Bij exempel öc manier jjoc (fSob löeftaat/ een in ïl^esen en brie in ^erfancn, l^oe q3ob eculnig i^/oncinbiij/sonbc? uitgeftjefitrjeib/oocb jonber ijnebaniorjeib/bc bereetiioinae ^a» be tlnee naturen in Camp;2i^tu^/ en üiE?gelijfie; 't Ixio^ibt lucl lilaat baorgeftelb/een icber ïran meteen opfïag sien/bat ï)et in Ijet JDoorb ftaar; maar be salie tot Ijare bol« maafuljeiö toe niet iuinnenbe boorven-/ 500 gelooft men 5e. (b) 5CIIe menfeïjen jijn niet DcViluaatn om be ^cOjift in tjaren geesteïijHen jin te be?|1aan/beUiellie nogtan^ïiïaar iuo.jbt bcojgeftelb ; gefijlt be^onne/ fcljoon jij ip een bejlicljtenb licljt/ ban een bliube niet gejien fjan taorben/ en een bijna bliube maat cene fcljemeringe jict/maar grene bingenoii' be^ftljeibctilijft ftent/ en be jienben trappen ban ïiïaarljeib in öet si en fieb^ faen/toaarban 't gebjeft niet i? in be soune/maar in ben menfeïje; 300 i^ liet ooft fj'quot; nier {jet geegteltjft licljt. €ni natuurlij lie ft an Hiel op eene natuurhjfte tDyse be iuoorben ban be ^cfpift/be fententien en ben t' jamenfjang in bele sien ; maar ben geegtehjUen jin ftan Ijij niet ber* ftaan/bie Ijem bluaapjjf'0/ 'JÖ bJeet baarban al.soo Uieinig af^ een ülinbc ^eiben. (öob beftraalt fommigen met gemeene berlicljtinge/be^e ftnnnen Ijeerlijïtöeib en beminnelipljcib in be (Sobbelijlie toaarljeben jien. ©en öegenabigben ftomt be Cjeere eej^t boor met fjun te geben berlictjtc ongen beg; be?)tanbp onber en boor ÖEt ïe^en of Ijooren ; beje nu jfjn be^fefjeiben in trap/baar jijn Rinberen/ jongelingen en mannen/ be minfte ban bie fient ben 3111 ban €f)?i?tu^/ en aanbacljtig Ijet l©oo?b lejenbe/ 500 be?» ftaat Ijij ailep/ biat Ijem tot jaligljeib noobig is/ [lö 5iet be hiaa?ljeöcn in fjet iJ5oojb/ï)ij ftent 5e en gelooft 5e/ombat 3e in fjet JDoojb ftaan; anberen ftomen be?bej/ en sicn meer jaften/en bejftaan ben t' samenhang beter; anberen fijjjgen nog Ijooger licljt/ boclj jij blijben nog ïeerlin» gen/en ljun licljt i^ niet te bergelijften met be tiennisfe ber fjemellingen. (c) 4iBen moet aanmerften/bat jeer belc tef??ten ber ^djjift/op ^icljsclben hunnen genomen/ en ftlaar en biel luir.nen berftaan bjorben tot ïigljeib e'n be jaligljcib/ jonber bat men ben t' samenljang ingiet, ©ele plaatfen fiomen 300 rag niet boor/maat Ijebben naaulüe? onbersoeft ban noobcn/ooft ijibe f'samenljang in bele plaatfen met ben eejftcn opflag niet te 3ien/niet bat bie in sicfoelf niet buibelijft/net en gepast iö/maar ombat be onbetsorfier buister ij^. (d) ©e ftennisfe ban be heilige ^clj?ift i^ in be besten nog onbolmaaftt/en ig in beien 5eer filein/en Ijebben Diibejtoijsinge noobiij/ niet boo? geöjeft ban ftlaa?l)cib beé IDoo^bp/ maar opbat 31) öeftbJaam mogen tuorben om Tiet licljt te ftunnen 3ien; bese onbcjtDtj3inge gefcljiebt niet boo? get oorbeelbanbe ïiejfte of t^a» bitiën beftenb te maften/ of om baa^in te rusten; 'maa? sij gefcljiebt boo? be 3 a lien op allcrlcije bnj3e boo? te ftellen en te tounen/ opbat be on» be?bie5ene 3elf 3ie/ bat be ,©cf)?ift bit of bat 3cgt/ en Ijocbanig be 3alic ii*.
^oobat Injj op be b^age : of be ^cljjiftmic ftlaa? ié te berftaan 5 ant» hjoojben/ja. Cen Uiebcrneöoreric ooft in ben minften trap aanbacfttig be
40 Van het Woord Gods.
Jjcljjlftuuj fejcnbc/ïtan besclbe bejflaan/Uoo? .^oo bed tot svjne Deiü noobio i^. ©c ^cgjift ig niet aUcen iu stcljselbe fitaa?/ op 't al' Ip^nctfte pn buiöcltjfifte öe saficn uitb?uftftenbe/maa? i? ooft bejftaanöaa? boo? ren' fielucjbe/ bic bc?licf)tE oogen bcp bè^ftanbé fteeft. ©it ölfjftt: Bewüsi XXIV. 1. Hit C):p?f£ie bqftlaringen (0ob^/Ps. XIX : 9, Het gebod des Ps.Oxik:Heeren is zuiver, verliebtende de oogen. Ps. CXIX : 105, Uw Woord is 105. een lampa voor mijnen voet, ende een licht voor mijnen pad. 2 Petri 1:19.
Een licht schijnende in eene duistere plaatse.
Bewijs2. 2. oSob t)ccft jtjn lli?oo?b gegebm om bejtjnen te bcjlicftten/te Be» oi^tevVr-^'Eren En tE öe^troDsten/gelijfi 't blijftt uit Ps. XIX: 9, Verlichtende lichten. ' de oogen. Rom. XV :4, Tot onzer leeringe.... vertroostinge der Schriften. 2 Tim, III: 15, Dat gij van kinds af de Heilige Schriften geweten hebt, die n wijs kunnen maken tot zaligheid, vs. 16, Nuttig tot leeringe. Ps. CXIX: 9, Waarmede zal een jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt na uw Woord, '©it einbe ban be ^ctl^ift ftonbc n'Et ÖEftoroen bjorben/ tenzij bc ^cijjift ftlaar bia^ om te bejtt^aquot;.
Bewijs3. 3. 't SiiS eene Diniolinaafttljeib in een'fcFijtjber/al^ gij niet bejftaan* hendia on-öaac fcD?ijft; Doe [jg be jaften buibelijfte? en ftfaarbe? boorftelt/soobat volmaakt-men baatboo? tot in Fietpit ber boorgeftElbe jaftcn ftan injien/ïjoe ijt) heid- gflec?bc? i^; taant men net baaruit bat f)Ö belaften tor in ben g:onb berflaat/en fjoe I)ij ïtlaarbej fcljjijft/ijof stjn fcïj?ift bolmaaftter i$. J©quot;/ lt;^ob ijg be ©abe? ber lichten/ een ontoeganfiellift ïtcfjt/ en bic geeft bc ^cFjrift om ben menfetjen bcjborgenfieben ücftenb te maften/ 500 iö F(£t baaruit jefte?/ bat ban be heilige ^cfijift alle bc anbere fc^iften in filaarljeib en bnibclgftfjeib onbejgelyftelijli obertreft/en allerbcfttaaamgt ift om menfcljen te onDertaijjen.
Bewijs 4. 4. ©e bicreïbtoijsen/ fcljoon 31') in be jaften jelbe blinb jijn/ gullen kemèn-quot;' n,0EtEn öeftennen/ bat bclc plaatfen be? heilige ^cFijift/ ten opjigte ban schen zei- ben fhjl en maniete ban boorftelfcn/ ban menfcljcn ban eenig ücgjip bec^ veküunen ftaan ftunnen taojöen jonbe? eenige onbejtnijjingc/ soa 50 paften ^elbrn t' zamen- ftonbcn berftaan. 25tj eyemgeï: daar is een God , ende een Middelaar Gods. hang ver- Christus is gestorven voor de zonde. Christus is uit den doode opgestaan. Zalig staan. zjjn ze^ 0p j^ein vertrouwen. Die in den Zone gelooft, die heeft het eeuwige leven. Daar zal eene opstandinge der dooden zijn. IBat bonftejljeib if? boef) in bic uitbjuftftingen ? jj^aa? be jafien jelbe ftan een natunrltjfi menfdje niet gcepteiijft be^ftaan/ombat jjij gecne geejjteïtJfte oogen fjeeft; maar be öeftee^» ben Ijebben bejlicfite oogen beg bejfianb^/ Eph. 1:18. ïjsbben be jalbingc be^ heiligen lt;6eciSte^/bie Ijmi aïle bingen leejt/Uoh» 11:27. gij jijn ban öob gelee^b/ Jes. LIV :'13. ©ie«j ié be ^clj^ift boor Ijcn ftlaar en bejftaanfiaar. Tegenw. 1 XXV. Tegenw. 1. 2 Petri 111:16, In welke dingen sommige zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde ende onvaste menschen verdraaijen, gelijk ook de andere Schriften, tot haar eigen verderf, ©at soobanig ij/ en suliie gebolgen fyeefc/ bat niet ftlaar/ maar buigter otn te berftaan.
Antw.
Van het Woord Gods. 41
Antw. (a) SCpo^tcï fp?ecftt üan sommige jafteii/ niet ban aïlc/ in Antw. tic ö^iebcn lian ^aulu^/ die liij met ccne (öobDelnfte taij^Öeiö oefcÖJ^en IjabbE. (b) Cf ij fpjeefit ban zakeu, niet ban ben ft til en inanicrc ban booi»
ftellen; öe saftcn liarcn öoog/ 'c taaren öiepe be?amp;o:genljeüe:i/' nogtan^ op Fjec allejfilaarjte cn öuiöelgftfte boojgeitelö. (c) fr}ij fpjeefte ban ongeleerde en onvaste, lïict ban ongdeerbc in natiiuzlgfte jaften/maaj ban natuurlijftc menfe^en/bic ben tJüecgit niet jjeööen/bie ban iöob niet ge»
lee?b 3tjn/en geene gee^telijft bcjlicjjtcbe oogen tjebamp;en. ©an onvaste men-fcamp;en/ bic tnel tot be ïtejfte ftainen/ en iet^ ban be (öabbelpc tnaajöeben toeten; tnaa? geen' gee^telgfien gjonb en fonbament Ijebamp;en/cn baajam ongeftabig jijn/En niet alle tainb be? leere omgeboejb taoiben; besc begt;
bjaaijen niet alleen bc 5CIoge jaRcn ^auli/ öie si) niet bejjlaan ftun» nen/ maa? ooft bc anbetc ^c^iftcn tot öun eigen bejberf. Deze, het-gene zij niet en weten, dat lasteren zij; ende hetgene zij natuurlijk , als de onredelijke dieren weten, in hetzelve verderven zij haar, Jud. v. 10. ^OD bat
bc teftait niet jegt bat bc ^cljjtft buitte? i^ in be jaften bic ter jaligljeib noobig jijn/ cn bat booz tnebergeborenen/ tnaajobe: 't Uc^fcftil i^.
Tegenw. 2. Hand. VIII: 30, 31, Ende Philippus liep toe ende hoorde Tegenw.2 hem den Propheet Esaïam lezen, ende zeide: verstaat gij ook 'tgene gij leest ? Ende hij zeide: hoe zoude ik doch kunnen, zoo mij niel iemand en onderrigt? ©etuijl bc .^cg^ift niet bestaan ftan too^ben sonbet onbertig»
tinge/ 300 i^ 3c niet fifaac om tc bejjlaan.
Antw. (a) 't 3$ bejre baa? ban baan/ bat tat} be onbe?rigtingc soubcn Antw. uitfluiten; öic nog onbeficejb 5tjn/ öcamp;öcn onbejrigtmgc ban nooben;
taant 30 {jcBamp;en geene ftenni^fe ban bc geegitelijfte 3aftcn/ Ijoe ilfaar 313 ooft boojgeitelb taojben; toij fpjeften niet taat be ^cijjift boa? onamp;eftec?bcn. Cen filinbe ftan niet lesen/ en alsoo boo? lesen geen bejftanb ftnjgen ban 't gene in een amp;oeamp; ftaat. «Een ieber/ bic nu al begint gee^relpc oogen tc lirfjgen/cn bic al bejber geftomen ijö/een icbe? in 3ijnen t?ap/(taant niemanb fjie? tot bolmaaftt^eib geftomen) i$ be onbc?tot)3inge eequot; 'quot;'ö'
bel om be?öe? cn bejbe? tefiomen; maa? be noQb5afielijftljeib ban onbe?' toij3ingc fielt geene bui^te?ÖEgt;ü «n öe ^cöjift/ maar tjoogljeib ban 3af{en/ en nnbefttaaamöeib in ben pejfoon. (b) IDe onbejtaijsinge i^nietombc ^cöjiftuuc ftlaajbe? te maften; maa? om ben menfefje öefttoamer te ma^
lien om be be?6o?genF|eib in be J)dj?ift te fiunnen 3icn.
Tegenw. 3.1 Cor. XIII: 12. Wij zien nu dooreen spiegel in een duistere reden. Tegenw.3
Antw. (Pese teftgt fp?ccftt niet ban bc C^eiligc ^cïtèift/ m3a? ban bc ge» Antw. loobigen/ en 'be?ftlaa?t bat bc ftenni^fe/ bic men op bc taerelb öeeft/ maa? ferjemering i$ örj bic ftcnnipfe/ bie men in ben Ijcmel 33! öcöben. ^00 bat bic tot Ijet bc?fcr)il niet fief)oo?t/'t toelft i^: of bc gobsaügen be ^eilige ^cö?!^ bejftaan fiunnen tot Dun' t?oo^t/amp;eftieringe/geloolic en saligtjeib;
ban of be ^c[)?ift 300 buigte: i^/bat 31J er niet met al ban be?fi:aan fiunnen.
Tegenw. 4. fiet I^oojö fian niet be?jtaan tao?lien ban boor be be?liclj'Tcg;enw.4
I. ' JF th,8c
42 Van liet Woord Gods.
tinge ban lt;6ecjSt/ 0ie!0 i$ öet btifpte? om te Uerjlaan/ ;iet Luc. g
XXIV: 32, Als hij ons de Schriften opende. Ps. CXIX:18, Ontdek mijne g
oogen, dat ik aanschouwe de wonderen van uwe wet. 3
Antw. Antw. (a) ©it ftaan luy gaarne toe/ bat iemaiiö öoo? ijjoba vi3eegt be^« r
licljt inuct sijn/ inbien Ijij üe ^camp;jift in fcerjelliet geeiateïjjfien sin bej* 0
ftaan 5til/ buiten bat itan öc menfcljc bc gcc^tclijfie saUen niet bestaan/ f]
maa? 31) 3Jjn Ijem bluaanljcib. (b) ©c teltjircii selüe gebcn te itenneii/bat t
't niet ijapcjt aan be ftiaajlicib ban be^cij^ift; maa^ aan beé menfcljen 11
bejitiuib/ Ijettoelfte be fjeiligc öeept befttaaam moet maften om be gecj?» |
teliilie paften/ in be ^cljjift boorgejlelb/ te bestaan. a
Geen XXVI. ©;aag: Of op aarde een hoorjsle en onfeilbare regIer der verschil- t zigtbaar lcn over de II ci li (je Schriflure is, die de uilsprake doet, aan welken zich een
Tuarquot;rcijUr icfjclijlc uii Gods ordoniKinlie moet onderwerpen!' Eu wie de reg Ier is: of 3
der ver- kerke, of concilium, of paus van Rome? . - 1
ook'niët Dc PaPisten sröflen/bat a3ab joobanigen regtcr geftelb Ijeeft/en bat i
de Paus. be tcriter i^ be yaujJ ban itïame; of 3e famtijb^ lud fpjeften ban fte?- l
ften en conciliën/500 loopt Ijct tod) op ben paus uit; luant bicn ftel» ]
lcn 3e tot fjet Ijuofb be? ïïejfte/cn baben be conciliën/immejê be mcc^- ï
ten ftellen ijem onfeilbaa:/ al^ öü 'quot;an 3ijnen ftoel be uitfpjaiie^boct. :
Wij segoen (a) bat er bele btoalingcn in be iccrc boo? be be?bo?bcn» 1
fjeib ban bc«j menfcljen brjftanb ontftaan/be eene ban inee?ber/be an» t
bere ban minbee geluigte./ 1 Cor, XI: 19, Want daar moeten ook. ketterijen j
onder u zijn, opdat degenen, die opregt zijn, openbaar mogen worden on- ;
Jicfijift te be?ftaan. (c) Cn bat be opsienöers bec ïïerfte/be ïierfte re» i
pjefentrrenbe/ alé bienaar^ ban Cljngtué een Oebicnenb oorbeel fyeb'
ben obc? be bejfcjjillen/om besclbe naar ben regel ban lt;J5ob^ iBoorb te ]
befli^fen/50a beel Ijet uittuenbige aangaat/om brebe en eenigljeib be§i gcloofp te beljoiiben / en bat 51) magt fjebben be .soobanigen/ bte ban ljunne btualingen niet taillen afftaan/uit Ijet mibben ban fjen taeg te boen/bolgen^ Eom. XVI: 17. ©odj ijet gemoeb ban iemanb te obejee^
ben i? niet |jet oojbeel ban be ïic?fie/op tjaa? oorbeel moetniemanbggcloo« be gefonbeerb 31)11; maar bat i£ alleen be if. lt;éee$t/ fpjefienbe in en boo?
Ijet lDoorb/'t tuelft alleen be gjonb ban Fjet geloobe i^. (d) ©iej? ontfien«
nen Uiij bat erop aatbe een onfeilbaar regtcr ber betfcöülen i?/naa?
Uiien^ uitfpiafte een iebe? moet gelooben; nog fterfter ontfiennen tujj/ bat be ïxoomfcfje ïxerfte/ concilie of pau^ !jet ip. ii2gt;ant Hewi s 1 XXVII. 1. jSiet een tittel of jota ftaat cc in ben 25pBd ban sulften Nietquot;eenê sienlijUen / Ijoogften/ onfeilbsren rrgter obe? be be?jcbillcu en 3in be?
letter ifEilige ^cljrift; bcel min bat ïioumfcrje conciliën of pau^S Jjet 3011«
inaden0r ben sjjn'. quot;iliCaat eene cenfge plaat^ boo?tgeüragt VDojben. failing in ben Bijbel, [iijef aan bc ïxomeinen sonbe ban sniften bao?regt/ en ban suilt eene
ge»
Van het Woord Grods.
Oduigtige jafic/aan luelftc öe gcljcelc iM.iarDeiö 50a Fjangfn/tocl ccnia gctoag gemaaftt IjGÖamp;en. IE'p Sfpo^tcl ^etru^ soube luel ict|gt; gebaan of gc»
5egtJ jjEbamp;en/bat naa? julften booncgc gcleell/ en jouöe UieI ecnigc üc^ftla-quot;ringe gebaan Ijcfeamp;en/ bat be yau^ ban lïome fjem na sijnen öoob joube opltolgen/en ecnc oiifrilUare magr {jebDen 0111 ober be nejfcjjüini nit»
('pzafie te öocn; maar niet een tuoorQ fpjeeliit Ijij baarban/ja bc ^cfu^fc toont/ bat Jprtniö ban spaulnp ié üeftraft getoorben/Gal. 11:11. Cn in Ijet cerfte Concilium te Hfrujafcin geljouöen/Hand. XV : 13, tua^scif^
^etjug; be praefeji niet/ maa? SJacobu^ oarbeel luierb gebalgö. ©icji 1^1 al begf yaufen boen maa? eene ufurpatie/ Dü matigt jitö magt aan/
üie ïjem niet gegebcn ip/ en üie Ijij niet Detaijscii
2. i©c paug ip niet onfeilbaar nodj in leere notlj in iebcn. Sommigen Bewijs 2. 51)11 e^traorbinaire gcbbrloajen geturejt/ Ijocrertbcr^/toabcnaa?|/ftet»
ter?/atljeï^ten/ge!t]fi be paayfclje fcljjijbe?^ jelben getuigen; Ijoe ftnn s feilbaar, nen 511UIE onfeilbare regterp obe? öe be^fdjiilen jijn/bie be leere rallen ? »©e bE^bo:genrjeben bes l^eereu jijn boor begenen/ bie Cjem bjeejen/ Ts. XXV ; 14.' fa/ fjEbcn ten Dage gebiebt rjij regt tegen be ^cf|?iftuur/ tjij gebiebt ban fpijien te ontljanben öie vi3aö gefcljapen ?!1i mct öaiill-jegginge te mittigen. ^ij bejöiebt Ijct Ijuaielijfl/ tegen 1 Tim. IV: 3. C^ij taat bloebfcfjanbige IjuUiclijften toe/bic öob berboöen [jceft. fji) gebiebt een ftufsje bjoob alp nJofc aan te roepen/öö ftelt in/gabgbienftige biengt üer engelen/ ber berftorbene heiligen/ ber Beelbeii/allep 500 regt tegen Ijet i^oojib. ïian julft een menfefie een onfeilbaa? regte? jijn ? 't ^ een gjuUief.
3. ©c papisten seibe Eriscnnen öem niet boo? een' onfeilbaren regtej. Bewijs 3. ^Cot een (taaltje sullen luij eenige ftleine extracten ma Hen uit Ijet Ar- ^°rr^or rest, gegeven in 't Hof van het Parlement, de groote Kamer en de Touruelle van vcio vergaderd op de Bullc van den Paus, 23 Jan. 1688; iu Frankrijk, in Duitsch gedrukt in den Haag bij Barend Beek kèud.
In dit rijk Ie verbreiden de nieuwe gevoelens van de onfeilbaarheid van den paus. Inderdaad de har dn ekkirj h eid van den paus is oorzaak. Wie zou zich kunnen inbeelden dat de paus, dien men ons voorslell als een voorbeeld van heiligheid en deugd, zoo gehechl blijft aan zijne gevoelens, en zoo jaloerseh van de sehadiiwe van een ijdel gezag F üe ordonnantiën van den paus, hoe onregtvaardig zij ook waren. Maar dienden om den oorsprong van hare ongeregtige bczithnge Ie doen onderzoeken. De paus is jaloerseh om zijn pausdom door eene hoogdravende nieuwigheid te doen uitmunten. En bij deze bul te voegen ijdele dreigementen van ex - com m unica t ie, die niet bekwaam zijn den minsten schrik aan te jagen aan de allervreesachtigsle zielen en de naamvste conscienliën. Iletis een onverdragelijk misbruik, dat in eene ten eenemaal wereldsche materie de paus geestelijke wapenen gebruikt. En om een' schijn te geven aan zon een schandaleuze nieuwigheid. Als de paus Gregorius de IV de Franse he Bisschoppen dreigde / e excomtnu ■■
nicer en .. antwoordden zij kloekmoedelijk, dal zij aan den wil van den paus met zouden gehoorzamen, en dal, zoo hij me! een voornemen kwam van hen teexeow-
j? o - mu-
43
44 Van het Woord Gods.
municeren, zelf geëxcommuniceerd zoude weder lerugge keer en. Si excommuni-calurus venirel, excommunicafus ahirel. Kan men iets onredelijker en onref/(vaardiger, om niet Ie zeggen monsterachtiger, bedenken dan dit aanslaan van het plakkaat? Ook de geheele wereld is overtuigd, dat niet de ijver van hel huis Gods, maar de spijt, en misnoegen het plubliceren van dit plakkaat voort gebragt heeft. In deze gelegenheid is in den vatikaanschen bliksem niet dal te vreezen is. Het zou zeer voordeelig zijn, dat al de Kerkelijke affair en in het rijk verhandeld wierden, zonder verbonden te zijn, zijne toevlugt lot Rome te nemen. Dal de paus ten eenemaal onder de conciliën is, welke regt hebben om hem te corrigeren, en zijne uitspraken le hervormen. Is dat navolgen de zorge en de zachtmoedigheid van de Apostelen in hel bestieren van de Kerke? Eene vreemde zaakl dal de paus ... niet opgehouden heeft, nadat hij gezeten heeft op den stoel van Si. Pie-ler, onderhandelinge te houden met de discipels van Jansenius, wiens leeringezijne voorzaten verdoemd hebben. Hij heeft hen met gunsten overladen, hij heeft hun lof gesproken, $c. ^oobeel acfjten öe papisten fjunnen pau^/ ö0e betquot; te tjet ban Ijem alj? onfeilDaar te EtüEnnEn!
Bewijs 4. 4. MScn luil bat er een sicnlp onfdlöaar regter be? be^fcFiWen moet di0t hrde 50quot; oquot;5 EfH cinbe aan alfe brrfcOHlen te maften; maar taaajlgft bit einbe verschil- ' inorbt boo? ben paugt;S/ bie jtcö inflelt alji onfeiföaren regter/ niet fiefia» len niet uien. 5{ij(e ue ^oteftantcn erftennen Ijem niet. .©pjeeftt t)ij amp;ct anathema zfyne on- ober Ijen uit/ 3ij fp^eften ö^t toeberom uit ober Ijem. l^oe Uan ftij/ bie dèrdanen. pajtij i^/regter stjn ? Cn ljct be^fcljil biel Dfëinbigb tupfcrjnn be ftrg-beube partt) en be Dominikanen en Jezuïten, tupfcljen be Jezuïten en be Jansenisten; tuisfcöen be Quiëtisten en Operatisten? 5tHe (ecten blijben in Öet paugbom nog iebenbig. Uit alle bejen blijftt/ bat be pau^ geen onfeilbaar regter ober be be?fcl)illcn ig/ noeïj jtjn fian.
Bewijs 5. 5. i^et ïKoorb ïeert on^/ bat men in jafte ban teligie/ ïeer en ïeben/ Geen Ko- naaj geen' mengel) moet omjien/ maar alleen Bet IBoojb flellen al^ een' züquot;ksZdui- onfeilbaren regel/ en tegelijft regter ober be betfcljilien/ en 5tjn eigen «Jen. uitlegge?/ bebJtjle f|f t i^ get il2»oo?b ban ben alleen fonbereinen Kegte? ban Oemel en aarbe/ en ban be opperfie WMfyib/ bie tot in ber eeu* hrigïieib leeft, (öeen fonberein op aarbe jal bulben bat ont,e,:,5anEn/ 't 30 gepretenteetbe/'t 35 bjare/jicg aanmatigen onfeilamp;ate uitlegge;^ te 50quot; ban jfjne otbonnantiën/en gunne uitlegginge jijnen onberbanen op leggen te geljoorsamen/ en bat tetlngle be fouberein nog leeft, ©eel min 3al be lebenbige 35ob bat be?b?agen. fpjeefit buibelijft en filaar/ ^tj Vneigert 3Öncn heiligen dweept niet tot berlicfjtinge aan begenen/bic ïjem baa?om bibben. ©ie jicö OPobe niet toil onberb5r?pcn/ 3al beel min Dnbe?b3o?pen 3jjn aan be uitfpjafie ban een' meniétö/ bie siclj tegen ïiet ïlBgt;DO?b lt;6ob^ bejljeft. lt;Bie 3icfj (l?obc alleen anbertoerpt/ sal met berfaeijinge bejbietpen be bbialenbe uitfp?aften ban een pau«?.
Bewys 6. 6. lt;èob tail bat een iegelgft naar gijn i©oorb leere en lebe/ 't filijfit God zelf jesgt; VIII: 20, Tot de wet ende tot het getuigenisse. Joh. V: 39, Onderzoekt
Van het Woord Gods. 45
zoekt de Schriften. Matth. XXII: 29. Gij dwaalt, niet wetende de Schriften, m het Luc. XVI: 29, Zij hebben Mozem ende de Propheten, dat ze die hooren.
■©aa^om tjcrft be l^Eere fcïjoon be ^ccrc jelf sijnc lecrc amp;e= de, is do
beétigö uit bc gclnft boo?gaaii^ in üc €uangcli^ten te^ien
goo Ijpbben ooh öe Stjfiüjstelen geüaan. 2iet maa? tjunnc prrbiUatien in be fjanbrlingen ber SlpoatElen/ en Ijunne ürieben. 3a/ J^etrué recomtjian-beert niet sijne mifi-ilbaaröriö/ maar Ijec proyiiEtiicljc JBoorb/2 Petri 1:19. ïïucag pnjst bie Uan 25crrcn/ öat 5e Ijtt llamp;oorD tot een regte? na»
men en bat onber^odjten/of be^f bingen alsoo toarcn al^ 5^
gefpjoften biiejben/ Hand. XVII: 11. J^ict ten Vrioorb ban een anfeiibarcn regte? ftaat in ben 25ijbel/ maat bc ^c^iften jelbe Inorben tot regter geftelb/ om naar fjare uitfp^afte al?? oraHeien vöobp te Ijooren. be-Ouiten toij ft^acötig/ bat nocf) bc toare ïierfie/ brei min bc ïïoomfcljc fierfie/ conciliën of pau^/ op taicn Ijct boclj allt^ fiij Öcn uitb?aait/ bc regter i^ ban be btjfcbiflcn in leere of lebcn.
7. ©oet öicrBij snifte pïaatfen/bic tnel uitbruftftelqft Qet U^oorb jelbe Bewijs 7. tot rtgtft ftellen/ Joh. XII: 48 , Het Woord dat Ik gesproken hebbe, dat zal hem oordeelen ten laatsten dage. Joh. V:45, Die u verklaagt, is Mozes. 2 Tim. 111:16, Alle Schrift is nuttig tot leeringe, tot wederlegginge. Hebr. IV : 12, Het Woord Gods is een oordeeler der gedachten ende der overleggingen des harten. Soo ip ban Ijet iBoorb self reotet oUer be berfctjillen/ bic ober t)ft IBaojb ontftaan; taant be foubcreine lebenbige (©oö fp^eeftt/oeeft get gefproften en fprecfit Ijct nog; 30a bat men fjet IBoorb 500 moet aan* mejften/ algof fjet met ecne Ijoocbate ftemme geburig ban «i5ab uit ben hemel tot otié gefproften toierb.
XXVIII. Tegenw. 1. ^ose^/be ^oogep?fe]Stcr^/be 30ropl)etcn/Bn alle Tegenw. bc ©riepter^ taaten regter^ be^ bejfcljillen obe? be leere in Öet lt;D. fC.
tZoa jijn ban 00U bc pan?/ carbinalen/ bipfdjoppen en concilicn bat scliic in Ijct M. {C. ^iet Mal. II: 7, De lippen des priesters zullen de wetenscbap bewaren, ende men zal uit zijnen mond de wet zoeken, want hij is een engel des Heeren der heirscharen.
Antw. (a) Jfêose^ en be Jproptjeten ontbingen eptraorbinairc openba- Antw. ringen ban 45ob om bie belt;ienb te maften en te fcïjrtjben/ ban Ijcn geen gebolg tot be D?binairf Htceraarg nocli be? lt;Jf)uben noclj be^ Jgieutaen (Cc^ nnent^. (b) jSiemanb ban ïjen/ beel min be orbinaire/ fttaam tot een meepterlijlt ootbeel ober fietgenc gefejireben taa?; maar sö fjabben een miniptericel/ een gebienjtig ootbeel/ om be taaajljebcn in ®oorb op particuliere perfoncn en saften toe te paffen/ taaartn 30 niet onfeilbaar
taaten: 500 ooft nu. , _
Tegenw. 2. ©aa? moet noob^aftelöft ccn jienlijft onfeilbaar regter bej Tegenw. bejfc^illen jtjn; taant anber^ ftoïi be taaatfteib in be ïie?ftc/ en be iscjue in be taaajfieib niet bejtaan/ en baa? jou geen einbe aan be betfcljillen 5ijn.
Antw. (a) ©e toaaröelö ölgft altflb in öquot; i©oorb/ cn öet iJ^ootb m Antw.
iF 3 De
46 Van het Woord Gods.
te ïierfie. (b) ÜïcrRc tooi-bt BeljoubEn in öe hiaarficib/rn bc Uiaar^ Jeib in bc iterfte/boor ficbiencnb oorbrrl bet opyEne?? bolgcn^ ftet 3©oo?b/bat toepagfrnbE op be btoafingen en ötaafenbe perfonen om 3e te onberrigten/ en inbien 5c fit) be blnalingen filijben/ Ijen uit be oemeeii' fcftrip bet ïterlic uitte fluiten; Ijimoe ig geen nieepterltjft en onfeilbaa? oocbeel ban nooben. (c) ®e bejfcljtücn sullen nooit opljuuDen/baar jul' ïen altjjb ftettenicn jijn. %ij souDen niet tDeggenomen tuorben/ fcljoon op aarbe een onfeilbaar regte? leas; en be lic^fcljiilen blijüen stlfg in Ijet pausbom/fcljoon men ben pau^ en conciliën tot onfeilbare regte^itelt.
Tegenw.3 Tegenw. 3. Cjet JBoojb Ijoo^t be tcgenfprefienbe partijen niet/ noc!) jjunne rebenen/en lian baarom be regte? ober be berfcljillen niet 51)11/ bie^ moet er een anbej tegter jijn.
Autw. Autw. (a) 15at ftan plaat? öt'öben in menfcïjeljjftc fc^iften / en in iemanb/ bie be jafte niet oenoegsaain of buöüelsinnig/ of buister uitb:ulJt; maar niet in be bolinaafite JBet ban ben foubereinen/ albietenben/ al» leentoijsen en altijblebcnben (öob/bie jijnen ^ee^t bij Jl^oorb boegt/ en alle be taaarljrben buibelijH en ftlaar uitfpjeeftt/ en alle btualingen tegen bcjelbe bertoejpt; luat btaalingen er ooft mogten opfiomen/ Ce . heilige ojee^t hrt alle^ luel boorden; bie geene oogen/nocf) ooren ijceft/ ftan be uitfprafte nodj ban een' sienltjfien en fpreUenben regte^/ noclj ban lt;iFgt;ob in 31)11 B^oorb Ijooren; en of be btoaalgee^ten 3oobanig in Ijet geegteüjfte 51)11/ 500 blijft nogtanj? «öob Srgte?/ in 3tjn Ï©oojD be biaarljeib uitfprelienbe/ en be bbialingen tegenfp^eftenbe.
Tegenw.4 Tegenw. 4. tjet bejfcliil ié» ober 3clf/of {j^t besen of bien
3in Ijecft; bieg ftan be ^cfcift selbe be uitfprafie niet boen; maar baar-toe tuojbt een onfeilbaar ïiegter bereigcljt.
Antw. Antw. 2£lg ober be i©etten ban een aarb^eft fouberein berfcftil rgêt/ moet er ban een anber 3ijn ban be fouberein/ bie meesterlijft berftlare/ Inelfte be sin ban bie toet ijS ? JBag bat een onberbaan ban fjEin boen/ be fouberein nog lebenbe/ of ftomt tiet ö^m self toe ? Cen iebe? taeet bat Ijet niemanb ban ben fouberein toeftomt. j®u/ (J5ob 'leeft/ a5ob fp?eeftt in get iBoojb buibelijft en ftlaar/en bat op berfcljeibene manieren/ op« Sigten en plaatfen/opbat be menfcFie/soo IjÖ Ört iquot; be eene plaatfe uiet ftan berftaan/Ijij Ijet in eene anbere plaatfe sie/baartoe moet |jij be ^cfijift met be,êcf)?ift bergelpften/ban sal men bebinben/bat a?Db sijne eigene tDDojbcn berftlaajt; bie? i? be heilige ^cfcift/of be ^eilige (öce^t in fiet JlpQOjb fpjcftenbc/iSegtrr/be uitfprafte ober ijet bcrfcljil onber be menfcljen outftaan/self boenbe. Ccn' anberen onfeilbaren itxegter te ftellen/ ig sfcl) boben (©ob en syn i©oo;b te bedjeffcn/ bat 45ob niet bulben saï.
Tegenw.5 Tegenw. 5. ^ilSen moet be ©cmeente Ijooren/of 300 iemanb bat niet boet/bie moet uitgetoorpen tnojben/ Matth. XVIII: 17. ^oo fjeeft ban be Éerfte een onfeilbaar oorbeel ober be betfcljillen.
Antw. Antw. i^et gcbolg bolgt baar niet uit. lt;E)e opsienei^ ö^öben een be-
bie»
bienenb cn tocpa^fenb cotbeel ober particuliere Uoorhallen/ en bat alleen naar Ijec l©00rb;50D moeten 31 geljoorb \ua2beti/ en bic niet tail on» bertaorpen 5ijn aan Ijet ll^aaib/'t taelii be apsiener^ Uejtoonen/moet iiit(Teüio:ppn taorben.
XXIX. ©raae t Of de reden niet is de uillegger der Heilige Schriftuur ? De^ede^ De-Sociuiaaeu, cn bie Ijst in bejen beele met amp;auöCI1/3eQ3en/öat Jeg^rder Ijet ijelicclc l©oarb 35abg/ en iebcre tellet aan bc rebc inact Qetoet^t taar« Heilige ben/ cn Dat men niet# al# taaarljeib moet aannemen/ ban 't geen be^quot;1' rebe jegt taaar te taejen; cn al# be ^cijjift tegen be rebe fcljijnt te jlriji» ben/ 'bat bie ban in bien sin miiet genomen taarben/ 500 al# be rebe oorbcelt; of 30a be ^cijrifc tegen be rebe jlrijbt/bat men ban niet be ^crpiftuur/ maar be rebe moet bolgen al# een onfeilBaar öeginfcl. U3|j 3eggen/ bat bet Uejitanb en be rebe aöfoiuut noobig 30quot; öe .^cÖrif'
tuur te berjtaan/ en baarboar tat !jct gclaaljete ftatnen/ maar alleen al# een mibbel/ taaarboor men ftent toat öab in 3ijn l©oorb 3egt/ taelft il?ODrb ban Ijet gclocilic toerlit/en taaarop Ijet gclooUe cu#t; maar niet al# ren gronb/al# een regel/al# een taetsitecn/of bat/'t gene gt;J5ob in 3i)n iDourb openbaart/taaarljeib i# of niet; bat taorbt geloofb alleen ombat töob l)et 3egt. iDe rebe mact buigen onöer Ijet löoorb/ Ijet l)3oo:b niet onber be rebe. ©e rebc i# üjagar/ niet ^êara/ i# be linecljt/ en niet be inee#tcr. vDit blijftt:
1. Hit ben ftaat ban be# menfebm berftanb. j^et i# boor be sonbe met Bewijs i. alleen geftrenftt neben# natuurltjfte 3aften/30a bat fjet taeinige 3aften in»
tuurlijke
3ien en nog minber bcorsien ftan; maar omtjent be gee#telijfte saften i# verstand yet gcljeel blinb/ Epb. IV: 18, Verduisterd in het verstand. Eph. V: 8, Duis- ggquot;3te. ternisse. 1 Cor. II: 14, De natuurlijke menseh eu begrijpt niet de dingen, die lyke za-des Geestes Gods zijn, want zij zijn hem dwaasheid, ende hij kan ze niet ver- ken. staan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden.
i# be menfelje in be natuur; sulfi een taaantaijsc plompert ftan ban be ,®c!jrift niet beter beljanbelen ban een C3EI be Iter; tjetgene Ijij niet taeet/ bat 3al l)ö la#terBn/ en 't gene Fgt;ij natuurltjfi al# een onrcbeljjft bier taeet/in Ijetseibe berberft Ijij 3icfj/Jud. vs. 10. i©ie sal nu f)et bej»
bui#terb berjianb tot een'regel/tot een'regter ilellen obe^ bc Ijooge be?-borgenfieben/ bie bc allcentaijse lt;!5ob jjeeft gelicben te openbaren ? 3iebe?
lidjt Ijeeft sijnen cirftel/of omftiing en bcpalinge/!joc berre O3?1/
3iet bat in cene ftaarfe/faftftel/en öe sonne; 30a i#'t ooft met be# men»
fcljen gesigte/een fetjerp gesigte siet ban berre iet# biptinct/taaarban een bijsienbe niet met allen siet; 30a iiS 't met bc# menfcöm ftenni#fe; sal een ongeoffenb berftanb oorbeelen ober bc berborgenljcbcn en bcrfcftillcn ban be Physica, Metaphysica, Geometria, of Astronomia? Zoo i#'t ooft met bt# menfcljen berftanb en rebe/ Ijet i# te ftlein/ en ïjceft te ftlei* ncn omftjing/en 't ftan tot üe ljoaSe beröargenljcben be# jjobbelijfien illgt;oarb niet raften/ Daarom ftan 't ober bie geen regter sijn.
48 Van het Woord Gods.
Bewijs 2. 2. OEopetifiaarbe berfiorgcnljEben sQn bcrre üoben get fierdfi ban Ijet De ee- . bBrftanb/öe rebc fian cc op peen buiscnb tnijïen nattij fianicn/fjoe ftan de'verbor- 3^ ban be reatft baarolicr jijn/ en get rigtfnoer/ taaarnaat be^elbe af' genheden gemeten moeten luoröen? Job XI: 7, Zultgij deonderzoeldngeGods vin-bovenTiet ^611' Zult gij tot de volmaaktheid toe deu Almagtigen vinden ? Ps. CXXXIX: bereik des 6, De kenaisse is mij te wonderbaar, zij is hooge, ik en kan daar niet bij. Job verstands. XXVI: 14, Ziet, dit zijn maar uiterste einden zijner wegen. En wat een klein stuksken der zake hebben wij van Hem gehoord ? Wie zoude dan den donder zijner mogendheden verstaan ? ©ie Jjefltec 53! 5ijn ober ben 5in öec ^cljcif-ture/en uorbeelen sal Inat booc tnaarljeiQ aangenomen en geloofd moet taorben of niet/bie mort alle^ tot be bolmaalufjeben toe boorden;nu/ get betflanb be^ menfcljen/ be rebe Etan be Ijaage berBorgenljeben ^ob^ niet boorjien/ bie^ lian f|et geen cegter baarobej 3ön. Cn moet men allejl bertaerpen bat be rebe niet begrijpen fean/ 300 moet men be^fiiejpen be eeubjigbeib «Sob^/en al jijne bolmaafttljeben/stjne alomtegentooojbig' Qeib/ oiieinbigljeiö/ (Jc.; men moet bc?tae?pen be i^eilige ^ieecnigljeib/ 300 buibelnft in ijPobiö i©oorb geopenbaacb/ be bercenfginge bet ttnee naturen in Clj?i^tu^/ja be fcöeppinge ber Vuerelb selbe; taant fee rebe Etan be maniere/ fjoe èob alls ^ uit niet gefcfjapen jjeeft/ niet beojrjpen/ en nogtan^ taorbt Ijet boor get geloobe bejftaan. 3ia taat sal men ban niet moeten bertaerpen ?
Bewijss. 3. i|etgene be een boo? be rebe meent filaar en bi^tinct te öeg?tjpen/ De oor- tiat jai een anber boar be rebe contrarie ftellen; en bat be^elfbe menschen men^cfj te boren meenbe taaaramp;eib te 3tjn/ 3al Ijij baarna al^ bal^cg zijn tegen ije?taejpen/30a bat be mengcfj in bele 3aften niet 3efter fian srjn; bie deren!quot;1quot; 'neermalen liegt/i^ niet te gefooben. onse rebe liegt menigmaal;
30a ftan bie geen regter/ regel en uitlegger 3t)n ban be heilige ^cf)?ifcuu?. Bewijs 4. 4. ï|et gtioobe en be rebe sijn gan^cg bejfclieibene g^onüen om eene Be ver- jgfte ba^t te (lellen ; al^ ietj? boor be rebe bapïtgejlelb taorbt/ ban fiomt derdes6quot; geloobe niet te paé/ al^ iet«S boor Ijet geloobe aangenomen taorbt/ ban woorda taorbt be rebe uitgefloten/ be rebe ftent alleen maar bat fetj? üan een' doo?hèt anöer 0e3cOt, bJorbt/ en bat pet niet onmogelrjft i#/ bat get 30a al^ Ijet geioove gejegb taorbt/30U ftunnen stjn; maar bat t)et 300 ij»/ftelt fjet geloobe ais zeker aiieen ba^t. ^e (jSobbclijfte berBorgenfjeben in get IBoorb moeten alleen men8.6110quot; boor get geloobe algï sefter aangenomen taorben/ ombat be taaaraefttige lt;l5ob/ bie niet liegen ftan/ get gejegb geeft/ Hand. XXVI : 27. Hebr. XI: 1,6. Joh. XVi:27. iBe rebe ftomt gier alleen te pa^/om te taeten bat get in get JBoopb (J5ob^ gejegb taorbt/ bat nu taetenbe/ ftan er geene bebenftinge of bermoeben 3ijn/ bat get niet taaar 30ube 31)11/ bat taa^ Ojob fufpecteren of ^ij ooft loog/ men neemt be safte boor get geloobe boo? on^ feilöaa? aan; en of be 5afte te goog i^ boo? be rebe om ban be?3eïbc?taaa:geib te oorbeelen/ 300 i| beselbe niet contrarie be rebe/ be rebe moet staggen en Seggen/ift ftan baar niet ötj/en get geloobe alleen segt/getij? taaazgeib.
5, (öabgi
I
Van het Woord Gods. 49
5. (0ob3 (ÖEEpt openfiaart be UpjBoroEnQcben bc^ ll?oo,:b^ aau fjec amp;a?te/ J50quot;quot;35-Oeruigt batfjet JBoojb be Vnaajljcib i£/en o^eft öet gefoobe ; bie^ tuojbt getuigd be rebe al^ regtec en oojbeeler/of men eene jalie in tiel l©oojb bermelb/dat het gelooben .^al of niet/uitgf floten. Sier Ijct ccvftc: Mattb. XVT: 17, V!eesch ende bloed en heeft u dat niet geopenbaard, bat ig?/ De reöe fteeft u bat ia.
niet geIrtuö/ maar raijn Vader, die in de Hemelen is. Luc. XXIV:45, Doe opende Hij baar verstand, opdat zij de Schriften verstonden. 2 Cor. IV: G, God is degene, die in onze herten geschenen beeft, om te geven verlicbtinge der kennisse der beeriijkbeid Gods in bet aangezigte Jezu Christi. Ps. CXIX: 18, Ontdekt mijne oogen, dat ik aanscbouwe de wonderen van uwe Wet. 1 Joh. V : 6, De Geest is bet die getuigt, dat do Geest de waarheid is. lt;ï£n
I ban be rcbe/^gt be^cij?ift/bac men 52 geliangen moet nemen/2 Cor. X :5. ? 6.31nbien be rebe be regtej tua? obej be ^cftjifiure/enoorbeeien moréte/ BowijaG.
t luat ban l'jet IDoojb te gelooben inaiö of niet/ ban (a) u5ab fjet oorbeef
• bc^ menfrtjen anbejüiorpen/bc menfcf)E riep ijjob licur .vjheh regterjioel om deu.
, teftcnfcljap ban jijn seggen te geben. (b) ©an lnas» alle arDb^bienot maar eene natiiiijüjfie en geene geejirrliilJC en gcloobige öobgbicnst. (c) ©an
t jouben bc gjocttte ^Ijiïofopljen en bejftanbigt'ten be mcestbcrlicljte 'öob^E»
1 ler?bcn 3ijii/tegc tegen fjet tuoo^b ban CÖ?i?tu^/Matth. XI :25, Ik danke U
C Vader... dat Gij deze dingen voor den wijzen ende verstandigen verborgen hebt,
ende hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. ©e5e angcrijmbfjebcn blae;quot;
/ jen nnmibbclgfi uk jullie ftellingen. Soo ongenjmb al^ bie jijn/ ié ooft be.^e. i XXX. ïegenw. 1. ©e iöobgbicn^t i^ eene tebrlnfte gt;!5ob^bicnpt/Kom. ^egenw.t
) XII: 1. Soa moet ban be rebe oojbeeien obe^ ie be? fhifi üe? ^ob^blen^t/en 50a
t obe? iebere plaats be? (heilige ^cö?ifturc/ljoe beselbe be?ftaan moet tuojben. ; Antw. Sin Ijet (ST. laie^ben onrebeltjfte bieren al^ boo^beelben geoffejb/ Antw.
bic ftonben in sicljjelben/ afgefcljeiben ban Ijet tegenbeelö/ löobe niet aan» e genaam ïijn; maar ©ob een (èeegt stjnbe/ ei^cljt eene bienst in öeept en
t tuaar()cib/met berjianb en rebelijftljeib. ©e rebe ftomt f)ie? te pajife alj? 1 ee.n mibbel/ om te tneten/ toat (60b geopentiaajb Ijceft; of ban be salie/ bie
(i5ob Ijeeft geopenüaa?b/ten bolle be?ftaan en boorjien luojbt/ban of be t jalie 500 be?re brjftaan tuo?bt/ al^ nooüig i^ tot saligljeib/ en in jicljselben
e IjEt 6cg?ip te boben gaat; be menfcöe Ijeeft genoeg om te gelooben. IJie?1 1 uit ban bolgt in 't minfle niet/ bat be rebe be regte? ij? ober ieber leeriïuft e en ^cÖJiftuurplaat^. ©e rebe i^ fineert/ geen meepter.
Tegenw. 2. Uele leejftuftfjen taojben uit uatuurlijfte jaften geljaalö/ Tcgcaw.a 1 DClijli be l^eere SieaUj^ boorgaan^ in be parabelen boet; nu/ober be naquot;
e tuurlijfte paften be rebe oorbeele?/ 30a ban ooi! ober be leejiïuliftcn
b in be ^cljjiftuur berbat.
« Antw. 't 3E|Èbal?cf)/bat een eenig leerftult be^ geloofd uit be natuur Autw.
ö geljaalb taojbt. ©e natuujlijlie bingen luorben alleen bijgtö^agt/ om be
tl paften be? geloofd te be?lüaren/ en in {jet Ijarte bieper in te D^ulslien. i. Ó0oli liieet '43ob be natuurlgfte saltcn be?r.
§ I. ^ Te
1
50 Vau het Woord Gods.
ïegonw.3 Tegenw. 3. JDcIe Icc^fïuftfiPii 31J11 niet met uirgebjufite iiioo^ben in de ^djjifniiij lioaroEftclö/ maat Vuorben baaruit bout: een gebolg get^ali' lien/ en bc rrbe alleen oorbeclt of liet gebolg gaeb i^ of niet; bie^ i$ be tebe bc ootbceïc?/ Vnat te geiooben uf niet te gelooben ijgt;.
Antw. Aatw. IDe leetituffften/bic boor ren goeb geUoïg uit eenc ^c^Jiftnu?-pïaat^ getroftften tuo^ben/liggen in öeplaatfe jelbe/bielfie men gclaoft taaar te jrjn/ombat opob Tjet 5egt/en 300 oofi bejafie/bie boor een ge^ bolg baa?iiit gct?ohften lnojbt/ baat Ijecft be tebe geene plaat»»; maa? be rebe ip [jet mibbel/ Vuaatboo^ men jiet/ bat suift eene salie in sniften tcftist ligt/ en boo^ een gaeb gebolg uit bien teftgt bertoanb luojbt.
rebe cotbeelt of Ijet gebolg Inel getroliftcn luo^br/maar niet of bcjaHc öoor een gebolg/ uit een leli^t get?oftfien/ Uiaar iö of niet.
Tegenw.4 Tegenw. 4. ©e ^cöriftmu (telt fommige saften bagt/ tuelfte be rebe oorbeclt contrarie te sgn/ ja lucet bat se 50a niet jgn. üDie^ moet be rebe oojbeelen / toat met of tegen be iuaa^iljcib i^ / en bicn^bolgcn^/ Inat te gcloobcn cf niet te gclooben ijf.
Antw. Antw. quot;quot;t Sö oiitaaarricib/ bat bc ^djrift ieté ftelt bat bc rebe leert conrraric te 5ijn. ©at a3ob in be 4?gt;rf)?iftutir ban natuurlijfte blngen jegt/ié Uiaat^cib/cn boor fjft getuigenigfe (ï3ab^ onfeilbaar. God XXXI. 3?rage : Uf God in de Heiliyc Schriftuur spreekt mar hel diva-
spreekt ien(i gevoelen der menschen? ©aar jgn mcnfcljcn bic ja peggen: Uiij seg» het'dwa- gen met al ons neen, het ttqotov tyivüoi, 't cerftc balfc0/i^oin
lend ge. jjet b^aaijcn ban be aarbc en ftil ft aan ban be sonnc ftaanbc te tjouben. mTnachen' ®at: if cibcucn/ bic «öob en Ijf t U?oo?b ^ob? niet ftennen/bat 'SCtljeipten/ ' üie bcibc bcttoer}jen/ 50a fpraftcn/ bat joubc 500 jecr niet te bfjlnonbercn Sijn; maar bat bic/inellie gt;i5ob fiennen/ en be l^. ^cljjiftuur (öobbelijli erftcnnen/300 fprefteu/bat ftan niet/ban met onts'cttinge/gef)oorb Ino?' ben ban icmanb bic «Cod lief Ijecft. ^ (J5dü niet be (öob bec tuaarljeib/ ij? niet taaaracljiig/ ig ©tj een mcnfcljc bic liegen soubc ? 3IIgi C^ij bc (60b bie niet liegen ftan/ soubc be ^eiligc eu il^aaracjjtige ^3oö ban lic» gen? Cn ijibat neen liegen/al^ 43ob ict^ seibe tegen bc luaar|jeib en tegen sijn bete? toeten/cn ben leugcnac|jtigcn en in jjun oocüecl btoa* lenben menfefjen in Ijet fp^efien jidj gclijft maalJtc/ en naar 'jun btoalenb gcboclcn fp?afl/ cn f|en in ljunnc blnalinge/ boor fjctselfbe te seggen/ ftijf» be? 3Ea niet bc ^ciligc (6ce?t bc lt;!5ec?t ber toaar^cib/en leibt bic niet in alle toaaramp;cib? 5liHc ^cljjift i^ ban -èob ingcgebcn/bc Ijeilige mcnfcamp;cn dSobjï ban ben heiligen (©regt geö^cbcn stjnbe/liebbcn 5e gefproften. ïjet iDoojb (0ob0 ip bc 3©aari)cib/berre 30 ban öen Stilmagtigc onregt.
Jl£gt;aar fprceftt a3ob in be J^ciligc .4?tlj,?ift naar |)et btoalenb gcbaclen ber menfcljen/ toaar i^ er ecii fdjijn ban ?
Tegenw.i Tegenw. 1. ©c C^ciligc Jicf)?iftnut 3cgt op belc plaatfen/bat be aarbc ftil ftaat/ onöctocgclgii i^/ en bat bc sonnc omloopt/ ombat fjet ben menfeften boorgnan^ 500 tocfcfiijnt/eti sjj in bic btoalingc sgn/baar Ijet nogtan^ seUec
i?/
Van het Woord Gods. 51
rê/bat betocrelb omloopt en öesonne jlilflaat en onbelBcgdijft iié/of bat ï)ct ccne soctocl ai^ fjct anbcre jicl) in ccn' 31'fleren ft?inö omb^aait cn omloopt.
Antw. (Pat i^ljilofopljEn cn SCStrologcn baarober rcbenrren/luis joube Antw. jfclj bat aantjeftften ? ilSaar bat men baarin [jet EPoorb ^ob^ menge/ cn bat men (öob en iij i H^oorb ban bluaalfpjaaft berbacfjt maalit/ bat mag men niet bulben.quot; ®at i^ ^cftec/bat öoö'iu stjn iBoarb Ucle cn fievüjïïe fprecftünjsen gebjuiiit/ bat t«5 lieftenb/ bat be goebe 43ab naar fjet jUial? cn ïtlciii öcgjip bet menfcf)en yc!) Uoeot/ cn boor be jicnlijfte en natuurlijfie btngen oplcibt tot Ijet gcc^telijfte; maat bat Ojob in jijn l©oojb ontoaa,:'
ficben jonbc fpjeften/bat niet ban met ontsettinge te öooren ; Uiie/bic OSob lief Ijceft/soube siclj baar tegen niet jetten ? 't tuaarljeib/^ob jegt in 51)11 iöoojb op bele plaatfcn/ bat bc jonnc omloopt/ cn met Baren omloop bag cn nacöt maaftt/en bat be Increlb flil/onfietDegelijft flaan 6li)fr/ cn nergengfjegt ïfij anbe?^/ gclijft toij kap. VIII juilen toonen ; cn ombat a5ob bat scgt/ 500 is' get tuaaröeib/ cn a!^ taaaröeib teomFielscn. 43ob niet be ^cljcppec cn (j^nbcrljoubcr/bc fiegeerbe? alle? bingen/fient bic 3vin eigen tue?fi niet/en niet Dctcj ban een mengeft ban ftlein cn buigtcr Begrip ? JüSoet men niet 51311 oorbrcl onbcjlüerpcn aan ftct jeggen ban «öob ? (0f soube men be füare uitbjuftamp;ingcnbanajoü fiuigen en b,:aaijen naar sijn bliiaalacfjtig berftanb ? 5111 Inat^ob/ ooü ban natuurlpc bingen/ jcgt/ i^ teaar'ócib; vi5Qb ^egt/ bat be toerelb ftil/ onBeUicgcl|)lquot;{ ftaat/ cn bat bc sonne omloopt/50a ig bat ban eene baéte cn onregeufpjefiefijftc luaarfieib.
Tegenw. 2. Gen. 1:16, God dan maakte die twee groote lichten; datTegenw.2 groote licht tot heerschappye des daags, ende dat kleine licht tot heer-schappije des nachts. ïjier Inojben Sonne en mane genaamb be ttnee groote licöten/ baa? nogtan? fommigc ftejren beel gjootcr jgn ban bic/500 fpjeelit Cobban naar ï)2t bbalenb geboclen ber menfcljen/bic naa? f)Et aansien be 5011110 en mane be gjootftc licijtcn acljten.
Antw. 1. «öob maafit l)ie? ö^enc bergclijfiingc ; maa? fpjceftt ban 5oniie Antw-cn manc op 5iclj5elbcn aangemerfit/ cn 5egt bat be sonne grootcr licïjt i? ban bc manc/(J3ob noemt 5e niet be gjootftc/maar bc groote. ïl£gt;aar i? ban ï)ier eene blnalinge of büiaalfpjaaft ? 2. gt;6ob fpjeefttniet ban ligcharaen,
cn segt niet bat be 501111B en mane gjoote? ligchameu 5ijn ban fommigc fleuren/bat 5C5ijn be gjootfie ligcljamen; maa? mcjln toel/gt;öob fpjccftt ban licljten. Èijn niet be 5oiinc en mane g:oate? lichten, ja CÖOEbicl öet in ben tcftjjt niet ftaat) bcalle?grootfte licljtèn ? ilBgt;atftc?cen geben groote? licïjt ?
Sfmtnc?^ gccne; banlichten ligchamen te maften/en baaruit ban eene btoaal-fpiaaff te fiefïuiten/ip immcj^ 5elbe te btualen/cn eene ta^tclijfte btaaal-fpjaaft te Begaan/ cn boo? 5ijne btualinge i?obe btaaalfp?aarf tot ontscttin^
ge op tc ticfjtcn. JCIjj men 500 jjanbelt/ Uiat fian men ban niet be?b?aaijcn?
Tegenw. 3. Joz. X : 12, Zonne slaat stille te Gibeon, ende gij mane in het dal Tegenw.3 Ajalons. Vs. 13 , Eu de zonne stond stille, cn de mane bleef staan. lt;I3e 5011110 üialt;J lt;mmr?é niet tc J3ibcoii/bc tnane toajS niet in Ijct bal SCjaloiWmaar Öct
U3 2 fcöecn
52 Van het Woord Gods,
fcïicrn 500/ rn 500 luojbt Ijrt rjejcgi) tiaar [jet btaalenli gebodcii; cu '300 ooft Ijct Vialgciibc/ijct ftaasi DIpcn ban sonnc en manc.
Antw. Antw. fDarcn br inenfcljen boe ,^00 011110056!/ bat 5e meenbEti bat be jonnc rn manc op aarbe luaccn ? ©e?re Uan baar/ ötej geen blualenb gElibrïen noclj bliiaalfp?aftc. 't (Jjrcft te ïminen/ bat be jonne boe ban fjen Itia^ naar »öilicon/ en bat be mane boe Uia^ naar Stjalon toe/ en in bie pïaatfen/baar 5e boe Uiaren/Dlcbcn 3e ^aan. {^ier gefc^iebbe een mirafiel; bit niiraftel gefcljiebbe niet aan be aarbe/ bat bie in ftaren loop ftil ftonbe/maa? aan be jonne en mane/bat bie P:il ftonben in Ija-rrn loop/ tuaaruit lilaar te jien tg Ijft omloopen ban be sonne en mane. $Jir; ié bc al(f?ininjte bUialiiigc nocö blnaaifpiaaft niet.
Tegenw.4 Tegenw. 4. Hand. XXVII: 27, Omtrent het midden des nachts vermoedden de schiplieden, dat haar eenig land naderde, (©it lnalt;j een blnalenb geboden/öet lanb nabejbe niet/maar öft nabc?be Ijet lanb.
Antw. Antw. ©at taaien ban tnel boinme fdjiplieben/ bie meenben bat Ijet fdjip ftil lag/ en bat Ijet lanb naar t)en toebjeef/ neen/ 31} toaren 300 geü niet/'t i^eene gebione fp^eeftlngse/toaarboo^ men te ftennen geeft/ bat men Ijet lanb nabe? ftonit. JiEen geö^utfit bie nog bagelgft^; l)et ié geen btaalenb geboelen noclj btnaalfpjaaft. ï^et Blijft ban baét/ bat *l5ob in 3rin JBoojb niet fpjeeftt naar Ijet blnalenb geboelen be? menfcljen. iv. XXXII. (JiHijS berre (jeODen buj gefp.aoïien ban be oo^aUe/ ftojfe en bo?m 'teinde be? heilige ^cO^iftuur. bolgt {jet bierbe/'t toelfl 1? het einde.'t oEinbe pnveranquot; öc? ^cQiift W een ba^tc en onbejanbeclijlic regel te 3ijn ban leere en (ieriükcn lel)en/otn ben iiienfcije tot saligljeib teleiben/Joh. XX:31, Deze dingen lee^cnTequot;- z!'n geschreven , opdat gij geloovet dat Jezus is de Christus , de Zone Gods; ven te ende opdat gij geloovende het leven hebbet in zijnen name. Eom. XV : 4 , Al ?ün. Wat te voren geschreven is , dat is tot onzer leeringe te voren geschreven; opdat wij door lijdzaamheid ende vertroostinge der Schriften hope hebben zouden. Ps. CXiX: 9, Waarmede zal een jongeling zijn pad zuiver houden ? Als hij dat houdt na uw Woord.
»0eüji!inaUebiiigenbebe?f|ce?!ijftinge43obj?ijSïjet Qoogfteen uite?jte ein» be/ 50a ooft in ijet Ilöaajb *j?0ö*t/500 ten op5igteban Ijet ll^aojb öob^ 3elbE/ in 'tUielft 3fdj opeiiamp;aa?t be luanbc^amp;ace goebtjeib/be onbaojg^onbelijrie taij^ljeib en onberaiibcjlgSe üiaarljeib en be alinagtigeftjacijt ^obé; al^ ten op3igte ban be uitluerftitige bcéself#/ be Oeftceringr/ be bejpaogtinge/ bc blijbfcijap/ ijet luonbc^bavc licljt en be 3alig!jeib/lcelfte be intberftarenen öoor mibDfl ban Ijet IBoorb beelacötig toorben/ Ps. CXLVII: 1,19, Looft den lleere; want Hij maakt Jacob zijne woorden bekend, Israël zijne inzettingen ende zijne regten. Ps. CXIX : 164, Ik love U zevenmaal 's daags over de regten uwer geregligheid.
v. XXXIII. £}ct boo^üiErp/ aan luien Ijft IDco^b i«S gegeben/ i^ tie ï^eröe/ WEn?Equot; CXLVII: 19 , 20, Jacob, Israel. Alzoo en heeft Hij geenen volke geilet quot; daan, ende zijne regten die en kennen zij niet. Kom. III: 2, Dit is wel het
eer-
Van het Woord Gods. 53
eerste, dat haar de woorden Gods zijn toebetrouwd. Rom. IX:4, Welke Woord ia zijn de verbonden , ende de Wetgevinge. 1 Tim. Ill: 15 , 't Welk is de Ge- K^ke gemeente des levenden Gods, een pilaar ende vastigheid der waarheid. geven.
35 ca ge : Of hel Woord Gods van een ieder gelezen mag en moet werden?
(Etetuijlc ban t)et ü^oorb aan bc ïie?amp;e/ en aljoo mctie aan tebe? liö öe? Magen gearbcn i§/ 500 moei hel dan ook van een ieder derzelve gelezen wor-den. ©e J^api^ten aramp;eiöen met alle magt am bc ^cft^iftuur te berban» gelezen ficren en uit ganüen ban get bolft te brengen ; betuijle tjunnc btoalingen in worden-bejeibe 500 filaa? ontbefit Inojöen/opbat jij üe menfcöen alleen ban ben paujS/
jtjne ftaröinalen/ canciliën/bipfcfioppen en papen sonben boen afamp;angen. 3a 31') Ijebben in 't concilium üan Drente toet uitbjuftamp;eitjfi öct Icjen ban •ben 25ijBe! bejboben. ï©g baajentegen achten bat een' fdjjififielijïten fteeft-roof en ben taeg naa? ben fjemel te fluiten/ en jeggen bat een iegelijft men» fc5c/gelee?b of ongelee?b/j)et i©oo?b «öobp mag en moet lejen. (©it bltjftt;
1. C^et lejen be^ ^cQjift i$ nejgen^ berboben/toie ban 500 ftout/Bewijs 1. bat Dij ö^t bejbicben joube ? J®ooit ö^eft be föerfte Tjet ooft bejboben. J^et concilium ban Drente Ijeeft bic gjutuelftuft ee^t beftaan; boeïj 't lua|ï geen regt^innig/ maar ren antic{j2i|3tiscï( concilium.
2.35an ^iEojcp ttjben af tot op Clj?istuo7 en ban Cl)?«iétup tijben tot op Bewij9 2. besenbagi^ ftct alti)b ban iebc? hb bc? ïtecbe gelesen/ja men i? er 30° vanaflen obecbloebig in gebleekt/ bat fammigen ge^eele brieben ban buiten fton» gelezen, ben opseggen.
3. (éob Ijeeft Qet le5en toel uitbjuftïtehïrt aan ben gemeenen man geboben/ Bewijas. Deut. VI: 6 , 7 , 8,9, Deze woorden , die Ik u heden gebiede, zullen in uw 13 harte zijn. Ende gij zult ze uwen kinderen inscherpen, ende daarvan spreken; als
gij in uwen huize zittet, ende als gij op den weg gaat, ende als gij nederligt, ende als gij opstaat. Ook zult gij ze tot een teeken binden op uwe hand; ende zij zullen u tot voorhoofds spanselen zijn tusschen uwe oogen. Ende gij zult ze op de posten uwes huizes ende aan uwe poorten schrijven. 25iet 3011 gemeen moesten 5e jictj be .©C^jift maften/Joh. V:39, Onderzoekt de Schriften. Col. III: 16, Het Woord Christi wone rijkelijk in u in alle wijsheid. 1 Thess. V : 27 , Dat deze Zendbrief allen den heiligen broederen gelezen worde. 2 Petri 1:19, Wij hebben het Prophetische Woord dat zeer vast is , ende gij doet wel dat gij daarop acht hebt. 3$ 't ban niet fcl)?ififtelijamp; ^ob^ geboü te bcröicöen ?
4. Sij/bie Ijet ïDoojb lesen/taorben geprezen / en een ^egen toccbt ober Bewüs4. Üe joobanigen uttgefp?ofien/Ps. 1:1, 2, Welgelukzalig is de man, wiens
lust is in des Hceren Wet, ende hy overdenkt zijne Wet dag en nacht, goedge-Hand. XVII: 11, Deze waren edeler dan die te Thessalonica waren , als keurd. die 't Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften , of deze dingen alzoo waren. Openb. 1:3, Zalig is hij die leest, ende zijn zij die hooren de woorden dezer Prophetic.
5. ©e nature en öet cinöe ban bc ..©ci)?ift .^jquot; soobamg/ bat 5c ban een ^ Einde' lebe? moet oHEjen luocben. (a) Cfet i^ Ijet (jCe^tament 45oö^; nu/een (€c^ vereischt
(P 3 ta«
dat het tament mag en moet ban ben Erfgenaam geïcscn tuorben. (b) ^ct sfjn D^iE'
gelezen \j En/\ijejfje opfc!j?iftEn goubEn aan EEn iEbEc in bc ïiErliE; 3tet maar ftEt
wor e begin ban iEberEn bjief; nu een b^ief magEii moet geleden taarben ban bien/aan taelfien Qij gefcBjebEn i^. (c) llfct UDoojb ié ï|et slnaarb/luaaj-mebe febe? geloobige sidj tegen be gee^teljjfte bijanben moet befclicrmen/ Eph. VI: 17. galmen ban ben geepteliiften ft?ng^man sqne Inapenen üe» nemen ? (lt;1) t?rt if 0ct mibbel Uan brftceringE/ hEt ;aab bcr InEberoeBoatquot; te/ i Petri 1: 23. ï^et mibbel ban berlicljtinge/ Ps. XIX; 9. ï^an (eeringe/ bertjoogtinge/ ban Inapbom/Rora. XV : 3.1 Petri II: 2. (e) l^et ig De|cl]?c» üen/opbat een iebe^ fjet le^e. Hab. II: 2, Schrijft bet gezigte en stelt het duidelijk op tafelen, opdat daarin leze die voorbij loopt. ïlit alle besen iJ5 fjet ontaebe^' fpieUeliift/ bat een iebe^ particuliere Qer il3oo?b 6ob]l ïe?en mag en moet.
Tegenw.i XXXIV. Tegenw. 1. Matth. VII: 6, En geeft het heilige den honden niet, noch en werpt uwe peerlen niet voor de zwijnen, ©ug mag men Ijet föeilige iJ?oo?b (öobg aan een ieber niet geben te lejen.
Antw. Antw. (a) ©an ftonbe men baaruit bEfluiten/ bat men boor onbEfiEEr^ öen niet mogtE p?EbifiEn. (b) ^ier üio?b£ niet ban fjet ïeïen be?
tuur/ maar ban onbErtmjjEn/ bErmaiiEn en beftjaffen gefproftrn/ en bat ban sulfien/ bie booker üiorben/ cn ben fp?eftcr ^onben befetjabipen ; maa? niet ban geloobigen of anberen/bic gaarne souben biillcn Ijoarcn.
Tegenw.2 Tegenw. 2. Hit Ijet lejen ban bc ^eiligc ^cl^iftunj boor ben gemecnen man Hamen beïc blnalingen boo?t/tat nabeelban be ïeje?^ jelben/bicbe ^cliiift tot f)un eigen bejbejf berbjaaijcn/ al^ ban anberen/ bie baa:boa? bejlctb tuojben ; bug i^ öet bienftige^ bat men Ijun öe ï^iügc J)Cl)rittuii? ontfjoubt.
Antw. Antw. ©oor get lejcn ban be ^cfjriftuur ban een iegelijft hiorbEn be blna-ïingEn bE^ Jpau^boms En anberc bbJaaïgee^ten ontbefit en gesien ; maar jij bomen baaruit niet boojt. ©c büialingcn bomen boorgaanpquot; ban be bejïteerbe gelcejben boort. €n of fommigen be Jjcfoift mig6?uiUen boo? ïjun beborben bc^iïanb/ 300 neemt bat Ijet geD?uifj niet Ineg; al^ men |et ï©ao?b (öob^ niet fjeett/ ban moEt niEn 3eftc? btualcn.
Tegenw.3 ïegenw. 3. Sllö een iebe? Ijet IBoojb a3ob^ mogte (cscn/brin Ina^ get p^ebihen te bcjgecfp/ maar bit i? noobsabebjft/ 50a ban bat riet noobig.
Antw. Antw. 5£e5cn en Ijooren gaat seer IueI t' 3amen/ Openb. t: 3. Hand. XVII: 11. Cfet pjebifien fee?r/ öetoecgt/belJeert en be?troopt een' iebcc geloobigc/eUen nelijfi f)ct le3en boet/cn fjet Ic3en boet Ijetsclfbe bat Ijet gooren boet. 't Ijetselfbc l©oo?b/ bat op tlneeberleije Ing,^ ontbangen tnojbt/ lejen en Ijooren 3nn onbe?gejlelbc 3arien/ gecne tegcnfl?öbige.
Tegenw.4 Tegenw. 4. iBij berbieöen Bet lesen ban be ,§clj?ift niet aöfoUiutaan een iegelijfi/ toij geben beien baar confcnt toe/ bien namelijb/ bic luij bertrciimen bat er geen fttaaab mebe sullen boen.
Antw. Antw. ©at i^ regeiregt tegen Ijet concilium ban (Czcnte. 't 3$ om bien fmaab toat lueg te nemen ban bcgEnEii/ bie omtrent bE ^rotc^tantEn 'mo'
Vein het Woord Gods. 55
nen. 'tgfé niet in bcmaot ban ben pauj3 of yaay tcmanb gctle^cn ban ten bijbel alleen pjiUileijic toe te jlaan. J^etïiomt ben gcptibiliriec?-öen öoor een (J5ntiöeli)ï{ gcfcftenli toe/luaarboor pau^ nocö paap te dan»
ïien ij?- oiit|jouben ïte^ftraaf en sielmoorb.
XXXV. ©etoölc öc .êeftjift aan öe gemeente en iebe? lib berjelbc ge- Magen geben ig/en ban icbcc gtiesen inaet toarben/ en be ïierUe in ben Jgieu»
Uien pTe^tamente boat be gelicele Vnerelb Uejfpreib i? anbrr allerlcijs na» lenover litn en talen/Opcnb. V:9; 500 i£ noobig bat be ^eiiige ^cfjiiftuu? ooft in allerici)e talen overgezet Itiorbe/ opbar een ieber Ijct IDoajb/ 5ooltid in Sijne eigene tale leje/alj? sü Ijet Ijooren p?ebilien/gel|jfi be5Cpogtelen beben/
Hand. II: 8. fCot öien einbe i^ be 25ijöel in jcec belerleije talen abejgebjagt, Dne bonderd jaar booc Ch?i£tii£t geboorte is ïjet (0ube (Cejs'tainent uit |)et i^eb^erutn^clj in Ijet 45?iefi?crj obergeset boor twee en zeventig mannen/ öie beibe be talen ^cei Inel bcrjlonben/ bour be öeiticringe en onHogten ban Ptolomeus Philadelphns, lioningban Cgppte. Ten tijde ban beSCpo^teleni^
ïjet (®. lt;$l. obejge^et in öct Cliaïbceutogctj ten beele boo? Jonathan , ten üecle booj Onkelos, enten beele boo? on^eftere autljeuren. JDaacna ijUjet obergesetin be ^yrifclje tale. Saberfjanb i^ be ge^eele 'SBööel boo? bec» fcljcibenen in f)et Eatijn geb^agt/ jijnbe teen/ neffenj? be ^jieltfdje/ be ge^
meenfte tale; onber biei^ oali cen/biepet pansbom boor sijnegemeeneovei--zettinge Ijonbt; iiabcjljanb ié bic bijna in 500 bele taïen gebjagt/ al^ be ïiejlte uit natiën beitaat. .ïBaa? alle be obecjettingen jijn niet obejgeset uit be oorfpjonfteïi]fte l^ebjeeulnfclje en ^jiefifclje talen/ in Vuelfte be fjei-lige inanneii/booj ben oSeept ^ob^ gebjeben jijnbc/bie gefcljgeben Ijeb» Den; maav of uit be ^ielifclje of uit 'Catijnfcfje obejjettingen/ soobat Ijet ban copiën sijn ; soobanige 51311 er ooft berfcljeibene 4Scbctlanb|clje obet' jettingen/bie men nu noemt be oube obe?5ettingen. 3iBaar bolgen^ Ijet
i's de bes-
befluit ban !jet Nationale Synodus, geljouben tot Dordreebt, in ben jare 1618 te. en 1619 , ij3 be geljtele 25ijbel/ uit lagr en op ftogten ban be Hoogmogende Heeren Staten-Generaal bej bereenigbe ^eberlanben/uit be oorfpranftclijfte ^eb^eeuUifclje en 45?ieftfclje teïi^tcn in bft ^eberbuitpclj/boot eenigege-fiojen geleetbe mannen getroutoelijfi obergeset/en opbat {jet 500 bolUomen al? boenlijft i?/ mogte gefcljieben/ 300 jijn een meerber getal ban geleejbe mannen afgc^onüen/bic gejamenlijft be oberjettinge/ boor be eet^tgefioje-nen gebaan/ ban |jet begin tot ïjet einbe Ijebben onbecjocljt. ili»aarboor dnje J9ebetlanbfci)e obersettinge alle anbere oberjettingen/ 50a oube/ al^ nabe?j.ianb gebane/ jeer betre obertreft/ en 500 net en nabruftftelijft üe gjonbteftsten ïjeeft uitgeb^uftt/ bat alle geleerben/ 500 b?ienb al? btjanb/ be?toonbe?b 5ijn; en bie onbejftaan baat Inat op te ftniböelen/betoonen öat 5e toeinig jjjonbige ftennigfe ban be gjonbtalen ïjebben. Cn alp een lnoo?b ooft in een' anberen jin ftan genomen bio?ben/3oo Ijebben 5e bat op ben ftant geteefienb-^e tjee're 51) gebanftt boo? bat onb]aa?bee?lyft gefdjenft!
XXXVI. IDocö öoe balmaaftt ooft eene obe?3ettjiigc i^/ 50a 5e toclj met Gcene
56 Van het Woord Gods.
overzet- authentiek of onfeilbaar, 55 ftunnen in 't eenc of anbetE taoojö mi^fen/baa^ authen- om mo£:t EEaE 'Eöerc obe^ettinge aan öen o?onlitEft^t octoct^t luo^ben/ al^ tiek; maar elbc?^ oUc? tic obErjett ingc bErfcl)il ïFBnE get?ouli3E oUErjEttinge Ucjtoont Sieaande al,'e S^lien/GiE in öe gjünötaïEn ftaan; tnaaj öeIdöïe Ijct eeue anDece ralE i^/ grondta- joo ig üc fiianfi öe? tuuojbcn ooft aiibEjzö. 33e BjondtEfigrEU sijn oniniöbelöaa? toctlt ö00^ t»OfUE!Ï ^«1quot; *J5oö/ eu ttni opjigtE bati bc jaftcn/ en ban bE tnoo^» worden, ben; maar bE obEjsEttingEn fjebbEn bE ban a5ob ingEgcUEnEsaftEii/niaa? niEt bc luoo;öcn. €11 uf EEiionïiunbigE bic oberscttingcn aan bc gjcmotalen niet ftan toEtfcn/ 500 flan Ijij cbrntDri bersEfiEcb 31)11 ban bE luaarijEib bc? jaïtEii uit bEobECEEiiftoniftE bc^ geloofé en jamcnljang be? jaHcn; luaarüij ftomt f|Et getuigenicfE bE^ ^ciiigcn HjEE^teg/ getuigenbe/ bat be lt;Sgt;te$i/ in JBoojb fpjEHEiibE/ bc tuaarljdb ig; bE fi?act)t ban f|Et ï©oorb op jgii EigEn tjartE/en op be fjarten ban anbercn/En bE obEjEEiiftEmminge ban allE be gc-icEjbEii En gab^aligen. 31a 5E(f^ bE bijanben ban bE biarE ÜeligiE/ biE öEibe talEn bc^ftaan/ ftemmEn obEjeen in beje getcoutne obE^sEttinge/ bat be 5a* fien tnaarhjft en tael obE?ge3et jijn/en inbiEn bE EEnEEEn anbrr bcjflanö ban bit of bat bjoorb IjEtft/ ,00 han Ijij boor be g?onbtaa( obe^CEeb IraojbEii. zoo ook XXXVII. (0be? be (é^iefifcDe obersettinge ban Ijet d^ubc ^IlEgltainEnt sciieende ^1001' tlE ttacE En 5EVjEnt'5 obersEttEj? en obEr be ?L'ati)nfcfiE obEtjet» Latijn- tingE/ bis mEn noemt be gcmeeiiE/ig be b?age : O/die dezelfde aulhorileit sche. hebben, als de grondteksten ? Of die door zich zelve alzoo geloofwaardig , en ten opzigte van de ivoorden alzoo onfeilbaar zijn , als de teksten door de Pro-p he ten , Euangelisten en Apostelen, door ingeving e des Heiligen Geestes beschreven? ©it jjouöEn bE ^apigtEii ftaanbe/maa? tot) ontltennen t)Et/En 't öujftt: Bewijs 1. 1. a^inbat biE ttoEE ol)Er5Ettingeii niet 31)11 gEbaan boor eeue enfEilbare geschied iquot;gEtoinge bc^EiligEti iöEEiöte^/31500 tucinig alji alïe anbErc obErsettin» door on- gen; 't i^ gefetjieb boo? feilbare menfcfjen/ fcöoon 31) tjun brg:c gebaan inievin- ÖEÜÏrEn om ÖEt: nEt te Ö0En '■gt; baarom mag men nod) bie/ nocö anbetE obE?-ge? v SEttingen met be g:onbtEft?tEn geftjft fteïlen in aefttinge En aut|)EntiEfl!)EiD. Bewijs2. 2. ©mbat ïjEt fiaarfiitjftEftjft i^ boot allE geSeEtben / be gelEEjDe pa» teateiHke 5eI^ regtEjgi stjnbE/bat in beibe bie obersettingen taptelijfte tnt^»
missla- flagen 3Ön; 't i^ ïïennelpft/ bat be ttaee en jebenttg in berfcfjEibene s011- plaatfen miglEib spn/ boo?biEn 3Ö een' i^EbjEEutafdjen bijbel 3anbEE pun* tEn ÖEbbEn geö^uilit/ baar tocö *!5ob biE met punten öceft boen fiefebrij» ben/ bat i^/ 3ocbrBl/ aïgof men een bjief fcïirref 3onbEr bocalEU; msn 3oubE baarmebe teef ten pjincipale teregte ïtomen; maat mEn soubE ï|iE? of baarin ligtec migfen. (èn 't i^ ïtlaat tE3icn/bat bE gEmcEne KCatijn' fclje obEtsEttinge ban tjEt oDubE ^TeptamEnt uit öEt ^riElfpcft eu niet uit get ïf ebtEEutogcö i^ obetge3et. lt;gn in öeibe 3ijn grobc mi^flagen/ bic be gelEerbEn onber öEt paugboni ErfteniiEn/ bjaarom boor orbe ban ben paujS be gemEEne ïatgnfe^e ooft Eenigjin^ i^ bErbete?b getaorbEn. ï©aat» om ooft bslen ban l)en geene obEt3Ettingc aut^Enticft E^ftEiinen. Tegenw.i XXXVIII. Tegeuw. 1. atl)?i^tug en be SCpogtelEn/ al^ 3ij tefigten uit f)Et
lt;0Ui»
Van het Woord Gods, 57
aDube (^egtament aangaaltirn/ 30a be^Fjalcn 51') öc Inoojbcn bün öc 72.
©iejj ejftenben of tnaalitEii 31) bfe autljcntieft.
Antw. en be SCpogteïen lieooobEti brn 5111 ban een Antw.
en niet be taacuben. OEfijuiftten niet alttjö öie aUe^ettinrje/ maa; fom-tgb^ ben ^ED^eeutofcljcn tefiptjelf. ^rj geb^uiftten be ^ieftfc^e obeijet»
tinge/ omöat bie incest in be öanben ban Ijet balft tnaé; taant be (ÖMeft»
fclje tale taa^ toen gemeenec ban be i|eb2eeutafcfje. Éoobat uit Ijet aan«
Ijalcn ban een teftgt uit be 72 oberjetterg ocen odijfic jlellinge tnet ben gjonbtcft£t fian gctjofifipn taojben.
Tegenw. 2. ©e ï^cB^eeulafclje ïieifte Fiabbe in gare taïc een autFjentie» Tegenw.2
fien 25i)l3EÏ/ be ^ieJifclje in öare tale/ 500 moet ban be KCatijnfclje ooft een autgentieften Ijefiöen in Ijare tale.
Antw. ®it argument 11? aan Beibe sijben ftjeupet. W)e ^eamp;^reutafcI)E Antw. ïiejfte tjabbe tjet ï©aa:b/ 500 al^ ^ob jjet onmibbLiüaar/en ten opsigte ban jafien en taoojben Ijabbe ingegeben. g.ij Ijabbcn be ^cp^iften beg 4®. (€. niet. ©e (0jicl{fcF)e ÖErRe Ijabbe Ijet lt;amp;.amp;. in Ij.ire tale niet autfjen-lieft/ 3ij gebjuiftten eene obejsettinge. JEl^aa? ijet JB- {jabben 5e autljen'
tielit/ ombat fjet ooft oninibbelbaar ban (l5ob i? ingegeben. IDe Xatijnfcfje ïtejfie nu IjEeft alleen be obejsettinoe/en niet Een principaal/al^ bE ^e* firEEUtofefje en (!3?ieftfföe teifgr. dEn inöiEn {)Et gebolg gocb taa^/ 50a moegte boo? bien selfben regEl bolgen/ bat ban iebEEE natie eehe autljentiElse obej»
SEttingE moe^t IjebBen.
Tegenw. 3. ©ie thiEe obersettingrn jpn lie oubfte/en jee? lange in ge» Tegenw.3 öjuili getoee^t; bu^ moet men je ten ininfte boor autfjentieft aannemen.
Antw. Cene btoalinge too?bt met ber tijb geene taaa^ljcib. ^e'Catpn» Antw. fcDe ig 300 oub niet/ of baa? 3pn bele obe?5ettingen nog ouber.
©Jage : Of de Schriftuur noodzakelijk is ?
XXXIX. i^et laatfte bat obe? Ijet !©oo?b boo? te ftelïen i«?/ig de noodza- vi. Da kelijkheid en nuttigheid bE?3Elf^. 't JBoo?b i^ noobsalieltjft en nuttig/ niEt allEEn boo? eE?^tbeginnenben en fileinen; maa? ooft boc? be alU^bolmaafitquot; heid en fien en gEegtelpftftEn/ bie op aa?be 3911. 't ^ een fl?oo!npje/ taaaruit een fcpaapje b?infit/ en eene see/ taaa?in een olifant br?5inru. ©ie meent bat {)ö l'uk-al öoben ben bijbel ijl/ bie ig een btaaaiö/ [jij ftent nocfj be gee^telrjliljEib ban heid. Jjet il3oo?b/ nocp sicj^Elben. (0ob Ftonbeboor 3gnc almagtigljeib sgne ïie?ïiE Ö3El bErgabECEn/bEtaaren En boEn g?oetjen3onbe?6Efcfj?ebenil5oo?b; maa?
't igi be tatj^Öeib en goEbljEibon3e^i5ob^/3tjneéerfte op eene ta|j3E tEber.
SorgEti/ bie bE allE?fiE|öte en alle?ba^tfle i^; en fjaa? 3ijnen taille beftenb te mafiEn boo? eeu öüjbEnb gefcljrfite/eu nu boo? ben b?uri/opbat een iebec ïjet in 3ijn puig jj^öamp;e/ en bagelrjfi^ baaruit 313ne beftieringe en boebfel treFi»
Fte/ en lijp Ijffft ben menfepe baa?aan gebonben/ om baa? buiten gaande niet te btualen; soebat fjet l©oo?b noobsaFtelijF! en nuttig iji. ©it blpftt:
1. ^et i^ pet eeniglte ban (0ob bero?binee?be mibbel/tot geloof en begt; j^cenig'-
lU'trinp. 2onbe? ï©oo?b Fioint niemanb tot geloof/ Rom. X : 14, Hoe zullen stomiddel I. $ zij
58 Van het Woord Gods.
van geloQ-zij in Hem gelooven , van welken zij niet gehoord en hebben ? Vs. 17 gt; keeringe.' ^00 is ^an het geloove uit het gehoor, ende het gehoor door het Woord Gods. Sonber Ijet n?ao2b Irojbt ooft niemanb Inebe?geboren. Jac. 1:18, Na zijnen wille heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid. 1 Petri 1: 23 , liie gij wedergeboren zijt, niet uit vergankelijken, maar uit onvergankelijken zade, door het levendige ende eeuwigblijvende Woord Gods.
Bewüs 2. 2. i^et llSoo^b Ijet bocbfel gceptclijften leben^ in bc DeRecrben. del'van'quot; ^ Petri 11:2, Als nieuw geboren kinderkens zijt zeer begeerig naar de rede-wasdóm. lijke ende onvervalschte melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen. (Dmbat luien Ijet ll?oo^b 50a Uieiiiig gcDjuilien/ 51)11 5c butpte^/ onbapt/ ra^ Dec» taaa:ts« en brjtaaartö fdnoerenbe mee allerlei Ininb brc fren.-/ leben in t^curigfjeib/ en stoaftgelooliiofieiö/ en in be^breembinge bain!3ab.
Bewijs 3. 3. lüootb ig be reniofte regel/ luaa^naar be gcftalie be? fja^ten/ ge» van'bl-1 öiU'amp;tl'n/ ^noojbeii en baben beftierb moeten Ino^ben. Gal. VI: 16, Zoo stier tics vele als er na dezen regel zullen wandelen. Jes. VIII: 20, Tot de Wet ende levens. het getuigenisse. Ps. CXIX:6, Dan en zoude ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zonde op alle uwe geboden. HCaat men na Ijet USoojb in 't Ijarte en in 't oage re ijouOen/ men ^ai 51)11 eigen bejftanb totjijnen^ij» öel beginnen te ftellen/ en men jal jicli seinen be^leiöen/ en jorgeltift boot anberen jijn; 't sal up een jonbig leben en op groote ballen uitbjaaijen ; ja beien Ijet ïl£gt;oo?b niet ftellenbe tot Ijunnen regel/ zullen zoeken in te gaan, ende en zullen niet kunnen, Luc. XIII : 24.
Bewüs 4. 4. Ejrt iöoo^b geeft een bakten troojst. Rom. XV : 4, Opdat wij door ver-l)o grond troostinge der Schriften hope zouden hebben. Ps. CXIX: 92, Indien uwe troost. Wet niet en ware geweest al mijne vermakinge. Vs. 3, Zij zijn mijrs harten vrolijkheid. iPie tjoogt bie uit Ijet JBoojb ftomt/ 't 51) onber Ijet lesen/ Ijoo» ren/ of in 't gebeb/ of in obejbenfiinge/ 't jij bat bie fijnen eer (ten oojfpjong uit eene ^djriftuurplaat^ Ijeeft/ of onbe^ be ^oete Detoegingen tot eenen teftpt geb^aot Inoröt/ bie gaat boojgaan^ beel bieper in/ig fonbamentee-lej/ baster en ftracötigej/ ban Uiannee? besielbe^trooptingeontbangtson* brr refïPFie op (jet ö?oorb; bodj men moet jicfj al^ban biacljtrn ban op bien tijü een cpp^egfe ^cOriftuurplaat^ te taillen IjebOen ; toant ban ^oube men be joetigljeib li[jtclijft berliesen. ï^oe goeb i^ Ijet/ bat men ben bijbel beel le^e en Ijoore lejen/ opbat men in tijb ban noob boorraab Ijebbe/ en opbat on? ^cö^iftiiujplaatfen tot bejtroogtinge te binnen ftomen in mebi^ tcUiëii/ ja in bjoomen/ 't bielfi biftlujjlé gebeurt/ooft ban julfie fpjeufien/ up toeifte men te boren niet gemejfit Ijabbe/ en bie men niet tneet/ tuaar 3e in ben 25|jbe( te binben jijn!
Bewijs 5. 5. f^et il^oo^b ip een biisonber mibbel tot §eiligmaftinge. Joh. XVII: 17, rémat Heilig ze in uwe waarheid, uw Woord is de waarheid. i£)it bocc Ijet IDoorb kinge!na' niet alleen boor geburige oplneftftinge/ Uiaarbooi be geloobige stele alg boo? be flenime lt;J3ob? tot geljoo^aamljeib gebogen loojbt; maar ooft boojbien mni in eene geburige sameufpjaaU met «éob ié/tertogl men Deti©oarb
lee^t/
Van het Woord Gods. 59
ïcfgt/ Doort/ ücniEditeert/ cn jfcl) al| pen reutel boorftelr. ©aarBij hioröt be 3iefE öoor öer ocburig gEbjnift lian Ijer ïBoo^D gclaobigcr/ cn in bc inaaj-Jjeib ineec ücbc^ligb; Ijct oeloo'Jf. mi baart licföe/ cn bc licföc Ijciligniaftiii-ge. ^a/ ooft üiojöt De siclc baarboor Ijoogcr opgdeib in licsborgniljEbcii/
cn tot bed incerbcr saftcn uitgeörcib/ bic men te üoren niet jag. 49u/irbfc gesigte ban be geeptelijfte berfcorgenficben/en iebcre berborgenljeib [leeft eenc Ijeiligenbc ft^acijt. ©ie traag ip in Ijct lesen/ en tlof om jtclj Ijct IPoo^b gemeen te maften/ miisc boor een gzoot gebeelte bese feljoone btucljten.
6. {|ct ll^oojb ici Ijet gee^telijftc ^luaacb/ Uiaannebe men tegen ben öuigt; Bewijs g. iiel/ luerclb/ ftettcrijen/ en [jet UIccjecD ftnjbt. Eph. VI: 17, In aKe gelegen- gee|tely. Jjeben is het Woord Gods levendig cn krachtig, ende scherpsnijdender dan eenig kewapea-tweesnijdend zwaard, ende gaat door tot de verdeelingen der ziele ende des ruamp;,:inse-geestes, ende der t' zamenvoegselen, ende des mergs, ende is een oordeeler dei-gedachten ende der overleggingen des harten, Hebr. IV : 12. ©ie bit jUiaarb gereeb Ijeeft/ (taat baét/ befdjeimt siclj jelben/en obe^Ujint be bijanben.
7. 3a/ opbat toij aiie? ineen fuiiten/ 't SDoojb a5ob^ i£ ftct eenige mibbel 7; taaajbaoe men jaüg tnorbf. Kom. 1:16, 't Is een kracht Gods tot zaligheid.
Eph. 1:13, Het Euangelinra uwer zaligheid. Jac. 1: 24, ft Welk uwe ziele kan zalig maken, ©ie ban fnst tot ^aligljeib Ijeeft/acljte en ejftenne Ijct i]0aorb noobsaftclijft en nuttig/ en Ijcböe lupt aan Ijet IDoorb.
XL. ^Tettogl Ijet ïlDootb ^oobanig ig/ alg tot Ijicrtoe bercoonb fg/ 300 een iegelijft berpligt tot nabolgcnbe jaften :
1. jfêen moet Ijct il^oorb/^iiaöanig als gejegb i^/erftenncn/Inaajbce» 1. Men ren/ pclaolien cn jicl) buorftrUcn/ janDer Ineifte fjet lI?oo;b niet nuttig i^. wowtige-Hebr. IV: 2, Het woord der predikinge en dede haar geen nut, dewijle het met looven.quot; het geloove niet gemengd en was. t|et ongdoobig Ijarte ftoint fomtijbtS ojj/
eu bc buibei fcljoutat Ijet aan/ om te tlnijfelcn of Ijet ll?oo?b ^obji liicl toaarlijft ban a3ob ip mgegeben/'t Uielft bc geloobigen fatntijöé scee Drce» big maaftt en Ijinberlijft i^. ©aar 5e nogtan^ teel gcborlen bat bc Uracljt ban f)ct iJ3oojb l)mi IjJrtc roert/ bat geen mcnfcljelp gefcljjift boen ftan/ cn 500 een menfctjelijft gefc^rift eenige roeringe maaftt/ bat i^ ban alleen booc 300 lied 0et rcflrpie oy rjctlBoojb Ijeeft en baaruit genomen i^. Zij 3fen inel laat ru?te en troont ren geloobige uit öd ll£gt;oorb fcljept; Ijoc ftracötig Dft ^ tcit öeftccringe öcr mcnfcljen/ cn bat er oy aavbe geen 3ui« bejber/geen beter/ geen ba^'tc? tucg tot 3aligl)eib i?. ©it ödjoorbeecn iegelijft te Dberreben/En 3ijnc gcöacljten tot geljooj3aamljeib gebangen te leiben/ en snifte oplnellingen in ben beginne te finoren/oybat 51) ruimte ftjfjgenbe be side niet mee?ber ontrusten. Sfe Ijierban in Ijct öt:eebe/bc neben in be sieftten ber 3ide in öct 2de ©ed/ftap. 44, Van de bestrijdinge of het Woord Gods de waarheid is.
2. 4®cn moet siclj DarfElijft be?bhjben abc? bat allcjbieramp;aarfte geferjenft ^zich^ lt;6ob^/ Ijct met bed liefbe omljdsen/ en 3icö becbrolijften 300 biftbiijl^ verbiü-alji men 5'Et/ 0f 'n 5Üquot;E Ijanben neemt, ©c getjeele Vuerdb bijna aen.
^ a té
Van het Woord Gods.
se'oo- Zij in i]em gelooven, van welken zij niet geboord en hebben? Vs. 17 » keeringe.' ^00 is (laa het geloove uit het gehoor, ende het gehoor door het Woord Gods. SgontuT Ij Et n^aoiö Idojöc ooft niemanb lueöpjgelioren. Jac. 1:18, Na zijnen wille heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid. 1 Petri 1: 23 , Die gij wedergeboren zijt, niet uit vergankelijken, maar uit onvergankelijken zade, door het levendige ende eeuwigblijvende Woord Gods.
Bewijs 2. 2. ïfet l^oo^b i? Ijct bocbfel br^ gcBlt;;tc(ijlicn IcUeiisi in be DeReerben, dei1 van'quot; 1 Petri 11:2, Als nieuw geboren kinderkeus zijt zeer begeerig naar de rede-wasdom. lijke ende ouvervalschte melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen. (Ömbat
lielcn Ijct i]igt;ooib 500 Uieinig gcb^uiUen/5|in 3e buipte?/onbagt/raj?f)CE» Vnaajtjr en bejtoaartiS fliiioerenbe met allebei Ininb bcc lcerc/ leben in t^ruriofjeiti/ en sluaftgeloolJiofieiiJ/ en in be^breembinrje ban 43ob.
)5cwijs 3. 3. ï^et lüoorb be eenigjle regel/ luaa^naar be gcftalte be^ f)a?ten/ ge» van'be-1 ^acQten/ lnoojben en baben beftierb moeten Itiojben. Gal. VI: 16, Zoo stier des vele als er na dezen regel zullen wandelen. Jes. VIII: 20, Tot de Wet ende levens, bet getuigenisse. Ps. CX1X : 6, Dan en zoude ik niet beschaamd worden , wanneer ik nierken zonde op alle uwe geboden. HEaat men na Ijet 119oo;b in ■quot;t Ijarte en in 't ooge te tjouben/ men ^al sön eigen bejftanb totjijnen^ij» öel beginnen te ftellen/ en men ^al yd] jelUen bejleiben/ en sorgelijfi boot anbecen jijn; 'c jal oy een jonbig leben en op groote ballen uitbjaaijeii; ja beien Ijet il^oojb niet flellenbe tot Ijunnen regel/ zullen zoeken in te gaan, ende en zullen niet kunnen, Luc. XIII : 24.
Bewijs 4. 4. I^et ï©oo(ïb geeft een bagten troogt. Kom. XV: 4, Opdat wij door ver-Dc grond troostinge der Schriften hope zouden hebben. Ps. CXIX: 92, Indien uwe troost. Wet niet en ware geweest al mijne vermakinge. Vs. 3, Zij zijn mijns harten vrolijkheid, ©ie tjoojit bie uit Ijet iDoo?b ftomt/ 't sjj onbec Ijet lesen/ Ijoo» ren/of in 't gebeb/ of in obejbenftinge/'t jij bat bie fijnen eerftenoo^fp^oug uit eene Jicljriftuurplaat^ Ijeeft/ of onbe^ be jocte Deluegingen tot eenen teft^t geb^agt Inoröt/ bie gaat boojgaan| beel bicper in/igfonbamentec-lej/baéter en ftracljtige?/ ban tuannee? bejielbe^trooptingeontbangtson' bcr rejïppie op i)et JBoorb; boclj men moet jicfj alpban luacljten ban op öien tijb een epp^e^fe ^djriftuueplaats? te taillen IjcbDen ; toant ban ^oube men be joetigljeib Ugtelijft berliesen. è}oe goeb ij? Ijet/ bat men ben SSijamp;eï beei le^e en tjooce lejen/ opbat men in tijb ban noob booccaab ïjcfibe/ en opbat on? ^cfj^iftnu^plaatfen tot bc?trooptinge te binnen ftomen in mebi-taticn/ ja in bjoomen/ 't tuelft biftluijte gebeurt/ooft ban sullie fp?eufien/ oy taelfie men te boren niet gemejfu Ijabbe/ en bie men niet taeet/ toaar 3e in ben bijbel te binben sijn !
Bewijs 5. 5. C^et Jl^oo^b i? een Bij^onber mibbel tot Jjciligmafiinge. Joh. XVII: 17, hdiknua-'' Heilio ze in uwe waarheid, uw Woord is de waarheid, ©it boet Ijet IDoorb Jkinge!quot;3quot; niet alleen boor geburige oplueftfiinge/ tuaarboo? be geloobigesielealg boo? be fteaime (6ob£ tot geljoo^aamljeib gebogen laojbt; maar ooft boojbien nun in eeiie gebmige jamenfp^aaU met éob ié/ tertojjl men Ijct i©oorb
leegt/
58
Van liet Woord Gods. 59
Kecgt/ Ijoott/ DcniEbiteert/ cn jfclj aï^ een regel boorftflt. cDaarbij luoröt tie jiele boor ö^t gcburig gEamp;?uif{ ban {jet iBoojb gclooliiger/ en in öc luaa?gt;
jjeiö meec fiebegtigb; IjEt geloolie. nu öaart liefDe/ en bc licföe Ijriligmafiin-ge. 3ia/ ooft luojbt be jicle baarbaat Ijoogcr oygcleib in bejDorgenljiebcn/
en tot üeel meerbcr saften uitgEörEib/ biE niEii rc UarEii niet jag. 49ii/icbrE gcsigte Uan bc gEEptElijlte brröorgenl)EbEn/En iEbsre bErborgenljEib Ijceft EEiie Ijeiligenbe ft^adjf. ©ie traag ip in Ijet lejen/ en Hof om jidj IjEt IDoojb gemeen te maften/ ini^c boar eeu gt2oat gebEelte bese fcljoonc brucljten.
6. ^ct J©aojb iö fjet gcEptElijftc jtuaarb/ InaarmEbe men tegen bEn bui^ Bewijs o. bEl/ UiErElb/ ftEttcrijen/en fjet likeiéclj il:rijdt. Eph. VI: 17, ^n a!(E gelegen- geeateiy-Ijeben is het Woord Gods levendig en krachtig, ende scherpsnijdender dan eenig ke wapeu-tweesnijdend zwaard, eude gaat door tot de verdeelingen der ziele ende des i^stinge. geestes, ende der t' zamenvoegselen , ende des mergs, ende is een oordeeler der gedachten ende der overleggingen des harten, Hebr. IV : 12. ©ie bit jtaaatiJ gereeb Ijeeft/ flaat bast/ befcijEimt sictj jelbeii/eh obE^biiut be bijanben.
7. 3Ba/ opbat toij alleó ineen fluiten/ 't IBoojb a5ob^ fjet Eenige mibbel Bowiis 7. biaajboot men .^aüg toorbt. Kom. 1:16, 't Is een kracht Gods tot zaligheid.
Eph. 1:13, Het Euangelium uwer zaligheid. Jac. 1: 24, quot;t AVelk uwe ziele kan zalig maken, ©ie ban kipt tot ^aligljeib Ijeeft/acljte eii ejftemie Ijet iDoorb noobsaftclijft eu nuttig/ eh Ijelibe iupt aan Ijet löoarb.
XL. ^TerbJijl Ij et iDaorb ^oobanig ig/ alp: tot Ijiertoe bertoonb ip/ 500 i^ een irgElijft bErpligt tot nabolgenbe safteu:
1. Üï^eii mnEt IjEt ïl^oorb/ soobanig alp gejegb i#/ erftEnnEn/ InaajbcE^ 1. Men ren/ geloolien en sid') boortlElleii/ jonbEt tuElfte Ijft löoojb niEt nuttig i^. wowcige-Hebr. IV : 2, Het woord der predikinge en dede haar geen nut, de wij le het met looven ° het geloove niet gemengd en was. ïfet ongeïoobig IjartE ftomt fomtijbsi oy/
en be buibel fcljoulut Ijet aan/ om te tluijfelcn of f)Et lllgt;ao^b (É»ob^ Inet tnaarlijft ban i£gt;ob ip ingcgEbEii/'t tiiElft be gEloobigEii fomtijba jeee brcE» big maaftt eu IjinbErlijfi ip. ©aar 5e nogtanjï teel gcborlEii bat be ftracljt ban öct ï©oo?b Ij 1111 Ijarte roert/ bat geen menfcljelijft gefcljjift boen ftan/ eu 50a eeii niEnfctjEhjft gEft^rifc eeihoe roeringe maaftt/ bat i^ ban alleen boor 300 beel rtflffie op OetU^oojb Ijeeft en baaruit genomen i^. 2ij 5ten Vuel üiat rupte en troept een geloobige uit Ijet il^oorb fcljept; Ijoc firae{jtig f|et tot öefteeringe ber menfcljen/ cn bat er op aavbe geen sui« bejber/'geen beter/ geen bapte? lueg tot jaligljeib i^. ©it öeljoorbEEEn iegEiijft te obErrEben/ En jtjiiE gebacljtEn tot gEljoo^aamljeib gebangen te ïeiben/ en julfie opbiellingen in ben beginne te finorEii/opbat 5!) ruimtE ft^tjgenbE be jiele niet meejber ontnisten. Sie Ijierbanin Ijet ö^eebe/üe*
neben fn be jieftten bEt jislE in fiet 2de ©eel/ ftap. 44, Van de hestrijdinge of het Woord Gods de waarheid is.
2. iJSen moer sicjj Darteljjfi be?bljjbeii obe? bat allejbieröaartlB gefcFjenft lt;l5ob^/ Ijet niEt bEEl liefbc omljElsEn/ eii jiclj bErbrolijftEn 500 biftbnjlp vel-Wü-al^ men öet jiet/ of in 5ijuc Ijanben neemt, ©e geljcEle üierelb bijna den.
^2 iamp;
ip jonbcj J©oo?b; Oct yaiijSboin ontljouöt Ijet ben mcnfcgen/en bcjöjanbt be 25|jamp;el^ met begenen/ bic 5e gelesen fjeüöen; maar tuij Ocbficn fjer/ mo' gen liet jjooren en lescn/ taat moe^t ané 0art yclj baarolie? berblyben ! Ps. CXIX: 14, Ik ben vrolijker in den weg uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom. Vs. 97, Hoe lief hebbe ik uwe Wet! Ps. XIX : 11, Zij zijn begeerlijker dan goud, ja dan veel fijn goud; ende zoeter dan honig ende honigzeem,
3. God 3. Cfie^olier moet men ben Ü^eere/bie liet gegeben l)eeft/bitnRen en Itec danken0.1 fierjlljiien. Ps. CXIX : 62, ïer middernacht sta ik op, om U te loven voor de
regten uwer geregtigheid. Ps. CXLVII:12, 19, 0 Jeruzalem, roemt den 'Heere ; o Sion , looft uwen God ... Want Hij maakt Jacob zijne woorden bekend, Israël zijne inzettingen ende regten.
4. Daar- 4. jflgaaftt geamp;juift ban Ijet IBoorD in boo^fpoeb/ in tegenfpoeb/ in bui^ brniifma- tcciHsfe/ in ttagfclmocbigfieib/ in rabeloogljEib en in al utaen luanbel; keu. toant n ftan niet^ obejfiomen/ en gij Ijeamp;t nietjS te boen/ of 't ï^ootb jal n
troopt/ ruste/ raab en befticringe geben. Ps. CXIX : 24, Ook zijn uwe getuigenissen ... mijne raadslieden. Vs. 103, Een lampe voor mijnen voet ende een licht op mijn pad. Vs. Ill, Ik hebbe uwe getuigenissen genomen tot eene eeuwige erve; want zij zijn mijnes harten vrolijkheid. Vs. 30, Ik heb verkoren den weg der waarheid, uwe regten hebbe ik mij voorgesteld.
5. net 5. ïlaopt bit onlnaarbeeriöft juüiccl/en maaftt Ijet in utu !]u?]£tcOeB£ien. iïZT lt;0nt!CC ^ fjebenbaagfclje mobe binbe ift bcje be amp;e?te en pjijpfelijft/ bat bele hebben, aanjienlijfte lieben in iebcre ftamer een jcfiaonen grooten 25t)b2l met een
^almöoefl fjeamp;ben ftaan; gcöruifiten sg ^e maar taat meer! 't Si s een ban be beste aalmoejen/ bat men be armen ban bijbels berjorge eri gen bift* teij!^ onberbrage of 3e baarin bageltjï!?? al lejen. ü3c geringen/ bic niets te gerf begeeren/ moeten bij buitje^ en ftnibertjej? bergaberen om een 25pel te beltomen. ©ie niet lejen ftunnen/ moesten alle bitjt aantaenben om te leeren le^en/ met beoaginge om get KEgt;oorb (öobs te mogen lesen. Cen Ijiii^ ionber bijbel ig een fcljip jonber roer; een Camp;?iéten jonber 25iïbel is een brijgsma 11 3onbcr ricttieer. 't jPlagt in ben ee?ften tijb ban be Reformatie in ^lebejlanb eene geluoonte bij fommigelnelgejlelben te jijn/met een ^Testament in ben jaft be armen te bejoeften/ en ljun taat boor te iejen Ctoant be meeste menfcljen ftonben toen niet lesen) en gaben ban gun een aal» morlt;j. 2oo beben be fcljipperjj al^ 5tj ban een reit? taaren t' {jui^ gefiomen. öEn bnp berbulben jij Ijet gebreft ban geen bijbel te ïjebamp;en/ of niet te ftun^ nen lejen; bug boulr.be men elftanber op/en bu^ braït be deformatie boor. 't gonbe nu ooft jeer nuttig jijii/ bat men nu ooft 30a bebe; taant beien ïjebben taeinig befttaaamgeib om te fpjeften.
vecUczen. onbe?3oeftt/ Bemebiteert ijet JDoojb met alle naarftigljeib en
' gcbuur3aamöeib. ©it moet 3elfs koningen tae?ft 3ijn. Deut. XVII: 19, Het zal bij hem zijn, ende hij zal daarin lezen alle de dagen zijns levens. ©It ig be pligt ban gelee^ben. 1 Tim. IV: 13, Houdt aan in hetlezen. v©iti«gt;bep^ibile» gie en Ijet tae?ft ban geringen en ban iebejeen. Joh. V : 39, Onderzoekt de
Schrif-
Schriften. Matth. XII: 3, En hebt gij niet gelezen ? 35e fiamerling leé op jijn Voagen/Hand. VIII: 28. I©iEban ^ereën ontJc^socfttcn bageïijft^ öe -©cfoif' ten/ Hand. XVII: 11. ©ar jtj öan ccn# iebc?^ luc?ft be^ mo?gcn^ rcr men aan jijn tocrft gaat/ cn ütj jclf alleen/ en met jijn Bui^ge^in; beé mib»
bagö al^ men fptjje boa? ligcfiaam neemt/ moet men ooft fptjse nemen boo? be jiele. ©cgr abonb^ aijü men 5Ön luejft gebaan moet men ben bag einbtgen met eenige bejfJtaifiRinge uit tiet il3oo?b te ^alen. dEn in be tugfcljentijben onber 3|jne fiesigljeben te gebenften aan Ijet gelesene/ öe^oub be stele in be gemeenfcljap met 45ob/ boet f)Et ïl^oorb in sijnen gee^telij»
fien jtn cn fi?acl)t bestaan en geboden/ cn boet 3e g?ocijen in be genabe/
fietoaart 3e boo? jjbele gebacf)ten/fiebbiingtbe tange/onbe?b?ufit be be?'
botbenljeben/ en beitiert ben menfclje in be breese lt;i5ob|?.
XLI. l^iejtoc i# nonbig ecne boorficceibinge/ üctracfjtinge en nafictjacft' Danrtoe
tinge. reidii0«ee'
1. Eene Voorbereidinge. (^elftengl al^ men 3icö 3et om te ïesen (a) moet
men 3iclj te samen t?efiften en 3icö flellen boor ^et aangesigte be? ^eeren/
cn 3icl) B?engen in eene eerbiebige geftalte be^ ö^rten/ met een inbruft bat be l^eere tot u 3al fp^eften; ban moept immer^ een jjefig ontsag on^ boen Öeben. ©enftt öan aan Jes. 1:2, Hoort gij hemelen, ende neemt ter core gij aarde; want de Heere spreekt, (b) ©an moet men 31)11 Ijarte tot ben ^eere berljrjfen/ bibbenbe om ben 43ce^t/ boor taelften Oet I©aocb Befcf)teben i^/
opbat bic onö be toaartjeib in Ijet ï©oo?b boe 3ien en op on? liarte ö?enge/ Seggenbe : Ontdek mijne oogen, dat ik aanschouwe de wonderen van uwe Wet, Ps. CXIX : 18. (c) vDaarötj ig noobig Ijet Qarte met opmerftinge te neigen tot gelioojsaamljeib/ om te gelooben/ sicfj te be^tjoogten/ en te ge' Jjoorsamen alleé/ taat be i^eere 3al boojjlellen/ fieloben en fiebelen/ seg-genbe : Spreek Heere , want uw knecht hoort, 1 Sam. Ill: 9.
XLII. 2. De betrachtinge. (0nbe? ïjet lesen ij? ban nooben üebaa?b!jeib/2. Be-aanbacljtigQeib/ bat men niet fiaagte om gebaan te finjgen/ en jtjn taaft af ^chtm' te boen. 't 2$ beter minber tc iesen/ inbien be ttjb ontamp;?ecftt/opbat men opme^ftenbe 33. a3p ttoeeberlei totjse ïtan men get iBoorb lesen/ naar bat iemanb ttjb cn Dcfitoaamöcib ïjeeft/of anbejsacfienbe/of 3icl) latenbe öe-toerften.
Het studieus of onderzoekend lezen is, alfS men nafpeurt ben samenfjang Een met ïjet boorgaanbe en bolgenbe/ bc manieren ban fpjefien/'t einbeen oog« j^ingquot;.80 me?ft/ ben teftét te bergelgften met anbere plaatfen baar be jafte breeber betfiïaarb toorbt/ en met be geltjftïuibenbe telijten. hiertoe ig bicnflig/bat men be ftantteefteninge/ bat boort^effehjft biejft/ najte/ bit sal o^oot Itcöt geben ; op beje manicre soeftt en binbt men ben letterliiften sin. ©oef) men moet in be lette? niet fjangen Bijjben/ geltjft beie Iette?ftnedjren boen/ bat i^ maat op be fcljorfe te fpcculeren/ bat geeft nocl) ft?acl)t nocfj boebfel bao? be siele; maar men moet boorbringen tot Oct pit/ tot be intoenbige natuu? ber safie self. i|ic? i^ een natuu?lijti menfcöe öïinb/Boe gelEe?b/ öoe e?baren
$ 3 4u
62 Van het Woord Gods.
in fict i©oo?b/ Boe fieftloaamombcn jamenjjanate be?ftaan/en üeh ïettf,?»
jin aan anberen te toanen; maar een godjalige Begint teutonb be gee^telgfie jaften in fjarc eigene fifaa?Beib/ nature en ft^acljt te jien/ en öij neemt baarin mee^Der toe/ jjoe f)ij jiclj meerber Dejig f)oubt met be saften te fiefcljoulucn en te mebiteren ; tjoe biftünjl^ ooft bat öö be selfbe örieüen of fiapittelen lee^t/ altijb jiet f)ij nog ietji/ bat Ijij te boren niet geluaar Uiap geüJorben/ en 't ilt;gt; öem altijb Uieberom nieuln/en Ijoe langer Ijoe joeter. 't 3$ tuaar/ onber Ijet joeften Uan ben lettejltjftsn jin fj^eft men fointijbj» tnel 300 liele geegteïijfte üetoegingen niet al^ men baarin fiesig i^; maaj 't niaaftt ftefttaaam om be heilige ^cljjiftuu? Beter te be^jiaan/en om baa^na gemaftfielijfie?/ funbamenteelber en ft^acijtige? Belnejftt te lnojben.
Te mij- XLIIl. ©ier fcljabelijfte ftlippen stjn fjie? te nnjben; 50a iemanb tot beje ^11, ise^Ualt/ bie ^al ben regten sin ban fyet i©oo?b niet batten; maar be gee^» teipljeib in Ijet ö^oojb (!5ob£ be?bonïteren.
1. De Het eerste bat te mijben i^/ i{gt;/ de woorden beteekenen Avat ze kunnen be-beteeke- teekenen, iebe? op jiclj self genomen/ en bat Ijet allep be regte jin i$/ in nen wat toelfte Beteeftenigfe men ^et l©ao?b neemt/ 30a f)et maar niet i| tegen be re» zij kun- gcjmatg öcg geioofiö en omftanbigljeben ban ben teftpt. ©at i$/ sicfj^elben
te be^btoasen en be .^cFjjiftuii? te be^b^aajjen. ©e jin ber ,©clj?iftuur i?l Ecnboubtg/ buibeltjh/ opregt/ bepaalb en nette? be jafien uitb^uïiltEiibe ban cenig mengcf) joube ftunnen boen ; baarom moet men in iebere plaat^ ben eenigften en eigenen sin en be Beooginge ban ben lt;6ee^t nafpeuren.
2. Zeven Het tweede te mijben/ i^ alles op den leest van zeven perioden of tijdrangen te^teiien.te schoeijen; taant be gcljeele jlellingc ber seben pertoben eene mi^bat-
' tinge, i^et toa^ nog te bulben/ inbien men baarmebe in be (©penBaringe 3!ot)annc^ bleef/Ijoetnel men ban nooit ben regten jin ban be^pnibaringe jal befiomen; maar 't ijs onbejbrngeiijfl/ bat men ben oeïjcelen bijbel boor öe jeben pertoben joefit/ en iebere jafie tot eene ban bie Brengt; bat neemt ben tnaren jin/ be geejjteltjUfieib en be fi^acljt uit Ijet B^aorb bieg.
3. van Het derde te mijben/ iié alles tot prophetiën te maken, en te b?engen tot een fètiln^te' Stjjonberen tijb be^ J^ieutuen ^.e^tament^/ bat l)et bejbulb i$/ of nog te maken, be?bullen ftaat/ joobat bijna boo? Ijet tegenlt)oo?bige niet^ obejblijft.
lt;0bc?al be ïtejfie en ben nnticö?i?t te binben; self? al be parabelen en gefij» ftenigfen ban ben C^eere ^esup/in be Cuangelien boojgeftelb/ al^ p^oplje-tiëli aan te me?ften/ en be föejfteen ben antidjjigt baa?in te binben. ®it boen be?b?aait Ijet ïJDoojb/ en Beneemt Ijet be gre^teltjli|jeib en be ttjacljt. 't tuaajljeib/ bat alle ceremoniën ban SCbam af tot op C(j?igtué/ cn bat alle pjopjjetiën in [iet lt;0. (SC. niet jijn be?ftlaa?b in {jet 4®. ^T./ baarom i^ jet eene soete en p?ofijtEli)lie ftubie/ bie/ bjelfte in Qet JS. (C. niet 3ijn be?' ïilaajb/ en alleen jefie? en onfeilBaa? 31311/ na te fpeuren; Inant men binbt ban bilitbnjljS 3onbe?Iiiige bejftlaringen ban be? C^eeren 31e3U^ natuur en uitboeringe ban Ijet iiBibbelaaj^ambt/en bejbullingen ban boo?3Bggingen/ ïnaa?boo? onse fiennigf^ too?bt bejmeejbejb/ en Ijet geloobe see? Inojbt be?»
flerfit/
Van het Woord Gods. 63
maa? men moet Ijie? toij? jtjn tot matiggEib/ en jiclj toacljten ftoiitelijft tc jcggen/bat/ en niet anöe?^ bc 3111; luant fioe mrniamaal ijebbcn anbcren/ en totj on^ ^clljeti tn Ijcc iiitleggcn ban praplietiifn Deb?o« gen geUonben/ en naberljanb gejicn/ bat men eene mipüattinge ïjaoüe ge'
tjab ! (!5ob,;alige neberigljrib Ijier noobig.
Het vierde te mijbni/ i|g dat men geen plaatse der Heilige Schrift verstaan ^k^tcetl kan , of men moet ze in haren zamenhang verstaan. 25rt}alUe bat be ^amen
' staanbaar
Oang in self ftlaac is/ 300 ip bie ooft boot een gabsaligen ongeleerbcn t«zUp dan
lejer boojgaan? gemaftftelp re Uejftaan/ immer? gcmafifteltjfirr ban men zamen-611 boorgeefr; en baac be samenljang on^ 500 ftlaar niet i^/ en be een ben 5a- hang. menljang bué en be anbe? 300 neemt/ bat ftomt ban bep menfcfien bejbui^»
terb bcrftanb; een gab^alige in eeuboubigljeib Ie3enbe/ betnijl Ijij be 3aften in Ijare gee^telijfte nature bejitaat/ 35I ben samenhang bifttoijl^ beel beter berftaan/ Ijaebuel öö l)ct anberen bifitaiji^ niet ftan toonen/ al^ een ge»
ïeetbe natuurlijfte. dfêaar ooft öe jamenljang niet altpb noobig om een ber^ of fpreufte te berftaan. iPaar 3ijn buijenbe fententiën in Ijet ïï^oorb/
bie oy siclj 3elbe en alleen genomen/ gelesen of geljoorb/ een boiftomen 3in Ijeïiüen en be saftcn in Qare ftracijt uitbruftfien/en genoeg3aam boorbrin-genbc 31)11 tot gelcobe/ bert?ao?tinge en bertaaftfteringe. 5C(]S bi) eyempe!:
Die in den Zone gelooft, die heeft het eeuwige leven. Biddet en gij zult ontvangen. Zalig zijn de armen van geeste. Die treuren. De zaehtmoedigen. Die hongeren ende dorsten na de geregtigheid, enz. 3|a beie fpjeufien biorben 3oiiber 3amcnF)ang boorgefteib/ in be3en 3amEnï|ang tc jaefien joube ber» buipteren 3ijn. (©it ban Tjet 5in3oeftenb (e3en.
XLIV. 3llBen ftan be ^cftjiftuur ooft le3en 3onber hie ftubieufe 0nber30C' Hoe het ftingen naar ben 3111/ 't tnelft men noemen ftan een practicaal Ie5en/alé men ^acüoaai met eene neberige/ ïiongerigc en geï)oor3ame geftaltc ber 3ielc sicö boor te lezen, ben ï^eere ^elt/ en al? be ilemme a5ob^ Ooorenbc/ lang3aam en bebacftt» 3aam leept/ en onber Oct le3en ben J^eiligen t0ec?t in onse parten laat tne?-ften; ftomt er Uiat boor/ bat men in ben eerften opfïag niet berftaar/ men flaat bat boor bien tijb ober/ en gaat boort, ^eeft iet^ bgsonbere ftjacljt op Ijet ï)«irt/ men blijft toat liaan/ men laat ört Ijartc baarboor bebiejften/ men bibt/ men banftt/ men berbltjbt sidj/ men bertuonbert jic^/ men tuorbt berlcbenbigb tot gc5oor3aamöeib/ en ban gaat men boort in Ijet lesen. Kleeft men een ftapittel gele3en/ men benftt get eengï na/ inbien men tgb öEfft. föomt er eene opniEjfieltjftc plaatfe boor/men fleft er een tee^
ftentje bij/ of men leert be3elbc ban buiten. moeten geleerben en on» geleerben ïjet IBoojb le3cn/ en al3ao 33! men ben geejételtjften 3in fyoe lan«
ger f)oe ftlaarber be:ftaan/ en 't tPoorb 3aï ons ftoe langer l)ae 5ortEr too?-ben. Joh. VII: 17, Zoo iemand wil deszelfs wille doen, die zal van deze leere bekennen of zij uit God is. Joh. VIII: 31, 32, Indien gijlieden in mijn Woord hl ij vet, zoo zij t gij waarlijk mijne discipelen, ende gij zult de waarheid verstaan , ende de waarheid zal u vrij maken.
64 Van het Woord Gods.
3. Nabo- XLV. 2. De nabetrachtinge Bcflaat (a) fn ölfjbclijfi'te banfien/'öat be ï|ce» trachtin- rE jjEt {aten öcfcjjjjjUEn/ bat men f|et in jijn fiuté l)ccft/ öat
itien jelüe 'e5en Baquot;/ u,En 8ct B^Iejcn Ijecft/ en bat Fjet ftjacljt op on^ öarte o^Ö^b ÖPffr- (b) JBen rnaet jajolJulbig bie oocöc gpftalte/ bie men boo? (jet lesen beftomen Ijeeft/ betaaren. (c) JUSen moet onbc? Ijet taejft Sijne? öeroeptnoe jiet gelejcne ftcjoeniien/ en srjne gebacl)ten telfien^ baa? henen tueöeroin tDenben. (d) ^aa men gelegenljcib fjeeft/ moet men anbe» ren Ijet Uertellen/ om Daaroüc? jainenfpjaafitetjouben. (e)25ij5anbe? moet men tjacfiten ïjet gelegene op te balgen en in p^afitijft te bjengen. SJnbieii men 300 be heilige Jicljriften geb^utfne/ men jaube laonDecen boortgang maften in be ftennt^fe en in be gobjaligfieib; ftinbecen 30iiben ra^ jongelin» gen/ en jongelingen mannen tnorben in
Van God.
3ffn get borige öeöBen tuij gefpjolkn ban be ttaee beginfelen/ Inaatuit «öob gefienb Vuocbt/ namelijfi/ be natuu? en be^c^riftuuc; nugaanVoij ober tot be Befcfjoulninge ban gt;jp»ob self; een bje?ft taaartoe men al öebenbe moet ftoinen/ om niet^ onbetainelijït^i ban «Cob te benften/ en om op öe be-tameltjfte gebacljten gepafte Detaegingen te jjebben. lt;©e fjeere beftierc mij in Ijet bcfcljjijben en openamp;ate jiclj aan een iegelijft/ bie Ijet leegt of |joart lejen/ tot baistt'tellinge ban be beltjbe?^ ber taaarfteib/tot taeberlegginge ban be Socinianen, Remonstranten en andere dwaalgeesten, en tot beftie» ringe in ben lueg ber gubsaligljeib !
3In be be^ljanbelinge ban (J5ob jullen tuij fpreften ban be J^amen. 35au Ijet 45obbelijl{ Kresen, ©an be Cigenfcljappen. ©an be ^ejfonen. ©an be toejften i(5oD^/ 500 ban be intuenbige alg iiittoenbige/500 ban be Vuecfien ber nature/ al^ ban be Ine^ften ber genabe.
gods I. 't noobtg/ om tegen anberen ban (öob te fpjefien/ bat men een naam. tüoojb öeböc/ tnaarboor men te litennen geeft ban hJien men fpjeefit; maa? niet om bien (0ob te onbejfc|jeiöen ban anberen; toant baar ió maat één lt;3ati. 45elijft (jet genoeg toaj? bat be eerfte mengel] maar ben naam broeg ban mengdj/ ombat er geen anöer toa«gt;/ en gelijft be ^aligmafter geen an* beren naam ban boen Ijeeft ban Sfeju^/ galigmafter/ ombat er maat één ijS/ 300 Ijeeft ooft lt;ï5ab geen anberen naam ban nooben ban (ÖSob.
JEHO- ^oebjcl een naam ïjet oneinbig IBesen niet uitb^uftften ftan/ 500 öreft fytt vah. tocjj jjen ^eere Begaagb ^emseluen een naam te geben/ met tDBllien J^ij ge* naemb tailbe 5ijn/een bie opsigte ^eeft op 3ijn i©C3en/en een bie opsigte geeft op 3ijne maniere ban beftaan of op be lt;i3obbeIijfte perfonen. Uie opsigt op jah. jijn J©e3en 5ecft/ ifïnin'JEHOVAH en berfiort.T/a/j; bie opsigt jjeeft op
be
Van God. ö5
be ijiic ©ejfoncn/ n-nS»/ ELOHIM. Uiorbcn tiejc ttocc tooor-
öen incBii jjebnegti mn1/ JEHOVI, 't Voiift naar be letter^ of coujonan* ten Jehovah, en naar be piuitcn of bocalcn/^ Elohim. €n jee? bill-taij^ luorben beje ttnec taoorben fit] malitanberen gcboegb Jehovah EIo-him, tc ftennen gebenbe/ bat d^ob écu in IDejcn en bjic in perfonen.
Vnoo^b Jehovah fy^cftcn be SCobcn niet uit / niipfcljiEti ccj^t uit ontsag/Eii baarna i;it fupejflitie; maar ocö?nifiEn j'l P,aar^ ^aquot; öat Ijct töoorb 'Jix/ Adonai, met't taclfie be ^ccre bifiloijl^ in Ijcr ïDoojb oe»
noeinb tuojbt. ï^et öi'tEL'ffcnt Heere ; aïö f)Et ban anbrren 0^5^00 tao^bt/ ban Inorbt Ijet nier een Pf'ac/», bat i^ iiortc a gefc^JE^cn ; maar al^ !)et ban ben l^eere ge^egb \no?bt/ ban Vuojbt Fj^i- E'-11 liamc^s gt; 'y lange a gefcljjeben/eii ban Ijeeft Ijet be Uocalcn ban Sieljnba. ^e e Ue?anberb tuorbenbe in een Chaleph patach, bat i^/allcrftojtlte a om be keel-letter alcph.
Qjnje ober^ette?^ biuojb Jehovah uitbiuftfjenbe/ peggen Heere, gelrjfi in't (6?iEl!^EÖ MiQioi kurios, 't toelft niet i^ eene bertalinge ban Jehovah,
inaar ban Adonai. tJDeSCpostcï^orjannc^bertaaïtïiettaoojb Jehovah, Openbaringen , kap. 1:4, kap. XVI: 5, Die is, ende die quot;was , ende die komen , die zijn zal. il^ant bat eene tooorb geeft ee?^t te ftennen wezen of zijn, en ban bejbat Qet be teelten? ban ben bejlebenen/ tegentaoorbiocn en toe-ftomenben tijb/ en 300 ip fiet joobeel a!^ een eeuluig Vneien/ baarom toorbt ïiet luoojb Jehovah in be jpranfelje bertaalb I' Eternal, be Ceutoige.
J^et tnoorb SEE^obal) toorbt in Ijet gefjeele 4S. niet gebonben/bat ^efter baar be^ouben ^oube getneeét jijn/ inbicn baar eene noobjafie tna^ bat men ï|et Inoojb Jehovah in alle talen moeite beljouben. ©at men jegt/ bat men l)et in l)?t 43?icft|5cö niet uitfpjeften ftan/öebei?'tigt meer on^ jegoen/ tan bat 't bat ft^acljteioosS maafit; en ooft/ al i^ l)Et: tE8En be getuone fier» Ipljeib ban bie tale/ 30a i^ Ijet Ijun nogtan^ niet anmogeljjft; 3Ö Hunnen toel seggen Sl^su^/ i^osanna/Xebi/SlIfijaftain/ l^alleliijaf)/ 300 ftunnen se ban ben ftlanft ban Jehovah formeren. 31ft tail niet 5eggen / bat men Ijet lnoo?b Jehovah niet geftzuiften mag/ maar bat men baatin gecne noob» saftelgftljeib/ geene sneerbere geeptelijftflEit1/ gpene mcerbere tnij^tjeib ftcl-len mag; baarboor sief) te luillen ban anberen onbe^fcfjeiben/En te Hennen te geben ban toelfte geboelen^ in be (^Tö^ologie men i^/ bat ié blee» fcljeltjft; Jehovah i^ geen gemeene naam/ bie beien booj gelijftfjeib toe* ftomt/geliift engel/mengeïj; maar't i^ een eigen naam/bie (lBob alleen en niemaub anbej^ eigen ijS/gelijft iebe? fcljepfel sijnen eigenen naam neeft.
II. i^ierobe? if? bebrage; Of iemand of eenig schepsel met den mam Je-hovah genoemd wordt in de Schriftuur , dan of die naam God alleen eigen is? een;g ©e Socinianen/ om niet te moeten toeftaan/ bat be ^eere Sdesu^ be schepsel
toaaracljtige 45ob i^/ peggen bat bie naam ooft aan anberen gegeben
luo?bt. JlSaar Unj ontftennen En JfOg^n bat bie 500 «©obe alleen eigen 1^/ bat niemaub baannebe genaemb Vnorbt ban alleen be luaar-acötige (J3ob. ©it filtjfit: JTj
66 Van God.
1. uit de 1. Hit be conftnictte ban Ijct Inooib. ©c (^Taalfiunbiccn toeten bat construe- naam alle teefteu^ fjeeft ban een eigen/ en nooit ict^ oemeen^ geeft
met gemeene namen. €n Detatjle gt;J5ob met bien naam genoemb taorbt/ 300 i^ f)et ban be eigen name iêgt;oCij?.
2. Kan op 2. o^ofi ftati bic naam dij niemanb anbc?^ paffen ban op ben ï^cerc niemand (jjfotj/ijrVDijle een eeiitaig toefen betreftent/ Ijettoelfte be oo^aaft i?! passen. ^an aj|e En onbEcanbcrlijii blijft.
3.God 3- 336 itgt;eere eigent {Jein bien naam al^ i^cin alleen eigen toe/Jes. Hemai26 ^-^11: 8, Ik ben JEHOVAH , dat is mijn naam ; ende mijne eere en zal leen'toe. Ik geenen anderen geven. Exod. XV :3, JEHOVAH is zijn naam. Exod.
III: 13 , 14 , Ende zij zeggen , hoe is zijn naam ? Wat zal ik tot haar zeggen ? Ende God zeide, IK ZAL ZIJN, DIE IK ZIJN ZAL. IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden, (©rje tooorben jijn bc fieteefeeni^fe ban Jehovah , cn Jehovah ftomt ban Ik zal zijn af. Exod. VI: 2, Doch met mijnen name JEHOVAH en ben Ik baar niet bekend geweest. «JSiet bat ^e te boren ben ÜJreremrt ben name ^eljobah niet noemben; luant ^elfs nÉba noembe bien name al/ Gen. IV : 1, Ik hebbe eenen man van JEHOVAH verkregen, ^ilflaar be ïjeere Ijabbe gun be ficteefteniisfe ban bien naam/ namelijft/ öejelfbe te blijben/onberanberlijft te jijn in ^rjne Beloften/nog niet boen onberbinben/bat se nu jouben jien/ai^ frjg Öen uit «lÊgpptc in get fie» loofbe fanb ïtanaan ^onbe amp;?engen.
Tegenw.i III. Tegenw. 1. (^ejen naam blagen ooft gefeftapen Cngeten. Gen. XVI: 13, Ende zij noemde den name des HEEKEN, die tot haar sprak, Gij God des aanziens. ©ie nu tot Ijaar fpraft toag een (Ü-ngel/ gelgft Ijij in 't borige genoemb toorbt.
Antw. Antw. (a) 't te gelooben/ bat föagar niet anbe^# getaeten geeft of get toag/'t jij een ^opljeet/'t 59 een lt;!tnge( ban vj3nbaan gaa? gejonben/en 50a mejftt 3?) bepjeifié tooojben aan alpban ben ïfeere jelben gefp^often/gelyfibe ge?be?^ te 5amp;ctfjiegem baarom ooft ^eiben/laat ons zien het woord dat daar geschied is, hetwelke de Heere ons heeft kond gedaan, Luc.II: 15. i^agac noembe öen naam ban ben enge!/ 500 ;ij mcenbe/ niet ben 45ob be^ aanjien^/ maar ben i^eere/ bie boor be bienjit ban bien gejant tot gaar fp^aït. (b) ©ocg 't Vna^ inbejbaab be gone (!3ob^/bic ooft boorjijne mengegtnojbinge jicg in inenftgelrjftc gebaante bifitatjl^ bertoonb geeft/en bie be aHngel Se^ ^eeren/ be dEngel ban be^ i^eeren aangejigte/ be Cngel be^ ©eröonb^ ten opjigtc ban get jEibbelaaj^amBt genoemb tao?bt; taant ï^ij segt vs. 10, Ik zal uw zaad grootelijks vermenigvnldigen. ©at geen gefegapen èngelö — maar alleen ^obgtae^ft ié. €n 300 noemt l^agar Jehovah, bie met gaar fpjaft/ben a3ob be^ aan^ienl/'t3Ö batsij gemejfit geeft bat get Jehovah 3elf taa^/ 't 3ij bat 30 Jehovah aanme?fite al^ boo? een'gekante rot gaar fpjeftenbe. Tegenw.2 Tegenw. 2. Gen. XVIII. SCltoaar be Cngel/ bic tot SCD^agam fttoam/
meermalen Jehovah genoemb taorbt.
Antw. Antw. ïjet taaé öe ongefegapen Cngel/ be ^.one (!?ob^/ 3clf. ©ant (a) ï^tj
toojbt
Van God. GT
luojbt inel uitbjuftfidfjfi onbcrfcrjeitien liau be anbere tlncc/ bie nict Jehovah ocnoemb taojben/ maar be.iC aifccn. (b) i©e €ngel Jehovah luiptc/
fiat ,©ara in be rente jijnbe/ lac()te/vs. 13. liaorscibe be ccamp;oocte ban ^aflft/ 't Inelft naac ben loop bcc nature onmogeltjh lua^/ vs. 10. tjij fienbe/ bat SCBjaljam jtjne funberen en {juiggenaotcn tot ^abjaligöeiü joube onbe^lng^en cn cptocftften/vs. 19. 't l©rlft a5obe alleen eigen i|. (c) 2famp;^a|jam ejlienbe ^em ben iSegte? be^ ganfefje aarbe te 5ijn/ vs. 25.
(JEn Ijij öab ^ein met be alle^bicpitc vjjobgbienftige be^neberinge/vs. 27.
Tegenw. 3. noembe ben altaar / bien Ijrj lioutobe / Jehovah. Togenw.3
Exod. XVII: 15, Ende Mozes bouwde eenen altaar, ende noemde zijnen name, de Heere is mijne baniere.
Antw. 't 3!)? nitbjutifjclp tegen ben tefigt. ©aar flaat niet/ bat ïjij Antw. ben altaar Jehovah noembe/ban soube fjtj baarmebe opgefjouben IjcöBen;
maar f)D S^gt/be l|ecre té mijne öaniere; 50a tnetnig/al^ men jeggen fian/bat ÖÖ ben altaar Daniere noembe/saa taeinig fian men ooftseg'
gen/bat Ijtj bien Jehovah noembe; 't luag eene fpjeufte/een fpmbolmn/
öie ö?j ben altaar toeifigenbe/ (gclijft men fp^euftcn aan be poorten cn beuren fclj?ijft/) om baanncbe te fiennen te geben/ bat be ^eere/ be (0ob be^ J^ejöonb^ rjunne fjulpe taa?/ Inaarban be altaar/ een boor»
Deelb ban ben l^eerr 3Pc5iié/ een belinjs taaé.
Tegenw. 4. ©e ïfte^fte Inorbt Jehovah genaamb/ Ezech. XLVIII: 35, Tegenw.4 Ende de naam der stad (Jeruzalem) zal van dien dag af zijn mrv nnc Jehovah Schamma, de Heere is aldaar.
Antw. 't eene f^cufte/bic obe^ be ïiejfie genoemb ;oube taorben/Antw. men joube ban be ïtcjfie jeggen/be J|ecre \i albaar/ «öob tDaont au» be? Fjaar met jijne üclnaringe en jegeninge.
IV. (De naam/bie op^igte peeft op be maniere ban öeftaan/of ben HSobbc»
Iijften ^ejfoon/ ijs D-rbx Elokim , 't toelü in 't a3:ieftsc!j i| 0fój Theos, en in onse tale a3ob. Illn Ijet eenboub tno?bt (jet jeer selben gebonben rbx Eloah, in 1)^1 tlneeboub nooit. Sin Ijet beelboub/of in 't mee? alg ttaee too?bt zjeupde Ijet boorgaan^ ge6?uilquot;Jt; bij bit luao?b lt)a?bt bao?aaanil fjet verbum ge= 80nen. boegb in eenboub. Sfn ben beginne fcijiep Elokim , ombat bie bric J^e?»
fonen Één 5t)n/ 1 Joh. V : 7. ©och Öet verbum , of een adjeclivum , of een sub-stantivum in apposilione, ü3o?bt bi] Ijet toao?b Elohim aalt hiel gebaegb in Ijet beelboub/ cn altijb tonrbt baarbij geboegb een affixumpluralis numeri. 25ict bit Gen. I; 26, Ende Elohim, God zeide rwvi Nagnasch, laat ons menschen maken. Gen.XX:13, 2t!(é msj Elohim 45oö wnn Uilgnou deden dwalen, Jos.XXIV; 19, Elohim D'S'ip Kedoschim God zijn Heilig. Pred. XII:1, Gedenkt ysna Boreé-cka, uwen Schepperen. Jes. LIV:5, •ywv\L)V2 Batfknalaich Gnasaich uwe makers zijn uwe mannen. Exod. XX: 2, Ik ben Jehovah yróx Elohecha, uw God. isgeen
Elohim i^ geen geincene naam/ bie beien boor gelijft regt eigen ij?/ maar *t ij? be eigen naam ij5ob^/ (öobe alleen eigen ; taant nicmanb öeftaat/ eigen Elohim, in b?ic 5pe?fonen/ ban be tjecrc alleen, ©ocg oncigenlijft liio?bt {jct naam-
«Til o uolt
68 Van God.
oofi ban anbcren o^egb. ©e afgoben taorben Elohim geiiaamb/ üiEgenig be aegtinge tn bicugt/ bic be afgaben-bienaarp beuselbEn fietniJscn. ©c €ngc(rn tnarben met bien name genoemb/ ombat 5e afdalingen jgn ban lt;!5objl Dcejlijftfjetb en magt. ©e obetrieben tnorben mebe 30a genoemb/toegcnl f)im gebieb en regeringe/toaarin 31}quot;quot; affcljijnfel sgn ban ©ob^ Dpije?0ectfc!)flPP0P-
dPobe Uiorbcn bele anbere benamingen in be 4?clj?iftmir targftdj^Cquot; ben/alp be ^Clmantige/be SClletfioogjïB/be heilige en bie?grlijfte/ bjelftc jjjn befcfjjljbmnen en nitbjufirjingen ban sijne liolmaafttljeben.
Het we. V, ?5an be namen (J5ob?i gaan toy oüe? tot Ijet WEZEN, Dquot; ZIJN 45obé. zen j^aat toat jal ift baar'jan jeggen? -Jacob l)?aagbeben ^eereeenp naa? jijn onbegrü- name/ bat i#/ naar Fjct B^esen/ belniiie be naam be nature be? jafte in be peiyk. ccrfte naamgebing uitbjuftte; maar ön ftjeeg tot anttaoojb/waarom is't dat gij na mijnen name vraagt? Gen. XXXII: 29. 43Db tliilbe niet/ bat Ijtj bejber in be berbojgenljeben ®obp interben ^oube. ii£at ben b?agenben .üBanoacfi jeibe be ïjerre/waarom vraagt gij dus na mijnen name ? die is doch •wonderlijk , Rigt. XIII: 18. Men noemt zijnen name.... wonderlijk, Jes. IX: 5. (UMj/bic u eenige bennisre lian lt;J?ob inüeelöt/jegt mij eenis/ hoe is zijnen naam, ende hoe is de name zijnes Zoons, zoo gij het weet ? Spr. XXX: 4.
fian niet anbc^ jeggen/ ban bat ^et ïamp;esen dSobp ip sgn jelfftanbig reubiig 5ijn. 2Clp 4iHo5cg braagbr/toat f|ij jeggen joube/ aló be ftinberen SiBtaclsquot; Ijem Vj?agen jouben/ toie ïiem ge.^onben fiabbe/ 300 ^egt be ^eere Uitge- n'nx quot;quot;ex rrnx Ehjeh Ascher Ehjeh, IK ZAL ZIJN , DIE IK ZIJN ZAL. (Doft ikzauito Seibe «Jfl/alsoo snit gij tot be ftinberen SE^raëlp jeggen/n'nx Ehjeh. IK ZAL ' ZIJN ïjeeft mij tot ulieben gesonbcn/Exod.III; 14. gobjeibeban ben i^eere/ kap. XII: 16 , Bij Hem is kracht en rrttqn Thouschia wezen van n,B' Jaaschaak öaarban w Jcesch srjn/ beftenbig jijn en bltjben. Sin 't ^1. taorbt bit uit» Goddelijk- gebjufit met be taoorben OnÓTtji Theiolees , Goddelijkheid, Eom. 1: 20. hcid, God- Qfónjg Theolees, Godheid, Col. II: 9. cptfaig Phusis, Natuur, Gal. IV : 8. poQcpr, tare,'Ge- Morphee, vorme of gestalte, Phil. II: 6. ©ic ban bit toesen a5obp meer toil staitè. Rennen/ finite met mij sijne oogen lioor bit ontoeganfielijft ïicf)t/ en aanöib» bc bat jiclj toel eenigjinp aan be jielc openbaart/ bocö toaarban maar bc uiterftc einben gejien ftunnen toorben boo^ öet befepontoen ban be lt;öobbc» Ivjftc eigcnfcljappcn; flic? jnllen toij ban ban onseorbinaice manicrc ban be?* jjanbelen toat aftotjftcn/ en bc betfcjjilpunten niet iiitrcftften/ opbat toij niemanb occafie geben ban onbetamclijfic gebacöten ban lt;l5ob te maften/ gelrjft be ^oeiniaanfeije ï^eibencn/ en bie gen bolgen/ boen. Igogtan? 5111» len tog bc tegengetoojpene saften bebeftt beröanbeleii/bc toaarfieib al bet' ftlarenbe boaritcHen en Bebeptigen/ en be tegentoerpingen beanttooorbcn. de ei- VI. (Dnjetaal ip ligcBameiijft/onje tooorben cn fpreefttog^en jijn ban sphAP aarbfeïje bingen genomen/ baarom i$ 't ecne toonbe?lijfte safte en goeb' pen ïjelbd^ob^/bat een menfcf|c boor ben ftlanft ïigcDamelijfte paften uitb?uft' Gods. ftcnbc/ aan een anbe? ^obbeïijfte en geegteljjfte saftcn te berftaan geeft.
lt;0n £
Van God.
lip^jlanb cinbfo en ftïein/'t moet UerfcgeibciiE conccptcn of fiebat»
tintten maften/ om maar eene jafie te öcgRijpen. iDat be gaebfteib (SSob^/ bat jicö Uoegt naar on^ filein beg?ip/ 't taelfi met eene öeijattingc (i5ab]ö/ in toeïften aïle^/ Uiat men ban l|em benften en seggen ftan/ maat een en getjelfbe tg/niet Bcg^iipen ftan/en baarom sicfnelljcn boor bele concepten en bebattingen aan ben menfcfje öelienb maaftt/toelfte öebat»
tingen bnj op menschelijke wijze bij mantereban wezenlijke eigenschappen, ten opvgte ban be be:fcljeiöenfieib bet boo?lUfrpeii/ nrffenp bjclfte 43oü toe^ftsaam \§/ en be effecten/ tnelfte lt;£)Ob tne^ftt/ maften en noemen. ^Hicjj toij be^ftaan 5e op Goddelijke wijze in gt;0ob één te jijn/ ^oobat be eigcnfdiap» pen nocfj ban ïi^t ©obbelnft UPe.^en/ nodi ban malftanberen jaftelgft en eigenlijftin (!5ob berfcgiKen/of onberfcöeiben jijn/en ^et enfiele eenbou»
bige ü^ejen (0ob^ jelbe ^tin; maar tag öebatten ieber op sicösdf* regtbaarbigïjeib en barmljajtigljeib ^ijn in lt;l5ob öetselfbe/maar ten op»
3igte ban be boo?taerpen en uittaerftingen/ maften tag ban be^elbe ber-fcf)eibene begrippen, (©nje lt;l5ob i^ onbergeltjfteltift en onöegjijpelijft bol»
maaftt/ en baarom ooft enftel en eenboubig/bieé ftan in 45ob niet yin jafte en jafte ban malftanberen betfefteiben/ en iet^ bat ban 45ob jaftelfjft on» bejfcljeiben i^/ ftan f^em niet bolmafien. jX^aar 0110 ftlein beg?ip bat iebere jafte op jicfHElbc/ en taij noemen iebece safte anbe?^ en anbej^;
bat taij ban iJ5oö bcgjijpen/ip taaaröeib/lt;J5ob i^ 500; maar on^ einbig 6ea?ip ftan tot bie boImaafttTjeib en oneinbigfteib niet boorb?ingen.
VII. 15e eigenfdjappen of boïmaafttfteben (J5objS taorben gemeeiilijft on» worden bejfetjeiben in mededeelbare en onmededeelbare ; alle be eigenfdjappen/ be« quot;quot;beiden toyle 5tj ^Et enl'el B^ejen a3obp jelbe jijn/31311 eben onmebebeelbaar/ten i.imede-opjigte ban Ijare nature/ maar be onbccfdjeibinge i^ alleen ten opjigte ban be gelijftenigfe ; n5ob fjeeft ben menfclic naar jtjn bcelb en gelijftenipfe dedeelba-gefcljapen/en bernieubit be gebaKene nitijerltorcnen taebrjom naar batre-beelb/en maaftt 5c taeöe,20111 ber ^obbelrjfte nature beeladjtig. ©it .^egt niet eene bergooing/ nocfj Tjer taesen ■öobg en ber eigenfdjpppen jelf berlacf|tig te taorben ; taant en a5ob aan sijnen ftant i^ onmebebeelbaar/ en be einbige inengdj ftan aan 3tjne sijDe niet^ ban lt;J5ob^ I©e5en batten/betaijle be dJob^eib oneinbig en enftel/ en bic»? onheelbaar \i/ en baarom/ 300 be men»
fclje iet^ ban Det 'öobbelijft H^ejen/ of eene eenige eigenfcljap (0ab^ 3elbE beeladjtig taa^/500 Ijabbe |)ij be geljeele (©ob^eib/en be menfdje taa^ 45ob.
jKaar Ijet beclb en be gelgftenipfe^obj? in ben menfcöe/Ijeeft maar opygt op begelijftenigfe ban eenige Eigenfcï)appen (öob^/bie in i(5ob oneinbig/ onbeelbaar en onmebebeelbaar 3iin/ en met taelfte be mmfdje eenige ober* eenftomfte/niet in evengelijkheid, maa? in eenige gelijkheid fteeft. ^om»
inige eigenfe^appen nu 3911 300baiiig/ bat in Ijet rebeltjU fdjepfel be minfte gelgftenipfe niet ip ban be3elbe/ ja f)et tegenbeel/ en baarom taorben bie onmebebeelbaar genoemb/ maar omoat in ben mengejj eene afjl^alinge/ of eenige gelijftenigfc i^ ban eenige eigenfegappen d^ob?/ baarom-noemt men
35 3 M
69
70 Van God.
trie niehehedBaar. lt;©e onmededeelbare jtjn boltnaalittÖEib / of algcnoeg» jaamgeib; Ecutofggeib/DneinöiQÖeiö/ of DbEjaltEoentuaacbig^Eib; een' boubigfjc'b of enftelöeib; onberanberlijft^cib. De mededeelbare jgn bic/ tuclfte geamp;jagt taorbcn tot öet berjtanb/ ücn tuille en be magt. ©an be^e sullen totj iebec op jttljselben fpf'eften/om tetoonen goebanigeen (6oö onse lt;6ob i^/ bicn hig biencn.
De osme- Vin. VOLMAAKTHEID, ©e? fcljepfelen boïmaafitBeib öeftaat fn ftet ^esitten ban bien trap ban goebfteib/tnelfte-Sob een iebec inbcfcöep* \ol- pinge Ijeeft gegrben en boorgefcljjeben. 5C!le fcljepfelen/ fyot g^ooten trap maakt- ban ijotmaafttljrib jij ooft fytbhzn/ moeten/ en ljun jtjn/ en fjun tDeljijn HEIIgt;' ban buiten ontbangen ; maac lt;l5ob^ bolmaaftt^eib fluit aïle^ uit. {?ij Ijeeft geen bing ban nooben. ^Siemanbftan ^em iet^ toebjengen/of ietg ontnemen/ jijne jaligljeib bejmeerberen noctj berminbecen. 2öne boW maafttljeib i^ 5tjne onafhankelijkheid, jijn zyn ban l^em jelben/de eerste, Openb. 1: 8. Stjne algenoegzaamheid in J^emselben/ en bnor {^emselben be na* Sn El Schaddai, de Algenoegzame , Gen. XXII: 1. Hij wordt niet van menschen handen gediend , als iets behoevende, Hand. XXII: 25. Is 't voor den Almagtigen nuttigheid , dat gij regtvaardig zijt ? of gewin, dat gij uwe wegen volmaakt? Job XXII:3. Mijne goedheid en raakt niet tot u, Ps. XXI: 2. Eoobat be bolmaalitljeib gt;irgt;obp en tier fcljepfelen niet? gemeen^ Ijebben/ ban ben naam ; maar in ben nmifcfje i^ Ijet contcacie ban be bol» maafitfjeib ©ab^/ bicj? be bolmaafttljeib in i^ob eene omnebebeelöace cigcnfcöap (©ob#. 't ^ bes menfcljcn jaligfielb/bat Ijtj ©ob ftenren/eeren en btEnen mag. ^ulft een lt;l3ab ig onje a?ob/bie niet alleen boor 5icl)5elben al» genoegjaam i^/maar met sijne algEiioegsaamljeib besiele 500 obe2lcopenbe fian bejüullen en bejsabigen/bat 3ij in geen opjigte iet^ anbej^ban noaöen ïjeeft ban lt;!5oti; en be yelebaacmebe obe^ftojt toorbenbe/i^ ;oo berbulb met Iicl)t/ liefbe en bliibfcftap/ bat se ooft niet anöe?é begeert/ Ps. LXXIII: 23, Wien hebbeik neffens U in den hemel? neffens U en lust mij ook niets op de aarde. Esuwia- IX. EEUWIGHEID. il3ij mengcljje^jgn ban gigtrren/ljebben een begin/ HEiD. en beflaan in bloeijenbcn en aan inalftanöeren bolgenben ttjb/taij ftunneii jelf^ geen begrip maften ban eeulniglieib/ maa? bebatten [jet met be^geltj^ ftinge ban tijb/en bat bij toege ban omftenninge sonbe? begin/jcnbe? boojt-gang/ jonbec einbe; 500 toij Ijoogrj taillen ftlimmen/ en l}Et hoe bEgjijpen/ 300 bebetben en be^buijStecen bnj on^jeibcn; oftaiilen biij ajobgeeutuigljeib brengen tot onje bebattingen ban ben tjjb/ 50a jullen b3tj töob onteecen/en bejfieerbe bebattingen ban I^em maften. J©ij bieten ban ((5oö al toat ttjb i^/of naar ttjb gelpt/en aile^ toat toij oneigenltjft EEUtoigljeib noemen. iBij noemen eeutoigljeib (a) be gebnursaamtieib tot 300 lange 5e uitgebienb geeft; 30a bio?bt be befnrjöeni^fe een eeutoig ©ccamp;onb genaemb/Gen. XXII: 13, Ende mijn verbond zal zijn in ulieder vleesch ten eeuwigen verbonde. ©at \§/ tot op be ftomftE ban ben CJeere Seju^/ t)Et ligdjaam ban alle cerema» ntën/in taelften alle fc^abutaen einbigen/en geenE plaats msEr fiunnEn
Van God. 71
QeDBen. O^f men ftan öet Uerflraan/ bat get ©etamp;onb/ bat boot be 25Efnij* öenigfe fiebeptigb \§/ een eeutoig ©ctbonb (b) Cene bmiriaamijeib ban cene conbitte/300 lange Tiet fubject i^/500 lange be menfcl)e leeft/ Deut. XV: 17, Hij zal eeuwiglijk uw dienstknecht zijn. (c) ©at bakten öeftcnbig ij?; 300 tnoröen de heuvelen eeuwig genaainb/ Deut. XXXIII: 15. (d) ©at nooit een einbe jal hebben/ al«i be saligijeib na bit leben/Joh. X : 28 , Ik geve haai het eeuwige leven, ©it alle^ noemen Intj eeutaigjjeib ; maar fiet jjreft nac|j gemeenfcljap/ noclj gcltjlienipfe met be eigenliifie eeuluigöeib/ Ijet zijn ban (öob ; tatj Bunnen ftet niet anbe^ uitbjufiftcn ban 5ijn (!?obs 3onber begin/ bejloop en einbe/ be3elfbe geltjfteiijft te 5ijn. ©it geeft tjet ttioo^b nin' Jehovah re bennen/ 't toelft fieteeftent een iée3en/bat alben tjjb/licrlebcnen/tegentaoorbigen en toefiomenben te» giiijft besit. ©ie ijl/ bie toa^ en bie stjn jal; 45obé ïBe3en ijS eeutaig-ïjeib/en cculnig^eib ip ijjobö JEte3en/geen toebal/gelijft be tijb aan een fcfjepfel i^. dpob? lBe3Bn ftan niet aan malftanöeren botgenbe sgn/ be* tojjle fiet eenbonbig en oiibejanbe?lt)ft i^/300 ban ooft niet be eeutaig-fjeib lt;I5ob^/ Inelfte fjet D?e3en a5ob0 3elbe i^. ©e t^eilige ^cf)?iftuuc noemt lt;!5ob ben eentoigen a?ob/Gen. XII; 33 , Hij riep aldaar den name des eeuwigen Gods aan. Deut. XXXIII: 27 , De eeuwige God zij u eene woninge! ©an lt;J5ob luorbt ge5egb/ dat Hij is het begin en het einde, Openb. 1: 8. ©iesijnin a5ob onberfefjeiben/maar tegelijft; baati^ geen tijö tu^fcljen öeiben/ noc^ ieté bat naar Uepfoop ban tijb geliiftt. Van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God, Ps. XC: 2. En bij welken geene veranderinge is of schaduwe van omkeeringe , Jac. 1:17. Die zullen vergaan; maar Gij zijt dezelfde. Ps. CII: 27 , 28. Duizend jaren zijn in uwe oogen als de dag van gisteren, Ps. XC: 4. ©at ig/baa? ig geene be?geïijïting tugfcljen *!5ob en ben tijb.
2Ct^ lt;6Db ban jaren/bagen/be?lcbene en toeftomenbe tijb tnajbt toege-ft^eben/be oubeban bagen/en met biergefpe uitb?uftftingen genoemb luorbt/ bat gefcfjiebt op menfcljeüjftc tnnse/ opbat toij menp'crjje^/ bie geene gepagte gebacgten en taoorben ban be eeutaig^eib maften fiun» nen/Bij gehjUenipfe/taelfte todj in be nature ganjfojj ongelijft i^/ iet?? ban be eeutuigfjeib 30a beel 011^ noobig i^/souben berftaan/boor ont-ïienninge uogtan^ bat ban (!5ob tnerenbe.
a5ob i^ tnel/te^tuijle onse tijb bloeit/ oPoö Inag gisteren/ i^ geben/ 3al morgen sijn; maar be tijb be fdjepfelen afmetenbe/ meet «èob niet af/ bie ig? Boben en Buiten ben tijb. 4En al^ i^|j bit of bat gelt)?otIjt ïieeft/ morgen boen jal en Ijeben boet/ bat (telt in »6ob geene beran» beringe ban ttjb/ maar in be boortne^ipen en uitgetujocfite 3arien.
i©ij ban/berïjEft u niet boben get Bereift ban uta Begrip/en Bepaalt 60b ooft niet iu ulne menfcïjeltjfte Bebattinge/ ejftent en gelooft üjob in be onBeg^ijpelijfte eeutuiggeib te Inonen/ berlie^t u in be eeutnigljeib/ aanbibt bat gij niet Begjjjpen fiunt/ en roept met 5CB^al)atn ben naam öeé eeulnigen (lamp;abé aan.
X. ON-
72 Van God.
Onein- X. ONEINDIGHEID tn OVERALTEGENWOORDIGHEID. Cinöig e^ovEK- 5C,1C rcne öfpalince ban jtjn tncjen geeft/'t jij Settnc^cn ecn occ^t ai/tegen- i^/ 't 3jj ecn Iigcl)aam/ 300 ip oe^ecle gefioutn ban Ijemeï en aaröe/ heid11 wat En icöe? fcfjepfel in fjetjclljc. ©c tuerelb einbig; toant fcfjoon öaac is. ' wa geen ligcQaam bat be tiicrelb öepalen soube/ joobat be uiterfte oin' filing baarbooc gtfluit joube Uioröen/ en ber^inberb bjocbcn jicf) bet' be? uit te ft^cfjrten/ 300 3e ebentuel öejjaalb boor benelUer eigene uttgeftjefitÖEib; taant al;* men ban öst mtbbelpunt regtop 3oube me^ ten/ 30Q 3oiibe men ten laatfte fiomen tot be ciccumfcrentie/ buiten taelRe niet# ij»/ en bie fpatie (jeeft fiare Orpaalbe lengte. «Job nu ïjeeft geene bepalinge ban 31)11 i©e5en/ noclj boot 3ijn lOe^en 3elf/ nocfj boor eenigc Ëepalinge ban buiten/en ió abfoluut oneinbig ten aan3ten ban 3i)n m^cn.
i©Ö noemen oneinbig fomttib# oneigenlgft/ en 3eggen f)et ban 't gene toaarban taij geen einbe tacten/gelijft't getal bes 3anb#/bet g?a?fcf)eut» fien#/ be? jterren; ooft noemen taij oneinbig Bij 't gene men altijb toat öij-boegen ftan/ gcltjft öct getal/ jjoebeel men telt/300 ilt;? 5etSfïalE{)El1 of on» etaen/ en ren 0aa?bi) boegenbe/ 300 beranbejt \yzt/ al telöe men al 3ön lc« ben. Mlaar al^ taij peggen/bat löob oneinbig i#/ 300 bejjlaan taij oneinbig cigentijw/boot in 3|3n I13e3en babelijft 3onbe? eenige üepalinge of einbe te 3ijn; baat i# eene oneinbigfjeib be? magt/eene oneinbigjjeib bei ftennijSfe/ en eene oneinbigfieib be# UEgt;e3cn# in ©ob/ ban be laatfte fpjefiEti taij fjier-O^elijft be eeutaigljeibboojoii# onamp;eg:ppelöft i#/ombat taij tijbelijft 3ijn/ 300 ftunnen taij ooft be oneinbig^eib ©ob# niet öegjijpen/betaöle taij plaat-felijfe en einbig 3rjn. iEgt;ij begjtjpen oneinbig^eib btj tnege ban uitgeft?cftt» jjeib ; maat «Pob# ü^esen ié oneinbig 3ontgt;e? ïttaantiteit/ uitgEfljefttljeib of plaatfeljjftjjcib ; en opbat tarj eenige bebattinge 3ouben fjeüben ban be oneinöigfteib be# iöobbelijlien J©e3en#/ 500 6eg?iipen taij get 6tj ongelijfte gelfjftenigfen ban Hitgcftjefttgeib/nogtan# bie ban löob ontftennenbe. God is ^at^ob boor 3ijn npesen oneinbig i#/Blrjftt baaruit (a)bat*!3ob bol' doo^z-'u 013361 5 al bfp^alb en einbig i#/ i# onbolmaaftt; taant boor taijbec ■vvezen!n fiepalinge 30ube Ijet Holmaaftter ;ijn ; en Ijet onöepaalbei# bete? en bol» maaftte? ban f|et bepaalbe. (b) Cn ooft baaruit/ bat 35ob oneinbig i# in magt/taantonehibigljeib ban magt ftan niet 3ijn in een tae^en bat einbig i#. (c) ÜEgt;it 3egt 45ob boor 3iin' (!5eest ban [^em^elben/ Ps. CXLV: 3 , De Heere is groot ende zeer te prijzen; ende zijne grootheid is ondoorgrondelijk. 1 Kon. VII l: 27 , Ziet de hemelen , ja de hemelen der hemelen zouden U niet begrijpen. Cen ban be brienben Siobs fpjerln bu# ban be oneinbigljeib ^Jpoö#/ 300 ber ftenni^fe al# be# tae^en#/Job XI: 7, 8, 9, Zult gij deonderzoe-kinge Gods vinden ? Zult gij tot de volmaaktheid toe den Almagtige vinden ? Zij is als de hoogte der hemelen , wat kunt gij doen ? Dieper dan de helle, wat De manie- 'iUrit SÜ weten ? Langer dan de aarde is hare mate, ende breeder dan de zee. re onbe- ^e oneinbigfieib en oberaltegentaoorbigljeib 3ijn in lt;0ab een en 't 3e!f« grüpeiük. öe; maar al# taij olic^aUegcntoootöigöeib noemen/ ban mc?ften taij ben
011 =
oncinbigen 4300 aan met oyjigte op be jjlaatfen/in tuelftcallCEii te-genlnootbig jp/nift boor omschrijvinge, oelvjft bc liodjamcn/ bic boot öinine uitgefl^efttljEitJ iebcr in jtjnE runiite omöeinb 51)11; oaü nirt boot bepa-linge, itelijli bc gersten/ luellic daar en tegclijU niet elbe?^ yin; maar bao^ vervullinge, niet yfaatfrh)!!/ ligcljamehjft/of iiitgeftjelitelijl't/ maat baoc zijn Wezen, ^ob fflt; in Cll^iptuj? buor öc perfaiiele Jjeceeniginge : in b;rn Ije-mcl met sijne Ijeerltjllljeib/ in yjne ïterfte met 51)ne genade/in ieöe; gcloo»
bige met stjn'lelienbiginalienbni a3cest/in be Ijelle met jijn' regtbaarbi* gen toorn ; maar oUejal in be gefcljapene aPIljeib/niet alleen boor 3ijne tnagt en fteunigfe/ maar ooft boor 51]n iDesen ; niet boor nitgcftjefitOeib of fiij gebeelten/ maar boor 31311 oneinbig/eenüoubig onbeeiljaar ziju. tDit fian een fcijepfel aljoo toeinig liegjijpen atö be eeuluigijeib/ baarom moet men boor be manierif boe beongen bcö be^ftanb^ toefïuiten/en gelooUen bat £5at) 500 i^/ geïiift f^ij ïjem joobanig in be nature en ^cljjifruur openöaarr.
©c natuur .^elUc leert Ijet ieber menfefje/ cn Injjoiiber bien/ lueUk eenig üiejft ban criientenisfc j5ob^ en gt;!3oösbicnst maften ;beje Vuorben geltiaar be alomteaenlnoorbigljeib öoop/soobat 51) allen op een en Ijet»
ielfbe oogenülift/ op alle plaatfen ban ben ganfcljen aaroüobem/ taaac ieber ooft ié/iöob niet alleen al^ almagtig en altaetcnb/maar ooft üie»
5e 11 Ij)ft üij ijcn tegenlxioorbig/ erlicnnen. iDe berftanbigc Qeiüenen l)eö^ Den baarban firacl)tige uitb^uftlnngen.
lt;J3ob jegt tael buibeljjft in 31)11 IDoocb/Jes. LX VI: 1, De hemel is mij a troon, endede aarde de voetbank mijner voeten, 5111^ bat ban een ïionimj ge^cgü bioröt/bat geeft 3ijnc babeüjfie cn ligcljamelijfte tegenbioocbig-Ijeib te ftenncn; 300 ban ooft/ algi (j3ob 300 ban C^emselben fpreeftt op mcnfcöelijftc latj^e/ opbat buj ban i|5ob sijne tae3cnlijUe tcgentooo:big-iieib in ftemel en aarbc bentaan en erltennen 3aubcii/Jer. XXIII:23, 24, Ben Ik een God van nabij endc niet een God van verre? en vervulle Ik niet den hemel ende de aarde ? Hand. XVII: 27, 28, Hij is niet verre van een iegelijk van ons. Want in Hem leven wij, ende bewegen ons, ende zijn wij. quot;0oet Ijieröij be plaatfen/in Uielfte iiob ge3egb Itio^bt niet alleen in beu Öemel en aarbe/ maar ooft oneinbig buiten beselbe te 31)11/ 1 Kon. VIII: 27.
XL SClg-jjub ge^rgb tuoebt in ben Ijemel re?ijn/bat fïuit niet uit bat Verschei-lt;£gt;ob ooft op aarbc obejal tegenbioorbig i?/a5ob i^ nejgen^ ingeil0ten/ ^prsek-ooft nejgenp uitgefloten. if3ob bertoant 3ijne Ijeerlijfte tegenbJoorbigOeib wijzen op ccnc beel baarblijftclijfter lin33e in ben Ijemel/3jjnen troon/ban op be verklaard-aarbe/bc boetbanft 3ïjnec boeten; 3aobat baor bie fpreeftlti!j-,en De ftooge en berljebene fteerlijliljeib lt;0ob^ boben alle fcljepfelen te ftenncn gegeben biorbt. ÏJetluelftc een menfclje crltent/al# Ijij bibbenbesgn tjart en ooge naar boben bcjI)Eft/cn meteen geeft Ijij baarmebe te ftcniien/bat Ijij 43ab an3ienlnft/en geljecl luat anber#/ ban allea biat op aarbe 13/erftent.
3il#6ob ge3egb Uiojbt niet getacegt te 3yn in ben ftejlien biinb/aarb-fiebingecn buur/maar in Ijet fuiscn ban eene 3acljte iïilte/1 Kon. XIX: I. ïï 11 gt;
73
74 Van God,
11, 12, bat iDorbt niet DE5Eob banjgnc luescnlijlite tegenlaciojbio^eib/ n
maar lian sijnc aanfpraftc aan (iElia en apcnliaringe aan gem. SClgiaJob b gejegb Uiorbt met icmanb uict tc jijn/ in't mibben ban 3!iéraël niet cp
te trcftften/ Exod. XXXIII :3, bat fprrefit ban be betooninoe ban jtjnc It gacbounjligfieib / nift ban s^ne tae^enlrjlie trgcntuoarbioöeiö. i^et
*6abc niet onamp;etamelp/bat f)ij in allcrleije iniile en ftinUenöe plaat» oi
fen tecienluoo^big soubesijn; taant (!?ob i^ baar niet boor ligcIjamelijriE ija
aanraliinge of bcrmenginge; maar al^ tnerftenbe/onberljoubrnbe en re- ft
gerenbe oorjaaft/ gettjfi öe goböeloojen en buibelen i^ aï^ een ta^e- 31]
Senbc iScgte?- ^Dejonne befljaalt allep/sonbcr baarboor befmet tc ton?* iij
ben; een iigcljaam ftan niet toerfien opeen gee?r/beel min op ben on» gc
Einbigen 60b. ©at a3oöe niet onbetamelijli i^ te fcöeppen en te regeren/ bo
a5obc ooft niet onbctameltjft baar taejenlgft tegentooorbig te jijn. ge
43ob openbaart siclj boor jijne Uiejfieiiin be luerelb/maar niet alleen ge
a5ob ban bcjre/maar al? een lt;l3ob bie onjienlijlt baar tegenlnoojbig i^. lijl
is den ge- XII. (J3cloobioen/ bclujile be ^eere altijö bij n tegenteoojöig iö'iito gaan gei
tot^luiquot; EI1 ''SOfquot; omringr/u bc5et ban acljteren en ban boren/Ps. CXXXIX: 3—5, ;
makingèT'jiet 'ban toe/ inacf)t u ietö te boen/ bat sijne tegcntoooröigijcjü onbetame- ma
lijfl ig. ^tclt ben ïjcerr geburig boor u/fient l^em in alle ulue tnegen/b?ee^t roe
fjein/ ontvet u boor tjein/ taanbelt in alle eeröiebigljeib en oonnoebigljirtb (
boor 51)11 aange.vgte; Uiant in be tegentnoojbigljeib öoö^ te jonbigen/ be?» ftal
Sbiaajtjec? bcsonbe; be tegcnluoorbigljEib ban menfcljen berljinbert Ijet bee
bebjijbenbeier jonben ; 500 ban be tegentnoorbigl)eib ban dJob sulfïg niet eini
boet/ 300 toont men meer ontjag boor menfdjen te Ijebben/ bar. boor ben öeb
l) au gen en Ijeiligen i!5ob/ tuat i? bat eene berfmabinge en tergingeiöobé! bat
Siet ban toe/ laat Ijet ontzag boor be tegcntuoorbigljeib 45ob^ u beletten (1
tegen Cjein tc jonbigen/en uaanjetten ntn ben l^eerc iceiDeljageiijft te leben. eng
En tot €n aan bc anbere jijbe/laat be tegcnlnoorbigljeib «Étab^ u/ 0 geloobigcn/ tail!
vertvoos- rcn yetiucig fteiinfel enUcrtroostingc 5i)n inalIeutuetegenOebenenontmoe» Öall
'nse' tingen/bcl^eerc i£ Dij QÖ een burige muur ban ronbomme/ niemanb boin
jal u 3onbe?5ijnen tnille bunnen aanralien; ontmoet u iet^/fdjuilt öij^em/ in 3
en ftejfit u met ;ijnc tegcnluoojbigheib. ©it Ina# (©abib? berfttniftfiingc/ taor
Ps. XXIII: 4 , Al ging ik ook in een dal der schadmve des doods . ik en zoude quot;iag
geen kwaad vreezen ; want Gij zijt met mij. J|iermcbc trooot be ï^eere jijne „ (c
hinbcren/Jes. XLIII: 2, Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, Ujfi
ende doorde rivieren, zij en zullen unietoverstroomen; wanneer gij door het vuur quot;'ft;
zult gaan, en zult gij niet verbranden, endede vlamme en zal u niet aansteken. amp;at 1
een- XIII. EENVOUDIGHEID ofENKELHEID. ^elijli buj bcecutuigljeib niet 3-
vou- ïuinneu begrijpen/ombat totj njbelijft 3Ön/cn be oneinbigtjeib en oberal» ÖE?(c
heid. tegentaoorbigljeib 3onber uitgciljefitöf'ö/ ombat toi) einbig en plaatfeltjfi (agt;
3ijn/500 Hunnen tag ooli be eenboubigljcib of enbelöeib (©ab^ niet begjij* n,an'
pen/ombat Inij samcngeftelb 3ijn; nogtan^ ombat toij toeten bat alle 33^ ^cnE
menftelliiigc eene onbolmaafuöeib/afijanfieltjftfiEib en beelbaargeib te fteiiquot; tEr/a
neti
Van God. 75
iiEn gccft/ 30a iDEren luij ban 430b nUc samciibccainge/ cn crTtEnnen ben ^ecrc aï^ abfoluut cn aHejin^ crn pn enftcl.
^ljilofopfien jtcHcn berfcljeibenc foarten ban samcnboeolngc/ bie Daavzün Itiij alien ban 4?ol3 ontftennen/a^ baar ig: denesoo'r
1. Eene logische zaraenstellinge, cx (jenere cl differentia, uit het geslacht, ten van of aard en onderscheid, pp-nipel/be iiiEufc^e ren bicj/e» ECquot; 0^9* sfèïïtogo ijg renbicr/bE bicrlijliljeib ijfljtin gemeen/öeibe fieljoorEn 3e tot {jcr ge^ me alien' flarljt be; bieren ; maar fecljalbc be bierliiütljcib Ijccfc iebe? ierö/ toaarboor
3ti ban malftanbercn onbejfeijeiben limrben/be menfelje Ijceft Bij be bier- wordequot;'. iijftljeib rebelijftfieib/cen bir? onrebelijUljeib/ bamfieib. *J5ob nu/ Ijeeft nietd gemeen^ met eenig fct]epfc(/ ié boor 3311 fl^e^en fiaben alïe fcl'jEpfelcn/cn boor ifin JDesen ban alie fcljepfelrn onbejicfteiben. lt;jEn 'öob een öccgt genoemb luorDt/ban Inorbt Ijet Inoo^b ^eept/lt;l5abc en (lEngrlen niEt toe-Oefcl)?ebcn als eene gemeene nature/toaaraan Jjob cn Cngelen eben ge-lt]lt bce( Ijabbcn/maac benaatn ié aKeenlijfi gelijft/cn tj5ablt!02bt een «öccpt genaamb/opbat tag baarboor (öcbö onsientijftfjeib 3auben bejftaau.
2. Eene phisische of natuurlijke zamenstellinge. ^C3E l£i bjiebcrlei/ uit materie of ftoffc en bonne; uit fubject of onbcjtaejp/ cn accibentcn of toeballen; of uit beclen.
(a) Uit materie of stoffe en vorme. 3Iebc? ligcljamenjft fcQepfel Ijeeft/be» ïjalbesijnc floffe/iet^/tuaarboor Ijet 31118 een fcftepfel/'t 31) goub/Boom/
fiee«jt of men^ci] ig; bit nu ilt;S bcjre ban Jjob/ bie tg onligcljamelijrt/011-cinbig ban alle ligcljamelriftljeib/ Ijoe bun/ Ijoe fubtieï men Ijet ooFj mogtc fiebenftcn/bie baarom ooft een 45Ee?r genaemb taojbt/onbE^cöeiben/300 bat ban bese 3amen|leïlingen in (!5ob geene plaatj? Ijebamp;cn ftunnen.
(b) Uit onderwerp en toevallen. 25ij cyempEl/ een (lEngel cei1c: cngelacljtige nature/ cn öejjalbe bic nature fjeeft ÖÖ bcjftanb/ taijépeib/ toilfe/fjeiUgljcib en fi^acljt; be3C 3tjn be «Êngel 3elf niet/maar iete/Be'
Öalbe 3ijn tae5cn/3rjn taescn igi l)et fuBject ban bie fttaaïitEtten/bic Ijcm bolmaften. lt;E)e3e 3amenftelltnBe ié ooit bejrc ban gt;j?ob; taant 45oö ié in 3ijn J©e3en bolmaaftt/en totstjne bDlmaafitfjeib ftan nicté toEgebaan taorben. 2111 taat in q?ob ié/i# lt;jr»ob self/ iJ3obp goebljeib/taijaljeib/ al»
magt i^ be goebe/ alleentaij^e en almagtige ^ob 3elf.
(c) Uit deelen, taelfte boot samenftellinge een geheel uitmaften/ gc-Jjjft be ligctjamen. lt;©it i$ be?re ban lt;!3ob/ taant 45ob ié een (j?Eest/ Oeeft niet^ gemeen^ met cen ligcftaam/ en Befjalbe bat/ ban taa^ ietö in ^ob bat niet bolmaaftt taag; taant liet geljrel ig bolmaaïttet ban ieber bccl.
3. Eene methaphisische of bovennatuurlijke zamenstellinge. iJDese i^ b^ie-bE?lei.
(a) Ex essentia Sf existentia , uit wezen en dadelijk zijn , be.;c 3tjn in be maniere onbe^fcljeiben/ l)ct eene ftan men tael Begjijpcn 3onbe^ pet anbere.
Ccne rose ftan men Befcfjrgben en fiegjijpen taat 5e 1?/ fcijoon tn ben tain^
ter/ al^ er geene rosen jijn; en al^ 3e nu 1^/300 Fi^fft 3e cn nature en babelijft
ït 2 5Üquot;-
Van God.
3ijn. MSaar iPcirn Is babcïijft xijn/en syn babcïtjft 5gt;jn iggijn ïBe' 3LMi/ bit gccft 51311 naam Jehova tc fiennen. ï}rt rene ft an men niet onbc?' feijfiben ban lift anbere/ Ijct ccnc nict Dcgjiiycn 50UÖ17 Ijet anbrrt'; luant firt ccn.
(b) Ex poten!in c5- actu. Uit mogendheid on daad. Jl^ogenbljtib ié/ of Uir^Uiiijft/ of liibrïijft. De werkelijke mogendheid be maijt/ ütn te ftun» ncn IncpUcii/ fcfjoon men niet lHE^ftt/ brji- ijs in be fdirpfclcn onbe^fcliei^ ben ban be baab/ en !)et fcljcyfel tg boimaaftter Incjliciibc/ al^ alleen fuimienbe Vuerften ; maar 30a i^ Ijct in (J3pD nirt/.in»E niDoenbljeib en baab is een/fiub ip renc enliefe baablne^ftenbe ftjacljr/ fjet onbrjfcljcib rn be bejanberiiige igiu bc frFjrpfclni/tie boartgefi^aot en onbejljmiben rn beftiejb Innrben ; maar nirt in (J3ab ben ^cliepiicr/ Onbc;ljoiibe? en ïirorr^brj. De lijdelijke mogendheid, of berltaanbaarber in onje tale/mogelijkheid, alleen in be fcljepfiien/ be^e jjeeft bjieberlei cp.vgtc : ^l^ iets nog niet ip/ maar boor be maot ban erne üie^fienbe oor^aali boort» oeb^aflt l:an Uiorben. SCI? ictp/ bat nu is/ boo: be magt tier oar^afie lieianbe^b ftan Inorben. JCIsietpfcat igy berbijlmeejb of bernietiob Ran luorben. 't ftlaar/ bat ooft be.ïc ocfquot;c plaats üij a?ob Ijreft.
(c) Ex essentia suhsistenlia. Uitde natuur of wezen, en bestaan of persoonlijkheid. Subsisienlia of amp;e|taatiamp;aarljeib ip erne maniere Ijet babelijU 31)11 ban ietp bpgeborgb/ Uiaarboor liet Ijreft/bat l)et niet in ccn anbe^/ maar op 3iclj;elt'3ijn ftan/cene allenijjalUe boor 3icfj3elfp!jeib/ 3ootiat tieftaan boojuit jlelt toG3en en 3ijn; Supposilum of bat be ft a at/ ip 500 iets/ IjetUielfte op rjcciiejfcijc inijje anberen ftan mebegrbeelb lunrcen/ in gceiierleiie IniijE 111 ccn anbe? ftan 3ijn/al? becl of bcrnie. Slip bit/ bat 500 op 3iclj3rlf Defiaat/ rcbelijft is/ ban ip l)ct: ccn pejfoon. (lEcn pejfoon ip cene onöeelüarc selfftan» bigljcib ban ccnc rcbflijfie nature. Ccn perfaon mi is of ccn menfcljelijfte/ Hip gfan/ ^icte?/ Jpaulii^; of ecu iGiigcl/ al^ a5aö^iËI/ 3l^icljai:l; of C^obbe* lijft/i^abcr/Soon en ïjcilige a3ecpr. SJn alien gefdjapen prjfoon is cene 3amcn!lel!inge ban tnc^cii/ babclijli 51)11 en be ft aan ; Ijet cene ip Ijct anberc nict/ maa? iebe? ip bcrfcljcibcn ban Ijct anber. giet bat in be menfcljelijfte nature ban CljjiptupVbie l)ccft én liie3cn Én babclijft 31)11/ maar geen nien-fdjclijft beftaan/ maar öeftaat in ben jggt;c^foon ban ben Sone 6oöp/aiibejg toaren in C|)?ipttip tUice ggt;c?fanen/eEii mcnfdjelijft en ccn '43obbeIijlJ; maar nu is Cjij ccn cn een a?obtielj)ft ^ejfcion. 5Equot; '©ob nu i^ gecne sainenftcllinge ban ilDe3eii en ^cjfooii/beUiijlè allc 3amciiftel(iiige onbolmaalitljeib influit. ïfebe? ^obbelijU ^erfoon ip ncdj ban fjet «éobbclijft D^en/noclj ban be an-bcre Jpc^fanen bc^fcljeibcn/ alp' 3aaft en 3aal{/ Inat anbe^ en toat anbcjp/ poii niet alp; saai! cn manicre ban 3aafi/ bcjfdjeibcn ban be 3aaft; maar tütj menjcljjep bebattcn t)Et bij tucge ban relatie cn opsigtclijftljeib/en ban inaniere ban üeftaan/ toelfte geene 3amenftcllinge/ maar oiibcjfcljeibiiige te ftcnticn geben/ cn geloobcn en aauüibben Ijetgene Intj niet baojgjonben ftunucn/ bcinijlc (^ob Cfnn 500 open Baart/rn be gdoobigen boor ben ^eept
(j?ob^
7G
Van God. 77
söoti? firfl?aaib iuorbcntic/Rennen 500 bed fiierban/aï# öquot;quot; nootilg tot bEjtoonbcringLV bcjljEfjlijftinge ban (öcb/tlpfcgap/bEctjoulUEn en Ijd' [ipmafiinnc.
ecnboiibiijFicib geeft be C}clfige ^djiiftmir te fiennen / aï3 5e't welke ban 03üb fpjecfJt in abstrado, in afgctronftcnlKib/(Sobijeib/4?obbefijl{
lieib/ahT ;e 43ub noemt :!Dcl)t/ 1 Joh. 1:5, God is een licht. nDaacfjcib/
Deut. XXXII: 4, God is waarheid. SCicfbc/1 Joh. IV ;8, God is liefde. ï^etUiellie ban riern fdjepfcl ge^eflb Ran tnorben.
2E!£ be menfclje gesegö Innjbt uit üob te jiin/(öobé geflacljte te snn/vcrschei-lt;j3ob^ sgonc te 31111/de? tfübbelnfte nature beelacljtig te 51)11/en opob ge- sp°e0ek. 5egb biotbt be ©aber be; neeptcii te 5ij!i/ bat tnil niet jeggen/ bat be wijzen menfefte lietjelfbe Uie^en'ijeeft bat l?oü Ijeeft/soobat fjet UDe^en _-!3obp verkUiarcl' niebebeelbaar ^oube jijn; maar bat bmrbt ge^cgb ten op vgtc ban be fcljep»
pingeen toebergeamp;oorte/in taelfte eenige gelijUeniófe niet fominige eigen-fcljappen gt;j?ob5 ben menfclje gegeben i§. IDeliie fcljeppinge niet 1^ eene be?' anberinge in éob/ maar in l)et fcljepfel. g.oo 51311 aoli be öefluiten/ iiitaen»
; big in ^ob aangeinc^rn/be brfluiteiibE ij3ob self. Cn be relatie/bic 45Db : ïirngt ten opsigte ban 51J11C fcljepfelen/ fïelt geene bcranöeringE of 5amenftEilingc in C^ob; biant öe relatie ié maar tnat uitUienbigs/ en 'ïi?cnot nietp tot liet lilden. 5l![#lt;j?ube menfdjelijüe ïeben/ Ijanben/oogen/
inonb Uicrbt toegefc^eben/ bat grfcljiebt op menfcljeliiUe taij^e/ om 011^ tnEiipcIjjE^ baarboor te boen berftaan ^nlfte Vnejftingen gt;53ab?/ allt;j bnj baoj bie leben uitboeten, i-n aï^ 43Qb affecten/ toanie/ liefde en biergelijflE toorüen toegefcl):ebEii/ 50a biarben baarboor bejflaan 5nlftc affecten en uitlnerlsfelé/ als ünj booj bie affecten uitboeren.
XIV. ONVERANDERLIJKHEID. ©e?anberlijft6eib Qeeft opstgte/ ofoNvis-op eenige grfcljapene fnbitantiE/of op toebalten en oiii|T:anbigl)eben/ of op ben bitllc; alle fcljepfel ig op be eene of anbere tuiiie beranamp;eringe onbertaorpen/Ijeeft in 5ic0 eene niogeliililjeib ban te ftumien be^anbe»
ren en bejanberb Vnorben; maar be f}eerc 01156 43ob ip ebfoluut en in alle opiigten oiiberanberlgft/en in 51111 il?e^en en taille/ja alle moge^
- Ujlifjeib ban te Runnen bejanberen/ be;re ban 'öob.
©it 6li)fit/ 1. Hit ben name lt;J5oba Jehovah, IjetüielR ReteeRent eenworat eeutuig ïl^esen; {jiermebe tiebiijpt 45ob 5i)ne oiiberanberliifiljeib/Exod.
- VI: 2 , Doch met mijnen name Jehovah en ben Ik haar niet bekend geweest, naam ©at i^/3ifi Drblje Ijnn be belofte ban föanaan liiel gegeben/maar Ijelibe üic Jehovab-tot Ijimnen tijb niet berbiilb/ en fjun met öe baab in besen niet bejtoonb/
bat l3li onbc^anberliiR ben; maa?aan n jal SRtoonen/ bat Silt Jehovah, be onbejaiiberlijfte ajob ben / met aan 11/ liun 5aab/ niiine belofte te bejbullen.
2. ©ort tiierbn be5c en biergelijRe piaatfen/ Ps. CII; 26,27, 28, Gij hebt voorraaals de aarde gegrondet, ende de hemelen zijn 't werk uwer handen. Die zullen vergaan, maar gij zult staande blijven, ende zij allen zullen als een kleed verouden , Gij zult ze veranderen als een gewaad, ende zij zullen veranderd
ït 3 ^ ziJn-
78 Van God.
zijn. Maar Gij zijt dezelfde, ende uwe jaren en zullen niet geëindigd worden. Mal. 111:6, Ik de Heere en worde niet veranderd. Jac. 1:17, Bij welken gecne veranderinge en is , ofte schaduwe van omkeeringe. Hebr. VI: 17, God willende den erfgenamen der beloftenisse overvloedelijker bewijzen de onveranderlijkheid zijnes raads. 1 Sam. XV: 29, Ende ook en liegt Hij, die de overwinninge Israels is, niet, en 't en berouwt Hem niet; want Hij is geen menscbe dat Hem iets berouwen zoude. Jes. XIV: 27 , De -Heere der heirscbaren beeft bet in zijnen raad besloten; wie zal bet dan breken?
Ende zijne band is uitgestrekt, wie zal ze dan keeren ?
3. Uit 3. blijlit ooft uit bcse reöcncn. SClle bejanbcringc gcfcQicbt/ombat redenen. inEn mi jaiibcjlijli bco'nfcl in jicf) Ijreft/ of in sniften ftaat ig/ bat men boo? cm anbrj brjanbrjb ftan Uio?bcn. lt;!5oö nu/i^ centoig en Bobenal/en liet öeginfel ban al. SÈlle bcjanberinge liomt boort/ of uit gebrek van wijsheid,
öaarna jienbe/bat men ccn' mipflag insijn taejft geljab Ijceft. a?oö nu is be oppe^fte ü^ijplicib/ be alleen tui)5e (Jjob. Of uit gebrek van voorwetenschap, tnaarbooj men niet jag mat men ontmoeten janbc/ en baar ftomt iet^/ bat men niet bertoacljt tjaböe. 4Su 'öob toeet allejilioojfieen. ïfemjijn alle stjnE mejEten ban mitoigljeib beftenb/^ij jietaUe^/taat men uit Uitjen taille boen en laten 3al/ öie^ men in alle Betaegingen ban l^em afhangt; ffij lueet ban be?te alle onje orbacljren/onia jitten en opftaan/ong fpjeften en jbujgen. (0f uit gebruik van magt, om ^tjn boornemen uit te boeren/en tegen bc be^ljinbe^
tinge boor te bjingen. ^u/«!5ob ijS be 5Clinagtige/ ban rabe en magtig ban babrn. lt;Egt;ie^ ftan bij ii5ob gecne be min|le bejanberinge plaar^ ftebben.
^icrbg/ al^ gt;j?ob bejanbeten joube/ 500 joube ^jj beranberen/ of in bete? of flimme?; gecn ban beibe ban ban oJobgejcgb Inojben/betoijle ï^g al»
tyb ié en blijft be oncinbig ©olmaafttc.
»J3aö üiil/ bat besc en gene bingen bejanberen sullen/ maar baarom - | beranbejt ^ijn taille niet. Slll^ v!3oöe berouta too^bt toegefcljjcbcn/ bat jtelt gecne bejanberingc in i0ab/ maar eene anbcrc {janbelinge ncffen^ be boor»
tacjpcn ban te boren/en bat naa^ jtjn onbcranberlrjlf befluit, SCI^ (0ob ietgi belooft of b?eigt/en fjet fiomt niet/bat geeft te ftennen/ bat baa^onbe? eene conbitie beg:epen taa^/ 't 51) uitgeb?uftt/ 't jij fngetoififtelb/ op teelflec bejbullinge of niet bejbullnige be jafie fiomen of niet bomen joube/ 't taelft ooft al te boren in bc altaetenblicib en raab lèobé beftenb toa^. ^êeftep» pe^/ Onbe^fjoube?/ ïScgcerbe?/ ©cjsocne?/ ©abej te taojben/ geben geene be?anberinge in a3ob te bennen/maar in be fcljepfclen/cn be relatie bic lt;i5ob baarboortot bc fcljepfclen ftjijgr/beftaat maar in relatie/en relatie geeft gecne brjanberingc in be relatibe objecten.
Totachrik XV. ©etatjlc Ojob onücjanbc^lijb i^/500 fcli?ibt onbcftce^be jonbaren ;
uTozen. biant alle beb;cigcinenten en oo^öcclcn/töbeliifteen ecutaige/bie u gebjeigö E t 'st 3Ön/3uquot;En5e^lÖliEen onbe^mijbElgliobc^ubomen/inbien gijn niet bcftcejt. dèrgodza- 0D gcloobigen/bert?oo^t u met be onbe^anberlgftljeib be^l^eeren;
ligen. taant alle beloften/ban toelfie gij erfgenamen sgt/jullen jefte? aan u bet»
bulö
Van God, 79
bulb Uiorben/ niet ecu ban bie sal op be aarbe ballen en bernietigb bio?'
ben/ al fcfjijnt Ijct nog 300 b?eeinb en be?re baar ban baan/ en al buujt Ijct langc^/ ban u bunfic bat Ijft buren mocjite, ^at son be toegen (jikibjs om stjne fiinbercn cntiel op ,|jn U?oo?b te boen bcttjoiilnpn/ jjet re?gt buitte? te niaUcn/fjet contrarie eejjst te boen fiomcn/en ban toont ftlaaröej be onbejanlrjlijftfjciü ban jilnen raab. In dezelve is eene eeuwigheid, opdat wij behouden worden, Jes. LXIV:5. ©it ban be on* mcbebceib.ire eirtcnfcliappfii.
XVI. DE MEDEDEELBARE jijn niet minbe? oncinbig/en be eenboubige de mede-(35ob self alg bc (©mncbeDeclbare; maaj jij luorben inebebcelbare genaamb/ 2,j^babe ombat (èob/niet 3Öne cigcnfcljappeu jclbe/ maat eenige ge!jjfit)eib/niet eucngelgftlieib/ cenig affdjnnfel ban bejelbe ben rebclijftcn fcfiepfelen öeeft incbegebeelb. 35e5e allen ftan men tot besc b?ic Ijoofoen fijengen/ name»
lp/tot fiet be^ftanb/taille en magt/ en aljoo tDctenfcfiap/taiKe/magt.
WETENSCHAP. ?Cl i^ c? in be rebclijfte fcliepfelen eenige lienni^fe ofbie- 3 tenfcljap/soo ip c? nogtan^ecn oneinbig onbejfc^cib tupfclien be tnetenfcljap onder-' 13 ^obg en bcr fcljcpfden/500 ten op.vgte ban bc maniere/alg boa:tue?pen. scheiden
1. Ten opzigte van de maniere. mcnfclje ftent eenc jafte boor obe?=
leg en rebcliabelinge/ l)ct eene afncinenbe/ treUftcnbe en bcfluitenbe uir iijke. get anbere ; en liet beain sijner ftennisfe iel üir Ijct booiftiejp boor species Jp^0 sensibiles, gevoelige gedaanten , bie ban be iigcljameliifte fdjcpfclen tot be van de bijf uiterli)Ue 31111,en Hamen/ en boor species inlelligibiles, verstaanbare ge- maniere. daanten, bie ban be 3alite tot Ij et bejftanb ftamen/toaarobej be inenfctje rcbcnee?t. .iKaar be Rennisfe (öob^ baarentegen ïjreft Ijaren oorfpjong niet/ bloeit niet uit be fcljepfelcn tot i!5ob/ maa^ uit töob 3elf tot be fcljepfcquot; len. (Jjob ftent be safien niet ban aeftteren/ ombat 3e sijn cn toe^ben/ maar ban boren/ opöat 5e 31)11 cn Vneiften 3oubcn naar 3ijn bcfluit. lt;J5ab öi flnit Öet gebirocljt niet uit be toerlJingrn ber oorsaften/ ï^i) ftomt niet tot bc fieiiniefe bej fcljepfclrn boo? anbe?3oel{ en vcbeiiabelingen/maar taect 3e/ombat l^t) befïoteu Ijeeft bat 3e 51)11 cn bjcrlien sullen, ^ij siet alle? boor 3i)n taescn/ cn met eenen opflag/ om 300 te fpjelten. 3ict alle 3aticn tc-gclgft/crt iebcre safte in 't btj^onbe?/ en bat tot be innigite geftalte beg.toc»
3eng toe. ©erbe? bunnen bin tot be maniere be? ftennisfe 43obö niet boo:b:in-gen; maar moeten 3cggrn:Dekennisseismij te Avonderbaar, Ps.CXXXIX:6.
2. Ten opzigte van het voorwerp, ijs e? ooft een oneinbig onbe?fct)eib tupfclien 2. Ten be ftennipfc bc? menfcljcn cn be ftennipfe a5ob?. ©e menfcl)c ftent maar tnei»
nigc bingen/tie hij lient/bie ftent Ijg maar si^er/jc/ee/, bol op , en b?ingt voorwer-niet boo: tot be alle?btepftcen intaenbigfte geftalte be? 3aftcn. Wij zijn van gis- Fêteren ende en weten niet, Job VIII: 9. Maar de uiterste einden zijner wegen; en wat een klein stuksken der zake hebben wij van Hem gehoord? Job XXVI: 14.
jflflaar v!3oti ftent (a) 3'cljgt;cllien/en bat bolmaaftteliju/ 1 Cor. II: 11, Niemand en weet hetgene Gods is, dan de Geest Gods. (b) 45ob ftent 3tjnc nlmagtioDeib/en bat ftan boen tuat ^jj soube ftunnen toillen boen/
cn bat aï taat l|ij joube luillcn boen/ ooft jfjn en Runnen ftan/ 't Luclft men noemt be inooclijfificib bee binoen. IfJiejban ^egt be ^eere i'fejiié/Matth. Ill: 9, Want Ik zegge u, dat God zelfs uit deze steenea kan Abraham kinderen verwekken. JDc^e noemt men gcmeenliiil scinliam simplicia inlel-ligenliai. De kennisse des enkelen verstands. (e) i0üU Uent JjuQ alle Cin^ gen/bic tegenlnoorbig 51)11/en bte 31)11 sullen ee? 5c jij 1; niet alleen in 't gemeen/maar ooU iebe? in 't tiijjonöc?/alsot iebcre jaaft of baab baac maar alleen lua#. ^e^e Rennigfe Uio^Qt gcmecnlyU genoemb scientia visionis, eene kennisse des gezigts, ombat 5c 51)11 sullen/of 31)11.
is niet XVII. IDar be l^eere niet Ijeeft eene gemeene ftennijfe ban jaften/ maat aiiocnin't j00 EC,1C (jngulicre ftemiiéfe ban iebere salie in fjet particulier/ getuiijt meaareeook 45ob buibelijlt in 31)11 ll?Dojb/ niet alleen in snifte pïaatfen/bic in't oe» particu- tiipcn alles seggen/ Hand.XV : 18 , Gode zijn al zijne werken van eeuwigheid iedVr ding békend. Hebr. IV : 13, Alle dingen zijn naakt ende geopend voor de oogen in't bij- 0 desgenen, met welken wij te doen hebben. 1 Joh. 111:20, Hij kent alle zender, dingen; maar ocfe in sullfc plaatfen/ bic ban be ftennipfe ban iebe? bing in 'r bijsonbej fpjeften/ Hebr. IV : 13, Daar is geen sehepsel onzigtbaar voor Hem. Matth. X ; 30 , En ook de haren uwes hoofds zijn alle geteld. Ps. CXLVI1:4, Hij telt het getal der sterren, Hij noemt ze alle bij namen.
©e i^eerc siet en Iteiit (a) alle gjoate en lileine bingen. öijUentl)et fiarte be? ftaniiiEten/ Spr. XXI: 1. {Jij geeft acl)t op ieber inrnfcljr/ Matth. X: 29. (b) Stille goebe en muabe bingeii/ Ps. XC : 8, Gij stelt onze ongereg-tigheden voor U; onze heimelijke zonden in 't licht uwes aansehijns. (e) H-llc bejborgene dingen/ 1 Kon. VIII: 39, Gij alleen kent het harte van alle kinderen der mensehen. Ps. XCIV : 11, De Heere weet de gedaehten des menschen. Joh. 11:25, Hij zelve wist wat in den mensehe was. (d) SCüc toeHomenbe bingen/en bar suIUen/bie boor ben brijen toil be«5 nienfcijen grfcl)ieben sullen/ cn 300 alle bingen/ bie ten opsigte ban ben menfcljc ge» fcljieben/ en bat onfeilbaar. fl?ant iCtob licnt alleö/gt;i?obe sijn alle 5ijne Vu er» fien ban eeutoigljeib beftenb/alle bingen sgn naalit cn groyenb. ©it üiijftt: 'tWelk 1. ^et tooojb alles fluit alleé in/en soa oali bc toeliomeiibc gebrurfijlie wordt bingen/ en bie boo: ben u^ijen toil be? menfcljen gcfc!)iebcn; 30a öob besc ifuit unêt niet fienbe/ 300 ftunbea3ob sec? belc bingen niet/maar fjjj toeet alle^. woord 2. i©at i? e? gebeurlijlje? en Ijangt mee? af ban ben brijen tail beé nietT IÏuhhet fcljen/ban31)11 sitten enop|taan/ban sijne gebacl)tEn ensijne toooriicn ? 41511/ gebeur- öit alles'toect be ©ecrc ban be?re/cc? men benlir en eej men fpreeftt/Ps. hjke. CXXXIX : 1, 2. Jes. XLVIII: 8, Ik hebbe geweten, dat gij ganseh trouwloos-lijk handelen zoudet, Jer. 1:5, Eer dat Ik u in moeders buik formeerde, hebbe Iku gekend. Ezeeh. XI:5, Ik weet elkeen der dingen die in uwen geest opklimmen. 3.Uit de 3. üjiertoe biencn alle oe boorseggingen/cn bat ban siillte bingen/bie voorzeg- boor ben brijen tail beti menfcljen uitgeboejb soubcn taorben/bie te beel gmggt;,n. am jjjcr aan tcefjciicn/neemt maar be generic openbaringe tot een ccn exempel. ï©c i^cerc üesujs segt/ Joh. XIII : 19, Van nu zegge'Ik
ftct
80
Van God. 81
het ulieden eer het geschiedt, opdat wanneer het geschied zal zijn, gij gelooven moogt.
4. oJeen öino en ftamt/ ban üoo? be tacjfiinge (0ab^/43ob onbet'4. om,iat ftcunt alfe^ boo? jijiie almagtigc en afomtEgenlUDOjbige ftjadjt. ^ecn ^0ed9 jg3,11 bing Bctneegt siclj/ ban boo? be mebelne?funge (J3ob^ / alle^ gefdjiebt door üod naa? jgn fiefluit/ 'nij bat be Cjeere Ijet'ojü uittuejfien/of toctaten cn tot 3tjn einbe beftieren; bieé [jet openbaar bat {^ij tjet aüe^ boo^fjeen tueet. wordt. 4iÉen 5al ljie?Uan ftfaa?be? ftenni^fe Ijeüamp;en en min lieilnarb sijn/ al^
men in 't ooge ïjoi'bt bat (!3ob alieg Uieet/ ombat ade^ tuat ge-fcljiebt/ Befloten öeeft/ en bat jijne fteiinipfe niet fioint ban be jaften en tüieebe oojjafien/ giiijft be? meiifcljen fiennigfe i^. ©at alleé eene licpaalbe jeftejöeib Ijeeft ten opsigk ban öob/ be eerilc oorsaafx alle? bingen/
ftljoon Oct ten opsigte ban be tlneebe oarjaUcn onsefie? fcljijnt. ©at geen bing geamp;eurlp ié ten opjigte ban (öob/ maat alleen ten opjigte ban be menfcljen, ©at be b?|)ljcib ban ben tail niet befiaat in eveneens-heid en onverschilligheid, of onafhankelijkheid ban 43ob/ maac in van-zell'sheid, soobat be bjijfieib ban ben tail boo? be jeftece boo?fiennipfe 45ab£t niet gefJ?Enfit tao?bt; taant be menfcjje boet jonbec btaang/ nit enliele tail»
lelteuc batgene/ bat 6ob ^efie? fiefloten l)abbe en taijste bat gefcfjieben 50U.
©at 45ob op menschelijke maniere gejegb taorbt ben menfclje te amp;ep?oe» spreek-ben/ om te taeten taat in fjeni i^/ en bat tjrj segt/ nu taete ifi bat gtj ■öob b?Ec^t; taant gt;£gt;ob tat^te bat ooft te boren ban alle eeutaigljcib. ©aft i^ vorkiaard. 't op menfdjelijfte tajjse gefp?often/ bat C^ij gesegb tao?bt te be?taacö^
ten of be menfclje bit of bat boen jal; niet bat §}ij l)et niet taiste taat gefcfiicben jonbe/ maa? om ben menfclje op te taeftften of te taaarfclju*
taen/ en bat Ijij te taeten geeft bat v0ob op jijn boen acfjt geeft.
XVIII. Jeznïten, Remonstranten en anbere b?ijbe?g ban ben b?ijen tail be?fieren scienliam mediam , een middelkennisse , bic jijn 5011 tupfcljen be absolute, natuurlijke ftennigfc ©oög des enkelen verstands, taaa?boa?^3ob
be tnogelijfil)eib allec bingen fient/ en tugfdjen be vrijwillige ftennipfe des gezigts, taaarboo? t}rj alle bingen iebtr in Ijet bijsonber / in alle omjlanbig^eben/ tot be minfïe toe/ ftent bat 5e jijn sullen/ ombat ïjij Ijet befloten Ijeeft/ bie jegge ifi/ tupfcQen bie beibe in ftaat/en een mib-belij?/ taaa?boo? dSob Ijet eene ftent boo? Ijft anbete/Ijet geta?oc{jt boo?
miböel ban be oo?3aftcn en omflanbigljebcn.
©ao? be mibbrlftennipfe be?ftaan jt) bie ftenniisfe dPiobé/toaa?boo? 43ob pe ver. torftomilige jaften/ alfjoetael nog niet aangeme?ftt alj« abfolut toeftomflig/^?^®, betoijl obe? be^elbe nog geen bcfluit gemaaftt ijj/fient uit onbe?ftellinge kenniaso ban anbere jaften/ taaa?op be menfcfte boo? fijnen b?ijen tail bu^ of 50a 5011= ^e0rrkd1taar(j_, be tae?ften. ^ij ejrempel/ lt;j?ob jicl) be?beeibenbe al^ be menfclje in bol» maafttljeib gefcljapen taa^/ en in bupbanige of soobanige tentatie bep bui»
belj? fttaam/ 300 ftonbe boorsien bat be menfclje boor brijen tail Sjjue gaben soube migb?uiften; en be?bcr/ *!5ob 3icö bejbeelbenbe al^ be I. sE men-
82 Van God.
inrnfdje gebalfen hiaj?/ rn öcm ban get dHuangelium Uc^ftonbioti en met alfrrlci Dptnrporcbcnen aangcftonbigb Inicjbe/ en bat op julfien tijb aï^ be nirnfcQc op jijn toceftftc/ aanbscfttiofte/ of fiegte gebipponcejb tna#/50a Vtnnbc ï^ij baa^tift lioo?5tEn en fiemien/ tnie sicF) baa?boo? Befieeren/ geloo-lirn/ tor brr boob toe bolljajbrn/en Vuie bat niet boen 5Qube. Soo oofiin Riibcre gcballcn/ in toellte engelen of inenfc^en ftomenbe/gunnen brtjen Inil bn? of 300 jouben gc6?uiften. ®e btaaagÖEiö ban bit geboelen filgfit nit br^e rebenen:
weder- XIX. 1. 3Inbicn er jtHRe middelkennisse in (J3ob taa^/ban taa]§ alle fien« iegDc)orde ni?fE ban menftgen Ijanbelingen onjeftec en maar giffen; taant zekerheid of tacl alle omftanblgjieben/ bic bebac^t ftunnen taorben om ben menfelje nfssequot;11 tot Öct 'Jct anllr? tE iJaar 30quot;/ SCquot;5 6'Öft nogtan^ be men»
Goiis. fcfie/ naar rjun ^rggen/ brij om bit of bat te taillen of te boen/of niet te taillen of niet te boen; geen noobsafie bepaalt ben menfdje/'t on^efter taat tiij boen 3a!. '©ie^ i^ be fiennipfe itfob^ baarban ooft onjefier/ 't taelft berre i? ban brn aïtaetenben Jnob.
2. Door- 2. l^e mibbelfiennipfe ftelt bat ij5ob geene magt Ijeeft obe? be^ menfeïjen dien des Ujijtailligc [lanbrlingen / 't taelft ongertjmb i$/ en ten opjigtc ban ben wfneV™ en ten op^igte ban öet fcOepfcl; taant stjne b?glmllige fjanbe»
der Gods jingen taaren niet toeftomftig ban djob alp oorsaafi/ betotjl ban be.^elbenietjS bl^fLrquot; örfïotcn taa?/ en boo,? (jet öefïuit aangeinejftt'getaorben ; maar bie fianbe»
wuft. lingen ftmnrn boort ban ben menfclje boor jtjnen brijen tail. 3Ja lt;fi3ob fiing ban in br^en betle af ban get fdljepfel/betoijl j^g niet^ ober ben menfclje bt-flinten fionbe/ ban alleen boor tnjjfcljenïtominge ban ben brijen tail bej? inpiifcljen/ en alle befïuit taa^ ban aljoo maar op eonbitie/ inbien get ben menfclje 500 betjaagbe/ bie geer ié ban stjnen brijen tail/ en boor niemanb bcpaalb Han taorben ban boor jicg^elben/ naar gun 3eggen/ en alle^ taa^ on3rr{rr taat (öob Befïoot/ betaijl get in be magt ban ben brijen tail be^ men» fciicn taas get te beranberen. 't 3$ met genoeg om i^eere te toe3en obe? begi menfegen brtje ganbelingen/ bat fl^ob magt geeft obe? be omftanbiggeben/ bie hen taille be^ menfegen bu^ of 300 fietaegen ftonben/ om bie te boen ïto* men/ of niet te boen ftomen/hup en 300 te flellen; taant fiegalbe bat bie omftanbiggeben niet moeiten gangen aan ben bjijen tail be^ menfegen ; taant ban taa^ get taebe^om in be magt be^ menfegen/ of gij 3ulfie oecafiën nan een anber soube taillen geben/ bit of bat tegen gem 5eggen/ en bierge»
lijfte. 25egalbe bat/ segge ifi/ 300 raafit bie magt en geejfegappije maa? be omftanbiggeben en otcafiën/taaajboo? be brtje taille bc^ menfegen betaogen 3Diibe taorben/ en niet ben brijen taille 3elf/bie Bleef brg/bie begielb 3eif be gee^fegapptje ober 3{cg/ bie taa^ niet ban oJoh afgangenbe/ en niet on» brr 3tjne gcejfcgappije. €n of gij ben taille ^elf/ en bedelf# brijgeib taelban lt;ï3ob gabbe/ 300 Bleef be menfege ebentael/ bolgenjS gun geboden/ in get ge» B^iiils ban ben brijen tail 3ijn eigen meester/en ging niet af ban lt;t5ob/en fionbe boor i|em niet Bepaalb taorben. (Pesc ongerijmbgeben bolgen uit be
miö'
Van God. 83
mibbelftennl^fe lt;0ab^/ öie ba^tgclldb stjiibc/ moeten ooft beje geftdb luor» ben/ betaijl bic fienni^fe/ naar öun ^eoaequot;/ boot mibbcï ban jaftcn/ die ben menfdje boojfiomen/ om jjjnen tail birê of 300 te fietaegen/ taaajop ban bugbanige of joobanige safte joube boïgen/ en taaarobec ban 43ob ten Iaat'
fte een befluit soube maften. Cn bué taorbt be gcljeele nature ban iJ5cb en ben mcnfcOe be^anbc?b/ en 60b Dniten be magt ober 3ijn fcfjepfd geftelb. ©e;e jaften alle nu orgerjjmb jtjnbe/ 30a i^be3e mibbelftennigfe ongenjmb.
XX. Tegenw. 1. 1 Sam. XXIII: 11,12, altaaar be ^eere oy ©abiüp bja» Tegenw.i ge anttooojbbe/ dat Saul afkomen zoude, en dat de burgers van Kehila hem in zijne hand overgeven zouden. ®it Ijabbe 45ab niet Deilaten/ en ebentael ftcn-be a5ob bat boor mibbelban be beftieringebe^ menfcQen ban 31311 b^fjen tuit.
Antw. l^ier geen boo?3egginge ban ietg/bat toeftomftig taas?/maar Allw-eene openbaringe ban getgene tegentaoorbig lua^/ toaaruit op menfcfielijfte tagse ietp boigen fionbe/ 't gene baar nog niet taag/ Ooeüiel öet niet 30ube boïgen/ ombat «öob Fjet niet öcfïoten öaööc/ ^n gt;6ob tuiste baaruit/ bat Ijct niet 3oubc ftomen; ©abib braagt naar 't gene gem bekborgen taa^/ om jidj baarnaar te feftififten in btöben of blugten. (öob openbaart fjem/ bat ^anl naar ïtcljila 3oube optjeftften/ en bat Ijet öarte ban be iSteljilaïren niet met Ijem tna^/ en 31) ban taille taaren om öeni ober te geben al# ^aul fitaam. .êaul öereibbe 3icö alreebe baartoe/ en ber ïieamp;itaften [jarte Uiatf alreebe tegen l)ein. 3^at maaftt «öob (©abib beftenb/ taaaruit ©abib benut» ten ftonbe/ taat op menfcfjelijfte taij3e boigen 30Ube/en bat btugten ijfin fie^t taa^. (fitoo get einbe Befluitenbe/ befluit ooft be mibbeïen tot bat einbe. 5 €n 300 men be3cn teftgt op ben uitjïag tail boen 3icn/ 300 behoort be ften'
; nipfs lt;öob^ ban get einbe/ namclt)ft/ be obergabe tot be natuuriijfte aitoe^ tenbgeib/ tot be kennisse des enkelen verstands, taaajboor »0Db be inogchjftquot;
geib be? 3aften fient/ en niet tot eene versierde middelkennisse, taelfte uic get boen ban menfegen 3oube brflaren taorbcn.
Tegenw. 2. 2 Sam. XII; 8 , Ende indien 't weinig is. Ik zoude u al zulks Togenw.a ende al zulks daar toe doen. Ps. LXXXI: 14, 15, Och dat mijn volk na Mij gehoord hadde! dat Israël in mijne wegen gewandeld hadde! In korten zoude ik hare vijanden gedempt hebben, löob boo^ag/ goe ©abib/ goe Israël 3011-ben lebcn/ en ftenbe baaruit taat gen ontmoeten en niet ontmoeten soube/ bat tocg niet befloten gabbe. goo i# et ban eene mibbeirfennipf^
Antw. (i?ob geeft bnjtaiilige beloften aan gob3aligfteib gebaan; bie gob Autw. jalig leeft ontbangt 3e/bie niet/untbangt 5e niet. (Peje belofte |1e!t 45ob boo?/ om baajboo? al# een mibbel ben menfege op tetaeftften/enbemenfege 5 beet en ftemt toe bat get 3311 pligt i# ; maar get bolbrengrn gangt aan be genabegiften (0ob#/ taeiïie naa? sqn befluit geeft of niet getfe. ^Dabib en 3li#raËI gabben be conbitie niet bolbragt/ baarom taterbe gun ooft be be» quot; c getaeigejb. (0ab gabbe befloten ©abib niet meer te geben/ Israel ban jtjne btjanben niet te bejtogfen; uit bat 3gn befluit taigte lt;!5ob get/ bat 3e geen meejber segeningen gebben ^ouben/ maar beflooten ftenbe bar niet quot; KT 2 UiC
84 Van God.
uit gun gcbjag. lt;000 ïient öeii uitfïaa üan alle conbitionele Beloften utt 5ijii amp;c|liiit/ en niet uit {jet gcamp;niift ban ben brijen tail öe^ raenfcgen.
Tegenw.3 Tegenw. 3. 2 Kon. XIII: 19, Doe werd de man Gods zeer toornig op hem , ende zeide : gij zoudt vijf ofte zes maal geslagen hebben ; dan zoudt gij de Sy-riërs tot verdoens toe geslagen hebben; doch nu zult gij de Syriërs driemaal slaan. 21!an {jet Diritoijlg flaan bcr aarbc het bilitunls flaan öer
Hit Ijet eene fienbe (J5aö (jet anbere/ bat C^ij tocfj niet befloten ijaDbe. Antw. Antw. l^ier boet jiclj oeen fdögn jelf^ boor be middelkennisse op; taat berbanö taaié et ban Ijet flaan be? aarbe met Ijet flaan br; ^priërs ? ©ob Ijabbc aan Clisa ocopeubaarb/bat Sloa^/be ïloning gigraëlg/be ^priër^ 300 menigmaal joube flaan/ al^ {jij met pijlen be aarbe joube flaan. flaat bric maal boor be beftieringe 4?ob^/ bie Befloten Ijabbc bat 3Ioa«? be ^pciër^ brie maal jonbe flaan. ©e profeet begeerenbe ben geFicelenon' öergang ban be ^pricr^/ btjanben ban Ijet bolft lt;0obg/ taierb toornig bat 3;oa^ niet bijf of je^ maal geflagen 0abbe; niet bat aan bat bifttnijl^ flaan ber aarbe be uitftomjte öing/ maar be 3p?ofect ben raab a3ob^ niet toetenbc/ en alleen in 't gemeen eene openbaringe Ijebtienbe/bat be^priër^ geflagen jouben taorben/ en bat be ïjeere Ijet boor {jet flaan openbaren jonbe/ fjoe menigmaal {jet gefcljieben joube/ InengcÖte bat f)ij meermalen geflagen gaöbe/ en be ^pricr^meer ban brie maal geflagen mogten taorben. Tegenw.4 Tegenw. 4. Matth. XI: 21, Zoo in Tyrus ende Sidon de krachten waren geschied ... zij zouden haar . .. bekeerd hebben.
Antw. Antw. 't É?» eene Ijppejbolifclje manier ban fpjefien/ bie nietjS baDtftelt/ maar alleen be saften/taaarban men fpjeefit/bejljeft/ al^ Luc. XIX: 40, Zoo deze zwijgen, de steenen haast roepen zullen, 't 3$ te jeggen/ jij jrjn 500 berljarb niet alg gij/ be altaetenbljcib a3ob^ fienbe be mogelijftöeib ban {junne befieeringe.
Deaiwe- XXI. i©eet lt;i5ab alle#/ 't bejlebene/tegentaoorbige en toeftomfligc/i^ G^siatot naaftt en geopenb boo? be oogen beogenen/ met taelften taij te boen schrikvan tjebben/ fcö?ifit ban gobbeloojen; taant (a) (öab fient en .^iet uta Ijarte en degodioo- öe^elf^ geflalte/ taat er in bekborgen ligt/ en taat er uit ftomen lian; utac ?en' gebacljtcn en ijbele obejleggingen/en malingen op jonben/300 be gebette al^ be bliegenbe ban {jet eene op Ijet anbere; utae oogmerfien/taat gó met iebere baab boo?{jebt/ 't jij u .^elben te ftellen tot utactnbeen utaen sin te ïjebamp;en/ 't jij utaen naakten te öcfcljabigen; utaen ïjaat en affiee? ban uluen naakten; utae toornige beroeringen be? gemoeb^; utae nrjbigljeiö obe? utog naakten geluft; en metéén taoozb/alle^ taat in {jet fjajte omgaat; alpien be menfdjen Qet niet/ al let grj er jelbe niet op/ €iob jiet {jet tael. (b) 60b fient utae ontucjjtige betaegingen/ utae ebejfpelige oogen/utae onreine taoojben/ utae öeimeltjfie onfiuifclje baben/ utae Ijoererijen/utae oberfpcle» rijen/ met taie gij al te boen Ijebt geljab. (c) IXtae onregtbaa?bigljeben/ 6e-bjiegerijen met elle/ mate/ munte/ taare/ en al utae fljefien/ toaajboo? gij 't goeb ban utaen naakten aan u t?cSt; be fiEbjiegeltjfie refieningen/Ijet
nit I bagbfcben/ cn anbere biebertjcn. (d) Uta acgtejfilappeii/ Bet Rlnaabfpje»
?quot;• ften ban utoen naa^ccn/ faatnrooliEn/ en get Uc^inaaS 't luclfi gij baa?»
n, i in in ftet fpjetten eii Ijooren. (e) j^ij jiet uVde ïjoobaa^bijE/ utoc p?on»
gt;y- I fierijEn/gEt jtaan boo? ben fpiEgcl/ tjEt gEnoEgEH bat gij in ii5E!ben tjEÖt.
ial I (f) tUu banfen eii bjolijft fjujjpElEn/ uln bobbelEii eii fpEÏEii mEt Haajt of
ti' I bobbciftEEiien. (g) ^ij ueiu uiiie gEbEinpöÖEib/300 in gobgbienpt a!g Sui'
'e. i? tEn bfjiibE.
at I il^ftEt (a) bat aJSob alf^é optEEfiEnt/ al IieeI HEttP? al^of iEinanb alrijb £uj
oö u Uia^/ eii niEt pen en inftt al iiUie gEbacfjtEii/Vuoojben eii baben opfcfi?Etf niEt bag/ maanb/ ucc/ plaatg/ toanneE? eii tuaar amp;Et gEfc^ieb i^, a^Eiijlt Et EEn gEbEiifiboeïi boo? bró C^frrEn aangcsigtE gEfcij?EliEn i^/ tEti gaEbE
öe c ban jijnE uitbErftotEnEn/ Mai. ill: 16, 500 i^ ej ooft EEn fcljuibBoEft üoor
n- ■ bEp ^EEtEn aangEjigtE/ tot (a^tE bE? gobbEloo^en gEfdiJEbEn. J]lSE?ftt baa?
at bri) op. (b) JBEtrt/ bat bE boEfmi eeii^ opengebaan sulkn taorbEii/ En bat
m : gij geoo?bEElb ^uït tnorbEn naar alle^ bat in bE bocfien gcfcö?EbEn i$/
c/ 1 Openb. XX : 12. ^ijt bE?5eftErb bat bE CJeeee 11 allE^ orbEltjft boor oogEn
?n jal ftellEn/ Ps. L : 21. (c) JitElt ÖEt u al^ jEftE? eh gEtni^ boo?/tiat (0ob/
OE bE rfgtbaarbigr ïiEgter ban jjrmEl eh aarbE/ biE bsn fcftulbigEn gpEngsin^
Jn ~ nnfcfiulbig jal ftoubpii/ pn tuipn^ oorbeEl naar Inaarljeib ié/u ober utaE jonDEn sal ftjaffen/ Ps. Vil: 12,13; L : 21,En niEt allEEn bsn bloEft obEr
e- ! u jal iiitfp^EfiEii/ bisn ï^ij obej be obEjtrEDr^ brr IBei gcbjcigb ficrft/ eii tot u trn laatflE bags jal jEggEn/ gaat toeg gi) bErbloEfttEti; maar u oofi
t/ boo? EEUttiig jal bEfluitEn in bEn poEl bp|3 buur^/ biE ban fulpljp? pn ^InabPl
), fi?anbt/ inbipn gt) u niet Ijaagtig bpftpprt. Ji5u braagt gij pr nipt naar/ of
jo OPob 11 jipt/aló mpnfcïipn Viet maar niEt jiEii; maar öoe jult gtj fct)?iftlilEn
in al^ be J^eete Spju? alp Itpgte? tpn oorbppi jal liompn/ En u boor siinen reg»
tE?ftopl jal boen ftaan/ pn u nipt stjiip oogen alé pen blamme buurs boor pn tarpr boor jal ypn ? I^op brcepfplijU jal bie bag sün ! Wie zal den dag zijner
:n toekomste verdragen? Ende wie zal bestaan als Hij verschijnt ? Mal, III: 2.
n De dag komt brandende als een oven; dan zullen alle hoogmoedigen, ende al
ie Avie godloosheid doet, een stoppel zijn, ende de toekomstige dag zal ze in
X vlamme zetten, zegt de Heere der Heirscharea, die hen noch wortel noch tak
?t laten en zal, Mal. IV : 1. SDaarom/ beHpp?t u/ ppr Ijet tp iaat ié. J3:rest nu
:e boor Ijet alsieiibe ooge #ob£/ opbat gij in bien bag boor srjne liuiicblain-
n mpnbe oogen nipt bp?fcljrilit.
^ XXII. 4!l3aar gij/ bip tot bpn C^perE SlEsuisi nbiE topbfugr nEEint/biPEn tot
n ï|Ein tot utoen %orge fifp^t/l^pin boor bpn geloobp aanneemt/pn al ubie
b tjope pn t?oo^t op fêpm ftPlt; gij bip ben föeere brep^t/ En ÏJem bient/ be godzaii-
ie altoetenbljeib 45ob^ moet u jijn tot nltiE be?t?oostinge; Vnant (a) Ejij ftent sen.
:» utoe opregtiglielb/ bar gij Ijet met l^em Ijonbt/ en tracljt ïf em taelBeïjagC'
g ltjf{ te sijn. Zijne oogen doorloopen de gansche aarde, om zich sterk te bewij-
lj zen aan degenen , welker harte volkomen is tot Hem , 2 Chion. XVI: 9.
:t De opregten van wegen zijn zijn welgevallen, Spr. XI : 20. De Heere
86 Van God.
kent de dagen der opregten, Ps. XXXVII: 18. (b) ©e ï^eere fient u\öé t)e^ öorgene gotJ^bien^tcn/ uta fiibben/ uta fmcEfien/ uta tuarftelen in ben geloobe/ ulu sucpten/ uta fc^rcijen/ uta aanftlcben/ uta lejen/ uta me» Ditcrcn/ utae geiitoe boojnemen^/ utae breeje 43obé/ utacn gaö5aligen taanDel. ÏJtj .^ag ben ftamerling lejen/Hand. ¥111:28,29. l|ij^ag^au» lu^ biöben/ Hand. IX: 11. De oogen des Heeren zijn op de regtvaardigen, ende zijne ooren tot haar geroep, Ps. XXXLV : 16. De Heere is nabij allen die Hem aanroepen, Ps. CXLV: 18. (c) ©e l|eere ftent utae berborgenc ft?gben/ utoe taotflelingen tegen Ijet ongetoabe/ utae bjoeffietb alier utae jauben/ obe? Fi^t gebjeli ban licftt/ obe^ ftet be?re 3tjn ban 45ob/ en alle utae 5ieljSbenaautabj)cDen. Ps. XXXVIII: 10, Heere, voor U is alle mijne begeerte, ende mijn zuchten en is voor U niet verborgen. Jes. LVII: 15 , Ik wone bij dien, die eenes verbrijzelden en nederigen geestes is, opdat Ik levendig make den geest der nederigen, ende opdat Ik levendig make het harte der verbrijzelden. Ps. XXXIV : 19, De Heere is nabij de gebrokene van harte; ende Hij behoudt de verslagene van geeste. (d) ©e ïjeere jiet utae ligcfjame-Itjfte nooben/ tegenfpoeben/ annoebr en bEjb^ufifiingen. sag Dct gebeft ban be tacbutae te ga^pftat/en bc^o^gbe se/1 Kon.XVII. Cn ban eène anbere taebutae/ 2 Kon. IV. ^tj ^ag l^agar aan in Ijare ellenbr/ Gen. XVI: 13. ©cere ^ag be benaatitablieib ban Israel in lt;!Egupte/ Exod. Ill: 7, Ik hebbe zeer wel gezien de verdrukkinge mijnes volks, 't welk in Egypte is ; ende hebbe haar geschrei gehoord van wege hare drijvers; want Ik hebbe hare smarten bekend. Ps. LVI: 9, Gij hebt mijn omzwerven geteld; legt mijne tranen in uwe flessche; en zijn ze niet in uw register ? (e)©e£jeere fient utae onfcljulb/ ai^ be menfcljen iiegenbe allerlei ïttaaab ban u fp^eften en u lanteren, ©at sjj ban uta t?oo^t/ Als ons harte ons niet en veroordeelt, zoo hebben wij vrijmoedigheid tot God, 1 Joh. III: 21. Onze roem is deze; namelijk het getuigenisse onzer conscientie, 2 Cor. 1:12. 8 i©at ij? be altae» tenbljeib lt;Ctobj3 ben geloobigen eene ftejfte be?troogtinge ! taant ©ij ftent ïjunne ellenbe niet alleen maar blootelp/ maa? ©ij jiet öen aan met ont* fe^ininge/ en baarbige !)u(pc in ben ttjb be^ taelbeamp;agen^.
En tot XXIII. 3$ be ©eece aliuetenbe/ en let ©ij 300 naauta op iebere safie kKktotEn öaaD/'300 n,oeten totj baajboo^ opgetaeftt taorben tot b^fcljeibenesaften. godzalig- 1. ^tjt befetjaamb/ ombat be ©eere alle utae ^anbige geilaltcn en baben heid. gejfen ÖEeft/ gE'l)fi kap. IX; 6, Mijn God, ik ben beschaamd en
schaamrood om mijn aangezigte tot U op te heffen. Cn gelijft be tollenaar/ bie ban berre ftaan bleef/ op 3tjne bor^t ftlopte/ en bc oogen naar ben ïje» mrl niet tailbe opljeffen/ Luc. XVIII: 13.
2. i©acamp;t u boo? alle IjaogÖEtb en bejö^fnQeib be? ftajten booj ujob cn menfcljen/ en taanbelt in alle ootmoebigljpib en neberigljeib; taant be ©eere ftent u/ Boe beracgtelgft en taalgclijft grj ?tjr / en bat gij niet Qebt/ taaarop gij moebig soubt 3ijn. 1 Petri V : 6, God wederstaat de hoovaardigen; maar de nederigen geeft Hij genade.
3. lt;C»eeft
Van God. 87
3. a^ceft aHe utac saften/ bie gtj Bcgec^t of breekt/ in bc^ ^eeren öanb.
Ps. X : 14, Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite ende het verdriet, opdat men 't in uwe hand geve.
4. m?oet tclUen^ ronbe beiijbeni^fe Uan utde jonbcn/ en lje?Be?gt (teene/
gclijft SHöam; inant be l^eece toeet f)Et tocfj. Ps. XC : 8 , Gij stelt onze ongeregtigheden voor U; onze heimelyke zonden in het licht uws aanschijns.
5. 3P,2CEgt ben ^crre/ en fcöjiiit al^ cenige .^oiibc in u öegmt op te fiomen; Vuant be ï^eete jiet op u/en öoe fcli?iftfteli)fi ^oube bat be jonbc Ue^tDaren/ a!? je in get aanjien ban lt;!3ob gepleegb toiejb. IBie bujft oüe?'
fpel ficbjijücn in menfcQen tegentiioajbiörjeib ? gal iemanb ban boo? bc oogen 43oö^ bu^ben 3onbigcn? ©at toorbt a(^ be uiterfte gobloapfjeib aangeteeRenb. Ezech. XVI: 50, Ende zij verhieven zich , ende deden gruwelijkheid voor mijn aangezigte; daarom dede Ik ze weg na dat Ik het gezien had. Jer. II: 22, Want al wiescht gij u met salpeter, ende naamt u veel zepe, zoo is doch uwe ongeregtigheid voor mijn aangezigte geteekend.
6. ïl^anbeit ftecb»! met ben inb^uH bat (fikib u jiet/ en toorbt baatquot; boo? aangezet am in geregtigfjeib en ootmoebigljeib boo? jtjn aangezigte te lebrn. ©it eiócftt vöob/ Gen. XVII :1, Wandelt voor mijn aangezigte ende zijt opregt. Spr. III: 6 , Kent Hem in alle uwe wegen, ende Hij zal uwe paden regt maken. Ps. XVI: 8, Ik stelle den Heere geduriglijk voor mij.
XXIV. DE WILLE «öob^ öe^oojt mebe tot be mebebeelöare eigen-dewil-fdjappen (i3ob^. ©e magt om te bejfiie^en of te bejtuejpen/lief te 5eö'LE Go(ls-beu of te Ijaten/ genoegen of ongenoegen te öcamp;ben/ noemt men taiüe.
©eje iji eene bt^onbere bolmaafitljeib in ijet rebelgfie fcljfpfEl/ en öaajom op eene oneinbige taijje in (öob; iï5ab^ taille ijl be toillenbe gt;6ob.
een in (6ob/ maaj be boo?toe?pen jijn be^fcöeiben/ baajotn öebatten en öt-noemen tan bien be^fcfteibenljift/ en onbejfcöeiben üien fn ben heslui-tenden en gebiedenden Inille.
©ooj ben hesluitenden wille, anbejjS genoemb de wille des welhehagens, Debesiui-ooli de verborgen wille, be^jlaan totj jjet boojnemen 45ob^/ (|5obg toel» tequot;^e bcljagen/ riettoelft uitboeten tail/ of boor ^einjelben/ of boo? anbB' wèibeha-8 ren. Dan. IV: 35, Hij doet na zijnen wille met het heir des hemels ende gens. de inwoners der aarde. Eph. 1:5, Die ons te voren verordineerd heeft na 't welbehagen zijnes willens. Vs. 11, Die alle dingen werkt na den raad zijnes willens. Matth. XI: 26, Ja Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voorU. ©it 3tjn toelbeljagen boert 45ob ontaebcjftanbcljjft uit/ i^tj fijngt altijb fijnen toil. Ps. CXV : 3, Onze God is doch in den hemel , Hij doet al wat Hem behaagt. Rom. IX: 19, Wie heeft zijnen wille wederstaan ? ©ese jiet op be uitftomften ber safien bolgenjS {jet öefluit/ * öettoelft 45ob aan be menfcfjen niet/ of boo? een tijb niet/ geeft geo« penbaa?b/ maar bifitoglj? ban achteren gejien tao?bt/ of ooft inbeje of Dfne particuliere jatte boor boojjeggingen / of fienteeftenen in jijn l^oo?b taojbt Beftenb gcinaaBt/ goebanige jtjn be p?ofetiën/ enbcïjoe'
öantgïjeben alg ftenteeftEnen / inaaruit iemanti jgne saliflö^'ö 6ef(uitcn fian/ en boo? be hiaajadjtigijEib be? Belaften bej^efiejb 5tjn ban be^elUe. De gebie- De gebiedende wille toojbt ooft genacmb de wille des bevels, des gebods, wUkMies ^es teekens, of ooft de geopenbaarde wille. ©e?e jiet op ben regel begi geboda. ïeUen?/ op be inerten UielUe (öüb ben nicnfcljc Ijeeft öcHenb gemaaUt en bou?gcl'cfj:eben/ om 51)11 buen en laten baarnaac aan te ftellen ; boa? 50a beel ai^ gt;i3ab bcfljten fjeeft/ en {jet 3ijii luelbcljaijen is ben inenfdje bat te geamp;ieüen/ 50a Itan men Ijet ooit noemen den wille des besluits en beé wel-bebagens; maat Uoo? 500 beel Ijet een boo?fclj?gbinge ij» ban beö men» fcljen pUgt/ beljoort Ijet tot ben lnille bes bevels , tot ben geopenbaardea wii. ©eüiijle 45ab önl'g i^/ 50a Ijeeft ^ij üeliagen/ bat genoegen/ goebfieucingE/ in ijet bolamp;?engen ban 51)11 öebel/ en eeh migamp;agen/on» genoegen/ en een afHer? in Ijet afbitiften ban sjjne geDoben. ^3ob tuil ge» fiieüen te geljoo?5amcn; ttiebe?oin/ 43ab toil torlaren bat ^qn öeüel obe?» treöentoorot/ tot betoonlnge ban sgne regtbaa?bigljeib in Ijet ftjaffen/ of ban sijiie barmljactigljeib in genabe te betogen, öob toil in sijne uitberftarenen stjnen heiligen a3ecgt geben/ bie t)Et ft een en ^arte uit Ijen toegneme/ en ïjen boe toanbelen naac be geboben be^ ^eecen/ en 5ijne geboben boen. hierin ft?ngt 45ob altijb jijn einbe onfeilbaar/ontoebec» ftanbelijft; maar be menfclje boet met altijb tjetgene toaarin ^ob be» Öagen Ijeeft/ en 't toelit vj5ob tjem alé een pligt öebolen Ijeeft/ bat too?bt toel niet gebaan; maat ebentoel ft?ijgt a?ob jtjn einbe en toelbeljagen/ en baarin bat l^ij geboben Ijeeft 't gene toaajtoe l|ij lu^t fjeeft/ en ooft öaarin/ bat Ijet befiuit be^ toelöeljageng uitgeboecb toorbt. SSeite/500 ben berDargen al^ geopenbaarben taille/ binben toij bij mallianbrren. Deut. XXIX : 29, De verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God ; maar de geopenbaarde zijn voor ons ende voor onze kinderen , om te doen alle de woorden dezer Wet. J^an ben taille begi bebelé fp?ecf{t Jpaulu^/ Eph. VI: 6, Doende den wille Gods van harte. Rom. Xir:2, Opdat gij moogt beproeven welke de goede, ende welbehagende, ende volmaakte wille Gods zij. giet oolf/ Ps. CXLIII : 10, Leer mij uw welbehagen doen. 't wcik mij ben taille a3ob^ albuó onbejfcljeiben/ 500 ftellen toij geen
fcheuien- ttoee taillEii in 33ab; be baab be^ taillen^ i^ een en enliel in *öab/ heiit stelt maar be boo?tac?pen jijn bcjfcjjeiben. ©eel min ftellen tarj contrarie' wiitoquot; billen in 43ob/ al^af 4amp;ob met 51)11 en geopenbaarben tail eene 5afte tail» Gods , be/ en be5e!fbE jafte met ben berbotgen tail niettailbe; taant be aan» voor we?-6 ,.Rer^'n3e 1,30 ^en in bie berfcfjeibene opsigten alé bet»
pen. borgenen of geopenbaarben/ gefcfjiebt ten op5fgte ban be bejfcljeibene jaften/ bic fjmmigen geopenbaajb/ anberen niet geopenbaarb 31)11/ en niet ten opsigte ban beselfbe safie/ en in ljet5elfbe op5igt. 2111^ bij exempel/ 35ob bebal SCbjafjam sijnen jone 3[5aaft te offeren en tE boa» ben/ en nogtan^ tailbe (öab niEt bat 3l5aart joube flE?ben/ gelgft uit be uitftamfie blceft. ^et gebob en bE nitflainjtE j[jn bEtfcgeibene
Van God. 89
gaften. BcM toa^öc ocopcnttaarbe luiUe/öc Idüïc be^ Dcbel^ ofbc^
trcfipn?/ daarnaar gabbe SCftjagam jiclj tc tjebjaacn/ en aHe^ te boen/
bat tot boabinae ban sijnen jone biEnbc/gclijft ÖÜ Q0^ bcbe; be iiitftomfts/
bat op örI: ban SCöjaöam be boab niet joubc liolgen/ tuaé eene anbere jafie/ en üeljoort tot ben bekborgen Inille be^ befluit^/ luelften Stbraljain ban acïjtcren jag/toen Ijij bejljhiberb toicröe boor be (lemmc (0ob^. cïKen fjeeft ban niet befiommejb te 5tjn/ luaarnaar men feïjift»
fien jat/ Vuant be liejöorgcn VniUe boor ben ïjeere/ tegen bien Ran men niet sonbigen/(öob 3al3gneigen tDeïberjagen uitboeten; Roemen 3icl) neffen^ ben betfiorgen tuide met bertroutnen en onbertnejpinge moet gcbjagen/faeöoort tot ben gecpenamp;aarben toil(e/bie i^ een regel ban 0115! boen en laten/ baajtegen öejonbigt men sicfj.
XXV. IDgt;en biiKe (ipob? fian men aanmejfien ai^ noobjafieïrjft of a?5 b^ij^ Do wiiio toillig. Noodzakelijk, nogtanjS jonber btaang; maar b^ijbJillig tuil/ en®000ds7^e. lieft 6ob ^emjflben; biant God is de liefde, 1 Job. IV :8. De Vader heeft ijjk en denZone lief, Joh. V : 20. Boobsaftelijft tóil ^ab/batalfe^ taat öeflo. vgt;üwiing. ten Ijeeft ftome/betaijle anberanberfgFï Jes. XLVI:: 10, Mijn raad
zal bestaan. Vrijwillig ié of ban ge!fpfjeib/baor eigene tailleftenr/ of on-bejfdjiltigljeib/Ijet een jootoel te liunnen tnillen al? (jet tegenbeel/eene jaUe te boen of tc laten. SClleg 'mat 6ob Inil/ bat luil boor 5ijn eigen öeljagen/oofi Qetgene ïjij noobjcifielijft toil. 3fii öob i^ ooft eene bnjtoilligöeib ban onverschilligheid ten opjiote ban bele jaffen. frjij ftonbe toillcn fcljeppen of niet fcljeppen/menfcljen be^ftiejen of niet bejliiejen;
maar al^ (éob iet^ befloten tjeeft/soa toil ï^jj bat noobjafielijii/ ombat Ijet bepoten Ijeeft; bat te boren onbe^fcïjillig toa^/ toil a3ob nu nocbvafielijiil/ nogtan^ boor be bjtjtoillige vanzelfsheid.
©e taille *èob^ ïtomt uit a?Dti jelf boort/en Ijeeft geene oorjaaft/ bie ban be fcljeyfelen riomt. a3een fcljepfel ftan al5ob betoegen om te toillen/ alle be^ menftljen goebljeib Betoeegt lt;!5ab niet om te tuillen ben^elben luel te born ;
maa? be? menfcljen goebljeib Ijeeft Ijaren oorfpjong uit ben taille 6ob^; öob tafl iemanb!jeiligcn/cn baarboor taorbt !)ij tjeilig. lt;!5ob be^fJiegt niemanb tot galigljeib om stjne goebetaerften; maar bejftietft Ijem tot goeöe taeifjen.
XXVI. ©e taille ©obé taorbt ban be iSeinonftjanren en anbere boor» po aWee-fttinbejé ban be gnebe tae?rjen/al^ oorjalien ban beé nieiifcfjen 3aligöeib/
en ban be berftiejinge en bertarrpfnge/ afgebeelb in een' boorgaanben en Gods in bolgenben/ in een' ftracljtigen en r^ac^teloojen/ in een' aüfoluten en coii' ^°r^ian' bitionelen taille. De voorgaande wille isl lit) Ijen be raab oBobs ober ben voigen-menfclje/jonber en boorjtjnc taerften aangemejftt/en bat (öab 30a alle(i™, in menfcljen berftoren Ijeeft tot ^aligljeib. De volgende wille té 65 lo^ze^ên be raab aSob^ ober ben menfdje met en naar jtjne taerften a au ge m ej lt t/ krach tda-en batCsobalsoo be geloobigen en in goeöe tae^Ren bolftarbenben totbe^^u'te™ jaligljeib Ijeeft berftoren. De krachtelooze wille ftomt bij (jen obereen metencondi-ben boorgaanben taille/ en 31) be;ftaan baarboor be begeerte en gene-tl0nelen-I. .ïB gen»
ncnlieib/liiE niet oyoEbolDl1 ™ iiitgcboerti lrio?bt/ maar boor ben raeii' fcfiE taotöt tEoengeosan en firacljtEloa? QCinaaftt. De krachtige wille ip olicjEciiftomEnbe met brn bolgrnbtn toiHc/ en baarom firacljtig/ ombat be mcnfcQe boor jtjn BtlooliEEn gocbE tnerftEn (i3ob in ftaat b^Etigt bEn HiEnfcftE bE saligljeib te boen fiejitten. De absolute wille lBobg if oie/ tuelftE niet afhangt ban EEnigc conbitiE/ maar bEn menpcrj aanmEjBt boor rn jonbe? jijne toejftEn/ eii boor bEn mEnfclje firacbtcloo^ fn tE bEigecf? gEmaaïit ïuorbt. De conditionele wille (tJobj?/ i? s^lfiE En juIhe «geningEn te Belobcn onbe? conbitie ban getoobe eh geöoorsaamÖEib/ tnelfte conbitiE i^ in bE magt ban bE^ menfcöen brtjEn toillc om biE te bolb:enncn of niet/ en aïjoo be fidoofbe jafien te berfi?ijgen of niet.
25n cjempcl/ dJob/jonbe? opsigte ban beg menfcïiEn bJEjïiEn/befluit alle nienfefjen jaligte maften; maat fjunne lne?ftenboorjienbe enboo?» uitftEllenbe/btfluit niet alle menfcöcn/maar alleen be geloobigen jalig re mafien. jBct ren boorgaanb befluit toil lt;!3ob ^aul in Ijct rijft fiebeji-ttgen; maar met ten bolgenb ücfluit toil «?ij A*1'1 0111 3Öne goöbeloo^lje» ben niet bcbEptigcn maar be^ftooten. (j5ob toil 31uba^ 5alig maften mbien hn qelocft; maar ombat ï)ij niet gelooft/ 300 tail ^ij ÖE,n benoemen, zjjn id en- XXVII. tDeje cnbc^cfjeibingen sijn mcnfcljeiibErbicljtfelen/tegen Jjet schenver- JDootb (j?obs/En fteften bol ongerijmbgeben; toant öefctiulbigt ©oö ?èceeneden ban ontoijpljeib en onmagten bejanbejlijftBeib. ÏDant bastflcllcnbebat O^ob toaarlijft/ Ejnftig/ Ijartclijft een ticfluit maaftt allE mEnfcfjEii jalig tE maften/ en i$ü be^anöert baarna ban boo?nemen/ 500 moet bat ge» fcfiieben/of/ombat l^ij te boren niet jagbat ^tj baarna jier; taant in» Uien èn ïjet te boren jag/bat ï^em baarna ban be)Iuit bebe be?anbe^ ren/500 ftonbe l^ij Detniet taaarlgft/e^nftig en Ijartelijft taillen ; of t)ij bejaiiöejt ban boojnemen/ ombat £fö quot;iet magtig i^ om söncn iuquot;!e uit te boeren/ maar baarin be?ljinbe?b taorbt/ ombat be menfetje niet tail/of ombat ©obin sijne nature bejanberlgft ip/en baarom nu toil en ban niet. dBeene ban bie b?ic ftan ban ©ob gebackt toorben. ï^ii i^ de alleen wijze God, 1 Tim. 1:17. $ö ig be aHmagtige. Jes. XIV:24, De Heere der heirscharen heeft gezworen, zeggende: Indien met, gelijk 11; gedacht hebbe, hetalzoo geschiede, ende gelijk Ik beraadslaagdhebbe, het bestaan zal. vs. 27, De Heere der heirscharen heeft in zijnea raad besloten wie zal bet dan breken ? Ende zijne hand is uitgestrekt, wie zal ze dankeeren? Cjij ip ooft bE ^nberanbejlijfte/bij welken geene veranderinge en is of schaduwe van omkeeringe, Jac. 1:17. ÏJi'j jegt üan SJemselben. Mal. 111:6, Ik de Heere en worde niet veranderd. Jes. XLVI: 10, Mijn raad zal bestaan, ende Ik zal al mijn welbehagen doen. iJ5ob ij? toaarljeib/ al taat vJSotl tail/bat tail tfy toaarlijlt/ejnjtig en Ijartrlijft. l^ij i^ bolmaaftt/bejre 31J ban ben ^eere ietji te toillen en niet tE mEEnen/iet? te toillen En te beran-öeren/iet^te Befluiten en ÖEb?ogen te toorben/en niet toillen ofniet ftun» nen uitboeten; uu te toillEn/ eii in bejelfbe oogenfiliftften niet te taillen.
.X-JOL V llli
90
nature Gods en het
Woord.
Van God. 91
XXVIII. %i§ öc CJerrc jegt/1 Sam. XIII; 13, De Heere zoude nu uw Verschei-rijke over Israël bevestigd hebben tot in eeuwigheid, 50a geeft i^lj te ften» Spreek-nen/ öat ticfe ban sjjne ficlaften anbe? canöitic Beöaan taojben/ en alö wijzen icmanb be conbitte niet boID^engi: / Ijettaeïfte gt;J3ob ban te boren tael 7e0rkiaardi tneet/cn ooïé lueï taeet taannee? en aan luien ï^ij jijne genabe VuiI6e«
tnijjen en f)11quot; ft^acljt geben om be coiibitic te bolöjengen/bat be C|ECte ban be öeloofbe jaftc ooft niet tail geben. Cn ombat .^aul (öobc onge» fiootjaani taa?/500 tailbe tjij Ijein niet öebe^tigen in ö^t rijft/Ijettaelfte
J^ij gebaan joube ö^öben/inbien ÖÖ «öobjalig Ijabbe geleefb/joobat fjie?
geen ttace taillen in 160b/ een boargaanbe en een bolgenbe taille geflelö toorben (taant «Sob ïjabbe öeiïaren ^aul te bejtaejpen en IDabid in jgne plaatste fielten) maar een taille om ftem 0111 jijne jonbrn te bertae^pen^ •
9[Ill be CJeere Sleju^ jegt/ Matth. XIII: 37 , Hoe menigmaal hebbe Ik uwe kinderen willen bijeen vergaderen... ende gijlieden en hebt niet gewild,
bat ftelt geen ttaee tafllen in «Job / ooft met een' ftracljtelooseii tail;
maar olljji^tii^ fpreeftt ban ^gn tae?ft/ jjettaeift i^ij uitboejbe/ 50a bejre i^ij tailbe/ en ban ben tegenftanb ban be obe?ften ban Jerusalem/ bie Selben niet tailben ingaan/ en get bolft be?l)inbE?ben in te gaan.
(6ab gpiegb taorbt eene jafte te taenfeijen/taclfte niet gefc^iebt/
gclijfi/ Deut. V: 29, Och dat zif zulk een herte hadden om Mij te vreezen... opdat het haar en hare kinderen welginge in eeuwigheid! Jes.
XLVIII: 18 , Och dat gij na mijne geboden geluisterd hadt! zoo zoude uwe vrede geweest zijn als eene riviere; bat gefcf)iebt op menfcFieliifie toijjc/eigeniijft fian bat ban ben altaetcnben/ almagtigen/onbetanöer'
lüUcn en allEjiné bolmaaftten a3ob niet gejegb taorben; fiet geeft te Rennen öet ongenoegen bat (J5ob öeeft in öe jonbe/ en behagen bat «Uob Ijeeft in be Ijeilig^eib; bat be jonben be ootjaaft jijn/ taaarom Bun be jegeningen ontljouben taorben/bie 5e op (öob.^aïigljeib bofgen^
jjjne belofte jouben öeftomen fiebamp;en; betaijle be beloften gebaan tao?»
ben op conbitie ban geljoorjaamfieib/ taelfte «öob naar jijn onbejan»
be^lijlj boornemen jijnen uitberftotenen geeft.
SClj* lt;!5ob jegt/Ezech. XVIII: 13, Zoude Ik eenigzins lust hebben aan den dood des godloozen ? spreekt de Heere, Heere; is 't niet, als hij zich bekeert van zijne wegen, dat hij leve? bat geeft mebe niet te fiennen een' ftracljteloa^en taille fn a5ob; maar bat a3ob geen begagen öeeft in Set bebe?f be? menfcljen/ boo? joobcel jtj 5Öne fcftepfelen jgn/ aïljoetoel befjagen in ïiet oefenen ban sgne regtbaarbigljeib; en bat
ilij ödiagen geeft in be a5ob5alig[jeib en in ben (Sobjaligen tael te boen.
XXIX. ©nj? be?re gebben tag gejien taat be taille 43ob«j ié/nu sullen Hoe mert taij toonen (joe men jiclj neffen^ ben taille (öob^ moet gcb?agen/ en öoe ^cnh^^'t bien te gebjuiften; Ijier i^ (jet funbament ban be jlilte en ben brebe be^ neffens gemoeb^ in alle baorballen;ï|icr igi be gjonb/be bonne/ en be ftracljtigfte dequot;be-bjangreben ban en totbetaare ljeiligf)eib boor ren'geloobige/ift 5eggeSL'lul 01
.ïllü 2 boo?
92 Van God.
wiiie des boor een' rjcloobfge/ bie nu aanneemt tot berjoeningc/ en
gens. 3'rÖ Pc,l: tfn tilcnfte bc^ ïfeeren. Cen Dnamp;cfteeröe fteeft öen tjecre niet lief/rn bemint örn Itiiüc lt;éob^ niet; maar tail self alle^ boen/en tail bat bie (£ob/en alle? taat er ig/maar toejftjaam 3?) om jijn eigen taile te berbullen; maat be oelocbicten ftennen a5ob/ beminnen ^em/ en baarom r? be taille ban a5ob l)en lief. JiKaar bctatjle allc^ in 'quot;aac ftlein rn aljj maat in 't beein ié/ 300 BebUcn 5e ban nooben ooft in be^en be?be? opgflcib te taorbcn. ïiomt ban/blijft met utae mebitatie al bift= tatjlg ftaan in f)et befcljoutacn / ejliennen en beminnen ban ben taille il3ob^/ en fjaalt e^ alsoo ntae ruste en Robsalioljeib uit.
1. (^Tcn opyote ban ben besluitenden wille Gods. iDetaijlE (öobbe^ou-bercine ïjecre ober al!e jijne fcfjepfelen/ 500 ooü stjn taille fonbe-rein ober allr^ taat ben jcjjepi'clen ontmoet/ en taat ban F)en gebaan of gelaten taojbt. Cjftent ban met uta gefjeele ijf^te be oppejljeib/ be nb^ foliite b^ijfjeib ban ben taille öobjjmet approbatit/met genoegen en met ölgbfcftap/en jegt/amen/ja ï}eerc uta taille ip; fouberein/be ee?ftc/be cppejfte/ be allecne/ taaarnaar alle^ gefcf)ieben moer; 't ftomt ïl toe/ naar utaen taille te Ijanbelen met alle utae fcöepfelen/ met alle men» feljen/ met mij en be mijnen; ili ben blijbe bat Ijet H toeftomt naar utaen taille te boen met Oct Ijeic be^ ljemel^/en met be intaone^ be? aa^be/ en bat er niemand xf! bie utae Qanb fian afflaan/ of jeggen; taaarom boet vï5ij 500 ? Hta taille ig b?ij/ om uit benjelfben ftlomp be^ menfeije» lijften gefiacf]t«? te maften een bat te? eere en te? oneere/utaen toojn en niagt te betaijjen obej be baten be? toorn^ tot Ijet bejbejf toeöereib/en ben rijftboin utae? |)eejl|jrif)eib ober be baten be? batmlja?tig{)cib/toebe^ reib tot Ijcejlijftljeib/Rom. IX: 21, 22, 23. ïlta taille i]| fouberein/0111 be ftcninftrijlien te geben/ aan luien ©ij tailt/Dan.IV: 17. (©m Ijet Ijarte be? ftoningen te neigen tot al bat lt;J3i) tailt/ Spr. XXI: 1. 43ij ^gt brij en ïjebt abfolnte magt enregt/om naar utaen taille be^en te be?ljoogen en genen te be?neberen/ bejen te berbullen met blgbfc^ap/ en gem ben taenpeg sijnes lja?ten te geben/ en genen te obe?ft?ooinen met a!le?leöe taebe?taaarbig!jcben en b?oefl)eben/ en gem be brgee?tE jtjne? jiele tc ontljouben ; ift ben blijbe/bat ©g aan niemanb reben beljoeft te geben/ taaarom ©ij 300 be?fcljeibenlijr{ tailt Ijanbelen ; ifi ben blijbe/ bat ©ij iet^ tailt neffen^c anbere fc^epfelen; en ooft neffenp mij/enbateen fcftepfel en ooft ift/inalleg taat mij ontmoet/in geen bing ftan en mag embigen/al^ in utaen taille alleen/ en baarin genoegen fc|jeppen/ en fcljoon get tegen mijne natuurlijfte genegengeib mogte jijn/bat ift bejelbe obertainne met utaen taille/ ombat ©ij 30a tailt/ en segge: niet mijn/ maar uta taille ge» fcljiebe/ ift anbe?tae?pe mij/ en gelijft ift ben/ 500 flelle ift mrj getaillig in utae Ijanb/ en bnige mrj onbe? utaen foubereinen taille/ uta taïlle gefegiebc bolftomenlijft ober mtj/'t^rj bat tjet naar mijne genegengeib i^ of tegen bejelbe. 3ift jie in alle taoeltngen be? taerelb/ in flormtainben/ in tjet
be?-
Van God. 93
üErö?eïtcn en berjtnfien be? fegepen/ in toaterbloeticn ober lie aarbc/ in f)et beramp;raiibtii be? fteben / in ïjet omfteeren ban Ianb|l?Efien boor fiarbbebmgen/ in be l)e?üioeiétenbe oorlooen/ in obertainmngen of nebe?-lagen/ in berbjuftften en be?bolgen ban ubie Cie?liiE/ in be armoebe pn toebetlnaarbigljebrn uVuer ftinberen/ in alle besen 3ie ift be uitbae® ringen ban nluen biifie/ ill aanbibbe 5e/ ift buioe imj nebe?/ ift stngge ftil en segge: amen/ '1 51) 300/ ombat be {Jeere 50a lui(.
Jfn 'r tocfiomenbe jal alle^ ooü naar utoen lnille gefeïjieben/al get Inotien en b?abcn be? menfctjen/al ö«n toeleg en Uoo^nemen ^ai niet an» öe,:^ uitbalfen ban naar nbien biilie/ bie jal alle^ beftieren/ bit e^ftenne ift/ bit luil ill/ öictin Oen ift ftil/ 300 ten ops'gte ban allcg/ al^ ooft ten op» 3igtc ban mij in 't particulier/niet ombat e? toclj niet tegen te boen i^/ niet of alleg boo? een cnbermijbelijft nooblot grfcljiebbe/ ooft niet alleen en fiijsonbe?/ ombat ift Inete bat Ijet alles tot Ijet öe^te öe? föe?fie en ban mö 3aHiitballen; maar ombat Ijet uta foubereine Inille ié 'bar i^ mij genaeg/ en baarom/ amen/ bie gefcljiebe bolftomen/ ift 3ai ober Ijet toefiomenbe onbe3orgb 3iin/en obe? boorfpoeb of regenfpoeb juicljen en ülijbe sijn.
^eljaagt Ijet ben J^eere/tot uitboeringe ban 3ijnen taille mibbelen te ge 6?uiften/ opbat bie te ftlaarbe? gesien biorbe bij be uitliomfle be? paften/ ift 3ai 3e alle ban boren injien en beselbe ooft geb?uiften/ombat ^oö tail bat ift 3e gebjuifte/alp maar mibbelen/ en niet alj? oorsaften; «ft 3al ban be» 3clbe niet afljangen/en ban bie ben iiitflag niet tie?toaci)ten; maar ift sal op utoen taille sien/en ban acljtercn/alp be 3afte ten einbe i^/boor alïe üe mibbelen/bie utoen raab gebienb Rebben/ opftlimmen tot utoen taille/en ertJennen bat (J3ij bie jafte Ijeamp;t uitgebDe?ö/ en 3al baarin genoegen nemen.
«En belieft get ben ^eere boor 5ijne goebheib ooft mij te ge6?uiften in be uitboeringe ban sijn taelbegagen/ ift biebe mij getoiilig aan/ siet jjier ben ift/ 3enb mij tjenen/ Jes. VI: 8. (!5eb?uift mij/ ift tail mij en be mijnen/ en get mijne baar bij infegieten/ uta taille gefetjiebe maar liolftomenljjft in mij en boor mij.
25ij be B?ftenteni?fE ban be foubereiniteit ban ben taiHe löobj?/geeft een geloobige nog bit/bat/al taat «öob boen tail/bat get allep 3al3ijn tot be?f)eerljjftinge baa ajobg magt/ regtbaa?biggeib en goebgeib/ bat €ngelen en menfegen get sullen jien/ en 3iclj in be openöaringe ban ©ob^ bolmaalstgeben be?Blijben/ en ï^ern eere en gee?lijfttjeib geben/ Seggenbe: Gij Heere, zijt waardig te ontvangende heerlijkheid, endede eere, ende de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, ende door uwen wille zijn zij, ende zijn ze geschapen, Openb. IV : 11. l^ic?in geeft een geloobige lupt en bermaaft/en segt baarom te meer/uta taille gefcfjiebe.
i^ier ftomt nog bij/bat een geloobige be belofte geeft/bat alleji taat •Öob boen tail en sal/ bat get alleié sal jijn ten Depte ban sijne i[fe?fte en ban be uitbe?ftorenen/ en ban gem in get bijsonbe?/ goe conttarie get ooft ftDijnen mogte/ gg 3iet boor alle^ genen op be belofte/ bie gelooft gij/
^ 3 bie
Van God.
boor een' ccloobtge/ öle nu aanneemt tot bersoeniiiBE/ en
3ttö ftclt ten birnfte beg ï^eeren. dEen onDefteertie ï)ccft ben tjeere niet lief/en bemint ben toille ^ob^ niet; maar tail self alle^ boen/en tail bat tie lt;j?ob/en allejï taat er i^/maar toenaam jtj om jijn eigen taile te berbullen; maar be odocbigen ftennen (!3ob/ beminnen ï|em/ en baaroni ip be taille ban a5ob })en ïief. .iBaar betaijle aïlcjJ in Ijen maar filein rn alg? maar in 't begin i^/300 fiebben je ban nooben oofi in bejen be?be? opöftf'ö t* taorben. ïiomt ban/ blijft metntae mebitatie albift^ taijlg ftaan in f)et befcliontaen / ejftennen en beminnen ban ben taille 45ob#/ en {jaalt e? aljoo ntae ruste en poh^alioljcib uit.
1. ^Tcn op^ote ban ben besluitenden wille Gods. ©etaijlc cjjobbc^ou-bereine ïjeere ig ober alle jijne fcfjepfelen/50a i^ ooi; jtjn taille foube-rein ober allr^ taat ben fdjepfelen ontmoet/en taat ban ocbaan of ctelaten taojöt. oHjfientban met uta rjefieele Ijlere be oppejljcib/be ab= folute bjijgeib ban ben taille q5ob? niet quot;approbatie/met genoegen en met blijbfcfiap/en jegt/amen/ja ïjeere uta taille igf fouberein/be eejfte/be oppe?fte/ be alleene/ taaarnaar alleg gefcf)ieben moet; 't ftomt 11 toe/ naar utaen taille te Ijanbelen met alle utae fcQepfelen/ met alle men» fcljen/ met mij en be mijnen; fis ben ölijbe bat ïjet ÏX toeftom t naar utaen taille te boen met get geit be^ ljemel£/en met be intaone^ be?aa^be/ en bat er niemand i^/bie utae Qanb fian afilaan/ of jeggen: taaarom boet lt;ï5ij 500? Uta taille ig b?ij/oin uit benjelfben ftiomp bcj? menfcfie' Ipen gefiacf)^ te maften een bat tej eere en te? oneere/ utaen toojn en magt te Uetaijsen obe? be baten bejS toorn«i tot Ijet bejbe^f tce6ereib/en ben njftöom utae? |)ee?lgftöeib ober be baten be? barinlja?tigfieib/toebe' reib rot Jjeejlijftljeib/Eom. IX: 21, 22, 23. Uta taille i?! fouberein/0111 be ftoninftnjlfen te geben/ aan taien tailt/Dan. IV: 17. lt;©in Ijet Ijarte be? ftoningen te neigen tot al bat (6ij tailt/ Spr. XXI: 1. a3ij .;tjt brij en Ijeüt abfolute magt en regt/om naar utaen taille be^ente bejljoogen en genen te be?nebcren/ bejen te berbullen met blpfcDap/ en ficin ben taenpcö Stine? !ja?ten te geben/en genen te Dbe?|t?oomen met a!le?lc|je taebejtaaarbioljeben en bjoefljeben/ en fiem bc bcoee?tc 5Öm^ S'^le te ontQouben ; ift ben amp;li)be/bat (J5ij aan niemanb reben öeljoeft te geben/ taaarom ©jj 50a be?fc0eibenlijft tailt Ijanbelen; ift Ben blijbe/ bat ©ij iet*? tailt neffen^ anbere fctjepfelen; en ooft neffeng mtj/enbateen fcftepfel en ooft ift/inalle^ taat mtj ontmoet/in geen bingftanenmag einbigen/al^ in utaen taille alleen/en baarin genoegen fcjjeppen/en fetjoon Ijet tegen mijne natuurlijfte genegengeib mogte jijn/bat ift beselbeobertainne met utaen taille/ ombat (©ij joo tailt/ en segge : niet mijn/ maar uta taille ge* fcljiebe/ ift o!ibe?tae?pe mij/ en gelijft ift ben/ 300 ftelle ift mij getaillig tn utae f|3nb/ en buige mij onbe? utaen foubereinen taille/ uta taille gefeïjiebe bolftomenlijft ober mij/'tjij bat !jet naar mijne genegenjjeib i^ of tegen bejelbe. 3ift jie in alle taoelingen be? taerelb/ in flormtainben/ in tjet
be?-
92
wille des welbehagen s.
Van God. 93
UerBjEÏten en bersinïien be? fcgcpen/ in tnatcrbloebcn ober be aarbe/ in get berBranben be? fleben/ in Ijet omfieerEn ban (anbjljeften boor aarbbebingen/in be br^taoEgtcnbe oorlogen/in obertainningen of nebe?-ïagen/in |jet berbjuftfien en bejbolgen ban ulne ïtc^ïie/in be armoebe rn tDBberluaarbigljebrn utaer fiinberen/ in alle be5en jie ift be uitboe» ringen ban ntuen biille/ ift aanüibbe 5e/ift öuige mij nebej/ift stDijge (til en segge: amen/ !t 50 500/ ombat be ï^eere 50a lull.
^in 't torftomenbe jal alle^ ooft naar ulncn Uiille gefc^ieben/al get too'elen en bjaben be? menfcljen/al öquot;quot; ioe'es en boojnemen jal niet an* be?^ iiitballen ban naar utoen biille/bie jal alle^ beftieren/bit ejftenne ift/ bit bill ift/ F)icrin ben ift ftil/ 300 ten opjigte ban allcg/ al^ ooft ten op» jigte ban mij in't yarticulicr/niet ombat e? toclj niet tegen te boen i^/ niet of alle^ boo? een aubermijbelijft nonblot gcfcljiebbe/ ooft niet alleen en fiij^onbe?/ ombat ift bicte bat Ijet alleg tot Ijet öe^te be? ïxe?fte en ban tntj 3ai nitballen; maar ombat Ijet uto fonbereine Inille iö'bac ié mg genoeg/ en baarom/ amen/ bic gefctjiebe bolftomen/ ift jal ober f)ct toeftomenbe onbesorgö jijn/en obe? boorfpoeb of regenfpoeb juicljen en Blijbe jtjn.
25eljaagt Ijet ben ^cere/tot uitboeringe ban fijnen toille mibbelen te pe» fijniften/ opbat bie te filaarbe? gezien luorbe bjj be uitfiomjle be? paften/ ift jal 5c alle ban boren indien en beselbe ooft gebjuiften/ombat'öob toH bat ift 5c geb^uifte/alfï maar mibbelen/ en niet alj? oorsalten; ift jal ban be-jelbe niet afljangen/rn ban bie ben uitfïag niet be?b)acf)ten; maar ift jal op utoen brille jien/en ban acljterrn/al? be safte ten einbe i^/boor alle De mibbelen/bie iitnen raab gcbieiib fjebben/ opftlimmen tot ubjen brille/en erftennen bat oBtj bie jalie Ijebt uitgeboejb/ en sal baarin genoegen nemen.
Cn belieft Ijet ben l|eere boor jijne goebfteib ooft mij te gebjuiften in be uitboeringe ban jijn toelbeftagen/ift biebe mij geiniilig aan/jiet Ijier ben ift/ jenb mij Ijenen/ Jes. VI: 8. lt;i5eb?irift mij/ ift luil mij en be mijnen/ en get mijne baar bij infefjieten/ uln taille gcfcljiebE maar bolftomenlijft in mij en boor mij.
250 be cjftentenipfe ban be foubereiniteit ban ben taille 45ob^/5eeft een geloobigc nog bit/bat/al taat (öob boen toil/bat IjEt alle^ saljijn tot be?f)eerlijftinge ban (öob? magt/ regtbaajbigljeib en goebljeiö/ bat €ngelen en menfcljEn ïjEt sullen sien/ en jidj in be openbaringe ban lt;J5ob^ bolmaalttfiebcn be?Blijben/ en ^em eere en Ijeejlijftljeib geben/ jeggenbe: Gij Heere, zijt waardig te ontvangende heerlijkheid, endede eere, ende de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, ende door uwen wille zijn zij, ende zijn ze geschapen, Openb. IV:11. 4=)ie?tn Ijeeft een geloobige lujit en bermaaft/en scgt baarom te meer/uto taille gefcfjiebe.
l^ier ftomt nog bij/bat een geloobige be fteiofte ï)eeft/bat alle^ toat lt;J5obboen toil en sal/bat get allejS sal sijn ten bE^te ban sijneïte^fte en . ban be uitbejftorenEn/ en ban Ijem in get bijsonbe?/ öoe contrarie Ijet ooft fcamp;ijnen mogte/gtj siet boor alle# fienen op bc beloftE/bie gelooft gij/
^3 bie
94 Van God.
bie orapel^t ÖD/ öaac iê BÖ «nebe teb^Eben/En Fit} faertroulut Qet jijne tDpFiriö en gocböEiti toe/en seat: be^ ^eeren tniHe gefcjjiebe.
Hoe men XXX. 2. (iCcn opjfgte ban den gebiedenden wille, e^ftent een ge-genmoet loobio2/ bat alle^ toat lt;l5ob toil/ bat jjö boen en laten jal/ boort-neffens ftomt uit ben foubereinen taille 45ob^/ taelUe taille in 45ob gefanbee^b dendenbie5''nE Öe'l'9amp;cib; taant (0db ftan nieté taillen gefiieben tegen wiiie des 3Öne gcilige nature/ maar tail aan be menfeijen gebieben batgenc/ bat bevels, met jjjne öciligöeib obejeenliumt. (J5ob jjcfft ben menfcljc niet naar jjet patroon ban .;rjn taille/ maar ban jijne ödliaE nature gefc^apen/ en geeft ben mrnfclje ^ulliten ©et gegeben/bie met bie öe'l'g^ nature ober =gt; eenlitaam. jBaar ten op^igte ban on^/ 500 ig be taille be regel
ban ïjdl'BÖdb; men geeft tot een g?onb ban gegoorsaam^cib niet te 5oefien/taat met gt;J5ob^ fieilige nature obejeenftomt/ maat taat ^ob on^ ïjeeft taillen gcamp;icben/en tai) Ijeamp;ben maarte beproeven welke de goede, ende welbebagende, ende volmaakte wille Gods zij, Rom. XI[:2. i©n (jefif 6en maat allrp; te boen al^ ben taille (föob^. Èph. VI: 6, Doende den wille Gods van harte. %ien tatj Bij ben taille lt;6üb^ ooft Ijoe Ijet geüob met be Ijeilige nature obe^eenftomt/ 30a gebben taij bij ben gionb ban ge» goorjaamljeib ooft be berbinbtenipfe/ om a3ob/ naar taienp beelb taij ge-ftgapen taaren/ en F|e?fcljapen taojben/ na te bnlgen/ en sgn öeelb in on^ te bejtoonen. jBaar ié on^ berftanb te ftlein om in iebe? gebob te booj-gjonben/ goe Ijet met be geilige en regtbaarbige nature obfreenfiomt/ taelfte toc§ in iebe? gebob i^/ be taille ban iöob i^ on3C regel/ aljï tatj bien ftem.en/soo pebben tot) genoeg om baarnaar te leben. 3ia al bloeiben be geboben (jSobg niet uit be f|E'''gfjdb en regtbaarbigf|eib/maa^ alleen uit 3|jne fjoogbeib en brije magt om te grbicben/ geltjft bele particuliere en bele ceremoniële geboben alleen bloetjen uit ben taille en get taelbe-gagen «©oö^/300 berbinbt todj be taille a5obg alle fcgepfelen; men geeft niet te onbe^oeften/of get al regt ij? bat ■©Ob gebiebt; taant be taille ^obgS maaftt f)et regt en goeb. (l3ob 3egt: ifi tail; een geloobige 3egt/ amen.
(a) ®e gebtebenbe taille (öobé i^ ben geloobigen 500 fouberein/ ;oo lief/ bat 3c alle zijne bevelen van alles, voor regt houden, Ps. CX1X:128. Cn jeggen baarban met ^aulusi/Kom. ¥11:12, Alzoo is dan de Wet heilig, ende het gebod is heilig, ende regtvaardig, ende goed. ©e iBet beg! l^ee» ren/ombat get jijn taille i0/ i0 gunne blgöfcljap/gun bermaaft/en ig 't boortoerp ban ^unne liefbe. Ps. CXIX: 97, Hoe lief hebbe ik uwe Wet! Zij is mijne betrachtinge den ganschen dag. (b) a£en gelojbige app^a« fieett niet alleen ben gebieöenben taille/en geeft bien lief/maar be siele pjefentee?t 3icg aan ben J^eere om 3ijnen taille te boen/fteït 3icg getail-lig onber be^ i^eeten taille/ (l5ob^ taille i^ gaar taille/ gaar taille bet-fmelt in ben taille (|5ob^. (c) ®e 3iele i^ baarbig en öereib om te loopen get pab be? geboben be^ ^eeren. gg geeft een be?maaft in be i©ct lt;!5ob^ naar ben intaenbigen menfege/ en jegt met gaar gegeele gacte: Ik hebbe
lust, ó mijn God, om uw welbehagen te doen; ende uwe Wet is in het midden mijnes ingewands, Ps. XL: 9. (d) gij goubt öen tafHc (Ö5Dt$ in 't ooge in allr^ taat 3e boet en Iaat/ om alFe^ baarnaar te maften, (e) (©e VDilletian OJobt^ niet alleen Ijaar regel/ maac ooft meteen/een b^angce» ben/Ö^a? (poor/tnaarboo? 3e aangejet tnorbt met ijlier/öartcljjftljeib en baljtanbigljeib vöobg bielbetiaoen te boen. (f) 5CI in 't Ijouben lian öe geboöen gjooten loon/ al mag en moet men baarboor tot ^obsaligljeiii opgetoeftt toorben/300 tocfj be tDilleban a5ob ïict poogfte/getfijacö»
tigfte/ öet lieffte. JBelgelufisalig ij» gg bie jiclj ben taille 43obg 300 boot»
fielt/ en sicjj bien onbertaejpt in boor- en tegcnfpoeb/ in jijn boen en latem__
XXXI. (allot ben taille lt;i5ob^ taorben berfdicibene eigenfefiappen (I5ab^ gpfiragt/al^ geiliggeib/ goebljeib/genabe/Uefbe/ 6armljartigöcib/Iang' moebigfietb/ regtbaarbigfjeib.
HEILIGHEID be juiber^eib ban a5ob^ nature; 't refuïtaat / beHEm»-glan? ban alle snne bolmaaftt^eben/in taelfien op^igte genoemb taojbtHEID-een licht, in welken gansch geene duisternisseen is, 1 Joh.I;5. (0pbatin be? nienfcljen Ijarte gebnrig een groot ontjag en eerbirb oprijse/ ,00 ftelt be J5fErE ïlem^elben grbnrig boo^ al^ fieilig. Exod. XV: 11, Wie is als Gij , verheerlijkt in heiligheid , vreeslijk in lofzangen ? Ps. XCII: 3 , Dat ze uwen groeten ende vreeslijken name loven , die heilig is. vs. 5, Buigt u neder voor den voetbank zijner voeten, Hij is heilig, vs. 9, Buigt u voor den berg zijner heiligheid ; want de Heere onze God is heilig. Luc. 1: 49, Heilig is zijn naam. ©e Sjerre taoröt niet alleen Ijeilig genoemd; maar i?» be Ijeiligljeib 5elbe. Ps. XCVII;12, Spreekt lof ter gedachtenisse zijner heiligheid. Ps. LXXXII: 36, Ik hebbe gezworen bij mijne heiligheid. Ps. CV:3, Roemt u in dea naam zijner heiligheid. Uit be Ijeilige natnreJ5oblt;f bloeit Ijeiligljfib in alle 5011e baben. Deut. XXXII : 4, Hij is de Rotssteen,
wiens werk volkomenis; want alle zijne wegen zijngerigte; God is waarheid ende en is geen onregt, regtvaardig ende regt is Hij. Cfteruit ïlomt boort be liaat rn aflseer ban be sonbe. Hab. 1:13, Gij zijt te rein van oogen,
dan dat Gij het kwade zonde zien. Ps. V : 5, Gij en zijt geen God, die lust heeft aan godloosheid, vs. 6, Gij haat alle werkers der ongeregtigheid. üjicjuit bloeit bat behagen aan Ijeiligïjeib. Jer. XII: 24, In die dingen hebbe Ik lust, spreekt de Heere. Spr. XI: 20, De opregten van wegen zijn zijn welgevallen,
XXXII. GOEDHEID. ij?ocbticib i]Egt; l]ct contrarie ban Ijajbigtjeib/ tojeeb- Gom-Ijcib/ iluurgcljljfib/ onbejbibbclijftFieib/ ontaelbabigtieib/ toclfte bingfnHEII)-bejre ban (i5ob stjn/en 't onbetamelijft jullie gebacl)ten ban «©ob te Rebben/ jg jijn in ben menfclje jelf ^onbe. 43Saar be goebljeib v!?ob^
be liefeltjfifjcib/ goebaarbig^eib/ joetigfjeib/ bricnbcliiftljeib/ goebgunftig'
Bcib/ milbbabfgliEib 45obs. (öob^ llPe^en ijS goeblieib/al taa^ e? geen fclirp' fel. 2 Chron. XXX: 18, De Heere die goed is, make verzoeninge. Ps. XXV: 8, De Heere is goed ende regt, daarom zal Hij de zondaars onderwijzen in den weg. Matth. XIX: 17, Niemand en is goed dan één, namelijk God. Uit
goeb-
95
OOEtfueiti bloeit Boebectlcreiigciti eh oeneocnïjeib om jijnen fcï3ppfclt; Icn tDEl tc ttoen. ig tot bertnonberinge ban alien/trie baarop let' ten/hjaarom vi£)abib trel ^r^entltiintig maal in Ps. CXXXVI uitroept: Want zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid. Ps. LXII: 13 , De goedertierenheid , 6 Heere , is uwe. Ps. XXV : 10 , Alle de paden des Heeren zijn goedertierenheid. ïlit be ooebljcib en Boebe^tierenlieiö Ulocir goeb' boen. Ps. CXIX : 68, Gij zijt goed ende goeddoende. Ps. LXXXVI : 4, 5,6, Verheugt de ziele uwes knechts; ende merkt op de stemme mijner smeekinge. Want Gij Heere zijt goed, ende gaarne vergevende; ende van groote goedertierenheid, allen die U aanroepen.
(Deje gDEbljeib igt of gemeen obe^ alle ^tjne fcljrpfcïen boor 300 bed Oet Stjne [cftcpfelen jijn. Ps. CXLV : 9 , De Heere is aan allen goed ; ende zijne barmhertigheden zijn over alle zijne werken. Ps. XXXV :5, De aarde is vol van de goedertierenheid des Heeren. Matth. V : 45, Want Hij doet zijne zonne opgaan over boozen ende goeden, ende regent over regtvaardigen ende onregt-vaardigen. (0f ïtl ijs speciaal en bijsonbe? olier jfjne binfceren. Ps.LXXIlI: 1, Immers is God Israël goed dengenen die rein van herte zijn. Klaagl. III: 25, De Heere is goed dengenen die Hem verwachten , der ziele die Hem zoekt. .
ü^ese gocbljeib (llxiC.£ be g:onb/biaarop een geloobige/oofs na jgnc fljuiïtelingm/ telfienè b^ijmoebigfieib neemt taebcrom tot ben ïjeere te ïieeren. Hoz. III: 5, Zij zullen vreezende komen tot den Heere, ende tot zijne goedheid. Ps. XIII: 6, Maar ik vertrouwe op uwe goedertierenheid, ©aarom noemen 3e ben l^eere den God mijner goedertierenheid, Ps. LIX: 11 , 18. Microbe? berblrjben 3c sicti/bese roemende. Ps. LXXXIX:2, Ik zal de goedertierenheden des Heeren eeuwiglijk zingen. Ps. CVI:1, Lovet den Heere, wan' quot;'i is goed , want zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid.
Liefde. ~ XXXIII, i iE^DE. KEieföe ip eenc taesenlgbe eigenfcljap (6oö^/Inaar' boor be , r i^etr. brrmaaftt in 't gene goeb i^/ bat biet tail en met fietseïbe 3!cU '■ reenigt naar bereifdjte ber nature ban [jet boorbiejjj. lt;©e liefbe lt;öoLj! in zichzelvcu aangeme?fit/ia be lieffiebbenbe (J3ob self/ toaarom be SCpoptel ^fotjanned jegt/ 1 Joh. IV : 8 , God is liefde, jjéaar aangeme?ftt/ten opzigte van de voorwerpen, 300 3E of natuurlijk, op ^ocbanigt Innse »J3cb ^iciiselben ai^ jjet boogftc gorb bemint. Joh. V: 20, De Vader heeft den Zone lief. (©f vrijwillig, op ïjoebanige bnjse lt;!?ob 5gnc fctjrpfeien bemint; en 300 i# 5c of be Üefbc be? toegenegenljeib en üJelöabiglieib/ of ber bielbetjageiijftljeib.
De liefde der toegenegenheid ilt;? of gemeen, toaarboor lt;l?»ob alle 3tjne fcTiepfelen als fcftepfelen bemint/ taeï Vuil/ onberhoubt en regeert. Ps. CXLV: 9. q^f speciaal, taaarboor (0ab 3tjnc uiibe?liorenen ban eculuig'
fl
geib aanmejfit en ftelt tot boortoejpen ban stjne bijjonbcre liefbe en toef-fcabigfieib. SSiet ïjierban Joh. III: 16, Alzoo lief heeft God de wereld gehad , dat Hij zijnen eeniggeborenen Zone gegeven heeft. Eph. V :25, Christus beeft zijne Gemeente liefgehad ende Hemzelven voor haar overgegeven.
Dc
■
ÊSB ■
Van God. 97
De liefde der welbehagelijkheid Ijeeft öe uitbe^fiocencn tot ccn bcio^» toB?p/a^ aanocmejftt in Christus, en öeftlecb niet vjnc UalbOEninac en
liciligöeib/inüielftenop.vgtcsijbalmaafitstjn. Co1- 11: lö- ^fet BiE^üan
Eph. 1:4, Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem. vs. 6, Tot prijs dei-heerlijkheid zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde. €n oati alé aangemccRt nu geloovende, en Ijet tjcginfel ür? Ijci'
ligljdö in sicfj^lüen l)rööenDe. 'Ziet IjiejViaii Joh. XVI: 27, De Vader zelve heeft u lief, dewijl gij Mij lief gehad hebt, ende hebt geloofd dat Ik van God berr uitgegaan, ©cje liefbe tie? taegcncgenljcitJ gaat booc alle goebe baben bpjr menfefjen; be liefbe be? tnelbeljagelijliljeib gaat nelienp menfcFien/ nn goebfieib Ijebbenbe of buenbe.
XXXIV. GENADE. i(3enabe ftan men aaninejfien of alg eene bolmaaftt» Genadk. ; ^ib ban (öab^ nature jonbe? eenige relatie en betreft ft in ge oy een boo:»
loejp/ jjocbanig lt;6ob lua?» en soube jijn/ al tnaé cc geen fctjcpfel/ bat i i£/goebejtieren om fcljcpfelen jonbe? eenige be?bicnfte luelbabtgljeib te | Runnen fiebJijjen; of men mejftt 5e ann met becrcfifiinge op befcfjep» l felen/al£ jonbe? beibienilen tnelbabigljeib Betutijenbe. ©e genabe a?oö^ üeteeftent of genade uit genade gevende; of genade uit genade gegeven.
' Gralia gratis dans, de genade uit genade gevende, ij? be bolmaaln jjeib in ; «fiSob al|ö be fontetne/luaaruit ij3obö luclbaben boojtftomen. Phil. 1:29,
i U is uit genade gegeven, in de zake Christi, niet alleen in Hem te ge-i looven, maar ook voor Hem te lijden. Kom. XI : 5, 6, Een overblijfsel s na de verkiezinge der genade. Ende indien 't door genade is, zoo en is 't niet meer uit de werken. Eom. 111:24, Ende worden om nietgeregt-vaardigd, uit zijne genade, door de verlossinge die in Christo Jezu is.
Gralia gratis data, de genade uit genade gegeven, jyn be ontbangene luelbaben jelbe / 't jij gemeene / bie ooft aan onöefteerltjften gegeben hJD:bcn/Inaa^op Sfubaö ^iet/ Jud. vs. 4, Die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, 't gij öe jaligmaftcnbe/ Inelfie meermalen gc-nadegiften geuoemb üioibcn. Rom. V:15,16. Rom. VI: 23. Eom. XI: 29. 2iet ban be^e Rom. XII: 3, Door de genade, die mij gegeven is. 2 Cor. : ' 1:15, Opdat gij eene tweede genade zoudt hebben. 1 Petri II: 19, Dat , is genade, indien iemand om de conseientie voor God zwarigheid verdraagt. ©ese üeibe/ 50a be genabe uit genabe gebenbe/ alé be genade uit genabe gegeben/ toorben biftbjjjl^ t' sa'^EUBcboegb in be luenfrljin'
ge/als! Rom. 1:7, Genade zij u ende vrede van God onzen Vader. 1 Cor.
■ XVI: 23, De genade des Heeren Jezu Christi zij met u.
XXXV. BARMHARTIGHEID. Sin ben menfclje i^ öarmöajtigöeib br?» baem-gejElfcljapt met fmarte/ taeebom rn mebeltjben; maa? in -öab i£ lier quot;^Ruria'
I 30a niet/maa? ig be öarmöartige (0ob jelf/ i^ eene toejcnlpe eigen- '
fcljap/ taaajboo? 45ob genegen ié om een ellenbig fcljepfel te ftulpe te Ho-men; beje f|eeft tuel een ellenbigc tot een boo^lneip/bocï) bc elienbe ig be oo^aaft «iet/ luaajuit (©obé fiarm^artig^cib ontftaat/ maar bloeu I. 5!5 uit
' I
98 Van God.
uit be ooebljcib a3ob^/Uielfte sidj uitenbe neben^ cen'dlenbige/6arm fiaciigljEib genocmb tno^br. a3ob aan cïiBase^ jicl) öEflenb m aften be/ noemt . SicfiSElbt-n barmhartig. Exod. XXXIV : 6. (©e ^eere 3fe5ii^ flett beje tot jn cen Uoo.Jbeclb ban nabolginrie. Luc. VI: 36, Weest dan barmhartig, gelijk ook uw Vader barmhartig is. (©e barmijartigtjeib i|5ob^ gemeen of bij» ^ sonbeji. gemeene üajmljajtigtjeib ftjelU jicij uit obe^ alle Inerften ^objt/ en ooi! obcj onbehee^lijften. Ps. CXLV:9, Zijne barmhartigheden zijn over ^ alle zijne werken. i©e Qerre Sïe^u^ ontfe^mbe jicü obe? allerlei foorten ban j0 EllenDijjen. Matth. XIV: 14. Marc. VI: 34. De bijzondere barmljariigljdb gaat ober be uitberïtorenen/ bie baajom vaten der barmhartigheid genoemb 11j Uiojben/ Kom. IX:23. a3eltjft be^e ba?mï|arrigf|eib uit enliele b?iitoillig« in l]eiü boojtftoiTit/ Kom. IX: 15, Ik zal mij ontfermen, diens Ik Mij ontferme,
500 iji 5e ooft onbegjijpeltjli g^oot/ niet alleen in uitgeftjelitljeib van ge- DI] slachte tot geslachte, Luc. 1:50, maar ooft in ingefpannenljEib of {jebig» rc tieib ban betoeginge/ tuaaromme beselbe met be^fcljeibcnc nabjuftften u Voorbt boojafftelb aiö gjoote barmfjartigljeib. 1 Petri 1:3, Die na zijne pp groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hope. fiijfi : ^ in ba?mt)a?tigt]Eib. Eph. 11:4, Maar God, die rijk is in barmhartigheid. -quot;JBajmliajtig^eben. 2 Cor. 1:3, De Vader der barmhartigheden, endede ^ God aller vertroostinge. 2iine?lijSe betoeginge ber barmljartiglieib. Luc. 0j, 1:78, Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft de opgang uit der hoogte.
VEE- XXXVI. VERDKAAGZAAMHEID of LANGMOEDIGHEID. ^e^E i£ zaas\G ecuE biejenlijfte Eigenfcfjay/ tnaajboo? ^ob stinen toorn niet ten eerfte en jjo ÜEijj. gcljeel obe? ben jonbaa? uitftort/ maa? ftet ft?affcn uitflelt en onbertu^ tE| fcl]En tjem iioq met Uielbaben bejegent, ©ob^ nature ijï langmoedig. Exod. XXXIV: 6. ©e l^eere ig langmocbig ober be jonbaren in 't gemeen. Eom. t0] II :4, Of veracht gij den rijkdom zijner goedertierenheid, ende verdraagzaam- jtj heid, ende langmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot pjj bekeeringe leidt. Kom. IX: 22, Met vele langmoedigheid verdragen heeft . gy de vaten des toorns. dSob ilt;gt; langmoebig ober be uitberllorenen boor ïjunne rE| befteeringe. 2 Petri 111:9, Maar is langmoedig over ons, met willende dat f|E eenigen verloren gaan, maar dat ze allen tot bekeeringe komen. Kom. III: 25, fie Door de vergevinge der zonden, die te voren geschied zijn onder de verdraag- ge zaamheid Gods. (öob igï langmoebig ober .^ijne fiinberen/ nu tnebejgeboren 5ijnüe/ Ijen obe^ gnnne jonben niet telftenp fia^tijbenbe (eigenlijfte fl:jaf« jel fen öebfien f|te? eeen plaatp) maa? fjnnne ft?uiftelingen obejsienbe en lang of be:b?agenbe. Mal. III: 17, Ende Ik zal ze verschoonen gelijk een man zijnen zone verschoont, die hem dient. Ps. CIII: 13, Gelijk hem een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Hem de Heere over degenen die Hem vreezen. iioenien XXXVII. goobatiig if lt;öob al? tojj ïjem u in 't b^eebe {jebben boojgE'
zi na deze ^El0' nature ijéS Ijeilig/ goebig/ Ueffjebbenbe/ genabig/ barm^at'
eigeu- t'Ö En Janginoebig.
lt;êdl
ba
lt;!5i
fcü
ba fee; 3öquot;i
Van God. 99
:m' ■ (Ög/liie obcctuigti jijt ban utacn Ellenbigen ilaat/en gaarne met ©ob schap ;,nt bcrsoenö toaart/ tao?bt niet afgcfc()?iftt tot aSob tc ftomen/joa gjj fjet tnaa?
jn tuaarljrib meent/ 50a't crngt i^/ en gij op ben regtcn tacg/ laeirie a!lcen lt;irageu. boa? CÖri?tl1^/tot: Öfm ÖE8Pert: tE naberen; flomt maar/be C^ecre blJ' niet onBarmfjartig/ Injeeb/ oiibecDibbelijft/ inaa? ter contrarie/ ^ooalé bs!/
jrjnen name uitroept. Exod. XXXIV: 6, Heere, Heere, God, barmhartig ,ver • ende genadig, langmoedig ende groot van vveldadigUeid ende waarheid, fövi 1,80 loopt/al^ be baber Uan ben bcrlorenen jone/te gemoete alfen/bie ban bc/rc J1-''0 siclj nsa? ïjem toe'mcnben/ Cfjj roept u/ fiamt 11 self boo?/ ü^ij Belooft niemanb uit te tae?pen/btc tot %Em üomt; blijft ban uit b^cese niet ftaan/ l'5' maa? neemt b^tjmoebigljeib/ en fiomt rot ben ileere en sgne goebljciö. megt; 1 (lEn gij geloobigen/ toat boet gij ben ï^eere ongelijft/ al?» gij tajeeb/ 1S6- : onfiarmijartig/ onberbibbeïijft/ altijb toornenbe aangiet/ toanneer t)ij u ^'5' ren eerjle uit ulue breigenbe en bjuftftenbc tnebejlnaarbigfiebEn niet rebt/ ^en u utne begeerten niet geeft/en op utae gebeben niet anttnoojbt. lt;6ij ont»
sijne EErt ^oij tnct 5U{jiE gcbacljten/ gij benfit onbetamelijfie bingen ban lt;!5ob;
I be?nebe?t u obe? julftc jonbige en (éobonteerenbe öebattingen/ljoiibt baa?-ieid. quot; ^an 0p En Et boo?. ÓEn tuat al fdjabe boet gij ii3elbcn ? i£ij toorbt
e de ; be^inberb in ben geloobe te öibben/ gij berooft u ban Ijet fl:il bertronluen Luc- f op (éob/gij belet ntac liefbe tot (0ob en boet uselben leben in be^bjeembinge met ban (J5ob/ in buigte?ljE'b/ onrust en jonbigljeib. Ci boclj/ fjanbelt 500 niet mee?/ getnennet u om altijb i!5ob 500 aan te mejfien/ al^ tntj l^em u uit jijn IE i^ 3©oo?b Ijeüben 6efclj?eben/ rrfient ïjem joobanig/ ber^eerlpt ^em in bic teEn bolmaafitljeben; gebt gij gesonbigb/ jijt grj in tegenÖEbBn/gelooft ba^» }üamp; telijft en ftelt ^et u lebenbig boor/bat (öobp nature joobanig ijS; beniE'
Ixod. »jEjt u jjan telften^ boo? ^em alö een fiinbefte/ neemt brijmoebigfjeib om Etom. tot ^0ij a{^ julften J3ob te liomen en gelooft/ bat C|ij niet alleen joobanig aam- ^ in -,jne nature/ maar bat i^tj joobanig neben^ u i^/ berölijbt u baar-u tot ober/ en bertroutot Én uselben én uüie jaïten ïfem onbebjeeéb toe/ en beeft , Igij jujt fiebinben/ bat !)et u tot tjoo^t/ tot b?olijfiöeib/ tot familiai'
unnc tEn ommegang met tfem/ tot flejfite in get geloobe en tot g^oei in alle ie dat geiligmafiinge sal jijn; ban jal be Ijciligljeib ban 43ob u niet affc{j?ift' : 25, fien/ maa? een fiinbejlijft ontjag in u bertaefirten/ en gij jult lujit fi?ij'
raag- gen om fteilig te ^ijn/ gelijft ^ij fjeilig i^.
Joren XXXVIII. KEGTVAAKDIGHEID. ©eje ftan men aanme?ften of in jicD» Reg-t-
jelbe/ aljS be regt|jeib/ bolmaafn^Eib en Fieiligfjcib ber nature lt;l5obö; ^pDIGJ lang of ten opjigte ban be uittaejfiinge nebenp be fcljepfelen; ban be regt» n fijnen baajbigfjeib een iegelijfi get jijne te geben/ met te itjaffen of te brloonen.
fermt l^e regtbaajbigfjeib of bejtai?fe!enbc/of bejgelbenbe. aiJnbE? be men-;ezen. | fcljen geeft de wisselende regtvaardigheid plaat^/ taclRe i«» eene bergelbinge iojge' ban p?ij«5 beo? 't gene men ontbangt bolgen? contract; boclj in a5ob geeft ngat' feeje geen plaats/ombat geene ban onje InejïfEn/tjoe bolmaaftt 50 ooft \ 3ön/uit gunne nature iet^ bij a5ab be^bienen/bctarjle geene bolmaaftt jijn/ (öij/ amp; 1 om'
uit be gocbljcib lt;!5ob^/tuclfic jicfj uitenbe neben^ een'cllenbigc/Barm« f ï|aciigf|Eib geiiDEmb taogt;br. (6ob aan sicö Deftcnb maftcnbc/ noemt f
jicftsclben barmhartig. Exod. XXXIV : 6. (Pe ^eere leju^ fielt beje tot | 7: een boojbeelb ban nabolginge. Luc. VI:36, Weest dan barmhartig, gelijk
ook uw Vader barmhartig is. i©e bannljartioljeib 45oö? ig gemeen of bij» f* 5onbe^. (©e gemeene ba^mlja^tigtjeib ftjeiU jici) uit oUej alle taerften ^ob?;/ l en ooi! obcj onbeliee^lijften. Ps. CXLV: 9, Zijne barmhartigheden zijn over j
alle zijne werken, ©e C^eere SJe^u^ onrfe^mbe jich obe? alterlei foorten ban inn
ellenDtgen. Matth. XIV: 14. Marc. VI: 34. De bijzondere bannliattigljeib ?jC
gaat ober be uitlierftorenen/ bie baajum vaten der barmhartigheid grnoemb 2,1-
Uiojben/ Rom. IX: 23. (jpelrjft be.^e ba?inöartigöeiö uit enbeie bjiiltiillig» .„g Ijeib boojtfiomt/Rom. IX: 15, Ik zal mij ontfermen, diens Ik Mij ontferme, (
50a ijj 5e co li onbegjijpeltjlf g^oot/ niet alleen in uitge|t?eïitl)eib van ge- on|
slachte tot geslachte, Luc. 1:50, maar ooft in ingefpannenljeib of (jebig* ri;r
tjeib ban betoeginge/ taaaromme be^elbe met be?fcljeibene nabjufifien .. ,
toorbt boojgeflelb al3 g^oate barmljartigljeib. 1 Petri 1:3, Die na zijne Eei groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hope. fiijlt 1 in bajmtiajngfjeiö. Eph. 11:4, Maar God, die rijk is in barmhartigheid.
quot;^ajmliajtigljeben. 2 Cor. 1:3, De Vader der barmhartigheden, endede jjC
God aller vertroostinge. 3Jiine^lijlJe betoeginge bec barmljartiglieib. Luc. ^
1:78, Door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met ^ welke ons bezocht heeft de opgang uit der hoogte.
veiï- XXXVI. VERDRAAGZAAMHEID of LANGMOEDIGHEID. ^
zaamGquot; CCI1E bJesenlrjiiE eigenfcljap/ tnaa?boo? ®ob snnen toorn niet ten eerfte en b0|
PEijl geheel obe? ben jonbaa? uitftort/maa? fjet ft?affcn uitftelt en onbertu^ tEj
fdien ï)em nog met toelbaben bejegent, löob? nature i^ langmoedig. Exod. ^
XXXIV: 6. ©e amp;eere ig latigmoebig ober be jonöaren in 't gemeen. Rom. j-gJ
II: 4, Of veracht gij den rijkdom zijner goedertierenheid, ende verdraagzaam- ; jg heid, ende langmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid Gods u tot bekeeringe leidt. Rom. IX; 22, Met vele langmoedigheid verdragen beeft . gn
de vaten des toorns. (0ob ij? langmoebig ober öe uitberborenen boor fjunne rEi
fiefteeringe. 2 Petri III; 9, Maar is langmoedig over ons, niet willende dat jjE,
eenigen verloren gaan, maar dat ze allen tot bekeeringe komen. Rom. III; 25, foi
Door de vergevinge der zonden, die te voren geschied zijn onder de verdraag- g£| zaamheid Gods. ii3ob jlt;i langmoebig ober sijne fiinberen/ nu taebejgeboren
3!)quot;be/ Ijen obe^J ljunne sonben niet tellienp fiagnjbenbe (eigenljjfie ftjafquot; je!
fen ïiebben {jie? oeen plaatp) maa? ftjuiftelingen obejjienbe eu lang of
bEjbjagenbe. Mal. III: 17, Ende Ik zal ze verschoonen gelijk een man zijnen ba zone verschoont, die hem dient. Ps. GUI: 13, Gelijk hem een vader ontfermt
over de kinderen, ontfermt Hem de Heere over degenen die Hem vreezen. fclj
iioemen XXXVII. ^oobatiig ig lt;!5oö alg toij f}em u in't b^eebe Ijebben boojge» ba
vena deze ^ nature ig geilig/ goebig/ lieftjebbenbc/ genabig/ fiarmhar» be:
eigeu- tig en langmoebig. jjji
lt;133/
oBjj/ tne obectuijjiJ jijt ban utncn Ellcnbigcn ^aat/ tn gaarne mst HSoti schap bersoenb tDaatt/hio?bt niet afgcfcöjiftt tot ajob te ftomenAoo gg Fiet maa?„quot;et go-in toaarljrib meent/ 50a't erngt fjgt;/ en grj op ben regten tacg/ laelfte alleen dragen, i^ boo? Camp;ri^tu^/tot {jen Begeert te nabcren; fiomt maar/be Cfeere iö nietonBarmfiartrg/ tajeeb/ onbcramp;ibbclrift/ tnaa; ter contrarie/ jooaló Ïfij fijnen name uitroept. Exocl. XXXIV: 6, Heere, Heere, God, barmhartig ende genadig, langmoedig en de groot van weldadigheid eude waarheid. ü)rj ioopt/al^ be baber nan ben berlorenen jone/te gemoete aüen/bie ban bc;rc jicö naa; Cf em toeinenben/ If ij roepr u/ ^ij fiamt u self boo:/ belooft nicmanb uit te tae^pen/bie tot Ifem liiomt; blijft ban uit bjeeje niet jtaan/ maa? neemt b^ijmoebigljcib/ en fiomt tot ben l^eere en jijne goebljcib.
Cn gjj OEÏoobigen/ toat boet gi) ben if eere ongelgft/ al^ gij Cfem ta?eeb/ onbarmhartig/ onberbibbelyfi/ alttib toornenbe aangiet/ taanneer C|i) u ten eerfie uit ulne breigenbe en b^urifienbctaebejlnaarbigliebcn niet rebt/
u nine begeerten niet geeft/ en op ntoe geöfben niet anttaoo^bt. lt;00 ont»
eert «öob met jullie gebacljten/ gij benfit onbetarneïgfie bingen ban a5ob; bejnebejt u obe? julfie jonbige en (éobonteerenbe fiebattingen/^oubt baa?-ban op en (cfj?ifit er boo?. a5n laat al fdjabe boet gij i^eïben? lt;J3ij tnorbt beiljinberb in ben geloobe te bibben/ gij berooft u ban get flil bertrouluen op (éob/gtj belet 11 toe liefbe tot 45ob en boet ujelben leben in be^b^eembinge ban (öob/ in buiptejljdb/ onrupt en jonbigljeib. €1 boc^/ Tjanbelt 300 niet mec?/gebiennet u om altijb (©ob 500 aan te mejftcn/al^hsg Ifcm u uit 3tjn iBoojb Ijeüben befcljjeben/ erftent ï}em soobanig/ bet^eerlijlu Cfem in bic bolmaaficljeben; gebt gij gesonbigb/ jijt gg in tegentjeben/gelooft ba^»
Stelp en jtelt ïjft u lebenbig boor/bat 35obp nature joobanig i^; berne»
bejt u ban telftenjS boo? Ifem alj» een fiinbefie/neemt bnjmoebigöeib om tot lt;0ob al^ sniften 45ob te bomen en gelooft/ bat tfij niet alleen soobanig s|i^ in jijne nature/maar bat Ifrj joobanig neben^ u i^/berbltjbt u baar-ober/ en bertroutat én ujelben én ulue jaEten ^em onbebjeesb toe/ en • gij juït bebrnben/ bat Ijet u tot tjoo^t/ tot bjolijfiljeib/ tot familiai' ren ommegang met Cf cm/ tot |l:e?ïlte in get geloobe en tot g?oei in alle ïjeiffgmaftingc jal sijn; ban jal be ftcilig^ib ban «i3Qb u niet affcö?ift'
fien/ maa? een fiinbe?ItjFi ontjag in u betbjefiften/ en gij suit lu^t gen om ftrilig te sijn/ gelijfi ^ij fteilig i^.
XXXVIII. REGTVAARDIGHÈID. ©ejc fian men aanmejften of in sidj' Rest-jelbe/ alg be rcgtjjeib/ boïmaafitöeib en ÖEiliOÖEib ber nature «öobö; ^edio-of ten opjigte ban be uitVDE?ïtinge neben^ be fcöepfelen; ban i^ be regt» nEID' baa^bigfjeiü een iegelijft Qet jijne te geben/ met te ftjaffen of te beloonen. lt;Be regtbaajbigrjcib of be^biipfclenbc/ of bejgelbenbe. lt;0nbc? be men-fcljen §eeft de wisselende regtvaardigbeid jjïaatjS/ taelfie ilt;j eene bergelbinge ban beo? 't gene men ontbangt bolgeng contract; bocD in «öob geeft bcse geen plaat^/ ombat geene ban onsc taejEten/ fjoe bolmaaftt sij ooft 3Dn/uit Bunne nature iet^ bij lt;i3ab be?biencii/bctotjlc geene bolmaaftt 5511/
100 Van God.
onitiat bna? cccns yjopojtie tu^frQen toe^R en loon/(0oh altgtJ brij en nicinanb^ fcl)iilöcnaa? igl/ en De menfclje ban fjet stjne lt;0ob nietp ftan toe» Djengcn/ maar al biat ooci3^ öoet/ ban ^ob ontbangt/ en Ijtj uit söne nature i)ct bc^fcgulbigb ip te üocn/en gebaan öeööentie/uit firacftr ban bid) iiictp ficcft te eifcljen. Luc. XVII: 10, Wanneer gij zult gedaan hebben al 't gene u bevolen is, zoo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan, hef gene wij schuldig waren te doen. De vergeldende regt-vaardigbeid büint iöobe toe/ 300 in tiet beloonen alg in fjet ft?affcn. SCI tuat ©ob boet ió reotbaarbig. Deut. XXXII: 4, Hij is een Rotssteen, wiens werk volkomen is; want alle zijne wegen zijn gerigten; God is waarheid, ende en is geen onregt, regtvaardig ende regt is Hij. 't 3^ rerjtliaajbioljeib aljj iGob boet naa? jiinc beloften of breioementen. Ps. LI: 6, Opdat Gij regtvaardig zijt in uw spreken, ende rein zijtinuwrigten. 't eeotbaajbigljeib alg ilPob lemanb rebt en jalig inaafit. Êom. 111:21, 22, Maar nu is de regtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonderde Wet, hebbende getuigenisse van de Wet ende de Propheten, namelijk de regtvaardigheid Gods door het geloove Jezu Chris-ti. 't 3^ rcgtUaa^biofjeib alg v!5ob jonbaten berboemr. Kom. 11:5, 6, In den dag des toorns ende van het regtvaardig oordeel Gods. Welke een iegelijk vergelden zal naar zijne werken. Ps. CXIX: 137, Heere! Gij zijt regtvaardig, ende elk een uwer oordeelen is regt. i|ct oefenen ban fl^affe luorDt gemeen» lijft genoemb de wrekende geregtigheid.
Do wre- XXXIX. (0be? be UijcUenbe geergtigfteib 1^ be b?age: Of God de zonden kcn.(i° ge- slrafl omdat hel Hem zoo behaagt, en dat Hij hef laten honde als Hij hel wilde-, hoid 'ïs dan of hel straffen der zonden vloeit uil de regtvaardige nature Gods, zoodat Godo na- J]ij niet kan de zonden niet straffen, dat is , zonden ongestraft laten ? eigent brage 1^ niet of (j?ob regt en magt öeeft om temogen ji?affcn?
(£5f be jonben paffen be^bienen/bat iji ben menfclje ban nature beftenb. ©e J^eibenen toeten/dat degenen, die zulke dingen doen, des doods waardig zijn, Kom. 1:32. lt;©oft i«gt; be b?agc niet/ of OJkib boo? noobbtoang be jonben ft raft/ of be toreftenbe geregtfgljeib (©obe soo natuurltjf! i^/ bat bte op febere jonbe terftonb toerfijaam i^ in 't jtraffen/ gelijft Ijet buur alujb branbt; toant i©ab boet alle^ brijtoillig/ooft bat tl3abe op 't Ijoogfte natuurlijft i^/ berftaanbe boor bnjtailligleib met eene eben-eengöciö of onberfcljilligljeib/ om te ftraffen of niet te ftraffen/ maat eene banjelfglK'0/ toaarboot (J5ob uit jijne bolmaaftte/fjeilige en regt« baarbige nature/ al^ be alleentoyje (öob/ geneigb ig be jonbe te, flraf' fen/ en op jijn tijb en maniere jlraft? JllSaar be bragc i^/of be regt' baarbigljeib/ of Ijct ftraffen een toerfi ban regtbaarbigljeib i^/ joobat Ijet ftraffen niet nagelaten ftan toorben/ bat (Stab be jonbe jonbet bie te ftraffen niet ftan fttoijtfcfjelben/ betoijle bat onregtbaarbig^eib en te» gen jijne Ijeilige en regtbaarbige nature flrpig ig? JBtj anttooorben ja/ 't blijft t. Zoude de Kigter der gansche aarde geen regt doen ? Gen. XVIII: 25. God is een regtvaardig Kigter, Ps. VII: 12. God haat alle werkers der on-
ge-
Van God. 101
J
en I geregtigheid. Van den man des bloeds ende bedrogs heeft de Heere eenen gru-
0E« wel, Ps. V:6,7. Een wreker is de Heere, een wreker is de Heere, ende zeer
ïne grimmig; een wreker is de Heere aan zijne wederpartijders, ende Hij behoudt
tan den toorn zijnen vijanden. Hij en houdt den schuldigen geenszins onschuldig,
ben Nah. 1:2,3. ^alJC jat in 't breeöe UerljanDcIü toocöen. Kap. XXVII.
ieb- | Van de noodzakelijkheid der voldoeninge.
jgt- f XL. oö/ jonbaa?/ toie gij jijt/ taant lt;!?ob fg refltbaarbig. Tot
uat €n becltit u niet in / bat gt) ©ob trbreben jtiït i'tellen met biböcn: ^ri^0
erk tofpgt mrj jonbaar genabtg/ met uta ficgt te boen om 't ïttoaab te la* godioo-
nis ten en öct ooeb tE born; bie inöcElbinge ig be Bceebe torg naar Det eeu. ^n.
oet toig bE?be?f/ boo? taelften inilliocnen menfcljeii onbe? be bebieninge be^
tin ■ Cuanpflium^ bedoren gaan. Sianbe gt) ban bie btaa.;e tnbeelbmge af'
mb getjofilien taorben/ 50a toag er nog Ijope ban befjoubenigfe/ maa? 30a»
ods lange gg u baanncbe be?genoegt/ uta ftaat ©oort bocö/
nde baar ig geene genabe ncclj jaligfjeib te öoprn jonber bolboeninge aan
ris- be regtbaarbig|)eib lt;l5obg/ boor Ijet blagen ban be ft?affe.
In OBtj Ijebt gefjoorb/ bat a5ob genabig i^/ en 't taaar^eib; maarwatge-
ilijk gö berbraait be genabe gt;6ob^/ gij berftaat boor be genabe eene fitaijt'^a0dae3 ia
lig, fctjflbinge ban 5onben en ftjaffen jonber bolboeninge/maat bat be ge»
en- nabe niet; lt;!5ob ^emjelben niet contrarie/be regtbaarbigljcib J5objS eipcljt noobjafielijft ft?af ober ben sonbaar/bie Ran in Ijet minfte niet
lt;.den f gefi?enftt taorben/ ^ob ftan ^emselben niet berloocfjenen/ be genabe
We; boet be regtbaarbigheib niet te niete/genabe fl?jjbt niet tegen be regt»
adat baa?bigljeib/maa? bebe^tigt 5e; taant bat i^ be genabe (fijobj?/ bie al«
iejing in fjet i©oorb 500 g^ootelp^ be?|)eben tao?bt/ bat ^ob jonbe?
cn? I iet^/ bat in ben menfclje i^/ ja/ tegen stjne berbienflen/ jijnen 2oon
mb. tot een' SJojge geeft/ bie be jonben ban be uitbe?l?orenen ban tjen af aar- . en op jtjnc reïteninge oberneemt/ en boo? Ijet bjagen ban be ft?affe/ bic
ang öunne 3onben berbienb ^abben/ aan be regtbaarbigheib gt;j?obp in 0quot;«'
t i^/ ue plaatfe bolboet; bat ip genabe/bat a5ob Spejug al^ ben 553?ge boo?
Ijet Öet Cuangelium aanüiebt; bat i^ genabe/bat (lamp;ob iemanb Ijet geloobe
op geeft om Éesujsi aan te nemen cn stjne giele Seju^ toe te bertroutoen;
jen- öat ig gcnabc/al^ l5ob iemanb 6efiee?t en get geegtclijfte leben geeft;
iaat öat i^ genabe/al^ lt;i5ob iemanb jijne gunftc laat geboelen; bat gc-
egt' nabr/alji oBob iemanb geiligt/en boo? ben taeg ban geiliggeib geleibt
raf« tot be jaliggeib. Siet ftoebeel bc?fcljilt be genabe tl5ob^ ban be gena»
egt» öe/ bie gij u inöeelbt. Éegt utac bE?ftce?bc fiebattinge af/ taijfit af ban
jbat öfn taeg / om boot Bibben cn fieftceren get goeb te maften; gij jult
üie migfegien jeggen: ban taajS alle mgnc gope taeg/cn ifi jou begperaac
, je» tao?ben. 3ft anitooorbe: taat Ban get u baten/ boo? eene balfcfje ftope
1 ja/ u «11 taeinig tc bletjen/en öaa?mEbc ceutaig bedoren te gaan? i©0Ebt
: 25. toij ïiopeloofl cn bc^pecaat 6ö usclben/ gelooft cn erfient be tegtbaa?»
ron- biggeib ©ob^/ bic öc sonöcn niet fian bc?gcbcn sonbe? bolboeninge/ ge- 50 3 öoor
100 Van God.
umbat bna? gccne pjopojtie tugfrSen toc^ft cn loon/©ob altgij brfj en niemanb^ fcljulbenaa? i$/ en be menfcge ban Ijct stjne ^ob nfptp fian toe-öjeiiOEu/ maar al Vnat gocb^ gij boet/ ban ^ob nntbanot/ En JjÖ quot;it SÖfE naiiire j)ct bejfcfiulbirjb ip te boen/en gebaan ö^Dbenbe/uit firacfjr ban btcn nictp fircft te eifdjen. Luc. XVII;1Ó, Wanneer gij zult gedaan hebben al 't gene u bevolen is, zoo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan, hetgene wij schuldig waren te doen. De vergeldende regt-vaardigheid ftüint 45oöe toe/ }oo in liet beloonen alji in Tjet fljaffen. SCI tuat iS5ob boet ip regtbaarbig. Deut. XXXII; 4, Hij is een Kotssteen, wiens werk volkomen is; want alle zijne wegen zijn gerigten; God is waarheid, ende en is geen onregt, regtvaardig ende regt is Hij. 't regtbaajbigtjeib aljgt; iJ3ob boet naa? jiine beloften of breigetnenten. Ps. LI: 6, Opdat Gij regtvaardig zijt in uw spreken, ende rein zijtinuwrigten. 't 3s teotbaajbtgljeib alp 45ob lemanb rebt en salig maaftt. Êom. 111:21, 22, Maar nu is de regtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de Wet, hebbende getuigenisse van de Wetende de Propheten , namelijk de regtvaardigheid Gods door het geloove Jezu Chris-ti. 't regtbaa^bigfjeib alg »!3ob jonbacen betboemt. Kom. 11:5, 6, In den dag des toorna ende van het regtvaardig oordeel Gods. Welke een iegelijk vergelden zal naar zijne werken. Ps. CXIX: 137, Heere! Gij zijt regtvaardig, ende elk een uwer oordeelen is regt. J|et oefenen ban ft^affe tuorbt gemeen» itjft genoemb de wrekende geregtigheid.
Do wre- XXXiX. (0be? be Uijelienbe gevegtigïieib i^ be b^age: Of God de zonden ken.(1^ £c' sirafl omdal hel Hem zoo behaagt, en dat Hij het laten honde als Hij hel wilde; heid'ïs dan of het straffen der zonden vloeit uil de regtvaardige nature Gods, zoodat Goüe na- JUj niet kan de zonden niet straffen, dal is, zonden ongestraft laten ? eigen!' brage ip niet of lt;0ob regt en magt jjeeft om temogen ftjaffen?
be jonDen paffen be^bienen/bat ig ben meiifcrje ban nature beftenb. i0e Cfeibencn toeten/dat degenen, die zulke dingen doen, des doods waardig zijn. Kom. 1:32. (©oft ip be b?age niet/ of ©ob boo? noobbluang be jonben (iraft/ of be tareftenbe geregtigljeib lt;0obe soo natuurlgft ip/ bat bie op iebere jonbe terftonb luerftjaam ip in 't fïraffen/ geltjft jjet buur altijb branbt; tuant 43ob boet allep brtjtaillig/ooft bat OJobe op 't Ijoogfte natuurltjft ip/ berflaanbe boor brijtoilligfteib niet eenc eben-eenpöeib of onberfcljilligljeib/ om te ftraffen of niet te ftraffen/ maat eene banselfpDEiü/ tnaarboor OPob uit jgne bolmaaftte/jieilige en regt-baarbige nature/ alp be allecnbnjsc (öob/ geneigb ip bc jonbe te, flraf» feu/ en op jijn tijb en maniere flraft? Jiaaar be brage ip/of be regt» baarbigfjeib/ of |jct ftraffen een toerft ban rcgtbaarbigfieib ip/ joobat ijet ftraffen niet nagelaten ftan tuorben/ bat ^ob be jonbe jonber bie te ftraffen niet ftan fttogtfcljelbcn/ betoijle bat onregtbaarbig^eib en te» gen jijne Ijeilige en regtbaarbige nature flrtjbigip? ï©ij anttooorben ja/ 't 61 ijfit. Zoude de Kigter der gansche aarde geen regt doen ? Gen. XVIII: 25. God is een regtvaardig Kigter, Ps. VII; 12. God haat alle werkers der on-
ge-
en I geregtigheid. Van den man des bloeda ende bedrogs heeft de Heere eenen grade' F wel, Ps. V: 6, 7. Een wreker is de Heere, een wreker is de Heere, ende zeer ine grimmig; een wreker is de Heere aan zijne wederpartijders, ende Hij behoudt an den toorn zijnen vijanden. Hij en houdt den schuldigen geenszins onschuldig, )en Nah. 1:2,3. ITc^e ^alfc 5al in't brer De bcrljanOElti tcocDen. Kap. XXVII. eb- i Van de noodzakelijkheid der voldoeninge.
gt- | XL. ^clj^ilit öj)/ soiibaa?/ luie gj) 5111/ toant a?ob regtbaarbig. Tot
lat r Cn fieclöt u niet in / bat gij v!5oö trbrcben suit i'tellen met biböen : ^ri^e
ïrk tofcgt mrj sonbaar gcnabig/met uta fie^t te boen om 't fttnaab tela-godioo-
lis ten en ï)ec goeb te boen; bie inbeelbinge ip be breebe torg naar fjet eeu» ^n.
jet tnig be?be?f/ boo? tnelften millioenen menfe^en onbej be bebieninge be^
;in : Cuangrliuni^ bedoren gaan. ïEfonbe gó ban bic btoa.^e inbeelbmge af'
nb getjoflUen toorben/ 500 toa^ et nog Ijope ban befioubenigfe/ maa? 500»
)ds i lange gg u baarmebe bejgenoegr/ i^i ubJ ftaat {jopeloo^. ©oort bocamp;/
ide baar i? geene genabe ncclj saligöfib te ï)oprn 3onber bolboeninge aan
•is- be rfgtbaarbig|)eib lt;l5obg/ boor tjet blagen ban be ft?affe.
In lt;öjj Ijebt gefjoorb/ bat (0ob genabig i^/ en '£ taaarïjeib; maar quot;Wat ge-
ijk gij berbraait be genabe «©ob^/ gtj ber jlaat boor be genabe eene fitatjt» £,a0ddea ia
ig, fcöclbinge ban 3onben en fljaffen 3onbet bolboeninge/maar bat be ge»
;n« nabe niet; 35ob i^emselben niet contrarie/be regtbaarbiofjeib ^objj eigent noobjafiehjS ft?af ober ben sonbaar/ bie ftan in liet minflc niet
ien , geli?Enïtt toorben/ Oamp;ob fian ^emselben niet berloocfjenen/ be genabe
ie; I boet be regtbaarbigheib niet te niete/genabe fijgbt niet tegen be regt'
dat baa?bigï)eib/maa? bebe^tigt 3e; toant bat igt be genabe ©ob^/ bie af*
lesing in get aiüoorb 50a g?oatelt)ft^ be?l)eben tao?bt/ bat a3ob sonbe?
n? \ni/ bat in beu menfclje i^/ ja/ tegen sgne berbienften/ 3tjnrn Soon
ib. tot een' 25o?ge geeft/ bie be sonben ban be uitbe?l?ocenen ban fien af
ar- , tn op 3tjnE rebeninge oberneemt/ en boo? (jet b?agen ban be ft?afftV bic
ng öunne sonben berbienb gaöben/ aan be regtbaarbigheib ij?obp in tjun'
i^/ 11e plaatfe bolboet; bat ijS genabe/bat oSob SCesu^ alj? ben l253?ge boo?
jet Ijct Cuangelium aanbiebt; bat ijl g:enabe/bat lt;J5ob iemanb Ijet geloobc
op geeft om SEesug aan te nemen en stjne siele Sesu^ toe te bertroutoen;
:n- bat ip genabe/al^ ^ob iemanb beftce?t en get geeptelijfte leben geeft;
iar öat i^ genabe/al^ (èob iemanb stjne gunjle Iaat geboelen; bat ij? ge-
jt. nabe/al^ aBob iemanb geiligt/en boo? ben toeg ban Ijeiligljeib geleibt
af» tot be saligfieib. giet fioebeel be?fc|jilt be genabe 45ob^ ban be gena»
jt» ^e/ bie gtj u inöeelbt. Éegt utoe bE?r}eB?bc bcbattinge af/ toijftt af ban
lat öeh taEg/ om boot bibbEn en beficeren get goeb te maften; gg suit
bie migfcljien seggen: ban toa^ aüe tngne gope toeg/en ift 30U bepperaat
te» too?ben. auttocorbe: toat ftan get u baten/ boo? eene balfcgr gope
ja/ u een toeinig te bleijen/en baa?raEb£ eeutoig berloren te gaan? ï©ocbt
25. brg gopeloogi en be^peraat 6ö uselben/ gelooft en erftent be regtbaa?»
on- öiggeib ©objï/ öie bc sonben niet ïtan be?gebcn sonbe? bolboeninge/
ge- $5 3 boot
102 Van God.
boo,! get bjasen ban be (l?affc; filijft b?ij ftaan fn get jjejigtc ban utne Ê en I
jontim/ en ban be regtbaarbigfjeib lt;!5Db«S/ en ban utae onmagt om bfe | te n
te bolboen/ brtj/ beeft bjtJ/ boel) blijft en einbigt er niet in/ f *iï
maar laat beje fcö?iït beé l^eeren u betaegen tot get getoobe; soelitbe t bela
öcöoiiöenigfe boo? 't bolboen aan be regtbaajbigljeib (öoDj»/ en loopt ; alle
baajom tot ben ïjeere SCeju^ als 23o?ge/ neemt öien aan tot regtbaarbig' Ö{:EI
mafiinge en lieiligmaftinge/bat ig be eenige bjeg om Deljoutien te toojben. | jal'
Tottroost dEn gij / gelooüigen / bie be^en tueg hent/ bie boor besen tot (©ob K bat
godzalf- Baa,:/S'cï be regtbaa?bigljcib (i5ob^ gae lange? ï|oe biepe? in/ tot bat I be?
gen. gö in bejelUe 5iube?ljeib/IjeerlijUfteib en beminnelijftf)eib 3iet. ©e?F|ee?» | 18,
lijftt lt;J5ob ober jijne regtbaarbig^eib; berblijbt er u in/bat lt;éob regt* ^ baatbig i^; be regtbaarbigljeib aljoo lief al^ be goeb^eib en ba?m-
gartigljelb/ te meer / ombat je boor u bolbaan igt;S; banftt lt;!5ob/ bat ^
be l|eere u en alle jijne uitberftorenen boot sulften Qeiligen taeg tot gpI1
be jaligfjeiö leibt; jiet be regtbaa?bigöeib aan/niet al^ tegen n/maa? tail
boor u/ om u jaligljeib te geben / en om utoe bganben naar Ijunne ftar
berbienften te il?affen. | mei
magt. XLI. MAGT. ®e mebebeelbare eigenfcljappen (25ob^ fteböen tag boben mei
klnteöf tot ö?'e Öoofben gcbragt/ namelijft/ tot Ijet be?ftanb/ tot ben toille en bui
anthori- tot be magt; ban be ttaee eerften Ijebüen totj gefp?oamp;en/nu gullen tui) Dnquot;
teil. fp?er{en ban be magt. 't JBoo?b in onje tale i^ bubbelsinnig/ get be» tur
teeftent f)ee?fcf|appije / oppergeib / autgoriteit/ en get beteeftent ooft 0El
fi?acöt/ en al? fjet «5obe toegefc5?eben tnorbt/ jtjne almagtigïjeib. bit
jKagt in be eerfle beteefteniisfc tnorbt in *t lt;!5?ieftg'clj genoemb üal
exousia, in 't lEatijn poles/as, get beteeftent regt ober femanb/ autgo» 5e
riteit/ opperjle gebieb. (©eje fian men aanme?ften of al^ eene taejen» En
Igfte eigenfcgap/ of ten opsfgte ban be bebeelinge ber genabe. lt;l5ob i^ - in
^ee? en €igenaar ban alle sijne fcfjepfelen/ en geeft ober alle een' ab» toE
folute magt en gebieb/ jonber eenige bepalinge/ombat ï|tj a5ob i^/en ma ombat get fcgepfel ban i|ein afgangt in jgn srjn en in jgne toerftin»
gen. ©ese magt i^ niemanb^ oorbeel onbe?tao?pen/ niemanb mag ï|em liei
reben afeifegen of jeggen: taaa?om boet lt;$gt;$ 300; gjé bat al regt? lt;©f 0!li
h3ti be reben be?ftaan ftunnen/ toaa?om a5ab bu^ of 30a ganbelt/ en of 50'
big be reben niet beg?ijpen ftunnen / get moet on^ genoeg sijn/ bat quot;quot;
a5ob fouberein ip/ bat fjebben tnjj maa? te omgel^en. gie gre?ban Job öe
IX: 12, Wie zal tot Hem zeggen: wat doet Gij? Job XXXIII: 13, Hij en 111' antwoordt niet van alle zijne daden. JSebucabne3ar b?iiftt bit ft?acgtig uit/
Dan. IV: 35, Hij doet na zijnen wille met bet heir des hemels ende de in-
woonders der aarde, ende daar en is niemand die zijne hand afsl.ian, ofte tot ) 1,0
Hem zeggen kan: wat doet Gij ? Matth. XX: 15, Of en is het Mij niet geoor- Ik
loofd te doen met het mijne wat Ik wil ? Eom. IX: 20, 21, Maar doch, o men- W£
sche! wie zijt gij, die tegen God antwoordt ? Zal ook het maaksel tot denge- ^10
nen, die 't gemaakt heeft, zeggen: waarom hebt Gij mij alzoo gemaakt? Of Öc
en
Van God. 103
tac m en heeft de potbakker geen magt over bet leem, om uit denzelven klomp
tite Ir te maken, bet eene een vat ter eere en bet ander ter oneere ?
ti/ I lt;Pe oecanomifcfje of fiEbeelcnbe magt geeft öe ©abe? aan ben 411Sib«
öe i belaat Ctjrigru^ obergegeben/ en geeft niet alleen be ïtejfte en
pt alle uitbetliorenen ï|em gegeben om ^e tut jaligljeib te bjengen/ maa?
g» I geeft ooft alle fcfjcpft'len in snne jjanb geftelö/om 3e te gefijuiften tot
n. I: jaligljeib ber uitberftarencn/ bocfj niet met uitfluitirge ban l^ein/ 300
oö - üat be ©aöe? stjne magt boo? öe obejgifte jouDe migfen/taant be ï^a»
at be? boe?t alle^ nit boo? ben éone. ^iet ban bese magt. Matth. XXVIII:
■?» 7 18, Mij is gegeven alle magt in hemel ende op aarde.
[t# XLII. ©e magt dJob^ in be ttoeeöe beteeftenipfe / in 't (öjiefr^cg ofkracht, n- ddvaiiis, dunamis, in 't SCattjii polenlia, beteelient be fijaept/be jle?fttc at (fiSobg/toaa^booc (l5ob alle^ uitboeten en boen Ran/bat niet fl:?öbt teat gfn 30quot;^ nature en toaa?geib/ bat fcgepfel söquot; San/en bat i|ö boen aj tail. a5ob fian tael meer boen ban J^tj boet en ban ^ij boen tail. ie 'i ftan uit fleenen Stt^apam fiinbeten be?taefifien; Matth. 111; 9; bat \§/ menfegen maften/ geltjft in ben beginne uit een' filomp aatbe/ en bie :n ' menfcljen tot Ijet geloobe en leben Stbjagamp bjengen. (öob ftonbe nog tael •n buijenb en buijenb taerelben fcgeppen; met één taoojb/lt;fi3ob«S magt ip itj onbepaalb. JilSen ftan bele bingen stel) be^beelben / bie tegen be na» z, ture (6ob^ en tegen sqne taaajgeib jouben stjn; men ftan ooft tael bra» iji gen boojjlellen ober be^beelbe bingen/bie geene fcgepfelen ftunnen snn;
bit te Stengen tot be almagtiggeib «Job? en baajober te bjagen/ ftan téob
t} bat en bat tael boen? bat jijn gebacgten/ bie sonbe? eetbieb en bjee»
). I 3e 45ob^ gefegieben; al bat tegen be nature/ tegen be taaargeib (öob^
i, . en tegen be nature ban een fcgepfei te 3gn/ft^öt/baar i? geene magt
^ I in te 3oeften/ bat moet beite ban ben almagtigen en geiligen lt;l5ob ge»
I» taeejb 31311. Job XXXIV: 10, Verre zij God van godloosheid, ende de Al-
n magtige van onregt. v^ob ftan Cjem3Elben niet berloocgenen. 2 Tim. II: 13.
i, lt;!5oü Uan niet liegen en beliegen. Tit. 1:2. 't 3? onmogeltjft dat God
n liegen zoude, Hebr. Vl:18. 2CI taa^ in «öob ban eeutaiggeib eene almagt
if om eene toerelb te fdjeppen/ 300 ftonbe ban be taerelb ban eeutaiggeib niet
if 5Öii» 3!a en neen i? in alle op3igten tegen malftanbeten gejlelö/ en ftunnen
l met te gelijft taaa? jgn. Cen en get3elfbe bepaalbe ligegaam/ beself»
b be mengcg ftan op bele en bejre ban malftanbeten grfegeibene plaatfen
a niet te gelgft tegentaoojbig 5gn; bese en buisenberleije bingen begooren
/ niet tot be almagtiggeib; maa? be almagt ban (0oo ftan uittaerfien al taat
u tail/en meet ban tail/en al taat ^i) ftan taillen/ 3iine ganb ig
,1; nooit bejfiojt. ©aarom tao?öt ^ii genaamb be SCImagtige. Gen. XVII: 1,
Ik ben God de Almagtige. Job XXIX: 5, Doe de Almagtige nog met mij was. 2 Cor. VI: 18, zegt de Heere de Almagtige. iPe l^eere geeft nocg
1- boa:tacrpen/ nocg imbbelen/ nocg iet^/ bat be fcgepfelen tot taejften 6e»
f goeben/ ban nooben. Rom. IV: 17, Hij roept de dingen die niet en zijn, als-
ï of
I
of ze waren. Ps. XXXIII: 9, Hij spreekt ende het is er, Hij gebiedt ende het staat er. Jer. XXXII: 17, Geen ding is bij U te wonderlijk. Luc. 1:37, Geen ding zal bij God onmogelijk zijn. Stil tnat 5^1) tnif/ lioE^t C?f) antaeÖECftanÖe-Itjft uit. Ps. CXV ; 3, Onze God is doch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. Jes. XIV ; 27 , Zijne hand is uitgestrekt, wie zal ze dan keeren ? Tot XLIII. ^djjiftt Dan goDlaoscn/ luant julli een almagtig Jamp;oö tegen
degóduw-u/ B'J riu,u ÖEt tc8cn tffquot;1 quot;'et uitljajben/ öaar ip geen fcljuilplaatfe/ zen. öaar geen toeblugt/ öaa? 6ij niemanb fjulpe/ om Uoo? fijem te be= fclie?men/en om u uit jtjne Ijanö te reböen. Vreesselijk is het te vallen in de handen des levendigen Gods, Hebr. X:31. (Daajotn huiiet gijlieden, want de dag des Heeren is nabij ; hij komt als eene verwoestinge van den Almag-tigen, Jes. XIII: 6.
En troost €n gij fiinbecen 6ob^/ be^jterRt utaeljartcn met bejeSCImagtigljeitt. vaquot; d9 45oö hoor ix/ Une jaf ban tegen u jijn ? j^efit gtj ietiö ban nooben naa? |enZai' ben ligcftame/ al siet gtj er geen raab toe/ al jijn er ooft geene miöbcgt; len/ lt;l5ob taeet tncl raab/ a5ob Ijeeft geene mibbelen ban nooben/ en alji je geb^uiften tuil/ maaftt 3e en ftelt 5c u te? tjanb ; fileinc mibbelen 3t)n l|ein genoeg/ üiant ftjij be 2C!magtige/ i|ij brengt öet liegt uit be buigterni^fe boort/ opbat 5ijne lilaarber gejien taorbe; jegt
ban met SCamp;^arjam in nine be^legenljcben/ be i^ccrc jal fjet boorsien. J^eamp;t gtj naar be ^iele licl)t/ troont/ een anber Ijarte/ fi^acljt tegen be sonbe ban nooben/ al 3ict gij er geen raab toe/ l^ij ftan met een tuoo?b u geben be begeerte ban utoe 3iele. ^telt u maar in alle^ be almagtig» Ijeib ^ob?! lebenbig boor/ en 't 3al u tte^ftte in allej? geben/ 't 3al u Buiten iuftommeringe/ buiten bjresc en fcfj?ift bij ï^em boen fcljuilcn. Die in de schuil plaatse des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduwe des Almagtigen , Ps. XCI: 1.
Met Goa XL1V. ©ug jjebben lotj u (öob/ sijn tue^en en bofmaafttgeben booj^ ni3 5Eftc'0* Sulft een 45ob i$ 01136 «©ob. i©e5e 1*1 Ijet boo^taerp ban on3e gobi?» en moet bienpt. ©aarom i^ Ijet be pligt ban alle gab^birngttgen/ 45ob a(| 300-men wan- batiig siclj geburig boo? te ftetlen/ in be befcgouluitige ban leben
een' en boor 3ijn aange^igte te tnanbelen. ïBant
1. ©it i^ fjrt bat be ü^eere ban be 3ijncn eiiêcljt. Gen. XVII;!, Ik ben God de Almagtige, wandel voor mijn aangezigte, endezijt opregt. Spr. III; 6, Kent Hem in alle uwe wegen, ende Hij zal uwe paden regt maken. Micha ¥1:8, Hij beeft u bekend gemaakt, 0 mensche, wat goed is; ende wat eischt de Heere van u, als .... ootmoediglijk te wandelen met uwen God. Job XXII; 21, Gewennet u doch aan Hem, ende hebt vrede.
2. ©it ip be geburlge p?afttijfte getaee^t ban be ïjefligen/ bie onji boo:gcflrIb 3130 tot nabolginge/ a'.s Cjenocfj/ Gen. V: 24, Henoch dan wandelde met God. J^oacl)/ Gen. VI: 9, Noach wandelde met God. JllSose^/ Hebr. XI ; 27, Hij hield zich vast, als ziende den Onzienlijken. ©abib/ Ps. XVI :8, Ik stelle den Heeregeduriglijk voor mij. Ps. CXXXIX; 18,
Worde
Van God.
Worde ik wakker, zoo ben ik nog bij U. ïfjaplj. P8- LXXIII: 23, Ik zal dan geduriglijk bij U zijn. vs. 28, Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen.
3. 43oti sjjii bolft taat g?oot^ Belooft/50a Dcfooft f|un/ bat 5e met Hjcm en ïjij met Ijcn 331 toanbclen. Ps. LXXXIX; 16, ó Heere, zij zullen in het licht uwes aanschijns wandelen. Joh. XIV : 23 , Wij zuilen tót hem komen, ende woninge bij hem maken. 2 Cor. yi:i6, Ik zal in haar wonen, ende Ik zal onder haar wandelen, ende Ik zal haar God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn.
XLV. (i?it toanbelcn met iöob ijefcfjicbr (a) met Ecne fjeiïige abftrac' tie en aftreftftinge ban ^tjn Ijarte bail aï Ijet jtgtBare. 2 Cor. IV: 18, Dewijle wij niet aanmerken de dingen , die men ziet. 2 Cor. VI: 17 , Daarom gaat uit het midden van haar ende scheidt u af. (b) Jftiet een ftillen toeHeer tot ij?ob/ ydi opboenbe om sicl] ban bat tnonberbare licljt te latrn Beftjalen. Ps. V:4, 's Morgens zal ik mij tot U schikken, ende wacht houden. Ps. LXII:2, Immers is mijne ziele stille tot God. (c) Sti ftcrooaenbe op be bolmaaluljeben (öob?/ om al biryrr en bieper bie in te 3ien/en be ft^adjt bej^elbe? in liet Barte te ocboeien. Micha Vil:?, Ik zal uitzien na den Heere. Ps. XXXIV : 6, Zij hebben op Hem gezien.
Ijielb jict) bapt alg jienbe beinönsicnltjUe/Hebr. XI: 17. (d) 43c-meenjaam in alle ootmaebigljEiö met 43ob om te gaan en te betUeeren; ban ftiljlDtjgenbe en jicf) maat bertoonenbe/ ban aanbibbenöc en eec= fiiebig boor C^etn neberbuigenbe/ban t'samen fpreftenbe/ban üibbenbe/ Ban ootmoebig onbe^bnerpenbe/ban beitcoutuenbe/ban jictj berBIijbenbe en in ben ^eerc jiclj bejmalienbe/ ban sitlj tot bc^ l^eereii bien^t gc» Voillig aanbiebenbe om i^em tnelBefjagelijft te leben. ©it iö ïjet beröe-ben leben/ bit ijï Ijet tuanbelen met 43ob. ©it ij? Be bErDorgen lucg/ in torlften niet ban ^c'l'Ollcib en bermaaft i^.
XLVI. q^m u op 3111ft een leben te boen bejlieben/ en met gjooten luist Ijet toejft te beginnen en baarin te bolfiarben/ 30a tueet bat uit Bat toanbelen met 43ob bloeit Be biepe bejneberinge ban 3irÖ5elf/ Bie gcitalte/ bie 300 aangenaam iiö boor 45ab en Beminneïqft boor u; Bie ba^te en obe^blcebigc bejtroo^tinge/ en Be 'mare Bhjöfcljap en b^ebe/ Bie alle bejftanb te Boben gaat/ en Be suibere Ijeiligmaftinge.
lllgt;ant alg Be 3icle toojbt toegelaten tot Be Befcljaultiinge ban 43ob al^ ïjaat 43ob in Ctjji^tu^/ Bat tuo:Bt Be sicle geluaat be regtvaar-
digheid Gods, 31) be^ljeft en Bemint bie niet minbe? ban Be goebljeib en ïictbe/ 51) 3iet baarin enftel licljt/ euftcle 3uibc?ïieiB/ cnftele ljee?!(jft» fifib/ 313 bejörugt 3ic!j in be^elbe/tc mee?/betoijlc bie nu boor be be,?» Bienjlen ban Clj?i«5tiiSt niet tegen Ijaar tot bejbejf/ maar boor (jan? tot Öare ljulpc/ tot fiare saligïjcib en tot br^be:f ban Be gobbdoosen i^.
©e 3ielc 3iet Gods goedheid en algenoegzaamheid, en fmafienbe Be ftiatljc ban Bie/ tuojbt 3c Baarmebc 30a bE?3abigb/ Bat alle goeB^eib be? fdjep» I. é fe'
105
Waarin het wandelen inct God bestaat.
Wat zne-tilt;;heid en z.iliglieid daarin is opgeslö--ten.
1
106 Van God.
fdcn berblinjnt/ joobat 30 baarmclie niet op Beeft noeö treft baattoe binbt/3Ö Han Ijet aUe^ migfen/en fian met ^saplj 3e0SEn : talen fiefiBe ift nrffcn^ 11 in ben fteniel t nrffcti? 11 lugt nnj ooft niet^ op be? aar» be; be fjeere ij» be Iiotpilrcn nujn^ jjarten en nnjn beelin eeutoigrieib.
^ij luo?bt DeiljaalD ban be liefde èobg en ontö^anbt in toeberliefbe/ 5ij bcolt in be liefbe/ 31) 3taiiot in be lictbe/ jij lierlnonbejt 3iclj/ en iuinbt e? 300 beel in/ bat alle fcljrpfcüiefbe Ijare H?adjt berliept; 3Ö 3'ct in be fcfjcpfelen oeene öeminnelijftljcib/ban aileen boot 30a beel et iet^ ban (J?Qb in iH baaroni beoee^t 31) niemanb^ liefbe/ en 3Ü iuorbt ge-maUficIijft lo? ban allrp Inat beminnelgft fcljijnt op aatbe.
2-0 3'Et be heiligheid öobé/en niet ftunnenbe ben gïanjj berselber be?» ö^aorn/liebcftt 5e Ijaar aaii0e3'0te en rorpt met be ajngtlen uit/fjeilig/ fjeilig/ fjeilig is be ïjerre bcr ijeirfefjaren. Sij bejlieft baarboor op be ijeiligljeib en toil (jciiig 30quot; oeïp ^ij/bie ïjaar geroepen Ijceft/fjeilig i^.
gij ^iEt ben fjciligen wille ban (6ob alp fouberein/ bien berljeft 5e/ tiirn bemint 3e/bien appropee^t 5e/en 31) i^ ülijbe/bat bie 'uiilïe in al» leg gcftljiebt/ 50a obcr alic fcljepfelen aló oaft obe? Ijaar/ baar ftelt 3B 3icö onbej/ bie niaalit Ijaar aile? goeb en 3oet/3Ö bevliegt fjaren eigen quot;toillc/bie berfmelt in ben tnille (öobp/be^ Zeereu luiile i^ f)aar taille in lijben niet alleen/ maar ooft in boen/ en 3D '? baarbig om alle^ te boen al^ be? ï}eeren taille en taelBefjagen.
gij befcljontaenbe be hoogheid en heerlijkheid ajobg/ 300 berlie^t olie fdjepfel 3ijne Ijooglieib en ijeerlpfjeib/ bie Ijaar enftel laagfieib/ nie« tigfjeib/ beractitclijftfjeib/ 31) begeert 3clbe geene Ijoogljeib noclj IjEft' IgUljcib in be taerelb/ en sij b?ce?t een^ anbe?^ rioogtjcib niet/ bat 5e öaarom ietg boen of laten 3oiibe/ bat tegen ben taille ban ftacen «j5ob i?; 3ij reftentbc Ijoooen en be ïjExjlijften in bien opsigte 31300 Uieinigal^ öe allerlaagften en beracïjtften/ FioeUiel 31) ganpclj seer onbertaorpen i# onber allen/ bie (öob ober ï)aar geftelb b^eft/ ombat Ij^t be luiile *0objS i^; maar 30 fiuftt 3icïj in allen ootmoeb nrber boor ben (joogen lt;0oö/ en geeft i^em eere en Ijeerlijftljeib/ en Ijaar amp;arte ij, öereib/ Ijare tonge i^ baatbig om uit te fpjeften be eere ber geerlijftljtib 3ijne? .ïBajefteit.
gij sienbe be almagtigheid ban lt;öob in 3iclj3elben / en It/etiitenbe tn alle fcgepfelen/ 30a berbbiijnt alle ftracljt ber fdjepfelen/ bie 3icö boor of tegen Ijaar opboet/ op be eene jleunt 3e niet/ be anbere breegt 31) niet; maar in be fcöuilplaatfe be^ 2lllle?ï)oogften ge3eten 3ijiibe/ ber» nacftt 3e in be fcljabiitac ban ben SClmagtige; baar jnirljt 5e ober alle brjanben/ baa? i^ 3e beilig 3onbe? breese; baat bert^outot 3e.
2ij befcljoutaenbe be beelbulbige en onnafpeurlijUe wijsheid (öob^/ 3ic{j open Baren be in alle 3ijne b3crften/3oa be? nature at^ ber genabe/ 500 be?Uept 3ij Ijare eigene taijöljeib/ en acljt 3e maar btaaagïicib/ en aller bijanben en bjienben taij?i)eib Ijeeft ooft alle acljtinge berloren; 30 igflil entael teb^eben in be alleentaij5e rrgeringe a?obj;/3Qa bcr ganfege
tae-
Van God. 107
t0E M hierelb/ bf? ïicjfte/ ban ïanti baar 5c in Inoont/cn in brebe en l®E È in oorlog/al^ ban fjaac cn ban be Oartn/jij bcrtroulüt allciö be lujjéquot; ^c' I gei'b iJPob^ toe/ bie tijb cn toijsc tacet/ al iian jij jjet ban Uorei! nict in- nocf) bao^^ien.
gij jfenöe be onfrfï5are waarheid cn getrouwigheid (öoö^/ 500 fteunt ,En op peene menfcljenlicïofrcn/bie maften tjaar niet bjolijft/en bet men•
'ct fcfjen bjeigementen bcjfcl^ilfften Ijaar nict; taant JÜ Itmt bc^ nicnfcfien lie?anbe?li)Rljeib/maar ben C^eere ftentje a(ji ben tèob bc? Uiaacljeib/en 3Equot; bie troutne Ijoiibt tot in be? eeulnigfjcib; jij lient be öeloften/jij gelooft je/jtj i^ ten opjigteban be scftejljEib baarmebe soo Iticl teb^ebcn/al^of c?' 3e al bc:bulb lDacen/5ij rustin bcjclbe/31) Ijoopt baarop met ülijbfcrjap. '3/ XLVII. ^iebaar/ i^ bat niet een bjolijft (ebcn/ een Fjemel op aarbe/ En wat
,t3E Sniften 0ob tot jijnen (fi3ob/cn ten nutte cn tot ^aligfjcib te Öeööen ?
ïiantuel bjocfljcib op jnlft cene vele fiecfitcn? C^ccft 5e nict te^jlonb alle daarfnis. gjonben ban bc^troo^tinge Dij bc Ijanb/ bie 430b fjeeft tot ben lt;J?ob be? liiiibfcfjap Ijare? btvljcuginge ? 25?Engt 5Ulft een taanbel met 35ob bc jicle 3E nict in bc allc?bicp)le ootmoebigljcib/ fileinfjeib cn berncbcringe? iPit ien baart in be jiele cene bebacljname cn ftanbba^tige geftalte; ccne ftille onbetlnerpingc in allc^ met ootmacb/ ccne onbcb?ccgbe bappe?ljcib en touragie in Ijct uitüactcn ban jijncn pligt/ ooft ban/ al^ be t?ccre tot Vnat ' g?ootp roept; een bcjgenocgcn in Ijct Ine?!? bat men boo? ben l^ccrc gebaan öerft/ latenbe ben nitfïag in gclatcnricib aan 3tjn befiie?. ^ie?» iE« uit bloeit be 3tiibcre Ijcitigljeib. 2Cor. 111:18, Wij allen met ongedekten rr» ■ aangezigte de heerlijkheid des Heeren als in eenen spiegel aanschouwende, 5^ worden na hetzelve beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heer-'Ob lijkheid, als van des Heeren Geest. JCllc bcugbsaaniljcib/ bic Hit snifte a|^ bertegenbJoorbtgingc en befdjoulninge ban öob in Cl)?i?tU5 niet boort» 1 i^ ftomt/ i^ niet bed te acl)tcn/ Inant 311 mipt ben Uiaren borm; maat gt;biü bit gesigte ban ^ob bc?öeft be 3icle iioben Ijct gcUioei ban alfe fcfjcpfc' 30/ len/ berecnigt bc 3ielc tnct vöob cn 3ijncn luide/ bie lcc?t Ijaar Ijarcn pligt ige en bc manicre fioc tebc?rigten/ri'r? 50quot; öe flïlerft?acljtigjlc cn suiberc fit. öclnccgrcbcnen oin tjaar tot Ijct \iic?ft aan te settcn/Ijic? binbt bc sielc iu allesoetigijcib en b?cbc/}abit öjengt ben Ijcmcl in beside cn be jidein JOt ben Ijemcl; Ijic? Uiorbcn besonbigc ticgee?lijftl)ebcn belet op te ftomen/of 50 optuellenbc/ tnorben 3c bebtaongen; !jic? is be b?cE3C «öob^/ licfbc tot 45ob/ er» onbc?lncrping onbc? iöob/gdjoarsaainFjeib aan löob/ en bus luoabt be side ilïc blinftenbc/ gelijft jBosc^ aangesigte/ taannee? fjq met (öob op ben be?g bee?tin bagen omgegaan ïjabbc. Welgelukzalig is hij, dien Gij verkiest, ende I / doet naderen, dat hij wone in uwe voorhoven ; wij zullen verzadigd wordeu De/ met het goed van uw huis, met het heilige van uw paleis , Ps. LXV; 5. ö Sa» en lige ceuluigl)db! in tndftc men altijb üij ben ÜJecre sal sijn/en sien aangc' SÖ Sipt tot aangesigte/ en ftennen gdijft ooft tatj geftenb sijn. 1 Cor. Xlü: 12.
cïjc XL Vin. oné in ttc fiefchaubJingc ban ij?ob tod te gcb?agen/en noc mw.
uc» lt;0 2 baar*
-
108 Van God.
zicli dra- öaarbooc toe te netnen in be ftenni^fc en liefbe d^ob^/stjn beje naüol» fn de'be- jaficn te fiettacljten.
schouwin- 1. ^telt u Icbenbig boar en Ijunbt u in bic oeftaUe/bat gij maa? een Rïein Goaau fcljepfeltje 3tjt/bat f)et ntuer side gaiigcf) ftlein i^ 'bat eene jafte u rajf te tjoogc i^ anise te iicrjlaan/en betmjleVnij baarenamp;oUen boor be jonbe lie?» buigtcjö jijii in Ijet Uerftanb/ 50a 31311 Intj jce? onBeHtaaam/ am ietö te Be» batten ban *j5ob/bie een «5ee^t en aneinbig ïian een Uleiu fl^ctjje bc geljcrïe jee in jicfj Bebatten ? iBatjal ban öct einbige ben a^neinoige ? föan iemanb be jomie regt aanjien 5onber becbui^tejb te Vnojben ? ^ae jal ban iemanb lt;6ob aanfcljoulnen/bie een oneinbig licfjt ij»/bie een antoe» ganfielijFi licfjt fielnoont/ bic sicljjelben met Ijet licfjt a(ö met een ftleeö bebeftt ? €ïft sic jicljselben ban aan al^ een gjoot onbejnuftig öee^t in bc» 5cn opsigte/en bat Ijij geen incnfcbcn-öc?|1anb öeeft/ nu liij boo? be jonbe 3oabe?bui?tejb i^ ; tuaarlijfi/ tejien/bat lt;(5ob onamp;cg^ijpelijft i£/ bat te aji» pjofieren/jiclj baa?in te bejliesen/in Ijeilige bc^taonberinge flil tcjlaan/ te geloabcn bat be ïjeere oneinbig 't öereift ban an^ bejftanb te boben gaat/ ölgbe te 3ijn bat «öob aan ben menfclje toont bat ^ij i^/ en nog iet^ ban l^cm openbaart/ met bat geopenamp;aarbe tebjeben te 3ijn/ bat t# be ïtennigfc ban 45ob/ en bc üegte geftalte om in be ftenni^fe toe te nemen.
2. Üjonbt u mee? (til in bc bcfcljoutninge ban a3aö/ laat u mee? ban bat «öobbeiöft licöt bcftjalen/ bolgt bat licfjt ftillctje^ met be gebacfj' ten op/en laat tjet ban selfmee? Uic^fien/ban bat bc 3iele sictj 3oube infpanncn met redenen/get een uit ï)et anbc? trefthenbc/en batbesiele 31300 Boben be Befljalinge soube opfilimmen; taant be tae?fidijril)eiü in bc infpanninge jal bc gebacgten mee? ligtfjamelgft ban (öobbelijli ma' ften/en sal be side in buigte?peib B?engen.
3. ïjierBjj i^ noobig bat be siele maar eenbotibig appioBccjt taat (J5ab ban Sjem aa;i be 5ie!c openbaart/en bat 31) sicfj tuacljte boo: l)ct malen opliet hoe; op be maniere ban Beftaan/ Ijoe (0ab eeutaig/fjoe a3ab oneinbig/Ijoe ^ob altaetenb/almagtig en alle^ taejftcnbc ié; 500 31) siclj baarin begeeft/30 sal naobsafielgri bonftc? toorben/en allcjlcgc tentaticn sullen baaruit ontftaan ; taant fjet bejftanb oberlegt bingen/bie Bobcn berself^ Bereifi sijn ; baarom bejtaejpt fnelltjri be genegenljcben om op Ijet hoe of be maniere te fpeculeren/ en tegelijft ooft be eejfte oprufclingen be? tentaticn/ ontblugt 3e met fcfjiclijft in te sinften in utae ftleinljeib en buigte^ljeib/en begint ban taeberom in alien ootmoeb ban onbercn op.
4. èal be side üetamelpft aan (l5ob benflen/bat 3e ban in eene töob» Salige geflalte sij en ontlebigb ban sonbige Begeejlnfttieben en aarbpcljge«= Sinbljeib ; taant de verborgenheid des Heeren is voor degenen die Hem vreezen , Ps.XXV:4. Zalig zijnde reinen van harte, want zij zullen God zien , Matth. V: 8. Die Mij liefheeft, zal van mijnen Vader gelievet worden ; eude Ik zal hem liefhebben , ende Ik zal Mijzelven aan hem openbaren. Eude wij zullen tot hem komen ende zullen woninge bij hem maken, Job, XIV : 21, 23.
5. t}iet
Van God. 109
5. moet Oct ö^tori^clj gcïoobc jee? toenaam jtjn. JUaenfiomt tot Bet ïï^oo^b/ baar leept men tuat lt;ï3ab ban ^emjcllien ?egt/ bat nccmr men al^ be taaarljeib aan ^onbec baartegen te biêputeren/men ftclt ba^t en ^fgt/sooöanig iö i0ab/men blijft in Ijet IBaojö -©aöé met ^ijne gcöacliten/en bcjpijuigt 5icl) niet om öaarbaben oy te ftlimmen/
niaac eenüoubig te bolgen/ 50a De l^eere jjooger belieft 01,1 re leiöen,
6. 't noobig bat men 45üb boot ben giloobe aanine^fte alö jijnen (!?ab in Cfjjigtn^. ©e l!e?licl)tingc he^ fiennisfe be? Ijee^liiHijeib 43uo^ i^ in 't aanyestgte gCe^u Cll?ipti/ 2 Cor. IV: 6. 160b i^ buiten CtjJi£tult;S Uf?fclj?iftlJelt)il/ en ftan niet befcljaiiUib Inarbcn anbrr^ ban een Uertec*
renb Uuuc ; maat in Cljri^tu? Ijceft men björnoebigtjeib/en öob open»
fiaajt jiclj aan öe joobanigen/ bie boor bien Ineg tot i^em naberen;
ban Ran men {jet ïici]t ban N!3obö aangesigte öete? behagen/jicfj baarin bejblnben en 43ob berpee^fijften; maar men tjeeft sicti te toacljten boo?
te b?ij en te onee?b'ebig te taojben/ al^ men «60b al^ J^aber in Cf)?i^tu^ aanmejftt/ en be bolmaafttljeben/ bie 3ictj in ben tueg be^ genabebec»
üonö^ opboen/bcfdjoulnt; ootmoebig/ eerbiebig te sgn/ ban ontzag te öeben boor be^ Cfcercn 43Sajefleit/i^ eene regte üefcljoutDEnbe geitalte.
Van de Goddelijke Personen,
IDan be namen/ taejen en eigenfclgappen (j3ob^ gefproïren IjeBBentie/Dohfiiiige gaan tDij boo^t tot be allejbiepfte gcljeimenigfe ban de heilige Drieëenheid. Cfn punt brsj geloofd/bat ban alle tiibeii ban be partijen be? tuaarljeib jjeid. Ijcftig i? amp;0ft2eben/en't toelli be ïic?Uc aid een pilaar en bastiglieib be? iDaarljeib altijb heeft beleben en be?öcöigö/bij oubs tegen be Sabellianen, Arrianen en Valentinianen , bic/Ijoe berre anbe?^ in anbrre geloofd*
punten be?fcl)eibcn/ nogtand in jjet beft?ijben ban be ï^t-ilige ID?iecen-heib obcjrcnftomen ; en Ijeben ten bage tegen be Socinianen, Mennisten, Sociniaansche Remonstranten, en anbete bluaalgeeéten. ©e C^cere ^ij ge»
banlu/ bie be iiie?Ue altijb bij be^c tnaarljeib tjeeft betuaa?b. ©e töejlie ftaat in bcse luaatljcib tot op be,;cn jjuibigen bag/ en gt;i?ob jal 3e/in fpijt ban allen bien Ijet leeb id/ baarin boen ftaan tot op ben bag ban Clj?i6tud.
II. Ccr toij tot be be?jjanbelinge ban be jaite t?eben/en gij u begeeft Tn^hoeda-tot obe?benfnnge ban beïclbe/joo ftelt 11 bese jaficn lebenbig boo? oogen :
1. ^Dat a3ob onbeg?ijpcli)ft id in taejen en beftaan ; bat toij menscljied bcschou-ooïi batgene/'t tarlU v^ob ban ^emjelben Ijceft gclicbni te openbaren/1™-en genuegsaam id baarboor tot jaligljcib te lciben/ maar ten beele lien»
nen/ en maat een ft u lig li e cn be iiite?ilB einben be? jafte öebatten; be gelaobigen moeten en toillen ooft niet berber boatb?iiigen met
lt;0 3 Öun
110 Van de Goddelijke Personen.
gun bD?flanti/ban bc^df# omfi^inrt en öereift gen Bepaalt/en bcl^ccre gen iöelfeft tc bcrlidjten/ en batoene/ bat 3e niet ten bolle öegjtjpen fiunnen nocF( boorsfen/bat gclooben 3c/en aanöibben ben (0n3ienlöftc/ bte een ontoeganftflnft licfjt öctaoonr.
2. ^et gi tjrcle befcfijeUen U9oo:b iCob^ aan bm nienferie gegeben s^nbe/ fp:ccftt met menfcljrlgfte taal/ met üioojöni bic ban liocljameltjfte bin» gen ontleenb 31)». €11 Dat be toonbe^barp Unjpljciö/ gocbijeib en al' magtigljeib lt;l5aöp/ bat een mengeï) boot ligcfiameiiifte luoorben geeéte» ïghc 3aljen bejftaat/en 't geut avO-goTtonaO-üg Anthropopaihoos, op mea-scbelijke wijze ge^egb luortit/ OcorrotTKhg Theoprcpoos, op Goddelijke wijze fiebat. SooOanigi^ be taal/ 300banig 31)11 be lnoo?bcn oqH in t)et open» fiaren ban bP3C bc^borgcnljeib be? jjeilige Drieëenheid. ©aarom moet men tnel toesirn/ batf men in be3cn in bc ligdjamelijfie 3aften/ toaac-ban be luoorben ontleenb 3i)n/niet lange? blijbe/ be oSobbelijfte 3aften niet B?engt tot be menfcFielijfte/ inaac ban be ligcljamelpe saften en tnoorben boben be3elbe met be gebacljten opfilimme/ en fgt;Et0enc '^0'3 ban ^em segt/ geeptclijft en op eene itfkibe betamelgfte taj)5e berfta/ en 3iclj in bejen bjenge en fiouöe in bic geftalte/ bic Uuj in 't laatfte ban ïjet borige fiapittel/§ XLVUI, fjebben boorgeflelb. r£eegt fjet met aan-bacijt en breng f;et liiee te pa^fe.
3. (E?c ^eiiige T»?icëenIjeiD i^ boor bc nature onbeftenb/tn i^ alleen in be J^cilige ^c^jift geopenbaatb/ baajom moet men eejgt alleen bij ïjEt ï©oorb blijbcn/en bat eenbouöig gelooben/niet Inijp 31)11 bobcn Ijetgenc gefct)teben i^/ alle menfcljelrjlte rebeneringen uitfluiten/en alle gelijlïenis» fen/ban ligc^amelijftc 3alien l)e?5onncn/nnjben ; tnant bic bejbuiBteren be3e 3aftc meet ban 3e bic berlicljten/en leiben mee? afban 3e toeïeiben. ©e tfeere Deiligeen beftiere mij in [)et fcf)?Öben/en u in f)et le3en en üooren.
Godiseen lïï. Wit t)ouDen blij ftaanbe en roepen liet uit/bate? maa? een ecnig wezen, ^qö i«S/ Deut. VI: 4 , Hoort Israël, de Heere onze God is een eenig Heere. 1 Cor. V1II:5, 6, Hoewel daar ook zijn die goden genaamd worden... nogtans en hebben wij maar één God. Gal. Hl: 20, God is één. 1 Tim. II: 5, Daar is één God. ©aar liian ooU maar een ceutoige/één almagtige/één algenoeg^amc 31)11. ©e be?ftanbigjle l^eibenen tiebben bit cjlieno. ©c bioeptc ^eibenen in 011301 tijö/ bie geene uittaenbige dSobeibien^t 3elf^ toonen/ E?amp;ennen maar één (öab. ©e crftenteniisfc ban belc goben 011-be? bc tjeioenen/ fcljijnt gefp?oten tc 3i)n uit be hennijife bat e? Engelen 3tjn/en misfcljien ooli uit Ijet ftbialijft be?ftaan be? l^eilige ©ric cenjjeib/ en be benaminge a3ob^ in jjet beelbonb Elohim.
per- IV. Wc ecnigc *!5ob i^ ©abe?/gone en heilige ^eeist; get «Ijobbclijft eene ver3- ®^e5en ^'E manieren ban beftaan/ toelfic met een berftaan»
standige baar taoo?b/opbat be licttereii geenc fcljuilljoeften 3auben öebben/pe?-di'hèw ^00n Benoem'3 biorbt bolgeng f|et BPoo?b 43aög/Hebr. 1:3, Het uitge-quot; ' drukte beeld, rijs vnogdanog «vra Tees hyposlaseoos Aulou, zijner zelf-
stan-
Van de Goddelijke Personen. Ill
standigheid. ÖEt tooorb vnógaaig Hypostasis iian eCHE berftanbige jelfjlanöigljeiö 0^00 toorbr/ ban öetcefiEnt Ijet etn perfoan/ baatbooc bcrjïaan Inij cene IdJenbigc/bEritanöigc/oninEbebedbare/niet Uan eeh anbrr onbEjflEimbE/ (jceii bEEl Uan eeh anbcr/ op jicljjellje bEftaanbe 5clfftanbig|}Eiö; ^oobantg jijn CngclEn eii niEnfcljEii/ biE baarom pBrfo» nenjgn/bit olic^gcb^igt op bE ^abbelijftE SEifftanbigfjEbEn InorbEii pej»
fojiEii gEnoEinb/ opbat trnj ban Tjec onbEgjijprlpE joiibEii bEgnj»
pEn/IjEt op mEtifcljElijHE ImiïE iiitgEb^ufiiE op eehe (j3obbelnfie tdn^e ber»
flaanbE. Ceii ^obbeJijS JpE^foon Wan niEn aanniErften of in absiracio, afgetrokkenheid; brn pEtfoan aannuvftEiiüE op yctj^Elf ^onbEt rrfkpe op liEt (Ügt;obbrlijft l©E3En/gElgft Hebr. 1:3, Het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid , of in concrelo , zameuvereeniginge met l)Et l©E5Eii/ gElijft Phil. 11:6, Die in de gebtaltenisse Gods zijnde; (|c. ©c ^Etfoon Chct^» tuquot;* biorbt naar jijiiE gabDt-lijlJE natucE gejegb tE jgn fV poQrpfi Qt's en Morphee Thcou in bE gEftaltE/bat i?/toE.iEn/natutE/liotinE aöobg/300-bat i|ij t!?obE Eb En gclijft üialt;ü. (JBeIi)R bE gEftaltE EEn^ biEnptftiiEcljtg in»
fluit pErfoon/ UipjEn rn IjoEbanigljEib/ 300 fluit ïj^t iDoorb in bE gE»
ftaltE 43ob9 in/ ^Ejfoon/ il?E3En rn jjoEbanigljEbEn. £foE IjoEbanig^EbEti ban tl3ob gE3Egb* üiorbEn/ 10 in 't borigE ffapittEl gE5Egb.
V. vPat ÉÉnE (UobbEftjfi ïDe^eu ÖEftaat in b^iE ^EjfaiiEn/ niEt colIatE» in het raai ntffen^ malftanbErrn gaanbE/ maar bE eeh ban bE anbEr öEftaanbE wezen boor bE gEiiEratiE of uitgang, ©at in bar eeiie (öaböElgfiE ï©E5En bjiE zijn JpEjfonEn 31111/ i? tE lilaar in fjet U?oorb a5obp gcopEnOaarb/ ban bat f)Et p^sfaen, ïegEHOEfpjoliEn ban biorbrn. é^Et lilnfit uit ÜEt »0. eii uit 4S.
1. llit bE öEnamingE n-n^x Elohim. (a) Elohim i«S in jjEt bEElboub/'tweik 't bEtEEftEnt niEt een, niEt twee, maar nu'Et ban tlUEE/Eit bElujjlE öe .^cg^ift op anbEtE plaatfEn uitbjuSfiEljjft drie noEint/ 300 i? ÖEt obEt- benamin-tuioEnbE bat l)Et tE UEiniEn gEEft b:iE JpcjfonEn/ lUElfiE 3tjn bE EEnigE God ; in Dft EEnboub biorbt IjEt 3Ell!En gEbjuiltt/ in l)Et tbiEElioub nooit/
maar boorgaanji in fi^t bEElboub. ©ebnjle toij biEtEn bat e? maar één 60b i§/ biE tEii Dp5igrE ban Ijec UDeïeii in IjEt bEElboub niEt üfgEnaainti ftan trlorbEH/ 30a gEEft ÖEt ftlaar tE ftEunEn bE bjiEljEib bEj ggt;ErfonEn. (b) tJiErbjj iiomt nog/ bat Bij Elohim in IjEt bEElboub ooft biEl eeh verbum of adjeclivum, of substanlivum in appellalione in ï)Et bEElboub ge»
bniillt biorbt/ eii bat j)ft attijö EEn afflxum pluralis numeri bij 3iclj IjEEft, SiEt Gen. 1:26, Ende Elohim God zeide nawji nagnaseh laat ons menschen maken. Gen. XX: 13, Als mij Elohim God wnn lJil(]nu deden dwalen. Joz. XXIV: 19, Elohim D-e'-ip Kedoschim God zijn heilig. Pred. XII; 1, Gedenkt jjou Doreccha uwer Schepperen. Jes. LIV: 5, yvv Bagkhnalaich Gnasaich , Uwe makers zijn uwe mannen. Exod. XX : 2 , Ik hen Jehovah quot;prtax Elohecha uw God. 't 3^ op tE UlEjIJEU / bat Jehovah Elohim bifthitjl^ in Één taoorb /eAora/t bE?finoltEn luarbEn/En bat booc gaan^ bie tbiee tooorben Jehovah Elohim bij malfianbEtEn geboEgb toor-
ben; 't taelfi eehe EenQciti beg i^cjenj? in b?ie ^ejfonen fiejlaanbe te ïlennen grrft. 2CI?S get VicElboubicr Vooorb Elohim God in get beelbaub gramp;juiftt Uiarbt/ ban tearbrn be ^ejfonen aaiiDeme^ftt afö Één in JBe-jen. Cnié alleen en bat Ps. XLV : 8 , toorbt tjrt taoorb Elohim ban eenrn ^ejfonn pcirgti yr\ix D'mx Elohim Elohecha, Daarom heeft U, 0 God, uw God gezalfd, 'r taclli te Hennen peeft TttoKLiyioQidLv pericm-chooresin het onderling in-bestaan , jijnbe be pejfoncn notl) ban Ijet toe» 3cn/ uuct) ban malHanbrrni be;icl)eiöen.
2. uit 2. iPe iEgt;?ii'!]eib be^ jJ^t-jfonen blijiit ooft uit julfic plaatfen: (a) 3[n welkequot; m tor Hie be {^erre ban l^cmu'lben fpprelit als ban niee^ ban ren en meej God van ban tbice. Gen. 1:26 , Laat ons menschen maken. Gen. Ill : 22, De llemzel- mensche is geworden als onzer een. Gen. XI: 7, Laat ons hare sprake spreekt, verwarren. ÏDat ip niet ban be Cngelen oe5e[tb/ bie 51111 oeen fcljep» ais van pr^/naar br? (Ciiftiien brelb ip bc menfetje niet oemaaUt/be Cngelt n
iiunnen met a?gt;ub niet oeli)ft geftelb ttiojben. IDat be fioningen be? aa:be meer dau peggen wij, ons, baarmeöe fietoanen 5e Ijiinne hleinfjeib/bat ^tHjet niet tvsree. aiipcn tiocii/ maar te ^ainen met ljunnen taab en bolft/ Senalus Populusque. .jHaar a3ob ilt;» foubetein/ baarom fpjeefit lt;!3ob 50a niet/ maar Ijet fpje» fien in jjrt beelbotib ban Oem^elben geeft bc ©jie^eib be? J?e2fonen te fiennen/tuaarom ï}ij ooft Scheppers geiioemb Uiojbt/ Pred. XII: 1. (b) 2.uilfe plaatfen in taellie be ^rere ban Cfem^elben fpjeel't alg ban een anbej/Gen. XIX: 24, Doe dedc de Heere zwavel ende vuur over Sodom ende Gomorra regenen, van den Heere, uit den hemel. m)e een ban be tjie Cngelen/ bie met 5tb:al)am fpraU/ Itiag be Sf.one 4?ob^/ Jehovah. iPese/bie Oie? op aarbe bejicljecn/rrgcnbe ban ben l^eere nit ben l)c* mei/een anbe? bebe regenen/een ante? ban toelljen l^ij beoe regenen/ fieiben biorben 5e Jehovah genoemb. ©etaijle 45ob één in JBcjen/ en in bien op^igte niet een anbe? en een anbe?/500 toojben Ijier begone en be ©abe?/ be ttoeebe en bc ee^fte ^ejfoon bejjlaan/ Uiant be ©afiec tnejflt boor ben Sone/ en be Eonc liic^iit ban ben ©abe?/ Joh. V: 19.
3. tjh 3. (Cut berberc obertuigingc ban utn gemoeb/jiet met cen geloobig weikequot;^? Öarte in sulfie plaatfen/in luelftc a5ob uitbniftficlijft ge^egb taojbt b^ie geztgd 1J te jtjn (niet in JBeicn maar in ^ejfonen). Sfn be ^egeninge/tnelfte be wordt drie J^eere b3il bat men op 51111 bolft 5oiibe leggrn Umibt JEHOVAH bjiema-zoo''in1't lC11 ftejfiaalb/Num. ¥1^24, 25, 26, De HEERE zegene u ende behoede O. it; De HEERH doe zijn aangezigt over u lichten , ende zij u genadig; De
HEEEE verheffe zijn aangezigt over u, en geve 11 vrede, ^i) be l)e?lja-ïingc ban öet Uioo^b JEHOVAH luorot tclUen^ een toerli gcboegb/ 't toelH in be bebeelingc ban Ijet genabe-be^amp;onb ben l^abej/ ben Soon en ben i^eiligen ^ee^t Uiorbt toegefefjjeben ; ben ©abe; be Betoaringe/ ten Eone bc genabe/ben ^eiligcn gt;l5ee?t bc bjeüe. 3Jgt;e 511 postel bc5C 5e» geninge toenfetjenbe/noemt be brie ^e^fonen/ 2 Cor. XIII: 13. Cen ftfaac üelnijgi bat in be ö^Baiinge ban quot;ijet Idoo?ö JEHOVAH gesieu toorbt
112
Van de Goddelijke Personen.
oy be bjfe JPejfonen. ®c;e t3?iemaal [jcjljalingc binbcn hnj ooli Jen. VI: 3,
Heilig, heilig, heilig is de HEERE. vJi^e ttiist luo^bt in 't 4S. (C. ge-past op bc b:te ^cjfanen/ ©döe?/goon en üjciïigen 'Zkt Job.
XII: 41. Hand. XXVIII: 25.
J^oroc hii^bfi Jes. LXI: 1, DE GEEST des HEEREN, HEEREN is op MIJ. Jes. LXIII: 7 , 8,9, Ik zal de goedertierenheden des HEEREN vermelden... DE ENGEL ZIJNES AANGEZIGTS heeft ze behouden, (©at bc^c be gone tfi/biijiJt uit Mal. 111:1.) Jes. LXIII: 10, Zij hebben zijnen HEILIGEN GEEST smerten aangedaan. Ps. XXXIII: 6 , Door het WOORD des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den GEEST zijnes monds al haar heir.
giet Ijet buibelijfi in {jet (ST. Matth. 111:16, 17, Ende ziet, deAUN. T. hemelen werden Hem geopend, ende Hij zag den GEEST GODS nederdalen , gelijk eene dnive, ende op Hem komen. Ende ziet, eene stemme uit de hemelen, zeggende, deze is mijn ZONE. Matth. XXVHI:19, Dezelve doopende in den name des VADERS, ende des ZOONS , ende des HEILIGEN GEESTES. 2Cor.XIII: 13, De genade des Heeren JEZU CHRIS-TI, ende de liefde GODS, ende de gemeenschap des HEILIGEN GEESTES,
zij met u allen. 1 Joh. V: 7 , DRIE zijn er die getuigen in den hemel, de VADER, het WOORD, en de HEILIGE GEEST ; en deze DRIE zijn één.
©ujj Ijcbben lui} geven bat er b^ie ^ejfoneii in Ijet ^obbclijU IDejen jtjn/'t Itielfi nog filaarbe? jal biijften/aljjï ttnj ïjierbt) sullen toonen/bat icber ^ejfoon be biaaracljtige öob i^/ en bat be Staiic gcocnrcer^b isJ ban ben lbabc?/en be C^cilige ban ben 3?abE2 en ban ben gone
uitgaat. Ccrét jullen toij fpreften ban bc (öobljeia be^ Soon^/ en ban bcöjelfjS eeubiige en oubegjijpclijfic generatie/ en ban sullen Unj fp^ie»
Sen ban be 45obf!cib beg l^eiligcn leegte?/ en be^sclf^ uitgang.
VI. ©at be ©abc? be toaaradjtige lt;J5ob is/ i? in geen bijpunt/ en ja! in ieder get berbolg genocgjaam blijfien. ©at be ttacebe jpejfoon/ begone/ be ^quot;ow^r-taaaracfjtige ij5ab ig/lnojbt ontoebe^fpjeftelgH beUie^en uit öe ^obbelijfte aehtigequot; Jtainen/Cigenfcliappen/ JBcjften en (jEcre. 1. ©e (öobbelijfte Jgamen. ï4jj Goti-biorbt genoemb JEHOVA, een naam ben Itiaaracfjtigen 45ob alleen eigen/
geiijb boben § 2 i^ getoonb. Siet Jer. XXHI: 6. Rom. IX: 5. 1 Joh V: 20. 2. ©e gt;£gt;obbeltjUe aEigenfcöappcn. ©ie eeuUiig/aimagtig/ altoetenb ig/
bie ig be eenige toaatattjtioe lt;0ob. J©u/be tbieebe g)ejfoon/be Sone iff joobanig. giet Openb. 1: 8. Mieha V : 1. Openb. II: 13. 3. ©e «öobbelijfte ÏÊejften. ©ie be tocrelb gefcljapen fjeeft/ alle^ onberöoubt/ be booben uplneln/bie i^ be bjaaracfitige (3?ob. 4i5u/ be gone boet bit alfej?. giet Joh.I;3. Col. 1:16, 17. Joh. V:20, 21. 4. ^obbeltjfte lt;^rc. ©ie gefp al? be ©abc? te eeren i^/in taieng naam men moet geboopt luorben/bien men moet aanbibben/ in taien men moet gdooben/bie i^ be Inaaradjtige 45ob. jSu/be3e eere ftamt ben gone toe. giet Joh. V; 23. Matth.XXVIH: 19.
Phil. 11:10. Hebr. 1:6. Joh. XIV: 1. ^ierban sal tn 'r fi^eebe gefprogt; I. ften
113
114 Van de Goddelijke Personen.
fien taorben/kap. XVIII. öe ï^cilioE ï?ccgt be tuaaracQtiflc (©obi?/ 3at ficiiEbcii § 28 ocfoonb tnorben.
Do drie VIL IDejE bjie J0c?foncn 51311 iiocïj ban Ijet BPeseii/ nocf) ban malfianbe» vcrsDnen rEn iierfcljEibEii of gefcljeibEii/ joobat biat anüe?g ^oube 51)11 Ijct i0oöbeli)ft van het J^c^Eii/ en taat anbrjs eeu (éoböcltjft ^Ejfoon ; eh toebErom bat anbrjgi wezen, tiE ©abEt/laat anbEp^ be goon/luat 'aiibEE? bE fjEiligE (i3EEpt..(I3ac toa^ malkan-11 ö^iE/ ja biEC gobEii tE ftElleii. ©aac ig bJEl onbE?fcf|Eib/ maat gecnE bE?» deren ge- fcficibEiiljEib. SfebE? 5pErfoon IjErsElfbe eu gfljcElE gt;J5obbElijft i©E5En/oiJ scheiden. sulfje nianiErE fifftaanbE. daarom al^ bE ban bE J^ErfaiiEn fp^EEftt/
ban noEint 5E b?iE/eh al^5E fp?EEt« ban ijec (©obbEltjl! i©£5En/in bjie ^E^foiiEU gEtnEEii/ ban 5Egt 5E bat biE drie één 5ijn/ 1 Joh. V: 7.
Maar zjin ©e tlI^icftfcf)E ïïEjfiE gEb?iiiUtE b?iE bioorbEn/tuaamiEbE 50 bE EEiifgQEih een m, En (jcj b^iE ^ErfoiiEn mEt maUianbErEii uitbjufttE/toElfiE
toi) in on5E talE5oo nabjulilJEliift niEt ftunnEn noEmEn/taij sullEn t^aclj' tEii baar 500 nabij tE ftamEn al^ Vdi) fiunnEn. I^Et EEtjtE tuoorb o^osa/a, Zeifdewe- howoousia , zelfdewezigheid , 't bJElft 5Egt bat ljEt5EUbE il5obDE(s)ft lBE5En zigheid. jjj, jperj-onEn gemcEii i^; be EEii IjEEft niEt EEil aubEt ïPE5En ban be anbrj/maar bat eeiie En IjctSf'fbE; be goneip bE5ElfbE «öobljrib/bie be ©abe^ ié/ en be ïf eiligE d^ecpt ijS be5elfbe (öobljEib/ bie be J^abE? eh be Scne i^. IDe ftettErEn öö oub^ fpEEÏben mEt bit taoorb/ eh gcb^iiifiten Geiijkwe- in jplaatgi ban bat o/totsiTta , homoiousia, gelijkwezigheid, UnileubE bat bE zigheid- g0lie en jjg fjeiligE ((?EE^t eeu n3E5En IjabbEn/ bat beji ©abejé BSeseii gEltrft/ maar niet IjftSElfbE lita^/ aléof/ ombat in ï)Et tnoo^b maar Één lettfjtjE/in be jafie oofl maar 5ootaeinig onbE?fcf)Eib tnag. ©eb^ie^e?* foiiEH lJE5ittEn ^etjElfbE i©e5En. Joh. X:30, Ik ende de Vader zijn één. iDe 2one toa^ tv poQcpij Oea, en Morphee Theou, in bE geftaltE/bormE/ Evenge- natutE 45ob^. Phil. II: 6. {}Et ttDEEbE bJOütb ïaÓTrjs, isotees, even-ge-lükwezig- lijkwezigheid, uitbjuliFienbe bat iebe? ^e?focn ljEt5clfbe djobbrlöfte IPe-5En geljcel bE5it;!3Et il3E5En i^ onbeElbaar/ÏEber ^Ejfoon IjEEft Ijet gE-ijeel/bE ten niEt iiieec ban b£ atibe^. iDe bjie ^erfonen be5itten f)Et opobbe-ijjfie I©e5en gelijfteltjft/ baartn 51)11 5tj gElijft/ bat iEbsr ^erfoon 't gEl)Eele pubcelbare «Óobbelijlte UDe^en bE5it. l^et betbe Uipo?b 1^ ipniQiywntjaig, in-be- emperichooreesis, in-bestaanheid, te ftennen gebenbe/ bat/ bElutjle 43ob een» staanheid. nonbig Eiiftcl eeu ig/ 50iiber cenige berfcI)Eibenl)eib of jamenilellinge/ !©e» 5En cn ^Ejfoon/ al? ooli ggt;Erfoon en ^ejfoon geene compofitie of 5amEii» ftEllinge maaUt/ betui)le be b?iE ^erfonen/ fcfiooii onbejfcljeiben/ niet bEr-fcl)cibEn 5ijn/ maar in malfianbEren alji bE EEne EEnboubige 45ob ÖEftaan/ öe ü^aber in ben Zone/ bE ^one in ben ©abEr/ bE heilige lt;!5ce^t in ben ï^abEt eii in bEii SJane. Joh. 1:1, Het Woord was bij God, ende het Woord was God. Joh. XIV : 9, Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien, vs. 10, Ik in den Vader, ende de Vader in Mij. De Vader die in Mij blijft, ferachei- JpEtfanen/ 500 alö ge5egb iis/ oberEEiiftomenbe/ 31)11 nugtanp
dei). ban Ijet JJD^'cn en ban maliianberen anbejfcfiEiben/ joobat l)Et J©E5En niet
I Van de Goddelijke Personen. 115 Van de Goddelijke Personen. 115
be een of anber ^cjfooii/cn be rtMie ^gt;17(0011 nict be tuibcre. Doclj ijet intDBtibigc/ get natuurljjfte anbe^fdjeib/ 30a aï^ T)et in (öDb iö/iö boo? on^ onficg^jpelp/ maac tag jien maar be uite?jte einben/ 500 Uecl ï|et ben ^eerc Uetjaagb Ijecft on3 in 51311 IBoorb te oprnamp;aren/cn öet gcopcnamp;aacbc i^ on^ genuftj tot be^taanberinge / tot aanbibbingc/ tot Jjcilig geamp;juift entoc saligljcib. Jt 35!» selic; bat cen onbeftcerbc ban beje bcjtiorgcnfjcib taeinig tarct/ ÖÖ 'quot;^9 5oa gclcejb jijn al^ fjij tail; maa? p 'P Fen 43ob,5alige / al ilt;S }jij ongeleepb / taret / geloaft en geboeïr al becl :/ mre? ban beje berborgen^cib ban een onamp;efseerbc of cen tegenfyrcfiec
c baatban joube fiunnen gelooben/ en ban |)ij jelf Ban uitheften.
tjet i©e.ïcn en be ^ejfnnen ^tjn !l)ier onbe^fcljeiben. (a) f}et IDe^en van het b amp; cen/ be ^nfonen 51)11 b^ie. (b) C)et llü^cn taorbt aaiigem'ejftt abfa-VVezen: lc fuut jonbe^ öetreURinge. ©e ^e^fonen tjeüöen relatie en betreftftinge j» £ op maiftanberen. (c) ^etjelfbe nDejen ig in De b:ic ^ejfonen/en gel)eef t, fe in iebe^ ; maar iebe? Jpcrfaon beftaat boor 3ijnc eigene selfftanbigljeib/ n joobat Ijet üamp;esen aarigemcjftt taojbt al? inebebcelamp;aat aan be Jpc^fonen/
je in bien jin aIlt;S gesegb i^/ en be ^epfonen aninebebeelbaar. IBaacuit ülijfit/ 3e bat Ijet DBejen en be Jl'c^fonen onberfcfjeiben taoröen/niet safteïtju en Ine» je 3C11 lijft/ maar ai^ be maniere ban be safse/50a al^ taij baarban ftainelen. •n ©e Jperfonen taorben ban maiftanberen onberfcamp;eiben/niet boo,: eene van mat
je enftele bebattinge ban ong berjlanb/ ooft niet ten opjigte ban be tae?--li ftingen «öob?/ ten taelften op.ygte Cob ban 30abe? al# f^ij bu# taerftt/neio^b ;n f En al# ïjij bu# taeiftt./ ban gone/en ais l^i) öu# tae?ftt/ ban heilige ei?e,gt;-
(öeegt genaamb joube taorben; ooft niet bat be bjie j{pejfonen collate-^iaiipequot;' n. iaa!, 5ijDe bij ^ijbe/neffen# maiftanberen gaanbe jonbè? eenige betreft-e/ ftinge op maiftanberen jouben jijn/ joobat be gone mei ©abe?/ en be je- ©aber tael be l^eiiige^ee^t ftonüe 3ijn/en be betrefiftlnge en be bena« e- tninge alleen opligt souben ïjebamp;en op pet tae?ft ber beclopfinge ; maar e- Set onberfdjeib i# in be nature be? ^e^fonen selbe. 't ifiobs eeutaige e- nature te beftaan al# ©abe^/gone en ^ciligc 6ec#t/en bat be ©aber :(e niet ftan jijn be gone/en be heilige J5re#t niet be ©abe^. ©e .^cljjift jlelt Ijet onbejfcfteib (a) in be personele eigenschappen al# Ijet funbament n. ban be relatie of betreUftinge/en baatuit bloeit Ijet onbe^fcöeib. (b) 3fn innameu; e. namen, ©abe?/ goon en heilige 6ee#t. (c) 3n orde, be ee?|le/ ttiieebe röan'ieroquot;' 11» en be berbe jèejfoon. (d) 2[!n maniere van bestaan , be ©aber ban ïjem* van bo-;r- jelben/be goon ban ben ©aber/en be ïjeilige 45ee#t ban ben ©aber en n/ ban ben gone, (e) 3[n maniere van werkinge, be©abe? taeifttban l^cm» van weren jclben/be gone ban ben ©abej/be heilige ièee#tban bie beibe. Pe?'^efkê de ird fonele eigenfcljappen jijn bese: be# ©abc?# te genereren ; br# goon# ge
personele
jn. genereejb te sijn / en met ben ©abe? ben l^eiligen 45cc#c te senben; ei?en-jft. be# j^eiligcn seee#te# ban ben ©aber en ben gone uit te gaan/toElft#^lljppen n# maniere boor blajinge in be Jgt;clj?ifture uitgeb^nftt taorbt. bergen# in iet ben geljEElen bijbel taorben be bjie ^cifonen abfoluut/ jonber betreft-i# ^ 2* ' ftiii'
Van de Goddelijke Personen.quot;
ftinge op inalfianbcr ocnocmb/maar altijb met Ijerrefiriinoe/'t üiclft be 1 Dei
liBiiaminae/jDabc^/ Soon cn Cjeiligc aScE^t te fiennm gerft; 't jij bat i na
ren Jpcjfoon alleen/ of ttuee/ of be b;ie in erne plaatgü genoemb taot' K öa
ben/en 500 be relatie in be eene plaatg niet mnote uicgebjiifit luorben/ % t'ii
't tnelft maar tluee of bjiemaal onseié tarten^ grfcljieöt/ 500 liiarbt bie öe
plaatfe in aubere plaatfen niet bie tietreMnnge berftlaarb; al^ Num. # gC|
VI:25, 26, bergeietien met 2 Cor. XIII: 13, cn Jes. VI:3, bergeleUen 1 tjSi
met Joh. XII: 41 en Hand. XXV1II;25. ^rie filoate namen te (teilen/ bic
of bcje öenaminge te itellen alleen ten up^igte ban be Incrlnnge a5ab^ , (ügt;c
in be firbcclinge ban Ijet ^Enabcberüonb/ i§ in ben g?anb be ^eilige boi
^ieëenfjeib te ontiienncn ; b^ie coëxistenlicn üf tegelijk-bestaanlijkheden , tui
jonber be ge^egöe DetrelffJinge op mallianbercn te ftellen/ i? Djie r| gt'j;
ben te fiellen; baarom jai Ijet nooöig jijn Ijet funbament ber tietreli» ? gij
fiinge/ be eeultuge generatie/ cn uitgang Inat öreebe? te toonen. S boe
Deecuwï- IX. IEgt;e pr^foiicle cigcnfcljap ban Den ee^jien ü|)e?foon i$ ben ttaee» || en
f^ATriPquot; ben te genereren/en bic ban ben ttneeben gegenereejb te biorben op ■ be
eene met 4?obp bohnaafite nature uberceniiomenbe maniere ; tuellle ma» ? liu
nicre lutj alle^ücgt bour Ijet taoorb genereren berftaan ftunnen/ Inaarom ; ges
5e ooft met bat Uioarb in be heilige ^cnjiftuie luo^bt uitgebjulit. ^e 31)1
eeulnige en onbegiijpelijfte generatie moeten lüij niet trefifien tut be tuc
menfctjelyftr/ maar ban be menfctjelijfte/bie uit onje gebadjten latenbe zei
be^btnijnen/moet men opftlimmen tat be gt;i5obbrlijamp;c/en baarboor begjij» i
pen eene julfte boortb^enginge ban ben ttoeeben Iperfoon boor ben eejften ; als
^perfoon/lnaarboor be eejftc J^aber en be tloeebe Sone itf. ©it i^ eene geb
liiaarReib/ bie ban alle tijöcn in be ïie^rse i^ gclicnb/ geloofb en be^bebigb. | Dei
Wordt DEZE EEUWIGE GENERATIE jullen tuy toonen en licbejitigen met j ren
bewezen, foorten ban argumenten, lt;Pe ccrfte betoijétebe nemen Inij ban be | So
6enaminge/be tbiecbc ban jjet funbament be? benaminge. 1 rea
Bewijs 1. X. EERSTE BEAVIJS. ©e allecnlnfjje (J5ob/öie in 3nn li?oori3 met be | i^ t
bc'naïin- alquot;e?1i|aa,:ftE/ lJ?act)tigfte cn gepafte iDcorüen be? menfcljen ^cmselbcn gen
ue vader Equot; ben tncg bcj saligljcib openbaart/ bejlilaart niet alleen bat l|i) b?ic gefi
cn zoon. fg in jppjfanen/maar benoemt ben ce^ften Jpe^füon ©abe?/en ben ttnee» tur
ben Sone. Siet bat Matth. XXVIII: 19, In den name des Vaders, ende ttui
des Zoons. Joh. V:20, De Vader heeft den Zone lief. 2 Joh. vs. 3, Van 1 fuo
God den Vader, ende van den Heere Jezu Christo , den Zone des Vaders. 5
©abe? en gonejtjn inootben/taclftE in ljunne nature eene betrcfUiinge noj
op malfianberen Dcfiben/rn met bat men bie tooajben fioort/ficbat men leib
bie met be relatie/janbe? ttielfte men geen begrip ban be taoorben ï)e6' r 30 1
fien ftan. JUlïet bat men Ijet luoorb Vader Daoct/joo berftaat men baa?» SUquot;
boor tejftonb iemanb/ bie een anbe? naar 3011 öcelü Ijecft boo^tgeb^agt/ l
cn fjet taoojb Zoon geeft tE?|l:onb be gebaclUc ban iemanb/bie ban een Oe5i
anbe? naar3tjn bcclb cn nature ij? baortgebjagt/en meteen bebat men quot;if
öen g?onb ban bie berrefifimgc/ tuelHe bie tlnee op mallfanbecen Ijeb' fict
ben.
116
Van de Goddelijke Personen.
Den. siDEliiijle ban a?oti ï|Em5Elben eigenïtjft en tnaarlijft onbe? bic öe» naminge ban J^abc? en gone alé get baorltierp ban on? gclonfopcn-fiaart/enbie tuoorbcn tejftunb joobanige üetreftftingc ts fiennen gebrn/ en a!^ joabanig ban ern ii'b?r bestaan bjorben/ ?;oo ié ban jebrr bat bc JDaöfj ben Scne gi-gEiirrepjb ijceft/ rn bar be Sane ban ben l^abc? gegenerrejb \$/ en bat 3c soobanigc relatie op malftanöeren Ijetiben. vPc Cngelen/ SCOam en be gcloobigen Uiorbcn ouft jonen oJob^ genaainb/ üie benamingc geeft ooii terftonb bie relatie te ftemien / bat jij naar (j?ob? beelb jijn boortgcö.iagr; be ee^ile tluee boot* fdjeppinge/be laatfte 1 boor tuebergeboorte ; maar goonfefjap ig ban eene anbere na»
Iture/ Vnelfte niet be anberen niet te bejgrlijftenture/ Vnelfte niet be anberen niet te bejgrlijften ié/ in tnellïen op jigre bc 5l!po?5teI jegt/Hebr. 1:5, Tot wien van de Engelen beeft Hij ooit gezegd,
gij zijt mijn zone, heden hebbe Ik u gegenereerd? ig Eone
boor generatie/ tjij Inojbt -smt' ésoytjv kal' exuchccn, öij uitneinenöljeib en berljeffinge öoben alle? de Zone genaainb/Hebr. 1:1, 8. lt;Cn beröe?/ be eigen Zone «J3ob(J/ IjctUnifi alle oiicigciiliiftlicib/ bie men onft joube ïiunnen bcbenficn/ uitlluit. Kom. VIII: 32 , Die ook zijnen eigenen Zone niet I gespaard en heeft. Eigenen Zone geeft te ftenncn boor generatie jgone tc 5Öii/ en aljoo JSob eUengeUjU te jijn; b't bejftonben jelf^ be ^lioben tuel/Joh. V: 18, Maar ook zeide , dat God zijn eigen Vader was, Hem-zeiven Gode evengelijk makende. Cn/om {jet nog naöer nit te bjnftften/ ? toojbt genoemö öe eeniggeboren Zone, Joh. 1:14, Eene heerlykheid als des eeniggeborenen van den Vader. Joh. III: 16, Dat Hij zijnen eenig-; geborenen Zone gegeven heeft. (Ooit be eerstgeboren Zone, Col. 1:15, Dewelke is het beeld des onzienlijken Gods, de eerstgeboren aller creatu-I ren. Cn om alle üibenlïinge Incg te nemen/ Ü^tj iö joo be eE?ptgeburen I Sune/bat C^ij ban eeuwigheid geboren is, Spr. VIII: 24, Ik was gebo-ren als de afgronden nog niet en waren, i^ie^uit beilmten lui) bué/ l|tj . i£ be gone beg J^abejgf/ oncinbig be^fcljillenbe ban Cngslen en geloobi» • gen. ©ie gone bij uitnemenöfjeib/ be eigen/ be eeniggeboren/ ee^'t» geboren/ be ban ceiitoigljeib geboren gone a5obé/ bie Ijceft in jijne na»
ture betreftftinge op Den ©aber boor eene eeuluige generatie; maar bc tbjeebe ^e^foon joobanig; bie? i? tuéfcöen ben eesten en tlneeben fgt;ej-- foon eeiiereiatie/taelfie^ funoament i?be eeutoige onbegjijpelijfic generatie, XI. ^cljoon |)ct geftelbe betuijs ten bolle obertuigenbe/joo joeften negtan? be Socinianen en anöeren/bie fjet bejborben bet|ïanb tot een leidsman nemen/of 3c nog niet iet? jouden Ïiunnen öebenften/taaaimeöe 3Ü öeje luaarljeiö jouöen be^bonfieren ; tnelue^ uitblugten tog in't flopte juilen boorilellen/ en be Inaarljeib tegen bc BeftniBbelingen berbebigen.
Uitvl. 1. ©e taoorben ©abc? en gone lnorben ban •irtob oneigenlrjft Uitvi. 1. gcsfgb/ soobat men in bie oneigcnlijfi ban 45ob gejegbe fp^eefttogscn niet moet ftaan blijben/ noclj baaruit cenc brie^cib bc? ^erfemen met Betreftftinge op malHanbcrcn tceftftcn.
^ 3 Antw.
117
118 Van de Goddelijke Personen.
Antw. Antw. 't 3$ ontaaarljeiti bat beje toootben ©abe?/ gone/ ^13. onel^ gcnliift ban a5ob gescgb tnotben ; 31) tooröcn op Ijec flllp?nab?uftfteltiftfl:c EiOEnltjft ban (0ab or^cgb. lt;E5c cejftE ^ejfaon 10 op be aile^ft^acfjtigftc en EiBrnljjftfte biij^e ©abe? ban bfii tbiceben ^epfoan/en be ttoctbc Jpcj* foon is op De alle^acljtigftc cn eigenïrjftflc lnijjC 25one ban ben eec» jlen ^ivfaon; eh Ijct fiinöanicnt ban b'e bcr^EÜliinge/ be EetttaigE ge» neratiE/ op IjEt allp^ftt:act)tigftE En Eigcnlijfiite taaarljEib in gt;l5ob^ na» turE; maac bE fp^EElibnjscn 31)11 ontlEEtib ban inEnfEljelijiJe 3aften/ geltjft get grljEElE JDourb ^oD^f gee^tElijfie 5af5fn bone fprceUlunsm/ biE ban ligdjaniElnfte saïten genomEn 31)11/ baoritelt/ opöat bnj menpcfijej? be-3EtUE ürtEr begjijpin 50uöen/biEtEnbe bat iirtgetiE op menschelijke wijze grjEgb bJorbt/ up Eene Goddelijke wijze verstaan moet biorbcn. J^u sal niEinanb 300 bliiaa^ 31311/ bat ijij baarom alle? mat in ben bijbel ftaat op Erne oiiEigenlijHe bnjiE soube toillcn berftaan IjcDamp;cn. ©obe loojben ligcöaiiielijliE lcbematen/oogcn/ ooren/ manb/ f|anben/En3. toegcfcljje# ben/en nicnfcfjelijiie affecten eh bEtoegingen biorbeii ban (35oböe3egb; bjjj bieten nu bat be lebeinaten en bc affecten 3ulfte Eigenfctjappen en tDE^ftingen in i^ob beteeUenen/al^ bii) booc bie leben En affecten bertoo» nen en uitboeten, n^ie ?al nu jeggen/bat bie saften alle oneigcnlijftin lt;!3ob 5ijn? ©at i^ eene taaarfjeib/31] 3ijn niet menfcljelijft in 60b/ombat 3e op menfcljelglie tnrjse ban i0ob ge^egb biorben; maar 3113ijn ^efte? op't allEjftracljtigfte en eigenlijinte in J5ob. goo ooft tjiE^/Vader, Zoon, generatie, 31)11 luoorben ban menfcïjElijfte paften ontleenb/ en bctEeltenen op 't alle^f^acljtigfie en EigEiilgfiftE biE BEtrEfifunge eh bEii gionb ban tiE m ajob/op eeue bJij3E niEt 3nne onbegjijpelijfte nature obejeeniiomenbe.
Uitvi. 2. XII. Uitvl. 2. ©e tbicebe ^e;foon Ino^bt Sone genaamb ombat l^ij EEn^bieseniéi met ben ©abe? i^.
Antw. Antw. (a) ©at ftaat nejgen^ in ben 23ij6EÏ/en baarom 300 ra^ ge» 3Egb/ 300 ra^ bEjtoorpen. (b) 2£l jjeeft eeu 3anE be3eIfbE natuur niEt bEii baber/ biant anbe^ bra? {j'j OCPquot; 3onE/ 50a iö todj bE geli)ftf|Eib ban naturen mrt malftanbErEn bE g?onb En bE rEbEii niEt/ tnaarom iEmanö Sohe gEnaamb bio^bt; taant ban ftonbE eeu babe^ be 3one en be 3one be babe? 3ijn/ban toaren fijocbe?^ babe? en 3oon ban maiftanb?ren/ja ban toaren menfefjen/bie in ben öanbe?b|len gjaab ban maagfefjap niet bij tnalftanberen ftomEn/ babe? en 30011/ taant 31) Debben alle beselfbe meii« fdjElijfiE nature, ©it i^ obertuigenb bij allen/ taaaruit ban blijfu bat öese uitblugt 3elf^ geenen fcl)tjn f)quot;ft- lt;Êen babe? i^ tjij/ bie iEmanö naar 3t)n bEElb gegEHErEE^b IjeEft/Eii een soon/bie naar Ijet hEElb be^ babej^ gegeiiErEe^b iji; 300 ooft in bese bejborgenfieib. (i^clijftljeib ban naturen geeft geene relatie ban ©abe? en Zoon/ maat gEiiEtEren en gegpnereejb tE 31)11.
uitvi. 3. XIU. Uitvi. 3. ©e ttaeebe ^gt;ejfoon toorbt Sonc genaamb/ ombat l|tj bolgen^ üEn raab be^ breöegï be menfcfjelijfte nature geeft aangenomen/
en
Van de Goddelijke Personen; 119
en in ï|Et blee^clj gcopenBaajb get stenïijfie 55eEltii bej? onsicnlijfien (jgob^/ om Tiet taejft bet be^losfinge uit te bneren.
Antw. (a) 5C(g men jegt rejfte en ttaerbc Jfgt;f?fnon/ban ftrlr men ecne Antw. relatie/ en ban Uan men niet fteilen bjie coëxistentiën, tegelijk-bestaan-lijkheden jonür? relatie op malltanberen. Cn aljï men een funOamentof rebiu joelu en ftelt/taaaram be ttaeebe J^e^foon '2anc en be eejfte JDaöer genoemb tuotbt/ 300 belïent men / bat bie tnoorben ©abej/ gone eene betreftUingc op malftanberen te fiennen geben; bie^ ftan men onjS 6e-toijé uit be relatibefienamingen ban ©abej en gone niet tegenfpjeften/ en men moet toeftaan bat be J£e?fonen geen b^fe ^e?fanen jijn sonbet fictreftfiingc/maat met relatie en betrehfiinge op malöanberen al^ ©abe?/ 2one en heilige 45eegt/en Qet berfcljil blijft ban alleen ober Ijet fon« bament en be reben ban bie relatie/ teaarom be eerfle ^ejfoon ©abec en be ttneebe gone genaamb toorbt. ©e ^cljjift jegt tnegena be generatie en geboorte; maar men bat niet luiilenbe/300 jegt men/be open-baringe in ben blcefclje/ Ijet aannemen ban be menfcljelgfte nature/ jon* be? gronb in fift I©oajb. (b) gitfj te openbaren in j^et bleeécfj ftan be gronö ban goonfcljap niet 31] 11/ bat inaalit ben ttaceben ^qfoan niet tot een (0ob/noclj tot ben eenigijeboren/ eigen/ eerstgeboren gone (0obS;
luant Vnaö al gone/ fsjj luais al öe ccntaige Sone be^ eeutnigen J^a» bejjj/CJij bia^ al ban eeulnigtjeib geboren/en 500 aleer tjij gcopenamp;aajb Iniejbe in fH't Uleeg'cf); en ^ii moeite al be gone (öabs 31)11/ anber^ lionbe ï^ij alp gone iJ3obS be nienfctjelijlie nature niet aannemen/en 3icö in fjet bleejsclj openbaren, giet bit Spr. VIII: 24, Ik was geboren als de afgronden nog niet en waren. U?alt;ï {^ij toen al geboren gone/30a i^ ï|ij l]rt niet geluo?ben in 3i)ne men^cFimorbinge. Spr. XXX: 4. SCgur/ be 30011 3iafte/ 3icl) berUionberciibe ober be onbeginpelijHIieib OJob^/ segt Di.bcr anberen/ hoe is zijnen naam , en hoe is de naam zijnes Zoons? zoo gij het weet. U?a«gt; föii toen al gone/30a ijs Cji) ban geen gone gebior* bm boor 3ijne mengciilnorbinge. ©oet [jierbrj/Gal. IV: 18, God heeft zijnen ; Zone uitgezonden , geworden uit eeue vrouwe. Sis be gone ge3onben om be ineiifcijelijfte uatunr aan te nemen/ 300 moepte ïjij al te boren gone gt;31511/ en boor Ijet aannemen ban be menfdjeltjfte nature ftonbe Ejii be gone ; a5obé niet biorben. 5Clp Cftjiptu^ ge^egb biorbt God geopenbaard in het ; vleesch , öat geeft onttoijfelbaat te bennen/ bat l^ij te boren al «öob tna^/ en bat l^n boor be openbaringe geen ifitobtaierb; 30a ooft alóergesegb tnoröt/ dat de Zone geopenbaard is in het vleesch, dat do Zone gezonden is, ; geworden uit eene vrouwe, öat geeft ban ontluijfelbaar te ftennen/bat ^ij bc gone (©oöp boo? be menpcljtuorbinge at Vnaé/ en baajom niet gone toirrbe. (c) ©e ï^eilige lt;!5eegt fifcfc 5'cfl ooft geopenbaarb in be toerelb/ Matth. 111:16, in ben boop neberbalenbe alp eene buibe; in be rptra»
orbinaire uitftortinge 300 op ben pnftftejbag/ al^ baarna in be eptraorbi» ; naire gaben/ en ï|jj openbaart siclj nog bagelp# in 3Öne genabetoe^ftin'
gen.
120 Van de Goddelijke Personen.
gen. Jgu 5al niemanb jeggen bat be heilige «pee^t baarom be ^onco^ob^ bieg 0Peilö3ren fn be lnerelb be g:onb ban Ijet goonfcöap niet. Sgegt men be heilige 25rest i^ gren mengel] gcltiorbm/ift antlnoc^h/ban moet mrn tjet openbaren baren laten alö ern g:onb ban gaanfclj.ip/cn men moet alleen peggen/ ren bati öc brie Jprifancn/öie oi)bc;fcf)ill'g Uiaren om IDabej of gone/ of CJcilige 45cr|t te taorben/i? S5one 4300,5 getoorbcn/om» öat l^ij be menfcficlijfic nature Ijerfr aangenomen. IDiebrrfocit een jeggen niet ? ^eeft Dan be nienfcljelrjUe nature l)et goonfcljap? tÈgt;f i^ Cljfiptu^ menfetjeiijftenature Ijet beeiö be^ oniienlijamp;en C^abis? 3!^ Cjg geen Sone 43obö ban eeutaigrjrib ? 3,^ {Jij niet in be gcflaltenigfc J5ob^? 3^ l^ij niet naar svjne (öobbclijfie nature f|et uitgcb^ufite beelb ban be^ ©abejé sclfitanoigïjeib 5
Aanb. i. XIV. Aanhoud. 1. Baren ij? in be ^cljjiftuuc 500 beet al«» openbaren. Snöien nn geboren te taoröen iemanb tot een gone maafit/ 50a maaftt ban ooft openbaar te Inarben iemanb tor ern gone. J®u/ baren i^ ^oobeef al^ openbaren/ pelnft te yen ié/ Spr. XVII: 17 , Een broeder wordt in de be-naauwdbeid geboren. Spr. XXVII:!, Gij weet niet wat de dag baren zal. Hoogl. VIII: 5 , Daar heeft ze u met smerte voortgebragt, die u gebaard heeft.
Antw. Antw. (a) 25p.rrn en openbaren yin grrue Sijnonymen, gclijUIuibenbe tooo^ben/ Ijetjclfbe öcteeUenrnbe/ ^oobat men 5e omüeereu ftan ; men fian niet scggcn/al Inat geopciibaarb tno;bt/ tnojbt geboren/ en al tnat geboren tnorbt/inorbt geopenbaarb/bat ^oube be ongerijmbfte geboïgen ban be toerelb uitleberen. gal men uit ttare tuoorben bejeifbe jaftc tjeftften/ 30a moepteu be tuoorben gcrecip?ocre?b cn omgeftrejb Imnuen Inurben/ be^e tooojben nu ^oobanig niet 5ijnbe/ 300 ftan men baaruit 3ul[fen gebalg niet trefilten al^ boojgeftelb i^. (b) (©mbat een toooro op be eene piaats nnei= genlijft en bij gelijlicniefe oe3fgb tnorbt/ baaruit bolgt niet/bat Ijet oberal in alle plaatfen oneigcnlijft genomen moet Inorben. 3in be^e onberljanben jijnbe ftoffe tnorbt nooit baren en openbaren boor f)et3clfbe genomen/nooit beteeftent in be3en openbaren baren/ bies i»? bc.^e uitblugt ï^acijtelooé. (e) SCl!? openbaar tnorben boot baren uitgeb^uftt tnorbt/ban Uio^ot batgene/ bat openbaart nooit ©abej genoemb/en bat geopenbaarb tnorbt/too^bt baarom nooit gone genoemb/öle^ raabt beje uitblugt niet/betnijle men uit j)et tnoojb openbaren ötbigsen tuil/bat diristnö baarcin gone genoemb tnorbt/ ombat geopenbaarb ilt;gt;. 4ilScn moest fce?f)albe niet blootrlijft seggen/ baren luojbt boot openbaren genomen/ maar men moeste betDij3en/bat iemanb baarom babe? genoemb tnojbt/ombat f)ij geopenbaarb f)ceft/cn bat iemanb baarom ^one genoemb tnojbt/ombat §ti geopenbaarb i^/en ban 3onoe men ee:?t tot be 3af{e bomen/of Ctquot;)?i#-tu^ gone i#/ ombat ^ii in Jjet bleepcli geopenbaajb i^. (d) l©at be plaatfe aangaat/ Spr. XVII: 17. ©e benaautnbljeib i^ geen babe? ban öengencn/bie 3icö b^oebcjlijft gebjaagt/en be get?outne bjienb i^ geen joon ban be fienaautDbfjeib/ 300 moegt F)et 3tjn a!?i be uitblugt eeni»
Van de Goddelijke Personen. 121
gen fcDyn joutiB jin i^/ccn cetjauta b?ienb Ijcrft niït alleen
lief in boo^fpocb/ maar fiijjonbe^ in tcgcnfpoeb; öie jicrj in boojfpaeb gc«
bjaagt als een Menö/ bie gebjaagt siclj in tegenfjioeb a(é een ficoeber. Spr. XXVII; 1. ©c ^fu i§/ gij tucet niet luat u op ben bag ^al ontmeeten; batgene bar ontmoet ié geene sone ban ben bag/ nocp be bag een babe: ban ïietgenc boorbait. bag jeijt maac ben trjti/en niet bc ooi^aaft. Hoogl.
VILI: 5. ©ese plaat^ ftoint jjiec niet te papfe/baant baren öeteefient t)ier niet openbaren/ niaa: boortb^engen. lt;éc ïie^ïie al^ eene moebei*/ en be ïeeraar^ jrjn in ajöeib en fmajte/ opbat C()?i?tus eene geflalte Ijcööe in be garten be? menfeïjen/ 't taelU gefegiebt booj be pjebiftinge bré Cuange'
liumg. ö3aa?om bzaagt be ïicjïie oolï ben naam lian nioeber/ Gal. IV : 26.
Cn be getjonbic 3£eeraaj^ bio^ben babejö genoemb ban begenen/ bie boor Ijunnebiengt fieftee^b jijn. 1 Cor. IV: 15. Cn be geloabigen ü3o:bcn fiinberen ban be Ïïejfte en ban bc löCeeraa:^/ booj tniej bicnatjij befteejb jijn/gc' naarab.Zach.IX: 9. Luc. Xin:34.Philem. vs. 10. ©eb:ijl ban Inegen^ be gee«gt;-teitjlie teelinge en f)et geestciii!i baren be ïiejiie eene nioebe? en begeloobi» gen fiinberen ber ïtejlie jijn/ 30a i? bCjC plaatfe tegen be jDobanigen bie 5e boojtürengen ; toant sy jegt bat baren/genereren/boojtöjcngen i*?/en bat bat Ijet funbament j$ ban be relatie tngfcljen moebej en fiinbercn/ ba^
ber en soi.en.
XV. Aanhoud 2. ©e betbe ^ejfoon fjeeft jijne bcnatninge niet bicgcn^ Aanii. 2. een pe^fonelen uitgang ban ben =l5abe? en ben gone/maar taegenj? be öob»
belijfte fjuióOonbingc in be uitboecinge ban Ijet Ine^ft be? bejlapfinge/ in 't Uielfte tjij stjne a3obijrib in ber tijb geopenbaarb en fietaejeti Ijreft; anber?
joube men ben ^ejfoon ban ben ce?)len en ttoecben boor be benamingeban %ciligen lt;6re?t niet Bunnen onbejfc^eiben/ ombat bie ten opjigteban Ijet l^obDelijfi DDcjen een (j?erét en een Hjeifige töeest jijn. Joh. fV:24. Jes. VI : 3, 8. Joh. XII : 39, 40, 41. Hand. XXVIII: 25. Rom. 1:4. 1 Cor. XV : 45. Hebr. IX; 14. SBnbien ban nu be berbe Jperfoon heilige iöeest genaamb luorbt alleen/ ombat t}em al? «öoö geopenbaard Ijeeft in be öebeelinge be? genabe/ 300 b?aagt ban ooft be tlueebe ijperi'oon ben naam ban Sone/
ombat lp geopenbaard i^ in ben bleefclje.
Antw. (a) 't löebclg bio?bt antfienb/baar i^ ganjscl) geen jametiQang; Auiw. luant ban ieber ^ejfoon tóorben jafien gesegb/ bic ban be anbrre niet ge» 3egb ftunnen toorben; geboren te jijn/gejonbrn te 3Ün/fiunnen ban ben ©aber niet gesegb biorben; oofi ban ben heiligen (örept niet gesegb tnor= ben geboren te 51)11/ ben ^ane te senben. (b) 't U?a?bt in^gelg!^ nntfienb/
bat be eejfte of tlneebe ^erfoon heilige «èee^t 3ijn; nergené/ oolf nietiti be aangetogene plaatfen'toorbt be JDaber of be gone lieiiige «öeept ge»
noemb. 't 3$ biaar/ ii3ob ijs een oSerpt/ en ieberejperfoon is Ijeilig/ maar in be samenboeginge gefcljiebt get nooit, (c) Sl'l? ëob een öee^t genoemb luorbt/ en al*? be berbe ^e?foan heilige 43ee|t genoemb Inorbf/ ban bio:bt 0et lDDo?b aSee^t niet iri benjelfben 3in genomen/ gelijfi [iet üioorb nJeest I. (Ö belc
122 Van de Groddelijke Personen.
befe Bctccfiemjjfen tnant Ijct taorbt ooft ge.icob ban öcn Ininb/ ban
öe jtelc bE^ menfcfjen/ en ban be cngeïrn. ijèab een löce^t gcnocinb bjojbt/ bat negative, ontfiemienbertoitec tc bc?iïaan/en fjet öctEcftent julli een IL^ejen/ Dat in cnltciftcib/ onligcljamclijfttjcib/ onsienlijftljeib ban alle fcljepfelcn oncinhig onbcjfcfjeiöen igf/ cn 't laclft aan oti^ menfcljen uiet bete? ftan boojgeftelb taojben Dan boor Ijct ll^oojb (0cept; maac be be^be ^c?foon taorbt ï^eifigc Cgt;ce?t gEnoemb lucgeng be manicre ban uitgaan ban ten Pabe? en ban ben gone/ to elft e oné niet beter ban boo? een tauojb ban blajen afftomflig/ te iiennen oegeben ftan Uiojben; baajom UiorDt i|ij ge-noemb be iJ5ergt 4?ab0/ be (j?erpt Des fjeeren/ De ij3ee^t sijn^monbö/En bat ooft ;onbc? eenige öetjeftftinge op jjet tne^ft be; bejloisfingc. giet den. 1:2, De Geest Gods zweefde op de quot;wateren. Job XXXIII: 4, De Geest Gods heeft mij gemaakt, ende de adem des Almagtigen heeft my levendig gemaakt. Ps. XXXIII: 6, Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, ende door den Geest zijns monds al haar heir. Hit be^E plaatfen blijfit/ bat be berbejpe?-foon baarin ban ben cejften cn tbieeben onöejfcljeiben biojbt/ bat (l5Ée|t ij?/ rn IjorliiEl öe ce?i'tc en tlnrebe J^eifoon licilig ^tjn/ bat be bcjbe tjeiligc (0cr?t it?. SgietMatth. XXVIII: 19.1 joh. V: 7. Cn ai»j ^ij naa? Duiten h)E:fir/ ?oa hn-jftt Ijrj DberEcnftomftig jijnE natutE Door aanbfasingE. Joh. 111:8. Joh. XX: 22. 't UDelif ban 3tet op jiïne Uu^ftinge/ en niet op öe relatie inct Den |?aDEr en Sonc/ nodi op hen gjonD ban Die retafie/ ben uitgang.
Uitvi. 4. quot; XVI. Uitvl. 4. Zone cn Woord, Zone cn Koning Israels tDOjbcinnet mal» ftanberen be^lniéfclD cn boo? een en Ijctjeltbe genomen; nu Ijet beftenb bat ïl?oo?b en ïionhig Israels opsirjtc ijEböcn op bc uitboErimjE ban fjrt .iKibbElaaj^-anibr/ cn niet np De manicre ban beftaan. Soo ÖEEft ban ooft !jet luoojb gone opsigt op Ijct ^Bibbclaar^-ambt/en niet op bs maniere ban beftaan.
Antw. Antw. {Jet Ino.jbt gcrjecïlijft ontftcnb/ bat gone cn ïioning ^éraëfö en l©oojb cn Sonc een en fjctsclfbc jijn; 51) Uio^bcn tacl ban benjeliben 5pe?-fuon gescgb/ maa? baajom bctccftcncn 5ij niet een cn {jctsclfbe/ bicis i^'ban tjet ccn cn Ijet anber geen gcbolg. ï)an CFl?igftii^ toojben bclc jaften ge» .^egb/ cn trn bicn op3igte bjaagt ïjij bc;fcl)cibEne namen/ aig J©onbEjIgft/ Jaaab/ ^tejfte ^oti/ ^eöe-©o?gt/ ©abc? bej ceutoigrjciD/ Shnmanuel/ l^ecre onse (gercgtigljeiD ; taie jal peggen bat alle bie benamingen een en fter^clfDc 3tjn/ombat jij ban bEnsElfbEn quot;3pe?foDn gescgbtacrben t lt;©fban bc öcnaminge ban bcnïtoningSï^raël^opsigtfieeft op Ijet^Bibbelaajp-amamp;t/ öaajuit bolgt ban niet bat be naam ban gone ooit baa:op opjigt Ijceft/ en rog minber/ bat Uicgeng Ijet .iKibbclaar^-ambt gone genaamb toojbt. (£lj?igtu^ biojbt niet i©oo?b gEnaamb met ftet ^jichfclje tuoorb fófia rheema, maa? niEt Ijet tnoojb Uyos logos, {jettaelft tEbEn/ be^ftanb eu togé»
Öeib te ftennen gEeft/ en Cf)?i?tu^ ip De eeutnige en oppejfte ïiöij^ljeib/ Die ban ccutoigïicib geboren ig/ tuelfte be ^eece bE^at in tjet bEginfEl sijn^ üJEg?/ boo? jtjne tDE^ften/ Spr. VIII: 22, enz. Cn fcöoon Cf)?i?tu^ÖEt '
J©oo?b
Van de Goddelijke Personen.
j©oo?b gcnaamb tnicjö Uicgcn? öc opcnüaringc ban !jet lt;!5uan0cliuin/ 30a üat nier be reben ban ïtjn Eoanftljay/ en Uan bc öeiiamingc ban Igaiu'/
tnaaj een tnejli ban ben fimt/ tnc^ftrnbc naa? be manicrc ban 311 n belt;taan,
XVIL Uitvl. 5. ©e naam gone beteelient ben ganfcamp;en 3|)ejfoon be^ Uitvi. jl^iobclaajó/ uit a5otib£lijUE en menfdjeUjffc nature fieftaanbe/ en naa^
öeioc {jet JCiaibbelaa^amamp;t toaa?ncmciibe/ en niet bedelf? a5obl)ejb alleen; ja odU ^one be^ menfcljen beteelient ben geljeelcn ^ejfoon bep sIl5ibbc» laar^/ en niet 313112 menfttjelijlie nature, ©icé tuorbt t)ij Sune geiiaainb7 uiet liiegenjii cene eeutaige generatie ; maar Dij Inopbt eigenlijlt -ir-oDsjSo» ne/ eerstgeboren/ eeniggeboren Kone 6ob5/ ^pjuite/ (0pgang uit be jjoogte/ l)Et: ^Seelb be^ onsienhjlien genaamb/ incgen^ sijiiu miraculeufe ineiiGcfjUiorbinge/ tnoorben/ iniraftcten/ {jcmelbaa^t/ uitftortinge be^ ï}ei»
Ugcn heeste? en ganfcfje reaeritige.
Antw. (a) ©it i$ Ijet oube peggen ban bc Socinianen/en't i^ bjecmb Antw.
bat bcgenen/ bie nict'^ociniaaiig üjiKen sijn/ 5ictj met ^ociniaanfclje be» bJij^en moeten öeljelpcn ; 50a bcrre U'orDt men br^boejb baoj 5ijne boa^' aarbeelen. nien met Ijen niet eenj/ tnaarom boert men ban julltc reöCquot; nen/ bie aan allen niet anbejé tiunnen geben ban be bebenftinge/ bat men in ben gjonb met Den cenjS i? of moet lua;ben ? (b) ©e jpabljeib ié be gan^
fclje Jperfoon; be menfcljeiijbe nature ié noclj be J^cjfaon/ noct) een gebeelte be^jpejfoang/maar i^ alleen in ben Jpejfaon bep goon^obgaangenomen, ©e ttoeebe Jpejfoon tnaé al boot Det aannemen ban be menfctjelrjftenature/
ja al ban eeuluigijrib eeuwige Zone des eeuwigen Vaders, gclijlt boben bcüie» jen i?/ bieg i^ niet be ^one ^oblt;5 öooj bc miraculeufe ontbaiigenisfe/ ens. ©'c alle sgn betuij^en bat f^g be ^one 45ob3 ïna?/ maaj niet be g:onb en be reben/ taaarom On goneöobïj is en genaamb lnorbt/ gelïilt be^paa' tel ftct uitbjuftt/ Kom. 1:4, Die kraehtelijk bewezen is te zijn de Zone Gods, ua den Geest der heiligmakinge, uit de opstandiuge der dooden, (c) HCn f Cljji^tué 51)11 fmee naturen/ ^obbclijlie en meiifcljclijfte/ beiöer namen/ '* eigenfcljappcn en tnejliingen luojben ban benselfben pejfoon gesrgö/ toel» be ben ^ejfoon toeftomen/ fommige naai sijne *(3obbelnbe/fommige naar 3iine mènfcfjelijfie nature; bn^ Uioibt ClJ2i?tug/ Luc. 1:32, gesegb Zone quot;des Allerhoogsten en Zone Davids, 't ee^fte naa? sijne lt;l3obbciijUf/Ijet tlucrbe naa? sijne menfcljelijUc nature, ©e eeuluige ^oue bré eeutuigen J^aber^
Ijeeft be menfc0eljjtfE nature aangenomen; Ijecft be Sone^obp be menfcamp;e»
lij fie nature aangenomen/ 30a üiaö Cjij sefter al tc boren Sone öobsi/ en tDie^bc geen gone/ ombat l|tj bc menfcljclijHe nature aannam. Ombat tjij be gone beg menfcljen i^/ baajom ig ^ij met be Sone ^oö^/ en ombat l^tj be gone (iBobpié/ baa?om Uio^bt Cltjniet be gonebi-ö menfeijen genaamb; ©ie tooojben 31)11 niet onbejfcijillig/ gone (j3ob5 en gone be^ menfcljen 5ijn niet een en Ijetselfbe/ al Vnojben 32 ban een en bensnfben Jpe^foon gesegö ;
maaj t^ij i^ be gone ^ob^ naaj 3ijnc gt;jamp;obbeltjHc nature alleen tuegeng be eeu-ïnige genEtatie/ aljS betaesen i^; En ïjij i^be goonbe^ mcnfcljen alleen naa?
Oü 2 5 ljm:
123
124 Van de Goddelijke Personen.
5ijne mcnfcFjelgfie nature/ ombat uit {jet jaab bec bronltie geöoren ig,
Uitvi. 6. XVIII. Uitvl. 6. Matth. 111:17, Deze is mijn Zone, mijn Geliefde, in den-welken Ik mijn welbehagen hebbe. Matth. XVII: 5 toorbt baarbij oebaegb/ hoort Hem. l^ic? taorct gefpjaftcn ban ben ganfcijcn Jpqfoan JBibbe» laa?£7 *J3ob en in bten cn in bep^clf? offejanbe ftceft -öoö be 35aöc;
5ijn Inclbctjagen/ en Dien inaet men al? ^opljeet en ïioning Ijoaren cn ge» Ijoojjamen. ©eje nu a!^ joobanig aangeiuc^ftt/ luorbr genoemb en ij( be Sone il5ob9.
Antw. Antw. 5?gt;it aïle| ftaan Vtnj gaarne tce/ maar F)et raalit Ijet bejfctjil niet; fjet be^fcfjil is/ oföc ttoeebe ^ejfaon bi^ (öabljEib baarom gonea3ab^ge» naamb inorbt/ ombat i!5ob Qem al^lt;i5ob cn jBcngclj/ als JiKibbelaar bemint/ en in sjjnc ojfejanbe bcljagen Ijeeft/ cn men ^cm als ^ropljeet en ÏJo» ning geftoorsainen moet. ©it is 5ct bat luij ontfjcnncn. ©e teftgt i^ gansdj geen beünjs ; bie fpjeerit niet één tooorb ban ben gsonb cn reben/ tnaarom Cfj^igtu^ Sone ocnaamb Inorbt/ maar alfeen bat be ©aberl^emgone noemt; cn frgt;ö noemt C^em ^onc/ ombat ÏJij Uia^be eeuUiige gone beë ecu» taigen ï^abe^ beo? öe ecuüiige generatie, l^et Inoajb hoort Hem 5egt niet bat otb.JistnjS baarom bc 2one (j3ob? i^/ bat i? te Ucrre mi^. €n ooit ijï be g:onb ban gcïjcojiaamlieib aan ^em niet sljne mcnfcFjclijfis nature/ ooli niet jijn .iiaibbelaai^-amDt/ maar alleen jijnc (33abljeib/naar taelfte alleen ij? gone lt;6ob^/ fcamp;oon berecnigb met be menfcbeiijfic nature.
uitvi. 7. XIX. Uilvl. 7. C^et boojnaamfte oogmejft taaarom be naam gone «öob^ aan CÖ?i?tii^ diltUiijl^ in be ^duifture gegeben taojbt/ i^ om te leeren/ dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; ende opdat gij geloovende het leven hebbet in zijnen name. Joh. XX: 31. gocbat baaruu/bat C^ij 30a bittüiijl^ gone a3ob? genoemb tuojbt/ te tuillen üefluiten bat ï^ij eigenirjft jjeöoren 30/te be?gerf^ ig.
Antw. Antw. 33at ïilemt! 't «Dogmcrft ban be^cFijift/ bat (irF|?'^tu^?onclt;^oi3^ genoemb liio_:bt/ ij? te leeren/ bat S^ujï i^ be Cftjigtu^/ en3. ^nbien baa? ftonbe bat ^eju^ be gone (öobg ié/ ombat t^ij be menfcöelijfte nature Ijeeft aangenamcn/ ban 3oube Ijet tnat gelijlien/maar nu jlaat er alïeen/ bat 2Pe» 311? is be C!j?i?tug/ bc gone iiJob^/ tuiciiö goonfcFjap tot cenen gjonb Ijeeft be ccnluige generatie/ en niet bc mensrljUio^binge/ gelijft üaben ilt;ï öetoe-3en; cn baa:om is Ijet niet te brigcefs/maar gelai^ en ontoebcjleggelijft/ uit be benaminge ban Zone, eeniggeboren Zone, eigen Zone, eerstgeboren Zone Gods, te üefluiten/ bat niet oy eene ligcljamciijlite toij^e/maar eigenlijk op renc maniere met (©ob^ nature obejeenUomenbe/geboren zij. tyij bc reutoige gone bc^ eeuluigen !5aberjgt;/ baarom b.io?bt tfij 30a bilt» Itnjl^ in bc ^cljjifture gone genaamb/ en al toiejbe Ijet maar cenjS in ben bijbel gcbonbcn/ 't tna^ onjö genneg om te gelooben/ bat 3[e3ugi^be Cl)?iptti? be gone ij3ob^/ cn bat Imj gclaobenbe Ijet eculnigc leben 3ullEn Ijeübcn in sijnen name. ©e bililnijlfclje lje?F)aliiige moet be tegenfpjeftei^ obertuigcn/ bejfcFiJiftlten cn ban tegenfp?eïitcn afljoubcn.
m
XX.
Van de Goddelijke Personen.
XX. TWEEDE BEWIJS. Cot giejtoc ïjcööcn In ij uit beBeuaminpe Zone, i^Bewijs. mijn Zone, eigenZone, geboren, eeniggeboren, eerstgeboren Zone öetoesen/d®ebd'e üat öc ttoecöe fe^foan Uan Einitnigljdti opligt cn tiL-tjeliliinge lia^öe ojj generatie öcn cc?ftrn pp?foan/ al^ Kane en üaDc?/ en öat f^n ig dc eeuwige Zoue des °^®nbaquot; eeuwigen Vaders. cföi.i gatin lurj aücr tot Ijct ttaccöc üctnijg/ genamen üan Ijrt funöanient ban öe relatie/be reben en oionD luaajöoor en tnaajom üe tUieeöe Jpcjfoon ip bc eculnige Sone/ ban tnellten be ^cf)?ift s^gr/ bat liet ilt;} be eeuuiige generatie. lt;Pit sullen luij toonen uit üc^fetjeibene pïaatfen be^ l^eiligc ^cijjiftute/ bic lui] iebej op jiclj selUe sullen liao^ftellen/en ban be nitblugten sniberen.
A. Ps. II: 7, Gij zijt mijn Zone, lieden hebbe Ik U gegenereerd. HPe ce?fte Jpe^foon fp:etiu Ijiec tot ben tlnecben/ bien noemenbe jijnen 2one/Ijet»
Uieilt influit bat be eestte ig be ©abec ban ben tlnecben. i^ic^öij luojbt Ijet fuubament gejtclb/ taaarom be eeji'te ^c;foon ©aöer/en be'ttaeebe 2one i$/ in bie Inoojben/ Ik liebbe U gegenereerd, 't 2? ban filaa?/ bat öe ttocebc l^ejfoon niet genaamü toorbt 25one/ombat £^i) ftetselfbe bieden Ijeeft met ben ecritcn sonber relatie/ bjaarban boben in beUitvl. 2gcfpjoftcn i^. 't mebe Ijieruit baöt en sefter/ bat be ttneebe Jpejfoon niet i^ ^one/ en be eej» fte ^e?faon ©aber/ ombat be ttneebe ^e^foon be nienfcljelgfte nature aangenomen; betofjl be eejjlc J5erfaan ben ttaccben 500 niet gegcnereerii geeft/ l^ij biaé te boren al be tlucebe :13i'?foan/en be ttneebe 5pe,:focn bia^ te boren/ja ban ecutnigljeib al SSone. Siet boben Uitvl. 3. ©aarbij/in be mcngcljtnDrbinge is bc mcnfcljelijtjc nature ban Clj:i^tu^ gefojmcerb/ en niet üc qSobbeljjfie/ joo bat ban be menfcljeiijlic nature/ en niet be JSobbe»
lijfte soufcc 5ijn gone ^obs/ en genereren soubc ban öereelienen niet een |y)crfoan naar sjjn 'SSeelb boort te bjengen/ maar eene nature oncinbigban be nature br«S ©abers be^fcljillenbe te teelcn of boort te b:engen/'t taelft be ongerijmbljeib sclbe i?. 't uit besen teft^t ooft iiaarbirjftclijli/bat men bie [luee ftellingcn/ bat be ttneebe Jperfoon gone ïoube stjn/ombat l^ij eenptuejen^ i$ met ben eerften/ of bat gone soube sijn/ombat Hjij bc nienfc^clijfic nature öeeft aangenomen/ 't ip fiaarblijftclijft/ jeggc ift/ bat men bie ttuee jlcllingen niet ineen ftan fmelten; taant 't stjn tegenft?tjbige fteUingen/ cn uit ttnee ontnaarFjeben ftan men geen eene tnaar|jeio maften. ®e^e teft^t fpjeeftt ban ben eerften en tlnecben Jperfoon/ en segt bat tu^-fdjen bic eene relatie ijS ban ï^abcj en Sone/ en bat Ijct funbament i^ bc generatie, bic boet ben cejfïcn J^aber 5Öquot;/30a al? be ttaceöe gone i^/en bic boet ben tbieeben ^rjfoon gone jijn/ 500 be eejfte l^abec i^. JlBen Ijfcft geburig in ben monb be tnoojben ^auli/ 1 Tim. Ill: 1G, God is geopenbaard inden vleesehe; cn men tuil ftilstnijgenbe fjel boen boorgaan/
alpof tjet 300 beel te seggen laa^ alé Zone Gods; maar men burft bic hioarben niet bejftlaten cn op sijn gelioelen tocpasfen/ betaijle {jet ban onftlaa? soube opftomen. J]2ant God is geopenbaard in den vleesehe, i«?
niet te jeggen Zone Gods, maa? Ijct jegt bat i^ij/ bie ban eeutuigljeib
© 3 tftaö
125
.■
(öotJ taa-ï/ öe menfc^clijfie nature in EcnioljEib 51)11^ ^cjfoong geeft aange^ nomen/ sonbE? tE allenninftE uttbjufiEtinge ban be ictatiE/ bie baar tu^fejjen ben üabrr en bL-n gone/en ban ben gjonb brr relatie/ Vuelften be teftst buibfliiü ^rgr bc generatie te 31311. J©.iaroin gcbiuiftt men niet be tnoojben Jf'aiili ï Gal. IV: 4, God heeft zijnen Zone uitgezonden, geworden uit eene vrouwe. vDaac üiorbt öe relatie ürrgeöiiiUt/ en uoU gcfp^olicn ban bE (JSubbelyUe er. menfcljclijHe nature ban Cl),:i?tu^/ en ban be mengel)» tuo;binge; maar men siet bat bie p[aat«J berbej gaat ban men Inil 51)11/ bat bie plaats te fiennen geeft/ öat Cijji^tn^ al gonelua^ eei.* tjij gesonben toiejb/ en bnerö uit eene bronbie/en Dat boor aanneminge ban be men» fcl)e!t)Ue nature nier goiiE Inierö.
©e ttorebe ^ejfuon i^ ban 'Zont/ ombat gegenereerd iggt; ban ben eej» ften. l^ie? moet men ban tjet menfcliclijUe oplilimmen tot Ijet ©obbfliilk/ eii Ijet aanmejften op eene «Sobe betamelijlie en boor ong onbegjnpelijUe toijse/ geloobenbe/ bat be ee^fte Ji?erfoon ben tlnreben tjeeft boortgebragt op eene Itin^e/ bie alle?lilaa;^t boo^ generatie üiorbt uitgebjuftt. ©erre 3ij ban ïjicj be gebarpte ban Ijetgene in Ijet menfefjelijHe plaatjr Ijeeft; Ijie? geen njb ban eerst of laatst; |)ie^ geen obejgang ban niet .^ijn tot 51)11/ Ijier i|B geene aft)anRelijlil)eib/ maa; jjicr ip' eeubiigljeib/ f)ier ebengelijliljeib/ l)!er i^ beftaan en inBrftaan; jjer beftaan bej; goonji ban ben ©aber i^in lt;0oti!j nature/ en beljoort tot be bolmaalitljeib be? !Be5eng en ber J^erfonen.
Uitvi. XXI. Uitvl. (©ooj genereren Inojbt Ijler niet bej|taan eene eeulüige gene» ratie/ maa? Ijet mengtl)ttiorben; iuanc be5e generatie 5oube in een sdierEii tyb gefcl)ieöen/ namelr)ft beden, Ijetluelli nooit eeutnigfteib beteefmit.
Antw. Antw. (a) Jöooit Umröt oe menpcljUiDrDinge generatie genoemb/en ge» nereren Ifau fjier nienscl)Uiorben niet beteelienen; taant ban ^cnbe be ee^fte ^c^foon ©aber 51)11/ en ©aöe^ genoemb taojben ban be menfcljelijfte nature/ en be menfcljelijlte nature 5oube 5cne 51)11 ban ben eejften ^e^foon/get 25celb «öobg/ Ijet uirgebjuftte 2Beelb ban bejs ©aber^ 5Clf|tanbigl)eib/bat onoerijmb en met een a Ui eei bejtaf^elijli i«j. (b) ^e generatie Ijier ber-melb ig ban eeutaiglieib/ toaarboo^ üe eejüe ^erfaon ifi ©aber ban ben ttaeeben/ en be ttaecbr be gone ban ben eerften/ öelnijl be ttaeebe gone ig ban eeutoigljeib/ en geboren buaj be fetieppinge bej taerelb/ Spr. VIII: 24. J0oor taeiite niet ban eeutaigljeib iié/be^elfé uitgangen 5ijn ban oubé en ban be Dagen be? ecumighciD/ Micha V : 1. be ttaeebe ^ejfoon/ bie ijier gone genoemb taorbt/ ban eeutaiglieib Sone/ 500 i? be generatie ooft ban eeutaiglieib; en berber/ is-De generatie ban eeuiuigljeib/ 50a beteeftent tjet taoorb heden ooft eeutaigijeib. (c) Jiföen 5egt/[jet beteeftent nergen^ eeu-luigljeib/ ift anttaoorbe/ genereren beteeftent nooit be menfcljelijfte na» ture aannemen/ en ebentael tail men tjet Ijier 30a bestaan. 'Caat getoonb taorben/ bat Ijeben geen eeutaigljeib üeteeftenen iian/gelijft ift getoonb Ijeü» be/ bat genereren niet ftan beteelienen be menicljeljjfte nature aannemEii. SClfcIjoon ban Ijeben nejgen^ anberg; eeutaigljeib beteEfienbe/ alg get maar
op
126
op bEjc ccne plaatfe ceutaigrjeib Gctecficnt/500 id 0et genoeg. SJa iamp;ftatoc/ ai^ heden ban menfcFjcn gejegb tooebt/ bat f)ct ban een jefteren tijb bctcc»
Rent/ bctoijï be menfcljen 4n ben tijb jtjn; maar als heden ban 45ob/ b:c met geen tijb afgemeten lnojbt/ gejegb taojbt/ heden heb Ik U gegenereerd, 500 nioet l)ct bejftaan toorben naar be nanire «Giobs/ bi) Uirllicn alleg tf griijft trgmbioo^big i?/ en bij liuMlirn öuiirtib jaren fiijn a!g be baa ban giskcrcn.
Ps. XC : 4. ^3ij i?cib i|5 een gebnrig Ijrbcn. Sone ban eeutnigtjeib gegene-rec^a/ be^orbineerb en g^anben tot föoiiing obe? ^ion/ aan ïfem ^ijn be ^cibenen gegeben tot een ejfbiel; beje^onesoubebe^ Deerenbalft regeren/
en be bijanben ft? a ff en; beien Zone moet men eeren/ brrejen/ met ootmoeb en liefbe ftnpfen. ©inbat C^n be .2one toa^/ biietb Cjem bit alfe^ toegelegb;
maar ^)ij taierb geen SJonc ombat ïftj bie paften ontbangen Ijabbe.
XXII.' B. Spr. VIII: 22—25, De Heere bezat Mij in't beginsel zijns wegs, Spr.vili vóór zijne werken , van doe aan. Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest. 22' en/' van den aanvang, van de oudheden der aarde aan. Ik was geboren als de afgronden nog niet en waren ; als nog geene fonteinen en waren, zwaar van water. Al eer de bergen ingevestet waren ; voor de heuvelen was Ik geboren.
■©at hie: boo; ben Heere be eerfte Jprrfnon/en bernr t)et bioojbIk, Mij, be tbieebe ^erfoon/ bie in bit ftapittet be Wijsheid genaamb bio:0t/ berftaan toorbt/ i? buiten berfcljil/ baarom niet noobig te tonnen, ©e ttoeebe ^per»
foon ^egt ban ben eerften/ bat bic frjem bciat/ en lijn üegt ban C^em^ciüen/
bat ï^ij gesalfb/ bat geboren Ina^. 'tgHsoiibetbnsteliift/bat er ban renc relaite of bctjeftliinge op maiftanberen bias; be g:onb ban br bctreftfnnge taajj eigen aan ben ©abcr en Sone te51111 boor iieboorte. De Heere bezat Mij,
Ik was geboren. 23c5ittcn Cjebr. 'jjp leanani, bezat Mij. 3?it betceiient nat bE?orbinecen/ noclj Uie;/ nocf) clbrjs/ maa: tji t berreUent aitijb ccn riarn» bom aan ict^ te t)f bben/ ietié bezitten als eigen/ bekomen, koopen, krijgen, verkrijgen , verwerven, l^ier ban baan bomt Ijet Uioorbje bezitten ; be cc;itc ^erfoon biorbt Ijier ge^egb ben ttneebesi te bevitten/ etgenbam aan tirn;c[^
ben te f)eöben. T'e.;e eigenbom bid,^ ban eeuluigneib/in't beginsel zijns wegs, vóór zijne werken, ©c brbenliinge nu ié/ op buille manieje be rc,:ftc ^etfoon eigenbom aan ben tbieeben fjceft. IDe te list ^clf beaiitliioo:bt liet niet Ijet tnoorb Ik was geboren. {}et eigenbom bias boa: geboorte/ ten tnel»
ïlen opïigte be ttaeebe Jperfoon grnoemb biorbt br eigen gone ^iobg/be eerstgeboren Sone/ be eeniggeboren gone/ gcliib oob bit taoarb niphana, bejlitijgcn boor grBoorte beteebent. Gen. IV ; 1. lt;gUa/ aldi ;n ïtafn geb.iajö ïjabbe/jeibe: Ik hebbe eenen man van den Heere verkregen, ©e Fe:fte ^ec« u- foon be^at ben tbieeben boor geboorte; be tnicebc jegt/ Ik was geboren, en bat niet in brr tijb'maar be teftöt ;egt nitbruftfteliïft/vóór zijne werken,
als de afgronden nog niet en waren, enz. ©it i«gt; obertuigenbe en onbiebct' fprelieiijb. jiöen ban niet jeggen/ bat gebaren te 51)1150a bee( tji al^ ge* openbaarb te 5ijn in {jet blcepclj; taant be geboorte taa^ ban eeutaig'
Öeib/ en be openbaringc in jjet bleegclj cer^t omtrent bier bui3enb jaar
127
128 Van de Groddelijke Personeu.
na be ^cQeppfngc. jilSen fiati oofi nict seggrn/ bat Besftten cn gcamp;oreu tc jgn be^orbincrcn öerEdient; Inantöie Inoottirn öetceftenen bat nocfj in jjunn^ nature/iiocö boor l)ct ocb^nift; en baarbij/berorbincren gEeft geen eigcnbom/ maar jlelt cigcuDain booruit; ^al men icmanb tot mic Saaft Utrorbinerpii/ men moet ecrst Etgenbom aan ben pc^faoii Ijcbben.
©e ttncrbe ^c^foan/ban ben J^abct ban rrulniglieib in etgenbam üc» jeten boor geboorte/ Inorbt oesegb ban eeuwigheid gezalfd te zijn, bat i^/ berorbineerb tot Ijet dl^ibbelaaréambt in ben raab bep brebe^/ in toelften ieber ^erfoon bolgcnp sjjne nature/ maniere ban öeftaan/ cn maniere ban toerftinge opsigt beeft op |jet bcrorbineren ban ben gone/ en öct taejft bej berlogfinge boor i^cin. ^eöe? Jprrfoan Ujiigt be betreftlJinge/en be betreft ïtelijlte namen/Pabe?/gone en l^eilige ajee^t/niet ombat 5tj opligt fjcö' ben op (jet tne^ft ber bejlogfinge/ maar ombat bic relatie be? jj^erjonen op mallJanberen en bcrjelber g:anb/namelijli/geboorte en uitgang in öe na» ture a3ob^ i^/ en ombat bat ^objS nature ié/ baarom geeft ieber Jperfoon opsigt op Ijet tuc^li be^ berïopfmge. ©c ^cïjjifture fprefienbe ban beje of gene paften/ mengt bilitntjl^ fjet toer it be? berlo^fmge baa: tupfcfjen in/ en 't ig belienb/ bat baarom alles/ tnat in bat Uapittel jlaat/ niet moet getrofiften Vtiojben tot Ijet Inerlt ber berlo?finge/maar bat biejafien ^on» ber betrefibinge op Ijetsclbe ge.srgb/ooft ionber bie bet^cHfiinge berflaan moeten taorben ; 500 ooi} Ijier/ ö'e? Inorbt gefpioften ban be betreftbinge cn be relatie ban ben eerften en ben ttueebcn J^e^foan op malfitanbereii/ toelfter gionb gescgb tao^bt tc ^ijn geboorte; ö'crbtj boegt be l^cilige (!5eegt/in fjocbanig opjigte be ^ejfonen boor julfien gronb betreftbinge op malftanberen en op Ijet Ine^b ber bejfo^finge Ijebben/namelijb/bat bc ee?fte ^erfoon/ ben ttneeben bcyttenbc boot geboorte/ ben tlneeben gejalfb/ bat is/ berorbinerjb tjeeft om ^orge cn ülSibbelaar te 51)11.
Mich. V:i. XXIII. C. Micha V: 1, Uit u zal Mij voortkomen, die een Heersclier zal zijn in Israël; ende wiens uitgangen zijn van ouds , van de dagen der eeuwigheid, ©at |3ier ban ben C^cere ^up grfproben too^bt/ ip onttaijfdbaar uit Matth. II: 6. JDan bejen tnojben ttnee uitgangen of boojtbomingen gesegb/ een/bie uit ^etfjleljcm joube 5ijn boor be geboorte uit dJamp;arta naar jtjnc menfcljelijbe nature/ en be anbere ban oub^ en ban öe bagen bej ceutuig» ïieib naar jijnc a3obbelijbe nature; beibe uitgangen taorben in't Hebr. boor [)ct5clfbe kioorö xvjaisa uirgebiiibt; bit Inoorb beteebent uitgaan boot geboorte/ Gen. XLYI: 26 , Alle de zielen die met Jacob in Egypte kwamen , uit zijne heupe w jolzei gesproten, giet ooi! Gen. XV :4, Gen. XVII; 6; Gen. XXXV; 11, cn -ieer belc anberr plaatfen. 25ij5cnber tuo^bt ooit ban ben JJêegfiagf geipgb/ 2 Sam. VII: 12, Jes. XLI: 1, en anbere plaatfen; gelijfi be il3e^fiag7 naat 5ijne menfcljelijbe nature/ boor ge» öoortc uit 23etljleljem boor jilSaria ig boortgebomen in bet tijb/500 tna^ jijn uitgang boot geboorte naat be (JJobbelijbe nature ban eeutaigljeib; Öetsclfbe tnoo^b en in beselfbe betgeïtjbinge/ IjEeft ooft benjelfben 5in.
i©it
Van de Goddelijke Personen. 129
E11 ©it onbe?fcöeiD alïccn fg' c?/ bat be ecutaige uitgang in Ijet beclbouU
cö taoi-öt baorgcdclb/ fiettaclfi naar ben CfeBsccuVafcljEii ftrjl een uitgang
• ft öij uitnemenbftcib/ en alfcss Dbcrtreffenöe/ öEtepftcnt/ gelijft be ecutaige nc geboorte beji goon^ onlie:ge!tji!ciibe cn onbegjijpelijft i$. tyic? ftan men n. nirt loopen tot eene coëxistentie, fjier ftan men niet loopen iwc be z' tncngci)VDarbinge/ Ijie? ftan men niet foopen tot be be^acbiiiecinge ; Uiant
gier i? een uitgang/ een boorftomen boau geboorte/ een uitgang ban
'n Ecutaig^eib/ een babcïtjüe uitgang/ bre^ ölijft öet onlnjiftüaar/ bat be
quot;i Sone ban eeulnigljeib ban ben ©abe? i§ gegenerce^b.
P? XXIV. D. Job. V:26, Gelijk de Vader het leven heeft in Hemzelven , Joh. V:2-3.
!ia alzoo heeft Hij ook den Zone gegeven het leven te hebben in Hemzelven.
ö' ïjie? Inorbt nefpjoften ban ben eerflen en ban ben tlneeben ^ejfoon be^
'P éobbEdjftcn HDcsenpY bc een tooröt ©abe?/be anber gone genaamb/en
a' in öien opjigte jijn svj in Detrelifiinoe op malftanberen. ©e ï^abec luojbt
'n gejegb bet iebeu te fKamp;bcn in Cfem^elbcn. SCeben be algenoegjame
tocjbsaamïjeib/öe enfiele öaabüiejrjenbe Rjadjt; bit leben Ijeeft bej^a»
• U be? in C^emselben/ïf tj Ijeeft Ijet ban niemanb ontbangen/ïjij self be ^t jfontefne ban Dat leben/geltjtt Cfrj l^mjelbcn i^/500 leeft ooit Is ban j^emjelben. fjij i? be ïebenbige a^ab/gefijii ï^ij bifttngl^ in be ^clj^if' m ture genaemb Vnorot. ©e gone üiorbt ooft gejegb fyet leben te tjeamp;öen je in ijjemsefben/ï^rj öc^ft batjclfoe feben/niet een anber/niet een gelijft/ 1/ maar ï)et?clfbc leben/bejelfDe aïgenocg^ame Incjrj^aamÓeib/be^elfbe en-JE fiele baabtacjfU'nbe !'!?ac[jt/cn geiijft be i^abej baf Ijeeft in ^emjelben/ ie 500 fieeft be gone Ijet ooft in l^emjelben/jij jtjn eben gelijft/fietjclfbe ït leben ip in beibe/ ge!t)ft be ©abe? Ijet leben fjeeft 'n Cfenijelbefi/ 500 n . oof! be gone/baarin 55311 5e gehjl}; maar ï)Et onberfcijeib in be ma»
nicre/ be ©abec J)lquot;t leben ^fböenbe in C^etnjelben/ Ijeeft ben gone gein geven jjet leben inpgeljjft^ in i^enijeïben te Debamp;en/ op eene toljse met i. (Öoüp eeutaige nature obereenTioinenbe/sonbc!: ttjb/jonber obejgang ban it niet^ tot ietp; Inaaruit ban blijfit bat be gone .itjii öejtaan Ijeeft ban 1/ ben 30aber/ en bat bat be g?onb ban ©abe? te jijn en gone te jijn. ic Uitvl. {^rt leben biarbt Ij'Pt niet subjectief aangetne?fit boor 300 beel uitvi. I' get in lt;£5ob i^/maar oorzakelijk, al^ gebenbeljet jalige leben aan be uit* r. berftorenen ; be ©abe? ftan jalig maften bien t}ij lull/ en öen n gone alj? JOSibbelaar/alé iöob en mengcF|/ooft bie ft^ac^t gegeben/om 1- jalig en gee^telijft lebenbig te maften bien tail, ©at fjet 300 bet' 1. ftaan moet taojben/ülgftt uit be omftanbigl^cib ban ben teft^t. it Antw. (a) ©at ilt;j boorcejjBt 3eftcj/bat IjEt leben in ben gone niet an* Antw. c bejjij Ran aangemejftt biorben ban Ijet leben in ben J0abE?/baarin ^'in 3rj
gelijft/bat 3tj öeibe hetzelfde leben/en Beibe in Hunzelven fjebben. (b) ©e
^ gone i^ Jifeiöbelaar/ fjeeft be menfcbelijfte nature aangenomen/ ï|ij bie
; Jiaibbelaar i^/fjeeft Ijet leben in ^eni5eiben/bat ijS eene seftere toaat'
i. Öfib; maar bat al^ JBibbelaar/boot 300 beel^g JfilSibbelaar
it I. fi W
Van de Goddelijke Personen.
ic/of ombat Jlölbbrïaar is/Oct li'licii in l^cmselben te ljcD6cn/ban öcn ©abe? ontbantten Ijcrft/bat ontfienncn üiij ganfcljcltjft. (c) Sünbien be petite cn be Itoeebe Jpcjfooii be^ öoblicib coëxistentiën; tezarnenbestaan-lijkheden ^ijii ^onber öcrrL'iifiimje op inallïanbcren/500 sal men srrnjEn/ bat be eenc ^ejfoon jooUiel Ijcr leben ijccft in l^emsciben als be anbere/ en bat be tinecbe ^eifoon/toen l-)ij be menfcfjehjlie nature aannam/ f)et leliën in ^emjelbèn öc5at. ©ei ij albe ban lionbe i^ij aï^ Jl^ibbelaar ban niemanb ontbangen Ijet feben te tjeüben in ÏJemjellien/Inant fjabbe Ijet^elbe alrecbe/en ombat be tlneebe Jperfoon t)et leben in {^em^clbcn '.labbc/baarom iJonbe tjij 3il§ibbclaat ^tjn. ®e 30abec Ijeeft fjet leben in ï}e!n;clben niet alg JElSibbelaar/ om boor lijben cn fterben Sjct leben aan oe uitüeiHorcnen mebe te beelen/ ;oo ban ooit be Sonc niet; luant 50 Ijeb» ürn öeibe bat^elfbe leben/en in ;ic!;:?elbrn ; ^00 alis bel^abcc jjet fieeft/ heeft be gone Ijet nolï/en 500 öidbe JDaber ftet niet fjeeft/!)eeft be Sone ^et ooft niet. (d) gal iemanb ceneoorjaaft 51)11 ban leben in een anber/ 300 moet Ijjj subjectief in 5ic!).;elbcn ee?st leben tjeüben. Hit be effecten ölijftt fjoebanirt be oorsaaft ié; maaltt nn be 15abe? lebenbig/maaftt be gone lebenbig/ 500 Ijebben 51) beioe i)ct leben in jicöselben/ bat i£ be ftrarht ban be rebeneringe ban Clj:igquot;tus in bit ftapittel. CD?i?tu^ toont/bat be ©a» bej Tjet teben Ijeer't in ^emjelben/ombat Cfij aan anberen ligdjamelijft en gee«3tclrjft leben geeft/en toont ooit baarnit/ombat tjij ligcljamelijft en gergtelgii leben aan anberen geeft/ bat. l^ij ban ooft tjet leben Ijeeft in Ujein» Selben; en ©ij boegt baarlnj/ijoe C^ij a!lt;rï iiob (jet leben in ^emjelben ÖEcft/ naineltjft/ bat be- 15abe? Ijet l^em gegeben Ijeeft/ en bat be ©abe? l^cm/ al^ be gone liet leben in fjem^tibcn Ijeübenbe/ en al^oo befttuaam sijnbe otn til3ibbelaar te jijn/ gejonben Ijeeft/ om boor nitboeringe ban Ijet Jüfiib-belaaro-amör/ ben ©aber/ föem^eUien en ben Cfeiligen vöeest in ftaat tc (teilen/ om Ijet lebrn aan be boobe en boobtaaarbige ^onbaren te geben.
3. XXV. E. Hebr. 1quot;: 3, Dewelke alzoo Hij is bet afscbijnsel zijner heerlijkheid , ende het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid. 3in ölt ftapittel i^ be Sliyoistel tierig met be (j3obi)eib ban Cljjiptué te toonen/ en Oat tjij i^ be gone J5obg up eene onöebenfteljjft Ijeeriijfte; Unjje ban selfs be Ijee^ltjftfte fcfjepfelen/ beaEngelen; tot toien ban bie Ijeeft l)ij ooit ge^egb/ g'j jijt mijn gone ; ©ij Ijaöbe Ijen biel jonen ^ubjj genoenib/ geltjft ooft*be uiebergebo» tenen/maar memanb ban bie Inajs snnc boor generatie/maar beje alleen biafi gone boor generatie, vs. 5, Gij zijt mijn Zone, heden hebbe Ik U gegenereerd. ®ic grben ooft be tlnee uitb^uljftmgen te l?ennen/Afschijnsel zijner heerlijkheid, uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid, ©at ftan ban niemanb gejegb toorben ban ban bien/ inelfte ban nature gone iji. ©e menfc^elijftc nature ban Cljtistn^ i? Ijet niet/taant tu^fcljen bie en 45ob/ben eerften ^e;fuon/i^ geene gehjftenisfe a(^ boben if getoonb. J®aar sfjneöobbclijamp;e nature tail men/bat ©ij Ijet ooft niet ijï/bie aanmerftenbe alg een ^e:--fuon opjiclj self en ban s'CD.^f befiaanbe/ sonbec relatie en sonöer'gene»
130
Van de Goddelijke Personen.
nsratie/ Ittaaruit ban licilrrr/ ti.ir tc t'n'ccöc 5?c?faa:i Uc^crnio^ inrt fce mrnfcÖPÏïjftE nature jjrr ooiii nirt is; luaiit o.u hi geen ban üriöc ié/
lian ooff titer sgn in öe berccniginiie; ja baaruit bolgöe öan/öac bc tUircbc ^Dc?foon/ jicfj opcuBarcitbe in ijrt ViicrgctjV reu affcfiijnfei Viiai? ban siine eigene Ijef^ïnliljcib/en een inrgeöjuUt öeelti ban jijne eigene jelfftanbigljeib/ aio Qemu'lben ^ooCianig in bc inrrelb be^toonenne; tnaac nu ijj be ^ane tjet ban bes ©abej^ Ijccjlijiiljeiti en ^elfitanbigljeib/bieé £}ij Uet iminrjii naar ^tjne 43cööel|j!ic nature. ^Pc gone liomt ijier boa_: in relatie niet ben JDaöc;/ UielUc nitgebniftt toorbt/ eerst boor te 3ijn een afschijnsel van des Vaders heerlijkheid. SEfjcljjinfel ia een glan^/
bic ban een lic!)r bonjtlfonu. Pc ©aOe? is een ontoeganftelóVt licljt/be gone/in np^igtc ban jiine idfi'tanbigheib/ftomt ban eeuuiigljeib boort nit bat licljt/en l£ licht nit lieht, ge Ifjli Ij et Concilium van Niceün, geljou»
ben in ben jare 325/liet seej tnel fjeeft uitgebHifit. Daarna tno:bt bc relatie mtgrbjulit boor te 31)11 liet uitgedrukte beeld van des Vaders zelfstandigheid. Zelfstandigheid , Gr. vrrornucm , hosposlasis, a(S f)f t ban een bejftanbigen gr3egb liio:öt/i^ 50a lirrl a!-? persoon, 3ooöat Ijier niet gc--fpjolien toorbt ban liet ^obbclijU iBe^en/ maar ban brn eerjlen JpiT'
foon; ban ben ^ejfoon bré JDabers Uioibt be gone gc^egb te 31111 liet uitgeöjufitc ficelb. ©c inenfcljcn genereren 3onrn naar humicn ticclbc. Cen 30011 ip een nitgebjulu beelQ ban v-l'i-n babe,:. Jt'üe incnKljciijUljeib Vnegge»
nomen 3gnbe/300 ijl be ttneebe Jpcjfoon gegenereejb ban ben ee^itcn/baar-ban baan Itonit be relatie/ en DctjehMtrlnlfe benainingc/ ^abej/ Soon/ en taarboo: ip be gone Ijet uitgebjgine ueeib öes ©abrjé. Ci'ii nirgebjuln beeib ban ben ©aber te 31111/ié be gone te 5ijn ban nature/boor öe eeu-tuige generatie/ ten biellieii opsigte öe ii)ecre ^3115 genaanib hiorbt/ het beeld Gods, 2 Cor. IV: 4, Het beeld des onzienlijken Gods, Col. 1: 15.
©us hebben tuij bertoonb bc^c grnote berliorgenljeib/ bic ^ob in 31)11 il?oojb Ijceft geopcnbaa:b/cn altijbbanbe ïiejltc i? geftenb/e^ftenb/ge» loofb/belebcn en ftanbbaptig berbebigb/ en 313 3at 300 in be ific;l5e al-tijb belebcn en berbebigb Itiorben/in fpjjt ban allen/bien ijet lecb ié.
XXVI. ©ufliejre j)ebben ün'j gefp;olien ban bc ^oölicib bes Vaders en no derde beg Zoons, en ban be ürrreldjinge op inalftanbcren. 42u jollen Unj ober»
gaan tot tfet öefcjjontnen ban ben DEEDEN PERSOON, bic oiip in Ijct oceat. il£»oorb boojftoint onbej be Denaminge ban HEILIGE GEEST. IDan beien 3ullen blij 3ien : 1. ©en naam. 2. ©at bic een jpc;fooii ié. 3. ©at bic bc toaaracljtigc «?ob en een ^obbeïtjfi üperfoon ié. 4. ©e relatie/ bic baar ip tugfeïjen belenen beanberc (jpobbclnUc Jpcrfonen/cn ben gzonO ban beje Betreftlïingc/ biclftc ié bc uitgang ban tien JDabez en ban ben gone.
©e bepbe Jperjoon taorbt in be ^cljjifturc genoemb Heilige Geest, C)e6r. nn rouach, tör. ninvuu , pnewna. .-Jl^cr bit bioorb biorbcn bet» fcfietbenc genaamb/alé be. biinb/Joh. 111:8. (Jsngefen/Hebr. 1:14. ©c^ tnenfe^en 5!Gle/ Pred. XII: 7. ojn be^eibcr Oclnegingen/Gal. VI: 1. lt;jEn
O O 111
131
132 Vau de Goddelijke Personen.
om bc oec^tciijfic nature uit tc bjufiftcn/ 500 er geen gepafte? taoojb boor mij? ban !jet tooocb Geest, ^cimtfjbs tnojbt bit tooorb wezenlijk genomen/ en firteeftent be djobljciü/ amp;ct iöobbcfijftc fDe^en/ Bcflaanbe in b^ie Jpejfonen. Joh. IV : 24, God is een Geest. Somtijds tuu^bt liet genomen persoonlijk, 500 InocDt Ijet gE5fgö lgt;an ben Eone. 1 Cor. XV; 45, De laatste Adam tot eenen levendigmakenden Geest. iÊn fitjjonbe? bifttmjï# toorbt be berbe ^eifoon 3no genoemb. Mattb. XXVIII; 19. 1 Joh. V: 7. Somtijds fietecrjenc Ijet Inoojb 43ec^t be tne^Uiiigc be^ heiligen vl^rcfite^. Haud. X:44, 45, De Heilige Geest viel op allen, die het Woord hoorden.... Dat de gaven des Heiligen Geestes ook op de Heidenen uitgestort wierden. IDij fpjefirn nan ben be^ben ^ejfoan bc^ i©obbrï|)f{cn JBcjCn^/ onbrj be öenainiinje nier alleen ban Geest, maar ban Heiligen Geest, on]S in Ijet ïBoo;b boorFsomenbe.
Waarom Geest Uiojbt be bejöe j^e^foon OEiioemb : (a) luegcnj? be pejfcneïe eigen-IS. 0811 uitgang bc^ bejben -^ejfoon^ ban ben JDabe? en ben Sone/
tnelfte 01151 niet ftlaarbe? fian buorgejlelii Inorben ban boor Ijet Inoojb 45eegr/Ijettoelfi ban öla^en afftomt/baarom Inojbt Cjij genoemb de adem des Almagtigen , Job. XXXHI: 4. De Geest zijns monds, Ps. XXXIII: 6. (b) H^egeng sijne mnniere ban taejftinge/ bjellte gefcljiebt als 6rj toege ban aanölasinge/ Ijetlnelft te ftennen gegeben luocbt boor ftet brjgaaiibe tceften ban toinb en aanBlajinge. ^Coen be SCpo^telen op ben ^inlifte^bag bejbulb Inieiben mrt ben CJeiligen Ó^ee^t/ luie^be Ijet geljeele Ijiii# bejbulb met een geluib/geipft aïö ban eenen getaelbig geb^ebenen luinb/Hand. 11:2, 4. ^Coen be Ejeerc Sfe^iiquot;? Ijnn be Belofre ban ben f^eiligen i!5eE?t gaf/blie^ op Ijen/Joh. XX; 22. (c) ll?egené fiet effect/maftenbe be sijnen blng en baarbig tot be bienöt v!3ab^. Ps. CIV:4, Hij maakt zijne Engelen Geesten, zijne Dienaars tot een vlammend vuur. Joh. IH:8, De wind blaast waarhenen hij wil.... alzoo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is. waarom; Heilige Geest luo^bt ï^ö genaamb/ niet ombat Ö^ilige? i^ ban be Heilige ' J^abej en be 2anc; ^efaia roept briemaal Ijeilig uit ban be b^ie ^er» Gecbi. [onen be^ (Öotibehjften llDejeng/ Jes. VI: 3. jlSaar (a) biegenjS jtjne ma' niere ban beftaan boot ben uitgang ban ben ï^aöej en ben gane/taaac» ban {^ij üenaamb tnorbt/en Uiaarboor Rijban ben |£)abe; en ben gone ié ; al^S be b^ie ^e^fonen öfj malüanberen geflelb tuorben/ ban Inorbt be eejile ban jijne pejfonefe eigcnftliap Vader genaamb/ be tteeebe mebc ban jijne pe^fanele eigenfcljap Zone; bie^ noli be berbe ban sijne pec-foneïe eigenfcljap Heilige Geest. Cn ombat be inaniere ban IncrUen bolgt be inaniere ban bejlaan/soa ftomen gij ons ooft in be «itboeringe ban Ijet tnejft be^ berloofinge onbe? bie öenatninge boor. (b) BPegen^ ;nnc tae^ftinge in be uitberftorenen. Rom. XV; 16, Geheiligd door den Heiligen Geest. 2 Thess. II: 13, In heiligmakinge des Geestes.
I3 eene XXVH. ©e ffeilige a5eept i? niet eene goebe betneginge in ben menfcQe/ eeifstan- of eeuige genabegifte/ maar i^ een Persoon. UPant ben heiligen djeegft
toor'
Van de Goddelijke Personen.
taorbEn 3ulfie ïjocbanioïlEt'en en toerfiingen toECCfdjjebcn/ tadfte prrfoon allfcn rigrn ^nn. soon.er
5l!l^ 1. Verstand. 1 Cor. 11:10, 11, Want de Geest onderzoekt alle dingen , ook de diepten Gods. Want wie van de menschen weet hetgene des menschen is, dan de geest des menschen, die in hem is? alzoo en weet ook niemand hetgene Gods is, dan de Geest Gods. ïjirr ccue Urjgelnliinge tupfcljcn öcn gerst bc^ mcnicljcn en öcn J3ccét beiden üioröt lue»
tEiiKt)3jj roegefcljieuen/öe een lian öjntjen/bic in ben menfclje 31)11/ be anber ban bingen/bie in 43üb 31)11; be nienfcljen/bie be^ JScestes l)eclacF)tiff ;tjn/taorben onbe?fct)eiben ban ben geest/bie in l)rn ié. 1 Petri 1:11, Onderzoekende op welken of hoedanigen tijd de Geest Christi, die-in haar was, beduidde, enz. (£*en geegtclijK menscl) toaröc ban/1 Cor. 11:11, niet geïcijb te onbenoeHen en te toeten luat in J?ab i^/ maar be oSeest 43005/ in tegenftellinge ban ben greet bes tnenfcljen.
2. Wille. 1 Cor. XII: 11, Doch deze dingen alle werkt-de een ende dezelfde Geest, deelende een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil. ttc*
IjallJB bat be lijeilirje a3ee?t uan be gaben anberfcl)eibcii lnorbt/ 300 toorbt ï^ij ge5egü in Ijet uitbeelen ber gaben fonberein re 31)11/ aan niemanb berbonben te 31)51/maar baarin te Ijanbelen naar 31)11 li?tj taelbeftagen.
3. Werken, '©e toerelb te fdieppen/Ps. XXXin:6. Gen. 1:2. l©ebcr-fiaren en lebenbigte maften. Joh. 111:5. Gal. V:25. ©ienaren te senben.
Hand. XIII; 2. Sllis aan saften iets toegef£l)reben üiorbc bat aan pejfancn eigen ig/ bat gefcDiebt op eene bij allen beUenbe fierljjftljeib/ en hrt boet 5iclj ten eejfte ojfi/ bat Ijet geene opr^aben 51)11/ maar mibbelen/ loaar-öoor een pe^foon Incrfit; maar al? be frjeilige OBeest ge^egb tnorbt l)et een en 't anber te toerHen/500 bomt Cjij ten eejite boor al3 öe principale oor3aaft/ bie jelf in 3ijn Ine^fi mibbelen gebjuibt.
4. berfcfjijnen in een ligrljanielijiJ teeften ban tegenüjoorbigljeib/ te bennen gebenbe be bocbanigljeib ban 31)110 bierftinge/ 30a in ben cDoop ban Cljjiêtué/ Matth. 111:16, al*? op ben Jpinbfterbag/ Hand. H:!—4. Cene fubftantie bertoont 310!) banc toebaUen/maar tocballEn bunnen sidj niet bertoonen booc fubftantiifn.
5. ®e ï^eilige 4?ee?t inorbt intbruliluii)If ban be gaben onbe:fcï)ei« ben/als be 0Qr5aart ban l)et Effect. 1 Cor. XII: 4, Daar is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest. Vs. 8, Dezen wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, enz.
Soo als be l^eilige iSees'tgenoemb liiurbt be ftjacljt lt;l?obé. Luc. XXIV;49.
Hand. X: 38. Luc. 1: 35. sDat geeft blaar te bennen,'bat föi) een Jpe^foon i^;
en niEt bat {Ji) geen Jpejfoon is; Inant 00b Cli^istiiis üiorbt genoemb be firactjt (ï5obp. 1 Cor. 1:24. ®ie fnacljt Ijecft en boar jidj b;acl)tbabig liiejbt/
bie i? een ^erfaon. Oïn «Ié be 33abcc en be Sone taerben boac ben heiligen (öee^t/ban loerbt een 55erfaan baar een ^erfaon/bie ban !)en uitgaat.
Tegenw. Sllé be tleiline (ÖEEBt eehe gabE gcnaEmb toorbt/bat ontfient niet ïegenw.
ifi 3 ö B t
133
bat ï^tj fen ^E?foou i^/taant ooft CÖ?'^tu^ eehc gabe. Jes. IX: 5. Joh. III: 16. Joh. IV: 10. (!5n ^elf^ alp bc E^eiligc cene gabe genoemti üiortit/aoft öan luojöt (^ij bci'f^rcbcn aljï ten ^e^faoii/ en taoröt ban een tocbal anöcj-fdieiöen a!|È erne oor;aaH ban iirt rffcct.Kom. V: 5, Omdat de liefde Gods in onze herten uitgestort is door den Heiligen Geest, die ons is gegeven.
laeen XXVIII. 3=gt;c ^ciiigc «Jprest niet alleen een ©erfnon/ maar J^ij ijl Persoo^ cen Goddelijk Persoon, Hij is de waarachtige, eeuwige God, die hemel en dewaar-' aarde geschapen heeft, ©it ülrilit uit öe «öuüDeljjïie 49aim-n/«lEigcnfcljap* God'^het ^cn'/ U^rt'!en/ Ccre.
•welk' 6 1- Naam. Ejij/öie JEHOVAH i^/bic i^ bc taaaracFitige/eeulnige 450b/ blijkt. taant njemanb anbrr^ nmni öic name toe/en tao^bt met birn name ge» naam. ea noemb/jiet kap. Hl, § 2. 3?e t^ciligc 45cept mi biarör JEHOVAH ge» naetnb/yet Jes. VI: 3, 9. ©ie vs. 3 genoemb biorbt JEHOVAH Zehaoth, Heere der Heirscharen , bie jeiöc vs. 9, Gaat henen ende zegt tot dezen volke , enz. JEHOVAH hia? öe f^ciltrte 43cesr/ balgen^ het getuige» nisff ban failing. Hand. XXVHI: 25, 26, Wel heeft de Heilige Geest gesproken door Jesaïam den Profeet tot onze vaderen, zeggende, gaat henen, enz.
Ps. XCV: 3—9. l^ij bic een gjoot vjpob t0/ en een gjoot ïianing bo« ben alle goben/ C?ö/ öie öc JEHOVAH ié/ in taien^ fjanb be btrpfte plaat* fen be? aarbe sijn/ï^n/bic be JEHOVAH i^/bentoelften men moet aan-btbben / en banr InciUen men moet fiiiielen/ ban bien taurbt gelegd: Heden zoo gij zijne stemme hoort, enz. Daar Mij uwe Vaders verzochten, Mij beproefden, ook mijn werk,zagen, ©eje nu taa«j be ^eilige JSeeét/ gcltilJ te yen is/Jes. LXIH: 10, Maar zij zijn wederspannig geworden , ende zij hebben zijnen Heiligen Geest smerte aangedaan. iPit beliestigt be aipoj?» tel/ Hebr. Ill; 7 , Daarom gelijk de Heilige Geest zegt, heden indien , enz.
ÏDoet flicrüi) Hand. V : 3, 4, Dat gij den Heiligen Geest liegen zoudt... Gij en hebt den menschen niet gelogen, maar Gode. ©en heiligen Jpeegt te liegen ij?ob te liegen/ en urn alle uitblugt taeg te nemen/ be fijei» iige «irerpt Uioröt 4?ob genoemb/in tegenftellinge ban be fdjepfelen/ban bc menfcljen; niet ben menfdjen/ met ^etjo en allen bic baat tegen-taoorbig luaren/fdjoon be gabe be^ heiligen (öeejtejS beeladjtin/en met Ijee^ljfjfte öoebanigljeöen begiftigb/ niet bien/ maac (6obe Ijabben SCnaniasi en ^apphira gelogen/ben (i5ef?t bep C^eereïi fjabben 51) ber?od)t/vs. 9. Sgiet ooft 1 Cor. 111:16, En weet gij niet dat gij Gods tempel zijt,ende de Geest Gods in u woont? J^ejfieleUen met ICor. VI:19, En weet gij niet dat nlieder ligchaam een tempel is des Heiligen Geestes ? (Cempel en (J5ob 5ijn relatief op malftanberen/een tempel tot bienöt ban 45ab/ lt;i5ob luaanbc in ben tempel te 'jierujalem; bic in ben tempel Inoont (fijob/taoont ban bc l^cilige (Jöecgt in onö al^ in eenen tempel/en jijn be geloobigen tempelen befi heiligen apeeiéte^/ soo ban bc C^eilige töee^t 2.Eigen- 00fi Num. VI: 24, 25, 26. ©ejgeleftcn met 2 Cor. XHI: 13.
sd»ppen. XXIX, 2. Eigenschappen. i©ie eentaig/ oberaltegentaaojbig/ aUncrenb/
134
alinaötig i^/öie ip be taaaracgtiee eeultuge 6at). goobaniguu ip be ligc (ÖEcpt. 2tet bit. (a) Eeuwigheid. ïE»aiit öe .©cljcppe? ban fjemd en aarbe/ gelijfi tc^ftonb grtoonb 5al taorben. ^cfjpppc? nipmanb ban be ecuüiikje lt;J5ob. ©oor tie fclipppinge luaé niets Oan eeuluiglieib/ 4n Voelfte *l5ob Inoonbe/Jes. LVH: 15. fin Ijet begin be: fclirppiiigf tnas be ^eilige prestal en ^\T!refoe np be Uiateren/ Gen. 1:2. (b) Overaltegen-woordigheid. Ps. CXXXIX; 7 , 8, Waar zoude ik henen gaan voor :awen Geest? ende waar zoude ik henen vlieden voor uw aangezigte ? Zoo ik op-voere ten hemel, Gij zijt daar, ofbeddedeik mij in de helle, ziet Gij aijt daar. lt;E)e ^galmiét fte(t jiclj be allnetenbljeiti boor/ en Ue?tilaart bat niemaiiD jiclj boorOJob fian beramp;ecgen/betotjle i|ij oberal ip/in fjc-mel/ op aarbe/ in be ftelle/ met son lE^cn ; be l^eilige 45ec^t nu ié oberal met jtjii iBe^en/ gelsili be ^salniipt segt/ 500 ip ^ii be Inaaracfitigr oPob. (c) Ahvetendheid. 1 Cor. II: 10, De Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. ©e ifieept jelf/in tegenftellinge ban ben gec^t beis menfehen/booj» ^oeftt/en weet, vs. 11, alles, 500 ié er ban nieté uitgefloten. De diepten Gods, get alle?berBorgenfte45obp/sijn ©esen/be maniere ban öeftaan/ be bolinaaRtt)eben/ ben uerborgen raaö ban ©ob. (d) Almagtigheid. i| be Geest der sterkte, Jes. XI:2. De kracht des Allerhoogsten, Luc. 1:35.
ü^elfte almarit blijtJen jal uit jijne tuc^fien/ biellie toij nu gaan tooncn.
XXX. 3. Werken, ©ie be luerelb gefcfjapcn l;eefr/ be uitberftorenen s.Wer-biebejüaart en geeptelijft ieben geeft/en alle gaben/liun leert biöben/kei1quot; Öen ieibt/be booöen oplncftt/üie ig be b3aaracl)tigc/eeulnige 43ab. 49«/
be i^eilige djerst boet bit alleé/ 500 ié C)i) ban be lnaaradjtige (Jjob.
Siet Dit. (a) Scheppinge. Gen. 1:2, De Geest Gods zweefde op de wateren. Job XXVI: 13, Door zijnen Geest heeft Hij de hemelen versierd. Ps. XXXIII ;6, Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, ende door den Geest zijns monds al haar heir, (b) IDcbergEboorie en ïrben. Joh. III; 5, Zoo iemand niet geboren en wordt uit water ende Geest. 2 Cor. Ill: 6, De Geest maakt levendig, (c) Slile gaben. 1 Cor. XII: 11 , Deze dingen alle werkteen ende dezelfde Geest. (d)1l!!cprt biöörn. l^n is de Geest der genade ende der gebeden, Zach. XII: 10; en Rom. VIII: 26, De Geest zelve bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. (e) t^rj leibt be geloobigen boot ïjeiligljeib tot f)ep?!!)l«lieiö. Rom. VIII: 14, Zoo velen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. (f) ÊJij UielU De boobeu op. Rom.
VIII: 11, Zoo zal Hij, die Christus uit den dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelijke ligchamen levendig maken , door zijnen Geest, die in u woont.
XXXI. 4. Eere. 3iii tnienp name men moet geDoopt InorDen/ban üieï» 4.Eere. fien men allejletje gaben moet afbibben/ bien men moet geliaor^amen/ bie
is be lBaaracf)tigc 43ab. 49u in ben name be^ heiligen «öcesie^ moet men geboopt Inorben/ en ban ÏJem moet men aflejletje gaben afbibben ; 500 rp ban be heilige »J3ee^t be inaaracjitigc a5ob. (a) ©at men in fijnen naam moet geboopt tuorben/ blöamp;t uit Matth. XXVHI: 19, Dezelve doopende in
den
135
den name des Vaders, ende des Zoons, ende des Heiligen Geestes. ©e ©ocrii i§ ren gt;cgrï oenabeljcjamp;anti^/ en bat ig tugfcljen niemanb ban tupfcamp;en ben Inaaraclitigrn iJ?gt;ob en be ; in ben ©oop geeft men jitlj
aan (Jpmb obe^/alp ben 2Clgriioeg;anir/alle^ bevttenbe Inat rot be ;alig^ ïjeib ban een menfche bieiit/alé tirn ^lletljoogite/bic te eeren/te brce« jen/te bertrouUieii en te gehoorzamen ig ; in öen 3?oop bertrouint men jtïiie jiele (^em tne/en bat üjij onjj alle goeberen be^ ©eröanb^ jal beel» acl)tig inalün/ombat ï^ij luaaractjtig i^; in bcn^ooy onbejtaerpt men jid) (!3oDe/ om ÜJem lief re Ijebben en te bienen. ©it alleg fluit be ®oajj in; tnaaruit filijiit/ bat ïjij / in Iniené name men geboopt tooebt/ be toaaradjtigc Cgt;ob i§/ baarom Uieerbe be SCpo^rel met ^ullien ernpt ban jicli in jijnen name grbooyt te taorbrn. 1 Cor. 1:14, 15. IDetaijle in f|et berüonb be b^ie jperfonen bes ^obbelijlien |]|gt;e;en^ Ine^ftsaam ^ijn/ en ten grloobige ban ben Cjeiligni J^erét tot ben gone/en boor ben gone tot ben J^abrr gelnb tnorbt/en be Babe? boor ben SJone en ben lljei» ligni ^rest toe^lh in be gelocbigrn/ joo Inorben bie b:ic J?c?fonen uit-b;u!if}rli)t{ in ben (Doop genormb/ in taelften be heilige vöt'e^t in be» ?elfbe luaaröicjljeib geftrlb teorbt al? be IDabrj en begone; bieg iji be heilige i6eest üe^rlföc a5ob met ben l^abcr en ben Sone.
(b) ©at men ban brn t^eiligen a?eerit allejlrije gaben maet afDibben/ 6innt 2 Cor. XIII; 13, De genaie onzes Heeren Jezu Cbristi, ende de liefde Gods, ende de gemeenschap des Heiligen Geestes, zij met u allen, l^iet toorbr be l^eilige 43eelt;jt in ceiie VnaarDiglieib geftelb met ben gone en ten ©abe?/ be^elfbe aaubibbinge Vnorbt op be^elfbe Inijje uitgebjufit tot b£ brie ^rrfonen be? iJ3nbheib. giet be aanbibbinge ban ben C^eiligen ^fieept ooit/ Openb. 1:4, Genade zij u ende vrede van Hem, die is, ende die was, ende die komen zal, ende van de zeven Geesten, die voor zijnen troon zijn. il^ebrrom bc;elfbe manicce ban aaubibbinge ban ben eeutoigen (©ob en ben heiligen döeept; ^oo men tjet laatfte ende niet tui! berUlarenbE opnemen/neltjH bilitaiilé grfdiirör/ban janbe bc 5111 31) n : van Hem, die is, enz. welke zijn de zeven Geesten, namelijft/boor toelite alleo ben ge» geloobrgen toegepast tuorbt; immejp be heilige »j?rrpt taorbt jooloel aan» gebeben al0 be eeuluige öob ; Uiant £}!) ip bi^elfoe eeuinige i6ab. ©aoc öe ,;eben beesten Vnorben niet be;|iaan Cngelea/bie ftomt be aanbid' binge niet toe. Matth. IV; 10. 4l3aar be brrbe Jperfoon be^ «öobbelijften JBezené/bie aljoo genoeinb tuoror 3ijne nitlue;liinge/ beelmbc
aan be gemeente mebe belerteije/ genoegzame/ bciinaaltte gaben.
(e) ©at men ben heiligen 6eest moet gcfjoorsamen en bienen/öltjftt öaaruit/ bat men tegen ben Cfeiiigen öeejst sonöigen fian. 113n taor» ben bermaanb ben i^eiligen ijjeest niet te bcögt;ocben. Eph. IV: 30. ©e gobbelooze Spraclieten Inaren tnebejfpannig tegen ben heiligen dSeegt/ en beben C»c!n fmarte aan. Jes. LXUI ; 10. ^a be sonbe in Den Jleiligen lt;öte$t / ombat ï|tj onmibbelbaar bc ziele aanraaftt/ en
136
Van de Goddelijke Personen.
aan be -licïc opEnliaart/ hnrbt be ancroioatjtc/ cn onber»
geefelijft üerlilaarö. Matth. XII: 31, 32. 1 Joh. V: 10.
liiit alle bese/ icbej op self/ cn alle^ te oelijU genoinen/ luarbt get oemoeb olierrecb/ bat be ïjeilige Opcrgt be tuaaracötigc lt;i3ob i^/ EcnsUu'^cnp mrt ben |lgt;aöcr en ben Sane.
XXXII. iPiip\jerrc fjcbBcn toij rjetaanb bat bp ï)ciligc (I3ceöt ern ^e?«
faoii i^/ nabcj/ bat l^ij ig een «öabbclijli Jpcjfoon/ ceiiptueseii^ me'; ben 55abe? cn ben 2sone;nii gaan luij Uoart tut öe relatie of be betrekkinge,
bic be bejbe jjpe^faon Ijcrft tip be anberen.
«öelijlï be gone een anbec ^erfuoti i? ban be JDaber/ .;ao ooft be Cjeilige Meerit ren anbej 3pe?foon ban be 13abr? en be ^.oiic. (a) ÏJii tnojDt uitbjuftfteiijfJ een anbe^ genoeinb. Joh. XIV :16, Eenen anderen Trooster, (b) ti^ol! luo:bt 500 omfcl^cbrn/ bar niet be IDabcr noclj be Sonc/ maat een anDej is. Joh. XV: 26. IDie ge^onben Inajbt ban öcn gone cn lian ben l^abe^/bie ban ben ©abr? uitgaat/bie ban ben Sone getuigt/ i^ een anbe? ban bie C)em jenbt/ ban tnelftcn Ifij uit»
gaat/ cn ban \nclften ï}|j getuigt, (c) Ipaa:oiii Innjbt ï}tj a!é een on» bc^fcljeiben ^ejfoon gennenib in jullie plaatfen/altaaar ooft be ©abet cn be Scne genoemb Uiorben. giet Matth. XXVIII: 39. 2 Cor. XIII: 13, 1 Joh. V: 7. (d) lt;Ooft Inojbt be föeiiige a5eejjt gejegb te luerften Vticl alé be IDabe? cn be gone / en bat ban bic ücibe. Joh. XVI : 13, 14, Hij zal u in alle waarheid leiden. Want Hij en zal van Hemzelven niet spreken, maar zoo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken,
ende de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. Die zal Mij verheerlijken , want Hij .'zal het uit het mijne nemen, en zal het u verkondigen.
3?b ïjeiligc éeesr iï? geene coëxistentie, een tegelijk-bestaanlijkheid of do rieiii-gelijkwezigheid, jonbe; eene pe,:fonctc betrclJftinge op ben ©aöe;/ inaa^ |e
i«j een gt;öübbcl!jft Jpe^foan/ luelli^ namre beö pe:fiJonftljap«5 lieftaat in coëxi-telatte op ben J^aöe: en ben gone/ laclftcc funbammt be ccuUiige stentiegt; UITGANG ban ben 3±)abe? en ban ben gone. gone gaat uit ban „i^dooT ben ©abci booj cene ccutaige generatie ; be l^cilige lt;6ecgt gaat nic ban biazinge, ben ©aber en ban ben gone boor ccne maniere/bie aüeramp;r^t boo? bla-zinge te liennen gegeben taorbt. (a) ©it geeft fjet luaojb 4?eest in 't der. Hebr. cn 't Gr. jeif te ftennen. (b) daarom Vuorbt ÏJij ooft de adem des Almagtigen genoemd, Job XXXIII: 4. Cn be Geest des monds des Heeren, Ps. XXXIII: 5. (c) vPe maniere ban taejftmge ftoinc abejeen met be maniere ban üei'taan. ©e bc?bE J^ejfoon Inejlit boo? eene maniere ban aanüla.ïinge/ joo lieftaat (|i) ban ooft op bie maniere. giet Joh. 111:8, De wind blaast waarhenen hij wil... alzoo is een iegelijk die uit den Geest geboren is. ©aarom ge»
DjuiHte ooft be {^eere ^fie^u^ julUen teeften/als ©u innen bi^cipelen ben oSeept toescibe. Joh. XX : 22, Hij blies op haar, ende zeide tot haar: ontvangt den Heiligen Geest, goo toiepben 00» be SCpogtelen met ben ïjeil'gen ^eept be?biilb onbe? Ijet geiuiö ban eenen gelnclbig gedrevenen wind, Hand. H: 2.
137
feVzöne PEf''00!5 quot;it en ban ben re:ftl'n cn ban bni tlricebcn
•Jpnfoon. ï^irjobcr een Dcbij en ïanoburtg bf:fc!jil gelufcjït tug'fcljcn öc ^seïiicljc rn ^aiijnfclic ïic^'Je; tuijbenbe be igt;jieftfclje bat be l^ei» ligr 43cr#t alleen ban ben l?gt;abe2 uitging; be aCanjnfclje ftanrtcbesiclj baar-tegen/Befc'jr^menbe bcaltjjb grlaofbc cn belebene Uiaaröeib/bat bc t}ei» lige ^cpfit uitgaat cn ban ben ©abcj/en ban ben gone; toedie laaac l)cib alsnog boor bcé fjccrcn goebljeiö geïoofb cn öelcben kio2öt / en alnjti in be ïïejfte geioofD cn bLiebcn jai toojben. ÏDit toont be ^cljzift.
Stquot; jullie plaatfcn/in toelfie be l^eilige iJ3ecst genoemb Uio^bt be wezen. ' «öccét ürs gooniB/ be (0cc?t ban CD?istué. Gal. IV: 6, God beeft den i. Hij Geest zijns Zoons uitgezonden in uwe herten. Rom. VIII: 9, Maar zoo Z'nuiSdeiemaiul den Geest Chrisli niet en heeft, die en komt Hem niet toe. 1 Petri Geest des 1:11, Onderzoekende op ■welken of hoedanigen tijd de Geest Christi, die Zoons. ii1 iiaar was) beduidde.
a.uij 2. 2(n sulfte plaatfcn/in InelSe be Sone gCiCiTb Inorbt ben ï^eifigen d^n Zono (6ci^r rTc 5fiibcn. Joh. XV: 26, Dien Ik u zenden zal van den Vader, gezonden. Joh. XVI: 7, Indien Ik henen ga, zoo zal Ik Hem tot u zenden. SJoo als f)ct jicl) Öceft in Uicrliinge/30a bjaagt Ijct jicij toe in fiet tieftaan. ©e manirre ban toejliinge bolgt be manicre ban beftaan.
3quot;tIllJ1,„t 3- pïaatfen/in toclUe gejegb toorbt/ bat be föeiïige lt;0eegt
vaV'dèn 8C,: oiitbangt/ 't gene l^ij aan be uitbe^ftorenen niebe-
Zono. beeït. Joh. XVI: 13, 14, 15, Wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spre-vanden' ken- 11Ü za| 1 l,it ,iet mijDe nemen ende u verkondigen.
zone nis lt;0? toc^Uingen be»? enbe^ guong ten opjigte ban ben uitgang
dcreprin-öc^ ^ccstes jijn met aan te nierften a!ö ttoce berfcljeibcne üe-
cipaiooor-ginfclen; toant Ijct cene ecnige toeeïtinge/'t ié bc^eifbe licacljt; üiaar zaak. uit ban Doft gejicn Inorbt/bat bc J^abc? cn be Sone öcibe sgn be prin» cipaïe Inc^fjcnbe oo^aften/En niet be Sone cene miiibcre principale oar-jaalt/ 5Gabat be lj)abcr ben l^ciligcn a3cc^t joube boen uitgaan boor niibbcl ban ben Sone. iDurlj ten opjigte ban be manicre en urbe ban beftaan cn ban toerfiinge/50a gaat be heilige Ceest uit ban ben J^abcc cn ban ben gone/en ban ben ©abe? boor ben gone.
XXXIII. ilit al Ijet gescgöe bfijlit ontoeberfpiefteltjft aan alten/ bie be ^cljjift gefoobcii / bat jjet ééne ^obbclijfte il^ejcn beftaat in brie ^erfonen/en Ijoebanige fictrefifjinge 50 op malamp;anbcren Ijcbben.
2l!f Uiat Ijet berba:ben berftanb bcö nicnfcöen/ 500 ber Socinianen , nlji bergenen/ öie l'jct inct Ijcn Ijouben/ Ijler tegen bebenUt/ jiju maar tcbenen ban mcnfcljelijlte en tijbelijfte jalicn genomen/ bic in ben eeii' Inigcn a3ob geeiie plaat^ {jebben/en ge maft li el ijl! te öeantbioorben 5ijn. Tegenw.i i. %\p jjoü gejegb Inorbt één te sijn/cn b;ie te 31)11/ bat i^ gcene coutraüictip of irgcnftjtjbigljeib ; toant ijet gefcljicbt niet in opsigte ban Ijtticifoe. lt;!5ob ig één in ï^'ejen en b^ie in JDcrfoncn/niet bric in i©e« 3en/ niet één in j^e^foon.
138
2. ©aar snti brie Jperfonen/tiie Eeultiig/oiienibig/ almagtiij 31311/öocfj Tegenw.2 geen fcrie EEutoigrieöi'n/Dtieinbigrjfüen/alinagtioljfbni; maar Éénc ecu-iuigfieib/ oncinbinfldb/ aïinagtigfjeib.
3.'5liö ez ftaat Joh. XVIIiS, Dat zij U kennen, den eenigcn waaracb-Tcgenw.3 tigen God, üac gt;cgt niet bat be ©abet alleen met uiljluitiiigc ban ben
Ssunc ra beu ïjeiligrn lt;l5er^t üe luaaracfjtige (öob i?/maar bat bcj^abez be eenige Itiaaracljtige «öob ip; Ijet luocuö eenige moet niet Dij ©aber geboegb luorben/ .'naar bij «èub. ©e quot;Sone beselfbe eenige (Ggt;üb/ en be eenige taare dSob is ooft be ^eifigc «öeegt/gelijft fia'Jeu fietoeseu ié.
4. ©e taoorben genereren, uitgaan, jeggen geen eej^tljeiD of laatst'Tegonvv.4 Ijeib/3E0OEn ooft niet üan niet oüe? re gaan tot iets/_tiiant 't i^ allc,ij eeutuigljeib. 't Sfê in be eenltiige nature a?Db^ bat Ijet ii5oüöcli)fte IBe^cn ijeftaat in ©abej/Sone rn frjeilige vöee^t; bc JDaber genererenbe/be ^o»
11c gegenereejb \.tio?bcnbc/en be heilige ti3cest ban öie üeibe uitgaanbe.
5. 't geene onliolmaafttFieib/bat ben eenen ^ejfocn niet kan toelt; Togenw.s gefcljjelien toorben 't gene ben anberen eigen ié; maar 't is eene bol» inaafttf)eib ban iebe? perfoon en ban be (j3oö[jeib te betlaan iu Jperfu»
nen/ bie iebe^ fjunne jjejfonele eigenfcljaypen Ijeöüen.
6. ?C13 ilij^igtué ben JDaöer ejlient meejbei te jijn/Joh. XIV; 28, bat Tegenw.c 3ict niet op 3tjne (öobljeiö ; üiant 30a is Cfij ben ©aber ebengelijft. Phil.
11:6. «Én l)!j i^ één met ben ©abe?/ 1 Joh. V:7; maar bat 3iet cy Ijet JSaibbelaaréamtJt/ten luelVien oysigte be Pabe^ li^em noemt S1)11^11 Üinecljt. Jes. LIII: 11.
7. Sliis be £}cilige öeest gesegb tüacbt eene gabe te 3ijn/ge5onücn teTegcnw.7 tnorben/uitgeftort te tnorben/en be geluobigen ge.^egb luorben geüoopt
re tuorben met ben heiligen a5ce^t/ ban Itiorbt gezien oy 3!jnc e^rraor»
binaire rt; orbinaire bierftingen. Cn ooft biorbt be Sone eene galie ge»
noemb. Jes. IX: 5. Joh. Ill Tie. Joh. IV: 10. Cfij luorbc ooft gesegb ge-30iiben te luorben. Joh. V:37. Cn ooft onbe: be menfcljcn tLioröni biel gelijften ge3onben/tnanneer een collegie iemanb uit Ijet mibben üan Ijen coinmitteejt. Cn ooft yerfonen 31)11 gaben. (JEen babe? geeft 315:1c boclj» te? aaneen man ten fjuUieltjft; tjeeren geben luel |)unne flaben Uieg.
8. 2Clgt;j be löeept ge3egb luorbt nog niet te 31111/ Joh. VII : 39, öatTegenw.a fpreeiit niet ban ben ^ejfoon be^ {Jeiligen «öeeste^; Uiant bat bie al
luaé/te 3ien in ben ©ooy Cijristt/ Matth. 111:16. 3l5aac 't ftireelit ban be oliejbloebige gaben be?! èee^tes/ bie ben geloobigen beloofa lua'
ren bat 3e ontbangen 30iiöeii.
9. SCf'janftelijftljeia f)Eeft onbe? be menfcljcn plaats'/ en niet in 60b. Tegenw.a ©e gone fteefr Ijet feben in Qcinseiben/ gelijft bc J?abe? Ijet lelicn in ïjcmsellien Ijeeft. Joh. V:26. Ceulaigljeib fluit alle aftjanftelyftfjeib uit.
21 u be uitboeringe ban Ijet genabcbejamp;onb luejftt een ieber Jperfoon ober» renftomfrig be nature 3t)n«3 öejlaan^/ be ©abe? ban li^em^clben/ be 25one ban beu i3abe?/ eu be Öeilige ban ben J^abec en ban ben %a\\t/ 3011^
Mgt; 2 öe?
139
140 Van de Goddelijke Personen,
bcr afljanftcliiftrKiö/biE rcnige onUoImaaruöcib infïiiit; in bejen jin ftaac c.r ^ bat be gone ban ^em^cïben uiers ban boen. iÈgt;antgc-lijii l^jj al? 'Sane beflaat ban ben J^abcc en niet ban ï^ein^elbcn/soa l?an ooff aljj ©abec niet tuerften/ maar lue^ftt alé gone ban ben }5abc^. Cn btfjalbc bat/ al? Jl^ibbefaar ontbangt öjj alleö ban ben J0aör^/ en boet inets'ban ïjeinselben.
SJigt icmanb bit alleg iG mij te Ijoog/ ift ftan fjft niet Begrijpen. 3ïft anttouorb j)em/ bat töob unbcgjijpelijH i^/baar 5ijn biel geringe? bin-ger bte gij niet üegjijpen hunt; banUiaar ftomtquot; ebbe en bloeb ? t^oc Uie;ru iitoe jiele op utn ligcJjaam ? ^oefiomt ö^t bat op utoen toille bat lib Detoogen luojbt/'t luelft be toiKe gebiebt ? cn^. il^at 5ouöt gtj miertje ben onbecirijpelijfien vöob begrijpen ! belooft bat gij niet öegjnpen ftunt/ ombat i£gt;ob Ijet segt/en bibt ijet onlieg?ijpelijftc aan; soo gij een ge» ioobige toaart/ gij joubt al mrer ban bese beröorgenfieben berftaan/ ban gij nu betiften fiunt/engij ban ^oubt finnnen peggen.
XXXIV. ^Tot l)ierioc Jjeböen taij getoonb be toaarfietü ban be^e g^ootc berborgeiUjebni/ nainrlijf}/ bat Ijrt eene »!3üböclijfic ï©e3cn bejtaat in bjic Jpetfonen. ©at icörc ^perfoon i? be iculnige/toaaracijtige en écne öob. ©at be ïperfoncn ban malftanbcren onberfcljciben jijn (a) in namen/Vader, Zone en Heilige Geest, (b) 3in perfonele eigenfe^appen/be ©abergenere-rende, be 25one gegenereerd wordende, öb l^eiligc ©crpt uitgaande ban öen ï^abe? en ban ben gone, (c) Sfn orbe ban beftaan/be 33abe? de eerst Be» ftaanöc ban E^rtnjelben/ be gone de tweede beflaanbe ban ben ©abe?/be ü}eilige C^eept de derde ficftaanbe ban beu JDabe? en ben gone, (d) ^n ma» niereban lurjfiinge/be JDabe? toerist ban fjemselben/be gone ban ben JDabe?/ be i^ciligc 43cc5t ban ben J^abe: en ben gone; alle werken Gods naar builen zijn allen drie Personen gemeen. JDc^be? tjcamp;öen tag in be32 bepbojgetiDeiö niet toiilcn intreben/en u baajban niet^ meejbe? peggen.
In debe- ^ii gaan tuij boort tot be piafttpe/öie taonbe? g:oQt en nuttig i^/ pctoH.quot;!'1 't geljeefe gee^telgfie ïeben ban renen C!j?i?'ten beftaat in beoefeninge Dricëe- ban bc.^e be^üoroeiiljeio/ en i? baarin onbrpfcljeibeii ban be burgejïijüe quot;igt^roote 110^5 a a m Ij c i b en natuurltjfte C^oöpbiengt; of toeï beje bcrborgcnJjeib nuttig- 'n alle Inare geloobigen niet eben ftlaar is/ en of aden niet eben be» want; 3Ön om te rtffictercn op be ftennipfe bie 5ij ljie?ban fjeöfien/ en
of allen niet met taoo.zben hunnen nitb^uliHen 't gene ^ij liierban jien/ 30Q 3al tocl) nooit een «pobjaligebeselbe ontUennen/maa? Ijij gelooft 3e/ })ij i)rcft er bee! meet ftennisfe ban ban be alle?gefec?f)fte onéegenabigbe tljeologant/fcïjoon bie baarban Drte? fian fp^elien; in alle 3ijnc 45ab^ - bienitige oefeningen tor?r;t fjij uit be^en g^onb/boor be leibinge ban ben heiligen üJeest gaat tjij rot öen gone/ en boot ben gone tot ben ^aber/ cu tooorbt omfdjenen ban be Centjeib al? ö') toe:lit op be ©?iel)cib.
XXXV. De Eemonstranten, flie be ©^icënjjeib nietplagten tcantlfen» nen/ tracöten eüentoel bie tc öeftniöamp;elen met te jeggen/ bat in be-
5tl-
jclbe gecnc nuttigTjdb ftceftt. Pocg öet il^oopb getuigt Tiet cantracfc.
1. 3in julfie plaatfcn/lUElfie toonen bat in be ftennipfe cn ejiftenteniéfc i.Dio ban ij?abalö ^jieëenig in ^rjfonen bc ?aUgf)cib gelegci! ié. SietJoh. XVII: ffquot;™*™ 3 , Dit is het eeuwige leven, dat zij U [den Vader, v. 1] kennen , den eenigen ugheid. waarachtigen God , ende Jezum Cliristum, [den Zone, v. 1] dien Gtj gezonden
hebt. Joh. XIV: 1, Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. vs. 9 , Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien, vs. 10, Geiooft gij niet dat Ik in den Vader hen, ende de Vader in Mij is ? Uoh. 11:23, Een iegelijk die den Zone loochent, en heeft ook den Vader niet. Joh. XX: 31, Deze dingen zijn geschreven , opdat gij geloovet dat Jezus is de Christus, de Zone Gods ; ende opdat gij geloovende het leven hebhet in zijnen name.
2. ©it blpt oali uit oilmen Doop/ toelfte grfcijifbt in ben name bep 2.Daarin ©abelen btji Soonjj cn bes heiligen lt;l3ce£tEigt;/Matth. XXV1II:19. 25an on-be^e ö^ic ^ejfouEn tnojbc men in ben heiligen ©nop obEjgcgeben/in Ze'8 liunnen name Inoibt ons {jet liethonb be? genabe öeliegtigD/ Oe 5t)oop JJqops. lieipligt een iegelqli in Ijunncn name te liertroutoen/ Ijeu te rrftennen/
te liebrn en te öienen/ en 0110 te laren beftieren/ troosten en beïnEjften boo? ben 3?aöc?/ben SSonc/en Oen ïjnligcn lt;l5ce?t;ooli berpligt an^ be ^oop bie b?ic ipejfonrn aan te biböen/ en ban iebe? br^rlbrj ^egen te berïocftrn. 2 Cor. XIII: 13, De genade onzes Heeren Jezu Christi, de liefde Gods , ende de gemeenschap des Heiligen Geestes, zij met u allen.
3. Cu bei^abej/en De gone/en be heilige (t5ee]St openbatEn vel) bié's. ieder tincteiijfi aan be geioobfgen/ontmoeten 5e/ en betoenen ^e. Joh. XIV : 23, ^quot;kt0on-Mijn Vader zal hem liefhebben , ende wij zullen tot hem komen , ende zullen derschei-woninge bij hem maken. beiline J3ci'öt Inoont in be 43ob5aligcn als in
EEiien tempel. 1 Cor. IV; 19. èlit beje alle Dliiftt ftlaar/bat niemanb^ob
der getoo-
ftan bienen ban alé iD?ieÉ'eniij in J5f?foiien/cn bat bic Cjcm eeren als jooba» vigen. nig/cn bienen/ Ij ie? regt vöob^alig 51)11/en fjierna ^alig sullen too?ben. Soa ig oe:,e Inaarlieib ban ban be allergrootfte nuttigiu'ib en noobjaftelgftliEib.
X2QCVI. (Dm te toonen Vuell'ic mirtiijftcben men uit be^e be?öorgciif)Eib pe geioo-trelilien ftan/ x.iiHcii linj be orbe ban be ^ejjbnen bolgen. werken
God den Vader mejften be ocloobigen aan. 1. ïjet begin ban aï * neffeng Ie*» en ooft ban l]unne safigljcib/ bat t)rj (jen ban eeultiigOeib tjeeft uit» Per-be^ftoren en gejteib om boojbjejpen ban stjne eeutaige liefbe te sijn/om ópnaen Ijen te bejljee^lDiten en boor eeulnig eene onbegnjpelijft jaligljeio becls Vader, acljtig te maften/ bat alles i? uit üjem / en boor l^em / en tot Cfcm.
2. iDat be l£)abe? sijuen ceubiioen/ eeniggeboren en geliefben gone ge#
ftelb jjeeft tot ^Sorge boor be uitbejfiorenen/ om baarin aan Cngeien en meuftljen tetoonen/en ;iinE suibere regtbaarbigfjeib en onbooigronbe»
Igfte öarmlja?tigljeib/toiijsljeib/ b?ij^eib in genabe te beiDij^cn/ en Uion-bEjbare bJelbabigljcrö/ opbat bat gesigtE fjun joube 55)11 tot bEtineer'
beringE ban ljunne 5aligl)eib. 3. ^gt;at be J^abe? om bat einbe re befto»
men/be toEtelb j)Etft gefcf)ayen/ ben inenfctjE boo? sijne eigene fdjulb
Mgt; 3 Dn'
141
Van de Goddelijke Personen.
onbe; be sautic Ficeft beflqtcn/cn boar jijne faaorsicnigljcib aüefi 500011-bcrïioubt en firjlirjt/bat Iji't aHeis jij ten bienite cn ten nutte ban jijnc tiitberfiorenrn/ bic C^ij ehjcnaarjs iian bc geljciic Inerclb Ijcrft rtemaafir. 4. ^Dat be J^aöcr jijncn ^oiic bolgené ben raab brö btcbrö in bc lncrc[it ^ecft oc5onbcn/ de inciifcficlijlie nature Ijccft boen aannemen/ 0111 als ^Sor» ge bon^ jijn ïtjbcn cn iter ben/ en boor ;iine ftellnige onber be lligt;e[ en bolftomcne geljoor^aamfjcib/aan ^ijne regtliaarbigtjcib te Uolbocn/cn al-500 bc uitberftorenen tc be^lopfen ban fcljnlb en ft^affe/en regt tot Ijet eeutniric lebcn tc bertoe^ben. 5. ö?gt;at be ©abc? jgncn heiligen «öeegt in |)unne Ijartcn 5cnbt om bc uitberftorenen tc bc^licljtcn/ te biebcröa' ren/ tot C!)jiBtii«j tc leibcn/ boor Ijet gcloobc met -CljJistnó te berceni» gen/jjen te troosten en boor ben tacg ban IjEitigDeib tc (eibcn tot riee^quot; lijriFicib. 6. ©at bc ©abc? f)cn aanneemt tot jijne fiinöeren en erfgena» men/ en f)en al^ jtjnc ftinberen lief Ijccft cn ban allc«i bersojgt.
Hit hese bcfcfjoubimgc ontjlaat in be gcloobigcn cenc ftinbfcljc gejlaltc/ be jicle jinftt in ftleinlicib hieg/jt} berblijbt 3iclj/jij neemt brijmoebig» pcib om te roepen/ Abba, ó Vader! gij geeft ^icljiclbc en alfe Ijare paften in be Ijanb ban Ijaren ©abcj/ jn bcrtjouhjt ïjem allcp toc/ ^ij leeft uit sijne Ijanb/3JÏ ftfaagt ïfem al? Ijaren ©abrr !)arcn noob/cn maafit l^etn fjare begeerte bcijenb/311 i^ gctaillig fjaren ©aber te gehoorzamen en 0cin naac Stjnen Inilïc te bicnen. giet ijicjban amp;;ceücj kap. XXXV, Van het kindschap.
Zcme.en XXXVII. God den Zone aanmejfirnbe/ 500 jien bc gcloobigcn l)cm aan : 1. 9llg ben alleen bcliluamen om 25ajgc tc 5ijn/en oin in l^cin bc uit-berftorenen tot soncn en bodjtcren/en tot fiinberen bcé ©abcrö te ma» ïten ; cn bcjluonbcren 3iclj ober bc onnafpcutlpe tuij^ijcib (6ob^in 3u(» Sen behtnamen ^c?foan tot 23orge tc ftctlen. 2. 2ij 5icii bc Inonbejltjfic menfcljenliefbe bc^ goonö/ bat l^ij in ben cculnigcn raab beis brebe^ ^em tot 25orgc ftelbe/om Ijft g?oote toc^ft bcr berlogfingc uit tc bicjftcn. 3. ©at ïjtj f^cm in bc bolljeib bc«ï tijtié Ijccft bcrnieügb/en bc gcftalte ban ccnen bicn^tlinrcljt fjeeft aangenomen/bat C^tj Ijunnc nature aangenomen Ijecft/ en 3iclj niet gefebaamb Ijeeft Ijen öjcebe^ te noemen/ 3oabat 3ij familiaaj met C^cin luinnen omgaan. 4. ©at öij uit enitele b^ijliiilligc liefbe be 3onben ban hen af op l^cm obe^genomen fteeft/al^of m F ?r'f gebaan fjabbe/ en bat l^ij in alle gctoilligljcib bc ftiaffe/ bie 5ij be^bicnb |jabben/3clf Ijreft gebragen/ en baarboo? quot;liolliomcn aan be regt' baarbigljeib ii?obp heeft bolbaan/en fjen met 4igt;ob ijeeft bc^oenb. 5. ©at C^ij hen met Cjem (jerft be^eciiigb afs lebcn ban een gecsteüjit ligcljaain/ 3|ij (jft !joofb/ 3ii 3ijne lcbcn/^ij bc '25ruibcgom/3ij iijne brnib/3oobat 313 in ^cm/bic gone i^/^oncn en bocljtcren jtjn. 6. ©at l^ij fjen al-30a tot gt;i3ob üjengt/ cn aan ben ©abc? prefentecrt/ 3eggenbc/ 3iet Ijler '3!U en be ftinberen/ bic 41^1) bc ©abc? grgeben heeft, quot;tjie? iö be fonteine ban alle 3aligljeib/|jie? boen 5iclj op alle be bolmaaluljeben (fiob^opcenc gejjeel anbere en fjee?lpE? Itiijse ban in Ijet tue?!! bec fcfieppingc cn bet
011'
142
Van de Goddelijke Personen.
onbnijoutiinge/ en be ocfoobigen be IjpErlnft^eib l^ecren aanfcDou»
turn be alp in renen fpiegel/taorben baarnaajbejanberö/en bué gaan jebaoj ben Sone tot ben 90aörgt;. Iügt;it ^al in't berliolg b,:eeber bertooub tnorben.
XXXVIII. God den Heiligen Geest inrrften öegciooüigen aan als benge^ Op den nen/öie I)fquot; alles/ tnac be JDaöec in 5iin eeuluig booniemen ijmi ten11- Geest-goebe brjloten (jabbe/ en ailets Inat be ??one lioor Ijen beröienb Ijabbe/
toepast en beeladjtig ma a lit hoor belejlnje lnegcn/ bic alle goebertie» renlieöen jtjn. l^ierban tniilrn inij Uiat b:eEber fprciien/ aljop in 't ber»
Ijolg baarroe 500 bele nccafie niet ^al 31)11.
1. ©e JDaöej en be gone sniben ben heiligen a3ee^t nit in be {jat'Die wordt ten be?'geloobigen enbe^eilrge «Cers't Inoont in Ijen afé in eenen tetn -pel. ipe uitbeiUorenen ;nn in be nature boor ljunne tnebergeöaocte/ woont in geüjli als? alle anberen. Jud. vs. 19, Natuurlijke uienschen , den Geest h';n•
niet hebbende. £11 beu tl Ie 't be «5cest alleen ió/ bie lebenbig inaaftt/
30a 3iji5 5e boob in ^onben en inipbaben/ en Icben in eene getjcele af» gefdjeibenljeib ban 03ob/ Ijeböen geen gedipte ban jonbrgljeib en begt; öoenienisfc/ban jaligOeib/ban 't geestelijfte leben/en tjebben geene be»
geejte baartoe; maar f)et aarbfdje ip Ijet boorVne^p ban alle faculteiten br? jiele/ en alle be leben bes iigcFpamfi. 2C1 Ijtmne ^obébienpt maar bierlijft Vnecft/ om be confcicntie Inat tebreben te ftellen/ en 513 rusten in bit gebane üirjft/en haren al In at naar licljt/gecptelyliljeib en Inare ^ob^aiirilieib geil]fit/ al£? Ijet liun te na ftomt.
.Jl^aar alp bei* uuberUorenen tijb baar i$ / 50a geeft a5ob ïjtin ben heiligen a?ecst/bie Ijen brrlicljt/Ineberbaart/en boor l)et gelaabe fjnn athjisrus en alle ^ijne tnelbaben beeladitig ma a lit. g.iet bit Gal. IV; 6, Overmits gij kinderen zijt, zoo beeft God den Geest zijns Zoons uitgezonden in uwe herten, die roept, Abba, Vader. Rom. VIII: 15, Maar gij hebt ontvangen den Geest der aannetninge tot kinderen. 1 Cor. II: 12,
Maar wij hebben ontvangen den Geest, die uit God is.
XXXÏX. l^ie? ftomt in bebenlimge/ O/) ival maniere, of in welken op-Niet ziine ziyle, de geloovigen den Heiligen Geest onlvanrjcn, of alleen ten opziyle van fp^niaar de gaven des Geeslcs, dan of de Persoon zelf hun ivordt medegedeeld ? 3iii de Per-antlnoocb/ (a) be intooninqe be^ heiligen (öeestep in be geloubigen iö niet ^tzelf; eene bloote tegeiilnoarbigljeib/ gelijft {^ij alö 45ü5 obe^altegentnaorbig i^.
(b) Ooit is' jjetniet eene niterlgfte relatie of betreliliiiige/ Ijen aanmej-iicnbc alp fiinberen lt;6obé/ en alpquot; boorbieppen ban 5i)ne tae^ftinge. (c) Ooft is ijet niet eene mebebeelinge ban fjijne gaben/ alp grloobe/ ijope en liefbe/
cnj. (d) Jlfêaar öe J^e^foon jelf Inorbt ben geloobigen gegeben/ en bie Inoont in Ijen op eene luijje/bie boor one? onbeg:ijpelijH en onuitfpreftelnft i^/
oneinbig buiten {jen/ maar op eene rjrtraorbinaire Unjie in Ijen. vDit blijftr.
1. Hit jullie plaatfen/ in toelfte be ïjeilige lt;6eeör jelf uitbjuftlidijft i.nu zelf geseijb tao^bt niet alleen aan hen gegeben te 51) n / maar ooft in ft equot; gegeven.0 te luancn. Joh. XIV : 16, 17 , Hij zal u eenea anderen Trooster geven , 0 °
op-
143
144 Van de Goddelijke Personen.
opdat Hij bij u blijve ia der eeuwigheid. Namelijk den Geest der waai beid, welken de wereld niet en kan ontvangen , want zij en ziet Hem niet, noch en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij ulieden, ende zal in u zijn. 1 Petri 1:11, De Geest Christi, die in haar was. 1 Cor. Ill: 16, En weet gij niet dat... de Geest Gods in ulieden woont?
Uitvi. Uitvl. iï?c {jalifu oré ïjnlitjen a?ci'£ti:£ toojöni Dc heilige lt;J3ecgt scïf
gcnaamD. Hand. X:4i, 45.
Antw. Antw. (a) j^ict alujD en ottcral / Inaac öe C^eiügc (öce^c genoeinb taorDt/ tnorbcn öc qScrptc^ berftaan / tie^ öc uirültigc
ban gtcnc liracfjt/ men mccijrc toanrn öat in fce oenocmüe cn öic^gc lijfte plaatfm De gabcn rn nier öe Jpejfoon lie;ftaaii Inoröen. (b) %e lt;öeegt/turllie aan be iiinöeren iJ5ab^ öegeUen taorür/eti ^ijne gabc Inac» ten uitbjuliftelijft otioerfcljeiben/ be gabcu lcercn/ Jeibeu/ troajten/ ge» tuigen/Vueberamp;aren/gcben fiet gelooüe niet/maar be JDerfoon/ be !^ci' lige ifikegt self lueiiit alle bic bingen/beclenöe tenen iêgelijft gelijl't toil, (c) i0af5 tnorben gaben vöer^te^ gegeben aan berliia:penen. Hebr. VI: 4. êii nogtan? geben Ijim bse geen eigenbom aan Ci!?i?tii5/ gelijft be inbiuiiingc be^ 45cepre^ al boet. Kom. VIII: 9, Zoo iemand den Geest Christi niet en heeft, die en komt Hem niet toe. ©ifj? EnijfC Ijct baét/bat be Jpejfoon br-J heiligen ■öeegteé 5clftn be gcloabigen op cene onuitfprelielgfte cn (öobc Bctamelijftc Iniije taoanf.
2. zu z'Jn 2. ïlit julUc plaaifcn/in luelfte be geloobigen tempcfen be^ Ejeiligen van^dén1 genocinb toorbiMl. 1 Cor. III: 16, En weet gij niet dat gij Gods H. Geest, tempel zijt, ende de Geest Gods in ulieden woont ? 1 Cor. VI: 19, Of en weet
gij niet dat ulieder ligehaam een tempel is des Heiligen Geestes, die in u is, dien gij van God hebt ? a5oö gt;elf/ cn niet vine rm^nV tooonben in ben tempel tc SEcrujalcm. Exod. XXIX: 45, Ik zal in het midden dei-kinderen Israels wonen. Ps. LXXVI:3. In Salem is zijne hutte, en zijne woningein Sion. Ps. LXXX:2, Die tussehen de Cherubim zittet. iPeluijlE öc l|eilige oJee^t ban 300 tootmt in be gctuobigen/alg aice? in ben tem» pel/300 toaont be Jpc?faan/en niet alleen 3ijnc gaben/in be geloobigen.
3.Kunnea 3. ®c geloobigen Ijebüen ecne oneinbigc begeerte/ bic niet ban met met den ^En bc^genocgb ïtan 3ön ; be gaben ban a5ob 3ijn niet on» Oneindige einbig/ en een geloobige lian met be^elbe niet bergenocgb 31511/ maar verisaaigd ^ mort jjini ijer[ ^ijn/en ig Ijnn beel/en 51) ;nn met i©ob bej-wor en' eenigb in Cljjiptu^/ cn zijn volmaakt in een, Joh. XVII: 23. 51)11
niet alleen be gaben be? ^eepteg in be geloouigen/maar be (!5ee^t self. Tcgenw.i Tegenw. 1. ©e heilige a3ecpt oneinbig / en fian brjijalbe ;clf in
ren particulier menpclj niet 3ijn.
Antw. Antw. i^ct jijn ban a5ab in ecne plaats of pejfoan 3egt niet/ bat %ij baarin ig ingefloten en niet clbejé tegeUjft i? ; maar bat J^ij/ bie oneinbig en abe^altegentooorbig i^/ oof» baar/ niet op cene ligcFia^ meitjliE/ «naar op cene onnccinclijfte maniere tuaarlijU tegentooorbig
Van de Goddelijke Personen.
ig/nlet jooal^ Dbe?al is/ maa? op ccnc rjctraorbinaire Vian te gEnUioo?quot;t)igljeib. 15e ttapebe ^e?faon/öe jgone a3oD,s pqfoanljili in bc menfcljElpc nature ban Cljjijïtus/ nogtaiui oneinbig buiten bc3E!lic. t©it bjfngni luij fit]/niet alsof be Cjritige «öccpt yi^foonliiii en op jutH ecne taii^e bejecnigb tra^ met ben menfefje/aelijH be (öüöljcio met te turn'
fcljelnfte nature ban Cilji^'-né; ürjre/ lurre 51) ^iilfie gebacljte; maar om te toonen bat öe tcgenluc?pinge Ujadjtcloog i^/beUnjle €gt;00 Uiel ge jenb lUQjbt op eene plaatfe tegeninuojbig te 51311/en nogtanp baaj niet i^ingefloten/ maa^ te gclijft oneinbig buiten bejelbe. 't SS egt ban eene eytraoröinaire/ en bij on? onöeg:Öpelijlic maniere ban tegentoo^bigljeia ban ben oberaltegenUioorbigeu i^ee^t.
Tegenw. 2. lt;j3oö onmebebeclbaar en Ti an l^emjclbcn nier mebebec- Tegenw.2 ten aan een menfefje/ maaj bcelt alle 3ijne gaben nnbe; als; ban be ÏJri»
lige (J3eegt gesegb luorbt in iemanb te toonen/ ban moet men Ijrt be^-ftaan ban be gaben be^ ^eestf^.
Antw. U?ii seggen met bar öe heilige «ïBeegt sfjn B^ejen of stjnen ^e?-Antw. foon mebebeclt enquot; bat be nienfefje al^oo bergobet/of 45oi3 jelf ^oube 5ijn/ lui) be?foeijen giften o?u\ne(; toij peggen ooit niet bat be fjeiiigc (örrét of \11r5eni1jft of pejfoonïijft met be geloobigen bejeenigb ijs/ gclijft be »6ab'
öeljjfie nature ban Cl}?i?tnf? met bc menfcheÜjHe/ of ooft gelijft be Mcle beg menfcljen met ftet ligdjaam; ooit niet bat be ïjciiige (öeeftt öe fojmelc oo?»
Saaft ban bip meniCtjen baben uV soobar niet be menfcije/ maaj be l^eiligc a3Er?t joube gclooben/ Ijopen/ bibben/bat ié öluaapljciö; maa: toij peggen/
bat be l^eilige (6ee^t in be geloobigen tegenUioo?big 1? met eene ejetraorbi-naire maniere ban trgentuoojbigl)eib/boo? onjS onbrgiijpelijften onuitip^e'
ftelijfi en nogtans eigenüjft/Uiaa^ijft/gelijft aleer in ben tempel/altoaar ï^ij ïjem5clbcn npenbaarbe regenliioojbig te 5nn boo: jijne genabetnejiiin'
gen; üe engelen alö ligcijamen aannemen/een ituurmanin een fcljip 51111 öaaj tegenluoojbig/ niet al# forma: in for manks, sed assislcnles, niet be» 5iEleHöe/niaaj beteegenbe öeligcijamcn en {jet fcljip. SooDoft/|)oebJel br ge» lijftenigfe manft gaat/ija beïjcil!gegt;j?crfit in De geloobigen en boet 5e tnejlicn.
XL. ïJÏ)e l^eiiiae (©eest ben ftinberen ^obé gegeben sijnbe/is baa^nietDo iiein-ledig/ maa? Inejlit in Ijcn allerieije geegtelijfte gaben en geuaöen/ alé ge- fv0ei^e^ lcobe/ Vnrbejgeboojte; maaftt tjiui Clj?i?tiiïi en aller sijne? bielbaben beet- heu. Bdjtig/ leert (jen bibben/ geleibt {jen/ noopt Ijen/ betegelt {jen/ en blijft bij Ijen tot in eentaigtjeib.
1. ©e heilige *j5eeót Inejlit Ijet geloove in 'Ijen. Epb. II: 8, liet geloove, net p-ende dat niet uit u ; bet is Gods gave. llt'aaioiTi ooft öe ïjfilige i!?eept luorbt 'otm-genoemb be ©eept bes geloofs. 2 Cor. IV: 13, Dewijle wij nu denzei ven Geest des geloofs hebben. 1 Cor. XII; 9, Eenen anderen wordt gegeven bet geloove,
door denzelven Geest, ©e l^eilige öeeót fcl'ijiit in Ijen/ bic beibniótcrö 5iin in Ijet bejjlanb en bejbjeemb 51111 ban Ijct leben 43obp boo: be onbietenb'
FieiiJ die in {jen ig/ en geeft ljun be^lidltebe oogen öcp bejftaubg/ üiaalt;?Doa: I. (C 5Ü
145
146 Van de Goddelijke Personen.
jij gunne cïlcnbc Bfo'nncn tc jien/ öe Uxiilfjcib cn tian Tjun
tja?te/cn bc gjulDElgfie Dchu-pinrtrn cn babcn/bie öaajuit jijn baojtgc liomcn/ cn meteen ljunne IvalpciijRlieiö/ Ijatelijfirjeib cn bf?boeincli)fi' Ijrib/ en fi^engt Ijen baajboo? in fcijjiü en l^crje; bit iicjtacfit in jjen renc liegecjlc om genabe bij (!3ob te erlangen; maa? be öeept toont Tjun be regt» iMajbigfieib lt;j3obs/ bic niet toelaat bat be minftc sonbe ongeft^aft ^oube üli)l)en/ niaa? jcftej geftjaft moet Inopben met be eeutnige liejbocmcnisfc; tjic^boo? liiojbcn jtj/ bic tot (J5ob f)tinne toeblugt namen/ geftuit/ en tnor« ben moebeicog cn rabeloojS; in be^en flaat geb^agtjtjnbeopcnöaajtbc^ei' liric (J5cc?t fjun be noob^afuMijfJljeiö ban een 23o?ge/ 500 5c 3a[ig jouben biojbcn/ opbat bie baor ljunne jonben aan ©ob^ rcgtbaajbigfjeib öetatc eu Ijnn tegt tot^et ccutoige leben bejtaejbe; cn toont [jun meteen bat (J?ob ^elf ccnen 23o:ge tjeeft nirgebonben en in be bierelb gesonben/ name» (ijli 5tjncn eeniggeboren Sone ben lljeerc 3le5u^/ cn openbaart ïjun baajütj be goeberen hep brjbonbc/ bic in fjem opgcriotcn jijn/ met be beminnelijfl» Ijebcn ban bicn/ Uiaajbooj jij bcjlicben op be ^aligljeib en op hen 'SSorge/ om beibe? brclacljtig tc tooiden. {}iejb|) oberrceht Ijen be heilige 45eept/ hat Ijun/iebe? als in ijet pa;ticiilie?/bic saligljehen boo: hien 23ojge in Ijet (Cuangelfum taojben aangeboöen. t^iejop bejtuefit he .öeept in lien eene ftejlie begcejte naai hen 25ojgc/Dicjuit ontftaat Ijet öie^en/fiet reiftljal» jen/ Ijet uitsicn/ Ijet biacfjten/ Ijet biöhen; ban ftonit er ftapc/ fcan taojben 3e bicbe^om honfie: cn Ijopcloojf/cn 't bir^f! tcllienp tucbcroni Ijejbattcr.bE rn aljoo fïjijbenbe/ft?ijgcn je b^ijmocbigrieib/en nemen bicn aangeöoben 53o;gi: aan/tollligen met al Inm Ijarte jijnc aanbichinge in/gebensicöson» öcj eenige rcfcjbe of uitbcbing/en jonhe? rcbocatic of Ijejrocpinge/aan C)cni gcljecllijfi nbe? sooalg; 5e jtjn/om boo? i^em gcregtbaajbigb/geljciligb en tot be ^aligfietb grbjagt tc bobben/ cn eigenen ben 25o?ge/op ben g^onb ban Ijet ï!Poo?b/ jiclj toe/ 31) beklaten 3iclj op 3ijne getjontaFieib en magt/ 5ij leunen op Öem/ 30 bc^tjoubicn sicljsellien aan Sejuis toe/ ban eens met lic|)t cn be^cftcringc/ban in buigtcjnigfe cn met bed imme^ban bien bag af/ hat 31J aannamen/ blijlien 3c tot ïjein toejftenbe/ cn ge» Djuift ban l^em maftenbe/ om hjebe cn {jciligljeib te beftomen.
Peweder- XLI. 2. Wedergeboorte. 3?e menfclje in öc nature is geegteïgft boob/ geboorte, nfocfcljeihcn ban vöoh/ ligt bejbjonftcn in ligcïjamchjfec hingen en ftjielt ban allcrlcije 3onben/ gclófi een boob aap ban taojmen; maa? alp ftct iche^ uftbejftorenen^ tijb ip/300 toebt bc €?eiligc (pcept Ijem op etrgeeft Ijem l)ct geeptclijfic leben/ ontftaanhe uit be be^ccniginge be? jlcle met -öoh in Cf)jistup/ lnaa^booj Cpjistn^ eene geflalte in Ijen ftjijgt cn be gejtaltc ljunne? 3icle naa? gesup aarbt; bat te boren in punne oogen {jccjlijli taa^/ ilt;S nu bcracljtelijli; bat tc boren bejmaab lna?gt;/ nu fmarte; bat 3c te ba» ren 3ocljtcn/blicbcn jenu; ljun bejjïanb ip beranöc?b/(jun taili^be^an» bejb/ljnnne pajtptogten 3511 be?anhe?b/ 31) 3ijn een nieubi fcljcpfel gchio?-ben/ cn uit hien bcranbc?bcn flaat her sielc indien op gebacljtcn naa? 43ob
en
Van de Goddelijke Personen.
n en DEfcgoutaingcn ban IjEiiK'fcrje binaen/Oic?uit ftamt rcnc anbcrc fp?afte/
gobsalige t' sainenfpjiiiinrtcii/ ^rilioljciD in öaöf n/ bi^maafi in tie goDsali» t' oEn/bcftiQÖE'ö '« lift oeb^ao/ ncbecigljeiD in be lilcebingc/in fotn;na/baaj
12 liamt jtilhe ürjanbcringe algof ren bocbc uit f)ft g?af opftonö; bodj bit
gt; ïebcn isi ten cerfte nict tot jijiic bolinaalitljeib/ 't ce^stfilcin ci: gjocit ie flllrngsiitn?/ cn 503 jijn ooh be babe»/ Ijct ié alle? inaaj ren öecle/ fcoc!) in ; Voaajljeib. ©it icben nu toe^Ht be ï^eilige gt;i?eest. 2 Oor. 111:6, De Geest
maakt levendig. Tit III: 5, De vernieuwinge des Heiligen Geestes. Job. Ill: 5, ' Zoo iemand niet geboren en wordt uit water ende Geest, hij en kan in het Ko-
il ningrijke Gods niet ingaan. Stüjnetud be ^eilige 4?ccgt tjie.ncc geen inibOei
11 noobig fjecft/sco gelijuilit i|!j baajtoe Jjet ll?oo?b als een inibbel/bocfj raabt
t cbentael be jiele onmibbelliaaj aan op ecne 'jij ong onöefienbc iinj^e/al?
booj ecne fcjieppenbE t^acljt/ gelijfi ijij in be fdjeppinge op bc üiateren ij zweefde, in 't l'JebieciiUigc!! ftaat a-jmn Mcmchephelh, IjctlnelUe julHe be»
• tneginge te fiennen geeft/ bie al betuegmbe furmrert cn baoptbjengt, t^et
/ il^oojb/:,cgge ift/gcö^uiljt be ^?eeöt in be lueöejgeboorce; gt;'et bit Jac.
gt; 1:18, Na zijnen wille heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, t 1 Petri 1; 23, Die gij wedergeboren zijt niet uit vergankelijken, maar uit on-l vergankelijken zade, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods.
XLH. 3. ©e fjeilige 45eeist maalit Ijun Christus en zijner weldaden deel-Maakt
1 aehtig. gij traren Ivel uitberlioren/ l]et rautfoen to a 5 al Mao: Ijcn bctaalb/ t^en'quot;5'
: be saligljeib toaö al baoj Ijcn bejltic;ben/ bodj 31) toaren bno: Ijnnne Uiegt; zijner
1 hergeboorte nug niet in be beiittingc ban bie gaeberen/ maat alé be tjei--
lige *[3cr^t ï)en inneemt/ban brengt IjJij tjen tat dlljjigtiis/en gerft Ijun tig. 1 f)et geloobe/ luaa^baac in liunne Ijanen lunont. Eph. UI: 17.
t Cn jij ï^ein aanïjangenbe/ Ino^ben één gerpt met Cjem. 1 Cor. VI: 17. gij
tuojben met £^em be^eenigb al? leben met {iet Ijoofö/ aljs ecne ente met brn ftam/ a(^ ecne 6juib met ben bruibegom/en bat in licfüe/ taclfirr nature ifgt; be;ecnigen/Vuaaruit (p:uit Ijet onbeclinge Inoojb mijn. Hoogl. 11:16,
Mijn Liefste is mijn, ende ik ben zijn.
Uit bc gemeenfefjap met bloeit be genieenfcljap aan ^tjnc bid»
baöen ; (a) jijne lietalinge cn baa?booj be^oeninge met ^jb. Gal. 11:20,
Die mij lief gehad heeft, en Hemzelven voor mij overgegeven heeft. Kom. V: 10, Wij vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood zijns Zoons, (b) gijne neitigljeib. 2 Cor. V: 21, Opdat wij zouden worden regtvaardigheid / Gods in Hem. Col. II: 10, Gij zijtin Hem volmaakt, (e) Sijnc bnojbebe. 1 Joh. II: 1, Wij hebben eenen voorsprake bij den Vader, Jezum Christum den regt-vaardigen. (d) jgijne (jeejlyHfjeib. Rom. VIH: 17, Erfgenamen Godsendeine-deërfgenamen Christi. Zoo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden, (e) Cn Uoort0 allcp Ui at in ijet bejbonb D17 geuabe üf loofa luoröt/;oa Ucjlogfinue «1?! taeb^enginge. Kom. VIII:32, Hoe en zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken.
XLIH. 4. ©e heilige lt;!5cegt leejt ijcn bidden; C^ij tuojit baapom ge» Lcevt hea
(C c naamb
147
Van de Goddelijke Personen.
bidden, naauib be bed rie6eb^. Zach. XII: 10, Ik zal uitstorten den Geest
der genade encle der gebeden. Hom. VIII: 26, De Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen, ©e «öecgt toont 5jan Ijuu gettieft en inaalitt cc 1)1'ii gtüueiia obiv; i|ij toont Ijiin bc geeételi)fie jaltEii in Ijace amp;emiii« iielijtiljrib cu boet cc ijcu oj.i bejiiclien; ©ij ijcn aan om bie boo? Met gelieb ban a5ob te Ue^soeüen; lf)ij Utzsi'licjt l)iin bat ^ob naa^ ijen hoorcn .^di en Ijun ljunnc licgcejte ;al tjelien naaj sgn taelfie^agen; !|ij tnengc Ijlmi in cene biöbrnbe geitaite/nameloft cencn ootmuebigen en gelooüigen ftaat; neemt tjen ais öij be Ijanb cn geieibt öquot;! tot ben tioon öe,: genabe; irjij gerft Ijun ftejUe begeerten/en be^gee^tclijftt bie/ en (egt Ijun be Uiooiben in ben tnonb/ en ^ijn De maliën ijun te Ijooge/ en jijn be linjce:ten te (tfiii/ en iiltiiu ijun Ija^te toe/ jaobat 3e niet één luoo^b fy:eïjen Ihninen/ 30a fjonit be vöec^t fjunne vtuaFttjcben te ijulpe en buct Ijtmne ücgeejten uiten met onuitfpjefielgffB sucamp;tin» gen/ bic mee: seggen/ üan 31] niet taoojben hunnen uiten.
trDicidt XLIV. 5. 'Pe t^eilige 4?ccst geleidt Ijen. ©e lucg final/ men mag en- nirc cencn t^eb tej sijüe boen of men balt; Ijij i^ fteil en gaat naar üoüen/öaa^ ïilimmcn aan baat; ï]ij i? flibamp;etiij/niet in ^icfjiclf/maa2 ten opvgte ban Ijen; be boeten glijben ligtElijll te? 3t)be uit; tjij öejet niet bele bijanDeii/ bie ijen niet üiillen boojlaten/maa? Inaarboar men Menen flaaii meet en al ft^ijbenbe boojbiingen; en 51) öaarentegeii jtjn buiste?; 31] toeten It'üiahjlJ ben taeg; 51) 5ijn jinaft cn tot Ijinlien ge» rceo; 31] Uiu^ben ra^ moebe en moebeloo^; be bijanben 31]n Ijun te oaaulu cn te fte^fi / baa? it? boo; Ijen geen raab om boo? re Bjeften; maa? De ï)etlitie '4?ce,fit geieibt e; Ijen boo?/geliji} allt;gt; men eenen ölinben leiöc; geiijif men eenen onfiunbtgen Icibt op een lueg/bien Ijij te gaan Ijeeft/ 300 geieibt be heilige qjee^t Ijen boa? ben lneg/ bien 31] niet geUie» ten ijeüöen. Jes. XLII; 16. ©n toont Ijun ben lueg cn 5egt: bit rê be tueg/ tuanDelt m benselbcn/Jes. XXX: 21. t^ij ijuigt ijunnen luille en niaallt ijen geiuiüig om Den3elbcn te fcetnanbelen; ïjij fpjeclit Ijun mocbinen toeiit Ijen tcUren^ op; fiji} geeft tiun telften^ nieutue l?2acljt; Hij geeft den moede kracht, ende vermenigvuldigt do sterkte desgenen, die geene krachten en heeft, Jes. XL:29. ©us gaan 30 tnj 3911 iitijt be tmigte^nigfeii boo?. Troost XLV. ©e ï^cilige a?ce!St troost Ijen; ©ij ö?aagt ben naam 'uan ^005» hen. j-g;./ jo)^ XIV:16, Joh. XV:26} Joh. XVI: 7. ©cn geloobipen ontmoeten beie Uiebe?tuaa:big[jebcn; ban lionit cene nare biu^tcjiiiefe op [jen ballen/ ban lüo.zben 3e obe?tuelbigb ban Ijun berborben bleegctj/ ban fiomt be fatan Hen met sijne butige pijlen beft?ijben/ban Itcmt get 011« geloobe Doben/ban be;Üe?gc öob 31)11 aange3igtE boa? tien/en fdjijnt tien Uteg te ftooten/ en op (jen te toociiEu/ ban ftamt be eeiie tegen-fpueb op ben anberen/ soobat cc geen boo?ftamen aan fdjrjnt/ üan Ie-ben ïc m be b?eE3E beg boubg en be ftoiiino be? be?fcij?ili[iinge obetbalt Ijen; in bc5e cn üiejgelijUc ongelcgenljcben/ bie beHtoaara 31)11 ljquot;»ne
5'e1e
148
Van de Goddelijke Personen.
jielc te oVie^elpcn/Romt bc fêefïioe «öceöt 5en te onbcjfleuncn met jij' ne ljejt?ooiétfngc/ en bat op bblcljeibene toijsen/ namelijft:
(a) fjij toont be filcinficiO üan ijct ft^iiig/tn ftan liet 50a fiïein boen Door te BCljien/ bat fjet niet toaa^big ig baa? jtoaa? oljec te tillen/ biiscnöe? alp ^equot;nheid l^ij jjun ljunne torfiaiiuMibe tiee^lnlihrib öoct ^ien/ban ijsi tjun oojöeel van het met bat ban J£Muliij5 eenö/ Rom. VIII: 18, Ik boude het daarvoor, dat k™3-het lijden dezes tegeuwoordigen tijds niet en is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden.
(b) l1)!) roont be luutijnü lian t)rr fïniis / en bat Ijct boa^ötjosanbe De kort-ié. 2 Cor. IV: 17, Want onze ligte verdrukkinge, die zeer haast voorbijgaat, dea-
^Dat ban gisteren ifi al lueg/ toat mojgen srjn jal/ bieten luij nier/ZL ^
ïjet tegenmoojbige Rebben biij alleen/ en bat bliegt boojt/ 300 ra^ be tijb boojtgaat/ en biat i'i bad) ons grljeele leben bg be eeutoigtieib ?
(c) i}!) roont liet profijt/ bat m be bc^Ojutftnnge fteeftt/ Ijoe Ulein Do profu-bat Ïjet ijen maaftt/ Ijoe lijb?aain jg toojben/Ijoe 5e ban be Inerelb af-telüktieid-gehienb biojben/Ijoe bar se ban 45oa leeren afljangen en op ï^em be?» t:oiibien/ I]oc bat ;e baaibno? lieilige: taojben/ griilfl be SCpoétel bat toont/ Hebr. XII: 10, Hij kastijdt ons tot onzen nutte, opdat wij zijner heiligheid zouden deelachtig worden; vs. 11, Doch daarna geeft zij van haar eene vreedzame vrucht der geregtigheid dengenen , die door dezelve geoefend zijn.
(d) Üjg toont ljun aat Ïjet ©obó bu-g 10/en bat t}ij alle sgne ftinbe-Den wiiio ren boo? benselben ten Ijemel leibt/ bat ïjet jijn foubererne Vtnlle igGo(i8-met [icn 300 te Ijanbelen/ en bat bie luille enftele lnijófjeib en enftele goebijeib is/ en geeft fjun meteen liefbe tot ben biille 43ab«j/^oobat 35
ooli 50a biillfn/en bibben : doch niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij wilt,
uwen wille geschiede, Matth. XXVI: 39, 42.
(e) Hjij bc?3eUert tjen ban be liefbe en genabe 45ob^ tot Ijen/bat 33 Deiiefde genaüe gebanben jjtbben in ;gnc oogen. ©ie infpjafte iiö tjun genoeg/ 0 3-0111 al liun ftmijï als niet met allen te achten/ gelgft bui 3ien in J5au«
U10/ 2 Cor. XII: 9, Ende Hij heeft tot mij gezegd: mijne genade is u genoeg;
waut mijne kracht wordt in zwakheid volbragt. Zoo zal ik dan veel liever roemen in mijne zwakheden, opdat de kracht Christi in mij wone.
(f) lijg toont be imUamfte/gelijft sö jjet menigmaal Ijebben onberbon» Ge goede
ben; ïjij toont fjun/ bat be fcepter ber goböcinoscn niet alcijb 3al rn^ omquot; ten op l)et lot be? regtbaajbigen. ©at jjet i^uip niet te hooge 331 gaan en niet lange 53! buren/ bat ïjet Ijen niet 3al obejftelpen/ bat l|tj bij tien 3al 5ijn/ als 3ij boa? ïjet Inate? en boo? Ïjet bun? sullen gaan/ joobat be flioo'
men fjen niet sullen be^b^infien en be blamme Ijtn niet 3al be:bjanben/ bat 51) bepjotfb sullen uitftomen alp goub ntt ben fmeltft^oeö/ja bat 3e ben Hjeece nog jiillen banhen/ bat ïjij 300 met |)en gefvanbrlb lieeft/ en hen uit getjuulnigjjcib ïjeeft bejbjuftt. giet bebelofte/ i Cor. X:13, God is getrouw,
welke u niet en zal laten verzocht worden boven hetgene gij vermengt, maar Hij zal met de verzoekinge ook de uitkomste geven, opdat gij ze konnet verdragen,
(fit 3 quot; 't ^Camp;eelt
149
350 Van de Goddelijke Personen.
't Jjcïjeelt bed of iemanb onj? iie^elföe jaften Uoo^fteft/ban of taö 5e bi
jdliEn obrjpfrnsen/ban of be if eüige (©eesit on^ bie boojjlelt/filaa^ boet w
jicn en ftjacljtio tnbjulit / ban eerst Ijcböen 3e filem/ ban cerét bcr- g
tjooetcn 3c Ijet l)a?tc/ en ban b^aagr men tjet met geinocbioöfjeib. jj
Verzegelt XLVI. ^e ^cilirie ^eeiat verzegelt Ijcn. (a) 35n t)e?}cgc!cn 10 een sig- \j
net, 't taetl! Ijet 25pcIö in jtct) Ijt-efr/üat ouejgejet uio^Cit/bit ié jjiec ei
get 2i5eclb (Jpobé. (b) Was, in 't larllite Ijet 'Bcelb ingeb;iiftt Ino^Dr/ 't I
toclii Ijicc i^ l)ct t)arte beé inenfdjen/ 't tuellf naa: ben 25ectbe45obó d
Bejfcbapcn ïuojör. (e) Orerzetten Uan Ijet ^Seelb/ 't raellt fjie? gcfcljiebt n boo? ben lörept 4505^/ ben menfcijc bit ^Seelö öob^ inbjuftlieube/ en
maftenbe bat Clj^i^rué eenc geftalte'in Ijen lirijgt. ' lt;£
ïjet be^^egclen gefcljieöt tot bejfcljeibene einben. (a) (0m tet^ te bej» ïj
Bergen/ bat een anöe? niet ^iet toat baa?in is/ 500 betegelt men be b^ie» lt;l
toen; 500 is een grloobige iie^egelb en bejbartren \jooc 't aage ban bc 11
tnerefb/ taellie ben Geest niet zien en kan, Joh. XIV: 17. Daarom kent ons de g
wereld niet, 1 Joh. 111:1. (b) #111 iettf ongefctjonben te betuaren' baat» t
toe toojüen Ingren en Hasten in een fte:ft)uijS ue^egelb; 300 vin ooft be 1 gelaobicien een besloten hof, eene beslotene welle, een verzegelde fonteine, * 3
Hoogl. IV: 12. (c) (001 iets boo? ijet jijne te onbe:iJennen ban anbere t
öingen/500 berjegett men bc itoopmanfcfiappen; aan bit 3egel ftent ooft 1
(!Sob be 3i)nen. 2 Tim. 11:19., Evenwel het vaste fondament Gods staat, }
hebbende dezen zegel: de Heere kent degenen, die zijne zijn. {^irjaan 1
toojben 31) ban anberen getfenö. Jes. LXI:9, Allen, die haar zien, zullen lt;
ze kennen. Joh. XIII: 35, Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij mijne t
Discipelen zijt. Hand. XIV :13, Zij kenden haar, dat zjj met Jezus geweest i
waren. ©ie?aan ftennen ïij 3ic()5elbcn. 1 Joh. 11:3, Hieraan kennen wij, dat wij Hem gekend hebben, zoo wij zijne geboden bewaren. 2 Cor. XIH: 5, Onderzoekt uzelven of gij in het geloove zijt, beproeft uzelven. Ofte en kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is ? (d) (0nnet«i te bebestigen/300 betegelt men ftoopb^ieben en contracten; bu? uer^egelt be heilige «öeest be geloobigen/aan Ijen bebejitigenbe tjet ©ejbonö bec tfenabe/en ften be?3Liquot;icrenöe/bat 3») baaraan beel Ijebben. 2Cor. 1:22, Die ons ook heeft verzegeld, ende het onderpand des Geestes in onze harten gegeven.
Door aan XLVII. ©£36 betsegcliiige bcbestigenbe aan be geloobigen/ en Ijen bc?» openlt 3ei,ercnöe/ bat 31) beel Ijebben aan ijet ©ejbonb be? (öcnabe/gefcfjiebt ren, dat op be^fcljeibene maniere. Slilé 1 öoo? openbaringe aan be grloobigen/bat woont11611 'n ftEI1 at^ 111 fenen tempel tooont. ^e ^uib bp?5ocf)t/ Hoogl. Vin:6, Zet mij als een zegel op uw harte, bat i£/ p?cnt mij 300 in uto Ijarte/ bat a5g gebung aan mij benfit/ en bat mijne gebaante geburig boor iibic oogen 3tj. ^oo set be l^cilige 45eest 3ictj al^ een segel op Ijet Ijarte be? geloobigen/b?uftt tjun 3ijnE tegeniuoo^bigljeib en intooninge iquot;/ soebat 5»j 3ieij bat 31) beg t^eiligen töeepte^ beeiacljtig 3ijn/ tuaarbou? 51] lilaai en ft?acl)tig be?3eUe?b/ en al^ met een segel bersegelb inoiben/bat 31J
beel
Van de Goddelijke Personen. 151
bfd aan Qet ©C?öanti ricBBen. 1 Joh. IV: 13, Hieraan kennen wij, dat wij in Hem blijven, ende Hij in ons, omdat Hij ons van zijnen Geest gegeven heeft. «ÖEEpt jrlf is» Ijun cEöeUen tot Een ontic?panü/ öat 43oi3 Ijun alle be fielooföe ijoebcrcn 33! ticelacl}tio maften/ .^oobat 513 met Ijooge? ljc?3egclb en üerielierb Hunnen InorDcn/belmjle (!3oö 5cl( !jet onöeryanb ié/
en al.^oo oneinbtomaal mee; Uiaa^ötg ban be jadcitirib ^ellic. giet bit/ Eph. 1:13, 14, In welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, die het onderpand is van onze erfe-nisse. Eph. IV: 10, Door welken gij verzegeld zijt tot dea dag der verlossinge.
2. t?eilige (JBee^t be^egtit tjen/ boo? Ijun in te ö?uU»en tjet ^telöpoor hun (!5obg7 in öoo? Ijun te toonen en te boen jien bat get 25eelb 45Db^ jn
gen ip; i^ij ouejtuiot ften Uan Ijunne eerfte üe?atibecingen en oUejgang in Beeld CÖJigtu/Uan gun geioobe/öat je luaajlp IjeöBeii aangeno» God8-
men en nog bagelijftiB boen/ en bat öeiüe tot ljunne regtbaa^bigmaftin»
gc en öeiligniaftinge; ban Ijunnc oiibetsabelijfie begeejte naa? geburi-gc grmeeiifctjap met (i5ob/ban fjun gee^telijft leben/hoEtcel nog Hleiii/
uogtan^ tuaa?atf]tig/ bat jij be sonben Ijaten/en ooft boat inVoenbigc 50nben en geb?eftfiehjftf)cib in fjet goebe te berrigten/en fjet goebe na»
gelaten te tjeböen/ getuonbet tnorben en baarobec fmarte Ijebben/ bat niet alleen al Ijun tucngdj i^ fteilig te jjjn/ maar bat fjunne geljeele pogt'nge ooft al'es te boen in geloobe/ in liefbe oPobp/ in b^ee^e en fttnberlijfte gff)oo?3aamf|cib en biergeiijlie; bese bingen toont l)1quot;1 öe 4Pee?t/ soobat gt;ij liet .ven en niet ontïiennen ftunnen/ noeft burben.
S-tet bit 1 Cor. 11:12, Maar wij hebben ontvangen den Geest die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn. ©it ijun aan ben eenen ftant openbarenbe/30a brengt tjen met be ontbaugene gaben tot !jrt i]3ciojb en tot be beloften/ bie aan besulften gebaan 5ijn/^ij maaftt [)iin bie plaatfen ftïaa?/öoct Öun c?ftninen be onfeilbare iuaa,:l)eib / en in bien ftaat üjengt S^rj öen 'n ^e tegen» taoojbigljeib a^ob?/en boet ljE11 u't be ttaee ftellingen (be eejfte geno' men ban (jiinne genabe/ be ttoeebe uit Qet ilPao^b) be conclufte opma»
lien/bat 31J ban ^rfiec ftinberen (i3ab^ sijn en be reutnige saligljeib beei»
adjtig 3iillcn toojben. Sin bese rebeftabelinge toejftt be ^cilige 45ee?t/
niet alleen om genabe in Ijen/ en be ^ct^iftuurliifte beloften filaa? en Seftej aan f)cquot; te maften/ maa? bie^lit ooi; in tjet formeren ban be conclufie/ en boet gun biE baét en sefter maften/ en bat met beel iidjt/ cn b^uftt Ijun bic boo? 3rjne bejsegelenbe ftjadjt 500 biep in / bat 3jJ get 300 3cfte? geloobcn algof 39 get met oogen 3agcn en met ganben taétrben/ia algof 31) be 3aligfjrib alreebe besaten. Sf.iet bit Rora. VIH: 16,17, Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn,
3. iée f^cilige lt;!5cegt bersegelt ooft biel onmiöbelbaarber boot ^drE^defba-en ftjacfjtige infpjafien : gij 3Öt geliefb met eene eenüiige liefbe/ utae son»
re inspra-
ben 3tjn u bejgeben/ gij sgt een rjfgenaani öe^ ceutuigen leben^/ enken.
biet'
152 Van de Goddelijke Personen.
; öejc infjj?aften gefcljkbcu fomtjjb^ bao? niibbeï ban eene ^ct)?iftuurplaat^/bie scec fi^acljtio tao?bt ingeb^uUt; famtijb^ jonbec cenc rjrp^eéfe plaat^/ nogtan^ alttjb oberecnfiomEnöe met Ijet D^oojb/ tnaa^aan be tnfp^afte ftan gftuerst Uiojben. ©e^e onmiböclbare l)e^;cgc' linge i? niet alleen tot baptitellinge ban Ijun ftaat/ maa? öe l^eilige -J3ce^t boet ljun meteen be jaften ^etbe fmafirn/ toaaruit omftaan eene i'tille b^e» be/ eene genoegeltjlie 5oeugl)ciD' eene be^ftbiiiiftelqiie ülijöfcljap; ljie?boo? tnojbr men bjonlten in be lieföe/ Ijiejbaoj l^ijot men eene Ijeilige gejlalte/ get Ija^te berljeft 3icl} in be Inegen be^ Zeereu en men is baa^big alö een jjelb/ om te ft^gben tegen bc bjjanben/en om te (oopen ftet pab be^ ge» boben (J3obgï. I!F»it noemt be ^Sjuib fuipfen. Hoogl, 1:2, Hij kusse mij met kusse zijnes monds; want uwe uitnemende liefde is beter dan wijn. lifie?» ban fpjeeflt 3c Hoogl. 11:4,5,6, Hij voert mij in het wijnhuis. Ende de liefde is zijne baniere over mij, enz. ©it begeerbe ©abib/Ps. XXXV: 3, Zegt tot mijne ziele: Ik ben uw heil. ©it tjgt; liet bat br l|fere Se.Ui^ belooft. Joh. XIV: 21, Ik zal Hem liefhebben ende Ik zal Mijzelven aan hem openbaren. vs. 23, Wij zullen tot Hem komen, ende zullen woninge bij hem maken. Doei 1 ait ©oc5 bit moet men toeten/bat/of toet alle geloobigen be^egelb 51)11/ aan alien ÖEt aai1 a|,erl niet gefcliiebt in bensclfötn trap ban filaa?ljeib; be» niet even len sijn fjier buister en blijlien buitte?/ jij ftunnen noclj be inluonrnoe klaar. ^pf^te^/ noclj be gciiabcn/ bie in Ijen 31)11/ blaar sten/ ja bjeesen
bat 31) nod) aan l)et eene noclj aan tjet anbere beei {jebben; 31) ftunnen be fluitreben uit l)ct D^oo^b niet toel en sonbe? ttoi)fclinge opmaften/ baar blftft nog eene ftille bjee^e ban 5iclj3elben te bebjiegen. (£11 beje bejïegelben onbejbinben niet be onmibbelbare bersegelbe infp^alie; en beien/ bie fjet eene en l)Et anbere genoten Ijebben/ genieten Ijet altijb niet; bie met ^auUis» in ben berben ijemel get?oftftcn toaren/ b?ijgcii toel buijïtfïageri ban ben fatan; bic met Jpetjné bon? Ijet geloobe op bc 3ee toanbelen/ 3inften baajna toei boo? ongeloobc ; be bejlicfjten too?bcn toel buister/ be blijben toojben baajna toel bjoebig; 3oobat 3ij/bic te boten 30a be?;efte?b toaren/ toel sinften in ttoijfelmoebigljeib/ en 3!i:fj allern nog ppljonben boo? Ijct o\ic?bniftcn ban be bagen ban onbö. Hjj biyft XLVHI. 4. ©e ^cilige i^eeiSt blijft bij hen tot in der eeuwigheid. dDf ï^ij ais een öifttoiité brrbergt en 3|jne toejUingen inijoubt/soobat men met ^Cob
onder- ftlaagt/ Job XXIII: 8, 9, Ziet, ga ik voorwaarts, zoo en is Hij daar niet, ofte pand. achterwaarts, zoo en verneme ik Hem niet. Als Hij ter slinkerhand werkt, zoo en aanschouwe ik Hem niet, bedekt Hij zich ter regterhand, zoo en zie ik Hem niet. J^ogtanp ip in tien en ^al in Ijen b!i)l)en. ©it i^ be belofte/ Joh. XIV: 16, Opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid, vs. 17, Hij blijft bij ulieden. 1 Joh. H:27, De zalvinge, die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u. Cn ooft brbnjle tot een anbe^panb gege-ben ip/ 30a i^ 't seller/ bat i||j 300 lange aljS een onbeppanb 3al blijben / tat bat be beloofbe goebecen in bolftamcn[)eib genoten stillen
tocugt;
Van de Goddelijke Personen. 153
-'IC 1 üioj.bcn. Slct bitEph. 1:13,14, Gij zijt verzegeld geworden met den Ilei-
3EC ligen Geest der belofte; Die het onderpand is van onze erfenisso, tot de
iö/ verkregene verlossinge, Eph. IV : 30.
JE' XLIX. ïjor Ijeilig morat men jicfj Detnarcn/ brlctjfe men ren ^niipcl Daavom • .öt tifjj i^eilttien dl'ccjjtep is/ opbat lii?t Ijcbamp;c ba^fn tetoonrn! ^ac ;£» joigbuibig moejSt men jidj laacljtcn/ Dat men ben'Ccmpel ^obs/nodj lig geiira-)o? in on^ boo? eigen D^b^ijf ban ^onben/ nod) in auberen baa^: fjen tot jon-te/ bigen te öjengen/ niet ontljeilige; die den Tempel Gods schendt, dien niet been zal God schenden, 1 Cor. III: 16. £^oe bejojgb moet men ban 51)11 bat men «ivocveu. te» ben löcegt niet bebjoelic/ norlj boo? ftontc jonben tegen jijne luaajfcijn» iet liiinge/ nodj boo? een |la?bigen t?cin ban lebcn/ noclj boo? ;i)nc Iribinpc te luebe?ftrelJCil! En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, Eph. IV : 30 ; de maar e?ftcnt jtjne intnoninge/antüangt gcttiil(igli)f{ jijne loerHinge/luip» •5, te?t naar , ij tic bejtjoostingen? bolgt getailligltjlt jnne leibingc/ opöat ft. beljagen in n Ijebbe/ en [joe lange? Ijoc Uracfjtige? in 11 Ineriie. gt;a- ' L. gietbaa?/ i^ c? nu grens mittigljeib in Ijet gefoobe ban be tjerlige in- (©ric-ecnigljcib ? ger niet alfeen be g?anb ban een luaa?lijft gob^a» n/ lig leben/ cn be fonteine ban alle be?trooptingc? llMaan ban/ merftt ^ob t'- aan al?; ccn in ll^e.icn en b?ie in ^erfoncn; [et op be maniere ban luc?-ge ftinge üan irber Jperfoon in be bebeelinge beg löenabc berüonbé/en ooft en in u; en gij/ Ijcbt ooft gepagte gebaröten/aanme?ftmgen cn tnerftingen en neffeng iebc? J0e?foon/ cn gij jnlt bcbinben ccnen gpooten cn bapten boo?t' 11/ gang in bc gob^aligfiEib/ en ccnc bionbe?lijIic omfc^ijninge ban be OEcii' je Öe'0/ trrtutjl gtj iebcr Jperfoon Defcljoiitat/ en ban be ©rieljeib/ al]ö gij en befcljoutat be lt;èciif|eib. ^teeiit in be bnigtcre fcgemeringe ban bc heilige jb IDrie crnljeib 30a betl lidjt/ t?oogt/ ülijbfcf)ap cn IjeilinJjeib/ inat sai cn get ban jijn/ en Ijocbanig jaf bc .ycle aa;igebaan ^ijn/algsijGodsaan-bc gezigte in geregtigheid zal aanschouwen , ende verzadigd zal worden met zijn sn Beeld, als ze zal opwaken! Ps. XVII: 15. ©an jal men wandelen door te j aanschouwen, 2 Cor. V : 7. Ende zien van aangezigte tot aangezigte, C(j 1 Cor. XIII: 12. Ende Hem zien gelijk Hij is, 1 Joh. III: 2. daarom welgelukzalig is het volk, diens God de Heere is , het volk dat Hij zich ten erve gt;ij beeft uitverkoren , Ps. XXXIII : 12.
3amp;
'te t,
ie
P' ___
m
e-
j'
:n
Van de Besluiten Gods in 't gemeen.
Van de Besluiten Gods in 't gemeen.
de be- I- J0E?toonbl)eB5enbe be Beginfclcn ftiaaruit djob gefienti taojbt/ en fjoc-sLUi- banig gt;6ob in sijn l©e3en/ dEigenfcfjappen en jpe^fonen/ 300 begcliEn toij gods, on? tot be DrfcljoutningE ban be Incrfieii gt;éobé naar öuitcn. ©ejc fian men aanme^ften of in ftun Degin/ of in be uittoe^ftinge. ©e tae?amp;en «Pob^ in tjun begin sijn be Besluiten 4300^/500 in 't gemeen/al^ in 't btjionber bc ceii« Uiige Yerordineringe be^ menfcljen/nopeng 3ijnen eeutoigen ftaat al^mebe ben raad desvredes, of tjet be^bonb bec berfopfinge/tn't taelfte 3i£lj be 25one ftelt tot 5amp;arge bet uitbejftorenen. ®e luerften (öob^ in be uittoe?» ïlinge 3ijn of bec nature/Ineirie 3jjn de Scheppinge en de Voorzienigbeid ; of be^ genabe/sgnbe be uitboeringe ban IjEt groote bte^ft ber Verlossinge.
lirgt;Ö beginnen met be Besluiten djob^/ eene 3ar{e toaarin uitnemenbe r^oo)5t/ bE^genorginge/ rngte en filtjbfcfiap ligt boor een geloobig fiinb (l3ob^. öob i^ in i^emsclben algenoeg^aam/ i^ij ö^öbe niet ban nooben fcljepfelen te maften/ Ijet fcljepfel brengt Ctem noefi lieerlijfifieib/ not5 gclulisaligfjeib aan; maar 't ïi^cft ben ü^eere öefjaagb fcijepfeien te ma» ften om ben^elben jijne goebfjeib mebe te beelen/ en baarin gelufiftig te maften. (i5ob/ sullenbe fcijepfelen maften/ neemt Dij ï^rmselUen een eeulnig boo?nemen en befluit/ taat/ öocöanig/ maar / tnannee? ieber feftrpfel 3al 31311/ mat (jet 33! boen/ en taat iebe: 33! ontmoeten, (©e Safien selbe toeten toij uit Ijet lBoo?h «öob^/ maar be maniere Ijoe tJ5ob jamp;efluit/ i^ boor on|S bekborgen; toij 3ien 3E ban acljteren/ en niet ban boren; toti fpjeften baarban op menfcfjelfjfte maniere/ en berftaan Ijet op eene (0obe betamelijfte totj3e.
Van velen II. De Socinianen en Eemoostranten, 3ienbe be gebeujlijftïjeib be? bin» niet er- pen/ al^mcbe bat be menfclje bnjtoiilig boet fjetgene ÖÖ boet/3ijnge-keD(J- reeb om aïlc bingen/ en 6ij5onbe? ben menfclje/ ban onbe? be regeringc (öabjS te onttrefïüen/ en ftunnen niet 3ien 0quot;^ ö-it lt;l5ab alle^soo bapt bcfloten 50iibe öeböen/ toaar ban be gebeurlgftfteib ber 3aften/en toaa? ban be bnjfieib ban ben toüle be? menfcfien blgben soube/toaartoe ban bibben/ bekmanen en arbeibsaamljeib bienftig 3oube 3Ön/ en f)oe men ban 45ob öebjijben 30iibe ban oorsaaft be? sonbe en ber be^boemenisfe be^ menftöen te 3ijn/ en bat be menfefje 3elf ban niet? tot 3ijne jalig» Ijeib bebe/ en ban allc^ toel mogte opgrben/ en op riemen laten b?ij' ben; baarotn ontfteiinen 3tj bat ij?ob 3ulft een befluit ober alïe^/ en alle particuliere 3afien ban eeutoigljeib genomen [leeft; toij baarentegen ftaan» be in be toaarjjeib/ fjouben joobanig een beflluit bolgenié gt;6obp iBooib ba?t/ beljjben Ijet en maften er een jjeilig geb^uift ban. (0m bese toaa?» Ijeib aan ren iebe? filaar te maften / sullen toij 3E in fjare nature en
154
Van de Besluiten Gods in 't gemeen. 155
goEbanigljcben boo^ftdlen/ bEscIUe uit J3ab? ll?oorb fiEbE?t.!OEn/ be tE-oenfiebeiifiinoen fieanttoaorben/ eh ban be jafie tot be pjafittjöe aan»
bjingen.
III. I©jj fieginnEU niEt Ijct il?oojb : be ^c^ift/leerenbE bat lt;!?ob aile Met ver-bingen gEfeljapen öeeft/ onberfjoubt En rcgeErt naar eeh te boren 00 wooJden6 ^EmjelbEn gEiiomen ÖEfluit/ Ijerft bejfcljeiöEiiB Uioorbcn/ toaannEbe uitge-bit EEUtüig ÖEfluit: uitbjuftt en boorftelt; al^ ÖEflnit/ Ps. 11:7, Ik zall!rukt-van liet besluit verhalen. Lnc. XXII: 32, De Zone des menschen gaat wel henen, gelijk beslotenis. ^DcfcljEibEn/Job XXIII; 14, Hij zal volbrengen,
dat over mij bescheiden is. ÏSepaalbe raab en boojHEniiiéfe/ Hand. H: 23, Dezen, door den bepaalden raad ende voorkennisse Gods overgegeven zijnde. Hand. IV: 28, Om te doen al wat uwe hand ende uwen raad to voren bepaald hadde dat geschieden zoude, iitaab bEjS tuillEii^ En bEiS tUEl' fiEliagEn^/ Jes. XLVI : 11, Mijn raad zal beslaan , ende Ik zal al mijn welbehagen doen. Eph. I : 11, Die alle dingen werkt naar den raad zijns willens. ©oojnEUiEn/ Eom. VIII:28, Dengenen die na zijn voornemen geroepen zijn. Eph. 1:9, Ons bekend gemaakt hebbende de verborgenheden zijns willens naar zijn welbehagen, hetwelke Hij voorgenomen hadde in Hem-zelven. (Pejc plaatfEn gEben ong niet alleen re bennen bE bejfcfjEibenE fienamingEn ban IjEt befluit/ maar bcbegtigen niEtEEii/ eii bat obejtui-gEiibE/ bE tnaa?f)Eib bEc safte/ bat 45Db ban EEiiltiigFieib eeu bEjluit ge»
nomen f)eeft/ taaarnaar alle^ in bej tijb uitgEboe?b Inorbt.
IV. SCijS bE niEnfcf)En ecu bEflutt iiEmen/ ban amp;E.;!En sn be jaften eerpt A'^mcn-ban alle ftantcn/ of fj^t toel boenlnft ip / loat baar tegen/ Vuat baar
licit! daar-
boo? joube jijn; jij ïtunuen be jafte bifttatjlié niet boorjien / ftaan in van ge-ttDtjfelinge tupfdjenamp;EibE/ eh moEtEn [jet brfïuit nemen naa? be paften weer ■ bic boorftomen/ en biergelgfie. JClSaar a( bie onbolmaafttljEbEn .^rjn brjrE ban bEH albJEtenbEn / alleen tugjen/ almagtigen eu onbEranbejlijften (©ob; be^ ï^eeren taegen stjn niet alj» onse tnegen. i©tj Runnen niet opfilimmen öoe ^ob een ÖEfluit/ eenen raab/ een boornemen neme; maa^
to ij Ineren bat f|et 300 i^/ en bat be menfcfjelijfte benamingen on^ te fiennen geben be onboorgronbelijfte totjsfjeiD en onlu?ifibare bastigljeib ban f)et boojnEtnen ©obg/ en ban get gef)Eele bcjlEl obEt allE^ taat er Stjn en gefcfjieben sal.
il?jj berftaan boo? fjet gefluit iJ?ob^/ een eeuwig, vrijwillig, alwijs, Beschr(j-onafhankelijk en onveranderlijk voornemen Gods , over alles en over iedere vinge' zake die geschieden zoude, en hoe die geschieden zoude in der tijd.
V. I^ooj be fdjeppinge ber tuerelb tnaji et alleen eeutuigljeib/geene is deoor-flof/ geen ligc^aam/ gEEne gebaantEii/ of hiat iueii ooft bEjfiErEU 0f noEmEn mag; «ipob / in be eeutoigljeib luotienbe/ fteeft boojgenomen
eene taerelb te fcljeppen/ bie met 511 (fie fcljepfeïen tE be^bullen/tie 300 te onbergouben en te beftieren/ iebr? 3tjne plaat^/ en al taat gij boen/
en taat l)Cin ontmoeten sal/ öejlemmenöe en öEpalenbe. ©it bEfliiiti^
© 2 be
loG Van de Besluiten Gods in 't gem een.
öe eciftc oorjaaft en exemplaar of boajBcelb/ toaaruit cn Ittaa^naar öe ^aft
jaftni in Der tijö en jtjn en oefdjieben/ en ooft 50a 51)11 en 500 oefcfjie- hei(
ben/ en nier anberg. j^enfcljen bjiiliften jiclj eerg't een benftöeelb of wil!
(tebaaiue in ban paften bie 31) maften tnilfen/ booc af- en tocbocn ban uia
bingen bie vj te boren in fjim begin / often beele / of oetjeel gejien 60
Ijabben; maac in ij3ob luorbt geen bcrlb of gebaante öer jalien inge» ten
b^uftt/ taaariiaa? ï^ij/ Ijetgene lr)ij maften biilbe/ jonbe fatfocneren ; ;ijr
^ob b^uftt 3e jelf uit. Cjet ^Scilnit ^ob^ ig Ijet uitb^ufiftenbe booiüeelb/ ber
en be paften Ijet uitbjufifcf. {Jet gefluit ^ob^ iö niet eenig toebal in eni
vfiob/ maar be Defluitenbc iéob 3e!f; 't ip eene inblijUer.be baab ban Inil
Eeuwig. VI. l!}et brfïuit ^ob^ van eeuwigheid. a?ob neemt geen befluit tcï» ma
fterji al^ be paften boo^[janbcn 31)11/ bat i^ menftöeiibierfj; maar eer gei
baar iet^ tnag/ boor bat fji) be Inerelb fcfiiep/ berorbineerbe ïjtj alfc nij
Salien bic ï|ij in ben njb 50nbe boo^iörengen/ Inaar en Inanneer iebere bai 3afte soiibc 31)11 / boor toe life miböelen allejS sonbe nitnebaevb biorben/ * obi
biat ielicr 3Qube boen/ luat ieber 3o«be gebeuren ban fjet begin tot Ort ©e
einbe; bit segt be ^crjjiftnnr uitb?ufiftrlijft; siet Hand. XV: 18, Gode rai
zijn alle zijne werken van eeuwigheid bekend, (©elmjle (iJob alie bingen/ In;
bie in ber njb sullen 3|jn/ baarom ftent/ ombat 3e fiefïoten fteeft/ {Jt
Uiaarboo? 31) uit ben ftaat ban fttmnen 3ijn boo?'^obiS Stlmagtig^eib/ nii
bomen in ben ftaat ban sullen 3tjn baoj ben Vnilfc lt;l5ob«J/ 300 fó 't se» 't
ber/ bat/ geiijft (öob 3c ban eenliiinl)eib bent/ bat CJij 3e ooft ban mi» fel Uiigi)cib firffoten fjreft. Eph. 1:4, Die ons uitverkoren heeft in Hem voor
de grondlegginge der wereld. 2 Tim. 1:9, Maar naar zijn eigen voornemen fp
ende genade, die ons gegeven is in Christo Jezu voor de tijden der eeu- m
wen, JiJooj ben tijb te 31)11/ fluit alle ttjb nit/boo? ben njb tua^ e? maai be
eeiiluigljrib; als men benftt/ Ijne lange boo? ben tijb nam (60b get be» m
fluit/ 300 ig men/ al eer men 'r tueet/ met jijne gebacamp;ten in ben tijb; of
in be eeulxiigbrib ié geen tjoe lange/geen boo? nodj na; be ecutaiqFieib te
is IJ002 011? tijbelijften nibebattelijft. ^gn ban be befluiten boo? ben tijb/ 31)
500 3911 3c b.m Feuluigfjeib. 'bc $!n be iiitboeringe ber 3 a ben is een Ijoe lange/ ig een boor en na/ t ï?
rn oat boa? en na Oeeft i!?ob ooft ban eeiiluigljeib befloten boor eenc gf
enbele baaö 31)11^ luiliens. 3500 self ié biel in orbe en nature bon? fjet bi
brfhiit/ maar niet in tijb/ taant 't ij? eeulnigbeib/ gdjjft ooft 3elf^ bij X
be fcöepfelen be oorsaften niet altijb in tijb ee?be? 51)11 ban be effecten. h( .WScii moet coft Ijet befluit oiibeifcljcibenlijft aannie?ften/of ten opsigte
-ban ben bef.'uitenben ©ob/ 30a ip Ijet eene enbele baab/of ten opïirite di
ban be beflotene salren/ ban 3ijn 5c 300 belerlei al?ï er 3aftc!i 51)11/oüe? bi
Vrijwil- VII. l!)et befluit a3oblt;i i^ in alle op?igten gangcj) vrijwillig, 3onber bi
1:s- eenig bebtoang cf eenige mlnenbige of ban buiten aanliomenbc noob» 01
S-i'
Van tie Besluiten Gods in 't gemeen.
^ticnbe Dorjaften/ 't ijS aï(c^ naat 5ijn brij tncltieïjagcn. De verborgenheid zijnes wiilens na zijn welbehagen, Eph. 1:9. Na den raad zijnes willens, vs. 11. JfJooöölnang cn UjgVDilligljeiü Hunnen niet te samen gaan/
maar tiooöjaHclnli en Urijüiillig accarDcrcn jcrr tacl. 4SQOö3af«cli)ft is 6o0^ il^esen üiilfenbe; maat öar öie tui He 31CI) mtflicru rot saUen 6ut« ten Cjrm/ am die te fcfjeppen en te regeren/ Dat öit bu^ en öat 300 jal 3|jn/ bat besen Dit rn genen Dar 3a! ontmoeten/ Dat be eene riiti en be an»
bcre arm sal 3ijn/ bat'bc eene ijiet en be anbere baar 3a( lnonrn/bat i^
enllele b?ijlnilligljcib. 45ob Ijabbe luinnen befluiten niet^ te fcljrppcn/en InillenDe fdjepyen en regeren/ ffonbe C^n iebere safte bug of anbejs fdiep» pen/ iebrre salie Dit of tnat anbe^g boen bejegenen.3inbien een pottebalifter magt Ijeeft olie? 31)11 leem/ uit enUelen bjoen initle bupbanigen of soobani»
gen liat te maften, g-nbien een IjuiabaOec magt Tjeeft om sijn Ijui^ toe te nipten 300 l)ij tuil/ l)et eene ijler te plaatfen en l)et anbere baar ; 3oube ban be foubereine ï^eere ban alles geene bnjl)eiD Ijebüen ober 31111 leem en obe? al stjne fcljepfelen naar 3911 bielüeljagen te bigponeren; soube iemanö öem/ bie almagtig ij?/ ftunnen berfjtnberen/ 300 bat l^ij l^em naa? ben rang ban 't lue?ft 3oubc moeten reguleren ? SjonDe iemanö ftunnen seggen/ iDaa^oin tjeüt a3ij fjet bu^ en niet anber? öefloten ? Soube eenig fcl)epfei l|em ftunnen noobsafien busbanigof soobanig een befïuit te nemen ? 4?angc9 niet/ 3ijn brij bielfteljagen üeftemt tjet 300/ en baarom 3al't 300 sijn/en 'c ip' alle? goeb ombat l^ij Ijer 300 tuil. 't 3$ eene saligljeib boor een fcljep-fel bit re ejftennrn/ goeb te fteuren en ooft 300 te tuillen.
VIII. (i?ob fjeeft alle^ befloten met eene eeubiige/oneinbige en onna» wys, fpeurlijfte Wijsheid. Slilg menfcljen tnat breemb? en ej:traorbinair«gt; maften/ men ftaat bertnonberb rn 3egt/ Ijoe geeft een menfefje bat allr^ 300 ftunnen berjinnen/ en ebenbiel ïjabbe f)0 Öft niet ban ben g?onD op eerpt 6cbac|)t/
maar Ijij Ijabbe ban 'r een rn 't anbe? eenig öeginfel gesien/ of in bieren/
of in lebenloose fcfiepfelen/ of in menfcfienlnejft/ en .boor tnat af-of toe te boen/ of te bejplaatfen en in eene anbere orbe te fcftiftlien/ftabbe liij 3ijn ftungttnejft 300 gepjartifeejb. jKaar wie heeft den Geest des Heeren bestierd, ende wie heeft Hem als een raadsman Onderwezen ? Jes. XL : 13. {Jem bie de alleen wijze God ijgt;/ 1 Tim. 1:17. Wiens verstands en is geen getal, Ps. CXLVII: 5. Die alles met wijsheid gemaakt heeft, Ps. CIV;24, Die lieeft ooft alle-* te boren met tniigfteib berojbineerb rn befloten. Rom. XI: 33, O diepte des rijkdoms beide der wijsheid ende der kennisse Gods! hoe ondoorzoekelijk zijn zijne oordeelen, ende onnaspeurlijk zijne wegen!
IX. ©e befluiten *!5oD«j sijn onafhankelijk, absolnt, zonder eenige con-Absolut, ditie bic ban be ttueebe oorsaften afljangen 3ouDe. Stebere salie iji ba^t befloten/ saf sefte? ftomen/ sulften en geen anberen uitflag en einbe fteü»
ben ; 500 sal't sijn/ en niet anbe;é. 43ob Ijeeft tuel befloten bat bele bingen boot onber-oorsaften en mibbelen sullen uirgeboerb bioröen/ bocjj Die onbej-oarsaften sijn geene conüiticn ban DrI: befluit/ alpof il5oö besafie
55 3 on bet
157
Van de Besluiten Gods in 't gem ten.
be Ecvflc ooi^aaft en exemplaar of boojljcEÏb/ toaaruit cn Ittaa^naar be salieii in brr ti)b en 51311 en gefdjicbfn/ cn ooft 50a jtjn en 50a oefdjie-bcn/ rn nier nnbrr?. Jilcnfdjcn bjufifteti sic!) err^t een brnfttiEelb of ÖPbaante in ban 5lt;if!en bie 51) ninficn tuillcn/ baac af- en toebocn ban bingen bic 51J te boren in [jmi Dcgiu / often beele / of oeljeel gcsien fiabben; maar in i|3ob luorbt geen öerlb cf gcbaante bcr jaltcn ingc» b^uftt/ Inaarnaa? C^ij/ Ijetgene Irjij maften biilbe/sonbe fatfoeneren ; Oiiob b^ufu 3e self uir. Cjet ^Scfluit ^ob^ ig Ijet uitb^ufilienbc baoibeelb/ en be paften Ijec uitbjufifcf. ïjet 53efïiut ^ob^ i^ niet eenig toebal in ^ob/ maar be Befluitenbe ^ob self; 't i^ eene inblijbenbe baab ban 43obS Inille.
Eeuwig. VI- brjïuit 4?objj \$ vau eeuwigheid. a?ob neemt geen öeffuit tel» fteti^ ai£ be 3aUrn boojljanben jijti/ bat i^ menfcfjenbierfJ; maar eer baar iet^ hiag/ boor bat ÏJ13 be \tierelb fcöiep/ berorbineerbe ïjij alfe Salien bic in ben tijb joube boo^ibrengen/tuaar en Inanneer iebere Salie sonbe söquot; / boor Uiellie mibbelen al!e^ soube uitoeboevb tuorben/ Uiat iiüer sonbe boen/ bm irber soube gebeuren ban {jet öegin tor Vjrc einbe; bit segt be ^cOiifttuir nitbjufiftelijft ; siet Hand. XV: 18, Gode zijn alle zijne werken van eeuwigheid bekend, ^ebnjle 43ob alle bingen/ bie in bcr tijb sullen S!Ii/ baarom ftent/ ombat se bEfloten fjceft/ Inaarbooj sÜ quot;it ben ftaat ban finnnen SÖquot; boo? a3ob|S SHtmagtigtjeib/ liomen in ben ftaat ban suHen snquot; booj ben luilfc (öob?/ 300 fé 't se-fier/ bat/ gelijlt «öob 3e ban ccntaigfteiti ïtent/ bat l^ii 3e ooft ban ecu» luigijcib fieffoten fjceft. Eph, 1:4, i)ie ons uitverkoren heeft in Hem voor de grondlegginge der wereld. 2 Tim. 1:9, Maar naar zijn eigen voornemea ende genade, die ons gegeven is in Christo Jezu voor de tijden der eeuwen. i^oo? ben tijb te stjn/ fluit alle ttjb uit/boo? ben njb bia^ e? maai eeubJigljrib; als men benltt/ Ijne lange boo? ben tjjb nam löob Ijet De'» ftnir/ 300 ig men/ al eer men 't Ineet/ met stjne gebacamp;ten in ben tijb; in be eeuUtigfjcib ijê geen fjoe lange/geen boo? nodj na; be eeutaiggeili iö booz ons tijbelijften onDebattclijlf. grjn ban be Defluiten beo? ben tijb/ 500 sijn 3c ban eentoigfjeib.
Sin be uitboeringe ber safteti is een Ijoe lange/ i^ een boor rn na/ en bat boo? en na (jtrft ^ob oo!i ban eciilnigljeib üefloten boor eene enfiele baab sijn^ taillens. (i3ob self ié biel in orbc en nature bon? (jet ürfluit/ maar nirt in tjjb/ biant 't ij? eeulaiglicib/ g dij ft ooft selfj? bij be fcjjrpfelen bc oorsaften niet altijb in tijb ec?bc? 31111 ban be effecten, .ïiiacn moet coft Ijet brfluit onbe?fdjeibenIijft aamnc?ften/of ten opsinte -ban ben befluitenben i©ijb/ 300 ip Ijet eene enfiele baab/of ten opsigtc ban be öeflotene saftcn/ ban sijn se 300 belcrlei alö er saftcn sijn/obc? bidfte Ijet bel luit gaat.
vrijwü- VII. l!_)et Cefluit (6ooó ig in alle op^igten gangclj vrijwillig, sonbec Il=- cenijj Debbiang cf eenige inlncnbhje of ban buiten aanUamenbe noob»
5a'
If) 6
Van tie Besluiten Gods in 't gemeen.
^aftcnbe oorjafieti/ 't aïïc^ naar 5ijn brij VnclfieTjagcn. De verborgenheid zijnes wiilens na zijn welbehagen, Eph. 1:9. Na den raad zijnes willens, vs. 11. Jamp;ooöötoang en bjglnilliglieiü Hunnen niet tc jamcn gaan/
maar nooöjalsclnft e» bnjüjillig accorbcren jeer toef. 45aoö5aficlijl{ ié iiooé il^e^en Inilleube; maar öac öic Uiiile jici] iiitfbeïit rot .vaUcii öui. ten Cjem/ om bic tc fcfieypen en te regeren/ Dat öit bujï en öat 50a jaï 3|)n/ bat bejen Dit en genen Dat sal ontmoeten/ Dat be eenc rijli en bc aii'
berc arm sal sijn/ öat'üe eene Ijier en bc anbece baar jal Inonrn/bat enitele bjijynilligljcib. ^oö Ijabbe lumnen öefluiten niet^ tc fcljeppen/en toillenbc fcljcppen en regeren/ ftonbe ^t) iebere jafte bu? of anbejg fdjep» yen/ iebere salie Dit of tnat anöe^ boen bejegenen. Sinbien een pottebaliHec magt Ijeeft obe^ jijn leem/ uit enfielen bjijen loillc bnpbanigen of soobani»
gen bat tc maften. 2;nDien een ijnisbaber magt om 51)11 tjnl^ toe te nipten 50a fji) tail/ jjet eene ijier te ptaatfen en Ijet anbere baar; soube ban bc foubereine ï^cere ban alles geene brijljeib Ijebüen ober 51111 leem en obe? al sijne fcljepfelen naar jgn lnelbef)agen tc bisponcren ; soube iemanö Bem/ bie almagtig i^/ ftunnen berljinberen/ 500 Dat Hjij l|em naa? ben rang ban 't luejft souöc moeten reguleren ? StmDe iemanb ftunnen seggen/ loaajom fjeüt 431] fjet üu^ en niet anber? befloten ? Sonbc eenig fcljepfel {Jem ftunnen noobsaftcn bu^Danigof soobanigeen befluit te nemen; ^angc^
nict/ sijn brij tnelamp;eïiageii üeftemt l)et 500/ en Daarom sal *t 500 51)11/en 't allej? goeD ombat ^i) Ijet 500 Uiii. 't 3^ eene jaligljeib boor een fcljep'
fel Dit te e^ftenncn/ goeD te fteuren en ooft 500 te tuillen.
VIII. a?ob heeft alle^ befloten met eene eenlniae/oneinDige en onna» wys. fpcurlijfte Wijsheid. 2tlg menfcljen tnat breemb? en ej-traorbinair^ maften/ men (laat betUioiiDerD en jegt/ Ijue fieeft een menfclje Dat alle^ 500 ftunnen berjtnnen/ en ebenlnel IjaDDe f)iJ quot;iet ban ben g^onD op eer«5t 6eDacï)t/
maar Ijij öaböc ban 't een en 't anbe? cenig Beginfei gesieii/ of in Dieren/
of in lebenloojc fcfjepfelen/ of in menfctienbjejft/ en .Door Inat af-of toe te boen/ of te bejplaatfen en in eenc anbere orbe te fcftiftften/ftabbc Sijn ftungtlnejft 50a gepjartifeejb. .iX^aar wie heeft den Geest des Heeren bestierd, ende wie heeft Hem als een raadsman Onderwezen ? Jes. XL : 13. i|cm Die de alleen wijze God ij?/ 1 Tim. 1:17. Wiens verstands en is geen getal, Ps. CXLVII: 5. Die alles met wijsheid gemaakt heeft, Ps. CIV ;24, Die heeft ooft allc^ tc boren met Uij'i^heib berojbineerb en öefioten. Rom. XI: 33, O diepte des rijkdoms beide der wijsheid ende der kennisse Gods! hoe ondoorzoekelijk zijn zijne oordeelen, ende onnaspeurlijk zijne wegen!
IX. ©e öefluiten (JSoöjï 3ljn onafhankelijk, absolnt, zonder eenige con-Absolut, ditie bic ban be tlurebc oorsaften afljangen soube. SOebere jafte i^ ba?t befloten/ jal sefte? ftomen/ sulften en geen anberen nitflag en einbe fjeb»
ben; 300 sal't sijn/ en niet anbejé. ^ob Ijceft tuel ficfioten bat bele Dingen boor onber-oorsaften en mibbcien sullen uitgeboerb tnorben/ Docö bie onbej-oorsaften sijn geene conöitiën ban [jft befluit/ al«iof ^ob be safte
3 onDer
157
Van de Besluiten Gods in 't gem een.
bt Ecrftc uoi^atift en cjcempïaar of boajficelb/ tnaaruit cn Itiaa^naac be jalUMi in brr tijb en stjn eu ocfcljiebpii/ en ooft 300 51)11 en 30a oefcljie-bcn/ en nier onber?. JilSenfcljen bjiiïiïten srcl) eer^t een benftbeelb of cebaante in ban safien bic 31) maften UiiKen/ boor af- en toeboen ban binoen bic 3 ij te boren in fjun Dcoin / aften beele / of oetjeel gcjien ftaböen ; maac in ii3ob Uiorbt geen bcclb of gebaantc ber saften inge» b^nfu/ lnaatnaa^ ïjjj/ Ijetgenc f)ij maften luilbe/soube fatfoeneren; a?ob b^uftr 3e self uit. li|et 25ciliiit vl?oti^ ip Ijet uitb^ufiftenbe Uaoiüeelb/ en be paften Ijec uitbjuftfef. ïjet 25eiluit èob^ ijs niet eenig toelial in v^ob/ maar be Dr|Tuitenbc iéob self; 't i? ceue inblijlienbe baab ban öob^ Uiille.
Ecuwig. VL l^et brfïuit gt;j3ob^ vau eeuwigheid. lt;i3ób neemt geen Defluit teï» ften^ al^ be ïaiien boojljanben 31)11/ bat iji menfcöentoerfj; maar eer baar ietp Uiag/ boor bat ïjij be Voereib fc|)iep/ berorbineerbe ïjij alfc salien bic ïjij in ben tijb soube boo^iBrengen/ tuaar en Inanneer iebere 5aHe 3otibc 3tjn / boor tóe lite mibbelen alle^ soube nitoeboerb tuorben/ biat iiber soube boen/ laat irbee soube gebeuren ban fjer Begin tor fjrt einbe; bit segt bc ^cQjiftuur uitb?ufiftrljjft ; siet Hand. XV: 18, Gode zijn alle zijne werken van eeuwigheid bekend, ©etiujle sjjob alle bingen/ bie in ber njb sullen 3ijn/ baarom ftent/ ombat 3c Oc|loten fteefr/ Inaarboo? 31) uit ben ftaat ban ftunnen sjjn bao? a?ob!j Stlniagtig^eib/ liomen in ben ftaat ban sullen stjn boo? ben luilfc (öob#/ 300 té 't se» ftcr/ bat/ geltjft lt;öob 5e ban rciiluinlieib ftent/ bar ïjij se ooft ban mi» Uiigijeib Befloten fjceft. Eph. 1:4, i)ic ons uitverkoren heeft in Hem voor de grondlegginge der wereld. 2 Tim. 1:9, Maar naar zijn eigen voornemen ende genade, die ons gegeven is in Christo Jezu voor de tijden der eeuwen. JiJooj ben tijb te stjn/ fluit alle njb uit/boo? ben njb lua?? e; maaz eruluigljrtb; als men brnftt/ Ijoe lange boo^ ben tijb nam tfjob tyet De» fluit/ 300 ig men/ al eer men 'r Ineet/ met sijne gebacamp;ten in ben tijb; in bc reuUiigfieib iiê geen fjoe {ange/geen boo? nodi na; bc eeuhjiqgeib is booj on^ tijbelijftcn cnbebattelijli. ^rjn ban be Befluitcn boo? ben tijb/ 500 stjn 3c ban eeulnigfjeib.
3;n be uitboeriiige ber saften is een Ijoe lange/ een boor en na/ en bar boa: en na fjffft 4?ob ooft ban eeiiluigljeib befloten boor eene enftele baab 31] 11? bmiens. (jpob self is b3el in orbe en nature booHjet ücfluit/ maar nirt in tijb/ taant 't ijS eeubjiglieib/ gdijft ooft self?? bij be fcljrpfelcn bc oorsaften niet altijb in tyb eejbe? 31111 ban bc quot;effecten. .ïüSen moet coft jjet öeftuit onbe?fclieibenlijft aanme^ften/of ten opsigte -ban ben befluitenben (60b/ 30a i? fjet eene cnftele baab/of ten opsinte ban be Deflatcne saften/ ban sijn 3e 50a belerlei al?f er saften 31111/obej Inrlfte Ijcr Defluit gaat.
vrijwil- VII. l!)ct Oefluit ©aOö in alle op',igten gangejj vrijwillig, sonber
quot;• renig öeötDang cf eenige inlnrnbfgc of ban bnitrn aanftomenöe noob»
5a'
156
Van de Besluiten Gods in 't gemeen.
safimbe oorjalieH/ 't aïfc^ naar jijn brij VnElïieI)aOcn' De verborgenheid zijnes willens na zijn welbehagen, Eph. I : 9. Na den raad zijnes willens, vs. 11. ^ooöDlnano en bjgluilliglieiö fluimen niet te samen gaan/
tnaar nooöjaftelnft en Urijlnillig accotberen seer tad. ^oobsafielijU ié il3o0é IBesen luillenbc; maar bat bic tuiile sici) uitfljcftt tot jaUen 6ui. ten t^fin/ om bie tc fcfjeppen en te regeren/ bat bic bii«S en bat 500 sa!
iijn/ 'bat bejen Dit en rtcnen bat sal ontmoeten/ bat be eenc rijH en b;: au»
berc arm sal sijn/ bat be eene ijier en be anbere baar sal Vuonen/br!t enlJele UjijUiilligljeib. 'öob Ijabbe fninnen befluiten nict^ tc fcljeppen/en iDillcnbe Kljepp'en en regeren/ ftonbe ^ti iebere jaSe bus of anbe?? fcl)cp» pen/iebere salic bit of tnat anbej^ boen bejegenen, 2nbicn een pottebaUfter magt Ijeeft olie^ sijn leem/ uit rnUelen bjijcn luille bnpbanigen of soobani»
gen bat tc maften. Sfnöien een Ijuisbabcr magt fjeeft om sijn tjui^ toe tc ruften 500 fjij tail/ f)et cenc Ijier te plaatfen cn Ijet anbere baar; soube ban bc fouberetne t^eere ban alles gcene bnjl)eib IjrbOen ober sijn leem cn obc? al sijne fcljepfelen naar 5511 hielbeljagcn tc bijsponeren ; soube iemanb Bern/ bie almagtig i$/ fninnen berfjinberen/ sou bat ^ij i^em naa? ben rang ban't luc^ft sonbc moeten reguleren ï Soube iemanb fninnen Sfggen/ löaa?om Oeüt töij fiet bu»? cn niet anber? befloten ? Soube cenig fcl)cpfeï tjem fiunnen noobsalien busbanigof soobanigeen beflnit te nemen ï -Jpangcö niet/ sjjn brij Inelöcfiagen öeftcmt Ijet soo/ en baarom sal't 50° 30quot;/en 't i^ alle? goeb ombat fjij Ijet 500 tuil. 't ^ erne saltgljEib boor een fcljep'
fel bit te e^fienncn/ goeb tc ftcurcn en ooft 300 te taillen.
VUL 43ob heeft alleg Befloten met eene ecnüiige/ oneinbigc en onna« wüs. fpcurlpe Wijsheid. menfcljen toat brcemb^ cn rjrrraorbinair^ maften/ men ftaat berUJonberb en segt/ Ijoe fiecft een menfetje bat alle^ s00 hunnen berstnnen/ cn ebentacl öabbc Iju öct niet ban ben g?onö op cer^t öebacfjt/
maar [jij Fi^bbc ban 't een rn 't anbe? ccnig öeginfel gesien/ of in bieren/
of in lebenloosc fcijepfelen/ of in mcnfcjienbjejft/ en boor taat af-of toe te boen/ of tc bcjplaatfeu cn in eenc anbere orbe te fcfjiftften/fjabbe liij Sijn ftun^ttne^ft soo gep2artifcc?b. .Il^aar wie heeft den Geest des Heeren bestierd, ende wie heeft Hem als een raadsman onderwezen ? Jes. XL : 13. {Jem bie de alleen wijze God ig/ lïim. 1:17. Wiens verstands en is geen getal, Ps. CXLVII: 5. Die alles met wijsheid gemaakt hoeft, Ps. CIV:24, bie heeft ooft alle^ tc boren met tajjgljeib bero^bincerb en befloten. Hom. XI: 33, O diepte des rijkdoms beide der wijsheid ende der kennisse Gods! hoe ondoorzoekelijk zijn zijne oordeelen, ende onnaspeurlijk zijne wegen !
IX. ©e befluiten ^ob? si-)11 onafhankelijk, absolnt, zonder eenige con-Absolut, ditie bic ban bc tbicebe oorsaften afljangen joube. gjeberc salie iji bast befloten/ sal Sffcp? ftomen/ sulftcn cn geen anberen uitflag en einbc ftcb» ben ; 500 sal't sijn/ en niet anbe;iS. i0ob Ijeeft tael befloten bat belc bingen booc onber-oorsaften cn mibbclen suquot;cn uitgeboerb taorben/ bocD bie onbej-oorsaften s'jn geene tonöiticn ban {jet befiuit/alpof43ob bcsafte
33 3 onber
157
158 Van de Besluiten Gods in 't gemeen.
onbcj bie conbftiën jjabbe bagtgeflelb/ eii al^of bieconbitien/soose niet nageftomen tntcjben/ ^ct Bcflttit joubcn ftunneu bcranberen/en al^of bie conbitiè'n grlatcn tnaren in be magt ban Ijet fcljepfei of aan een gebal; maa? be miöbel-oorjaifcn jijn alleen mibbelen in be uitüoeringe/ en jijn aisoa jefte^ en Viast üefloten al^ Ijet einbe boor bie mibbelen uit te boeren/ l)ae onquot; Srfter of gramp;eiirli)ft bie aoH ^pii ten opjigfr ban be tlneebe oorsaften/ betotjl be geamp;eurlrjftljeib ijé ten op^igte ban be fcftejjfelen/ en nier ötj (0oö.
Zonder (De brage i0 : Of God vele zaken onder eene condüie besloten heeft, zoodat wantquot;6' ll^^a-l hanylaaquot; hel vervullen of niet vervullen van de conditie, welke conditie zoude zijn in de magt en vrijen wille van den mensche ? ©e Socinianen, Remonstranten en Jezuïten 5rggci! ja , bnj neen. IL^ant 1. God is 1- SJoo $oa een ^ulli conbitioneel befiuit nam/50a moeite 0et jijn/of allesvoor- ombat Cjrj niet anberp konde, betoijl {^ij bcrljinDerb ;oiibe ftunnen Uiorben erTaimag- 5Ön bffluit uit te boeren ; of ombat l^ij niet anbrj^ wilde, en Ijet bolöjen» tig. gen ban be conbitie/ of niet bolb^engen gelieföe te feiten in be magt ban ben menfcöe; fjet ee^iïe ftan niet srjn/beiuijl i0ob aünagtig ié/en öie al-magt ooft te tae^fte ftelt in {jet uitlioeren ban 5ijn öefluit/ Jes. XIV: 27, De Heere der Heirscharen heeft het in zijnen raad besloten, wie zal het dan breken? ^rt ttoeebe ftan ooft niet 3Jjn/bebinl 45ob een fdjepfel niet ftan onafljanliclijft ban l|em boen jijn/ en liet fciirpfel niet^ ftan merften 5011» bej ^tjnen inbloeb en Beftieringe. Phil. 11:13, Het is God die in u werkt beide het willen ende het werken naar zijn welbehagen.
Uitvi. Uitvl. ©e natuur ban ben menfetje laat niet toe bat gt;6ob een Bcffuit 50U» be nemen obe? salien baar be brfje biille be^ menfeijen in te papfe ftomt/ bemijl (60b brj? menfefjen tnille 500 gefrljapen Ijeeft bat bie niet gebluongen ïian biorben/ maa,: alttjb be b^ijfjrib betjoubt om ieté te toillen boen of niet te tnillen boen. ii3oo tnmbe toel een beflutt maften/ om bien of bien menfcöc 3alig te maften ^onbej eenige canbitie/ Inj iceför ban ooft 500 f|ij leefbe; maa? aljS il?ob een menfdje tot 3aligfieib bejftiegt/bre gelooben en jict) befteeren gal/ ban ftan bat niet gefdjieben ban otibe? eene conbirie/ bie aan ben brijen tuil F)angt/ om te taillrn gelooben/ en om 5iclj te Vnillen 6rftreren/of niet. Antw. Antw. (a) ©e brijljeib ban ben tnille bejlaat niet in onverschilligheid, om iet^ te boen of te laren/ maar in vanzelfsheid om 't gene tjij boet/ met eigen oojbeel en genegenljeib te boen. (b) ©jntjeib ban onbe^fc'jilligljeib/ en ban ban^elf^lieib/ niet onaflianttehift ban iJ?ob. «Sob boet ben menfefje biillrn/ Hij werkt het willen. Hij formeert het harte aller menschen, Ps. XXXIII; 15. üjn neigt Ijet Ijarte 3elfg ban ftonmgrn als waterbeeken total dat Hii wil, Spr. XX : 1. ^ij/ die ben menfefje ben biille fteeft gegeben/ ftan bie Ijein niet een goeben tnille tnrbe^geben al^ l^ij Vuil ? (c) I^et geloabe en be Befteeringe 3i)n Oecne conditiën op taelftc fjet ötflnit gemaaftt i^; maat Öft 3Ön mibbelen bie 160b 3oobjel alé fjet einbe Befloten ^f^ft/ om boot bie jjet einbe uit te boeren; bie?raaftt be nitblugt niet en maaftc Ijet Be» Unjiö niet ftjacljteloo^. (d) 3|nbien Qet Befluit *öob^ afBing ban iet^/
bat
Van de Besluiten Gods ia 't gemeen. 159
iet P öat ban JJcm niet afljtng/ ban ging be Jicöeppe? af ban get fcljepfd. big 1 2. ï^et Dcfluit (^ob^ ip genomen enflel naa? jijn tDclOe^agen/ bicg ftan 2. ia ge-laz ' ÖEt niet gfnoniEquot; jijn op eenige canbitie. Mattb. XI:26, Ja Vader, want^e^od3 •QU alzoo is geweest het welbehagen voor U. Eph. 1:5, Die ons te voren veror-Weibeha-\ni, dineerd heeft tot aanneminge tot kinderen, door Jezum Christum in Kemzel-sen-,j)[ ven, naar't welbehagen zijns willens, ipit taElbct)aijrn bacrt Jlgt;ab 00U on* InEörrfpjEftfiilli uit. Jes. XLVI:10, Mijn raad zal bestaan, ende Ik zal {ai al mijn welbehagen doen. l^oe ftan ct ban eene conöitie 3ijn ban tDirlUe ■[ie get beflntt ^obji 50UÖE afpangenS t)ct joube jbijben tegen be fouberein» )n. jjcib/ bJtjpljE'ö en almagtigl)cib ©ob^.
3. SCUc be öcffniten a5ob^ jijn onbe^anberlijFf. Rom. IX : 11, OpdaJ s. 13 ou-het voornemen Gods, dat naar de verkiezinge is, vast bleve. Mal. III : 6 , ™ader' en Ik de Heere en worde niet veranderd ; daarom en zijt gij, 0 kinderen Ja-fj, cobs, niet verteerd. Jac. I; 17, 18, Bij welken geene veranderinge en is, an ofte schaduwe van omkeeringe; naar zijnen wille heeft Hij ons gebaard.
jgu/ al toat ban eene conbjtie afljangt/tnelfte niet beflaten i^/en in bE^ De menfefjen eigene ft?acl)t en brtjen taille ig om te boEn of niet tE boen/ gelgft an partijen toitlen/ bat i? geFjeel eh al bEtanbEjlijft ; bif^ ïjangt Ijet onbEran* jn berlijfte beflnit niet af ban eenige conbitie. 43ab beranbert sijn be» n» fluit niet naar be beraiiberingE bES niEnfcljen/ maar allE bcranberingen kt üej? inenfcöen gefebicben naa: Ijet onbe^anbejlgft Brfluit löobó/ bic boo?
be bcranberingen br? menfetjen onbEranbErlijU uitboErt ben ^amenfjang/ u» bten l|ij brfioten IjEcfr tupfdjen f(Et miöbcl eh tjet Einbe/ tusfcljen be 5011' t/ ben en be fi?affen/ tnéfclien be gob^aiiglieib en be vaügfieio.
X. Tegenw. 1. Spr. 1:25, Ende hebbet alle mijnen raad verworpen. Luc. Tegenw.i et 'SU : 25, Maar de Pharizeën ende de Wetgeleerden hebben den raad Gods |je tegen haar zeiven verwonen. B0aaruit öliiUt/ bat be menfcljcn btn raaö a3ob^ ftunnrn bE^tacrpEii/sjjn ÖEfluit ftraditElDo? maften ; taaaruit Dan ?n bolgt batvöab? fiefluiten onOer conbitie genomen 3511.
jn Antw. l|ct taoojb raad tirtreftent in bie plaatfen niet Tjet öeflutt iJ3oblt;j/Antw;
;ft 't toelft ooft raab genoEmb taorbt/ maar be aanrabing boor bebel met üe» in' loften en b^rtgnnenten ücftlrrb/ boorgEtlElO/ gelijlt nit be rrhsten ^elbe •f! blijftt. Spr. 1:25 taojbt er bijgeboegb/ ende mijn bestraffinge niet gewild.
.n ^e raab toa]é / vs. 22, 23, bElierrt u/ bat toie^be üaorgcitelo met be»
je fbaffinge/ keert u tot mijne bestraffinge; en met beloften/ Ik zal mijnen
'ggt; Geest ulieden overvloediglijk uitstorten. iPeje aanrabinge Ijabbcn 5e niet
al' getjoorjaa nb. Luc. Vil 30 i^f IjetjelfbE ; Slotjanne^ öe ©ooper en be ïjeere in 3^5«? ijaböen Ijen bermaanb tot befteeringe; taant Soljanneié pjebiftte ben ltI boop ber befteeringe/ ^rggenbe/ bat jij gelooben 5ouben in bengenen öie
[5. na Ijem fttaam. Hand. XIX: 4. ©e5e bejmantnge taaren jij ongElioorsaam/
,c bat taagbEn raaö/ bat if / aanrabinge tE bertoEjpen/gElijlit blijftt uit ï}et
z, fiijgEborgbe/ van hem niet gedoopt zijnde.
/ Tegenw. 2. 3jn (j5ob^ iBoojö jtjn bele conbitionele beloften en b^eige- Tegenw.g
160 Van de Besluiten Gods in 't gemeen.
inenten; brtotjl nu aïïc ficloftcn cn b^Elgemcntcn bfopijcn uit ccn Defiui't tian 43at3/ 500 syn cc ban ooft canbitioncle üfftuitrn. giet ftet cerfte onöcr . be!c pïaatfen/ Jes. 1:19,20, Indien gijlieden willig zijt ende hoort, zoo zult gij het goede dezes lands eten. Maar indien gij weigert, ende wederspan-nigzijt, zoo zult gij van 't zweerd gegeten worden. Jer. XVII: 24—27., Het zal dan geschieden , indien gij vlijtiglijk naar Mij zult hooien ... Zoo zullen door de poorten dezer stad ingaan Koningen ende Vorsten ... Maar indien gij naar Mij niet en zult hooren... zoo zal Ik een vuur in hare poorten aansteken, enz.
Antw. Antw. ©at in Ijct IDoarb bcle cunbirionrlc beloften en b^eiQeinenten jrjn/ en bat bie boonftomen uit een Defluit ban ^ob/ i^ cenc belienbe tuaar!)eib/ bie ünj gaarne 0111 Ij cl jen; maar toij ontftennen f)et QP^oIg/ bat baarom baa? ooft conbitionele lirfluiten stjn/ bat te samen;
tnant baaruit bolpt alleen/ bat 45ob befloten l)ccft soobanige ronbitionele Beloften en b^eigementen te boen/en bat a?ob befloten Ijeeft sulfï een ja* mengang ber jaften te boen jijn/ bat Ijrt ben goeben Inel/ en ben boojen fitoaliift jal gaan; en bat iemanb goeb Uioröt/ sicl) befteert/cn gelooft/ bat ijS liet taerft ban ^ob; JJob bcfteert/ Jac. 1:18. J3ob neeft Ijet (jeloobe/ Eph. II 8. vöob Uierftt Ijet luiden en Ijet tuerften/ Phil. II: 13, Zonder Mij en kunt gij niets doen, Joh. XV : 5. Ejtt befluit nrffenp beje ij? abfalut 5011» bee eenige conbltie/ nameiijft/ be uitberftorenen boor ben tueg ban be» fieertnge cn geïootic tot be jaligljcib te brengen/ en be anberen otn ljunnc jonben te berboemen. ï^et befluit t? abfolut/ maar bc uitboeringe boor mibbelen/ bie jao jefter befloten 51)11 alö Ijet cinbe.
Tegenw.3 TegenAv. 3. ^noö Vuo^bt gejegb ïjjn befluit te beranberen aïgquot; be conbitie niet berbulb Uiorbt; öiré Inaé fjet ö'.fluit conbitionecl. ^et eerite iö te jien/ 1 Sam. II: 30, Ik hadde wel klaarlijk gezeid, uw huis ende uwes Vaders huis zonden voor mijn aangezigte wandelen tot in eeuwigheid; Maar nu spreekt de Heere, dat zij verre van Mij , want die Mij eeren , zal Ik eeren, maar die Mij versmaden, zullen ligt geacht worden. 1 Sara. XIII: 13, 14, De Heere zoude nu uav rijke over Israël bevestigd hebben tot in eeuwig-beid. Maar nu en zal uw rijke niet bestaan.
Antw. Antw. 3in be?e telipten tg geen geluag ban ïjet befluit (Öobé; maar gier toorbt gefproften ban 6e uitboeringe be^ befluit^. lt;S?oti niaaftt geen fiefluit in ben tijb al^ be jaftni baar 51)11; maar fiet befluit i^ ban ecuVuigOeib gemaaftt. Hand. XV: 18. Eph. 1:4. ©ie^ljangt bat niet af ban eenc conbitie/ bie in ben tgb gefcfjiebt; Ijler luorbt alleen getoonb be samenboeginge ban jonben cn ftjaffeii/ban dSobjaligljeib cn segen/beje fliclt be^eereboor allé mibbelen om ben menfefje te obertuigen ban 35-ncn pligt/en ban a5oö^ regtbaarbiglieiö in fjet fï?affen/aljl Ijö stjncn pligt niet boet; al^mebe aliS mibbelen om bc uitberftorenen baaröoor tot ^objaliaöf'ö te leiben/ cn Qen baarop bc bc?Drbince?bc jaligpelb te ge» ben. Ik hadde gezegd, bat i^/beloofb onbe? be conbitie ban geljoojsaam-geib. Wij gefit niet geljoo^saamb/cn Sft Ijefibc u julft een gegoojsaatn jjartc
niet
Van de Besluiten Gods iu 't geraeeu. Kil
siict Vuiden jjEben/liiaartoe Süfr niet bejyligt In .is/en 31ft Ijabbc bcflotcn get ii niet te ocben. üDicji juk gij ooit öc fieloftcn niet Ue^l^tigen.
XL £^et befluit *!3Dbp onveranderlijk. SHnbien 45ab ban befïuit liej= isonver-anbr^be/ bat soubc 51)11 / of ombat vöoo na ftct genomen öc(liiit jaganderliik' bat Ijct niet goeb tna? / en bat irt^ aube?^ Bete? ina^; of ombat tjij boor Ijet eene of ftct anbere Ue?ljinbc?b inierbe 51)11 BEjïuit uit re boeren ; geen ban beibe ftan ban ^ob gejegb Inorben; niec Ijet ee^fte/
taant ï^tj ip öc aKeenUnjse £gt;ob; niet l)ct laatfte/taant l^ij iS be 2C1' magtige. ilaat Ijet ba^t/bat cr geene oo^jaaft ban bejanbetingc beff befluit^ ftan jijn/bit geeft oe .^§cl):ift te fieinien in bele plaatfen;
jiet alleen be^e: Mal. 111:6, Ik de Heere en worde niet veranderd. Jac. 1:17, Bij welken geene veranderinge en is. Jes. XIV : 27, De Heere der heirscharen heeft het in zijnen raad besloten, wie zal bet dan breken ? Jes. XLVI; 10, Mijn raad zal bestaan. Kom. IX: 11, Opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezinge is, vast b'.eve. Hebr. VI: 17,
Waarin God willende den erfgenamen der beloftenisse overvloedelijker bewijzen de onveranderlijkheid zijnes raads.
ïegenw. öob tao:bc Inel ge^egb öerouta te öeböen/ jijne beloften of Tegenw. bjeigementen niet te be^bullen/ nu anöe:?? te grbieben ban te boren/
Stjne Ijanbelingen te beranbeten. Antw. cJBaar nooit taorbt Ijet ge^egb Antw. ban be fiefluiten 45ob^. vE3ie fpreelitugjen toonen alleen be connexie bej jaften met be conbitie/ 't jij uitgebjulit of ingetaiftffelb/ luellie a5ob in ieöere jaftc ba^telijlï öc^ff befïoten te ftellcn of te gebieben/ en toe te laten bat be gobloo^en bie boor f)umie boo^!)eib niet bolbjengen/ en baarop ben fieloofben jegen niet bejfi^fjgen/ maar be gebjieigbe ftjaffen beelacj)ttg taorben ; en jelf uit ie taejften bat be uitberftorenen De coip bitie bolöjcngen/en aljoa be bejorbineejbe segeningen be?ft;rjgcn.
XII. aJeslEii Ijebbenbe be fiaebanigljebEii ban Ijet beiluir/ ij te obc2tae« Gaat over gen obej taelfte saamp;en Ijet öefïuit gaat. l^et gaat obec alle jaHen in 't en gemeen/ en obej iebere jafie in t}Et btjsonbe?; geene safuV geen toe^ri/geene iodere ontmoetinge/geene nitUomfte uitgenomen/ 't 51) g:uot of Ulein/ 'c 51) goeb f^ezake. offitaaab; 't jij bat naar ben ojbinairen loop ber nature jefte? gefcljiebt/ of't gene ten opjigte ban be ttaeeöe ootjaUen geöeuclijfi té en öij gebat gefcfjiebt/ of bie oooc ben bjrjen taille bes» meiifdjen uitgeboejb luorbt/ alj oorlogen of bejjelbec uitjlag/ be (jutaeljjfien en alle beijelber toeballen/ be tjjben en plaatfen ban on.^e taoinngen/ be gebooctebag en fiejfbag; in fomma allep/iebere (Cngel/iebe? lebcnloo^ fdjepfel inljnneiof op aarbe/
iebe? mengcfj/iebere baab/ iebere nitftomfle/en alle^ taat ec i^/ onbej taat naam Ijet ooft baorftomt/ 't i^ alleé op bien tijb en plaatfe/ en 't gefcfjiebt alii-g naar een baét en ontanftbaac befluit/ lu't eene om Ijet te boen en uit te boeren/ öet anbere om |jet toelatciibe tc öeftieren.
^it ij öct bat obejal in be ^cfjjifture geleejb biaibr. giet
1. plaatfen/ bie in 't gemeen aüej influiten. Hand. XV:1S , Gode oitbiilkt; quot; I. % zijn
Van de Besluiten Gods in 't gemeen.
j. Uit het zijn alle zijne werken van eeuwigheid bekend. Eph. 1:11, Die alle dingen lis.0quot;1 alquot; werkt na den raad zijns willens, l^ct Uioo:b alle iltnt allcg in/ gcEiie
2. Uit aan- 2. ^plaatfcn/ öie sulkg ban yarticulirre saftcn .;roGen. ?C(£S (a) ^fvan™' quot;1 ttjbpn ban reus injciijiis Uioonplaar'é. Hand, XVn:26,Be-
veieparti-scheiden hebbende de tijden, te voren geordineerd, ende de bepalingen zaken6 van hare won in ge. (b) 5liie tuebcrlDaarbiol)Eörn/öie öcn mrnfclje antmue-piaatse'n ten. JobXXlll:14, Hij zal volbrengen dat over mij bescheiden is. (c) K'rüfsdcquot;ê- öie obec be tiitbi-rljorcnrn sullen uirod'torc luoröfn. Eph.
gen'm}en, 1: 5 gt; Hie ons te voren verordineerd heeft tot aanneminge tot kinderen, verkiezin' vs. 9 , Ons bekend gemaakt hebbende de verborgenheid zijns willens naar werping zijn welbehagen, het welke 11 ij voorgenomen hadde in Hem'zelvcn. (d) Occ vrije quot; ' bi^rni^ni cn bcrliirryei! ban prrfoncii ru naticn. Eom. IX: 11—13, Öp-wiiie. t|at |jet voornemen Gods , dat naar de verkiezinge is , vast bleve , niet uit de werken, maar uit den roepeuden , zoo wierd tot baar gezegd, de meerdere zal den mindere dienen. Gelijk geschreven is: Jacob hebbe Ik lief gehad, ende Ezan hebbe Ik gehaat, (e) Cjctaeiic bat boor ben bryen löille beis inenfcljen uitgciioe^b taütbr/oclnii ült)!jr uit al Ijetgenr be mcnfclicn ijeüben aangebaan. Luc. XXII : 22, De Zone des menschen gaat wel benen , gelijk besloten is, doch wee dien mensche door welken Hij verraden wordt. Hand. 11:23, Dezen, door den bepaalden raad ende voorkennisse Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen, enz. Hand. IV: 27, Want in der waarheid zijn vergaderd tegen uw heilig Kind Je-znm , welken Gij gezalfd hebt, beide Ilerodes ende Pontins Pilatus, met. de Heidenen ende de volken Israels, om te doen al wat uwe hand ende uwen raad te voren bepaald hadde dat geschieden zoude, (f) t}rt IjiiUu-lijlj. Gen. XXIV : 44 , Dat deze die vrouwe zij, die de Heere mijns Heeren Zone heeft toegewezen. Matth. XIX: 6, lletgene dan God zamengevoegd heeft.
XIII. (g) Uc lijd, plaatse, manierc en omslandigheden van eens iegelijlcen menschen dood is bepaald.
i.Dood. ©It U'or be uitbjuftfteftjft. Job XIV: 5, Dewijle zijne dagen
XIV-5 ziJngt; ^ S'etaï zijner maanden bij U is, ende Gij zijne bepalin
gen gemaakt hebt, die hij niet overgaan en zal. 2Eoö fp^eelit ban alle men-fcljen/ ban jcite? octal bee ba gen en inaanben/ bat 'bar getal brftemb i^/bat baavtoe niet eene tnaanb of bag jal tocgebaan huubcn'bat ijS/ xxxTx- bat 11 tlict ldllSEt t,an i:iiEn öcftfinbcii tsjb sal lebrn. Ps. XXXIX:5, 5 *C- 'v: 6, Heere maakt mij bekend mijn einde, ende welke de mate mijner dagen zij , dat ik wete hoe vergankelijk ik zij. Ziet Gij hebt mijne dagen eene handbreed gesteld. IDabib fpjeelu niet ban be ftortljeib bes! leben^ aller menfnjen in 't oemcen; maar in [jrt bfjsonbej bat £gt;ob jijnen ïeefnjb eene mate geftelb Ijeeft/ 50a langen nirt langen/bat Ijet quot;alé met eene iiand. Ijaubbjeeü afgepaalb liiajS/jaobat 51111 lebrn een fmrt Bepaalb tjjöje mag. xvii: 26. Hand. XVII: 26, Bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd.
162
Van de Besluiten Gods in 't gemeen.
2. siif neemt Ijct leücii bc? mcnfcljen Uirg op jtjncn njb/Qfljjft 2. God ï^tj iebcj mrnfdje fijnen oeüooncöag ^clt. Ijccfr liUen rn üonb tn^T ^ijiu' Ijiinb/ töob nu lurriit alle? naar snncn bepaalbcn raab/ Hand, II; 23. weg. jèaar brn ra.ib ^ijns Unilmis/ Eph. 1:11. Soa ié ban ;iiii ireftnb üepaalb. Ps. XXXI: 16 , Mijne tijden zijn in uwe hand. Ps. XC : 3, Gij doet den men-sche wederkeeren tot verbrijzelinge. Ps. LXXVI: 13 , Die den geest der vorsten als druiven afsnijdt. 1 Sam. II; G , De Heere doodet, ende maakt levendig. SÉa scifg alp iemanb boor fene grö^lc oebennge toijse ftoint te ftcr»
ben/500 1^ bat nogtan^ a3aü't Defticr, ©ie in't lioorbijgaan boorbe*jan ben fteii afgcfcljotenc üiile oeboob Uiorbt/doet God de hand des houthouwers ontmoeten, Exod. XXI: 13. i53ob ücpaalbc SCcftaüs leeftijb/Ijoetoci Üij boor een'pijl bij tjebal ten opsigte ban ben fcfjuttc^ getroffen tniejbe/ 1 Kou. XXII: 28, 34. 25rpaalbc i^ab niet ben leeftijb ban be eeeftetoe relbï ©an be Ijonbeib bijfen tad'itig buisenb in't lege? ban ^anljeriö?
XIV. Tegenw. l/Qet lang of iiort leben Ijangt af ban bet goeb of Tegenw.i fitoaab geb^ag br^ menfcljen/en «Oob berlengt of bejftort baarnaarjijn ieben. 'Zoo ié ban .iijii öoob niet ba^t fiepaalb. Exod. XX: 12, Opdat uwe dagen verlengd worden.
Antw. ©it beriengen ber bagen ia niet ten opygte ban (öob^ fie» Antw. fluit/'t hielfl iebrr 51)11 paalftonbetje gemaaiu D^eft; maar liet jegt ben saincnöang/ bicn ^ob geinaaUt Ijcefc tupfcfjen töabsaligljeib en iege»
ninge/ bcTbc ban lt;{?ob beiloten/ 't een fl(| [)et einbe/ 't anber al^ Ijet mibbel/'t Itielftc a3ob jelf in tjen bjcjftt.
Tegenw. 2. Ps. LV:24, De mannen des bloeds ende bedrogs en zullen Tegenw.2 hare dagen niet ter helfte brengen, ©ie^ ij? et geen bast bE|iuit ober br|£ mcnfcljen boob.
Antw. ÏÉnöien be^e pïaatfe .siet oy ijct BefTfuit (J3ob5/ 500 \$ ei een serterc Antw.
tijö bcfi tebeiié immero öcpaaib ; Uiant baar een 5e It et e Ijelft is/i? ooit een 3cfiBC einbe/ bicji niofst men Bnluiten bat lt;i5ob biel iebc^ mcnfcljentijb be? boobj? DepaalO Ijeeft/maar bat be menfcSje (jet bapte befluit [tan tpgcngaaii en te niete boen/ bat tcclj Dninogclijft is/ gelijfi totj ge»
tconb Ijrliöen; Vuaarnit ban blijftr bat bese plaat^ niet jiet op Fjct be«
fluit C^obg/ maar op be bjadjten be^ figctiaam^/naac bielfte be menfefje natuurlrjlic^ btg^e beet lange? joube ftunnen leben/of F|Et jiet ooft op be inöeelbinge/ bie jij Ijabben ban lang te sullen leben ; maat bat öob oin bunne goblooft^eib/bolgen^ siin bcfluit/ bat einbe en mibbelen 5a 111 en» boegt/ljen in luinne frigfefje ft?acl)t ^oube hiegnemen. 3n bp^cn jin i^ ooft te berftaan. Pred. VII: 17 , Waarom zoudt gij sterven buiten uwen tijd?
Tegenw. 3. Jes. XXXVIII: 5, Ziet, Ik zal vijftien jaar tot uwe dagen Tegenw. 3 toedoen, n^aaruit Oil)lie bat er geen bagt üefluit ober ben tijb bep nitn-fcljeii leben ge.maaltt iê.
Antw. 3inimej^ tjicr i? eenc ürpaïinge ban jijnen Ireftrjb tot bijfticn Antw. jaren. ^rgt;ob fj-ibbc bejlaten/ bar ;ijii fte^ftijb in ^iine licanfifjelD niet
f a joiibc
Iij3
1G4 Van de Besluiten Gods in 't gemeen.
50iibe jijn/maar bijfticn jaren öaarna; Fioetocl gij naar bc gcjlalte ligtljaamé mactcn fi:c?beii/ ,00 öob Ijeui booc een mirafid niet
ï)E?ltclö Ijaöbr/ hiaarup be boobfcljap bes boobj? Ijem aangebieub lua^.
Tegenw.4 ïegenw. 4. IDe ineufcljc fjrrlt 5011 li-ben in 5tjnc efgcnE l)anb/Ijij ftan .^iclj üErojinftcn of bcrljangen 500 biftlnijl^ al? ÖÖ toit/ en 3(500 51)11 ÏEbcn bfjftorten/oflijEi fammigen ooft boen.
Antw. Antw. SUlgiemanb bat boet/500 lua? bcje ttjb ban a3ob öcpaalb/alji' nieCiE öat {]ij tot ftraffe üan jijne sonben 51)11 eigen beul soube 5tjn/ en gob» loo^lijft fterben; maa: al? ienianög tijb baa? niet 15/500salfjij ÖEt niet boen/ en niet toillen boen/maar naar 5tjn berinogen sjjn leben öeluaren. 3iemanb ïian sijn leben berlmrten ten op^igteban 5tjne nature/naar taelfte l)tj lan« ger ftabbe fumnen feben/maat niet ten op5igte ban getamp;efluit gt;ï5ob^.
ïcgemv.5 Tegenw. 5. ^nbieii ieöe:^ öoob baiét befloren i^/en be menfci)c boor 5ijnen tijö niet 53! fterben/ 50a beljneft Ijtj grene mibbeïen te gebjui» ïten/niet te eten/5icFj in 't iiiate? of buur te lnfjpen/in 5iEftte geene mebicijnrn te gebjniHen/en 500 boo^t.
Antw. Antw. (0ob/öie !jct einbe öcfïoten Ijeeft/Ijfcft coft bc mitibelen tot^ct einbe bffïoten/en 5al bien menfcamp;e be mibbeïen boen geBjuifien/500 naar ben ligcljame aïé naar be 5itle/ en be menfefte gebrniftt 5e oofi gaarne; boeft men moet be niiböclcn niet gefijuiften nm (éob^ befluit te beranberen/ bat btoaagÖEib 5aube 51)11/ maar otn ben raab »!5obji te bienen/ bemi)le 45ob on^ Öet gebjuiT} brr mibbefen geboben F)eeft. Hand. XXVII: 31, Indien deze in het schip niet en blijven , gij en kunt niet behouden worden. Ez'3ch. XXXVI: 37, Daarenboven zal Ik hierom van den huize Israels verzocht worden, dat Ik het hen doe.
Tegenw.6 Tegenw. 6. vDeluijlc bcjgt; menfcIjEn IhiHp gan^c!) bjtj i| om ietg te boen of te laten/Dj)na alleg aan beé menfefjen tuille Qangt/en baartiaat bc uitflag i#/ en 5ee? bele bingen Dij gebal gefdjieben/500 ftan beö men» fcfjen ftejfnjb en plaatfe niet bajstelgft bejïoten 5gn/ja bejbe? 50a ftan baar 50obamg befluit a5ob? obc? alleei niet 51)11; taant ban moeite al» lep boo? eene onbejmijöeltjfte nooö5aftelijfti)eiü grfcljiebcn.
Antw. Antw. (a)'t eene blualinge/bat be bjijOeib ban ben tailie 5oube öe« jlaan in ieté te boen of te laten; 51) Deftaat niet in eveneeasheid, maar in vanzelfsheid, 5üDbat be menfclje allc^boet met toeflemminge en genegen-IjEib/ En ^ob/ bic brn Iniüe ;oobanig gefcijapen f)eeft/neigt beiuelben 5011» be? btaang/en obejeenriomjtig bedelf? nature/tot al't gene bat l|ij tail.
(b) (©e uitflag brr paften Ijangt niet aan ben menfclje/ noclj aan 51)n taepft/ maar aan 4noö/ bic be mibbelcn greft/ en bic boor bie fiefcöiftte mib-üelen ben uitflag naar 5»)n tnelbeöagcn uitboejt. i}\] gerft ben eenen meer ftEjftte/ tatjpl)fib en njftbom ban ben anberen. Spr. XVII: 2. üjij gEEft ben eenen ftoning een g?ootei lege? ban ben anberen/ en ban toont ^ob nog öifttoijl^ bat l)ct in bc ftc/lite/ taijsjjeib/njftbom/en F)et gEtal niet gelegen fp; maar bat bc geljecle uitflag ban f^em ié. Spr. XXI: 31. Ps. XXXill: 16.
(c) 2Cllc
Van de Besluiten Gods in 't gemeen. 165
ö i (c) anc {jEbal sn oEBcurltjft^^ ten opsigte ban bc nunfcfien en
t I te tlnccbc Dojjaften/maar niet ten opjigte ban dPob/bie alle^ sefic? 6e-flo^quot; Öffft/ En naar S'ïquot; taelöeliagen jonbec Ue?tjinbrringc uitborrt/
f jrlfó be allejgcamp;rurltjfjftc jafipn. SCis een onbejfiocbfcöe booDflag/ Exod.
11 xxi: 12, 13l J|et lot/ Spr. XVI: 33. {|ct liallen ban ern musdne Dan {jet balt/en Ijct uitüallfn ban een Ijaar ban fiet öoafb/ Matth. X: 29, 30.
{* (d) 't 3^ tnaartjeib bat alle^ gcfcljicbt boor eene onbe^niijbrltjfte noob»
i' 3aftclijftf)eib/ maar niet boo^ renen noobbtaang. ©aar eene bjicërleqe
i/ noob^aftelijftrieib. 1. €cne intuenbige/toelfte bloeit uit be nature be? ?a-
ö fien jelbe. goo 6t2anbt Ijct buur nDobsafteljjfi/500 balt Jet jbiare naar
i« ficneben. 2. €cne noob.vafteltjUfieib boo? btoang ban buiten aanfiomenbc;
300 treïit een man een ftinb tegen be^^cïfg taille boo?t en bjengt ö^t taaa?-
it lenen f)ij tail. 3. €ene noobsaftclijftfteib ban afftanfielrjfiamp;cib en ban uit-
i' ïtomjle. 't noobjaftelijft bat een fcfjepfel ban lt;l5ob afljange in sijne toet'
ie ften/ en bat iebere jafte julften uitflag tiebtie al^ lt;J5ob tail, «öob alle^ ba?t Befloten grbamp;cnbe/ boert alle^ naa? bat befluit ontaebejftanbelnft uit/
ït niet boor btaang tegen be nature be? jaften/ maat naar be? fcljepfelcn na-
ic ture. Eoobat alle^ noabsafteUjft 30a gefcljieben moet ten opsigte ban ^et
fj Befluit (j3ob^/ fcfjoon ftet ten opvgte ban be ttaeebe oojjaften gefteurltjft i^.
it XV. HEaat ban Sociniaan, Mennist, Remonstrant, Jezuït en alle natuur-Hierin ia
^ lijke menschen, bic s(amp;ob en 5nnen taeg niet Hennen/ beje taaarljeben [reoeolst
n bejtoejpen en tegenfp?clien/ ^ob tracljten te onttroonen/ en ben menfcljc
L: meepte? ban alleg maften; Inij tacjpen te? nebe? be oberleggingen/en
, alle Ijoogte/bie ^tcf) br?[)cfr/en leibin alle gebacfjten gebangen tot bc geljoor^aamfjeib Cl)?ipti. 2 Cor. X : 5. lt;fi-n be?oebigen beje leere 300
n troosteltjft en nuttig boor be geloobigen.
ie XVI. ©e geloobigen jijn niet allen eben filaar omtrent bese taaargeben/ Misslagen
1» fcljoon 3fj 3e giiooben/ maar jtjn bifttaijl^ aan tentatiën onbe?taorpen/ al^ Joo^ge^quot;
n 3e eene fte?l?e begeerte fjrbben tot eene 3afie/ en om besclbe biböen ; hiemef-
[' gaat f)et {jun fttaalijft/ 3ijn 3c in tegenfpoeb/ b?eigen of b?uftften ï)un be^e fens-
of gene tarbc?taaarbigl)eticn/öebangt jjcn b?ee5e/liet beflmt lt;!5obg raafit
:« ligtelijft uit f)et ooge/of men ftan 3icli bat Befluit (!?ob^ met liefbe en ge-
x noegen niet onbe?tae?pen/ en men fielt 3itF| ben ^eere boor al^ tegen
i- 3icf)/ en al^ nicté ten öl|nneri gocbe Befïoten te fjcbben; Begeeft men
i' 3tcö tot get gebeb / men taorbt 3ee? \Je?öinbe?b met beje gebacfiten ;
I. taat Ijelpt toef] mijn Bibben/ ift 3al tocö niet ontbangen/ of ne?gen^
n ban be?lo^t taorben/ban alleen naar Ijet Befluit/en ift breE3e bat bat
1- ' toclj niet ten goebe obe? mij i«»; ö'^0001 taorbt be ijbe? geb?often/en
c {jet gebeb tao?bt gefluit of tao?bt flaauta; taaaruit ftlaar bli)fit bat
n Bet Befluit tjBob^ on^ nog niet lief genoeg i^/bat men mee? arbeibtom
g ©obs taille te buigen tot onje begee?te/ban onse begee?te tot ben taille
n lt;6ob^/ bat (lBob oi^en raab tail bienrn/mee? ban taij 3ijncn raab. ©it
5. fmart be geloobigen/en bc?taeftt in Qen bele ontroeringe.
[e ¥ 3 SJÖ
166 Van de Besluiten Gods in 't gemeen.
fgij toitben gaanie f)ct Bcfluit 43obs? gclaobcn/hi fjctsclliE fiun genofquot; gen nemen/gdoobcH bat f)Et Ijim ten gotbe in alle? i^/en alle mibbden en geamp;eben/tot beftomingc ban Ijimne Ijetlige begeerte in 't tue^ft i'teUcn/ om ben raab 43oöp te bienen/bie boor be bcflotene mibbelen !)rt bcflo-ten rinbe uitbuert; maar Uiorbeu in br^en .^cc? belet, (a) Sommigen uit ournmbe/ jónbe niet genoegsaam 500 in anbere al? in beje luaar» f)eben onbe^toesen. (b) Sommigen uit onacljtjaamfjeib/ ombat 5c vclj niet gelnennen be.ïe Vnaarljrib te bemeöiteren/en 31CIJ gemeen en eigen te maUen. (c) Sommigen uitte fterfie en te onjuibere b^ift tot aarb» fcfje jaften. (d) Sommigen / ombat 5n sicfj Öft U^oorb (éobiS niet familiaar maften/om telfteug eenen tefi^t bti be panb te l]cbbcn/alg 3c in beje of gene gelegenlieib ftomen. (e) ^ommigen/ ombat 5e te beel gangen blijben in be nnbbeïen/ naar bat bie boor of tegen jsijn. ^it alleé maaftt f)Pquot; buitte?/en geeft !jet ongcloobe ruimte en jie^ftte. Hoe wei . XVII. ^Begcejt gij ban nuttigljeib te treliften uit be^e trooptelijfte leere. ken.ebruiquot; 1- lt;©ntflaat u ban bat onbeljoorliift en te bapt aanftleben aan be
1.Zeiiver-aarbfclje bingen/ en arbeibt jee? om utu eigen ^in te bedoocfienen. ninge6quot; ^ ^arbfclje i^ immejji utu beeï niet/bat ft an u immej? niet bergenoe-
genï ^i) öebt immej^ biftlmjlsi onbe?bonben bat tjet u niet heiliger maaftt/maat bar Ijet u alle brebe en bjijtjeib be^ vi3ec^te^ feeneemt/en u öelet met blijbfcF)ap uteen loop uit te loopen/en bat gij biftlnijl^ ban acljteren gezien Ijebt/ bat Ijet vj5ob? toijse goebfjeib Ina? bat l^ij u naa? utoe begeejte niet gebaan fteeft/en bat gi) fomtijbö beliegen luaart met Jjet brjftjijgcn ban utoe begeejte ; taaarom joubt grj ban op utae begeerte 300 ge3et 3i)n/i^ Ijet niet beel bete? te rusten in jjet befluit a3o0g ?
2. Liefde 2. ©eptoeftt bifttoijl? be liefbe tot (!?ob^ foubereinfjeib. iDilbcr gij wint611 tricl liat ^00 iI'cnaar oin 11 ötoaje Begeerten te geben? Gods. lt;0f i^ 6et utoe filnbfdjap/ bat l^ij be %crc/ bat i^i) bjij ip/ bat
alle^ al^ O^pyertjerj naar 3ijnen toiile regere/ 3oabat niemanb 3ijne f)anb Ran afflaan/of seggen: toat boet gt;3?ij ? iBilbet gij tod bat ^éob aan u gefjouben toaj/ en utoen 3in moeite boen? 31^ 't u niet beel iiebe?/ bat 3ijn toille 3onber be minfte ftjenftinge gefcijiebe en in alle?/én in u/Oct ging ban ooft 30a Ijet ging/al 3QUbt gij u en al {jet utoe baar 6tj infctjieten ? ©it approbeert gg imme?«?/ alé gij Ijet öcbaarb injiet; tuel ban/bejblijbt u obe? 3ijne foubereiiiheib/en geeft l^em be cere en ïjeejlijftljeib; bu? 3iilt gij 3oetdijft in 3ijn befliiit rusten/ 500 ten op» jigte ban f)et toeftomenbe en tegcntooo?bige/alé boorlebene.
3. Geloof 3. 23efdjoutot en gelooft in 't gemeen/ bat a3ob alle?/ toat Cjij ober ten goede ^Iie uiibediorcnen befloten Ijeeft/tot ljunnen nutte ober tjeii befloten is. ijeeft/3ooDar 3ij 3clf ftet 300 nuttig ycij niet souben ftunnen bebenften
of begeeren ; approbeejt be5e toaarljeib/ en bjengt 3c tot tijdben ; al^ gij ban gelooft uto beel aan 3|c3U?/ 300 3al Ijet befluit u liefelijft sjjn/ 00 3Ult baarin saeteljjft ftunnen rupten / en alle^ gemaftftelijft in beö
ïjec'
Van de Besluiteu Gods in 't gemeen.
i^fren Ijanb hunnen celini/scoctenbe : ï^tj bolamp;^enge ober mij Ijctgene oUcr imj bEfcljeibcu Qccft/ftet sal tori jijn.
4. 030 toret boorljencn niet taatquot;«Sob in fci'se of gene pacticulisrc jafte 4.r)o mid-olicr u befloten Ijceft; maat bat tacet o»)/ öat 43ob jgn Defliiit boot mibbclcn uittoep lit/ tn bat öoö 0110 baaraan Ijctöonbcn Ijecft. gooomden jcinanö ban be inibbtlcn ntct geamp;;uifu/ [jcttoclfte £gt;ab jjem jat batn ™iii Gods bocn/ inbicn £}ij be salie öefloten Ijrrft/bic Ijeeft jicl) ban niet te be- 0 K,nen' filagen/ nl£ !)ij vine brgeerte niet berftrijgt / luant 't i^ s'jn eigen fcljulb. Gij en hebt niet, omdat gij niet en biddet, Jac. IV ; 2. ©e be«
iafte i^/ Biddet, ende u zal gegeven worden, Mattb. Vil: 7. Doet uwea mond wijd open, ende Ik zal hem vervullen, Ps. LXXXI: 11. U^acljt u boot fttoabe inibbrlen te geb:uilten/ luant bat niet op ii3übg brflnit ie sien/maar Fjct ban be mibbeten te bertaacljten ; maar gebjuifit goebe inibbrlen/en bic 500/ om ben raab iïob^ te birncn/maar niet 0111 bien tc beranberen; en sijt ban in ben uitflag o'.iamp;rsorgb en ftil/ toetenbe bat bc salie soobanigen uitflag jaï ijcbüen/a!«gt; ^ob in jijnen raab ten gocbe bcfloten Ijerft; 500 boenbe/ suit pij bele teutaticn ontblieben of te liobrn bomen/ en gij snit een ftil gemaeb beluaren.
X\rII[. ©ese toaarfjeib ba^tftelïenbe/geloobenbe/en u boor bele me» Dan.i8 bitaticn Daaraan geluennenbe/ sco Si'lt on iquot; boorballen biel gcgt; voorval-6 toapenb en fte^ft sijn/be begeerten sulten tjeilig/be beHommeringen ge» ien wei matigb/ en Ijet gebjuib bc^ mibbelen s^l bnj en boorsigrig snn. ^da'
i)Den sicljbele btoaben cp/bjeigt of bjubt armoebe/fcljabe/fdianbe/in kruia be^toorptingen boor btjanben/l)onije??nDob/pestilentie/bejlieö ban ljetstl1-Sijne/ be sö^f»/ 0f SÖquot; eigen IcUen; bit bejluit maaUt ftil/ toant bet fiamt niet ban menfehen/ maar ban Ojob naar sijn eeuluig raab^» bcfluit/bat noclj gij bc?anbcreii toilt/nodi iemanb beranberen Handen bat brfluit is ten goebe obe? u/al bunt gij Ijet ban te boren niet sien;
bicji suit gij niet bjeesen/al beejbe Ijet alleö onbejfte boben.
l2ijt gi) begeerig naar eene sabe/be obe^benftinge ban bit brfluit sal in'thid-tilnc üegeejte niet toegneinen/ maar Ijciligen/ soobat men te brijec tot Cob Durft gaan in Ij et boojftcllen ban jijne begeerte; of men sal met dig.
16?
eene Ijeiligc onbe^taejpinge s'Cll alleen boor ben l^eere neberbiiigen/ Segoenbc: uln taille gcfcljiebe/ sonbe? jtejft te bujben bjingen op öec be^l^ijgen ban beselbe/ maar onse begeerte sal in ben taille 4?ot)g be^-flonbcn taotüen. t§aii s^l S'dj oo!t opboen/ of men eenige on» in't ge-suibere Dcgee^te Ijerfr/ en bic sal te^ftonb taorbcn gefinoorb; en men ^d'd'eien1' Sal nooit btaaab taillen boen/opbat Ijet gocbe üaaruit ftomc/niaar Ijet zuiver, allee nit sijne f)ar.b in be l)anb bc^ föecrcn geben/en baarmebe tei^c-ben sijn/en ben tjecre in alleé! banflen/segaenbe : Uit Hem, ende door Hem, ende tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. Rom. XI; 36.
KA-
168 Van de eeuwige Voorverordineriuge
Van de eeuwige Voorverordineringe der Verkiezinge en der Verwerpinge,
tRE- I. (jScfproften {jeDamp;cnbe ban be öefluiten (l5ab^ in 't gemeen/ Romen natie tot t!E öEfluiten (jpob^ in 't bt^cmör?/ rahrnbe bï^ menfcften 3a» bü somrai-Iigt]rib en be^boemenfgfe. (Door bedluilbige lasteringen ban ftlnaab^ stooteiSk aar'3'0e menfcticn/ geeft Ijet tooojb predestinatie of boorberorbineringe ' eenigcn ftuit/ booroorbeel en afftee? bij mcnfcljcn ban Ïïleine ftennijfc of ban brei hijebei; baarom ^bben fommigen luel gebdcljt of Ijetniet begt tca^/ bat men ban bic bejbojgenljeben niet fpraft; maar betoijle be heilige ,§clj;ift 300 ob^Hjloebig baarban fp^eefu/ en Ijet ban jeer gjoote aangelegenfjeib ig/bnfiijle ïjet eene regte bcbattinge geeft ban ben ganfct)en tueg be? jaligljeib/ en be fonteine i? ban bcrtrooptinge en juibere l)eiligmainnge/ 300 moet nietp acljtergcljoubeii/n,iaar be ge» Ijeele raab dSobjs be^fionbigö tuorben/en een iegeïijft moer tracfjten be3e leere toel te berftaan en biel te geamp;?uifien.
Wordt n. ©e ^cfjjtft fpreeftt ban bErfeie3!nge in be^fcfteibene np3igten. scheldene ■'-)e Heere Jezus Christus tuorbc genaamb de Uitverkorene, Jes. gezegd. XLn: 1, Welke voorgekend is geweest voor de grondlegginge der wereld, 1 Petri 1:20. q^m te 3gn be 25o?ge en be Sialigmalie? ban be uitbe?ftorenen.
(b) De heilige Engelen 3tjn berlioren tot eenen eeubiigen en beftetP bigen ftaat en 3aligljeib/ boclj niet in Cfiri^tué/ noctj alë JjBibbefaar aangeme?ftt/ bebiiile er in fjen geene 3onbe bia^ noclj 3oube 3ön/ nocö ooft aljj Jjun ^oofb/om |ic,i te beluaren en in tjunnen (laat te öebejS» tigen/ betugle öe ^cjjjift baarban nooit getuag maafit. ©e ^eere Slesu^ tg gegeben tot befioub ban menfcften / en niet ban «Hngelen; maar al^ 45ob en men^cü i^ Ctjjigtu^ be^eben boben be Engelen/ tie J^ein aanbibben/ en bie al«gt; %ere gebiuiftt naar sfjnen tail tot nut ban be uitberftorenen. ®e3e tjeilige Cngeler Ijecft gt;j3ob uitbe?-ftoreu/ taaarom 3g uitverkorenen genoemb taorben / 1 Tim. V : 21; in tegenflellinge ban anbere Cngelen/ bie ge3Dnbigb ïjebben/ ïjmi Bc» ginfel niet Rebben geïjouben/ en tooonplaatfe hebben berlaten/ en baarom eeutoig be?boemb sijn/ 2 Petri 11:4. Jud. vs. 6, Matth. XXV : 41.
(c) Sommige menschen 3ijn bedoren tot eenig ambt/ 't 511 in po-ïitie/ gelijft ^aul tot Stoning. 1 Sam, X: 24, Ziet gij, wien de Heere
ver-
der Verkiezinge en der Verwerpinge. 169
verkoren heeft ? Soo ban be lïertoErpfnoe. 1 Sam. XVI: 7 , Ik hebbe hem verworpen, 't 2ii in be iÜejRe/ 500 Uia^ 3uba^ mebe tot ccn Stpoötrl brrftorrn. Joh. VI: 70, En hebbe Ik niet u twaalve uitverkoren, ende een uit u is een duivel, ©an bcje Vjerlncsinoe fprrftcn biij Ijicc nirt/ maac (d) liaii öe Uejlilcsinge fammiger menfctjen tot zaligheid in tCQcni'tcilinQE Uan anderen/ bie ban (fijoö be^biorpen stjn.
III. ©e br^ftievnoe biorbt niet be;fd)e!bene tnoorben uitoebjufit/ alg: (a) TlQoooKjLioi Proörismos , voorverordineringe. 3jn 't 1£att)n Praidestina- En met tio. ïgt;it Uioocö Seteelient beiïellinoe obec ceiie jafte te boen crc je of ^secllcl-Oefcöiebt/om 3e tot julft ccn einöe tc bjengen. Hand. IV :28, Om te do^n woorden al wat uwe band en uwen raad, nQoioQiat proóórise te voren bepaald (te voren verordineerd) hadde dat geschieden zoude. Sgiet bit ooft 1 Gor. 11:7,
Welke verborgenheid God te voren verordineerd heeft tot onzer heerlijkheid, eer de wereld was. ©it taoo.zb toorbt oeöfl|iftt ban be fteUinae üe^ menfcljen tot saltfilicib/ en tot be mibbeien toaacbao? .;tj bie bcr-ftnjgen. Eph.I:ll, Wij die te voren verordineerd waren. vs. 5, iPic oné te voren verordineerd heeft tot aanneminge^pt kinderen. Rom. VIII: 29, Die heeft Hij ook te voren verordineerd daiPToeelde zijns Zoons gelijkvormig te zijn. vs. 30, Ende die Hij te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen, iéit tuoorö betèeflent niet alleen be berfnc^inge/maat ooli be bcrüicrpingB; oelü't te 5ien i^ in julfte plaatfen/in Ineific Ijet oeamp;juiftt luorbt ban öcrabep/^ontin^ JMatns» en SSnbag. Hand. IV : 28. Luc. XXII: 22, De Zone des mensehen gaat wel henen, gelijk besloten is, doch wee dien raensche, door welken Hij verraden wordt.
(h) ngoyvaais Prognoosis, voorkennisse. (Dit Üioojb beteeftent niet ecne filoote boorüJctenfcfj^lJ/ biaarboor «J5oö alle bingen cn ooft Ijet einbe bcg! menfefjen boor^fet/ Hand. XV : 18, Gode zijn alle zijne werken van eeuwigheid bekend; maat Ijet betceUent ecne noorftennigfein liefoe en ge-noegen. Soa Inojbr Cft?i^tiip be Uitbcrliurene 4?obBl ge;egb voorgekend te zijn geweest voor de grondlegginge der wereld, 1 Petri 1: 20. 25oo kent de Heere den weg der regtvaardigen, Ps. 1:6. Soo kent de Heere degenen, die zijne zijn, 2 Tim. 11:19. jgoa bmben be gdoobigen ge»
noeinb uitverkorenen na de voorkennisse Gods des Vaders, 1 Petri 1: 2.
lt;Cn Ijet beteciient be berliiejinge 3elüe. Rom. XI: 2, God heeft zijn volk niet verstooten , 't welk Hij te voren gekend heeft. Rom. VIII: 29 , Die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd, ©c^c booc-fienntgfe biorb*quot; grftclb tegen niet geftenb/bat ié/be^lnorpni te Ijebben.
Matth. VII; 23, Ik hebbe u nooit gekend. Matth. JüiV; 12, Ik kenne u niet.
(c) TlgóOiais Prothesis, voornemen, ©it Inoorb beteefient niet een' ll,2acl)'
teloosen Inengcö; maa? een ba^t/onbcranbe^lijfj cn onberbjcfielijft üefluir. ^et toorbt gcbniiftt ban be bejttie^inge ban ben ^ccce Sfeiti^ tot eenen 25oroe. Rom. 111:25, Welken God voorgesteld heeft tot eene verzocninge. S2oo toorbt Ijet ooft geB^tiifit ban be uftberftorenen: 300 ten op',igtcbaii ï. ja bc
170 Van de eeuwige Voorverordineringe
be mfbbplen/toaarboor sQ tot be jaligljeib o^aot tnorben. Eom. VIII: 28, Degenen, die naar zijn voornemen geroepen zijn ; aïg! ten opvgte lian fjct einde. Rom. IX : 11, Opdat het voornemen Gods, dat naar de verkie-zinge is. Eph. 1:11, Die wij te voren verordineerd waren naar het voornemen desgenen, die alle dingen werkt naar den raad zijns willens.
(d) *Exloyr] Ehlogee, verkiezinge. {JoeViicI fjPt ooi! üan anöere jafien QcUjuiftt tuorbr/300 bctecfient Ijet ooli bifUnijl^ {jet ftellen tot jaliglicib/ en tot be mibbclen/tiiaarboor 51) be jaliglirib öcelacijrict tuorben. Rom. IX : 11, Het voornemen Gods, dat naar de verkiezinge is. Rom. XI: 5, Een overblijfsel na de verkiezinge der genade, 1 ïhess. 1:4, Wetende uwe verkiezinge van God. be^rn opsigte tnorben be geiooUtgen uitüe?-ftorenen genaamb. Matth. XXII: 14, Weinige uitverkorenen. Rom. VIII: 33, Wie zal beschuldiginge inbrengen tegen de uitverkorenen Gods ? 3ïa }Elf toorben 3c be tie?ftie3tnge genoemb. Rom. XI: 27, De uitverkorenen (ij5r. bejftiesfnge) hebben het verkregen. i^e^B/bie «l5ob uitbe?ftoren Ijeeft tot l)et einbe/ heeft ÏJtj ooft lie;ftoreii tot be mibbelen/ 't tatift ooft boor be?» ftiE3rn taorbt nitgebjuftt. Joh. XV: 16, Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik hebbe n uitverkoren , ende Ik hebbe u gesteld, dat gij zoudet henengaan ende vrucht dragen, vs. 19, Ik hebbe u uit de wereld uitverkoren.
IV. ©an tjet taoo^b gaan tuij obe? tot be 3alJe/be3e 3uUen tui| in eene fiefcöjübinge Uoorftellen/ en bie ban fluft tot (tuft berfttaren.
Derzclvcr De Predestinatie of voorverordineringe is een eeuwig, vrijwillig en onver-
brschrü- anflerlijk besluit Gods, om tot verheerlijkinge van zijne vrije genade eenige menschen te scheppen, onder de zonde te besluiten en door Christus tot de zaligheid te brengen, en om tot verheerlijkinge van zijne regtvaardigheid anderen te scheppen , in zonde te laten komen, en om de zonde te verdoemen.
V. ©e boorbcjorbincringe fjieen besluit Gods. 5(1 luat tnj) in Jjet ba» rige ftapittel ban be bcfluiten a5ob^ in 't gemeen gc3Egb Ijebben/ moet ooft tot bit particuliere geb^agt tnorben/natnelijft/bat Ijet iji eentoig/ brijUiillig/ tmjg/ abfolunt/ Diilie:anbe?liift.
Oorzaak ©e oorzaak ig God. Rom. VIII: 30, Die Hij tevoren verordineerd heeft. Eph. I: 5, Die ons te voren verordineerd heeft. lt;J5ob i^ algEiioeg^aam in en boor ï^emselben/ Öaööe geene noobjafte fcl)epfelen te maften; maar 't i^ alleen 3ijne goebljeib/ bat i^ij fdjepfelen 3i)ne? goebfjEiö tail beelacfjtig maften/ ja bat ïjij «Engelen en menfcljen öegaafö tjetft met be^ftanb en luillc/ niet alleen om in sicfoelben genoegelgft en be?ma» ftelijft te 3|jn/ maar Ijunnc 3aligl)eib te Ijebben in be geniEenfcfjap met lt;Jigt;ob/en in l)etge3igte en e^ftenteniiêfe ban 43ob^ bolmaafttljeben ; toel» 3alig ig Ijij/ blen OBob baartoe Beeft bejftoren!
Einde. Het einde , 't taelft iJ3ob in be lioorbejotbineringe ficoogbe/ i^ de verheerlijkinge van Hem in zijne genade en barmhartigheid, en in zijne regtvaardigheid. J^iet algof a5obe baarboo? ietg toegeb^agt tniejb tot sgne t)ee?lpft-Ijeib; maar opbat Engelen en menfe^en in fjct gesigtc en in e^ftentcnigfe
ban
der Verkiezinge en der Verwerpinge. 171
ban dien/ saHgljeib jouben IjcBBcn. Zelf^ onbc? be inenfcgcn bost ecu Intj# man nier^ ban tot een jcfie? elnbe; een boutamEepte? jal niet eej^t ftee» nen/ gout en alle?let)e materialen jonbe? einbe en aagmejft Oij malftan»
brren Ijalen en baarna Befluften/ luat ÖÖ mebe boen jaf; maar IjÖ Beoogt eej^t een ftuijT te inafien/ en om bat oogmeja te BefJomen/ joo Brengt f)ij Öt't al^ mibbelen Bij malftanberen/taat baartae bfent; baaruit be briöte rrgef/ het idlers'e einde is eerst in de beoogingeen laatst in de uit-voeringe. ©it fjeeft tocel mee? pïaat^ in ben alleenüujjen ^5ab. ^ouöc bie eejst brfluiten menfeften te fcljeppen en bic onbe? be sonbe tc Befliiiten/
jonbej bejöer oogme^ft/en baarna Bcfluiten/luat I^ij met bie menfcljen boen souDeï ^eeii/i^ij Bcfliiit ee?öt jjet einbe/be üe^fjee^ijHinge ban jijne genabe en regtbaarbigfjeib/en tot bat einbe Befluit 43ob be mib'
beien om bat einbe te beftomen/ VneltiE ^ijn menfeïjen tc fcOcypen en onöec be jonöc tc Befluiten. iDit taorbt buibelijft in bc ^dijifturc uitgebjufit/ Rom. IX: 22, 23, Ende of God willende zijnen toorn bewijzen, ende zijne magt bekend maken, met vele langmoedigheid verdragen Leeft de vaten des toorns , tot het verderf toebereid; ende opdat Hij zoude bekend maken den rijkdom zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij te voren bereid heeft tot heerlijkheid ? Ijier ftelt bc Slyoetel nabjuftftelijli boo?'t oogme?ft dSoö^/'t tneiH ijl bc Betotjsinge ban synen toorn en ban ben rijftöom ^ijne? fjecjlijbljeib ; en baa^op ftelt ï^tj boor be mibbclen tot Beftominge ban bat èinbc/namelgft/be baten be^ too?n£ tot öetbe?be?f toebereib/ en bc baten bc? Barmf)artig(jciö tot rjee?löflljcib boo?bereib.
VL ^oo aló (öob boet in ben tqb/soo Ijeeft J^ij Ijet ban eeubiigljcib van ver-Bcfloten te boen; in ben tijb be?ftie^t i0ob fommfgen tot galigljeib uit kiezinee-bebe?borbene mapfa be^ menfc|jeljjficn gcffac^t#/ en B?engt gt;c tot lt;£f)?i^ tu^ ljunnen 25o?gc/en maafit öooc ï?ein 5al'8/öie^ geeft ftet ban eeutoigljeib befloten ^oo te boen; bnclj ai^ mibbelen om 3011 oogiiie?fl/ bc be?ljEe?lriRingc ban jijne BarmFjartigDpib en regtbaarbigljf'ö tc beftomen/ bat tua^ bet einbe; baartoe Befloot lt;5ob mciifcf)en jalig tc maften/ eu baartoe te fdjeppen/onbe? bc jonbe tc Bcfluiten/en boor Cf)?i^tu^ te br?lopfen. ^oobat/al^ blij bc boorbcrorbineringe in Qaar geljcel nemen/ influitenbc eu rinbc en mibbelen/Vuaarboo? get einbe uitgeboe?b taoibt/ 300 ftomt en jonbc eu Cljjigtué baariu mebe tc papfe. lt;lSn ooft al fiebatten tDiJ Ijet eenc cn ftet anberc op vcfj self/ en get eene na get anbcre/ 500 Vne»
ten biij/ bat qjob alle^ met eene enftelc baab Befluit/en allcjS influit; maa? ten opygtc ban be o?be be? paften bio?ben einbe en mibbelen onbe?fcgeiben.
^oo geeft il5ob ooft Befloten be?gee?lijftt te taorben in jijne regtbaar» Van yer-biggeib/ en om bat einbe te Beftomen/geeft (%ij Befloten menfegen tewerpinge' ftljeppen/ toe te laten bat 3e boor gunne eigene fcgulb souben jonbigen/
en in regtbaarbiggeib gen om bc jonben tc bc?boemcu. gt;0ob geeft ben eenen niEnfcgE niet gefegapen tot bc jaliggcib eu ben anberen menfege tot bc be?-boemenigfe; maar geeft get gegcele mEnfcgelrjfic geflacgte bolmaaftt
172 Van de eeuwige Voorverordineringe
ïjeilio DffrfMPEti/cn aljoo ten opjiotc Vjanflct cinbe be? jafie tot be liöftf'13- S1' M'öOe/tcn opstgte ban get Einbe be? safic; be geiliae ftaat ^abbc tot 31JI) einbe be jaiigljeib/ bie saube alle menfcljen tot be salig^eib gclfib firtiben/ 300 be menfcljefn bien flaat Qeölelicn Inare. i^et einbe be? 3afie of br? moet men nfet bermengeu met öet elnbe Uan ben lue?-
ïte?; hiaut lt;J?ob bie Ijabbe in be fcljcppinae be Bcaoginge niet om alle menfcIjcn jalig te maften; taant bati ^oubcnse ooft allen tot be jalig» fteib ftomen/beltifjle lt;i5ob^ raab Beftaat/en l?ij altijbsijn einbe Deftomt. (0ob bejljtnbejt niemanb tot be salig^eib te ftomen; maat be menfclje jelf fluit jicf) uit/boorbien fjij Urijtoillig jonbigt. ®e Bejlnejinge laan fomml» gen tot be saligljeib/fcöaabt ben anbèren niet. 3De liej\ne?pingc ip be ooc saaft niet/bat iemanbsonbigt/maa? 00 jelf/notfj bat iemanb be?boemb bojbt/ maat be sonbe. 't 3IÖ Itiaa:/ bie niet berftoren i^/ bie ^al niet .^alig toojben ; maar 't ij? ooft toaar/bat niemanb alp jonbaar Bejboemb jal tao?» ben. (©at i^ ooft liiaar/ bat ai^ iemanb jidj beftee^t/ in Cljrigtu^ gelooft/ rn fteilig lerft/ bat bie niet liejboemb/maa? jalig ^al tootben ; bat ftet be^ menfefjen eigene fcfjulb i^/al^ DÜ bat niet boet/ en bat Ijet (l5obölJri)c ge-Ecnlaster nabc i^/al? C?ij iemanb beftce?t/tot Cö?ipti^ Brengt en fteiligt. gjiernit bcant- Biijftr/ bat ftet een Uuile laéte? i^ te jeggen bat be ïtf?fte lee?t/ bat be eene wöoru. infn^|jc totbe jajigijeib/cn be anbere menfefje tot be Be?boeinenipfe i^ gr(■fl]apen; rn bat een menfcljc/ fjij boe ooft 500 beel goeb al^ iemanb joube mogen boen/ bat Ijij ebentael be?boemb jal taojben/ en bat een anbe?/ Jjij boe ooft 300 beel ftlnaab al? iemanb boen ftan/ bat ftij elientoel 3alig jal luotben. J^ejre 31) ban ben Stlmagtige onrrgt!'t «ne enftcle goeb-Ijeib en Dcifinfjcib/ bat Befloten Ijeeft wnt genabe en rrgtbaarbigfteib aan menfcijen Beftenb te maften, 't 3# enftele Ijeiligljeib menfcljen boot alljjipti^ te üejlo^fen rn boo? ben Uieg Ban Ijciligljeib tot be saligljeib te biengen. 't %!$ enftele Ijeiligfieib/ menfefjen/ bie boor fjnnne eigene fcöulb sonbigen/'inbe sonbe te laten liggen/en om be sonbc teBe^boc nun. (©ar iemanb gob^alig en gelooBig luo?bt/ tg niet be^ Boosen men» fcfjen luejft/ bie toil niet? ban ftüiaab boen ; maar 't ^ «n genabeluejft vj?obé/ 't Inelft 450b alleen aan be uitBe?Uorenen boet.
is van ' VII. ^©e Uoo?\icro?biiieringe is (a) van eeuwigheid, boo? be g?cmbleggingc eeuwig- tie? luerelb. Rom. VIII: 30, Die Hij te voren verordineerd heeft. Eph. 1: 4, wfui/rijquot; (b) Vrijwillig, (öob Uiierbe niet gcnaab3aaftt boor iet^ ban buiten of ban Binnen/ menfefjen tot fiun einbe te lje?otbineren/ maar 't Inail enftel 311 n luelbeljagen. Matth. IX: 29, Alzoo is geweest het welbehagen voor U. dSn bat ^ob besen l)e?o?binee?t boor Cljti?tnö tot be 3aligljeib te B?engen/ cn be3cn cm be 3onoen te Be?boemen/i^ mebemftelen alleen 3ijnE n?tj« ijeib. Rom. IX : 21, Of en heeft de pottebakker geene raagt over het leem, om uit denzelfden klomp te maken , het eene , een vat ter eere, ende het ander wüs. teroneere? J^eel mee? ban (Oob. (c)Wijs, Be?otbinercnbe be gepafte mib-belen om bat einbe uit te Boeren. Kom. XI: 33,6 Diepte des rijkdoms, beide
der
der Verkiezinge en der Verwerpinge.
der wijsheid ende der kennisse Gods! i©it rotytbe SCpo^tel uitobrt be toaorliL'?nrb;neriiiaE/lian taclfte ÖÖ bit ftapitrel grfp^afien Ijabbe. (d) Onafhankelijkheid , absoluut, zonder eenige conditie 43aö Uorjt bit örfluit uit Absoluut, boor imbörlen/baclj be mibbelen 5ijn be coiibitic uict/tjct brflnit tjangt ban be miöbdcn «iet af/ Ijet Inorbt niet üaét of lo^ gemaaftt boot be mibbelen/ maar (0ob self beftie?t be mföbelen tot 3511 Gage/ onüe^anbeiliïft/ en oiiüijiüljaat baoniemen/ en bat tioornemen treeft Cji) uit l^cmselüen ge»
maalK/ naar ^ijn tnelljcfjagcn/ Uiaarnaat .vel) alfe mibdelen moeien fcliift*
ften. Rom. IX: 11—13, Als de kinderen nog niet geboren en waren, nochte iets goeds ofte kwaads gedaan hadden , opdat het voornemen Gods, dat na de verkiezinge is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den roependen, zoo wierd tot haar gezegd, de meerdere zal den minderen dienen Gelijk geschreven is, JacobhebbeIk liefgehad, ende Ezauhebbe Ik gehaat, (e) Onveranderlijk, ©e» Onvevan. Uii)lc Ijet üoDrnemeti téobé lian eeulmgljeib genomen i£'met op eenige derlük-conbitie Uan goebljeib of UUiaattfeib bes nienfcfjen/maar alleen naac Tjet üielüerjagen «öoöé/300 is Ijet onmogelijft bat Ijet beranbrren ;onbe; inant qrgt;ob jrlf 1«) onbejanbejltif!/ is üniB/ aimaatig. ©aajom/ Rom. VIII: 30, Die Hij te voren verordineerd heeft... deze heeft Hij ook verheerlijkt, Rom. IX:21-23.
VIII. ©e lJoorür?otDineringe Ijeeft ttoer beclen/namelQli/ be be^Uiejinge Bestaatin en be bcrtuejpinoe/ geliift bliifit nit jullie plaatfen/ in taelfte jfj beibc Jfn^en taorben jamengebocgb. Rom. IX 22, 23, Vaten des toorns tot het ver verwer-derf toebereid. Vaten der barmhartigheid , die Hij te voren bereid heeft totpiQge' heerlijkheid. Rom. XI; 7 , De uitverkorenen hebben het verkregen , en de anderen zijn verhard geworden. 1 Thess. V ; 9 , God heeft ons niet gesteld
tot toorne, maar tot verkrijginge der zaligheid.
IX. DE VERKIEZINGE macDt boot Uerfdieibene tnoorben «itgrbjuftt. Vebhe-5Cts üoarnemeu/UoarUennijjfe/ boojUrjorbmeringe. Rom. VHI; 28 , Die g-lver na zijn voornemen geroepen zijn. vs. 29, Die Hij te voren gekend heeft, benamin-die heeft Hij ook te voren verordineerd. ^Dinecinge ten ceulnigrn leüen. s®* Hand. XIII 48 , Daar geloofden zoo velen als er geordineerd waren tot
het eeuwige leven. SInfclijjjuinge in jjet boeft beó letJeniö. Luc. X: 20,
Verblijdt u veel meer dat uwe namen geschreven zijn in de hemelen, „©tellmge tot jaligtieib/ 1 Thess. V;9. ©rrftfetfngr/ Eph. 1:4, Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegginge der wereld.
X. De verkiezinge is eene voorverordineringe Gods,' door welke God van Beschrjj-eeuwigheid vast en onveranderlijk besloten heeft eenige particuliere men- Tiu=e-schen als met name, zonder eenig voorgezien geloove of goede werken,
uit zijn enkel vrij welbehagen , te brengen tot de eeuwige zaligheid, tot prijs der heerlijkheid zijner genade.
XI. (a) ©e betUiesinge ip een werk Gods. iPen ceutafgen (l5ob/ bic vcfi- ^c®®n jclben algenoegjaam i$/ öctft l)et be^aagb jtjnc goebfieib mebe te breien/ G^a. e« tjeeft baartoe eenige jnenfcOen uitberftoren. Hij heeft ons uitverkoren, Eph. 1:3. Hij heeft ons gesteld tot verkrijginge der zaligheid, 1 Thess. V; 9.
173
174 Van de eeuwige Voorverordineringe
«Paarom hiorben zijne uitverkorenen gpnaamb. Luc. XVIII: 7. (i5ob Ifomt ïjif? niet Ijooj alp érorer/oorörelenöc oUe? öe baDcn öe^ menfrftpn/en daarop rcgiljaarbigrnbe of bi^bocmrnöc/maa? aïsfaubcrein Cferj/met Ijct jijne ganDclcnöe naar jijn tuclgpballrn/ brjcn liejHip;enöe/ gpiipn bp^tuc^ppnüe. Vaneeu- (b) ©p bpihipjingp ijs grfcliirb van eeuwigheid. *l3ob liprftippt in bpn tijb wigheid. t,00r tjg Riacfjtbabigp roppingp/ bpn mrnfdip uit bpn ftaar bp; na»
turp oUrjb^pngrnbp in bpn ftaat bpr gpnabp. Joh. XV : 16 , Ik hebbe u uitverkoren , ende Ik hebbe u gesteld, dat gij zoudet henengaa.i ende vrucht dragen. ifêa.u bp^p Uprftip^pnbp rorpnigp Ulapir int ppii epuluig baornp» men. Hom. VIII : 28. Eoabat hrt bcflmt bp? bprlnpynge nipt gpnompn toorbt in bpn njb/al? bp menfclie baar nu ig/gploofc pn gabsalrg Ippfr; maar het i«gt; grfcfjipb ppr bp mcnfcljc iptd gopb^ gpbaan fjprfr. Rom. IX: 11. ■©an priuiiirifirib boor bp [uonblpggingp bp; Inprplb. Eph. 1:4, Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegginge der wereld , opdat wij zouden heilig ende onberispelijk zijn voor Hem in de liefde. Eph. 111:11, Naar 't eeuwig voornemen dat Hij gemaakt heeftin Christo. 2 Tim. 1:9, Naar zijn eigen voornemen ende genade, die ons gegeven is in Christo Jezu voor de tijden der eeuwen.
Gaat over (c) bpjjjipjingp gaat abr? ppnigp inenfrïjpn : «Pob ftrpft ccn onbpj» InTparU-OEinaaUt tiisfclirn mrufctiPn pn inpnfr!]pn. Matth. XX: 16, Velen culier. zijn geroepen , maar weinigen uitverkoren. Rom. XI: 7 , De uitverkorenen, de anderen, ©p mtbp^Uorenen 5ijn particuliere menfcljpn/met name/bie en bic/ in tegpnftpllingp ban anöprpn/ bip pn bic nier. t!3ab fjppft gppne ïitaalitpitpn of hoebanigljpbcii bp^ftorpn/nipt joabanige/busbaniiTi*/nipt grloobigpn/^ob^aiigrn/ma^ir bip pn bip met namp. Rom. V11I:29, 30, Die Hij te voren.... deze heeft Hij ook. 2 Tim. II: 19, De Heere kent degenen die zijne zijn. Phil. IV :3, Welkers namen zijn in het boek des levens. Uit enkel (d) pp bpjltip^ingp ig nipt grfcljipö om Christus verdiensten , om voorge-gen.behaquot; z^en gel00vegt; noch om voorgeziene goede werken, bat 51)11 b^ucljten uit bc be^fupvngp bloenenoe/ maar geenc oor^aflpn ban be Up^ftipjingc/jfi gaan nfet boor/ maar bolgcn bejp; niptjs naob^aaht ©ob' niptg bat in bpn men-fetjp 5oube $tin/ of ban bpn5clbpn gpbaan jotibp toujbpn/ t)ppft «Uob üetnogpn iemanb te bpjitipspn; maar Ijftisniet ban brijheib/niet ban Inefbrljagpn ban gt;l3ab. Eph. 1:9, Naar zijn welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen hadde in Hemzelven. vs. 5, Die ons te voren verordineerd heeft tot aanneminge tot kinderen, door Jezuin Christum in Hemzelven, naar het welbehagens zijns willens.
Pit allppn ip be fumeme bp? berüip^ingc/ bodj in br mtuopriiige gebjuilit (ÏPob mibbplpn. gt;!3ab laat toe/bat fjet mpiifdjplijft gpflac )tc onbej be 5011 be en ft^afma.irbigheib üonit/ en in ben tijo t^pfit gt;6oQ 5i)np uitbpjfiarpnpn uit bipn ftaat/pn bplDtjst ljun jij^e gpnabp^pbienopvgtctnojbtbpbrrftip^inge penaamb ppiip bprHip^ingc bpr oenabp. Rom. XI: 5, 6, Alzoo is er dan ook in dezen tegen woordigen tijdeen overblijfsel geworden naar de verkiezinge der genade. Ende indien 't door genade is, zoo is 't niet meer uit de werken.
der Verkiezinge en der Verwerpinge. 175
lt;©mbat(l5obCEnfgenuitbe?SorenB«ft/baaromfcïjenRt ^ij tug/ om ïjcn op pene J5otic öetameltjfie toij^e tot ^ob en be ^affg^eib te fijenpen. Joh. XVII: 6, Zij waren uwe , ende Gij hebt Mij dezelve gegeven. 5lin bc^en opvotc ie be brrliirynnr rjrfcljirö tn Ctpifitné. Eph. 1: 4, Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem. vs. 5 , Verordineerd heeft tot aanneminge fot kinderen , door Jezuin Christum, vs. 6 , Begenadigd heeft in den Geliefde.
©e brjUiejmge Plocit niet uit remg baorgcsirn jjiloourof goebc toec»
ficn; ina^t bic bribe Ulueijen uit bc bejUirsinge/ aló nuODelen om be uitberftorcnen tot tie linn ücinrbinreibc ialialiciö te bienoen. ^iet bit ban Ijrt gploobe. Hand. XIII: 48, Daar geloofden zoovelen , als er geordineerd waren tot het eeuwige leven, ©aarom tao^bt Ijet geloolje genoemb het geloove der uitverkorenen, Tit. 1: 1. giet ï)et oe^egbe ban be goebs toejlien. Eph. 1:4, Hij heeft ons uitverkoren , niet ombat tnij ^oo tnaren/ of ombat lt;l5o6 onlt;gt; 500 aanlag/ maar opdat wij zouden heilig ende onberispelijk zijn voor Hem in de liefde. Die Hjj te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd den heelde zijns Zoons gelijkvormig te zijn , bf3E fjerft C^n geroepen , geregtvaardigd, verheerlijkt, Êom. VIII. 29, 30.
(e) ©e berftieunge ig onveranderlijk. ÏPe mrnfclje jal bit brfluit nietiaonver-beranbrren/örlnijlc be brjlJiesinge niet grfcljirb ig op eenige conbitie/anaerl'jk' en betnjjle vöob srlf in be uitbr^ftorrn toc?lJt 't grne J^em inclbfljage»
lijft i£/ om firn öaarboor tot bc jaliofiriö te Iciücn. èob 5clf ;al uit ïjfm;clbcn bit bcflnit niet beranbcrrn/bclnrj'e bij öcn ^crre geenever-anderinge is ofte schaduwe van omkeeringe , Jac. 1:17. ©r«i Ojcrrrn tuijé-ï)tiö en almaBtigljriD boet snncn raaö btitaan; öaarom fpjrrftt öe ^clj^ifture ban bc onveranderlijkheid zijnes raads, Hebr. VI: 17. Opdat bet voornemen Gods , dat naar de verkiezinge is, vast bleve , Rom. IX : 11. Het vaste fundament Gods staat, 2 Tim. II: 19. Die Hij te voren verordineerd heeft, die heeft Hij ook verheerlijkt, Rom. VIII;30.
(f) t)et cmbc bc? bcrliicsingc iji be bcjljct^lijltingc ban ij?ob/niet om Tot verrem {jrcjltjftljcib toe te brengen/taant 1^0 ig bolmaaftt; maar om alle
jljnc bccrlijlie bolmaafttljcbcn/bic siclj in l]Et tac^ft öcj ncjlo^fingc op-God. boen/te openbaren aan (éngclen cn menfefjen/opöat bie in bc bcfeljou»
tainge ban bicn jaligljeib sotiDen grbbcn/cn bat allcg tut Cjcm als tjet cin» be/taaarin allcp emDigt/tc brengen/met Qcm tclobcn/tc p:n^cn/ en ^cm 300 cerc cn fjcetlilhïjcib tc grbcn. 't «Einbe ié om verheerlijkt te worden in zijne heiligen , ende wonderbaar te worden in allen , die gelooven,
2 Thess. I; 10. 't Is tot prijs der heerlijkheid zijner genade , Eph. 1. 6. l^icc»
ober toept be Slposiel uit : Uit Hem, ende door Hem, ende tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. Rom. XI: 36.
XII. l^ct anbere bccl ör? boajbejojbinrrtngc 1^ De VERWERPINGE, tnch vkeweh-fic mrt bcjfrlicibcnctaoo^örn taorbt uitgebjulit/als brjlnrrpcn Jes.XLI: 9, . Uhebhe Ik uitverkoren , en hebbe u niet verworpen. (CocbcrciQinge tot denTbe?quot; bejbejf, Rom. IX: 22. ^tellen tot toocne. 1 Thess. V: 6. ^tot een oocbeel op» nammgen.
176 Van de eeuwige Voorverordineringe
gefcfjtctjcn te jtjn. Jus. vs. 4. jSict gefc^ccben tc jtjn in Ijct 6oeR be^ ieUen^. Openb. XIII: 8. Uit beje plaatfen taoröt metEen fietocjen/ bat er rrne brrVxicrinngp Bfisohrij- XIII. De verwerpinge is eene voorverordineringe van sommige particuliere vingc. menschen , als met name, tot liet eeuwige verderf, uit enkel vrij welbehagen , tot betooninge van Gods regtvaardigheid in hen om hunne zonden te straflfön. Gaat over XIV. (a) vörUlH ör IutUu.iingi' oaat over partiealiere personen, grinft P^ticulie'prtoonö i^/rn nog lirrtirj (jftomib ;al taarticn/ ; o colt Oe UEtUierpingf; Want hare namen zijn niet geschreven in het boek des levens, Openb. XVII: 8. arh?ir'tult;j 31-gt tot öe particulferEii/gij zijt niet van mijne schapen , Joh. X-: 26. Zij taorbfn nitocti^iirft iiiec l]Et rElatibe luoorb öie/ Jud. vs. 4 , Sommige menschen, die eertijds tot dit zelfde oordeel te voren opgeschreven zijn. daarom taoröEU coll fominipfn niEt name gEnoemb. dE.au/ Rom. IX : 13. ^ljarao. Eom. IX : 17. 3aöasl giscariotg. Hand. 1:25. ©cjb bErtoorpeiicn jijn in getal otiamp;EbEnftEliirt te fiüUEn gaanöe fiet getal bEr iiitbE^ftorEnEii/ taElhe in tegenilEtling? ban be;e/ ja jElf^ ban be grrorpcnrn/tijftnigen genoEmö luorOEii. Matth. XX: 16.
Uit rrij (b) ©c ürjtarjpingc bloeit EnUflnll uit llEt welbehagen Gods. lf)urmegob« weibeha- i00ptjeiö ié UiEl De ooc^aaft ban Ijuiine bEjöarinEiiiBle/maar 31) i^ be ooc-8ei1' 5aaH nu t bic (l3oö bemogen Ijreft om beu bEftuit tot bE^ljEE^IijftingE ban 3ijnE rEgtbaatbigbciü/in Ijeu te be^toErpEn/te nrmEn; maar 't i? EnUEl toElbEljagEn ban töob/bie tEgt en magt fjEEft niEt fjet 3tine te boen taat hiil/en niEinanb mag jEggen/Waarom hebt Gij mij alzoo gemaakt ? Rom. IX: 20. Jgaar jiin tDElüEtiagen Uerturnt ii3oö ben Ineg bet saliglieib. Matth. XI: 25, 26. Hij ontfermt Hem diens Hij wil, ende verhardt dien Hij wil, Eom. IX ; 18. Cjet boorneiuEn tp bagt : eer de kinderen iets goeds of kwaads gedaan hadden, Rom. IX: 11. 't 3$ (!3üblt;5 bjijlJEib En Uiel-amp;El)agen jtjne regtbaarbigheiD ^oolDel te bebiijjen aan bE^rn/ alp sijne gEiiabe aan anberen. Rom.IX:22, 23. ($Soü jal jfjne Ijeiliglieib En tcgt-baarbigljEib tacl bcfct)crinEn; be grloobigen luEtEti bat 4500 rEgt i^/ En allE 3tinE lianbElingen regtbaarbig. ©ie Ijicr met (J5ob ttniiétEn tail/boE IjEt. Tot eere (c) ^Elijll be b^rjljeiö i(5abé ;iclj beitoont in Ijet nemen ban villi beu regtvaar- fiefluit/ 500 tg (jet Einbe de betooninge van Gods regtvaardigheid, jiclj digheid. opeiibarEnbe in be uitboeringe ban IjetjElbE. )^ij/bie|)EC EinDe bejlnit/ bcfluit mEtEcn be mibüelen tot öct einbe. a5ob ftceft niEt üefïatEn bic rn bie te Ue^boemen anbe?^ ban om be sonbe. lt;J5ob laat toe/ bat jij booc Jjunne eigene fcljnlb ban töcb afballen / en jiclj fïaben ban be jonbe nialten; jij/ nu ge^onbigh IjebbEnöE/ 50a jijn 31J giftomen onbE^ bEn bloElf/ bie op öe jonbe gED?Eigb toaé. ©aar iC»oö fommigen ban be jonbe en ben blOEft bE^logt boo? ben IJSocge Cl3?iptug/ baat
laat l^ij be^En liggsn; baaruit liomt ban üoujt/Dat 3e niEt naar 4?ob Öooren/ en in ifjEin gelooben. Joh. VIII: 47 . Daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God uiet en zijt. Joh. X : 26, Gijlieden gelooft niet,
want
der Verkiezinge en der Verwerpinge. 177
want gij zijt niet van mijne schapen. q3m be 50UÜC töob Jjen al^
een ri'gtbaarbig ïteote?/in den dag des toorns ende der openbariuge van het regtvaardig oordeel Gods, Kom. 11:5. bewijst God zijnen toorn
over de vaten des toorns tot het verderf toebereid, Rom. IX: 22.
XV. ®iilt;i Ucjre Ijcbbcn luij beje salie be?hiafl?b. ©e.^c leerc ficcft bele üeft^rjDc^/ aïp ^apiptcn/ IjocIueI nice allc/ ilenioiiftrantni/ SCu^ tejfclicn/ cn anbfren.
De Remonstranten 51)11 in Ijct beoiquot; ban be boarlcbenc eeutoe oprjC'iietgo-ftaan/Uan Ijct .^pnobus J^ationaal/bat ben naaiii Uicl blagen niag Uan een Generaal ^iunobua/ geljauöen tot ©ojbcecljt In bc jaren 1618 en monatran-1619/ beroojbeeib/ en baajop uit be ^erefonueejbe ïie^Ue uitQelnnj-tcn-pen. t!i?E3e (lellen vooreerst een generaal en onbepaalb öefliiit om be Otioobigei! cn in goebe Uie^lien Uolljarbenben jalig te malten en alle gobloosen te be^buemen ; bit noemen 5e ben Uoojgaanben luiüe ^obj?. Ten tweede jeggen 5e/ bat 45ob buoc eenc algeineeiie nienfcljenlicfbB Stoné C!)?i#tus tut eenen galigmafte? boo? alle menfcljen en icbr? in Ijet öösonDc? bcjorbinec^b geeft/ cn bat vöob in aaiiinejftingc ban be aigemcenc baibaèninge ban C0?i?tup7in aanme?liinge ban {jet gcloobe cn be bolfjarbinge in goebe Uiejlien/ 't tnelft 50 jeggen in be niagt ban be^ menfcljen bjijcn loillc te jjjn/ 't Inelft (©ob boor eene mibbelfien»
ni^fe boorjiet Inac iebc? boen of niet boen sal; bat (Jjob/ jeggen 5e/ baarboor bcluogen i? getöorben te Defluiten be soobaniQeu jalig te maften/cu boot be boorgesiene oiigeloobigljcib/gablaogQcia/en afbal ten ciiibe toe/ üetuogen i]é gelnojOen te üefluitcn be soobanigen te be^boc» men; en bat niemanb/ombat fjij niet lneetof f)ij Uolljarben jal/feftoon Öjj nu gcloobig cn gobsalig i^/be;3eftejb ftan 3ijn ban 5r)ne ^aligtjeib.
De Papisten jijn obc? bit ftuft niet een^/ maar ft^ijbcn Ijeftig tegen Papisten, malftanbercn ; fommigenstjn in bit jluft bijna regtjinnig/anderen jijn't cen^ met bc Ifxenionftjantcn. CcjjSt toa^ be ft^ijb tugfdjen be Jfranci^»
tanen eii (©ominicanen/ baarna tugfcljen be ^tesuücn en be ten; bcse ^ijn boor öe be?f!iejinge uit genabe, gene bjijben be bejliie»
Singe uit be toejUen/ beje sjjn tuebejom be^fcflillenbe/ bc eene tuil/ bat be bejftiesinge tot bc genabe ig uit cnltele ocnabe/ maar tot be Ijcc?»
lijftljeib uit bc luejfien/ be anberc Vuil bat fjet öcibe i? uit be Uiejftcn.
De Luthersehen ^oubcn jicl) niet flipt aan liet geboden ban lEutljecu^/Liuuer-bie in bat ftuft suibe? üia^/ IjoelUEl tjÖ ^ te rutoe uitbjuftftingen ge'SCien' Bjuiftte; maat jij/be eenc bejber ban be anberc/ loijficn ban Ijem af. Sij ftellen tlucc befluiten. Het eerste i^ bij f)en be be^ftiejiiige ban dj?iptu^ tot cenen aloemecnen ^aliguiafte? ban ftet ganfefje menfefje-lijtje geflacljte/en 500 ftellen 5c eenc berftiesmge ban alle nienfcfjen/om 5e allen boo? Cljjigtusi te be^lopfcn/ gcnoegiaiiic mibbelen tct be salig»
ijeib te gebcii/ jjen tot Clj?igtup rocpeube/ en om 5e jalig te maften oubej conbitie ban geloobe en üefieetingc; soobat 52 allen jalig souben I. ^ ftugt;ls
178 Van de eeuwige Voorverordineringe
Hunnen taorbcn/ inbicn jtJ Iniïheii in D^ïooben en jidj fieftce*
ren; öocj) bat (jet ineerenbEe! bc? menfcöen bie aanöiebinge be?\iie?pt en baarboor Uejloren gaat, iïJicjbij flellen 5e nog een ander öefluit ban berfiicsingc/ namelijft/ bat (öob ban ccutoigfjeib uit jijnc biije genabe cenige yatticnliece nienfcljen al^ met name tot be jaligfjeib ijceft uit-be^ftoren in a'?' funbament ban bejhiesinge/ toelfie al^
^orge boor tjen joube fictalen / en be jaligfieib bejtoerben; bocö anberen toillen alniebe naar get boorgejien geloobe/'t jij al^ eene De* luegenbe oorsaaft/ of a(|i een injljument/ gelijft in be regtbaarbigma» ftinge; en bejöe?/ bat be uitbcrRoreiien/ nu geboren 5ijnbe/ boob jijn in sonben en mi^baben/en yeene fijactjten fjeüben om 3iclj te
befieeren en in Cljjifïtii^ te gclooben/ maar bat (i5ob boigen^ {)Et öefluit bej bejïiiesinge tjen iebr^ oy jijnen tijb befJee^t/f)et geloobc geeft/ en hen tot be 5aligf)e!b brtnaajt/ .^oobat be nitbejftorencn/ Ijoclnel jij na be Incbe^gcboo^te liiebr;oin geheel itunnen afballen/ rn tueberom boob Vuorben in 5onben en niipbaöen/ nogtan# niet eindelijk, bat ig/ tot ben einbe tce liunnen afballen/ betaijle (öob/ balgenp jijn eeutaig en onbejanbe^lgft befluit/ Ijen boor Ijunnen boob tueberom in (jet ge» loobe cn be luebejgeboo^te Ijp^ftclt/ joobat een uitbe^liorene/ tDebejge* Boren jijnbe/ br^eftejb ftan 51)11 ban sijue jaligljeib.
Amyrai- Amyraldus, en bie Ijet na öem met Ijem Ijoubcn/ pjetenberen een mib-
^118- beltaeg uitgebonben te öeüben/om be aanftooteliififjeib ban belnareleer lueg te nemen. Sij ftellen ttnee befluiten; een algemeen, tuaarbooj a5ob jiclj obe? Ijet ganfefje menfcljelijfie geflacljte ontfe:inenbe/ befloten fjcefc CtlJ'Ptu? In be luerclb te jenben/ opbat bie boor 5i)ne bolboeninge be be?-gebinge be^ jonben en be eeutaige .^aligljeib boor alle menfcljen berlnerüen joube onbej bie conbitic ban in öfem te gelooben/en sulfte saligljeib niet te bB?fmaben/joobat 4?ob in eenig op^igte be saligljeib ban alle menfcfien toilOe/en bat ieber menfclje soube ftunnen jalig üiojben/soo t)ij maar toil-be. l^ierDj) boegen 5e een particulier befiuit/tuaarboo? gt;j5ob uit enhele bnjc genabe eenige particuliere pejfonen al? met name Ijecft uitbejlioren tor be jaligtjeib/ tot tuelfte l^ij D^n odi Sfftc? I6?cngt/i|ij jelf öun/bie ban nature nict^J fitmnen/geloobe en beftccringe gebenbe/ en boo? sijne ft^acljt Ijen baajin brtnarenbe/tuaajuit ban een tucbc^geborene bc?5efic?b fian 51)11 ban 5ijiic 5aligljeib. 3|n Öet ee^fle ft om en 5e met be ïSemoiifljanten en ïutfje?» fcljen obejeen ; in Ijet ttucebe 51)11 51) regtjinnig. tlit be boojfteKinge ban be geboelenp te? partijen blijlu/ bat {jet bejfcljil niet i^ ober één punt/ maar bat e? be^'cljeibene 5aften onbe? malftanber gemengb 51)11/ bie in be?' febil 5ijn/eii baarom 5ullen tnij iebe? op 5iclj 5clf boor ftellen en bc?ljanbclen.
Socinia- De Socinianen fteilen tluee berfjiesingen/eene algemeene ban löobsali' gen/bese ftellen 3e ban eeutoigljeib; en eene particuliere, bie in ben tijö gefröieben soube.
Geen quot; XVI. 3fcgt;?agc: 1. Of God van eeuwigheid een algemeen veornemen genomen
der Verkiezinge en der Verwerpinge. 179
men heefl om zich over hel gansche vervallen menschelijlc geslachte Ie ont- voomc-fermen, en Christus tol eenen Zaligmaker voor allen en een iegelijk te ver- quot;jge^ec-ordineren , en die alle lot Hem en zijne zalige gemeenschap met Hem te roepen ? ue gena-
't ^cboelen ban partijen ijt uit {jet iiarige §XV, te ^ien/en in tnelft lt;le* opsigt icöe^ Daar ja ay segt; öacf) alie ftamen öaarin obc^ecn/öat öciD in Dat Defluit niet abfuliiiit beoogö cn booraenomen Ijcrft atle menfcljen galig te maften/ sfcnöc Dat Dan ooft jeftc? alle mciifctjen De s^ligljeiD Uejft^tjgen jouDcn/ 't Incift Öc uitftomilc tueDejlegt.
il?rj antïnoorDen/ Dat geen fdjepfel fjaat Dan om De sonöe/ en bat lt;i5ati eene gemeene tocgenegenljciD tjeeft tot 5iïnc fdjepfeien/ al^ fc^rpfelen aangeme,:ftr/ ieDe? in .^ijne fao?te/ Die onbejljouDenDe cn 'jc-jiierenDe/ooft 500/Dat C^emjelben aan De jonbaren niet onamp;etiiigD Iaat/haar goed doende, eude hare herten met spijze ende vroljjkheid vervullende, Hand. XIV: 17. Cn bat 45ob öeljagen tjeeft in De befteeringe üe? menfcöen/ in ljun geloobe in Cijziétn^/ in Qunne geöeDen/ aalmoe»
jen en Ijciligmaftinge/ belnijlc Ijet Bcginfelen jijn ban De f)f2|te!linge Dep fieelD^ (i3oD3in Den menfclje; maarlnij ontftennen jooDanigc algcmeene genade of boornemen om 5iclj obej alle menfefjen te ontfermen/en om Cljji^tu^ te geben tot eenen algemeenen Saligmafte: boo? alle inen» fdjen/en om Cf)?i?tii^ allen menfdjen boor te {lellen. IBant:
1. 2oo alé 45oD in Den tiiD Doet/500 Tieeft l^rj ban eeulnigfjeiD öefloten Want ^ te Doen/ Eph. 1:11, Die alle dingen werkt na den raad zijns willens. a3ob nu voeHnge ontfermt Jicfj in Den rijD niet obe: alle menfcljen. Rom. IX: 18 , Hij ont- is niet ai-fermt Hem diens Hij wil, ende verhardt dien Hij wil. (i3oö Ijeeft Clj^ijituEi in gemeeD-be luereiD niet gejonDen tot eenen Ealigmaftej boo? allen/maa? alleen boo?
Sijne uitbejftorenen ; tuant CllJiotué ijppft OdEöcn altj 55o:ge en Cjooge»
p?ie?te? ; De bezDienjlen ban en De toepaéfinge 31311 onaffcfieiDe-
Irjft/ 't ee^fte i^ niet bjeeDe? ban ijet laatfte/ en De .^cliiift bepaalt tu? DooD alleen tot eenigen/vet Dit in 't bjeeDe/kap. 22, Van de voldoeninge Christi. tfjob bieDt ooft menfcljen niet aan/ Cjii roept 5e niet
allen. Hij maakt Jacob zijne woorden bekend; alzoo en heeft Hij geenen volke gedaan; ende zijne regten die cn kennen zij niet, Ps. CXLVII 19, 20. Cljji^-tus betuigt Dit/Matth. XI: 25, 26, Ik danke U Vader,dat Gij deze dingen voor den wijzen ende verstandigen verborgen hebt, ende hebt dezelve den kinder-kens geopenbaard. Ja Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor U.
leejt De Dagelijftfdje onOcjbinüinge DntDcDen'p:eftelgft ; Dieé beiluiten lui)/ Dat a3oD ban eeuUiigfjeiD geen generaal ontfejmenD Befluit gemaaftt Fiecft/Cli?iptiig niet lie?o?Dinee?D tjeeft tot eenen Saligmafte? boor allen/
en niet boojgenomen ^ceft Cljjfötu^ allen menfcljen aan te BieDcn.
2. ®e be^fiie^inge en De be^luejpinge ftaan tegen inalftanDeren obe?/2. Daar ia fieioe Ijebben 5e ljunne particuliere boojtuejpen ; De bejftie^inge i^ ban Die °°n|gquot;e en Die met name ; De be?tue?plnnc ié ooft ban Die en Die met name/ geltjft pinge.
in Ijet borige i^ getconb ; jiet § XI, XIV in (c). ©ieö ftan een generaal 6e-
S 2 ' fluit
180 Van de eeuwige Voorverordineringe.
ffuit om jlcljolic? alïcn tc ontfcrninn/en boor alïcn tejcnbcn/
geen plaat^ jjcBDcn; nicu ftan niet peggen/bat bit tacl ba^t gaat in fjcc tüiccbc cn ppbolgmbc bcfluit/maar bat fjet ttoccbc niet Uicgncemt ccn cc^bc? Bcfluit bat generaal i^ ; luant be .©c^jift fjjjeeïtt ne^geng Uan een cejitc en tltieebe Bcfluit/ beel min ban een eejitc üc|luit/ bat bonr een ttoeebe omgeftooten liio?bt. et Bcfluit öobp i^ onbc^anbe^ltjif. ïjeefe i^oti bati in jijn eeubiig bcfluit fommigen geftelb tot toorn/ tot IjEt bejöe?f tocbcreib/ en tot ccn oorbee! opgcfcfjieben ; 30a er geen eerber bcgt; fluit getacept ban ^icl) obc? öie te ontfermen.
3;.0quot;pquot; 3. jullie algemecne genabe Ijecft bc^fcöeibene ongcrrjmbljebcn in 3irlj;
Jion!' 1L uit Inelftfï nature mi ongcrtjmbfjcben blocijen/ bat jelf^ aBfurb en on-genjmb. n?ant (a) beje algcmcene taille om alle menfcljcn salig te ma' Hen fielt bat djob tail 't gene ïjij niet tail; bic taaarlijft/e^nftig/ ö^f' tig ecne jafte tail/bic boert 3c ooft uit al^ fjü ; (60b nu ftan alle menfcljcn babchjli jalig maften/ maartij tail niet/ gclijft uit bc uitftomfle Bhjfit- 2Cl^ Öoö ban cbenluel ccn' taille liceft om alle menfcljcn jalig te maften/500 tail ï}t) 'rjeifbe/cn tail 't selfbc nict/en bat in bcjclfbe ppjigtcn. (b) ^cje algetnccne taille om alle mcnfdjEn 5lt;ifi3 te maften of aBfoluut ofonbc^ conbitie. 2oo aöfoluut/ban mist lt;0ob oog» mejft; taant alle menfcljcn taorbcn nietjalig; 50a onöcr conbitie/ban tail öob bie conbitie of uitbocrei?/of alleen maar eifcijen ; 300 ^öob be conbitie jclftail uitbocrcn/öan jouben alle menfcljcn baöelijft salig taorbcn/'t tadft ontaaar tjö; 500 (60b be conbitie niet tail uitboercn/maar alleen eifeïjen/500 tail (gob alle? mcnfcljen jaligljeib taaarlgft niet; taant a?ob taeet/ bat öe conbitie ben' jonbigen menfcljc gansclj onmogclgft i^/ öetatjle öö gee^teltjft boob/ Blinb/ ontaillig en onmagtig i^. €n ban tail a5ob Deftig en e^nflig/ 't gene Ö^tsrlfbe oogenBlift jeftet
taeet bat nooit 31'jn of gefcljieben jal. (c) ^oo in «iSob een algemecne taille is om alle menfcljen jalig te maften/300 soube «©oti in 3ijn oaij» mejft Bebjogen/ cn ban jjet öeftomen ban 3i)nen taille ont3et ftunnen taor* öen; taant tT|ij tail iet^bat niet gcfc[)icbt/^i) tuil aller menfcljen salig-{jeib/en nogtans taorbcn 3e niet allen salig. 't^taat anbe^/al? il5ab iet^ gcöicbr/en bejftlaartbat get)oor3amen l|eni taclgeballig 3*iÏ3tin; öat nu be mrufeïjen bien gefiiebenben taille niet boen/ i^ Buiten ttai^t. oEn taat anberp is Ijct ictjj te bcfluiten cn te Bcoogen; ban besen Befluitcnben taille taorbt in bit Bcfluit geljanbelb; bic iet? beoogenbe en óeftuitciitie tail/ bie taorbt öcbjogcn/a!^ niet ftomt Ijetgenc öü tail. E©il ban (6aö aller mcufcfjcn 3aligöeib in stjn Bcfluit/ en Beoogt ^ij 3aoöanige alge^ mcene salig^i0/ 300 taorbt lt;13oIj in jijn boornemen Bcb?ogen/ en S^ö fi?ijgt niet bat ï)i) taillcnbe Befloot/rn ficfluitcnbe tailbe. i©etaiilc ban öese öingen ongcrijmb 3ön/500 i^ Qet ban ooft ongenjmb eenen algemeen befluitenöen taille in (èob te ftellen om alle menfcljen 3alig te maften. XVII. vDe rebenen/bie be pattijen boot be algemeene genabe Bp^enquot;
gen/
der Verkiezinge en der Verwerpinge.
gen/lnojben fieanttaoorb fn te faejOanbdingc ban be bDlbCEninge ban Clj?i£tua/ kap. XXII. £)ie? suilen tui) alleen ccnioe ftait aanracren/ en tooncn bat sc niet bienrn boor een alpemcen genabelicfluit.
Tegemv. i. Ezech. XXXIII: 11, Zoo Ik lust Lebbe aan den dood desTefrenw.i godloozeu ! Alaar daarin iiebbe Ik lust, dat de godlooze zich bekeere van xxxiii: zijnen weg ende leve. u.
Antw. ©ejc relitU fpjceftt niet ban Ijet befluit a3obs7 bat alrfjb jcöcr Antw. uitocbacjti tuo?br/cn luaacin i!3ob alnjü jijn cinbc 6camp;omt; maat ban ï)et oenoegen (j5ob«5 in be öelieethige be^ meufcljen/ toaarbuo? be men» fc|)c tnebe^om Ijejftelb luapöt naar jijn öceib en gehjftenipfe; en ban Ijet ongenaegen bat (J5ob ijeefc in be onbelieejlijlilieib be^ mcnfcljen/en in sij» be?be;f/ boor jcio Ucel tjet 5Üquot; fdjepfcl ig.
Tegénw. 2. Job. 111:16, Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Tegenw.2 zijnen eeniggeboren Zone gegeven heeft, enz. Joh. VI: 51, Hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld. 2 Cor. V: 19, God was in Christo, de wereld met Hernzclven verzoenende, hare zonden haar niet toerekenende. 1 Joh. II: 2 , Ende Hij is eene verzoeninge voor onze zonden , ende niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der geheele wereld.
Antw. (a) ©esc plaatfen fpjelien niet ban Ijec eenUng befluit (öabö/Antw. toaarobej Ijler ijet bezfcl'iil ié/ maar ban ftrt senben ban Cl)?istué ten nutte ban ben menfclje. (b) Oct tooojb wereld betreftent Ijre? menfdjen/ {jet menfcljelnft gcflacijt/ tot Ine 115e gt;s5aö^ inenschenliefde uitgaat; 't mcnfcfjelijR gcflacijt ip Ijet boorlxicjp ban be licföe en Uiclöabiglieib öobé.
tEgt;at jegt niet/bat J5aö icbe? mengel) in be Uierelü lief tjceft/bat Cli?i^'
' tusiebc? menfefje Ijet geeptelijft leben geeft/iebe? menfclje be sonben niet
l tocrefient/geltjU te jien i]é uit be gcUione talc beè öiiöcls. iPe eejfte tae-
c relb iji boat ben jaubblocb bejgaan/ Luc. XVII; 27. ^Sogtan^ bleef 4Soacö
: met besfjnen in Ijet leben. iDe buibci bejiciböe be gciiecle Inrrelb/Openb.
« XII: 9. ©e gcfieele tuerclb ligt in i)ct baose/1 Joh. V: 19. JDie jalbaar»
* uit bcfluiten bat e^ geene gelaobigcn in bc toerelb Vnaren ; bat e? niet één mcnsclj ap aatbe luaift/bie ban ben buibel niet beileib luieibe'bie nirt in
Q Ijet boose lag ? Clj^istug segt: Ik bidde niet voor de wereld, Joh. XVII: 9.
; ®at jegt niet/bat e? niet één menpcl) op aarbe is/ uooj taelUcn Cljjietué
i bibt; soabat men boor Ijet liioo:b luerclb niet bejftaan ftan alle cn icber
n mengclj op aaröe; maar bat men baarbonr bestaan moet bcgenrn/ bic
e in ieberen tei'tór bcoagö taorbcn. ^omtiibs eene men'gte ban nienfcljen/
ö Joh. XII; 19, De geheele wereld gaat Hem na. ^cimtqb»» be gobloojen
gt; in tegenftellinge ban be uitbe^Rorencn/Joh. XVII: 9. ^omttjbs bc uit'
ij liejftorenen in tegcnftellinge ban be anberen/2 Cor. V:19. ©ie nut o^oö
n bejsocnb stjn/bien gt;i5ob be scmben niet toereftent; be^e sijn nier bc gaö'
n looien/maac be uitbeiftarenen/ en be^e tnorben taereib genacmb. 1. Tegemv. 3. Rom. XI: 32 , Want God heeft ze alle onder de ongehoor-T£ffenw.3
ja zaamheid besloten, opdat Hij ze alle zoude barmhertig zijn. Hora. V;18,32, enz. I/ 2 3 Gc-
181
Van de eeuwige Voorverordineringe
Gelijk door ééne misdaad de schuld gekomen is over alle menschen tot ver-doemenisse ; al zoo ook door ééne regtvaardigheid komt de genade over allo menschen tot regtvaardigmakinge des levens. 1 Cor. XV: 22, Gelijk ze alle in Adam sterven, alzoo zullen ze ook in Christus alle levendig gemaakt worden. 2 Cor. V: 15, Ende Hij is voor allen gestorven. 1 Tim. 11:4, 6, Welke wil dat alle menschen zalig worden. Die Hemzelven heeft gegeven tot een rantsoen voor allen. 2 Petri III : 9, Niet willende dat eenige verloren gaan, maar dat ze allen tot bekeeringe komen.
Autw. Antw. giet f)BC iuittaaarb op ieöcrcn teftst/ kap. XXII. (a) EJct tuoarb alle betccltent niet alle nicnfcljcn/ bie geliiEfjst sijn/ teaentaooebfg ^tjn of fiamen jullfn; maa? Ijct betepftent bic allen/ban tuelftc in ieberen tellet orfpjoften taorbf. Rom. V: 18 fpjerfit ban allen/ ble CÖ?iéti jijn/ obe? toelfie be rentbaarbiatnariingc beg leben? ftomt. Eom. XI: 32 fpjeeftt ban be bejtarjpinge en biebejaanneminge of bcftecringe bc? SJoaOfcöc natie. 1 Cor. XV: 22 fpzeeftt ban aden/ bie in Cfl?i|Stugf lebenöig ge-inaafit biotöen. 2 Cor. V: 15 fp^eeïu ban alle geloobigen/ bic bc^ jonöc geftotben sjjn en gecptclijft fcbcn. 1 Tim. II; 4, 6 fpjcclit ban allejlcije foorten ban menfcljcn/ gclijft uit vs. 2 bltjfit. SCllcileije inenfctjen/ en niet allen fjomen tot be fiennijife bcr biaarlieib. ®at (6ob in sfjn bcfluit tail/5al sefte? gefcbieben ; bat niet gefeftiebt/toil lt;!3ab ooft in srjn be^ fluit niet; nu/alle tnenfefjen taorben niet jalig/inaar alleen bie alten/ in toie? plaatfe Cfpistus i$ gegeben tot een rantfoen. 2 Petri 111:9 fpjeelit ban bc uitbejliorenen/ öte tot ürftrennge Itomen/ bic moeten cejpt ingcsamelb taorben/ee? be taertib bcjgaat; alpmebc ban {jet De-bel en be aanftonöigingc ban Qet Cuangcliuin/ ccncn iegelijft/ bic fjet Ijoojt/ bebelcnbc vcli te beEteeren; en ooft ban Ijct genoegen en onge» noegrn bat 43ob Ijreft in bc bcftecringe of onbefteerlijlïtjeib.
chrishis XVIII. ©c boo^flanbc?^ ban be algcmecne genabc ftellen omd^uu- tot 'jet funbament en oorsaaft be? bejltiesinge/gelijft bobcn te jien verkorquot;- § H gt; baarom nooöig/bat taij be.^c bjagc Beantlnoorben. nen. ^rage II. Of de verhiezinge van Chrishis in orde voorgaal de verkiezinge
der menschen, zoodal Cod door de verdienslen van Christus bewogen is geworden de menschen le verkiezen; dan of de verkiezinge der menschen voorgaal , en Chrishis verkoren is om de verkiezinge der menschen uil le voeren ?
©e boo^lanbe^ be2 algcmeene genabc ftcilen Ijct ccjite; taij Ijet ttaPCquot; öe; en bat Cö^igtup in be bejUicsinge te pa^fe ftoint ais bc nitbocjbe: ban be bejftiejinge/al^ be bcjbicncnbc oor^aaft ban bc ialigljcib/taaartoe bc uit-be?ftorenen berorbincc?b 3tjn ; maar niet alg be betorgenbc oojiaaft. 113ant/ Bewysi. 1. Cll?i?tug ip be^ftotcn om be? uitbe^ftorenen taille/om ljun JBibbe* iv^'o fa3r/©f?lojBff? en ÉaOgmafte? te ^ijn/ jiet bit 1 Joh. IV: 10, Hierin is enz! ' de liefde, niet dat wij God lief gehad hebben, maar dat Hij ons liefgehad heeft, ende zijnen Zone gezonden heeft tot eene verzoeninge voor onze zonden. Joh. IH : 16, Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen
eenig-
182
der Verkiezinge en der Verwerpinge. 183
eeniggetoren Zone gegeven heeft. 3|n beje plaatfen tno^bt btiibnijfi ge» 5coö/ öat Ijct öcn gone bloeit en boojtoeftonien ip uit öe
ïiefüe lt;}5ob|i tot üe uitberftorenen. 't uit be nature ficftenb/ bat be ootsaaft in orbe eejbe^ i? ban {jet effect/Ijet einbeEerbc? ban Ijet mib»
bef om (jet einbe te üeftomen/ en ïjet borulDerp ec?bej ban be tDe^fiinoc ne ff eng f)ct boortnejp. Soa gaat ban be liefbe (öobö tot be uitbe^fjoreuen/
en be bejliiejinge ban be^elbe boor be bero^bineringe ban ben 25argc/ bic aan Ijcn gegeben i^. Jes. IX: 5. iE?ic tot fjace berlogfinge en jaligfjeib gegeben voorgekend ende geopenbaard is om harentwille. 1 Petri I 20.
IDit toont be {Jeere ooU/Joh. XVJ1:6, Zij waren uwe , ende Gij hebt Mij dezelve gegeven, goo tuaren 51) ban al eejbe^ br^ ©abe^/ ee^ 31) aaa beu gone alg aan ben 'iöorge en jBibbelaar gegeben tuie;ben/ en bie^ jijn 3|j ecjöec uitlie^ftareii ban be ^acgc/bie tot ljun üeljoub i^ bedoren.
2. (Pebejftiesinge liecft gerneanbere oor^aali ban fier buibeljagen JSobó. Omciat er Eph. 1:9—11, Ons bekend gemaakt hebbende de verborgenheid zijns wil-seen^an-lens na zijn welbehagen, hetwelke Hij voorgenomen hadde in Hemzelven, zaak vau om in de bedeelinge van de volheid der tijden wederom alles tot een te vergaderen in Cbristo, beide dat in den hemel is, ende dat op de aarde ^weibequot; is. In Hem, in welken wij ook een erfdeel geworden zijn , wij die te voren hagen, verordineerd waren na het voornemen desgenen , die alle dingen werkt na den raad zijns willens, ©e berliicsinge luojbt Ijier afg be jalie bootuit-geftelb/ be uiibtrrioccnen biorben gesegb te boren berorbineerb te sgn naar Ijet- baarnemen beogenen / bic alle bingeii bierfit naar ben raab jijns Inillens/ naar 3ijn bïelbcliagen; t)ier i^ geene anbere oor^aaft/bic lt;6ob ioube fjcöben betoogen. baarbij üiorbt geboegb Ijet inibbef/ Inaar» boor^ob bat boojnemen joube uitboeten/nameiijH/om in be bebeelinge ban be bolljeib ber ttjöcn biebr?oin alleé tot een te bergabenn in €b?t^-tup; 300 i^ ban Clj:i?tug Ijet berorbineerbe inibbef om begenen/ bie naa?
ii5obg b^i) Inelbeljagen uitberftoren tnaren/ be berorbineerbe jaligiieiö beclacluig temaiicn/en t^berljalbe niet be beuiegeube oar^aaft toaarom en Ijet funbament Inaarop be brrftirjingc gefcljieb ié. ©itselföe blnftt ooft uit Luc. XII: 32 , Het is uwes Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijke te geven. Matth. XI: 26, Ja Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor U. Hom. IX: 11, Niet uit de werken, maar uit den roependen.
XIX. Tegenw. 1. Eph. 1:4, Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem. 2 Tim. Tegenw.i 1:9, Genade, die ons gegeven is in Christo Jezu voor de tijden der eeuwen. Et)l1'1: 4'
Antw. (a) 3[n Ch?iöuip uitberftoren te jijn ij?/ om boor Cljjistua alle Aquot;tw. geest dij ft e jegeningen beelacljtig te biorben/ vs. 3. lt;i3elnft be SCpoérel fjrt buiOelijft uitbiuftt/1 Thess. V:9, God heeft ons gesteld tot verkrij-ginge der zaligheid door onzen Heere Jezum Christum, l^et fteKen ban 011^
tot be ^aligljeib i^ be jafte/ beje taorbt uitgeboerb boor Cfj^i^tu^ al^
liet niibbel/ soobat Ijie? in Cljji^tu^ niet ig om €lj?i?tu# tuille/ maar door Cö?i?tu?/ geeft on^ uitberSoren am on^ boor Clj^tu# 5a''S
te
184 Van de eeuwige Voorverordineringe
re maften. Cec icmanb in M/ ftö quot;( öe^ J^adcrg. Joh.
XVII: 6 , Zij waren uwe, ende Gij hebt Mij dezelve gegeven.
(b) ©c genabe ig gegEUeu in C(jji?tu^ lioar öe ti)öen ticc ceutuen/ niet üabchjli; tnant öe iinliejljorencn toaren e? naij nirt/maar bero,:» üinerendc öe genabe Ijun in ben njb ce geben boo2 Cl'jjifitujS alé be uitboejbe? be? 3aligljelb; bit^ ip Ijiez geen fdjijn ban fieüni?/bat CD?i#' tiijS ié be bcUlcgcllbL, nor;aaU en 'c funbamciit bej be^liie^inge.
Te{ienw.2 Tegenw. 2. Rom. VIII: 29, Die heeft Hij ook te voren verordineerd den vi?i• 29 deelde zijns Zoons gelijkvormig te zijn, opdat Hij de eerstgeborene zij quot;'onder vele broederen, t^et int te bjuliHene licelb i$ eejbec ban be bolquot; genbe; 500 ig ban Cljnstu^ eerbec berftoren ban bc menfcljen/ en be men^clj i?! uitbe^ftorcn uit aamnerftinge ban Cl)?tgtug.
Antw, Autw. (a) 3De SCpoGtel itiit uitbruftUelijft be bourUenniiige ban be fijnen booruif bast. Die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd den heelde, enz. (b) 3r)en iKelbe 5Ö11? Soonji gelljH' bocmig te 51)11/ gcfcljiebt in ben tijb/ en i? ten bn-jli niet ban fjet üe» fluit/ maar een bie^fi ban be uitboeringe. ïie SCpnatel jegt/ bat »6üb ban eeutuiglicib berorbinee^b ^ccft/bat be ban eeuluigljeib geftenöen in öer tnb Ijet beelb ban C!j?i?tug gelijHborniig jauben Inojben ; maac niet bat a5ob in be bejliirjingc Ijen fanneejbe naar liet OeelD Soon^; 30a er suilt een tellet luap/ban .^aiibe Ijun seggen laat fcljijn hebben/ maat nu ganpcö niet. (c) olljjiptu'? Inorbt gesegb be ee^toeborenc onbe? bele fijocberen/ maat niet be eejist uitberftorene/ bat biap te betoiiscn. üDe Stpoiétel fpjeeUt Ijle? banket begin bet jaliglieib bej uitberliorenen/ toelfie ip be Eane (0ob^/Slesii^ Cfj^ietus/bic en be bejbienenbe uorsaaft ig bir saligïjnb/en Ijet boorbrelb tcelfte be uitberftortnen in ben tijb gcljift gemaalit tnnrben/ 300 ten opsigtc ban lijben alö leben. ©an Inelfte allen ^tl i? be ce^tgeamp;orenc in be babelijfte uitboecinge en in buortjeffeltiftljeib. De ver- - XX. ©rage. III. Of God eenigc mcnschcn in 'l parliculicr, als mei mme kiozingo verkoren heefl ?
partïcu- ©e itemon^anteti 3eggen/bat 45ob alle menferjen uitberriocen Ijeeft lieren. onbej conbietie ban geloobe/beftccringe/en in fietSflbe bolfiatbenbe/tjet» tnelfte aüe^ afljangt ban öe ft^acljt bc^i b:ijen Unl beö inenj'clien. 2ij toillen bat bc be^liicjinge i^ een mille «inub^ om alle gclajbigcn en gob' Saligen salig te maften/ en bat be bejtoejpinge H een Uiille öob^ om alle ongeluubigen en gobloo5eii te berboemen/sonbej öepalingc ban bie en bie met name; en seggen berber bat öpö baar eene mibbelUennisfe toeet taie geloaben 5al toillen/ en taie niet geioobim 3ai tnillen/ en bat i25ob baaruit toeet/iuie salig 3al tpojben/en luie niet 5alig ^alluarbeu.
Jüaar bnj 3eggen/ bat (60b particuliere menfcljen al^ met name/ bic en bie tot snift een Bepaalb getal toe/ bejlioren / en-bat lt;(5ob om Ijen tot be saligljcib te ft^engen/ bcfloten Ijeefc Clj?i?tu^ tot Ecneu .WSibbelaac boor öcn tc seuben/ en bat *J5oti öefioten Ijeeft self
ftracijt-
I
der Verkieziuge en der Venverpinge. 185
R?at|jtbahio 0en tot t* roepen/get ot'loolie en be ficftrcritigr
gun te geUen/ fien in srjne fi^icDt baa?in tc iirtnaren / rn alioo öa»
beltift jalig te maften, iéit bhjftt:
XXI. 1. Hit (jet taoorb nQotooi^tiv Proörizein, te vorea verordineren. Bewijs i,
't D?p11{ meematen ban be be^ftiesniBc geb^uilit toojöt. giet Rom. VIII. ivoren 29, 30; Eph. 1:5, 11. ©it Inoojü betecftent iemanö in Ijct bn^onber vcioraine-tot irtjS te beyalcn. Hand. IV; 28, Al wat uwe hand eude uwen raad te voren ren' bepaald hadde. Hand. 11:23, Dezen, door den bepaalden raad, enz. Hebr. IV: 7, Zoo bepaalt Hij wederom eenen zekeren dag. Hand. XVII; 26, Bescheiden hebbende de bepalingen van hare woninge. ©ctoijle gt;!5ob üit tnoüJÖ ban bc be^ftiejinge nebjuilit/ 500 beteeUent Ijet particuliere menfcljen/ aljf met name bie en bie/tc ftelien tct be^ftiejinge örj 3aliij|ie!ö. ©it^elfbe ölgftt ooft nir ^et tnoojb verkiezinge, ör. ty.).o/ri Eldogee, 'tinelft is uit'
ftiejen; bie aHeg taegnccint/bie be^ftie^t niet; maa: be^ftie^en ié uit ue-len Ijet een of Ijcc atiör; naaj yjn Uieigebaïlen «it te ftippen en boo: ^iclj te nemen; betoijle ban De ^cijiift jegt/bat lt;j5ati ban ecnlnigljeiö men'
fcljcn tüt öe jaligljeiö nitbesftoren Ijetfc/ 300 i^ bat niet allen öaartoe tc orbineren/maar eemgen/bie en bie/beo? siclj uit te ftie^en.
2. Hit De infcljjiibiiuje ban fotnmige? namen in liet üoc!{ Deö lebcn^. 2. Luc, ©e ftinberen SJièracl^ Ijaböen ljunne geilacljt- en naamregister/ tnt^QZ-0gt; taelfte een iegelijft .sijiien ftam ftonbe betoij^en; 500 Uiojbt ooft ij5oDc een boeft toegefrljreben/en Inojbt genoemb het boek des levens, Openb. 111:5.
3[n bit boeft ^rin niet opgefcljjcben De namen bat) De liejlnojpenrn. Openb. XIH: 8, Welker namen niet en zijn geschreven in 't boek des levens. Jlöaa?
in Dit boeft ^rjn opgefcl'peben be namen ban bc uitberftorenen totsalig»
Öeib. Siet Dit Luc. X:20, Verblijdt u veel meer, dat uwe naraen geschreven zijn in de hemelen. Openb. XXI: 27, in bat nienlne Seru^alem ;iiflen inftomen/die geschreven zijn in 't boek des levens des Lams. lt;©c ï^aöe?
l)eeft 5e uitbejftoren/ en in stjti boeft gefc^Jeben/ en Ijceft 3c aan ben 2Sonc obejrjegeben om bic tc bejio^fen/ en Die Ijceft 3e obe;genoinen en in 3ijn borft obejgeteeftenb; baasom tiio:öt tiet 't öaeft beé -Cainö ge»
naamb. ^icr ooft Phil. IV; 3, Zijt deze vrouwen hehulpig, die met mij gestreden hebben inden Euangelio, ook met Clemens ende de anderen, mijne medearbeiders, welker namen zijn in 't boek des levens, ©uiöeltjfte? ftan men Ijet niet uitbjuftften; Ijie? ié gecne mclöingc ban eenig? Ijorbanigheib of ban eenige conökic; Ijie? tnoibt niet in 't gemeen gefpjoftcn ban gaeDen en fttoaben/ban geloobigen of ongeloobigcn/maa? Ijie? tao^öt een? iege»
lijften naam in Ijet borft be^ lebcn# opgefct^cben grbonben/ en 3rj tao^brn met name genoemb/ tnir? namen in bar boeft 3t)n aangeteefienb/en Inienó namen niet; 500 gaat ban bc bejfticsinge obe? particuliere prjfoncn. 3. Eu (e-
3. I©it blijftc ooft uit bc tegenftellingc/niet ban ljoebanigF|ebcn/maar senate^
ban ptufonen. Matth. XX: 16, Velen zijn geroepen, maar weinigen uitver- gen amlo koren. Éorn. XI: 7, De uitverkorenen hebben het verkregen, ende de anderen ren.
I. 5t!a zijn
i
18G Van de eeuwige Voorverordineringe
zijn verhard geworden. ftaat/ bat (fiSoh hoedanigheden gcpft bc?-
ftoren en hoedanigheden be?tao^pcn; ne^genjS |laat ooft/zoodanigen geeft *!5ob berftoreti en aoodanigen bejtaojpcn; tnaa? alttjö baar ban öebe?' ftlariiiöe offpjalirquot; tnojbt/ Uinjbt er ban grfjj^often onbr? uitbjuftfiinoe ban particuliere pejjancn. Sil^Eom.IX: 13, Jacob hebbelk liefgehad ende Ezau hebbe Ik gehaat. lt;ïj)f Uicl öie ooft gepaft ftan tao^ben op beibej nafto» inclingcn/^tjnbE ör^ eenen tot bc ftejfte opaenoinen/enbe^anöerenbertoo?-pen/ jelf^ ban be Brbicninge ban bc ofnabcmibbelrn; 300 fpjeeftt nogtan# oc tritgt ban gunne pe^fotun/ en in opjigre ban be cculnioe bzjlnejinge en be2tof?pinge/ Gdijft «'i be oinftanbfgjjeben ban ben teït^t bljjlft; bJant bc 2Cpo?tel bejboigt bese ftcllingc met rene be?l)anbclin{ie ban bebejfticjinQe en be?bir?pinoe; Ijirjtoe bienen ooft aïle bic plaatfen/in taelfte biel geenc pejfonen genormb biojbrn/ maar nogtan# boo? be bioo?ben ons, die en deze luojben nitgebjuftr. Eph. 1:4, Gelijk Hij ons uitverkoren heeft. Rom. VIII: 29, 30, Die Hij te voren gekend heeft; Die Hij te voren verordineerd heeft, ^ie tooojben srggen fttoaliteiren/ maa; gebcn particuliere
pejfonen te fiennen. Soo ooft 2 Tim. H; 19, De Heere kent degenen, die zijne zijn.
Tegenw.i XXH. ïegenw. 1. Soo öob particuliere pejfonen bc?ftoren gabbc/300 moeptcn Ijunne namen in ben 25tj6el uitgebjnftt (laan; luant baarin iji brjbat bc gegetie raab OSot^/Hand. XX: 27.
Aniw. Antw. ^omni'gcr namen sijn uitgebjuftt/ gclijft getoonb i^. Qet i^ genoeg / aljl ïjnnnc namen gcfclijeocn 5ijn in Ijct tioeft brjS lcben^. lt;©e ,êcïj?ift beloont oiilt;ï ben geljcclen raab (fiob^/ soobecl noofcig i| te toeten/ om te gelooben/ Ij-'iiig te lebcn rn bertroo^'t te toojben.
Tegenw.2 Tegenw. 2. SClIc bc beloften (CSobp 5ijn conbitionecl/bieié ban ooft bc be?ftie3inge; tuant 500 al^ (J3ob in bc? tijb boet/50a geeft ^ij ooft ban eentaiggeib beflotcn/ en be berftie3ingc conbitionecl/ 30a i^ 3c niet abfoluut ban particuliere pejfonen.
Antw. Antw. l©ij ontftcnncn get gebolg/ombat er conbitionelc beloften sjjn/ baarom i«j er geen conbitioneel öetluit ban be?ftie3i:7ge. l©at anber^i^ get brfluit en toat anbej^ be bebieninge bcj5 Cnangelium^. 't 31^ eene taaajgcib/500 ©ob in bet ttjb boet/500 geeft EJij ooft ban eeubJiggeib be» Poten tc boen; en betogle be? ttjb conbitionele beloften boet/ 50a
geeft ï^ij ooft ban ecutoigijeib befloten conbitionele beloften te boen; dit bolgt/ maar niet/ 300 i£ er ban ooft eene conbitionele be?ftie5inge.
Tegenw.3 Tegenw. 3. 3Jnbien a5ob 50a een particulier en abfoluut befluit ban bejfticjinge geinaaftt g|ab/ 30a soubc ii5ob aan bc uitberftorenen geen bebel gebcn al^ conbitiën ban be bc?ftc|igingc be? ^aliggeib/ met be» b?ciginge ban bcjbocmenisfe/ inbicn 39 bic öebelcn niet öocn/ gclgft nog» tan^ bao?gaan^ in get JBoo?b gefegiebt.
Antw. Antw. ©aa? i^ geene reben ban gebolg. IPant i^ij/ bie get einbe 3e' ftc? en bdjét beiloteti geeft/ geeft ooft tie inibbelen befloten om bc uit»
be?-
der Verkiezinge en der Verwerpiuge. 187
Ue^fiorenjen öaa?öoo? tot Ijct cmbB tc Djcngen; bf tof g nu gcloabE en fieficEtinpe/öien fielt töob ljuii bao?/en flcamp;^uifit ödoften en bjeiocmen»
ten om Ben öaa^toe te fictococn/ en £trft?ac!)tigt bie boo? sijnpii ^cegt.
Tegenw. 4. SHnbien er eene lierftiejingc luap ban particuliere pe;fanen/Tegenw.4 300 ftonöc Ijct Cuangelium iebejeen tmbepaalb niet liuorgefïelü litocben/
en ben bertnorpenen fionbe niet beliolen luo^ben / in «ilj^iptuj» tc ge»
looben/ niet öeloftc ban jalig te tuojben; Vuant bat i|5 tegeni'tjijbig /
iemanb niet tc luillen in be saligljeiö peBfien/en Ijem ebentncl bc sa-ligljeib te öeloben/ al^ öö CljJiptus gelooft; biejï Ijcrft «öob geenc particuliere pe^fonen alg! met namen UcpUuren.
Antw. ©at er eene joobanige particnücre be?ftte.vngc i^/ig ontaebrj-Antw. fp^eHelgft fieUiesen; bat er eene onbrpaaiöc aanamp;iebinge bcp (l-uange-ïium^ met fielofte ban jaligfjcib/ onbe? conbitie ban geioobe eu DeUecringe ip/ i^ ooft toaarljeib. i^et i|i grene tegenft^ijbigfjcib/ [jet eene ip aöfü'
luut/ Ijet anbere onbe? coubitie; Ijet eene i^ een üefluit/ jjrt anberc een bcbfl; iet^ anbej^ ig fjet oogmerli be^ ÜJerfter^/ ictj? anber^ i^ get tinbe bcjgt; Inepii?. 't 3? Oobg gocbljeib / öen onamp;clieerltjften fjec èuangelium met eene conbitionele Ocloftc boor te fleUen/ en 't ig be^ menfc|cn pïigt bat Cuangclinm tcgefjoo?3amen; be be^fiiesinge bejö'n»
l)e?t öen niet/ maar eigene boooljeib/ en baarDoor tuo?bt gt;öob
berfjeejltjSt/ al^ l^ij fien om liunne ongelioorsaam^cib bcroorbeelt.
XXin. JJrage IV. Of de verkiezinge geschied is uil hel enkel vrij wel- Niet uit behagen van God, zonder door iets van huilen bewogen le zijn, dan of geschied is uil voorgezien geloove en goede werken ? loove of
35c Papisten Ucle/en be Remonstranten, alpinebcbele Luterschen 3fQ' fveTtfen. gen f)Et laat|ïe/§XV. Wij seggen/öat Ijet geioobe en be öeiligfjeib Incl be tueg i^/luaa?boo? *6ob get brfïnit be? be:ftic5inge uitboert/en Den uitbe^fiorenen öe be^orbincerbe jaligfieib öeelacljtig maaltt; maar bat 3e geen«?3in# be DcüJegcnbc aoc3aalt of fjet foubament 31J11 ban bc brr« fiiesinge/ toelfte alleen en enftel boarcfiomt uit l)et brije tnclbeöagen «ÖDbé. ©it blijftt albu^:
XXIV. 1. ©e ^cfj^ift 3egt uitbjuftfteljjft/bat bc be^fne^inge geeuc an«
bere oot3aafi Ijectt ban alteen en enftel Ijet toflbefjagen 4?otié. (a) 2 Tim. 2Tim :,:9-1:9, Die ons heeft zalig gemaakt en geroepen met eene heilige roepinge ;
niet naar onze werken , maar naar zijn eigen voornemen ende genade, die ons gegeven is in Christo Jezu voor de tijden der eeuwen. ü?e 9l:po«5tel fpjeelit ban pe?foncn/ons, en niet ban Ijoebanigtjebcn. ï)ij berlslaart/ bat (J5ob/bie zalig maakt, bc eeutoige Öcerlijftijeiö geeft/rn Ijen baa?-toe b?engt boo? be roepinge. ï^ij toont be fonteine ban bat cinbe rn ban fjet mibbel tot bat cinbe icibenbc/en r|ij fielt bat niet tc 31)11 de werken, tnaa? alleen fjet boojnemen en be genabc opob'?.
(b) Rom. IX: 11, 12,16, Als de kinderen nog niet geboren en waren, noch- Kom. IX: te iets goeds ofte kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar 11' 12'ie-
SCa 2 de
188 Van de eeuwige Voorverordineringe
de verkiezinge is, vast blcve, niet uit de werken, maar uit den poepende, zoo wierd tot baar gezegd, enz. Zoo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods. ï^ie? fp^rclit bc Sïpo|fj' ui ban particuliere personen, ban gïaccib en €5^1/niet ljumie na» iiomclingcn/al? öco; ccn gebolg/bat 2Cacoüé nalionaiingcn öc joubcu uirnialkn/ en naftomclingen ban bc genabeiniobelen br?»
ftooten 5011ÖC11 Uiotbrn. ban bie ttoec/ aaugcnierUc alö nog
niet geboren, of iets goeds ol' kwaads gedaan hebbende; taaatiiiEbE be SCpojf» tel beooot alle opjigt ban tur^ftcn uit te fluiten/a!# betoegenbe oorsa» fieti/ luaa^om be ecne aangenomen en be aiibece bettoojpen 5aube luojbeu; en Ijet boojnemen (35oös/bat naaj be bcjfiiejinge i?/te jlellen tot beu eenigen oojfp^ong ban bejineMinje en bci-lutrpinge/^oobat l)ct niet is uit de werken, maar uit God den roepende. ïlit bc Ijanbellugen Êob^ met bic tloee brrbolgt be Sïpotitel be Ijanbeltngcn oJobj* met alle anbere men-icljen/ bat ï)et niet ij uit ben mcnfche/ bat Iji) toebfreib ij tot het be?be?f/ 1)oeUie1 br sonben be oojsaftcn sijti ban fjet brengen bej berbe^fó obc? ïjcquot;» Cn tuebejom/bat ij et niet ij uit ben menftlje/bat bij toeüereib is tot be Ijecrlijfiftfib/ maar alleen uit beé E^ecren b?i) Inelbcftagen/ vs. 21, 22. ©at jjet niet ij uit ïiet willen of loopen, maa? uit {jet ontfermen ban lt;l5ob. Luc. XII: (c) Luc. XII: 32, En vreest niet, gij klein kuddeke, want het is uwes Va-squot; ders welbehagen, ulieden het Koninkrijke te geven. Matth. XI;26, Ja Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor U. Eph.I:5, Die ons te voren verordineerd heeft .... naar 't welbehagen zijns willens. Kom. XI: 5, (3, Een overblijfsel naar de verkiezinge der genade. Ende indien't door genade is, zoo en is 't niet meer uit de werken, anderzins is de genade geen genade meer; enz. iDeje plnatfen ftellen uitb?uR«eltjf{ Oct üielbe' Ijagen en be bjiic genabe/ alj ben oojfp^oug ban be be^Uiejinge tot be 5al!nt)E!b/ tn fluiten alle anbere jafteu/ en fpeciaal be tnerl'en uit. Bewijs 2. quot; XXV. 2. ï)ct gcloobe/ be goebe üiejiïen/ en bc boiliaibinge in beibc/ fto» Geiowve, ujct ^an ben mcnfcf)e jelbe boo?t/tnaa? uit j3ob/en bloeijeu uit be
men voort eeutaige be?iquot;{ic5ingc; biej ij be bejfïiesinge uiet uit u.n gelcobe/goebe uit de ver- tuEjlicn en boUjarbingc. ï^at bic ;af{cn uit ben incnfclje ^elbe niet boortlso-kiezinge. 1]ie[1y {jjCina/ kap. XXXI, XXXII ijctoonb Inojben. ©at be bejftiesinge niet uit rtrloobe/maar Ijet geloobe uit bc bejliie.^ngc boortliomt/bliiitt: A. Hom. VIII: 29, 30, Die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd den heelde zijns Zoons gelijkvormig te zijn. Ende die Hij te voren verordineerd heeft, deze beeft Hij ook geroepen, ende die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook geregtvaardigd, ende die Hij geregtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt. ÏJier itelt bc SÜpoptcl uour be bcr» liicjinoe tor glorie en gratie, tot be tjceclpftcib alj Ijet uiterfte einbe/en tot bc tDflbaoni alj nnbbeleu/ Icibcnbe tot bc berorbincerbE Ijeerlöiiijeib. uitvi. Uitvl. pauluj fp^EEftt ban fjet ftruij en jegt/ bat be geloobigen ber» fioicu sijii tot Ijjbcu/ gelijlt Camp;jijtuj gelcbeu Ijccft/ opbat geloobigeu
der Verkiezinge en der Verwerpiuge.
baarin ben 25EcIi3E bc^ goanjS gelijlibormig jouben jijn; bat 5e baartoc ge-roryen 51111/ en bat a5ub bat üib^aain berbragen ban Ijet licui^ regt^ baajöigbe/bat ip/appjoöccröe/boor gacb ficujoe/eu jjen baa^boo? tot jjEErlnlitjeih in tlct ua0e ban ben incnfclje tiragrc.
Antw. (a) ©at ip lïlaa?/ bat be 5ïpopte( fpiEfUt ban pe^foncn eh IdeI ban particuliere jji^fonen/ allt;S met ben binge: op Ijen bJijjEnbe/ 3Eg-genbE: die, die, deze; niet zoodanige, dusdanige.
(b) 2tl Ijeeft be SHipoatel in {jet bunge lian lijben gelnag gemaaftt/ 30a fpjEEht fji) in beje liet;cti niet ban lijben/ maat Iji) geeft ecneii Uaéten g?oiib ban bejtioo^ringe in Ijet lijbcn/ namelgft/ be eeiilnigE bcjlnESinge ban t)en rot tjeeclpljcib/boo? ben bieg ban Ijen gelöamp;ucz» mig te maften met hen te roepen en te regtbaacbigen.
(c) ©c gElijlibojniiglieib bej geloobigen üEftaat niet in Ijet liruip; taant jjet lirniié ontmoet ool'f goböeloo3L'n/bie nogtatijf geene gclijftboj» migljeib met Cljjiptus ftebbcn ; maaj bie beftaat in Ijeiliglieib. 1 Cor. XV ; 49, Zoo zullen wij ook het beeld des Hemelschen dragen. Gal. IV. 19, Mijne kinderkens, die ik wederom arbeide te baren, tot dat Christus eene gestalte in u krijge. 2 Cor, UI: 18, Wij worden naar hetzelve beeld ia gedaante veranderd.
(d) ©e roepinge ip niet ecne roepinge tot ftniijS/maar tot grioobe/ljopE/ liEfbe/'t toelit boo? ftet Cuangelium gefcfiiebt/en ié tot IjeeiigUfieib en beugb/ 3iet 2 Petri I: 3, Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid ende deugd. 1 Petri VrlO, Die ons geroepen heeft tot zijne eeuwige heerlijkheid, ©e^e roepinge gefcljiebt uit bebe?UieiingE/gelijfibe3l!posteltjiec segt/ bteï?!) tE boren geftenb jjeeft/ bie ijeeft ïji) te boren lierorbineetb/ bie |)eeft ge» roepen. IDaajom Utojben be geroepenen uitberftorenen en geioobigen gelt; noemb. Oj)enb. XVII: 14, Die met Hem zijn, de geroepenen ende uitverkorenen eude geloovigen. ïjlejtnj/be SCpoptel ipjeiiu baniiitli eene roepmge/op taelfte be jjeerlyliljeib boo; eenen onberöreUeliiften banb ban t' samenboe-ginge bolgt; maar op be roepinge tot |}et ftruijj bolgt be 3aligljeib boaj-gaané niet; taant ooit ben gobbelooien senbt gt;i3ob ftruiê toe/en beien/ bie uittaenbig geroepen taaren/ ballen boor Ijet lijuip af ' Matth. XIII; 21.
(e) 't ^eeft selfp geen fcfjgn/ bat regtbaajöigen soube 3ijn eene goeb« ïieuringe a3obp ban ber geioobigen lijben; regtuaarbigmaften beteeltent brijfp; ten ban ^onben en ftjaffen/ om be berbienften ban Cf]2i^tué/ gelrjl! te sien ig Kom. VIII: 38, 34, God is't, die regtvaardig maakt. Wie is 't, die verdoemt? Christus is 't, die gestorven is. '©iep ip ban rrgtbaar» bigmalien niet ecne bertooninge ban ij3obp goeblieuringe ober Ijet lijben en be lijbjaamljeib ber geioobigen/ boor Ijet cage ban be taereib.
(f) SSoo ooit beteefient berljeerlijften niet eeten boor be menfcljen / maac be eeutaige IjeerlijftljFib beciadjtig te maften; taant nergenp ÖE' teeftent bcrljeeriijfieii/ alp lt;0ob ge3egb taorbt iemanb te betljeecïijfien/ iemanb tot cere O^engcu onber öe menfcljen; en ooft Uiotben bE ge»
«da 3 foc
189
190 Van de eeuwige Voorverordineringe
ïoobigen boor ljun ïö^n niet geëerb onber be mcnfcgen/ maar Jjet lij-ben brengt ljuii bc?acj)tingc en Uecfmaaböcib aan in be Inereib. 3Baa? liejfteErlgiitcn ié De eeutaige fieejlgfiijeib bcclac^tig te maften, ^iet Rom. VIII; 17, Opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. btuftt ber»
lieeritjfu te tno^ben uit boot be ftroone ber Ijecclijfiljciö te braaien.
1 Petri V; 4, Zoo zult gij de onverwelkelijke kroone der heerlijkheid behalen.
dit besen allen ip te jien/bat beje uitulugt göel en fi?acöteloo^ i^. ©iegl
blijft uit bezeil leftist Ua^t/bat be gelijftbormigliiocbingc met tu^/be roepmge en regtbaacbigmafttiige bloetjen uit be eeutaige bc?ftie» Singe/ en bat baacam 43oü in be be^ftiesinge boo? get gclooUe en be gaebe toe^ften niet ig betoogen getaojben ben een bobcu ben anbe? te be^ftiejen.
XXVL B. ©itjelfbe blijftt ooft uit be plaatfen/ bic icOr? bijjonbcc fpre» ïlen ban geloobe/ goebe toecften/ bolfta^ibinge/ en toonen/ bat niet be be?' fttejinge uit bie/maa? bat bie uit be berftiesinge bloeijen; van het ge-
xiïi -48 '00ve' Hand. XIII: 48, En daar geloofden zoo velen als er geordi-: ' neerd waren tot het eeuwige leven, ^ie^ lnojbt ban bijjoubece petfonen gefp?often/ bie luo^ben gejegb te gcïuoben; baarbij taa?bt geboegb/ Ijoc bat Ijet toefttaam bat bie geloofben/ en be anberen niet; be fontetne baarban taa^/ ombat iJ3ob tjen tot Ijet eeutaige leüen georbinee^b öabbe. SCI ftaat Ijie? niet bij/ taie tjen gcorbiiieejb (jabbe/ 50a taeten taij nog» tan? bat niemanb iemanb ten eeutaigen leben be^orbinereu ftan ban *lBob alleen. 1 Thess. V : 9, God heeft ons gesteld tot verkrijginge der zaligheid. einbe ié fjft eeuwige leven, gie2toe taaren eenigen geo?» binec^b ; al flaat Ijie^ niet: te voren verordineerd, 500 taeten taij toclj/ bat öe orbineringe ten eeutaigen leben van eeuAvigheid gefctjieb i^/Eph. 1:4,
2 Tim. 1: 9, Eph. Ill: 11. gHot Ijet eeutaige leben taaren jij geordineerd, ©at i^ niet te seggen/ eene goebe gcfct)ifttamp;eib in sictjSEiben te Rebben; taant be^albe bat bit taonrb nooit eene intaenbige geftalte be^ gemoeb^ beteeftent/ en geen menfeïje ban nature eenige intaenbige gefcjjiamp;ttjeib ïieeft/ nocamp; tot get geloobe/ noclj tot Ijet eeutaige leben/ gelijft op jijne plaat*? getoonb jal tao^ben/ 300 beteeftent Ijet ordineren , stellen, bescheiden, en eenji jicfj tot iet? over te geven, bat 2 Cor. XVI: 16 boor ten dienste schikken uitgeb^uftt tao?bt. oDmbat 5e ten eeutaigen leben ban lt;(5ob georbineejb taaren/baaruit fttaam boort/bat (öub gun ooft {jet ge» loobe gaf al^ mibbel 0111 tjen baartoe te leiben. 3Clé er gesegb taorbt/ baat geloofben e? 500 bele/ bat tail niet jeggen/bat beSCpogtel tai^t öet nette getal; ooft tail bat niet jeggen/bat e^ in bie plaatfin geen mee? uitber» ftorenen taaren/ bie baarna nog befieerb souben tao?ben ; maat get jegt alleen/bat {jet taoorb baar b^ucgtbaar en ftjacljtig taa? tot getgelooben ban belen/en bat e^ niemanb anbe^é ban alleen be uitbe^ftorenen geloofben.
Tit. l:i. ®itselfbe blijftt ooft Tit. 1:1, Het geloove der uitverkorenen Gods. ÏDit jegt niet/ bat get geloobe be be^ftiesinge boorging/ en eene betaegenbe oorsaaft taag ban be bejftiesinge; taant ban taa$l Ijet eene berftiesinge
der Verkiezinge en der Verwerpinge. 191
be^ BEl00f^maar liet gclaobe bet uitbcrRorenen/500
't ftlaar/ öat get gclootic be bcrfiiejlnge bolgt en baaruit boartftomr.
C. Dat de heiligheid uit de verkiezinge vloeit fj? te jfen/Eph. 1:4,5,Epb. 1:4, Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de groadlegginge der we- 5-reld, opdat wij zouden heilig ende onberispelijk zijn voor Hem in de
liefde; die ons te voren verordineerd heeft tot aanneminge tot kinderen.
SSg De Ijeiligtjeib Ijct einbc/ tuaartue (!5oö iemand imliejftoren Ijeeft/ 300
5tj niet Be betocgentie oorsaaft'taaarom bc;e meer berltorei. iji ban gene. l^g fjeeft ons uitbejftoren/ié niet te jeggen/il^ij beeft onp geloo»
bigen/ boo? jijne mibbelftennipfe boorjienbe bat toij gcloaben souOen/ uitbe^fioren/ opdat hig uit bat geloobe ïjeiligljeib souden betrachten;
joodcit fjet boatgevene geloobe de fietaegenbe ootjaaft ban be lierftie»
3inge joude ^ijn/ taaaruit Ijciligfteid bloeit; taant de SCpo^teï fpreeftt iuan degenen/ die nu dadelgft geloofden/ en jegt ban gen/ dat jij uitbe?»
ftoren taaren/detaijte fiet geloobe iemand gegeben too?bt/omdat öi) uit» Uejftoren i^/alj? getoond i^ en ooft blijftt uit vs. 3, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegeningen in den hemel in Christo. 5Clle de gec*!-tclijfte jegeningen bloerjen uit de bc?ftievnge/ 500 ban ooft pet geloobe/
't tarlft i^ een bii^onbere ;egen en gabelt;?obg/3oo dan ooft de Fieiligmaamp;inge.
D. Dat de volhardinge uit de verkiezinge vloeit, biijftt uit Matfh.XXIV: 24, Matth. Dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden.XXIV:24' lt;©e bcilfclje ^opljeten jouden g?oote ft?act)t ban bejleibinge ïjebben/ en
jee? beien bereiden/ maar 't taa^ ljun niet mogelijft eenige tajre geloo»
bigen te bc?leiden/en de reden daarban ij?/omdat jij uitUejftoren taa-ren. %.oo ooft Openb. Xni:8, Ende allen, die op de aarde wonen, zullen hetzelve (beest) aanbidden, welker namen niet geschreven zijn in het boek des levens, daarom bolgden anderen (jet beegt mede niet ? Hit de tcgcnftcKinge blijftr/dat get taaö ombat ljunne namen in get boefi de^l lebcné gefegjeben taaren. ©it blijfit ooft uit den gulden fteten de? ja» ligt)eib/uit toeiamp;en niet een fcfjaftel ftan geb?often taorden. ©ie te boren geftenb/ bejorbineerd/ geroepen/ geregtbaardigd geeft/ die Ijeeft ooft be?gee?lnftt. Kom. VIII: 29, 30. ©e 2tlpoptel ^etrué gaalt alle jegeningen en ooft be bolljardmge dej geiligen uit dè eeutnige Ue^liiequot;
jinge. 1 Tetri 1:2 noemt gft je uitverkorenen , en vs. 5 ^egt Ijij ban gen:
die gij in de kracht Gods bewaard wordt, door het geloove, tot de zaligheid.
XXVH. Tegenw. 1. Rom. VIII: 29, Die Hij te voren gekend heeft, die ïegenw.l heeft Hij ook te voren verordineerd. C^te,: taordt tael uitdjnfiftelijli ge»
jegd/ bat e? rene boorftennijfe boor de berordineringe ijf; bie^ jiet ©ob gun geloobe/ goede toejften en bolgarbinge boorgenen/ ee? Hfij je ber-ftiept/ en toojbr daardoor betaogen om die öoben anberen te berftiejen.
Antw. 't 3$ bejre banbaar/bat de SCpoptel jegt/dat dPod get geloobe Antw. en goebe taerlten ban fommigen te boren jiet/ en gen daarom betfioren geeft, ©e SCpogtel fpreeftt ban pe^fonen en nietban goedaniggeden/die.
Van de eeuwige Voorverordineringe
boorftennigfe be ceulDigc bcjfiicjinoe tut be ^aïfo^citi/ 't I# mitgen te fieniien boor be sgnen. 2 Tim. II: 19, De Heere kent degenen die zijne zijn. gioo öeterfjent tjet be Uejftieshige ban Cljjiétup tot jlSibbelaar.
1 Petri 1:20, Dewelke wel voorgekend is geweest. Cu ^oa be be?lTie;ingc b^n fominigc mentcljcn. 1 Petri 1:2, Den uitverkorenen naar de voorkennisse Gods des Vaders. gt;!?üb ür^hoor niet blinöelimis/ bie Qobsalig en grloouig sullen UiorbEii/ maar berftooc met feennigfe öie e» bie particuliere buor be fijnen, ©at be boorfiennigfe Ijle? boor be be^orbineringe ftaat/i? ombat be SCpostel be bootfiennigfefteltal^ be fonteiiie ban al!c?/en banbaar gaat fjij tot be mibbelen/ltiaaröoor Ijij öe boorgcitenDen tot be.;aligtieib bjengt / bie booj be Jjjne iieeft geftenb/bie Ijeefr ï^ij ooit te voren verordineerd den heelde zijns Zoons gelijkvormig te zijn, en bie fjeeftïjtj geroepen/en 50a boort.
Tegenw.a Tegenw. 2. söoQ Ijeeft be uitbejfiorenen bati ceumiglieib lief getjab/ biegi tjeeft iF)ij liun geïoobe boorden; taant zonder geloove is'tonmogelijk Gode te behagen , Hebr. XI: 6.
Autw. Antw. «©Ob tuil/ bat taij onse bijanben jullen liefhebben/ en jegenen bic 011^ bloelien/ toclüoen bie on^ Ijatcn/ Matth. V: 44, (quot;En nogtan^ in Ijeii/ai^ bijanben/geene ficminnEli]bheib/bie ong tot tiefbe be ine gen joube; 300 ooi! €»oö/bte l]erft sijne bijanben lief en geeft ftun nit liefbe fijnen gone. Joh. 111:16. Kom. V:8, Maar God bevestigt zijne liefde te-gens ons, dat Christus voor ons gestorven is, als wij nog zondaars waren. (J5oo«j liejbe ontitaatuit l^emseiben/en Ifij ïneist boortaejpen om bie lief te hebben/ en grenévné uit bm menfctje. 1 Joh. IV: 10, Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben , maar dat Hij ons liefgehad heeft. Vs. 19, Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst lief gehad heeft, 't Jfg beftenb/bat men ttocejinp lirfliebben ban/of met eene liefoc ber toegc' negenlietb en tueltoiKenbfteib/ hoebanig men ^tjne bijanben ftan liefljeb» ben/of met eene liefbe ban taelbeliagelnUijeib. a3ob heeft ban eeutoig» Qeib be uitlie^borenen lief met eene liefbe ban luelbiillenbf)eib/ en in ben ttjb lirft l^ij 5e met eene liefbe ban toelbcljagelijftljeib/ Ijebbenbe een taelgebalien in ijunne Ijeilige baben/en 500 is jjet onmogelgft a5obc te beljagen jonber geloobe. quot;Zoo beljagen 31) a3ob in ben tijb/ bien Ijet Opobe befjaaijbe te berHtejen ban eeutoigljeib.
Tegenw.3 Tegenw. 3. 45ob Ijeeft uitbe:borcn be tjeiligen/ be artren be^er bie» relb/öe rijüen in 't gelooDe. Col. 111:11, Als uitverkorenen Gods, heiligen ende beminden. 2 Thess. II: 13, Dat u God vau den beginne verkoren heeft tot zaligheid, in heiligmakinge des Geestes, ende geloove der waarheid. 1 Petr 1:2, Den uitverkorenen naar de voorkennisse Gods des Vaders, in de heü ligmakinge des Geestes. Jae. H : 5 , Eu heeft God niet uitverkoren de armen dezer wei eld, om rijk te zijn in het geloove, ende erfgenamen des Koninkl ijks ?
Antw. Antw. ©e tjeiltgmabinge en Ijet geloolie taorben in bie plaatfcn ge» ftelb/ niet al? belnegenbe oorjaften/ taaarom vöob Fjcn nitberboren fjeeft/ maac al^ b^uegten ban be be^Uicjinge / en alö Bljjften / bat
192
der Verkiezingc en der Verwerpinge. 193
n icinanti nu in ben njti 30a jynbc/ban (!3ob ban EEii\nigr)cib uitbfjftatfn
16 i]g. Col. 111:12 fielt geene samenboeainoe in tjet ceulnig boornemeii (öaös/
r. bee! min/bat be ftciliofjcib be bejUie^inge/ai^ be^elbe? oarjaluv boot'
IE gaat; maar bc ailyogtcl fy?eeftt ban be uitbe^fiorenEn/joo als ^ij in ben
se tijö jijn/ nu alreebe be geiligmatnnge beelacljtig; en gcö:iiifit üe be?»
[- jjjeynge baar bentijb/ber Ijciliginalniige in ben tijb/en be liefbe »J5ob^
ie tot öen/ a(|5 be öetueegreöen/ om Ijen op te tucftfjcn bic? toelbaben
ie Uiaarbig te leben. 2 Thess. 11:13 en 1 Petri 1:2, beje ylaatfen fyreljen
ij Vian bc'tjeiligljeib/niet als boorgaanbe be bejftiesinge/en oorjaften
ie ban beselbe/al^of e? ftanbe/aBob ijecfr u in fteiliginaiiinge aanmcjüenbe
1- be^ftoren; maar l^ij Tjeeft Ijen uitbejltoren tot jaligöeib en rot tjeilig-
t. ïjeib/ al?f be taeg/ boor bielften 31) tot be jaligljcib gebjagt tuorben.
1/ jac. 11:5, fpjeelit be SCpo^tel ban ben ftaat fonimige? geloobigen/300
3- al^ bie in ben'ttjb toa?: armen in be tuerelb/en ijij bermaant batmen bie niet bejacfjte/ belDtjle ^ob ooft O1quot;quot; uitbi^fioren Ijabbe/ om rijri te
n 5ijn in geloobe/ en om erfgenamen bejs ïicninftnjft^ te 31)11.
is! quot; goo al^ be be?ftie3inge gcfrljieb i^ naar 6ab? brij luclamp;eljagen/30a
11 jjj ooft be bc?taejpingc gefcfjieb. giet § XIV.
fe XXVII. JDrage V : Of hel besluit der eeuivige verkiezingc veranderlijk of
3- onveranderlijk is ?
a. De Remonstranten 31]n gier berlcgen/obertocnncn srjnbe boor teftlareisonvcr-
^djJiftunrplaatfen/ban bat 3e tegengefproften 30uben ftunnen UiDtben/aa(lcrliJk-
e en nogtang moetenbe De bejanbeilijfiljeib bellieren/ ombat 31) be be;fne»
quot;t. 3inge boen affjangen ban ben be^anberlijften bjijen taille be^ menfdjen/
iif joo ljebben 3e' rene biftinctie begonnen/en fteïlen een volmaakt en een
gt;' onvolmaakt befluit bet bc?ftie3ingc. Het onvolmaakt befluit is bij Ijcn een
i' taille ijjobg/om be geloobigen en löobsaligen 3alig te maften/'t taelft af»
jgt; Ijangt ban ben bjtjen taille be^ menfcljen/bie ïjem ftan boen gelooben/
n en Viicbe^om ban Ijet geloobe boen afballen. Het volmaakt befluit ber be?-
n r{ie3ingc ié bij l)en be taille lt;J5abs/oni bie en bie particuliere perfonen 3alig
te te maften/ betarjle ^ob booirljencn 3iet/ bat 31) gelooben 3Ul!en/ en in Ijet
et gclcobe bolfjarbcn. t}ct ce?fte ftcllen 3e beranberljjft/ Qet tlneebe onb?c» Hiibejlijft/ niet uit ftiacfit ban be berftieiinge/ maar ban be boljlanbig»
e* ï)eib be? inenfcf)eii/ toelfte 45ob 3eftc? en onfeilbaar boor3iet. Wij bertaer'
i- pen bie biftinctie/alp builen en tegen a3obp l©oo?b/en ftjijbig met be
;n jafte 3elbc/cn Douben ftaanbe/bat f)et befluit ber ceutaige berftie3iiigE
d. t' eenemaal onbe?anbe?lijft i^/ en bat uit ftjacfjt bej bejftie^tngc 3Elbc/
iir taaarboor lt;ï5ob en Ijet einbe/en be mibbeleu tot öct cinbe/baételijft befloten
jn geeft/om fieteene en getanbere ontacbcrjlaanlijftuit te taejftcn. ©it ■= ,
1? XXIX. 1. Hit alle ptaatfcn/ taclfte getuigen/ bat alle be befluitcii Aiiebe-
C' quot; onbecanbe?lijft 31)11/ taaarban in fjet bocige ftapittel in F?et bjecbe gefpjo' sluiten
jn Sten i^. Mal. III: 6 , Ik de Heere cn worde niet veranderd. Jac. 1:17, Bij wel-
jt ken geene vcranderingc is , ofte schaduwe van orakeeriuge. Jes. XIV : 27 , Dc igk. 11b I. ^b Hec-
194 Van de eeuwige Voorverordineringe
Heerc der heirseharen heeft het in zijnen raad besloten, wie zal het dan breken? Jes. XLVI:10, Mijn raad zal bestaan.
2Tim.ii: (E?oct üicrbij julftc jjlfiatfcn/tiic ban öe brrfticvnoc fpreften/Roiu. IX: 11, 1!'- Opdat het voornemen Gods, dat na de verkiezinge is, vast bleve. Hebr. VI: 17, God willende den erfgenamen der beloftenisse overvloedelijker bewijzen de onveranderlijkheid zijnes raads. 2 Tim. II: 19, Evenwel het vaste fundament Gods staat, hebbende dezen zegel, de Heere kent degenen die zijne zijn. 3?at br^e ïaatftc ylaat^ ban öe miluifte bcjliirsinoc fp^eelK/ ban nirr prcn fcljgn tictltiipr taorbcn; taant öe 21'postcl |)aö ocfP^obcn ban 6ni afbal ban ïjymrnÉus cn Jpfjilétnp; br?blaart baarop/ offcfjaon 51} tacl gcbalïcn taarrn/ bat rhrntarl öie 4?göc^ 5ijn/ nirt ;uUcn afbalïcn; niet bat Ijrt funbamrnt ban brftcnbigljcib in ben mcr.fcïje 50UDE stjn ; maar bat 51) gernppen m tot jjet Ofloobc gfö^agt jijn op ccn ba?t funbamrnt/ rn bul rp ren ba?t fimbamcnt oSot)^/ bat «job ïclbe oclcgb Ijab» be/namrlgft/Mjnfquot; erutaigrn ranb cn bejfiieïinge ban bc 3tjnen/taelfif ©Ö iebe^ in r)rr ütjjonör? ftent/enban ecutaioljcib en in ben tijb/ljen m 't enge Ijoutit/ Ijen boor iijnr firacljt betaareiibe booj afbal. ïjitrop greft l;ij rrbcn ban ben afbal ban bic lUirc/joobat fjet niemanb moet bjrcmb bunben/en baarbooc 5iel) ergeren/betaijlc in be ïicjfte allerlei flag ban mcnfc|}cn ;t]n/ goebcn en btaabcn/ bie rc boren bcreib jijii tot Ijcc?» Ipljcib rn tot bcrbr?f; gelgft in een g?oot Ijut^ allcjlejje baten sijn/jiï» beren/fouten rn aarben/fommiorn tr^: cere cn fommigen te^ onecre. Cn bat baarom ccn iebe^ tacl moet toedien/ bat Ijt) baót liltjbc cn bij be taaaj» t)rib/cn 6ij be gob^aligfjeib/bctanlc birgcnrn/bic ban 4lSab gelienb jtjn/ aoU 5c1jc? afftaan ban ongrrcgtigljcib. ^ic (ï3ob bc^fiicpt tot saligiirib/brj» fiiepe C^i) oofi tot Ijciligljcib. Qrt Ijciligcn i? een blijli/ bat «fiob l)cn uitbcr» boren Ijreft/brje jnllen ooit üij öe taaarljcib en gob5aligfieib blijben ; want de genadegiften ende de roepinge Gods zijn onberouwelijk, Eom. XI: 29. 4gt;ewi|s 2. 2. 5G)e ^clijiftnur li noopt be bivfiicjinge en be saligtjeib boor renen zinge ën onbrjbreiirlijlicn banb aan malbanbrrrn. 43oclj be onbr^anbr^lijliE a5oü/ zaï'gheid noclj bc listige buibrl/nocl) bc booje tarrclb/nocf; Ijare ïnarljtigE ber» knociiT öojbcnöeib jullcn bCjen banb b,:cficn; bie lt;!5ob nitbeiftorenquot; ftceft tot be Saligöcib/öie puilen besclbc ooft jefie? berbjfigen. gjiet bit Eom. VIII: 29, 30, Die God te voren gekend heeft, die heeft Hij ook te voren verordineerd , geroepen, geregtvaardigd ende verheerlijkt, l^ij fpjcellt ban be bc?l)Ef?l!)iniige in ben boorlebenen tijb / tacgené be ;rlirrljrib ban öesclbe/ alpof {jet alrcebe geftljieb taa^. 'giet ooft Rom. XI: 7, De uitverkorenen hebben het verkregen, ende de anderen zijn verhard geworden. ©r. Verkiezinge heeft verkregen. I©aarboar alle opligt op Ijoeba» nigljeben üiorbt taeggEnomen/ en tjet tae^ft 4?ob^ alleen in gcbacötcii ölöft; uit bie betïtiejinge/ ;rot bc SCpo^trl/ bomt ooft Ijrt br^b^tjgrn boo^t: lt;!?ob bie Ijet eene öoct/grcft ooft jjet anberc.
Uovijss, 3. ©e bagtigljcib ban bc btjftoreneii/ tacgen^ Ijct onberanbejlijbe
bc»
der Verkiezinge en der Vervverpinge.
Dciïuit a3obi3/ üebpgtigt be Örere Matth. XXIV: 24, Daar zullen isonmo-^
valscbc Cliristi, eude valsche Propbeten opstaan, en de zullen groote tee- verarulo-keuen ende wonderheden doen, alzoo dat zij (indien het mogelijk wave) ronzoude, ook de uitverkorenen zouden verleiden, 't Dan onmagElijli üar üe uit» bcjlJorencn üejleiD tna^öEii. Cjrt Uioorb uitverkorenen betEclient .iuirini/
tie iioü ban cririiiigl)Eiö Uocic be sijncn Ijccft uitgrfiipr/ en UoDr lijmi tot 5ijn eigenbom gcftelb; op be.ïe jouben be üalfclje ^opljeten ooit aanüalleti/ en ijun uitejfte üe^r boen om beje ooft te bejleiben; bod)
Ijet ^otibe ïjun inct giinHlJcn/ijrt ïnas niet mogclijit; indien het mogelijk ware, bat i«j niet te ieggen/300 31) Oct IjoeUiel bestoaarlijfi en met g;oate moeite fionben boen; Inaiu baat jtaat niet/inbien t)et hun mogclijli üuv re/ ^oobat mogelijk niet ^iet op Oe lialftlje Jptopljeten en jjun luc^U;
maar tjet jiet op öe liaetiglieib ban ben ftaat bej uitbe^Uorenen/ Inegen^ l)et öcflnit Cjobg; 31) li on ben niet bejieib luoiöen/ belmjle 51) uitberftorenen toaren/baa^om ioube be? balfclje^opljeten toezlt op Ijen b^ucöteloa^ sijn.
XXX. Tegenw. 1. ©e getouliigen Inotben gebutig be.jmaanb tot b^eeje Tegenw 1 en atbeib;aamljeib/om ljunne roepinge en Uejlnejinge bagt te mallen. 1 Cor. X: 12, Zoo dan die meent te staan , ziet toe dat bij niet en valle, i©at ig/afbaUen üau gt;!5ub/ geiijli bele Sigraëlieten beQen. Phil. 11:12, Werketuwes zelfs zaligheid met vreeze ende beven. Hebr. IV: 1, Laat ons dan vreezen, dat niet t' eeniger tijd, de belofte van in zijne ruste in te gaan, nagelaten zijnde, iemand van u en schijne achtergebleven te zijn. 2 Petri 1:10, Benaarstigt u te meer, om uwe roepinge eude verkiezinge vast te maken. 2 Petri III: 17 , Wacht u, dat gij niet door de verleidinge der gruwelijke menscben mede afgerukt wordt, ende uitvalt uit uwe vastigheid.
Antw. (a) ^Dese plaatfen fpreften niet ban ben fcljjjft boo^ be berbae» Antw. menipfe/ maar ban be ^orgbulbige Uiacljtfpnibmge oUer 0115 boen. (b) iDe betmaningen ;tjn mibbelen/ om be geloobigen in ben regten Uieg tot be bejarbinee^öe ^aligljeib te leiben / belnijle bc berliiejinge ia en tot glorie en tot gjatie/en tot fjet einbe en tot be mibbelen/tot bat einbe leibenbe. (c) ©e roepinge en bc bejftiejinge tnojbt ban on^ bastgemaaltt/ aan onje 313be/ bat i£/be^eftejb te 51111/üat bnj be Ijemclfdje roepinge beelacljtig jijn/ en baaruit/ bat laij ban gt;i5ob nitbe^ftoten 31)11; maat 30 tuajöt ban ona/ aan ben fiant ban ^ob niet bastgemaaltt/ belnijle bie in 43ab^ onbcjanberlijften caab ban eenüiigöcib al baat bia^.
Tegenw. 2. ©e öebjelgingea ban bedoren te gaan geben re fienncn/ Tegenw^ bat be betfiiejinge niet onberanbejlijft i£. Siet Luc. XIII ; 3, Indien gij u niet bekeert, zoo zult gij allen desgelijks vergaan. Openb. XXII: 19, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, ende uit de heilige stad.
Antw. (a) gO?E öeb^eigtngen 3Ön geltjli be be?maningen/mibbelen tot Antw. opluebftinge/ om 3onben te icfjubjen/en (öob^aliglieib te oefenen, ©ie niet befteejb too^br/ gaat 3efiej berloten/ baarom gelbt bat b^eigement boor alle aiibefieejben; inbien iemanb bclicejb i^/en tjij i|i e: niet bej3erir?b
55Ö 2 ban/
195
196 Van de eeuwige Voorverordmeringe
toan/ iJien raafit Ijct bjcigemcnt naac jijne ac^tingc ban syiien flaaf. SCnbitn icmanö faEftecrb i^/ en f)ij er betongt ban/ bic Ijeeft bejberen bnojtpana te maften/rn 500 Ijij traag toorbr en bejacfjtejt/ 500 Ijecft [lij vel) te bejtoafiftcrcn/boor bjeeje ban ftapnjbingc naar liodjaam of naar jiele. (l5n aïle oeloobigen lieböen siclj sorgbulbigte toattjtrn boor bat aliep/ toaarotn be toornc (J3üb^ obej be ftinöcrcn bej ongeljoorsaam-l)eib ftonit/ rn alle be bjeigenienten ^oo te {jooren/bat blieben ban be ioiiben / obe^ tot lUe be beb^eiginge grfdjiebt. (b) gtju brei afboen uit Ijct bocft be»; leben^ juoberl/ alji l)ij jal niet salig toorben/ Ijij Ijecft geen beel aan Ijrt leben/noc^ aan ailen/bie in l]rt üoeft be^ ie» ben? gefc^eben sijn; maar 't is niet te peggen/bat eerét beel fi^b* ben aan be jaligljeib en in Ijet Doefi bea lebené gefcfj^eben taaren ; toant ban moepte jefte? 51)11/ bat alle menfcfjen beef fiabften aan Ijct eentoige leben/en bat ienianb/öie ban jongé op ^ee? gob!oo^ lebenbe tot op bien tijb toe/bat Ijij jijne jjanben aan l)et ïDoojö oSobiï floeg/en eenigeja» ften baar uitfclj?apte/ beel Ijabbe aan Ijet lebcn/ en bat 51)11 naam in liet boert be? leben^ gifcijjcben flonb/ en bat Ijtj e^ toen eejpt uitge-fch?apt toiejb/ 't toe lit ^elf^ niemanb ban be teocntoe?pe?| 53! jeggen; toaarnit 30 ban obe^tuigb moeten stjn/bat be^e ylaatfe riet bient om be bejanbetlpljeib ban be be^lüevnge ftaanbe te fjouöen.
Tegeuw.3 Tègenw. 3. ©ie ban Cob aan djjiptn^ gcgeben jijn/ fiunnen nog bejloren gaan/ bie^ ip het befluit bej bejVtiesinge niet onbe?anberlhft-^iet Ijet ee^ile. Joh, XVn:12, Die Gij Mij gegeven hebt, hebbe Ik bewaard, ende niemand uit baar en is verloren gegaan, dan de zone der'verder-fenisse, namelijti ^uba»». Cn Jpaulup' getuigt/ bat snn ftaat on^eiter toap/ betoijle hij bertoorpelijli jonbV fiunnen toorben. 1 Cor. IX: 27, Opdat ik niet eeuigzins , daar ik anderen gepredikt hebbe , zelve venvorpelijk worde. Antw. Antw. (a) Joh. XVII; 12. J^ier iji gecne samenboeginge lian Stubaj» met bc anberen/bie ban ^ob aan Ct)?ii5tu^ gegeben 3ijn/en betoaajb tooigt; ben; maar eenc regenitellinge. 3!uba^ too^bt niet gesegb aan Cbjiptugf gegeben te 31)11/maar baar toorbt alleen ge^egb/baar anberen niet be?' loren gingen / SCubap al uejloren ging. Éoobat dan 300 beel i^ al^ maar; geliiff Ijet lt;J3r. t'ui, ei mee üiUlmjlp maar oberge3et toorbt. Stee Mattb. XII: 4. Gal. 1:7. Subaö toap nooit aan CD?istuia gegeben ; toant Ijij/fctjoon een brrftoren Sïpoptcl/toa£ een buibel. Joh. VI: 70.
'iEiEt be anbere tegentoejpingen in be berljanbelingevan de volstandigheid der heiligen. 2 Deel. kap. LVII. be lapter bat een berHorene/ljij leeft ooft De goioo-500 gobloop alp tjï) ban/ ebentoel 3alig sal toorben/ia 'jeanttooorb/§ VI. kunnen XXXI. J^^agc VI: Of de (jcloovigen verzekerd kunnen zijn van hunne verzekerd verkiezmge ?
zijn van De Papisten en Remonstranten, ombat 31) be be^ftiesinge jteilen onbej vei'ldezin- etllLgt; ccmbitie/bie ban ben be^anbejlijften brijen to lie be^ nienfct)cn bc« ge. peubeert/ 300 toeten sy niet of 3ij ten cinbc toe bolljajöen sullen/ en baar»
om
der Verkieziuge eu der Verwerpinge. 197
am ïian men ban ooit ban sijiie ti^fiiesinge niet seftc: jijn. Wij baar-pnti'oequot; 5^00^quot; quot;'ft/ bat alle oelooliiqeii babelgli Utrseliejb sijn / ooft niet/bat be bej^EftcrinQE altijb i» btnjelfoen tray ban gElioeligljtib i^/ooft niet bat ren oiiooliigc in ben ftaat Uan Ucrlatinge ücjieliejb ig. .ïllSaar bat 17 soobanigE UcnretUcncn ban a3ob in bc ^cfjjifture jijn gegeben ban be bp/fiieyngc/ bat een geloobige/ bic in jiclj brbinbenbc/ boo? be toejliitige öEta; ©eiligen i^ccstcji befluiten lian/ bat Ijij uitbejUoren i?/en jicl) in be bcrseftejbljcib ban bicn berblijben ftan/ bat bc gcloaliigen luel betjcftejli jijn ban Ijnnncbejlïiejinge/iMi bat 51] naa? be bc;ïclfcringe moeten tjacljten.
ÏDit 6li)ftt ooft uit be bjucljteu ban be bc^fiicjinge/be roepinge/ ijet geloobe/ be ficiligmafiinge. JDan be^e ftan iemanb be^efiejb 51311/ bat l)tj 5C beelacïjt'g W/ biclt;i fian ijij bu? opHlimmen : bie i^ij geregtbaarbigb j^eett/ bic Ijeeft ïjii geroepen; bic ïjij geroepen Ijeeft/' bie Ijeeft ber» orbinccjb ben DeelOe 51)119 SotmiS gehjlibocmig te 51)11/ bic Ijeeft Cjii te boren geUcnb. 35at iemanb bejieücro Han ^ijii bati 5ijnc roepingc/ Ölijftt uit 1 Cor. 1:26, Gij ziet uwe roepinge, broeders. Hebr. 111:1, Hierom heilige broeders, die der hemelschc roepinge deelachtig zilt. 39an liet ge'
loobc jiet/2 Tim. 1:12, Ik weet wien ik geloofd hebbe. ©it ölljftt ooft uit Ijet cinbe/ toaartoc bc geloobigen ben ïfeiligen J?eept ombangen Ijebben. 1 Cor. 11:12, Wij hebben outvangeu den Geest, die uit God is;
opdat wij zouden weten de dingen , die ons van God geschonken zijn. ©e^be?/be ^cijjift 5cgt uitbjuUlieljjft'bat be geloobigen Ind Uer5cltejö 5ijn. Rom. VIII: 16, Dezelfde Geest getuigt met onzen Geest, dat wij kinderen Gods zijn. giet ban be bericlicringe in 't b^eebc in fta»
pittel ban be regtüaarbiginalnnge. Kap. XXXIV.
XXXII. ^eljalue bat beien 5icii aan bc5e 43oDbelijftc Inaa^ljeib jtooten/ Aanveeh-be een berlue?pt 5e/ bc anberc la^te^t 5e/ een bc:bc flaat 5E in ben toinb ; ovl^de 500 riJ5En fomnjb^ luel tentatiifn op in be ftinberen ^oba/of men tuel verkie-betftoren ig. Sommigen bebangt fcljiclijlt een ftoube fcfjjift uit ben in» zmse-bal: gij 5ijt niet geroepen. Sommigen Uomen langhamer in besc ten»
tatie/ benlienbc al|B ift niet uitbejttoren Den/500 sal ill toclj bcjloren gaan/
en ill bjeese/ bat ill 't in't cinbe mee? ban te Uiaac bebinben 5al/ bat ift niet een ban be uitbcrltarcnen ben. ^omtijb^ fiomt bc5e tentatic ban ben bnibel/bic bejelbe 5onbe; teben inUic?pt/cn 5et op set inbjuftt: gij srtt uiet uitberlioren/ a3ob Ijaat u/ gt;j5ab Ijeeft u bertuorpen/ gij 51111 toc(j niet 5alig Uiojbeii/ al utubiböencn arbciben ig te bejgeefs^ laat Ijet brjj ftaan. 3?e5c intaejpingen litucllen en fttuetfen be side/en tuengen beje in eene nare geftalte/ en buiten flaat om 500 Icbenbig te gclooben/ 500 jjartelijftte bibaen/^oo 5oetelï)H re ruften en 51CI) te berblijben in gt;6ob/ en 50U eenboubig ffem aan te lilcbcn en te bienen/alö 51) In el te boren plagt, ^anmjb^ ftomen bese teutatiën uit bes mcnfcljen eigen Ijarte boojt. 3iH norm bat gcene teutatiën/ al^ iemanb nog gecne 5efte?tjcib ban 5ijncn flaat öeamp;ljenöE/ beliommc^ü i^/ en t?acljt gjunü te
556 3 IQt:
198 Van de eeuwige Voorverordineringe
tot be^efiecinge/ tuaarbooc {jij oyfilimmcn fian tot bc fontcine bcr Uecquot; ftiesinge. 't fcne liEft^ijbrnge Uan onteigen öoo^cn ongetoobig Fjat' te/alji mt'n boor eeue sninclooie JjellingE/al^of meii IjEt 50a Ijpamp;DEn UiiU üe/ of alöof meii a?Gb booc tEjEnfprEftEii üJilbE büiingEn/ bat l^jj 011^ Uan üe UErftiEjingE bEr^ElicrbE/ jidj bEQCEft tot tEgEiifpjEftEii/ toaaruic ban iöei mortEnbE En UijEliEligE gEbacljtEii tEgEti löob opfiomEn. (0aïi fioinEn be DiuftellEiibE intoErpingEii ban niEt bErftutEii te 31)11 IheI boort uit eeiic öctErE OEjlaltE ban bs yElc ban bEborigE. .ilSEn jiEt bE buijstrjljEib ban tE sielE/|)Et ongEloof/be ftjacfjt bEt bEjborbEiifjEib/bE niEt bEtljoocinge ban 5i]iiE gEamp;cbEti. iISeii jee? üEgEErig geluEESt om eeii^ tEgt/ gjoii' tig/ontlDijfElbaac ban jijnEii ilaat eh aljoo ban jijnE bEtftiEjingE bet^e' ïïE?b tc jijn/ niEn IjEEft e^ bErl om gEbEbEii/ maar iiieii ip baar nooit toe OfliomEn. i^iEjuit iiomEn EE^t blicgEiiöE pEbacljtEn boort/of mrn ujei bErftorEn ig/ of ireu niEt i«5 eeu bErlnorpEling/ baarna UiotbEii IjEt ge» 5EttE gEbacljtEii/en alle lEbEHEu ban niEt bE^ftotEn tE jijn tuorbEn ftïaac» öe? en firacf)tigEj/eh ontftEllEU be jieIe niEt-r eu mEE?;iiiEU iiEEint op 't ïaatflE coucluiie bat uieu niEt uitbEjfiotEn i?/IjiEruit laat iiieu bijftan^ allE mibbElen na/[}Et bibben/lE3En/IjoorEu/flramp;eiben om d)?tgtu^ aan te neniEu; 't gaat niEt alj* tc boren/ men toorbt telftEné gEftuit mEt OÜ jijt toclj niEt uitbE^RarEii/ 't ié boot u niEt/ 't tjgt; alle^ tE bEjgEEfj?. i^ieruit nj?t üianöoye/bEnaautabj)Eib/gEtiEigbljElb om 45ob te befcljul»/ bigni/eu anbcre onliuimigljebEn iuee^. oïcu bjoebige ftaat!
Rand XXXUI. J©at raab? JI^ie ^af jieltuonDEn gEiiESEii/ban öe CIceIiuee^-genre' te?3Elbe? l|ij Ine^fttboor mibbElen; lui^tejt ban naar mijnEn raab/en
Iaat ift u EEiijs ftillEtjr^ oplEiben.
Teziende i. tjEöbEn ooit bEje tooElEubE gebacIjtEn u üiel btEbe en ftiltE gEgEbenï teijjkh'eid. 0ü tc nu ,Ulquot;' bctEt aan ban tEborEU? ^ijt gij nu tagsEt eu ber* ItanbigEr ? 2tjt gij nu IjEiligEt ? i|Ebt gij nu iueec btEbe ? ^oo neen; maar jijt gij nu Ergrr eu bEnaautLiber ban te boren ï n^aarom üiitt gij ujElben ban iitDEllEn ? il^Ejpt je ban allen tE gelijft lurg. JBaar/ ^uIt gij jEggrii/ iiit Ffan je niet Ineg firijgEn/ IjEüben mij in be magt, Ziet gij ban nu niet/ bat gij u baar in 't Eerftc te roerfEloojs ingelatEn/ eu bie tentatiëu te bEEl jjEbt loEgegEben ? ^oo ié 't ban tjjb om op tE IjoubEti/ En te fljijbni tEgeu alle bie malingEU eu gEbacljten op bEjE ^afte/ eu baartoE ^idj telftEus niEt anbEie gebacötEn eu anbEr bJE?!1, tE bibE?:» tcrEii eu af tE leibeu/ opbat uieu ban biE tEiuatiën berb^Eembe.
En de 2. giEt IjiErbij iDat EEiiE btnaa^ljEib IjEt is; Uiant gij maalt obECpaften/ hddf3 'n SijuEii EigEiiEii raab Ijreft bEtbocgen getjouben/ eu aan beu
mEnfctje nift gropEiibaarb ; Inant fdjoon gij nu bE minftE ölfjft niet Dabt/ bat gij br^ftoren toaart/joa Inmt gij baaruit niEt bEfluitEU bat gij niet berftorEU jnt; taant gi) fjrfit gEEn gicmöom te taeten bat gij nooit bequot; fieerb suit luorben. Igegt gtj/in gEboEle aan mijn Ijarte/bat ifi uïec bE?» ftoren/ maac UEjUiorpcti ben/ eu bat iü nooit sal bEUeetb luorben. 3ift
ant-
der Verkiezinge en der Verwerpinge. 199
aiitteoorbe/bat get ontoaargcib/ja batljeteiiftEÏ inöeelbhigE Uianc oern incnfcljc Ran toeten/ bat Ijij ren Viectoorpclnig i$, öob fjcrft bat in 3t)n UPoorö niet üfftenb geinaaftt/ en be ^cere Ijeeft julften familiareti omgang met üe gabloojen nier/bat ïjij liet ljun c^traarömair ^oiibe be-ftenb maften, grgt gij/nogtan? tjeüben Ijct fommigrn Itiel getuetcn/ bat ^e bertoojpen Uiarcn/gcltjli .^pira en anberen. 3El« antlnotuöe/st) aii^tea ^et niet/Ijet toaren maar enitele inbeeldingen. quot;Jift toil niet seggen/bat fjunne inbeelbingen tori niet toaar ftonben toefen/en bat ,;b geen bet» ftorinen toaren/dat mogt tod; maar ift segge bat sn bit niet iiiipten/ noclj uit ben ^Dijbel/nocfj me onmibbelijrte npenbaringen; maar bat 51) Ijet jictj alleen inbeelbben ; toant 't ié toef gebeurb/bat fommigen/bie Ijet 5icjj 300 bapt alg anberen inöeelbben/ bat .:e bejtoorpen toaren/ baarna befteejb toir?ben/of te boren beHeejb ^tjnbe/befe be?5rftccingcn ban jjunne be^ftiesinge be?R;egen. i!?ö 3iitr berber jeggen/ immejé toeten bejulften toel/bat 5e be?toorpen ^ijn/ bic be ^onbe in ben C^eitigen ^ecct gebaan 0c6» ben. 3ft anttooorbe/ bie be jonbe in ben heiligen éee^t gebaan liebbeii/ bie 3t)n bertoorprn/ bat is toaar; maar be.^c fiomen nier tot inftrer/nabat 5e bic sonbe öebjeben Ijrböcn/maar bolljarben in riunne öoopf)eib/en gaan ongcboelig in F)iin tocebcn boo^t. ligt;etoi)Ie gij (jet ban notfi toect/noclj toe» ten ftunt/en fjet jrbej maar inberlbingen jijn/toaarom toilt grj ban 50a btoaafï 5gn en Utoellcn u^elbcn met ongegjonbe inBeelbingcn ? éegt gij/ ift torte bat ift anbcftce?b ben/en eerg ben bcjücljt gctoecét/en bat ift onöej ioo brie mibbelen maai bejljarb ben getoorben/ mag ift ban baaruit mijne bcrtocjpingc niet befliiiten ? Sft anttooorbe: laat Ijet al.^oo 3t]n/ bat gij te» gentooorbig niet beftcejb yjt/bat gij be borige bejlicljtinge en obe^tuigingc Ijrbt regengeftaan/en tegen Ijet IPoojb be?!jarti jijt gcliinrben ; nogftuiu gij 11 toe bertoe?pinge baaruit niet befluitcn; taant gij ftunt nog bc!ïee?b too;öen. Cn ooftmigfefjien ftent gij ntoen eigen ftaat niet/nocö be genaöc bie öe ^eere in u gelcgb {jrcfr. 't 30 eene anbere genabe leben te hebben ontbangen/en eene nieutoe genabe te toeten bie bingen/öieong ban ii3ob ge-fcljonficn jijn; joobat/Ooe gij n ooft aanmejftt/gij niet toeten Inmt/ bat gij be?toorpcn 513:. KCaatban öiebtoaafiljeib barcn/berloejptje als btoaasheib.
3. {Joubt u aan ben gcopenbaarben taille 4?objgt;; iJ5ob biebt boor Ijet Cuan» zichte gelium stjncn gone SÊejUiS Cf]?iptns aan/ ï^ij noobigt allen/ bie maar tail hou(i™ len/bat 5e sullen ftomen; l^ij belooft bat allen/Die in ben gone geloo» geSpen-ben/Ijet eeutoige lebrn sullen öeöOcn ; f^ij belooft bat l^ij niemanb/ bie baarden tot [^em ftomt/ 3al nirlnejpcn. a3ob 3al niemanb bejboemen/ ban om 3ijne W1 e' 3onben. (öob bejfjinbejt niemanb 3tcfj te bcftceren en in CiljisJrii^ te ge-looben/ en salig te toorben. lt;öob i«i geene oorjafte ban iemanbé berboe' menisfe; 't i^ öeé menfcfien eigen fcfjulb/en 3ijn eigen briie toille/ bat Drj goblooji leeft/en ban i| get regtbaarbig bat (J5ob fjem a ft/ en om be 3onbeii berbaeml. ÏJonöt n aan jjer ar»oojb/en bejlaat bie tjooge pfianta»
fiën ; soefit Cfj,?igtiig/gelooft in ïjem/öibten fljijbt regen be 3anbe/en
0C-
200 Van de eeuwige Yoorverordiiicriiige
gelooft bat pij salig^uït luorbcn ; rjt) 300 bort boïgenp «öobé l©oo2b/ ïeü
bat bc bagte en bciligc lucrr. .JlQaar gij jult seggcn/ gtioobe cn bcftec» bic
nnge ecu tacjlJ ban (!3nb/ ïjij geeft ijet allfeii aan sijne uitberfioreucti/ üjij
cn aljJ ifi een berltioryeüng ben/50a saï tfjij Ijrt mtj niet gebcn. 3i'{aiirt bai
tnonrb: 1. ©at ftaat cbenbiel bapt/ bat ïjet uliie fcfiuib t^/bat gij niet ge^ jtE[
iooft cn u niet bcbee^t/cn 500 gij 't niet boet/fiefdjulbigt ban UjClben (0e
en niet ii5ob/bic aan nicmanb gefjoubni iis om l)et Ijein tc gebcn; cn a(^ bai
B^ij ïjet al boet aan ceiiigen/500 beljoeft l^ij Ijet baatom aan be anberen 1
niet te boen. 2. C}ceft iJ3ab Oei: u niet gegeben tot ap bescn bag/grj bicet Jjci
nogtan^ niEt/of l^rj quot;it't na bEsen 5al boen. Sijt ban niet morrig nocfj ore
to^ebclig tegen ben ilecrE/ en tegen ^ijn geilig befluit. JDorbt ïtlein/ begint koi
tacberom ban onberen op/ cn Ijoubt » aan l)et IBoorb; 500 jnlt gij onbe? bei
be«? ï^reren segen be tentatiën tc boben fiomen/cn bertenbiger cn lebenbi» bai
ge; boortgaan in ben Uicg bet ^aligljeib. ©it i^ genoeg ban bc tentatic, öjt
Proeven XXXIV. 2CI ft an men niet berseftejb ;ijn ban jijff beilnerpingc/joo ftan uit
van de _ ^ int.n ijjcj bej5efte?b 5ijn ban jijne berfticsinge/ ge lijft a(^ luij Boben getoonb boi
ver iezin_ 0cf,5enlt; goo jjct t,ail jjligt ban icber CIj?i«5ten/ te t^aditen naac 55.1
bE bE?5eftcringc bofgen? be becmaningc bc«? SCpostel^. 2 Petri 1:10. ©elmjl oni
bic bc^eftcringE bE fonteine ban bele blijbfcljap in (©ob/ cn bcel gjoei J^c
in {jcif'S'Haft'ngE. .Jï5cn ftomt tot bc^c berjefteringe/ niet boor ten Ijcmel la£
op tc ftliinmen/en ban boren in Ijet boeft be^ lebcn^ in tcsven/of men jtj- int
uEti naam baar binbt. Hom. X:67 7. iBen üomt ooft niet tot toare ber» bir
jefieringeboor inbeelbimjcn/bat men berUorcn i^/soobat men boor be gc» ba burigfjeib ber inbeelbinge jicbjelben ten tenemaal baacban berseftcrb
{joubt/ en soube mccnen tc jonbigcn/als men baaraan sotibc ttnijfeïen/baar I:
men nogtan^ ben minften gronb ban bersefteringe niet f)eeft; maar men be:
ftomt tot bc bcr^efieringe boor Ijet IDuojb/baar bmbt men ftlarc amp;efclj?ij' Ba
gen ban besnUien/ öic uitberftaren jtjn. 2l!l^ iemanb ban bie F)oebanigf)eben 301
injicQselbeu bebinbt/joo ftan Ijij baarnit befluiten bat ïig uitberftoren i^. 0E
De roe- 1. l^et ecjftE fientccften i^ bcroepinge. (J3ab roept niemanb intaenbig/ ge
pmge. ftracFitbabig/ban bic t^tj uitberftoren tjeeft. ©it i^ eene bas'tc biaarfjeib. ft?
Rom. VIII: 30, Die Hij te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij pok ua
geroepen. Jer. XXXI : 3, Ja Ik hebbe u liefgehad met eene eeuwige Ki
liefde, daarom hebbe Ik u getrokken met goedertierenheiI. 35'iöien gtj ni'
ban u 6?engt booc be^ tjeeren aUuctenb^eib/in toaarijeib uselben amp;e^ b?
fc^outat/ en gplnaac bjorbt bcrlicljtingc be^ berftanDé/ om bc gee^tc» Öa
Itjfic goeberen be^ berbonbjS in fjnnnc gee^telijlie uatiire tc ftenncu. ö'1
Sinbien gij in u üebinbt lieföe cn bedangen naar gec^tclijfte geftalteu 5° öej siele/ al^ liefbe en b:ce5e *!3ob|S/ gelnilfigljeib en gdjoor.iaamljeib/
bnjljcib ber jidE/filijbfdjap m ben £^eere. 3Inbien gij in u bebinbtecnc telften^ boorftamenbe en optrditltenbc ftracljt nm aan iöob tc bEtifteu/ te bibben/sidj tE f)B?ftdlcu na bc afötaalingen/om ii?oöc beOagEïtjft tc
toanöElEn. StnbiEn gij in u berneEint bat bc nabijljdb bij ben ï^EerE ubJ ,e1
Ie
der Verkiezinge eu der Verwerpinge.' 201
ïefaen i^/ en flfjtjn u ecne fmacte. 'Zoo beje tsingen in icmanb stjn/
öie ftan jicö lie^efic^ü öouben ban jijne roepinge en trcliftirnje. 3Hn öc»
Inijle bat boortUomt uitbs bcjfiiesinge/soa lïan men ficjluiten: Ui Den ban lt;!5ob met be fjemelfdje/ intoenbioe/ fijacfjtbabige roeyinge getroft-fien tot ^em en stjne gemeenfcljap/ joo öen iü ban ooft uitbejUoren. lt;!3eluamp;liig i^Öij/bie ftie^ in Uiaarljeib Ijanbelt/niet ontöent bat jjjjont'
Hangen Ijeeft/en ooft niet roemt obc? safien/bie ÖÖ quot;iet Ijeeft.
2. ïjet geloove i$ een jefte: ftcntcefien ban be be^Riejinge. ©ir (eejt iiotge-fjet I©ü02b 45obé. Hand. XIII: 48 , Daar geloofden zoo velen , als er ge-loove-ordineerd waren tot Let eeuwige leven. Tit. 1:1, Het geloove der uitverkorenen. gnbicn oÖ ban berjeftcjb 5|)t/ bat oö ffquot; taelbefiagen Ijebt in
ben raab »j5Db^/ boo? Clj?!?tu^ ben ^eere/ ben 'SSorge om 5011-
baren met ï|em tc betoenen en sallg te maften; bat gij uit (marteen bjoeffjeib obe? 6er sonbig Ijart en baben/ nit b^ee^e boo? a5ob^ toojn/ uit liefbe tot be gemeenfcljap met (öcb en een geegtehjft ïeben/ uit ge-boel ban nine onmagt nm bie paften te befiomen/ u üienbt naar bien 55,orge/ bie 5icl)5elUcn aaiiöiebc/ op l^em jiet/ naar ïf cm behangt/ in onbejlianbeliiige met ïjem lioint/sijnc aanbiebingc aanneemt/ ujelben aan J^em obejgeeft/ öet octoigte nine? jaligljeib cp £?em set/en n op l^em be?*
Iaat/ 't 5ij ftejfte? of sluaftfte^/ ftlaarbe?/ of met meezere bui^ce^ljeib/ met meej of min ftjijb/geburige? of met mee? tugfeijenpoasen; inbien bejé bingen in u jijn/ 50a 0ebt oö Öct Vnare geloobe. Sijt oö ban bc^efiejb ban f|ct geloobc/50a fmnt gij baacuit öefluiten iitoe ccnluige berluejinge.
3. IFie beiligraakinge i^ een sefie? fienteeften ban be berlneynge. Eph. Do heiliglo, Gelijk Hij ons uitverkoren heeft .... opdat wij zouden heilig ende on- mak'ngB' berispelijk zijn voor Hem in de liefde, ^nDien gij ban in u bebinbt een' gaat/een' bjee?5in/cene b^oeftjeib in be bejüorgcne jonben be^ Ijarteti/
jootoeï al^ be baben/ een' intoenbigen In^t en liefbe tot eene gob.salige geflalte beji Ijarten/ en öetjacljtinge ban alle beugben in b.'eese/ liefbe en geöoorsaamïieib a5obji alö sgnen taille ; inbien gij in n getnaar too^bt ben
ft?öb tiijfc^en blee^'cfi eii geept/soobat be jonbe niet ïjee^cljt/ en alleiS naar garen boojen taiüe niet te tac^ft ftelt; maar bat 5e eenen inteenbigen tegenftanb binbt in ben taille/gefluit taorbt boorbreeje 43ob^/en menig»
maal be?b;eben taorbt; inbien gij in u bebinbt üibben/ taorftelen om be bjebe be? confcientie/om nabijjjeib bij ben ïjeere; inbien gij let op uta fiarte/gebacljten/taoorben en baben in eensaamtjeib en bij menfcljen/om bic te beftieren naar ben taille iöob^;inbicn/3cggeilquot;i/bc5e bingen in u ^ijn/ 300 ïjebt gij gee«?tcltjft leben/en beginfel ban Qeiligmaftinge. ©it nu ió uit utae nature niet boojtgefiomen/ 't ig eene genabcgifte iöob^/ beje nu bloeit uit be bejliie^inge. goo liunt gij ban uit bien flaat urne be^biêsinge bcfluiten.
XXXV. ©e conclufie 500 gemaafit Ijcöbenbe/ 500 blijft baar taat bij °0netfuesie jtaan/en obe?legt bat beje bejftiesinge be eejiie fontein ijlt;/taaaruit uta
op te ma-
leben/ (öobsaligfjeib en jaligBeib bloeit. a3ij taaart nu niet/ gij soubt ken.
I. Cc niet
202 Van de eeuwige Voorverordineringe
Diet in tie lucrdb gEÏicmieii jijn/300't niet uit bit ficfluit boortgcfiomcii f{c-Uiaié. mi 0Ü c? 5lt;it/ taat 5i)t OÖ jonbtg en cKenbig in u^Elben?
i©at ig üat fcne ootbljcib (!3cbö obe? u/ bat/ tiaar f?jj anbEten Dij rail» ^ lioL'ncn liggen laat/ en tjen cm ljunne jonben bcibaemt/ bat ï|ij u ban
teubiigfjEib uitbejftoren Ijccft tot 51)11 ftinb/ en tat. een booctee^y ban j,0|
Sijnc Dnbcg^ijpeiijfie gmabe en saügljeib! UDaarom tuojbt it Ijct Cuan« {,3,
oelinni bfjlionbigb ; iDaarom lTia:bt. gtj geroepen/getrafiften en leben» ;
big gemaalit; iDaarom fsent gij Sesu^/cn neemt ï^ein aan ? ©anluaa? jjjj fiomt n bit/ bat gy nta ecnig bermaafi Ijeöt in be gemeenfcljap met
a5ob/pn lu^t Ijelit sijnen name tc b^ee^en ? 't gloeit immejé allejl en im alleen nit bit eeuüng boornemen om 11 jaïig te maften, ©ecüeist u^el»
ben fjictobej in eene tjeilige berbionberinge/en sent met ï^agar: Hebbe bic
ik ook hier gezien naar dien, die mij aanziet ? Gen. XVI: 13. Cn met ben ppj
^almipt: Wat is de menschc dat Gij zijner gedenkt ? .Ps. VIII: 5. dEn (gj
30a er eenigc üclyeginqe om ölijbc te jiju in u ijl/300 berülijbtu Ijier- öcj
obej/ öat nlu naam grfcfi?eben i^ in öct öoeft bep lcbcn«5 be^ 3Eam^. nij
(j-a in bC3e Deftljoutninge u eenigen tijb jjeböcnbe üe.yg geljonbin/50a ödf baalt nebe? tor elüe genabe/ bic gij ontbangt/ al^ baaruit boojtbloei-
jenbe/ ja gaat bejbcj tot be centoige 3aligl)eib/ en liec|jt bic aan be \jrj
eeutuigc bejftiejingE/ gelijft ;l?aulu^ boet. Hom. VIII: 29, 30. Cn 3iet gej
300 op be miliejanbejlgftljeib ban tilt öefluit/ en !joe sefte?/ bagt en :
onberanbc^lijH uta ftaal en saligfjeiü ié; 3ijt baat ban ftil in/en 3egt tot
met bertronbjen : Gij zult mij leiden door uwen raad, eude daarna zult g,-^
Gij mij in heerlijkheid opnemen, Ps. LXXIII: 2-1. 501
is du fon- XXXYI. C^ier i? be fonteine ban trooót tegen alle b:oEbigc bjeber» ieg
teinc van toaarbigljeben/ bie be ïjcere n in bit lEÜeii taesenbt. llPant bie allen ren
trwi^droê- jyn door den bepaalden raad ende voorkennisse Gods, Hand. 11:23. Hij ^
vig kruis.zal volbrengen, dat over mij bescheiden is. Job XXI11:14. JClle bie Ine» be?
berlnaarbigljebcn Öomen boojt uit liefbe/ ten beate ban u. Wij weten dat
dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, na- fcat
melijk dengenen die naar zijn voornemen geroepen zijn , Kom. VIII: 28. ÏDie gei
11 ban EEiituigljeib Ijecfr lief ge|)ab/ u geftelb Ijeeft tot 31)11 ftinb en e^f» jjci
genaam/ om alle sijne goebljcib aan n ie bebnisen/ sonde bie u iet^ . jjet
fctjabelijftp laten toeliomen r Seen/ be?ve ban baar; f?ij ftaprpt/ bien Cfij tot
liefljreft. Openb. Hl; 19. 33eemt ban ulu ftjuis met genoegen op/bjaagt }
Ijct liib^nineüjH/En sijt getjoogt obe? tjet goebc einbe/aisiet gij 't nog niet. . cin
Tegen l^ier 1? tjco^t tegen sonben. ©ie bjuftften een ftinb «^obg/ bie bene» 6eV
zonden. n!ftj ijcm meiiitjuiaal alle 31)11 lust en leben ; Uiat nare gebacijtEii b^eti' boo
gen 5c ineen' uitbejftorenenietïnelboort? jQSaar inejlu/ t^ij/bie 11 uit taei
eene bnje guebl)cib en liefbe Ijetft uitbejftoren/ 3onbej boor uüie gaebe te
VaecUeu of gclooüe belnogen te luorben/ om 311 i!£ een beCluit te nemEii/ en ant
in bis ootbljEib en liefbe nooit beranbert/bis u baartoc onbEU be jonbe alti
üefioten ijccft/opbat ï^ij u bannljajtig suube 3ijn/;liom. XI: 32, bie 3E» daf
fte^»
der Verkiezinge en der Verwerpinge.
ftcjlijft bctrjcejltjrit bengcncn/ bien ^ij tiitbcrïiorcn Vjceft tot jaUgljcib/ bic 3al iinine?^ u om ntac olicgrijleliciic jonbcn/öaar oü obej trruvr/nirt Ucï' bcrpEti; baarom ftaac in 't grfoobe/ tiestafjïit niet boor be menigte Vian be Dbergrblebene Uijanben/^iet op bit eeulnig 6efluit/en op bc bolmaaftte bol» öoeninge ban ben ^cere ikcsiijj Cl):i«3tii?/op bat bc?fionb bei* genabe/ nisr baarin/en Iaat nine jonben u Incl bjocbig/maar niet moebelooiS maften.
XXXVII. ij?e bersefteringe ban srjne berftic,;ingc geeft ooft bele b^ïmoe- is cm bigljeib/ en g^oot fteunfel in 't gebeb. men/ tut 3?ab quot;aberenbe/
jeggen ftan/ mijn J5abec/a3ij ijebt imnie^ mij öi) name geftenb/iff Ijcöbe b- ti. ' 0' immej»? genabe gebonben in nine oogen/©ij Ijebt mij iinmc:sban eci!'
Inigfjeib geftenb iioor be nine/ mij uitberfioren tot uln ftinb/ tot een booiquot;
toerp ban nine ïiefbe/om toonberamp;aa? en bezFjeejlijlit te Vnorben in utec genabe/Oarmljartigljeib en tjontue/stdj openBarenbe in ben Ineg/baar 05ij mij op geleib Ijcfit/ennog ïeiben .;iifr. 4i5u ban IDabe^/jiet/bie Ine» bejtaa8tbig||eben b^eeje ift/bie eUenben bjuliften mij/ bic ^onbe ftlneft mij/tot bie en bic jaite Ijeööe ift lu^t/bat Ijebamp;e ift nn ban nooben naa: ben ïigdjame/baarnaar bejlangc ift nu naar be jtefe; Ijet geïiebe ban ül op nlnen uitbejftorene/ cp ulnen gunstgenoot neber tc 3ien/mij te br?!jooren/ en mij mijne öegeejtc tc gebcn. IBat geeft bat luijmocbig-ïjeib/ familiaarFjeib/ geloobc ban bcjfjoatinge en ftilfc nnbe?lne?pinge!
XXXVIII. Ce bejsefteringe ban be bejftieynge i^ een g:oot mibbeï r.onmia-tot Ijeiligmaftinge; iaat een na tuur! ij ft menjcij bit niet batten/jic!) ijie:-
aan ftooten/ en sic!) iiiüecibrn / bat men op snifte g:onben ^orgelooé iii-idf joubc Inojbcn. 5?e ^djjifrure iee^t fjet ^el anbe:é/ nameïijft/ dat een iegelijk, die deze hope op Hem beeft, dio reinigt hemzelven, gelijk Hij rein is, 1 Job. 111:3. tDit onberbinbcii begobsaligen bagrhjfttf/Ijoe bar 5E meejbc? bejseftejb taorben in bc liefbc töDbfS tot fjen/ fjae jij meer-br? bertnaftftcjb toorben in be liefbc tot dpnb. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst lief gehad heeft, 1 Joh. IV: 19. 25n betaijïc !jij llicct/
bat bc {jciligmaftingc niet i? be oar^aaft ban jijne bejfticïingc en .^alig-geib/ maar rene b?ucljt ban be bejftiesinge/ en een beginfei ban bc ;alig-ïjcib/ 500 tne?ftt l^ij .iuibcj uit liefbc/ tn öob iiefijcböcnbe/ ^oa ontiïeeftt . öet in Ijcm gencgcnljeib tot eene gclpbo^migljcib met fijnen hiilfc/en tot boen en laten/ toaarin jijn rfeerc bcfjagen jonbc ftuuncn {jcüöen.
_ XXXIX. fCcn laatfte/ een a?ob.?aIige jienbc/ bat Ijct begin/ mibbcn/En tot ■ Einbc en aïle^/ sanbc^ jtjn tamp;cboen/ of ^onbe^ aan fijnen ftant eenige fiebieegrcben tc gcben/alieen uit «JSob/balgen^ bc eenluigc bc^fticjingc vanuöd. boojtftomt/500 5ai bit bc sieic Incbc^oin iebenbig maften/ om l)ct ailcé taebejom tot q3ob tc öjengen/en ^em bc eere en Ijccjltjftfjeib ban aife^ te geben/ en baarboar ban fjartc baiiftenbe/ gelijft bc SCpostel booj anberen ten be,;en opjigtc bebe. 2 Thess. II: 13, Maar wij zijn schuldig altijd Gode te danken overu, broeders, die van den Heere bemind zijt,
dat li God van den beginne verkoren heeft tot zaligheid, in heiligmakinge
Cc a des
203
204 Van de eeuwige Voorverordineringe enz.
des Geestes, ende geloove der waarheid. J^icc jal jicö boor bcaanbaclj' tige jiele opboen ©ob^ brgijcib/ goebpcib/ fiarin^artigftcib/ bnjgBciö/ magt/onbcranbcrlpfiEib; jij jalbaarin tnel biep ingcleib tnorben/om bic bolmaafttfiEbcn a3ob^ in Ijate öefrïtjftDEtb ban nabij te aanfcfiou-tocn/ jij sal .vcF) baarin tnel bejlicjen/ cn in bejtaonberinge joetelrift insinfien/ cn tocür oplioinenbe aanbibben/ ruften en ölgbe sgn/ bat o^objS ^eerlijfffiE'0 5°° berre tioben f)are öEbattinge ig/ en uitroepen: Uit Hem, en door Hem, ende tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.
Van het Verbond der Verlossinge tusschen God den Vader en God den Zone, over de uitverkorenen; of van den Raad des vredes.
Het vee- I. 6E3ien tjcBBenbe be ficfluiten (öobjï in'tgemeen/en be boorberotquot; bond dee blneringe bclt;j menfe^en tot jijn eentaig einbe in 't bij^unbej/ bcgeben snioE0oF b.uj on^ tot oberbenfiinge ban fict |£»eröonb be? berlo^finge. ©e re?P:e DK RAAD fieformatrnj^ en ernige nabolgenbe ^cöjijbc^ fjebben met beel ontjag dis vee- ljan jjp.g fjejijgC bcjBorgcnBeib/ cn fominigen in 't fijeebe gefpjoften ; ift tnenpcljte bat bic ee^bieb jid) oaït nu bertoonbe/ al?i men baarban fpjceftt cn Ijoort fp^eften. =Dat fjet niet op/ algof f|Et cene tnaarfteib tuag/bic nu eejgt niculu Dcftenb i^ gebjorbcn/gelgït fommigen/uit on» luetenbfieib ban 't gene ban borigen gefctpeBcn i^/ boorgebcn; maar aljS eene ban onb^ beftenbe toaarljeib in be ïtejfie. Sfebe? tracöte 5c toeï te beslaan cn tuel tc geBjuifien. IBij sullen ïjet in ben gcljcclcn omtreft boori'tellen/ ooft nu uirgeboe^b taorbenbe boor CF|?'^tu^. jKerfit aan ; 1. iDepartrjën ban bit ^Bonb. 2. ©c perfonen ober biien/en tot loien^ nutte bit ©cjBonb gemaaftt 3. 5?at er julft cene ©erfionb^ fianbe» lingc ijé. 4. ï^et Vnejö ban be eene partij/ben ©abc?. ïfirr ftcmenboor: (a) ^c Bcbelcn cn tonbitiën ban bit ©c^Bonb. (b) ®e Beloften op f}tt bolBjengcn ban be tonbitiën. (c) (©e Bebeptiging ban te Beloften boor ceb en Sacramenten. 5. i|et taejfi ban be anbere partij/ ben tjecrc 3esu^ Cf|?iptu^. ©iej fiomen boor : (a) i^et aannemen ban be conbitiën en Beloften, (b) ï^ct bolB^engen ban be conbitiën. (e) ^c ei^cg ban bc Bcbeptigbe Beloften.
istiis- II- 2quot; Be ee?jle plaatfe Romen onbe? onse oberlegginge de Verbond-schenGod makende partijen. i©clfie syn «Jpob be ©abc?/ cn be ^ecre Seju^ eDnGoder ^15En 3al ÜC3E 5a,ie gemafifteftifte? berftaan/ al^ men 5e mee? aan» den zone, mcjftt in be uitbocrlngc ban in öEt Befluit/ baptftcllenbc/ 300 al^ be
Van het Verbond der Verlossinge; 205
^eere (jet in öer ttjö uitboet/ 300 geeft get ban ceufaigïieiti bc floten. nogtan^ bec^anbelen 3e Ijie? onbc? be intaenbige taerfien (goö^/ taant 500 fionit on^ bese 3arie mcejmaïen boor in be heilige ^rg^ift. CÖ?i?tuö taorbt gejegb/ bat voorgekend is geweest voor de grondlegginge der wereld, 1 Petri 1:20. ©e uitbc^ftorenen jtjn in Hem uitverkoren , Eph. 1:4. De genade is haar gegeven in Christus Jezus voor de tijden der eeuwen, 2 Tim. 1:9. SCI toat Ctp'Stquot;? ontmoet ié in be taerelb/15? ïjem oberoeftomen volgens het eeuwig besluit, voorke^nisse ende bepaalden raad Gods. Ps. II: 7. Luc. XXII: 22. Hand. H : 23.
III. ©olgen^ bit eeutaig ©ejbonb Qreft be 2ane ban eeulnigljeib re^rroetus-ïatie en oyjigt geljab op be borgtogt/en geeft bat ooft tejftonb na ben |eneyer.ie bal/ aï boor sijne mengegtaorbinge / be?toonb in be beftiermge fijner bond kan üejfie in get lt;0. ï§ie? fp^uit eene bebenftinge. ^etaijle be ©abe?
en be gone één sgn in i]?e3en/cn 31300 één in taille en eengtaillenbe/
goe fian ban tu^fegen bie ttaee een ©ejbonb gemaaftt taorben/betaijle baartoe taebersijbfege taillen bejeigegt taorben ? ,§cgeibt men 300 be ^ejfoncn niet te beel? Sift anttaoorbe: bctaijle be ©abe? niet i^ be Stone/en be gone niet ig be ©abc?/ ten opjigte ban be pcjfonaliteit/
300 Ran be eene taille itaec^in*? aangcnie?ftt taorben/ en al«S taillenbe be^lopfen boo? ben ttaeeben ^ejfoon al^ 55arge/'t taelft i^ be taille aan be 5nbe be^ ©abrjp/en al^ taillenbe bejlosfcn bon? sicgseïben al? 25ot' ge/ 't taelft ban ijg be taille aan be 3ijbe be^ ^oon^.
IV. De personen over wien, of tot taie? nutte bit l^ejbonb gemaaftt is over de ié/ stjn begenen/bie in Cg?i53tué uitbejftoren 31)11/ban taclfte taij in't borige ftapittel in T b^eebe geDöen nefpjoften; bese taojben gescgb bc^
i^abe^p te ;ijn/ en ban ï^em aan Chjistué te 3tjn obe^gcgcbcn. Joh.
XVII: 6, Zij waren uwe, ende Gij hebt Mij dezelve gegeven, ©aarom taorben 3e gescgb in get boeft be^ HCamë gefegjeben te 3ijii. Openb.
XXI: 27 , Die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. ©e i^eece 30ube geiliglijft toelaten/ bat 5c boor gun eigen brijen taille souben 5011-bigen/ en 300 30uben 3e onbe? be 3onöe befloten taorben/ taaarboa: 3e ban nature 3ijn ftinberen be^ too^n^. o^pbat nu aan bese be oneinbige barmgartiggeib en genabe (éoblt;S betoonb soube taorben/ met gen uit tien ftaat op te nemen en tot be 3aliggeib te brengen/300 taaé ej een SBorgeban nooben tot bolboeninge ban i!5ob^ regtbaarbiggeib. ©eBabe? ban geeft bese aan ben gone agS 25orgc/en begone neemt 5e aan/set gunne namen in sgn boeft/ftelt sicg boor gen allen/nicmanb uitgrson» be?b/ooft alleen boojljen/en boor niemanb anbejé tot ^Sorge/en belooft be? ©abe?^ taelbegagen/ in gen tot be saliggeib te ö;engen/ te bolboeren.
V. i!Pat er nu 3111ft een ©ejbonb tupfegen 3egobag en ben i^eere 31e verbond 3Uj« ij? gemaaftt nbe: be uitbejftorenen/bitiftt uit bit bolgrnbe: i^'it'pg
1. Ps. LXXXIX:29, 35, Ik zal Hem mijne goedertierenheid in eeuwig- lxxxix heid houden , ende mijn VERBOND zal Hem vaste blijven. Ik zal mijn VER- vs. 29, 35,
Cc 3 BOND
Van het Verbond der Verlossinge.
BOND niet ontheiligen. lt;Pat gfcc ban get ©ejBonli tupfcQcn öoti ben ï^aör? en ben ïjecrE ^511^ rtefpjoficn taojbr/ ölijftt Ijtcruit;
't Sé öcftcnb/ bat in bc galmen brei ban ben Bjccrc Sicju? grfpro' ïten tuojbt/en bat üDabibin befcu ccn bonröcclb ban i^cm gebtcfpti^/ bie baarom ooft David genoemb luorbf. Hos. III: 5. ^n br^cn ^saim tanjbt en ban IDabiö cn ban Den fijrere 3^511^ grfpjoHcn/ al? boor Paliib boo?' QEfirrfb. Ook srggE ift ban ben ^i-ctE SEe.iUg. ïl?ant (a) allcé taat tot aan ts. 39 DffP?ofon toojbtpaét nitneniEnb djj ben C^EEre en't taa?bt
ï^Etn op anbcrE plaatfcn tocgEfcljjEbcn/alja te 5511 bE uitbe^ftorene iJ3obé/ vs. 4. giet Jes. XLII : 1. ÏDe iijeilige (èobjs/ vs. 20. giet Luc. 1:35. ï|elb/ vs. 20. giet Ps. XLV: 4. (Egt;e {je.vilfbe met olie/ vs. 21. gist Ps. XLV: 8. ®e Cejgtgeborene (j?obs/ vs. 28. giet Hebr. 1:6. ïianing bej ïtoningen/ vs. 28. giet Openb. XIX : 16. Cen obe? be geljeele aarbe uit» geb^eib rijft te ijcöbEM/vs. 26. giet Ps. LXXII: 8. Cen eeutoigburenb rijft te fjcööen/soa lange ^onnE En inanE jal jijn/vs. 37 , 38. giet Ps. LXXII:5. (b) Stlle^ paótop ©abib niet/ namelrjft/be eej^tgeboren goneöDbéte 31)11/vs. 28. ïtoning ber ftoningen te jijn/ vs. 28. Cen eentaig rijft te Ijebben/ vs. 37. (c) ïjEt laatftE bEEf ban bsn Jpsalm bEginiiEnbE/vs. 39, bejtoent Ecne tegenflellinge ban ijpabibis rtjft tegen bat ban ben .TKeéfiaé/ cn Bijjonbc? baarin/bat baar rijiie ban ben ^epfiaö nitgeDjeib joube jtjn nlie^ be geljeele aarbe/en 500 lange soube 5ijn al^ br jonne en mane jonbE fctjijnen/biaaiban in Tjet borige gefproften taa^; batljet njlje ban ©abib öaarEntegen een einbe joube nemen, (d) 't gijn tie.ïelfbc jafien/ bie 2 Sara. VII: 12—16 bejljaalb taorben/en in bejen ^'aim/vs. 27-38. goobat Ijet buiten Debenftinge \§/ bat jij op bE.;elibE ijiptorie ^ien ; nu be tooorben/ biE 2 Sam. VII ftaan/ taorben e^pre^ in tjrt 4S. fJT. op Cl]?ij5tus gebuib. Hand. XIH:22, Hebr. 1:5. lt;£n bijgebolge ban ooft bc jafte ban besen ^galm/ vs. 27—38. 43ecmt bit nu een^ te jamen. 3!n be galmen taojbt beel ban Cf):istu^ gefp:often: IDabib tnas in belen een üoorEicelb ban aTbji^tu?; alle^ papt uitnemenb op CÖ?i^tuö/alfe^ pagt niet op T^abib; baar taorbr eeue tegenfteHinge gemaaftt tusfcïjEn IjEt rijft ban alljjiptnj;/ vs. 26—37, eh tjEt rijft ban ^Dabib/ 't taeïft bE^tooi-pt joubE taarbEU/ taaarban vs. 39 gcfpjoftEti taorbt. gao öïtjfit ïjEt ban ft!aar/bar IjiE? grfpraftEn taorbt ban ben jJSesfiaj? Cfiriptu^. 3i)e5e taorbt nu gejegb in berbonb tE ftaan met bEii ©cere, goo blijfit get bat er eeii JDcrbonb i? tu^fcijen ben ïfeere en C[i:istn^.
2. Zach. VI. 2. ©it^elfbe blijflt ooft uit Zach. VI : 12, 13, Alzoo spreekt de
VI: 12,13. J1EEEE der heirscbaren , zeggende: ziet, een Man, wiens name is SPRUI-TE, die zal uit zijne plaatse spruiten, ende Hij zal des Heeren tempel bouwen. Ende Hij zal den sieraad dragen, ende Hij zal zitten ende heer-sclie op zijnen troon, ende Hij zal Priester zijn op zijnea troon, ende de RAAD DES VEEDES zal tusscben die beide wezen.
lt;©oot bie beiden ftan men niet bErftaan üoöeii en ^cibenen/ bic jiju
taef
206
Van het Verbond der Verlossinge. 207
:n toet Uereentgb in ccnc ïtejfte tn get B. maar gif? ig be minftc mei»
üinge niet Uan öic ; baarom ftan men 5e Ij'Er 500 ylotfefgft nie!: boen in»
D' ballen, j^ct bjoorbtlic die toont/ bat Ijic? Offptolkn tuorbc lian tluee/bic te
B/ boren genoemb liiaren ; en niemanb ip genoemb Dan Jehovah en be Spruite. bt tDoli lian men boor bie Deiben niet bcn'taan twee ambten Uan ben tjrere
?» heilig; nameiijfi/ Ijet Koninklijke en l)et Priesterlijke ; 't luaar/ bic am6»
in ten mogten in cénen perfaon niet jijn/een lioning niagte geen prieiscer/
bt en een priester geen lianing tnejen; bie ftammen en fjunne amamp;ten
é/ moeiten onbejfcljejben blijberi; maar in ben l^eere ^5quot;^ fttoamen 5e
;5. te samen in ccnen pejfoan ; 't i? ooft taaat/bat bie tlnce ambten te 3a-
}s. men ftluamcn in be uitboeringe br? JBJSibbelaarieamöt^; maat baaruic
cj mag men niet ürfmiten bat Ijier ban bie ttoee ambten grfpjoften biojbt.
t« lt;0oft ftan bat nier 31311; biant (a) Cljiiistuji igeen, en Ijie? toorbt ban
jft twee gefpjolien. (b) oïn ooft tuurDen Ijle; bie tUiee ambten niet ge»
5. noemb/maar Priester zijn enheerscben. (c) Clljiptug liabbe bric ambten/
te bie alle te jamen ftlnamen tot Ijet bouluen ban bc^ i^eeren tempel/en
te 300 mocjk er ban ftaan tugfcljen die drie, alamen ijier be ambten luilbe
;9? beslaan, (d) (Cu^fclien ambten ftan geen raabplegcn 3ijn/bat ig fjet tnejft
£/ ban pejfonen/ en Dat }jabbc bete? plaat? tnpfcljen De b;ic beambten in Ijet
öc lt;0. (£• Zoobat tjie? niet berftaan biDcDt liet ïioning- en Jpciegterambt. he ^Baar boot bie beibcn Itiorben berftaan Jebovah en Spruite, bjelftei^be
jn Messias; taant met ccnen npflag 3ict men/bat ban bic üeiüen gcfproHen
n/ tuorbt. Alzoo spreekt de HEEHE der beirscharen. Des HEERÉN tempel
18. bouwen. Een Man, wiens name is SPRUITE , die zal des Heeren tempel
in bouwen, 't taelli Ijet tue:ft ig ban ben Jl^eéfia^; be3e beó Cjecrcn tem-
jp pel/bat ig/3ijne ii5emeente botiteenöe/sonbc met noobigc ljuebanigfje»
öe ben baactoe boorsien sijn/ namclijft l]ce?fcljen en ^icstcj 31111; 3oobat
fu fjeejfcljcn en Jpjicgter te jijn ié eene öefclj?|jbings iiau bc ^pniitc/bie
cn bat tuejft soiibe boen/ en 50a ftomt Ijet alé ban tcj 3iïbc aan; EJij/
c^ «®P?u'te soube in 't Uicjli bc^ iF}ecrcn/bat ïjein opgcb.iagcn biaé/besig
cn Slin/ l^ij sonbc bcg ïfecren tempel bouluen. daartoe tuas nooöig een
l[j onbcjling be?ftanb en beUiilliglnge/ ooft tuaé baartce olic^lcg/ raab en
fit bujéönb ban noobcn; bies Inaren si1) Ijet niet alleen eeng oüct bc üe»
[^. bocbcringe ban ben vrede der uitverkorenen uit te tncjften ; maar ooi'5 in
[jt- be maniere ban uitlnejftinge/bat be ^ebcliojgt/J^ptiiite Ijet boen 50U»
be/en baartoe noobigc tjocbanigt'icben 3oube Ijeüben.
de VII. 3. Qicjtne bient ooft Luc. XXII; 29, Ik verordinere uhetkoninkrijke, s. Luc.
JI- gelijkerwijs mijn Vader Mij dat verordineerd beeft. l:)ier ftaat niet ooiTm XXII:29'
jel horizoo UOClj öitcrarrw dialalloo, Hiaat öiazlO-iuai dialilhemai, een toootb
3r. 't Uiellf 500 bcrl brtceftent alé bij bicge ban (jCcgtanient of ©erbonb
de iemanb ictp te beloobcn ; baarbanbaan ftomt Ijet tooo:b lt;haürjy.-gt;j diaiheckee fCe^tamcnt of l^etbonb. Zoo bat bejorbtneten een 39e2bonb inflait/en
■qn uit ftjac^t ban bit Jamp;ciBonb soube ïjtj Ijet ïïoninftrpe rjebben ; gelijft bat iet uit»
208 Van het Verbond der Verlossinge.
uitbjuftfteïljft 0B5POI' tuo?bt/Gal. 111:16, 17, Nu zoo zijn de beloftenissen tot Abraham ende zijnen zade gesproken. Hij en zegt niet, ende den zaden, als vaa velen, maar als van een , ende uwen zade : welke is Christus. Ende dit zegge ik: het VERBOND dat te voren van God bevestigd is op Christum, enz. %iet baar ©fjbanb/jiet baat OpIoftEnigfen/cn jiet baar bat se aan 0P!'£amp;'cb 3tin/ tn bat ïiet ©ejbonb op Cljjisi'
tu«3 bebegtigb ilt;?. goo i«ï ej ban ren J^ejEionb tupfcïjen -éob en C6?i?tu^.
4. uit de YIII. 4. blijftr ooit uit be tooorbEii/ bie een ©rjbonb otiberftellen/ relatie. afg niijn God, mijn Knecht. ®at Vna^ be belofte ban f)et ©ejbonö. Jer.
XXXI: 33 , Ik zai hen tot eenen God zijn, ende zij zullen Mij tot een volk zijn. Jes. LXV:13, 14, Mijne knechten. Uit lijactjt ban bat ©erbanb noemen be bonboenooten a3ob ljunnen ij3ob. Deut. XXVI; 17, 18. l?iE selfbe maniere ban fp:Eftcn gebiuiftt be l|eere ooft boorgaangL
Mijn God, mijn Vader. Siet onber anberen/Joh. XX: 17, Ik vare op tot mijnen Vader ende uwen Vader, ende tot mijnen God ende uwen God.
5.Chris- IX. 5. ©it ©e^öoiib bljjlit ooft ftfaar baaruit / bat 25orge tusBorge. ppnoemb Inorbt/500 in get lt;0. f€. alé in fjet ^Bieutoc. ^iet alleen Hebr.
VII: 22, Van een zoo veel beter Verbond is Jezus Borge geworden. J^ie» manb ftan borge 5ijn/ of baar ij? een contract en be^bonb tu^fcljen bEn fcljiilbljEe? eh ben borge ban ben fdjulDenaar. lt;Egt;e fdjnlblieE^ nioetjgn genoegen nemen en behiilligen/ bat bie of bie borge toorbe. «én be borge moet sicï) aan bien fcl)uibljeej berbinben tot be betalinge. (Du«i be ï^eere SEeju^ met beiöe^ijbfctie betoilliginge en genoegen ^argejijnbe getuo?» ben/500 i^ er een ©ejbono tugfeften SJeljobalj en €ljl?i?tu^.
6. uit de X. 6. 't 'SSlijftt ooft uit bEse tluitreben; baar bEjeigctirE conbiticncn te zaken' 0f öobEn/baar bEloftEii En ^ac^amEntEn ^tjn aan ben EEiien fiant; baa? ineen beluilliginge en aanneminge ban conbitiën en beloften/ baar bolb^en» Verbond. gingE ban be conbitiën/ baar eigclj ban be beloofbe jaficn op bE bol*
bjagte conbitiën i^ aan ben anberen Rant/ baar i^/buiten alle tEgsn» fp^aaft/ eeu ©ejbonb. j®ii bit alle^ Iji Er tu^fcljen ((5ob en ben ï|eece Slesug Cl)?iptu^. 2oa ig er ban tugfeben bie beiben een ©erbonb.
55it nu sullen toij gaan bertoonen/ niet alleen alj? een betni)^ ban be jafte/ maar ooft alg eeue bEfcf|?ÖbingE ban be naturE beje^ ©ee« bonb^. (Paarin sullen tnp eergt tue^ft ban be ecue partij/ en ban bat ban be anbere partg tooncn.
De vader XL 31n gft tDEjft bE^ 33abe^ Ijebfien toij biftinct te obErtnegen: d!üënC011' (a) ^Ebelen al^ conbitiën. (b) ®e beloften, (c) ©e bErseftcrtngen. ®e ©aber ben tjeerE 31311^ tot 25ojgE/JilQibbElaar en galigmafter be?» fiiEsenbe/ ftelt SJem be uitbe^fiorenen boor/ en geeft 3e aan ÏJem obe? om be saligljeib boor gen te bejlnerben en uit tE boeren/ geltjft toij fioben ïjebben gesiEn; baartoE fielt i|em EEnige conbitiën boor/ rn gEEft Ï^Ein gEboben/ bie J^ij te bolb^EngEn fjabbe. ©it jien taij Joh. XII: 49, 50, De Vader, die Mij gezonden heeft, die heeft Mij een ge-
Van het Verbond der Verlossinge. 20!)
i- bod gegeven , wat Ik zeggen zal, ende wat Ik spreken zal, ende Ik weet
Q dat zijn gebod het eeuwige leven is. Joh. X : 18 , Dit gebod hebbe Ik
i- van mijnen Vader ontvangen. ©Cje Ücljclcn/ SIJUamp;C öc conölticil / 5(311
i onbe? anderen öejc:
t 1. ©at öe ^one öe^ jonbaar^ nature soube aannemen janbc? janbe.
j Hebr. X:5, Gij hebt Mij het ligchaam toebereid.
?. 2. ©at Slminanucl QiavO-Qcoiro,' töob en mengel)/ÖeBöenbc nu be
/ jelfbe nature/ bie be jonbaajs/ boel) uitüejftorenen/ fjaöben/ in
r. fiunne plaatfe jüuüe fielten/ fjuane jonben ban gen afnemen/en op jijne
k refteninoe obernemen/ alsof ^ij 5c .iclbc rjebaan Ijaööe; baartoe soubc
b i£tj/ bic een dSobbeïöft ^erfoon üiagi/ en al^oo öoben be luet/tjem jtcl'
e ien onber be tnet/ als eifcfjenbe ftjaffe obej de olicrtiebcr^/ en al? elfdjenDe
«. bolftomene gelioojjaamljeiü om regt tot liet cetiüiige leben te berinincn.
)t ©it jien Vnij Gal. IV:4, God heeft zijnen Zone gezonden, geworden uit
eeue vrouwe, geworden onder de Wet, opdat enz.
e 3. ©at alle ftjaffen/ bie gunue jonben be^bienb {jabben/ 50110c
r. taagen/ boo^ Ijen lijben/ flejben/ en uit ben booben cpitaan. ^ietJoh.
gt; X : 18 , Niemand neemt hetzelve (leven) van Mij ; Ik hebbe raagt hetzelve
n af te leggen, ende hebbe magt hetzelve wederom te nemen. Dit gebod hebbe
n Ik van mijnen Vader ontvangen. Hand. 11:23, Deze door den bepaalden
[C raad ende voorkennisse Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen, ende
:e door de handen der onregtvaardigen aan het kruis geheeht, ende gedoodet.
u 4. ©at i|ij boo: |)en in fjunne plaatfe alle geregtigljeib ^ouöe moeten bolBjengen/ om fjen tot regtbaajbigen te fteiien. Rom. V : 19, Alzoo
n zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen velen tot regtvaardigen ge-steld worden. 2 Cor. V:l(J,2l, God was in ChristOj de wereld met
i» Hem zeiven verzoenende.... Ende heeft Hem zonde voor ons gemaakt,
I» opdat wij zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem.
1» 5. ©at ben uitbejlforenen bie bejtaorbene ^aiigljeib soube beel'
cc ocljtig maften/ boo: Ijuti Ijet Cuangelium te bejftonblgen/ te luebejöa» ren/ Jjet geloobe te geben/ te beluaren/fjeu uit ben booben op te toeft»
m ften/ en in ben fjemel in te leiben ; joabat be uitboeringe ban bat giocue
c» luejft op 51')ne fcijouberen ;aube liggen. Joh. VI: 39, Dit is de wille des
in Vaders, die Mij gezonden heeft, dat al wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit uiet en verlieze, maar hetzelve opwekke ten uitersten dage. ©it
1; svjn eenige conbitiën in Ijet generaal boojgefttlb.
n. XII. ^ij Dejc conbitiën borgt be ©abe? Ijeejlijfte Beloften/300 ten op^Kquot;'looter
j, jigte ban ben 23arge/ al^ ten'op.ygte ban be uitbeiftorenen/ uainelijli: b?.otten
ej 1. ©at a5ob«j taelamp;e^agen ban boa? l^em geluiiftig joube uitgeboejb
lij tnorben. Jes. LUI: 10, Als zijne ziele haar tot een schuldoffer gesteld zal
j hebben, zoo zal Hij zaad zien; Hij zal de dagen verlengen, ende het wel-
1j. behagen des Heeren zal door zijne hand gelukkiglijk voortgaan.
•e- 2. ©at il}ij ïioning joube 3ijn obrc alle uitbejftcrcnen/niet alleen uit
ad !• ©b be
Van het Verbond der Verlossiuge.
be idoben/ maat ooft uit be ^cibrncn. Ps. II: 6, Ik doch hebbe mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid. Vs. 8, Eisch van Mij, ende Ik zal de Heidenen geven tot uw erfdeel, ende de einden der aarde tot uwe bezit-tinge. Ps. LXXII: 8, Hij zal heersclien van de zee tot aan de zee; ende van de riviere tot aan de einden der aarde. Vs. 11, Alle Heidenen zullen Hem dienen.
3. ®at fijij öe uiagt soube ijebbcii obc; alle fcoepfelen/ om ^e te Beftieten tot nut ban stjne uitbejftorenen. Matth. XXVIII: 18, Mij is gegeven alle magt in hemel ende op aarde. 1 Cor. XV: 27, Hij heeft alle dingen zijnen voeten onderworpen.
4. ©at ÏJij Ecne jee? Qooge cn taonbejöare (jeejlijftljeib ^oube ontban» pen / bie ban br fcftrpfelen geven en ejfienb joube tnojben. Hebr. 1:3, Nadat Hij dereinigmakinge onzer zonden door Hem zeiven te wegegebragt heeft, is gezeten aan de regterhand der Majesteit in de hoogste hemelen. Openb. Hl: 21, Ik hebbe overwonnen, ende ben gezeten met mijnen Vader in zijnen troon.
5. ©at ïfij ïiegte? ^oube sijn ban fjetnel en aa^be. Joh. V: 27, Ende heeft Hem magt gegeven ook gerigte te houden, omdat Hij des mensehen Zone is. Haud. XVil; 31, Daarom dat Hij eenen dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem regtvaardiglijk zal oordeelen, door eenen Man, dien Hij daartoe geordineerd heeft.
6. gTen opvgte ban be iiitbejfiarenen belooft be =l5aber fi)rm/ bat bc uit' be^Horeiicn öoo? [}ein sauben ontbangcn alle be gocberen ban ocnabe» be^bonb/ nainelijfl/ bcjgebiiiijE be? sonben/berjoeninge/aanneminge tot fiinberen/ bjrbr/ Oriüginaftinge'en eeulnige licejlijftlieib. Lue. XII: 32, Het is uwes Vaders welbehagen ulieden hét Koninkrijke te geven. Rom. VIII: 32, Die ook zijnen eigenen Zone niet gespaard en heeft, hoe en zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken ?
XHL *0oö üebestigt aan brn gone alle fcejc beloften/ en boo? facja» nienten/ en boo? ejctjaorbinaire Betuiginge.
En beves- (a) 3Doo? ecbc jltice^t J5ob Ijet iljcin/ Ps. CX : 4, De Heere heeft gezwo-door*110 quot;ren' en^c het cn zal Hem niet berouwen , Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar eeden. de ordeninge Melchizedeks. Ps. LXXXIX:36, Ik hebbe eens gezworen bij
mijne heiligheid, zoo Ik aan David (Christus) liege !
sacra- (b) ©ob berjegclt f)ct ^00? öc fapamenten/ 500 bc^ ©uben alg meuten, jjgieutuen ^Tr^tamenté/ luaa^ban torj tc?ftonb naber gullen fpreften. En open- (c) 45ob berjeftert Ijet ÏJem booj ejetjaorbinaire en onmibbelbare open» bavingen. garingen en betuigingen. Matth. Hl: 17, Deze is mijn Zons, mijn Geliefde, in denwelken Ik mijn welbehagen hebbe. jgoo ooft Matth. XVII; 5. söob ïiaböe fietjagen/ niet alleen in ben ^gt;e?foon/ maa? ooft in be fttoaliteit aljJ 25o;ge cn .ïlSibbelaac/ en in Ijet Inejft jijne? be^loéfinge.
XIV. ©it i^ Ijet hjejft ban be cene pacttj/ nameljjll/ bejS ©abe?^; nu gullen toij bejien get tac?fi ban be anbere partij/ namelijft/ ben ^eere ^eju^ €ö?i^tu^/ 't toelft öicrin bejlaat: 1. ©at cn be contiitiËn/
210
Van het Verbond der Verlossinge.
cn be fieïaften aanneemt. 2. ©at £}ij bc conbiticn bolbjenor. 3. ©at l|tj op be bolBtagre conbitiün be Beloften eigdjt.
1. ©e i^eere 3?e5u? aTlj^tu^/ taaarac|)tig J!?ob en Fjeilia niet^cö/ bejCDe Zona coiibitien Ijoorenbe nan; be meiifcljelnfte nature/ luilbe nod) itanbe tne» gcn^ jijne baltnaaftte getljgöfib en liefbe ©ob^ bcjclbe niet afilaan/maajaan. nam 5e met alle amp;lt)bfiijajj en bolbaarbtofteib aan/ gclsjft bljjftt uit Ps. XL: 7—9, Brandoffer noch zondoffer hebt Gij niet geëischt. Doezeidelk,
Ziet Ik kome ; in de rolle des hoeks is van Mij geschreven. Ik hebhe lust,
0 mijn God, om uw welbehagen te doen. ©e.^e plaatfe t^eïtt be SCpogtet ooft aan/ Hebr. X:5—7, en pagt 5e bjecbcn ap Cl)2iatuö toe.
XV. 2. i^ij neemt ooft be beloften aan/ 't Uielft baaeuit te jien ilt;j/batEn de be-C?em in fjet uitboere» be;itc;ftt met be beloften/eeü cn segelen. Jes.loftcn-
L : 8, Hij is nabij die Mij regtvaardigt, wie zal met Mij twisten ? ©ué tuojbt £|g gc3erjb geregtvaardigd te zijn ih den Geest, 1 Tim. Ill: 1G. i|oe • Cljjijirirê geregtbaajbigb ? l^ij üiie^Q ban ^ob berftcjUt en bcr5clii\:b/ bat 5!jn lijben cn ftc^bcn Ijct batftomen rantfoen tua^ boor alle be sonben be? uitbejborencn/ bat be J^abcj met be uitboeringe bee bojgtcgt bolltomcn bejgenoeob toap/ en bat l^ij boor alle uirbc^ftorcncn boliiomcne saltgljcib bejliiie;f; joabat {Jtj/ bie 3ic!j in de gelijkenisse des zondigen vlecsches bcj»
toonbe in 5ijne tnanbelinge op aarbc/ Eom. VIII: 3, ni nile jonben bee nit-üerftorenen op ^ijne refteningc fiabbe/ ten andermale zonder zonde gezien zal worden, Hehr. IX : 28. «Joft blpt Ijct bat Ctjjigtus jiclj bi^fte^te met be beloften baaruit/ bat in ^ijn Ijjbcn op be beloofoe ficEjlijltlieib jag.
Hebr. XH ; 2, Dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruise h^eft verdragen.
XVI. {)ie; ftomt be,;c bjage in fiebenftinge: Hoe de llccre Chrislusde Sacra- noe de menien gehruilct heeft ? ©etnijt bie boo; be gcloobigeii taaren en Ijen beregel» ^ ben ban {31111 beel aan be goeteren bejS ©ejbonb^ boo^ jijn ïijben en fte?bcn; ciamon-En.Cf)?igtii^ üiaa bolmaaftt/ 30a bat Ijij gcene staafijjebcn be^ geloofg Ijab»
be. 2|ft antlncocbc: bat i^ij be faqamenten/ 500 bEfiirjbenipfe als pafeïja/ heeft, en ooft ben tjeiligen ©oop gcbniiftt Ijffft/iiS 5e!)e;; maaj ban Ijet l^eilig SCbonbmaal tjj 300 ftlaa? niet. ^Tot bolbocninge ban bic beöenftinge bient/
(a) ©at faqainenten 500 incl ban bolmaaftten al^ban sonbaa?^ pebjuiUt ftunnen tao?bcn. 9llbam/ boo; ben bal/ ijabbe ooft ben boom bes lcben^ tot een fac;ament. ï©ant«. een fac;ament B;engt telftens lebenbigin gebacljte be bcloofbe ^afte. p. ©ejtualtliejt tclftenö be 3efte.ljcib bc; beloften. /. a5eeft een soeten boojfmaaft ban be jafte. 8. ©e;lDal{fte;t en be;!ebenüigt be goebUeuring ban be canbitiën/ en ban sijne be;öinbtenigfc om bic te bol»
bjengen. ©e3B saften paffen oolf op be bolmaaftten; en gclijft SCöam bc Selbe 30Q gcbruiüen fionbe/ 300 ftonbe be l^eere 3([e3u^ öejelbe ooft in bien Dpï'gce geb;uifien.
(b) Sij bej3Bgclben Camp;^iptu^ alle be beloften ban ftet ©e;amp;onb bcr be;»
lo^finge; taant faczamenten 51311 regelen ban een bepljonb; ben geloobigen
©b 2 bc;-
211
212 Van het Verbond der Verlossinge.
bc^coclni jij ijft J3r?Bonb bi^ rtenabc boo? maa? aan CD?iétugi ié
lici^cgclöen 51} (jet ©cjbatib öe? Ije;la?ngt;i0e/fquot; f)em Cat l^ij quot; 3
op sijiie boIftomeiiE Oföoors^^'nöc'ö en liolöoeninge UEjtberben joube alle j^ct
amp;e be;oofbe gocbcrrn boor ï^eni selUen eu booj jijne ftinberen. ges
luic^b baarboo? bersegdb/ bat sijne offeranbe aangenaam/ jijnE bolöoe» ürc
ninge 'fijacljtbabig tot lucgneminge lian öe junben bej uitlierftotenEn/ bie fieo 'Dij oy £5cm genomen ijabbE/en jtjue bolmaafne geregtigljeib fi^aefttigtua^ tot l)E;fnnginge ban fjet regt tot tjet eeulnige ïcben booj bc uitbejUorenEti. 4
XVII. 3. a5e(ijlï alii be l^eere Seju^ befcafb ijabbc te boïbjengen al luac be be Ulcere ei^cl'jte; gt;00 liomt IC^ij en boiboet liet ooft bolmaafttelijft met bec ome b.iaö. S'rt bat Phil. II: G—8; Die in de gestaltenisse Gods zijnde, geenen zijn roof geacht en heeft Gode evengelijk te zijn; maar heeft Hemzelven vernie- van tigd , do gestaltenisse eens dienstknechts aangenomen hebbende, ende is den Ps. menschen gelijk geworden. Ende in gedaante gevonden als een mensche , heeft hee: Hij Ilemzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja dea ten. dood des krnises. jeiDe iji]/ Joh. XVII: 4, Ik hebbe voleindigd het zaai werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen. Uiebe^om/Joh. XIX : 30, Goc Het is volbragt. gen
XVIII. 4. (0y bolfi^enoinge ban be canbitie efpcftt be ^eere 3Ie,;tiö be yla beloften/ en boo? ïjem/ en boor be uitbe.ziJacencn. l^ein/ Joh. XVII: een 5, Ik hebbe U verheerlijkt op der aarde, ende nu verheerlijk Mij , Gij Vader, t)ee bij Uzelven, met de heerlijkheid, die Ik bij ü hadde , eer de wereld was. 2 ©00? be nitbe^imrenrn/Joh, XVII: 24, Vader, Ik wil dat daar Ik ben, ook fclji die bij Mij zijn , die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij mijne heerlijkheid mo- Ijei gen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt. en
Heeft ook XIX. fjic? liomt eeiic bebenitinge boo? : Of Christus ook iels voor Hemzel- lij li
üemzol- ven vcrdicnd hëefl, dewijl Hij alles wal Hij ijed.aan cn [jcleden heeft, voor do tot
ven ver- uilvcrtiorenen gedaan en geleden heefl ? 3IR antluoorbe : onbe^geftelbe 53' baf
lUeiui. iirn ft^öen niet; rene saai! ban bejfcljeibene einben Rebben. 3;n bat lijben tini
boo? be uitbe?r{otencii/ hi alle gereatigljeib boot Ijeu te becbullen/ t)cefc ten
be eere snlft eene bolmaafttE geljoursaaui^eib cn liefbe tot gt;0ob (Co
en be uitbe?iiorEneu betoonb/bat t)ij/bolgen^ Ijet ©e?boub be? ^ctla^» J
finoe/ baa?bon? boot ü}em jelben aljï 4iBibbelaac be beloofbe gaebecen be?'
bienb fjeeft. ©it bljjlu/ Isot
1. ©aar een be?honb i$/ in't Uielfie beloften son onber conbitiën bie in te bolö?en0en 51}quot;/ baa? be?b!eiu be partjj/ bie be conbitien bolb?engt/ be bie ücloofbe salie; tjiec igt ten J^erbonb/'t tDelfi beloften [jeefc onber canbitie/ bai en be tjeere 3Ic5u^ Ijccfc be conbitie be?bulb/ 500 öeeft ban oob be?bienb tro alle be beloften/ bie 30aaan Hem, als aan be iiiibe?litorenen gebaan tbaren. tnj
2. Cö?iötu«3 be?bia£,jtte loon. Jes. XLIX:4, Gewisselijk mijn regt is bij
den Heere, ende mijn werkloon bij mijnen God. i©aac ijji loon uit genabe/ wa! niet naa? br?bicn)'ten / en baar loon naar regt/ naar b3e?ft/ naar ^
berbiengten; Ijier ié een contract, ïjtcr werk, Ijle?ij? regt,en baarop 0f
iö
I
Van het Verbond der Verlossinge.
rê ï)if? werkloon; 300 IjcEft ban boo? ï^etnsdliEn be^bi'enti.
3. ïjEEi'e Stoué firaagbe boor iiclj öe gEerlgfiljeiö alé friiEti J^Etu booigEftiib. Hebr. XII: 2, Dewelke voor de vreugde die Hem voorgesteld was, het kruise beeft verdragen , ende de schande veracht. Sier öaaj/
ümigö bia? jjem boojgEftElö onDc? conditie ban IjEt ftjuifc; blebjEUijiï üeoüöbE ï?i); ï?iï bE2ö?aagr baacom ï)et ft^uife; 50a IjEcft fóij bijn bie b^EUQb buoc jic^ bE^biEtiö.
4. ©it ölijlit uit alle bie plaatfen/ in taelfte 3ijn tiiejft gcftiib taojbr al^ be oorsaaï! ban be fjeejlgliljeib. ©at a3ob J^eni l'cjljougr/ ié daarom,
omdat be Clj?i^tiis jicl) brjncbrrb ïjeeft. Sier Jes. LUI: 11, OM den arbeid zijner ziele zal Hij het zien. Vs. 12 , DAAROM zal Ik Hem een deel geven van velen, OMDAT Hij zijne ziele uitgestort heeft in den dood. ^iet ooft Ps. XLV : 8 , Gij hebt geregtigheid lief, ende batet godloosheid ; DAAROM heeft U, 0 God, uw God gezalfd met vreugde-olie boven mve medegenoo-ten. ©OEt Ijl rullij Phil. II; 8, 9, Hij heeft Hemzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, ja den dood des kruises. DAAROM heeft God Hem ook uitermate verhoogd, ©eje manieren ban fyielien jijn 500 gemeen/ cn blaar bErbienjitEn itcllenbe/ bat Ijet injien flccljtjj ban bie plaatfen bebe^tigt/ bat Cö?i?tu^ be lieejiijliljeib niet alleen bij luege ban een gevolg op ietj? voorgaande berfi^egen tjeefr/ maaj aoli bat 3E tjeeft bejbienb.
XX. ©up Ijebben loij ge.;ien bat e? een be?botib be? ©e^logfmge tnj?'De ken-
fcfjen ben ©abc? cn ben ^eerc SCe.iii^ Cl)?igtu? obe? be eculnige ^alig-Jlt v^n
Ijeib be? iiitbE?ftorenen i^; öoebanige conbitic en beïoften Ijet fjabbe/bomi is en [joe grlniüig be ^eere ifejné bie Ijeeft aangenomen/ en Ijoe bolmaaftte= te^uuig-Irjft üjtj Ijet alle^ bol6?agt Ijeeft. ^Keii moet ufet meenen bat bit maat heid. tot fpeculatie boo? Ijet bE?ftanb ip/ En bat men !)Et gejien ijcübenüe/
baar mag laten ftaan ; luant Ijet ig be g?onb ban alle ba^te bE?t?ao^'
tinge/ blijbfcljap/ bE?tuonbEcinge/ en lie?ljce?!tjftinge (öob^ ; baarom moe'
ten hnj soeHeii beje leere bui te be?ftaan/ cn gebutig te gcöruiüen. ((Cot Ijanbleibinge 500 merftt op bE5e jaben:
1. jlaat be saUgtjeib bE? nitbErftorencn ba^t en oiita?iftBaar; De»-uitrit syn 5e in eenen onberanberlijftcn ftaat/ja ÜEbc^tigb al^ be uitbec-zaHg-borciie Engelen; taant beibe partijEn/j^ob öc l^eEte en Cijrip'tu^/ jijn heid staat in bolle bc?genoeginge obereengeïiomen obc? Ijunne jaïigfjeib/ en ben vast-taeg beo? taelfien 51) baa?roc gcb?agt joubEn üio?bEn; bE conbitie i^
ban ben 25o?ge bolbragt. Sij 5tjn in cene bcrjebetbe/ almagtige/ ge»
troutae Ijanb/niet in tjunnc eigene/maac boïgenp bit befluit/in til^ betaaringi'. ©aarom/ wie zal ons scheiden van de liefde Christi ?
i©ie 3al bat ©p?bonb/bat tiijfcljen bie üeibcn ié/bB?nietiflen ? ODood waar is uw prikkel ? 0 Helle, waar is uwe overwinninge ?
2. ©00? bc uitberfiorenen ip nu niEt te boen/om ietg te be?biEneiJ/zy heb-of iEtji tot Ijet beftomen ban be jaligljeib toe te b?engen/ taant alle staate bendaai'quot;
©b 3 con»
213
214 Van het Verbond der Verlossinge.
toe niets conbrtiËii (aQcii boor bit ©cjamp;onb op ^ij 50tibE bc fl?affc blagen;
te (oen. ,at,öc üi;iar }jcn ]©Et berbullcn/[)en bctiiarcn cn tot be ^aiioljeiö Iciben/l^ij soube jjpt alle^ uitlioercn/en Ijccfc fjet ooft aHejl UDlö^agr; cn aan be anbere sijbe/aKe l)r:bicnitrn ban €Ö?igtu^ liggen op be ftin-berrn iJ5obé/ alle öe genaben ^tjn be ftiinne/ aanneminge tot ftinbcrrn/ rcgtbaarbigmalüingc/ öciligmaftinge/ bol{)arbinge en Ijceriijiïljciö ; allc^ Inoröt f)un naar Den tnf)oiib ban bit J^cjamp;onb elft op jgnen tiiö/toijjE cn mate toegt-bienb. Tgt;aarom moeten 5e tracfjten bit cjftennenbe uitte roepen: niet ons, 6 Heere! niet ons, maar uwen name geeft eere; om uwer goedertierenheid, om uwer waarheid wille, Ps. CXV: 1.
Hunne 3. i^et ©e?bonb bej genabe cn onic bejbotibgiljanbelinge met lt;ï5ob in ham ie! in- Ijcsft S'ïncn ootfp^ong cn snnen g?onb op bit ©ejbonö be?
ge is Uier- bejlosfinge tupfdjen i^ob en (irij?iötult;j; fticjuit bloeit ïjet begin/mib» deerd0n' ^11 En ^'n,3L, 11311 t,E^ quot;'ffiMKn ^aligfjeib. Jtlee? iemanb Vnas/ alee; öent fiet Cuangclium bc^Uonbigb Iniejbc/ 500 taaé in bit ^ejamp;onb al be^ (tcmb en beftelb/Inannce? icbe? ^oiibe geboren iuorben/toannee? en boa? Uiat mibbel Ijij obejgeb^agt joube tnocben/ Ijoe becl genabe/ troont en Ijeiligljeib/ Ijoc bele en jjuebanige tf^ijben cn fl^uifen Iji] in bit leben 5oiibc tjrbben; bit alle# taajgt; beftemb/cn uit bat l^ejbanb bloeijen ieöej be gcnocinbe saftentoe; bc uitbcjftorenen ban tjebamp;en aan be cene ;ijbc maar fiillc te 5ijn/en laten ben l^eere tarjften; 5ij Ijcbben gunneii monb maar open te boen/ en te ontbatigen/ 't jal alle^ in beilenbigfjeib aan ï)en gegeben toorben/ tnat in be artiftelen ban bit ©ejbonb begrepen toa#; aan be anbere sijbe moeten 5B op bit l^etbonb jien/ en baaruit tDcjficn in Ijet obe:gaan in F|et gcnabebe?amp;onb/ en baatin lebenbe bit rot eenen gjonb ilellen. iEmgr jal men bejflanbig cn bapt te üiejft gaan/ tu? jal men niet ruften op be bagtigfieib ban 51)11 geloof of a3ob5aligljeib/ tioclj boor bejminberinge ban bie 500 flingeren/ gelijft men boorgaan^ boet. (Egt;u# ^al men icberc boorftomenbc genabe en inbloco be# ÏJeiligen (öteptr# e^Rennen uit bit ©ejbonb boo?t te fiomen. üDu# ^al men beittoaam toojöen om geboelig/ b(i)be/en in liefbe te gt;eggen : Uit Hem ende door Hem en tot Hem zijn alle dingen, Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. nierin ia 4. tyej openbaart jiclj cene tacêrgalooje liefbe/bie alle begrip te bo» bare lief- 0aat' -ïn bit ï^ejbonb geftcnb cn bebac^t te jijn; ban ben ï^abe? de. aan oen 25one gegeben te 31)11/ en ban ben gone in 5fjn boeft getce-fienb tc 31)11; een boo?toe?p te 31)11 ban ï)et cetitaig onbe.jling genoegen tnéfeben ben J^abej en Cf)?i#tu# om u jalig te maften/ bat i# een ge-luft! bat i# een tuonbe?! l^ie? tuagt geen boorgesien geloobe/ geene goebe Uie^ften/ bat te partijen fietaoog om fjunnej in bit J^cjfionb tc gebenfien ; Ijie? lua# geene noob^afte/ geen btaang/ maar eeutaige liefbe en bjtjb3illigl)eib. Jer. XXXIII: 3, Ja Ik hebhe u lief gehad met eene eeuwige liefde. ICCiefbe bcluoog ben 35abc?; liefbe bctuoog ben Ulcere 't een liffbebcjbonb ban bie/ tuelftc uit sicgsclbeii lieff)eb«
ben
Van het Verbond der Veiiossiuge. 215
öcn jonbc? amp;eminncl|jïEl)EitJ ban Ijet boojtncjp. o ïjae geluftliig r)ij/
bie in öit J0e?Bonb ingcflatcn/en öie Uan bese Ecutoige lieftx ranbam ombangen/ bcjt:aalb en bpjbiarmb toarbt tot taebejiicfbc / seggcnbc: 1 Job. IV : 19 , Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst beeft liefgehad.
5. Hit ft?acl)t üan bic 13c?bonb ié be tjcere Sicsu^ be uitüae;occ ban Christus br? uitüejliorcncn jaligljeib. ©e j£)abe? tjccft .^c in jijnc Ijanb gcftelö/ P* en bf^troutot 5e £?cm toe. De Sone Ijccft 5c in lieföe obejgenoinen/ zijne en ftaat p? boor in/bat üjij niemanb uit bie ;at verliezen, maar dezelveliaad-opwekken ten uitersten dage, Joh. VI: 39. ©e ^cere SCejii^ alinag-tig/ gctraiib3/licfl)EbücnöE/oiiberanbe?(ijU/cn Beeft alle? iuat tot Ijnnne jaligljeib ban nooüen i^; ijoc beifig mag men |)ft ^ein ban in be lianb geben/ en baacin ruften/ ^eggenbe: De Heere is mijn Herder, mij en zal niets ontbreken , Ps. XXIH: 1. De Heere zal het voor mij voleinden, Ps. CXXXVH1:8. Gij zult mij leiden door uwen raad, en daarna zult gij mij in heerlijkheid opnemen, Ps, LXXIII: 2-4. Welgelukzalig zijn allen , die op Hem vertrouwen, Ps. H: 12.
Van de Scheppinge der Wereld.
ÏJebbenbE gejien be intoenbige Inerïten a5ob«S/ begeben tat) oné tot be schep-uitmenbige/ locifie jijn of ber nature/ of bec genaöe. 13e toe?ltcn öeEPINÜE-nature jijn bc .©cljrppinge/en be booriienigfjeib neffen^ bc gefctjapene bingen; ee^t jullen bnj fpjcften ban öe .^fljeppingE.
I. 't ïBoorb fctjeppen Ijerft belcrïei üetcEfteni^fcn. (a) ^)et iTiejft berverschei-nrbinaire beftieringe. Jes. XLV:7, Ik formere het licht, ende scheppe'ienebede duisternisse, Ik makeden vrede, ende scheppe liet kwaad, (b) Cftra-Sea.emsquot; orbinaire IjanDelingen iöaög. Jer. XXXI: 22, De Heere heeft wat nieuws
op de aarde gesehapen ; de vrouwe zal den man omvangen, (e) T'e Ine» be^geboorte en be^nieutoinge in bc beliccringe. Ps. LI; 12, Schept mij een rein harte, O God. (d) i0rbinairli)f{ bioröt boor fdjeppen beslaan be buartb^eiiQinge ber jaUen/of aüfoluut uit niet/gelijli oy ben rrri'ten bag/ of uit onbelitoame ftoffe op ben eerftcn bag gefcljapen/ Ijoebanig a5ob op be bijf laatjte bagen gefcftapen Ijeeft.
II. men ban onsen tijb opUlimt/ 50a ftomt men ten ïaatftE tut Wat is in Bet Begin/ brjbej ban men niet; Inant baaramp;oben i^ nietö ban 4300/ toonenbe in bc eeubiigtjeib/ en ceutoigljeiö Ifan geen tnbrlijft menfclje begrijpen/en Ijet biillenbe bebatten boor een' langen tijb mipbat men
ïjet. ®e eeutoige 60b/ tuillcnbe ^emjeluen fiefienb mafien en 5i)ne goeb»
ïjeib niebcbeelen/ Beeft naar jijn eeuluig boornemen bit ronb/ en adejS Iuat e^ in i^/baorsüne toij^öeib en almagtigljeib boortgeamp;cagt; soobat
al'
i
216 Van de Scheppinge der Wereld.
allcj?/ hut ej ip/ ecu Begin peeft/ boor tacïftcr| ficpin niet^ tua«ï ijallic a3ob ; nocl) oncinbig licfjt/ nocö onbeelamp;are ftofje^/ nod) bet» toaröe ftlomp/nocfgt; öeüicginge/nocfj ict^ Hnbe?p/ onbec Inat naam en concept men Ijet ooft brengen mogte. éict Gen. 1:1, In deu beginne schiep God den hemel ende de aarde. 3[n ben beginne niet te jeggen boor Ee?lt;3t/ in een oogehbüft/ maar 't beteefient l)ct eejfte puntje be^ tijbg/ 't belft met be ee^i'te ftip be? fcïjepfii^ baar bias. iDit yen luij ooft Ps. XC:2, Eer de bergen geboren waren, ende Gij de aarde ende wereld voortgebragt haddet. J^ooc Ijet jijn öcr luerelb map/ om 500 te fpreften/ren eer, niet pofitief/ maar alleen eeue ftellinge ban 't begin ter fcljepfiien/ in bit eer Vna^ be Inerelö niet; maar bit eer tnaé be ceutuigljeib/geïijft bolgt : ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijtGijGod. lt;!5e tnerelb niet jijnbe/iiB voortgebragt; nu al luat boorrgeb^agt tnorbt/ tua^ te boren niet/ maar Ijeeft een begin, ©it blijfit ooif uit be fjjjeeft» tuij^e voor. Eph. 1:4, Voor de grondlegginge der wereld. 2 Tim. 1:9, Voor de tijden der eeuwen. ^ er een boor ben tijb/ boor be gronbleg-ginge/ 500 i$ er een begin ban ben tijb/ en een begin ban be tuerelb. gjoo i^ be Inerelb ban niet ban eeutuigóeib.
De wereld III. lt;©e tuerelb i^ niet alleen niet ban eeutoigljeib/ maar ftonbe ooft eeuwig-111 quot;1EI: ^*111 ceuta'0ÖEib 3ün* ïiabbc luel ban ecubiigfjeib magt om te heid. 0 ftunnen fcljeppcn ; maar't jdjepfeï ftan niet jonber begin/en aljoo niet ban eeubiig^eib sgn. iBant:
1. ©an ftonbe be taerelb niet ge^egb biorben gefcijapen te jijn/ taant feïjeppen i^ eene jafte boortbjengen bie niet tDa«i/en in Ijet boortbjen» gen i^ een obergang ban niet tot ietgf/en .^oo noob^abelijft een begin.
2. Öct (cljepfel/ terlnijle Ijet ig/ i^ een berloop ban tijb ; nu in berioop ban tijb ig een moment Ijet ee^ftc/ en aljoo segt een fcamp;epfel te 5ijn/ een begin te fjeüben.
3. ginbien be toerelb ban eenüiiarjeib tua?/ 500 moest je beftaan of boor Ijare eigene eentoigfieib/Df boor be eeuinigheib oBobd; indien boor gare eigene eeiiVcigtieib/ 500 biaren er tbiec collaterale/ neffen^ mal» fianberen geftelbe eeubiig^eben/ en 300 lua^ (öob niet alleen be eeultii' ge/nocf) be eejfte; baar nogtan^ bat aSobe/alg üjein alleen ei jen/boorgaan^ in be ^cljjifture biorbt taegefcï):eben; inbien be Inerelb óeftonb boor be Eenbiigijeib ^obp/ bantaap 5e ^ob jelbe/en 31500 ooft almagtig/altaetenb/ renboubig/ onbe^anberlijft/ enj. taant clfte bolmaafttljeib linob^ begrijpt in jidj alle bolmaafttljeben; taant jij yjn eigenltju in j?ob niet be^fcljeiöen/ maar een en Ijetjelfbe. ©n^ ban ban be taereib niet ban eeutaigljrib jtjn.
wanneer IV. J^au onjeu tiib af optaaartji tellenbc/ bomt men boo? omtrent pcnhaquot; 57^° j^ren tot i]et begin. 31b ^rggc omtrent, taant men ftan !jrt niet net seggen/ betaijle be tijbrefteningen niet uit ben loop be? fterren / maar alleen uit be geboorten be? boocbaöeren / in be i^eilige ^cljjift SjE?mElb/ moetEii gerefienb taorben/ en bie jijn allen bij jaren jonber
niaan-
1
Van de Scheppinge der Wereld.
tnaanbcn fn bagcn aanoftceftEnö; aï^oo on^crte: ip ftct/ojj Vnat tijb brö jaa^é be tuerclö gefcDapEti ; of a!^ be ^omic oy 't Ijaortfte/ oi op 'c laagfte of al# bag en nadjt ebcn lang jnn in öcn Ijeifci-/of in be lente ; of op cenen anberrn tijb bcjS jaa?s; 't ^ijn altemaal losfc giefingen; üe merite jeggcn in ^Equinoctiaal in bc lente. ï)ie ftet ftrflen in be ^Equinoctiaal in bei? f)c?ftë ijcbben be p^obaüelfte reben. fïft boor mtj Ine te pet niet.
V. ©e tnerelb i# lian jelf niet lioortgefioinEii/ Inant geen bing lian God va-jicfiselUen boortö^engen; maa? be IncrelO i? ban gt;i?iob gefcöapen. a3ob
i# be ^cfieppej ban ailr^. Jes. XL: 28, De Schepper der einden der Gerst is' aarde. Exod. XX : 11 , In zes dagen heeft de Heere den hemel ende de 0(1 Schop-aarde gemaakt. Ps. CXXI: 2, Mijne hulpe is van den Heere, die hemel1quot;'''
ende aarde gemaakt heeft. Gen. 1:1, In den beginne schiep o-rbx Elohim, de Drieëenige God.
(©elnijle iJ5ob een ié/ en br bjie ^ejfonen be ééne ii3ab yjn/ ^co i]S be^iclbe? biille en fïjacljt een/en alle werk Gods naar buiten is dendrie Personen gemeen, en i# f]et toe? ft ban ben ©jieeenigen a3oö ; soonog» tan#/ bat e? i# eenc foeëigeninrie ban icöe? toe?U aan icöei ^e^faon/ ten opjigte ban bc biJsonbcre betreftfiinge/ bic iebep Jpejfoon tot ^nllt een lueift heeft; bu# taorbt be ^clieppinge aan ben ©abe?/ be ^e^lopfinge aan ben S'one/ en bc l^eiligmafiinge aan ben heiligen '4?ec#t torgeëi-genb/niet met uitfliiitinge/ maar met nitbmfifteitjfte inflnitinge ban be anbere ^rjfonen tot bat^elfbe birjl?/joobat ooft bat uitlnenbige luejft/
't toetft toegecigenb Vuorbt aan bni eenen ^cpoati/ ooft ben anberen toeijrfcljjcben too:bt; bu# too::br ooft be ^cljcppinge niet alleen ben ï^aöc? toegrfcf)2fbrn/ maar ooft ben Snne en ben heiligen öeeér. *©e ^one fterft bc Inereïü gefcfiapen. Job. 1:3, Alle dingen zijn door hetzelve (Woord, de Zone Gods) gemaakt, ende zonder hetzelve en is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. Col. 1:16, Door Hem zijn alle dingen geschapen, ©oor l^em niet al# {jelpenbe/nocij boor Cjcin al# een iiiftju»
ment/ maar al# be taejftenbe oojjaaft ^ellie; Inant het tooojb doorben teeftent ooft bc principale oor^aaft. «giet Rom. XI: 3G, Door Hem zijn alle dingen. 1 Cor. 1:9, God is getrouw, door welken gij geroepen zijt. (0uft toojöt bé ^ctjeppinge ben heiligen a3ee#t tocgefc|i:ebcn. Gen. 1: 2,
De Geest Gods, nanrn Meracheephelh zweefde Cfatfoenerenbe/ maftenbe/ boojtb^engenbe) op de wateren. Ps. XXXIII: 6, Door het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, ende door den Geest zijns monds al haar heir.
©etarjie be JÜcljeppinge i# een taejlt be? heilige ©jtecenljeib/soo ftaat ej Gen. 1:26, Laat ONS mensehen na'i'j , maken , in't beelboub.
Prcd. XII: 1, Gedenkt yxta Borcëcha ntoen SCHEPPEREN. Jes. LIV : 5,
quot;jw i,l7V3 Bafilchnalaich Gknasaich uwe MAKERS jijn ntae MANNEX.
VI. 't ^cfjeppen i# ren eigei» toe?ft söoö#; t)i( alleen en niemanb anbe?# Fjeeft gefeftapen. i©elt;!EngeIen 5tjn geene mebe-fcOeppe^é/en ooft
son' werk
ftan De fdjrppenbc ft?acf)t niemanb mebeqebeelb tonrben. Sommigen Gods.
I. lt;i;e quot;
217
218 Van de Scheppinge der Wereld.
SouDcii Ijct oaacne 500 iIcKeu om ïiininc tranfuamp;ftantiatic tc örfcljec» ;| '
men/ anöcren om öe Ejriligc ^icëen^cib te loocjjencn; maar neen/ bei
't 19 50a niet/ 't ftan 500 niet jijn; Vuant: tö,
Engelen 1. ©c ^cfjjift segt uitbjufificlijft bat feïjeppen ijpobe aïleen/ en m
nU.f uiiilmrinae ban alle anberen/ eijjen i^. Jes. XLIV:24, Ik bende no
sèhep- Heere die alles doet, die den hemel uitbreidt, Ik alleen, ende die de inj pers. aarde uitspant door Mijzelven. Jes. XLV ;12, Ikhebbe de aarde gemaakt,
Teksten.' eil^e ^be den mensche daarop geschapen ; Ik ben het, mijne han • mc
den hebben den hemel uitgebreid. tol Bewijs 2. 2. (öob onbejfcljeibt ï^em baarboor ban alle^/aïs boo: eenc onaffcliet»
Door hrllifte en onmcbebeelbare f}?ac!)r. Jer. X: 11, De goden, die den hemel ende jtj teGo'uvan aarde niet gemaakt en hebben , zullen vergaan. Vs. 10 , Maar de Heere
aüe onder- God is de waarheid, Hij is de levendige God , ende een eeuwig Koning. Vs. nis
scheiden. ) Die de aarde gemaakt heeft door zijne kracht, die de wereld bereid heeft of
door zijne wijsheid, ende den hemel uitgebreid door zijn verstand. Ps. XCVI.5, öa
De goden der volkeren zijn afgoden, maar de Heere heeft de hemelen gemaakt. uit
Bewijs3. 3. ^cljeppen ij» eenc oneinbigc tijact)!/ais blijln Eom. 1:20, Van de na
Tv Tkvn sc^ePP'nS'e der wereld aan wordt uit de schepselen verstaan ende door- all
oneindigquot; z'en • * * * zline eeuwige kracht, ©e oneinbigc l^acljt iji be üiietnbige OJob ter kracht.° 5cif; fllé iC-gt;ob ban iemanb bic oneinbigc/bic ccutuigc Tnacljt mcbebec'
len ïionöc/ 30a fjonbc a3ob mee? eeulnigc gobrn boen 51)11/ bat bc on» de
genjmbfjeib sclUe is. 2tan tc anbere 511 bc/ fjet fcljepfcl cinbig/ 50a zie
lian Ijct ban't oneinbigc niet batten/nocij ontbangen. 't É'i luel toaar/ bei
bat bc .^cOeppingc lurjfit ntffen^ cinbigc fctjcpfclcn / boil) be fi^acljt iio
ban fcfjrpprn en blijft oneinbig. bc
Bewijs4. 4. SClle fcljcpfcl moet ictj; Ijebbcn/bat baar tcgcnbiocrbig i^/en bat Ijc
^ b 1 ietgmoet nogbaarenbobcn befttnaam 51)11/ bat t)et fdjepfel baaruit of baaj« 51)
inoeteen in mafte. €cn fcljiibcj ïtan op luatc^ geen beclb fdjilbercn. ^ilSaa? 'gc
bekwaam fcfjeppfii i^ olie^b^cngcn ban abfolunt niet tot ictgi; ban abfoluut on» ba
Uebbn?'1' Öröbtiijfl tot suUicn borm. 2oo i^ ijct ban onmogelijlf/ bat aan een tri
frljcpfel be lijarljt ban fcfjeppcn mebcgebcelb ftan Uiorücn. ©1
Sllji menfetjen gcjcgb li'ordcu miraftden gebaan te Ijcamp;öcn/tnaartoc |SA
eenc oneinbigc ft^acljt ücljoort/500 bibcn 313 bic nict/5ij Ijabben 5nlfte me
oneinbigc ingcjcüe fijacljt niet/ maar 51) toaren alleen morele oorsa» fte
ftcn; sij/inbicnbig obeptuigb synbe ban (J3Qb^ taille/en boor (J5ob öe» sij
tnogen Uiorbrnbc/om bicn milïe (öobjj te bc^hlaccn/500 5eibcn 5e maar: b.11
Staat op, wordt ziende, wandelt, en ban bebe iJ3ab bat miraftel boor alj
5pnc ftjacïit op bat seggen. ©it bcbeptigt|?ctru^/Hand. 111:12, Wat no
ziet gij zoo sterk op ons, alsof wij door onze eigene kracht . .. dezen nn
hadden doen wandelen ? JJSiral'uicn tc boen/ een Incjft bat lt;l?iobc al» ba
leen eigen i^. Ps. LXXVU:15, Gij zgtdieGod , die wonderen doet. Ps. lt;£n
LXXII ; 18. blijUt get/ bat bc fcjjcppenbe ftjacljt niemanb ftan Hi incbegebcelb toarben/ cn bat iJ3aö alleen be ^cljcppej.
Van de Sclieppinge tier Wereld.
2C1500 üjciiiig allt;; be fcOrypciitu-* Rracftt fcnianb Stan niEbrgcbrclb too?» bcn/alsoa tncinig fiomen oufi inftjumnuni tc pagfc in be ^cfteppinoe;
toat soiibe cen infljument boen/al^ (£5ob uit niet ietg/en bat met een enftel taoo?b/bort boortftomen ? luant baar ncd) materiaal lJ.iotliie?{.i/
nocö tgb; lnant in ben olie?aang ban niet tor iné geen tijfc/en een inftjiinient ïjeeft üeibe ban nooben/ jal Ijet gcBjuifu ihmnen Ino^bcn.
Tegenw. 5Égt;e Cnafïrquot; ficliben mebe gefrf}apen. Gen. 1:26, Laat onsxegenw. meuschen maken. lt;i5ab ïionbe ïjcmselbcn niet aanfp^eften/ b:rlt;j fp^aii tot bc Cngelen.
Antw. 't een üetotj^ ban bc t^ieljeib be? JIgt;e^foiicn. ©e menfefje Antw. ig nirt naar Ijet berlb br^ (Cngclcn ijefcfiaprn.
VII. ©e Uierelb i«;ban a3ob gefcfjapen/niet uit eene oneinbioe lucljt/isse-niet uit onbeelfiare ftofjeg/ niet uit eenen eeutaigen anocfcljiftten fflomp/Ult of uit iet? anbejé/met öoebanigen naam men ijet oofi mogte noemen;'
bat ié een brjbicljtfcl be; J^eibencn/ bic tot eenen g:onbregel Ijaööcn :
uit niet komt niet. ©al tncl inaar is bij een einbig fcljepfei/en booj eene naiimrltjfte f{?acf)t/maar bat Ijeeft grencplaat^ öij ben oneinbigrn en almagtigcn «J5ob/bic (jeeft alle? uit Niet boo^tgeluant. ©at Niet ip bc lerminus d quo, be paal taaar ban baan/en niet bc ftoffc Uiaaruit,
©it toont be SCpogtel/Hebr. XI :3, Door het geloove verstaan wij, dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzoodat de dingen die men ziet, niet geworden zijn uit dingen die gezien worden, ©c natuurlijlic re* ben leejt luel jamejifcljaUelinge bej aoriaUen/ bat men ten laatjle moet iiomen tot a3ab/a!^ bc cejfte cor^aalJ ban allep; maar Ijet natuucltjH bejftanb ïtau bc hoe niet 6eg?ijpen/ Ijoc ict^ uit niet Itan boojtfiamen/
ï)ce ii?ob boor een enftel lnoojb/ boor een enftel bebel alle? Ijeeft boen 31311; bat IjeüBcn toij boo; Ijet geloove; algmebc ïjeütien Inn boor Ijet gcloobe bc orbe bej boortbjenginge aller bingen boo? bc Dcfcft^tjbinge ban 4ilSo,ïe^. ©e {^eibenfege mebicijnmee^te; Galenus, Ijet ee^fte ftayit»
te! ban 45enefis lejcnbc/ jeibc/ Mozes zegt veel, maar bewijst weinig. ©oo2 bit gcloobe verstaan üuj/ en ftellen tnjj bajSf cn 3elie? / bat rri ftlinóuiva la blepomena, gclnorben 3ijn uy t* qiatvouivwv , mee ek phaino-menoon, zienlijke uil niet zienlijke, bat i0 eene ©jieftfcljc maniere ban fpje lien/ 't lp 30D beel alsof e? ftonb: ra óvtu ït; ax óvriav , zijnde uil niet zijnde, ©at itf 500 beel altf uit niet. ©e^e maniere ban fp^eftcn binben Ui|]/ Matth. IX: 33, Daar is nooit desgelijks in Israël gezien; batig niet alpof e; tc boren ieigï biejgelnftj» gelneept taaó ; maar't is 300 beel al^/
nooit ej sulfié gclueept. ©at ie té uit ietiS geformee^b luo^öt/ bat ftan men boor Ijet bejftanb Inel beslaan ; maar jjet gcloobe ij? ban nooben om bapt tc ftellen/bat bingen/bic baar 3gn/uit niet 3fjn boajtneöjagt boor lt;j5ob/ welke roept de dingen, die nieten zijn, ALSOF ZE waren, Rom. IV : 17. Hij spreekt, ende het is er , Hij gebiedt, ende het staat er, Ps. XXXIII: 9.
ütn ooft (a) 500 baar iets boor be ^djeppinge geltieeór tua^/ bar moejite
lt;jic a ge-
219
Van de Scheppinge der Wereld.
gefdjapcn sjjii of nirt gefdjayEii; soa oefcfiapEn/500 luaé ooft uit niet; ion niet pcfetjapen/300 laaö öet eeutDig en onaföanftelijft/en 50a 3Eif 0300/ en ban ïjaüDe 4fgt;oö be tuerelb boojtgeD^agt uit ietp/bac jijnegf niet teap/en 500 toag be ftoffc bee Inerelb tot op be3en bag t!5obe^ niet; 't ongrrijnibftE br? ungcrijmbfiebcn; boet Dierbij 't gene tnij boben/§ 2 en 3, ÏJfbüen. (b) ©c ^cjijift ^egc buibeïijfi/Openb. IV: 11,
Gij hebt alle dingen geschapen, ©it fiuit aüe«i iu,
noor VrIlI. ©e^cjjrppiuge be^ üicrelb i^ boorrgeüoinen (a) booc eene almag-nnctal' tige kl'acllt gt; alleen maar met een Vuoojb baar synen almagttgen liiille/ bour ' 3i)n enftcï bebel/daar zij licht, enz., en alsoa 3oiibe2 eenige bermoetiingc. Jes. XL : 28 , En weet gij 't niet ? En hebt gij niet gehoord , dat de eeuwige God, de Heere , de Schepper der einden der aarde, noch moede noch Vrijheid, mat en wordt ? (b) ©oor 3ijne absolute vrijheid ; ii3ob lionbe be Vuerelb fcljep' pen/ ïifij HanDe fjet out! nagelaten fjeööeu ; ïfonbe 31' gefcljapen ijebbeu boor nice? ban 5750 jaren/ £|u ftonbe 3B ouh late? tjebben gefcljapen ; ï)ij lionbe ooU Uiel meepber tacreibftlooreii tjebben gemaaftt; maar Jjeefc maar bE3E ceiir gemaaftt/ en bat op bc3cn tijb/ al^ 3e nu is booctgcb^agt Wijsheid, bolgnis 3iin b?i)luillig befluit. (c) SDooc cene oneindige wijsheid, beuiellte nocij in Ijet oflieele al/uocfj in be orbe/ nodj öetaeginge/ noclj jamen» fcljaHelingc bec onber-oorsaften/norl) in Ijet minfte bioempjE iian nagc» fpeurb luorben/ fcljoon 5e baaruit eenigshijj ie 3ien is/ maar men moet tinbigen met uit te roepen/Ps. C1V:24, Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt. ^30 linjéfjeib betoont 3iclj Inonbt^öaar in be otbe/ in inellic icbe? buig in üen begimie ip booitoeb^agt.
in zes da- IX. (j?ub ftoiibc Uiel allc^ in een oogenblift/ 300 ra^ al? tyij be ber=» tnarbe ïüomp boo^tbjagte/ gcfrfjapen Ijeööen in bien bolmaaHten ftaat/ 300 alp Ijet luap op ben 3ebcnbcn bag; maar 't föein beljaagb |)et tciie na Ijet anbere te fcljEppen/ en bat in ben tijb ban 5e^ bagen/ en Ijeeft alioo bEii niEnfeljc een boorbeeib gegebea om 31^ bagen te arbeiben/ en beu 5cbenben te ruisten/gelijfi be reben gegeben luorbt/Exod. XX: 11, Want in zes dagen heeft de Heere den hemel ende de aarde gemaakt... ende Hij rustte ten zevenden dage, daarom zegende de Heere den Sabbathdag.
jamp;aac of gt;£5ob tot ellt bagtnejli een geljeelen bag betleeb Ijeeft/ ban of £)ij elft bagUie?ft in een oogenülift boortgebjagt öd'ft/bit iji niet befeljre» ben. ii?ob ftonbe Ijet luel in een oogenbliftbebelen/ooft iuel in een oogen^ blift uic niet boortfi^engen; maar al^ Ijet eene uit l)ct ar.bere boortgequot; bjagt luorbt/300 [leeft Ijet fdjepfel tijb ban nooben om jiclj tebetnegen; be Uicljt fjabbe tijb ban nooben om uit ben bejhiarben iJlomp/bie ftlein tuap/ ten np3igie ban Ijet geljeele ronö/300 aï^ Ijet baarna InajS/al^ ban ïjet centrum 5ic() aan alle Uanten uit te b^eiben/en bic onafmetelijlie circum» fetentic te uialien; bewateren ïjabbcii tijb ban boen oiu siclj ban mal-ftanberen tc fetjeiben/in onberfïe en bobenfte; be boomen {jabben tijb ban nooben om uit be aarbe tot Ijtinnc IjoogtE tc li om en/ £113. .ïitëaar Ijcc
bed
220
Van de Sclieppinge der Wereld. 221
lied tijb bat icbcren bag baariii öoorgeamp;jaot i^/bat niet te peggen;
boef) oybat bc Cngelcn/bie obe? Elften bag juidjten/Job XXXVIII: 7 ,
ftoffe soubcn f)t'fiben/om bie luijplieib en magt (öob^ in l)et Uuo.jtb^Enrten be? Dingen te öefcamp;cuilDen/en cipüat tjet 5e? bagen fcljeppen een Uaac beelb soube 51111 boor ben menfclje in jijn je^ bagen arüeiben/ en be-luijle 6üb op 't einöe ban ieberen bag 51311 lne;li besag en goeOfteujöe/
en op ben sclienben alleen gejegb taaebt te ruéten/ 300 fcljijnt Ijct mij toe/bat fjet yjobabel i^/bat in irbr? bagüie^ll een bag beiteeb i^.
X. to ij Ie be föeere 011^ be ^cljeppinge 300 oiibejicljeiöenlijft Ijeeft Wat aan laten ficfclj?!)ben/500 i^ 't onje pligt/ Die ooft met opmejftinge te be-^quot;^vkeu fcfjontoen; baartoe Dienen lioojaf be^e generale aanmejUingen : 1. ï^et scheppin-eejfte bejjs/ Iü den beginne scbiep God den hemel ende de aarde, iji niet een ge in 't opfcljjift/ of een liort üeg^ip ban be^cljeppinge/ maar 't is eene afbeelinge semeen-ban De fcljepfelen ; Don? ben lieme! biorbt bejftaan De bejüe Ijemel/en boot
be aaröe be aarbftloot met De jienlijlu' Ijemelen. 2. (0p Den eejften bag ge-fcljieDDe De ^cljeppinge uit abfolnnt Niet; en op De anDere Dagen Ijeeft 4?ob allr^ uit Dien ongefarfoeneejDen ïüomp en onbelitaame ftoffc boen uoortUo-men. 3. ^n De ^cljeppinge is öoD erjét De^ig getocest omtrent lebenlooje Dingen/111 De uie^ eejfte bagen/ baarna 11 riffen5 lebenbige fcljepfelen' in De ttoee laatfte bagen. 4. ^n Ijet fdjrppen be; lebenloo^e Dingen begint (öob ban tjet fubticlfte/ get !icl)t/en gaat boort tot De lucljt^ ban be ludjt tot be toafecer./ ban be toateren tot be aarbe/ liet g?affte ; maar in be lebenbige fcljepfelen begint De J^eere ban Oetflecfufte/be onrebelijïte bieten/en ein^
bigt met l)et heejlijftfte/ ben menfclje. 5. ïfn De ^cljeppiuge \ian dftcn Dag En in ie-ig aan te mejftcn : (a) 't 25ebel/ daar zij dat. (b) iEgt;e comparatie/ 't toas er d«'endas-tejftonb. (c) ©e goeDlteuringe bat Ijet goeb ttiaé. (d) Pe urbonnantie taaat'
toe tjet Dienen jouDe. (e) ©e jegeninge. 6.3in De ^cljrppinge ban ieDej Ding 3nn b?ie paften te befdjoutaen. (a) 10e voortbrenginge, toaarDoac Ijet ieté toaé. (b) ©e formeringe, toaarboo? Ijet julflen fdjepfel toaö. (c) ©e versieringe, toaarboor Ijet fetjoon en aangenaam toalt;j. 7. jiKe^üt in l)ct geljeele taejft aan/bat a5ob boortiabbe menfdjen te fdjeppen/ en Die ept^aorbinair te be?-Ijecjlijften/baartoe bereibt ^ij boo? besrlbe jullien gjooten gebouto en ruimte/ fdjiïit fjet alle^ in orbe/ en bejfiert ban onberen en ban boben; en al«j'tmi aUejS bereib toa^/300 fdjiep be fjeere ben menfclje/en ftelbe Ijem obe: 't toejfi 3ijne? Ijanben/ om baarobe? IjeegfcFiappije te fjebben.
XI. ïiomenbe tot be fdjepfden ban ellien bag/ 300 binben toij bat (J3ob op den eersten dag b?ie bingen geeft grfcfjapen. ©en bejben t)emcl/ben luocpten filomp/ en get lidjt.
1, ©p ben ee^ften bag fdjiep 4?ob ben derden bemel. In den beginne Op den schiep God den hemel. U^ellJE niet iS be lucgt/nocg Ijet firmament/toant Die 31)11 baarna gefdjapen; maar baarboo? too;bt De be^De fjemel berlt; sciTape^ ftaan ; Die toorbt anbe?^ noff genaamb/de hemel der hemelen, 1 Kon. ^ tierde Vin: 27. De derde hemel, 2 Cor, XII: 2. Het paradijs bij gclijfteiiigfe/ Luc.
Ce 3 XXIII:
XXIII:43. Des Vaders huis, Joü. XIV:2. De hoogste of Ijcmeï/Hebr. 1:3. tliag
©an plaat?? burf ilf niet bccl jeggen/ umbat niet Ueel ban befcfjre» baa
l)ciu?/(iri fprcliE ban Fjrt gcboiilu/en niet ban öe ooeöercn cn öeluft,?a» of n
ligljcbfiO maat bat tuetcn tuij/ bat be öe?be liemcl gefcljapcn \i. 2 Cor. alg
V : 1, Wij weten dat... wij een gebouw van God hebben, een huis niet met tnoi
handen gemaakt, maar eeuwig Qonöe? einbe) in de hemelen. Hebr. XI: 10, [jen
Hij verwaclitede de stad die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en lud
Bouwmeester God is. ©at bc^c hemel in ben beginne/ in öe ^epbaagfclje baa
jêclieppinge gcinaaïtt ig/ölgftt Matth. XXV: 34, Beërft dat koninkrijk, uiai
hetwelk u bereid is van de grondlegginge der wereld. 25e|)aUie bat tuij uitf
bu ten bat 5e gefcijapen 1^/50015; Ijrt uit Openb. XXI luel af te nemen 2
bat je urtnemenbe Ijeejlijft i?/niet alleen Inegen? be fjenielfclje goebe^ tere
ren/ tnaarmebe bep menfcf)fn jiele in öe boHiomcne gemeenfcljap met ^ict)
^ob berbulb Inorüt; maar ooft ten opygte ban be plaatfe jelbe ; be bc^» ften
IjeejlijHte menfdje jal jijn ligcljaam beljouben/en baarom ^al bic plaatfe baa
ooft Ijebben bat boot Tiet [igcfjaani get alle^be^mafielijfifte jal 31311; 't ïjet
een feunsttDe^ft ban (J5ob/Hebr. XI: 10. Cn baarom acljten tnij/bat F)ec fpai
onbebenftelgft be aarbe en Ijet aarbjclje parabijt jai oberrreffen; maar ben
jjoe ijct baar ^al 50quot;/boor onjS herborgen. fton
De ruwe 2. Sjct tüieebe iiie^ft op ben eejiten bag biag be ongefatsoeneerde klomp; bob
omp- ongefatfoenre^be noemen b.iij 5e/ten opsigte ban be balgenbe gebaante: ven
mai inn tohou vabohou, woest en ledig üiaji je/be eerile ftoffe/ taaaruit ban
baarna alle? boortgebjagt/ niet boor eene ban v!?ob ingeb^ufne be- toji
tneginge/ tnaarboor alle? sicljjelbc joube ijebben gefatfoeneejb/ of ooft öe?|
50iibe Ijebben ftunnen formeren; maaralle^ ip baaruit boor be almag- ren
tige ftjacf)t 43ub^ gefcfiapen/taant baar ftaat uitb^uftljelijft: De Geest fpri
Gods narna/ Meracheephelh, zweefde al formerende op de wateren, op ^
tien ftlomp ronboin met \11ate2 bebeftt. ©e C^eibenen noemben bejen 1
ft lomp chaos, de onder malkanderen vermengde zaden aller dingen iHii
Hetiicht. 3. lI}Et be^be tue?ft op ben ecjften bag i^ het licht, ©it licijt Inagi niet Öet
een toebal sonber fubject; taant bat i^ tegen be nature ban een toebal. niei
©oft taap öct quot;'ft eene licljtenbe taolfte; taant be taolften taaren nog niet Equot; gefcfiapen ; Ijet taaë ooft niet boben bien ftlomp; taant baar buiten taalt;S
geene plaat^; maar f)et taaiö ieté/bat in ben buitenften ranb ban ben ftlomp otb
in een etmaal benjelben omliep/ en al^oo bag en nacljt inaaftte ; ift ftan u . ^
beter seggen taat ^rt Iic()t in ^ijn effect ié/ban taat j)et ié in 31)11' intaenbi» siei
gen borm en nature. ^aulué 3egt/Eph.V': 13, Al wat openbaar maakt, is licht, rÖl
Op den XII. (0p ben tweeden dag fcljiep tJ3ob ttaee 3aften. Od'
dag he?1 1* fci)'eP het uitspansel, ©e ftlomp taaé niet befttaaam om eene Öquot;
uitspan- taoonplaatfe boor ben menfclje te 31)11/ ooft bertoonbe j:c|3 baarin nog ^1-11
sei. jjjpt eclJE 5onbeiiinge taijóljeib (öobp; baarom inaaftte (Sob mee? plaatj?/ l-,er b^agt uit ben ftlomp een' taafem ban lucljt boort/en bepaalöe 3e met tenen onafmetelpen omftjing/Duiten taelften gcene plaats of ietg anber^ quot; cn
222
Yan de Scheppinge der Wereld. 223
liiag; jcatiat bie aepalmoc ban bie Uic^t ufet ocfdjiebtic boot iets/ bat baar fiuitrn tna^; maar sijtaa^elbc gare ttcpaüngr. ©an Qct centrum of mibbelpunt af tot aan ben mtcjften ranb toa^ suiften afgclfgen^cib alp 45oö ticpaalbe/ cn licjbe? Inaö en gccnc plaaré. ©it uirfpanfet hioröt in ttuec Ijcmclcn afgcbrclö; Inantljct Jparabijp ^ab|B ip be örjbc Vjemcl; be rr^'tc Dcmcl is ban öe aarbe tot aan seitci geneelte in bc ïucljt/ bod) jjoe bcjrc lucten totj nicf. ©e ttoecbe jicmcl i^ üan baar/
baat be re?ftc fjemcl rinbigt ciptaaartp / en ié be pl.aatfe ban jonnc/
mane cn flerren/Ijei firmament genaamb. 33c licrDete lierbcelingcn bcp iiitfpanfelp laten bnj aan be gigfingen bc? fterrrftunbigen.
2. J!}et ttocebe toejft op ben ttoceben bag toaij de scheidinge derwa-ne scheiteren, bic onber't uitfpanfelen bie boben 't uitfpanfel jijn. jlScn moet ^t-eere^r ^icïj niet inbcelben/ bat er biaterrn bobcn bc fterren en boben Den nite?»
ften omftjing .yjn ; toant boben ben nirerftcn omftjing iji gcene plaat^/
baar einbigt be ranb/ en 't ip proüabd/ bat bc Uicljt/ tjoc berber ban ïjet centrum/ijoe fuBtielbe? ip ; maat bc toatcrcn/ bie boben öet uitfpanfel jijn/gijn bc biolften/ bic bjijben fommigen fjooge? ban be an»
beren/ bcse geüben ftunnen paal ban be Ijongtc/ boben toelften 50 niet Somen fiunnen; in öe^cn teltst flnat hvo' Mecyml, van boven, bat ilt;?
boben in ftct uitfpanfel vpiV Laralciang, aan het uitspansel, of van boven des uitspansels, niet boben ben ftecmiljemel/of ooit in Ijet laagftc ban bien/maar in ben ccjften tjcmel tot boben aan ljunnen paal; bs-bujlc ^Bojep maar ban ttoec toateren fprceltt/ en bic berbeelt in on-brjftc en bobenile/300 berbalt bie inbcelbinge ban bat boben bc fter» reu toatcrcn joubcn 3tin/betoijle J^ojcj anberp ban b?ic toateren gc-fproften moeste Ijebben/namelijli/ ban bobenfte/miöbelite/onbejfte,
XIII. #p ben derden dag boet a5oö ttoee paften.
1. 45ob fc^cibt bc onderste wateren van de aarde, i^ij maafit ï}ier en baar Op den fiuilin in bc aarbe/toaarljencn jiclj be blocijenbc toateren begeben; 5ooöat
Öet bjooge aberal uitftccUt/ en eene fiefttoame tooonplaatê toorbt boor drooge. menfcljen en beesten, ©c bergabrringc be? toateren noemt te fr)eere jee/
cn ftclt bic obejal palen; cn of toel be toateren fjooSKC sgn ban bc oebe?? bie öaar fluiten/300 loopen 3c baar nogtanjj niet ober/boor bc orbe bie Ijaar ge|iclb ié. ©esc en öe aa?be maften eencn cirftel uit.
2. fjet ttocebe toe?ft op ben berben bag té/bat (J5ob het drooge ver-Motai siert met boomen en kruiden ban allejlet aarb/ bic f)et gelaat be£ aarb-
rijfïg taonber fetjoon maahten met ljunnc jeugbige ftlcuren cn reulicn/ on= icven geltjli Ijcejljjfter ban nu be aarbe ig/bic bc l^eerc berbioefit fjceft. 3fbec h'ieft-Ijecft 3tjne fiejlijfifjeib gefjab/ 3elfg bistclen/ boorncn cn bergiftige Inui»
ben/ bie boor ben bloefi 300 oberbloebig nier toaren/ maar boot ben bloeft op den bermenigbulbigb 31)11/ tot nabeel ban menfefjen cn beesten. d^zonne
XIV. (©p ben vierden dag maaluc (i5ob zonne , maneea sterren. Sonne mTneTnquot;0 en mane toorbcn genoemb bc ttoec groote lichten, ©aar flaat niet be sterren.
ttoec
Van de Scheppinge der Wereld.
XXI[I:43. Des Vaders huis, Jol].XIV:2. De hoogste of Ijcmd/Hebr. 1:3. tua?
plaat?? öurf ill niet bcfi jeggen/ oinöat c? nirt lieel ban befcljro öaat
bcnip/(ifi fjjrelk ban Fjrt gcboiilu/cn niet ban öe gocberen cn geluft^a» of ir
ligfjcöpn) maac bat bieten tDij/ bat be be^be liemcl gefcljaprn i^. 2 Cor, nï^
V : 1, Wij weten dat... wij een gebouw van God hebben, een buis niet met tnor
handen gemaakt, maar eeuwig (^onbej einbe) in de hemelen. Hebr. XI; 10, l'jem
Hij verwaehtede de stad die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en ïucfj
Bouwmeester God is. ©at be^e hemel in ben beginne/ in be je^baagfcfic baai
.êcbeppinge geinaalu is/blgftt Matth. XXV: 34, Beërft dat koninkrijk, man
hetwelk u bereid is van de grondlegginge der wereld. 25eljal'Je bat linj uitfj
bieten bat 5e grfcijapen i^/500 is Ijct uit Openb. XXI biel af te nemen 2.
bat 5e uitnemenbe ljce?lijb i?/ niet alleen Inegcnp be jjemelfdje oocöc» terei
ren/ taaarmebe beg menfcf)en jtele in be bolbomene gemeenfcljap met ^icö
4?Db berbulb luorbt; maac 00b ten opygte ban be pfaatfe jelbe ; be be^» ften
Ijeejlijine menfclje jal jijn ligdjaam beljouben/cn baarom jal bic plaatfe baai
oob Ijebbcn bat boor Ijet ligcTjaam ^et alle^be^mabeljjftlle jal jijn ; 'tig Ijet
een liunstlue^li ban i6ob/Hebr. XI: 10. Cn baarom acljtcn tuij/ bat Ijet fpai
onbebcnbelijft be aarbe en Ijet aarbjclje parabijt 3aï obertitffen; maac bert
ïjoe t)ct öaar Sal 5jjn/ ig boor onj? berborgen. bom
De ruwe 2. i^et tbiccbc tacjfi op ben ecjftcn bag tuag be ongefatsoeneerde klomp; bobi
omp' Dngcfaifoeneejbe noemen bnj 5e/ten opjigte ban bc bolgenbe gebaantc: ven
irui mn tohou vahohou, woest en ledig toajj 5c/be cer|le floffe/ Inaaruit ban baarna alleg ip boortgeb^agt/ niet boor eene ban gt;J?ob ingebjufttc bc- || bujl
biegingc/ tuaarboor alleg sicDselbc joubc Ijebbcn gefatfocneejb/ of ooft be?)
soiibe Ijebbcn bunnen formeren; maaraHeg ig baaruit boor bc almag- ren
tigc ïtjacljt 4?ob^ gefetjapen/tnant baar ftaat uitb^uftftelijft: De Geest fprt
Gods nsniD/ Meracheephclh, zweefde al formerende op de wateren, op ^
bien ftlomp rondom met tnatcj bebebt. ©c C^eibcnen noemben bcscn 1
ïilomp chaos, de onder malkanderen vermengde zaden aller dingen bui
Het licht 3. iyct be^be bie?b op ben ecjflen bag het licht, ©it litijt Vnag niet ïb't
een toebal jonber fubject; baant bat ig tegen öe nature ban een toebaf. tnei
lt;0ob biag ö1-1 niet eene [ir^tenbc biolfte; luant be to al ben tuaren nog niet En
gefcfjapen ; Ijetbiaéoob niet boben bien blomp ; biant baar buiten Inag CEÜ
gecne plaat*gt;; maar fjet taag icté/bat in ben buitenften ranb ban ben ftlomp otb
in een etmaal benselben omliep/ en al^oo bag en nacljt maafite ; iff ban u . 2
beter jeggen Inat t)et lirljt in 51)11 effect is/ban luat l)et ié in jijn' intoenbi» sier
gen borm en nature. ^aulué ^egt/Eph.V: 13, Al wat openbaar maakt, is licht, rÖl'
Op den XII. lt;0p ben tweeden dagfcljiep i6ob ttoec paften. öEl!
daghetn 1- fdj'pp het uitspansel, ©c ftlomp taasi niet beftbiaain om eene Öquot; uitspan- Uioonplaatfe boor ben menfcFie te 31111/ ooft bertoonbe vcD baarin nog se'. „jpt eEnE jonberlinge bitjsljeib ©ob^; baarom maaftte^ob mee? plaat#/
b^agt uit ben ftlomp een' tnafetn ban lucljt boort/en bepaalbe se met ccncn onafmetcfijficn omftjing/buiten toelften geene plaat? of iet? anber# ' cn
toa^;
222
Yan de Scheppinge der Wereld. 223
tuag; scobat bie Bcpalinoc ban bic luc^t niet ocfdjiebbc boor icté/ bat baar buiten toa^; maar 51) taa^ jelbe gare Depaüngc- ©an öct centrum of mibbelpunt af tot aan ben uitenten ranb sulften afgciegen^cio al^ (öoö bcpaalbe/ en bc^bc^ Inaé en i^ gecne plaats, ©it uitfpanfcl tnoröt in ttuce jjemclen afgebfelb; taant l}et Jparabijé ^ob^ i^ tc öe^be Vjcmcl; be cr^fte Ijemel is ban be aarbe tot aan selfe? gedeelte in be ïudjt/ boclj Ijoe bc^rc Vuctcn taij nicf. ®e ttorebe Ijemel ban baar/
baar be re^fte fjctncl einbigt optaaartg / cn iö be plaatfe ban 5onnc/
tnanc en fterren/liet finnament genaamb. Hpie UerDcre bcrbccltngcn bc^ iiitfpanfrl^ laten taij aan be gigfingen bc? fterrrftunbigen.
2. 8)ec tlnccbc luejH op ben ttoceöen bag Ina:? de scheidinge derwa-i)e schei-teren , bie onber 't uitfpanfcl cn bic üoben 't uitfpanfcl 31)11, jl^cn moet ^feere^r ^icl) niet inbedben/bat er Inaterrn bobcn bc fterren en boücn ben ultej»
jlcn omft^ingjijn; luant ücben ben uirerften omftjing ip gcene plaat|/
baar einbigt be ranb/cn 't ij? probaüti/bat bc lucljt/ tjoe bcjber ban Ijet centjum/Ijoe fubrtrlöcj ip; maar bc laatcrcn/ bic Dobcn I)ct uit»
fpanfcl jijn/ jfjn bc tnolftcn/ bic bjijben fommigen f)oi:i3e? ban bc an» beren/beje öcöamp;cn f)unncn paal ban be Ijongte/fiobcn biclften 50 niet Iiomen ftunncn; in bejen tclist ftnat hvn' AI ecgnal, van boven, bat ijS bobcn in liet uitfpanfcl v^rh/ Laraliiancf, aan het uitspansel, of van boven des uitspansels, niet bobcn ben ftcrmiljeincl/of 00U tn Ijct laagfte ban bicn/maar in ben cejftcn Ijemel tot bobcn aan Paal? be-
taijle 4l®05e^ maat ban tluce taatcren fprccftt/ en bic bcrbeelt in 011-bcjftc cn bobenfte/500 bcrbalt bic inbeetbinge ban bat bobcn be jïer» ren taatcren soubcn stjn/bctaijle JBojC'i anber^ ban b?ic taatcren gc-fproften moeste liebben/namelijlt/ ban bobcnflc/mibbcli'te/onbejfte,
XIII. (0p ben derden dag boet il5ob ttace paften.
1. 45ob fcljcibt bc onderste wateren van de aarde, i^ij maaftt {jicr en baar Op den liuiltn in bc aarbe/taaarljcncn jicli be blocijenöe taatcren bcgeben; jooDat ^'uet get bjooge oberal uitftecUt/ cn cene bclftaamc taoonplaatg taorbt boor d'rooge. tnenfehen en beesten, ©c bcrgabcringc bc? taarcren noemt be frjeere see/
en licit bic obcjal palen; en of tacl bc taatcren f)ooöfc syn ban bc cebe^? bie {jaar fluiten/300 loopen 3c baar nogtanjS niet ober/hoor be orbc bic Ijaar geftclb ié. ©e3c en bc aa^bc maften eencn cirftel nit.
2. fjet ttaeebe tacjft op ben berben bag ié/bat öob het drooge ver-Metai siert met boomen en kruiden ban allcjlci aarb/ bic f)ct gelaat beg aarb- ^send rgftg taünbcr fdjoon maaftten met Ijunnc jcugbigc Sleuren en renftcn/on« icven gclijli Ijcc^lijftcr ban nu bc aarbe 10/bie bc l^cerc berbioeftt Ijccfr. Sjcbcr heeft-Ijecft sgiie ftcjlijliljcib gcr)ab/3clfg bistclcn/boomen en bergiftige Inui»
ben/ bie boor ben bloeit 300 oberblocbig niet taaren/ maar boor ben bloeit qp tien bermenigbulbigb 31)11/ tot nabccl ban menfcljen cn beesten. vierden
XIV. (jf)jp ben vierden dag maaftte (60b zonne , mane en sterren. Sanne j^fne^n 8 • cn mane taorben genoemb bc rtuec groote lichten, (©aar ftaat niet bc sterren.
ttace
224 Van de Scheppinge der Wereld.
ttuec ojootftc ligdjamen/ maar licgtcn. lt;0f ftet öe otootfte llgcfjainen 3Ön/ laten tat) tic ftcrreftunbigrn üettaigten. ^egt OfOate liclj»
ten/ en bat je bat sijn/ \? bniten bigtuiut ban alle menfcf)cn.
(Egt;at bcje en be fte^ren/of öc ^anne alleen/onbetnegelijft jauben (laan/ en be aarbc b^aaiïen/ i|fgt; ftet bejfierfel ban inenfdjen/ bte 't lioofü tc beet ö^aait. Wij oeloabrn beC^fÜige ^rlnifture/ en in bat geloolie berftaan tmj/datde wereld door het Woord Gods is toebereid. Ipe ^cljjift iegt bat be aavbe bast ftaat. Ps. CIV : 5 , Hij lieel't de aarde gegrond op bare grond-Testen , zij eu zal nimmermeer noch eeuwig]ijk niet wankelen. v©e ^cljiift jrgt bat be ^onnc umlooyr. Ps. Ps. XIX : 6 , 7 , Zij (de zonHs vrolijk als een held, om het pad te loopen. Haren uitgang is van het einde des hemels ende haren omloop tot aan de einden deszelven. (JEn als be ^onne ftil t'taat/ 300 't boor een mirailel. Joz. X:13, Ende de zonne stond stille, ende de mane bleef staan.
Deszelfs 't öeD^inlt ban be^c lidjten i^S b^iebejlei. 1. q?m fcïjeibfnge tc maften gebruik, tu^fcljcn bag en nactjt. 2. (Cot teeftenen en gesetre tgben/en tot bagen en tot jaren. 3. lt;Dm boor Ijunnen inbloeb bc aarbc b:iictjtamp;aa; te maften. Hoz. 11:20, Ik zal den hemel verhooren, ende die zal de aarde verhoeren. Niet tot (öob geeft biel exrraorbinairc teeftenen aan ben Ijemel tot toaarfdju» v°°r^e§an taingc en be?fcf)2tftftinge/ Matth. XXIV -.29, 30. ooft biel tatonbej» gebeuriy- rigtmge/Matth. II: 2. üMi ftan men uit liet (icljt ber ftcjren en be? mane ke zaken; gfteinpejblieib of ongetcmpejblicib be? luclit tnel .;ien/ en baaruit nabrj fclioon of leeliili bicber beflniten/Luc. XII: 54, 55.
.jiKaar baa?uit julftc toeftomenbe bingen te boorseggrn/ biclfte boo: ben brijen luille brp menfcljen grfcOicben/alsnicbe be uitfiomjlen ber oorlogen/ ïjrt fterben ban be^en en of tfOmfpfeb/enj. bat is (a) eene
ijbclljeib/bie be erbarenbeib tnebejlegt. Jüaab iemanb altemetp iet^/bat ig niet uit be fterren ; maar of boor gipfen/ of boor ljeimelt)fic bierftingc be^ fatang/ om be mrnicben in fjimnc bijgeloobigljeib tc ftijben/ en ban lt;j?ob af te t2eftften. (b) 1611 tiet ié. tegen l)et uitgebjuftt öcbel aSobé. Jer. X : 2 , En leert den weg der Heidenen niet, en ontzet u niet voor de teekenen des hemels, dewijle zich de Heidenen voor dezelve ontzetten.
(£5p bic bebenftinge/ t)oe ge^egb taorbt/bat 45ob op ben bierben bag be tVcee ojoote licfjten fct)ifp/ baar £iji) nogtan^ fjet lietjt op ben eejjlen bag j^cefc orfcliapEquot;/antbJoorOen tap/bat a3Dö tjet licljt op ben echten bag gefcïiapcn/ op ben bierben bag in bc jonne ijceft ingefloten/ gelijf! men Eeneftaarji in eene lantaren ftelt; en bc 501111c beftjalenbe be mane/joo beeit bic bat licht boor rrfhpc mebe aan bc aarbc.
Opaen XV. lt;0p ben vijfden dag begon vöob kbenbige bieren tc fdjeppcn/namelijft vijfden^ tip ijjpfcljcn en bc bogclen. %»e bipfcljen sijn uit (jet taater boortgcamp;:agt. ienenge'lt;amp;e bogclen migfctjien fommigen uit be taateren/Gen. 1:20. Cn fommi» visschen. gen uit be aarbe/Gen. 11:19. ®c Ijaifflachten/bic en op lanb en in bc UJateren fieibe jiclj opfjouöen/jijn apparent uit bie öeibc nefcfiapcn.
XVI.
Van de Seheppinge der Wereld.
XVI. öeu zesden dag fcijtcp *£5oi3 fjet liicrboetig pcbic.Jtc/in aiicopden Ijunnc üy^onörrc naturen en ocilakcn/ ai^meöe Ijer. l^uipenbe gebijte/
't 50 met boeten/ 't 51) sonbe? boeten; taij acfjten üat toer. oaii 51)11 dion-u dor
gefcljajjen alle öie onoröiejteti/bic öaarna/naar 't geuceten ban bclcn/
uit be^rottinge/of inbloeöen bc§! Ijeinel^ boottftomen. sciiea.'
©e Dutch be? aarbe Ijeeft (J5ob öegaafb nier be bijf uiterïijftc shincn/ cn 50a uolt met 'gcboel; al i^ Ijct bat 53 niet berftanbig op [jet gebod met be gebacljtni ftuunen tDcbcjficeren/gclijft be menfciicn/joo geboe»
len 3ij nogtan^ oy ijuiuie nianiere; Inaiu luie jal ontUeimen bat een Ijonb siet/ rieiit/ [joojt/ fmaaiit/ loopt/ spnc biienbelijlitjeib af toatne bertoont/ al 13 Ijct niet oy cenc menfcf)eli)ftc Uiij^c; 500 ban ooü ijer gebod/bat jic!) alsoa itlaar beloont/aljgt; Ijct anbere. (f3ö!'{ .^egt [jet be ^cl):ifturc np belc pfaatfen. Job XXXIX : ö , 7. Ps. CIV : 11.
(Cen iaatjle ban allen fcljiep v6ob Ijet [jeeiUjftfte fcijepfel ban allen oy öe aarbe/ namdp/ ben menfeije/ ban tncliien ünj in Ijet bülgenüe afjon-be?inf{ gullen jjaiiöcleu.
XVII. Stilis nu alles bolü?agt \naó tn sej» bagen/joa boegt bc J^eere Op den ben zevenden dag baarbij/ cn behaalt luat op bien bag gebaan ^1®quot;^ l]ccft/ namdgfi/ dat Hij gerust heeft op den zevenden dag van al zijn werk,
't welk Hij gesdiapen hadde, Gen. 11: 3. SCücö bias? ioo bolmaalU/bat er niftg aan nntb:aH/ cn l^ij geene noabsaftc IjabOc iet^ baarbij tc boegen; i^ij rupttc/Cf ij ftfjiep gecnc nicubic fdjepfelen mee?. Ifjij taaé niet bc?'
moeib/ taant de Schepper der einden der aarde noch moede , noch raat en wordt, Jes. XL :28. Jl^iar op mcnfcfjclijftc blijje gefp:oHen/ jag nücr/
luat C)ij QCinaalit j'labbc/ en E)ij üejlustigbe £)rni in 51)11 Inejl!. Exod.
XXXI: 17, Dewijle de Heere in zes dagen den hemel ende de aarde gemaakt,
ende op den zevenden dag gerust ende Hem verkwikt heeft. IDe IJeere ijeeft bus bc 5cbcn ee^fte bagen aan malltanbcrcn gebacgb/ bit 5ijn Uu'jli ben nienfcljc tot cen boarbcclb ban nabolginge geftelb/ en oo!i ben mcnfdjc bebolen/in nabolginge ban l!j£in/5e^ bagen tc arBcibcn en ben sebcn»
ben te rns'tcn.
(0p bit 5cbcngetaï sicn bourgaan? be uitbjuiirungen van zeven in ()et 313oorb 3?ob3/ taaarboac ccne boünaafttricib bc? jalic tc fien 11 en gegeben tuo;bt;bit op te me?Uen 5al lidjt gclien aan bic plaatfcn/in taclfie Jjet jcbental boarftoint/ en men jal min nfgeïcio Inacüen cm anbere bc^bor-genfjeben baarin tc jodien/ca miatreben te tsocn.
XVIII. Stil biat tui) baar ban be ^djeppingc Fjcbbeu gc5cgb/ i^ niet oiu u De oyer-bic binricn maar te boen tncten/ en nine curieu?!icib tc bolboen ; maar om
u bon? be 5ieii[nRB bingen tot ben ö^nUcnltjlien re b?cngen/ cn be^ {Jecrcn scs.eppiu-g?oot!)cib/ inagt/ l)i'C?!|jlirjdQ cn gaeblieiö te boen jicn cn tc c?i'ienncn : Wie ge is nut-is wijs? die neme deze dingen waar; ende dat zij verstandelijk letten op de goedertierenbeden des Heeren , IV. CVIL; 43. ©ie boliiiaaUt|)Cbrn aJobö blijlien baar lilaar fn/bc föeibenen ficöben 5c baarin ftumien 3:en; Fjoc I. quot; .ff quot; b-
225
226 Van de Scheppiuge der Wereld.
bcfdjamen 5E menige CDjistenen/ bie olic^tuigb moeten jjjn/ bat 5e baar-omttent nooit Uiejftsaam gcVuee^t sijn/cn bat 3c uit üe fdjepfelen ben ^crirype? nooit fjtbben geyen.
ïïomt /ücfcljoulnt bit c.jaotc gebouüj/ en baacin/ luie bit alle^ gemaaftt Ijecft; siet jijne Ijoogfjcib en ee^tijeib/en fpcciaal bat gij ooft sjjn fcjjep» fei ^ijt/bat iljij baarom cene abfolute magt obe? u ijecft/en bat gij Uer» ïmnben jjjt/ oin al luat gij jijt/ ten bienftc ban utuen JBafte? te jpn. l^oc fcljrilifteiijft/Ijoe onnatunclijli/ljoe onuitfprefteiijft gniluelijft i^ Ijet/Dat Bij/bic 500 bepenbent en atijangenbe jijt ban uluen ^iBaftej/tegen jul» hen (j3ob bujft jonbigen/ lijem be^acljt/ bc^lccjpt/ naar sjjne gemeenfcljap niet b?aagt/ ^em en sijne tojafte niet bjccjst/ cn ban nog ftoint en inigDjuiftt 5ijiie fcfjeyfiicn/ tuaaraan gij 't icgt bejlorcn Ijebt boot öe ^onbc. ©it is beftUiaam om be g^octljcib bcj sonbe te jien/sict) te be?-focrien en Uieg te jinlfcn in fcljaamte/in breeze en bcbcn.
Aiie hcii XIX. 1. Hit be befc{)auliiinge ban a3ob alp ^cljeppe? openbaart .;icïj Sinfi^ar/bat alie ntae bci(igijeii3/b^ijlieib/rupte/ brebe en Ijeil Deftaat in deszolfs De goebtjeib cn liefbe ban nlncn Ji^aftc? tot u. Soo lange alsS gij een boor» Maker, jucjp ijan (jr,, toornc utucg .4ilSal{e?p jijt/300 jijn alle ^ijne fcijepfeien tegen u gefiant/ en elfteen luacljt ai? op confent om n te mogen bejbejbcn ; aïle bing bat gij aantast jucljt tegen u aan/ en ip al^ te onb^eben/ {jet tnil al»? ban 11 niet aangeraakt 51)11/ maar Ijet luilbe Uiel tegen u gcb?uifit laioröen/ geen bing ftan u b?ebe geben/al? uln JlSafte? op u te onb^eben i^; eene Öaïn^ bebmge moet obe?u ftomcn/maaj alputu JBafie? luebejom met uinCFl^i^tug üc^oenb/ en nVu üEb:ebigbe J^abc? getnorben ié/ ban jijt gij toaarlijü b:ij/ luant alie? ig ban met u bebjebigb. Job V; 23, Met de steenen des velds zal uw verbond zijn, ende bet gedierte des velds zal met u bevredigd zijn. (Cradjt ban met al uüa Ijartenaar Die bej^oeningeboor Ijet aannemen ban ben biej» fiarrn Saligmalic? SÉc^us C1)^ i 5111 jj. Wan t geregt vaardigd zij nde uitdengeloo-ve, hebben wij vrede bij God door onzen Heere Jeznm Christum , Eom. V : 1. We Schep- XX. 2. (gn gi) ïiinbercn a5ob?f/ u fpjciie ift aan/ fte^ften en sluaftften/ en een^rond U1 toclftc maar een ftletn beginfeïtjc bc^ geeptclijiien lebcnö in inaar» van ver- ÏJeib i^; !ju7 ip boor u een bagteg^onb ban bertjougtinge cn ban bec trouwen, tjoulnen op ben l^eere/in baotfpoeb en in tegenfpoeb/in bolop cn armoebe/ in bjcben^tijb en in be^bolginge/in ben tcgenüiootbigen tijü en lioor Ijet toeftomenbe ; taant uw Maker is uw Man , Jes. LIV : 5. Cn de aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid, Ps. XXIV: 1. ©ctorjle bc ÏJeere/ uta ©abr?/Jjcijepper cn Cigenaac ban bc gefjeele Uierelö Wen ban allep; Uiat baarin i?/ en aïleg gcluillig Cfem ten bienjle ftaat/Ijoe ftan u ietji ontbjeften ? SJoc ftan u een fdjepfel leeb boen? Zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn ? Eom. VIII: 31. Als Hij stillet, wie zal dan beroeren ? Job XXXIV : 29. JBaaftt öuji utuen ttoopt eenlt;3 op. ©e Ulcere jjeeft mij geftenb en opgenomen tot jijn ftinb/ öat tncte ift uit ben heiligen (jBeegt/ pie mij gegeben i^/ en Ucijt en leben in mijne jide/ jjue ftlein öet i^/
Van de Scheppinge tier Wereld.
OelMjocIjtöcEft; ï^cit ig tic JkFjcpprr ban Tjcmcl rn aarbe/ alle? in sijnc^/en fïaat toe sijnc biengt. Sioo jal nuj ban nicté ont5?cftrn/^oo jal ijft alfEÖ Vnc( 51)11; taant be ^cere Ijerft aan ben tenen ftant mij lief/
aan ben anberen liant \tiil en ifaii C)ij mij Ijrlyni; ©ij licffr her brlonfö en Qcjegb/lken zaluniet begeven, noch Ik en zal u niet verlaten, Hebr.XIIl: 5. ïl^elaan ban/ rn»it baarin/ en inbien't u 500 niet gaat/alg gtj't liefisc Ijabr/ 300 ye op ulu jBafic?/ en buig n onöcj 31] 11 en Ijtiligen Inülc. ïionu tor Cjrm al? sijn fcfjrpfcï/ al^ stjn itinb/bibt/tuacljr/|1einit op ^eni/en ftclr altijb ntiic ïjufpe in ben ïjeere/bie en aarbc gcinaalit Ijceft.
XXI. 3. aPeöjniltt nu aüeé alé (Öobé fcijepfclcn ; bEtaerclö tnel utoe/Do kinap-6 ftinöeren (0ob^/ 1 Cor. III: 22 , maar alleen ombat gii CÖ2iötuó eigen 1®'^° jijr/rn ten opjigte ban tigenbom/en ten opsigte ban tjer geamp;iuiU. öob eigendom blijft rrijeiiaar ban allr^. ilDacljt u boor tiucrbftcib neffen^ Ijet fcjjep» aana'ics. fii/boor onnut en moebluitlig berbe?ben ban ijetjelbe/ luant het fiomt
ben ïjccrc roe. IBacfjt u bnor Ijet fcf^Pfti te migöjuiljen boor bjagfenj/ bronftenfcljap/ pjonRertj en Ijoerertj/ luant Ijct i? öobc?; maar gebjuiUt Ijet in bjijljcib/tot noobjaluiijftljeiö en eerbaar bfjmaaft/ in jien/Ijoo* ren/fmaften/ rieften en belileeben; Inetet bar op ieöe? fcftepfeltje b;ic tiioorben gefcfi^eben ftaan/en bar ieber telfieiij? ti toeroept: Accipe, Redde,
Fuge. Neemt, Geeft weder, Vliedt. 43crmt en ontbangt 't gene a5ob 11 gcÈfr. *!3eefr f)et incbe? buor banftsegginge aan bicn ban üirlftcn [jet fitaam. ©liebt [)ft ini^amp;Hiilien/ en n baarin re Dcsonbigen.
XXII. 4.' CeVnenr u om fce fdjepfeïen 300 re üefcljoulnen/bat gij e? «Sob iiyie
in siet/en onnloiïrn tuorbt tot .{ijnen iof/om Qem in ^ijne Ijeejhjltljcib/ ^ wykt1' magt/ Vuijsfieib en goebljeib te be2[jeejlijften/ met barre/ monb en baben/Godsquot; jeggenbc : Hoe groot zijn uwe werken , ö Ileere ! Gij hebt ze alle met wijs- }jg|ï,lili''k' heid gemaakt, het aardrijk is vol van uwe goederen , Ps. CIV : 24. ^Tjacljt uit aamnejftinge ban bie bolmaafttljeben i^obs/siclj in be fcfjepfelen be?-toonenbe/eene eejBicbige geftalre-beé Ijarten rc liebamp;en/ eti in eeramp;ieö boor C)ein u nrbe^ te buigen. Komt, laat ons aanbidden , ende nederbuk-ken , laat ons knielen voor den Heere, die ons gemaakt heeft, Ps. XC V ; 6.
(Cat ié Cngelrn-lne^ft. Job XXXVIII :4, 7, Waar waart gij, doe Ik de aarde grondede ? Doe de morgensterren te zamen vrolijk zongen , ende alle de kinderen Gods juichten. (Daarin nam be man na^r 4?otip ijarte 3nn bermaafi/ en ioofbe vöob in fjet aanfcljoutoeii bej fcljepfelen iCob^. Ps.
VIII: 2, 4, 5,7,ó Ileere, onze Heere, hoe heerlijk is uw naam op de gansche aarde! die Gij uwe Majesteit gesteld hebt boven de hemelen. Als ik uwen hemel aanzie , bet werk uwer vingeren, de mane endede sterren,
die Gij bereid hebt; wat is de menseh, dat Gij zijner gedenkt ? Ende de zone des menschen dat Gij hem bezoekt ? Gij doet hem heerschen over do werken uwer handen. gotionftPs. XIX:2, 3, De hemelen vertellen Gods eere, ende het uitspansel verkondigt zijner handen werk. De dag aan den dag stort overvloediglijk sprake uit, ende de nacht aan den nacht toont wetenschap.
■ff lt;2 XXIJL
22V
XXIII. 5. SCI i? 't bat te ï^ccre op rene fiijsonberc Inijse cn IjceI (jee;* li)lif,2 ïjrni britocnr in Ijct liirjft bet iifrlosfinrjc ban bet fdjfppinge cn bcr Uoor5ienigljcib oUrr De offcDapcne binricu/ 300 i^ rbfntocl bc Ijemd cn be a.irbc niet bcrgccfs pcfcljtipen/ 31) 3ijn niet 0111 maac ben nu'nfctje te birncn 300 lanoc {31) fjicr is/ maar 3!) 3511 tot ecre ban fjunnen MSaiier. Doch (a) Ccn on^ecüorcn ineiifcfje ücfcljoulnt Ijeinel cn aaröe cn be rege» xien^^ifet ^oös baavonitrcnt op ecne natuurlij lie blijft in be fcljcp-
van na- fclm f)atigcn cn filimt sclbcii tot ben ^cljcpper op/ cn af^ [jg bat n( tuuriij- tiöft/ 300 boet ijtj bat maar met een aarbpeij Ijart en oog/ en 3iet er toeinig ban (j?ob in/cnbatljij cr nog ban (S5ob in siet/baarin berljeer» Haar ^ l!)fit Ijo vöoh niet. (b) .tiDaac irmaiib bic nu bcclic'óte oorien bes bc^ftanbg ken!teIiJ' '!L'clr/tM1 1,11 ^00 en lief fjceft/cn J3ob alp 3ijnen »6ab acljt/bie 3ict 'c allEjj/ ecu irbcj fdjEpfel en icberc beUieginge aan a{p 300 bcle letter^/ nip 300 bcle monDcn cui bc IjrejltjlJljcib ban [juniieu a?ob en Babcr te mei» ben. Cn beluijle !]i} in be fcjjepfeten niet Ijaiiflcn blijft/300 boet !jct ersaa 3eej niet toe/ of Ijct natuu^lijfte minbe^ióban Ijetgeegtclijfte gcnabeUiejft; maar alleen [jfc 3itb boor cn in bat fcljepfcl aan be 3iclc openbaart.
(a) 5i:bam/ ai^ jjij nu gefcljapen taap/ en alpnag ban baï en bc^lo^-finge geene ftennipfc O^bbc/ bienbc Ijcm be fjeniel en be aarbc en be rege» ringe 45obg in bi^elbc niet toteenen fpiejel en ftoffe om be IjcejltjliQeib ban 3Öncii ^eïjepper baarin te jien/en l'jem baarober te ber^cerlgScn ?
(b) Pe t|eibcncn/Dp ben ganfrljen aarbBobem berfprcib/bic ban bc tjcilige ^cö^iftnre geene iieniiijpfe Ijcbbcn/ bie 5icn «5ab in be tuerficii Ö17 natme. Eom. I : 20, Want zijne onzienlijke dingen worden van do Scheppinge der wereld aan, uit de schepselen verstaan ende doorzien, beide zijne eeuwige kracht ende Goddelijkheid.
God gc- XXIV. (c) (Jjob toijpt 3ijnB ï^ejlie bililuols naa? 3ijnc ïucsfjcn berfc^ep-biedt het. pjn{jC en oiibejlioubingc/ om ^ein baarin te fieiinen. Jer. V: 22, En zult gijlieden Mij niet vreezen, spreekt de Heere ? zult gij voor mijn aan-gezigte niet beven ? die Ik der zee het zand tot eenen paal gesteld heb-be. Vs. 24, Zij en zeggen niet in haar harte: Laat ons nu den Heere onzen God vreezen, die den regen geeft, zoo vroegen regen als spaden regen , in zijnen tijd; die ons de weken, de gezette tijden des oogstes bewaart. Jes. XLV : 12, Ik hebbe de aarde gemaakt, ende Ik hebbe den menscbe daarop geschapen ; Ik ben het, mijne handen hebben de hemelen uitgebreid, ende Ik hebbe allen haren heire bevel gegeven.
Do iiciii- (d) iDe Ijcilige mannen lt;!5oDji tjeüben bilttnijljTt oone op be luejften be? G'ii zoo na,:iire OefMb/ en gt;J5cb öaarubc^ bcjliec^hjfu. Neheinia, Kap. IX: 5, 6, Men gedaan? 'ove name uwer heerlijkheid, die verhoogd is boven allen lof ende prijs. Gij zijt die Heere alleen, gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen, ende al haar heir, de aarde ende al wat daarop is ... ende Gij maakt die alle levendig. Soo buet ^abib/ Ps. CIV; l^ij Begint/ Looft den Heere, en baajop beloont [)ü be Ijeiylpfieib be? Cfecrcii in bc oiibc^oubfngc cn rcgeriiiigc
228
Van de Seheppinge der Wereld. 229
tic? Iclmiloo^ecn be? Icticnbigc fctjepfeïen/en Fin cinbigt üaarobe? ; Looft den Heere mijne ziele; Hallelujah, ©it ftdbc be ^opljEEt tot eencn 02onb bep be;t?auliiciiis br^ ÜirrHr/ ^cftöei'öe/ Ps. CXXiV : 8 . 9 , Onze hulpe is in den name des Heeren , die hemel eude aarde gemaakt heeft.
XXV. iBelaan ban/ licfljEübcrgi be? ecre (6obó/laat u ürij uit in (!5ab te Opwek-Sien in Sijnc fel]: pi den / cu in jiine U)anbc?bacr regeringe ban tjcmii ijèsfhou-' cn aarbc; Icoyt baar 500 niet obt-jljcen/ algof baar nirtp in te 5121! toag/wiuge. gelijli belc inenfcfjien boen/ nabolonibe be onbernuftigc biirren bi'? aatbc/
nlpof bat maar ftinbg en min gceétEbiU taa#; necu/ 500 gij maaj bfjjlanbig met een geEgtElijli ooge opmrjftt/'t 51) gij ban onberen opnlimr/om baa?
Ijet aanfcljouluen ban be fcfttpi'den tot ^nio te li om en/ en utae jicle alioc op te leibcn tot letienbigfteib qui iJ3ob te bE^eerlijfini; of bat gt) met nine side/ na'jjj lt;£3ob lebenbe/ uEbe:toaart!5 tot be fdjepfelen u beert/cn bic befcljoulnt/ u ^al c? meer in bcojljomcn ban Een menfclje u seggen 5al; boclj 500 j^et ben i^eerc niet behaagt boa? stjnen heiligen aSeest ntoe jiele aan te raïien/ 't geljeele geboulu/ en al tie'i.ïeirs regeringe/ .^al n een gefloten boeit ,^jn/ al 500 bui als in 500 een gcUal be tjeilige .©cfjnft'; maa? 500 be? ÏJeercn 43ee6t u inïeibt/ C^ob jal u baarinonbegpgpelijlifjee?»
Itjlï boojftomen.
XXVI. ï^ct luiste u eer.ji met eene aanbacfjtigc stele/ bie nu stclj getoent noe te beam a?ob geburlg in 't ooge te Ijouben/ en ïfem te bE^ljeerlglten/'t ooge
te flaan op alle toejlten ^Dbjö.
(a) oSaat met ecne «3Db.ialigc .;ictc in be open ïncl}t/en flaat ntoe oogen omljoog/ op bien boo? ben mengel) onafmetelijften omlijing be? tiemel^
en bie gjoote ruimte en tDijbte/ bic besElbe in siclj bebat/ en aanmerbt u al^ een janbic ban bcnjelbcn ombangen.
(b) 25efcl)aubit fjEt fcljoonc gelaat be^ iieniEÏé; fjoe aangenaam té (jet berafsijnbe jfjemclgblaaubj/ be lucljtige biolfien/ be fierlpe mane/ be onteI=gt;
bare menigte ban fïibfierenbe ftejren/ Ijet gelaat be? Ijemel^ te gelijlï be» fcfjoutob/ be ftille abonb/ be aanbacljtige nacljt/ Ijet liefelijH morgenroob/
Ijet jitten of Ijrt luanbelen in ö^t lommer ban een bigtgeboomb boscl)/
Ijet joct gcruipclj be? Uiinb? in be bnomen/ be onuitjienlijHe pe?fpectiebcn boor 't ï)üog gerijgbe geboomte/ be onobejvgtbare blabte üan eene een»
Same Ooogte of Ue^afsjjnb lar.b Defclioubib! ^ie? jiet men groene taciben bol beesten/ baar be^aaibc belben/ ftaanbe in ïjaar liefïiib bejfcljeiben ge fileurb en toelriebcnb bloeifeï/of bèlaben met fto^teliific bructjten ; ginber bergen met tu^fcljEiibeibe liggenbe ballejjen. ^ier Uianbelr men op ben oeber ban bc 3GC/ ginO? jit men bij een ^acljt ftjoomenb beeftje/ en oberal tjoort men Ijet brolijli gelnib ban be bogelen ban allerlei bfeugel en ftem-me. Soa be jicle maar eenigsin? gecptelijft i§/ sal 5c Oie^boor niet tot F)a' ren ^cftepper en JDabcr getrofifien baorbcn/ cn Uiat al bejfcfjciöene bcbic-gingen jal bat in Ijaar uict bejtoelil'icn ? gal 5e niet meer sien ban 3e seg-gen ÏJaii/ cn sullen bc juicöenbe uitgangen be? mornené en be^ abonb^
Jrf 3 amp;aa?
Van de Scheppinge der Wereld.
fjaar niet 6ïi1bfc5ap/ cn een ïjart bol lof niet Incbe? t' gufp Brengen ?
(c) lEct ccnji op bc onnafpriijlijfic Urrfclicibenljcib ban ïilcurEn/Uan rruli/ ban fmaaït/ ban jlEmmen/ ban fatfoenen/ban bogclen/bfpfeïjen/ bieren/ ftrnipenbc bieren/ blaberen aan be boumen cn grasje^ op't belb. (!Peeft reng tlnee maiftanberen geltjlf.
(d) ICet eens op öe onnafpeurlglte samenfteteninge ber cnber Dorjaften/ floe liet eene Ijet anbere bient en Ijclpr/ be ticnicl be aarbe/op aarbe fjet ecne fjer anbere/ taaarban gefp^often Inorbt Hoz. II: 20, 21, Ik zal den hemel verhooren, ende die zal de aarde verhooren. Ende de aarde zal het koorn verhooren , mitsgaders den most ende de olie ; eude die zullen Jizreël verhoeren. Soo gij aan rafel vr om te eten/ i$ niet Ijet getjecle geDouta ban Ijemel en aarbc boenbegelneept u bic te bciiïien ? ll?at eene ontelbare menigte ban menfclien Ijeböen n öaarin gebienb/bieaan be tafel/aan Ijet lijntoaab/aan be iiiefifen/ aan bc fiijorel?/ lepel^/ glazen/ üroob/ blcegclj/ aajbbjucfitcn/ ttiijn/ bic? gearbeiö hebben r ©oor Ijoebcel 1) an ben ip Ijet gegaan eer Ijet op iitne tafel htaam ? jjEaar Inie ftelt be^e alle tc tuejft/ en bebc 5e u bicncn in 't jtacet ban Ijnn aange5igtc? Siet baar/ vet baar/ bc goebe fjanbban utnen il^aber/ bic gaf Ijet bogcli je/ of biei of bi^c!)/ Ijet Icben/ bie be)'c|)ilft f)iin ijet bcebfel met bie intentie om jjet ïioo? u op tc Fjtneeften/ bie 50110 menfcljen uit bie get bangen/ u t' Ijuig bjengen en üereibcn/ bic laat een boompje booj n planten/ en bepamp;icbt allesijnc fcljcpfelen bicn appel/bien tjo^ b^ui^ ben/ enj. af te pluliften ; maar gcöicbt Ijet booj u tc laten gangen/ en al^ 't_ rijp igl t' Ijuiji te brengen/ al i^ 't biii3enb mijlen ban utoe luoonplaat^ afgelegen, bit alle^ niet belUnaam om be Ijanb en cere a3obg op bcr-fcljeitiene Intjjc u te boen jien/ en t?elu fjet eene 4?obliebenbe jicle niet op 5
(e) -Het een^ op bc toppen ban bc bejgen/ be ïtjuinen ban be bocmcn/ be fpitfen ban be toren^/ bc cinbjcs ban be gjapjeê; let eenfi toaar bJijsen 5e naa? toe ï SCö't niet naa? boben ? en leert Ijet ailes n niet Bij be fcljcpfelen niet ftaan te Bltjben/ maar ban {jen af^ienbe/ ben i^eere a5ob tc ftennen/ lief tefjeBBcn/uin tjem tebejinaften/en %enieereen Ijec^lijlitjeibtegeben?
.JilSen Ijecft Ijie? geene ftubie ban nooben om te pjactiferen/toat men Ijier- of baarin jien/ Ijier- en baaruit lecren 33!; bc i£. a^ec^t/ bie nu een ïiinb (6ob!i eene geljeiligbe jiele gcgeben Ijecft/ bic toont jonbet atbcib bele gcejljjïte eigenfetjappen (©obg/en boet bie ftlaajber en op ecne anbere luijjc jien ban be gaaulnfte natuurlnmbige n ^oube ftunnen toonen; ja een a5ob» jalig lanbman Ran buijenbrnaal meer baar in sien/ ban cen natuurltjfte ge« leeröe fl-ejreHpcr/ ftjuib- cn bic^ftcnncr.
wat zich XXVII. (f) ^Daarin ip te jicn/ en ontbrfit vcFi ftlaar/ ontVuijfelbaar en -oe?0 ^iln ^ 's' bat begiip ban Gods zijn i»? mrer ban men
en' wat uitbjiiftficn lian. 't ïïoept on# toe/ en men jict be eeuwige kracht ban krachthet 45ab. Eom. I : 20. ©at ï}jj met een liicnjö tjer alle# gemaaftt Ijecft/en het harte. öoor 'quot;bloeb ban 3i]ne fi^acljt in icbc^ ban be ontelbare fcljcpfelen in» bloeit in Ijaar Beflaan en Betoeginge/ cn bat gesigte i^ onfi te tuonberlgft.
JÜScn
230
Van de Scheppiuge der Wereld.
.jBen 5iet baacin eene omiafpcurlpe luijéjjeid/be onafmetclijfte almagt, öe tDonberltjfte goedheid iïüb?/ in iuclftc? gesigte men in bEctoonberinge lierbluaalc.
©ese cn anbcre bcugben jiet een aaiibacFjtige gabjalige niet boo? rebeEtabeiinge 500 5fEc/ aig met ecnen oyflag/ niet 500/ bat be conclufie/ a5ob \§/ en gt;j3oö ié 500/ in buip'tci: liga^quot; ülijft/ maar bc Cfeere openfiaart ^iclj tuel 300 iHaac in be^c st)iie fcljcpfel^ cn itie^riinoe aan bc 5ielc/allt;j ör£ 'ic'Jt S'dl aan Oct aage bc^ ligcljaain^ boet. ©at men bit alleg» 500 niet jiet/ en met bejtuonberinge/ üergenaegen en blijbfctjap niet Djalilimt tot Den ïjeere/of ban bolien afjienbe be IjcerlijUljcib fie^ J^eeten baarin niet aanme?ftt/en (^em baarober met Uertjce^liific/ig een teeften ban on.^e tjeestelooslieib; en 't cautie eer natnudijU ban gceétc ïjjft 3ijn/ al^ men jicfj jouöe inöeelben/ bat men in be fcijepfelen gt;i5ob^ niet geestelijll indien l?an; mi^fcljien ombat men .^elbe in be fcijepfelen flaan blijft/ of baacuit maa: een buister gebofg treilt/ en geene onberbin-bmge Ijeeft om be Ijcerlijliljcib bi^quot; Öeeren af ban onberen op/of ban öoben neber/baajin te jien met een berlicfjt gee^teliifi jjane.
XXVIII. (g) SCljs een lieffiebüet J3ab^ baor be fcijepfelen opUlimt/ 500 ^iet |)ij al meer ban be Ijeeiiqriljcib ©00^/a!«i bat fdiepfd Ijem uitec-lijft leercn fian; l)ij be^lieiét Ijet fdjepfd en einbigt in ben ^djepper/en Etïient bat jijne Ijeedtjliljeib te g:our ig/ ban bat 5c iu bejen naaulnen cirliel De|loten ^oube Vaorben. Waarlijk, zoude God op de aarde wonen ? Ziet, de hemelen, ja de hemel der hemelen en zouden U niet begrijpen, 1 Kon. VIII : 27. gal Ijij iiitfprelien be cere ber IjeedijUtjeiü 50i,EC jlSajeftcit; alle gebadjten 51)11 te enge/alle taoojben 51111 re ftlein/Ijtj moet jeggen: zijne grootheid is ondoorgrondelijk, Ps. CXLV:3, 5. ï^tj fiejluit/ inblen €gt;ob be aarbe omlaag/ en Ijet firmament Oobrn/ en bc geljecle ruimte 500 Ijcerlnli gemaaïit ftceft ter fijner Ijeerlijftlieib; bed meer bertoont jicl) sijnc ()eerlijftfjeib in ben brjbcn Ijemel/ in bic flab/ ban taclite l^ij bc ïiunftenaac cn 55üiiïnmeesrer 1^. ©aar l«gt;'t altcmaal Öcedtjft aan alle ftanten; baar ijs be Cjccrc Sle.iué opgenomen in Ijecj» lijfiljeib/ en i^ gebeten aan be rcgrcrfjanb ber ülSajeitcit in be Ijoagfte Öcmelen; baar 51)11 be engelen bc banrtreffdijlifle fdjepfelcn/ uitmuntenbe in tjccrlnlJfjeib; ber gob5aligen ligdjamen 5iillcn baar ben berljeerlijftten ligcljame ban Cljjiptu^ gclijftbojmtg gemaaftt tnojben/ en gdjed ge» openbaarb toojben in Ijeerlijftljeib/ cn be onbertucirjelijfte ftroanc ber ïjcerlijlUjcib ücljalen. ©e ijeerlijftiieib inibs bedicljt ijet gcfjeele nieulue SEcn^alcm; bie ip 500 gront/ bat 52gt;aulu^ in ben berben ()emd opge* nomen 5tjnbe gclueegt/ bit alleen baarban mebeöragt/ bat 1)1) onuit-fpjcfidfjlie Inoojben/ bat i*? saften/ geljoorb ifabbe/ bic cencii menfdje niet geoorloofb/ bat ijs/ niet inogcltjft taaren nit te fp:djen. ©it boor ben ocloobc befdjoutoenbe/ üan men jicfj in gdoobigc gebadjten boegen ü# alle bie be^ccrlijUtc menigte in ben ijemel/ 5iclj mebe neberöuigcnbe boo?
231
Van de Scheppinge der Wereld.
ben fijeere/ ncincii sijiie ftjoane/ taerpen 5c mcbe nebcc/ cn seggcn mebe/ Hallelujah, Hem die op den troon zit, zij de eere en heerlijkheid. ^ilSaac ooit ban Ban men nog lucl sejgcn/ bat ooit bat alteé nog niet*? ij? üij bic oncinbige tjeecljiftljcib/ bic ojub in Ojem^elücii ftceft. i!£n bat men nog moet einbigen in VicrtDonberinge: Die gij uwe Majesteit gesteld hebt boven de hemelen! d'.ne ljep;lijiil)Giö ig oncitiöig! Cu b^acain / U zij heerlijkheid en Majesteit, kracht en raagt, beide nu en in alle eeuwigheid,- AMEN.
Van de Engeleu en Duivelen.
engel. (Dnbct alle fcïjepfelcn 5ijn be Cugelen en be .ïKicnfcljcn os baïinaalirjle;
Benamiu. baaroni ;ntien Uni ban bie af;onbcrli)|} Qanbelen/ en eerpt ban be oEngeten.
1. ENGEL. ï)cD?. ^a, Inojbt aan bejfci}eibenc gegeben in öct
DDoo^b. (a) ©e Ljeere 2Ee;ii^ Cljjistué Uio^bt genaainö be Engel, iu wiens binnenste de naam (Jehovah) is, Exod. XXIII: 21. De Engel van Gods aangezigte , Jes. LXIII: 9, De Engel des Verbonds, Mal. Hl: 1. (b) ©e leeraren. Mal. H: 7, De Priester is een Engel des Heeren der Heirscharen. (c) «ten öobe/Job. 1:14. (d) ©e onligcljaineltjfte^Elfftanbigfjeben/Cngelen. 1 Chron. XXI; 1G, Als David zijne oogen ophief, zoo zag hij den Engel des Heeren staande tusschen de aarde en tusschen den hemel, met zijn uitgetrokken zwaard in zijne hand, uitgestrekt over Jeruzalem.
'Ay/iln;, Angelos, üeteeftent tlnee of briemaal een öolie/ aii' ber^ alrnb eene onfigcljamelijUe selfi'tanbigljeio/ bie men (gngelen noemt/ ooit jonber eenig op^igte ban jenbinge. 't 3P9' een naam 500 eigen aan bat geflacljte/al^ fjet Inoojb menpcl) aan ftet me!ifc(quot;)eigl?c gejlacljte; 500» bat |)et geen ambt/maa? gee^telijlte jelfitanbigljeben beteeftent/Inellic tegen menfclien Inojben obergeftelb. 1 Cor. IV:9, Wij zijn een schouwspel geworden, de wereld, ende den Engelen, ende den menschen. 1 Cor. XIH: 1, Talen der menschen en der Engelen. \llt;lt;a-/yihn, hanyeloi, gelijk Engelen. Luc. XX : 36, In de opstandinge en nemen zij (de menschen) niet ten huwelijk... Maar zij zijn als Engelen Gods iu den hemel, Matth. XXII : 30. ©esc auligcijamelijiïc jelfitanbigljeben luorben oaft GEESTEN genoemb. l^cöj. nn rouach, lt;amp;}. nvtv/.ia pneuma; met bic tuoo^b üiozben oaf! berfcfjeibenen genaamb. (a) a3ob/ Joh. IV:-2'4. (b) ®c bejbe ^c?foon in ijet öabbelnfie n5c;en/ Ps. XXXIH:6, 1 Joh. V: 7. (c) ©e jielebesj menfcFien/Ps. LXXVH:4, Hand. Vil: 59. (d) vDclninb/ Ps. 1:4, Joh. 111:8. (e) ilöaa; meest en boojgaane ürteelieiit ijet be Cngelen/ünligcljamelijUc selfjlanbigfjeben/Job IV: 15, Doe ging voorbij mijn aangezigte een Geest. Hebr. 1:14, Zijn ze niet alle gedienstige geesten ?
232
ten? Hand. XIX: 15, Maar de boozegeest zeide. naam ftomt t)un algi cfgcn tue/ joatael al^ €nDEÏ/eti niert3oor geltjliEnipfe. JSaö/bie ren icör? öing juïftEii naam gpeft af^ l|ij Uiil/ ficeft bie SElfitanbigljcbeii .jullie namen oröEUcn/en bic namen DeteeUencn bie jelfftanbigljcbcn. IDe namen 5ijn rtaiigbaac alö gclb boor 't gcb^nift. ^oobat men gccnc gE'ijUenig-fen of rebnien angflig of argïiptig bcTincft te soeftEn. Soa Incren Ixiij ban toat t)cr tuocrb Cngcl of lt;amp;ce$t ficbuibt/ en luat tuij ^iec baar-boor lie:itaati.
II. Pat cr Cngelen 5ijn/ Deljocft gcen boo? bic / Inelfie be zy ^iiquot;-
^cljjifture grlooUcn/en be fjiétorien en Ijet getuigeniisfc bc? liolftcren niet Vnillen onDefcljaambclijft iiejüierpen. JDif icmanb rUeatact met bc Saddnceën zeggen , dat er geene opstandinge en is , noch Engel, noeh Geest.
Hand. XXIII: 8, t)t) fcljame siclj ban oolj niet met Ijcii gereltenb te luorben.
%ij-3ijn gefdjajjen; Inant alïc^ luat c? ig/ i$ JBcljeypc^ of fcfjrpfef. ^ctjeppcr sijn se nier/ 50a gt;1311 5c ban fcf)epfe(en/ en sijn gefdjayen. ^iaquot; ÏDit .ïcgt JDauIii^/Col. 1:16, Door Hem zijn-alle dingen geschapen, die in de hemelen ende die op de aarde zijn , die zienlijk ende die onzienlijk zijn,
hetzij troonen, hetzij heerschappijen, hetzij oyerheden, hetzij magten;alle dingen zijn door Hem ende tot Hem geschapen, ©odj op Icat bag bet fdjeppinge fian ntet jcfiec gejegb toorben ; maar bat lueten hnj/batse niet Uooc ben öeginne gefc^apen jijn/ betmlle baatboor niet^ lüaö ban Opob/bionenbe in bc eculcigljeib/en alie fcijepfeï Ijeeft eene gebuursaam' ï)eib/tnaarboor Ijet fjoe langer t)oe berbe? ban 51311 begin afisoint. cDoft 51311 5e niet gefdjapen na bie 5c^ bagen/ betaijle lt;33ob in bicn njb aüCjS boiamp;:agr Ijcefc. 't toaarfcljijnlijfigt/bat 513 op ben eejilen bag met ben Apparent berbcii tjemel/ taelfte^ l3cir 513 5ijn/ Lnc. 11:13, gefcljapcn 51311; biant toen be t^eere in öe bolgenbe bagen uit bien ongefatfoeneerben fifomp dag. aliea boortbjagte/ toen tuaren 513 baat al. Doe do morgensterren te zamen vrolijk zongen , ende alle de kinderen Gods juichten, Job XXXVIII: 4—7.
i£gt;ob Ijeeft in't begin maar een me 1151 dj gemaaftt/eu uit bien eenen ziin veie een tlueebeu/ en uit bfe tlBce i^ ï)ct ontelfiaar getal be? menfdjcii boortge*,n sctaquot; teeib; maar öob geeft alle Cngelen te gdijfi gefdjapen/en bat tn eene nnbcöenlieltjbe menigte, ©aar 51311 vele duizenden der Engelen , Hehr. XII: 22. Gods wagenen (Engelen, 2 Kon. VI: 17,) zijn tweemaal tienduizend, de duizenden verdubbeld, Ps. LXVIII:18. Duizendmaal duizenden dienden Hem, ende tien duizendmaal tienduizenden stonden voor Hem, Dan. VH: 10.
HL Een Engel is eene onligchamelijke en zonder ligchaam bestaande Be.-.clirij-zelfstandigheid, van God geschapen , cn met uitnemend verstand, wille ^ingu' en kracht begaafd.
(£en Cngel j«j eene zelfstandigheid. iDit bïijbt bup: bat bcrjlanb/hiiKe isoonn en liradjt Ijeeft/en berftanbige/ftjadjtige baben buct/ is eene 5r[|it.mlt;
tiigl3Eib ; bat fl:aat iebet toe. ij5u/een Cngel i^bat en boet bat/'t Inellii tuij in 't bejbolg oberbfoebig sullen taonen ; öejljalbe i^ een «Engel eene I- 03 g Sdf'
233
234 Van de Engelen en Duivelen.
5clfjtantri0ïjcib. ©odj jjoeamp;anig IjiinnE gestalte, gun vorme, taaarfaaac je 31)n bat je sQn/gun inwendig Avezen i^/ toeten toij niet. .SBaar öit toeten toij/ bat ljunne eigenfefjapyen en Ijoebantggeben/ berjtanb/ toil' (c/l^acljt/goebljeib/toijóljeib/en3. lian bec lt;JEngeIen toe3en anbcrfcöej'' beu 51311/ en be Cngelen 3eïbc niet spn; toant enfielamp;aarQeib of een» bDubigljcib ig eene onmebebeelbare eigenfcljaft (i5ob^. 30erber ftunnen toij tot fjun zijn of wezen niet booubiinnen/ ombat Ijct on^ niet gea» pcnamp;aarb i^/ en ombat Ijct Dolien Ijet bereirf lian onié lierilaiib ig/ 30a toillen toij niet treben in bingen bic toij niet gezien Ijeamp;öen/maat toi)^ 3ijn tot matigljeib/ opbat toij oii^clüen en anberen niet ficbe_:liEn. oniitrciia- HEngelen 3ijii onligchamelijke e» 3nnber ïigcfjaam beftaanbe 3elf|lan» meijjk. tigtjeben. 3(i[i (jmine nature 3!jn 3e geesten/ en niet toc3en[tj1t met een ligcljaam bejeenigb. (iEen ligefiaain bat boor irinam dimensionem, drie-metinge, in lang/fi^crb en {joog uitgeftjeftt i^; bit toeren toij ganfcl)e» ii)ft ban be Cngelen/ljoc filein of fuamp;tiel een ligctyaam men ooft begrijpen mogte; 31] gebben in 't mln|ïc grene gemeenfcöap baarmebe. Lnc. XXiy: 39, Een geest en heeft geen vleesch noch beenen. Zij 3tjn ban 4?ob gtfeftapen om op sicïjjelben/ alleen/niet met een iigcljaain bejeenigb/te beftaan.
©e 3ic(e be? menfdjen ij» ooft onligcftamelrjft/ een gee^t/ 3ootocl aï^ be Cngrien ; alle b:icinetingc en nitgeftjefttljeib ig oolf ganfcfiElijft ban !)aar getoeejb. Zij fian ooi! 3oiide^ ligcFiaain beftaan; 50 beftaat onft 113 ben boob be? menfcöcn; niet bat 5e ban een Ciigel i^/ maar geïijfi er bei fcljeibene foorten ban ligcïjamen 31)11/300 i^ be 3!eïc ooft eene an» fere foorte ban geeet. gij Tjeeft be gee^teiijftljeib en onligcljamelpFieib met be Cngeïen tori gemeen/maar ban eene lagere nature/ boclj Ijet toeicniijfie onbejfcljeib tugfcljen bic öeibe iji boor onp bejborgen. oDofï fiemien toij niet bolmaafitelijll ben vorme, be gefiattc Dn3er 3ielen ; boc^ bat toeten toij/bat 5c geenc Cngeïen 3tjn/noclj ooit 30a genaamü toor« ben/maat 3ij toorben uitbjuïlfielrjft ban (JEngelen onbejfetjeiben/ Ilebr. XII ■. 22, 23, Gij zijt gekomen tot ... de veie duizenden der Engelen, ende de geesten der volmaakte regtvaardigen.
ziju wei IV. ©e (E-ngefen/met geene ligcljamen toe3enïijft bejecnigb/berfc^rj» racngver- ncn '^Otans' toef in ligcljamen; 't toaren geene feïjimmen of fcljabu» scUcnen. toen/ in tocilic 3sj 3iclj menigmaal gebben bertoonb/ maar 't toaren toare ligdjamcn/in toelfte 3fj gingen/3aten/fpjaben/aten/ toorficlben oflig-djamen aanraafitcn. ©e Ijclligen/ aan toeiftc 30 3iclj bertoonben/ toaren ooft niet bebtoelmb ban 3innen/ fliepen ooft niet 5^ oofi in ben b^oom of bejruftfiinge bcj 3innen / aan ljEI1 ligcljamclijbc gebanntc toel be^fcljenen) maar 5ij toaren toafifte?/ fprafien/ gingen/ ftonben en Ijanbelben met pen/ alpof 3rj toarc menfetjen toaren getoee^t; maar bantoaar 313 bie ligcljamen boor bien tijb Ijabben/ toete ift niet/ ill toil e? ooit niet naar raben. v©ocjj Ijcctoel Ijct toarc ligdjtimen toa» ïcn/toaarbooj jfj met menfcljcn Ijanbelben/ 50a toaren sü nogtan^ met
be^
Van de Engelen en Duivelen.
be^elliE niet taeseiiliif! bcjcenigb/ 0elp be jielc met Vier iigcljanm; jii fiebogeii öic/ niet formaliler, af^ tnejenlrift/ maar efficienler, a(5 lucc'
fimöe oorsafiEn ban öie DclxiEgingen/gelijft üe menfclje alle öe raberen in een Ijcvotogie üêtneegr. ©it gefcöieöbe opbat .^e ben mem'rljc naar 5ijncn ftaat tnogten ontmoeten/ en familiaar met ijetn ïjanbelen.
V. SClfjoetael'be Engelen onïigcöamelijft sijn/en baarom in geene plaatp zyntei-3ijn/ geliiTi be ligcijamen boor omgeüingen ban be lucljt of iet^ aiibe?^/ 0Cp°sfi™aar 300 jijn 5e nogtan^ in eene plaat^ op eenc maniere/bie met Ijunne iw plaats, tuur obereEnftomt/en ban cnjS ligdjameüjften niet betiïaan lian Uiotben.
3©ij toeten nogtan^ bat 5e elders ^ijn; taant bat nergen^ \§/ bat i^
niet/en bat ubejal i^/sanber uitgeftjernficib/iöab. 5Clé jij op bc eene plaat^ 3ijn/5oa 3ijn 3e niet op be anbere. toij met 01132 Itocljain^a ban plaat?? beranberen/ 50a beranbe^t 01132 3icle nicbe ban plaat^. 2Cl^ een (j?ob3alige jle^ft/ 300 ölijft 5iine 3iele niet op be aarbe/ maar 'jeeft gaar berblijf in ben berben fjemel; alö een gobloo3e fterft/ 300 gaat Sijiie 3iele naar be Ijelle/en blijft niet op be aarbe; 3oa^beraribe^t ban een geept ban pl-aat#/ 300 oofi be oEngelcii. ^oen be (engel tegen Ijet oosten ban liet Jparabtj^ geftelb toa^/toen toad Öij daar, en niet in ben Ijemel/Gen. 111: 24. (Coen be Cngel bea i^eeren bi] gacljaria-i aan be rcgter3i)be bejt altaar^ ftonb/ en met fjcni fpjaft/ Luc. 1:11, toaj? Ijij niet in J®a3aretli. (Coen be Cngel ©ab^iël ge3onben toicröe naar ^Sa»
5arctf( en tot Jl^aria inFttaam/Lnc. 1:26, 28, toaé lj|ï niet te 3!erii-Salem. 5lils be Ciigelen 43obö opftlimmen en neberbalen/Job. 1:52, ber»
anberen 3ij ban plaatp; 3oabat 50 altijb 3ijn in een seiier daar, en beranberen ban daar tot daar.
5i5ag bammer ig Ijet te benften / bat een geegt ieï oberal/ toaar öjj benut, ©at fielt booraf bapt/ bat tji) ban in eene 3Eficrc plaatjS is. ©an toa? bE buibei nog in ben Ijemel/ toant öö ftan er nog toel op benften/bat Ijij baat getoee^t i^/ en Ijoe fyij Ijet baar Ijaöbe; ban toa? be menfefje sonbe? 3iel/ al^ 5e op eene anbrtE plaats benfit; ban toa^
bE siele ban een' be^lorbene nog in srjn ligcftaam en op be aarbe/toant 3ij ftan er nog toet op üenlien. ©e siele beg menfeïjen/ al^ 313 op _an--bere plaatfen benftt/300 gaat be 3ielc niet be^toaart^/ maar be menfdje fijengt bie afgelegene plaatjcn en 3aften in 31) 11e pljantafie/ en 500 be 11'ar 3i)ne 3iele op'batgeiie/ bat 3ic!j in be pljantafie bertoont. ©ué i^ Ijet/
bat een Cngel ooft benftt op afsgnbe 3aften/op eene maniere/ bic met 3i)ne nature obEreenftamt/ en boor 011«? bejöorgen ig/ombat torj sijne geftalte niet ftennen.
VI. Cngelen 3iin verstandige fcljepfelen/en bat bij uitnemenb^eib bejre ^ü^er-boben be menfctien/baarom 3eibe be toij3C brnutoe ban (JTheftoa tot ©a«3 ,in bib: mijn beer is wijs, naar de wijsheid van eenen Engel Gods, 2 Sara.
XIV : 20. ÏJumie ftenniéfE i^ of natnurlijft/ of berftjegen.
ïlit Ijunne nature/ ban ljun begin af/ 3ien be Engelen in ben Ijemel
(jigt;g a si'
235
Vau de Engelen en Duivelen.
attijb Ijrt aangejiote iDcibc?^/ Matth. XVIII: 10. JiBaar/ of openba-ringe pf ondervindinge öoct Ijun ftcnnipfe ban jalicn IjcbbEn/ tic 5c ban 3df niet toipren. ïfeerc Sjt'suö o^f aan een' Cngcl be bcjbarorn» luiö brc tacliomcnbc binoen te ftennen/ en 3011b fi^in om bic aan 31a» liamus te openbaren/ Openb. 1:1. sDooi: oeburige optaefifiinge wordt door de Gemeente den overheden ende den magten in deu hemel bekend gemaakt de veelvuldige wijsheid Gods, Eph. 111:10.
Doch ï^umie licmn^fe ijj ciiibjg/ baarom toeten 5e alle bingen niet/maar beïe weten ^ jijn boor Ijen liejüonjen. (a) Sr.tj Incten uit Dunne nature/uit en bao? «i cs-jjC[jjPnjen/öoor Ijun oeygre/be toeftomenbe bingen niet/bic boor ben lijijen toillc be^ menfcljeu/ en ten opyrjte ban be ttaeebe oacjalien ae-fcljieben 5iil!en/ bit i? eene eigenfctiap bie a5obe alleen toelioinr. Siet Jes. XLI;23, Verkondigt dingen, die hierna komen zullen, opdat wij weten dat gij goden zijt. Marc. XIII; 32, Van dien dag ende die ure ea weet niemand, noch de Engelen, die in deu hemel ziju.
(b) gij iieiinen boor. eene uitgaanbc baab belt;gt; toeten^ f)et: Tjarte/ ben brijen luiüc/ be gebacfjten beié menfcljeu niet. JDant 1. bat iiomt a3ot]e alleen toe. 2 Chron. VI: 30, Gij alleen kent het herte vau de kinderen der menscheu. Jer. XVII: 9, 10, Arglistig is het herte meer dan eenig ding, ja doodelijk is het, wie zal het kennen ? Ik de Heere doorgronde het herie, ende proeve de nieren. jQaoit luojbt ictlt;i bie^geltjlié ban eenen singel gejegb. 2. rebelijUe taille 43Dbe alleen onbejtoorpen/en Ijangt on-mibbelijU ban £fem af; i^ij alleen ff au oy beiuelben bu-jlten. S-iet Spr. XXI: 1, Des konings herte is in de hand des Heeren als waterbeken , Hij neigt het tot al dat Hij wil. Ps. XXXIII: 15, Hij formeert harer aller herte.
Sl'lö bc€nge!cii be^ menfcljen taille cn mecninge lienncn/bat gefdjiebt niet ban Isoren boor ren iminebiaat ge.vgte/ maat ban acfjteren/ let-tenbe oy alle omftanbigfjeben en bejtooninoen ban be öetoegingen/en xoo bcfluiten sp be apperentpeib/ bat een tnenfcljc ^uIFjö benlit en tail/ inaat altijb Dlj)ft in bejen bij Ijen eene feilbaarijeib. JilSen moet in be» ,en alttjb onbejfcljeib maften tusjfdjen ben taille en be beftenbrnaïtingc ban Uien. 'c KCaatfte fiennen je/^n uit Ijet laatfte fiefluiten 5e öcteejfte.
vj?ob openbaart tad aan Cngden/300 gaebe al^ litoabe/eeuige bingen ble geöEuren sullen/tot nut ban be aSobjaligen/of tot öeproebinge en ft^affe ban be gabloosen. 3^cCngelen gebnilften bie openbaringen tot troogt en bejtaafifteringe; maat be buibelen geb?uiftcn 3E am baa:boo? te be?leiben/cn 0111 Ijen te boen ejftennen boor toeftomenbe bingen te luinnen boorscggen/en om ben menfdje Ijun te boen gdojben.
iioe zij (0n5e ftinbejlicné/aljS bie beginnen te rebeneren/bjagen beel: waarom koimon. -00; cn ij0i; j^at ? en op be3e 3aften ftomenbe/30a bjagen 3e:
Heeft een Engel oogen ? ^een. Hoe kan hij dan zien ? Hoe kan hij dau in den Uijbcl lezen, en weten wat daarin staat, en wat in de wereld omgaat ? Heeft hij ook ooren ? ^een. Hoe kan hij dan hooren wat wij zeggen ?
Heeft
236
Van de Engelen en Duivelen.'
Heeft hij ook handen eu voeten ? 45een. Hoe kan hij dan van de eene plaats op de andere komen ? Hoe kan hij dan iets doen ? ll?ij anttaoor»
öen öat tojj bc ^atie jelbe uit a5ub^ U?oo?b toeren; maar belutjle blinn2 geflaltc onfi onficUenb \§/ bat Inij ooft be maniere hoe niet Ineten. jlSen moet cene jahe niet ontfienncn/ ombat men be hoe niet brjftaat. l?ic rfunnen Imi alleni 3eggcn/bat 51) op suift eene toij-,c niet jien/ Ijaoreii'Vur^-ïten alleen memcfje/maaj opeenelrijje/bir met ftunne natureobejeenfcomr.
VH. ©e Cngelen ftebben uitnemenbe gjootc kracht, om g:oote birgrn nebben uit te boeren be^re boben be menfefjen. 2 Petri 11:11, De Engelen iakrilcht-sterkte ende kracht meerder zijnde. Sij taorben grnoemb krachtige helden. Ps. 011120. Engelen zijner kracht, 2 ïhess. 1: 7. Heirlegers, Luc. 11:13. Wagenen (ftirjgstoagcnjO ende paarden , 2 Kon. VI: 17. ©it blijlit uit f)unne baben/ in (J5obp il?oo:b be?melo.
i^ier ié eene fiebenftinge: Of hel wel mogelijk is, en waarlijk geschiedt, TVtrken dal een Engel op een ligchaam werkt? beünjle baar geene proportie ni quot;Jfey;:chaquot; obejeenfiomfte tupfcijen bie tkibe. Antw. e? geene proportte tug=
fcljen bie üeibe/ 500 ftelt men ban boor bast bat ej sooluel Engelen 3ijn alt? menfefjen. (Dp be jafte anttuoorbc iff:
1. Sfnbien jjet onmogelijft i§/ 500 moest Ijet onmortelp jijn of aan Bewijsi. be jijbe ban a5ob/ of ban een (igel]aam/ of aHngef. J^irt aan be jij be
ban 45ob/ taant bie aïmagtig/ en lïan aan een fcliepfel julften rnaclit ge» lyk. ben alji ï^ij Inil. .i^iet aan be jijbc ban een ligcfjaam/ bat ftan üetae»
ginge ontbangen. 4Siet aan be ïiibE ban eenen üEngel; taant (J3ob^ iDoojb en be onbejbinge !ee:t ftet. 313aar op lnat maniere ftan niemanb jej.
gen/of Ijij moeste be nature of geftalte ban eenen Cngel bolmaafttrlijft tot in ben g:onb Hennen/ 't Inelft be menfefte niet boet. Strme menfcljje^t toat mag men jicfj onbejtninben be magt ban eenen Cngel te betluip»
ten? bie naautoeljjiJS lueten Ijoe fiet eene ligcfjaam op fjet anbere luejftt;
toat jegge ift/naautoeljjft^/bie jet in bele niet toeten/en on«j niet jeg» gen ftunnen hoe jonne/ mane en flerren inbloeijen op be onbe;inaan=gt;
fclje bingen/en bantoaar be ebbe en bloeb jijnen oorfp:ong Ijreft/ en biepgclfjlie bele; jegt on^ bat eejst/ en teert on? ban Ijoe onje jiele met ons ligdjaam bejeenigb i^ en baarop toe?ftt/en gaat ban boort tot Ijetgene toat ben Cngelen mogelijft of onmogelijft i?. «Df gelooft Ijet B^oojb öobs/ en bej jotten lee^ineeptej/be onbejbinbinge.
2. ©at is imme^p sefter/bat töob/bie een a5ccjt i£/en nog mee? ban 2. God een ligcfjaam onbe^fclieiben i# ban een Cngel / np ligcfjamen toe?lit. 0P Eoo Ijinbejt bat een Cngel ooft niet op een ligcfjaam te toejlien'om= raen. bat Ijij een geept i^. Segt men/gt;6ob ió almagtig/en een dEngel niet/
baaroin mag men ban ben eenen tot ben anberen geen befluit maften.
Sift anttooojbe: bat i^ toaar/ in opsigte ban be almagt/ maar baarin i^.be obejeenftomfte tupfeften (60b en een' Cngel/ bat 3c öeibe geene proportie en obereenfiorafte ö^BBen met een ligcamp;aam; baaruit bolgt
lt;00 3 ban
237
Van de Engelen en Duivelen.
öan DnlDEbe?fp?rfidjjft/ bat be onproportie eh be Dbcjcenftomjle niet ftinbr^t/ bat een gcctit niet joube ftumien tuc?ficn op een (igcfjaain.
balt ban be gjonöflag ban ijet geljaulu Dinbecrc/ en bat
biillcnbe/ 30a i»? alle reben ban mitrfenninge te niete.
3. De ziele 3. a5ii^e siele iji een geegt/en al? joobanig 300 bejre ban een ïigcljaam ugcha-0p onbcrfcl)riDcn aléeen Cngel. ^u/onse jieïe taejfic op een ligdjaam; 500 mea. lian een Cngef Ijet ooh born, gegt men bat eene jiele met Ijaac eigen lig»
cljaam berrenigb i^/en baarom op fjaar eigen ligdjaam Inet:Ut/en boot ^aar eigen ïigcljaam op anüere. Sift anttaooröe/ eigen of oneigen boet baa? niet toe ; liiant be jiele ici ebeiüuel een geest/ en al? geest taejftt ie ontnib* be lij ft opfjet ligdjaam. cï0eenit^oD beelrii^fcljenljeibeUomeiibemibbelen al^ gi) tnilt/ men moet ten laatfre tot Ijct allernaaste fiomen/ Ijettoelft öe ,,ielc aanraafttin be bereeniginge. Soo lue^ftt ban een gei'^t op een ligcfjaam. 5i5og een^/igfljet in gt;i?oö? magt niet/eenen (Cngii ooft een ligdjaam tc geben/ofboor een tijb te leenen? €n ^onbe ban bie €ngel op bat sijn eigen ligdiaam niet Hunnen lne?ften/300tael als be iiefe d;i ijaar ligdjaam/ en boor Ijaar eigen ligdjaam op anbi-re ligcfjamen ? Énime?^ ja/ 300» tnel a!^ öe jiele. IDus i^ Ijet/ jonbec bat er eenige reben ban bebenlte» lijliljeib obejblijft/ sefte^/ bdt een Cngel op een ligdjaam ftan taerfien.
4.ïcks- 4. ©at dEngelen op ligdjamen tnerften/blgftt 300 Uïaar en obrrbloebig t011quot; uit Ijet il?oorb lt;i5ob?/bat Ijet genoeg i^ bat maar te Irsen. lt;0nbej een
3eer g:oot arrnl ban ^dijiftunrplaarfcn/neemt be^c maar tor een ftaals tje. Jes. XXXVII: 3G, Doe voer de Eugel des Heeren uit, ende sloeg in het leger van Assyrie honderd en vijf en tachtigduizend, ©ie't luerft öebe/ toas een lt;!5iigel/ een anöej fdjepfel tnas tot 3111ft een gioot Inerft niet öeftlnaam. 2l!an luien Ijrt inerft gefcfjiebbe/ taafen menfdjen/ en teel ten opsigte ban Dunne ligdjamen; bc^e toierben boor ben Cngeï geboob. ïl^as bat tnerften op ligtfiamen of niet? Dan. VI; 23, Mijn God heeft zijnen Engel gezonden , ende Hij heeft den muil der leeuwen toegesloten. I^er' fionbigDe niet een Cngel be? l^eeren/in be Ijemelfdje ftlaarljeib/met men» fcljentaal/ be geboorte ban qriljis'tu^ aan be fjejberen ? Luc. II: 13. ^p?E» fien gefdjiebt boor be lieUieginge ber liidjt; 300 lue^ftte imme^ bie «Engel/ En be bnftomenbe menigte be? Ijemelfdjen Ijeirlege^ op ligdjamen. Cen Cngel fpjeeftt met ben l^eere 2te3us CFj^'^tu^ in (6ettjfémané / Luc. XXII; 43. ©e Cngelen bertoonben 3idj tui be opftanbinge ban Clpistué/ tnaan be tadcOter^/en aan be b?oiitoen/Matth. XXVIII: 2—5. Een Engel des Heeren stond daar (bij ^etrué in be gebangenisfe) ende eenlicht scheen in de wouinge , ende slaande de zijde Petri, wekte hem op, zeggende, Hand. XII: 7. ïian men In el lijaditiger Inerftinge ban een' geest op een ligdjaam uitb?uftfteni Ende van stouden aan sloeg hem (l^erobe?3 een Engel des Heeren vs. 23. Hit alle be3ei£onlnebe;fp:eftElijftbat Cngelen op ligdjamen loerften. Tegenw.i VIII. ïegenw. 1. ©e Cngelen beben Ijet niet/ maar 3ij maren alleen bij» A,uw- flanbe?^ om bie fïatie ban ^ub^ ttieaft te be?öeerlflftcu. fift anttaoorbe:
toaar
238
Van de Engelen en Duivelen.
Uiaar ftaat tat cp cenige pïaatfE? dEn al^ 3c tot ftatic jirlj baarDtj aan menfcliEn in ligcgamelijfte gebaantE liertoonticn / 50a tcejfttcn 5c ban ebcntDEl in öe bErtaonmgE oy UgcöanjEn. Jföaac öe^ltie bat/ baar jiaat Incl niEt uitb?iiR!JEli)ftE tooorbEn/ bat bE CngElen ^Et bEben. 3©ie burft nEcn jpggcn/baar a3ab ja jcgt;
Tegenw. 2. JiBrn niotjtE bcnftEn/ hoe bE dingeÏEn op ïigdjamEn VncrfiEn/ Tegenw.s of 31) IjEt allfEii met Ijumien IihIIe boEn/ Dan of tj bcljalbe be Uiillc ooff Rracfjt eh tne^ftinge Dij ftomt ? SCIt anttoooubc: (a) ©p IuiMe ig f)ct: uitme?» Antw. ïtEiibE ÖEginfEl lian eeu rcöElijfi fclicpfel; maar mEt ben Uiilie alleen iet^
uit te VnerlJen/id i^obé/en nier fdjepfel^ taerfl. tl?aü^eftt: Ik wil, wordt gereinigd, Luc. V: 13. Hij roept de dingen, die niet en zijn, alsof ze waret, Rom. IV: 17. Hij spreekt, ende het is er. Hij gebiedt, ende het staat er, Ps. XXXIII:9. (b) 2En ben oet)Ec[en 23ij6el ftaar Ijet niet/bat beaEngelcn alleen met tjunnen toille jalien uitgeboerb ^Ebben/tDie burft get ban ieg» gen? Cnhiatgjonb Ijreft sulft een jeggen ? (e) a5ob'i iBoorb ^egt/bat 3e ftiacljtige ïjelben sfjn/ en jle^ïitc Ijrüben/ en bat jtj boab fïaegen/ %gt;e=
trnp 3t)öe fïoEgen/ïeeutaenmuilen toefloten/fp^afien en alle^ beben/ 300 algi men ijct ban be? menfcljen tDErftingEn 3egt; luaaruit blijljt/bat bij fjun» nen taille ooft iiitlUEiiienbe ftjacljt litnam. a5n (d) 5egt men bat ïiiigelen alleen booj ben tuille [jet luejf! boen/30a iö in bat 3eggen ingcflaten eeu ontftEniiEn/ bat be CngEiEn Vnaarlijli op Ijgcfjamen lUE^ken/ pn men ïoube niEt in jïaat 51111 tegEn te fpreften bic be eigenlijlje luejftinge looctjenen/
maar men 3oube 3elbe bebe^tigen bat men toil tegenfpjeften; maar bEluijlc 30 Uiaarlijli en eigenlrjli op Iigcfjamen Uicjlien/ 300 31)11 5e niet alleen be3ig met Uiillen/ maar boegen baar fijacljt en toe?ftinge bij. jBaar boor be hoe ftaan toij gaarne ftil. lt;115en Ijeeft op te mpjfïen/oat in l)et belmibbrlen/taen»
ben en bjaaijen ftilletjce eene geneigbOelb ligt/om allrn gee^t te ontftennen.
IX. 43rlijlJ be oEngelen luejlJcn op ligcljamen/300 tnc^lien 3e ooü op eh werken tot mallfanöeren ; tnant 1. tusfcljEn fjen iri be be?fcl)cibenljeiO ban aarb °0a|k°^. niet in ben ineg. 2. vDe ^djjift ïcgt het/ Jes. VI: 3-, De een riep tot den deren, anderen. 3. goo niet/ban luarcn 31) maar elH alleen/en 31) Uiaren onbol»
maalitci ban bc menfcljen/ toclfte? tirl3tjn ooli Daarin ié/ bat 3e malftaii'
beren 3iEn/Ijooren/tot mallianberen^ fprelien/en tot malfianberen Iner-
ften. IDit ban bc Cngelcn/ 300 goebe al? liloabc/ in Ijet gemeen.
Van de goede Engelen.
X. ©e Cngelen 3tjn in ben fieginne alle OEiliggrfcrjaprn; inaa? een ginot ge- goede bEEltEban DiE^ijn afgeballen/soobate? nu 31} 11 ïirilige Cngelen en ©uibelen.
De goede Engelen Uio^bcn ooft genaamb uitverkorenen. 1 Tim. V: 21. VCTschei-Jl?aaruit bliilit/ bat e? -ootoel i^ eenc bejltieMiige De: Ciigi-len al^ De: men- ^lt;jI1b®^n fcljen. vDoorgaan^ Itiorben 3e genaamb/heilige Engelen, Matth. XXV: 31.namm c ' Jud. vs. 14, Engelen des Heeren, of 00H alleen/ sonbe^ eenige fiijboeginge/
En-
239
240 Van de Engelen en Duivelen
Engelen. (0oïf gedienstige geesten, Cherubim, gedaanten,
Sigtöare bertaoningrn aan menfcljcn. Seraphim, brandende, tococnisIjun ÜVier cn bliigljciü. Heilige wachters, zonen Gods, morgensterren, hemelsche heirlegers, troonen , heerschappijen, overheden, magten , tuegen^ hunne ïicbipningc. Ccii? Uiorbi'ii gniaamö Elohim, Ps. Vlll:G, 't luelli be 2ïpb^ tel Engelen olirhet/Hebr. 11: 7 , taegeniB be afft^almge ban ^obé inagt. Woon- XI. ©r woonplaats lian br lt;6quot;ijflrii ts bc be^bc ijeniel. ]\latth.XVIII: 10, plaats. j)at ]larc Euvelen in de hemelen altijd zien het aangezigte mijns Vaders. Matth. XXII; 30, Zij zijn als Engelen Gods in den hemel, (©aarum luarben je ge* nttamb/Engeien der hemelen , j\Iattb. XXIV : 3G. fanbaar tuorben 3e nitquot; gejonbrn op be aarbe/om te be^riiiten be bingeii/öie fttm ficbolen tooc» 6rn. ÏMattb. XXVIII 2 , Een Engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe. Luc. XXII: 43, Van Hem wierd gezien een Engel uit den hemel. Orde. (Cugfcljeii be (lEngelcii ij? eene jeec guebe orbe ; taant 45ob een löob ban orbi:/baarom is in ben jjeinel/ baar allcj? IjeiÜg i?/ geene taaiiorbe. jfKaar Ijoebanig bic orbe i?/ en in Ijaebanigen rang iebcj geftclb i^/ taetcli Inij niet; maar alleen bat c? jijn traonen/hrejfcljajjpijen/ obe^ljebcn/ niag-ten, iDe cljorcn of rangen bic fonimigcn ftcllen/ 31)11 cnlïele bejfieringen. Ambten XII. l^uii toe?ft in 't gemeen 15?/bc öebclen (ijsob^ uit te boeren. Ps. werk. qjjj . 2q ^ L0vet den Heere zijne Engelen.... die zijn woord doen, gehoorzamende destemme zijnes Woords. 3|n het öijjanöcj/'inob ;cnDt5f uit tot dienst tej uitbejljorenen/Hebr. 1:14. Detaaren 3c/Ps. XCI: 11, 12, Hij zal zijne Engelen van u bevelen , dat ze u bewaren in alle uwe wegen. Zij zullen u op de handen dragen, opdat Gij uwen voet aan geenen steen ea stootet. SJij tuaariiijutaen 3e boor lirt pi ryüel/ Matth. II: 13. S'n beftjaffen 3e ober begane 3unbeii/ Openb. XXII:!). 'Zi] bemianen 3P/ Openb. XIX; 10. 2hj on-öejrigten 3e/taat linn te boen ftaar/Hand. X :5. S-ij openbaren l)un toc« fiomenbe binnen/ Dan. VIII: 16. Sf-i) bjagen l)ii 11 ne 3ielen na ben boob in ben Ijemel/Luc. XVI:22. gii julleii nebniiht biorben in Ijct be?gaberen ban t)cn boor Ijct oorbeel/ Matth. XXIV: 31. ^üt beje en bele anbere fiiijonbire jalien geüruiRt 3c «öob/tot nut ber uitberfiorenen/en aan be anbere 5|jbe gebjuiiU 3e a3ob tot jljaffe brr goblaajen. Cen OHngcl iloeg 183000 man op ccnen nadit boob/Jes. XXXVII: 36. Cen «Engel fiocg ïjerobe? ben lioiiiiig/bat l)ij ftiejf/ Hand. XH : 23.
©raagt iemanb/ of iebe? lanb/iebcre ftab/ icbe? tjui^/ febe? menécfj 3Ö-nen brj3onberen Cngcl Ijeeft ? IPij antlnoorbcn : bat t5obg ll?oorb baar» ban nïetö 3egt/en men moet niet taiió 31311 fiobcn Ijergenc befcljjcben ijj. ipp ^djjift 3pgt/ bat fonitijbö een (Cngcl 1«? bi) een' (ö»ob3aIige/ Hand. XIL: 7. IDat fomtijbs mee? CngcIen 31311 bij een' 43ob3alige/2 Kon. VI: 17. iDat fomnibé cen (J-ngcl i? üij bc?fti)cibeiiE a5oö3aligcn/ Dan. 111:25. Hoe zich xill. gijn be Cngclcii 30a taejfijaam omtrent bc mcnfcljen/ 30a fjebben hente bc t^objaUgen bat ooft te gclooben/te cjUeniien/ en sidj bicnaaiigaanbe gedragen, regt te gebjageii; taant Bun boen i? ong niet te bejgeefjï bc|'cl):eben.
i
Van de Engelen en Duivelen.
1. jfêcn moet jictj joroUuïbio Uiriditrn / bat men ljun nirtj? toe Niet aan-fclj:ijbe en Dun ll'c£:^ toeliopge/'t gene in iOo^ti nier i^ ofopen»'quot;^1611-üaa?ü cn 't gene oné bejlioücn i?. jSainehjU/ men moet niet ec^
fiennen nl? boo^Diübejé / noc!) begeeren/ bar 5c Vioac 0111? suHen bib'
ben/ bclmjle bat niet 15? naa? lt;öoD,ö ICoojb/ ben regel ban oné boen.
.jltirt moet ften niet bienen of aanüibben; taant (a) 'r afgoberijcjet^ te dienen, dat van nature geen God en is, Gal. IV: 8. lt;öab alleen moet men bienen en aanöibDen. Matth. IV: 10, Den Heere uwen God zult gij aanbidden, ende Hem alleen dienen, (b) 'r ilitb^uftUelfjl'! Ucj'joben. Col. 11:18, Dat dan niemand u en overheersehe naar zijnen wille, in nederigheid eude dienst der Engelen, (c) 'r llDojöt fclie:pcl?jft gefïzaft. Openb. XIX: 10, Ziet dat gij dat niet en doet.... aanbidt God.
2. Jl3en moet met opmejfunge rjlicnucn/ en boor beel baaraan te ben- Erkennen ften/ bc oymejliinge en ijet babelijft gelooben lieiinee.iberen/ bat €»ob boo^ ^ gquot;.'1 Ijen/ al? mibbelen/ 50a ijcle en ^oo g;aotc ^alien uitboert. a3eli)!i men bmikt. 3icl) moet bertaonberen ober be t' sainenfcöalfeliiige ber onberoorsaften cn öeftieringe töabs ban bie/ ^00 ten opjigre ban be inbfoebca ban janne/
mane en jtejren ojj be aa?D|'cl)e bingen/alsf ten opsigte ban bc aajbfcijc ligefjamen op malUanbecen/ en be luij^eio cn be goebfjeib 43ob^ baat»
in te jien/ 500 moet men ^iclj ooit Ue^toanberen olie? 't gesnift öob^ bet Cngelen. 2CI taeten taij alles niet/500 ftnnnen taij nogranp uitliet fiefcf)?ebene bele anbere bingen Qeiluiten/ en Int) soubcn meer taeten/
al^ taij ons in be opmejftinge mec^bej begt;ig fjielben/ en taij jouben mee?» bei befmiaam taojben/ om èob oUe^ bc tajjéljeib en goebfjeib in 'r geb^uift bc^ qFngelen met öltjbfcljap cn goebljeib te e^liennen en te p?Ö5en.
3. Jl^en moer jiclj ontjien en bjecjen bc gob^aligen te belecbigen/Godzaii-te be?ac[)ten en te öeb^oeben; taant 51) [lebben snifte öcidge betaaa?-
bejé en oppaéfe?s/ bie fjebben üaa? geen beljagen in cn Mjn gereeb be gen. fieleebige^ ban ijen te paffen/gclijft 5c getoonb Ijebben. jes. XXXVII: 36, Hand. XII: 23. üDaa^om ^egt bc ÏJeere Seju^/Matth. XVIII: 10, Ziet toe, dat gij niet een van deze kleinen en veraeht; want Ik zegge ulieden, dat hare Engelen in de hemelen altijd zien het aangezigte mijns Vaders.
4. £^oe beilig ïjjn nu bc fttnberen (Jjobp! 't taaa: / a5ob i^ Ijet ^ij zijn nlleen/bie boo? sjjne li;act)t en opsigte bc jijnen befclje^mt en betaaa^t/ beschcr C cn baa;om mag men op geen fclicpfcl jidj becrroalurn en \3ejlaten; minge. maa? v!?ob geftjuiftt in bie betoaringe mibbelen/fpijje in Ijet anbe?f|0U'
ben beg leben^/ ftjtjgglieben in be betaacinge ban Janben en iteben/ en Öet i;? te cjftennen alé töob genoegzame mibbelen gerfr. 'Soo ooft fjeeft men jiclj Tjier in Ijet beftie? v0objï boo: bc öcil'ge èngefen te bestaan-beren en te berblgben/ bat (öob sulfte ficerlüfte fcfjepfelen gebjuiftt tor fietaaringe ban be aKerftleinfte cn getinofte menfclijep. Cn betojjle bie uit la jit ban lt;£iob be taacljr obe? be gobialigen Ijouben/ijen befclje^men en fletaaren/500 geeft quot;men ftil en ^onbe? b^eeje te ;ijn/roft ban/aï;j Ijet I. Qf] a!'
241
242
al[c£ tegen on3 ferjijnt gefiantct tc 5tjn; Want die met ons zijn, zijn meerder dan die tegen ons zijn, 2 Kon. VI: 16.
zich hoi- 5. Jlïen moet hoo? aanmejftinge ban Ijunnc tegentuoo^bfgljciti/ jidj lipodra- [)E![jg pj, Dctamelijft/ooft Duiten tjet oogeüan mcnfcljen/geD^agen. hunne te-l'ict/bat i!3oü^ tegniUioojöigöeib en aUnetcnbfjcib alleen an^eb^eesc cenwoor- jjjn/300 ijefiiiiirtt OSob bc tegenli!oo:bigl3ciö ban nienfcljen tot een dighcid. „jjijöci/om on/ boor antjag boo: Ije 11/af te Ijouben ban bele gonben/ en om 011^ te be^taafiftecen tot oefeninge ban beugben; 300 betaamt fjrt on^ ooft beo: be^ Cnrjeten tcncnlnoorbioljEib/ al^ onjc mebcbienlt;5tlineclj-tcn en geielfcljap/Hebr. XII:'22, onö Ijeilig en öctamelijft te gebragen/ opbat Vuij Ijrn bejölijben/en er boo: {jimne öcftcnbmaüinge blijbfcljap 3!j in ben Ijemel / Lnc. XV : 7, 10. ©aarom be: maant be SCpostel / 1 Cor. XI : 10, de vrouwe moet eene magt ^belifcl) op het hootd heb-
ben , om der Engelen wille.
Van de Duivelen.
duia^e- XIV. iöob Ijreft alic Engelen Ijeilig gefcljapen/maa^ rene gvaote me»
zijn nigte jj; ,5,3!] afgeballen. 2 Petri 11:4, Indieu God de Engelen, die i
die^eznu-gezondigd hebben, niet gespaard en heeft. Jud. vs. 6, De Engelen, die haar i
digd heb- beginsel niet bewaard en hebben, maar haar eigen woonstede verlaten hebben. I
beD' Engelen Vuo:bcii 5e genaamb tuegenis f]'Jnnc nature/toeffte 513 boor ijun» 1 ne jonben liicl bcjbajben'maa: niet berloren Ijröben; fomtijb;? ^onbej renige bpocginge. Rom. Vni:38, 39, Ik ben verzekerd, dat noch dood, ]
noch leven, noch Engelen ons zullen kunnen scheiden van de Heide Gods. i
Jjoinnjbé met omfetuijbinge/'t jn ban ftunne ^onbe/die gezondigd heb- (
ben, die haar beginsel niet behouden hebben, 'r 513 ban ïjun l)oofb/ben oberfte be: vDuibelen/ [iefhZffièk, BeëlzebouL Matth. XII: 24, De Engel des afgronds, Openb. IX: 11. luo:ben 3c grnaamb (JSngelen des Duivels, :
Matth. XXV: 41. Des draaks, Openb. XII: 7. Des Satans, 2 Cor. XII 7. 1 Verschfti- HDegnu? Ijuune nature luorben 5c ooft genaamb geesten. Matth. VIII:
dene be- i0 ^ zij hebben vele van /)iȕ'c/bezeten tot Hem gebragt, ende Hij wierp 1
iiammgen- ^ yeeslen ujt met tien w00rde. IDfgens (junne grutoeloftfieib too^ben 5c ; geuaaiiib onreine geesten, Marc. III: 11. Luc. IV: 33, Daar was een mensche, hebbende eenen geest eens onreinen Duivels. JBegen^ ljun taerft/'t luellf 1 311 in mcnfcljen uuboeren/ tuorbcn 5e genaamb/ stomme, doove geest.
Marc. IX: 25. Geest der krankheid, Luc. XIK: 11; bat \$/ ftom/ boof/li^anft maHenbe. Sij tuo:ben genaamb geestelijke boosheden, Eph. VI:12. |
f|n 'c i;)cb:eetilD^ctj tao:bt be bnibel genaamb lac, Zarav , Suruvas, 1 gt;a/aw, Dat ig: wederpartijder, tegenstrever, tegenstrijder. lt;©inbat fjij 3ic|j tegen oSob/ Cfl?istu^/ be gelooUigen en al Het goebe aanftant en bie 1 lir|t:ijöt. 2 Cor. XII: 7, Mij is gegeven een Engel des Satans. Openb. XII: 9, lt; Ende dc groote draak is geworpen, namelijk de oude sTange, welke genaamd
Van de Engelen en Duivelen. 243
ia wovdt Duivel en satanas. Paajom Vuojbt Ijij genoemb 'AvrlHsxoi ,'Anii-
dikos, tegen part ije , 1 Petri V : 8.
:Ij gn 't ^ifUsclj tuoröc l)ij ocnaamb Jcciftm» , Jalpóviov, Dairnóon,
Cl Daimonion, duivel. taoojöcn liomrn af ban dalco , daioo, weten, ain-
5C bat bO Diiücsocljt laat/ om te tnetcn Uian? fii op Uiat manierE
•n jjjj j)rt meejïtc lUnaab boni ftan; ooft tucet Ijt) bcle jaften/öic bc
i/ inrnfdjrn In^Dojgcn jijn/toeïfie Ijij booj toelatinoE «J5oDg famtp^ npcir
ft tiaa^t/ cn fomtijb^ raabt ïiij er naa? uit ecnige apparemie. Ég ié a^g-
j- lijsng in a( ^t)ii boos lKb:iif. Epb. VI: 11, Opdat gij konnet staan te-
l/ gen de listige omleidingen des Duivels. 2 Cor. XI: 3, Gelijk de slange
ip Eva door hare arglistigheid bedrogen heeft.
/ t}n Uio^bt ooft genaamb Jia§olog, Diabnlos, Duivel; 't ftomt af bao
b- SiapaUilv, diahallein, lasteren; bc ^Duibcl is EEii lasteraar/tjij lastert a3ob/als Ijij UiitigE yijlpn bru gcloobigen iiilncjpt/cn fjtj ftlaagt bc gc» ïoobigrn aan fiij vpcb/ Job I: 9, 11. Kap. II: 3, Hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt. ©aajom tno^bt li!) genoemb Kurtyonoi , Kalegoros, beschuldiger , verklager , Openb. XII: 10.
c ©e Inonjbrn Satan, Duivel, onreine geest, Engelen, die gezondigd hebben,
ie öooj zonde, ziekte, kwade humeuren, phantasie, inbeeldinge, booze men-
ar schen te Inillcn liertalen en baa^boo? te lJE_;!'taan/ is Dciagcijclijft. (Cu 23ij-
m. fiel/ cn aüe ïjcüreculiifcljc/Ci?icftfclic cn ïCanjnfctjc autljeliCEii/ cn allE
n» fcüjijbejs in anbere talen fp:rften bic taptciijfte öUiangöcib tegen; alt? bic
ej taDojbcii boojftomcn/ joa luctcn tnij/ bat bic bingea baaubaoj niet ucr-
d, ft aan hiojbEii/ maaj boo^e gee^telijftE selfftanbigljeben. ^.'ii Ujorben tegen
Is. bic bimjen obE^gejicn. Mare. 111:15, Ende om magt te hebben, de ziekten
;b- te genezen, ende de Duivelen uit te werpen, ©cn ©lübel Inarbt UEnnisfe eu
en ficmiisfe ban Clj?iptiip/rebcnErcn Eti fpjaftc toEgefcOjeben/geltjft in
les be^bolg obejblueöig tc iicn ip/ 't Inclft ban bc anbere bingen nietgc'
Is, 5egb ftan Ino^ben. SCllEcn noemt bE CjEcre gejuEi ^ctrii^ ceh^ ^atan/
7. tcgenpartijbcr/ Matth. XVI: 23, ombat i)!j C^Ein teaenjtotib/ cn baarin
II: l)rt lurjft be^ ^atan^ üecb. Cn Suba^/ be bejrabeiV Ino^bt een dia-
;rp bolos, ©uibel genncmb/Joh. VI: 70, ombat bc ©uibel in Ijcm bami
je Sonhc/ En Ijij een inftjument bré ©uibelp jonbc jijn.
ie , XV. ©at cc ©uibElen jijn/ i$ jaa opcnfiaac fiij ©Eibenen cn CÖciétE»
ellf ncn / 500 gobsaligcn gobbeioo^en/ eu bc ^cljjift fp^ccfit 500 bift- lllveonquot;
st, tnglé cn ^00 buibcljjfi ban brjiibc/bat geen mcn£dj baaraan tlDijfEÏcn
nft ftan/ of {jij mocptE tegen alle menfdjen cn tegen öobg lDoo:b met oö» ftinaatljcib Inillcn aangaan; cn Ijij joube jicö cnlnaa^big maften/ bat
ï? , men lirm een cenig tuoo?b joubE anttooojben/of Ijeiu tE fpraftE ftaan.
iclj ©uibElen 51)11 er/cn bat in ccn groot getal, ©e ^cgjift fp:crftr me velen,
bic nigmaal ban ©uibclEn/fomtijbiS toojbt cc Btjgcboegü vele. Mare. 1:34.
9, ©uft Uiel zeven, Mare. XVI : 9. (0oft Uiel ccn ïcgiaen/ cn bat in Écn
.rad mengel)/Mare. V:9, 15. 5lil^ men leegt ban ©uibel in 't eenboub/bat
ardt ^1) 2 ge-
Van de Engelen en Duivelen.
Bcfcöiebt/ of öat baac maar eéii tcgciitoaojbig tnag/of bc foagt;te tnojbt öaajöoo? baftaan / oc'ij'J nicn jegt: de mcnfcöc leeft boot fpijje en bjanfi; of baarboot Vuorbt bejftnan bc otaerfte Occ ^uiheleii.
2CI Umt üoben i» 'c o^nicen ban bc «Cngclcn oejcob i^/ bat tonrbt meteen l3an be ©ujbelcn ge,iegb/betaijle jij Cngelen jijn; te lueten/bat Se .iClfitanbigOeDeii 50quot;/ öat 3e be^ftanb en ft^acljt Ijebüen/en bat 3c loejlien op ligtljamen en menfefjen. ©at 5e jelfftanbigljeben snn/öigfit uit alle bic plaatfen/bebirllic getuigen/bat 5e fp:eften/2if3ug Uennen/ bejsaeüen/ menfcljen fetjeuren/ flingeren/ stngnen booben/ en bie?gelnfte. (Pat 3e be^ftanb liebfien/ölsifit onbrr anberen uit Mare. 1:34, Hij liet de Duivelen niet toe te spreken, omdat ze Hem kenden. Hand. XIX: 15, De booze geest antwoordende, zeide: Jezum kenne ik ende Paulum wete ik. 2 Cor. XI; 3, Ik vreeze, dat niet eenigzins, gelijk de Slange Eva door bare arglistigheid bedrogen heeft.
Werken XVI. Dal de Duivelen op ligchamen cn op mensehen werken kunnen, en op hgoha- ivericen t fjlijin/
Biwiji 1. 1. IXit alle bie plaatfen/Inaaruit to:j fioben brtaejen ïitüben/öat be Gen. in;Engelen ijec boen; biant 31) 3311 Cngelen; en beljalliebie/uit lielc an-' ' berê plaatfen/ban biellic inij alleen besc u boorftellen/Gen. IH: 1—G, De Slange zeide tot de vrouwe ... vs. 13, De Slange heeft mij bedrogen, ©ie Ijier 't tue^ri boet/luc^bt jjenaanib flange; 't befienö/öat een fi?ui« penb gebierte/ 't InellJ ben naam ban flange braagt/ geen bejftanb noclj fpjafie liabbe/ 300bat öet bie? Ijet niet bebe/maar bat een mibbel gebiecht/'t hjelft ern anbet of6?iiifite. 't ^taat ooïi ba?t/bat bc Ijetlige €bd gccnc 3icfue/ nielancljolie/ ijbclc pliantafiën of eenige sonbc on-bejUiorpcn biap. O^ul? toajs Ijet geenc bcjörelöinoe en a!? ten toafienbc bjocm/ maa: cene biaajacijtige Ijiptotie. o^oft fionbe €ba/ hiegeng Ijacc Ijeiljgfieib/in bejbeclbingc siclj geenc libiaöc gebacfjtcn Uan a5ob iiigc ben/ baajtegen bipputeren en baa^ban ten laatftc obettoonncn liio:bei!. IDie toa? f)Et ÖIL% tEBcn Ü1?3^ • ^5c tEÏ{?t 5fGt/ öat bet be flange toa^/bic/bcnUicUitn het zaad der vrouwe den kop vermorzelen zoude, bat begene/ bicn be $cerc Cf)?igtu^ 50U obejtainnen/ bie nu bia? bc ©uibel, giet bat Hebr. II: 14, Opdat Hij (Christus) door den dood te niete doen zoude dengenen, die het geweld des doods hadde, dat is, den Duivel, ©e ©uibel ban fp?aï{ tot amp;*/ bcrleibbe (gba. JSog eenp/ 't Uia^ bic/ tucb bc nog leeft en be gemeente «ptub^ Defcjjbt. Saet 2Cor.Xl:3, Ik vreeze, dat niet eenigzins, gelijk de Slange Eva door bare arglistigheid bedrogen heeft, alzoo uwe zinnen bedorven worden, ©e ïfeere Scsuji 3egt buibel|)f}/ bat l)et bc ©uibel tuag. Joh. VIII: 44, De Duivel was een menschenmoorder van den beginne af, ende en is in de waarheid niet staande gebleven, ©c ©uibeicn son in be loaajljetb getoccgt/ Ijebüeu gesonbigb/ tjun öegtnfcl liier geljouben/ be^c ip bc ^iBcnfcljenmoojbej; bc3e Uiojbt genaamfc bc pube isgt;lanflc/©uibEl/s®atana^/ Openb. XII: 9. i^iejuit i$ het anlucbcrfp?e»
244
Van de Engelen en Duivelen. 245
it Relp/ bat bc ^uibel €lia firnbc/ met Ijaar fjpjafi cn aljoo neffeng ecu
ii uiPiiÉfcfi toerRen fian.
2. ©it ö lij Ut oof! uit Job I; 12, De Heeve zeide tot den Satan, Ziet, BewOa 2. 't al wat bij beeft zij in uwe band ,.. Ende de Satan ging uit van bet aan- ^ it gezigte des Heeren : vs 19, Ende ziet, een groote wind kwam over de woeste tijne, ende stiet aan de vier hoeken van 't huis, ende het viel op de jonge-
it lingen, dat ze stierven. Job II; 7, Doe ging de Satan uit van het aange-Job 11:7.
I/ zigte des Heeren en sloeg Job met booze zweren, van zijne voetzole aan tot
e. zijnen schedel toe. l^ic? Inajj De Uic^Iut noct) siclltr/ noclj ftluaaö ljumru?/
et noctj jonöe/ nocl) nienpcï)/ maar De Satan; be ^atan of gullid/ 't
gt;, Één/ bete ben tninb Romen ban ober be tnocptijiie/ ftict baarboor Ijct
te Ijui^ omlie^re/boobbe SiObg Rinbcrcn en flurg tjem met booje jUirren.
ra «goo tncrRt ban be ^atan djj ben mcnfclje cn op figcf)amen.
3. üDoct f)'riblj Matth. IV:i—11, Doe wierd Jezus van den Geest weg-Bewjis 3. cn geleid in de woestijne, om verzocht te worden van den Duivel, enz. 2tl bit
tacrft/ bir rcbrncren/ bej^ocRcn/ berlueren/ jjeerlijR|jebcK te toonen/ 2c ijï occne pliantafie/berDeclbinoc/maar ccne Inaaracfjtigc jjiptor'E. ©ie ii- 't UierR bcbc/ Von^ Offquot; RVciaab quot;0CÖ .lOnbe/ uocl] mcnsr^; S, aïïe beje biiigcn/brljalbe/bat bic niet ©uibel 3tjn of gencemb tao?bcn/ lie 300 öabbcn 5c gccne pfaat^; bc ïjeere ^Ceju^ tnais Ijeilig/baarom ii« Ronbc i^tj J^em3clben met bcjsocRcn/ncrlj alle beje bingen ïjem 300 bejel) Bcelbcn/ en tegen jijne eigene Ucrbeelbinge rcCicncrcn/ en bic bersocRinge e- Dbcrtaiiincn. éob bebe {jet ooR niei/bclmjlc (0ob ntcmanb bcjjoeRt/Jac. 3e 1:13. J32aa? be trRfit 5egt uitbjuRRclijfi/ bat f)et be 2Puibel/bc ^atan 11- Inap. goo Uic^Rt ban be ©uibel op menfcljen cn cp ligcljamcn/ fetjoon be ï)ij een geent i^.
cc 4. ©oet Ijicjbrj alle be ^t^torièn ban bc biiibelöe3etciien/ tn be Cnan- Bewijs 4.
x- gclicn berljaaiö. 25ij ütojbrn baa; boorgaanp genaamb Duibel/gecpt/®^etequot;
n. 6005c gee^t / maar nooit 3icfite/ sonbe/ bolljcib/ pljantafie/ ïjmneur.
gc Sij tuojöcn gesegö Sfcsii? te Rennen/ 't hiclR te bijcipelen ban
at tu^ bijna alleen/cn bat nog bonlier/ luigten. gij brccsbrn g!pijnigb tc
bc toojben boor ben tijb. Si) batien/ bat 3c mogtcn in be stoijnen baren/
;te en bebcn ^et cp öeRomen confent/ en boob^en 5r. Sij fcljcujbcn en flin-
el. gr^ben be ligcfjamcn bcr ficsctenen; alle be^e bingen 5ijn brftenbe Inaa?-
cb j)ebrn. Cn be uitluejpingrn Utaren miraRelen/tnaarboor €li2iistti^ 3ijn
:e, JCliïibbelaargamüt betneep en brjtooube. Crn Cngcl bep ^atanp jloeg Jpau»
:en iu^ met biiipieii/2 Cor. XII. 7. i|eeft Ijjj selbe gccne buipten/gclgü Ijij
R/ niet tjeeft/ Ijij Ran nogtané toel een ligcfjaam gi B?uiRcn/al^ èoü Ijct
Ier Bem toelaat. ïlit bc3e allen ïjet ban Rla.ir genoeg/ bat er ©uibelen
De SD11/f 15 op ben aarbbobcm 3ijn/cii op mcnfctien en ligcljamcn tnerRen.
fel 5. ©e ©uibclcn sijn nog geburig be3ig neffen^ bc men|'ct)cn cn bij' 5-
öe Sonber ncffen? bc gobsaligen/ gelijR blijlft uit bc bejmaningen/ om on^
nog gedu-
jc» tegen ben ©uibel niannclgR te Rtoijtcn. giet Eph. VI: 11, Doet aan de quot;g.
k' ' «20 3 ge-
Van de Engelen en Duivelen.
geheele wapenmstinge Gods, opdat gij konnet staan tegen de listige omleidingen des Duivels. 1 Petri V: 8, Zijt nuchteren ende waakt, want uwe tegen-partije, de Duivel, gaat om als een briescbende leeuw, ©c manierfn üan öe bcitjnbmgcn 31111 brlcrlei/Doel) men ban 3c tot öeje b:ic Ijoofbcn bjen» jjen: (a) ^omtijD^ Incrlit Ijij op be bijf 5iniicii bfjs nicnfcljcn/'t sjj boo? bie te brlciiimrrcn cn oubrrtusfcljrn te tarrften cp be pljantafie/tuaar-boo? be menfclje meent / bat hij Uiaarliiït bie biiigrn gejien Ijreft / 't 31)/bat l)fj bonj li0Cliame(iiHe be^fcljijninge/ban bm ir.rnfclic gi^ien rn geljoorö Inorbr. (b) ^onmjöfi InepUt Ijij alleen op be pljantafie/'t itj bat be mnifche In a lt;1 lit of öroomr/'t 31) in 't licl)t/'t 51) in 't bonfter. (e) ^omtiitip UiUt l)i) boo: aaiifp^aftcn op be jicle/ 't bielft öan Baarblijiielij» lie; 's alp hi] onlipcliamelnlie bmgen en rebcneringen aan be stele üoojftelf.
XVII. Eoo lu'bljrii linj gezien/ bat cc ©uilielen 31)11/ op be luecclb hieplicn en met be menfcljen Ijanbelmgen Ijebben. SCI? bc ©uibelen l)iin» ne boopln ben boeg menfcljen/ bie 51 dj baactoc aan ben jDnilui obe^geben/ of anOcc^iii^ gelmllig 31)11 l)ein boo? i uitvinnen ten te bejfi^EfiÜcn/ uit» tocrlien/ 300 noemt men Ijet tuaarieggecije en toolierhr.
Waarzeg- Waarzeggerij e ig/Vnanneet be meniclje boo? f)iilpc beg ©uibelg/of tc» gerije. genüiDoröige 3 a he 11 belicnb inaafit/ bic boor be menfcljen'aeröorgen cn brj ben ©inbel belicnb 3!jri/of tocfiomenbe bingen booricgt/bie be ©ui' bel of uit ben loop ber nature ha 11 afnemen/ of baar hij naar gist/ of bie hem ban ipoö mogten befienb gemaalit 3ijn.
Tooverije. Tooverije ip7 alp be nienfclie boo: mibbrl ban ben ©uibel breembe bfn-gen boet/bie boben Ij.et bereift ban menfcljenlijachten 51311; alp in ge» baante ban bejflorbciien te boen Uepfchtjncn en menfcljen naar ben lig» r|)aiiie te planm. ©ar hij sullip boen ban cn boet/ blnlit nit brie plaatfen ber heilige ^rln'tr. girt oiibec anberen be3e: Lev.XX;6, Wanneer er eene ziele is, die baar tot de waarzeggers ende tot de duivelskunstenaren gekeerd zal hebben ; vs. 27 , Als nu een man ofte vrouwe in zich eenen waarzeggenden geest zal hebben, ofte een duivelskunstenaar zal zijn, zij zullen zekerlijk gedood worden. Exod. A ll. 11, De Egyptische toovenaars deden ook alzoo met hare bezweringen. Exod. XXII: 18, De tooveresse en zult gij niet laten leven, ©e toobirepfe te «Snöo? Debe be gebaante ban ^amuel tc boü^fcljijn bomen en booricibc ^aul 5ijnen boob/ 1 Sam. XXVIII; 9—19. ©tip Ie3en Itnj ban ^imon ben lODbniaar/ Hand. VIII; 9. *Cn ban lt;J5lima^ ben toobenaar/ Hand XHI: 6—8. JPrj luiilen onp met inlaten in be manie» re Ijoe be ©uibel bat boet/ en Ijoe be menfcljen bat boen boor ben ©uibel; tot) Uieten uit öobp ll?oorb bat er toobenaarp 31)11/ en bat 3e b;eeinbe bin-gen gebaan hebben/en be Dnbe?vjinbiiige/be? 3otten leermeepter/Bebcj?» tigt l)ft grnoeoïaain. ©at ip oiiji genoeg/Ijoetacl tnij toejta-an/bat jecr bcle ban bie Ijiptorictjep cn bestellingen enïiel fabelen en bcrficringen 31)11. Nuttig- XVHI. 't É? niet genoeg alle bese bingen tc toeten; maar tnij ijeli-heid tot gen je baaroin tc brceber Uertaonb/opbat 5e on^ tot nuttigljeib inog^
ten
246
1
■I
-
Van de Engelen en Duivelen. 247
n- ten jrjn. Vt Ptiibcli^ een bor^t bcr buisrcrnféfp/en fail bonrgaan^ on-
n- {jefteno cn liccba:geii ïtji?; faanr ban ftan Ijij ijet mcrére htaaab öoen.
an gii born ftcm cene pocbe bicnar/ bic ïjcin Ijclpen berbergen. 3[jii beje
n» leere fteefu nutrigfjcio/ cn boar onöelieecbei) en biiiccrben/ taant tjg
0} lucpftt nrffni^ beibe.
ic• fpriMic üan ccrét aan aïïe onfirrirc^bm/ en icg(tr n b^r of]/ 30c lange Waar-
't fll«f on unbiiieiTb ulijft/nnber liet gelnelb bes ©uibel!? ;ijr. 4?n Ijctir öfii ^ötluW111,
pn ©niUrl tut cencn babe:. Joh. VIII; 44, Gij zijt uit den vader den Duivel, ° '
at ende wilt de begeerten uwes vaders doen. ©c ©iiiüel is ticc: en meegrej
c) obej u'en l)ij Uir:Ut in u. Eph. 11:2, Die nu werkt inde kindoren der
ij« . ongeboorzaamheid. ligt oube: gt;ijnc banöen gcUangen. 2 Tim. 11:26,
It. Ende wederom ontwaken inogten uit den strik des Duivels, onder welken
lü zij gevangen waren tot zijnen .wille. Cjij luuDoeit u bilumjlé rot baoen'bic
11» gij nooit gtbadu Ijabbe te sullen öebnjben. a5eli)ft l)tj ifiuba? be:une:be
1/ tot bejrabenje ban ben Qeere ^e^us/en öaarna tot ben )'t:oy. ©e ©iiiUel
t' Ijoubt u menigmaal uit be föejtie/bij^onbej al^ Ijij taeet Dat e^ Uiat ge-jjKbifu ^al faorben/bat een be Ulna a 111 inibbel Jionbe 31311 tot uliie befteequot;
e» nnge. (£5nbej be pjebiftatie socftt Ijij n te bibeneren met anbere gebaclj»
:ii ten/ en ftelt u jullie jaUen booc/ Vnaartoe Ijij Ineet/ bat gij lust liramp;c/
it' om u te gemaifftclijfte^ op bie paften te boen benfien. C^oojt gn 'rrg Dat
of 11 treft/l)ij soeftt op alle manieren u bar te ontnemen. Matth. XIII: 19.
IDe U?iiibrl beict u be lïjaclit ban Ijer Cuangelinm te beii'taan. 2 Cor. IV:
n- 3, 4, Indien ons Euangelium bedekt is , zoo is bet bedekt in degenen , die
e» verloren gaan , in dewelke de god dezer eeuwe de zinnen verblind beeft, na-
g» melijk der ongeloovigen, opdat baar niet en bestrale de verliebtinge des Euan-
:n geliums. 4Sict bat u bit onjcijuloig maaftt/ Inant gn ïOt ooli 3elben blmo/
er en boos genorg Daartoe/ cn 't is met uto mille ; maar be biiibel geeft oi!{»
e- toijlé aanleibinge baartoe/en port aan/ cn gij geijoorsaamt liem gelnillig. g- 25ebenftt ban bit ecné met bebaarbtjeib/en pgt;ist Ijet u cents roe : iU ben
e- een ilabe ban ben vDnibel/ Ijtj ig mijn Ijee; cn nu-csrej/ Inj belicejpdjc
)k mij/ fielt mij in 3ijn luejl; te Inejlic/cn i]ij 5al mij ce;lange als erne piaoije
et naar be Ijclle boeren/om baar eeufaig gepijmgb te Vuorben. ll?at 10 Dat
tc ren fclijiliiielijlie ftaat op.be: 5UIU een g:umelij!fen (Curan/ een DooDbij,iiiO
9. I' ban a5oD/ban CUjistug/ cn ooft ban iisclben te 31111/ Die nit bittrrcn
i^ Ijaat ulue 5iele be?moa:bt/cn u boor ccnlnig affchcibt ban öab/cn Drn
e» gcscgeiiDen Cfjiiötu? ! (Ciliebe/ c?bar 111 u obe? iifae 3irle/ Inorbt toclj
1; eeng taafiliej/ Ijaac ben ©uibel cn 5ijn taegt;fj/bliebt ban tjem/gaat uit
1- 5'jn njfj/cn begeeft u cnbej be 3oete/3acl]te/liefrljjfie en ter ceulnige Saligljcib leibenbe regeringe ban ben ï^eere ^ejué Cljiistu^. (Dclj/bat
cr öü naar mij (joorbet! ©e f^ecre rebbe u!
n. ©olgen^ be orDinantie vJ3ob^/ Gen. 111:15, Ik zal vijandschap zetten Verma-
i- tusschen u ende tussehen deze vrouwe , ende tusschen uwen zade, ende tus-schen baren zade, is e^ een üijsonbcre Ijaat tusfejjen ben buiüel cn be gelaa« n ' bi-
Van den Mensche ,
liigcn/bc lebcn ban ben I^ecre Sdejul öaat aan be jijbe
tan ben Puibei ié 50a 6ittej en 50a fiaos alé liij flan ; 't fjapejt Ijem maat aan inaor/oip jijne boosljeiO utt te boeren/'t taocör fjein telHen^ ban ij5ab be^ljinbejb / be bcöacl)te Uoorneincnst 'in 't toerft te (tellen. 3Jamp; toenscljte bat ift ben Ijaat be? gcloauigcn tegen ben ©uibel lebenbigcj en fdjerye? inagte maben/opbat 5c sajgüulöigrc mogten 51)11/om baa? 5tjne listige omleibingen niet Bebjogen te taocöen/of elöcjs in Ijem te taille te 51311/0111 al^ao nit bitteren Ijaat en afUee? ban ben backen btjanb ban on jeu lielien l^cere couragieiiEl te 5011 en te ft^nöen tegen 5i)nc aanballen. 1 Petri V; 9 , Deavvelkea wederstaat, vast zijnde iu bet geloove.
Van den Mensche, en bijzonder van de Ziele.
men- I. lt;!5efp;often gebbenbe ban be boornaainfle fcFjepfelen in ben Oeinel/ lenamin-^quot;ö^len/begcbeti biii cms tot be brfcljoubiiiige ban Ijet boornaaniftE ge.naiumquot; fcftcpfel op aarbe/ben Mensche. 3quot; be eejfte tale/bat i£ be Cjrb^ceuUi» fche/ biorbt be menfclje genaamb din Adam, 't tDelb afftoint ban rood ziju , ombar be jiKenfcfje/alg Iji) op tjet gesonbfte en fiejlijUfte ip/rooö» atljtici i^. Klaagl. IV: 7 , Zij waren rooder van ligchaam dan robijnen, (©aarban baan Uonit 00H rraquot;\x yb/ama, roode aarde. SUn't gt;l5?icUscÖ luojbt be .ïilüeiifciie genaaniö avO-Qunog Anh-oopos, van regt opziende, 5fjnaan! ge5igte regtop te blagen. J5a ben bal tuojbt be JlSenjclje ooli genaamb B'ux Enoosch, bat is/ ellendige.
SCi^ be J^eere nu alleé Ijabbe gefebapen/en be bierelb op Ijet fierïtjbfte toebcreib/5eiöe (!3ob/Gen. 1:26, Laat ons menschen maken. l?it bio?bt niet geboegb bij be ^ciieppinge ban anbrre bingcii/ tciaaruit bnj af» nemen ftuniieii be Ijei^lijHljnb be^ jlSenfcfjen buben anbcre fcbepfefen. ©it seibe töob niet tot be enoelen; taant bie bunnen met a5ob niet in bcn5clfben rang gcftelb taorben/bie 55)11 ooli geene niebe-frF)rpper^/ taant bat i? iJ3obe alleen eigen; en ooft i«S be .iiaenfclje nier gefcljapen naar Ijet beelb be? engelen; maar bet geeft te bennen f)ct oberleg ban ben ©?iccenigcn lt;!3ob/ op menfcljeitjlie taijsc grfproften/ om taat groot? te fel)eppen; en 500 fcljiep «öob op ben se^ben bag ö^t aller» iaatfte be? fcljepfelen/ ben 51l5enfctie/ en geeft ben5elben geen'anberen naam ban Jiaenfcije ; taant baar taaj* e? maar één/ en alsoo genoegzaam boor sicbselben onbe?fcljeiben. «öob fc^iep alle engelen tegelijft; taant onbe? Fien i^ geene boortteelinge; maat ^ij fc^iep maat één JUSenfc^e/
en
248
II
en bijzonder van de Ziele, 249
be en Ijceft boor boorttcdingE be aarbc met JiacnfcFjen bcrbulö. Mal. II: 15,
lat En heeft Hij niet maar éénen gemaakt, hoewel Hij des Geestes overighadde ?
lati Ende waarom maar dien éénen ? Hij zocht een zaad Godes.
ill II. 4!l5cnfcf)e ficflaat uit tlnec taEjcnlijftc trrlcn/ ligchaam en Ziele, üescha-
jc? ligcljaani foruiEEjöc vöoö uit aarde. Gen.H:?, DeHeeie God hadde
joj den Mensche geformeerd uit het stof der aarde. lt;ÜU ludt plaats öe jsfècnfcfje 'ai e'
te gEfcïjapen i^/of in/of buiten Ijet |?araöij]S/ iji niet öefcljjeUen/ öaarom
ub fiunnen toij doU nietg baarban seggen; baar ftaat lucl/Gen. II: 15, Zoo
nc nam de Heere God den Mensche, en zettede hem in den hof Eden om dien
re. te bouwen ende dien te bewaren. jlSaar iemanb in eeue ylaatfe te fteüen
totsulft een tuejli/jEgt niet batlji) te boren buiten bie plaatfe Ina^. ©aar ftaat ooft biel/ Gen. Ill: 23, Zoo verzond hem de Heere God uit den hof van Eden , omden aardbodem te houwen, daar hij uit genomen was. JiSaar aarbe in öet parabij? en buiten Ijetselbe i$ eenetïei; ÖÖ moejate fce aarbe/ baar uit gefotniEE^b bia^/cn nu ban ©ob biap berblariit/mct moeite en in jjer ^bjeet ban ^ijn aangeiiote boutoen/om baarban te leben.
III. nu Siüam oefcöapen biag/ en Ijem Ijet bcröob ban niet te eten Scheppin-ban ben boom öej ftenni^fe öe^ gotbs en be^ iib3aabé gegeben luapVeii ^11quot; al^ lt;!3ob al (jet gebierte en gebogelte tot ?tibain gcó;agt fjabbe/ opbat
'I/ ÖÖ 5E namen joube geben/en jij alle ötj pacen ftbiainen/300 jagSllöam
itc bat Ijtj alleen taa^/en geen portuur Ijabüe. Doe dede de Heere God een
u» diepen slaap op Adam vallen , ende bij sliep; ende Hij nam eene van zijne
od ribben , ende sloot derzelver plaatse toe mot vleesch. Ende de Heere God
lö* bouwde de ribbe , die Hij van Adam genomen hadde, tot eene vrouwe, ende
!n. Hij hragt ze tot Adam. Doe zeide Adam, deze is ditmaal been van mijne bee-
öt nen, ende vleesch van mijnen vleesche, men zal ze manninne heeten , omdat
n» ze uit den man genomen is, Gen. 11:21—23. SCöam ïtenbe be nature ber
nb bieren boo? en boor/en gaf baarom een ieber bier cenen naam naar sijnen aarb; maar ïjoe bat SCöam tDipte/batCbauitsgne riöbe genomen bja^/
te Df ÖÖ amp;et ftenbe uit be nature ban €ba/ en baarbij iet^ geüiaar toierbe aan
Ut jijne ribben/bat fiij EEii minbe? fjabbe ban te baren/en of ^Sob Ijet Ijem
if, beftenb inaaftte/ i^ onbeftenb. ïfie? tnag Ijct ee^ile Ijutoelijft. ©it tua^ niet
n. Een boorbeelb ban Ijet gee^telijft l)»biclijft tuófdjen Clj?igtué en jijne
ct gemeente; taant SCbam Ijabbe noctj ftenbeCQjijtul niet/nocfj eenigboo^
g/ beelb; maar be 5liyaptcl ij^aulu? bjengt Ijet eepfte fjutaelpft Bij boot eene
cn tocpa?finge/en tot berftlaringe ban {jet geejitelijft Ijutaelgft. Eph.V:29-
-g ©e broutoe i^ met SCbam op ben jegben bag grfc^apen/ luant in be
aC fcFjeypinge be^ ^Benfcfjen op ben jeaben bag flaat: Man ende Wijf schiep
Hij ze, Gen. 1:27. Als nu God op den zevenden dag volbragt hadde zijn werk, dat Hij gemaakt hadde, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al zijn werk, dat Hij gemaakt hadde, Gen. 11:2. clf5a bten bagljeeft lt;£5ob geene nieutae fcljepfclen gefegapen. ©at Ijet bejijaalb Inorbt na ben jebenben bag/ i^ eene buibclpej bcfc0?ijbinge ban 't gene «öob tc I. quot;311 bO'
boren {jabbc ocmaaru/ cn alöaar maar met ccn tooojti toa^ aangeroc?b. 'tiAlt;s- IV. a?oö Ijefft Ijft ligcliaara des Menschen lnonber fumftig jamenge» wonder ^ocoö/ en boojtiu-oc|)t met bEciibEri'ti/ abereii/ ^enuiaen/ En allE öe öeeI-kuustig. tjcg bep^elf^/tEbcr naar sijhe p?oyoctiE/En Dcfilnaam om toE tEamp;?En» gen 't gciiE tot inelstjn eh öEtucgEii ban f)Et oeIjeeI bE?Ei^cöt taiEcïiE/ EnljEeftljct met ceue glabbE ijuib obertogen/En in fiEtlgiiljEib oofi ban be uitlucnbige gEflalte alle ligcljaineïjifte fcljepfelEnbEtrE boEn teöoben gaan/ joobat be ^enfclje met trgt eehe ïilEine taerelb OEnaamb mag toorbEn. ©e ^eeiE öcfft ben JilSenfcBe boorsien met vijf zinnen , 't gE^igtE/ 't gEf)Oor/ ben icuii/ben fmaaft en IjEt gEboEl. ïfierboor taorben allE ligcljamEltjfie jafien tot [jrt bc?ftanb bE?2iclegEb;agt/En{)icrboor^EjfitbEgiElE naac buiten op be ligiijamelijfiE saftEn/en ftomt tot ftEnnigfEbE?5ElbE. dommige sa 15en iDorbEii alleen boor éénen jin bEbat/ anberEn boor niEer/ En fomini» gen boor allEbijf, 2C1^ eeii sin of ban binnEn niEt taelgeflElb i^/of be miti» beifpatie/of bE biptantiE niEt luel getJroportionEejb i^/300 joubE men lig» telijli ban CEnEsaliE berfiEE^belijft ftunnEn oo^bEElen/inbien mEn boo^ naauln-iicurigcr najoeft be jafiE niEt onberjocötE. Cen bierftantc toren fcöüquot;t berrE ronb/ombat Ijet gesigte ban berre niet ttlaaj reiftt. oEen regtE ftofi met Ijet eene Einbe in F)Et Uiater fctjtjnt ftt:om ofgebjoften; eeue taittE ftïeu? fcljijnt geel of gioenacljtig/alp ijet licljt boor een geftlEiijb gïa^ fcöpnt; maar bat aüEg regt onbe^ocljt jijnbE/ 300 liomt mEn tot bE regtEfienni^fE.
bE^fcljEibene sinnen alle Inel geftetb/en Ocbbenbe ïjatE be^oorlijfiE oniftanbigljeib tot Ijet boortaejj.t/ober eene safte saniEnftomen/rn bat al» tijö/ tn bat ban alle menfcljen/ 500 gaat men ba^t. gebamp;En tui) boor cnberbinbinge boor be uitErlgftE sinnEii/bat tüiEEinaal ttaEE biEt i^;bat bit regt/ bat fi^om bit lang/ bat Hort; bit ïjarb/ bat b3Eeft;bit luit/ bat Stuart;bit stoaar/bat ligt; bit Fjeet/bat ftoiib ig; en fiiErboor gEböen be menfcljen eenige öeginfelen en gjonbregElg bap'tgEftElb/ bJBlftE tEgEn te fy^elien iemanb belagtfjElijft soube maliën. (Pit ban IjEt ligcöaam. zicisbc- V. C|et anbere beel bE^ Jil^Enfcljen i^ be Ziele, anbErj» ooft geest ge» namingen, jjaamb. Sfll tjEt ^EbjEEUllipCp C'iDJ Nephesch, Eli (!5?iEfipClj nvtvnu Pneu-ma, iiomt ban blazen, 't 50 ombat 3E met jjet teeben ban blasen gefcljapen/ 't 3ij ombat 3E Ijet abEmfjalen boor be iiEuggaten bEtoor» saabt/ 't 3ij luegen^ Ijare onsigtbaar^Eib of ooit blug^Eib.
Beschrü- ©e Sicle i^ eene geE^tElijfte/ onligcljamElpE/ onjienlpe/ anta^teïijlie/ vmgc- onfterfelijfte sElfftanbigljeib/ met bEcftanb En tuille begaafb/ met Ijaar [igcljaam beiEEnigb ccn'JlSenfcfte uitmaficnbE/En boor 0arE inbienbige nature geneigb om met IjetsclbE bEreEiiigb tE 3ijn eh te blpEn. is ccne VI. ^e SieIe i? eene zelfstandigheid, ^it blijftt 1. oinOat 3e berftanb toS cn, iH'eft/en bic biejftsaam boorliEfbe En liaat/blijDfcljap En b?0Ef'
niet eenu
fjcib. Mijne Ziele is geheel bedroefd, Matth. XXVI:38. Mijne Ziele maakt gedacUte. groot den Ileere, ende mijn geest verheugt hem, Luc. 1:46, 47. 2. d^m-bat be ^iclc na be fcöcibinge ban get ligcgaam iu tocsen cn beftaan
en bijzonder van de Ziele. 251
obcrBïijft / cn in ben Qcmel licjBïijb /. of in be 5dïc Bcb^ocfb ié.
goobatijetcencsiclontrfennenbc blxialinge f#/bic sidj^clljc Vucbcilcgr. te scogcn/ bat be Ziele eene gedachte ig; taant (a) 5c cenc oebaeftte/50a moet et erne fuBftantie jijn/ luclftc bie baab ban öcnften boortEnengt;
taant gebartjte ié fene taerfEinge. gegt mcn/bc Sieïe 15» tene wezenlijke en zelfstandige gedachte, bat i«? eene contjabictie/en 300 licrl oejegb al^ wit zwartsel; taantcene baab en eeneselfftanbigljeib 51)11 lologenere, te Uesre ban malftanberen gcfcljeiben; bat eene tae?ftinge is/bat i*i geene jeifitanbig*
Öeib/ en 500 fjet tegenbecf. (b) ïHn betaijle be jfiSenfclje telften^ taat nteutaé benfit/en nieutae gebacf)ten peeft/joa moe^t bejiiscnfdje telften^eene anbrre ^ielefjeöBen bati^bcongcnjmbOeiö ielbe. (c)ijjoHigbatniEtobejeenliamil::g met öct DDaojb (j?ob^/tn 't taeïfi besicle nooit eene geöadjte genaamb taojD--(©ofti^'tniettaeïgescgb/bat be Siele een denkend wezen 1^; taant (a) Ijet benften i^ be bo^me ban be ^iele niet/taant eene baab of taejftinge ftan geen borme ban eetieselfjlanbigljeib jnn/betaijle jij jjet effect baarban t^. (b) «En ooft benfit be giele niet altjjb babelijrt. ï^et li an geene plaat^ pfööfquot;lt;n boobelgfien staijm/ooft niet in be cet2fte bereeniginge in f)er ligtöaam boor be geBoorre be^ menfcljen. I13at joube be ongcfiorene bjndjt toc|) benften ;
dEn 50a 5c ban al backte/ ^oosonbigbe be jKenfdje bou? jrjne gcBoorte met be? baab/ baat Jlgt;aulu^ jegt/ Rom. IX : 11, Als de kinderen nog niet geboren en waren , nochte iets goeds ofte kwaads gedaan hadden. «JlSaat be SielC eene jdfflanbigliEtb/taelfte Befttaaani en geneigb te benften.
VIL Cen iebej inenfdje fjeeft maar ééne Ziele, (©aae jtjn bjiebt^Ietjc Sie^ ieder len. Anima vegeiaiiva, laat on? bic noemen be groeijende Ziele, taaatboo? be e Boomen en ftjuiben gesegb taotbcn te leben. Anima sensiliva, öe gevoelende maar ecue Ziele, taaarboo? be Beeóten leben en geboden, ©e^e 5cgt be t^. ^dijift rezu;le' Beftaan in Ijet Blaeb bej Beesten. Lev. XVII: 11, De Ziele des vleesches is in het bloed. Deut. XII: 23 , Het bloed is de Ziele. Anima ralionalis, be redelijke Ziele, taelfie tag 500 terflonb Befcgjeben/en rebdtjft noemen/ombat be men-fc|je baarbooc rebeneejt/cn Ijet een uit Ijet anbe? Bejïuit. Cen .U^enfdje groeit/ Betaeegt jfcf) gcboclig en plaatfdijft/ cn rebeneert/ niet iebe? boor ccneanbcre^iele; maar be rebdrjfte jicle alleen taejftt bat alle? in ben men-fcöe/soobatbcmenfcBcgeen bjie/noclj ttaee/maa?ccncSidf)ecft.©it Blgftt:
VUL 1. f^et ï©oorb (0ob^/'t taelft 300 omflanbig in aüe beden bcnuowüsi. JÜSen^cg fiefd)?gft/ 3egt ne;gen^/ bat bc ^Benfcfje ttaec of b^ie Siden geeft/50a 3gn ban bie te bejtae?pcn.
2. ®e ^cfjjtft fpjeeftt maar ban eene Side beö menfcljen/ en bat altijb Bewyss. in get eenboub/gdijft ban een liacftaain. Gen. II: 7 , Alzoo werd de mensche tot eene levendige Ziele. Matth. XVI: 26, Wat zal een Mensche geven tot los-singe van zijne Ziele. Matth. X; 28 , Die beide Ziele en ligchaarn kan verderven. 1 Cor. VI: 20, Verheerlijkt God in nw ligchaarn ende in uwen geest. Slijt bc gtde in Ijct ligcfjaam té/ban leeft be menfdje. Hand. XX: 10, En weest niet beroerd, want zijne Ziele is in hem. %\é be Side nit Ijet ligcfjatiin i$/ ban i£»
252 Van den Menscbe,
be mcnfcljE boob. Jac. II: 26, Gelijk het ligchaam zonder geest dood is. {ji
Uewüas. 3. (èlft bic? ficftaat cp jelf öooc sijnc ^ielc/cn i? aljoo ecne jelf» tii
ftanbigljeib. Slnbicn nu be iÓSenfcöe ooli Ecne oe^ocltge 2iele Ijabbe/Buitcn g(
bc rebelijfie/ 300 moeite be geboclige IBitlc bc ^elfjlanbiofteib uitmaüen/ af jg bc rebelijfie/ of gij moepte tlnee of b?ic jelfftanbigljföen gcböen. vDe
geboclige ^ieïe niaaftt be^ ^enfdien seliftanbigöcib niet; taant ban toa?l O
bc menfe^c ecne Bcejitclijftc selfilanbigljcib. ©c ttoee pielen maften ben gi
jjaenfefje niet; taant ban taa^ bc jKcnfdjc niet cenc/ maar ttaee jelfftan» ie bigöcbcn; baaroin/bctoijic bc ^laenffljc één ipVsoo öeeft l)ij ooft éénc Ziele.
Bewijst. 4. SiOobc.iKcnfcöcttacc ofb^icgielenljabbc/soo fjabbc Cfoigtu^ooft ci
300 bele; taant fjij i^ on^ in alle^ gelijft getaocben. Hebr. II: 14. Cti bi
bu^ Ijabbc (!lÖ?i?tii^ ban niet alleen be«S .jKenfcljen nature/maar ooft be li
nature be? boomen en be? bieren aangenomen/bat Ijet ongergmbfte i^. bi
iDan taa^ in ben boob ban be (©obbclgfie nature afgcfc|)eiben y
getacept ban batgene/ bat Ijij in ccnigljeib bciÈi ^e?foon^ aangenomen 2
tjabbe; taant be ttaee giclen taorben in ben boob geheel bc?nietigb. bi
Uowijs5. 5. SCnbicn bc .ïiacnfcfje ttaee of bjic Sielen Ijabbc/ 30a taas e? geenc op» 01
ftanbinge be? boaöen oepselbni liocljaam^; taant be ttaee Sielen sgn in d|
ben buob geheel bc?nictigb/ en bat geljcel bernictigb ig/ ftan codem numero, ta
in datzelfde getal, niet taa;bcn l)e?ilelb/cn 500 moeite ban cenc nicutacSiclc/ b,
beöalbc bc rebrlyftc/ gefeftapen taorben/ en ban bc?ljBC?ljjftt nf be?bocmb bi
taojben/ ?;onbc? te boren getoec^t te sgn of ict^ gebaan te Qebbcn. bi
Bcvrjjsg. 6. Inbicn be menfclje ooft cenc fiee^tElijfie giele ïjabbc/3oo ïtonbc be menquot; S
fcljclcben 3onber be rcbelgftc Siclc/tcgcn ben 53ijamp;el/bie lee?t/bat bc mcnfcöc sc
boob té/aljS bc rcbclgfic Siclc baar uit i^/gelijft liobcn i$ getoonb; en 300 öö n:
leben ftonbe/ 300 30Ubc men niet taeten/ of bc ftinberen cenc rebelijfie Sielc b;
l)aöben/of bat 3c bic baarna joubcn fi?ijgen/cn !joe ftan men 3c ban boopen? tt
©an fton men ooft niet toeten of een mcnfcfie/bic men sag leben/op bien njb ei
ccnc rebelijfie 3iele fjabbc cn ecnrcbelgftfcljepfrltaa^; taant bcstelemogte? h
uit 3ijn/of3|j inogtbanljui^3ijn opcencióopt-snbifcljcrcise/taantnaa? tjet n geboden ban 300banigcn/i^ be siele baa?/baar 5e benfit. Zict/soo bol ongc»
rgmbljcben jlecftt bese btaaünge/taelftc in ben g?Dnb i^ bc 3ielc tc ontfiennen. g
is van ix e ccnc 3iclc bep menferjen i^ban «Job uit niet gefdjapen/en tao?bt k(
niet ge- tclficn^ ban ({5oamp; in be boortteelingc uit niet in get ligc^aam gBformcc?b. glt;
schapen. lt;E)at 9Cbam^ side niet uit cenige floffc/maa? uit niet i^ boo?tgcb?agt/[iltjfit bi
Gen. II: 7. ailj? gt;J5ob be^ menfdjen ligcgaam uit Ijet flof ber aarbe Ijabbc gc- B
farmGe?b/500 taa^ get lebenfoo^; maar God blies in zijne neusgaten den i?
adem des levens, alzoo werd de mensche tot eene levendige Ziele, l^ct bladen ui
in bc ncuggattn geeft niet tc ftennen/ bat bc gielc buiten get ligcljaam i]ö st
gefegapen/en baarna in get ligdjaam i^ ingeb?agt/ maar fiet 3cgt bc 5^
inanierc/ of Ijct teeftcn ban bc?;clbc? fcDeppinge/ gclgft Job. XX: 22 , Als ni
Hij dit gezegd badde, blies Hij op baar; en zeide : ontvangt den Heiligen H
Geest. C^et b?ufit uit bc bluggeib ban üc Ziele al]S een tainb/ bconsigtbaar» ft
Beib/
en bijzonder van de Ziele. 253
s. ijcib/ öe gee^tElpQeib/ al^mebc be bc? bocnbe ben meniScl?
fs boor sijne neuiöriaten abemljalcn. JobXXXIII:4, De Geest Gods heeft mij
n gemaakt; ende de adem des Almagtigen heeft mij levendig gemaakt, (©«j» af te gielc be^ eejften jl^cnfcïiE in (jet liocbaam gefciiapen/ en bat uit niet.
'e ' X. ^jaen mogt brntien Doe nu be hielen bet ^iaenfctjen boortftomen ?
Of ze is- door sadelijke voorlleelingc, of door overzellinqe en onlslekinge,
n gelijlc de eene kaars hel licht tol de andere overzet ? Dan of God de ziele
1* telkens schept, als een mensche geteeld wordt ?
e. |©rj antüiaoröen: 1. ©at be jiele eene gee^tehjftc ^eïfjlanbig^eib i^/quot;Wordt
ifi en niet^ ligciiamefijft^ in sief) Ijeeft/Ijoe fiiötiel men Ijet ooft mogtc amp;egt; mensche
n benfien; baarom ftan be 2tele boor ligcïjamelijfte en ^abelrjfte boorttee' niet
Je linge niet boortgeöjagt biorben; luant eene oorjaftE ftan geen btng
ê. boortb?engen/'t b3elamp;lt;o/o genere, ebele? ban geflactjte ban 5tj jelbe ^ maar da-
n jegt men/öe^iele ftomt niet ban Ijet ligcljaam boort/ maat ban be^jPj^
:n giele/joobjage ift/ban be giele be^babet^/of be? moebe^/of ban bei» géscha-
be? Siet ban beibe/biant baat geene bejinengtnge ban be gielEn/pen-..
j» ooft niet ban een ban öeiöe/hiant ban blijft be b?age/ban be^ babe?g 0n^ge:
in of bes? moebet^ ? lt;!En baarop jal men niet ftnnnEn antlnoorben : en ïjoe ip.
gt;, toorbt je ban be jiele bet aaber^ boortgeb?agt ? SSoo be eigene 2ieïe
i) ban eene ban be oube?«ï geljeel obergejet biietbe/ 50a tna^ be ouber
ib baarna jonbe^ Siirle ; 500 5e boor een geöeelte obergejet tuie?be/5oo biaiS besieïe beelbaar/gabbe beelen/en toa^ geen gee^t/maar een ligetjaara.
i» ^egt men/ be Steïen be? oubejg bjengen be Siele in be brucijt boort cau-
)t saliier, alömaftenbe oorsafien/500 ig be btage Inaaruit ? J0iet uit jaab/
lg niet boor obetsettinge ban be gefteele of gebeelte bet ^rele/ joo moeiéte Ijet
le ban jijn uit niet / en bat ftan ooft niet jijn/ toant bat ip fcijeppen/ en een
i? tue^ft dBobe alleen eigen. *ï?e gclijftcnisfe ban be bjanbenbe fiaaré/ bie
jb eene anbete ontfteeftt en ïjet licljt inebeöeelt/ fjiet niet toepa^felijft/ be-
e? tDjjle f)et licljt iet^ ftoffelijiij? i?/ en be eene ftaargS tjet licfjt oberbjengt met
et uitgaanbe bceltje? tot eene anbrre ftaajg/ baar get floffeltift borbfel binbt. e» 2. ©e .^cljjift jegt bnibelijft/ bat be gieten telften^ ban (©ob in be bniciit Bewüs 2.
n. gefeïjapen taorben. Ziet Pred. XII:7, Ende dat het stof wederom tot aarde Tekstenf
Ut keere, als het geweest is , ende de geest wederom tot God keere, die hem ge-
ö. geven heeft, giet baat tlnee safien/ligcljaam en giele ; ttnee einben bethel»
Üt be / tot aarbe en tot dpob; be reben baarban is genomen ban I)ate ttore be»
e- ginfelj?/ uit aatbe/ uit »l5ob ; jooban/ gelijft fift ligcljaam ié uit aarbe/ joo
3n té be è-iele uit i|5ob. giet ooft Zach. Xll: 17 De Heere spreekt, die den hemel
;n uitbreidet, ende de aarde grondvestet, ende des menschen geest in zijn binnen-
i|S ste formeert. Gelijft a3ob Ijemel en aarbe boor sqne almagt/jonbet onbtroo?-
be jaaft boortgebjagt ijeeft/joo formeert t^fj coft be Sftele in F|et üinnenfte be^
.Is menfefjen/jonbe? tu^fcljenfiomenbe onbejoo^jaften bet fojineringe. giet ooft
3n Hebr. XII; 9, allnaat lt;l5ob genaamb biarbt de Vader der Geesten, in tegen»
r* jlcllinge ban de Vader des vleesches. giet ooft Jes. LXIU: 16.1 Petri IV; 19. b/ 3l! 3 3. ©E
254 Van den Mensche,
Bewijs 3. 3. Uc Side Bcflaat na ben tiooti be# menfcgen op 3icrj5elbe/bfcp i^jc dendood.aban ooft in get begin onafljanfteltjft ban liadjaam; jij i^ an)l:e?feli3ft/ en Ran niet gebaoö toorben. Matth. X:28, En vreest u niet voor degenen die het ligchaam dooden , ende de Ziele niet en kunnen dooden. ^iiöicn öe Side garen ocrfprong uit eenJlKer.fclje Ijabbe/sco ftanbe jij ooft öooc men-fcgen sootoel geöoob toorben al^ fjet ligcljaam/ Inant be maftenöe ooc* jaaft ftan jijn maaftfel bjcbejoni berb^eften/ maar be Siele ftan fjij met beramp;?efien/ 50a ilt;S fyi] ban gcene mafienbe oorsaaft ban be Siefe. Tegenw.i XL Tegenw. 1. ^Jnbien alleen fjet ligcfjaam ban ben JilSenfrlje gegene» rec?ö toiejbe en niet beSiele/joo genereejbe be JtKenfcge niet een Jfêen-fc|je/betDijle be 4il5enfdje beftaat uit Side en ligcljaam.
Antw. Autw. tPe generatie bejtaat niet in be boorö?enginge noclj ban he ma» terie/noclj ban ben bojme; niet in be booztb^enginge ban be ftoffcoffjct ïigegaam ; toant be menfdje fcgept be ftoffe niet/ bic taa# al te boren ban lt;0ob gcfcFiapen; niet in be tioortb?enginge ban ben bo^me of be jiele/ geltjft in tjet eejfte betog# getoonb ig; maar be generatie ijleene baab be# generee^be?#/ taaarboor be materie en borme bejeenigö laojbt/ en alsoo §et gegeele jamengeboegbe boortgeB^agt tDo?bt/en 300 i# be generatie be# menfcljen een luejfi ban menfegen/taaarboot Siele en ligcljaam ber' eenigb biorben/en be brucljt al3oa Ijare nature/haar menscLelijk zijn , ont» bangt/en boortgebjagt Inorbt; bie# genereert be menfeïje eenmenfcge/ fcgoon Ijg nocg be ftoffe be# ligcïjaam#/noclj ber Siele boortti^engt. Siet bit in be geboorte ban ben i^eere ^eju# (©obmcngcFi/bie uit jBaria geboren i#. ïegenw.2 Tegenw. 2. Gen. XLVl; 26, Alle de Zielen die met Jacob in Egypte kwamen, uit zijne beupe gesproten, enz. ïjier ftaat tbd uitbruftliclgft/ bat be Sielen ban Sacob# naftomelingen uit gein boortgebotuen taaren. Antw. Antw. 't 31# eene gebjuiftdijlie oneigenlijfie fpreeftbJijje / 300 in be ,§cf)?ifture/al# in ben bagelglifcljen omgang/bat men boor Sielen per» fonên Ue?ftaat/ get gefied taojbt genaamb ban get eene beel; 30a segt men ooft/ 500 bele goofben/ bat i#/ 300 bele menfegen. ^e petfonen taaren uit 3!acob boortgeftomen boor be generatie/be bereeniginge bersie* len en ligegamen en gun begaan uit gem gebbenbe/ 't sg omnibbelamp;aar/ geliift 3gne eigene 3onen/ 't 3n mibbdbaar/ gelgft 3tjne fiinb#f{inberen. Tegenw.3 Tegenw. 3. öob geefc be ^cgeppinge in be eerfle 3e# bagen geged en aï boibjagt. Gen. 11:2. ^ie# fcljept a5ob nog bagelgfi# be Side niet. Antw. Antw. (©ob geeft in be ee?i1e 3e# bagen alle foorten be? fcgepfelen gefegapen/ en na bien tgb fcgept ^ig gcene nieutae foorten ban fcgcp» felen ; maar onbergoubt be gefegapene/ of in be continuatie ban bie bij» jonbere/gdgft be (fi-ngden/of in be continuatie ban be faa?ten/op goe* banige tog3e get menfcgelgfte geflacgte boor be generatie beflenbig blijft; bu# fcgept (0ob bagelglit# be? menfegen Siden/ 3Önbe individua, bg3an» bete sdfitanbiggeben ban beselfbe foort.
ia ver- XIL ccnige gee#telt)fte selfflaubiggcib ban lt;l5ob uit niet gefega»
pen/
bi | |
fc Vii | |
KI lii | |
oi ft | |
*1 01 | |
tt | |
fti | |
a | |
't | |
bi | |
E | |
Vi | |
V( G tr | |
to | |
H | |
H | |
bi | |
H | |
ti | |
ti | |
b | |
b | |
ti | |
fi | |
ft | |
IE | |
tl | |
a | |
ft |
I
en bijzonder van de Ziele. 255
pen/ igi met verstand ficgaafb. Het VEESTAND geeft bevattinge, oor- standig. deel en conscieutie, of medekennisse.
(Ee rnlielc BEVATTINGE Ijet 6eo?ip ban cene jafie jonbe? baatEnkeie iet^ ban te ?eo0En/ öat Ijet bné of 500 i|/ bit ftan men met jijn Uer» ^vattin-ftanb tori aftrclifien en 30a alleen aanmejftcn; maar be menfelje ftan öabeïijft oeene jalie fiejjjjjpen of fig sejjt et ietji Uan/al let Ijö er niet op/tnat sijn lje?ilanb baatban benlit en jegt.
(©eje Sebattinge 1*1 al? een fpiegel/ in mclften jicö be boorgeflcibe javien bertoonen. «öelijft een fpiegel niet^ bertoant alj* e? niet^ boorgeftelb \$l en fcBoon e,? iet^ boorgeflelb Inojbt/ ebcntael niet^ bectoont aïg Ijet piftban-fier i^/ en cene jafte maar bonfte? bErtcont al^ er maar een ftiein fcljemer»
licötje ig/of al^ l)ij üetoafemb ig/ saobat men niet seggen fian Inat l)et i^/
of ooft eenejafie fefteef/op't Ijoofb/in een anbe? fatfoen/in eene anbere ïtleuc bertoont/ nabat 't gla^ inlnenbig geflielb of geflcpen i?/ 500 gaat öet ooft met pet bejftanb ban een berborben mengejj; bele jaften bie liet Debat» ten moeite/ berftaat Det geamp;cel niet; anberejaften jiet öet confui^ en bon»
fter in/joobat get niet toeet taat get bele jaften bat fjet berftee^b in een'
anberen borm en gebaante; joobat get eene tagtelijfte titaaling te jeggen:
XIII. Dal hel versland des mensehen in den slaal der zonde niel dwalen kan. Kan dwa-'t3$ regclregt tegen öe ^eilige ^cfijiftiire/bie tnel nitbjuftftelijft jegtlen-bat be menftlje blind, Openb. III: 17. Verduisterd in het verstand,
Eph. IV: 18. ©at be geeëtclijfte paften boor be natuurlijk verstandigen verborgen zijn, Matth. XI: 25. ©at men eenen ijber ftan Ijeöben niet met verstand , Rom. X: 2. ©at de mensche niet en begrijpt de dingen die des Geestes Gods zijn. Want zij zijn hem dwaasheid, 1 Cor. II: 14. ©at er menfcljen sijn van een verdorven verstand, 1 Tim. VI:5.
XIV. ^ierilft blijftt/ bat \wtxi hel klaar en dislincl begrip niel moet stellen Het klaar tot eenen regel van de waarheid, ©at men ftlaat en bi^tinct beg;t)pt/ bat be^ripTa0* 1^/nette/gepafte/ met öe jaaft obereenftomenbe gebacgten Ijeeft/ bat geen regel
tnel tuaargeib; maar ombat men get ftlaar en bi^tintt Begrijpt / ^?awaar* baatom get be tuaacgeib met/betoijle be taaargeib in get boortoerp ig. JlSaar men ftan biftbiijl^ niet toeten of me4i eene jafte ftlaar en bi^»
tinct begrijpt/ betogle get ftlaar en bigtinct liegjip / bat men meenbe te gebben/onp toel bifttmjl^bebjogen geeft; en öetntjle on^ öonftejen berbuigtecb be^flanb jicg toel inbeelbt/ bat een ftiein fcgemerlicgtje be bolle mibbagjon ; öaarom jal gij een twijfelaar al jijn leben moeten blijben/bie get ftlaar enbigtinct begrip tot eenen regel bertoaar-geiü ftelt/ gij jal ebbe en bloeb/ gij jal jijne Siele en bele anbere 5a-ften moeten ontftennen/ taant gij ftan bie jaftcn niet boorsfen; ja 500 iemanb be jaften/ bie in get iéoorb d^ob^ geopenbaarb 3ijn/ ooft tail toetfen aan 31311 ftlaar en bigtintt beg?ip/of aube^ö niet al^ taaargeib aannemen/ bie 3al een Atheïst moeten genoemb taorben/ taant jijn bon-fter berftanb sal nooit lt;l3ob tot be bolinaafttgeib toe fiennen/ neeg be
ï?-
r;
256 Van den Mensche,
(©jicecnljefb/ nocfj ben inbloeb (!5ob^ in be anbej^ou^'ioc En rc0S' %
tinge alle? binoen/nacg be pejfonele bereeniginge ber ttpee naturen in /, Cf)?igru? / nocö be lnerftinge be^ (öeepte^ in be taebergcboortc/
noclj bcle anörce jaftcn; maar alj toij lucten taat 43ob in spn i©oo?ü c
openfiaart/ 50a moet men öct gelaoben toaac te sijn/ en on^ baac nef* „
feu^ gcbjagcn a!^ ncffeng eene onfeilbare toaarjjeib/ of aïle geloof en c (^obsbicnst i^ uit. giet tjierban kap. 11, § 27, enz.
Oordeel XV. ^ot verstand beljoort ooft öct OORDEEL, taaarboor men r bohnört EEne jaj}E tnaar of balpcö/goeb of Itlnaab ac|)t. i©it oordeel i^/of een
versiand. kennend oordeel, taaarboor men eene jafte maar in 't gemeen bu^ of jj
30a lierftlaart/en baannebe ftil i^ al^ on^ niet raftenbe; of ren prac- j tikaal oordeel, 't taelli niet alleen segt/ taat toaar of bal#dj/ goeb of
litaaabip; maar bat jegt/taat bier en nu, in beje omilanbiQljeben ban t on? gebaan of niet gebaan moet taorben/ met ïnjboeginge ban öetaeeg»
rebEncn om ben taille ober te Ijalen en te üetaegen. ^
llcl oordeel tot den mille te hrencjen is tegen alle oordeel, (a) IDant/ laat ^
iït naar ljunne meeninge fpjeften/inbien Ijet ïtlaar en bigtinct fiegjip be D
regel i? ber taaarfieib/ en j)rt filaar en bi^tinct örg?ip in fict berftanb ^
befiaat/ 30a i^ Ijet oorbeel ooft getai^ in {)Et bcrilaiib ; taant fjet lilaar 1
en bip'tinct ficgjip jegt iet^ ban be safte/ bat 5c taaar of balecfj/ goeö h
of fitaaab ijl/ jonber bat fian men geene salie filaar en bi^tinct begjiJ' 11
pen/en bat tot eenen regel ber taaarfieib ftellen. j^u/Qet 3rgge» ^an g
eene 3afte/ bat 3e bu^ of 300 i^/ i^ öEt oorbeel ober eene 3afie/ en 300 jj
i^ ban l)ct oorbeel in ijet berftanb. (b) l^et oorbeel ft?ijbt seer bift- b
toijllt;» tegen ben taille/als ïjet segt in be confdentie; bat 1^ sonbe/aSob ji
3iet fjet/iCob sal 't ftraffen/ en bu| maafit ö^t amp;En onrugtig en d benaautab/ en be 3ll3enfcljc tailbe bilitaijl^ tael/ bat bic inbjuliliinge jjem *- j
300 lebenbig niet taare/ maar tegen taille en banft blijft Ijet menig» 1
maal roepen; 300 ban Ijet oorbeel niet in ben taille, (e) (0oft ftelt d
be ^clj^ift fict oorbeel in fjet be?|tanb. 1 Cor. X:15, Als tot verstandi- 2 gen spreke ik; oordeelt gij 't gene ik zegge, (d) ^00 fiet oorbeel in ben
taihe taa^/300 3oube be ^iBenfrlje sonbe tot geene 3anbe ftellen; taant b
30a tail be 3onbaar Ijet tael Ijeüben/ en sijne baben 30Uben 3eer tael met g
3ijn oorbeel accorberen/betajjle 31) met sijn' taille obe^eenftomen. 't ^ b
tael taaar/bat een «jjaenfefje obe? eene salie niet oojbeelt/of Ijij tail baar k
ube? oorbeelen/maar baarom ig Ijet oorbeel self niet tot ben taille beljoo» b
renbe ; en ooli ftelt be jJSenfcjje get berftanb niet te taerl?/ of Ijij tail ber» b
ftaan/ 300 soube men met Ijetselfbe rept ooft 3eggen/ bat {jet berftanb li
tot ben taille beljoorbe; maar Ijet laatfte ijS ongerijnib/ 300 ooli fiet eerfte. n
XVI. ^uot Ij?t bejjlanb beljoort ooft be CONSCIEKTIE. ©e naam b
ttefder6-11quot; 5Elf üjengt 31116^ mebe; taant taeten / Hennen beljoort tot Ijet ber» li
zeiver jlanb / en confcientie i^ in onje tale mede-wetenschap, mede-ken- ft
nature. nisse- Conscientie is een oordeel des menschcn van zichzelven en van ft
zij-
en bijzonder van de Ziele, 257
zijne daden, voor zooveel hij Gods oordeel onderworpen is. ^Tct öe tori-
n fcicntic Drljooren ti?tc jaUcn/kennisse, getuigenisse, erkentenisse.
-/ 1. Kennisse ban gt;l3ob]!i Inille/aan iebc? mcnfcfie öit of öat oeötcöEnbe
? of bfjüiL'örr.öc/met Beloften of b?cigcmcntcn/nict alleen in 't oemeen/
f* maar ooft in 't particulier/ niet alieen ten opsigte ban be saften/ bic
n en bat/nsnar ooii ten opjigtc ban öc omjlanbigOcbcn/hier en nu. goo fclj^ijft bc ronfeientie ben inenfcrje boor/ tuat 60 l)0En E,!l 'atcn quot;'oct/
n en Ijoe ^e bit ftlaarbe^ en ftjacljtige? bort/ljoe be confcientie üete^ ié.
n 2. ^iejDij itomt een getuigenisse, of Qij naar bit lidjt cn ftemiipfc/
Ijnn srjncn pligt boorftellcnbe/OPüaan l)ccft of niet. ïjoe bat be confciet!'
3quot; tie tiaaulne^ acljt rtecft op jijnc baben en obrjeenftaniften ber^elbe met
:if ben boorgeftclben regel/ baarban nette,: Doeft Ijonbt/ en ftlaaJöe? en ftjacl)'
n tige^ getuigcnijsfe geeft aan ben menfclje/Ijoc 5c bete? Ijaren pligt boet,
J' 3. l^iejop bolgt cetie erkentenisse, bat be regtbaarbige gt;i3ob Ijet ooft üicet/ en l)em baarnaar brloonen of fbnffcn jal. ï^ae bat be confcientie
lt dJobjj ftennipfc ftlaarbe? en gebocligej erftent/ en baarop tael geru^tftelt/
ïe of ftracljtigcr ontroeK/ Ijoe be confcientie fjaar bie:ft getroutaei boet.
10 (De.^e b^ie babrn ftelc be SCpostel tnj malftanberen. Kom. 11:14, 15,
Deze de Wet niet hebbende, zijn haarzclven eene Wet. Als die betoonen het werk der Wet geschreven in hare herten, ©at ij» be ee^ftc öaab/na«
i' me lijft/ be kennisse ban 4?obj5 taille en tuet. ©e tlneebe baab/ Ijet getui-
'O genisse ban Ijiinrie gefijftUorinigOeib of br;fc!jil met en ban be I13et boegt
1° Iji) baarbij/jeggenbe : hare conscientie medegetuigende. C|ierop bnlgt be
i* berbe baab/ te bieten be erkentenisse , bat *t3ob Ijet ooft bieet/ en tielno»
'ö nen of ft?affen ^al. De gedachten onder malkanderen haar beschuldigen-
n de, of ook ontschnkligende. ©c.^c baben jrjn ooft te jien/ Hom. IX: 1,
m ' Mijne conscientie mij medegetuigenisse gevende door den Heiligen Geest.
J» Pred. VII: 22, Uw herte heeft ook veelmalen bekend .... dat gij ook an-
lt deren gevloekt hebt. 1 Joh. III: 20 , Indien ons hertc ons veroordeelt. Vs.
i- 21, Indien ons herte ons niet en veroordeelt.
'n XVII. ïgt;c confcientie i«i goed of kwaad. Goed ip je 5e Ijaren pïfgt ^8soea of
it teel boet. (a) Stlfs .^c hiel buibehjft/ ftlaar/ babeljjft bertoont en berre» uaa''
:t OPi'tnooröigt ben Un'Hc (Ciobp/berbinbt en aanpojt om ben luille a?ob^ te
!?t tioen. Kom. XIV : 5 , Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verze-
ir kerd. (b) 5lilp 5e net boeft Ijonbt/ftlaar en ftradjtig obertnigt ban be ba»
J' ben. Cn baarbn (c) aid 3c Inel ontrust of gerustftelt. ^iet be^e öeibe
C' baben/ 1 Sam. XXIV: G , Doch het geschiedde daarna, dat Davids herte
lü hem sloeg, omdat hij de slippen Sauls afgesneden had. 2 Cor. 1:12, Onze
e. roem is deze, het getuigenisse onzer conscientie. Jl^cn jrgt een menfefje
m ban eene ftbiabe confcientie te 5011/als iemanb ober bet begaan ban g:u»
c Inden boï fcljrift/bjeeje cn Injoeginge ip/niet ombat be confcientte ban
a- filnaab ig/luant jij boet fjaren pligt bieï/ maar ombat 5c ban fttoabc
m feiten nbettuigt. ©c confcientie ip kwaad in 3ic05clbe/al^ 3c be b^ie fio-
ij- I. ïift quot; brri'
Van den Mensclie,
bcngcfkïbe jaften tiict lad bort/ 'r jij ijat je in alle öjif/ in ttoec/ of ccu ban be boUcnfiCinLibe baben Ijarcn pligt niet boer.
Kan dwa- XVIII. ^De lijagc i^: of de conscienüe dwalen kan ? ^it mort men U oor af iiquot;c niet. toeten, (a) ©at Unj bc mcnfcöen aanmejften/ niet in ben bolinaaïiten ftaat boor ben ba!/ maar in ben onbolmaaftten ftaat na ben bal. (b) ©at toij niet fpreften ban {jet rcjïccteren of taebejfjeeren oy be ffennigje/tnaarbDoj men Ineet/luat men beoogt/Inat men boet/en 500 bier baben behiustij?. (c) ©at taij niet fp?eiten ban Ijet getuigen ofbctnen^clj 3ijn licQt bolgt of nier. ,(d) ©at luij niet jcggen/bat be ttaeebc rn be:be baab bet con» ftientie ee^t blnalen. Jl5aar lujj peggen/ bat be eejfte baab be: canfcienquot; tie/ Itielfte i^ be kenuisse ban bc beröinöenbe Inet en Unlïc sdob^/ bbia-len ïfan/ en iet? ïfan baorftcllrn alp ben toilfe argt;ob;j/ baar nogtan^ Hoe ai. be tniile 43obp nietig/ja brröoben ié. ï^ie? \§ be eeri'te bbialinge/beje lubrbt nu ban be ttoeebe baab be? confcientie/ biclfte ig Ijet getuigenis-se, al btoaienbe gebolgb. ©e öoïinge ia baar niet in/bat be confcientic getuigt bat be nienfclje 5tjnlicï)t gebolgb Ijceft/ maar ïtj bluaait in Oct getnigeni^fe bat be inenfcije Itieï gebaan |)eeft/ te^biijle Ijr; öüjalijfi ge-baan Ijeeft/ Ijortnel Ijij niet Dete^ Uiipte of Ijij Ijabbe Uic( gebaan. Scmanb ftan een liatjaclj getuigenigfe geben boor Ijet geregte/ jonber bat Ijij tegen 5ijn geinorb fpreeftt. C^ij getuigt/be jafic ig ban bic gebaan/maar Ijij bbiaalt in ben pejfoon; niet bien ijij noemt/ maar een anbe? Ijabbe [jet gebaan/Ijij fpjeeftt naar jijne meeninge/ jijne ronfeientie ;cgt/bat !jij een goeb getuigenigfe gegeben Ijeeft/en i^ üebjebigb ; en cbenlnel 't ié mi^/ 't grtuipcniéfe iié balpclj/en be confcientie getuigt/bat eene balfdjc jaije Uiei Ina? gebaan en goeb taa?; bué btuaalt jijiie confcientic/ Ijem brij» fpjeiienbe/baar !)ij te beroorbeelen lua^. Soo li an ooft be confcientie in nilerleije paften getuigen bat een menfcfjelnel gebaan Ijecft/aféfifj ten rjoog-fte gejonbigb Ijccfr; ai? be eejftc baab bej confcientie bluaait in ijet ftennen ban ben biiHe «öob^/ ^oo moeten ooft be ttnec anberc baben blualen. ]?owösuit XIX. ©at be confcientic btnalen ftan/fiebeptigt ooft Cgt;obf5 il^oorb on» vm';7. Vuebe^fprcfteljjft. Siet maar/ in plaatg ban beien/beje : 1 Cor. VIII: 7, Docli iu allen en is de kenuisse niet, maar sommige met eene conscientie des afgods, tot nog toe eten als iets, dat den afgoden geofferd is, ende hare conscientie zwak zijnde, wordt bevlekt, vs. 10, Want zoo iemand u, die de kenuisse hebt, ziet in der afgoden tempel aanzitten, en zal de conscientie des-zclven die zwak is, niet gestijfd worden ? i'Jier fpjeeftt be 2Cpofii;el niet ban opinie/niet ban papfie/jnaar ban confcientie/en noeint je uerfcfjeibene maien buibclijft confcientie. jegt ban bc confcientic/bat 5c bbiaalt/ toant Ijjj noemt 3c cene conscientie des afgods, UuThc acfjten bat een af» gob ieiglnag/cn batmen bien eeren moeste; Inap bat niet grof genoeg gebbiaaib ? ©e^e confcientie ftonbe gestijfd luorbenin be blnaimge/om te brijr? in Ce jonbe ban afgobenbienpt boort tc gaan. ©oet ïjieramp;ij Joh. XVI; 2, Een iegelijk, die u zal dooden , zal mcenen Gode eene dieust te doen.
Hand.
258
en bijzonder van de Ziele,
Hand. XXVI: 9 , Ik meende waarlijk bij mij zei ven ; dat ik tegen den name Joh. Jezu van Nazareth vele wederpartijdige dingen moeste doen. ftaat Hand'
Incl öct tDüoi'd confcirntic niet/ maat Ijct tucrft bec confcientie siibe Voorbt xxvi: 9.
boorgeittiQ. ©aar men öc £iEf£f)?j)Uinge ban ecne jafic Ijcefr/öaac Ijecft men ben naam niet ban nooben. %ie: tua^ eene tastelijfte et: otabe jonbe/öe ^Dtijaüocii te booben/en tegen SEe.^ii^ te ftjijben; bese 5onbe liluain Uoort niet uit faaagijeib/ maar uit btualmgc/ uit eene berHeerbe fiebattingc ban g?ob^ biille; bic berficejbe bebattingc btung Ijeti/ om aan {31111 licljt getjotilu te 3ijn/en öct to er ft te boen/en Ijet toerft ge«
baan jjefiamp;enbe/getuigöe fjiinne confcientie bat 51) toel gebaan ljlt;ibbeii/
en gaf ljun bjebe en genoegen ober bat toejft/ baat 3e inberbaab een gtu -to cl ft uft ücb;cbcn/baat be confcientie fjen moepte obertuigb Ijebfaen/bat 5c fitualijft gebaan Ijabben/en ljun moepte getojoegb en bejfcö?ilu t)cü« ben. iDugi jien toij/bat be confcientie btoalen fian. Segt iemanb/i^ fiet niet bete: bat men jegc bat be opinie btoaalt 5 anttooojbe/ be btoa»
lenbe opinie ij? Ijet btoalenb beiftanb/ een btoafenb oorbee!/ ben menfdje boorileilenbe iets te moeten boen al^ ben taille vgobj?/ üat taille
niet 153/ en op be bolginge ban bien ben menfclje tebreben te ftellen ai^i teelgebaan te öi'bben; b?c? ig Ijet't jelfbe bat eene btoalenbe confcientie ijj/baacom moet men be orbinaire taal fjouben; taant onber breembe fp^eeïitaijjen fdjuilt boorgaan^ een bjeemb geboden; en op 't Ijoogfte 30iibe f)et maar een taoo^benftjijb 31)11/al*» men't in be 3aftccen^taa^.
XX. ©e ^iete be^ menfdjen ig ooft Degaafb met WILLE. Welke is Wille, eene magt om iets te lieven of te haten, ©ese magt noemt men blind,
niet bat be Menfdje iets lieben of Ijaten 3cubc 3onbe? f)cC te ftennen; maar ombat niet b^ taille/maar Ijet bejftanb ban eenesaftc oorbeelt/en bBgt;
3elbc ben taille boojftelt al^; ücminnclijft of fjatclijft/ en bat in be te-gentaoorbige omjïanbigljcbcn bieren nu moet gebaan taorben. ©itprac»
tiliaal oorbeel omljeljit be taille al blinbelingó en bolgt ijet na; btaaalt bat oorbeel/ be taille btaaalt mebe. ï^et brjftanb freït ben taille fomtijbg ictg boor/niet alg taaarfjeib/maar al^ bejmaftelgft of profjjtelpft/en on»
be? bic gebaante amljel^t Ijet be taille/al ig Ijct tegen lt;i5obs J]3et.
De wille is vrij, l)ij ftan niet gebtaongen taojben. ©e vrijheid fiejlaat isvrü; niet in eveneensbeid, om bcselfbe 3alie op ben3elfben tijb te taillen of vèrsé'iiuquot; niet te taillen boen/ taant be Ijeiltge Cngden Ijeüben eene b^ijljeib in ligheid, gunnen taille/en nogtana ftunncn 3e niet ban (öobjS taille boen; maar be bjijljeib öeftaat in van zelfsheid, uit {junne eigene betaeginge en ge- hêid. neigbljeib eene safte te omljcl5en of te bejtae^en. CenjÉi ftinb^ taille 3clf? ftan niet gebtaongen taorben; 30a lange ijct niet tail/sal [jet niet fdjole gaan/ men boe ooft taat men ftan; maar fj^tael ijet niet 3oube gaan al^ jjet be salie up sic^elbe ücbat/300 fiunnen be omftanbiglje»
ben/ be beloften of bzeigementen Oct ban taille boen be^anberen / en boen gaan/ ombat Ijet nu tail.
M 2 XXI.
259
I
260 Van den Mensche ,
peZieio XXI. ^fcle be^ JlQcnfcIjEn ig onsterfelgk. (jpoti ftan bejclbc tncl jn
tbiijk.ster tornieugen a(^ l^ij iDilöc; maar a3ob ficcft ecnc ceulnige orbonnantie .wat
Oeftclb/bat {Jtj DftniPt boen jaf. Zij ftan üan offquot; fcöepfel bejnfetigb 5
toorbcn/sö ftan ooft niet baoc een intuenbig fteginfii ban jdf torgaan/ tij!
tDantjtj ij^een gcEgt; 500 ié je ban ceuluig. ©ic inb^uft fteeft bejifêcii' be
fclje onuitlnipfciijft in sicSsclben. ©it jegt (öob uitbjuftfielijft en ontnc' i
ücjfprEftcIöft in 51311 IDoarti/ 50a ban be pielen br? a3ob;aiigen alé ban toe
be hielen be; gobloojcn. Siet bit in't gemeen/ Pred. XII: 7, Dat het bei
stof wederom tot aarde keere, als het geweest is, ende de geest weder me
tot God keere, die hem gegeven heeft. Matth. X : 28 , Vreest u niet voor en;
degenen die ... de Ziele niet en kunnen dooden. Matth. XXII: 32 , Ik ben ba:
de God Abrahams, ende de God Izaaks, ende de God Jacobs. God en is gn
niet een God der dooden , maar der levenden. Joh. X; 28 ; Ik geve haar het J
eeuwige leven. Phil. 1: 23 , Hebbende begeerte om ontbonden te worden , 301
ende met Christo te zijn. Openb. VI: 9, 10, De Zielen dergenen, die ge- a(*
Pc Zidc doodet waren ... riepen met groote stemme, enz. Sgoa ftaat er noli ban be be
znii^eu 52'tlen be? goöïoo^en/ Matth. XXV ; 46, Deze zullen gaan in de eeuwige pl)
staat. pijue. I Petri III: 19, In denwelken Hij ook henengegaan zijnde, den geesten be
die in de gevankenisse zijn gepredikt heeft. Luc. XVI:23, Als hij in de helle el/,
zijne oogen ophief, zijnde in de pijne. jien tut] bat be ^iele onitcrpijft ijf. no
isveree- XXII. ©e Siele/teelfte (öob niet buiten jjet ligcfjaam focmee^t/en niet on
d^ug-1 aücen boet beftaan/too^bt/tc^tnijfe sg in ijet ligcljaam geformeerd ^ie
thame. tooibt/ met boo? eenen onbegjrjpelijften banb toe.ïenlijft bejee» na
nigb/joobat 5e te jamen een supposilum, een pe^foon/een ^Beïijidj sjjn. bii ^.ij 51)11 niet bejeenigb bij tacge ban beflaan/gclijft be Cngeien bi-reenigb
luareii met be boo? cenen tob aangenamene Kigcljamen. ïlDac^t u be lie
fgielen op jitfijelben aan te mejften alê aEngetcn/luant bat jijn 3e niet. pc
i©acljt u tjaa? aan te mejften al^of ïjet ebeneen^ lüa^/ of 3e met ba
ïjet ligcljaam bereenigb 3ijn of niet/ ja beter en liebe? alleen biaren; fd
inadjt u be be?eeniginge tugfcljen giel en ligc^aam aan te me?ften alj tb
ren Ijubjelgft/ toant in besc ftellingen fteften en gebaajltjfte gebolgen en scl
ötoalhigen; lnact)t u Ijet ligcfiaam maar aan te me?ften até een imtru.- st£
inent of toejfttuigban be^iele; toant öet eene toe3enlijfte beel ftan geen Iji
inftjument 3ijn ban een anbe? beel. ©e bejeeniginge naautuer ban men in
bcg:i)pcn ftan. gij 3|jn te samen een iHaenpcfj. nature be? Ziele i# met gt
Ijet ligcljaam bejeenigb te 31)11/en al^ 3e boo? ben boob ban fiet ligcfjaam ot
gefclieiben ig/bat ig teg^n ïjare nature; 3ij öejtaat biel/fteeft Dlijbfcöap ï'!
uf bjocföeib/maar 31') i^ niet in eene complete, volle geftaltc. Incomplete B( fuöftantie noemen bnj be afgcfcfieibene Êiele/niet al^of 3e in Ijaarielbe
onbolmaaftt toa^/maar ombat 3e een beel ban f|ct geljeel ban ben JiEen» ®
fclje i^/en niet opfjoubt be nature ban een beel te IjouDen/Inaarom 3ij p£ ooft beïjoubt be geneigbgeib om met Ijaar ligcl'iaam be?eenigb te sgn.
De ziele XXIII. ©e Ziele 30a naaubi met t)et ligcljaam be?eenigb 3ijiibe ij? en blijft aï
in
eu bijzonder van de Ziele.
in fiet ligcljaam/ 500 lange bc JüSenfcöe leeft. Zij is niet op die plaats, bilift in 't .waaraan zij den/cl. iSam:
§)Pant 1. ©an toa^ {jet ïigcftaam boor bien tijb/ en a!;oo ben meeaten daar, njö ^onbe? giefe/ en boob ; taant be nature en ^ciiiiftiire leeren/ bat be JOfèenfdie fte^ft/al? be 2ic(e uitgaat/ gelöft taij bobrn Ijcbben betoenen. B.-wys 1.quot;
2. ©e ejbarenf)fib lee^t bat Ijet ligcljaam jicF) belneeac/en onttaejb Bewijss. tonrbt boor fjet benlirn De? jgiele op aubrre plaatfen/ en 't gene baar ge»
fieuriJ iö/of be .side jirfj brtbcelbt öat 3c albaar siet en fjoo^t/baar ï?a»
men ontroeringen in Ijet bloeb/fiebingen belt;j Ijarten/ tranen/lagcfjen/ en,. 21iquot;bien be Side op bien ti]b ljQnbr:b mijlen ban 't ligcf)aam taas/ bantaaa? bic ontroeringen? ïianoofteeneSieletuejften mdisianiie, in afgele»
genfjeib? 2oa 't ban seliej bat be Side niet in bie plaatfc/baa? 5e benftt.
3. Cn 500 ieinanb tailbe ftellen bat be fgiele baa? ig baar 5e benüt/bieBewjss. joubc sicöjelben taebejleggen met^ijn onoenocgen/bat f)tj soube'öebben/
af^ men jeibe bat ftij zouder Ziele was. ©e pljantafie bertegentuoojbigt be afgelegene plaatfen en jaften / en 500 bcnUt be Siele op bie in be pÖantafie bertegentooorbigbe jatten. 3fn taat plaatfe ban Ijet ligcfiaam be Sgicle ijaar bejbltjf fjeeft/ of geheel in hel (jeheele ligchaam en geheel in elk deel, of in ïjet harte, of in be hersenen, of in Ijet klier, bat men noemt {jet pijnappeüje; Tian ifi niet jeagen ; gelijft be berceniginge boo? on^ bcjamp;orgen ig/ 50a ooft l]ct waar in [jet ligcfjaam. ^iKen moet toe» ^ien/ bat men boot !)ct bepalen lian be giele in 500 ecne plaaté/ be naantne berecniginge niet lo*? mafte/ en bat men/om bat te beter te boen/ bie brpalinge ban plaatjS niet mafte/ of baaröoo? miglcib taorbe.
XXIV. ©e .ïïlenfdje beflaanbe uit 300 een ftunftig en fiedijft toebereib DeMen-ligdjaam/ en 5111ft cene ebde gide/i^ in eenen volmaakten staat gefcfja gchapef6 pen. gt;öob fcfjicp alle bingengocb; iebe??; goebljcib beftonbe in een trap naar het ban bolmaafttljeib om ;nlft een fcftepfel te itjn ; be gocbljeiD ban ben «iilSen--fclje beftaat in |jct BEELD GODS. ©it taorbt fomtijbg gr^egb ban ben tluceben 5|gt;e?)'oon beis q5oböeliï!ien IDejens/ben gone/ taetfte is bet af-sdiijnsel van des Vaders heerlijkheid, ende het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid. Hebr. 1:3, Het Beeld des onzienlijken Gods, Col. 1:15. iEaat pie? nemen toij f}et toeballig boor bc bolmaafttljeib bejs menfcljen/brftaanbE in eenige gdjjftfjeib met be mebcbedüare eigeiifctjappen ^ob^. HPij jeggen gelijfifjeib/toant be cigenfcljappen 43obö sdbe too?ben niet meöegebeelb of Dbe?ge.iet/ maar alleen be geltififteib ban be^dbe. Vierban fpjeeftt be t?ei#
iige ^ch?ift/Gen. 1: 27, God schiep den Mensehe naar zijnen Beelde, naar den Beekie Gods schiep Hij hem. Vs. 26, too?bt bet taoo:bgelijkeuisse baarbij ge-üoegb : Laat ons Menschen maken, naar onzen beelde , naar onze gelijkenisse. ©ie ttoee taoorben 51)11 Ijet^elfbe/en i»? joobeel al^ een jee? gdijft beelb. C^et ficelb o^ob^ beitonb niet in be taelgemaaiu^eib bcgi ligcfjaam^; taant JSob i^een (öce^t. I^et beftanb niet ten principale in be ljee?|'djappije/bat tao?bt albaa? geftelb al^ een gebolg ban 0« fiedö/ maa? Ijet beftonb in be Siele.
3 XXV.
261
Van den Mensche,
Deszeifa XXV. ©m bit ficelb afobj? lnd te berjlaan/ joa moet men baarin bpie gron . jaftcH onbcjfcfteibcniijft aanmcjlkn : namelijft/ ben ojonb/ ben bonne en ï)et ttebolg. Do grond ofljct boocaf oecipcljte be oce^tclijfiöeib en re^ belglifteib D17 guie. De vorme 51311 be Ijocbanigljebtn in be inogenbljc? ten. Het gevolg i£ be tjcejfctj.ippije. 25;) gelijlicnisfc: 5a! een fc^ilbec ten goeb bcelb maften/30a moet Ijij ec^pt eenen gofben en bielfiereiben gjonö af paneel fiebben-; in Uiatej/ in be Uidjr/in b?oog sanb ftan Ijij geen öeelb fcljilberen; maar Ijcin ignoobig eenc planft/boeft of eenige anöere bajtigljeib/ en bac moet ban nog cejpt bereib jijn; bat Ijcamp;^ fienbe'moet Ijn net tjrffen bat boarbcclb/ bat Ijij bJi( uitbjuftften.
©e gjonb/ Ijct paneel i? i)irj be gecgtelijftijeib/ rebeltjliöeib/onftcr-feïijftfjeib bej? bieden? be? giele/en nabe? be faculteiten of mogenblje» ben be? giele/ ai^ bcjftar.b/ biillc/ jjajtjitogten; saobanig mocfite be Sirlc 5ijn/ sonbe Ijct bcelb (j5ob^ baarin gebjufit toorben. ï^ietin be-ftaat be bonne ban Ijct beelb a3oüp niet; Inant bat jjeblien be ^32en= fcljen nog ^ootael na ben bat/alö boo? ben bal/bat Ijcbbeii be buibelen jelfp nog. «öob ben jilSenfclie bejbicbt te booben/ ombat fjij naar (JJobé beelb gefcljapen ig7 Geu. IX: 6, batjietenop Detgenc fjy geljab Ijeeft/ en op bit tafereel bat [nj nog Ijeeft/ op tnelfic Ijet beelb söob^ getoeept biag ; Cgt;ob üiilbe bat tafereel niet gefcijonben Ijcböen. ©c geep» telijliljeib cn mogenbljcib ber gicle beljooren tot Ijet beelb ^iobji/gcljjft Ijet tafereel tot be fcljilberrje; bat ftan 51311 en blijben/ al ig get beelb/ bat baarop bia?/ 500 uitgetnigcljt/ bat men er geene gelijftcnfgfc nicer in binöen ftan/al ftan men nog 5iciT bat er ictp op geincept tna^. Devorme. XXVI. ©e eigcnlijfte vorme, Ijet taaaracljtig b3c5cn ban I)ct beelb i!5ob^ beftaat in be Ijoebanigijeben ban be mogenbljeben be? jiele/ be^flanb/ tuilie en Ijartstogtcn/namelijl;: in ftennipfe/geregtigljeib cn Ijciligljeib.
(a) ï}et bc^ftanb tna? 5uibe?/Ijelbe?/befcijoutaenbe (éob onmibbelbaa,: in 5i;n JBesen en maniere ban beftaan in be Cjeilige (D^iecenljcib. Sn bic omnibbclbare brfenoutainge löobjt ig be 5a!ig!jcib ban oEngelen cn jUScnfcijcn. Ps. XVII: 15, Ik zal uw aangezigt in geregtigheid aauschou-wen , ik zal verzadigd worden met uw beeld, als ik zal opwalven. 1 Cor. Xlll:12, Als dan zullen wij zien aangezigt tot aangezigt. 1 Joh. 111:2, Wij zullen Hem zien gelijk Hij is. 5tl Ijabbc SCbatn bicn trap ban ge* 5igte niet/bic bc berljeejlijfiten in ben Ijemel genieten/Utelftc Ijcm boo?' gcftelb cn bcloofb lua^ 500 Ijij gerjoorsaambe/ 500 tuaj? nogtanp 5ijnc ftennipfe ban lt;£gt;ob bolmaaftt/ cn genoegzaam om 3icij in üien ^ob tc berbltjben/en mecjbej ban tnfj 011^ nu beröerïben finnncn . ©at SCbam bat licljt f)abbe/bli)ftt baaruit/ombat jjij naar i)et beelb ajob^ gefcljapen taa^/ Uiclft beelb beftaat in ftennigfe. Sict Col. 111:10, Gij hebt aangedaan den nieuwen mensche, die vernieuwd wordt totkeunisse, naar het evenbeeld desgenen die hem geschapen heeft.
(b) hierbij taag be loille ïjcilig cn regtbaarbig; Ijg tnag berjabigb cn
bc?»
262
en bijzonder van de Ziele.
UErgcnorgti met (!5ob/ïiij lua^ ftlgbc cn burto in be ïiefbc/ïjij Vuiïbe niet??
buitrn söob/Ijij bcbe ben VtiiHe üaajbig/bjolijft en bolmaaftt/'c
tna«ï bï juiliE^ljcib/glanji en IjeejlijliljEib Uiat ban Duiten en ban fiin» ncn Iras. ®it InaiS Ijct ücelb ban ben ïjeiïigen ^ob/'t tnell'i te ;,-icn ié/ Eph. IV: 24, Doet aan den nieuwen Mensehe, die naar God geschapen is in wave regtvaardigheid ende heiligheid, of heiligheid der waarheid.
(c) U)e Dargtogten tuaren Incï gercgelb/ bie liepen Ijet berftanü en ben taille niet bcioruit/ maar bo'gben bic orbentelgft; al öe treft/ af be lugt Ina^ naar c?Qb/ otn bieu geburig te genieten/ en naar sijncn Uiille/ om bien te boei?.
(d) gijne memorie Inaé basten ïebenbig; geïtjft ïjij cipme.jftcnbe toa^ op alle?/ soo ontljielbe Ijij alieg/ en ftonbc in bie t)erbenftinge/ en Tjet boorlebene met Ijet tegentooorbige bergiitjftenbe/ jien öob^ tuijsijeib/ goebljeib/magt/en a3ob baareber berjjeejliiften.
(e) 5tlic leben bcp ligcfjaamg taaren hiapenen ber geregtigljeib/om bie Ijeiligöcib uit te tuerlien en te bejtoonen; in fumma/'t luas allicfjt/ al Ijeiligjjeib/al regtbaarbiggeib/al orbenteltjftamp;elb/Inat in 2Cbam tuaj?
en uit ftem boortfttnam.
XXVII. Het gevolg ban fiet beclb iJ?obé i^ be heerschappije ober be-tGevoig. geljcele aarbe. Gen. 1:26, Laat ons menschen maken, naar onzen heelde , naar onze gelijkenisse; ende dat zij heerschappije hebben over de vis-
schen der zee, enz. T'e JlSenfclje naar (J5obg beelb gefcljapen jnnbe/ ^oa jeibc u5ob tot !jem/hebbet heerschappije, Gen. 1:28. (De;e {jeejfcfiappnc ocfenbe Slibain met icbe? birr .iijnen naam te geben. Geo. II; 20. v!3ob ió ontsaggeltjft boor alle fcljepfelen/en luaarin een finaal ban a?ob i^/
bat ig ooft ontjaggelrjft; gelrilï ülijlït alg een Ijcilige ij5ngcl jielj aan Jla.enfc[)cii bertoont. «30b gaf Slbam magt otn te Ijeejfcljen/en gaf Ijet gebirjrc cene geneigbljeib cm onbe^tnorpen te jijn. iDoor be 5onbe lieeft be jisenfclje bat regt beiloren/nogtan^ ^eibe J3ob tor Ji^oaciquot;)/ülieder vreeze, en ulieder verschrikkinge zij over al het gedierte der aarde ... zij zijn in uwe hand overgegeven, Gen. IX: 2. ï^tcrobe? looft ^abib ben l^eere/Ps. VIII: 7 , Gij doet hem heerschen over de werken uwer handen,
Gij hebt alles onder zijne voeten gezet. IDe onbeHcejben Ijeejfclien ober fommige bieren/ en bar met getnelb; maar be ïnnberen l)rböen
Inebejom regt geft^egen tot ailep/ fioclnel Ijet gefiniift boor ren gebeeltc ljun nog niet taojbt toegelateiii/ betoijle Fjct ljun niet nuttig ié.
XXVIII. Ucl beeld Goils hnildc de Meusche van het eerste ooqenblik sijnes DeMen-zijnnaf, joobat Ijij niet eejst gefcljapen in puris mturalibus, in en-^t0j|n kele natuurlijkheid, jonbe: ftennigfe/ gcregtigfieib en ijeiltgljeib/ Ijebbenbe oogenblik alleen ligcljaam en Side/ en in beyelbe be^ftanb/' taille/ gcnegenljeben zonderdu rn memorie/sonbe^ eenigc goeb^eib of fttaaabljeib in beielbe. i©aiit 1. ^eestf0' ©e ^cÖJift segt bat nejgenji/en baarom i,s bat te bejtaerpen. 2. ï|ij Bewijsi. ij? gefcöapen naar ^ob^ beelb ; geiijli een fcijilbe?/een JlSenfcDc taif^Bewij3quot;
len»
263
IcnbE uitfc^ilberen/ ntct ce?pt ict^ maaftt gonbc? seljjRenipfe/ cquot; baarna ^ Öet fatfocn en be tjclpnitefe baarin ö?cnat/ maat in elften t?eft fjet
ficclö tracjjt uit te bjuftften; 500 ooft l5ob öen tïll3EiifcFlc fc|jpyypquot;öc/ ir
form er? be ïji) j)eni naar 3!jn öeelb / en tijnftte bat al fdirppcnbc uit. lt;£
Bewijs3. 3. ^irjöiï/be 3Benfclie i^ -,ee? ooeö offcfjapen. Gen. 1:31. Pred. VII: 0 29, Alleenlijk ziet, [dit hebbe ik gevonden, dat God den Menscne regt
gemaakt heeft. Mi\ jonbe? bit bcelD Vua^ be JilSenfcfje niet see? got-D/ ft,
niet reijt/ toant Ijij Ijaböc get puntje ban 50ne üolmaafttöeib niet/ ui
maar toaa niet brei bete? ban een brc^t/ ja Tiet migfen ban Tjet beelb jj.
Bewijs4. ban (!3oö iji 3011 be. 4. ^e 4l3cnfclie liia£ rjrfcljapen tot be?Oce?lijftingc ti,
ban 45ob in ï^emuiben en in stjnc bie^ften; bat einbe ftonbe Jji) niet 3c
bcreiften 3011 bf? l)et beelb/3onbe? ftennipfe/DCfÖtioOfiö pn Ijciliaftfib. bi
Bewijs5. 5. goobanig als be allenfel]e riejfcflapen taorbt/soobanig moeite SCöain p,
3ijn/cn 3oobanig ip l)ij getoeept. 4Su/ be jBenfclie luo^bt naar a5ab^ g,
beelb fie^fcfjapen/ 300 ié ban Stïbam 300 gefcfiapen. bi
Hot beeld XXIX. Uil beeld, schoon hij daarmede en daarin yvschapen is, is hem g Gods is n{Qi hopen zijne nature toecjevocgd, opbat Ijet bejftinberen 30ube be on»
soheniet geregclbftcbcn/bie 1115fel)en be bobenjte en onbejjle mogenbljeben/be?- Ui
boven zij- ftanb/ taille en genegenbljeben 3onbcn ftunnen ontflaan/ of opbat f)et bi
toeKe-ture be?tjinbrren 3onbe/bat Ijet Ijntoelijft (500 ongertjmb fp?eeftt men) tus- rr
voegd. fcljen giel en ligcftaam niet ren tbriptig öubielijft biie?bc. jBaar het ^ was hem natuurlijk ; Ijet brfjaorbe tael niet bij fjet lDe3en be? Ziek/nod)
l)et bia^ gren b^enlijft beel be^ jiaenfcOen/noefj ooft geene toesenlgfte gi
eigenfci)ap/ 300bat be Jl3enfclje jjet beelb J5ab^ be?lie3enbc/3ijne nature 0)
niet bejloor; maar gchjft be ge3onbljcib/aljgt; uit bc Vnclgejtclbljeib ban bi
Siel en ligcljaam bloeijenbe/ n^tmijlijft i#/ 30a luaoquot; Ijrm j)et beelb ^obé ee
ooft natunrlijft/en Ijet beljoorbe tot tiet bie^ijn ban ben jl^enfcfje/ en nl
tuo?bt baarom genaamb de oorspronkelijke geregtigheid. iDit blijftt albng': bt
Bewijs 1. 1. SCöam in ben (taat ban bolmaaluljeib/f)abbc geene genegenfjeben/ öc
bic ftjeben tegen 3ijn bejftanb/anbe?^ luaé ïjij niet bolmaaftt gelticept/ O]
maar in 3ijne*natnre tegen Ijet tienbe gebob/ bejöiebenbe be oiibcrge' tn
Bewijs2. tioegbljeib en begre?li)l;ljcib. 2. ïfij taag ban 3ijn eejfte begin 3ee? goeb/ 3,1
ïjsbbe Ijet beelb il3obö / be?f)albc inaé be oorfpjonftelijfte geregrioljeib fit
Bewijss. ïjem natmirlijlf. 3. (De gelijftbormigfieib met be toet be: nature ié 30
ben /Kenfclje niet babeiinatuujlnft / maar natuurlijft. Rom. 11:14, gc
15. i?rel mee? ban be bolmaaftte obe?eenrfomfte met be iEgt;et in ben 30
Bewüs4. eejjlen iBenfclje inneb?iiftr. 4. ©at boo?tgeplant 3ocbe 30quot; gchior- et
ben/ inbien be ^Bcnfclje niet ge3onbiGb Ijabbe/ taa^ ben ^BenfctjE na» C
tuurlijft. Sn be oorfp?onfiehjhE grregtigljeib 30ube baortgeplant 3tjn be
oetnorben tot be naftomelingen / 300 Inaé 5e Ij cm ban natuurlijft. ié
Bewijs5. 5. Wc p?ibatie/ be beroobinge ban ïjet beelb lt;!5ab? / be be?borben' SC heib ié nu ben JlSenfCfjE natuurlijft ; Wij waren van nature kinderen des toorns, Eph. II : 3. 25oo bfln ooft be l)ebbrlijfif)E'b
bsn
en bijzonder van de Ziele. 265
ban be oo?fp?onREÏijfie geregtig^Ett1 'n bm liolmaaftten mcn^cfj uatuu^ïijtf.
XXX. ©e nienfcfjc soo Öe'lig cn gcfctjapen snnöe/Vuie^ö gcfteïb Des men-
in l)ct paradijs, al^ sijnc luaonplaatfe. t^rt taoorb paradijs tuo^öt in fjet (0, {jrr^tainent niet gcUonben ban Hoogl. IV: 13. ©uojgaan^ taojbt Ijet piaatso genormb Eden , 't tBElli afftamt ban Ur^maftcfptjBib. 't ïBa^ een ijof ban a5ob op Den bepbcn bag gcfcftajjen/ be?mafielnftfte ban ben bejma»
ficltjrien aa?böoDein/ 't tuaé oo^ttoaa^t^ ban be Jitóiöbelanbfcbe jee/30a Uecl men fcfjijnt te ftunnen afnemen; maa? elgenlijft tuaa?/en öoe g;oot Öet getocfét iö/ ié onjelJfr. 3[ft geloobe bat liet 30a be.Jtaoe^t i^/ 't 3ïj boor anbcte toegen/ 't 3ij baoj ben 3unbbloeb/ Dat men jjet nu niet 3oube fiennen/ al bias? men Dp be piaatfe 3cl\je; 't biaié ronbom 300 fiefloten en ontLifgaiiftelijR/ bat geen menpclj af öeept baac nit of in fionbe gaan/ ban boo: cenen Itirg/ in bielften een engel geltelb biierb om ben toe»
gang tot öctsclüe boo^ ben grballen menfclje te fieltiaten. Gen. III; 24. Wc be^maRcfijftljeib bias 300 gjoor/Dat baiuom boo? geli)fteni#febe De?be hemel Ijet prirabnö genaamü bio^Dt. Luc. XXIII; 43. 2Cor.XII:4. Openb. 11:7.
XXXI. 3fn Ijet mibben ban besen öof (CDen biaé be Boom des Levens,
toelben bnj adjten niet eene foort ban bnomen/ niaa? een eenige ö'-'om ge»
taer^t te 3ljn. Gen. 11:9, De Heere God hadde alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten ... ende den Boom des Levens in 't nddden van den hof.
feoa bias Die boom Dan niet op anDere plaatfen.
©C3C boom biajj geene afbeelbinoe ban Den tlneeben ^ejfoon in be ©dö» De boom DciD/ ben Sone; biant (a) Dat ölijfit netgen^ uit. (b) oEnoeft n'ft obepeenftainenbe met be löoöljeib/ bar Die boor een ligcljamelijft beelb/ en atbeeidiu-bat Dooi* ren boom/soube afgebeelb toorDen ; biant ©ob jjeeft be^öoben
eenige li(jcl)amcltjfic gelijftenipfe ban i^em tc mallen/ en Ijeeft tjet 3elbe (je0nd3, 0,1 niet grbaan. (c) Cn ijet souDe Den bolmaaluen menfefje/ bic 43ob regt lien-be/ niet pjofiitrlijli 31311 gebiee^t. (d) ©e f^eere ^311? Cll?iptu3/ be 4Bib»
belaac bcé J^rjbonDs öe? genaOe/ biojbt De 25ooni bes SCebenja genaamb/
Openb. II; 7; XXII: 2. 4Biet ombat l^rj boac bien boom Inaiö boo^gebeelb/
taant SliDam in Den ftaat De? bolmaabtfieib fjaDbe geen iiöibbclaar; be JBiDbelaar bias Fjem ooft niet geopenbaarü bat Itamen 3aube/ en fcljoon Ijjj ftonbe gelooben alle^V biat lgt;em ban (J5ab boo^geftelb biie?b om te gelooben/ 30a geloofde fjij nogtang niet in CljJi^tusj/ omöat tjem niet Uiaë lioor«
geftelb/ en 300 be boom eene afbeelbinge Itiais gebieeét ban Clpistn^/300 Soube 5CDam/ nu in Ijet ©ejbonb De? lt;£5eiiabe3ijnbe/tuel Ijebben mooen eten ban Dien boom/Daar f)ij integenöeel Daacban gebieerb biierb; maar Cfoigtiiö biorDt 300 genaamb boo? toepa^finge/ bij gelgfteniefe/toegen^ be ftradjt ban 3tjn jl^ibDelaat-ambt/ biaarboor i^rj 5ct lEben Der sijneii ié/ en f|im Ijet eentaige leben geeft/ ban gcttoclu be boom be^ leben^
SCDam een boorbeelb en sacrament was.
Deze boom hadde geene natuurlijke kracht om den Men se he Ie bewaren, Hadde dat hij niet stierve; inant (a) be onftejfehjftlj^b fjabDe fj33r fonbament geenc n»-I. ar( nfet
Van den Meusche,
tuuviyko nil t in ben Doom/ en (b) ooft tnorbt niet ren luoo?iï baarban in tie ^êcljjif' herleven tllrc Orrcpt. (c) Cquot; Ijoc jouden ooli be naftomelitioen ban SCGflm/,^00 te bevva- Ijij in ben ftaat bee Uolmaafttljcib gebïelirn luaé/ aI3 3c be geliecle lue» ren- telb bEiliiilbrn/ Ijct gemaaftt Iji'böcn jonber bejcn booin/bic maar ccn toa^/ en Oaf allrc 11 in Ijet parabij?quot;/ souben bie ban geftojben 5i}n ? (d) %liz be anbrre Ouomcn taarcn tot fyij^e/ en 50quot; liijcljaam bias in gt;u[« ficn tempcramrnt en 50a bolmaaftt gcfcljapcii/ bat Ijet gccnc onge^onb' !)cio onbcjlDojpeu/ en baajom ooft geene mebicgnen ban nooben tiabbe. ^00 b.u be boom alleen lua? ten farramrnr ban Ijet eenlu'ge leben. Pe boom XXXII. ^n Ijet parabij^ laa^ oo!i be Boom der Kennisse des goeds «iaseke(ic3en ^es ö'cn ön niet mogte aanraiien/ roef) baarban eten. Gen.
goeds cu3 II : 17. Maar van den Boom der kennisse des goeds ende des kwaads, 'les daarvan en zult gij niet eten, Gen. UI: 3. (frlijft be ^Sooin belt;3 JCebenji liwands. I1]aa, tnag er ooft maar een 25oom ber ftenni^fc beg gocb^
en brg ftlnaab^/ niet in foorte; taant bat jlaat nier/maar in getal/en liij taojbt maai eenboubig gcnocmb be boom. ibaajom bat ÖQ bc^e Be» uaminge bjaaijr/ ip uit be benaminge jeibe af te nemen/ namelijft: (a) s©m« bat jjet een pjoefüoom taa?/ luaaraan «Uob bepjocben tuübe of l)ij in het goebe boltjaibbe/ of tot jjet fttaabe be^biel/ gelijfl 2 Chron. XXXII: 31, God verliet bem , om hem te verzoeken , om te weten al war, in zijn barte was. (b) (0mbat fjij/ 300 [jfj baarban at/ jonbe taeten/ tjoc goeb !jij Ijet geljab ijaöbe/ en in luat sonbigen en bjoebigen (laat Ijtj siclj ijabbe geb;agt.
Adams 3Cquot; bejen Ij of ftrlbe be ï}eerc 5Cbam en Cba om dien te bebouwen work. ende (iien te bewaren, Gen. 11:15, opbat be beesten baarin niet ftomen/ be nette plantage/ be ficrlijfte bloemen/ be geurige ftmiöer. met boeten niet benreben cn afeten joiiöen ; ooft 5onbc Ijij ben Ijof bebontaen/be boomen naa? 3rjn tociüc[)agcn met fnoeijen fatfoeneien/om b;ucljtbaa? te boen syn/ ooft Ijie? taat jaaijen/ baar taat planten/ bat alle? niet tot 51'jn tast en betmoeibljeib/ of in 't staeet ban jijn aangesigt/maa? tor 3ijn pleisie^ en bejmaaft; taant ren bolinaafit menfclje mogte en luilbe ooft niet Ipbiij 51311 naa,: ben ïigcljaine. 23eljalbe cp ben Sabbath-dag, ban moeste Ijij rusten/ ban taejft afjjouöen naa? Ijet boo^bcelb/ üac jijn jBaftej ÖEin orgeben cn beboicn Ijaböe na te bolgcn.
XXXIII. (©né IjabDe Slibam aüeö in bolmaafttljeib en bermaaft naaj ligdjaam en Slelc/ en 5aube/ sonber eenigen boob te sten / na sijnen p^oefti)i3 bolmaafttelijft uitgefjonben te fjebüen/ olic^gcbragt 5tjn getao,:-bcn in ben bcjben Ijemel/ be ecutaige rjecrlijftljeib. ï)at be Siele onftej-ftiijft i§/ ij? in bit ftapittcï getoonb; Ijet ligcljaam taa? tael uit clemeii' ten t' 5amcn gE|lelb/ maar in itilft een temperament/bat ö^t befttaaam taas om met be otiftejfclijfte Siele tafjenlijft bereenigb 5ynbc/te leben 5onöe2 ooit sielfte of Doob onbertaorpen te 55311.
Do men- De Meusche zoude ook viel (jeslorven zijn, zoo hij niet gezondigd had-
de;
2G6
267
eu bijzonder van de Ziele, «/
de; maar inec ligdjaam en ^ieïc ren fjcmcl jijii gcbarfii. Blijftt/sche
1. ïlit be ficlofte ban öc ceutaige geluSsaligljciti/ap conbitit: ban bol»
ü?agtc gcljour.iaamfjeiQ/ taaacUan bcneticn ja! gcljaiiDElü tuorbcn. Sao zijn, zoo 30110e ban bc menfclje / bolgcng a5oDé luaaröf ib/ niet gcftorlien jijn/ d
maar l)ct gebaan tjcüBenbe/ joiibrj ben boob tc sien/ cculnig iuböen i.a.ide, 0
gelccfö. Bewijs 1.
2. Uit Tiet b:Eigrincnt a3sibp7 Gen. 11:17, Ten dage als gij daarvan Be^ij3 eet, zult gij den dood sterven. 3!nbicn tjij EbEiilurl geitorliEn jouDe 31311/
500 lna^ ijtt bjEigemEiit geEn bjeigEinent. lt;£n gelijft Ijet b?EigcinEnt tien baoö bjeigöe op bE janbc/ 30a be boob 00U anöer^ nergens; am gEftomen/ ban om De 5011ÖE/ geitjfi te sien is/ Gen. lil: 17—19. Kom, V ; 12, Gelijk door céncn mensche de zonde in de wereld gekomen is,
ende door dc zonde de dood. Kom. VI : 23, De bezoldinge der zonde is de dood. Jac. I : 15, Do zonde voleindigd zijnde, baart den dood.
XXXIV. S.too r)ee;lijft en onite^felijft/ eu met üelofte ban Eeutatge 3a-niei-ligljeib Ijccft a?ob SÜbam/ en in t)cin be gcljeelc menfcfjelijfte nature en fillc menfcljen gefcljapcu/ aiö in fjem sijnbe gefcljapen ; 300 ftunflig Ijerft laster van $)i] 51)11 ligdjaam tocbErrib. IDie 31)!! 3e nu/bic be ij?gt;erEfojmEE?be leetE 1gt;artiiequot;-lanteren/en 3cggen/bat iDij scggen/bat £5ab bEii EEticn menfefje tot bE 3alifiljfib/ en ben anbErcn tot bc UerboEmEnijfe grfefjapen ijeeft? IDij bEtuigen bat 60b alle menfcfien in 5tbam tat be 3aligOEib Ijeeft gei'dja^
pEii/ eu bat ftrt bff? nu-nfcljEU Eigen jcljulb ié bat f)5) bc^boEinb lyorbt.
i-}iE? ftuffc om (60b re bEjljee^iijfien en te prt)3en/ bat a5ob ben merstoffo-menfeije 30a uunEinEnbE ÜEUtuaam naar iigcljaam en siele IjCEft gemaaltt ^°r,^r' rn in sulU ecne ijeiligljcib en IjeejIijUIjcib gejlclb/ tot eerc ban sijnen idnp.i' palier/ om C)em tE lobEii eu te pjsj^cn/ 50a abEt aüc bc Uu'jfien bf|
fijecreii/ al? in bc fdicppingc en öeiJtuaammafiinge ban Ijem 3Ellien. tjic? gruw;-3irn Imj be gjulaeliilitjEib bei 3tgt;nbe/ bat be mcnfcljc/ met 300 bdc int-iicmenbfjeben bcgaafb/ rn met 300 belc Uefbeöanbcn aan sijncn ^camp;rp- 01 pc? bcrüonbcn/ ban t}cm iiö afgclDEftcn/ irjem beractjt en betbiorpcn Ijccft/ bat fjtj geen l^cerc tibc? Ijem 3aiibE3ijn; maar bat f|ïj 5EIUE 3ijn eigen tjeer luilbe 3'on/ eu naar 3|jn eigEii biille IeIjeii.
ijicr i? ftoffc om gocb tc tieurcu bc rcgtbaatbigljcib a3abê/ afö C^ij En lt;10 ben 3onbaa? bi^gclot naar 3ijnc Incgen rn l)cni bcjbocmt. ^ic; b 1 inf;t bc onamp;eg^ijpEltjlic gocbljcib en toijsOcib «nBob?/ bat lr}n 3ulUc ban5e men- dc° froer,-'
fdjcii/ IjoEtucl niEt alle/ nag lucberom met 3idj be^oent boor ben .4Bib'keidGods.
belaar 3Ic3ii^ Cljzistu^/ bic £jtj uit übam Ijeilig/ en aïsoo bejclfbe nature/ bi? gcjonbigb Ijeeft/ tjebbenbe/ Ijeeft boen boojtftomen/ en bc ft?affe be? 3onöc ban 3ijnc eigene naturE IjECft boen b?agEn/ en alle gcrEgtigijcib bolbjEngcn/ en bat frjtj 3ulf{e menfcljeii Incbcrom tot 3ijnE fiinberen aanneemt/ en tot i^cm iii eeubiigE saligljcib opneemt; ^ein 59 baaraucr eeutnig lof en eere ge3egb. Stmen.
KA
rei 2
Van de Voorzienigheid Gods.'
Van de Voorzienigheid Gods.
Voorzie- i. öe66Entie te ^cFieppinge alïer bingen fn't oemeen/en fee?
watbe- Engelen en bea snenfcf)en in 't faijjontier/ gaan tug boott tat öe Voor-teekeut. zienigheid Gods neffen^ alle ^ijne fcljrpfclen.
bejftaan baarbooc niet ecne cnlfele boojtactenfcfjap a?obiö/ ooft niet |)et onberanbc?lijft bciïnit dnobé ober alle bingen / bie gefdiieben jouben / taaarban tair) Kap. V. gefjanbelb Ijebben; maar Inij bcj|taan baaebnur be nitboeringe lian bat befluit/ be batieiijfic boorjojge en öe-ftlpfifiinge. ^.ier bit Gen. XXII : 8, 'God zal Hem zeiven een Lam tea Bonamin-brandoffer voorzien. (Pe ©ooiyeniglir'b biorbt noft genoemb ordinantie, ^ Vs. CXIX : 91. Gods weg, Ps. LXXVII: 14. Gods hand, Hand. IV: 28. Gods dragen, Hebr. 1:3. Gods werkinge, Eph. I: 11. Gods regeringe, Ps. XCIIl:!. Gods voorzorge, 1 Petri V: 7.
lieschrö- II. ïiatecljipmuii öefch?tjft be ^oo^lentriljctb ftlaar cn gob^alig» vmge. ijjij; nöe almagtige cn alotntegentnoo^bige firacljt lt;(5aöiS/boor tuelUe £Jtj „Ijemel cn aaebe/ initpgaoc?^ alfe creaturen/ gefijft al^ met jijne Ijanö „nog onbe?ljoubt en ai^oo regeert/ bat loof en gia^/ rerren en bjoogte/ „brurljtbare en onbnicljtüare jaren/ fpij.^e en b jan ft/ gesanbfielb en tijanft» „f)cib/ rijfibam cn armoebe/ rn alle bingen/ niet bil gcbal/ maar ban „yjne J^abejlijfte Ijanb on^ tocfiomcn; bat bi!) baaiain in alle tepen-„fpoeb gebuibig/ in boojfpaeb banftbaac moeten jijn/ en in alleé/ bat „on? nog torftcmen lian/ een goeb toeberjigt F)Eübcn np cn;en gctroiu „toen «Êiob cn ©abcr / bat oiijè geen creature ban sijne iicfbe fcftciben „3al/ aangeven bat alle crcaturpn al.^oo in 5ijne (janb sijn/bat 5e tegen „3t)nen toil jicfj noefi roeren nodj fieiiiegcii ftunnen.quot;
is ecne quot;t S? ct'nE kracht Gods; niet alleen ombat be i^oorsienigfjeib iiitge» Gods ' üJ^tbt boo? ben SClmagtigen/ maar ten opygtc ban bet oefenen
ban bic ftjacljt naar buiten in bc fclicpfrlcn; bug ftaat er met nabruft/ Mare. V:30, Jezus bekennende.... de kracht die van Hem niigegaan was. Aimagtig. 't 3? ecne Almagtige kracht, goo torj in3ieii be g^ootljeib ban Ijet ge» öouto/ bc ontelbare fdjepfelen/ be onbebenlielgfte bcjfcljeibenbcib ban bcrselber aarb/ fatfoen/ ^ct beftaan cn blijben ban icber bing in 3ön toe» 3cn of aarb/ alle betoegingen be? fc|)epfe(en/300 ber lebenbige/ rebelijHe/ al^ lebEnloo3e/ be nette orbe ban ieber bing in sjjnc betoeginge/cn l)oe liet ecne liet anbere gaanbe maaftt cn borbert/ men 3al 3iclj in beltoon» beringe berlic3cn ober be oncinbigïieib bc? ftracljt cn bntéljnö «Sob^/ toaarboor bat allej? onbe^liouben en gcrcgecjb toorbt. ©00? be^e ïtjacl)t boert «Sob allc^ toat ^ii tail ontaebejfïanbelijft uit / niemanb fian Ijet ^inbeten, ^iet bit Jes. XIV: 27, De Heere der Heirscharen heeft het in
zijnen
268
Van de Voorzienigheid Gods.
zijnen raad besloten , wie zal het dan breken, ende zijne hand is uitgestrekt , wie zal ze dan keeren ? Jes. XLVI : 10, Mijn raad zal bestaan 7 ende Ik zal al mijn welbehagen doen.
't 3$ fcne Alomtegenwoordige kracht Gods, niet aUecn ten cp^ijjte Aiomte-ban Ijet alomtegcnlnoojtiige Ine.^en dJobis/ maar ten cipsigte ban öc uir-^'°gt;voorquot; gaaiibe Uradjt in ös fcljfjjfclen. iPe lJ?acf|t bloeit niet alli-Eii in
't ïiemccn in alle^/ raalit niet alleen öe ce?fte onberoorjaWen aan/ en bat öie üan brjörr be beUieoinoe en tnejtiiiige in üe anbece anbi-rocij»
jatten berbJcftlJcn en uitlne;Hcn jouben; maar bie ri:act)t b?ingt bont in irbe? fcljrpfei^ beftaan/ en boo^ Diibrroor^aiien [jenen ga^nbe tut l)et laatfte effect toe/ raaftt bat ten op^igre ban bic Hracl)t onmibbelbaar aan. gt;Egt;n^ er niets/ nocl] baar betoeegt jicl) nieté/ of 4?ob5 Uradjt i]S daarin / en beloont sii'l) baarin/ en Ijabben linj Ijelbecbec gesigt/
toji jagen je in allré.
lit. [lal in alles eene Voorzienir/heid Gods is, iE? JOO ftlaar in be natnrC Dnt er en ^djjiftiire/ bat bij niet beter ban een Slitljcïdt ig/of ten beste een y0n0erzic. blinüe mol geadjt moet tuorben/ bic be i^oorjienigfjeib (J3ob5 loocljent. nigheid'
1. ^iet bit in be nature/ bie jat 't u jegaequot;/ Viaigen^ fjet getuige nipfe ban 3ob/ Kap. XII; 7—9, Ende waarlijk vraagt doch de beesten, i.'uit de ende elk een van die zal 't u leeren ; ende het gevogelte des hemels, dat nature, zal 't n te kennen geven. Ofte spreekt tot de aarde, ende zij zal 't u leeren ; ook zullen 't u de visscheu der zee vertellen. Wie eu weet niet uit alle deze, dat de hand des Heeren dit doet?
(a) 25li)ft op iebere jalie/ bie n imojltamt/ toat ftaan/befeftoutot 5c't Bestaan aan alle ftanten/ tot bat gij e? bc 2Clniagtige en SJIionitcgenlDoorbige iüacl)t (tfiobjï in jiet. 3!ebcr bing jegt/ bat Ijet 51)11 üic;en en beftaan
niet Ijeett ban sicïj jelben/ bat Ijet ban gt;6ab is gefcljapen/ en bat Ijet baaroin al 500 lueinig boor vcfj jelben beftaan ban / als jicl) ielUen boartbjengen/ bat tot beiöe be^elfbe liracljt Uerei^cfit biorbt. lt;Cn 300 ï|et onatljanlklijft ban «öab. Voa^ / bat fiet ban boor jicl) selben niet onber/ maar neffenjS «3ob ftonb en lne?lïte.
(b) giet op be geljetie orbr/ bic in fjet geijcele 2CI i^/Tjoe bat iebec De orde. 5ijn ttie^ït fjeeft en boet/ 't eene 't anbere niet in ben bieg \%/ maat
met Ijet anbere jamenfiomt om te ïielpen; bat et geene berlna^ringe onber alle be fdjepfelrn ban 500 berfdjeibenen aarb en tielneginge iiomt/
bat be lebenlooje fdjepfelrn jco net in fiunnc orbe ban belnrginge blij»
ben/ en bar jonbec bie/ of Ijet einbe te fiennen. ï^oe net toeten jonne/
mane en ftercen Ijaren loop/ {jaren op- en onbe^gang/ jjoe net bomen ebbe en bloeb op Ijunnen tijb ! ©e bogelen toeten Ijaren tijb ban bomen en-gaan; iebcj bloempje toeet jijnen tijb ban boortfjomen; alle fooj»
ten lian fdjepfelen blijben/ of in ljun toesen/ of in Ijunnen aarb boor bnorttEElinge / joobat er niet één / ban be fcïiepping ber toerelb aan tot nu toe/ gemijt tooebt/ Jes. XL : 29, Heft uwe oogen op omhooge,
IO 3 ende
269
27Ü Van de Voorzienigheid Gods.
ende ziet, wie deze dingen geschapen heeft, die in getale haar heir voort- i
brengt; die ze alle bij name roept, van wege de grootheid zijner kracht, len
ende omdat Hij sterk van vermogen is, daar en wordt er niet één gemist. XP
de,oor- (c) m-t up öen op- eh uiiDtvijang öct litaiiinlmjlicn/ op öeti uitfltig 1
God™ ücn oorloa / op öe ontie^lDcicljtE booilialleii/ öie o?0lJte geüdlgrn brr
ïpbbcn/ op öc piophcticn cn üc^jclbcr bccUulliiigcn cn liiijjc ban die/ I
op öe rytraorbmaire plagen obr^ bnjoiibrrc gobloo^en/ op bc unber' doo
Ui^iclirc uitHomften boor öc goö3aligrn/ op be brjliooriiigc ban ljunnc in gcbcbcn/ cn op alle öc luonberüarc targen/ toaaroaor bc^c en gene ra» quot;quot; fclji
lien UitgrboErb taorbcn in bc nature cn gcnabc. l^ij iji tod ttt'licblinb/ b:a
bic i^obö Ijanö in alle be5e niet jicn fian. icö!
Het ge- (d) irgt;oct Ijje^bij Ijet o^tneen geboden/ cn be e?ftentemlt;jfc alle: men» boe
voeieu.86'111 bue? Ijarte bit met'be ftennigfe öobö is ingebzufu; hoetod wij
be cjbentenipfe boo? opme^hinge in ben ccnen tneejbej i^ ban in ben te
anberen/ en IjoeVnel füinmigcn arbeibcn om 51'tl) etst en te luillen tooc- bet
ben/ cn alle^ tradjtcn te ioodjenen/500 blijft bit todj nog in tjun Ijarte/ 1
cn fian cc nirt gdjed uitgetoiscljt toouben. op!
©ie met «iSebucabne.iar be^ftanbelao? ié als be bieren ber aarbe/en nie
ilJobs ©oorsienigljeib uit alle be^e nog niet ftan sicquot; / toenfdjen toy/ ï)ai
bat met liem bi) -lijn bejftanb mag itomen/om met jjem re ^egge V Dan. VI
IV : 35 , Alle de inwoners der aarde zijn als niet geacht, ende Hij doet naar Ps.
zijnen wille met het hcir des hemels , ende de inwoners der aarde , ende daar Gij
en is niemand die zijne hand ai'siaan , ofte tot Hem zeggen kan, wat doet Gij ? v
(e) 5Ca bic cene £gt;oC:l)rib cjUent/ moet ooft sijtie ©oojjienigljeiö er» iiii.
fiennen/ toant Ijet eene fielt l)et anöere ba^t. bai
2. Uit de 2. «i3elijli be Poorjienigfieib q3oö? bliiftt uit be nature/ 500 toont be mi
Sohriftu- j^ciiige ^djrifturc Die 50a obepbloebig/ bat niemanb/ bie oen 23pöd tu;
éob^ IDoorb adjt/ Ijet ooit |)eefc burben loochenen; maar fommigen bei
Uijmgen en bjaaijen be ^ch^ift 300/ bat 3e bc tuoorben l)ouöente/be be
3 a be 5dbe ten op3igte ban Ijaar te 3oef{ bjengen. 55n 't bejbolg 3ullen bei
jicl) bde plaatfen opboen/ jiet l)ie^ alleen Eph. 1:11, Die alle dingen die
werkt naar den raad zijns willens. ene
Cen be^i'tanbdoo3c 3al 3idj burben laten boorflaan/ bat tjij bctoc« , '
rdo al bed toijjce cn beter jouüe regeren/ alö 5e mi beftierö too^bt; h01 gij 3oube fjet in öc 3ee niet laten regrncn/ betoi)! baar toate; genoeg
i^; t)1! soube 300 bele bergen cn flecnrotfcn / 300 bde onbjucljtbarc ëe( plaatfen niet bulben; IjÖ 30ube Ijet ben goeben tod/en ben booten litoa»
lijlf boen gaan. SCrme menjdj! Ijtj soube met Icarus en Phaeton 30a . oni ra^ ban boben neber raben/ en allejS 't onbe^fte bobcn toerpen. ©ob
boet nietiti bejgecf^/ in iebe? tnejft öobjS onnafpeujlyfte toijsOeib/cn ^r! ieber geeft een toonbcibaar ininig einbe. I©e engelen jien Ijetenbe?»
ijeejltjlten cc a5ob obc^. ®c bedidjtcn letten er bejflanbig op/ geloo' t,Ji
ben aUe£ ban boren/ en fpeuren Ijet na ban achteren, ateucn bluaap ÜC1
gt;9'
Van de Voorzianigheid Gods.
jg flHcg fc Ijoort. Des Heeren wegen zijnregt, ende de regtvaardigen zul-, len daar in wandelen, maar de overtreders zullen daar in vallen. Hoz.
XIV : 10. quot;Ctt op bc ioiibe in öe Inerclö/ en gij Ijclit utu aiuinoorö. I IV. ©e ötjbrn ban be ©oorsicnjoljcib a3ob^ Uan uien tot be^e brie
i Ijrrngcn : Onderhoudinge, Medewerkinge, Eegeringe.
t De ONDERHOUDINGE is de dadelijk invloeijende kracht Gods, waar-De ondor-
quot; door alle schepselen in 't gemeen, endc ieder schepseltje in 't bijzonder l in zijn wezen en bestaan bewaard wordt, löob onbrjiiDuOt öc lelicnbige - fclji-pfElEn niet allEEn baarboor/ bat fjij Ijim bc bErocbineEtbE fpij^e tn t b;aiil! ocff1/ 'naar J3ob bloeit baarEiiamp;obrn in met ecne onniibbElbare/
iebcc ban Die in 3nn beftaan onöerljoubfnbE ftracht/ ^onber Uielüe Dec bofCifL-l niet met allen toag. vPit DlijHt Hand. XVII: 28, In Hem leven l wij, ende bewegen ons, ende zijn wij. Col. I : 17, Alle dingen bestaan
i te zamen door Hem. Hebr. 1:3, Dewelke____alle dingen draagt door
het Woord zijner kracht.
/ V. 2oa be.ie onbejljouticiibe babelrjfte iubloeb maac ceii oogenöïiR Geschiedt
opljiLib / 5co 5auöe Iji t fcljepfel in een oogenblift brjbtannen tot 3Ön °fZd00n0drer» niet; taant gren fcfjrpfel fran op iiclj selben en booc jiclj seibm onaf middel. Ij a ii U cl ijlt ban (£iob beftaan ; 't taoo^b frljepfef bjengt bat mebe. Job Vl : 9, Dat Hij zijne hand los Hete, ende een einde met mij maakte.
Ps. CIV : 29, Verbergt gjj uw aangezigte, zij worden verschrikt; neemt Gij haren adem weg, zij sterven, ende zij keeren weder tot haren stof.
? tfoö tjeeft fominirie jcljepfcien alsoo gefcljapen/ bat 5c brlialbe bic
inbloetjeiibe onbejDoiibenbe üradit gren anber mibbel rot Ijun beftaan ban nooben tjebben ; anbere Ijeift i^ij 50a grfcljapen/bat 5e ooi! anbrce t mibbelen ban nooben Ijebbni/ fjoebanige 51)11 be onbermaanfc ie 5alirn/ { tiiffcijcn taelfte 1^ eene unp beg:ip te üoben gaanbe 5anienfc!jaUelinge 1 ber onbejoo^aften/ taaarin be onöerfie teilienp 51)11 miöbelen/ biE ban c be bobemte gebjniftt taorben/ en taeberom 51)11 5e oor^aften ban bie 1 bencDen (jen ïijn. Hoz. 11 : 20, 21, Ik zal den Hemel verhooren, ende 1 die zal de aarde verhooren. Endc de aarde zal het koorn verhooren ....
ende die zullen Jizreël verhooren.
®En lebenbige fcljrpfeleii ijeift lt;6ab fpijje en bjanft tot r)un onber» ^ Ijoiib berorbineerb/ en ^ij 5elf brfcl)i!gt;r Ijnn bat. Ps. XXXVI : 7, Gij j behoudt menschen ende beesten. Ps. CXLVH:9, Die het vee zijn voeder c geeft, den jonge raven als ze roepen. 43oö Ijeeft be mibbelen niet ban noo' ben/ nolt liuiuien be mibbelen Ijet fcljepfel niet boen beftaan 5anbec 5i)nen a _ onbrjfjanbenben inblueb; maar ii?ob gebjniftt 5e tot betnoninge ban 5ijnc 3 tai^ljcib/ magt en gaebljeiö/ opbat be be:ftanbtge fcl)epfclen 5i)ne lianb j beter 5onben 5ten/ siel) baarin betblijben/ en öcb baarobe^ be;ljee;li)lien. gt; VI. Ordinairlijk geb^uiftt (öub be mibbelen/ maat 4500 Ijanbelt foin- is ordi-
, tijb^ extraordinair, om re toonen 5i)ne oppc?Dcib en bri)!)eib/ eu on- quot;xtraordi-^ öeröoiibt fointijb^ iet^/ (a) boo^ anberjj geene genoegsame mibbElEii;nair.
g 500
271
0
272 Van de Voorzienigheid Gods.
30a onbe?ljfelb lt;0ob be taebiiltie en garen joon langen tijb boor
ren Ineinigje meel en olie/ 1 Kon. XVII: 10. enz. éoa fpij^gbe be l^eere bnf oui;ciib menfcfjen mee Uijf ü^ooöen en ttaee Uigcljften^. Joh. VI : 9, 10. (b) qjob Ijceft fommigen ooft tod eenigen tgb onbe?Ijou-bcn 5onbt7 fim^e en bjanlt; namelpft/ JlSojré/. ïtlias/Clpiérns/icbe? ben tiib ban beertig bagen/ Exod. XXXIV: 28. 1 Kon. XIX: 8. Mattb. IV : 2. (c) ij3ob Derft fommigen onöe^l)uiiöfn boo^ be^ljinbrringe ban be ft?acfjt be? natuurltjlie toejfttnae; 500 betoaarbe «öob öe b^ie jongelingen in ben burigen oben/ Dan. III: 17. Cu bejlo^te 3pracl uit Cgppte/ boor fict taatej ber ;?ee ai^ muren aan beitje yjben re boen (laan/tot bat ^srajri op tjet b^onge toa^ boorgettaan/Exod. XIV: 22. ©e^gclijft^ gefcljtebbe aan be SCorbane/ Joz. Ill: 16. ©e l^erre bffie De ^onne ftil» flaan/ Joz. X : 13, en tien graben terugge gaan/ 2 Kon. XX ; 11. De mede-• VII. (E»e ttoecbe baab ban be Boojyeniglirib Jé be MEDEWERKINGE, heaüuitë-e concia 'nis gt; f'e le zamequot;^gt;()Pgt;nflc der kracht Gods met de schepselen in hunne beweginge. ®e fcljepfelen Ijebüen ban 45obe ontbangen een eigen beftaan op jiclj^clUrn/ en al^oa eigene Brtoeginge; 31) betoegen ^icl)/ de raen-sche gaat/ fp^rcftt/ toejfu/ gij boet l)et ^elf; maar gelijft ieber menfclje boo? öe tnbloeijenbe/ onbejljotibenbe ft;ac|)t a5ob^ beflaat en jonber bie niet 3oube 31)11/ 300 torjftt ooft iebe? fcljepfel boor ben inbloeb ban be mebctorjfienbe ftracljt lt;èobé/ 3onber torlbe IJet 3ich niet betoegen 3oiibe; toant zoodanig een ding is in zijn bestaan, zoodanig is hel ook in zijne beweginge; bribe Drftaan en betoegen 3ijn afljanftelgft bar; 4amp;Db. onderkou- 00 mebetaejftinge (J3oö? be?ftaan tojj niet (a) be inbloeijenbe
dende,0U'fi?aramp;t lt;J3ob^/ alirg in 31311 toefen en behtoaamfteben onbcjljoubenbe / voorko- baarmebe ban opljoubenbe/ en latenbe be berbrre betoeginge en beftie» aduervoquot;r'n0e aan fcljepfii/ maar en eene onderhoudende, en eene voorko-gende mende, en eene aanhoudende ftracöt/ in |)et 3ict) betoegenb fcjiepfel/ en kiacht. jn öfinj-gjHge inbUieijenbe.
is niet in (b) a?)ij bejitaan baarboo? niet een generalen/ gcmeenen/ en onbe?« 'tgemeen, ^(jejbenben/ of ebeneenfen inbloeb/ toeïlie niet Ijet fcljepfel bepalen 3oiibe/ nu, hier, dus te to ej ft en/ maar ban Ijet fcljepfel bepaalb soube toor^ ben/ om in te bloeijen ban/ toaar/ en 300 Ijet fcftepfel soube bejjagen; grlijft be 3011116 met eenen gemeenen inbloeb toerftt op ie onbejmaan» fclje bingen / op ben groei ban be planten / op be buortteelinge ban beeéten en menfcljen/ np een ftinftenb boob aaó/en pp eene toelrieftenbe blueme; Ijier \p 't boojtoerp toel een anber/ be uittoe?ftingeii 35)11 toel anbere/ maar be tor^ftenbe inbloeb ié niet telftens een anbe?/ maat öe3elfbe. .ïX^en moet niet nieenen/ bar be oppejfte brgljeib en tagéljeib ooft 31300 met eenen gemeenen en inbiff eren ten inbloeb op alle en bat bejfcljcibene fcF)epfclcn mebetoerftt/ t fcljepfel niet bepaalt/maa? bepaalb toojbt ban Ijet fcftepfel/ en bat bat ben .^cljeppec occafie3oube geben om ftem te boen mebetoejften naar be^ fcljepfei^ toelgeballen;
bujj
Van lt;le Voorzienigheid Gods.
geDjuiftt men be .;oiinc/ ben löinb/ Oct Umtr? en Umir/ men Many in't Itiil; maar OJab bloeit in met eene linjje/ bjtje en particuliere mebe» fie1'ti1®u-lue^ftitise/ ftamt iebej fcfjepfel voor, üepaalt Det om nu, hier, dus te lnegt;' ieitero lien/ onöejljoubt Ijet fdjepfel in jijne betueginge/ tot bat Ijet effect aaar ip. ^ 011 .
(c) ©jor De mebetue?Hinge bentaan luij niet eene aanrabei.be uf af- is'mct rabenbe/ tene occaficn en boortoejpen boar|iellenbe uf laegiieiiicnOe toe^Uiiige; maar een physischcn, mag men bat Uiaojb jjirj geüjuiUen/ nmar pph natuurlijften/ babclijUeii/ It^ac^tigtuejlienben inliloeb/ baeiibe Ijet f^jep'
fel m betoegen.
vloed.
(d) ©e mcbetoerfiinge ig ooft niet mibbellijft/gelgfi een UiCjftinre^te: Dooraiiea boor sijn gereeofcljap Uiejftt/ en gelijft be inane boor niiböel ban fji't b^vue ontuaiigrne licljt be: ^onne in be aarbfelje bin gen inbioeit/en be aarbe tiencinn-br^licljt; maar ör niebelnerfjingc i£ onmibbellijlt; 4?ab bloeit in be jicf) belnegenbe fdjepfelen boor ^ijre eigene fuacljt/ en boor jijn lnejen jelf/
niet alleen tot be eejfte onbe^oo^aaH/Uiellte naast aan Ijem i^/ latenöe bie ban be^De? be anbere betnegen; maar met be^eifbe Rpacijt b^ingt ïjij boor tot alle unberoorjafien/ en raaftt (jet effect ten op^igte ban Cjrm onmitibelbaar aan/l)oeb]el befeïjepfden ten opjigtc ban malftan»
Jieren als mibbelen in be Ijanb aSobé aan te mejfien sijn.
(e) (Ooft moet men be meöebiejftinge 500 niet cpbatten/al^of lt;£5ab col/a- isniet teraal bejijben of fieneben^ betoerftinge bes fdjepfef^ ging; geiijfi tluee^1/1',^,. paarben een tnagen boorttjeftften/ joobat !jct Icljepfel booc eene fieftluaatrj' 'tsciiep-ijeib/ bic öoö in sijne nature p^bbe gegeben/ berbe; onaflianfieltjft turocl]-
te/ en bat öob niet in Ijet fdjepfel inbloeit/ opbat Ijet ycfj ücluogc/ maar bewegin-alleen met be taejftinge ban Ijet jicij üduegenb fdjepfel ,vclj 5amenboeg» a,■• he/om bat Uie^ft te jamen/ieber boor eene onafljanftcli)fte ft:ad)t luer»
ftenbe/ uit te boeren; maar öob ftomt fjet fcfjepfel booc ee? Ijet ycf| belueegt/ bepaalt Ijet tot ^uift een boorlnejp/ plaat? en tijb/rn Ijet fcfjep-fel 500 boorgeHomen en bepaalb sgnbe/ 500 Inejfu öob beröe? in Ijet fdjep»
fel en in besjeif^ betoegmge/en boert aljoo 5!)n boatgenomen eiuöe uit.
Soobat luij booc be mebelne?ftinge gt;j5ob^ bentaan/ bat 4?ob niet alleen met jtjne almagtigc cn aïomtegeinuoorbtge ftradjt alle^ in jijn lDegt;cn en beHtuaamljeöen üeluaart/maar ooft met eene particuliere/physiscbe, natundi)lie/babelijfte/ onmibbelbaar aanraftenbe tnejfiinge/iebej fdjepfel/ ten opjigte ban be fietneginge/boocftomt/ee^ 't jidj belueegt/bepaalt/
gaanbe maaftt/ in bie brlueginge onbejljouöt/cn in aile onbejooCjafien en Ijare betarginge boorbjingt tot {jet iaatfte effect toe.
VIII. De Socinianen, Papisten en Remonstranten ontftennen bit/baac» Ditbiykt om Ijebben taij Dct nabec te toonen. ®e tuaarljcib Ijiejban blijftt/soo uit be ^cfjjifture alp uit be nature.
1. f}rt blijltt uit be ^djjifture/ ben gefteelen 25ijBcl boor. Siet bin.uit du Hand. XVII: 18. ©aarom luorbt bnibeltjft onbejfcöeib geniaaftt tugfcöen yechn'tu be^ fcljepfcl^ zijnen tugfc^cnstjne beAvegingen, en'ttuarbr bagtgeftclb/ I. .mm bat
273
274 Van de Voorzienigheid Gods.
fcat l)ct fcftcpfel jicO ^ODteeï in God beweegt, al^l)ct: in God is; jicft in (l5üb te belDcai'n/i? bauc öen inbloeb ban ièoüa ftjacljt te UJEtlseti. Zht ooft/Ps. CXXXIX: 13, 14, Gij hebt mij in mijues moeders buik bedekt. Ik love ü, omdat ik op eene heel vreesselijke Avijze ... gemaakt ben. Job X: 10, 11, Hebt Gij mij niet als melk gegoten, ende mij als eenen kaas doen runnen ? Met vel ende vleesch bebt Gij mij bekleedet, met beenen ook, ende zenuwen hebt Gij mij zatnen gevlochten, giet ooli Spr. XXI:1, Des konings herte is in de band des Heeren, als waterbeken , Hij neigt het total dat Hij wil. ID.itcrütHf n Ijcbbcn Ijumini UlcrD/maar ■ipoö üci'tiert öic üirjluaa^tp iijij liiil; Dep iJunimjEi Ijarte mag 500 Ijoog üobcii jijne onbfjöanfii gt;ijii ais Ijet Inn/'tis nogtan^ niet unaffjanftclijfi ban^oü; bc Honing mag ;u!iic ialieti boorljebben al? On boet/ be ïjeere neigt Ijem nogtans tut batgene/ bat tjij biil/ tn boet t)cin bat boen. '©act Ijiejlitj Jes. X:15, Zal een bijle haar beroemen tegen dien die daarmede bouwt? Zal een zage pogchen tegen dien die ze trekt ? Alsof een staf beweegde degenen, die hem opheffen ? een bijle/jage en ftaf vclj^elbcn met
belnegen ÏJumirn/maar boor een anbrj luojbeti betaaijen/ 500 segt be ^opijeet/ i'j iebe? fcijepfel/iebe^ menpcl); *J?oQ belncegt 5e/ obereen» iinnutta ijinine nature/ boor ;ijnen mcbetuejHeiiben inbloeö. ®e ^eere doet zijne zonue opgaan, Matth. V: 45. ©e ^)cerc streed met de sterren uit hare loopplaatsen tegen Sisera, Eigt. V: 20. ©it ejftetibe ©abib/Ps. XVIII: 40, Gij omgordet mij met kracht ten strijde, Gij deedt onder mij bukken diegenen die tegen mij opstonden. Phil. 11:13, Het is God die in u werkt, beide het willen ende het werken.
2.uit re- IX. 2, 't25lijftt ooft uit be reben en nature self, (a) 't Sfé een onlne' (lenen. bc^fp^ElJCll]Hl' regel: de maniere van vjerlcinge volgt dc maniere van zijn. 4I5u/ in f)ct jfjn fiangtiebec fdjepfel ban (ècbaf; 300 ban ooft in jijne belnegingen. (b) ©f be na-nfrlje is geljeel onafljanftslijft ban a?ob/ 't toelli Ijet ongerijmbfte i?/en 't i^ rene contrabictie een fcfjepfel te sijn en ban ^ijn Jïïali'c^ niet af te |)angen ; of 300 hij aff)anficlijft i?/50a ip Ijij ooft afljanftelgft in iebcrc belueginge; Inant anbe?^ Inas Ijij in bic 3afte onafiianfteiijft/ ni 500 ijij in ecne salie onaffjanfielilft ftonbc 5ijn/ 300 fionbe l)n het ooft yjn inanbere/en 300 in alles/ijetlneift tegen bc nature ban ijet fcljcpfel i?. (c) Zoo «èob niet inbioeit in iebe?é fdjepfel^ beVucginge/500 Ijabbe men niet te ötbben : schept mij een reia herte, Ps. LI:i2. Uw goede Geest geleide mij ! Ps. CXLIli: 10. Behoedt de deure mijner lippen, Ps. CXLI:3. 4l5cn Ijabbe met te bibben om ober-toinninge in ben oorlog/ of om ccnige anbere safte; maar bcüijjle men bibben moet/300 is't ftlaar bat ©ob met sjjne mebetoejftinge inbloeit. ©an {jaClöE Ilicrl ooit niet te banften/al^ men een 3egen berftjeeg naar iigcfjaam of 3iele; tuant Ijabbc öab ijet niet gebaan/ 300 mogt men i^em ooft niet banften/maar men tnoepte met 3ijnc i3aiift3egginge gaan of tot jicfoeibcn/of tot een anber fcj)cpiquot;el/bie Ijet gebaan tjabbf.
(d) (©an
-
Van de Voorzienigheid Gods, 275
in (d) taa^ a5ai) ö^cii Qeerp/ maat cph biEnair li on Ijct fdjepfcl/
it)li öc sonne i^/ Die Dc mcnfclje ricftjuiftc a!^ Ijy ^'f/ en 50a Ijtj luil. :t- mofGtc tfab öan ooft gcrccd ftaan met fijnen OEiieralen inblocb aiö
)b ftrr f?nn trcpaalbe/ni sijucn tnliloeb ban bug/ ban 500 Uulbe
18 gcb:uilien; ban ftoiibc hieu niet jeggen/ift jal bat boen/al?: bc^ecrc K vnii ; maac bc l^cetc 3.1! met jijncn inbioeb moeten ü)c:ftcn als ilt üiij; es niet 500 a3ob toil'maar zoo be menfclje taifjal 't siin/tegen Jac. IV : 15. et X. jKen mortt bennen/of uit julft eene mebetoerfiinge niet soube bol» Godiszoo L't pen: dal er maar ccne oor zake van alle hcivegingcu cn ejfeclen ivas. ©at 430 b 1C alleen toroclite/ en bat be menfclie/ en alle fcljepfelen jiclj alleen pas-dat aiur 1; sive, lijbeliilit Ijabben/ en maar öetoogen taorben/gefgfl be fnaren in ^ een mujieUinjlJument/ bie jid) alleen Ijjbclijft lieamp;ben-/ en in luelHe be „;;iilr' n Oetoeginge alleen boor ben fpcelber bejourjaalit luorbt. hebben
? JCKaat iü anttooorbe/ in 't minfte niet; taant of uiel be fdiepfclen ^ondequot;, 'e inibDelen 31111 ten opjigte lian anbere fdjepfelen/ toeliie (öob geb;uiftt tor uitöoeringe ban 5ijn toe^ft en boornemen/500 51)11 3e nogtan^ prin-'e cipale toejlienbe oorsaljen ban Jjunne öetoegingen en effecten; nietten oji^igtc ban a3ob/ alsof 3e onaffjanftelijli taaren ban l^em/maar ten op» :E S'Ote ban anbere Ijun onbejgeftelbe oor3af{en/pn ban be effecten fjun» 11 ne? toe;liiiigeii; baar is geene ongertimbfjeib tn/bat e^ ttoee oor5aftcti s- ban bejfdjeibene o^be ^ijn tot bat^elfbe effect/te mee?/betaijle Ijet een Ü . en be3elftic toe^liinge ié/ bie ban beibe op be^fcfjeibene tajj3e boortHomt. 'e Cene ooj3al{e/nameltjft •öob/te ftellen ban alle Belnegingen/baben cn
uittoejijingen/ en ben menfclje maar lijbehjlt en nietj! luejftenbe te ftel-'' len/bloeit uit blinbjieib en onftunbe ban O^obp; maften taijsljeib/ en ié l- eene btoalinge/ bie boo? be .ficijjifture en nature taebejlegb tuojbt/ taant: (e 1. ÏDeluijle vöob ben menfclje eene tact geftclö ï)ceft met beloften en Biykt 1.
't bjeigementen/300 liecft 3icfi be menfclje niet lijbelijfi/maac ié 5rlf mie w'etgt it tae^ltenbe oorsaaft ban jgne baben; taant «£gt;ob lian ïjem^elben geenevingo. a tact ftellen/ ï^ein^elbcn nicté bcloben of bjeigen; en ié ben menfclje c eene bdobenbe cn b?eigenbe tact gegebcn/ om .31)11 boen en laten baar» / naar te rigtcn/ 300 moet be menfclje 3elbc tnejften/en 30a be beloofbe c jaften of be grbjeigbc ftjaffen ontbangen.
é 2. Soo be meufdje alleen lijbehjlt taaé in 3ijne Oetaegingen/500 rianbe2.Uit het
, Örj niet geft?aft toorben/ taant ft^affen ié een tac?ft ban geregtigl)eib/ •st';lftcquot;' e taegené obe^trebinge ban be iDct. Slilé nu be menfclje nieté gebaan l)abae/
en alleen maar een lijbclrjft boortaejp ban söobé tae_:ïi'inge taaé/300 fjaböe 11 l)i) geen fttoaab gebaan/en 50a geen litaaab gebaan IjcüüeiibtV 300 lionbe
I)ij ooft bolgené rcgtbaarbtgljcib niet geft?aft en be?boemb taorben. g 3. IDaé be meufdje alleen lijbelijli/en taaé'öob alleen be tae?He? ban s.Dan
t tcéselfp brtaegiiigen en baben/300 moeéten al be betoegingen en baben/ e 300 natunrlijfie alé 3onbige/Cbe?re 51) ban ben SClmagtige onregt!) ban vanzondci
i^ob gebaan taorben/cn *6obe taojben toegcfdijeben; be mciifcl)e ging/ quot; 4®m a quot; fp:alJ/
Van de Voorzienigheid Gods.
fpjaft/ fcrjpeff/ fa.^ nicr/ maar (öob; be tnenfc^e üab en geloofde niet/ gai
.maar égt;oamp; (iaö Cjemselbeu aan/cn celcoföc in l^emjclben öoor ba
CflMGtn-j. iPe nienfclje inaaTitc ban gectie afijabrnamp;eeïben/ be incnfdje ji.i
gtDjuifUe ban gt;öuö£ï naam niet ijbelijft/be mcnfcöe b;af! ban ben .^aö' ijii
üatl) riet/ be mcnfclje Vcaé ban sljiie ouberen niet ongelioarsaam/ be fir'
menferje öabbe ban geen Ijaat/ toorne/mjbigljeib tegen jijne naakten/ tn[
cn 500 baort; be tnenfeije Tjaatteban (^ob niet/Uiant Ijij Uiaömaar lijbe» be Ujfi cn bebe nietpf/ maar bat aile^ moepre (!?düc taegcfcljrelien Vuorben/
't Uielfic be uitejfte gobloa^fieilt 5oiibe jijn. lt;?3c
De men- 4. .f clj^ift jegt buibeiijfj/bat be meiifcïje gaar/jiet/fjooiT/fppccftt; gei
formele13at meufclje gelooft/bibt; bat be nienfclje fce ionbe boet/en baarober on
oo'raaak tcgtbaatbiolijft ft:nfbaar is; alle bic plaatfen oy te halen ië onnooblg. Jpau» Vie
Ki.iner Uig jrgt/1 Cor. III: 9 , Wij zijn Gods medearbeiders. 5Pit blijUt nit Phil. öfl aden. xi; 12 , 13, Werkt uwes zelfs zaligheid met vreeze ende beven. Want het
is God die in u werkt, beide het willen ende het werken naar zijn weibeha- lui gen. ifjob ip be oojsaali ban tjet taejben efficienler, oorzakelijk; maar be uienfctie is ciorjaai! ban bat^elfbe taejR formaliler, subjective, uit zichzelven wa die daden als de zijne voortbrengende, cn baarcin moeten bie baoen ben sti menfcljc tocgcfcljjeben Uiorben üolgen^ ben regel: f/e benaminge geschiedt gei van de formele oorzaak. ZDe mcnfclje luorbt/Phil. II: 12,13 , opaetDeltt tot He InrjRinge ban stjne saligljeib/tuorbt obejtuigb ban/ cn aangepojb tot 51)-r.en pligt/cn Ijij Inotbt meteencn onbejrigt ban syne sonbtgljeib en on- dii magt in |jct geegtrlijlic/ bat [nj geene inöcclbinge moet IjcDöen ban jljncn di( gocben tnille/ geen moeb moet Ijcöüen op 5ijne eigene ft^acfjren om baacin üf te Ittejftcn/cn aan ben anberen bant niet moebe(oolt;j moet tuorbcn/oni' of hat Ijij jijne jtuaftljeib jiet/ maar aangcmocbiga moet tnorben/ boorbien lt;j3ob i)cm Ijeipt/ Ijem boojftomt met Ijcm te Detaegen/ cn li ,2a dj tig in le^ Ijem taejlit/om bie ftcjbte aan te En baarboor tc Vuejfien. D( Tegenw.i XI. Tegenw. 1. JilSaafit 511 lit eene mebctDe?ftingc (öob niet tot cene Uti .vniv-i-. oor^aalt ban besonbc? anttnoojbe/geenszins ; Uiant men moet on» nu bcjfcltcib maften tuéfcfjcn be betuegingein jidj jelf/ban 'uerftaan/ taif» scl len/ jien/ fjooren/ fp^eften/ lye:lieii/en tusfcf]en be beromftanbinge ban bie Ht bcUieginge/alpf moetenbe gefdjieben naar Ojobj! Ï33et. ©e betacginge in . ga Sidj.ïdbc i^ natiiiiriijlt/ cn alg jonbanig nodj goeb noclj bb3aab/ maat of bctomftanbigt met cene luet/lnaarnaar 39 ten opugte ban boorbie^p/ ve manicrc cn njb moet gcfcfjicben/soo toorat be beïueginge gocb af bUiaab. m( Jtlp ünj nu fpjeften ban (öobjï mcbclue^ftinge/ 300 bcrjlaan tuij bat ban 26 üe beUicginge in jicfj self/ a(é natuurlijn; maar niet een opjigte ban kite bejbiaaijinge ban bie betacgingc/ban be afleibtnge ban be bJct'en H al.soo niet ban be filnaabljcib in be bcbieginge. SSemanb ban Dorjaalf 7a jijn ban bc bebieginge in een anber/ en ebenüiel niet ban be fttnaab- jei tu-ib/bie baarbij i?/of bijfiomt. IDc obe:ljeib ia oorjaalt bat be beul een do bief gecsfdt/ maar niet ban be turrcöjjcib / bic Dij baatbij mogtc bc rn(
gaan.
276
7 gaan. «Etn fyccïbr: ia oor^aft ban öct gefuib bcc fiiaren/ maar niet bail tic Sncrfingc bf^ gelnib^/bat fiumt ban be fnaar. «Êen ruite? ^ijn
ie pnarb liooptb^jljrnbe/i^ oorjaaft Uan l)ft boortgaan/maar niet Uan |jct
i' liinficn/ bat i^ een geb^eft in Ijet paarö. ' qü!ï natnurltjUe
if ticliifoinftE té ban i?aD/maar öc menfclje üebejft bie bear jijne i-ilnea»
I/ bige Inangei'talte/ cn 500 met öob/ maat be menfclje ojrsaalJ ban
t' be ^onbc.
1/ Tegenw. 2. JtJecmt bc,;e boorrjomcube cn ficpalcnbe mebetnerftinge Tegenw.a
(j3ob«5 De bnjfjeib ban bc«f menfeijen biiüe niet bieg t 3iU antlnoorbe/Antw-
; BCfiipvnê; taant be b^pljcibban ben taille beftaat niet in eveneensheid,
•r Dnbc?fcf)illigljfibban Doen of met boen 'maar in vanzelfsheid, uit syne eigene
1» Vicur/taelbeljagen en genegenljelö ieté te boen of niet te boen. 43obg me=
1. bctaejliinge boet ben menfclje tac^ften/ obejeenftomftig 3i)ne nature/ bat
et ig boor U^ijc taillelteur ; bics ftomt ^oba mcbelnejlïinge en bré menfetjen
a- taille tacl obe^een OoD neigt ben taille/cn be menfclje tail ;tui.
3e XII. tjet be;be brei ban be ©oor^ienigljeib 4?ob5 ió be KEGERIXGE, Derege-
sn waardoor God alle dingen iu 't gemeen , en ieder ding in 't bijzonder be- nn°e-
n stiert tot de bij Hem vastgestelde einden, ©at gt;J3ob alle binnen 500 re«
dt geelt en beftie^t/ lec:t Jriob^ lDao:b obe^al. Eiet Ps. XCIII : 1, De
3t Heere regeert.
j- €gt;oö^ regeringe ia obe? allee/ nieté uitgesonbejb. Eph. 1:11, Die alle over
!■ dingen werkt naar den raad zijns willens. Jes. XLIV:247 Ik ben de Heere 2en'heeft.
;n die alles doet. ïlt;n 't bij^onbe^ ban men alle bingen tot bese bier tjoof»
in Den inengen. l?e faüftantiën. ©e grootljeib of bleinljeib. ©c goebljeib
1^ of fttaaablicib. ©e nitiiomften be? paften.
•n XIII. Tot het eerste hoofd bcljooren be zelfstandigheden; be;c jrjn
in ïebenbige of lebenlooïc. ©e iebenbige sijn berftanbige of berftanaelooie.
De verstandige ^ijn Engelen en menfdjen. 43ob regeert be diiigelcn/
ie taant die worden tot dienst uitgezonden, Hebr. 1:14. v!?ob regeert ben
1. menfclje in al jijn boen en laten. Spr. XVI; 1, 9, De mensche heeft
I' schikkingen des harten , maar de antwoorde der tonge is van den Heere.
ie Het herte des menschen overdenkt zijnen weg, maar de Heere stiert zijnen In , gang. De verstandelooze fcljepfelen ,;!jn of bieeen geboelig leben Ijeblien/
ir of aKeen een gjoeijenb leben. ©e ^eere regeert alle^ taat gevoelig le-
j/ ven jjeeft/ als? be bogelen/ Matth. VI:2G, Aanziet de vogelen des he-
ö. mels .... uw hemelsche Vader voedt dezelve, ©ieren/ 2 Kon. XVII: 25,
m 26, Hij zond leeuwen onder hen. 45ob noemt de sprinkhanen, kever,
111 kruidworm , rupse, mijn groot heir, dat Ik onder u gezonden hebbe, Joël
in 11:25. ©e bipfcijcn be: ^ee/Joh. XXI: 6, Werpt het net ter regterzijde
ift van 't schip, ende gij zult vinden, ©e t}eere regeert ooi? al taat groei-
b- jend leven Ijerft/ al^ planten / üoomen en firuiben. Ps. CIV:14, Hij
in doet het gras uitspruiten voor de beesten, ende 't kruid tot dienst des
c menschen. ©e ïjeerc regeert alle levenlooze fcljepfelen/ sonne/ mane/
n. ^m 3
277
Van de Voorzienigheid Gods.
ftejren/ regen/ {jagel/ fneeuta/ banbej/ öliftfem/ tainb/ be Bergen en aUe bcr;rlljrj mineralen / 3CC en ribicren. giet fliccban Ps. CXLVIII. Ps. XXIX : 3. Jer. X : 13.
Grqoteea XIV. Tot het tweede hoofd örljoaren be bingen ten opygre ban Ijiinne emequot; grootheid of kleinheid. De groote Dingen hunnen 5icl)5rluen algt;oo liicinig ató be Itleine beitierrii/ en Ijeböcn Daarom be regeringe ^obs noobig. IDe kleine bingen tat be niinfte tae regeert ^ob in alle omftanbigtie» ben/taeuallen en ficüiegingen; bat tot bejljeejltjliinge ban iamp;ob/Dat ^ij/bie alle Dingen/ooft be filemfte ge fell apin ljiefr/en boor fijnen in» bloeb boet Beftaan/ be^elbe ooft regeert/ rot be noppen ban be lüeebe» reiiMot be fdjocnen aan br boeten/tot be fiaren bes 'jaofbg tae. Matth. X: 30, Uwe haren des hoofds zijn alle geteld. Dan. 111:27, De reuk des vuurs was door hare kleedcren niet doorgegaan, grifs lnaren be Uleebe» ren niet ge;engb ban 't buur. Deut. XXIX: 5, Uwe kleederen zijn aan u niet verondet, ende uw schoen en is niet verond aan uwen voet.
Goece en XV. Tot het derde hoofd bdjooren De jaften ten opygte ban tjunnc kwade, goedheid of kwaadheid. 511 biat goed ig in nature of genaDe is ban ben i^eere. Jac. 1:17, Alle goede gave ende volmaakte gifte is van boven, van deu Vader der lichten. ÜJrt kwaad i«? of fjet fttuaab bet ftraffe of bet junDe. tjet kwaad der straffe i|gt; ban il3ob; (i3ob ^enbt en beftiert al^ een rrgtbaarbig öegter of lieflieböenb JDaDer Met fttaaab bet ftraffe. Klaagl. III: 38, Gaat niet uit den mond des Allerhoogsten het kwade ende het goede. Amos 111:6, Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de Heere niet en doet?
Het kwaad der zonde i«? niet ban «önb; toant (a) f^fj ij? heilig, Jes. VI: 3. Licht, 1 Joh. 1:5. Hij is een rotssteen wiens werk volkomen is, want alle zijne wegen zijn gerigte ; God is waarheid ende en is geen onregt, regtvaard.ig ende regt is Hij, Deur. XXXII : 4. Verre zij God van godloosheid , ende de Almagtige van onregt, Job XXXIV: 10. In Hem is geen onregt, Ps. XCH: 16. (b) 45ob Ijeeft Ijet Htaabe betbaöen/ en ,;al tjet fttnabe ftraffen/ 500 ban geen oorjaaft ban be sonbe. iDit be?» fionbigrn tnrj/ bit betuigen big met ganfeuer fiatte boot be gefjeele Ine» relb. ©aarom blijftt öct/(Kt een laster ig te peggen/ bat be (!5cre' formeejDe ïiejfte leert/ bat ^ab eene oor^aaft ban be jonbe.
J^ogtang ig tfaOg regeringe omtrent be pnbe; Inant anberé Inag Ijet geöeele menfcfjelrjfie geflarfjte be regeringe (öobj? onttroftUen/ be» ttujie pet jonbig ig in sijne baben. ®at gt;l?ob^ regeringe omtrent be jonbe ig/ ftan niet ontftenb toorben ban iemanb bic ^obji iDoarb gelooft/ taaaruit luij Ijet mibbagftlaar sullen toonen.
van God XVI. (0m be regeringe 4?obg omtrent be sonbe tael te berflaan/ joa tuurirke rnoEC mcn 'n 'E'3cre S0quot;0^ saften aanmejfien : ©e natuurlijfte èe^ bewegin- teeginge/ be ono^bentlgft^eib in bic bebieginge; en be beftieringc tot een goeb einbe. 1. iDat be natuurlijke beweginge, op sicljselbe aan ge=
merftt/
278
Van de Voorzienigheid Gods. 279
Ie nip?ïtt/ ban «Job ié/in be tbicpbc baab bpc ©oorjienigïjEiö/ be me^ Hette-
s. bctnerliiiifltV ortoonb. 2. ©at de bestieringe der zonde tot een goed einde
ban (jjob tlt;j/sullen Irrj rcrftonb toonen. einde,
ie 3. Alilaac be onordentlijkbeid, l)et miéB^uificn ban be inblcrijcnbe Maar het
0 ftjacOt (l5ob^/Ijet hcbcrbcn ban bic/en be ongereoelbfieib in be bdne-
j. ginoe/ ten opvpte ban be maniere rn Droooingr/ ^oa ban binnen als menache.
gt; ban öuimi/bic ié niet ban lt;J?ob/maar ban ben meiiecf) ;elf; nogüanjl it ié ÖÖ ÖT jonbioen niet onafijanlKlijii; Inant Ijij br^bjaait ben in» i» blorb/ban bjcllien lit) in sijnc belmgmce afbaiigt.
XVII. tEgt;c reperinge öoöis mfffiié Dc ^oubc ip (a) nrffen^ Ijct Begin/ b. (b) mffeng ben boojtijang/(c) n iff cué fict einbe.
;s 1. In liet begin iaat i{?ob be sonbe toe/ bat gt;e gefcFjiebt. Sfet bitï in'tbe-
r, Ps. LXXXI:13, Dies hebbe Ik bet overgegeven in liet goeddunken hares n herten, dat ze wandelen in hare raadslagen. Hand. XIV: 16, Welke in de zonii'jtoe.
voorledene tijden alle de Heidenen heeft laten wandelen in hare wegen, ((5ob c laat Ijet sonbigen toe/niet 500/bat l^i) ben sonbaac ban be il^ct ont« n flaat/boor tucllie f)ij berbonbrn Uialt;5; taant ban soube (l5nb be sonbe
gt; gocbftciiren/en niet ftuniien ftjaffen; maar 50a/ bat (0ab ben 5011 baat jf niet bcjüinbert/ 't taelft tjij biel boen lionbc/ en ooft tael boet. Gen. t XX: 6, Ik hebbe u ook beleit van tegen My te zondigen, daarom en hebbe gt;. Ik u niet toegelaten haar aan te roeren.
e ©it i^ niet een lebig toedien/ en maar flfcftté ben jonbaar te laten
e begaan; maar't ié toelatinge, die werkzaam is, tael niet djj be jonbe als liet ctgcnftc bourlucjp/ maar nrffcnp be omftanbigfjebcn/ üejïaanbE 3. niet baarin / bat ii?ob ben brijen taille bea sonbaars gctaclb tail aan-, born / met f)cm re btaitifjen ban snn taille af te ftaan; taant/ ooft al? 43[ib ben jonbaa^ be^l)inbcjt/cn niet toelaat te ionbigen/grlijh tatj [. in 5Cbime[ecl) tr^flonb gezien Ijcbben/ 300 neemt Cji) ben b;ijen taille ;s niet targ; maar £iob taerbt ban ooft op brn mcnfclie/ obrjccnftomftig [j jijne nature/ en bort [jein naar ;tjn tatllefteu? boen/ bat I)i) boet/ en ;» laten bat Ijij laat; maar be taerftsaine taelatingc bcjlaat in bese bol» , OtHbe babcn :
, (a) j3ob ftnmt boor/Deyaalt en baïljarbt met 3tïncn ftracrjtiften inbloeb
in ben menfetje/in jijne bcfttaaamljcben en in 3tjiie betargmge/ soobat gingo^6 a l)Ö tartten ftan en tacjftt/ 3icl) Ifan betaegen en ^icfj bctaeegt.
9 (b) 45ob laat occafiën boorljomcn/bie bc menfcfie tcgt gebjuiften 300= La.it oc-
e be/inbien gij bolmaaUt taa^/ en nu nog berbonbrn ié tael te geb^ui» ^0X0-/ firn; maar boor 3i)ne bcrborbcnljeib misbjuiftt ftti bie. ©abibé lust men.
tairjöc ontftoftcn boor fjet sien ban ^Satljfcba/ 2 Sam. XI:2. ?Ccf)ab^ q toorn ontitafi op f)ct taoo^b ban ben ^oplject Clta/ 1 Kon. XXI: 20.
©e öegcerlijrsfjcben ontbonben sclfé boor be IBct. Kom. VII: 8, De t zonde oorzaak genomen hebbende door het gebod, heeft in mij alle begeerlijkheid gewrocht. / (c) ^oü
Weigert (c) igiob iDcigert reotbaa:bigltir{ en bpijdijfi nicutne genabe/ ai^ öe Het
genade. 'quot;Enfcljc in occafïE tot jontiigeti tiomr/ rn toil öcn nicnfclje/ nu tot öe der
' jjonbe ofi'fiöb/ gccne ftracl): om be ^onbe tc liicbcrfta.in/ inaaj van
laat tjem iu sijne toangcftalrf/lna.uban2 ijij lirUlnaam rn gcnciab!0al= cob
Irjlci ionbrn te bfOitibrn. Jer. XVI: 13, Aldaar zult gij andere goden ficu,
dienen, dag ende nacbt, omdat Ik u geene genade zal geven. 5erit
Onttrekt (d) vi3ub oiutrclit Hui boor Een rcotbaarDig oarbrcl alicc alle be brr» br i
zw:h' Icbcnc jonben 5t)nE lurejiljDiibenbe ilracljt/ bie {Jij grhioon Itias nrffrné strel
hem te orfenen/en iaat ben jonbaar aan ^iflj^elben. 2 Chron. XXXII: 31, X
Alzoo de gezanten bij hem waren , verliet hem God, om hem te ver- reni
Geeft ei en (e) ^ob geeft boor een regtbaarbig oojbeet Oen jonbaaj Vue( oliej ïilcii
aa'^ztdi flan 5^ne ei0rquot;c begeejliiftljcbeii / en |l;aft al^oa ;onben met jonben. kwa
zeiven Eotn. 1: 28, Gelijk het haar niet goed gedacht en heeft God in erkente- te cl
ov,;r- nisse te honden, zoo heeft ze God overgegeven in eenen verkeerden zin, Wef
om te doen dingen, die niet en betamen. 2 Thess. 11:10, 11, Daarvoor is et
dat zij de liefde tot de waarheid niet aangenomen en hebben om zalig te • • ■ ■
worden. Ende daarom zal haar God zenden eene kraeht der dwalinge , dat maa
zij de lengenen zouden gelooven. 2 Sam. XVI: 11, Laat hem geworden, ken
dat hij vloeke, want de Heere heeft het hem gezegd. Maa
Laat den (f) ^ab laat ben buibel los om alle ^ijne ti;acl)ten np een menfcfiein vooi
duivel los. fpannen/bic |)ein ban alö een tol bear miböel ban snne ontlmnfite ï
amp;egee?lnfifieben ombiijft ban De eene ^onbe tat be anöere. 1 Sam. XVI: 14, niet
De Geest des Heeren week van Saul, ende een booze geest van den Heere 5e '
verschrikte hem. 1 Kon. XXII; 22, Gij (booze geest, duivel) zult overre- ijjli'
den, ende zult het ook vermogen, gaat uit, ende doet alzoo. öoo
verstokt (g) bcrftolu en bcnteciu l]et tjarte ban ben jonbaac/en laat Fiem tint
iet erte- jonfjcr geboei in be jonbe boortnaan. a?oö ^elf gebjuilu bie Inoorben/ ftin
en jegt ö-U t|ii bat boet/ Exod. VH:3, Ik zal Pharao's hart verharden. in'i
Vs. 13, Pharao's herte verstokte. iPit bcrljarüen ip niet eene inftortinge öeb,
ban eenigc l?\nabe of jonbige geftalte / maar eene {uilige/ berbar» om
gene luejiiinge/o}.i eene rftraorbinaire toij^e gemeene fnijsb^utftte gaben met
onitrelJiienbe/jichjeiben getjeel berbejticiibe/ joobat ec geen inbjnltof X
geboei i£ ban Ii?ob en be confcientie/ben .^onbaar aan ^ijne eigene üioe- *lamp;o£
benbe luêten ouergebenbe/en be buibelen op Ijem losiatenbe/ in biel' of [ firn ftaat be .^onbaac niet anbrjs Itan ban soiiöigcn/ en boor geburig joübigen beiiiajb taorbrn. vpaarom biorbt 't gene Exod. VII: 3 löobe . 1
tunrbt toegifcbjeben / Jpharao toegcfcljrebrn Éxod. VHI:15, Doe no be i
Pharao zag dat er verademinge was, verzwaarde hij zijn herte. IDuiS i^ ren,
(öofs regecinge neffen3 öe ^onbe in het begin. ftfr
2. Inden XVIII. 2. 45Qbp regeriiitje i^ oob neffens den voortgang der zonde. il5ob Hij
bepalende ^elt mate/tgb/pale/ 50a betreen be?bec niet/^oo Ijoog en f)ooge2 niet/ derj
de zonde. 30a lange en niet langer, ^©it jien tnij in 3Caban/Gen. XXXI: 29, Naa
Het
•l'SO
t)£ Het ware iu de magt mijuer hand aan ulieden kwaad te doen , maar ulie-
be der Vaders God beeft tot mij gister nacht* gesproken , zeggende: wacht u
^ van met Jacob te spreken ofte goed ofte kwaad. Csau tjefïr uit om 3[Ia»
1= cob te Dooöen/maai'l)tj moet ftufifm/Gen. XXXIII: 4. 23ifeam toitlilac»
;n ficu/cu Ijet loon Der cnijcicotio'jcitj bejöicnen/ maar !jij moet telficnp Segcncn/Nnm. XXIV. ©c öuilicl inilbe SCdü gaarne bail ftant Ijcbben/ maaj
c te ï^eece üepaalDe telUenjj ^ijue loplatinge. Job 1:12, Alleen aan hem en
iö strekt uwe hand niet uit. Kap. 11:6, Doch verschoont zijn leven.
1, XIX. o. (!5abö regeringe i? ooft omtrent het einde der zonde , öie faefrte» s.in het
r- ren De cf lot lirtooningc ban 51)11 e regiüaa^bigljeib/of Uan sijnc oenabe/
langmoebigöcib en amp;armï)artigljEib/ of tot nut ban ^ijne ftinberen om lien de zornlo
fj ftlein tclioubencn boojjigtig te maliën. Gen. L: 20, Gijlieden wel,
i. kwaad tegen mij gedacht, doch God heeft het ten goede gedacht, gelijk het ae,
e- te dezen dage is, om een groot volk in 't leven te behouden. Jes. X: 5 ,
1, Wee den Assyriër , die eene roede mijnes toorns is , ende mijne grimmigheid
ir is een stok in hare hand. vs 6 , Ik zal hem zenden tegen een huichelachtig volk
te • • ■ • opdat hij den roof roove. vs. 7 , Hoewel hij het zoo niet en meent....
it maar hij zal in zijn harte hebben te verdelgen, vs. 12, Dan zal Ik te huis zoe-
r ken de vrucht der grootschheid des herten des konings van Assyrië. 1 Tim. 1:16,
Maar mij is barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de
u voornaamste (der zondaren) ben , alle zijne langmoedigheid zoude betoonen.
:e vDe.^e einbeu blocijen niet uit be nature bej jonbe/ ooft neemt i^oü niet ban ce^t boor/fcie goebc uitliüinftcn uit be jonbe te trehften/aljS
•e 5E begaan iji; maar (£job/ booraciiomcn Ijebbcnbc Cjcm 500 te bejftee?-
s- Irjften/ en ssjiie ftinberen sulfte nuttigljeben toe re boegen/ gebjuilit öe fioo^ljeib be^ menfcljen oy eene Ijeiüge biij^e/ tot uitbocringE ban bic
n t'inben. gt;j5elrilquot;t be sonnc niet öefmet tnojbt öooj öe inbfoeijinge in een
1/ ftinftenb aas/500 blijft -öob Ijeilig en l^ij b)c?ftt Ijeiüg omtrenc be jonde
3. in 't begin/ ïioortgang en cinbe/ te^toijle menfcljen en buiueleu be jonbe
je öeb^ijben. (öab gebjuiilt öe jonbaren alj? beulen/ leeulnen en beeren/
gt; om öoor öe^elbe? taoeben jijiie ootbeelen uit te boeren/ en flaat alsoo
n met een ftjomme ftoft regte Hagen.
jf XX. Tot het vierde hoofd bej bi 11 gen/ lnaar neffen^ bc ©oorsienigfjeib po yoor-
gt;. vjfiob^ gaat/ beljooren de uitkomsten der zaken; öie 51)11 noobjahelijftc ^1e™'ï%aat
|. of gebeurlijfie. (©aft bic boor ben bjijen Inille be^ menfcljen gefetjieben. oyer Sc
g lt;Doli be uitftomjtc be? oorlogs!/ Ijet IjutDelijft cn ben bag be^ boob^. quot;tg„om'
c . !• dommige uitftomften 5Ön vast en noodzakelijk, boor tie ÏBet ctiDevast-
0 be urbe in be nature geftclb/geljjlt alé be loop be? jonne/mane/fle?» gestolde
ji ren/ecüpfen/ebbe cn bloeb/bat tjee buu? sic!) beseft naa: boben/cn or equot;
. fiet jluare naar beneben. ©ejc alle regeert ^ob. Siet Ps. CIV:19,20,
b Hij heeft de mane gemaakt tot gezette tijden. De zonne weet haren on-
/ dergang. Gij beschikt de duisternisse , ende het wordt nacht. Ps. CXIX:91,
i, Naar uwe ordonnantiën blijven zij nog heden slaan , want zij alle zijn uwe
it I. Bn knech-
281
Van de Voorzienigheid Gods,
knechten, ^odj 6ob ftan bcjcn bakten bejginberen/ en anbec^
üElneoen ban Uoloenja ben loop be? nature gefcljieben joiibe. IDe 5|ecre bebe op Ijct o^Beb ban SJojua sonnc en mane ftilftaan/Joz. X; 13. Cu oy be ürgec?tc ban C^isliia tien gjaben tecuoije gaan/2 Kou. XX; 11.
l|eere bebe {jet 05^? slnemmcn/ 2 Kou. VÏ: 6. 23eUiaaröe be bjie jonrtelingen onbeseejb in ben bndrten oben/ Dau. 111:25. a3cft fjcfiben bc ^ropljetiijn eene ba^te en bcjseftejbc berbuliinge/bie ojob niet \iii(/ nocij fchejjfelen niet Ininnen be^anberen. Matth. XXVI: 54, Hoe zouden dau de Schriften vervuld wordeu, die zeggeu, dat het alzoo geschieden moet? Ufcc- 2. ^ommigc uitljomftcn ^ijn gebeurlijk, niet ten nysigte Uan 43ab/ iJ ' 50a gefcöiebt e? nietp tor öct allerminfte toe bij gebal/mant jgn raaü beflaat/en l^rj boet al jtjn bjelöeljagcn; maar jij ^tjn gebeurlijfi/en ten opjigte ban be tluerbe ootjaften/ten taelften opvgte 313 anbej^ Ijabütn ftunnen uitbaüen/ en ten oy^iiite ban be comif^ie of samenftnoopingc ban be oorjaltcn nier Ijunnc rfftCten/ naar taelUe jtj niet samen te brengen/te be ft ie ren en te bejinacljten buren. ^?ccl) (Jjob regeert alle bic ocbturlijiiic tiitftomften boor eene bagte en onbejöinbejïölie uitboe-ringe naa? sfiii boornemen en brille, ©it blij lit uit ben onberljoeüfcljen booöflag/ in Uielfien be föeere ben gebooben bien flag Ijabbe doeu out-moeteu, Deut. XIX; 5, Exod. XXI: 13. 3Clt;gt; er InelUiat gebeurlijüer ban Ijet lot ? j^ogtané regeert gt;l5ob bat/ en öoet {jet uitbanen naar sijnen biille. Spr. XVI: 33, Het lot wordt in den schoot geworpen, maar bet geheele beleid daarvan is van den Heere. oSelijft 0Et: bleeli in f|et: treffen ban ^Eoiia^ boor 't lot/ Joua 1:7. Cn ban ^onatljan/ 2 Sam. XIV; 42. ïl?at ig e; gebeurlijfiej/ ban {jet ballen ban een mugcfjje ban Ijet baH/ ban Ejet ballen ban ren Ijaar ban Ijet Ijoofb ? 4i5ogtan? (©ob beftiert bat. Matth. X;29, 30, Kiet een van deze en zal op de aarde vallen zonder uwen Vader. En ook uwe haren des hoofds ziju allen geteld.
Dio door 3. ©oö regeert ooft alle Ijanbelinoen/die door den vrijen wille des men-wiMc''c'ies sehen geschieden. a5ob neemt be bjij^eib ban ben bjille niet toeg/bbiingt menschen ben menfclje niet ietg tegen luille en banft te boen; maar {Jij neigt en geschic- öeflie^t bie/'t stj boor inlnenbioe buiginoe/'t sü buor uittoenbige om-r ftanbigljeben en occafien/5oobat be menfcljen bic saficn/bJeifïe ©ob be» floten ijeeft/uit ^jjne eigene biillefieur en genegenfjeib uit'aie:lit. ©it jieu tuij/ Ps. XXXIII: 15 , Hij formeert harer aller herte. Spr. XVI: 1, De ant-woorde der tonge is van den Heere. vs. 9, De Heere stiert zijnen gang. Spr. XXI; 1, Hij neigt het herte der koningen tot al dat Hij wil. Phil. II: 13, God werkt het willen.
De uit- 4. lt;i5ob beftiert de uitkomsten des oorlogs, jenbt fjet eene bolft tot Ü— ft?affe ban Ijet anbete/of ban bcibe; geeft be obertoinningc niet altijö logs. aan ben ft e? ft ft en in getal/ aan ben berftanbigften/ aan ben bapperften/ maat aan bengenen/aan luelfien ï^ijluil. Deut. XXXII: 30, Hoe zoude een eenige duizend jagen , eude twee tieu duizend doeu vlugten. 2 Chron.
XIV:
282
Van de Voorzienigheid Gods. 28.)
XIV: 11, 't Is niets bij U te helpen, 't zij den magtigen , 't zij den krach-teloozen. Ps. XXXIII: 16, 17, Een koning wordt niet behouden dooreen groot heir, een held wordt niet gereddet door groote kracht. Het paard feilt ter overwinninge. Spr. XXI; 31, Het paard wordt bereidet tegen den dag des strijds, maar de overwinninge is des Hoeren. J^iertoc fcfcneti alle plaatfcii/in Itielftc (©aö 0r5Cöö Uioröc liet ecnc bollt te lic^fiooycn/tc gclien in bc ijaiiö ban fjet anbere/of tcl)r?(a^fcn/Eigt. 111:8, enVI:l.
5. a5ab Befiiert ooli het huwelijk, cn D^engt ictiec tot jtjn portuur/Do imwo-fommigen liacgt ïjij tc jamen in taonie tot ftraffe ban Ijnnne ïonben; liik,'n-fommigen tor Uastijbingc; fommigen tot malftanbcr^ bcrftltiiftftinge naar
3icl en ligetjaatn ; alle bie brecmbe tnegen cn taonbe?!tjfte boorUallen omtrent [jet ljutneijjft/ jrjquot; onnafpenrlijli/ nogtan^ (!?ab ftiert bat aïlr^
naar 31311 Ua^t lioornemen/en aan fommfge QnUieïijften fjangen ©aonie-nirtfjeben 300 lange be taerelb ^al )ïaan ; jiet bit Gen. XXIV: 12—14, Heere.... doet ze mij nog heden ontmoeten.... die Gij uwen knecht Izaak toegewezen hebt. Spr. XIX: 14, Eene verstandige vrouwe is van den Heere. Mare. XIX : 6, Hetgene God te zamengevoegd heeft.
6. (öob Bepaalt een^ icbe?«j leeftijd, terber sal tjjj niet fterbcn/latv De dag ger jaï Ijij niet leben/op ^ulft eene plaatfe/op .^ulft eene manfere jaljjiT' fterben/ al^ fjet OJob öefloten Ijccft/ 300 lange jal a?ab Qem boebfd en befifcl geben/son ïangc 3al lt;000 3tjn ligcöaain in ftaat Betuaren/al^ 3ijn uurtje gefjoinen i^/cn ban sullen alle boctorcn ban be luerelö jijn leefrijb niet een uurtje fiunnen beiiengen. Siet bit/Hand. XVII:26, Bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd, ende de bepalinge van hare woninge.
Job XIV: 5 , Dewijle zijne dagen bestemd zijn , het getal zijner maanden bij U is, ende Gij zijne bepalingen gemaakt hebt, die hij niet overgaan en zal. Ps. XXX1X:6, Ziet, Gij hebt mijne dagen een handbreed gesteld. J3ej»
gel. kap. V, § 13.
©ug IjeDBen toij gesien bat allq?/ geen bing uitgenomen/ boor «öob naar 3tjn Befïuit fieftierb luorbt; bodj ii3ob boert alle^ boorgaang boo?
mibbelen uit/ en öeeft ben menfclje aan bie geüonben; tnannee? Ijij bie tael geüjuiftt/ 30a 3eaent (i?Db boorgaang 35jne orbonnantie. Ojen gob»
loa.ie lanbman/ bie sgn lanb lucl üereibt/ inaaft boorgaang fdjoone bjuclj»
ten/en een gobsalige/bie be BearBeibinge berfïofb jjeeft/sa! met lebige Ijanben tQC3«Bn ; maar alö een gobsalige 3ijn Begt boet/ 30a 3egent ■iJab teel 3ijnE ftieine mibbeltje^; al^ men be mibbelen niet iDil geamp;juifien/ en ebentoel een einbe Begeeft/30a ber^oeBt men 45ob.
XXI. ^032 {eere ban be J^oorsienigfteib a?ob^ ié ban gjoote nuttig^eib boor begenen/bie 5c hiel gcBjuiften. ©e Blinbe/ natuurlijlte/ onamp;efteejbe mengcfj fian Ijie? gcene mittigficib uit tjelrftcn/nfjgené uit fian Ijij troost Dalen; al 3ietf)ij/al gelooft fnj be 13aa?3tcnigOcib 45ob^/al tuil ijij stel}
baajmebe jlejftcn/ al^ jjem eene Bijsonbere tegenljeib ontmoet/ ijij lian niet; gij geeft patientje boor ötaang/ombat Ijij anbe^nietftan; ijtj 3Ct
59iJ 2 Sicfi
des doods.
284 Van de Voorzienigheid Gods.
^icfj ncbcr op ccn fatum Sloicum, bat Qecft 300 moeten stjn/baar ijSniet tegen tc boen/cn tjac^t aljoo te taillen 500 aï^ öij ftan/alö Ijl) niet ftan ;oo gij tuif. ï^oe 30iibe ccn onbefteerbe 5icfj met be ©oorstenigljcib 23ob^ ïnmneii trooptcn/ baar a?ob tegen fjem if/ en alle? tot sgn licjbejf fjem oberftomt/ 300 Dij niet Bcfterjb tuojbt/ baa^om ij? 5c Ijein tot een fcljjift. De Voor- XXIL JlQaar alle nuttigljcib bic fliejin i^/igboo^bc fiinberen ©oö^/ hew'fs Öoe ^ ftlaarbc? fjun bed aan a5ob rienncn/f)oc 5e meejbe? nuttigf|eib van ' nit be JDoorjienigQeib 4?oblt;S ftunnen treftamp;en. ïiomt ban gij alle/ taiené groote groote/intuenbigc/aanFioiibcnbc b;ocfl)eiö i^ obe? bejonbe; bie'toogc heid!s' geburig Inenbt naar ben ïjccte ^eju^/om booj 51)11 blocb gcregtbaa:-bigb te hiojbcn/lnieiié bejlangen i^ naar bc gemeenfcljap met «J3ob/bic 't baarop sctten om ben Cjccrc lief te O^ben/ te U^eejen/ tc gcljooc-jaineii/al i^'t met bclc bui^tcjrieben en sonben licjgcselfcfjapt; ftomt/ ^cgge ift/ ^ct u een tueinig bij mij ncbej/ Uii^tejt toe/ en laat mijne tooorben in utoc ooren en Ijartcn ingaan.
zich te XXIII. 1. «öctaent n boor beel bcnlien/boor beeï opmejficn/boor becï gewennen tacjHjaam gcloobeii be Ijanb (j?ab^ in alle? tc 3icn/(èobg onbe?ljoubin» tchou- equot;ge/mcbelne?r5inge en regerinrte/ 30a in bc fcfjepfcfen en bcjseibc? bc winge van toegingen te befeïjoutoen ; gclijr! men bc sonne boor D?1 in be Flame? dezelve, jjpj. gy t,e goinic bc«gt; morgen^ opgaan/'siet gij be? nac^t^
be Oclbcre mane en flonftcrenbc ftcrren in 'oop ombjaaijcn/3iet
gij alle^ uit bc aaröc boojtftomcn/let gij op alle^ toat in bc teerelö omgaat/ rn 3ict gij oorlog/ obertainningc en iiebe?lagc/b?ebc/ c^traorbinaire be?anbetingcn en omfieetingen; en gij 3clf/jijt gij gesonb of Dngc3onb/ 3ijt gij geburigin tegeiifpocD/en fiomt Ijet ccne fi?iii^ op get anbere/of Komt e? nitrebbingc en boojfpneb/3tjt gij arm of njli/i^ ccn mcnfcljc u lijicnbeiijft/ of sict Ijij u ftuu^cf) aan/en fpjeclit u Ijajb toc/fjclpr en iicr-ftlniftt iemanb u/ of lieert Ijij u ben neftfie toe/legt Ijij 11 lagen/ cn fiant 3ic5 tegen 11/ fpicclit men tocl of fltoalijft ban u; in fomma allc^/ ban Ijct meeste tot Ijetminfte toc/fjet iöalleé bear bc fieftieringe ban a5ob ; gc^ toent 11 toef) gebucighjfi om a5ob^ Ijanb in elftc saftc lebenbig te sien. 't ^ niet genoeg Dat te Ihinnen 5cggcn/ cn bat alle? al^ taaa?öciö te gdoaben/ bat 3al niet bccl ftjacljt op 't Ijarte Ijebben; maa? ili bibbe 11/ tracfjt boo? eene gebiirige tae?amp;5aatnljeib/boor gebutig lebenüig boojjlellen cn sicn/ u aan bic toaarïjeib te gctacniicn/ lt;j3ob? F)anb 300 geburig te 3ien tacjl'icn in en boo? bc ttoeebc oojsaften/ al^of 5ij c? niet toaren/ cn a3ob |je!: alleen onmibbeliift tocjFite/en tracljt boor bic geburigc tocjftjaamljeib eene Ucb-Öclijfic gcjlaltc tc bcjftjtjgen/ 30Dbat Ijct u ftlaar 5ij/ en gcmafiftclijft balie a3ob tc 5tcn toc^ftcn. belooft mij/baar flecftt al meerbe? toejft in ombat tc leeren/ban toij tael benficn soubcn ; on^ atl3cf?ti?clj cn aarbsd) Fja?tc leibt on^ geburig ban bat bcfcljoutocn cn cjftcnnen af/ een bonftere nc» bel i^ 011^ ginberlgft; baarom 3Ct c? n toe/ öibt om bed licijr/ om op» mejfiingc/en sijt in bat öefcöoutocn geburig öoenbe/en gij suit Dcbin»
ben/
Van de Voorzienigheid Gods.
ben/taat gzootc nuttig^iö Öet uüie jieïe aan alle fiantcn jal taEOjen» gen; maac taacljt quot;/ te bicp tc tjcben in öe hoe; Ijac aBati alleö on' üc?f)ouöt/ meöetaE^lit: en fiefticjt/ bat ^diiöc u amp;eDc?licii/ luant ftct onbaorgionbehjïE; maac gelooft en jiEtbe salie self telften^ met nieutaE Dpine?ftir.ge/fp?eefit baarüan en toont bat aan anbecen/en gij jult jicn bat nfi traoptelijiie? en fjctlige? boor be toecrlD julc gaan.
XXIV. 2. 25Ii)ft niet alleen in be baöen ban bc ©do^ienigljeib ftaan/ Gods hand maa? getnent u om e? gt;j?ob^ rjoogfjeiQ/magt/Unjglielö/rcgtUaarbiglieitV ^jn.163 te goebljeib in te jien/bic met berluonberir.ge en blijbfdjajj goeb te iJeuren.
SCKe fcljfpftien ;ijn jijne/ alle belneginge ban r^eni/ ÏJij regeejt alle^ in ïjemel en op aarbe/ 1)oe g:aot tier grboulu i^/ fjaebrle fcljepfdeii/ Uleine en g?oote/ baarin jijn/ Ijoe bejfcfieiben ooft alle beluegingen sijn; laat bejE Ejfientenijfe in u eene ootmoebige bjee^e en ont jag bertneUften. 3!^
niet be ^cere/ alleen be l^eere/ lieeft l^ij niet alieö in sijne l)anb om ï)et boo? en tegen u te grbjuiüen/ 51311 alle fci)rpfcltjcé Stjne finecflten niet/bic op ben Uienfi ban Ijunnen Cf cerc papfen ï (©injiet u ban boor {Jem/
fiuftt boor J|em nebej in lijeeje/rorpt uit: be Cf cere isSoJob/be tjeere regeert. ©it eiiacï)t iöob. Jer. V : 22 , Zult gijlieden Mij niet vreezen , spreekt de Heere ? Zult gij voor mijn aangezigte niet beven ? Die Ik der zee het zand tot eenen paal gesteld hebbe. ö/ Cfoe joet (jet in öe öejcljoulningE ban ben alle^-toerlienben opoü sici] nebej tc buigen en ïjem te aanamp;ibben!
XXV. 3. ïjangtnunict mee? af ban be ttoeebc oo?5aften/fteunt mi niet Kiet van meer op utoe goeberen/fijacljt/tuij^Eib en BeftVoaamljeib; ^iet nu niet op ^^ea0 brienben of btjanben; ru^t nu niet op fdiepen/ ftcjliten en falbaten ; jiet af tc han-nu 50a niet uit naar beje en gene menfcljen of mibbelen/ algof men liet sen. ban tjen bcjluacljtte ; alö Ojob luil/ 300 blaast Cfti in al uln afgangen en bejlnaclitcn ban bc mibbelen/l^ij ftccjt fjet tncl allefï om ; bat gn meent
uta beljDub tc gullen sgn/bat lno^ibt uln berbejf/ en öat uln bc?bcrf fdjeen/
tao;bt uln beljoub. iE)e fdjepfelen ftunnen immejé ;id) nodj reppen noeft roeren ban boor ben inblocb ban jtjne ftjadjt/ltiat iullcn 5c u ban gebEn of nemen? l©aa:om jiet gtj ban uaa? Ijen om/baaj todi elfteen iegt: 't i^
6ij mij niet ï «Cn ooft té 't afgoberrie en afuniftingc ban «ijob op fdiepfelö ïrnlp terujsten. Jer. XVII: 5, Vervloekt is de man, die op eenen raensehe vertrouwt, ende vleeseli tot zijnen arm stelt, ende wiens herte van den Heere afwijkt, vs. 7 , Gezegend daarentegen is de man , die op den Heere vertrouwt.
^Eeejt tod} be.ïe groote ksfe/laat bic/ tnclUc a3ab niet ftennen/ naa: fdiep?
felen En mibbelen omjien/en baarban aftiangen; maar gi)/bejtaadit al»
lef» ban ben Cfecre in l}et confdentieujS geöjuift be^ mibbelen/aïó mibbelen/
en ^iet boor alle fdiepfelcn ftenrn opa5ob/bat fiaart eene beftenbige en fïe^ftE geftaltc bes ï}artrn. P^. CXXV ; 1, Die op den Heere vertrouwen,
zijn als de berg Sions, die niet en wankelt, maar blijft in eeuwigheid.
XXVI. 4. ^eegtnu gccne fdjepfelen/lnant 30 ftunncn 3idj nodj reP'len'te0 pen nocj) roeren/tJ5oö allEcn regee:t en beftiejt gen; gaan 3e op u aan/vreezon.
3 ©ob
285
Van de Voorzienigheid Gods.
(0ob 5Enbt 3e/ Bepaalt je/sij ft urm en nfet ban (j3ob^ tnide uitboeren; a5ab be^inbejt 5e/ ^oö boet 5e tnrcc Ineggaan ; toie b^ee^r een jluaarb/ftoftof fteen/a!^ ;e op bc aarbe liggen/en in niemanb^i Ijanb jijn om fien te öe» tncoeii ï ll^illen 3e bloeftcn/ jij moeten Regenen/ inillen 3e Kisteren/31) moeten p?ü;en/tiiilfen 3c bnaben/31Ï moeten Iméfen/alö t6ob ta'I bat 3c 5)rt boen. Zoo God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn ? Eom. VIII: 31. Cn ip boo? 11 Uinberen 43obg ; tnat lyee^t gii ban ? Sl'lle bijanben 31111 iTia.'.r alp ren ijsfrhïft inom-aaiige3igr/boor eens^rienbé aange3igr. Job XXXIV: 29 , Ais Hij stillet wie zal dan beroeren ? ©aaroni en vreest u niet voor degenen die het ligcbaam dooden, Matth. X : 28. {-Joe ftil is erne jielF/ Dir be biiaiibrn hi frluuiVnt/ zittende in de schuilplaatse des Allerhoogste n , ende vernachtende in de schaduwe des Almagtigen ! Ps. XCI:1.
Niet XXVII. 5. gjjt 1111 nirt toornig en tojaafigieng tegen beoenen/bie u wraakgic- jjmaaD boen/ üiaiir be Cjeere fjab liet gebcbcn/ 2 Sam. XVI: 12. Wie spreekt wat, zoo de Heere het niet eu gebiedt ? Klaagl. III : 37. 't 3[{? tua-ir/ïii boen l)et uit tioopljrib/maar be l^cere gcbnnlu F|iinnc fioo^» ï)eib tot eeiie roebe om u te fiajstijben en te flaan/Jes. X. SSoo moet men ban met ben fionb op ben getnorpen fteen niet bijten/maar Ijooge? 3ien op De f)'!quot;0 beggenen bie 3e gcb:iiilit regen on^/en onö taacljten tegen ben ^eere te morren/ Inant m^aaftgierig of toornig te 3rjn tegen Ijet mibbel/ ij» 3icFgt; te ftanten tegen bie tiet gebjuiftt. giet ban nooit een ïstnaabboenben menpclj alben aan/alsof Ijij onaffjanbciijft tnejlite/maac hoort de roede, ende wie ze besteld beeft, Micha VI: 9. (£11 fieert u tot brnrrrnen/bie u fïaat/Jes. IX: 12.
Lijdzaam. XXVIII. 6. '25f3ir nu nine pielen in utae Iiïb3aamï)eib/ bie fjcamp;t gij ban noobcn;'t iibaab rromt u niet brj gebaIobe?/al grfcfjiebt iict boor mcnfcl)en/ja al i^ nine eigene öntnijpljeib en sonbe be oo^aaft baarban/ 300 ijf (jet todj ban ben ï^eere/ bic liabbe jjct obe? u amp;i|temb/bie be» paalt lirt/bie boert tiet uit. gegt ban met eene ftille onbe?tne?pingc: Hij zal volbrengen dat over mij bescheiden is. Job XXIII: 14.
(a) £}ij met abioUiur De fuubereme üjeere ï (öunt gij Üfem bat niet5 Sljt gn niet blnbe bat C^ij Ijet ip ? Zoubt gij U^em niet bc:bcöigcn/al^ icmanb 3nnc abfolute fjee?fcl)appjjc te nafttuam? IBilöet gij ban bat be fctiabel ban 3tjne ©oo^teniglieib om ulnentlnille b:ai!t? Soubt gij tail' ien bat niet 5011 Itiille obe; u/maaj uln liiille ober l^rm fjee^cljte ? oEn 500 niet/ Ijoe öurft gij ban tegen Cjem ftiftften ï ÏJaubt u ban ftil/ en laat 3rjn mille boUjonienlijU ouej u uitgeboejb taojben/ ombat Ijet 3ijn mille iö.
(b) c^ij nier uto j£gt;abe; ? l^eeft f^ij u niet ban eeuliiinlieib liefgetiaö ? Cn3iet/in liefbe 30110 i|ii bat ftmaaö toe. Hij kastijdt dien Hij liefheeft, Openb. III : 19. t^ij (jeeft mebelijben met u/ l^ij ontfejint t^em quot;obe? u/
ip bij u in be be^bjuiiUinge/ Öij itent ume betiaaumbljcib/ C^ij 3iet utue tra^ nen/ i^ij fjoort uta geroep/ Cfij 3a[ u rebben op ujn njb en op 3ijne \nij3e.
(c) Cn üe uitftomfte sal 3tjn tot raeejbec berljEErlijftinge ban stjne magt/
ban
286
Van de Voorzienigheid Gods.
ban jijne OEt?oulaljeib/ ban sfjne goebljeiij/ en gij suït baarboa? ncbe-tioe? ban ï)actc en Ijtifigcr tao^ben; en naarbat be bcjbjiifjftingcn obe^bloe-bigcc sullen getneestsijn/ sullen be Ucjtrcostingrn aoll oliejblorbigc: jtin.
daarom verloochent uzelven, en neemt uw kruis op, en volgt Jezum na, Matth. XVI:24. 'Bilt niet gemclijft/en verwerpt de tucht des Hoeren niet. En weest niet verdrietig over zijne kastijdinge, Spr. 111:11. Zwijgt den He ere, ende verbeidt Hein, Ps. XXXVII: 7. Cn jcgt met ©aL'iü/ Ps. XXXIX; 10, Ik en zal mijnen mond niet opdoen, want Gij hebt bet gedaan, (^etft u al^ Irem in be IjanD Imh uluen JiBaftcr/en iaat l^n u fatfoenrren 30a aló ijet f^em biiiaagt. Hij zal u leiden door zijnen raad, en daarna zal Hij u in heerlijkheid opnemen, Ps. LXXIII; 24. 3$ 't ban niet Uirl/ of £51} u boor eeiien b^oeliigen of blijDfii üieg geleib Ijeeft ?
Sialig is 3alig.
XXIX. 7. lt;Dc ^oorjienigöeib (Pobé'lticï te grB:iiif!cn/bat maaftt jon» Dankbaar, beiiing banlibaar/ bat Icejt al Ijet gciebe/ 't luelli gij ontbangt naar
jiele en ligcljaam/ tot ben J^eere al? brn eentgen J5eber te brengen;
bat boet (£SoD£ goebI)cib/ tjonliie en tnelbabigljcib .yen; bat ma a Ut bi!)be/ bat boet (èob loUen en prijken/ aan anberen jtjne beugben licc*
rellen en siclj niet ren getuillig Ijarte gt;ödo ten bienfte ftellen. l^ij ijeeft fjet inimejs gegeben/en bat fomtijö^ 500 opmr^ücliiU/en op jullieene bejüionbercngVuaa?bigc tnaniere/en 't toa? enftel uitliefbe; betotjle tjet tran uit iquot;ob ia' 300 moet Ijet ooft Vueberom tot l^em fteeren. Want uit Hem, ende door Hem, ende tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid, Eom. XI;36. Dankt God in alles , 1 ïhess. V : 18. ©olgt ©abiö gebutig na/ jeggenbe : Looft den Heere mijne ziele , ende en vergeet geene van zijne weldaden, Ps. CIII: 2. 3 Ejoe ioet Ijet Jijue bonge üenaaulubfjcib/be ijulpeloo^tjcib/be onlnaajbigijcib om iet^ te ontbangen/tc Ijrjbenfien/en ban te 3ien/bat be i^eere aan onp beulit/bat üjtj selbe beoogt/en be begeerte geeft/ en ban baata» be? «Jr-ob te bejljec^Ipen/ en 5ic|) in C}ein te bcjblijben ï
XXX. 8. t}ie?booj berf^ijgt be jiele een goeb tocbcjsigt/en een fliï stiiver-be^ttoutoen op a3oö ten opjigce ban Ijet toeliomenbe; be bjiftige öe« tl■ouweD• geejten naa? Ijet ligcljamcljjHe inorben ingetoomb; Ijet fi^uió toojbt
niet gcb?fefb/ Ijet onijien naar beje en gene mibbelen/ om bie ïjeftig/
onmatig en jonbig ie geamp;juiften/ öoubt op/ men geeft fjet ben frjeete in be ^aub/ en i^ tebreben 500 alji t^ij Ijet maaln/ taant men toeet bat fjet luel jal jijn. Wentelt uwen weg op den Heere, ende vertrouwt op Hem, Hij zal het maken, Ps. XXXVII: 5. Hij zorgt voor u, 1 Petri V:7. Hij zal 't voor u voleinden, Ps. CXXXVIII; 8. giet snifte nurtig-tjeben 51)11 uit be ©oocsienigljeib a3Qös tc Ija'en; baarom/ Wie is wijs? die neme deze dingen waar; ende dat ze verstandelijk letten op de goedertierenheden des Heeren, Ps. CVII:43, Wie is wijs? die versta deze dingen ; wie is verstandig, die iekenne ze, Hoz. XIV: 10.
287
Van het Verbond der Werken.
Van het Verbond der Werken.
van het I. 31 ti ï)Bt acljtjle ftapittd Qcfiöcn Vm) Slbam ticitoonb in jijne uft» tiEinriiDe/Ijciligc cn Ijccjlijlk nature; nu sullni tuij tjcin u lioorftdlcn mk. alö ftaanbc mcr ij?oö in ccn J2gt;E^öunö/naniElijfi/öe; y3e?lien. 2Can öe ïtennigfe baarüan ig beef gelpgcn/ luaut öie t]if?in ötoaalt/ of bit ©e?» öonb De? iB^fien ontftcnt/sal niet tact Ijet ïDe^bonö öej a3enabe be?» fiaan/ en liQtelijft ölcalcn neffen^ be 23o_:gtaijt ban ben i^eere SJejug/ en bijsanbr? ligteli'jft ontiicnnen/ bat Cï)^?tus boo? syne öabcfijlfe ge» tjcarjaamljeib bcoj öe uitbejüorenen regt tot !jet eeutoige leben bej» tuorben Ijeeft; gelijft Int) sim in Ue?fcljeibeiic partijen/ bic om fjunne öUialingen neffen? Ijet laatfte/'jet eejfte ontfiennen/öaaroni isljij/bie get ©ejüonö be? ïBejfien antftent/ niet rrgc bejbacljt te Ijouben/ öat tj ooii taat tjapejt omtrent Ijet ©ejbonb öcj a3eiiaöe.
Besehrij- 11. Het Verbond der Werken is eeue overeenkomste tusscben God en bet Yiuge. menscbelijke geslacht in Adarn, in welke God de eeuwige zaligheid belooft, onder conditie van geboorzaambeid, en den eeuwigen dood dreigt, indien bij niet geboorzaamde, welke belofte en conditie Adam aannam. God heeft Cjicjobp? is be b;agc : of lusschen Gad ende hel menschelijkc ucslacht eeuVer-111 Adam zulk een Verbond (jemaalcl is ? UiMj jeggen ronbuit ja.
bond der 5ïl bejci^cljt be orbe ban eene jafiete be^ljanbelen/öat men eejjit jte o^eriTt rr 5l11^ tcl!E 5alie '?/cn 0311 ijotbanig 513 1^/5001^ 't Ijie? ebentoef pgmg • ji ii 0 b i g / öat to ij eejst öe nature ban bit ©ejbonb injien / ombat öe toaajtjeiö ban fjet jijn ban sulft een ©c^amp;onb uit öe^elf? nature ten principale Betaesen moet Inoröen. ©u^ moeten linj öe fluitreben soeften. Eerste be- Eerste Bewijs, goo i^aö Stiöam eene Ui et / luellJe? tnljouö een en 't Dewijie 5r|föe met bie ban öe tien ^eöaben/ gegeben jjeeft; be eeutoige 5a» aiie con- Ugljeib/ öie Cijjistué in Ijet ©eramp;anb öej löcnaöe boor be uitbcjliore' eènVer^nnEn ijeeft/üeloofö t]ceft; ben baom öe? Itennipfe öra guebö
bond daar en öcjé ftlnaab^ tot een beproefteeften/en öen boom be? lebens tot een zün. facjament beg lebenj» geftelö tl et ft/ en SCöam én öe belofte en öe con-öitie aannemenbe/ jidj aan a3ob bejbonben Ijeeft / 500 ip e? tnpfcljen (J5ob en ?libam een ©e?bonb be? l©e:tien; maar öat alleji taaar/ fciensbolgeng ig e? sooöanig een ©ejbonö.
B^eorsto Sullen luij jien öe eene pacttje en 5ijn lne?Fi/ en öaarna
isGodjais ^c anöece en 51)11 tDejft. ©e eene parttie ij? lt;6ob/ öie in bit ©e?banb Sonve- boojftomt: (a) 5111^ de eerste, de eeuwige, de opperste, de souvereine AiTiieiiig. Heere, öie magt {jeeft obe? sijn fcljepfel/ om getjelbe boor te fcl)?nben/ Ais goed. te geamp;ieöen/te fieloben taat l|ij Inif. i^jj rg öe eenige Wetgever, Jac. IV: 12.
(b)
288
Van het Verbond der Werken.
(b) 2t(é heilig en regtvaavdig, dfe niet ban in tir ficiligljeih bcé rebe^
trjftcn fcfirpfde beïiagen ftati heb Lira/ rn onljrilio'jcib nipt Itan ongeftsafr ïatrn. (c) oneindig goed, en FjEbbcnbe itjne pocb^cib aan ben nienfcfic mrbc tc breien. Sjjn J^ejbunbplucjft : (a) (£fne ll^ct tcgc lien, (b) Saligljeiö tc örloben en brjbDcmenisfe te öjrigen. (c) (jCc jlel»
len een' be^scgelenbcn boom en ren' yjoefboom.
IV. (E)e eejftc jalir/bie te betoij^en ia/ié dal God aan Adam eene Wel God heeft gegeven heeft, en jullü eene IDet/ luier inljoub een té met be B^ft ter
tien (J5cboben, Eene Wet is een regel van des raenseben inwendige ge- gegeven.' stalte en daden , van God gegeven , leerende wat goed en kwaad is , en door hare Goddelijke authoriteit den ruenscbe verbindende tot gehoorzaamheid.
vDes menfflien bejftanb/Dc reten/ laat 5e bolmaalu 5ön/laat 5e fjet regt 500 bebatten al^ be iBct f)et ctgcljt/ geen regel ban goeb en filiiaab; eene jalfe nirt gaeb cf iJüiaab/ ombat bc regtc reüen bat 3egt; be regte reben bejbinbt ben menfdje niet tot ocljoorsaanifjrib/ bie alleen een mibbel om eene H5et en liejbinbtenigfe te ftunnen lirn-nrn en rjftetmen; maar bc fljobbrlnfje ïlDet en autljoriteit ié beregel ban goeb en fttaaab/ rn bejbinbt tot geljoorjaamtieib.
3I]|{ jegge : (!5ob Ijeeft ben menfclje eene Biiet grgrben; 't ftomt l^em Welke alleen toe jiilfi# te boen ; be bebenliinge ié: of de Wellen, die God geeft, voortkomen uit Gods nature of vrijen wille ? 31! sntluoojbe/ v.} ftoinen zijnen boojt uit ben tuille (öaba / obe^eeiifiomfttg .vjne nature. 2ij fiomen wille-boa:t/ niet uit ben taille ban eveneensheid of onverschilligheid, al^cf 45ob Ijrt contrarie ïmnbe gebieben/ nanielijFt/a3ob en sijnc naagten tc l)aten/en bat toornc/niib/ Ijaat/ to^aabgierigOcib/ Ijoobaajbigljeib en anbere 50iibrn bc ^riügljriö jcuben jijn/ en bat 43aö op öc janbe öe reutoige gelubvaiigljcib jonbe fiunnen bcloben/ bat n:,:iibt tegen ^ob^ nature/en ?oo oal! tegen sijncn taille; gelyfi ooi!/ bat l^tj een rebelijlt fctjeyfel ftonbe laten sonbe? JDet.
V. üDat ij?ab SCbam eene WET gegeben ïieeft/ ülijïlt albué:
1. Kom. 11:14, 15, Deze (Heidenen) de Wet niet hebbende, zijn haar-Bewijs ), zeiven eene Wet. Als die betoonen het werk der Wet, geschreven in hare herten. Snbirn be menfcljen na ben bal ^clf^ eene i©ct fn fjunne fjar» ten Ijebben ingefclj?cben/en alsoo jicfj^clüen eene UDet ^ijn/lioetoel an» bolmaaUt en biiiptc;/bcrl meer Ijeeft SCbam in öen fraat bet bolmaabt-l)clb eene IBet gefjab. IDe reben ban gebclg i^/ombat be ilDrt brr na»
ture bloeit uit be Itennisfc (!5ab|. SCbam nu liabbc beel mcc^ en blaar' be? ftcnnigfe ban iiob/ ban be ïfeibenen na ben bal/ 300 ool'J ban eene bolmaalite? iDet. (Doft is! be fienni^fe ban be ÜDet en be gelijftbormig-geib met bic il9et eene boimaafuöfib ban br^ menfcljen nature; na ben bal ig l)ij bc bejite/ bic mec?t ban bic ftcnnijsfc en gelijftborinigljeib ^ceft. Soo ïiccft ban be bolmaalite SCbani eene ftlaarber ftennigfe ban/ en gElnfibormigDeib met be E0et geljaö/en 500 ban cenc il?ct.
289
290 Van het Verbond der Werken.
2. Kom. 2. Kom. VIII: 3, 4 , Want hetgene de Wet onmogelijk was, dewijle VI -M-zij (i00r het vleesch krachteloos was, heeft God, zijnen Zone zendende in gelijkheid des zondigen vleesches, ende dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vleesch. Opdat het regt der Wet vervuld zoude worden in ons. lt;E)c SCyogtcl fielt bagt/ öat cj cenc ï©et i^/ öie alle men» (cf)cn raaftt/en bat öie 3©et in jicOsellie ftjacrjt Ijrcft/om öen menfcfie/ öien je bolmaaftt binbt/ te rcatliaarDigen. ^ij be?lilaart/ bat bie lJ0et firacljteïoo^ i«ï/ en bat !)et be flPet Diiinogelöft te rcotbaarbigrn; be reben ig/ombat je boor Ijct bleejicl)/bat ip/ boor bc jonbe ftracfjtclooij 10 gcVnorbcn; baar obertjebinoe ban be iük't i£/baar lian je nictbjij-fpceiten ban obertrebinoe/ hsant bc ÏBct ié be luaarrieib. be JBet ban ftpacljteloo^ geUiorbcn/joo 13 5c een^ in l^acljt gelueept; nu/ bit nooit gelueegt na ben bal/ baarom ban boot ben bal/ toen baar geene jonbe Voaé.
3 uit 3. ®e natiirc lt;£5obp en SCbamö bc?cifcöen/ bat Sfbatn eene ilPet öaö» dé^nien- ^ öoor nature be dHeafte/ be lt;0ppE?ilE/ en alle cere en
sciien bicnjitlnaarbige ^eere. 2oo ra^ als e? ren fcfiepfcl ip/50a J^tji üoben nature. tjaj fcfjrpfd/ en bat ftfjrpfel onber t^em/ en 50a ooft ïjet rebelijfte fcf)epfcl/be menfcfie/niet alleen ombat %ij benjelben gefc^apen Ijeeft/ of ombat ÏJij met ben menfcfie in een ©ejöonb getjeben/of ombat bc menfcfie gesonbigb Tjeeft; maar bijsanberlijfl boor i^ob^ nature/be» Ui ijlt- Jehovah ; en Slbam/ belnijle jjrj een fcljepfel b3a|/ 50a moeite ï)ij in alle^ afljangen ban jijnen .llöafte?/anberjS tuajï DÖ SPlf lt;5ob ;men ban bc nature bc«j fcfjepfel^ niet 6eg2rjpen/anber? ban affjanfieltjfi. 3^ ban SCbam ban lt;6ob afljanftelpfj/ 50a fni öat niet alleen in jyti tDc« 5en/maar ooft in ^rjne öebiegnigen/niet alleen in bie/tDelfte Ijtj met be bieren gemeen geeft/maar 00U in jijne rebelijffljeib/tuaarboor 50 betquot; (lanbtg 3tjti tnerft boer. 3^ öob boor jijne nature be €gt;ppe^|lc/ en on^ afDanftelijft/en bit C^em toefiomenbe bat CJij geifejb//gebienb/gdJ^eepb biorbe/Jer. X:7, en i^ be menfefje affjanfielijft in jijne nature/baben cn rcbeltjliDelb/ 50a fiaböe ban be menfefje in jijne bolmaafttljeiö eenen Üanb/ eenen regel/ iiiaarnaar jijne nature en baben öeftic_2b moeiten üJorben/ bat ig eene i©et. ©esc l©et tna^ in SCbamé nature/ soobat Ijij al^ een ontnetenbe niet fieljocfbe na te fpeuren/ toat Ijij boen en la» ten moeite/of al^ een stoaftftc beftommejb moeite jijn/bat Ijij niet el» be^ boor sflne beaee^lijftljeben afgetrofiften toie^bc/taant eene ftennipfe ban en geïijftbormigljeiü met be !©ct taas in jijne nature inoebjuftt. Tegenw. l VI. Tegenw 1. Den regtvaardigen is de Wet niet gezet, maar den on-Antw. geregtigen , 1 Tim. 1:9. SBIf anttaoorbe/be l©er ftan men aanmerUen of aljS een' beminnelgfien/be^Binbenben regel/of al^ een'btoingenben toom boor bjec^e en fcf|?ift ban be fcaffe. ©c regtbaarbigen fjebben be IDet alg eenen amp;ieminnel|jtiten/ betöinbenbcn regel/ ejftennen met blijbfcljap/ pat 3c baaronbc^ 3gn; maa? sij sgn b^ij ban ben'be?fclj?iftftenben btaang/
taant
Van het Verbond der Werken.
lnant de volmaakte liefde drijft de vreeze buiten , Job. IV : 18. be Dnregtbaarötgcn gtjn oiiöe; öen bejfclijiïiftEnöcn öUiang öer i©ct/ Effc^rnbe öe fljaffe ober O1111'12 baöen. Oderunt peccare boni virlutis amove ; oderunt peccare mali formidine pcencc. De goeden willen niet zondigen uit liefde tot de deugd, maar de kwaden laten het zondigen uit vreeze van de straffe.
Tegenw. 2. 2£bam taa3 in be balmaafttc liefbe tot (öob/ en baarom Tegenw.'» lionoe grene ll^cc plaatfé ticööen/ betoglc Ön allc^ bolbaarbig ban self/ bnïbiifftg uit ^fiiie nature bcbc. Ik antwoorde: (a) ^e iDet it» liefbe/Antw' Matth. XXII: 37—39. ^abbe 5{Ibam bolmaafne liefbe/ 500 fjabbe jjij be bolinaaftte n^cr. (b) ©e ïöcf ié bciiDeib. Jac. 1:25, De volmaakte Wet, die der vrijheid is. l©alt;j 5libain in eene Ijeilige bnjljEib/500 Vna^ Ijg oubc? be i©Et bei* b?jj|)cib. (c) J^aa self/ ban nature iet^ tc boen/
en boor cene I0ct Ijet te boen / bat (tjijbc nier. ©e ^eibeneu beben ooft ban nature be btiigcn bie bec IKct 31)11. (d) quot;i^t liefbe te fc^en» ben sonbe ? oEn jonbe niet ongcregtigljeib ? Soo ié ban in be bol»
maaftte liefbe eene il3ef. (e) SCbam in ben ftaat bec bolinaaftte liefoe Ijaöbe een bjeigement ban ben boob/ en baar öebjelginge ié op ober» trebinge/baar cene 315er. ^00 Ijabbe ban SCbain cene JBct.
VIL 4®aar nu ftoint in fiebenftinge/ mat Wet Adam hadde. gpft ant- Adams toootbc: SCöani/ amp;cria(tie ij et beröa'a/ ncffené ben baain bec ftcnnisfc (jg6^9 bcé gncbé en filnaabé/ {jabQc/soa bec! ben in^oub aangaat/ be WET der tien DER TIEN GEBODEN, ^it bhjfit: Geboden.
1. Sonbej ttaijfel Ijabbe ?llbain be bolmaafttfte IBet. 4Bu/bc bolinaafttftc 3Bct ié be i©et be? lieföe/ cn bc;e ié be 10et be? tien (jBcöobcn. Matth.
XXII: 37—39. goo öabbc ban 3Cbain be ll?ct bec tien (©eboben.
2. ©e $amp;tt/ bic be l^cibenen in ïjunnc nature Fjabbcn/ en een ober»
fiïgffcl ié ban bie lEgt;et/ bie 5Cbam in jgne nature öabbe/ ié be^dfbe niet be i©et be? tien ajebaben/ met alle? toejlemminge ; 300 ié ban ooft be iBet ban SCöain be I©ct be? tien «öcamp;abeii.
3. ©it ölijftt uit Rom. VIII: 3, öobcn berfjaalb. ©aar fp?eeRt J^au»
lué ban eene i©et/noctncnbc bie/sonbe? be?bcre öEfc|)?ijöinge/be ïDet.
lt;Egt;e i©ct i^ be ïPet be? tien (J5ebobcn/ bat ié buiten bebenftinge; nu/
bie l©et öabbc Sïbam in ^are ft?acljt/ bie na ben bal toaé ft?ac!)telaoé gebiorbcn/gelijft getoonb ié-2od {jabbe SCbatn be il^et be? tien lt;!3ebobeii.
4. ©aar ié maa? céne ^ciligljeib/tnant fjeiHgljcib ié Öet beelb (öobé/
bat één ié- Soo ié ban be !©cc ooft één; iuant be bolmaaftte obereen»
fionn'tc bcé menfcljen met bc ïE^ct ber tien ©camp;oben ié öeiligöeib; bieé Sjabbe be bolmaaftte 5Cbain be tien oJeBaben/ soobeci ben inljoub aan»
gaat/ tot 3jjne ïlEgt;ct.
VIII. ^eljalbe bese !15et be? nature geeft (!5ob aan JCbain een 'tParticu-gefiob gegeben/ 't toclfte lt;l5ab bao? jijne brgöeib öcm ftonbe gebcn of neffegne9 niet gebcn. ©it ijs 5ct gcfiobban niet te eten van den boom der kennissedeu boom
^0 2 des
291
292 Van het Verbond der Werken,
ilisso^dèa^es amp;oe(Jsen(ïe kwaads, ban Inelfté öenaminrre Intj fiolicn gefproften goeds en ftföHtMi. rÖl3t ligteJijft pene gebacfjte op: Waarom God aan Adam
kwaad0 ^et 9af' ^aöbe lt;Ê»ob fyem bie niet grgeben/ fttj öaDöe niet gejonbigb. Sïi anitnoojbc: (a) ®at bolijt niet/ bar fnj ban niet gc^cmbigD 30ube (ieöben/l;ti tnaé Ijeitig/maar bcranbejltjft/t)ij ftanbeooft in cene anbere ,;afte pe^oiibigb Ijeüöc». (b) (60b anttaoerbr nirtaitijb ban ?!jnebaben. Soa men eetiigc gebacljren abc? bat gebob Uiüdc maften; in bat gebnö lag bef!/bat v!3ob alleen be Ejeere biaê/en tjem gebicbcn mogte/ toar fej) bniöc/ en bat liij maar bimbeiingó tc geijoonamfn jjabbe/3onber te bragtn waarom? (c) ©aar lag in/bat be menfclje niet^ tjabbe te be-gerren ban naar ben Uiifle iöobê/ en bat alleé liein alleen om djob be» geerlijfj of niet öegeerlijft moeite jiin. (d) ©aar lag in/bat be? men* fcfjrn ;;aligl)pio in De genietinge locop/ en niet in ierö buiten i^em be» ftonbe/en bat fnij Fjer alle^begeerlijlifte öaarom niet ban nooben Ijabbe/ maar ftonöe misfen. (e) t^oli bac men bcoj t)et tegniaioojbige tebieben moeite sijn met ben rjap ban bolmaaftttjeib/Dien (fgt;ob boor bien ttjb geeft/ en bicjgelnfte; maar be brage/waarom ijeeft-Öob jnlft een gebob gegebcn/Han men met beantbioojben/ban met tejeggen/soo bias f)Et 43o0ö foi-berein Itielbeljagen. ©njj Ijebben Imj gejien bat 5llbain eene i]?et Iiabbe. haiutó de IX' tilleci3e ^afte/bie ie rooneu ig/ ig dat Adam belofte hadde van belofte quot; de eeiavif/e geliikzalicjheid.
van de ^jj: buiift 1. Uit üe l^cibenpn ooft ijeüen ten bage; gelrjlf als! (üjob in geUikS merifcljeu ijarre Jjeeft ingeb^nftt bat ©ij i^/en biat Cf g ban ben men» jiuiieid. fclje toii gebaan en gelaten Ijeuucn/sao ló Ijnn meoe ingebjufit bat et is in'de' ^elooumge boo? be goeben/ en ftiajfe booj be fttnaben ; bit getuigen be nature in-journalen ban jceüarenoe ïieben/ tnelfte/ bomrnDe üi) ^eibenen/ baat gedrukt, nooit Cfj^igtencn getoergt sijn/ bebouben bat 5ij mee tonden oe? tian» ben tucnbeu/bat be goeben jnuben gaan in ben 'genui/ Ing^enbr naar boben/tn be fttoaben in be fytlk/ tovjjenbe naar beneben; en J^auluj? «eiuigt/ bat be confcientie bee ï|eibencn fjen befcijulbigt en ontfdjul-bigt/Eom. II; 15, Rebben ban be J^eibenen eene ftenniisfc ban belooningc en fljaffe/naarbat 5e .vtj) naar De ingebniftte iDtt gebjagen/btel meer Ijabbe Dan 2t:bam/ bie oe il?rt bolmaaftt ijabbe/ beloften ban beloonin» ge/ bic ijij benbe.
2-üat is^ 2, iDij hebben boben grtonnb bat SCbam? iDet be ïlDrt be? tien (örboben van doquot;0 ? iU,'/ tien ^eboben be belofte ban get reutaige Ie-
Wet df-r ben/ gelnft te jien ijg/ Matth. XIX. ïEcn jongeling b^aagt/ vs. 1G, Wat zal zeden. goeds doen, opdat ik het eeuwige leven hebbe ? Clljistué anttooojbr/ vs. 17 , Wilt gij in't leven ingaan, onderhoudt de geboden, gier ooft/Lev. XV1II:5, Welk mensch dezelve zal doeu , die zal door dezelve teven. LZoo 00R/ Kom. VII : 10, liet gebod dat ten leven was. Ps. XIX : 12 , In 't houden van dien is grooten loon. Sioo baüöe 2£bam be belofte ban her reiiluige leben. 3 Christus 3. ©eünjle d]?i^:u^ boot be n:tbe?ftorcnen tjet eeuUiige leben be?»
tuor»
foiorbcn ^500? ^em te ilflten Diibe? be Wet/ bie bolboenbe booj onder do
pet blagen ban be ft^affe/en boot bolftoinene Jjeiligïjeib be? nature en 61 be? baöru/oeltjft filtjIU/Kom. VIII 4, altaaar beSCpoótel bejftlaart/bac boo? Cfj?i6£ii|£» bolbarninrje het regt der Wet vervuld is boor beuitliej» Unrnien. ^iet aoiï/Gal. IV: 4, 5, God heeft zijnen Zone uitgezondea . ge-Avorden uit eene vrouwe, geworden onder de Wet, opdat Hij degenen, die onder de Wet waren, verlossen zoude, ende opdat wij deaanneminge tot kinderen verkrijgen zouden. 2f.ict baar eene 113ft/ en bieselfbe IL^et bie Slioam Ijabbe; onbe? be.^e ftiit be t^eere Sie.sup ff em/ en daardoor bejlnejft öi'n nitbejUorenen bejloéftnge en aannrminge tot Umoe« ren/ende indien wij kinderen zijn, zoo zijn wij ook erfgenamen; erfgenamen Gods , ende mede-erfgenamen Jezu Christi, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden, Kom. VIII: 17. SJoa ligc ban in De gtijoo?gt;aamiieib be: IL^et be eruUngc Ijecjltjiiljeib/ en bienpbolgen^/ 50a jjabbe Slbam/ ^cbüenöe be^elfbe !Bct/be belofte ban jaligljeib.
4. TEgt;ar5elfbe leben/bat op Ijet geIoobe/Jlf);i^tiié aannemenbe/ gefcI)on*4. zaiig-ften taorbt/ batjelfbe lebni beloofDe bc bolmdalite gcfjoo:vaaml)fib ber h®|dgèt000^
40 ti/f) et eeubiige lebrn Uioröt op Ij er grloobe in Ctljistus aan öe yebo-uitbejliorenen gcfcIjonHen/ 30U ban ooli op be bolmaaRte gctjoo?;aainljelüloofcL bej UDct. ©f^e ^ilföe belofre bcioc bie bribe paften toont be 2Cposte(/ Rom. X:5, 6, 9, Mozes beschrjjft de regtvaardigheid die uit de Wet is, zeggende, demensche, die deze dingen doet, zal door dezelve leven. Maar de regtvaardigheid, die uit den geloove is, spreekt aldus: Indien gij met uwen mond zult belijden den Heere Jezum , ende met uw herte gelooven...
zoo zult gij zalig worden. Sict ooll/Gal. Ill: 11, 12, De regtvaardige zal uit den geloove leven. Doch de Wet en is niet uit den geloove ; maar de men-sche , die deze dingen doet, zal door dezelve leven. Siet baar renejlei belofte leven, t)ct eeubiige leben. JDan be Il?et ftaar liet/ JIatth. XIX : 16, 17, Bo» ben bejljaalb. ©an ïjet gcloobe ftaar/Joh. 111:36, Die in den Zone gelooft, die heeft het eeuwige leven. (Cot bit een en ^elibe einbe toont be Stpo^»
tel oat e? tlnee b3egcn sijn/ ban toiilie be eene iö be 113ct/ cn be anbere Ijet gcloobe. föie^uit bolgt ban/ bat Stbam/jjeöbenbe be ffitrt/öe belofte liab ban bat eeubiige leben/'t Indit nu booc liet grlootie bezfijegen InojDt.
5. 13it bltjftt ooft uit f)i't bjeigeinent/ Gen. 11:17, Ten dage, als gij 5 Uit het daarvan eet, zult gij den dood sterven, l^et b^eigenient ijj be dood ^onber ^|equot; eenige bepalinge; tuil iemaub t]ic? Den boob bepalen tot ben tijbelijHen
boob/bie moet be noob^aHelijftljeib bebuj^en/'t inelft ftij nooit ^al boen/
bebnjïe baarban noch taal noctj tecUcn i^. 415 a a? (a) 't i^ beftrnb/ bat booo joobiel i^ be eeubiige berboemeni^fe/alp be tnbrlijfte öaub. 2 Cor. II: 16 , Dezen wel eenen reuk des doods ter dood. 1 Joh. V: 16 , Daar is eene zonde tot den dood. Openb. XX: 6, Over dezen en heeft de tweede dood geene raagt, (b) ©e geb;eigtJe boob bia«j eene ft?ajfc Dc? jon'Jc;
nu/ be jljaffe be? soiiDe niet alleen be tjjöElijfie/ maar ooft be eeutnige
293
Van het Verbond der Werken.
boot)/bic tegen get eeutaigE Icbcn obe^ftonb, Eom. VI: 23, De bezoldinge der zonde is de dood, maar de genadegifte Gods is het eeuwige leven. SSict ooi}/ Matth. XXV :46, Deze zullen gaan in de eeuwige pijne; maar de regtvaardigen in dat eeuwige leven, (cj ©e Stpoptel jegt lucl uitö?uft« lifitjU/Dat boor Ijct eten üan öcn br:amp;aöL'n tioom be be^boeinemgfe op alle menfcften gerfomen i?. Eom. V: 16, De schuld is... uit ééne misdaad tot verdoemenisse. vs. ] 8, Door ééne misdaad is de schuld gekomen over alle menschen tot verdoemenisse. jSicmanö ftan ontiiennen bat bie ééne inipöaaö ijct eten ban ben bc^buöen boom; nu/ op bit eten ftomt be berboemenigfe; 300 biap ban be be^boeinenisfe geb^cigb boor ^et tooojb boob. föeejt bit nu om/laas SCbam öe eeutuige be^boenifiiipfe ge» b^eitib op obe^trebinge/500 taaé öet eeutoige leben fiem/booc ben regel ban l)ct rontcarie op geljoojjaamljriö fii-loofö. ©ar b^cigement ban booö firgjfrp in jiclj Icbrn/ inbien f]ij niet santiigbc, ©it Ijeeft te mee,: liier plaats; hiant biic fjan cn bueft ban öcn gacben öpiiften/ bat ceulnigt ftraffc joube buigen en boen ftomen op ongcijoojjaamijeib/ en cbentnel niet De eeultiige geluftjaltgljeib op geijoo^aambeib; bat sijnè ftj:affen onbeg^ijpcliift gjooter ^oubcn jiln/ban jijne goebljeib ?
e Uit den 6. ©it blijlit ooft uit ben Boom des Levens. [taan rlcee Doornen Levens.quot; rp8t:n nialiianbcrrn ; be eene !g fcnteelnn ban ben ecubjigen boQb;5ou-öe ban be anbere niet een tcciici] 5ijn ban jjet ceuluige leben? ©e bc^» öenaininge greft öat oofj te Ijenncn ; fjij bjojöt met nab;u)i des Levens genoemb ; biic Han baa? anöc^T uit afnemen/ ban bat Ijij een ^anament/ een bejjegelenb teeften bes leben^ i^ ? ^iej i^ be niinfte bepalingeniet tor Ijer ligcfjanielijb leben/50a mogen bnj 5e ban ooli niet maften/en ooft/ alji Iji] !jet ligcijamelijbe leben bejlooj/500 bejlooc Inj ooh meteen Ijet geejm ijjlie leben öat Ijii Ijabbe; 500 moet men ban ijie^ boor leben beritaan en Ijet ligcfjamelijfte én Ijet geegteltjfte/bat ïjij toen bejat/en oob öe eeuünge geluityaügljeib/ bie boorgaan^ onbej fjet biaojb leven, 5onbc; bar het bioojb eeubiig öaarbjj ftaat/be:ftaan bio?br. giet Matth. XIX: 17, A\ ilt gij in 't leven ingaan. Matth. VII: 14 . De weg is caauwe, die tot het leven leidt. (!£n 300 op bele plaatfen. ©aarom biiloe bc S^eece niet/ bar Ijij tjer ^egel be^ eeubJigen leben^ Dcelafljtig 30uöe blijbcn/ toen Bij be 3aUe 3elue br^loren Ijabbe. Sier Gen. 111:22. ©e l|eere fteeiöe Ijetn boor ecnen Cngel uit liet ^arabi]^/opdat hij zijne hand niet uit en strekke, ende neme ook van den Boom des Levens , ende ete ende leve in eeu wigheid.
(Coen hij ^irlj be^onbigb Ijaöbe met liet eten ban Den eenen boom/ baar Ijij geen regt roe Ijabbe^oo biilbc töoö oolï bar Ijij ban ben anberen nu niet eten 3oiibe/belmjlc l}rj baa^toe nu oolr geen regt Ijabbe; maar 3oubE l)ij Dan in Inaarljeib cputoig gcleefb Rebben/ inbien 1)0 fen^ acfjter bien boom fionbe bomen/en baarban are? aSebJijsjVbjli neen; toant in bien Doom Inai» gcene ït^acjit om l)et bejiocen geegtelgfi leben/en öe gemeenfcliap nier d^od te Ijcjftelien/bat Im^t SPöain ooft toel/cntoat iionöe Don Ijet
hg»
294
Van het Verbond der Werken. 295
ligdrjarnEÏijfie ïebcn jonbec Ijet oceptEltjfte Baten ? «En ooft taa»» in öcn fioom be ft^acljt niet om !jet bjeigenient ban (ökib/ gij zult den dood sterven, te lietiiöefen en te bernietigen/alfcljoon Ijt) f)ct ligcljanielijlje febcn fionbe born ölijbcn/ bat ï)Ö tocÖ niet fionbe/ bat tai^te ftij ooft tne(; tnaaj»
om jegt (öob ban/en leve in eeuwigheid? Jfft anttaoorbe : 't ig ecne'jcc-taijtenbe en befdiimpïnöe maniere ban fpjrlten/peïnft uit IjetjClföe ÖlijlU/ de mensche is geworden als onzer een. 't soobeei aléof gt;{3!jö 3eiöe ; baar ftaat nu be inenfcljr/bie boo? Ijet eten ban ben brrbaben boom meenbe ^n^ gelijft te Itiorbfn/ jiet Ijoe ÖÖ ! bat ip 50c
brei oe.ïfQb/ f)oe 1^ Ijt) in jfjne beoogimjen beb^ogen ; taant in plaat^ ban ènsj gelijft te tanvben/i^ rnï ongeltjft; jna i^ dqI'i be maniere ban fpjeficn/ en leve in eeuwigheid, joobeel/ alé 500 soube fjij jici) nu ooft in ^tjne öeooginge en meeninge bcb^ogrn binbrn/ alé fni eten ban b?3en boom meenbe ecutaig te leben/ en leve in eeuwigheid, te toeten naar 3i)ne tnbeelbinge/ alisof be boom Ijem ra be ^onbe nog bleef ren Sacrament öeé lebené. (J5ob tailbe niet bat {jÖ ftet Sacrament joubE misbjuilien/ nu Ijtj be 3aSe 3elbc/ ti^t eentaig leben/ ue^jonbfgb ïiabbe. ©e i^eere tailbe/ bat jji) nu ban Ijet beloften ©erbonb bec BPe^ïien 3oubc afsien/ bejloren in 3icfj5EllJen Sljn/ en alle ftnpe flellen in Ijet saab be? b^oulue/ 't toelft Ijem t er ft on b baarna befoofb taierbe.
X. FicööEn ^jj (jan gesien Ijet tar^ft ban be eene partfie/name^ De andere Irjii/bat «öob SCbam eene iü'Et öceft grgeben/taelftec inljoub beplfbe tgquot; ^m6 i8 met bie ban be tien grDobrn; be eeutaige 3aligl)eib/ bie Chjigtuó booc
be uitbe^ftorenen Ijeeft bejtaorben en op Ijet geloolic Ijnn fcl)en!ït/be»
loofb fjeeft; ben Boom be? Benniefe be? gorbö en beji Btoaabé tot een procfteElicn/en brn boam bejj leben^ toe een ber^egelenb teeBen Beeft ge-ftelb ; baar 3tjn ban nu alle bereijkljte conbitiën ban een ©erbonb aan be eene 3ijbe. 43'J {jcBBen toij ijiejbi) te toonen be anbere partiie/en 51)11 tae:B/
't taellt noob3a!ielijB in eene ©erbonbéljanbelinge baarbij moet Bomen.
©e anbere partije ij» [jft menfcljelijB geilacljt in SCbam/ be^fierb metHeeftzich Ijet Beelb (!3obs/'t taetB beftaat in eene 3uibere Bennisfe 25abö/ gcreg' Vurhond tigBeib en Ijeiligljeib/jooOat Bij Én conbitie Én belofte taelBenbe/en be ingelaten, conbitie fionbe boiB^engen. IDe bebenfiinge iö/o/' hij het Verbond wel aangenomen heeft? betarjfe baarban niet? i? gefcf^eben. Sfft antlnoorbe/bat fcljoon Bet niet uitbjuBBeiijft jïaat in be ^cljjift/ 300 BlijBt !jet nog-rans Blaar uit be^elue.
XI. Ce^ist/Bn Ijeeft be conbitie en Belofte aangenomen. IDit fiïfjftt: neeft de
1. I^et gebeurt taeï bat be belofte bep3De:6onbs aan be eene sijbe ber-®^quot;^®.
Ijaalb taorbt/enbat nogtané Bet gefjeeie IDerbonb berftaan taoiöt. Siet lotte ann-maac/Gen. 111:15, Dat zelve (^aab be? broutae/'t taelB CB:istii5 is)
zal u (flange) den kop vermorselen. ©at Ijier Ijet ©erboiib bec iJ3enabc Gen. ui: opgengt taorbt/ i^ befienb/ en nogtané flaat er niet een taoorb ban15' SCbam^ en Cba'^ aaniiEininge. goa ooft ö'^r: betaijle alle conbitiën
ban
296 Van het Verbond der Werken.
ban ccn ban be ecne jijbc bermclti luojben/ 50a Inififtclt bat
noobjafieliift in bc tocflemminge ban be anbere partijc.
2. Uit zij. 2. SCöam hias bolmaaftt/en Daarom/ftctjallje bat(J5ab marit Ijabbe te maakt- 0camp;iföni/en 3Cbam Uirgen^ jijne bolmaaftte geljoorjaamljeib Ijct niet held. ftunbp taeigeren/500 hoube f)ij niet anDt7lt;3 ban beje conbitie en belofte aannemen; biant fian een reöeliilf inenjscl)/ bolmaafitelöft ftennenbe be Oemeenfchap ^obp in een' minberen trap/ teel anbijg ban lieff)eböcn rn begeeren een' Ijoogec trap ban öie alleen jalige gemeenfefjap ? Cn fian l)ij niet anberp/ of fin moeite ontmenpcfjt/ ban 5511 berftanb/ en ban be liefOe tot jijn luelign brroofo 31)11/ fian Iji) niet anberg/ ban julfte jaken beminnen en begeeren/500 Uan otift niet anbejé/ban met al 3iin hart omljel^en/als 1)ciii vuilte natiën beloofb tuorben/grlijft toij 300 terftonb gezien Rebben/ bat ^e l)em beloofü taaren. €ben 50a ip Ijet odH met be conOi'ie ; üiant bie i^ niet alleen een Ineg tot ;al!glieio/maat2 5ijiic tegcnlnoorbiric ^aligljeib ;elUe; namelijH / bolmaafne liefbe tot ben beniiiinelijfien ^ob/ onberbierpinge onber bien geljoor^amens» toaarbigen foubereinen fjeere. ©it besat jjij/ bit Uia? jrjne liefbe/ blijb' feljap en bergenocgen; en Uonbe ijtj niet anbc?ö/ ban be belofte/ om reöen terilonb gemelb/aannemen/ 300 ftonbe Ijij oult niet anber^/om besclfbe reben'ban öe conbitie aannemen/betoijte be belofte en becon» bitie niet in foorte/ maar in t?ap berfdjilben.
s.oyer- 3, 't 25lijftt ooft nit Ijet geö^ag aller menfcljm ; be nature feert aU(?r men-Öquot;quot; SfOtJEn/ Ijet gebcb ig b^ilig/ regtbaarbig en goeb / iit ficnre schen. {jet goeb/ en iii binbe bat iff baaraan üe^bonDen ben/ en ift fteure ooff bien banb goeb/ en adjt fjet mijnen pligt te sijn; gebiillig berbinbe ift mij baaraan/ en ift omljelse ooft be belofte/ ban op geljoo^aam* geib ben Ijemel te ontbangen ; bus bebinben bJij/ bat een natuurlrjft mengel) na ben bal alsnog én belofte én conoitie aanneemt/ beel mee? ban ftonbe be bolmaaftte mengel) niet anbe^ ban én conbitie én belofte aannemen.
4.uit het 4. SCbam en lt;£:ba be belofte en conbitie aangenomen ïjeööen/ teefen.611 blijftt ooft baarnit / bat SCbam en Cba 5ictj ontfjielben en Vneigeiben ban ben bejboöen boom te eten / ombat be ïjeere liet ljun 'bejbüben ïjabbe. ©aar uit ft^adjte ban bejbob geljoorsamen en bjcigeren ijS om te obejtreöen/baar i^ eene aanneminge; nu/bat i^ Ijtej/ ge!i)H uit be f)istorie/Gen. Ill, blijftt; 300 l)ebben ban 5Cöam en CUa be conbitie en belofte aangenomen; biengbolgni^ ijTejEen bolftomen J^ejboiib ge» tneest tu«;fct)cn vl?ob en ben menfclje.
©u^ maften buj ban be ge3ac!)te en gebonbene fïuitreben op: ©aar eenc iBet i^ al^ eene conbitie / baar beloften jijn op berbul^ ïinge ban bie conbitie/baar een p;ocftceftcn en een ber3egelenb tceften/ bat i$/ een ^acjamenr/ I#/ baar én conbitie én beloften aangenomen toarben/ baa? iji een ©e^bonö. Mu/ bit alle^ i^ Sao ig e? een
©er-
Van het Verbond der Werken.
©ejfconb tnsSfcljen cn SCöani. IDij maften [jiir ijecne mentie tan parabrjé/ nocö ban fafiüatlj/ ombat luij bic niet alp' facramenten er»
liennen/ ooft niet ben üaam beu fccmiipfc beg oocbg en ftinaab?.,
XII. Tweede bewijs. XMt boripe nu baét jijnbc/ 5110 ié bic baïgenbe Tweede 6etai]g te lifaa^be:/ 't taflü tuij nemen uit Hoz. VI: 7, Zij hebben het Ver-bond overgetreden, als Adam. f^ie? luojbt OEfy?oricn ban een Pejöenb/
en ban een 32gt;e^ljanb met SCöain/en ban eene bejöjefiings ban een ©e^
öanb. hiertegen jijn ttaee sbiacigijeben Vueg te nemen/ namelgli/ of Ijet tüoorb mx Adam Ijiet niet mensche moet nbergc^ct Inojben/en bat alsco Ijiej niet ban Sïbam/ maa? ban anbere menfcljen gefyjoften luojbt;
en ban of Ijet bioojb rv-u Bcriih [jïci niet betjoo^öc wet obe^gejet te tao:ben/saobat self^ Ijier ban geen ©epüonb gefpjaften jaabc taarben.
lt;0p ijet eerfte anttuoorbe iö: .^cljaon Ijet Vuoojö SCöain mensche obe^-be-
gejet ftonbe luoiben / en bililnijlé obergejet üjoubt/ 50a bolgt baaruit hier^ niet / bat Ijet Ijiec 500 obergesct moet tnojben; bie bat jeggen Uiil / eerste mijet ijet üetotjsen/ en baat sal Ijl) geen raab toe Ineten ; taij Ijonben meusche-Ijet inuojb Stöani be efgen naam ban ben cerften menfefje te 3ijn in öese plaatfe; on^e rebenen jijn bcse;
(a) 5111? men [jet mensche obersettebe/ban taaé be filcm ban be pïaatfe bieg / toant bie Inoajöen als Adam luorben tjiee bygebragt/ niet tot bejïileininge/ maar tot bergrootinge ban be miabaab; taat ftjacljt ban be?5taaringe/ ja jelfji biat 3111 sonbe bat fjeamp;fien/ 51) jjeöben Ijet ©er-öonb berbroften/ gelnö anbere menfcljen/ bie bonbgcnuDten 31'jn. ï©ant oberttaben 3e een Ji?e?amp;onb/300 moeiten 3e baarin 3yn; bat i|: 3sj Ijeb-fien fin ©ejüonö obertreben/ geiijlf 51]/ of anbere mebe-bonbgenooten Ijet boen/ bat Inaaflijü grenen 3in Ijerfc; birg ia SCbam Ijie; be cejfte menfetje.
(b) trtc l^rilige jêcijjift (biiiUiijls in 't eerfte boeFl 3B05E13) Deut.
XXXII: 8,1 Chron.1:1, ge ui lit Ijet taoojb 9llbam alg een eigen naam ban ben eejften menpcli/ en ön^onber buiben Vmj Ijet in beselfbe t' samenboe»
gin ge alp ïjirr/ Job XXXI: 33, Zoo ik d-ind he Adam, gelijk Adam mijne overtredingen bedekt hebbe. ï^iej toojbt uitbjuïiamp;eiijfi oy Ijet bejüicemen ban SCbamé miabaab gezien/ en 300 moet ijet baar ooft/ op ben eerften menfclj 3icnbe/ alg een eigen naam/ Adam, betjouben toojben. Cn betoijle Ijie? oalï gezien Inojbt op eenc sonbe/ bic Stbam begaan tjeefc/ ten minfte aan 311 In een flag ban sonbe/toaarom ban dixj ke Adam niet als Adam obejgeset?
(c) (5of{ ig er in ben gjonbeeftst geene tegenreben/ bat men ijet alg ren eigen naam Ijoube; tnant bij een eigen naam ftan geen n Emphaticum, van nadruk, gejlelb tuojben; maar al^ get menfeije fieteefsent/300 lno:bt Ijet biUtntjlè met soobanig een ngebonben. 5311/j)ier \§ 3ulfi een n niet/
bie fjie: bysonbe? te pasfe soubc itomen/aló t)et anbere menfclien betee»
fienbe/ be : ijie Ijet ïuao:b Adam Ijier een' grooten nabiuü jjreft.
(d) ©e salie i^ Vnaarljeib in SCbam/ljg taag ineen J^e^bonb/alg Ixnj bob en gesien ïjebben. ïjij öceft Ijet i^ejbonb be^b^often/ baarom moe»
I. jpp ten
2d7
298 Van het Verbond der Werken.
ten toy Ijct op SCbam {jouben/ joolanoe gccne anbetE noobsafielgfigeib onj5 grOicbt ïjet op een anbc? te Ijouben.
(e) 't Upagit ö'Et secr toel. (60b tnil giet be gjootQeib bee jonbe ban 3[iiba en Cpfljaim Wrtoonen/ boot bte te fi^engen tut Ijaren oojfpjang cn boorBeelb Uan nalioloingc. ©eje ölIquot;quot;e jonbe toa? niet alleen selüe filtiaab/ niaa? 50 Ijabbe ooft mien i'ilnabcn oorfptong/ en baarom te nieec-be? ïiUiaab/ geiijft 3?aliib baarboo? jpne jonbe be?grootte/Ps. LI. ©ejc SBoubbreufie lua^ eene jonbe/ bic uit be ^otibbjeulic Ijarer nature in Sïbain bDortUUiain/ en alsoo te gjutueïijfter. Slibam/ in alle ligcljamelijlic en geegtelijVie jeomingen olierlJiocbig/ öraVl ligtbaarbig/ rcefjeloo^ en tronVncloa^ Ijet JDerbonb; 31) bolgben na in be gelijftljeib ber obertrebinge 5tbain^ / met tuoiilueloo| Ijet ©erbonb a3ob^ te bejbjelien/ baar lt;ödü tjen naar ben ligcljame 50a obejbloebig Ijabbe gejegenb/en naar be jiele 3ljn ïPaojb cn alle mibbelen ber genabe gaf. ^oobat be.^e luoojben als Adam boen jien op be eerfte 53anbl3reiiï!c ban SCbain/ bic jjier bijgeöragc Vcorbt alé eene beigrootinge ban be jonbe ban Euba en Cpljraïm. herith XIII. ï)et ilneebe ig ban geen fcf)nn/ namelQÏE bat men Berilh, wet nfet^et4 joube ftunnen oberjetten; totj anttaoorben/bat ban tot stj» geen
gebolg gemaaftt fian taorben; maar buiten bat/iö ontfienne bat Ijet luoojb Berith ooft Avet öcteeftcnt/mij i^ tot nog toe geen epempcl boojgeftomen/ maa? ift binbe Vucl/bat öet een ©e,2boiib genaamb too^bt met opjigtc op be üict al^ een regel beg l^cjbanbg/bocl) jelbc beteeïtent ï)et mijiig bicteng nooit biet; 50a blijft Ijet ban l)ie? üJcjboiib/cn een 3j)e?bonb obe^tjeben alg Slibam. (Dienpbolgeug blijfu Ijet/ bat tn^fcijen i!5ob en 5Cbam een 30ejbonb Inag. dh ver- XIV. o^bejbenlit bit bifitnijl^/ om te jicn in f)oe gelufijaligcn ftaat «öab bond te inenfcrielpe gejlacljte/ cn 50a ooft 11/ ten opjtgte ban utoc nature/ ken! en oeftclb Ijabbe. Sullie boltnaafite/julfte betaineïgfie cn jelf^ beuiinnelijÖB tonbiticn ! gullie IjecrïijliE beloften/ cn bat in een ©e^ijenb met ben alleen Ijeeiipen en oncinbig goeben (öob! ©aar ip geen cinbc aan tc jien. diaat ban baar tot öe berbrcliinge bej^ ^e^bonb^/ en bat 50a noobclooé/ 500 roeRcloo?/ cn 300 moeblnillig/ iuat ig bat eene be?foei» jelijfie baab! a5aat ban baar tot be regtbaaibigljeib töob?/ cn appvo-beert bic in Ijet ftjaffen en bejtaejpen ban sulftc ©e^fioubbjefierg. 33c?-gjoot boo; Ijet 3ien ban be tierrlijlilicib ban bit ©erbonb utoe Én erf-en babelijïie sonben. ©at fcljoonc Éejbonb ig nu bcjb?o!ien/ cn een mibebcetbe/ nog niet obergegaan in Ijet ©erbonb ber Opcnabc/ i^ nog in bat eigen 90cjbonb be? il^erlicn/cn 300 bililnijl^ al^ Ijij 3anbigt/be?' bjcclit Ijtj al toebcrom bit 33c?bonb/ cn bii^ ligt Ijij onbe? ben blaeïi/ en berg?oot bien nieejber. 2ict nu af ban bit ©ejbonb be? JBcilsen/ toant Ijet ig be?fi?olien / be 3aligr|Eib ban baarboor niet befiamen biorbcn. ©esc be?maninge i^ noobig / ombat be ïiinberen qjobsï 3elf nog al op be 3©c?ftcti sten/ cn baa?naa? moebig of moebcloog 3ijn. Cn bc onbe^ bcerbcn toillen nog altijb luat boen/ 513 meencn l)et met bibbeu en begt;
ftCC'
Van het Verbond der Werken. 299
ftccren ooeb tc maften/ maar jij suïïen ^icFj 6ij bicn Uieg öcb^ogen bin» öcn. 3Caat Ijct J^Ejbonti tic? ©eriabe u bieröaar jijn/ ïiegecft u naar ben MSibbelaac ban bit örtec ©cjöonb/ ïicgeeft u in bit ©eröonb/ en Iet er op/ en acljt ben Eerflen man gefiarben.
Van 't verbreken van het Verbond der Werken.
1. Dat 5llbam gejonbigb/en aïjoo ï)et ©Bjbanb be^ J©ejfien berD^a» Adam fien ïjeeft/ öefio^ft Been anbe? betuijé ban be ^onbige ftaat ban alle menfcljen/ en be ^cljjift/ bie Ijet overal te ftennen geeft. vemo-
JflSaar bc öebenftingc ï^/wanneer hij is gevallen. De menfe^e 500 Tjee?» kon.
lijfl gcfcï)apen/ en in 500 salig een ©ejbanb met jijnen (l5ob ftaanbe/den ^ i^ naac alle apparentie niet secc lange in bten (jc'tigcn en geluTiliigen dea dag. fiaat gebieben/maar fiae lange/i^ onüefcDjcben/en baauom onöeftenb.
ja^aar ïi^t ölölit/ bat Bij niet terftonb op ben bag jijner fcljeppingc geballen. JDant 1. be jebenbe bag taorbt 50a aan ben jesben ge«
boegb alé be borige bagen aan elfianbec/ jonbec eenige tu^fcöeninfta'
menbe jafte of melbinge ban ben baï/ of ban öe bnibelen/ of ban ben menfclje. De tu^fcljcngeftelbe afbeelingc ban ftapittel maaftt geen onbejfcöeib in be jafte; taant be ftapittelen sijn ban be Ijeilige fcljcij-ber^ niet geftelb/ maar tot Ijiiïp ban be memocie / en onberrigtinge ban anbere menfcljen baarin gcbocgb. 2. Dc bal taorbt £icfcï)2Eben ge»
fc'jieb te 5*111 na ben jebenben bag; taant nabat/Gen. I en II, be jeben eerfte bagen/en taat op icbere oefcöieb taa^/pertinent Ctefcljreben taa-ren/ 50a taorbt baania/ Gen. in, bc bal üefcljjeben. 3. (Coenbe^eébe bag grëinbigö taas/boe taap1 nog aïfe^ ^eer goeb. Gen. 1:31, God zag al wat Hij gemaakt hadde, ende ziet bet was zeer goed; doe was het avond geweest, ende 't was morgen geweest, de zesde dag. 4. Doe «öob be jonbe ban ben menfdje sag/doe berouwde bet den Heere, dat Hij den menscbe op der aarde gemaakt badde, ende bet smartede Hem aan zijn harte , Gen. VI; 6. 4ilSaa? op ben jebenben bag rn^tebe be Ulcere/bat i??/ïjij ïjieïb op ban nieutae creaturen te fetjeppen/ £|rj sag al 51)11 taerli met genoegen aan/ be^bïtjbbe ï^em in sijnc tae?ften/ op menfdjiijjfte taijse gefproften/ en bejfttaiftte l^em baarin/ Exod. XXXI: 17, Dewijle de Heere in zes dagen den bemel ende de aarde gemaakt, ende op den zevenden dag gerust ende Hem verkwikt beeft. JDaarnir blijftt/ bat be tnenfefje noclj boo? / nocij op ben sebenben bag geballen ilt;gt;. 5. ©oft ié öE,: n'eC te benften/bat be menfdje sgne oogen paó in be taerelb openboenbe/ter»
ftonb joube geballen sgn/en bat ïjij geen ttjb sonbe ge^ab Ijeööen/om 5icl) in a5ob te berlugtigen/ en siclj in sijnen Ijeiligen en öeerltjlien flaat
jpp 2 tc
Van 't verbreken
te bcjamp;Iijbcn/ cn (fSoti baarobcr tc bccTjeecIijfien; en öat fjij tijia joiibc geOab Fjcübcn om boor onbcrUinbingc fijnen gcïuft^aligen ftaat tc ftcmicn / cn na ben bal tc ftunncn Ijejbcnftcn; tnaa? 't uit Ijcc fiabcnoe.iEflbc af tc nemen/ bat (öob cenigen tijb Ijet goebc {jeeft boen onbetbinben/ goobat bc tncnfcljc na ben jebenbeu bag ccrpt ig gcbaUcn; maar na {jnebcrl bagen/ Uieficn uf maanben itf onöcftcnb, Door ver- II. jBaac nabat een groot gebreïtc bcr engelen gejonbigb fiabbe/cn van'den t01: buibclen tna^ getuorbcn/ liccft bc btiibel oy !a!bam en Cüa taegc» duivel.' lcgb/ om Ijen ten bal te bjctigcn/ en te bcrljtnbcrcn öat ^c (öab/ tegen Uu'lfjcti l)Ü cencn g:uUieiijftrii tjaat !iab npgebar/ombat Oij F|cn berftooquot; ten cn booj ecultiig uit be genabe jjab tiitgefiotcn/ bcrlicerïtjfiten.
iPc buibel batt eerst op (èba aan/ cn bat toen 5c aïleen Icaia/ ooft apparent üjj ben üoom bcr ftennigfe be^ gocb^ en bej» ftluaab^ flonb/ cn bcrïcibt Ijaar/ en .;ij bcrlcib jiinbc/ IjaeUicl ïjet nog niet mcjftcnbe/ 300 bcjlcibü 51J ooli iiaren man SEbam / bic niet boo? liefbe tot stjnc brouVn/ maar boer fjarc bcrïeibingc bcrlcib/ cn toen tuierben ecr^t Ömi öcibcr oogen geopenb / Gen. III : 7. Soobat bc buibel be aanra» benbe ooj;aarf öan ben bal té gctoce^t/ luclfjc baa^om genDcmb tuorbc dc raenscbeumoorder van den beginne, cn de leugenaar, Joh. VIII: 44, Gebnii- III. ï}ij geb^uifuc baartoc ccnc flange/ al^ oorbcelcnbe/ batüicfjcin ofine sian-ll00i: ccn bclfUmam üterfttuig itenljcfiffcn fionbc / cn fpraft boor bc ge. ' fïangc tot (i5ba; fjfj fpjaft niet onsigtamp;aar/ ijtj formcerbc niet ccnc fp^eïtenbe flcmmc in be lucQt/Fnj fpjaft niet eigenltjft tot be jiele ban lt;ï5ba/ maar Ijij fpralgt; boor be flange / bie Ijij ingenomen iiaö. iBcn moet bcsc geljecle ;afte niet opbattcn al^ ccnc allegorie / of bit gelij» fjcnigfc cn bcröeelöingc gefp^ofien; ooft bertoonbe be buibel niet een fcljiin in geiijficnipfc ban ccnc flange/ maa? 't i^ ccnc taaaracfjtigc Ij'proric cn eigenfijfi gefcljicbe salie. a5n buibel cn flange sijn Ijier babctijft cn Uicjft^aain gelnccst; 't lna^ ccnc cigcnlgfi ge;cgbc flange / een beest in Uiaa?rjeib. ÏDit lilijlit filaar: (a) uit be ijip'tone/ Gen. III : 1, De slauge nu was listiger dan al het gedierte des velds, ende zij zeide tot de vrouwe, (b) 't 23!ij!it ooft uit be flange/b. 14. ©eUnjle gij bat ge* baan fjeöt/ 30a ïijt gij vervloekt boven al het vee. 't onficttai^^ tclijlt/ bat be flange ccn onrcbeltjïf bier tna^/cn baarom geeir; buibCquot; Irjlic cn berftanbige rebe ftonbc boeren/ 30a i^ 't ban sefter bat een brjftanbig fcljcpfrl beer be flange fpraft/ cn bat bit bcrilanbig fcljcpfcl boo^ cn 3oiiamp;ig luns;/ cn bat iict baarom niemanb anbrr^ i'tan getnccjst 3!jn ban bc buibel/ bic baa?om meermalen in bc ^cl]jift/ flange/ b?aaft/ Liube flange gcnoenib toorbt/Openb. XX; 2, De draak, de oudeslange, welke is de duivel ende satanas. ®C3e ijccft Êba bcrlcib/2 Cor. XI:3, Gelijk de slange Eva door hare arglistigheid bedrogen heeft. ©236 ió booj Clj^igtiijs ben fiop bcrmorfclb/Hebr. 11:14, Opdat Hij door den dood te niete zoude doen dengenen, die het geweld des doods hadde, dat is den duivel.
IV.
300
Van het Verbond der Werken.
IV. ©c mantere lian BEbjicrtenje/ flclijft JEKo^e^ in aï gctocne in bc Demanie-ecrftc Uierclti i^ pcfcpicb f{o?t iö/ 500 tuojbt bic niet bcirjaaïb/ en baarem ^j^oo'01 3ijn Ijct alle lopfz gigfinoen/'t gene men baatban 5oiibe Inillcn seggen/piS be-namcltjft / of be buibcl maar cen^ of meermalen met Cüa in grfprelischreven-té getacesc. (Df ÖÜ DOft DP anbere manieren met (Cüa gcljanbelb !]cefr.
lt;0f Ijij orftamen al^ een gejante ban lt;6ob/ en bejftlaarbe bat be tijb ban 6ep?Deüinge nu ren einbc toaé/en bat 5c nu tael eten mogten/ban of ï)ii fitoam al^ een leeraac en bjienö/ om F]aar ten beste te raben/
Eti te toonen taat nuttig[]eib in ftet Eten ban bien boom beramp;orgcn Inaé.'
tan of i)n ïEtoam lt;iï^ een btjanb 43ob^/ en Ijaac eenen litaaben inbrulf ban lt;35ob gaf/al^ tnilïenbe Ijaar afljouaea ban batgene/bat (jaar gelufiftig/
eh Cfem geltjl! iionbe maften, ©an uf Ijij anbere boortncnbfden en fcöönrebenen Ijeeft fiijgeöragt. 3ift toil ban be^e en biergeiijfte bingen liebej jtnfjgen/ ban u ban^ ecne fcljtjnrebe miófdjicn misleiben. 't 3IÖ beilig niet te ïuülcn toeten/ bat bc UnjaftE rn gjootile leermeester ongï niet geeft toillen opEnüaren. ©u^jal men bele aanbecljtingen ontloopen.
V. 3Dit ig mij ^ eft er/ bat (£ba toel luiste/ bat öc bieren/en ooftbcEyayor-flangc/ geen rebelgft bejftanti en fp:aftc Ijabben; bat 45ba nog nietj®^^; getoeten geeft ban ben bal bc? engelen ^ bat ^e toel afnemen ftonbe bat IJldt Dit Vnat rptraorbinaic^ Uia^; bat a3^a toel begeerig mogte sgn naat Adam. ïjooge? tjap ban ftenniéfc en gemeenfetjap met a3ab/ gaar in 't JDec-
üonb be? iDejften fttiocfb; bat 5e ooft toel trachten mogte naa? meej-öe? ftennipfe ber natuurlnfte 5 a ft en/ taaarin ^tj bcor onberbinbinge Iionbe toenemen / gelijft ben engelen boor be gemeenten geopcnamp;aarö Inorbt öc beeibulbigc tosjgljeib vjrgt;oö^. ©at Cba niet uit ontoctenbljeib ban bien ftoom ïjeeft gegeten / maar bat ^e toel luiste/ bat 5c ban bien ftoom niet Eten mogte/ nodj bien aanroeren, ©at lt;0Ja boor öcgeerte o'n bejftanbig te lno?ben tot ijet eten bejboerb ié getoo:ben; bat ;ij niet geblnongcn getoojben / maar boor tjaar eigen brijen taille ftet gebaan Ijccft. ©at Cba niet terftonb ijet [icb;og gemrjftt / maar ftet Eerpt gezien Ijeeft/nabat 5c SCbam berleib ïjabbe. ©at 2Cbam niet cer|t/
en niet boor be ft'ange i^ bejlcib/gelijft bc 2Cpostel ^cgt/1 Tim. II: 14, maa? boo? be ïtebjogene Cba/ en 31500 na Ijaar is Bebjogen. ©at/ 50a SEbam taa^ jlaaiibc geamp;leben/ oEua alleen be ftjaffe ^onbc gebjagen fjt'ü' öen; maar 5tbam ooft gejonbigb fieööenöE/50c i^ bc geljeele nirnfctje»
lijfte nature/ tjet geljeelE mcnfcljeltjfie geflacljte fcijulbig/ als? ^.uilué jegt: Eom. V:12, Door céneu mensclie is de zonde in de wereld ingekomen. goo jiet Ijij niet alleen op be jonbe ban Cba/maar op be sonquot;
be ban Ijet menfdjeltjftc gefladjte/fieflaanbc alleen en gefteel in 5Cbam en Cba/ be^e taaren ccn boo? Ijet Ijutoelijft; maar Sjij jiet liij^onber op bc jonbe ban SCbam/ bie bc ccjftc mrnfelje/ bc eerftc en eenigjlE oojfpjong toa?/ cn ban Cba/ cn aI,;oo ban Ijet ganfeïje mcnfcljelijfte geflacfjr.
VI. C}Et eten ban biEn ftoom toasgecnE ftleine sonbE/al toa? bc bjuc^t
jpp 3 CEHC
301
302 Van 't verbreken
is cone cenc filcinc jafic; maar't tnaö renc fcöjiftfieltjrfc srutacïbaali/ bie in fykezon- 5'CÖ öc bcrfijeftinge lian be tact/ban be licfbp/ban be
de. geftooj^aamDEib/ ban pet ^ejamp;onb/ en Ijet Ijaböe tot eene brucfjt f)et be?» berf üan Ijcm enalle^ijne naftumelingen ; tarlüe jonbe ber.^taaarb taojbt: (a) ombat je ocfcfjieböe tegen gt;j5ob self/ bien jij in sijne Ijoogljeib en gccrliifttieib ftenben/ en bic |)cn boo? joobele gocbljcben aan l^em bej-bonöen fjab. (b) Ombat ^e gebaan taierbe ban ^uiften Ijciïigcn menfcïjGn/ bie fJracF)tcn genoeg Ijabbcn om Ijct te laten/ en alle tentatiën tegen tc ftaan, (c) (0inbat tjet julft eene l?(einc cn liruc jafie taas/ bic maar in ïaien beftonb/ en bar ban ccnen boom/ baat .^c in .^oo fjeerlijRen Ijof Bllr^ in oberbforb f)abbcn. (d) i0mDat baaraan be ^aligljeib ofbe^boequot; tncnié ban Ijem en jijne nafiomelingcn Ding. ©aarom braagt ooft hit rtcn örn regten naam/'net taoibt genoemb/Rom. V : 12, Zonde. vs. 14, Overtredinge. vs. 15, Misdaad, vs. 19, Ongehoorzaamheid.
Eene VU. Eicn Uiij be soiibc aan in Ijaaj getjecl/cn mi bolbjagt/300 ij» 5E vioeHinquot; eeEne t'5aiiienbloeijingc ban alle jonben/ niet alleen ombat bic in cén vau veie.'obejtreebt in allen fcünlöig i^/bcüjgle icbcre jonbe ig een afbal ban ben iBetgcbc?/cn cene bc?ö:e!iinge ban be biet/maat ooft ombat bde pat» ticulierc jonbige babcn baarin tc samen ftomen. 5Djaagt iemanb: welke de eerste is geweest? Sfft anttaoo^be/bat cenc jonbs niet 50a jeer in ben tijb alé biel in orbe be cerite jonbe gebJcegt i^/ cn bat/ eer bc uiterlijk ïte baab baar taa^ / bejfdjeibenc jonben sidj boo? clljanbct gemengb geBBrn. 2oobat bc ccrftc jonbe niet te socFJen ié in be uiterlijfie baab/ do!i niet in be affecten/ Fiattétogten cn genegenfjeben/ooit niet in ben taille; taant in eene bolmaafuc nature sgn taille cn affecten Ijct bc?-ftanb onbrrtaa:pen/ bolgcn bat cn loopen niet boarnit.
De eerste Jtöaaj de eerste zoude i^ tc 5oeften in Ijct bejftanb/ 't taellf boo: fc^ijnquot; wafge- r^rn obergebragt taierbe om te oorbeclen bar ïc niet joubcn ftejben/ bat loof aan in bieii Ooom ^ulft ccnc bjadjt bia? om bejilanbig tc maften/ taaajnaa? ;fj veialz1' - 3anöfr 50quot;be begeerig lionben 31111. ©ie boom habüe ben naam ban kennisgen. z^s se, bie taaé i]un beminneïnft; ban goed cn kwaad, fier toaj? ljun bejbojgen taar gallen 't taooib kwaad tailbe seggen. ©e flange neemt ban bie bc-naminge orcafie/alsof in be taoorbcn groote biiigcn berbnrgen taaren. i^ct bcjflanb fterft sienbe/ cn op bc beminnelijitljcib om beeftanbig tc Sfjn/ cn oy ben boom/bic fjun bat jonbe bunnen toebrengen/'t 5!) ai^ ren mibbel/ 't 31) al^ eene oo^aftc/ 500 raaftt Ijct be^bob ban niet te eten/ rn Dft breigement ban te sullen fterben/uit be lebenbige cn firacïjtige gebacfjten; cn tjet pjactiliaai oorbeet/ boojftellenbe bat Ijet nuttig soube 51)11 ban bien boom te eten/ bertaefitc bc genegenlfcib om be brrftanbig» Öeib baaröoor tc beftomen; Ijierbij fttaa 111/ bat zij zag dat de boom goed was tot spijze, ende dat hij een lust was voor de oogen, Gen. 111:6.
ï©eUiijle [jet bejftanb miglcib taierbe/niet boa? rebencn uit be nature ticjl fioom^ en üEgselfg brucl)t; gcgaalö/ maa? öoo? jjet seggen ban be pan»
gE-
van het Verbond der Werken.
ge en toot get jesofn ^an öe b?outoe aan SCbatn/ 30a toierbe be jaTfe/ namdijft/ niet te zuilen sterven, maar verstandig te zullen worden door het eten van dien boom, Ua^tgeflclö büoc Ijct ijelaolje/'t UirlU ia ccne Safie tuaaracljtig re Ijouben op Ijct scggcn ban een anbrr. gootac be cerfte sonbe ip gelneept liet geloove aan be flange/ bat niet janbe ftejUen / maat bejilanbiii tnojben/ 't lucilf in siclj l)ab bet niet geloo-vea aan töob/brbreigenbe ben boab op [jet eten. onceloobig 5,30» be/ taorbt 5e cngeljaorsaam/ ta^t toe/ en eet/en beUujle si) bellange geloafbe/ 30a iö 311 bibjagen/ en berleib gcbiorben/ gtliift bese sonbe boa? verleid, bedrogen te zijn, uirgcb:ulit biojbt/1 Tim. 11:14, 1 Cor. XI: 3. «En bnp Ijceft 313 Stöam berleib. gaobat be eerfte sonbe nietig geüieept Ijoogmoebigheib/ om s£?ub gelijlt te 31)11/ ooit niet rebellie en ongefioojsaamOeib/ of eetlust/ maa? ongeloobigljeib.
VIII. 3igt;iaagt iemanb: Hoe hel mogelijk was, dal een volmaakl mensch, Hadden die hel minste beginsel van zonde in zich niei hadde, tol de zonde konde ver- H®vaanl. vallen? Qfi anttnoorbe: 1. Segt mij eerst/tjoe be engelen/bie een'Ijoo-heidom ger trap ban bolmaalittjeib Ijabben/Öebben fiunnen sonbigen; segt gij/ t0 ili luete bat 3e gesonbigb Ijebben/ maar niet Ijoe/ 30a Ijebt gij nine eigene 'J brage ban 2Cbam beanttaoorb. ©at 5tbam gesonbigb Ijeeft/ seller.
©at Ijij be allerminfte genciijbl^eib tot sonbe/in tjem ingefdjapen/niet ^abbe/ ooit seller; (a) betaijle ban gt;öob geftelb biietbe tot eene oorsafte ban be sonbe/en (b) suilt eene ingefc^apene geneigbljeib tot sonbe niet beftaan ban met bolmaaftteltjfi naar ©ub? 25Eelb gEfcljayen te sijn. dEn (c) soobanig eene oeneigblieib tegen Ijet tienbe grbob i£. 2. a3ab Ijeeft ben menfetje een rebelijlt fdjepfel gefcljapen/en met berftanb en brijen tnillc begaafb/soobat Ijij befttoaamljeib Ijabbe om sijne baben te üefticren/en booj ban buiten aanfiomenbe bersoeltingen en bebriegrrije siclj te taacij» ten; maar Ijij liet sidj bebjiegen booj ben bnibel op be Voijse/ § 7 gemelb. iLaat ong meer besorgb sijn/ lioe Uuj uit be sonbe sullen üa-men/ be Vu ijle Imj er in sijn/ ban Ijoe bnj er in geUomen sijn.
IX. ©at €gt;ob ben bal ban eeutaigljeib biipte en befloten fjeeft bien toe te laten/ leert niet alleen be alüietenbljeib (£gt;oDlt;S/ en be leere ban be beflui# ten löobs/Kap. V, maar 't blijftt colt baaruit/bat J3ob ban eeutaigljeib ben menfclje eenen ï^eiiopfer/ om Ijem uit be sonbe re rebben/bejerbineejb Ijeeft/namelijfi ben lijeere 3Pesu^ Cij^iBtus/toellien Jperjus noemt het Lam, dat voorgekend is geweest voor de grondlegginge der wereld, 1 Petri I; 20.
©C bebenliinge is: of Adam independent of onafhankelijk van God was in pe val het zondigen, en of de val alzoo zonder en huiten de voorzienigheid Gods gesehied is. Slft anttaoojbe/ geenpsing/ bese saften Ijebben taij uitboeriglijlt zonder de berljanbelb/ kap. XI, baa? Ijebben tog getoonb/ bat geen fcljepfel onaf-Ijanbelijl'i ban töob ban sijn/ noeO in sijn begaan noclj in sijne bier- Gods. binge; bat be mebetuerftingc 43obg ben menfeïje bepaalt en gaanbe maafit tot ieDere particuliere baab/ en jjem öaarin onberfteuut en acïjtecbolgt/
30a-
303
304 Van 't -verbreken
jaotiat «öati inbïocgenöc in nienfcljcn lie?ftanb / taille en tDe?fjen / boot soobcEl ftet natuurlijfie bEtacgingcn jiijn/ ben menfefje aljoo üe» tuccgt/ oUerecnUonntig öE^.^Elf^ nature/ öat i^/ fjein boet tae?lien boo? 3Önen brijen taille/ boot taelUen be mcnfcljtV Ö0Etaei boor bc mebctae^fiinge (J5ub^ onbejjleunb / üepaalb en bfiiiert/ ^clf luejftt en ourjaaff söner öaben ié/ en sonbigenbe/ 500 niiébjuilit bicn/ niet Ine^lienbe naat be tact / bic Ijem geitrlb iiS. Soa gejcljiebbe Ijet ooft in Silbam; (©oö fjabbe gein genoegsame Vuadjtcn gegeben om alle bc^^oeftingen reg^n te i'taan; lt;!5üb bcrljmbcjbc fiein niet te sonbigen/gelijft Ijtj taei fjabbe ftun» nen bocn/boclj taa^ baartoe niet geljouben ; Onob onttroli tjein bic ge» gebenc fijactjten niet/ maa? liet ben bolmaafften menfetje boor 5!)nen eigen bjrjen taille taejlien/.;oobat be fcl)iilb bc^ menfeiirn en nier a5obc^ IBil iemanb met 5!in ftlein en beibui^terb bejftanb berber in beje 3aHe inb?ingen/bic sal tut loon ban sijne brnnetelljcib/om oSob boot be biejfctjaac ban ;i)n bejftanb en oorbeel te roepen/ om (!3ob fcljiilbig en ben menfetje onfclmlbig te bejftïaren/baar }jp migfcöien op uit jaubc tailien/ en ben nienfclje eenc ingefdjapene geneigbheib tot be sonbe toe» fcSjjtjben/ of ^ic!) onafljanl'ieiyft ban .3?ob bejUiaren/ bie/ seggc ift/ jal tot loon ontbangen eenc g^oote brjbii'Steringe/en jal insinljen in btaaie en jonbigc betaegingen tegen a5ob. iDaarom tail ift u raben te einbigen in Ijctgenc tag oCjCO0 Ijebben/ en te benfien/ bat be^ fjecten gebac^' ren en targen niet jijn al^ bc onje. lt;0obö taegen jijn Ijeilig/ 't 5tj bat tan 5c berftaan of niet.
Door den * X. i^c mcnfctje gejonbigb ïjfE'ï'cnbc/bat Ijeerltjftc 33e?ljonb bej» Veri'ouif4 bjolten/ en i^ ban be belofte bejbalïen; sooöar Ijet nu de wet onmoge-verbro- lijk is ïjcm te tegtbaatbigen/ en te ftellen in 5C|: be öesittinge
kou- btni ftet ceutaioe leben/dewijle zij door het vleescli is kracbteloos geworden , Rom. VIII; 3.
Nogtans 4i5ogtans binft bat £)cjïtonb in jijnc bolle RjacQt/en beröinbt Qet ge« verbin-6' ÖEClE niciijcljclijlic gcflacljtc (in joobcrrc Ijet niet is obergebrage in Ijet rtende en JDc-bonb be? (èenabc) rn tot ge^oorsaamljeib en tot ftjaffe/gelijft ooft bc bcioyen- (jpiofte blijft oiiber conbirie ban geljooriaamtjcib/doet dat en gij zult leven. lt;0f taet be menfetje be belofte niet li an befiomen/ombat 1)1) be ronbiric niet bcrbult/ 30a Ijoubt nogtans bat 35e^bDnb in jicljselbcn be belofte.
*£Mt blijlit. 1. 't SCs taaa?/ bat ii?oü boo.: jijne nature Fjct fdjepfel tot geljDDj3aam|)eib bejbinbt/en bat l)ct fcijepfcl boo? 5gt;inc eigene nature ooft bepbonben is/ al taaia er geen IDe^bonb; maar Ciab Ijeeft ben menfeije in ijet ©ejbonb gefeftapen/ cn be ftcnui«fe en approbatie baarban in 50ne nature ingcbjulu/ soobat Ijij nooit sonber bat ©ejbonb getarest ip ban Ijet eerfte oogentilift 51311^ zijns af; baarom blijft be menfcljeiijtic nature in bic oo:fp:oiiliclijfie berbmbtenisfe be^ ©ejbonöiS.
2. ©e ©egDonben onber be menfeijen öltjljen/ colt na bc ccrftc ober-trebinge; bc gelecrbc fionuigcn ca potentaten sullen niet aileen bc
ccr^
Vaa het Verbond der Werken.
te?fte olicjtrcfcinge bcc anbcrcn/ met Vaelftc ecu 3De^amp;oi)b lua^ opgcrigr/ uptjafen; maa^ oofe tauiicn ftoc menigiriaal öat opgeriote 53r:tionb ia olic.gt;
tji'öi-n. (Cene b^ouluc/ obejfpel ücö^Ucn Ijcbbtubr/ blijft in Ijct liscbunti met Ijaren man/ en luorbc ban Ijctjdbc niet Diuilageii; maac 50a menig'
maal 51) na bc cerfte Daab 5it|j bc^mciiBt met eeti anber/50a menigmaal doet 5e obejfpel en amp;2ceiu reiftené tjet bc^amp;onb. i®aariiit ftlaac öiijftt/bat oUerirebing ban een berbanb beu obertrebcr Uan Ijct berbonbnietonl'
llaat. Soa bloit ban Ijct i^ejamp;anb bec IPejlicn ooi? na be obe?trebinge.
3. ©e nature alle? menfcljen/ en öe ^cij^iftuce ïeert/ bat be loet/ be belofte/ Ijct bjcigement/ in be toeftemminge blijft/50a blijft ban ouk l)et 3Sgt;c^bonb bej iDerHen. Sfcbcj menfclje toeet bat e? een 45ob ig/en ijij lient be IDet in .ïijn Ijarte ingcfcijjelien. ïjij appiobmt bie iöet/
bat 5e gacb isV en bat Iji] berpligt i^ bie te geljaor^amEii. ïjij ejHent öelaaninge/ inbien [nj gelioorsaamt; tjii e?»cnt ftjaffe/ inbien ÖÖ quot;bc?»
treebt/ gclijfi te jien ig/ Hom. II:14;15 en Rom. 1:32. 3?aar nu julö cene becomftanbigbe tnct ié/ baar ié en blijft ren J5e:bono. 13iié blijft be jjonbaac anbrr bat ©e^bono/ betnijle £|ij ié een fcamp;ulbenaac be gejjeelc il^rt tc boen/ Gal. V : 3. Cn de Wet lieerscht over den mensche, zoo langen tijd als bij leeft, Rom. VII: 1. (Cn 500 biftüiljlé allt;l jjlj tegen be ïBet soubiijt/ 300 b'.üluijlfj L)be,:rreebt Ijij bat 3De?bunb.
XI. üföjac alé Öij met canfent ban ij3ob uit bat iDerbonb btr n?cr» T?t «lat ïien uitgaat/ en obejgaat in liet J^ejboub br^ genabe/ soa ié Ijij niet verbond0 meer ouber bat l^ejbonb/ bolgené Rom. VI: 14, Gij zijt niet onder de der Oena-Wet, maar onder de Genade. JDant aié be erefte mau gestorven is, zoo quot;^atover' is de vrouwe vrijgemaakt van de Wet des mans, Rom. VII: 2. ïDe iDet 0 ig ljun niet meer erne coubirie ban Ijet Jlgt;ejbanb ber iBerïien / maat een liefelijftc regrl Deé lebené. lt;Cn sonbigenbe/ 50a bejbrelten 31} Ijet Per'uanb bet IBerlien niet/ taant jij 5|jn er niet meer onber ; maar 39 Sonbigen tegen ben liefel'jlien regel / bie ljun in Ijet ©eramp;onb ber «öe-nabe gertebcn üiaé/ Jn oo'i bat taeberflebcten gebeelte boet be joube niet/ inaac Ijet ukegdj bat iu Ijen ié- lt;611 of be jonben in Ijare nature ft:affe bejöienen/ 390 ftomen bie toe:} met op Ijen/ ombat be ^arge beseibe op l^ein cbejgenmnen/ en nu be fcfjulb bolbaan Ijecft.
Sfnbien men mogte öenUen/ öetaijle met be rr^fte 3onbe be fieloften uit 3ijn/ en be ftjaffc baar ip/ 300 fiau !jet ©ejbonö bej ©e^lien baarnageen plaaté {jeDben. ©ient tot anttaoojb: (a) Ijet J^e^bonb [jeeft in 3icfj/en blijft in 3ic!) beljouben/ en beloften/ en bjeigeinenten/en 300 blijft unit [jet JDejbcnb/ 30a be beloften en b^eigcnienten fjet ©ejbonö eigenlijlt «1 maaftten. (b) j^ocFj beloften/ nocfj bjeicementen maften be nature beé 55e?bonbé/ snaar be onbejUnge bej'öinotcnijfe/ en bie blrjbenbe/ gclijft 5e blijft/ 30a blijft ooft fjet JDerbcnb. (c) l5n ooft 31311 e^ trapyen 'Jar: beloo-ninge en ban ft?affe; oieé ooft/bic bebenfiinge al toegeftaan 3ijnbe/
Ijet ï^e^bcnb blijben. (d) lt;jEn be menfcöe Blijft be^öonben £gt;00 te btmin» I. (ÖQ ncn/
305
Van 't verbreken
nen/ a?obE te ijpïnobcn/ «5ob tc ftellcn tot sijn Saogftp oocb/ en lt;i3oö te jncfien booj ötn leeg ban rjelj^orsaamlicib. ©it sal mcmanb biijbcn lopcljencn/ bie een Cljji^ten gcnaamb Itiil 3ijn ; 500 blijft ban ooli Ijct 13f:bo!ib/ 't Uiclft Ijem baartoc bcjpligt.
Hieruit XII. l^ct ©Ejüünb boor SCöani cn Cüa bcjlijofieii 3tjnbe/ soobolgen nif-sen ^aarrlJ aiiciin jOiibigc en fmactchjfte ellenbcn.
van het !• (Cr^loub Icaé ijt) ontölaot ban fjet 25eclb gt;ÖDbs/ 't Incift in be Kecici. tacbtvru'baorte Inebcrom begint Ijejftclb tc Vuorbcn. Col. III : 10. Eph. IV : 24. nPaaruit biijftt bat 0^ berlorcn Ina?/ cn Ijet openDaa^be jicfi tejftonü boor bc fcijaamte.
Schaamte 2. Schaamte. Door de schaamte over hunne ligebameliike naaktheid bujf» beu 5t) 300 iiriaiit booc be tegeiituoorbigljeib a3übö «iet Uoinen/ Gen. III ; 7, 10. 611 noli fcljaamben 3c 3'clj boor !jiin ^ellien en boot mal' Hanberen; niet bat bit onreine ï)ai*tlt;3togten in be^e gefjuUiben tc feennen geeft/ maar be confcientie toonbe Ijun bat be leben te fcljanbig tuaren ge» jien tc tnorben ; baarom tracljtcben 30 bie te bebefttten/ en bonben baa?-toe geene gerccbcj en üeHtoamer mibbelen ban Diabeten ban bijgeamp;oomen/ bie apparent niet 300 lilein tuaren a!ö bij on? en in Spanje/ maaj 300 lar.g/ bat 5e ecnen man ban be bin tot aan bc fmieën Ijingen/ gclrjli 3e rog Ijebcn 30a lange in Ctplon luacfen. ©e^e Ijecljtten 3e aan mal» lianberen/ 300 3(3 Degt fionbcn/ cn Ijimjen 3B siclj om.
Schrik 3. ïjietbij bbiam een schrik in de conscientie. ï^eere openbaa^be 5icQ Hcienüc.quot; ^DQr ^1quot;11 öcé öaag^/ biclfte sictj in bele ianben/ biiionbcc in bc ljiete/bcjljc|t omtjent i)ct opgaan bej 3onne/oin beijitte te matigen. 'tSij bat be i^eerc 3iclj omtjent bien tijb 3onberling aan 2£bam pleeg tc openbaren/ en bat 5libam bat nu al booj onbejbinbingc bii^tc; 't 31) bat er ictg rptraotbinairé bij lilnam/ toaaraan SCbam bc ftomjlc be^ ïljecrcn mcrlnc. SGmmer^ Stbam cn lt;6lJa fteüamp;cnbe nu coufcientic ban begane 3011» be/ 300 brcepben 3c ooft be ftjaffc be? 3onbe/ en be tegenUioojbigtjeib (j?obó/ bie jjen te boren 300 bejblijbbe/ bie joeg Ijun nu Urccsc aan/30a bat 5e bloben cn 3ic|} bejöejgbcn onbe? be bigtfte boomcn/ Gen. Ill; Eigen- 4. ïjiejbii opeiibaarbc ïiclj eene zondige eigenliefde booc 3tclj te bcc« liefde. ontfcljulbigen/ en licfbclousljcib tot 3ijnc broubi 45üa/ met Ijaar tc bc» fcljulbigen/ Gen. 111:12. übaatop JCoü siet/ kap. XXXI ; 33, Zoo ik, gelijk Adam , mijne overtredingen bedekt hebbe ; door eigene liefde mijne misdaad verbergende! (Cn (gba be?fc!joonbe 31CIJ baarmebe/bat 3calleen» lijlt faeb:agen Ina?/ cn fcljoaf be fcliulb op be flange.
sententie 5. ijicrep bolgbc de sententie (a) obe: öe slange, bic mipbjuilft tnag. slanke 8 Vervloekt zijt gij bovela al het vee., enz. Gen. III: 14. (h) (J5n oüe: ben fatan/ Over tien bie be üürsaab üan brrlcibingc bia^. Het zaad der vrouwe zal u den kop ver-satan. morsel en , Gen. III: 15. '£ ÏBelli ooit booj Cijriptugf is bolbragt/ Hebr. II: 14. over den C. JSabat be l|ecrE {}et be^bonb bej grnaöe 5libam en Cba aangefton-luensche. jjjgjj jjabbc boO^ Jet saaö/ niet bc^ mang/ maaj üer bjouUie/ b. 15, 't luellt
30G
Van het Verbond der Werken.
ilS bie ïtoinen joubc om het werk des duivels te verbreken,
1 Joh. III: 8 ; öese be vrucht des buiks van Maria, Luc. I; 42 ; en ip geworden uit eene vrouwe. Gal. IV : 4; joa tuilDc bc frjcccc/ Dat bc incnfclje alnjb geUoclig jaube jijn oüc? be jonbc/ en fianbigt Ijcm aan be liafttjbenbe ellenben/ bie ojj Dein ülijben joubcn/ UiEllie in öe onbe^
ïtcejb ftejlienben paffen 5ijn. (a) ^e fiijsanbcre pïagen/ bic op {j^t broiitaeljjlte grflacljt lüijsonbc? ^ouaen ftomen/ 3ijn : Ik zal zeer vermenigvuldigen uwe smerte, namelijk, uwer dragt; met smerte zult gij kinderen baren; ende tot uwen man zal uwe begeerte zijn , ende hij zal over u beerschappije hebben, Gen. Ill: 1G. (b) ©e öii^onbete ftjaffen/bie iffiioti ap Ijet inamuip gcftacljt (efbe/ 5ijn vs. 17—19, Het aardrijk zij om uwent wille vervloekt, ende met smerte zult gij daarvan eten alle de dagen uwes levens. Ook zal het u doornen ende distelen voortbrengen; ende gij zult het kruid des velds eten. In het zweet uwes aansehijns zult gij brood eten. (c) gemeene fljaffe/bie 500 man alflf broume nnberluo^pen 50iiben 51)11/ ia be boob. Vs. 19, Gij zijtstof, ende gij zult tot stof wederkeeren.,
XIII. .Jifêcn tnogte benften/ hier staal nicl een woord van de eeuwigc ver- op Adam doemenisse, 50a fcljtjtu fiet bat bie uodj gebjeigb nocij berbienü tuag.
Sfft antlnoorbe : 1. IPat be eeuinige Uejboeineniéfe op be 50i)be gebjeigö vèrfio'e-tiiaj?/ taÖ öoben getoonb. Cu bat 3e boor a!(e ^onörn üejbienb menissc,
is/ en op be onöeficerb fterbenbeii ftomt/ suilen inij beneden tnanen.schenko^ 2. ^at ï)ie? be eeutoige lit^boemeniefe niet gemelü tnnrbr/ ig ombat men van tjet ©ejbonb bec (j?ciiaDe boor liet jaab bec broulue/ 't üieüi is Cl);ié- bonter tug/ aan SCbam en Cba aangeftonbigb luag/ U. 15, eer öe finalen aan Genade, ïjen aangejegb laie^ben/ b. 16—19, joobat ^ij aiteebe ban bc bejboe»
nieniéfe ontfteben biaren/ en bic (marten ljun opgelegb taierben alji lia» flijbingen. 3ilï fp;eftc ten opiigrc ban Slibani en dSlia.
2-egt men/ 7 biij/ct niet dat Adam en Eva door Christus zijn zatif/ ge-word en , ja 't contrarie fcfjtjnt/ Hebr. XI; 4, almaar Sïöel até be ecjjle geluobigc boo^geftelb Inorbt; grlsjl} Ij 13 ooft/ Matth. XXIII : 35, als be eejfte regtbaaröige boorgeftelb luorbt. 3((l{ anttaourbc: 1. 5ilbel Uitubt op gemelbe plaatfen bielquot; genaemb/ maar niet bc errftc regtbaarbige/
nocli bc ee?fte nelocbigc; joobat Ijet Stlbam niet uitfluit/ aljoolöeinig alp! taamiecr Sl'lija^am bc baber öer geloobigen genaemb IsarOenbe/ baarbooc alle bocige geloobigen uitgefloten borben. 2. SCamp;el tno:üt in gemelbe plaatfen genocmb/ ombat i]ij eerst in tegenftellinge met gob«
loosen ftomt/ en ten op^igtc ban jgn bete? offeren ban Ïïatn/ en um^
bat fitj bc eerftc martelaar biai?. 3. ©at SCbarn in ftet beloufbe ,;aab geloofoe/ blijfu (a) uit ftracfit ban tjet opgerigtc ©e:bonb/ bat jonbc? banbgenoot niet beflaan ftan / en 500 Sübam geen öonbgeiiDot laas/
300 tuaö fjet ©erbanö gcbieegE jonbe? banbgenoot tot op SCBel / en tot op ^etö/ bic ljonbe?b en bejtig jaren na étibamg; fcljeppinge i^ ge»
fioccn. ^ocn v0ob met ^ibrartain ftet ©e?bonb opcigttc/ toen lua^ lj(j
OSQ 2 er
307
Van 't verbreken
et self In DfgiepEn. Cn jaabc (öoti {jet JDe^banti br? ^cnabc oprigten on« öe? öc ÖEiiaiDinoc Uaii ïjet jaaü be^ b^ou'aie/ bat be flange ben ftap bcj» niorfclen saube/ cn saubeu SCbam en €ba baar niet ingct^oliften jtjn ge» lnorben/ en Ijet ©ejamp;onb 300 licle jaren ft^arljtelooó ülgben jonber 23onb» genoot? Siouöe *l3ob ijet jCbam en CUa aanftanbtgen/ en saube tjen baar niet inbrengen ? (b) 't 25lijfit ooli uit be Utjanbfc^ap tupfcljen ben tnenfclje en be flange; toant baar brjanbfdjap i? met ben buibel/bje» be met OJob. (c) (i;ua Ij^b tejflonb {)ct oog op be.^c belofte al^ ,,e ïïam gebaarb jjabbe/ seggenbe: Ik hebbe eenen man vau den Heere verkregen, (d) vDoet Ijicröjj be gobsalige opboebingc rn getrontne onbepünj^ingc ban 3tjne fiinberen/ toaarboor Sïbel Ijet getoobe beUomen Ijabbe.
Kicedin- XIV. £jet ïDerüonb be^ «öenabe niet Jtiaam en (JEba opgerigt ^jnbe/ valquot;quot;1 'a en allerlei taeberlaaarbigljeben in bit leben/en be tijbeUjfiE boo'b ljun tot liagtijbinge oygeligb sijube/ 300 befilerböe be ï^eere {jen met öeiiUianicc ftleeberen ban bie ban üijgeïtiaberen/ nanieïtjfi/ met raftften ban belten. IDcoj ben bal boobbeSCbain gccneöecgten; üiant niet Ijet bleepclj/maat ijet saab3aai)cnbe ftruib/saao^aaijenbc boombrucljt/ taa^Ijeni tot fptjje gegeben. ©au Uiaac bc^e bellen lnaren/ ftan ifinict jeggen; bat 3e ban be gcofferbe beepten jcuben 31)11/ ftaat er niet/ baar fteclrt ooit geenc nmtigijeib in bat te toeten. Opob niaaftte Ijen roHfien ban bel»
len/ sn tjclt 5e fjnn aan/ uni l)en tr beberiften en te bertoarmen/bocl) met eene fcijerpe bcft?affinge obe? be be^bjeftinge ban l)et ©ejbuub ber ï©e;-fien en be öeooginge in Tiet obe^treben/ 3eggenbe: Ziet de mensehe is geworden als onzer een, kennende bet goed ende het kwaad; Gen. III: 22. wegzen- XV. T'ctoijl Ijet ©ejbunb ber U^erften berbroben en hrac{)teioD|« toajS het^Para-Detoorbeii/ cm boo^ ijetselbe bc 3aUgl]eib te berftrjjgen/ en belnijlljet (iiis en '!i)crboiib bej (6enabe in be^eïf^ piaatfe opgerigt Ina? booj bc geloobi* Weringe qch/ 300 toiltic gt;d3Gb niet bat luj naar het Dejliunb bez lllgt;r?lu'n/ Dfquot;bes3Clf# lioon/des facrameiit/ ben 25oain bcp SCc'uen^/ ljunfieren sonbe/ al^oo get nu Inaclj-Levcns. tttoo? taap; maar bc Qecre b.iilbe bat 3e baarban afzien sonben/ en al l)ini» nc ijope en troost jtellen oy !)ct beïoofoc 3aab ber broutar. Daarom verzond hem de Heere God uit den Hof van Eden. Ende Hij dreef den menscbe uit; ende stelde Cherubim tegen het oosten des Hofs Eden, ende een vlammig lemmer eens zwaards , dat zich omkeerde om te bewaren den weg van den lioom des Levens. Opdat hij zijne hand niet en zoude uitsteken en nemen ook van den Boom des Levens, en eten, en leven in eeuwigheid, Gen. Hl: 23—25.
lt;Dat in bien 2500111 be^ 3EcUen^ gccne ftracijt toas om ijet leben tot in eeutoigijno te üetoaren/ Ijebücu toij bobcn getoonb. £*11 oofitoas f)ij al^ ten facrament ban f)ct JDt?baiib bc? IDerltcn nier mee? nattig/belnrjl be 6e» Icfte niet fionbc öcftoinen toorocn boor ij^t bejörolien ©e^fionb; maac luaarom Inorbt bc lurg tot bien 'iöoain ban betoaarö/opbat Sübain niet toetreben soube om te eten ? 't ïionbe sijn b.it be buibei «Eba eenen ber» ftcerben iubruft gegeben Ijabbe ban bien ^aom bef üeben^/ of bat ijij ben
308
Van het Verbond der Werken.
menfcljE baarna maften niogtc/ bat/ 500 be^
^elienö ft la a in tc rtcn/ Ijij ban nict ftccUen ^oijöe; opbat fjg ben men» fc^c tneberom ban tjet ©crbonb bcr genabe aftroftfte/ en Ineberom rot l)et ©erfionb bet JDerften Brarjte/ om baarboo? be ^aligfjetb tc joeftcn; of bat ÖÖ uit Mel) jeluen baat geneoenljeib toe ftjege boor julft cen bejiteerb noomerft en inDerlbingc. Cjferbon? Inilbe lt;©1 b Ijcm Óelnaren/ en ^er»
öoob Ijcm niet alleen ban bien boom te eten/ maat be?l)inbcttic liein/ bat ïjij er jelf^ niet bij ftoinen ftoubc. Ii?us ié {jet 10r?boiib bet lEH-jften bei'
broften; 't ?;oiibE ben ftmöeren lt;J3ob6 jjiofiitelijli siin baat ban af te yen;
Itiant men Ijnnlicrt nog al naar tjet i^evlumb bej bierften/'t Inelft men toont/ cn met Jijne cngcioabiiilicib al«j men in jonüen balt/ alisof alle Beloften baarboor tc niete tnaren gemaafit/ cn met nog alé fetö in vc(j jelben tc luillen Ijcbbcn/ eer men tot Cljjifltiigi ftomt/ cn met ftilletje^ te rusten op jijn eigen luerft/ cn öctcr moeb tc fjebamp;cn al^ men l)et rcbcli]ft tacl maaftt. ©aar men nn alle rnj5t en troost moet ftcllen op Cl)?istug in f]et =!i5c;bonb bcj lt;J3enabc/ cn uit (^cm be öci'iglJE'0 3oe'
ftcn alg een fieginfel bcr ^aligfjeib.
Vau de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
SSbam/ 't ©cjöonb bcjOjoftcn ö^Bö^nbc/ ip niet alleen jelf sonbig getnatbcn/ maar ooft alle jijnc naftomeïingen met Ijcm.
Zpoor bc Sonbe berftaan trnj fticr niet bc straffe der Zonde, ooft niet Veraohei-be offerande voor de Zonde, al baariEü bic aoU lurl ben naam ban 2on bc; maar Ijct zijn en doen tegen het welbehagen Gods; lietttielft in be ulrzonde. ^clijiftunr genonnb luorbt Afval, Afwijkinge, Boosheid , Ongehoorzaamheid , Ongeregtigheid, Overtredinge, Trouwloosheid, Wederspannigheid, euz. Crn icbcrc particuliere Sonbc Ijeeft tjaren bijjonbeten naam.
II. goiïbc is niet ictp tocsenlijfté of sclfftanbigs; tuant alle luc^cn is is niet ban (!?ob gcfciiapcn/ cn als joobanig gocb. (0oU ip bc selfftanbig^cib öcö menfcljen boor bc Sonbe niet Ue?anbc?b in toefen ; maar be Eonbe zen 11 ftccft bc Ijoebanigöcben bcr facultcilcn of inogenb^ebcn bet jiele befmet cn beborben/ ten opjigtc ban bc iebciijUljeib.
©oft beftaat be bonne of eigenhjftc nature be? gonbe niet in de vrij-Niet ai-willigheid eu dadelijke toestemniinge van den wille, ^oobat Ijct ceene 25oiiöe 50uöc jijn/ alp bc babclijfte toeftemminge ban ben taille baaj niet bij toestem-In as/ 't üirlft bebacljt luorbt om be Cjfsonbe te ontftentun. ni»ant (a) 'Cot!) mingovan beging blocbfcljanbc/ cn ^aulns lasterbe ben €ll?tst:i^/ en bcrbolgbc ieu bc gemeenten; maa? bcibcn Ijabbcn 3e gecnc toeftemminge ban ljunncn tnille om 6Iacbfc|)anbc en gobslajircringc tc bcbtijbcn/ bebijjlc jij Ijct on-
3 taE'
309
Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
ItietenbE bcben. (b) Cn ooft üe in liet tienbc geBob
boben/ Uielftc ganöe ijj/ Rom. VII: 7, al ee^bp? in be ^tele/ ban be ton'trmminrtc ban brn Inille baac i^. (c) 3a alle ^anben/ bie in ainne-teiiDljcio gcöaan taorben/ bie beie 5ijn/ Ps. XIX : 13; Luc. XII : 48, Orfcljirben sonbe; rocfteminlnge ban ben Uiille; tiiant be Inille in yjiie loeftemniinge/ bolgt Ijet pjacticaal oarbeel. ©ocli afé men be b^jjtnilligc roeftemminge nremt in liar en oo:fpjong/ 500 i^ be? menfrticn nature en hiille niet regen be ffionbe/ maar Ijeeft eene gelnillige gei'talte tat be» jellie ; oali ban ;ijn ee^'te begin af/ als Ijij nog geene Sonbe Hent/noclj babiiijft toil, (©uil is be schuld, bar is be be:binOtenisfe tot be ft?tiffe/ be l!o:me of be nature ban be Sonbe niet; taant bie is een gebalg ban be Son be/ cn fcan Uieggenomen Inoroen/ bliibenöc be gonbc/gelgU ge-fchiebt boor be liolboeninge ban Cli:istus boor be gonben De: geloobigen.
IDe gonbe brftaat ooit niet alleeu in de daden, maar ooft in de hebbelijkheid, in be Inangefralte/niet ijeübcnbe be tioebanigljeben/ bie baat moe^» ten ;i)n/ en Ijrbüenbe jaobanig eene, geftalte/ bie baar niet moe^t Mjn. Bestaatin HI. jl!gt;aar be bonne en eigenlnfte nature beitaat in'^vouta , anomia, heiUttlgquot; de onwettigheid, ongeregeldheid, ongeregtigheid, Uoh. Ill: 4, De Zonde is de ongeregtigheid. 't jgi) bat be menfclje m jijnc nature of Daben ban be Inet be:fctii!r. (Ce öejen oii^igte inorbt be Sonbe onöe(:fcljeiöen in Erfzonde en Dadelijke Zonde. Erfzonde taojbt 3e genaamb ombat 3e ban 2(!oain op sijne naftomelingen/ bie baoj 5tjnc nattiurliïfte generatie uit Ijem boa;t-fiomen/ als boo? obejejben Itomt/ ^oobat Clj?iptn]S uitgenomen 1^/bie hiel uit SCbam/ maaj niet boo: be natunrlijfte generatie ié uoo^tgel'oinen. (Peje €;f,ionbe Uiojbr ooit genaamb be oorspronkelijke Zonde, ombat ^ ban SCüam fjaten oo;fp?ong Ijerft/ en in ben mrnfci)e ié ban jijn eejitc Begin en oo?fp?ong. 35e anbere noemt men Dadelijke Zonde, ombat 5e nier be baaö/ 't ^i) met grbacijten/ tunorben of ïnerften gefdiiebt. Erfzonde. IV. ERFZONDE brftaat in eene toegereftenbe fcjjulo/en in inölebenbe faejöorbenljeib.
Toefrere- li)oo2 be toegerekende schuld brjftaan taij niet/ bat be men fel) e/ om bc schuld, i'ililebcnbe beroorbrnlieio/ Uiaarbig is met SCbain in cenen ftaat gere» ItenD te Inojben/ algof Ijij ^elf babelijlt bie ^elfbe baaö/ bie 2[bam gebaan Ijfeft/ begaan Ijaöbe; taant bat !«j geen toerelteninge ban eens anbejs mi^» baab/ maar ban ^ijne eigene Sionbe; alleen eene bejgelijfunge ban bej-fdieibene 2gt;onDcn in be;fcl3eibenc pejfonen/ en eene be^gelijUinge ban be^frijeibene ^onben/ ten op^igte ban fcftulb en ftjaffe; en ban ftan on^c 3onO!gl)eif) 500 Ui el be^gdeFten taorben öij be Sonbe ban anbere menfehen/ als ban SliOam. Jltiaar tari bc:ftaan baarbour toerefteningc ban be eejfte lt)erbonb-breuftc jelbe/ bie 511 öam gebaan Ijeeft. ©ie te ontliennen/ of 50a te bejb?aaijen/ legt ört fonbament/ om ooit be inUlebenbe Eonbe uit Stbam/ en alsoo alle Cjfaonbe/ te ontftenncn/ en meteen ooft be toerc» fieninge ban be gercgtigljeib ban Ct)?igtu^ te loocjjenen.
310
Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
^Toereficnfuge tjcfcDicbt om cigpn personele misdaad, taaarbonr fiö/tte fee giontic pejfoanlijft boet/ jiclj boor öie baab rrgtuaaibiolnli b:e;iot on» beiquot; lif^bicnbe rn mrr be baaö obr?eenftoincnbc jï^affe; cf 59 gcfct)iebt om bc misdaad van eenen anderen pejfoon/ mrt UuMftrn men (lemecn»
fcl^ap Ijecft/ en booj be gemeenfcljap mebe bcii fireft aan be^rlfbe San»
be. ipe g.onbe bail iemanb/ met tDelfJrn men gam'clieltjft rteene gemeen»
fcliap Deett/ ftan rpgtliaarbiglijft ooft niet tacgerelmib tnorben.
V. vDe gemeenschap met een anbc: is bjieöejlri. (a) Natuurlijk, Ijo?» is niet öanig 1^ tugfcljen een babej en jtine ftinberen. (b) Burgerlijk, IjocDanig iji pquot;°!azteer tupicljen eene oUezljeib en be onbejbanen. (c) Vrijwillig, hoebanig is in Aiiam het be rontjacten en onbejlinge liejbinüteniöfrn tusicljen fcljulblirej/ fcfjul benaar en 25orge. ®c laatfte gemeenfcljap Ijecft Uier geen plaat^. ®e sclielijko tUirföe/ jgnoe be burgejIijUe/ enftclnfï en allejin^ op 5icf) ^eilic aangegt; seslacht0 111 e^fit/ I;an Ijirr ooit niet geftelb tuozben. 't Ss tnaar/ bat SCöam öooi ^ Js' a^uba orbinantie/ colt ïoiiber bat be naliomelingcn fjem baa:toe öefjueföen
te ftcilen/ |)et i)uofb ban tjet incnfcljflijiie gr|lact)te taas; maar te peggen/
bat Ijij enitelijii en alleen aangemeiltt alp Ijet Jjoofb ban fjet menfcheiglie geflacljte/ en als soobanig sonbigenbe/ alle jtjne nallomelingen anber be eeuliiige be^boenienisfe gebragt ^oube ftebamp;en/ lieeft ?;nne ^tnarigheib/
beloij' SCbam ooll na ben bal liet ijoofb ban tjet menfcljelijUe grflaclpe bleef/
500 titel al? tin te boren bias/ en bienstiolgens mot-sten ban nm bedelfde reben ooft alle janben/ bie 5löain na ben bal gebaan fieeft/ sijnen naftome»
üngen Inoröcn toegrrrfienb/ ^ootarl als be ef^ile quot;DSonb-Drenfte/'t Itielfi ontftrnb 'aio^bt/ onibat be 5tpostcl fp:eelït ban eene misdaad, Rom. V : 18.
©us blijft ban be eejfte gemeenfcliap/ sijnbe be natuurlijHe / alleen ober. ©e^e enlirlijft en a Heen lij ft op ^icl) ;elbe aangemerftt/ Uan fjier ooft niet geftelb InojDen ; 't is tuaar/ alle menfcf)en 5ijn uit SCbain/ al^ be ftam»
me bes menfcl)cli)ften grfïac[]t^/ boortgeftomen/ en fjebben be ^elfbe/be eigenfte natiite metSfoam; maa? te peggen/bat SCöams lonbe oné enfte»
, ïijft baarom joube toegereftenb tnorben/ ombat Vnii be^elfbe nature met Stbain Ijebben/ Ijeeft be^elfoe jloarigfjeib/ behnjl SCbam ;oalnel na alé boor ben bal baüer is ban alle menfcfien/ en ;tï allen bejeifbe nature met jjem Ijebben/ en baarom moesten om be^elfbe reben alle SCbams ^onben/
bie ï)') na ben bal gebaan hreft/ alle menfefjen lt;;ooliiel ralten al^ be eejftc 'SSanb-brcufte/ tegen Eom. V: 18. lt;611 tnaarom jouben ban ooft alle be ;on»
ben ban on.^e bolgenbe boojouber^ op oné niet ftomen/betmïl lnfi ooft in {jnntie lenbenen Uiaren/ en 511 on;e bonroubers jontiirl -;nn a(ö SCbam ?
®ocil baaj grfbt/ de zone en zal niet dragen de ongeregtigheid des vaders,
Ezech. XVIII: 20.
VI. 3ifêaa^ be gemeenschap met 'Jtbam Beftaat baarin/ bat be menfdie' Maar om-Itjfte nature/ (jet menfclielqftc grjlacljt/ beftaanbe toen alleen in SUbarn/
in fiet Verbond der Werken gefcljapen i^; SCbam teas niet eejst gefctja-lijUii gepen/ en lituam niet eenigen tijb daajna in een ^e^öanö be? Jl^erften/ siachte in
311
312 Van de Zonde, zoo Erf-, ais Dadelijke.
betdVder' niaar gefcrjapEii/ Fmj ban fjet Ee^flc aagcnfiïiftje ban jiju
werkcquot; zyn daarin en niet bat Ijij pene geöacljte formee^be/ fienbe ftrj
was. ilöüb/ en Ijct ©ejbanb/ cu lionbe niet anbe?s ban bat riocbUeurcn ; bu^ i»; be oflierlE menfclielijftc nature/ en 'c geflacljte in Stibain in bat J0ej-öonö gcftljapEn/ g tl ijlt nu nog aile menfcljen in bat^ElfDE l^L^bonb bsc 53e?lien grboren Uiorben/ Vuaarban tan baiiEii gEfp:aifen liebben. 2töain nu Ijct ©e^öonb Ue^breliEiibc/ ^ou ÜE^bjeeiu bat be geljeeie menfcfjehjHe nature/ jjct geljrelE mcnfcljclniiE geflacfttE. 35n baarom i^ Oet tEgtbaa?» big bat biE nature/ bat gefiacljtE/ ooft lioinE onbe^ be fcljulb/ en bat lEörj menfcljE/ lebrren pEjfoon/ 500 ra^ l)tj bciElbE natutE {jeeft/ toEgEte-ViEiib UiotbE bE 25onb brEUliE/ En bE \JC2boEmenigfE luaarbig In^be gc-actjt. l^irjuit ip lilaar/ bat alleen be Söonb fijeufte ban SCbam/en niEt be bolijenbE ^011 ben ban Ijem sijiiEii naHoinElingEn Uiorben toEgEtEftenb/ niet firchtquot;? ombat 5e be^rlfbe nature Ijebben/ maar ombat ^ij in 2(!bam in hei J^ejbonb be? JBe^lien gcfctjapen Inaren/ en Ijct in Ijem In^b^o» hen IjEbfien.
©rage: Of de daad van Adam, de eerste Bond-breiilce, hel rjeheele men-schelijke qesladtle, en zoo ieder mensche naluurlijk uil hem voor!gekomen, toegerekend wordt als schuldig aan de Bondbreuke ? Socinianen en Mennis-teu uutUennen (jet/ en seggen bat SCbams .^onbE IjEin allEEn fchaabbE/ maar bat .^e sijnEn naftomeiingEn niEt raaftt; be liemonstranteu tjellEn nuae baarl)enen. J©ij ftellen Ijet jriier en ba^t.
Dat quot; VIL ©at nu bE 25onb-öreulie aan alle menfcïjen regtbaarbig toege» zon!™3 TEftenb tuorbt/ blijlit albug:
wordt 1. ïlit Kom. V : 12, 15—18. j^ierin liggsn bejfcljEiüEne bcVutj^re» toegiirc- benen.
biykt': A. l^Ejg 12, Daarom gelijk door éénen mensche de zonde in de wereld 1. Uit ingekomen is, ende door de zonde de dood; ende alzoo de dood tot alle Kom. V; menscijen doorgegaan is, in welken alle gezondigd hebben.
(a) ïgt;aar ffaat niet zijn zondig, maar Ijebben gezondigd, 't taelft gccne hebbelijkheid, maar eene daad beieefient/ 3aobat men tier op be be.iborlieiiijeio ber nattire niet ftan torpaafen/ en bat be menfctjr boor mibbel ban bie berborbEiiljeib fc^ulbig ^oube luorbin aan bejeifbi.' ftiaffe. d^rlrjU Ijier eene daad gemelb üiocbt/ 300 tao^bt Dülï ban bie eeiie daad, misdaad, in 't berboig grfpjoliEn.
(b) i^ier ftaat fiiaar/ bat b£ jnnbe be oacsaaft ban ben boob/ooft ban ben ligcljamelijften/ joobat bic niet een gebolg ban be nature/ tn op ben menfclje gelioiHen joube 51)11/ al luag er niet gesonbigö. ^iet fioben/ Kap. X, § 33.
(c) ï}icriiit blijHt ban/bat be ftleine fiinbe^fien^ ooft boo? IjininE ge» DoortE sonbE moeten Ijebben/ beüiijl 31) itejbeii. 4i5u/ babeltjlie sonbe ïjebben 3!) niet. b. 14. goo Ijcüben 3c öan 3onbe/bie ljun taocbt toegere» henb/ en grenc anöere taorüt Ijun toegeielienb/ ban JCbamg 2ponb-b:eiif!B.
(d) 5Cllc
Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
(d) SCllc menfc^en {jeööen gc^otibiob in hem, iy w cph1 hou, bic Inoocöjk'iS IjeDamp;cn Incl bdc Bcteericnisfen naar be bcjfcfjciöenljrib bet jaften rn manieren/op luelfic 311 tocgcyasc taorben/maar in jcobania eene samenftellimje be^ jalten a!^ Ijkr/ bcteelienen 51) in bem, Matth.
XIII: 14, tn dvToXg cp aulois, in haar wordt de Prophetic vervuld, Marc. II: 4, tV y cph' hoo, daar de geraakte op of in lag. Hand. II: 38 , irci rep ovcuutl epi loo onomali, in dea name Jezu Christi. Hebr. IX: 10, ini finwiiaai cpi hroomasi, in spijzen, vs. 17, tni vexooTi epi nehrois, een testament is vast in de dooden. goo ooft Ijict/{jebbcn ocsonbigiï in bem. 9[Iilc men-fdjen taaren in SCöain in ftet ?De,:amp;onb/ en baaram Ijij jonbigenbe/30a 3onbigbeii 3e alle in tjem ter. bien op3fote/_ali3 3e in Ijem luaren.
JElSen niagte benfien/ cf bic Inao^ben ty w cph' hoo , niet ftonben obej»
ge3et taorben daarom, of omdat, gelijli 5e taelin anbere plaatfen oUe?»
gesct loorben. SU antluoaibe/Ijie? 13 eene booroaanbes«6s/aK/iuij?n, men-sebe , in genere masculino, Ijet relativum w 5iet baarop/baarom mort liet niet in «ch/co rtenuemb Uio^bcn/in dat, omdat, daarom, maarm masculino in hem, eenen mensche. 't^SlülU col{ baarnit/bac bic lvoo:bcn/in welken allen gezondigd hebben, eenc reben ïijn ban jjpaulup jtEninge ; bat boor SCbam? Sonbe be boob tot alle menfc'jen ié booroegaan. ,ï9u i^ fjet gecne reben bat be boob boorSïbam^ 'Sunbeop aïle uieiifctjen rjcitoinen i^/om' bar alle menfcljen yarticnlie? ge^onbigb [jeböen/bat 30iibc maar Delmj»
3cn bat iebr? moeite jle^lien/ ombat l)t) geionbigb Ijeeft/ 't Inelli be ftel»
linge be^ aipo^telö niet i$. 315aa? be Sliiofitei i'tclc/ bat alle menfcljen booi 2llbam«j gonbe ftepben ; tui/ fte:üeii 3c booj Jtibam^ ^onbe/500 moet ej gemeenfrijay 31311 aan jCöam? gonbe/3aoliJel alp aan 3ijnc ftjaffe/en bat jegemeenfcliap Ijeamp;öen aan 3ijne gonbe/ftelt'gü in bc5E tuoo^brn/in welken allen gezondigd hebben. Cc^t jlelt be Apostel be qetiieenfcljap aan SCDam^
ftjaffe/ en baar geeft ljrgt; reben ban/ombat e? i^ gemeenfcljay aan 3iine goubc. 2ij ftejben in JCbam/ 300 Ijeblmi 3c ban in Ijem oc5onbigö. 43n/ 5ij fjebamp;en niet pe?foonlijfi in Sltbam oc3onbigb/bir? ié e^erne toerelienin»
ge ban be Snnbe ban 2£bam boa: Oe J5e?lionb^gemccnfcFgt;ap in ijem.
B. ©e toerefteninge ban JCbamg 25onbbjeiif{e blijEtt ooit uit vs. 15, In-Eom.V: dien door de misdaad van éénen velen gestorven zijn. vs. 16, De schuld islo-18-uit ééne misdaad tot verdoemenisse. vs. 17 , Indien door de misdaad van éénen de dood geheerscht heeft door dien éénen. vs. 18, Gelijk door ééne misdaad (de schuld gekomen is) over alle menschen tot verdoemenisse. 't 313 filaar/ bat Ijici gefpjoiten taoebt ban eene eenige Sgoiibe/ en bat ban mie baab/niet Ijeamp;öelijfiljeib/en bat ban een eenigen mensdj/en bat boor bic ééne 2onbe ban bien éénen menfefje SEbam be fdjnlb en be^boe-nieni«5fe op alle menfcljen geftamen i^. ©it üefjoeft geene be^bcre bertoo'
ninge/ 't 31311 be eigene tuoojben ban ben telist. Cfoe gcfcljiebt bit nu ?
JSiet boo? (a) navolginge; taant niemanb öeeft 5llbam sien sonbigen/en be ïtleine Innberen Ijeböen inline^ niet gesonöigb in be gelijfi|)eib ber I. ïïr ober'
313
Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
cljpjtretiingc S®bam«?/vs. 14. Cn jtj jijn ooft inenfc^cn. be naboï-Oingc inaalir niemand fc|)ulöio aan öie particuliere pontic beogenen/bicn Ijij nabolijt/ maar aan syne ciocne particuliere gonbe/ öie Ijij in nabol» oinoe tioer. (b) (£)of{ niet öaoj mibbel van de verdorvenheid der nature , öie men uit JEöam ontbangt/ om bejiifbe reben; taant öie fi^rngt grene jetjuib aan ban be gonbe/ bie {jij begaan (jeeft/ uit liicliic men be beröa;» benljeib trcfit/maar fcjtngt fcfjuib aan boor jijne eigene pe^fonele be^boc benljcib. (c) (Daft niet boor Dadelijk en personeel bedrijf en samenfpanninge met Stöam ; Inaiu 51) luaren er nog niet/en ooü öan tnaé Ijet niet eéne mifibaab banéénen, maar mi^'baben ban befen. (d) jfèaac öefctjulb tot be^boemenipfe nit te écne misbaaö ban ben céncn Stbam ftoint op aïfen door toerekeninge, ombat 51) in Stbam in Ijet ©ejfionb gefcljapen toaren.
C. 't Si? buiten alle tcgenfpjelien fiïaar/bat öe ïlpustci in bit Ifapit-tel ccne geburige tegeni'tellinge maaUt ru^fcljen É;bam en C!l?i?tu^. Stbam a(^ öe oorjaaU ban [cljufb en jl^affc ober alle öie in gein 51311; Ci)2iötiiö alji bc corsaa'i ban berfogfinge en 3aligt)eib boor alle bic in ï}ein jijn. iDu/ be regtbaarbigmaliinge boor Cljjigtii^ gefcljiebt boor taerefteninge/gelgft cp jijne plaats 5al getoonb tuorben/ 500 ban ooit öoor öe l^aci)t ban tegenjlellinge fiunit öe fcijulb tot bejboemcnisfe op alle menfcljen boor toereïieninge ban 2£bainö 2Bonb6^eu!quot;ie. 2.1 Oor. VIII. 2. ipe toereïieninge ban be fcijulb ülrjiu ooit uit 1 Cor. XV;22, XV:22' Gelijk ze alle in Adam sterven. J^ier flaat niet ülootelyii bat alie menfcljen ftfjbni. ©off niet bat 5e fterben in jjunne babe^ en g?ootbabe?d/niaa? bat 5e alle in Adam ftejben. ^tejben in iemanb/ ip be fcijulb be^ boob^ en be? beröoemeni|fe in iemanb te {jebüen/ en uit iemanb te tjeftffen. SCnbien alle menfcljen fterben/ 500 ÏU'öben 5e ooit alle gejonbigb ; Uiant de bezoldinge der zonde is de dood, Eom. VI: 23. i^ejbej ban/inbien alle menfepen in Stbam fterben/ 500 Ijcböen 5e uoli in Ijcm gejonbigb; 30a geftjaft/joo gesonbigb. 3:nbien alle menfcljen regtbaarbiglijft onbertuoj» pen 31'jn öe gebjeigbe fijaffen/ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven, 300 3ijn 5e oofi in luaarjjeiö fcljulbig aan öP3elföe Sf.onbe/ op tuellie bc ftjaffe gebjeigb toa^. 4,3u/'t ié openbaar/bat alle menfcljen öe gcöjeigbc ft?affe onbeplnojpen 31311/en niet alleen ftcjben/maar nalt alle öie opgelegbe ellenben om öe 25onbljjenlic/ Gen.III bermelb/bragcn; 500 3ün 3c ban ooli fcljulbig aan öie Sonbe. JSu/pe^foonlijfi Ijebben 5c met $Cbain öie Sonbe niet beöjeben/en öoor nabolginge/ of boor bet' bojbenjjeiö bour iemanb te Ijebben/fian men inctge3egb tuorben in iemanb te 3onöigen/ en in iemanb tc flcrben; 300 blijft Ijet ban ba^'t/ bat alie men» feften in Stbam ftejbenöe/in liem boor toereïieninge gesonbigb Ijebben. 3. Zoo IX. 3. ^nbien alle nienfcj)en niet fcljulbig luaren aan SCbamé 25unb» «mesten11 'öjnuie/en alsoo IjiHi öe gonbe niet regtbaarbig toegereftenb lu e^bc/ 300 aiiemen- mDcprc iebcr niEïifclje 300 bolmaalit te? tuerelb ftomen alg JCbam lua^/ öat schen vol- j^/ begaafö met Sjct beclb v35ob? ; belnijfe bc siele onmibbelbaar ban (23ab
314
Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
gEfdjayen toorbt/eu lt;j5oö een rEbEltjftfcQcpfcïonfcljuïbig ió/fcljcptgo-olierEcnftamjlig sijnc fjeilige nature. 5©ar Ijaööen öc bolgcnöc menfcfjen ^aen. öan met SCö^m te hoen/ icbcr Itiaö op jiciisElbEn/ en alle menfehen in bie bolinaaftrljftb ftaanbe als 5Cöatn/50a ftanbc iebe? menfclje in bie bol» maaütljEib blijbcn/en laat rEben bat ban niEt bele in bie bi.i(maal?tf)cib tUgben soiibrn ? tjoe fiamt Ijet ban/bat alle menfcljen/niet één uitgeno»
men/in bensElfben janbigen i'taat 31311 ? UitSCbam ftonöen 5e gecne ber» borbrnfjeib treltlifn/ inbicn 3c in Ijnn niet gesonbigö fjaböen ; taant fioc juuöcn je be bcrborbenfjEib ban Ijem fi:ngcn? JSiet baor !jet lig-tljaam; taant bat is in jijne nature maar aljs (igcljaam aan gemaft t/
geen fubjccc ban ^onbe/anbeis Ijabbe be ïfcere SEc.vjs n'Et: Öc'''g u't Ijct jaab bcr bjoutae grformeejb luinnen Vnorbcn. 4i?Hquot;t boor be jicle; taant bie tao^bt ban 45ob gefcljapen/en 503 baar geene fcïiulb toa^/500 janben 3c fjrilig/ met ijct öeelb 43aöé bcjfiejb/tcr taerelb ftamen. ©an taaar/
jegge ift/i^ ban be gonbe ? .lllaac bciinjle be inenfclje in jijiie nature tif'borbcn: is/en in eene joubige grftalte trr tacrelb itaint/ 500 ig Ijet jdfe;/ bat fjij fcijulbig i^ aan be ^oubBjeulic in SCbam.
X. 4. ©aet Ijierbij/ bat be Sonbcn ban be naajste babc:ö tael op be 4.straffen ftinberen ftamen/fn 31) om fjunnej baberen Sanben taeï geftjaft taarben,^16^ Siet bit Exod. XX : 5 , Die de misdaad der vaderen bezoeke aan de kinde- kinderen, ren, aan het derde, endeaanhet vierde lid. Matth. XXIII: 35 , Opdat op u
korae alle het regtvaardige bloed , dat vergoten is op der aarde, van het bloed des regtvaardigen Abels af, enz. t^iertce bienen 00!} be cjceiiipclen ban Achan , Joz. VII: 24 , 25. Jerobeam, IKon. XIV:9, 10. Achab, 1 Kon. XXI: 21. Manasse, 2 Kon. XXIV: 3. ï^iertoc bient ooft boor een argu«
inent ban Ijet contjarie/bat Levi tienbe gaf/nog jijubc in be lenbencn ban SCbjaljain. 't 9:? taaar bat be ftinberen jclbe jonbig taaren/ en taarom taaarbig alïe ftjaffen; maat ijiej Uia:öt gejegb bat 31J geftjaft tairjben/ iiaincli)U/ met tijbelijlie ft^affen/ om be gonben ban Ijnnne boo^»
babej^. Bed mee; ïjeeft bit ban plaatg in be menfcljen/taelftc alle in ^lbam^ leiibenen jijnbe/in 5jct J3e;amp;oiib be? llDc^itcii in ijem taaren.
XI. Tegeinv. 1. a3ob tail niet bat be regtcjg op aarbe ben jane sullen Tegcnvr.i paffen om be misbaab be^ babe^/ en ïjij be^Ulaart bat Cjij Ijet jelf
noli niet boet. giict/Deut. XXIV: 16, De vaders zullen niet gedood worden voor de kinderen, en de kinderen zullen niet gedood worden voor de vaderen. Een ieder zal om zijne Zouden gedood worden. Ezech. XVIII: 20,
De ziele, die zondigt, die zal sterven. De zone en zal niet dragen de on-geregtigheid des vaders, ende de vader en zal niet dragen de ongeregtig-lieid des zoons. vPirsï ftan be Sonbe ban 5tlbam sijneu naftamelitigcnniet taojben locgereftrnb.
Antw. Dent. XXIV: 16 i^ ecne n?et / bie ©ob aan menfcljen geeft ;Antw. banbaar ij( geen gebolg tot tjet regt ban lt;öob. ©c teftgt fp^eeftt ban ini^baben tegen be l^et / en niet ban ©ejfionbamp;jculfe; ban ï)Et CEnc
ïitr lt;2
315
ölG Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
ooft geen gcboïg tot fict anbcrc. tpe tcftót fp^eeftt ban ^onben cen^ yarticuliercii pejfoonó; maar SUbam taa^ fjet ftoofö bc^ l^cramp;onb^/in tiem met Ijet ganfefje mcnfcljtiijlic geflacfitc opgerigr. «pelijft bit bc Sonöc i^Uan Ijet ijanfct)c mrnfcöcïijfte gcjlacljtc/luant DuitPii Ijun öeibe luarcn cc geen mppj menfcljcn/ en f)i) liebatte fjet gejjeele gejlarfirc in jicfj/ 300 öjaagt ooft bat sclfbe gciladjte öe il?affc ban jijnc eigene gonbe.
Ezech. XVIII:20 fpjecftt oolï ban particuliere gonben ban pa:ticu' liere pejfonen/ baarom ié 5e niet op Stbam en jtjne nalfomelingen te paffen/ alé ftaanbe in Ijcm in Ijet ©erlionb. iïDe teftgt fp:eeUt ban boltaasfcne fiinberrn/ alp; 3e be boetftappen ban ljunnc oube^ niet na» bolgben; (Sob obertuigt Ijen/bat jij batimme^ beben/en baarom om ljunnc eigene Sonörn gekaft toiejben met bejelfüe foorte ban fljaffc. 't ^ onüicbejfp?efifl!)ft/ bat a3ob fiinberen ft^aft om bc Sonöen ban be oube^/ grltjft te sien 1^ in ben jonbbloeb/ in be omfteeringe ban ^obom en (©omotra / in be fiinberen ban aHli. (!En a5ob ^cgt uit» b^tilifielijft ban ü^em^elben/die de misdaad der vaderen bezoeke aan de kinderen , aan het derde, ende aan het vierde lid, Exod. XX: 5. inkiPTcn- XII. ©lig IjcüBen Vaij gejien be Crfjonbe/ten opjigre ban be toege» venhefd'quot;rE^Eni:ie fcÖulb/nu gaan totj boo^t tot be jnftlebenbe bejborbenljeib. Bestaat in De inklevende verdorvenheid beftaar in Ijet gemis ban Ijet örelb vanTet En 'n rtnic Sonbige Ijebfielijiiljeib of Inangeftalte.
^,aie 't Gemis van het beeld Gods, ïiDe menfclje mipt Ijet Beelb (öobij/met goos. öaor eene bloote ontkenninge, of niet jjebbenbe oorfpionftelgfie gcreg» tig^eib; maar boor eene beroovinge, taelHc eene borige rontraric-tjeö' belijUljeib booronbccftclt. ^ille menfcljen in Slloam gejonbigb Ijebben» be/ 31311 alle beraofb ban [iet beelb 6obé/ 3oabat iebe? menfefje geba» ren taorbt oiuDloat ban alle gee^telijft licfjt/ licfbe/ taaarljeib/ leben/ griliggeib.
SCilE Ijecrlnftljeib en fjeiligljcib uit ben menfefje taeg. ^iet bit 1. Rom. 111:23, Zij hebben alle gezondigd ende derven de heerlijkheid Gods. Rom. YII:18, Dat in mijnen vleesche geen goed en woont. Eph. 11:1, Dood ... door de misdaden ende de zonden. Eph. IV: 18 , Verduisterd in 't verstand, vervreemd zijnde van 't leven Gods. 2. 't 23!ijru ooft baaruit/bat Ijet beelb v0ob^ boor be toebergeliaorte (jerftelb luo^br; toanc/ batlnebe^gegeben hmtbt/bat toa^ bejloren/ bat gegeben luorbt/bat Sjabbe men te boren niet. Siet Col. 111:10, Dewijle gij aangedaan hebt den nieuwen mensche, die vernieuwd wordt tot kennisse, naar het evenbeeld desgenen , die hem geschapen heeft. Eph. IV : 23, 24, Ende dat gij zondet vernieuwd worden in den geest uwes gemoeds. Ende den nieuwen mensche aandoen , die naar God geschapen is , in ware regtvaardigheid ende heiligheid. En zondi- XIII. Zondige wangestalte. ©c C^fsotibe beftaat niet alleen in t)zt ftauc1186 Oem'^ ban be oorfpjonftriijbc gEregtigfjeib ; maa? ooft in het hebben van squot; c' eene contrarie-wangestalte. ©eltjft eene 3iclite niet alleen beftaat in fjet
Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke;-
geinig ban een gocti temperament en Urijen omïoop bes? 6ïocb^/ maar ooft in erne onjjeftelbljciö öcr Ijumeurenen Betai-ginoe/soa ooft ö'f? »quot;
fier geeptettjfte.
^Ten öe^rn opvgte toorbt be «jHjfjonbe genaamb oude mensche, Rom. VI:6. Vleesch, Joh. 111:6. Zonde, Rom. VII: 11. Wet der Zonde, vs. 23. Begeerlijkheid, va. 7, Gal. V : 17. Onreinigheid, Col. 111:5. Vuiligheid, Jac. i:21. Resmettinge, 2 Cor. VII :1.
IDeie (6:f^aiibc iis in alle menfcljen/bie natuurlfift uit SIbam boott»
fioinen; en öat ban fpinne ontbangenisfc aan/ niet een uitgenomen/
ooft niet .iEaria. €n of Vnel be limberen 'öobö tacbergeboren Uiorben/ 500 tuorben 5e niet bolmaafttelijlf taebergeboren in bit leben/ maar bc berborbenlieib bluft nog lu-el in ften olierig.
XIV. J^rage: Of alle menschcn door den val Adams in eene wangestalle en verdorvenheid der nature van hunne onlvanrjenisse en geboorle aan zijn,
cn alzoo zondig (er wereld komen ?
De Socinianen en Mennisten ontftennen f)et geljeeïltjl}/en aïi? 51') boo? be be^botbenfjeib/ bic jicl) in bc ftleine liinberftentü openbaajt/ ee? jij (jet boot nabolginge ban fttuab? .epcinpclen ftonben Iceren/ obettuigb toojben/ 500 gelpen 51) 3'clj baar af/met te peggen daar is zoo iets, maar bat iets biillcn geeiie ^onbc tc ejftennen. De Remonstranten bewimpelen de Erfzonde en hellen naar ontkennen. ll?ij jeggen bolmonbig op be linage ja.
XV. (Dat alle menfcljni in ben ftaat ban biangcftalre en tierbojben» lainaiie Ijeib bc? nature ban Ijuiine ontbangeiii^ af ^ijii/ büjftt: vaquot;hun-quot;
1. ilitftlare ^cfjjiftuurtefi^ten/bjclfte bese salie op be?fcï|eibene tafl' ne gciboor-jen toonen.
(a) Ps. LI: 7, Ik ben in ongeregtigheifl geboren, ende in Zonde heeft ivk-.tcn. mij mijne moeder ontvangen, ©abiö tp:ecUt Ijiej niet ban be SJonbe fs.Li:7. ban 3i)ne moebcj/ baat is geen blijft ban. Tgt;e gjonbteligt geeft baarban
geen mee? fcljnn ban on.ie obej^ettinge. iDabib fpjecftt ban 3icf)5elben/
ik ben. ï§ij bejnebejt jiclj buor vpab obcj 5i)ne begane Sonbc/ en om bic gonbe in bej^elbej nature en gjootljcib te befct)oulnen/ en om ;ictj baa^obe: te meer te brjnrbcren/500 Islimt Ijii op tot ben oojfprongban bie baab/en biiijbr/bat ftct niet eene boorbijgaanbc baab to as/ maatr bat 3e uit eene boo^c geftaltc be? harten fttoam/ en bat t}n b/e boo^e gcftalte al ban jijnc eejfte ontbangeni^fe af/en al^oo ban nature (jabbe;
Soobat uit bie buile gcftalte niet anbej^ ban biiilig|jeib lionbc opüicllcn/
en bat tpi baajom in nature en baben toalgclijU toaó. l|ii nu to as een menfctic grlijft anbere menfcljen/en anbere menfcljcn ala Ijij/te samen uit cénen blocbc boortgeftomen/ en baarom liggenbc in besclfbe toan» gcftalte; joobat irbc? mcnfcljc bit ban ^iclj ooft moet seggen.
(b) ©oet t)ie?bij sulftc plaaifen/ in tnclftc gcroonb tonrbr/bat Ijct onmo- Job xiv: gelijH i^ anbejgi ban sonbig te? tocrclb tc ftomen. Job. XIV : 4, Wie zal j'oIl TTT. eenen reiaen geven uit deu onreinen ? niet één. Joh. UI: 6, Hetgene uit vleesch 6.
i5r 3 ge-
317
318 Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke;
geboren is, dat is vleesch. SCbam jonbig/ en baarom Vfonbc fiij niet anbc?^ ban ren ^one naar jijnen öccibe/cti niet naar Ijct ficclb a5üb^ bonjt» fijrnoen/ Gen. V : 3. SClle mcnfcfjEii ;ijn ^anbig/ rtccnc ao^aalï ftan ict^ eGe-Ie:s liüorrbjrngEii ban ;ij ;ElbEis; baarom tcE(t eeii jonbaar eeu'^onbaa?. Mattb. VII: 18 , Een kwade boom en kau geen goede vruchten voortbrengen.
(c) Hjir^toE birnm nou bie plaatfin/ torlUe bEililartn Oat bt menictje ban itjne EE^ite liinbgchhrib afniEtban baolt;J is in gebaclitEn en üeüie» Gen.VI:5. B'ngrn. Gen. VI: 5, Alle het gedichfsel der gedachten zijnes herten is te Gon allen dage alleenlijk boos. Gen. ¥111:21, Het gedichtsel van 's menschen VIII; 21. herte is boos van zijne jeugd aan. SailliE boa^e nrtiacljtrn 3ijn een baar-
blnltiiijlf ieeHcii bar br fbntnne booó iiï/Jac. ill: 11.
Eph. 11:3. id) ©ir bcliEsrigt ooft be SCjjoGtEl/Eph. 11:3, Wij waren van nature kinderen des toonis, gelijk ook de andere, giet baar/alle mcnfcljen ;tjn ftinbercn beji toDjnp/en bat ban nature. SSoa 51)11 5e ban geen ftinbe* ren beö tco^né alleen boo^ Ijnnne sonbige baben; maar be too;n ligt al ee;be? op Ijen/ en Fieeft tot een boorteejp en reben tjimne nature/ 300 ras 51) bie IjeDben' en ombat 51) bie nature jjebben/ 300 pjn fiinberen be^ toorn?. 3i5ii/ niemanö een boorlDe:p ban 45obg toarn ban om be gonbe; 5oo 1^ ban be menfdje ban nature jüubig/ fcfjiilGig in SCbam/en toanfcljiftftelijli in jicfi^elben.
2. Verdor- XVI. 2. iPe e^barenl]cib Iee?t/bat be menfcrie ban nature ber^orbeti openbaart? n,fn öi'fpeurt in be Utnbrjfjenp / boot Ijet geö^uilt ban lju i bcj-zuhin ftanb/fiorsi lljeib en toorniobeib/ombat 5e ö^iineu jin en Unlic niet Ijeb» kéiisquot; ^Lquot;n 5 SO bertoonen col'! buaaligierigljnb/ er? 31) eene tale berftaan/ en er? men ljun leeten Ifan biat Ijet ijï. 3Sij luo:bcn tebjeben/af^ men op ren aiibej Inift/of een anbe; fïaat/ja sullen ljun genoegen met lagdien bertoonen. 21ilö men jegt/ belnijle men 'net niet ontUennen ftan/ ja Qaa? 1? 300 iets/300 jegge iU/cn bat ietg is Sonöe/Hom. VII: 7, 8. C^et gt;ijn rebelijlie fchepfelen/ en bien is eene U?et geftelb/ en bic IDet berbiebt toorne en li^aaftgierigljeib ojn baarbij/inbien men een iimb opbaebbe/ jonber bat Ijet eenig ftlnaab exempel sag/ja ai Inaö tiet in eene Inoep-tjjne/en bat alleen bij een Ijeilig meiiBCl)/ Ijet soube lian ^elfalle Soiiben ^cb:ijben/gelijft be e?barenl)eib ban fommige ftinberen bertoon!:, s.Kindc- XVII. 3. 't facftenb bat ooft be ftinberen/en tori boor ljunne ge» ven voor boorte/fterbcn. 41211/be boob i? eene ftjaffeban be gonbe/gelift blnftt hunne ge-Eom. V: 12, en bobeti getoonb is/300 i?'t Dan jefte? bat 5e jonbig sijn. 4quot;nebben CD'J baaruit bat be ftinbrren ChJi^tus ban nooben Ijebüen;
Christus 1 taant sonbr? Cll?igtUjS ig e? geenc jaligljeib. jSu/ailEii bic een' perlosfec vannoo- ban noobeii ijcbbcn/ 5tjn sonbig/ 500 ban ooft be ftinberen/toaa^ban ooli be bcfnijbcniéfE eeu ftlaar blnU luas ; taant bie brjsegclDe be uittreftftinge bE^ ligcljaam^ be? Sonbe/ Col. II: 11. (©oft toont be noobsaftelijftfjeib ber tae-bejgebourte bat/taant taap be eejfte geboorte tacl/500 taa^ be ttaeebe niet ban uooben/ en sij ban noobEii/ jal men salig taorben/ Joh. III; 5.
Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
XVIII. Tegenw. 1. SCIfe Sonbe moet met ftcnniisfc cn toefïemminge ban Tegenw.i ben bjtjen luillc [jcfctiicöcn ; be C^fjonbe gefcfjiebt niet met ftcnnigfc cn toeftemminge ban ben luide; ^na 10 3c ban geene Sonbe. l'ft aiitlnaurbe/Antw. bat Ijet niet Inaar is/bar alle Sonbcgefcijiebt met öi-liuiórljnb en toeftem-miiige ban ben Unlle. 't 3?^ niet alleen üniten be^cljjiftuce/niaat ooft tquot;gen be^elüe. 't 3S) toat anbe^ tegen tuille/biat a'nbe;? jonbej belnu^te baad
bee Uiilé; ooft ié be ee;i'te ^onöe met toille be? geiieele nature oefrljieb.
Tegenw. 2. ÏDaar itaar 1 Cor. VII: 14, Anders waren uwe kinderen ca- Tegenw.2 rein, omar nu zijn ze heilig, Sc.oo 51311 ban öe fitnberen jonbr? ^Ejf^oiibe.
Antw. ©ie teftpc be^ftlaact alle ftinberen cppje^ onrein/ en ^00 iH^f^onbe Antw. Ijebbeiibe; maar jegt/bat De liinbi-ren ber bonbgniooten fjeilig 31)11/niet met erne Ijeiligljeib/bie fjet Deelb oJobsi^/maa: boor ecne afjonberingc bej3Elbe ban anbere ftinberen/ cn iniijbinge in be ïie^fte en Oct ©ec-banö bej oSenabe/ 3oobat men 3e als Uiare bonbrtenoatrn mort aan»
3ien/ tot bat 311 l)et cantraric bejtoonen/ Ezech. XVI: 21, Mijne kinderen.
Tegenw. 3. ©e ftinberen 3nn o!inoo3el/toeten ban Ij tinne rrote:- noclj Tegenw. 3 ban hunne linfte^iianti/ Jona IV; 11. éljn onfcfiulbig/Ps. CVI: 38. ï}ctj« ben noci) gocb nocli fttnaab gebaan/Kom. IX: 11. iPc ülinbgcborene toa^
blinb geboren/ norfj om 3nner/ noclj om 3om\: onberen Sanbe/ Joh. IX: 3,
Antw. vDe3e plaatfen fpreften ban sanbige baben/ niet ban be 3011 big-Antw. Iieib bej nature/ bic 3?cl) al met ben cerften ooft begint te bertoonen. iDe ülinbgröorene en 3ijnc oiibe:é toaren niet 3011 be? Sonbe/bolmaaftt }jeilig/bac toil be l^ecre 3Jc3uj« niet 3eggen; maar bat 30 geen grootcf jonbarcn ban anberen toaren/m bat l)ij baarom niet blinb geboren toa#.
XIX. vDus Ijebben to!) gc3ien be ^honbe/300 ten op^igte ban be toe«iToedo gereftenbe fcljulb/ als inftlebenbebcrbo?bcnf)cib; f)icrnrffens i^ ecne brage: ^nhe^d hoc da Erfzonde van Adam op dc nakomelingen overgebragl wordl ? tjoe be overeri't. frljnlb toegereftcnb toorbr/ riebbrn toij § 6 en eenige bulgenbe getoonb/
joobat be b^agc blijft ober be berborbenljeiö be? nature/ Ijoe bie obercjft.
JlX^en mogce benften/'t ftan nict gejcl)ieben boor Ijrt ligdjaam/ bctoglc
bat gcen cigcnlt)ft onbe^toejp be? Ssonbe is ; en 't ftan ooft met gefcljie-ben boo? be 3iele/beto{jlc bie ban apob gefdjapen too:bt en baarom gortig
; 't ftan niet 31)11 boo? ligdjaam cn 3ielc te samen/ en al3oo boor be ge« neratie/betoiile be 3iele nict gegencreerb too?bt/en betoijle bat in gi-cne ban bcibe beden i?/ ooft niet in't gelject ftan 31311/ en baaruit boo?tftomen.
3[ft anttoooibc: 1. IDat beïioeben toij te toeten hoe be Sonbe obc?geb;agt toojbt/betonle toij ftlaac uit be ^clpifture en onbejUinbinge 3ii-n bat 3e obc?erft? *£eii bin aap ftan mee? ti?agen/ban bele toi)3en ftunnen beant^ tooo?ben. Segt mij/ijoe fjet ligdjaam met alle be^elfö bceltjr^ gcfac»
mec?b too?br. [^oe be side igbc?eenigb met ijet ligc^aam. J^oe boor Ijet ge»
ïuib fïaan boor be tonge men cenen anbe? onligdjamdijfte 3aften ftan üaen bc?|'taan. Sjoe ft0nit ebbe cn blocb telften^ op sjjnen gesetten tpb? 45ij suit jeggen/tft toeet tjet niet/en ftan be hoe niet beg?ijpen. J©iE i^ 1111300
btoaa^/
319
Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
btaaa^/ bat Ijtj/ ombat {jij Ijet niet begapen fian/ be geljeelc safte 53! fao» tljencn/bie fjij lioo: 513110 oogcn 5ict? 2oo öan ooft in öc 5 a lie ban öe C^f^onbe.
2. (Pit ftaat ba?r/ öat a?oD gcrne oorjaaft ban be gonöe ip/ of ooft ?ijn ftan. iEHtis Dülncftr?/bat bc jieien niet booitgeteelö toorben/maac ban (öoti iTo^bt-n 01 fcljapen. »
3. ligt;e öuigtfjliciü in öcjc jafte ftomt becl baar ban Daan/ bat men jicle en ligcljaam te bed in öe generatie ban malftanöeren fdjeibt; aipof a3ob be jiele ojj sidjselüe buiten |)et ligdjaam fcliiep en eenigen tijb buiten f)et ligcliaam üeüe beftaan/ en br^iibe baarna met fjet ligcljaain beree-nigbe; (J5oö met 3iiiie medeAverkende Voorzienigheid in bc generatic be^ menfcljen inblorijmbe/formeert be jiele in be berceniginge met Ijet lig» djaam/ soobat 5c niet ren oogcnülift jonbej Ijet ligdjaam Deftaat/ maar in {jet re^'te momentje ban Ijet 5tjn ber vele ijs ejïen menfdje. (gn 500 een meufdjc/ een Die fdjulöig i^ aan be 25onböjeufte in Stbam. hieruit ig ftlaar/Ijoe be toerefteninge be; fdjulb op be naftomelingen ftomt.
4. iDe jiele in be generatie geformeejb luorbcnbein be berceniginge met Ijct ligdjaam/Ijecft Incl Ijet tacicn ban be jiele/bat 500 bejre gocb en gcene gonbc ig;niaar Debiele in be bejecniginge met Ijet [igdjaain boortftomenbc/ en 500 ban Ijet ecjftc oogenblift tjaa^' sijn? eenen men» (dje uitmaftrnbe/ ip niet cbelc; ban öie ban be genererenbe onbrj^/ cn mipt het bcelb gt;i?ob^/ 't Ineift (j3Qb niet gefjonben taa^ be licïe biegt; bcjom te geben/naöat be mcnfdjcltjfte nature Dat babDe toeggeltio^pcn; baarom ftaat e?/ Gen. V;3, Ende Adam gewan eenen zone naar zijne gelijkenisse, naar zijn evenbeeld, niet naar Ijet 25celb iJ3ob£.
5. ©c menfdje/nu fdjulbig aan be 25onbamp;?eufte/en niet Ije'jöcnbe Ijet bcelb töobs naar bc jiele/en fjet ïigdjaam/'t biclft ftjarfjt Ijceft op be jiele te bic;ftrn cn te bereenigen met DcjelDe/ in een litoaab tcmpc' rament boo: be generatie 3ijnbe/ ig in eenen afgrfdjeiben ftaat ban (öob/ij? lebig/cn s'djsclbcn niet genoegzaam ,;ijnbe/i^ in eene gcftaltc ban onbr:gcnacgbt)eiD/ i^ Ijoi/ Ijuilenbc/ gapenbe/ onrustig/ onojbcntlijft in betocoinge/ begeerenbe/ niet a3ob Inant baar ijs Ijij ban afgefc^ei'
#ben/maar onbepaalb/biat Ijct ooft i^; julft eene geftalte ftan net an-bc^ ban alle^lerje üegeejten opgcben/ al^ De menfdje opltiajït; en Die begeerten berbjeftften eigenliefbe/berbjletigfjeib/toorne/ Ijaat/ ntjb/en öjingen boor tot allcjleije brjftecrbe Ijoo^üierpen / en bat op allejlcije ongcregelbe manieren. Sict/bu? genereejt een menfdje eenen menfdje/ en een ^onbaar eenen sonbaar/en bué biojbt be ^onbe ban SCbam op jijne naftomelingen obe^gebjagt.
Dadelijke XX. Uit be C:f5onbe ftomen aïïcjïcije DADELIJKE ZONDEN boojt/ heeft'1- bolginé Jac. 1: 14, 15, Een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijne eigene begeerlijkheid afgetrokken ende verlokt wordt. Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende, baart Zoude, ©etuijle be öcgèejïgft* tjeib aftreftt/ berlolit/ cn gonbe baajt/ 500 i? 5c jelf 2onbc; tuant
ban
320
Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke. 321
üan {jetgenc smie Sonbc i^/ftan ooft gcene quot;Sonbe Uoortfionicn. (Doft noemt tc JCpogtd bc öegec^lgftljcib uitbjuliftElijft ganbe. Kom. VII: 7.
be üeoeejlpftöeib gejcgb tno^btgonbc te öarcii/5oa Inajbca baac»
boo? be ©abel^fte gonben bcjjlaan.
lèaöcïrjfte Souöc i0 ongeregtigljeib of aftopingc ban 45ob^ ÏBet boo? intncnbige en uittacnöige nalatigöcib of öcb?ijf, ©eje tuoröt in ljc?fcr)EibciiE fuocten afgcbeclD.
1. ©aac 5ijn Sonbcn tegen be eerste tafel, Eifcfjenbc ïirfamp;e tot lt;j5ob; vcrscheï-cn tegen bE tweede tafel, Eifcijenbc lieföe tot srjnen naakten. fen080or'
2. ©aar 5ijn gonben van nalatigheid en bedrijf. gonDe üan nalatigheid ij? alg men l)et geDobcne goeb niet boet. %[ !jet/ bat beien baai geEn adjt op geben/cn baarobe? niet ontrukt b]a?bcn/5oa '£ Ijetcben»
biel g?oote gonbe/ tuant Ijet fiomt boort uit ontuilliglgt;Eiö en liefbeloo^
l)eib tuffen^ ben Uiiüe «öobjê. ©e Sïpo^tel noemt öc nalatigljeiü 500»
quot; Vnel ^onöE ai^ Ijct ÖEb?ijf. Jac. IV: 17, Wie weet goed te doen, ende niet en doet, dien is het Zonde, 't 3# opme?ftElijft/bat be gonben ban nalatioDcib alleen aangetceftenb Vnorben/Matth. XXV: 42, 43, al^ 00?'
Saïten ban be be?baemEingfe. Sonbe ban bedrijfi^ alö [jet be?üobenE iitaaab inojbt gebaan/ of alj? men ftet goede op eene fitoaöc liii35e E'1 mEt een bE?SlEe?b Dogine?ft boet. 1 Joh. Ill: 8 , Die de Zonde doet, is uit den duivel.
3. ©aac jtjn SJonben (a) der gedachten, bie niet toilJ?ij ^tïn boo? fjet aljienb uoge (!5ob^/ tnaac ban a3oti geljaat bjorben. Spr. VI; 18, Een herte dat ondeugdzame gedachten smeedt, (b) Der woorden. Van elk ijdel woord zal de mensche rekenschap geven, Matth. XII: 36. (c) Der daden.
Matth. VII: 23, Gaat weg van Mij , gij die de ongeregtigheid werkt.
(d) Der gebaren ban oogen/ trelilien ban aange^igt/ Ijanben/ boeten. Spr. VI: 12, 13 , Een ondeugdzaam man .... wenkt met zijne oogen,
spreekt met zijne voeten, leert met zijne vingeren.
©e SSonben be? gebatljtEn 31)11 be meEgitE/ maar be? babeti jijn bE g?ootftE/ ombat be gebarsten baarbij 51)11 en a^oo butiDel/ ombat 3E met meer toeleg gefcljieben/en anberc tiebejben.
4. ©aar 5gn gonben/bie met ftenni^fe gefeïjieben/en bic uit onwetendheid gebaan tnorben. Luc. XII: 47 , 48, Die dienstknecht, welke ge»
weten heeft... zal met vele slagen geslagen worden ; maar die niet geweten en heeft... zal met weinige slagen geslagen worden. Stlle Sonben liimnen in eEingop5igt ge5egb Vuorben uit onlnetenbijeib lJoa?t te ftomen/ombat niemanb/of Ijtj moegte een buibei jjjn/^onbe boet onbe? bat beg?ip al^ gonbe/maat: onbe? eene gebaante ban noob5aftelijft/ee?lijft/p?ofijtelgfi/ be?maUelijft. ^aar bE?ftaan bnj boo? ontoetenblieib bc buiétejijeib in ben 5onbaac/be onacijt5aaniljjeib/mrt lettenbe of IjetSonbe iö of niet 't gene jjij boet of laat; be onaanbadjtigfieib/ ^ob 5iclj niet boorflellenbe/
en niet toe5ienbc biat l)ö boet/baaruit fiomt ban lioo?t/bat |)ij geene e?' ftentenigfe ban/ nocfj Injoeginge obe? be 6egane Sonbe on'
ï. Ine»
322 Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
toetenbljeib bcmufcQuItilot niet; Ijtj moeite oetoetcn DeBBen/ en in beien ftonbe Bi) Öf t OEtoeten Ijeööen/ maar öü ïiep niet eene bom me bjift fijner fiegeejlijftljeben maac toe. ^iet Ps. XIX: 13, Wie zoude de afdwalingen verstaan ? Reinigt mij van de verborgene afdwalingen. 1 Cor. II; 8, Indien zij ze gekend hadden, zoo en zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben. 1 Tim. 1:13, Dewijle (anbe^ Ijabbe Ijct De 2onbe in ben dBeept getDeegt) ik het onwetende gedaan hebbe in mijne ongeloovigheid. SooDanig 3Ön be Rettertjen.
©e gonbe/ bie met toeten gefdjiebt/ Iieeft gare tjappen ban Booj?» Ijeib/ near bat {jet licljt be? nature of .^cljjifture ftlaarbe? en babeljj^» lier ben sonbigeube behaalt; en 5ij i^'be fcljjirifteltjrtjte/al^ lt;!5ob on» mibbelDaarber sijne tegentooorbigfjeib en allnetenbljeib openBaart/ en ben toilligen jonbaar afmaant en toaarfcfjutot/en al^ men ebentoel baaj tegen boorbjingt tot l)ct Beb^ijben Pan be gonbe.
5. ©aar 3ijn gonben/bie in 't verborgen, of Bij ben menfdje alleen/quot; of met een of toeinige gebaan taorben/ of bie in 't openbaar in be te* gentooorbigljeib Pan Peïe anberen gefeïiieben. 2 Sam. XII: 12, Gij hebt het in 't verborgen gedaan ; maar Ik zal deze zake doen voor gansch Israël ende voor de zonne.
0. 3?aar jtjn heerschende Zonden, en Zonden uit zwakheid. ®e 0ee^* fcBmbe gonbe ig alleen in bc onüefteejben.
Wanneer XXI. ©e Soiibe {je^écljt/1. al^ e? geene bejeeniginge met arrjii^tujl lieerscht! '£ boor ben giioobe; maar aï^ men i^ zonder Christus , ban i^ be menfclje zonder God, Eph. II: 12 , Ende dood door de misdaden en de Zonden, vs. 1.
2. Stlj? e? geen intoenbige tegenftanb be? ö^rten i£ nit bie bereeniginge/ met (Pob in €ljrigtué/en alsoo niet uit Ijet toare geloobe/liefde/bjeese/ geljoorsaamQeib/en al^oo niet boor bemöeeöt. Rom. VIII: 13, Indien gij door den Geest de werkingen des ligchaams doodet. ^atuiirltjfte men» fefjen ïiunnen (uit be bejlitötinge be^ confcientie/en 31500 uit lieföe tot be natuurlijljc beugb/bie toaarlijft beminneltjfi i$ boor iemanb/bie je maar fcfjemerrnöe siet/al ftent Dij 3e niet in fjare geeötelgfte gejlalte en PereigcDte geeptelijfie om|lanbigf)eben/ooft uit fcljrift boor be ft^affe/ tif brcese boor fcöaube en fcljabc/ ooft tocl boor be oplioebinge en getaoon» te) toel ingetoomb toorben/ en tegenftanb binben om be3e of gene Sfonbe niet te Beb^ijben/en Runnen baarboo^ toel een uatuujlijft beiigb3aam leben leiben/ en bie geene anbere beugbsaamljeib Rennen/ Bouben bat booc ^obsaligljeib/ toaaruit ooft boortHomt be inBeelbinge/ bat be menfcQe 3ictj3elbcii Befieeren Ran ; maar be tegenftanb be^ Ijarteii uit be bengesegbe bereeniginge en bejbere geftalte i^ in Ijen niet/ bie Belet Ijen niet ban te sonbigen/ bie b^ingt Ben niet tot be beugb/baarom beugt Bet altemaal niet/en baarom sijn 3e onber be Ijeerfcljappije be^ Konbe.
3. JCl^ er ip eene geBeele en getoillige bereeniginge be^ Ijarteu met B^t leben Buiten v^ob en (£B?iS»tu?/ niet ftennenbe/ niet Beminnenbe/ niet
, 50c-
Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke, 32 5
joefienbc bic liErecnlginge/ en sonbc? öfe lueltelirebcn jijnbc/ en aljaa licreEnigb met be tnerelb en gonöe; taant alfe lellen buiten a5ob en CD?i^tu^ ig enfiel gonbe/ Ijet mag 30a burgerlijft en siatuurïrift bienftig sijn/al^ men Bet sicö berfieelbcn ftan. Ititbie gcftalte bloeit ban Uipt/liefbc/berlangen/fiegeeren/malen op be Sonbc/ieöec naar jijn rein» perament/ genegcnl)eib/ getaoonte en oelegenlieib, Siet rjierban Rom.
VIII: 5 , Die naar den vleesche zijn , bedenken dat des vleesehes is. 1 Joh. II: 15, Zoo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders en is niet in hem.
4. ïÉte gonbe Ijee^scljt/alö er eene uitftartimje ban bcgecrlijftl)cörn tot be ^onbe/en een gcljrele t?ein ban jonbigen/en eene geöeele cn geVuit»
ïige opbolginge ban begeejlijftfjcbcn i^/50a berre men Kan/en niet ge»
fluit biorbt/jelfs bont be gc^egtienatuuriijfie n-benen. giie11 Petri IV: 4, Uitgietinge der overdadigheid. Eph. IV: 19, Zichzelven overgeven tot ontuchtigheid, om alle onreinigheid gieriglijk te bedrijven. Jes. V:18, De ongeregtigheid trekken met koorden der ijdelheid, ende de Zonde als met dikke wagenzeelen. 2 Kon. XVII: 17 , Zij verkochten zich te doen dat kwaad was. ©it is een dienstknecht der Zonde te zijn, ende zijne leden dienstbaar te stellen tot gehoorzaamheid der Zonde, Rom. VI: 19, 20.
5. ©e Sonbe quot; is» eene birecte tegenftanttnge bt^ Darten tegen be luare (Sabjaligen/bie jicï) bertoonen niet ban be luerelb te jtjn/
niet te stjn onber be Ijce^fcfiappiie be? gonbe/maar bejeenioinge te IjeD' 6en tnet a5ob in Cfjli^tu^/en in 'r licïjt te luanbelen. jl0atuurli)fte men-fc^cn ficöben nog biel öeljagen in natuurlijfte beugbsamen / betoijle bie in nature nog met Ben gelijft 51)11. 5(il i^ be cene boobe fcöoone? ban be anbere/bocb ig cbenbiel booö. ^aar aï? be tocbejgeborenen niet alleen beugbvaam leben/ maar boor fjun fpreften toanen fjun licl^t/ ben gronb en nature ban Qunne bcugbjaamOeib/ en al.^oo Ijunne boortreffc'
Ijjftfieib öoben anberen/ban is er terftonbrene fcljeiöinge beé fjarten/en een O^at tegen be^ellie/en üiel eerpt en meeét in be tijbgelooblgcn/en in bie/ bielfteeen burgerlijft lrb?n leiöen. giet f)ietban Joh. 111:20, Een iegelijk die kwaad doet, haat het licht, ende en komt tot het licht niet, opdat zijne werken niet bestraften worden. Job. XV: 19, Indien gij van de wereld waart, zoo zoude de wereld bet hare liefhebben ; doch omdat gij van de wereld niet en zijt, daarom haat u de wereld. vDie Ijaat en tegenUaiitinge bej? 1? een Itlaar blijft ban Ijeejfdjappije be? Son be/ taant Fjet toont
cene regenftjijbtglieib/ gelijft tusfcljen licljt en bui?rc?ni?fe/tu?fcl)cn boob en leben. ^n besebijfboargr^elbesaften ttunnen ^icf) beonbertee^benfpiegequot;
len/ en ban gunnen onbefteejben fiaat obejtuigb tao:ben. Cn ooit ftan bit ben öcfteejben bienen tot ontbeftfiinge/ bar be gonbe in Fiequot; quot;'et Ijee^ficFit.
XXII. 6. ©eöcfteejben binben nog beel ban ben ouben SCbam in ,ïicF)/
jien bat 5e geburig ballen/ ja Vnel eenigen tijb liggen öljjben in be gonbe/ j0n( e en bat be Sonbe fjen gehangen neemt en Ijoubt. ©aarboo? Dejtapt jee? iiecrs.iif. ligt Dun geloobe/ breejenbe bat be gonbc in Ijcn nog ljec?pc{)t. o^pbat
2 be^
324 Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
bejc mogen toeten bat fccSanbe in l)en niet Ijcej^cljt/maac alïccn aï^ ecu bganb lien 6cfl?ijbt/ 300 suilen tag bij 't oUerige toanen/ toannee? bc ^onbc niet Ijee^cfjr.
5Egt;e gonbe Qee^gcftt niet/ (a) aï# er i^ eene be^eeniginge met CF|?i^tii^ boot öftOfïoobe; 't jij bat bie bejeeniginge ftlaarber/itejfte? en geboe* ligc? i^; 't 39 bat 3e 3;c5 incest be?toont in be toe^aamgcib om met in CD?'Ptug bc?3aenb en bejcenigb te taojben boo? uitgaanbe öe-gcerten/öibbingen/ aannemingen/nbejgebingcn en toorftelingen/ soobat be 3ielE 3icïj niet ftü iian ftoiiben 3onbe2 bie ber;oeningc en bereeni' ginge te geboden en te genieten/al ftan 3e tot be be?3ehetingc en ge» boeligfteib be? bereenigings niet ftoinen; bebnjle baar toaarfjetb/ ïiefbe en toejft5aamljeib 1^/300 is e? in ben g?onb bejcenigingc; Cli?ijjtujj ig Ijct leben be? 3iele/ Col. 111:4; met l)et ieben bereenigb 3ijnbe/ 300 Jjerjéclit be bood niet/ maar Ijet ïeben/ l)oe fifein Ijet ooft i^.
(b) ©e ^onbe öce?scpt niet/aï^ e? eene toejftsaampeib ftonit uit bie bejeenigfnge. Sillle toejftsaamljeib/ bic uit bE5e bejeeniginge niet boort» lioint/ acf)t een befteejbe niet met al; maar alle 3jjnepoginge igi uit bie bereeniginge/'t 3rj genoten/of gc30cljt/en in f)et ooge geljoiibeii/alle^ te boen en te laten. JlSen toii alleg boen uit dpmb/ boor (ëob/ boor (öob/ i^em bertegenlooojbigenbe/ en tot ©ob. ©at alleen bejUlnifit \yv.n/ aljï hare werken in Gode gedaan zijn, Joh. 111:21. ©ie bereeniginge ftan niet lebig 31311 ban tUE?ft3aamtjeib; ttiant het geloove is werkende door de liefde, Gal. V: 6. Reinigt het herte, Hand. XV : 9. Overwint de wereld, 1 Joh. V : 4. Wederstaat den duivel, 1 Petri V : 9. Is vruchtbaar tot goede werken, Jac. II: 17. l^ier fjomt Ijetoy ben t?apnietaan/maa?op betoaa?ijeib.
(c) SSonbe Ijee^cljt niet/al^f e? utt bic bereeniginge hoint eene in-toenbigc tegenljeib en fjaat tegen al luat gonbe i^/ombat ï|ct2onbei^/ of 3e ban groot of filein i?/ niet alleen buiten Ijen/ maar bij3anbc? in Ijen selben/ en in {jim Ijarte/ 3oobat men ban niemanb 3U(f!en affteer lieeft ban ban 3icr)3elben. ^iet Eom. VII: 15, Hetgene ik hate dat doe ik. Vs. 16, 17 , ludien ik hetgene doe dat ik niet en wil.... zoo en doe ik datzeive nu niet meer, maar de Zonde die in mij woont. Ps. CXIX:113,Ik hate de kwade ranken. Vs. 128 , Allen valsehen pad hebbe ik gebaat, frjie?» uit 3al boortHoincn eene beb^oEfbljeib en benicberinge obe? bc hitacu-bige geflalte be^ parten/ obe? be Sonbe ban naiatigöeib/ en ober be 3oiibigc baben/ bc 3iele taorbt te?P:onb gelitoetpt/ en geboelt be fmarte; bit rê een blijft bate? Ieben i^/bat c? ict^ 19 bat bc Sonbe regt cont?arie i^.
(d) ©c gonbc Ijccrgclit niet/al^ e? uit bc gcjcgbe bejeenigiiigc/en uit bc intuenbigc tegenöeib en Ijaat ftomt eene baöelijfic tegcnUantingc en ftjijb tegen be gonbe; men neemt teifienj? nieuüi cp3ct/ men bibt cm ftjacljt/ men neemt 3ie3u^ aan tot Ijeiligmaftinge cn ftc?ftte/ men i^ angflig boor oberromyelmge/ men 3aefit op 3tjnc Jjoebe te 3i)n/ men ontloopt occafiifu / men (taat bic tegen al^ 3E optaclt/ men obc?toint
fom»
Van de Zonde, 200 Erf-, als Dadelijke. 325
fomtijb^ en toojbt fomttjb^ obertaonnen in eene baab. Sict bit/ Gal.
V: 17, Het vleesch begeert tegen den geest, ende de geest tegen het vleesch ; ende deze staan tegen malkanderen, alzoo dat gij niet en doet hetgene gij wildet. nu jonbe? teoenfpjrlten bat baac fljtjb te»
gen be gonbe/bat baar be Sonöe niet f)ee?gcf)t.
(e) ©e Sonbe niet/ al?» ec uit be Uereeniginge i^ een ïuiöt/
liefbe/bejlangen naar allpjS te boen/tuat ben l^eere luclbetjagelrjft ié. ©e tcgeiiftantinoe i^ o^neraal/jonber uitfïnltinge üan eene eeiüge ^onöe/ 300 ip oof? be bcrecnigingc met brn Vnille liBobö generaal tot alle^/ ^on»
be? be minfle llitjonberinge. Eom. VII: 22, Ik hebbe een vermaken in de Wet Gods naar den inwendigen raenscbe. Ps. CXIX: 97, Hoe lief hebbe ik uwe Wet! gia baar i? niet alleen Itefbe tot/en Uejeeniginge met ben iuille lt;J5dö^/ maar ooli eene lieföe tot alle begenen/ bie men acijt ban ifiSob öeminb tejijn/en il5ob te beminnen/en men geeft een üjeer5in/onge»
noegen en eene fcl)eiömgc be^ Ijarren ban be tuerelblingen. giet bit/ Ps. XV :4, In wiens oogen de verworpene veracht is; maar hij eert degenen die den Heere vreezen. 1 Joh. 111:14, Wij weten dat wü overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijle wij de broeders liefhebben.
4Seemt nu alle be3e jafien bij malftanberen/en ftelt 5e öij ben anberen/
toeHie öltjften jtjn ban Ijet öc^rfcljen be? ganbe. ^Hnbien iemanb öelnnbt bat be teellenen ban Ijeejfdjinge in gein niet 5ijn/ maar bat Ijij in sicfj fiebinbt alle jaften ban be niet l)ec?fcl)inge in biaargeib/fcljoon niet in bien trap/ bien fjij biel taeniscgte/ bie lian be^jeftejb jijn bat be Sonbe in gein niet fjee??cljt/ bie [jeeft sicg te berblijben/ bie late stjn geloobe niet fiesbnjfien boor be ft?acfjt ber bc?borbent)eib/ bie nog in Ijem oberig i^;
maar gaat met bat intoenbig leben/ gae lïlcin l]et i^/ in opregtigfjeib en gEmnfbigöljeib boort om toe te nemen in Ijciliginaftmge.
XXin. 7. ©aar 5ijn vergeeflijke en onvergeeflijke gionöen. Vergeeflijke Vergeef-noemen bnj fommige ^onben/ niet ombat 5e uit tjare nature geenc ft?affe JIi'yCT?n bejbicnen/of jonber bolUomene bolbueninge be?gelien hunnen Itiorben; pemjko taant soobanig ijs niet eene eenige gonbe/jjoe ftlein 31) oofti^. bin be Zonclen' gonben onberfcljeiben 51)11 in trap/en noli naar bien t?ap ber^mariiige ban il^affe bejbienen/300 berbient be allenninfte gonbe nogtan^ be eeu-taige berboemenipfe. giet bit/ Hom. IV : 23, De bezoldinge der Zonde is de dood. Jac. II: 10, Wie de geheele Wet zal houden , ende in een zal struikelen, die is schuldig geworden aan alle. Gal. III: 10, Vervloekt is een iegelijk,
die niet en blijft in alle hetgene geschreven is. JlQaar men noemt 3e bergeef» Ijjft/ombat ;e bergeben biojben al bengenen/bie gelooben en .vcb fiefteeren.
Onvergeeflijk jijn alle gonben bejgenen/bie in gonben geleefb fjeböen en baarin fterben; boo? bie ip geen rantfoen en aljoo in eetilnigljeib gcenc bergebinge/ joobat 3c onbergeifïijft jijn ten opjigte ban be uithomfle.
.lilSaar begalbe bie i^ er rene onbergeefïijUe gonbe/ bie genoemb too?bt üc gonbe in ben ©eiligen lt;amp;eest/ Matth. XU:31.
3 XXIV.
326 Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
den Heilquot; DE ZO]s'DE ÏN DEN HEILIGEN GEEST taorbt 6efc{j?ebcn/Matth.
gen Geest.: , De lasteringe tegen den Geest en zal den mensche niet vergeven worden. Marc. Ill: 29, 30 , Zoo wie gelasterd zal hebben tegen den Heiligen Geest, die en beeft geene vergevinge in der eeuwigheid, maar hij is schuldig des eeuwigen oordeels. Want zij zeiden, Hij heeft eenen onreinen geest. 1 Joh. V; 16 , Daar is eene Zonde tot den dood ; voor dezelve Zonde en zegge ik niet dat hij (een anöcr tian bic je bebjebpn Ijeeft) zal bidden, gonöe te? boob/ en boor tnelfte een (J?ob5alige/ boor anöeren Bibbenbe/ niet Defioeft te Dibben/aló f)Ü Öft Vneet bat temanb be^clbe Begaan anbere jijn ban be ^onbe in ben heiligen 43eegt/ al luo^bt 5c in be laatjle plaatfe 500 niet OEnocwb. 2tj Uta:bt ofjegb tegen ben heiligen iSee^t te gefetjieben/ niet 500 jee? tegen ben ^ejfoon/al^ loei tegen ^tjne tue^ftinge/ beclicfitinge/fjeiligmaUingc/bcrtrou^tinoe in beftinberen (©ob^/en firacfj' tige toejftinoe bec miralielen/fiebegtiflenbe be luareleece en eigene ober' tuiginge.
waarin 2tj beftaat niet in onberteerlnri^eib; taant elft jonbaar in jijne gonben flerbenbe/Ijeeft sitl) ooft niet befteejb ban eene eenige Sonbe/en ooft ban ïtonbe fjet niet gejegb tDo^ben boor jnlfien jonbaar niet te fiibben ; Uiant men taeet boo?l)een niet/of een gemeene jonbaar siclj befteeren jat of niet. IXit beje jjlaatfe/1 Joh. V: 16, blijftt ooft/bat 5e niet alleen plaat«S Ijabbe ten waarin ai tijbe ban Clj?igtiip/ maar bat 3c baa?na ooft begaan toiejbe. Jlèaa: jij be» estaat- ftaat in begeljeele aftoenbinge ban be beftenbe tuaa?l)eib/entn een' fiaat en beft^ijbinge ban be Inaajljeiben gobjaligljeib nitcnfteleen bittere boopljeib.
jèdoit berbait een tuare befteerbe tot bie 2onbe/ belmjle Ijij boor be ïf?acöt^objj betoaarb Inorbt tot be jaligfjeib/ 1 Petri 1:5, en liet on-mogelijft ilt;ï bat be uitberftorenen berleib ^oiiben taorben. Matth. XXIV: 24. Cn Ijet bapre fonbament l?ob£ ftaat/2 Tim. 11:19.
(©oft it (jet niet eene orbinaire gonbe ban be onbefieerbcn/ maar eene E]Ctraorbinaire/bie niet 300 bifiUnji^ begaan too^bt. ^©ogtan^i^ !)et te gelooben/ bat fommigen een ftap of tlnee tot bie Sonbe boen / al Inorbt 3c ban anberen niet oprtemejfit. «En 't i^ te gelooben/ bat 5e mee^t begaan Inorbt/baar be meepte ftracftt beg? {^eiligen jiclj openbaart tot beUeeringe ber menfefjen. (0in beje gonbe in jjate nature te ftennen/ mejltt op be^e nabolgenbe ftetlfngen:
waaruit XXV. 1. 31n julften jonbaar i^ eene ftlare fiennicfe m obertuigingc worTt üan ^00 hJ^^/bat Ijet üiaarfjeib lna^/'t gene [jij baarna bcft^ijbt.
SCfi burf niet jeggen/ bat tot julft eene ^onbe ban nooben i$ eene ftlare rn ftracïjtige obertuigingc be^ gemoeblt;5 neffen^ alfe pnnten ber toare re* ligic; ooft niet bat suilt een jonbaar bic baarljcib belijbe/ en een lebemaat ban be ïierftc sij/maar ift adjte/bat ten minfte bic ftennigfe en obertuigingc be^ gemoebg in iemanb moet 3ijn/ bat bic leere/ bat leliën/ bat taerft ban bcgenen/met toelhc l)ij omgang Ijccft/üiaaröcib/ 45ob5aligöeib/en alsoouit ©obi^. ^e ^DariseCn en ^cfiriftgeleerDcn/bie bese gonbeöe'
gin»
Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke. 327
gingen/toarcn geene (©i^cfpeïcti ban gclnee^t./;oa bceï raenafnc
men ftan; jij tnigten ooft niet/bat iDaarltjft öb ^iBrpfia^ taaé. 1 Cor.
II: 8 ; ooii t£ 't niet ^efie?/ bat 30 nette fiennigfc ban öe oJoböeltjUe perfoiien gabben/maar 43ab^ (èee^t Ijab Ijen obertuigb/ bat Cl)?i?tué leere/ leben en niiraftelen uit (öob en boor a3ob taaren; (£ll^tult;5 taaê beUenb boor eei? Profeet, krachtigin werken en Avoorden voor Goden al het volk, Luc.XXIV:19. l^ila-tu^ ^elf tuist bat beSCoben Christus uit nijdovergeleverdhadden, Mare.XV.-IO.
XXVI. 2. 3:n juut een sonbaar ontitaateene batipljcib en liaat trgen bie/in Uielfte 45ob^ 43ce6t ftracf)tig tuerfit tot berlicjitiiige/ blijbfc^ap/ ïieiligöeib/ijber/ftracOt in 't fpreften/enj. 't 31} ban/bat bie boopf)eib en Öaat sicö uitlaat tegen be oBeineente ban Cöri^tu^ in 't gemeen/of tegen eene particuliere gemeente/of tegen een particulier geselfcfjap ban n5ob5aligen/ of tegen een particulier pe^fopn/ 't 31) leeraar/ of lebemaar. ^iet om eenige ligcöainelijfie 3afte/ of gemeen of particulier berfc^il/ maar om bie tuaarf)eib/bat leben/bie taerftintie/ tucllie be 3011 baar tuiste/bat uit «öob en boor 43ob tuap. ©it biaiö baarbhjftelgft in fjet geljeele ge' bjag ber SPaamp;en tegen Chtis'tu^/ oberal in 't Cuangeliuin befetj^eben. giet amp;ij5Dnber Matth. XII. Joh. VIII. Pat 3ien txiij ooft in Tjcn nrffenjl ^tcpljanu^/ Hand. VII: 54, Als zij nu dit hoorden , bersteden hare harten , ende zij knersten de tanden tegen hem.
XXVII. 3.311 311111 een 3onbaar ij eene boo^aarbige tegenftantingc en berbolginge tegen begenen/ in tuelfie be l^eiliee 45eest3oo ftracfjtig luerftt. SInbien f)i) te boren in gemeenfcljap met be ïierfteof meteen particulier ge3elfcf|ap ban i0ob3aliflEn tnag/ fjij berlaat bat/ Iji) ftan 't baar niet langer öarben/öü ftanter 3ic|j tegen in boosaarbigfjeib/en berbolgt fjet 50a beel Ijij ftan om öe tuaart)cib/a3ob3alig})eib/bjerlï3aaml)eib. ®it ge-fc^iebt met lajteren/fcöelben/fmabcn/tegenfpreften/'tbierft bejï t^eiligcn (©eegtcfi in [jen uit te maften boor buibelj tuerft/ tuerft be^ bleefcljes/ ge-beingbljeib/ Ijoogmoebigljeib/ 6113. Cn als f|Ö nieerber magt Ijeeft/ 50a ftant Ijij 3ic[) tegen bie/ om bat toerft uit te roeijen/ f)en te brrooben ban goeben naam/ goeberen/ ja leben. ©it 3ien tuij in be |)ljari3eën en ^djtiftgeleejben/in fjunne geburige la^teringe/ en 3oefiingeh/ Ijoe 3e ï^em ööoben megten/ en ten laatfte in fjet booben ban ben Cjeere SCejiil.
©it i^ 't gene be 2Cpo£tel boorftelt/Hebr. X:26—29, Zoo wij willens zondigen, nadat wij de kennisse der waarheid ontvangen hebben , zoo en blijft daar geen slagtoffer meer over voor de Zonde , maar een schrikkelijke verwaehtinge des oordeels, ende hitte des vuurs, dat de tegenstanders zal verslinden. Als iemand de Wet Mozis heeft te niete gedaan , die sterft zonder barmhertigheid onder twee of drie getuigen; hoe veel te zwaarder straffe meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zone Gods vertreden heeft, ende het bloed des Testaments onrein geacht heeft, daardoor h'j geheiligd was, ende den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan.
XXVIII. 4. föiejop bolgt eene onöeroutDelijftDeib en onöefieecipljeib/
ift
328 Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
ift sesge/ bat bolgt oy be ^anbe; taant 't bc nature bie? ^onbe 5Elbe uier. ftomen niet tot infiee?/ 45ob laat 3e aan sidjjelUen/ en oecft 3e aan {junne fioopljcib abe^/ sg tnorbcn boor gunne ngbig^eib boojtgebjelien al? eene 3ee/ a(^ liaf boot ben toinb/ en baren met ljun tooiden boort 300 lange aï^ 3e leben/ of orcafte Jjcüben. €n 300 3e al tot ecnig Dcöaren ftomen mogtcn/300 3iEn 3e jjunne Sonbe toe!; maa? baar ftomt te?ilonb eene toanf)ooy bij/ 30 jien bat be Ijemel boot öen ijs toroenotfn/ bat Cljriptu^ buo? Ijen niet i^/ en baarom ig e? geen treuren/geen 3oc{ien/geen bibben; maar 30 geboden be fieginfelen ban be Öelle/be bejfcljjiftftinge ^oD^ berteezt ljen/of 39 maften een einbeban gun leben al^ Judas, of fterben toel la^terenbe al^ Juliaan.
5. ^iejötj ig onbggrefïiiHljeib ; niet bat bie Sionbc in 3iclj5elben aan* geme^ftt/ niet be^geben ftan toorben/ ombat OSob^ fiarmijartigljeib of be bc^öienften ban arö2i£tug niet g^oot genoeg 3oubcn ftunnen 5ijn; maar ombat *ifgt;ob bie ^.onbe niet toil bergeben. Die en zal niet vergevea worden, Matth. XII: 31. Geene vergevinge in der eeuwigheid , Marc. III: 29. Hoo XXIX. (a) jl^en 3al mijsfcljien benften/ tjoe ip Ijct mogelijft/bat iemanb tot'die1 tDt sn'b eene ^onbe ftan bejballcn/bat een menfclje 3tclj 300 soubeftun-zomioko-nen geb^agen nrffen^ be öeftenbe toaar^eib/^ob3aliglieiD en toerftinge men kan. jjan jjcegc ? 3iH anttooo?be: 't ig toel toaarljeib/ bat niemanb
toaarljeib alg toaarljeib ftan beft^ijben/en ^onbeall Sonbe öebjgben/ of Ijg moeite een gcbieegrljtebuibel 5(jn; maar al^ een onöcgenabigbe/ en nogtanjj bejlidjte en oüertuigbe ban be toaarljeib en ^obsaligbeib/ alg tue^ftingen ban ben heiligen «éeegt/of ooft 3iclj boegenbe bij 3oaDanigen en alg een met pen ftljijnenbe/ be?neemt bat l)ö baarbij be^fcljijnt/ en niet met allen t^/ boorbien bat Iict)t Ijem aan 3ictj3clben beftenb maaftt tegen 3ijnen banft en met berb?iet; al^ öö berneemt bat lj|) geene eere en acljtinge neffeng of boben anberen ö^eft/ maar bat 31)11 iicljt 6etim« me?b tuorbt/en een anbe? meer acljtinge en liefbe ftjggt ban 09; bat ÖÖ ban anberen toorbt aangejien en gereftenb al^ niet bejfiaanbe be gee^» telijfte be^borgenljeben/alp nog onbeUee?b/en in eenen ellenbigen {laat/al^ een gebeinpbe/ tijbgeloobige / en bijlooyer; bat ïjij geburig beftjaft toorbt; en a!^ Ijg meent/bat alles» toat gefproften toorbt/op ^^m ge» segb too^üt /of bat men f)Em ja toel met fdje^piglieib en te^ginge bec adjt/ beladjt/ en geburig op be bingeren filopt; al^ f||j toat boet of fp^eeftt/ ban/ ban/ 3egge ift/ rtj^t bat boo3e öarte in toornigljeib en nij» bigtjeib op/ftjijgt boebfel/en begint 3iefj te bertoonen/men ftuift er te« gen op. dEergt bat men Ijet tegen be perfonen al^ ban (jEn berongequot; lijlit/ baarna baa^t men boojt tegen be perfonen om be 3afte selbe/ en be ftjactjt be^ l^eiligen ^eegte^ 5idj in bie perfonen bertoonenbe; fjieruit ftomt boojt een 3it!j aföouben ban bat bolft/ en ban bie öelïenbe toaa?» Ijeib 45ab^/ baarop een lanteren/ fmaben/ tegenloopen/ be?bolgen om bat licöt/ toaarljeib/ (^obsaligljeib/ toejftsaamöeib. ^oobat be eejfle oor»
fprong
Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
fpjono be^er gontic ip öoorgaan^ cigenltcfbe/ rigrnrcrc cn acfttingc/ en tic niet öeftoinenDe/ maar Ijij onrbetu/ Dej'tjafr/ betadjt UiorbPtiöe/ 50a filimt üe bao^Ijeib allengafren^ tjoage?/ tot bat 5c tot be ^onbe/ üo-Uen bennelb/ ;e!üe iiomt.
XXX. (b) ^Bcu mogte benften/bat aile onöcflcerben eenen
ïten tegen Ijet ïicl'it bc: üiaajtjeib/ en bat öei'Dijbeii/ en öat Daarom öe Souöe in ben ïfeiligen ^eesc toat anüer^ moet 3tjn ban gemela iö. 3|ft antluooibe: 1. ©at tjet ^aaü lian alle jgonben/ooft ban be Sonbe in ben heiligen 43erst in alle menfepen ban nature xii en nolt ^oube fiegaan tuojben/inbien 5e in alle onn'tanbigljeben Uluamen/en be toeejfjonbenbc ÏUadjc vf5öü^ hen niet üe^amp;tnbe^be; baa:am i^ be Sanbe in ben l^eifigen »J3eept niet ieté/luaarban Ijet üeginfel niet 5aiibe 51)11 in be nature bei£? menfcljen. 2. JClle menfefjen fiamen nier tot be Uennisfe ber Inaarijeib en ber gubsaligfjeib/ en be ii,:acljtige Uie^ftingen ban (éobff 43ecpt/ en tot be obe?itiigingc bat Ijct ban gt;J3cib i'i. 3. Jfn allen ïtar^t bie [jaat en ge-negenljeib ban öcjtjiiQinge niet uit/maar uiorör öcbbiongen/'t 5!) boo?
geb^eU aan occafie/'t jij boo: eenige anbere natuurlijUe invgten/'t 51)
boo^ be bjeerljoubenbe 5f:acljt öab^. 4. ©e jgonbe in ben Cjeiligen ii5ecj?t iö niet be gemeene Ijaat en tegenftantinge/ maar eene ejetraorbinaire uit» fiarftingc ban Ijaat en liaosljeib/ met lanteren en berbolgen.
XXXI. A. Hit {jet gesegbe ölijftt ftlaar be mipbattinge ban fummigen/Misvat-Inellte met ftennenbe be nature ban brsc gonbe/en in iicfj ücbinbenbe iyan bat 5e beel tegen ijun beter toeten en lebcnbige confcientie ^onbfgen/gen.
jidj inbeelben bat 5e be Sonbe tegen ben l^eltigen öeejit tjebamp;en beijaan/
en baaro.n nier burben biböen om bergebinge/ ombat men boo: bic Son-ben niet bibben mag/en öaarboor geene bergebinge i^/Inaarboo? jij in gjoote liP2|'ci):ifJiiiiige cn ücnaautnbijcib Itanien ; bese moeten uit tjet ge»
3egbe onberrigt Inojben: 1. ©at bc 25onbc in ben t^eiligen gt;£gt;ccgt tot een boojtue^p tjeeft niet ben menfcljc jelf/ bic ^onbigt/ maar anberen buiten ljem/en bat om bc üiaarljeib/gobjaligtieib en fnadjtige mejüinge ban löob^ lt;!5ee^t/ bie sicjj in bc gob^alitjen bertoont tot berftleininge/ en alsoa berbiiet ban ben jonbaar. 2. ©at tjet niet bibben boot bejulfien geen plaat^ Ijeeft ten opvflte ban ^iclj^elben/ maar ten opygte ban an«
beren ; ja bie/ taeliie bie Sonbc begaan heeft/ blijft luvpligt te bibben en jiclj te beftceren/ bcclj Ijij Inil niet. 3. ©at bij bie Stonbe i^ eene groote boojbjcliinge ban ö^at en toornc regen anberen om hun lidjt/ en eene bej»
bolgmgc ban be;elbc met lasteringen en bejö^ufiiiinge. 4. ©at bij bie Sonbe geen berouln ijs/ nocl) joefien om be be^oeninge en befteeringe.
ï^iejnit Hunnen betuinen filaar yen/hoe berre 51) mi^flaan/ en bat sij öic gonbc niet Ijebben begaan/en Dat Ijet alleen een bt-bjag i^ getaeegt ban Ijun buiöter Ijacte/ ontftaanbe ebeninel uit tceberjjeib/ luaarbij be Duibcl jicfj boorgaanö boegt om De jielcn tc flingeren/ en tua^ Ijet mogeljjri tot Uianljoop tc bjengen.
I. (€t B. J^ie^
329
330 Van de Zonde, zoo Erf-, als Dadelijke.
waar- B. meet een iegelijft geliiaa;fc!jiiltit3 jijn/bat Qtj fiomcnbc in
aciiuwm- jU|j|e occafiË,!/ bic jjetn tot die gonöe Runnen aanïeibinge oeben/ jijn ïjajte niet loglate/en bat opbofge/om in onftuimiglicib tegen iemanb/ bie gecgc en leliën fjceft/of fcfiijnt te {jEböfn/Equot; tnigfcjjien angcboege» lijft te UirjiJe gaat/ aan te gaan/opbat tjij/bij trappen lJoo?tgaanbe/ tot be^e goiibe niet rioine; en Ijij ijecft jiclj altijb Uoor te ftellen ö^t bjfegfeiöft oujöel oliec be ^oobanigen.
verm a- C. ^ieruit inoet ren icgehift Inel toejien/bat öü niet nnliDar5igtfg Qan* nmge. n)ct iE,lianij / bie tegcn|laat / bat Ijl) bien niet geburig öcjl?affe/
becactjte/ terge/ of b:iftig cn met grluelb tot öefieeringe tjaci]te te btoin-gen; 't 31J ban 51]tie ccljtgenoote/ ftinberen/ Diibe^/ fifoebbjfenben/ of anberen/ met tnelfte men gemeensaain omgaat/ opbat 3c geenc occa» fie l^tjgen tot !jet begaan ban bie Sonbe.
^De tuepapfinge ban be ^onbe in 't gemeen/ tot berneberinge beg incn-fcljen/ jiet in 'c bolgenbe ftapittel.
Van den vrijen Wille of Onmagt, en van de Straffe der Zonde.
vrije I. a5c3icn fjebbeube be Cjf- en ®abelijfte gonben/ sullen hiij fiijboe» wille, pen be allentljalbenB o^nmagt be? menfcljen/om ^icjj te fiunnen opneffen uit bien 3onbigen jlaat/ en in eenen Ijeiligen fta^t te (jerflellen/ tuelfte Cooigaanjj boojliomt onbej be benaminge ban bjijen JlBille.
VEIJE WILLE luo^bt in 't (öjieïlgclj genaemb «vwlsffta, aulexousia; bic Inoo^b tiio^bc in be ^cOjifture niet gebonben/maa? boo^bepla» lonifdje ^ljilofopljen/ tot ijet Cbj'jtenbom fiefiee^b 3!j:ibe/ in be ïte^fte nbejgcöjagr. ï^et Usoo^b in stjne eigenlijfte ïietEBfienipfe i$ soobcel a(^ zclfraagt, zelfwaardigheid, zijn eigen meester zijn, 3oobat f|et eigenlijft (iiobe alleen toeliomt/ maa? in 3eUer opsigt mag men Ijet ban ben menfdje nult biel gcö^uiftcn. 3;n 't HCanjn geb^nifit men be Inoo^ben Liberum urbiirium, bat iji in onse tale/ vrij oordeel, of ooft vrije Wille.
gt;Cgt;ob Ijetft be^ menfdjen siele begaafb met be^flanb en Brille, tjet be?» ftanb Ijeeft fiebattinge/ oorbeel rn confdentie. llJet oorbeel of alleen in 't gemeen baptftcllenbe toat taaar i^/en Ijoebanig eene 3afte i^/ of praütiftaal ben be^ tnenfcïien boojflelleube en bepalenbe/ toat
mi/f)ier/te boen cn te laten/ te lieben of te Ijaten i|?. öDe ll^ille be^ menfdjen ip eene magt om ietg te lieben of te Ijaten; siet ban be nature be^ 3iele/ban Ijet bejjlanb en ben J©ille/kap. X, §10,11,12, enz., allnaar toij in 't fijeebe ban bie saften gefp^often Ijeüben.
Hoe niet 11. 5Cl^ toij fpjeften ban vrijen Wille, 500 moet men toeten:
vi-ti- 1. '©at beg! menfdjen i3lgt;ille niet brij ig ban afljanftelijftfieib ban lt;!5ab/
Van den vrijen Wille of Onraagt, enz. 331
taant be menfdje ïjangt oeFiceï af ban J3ati/ (a) ven opzigte ban jfjn taejen/ (b) ten opzigte ban sijne taejftcn/ (e) ten opzigte ban ï)et: rrgt om p11' aan fijnen ièilie en nietten te bejDinüen/ ^aobat ÖÜ ÖEt QEöaöene moet beminnen/ en Ijquot; beröobene gaten/ en (d) ten opzigte ban be boojtaetenfcljap en Ijet öefluit a3ob^/ onfeilöaa? fiennenbe en bastrieftcïb ijEbbenbe/ bat icbcrc jafte en baab julft eene uitliompe en geêne anbere tjcDamp;.?ii ;a( / luelfje boortoetenfcfjap nier fian öcbcoaen/
tarllt amp;E|Uiit niet Uan bejanbeiü taojben. ©an be.;e jaften Ijebamp;en taij uitbacriglijft gcfpjolten kap. III, kap. V, en kap. XI.
2. lEtet be D?ille niet b^tj i«gt; ban Ijet p^aHtiftaal oojbeel be? bejilanbö te bolgen. ©e il^ilte ftan onmogefgfï jonbe: Ijet berftanb taejften/nocl)
lian niet anbejö ban Ijct bejilanb in bien opzigte opbolgen; taant be menfcfje i^ rebelp/en taetftt op eene rebelijiJe \1nj3e. SCnbe^ joube be ÏEgt;ille Ijet goebe onbe? be gebaante ban Ijet goebe ftunnen bcjtaejpen/
en be ^onbe ais be joiibe beminnen/ 't taellt onrebelijft ié.
3. ©at be JDille beé menfcjjen met b^ij i? ban be Ijebbeltjfiljeben/ bic in ben menfclje 51)11/luant be menfcfje taejfit naajbat jtjne natuur iii;
ié be menfclje bolmaaftt jjeilig in jijne natuur/be menfclje i^ een bienst» ïtnccljt be? geregrigfjeib/en be JBille bolgt bie bnlmaalite tjeübclijftlfeib/ Kom. VI: 18. 3!? Ijij in 51)11 e {joebanigfieben niet ban gonbe/!jij is een biEnpiftnecfjt be? gonbe/ Joh. VUI : 34. Cn be ï©iüe bolgt en tarrftt Dbejcenftomftig bie 5onbigc nature. Cene Ijeilige nature/ een Qeilige Ï0il(e. (gen 5onbige nature/ een jonbige UDille.
III. Stl i? 't bat be JDide nDob5afeelnf{ ban bic öobengesegbe 5aften af» Hoe ai f)aiigt/5on neemt nogtan^ bic noodzakelijkheid be bjijljrib ban ben ïBiïle punier taeg/en Ijij toojbt boojbic noob^aftelijftljctb niet gedwongen, beUnjlc
ïjij ban self bolgt; maaj be ïDiüc i? brij (a) ban btoang/bic ban fruiten aanfiomt. SClle inenfclien op aarbc 5ijn niet magtig om iemanbö iDille te büiiiigen / of om ben menfclje ieté te boen boen/ bat Ijij niet tail boen; maar sullen 5c een menfcfje Bjengen tot 51) 11 en Jl^ille/ 500 moeten 5e be saften 500 bejoinftanbigen/bat be menfdje srlffticiëten 5eiftaii en 500 naa? 51)11 en eigen JBrHc boe. (b) ©c U3il(e belt;5 menfcljen is ooH brij ban ben natuurlijfteu inb^uli/ taaajbeo? be beesten geb^eben taojüen tot tjun einbe jonbe? bat tc hennen ; taart be iBilïe bolgt öetbe?ftanb/en Ijanbeltrebelijf}.
IV. (öcjien fjebbenbc taaajban be il3iUe beé menfcljen niet brij en al
bjlj if? / 500 iö be bjage: waarin eigenlijk de vrijheid bestaat, of in eene Bestaat onverschilligheid en eveneensheid om eene :al:e te doen of te laten, die te e11quot; doen of het contrarie? Of in eene vanzelfheid, om datgene dat hij doel door zijne eigene keur, eigen behagen, en alzoo van zelf te doen?
De Papisten en Kemonstranten 5cggen/ bat 5e beftaat in onbe^fcljil-ligljeib om eene safte te boen of te laten/bit te boen of jjet contrarie.
iBij seggen/ bat be JIDilfe be^ menfcljen in 5ijnc natuurlijke geftalte/
alleen op sicljselbeu / sonber eenige omftanbigljeben aangemerrit/ 500
(Ct 2 ge»
332 Van den vrijen Wille of Onmagt,
(jcftelb ié/bat fnj onöppaaïb en anbe^fcljiUig te topjfien/0111 bit te boen of tjee contrarie/ en f)n blijft in bic onbrjfciiidigljeiö/ jooiange tot Dat Ijct praïitiftaal cojbcrl ürpaalr luar/nu/Ijicc te boen of niet te baen ig»; maar af? ijfj boor ftet pjafttifiaal oojbcel öepaalö ié/500 ftan be IBille boort? niet onberfcOillig filijben/en f)tj ÏJan niet anbcré ban toillen bat te boen/ en niet nalaten te toillen bat te boni/en niet ftet contrarie. Soobat be lj;ij[jeib ban ben ïDilie niet fieflaat in onverschilligheid, om alle bereipcljte salien en bepalingen baar sijnöe/ ebenbid te toillen of niet te toillen/ bit te taillen of Ijet contrarie/ maar in vanzelfheid. Bewijs 1. V. 33it blijftt/ 1. Hit be nature oSobsi / bet engelen / ber berljeec» turVoods lÖft£t,n / ban lt;£tjjipti!07 en ooft in be bnibelen. Q3ob li an niet anber^ en der ban fif'I'9/ regtbaaröig en taaaracfjtig iijn / en ïran niet anberö ban engelen, bjijfgu ^oa cn jjCl; coiuraric. nu (j3obji EPille niet be al«
lerbrijfte? ©e lieilige engelen cn be^ljeerlijftten fiunnen niet toiüen of goeö of ittoaab boen; maat fiunnen niet toillen ban gneb jgn en goeb boen; en i^ niet Ijitn iDille ganisclj b^ij ï tpe ïjeere ^eju^ Cljjistu^ fionöe niet taillen brn Ji5abEC geljoorjaam ^ijn of niet 51)11/ maa? fion» be niet anbe?g ban toillen ben jrgt;abe; geljoorsaam ^ijn / en toas jijn ilDille niet aamp;foluut bjij; ©e Duibelen fiunnen niet toilleii goeb boen/ en fiunnen niet anbejs toillen ban fitnaab born. 2iebaar in bic allen i«j ecne bolftpcfite bpijljeib/en nogtan? iö baar niet eene Dnbe?fcl)illig» i)eib om te taillen of niet te toillen/te toiüen bit boen of Ijet contrarie. goo ücjlaat ban be bjijheib ban ben iDille niet in Ofibcrfcfiillig-^rib/ maar in baniclfsljiib.
2. isnooit 2. lt;0f men hen iDilie in jijne afgetrofifiene nature met onje gebac^teu paaid. fian aanmejfien/ 50a iö fjij ebentoel in ber baab nooit sonbe? öepaalö te
jijn/ cn ban a5ob? I^oo^ienigljeib/ cn ban Tjet pjafitifraal Do?beel/én ban be tjEbbeltjfificib nf geftalte ber nature; baa:oin fian be JBille niet/alle be?Ei£C{jte jafien om te toejfien baar snnbe/toejften of niet tae?ftrn/bit of Ijet tegenbecï boen; maaa omhclpt bjijtoillig rat/ toaa?toe litj lian 4?oö en Ijet pjafitifiaal oo^öcel bcpaalD toojbt/ cn blijft alsao niet unbejfcijillig.
3. Onge- 3. Ue b^ijlicib ban ben iiPiilc in be onbeji'cljilligfjetb te fiellen ié bol den0118quot; 0IigErÖinbliebcn; taant ban fionben bc menfclicn toillen bejboemb tao?»
ben/ en tjierna ecutoig eüenüig jijn / be ijoogfie gclufisalig^eib nooit bcclacljtig taot2Den/^ootoel aid 5alig toojben/toant bie ftaan tegen mal» fiaiiberen/ cn be U?ille ip onbejfcliillig tot beibc. ©an toa^ öibben nm beficcrinoe te bepgeefg/ taant ban fion bc iBille beo? geene toejfiinee ^ob^ ban syne onUcjfcljilligljciQ afgetjofifien toojben/ cn be nicnfdjc fionbe alnjb taillen niet belteerb tao^bcn. 3?an Ijabbe j3ob geene niagt obe^ bc^ menfcljen JBillc/ maa? bc löille blijft onafijanlielijli/ cn vjn rigen nieepte? jootoel aljé ^ob; 't toeïfi be ontjcnjinbljeib jelbe joubc jijn.
®e b^ijgeib ban ben ïDilie ban niet beftaanbe in be onverschilligheid of eveneensheid, 300 Ijet ftlaac bat be b^tj^ib ban ben i©iile Beflaat
in
en van de Straffe der Zonde.
in te vanzelfsheid; niet booi ecne örnmnc b?ifr aïs be öee^ten/ maar boor sjjne cigctic bejftanbigc ffeu,?/ bar Itilïienöc/ IfcVienbe/ om^eïsenöe 't of'e fjet p^afttlftaaï oojbrcl al^ bit / Fjie;/ nu/ te moeten geöaan en örgcrjb toojDen/ boorftclt.
VI. 4^tl is be b:agc: of de mensche zoo danfs is onder de Zonde, dal men-hij niet anders wil, en kan willen dan in de Zonde leven? IDij fpreticn ^èengees-ban tliillen/en niet ban tuenfcljen. Dan of hij mei een' krachligen en lof teljjk de daad b ren r/enden Wille, kan willen zich bekeer en , en de wel volhrenf/en F bus: of de mensche na den val nor/ in een en onverschilligen slaat van den vrijen Wille is om zich Ie beheeren, of niet Ie beicceren, goed te doen of kwaad te doen? lt;£gt;f bus met i!0:te luoo^öen : of de zondige rnenseh zich waarlijk kan beheeren, en daartoe krachten genoeg in zijne nature heeft behouden?
Papisten en Eemonstranten jeggen ja. il?ij neen. (Om bit füaac te be« batten/moet men or.bejfctjcibcn bejfrljeibene füarten ban gorb/en bej» fclieibene ftaten be? menfcfien. Ii5ic2 foorten ban goeöjijnet: (a) Natuurlijk goed, al£« eten/ bjinfien/gaan/ ftaan/ fp:eiïcn/ flapen/ enj. (b) Burgerlijk.goed, alé belrefh/ bjienbeltjf!/ öcfjiiipviam/ opregt en regtliaarbig in jijnen tjanbel en Itianbel te jijn. (c) Uitwendig godsdienstig goed, als 43ab^
iBoojb jjooren/tejen/ren gcöeb barn en uit be:ftanö baojjlcllen/
aaltnaep geben/en^. (d) Geestelijk goed, mt eene inüJenbige bfjeeniginge met Cgt;ob in Cljjiptujj/en aljoo uit een beginfel beé gcrscelijffen Icbens/
in ben geïoobe/ licföe/ bjee.;e/ gehoo^iaamijeiü mffm? a3ob als Pabrj/ ge tjeel.en al sic^ niet bElt;S j^eeren iL^ille te bereenigen/ en bien te boen. lt;©e b^age i? niet obe? be bjie eerfte/ maar ober be laatfte foojte.
^aa? ^tin ooit bierbecleije ftaten beis inenfcljen/ als (a) be ftaat bet volmaaktheid bcot ben bal. (b) ipe onbekeerde ftaat na ben bat. (c) 3?e herboren )taat. (d) ÏÏDe ftaat bej heerlijkheid. ÏDe b:age i# niet uiiej be.
cerfte en ttuee laatfte flaten/ maar obrr ben ttoeeben. Soobat bebrage ilt;J: Of een onbekeerd mensch zichzelven kan bekeeren, levendig maken, waarlijk in Christus gelooven, waarachtig heilig en geestelijk leven? 113ij ji'ijgen ganfclielijl} niet. 3?it blijftt uit bese redenen :
Vil. 1. ïlit be toangeftaite be? menfdjrn boor ïijne brTtecringe. ïjii iö 6linb/F)ü taeet niet. 55ao«7 hij biil niet. ^bijanbig. onmagtig/lian 5icl) be biet (©obj? niet onbejitaejpen. ^ boob/Rom. V11I:7, Daarom dat het bedenken des vleesches vijandschap is legen God; want het en onderwerpt zicii de wet Gods niet, want het eu kan ook niet. Siiet kap. XXX, §28.
^ebeftceringeiDcentaejlti^ao^/fcljeppen/ tnebejbaren/t^efilu-n/'t itee-nen lia^te Uiegnetnen/en een bleefcften geüen/en^./siet kap.XXX, §31, 38.
VIII. gpejien Ijeamp;örnbe be ellenben be^menffljen in brn eerften bal/in De be Crfsanöe/ in öe babelglie SJonbe/ en in be geeetcli)ftc lt;0nmaat/ ,;oa |eE^' Sullen luii liier bgboegen jijne ellenbe in op^igte ban be bejbicnbe ^t?affe. zonde.
STEAFFE fielt boor onber een rebeljjli fcljepfef/ 't üu'lfi eene Inct ge=
flelb i$. goobat [jet litaabe/bat ben beesten Dbejftomt/cigenlóft gcene
(Cc 3 .-©tjaf-
333
334 Van den vrijen Wille of Onmagt.
Straffe obp? gen \$/ maar ban öen menfeïje/ Vnienjï ficcót fiet (0f optiat 3E nipt in ftaat mogen ölglien om mcnfcBen tc fiEfcfiabfoeti; of ooft tocgeng ben blricft om be eerfic Sonbe/en opbat i3ob baarbooc jijnen regtbaarbiorn toorn tegen be Sonbcn öejS mcnfcfien soube openöa' ren. ©ué moeite be ftootige ftie? gebooö Ino^ben. ©us bieib SCctiaö bee met fjem grbnob. (Egt;up itierben alle be beejatrn in ben .ioiibblocb. God 5Cllc^rjriffe lioint ban »i5ob. 4?ob (l^aft een fjeilitj fcijepfel niet; CCt):ia»
su-aft. {)aüoe ai5 2ga:gc öc gonbe overgenomen) maaj ff^aft ben jonbaa? alö
ern rcgtUaajbig Üïegter/Rom. 1:18, De toorne Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid ende ongeregtigheid der meuschen. Kom. 11:5, G, In den dag des toorns ende der opeubaringe van het regt-vaardig oordeel Gods, welke een iegelijk vergelden zal naar zijne werken. Door an- (öob gcbjuiftt baartoe alle be icljejafelen/ bie 't üjem behaagt/ sonne schepse- 111311P/ fterien/ Eigt. V : 20. liegen/ liiiub/ Ps. CXLVIII : '8. (èngelcn/ ipn. Om Hand. XII : 23. ©uibefpn / Job I en 11. JlEenfcjien/ Jes. X : 25. föct de zonde.gEt,iertE/ joiil I;4 En n . 25.
©e gonbe \ê oorjaaft en reben ban be ^tjaffe/ Rom. VI: 23, Debe-zoldiginge der Zonde is de dood. Jer. II: 19, Uwe boosheid zal u kastijden, ende uwe afkeeringen zullen u straffen. 3!a ieüere gonbe brrbient be Eculuige be^boemenijfe. iBant wie in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan allen, Jac. 11:10. fjebere gonbe ip rene geljeele üec^ hje^pinge ban ben eentuigen a5ab/ rn boet uit Ijare nature ben jonbaar blijuen in cenen eentuigen ^onbigen ftaat. ©u^ ia het regtbaarbig b?eigenient/Gal. 111:10, Vervloekt is een iegelijk, die niet en blijft in al hetgene geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.
IX. ©e ^rjaffe ban inentot br5e ttuce jbo?ten ü^engen: tjjöeïglic en öe eenbiige.
Tijdelijke Pc tijdelijke Straffen }ijn of ligcrjamebjfte of geeételijfte. Deligchame-ngchaam. SÖquot; bcierleije: gebjeft be^ ligciiaamé/sicbte/accibentcn/pestilentie/ oo:log/ bure tijb/ be boob; beje alle iijn ben gob^aligen baber*» ftaptnbingen uit iiefbe/ tot ljun öeist; maar ben gobbeloo^en 51J11 fiet ^tjaffen/uit be bneftenbe rentbaajbioöeiö en tooine (j?ob|i« üoort» ftomenbe/Ps. L:21; Ik zal u straffen ende zal het ordentelijk voor uwe oogen stellen.
Naar de ©e geestelijke straffen jtjn : (a) ïfet benemen ban {jet mi^jriiiftte zie1®. ïictjt/ Kom. 1:21, Haar onverstandig liarte is verduisterd geworden. 2 Thess. II: 10, 11, Daarvoor dat zij de liei'de der waarheid niet hebben aangenomen om zalig te worden, daarom zal God haar zenden eene kracht der dwalinge, dat zij de leugen zouden gelooven. (b) tjet nlie^geben btin ben menfdje aan vcn;rlbni/Uiaajboor Ijii lian bc eene Sonöe betbalt tot bc anbere/ Ps. LXXXI:12, 13, Mijn volk heelt mijne stemme niet gehoord, en Israël en heeft mijner niet gewild. Dies hebbe Ik het overgegeven in het goeddunken hares harten, dat ze wandelen in hare raadslagen. Rom, I : 24, Daarom
heeft
en van de Straffe der Zonde.
heeft ze God ook overgegeven in de begeerlijkheden barer harten tot onreinig-heid. (c) Cjet bejilofiften cn brjFiajörn Drs t)ajtri!/Exod. VII: 3, Doch Ik zal Pharao's harte verharden, vs. 22, Zoodat Pharao's harte verstokte. Uir InelUe plaatfcu alle üliilu/ D.it a3ou IjciliglrjH ooli gonörn nier ^onöen
X. De eeuwige ^tpafff liiorbt genaamd bc booD/Rom. VI:23. ©c tvnreöe Eeuwige, baaö/ Opeub. XX : G. ©c Ijtifcijc bfjboeinenipfe/ Matth. XXIII : 33. 'c ïjclfclje Iniuc/ Matth. V : 22. 't Ceuüiitje bmic/ Matth. XXV : 41. gij ïua?bt ooft luel uitgcbjulic bao: fce plaatfe / alluaar üe eeuuiige |t:affe tna:öt ocbïagrn. ©e plaatfc bc^ pijniginge/Lnc. XVI: 28. ©e afo:ciiö/
Luc. VIII: 31. ©c pad be^ Ijimr? bie met fufylji'? amp;,2anbc/ Openb. XIX: 20. (Doorgaans lua^br .^e genaamti be Ijellc; in 't ^ieUsclj luo^beu tmee bjoa^ben gefijuiftt/«civ? hadces, met tuclft Itioojb be ïjeitienen be Ijellc ooit noemen, 'c Slliibece \noo:b yttwu geënna, in be ^ctijifture al^
leen gcfijuiftt; 't iö afltomftig ban jjet bal ber fiinberen l^innom^/öie berliloeïite plaatfe/ baar be Icpraëlieten Ijunne llinberen ter cece ban ben afgcb 4Büloclj met buur beramp;ranbben / cn bie Sfofiaé tot een sf« fcljutaeliilt bal maafite/ boor allerïcije onreinigficbcn baarljenen te laten brengen/opbat Fiet nn bie gju'meliiffe Sionbe tot een afgjijjen jijn 50U-üe/ 2 Kou. XVIII: 10. Ilebr. hm/ Schcool, een kuil.
10e plaatfe/baa; be ceutaige ^tjaffen gebjagen bio?bcn/i^ gern bej»
bidjtfcl / ccnc salie/ bie nergens is ban in be pljamafie be^ tnrnfdjcn/ 't i^ erne jeftere plaatje/bie nu iö/en niet cr?g!t gnnaalu saftoo^ben; be buibelen jijn daarin gebannen/ fiactad ;e boo? Ijer oo:becl biel uit»
gelaten tooiden/ 2 Petri II: 4. 13e Sodomiten dragen de straffe des eeuwigen vuurs, Jud. vs. 7. IE?e jielen bej gobbelooseu bioröen ttliïené al^
je in ben bood uit Ijet ligcljaam gaan baarljenen ge^onben/Luc. XVI: 23.
XI. f-Jierobc? is be bjage: O! de eeuwige Straffe beslaat in de vernieli Bestaat gin (je van ziel en ligchaam? Dan of ziel cn ligchaam der goddeloozen ecu-
wig in wezen blijven, en tol in alle eeuwigheid in onuilsprekelijlcepijnezijn? ginse, Socin. jegt Ijet eerfte. Wij Ijet ttoeebe. ©it blijUt: mevociin
1. lilt de opitanbinge be? goddeloozen/Hand. XXIV: 15, Dat er een ?an0|)ijne. opstandinge der dooden wezen zal, beide der regtvaardigen ende der onregt- Bewijs vaardigen. Stlle inenfcjjen op den aatdüodem bioiben in brje tbiee foo;» siau(jiu°pquot; ten afsefcljeiden/ baat geene berde foorte. 43ii/be onregtbaavbigen ge. jullen sootoel opftaan als be regtbaarbigen. ©eje inllen mede bej»
fetjijnrn boo: den ficgtej de? ganfclje aarbe/en ^nllen baartoe opgetaefit tnojben. Die het kwade gedaan hebben tot de opstandinge der verdoemenisse.
Job. V ; 29, De Vader heeft Hem magt gegeven ook gerigte te houden.
^oubc ClljiStusj obe? alle mrnfcljen gerigte 'jouden/300 moegten 5c daa? 50quot;/ cn bebijjle de meegten al berflorben hïaren/ 500 moeiten 5e opgebieftt tooiden; dit berfilaa^t be l^eere 9iC5ug/vs. 28, De ure komt, in welke alle, die in de graven zijn, enz. ©at ij?/bie dood Jljn/ 31) 3)jn ooft/op tnat taijsE Ijet 31) / tat ft of bjEbc?geftEE?d en met be aarbe bermengb.
©aat'
335
Van den vrijen Wille of Onmagt,
©oarop DtibEjfcfjciöt t^ij/ en pejfoon en uitfiomfte. tt. 29. (©aac hiorbt niet grfpjaUen lian rene geE^tEliJfte opflianbinoe/gelglt b. 24 , 25. iBant tjiej lua^öc grfp:o!{cii ban bic geen bcel Ij^böen aan bc gceócelijftcop» ftanbinge; alle metifcljcn tun^ben niet tacbeigcüaren/ en bie greotelijft npftaan/ fiumnn niet op ft aan tot Invbocnieniöfe/ gelijft ftier gejegb luojbt ban begenen/ bic tjet Hluabe gebaan fjcböcn; bic? ülijft f)ct ban Ua^'t/ Dat Ijiec gefp:ofien tDarbt ban be ligctiamelrjftc apftanbingc/en ooft ban be opitanbinge bergenen/ bie ftet Hluabe gebaan Ijcbbcn. gjnbicn uu be golrbdooicn sullen opi'taan / cn ooli boor Ijet oojbccl bc^fcfjónen / 50a 5tin 5c ban in ben buob niet be^nietigb; soa iö ïiaïn^/ 30a ié SHuba^ jiefe/ bic naar Ijarc plaatfc ging/ 30a }tjn aifcr gobbeloojen pielen alö nog in tucsen/en in be gebangentjjfe met bc geesten ber gaobeloasen ban bc eerfte tacrclo/ 1 Petri III: 19. lt;Dart 5ijn ^c baarna niet bernietigb.
2. De on- XII. 2. 3?c jicle Dr5 mcnfc[)cn ié onftcrfehju in fjarc natuur; bc men»
heid.01'^ Hunnen ,;e niet booben; i!3ad se met baoüen; ^iet bit/Matth.
X : 28; En vreest u niet voor degenen, die liet ligchaara dooden, ende de ziele niet en kunnen dooden, maar vreest veel meer Hem, die beide ziele en lig-chamen kan verderven in de helle, ©e jielc/als ^e gcöjagt lüoiöt bij'C ligdjaam/ of tegen Ijctjclbc gcftclb Uiorbt/ öeteeftent niet antjcr^ oan Jjct ccne bieïcnlijife beel bcö menfefjen / ban Inienö nature gefpjoficn {?/ kap. X. ©it bicjcnlijfte bcel bes mcnfcljcn ftan ban mcnfcljen niet geboobct tno^bcn/at fjun gebiclb gaat maa^ neffené l)et ligctjaam/ en Ijet uitcrilc iö/ bat tc booben; inbicn be jielc bernietigb ltiict:bc in ben baob/joo fionbe be menfetje bc .^clc jootoel booben alé Ijet ligdjaam; maar ombat bc menfdje bat niet boen ftan/ 300 i?i 't ftlaar en baét/ bat bc jidc na Ijet baüben ban Ijet ligcftaam obejöljjft. ©tt i# bc ft^adjt ban Clj?i?tup reben/ bat men ben menfdje niet Ijccft te b:ee5en/ maar bat men 45ob moet b:ec;cn/ombat bic én ligdjaam en ^ielc bcibc ftan bcjberUen in bc Ijelïe. fjier ftaat niet «noxrilvai apoic/eina, dooden, 't gene ban ben menfdje ftaat/ maar dTroltaai apolcsai, bederven in öe Ijelle. 't ïigdjaam tacberom opgetoeftt cn met bc jicle üerecnigb/50a Inojbt bc gubbclooic menfdje naa? bcibc beden in bc fidfe getao^pen/ en albaar gepijnigb/ 't tadft een ccub3ig bc?berf i^/2 ïhess. 1:9. ©esin ban bcsc plaatö i*? met ben cerftcn opjlag besc: bat löob inee^ te b^eescn ip ban bc menfefjen/ ombat bc menfdjen maa^ Ijet ligdjaam en niet be jielc fd'iaben/ maa? bat 43ob ligcfjaam en jicle eeuluig ftan jtjaffen/ cn bat in bc Ijelle/bc plaatfc bcr bejbocmbcn; 300 biojbt ban be 3ielc in ben boob niet bernietigb/ maat bc gobbdoo^cn bltjben ccnltiig in yijnc.
3. Mattu. XIII. 3. ©at bc gobbclooscn niet bernietigb Ino^ben/maar bat 3e ceii'
xxvi;24. mig cllcnbig sullen 3ijn/blijUt ooft uit Matth. XXVI; 24, Het ware dien
meusche goed nooit geboren te zijn. JlEicn lecot ban 3Iubalt;J ellenbe in 3ijn le^ ben niet met al/ op 't laatgt tneeg tjij nog gdb/ bat alic? berantbioojbt/ Ijij ftonbc in gunfte öe? buanben gelcefb ljeti6en/3Ön öoob ina^ Ijaastig/
en
336
en van de Straffe der Zonde.
en met taeinig ytjne bejmcngli; inblcn ïjg baarmebe bcjnietigti toarc gctaEEp'r/ lnaa?om joubc {)ct tjm ban 6cte? Betoeegt 31)11/ nooit geboren te 5ijn? .JiBaa? bie tooo^bcn geben iitaar te Hennen/ öat jijne Elleiiben na ben boob fcö?iflficlt)ft en Diibejb?agelöli jouben yju. 'Zoo filtjft ban be goblouje na ben boob/ en bat in jLiijne.
XIV. 4. ©it till)fit ooft uit alle bic telipten/ tuelfie uitb^uftfjeljift ;eggcn/ 4., Mattii. bat be gobioosrn 'tot in eeutuigfjeib pijnc sullen lijben. Matth. XXV : 41, xxv : 41-Gaat weg van Mij ... in 't eeuwige vuur, 't welk den duivel ende zijne engelen bereid is. Vs, 46, Deze znllen gaan in de eeuwige pijne; maar de regt-vaardigen in dat eeuwige leveu. JDuur bctccfient in öobg llPooib niet
altijd materieel buur/maar be allejstijaarjle ptjne. ©ese 51)11 bebuiuelen/ op Inellie ligcfjameltift buur niet Inejlit/ onöe^tnorpen. Soa lirjjtaan 5tj ïict ^elbe/ Matth. Vin:29, Zijt gij hier gekomen om ons te pijnigen vóór den tijd? Soo berfilaart be ^eete tjet; 't gene Irö b. 41 vuur ge»
noemO Ijabbe/ noeint Ijg b. 46 pijne. lt;©it buur/ beje pijne Inojbt eeuwig ge-noemb. Ceuluig beteefient foiiitjjb^ een jeer langen tijb/ ma»? boorgaanjf einbelooéljeib. 5l!l nam men liet in be eejfte betceftenigfe/ 500 ölijiu pet baaiuit/ bat be gobïoosen noclj in ben bnob/ noclj in |jEt oaröeel bernietigb luorben; maar Ijiej fieteeftent Ijet einbeloopljeiö/ gelijlt bc tegenitellinge te fiennen geeft. ïjet eeuwige leven lieteeljent jonbe? tegenfpjelten eene gelnft' jaligljeid .;anbct einbe; l)ie,: Ixiorbt tegenober geftelb ooit eene eeuwigheid,
en bie pijnlijk, ©us \iio?ben be ^obomieten gejegb te dragen de straffe des eeuwigen vuurs, Jud. vs. 7. Jioboma tnorbt boor buur ganfcljelijS bejteejb;
maar tjare inluone^é Cöe piaatfe inojbt genoemb/ en be inüionccó baajboor be^ftaan/ die gehoereerd hadden) blcben be eeuliiige ^tjaff'e bjagen.
©oet ï)'c?üij Marc. IX: 43, 44, Geworpen te worden in de helle, in dat Mare^ix: onuitblusschelijke vuur, daar haar worm niet en sterft, 't ban 3Clf ftlaar/ '' bat tiiec niet gefpjohen toojbt ban 't gene ben menfdje in bit leben obe?'
ftomt/ maar luat 0ein tueberbaren jal na jijnen boob in be tjelïe/ alUiaar be rtjfie man/ na bat ïjij geftorben taaö/ïtbiam/Luc. XVI. ©e!je!le/be piaatfe be? bcjboembcn/ luo?bt genaamb vuur, Ineoeng be fcIjjififitiijlJfjeiQ bet pijne; {jet tnorbt gesegb onuitblusschelijk, bat ip/ altijb ülijbenbe/ nimlnermee? einbigenbe/ ombat Ijet sonbe? opOauben en einbe be gabloo'
3en/ bie ooft Dlijben sullen/ pijnigen sal; luant be^ gobloosen Inorm/ bat i^ be confcientte/ sal nooit sterven; 30a be confcientie bcr gobloosen blijft/ noobsafielgft ban oóft be gobloosen selbe ; soobat oiiuitblu^fcijefijft niet te peggen ijl/ tot bat Ijet sgn bie?U be^rigt fjeeft/ tot 300 lange als et luat te finagen i$/ en bat in't leben; maar baar ftaat/bat Ijet niet öi^/
öaar inbe geile i^/bat {jet na bit lebenig; tnant CÖ?Mtiig fielt pnnlijftöe»
ben in bit leben/ handen en voeten afhouwen, tegen be een Uiige pijnen/ en hermaant Ijet eejfte te anbergaan/om ban ö^t ttoeebe üebnjb te sijn; Ert 0nt,e. niemanb fiómt in bit leben in be ïjelle/ maar na ben boob. rijmdiKv
XV. 5. 3|nbien be eenluigc .^tjaffe in bernietiginge be|lonbe/ ban leben ilea.
337
3.38 Van den vrijen Wille of Onmagt,
tic Dergtcn ooft be mitnige ^tjaffe; tMH taaé Ijct rcgt te jeggcn met be oSpicnrcëii/ Laat ons eten en drinken; want morgen sterven wij, te» gen 1 Cor. XV: 32. ©an taa^ {jet niet luaaracfjttg/ tat öct regt is bij God verdrukkinge te vergelden dengenen die u verdrukken, 2 Thess. 1:6; Uianc bat gcffljicbt in bit IcUeti niet aïtgb.
©iifï ölrjft Ijrt. Ua?t en jefiec/ bat bc ceutnige .^tiaffe niet fiejlaat in be^nictinoc lian jiel en figcfjaani/ maat in Ijet tilijiien Uan 6eiöe/ en bat in rinbclooje pijniginge.
ïpgcnw.i XVI. Tegenw. 1. ©at öajinljartigricib nier ftan toelaten grjne
fcljcjifelcn ceutaig te pjinigen/ en bat be .©tjaffc geene jj:oportic noc^ oUcjeenRomftc joubc Ijramp;ben met be ^onbe/ rn bat baarom jelfö x!3ob^ Antw. regtbaatbigficiö be eeulnige ^tjatfe niet ftan barberen. 3[ft anttuaotbe : fiat julfte geoacljten boojtlioinen uit onliunbc ban be nature lt;!3obgen be? güiibe. (©oft uit ftleinacijtinge en nugcloobe aan Tiet JJ^oorb (öobg. ^obö ïTF»ooib jegt jjet. il3ie jijt gij ban/bie baar tegen ttni^t? löobp tDjeeftenbe geregtlgljeib igi ^cm natuutlgri/ 500 bat ïfij niet anberê ftan/ban be Sonbe l'rjaffen/ gelgü linj getoonb ijeüben/kap. III, § 39. ©e Sonbc tjeefr eene ont inbigljtib in jici)/ en tuoubt begaan tegen ben oucinbigen (Sob, ^ij ig rene getjeele berluerpinge ban OBob/ en eene geïjeele an'cljeibinge ban l^em ; cn bc sonbaar blijft eeuluig in ben ïunüigcn (ïaat/ baaram ip Ijct vegtbaac» big bat 5ijn toorn ooü op Ijem blijbe. (öobia bannljartigljeib il^ijbt niet tegen jiine regtbaarbigljcib/ maar tjeööen ieber een anber boortne.jp. ©e regtbaarbigfjeib Ijeeft tot een boo?tiie?p ben jonbaac om sijne gonbe/en lt;i3ab^ barm^artigheib Ijeeft tot een boo^taejp be geloobigen/boor tnie be rcgtbaabiolicib bolbaan i? boot €Ö?iptus.
Bestaat in XVII. ©c cculuige ^t^affe fieftaat in gemis en in gevoel, ©c bejbocmben (fcmis vaa jijiiEn ceuloig in tocjen blgben/ maat tot in eetitoig^eib missen al tnat 5a» i3 lgiei ' ligÖEibijï; alle licfjt/ gemcenfe^ap met (öob enCfj?iptus5/aUebrebE/rugte/ birjbfcljap/ lirfDe en [jnligtjeib; ja alle goebfteib/ bic (öob fjen in jijne lanft-inoebigljeib in bit leüen nog Ijeeft laten genieten/ jal ljun ten eenemale ontnomen liiorben; ban jullen be betboemben/ bic rebelgfte fcfjepfclen gullen blijlien/ 500 ongeboelig niet 51)11 ober pet gemi^ ban (öob al^ nu/ ombat 5e jicO nu biberteren met be iigcljameïijfie goeberen; maar ombat 51) ban lebig jijnbc ban allc^/ niet ftunnen bergenoegb jtjn met ^unjelben/ iaa jal be menftfje in eene afgjij^felgfte öuilenbc gehalte 3tjn/ en ombat er in eeutoigtyeib geene bertaacljtnigc i^ ban eenige bcrbullinge of be^ftbiift' ftinge/ 50a jal öij berbulb Vuorten met ontupte/ boo^ö^ib tegen ^ob/ ombat bic Ijem alle^ ontzegt/ en luanöope/ombat fjet eeuluig jal buren joti' öer be minfte Ijopc. 5l!l loader nietanbe^in be fjelle ban bc ontberinge/ Jij jaube onbcrbrageltift sijn. ©it ftunnen Imj nu uier begrijpen/ ombat men (jicr nooit rê jonbe? ecuigc betfttaiftftinge. ï^an bejen flaat fp?eeftt -J^aulup/ 2 Thess. 1:9, Dewelke zullen tot straffe lijden het eeuwig verderf, van bet aangezigte des Heeren, ende van de heerlijkheid zijner sterkte.
XVIIL
en van de Straffe der Zonde. 331)
XVIIL i©e ccutoioe .êtjaffc Bcflaat ooft in gevoel, gelijft tnij 500 ebeirEnja^ iii 't öjeebc fjeamp;üca octoanü; maac laat a( geüoelü jal taarbcu/en h^eBisfelijft ftct 53! jijn/ ié on£ieo:npclijft. Jpautma b^uftt Fjec onjS uit: Verbolgenheid ende toorne. Verdrukkinge ende benaauvvdheid, Rom. II : 8, 9. ©anicl siocmt tjet versmaadhedeu ende eeuwige afgrijzingeDan. XII: 2. ©oo^gaan«gt; tno^Dt öct genoEiiiö liuur/ yijnc/taeeninge cu Hnct2'
fmgc ört tanöcn. SCI toat èoü i#/ ^al tegen f)en 3tjn/ met iJcn toaru fljSüös? jullen 3e een tuig, Uejbulü Uiojben/ en Ijoe onUr^bragclijft bie ij/
gullen toij tc^ftonb üejtoonen. Cn ombat tuar gccnc bcjligtlnge .^af jijn/ e» öe minfte be^ininbecingc tot in eeutaigfjcib niet te Ijapen ia/
tuar moet bat eene liian!joop aanüjengcn ! I^ieibij sat fjet ligc jaain alle uüerfte pijne aangetiaan tuorben/ maat ftoebamge üieten luij niet.
be ij;agc: of daar ook vuur sal zijn, antluaftben luij ja/ üiant be ^clj?ift segt 500; maar fjoebanig toeten toi) niet/ en baar ij an#
nietgi aan gelegen/ tijj jal gelufti'iig 51)11/ bie Ijet boor onbetbinbingc niet jal geltiaac toorben. !©aar be (jelle ij/ toil ill niet onbersoeften.
be brage : Of de eene zwaarder pijne zal liehben dan de andere?
seggen toij ooH ja; toant be .^cljjift ^egt bat bnlbeïijift ; of 5c toel Daajin alle geljjft jullen jijn/ bat er m eeutoiofjeib geenc beriiietiginge/geene liertEtaifiöinge/ genie be^loéfinge sal ;ijn/ 50a sal nogtanp be eene f)et onbejbrageli)llE? Ijcböen ban be anbcre/ naar bat een iegclijfi stoaar-brr gesonbigb beeft, ^iet bit Matth. XI: 22, Het zal Tyrus ende Siou verdraaglijker zijn in den dag des oordeels dan ulieden. Matth. XXIII: 14 ,
Daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. (£11 Luc. XII : 47, 48 toorben op be trappen ber souben toeinige of bele fïagen geboegb.
XIX. ©uj toij u be ellcnbigljcib bej inenfcljen in bclerle^e Dn men-opsigten getooiib/ soo ten opsigte ban ben bal Stüam j/als ban be ejf-Sonbe/ ban be babelijUe sonbe/ban De (Dnmagten Straffe bcr Sonbe. 'Slóft
ürj bit bloote toeten niet ftaan/ maa? öjengt bit allej tot be prafttijlie/ past get allej op nselben toe/ en sict uselben aan aló soobanig. i'it 51J u beUenb en bjulit Ijet op uto Ijarte/ bat gij't ellenbigfte fcfjepfelop ben aarbbobem Sjjt; be Ijacen sottben tc Serge rjjsen ban fcl)?il'i/utoe oogen souben nooit beoog sijn ban tranen / utoe tanben souben nooit rujten ban ftnejfcn/ nott)
utoe Ijanben ban tojingen/ inbien gij utoe ellenbe maar fcljemerenbe fionbt Sien. üEuiptert eenj aanbacljttg naar mg/ tertaijl ift tot u fpjefte. IDc f^eere boe liet u sien en geboelen. (JEUenbig sijt gij in belerlei npsigten.
XX. 1. Ten opzigte van zondigheid, if-aat ccnj naar Ijet parabijj/ en inopzigto Sict Ijne luinftig/ Ijeejlijft/ in lioe eene soete gemeetifcfjap met öab utoe 11a' ^gheidquot;' tnre/ be eigenfte bie gij Ijebt/ in SCbam toas gefefjapen ; siet Doe nioebtoil» siTstaoda lig gij ban *öob afgeballen sijt/ en tot ben buibel sijt obergegaan ; buj gc^ 1!eel'!' sonbigb f)efaüenbe/ be^ft gjj be {jeejlrjftljeib ban èab. (öab j 23celb/ naar
't toellie gi) in SCbam gefctjapen toaart/ ij uit u toeg; noc|j licfjt/ nocö ben/ nocl) toaar^eib/ noctj liefbe/ noc'j Ijeiligljcib/ nocfj Ijecjlpljeib ij in
J0b 2 u;
340 Van den vrijen Wille, of Onmagt,
u; tnaa? bc gcbaante ban ben ij^feïtjïtcn jlnarten buiiicf 3itc? Binnen in. Uinc jiiie ijS in ccne fioa^c/ bnibelfclje geftalte/ 30 ig Blinb en ïtan niet ficgjjjpen üe bingen bic bcg töeegtcg lt;!3ob^ jrjn/ ip be?brcemb ban Ijct leben lt;J3ob^ boo? be ontactenbljeib/ boob in sonben/ i# fiefttnaani om alle o?iibteIcn te ficbenften en tc fiebjijbcn/ f)crfc in geen bing bc-pagen/ ban in 't gene a5ob Ijaat/ en öeeft in geen bing misljagen ban in 't gene (öcb bemint; utae jiele ligt in eene builc niocfigljeib/ftanft/ bjaïctrlgfjfjeib/ bcracljrcftjftljeib/ onbcjbjagelijftfffeib.
ia ineen' XXL JLXUie jiclc i«j een poel/ bic ftjiclt ban allerlei Ijarenbc/nijbfgc/roorni# kensuiat. 0C/ öoogaajbige/ orJuinc[)e/unregtl3aa:bige/ leugenacftttge/ l)oobaa2öige/ tl5nbbe?getenbe/ a3obiic?5aricnbe/ ^obbc^acfitenbc/gjutaehjlie gebacijten.
tXlne fteïe i^ ecn geopenb g?af/met ntae tonge pleegt gij bebjag/rtan» genbengn ip onbej ubie iippen/ ubj monb i^ bol ban öitterlieib. ïlüic oogen/ ooren/ Ijanben/ boeten/ en alle ntne leben 5tjn taapenen be? on» geregtigljeib/ en gij jijt gejjeel een bicnptiinec|)t öet gonbe. töij jijt uit ben babe? ben tmibel/ een gehangene ban ben fatan/ be^ buibel^' eigen. cüH'j? sjjt gij ban 45ob afgefcijeiben/ en gij tailt ooft tnel ban a3ob afge« fcljeiben fiïtjben/ en jjebt be?maafi in bie utne 0003e gejtalre en baben. 3(|n fomma/ grj 5ijt in eene bicecte tegenftantinge en bijanbfcljap tegen ben Ijoogen/ jjeiligen en geejltjften ©ob in geftalte en uittae?ftinge.
Cn bat iitoe gjiitnelrjftljeib seet bet^Uiaart / i|S bat gtj niet een ee?» lijft mengetj in utn geilacfit Ijeöt; maa? gij 3tjt uit een bccacljteljjli/ Ijatelijft/ bno^aa?big en onrein geflacljte; baat i^ niet een eenige in uta geljeele geflacljte/ al telt gij nluen gefladjtamp;oom ober be bijfbiii3enb jaren op tot aan SCbam/ uf öö uit be nature een leugenaar/ een mao?be» naar/ een bief/ een onliuifcfje/ een g?utaeltjft geb^ocfjt in 3ijn pactc ; gij 3fjt een onreine uit eenen onreinen/ Job. XIV; 4. ©lee^rt) uit bleejklj/ Ps. LI: 7. Jügt;an nature ren hinb bCjS tocjn?/ Epb. 11:3. j^iet ban boo^ ban ubie jeugb aan/ Gen. VIII : 21. giet be3c ^c^jiftuurplaatfen en bie?geltjfiE eeng met aanbadjt in/ en u boot 43ob ftcHenbe/ Ijoort bic bjoorüen uit ben monb beé {Jeeren / f)oart 11 5°° noemen/
b?uftt bie ban in ulu tjarte en Uiorbt ontlntjfelöaar oberreeb bat gij 500-banin tfjt/ ombat (0ob u soobanig be?Rïaa?t.
waaruit XXIL Ji^aa? 't i»? noobig/ bat e? nicer gesigte ban utae 3onbigïjeib in tekenneD. j, j.jj/ (jan 0Dni. j{e{DOijE uit F)et J©oo?b lt;!5ob^/ baar moet bijftomen een gejigte en geboel/ 3al men regt bejneberb biorbcn/en Beftbiaam 3ijii om be genabe in (JTijrigru^ te onrbangen. ©aartoe ii noobig/bat men 3icamp; niet alleen fpicgcle in be biet ber nature/ en 3tjne baben bergeltjfte bij batgene/ 't toelft on^ be nature leert goeb of ftlnaab tc 31111; maar men moet eene goebe fiennigfe 3oeften te beftomen ban be beugben en onbeugben/ ong in bc biet be? tien geboden bDO?geftelb. üErcgt baa?toc ben ïtatecljigmuj? ban Zondag 34 tot aan Zondag 45. OEn t?ac{jt niet al' |een eene uitgeb?eibE fiennigfe te ÖEÖamp;en ban be stoffe, bat goebe en
ftbia-
en van de Straffe der Zonde.
Vituabe gebacï)teii / tooojben en öaben/ maa? ooït ban ben verme bcr«
jElbe/ cn mejfit bat iebcre baab moet baojtftamcn: (a) ïlit eeue bej^
Socnbe en be?c?nigbs geftaltc niet 4?ob/ joobac men ii5oö niet tiene alp cencn breemben lt;i?oö en bejtoornben ïïertte.j/ maar alp eenen Bebjebig^ ben ©aDe?. (b) 3[n eene kbenbiae onbe^leUinge ban jicf) sclbu'n al^
fcbepfel onbec bien alleen föeere/ bie boor jijne en onje nature onj? Uej-Binbt tot onberluejpinge in allc?. (c) 3En eene broitjfte geluilligljeiö en geijoorjaamtjeib. (d) |[!n eene snibete liefbe. (e) fn gejiote en Urrte^ genbioojbigintie ban sijne opyerljeiö en ont,iaijgcli)fti)eiD / en alsoo in 3ijue breeze, (f) 31 n eene ölijüe om^elsinge ban sijnen l©ille/ombat Det jijn il^ille is/ jocbat oofi onje IDiÜe booj ben Jijnen a[? be^flonben bio^öe. (g) Sn eene öjanbenbe genegenljeiö / bat £|i) alleen baarbaat be^ljee??
lijlit üioröe/ bat ï^ein alleen alle eere en bienpt taeftomt/ 5oobat men nietf! anbe?^ Deooge ban bat alleen, (h) ^n ecnen burigen ijbrr en bal' ftanbigljeib/ tot bat men iebere baab ten bolle in alle tjare amjtanbig-ïjeben uitgeboerb ijebbe. 2Iii fomma/ allciö moet grfcfiieben uit ij?ob/ ban i^ein affiangenbe/ boo? jijn aangejigte/ en alle^ moet in Üfein ein»
bigen. l|ieruit 33! men 3icij niet bejgenaegen mer eene goeöe baab ge^
baan te tjtböP'U maar men 33! 3icn boe grutoeltjft men Ijet ia be üejte baben gemaafit Ijeeft/ en f)De fdjjiJilielp iebere ganbe i$.
XXIII. ICegt u bifttnijl^ baarbij/ en examineert al nlu boen en laten J^daar-intoenbig en uitluenbig. SCet ben ge^eelen bag boa? op alle utae ge» k00uien. bacfjten/ tooorbcn en baben/ en 3et u icöccen aUonb eenjs neber en leept
be Ijiptorie ban uta gebjag op bien bag/ gaat ban uur tot uur/ ban plaatj? tot plaat»?/ ban mengel) tot menscl)/ bij Inelften gtj getoeegtsijt/ ban 3aaïi tot 3aaft/ bic boorgeballcn ip7 en Hoe gn u baarin gebragen fjeüt/ ban geboD tat gebob/ en brengt l)et allcé tot De berborbrnljeiü ber na»
tutc al^ tot be fontcinc/ en bc|luit biat al baaruit nog 50ube boojtse»
ïtomen 51111/ in bien gelegenfjeib en genegcnfteib aanleibinge jjabben ge-geben/ en borgt bij bit allcp be öobengeftelbe ljocbanigf]cBen/bic tot een iebe? tae?ft berci?cl)t Uiojben/ om aljoo aan 3iclj 3elbcii befienb te biorben;
tocij ooft bat sal u nag niec bien gen tot eene regt bcilegeneen geboeligbr?» b?i)3elbe geftalte/ ten5ij be ^eere u ren gesigte gebe ban 3ijne ijoogljeib/ l)Eiiigl)£ib/ regtbaarbigtjeib en toaaröeib/ en u boe 3ien/ bat gonbe is eene be?loccijeninge/ be^toetpinge cn beracljtinge ban *!3ob/ cn meteen u gebe ten inbjuU ban be b^eepfelijUljeib be? ^tjaffe; öan tjeft bc gonbe er;st' en be 30iibaar ïuorbt bc;legen/cn 5iet om naar Ijulye/cn bus biorbt gij gebrrben naar ben Jifêibbelaar Cöjiptu#. giet baa? ligt gij ban nu als een affdjU'
hjclnft monster/ cn alp een gmbieïijft gebjoetit/ bej!'tiiao:b in uUie 3onöen.
XXIV. 2. lu opzigte van strafwaavdigbeid. (Jjaat bejber tot be befcijou-toinge Uan be tijDelijfie en ccutuige ^tjaffen/bie op be gonbe balgen. Qc ^ardig1-5onbe öjengt u baarenboben in eenen ftaat/ober toelüs bebenfiinge gij beid. fiefjaarbet te fibbetcn en te öeben; Uiant üaarbaor 3öt oö niet üiaar»
©b 3 . big/
341
Vau den vrijen Wille of Onmagt,
big/Dat gij öe aacbe fietjeebt; 't iaoube^ bat beaarbe u nog b^aagt/ bat 3C ïiareu inonb niet opboet om u lebenbig te be?flinben/en bst rjec Uuur uit ben Fiemcl op u niet balt/ en u met ,©obom en lt;J3amorra bee terjt/ bat ben buiücl niet luojbt toegelaten u lebenbig te Ue^fcljeurcn/ en utoe jiele naar bc j]cllc te bacrtn. 450 jijt niet luaarbig/ bat gij bc lucljt boor ulne neusgaten inljaalt/ bat gij be sonne bei'cljoulut/ bat l]ft getuiif bc^ Ijemel^ u obe^öcUt/ bat gij een ftuö bcoaD in utuen inonö ftecfit/ en bat gij ecnen b^aati om ulncn |juib öcöt.
Siet ren? ojj/ bcnlit cru? aan 4300/ aan btrn jioogen/ {jeiligen eu f.' rrlijUrn 45o!J/bic ben jonbaar ^oo birepfrhjli i?. 3Cct een^ op't gene ©ifiUiö bieuaangaanbe ^rgt/Ps. V:5—7, Gij en zijt geen God, die lust heeft aau godloosheid ; de booze en zal bij U niet verkeeren. De onzinnigen en zullen voor uwe oogen niet bestaan ; Gij haat alle werkers der ongereg-tig'faeid. Gij zult de leugensprekers verdoen; van den man des bloeds ende bedrogs heeft de Heere eenen gruwel. g£»ng fprerlït er J^aulu^ ban/ Rora. II: 8, 9, Die der waarheid ongehoorzaam zyn , zal verbolgenheid ende toorne vergolden worden, Verdrukkinge ende benaauwdheid over alle ziele des mensehen, die het kwaad werkt. C^oo^t fjet bonberenb geluib/Gal. Ill; 10, Vervloekt is een iegelijk, die niet en blijft in al hetgene geschreven is... om dat te doen. lt;£*n tucbcjom/ 2 Thess. 1:8, Met vlammenden vure wrake doende over degenen die God niet en kennen, ende over degenen die den Euangelio onzes Heeren Jezu Christi niet gehoorzaam en zijn. (0cl) bat a3ob li/onbelieejbc menfclje/een? bebe geboden taat be toorne oJob^is/ onbrj tnrllirn gij ligt/ urn u bout bjecse te örljoiibrn/ bie boor be goeb-Jjcib 45obö met taflt gctralilkn en gelaiit tuorbcn.
Werner XXV. ICaat ill u bit eeniï tnat omftanbige? boorftellen/ of r? eenige lykheid^quot; Bcbjrginge magte ftomrn. (a) 3Cct ren^ op bie uitbjuliftingen/bie «Sob vertoond baarban boet/Ps. LXXVI: 8 , Gij, vreesselijk zijt Gij , ende wie zal voor uw wordt, aangezigte bestaan, van den tijd uwes toorns af ? Ps. XC:11, Wie kent de sterkte uwes toorns ende uwe verbolgenheid, naardat Gij te vreezen zijt ? Hebr. X:31, Vreesselijk is het te vallen in de handen des levendigen Gods.
(b) q^Urjbenlit een? be Denaautobljeben bet fjeiligen/al^ -i3ab sij.i aan-gejigte boor Ijen br;be^gbc/en a!? 43ob 5ijtieii toujn Ijim maar een luei' nig brbc yen. ÏDabib baarboor bjee^enbe/bibt: Ps. VI .-2, O Heere, en straft mij niet in uwen toorn, ende en kastijdt mij niet in uwe grimmigheid. remia? lionbe alle? uitftaan/maar boor ben toorn 43ob^ fclj^ibre Ijij/^cggcn» öe: kap. XVII: 17, En weest Gij mij niet toteene verschrikkiuge. fr)oc ülaagbe Sob baajobei : Job VI; 4, De pijlen des Almagtigen zijn in mij , welker vurig venijn mijnen geest uitdrinkt; de verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij. Fenian biulit jijne benaaulubtjeib bu? uit : Ps. LXXXVIII: 17, Uwe hitti-ge toornigheden gaan over mij, ende uwe verschrikkingen doen mij vergaan.
(c) «öaat een? en befcljoutut ben i|ecre Sfeju?/ ben 'JSorg ban be uit' betliorenen/ goc bie een bloeft getuocbeii/ eu al üiat elleubc en üe^
naautob'
342
en van de Straffe der Zonde. 343
naautobDcib Qcten mag/ gcfmnafitQeeft; JjocRijban ben bufbelfitfljE-öcn/ ban be menfcljen brritoatcn/ berac^t en befpor/ be?ooröeelb/ aan oebnoö/cn Fi0^ öe toorne (öoöö 5ijne jieïe rot ben boob roe beö^oefb en ocbmftt ïieeft; laas in jtaaren it?i)b/ï^ij Ina^ bcbjaefb en tieangct; ^ij jbJcettc obcjbloebig blocb/ bat bij b^opprlen ban jijn aanciejigte op be aarbe aflirp ; {Jij ftjoop al^ een too^ni op be aaröe om/
en bab ; filaagbc/mijn 4pob/mijn a3ob/taaarom t)rbr ti3g jBij üer-ïalen; Soo jtoaar biel (jet Bjem be gonbe boot be jijnen te boeten.
(d) fiïan bit nog niet üetaegen/300 gaat eenö naar öien naren ber» boembeti poel/en jjoojt baar Ijet geftnej»!/ïjet tiel)ml/F)ct geftjaaft/bat fcöjitiijclijli biee/Uiee/tnee/bien fetpift/rn bat bol tooeben ban be con-fcientie ber bejboemben in bat ecutaige buur; merftt F)oc 5e in eeutoig»
ijeib nocij paaltje [icfjt/ noctj inirtje ftilte mogen genieten/ maar met eene omütfpreftelijfie taantjoop lian ooit of ooit brrlo^t te tnorben/ en met een onuitfpjefieltjft gebod ban ben toorn a3ob^ in alle eeuluigl)eib aanneragt gullen üfijben.
XXVI. ïaat utne ofbacljten in bebaarb^cib een^ gaan ober ben ber-uh den boemben ftaat; 1. taat jal Ijet 3rjn eene jiele en ligctjaam te Ijebben/ ve^em-bat 5icl]3clben niet genoegsaam i^/en ïjet niet ïjarben ft an jonber ban den. elöejis berbulb te taorben/ en ban ebenlncl in alle eeubiigfjeib bat te inipfen; baar jal be minfte berïtlDiftftinge niet jijn/ nodj fpij.^e/ nocij bjanU/uodj licljt/nocij fl^ap/noclj geselicïjap om boor fprehen jicFi te bermaften; maat een oneinbig affrljeiben ban «?ob/ban Cngeten/ban (öobjaligen/ ban blijbfcljap/ ban geerlijfifjeib. J®u ftan men ïjjne onber-genorgbjjeib en b?oeff(eib nog taat herbetten boor {)et een of Ijet anber/ nu geboelt men geene fmarte obe? Ijet geinig/ maar ban jal |jet onbej» b?agelijft jijn/ allt;i Fiet eene en Ijet anberc jal bJcggenomen jijn; taat 3al bat eene fcïi?iftf5elijfic toanöocp boor be lebige en ljuüenbe siele 3ijn !
2. 5lllg be jielc ban tegen Ijarf'i banft geburig jal moeten benfien aan alle be toelbaben/bie ©ob Ijaar in bit teben naar ben ïigdjame betacjen geeft/aan alle bemibbelen tot salfgljeib/aan be ^ebiliatien en ^ebi»
Tianten/ bic Ijaar bejmaanb en beft:aft Ijebüen/ en tot belieeringe noo-bigben/ ja al^ btoongen/ aan alle be oberttiigingen ban iJ3ob ^elf aan fjare confcientie/en ban baarbij Ijare moebtaillige bertaerpinge/bejfmaöinge/ tegenloopen/ tegen|T?ijben tegen alle be genabemibbelen/ en tegen bege-nen/btB Ijaar met tooorben en baben tot obertnigingc taaren. 3. SClj?
ban alle g^utaelen/bie je bebjeben Ijeüben/Ijaar geburig in be gebaclj' ten gullen litomen/ en een boor een in alle Ijare gjutnelijfte om^anbigtje' ben lebenbig ;ullen boorgeftelb taorben. 4. 2tl^ jij ban 43ob be fcf)iilb jullen geben/toaarom ^ij Ijaar jootael niet beiiteerb Ijeeft alsanberen/ en öaar sootael niet in benjjemel geüragt Ijeeft al^ anberen/maar Ijaar alle genaöc tot in eeutiiigljEib ontjegb peeft/en al^ ban öare boosljeib tegen (!5ob 531 uitbaten in alle gjutaelijfte lasteringen. 5. baarop
Van den vrijen Wille of Onmagt,
ban be ccutaioc toorne (j5ob^ {jaar jaï berliulïpn en onUerb^S'
gclijftc pijne jaï aanboen/ en al(e bolmaafttfjebcn (öoö^ gelgftelijlit tegen Ijaar geliant juilen 5tjn. ll^atcenc bejfcljiiUftinge! B3at eenc fienaaulnb* Ijcib ! n?at rene taanljoap in alfe eeiituigljEiö!
Waarom XXVIL giet/ bit alle?; 5ijt gij/ bie bit lcElt;5t of ïjoart/ toaarbig/ en bewoge.i niiéfcljiru jullen lielm ban u bit getaaar tuojben/en bicn poel/bie ban worden, fulpije? en Unabcl Bjanbt/tot Ijuti bcrl tjebben Incgeng ljunne onbelice?» 11) li Ij e i Q en Ueriloiuljeib/cn bat misfcljien binnen toeinige bagen; icjjjilit/ beeft/lieliefjt u/opöat gij bien tocun moogt ontblieben.
©odj bit atiejj jal inigl'cljien niet een^ rallen, ©e^e of bic jal inijgt;» fcljien benften/bat litj al te ftcjft ban geeéti^/om abe^ beje bingen 30a ontitelb te lunrben/bat |)ij met reben aüe^ li an Oeanttooarben c:i jijne confcientie lian ftillen; maar Ui bcriclure 11/ algt «öab iemanb een be» benb fjarte geeft/ bat Iji) 'r ban biel gebiaat .^al taorben/ bat fdj^ift ban confcientie alleen fieni eene onuerbrageliilie benaautaöljeib jal 51)11; ja liet geritfel ban ren blaö jal Ijcm boen öeben. lt;0i:lj b.u gij nn met eenc bebaarbe be^jlanbigljeib be^c bingen befcljoubibe/geloofbe/en op 11/on-beiieejb ^iinbe/toepaste/ opDat ulu Ijarce baaro.be? omjet mogte taoc-ben/of Ijet ben fjcere üeljaagbe 11 fiefteeringc te geben!
jjSigfcljirn 3al een anbej op öe boorjleilinge ban be^e bingen brnftcn/ ifi liope op bete?/ £iob 10 genabig en barmfiartig/ ift jjope bat Qi] mij boor be Ijelle ^al öetaaren. ^li anttooojbe: 1. 25arml)artigf|eib moet tot een boorbie^p Ijebben ernen bic mebelijbig ellenötg ié/ boei) gij 3ijt Ijatelijll el' ïenbig/ baar is iiier^ in u/ biaa:DDO? 43ab^ barmljartigljeib belnogcn ionbc linnnen brnrben. a?ij 3ijt KEa iSticljama/ntet ontfermbe/Hoz. 1:6. ïfate» ïijil/ ïit. III: 3. Sen gefladjtc ber be?bolgenljeib/Jer. VII: 29. gt;6ij 3ijt Uial» geiijft/ geen ooge Uan mebelijben met n Ijebben -' Ezech. XVI: 5. Cen g?u» biel/ Ps. V: 7. 25en abberengebpoebfef/Matth. III: 7.113ie 5al siclj ober eene pabbe of flange/ alé 5e geliluetsr 5911/ out te: men ? men i? maar bE3ig om 5e boojt te booöen/ of ten mmftc taeg te ruinu-n. $£1300 Ijatelijll en bialgeiijü 3ijt gjj/baarom ijebt gij u met (6oös barmljartigtjeib niet te t^oopten. ^ob i^ regtbaarbig en Uan geene gonbe ongeftjaft laten; batig be genabe (èobp niet/ bat tfij eenige Sonbe ongeftjaft laat/ maar bat ig genabe/ bat a?ob eenen 23orge Ijeeft beioröinee^b en gc3onben/ bat ïfij ben ^orge in plaat^ ban be intberftarenen geftjaft tjeeft; bat iji genabe/bat t^ij boor bet ïEuangciium bien 25o?gE beftenb maalit en aanöiebt; bat 10 genabe/ bat i^ij iemanb Sjet getooue geeft om bien ^Sorge aan te nemen; bat i# genabe/ bat £jij irmanb bclieert en Ijeiligt; bat genabe/ bat C^ij iemanb uit ri?ac|jt ban be berbienflen beji 25orgé boor ben tneg ban ïjeiligljeib tot be saligljeib bjengt. oPij ban/ bie be3cn tueg niet in» flaat/ jjebt u met geene genabe te troopten/ bat ijj/ 3ic!)3eïben te fiebrie» gen tot 3ijn eeultng be?be?f. il5tj 3ijt boben ubic Ijatelijfiljeib onberbra» gclijfi boor 43ob/ biant gij [joubt niet op ban sonbigen/ ban ^etn gebip
344
en van de Straffe der Zoude. 345
tig ie tergen/tc fniabcn/te beradjten/met u tc brrfjeffen fiolicn 4?ob/
en bat toont gij baarin/bat gij naar 43ob^ bjcigementen niet lijaagt/
maar elien ftout lioortgaat te jonbigen; 't i$ 50a Ucd al^of gij jeibet/
(tfjob tnag jijn öept boen/ift bjaag er niet naar/ /;oa tail ift leijen/ iU toil bat naiaten/ift tail bat boen; en on toont {jet ooft baarmebe/bat gjj taift bat be inrnfefjen u ecrcn/ u lieffiefiben/ 11 Ujecjen/ u geljooj»
jaam jijn/u ten bienl'te ftaan/en bat 5e met aï!c bie baben in u eiiT bigen;|telt gij ujelben ban niet tot eenen gob; ®aarom toalgeljjft en onberbjagelijli fcljejifel/ öreibt u niet in/ bat utae cllenbe 4?ob betaegcu ^al tot barmljartigljcib. 2. lt;!3aa^ regtUaarbigljeib laat niet toe bat bc gonbe ongeftraft Dltibe; löobg Doagljeib/biE gij met boeten getreben IjeDt/
(ÖDbji fieiligljeib/ lt;j3Db^ taaarjjeib eifcljen bolbaeninge boot Oct blagen ban be jt^affe; baarom FiEeft een jonbaar noctj genabe/ nocö barmlja?»
tigÖeib te Ijopen/ en sefter f)ij,ial 3icfl iquot; Ijope bebjogen bniben/
tensn (jij beel ft?tjge aan ben 55Drge Ée5u?f Cfj?'?tii^. (©aajoin/ fl men»
fdje! ontset u obe? utaen ftaar/ en jijt obertuigb ban ntae gjutaeltjlt-jjeib en berboeinelijftOeib; taant be geboeligljcib ober bese i^ ijet ceji'te ïtegfnfel tot be geiiabe.
XXVIII. 3. In opzigte van onmagt. Siet baa? ïigt gij in utae grulue' inopzigte lijlifjeib en berboeinelijftljeib/ber'aten ban (Gob en ban alle fcfjepfelen.
ïiomt ban/rebt ujelben aló een tjelb/inbien gij fiunt/maar 'tig 11 aö-foluut onmogelijft/ taant tot rebbinge ban 11 i? ban nooben bolftomene bolboeninge aan 35ob? regtbaarbigljeib boor ïjet bragen ban alle njbe*
hjlie en eeutaige ^traffe/en eene bolmaafite Ijeiligficib. '©it eiécljt be regtbaarbigljeib «èobg/' bie geen inenfetje lian regtüaarbigen/ ban bie regtbaajbig i^/en ben fcljulbigen geen^in^ onfcöulbig ftan Ijouben/bie geen menfefje ftan intatjsen in Ijet regt ban jjet ceubiige leben/ ban bie be conbiticn be^ l^erbonb^/ op taeifte be jaligljeib bcloofb taap!/ bol =
fi?agt fieeft. €n 1111/ taat juït gij ellenbige boent taat snit gij geben tot lopfinge ban utae 5ieleï ©ij fiunt ijet eeutaige niet ten einbc üreii'
gen/en be ^r^affen tot bolle bolboeninge niet boorbjageu/ en alé een bie Öet regt bolbaan fjeefr/ brij uitftomen. 450 t'unt u niet rebben uit ben builen jlaat ber sonbigQeib/ en u met intaenbige en uittaenbige bol'
maaftte suibere fjeiligljeib berfieren/ en alsoa aangenaam boor ^oa 11 aanbieben/seggenbe brijmoebig/Ijier ben ift/treebt met mij in jjet ge-rigte/ en regt mij naar utae regtbaarbigljeib. ^nbien gij bit maar in jijn begin injiet/ ift late ftaan baarin taat boortgaat/ gij jult moeten obertuigb ftaan ban utae onmagt/ en uitroepen/ ift ellenbige/ ift ftan niet/ ift bersinfte in mijne ellenbe/ taaar sal ift jjenen! 0 taee mij!
ASeemt bit aile£ een^ öp malfianberen/en blijft taat ftaan in Ijetöe» fcf)outaen ban ntae allentljalbe gjutaelyftïjeib/ berboemelijliljeib en ra» beloogljeib. Sijt gij onbefteejb/ Ijet ftan een mibbel jijn om u gaanbe tt maften tot bragen en jaefien/ i^ er geen raab ? ^ alle !jopc uit ?
I. f]C
346 Van het Verbond der Genade.
dDf ec nog cm targ/ Inaarboor iff jaube ïninnen feeriaubcn Itiorbcn ? Cn alp ii ban bc Vnrglian Clj?i?tu^ aanflcttiEsen tuorbt/ban .^aï
bic ii öeminnefrifi jiju/ cn gij 311(1 crnjiig taorben om boor Ijet geloobc bcclaclitio te Inorbcn. gij Dcftcc^b/ Ijct ficfcöonVacn ban btgt; 5'rn ftaar/Ijocbanig be ulnc boor utac ïleficcringe toa^/jal u ftletn ma» iïcn fii lilcin Ijoiibcn/ Ijet :?aï u tcercn Clj?iptué Ijoog te acfjtcn/ en fi)em geöurig te gcöjuilien/'t 3a( u banlibaar maften/om (3?ob te ber-Ijrerlijftcn ober jjet senben ban sönen gone/ en ben armen menfcfie boor ^em te berlupfen cn tot be saligljcib tc fijengen.
Van het Verbond der Genade.
vee- SFn f)et borige FjcBbcn toij ben menfefje bertoonb in ^gne öeilige na» liüJiL). ture/en ftaanbc met 4?ob in een Beerlijft ©erbonb ber ÜBcrfien ; baarna liebben Vnij ben menfcljc baorgeftelb in ^tjne ellenbe onbec be éonbe en be Straffe/boor get bejbjefien ban fjet ©erbonb be? JBerften; nu jul» len trrj ben inenfcfte bcfcljoubien oiibcr be ^enaDe/ en daartoe cer^t fprcftrn ban bet Verbond der Genade.
I. 33e l^EÜ^c^n noemen Ijet bioorb ï^cröonb nna Berylh, get ftomt Benamin- Betrr met be nature bier tale obcreen/bat f)et aflïomt niet ban x-u Bara squot;'quot;'4 scheppen, maar ban ma Barah uitkiezen; toant ooft in ren l^erbonb ftiept men perfonen cn ronbiticn. jUSen pleeg Ijet met berfcljeibene ceremoniën te folemniferen cn te öebeptigen; onber bie tnap ooft {jet fïag» ten ban fcr üreptcn/men IjicubJ 3e mibben boor/en leibe be ftuftften te-gen malftanberen obrr/cn ban gingen be ©erbonbmafte?^ tupfclien bie ftuftften boor/baarmebe betuiger.bc/300 moet ift in ftuftften gefioulnen taorbcn/inbien ift bit J^crbonb bcrèjcfte. Siet bit Gen. XV; 9, 10, ooft Jer. XXXIV: 18, Ende Ik zal de mannen overgeven, die mijn Verbond hebben overtreden ... dat zij voor mijn aangezigte gemaakt hadden , niet het kalf, dat zij in tweeën hadden gehouwen , en waren tussehen zijne stukken doorgegaan, ij^aac banbaan ip Ijet bat fjet ©erbonbinafteu in't j^e-üreeuüip'clj genaamb Uiorbt nnanna Zeeroof BerylhjVs.L :5. nEn in't ÏÏIaquot; tljn percutere [oedus, een Verbond slaan. JlScn pleeg ooft bij Ijet ©eröonöma» ften te eten en maaltijden te Ijouben. Gen. XXXI; 44, 45. J^icrtoe geft^uiftte men 5out/'t Vnelft in 3icf)5elbeii 3uiber en beftenbig i^/fpij3C boor't ber* bcjf bebiaart en fmaftelijft maaftt/ en mipfcljien Inorbt öaarom een bas't en een aangenaam ©erbonb een Zoutverbond genaamb/2 Chron.XIII: 5. tu'tN.T. ^De (fiirieften noemen een ©erbonb diaiïrjx?; Diaiheekee, met bat tnoojö bertalcn bc LXX Ijet teoarb nna Berylh. gjn tjet 4S. teorbt Ijet dan Verbond, ban Testament obcrgc3et. 't sonber gjonb/ en tegen be
(£gt;ricfifd)c ^crinjber^/tle LXX oUcr^ettcrö /cn tegen bcrfcöeiöpiic plaat-fen öc^ 43. ale men Ijet tooorö j diaiheekce, niet i^eröonb/
maar alleen testament jonbe taillen obergeset tjeülien/ en onbermtjnc ftilletjcpbe ©erüonCi!Ql)anöc(inge met gt;J5oö/en fee nrfcnimje be^ arloof^'
iEgt;it onbcrfcfjetb jg onber anderen rupfcijen een ^corainenr en een lEgt;er' Omier-öanb/bat in fjet maften ban Ijct eerfte oerne toefremminge ban ben erf» tu^hen genaain ban nooben i?/ eu bat tot !]et tlneebe be toeftemminge ban Oeibc verhoi,d yartijen uoobsaftelijff bcreipxljt Inorör. ifjet Ui oor b SiaO-ijxy , diath eekee,, quot;
ya^'t seer toet en niet nabrnft op tjrt ©eröonb Der «lïenabe; Voant Ijet i| een l^erDonb bat ietd ban een ^egtament in sief; öeiluic/ en 't i,a sulft een Ceétament bat iet^ ban een ©erüonb in ^iclj fjeeft. 't een Verboudelijk Testament, en een Testamenteel Verbond.
©erbonb in onje tale ftotnt af ban binden, toaarboor bingen/ bic te boren loiJ ban malfianberen taaren/ ^amengeuoegb en bereenigb Uiorben.
Sfii een l^erüonb tuorben yartijcn/bie tc boren niet een/maar ban inalftanberen tuaren/ aan maliianberen bctüonben/ en ai^oo bereenigb.
11. Êjet Uioorb ©er'uonb Ijccft beferlei Öeteefteniöfen in a5ub^ IDoorb/versfhei-UieijenS be obejeenliomftc met liet een of l]tr anbe? in ren l^erbonb. ïgt;uö teèken^s-fieteeiient Ijet (a) eene overanderlijke belofte. Gen. IX: 9, 10, Maar ziet, sen. Ik regte mijn Verbond op met u , ende met. uwen zade na u , ende met alle /0a1|eBe' levendige ziele die met u is, van 't gevogelte, van 'tvee, ende van alle gedierten der aarde. Cjie,: is geene toeftemminge aan bejijbebcö gebie^
teg/en uogtan? luo^bt gejegb bat een J^e?amp;onb niet licn gemaafit ip/
't tnelfr niet anbejs ia ban eene belofte/ombat in een ©ejamp;onb beloften 5ljn/ten aandien aan be eene 3ijbe. (b) Eene vaste onverbrekelijke ordi-nantie. Jer. XXXIII: 20, Indien gijlieden mijn Verbond van den dag, ende uquot; mijn Verbond van den nacht kunt vernietigen , zoodat dagende nacht niet en zijn op haren tijd. (c) ^De b;ebe i? eene b:iic|jt ban Ijet ^ejbonb/ (lt;=) Vro-baarutn b:aagt bic üij gelijftenisfe ben naam ban 33e:ijonb. Job. V: 23, equot; Met de steenen des velds zal uw Verbond zijn , ende hot gedierte des velds zal met u bevredigd zijn. (d) ©e^öonbgenoat moet 5'Clj 5o:glinl» (d) big tuacljten/bat l)ii iets boe tegen net Berüonö/b.iarom taojbt zorg-vuldige wachthoudinge een ^erbonb genoemb. Job XXXI: 1, Ik hebbe een Verbond gemaakt met mijne oogen. (e) jpn een lüHvbanb S'.jn toetten/ (e) Go-fcic nis conbitiën geciecljt liiorben/ baarom b^aagt een bevel ben naam bod' ban J^e^botib. Deut. IV: 13, Doe verkondigde Hij u zijn Verbond, dat Hij gebood te doen, de tien woorden. iDe tien luonrben Inaren eigeiilijft ï)ct l^ejbonb niet/taant Ijet i?ejbonb taaé al eejbec gemaaltt; maar tij taaren toetten/taaarnaar alé ecu regel be 23anbgenootcn Ijabbcu te lc'
ben. (f) De bedieninge des Verhonds braant ooft toel ben name bet» örc- (0 J300.''quot; öonbs. Gen. XVII: 10, Dit is mijn Verbond ... dat al wat mannelijk is , be- vm^ondsquot; sneden worde. 30UEi b?aagt ooit be nieutoe öcbieninge ban bat eenige Der»
Donb/ bat al met SCbam cn €ba terftonb na ben bal plaats Ijabbe/ ben
2 naam
347
348 Van het Verbond der Genade.
naam bail 55cr6orib. Jer. XXXI: 31, Dat Ik met den huize Israels ende niet deu huize Juda een nieuw Verbond zal maken. (£)E5e alle 5!)li onei» örnlrjUe beteelienigfen ban f|ct taoo^ö J^crbonö.
Bcschrij- UI. JSSaar cioenlljïi ecu i5ejlJonti eenc onderlinge verbindlcnisse van vinge. hvee of meer personen , eemge zaken, onder eenige voorwaarden , malkande-ren belovende, ^u^feften a5oö nu cn ben inenfce/ip öupüanig een eigen» lljl{ rtr^criü J^ejöonö tiej lt;öcnabe/ welke is eene heilige, heerlijke, ivel-qeordineerdc en eeuwigdurende overeenkomsle of verdrag lusschen den Alge-noegzamen , Goeden, Abnaghgen, Ueglvaardigen , Getrouwen , Waarachli-qen cn Onverander lijken God aan de eene zijde; en lusschen de uitverkorenen, die in de nature zondig, verdoemelijk, onmagtig, walgelijk, hatelijk cn ondragelijk zijn, aan de andere zijde; in welke God belooft de verlos singe ran alle kwaad, en de tocbrenginge van alle zaligheid uil Genade, door den Middelaar Jezus Christus; en in welke de mensche met al zijn harte, en vol genoegen in die beloften , cn in den weg om lot de bezittinge van die beloofde goederen te komen, in hel Woord voorgesteld, toestemt, dezelve aanneemt, en zich daartoe in dat Verbond aan God overgeeft, helwelke God, lol verzekeringe van de bondgcnoolcn , door Sacramenten verzegelt; alles lol ver-liccrlijkingc van de vrije en ondoorgrondelijke Genade Gods.
- IV. 'c gal naobig en nuttig 31)quot;/ öat taij Deje jalien tnat naafite? Uoarfhilen.
Godhan- gal iemanb met C^ob Ijanbeien ötj tuege ban IDejöonb/ en jal Ijij uit (lelt met opgcrjgtE ^culjoiib Ijet regtc y^ofijt treftHen/ 50a moet Ijij booraf Hchebüquot;quot; scie lilaar'in jijn gcmDcb obertuigb jtjn/ bat Cgt;ab met ben menfclje wego van Ei;il ^crüonb oprigt/ ben inenfclje noobigc om met f}ein in bat ï?ecbanü makenquot;dquot; te tceben/ en bat öe menfeije met qjob bij Vnege ban een ©ecbonb tjan» beien mag/en ftan/en Ijanöelt.
aDm ulue jiele ijierban te nberjeben/500 let aanbacljtelijft op allebie ylaatfen be? ^eilige ^cljjifture/in üielUe ban ^erbonb/oprigten ban een iigt;cjboiib/ int?cbcn in Ijft ©erbonb cefp?olicn tnojbt. 't 3IÖ Vuel laaac bat gelüobcn/€Ö?igtiip aannemen/aan frjem obe^geben/ be J^er* bonDpljanbelingen in jiclj bcrbat/ en bat eenUaubigen/ onbee bie be bartingen tnetquot;lt;l3ob boo? Clj^if'tu? F|aquot;ö£lentle/,ücel ycöben aan l)et IDerbonb en be goebecen beg.^elfg/soobat ïgt;et boojftellen ban JSerbonb^» tjantieiingen Ijen niet moet fluiten of bebjoeben/ al? 50 bemejïten bat onbec bic bebattingc 50a ftiptelgfi niet geljanbelb Ijebben; maar be= luijlc be J^erbonbjljanbelingc meecbe? ftlaarljeib/ bagtigljeib/ tjoo^t en öeftenbige? boojtgang geeft/500 toillen ünï een iegelijft opgeluelu ben/ om onbej bat geboelen ban ingaan in een J^erbonb met Ojob tc Ijaubeïen/ belnijle be ïjcitige .sCj^ift 300 blaar en beelmaal# baarbau |quot;;yreltr. giet bese:
'tWelk V. Gen. XV teojbt een ©ejbonb tupfdjen Cgt;ob en SCbjaljam/ met wordt gc- ijcifcjititictic cpmejftelijfte omitanbigljeben/boorgeftelb. 3in tuellic 43ob/
5fdj boeöcnbe uaac öb inaniere ban menfc^en/ SCöjaljam jjefiicbt toond, zoo ten te flagtcn/ miöben öoac te Ijouluen/ en öe i'tulilien tegen malfian« quot;^JJeyan üencn oUe^: te leogen. 2llbral)ain i»? oPÖO'JCsaain / gefft 51)1^ toeftem' God. iniiHie baartoe/en öeicibc allr^. ©ab laat een rooUenbe oliën en een burige faUUel tupfclieu bic ftuljften baorgaan/ cu öebejtigt aljoa een 3Ê)crbütib met SCü^aham.
Gen. XVII: 7 , Ende Ik zal mijn Verbond opregten tusschen Mij ende tusschen u, ende tusschen uwen zade na u in hare geslachten, tot een eeuwig Verbond, om u te zijn tot eenen God, ende uwen zade na u. Jer.
XXXI: 31—33 , Ik zal niet den huize Israels ... een nieuw Verbond maken ... dit is 't Verbond... Ik zal mijne Wet in haar binnenste geveu .. .
Ik zal haar tot eenen God zijn, ende zij zullen Mij tot een volk zijn. Jer.
XXXII; 38—40, Ja zij zullen Mij tot een volk zijn, ende Ik zal hen tot eenen God zijn. Eude Ik zal hen eenderlei herte ende eenderlei weg geven , om Mij te vreezen alle de dagen, hun ten goede; mitsgaders hare kinderen na hen. Ende Ik zal een eeuwig Verbond met hen maken.
35a |jct .15. (C. Intubt colt bii;liii)l£i brin bit Beröanb gefproltcn/sgt;et onbrj anberen/ Luc. I: 72, Opdat Hij barmhertigheid dede aan onze vaderen,
ende gedachtig ware zijns heiligen Verbonds. Eph. II; 12, Vreemdelingea van de Verbonden der beloften. Hebr. VII: 22, Van een zooveel beter Verbond is Jezus Borge geworden. Hebr. VIII; G, Eenes beteren Verbonds-Middelaar.
*Eiet ooli ac^e plaatfen in/ Utelüc ban Ijct ingaan bré nienfct)en Aisaande
in bat ©t'jbonb, 2 Chron. XXX :8, Gevet den Heere de hand. 2 Chron. de3 XV: 12, Zij traden in een Verbond, dat zij den God barer vaderen zoe- schen. ken zouden met haar gansche herte, ende met hare gansche ziele. Ezech. XX: 37, Ik zal u brengen onder den band des Verbonds. Xeh. IX: 38 ,
In allen dezen maken wij een vast Verbond. Ejiertoc bient/Jes. XLIV; 5,
Deze zal zeggen, ik ben des Heeren ... ende gene zal met zijne hand schrijven, ik ben des Heeren. Uit alle beje plaatfen blijlit lilaailijlt/bat ei* eene i^erbonbgjjanbElingE ia tusfctjEn (öob en bc getaobigcn/ en bat ïjet opgerigt Uio^bt aan bE sijbe lt;i5oba boor aanbiebEn/bcloben/en aan be jijbc bes men fel] en boo; aannemen en obejaelien.
(fiklnft bE l^eilige ^dijiftuur beje J^ejbanbsijanbelinge boorftelt/300 isv.maiie ié 5c ooti altijb in be ïierlie geleejb en.getuuiïn/niet alleen boor ben jquot;Jquot;k0 anticöjipt/maac ooli terftonb met be rEformatiE. ©e reformateur^ fjeb-geleerd, ben 5e én mEt taoocben en prnne boorgeb^agen/ cn ingefclje^pt. 't iBojbt ®nn|eoequot; in be fanmilieren ban ben l^. ©oop en 't l^. Stbonbmaal/ en ban Ïjet tQ Ij u bi el ij li aangebjongen. l^E baarop bolgeube leeraren Ijebben beifcijci»
bene baarban Unjbluopig en |{;atl)tig gefetj^eben. Soobat liet niet ié EEiie Inaarljtib/biE buoc cenige jaren ec^t opgrljelbeib i^/gelijfi foimni^
gen/ om oojjaaft ban roem te Ijebben/ sic!) laten boojftaan/ ombat mi^-fcfjien siibe ontaetenbe Én ban be safte/ én ban bE fcljpijbr^i gebiecht jijn.
VI. (©m bit ^e^bonb in bE^elf^ nature ftlaarber te bestaan/ en in bEt' i.pae-
fjc 3 toon-
349
350 Van het Verbond der Genade.
tijen, tuonticnnne sitïjselben obec bcsc te berliejcn/ noobijj öat men aanbacfttig fiefcljoutae bc PARTIJEN, Inelfte in 'c ©ccfionb te samen Tiomen en bereeniflb toorben. JSooit jijn juIHe ftjijbijjc partijen beu^e-' binö/ naoit jijn julfie ongclijfte Uejeenigb. ï^ier ié lt;J3ab be Jformeecbec ban ailf?/ ijier i^ be i^eilige ^eere/ en een affcljulnelijH jonbaar.
lEaar on? iebcr in Ijet bg^onber bcfcïjaiitaen/ opDat be jafte te meerbe? fteerltift en te meejbet alle berUionbetinge te bolien gaanbc ejftenb uioruc/ oin aUoo een icgefijft tot Ijet ingaan in bit ©erbonb te loftftenAen bie ingegaan jijn oy te toeftfirn tot üUjbfcljap en berfjeejliiftnige ©obp. Deeeneis VIL Degene Partij en ©erDonbmaile? i^ be Heere God; bie iivbit üod ais «frbonb aannemerUt moet toorben 1. als algenoegzaam. gt;i?ob i:gt; in zaam.oe° i)eniuibrn aloenoeg^aam/ l^ij Ijccft niet Uan nooöen met inenfcljenljan» ben getiienb te toorben. 5CI öes menfdjen goebljeib raalit tot ^etn niet. ön heeft baar geene iintt'gljeib ban bat iemanb in bit ï^ejbonb in^ n'aat/of regtbaaibig ïeeft/'t i? alleen ten nutte ban ben ^Banbgenoot. ii-ii gcli]l{ in ^ein^elben/500 ig £gt;ij ooit ^ Sehaddai, algenoegzaam boor aile en ieber USonbgenoot/ om bciiielbeii met ^oobetl liCiit/ licf-be/ bjebe/ blijQfc!)ap en saligljeib te berbullni en re berjabigen/ bat ïü niet anber? ban «l?ob alleen begceren/ of begeeren Hunnen. Ja sg onberbinben bat jij maar een filein bjupje ban bie algenoegjaainneia batten fiunnen; en onberbinbt eene iiele maar liet allerminite itraaltje ilie,2ban/sn ^egt : Wien hebbe ik neffens U in den hemel ? neffens Uen lust mij ook niets op der aarde. Het is mij goed nabij God te wezen , Is. LXXlil : 25, 28. Verzadinge der vreugde is bij uw aangezigte, Is. XVI : 11. Ik zal verzadigd worden met uw Beeld, Ps. XVII : lo. Zij worden dronken van de vettigheden uwes huizes, Ps. XXXVI : 9. ©ejc algenoegsame (öoö rigt een i^erbonb op met ben inenfdje/ bien alle^ ontbjeeüt. ö l)oe geluftHtg i^ liij / bie met bejen öoö in een Jycr» öonb (laat! toie jal/ toie fian toeigeren met be^en SClgenoegsamen in een ©ejbonb te treben ? IBic luorbt niet lebenbig/om bat op itaanoen
boet te boen? , ^ ■ = » t.r.
VIII. Pa^r benebené ftomt iJ?ob on^boor aïé goed. ^ob IG toaa:.i)H goeb. Nah. 1:7, üe Heere is goed. Exod. XXXIV : 6 , Heere , God , barra-hertig ende genadig, lankmoedig, ende groot van weldadigheid ende waarheid. Ps. CXIX: 68, Gij zijt goed, ende goeddoende. Ps. OXXXVl:!, Lovet den Heere, want Hij is goed, want zijne goedertierenheid is in der eeuwigheid, ©at ié öaoë nature/en uit beje goeDljeib fcomt boort iict goebboen/en fpeciaal bit ^rröonb ber 45enabe. Lne. 1:78, Uoor cie innerlijke beweginge der barmhertigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft de opgang uit der hoogte. Tit. 111:4, 5, AVanneer de goedertierenheden Gods onzes Zaligmakers, ende zijne liefde tot de menschen, verschenen is, heeft Hij ons zalig gemaakt.
't iSan niet aiiöei'gi ban eeuen liefljcbamp;e^ ^ob^ fmarten/ bat bclcii^gt;
*
njb ^taangr^ gaan met een' berfteejbEn fnbjuft ban «Bob. iMen met»
ften ben oocbrn (üjab altijb aan/ imme^^ 500 liot ö1'1 'n ben pronb bc|£?
garten en ljunne baben öetuigen Xytt/ al^ öa?b/ onfiai-nilja^tig/ onnie-beïijbig/onberliibbelijlV geen opsigt öeöamp;enbe oy fileinen en berïegenen.
4il5ct juift een {jarte ft om en je tot Ijet gcöcb/ en Ijeamp;ben geen of tuei' nig Jjope ban Uer^ooringe/met julft een jjartegaan 5c ben geljeelen bag om al^se ge^onbigb ï)ebbcn/al^of ej nu geene 43eiirtbe te bcliomen Uiaé. ©ug boet men (öoö uneere aan en men beberft .vcljselben. 3Caat bege»
11 en bie ban a3ob afloopen/ bic Cf em niet begeeren/ noclj saeften/ boor ï^ein a?^ een'tarefte? fioberen ; maar g:j/bien Ijct om Cjem en ^ijne 43e-nabe re boen i^/ me^fit ÏJcm toclj aan al? goeb; 50a maalft iljij ^cm tmmc^ Deftenb in be nature/ in be ^cFijittiirc/ aan anöere geloobtgen/ en 300 !jeeft ÏJii ï)em ooft meermalen aan u üctoonb.Klaagl. Ill; 25, De Heere is goed dengenen die Hem verwachten, der ziele die Hem zoekt, daarom gii/Ü3ie gt) SÖt/ komt vreezende tot den Heere, ende tot zijne goedheid, Hoz. Hl: 5. ^feet julften goeben lt;J3ob f)eeft be mengel} te boen in Ijct maften ban Qet ©etöonb/ Vute ïoube ban geen lust Ijebben en geene brij* mocbigfjeib nemen/om met ben i^eere in een ©erbonb in te gaan?
IX. (©ab ftomt on^ in {jEt 5?ecbanb ooft boor alö een almagtig a5ob/Aisai-bie 3ijne algenaegjaamljeib en goebljeib niet alleen tail/ maac ooft ftan magtIg-meöttitelen. 51116 be föeere met Stbjafiatn het ©eröonb maaftte/3eibe be ^eere booraf: Ik ben God de Almagtige, Gen. XVII ;1. Groote dingen heeft aan mij gedaan Hij, die raagtig is, song Jifêaria/ Luc.I:49. Ik
ben ... de Almagtige , 3egt be l^eere/ Openb. I: 8. Hij is rn;igtig, meer als overvloedig te doen boven al dat wij bidden ofte denken , Eph. III; 20. l?ie ban met Desen £gt;ob in een l^ejüonb ijS/ ftoe beilig ig bie ï C)oe ftil mag f)ij in tjem ruften ? ïfoc 3efte^ ftan Vjij be beloften bejtaacljten ?
X. 3ïn f)ct oprigren ban Dit i^ejöonb openbaart be ÜJeere Cjein af^ Ais ge-getrouw , öie 31J11C 25onbgenooren niet 3al beklaten of ftun iet^ laar ont»trouW-beren. i§ij is be get^outae ,®cl)eppej/1 Petri IV: 19. Die trouwe houdt ia
der eeuwigheid, Ps. CXLVI:6. Uwe trouwe is groot, Klaagl. 111:23. Hij zal uwen voet niet laten wankelen , uw Bewaarder en zal niet sluimeren. De Heere zal u bewaren voor alle kwaad ; uwe ziele zal Hij bewaren , Ps. CXXI:3, 7. Sier baar/'t ijl altemaal gctroutaigljeib tnar bie rtetroutoc 4pob boet. Sla al^ ïjij be?b:uftt/'t is uit getrouwigheid, Ps. CXIX: 75.
Indien wij ontrouw zijn, HIJ blijft getrouw, 2 Tim. II: 13. Ik zal in mijne getrouwigheid niet feilen. Ik en zal mijn Verbond niet ontheiligen;
ende hetgene dat uit mijne lippen gegaau is, en zal Ik,niet veranderen, Ps. LXXXIX:34, 35. vöelooir bit/tjeüt geen acl)te^bocljt/rust Ijiejin/ gil allen/öie in tjer ©ejbotib jijt ingegaan/taant uta vöob iri een ge»
rrouta lt;J3ob. ï|ii jal 't alle^ boor u boleinbigen.
XL Colt is 450b waarachtig en onveranderlijk. Qij i^ JEHOVAH, Ik zal Als waarzijn die Ik zijn zal, Exod. Ill: 14. Ik de Heere en worde niet veranderd, achtig.
daar-
351
daarom ea zijt gij , 6 kindereu Jacobs ! niet verteerd, Mal. Ill: 6. Ook en liegt Hij niet, die de overwinninge Israels is, ende het en berouwt Hem niet, 1 Sam. XV: 29. De genadegiften ende roepinge Gods zijn onberou-welijk, Rom. XI: 29. Soa mag öan ccn 25onDocnoot iJE gorbercn ^ao 3rfti7 brjUiaclKcu/alsof fjine alrrebe Ijaööe/rn sic!) gCinbe? ficftomine^ ringe in br^lbe bp^amp;liibrn/gclijft SIBiaham bcbc. Rom. IV: 20, 21, Hij heeft aan de beloften Gods niet getwijfeld door ongeloove, maar is gesterkt geweest in liet geloove, gevende God de eere, en ten volle verzekerd zijnde, dat hetgene beloofd was. Hij ook magtig Avas te doen. Als heilig XII. bit i^crbunO üaint v!3ob ooi! liaor aljS heilig en regtvaardig, vaarüfg. Exod. XXXIV: 7, Die den schuldigen geenszins onschuldig en houdt, ^ocii Sfcmia Ijct bolU met a3oü in een J^Eitionb bcbc UaineiT/ jeibr l)ij/ Joz. XXIV; 19, Gij en zult den Heere niet kunnen dienen, want Hij is een heilig God. fiemanb mogte bcnlien/ bir fcl]2ifJt ar'/ taie joube met Sniften l]ci|jgen en regtbaaibigen a3ob in een ©e^öonb burben treben? Jüiaat !)j) !)ccft te Uieren/bat Ijct Ijcm self^ muept aanloftften; öctoijlc be regtbaarbigljeiö bolbaan ié bon? ben 25o^ge/ 3ao ijé be regtbaarbig» Ijeib i£ioblt;j nu lioor be 25onbgenooten/ en baaroin blijft Tjet J^t'jbonb ontD^ifibaar. (Cn Hij is getrouw ende regtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, 1 Joh. I: 9. blijft Uiat op beje bübenbErtoonbe eigen--fcljappen tfSobg ft a an/ en jirt 43ob joobanig aan/tot bat be jieIe Uiaar» lijft oürrreeb Inojbt/bat tjpob al«; ^oobam'g in Ijet oprigten ban bir30cgt; bonb Uiaarljjft boojftomt/om baarbooj lyrjmoebigtyeib te tiEinEn om in bit ï^ejbonb in tE gaan/ en ingegaan stjnbe/ met bele berseftecbljeib te rusten in bien gt;j5oD. Peje i? be eene partij.
Deandere ' XHI. De andere partij is de mensche, 500 elïenbig/ 500 jonbig/ ^oa een'eiiea- be^bücmeUjft/ 500 an magtig/al? inij Ijem Boben IjeDben boorgejtelb, ©e,:-dig geiijftt nu bE3e ttoee bij malftanberen; joube men toet ftunnen gelooben/ mensch. j3at tugfcljen beje tüiee 30a ongrlijiie partijen ooit of ooit een Jj)e?üanb/ en sulft eeii ©erbonb ^oube ftunnen ftomen/ tenzij a5ob [ictielbe opEii» baarbe ? Cn nu er ebentnel jnlft ren ©erüonb tupfclien beiben ftomt/ toat betluonbrringe en blnbfcljap i^ bat taaa^big? KCaat «Engelen/laat ïjcmel en aarbe/laat menfetjen bejbaa^b ftaan/batbe Ijooge/fjeilige en géejlijfte (J5ob julfte bnilE/boojc eu onnuttE fcljepfelen in een jèerbonb/ ja in julft een naauln ©ejbonb ban bncnb|'cfjap opneemt/en boor bien (É5obbeli)ften bieg tot be saligljeib leibt.
11. de XIV. (Dm be nature ban bit lieeilijfte ©rröonb ftlaarber te ften-waab- nE;i/ i? noobig/ bat blij be conditiën, VOORWAARDEN, of de beloften ben. ban bit ©erbanb injtcn. «Ge^st sullen ünj booritellen luat goeberen Beloften. En beloften bat aan be 31)be ^ob^ Uiorben uitgeboben en geprefeii' teejb; rn ban sullen tuij .yen / Vuelüc conbiticn aan be sijDe ban ben nienfclje toegeb^agt souben moeten Inorben. JiBejftt op/ Heser/ toie oö 3öt/ tet aanbacljtig ojp üe attiftelen bese^ ©erbonb^/ of
Öet
352
Van het Verbond der Genade. ^53
j)ct ii\u ïugt/uVne UetUionöErinije/ utae Olijbfcf)''}.1 üanöf gaanöe ma-lien. Stp [Kt niet ccn ©tramp;anb aSob^ï ©at Ina^ geuacij om te onber'
3ocftcn. ^Baar baarenftuben jijti be firtooför gocbi-rrn ^aa tncniiibulbig/ 30a qjdoi/ bat 3c alle firrp'y tE öobcn gaan. 31quot; iebcre saftc ijf eenc oncinbige galigljeib. UDtj puilen alleen eenige tjooföiaften uiet fiorte Inoo^-brn Uooriiellen. (Cot bcciticn artfftelen sullen Inij 5e bjenorn. ©e eejfte jeben iiïn be cHenöen / ban ftielfte be frjeere be ^onbgeuootrn Orlooft ^ ie Urjlosfen ; be ttocebe jeben behelpen be goeberen/ bic be C}l,ere belooft te fcljeiilien; galie ii?uö bat tntj be^elue met ren liejftanbig en geloobig Ijacte/alg Delcofbe goebrren beg ©Ejamp;anb^/ftonben injien/en bie niet ter loopg Ijoorbcn of lajen/ maaj 500 lange befcljoiilnben/ tot bat men Amen baartoe fionbe seggrn/ tn bat ;e onö jeec bierbaar toaren ! ïjoo^t ban/
bit 3ijn beg ©e^boub^ boojlnaarbcn. IDan bcje ^eben Rtaaben belooft 4?ob te Uejlogfen bengene/ bie met ^em in bit J0f?öonb luil trrben.
XV. 1. èob biebt als eenc ^ecbonbé-conbitie aan verlossiuge van alle l^0quot;'quot;00 zonden, giet Uit Jer. XXXI; 33, 34, Dit is 't Verbond, dat Ik na die „en.* dagen met den huize Israels maken zal, spreekt de Heere .... Ik zal hare ongeregtigheid vergeven, öob belooft 511 lit eenc be^gebinge : (a) ÜDat Ejij
nier eenc eenige jonbe öeljoubt/maar bc^ellic altemaal/ftleiae/g:oote/
üefienbe/ anbefienbe/ ftoute/ menigmaal iiejijaalbc/ uit jtuaSöeió/ uit be^ruftftiuge/gebiirig aanfilebcnbe/noft be sonbigljeib bc2 nature/geene uitgenomen/bergceft/Jer. XXXIII: 8, Ik zal ze reinigen van alle hare ongeregtigheid, met dewelke zij tegen Mij gezondigd hebben, ende Ik zal vergeven alle hare ongeregtigheden. (b) *l5ob belooft ^ullt eenc be^ge» binge/bat l^ij 3e in eenluigbcib be?geeff/ en nooit Uieberom opftaalt/ Jer. XXXI; 34, Ik zal hare zonden niet meer gedenken. Jes. XLIII:25,
Ik en gedenk uwer zonden niet. Jes. XLIV: 22, Ik delge uwe overtredingen uit als eenen nevel, ende uwe zonden als eene wolke. (e) Soobe'
looft «öub be 3onben te be^geben/ bat ï)ij ben sonbaac niet meer aan»
3iet als 3onbaar/inaat aljj'of Ijtj tegen i|em niet mi^baan Ijabbe/aloof l|lj boor alle 3nnc 3onben bclltoinenlijft Ijabbe bolbaan/ en alle gereg»
tigljeib bolbjagt/ Col. II; 10, Gij zijt in Hem volmaakt. 2 Cor. V; 21,
Opdat wij zouden worden regtvaardigheid Gods. (d) il3üb belooft 50a be 5011 ben te brjgebcn/bat ÏJij Dunne 3onbcn boortaan met mebeltjben sal aanfcljoutoen/gelijït eenbaüer boet al^ 51)11 sluaU Ifinb balt. 113 el ge lult'
3aiiii ip {jij/bnen^ sonben bejgeben 3nn.
XVI. 2. iJ3ob belooft beb^ribinge ban sijnen toojn. (Om be ;onbc ligt iebej Van toor-menfetje onbe? ben toozil. Wij waren van nature kinderen des toorns , Eph.
II; 3. ©esc i? onbejbragelljft/ Ps. LXXVI; 8, Wie zal voor uw aangezigte bestaan, van den tijd uwes toorns af? J^an besen laojben be Donbgenooten bolfio»
menlijft be^lo^t/ 1 Thess. I; 10, Die ons verlost van den toekomenden toorn.
3. (Égt;ob belooft beb^iibinge ban ben bloeit, ©esc ligt oy iebe^ menfetje/
Deut. XXVII: 26, Vervloekt zij, die de woorden dezer Wet niet en zal beves-v 06
354 Van het Verbond der Genade.
tigen. JDejen neemt 43ob bolBomenftjft taeo/ Gal. 111:13, Christus heeft
ons verlost van den vloek der Wet, een vloek geworden zijnde voor ons.
van we- 4. (jjob Belooft berlo^finge ban alle liocamp;ainelrjftc toebe^tnaartiialjebeii
dfgheden. ^n ban ben boob/ 300 bc?re al^' ;e ben 25onb(ienooten jonben fetjaben/ en
niet tot boo^beel fljefifien/ Hoz. XIII: 14, Ik zal ze vrijmaken van den dood.
Vand^ii- 5. (000 Belooft bejlopfinge ban Ijet getnelb be^ buiüe!^; iebc? nienfcf)E
vel- * in be nature ig gebangen onbej ben jïjifi bcé buibcl^ naar söncn Inille/
2 Tim. 11:26. i^iejban be?(D£t (öob be jijnen/nit ft^acftt ban bit ©er^
banb/Hand. XXVI: 18, Om hare oogen te openen, ende haar te hekee-
ren van de duistemisse tot het licht, ende van de magt des satans tot God.
van heer- 6. dpob belooft bebjijbinge ban be fjee^fcfjappge ber jonbe/ Rom. VI: 14,
schappije j)e zon(je en zai 0ver u niet heerschen, want gij en ziit niet onder de der zonde. Wet ^ maar ^ J
Van ver- 7. (öob belooft fiebjtjbinge ban be eeubrige be?boetneni|fe/ Kom. VIII: 1, doemen is- 200 en jgei. uu geene verdoemenisse voor degenen, dieinChristo Jezu zijn.
il^at bunftt u ban beje conbitiën/bie gij ooit gcboelb Jjebt/ tnatjanbe/ 'mat toojne/ luat bloeft/ tnat boob/ inat getoelb be^ butUei^/ tuat gce?» (cljapptje be? sonbe/toat be^boenienijêfe i? ? ^ijn bese saften niet ble?» baar? Siin beje conbitiën niet aannemelijfi ? ^.ijn 5e ïnel af te flaan? zeocningen. XVII. 't U5a^ ben i^eere niet genoeg 3tjne ^onbgenooten ban alle bcse fttoalen te Dcbjijben; maat ïjtj ftelt nog anbere conbiticn boo?/ bij tuelfte ï^ij belooft alle scgeningen/bie tot gelultsaligfieib ban be 25Dnb» genooten fiunnen ftjeftften. ^Samelgft:
God lot 1. lt;!3ob biebt jitl) aan om be (Sob ban een'armen boctbaa^bigen 5011» eencn {)aar tc jjjji/Gen. XVII: 7, Ik zal mijn Verbond opregten, om u te zijn tot een God. Jer. XXXI: 33, 34, Dit is mijn Verbond... Ik zal ben tot een God zijn, ende zij zullen Mij tot een volk zijn. l|irrin ig alle geluftja» ligfjeib gelegen/ boclj niemanb toeet/ taat bie Dft geniet,
't É? niet eene gabe ban (©ob te ontbangen/ maat 't #ob self te l)cbbcn tot jtjn beel/Jer. X:16, Jacobs deel is niet gelijk die; want Hij is de formeerder van alles, i^ierin be^engbe siclj be ÖP?fte/ Klaagl. III: 24, De Heere is mijn deel, zeit mijne ziele, daarom zal ik op Hem hopen. ^ie?in ruiétte en bejfitnitite jicf) SCjapli in alle toebe^lnaajbiglje' ben/Ps. LXXIII:25, 26, Wien hiebbe ik neffens U in den hemel? nef-fens U en lust mij ook niets op der aarde. Bezwijkt mijn vleesch ende mijn herte, zoo is God de Rotssteen mijns herten , ende mijn deel in eeuwigheid. §©ie sal bic gjoote gelufijaligljeib uitfp^eften ? 't 3$ obe?fcï)abuVub te luojben met lt;l5obp goebgunftige tegenwoordigheid; 't lp omringb te toorbcn inct stjne fielpenöe en faeVaatenbe almagtigheid; 't i^ te tugten in stjne onfeilbare trouwe; 't rê sicfj teberblijben in (öobé eeuïnige zaligheid, hoogheid en heerlijkheid; 't ie beftjaalb te tnotben met 3i)n licht; 't i$ bettaarmb te toojben met jijne goedheid en liefde; 't iiS berjabigb te iuorbcn met jtjne algenoegzaamheid ; 't jicö te berlie»
jen
jen in jtjnc oneindigheid en onbegrijpelijkheid; 't ié bat genapgcnbc en licfficfitienbe nederwerpen boo? ï|em/ bat onderstellen onbe? l|em/ bat aanbidden ban l^eni; 't i^/in 't oe5'9te en gebuel ban jijne bolinaafit»
fieben/ met Ijarte/ tongp en baben Hem e^re en heeriijkheid te geven,
ombat i^rj ö^t biaarbig i^; 't ig te vreezen , te ötenen/ en in al» bereenigb te ^ijn met jtinen taille / ombat i|ij lt;l5ob igi; 't té bat ift niet kan begrijpen, en gij niet Stunt uitbenften/ maar in biclfti? on» einbiglieib tatj on^ moeten bcrliejen/ uitroejfienbe: Hallelujah: Welgelukzalig is het volk, diens God de Heere is, Ps. XXXIII : 12.
ü^at alleen fluit allep in; maac ebentoei fjeeft fgt;Et ben tjeere beliefb/
beje en gene btj^onbere jegeningen boo^ te ftellen alé conbitiën/ boo:» toaarben rn beloften ban [jet ^enabebcrbanb/ bie bnj ban ooft tot filaaj« ber ftenni^fc en meerbec betaeginge berbolgené sullen booiftellen.
2. ^ob belooft bat aan jijnc bonbgenooten 5tjnen il3rcgt ;al ge^ Geest, ben/ Jes. XLIV ; 3 , Ik zal mijnen Geest op uw zaad gieten. Ezech. XXXVI:
27, Ik zal mijnen Geest geven in het binnenste van u. Joël II : 28,
Daarna zal het geschieden , dat Ik mijnen Geest zal uitgieten over allen vleesche. Gal. IV : 6 , Overmits gij kinderen zijt, zoo heeft God den Geest zijns Zoons uitgezonden in uwe harten.
3. 45ob biebt aan de vriendschap met Hem, ja 500 na alji vader en Vriend-kinderen. Jilt fi^acfit ban bit |3e?6onü toie^b SCb^aljatn genaamb een schap-Vriend Gods, Jac. H ; 23. €n CljJiétué jegt ban be 5tjncn/gij zijt mijne vrienden, Joh. XV : 14. Ziet gij zijt schoone, mijne vriendinne, Hoogl.
IV : 1. ipe tie?lie noemt fleju^ taeberam Ijacen Vriend, Hoogl. V: 16. Sa ij5ob Vuil fien tot een i^abet jijn/ en vj sullen sijne hinberen 51)11/ 2 Cor. VI : 18, Ende Ik zal u tot eenen Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen ende tot dochteren zijn. JBat ijS 't een boorregt/ Inat igS öEt lijft en joet te mogen roepen/ Abba Vader!
4. iJ5ab biebt aan vrede, Jes. LIV: 13, De vrede uwer kinderen zal Vrede, groot zijn. ©eje brebe i^ met lt;i5ob/ met engelen/ met be confcientie;
ja men i^ in eene gejlalte/ of alle fcïjepfelen met sicö fiebrebigb toaren/ 't i^ snift eenc soctE geftalte / bat s^ niet uit te b^uftfien \§/ zij gaat alle verstand te boven, Phil. IV : 7. ^ij ié een boojfmaaft ban ben Ije-mel. Jt ïioninftrijftc (öobé ié brebe/ Rom. XIV : 17.
5. a5ob biebt aan be fteiligmaftinge in alle beelen. (a) ©erlicljtinge. Heilig™^. Jes. LIV : 13, Alle uwe kinderen zullen van den Heere geleerd worden. Jer. mge' XXVI : 34, Dit is mijn Verbond ... Zij zullen Mij alle kennen, (b) ÜCeben/
Mal. II : 5 , Mijn Verbond met hem was het leven, (c) IFaartjeib. Jes. LXI: 8 , Ik zal geven dat haar werk in der waarheid zal zijn, ende Ik zal een eeuwig Verbond met haar maken, (d) ©rrjljeib. 2 Cor. Ill: 17, Waar de Geest des Heeren is, daar is vrijheid, (e) tHjeblilIigïjcib. Ps. CX : 3, üw volk zal zeer gewillig zijn op den dag uwer Heirkracht, in heilige sie-ragiën. (f) Cn om allegl ütj elftanbez te boegen/gobsaligljeib/ geloobe/
2 0o«
355
Van het Verbond quot;der Genade.
Iicpe/ Ifcfbc/ lircpsiVöchoü^aanineib/nEbjigrjeiö/sacritinoetiioliEib/Vufj^ m
iieib/en.W Jer. XXXI: 33, Dit is mijn Verbond... Ik zal mijne Wet in ci
baar binnenste geven, ende zal die in haar herte schrijven. Ezech. XXXVI: g
26, 27, Ik zal u een nieuw herte geven ... Ende Ik zal maken, dat gij in g
mijne inzettingen zult wandelen, ende mijne regten zult bewaren ende doen. b
ïgt;ic ip Ijrt/tudtirnaac öc (eabjaligen 500 51-0? UctlanBen/en ü)Blü(i ii
ijiüjcft soo fmaitiiiji! treuren/ bit Uiojbt l)icr iiitgeloofD. g
Bcwaiin- 6. ij5tib fiaat 17 booc in/bat ïfü be ^onbgenooten in ben flaat liau fi gequot; (öetiabe ru liricnbfctjap bctaami 5al/5uobat noclj yj ^clbc/11 oef) cenig
fcljcpfel Ijrn ban bE5Liljc beroobcn 5al/be Uagtigljeib ban tjunnen ftaat h
;al nift ftaan in bc [janbcii be? ^onbgcnooten/ltuant honbr^b maal np \
écu bag jouben 5c e? niiballcn/ tn lijn brlooft bat ïfi) 5Elf l)en nooit ^
^al Uerlatpn iidcI] bcrftootcn/ Jcr. XXX11:40, Ik zal een eeuwig Ver- \ bond met hen maken, dat Ik van achter hen niet en zal afkeeren, opdat Ik hun weldoe; ende Ik zal mijne vreeze in haar herte geven, dat ze , 1 niet van Mij af en wijken. £^oc bagt en jelict ié be fiaat ban penen ' ?
'JSonbgenoot! ©ie Itan in bcrtroiJlntn jeggen : quot;Wie zal ons scheiden van i
de liefde Christi ? Kom. VIII: 35. 1
zaligheid. 7. tjJoD tnebt tot fene boorlnaavbe ban bit ï^erbonb aan be reubiige 1
Joh. X: 28, Ik geve haar het eeuwige leven, ftlatth. XXV: 34, Komt, gij ge- ;
zegenden mijns Vaders , beërft dat Koninkrijke , hetwelk u bereid is van de i
grondlegginge der wereld, ©it jijn öe boojgeftelbe artiltelen bep ©erbonbö. lt;
^fcint bcsc bee^tien artiftelen een? bij nialfianberen/ en oberlcgt of ir een artifiel i^/ 't taelft 11 niet aanftaat/ en 't Uuift gij e^; nit Inilt ijeü» lu'n/ bebcntiC of ec niet ietó i^/bat gtj e^ noo bij üegrerbe/ en gij .^ufc licbinbcn/ bat l)Et bofmaaftt en fjee^lijfie? i^ ban alle inenfcljcn tegelijft begonnen joiiben tjebben/ of souben Ijebbcn buiben eifcljen ; 't niet genoeg bebjijb te jjjn ban alle fituaab/ taaaronbec men ligt/ en alle 5a-iiriljeib tot in eeubngfjcib te 't niet genoeg 0111 uüje siele
met eene bolle toefïcimninge te boen refolberen bit ©eröonb met ijpob aan te gaan ? ïl^at bunlit u/i$ tjij niet ban jinnen beroofb/ bie suil? een ©er-bonb/op siiUie boottuaajben/ en bat met (Öob/ niet tuü aangaan? (0f qamp;oö moegte taebe;om ban ben menfdje onaannemelijfie conbiticn eifcljen.
upmen- XVIII. KCaat en? een^ besten tnat conbiticn Ojob toeberom ban ben looft niéts quot;'cnfcfie ei^cljt. Sit segge niet tuat conbiticn/bie be menfdje uitbiebt/
als tenc Inant be menfclje Ineet ban geen ©e^öonü/en i^ niet genegen met lt;j3ab voorwaar-j,, ceil j^cr6onb te trcben/baarom boet t)ij geen aanjoeft/en fielt geene beloften boor om baatboo? a5ob tot 3lgt;erboiib-maftcn tebeüJtgen; maa? (i3ob ftomt ce?gt Cö üionbej!) aansoefi boen/en looft conbiticn uit om ben menfclje baat boo? te betaegen en te iDltlfen.
4Su i^ öc bjagc: Welke de conditiën zijn, die God wederom van den
men-
356
1
'■gt; mensche eischt, en die Hij wederom zoude beloven? SC ft anttaOOjbP/ lt;Ègt;ot!
n tigcfjt gangclj gcfne conditiën ban biMi inenfdje; De menfclje öelooft
t: ganfcljelijft nict^/ op luclfte/ als1 boorlnaaröcn/ Ijn f)tt i^frbanCi ^autie aan»
n gaan. Sjrcrban öicnr F)i'f D^'nocb onbpjtoesen te jijn/om bjijmoe-
i. Bigr? in bit J^cröanb tetjcben/en met minbcj tltnjfeiingen te baéter
!t in t)Pt 35t7boi!D te jtaan. 3[I{ ^rijoc ban/ aan bes menfcljen ^jbt ^ijn ganóclj geene conbitiën/bie 45ob als boortuaajben eigcljt/en bie be men-
ii fcjie 3is boojltiaarbEn èciocft. ©it ölnl'it:
j XIX. 1. Uit bij^onbrrc plaatfen. Jcs. LV:1, Gij, die geen geld en Bpwüs i.
t hebt, komt, koopt eude etet, ja komt koopt zonder geld, ende zonder prijs, ^ek3ten.
pi wijn ende melk. Openb XXI: G , Ik zal den dorstigen geven uit de fonteine
t van het water des levens, voor niet. Openb. XXII: 17, Die wil, neme het water des levens om niet. HPuibclijHi'? ffan e: nietg gc.irgb tuojöen.
t 2. il5at ^üiibe be arme menfclje toel^enrten en öclobcn ï ÉJij ijreft nict^/2. iroeft,
e . Ijij ban nirt^. guo Ijij In at beioofbe/ fjet souöe bfö^og jnn ; bat Ijii öeloben ^elt^kai1 i ' soubc/moeite in jtiue maat sijn/ taant ban cen^ anbe?ó rjotb ban fji) niet i iniaben ; ön nu })ecft nict^/en Cobban met eene leugenacötigc belofte
niet tebjeben geftclb tuorben/lt;!5ob bent Jiem bid/ en Inect luel bat Inj z nietg ban/ en niets uit jicljjelben jal boen. (J5ob Ijeeft lust tot taaajfteib.
3. 't %é een allentljaibe aBenabeberbonb/ Ijet fluit bet ^erbonb bejs.'tiseen JlPerben ganfdjrbjb uit; bienpbolnenis toojben alle conbiuën aan be Yeïbónd. Sijbe öep mrnfdjen abfoluut uitgefloten ; biant indien 't door Genade 3 is, zoo en is het niet meer uit de werken, anderzins en is Genade geene
Genade meer, Eom. XI; 6.
f 4. SInbieu ban ben menfdje fetö al^ eene conbitie of boorhiaarbe ge- 4.Dan't
eipcftt/ en ban Ijein öeloofb üiicjbe/ ban taaö Ijet aBenabeberbonb bet- veTb^oke-: fijefielgfi en bejanbcrlip/biant bic be bnajVuaarbe niet bolbjengt/ bie lijk.
l öjeeftt fiet ©ejbonb op conbitie ban bic boortoiaarbe gemaabt. .©u/be
menfdie/ 500 Ijij iet^ bdoben soube/soube Ijet niet bolb^engen/en 50a joube l)i) ft et Éejüanb bjeften/ en souöe nooit eenige saligbeib uit bjadjt : ban bit ï^erbonb bedacijtig tuorben. iPan jouben be gdjeiligben bun»
1 nen afballeu/ 't tueif! tegen ben bijbel ig.
5. Cn 500 be anenfdie ietg bonbc boen/en alioo bdoben/luat ^oube 5.Dat hy r bat son 5 befteeringe/ liefbe/ fjeiligljeib/ geljoorjaamlieib ? 25el]albc bat ^^bo-
ï)Ö niet fian/ soo taojben bie jaben aan öe sijbe a3Dbp alp conbitiën be^ looft God. 1 loofb. ij?ab bicöt aan bat i^i) ben menfdje/ bie met Cjcm in bit ©et»
bonb t?cebt/bie jaben 3al geben/gdijft boben i^ geroonb. gijn l)et nu conbitiën/bie iJ5ob aan sgnejijbe belooft in ben menfdje te sullen lue?»
ben/300 bunnen f|et geene conbitiën sijn/bie be menfclje aan sijnesijbe belnben soubc te boen.
XX. Tegenw. 1. ^SSen mogte benfien/ i^ 't niet ban nooben/bat be Tcgenw.i menfefje bul/en bat Ijij gelooft; biant alle beloften sijn onbej conbitie ban gelooben/en baar si)quot; öjeigementen boor Die niet geloaben. Uaa?
m 3
357
Van het Verbond der Genade.
Beloften sijn nnlipj conbitie/baac conbirioneïe bjeigementen jtjn/ baat Vuorben conbitiën ban ben menfclje geëiiéclit en öeloofb.
Antw. gif antUiooröe: 1. ©e conbitionele beloften en b^eiffementen ;tjn öe-taeegreticnen/Inaarbqoj a?oö ben menfclie lofit en trelit tot fjet ©erbonb om öaae in te tjeöen. 2. conöitionele beloften en b^etgementen ï]eamp;» öen opjtgt oy be meer of min toepapfingc ban be goeberen be^l^ejbonb^ aan be 25onbgrnooten/rn 3ijn mibbelen om f)en te bertnaftftcren. ©aac« uit liolgt ban nirt/ bat Uiillen en gelooben jfin boortoaarben ban ^et ©ejbonb be? 45enabc irlbe/ 't Inelli/eigcnltili ge;egb/geene bjejgemen» ten/maar alleen bt lofccn lierft. 3. iDillcn en gelooben 51)11 boorafber^» cipefite fioebanigliebrn in iemanb/ bie in Ijet J3e?bonb ingaat. Mu/ booraf-be?eigcl)te ïjoebanigfjeben ^rjn geene iDoorlnaarben/maar maften alleen iemanb befibiaam om ren ÏDejbonb te maften ; f)et taillen en ijet toeftaan ban 't bejiorj} bes jongmang/Ijet olie;geben in l)et l)ulnelijfié-©e?bonö ban eene buclitr'7 3nn gcene Ijutaelijlig-boojlnaarben/ maar (jet maften ban fiet liuliuiijl? selbc; 500 't oof! fjiej/op {jet uitejjte joube toil» ïen en gelooben fnuinen genoemb taorben condilio, sine qua non, eene conditie, zonder welke niet. iDellie niet ftomt in fjet taesen be? saftc 3clbc. Tegenw.2 Tcgenw. 2. JiKcn mogte bejbej benlien/eijscljt (0ob niet met allen.ban ben menfclie in t)et oprigten ban l]et ©ejbonb/ en belooft ^ob alleen alle^ aan Ijem te sullen Doen/500 i^ iCSob alleen bejbonben/en be men» Antw. (die is niet bejbonben/ en mag biensbulgen^ leben 500 Ijf) tail, gii! amlnoo^be : Cene arme boclite;/bie ^iclj aan een'njften jongtnan/bie alleen boojlDaarben ten goede ban bie arme bocfjte? belooft/ uitlooft/ ijï ^oobiel be^bonöen jonbe? boortoaarben uit te loben/al? be njfte jongman met alle vine boorUiaaröen. ^oo 't ooft fjie?: een geloobige in» trebenöe in fier jée?öonö/ bejbinbt jicö aan ben l^eere/ en jegt en fel)?lift/ ik ben des Heeren. 4l3aar lnaartoe berbinbt be geloobige jielj ?
eigen te 5ijn aan ben ïfeere. o^m een boo^taerp te jijn ban alle be goeöljeben 4?oöé. (Dm bao? ben heiligen 45eest geleib en ïieflierb te luojben in alle iijne tnegen. ^ct bijfbe artiltel bet segeningen/ boben bermelb/ lnaj« be heiligmakinge in alle deelen. Sal be menfct)e in bit JSerbonb inlaten/ 300 meet Ijij biare lu^t en liefbe Rebben tot bat artiltel/en ijij berliefb stjnbe op Ijeiligmaftinge/300 laat 1)0 s'cfj baat» toe in in bit ©ejbonb. ^00 tail Ijg niet gobloo?/ maat 45obiaiig leben. 5Behalbe be!e anbere banben/boor Inelfte Ijij 3icf) berbonben acOt tot öe Oeiligmaftinge/ 300 berbinbt Ijem daartoe de liefbe. ^gt;e bejbinbte» nilt;5fe 1 na a lit Ijet IjuUieltjfi/en baatom ijï beselbe geene boortoaajbe ban [jet l^erbond. ©it ban be boortnaarben.
ui.BOR- XXI. (©etaijle öe ï)oog|jeib/öciligljeib/regtbaarbig^eib en betaaarfjeib ge Chns- (gufjg niet toelaten/bat 43ob met ben ^onbaat al^ jonbaar Ijanbele/soo Jjet noobig bat e? een Borge en Middelaar m^frfjen Beide fttnam/ bie alleé/ teat e? in öen teeg taaji/ taegname. ©ese ^ojge öe Simmamiël/
Je-
358
Van het Verbond der Genade. 359
Jezus Christus, taaaracljtig iöob en men^cfj/en al^oa fiEiöe pa^trjen eben na. 3In jtjn öeibe natutEii bEreeniob/oin 45oö met ben menfcljetE bereenigen. ftaat fitj «öab boor ben menfctje in/ J|ij neemt alle be jon ben be? uitbe^ltorenen op stjne reUeninge/ aipof ;e jelf gebaan jjabbe/en (laar e? baoj in am be fctiulb te betalen/en heeft ook hare zonden in zijn ligchaam gedragen op het hout, 1 Petri 11:24. ftelr l^etn in/om üoor be iiitbr,'Uorriieii be llPft te balb:ciigcn/en (leeft aalt door zijne gehoorzaamheid haar tot regtvaardigen gesteld , Rom. V:19. l^ij ftdat ooti amp;13 ben menfclje/ om jno te fyieUen/ baor 43oö in/ en belfcengt bat a5ob jijne beloften/in bit iDerbonb beloofb/ jal boen j'tanb Ijouben/eu jlrjft baarop al^ ^estamentmalJer/in Iniené boob liet ^Testament an» beibjcRelijfl ié. Want waar een Testament is, daar is het noodzakelijk dat de dood des Testamentmakers tusschen kome, want een Testament is vast in de dooden, Hehr. IX; 16, 17. ©uis bjengt ï^ij bie tUiee/ 43oü en ben menfclie/ te ^amen/en brengt den zondaar tot God in ber^oeninge en b?ebe/l Petri 111:18. i^oe taenichriijli/Ijoe ba^t ia bit l^erbonti/in 't toelfie alle jtaare conöitiën op ben ^Sorge liggen/en alle segeningen op be 23onboenootcn ftomen boor ben ^©ibbelaar SJeïuei Cljjiptug/ in welken alle de beloften ja ende amen zijn ! 2 Cor. 1: 20.
XXII. ftomen tag tot be öefcljoubJinge ban be vorme en ïjet eigen» iv. vor-Irjiie wezen be^ ©erbonb?/'t Uielft bei'taat in be liiebe?;i)öfclje brluilli»
ginge; niet be gocberen/niet be bcballigi)cib/niet be liefbe/maalu een scho'bê-§uluelijft/maar be taebej5Öbfcf)e beüiilltginge aan malljanbcren berltiaarD; wiiagin. bit ip iebej fiehenb/al^ beibe partijen in be cunbinën bctoiiiigrn/joo ia ge' be bjebe tuéfcljen bie te boten in oorloge Inaien/gemaafn. 2oa i?'t oali Ijiej. ((Üot lilaarbe? begjip moet men beje bie; bingen aanmeiUen : l.^e aanprcfemeringc (J?gt;obé aan ben jonbaaj/ om Ijein in eL-n J?c?bonb op te nemen. 2. ©e aanloliHinge boo? Ijet aanbieben ban brie buo^brelige conbitiën. 3. ©e toeftemminge en be aanneminge ban bie aanbieöinge. 4. ï^et regt bat be 23onbgenoat uit fuacl)t ban bit opgerigre 15e?bonb bcrltjjjgt/om bie goeberen/ban ii?ob beloofb/üiaartoe Ijij nu gerrgngb ig/ boor ben gebebe in ben grloobe te behoeften. JCan be -iiibe 43U08 be Deluilliginge/toant C^ij bieöt ïjet, aan/en noobigt. SUIS be menfclje/ be boojlnaarben nu Inel bc?ftaanDe/ban Ijarte begeerenbe/en be taaar»
Ijeib ban aanbiebinge geloobenbe/ vctj ban alle anbcte bingen aftnenbt en sitfj alleen tot lïob ftee?t/ en aan C^em in bebaarbljeib/ taaarljeib en ijarteljjftljeib jtjne betailliginge tot bat 33erfaa;ib berftlaart/en sictj taarin aan ^ob in Clj^ijïtnis obergeeft/ 50a iö Ijet ©erbonb gemaaln/
en Ijet jal eeulnig baat blijben. (öelnfifitg ig Ijij/ bien (öaö be oagen Ijeeft geopenb/ ben Uiüle gebogen/ en tot jullt eene ernftige belDiili»
ginge geb^agt öc^ft; ^ij mag be?3cïtp?b sijn ban sijnen tegenlxioorbigen cn toeiiomenben geluftjaligen ftaat/ al ftomt Ijij in bele bcrbuigtetin' gen; taant 3ijn ftaat ig niet bagt op 3ijne geboeUgljcib of geioobe/ of
Vau het Verbond der Genade.
[jciliElOcib/nmar op bit ©crDonb. vDocl) bit {jcölin1 sicfj niet in te öcd» ben/üir bejc paften tnaaj ficfcljotilnEn/ cn in stdjidlirn öcininndijft e?' ftcnnen/ rn rbentuel nier ïjartciijft cn Inaarc-scljng in onbcrljanbclinge met a?ati in all)?igttii? getreben ,;r)n/en baarom nol{ bc crjftc Urudjten ban bit }3crboiib/ taellie i? bc bcranöcringe beg liactcn/ nooit beelactj* tig jijquot; gcUiorben. ^Docl) alic bie g^us Cf|?i?riig fticjcn/^em aanne-men/ oy Oem ^ien/naat E|rin nejlatioen/op ^em Inarijtrn om berge» tinge ber ^onCien/lircbe/ trooét rn lir.icljt tot hciligmaftingr boor l^em te ontUangrii/ bie gaan luaariijH in bit ©eröonb m/ al ip 't bat 51) uitbjuliHcinU bit l^erbonb cn PetbonbmaHcn/ bij gebjel! ban ftlaarbcc licl]t cn Ijanbleibingc/onöcr bat grborten niet in't ooge Ijcbbcn;'t lueilt rot beifterlnnge ban be Ijlfingeloobigen moet bi enen.
vein- XXIII. Het einde ban bit©c?bonb bient ooli sonbcrling aangcmejl't/ de , ver-mant l)ct geeft groote bri)iiioebio|jcib aan ben armen menfetje. ©ebiijle khi^'van J!?ob alleen boorlnaarben belooft/ en ban ben menfclje gecnc lucDcram ■vrüe Ge^- Eigcfit/ Vaat ban Ijet cinbe/toaarom (öob niet ben inenfclje een |0er» nadequot; bonb pprtgt? 3[ft antlnoorbe/ niet 51111 nut; taant Ino^bt cc niet talige?/bolmaaUtc? cn ijccjliific? boor; maar't i? aan ^ijnc sijbc open» barmge ban 5i)nc *!3enabe/ goebljeib/ tnysfjEib/regtbaarbigijeib yi magt/ cn aan bejtjbcbeg inenfcljen/om uit licfbc Ijcni tot be ^aligficio te brengen. 2-ict bit/Epii. 1:5, 6, Die ons tevoren verordineerd heeft tot aan-neminge tot kinderen, door Jezura Christum in Hemzelven, naar het welbehagen zijns willens 7 tot prijs der heerlijkheid zijner Genade , door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde. Kom. IX; 23, Opdat Hij zoude bekend maken den rijkdom zijner heerlijkheid over de vaten der barmher-tigheid, die Hij te voren bereid heeft tot heerlijkheid. Eph. 111:10, 11, Opdat nu door de Gemeente bekend gemaakt worde den overheden ende den niagten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods, naar het eeuwige voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christo Jezu onzen Heere.
gs bit Ijct cinbe/ luaartoe gt;egt;ob bit gjootc bie?It bec bcjlofifnigc fijj Voege ban een ©e?üanb Ronit uit te boeren/bne .;auöc bannier gaarne daartoe een boorbir?p tuillen 3tjn ? 2i)n Unj ncjgenp belitaaain toe/Inij 31311 ban nog bfbmaain/bat cene oneinbige ^eiiabe/bat ctne 43abbelijl{E cn alliquot;«5 obcjbiinnciibe goebljcib aan ong beUicjen Uiorbc. i©il gt;l3ob be ^ub ban cenen sonbaar 31)11/ en tuil l^ij Oen al^ ftinberen tot l)eerljjft-ïjcib leibcn/ 't oné ban niet lucl/ en l)cbüen tnjj ban gecnen g?onb genoeg/om met b^ijinaebigljeib ané in bat ©cjöonb in te laten/ en cn£i fcaartoe telliens biebcjom op te ngten ? IDelaan ban/ ig il3enabc te Dr« tnnscii Ijer cinbe (©ab^/ Iaat bat ban ooit nüi cinbe 51)11/ en aanbaaröt uit licfbc toe be bcjljcrjlnimigc ban 4?gt;obG; gjonte en b:ije ^cnabe bit ©cjbonb/cn iaat u tot bien cinbe 3alig inaHcn; bit bcoogenöc in Ijcc maliën ban Ijct JDerbonb bc^ljce^lijftt 45ob/ cn geeft be side cn filein» ïjeib/ én bjijmoeöigijeiö/ cn joete ftilte. yytv
360
.
Van het Verbond der Grenade. 361
XXIV. j^Tot filaarijc? fiennipfe ban bc nature br^ ©e:amp;onb^/ en bc^clfö fieminnelljftöcib/ bient ooft Ijet ftffctjoutofn ban üc eigenschappen beé-gcHAP-3Elf^. ^e3C sjjn én be^fcfjeiben/ ca uirncmenbe fieminnclgft.
1. iDit ï^ejbonb mccrcnbccig eenzijdig; taant lt;fgt;ob bcbenfit ^ct/Eenziilt;llg-lt;j5ob belooft be conbincn alleen/ gt;6ob geeft ben ^orge/ (60b boet beu ecjften aan5ocft/(6ob luejïtt fjet bieten/toillen en boen; baarom biorbt bootgaanó in bc ^rfjjifture rtejeob : Ik zal mijn Verbond oprigten. Ik
zal een Verbond maken. Ik zal ze brengen onder den band des Verbonds.
jtlSaar ombat tot bet mallen ban ren ©erbonb toeftemminpc ban bei-be partijen noob;aftclrjft be^eigcljt bJorbt/500 moet be menfefte 111 Ijet'
jelbe aan jijnen ïtant fietailligen/ en 500 bejre l)cr tweezijdig, van beide kanten.
2. ©it ijgt; een allentfialbe Genadeverbond. l^ier 31)11 gecne goebe lner= Genadig, fien/goebe geflalte be# ljarren/en goebe tniüe; geene aangenaamtjeib/
1 geenc mebeliibengtaaarbige elfenbigDeib/niet#/ niet# aan be ^tine bes men»
fcljen/'t tuelU lt;i3ob joube betnegen om tebenften op eene bejlopflnge/op t een J^e^bonb/om ce?st ban bes menfe^en ftant bebmgen te luorben 0111
» tjem te ^lpen; (i3ob Inil aScnabe betatjsen/ en be menfclje Vuil liet
/ alleé alleen uit oamp;enabe ontbangen. lt;J5ob ftoint boor al# Genadig, Exod.
XXXIV: 6. lt;!5n be menfclje ontvangt uit zijne volheid, ook Genade voor Genade, Joh. 1:16.
3. 't 3# een heilig ©erbonb; ïjeilig i# be ï^eere/ïjeilig t# be 4,Bib» Heilig c belaar/ ijrUig i# be bieg/ Inaarboor be 25Qnbgenooteii be betofien ber»
e ft^tjgen/ Ijeilig 3tjn alle be Beloften/ en ooft be ^Sonbgenootea toorben
geficiligb/joobat get alle# aan alle ftanten een Tjeilig ©eröonb i#. Luc. , I;72, Opdat Hij gedachtig ware zijns heiligen Verbonds.
e 4. 't 26# een heerlijk ^erbonb; be Qecrc ©ob üc3it alle Ijeejltjftfteib/neeiiyk.
:e be 4il5ibDelaar i# Ijeerlijft en met Ijeerlijfi^eib geftjoonb/ 't 3ijn tjooge
en Ijeetltjlie goebeten/bie beloofb toorben; cn 't t# 3011 beuling IjeejlnU [j boor ben mengcö/bat bic soabergeben Uiorbt/bat fjij een 25oi)ögenoot
ic ban aSob Inorbe/en bat boor ben toeg ban bit ^erbonb tot deheer-
ijj lijkheid Avordt geleid, Hebr. II : 10. ©ie# 3Cogc iebe? 25onbgenoot;
je Groote dingen heeft aan mij gedaan Hij, die magtig is, Luc. 1:49.
ie 5. 't 3# een welgeordineerd Verbond. 2 Sam. XXIH:5, Nogtans heeft Weigeor-
i- Hij mij een eeuwig Verbond gesteld, dat iu alles wel geordineerd is. ineei
itj 't ^a#t alle#/ begin/ mibben/ etnbe/ 30c op malftanberen/ en baar i# 3ulft
i# eene nette orbe in/bat aan alle Santen be beelbnlbige ton#f)eib/be 3ui«
?. bere regtbaarbiglieib/be onfiebenfieltjfie oo^bjieib/be ontoebe^ftaubelrjfte
tit niagt nitölinl't. ©at i# bat eeutoig boornemen om berfieerlijftt tebior»
lit ben in onuitbcnftelijfte i^enabe/ en bat bie te 3ien/ 3aligl)eib en ühjb»
iet feftap bejCngelen en ber menfeben ^oube 3rjn ; baarop fcljepc ojob ben
n, menfclje bolmaaftt ^cilift/en laat ben menfdie boor 3nn eigen taille l)et
Peröonb fijeften boor be 5onbe/ en brfluit 3e 30a alle onbe? öe 3onbe. [V. I. S3 ©-lat'
®aaroy flElr be tjrcrc een anbercn tncp üoor om salfg te toorbcn/naquot; in e lp ft/fl et ©crBonb ber dPenabe. ©e ïfeere Delooft ben ^orge/En Iaat ï^em boot be ceremoniën aföcelben / laat {fem op ben beftemben tijb Bcburen Iporben/en booc Igben boot be sonbe Detaïen; bcrljooot ï^em aan ?;tjne regtejOanb/ en ftelt alle^ in jtjiie panben. ïaat Ijet Cu» angf iiiun bejftonüioen / en tjeftt baarboor jtjne uitbe^ftorenen tot bit ©erbanb/en Iribt 5e booc bele opnicjfteliifte en taonbcrhjfte tacgen tot Ijecjlrjfiöfiö. ©11^ ië 't aflr^ taclaeo^biiirejb.
Liefelijk. 6. 't ig ren ©etbonb ban vrede en vriendschap. Jes. LIV: 10, Het Verbond mijnes vredes en zal niet wankelen. ï^ier: ban baan Romen be oiibf?liiige benamingen ban vriend en vriendinnc. 31a 't IJ? een oifensief en defensief ©rjbonb/bij gcljjbrinpfe gefpjoften. (l5ob jegt tot 2Cfi?afjam/ Gen. XII; 3 , Ik zal zegenen, die n zegenen , en vervloeken, die u vloekt. iEgt;e 33onbgnioot jegt birberom/Ps. CXIX:63, Ik ben een gezelle aller die U vreezen, ende dier, die uwe bevelen onderhouden. Ps. CXXXIX: 21, 22, Zoude ik niet haten , Heere, die U haten ? Ik haat ze met vol-komenen haat, tot vijanden zijn ze mij.
nu we- 7. 't een huwelijks-J^etbonb; gefijft man en broutot: in Irefbc )üks. ini,t nialftanberen be?bonben en cén jijn/300 naauln eene bereeniginge en ccnjieio fiumt e; ooft tupfcljen (0ob en Clj^iptué/aan bc tene jijbe/ en tupfejjen be 25anbgenDoten/aan be anbere jrj^e- Ezech. XVI: 8, Als Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, ende ziet, uwen tijd was de tijd der minne ; zoo breidde Ik mijn' vleugel over u uit, ende dekte uwe naaktheid; ja Ik zwoer u, ende kwam met u in een Verbond.... ende gij wierd mijne. Hoz. II: 18, Ik zal u Mij ondertrouwen. Jes. LIV: 5, Uw Maker is uw Man. Cjie^ ban ban bomen be onbejbnge benamingen ban Bruidegom en Bruid, en bat on-bfjlinge mijn. Zaeh XIII: 9, Ik zal zeggen, het is mijn volk, ende het zal zeggen, de Heere is mijn God. Hoogl. H: 16, Mijn Liefste is mijn, ende ik ben zijn. Eeuwig. 8. 't 3ji een eeuwigdurend ©erbonb. 't 3$ niet boot tien of ttuintig jaren/'t niet 300 lange men leeft / maac 't ijS een ©erbonb ^onbe? einbe. iPaatom tuorbt Ijet biftbnjlg genaamö een eeuwig Verbond. Jes. XXXI: 33, 34. 't ^ baarom bestendig, vast ende onverbrekelijk, ©it blt)ftt (a) Jes. LIV: 10, Het Verbond mijnes vredes en zal niet wankelen, (b) ï|et bloeit uit het voornemen, dat naar de verkiezinge is, dat vast blijft, Rom. IX; 11. (c) 't Jfji gegjonb op Fjet ©rjbonb bez beilopfin' gé en ben raab br^ b^ebejj/ 't tuelft onberö^eftehjlt ij?. Ps. LXXXIX : 35, Ik en zal mijn Verbond niet ontheiligen, (d) 't 3CÖ bebeptigb in ben boob bcsl (CeptamcntmaUe^. Een Testament is vast in de dooden, Hebr. IX: 17. (e)'t lïugt op be Inaarpeib en tronlne 43ob^. Ps. CXLVI:6, Die trouwe houdt in der eeuwigheid, (f) 't 3$ beftjac^t'gb boo^ ben eeb (6ob{». Hebr. VI: 17, God willende den erfgenamen der helofteuisse overvloede-lijker bewijzen de onveranderlijkheid zijnes raads, is met een' eed daar tnsschen gekomen. v©it jtjn be eigenfe^appen.
362
Van het Verbond der Genade. 3G3
■» giet tocö tieje eigenfcöappcn en goebanigfjeben beje? ©ejfionbg met
t aanbacfit in. 3?'t niet aan alle ïtanten taanbe^ltjfl en öeininneltjft ? iBie
J ftan jicö VDcbe?ljoubeii om jicft niet tejjlonb met a! jtjn I)a?te in bat JDe?-
i 6onb in tc laren ? i©ic ban be 25onbgenooten fpringt niet op ban b;eugbc
» obrj ;oo g:ootCEnegt;aIigF|cib/enruptniet^oete(i)fi in gt;0ob boo? üit©e^üonb?
t XXV. 5l!an bit ©e:amp;anb ^ïn ooit zegelen geljccljt tot bcrjeftccinge ban vu. ze-
t br^elfié bagtigijcib aan be ^Sanbgenooten. ^eje jetten fjun jege! op Tiet GELEN'-
J^rrbonb niet/ taant ^ij bcluben niets ; maat ombat ^aö alleen belooft/ t 500 betegelt ©iï ftet ooft alleen. (0nbe? be oube Debieninge üiarcn 25e»
e fngbeni^fe en 't iPafclja regelen/ en onbe? be nieutae öebicninge üe Ijei^
f lige 33oop cn Ijet jjeilig SCbonbmaaf. a5ab lui! ben menfcöe eejgt öcrei»
/ ben om bejittec te 3ijn ban be eeutoige jaligljeib uit bic brije a5enabe/
;. en Icibt ïjem boo? bete Inonbejltjftc Uicgen/ al^ SfsracI in be tnoeptgne/
r tic ban ben fjcmcl fcljijnen af tc gaan. 4En opbat l)i) op ben toeg niet
: öeslnijfte/ 30a geeft be ^eerc f(em jcgelen. 1. (0pbar Ijij be beloofbe goc» Dcrzeiver
beren telften^ üiebc^oin in gebackte ft?ijgc/ en bic biep in.iie/ en baarop kra(:llt-jïe^ooge. 2. Opdat Ijij tellitenö fnacljtige? berflerftt uiorbe in F|et ge» i. ïoobc/cn be?5eHe?b 5tj ban be getai^ljeib be? öeloften aan Oem gebaan.
e 3. ©pbat ïji) telftené ben boorfmaaft ft?tjgc ban bc Ijcmelfctjc gacberen/
/ en bc ft?acöt eenigjinis fmafte. 4. Opbat [ig tclften^ be2tDaftfte?b taorbc
3 om gemoebigb bc tuerelb te bejlatcn/ tegen 3tjne amp;egcc?löft|)eben te ft?ö'
r bcn/5ijn fijui^ op 3ic0 te nemen/cn boor tnelboen eerc en fjcc^lijfttjeib
a te socifen. moet men bc ^aqamenten geamp;?uiftcn/ en niet in ö^r
;. gebjuift 3elbc/ in bat gcbanc luejft rusten; maar baajin aan be eenc
n 3t)bc 3ien al£ in een afBeelbfti {)ct lijben cn fte?ben ban ben ^laibbe-
laar 5fE3u^ Cljji^tu^/cn aan be anbere 3t)bc baaruit 5icn be onbejbje-ïtelijftljeib ban alle bc beïoften in bit ©ejamp;onb beloofb.
1. XXVI. 1é)ujS fiebben toij u boorgeftclb bc boortjcffelijftljeib beé 30cr- Oorzaken,
3 öonbé be? gt;6enabe ; taie^oubc grenen lupt Fjcbbcn om ban fjctseibe een
? 25onbgcnoot te 5511? l©ic scgt op alle be3cn niet Amen, 't ié ban ben nétver-
gt;. ^eere gefcjjieb/ en 'r i$ toonbcjlgft in on^c oogen ? Cn nogtané binbt nniot
t men beien bic niet taillen. ©e ^eerc Sfeju^ be?lDonbe?bc rfem obe? be lu°a'1quot;'
1. ongeloobigfjeib be? ^aben/ 30a 3nllen sief) met mtj bE?taQnbcren allen/
it bic bit ©erbonb in 5ijne ÖEe?'ö'famp;Eiö fiennen / en aan bc anbere 3tjbB
jien/ ï)oc beien bat geenen lugt aan O^elbc Ijebbcn/ en niet ingaan; », men 33! benften Ijoe ig get mogeltjfi! en mg b?agen taelfte bc oor3afien
b baarban 3ijn ? ^ft anttaoorbc :
: 1. Onkunde, bat men niet ftent baf 6egee?t men niet; beien me?Ren Onkunde,
e niet op/toat Ijet p?ebiftcn bebuibt/taat bc?ftonbigb tno?bt/cn 300 men
ï. ïlEt aI Cfnig3in^ l)00?t/'ncn blijft er niet op flaan/men boet gcene inoeite
om be saftc tot in ben g?onb tc be?ftaan/en baa?am blijft fjet gun bec ,r borgen; anberen befcljoutoen fjet maa? om te tuetcn/ cn baarban tc ftnn»
ncn fp?efien/ om be acljting ban be?tïanbig te 31)11 tc beftomen. iPué t g-, 2 acöt
r*
3G4 Van het Verbond der Genade.
acljt men be boortrcffelöfiÖEiö j^erbonb^ nl^ tnat brcemti^/ taaat' S
Ongeloof 2. 'Ongeloof, jltkn gooct be jaïten/ men acöt je al^ goeb en Beminne- i
ïtjft/maar men Vueet niet of Ijet be laaa?l)Eib tg; al bujft men get niet {
lje?Vne?pen al? anluaar|ieib/ men gelooft niet öat inenfcf)en bie jahen jou- i
ben fiunnen beelactjttg tuoröen/ en in julften ftaat ^ouöen fnmnen fiomen ; t
bie»? laten 3e be jaften (taan en jien cc ban af/ en Ijet taoojb bej pjebi» 1
fiimje boet f|un geen nut/ ombat Ijet met fjet gcloobe niet becmengb ijj. l
Luste- 3. Lustelooze luiheid. Jltëen jiet ict^/men Uiilbe üicl bat men ^ft hab^ t
loosheui. jjg . iriaa? tie öegeejte ban een' lulaacb/bie niet toejften toil/'t tg j
ïjet malen en benften ban een fialfflapenbe/bie met be begeerte in fïaap i
balt/ en tegeltjfi begeerten en lucjiisaamljeben bejiicgt; baarom biiïgen jg i
e? ooft geen beel aan; men binbt op socRen/ en anbcjönier. Spr. 11:4, 5 , 1 Zoo gij ze zoekt als zilver, ende naspeurt als verborgene schatten , dan zult gij de vreeze des Heeren verstaan, ende zult de kennisse Gods vinden. JlSaac be» • 1
?.cn ig alle taejl! te beel/toilbe l)et ban ban jellie fiomen/ ban joube men get 1
nog aan jicO laten boen ; maa? 300 te onbe?5oefien/tc Bibben/ te taorjlelen om te gclooben/en boo? ben geloobe get aan te g?tjpen/en 3icg baatin ftcebg lie3ig te l)ouben/bat ig gun te stoaa? een taecfi/'t ig gun be pijn niet toaa?b. Aardsche 4. Aardsche bekommernissen, i^elen gebben e? tael lugt aan/ en stjn fom-nferaTa- tÖ0? betoogen om in te gaan/ maar be tegenfpoeben/ be oberg?oote besig-sen. geben/be bjeese ban nog ccnp gebreft te gebben/be bElJominecenbe gebacg» ten en obejleggingen nemen get ga^te taeg/enboen gun begoebebetoegin-gen met eene sucgt berlaten ; bit stjn be boojnen/ bie get goebe saab bec» ftibtien/ cn get garte Bestaaren/en ben menfege in 3ijn' flaat boen bltjbcn. Begeer- 5. Begeerlijkheden des vleesches. ifgt;e3e souben toel lugt gEamp;ben aan be diswee^ got'bcrcn beg Kgt;erbonbg in 3icg5elben aangeme^ïit/ maar in be omftan» scies. biggeben/ bat 3e ban gunne eerlpe/ gunne profgtcliifte/ gunne becmalie» Ipe sonben souben moeten migfen/bie gaten/bie Bcil^ijaen/ban Bega» gen gun be goeberen begJ^ecBonbg niet; get tegentooocbige tg te 30ct/ get bleefcgelgbe ig te be^mafielyft/baarom ftiesen 3c bit met bec öaab/ en laten get gcegtelljbe baac; fiunnen 3e anbcjg niet in ben gemel fto» men/ patiëntie/ bc jonbe ftan men niet laten/ toil men niet laten/ bat ftaat bast/ get ga ban 300 get mag.
Verkeer- 6. Verkeerde inbeeldingen. Joelen gebBen ftennigfe ban be toaargeben/ dingen061quot; 3'En aaH a1^ ÖeE?1Öf£ equot; Beminnelgft/en acgten 5eec geluamp;5alig begenen/ ° quot; bie QSoubgenooten 3Öquot;;3Ö Begeben 3icg tot be 'ïfejlte/3tj sgn uittoenbig a5ob5bienitig/3ij toacgten sicg boor be g:obe befmettingen ban bc toerelb; en 300 acgten 35 3icg 25anbgenooten/fcgoon 30 (a) be intoenbige toaacljetb niet bennen/en be 3aften in gunne geegteltjfte nature niet üefegoutoen/ en ben 23orge ban bit ©etbonb niet bierBaat in gunne gatten acgten/ en alleen Beminnen, (b) ^cgoon 31J ban be alliantiën en ©e^bonben/in toelfte 30 ban nature ?tjn/met toerctb en gun bleegcg niet afi'taan/bie niet bec
B?c»
Van het Verbond der Genade. 365
brcïten/En bieüoor ïju»nen btjanb ntet atl)ten/cn babelijft al^ bijanlien Ijanbcïen/ maar iiitarnbig met l)unne gencgcnijeöen en liefbe nog Uer-Ecnigö fiïijbEn. (c) ^cljoon 55 met öen 'SSojge ban bit ©ejöonb/ en met ben jjob beg ©ejfaonb^ gcene onbe?{)anbeling? Ijebben/ om met harte en tongein J)et ©eröonö te trcben/maat alleen be bclafren befctioutncii als» beminneliift. (d) ^chaoii ^ij Uielteb^eaen jgn/al hebben 5B be be.vttinge en het geboet niet ban be goeberen be^e?» ©eibonbé/fcljoan 5e afgcicljeiben en berre ban (©ob leben/ fetjoan ^e geene t)filigl)eiö jjebben/ maat in be aa^öe en in 3icl),:5i'lben/en in intaenbige jonben leben/met ljun Tjarte/geCiacl)rfn/ genegcnljeben en Beoogingen niet bobrn naa; J5oö/ maar in !jct ligcljame#
lijfte en sienlijfte jijn. ©cie bingen ^ijn in alle taare ^unbgenoaten/en betaijle jij niet jijn in be toaan- en tijbgcloobigen/ ;oa moeiten seobertuigb toorOrn/bat 3e siclj tot nog toe met iialfcfte oberleggingcn bcbjogrn habbcn.
XXVII 050 öie obertuigb jijt/ bat gij nog in bit ©erbonb niet ^ijt Dbcrgegaan/hoojt ren^ naar mij/en laat u betoegen om booc jjet obe?'
gaan in bit ©erbonb een taaar 2?atibgrnoot te tuorben.
1. 2amp;uiten bit ©erbonb ip niet ban ellenDc. «Sob i*S u een bertaornbe Opwek. Jftegter/ gij Ij^öt geen beeï aan ben 25orgc en aan 5tjne bulljeib/ gij Ijebt om geen bcel aan eene eenige belofte/maar alle bjeigementen/alle oorbeelen verbond liggen op u/alle^/taat gij in be metelb geniet/Ijoopt utoe 5011 ben maar
op/ en berjluaan uto oocbeel/ en be eeutaige berboemeniéfe ^al nine erbe Jieweegr. 5ijn. Igiet bit/Eph. II: 11, 12, Daarom gedenkt... dat gij in dien tijd waart i-zonder Christo, vervreemd van het burgerschap Israels, eude vreemdelingen van de Verbonden der belofte, geene hope hebbende, ende zonder Godin de wereld. i©ojbt tod) eenö üiahlie?/ftomt eeng tot ujelben/fch^ilit en beeft/ en laat be fch?!li be^ l^eeren u betaegen tot f)et gdoobe/ blieüt ban ben toehomenben toorn boor ingaan in bit ©rebebe^bonb.
2. 21[n bit ©erbonb alle gaiigfjeio/ gaat eenjS terugge/ rpamineert 2. alle be beloften ban bit ©erbonö boben boorgeftelb/ eu 3irt of et nog ietg i^/bat gij e? bij begeejt/en 50a niet/gelgft er niets aan ontbirefu/
500 omljelpt het toclj/ en geeft ben ^eere be Ijanö ; 'tió maar builuj-heib/bat gij 3ult beclaten/'t ij? maar een 3\iiare last/öien gij afleggen 5ult/'t ié een Ijaröe en tu^eeöe meester/ bien gij be biengt snit opleggen ;
en ter contrarie/'t i^ 45ab/met Voien gij in breoc en brienbfehap itilr leben/'t i^ en Hel liclit/liefbe/brolijliheib en 3iiibere hf'''ShE'0/'t toelft be ^Sonbgenooten boor nu en boor eeutaig 3ullen genieten; tuat ftaat gtj ban te bjalen/ftomt/neemt refolutie en ftapt obej.
3. 05ij Inojbt ban 03ob selben aangesocljt/ ïjij ftomt u boo? en rorpt u/ 3. taenbt u naar jEij en tuorbt fiehouben ; i^tj 3onb snnen eigenen gone/en boor bien fpjeefit %ij tot u; 3ult gij naar 03ob ban niet hooren ? Zult gij
u affteeren ban bien/bie ban ben hemel i? ? ©e J^eere 3enbt 5ijne öiena-ren/ en tegentaoorbig mg/ tot u ; toat maften 3e een tue^ft/ h0^ bibben 5e u/ tuat geamp;juiften 5c gactfijefienbe öe'taeegreüenen / ja tranen/ om u
366 Van het Verbond der Genade.
te loMen tot bit ©erfionb! Cilicbe/ Iaat u todj Betaegcn/ Iaat u tocQ s
met vl5oti Persoenen. Cöoröt ban oliEElnoniiBn baoc licfbcöjang/eh boar d alle be getifben be? KEceraren tot a3ob boor u.
4. 4. ©e fjeere jal uiemanö licrftooten/bie maar m taaar^ctb boot b
tu? tot ï^cm ftumt/al Ijfbt gij nu 500 bele jaren beje Ucienöetijfte aan» S
fiubinge ongeljoorsaam getnerét/ al is uUj gefjeele IcUen tot nog toe 3
nietgi anbrj^ ban jonbe gctner^t/al 31)n rj giutoclen beö^ebcn/ al 5Öt b
gtj een boobilage?/een oUcrfjjeclöer en |)oercrrocr/ren bief/een la^teraa? b
en leugenaar tor op bejen ttjfi toe getuec^t/50a gij maar uüie 3onöeii n
ïient/ üiaatlnft öeroulu Ijcbt/ en Uiaarlijli lii^t Ijrüt aan bit 5©eramp;anb b
in alle beg^clf? bcelcn/en aan ben iïïotge, om alleen boor Cjem bie goe» ^
beren beelacl)tig tetaoröen; 31]t niet moebcioeiS/baar i^ Ijoye be3en aan- Ij
gaanbe/ liomt maar; luant be CJeere 3al 3eftejlijfl u niet Uerftooten/ ei
maa? aannemen/ taant ©ij Tjeeft tiet ge3egb; 3ict alle be beloften/ en b
onörr anberen/ Joh. VI: 37 , Die tot Mij komt, en zal Ik geenszins uitwerpen. ir
Verma- XXVIII. Cn gij/bic ii toaatlnU in öit J^crbonb Ijebt ingiiatt-n/ 't tuelft b
voorde- 80 ftpmiEii liunt uit Ijctgene tatj § XXVI, 6 ge3egö Rebben. 1. ©ejölijbt en a genen, bennaafit 11 in uta bcel aan alle be goeocren/ en ober be basitigticben ban
eegaan1' ^1'1 ^erbonö/ fcljoon gij er nog 300 UceI niet ban geniet alö gij toel begeert/ bi
zün. 0i) ju't betalle^in bolle matE nog eené genieten. 2. jBcrfit (öob nu ge- k
burig aan 3oobanig al«i £|ij in bit i^ejbonb nu i^/en Ijanbelt met ©em al^ ti
een Spanbgcnoot/ genabiglijft ban Cfem aangenomen/ gebjuiftt ootmorbige fc
brijmoebigl)eib om met i^em te berlicercn/bibt in geloobe om genot ban bie l]i
goeberen/ be^taacöt 3e met liib3aaml)eib/ en beslaat u allrjiné ap tjem/ 1'
lie?t?uiitafnbe bat ©ij (jet tael 3al maliën. 3. il?anbclt nu taaarbig ben w
dtuangelio/ gelijfi l)et renen ^Donögenoot betaamt/ 3iet niet om naaj utae G
oiibe b^ifnöen/ be taerelö en al taat baarin i0/be;loocl)cnc be bleefdjelijlie €
begfEjliilitjcben/5ijt ljemclgctigr3inb/uta taanöel 5!j in ben Ijrmct/laat Ie
uta l'Ct)t licljten onbe? be menfct)cn/ opöat 3ij jien bat een Uoojtrcffeltjftec b;
geeiét in u i^ ban in Ijen/ t?acl)t naar nebiigBeib/ sacljtmofbigljeiO/ bij» ni
anben lief te hebben/ jjanbclt beiftanöig in ben opreaten taeg/en 5tjt bi
Jjeilig/ gelijft ©ij/ bie u in 3ijn Bejbonb fieeft aangenomen/ Ijcilig i^. Ö'
4. JDanbrlt in be lirföe en b?ebc met be 23ünögcnootcn/laat be taerelb jien/ Bi
bat gij één {jarte CI) ééne siele 3ijt/ En taellt Door utaen booggang alle an- bt
bete 23onbgEnaoten op/opbat be liefbe ban belrn tot nialftanberen een buur li] inaüe en meDe aanjleUe bie buiten 31311. 5. BejljEc^lijlit a5ob obe; bit gjoote
toe^lt/öoEt naarfligljnb om bE boimaaUtljeöen a5ob^/bie 3icf) in bit ©e?» 6'
bonb cpooen/niet alleen te noemen/ maar biep in tE jien/ sooöat utae 3iele ^
3ic0 be?iic3e in be^taonberingE/En utae tonge lop taojbe/om te bejtionbigen ^ be bi-ugöen De^genrn/bie 11 uit öe buisteniisfe get?ofiften Ijeeft tor 3ijn taan»
be:baa2 licljt. Danket den Heere, roept zijnen name aan , maakt zijne daden
bekend onder de volkeren, vermeldt dat zijn naam verhoogd is, Psalmzingt den za
Heere, waat Hij heeft heerlijke dingen gedaan, zulks zij bekend op den gan- tu
schen
Van het Verbond der Genaden 367
schen aardbodem. Juicht ende zingt vrolijk gij inwoonderesse van Sion , want de Heilige Israels is groot in 't midden van u , Jes. XII: 4—6.
XXIX. giffen? üit IPrrlionö Ijibbcn Intj tliicE brartcn rc firanttaoor^'tver-öpn. ÜPe rerfte Urage : Wanneer dil Verbond der Genade begonnen is ? ©r 13 Socinianen en öc Remonstranten, öie |ict met Ijen in öc^en Ijouüeii/fdjoan met0Dn quot; 3ij De narurE ban |iec il£gt;trtianö bet èenabE niEt tEgt berftaan/5rog?n/Adam-bat öEt ^ öagen De? lt;0. (C. üiEt OEtaeEgr/En fcljoon 313 toEftaan
bat aan IjEn bEftenb grmaatu bat e^ EEiip: eeu ^aligniaftEr 3oiiöe ftu»
inen/En bat rt eeng eeu J^rrbonb bfjtöenaöe soiiöe opgEriflt toorbEn/ bat 31) nogtan^ bat niEt JjEbbEn ofö^ü/ oeeiie 25unbgEiiootEn ban bic ©rrbonb 3t)n getoErpt/qeeue beloftEn ban eeuVD'gE 3aligl)Eib ijebbEn gE'
Ijab/ eii boot ^Et gEloobE En 0°^^ 0P öfquot; tacfioinEnbEn ^aligmaliEt Ijct EEutnigE IcbEn niet l)EbÖEn bErU^EgEii/ maac uit (GEiiabE/ boor tjunne bcugbsaamjjEib. !)?ij 3Eg[[En/ fcljaan öc beöiEningE 3rer bErfcljeibiMi ié fn beiöe be ^EgtamEntEn/ bat nogtans bat3ElfbE ©erbonb/ ten op^igte ban 3ijn taE3En/3ooïBii gelneEist ig in fjet (D. (^T./bEgpiniEn niEtSCoain/
al? lirt nu ij* in Ijec iPit blijlit :
XXX. 1. üjEt ié tErftonb na brn bal af opgErigt in ftct ^arabii^/in Bewijs 1. be bElufte/Gen. 111:15, Dat zelve Qaab brr broulnE) zal u QlangE) den ^5en-III: kop vermorselen. ©it 3aab bEr bjonltiE be CjEEre ^eju^/ UiEllte 30iibEj toeboEii be? man? uit be ^iïïaagb jKaria gcamp;orEn i^/ jjoebanig gEEn men»
fclje gctDEEgt ip/nocl) jiin 5al. Cn Cl^ipru^ atlEEn en niemanb anbrrö lietft be buibei/ben Uop bfrinorfElb/grlrift Dlijlit: Hebr. II:
14, Opdat Hij door den dood te niete doen zoude dengenen, die het geweld des doods badde, dat is den duivel. Joh. 111:8, Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zoude. Cljjigtnp/ |)et 5aaö bEC bjoulne/ 3U(leiibe ben buibel ben ftup bermorfe» ïen/ taojbt bier belaofö/ en bat op te mejftEn ip/ bij ItiEge ban eene be» bjEiginge/en bat aan be flange; 't ij? niet tot Jtöam en lt;!5lia ge^egb/
maar alleen ten aanrioore ban ; toaaruit blijftt/ bat fjEt ^Eröonb brj (ÖEiiabe niEt ip opgErigt met SCbam en Cba en in Ijni niEt alle f)unne naftomeiingen/gflnït Ijct i^Ejbonb be? UPejfien met fjenVna^op»
gerigt; maar SCbam en Cba be^E bElofte rjoorenbe/ moeptEn bEn beloof' ben galigmaliE? tot üunne bejtroaptinge aanneniEn bou? 5iclj3Elben/ ge»
lijft baarna ieöe? gelcobige beöe/'tlDEjft in be bolgenbe rebe 3al filijftrn.
XXXI. 2. ïjet Cuangelium/'t Uielft i# bE aanbiEbinge ban bit Bewijs2. fionb/ié sootnel in liet 0?. (C. brjftonbigb/ aljé in IjEt J®. (£. 2'Et bit^611,1115 Gal. Hl: 8 , De Schrift te voren ziende dat God de Heidenen uit den geloove
zonde regtvaardigen , heeft te voren aan Abraham het Euangelium verkondigd, zeggende: In u zullen alle de volkeren gezegend worden. 31quot; l'/bat ij«/ in utuen 3aÖe/ 't tOElfte ijï Cljjigtu^/ vs. 16, Hij en zegt niet: ende den zaden, als van velen, maar als van één, ende uwen zade, welke is Christus. ©e3cDlpE boobfcljap geloofbe SCbjaljam/niet boo? be ï^eibenen/bie
nog
368 Van het Verbond der Genade,
nog fiomcn cn grioobcn souben/ maat boot jfcfocïlJEn; ÖÖ B**0 e? toe9. te mittigöefti uir/ namElijft/ be reotbaarbiamafttnge/ toclfie een b?ö brjhlateii ban fctjulb en ft?affe/en een inningen tn ftet regt ten eeutai-gen Itben. IKiet bit/ Gen. XV : 6, Ende hij geloofde, misfit niet brn förere/ maar in den Heere, ende Hü rekende bet hein tot geregtigheid. Jac. 11:23, Ende Abraham geloofde God, ende het is hem tot regtvaardig-heid gerekend, ende hij is een vriend Gods genaamd geweest.
3?at öit niet eene rytraojDinaire pjibilcgie gcluecgt aan 2C6?af)ain alleen/bat ïjem l)et Cuanocliiim bejlionbifib toictbf/maat bat l)cr;rlfbc ooft aan be ïlfjfte besS (0. ;C. gelpelrjil gcfc!)iEb ip/ bltiftt uit Hebr. IV: 2, Want ook ons is het Euangelium verkondigd, gelijk als haar. JJrt luarbt ong Ue^lionöigb/ oybat bnj Ijet aannemen jouben tot onsen nutte/ 500 öan ooit tot tjunnen nutte; en bat beien baaruit geene nuttigljeib berlne» gen/to a ^ niet ombat Ijet Ijun niet aangrboben inas^ maar ombat yi f)et öoo? ben grloobe niet aannamen. Maar het woord der predikinge en dede haar geen nut, dewijle het met den geloove niet vermengden was in degenen , die bet gehoord hebben. 2Joa ban ClJJigtué in Ijet €gt;. (C. boor ijet €uangeiiuni i|é berftonbigb en aangeöoben/ en een ieber bejpligr \naö baarboo? 111 Cl3?iptii? te grlooben tot regtbaarbigmaUinge/gclijU SCbja» ï)ain bebe/300 ié ban Fiet ©p?Emiib be; iJBenabe in ïjet lt;0. geüircpr. Hebr.XI: 2iet bit ooft in jKoseé/ liebr. XI: 24, 26, Door het geloove heeft 24, 26. Mozes... achtende de versmaadbeid Christi meerderen rijkdom te zijn , dan de schatten in Egyple, want hij zag op de vergeldinge des loons. .4150-fteube Cfijiptu^/ geloofbe in Cljristuis/ adjtte Clui^tup bieröaa?/ fiaboe Ijet ooge op be beloften boo? kapittel telt een
geljeel regi^te; op ban geloobigen in Ijet lt;0. (5£. en tnat nuttigfjeib jij beelaciing biicjben booj Ijrt pefoobe in Cl)ji?tuö.
Bewijs 3. XXXII. 3. ©r !]5arge ban öet©e?bonb lna^ in Ijet lt;0. 31.«quot; be5elfbcfi?acf)t vTTT-8 m Ijet j®. @r./ bieis i^ het ^nöonb baar oott gelnecst joolnel al^i nu. ' ' ^.iet bit/ Hebr. XIII: 8, Jezus Christus is gisteren ende heden dezelfde ende in der eeuwigheid, ©oor heden liiojbt aangelncjen be tegentooocbige tijb/ boor in eeuwigheid be toeltomenbe/ boor gisteren be boojlebene ti)b. iDe apostel segt niet blooteitïii bat Cl)?iptu^ luag/ i? en sün saf; maar Ijn 5CÖt bat djiiptup altgb dezelfde gebjeept \$t tot be^oeninge/ tot bejtjoo^tinge en Ijnipe/ en bat men baatom niet öestnnften moet in berb^uliUinge. ©oor gisteren ftan men niet berftaan ben Itjb eUen boo? Jpaulu^/ ben tflb lian Clj^iptus tuanoelinge op aarbe ; tuant 't ié baarblnUelrift/ bat be 5CpopteI be geloobigen tot (lanöuastigljeib opüieftt / belmjle Cl)?i?tu0 ban alle tijben/ soobja baar eene Ïïfjfte getnee^t i^/ en 50a lange al^ et eene Öerlic 5al 5Ön/ be^elfbe gett2oubic 'èaligmaltec gebieeist; joobat gisteren ip be quot;tijb boot €l)?ietugi sijn in ben nieefcf)e/be tijb beji lt;0. (lt;!r./'t tuelft ooit baaruit öltjftt/ bat Cl)?ipti!é ge^egb Vno?bt ban be gionblegginge bet toe' relb gefïagt te Jljn. ^iet Openb. XIII :8, Welker namen nieten zijn ge-
schre-
I
Van het Verbond der Genade. ü69
schreven in 't boek des levens , des Lams dat geslaclitet is , van de grond-legginge der wereld. (De VuaoJöen van de grondlegginge der wereld mogen niet öoo? obfjfp^inginge gcbocflb Uiaröen bij welker namen niet geschreven en zijn in 't boek des levens , baar ig gccnc nootnaUc ban teruggc te fppiiigen/ en nooit liia:bt Cljjistiiö janbe^ ccnigc ögboeginge of öe-fcfjjijbinge gejegb gefïagt te 51311/ en baarbij/ tnbicn men be tuoorben aljoa opnam/ taelfte? namen niet 51)11 gcfclj^eben in 't borft öe^j (ebens: bes aCainjj ban be g:onbiegijinge bej tncrelb/ 500 bbjft ftet bast/bar c?
ban be gjanblegginge be; inecelb een ^5ocif bias/ in 't bic!fte be namen ban be geloobigni gcfclj^tbcn tnareri/ en bat bat 25oriJ InaS bi-rï quot;JEams/ bat i|g/ban €l)?i?tU5i/ en ütj gebolg Cf|?iptuïi önoo bio?bt aangeme^bt af^ in ft;acljt baaj trgenbioojbig/ bebnii nicmanb in 5:111 23ae!; gcfclj^e»
lien ban toorben ban boojbe ïuacfjt ban 5ijncn boob boor flagtingp. .iïïaac 't ig cenboubig en blaaj/ bat men be Inoojben boege 500 a!^ be ^{joscct ;e gclrnrgb Ijeeft/ des Lams dat geslagtet is, van de grondlegginge der wereld.
iiEaa? Ijoe is Ctl?istup ban bien tijb af al geflagt ï l©ant be^yoatei fdjijnt bit tegen te fpjeben/ Hebr. IX:267 Anders badde Hij dikmaals moeten lijden van de grondlegginge der wereld af.
Antw. (De Stpostel toont/ bat be boob ban Ct)2iétii*j maa; eenj? moeér gefcljieben/ en bat bie réne offt-janbe fijacijtiij Ina^ ban be g:onblegginge öer luecclb/ rn 500 öebegtigt Ijij inaclitig bat bic écne boab ban Cij^is-tité toen aiioo bracljtig tóaö/ alsof ^ij én in tien tijb/cn ban bien ti)b af babelijfi geleben tjabbe/ cn 500 brbegtigt Ijij bat Clj:istij^ gistecen rn Qcben be5elfbc i$. Cljnstn^ iö ban Inii baöelijü niet geflagt ban bc gjonblegginge ber bierelb/ maac in r?:ac!jr/in bt-offi^anbe/en öe giioa-bigen geïoofben ban bien tijb af in Cjcm boo? be offejanben/luaa^tn 51]
sagen ben boob ban ben toeliomenben Saligmalie;/ en namen bien bno: ben gelonbe tot regtbaarbigmafnnge Kan. a3clij!? in3£0ei/ Hebr.XI:4,
Door het geloovc beeft Abel eene meerdere offerhande Gode geofferd dan Kaïn, door welk hij getuigenisse bekomen beeft, dat bij regtvaardig was.
SCbel offc^bc/ SUbel cffejbc in geloobe/ JEbel bc^aagbe vöaö/ C-£amp;cl tuag regtliaarbig; bit alies 5egt onluebejfpjeiklijfi/ Dat ?£amp;ii 5tcij Clj:iötu^
in 5mic Dffe;anbc bectegenlnoorbigbe.
XXXUI. 4. ©e gcloobigen in Jjer O. (QT. ïjabbrn alle be geeptdgfte R^wjis i. goebcren De^f 6 rn a b c - b e: ü o n b / bie? ïjabben 5c lj?t ©c^amp;onb ïeibe 50olncl J'l i!0Vste-al? torj in fjet J5. (a) 45ob tna^ fiun «©ob en bun jamp;sbct/ Exod. XX: 2, uj^'goo Ik ben de Heerc uw God. Jcs. XLI:10, Ik beu nw God. Jes. XLIV; 8, dercn-Doch .nu, Heerc, Gij zijt onze Vader. .Ier. 111:4, Zult gij niet van nn af tot Mij roepen, mijn Vader? (b) gij ftabben bejgebinge ber sonben. Ps. LXV; 4, Maar onze overtrcdlnge, die verzoent Gij. Ps. XXXII: 5, Ende Gij vergaaft de ongeregtigheid mijner zonden, (c) Sij ïjabben ben geest bej aaimeminge tot binbeuen. Rom.lX:4, quot;Welker is de aanneminge tot kinderen. 2 Cor. IV ; 13, Dewijle wij nu denzelven Geest des geloofs hebben.
I. SCaa Ps.
I
I
I
Van het Verbond der Genade.
Ps. CXLIII: 10; Uw goede Geest geleide mij ia een effen land. (d) fiabben ben brcbe öc? confclentte met t!5oö. Ps. IV;8, Gij hebt vreugde in mijn harte gegeven. Ps. LXII; 2, Immers is mijne ziele stil tot God. (e.) 2jj tjabbcn een fihibejltjfien omgang nier Ps. CXXXIX: 18, Worde ik wakker, zoo ben ik nog bij U. Ps. LXXIII: 28, 't Is mij goed nabij God te wezen, (f) gij Inaren ücr jjciligmaftinge beelacljtig. Ps.CXIX;97, Hoe lief hebbe ik uwe wet! Zij is mijne betrachtinge den ganschen dag. (g) 12ij gingen na ben boob in bc saligljeiö. ©aa? habben 3e het ooge cp/Hebr. XI; 10, Hij verwaebtede de Stad, die fundamenten heeft. Vs. 16, Maarzij zijn begeerig naar een beter, dat is, naar het hemelsche. ij?ie bejlficgcii ^e/ Hand. XV : 11, Maar wij gelooven door de genade des Heeren Jezus Christi zalig te worden op zulken wijze, als ook zij.
vDe SCpodtel fp^eelit Ij ie? niet ban be ^eibcnen/ en ooff soubc be Saligtaorbinge be? Cjeibenen niet boarftellcn Uoec be? ^foben saligtuo?» öinge/ maar l)ij fpjeeftt ban be baöeren/ bie Ijet juft niet ftonben b?a* gen/ en etienlnel boo? ben geloaUc jadg raiejben/ baatuir Euengt f)t) in/ bat jij ooii bao? ben geïaoüe en ntet quot;boo? be nie?rien ber ceremaniëfe ilFgt;et be 5a(igl)eiD lie?\i)acljteben/ en baaruit conclubeert fjij/ bat men ban ooft be heibellen nfet moeste nooö^aften fiefneben te Inorben/om öe üt»ct be? ceremoniën te onbc?ljouben. ïlit aïlc be^e büjl'it/ bat be geloobigen be^ (0. bc goeberen bej? ^enabe-becüonb^ ï;eamp;öcii genoten/bie^ï l^ö-
ben 5e bic ï^e?amp;onb jelbe gefjab/ en 51)11 ^Bonbgenooten gebietst in bat* jeifbe ©e?Bonb met on^/ Ijebamp;enbc allen beselfbe ger^teïnfie fpijse gegeten/ en benselfben gce^telrjften branft gcb?onïten. 1 Cor. X: 3, 4. tj^aa?* om noemt be SCpogtel be §[ootifcOc natie/ Kinderen der Propheten ende des Verbonds, hetwelke God met onze Vaderen opgerigt heeft, zeggende tot Abraham ; ende in uwen zade zullen alle geslachten der aarde gezegend worden , Hand. Hl; 25.
Tagenw.i XXXIV. Tegenw. 1. ^n 't lt;0. {C. ïjebbcn 5c be beloften niet bc?fi?e» gen. Hebr. XI: 13, De beloften niet verkregen hebbende.
Antw. Antw. ©e beloften/ op bjelfie be SCpo^tef Ijiec sier ban Cf)?tptufï in ben bleefdje/ brnluell-ien 51'] ban berre Ijebben gesien/ geioofb en omlielsb.
Tegenw.2 ïegenw. 2. Hebr. VH: 19, De Wet en heeft geen ding volmaakt.
Antw. Autw. ©e ceremoniële iDetten/ ban Inelite be SCpogtei fp?eeEtt/ïjab» ben be ft?ac{)c ban bolboeninge niet/ maar taesen op C|)?i?jtuó en taa-ren 31500 be aanleibinge tot eene betere Ijope; boor Ijet geionbe in eenen toebomenben .iKepfiaé biaren 55 in ÏJem bolmaaftt/ Col. II: 13.
Tegenw. 3 Tegenw. 3. Hebr. IX : 8, Dat de weg des Heiligdoms nog niet openbaar gemaakt en was, zoo lange de eerste Tabernakel nog stand had.
Antw. Antw. aUj?i?tHé be bieg/ Joh. XIV: 6. Ct3?igtii^ Ijeeft ben bieg tot (!3üö en tot Ce fjeerlijlifjeib ingetoiib boor Ijet boo?!')angftl/ bat i$/ boor 3ijn blecfJcO/ Hebr. X: 19,20. ©e teli^t segt/ bat Clj?i|tu^ babeïijlf Ijet rantfoen nog niet ijabbe öetaalb cn be jaligijeib boor besijncn beclnoc
370
Van het Verbond der Genade.
ben/ soolange be ccretnoniën nog flanti fjabben ; maar toen bat gcfcljieb tuaé/ toen IjaDbcn jij nitgebtcub. ©e 3egr niet/ bat niemanb
in bien njb in ben Ijcinel gefiatnen i§/ bat ^uden partijen jedicn niet bur'oen jeggen/ dEnoclj/ (Cüap/ Jiau^eg/ SL'amp;jaljam/ SLïaali en ^facoö gouden öm amp;efi?affen. ©e SCpa^te! 5cgt ooif Diet/ bat be Vüeg naar ben jjenieï nog niet öefienb tuap; tnant baat gcleolie / Ijctpe en liefüe i^/ baa? ftent men ben Ineg; maar i)\j segt/bat Cljjiêtup jeif nog in ben Ulcefclje niet lnap orfiomen/ bic boen sonbe/ bat bc gcljeele tabernaiïcl-bienjst niet fionbe te luege ürengen/ namelijfi/ jaliginaften.
XXXV. Tegemv. 4. 2 Tim. I : 10. ÏDe 2l!po^teï jpgt / bat CljriétuëTegenw.4 het leven ende de onverderfelijkheid aan bet licht gebragt heeft door het Euangelium. iDie^ tnaö er nocij licljt/noct) ieben boor CD^ietu^ üom|te in ben bleefdje.
Ant\y. ©e tefiöt ^egt Inel/bat fjet Cr)?i?tu^ i?/bie ö^t leUeh en be Aniw. nnbejbrifeltjliijeiö aan 't lidjf geamp;^agt Iji-cft; maa^ liö jegt niet/ bat Cf):iptuü bat alleen met jijne liomrte gebaan heeft/en niet boo? 3ijnE ftomfte. üSty {jcbüen boben getocnb/ bat Cl)?i^tnp/ bie gisteren en ï}c= ben bejelfbe i$/ Ijet ooft in liet O. gebaan Ijceft; ïnant ooü bun ij? tjet «Euangelium bejftonbigb. 433aar be teliót (jeeft tjet aogeopben t^ay ban openöaringe/ en op be openbaringe aan be l^eibenen/ baa? Jjet te buren aan 3|sraËÏ alleen gefcfjiebbe/ gelijft blijftt uit |]et bolgenbe/ b. 11, Waartoe ik gesteld ben een Prediker, ende een Apostel, ende eeu Leeraar der Heidenen, ©it toont beSCposteluitbjurifteïijft/Eph. 111:5, 6,8, Welke iu andere eeuwen den kinderen der meuschen niet en is bekend gemaakt, gelijk ze nu is geopenbaard... namelijk, dat'de Heidenen zijn medeërfgenamen... Mij, dc allerminste van alle de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de Heidenen te verkondigen den onnaspeurlij-ken rijkdom Christi. ©110 ié ooi! te Uejjlaan be piaatfe/Eom. XVI: 25,
Naar de opeubaringe der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, vs. 26, Maar nu geopenbaard is, ende door de pro-phetische Schriften, naar het bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid desgeloofs, onder alle de Heidenen bekend is gemaakt. J^ierutt ölijfït bat be tegenftellinge niet i«j tusfcDen {jet (0. (£. en 415. lt;amp;. ten cip;igte ban be openbaringen beg toegö tut jaligljeib/maar tUGfcijen bc3Ioob*
fetje natie / bie toen be openbaringen alleen fjabben / en tu^fcfjen be ^eibenen/ bie bejelbe nu ooïï tjcbbcn.
XXXVL Tegenw. 5. Hebr. XI: 39, 40, Deze allen hebben door het ge-Tegenw.5 loove getuigenisse gehad, en hebben de beloften niet verkregen. Alzoo God wat beters over ons voorzien hadde, opdat zij zonder ons niet en zouden volmaakt worden. Stlsniebe/ 1 Petri 1:12, Denwelken geopenbaard is, dat zij niet haar zeiven, maar ons bedienden deze dingen, llit beje telt^ten bljjlit/ bat 3!) in Ijet be.ic gocberen niet Ijeübcn geijab.
Antw. ©e tefi^ten [pjefien nab^uUbelijft ban be iiomjle ban CDj'^tn^ A.iit»r.
SCaa 2 in
371
372 Van het Verbond der Genade,
ui ben UfccfrijE / eh 'c i$ openöaac bat 5ij in öunncn tijb bc beloften uiec ijetilkn bejf^Epcn. Sn berftonbigbEn bat Ctjjist-u^ EEng ftomen 50U/ maar bat sy in Ijiinnen tijti bie nier berluacljaeii; in bien oyjigte öc» bienbrn 51) niet sicfjsellien bejE bingen/maar ons/bie na be liumile ban CÖjistup Icben/en be Ije^uullnige ban bie belafce jien en geniEten. 35n ;ua genieten tui) betere bingen ban 51]/biejoobeel beter üjn/al? be bsr» bnüinge beter is ban be beloften. ïjiernit bltjlit/ bar be teüstEn niet fp?E-iien ban be genietinBE ban be goebErEn bEg =ée2bonb^/bie 31) soobjcl beeï» •aetjtig toaren aï? tnjj/ ge In F? getoonb is/ni be Apostel in ben teftót ^elf bat aan'iaij^t/ al? tjl! 3egt: opdat zij zonder ons niet en zouden volmaakt worden. 'Sou b!ie:brn 313 ban bolaiaalit/ buclj niet booj be tDEjftEn be^ tuet/ maar boo^ Cljiiétus/ luïcii? fiomfte 50 in be beloften fjaöben/ en Unj in bc bejbullnioE Ij ebbe 11/ en 30a Uiojöen sg niet boor EEne anberc oorsafie üg ban'blij/maar biij en 511 Oaor benseiföen 23a;ge; maar ten opsigte ban be bebeelinge ié fiet ÜSieutae (Cejötament beter ban bet lt;ÖnDe.
XXXVII. ï2?e ibieebe bjage 15: Of God behalve hel Verbond der Genade een ander en idlerlijk Verbond, 'l zij in het Oude Teslamenl of in hel Nieuwe, opgerirjt heefl ?
«aar is Cei* bitj op be^c bjage anttuoo^ben/ i^ ban nooben bon? te fh'lltn/ biat f(^quot;kUi' Lini Pejbonb i?. Cen nitltienbig iE)ejbonbig; (a) CetiE bej»
vèrbond. binbtEHipfe tugfcljcu 45ati En ben menfetje/ 't i^ een ©ejbonb ban b^ienö-?Iwin-n quot;-Ö3^ b«,n bereeniginge. (b) TDc partijen .;iin aan ben eenen fiar.t/ be fjei» verbond ''Oc 4?ob/ Uiipn^ oogeu 500 rein 31)11/bat j^ij {jet 60036 niet fian aan» i»- fcljonUien. Hab. I; 13. IDie geen lust {jeeft aan gubbeioopljeib/ 6ij biien be 60036 niit 301 berfteeren/boo? teieng oogen be oi^innigen niet suilen be* ftaan/ bie alle luerfieré ber ongeregtigljEib jjaat/ bie be lEiigenfp^erier^ 3al bejboen/ bie ban ben man Degi ülorbs en bebjogs eenen g^utoel Ijeeft. Ps. V : 5—7. 3De anbere partije 3ijn oniJEbeejben/ UiiE? ftele i^ een geopenb ij^af; luie? tongen beb:og plegen/ onbe? luie? lippen flangenbenijn i^/ uielftej moiib bol ip ban berbloeliinge en bitterljeib/ op tuier biegen igi be?-liielingc en elienbigijeib; bie ben tneg beg brebeö niet bennen/en boor b;ic? oogen be breese a3obg niet ié. Êom. 111:13—18. Cn 31300 sijnbe en öïijbcnbe/ 31311 50 lEinöeren bes toorn#. Eph. II: 3. 45ii baten De# toorn# tot Ijet bejberf icebereib. Eom. IX : 22. ÜDe3e souben be partiien moEtEH 3ijn. (c) ï^e beloften 31311 alleen ligcljamelijUe segeniugen/ 't 313 't lanb Ïïanaan/t'f buiten Dat/ boet en bleeberen/gelö/lefifierntjen en be?ina-ütiijbljcben in bc3e biertlb. (d) ©e conbitie ip uitteenbige geljocrsaam' lieib/ 313 3oubcn liolftaan met be toet ber tien geboben/ rn be? cerfinonien uittoenbig te onberljouben; en nu met berbgaan/ belijbeiiigfe be# geloof# te ooen/ be facramenten te gebjuiften/ en bit alle# maar uiterlijft/ 3onöcr 't Ijarte baarbij te ïjebben. (e) iDit ©e?6oub 50U geenen jl^ibbe» Liar Uebben/maar 't 3Qubc onmibbelbanr tusfcljcn a5oa en ben nienfctje iijn. (f) lt;Dit soiibe in 't (0ube (SCeatameiit IjEt nationaal J^E^bonb 31311
met
i niet SCöraijamp saab affccn Dpgcriot/ftetsonbcmibocuamp;felbigi^Eianb
/ 5|)n/om bc ra'cstflijl'ic bienst in bc bageti bc? C» af ie ficetbcn. (!5n
» in liet 53. C^. sauöc l'jcr jijn om reiiE uitUicnbige ïieMic te maliën. iDit
i gejEgbe iiidcc f)rt uitlnenbiijc 33c:üonb uicmaftcii/ tuant men ficlc liet
i in n-iturc liejfdjeiben l^an l.jet 5©c:bonb brj JDe^licn/ en ooll in nature
onbe?fcfjeiben ban het ©cjbDiib bc? oSenabe.
®£ié men bic uitUunbiije ï?gt;e;banö 50a ban nabij üesiet/ fcfjoon men ' niijfcliien niet gaarne Ijreft/bat men {jet 50a naautu beinjftc/500 ip be
t bjaoe/of er ccn uittuenbig ©ejbanb ijs? ^ammige ontiiennen tjet rn 'r.
!. 43. (C. maaj ftrllrn ijet in 't O. (C. 2ti!Dfre ftelien Ijet ooü in't 43-(C.
l* marien onbrjfcljeib tupfcijen rene uitwendige iulatinge in fjet j^ejbonis
e be? *!5enabe/cn tugfcljen een uitwendig Verbond. l©ij peggen/bat er in
alle tijben. soabanigen 5tjn/ bic jici) uitlucnbig inlaten in Ijet Perbonb be? e i£gt;cnabc/ en jict) maat uitluenbig/jonber toaa? geloobe en befieeringe/
onbej be 25onbgenooten onergeilijft bjagen/ maar jjnn uitluenbtg oebjrig e maalit geen uitlnenbig Pi\:bor.b; en vj3ob ié niet bat uitlnenbig geb^ag
, niet tebjeben/maa? jat be5uHien/bie ï}cm ïileijen met tjimnen manDe/
en üjem liegen met tjnnne tange/ ejrtraorbinair jljaffen. ©aar i^ ban t biel eene uitwendige inlatiuge in jjet JDe^üonb Der 45enabc/ maa: geen
uitwendig Verbond; 't ludü tnrj alötiö toonen.
XXXVIII. 1. 43iemanb beoogt sulli een JDr^bonb al^ Ijij sicïj tat be Niemand • ïlejiie begeeft/of ooit begeben Ijceft/boo? 't Uiellic {jij maa? eenige lig gp°0^iter.
=gt; cljamelijlie boojöeelcn jonDc hebben; maa? hij beoogt be jaligljeib. ©ie? lyk ver-
e jaube bat i3e?bonb 5onbe? 55onbgenooten yjn. .Öict bat be menfclje be 1)ond-
» iigcljaniEliifte goeberen met bemint/maa: inj ^ocüt 5e niet boo? yilU een
S =lDr?banb/{jij fient/ljij gelooft sulli een JDr?bcmb met/oofi is ben men»
fclje 5iill{ een ©erbonb niet boa?geftelb/Ijij Uio:bt er niet toe aangeïodje ti nocfi geloïit/om jicij baa?in re begeben/niet een tefïgt in {jet geljeele
/ l©oo?b iCgt;obö bient er toe. ©at öan niet aangebaben taoröt/ en bar
nieinanb beoogt/ ié oofi niet.
r XXXIX. 2. 't ïian met be ijeiltgfieib lt;j3obé niet üeftaan/bat lt;J5ob/bie't Kan
e ^oa rp/ al? to ij t^em te?!'tonb bcfclj?eben/ met ben mcnfclje/ bie 500 is/
^ als luij gem 300 quot;eben Ijebben boo?geftelb/een ban brienbfehap „i(.t be-
11 joube aangaan; 't li an met löobp nature niet obe?een fiomen/bat bijstaan,
ti beljagen .soube Ijebben aan uiterlijü tDe?fi jonber Ijarte. (i3ob eipdjt het
harte/ooii ban als £|tj ïianaan en anöere uitltienbige segeninge beloofbe. » Deut. VI: 5, 10, Zoo zult gij den Heere uwen God liefhebben, met uw gan-,
11 scbe harte, ende met uwe ganscbe ziele. Als liet dan geschied zal ziju, dat de
Heere uwe God u zal hebben ingebragt in dat land, enz. 4?ob b?rigt bieegfe» / li]li begenen/Dte {}em bienen sonbe? harte. Jes. XXIX: 13, 14', Daarom dat
gt; dit volk tot Mij nadert met zijnen monde, ende zij Mij met hare lippen eeren,
c doch haar harte verre van Mij doen... daarom ziet, Ik zal voorts wonderlijk
u bandelen met dit volk, wonderlijk en wouderbaarlijk, ©ie*! ftan {jet met «i3ob^
373
nature niet Dbe?ecnfiomen met cene uiterlijfie oc^co^aampcib tebjeben te jijn/en uft firacljt ban een 30E?bonti ban bjienöfcftap uitlncnbige 3e» Beningen te geben op eeue uittoenöigc gcljoo^aamrjciö. 43og bcröcr/ Ijoe lian Ijct met öc tnaaradjtigfifiö 43000 obtveenfoomen/ uitlncnbige bjienfcfcliap en intoenbipen en luaaraditigen Ijaat te tjefiben; uitprlijft te Segenen boi\: een i^ejbunb/en hiincnöig en toaa^acljtig te bejboeincn; uitUienbig een eigenbom in bjienbfcljap re ;ijn/cn intoenöigeu luaar» actjtig een bolif bej be^öolgenljeib te ^tjii? 2Cl^ inenfcljcn niet menfdjen 500 Ijanbelben/ en 300 l^ejöonben met malftanberen maalitrn/ janbc julH^ Dan be gobDeloo3cn niet be^foeib taojben ? l?e^re ^ij ban ban ben ^ïhnag-tige onregt! aïn 30a Ijet al met be nature j3obs obereen fionbe Hamen/ bat 't tod) niet lian/ 300 inas Ijet een JDe^bonb bej IPcjften/en bat on» bolmaalit; t)ct l]abbc tuerü tot eene conbine / en liijcljamefijfte üdofquot; ten. 4£u/ (öub ftan nut ben onmag'igen^anbaa^ geen Bejlianb bc: il^e?' ften oijrigten/ geiijft op 3ijnc plaat^ getoonö 3al InoiOen.
Uitvi. Uitvi. 43ua geeft beien/ ombat 5'ö 3idj nitluenbig lael geb:agen/ uit» tnenbige segeningen/ geliili te 3trn ip in 5tdiaamp; ben gobbeloo^ni lianing SCsraëiö. 1 Kon. XXI: 29, Hebt gij gezien, dat Achab zich vernedert voor mijn aangezigte ? Daarom, de wij ie bij zicii vernedert voor mijn aangezigte, zoo en zal Ik dat kwaad ia zijne dagen niet brengen.
Antw. Antw. 't Sa mat anbejs/of vi?ob boo; 3i)ne gemeene gocbïjeib aan gob» Èeloo^en bij Ijet een of liet anbej boojbal uitlncnbige tnelöaben geeft/ bat Vnn gaarne toeftaan; taant/ de Heere is aan allen goed, eude zijne barrabar-tigbeden zijn over alle zijne werken, Ps. CXLV : 9. lt;J5ii 't iö lüat ander? of Oftob 301150 boet boo; een uulnenbig J5ejbonb/ boor eene becbmüteni^fe met öe onbeUeerbeu en gobbelooien/om op een nitluenbig goeb gebjag ftun uittaenbige 3egeuingen te geben/bit ontftcnneii luij eniftis. 't tempel ban 2Cd]ab bient tot geen belnijó; luant be luelbabigljeib aan fjem op 31J11C uitluenbige bejneberinge gefdjiebbe niet uit fuadjt ban een nitluenbig ?E)c?bonb7lnaarober Ijie^ Ijet bejfcjjil i^/ en betoc3rn macate luo^öen/ maaj bie gefdjiebbe boo? be gemeene goebljeib en langmoebigOeib öob^. Dan was XL. 3. 3[iquot;bien 6ob een J^ejbaiib ban b;ienbfc[jap met onbelieerben fion' nietvquot;8 aangaan 3onbe; JiBibbelaar be,? be^oeninge/gelijft men Ijet ftelt/cn nóodenquot; ftellen moet/500 tna^ be 25o;ge3[[c3U0 (Jlö^iptusniet ban noaben/300 ftan-be men 5onöe? balboeninge aan be regtbaarbigljeib l3cbs 5alig luo^ben; luant Han a5ob 3onbe? Jï2ibbelaar bejbe;3oeninge een J5e?bonbban b:ienb-fdjap met eenen 3onbaar oprigten/om op uitbjenbige geaooj^aaml'jeib uitluenbige 3egeningen te geben/300 ftan *!3ob ooi? een ©cjüonü bansaligfjeib 3onbet ^iaibbeiaa? ber be^ocninge oprigten/ Delobenbe Ijet eeuuiige leben aan alle opregte gob^aligen. oïn ft au bat gefdjieben/ 50a ié Clj^igtuj» niet ban nooben/ 't Uan buiten £jcm gefdjieben. ©oc!j bit i'J onmogelrj!/ gelijl'! in Ijet bolgenbe ftapittel getaonb 3al luojben/ 50a ban ooö een sulft uit=gt; luenöig ©êtöanb; inaaruit meteen öüjfit/öat fjet üiijbcn ban een uit'
lUEIl'
374
Van het Verbond der Genade.
tDcnbig l^öonb öc taaa^efö tie? (Éterefojmee^be reïigte onbermfint/en partijen boet geeft.
XLI. 4. 3Ht J5c?öonb Ijeeft facjamenten of geenc; 300 geene/ ban 1^ Ilfieftfree-geen ©ejbonb ; taant 45ob ftecft nooit een !^e:lionb opgerigt sonber ;ege ^e^craquot; len. Soo eenige/ taelftc jiin 3c 5 ©e 55efni1benisfe en Ijet J^afcjiia in öct (D. (,C.men en' en be ©oop en 't SCbonbmaaï in Ijet .415. CC. ? 't Öan niet jijn; taant ban taaren bejeifbe jegelen jegclen ban tvnee in natnre besfcljeibcn Pejamp;on-öen/ bat ongenjinb i?. 'Cn beljalbe bat/be segclcn bc? J5enabt-bcjbaiib5»
gebben alfeen opiigte op ClU'Stu^/ en sfjn teeftenen en gegrien üan be rcgtbaarbigljcib brs geloof^. Kom. IV: 11. öDit ©rjbonb nu tjabbe ClJJié-tu^ niet tot een SJo^ge/ en Ijabbe geene geeptelijHe beloften/ nucl) regt» baarbigfjeib be^ geloofs!/ bie^ ^ijn bc jegelen geene faaamenten üan een uittaenbig ©e^bonb. Öicramp;n ftomt/ bat niemanb regt Ijeeft boo? sicö.^el'
ben be jegelen bes 6cnabc-13e?bünö^ te gebjuiften/ tenyj [jij een taare ge«
loobige 51)/ betaiii ftet jegelen ban be regtbaacbigmaliinge be^ gt'oof^ jijn. JÖn/ onbcftec?ben taojben geftelb taare leben te jijn ban f)et uitejlgfte ©ejbonb/ en ebentael Ijebben jij geen regt tot be fanamenten; 50a liunnen be fac?ainenten geen Regelen jijn ban bit uittaenbig }5ejbaub. Cu bien^'
Ijolgrns/ baar ié geen uittaenbig IPejbonb,
XLII. 5. ail taat men in Ijet uittaenbige üe^fionb |ïe(t/ in ïjet (©ena^ iietGena-be-be;bo;ib begrepen/ namelijïi uittaenbige geljaoj^aam^eib/ boel) boort» bonT'be-ïiomenbe uit en be^eemgb met be intaenblge fjeilige geftalce be^ Ijarten ; grijpt t}et ©e?bonb be? (éenabe Tjeeft ^ootael alle uittaenbige beloften tot ^alig- allU3-Ijcib noobig/ als be geestelijlie. ^iet i)et eejfte/ 1 Cor. VI: 20, Gij zijt dure gekocht; zoo verheerlijkt dan God in uw ligchaam, ende in uwen geest, welke Godes zijn. Eom. XII: 1, Ik bidde 11 dan, broeders, door de ontferminge Gods, dat gij uwe ligchamen stelt tot eene levende, heilige en Gode weibeha-gelijke off'erhande. 2iet ban t]et laatite ' Gen. XVII: 8, Ende Ik zal u en uwen zadc na n het land uwer vreemdelingschappen geven ; het geheele land Kanaan tot eeuwige bezittinge; ende Ik zal hen tot eenen God zijn. 1 Tim. IV:
8, Maar de Godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegen-woordigen, ende des toekomenden levens, ©etaijle '^an [jet JDcrbonD Der öe*
nabe ooU be^pligt tot ulttuenbige giijoo^aauiljeib/ en ooit uittaenbige üe»
loften Ijeeft/ 500 ip e; geen uittaenbig Pe^bonb ban tiooben/ en ^oo itan er uolt geen uittaenbig |Sgt;e:öonb ïijn/booj 't taelUe be jaften en gorberen/ in Qer l?r:lmnbbej (©enabe Beg:epen/5ouben geëiécljt en befoofb taorben.
XLIII. Uitvl. jlSen sa! jeggen/ alle be.^e rebenen Ijcbben geen lilem/uitvi. öetanl ijet uirejlijlie JDejbono Ijet lt;l5enabe-bej6onb boojonbejftelt/ en met ftet^elbe te jamen gaat. Antw. (a) ©it boet tot be salitemet/ betaijl bit Antw. IDejboub ban eene geljeeï anbere nature geftelb taorbt/ bie^ moet men het op jiclj jelbcn aanme^lien/ en 300 üü]ben alle be rebenen in bolle fnacljt.
(b) IDc onbefiee^ben/ fdjoon jij ,;ici) uittaenbig in fjet l^e^bcnb brr éenabe inlaten/ 30055)11 31) tocl) in Ijetselbeniet; maar in IjEt uittaenbig J^e^öonö
3QU.
375
Van het Verbond der Genade.
joubcn .;ij cigcnltjfte eu taarc (ebeinafcn jijn/ eh 50a jonbE? EEtifo op.vatc iji ban l)Et (öEnabc-bc^lioiib; 51J/ nirr sijnbe inare Ieöl'ii ban ijEt ©EJamp;onb be? % (Êicnabr/ eh 500 sonbe? aTl^i^tuö/ en sonbE? belofte/ tooröcn aefteib tot 't biare leben ban bit nitejlijlie ©e^amp;anb. 2oo fiomt ban l)et (öenabE i^ej»
bonb Fjie? in tjeene ccinftöeratir/ ijet rteeft er nietjj toe/ bat met Ijen een uit» gi Inenbig J^e^bonb opgerigt biorbt/ boorunbe^ftcilenbE Ijet 45eiiabe-©Ej' b bonb; dus is öe^e uiclilugt ftjacliteloop/ en ons betrnjs! tilnfr in Ikacljt. n
Tegen#.i XL1V. Tegenw. 1. JCn (jet lt;0. (C. inoepte be geljeele natie/ l)oofü bnor 01 góofo/ goblüoien en gobialigen/ ingaan; ;i) moeiten allen be facramenten b geüniilicn/ en yj allen toarrn ooH in bat ^rjbonb en gebruilnen be facja» 31 inenten/ en 31) ^Cuafien beien bat i^ejbonö ; öie^ tua^ baa? een uitlneii' ei big J^e^öonb in be geljeele nature ban Ijet J^e^üanb bej öenabe bejfdjEi' n ben ; luant bat is; alleen met be geloobigen opgetigt/ en bat ftan niet be^ ö^often tuorben. b
Antw. Antw. (a) i|et 3tgt;ejGonb bej (J3mabe i^ Eene onöeg^tjpelijfte genabe cn it iDelöaaö ^ob?; alis gt;i?ub bat iemanb aanbiebt/ ban lp tjet be uite^fle gob' 31 ïoDpijeiti bat te be^fiiiaben/ en te Ineigeren öaarin te gaan ; soobat een ii ieber/ bien Ijet (Ü-uangcIiiiin be:ftonblgb biojbt/berpligt i]S bat met eehe ij g?oote giaaghcib met al 3t)n ö'arte aan te nemen/ en 311:1) in Ijet J^ejamp;onb t' in te laten, ©at is Eene weitere en onbcttuistelijfte salie, ©iré i^ liet 31 moeten ingaan geen üeloij^ bat Fjet een uitejlijfi ©e^Bonb i^. (b)(!3oöloo= 1 g 3en/ berpligt tao^benbe in Ijet 3De:bonb br? i^enabe in te gaan/ mugteii § niet gobioo^ ülrjben ; lnant be belofte ban bit ©ejamp;onb bias oafi fjeiligma», a liinge/ liierioe moeiten 5E iupt Ijebben / en öe lust tot JjeiligmaUingc b moeste Ijen beluegen om in te gaan. '3CI^ iemanb ban goblonp ülerf/ bar o taas een ülrjft/ bat öij niet in taaarljeib met öob Ijanbelbe/ gelijli Dij ft berpligt bia^ te boen/ maar bat IjiJ alleen uitlnenbig in be bertooninue n boor be menfcljen inging/En bat Ijii geen taaar ^Soiibgenoot bia^. (c) ©e E facramenten moeiten 3e geB:uiftcn in ben geloobe/ inöien 31) 3e 300 niet gebjuifiten/ 300 te?gben 31) ben l^eere. Cen gobloose fjeeft geen regt tot Ijet grüjuiff be? facramenten/ noctj in 'r ó. lt;amp;. noci) in 't tJi5. C.; tot br 300banigen ^ept ^ab/ Ps. L : 5—17, Wat hebt gij mijne inzettingen ie vertellen? Ende neemt mijtr Verbond jn uwen monde? (d) üclljfi üe gobloo^en siclj maar in ben fcljijn inlaten/ alioo beibreften 3ij ijet ooit taeöerom/ en Ujben fdjipbreuUe ban ljun geloobe/ en toonen met ber baab/ bat 35 noclj lot noci} beel aan tjet iuoo?b ber beloften ftab' ben. f|tinne brenffe bias niet ten oj^igte ban een uittnenbig ©ej' öonb/ maar trn ny^igte ban Ijet ^ejbonb be; oSenabe/ in 't biellte 3(1 jiclj uitluenbig Ijabben ingelaten; Ijoebanig be inlatinge Inas/ 30Dba= uig biaé 00U Ijet bejörefien. gij becnietigben 300 beel alp in fjen taa^ * fiet J^epbonb be? OBenabe / boo: ïjrt te beranberen in een ©rjOonb ber DDerlien. (e) ^?ob IjabDe Tjet iDcrbonb niet be gci'jeclc natie/ in 't gemeen aangcmejiJt / oygerigt / maar niet met iebe? / Ijoofb bcoj
jjoofö/1
376
Van het Verbond der Genade,
.iifltc ftoofti/ ietie? mocgte boo,? jicBjclben toaarltjft boo? bsn geloobc in bat
ö öc; 35cj6anb ingaan. Ziet ban be nature beg 35ejamp;onb^ in Bet lt;0. (fST. in
ö toe 't ttoeebc beel.
ge?- . XLV. Tegenw. 2. 3In 't M. öeftaat be föe?fic uit toarc geloobi. Tegenw.a
i uit» gen en uit onüeRccrben/bie bao;gaan^ bcjre be meegten stjn. ^eon»
13e?' bclirerben sijn niet in get aSEnabeberbonb / en jijn ebcnluEl 23an!)aE»
nootEn/ biEpi stjn 5e in eeu uittaenbig ©ejamp;anb/ ten taelftEn opjigte baa?
linor ooft i«gt; eeue uittoenbige ïie^ftE/ en tsn bien opsigte bjo^ben öe ftinbEten
men bec oEloobigen ooft/ bic in hun optoa^fen toonen bat 3e gobbeloojen
u-ja- jtjn/heilig genaamb/l Cor. VII: 14, 't taelft niet anberg ftan jijn ban
neii= eehe l]eiiigl)Eib be^ uittoEnbigen ©ejamp;onb^. 2oo i^ er ban een jooba-
djei' nig ©erbonb.
Ue:» Antw. (a) ©e onïieftEcrben jijnin, en niet van be ïtejfte/stjn geene Aniw.
blare leben be ïïejfte uitmaftenbe / maa? BijlooperiS. 5ll[len / bie in
3e en ieinanbj? ï)u'^ 50quot;/50° baarom niet ban ö^t 5quot;'? en Fiuiggenoaten. ^ij
gob' jijn in be ftejfte boo? eene uittoenbige intatinge; en uittoenbige inlatinge
t een in f|et ©ejöonb be? 43Enabe maaftt geen uittoenbig ©erbonb. (b) ©aaj
cene i^ geene uittoenbige ïiejfte anbe?^ ban in opjigte ban be uittoenbige
joub t' samenftoinfte/ en niet ten opjigte ban be rebematen/ fttoabe bc?mengü
ftet ^tjnbe onbej be goebe. (c) ®e ftinberen bet geloobigen toojben Beiïig
Moo= genaamb/ niet ten opsigte ban een uittoenbig/maar ten op^igte ban
gten Ijet 45£nabeUe?bonb/ in 't toelfte sicg be oubejg/ 't jij toaarlijft/ 't 50 , alleen uittoenbig/Dcööcn ingelaten/en in öettoeïfte jij ooft öunne ftin»
inge beren tnogen ingebEn / gelijft 3e boen al^ jij 5e laten boopen; toant
/ bar ooft jij beoogen geen anbej ©eramp;onb/ ban boo? 't toelfte 35 en 0quot;quot;quot;^
t öó ftinberen souben 3alig tooiben. 33ti^ Ijcbben totj Ijet !tgt;e?üanb be? (öe-
inge uabe in alle omflanbigfjeben boo?gE|lelb/ toenfcöenbe bat een iegelijft
) amp;e er op be?liefbe/ en toaarlgfi in getselbe inging. AlIEN.
377
LICO? lOfÖ/
KA-
I.
378 Van de Voldoeninge
Van de Noodzakelijkheid der Voldoeninge door den Borge Jezus Christus.
Orde van SEn 5rt bDtige fiapittel öcïilamp;cn taij gerjanbclb ban =l5e?öanb bc? het voi- (gcaöe in jjct gemcEii; nu sullen Uit) Ijoojtgaan tot Ecnige 6|j.;onbc?' het einde Ijcben ban bnt ©rrbonb/name lijft: 1. ©an ben 23o?OP' 2. ©an be 25onb» desscs genooten/be föerlie. 3. ©an be tuegen/tDaarboo? be {Jrere be 25anbge» boeks' lioaten oberüirrnrit in Ijct ©rjüonb; Fioe i^ij f)en in Ïietscïbe befttert/ en f)ae ïjij Jjen quot;tot bat einbc/ namclijfi/ be FieerHjftfjEib brengt. Cer^'t jullcn biitj fpjcfifn ban ben ^So^gc bes ©c^bonb^. 't 3IÖ noobig bat bnj ban benselben toijblDopigec ^anbelen/ opbat men ï^em fiennenbe/ in Cfem op eene brrftanbigE bip^e mag gelooben. ©ocQ te bergeef^ ïjanbelt men ban ben 25ojge en be^jelfiS bejrigtinge/ 500 men niet fient be 43oob3aftclijf5lKiö öf? ©olboeninge. daarom sullen linj bie safie boojaf aan Fjet gemoeb blaar maften/al? eenejalie ban betjongilcaangelegenljeib. voldoe- I. (0m be nature ban be ©olboening toel te bejftaan/ moet men aan» ÜTvor^en/^ 5onöe/ ben ï3egter/!)Et luejlt be? berlogfinge. (a) De zoude onR(UiV001 fi?fngt ober ben meiifclje fcOulb/ tourne en |t?ajfc. Saï be sonbaar ber» zonde. jogt itiDjben/300 moet fjg ontflagen en be?lo?t tnorben ban be fcljiilb;
lt;!5ob moet bersoenb taojben/ en be jljaffc moet biarben gebjagen. (b) lïegter. De Eegter i§ èob/ bie bomt fticr boa? niet 300 seer alé ^clnilbijeer/ of al?i CJeer en berongelpte pattij/maar al? ïïegte?. oEcu fcljiilbljce? mag tuel fttaijtfcf|elbEn al^ l)ij tail / een peer en berongelijfite parti) mag ban sgn regt biel afftaan; bic b?i)F)eib fjceft be opperjle itegter aan ben menfdje gegeben; maar een regter mag niet afftaan ban be geregtigljeib / en alsoo niet ban Ijct ftjaffen be? mipbaben; boel] be manirrr/ ttjb/ plaatje/ faorte ban ftjaffe fjeeft söub in be bri)ljeib ban ben rtgter gelaten. j?Db nu be {joogfie ïiegter stjnbe/soo eipctjt sijneregt» baarbiggeib bat be mipbabiger graaft tao^be. (c) iljet be? ©ol»
bocniiige ié berfeïjeiben naa? be bc^fcljeibenfieib bcr fcfju'ö. 3Jn be Dol-boeninge be? gelbfcljulben bio?bt niet gesien op ben pc?foan/ bie fctjul» big ié/ maar alleen op be fcljulb/bie bolbaan toojbt met beselfbc fomma al^ be fcljulb taa?/ of bie ban boa? ben eerften fcljulbenaar/ of boo? eenen anber algt 23o?ge betaalb bia?bt/ bar raafit ben fcljuiDljeer niet / bie luo?bt bolbaan boo? be^elfbe femma/baar i$ ganpcfj geene tocgebinge. jlSaar in crimineele fdjulben/ bat ié migbaben/ ié Ijct anberg/ baar fian be fdjulb niet boor Ijetselfbe bolbaan tuo?ben/ maar baat i$ ft?affe ban nooöen tot ©olboeninge aan be geregtigljeib/ bie in Ijanben ban ben ïiegter ié. ©aar too?bt niet alleen gesien op be fctjulb/ maa? ooft
op
door deu Borge Jezus Christus.
op ben jjcjfaon/ die be fdjulb gemaafet geeft/oy ben mipbabigcr. 5l;l^
bic boo? een' 'iöojoe bolbaan ^oube tuojben/ 500 moet bjj be ©oibGeniiigc beo: blagen ban be fl?affe booj ben ^ojge oofj fiomen een liergebcn aan ben niiöbabige^. lt;De getcgtigljcib Ino^bt bolbaan/maar be ccgtec moet ben ^ojge tuillen toelaten/ aannemen/ en in Ijem be fcljnlb (traf-fen/ bar Dö bolgenjs jijn uiterfte regt niet [iel]ocfbe te boen/en moet aljoo bie ftjaffe ben misbabige? niet toerelienen/ fjem ontfieffen ban be fiijulö/ tootne en ftraffe/ bebujle bie obergebjiagt taa^ oy ben 25ojge.
ïtomt in be |tgt;olboeninge te jamen üarm!jartigl)eib en regtbaarbigljeib/ l^oiboeninge en bergebinge. i^ Ijet in Cljrigtu^.
II. C^et bioojb JDolboeninge )l:aa: luel met 500 be(e letteren in be Verschei-^cljiifture niet / maa? be salie selbe biojbt met bele anbere biooiben
lilaa: in be ^cïj^iftucc uitgebjufjt/ al? 133 kipper, verzoening doen,gen. Exod. XXX: 10. IDaar banbaan ftomt rantsoen, verzoendag, ma pada,
lossen, boo; een aequivalent, in be pfaatfe te geben. Exod. XIII : 13.
t.vtqoi' hi Iron, rantsoen, Matth. XX: 28, uvtI'Kvtqov anlilulron, rantsoen, 1 Tim. II :G, uTrolifrocoatg apolulrosis, verlossinge booj iaetalinge ban Ijet lo^giib cf rantfoen. Epb. 1:7, IXaauéi hilasmos, verzoeninge, ttagrjoiov hilaslerion, verzoeninge beo; l^olboeninge. Eom. 111:25. 5£lle bese luooj» ben bcteelienen/ uit ii;acl)t ban be gjonbtalen/ sul ft eene be?5oeninge/
3111ft eene be;Io?finge/ bie boo? Betalinge cn ©olboeninge gefcfjiebt.
III. ïiomenbe tot be safte jeïbe/ 50a sullen buj toonen bat J^olboe-Daartoe ninge abfolut nocbia té. ©etuijle be menfefje boo; be scmbe sief) niet al-^gen leen geöjagt geeft onbe; fcljnlb/ toocne en ftjaffe/ maar ooft boor Ijet niet'vatT straf-bolbjengen ban be bjet en Dbe;t;ebinge ban bejelbe Ijet regt tot tjet {fgheidi6' eeuUuge leben bedoren ljeeft/300 mogte F)ij booj Ijet bolboen/boo? pet blagen be? ftjaffe aKeen be?iopt b3o?ben ban be ft?affc/maat V)ij ft?ijgt baa?üoo? geen regt tot f)ct eeutuige leben/ belutjle bat alleen beloofb ij?
cp bolftomen bolürengen ban be biet; baarom i^ bij fjet b?agen ban be fl:affe ooft bolftoniene l)eiligljeib en bolörenginge ban be biet noobig. ^Doobsafteltjftljeib ban bese beibe stillen buj ieber op sicljselben toonen.
IV. 35?age : of tol het wcrjncmen van schuld en straffe van den zondaar 't Dragen ah sol ut noodiy is hel voldoen aan de regtvaardighcid Gods door hel dragen™^}9 van de verdiende straffe ? nooaig.
De Socinianen ontftennen get/lurj segg-quot; öat fjet bolfhefit noobig i»?/ bat aan be regtbaarbigljeib öob^ boo? be jonbe bolbaan tuorbt boor Ijet b?agcn ban be ft?affe/ soobat sonber beselbe geene bergebinge ban be sonbe te bc?toad)ten'ió/en bat niet alleen ten opsigte ban get öe-fluit en be Uiaarfteib (öobö/ maar ooft ten opsigte ban be nature/ be regtbaarbigljeib vjjob?/ soobat be sonbe niet ftan ongeil?aft laten, ©it blijftt uit bese bolgenbe rebenen : Bewijs 1.
1. 't 3J£j be nature ingefegapen/ bat (0ob \i / bat ïïegtec / Natm-e,in-bat be b3?eftenbc geregtiggeib ji^^ffe eigcamp;t. Eom. 1:32. ©at (J5ab bol'gedmut,
379
1
380 Van de Voldoeninge
gen^ bfen be sonben ©e Boeften be? ^eibenen/ bfe nfct toeten (g
oan bat ®obc natuurltjfi eigen i^/5|jn ïjier VjoI ban, Godheefi een wraak- ti
kleed. Zelden ontgaat, de schelm de straffe. God Reciter zijnde, wordt geen 1)
schuldige vrijgesproken. De straffe over de godloosen stelt mij gerust, en {i verontschuldigt God. (©ie ban JiKiléte ^eiben/Hand. XXVIII: 4, Deze meu-
sche is gewisselijk een doodslager, welken de wrake niet en laat leven. g
Slil toaji Ijet Ijun biu^te^bcj/Dat (j5ob sonöe? Jfc)olüocniiige be sonbe niet t
ftan be^geben/ 500 toonen 5e get nogtan^ met Ijnnne baben. Stj tail- t
ben nog altgb tuat boen tot ©olboeninge ban jonben/ 't 39 i
boo? jicBselben te pijnigen/'t 311 boot fieepten in gunne plaatfe te boa» i
ben/ 't 30 ietp anbejg op te offeren/ ja 31] offejben toel menfcften in i ï)uniie plaatje/en 3Ciben : dal, zij zelve schuldig zijnde, een geofferd beest
voor hen niet koude voldoen, dat de toorne Gods alleen door rnenschenbloed 2
gestild konde worden. SClle be3e jpjeuften en baben geben te Rennen/ bat r
3e ^objS tojeftenbe geregtigljeib ftenben / bat er iDoïöoeningc moeite t
3tjn/en bat ^ob eenen 23orge flonbe toelaten, ©ese reben taajbt 3cec r
be?jle?Ift alé men be .êdjjifturc baarbij 3iet. I
2. Gods V. 2. 't 25ïijrjt uit be eigenfcF|appen lt;ï5ob^/ natnelijfi (a) uit de regt- e a^heltr vaardigheid Gods. ^e geljccle ^cf^ift i?ï bol ban uitbjuftliingen ban
(fiSobgi regtbaarbioljeib/baarboo? niet alleen berjtaanbe/bat 45ob in 3ijne 3
nature en baben i^ regt/ Silltjft/ fietamelijfi/ maar rtgtbaarbig al^i ïjeg» r te?. *2iEt onber anbrren/ Gen. XVni:25, Zoude de Rigter der gansche . ï
aarde geen regt doen ? Ps. VII: 12, God is een regtvaardig Rigter. Ps. t
CX1X : 137 , Heere, Gij zijt regtvaardig, en elk een uwer oordeelen is 1
regt. JlSu tg 't beftenb/ bat regtbaarbigtjeib ban een' regte? in 3alje be^ 3 gerigt^ i^ eene bofmaafitF|cib/bie iebe? f)ft 3ijne geeft/ bie iebe? Tjan»
belt naa? bat öü i^/ben fc^u^bige be?boemt/bcn onjcljnlbige b?ijf|j?eeftt. £
een regte? op aarbe bat niet boet/ en Ijet contrarie boet/ bie ilt;S Q
(!3ob een gjutael/ Spr. XVII : 15. (öob nu Segte? 3ijnbe/ en 3ullenbe ï
alle menfcljen oorbeelen / 300 ftan ï^ij niet anbe?^ ban be?boemen of t
b?ijfp?eftfn. (ÖEljjfi bat öeibe in be ^cf^iftnre ban J5ob ge5egb taoibt. e
Marc. XVI: 16, Die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. Rom. f
VIII: 33, God is 't die regtvaardig maakt, ©e i|eb?eeutufc^e en 45?iefl« ï
fclje tooorben pnsn hitsdik, dixaihv , dikaioun, öeteeftenen nooit kwijt- 1
schelden, vergeven, maar alö regte? vrijspreken. Öieruit f)et sefte?/ ;
bat tJ3ob niemanb Ran regtbaarbigen/ bie niet regtbaarbig en b?ij igL 1
3?e?be?/ brtojjle lt;l3ob beien regtbaarbigt/ 30a 3ijn 3e ooft 3eRe? regt- j
iiaa?big. ©e?be?/ 3iillen 3e regtbaarbig too?ben/ baar 3e 3eRe?lijft tn 1
3iclj3Elben sonbig en be?boemElijft 3ijn/ 300 moet ban ce?^t gunne I
5onbe gekaft 3ijn/ en be i©et moet ee?pt balmaafttelijft geljoorsaainb !
3ijn/ toaarboo? 313 regtbaarbig stjn / en Beflaan ftunnen in öet regt» :
baarbig oo?beel a5ob^. ^00 filijfit ban ftlaar bat a3ob^ regtbaarbig» ]
Ijeib niet toelaat bat be 3onbe ongeft?aft filgft; ftaat men toe/ bat i
*J5ob
quot;I
door den Borge Jezus Christus. 381
ten djob Öegter i^/men moet toeftaan öat a5atiniet ïian nalaten ben jon*
ah- naar tc bEjboemen / en men moet toeflaan afifolute noobsaftfiijftljeib
een tan öe ©oibocnitige boor be sonbc boot fjet bjagtn Uan bc ftjaffe lioot en ' bie t^tj regtUaarbigt.
en- gtgt mfn/Dat 45ob^ rrgtbaarbigïjpib niet anbc^i^ban jijne fiiJlgFf» Uitvi.i.
en. geib/ rcgtljeib/ bat ip fieilig^tib tn jijne nature m baben/ en niet eene
liet torefienbe getegtigfjeib. llï anttnoajOe/bar Dat inaaj jecgenis/'t cun-Antw.
ail- tratie baar eben gcroonb ban vfiob^ regiliaarüigl)eib in Ijet gcritjte a^
30 ïïcgtr?/cn ooft/ig be rrgtbaarhigljeib èobé ;ijne fiülijftljeib en regt^rifi
oa» in jijne nature en baben/soo ban ooft a!? ïïegte? in ^et oorbcef/en bat
in i]g niet anbr?g öan nientanb te regtbaarbigen/ ban bie regtbaarbig i#.
eest S-egt men/ be rcgtbaajbigljcib ^obs 10 eene baab ban brijen tnille/ bie Uitvi 2.
'oed lt;J5ob oefenen mag of niet/en al.^oo ftjaffen of niet. 3tft antlnoojbe : ig be Antw.
bat regtbaarbigf)E]b 45obs/(J5obg ïiiliijftljcib en regtljeib in sijne nature en ba»
fte ben/gelijl! men ^cgnen toil/500 ^uube uit be^e ftellinge balgen/bat ^ob ooft
eec regt en billijft ftonbe ,;rin of niet/ regt tianbelen of niet; toant Qij ig en boet alle? bjijtaillig/bat lapterlijft ip. jüKaar inbien fêfj noubjafti'li)!? rrgt
3gt- en fiiltjjft i^ in nature en baben/ïooié Cji) tietooft als iSegte^ in (jet gerigte. jan Segt men/ inbien be tojeftenbe gcregtigljcib j3oDe natuurlnft/ en niet in Uitvi. 3.
Ühe 3Ön' bjijen toille toa?/ 500 moeet èob altijb en alle oogenbliftften ftjaffen/
eg» geltjft buu? altnb £i?anbt. 3ft anttooorbe: d5obiö niet gebtoongen regtbaat» Antw. ;che . big/ maar bjrjtaillig. ©^tjlnilliglieiben noob^aftelgftöeib of natuurlijft ft?ij»
Ps. ben niet. ÜDant bjijtoilligiieib ilt;j niet eene ebcnecnsljcib/ maar ban^eiftjcib/
1 is uit eigene bolmaaftte nature en öetaegingen. ©ie noobsaftelijft en bo!gcn«S
be^ jijne nature taejftt/ en baajtrij rebeltjft/ bie taret tijö en toijjc.
an* VI. (b) ©at be ©olboeninge boor be ^onbe boo: Ijrt blagen ban be ft:affc Gods hei-
jftt. abfoluut noobig i«j tot bes menfcljen berlosfinge/ ölijtit ooft uit be heiligheidllgll0ld-
gt; i^E 6ob^. 45ob i^ Ijeilip/ Cfij i? boo? jijne nature l^eilig/ be Ijeiligijeio 5tif.
nbe ©etotjle «Job boo? ^ijnc nature Ï3E'l'g i^/50a Ijaat {§!} boor sijne nature
of be jonbe. '©etoijle «i?ob oneinbig Ijeilig i^/30a Ijaat l^ii be jonbe ooft oti»
2bt. einbig/ meer ban een oEngel/ meer ban een jèob^alige/ bie maar een ftlein
om. fiiyje ban ïieiligljeib heeft. ©etoi}le(öob ban nature/en bat oneinbig'be
ieft» jonbe Ijaat/^oo ftan «ijob jicf) met batgene bat sonbig \$/ of bic jonbig i^/
rijt- niet bereenigen/ bat of bie niet licfljeööen; 300 ftan tjij anbc?^ niet booc
ïe?/ 3ijnE nature ban ben 3onbaaj ban ^em toegboen en br?ftooten/en bat m
ijj. eeultiiprjeib. ©at eeutaig be?ftooten ban renen 3onbaaj ié eene eeulnige
•gt- ft?affe.2 Thess. 1:9, Dewelke zuilen tot straffe lijden het eeuwig-verderf,
: in van het aangezigte des Heeren. ^Ca/ be natuurlijfte en be oneinbige l)ci»
nne ligljeib/ en baaruit bolgenbe fjaat tegen ben sonbaar/ ftan geen anbec
nnb gebolg Rebben/ ban ben 3onbaar ten niterfte te bebe^ben/en 31300 be
:gt» 3onbe en ben 3onbaac niet ongeftjaft te laten/ maa? te itjaffen. ©cse
]ig3 rebeneringe uit be nature ban geiligljeib/ 3onbE/ Ijaat/ i^ openbaar aan
bat ieöe? menfefje/bic reben geb?uiftenftan of tuil; en baarbij 3Egtbe^ei» l5ob 55Öamp; 3
1
Van de Noodzakelijkheid der Voldoeninge door den Borge Jezus Christus.
Orde van Sn Qrt bcrige ftapittcl BtfiBcn tng gdjanbclti ban ©e?Bonb bc? het voi- (genade in Ijct gemcEii; nu sullen tot) boojtgaan tot ecnigc fiij^onbc?» hetehide Ijcbrn ban bat JDframp;onb/namclijft: 1. ©an ben 25o?gp. 2. JDan br 25onti» (lezos gcncotcn/bE ïicrlic. 3. ©an be tacgen/tnaarboo? be ^rerc be ^onbgc boi;ks* nooten obertirciigt in l)ct ©ejöonb; Fioe l^ij in iietsclbe beiliert/ en ^oe ï)ö ÖEl1 *tDt cinbe/ namdijli/ be ficerlijftrjeib ücengt. «Ecrpt 3iillrn Uitj fpjrftcn lian ben 23o^gc bes ©e^öonb^. 't 3ÏÖ noobig bat tog ban bensElben tnijbloopigec Jjanbelen/ opbat men ^ein ftennenbe/ in l^cm cp eene brrftanbigc lup^e mag gelaoben. ^©dcF) ec bergeef^ ïianbeit men ban ben 25ojge cn bc?5c!f^ brjrigtinge/ 500 men niet fient tie ^oobsafiehjfificib be? ©olboeninge. (Daarom jullen linj bie jafte boojaf aan jjet gemoeb Ijlaar maften/a(g eene jafte ban beïjoogficaangelegenljeib. voldoe- I. (0m be natuve lian be ©olboening toel te bejftaan/ moet men aan» iiinge tnEjften/bc jonbe/ben jSegter/ljet InejU be? berlogfinge. (a) De zoude ond(O'V00r fijengt olier ben menfcljE fcfjufb/toorne en ft?affe. %al be jonbaar ber» zonde, jogt lciD?ben/300 moet f)g ontflagen en bejlo^t tnorben ban be fcljiilb;
(l5ob moet ber^oenb taojben/ En be |T:?affe moet taorben gebiagen. (b) Kegtor. De Regter i^ (Pob/ bie ftomt fticr boo? niet 300 seer a(^ ^cfjulbljeec/ of al^ fjeer en berongeïijfite partij/ maar a!^ ïïegte?. oEen fcljiilbljeE, mag tuêl ftttnjtfcrjelben al^ Ijij tail / ecn peer rn betongelijftte partij mag ban jijn regt biel afftaan; bie b?i)f)eib ijceft be oppcrfte Itegter aan ben menfclje gegeben; maar een regter mag niet afftaan ban be geregtigljc'0 / fn al3oa n'et: i3t'in Ür!: ft?affen be? mipbaben; bocf) be manierc/ tijb/ plaatfe/ foorte ban ft?affe ïjeeft 600 in be briiljeib ban ben rtgter gelaten. 4'ob mi be jjoogile ïiegter sijnbe/500 ei^cljr sijneregt^ baarbigfieib bat be migbabtger gcjl?aft biD:be. (c) ï}et Ine;ft be? Dol® boeiiinoe i^ berfefjriben naa? be bc?fc[je!benljeib ber fcfjnlb. 3;n be ©ol-boeiiinge be? gelbfcljulben bio?bt niet gesien op ben pc?foon/ bie fdjiil-big 10/maar alleen op be fdjulb/bie bolbaan bJo?bt met beseifbe fomma al^ be fcljulb biag/ of bie ban boo? ben eerften fdjulbenaar/ of boo? eenen anbet aljil 23o?ge betaalb bio?bt/ bat raaftt ben fcljulbljeer niet / bie bio?bt bulbaan boo? be^elfbe femma/baar i^ gangefj geene tocgebinge. jEaar in crimineele fdjulben/ bat ié mi^baben/ Ijct anberg/ baat ïtan be fcFiulb niet boor {jetselfbe boibaan bio?bEn/ maar baat jï?affe ban nooöen tot ©olboeninge aan be geregtigljeib/ bie in ïjanbEn ban ben èegter itf. tEDaar h30?bt niet aifcen gesien op bE fcljulb/ maa? ooft
(T
door deu Borge Jezus Christus. 379
op ben ycjfaon/ bie bc fcljulb gemaaïn geeft/op ben mi^babiocr. Sliló bie boa? ccn' ^ojge Uofbaati ;ouöe Vuajbcn/ 500 moet bij bc ©oibceningc beo: Det blagen ban öe jtjaffc booj ben 23o:ge ooit ftouien cen liergeUen aan ben miababige?. gctcgtigljeib Irto^bt bolbaan/ maar be regtee moet ben ^ojgc tuiüen toelaten/ aannemen/ en in öein be fdjulb (rraf-fen/ bat ï)i) bolgeng jijn uiterftc regt niet beljocfbc tc boen/en moet aljoo bic ftjaffc ben mijibabigc? niet toerelicnen/ ïjcin ontfieffen ban be fcljulb/toornc en ftraffe/bebnjle bie obergeb^agt toaji op ben 25ajge.
fiomt in be ©oïboeningc tc 5amen öarmljartigfjeib en regtbaarbigljeib/ JJoibcEninge en bergebinge. i*S Ijct in (Cljti^tu^.
II. {Jet bioojb ©olbocningc ilaat tnel met 500 be(e ïerteren in bevmehei-^cljiifturc niet / maa? bc salie jelbc biojbt niet beïe qiibcre luoo^ben „aaMn-' lilaa; in be ^cljjiftucc uitgcb^nflt/ al? 133 kipper, verzoening doen, gen. Exod. XXX: 10. ©aar banbaan fiomt rantsoen, verzoendag, ma pada,
lossen, boo? ccn aequivalent, in öe piaatfe te geben. Exod. XIII : 13.
Ivrnov lutron, rantsoen, Matth. XX : 28, uvriXvrnov anlilulron, rantsoen,
1 Tim. II :G, aTvohfTnoouii apolutrosis, verlossiuge booi betaling? ban Ijet iDSitclb of rantfoen. Epb. 1:7, ilaaiióg hilasmos, verzoeninge, ü.agrjniov hilasterion, verzoeninge beo? JDolbocninge. Hom. 111:25. 5Clle besc Uiooj» ben beteeljcnen/ uit li?acfjt ban be gjonbtalen/ sulfi ccne be?5ocningc/
5Ulfi eenc be?logfinge/ die boo? Betalingc rn l^olboeningc gefejjiebt.
III. ïiomenbe tot bc salie sellie/ 50a suilen Unj toonen bat J^olboe- Daartoe ningc alifolut nocbig iö. ©eluijle bc menfefje boo? be sonbe jic!) niet
leen geljjagt onbe? fdjulb/toorne en ftjaffe/maar ooft boor Ijct n^etyan', straf-
bolbjengen ban be tuet en obe?t?Ebinge ban Desclbc Ijct regt tot tjet [fghoid!61quot; eeuluigc leben betloren Ijeeft/soo mogte {jij booj {jet bolboen/boo?
b?agcn bc? ft?affe alleen be?lopt liio?öen ban bc ft?affc/ maar OÖ ft?ÖOt baa?boo? geen regt tot l)a eculuige leben/ beluijle bat alleen fidoofb ijï op bolftomen boltirengen ban be Uiet; baarotn i^ örj (jet b?agcn ban bc ft2affc ooft bolïiomrnc l)EiligljEib en bolamp;cengingc ban bc biet noobig. iBe jioobjaftclgfiljeib ban bcsc üeibc sullen bJij ieber op sidjselben toonen.
IV. ©?age: of lol hel wegnemen van schuld en slraffe van den zondaar 't Dragen absnlul noodiij ia hel voldoen aan de reglvaardigheid Gods door hel dragen
van de verdiende slrafj'e? nooai;;.
De Socinianen ontlienncn Ijct/luij seggen bat Ijet bDlft?cr5t noobig i^/
bat aan bc rcgtbaacbigljcib a5ob?; boo? bc sonbe bolbaan Vuorbt boor Ijct b?agcn ban be ft?affe/ soobat sonber beselbe gecne bergebinge ban be sonbc te bc?ltiacl)tcn'ié/en bat niet alleen ten opjigtc ban Ijet be-fluit en bc taaarlieib (jSobtf/ maar ooli ten oysigtc ban bc nature/ bc regtbaarbigljeib ^ob^/ soobat J^ij bc sonbe niet ftan ongcit?aft laten, ©it ïilijftt uit besc bolgenbc rcbcnen: Bewijs 1
1. 't bc nature ingefcfjapen / bat (00b \$ / bat i^ïj ïïcgter ilt;« / Natni-e in-bat be b3?dienbc geregtigljeib f}:?affe ciscljt. Rom. 1:32. ©at ujab bol» gedrukt,
380 Van de Voldoeninge
geng tncn be sonben ©c BoeRcn be? ^Efbcncn/ bfc niet toeten
Dan bat (öobc natuuclfjft eigen i^/jtjii Fjier Vjo! ban. God heeft eenwraak-klecd. Zelden ontgaat de schelm de strafte. God Reg ter zijnde , wordt geen schuldige vrijgesproken. Dc strafte over de godloosen stelt mij gerust, en verontschuldigt God. (l?ie ban JliMlCte jciben/ Hand. XXVIII: 4, Deze men-sebe is gewisselijk een doodslager, welken de wrake niet en laat leven. SlU toa? Ijet Ijun buigte^bej/Oat ij5ob jonbej ©olQoeninge be sonde niet ftan be^oE^fn/ 500 toonen se get nofltan^ met tjimne baben. gij toil-ben nog altöb tuat boen tot ©olboeninge ban fjnnne jonben/ 't sij boo? sicöselben te pijnigen/'t 311 boor beesten in gunne plaatfe te boo» ben/ 't 51) iet^ anbe^ op te offeren/ ja 55 offejben toel menfeften in ïjunne plaatfe/en seiDen : dat, zij zelve schuldig zijnde, een geofterd heest voor hen niet Iconde voldoen, dat de toorne Gods alleen door menschenbloed gestild honde worden. Stille bese fpjeuften en baben geben te ftennen/ bat 5e lt;lpob^ tojefienbe otrcöfigljejb ftenben / bat er J5)olöocninge inoepte jijn/ en bat 43ob eenen ^Sorge ïionbc toelaten, ©eje reben tuojbt jeer bejfte^ftt alé men be ^clj?ifture baatbrj jiet.
2. Goda V. 2. 't ^itjfit uit be eigenfe^appen a5ob^/ namelgft (a) uit de regt-di^hemr vaardigheid Gods. gejjeele ,§cöjift ijï bol ban uitbjufilnngen ban (^objs regtbaarbiglquot;)eib/ baarbooj niet alleen berftaanbe/ bat ^ob in ^ijne naturE en baben i^ rrgt/fiillijït/betameltifi/maar rcgtbaarö;g al^ Éeg* te?. ^iet onber anberen/ Gen. XVni:25, Zoude de Rigter der gansche aarde geen regt doen ? Ps. VII: 12, God is een regtvaardig Rigter. Ps. CX1X: 137 , Heere, Gij zijt regtvaardig, en elk een uwer oordeelen is regt, ip 't beftenb/ bat regtbaarbigljeib ban een' regtej ?n jalie be^ gerigt^ ig eene bolmaafitgeib/bie iebe? öet sijne geeft/ bie iebc? gan* belt naajbatfjij i^/ben fcöulbige bejboemt/ben onfcljulbige bjijfp^eeftt. SCljS een regte? op aarbe bat niet boet/ en ftet contrarie boet/ bie i^ (J3ob een gjutoel/ Spr. XVII : 15. (öob nu Scgte? jgnbe/ en jullenbE alle menfcljen oorbeelen / 500 fian niet anbe?^ ban be^boemen of b?ijfp?efifn. aBeljjfi bat öeibe in be ^d^iftnre ban 35ob ge^egb tooibt. Marc. XVI: 16, Die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. Rom. VIII: 33, God is 't die regtvaardig maakt, ©e i|cü?eeuttifcl}E en ^jielt» fetje tooorben pnsn hitsdih, Sixaisv, dihaioun, beteeftenen nooit kwijtschelden, vergeven, maar algi regtej vrijspreken. ï^ieruit ^et ^efte?/ bat a3ob niemanb fian regtbaarbigen/ bie niet regtbaarbig en bjij 1^. ©e^be?/ brtajjle lt;ï3ob beien regtbaarbigt/ 30a, stjn 3e ooft seftej regt-naa^big. ©ejbej/ sullen 3e regtbaarbig taojben / baat 3E 3cfte?löft in 3iclj3clbEn 3onbig en bejboeniehjft sgn/ 300 moet ban Ee?^t ïjunne sonbe gekaft 3tjn/ en be i©et moet ee^pt boltnaafttelijft geljoorsaainb 3ijn/ taaarboo? 51) regtbaarbig 3tjn/ en beftaan ftunnen in öet regt' baarbig oojbeel éob^. ^00 blijftt ban filaar bat a3ob^ regtbaarbig» Ijeib niet toelaat bat be sonbe cngejlgt;aft filrjft; ftaat men toe / bat
(©ob
door den Borge Jezus Christus.
en (j5ob fSegter i^/men moet totftaan bat 6ai3 nfet fian nalaten ben jon»
ih- tiaar tc be?boEmen / en tnen moet toeftaan afifolutc noob5aftciijftljeib
'-en üau be ©Dibocninge boor be sonde boot Fjct bjagtn ban be ftjaffe boor en ' öie ï^tj regtbaarbigt.
in- gegt men/bat 43ob^ regtbaarbigQetb niet anbe^f^ban sfjne uitvi.i.
en. geiö/ rcgtljeib/ bat ij? öeiligfjtid in ^ijne nature rn baben/ en nirc eene
iet famfienbe geregtigljeib. antlnoDjöe/bar Dat maa? scggenis/'t con-Antw.
ill- tratie i^ baar elicn geroor.b ban i^cib)5 rrgtbaaröigljeib in Ijer gcriijte a(ö
50 ïïrgtr?/ cn ooft/ i^ öe rrgtbaarfiigljfiü 5ijne fiillijfiljeib en rnjtijnti
jo» in jijne nature rn baben/300 ban ddU aló Ciegte? in ^jet oorbcei/en bat
in ig niet anbrj^ ban niemanb te regtbaarbigen/ ban bic rrgtbaarbig
est gegt men/ be rcgtbaajbigt)cib a3ob0 is eene baab ban bjtjen luille/ bic Uitvi 2.
oed (fiSob oefenen mag of niet/cn al^oo ft?affcn of niet. 3!U aiuteoo^bc : ig be Autw.
jat regtUaavbigljGib ojobé/J3oöis tiiliijfiljcib en rcgtl)cib in ïijnc nature cn ba»
ate bcn/gelijli men jegacn toil/300 3oubc uit bc^c itcllinge llolgcn/bat iJ3ab ooft
eer regt cn Enliijft lionbe 31111 of niet/regt lianbelen of niet; toant tjij ió en boet alle? bjijtoillig/bat lajstcrlijft ig. JlBaar inbicn föij noo03lt;ilnii)lf rrgt
gt- cn billijli ig 111 nature en babcn/300is Cjij liet ooft als lïcgïc^ 111 Ijct gcriijte,
ian g.ept men/ inbien bc ta:cliciibc gcrcgtigticib vfoöe natuurlnU/ en niet in Uitvi. 3.
jne sijii' l)?tjcn taille taag/ 300 morst i?oD altijb cn alle oogenbliftUen ftjaffen/
?g» gelijli buu^ altnb b^anbt. SU antluoorbc: 60a if, niet gebtoongen regtbaar» Antw.
che big/ maar b?i)taillig. l^^jjtoilliglicib cn noob^alklijftfjeib of natuurlijU ftjij^
Ps. ben niet. i©ant bjijtoilliglieib ig niét ecne ebencengljeib/ maar ban^cifticib/
1 is uit eigene bolmaalue nature cn betocgingen. ©ie noobsabelijli en bolgcn«ï
3e^ 3g 11e nature tacjlit/ cn baarbij rcbclrjft/ bie taret tijö cn taij3C.
in» VI. (b) IDat be ©olboeninge boor be 3onbe boo: Ijct blagen ban bc ft:affc Gods hei-
ftt. afifoluut noobigig tot bes menfcljen bcrlogfingc/blijlit oob uit be heiligheidlisheilt;3-
i^ g3obg. (0ob ig; Ijeilig/ Cjij ig boo: 3ijne nature heilig/ be Ijcilirjljeio 5Clf.
nbe ^Debijjle (öob boo? 3ijnc natnre Ijeilig té/300 fjaat C^ij boor sjine nature
of be 3anbe. '©etoijle «èiob oneinbig Ijeilig r^/30a Ijaat l^ti bc 3Qnbe ooit 011»
;bt» cinbig/ meer ban een (jEngcl/ meer ban een jèobjalige/ bie maar een lilein
3m. pipje ban Ijeiligljeib heeft. IDetoijle a3ob ban nature/en bat oneinbig/be
cft» joiibe haat/300 ftan tj5ob 3icj) met batgene bat 3onbig ig/ of bic 3onbig i^/
rijt- niet bcrccnigen/ bat of bic niet Uefljebben; 300 ftan l^ij anbc?^ niet boor
e?/ SÖue nature ban ben 3onbaaj ban C^ein tocgboen en br^ftooten/ en bat in
i^. EEutoigfjcib. ©at Ecutaig bejilooten ban eenen 3onbaaj isr ecne ccubiige
gt- ft jaffc.2 Thess. 1:9, Dewelke zuilen tot straffe lijden het eeuwig verderf,
tn van het aangezigte des Heeren. gja/ be natuurlijfte en be oneinbige tjei»
rine ligljeib/ en baaruit bolgcnbc Ijaat tegen ben 3onbaar/ fian geen anber
mb gebolg ïjebben/ ban ben 3onbaac ten uiterfte te 6ebe?ben/cn al3oo be
gt» sonbe en ben 3onbaar niet ongeft^aft te laten/ 111 aaj tc |t?affen. ©C3e
lig» rebeneringe uit be nature ban {j^iliglJEib/3onbe/öaat/ié openbaar aan
bat iebe? menfclje/bie reben geb^uilienftan of tail; en baarbij segtbe^ci»
3ob 55Öamp; 3 ïi'
381
Van de Voldoeninge
ligc öuibclöft/jict maar teje plaatfcn. Hab. 1:13, Gij zijt
te rein van oogen, dan dat Gij bet kwade zoudet zien. Ps. XLV: 8 , Gij bebt geregtigbeid lief, ende batet godloosheid. Joz. XXIV: 19, Gij en zult den Heere niet kunnen dieuen, want Hij is een beilig God; Hij is een ijverig God, Hij eu zal uwe overtredinge noeb uwe zouden niet vergeven. Ps. V : 5—7 , Gij eu zijt geen God, die lust beeft aan godloosheid, de booze eu zal bij U niet verkeeren. De onzinnigeu en zullen voor uwe oogen niet bestaan ; Gij baat alle werkers der ongeregtigbeid. Gij zult de leugensprekers verdoen; van den man des bloeds ende bedrogs beeft de Heere een' gruwel, gier brje plaatfen met aanöacljt/ en gö suit jicn/öat/omöat töoü Ijcilig i?/ïjrj öeh junbaar ïjaat/en ombat l^ij |)cilig ijl en be 5onbe l)aat/ De sonde niet ongeftjaft ban laten. ©iengUolgen^/ jat een jan-önar berla^'t üiorben/soa iö jjet aöfoluut noobig/ öat boor tjet b;agcn ban be én fcijulb/ én toocne/én ft?affe tueggenomen taorben.
Srijt men ; *!3ob Ijaat be ïonbe Ujijlaillig/ ombat C}ij je tuil Ijaten. 3ft anttaoo^be; al Inapbt be Ijaat nitgelioejb booj ben bjijen Inille 45Qb^/ gelijft a3ob alles In at i^ij ia en boet/bnjtoillig en boet; 50a bloeit mujtané be Ijaat niet uit eene onberfdjiilige bjijluilligfjeib/^oobat ooft joube ftunnen be ^onbe niet Ijaten/ ja/ te soiibe ftunnen liefljeii» lien/bat lagtcritjft i«gt;; maar jij bloeit uit be Ijeiligljeib (j3ob^/quot;en be^ to ijle Ijeiligljeib sjjn beelb 1^/300 jjeeit ÏJij boor 5ijnc nature Ijeiliflljeili lief; en belmjle or.ljciligljeib en jonbe yjn ücelb/en :oa ïjemjelben con» rrarie ^ijn/ 300 Ijaat ïji) boor jijne nature öe ^onbe/ en bie Ijaat/ bclt; tojjlc C}j) regtbaarbig en Ijeilig ig/ en iJ5ob be ^ouberein i^/ en be 5011-baar onber ï^ein ftaat/300 ftan bie Ijeiligljeib'en bie Ijaat niet anüej^ ban ben jonbaar bejftaoten en ftjaffen.
VU. (c) 't 231ijftt ooft uit ü3obp barmhartigheid, bat öob be 3onbe niet oiujrfhaft Uan laten. ï)it i|5 ouöetluipteUjii/ bat vöob oneinbig öartn« tjanig ip/ en bat boor 51)ne n n're. 3Cquot;bicn mi be rrgtbaarbigljeib 05ob^ ftonbe toelaten bat be sou c ongrft^aft nleUe/ 30a ftonbe uoclj 3cube geen ^onbaar geft^aft Uioii /nocl) tiibclijft/ beel min eculnig; tuant be cculnioe öarmlja:tigljeib en be genabe (Ggt;obé 3oiiben niet toelaten öat ïjij 51311 regt en magt om te ftjaffen nitboerbe; luant 011» ber menfefjen self^ soube tjet ais tarerbljcib beroorbeelü Ir.orben/ bat iemanb rept en magt Iji-Dbenbe om iemaub ellenbig te maften/ en Ij^t in 3fjne b;ijljcib Inas/bat regt uit te boeren of niet uit te boeren/en l)!Ï uit Ijet gebmiften ban 31311 regt geen anber boorbeel ftonbe treft» ften/ban bat l)ij toonbe/bat Ijij regt en magt Ijaöbe iemanb in be al' lerniterfte ellenbe/ armoebe/ pijulijlitjcib en g(2uüicli]!iljeib te ftellen/ öaar Ijij boor fiarmljartigljrib meer lof ftonbe berftjijgen. 3;^ bit 500 anber be menfcljen/ beel meer soiibe bit plaacö Ijeböen bij be opperfte löob» Ijeib/bij be oncinbige a?enabe en ^5armljartigljeib. Sionbe bic ftunnen toelaten/öat ijaat fcljepfeltot in alle eeutoigljeib/naar jiel en ligcljaani/
in
382
Uitvl. Antw.
Barmliar-tiglieid.
door den Borge Jezus Christus.
in be aïïmiiterfte ptinc pu öenaautub^cib/ jonbcr ecnlge herposingc gaubc 3tjn/ cn bat uit enficÏE bjtjfteib/ baar 31) Ijet anbc^ ftonbc boen ? daarom/betayle (!5ob jl^aft cn ti')beli}ft cn EEiiluig/en jjjn fliaffen gccne tareebrjEib i^/ taant ié be gocbijeib ^elbe/ jou boïgt nnoDjarKlijft/ bat ÖEt fl?affen lilortt niet alleen uit ï)ct regt cn be magt ban Orob/
maar uit sijnc bolmaaïtte regtbaarbigljeib/ bie in jicljselbe al,;oa Tjc» mimielp al^ sijnc gocbljcib/ cn bie nier nalaten ftan öe jonben te ftraf-fen. (Dienjbolgcnj? ié er cenc aöfolute ^oobviftclijfttjcib/ bar bc jonöe bolftomen ge ft j af r taorbc/ 5a( öe inenfdie bcrlost taaröen.
VIII. (cl) i^it biliür ooft uit be waarheid 43oö^. IDe 1 uitbiiiTtïteïiïft Waar-ftaat er/ Exod. XXXIV: 7, Die den schuldige geenszins onschuldig en hlt;'id-houdt. Xah. 1:2, Een ijverig God ende een wreker is de Heere, een wreker is de Heere, ende zeer grimmig; een wreker is de Heere aan zijne wederpartijders, ende Hij behoudt den toorn zijnen vijanden. vDit igf De uitfp^alte ober Jlöam' cn ober allen bie in Ijrm taaren/cn in fiein gc» 5anbigb Ijcüben/Gen. TI: 17 , Ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. T»it i|J De fententie niet alleen ober be Sjobcn/maar ober allen/Die De ïPet ontbangen Ijeüöen/rf in nature/of in be ^cli^ifturc/
Deut. XXVII :2G, Vervloekt zij, die de woorden dezer Wet niet en zal bevestigen, doende dezelve. Siet ooft/Kom. 1:18, De toorne Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle godloosheid ende ongeregtigheid der menschen. Kom. VI: 23, de bezoldinge der zonde is de dood, cn öicrgcf Iplte. J0U ij* tjet jelier bar 43ob niet liegen liau/ nocrj 51)11 taoorO 5al ïjerroeyen ; biensbolgeu? i^er geen anbere taeg om berloct te toocben/
ban bolljomene JDolDoeninge boo: fjer buigen ban be ft 2 a ff e.
IX. Eeu natuurlijk mensche zal ligt denken : alle bjcigementen cn fen» uitvi. tentien ;ijn alleen ou conbitic ban ticrcuta/ geloobe cn beftetringe. SU Antw. anttaoorbc/bat ftaat er niet Cnj/ SH Sijn abfoluut sonber conbitie. Segt men/ in be ^ctjjmture ïtoincn 511IUC bjeigcmentcn tael boor/ ale bij eyempel 43inibc. Jfif anttaoorbe: 1. (Ombat men een particulier ej:em*
pel Ijeeft/ uit Uiellis omftanbigljeben bliillt bat er cenc conüitic on tier bcg:epen ip/ baaruit bolgt niet bat alle b:eigemcntcn cn fententien joobanig 51)11. 2. Slilj^ Oob op cenc uiterlijfie öefteeringe be ttjbcltjfte ft?affen opfcljojt/bat ié geene tacgncmingc cn bejgebinge ban 5onben/ cn Óebjgbinge ban bc eeutaige ft,:dffe. 3. 2Clé men 5egt onber conbix tic ban öerouta/geloobe cn öefteeringe/5oa salinen imnicré een VuaaC' ac|jtig fieroulu/ geloobe cn bclteeringe berftaan/ en 5UIÖ een geloobe cn beffecringe/ bie a3obc aangenaam 5ijn/ cn niet sulïie/ bie ben men»
fefte naar sijne eigene öebattinge/ cn niet naar löaöö U3ao;b / sicfj bnorfielr. j^u/ in Ijet taaarac^tig geloobe tno?bt 3Dolboeninge ban ben 2amp;orge boor bast geftelb; taant bie neemt men in !}et geloobe aan; 300 ooft/ in alle taaaracljtige berieeringc i^ geloobe in Camp;:iptu?/ en uit bat geloobe eene intaenbige beranberiuge ban boob tot ïeben/ ban
aat'
383
384 Van de Voldoeninge
aarbe en sicfoclben tot lt;!3ob/ luaarop liolgt be be?tooninge ban bat gcfgreltjlite ïeUeh in alle baöen. 2C(^ uPob ban op/en niet om julft een gcloDbe rn ficftecringe be sonbe tDcgncemt/ bat gefcljlebt ombat jijne gtrcgtiofuMb liolöaan i? boo? ben 25argc 3Ie5U^ CtjJtótnji/luien«S rant» forn öoo^ liet grloobe Inojöt aangenomen/ en tncli^ gemeenfcljap in be befteeringe tuujbt bejtuonö. ©aarom ftaat ej noait / bat lt;£5aö om be hiaarbigijeib/ om fjet geloobc / am be bcliecringe be jonben en be ft?flffc tncgiicemt/ maar altijb op of bao^ Ijct gclaobe rn be bel'iee* ringc. ^OLibat grene ban be bjeigementen ban bloeli/ boob/ berbocme» tiiisfe gcbaan 31111 onbf^ conbitie/ maar jij jijn sefie? en onberanbe^lgft basr. (©f ftjaffe te b^aijcn in eigen pejfoon of boa? ben 25arge ijS noob-alielijH; bie be bctalinge niet fcjijgt in ben 25arge/ 5a( self in teutoigljeib be fbaffe moeten blagen/en ^al onbejbinben/bat een uitej» ïijH en natiiurlijli berouta/een liiótoriécl) en tijbgeloabe/eene iiiterlgftc Befteeringe Ijem niet 3al b^ijmaften ban bie ftjaffe. gegt men baarop/ al? De 25jrge betaalt/500 betaalt be sonbaar ^elfniet/en bienabolgen^ i)et breigement i^ niet abfoluut/maat onbe? conöitie. anttoooibe/ immejs blijft Ijet bjeigement abfoluut en onberanbejlrjft; biant op be 5onbe ba£ Ijet breigement gebaan/be jonbe tnaibt ooft ge)l?aft/be i©et ï^ijgt Ijaren ei^ctj/ öie luom bolbaan/ al gefdjiebt get boo? een 25ar-ge/ en be 25o2ae lieeft bejelfbe nature bie gesonbigb fteeft/ en 50a ijS 6e 3011 baar en be getale? beselfae ten bien aandien, ^aajom ^egt be Sl'pastel/ Rom. 111:21, 22, Maar nu is de regtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de Wet, hebbende getuigenisse van de Wet ende de Propheten, namelijk, de regtvaardigheid Gods door het ge-loove Christi.
3.De «it- x. 3. 't 251ijftt ooft uit de uitvoeringe van de Borgtogt. ©eje toont/ vo erin ge jjat cj rene abfolute noobsalielijftliEiCi bej i^olboeninge aan be regtbaa^ Borgelquot; bigljeiQ (öobé té. IBant/
Godebe- (a) ©c ..©cf^ift jegt bat öet lt;ï3obe öetaambe bat be 5!5orge betaal» tamciij.£. aj^ 50l1öaren joube jalig maften. Hebr. 11:10, Het betaamde Hem, om welken alle dingen zijn, ende door welken alle dingen zijn , dat Hij vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman barer zaligheid door lijden zoude heiligen, ^nbien (!3ob be sonbe bejgaf/ en ben sonbaar salig maaftte sonber lijben ban ben 250?ge/300 joube (©ob iet? boen/bat i^em onbetamelgft taa^; belngle bat be?te ban lt;!3ab ig/ 500 i^ e? ban eene noobsaftelijftljeib ban ©olboeninge.
Liefde. (b) 3In l)et senben ban ben 25o?gc be alle?g?ootjle en annafpeut» liiftfte liefbe. Joh. 111:16, Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeboren Zone gegeven heeft. J^et joube taaarlijft geene ïieföe/ maar be aïïe?g?ootfle bj^eebljeib jtjn/ ben ^eilfgen ^lesu^ 300 te laten lijben en fterben/ inbien baar geene noobsafte in tna^/ fn-tiien sonbe? ©olboeninge be menfege fionbe salig gemaafit tuorben.
quot;ff.
I
door den Borge Jezus Christus.
jKaar nu 't 50a njoot cenc liefde / baarom 1«? Uolboeiiinge afifolut nooüiaftelijft.
(c) spgt ranbiiit bat be 25oroe SÜcpö tatRestvaar-
fictooningc üan be rcritbaarbigfieib *J5obé. Rom. III : 25, Welken GlodtllRtiei(L voorgesteld beeft tot eene verzoeninge door het geloove in zijnen bloede,
tot eene betoouinge van zijne regtvaardigheid. ^iec tot öetoaninge üan 3ijne magt of regt, om 50a re iiimnen of te inogrn boen/ maa? rot be»
looninge ban snne regtvaardigbeid, bie baajbaor üolbaan Vuicrbe.
(b) SCI# tnen Oiejüy oljeplueegt ben ge|)cc(en roeftel ban SCoatn af/pestende be p^opljetien/ alle be ceremoniën/ alle bc beloften/al bat Uejlan» 0 0U3te-gen en Ijopen / luie 5a( ftunnen öenüen / bat ö^t altemaaï maar fpel tua^/ en bat Ijet aïleö taa^ om eene-jafte/bie niet noobig tuaé ? (Caonr bat allc«ï niet be abfolute noobjaUeïtjUfteib/ en bat er sonber liolboe»
ninrte geene bejgebinge be? jonben/ of saligfjeib i^?
XI. Tegenw. 1. ISarmfjartigljcib en Ui:ccfienbe geregtigljeib ^ijn tluee conrrane eigenfclfappen/ en itunnen baajom in ben een en ben^elfben öob geen plaatfe tjeböen; en betnijl bc bannlja^tigfjeib ijjobe nacnurlijlli^/
30a lian öe ln:eelienbe geregtigljeib ïjem niet natuurlij 1'i srjn. 2IÏH anr»
Uioojtie : (a) ©e regte^ op aarbe 3uUcn bit Uoo? mij üeantUioojben'bie Antw-ftu 1111 en bij uitfleHenbljeib üannljartig 31)11/en nogtan^ belet ljun bat niet regtbaarbig te 51)11 in Ijet ftpaffen ban be litnaabboene^. (b) ©atamp;armijar'
riijfjeib in 4üob i^/ en re gelijli ooft too?nc/leejt be geijeele .^cöjift/en be bagdiififcfie e^barenljcib in jjet ft^affen ban be menfcljcn met alle:Iei fttoa-
len. 4Sn/ barmljartigljeib en toorne 3ijp. sooluel contrarie eigenfcljap»
pen al^ barmfjartigljeib en lujeeftenbe geregtigl)eib/uit Uiellle be toorne boojtlionit. (c) ®e boo^tae^pen 3tjn bejfcfjeiben/ niet be nature öabp/ bie ölijfr üarmfjartig en regtbaaröig in sic!) selbe/ ooft boar be fct)eppinge/
toen baar nog geen lioo^lnerp lua^ ; maar na bc fefteppinge baar nu bcr»
fdjeiöene boot:tnc^pcn ^ijnbe/ be eene 3onöig/ be anbere in ben 25a:gr/ 500 laat 3ic{) beselfbe (Jjobbelijfte nature uit in regtbaarbigfieib tot ben 3Qn-baar/ en in barmfjartigljeib neffenó be 25anbgeiiootcn. 4®ogtané ontftaat be barmfjartigljeib ni^t uit be ellenbe beji menfctjen/ ja 3elfs niet uit bc boltioeninge ban Cöjigtii^/ bie 3ijn mibbelcn en boo^onbe^geftelbc jjoeba* nigljeben/ Inaarbooj bc barmljartigljeib ncbejbaalt tot be bonbgenooten/
maar 3ijn geene oo^aften ban a5obP barmljartigljeib/ bic geen fjnogere en eerbrre of boojgaanbc oo^aaft Ijeeft ban lt;0ob self/ betuelUe al^ U)ij§ en al^ bjijtoillig/ niet boor rene onbejfcf)illigljcib of noobbüiang/maa^ boor eene banseifpljcib op sijnen njb en lotjse en mate tajeefienbe gcregtigljeiü uitborjt obc^ be gobloosen/ naar be mare Ijunner goblooóheib/ en 31)ne fiarinljartigfjeib betoont aan 3i)iie uitberftorenen in (Cfjjistuff. Rom. IX : 18, Hij ontfermt Hem dan diens Hij wil, ende verhardt dien Hij wil.
XII. Tegenw. 2. ïian a^ob sootoel niet afftaan ban 31)11 regt alf een Tegeaw.2 mcugcf)/öie fcfjnlben en mtgbaben/ ftem aangebaan/ mag en ftan bejgeben
I. Ccc * son-
385
;7a
.^oiibcr ©olboeninoe/ ni 30a ja/ 500 fian Ifyij bc jonben bcjgfben sonbec fit
Antw. ^oiboenitisjL'. 3i!J anttaoorbc: (a) ben mcnfcljc iö ecne luer ofoetJeI1/ ui
daarnaar moet |)ij jicf} fieftieren/ joubat men ban beë menfehen pligt ze
tüt {jet bacn ^obé geen brfluit lian maften. Jes. LV:8; Mijnegedach- gi
ten en zijn niet ulieder gedachfeu , ende uwe wegen en zijn niet mijne fc
wegen, (b) (OoU 1^ regt en gcrcgttgljnb niet écne jaUe; rear jcot magt/ ft,
geregtigfjeib ci'ne beugb. Si-bct particulier mag in bclc gcballcn Uan bi
jijn regt afftaan/ maar nooit ban geergtigfjeib alö rene bcuab. lt;!5enc m
obcjOnb mag ben onbejbanen geene bjyljeib gciien tot gnDloogijeib. bi
(c) 6cn regtcr mag ban ocrcgtiglieib niet afftaan/ of fjij soiibr onge» v£
regrigFjeib plegen. vi3ob iiomt in bit gebal niet baar als eenc beleeoigbe H
partij/ maar aljJ bc [joaofte ïïegtec ban Ijcnieï cn aarbe. ÏDc menftijen O,
tn 4?ob ft aan niet in tr^p ban geitjftöeib tegen elUanber. fti
Tegenvv.3 XIII. ïegenw. 3. Snbien be janben uit genabe bpjgcben en ftUirjtge» er
fcljülben bjurbcn/ gclijlt öe .©cljjift segt/ 300 i^ be J^uiboeninge niet fc noobsafielijft; biant bolbaen en bejgeben ftaan tegen malHanbereii/baa?
Aniw. Ijct eene plaarji [jeeft/ baar luorbt ijet anbere uitgefloten. Siftantbjooj» ui
te: (a) {Jdc bat ïHilboeninge ten opugte ban ben ^amp;arge/en bergebinge cc
ten upvgte ban ben menfcljc te samen ftunnen gaan/ en gaan/ ipin 30
bit fiapittef/ § I. getoonb. 't alientöalbe genabe en bejgebinge ten ft,
opsigte ban ben nunfclje/ bic Jjccft er nietjS toe gebaan/ üie ig ellen» bi
big/ Ijatelijft cn omnagtig; maac ^ob self fjeeft bcse en bic naar 3tjn I31
brij Incïöcljagen uitbcrlioren/ Ijeeft ben 25orge self uitgebonben/ be?» g
ürbinrejb en ge.sonben/ refient ben jgnen öe berbicnflen ban ben 25o^gc ee
toe/ en bergeeft al,;ua ben sijnen fjunnesonben en fcljclbt 5e ljun ftbnjt; 6
öu? ontbangt be menfclje bergeblnge; maar ten opsigte ban ben 25o^gE ïji
!«; ijet bolfioniene öctalinge; bué boegt be SCpo^tel genabe en ©olboe* re
ninge bij maiftanbeten/ Rom. 111:24, Wij worden om niet geregtvaar- bi
digd uit zijne genade, door de verlossinge die in Christo Jezu is. gi Tcgcavr.4 XIV. Tegenw. 4. i^reft 60b uit genabe ClJJiptug gefcljonlicn/ 300 taa»
ren ban be uitbe^ftorencn al eeist geliefb rn in genabe aangenomen/ C
Aniw. öaarom ban ©olboeninge niet noobig. 3Eft antlnoojbe: Ciob fjeeft 3e gi
in dj:i|gt;ru5 uitbejftoren/Eph. I: 4. 43ob fjabbe Ijen lief met be liefbe ban dc
goedgunstigheid, baarom berorbincc^be v!5ab ben 25orge/ apbat bie boor sg» V
ne jèolboeninge be sonbcn/ bie opiob tjaar/en (u-letteben üat 43ob ben 3011» G
öaar met l^em fton bc^eenigen in be liefbe be^ welbebagehjkheid, en bat tyij b. !)un Vnelbcbe/bieg soubE nemen. lt;0nibat lt;J3ob {jen lief Ijabbe/300 3cmb
Ijun ben 25a,:ge/ opbat 3e met Cfein eentaig in saligljcib lebrn mogten. y
Voiuome- XV. f^ebbeiibe gejien be noobsaftciijijfjcib öej éolboeninge aan be |i
ne heiiis-regttiaarbigljeib a5obp baar fjet bjagen ban be jl^affe/300 moet men ooft fl
ook nood-^uctcn/ er volkomene heiligheid van nooden is, zal de mensche verlost In
zakeiyk. cn zalig worden. tDlt Ölljftt: 30 Bewijs 1. 1. 3?e saligijeib Inap op geene anbere boo^baajbe Deïoofb öan op bol»
door den Bor^e Jezus Christus.
ffomcnE rjcfligfjcib. Rom. X : 5, Mozes beschrijft de regtvaardigbeid die Zaligheid uit de Wet is, zeggende, de raensche die deze dingen doet, zal door de- andere0quot;8 zelve leven, ©e oücrtrcöinge beröicnt Dcu tijbrlijUcn en eruluigen öooö. éonditio 2llilt;ï Die nu ten bolle gelagen en te öolicu geftamcn ilt;?/ 500 15 öe men' b(-'l00t'i-fdii' niet berber ban in snnen allereerftcn fiaat ten opvgte ban ;
ftjatfe ftonbe op ïjein niet gelegb luorben/jaligfjeib lïonöe l)n oofi nier er-ben/ ombat be conbitie/ InelUe i^bolfiomcn doen ban be Wet/ bat ig bol'
maafite intoenbige en iiitb)enbigeobe:eenfJoinfteinet be irtcr/ nog niet bet'
bulb bias. Pe IDer moeste regtüaarbigen/ Hand. XIII: 39, Van alle, daarvan gij niet en konde geregtvaardigd worden door de Wet. Eom. VIII: 3, 4,
Hetgene de Wet onmogelijk was, dewijlezij doorliet vleescb krachteloos was ...
Opdat het regt der Wet vervuld zoude worden in ons. Mn/ be 11?et ts niet lil ftaat ban te regtbaarbtgen/300 lange be menfclje bie niet bcrbnlb Ijeefr/ en regtbaarbigijeib Ijeeit/ bat i? Ijrt vegt ber U?er. ^Daarom/ vil be men» (die ^alig biarbrn/ ^oo moet tjil errct balfsomrne lieiligiieib liebben.
XVI. Gods oordeel is naar waarheid, Hom. 11:2. Cu regtbaarbigen is? p.owijs 2. niet alleen brjjfpjeHen ban ft2affe/ maat ooft inluij^cti in !]ct regt tot het oor-ceutoige leben. Sïlp be menfetje boor liet gerigte vPobg geftclb ^al biarbcn/
waarheid.
300 val niet alleen gcc):ainmre:b tnojben of |)ij fljaffe biaajbig i£/ of be ftjaffe geleben ij?/ maaj ooit of Ijn baarenboben tjeiiigljeib fjeeft/ en be IBet boiti^agt Ijeeft. vDie menfetje is niet jalig/ bie geene fljaffe te üiacliteu l)ecft/ maar 5ijne jaltgljeib beftaat in bolmaaftte gemeenfeftap met vöob.
Sal ^ob ban ben mcnfclje regtbaarbigen en in biljoen in Ijrt regt ban be eeutnige jaligjjeib/ 500 moet t)i) biaarlijft regtbaarbig en tjeilig ^tjn; taant fl5ob£ oo;bee( ip naar luaajljeib/ jjjn tionnipfe iö regt en geregtigfjeib ;
l)ier Homt geen obersien en bergeben te pa^; taant ^ob ip Scgter/ en eenö regte^é toe^ll i? of be^boemen/ of b:!)fp:eftcn en intaiisen in .;ijn regt en besittinge; baarom moet er bolftomen heiligljeib stjn/ 3al be menfclje geregtbaarbiga taorben/ en 3aligljeib be:fui)gen.
3. 't 25lijlit ooft uit be toerelieninge ban be bofinaaftte {jeilrgfjeib ban Bcwüs 3. dTllJistus aan be nitbejftorenen/ taaatban in 't be^bolg op vine plaatfe geljanbelb ^al taorben. Siet nu maa: Rom. V : 19, Alzoo zullen ook door cin-iati de gehoorzaamheid van eenen velen tot regtvaardigen gesteld worden. 2 Cor. V : 21, Opdat wij zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem. Col. II: 10, ^end. Gij zijt in Hem volmaakt, goa 't ban blaar bat bolmaaUte ijciligljcib ban nooben ia/ 3al öe 3onbaat geregtbaarbfgb en 3alig taorben.
XVH. J®u/ jjebbenbe gezien bat tot be? menfefjen bejlosfinge beje ttaee Do men-jaïten abfolut noobig 31)11/ nameltjft: {jet JDoiöocn aan be regtbaarbig»
Öeio a?obö Doo? fjet blagen ban be ftjaffe/ en bollitamene jjeiligljeib/ 500 vèn'^iet ^aat te obe^taegen booj taien bit ftau taorben uitgeboejb/en uitgeboeib verlossen, loorbt; of boo? ben menfclje 3elf/ of boor eenen anbe? alot 25arge. Ca 300 boor een anbe? al^ 23o?ge/ taie be öefttaamc 23o^ge ftau 5|jn/en iö.
©e menfe^e fian boo? 3icfj3elben nocö Öft Een nocö [jet nnber boen;
387
3b6 Van de Voldoeninge
^oiibcr ©oïboeninoe/ cn 50a JJ/ 30a ftan be jonben bejgeben sonbec Ho
Antw. J^oibacninoc. ïEfl anttooorbc: (a) üeh tncnfcfjE iö ecne luer ofOclicn/ uit
daarnaar mort luj sief) üeftimn/ soubat men ban bcé mcnfcljen pfigt zei
tui tjet boen ^obö peen bcfliiit iian maliën. Jes. LV:8, Mijnegedach- gii
ten en zijn niet ulieder gedachfeu , ende uwe wegen en zijn niet mijne fel]
wegen, (b) (0o!{ i*ï rrgt en gm-gtioljelb niet ééne satie; retjt .^cijt maijr/ ft?
{jcreotigljcib eene fccugb. 3!fber particulier mag in belc gcballen ban bc
5Ö11 regt afftaan/ maar nooit ban gerrgtigfjeib alö eenc öeugb. (Cene nu
obejficiö mag ben onbejöanen grenc bjyljeiö gcUen tot gabloo^ijeib. bn
(c) €cn rcQter mag ban gcregtigtieib niet afftaan/ of fjij 3oube onge» vai
regttgljeib plegen, ^ob ftomt in öir gcbal niet boor alg eene brlrebigbE He
partij/ maar aljï bc Ijoogfte ïïcgtei* ban Ijcmd en aarbe. ÏDc menfetjen Oji
en a?ob ftaan niet in trap ban geiijlijjcib tegen cHianber. fta
Tegenw.s XIII. ïegemv. 3. 3nölcn be jonben uit genabe brjgcben en ftüirjtgc» en
ftljolben tuurbcn/ gcltjft üe ^cijjift jegt/ 500 i^ be ^olboeninge niet fcl'i
nooösaFEElöfi; biant bolbocn en bejgeben ft^an tegen maliranberen/baa? ;
Antw. Ijct EEnt* piaar?' liceft/ öaar luorbt jjet anbi-re uitgeflotEn. Sltanttooo?» nit
be: (a) {Joe bat ©ulbacningc ten op-,igtE ban ben 25arge/en bergebinge eei
ten npvgte ban bEn niEnfcljE re samen Ttunnen gaan/ En gaan/ ip in jot
bit fiapittEl/ § I. getoonb. 't ^ aUentljalbE gEtiabe eh brjgEbinge tEn quot;ft?
opsigte ban ben nuiifcije/ bic !jEcft Er niEt# toe gebaan/ Die ip ellen» bo
big/ Sjatctijli en onmagtig; maac ^ob 31'lf IjCEft öc^e en bie naar jgn Ijc
brij VDrlbEÖagen iiitbtriioren/ Ijerft ben 25orgc self uitgebonben/ bej» gr
orbinrejb en ge^onOen/ reftent ben jijnen be berbienjien ban öen 25o?gc eei
toe/ en bergreje al.;oa ben sijnen Buiuie jonben en fcljelbt 5e ljun htaijt; (öt
bii^ ontbangt be niEnfclje bErgEbinge; maar tEn opjigte ban DEn 25o?ge Ijit
IjEt bülliomEiie Bctalinge; bné boEgt bE SCpoétEl genabE eh ©olboe* rEt
ninge bij maiftanberen/ Rom. 111:24, Wij worden om niet geregtvaar- be:
digd uit zijne genade, door de verlossinge die in Christo Jezu is. gp' TegenvM XIV. Tegenw. 4. ^eeft ^oö uit genabe altj:iptu? gefcljonlien/ 500 tna»
ren ban be uitbepftorenen al Eeiat geliefd en in genabe aangenomen/' Cl
Antw. Daarom tuaj? ban IDaldoeninge met nnobig. 3'fJ antluoojbe: öob fjeeft 3e gel
111 arij:ilt;jrii5 nitbejftoren/ Eph. I; 4. a3ob tjabbE hen lief met tic liefbe ban de
goedgunstigheid, daarom berorbinre?de v!5ob ben ^Sorce/ opbat bie boor jij» V :
ne JSgt;oldDCii!nge de sonben/ diea3od Ijaat/ en üelettcden datgt;öod den 5011» Gij
öaar met ïjein fion bejeenigen in de liefde fce? welbebagelijkheid, en dat Hjrj ba ijun Uielbede/tueg soube nemen. (Dmbat ©ob {jen lief Ijabbe/500 50110
ljun ben 25o,:ge/ opbat 5e met £|ein ceutuig in saligljEib leben mogten. 33!
Volkome- XV. ^eübenbe gezien be noubsaftclijlfljeib de? ©oldoeninge aan bc |e
ne heilig-vegtbaardigljeib a5od8 boor f)et djagen ban de ftjaffe/30a moet iiieii ooft fta
ook1 nood- tiJEtcn/ dal er volkomcne heiligheid van nooden is, zal de mensche verlost toe
zakelijk, cn zalig worden. ÏDit blljlit: 301
Bewijs 1. 1. 'E'e saligijeid lüaa op geenc anbrtE bao?baa?bE Beïoofb ban op boI« '
fto»
door den Borge Jezus Christus.
ftomcne Ijciligïjf'ö- Rom. X ; 5, Mozes beschrijft de regtvaavdigbeid die Zaligheid uit de Wet is, zeggende, de mensche die deze dingen doet, zal door de-zelve leven, ©e obccrrcDingc becöicnt öcn tijörltjlien eti eculuigEn öqoö. (onditio Die mi ten bolle geö^agen eu te babcn geftaiiJEti i^/ 50a ifi be men» bclootl1-fdié niet berber ban in jnnen alïercerften flaat ten op;igtB ban ftjaffc;
ftjaffe ftonbe op firm niet gelegb Inorben/ saligfjcib lionöc l)n ooli nier cr-bcn/ ombat be conbilie/ UiclUe i^ liuifsomen doen ban be 11?ec/ bar isf bof»
niaaftte intnenbige en iiirtnenbige obeieenliomfte met be IPet'nog niet bet-bulb bias!. Pc IDet morste regtliaarbigen/ Hand. XIII: 39, Van alle, daarvan gij niet en kende geregtvaardigd worden door de Wet. Rom. VIII: 3, 4,
Hefgene de Wet onmogelijk was, dewijlezij doorliet vleeseh krachteloos was ...
Opdat het regt der Wet vervuld zoude worden in ons. ,011/ De li^et ia niet in ftaat ban te regrüaarbigen/300 lange öe menfdie bie niet bccbnib fieefr/ en reptbaarbiglicib Ijerft/ bat i? fjet rrgt ber li?er. ^Daarom / sa! be inen»
fdie ^alia biorbrn/ 300 moet tjii eerót bolftomene fieiliriiirib hebben.
XVI. Gods oordeel is naar waarheid, Eom. 11:2. (£*a regtbaarbigen is? liewijs 2. niet alleen brijfpjeHen ban fl^affe/ maar ooft mtaij^cn in liet regt rot tiet
eeiiUiige (eben. 5tlö be menfclje boor lier gerigte 4igt;ob0 grftelb sa( biorbrn/
waarheid.
300 ;al nier alleen gcc):ainmre:tr ttiojbrn of Inj ftjaffe liiaa:'aig i$/ of be ftjaffe geleben i;S/ maa: ooff of Ijn baarcnöobcn Ijeiiiglieib fjeeft/ en be IDet bolb^agt Ijeefr. ®ie menfclje ié niet jalig/ bie geene ft paffe re Inacfiten lieeft/ maar sijne jaligljeib bejtaat in bolmaaftte gcmeenfcliap met gt;i3ob.
gal iiob ban ben menfclje regtliaarbrgen en inünj^cn in ijrt regt ban be ecutaige jaligfjeib/ 50a moet ftti Inaarlijft regtbaarbig en heilig ; taant djobg oopörel ip naar biaajljeib/ jijn bonni^fc i^ regt en gerrgttgfjeib;
ïlier ftoint geen obersien en bergeben te pa^; taant gt;i?ab ij* itegter/ en eens regte^ laeplt i$ of bc?boemen/ of b:i]fp:ef{cn en intaijjen in jijn regt en be5imnge; baarom moer er bolftomen fjeiligOeib 51)11/ 3al bc menfclje gerrgtbaarbiga bmrben/ en saligijeib bejfiingen.
3. 'r 'iJDlijlir ooft uit be taerefteninge ban be boïmaafite jjeilfgfjeib ban Bewüs 3. Cl)?istu5 aan be uitbejftarenen/ taaacban in 't bepbolg op ;iine plaarfe gelianbelb 3al biorben. Samp;iet nu maap Roin.V: 19, Alzoo zullen ook door christi de gehoorzaamheid van eenen velen tot regtvaardigen gesteld worden. 2 Cor. V : 21, Opdat wij zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem. Col. II: 10, keuu. • ' Gij zijt in Hem volmaakt, goo ij* 'r ban Ulaar öat bolmaaUte Ijciligljeiö ban nuoben ia/ 3al öe 3onbaar gercgtbaaröigb en salig toorben.
XVII. Jf2u/ jjcbbenbe gezien bar tor bep menfcOcn bejloöfinge beje ttaee De nien-jaïten abfolut noobig 31)11/ namelijft: Ijft ©olbocn aan be regtbaarbig» ^l®ze^an ïieiö 43übö boo? Ijet blagen ban be ftjaffc/ en balliomene ^eiligljeib/ 500
ven niet
ftaar te obepbiegrn booj biren bit ïian toorben uirgebaejb/en ultgeboejb verlossen, taotbr; of boo? Den menfclje 3Elf/ of boor eenen anbej a!^ ^JSarge. (ïEa 30a boor een anbe? al^ ^ajge/ taie be befitaame 23o?ge Itan sjjn/en ié.
gt;©e menfcjje ftan boa? jic^elben nocö [jet een naclj «quot;ber boen;
Ccc 2 03
387
386 Van de Voldoeuinge
member ©olboeninoe/ en 30a ja/ 30a ftan ï|ij be jonben bejgefaen sonbet fto
Antw. 35o!boeniiioe. 3iff autlyoorbc: (a) öen mcnfclje ió ecne luet grgeben/ uif
üaarnsar mort iuj 3ir!) Deftieren/ soubat men ban bcé mrnfcl)en pligt zel
tot tjet bacn vPübgf geen befluit Jian maften. Jes. LV: 8, Mijne gedach- SCi
ten en zijn niet ulieder gedachten, ende uwe wegen en zijn niet mijne fel
wegen, (b) (£)o!{ i£ regt en gcregtigQeib niet ééne jalte; regt segt magt/ ft?
geregtigtjeib eene fceugb. ^ebec particulier mag in belc geballen ban be
3Ön regt afftaan/ maar nooit ban greegtigfjeib alö eene bengö. €ene tv,
obcjf)rib mag ben onbejbatien geene bjijljeib geiien tot gobloupijeib. bn
(c) «Een reorcr mag ban gcregtigheib niet afjtaan/ of fjij 3onbe onge« va
regrigfieib plegen. gt;i?ob ftomt in bit gebal niet boor alis eene ücleeöigbe Ht
parnj/ maar al^ be ijoogrte ïïegtec ban en aarbe. ïDe menfrjjen Oj
en vpob ftaan niet in trap ban gelijftririb tegen elftanber. ftd
Tegenw.3 XIII. Tegenw. 3. fïiiölcn be jonben uit genabe bpjgeben en ftUiijtge* en
fcl)ülöcn bjorben/ grljjft De ^cijjift 3rgt/ 300 i^ be ©alboeninge niet fd noobiaftcliirt; Inant bolboen en bejgeben )laan tegen malftanbereu/baaj
Annv. jjre eene plaarj? lieeft/ baar tuorbt !jet anbere uitgefloten. 2Eft anttnoo?» ni
be: (a) ïjoe bat ©ulbiicningc ten op-,igte ban ben 2Barge/en bergebinge ee
ten opvgte ban ben mcnfc|je te jamen Runnen gaan/ en gaan/ ip in 30
bit ftapittef/ § I. getoonb. 't aHentöalbe genabe en bejgebinge ten quot;ftj
opjigte ban ben minfciie/ bic !jecft er niet^ toe geöaan/ bit; i^ ellen» bc
big/ tjateliifi en onmagtig; maar ^ob self Ijeefc bese en bic naar 3gn ï)£
brij birlbcljaocn uitbectioreii/ ijerft ben 25orge self uitgebonben/ bcj» g
urbiueejb en ge.ionöen/ reftent ben jgnen be berbienften ban ben 25a?gc ee
toe/ en bergteft al;,oa ben sijnen ïjquot;iquot;'«ie sonben en fcljelbt 5e ljun iitnijt; (6
bu^ ontbangt be menfdje bergebinge ; maar ten opjigte ban ben 25o?ge l)i
ijs Ijet bolftamene bctalinge; bué boegt be SCpoétei genabe en ©olbae* re
ninge tüj malftanberen/ Rom. 111:24, Wij worden om niet geregtvaar- bt
digd uit zijne genade, door de verlossinge die in Christo Jezu is. gr Tegenw.4 XIV. Tegenw. 4. ^eeft 45ob uit genabe Cfjiip'tug gefeljonften/ 300 taa»
ren ban be uitbepftorencn al eeiét geliefb en in genabe aangenomen/' C
Antw. Daarom ban Bolboeninge niet nnobig. 2Eft antluoojbe: öob jjeeft 3e gt
in Cljji^tu? uitbejftoren/Eph. 1:4, il3ob tjabbe hen lief met beliefbeban de
goedgunstigbeid, baarom berorbinee^be v!3ob ben 25arge/opbat bie boor jij» V
ne ièoiboemnge be sonbcn/ bie »i3ob ^aat/en öcletteben bat gt;j5ob ben 30U» G:
üaar met Cjcm flon bejeenigen in bc lieföe be? welbehagelijkheid, en bat HJrj bi !)un Uielbebc/tueg soube nemen. oDmbat (6ob Jjen lief Ijabbe/50a janb
Ijun ben %o.:ge/ opbat 5c met üfem eentuig in 3aligl)cib [eUen mogten. y
Volkome- XV. ^eüöenbe gezien be noub5alieliji{|jeib bej ©olboeninge aan be f)i
ne heilig-regtbaarbigljeib iöobB boor fjet bjagen ban be jl^affc/30a moet men ooft fl
ook nood- 'ucteti/ dal er volkomene heiligheid van nooden is, zal de mensche verlost li
zakelijk, cn zalig worden. tDit blij lit : 3c Bewijs 1. 1. ^?e saligijeib loa? op geene anbrre boojbaajbe Beloofd ban op bol-
ftQ'
door den Borge Jezus Christus.
ftomcne rjEtllg^rtö. Rom. X : 5, Mozes beschrijft de regtvaardigheid die Zaïighoid uit de Wet is, zeggende, de raensche die deze dingen doet, zal door de-zelve leven, ©e oürccrcDingc becöicnt beu tijbrlijHcn en ecuVuigen öaoti.'conditio 5lli^ Die nu ten bolle geb^agcu en te Inlmi gcftaiucn i^/ joaipöe inen» bcl00fd-fcl)p niet berber b^n in snnen alfereerjleu flaat ten op;igtE bnn ;
ftjajfc ftoube op f)rm niet gelcgb itiorben/ saügfjcib ftonbe l)ri oofi nier er-ben/ ombat be conbitie/ luellic i«ï bolfsomen doen ban be 11?et / bat i3 bot»
inaaftte inbienbige en nitbienbige obe:eenlJoitn'te met öc irgt;cr/ nng niet bec»
biilö biaó. T^e llDct moeste regtliaaröigen/ Hand. XIII; 39, Van alle, daarvan gij niet en konde geregtvaardigd worden door de Wet. Kom. VIII: 3, 4,
Hetgene de Wet onmogelijk was, dewijle zij door het vleeseb krachteloos was ...
Opdat het regt der AVet vervuld zoude worden in ons. J^ti/ be li^et is niet ill [taat ban te regtbaarbtgen/ 500 lange öc menfcl)e bic niet berbnlb [jêefr/ en regtbaarbigheib Ijeeft/ bat ip Ijet regt ber l]igt;et. IDaarom/ vi! be men» (die ;aliri biorben/ ^oo moet Ijii eerót bolftomene lieiligljeib l)eüben.
XVI. Gods oordeel is naar waarheid, Rom. 11:2. lt;^11 regtbaaröigen newijs 2. niet alleen bnjfjjjeüen ban fbaffc/ maat ooft uilmj^cu in [jet regt tot tiet 001'-eeutoige febcn. Stip be menfclje boor liet gertgte öobs grftelö ^at biorben/
waarheid.
300 ;al niet alleen geëpainineezb tnojben of hij ft;affe lnaajbig t$/ of be quot;ftjaffe geleben ijl/ maaj ou!i of Ijti baarenboben tjeiiigljeib (jeeft/ en be IDet boib^agt tjeefr. ©ie menfetje ié niet jalig/ ftie geene ftjaffc te biaci]teii ïjeeft/ maac sijne jaligljeib beitaat in bolmaaltte gemeenfcfiajj met vöob.
25al 4?ob ban beu menfetje regtbaarbrgeu en intoijjen tn Ijet regt ban De reutaige jaligfjeib/ 300 moet fjn biaarlijft regtbaacbig eu tjeilig ^tjn; taant (6obj} oojbeel ip naar tuaajljeib/ jiju bonuisfe i^ regt en geregttgfjeib ;
Ijier fiomt geen obersien en bergeben te paj?; tnant 4?ob ijs lïegter/ en eenö regte^ö toe^lf of be^bocinen/ of bnjfyjeftcu en intaijjen in jiju regt en besittinge; baarom moet er bolftomen fjeiligljeib jijn/ jal be menfetje geregtbaarbiga biorben/ en saligljeib beulingen.
3. 't 23lijlit ooft uit be toererieninge ban be bofmaaftte (jeiligFjeib ban Bewijs 3. dlljjistus aan be uitbe^ftorenen/ taaarbau in 't be^bolg op ;nuc plaatfe geljanbetb ^al biorben. Siet nu maai Roin. V : 19, Alzoo zullen ook door ciin^ti de gehoorzaamheid van eenen velen tot regtvaardigen gesteld worden. 2 Cor. V : 21, Opdat wij zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem. Col. II: 10, keiuK1quot;.'' Gij zijt in Hem volmaakt, goo 't ban Hiaat bat bolmaaUte tjciligljeiö ban nooben ia/ sal öe jonbaar geregtbaarStgb en jalig toorben.
XVII. 3Su/ [jcbbcnbe gesien Dat tot bep mer.fcfjen be?!osfinge begt;E ttuee De men-jaften ahfulut uoobig 31)11/ namelijft: Ijet JDolbocu aan öe regtbaarbig»
Öeiö 43obö boo? Ijet blagen ban be ftjaffe/ en bolftomene jjeiligljeib/ 500
ven niet
ftaat te obe^biegen booj biren bit ftan biorben uitgeboejb/en nitgcboeiö vi;1'l0S3en-toorbt; of boo? Den menfcljc seïf/ of boor eenen anbej als 25ürge. (ïEa 300 boor een anbe? al^ 50a?ge/ Itiie be öeftüiame -^Sojge ftau .itjn/ en ig.
menfclje ftan boa? jicljselbeu nocö ÖEt nnber boen;
lt;Êcc 2 Da
3lt;S7
fltj fian boa: fiet bjagcn ban bc ftjaffc niet bolbocn/ noclj bc fl:?ajjfc boo^
bragen en te fioben ftomrn. Wat zal een mensche geven tot lossinge van üei
zijne ziele ? Matth. XVI : 26. ©at ij*/ ÖÖ 1'aquot; baa? niet? toe boen; üa
ïper Ijclpt geen fiibbcn om genabc/ Qie? öclpt gren laten ban ïjet fttua» ba
be/ en ietg te boen bat jjij ooeb acljt; be fcljulb baar alreebe/ Ijg tni
ftan nirtê Betalen. Sl'I jijn lijben op be iDcrelb ftan niet üolboen; taant lei
be i? eeutDig/ baar i«5 geen einbe aan/ Ijt) moet e? eeutuig on» uit
brj liggen bhjlien; f)ct einbige/ giiijft be menfclje i^/ ftan 0quot; onein- bei
bige niet te boben ftomen. (öoft blijft tin een jonbaar en maaftt be fdjulö nu
gföurig nirrjber / 5cd ftan ban be ftjaffe ooft nimmermeer opliouöen. bu
l^ij ftan jiclj jelben oaft niet Defteeren/ l)ij ftan ^iclj jelben niet bolmaaftt gei maften en be J15ct be^bullen/500 bat fjij in niet één/fjettoelft Ijem fdiul»
big maaftt aan alle/ obejtrebf. IBant geen mensche is er, die niet en dei
zondigt, 1 Kon. VIII: 46. Wie kan zeggen, ik liebbe mijn harte gezuiverd; ba
ik ben rein van mijne zonde? Spr. XX: 1. Wij struikelen allen in velen, ba
Jac. III: 2. Indien wij zeggen dat wij geen zonde en hebben, zoo verlei- tnt
den wij ons zeiven, ende de waarheid en is in ons niet, 1 Joh. 1:8. to.
Sou bat be menfclje bij jicli selben abfolut tnanljopcnbe moet jijn ban bli
Siclj ^elben te ftunnen berlopfen. fte
net mag XVIII. gaf ban nu een sonbaar jalig toorbcn/ 500 moet Ijft boo? een 31c
oen dóór ^quot;be; oefcfitebcn als 23orgf. j^ie? ftomt in bcbenftinge: Of het wel geschie- lu,
een borge. den han , en het tv el reglvaardig is, dat een Borge in des zondaars plaatse nn
voor hem voldoe? Socinianen ontftennen Ijet. 3ii{ antb.ioo?bc ja, bat ftan an bai gefdjieben/ en bat i^ regtbaarbig/en ooft noob5afteltjft. ®itölijftt:
Bewijs 1. l. 0ct ip onbej be lr}eibencn en onber be gob^aligen/in be ^cli^ifture fcf
tire. ena' i'fftff'b/ gefipuiftelijft/ bat een 53ojge boo? een anbe? betale. frjet ip regt» aa
baarbigfjeib bat ïjij/ bic siclj tot borge bc;bonben Ijeeft/ betale/ en bat be en
obepljeib |jet fjem boe bolbjengrn. ©e l^eibenen boobben toel gij^elaajp/ ftc
bic jiclj boo? een anbe? bc^bonben Ijabbeii/ al^ be p?tncgt;paal ontbloob mi
of 5ijn bioo?b niet [)ielbe. gij boobben beesten/ ja tod menfetjen in tjunne 3.i
pfaatfe/ om (öob obe? jninne jonben te bcjsocncn/^oobat Ijet eenig^iu^ i?.
bij (jen beftenb toa?/ bat (!3ob boor een auber boo? Ijcn be?5oenb bon- aa
be toorben. 3Cii bc ^d^ifturc Ijcbben toij Ijet exempel ban Jpaiilu^/ toi
Philem. vs. 16, 17, Eekent dat mij toe, ik zal 't betalen. SCiiba p?c» to
fentec?be öo?gc te 5511/ en toilbe boor sijnen brorbcr 2amp;ciijamin al ;ijn 311
leben flabc jtjn/ Gen. XLIV:32,33, Uw knecht is voor dezen jongeling ni
borge. Laat uw knecht voor dezen jongeling mijnes heeren slave blijven. br
Bewijs2. 2. ®e ^cbjifture 5egt uitb?iiftfteliife/ bat bc ©ecreSIe.iUjS 2?o:geié. ilebr. W
Schriftu- : ^ een 200 vee^ ^etcr verbond is Jezus Borge geworden. 1 Petri III: Cc
rc. 18, Hij regtvaardig voor de onregtvaardigen. Jes. LUI: 6, 7, Ds Heere heeft vr
onzer aller ongeregtigheid op Hem doen aanloopen. Als dezelve geëischt wiei d, ge doe wierd Hij verdrukt. Matth. XX: 29, De Zone des menschen is gekomen
om zijne ziele te geven tot een rantsoen voor velen. Ilpaatban tjiE?na b?cebe?. öa
XIX,
door den Borge Jezus Christus. 389
XIX. Tegenw. 1. 3n gdbfcljultien mag men boo? een anber Bo?gc tao?' Tegenw.i üen/ ombat tnen Uan 5ijnc een anbc? Han en mag mcbcbEEleti/ maai tat ftan en mag niet gefctj'eben in be saïtc bi-^ leüeniS / en bccl min ban om boo? eenen anbc? 'JSojge.tc taojben in be )t?affen ban be ceu-hjige bejboemeni^fe te blagen/ en in boo? een anbej be ll^et te brjbuf»
lcn/ en aUoo regt tor t)et eeutuige lebrn te be^bicibrn. ^fU antttioojDe: Antw. niemanb Ijceft magt om boor een aube: in gi'löfcljulben borge te üju:» ben/ Dan ombat 4?ob bat regt ben menfcfje geaeben tjeeft; maar be rere menéfl) mag boor een anber/ bie ben DuuO lir^bienb tieeft/ gein önjge toojben in be jafte brs (rbené/ en be obejlieben mogen in bie geballen geen borge aannemen/ (a) ombat het tori nitbjuliiieliiU be:bocien is ban lt;|?üb/ Num. XXXV: 31, Gij en zult geen verzoeninge nemen voor de ziele des doodslagers, (b) sj3oö Ijeeft het leUcn niet geftelO in 5i)ne eigene magt/
baarum mag be menfdje Ijet niet bejpanben / 't ftomt Ijrm niet toe /
baarom mag liet ooft niet tot een panb aangenomen taurben. (c) ©c menfdje si)quot; leben berpanbcnöe/ iuiiüe buben ,,ijiie magt bejpanben;
tnant l)ij ftan be beralinge niet bolb:engrn en ftaanbe bliiben / maar ïiiijft onbe? öe beralinge/ betoijl Qij jiclj niet fian tneberom lebenbig maften. (d) goo 6ob jjet niet bejboben ijabbe/ en öe menfeije ftonbe met jicljjelben taebrjom lebenbig te maften/ in ben jlaat b!i)ben baar Ijij in lua^/ 300 jonbe baar geene reben 51311/ tuaarom men een anbe? 5ootiief ntet 5QUÖC berbsfen ban ben boob/ Door boo? bien te fte?ben/ algi een anbe? te berlopien uit be?legenlieib/ boor 31)11 grlb.
jl^aar a3ob i# be l^eere/ be (0ppc?|te/ be .©oubereine/ bie ben men»
fd)cn toetien greft / maar jelf üoben be flEgt;et 1^; bie i# aan be Vnet/ aan menfcljen grgeben/ niet be?bonben/ (öoQ Vneet taat t^em betaamt rn taat jijne geregtigfjeib bolboen ftan; bie fieeft ben 23o?ge ;eif ge»
fteib/ en neemt genoegen in jiiiie 25o?gront/ Matth. XVII :5, Deze is mijn geliefde Zone, in welken Ik mijn welbehagen hebbe. be'25o?gc 3[e5ii9 Ch?'piuö (a) 1^ Jflfierstec ban jijn eigen leben/ Doo?Dieii l^ij oJ'ob i?. (b) lijij Ijeeft magt 51)11 leben af te leggen/en magt om het b.ieöe?om aan te nemen/ Juli. X : 18. Sooöat Cji) l^em^elben taebe?om ftan op»
toeliften en be betaünge te bonen ftomen. (c) [Jij ftelt tjem brrjinillig tot ^Sorge/ Hebr. X. 7. i^ij toil/ 't i^ 51)11 üehagen. (d) Cji) ftan boor 5i)nen boob/ als t)1'1 genoegzaam rantfoen/ eene uitiiemenbe gjoote me»
nigte Ijet eeutoige leben fchenfteii; gelijft »J?ob ooft toaarlnft baarboor ber^oenb i$/ rn be iiirbe?ftorenrii met oJob beb?ebigb 5hn. Rom. V:10, Wij vijanden zijnde, zijn met God verzoend door den dood zijns Zoons. Co). 1:19,20, Het is des Vaders welbehagen geweest, dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, door Hem alle dingen verzoenen zoude tot Hem zeiven.
^iebaar be toaajtjeib in Ijare ftlaa?ljeib/ bat boo? eenen 25o?g bol'
baan ftan tao?ben boo? ben sonbaa?. iPat jjeeft men ban te praten
390 Van de Voldoeninge
ban be ta?efbl)eib/ 't bïïp# Bctaiïfiorieiti/ 't i# allc^ ooeöriciti. ©at m joubc Iti^ceblieiö 5tjn/al^ (öüö öcn ö' ''i3eii Eii onfcljuïbigen ^ujS ^oa
bric UrEEgfrliiUe fmartcn rn fienaaiilnbtjcbrn pube aanbaen / m fcocn obn
ftcibrn/ jonber bat l^ij C|i'm tot 23o;oe rtpflflb IjaDDe/jonbrr batan» üe '
bfrcn baa^öour br^loiét tac^ben/en öat Ijct alleen maat ^ouöe sijii/op» Einï
bat l)et een booiücelö ban lj)b5aaii)t)ciö jaube sijn. linibörlEnbe en jjd)
Ojri'iicnbe trrjen be tnaa^ljnö/ bi fcliulbtgen ;n gt;elbrn 43ciö ban tojeebtirib. anD Tegenw.2 XX. Tegenw. 2. Deut. XXIV; 16, De vaders zullen niet gedood worden 5
voor de kinderen, ende de kinderen zullen niet gedood worden voor de va- ï)cb
Antw. deren. Ezecb. XVIII:4, De ziele die zondigt, die zal sterven. 3iH antluao^öc: nici (a) ni be^e plaatfin biupöt niet oei'p:olicn Uan itcrUen als 25d?oe/en in 1
plaatö ban een' anber/om bien te beplosfen/bat Ijier be ^alie is; maar be
ban iteiben/boojbien öat een anöej ge^anoigo (jeeft/ en om ljunne ^onben blei
nieiac te öeelen aan fjunne l'tjaffe. ^.oobat bie plaatfen tjiec niet te pasfc be
ftomen. (b) \j3ab be^bieöt aan menfcljen Ijet buoOen ban anberen om be
Ecnö anbc^ ^onbc; niaar ï}ij self blijft foubcrein/ en ft ja ft be oube- mei
ren biel in ljunnc ftinbrren/ (nant bat is ^Inaarbec fmarte ban Ijet in mei
5icf);ellien te brarten. Exod. XX;5, Die de misdaad der vaderen bezoeke nat
aan de kinderen, (e) «De Uinberen 31)11 gelrift ale alle menfetjen sonbig/en grfi
baaruni tuaarbig alle ttjbelijfte en eriUnigc ftjaffen te bjagen / sooöat Hel
ïjun geen otigcli)ft gefcljiebt/al laat löob^ toonie jiclj uit ober Ijen/bij zijn
occafie ban be jonbe ban anberen/ 't 59 beó babcré/obertjeben of an- doo
beren/ op \nclfte taij ernige fietrcfjftinge ÖL'ööfn- ©oef) öob boet bat dat
altijb niet/maar be?ftlaart biel bat ï?'ij bat in bit of bat gclial/in be be
jen of genen üjb/ niet boen ^al/ en öijïonber ban niet/al^ be ftinbe» fiat
ren te boetitappen ban Ijunne oube^é niet nabalgen; en als gaö^aïi» gez gen be gemcene lanbplagen om bc ionben ban be intDonerp onberttio?' I
pen ;nn/ öat 31)11 tjun baberltjfte ftastijbingen. leei
wie gee- XXI. ^e^ien lijn be/ bat be l?olboeninge Ooo? een'anbc? alé ^Sojge ge» 2amp;c kunnen'611 ^Ö'rOen Han/ sonbe? filiietfMige ban «öjös regtuaarbigljeiö/ 500 liamt
zün. in oberleg biaar een brHüiame 23jrge te binben i£. iéant icbcjren iö Si'
niet beftlnaam om ;elfé in gelbfcljulben baor een'anber 25a;gc te too:» gef
ben; een iegelijfl/ bic ^Sorge Han ^ijn/ tail biUünjl? niet. ' ' nai
iiaaii biij tut onsen ebenmenp'c!)/1)1) i^ eben cllenbig al^ aïlc anbc- tre
ren. l^ij ftan boor sicljjelbcn met bolöoen, C}ij ban be ceutaige ft^affe ge: niet te bobcn ftamen/ maar 3011 rr ceutoig onber liggen blijücn. l^ij •
jal niet taillen booj een' anbtr eentaig beröoemb 51)11. Ran be tact bie
niet bo!b:cngcn/ noclj boor sicfoelben/ nod) boor een' anber/ fcl)oan nu
ï)ij I)eiliger mogtc 51)11 ban een anbc?; ja allna!? fji) balmaafit/bat Ijabbe i$-
ïjij buo: een' anörr/ en soutic f)t-t alleen boor 5iclj5clbcn fjebben. ^Jb bjl joiiöc sulft een' 25o?ge ooU niet taillen aannemen. ellcnbig sullen
3c baren/ bic 't op eenen mengcfj laat aanftomen. (d;
«iBaan taij tot be engelen/ bie 3ijn ban eene gcöeele anbere nature. 3cl
©c
door den Borge Jezus Christus.
gpe nature/ bic ocjonbigb Qecft/ ft?af6aar/ moet jcïbe be ft?affe bjagen. ©c nieiifcöcïijftc nature tnag be toet oeftdb/ be ftjaffe ocb?citiö/ tjeeft obmrcbcn/joobat nirmanb/ban öic öe^elfbe menfcljclijfte nature Ijceft/ be ftan 31)11. ÏDe rngflen 51311 ooli einbig/ en liunnen baarom be on»
einDigc l'bajT'e niet te bolicn Hamen. SCl taat 5c 31)11/31)11 5e mailt alleen U 30^ 5icb5i'lüen/en ftunnen aubcren Uan t)ct hunne niet inebebeelen/en al^aa anörrrn brïilerben nier liolmaafnljcib. ©aa? ban geene Uejluacl)tinge,
XXII. ^auöe ieiiianO 23ojge 51)11/bie niDfpte be^e Uier horbanighcbrii Tot deu Jcbbrn: C)|j morste 5(111/ 1. JDaaracIjtig mengel) uit mengel). 2. Qeilig®quot;1^® nicurcli. 3. ll?aaracf)ttg j3nti. 4. 43oo en 111 nis cl) in een pejfooii. vereischt,
1. De Borge moeste waarachtig menseh zijn. (a) 113ant ombat ben nienfclje ^.■racu-'' be Uiet ociu^en tnas/ liictlu? fomma ip i^ob met ligcijaam en 5irle te tig bieiien / Onub en 5i)nrn naagte lief te Ijrbben/ en ombat ben nunfcl)emunsth-be boob oïbretgb Uia^/ fnbien f)ij ongehoorsaain lncrb/ en ben ninifctje be 5aligt)iib bi-loofb Uia^ op bolUumene ijeboojsaamljeib; en ombat be uinifclje nu oliertreben l)',rfc/ en baajobc^ i'iejUen murste. gaubenubc nienfclje be 5aligl)eib tneberom bejft^ngen/ 500 moeite be nieiifcljclijfte nature iemanb iiitlrUeren/ bie én be ft?affe Unlftoinen bioeg/ én bie be pri'tflöe toet Uolitomen lirrluilbe. (b) iDe Schrift 5Cot !)et buibclilft-/
Hebr. II: 14, Overmits dan de kinderen des vleesches ende bloeds deelachtig zijn, zoo is Hij ook desgelijks derzelver deelachtig geworden, opdat Hij door den dood te niete doen /oude dengenen, die het geweld des doods hadde,
dat is, den duivel. £00 luojbt ooli be tnengcljlDojbinge en |)ct 51)11 onDej be Uiet t'5aniengeboegb/en alsoo getoonb/bat niemanb onbrr bie Uier Vlan 5i)n/ten^f) lu) menfcDc ifï. Gal. IV: 4, God heeft zijnen Zone uitgezonden , geworden uit eene vrouwe, geworden onder de wet.
©ie yiaatfcn en be nature ber gallen toonrn/bat be 25ajge niet alleen een mengel)/ maar ooit mensch uit menseh moeste 51)11/ gcinft be 25o?oe SEfJus Ct)?ii9tujï is het jaab be? luoutne/ 2lbraf)ams/^atiibg/ JKaria'iS/ en alioa uit de vaderen, zooveel het vleesch aangaat, Rom. IX: 5.
Sinbicn eene anbere nienfcl)cli)He nature op nieuUi uit aarbe of uit niet Orfctjapen Uiierbe/ bic iionbe geen 25onje 51)11/ belnijle bie niet luap be5clfbc nature/ maar alleen eene gelifte nature, ©ie nature Ijabbe niet ober-treben/ baarom ftonbe bie be ftjaffe ooft niet bjagen; bie nature/ bic ge^onbigb hafbe' moeiste renen uitleberen/ bie 25o?ge ftonbe 51)11.
XXIII. 2. De Borge moeste heilig mensch zijn. I13ant (a) anber? ftonbe Heilig bie nature in eenigheib be^ ^ejfoon^ Deft gaon^ oJubs niet opacna=nl0nöcb, men taojben/ iuant gt;i3ob ftan 51CI) niet beieenigcn met iets» bat 5tinbig
i^. (b) ©an lna^ Ijij boor 5fcl)5clben fc!)ulbig alfe^ te Ii)ben / en 51)11 lyben ftonbe een anbe? niet tjelpen. (c) ®an tnaé 5ij 11e offerhanbe fiefmet/
fionbe 6obc niet aangenaam 51)11/ en bienen tot tncgneminge be? 5onben. (d) ©an ftonbe f)i) anberen niet fieftlecben met fjfil'BhE'ö/ belnj)!e bi) 5c
jclf uiet öaüöe. (e) ©au ftonbe öö tot niet nabereu/om boor be uit'
391
392 Van de Voldoeninge
bnrftorenpn te Sibben; taant (0ob poort be sanbaarj? niet. (f) SCaalfe be tcbcncn fiobcn grgcbfn/ taaaruit blijl'it bar a3obs (jftrgrigljcib moet Violbaan taorbrn boo^ |)et b:agcn ban bc ftpaffc en Uoliiiaaftte gctjoor» Saamlirib/ taoncn bar be USorge niorêr ;!Ïii heilig meneclj. (g) 13it v'gt bc lïlaar/ ontcr anbcrrn Hebr. VII: 26, 27, Zoodanig een Hoo-
gepriester betaamde ons, heilig, omioozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren. Dien bet niet alle dagen noodig en was, eerst voor zijne eigene zonden slagtofferen op te offeren , daarna voor de zouden des volks. Waarach- XXIV. 3. De Borge moeste waarachtig God zijn. (a) IBant anörrjS Inaé tig God. j,jn |jjf)Cll pjft; ^an cpne oneindige kracht en waardigheid. 3fii biuij5aain» Ijeib bc eeulnige te Iqben/ iiunbe Ijec lijbcn nooit Uolrinben/ en
ïjet iijörn te bubni Uomni/ baajom morpte be beralinge gefdjieben booj julft een lijtirn/ bat clien ftjacljtig rn ebcn biaarbig Ilias/ al^eeutiiigin buursaamticib. (Dit nu {jonbe niemanb boen ban bie self oncinbig luaj?. 't 3? toaar/ be (öoöbelijfie nature lierft nier geleben/en ftan niet tijöen; maar bc Jprjfjon/ bic m ;ijne menfclielijfJe nature iccb/ laas gt;ir»oD/en baarom i^ tjct liiben ban bic ft^acljt cn taaa^bigljcib aig bc Jl^jfoon ijj, 53iet bat bit ccnc acccptiïatie ig / ictö boo? lier geheel aannemcnbc / bat geene Inarc bolboeninge/ maaj eene fttntjtfcljelbinge jonber örtalin» ge i?. ©it ip ooit gcene aanneminge bc^ 5)17(0011^/ boo: InElfte Ijct lij» ben boo? bo! opgenomen Uricrbc/ maar 'tig m taaarhcib/julfi een foon/ 5ulft ecne l^adjt/ en julft eeiic Inaajbigtjcib. Ccn onevnbig 35e?-foon hjbt naar ^iinc inenfrljclijfie nature/ 500 l)aftbc bat lijben ban ooft eene oneinbige ftjaclit en luaa:bio!irib/ eene eeuwige verlossinge te wege gebragt hebbende, Hebr. IX: 12. (b) ©c menftlielijUe nature (jabbe mccj» bc? |te?Ute ban nooöcn ban een gemeen menpei)/om bc fi?acf)t ban iöobé toorne te b?agen/ baarom mocistc be ©obbrlijfte nature [)aa? ondersteunen en ft?acljten bijsctten/ geli)ft «öob bat aan een fcljrpfel ftan boen/ mee? ban Vug brg?i)pcn of jeggen ftunnen / opöat Óii onamp;c? ben last niet bc;lnrUc. ©aaroin jtaat e: Hebr. IX: 14, Die door den eeuwigen Geest Hemzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, (c) ©c ^oige moeite niet een ecnigen/ maar alle uitbcrlioren tieülceben met yjiie Ijeiligljrib/ boor boiftomeiic geljoor^aamiicib be? Il?ct/ ben menfclje geftelb. (gen einbig menfclje/ 500 Iji) al heilig toa?/ en 500 hij al 5icljgt;elbcn be JDet niet onDc?Vuorpcn tuag/ bat toch niet ftan snn/ bie ftonbc op 't Ijongftc/ fielt het 300/ maar boo? een be l©ct bolt^cngcn; maar bclutjt boo? alle uitbE?ftorencn be IDet meeste bolb?agt taorbcn boo? ben 2?u?ge/ 500 moepte tjn taaararljtig ^ob 3511. 't %ó taaar/een menfcljtinft pc?» foon ig boo? sich jrlben be ll?ct onbc?liiorpcn; maar bat Ijerft geen plaat^ in een oJobbeinft ^c?foon bic ecne menfcljclijltc nature en niet een mcnfcl)eli)ft pe?foon tjfefc aangenomen; bie is be? llSet niet onbe?toorpen boor ^emsciben/ maar l^g ftdt CJcm al^ :25o?gc oube? be i©et. goo ban be bolü?ciigin0e ban be i©ct ccnc genoegsame en
bol'
door den Borge Jezus Christus. ^93
bolfiamenc bolbocnlnge boor alle uitbejftorcnen/hetoijlc be jpcjfoon 011»
cinbig Ac lus sunt suppositorum, de daden zijn der personen. Cinoti-einbig pe^foon ftrlt jicO onbe? be ïBet/ een oneinbig pejfoon boiB^cngt al^ ^orge be B^et; soai^banbe boIDjenginge ban bie Il?ct bolinaafit en genoegzaam/baarom moegte J|rj a3ob sijn.
(d) (De 55o?ge moeite babelijft be sÖnen verlossen ban ï|ct getnelb bc«S buiUiiis/ amp;i] moepte tot brijen en ftinbeten (J3ob^ maften/ moeste gen bicbe^Baren/ tot 43ob Bjengen/ öetaaren en fjun ïi^t eeutaige lebea geben; taant bat tao^bt tot saligmalten bejeijscljt; nu/ bit fian nie»
manö boen/ ban bie taaaracl)tig gt;l5ob
XXV. 4. 3?e bie^be fttaaliteit dat de Borge God en mensche in één «id en Persoon moeste zijn. ipe reben igi uit Ijet gejegbe ftlaar. lt;l5ob alleen ftan éónnper-n niet onbejtoorpen jtjn/ Itjben en fterben. lt;ècn menfclje alleen 3icamp; on» soon, be^toejpenbe/ lijbenbe en fterbenöe/ ftonbe Ijet lijben niet te Boben fio«
men/ jicljselben optaeftften/ en BeljalUe bar/ Ijet ^oube alle^ maar boor éenen boojbrelig ftnnnen jijn; opbat ban Ijet lijben en be geOoo^aam-geib ban eene eeutoige fi^acljt joube jtjn/ en fjet Irjben en ben boob 3clf/5onbcr fjnlpeban een'anbe^/boo? jijne eigene fijacljt obectaonne/
gelijft Ret moeite gefcfjieben/ 50a moeéte be 'iïSorge lt;J5ob en «ïKenfrljc in één Jpejfoon ^yn/uit de vaderen , zooveel bet vleesch aangaat, dewelke is God bovenal te prijzen in der eeuwigheid, Rom. IX: 5.
XXVI. ^ui^oberig bat tag toonen tate bie 'iJSarge i^. ©eje i^ Sfe^n^ Jezus Cf)?i£tu^. ®e 2So?gc b^aagt taegen^ jijn ambt be^fcfjeibene Benamtti'
gen: (a) Borge, ombat i|ij i^em ftelt in plaats? ban ben sanbaar/ be verschel-fc|julb üan Ijem af en op l^em obejneemt / alpof ï^rj ;c jelf gemaaftt ïiabbe/be jl:affe b?aagt/be J©et berbult. giet Hebr. VII: 22, en Jer. XXX: 21, Wie is Hij , die met zijn herte Borge wordt, om tot Mij te genaken, spreekt de lieere ? (b) Middelaar, ombat €Jij iJ?ob en ben men»
fc|)e te samen fijengt/bereenigt en Beb^ebigt/aan beibe 3t)ben taegne»
nienbe liiat be toenaberinge berljinbejbe/ boor ©olboen aan (0ob£ ge^ tegtigfieib/en boo? ben menfcljc ban ontaillig getaillig/cn Begeerenbe/ tn ftomenbe/en Bibbenbe te maften, giet 2 Tim. 11:5, Een Middelaar Gods ende der menschen, de rnensche Christus Jezus. Hebr. XH:24,De Middelaar des Nieuwen Testaments Jezus, (c) Verlosser, ombat Cf ij rebt ban al taat ben menfefte ellen big maaftt/Rora. XI:26, De Verlosser zal uit Sion komen, (d) Zaligmaker, ombat Cflj ben menfcljc babelijfi toe»
brengt allrg taat öcin in eeuta'gfteib bolftomen geluftfttg maften ftan/
Matth. 1:21, Lue. 11:11. (e) Propheet, Priester, Koning, Goël, Bruidegom , Immanuël. 3[rber om sijne Btjsonbcre rebenen.
XXVII. 't niet noobig boor be C!j?i?tcnen te Betafoen/bat be ï^eere Dezeisdo 3^5quot;^/geboren te förtljleljem uit be maagb 43Stiria/bie boe? Ijet ge|jeele Sioobfcïie lanb gep?ebiftt öeeft/en ontelbare micaftelen geeft gebaan/bie maker. ° nnbe? ^ontiu^ ^ilatu^ op ben 6e?g lt;!5olgotöa Bg 31ecu5alem iji geft^uiét/
I. ÏPbb bie
berïtorenpn te fiibben; toanc (Sob poort be janbaat^ niet. (f) Sa aUe bc rcbcncn Bobc» grgrbrn/ Vnaartitt bltjlst bar öobó Ofrrgtigljrib moet bolbaan üiorben boo^ |]et biagrn ban be ru bolmaahtc geljoor»
jaanilicib/ toouci) bat be 25oroe morst ;fin heilig menscl). (g) l?ir ^rgt be ^cti^ifr tïlaar/ onbrc anbeci'ii Hebr. VII: 26, 27, Zoodanig een Hoo-gepriester betaamde ons, heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren. Dien het niet alle dagen noodig en was, eerst voor zijne eigene zonden slagtofferen op te offeren, daarna voor de zonden des volks.
Waarach- XXIV. 3. Üe Borge moeste waarachtig God zijn. (a) IBant aubrrji InaE?
tig uod. j,jn lyfjcii niet ban eene oneindige kracht en waardigheid. 3fii bun^aain» ijcib be eeutoige te lijben/ fionbe Ijer üjbrn nooit boleinben/ en
ïjet tijben te bübcn liomrn/ baa^om moegte be beralinge gefdjieben booj julft een lijden/ bat eben fijacljtig en eben toaarbig Vnaé/ ai^eeutaigiu buur5aaml)cib. ©ic nu lionbe niemanb boen ban bie jelf oncinbig Inajï. 't 3? toaar/ be töoööLiijlie nature fterft niet geleben/en litan niet tijben; maar be ^rjfaon/ bie m ,;tjne menfclielijfie nature leeb/ toas ^ob/en baarom Ijct lijben ban bie Efjac^t en taaa^bigljeib ai^ be ^gt;e?foon i^, 53iet bat bit eene acfrptiiatie ig/ ieté boo? liet getjeel aannemenbe/ bat geene Inare boiboeninge/ maa: eene ftlntitfcljelbinge jonber firtalin* ge ü^it ig ooli gcene aannemlnge be^ Jpejfoon^/ boa: inelfte Ijct lij-ben boo^ bal opgenoiiien luieröc/ maar 't in tiiaarlieib/ju'ft een pe;lt; foon/ snift eene i^atljr/ en julft eene toaajbigljeib. oHen oneinbig ^ej-foon lijbt naar snne menftljeltjfte nature/ 500 Ijadbe bat lijben ban ooft eene onetnbige ftjacljt en Uiaa:big!ieib/ eene eeuwige verlossinge te wege gebragt hebbende , Hebr. IX : 12. (b) ©e menfcl]eli)Ue nature IjaDbe mee;» be; itejiite ban noaüen ban een gemeen mengel)/um be fi^acljt ban gt;!5ob!Ï toorne te blagen/ baarom moejSte be ^abbrlijfte nature Ijaaj ondersteunen en ftjacljten bijsetten/ gelijft vöob bat aan een fdjepfel It an boen/ mee? ban ünj Brgjnpen of peggen Itunnen / opöat Ijij onfiej ben laét niet amp;e;lneUe. ©aarom flaat e: Hebr. IX: 14, Die door den eeuwigen Geest Hemzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, (c) ©e'Ba^ge morste niet een eenigen/ maar alle uitberftoren öeftleeben met ^ ij'ie Ijeiligljrib/ boor boiftomene geljaor^aamiieib br? 113et/ ben menfclje geftelb. (Ccn einbig menfclje/ 500 Iji) al heilig toa?/ en 500 tjij al buor jiclj^elben be IDet niet onöejluarpen tuas/ bat tocl) niet ftan jijn/ bie ftonbe oy 't tjongfte/ fielt l]ct ^oo/ maar boo? ccn be IBet bolb^engen; maar beluijl boo? alle uitbe^ftorenen be iBet moeite bolb;agt Uiarben boo; ben 2£gt;a;ge/ 30a machte £}n Uiaaracljtig aJob 51311. 't 30 lnaar/een menfclKlnft pej» foon ig boo; sicli jelbcn be l]?et onbe;\uorpen; maar bat Ijeeft geen plaatg in een «©obbclnft Jpejfoon bie eene menfcljelijfte nature en niet een menfcl)elt)ft pe;faon aangenomen; bie ia be; iDet niet UHbp;luorpen boor ^emselben/ maar l^g ftelt J|em alg 23o?ge onbe? be J©et. 2oo i$ ban be bolbjenginge ban öe J]3ct eene genoegzame en
392
door den Borge Jezus Christus. .^93
Ijoïfiamene bolbosningc boar alle uttbe?fiorcnen/hEtaijle be jpejfaon on»
eindig i^. Actus sunt supposilorum, de daden zijn der personen. (lEvnon-cinbig pe?füon ftfltjicl) onbe? öe iBEt/ern onEinbig pejfoon bolö^rngt al^ %orgE bE ïl^et; 5001^ ban bE bolü^EngingE ban biE fl^ct bolmaafit En gEnoEg^aam/ baaram moEptE ï^r) «öob stjn.
(d) Ue 25o?gE moE^tE babElijff be jijnen verlossen ban ^Et geltiElb De«S buiUEliS/ inoEgtE tot bjijen En fiinbEtEn (!?ob^ inafiEn/ ï^p moEiste gEti biEbE^ÓarEii/ tot vöob BjEngen/ CtEtaarEn en fjun ï)Et ecutafgE ÏEbEn gebrn; taant bat too^bt tot jaligmaften bEjEigdjt; nu/ bit ftan niE»
nianö boEn/ ban biE toaaradjtig gt;0ob i^.
XXV. 4. 3f*E biE^bE ntaalitEit i^ dat de Borge God en mensche in één «fd on Persoon moeste zijn. üF'e rrbEn uit tl^t gpjEgbE blaar. *J5ob aliEEn ftan ecTper-quot; nift onbEjtoorpEn jtjn/ Itjben En ftErbpn. Ceii mEnfcf)e aliEEn sief) on» sooa. bf?ltiEjppnbE/ lijbEiibE en jlErbEnbe/ ftonbE IjEt lijbsn niEt te Boben fio»
men/ sicljjEllJEn optaEfiftEn/ en BeljalUE bar/ IjEt joubE allEjé maar boor ÉéiiEn üoojbEElig ïuinnEn jijn; opbat ban |}Et hjben En bE gerjoo?5aain»
geiö ban FrnE EEiitoigE ftjacljt soube jijn/ eii ^ii ï|Et IrjbEn eh ben boob 3Elf/5onbEt f)iiïpet)an Epn'anbE^/boa? sqne eigenE ti?ac5t obertaonne/
gtlijft ftEt moEpte grfcDiEbEn/ 30a moEéte be 23orgE lt;l5ob en JEKEnfrljc in Één ^Ejfoon 5ijn/uit de vaderen , zooveel het vleesch aangaat, dewelke is God bovenal te prijzen in der eeuwigheid, Rom. IX: 5.
XXVI. Jj5ii oberig bat tag toonEU tatE biE ^orge i^. ©EjE i$ SIeju^ Jezus
25o?gE bjaagt taegEms jgn amöt be^fcïjEibEne benainin» ^onu gen: (a) Borge, ombat i||) ï^Ein flEÏt in plaaté ban bEii jonbaar/ bEverschci-fcftulb ban Ijem af en op J^Ein obE^nEEint/ alpof ^rj ;e self gEinaaftt benoemd ftabbE/bE ftjaffe bjaagt/be JBEt berbult. ^tEt Hebr. VII: 22, En Jer. XXX: 21, Wie is Hij , die met zijn herte Borge wordt, om tot Mij te genaken, spreekt de Heere ? (b) Middelaar, ombat Cjij iJ?0b Eli bEH msn»
fcije te janiEn tUEngt/bEtEEnigt En bEb^Ebigt/aan ÖEibe jgben taEgne»
nirnbE teat bE toEnabEtingE bErftinbEjbE/ boot ©olboEn aan dJob? ge=gt; tpgtigljEib/En boo? bEn niEnfc^e ban ontaillfg getatllig/En ÖEgEerEnbe/ rn ftomenbE/ tn bibbEnbE te maften. gfEt 2 Tim. II: 5, Een Middelaar Gods ende der menschen, de mensche Christus Jezus. Hebr. XII: 24, De Middelaar des Nieuwen Testaments Jezus, (c) Verlosser, ombat tjg rebt ban al taat ben mEnfcïjE ElÏEnbig maaftt/Rom. XI: 26, De Verlosser zal uit Sion koraen. (d) Zaligmaker, ombat {Jij bEH tnEnftlje babelijft tOE»
fi^engt allr^ taat ijpin 'n EEuta'gfiEib bolftomen geluftftig maftEii ftan/
Matth. 1:21, Luc. 11:11. (e) Propheet, Priester, Koning, Goël, Bruidegom , Immanuël. 31cbpr om jijnE bijsonbctE rebEnEn.
XXVII. 't niet noobig boor be C!j?i?tenpn tE fiEtofjjen/bat be ^eere Dezeiscio ^eju^/ geboren tE 25ptl)lel)pm uit be maagb j©aria/biE boa? IjEt gEljEelede^aiigquot; 3oobfcï)E lanb gpp?ebiftt gpeft/En ontElbare miraftelen Qeeft gEbaan/bie maker. ° onbe? ^ontiug ^ilatu^ op ben fiejg ©oïgotöa 6ij Slecusalpm geft^ufét/
I. '©bb bie
394 Van de Voldoeninge
die ten herben bage toeberom ii3 opgeflaan en na hecrtig bagen ten ge- -ie mel 155 getiarrn/ b,n bte/ ^cgge ift/ tie Cfliiptiis/ be ^Sejsfia^/ bic be-
loofb tna^/be 25orge en ^aligmafie?/bat bij ecu ieaelgfi ftennelgli; C
maar 't Ijeefc sijne uuttigljeib/ berfttaiftliinge en berfterliinge be^ ge» Ï' loofg/ in te sirn/ Ijoe net alle ivopljrticn en boorBeelben in all)?'ptu^
bcrbulb ^ijn/baarain sullen toij erntge ban bie in 't fiortc boorftellen. Hi
lïewijsi. 1. De tijd, in tuellien be JiEe^fia^ gcèoren morste hiorben/taaiö: (a) SCIIi le
zijlicr^ 1,6 ftanime fïuba nog op sicljseliien/m jiin nette gr(T(acljt-rrgi|rer tnaé/ de
komste. Gen. XLIX : 10, De schepter en zal van Juda niet wijken , noch de Wetgever d(
van tusschen zijne voeten , tot dat Silo komt. i^rt tountb cjjagt; Schchelk lu'tee« U
Iteiit een jlam/ ftoft/ fraf. ©inbat be ftouingcn eenen ftaf/ be een fiopte* zlt;
lijfte? ban be anbrr/ ïjebbcn/300 bcteeiient |)ct/ Ijoetoel niet bifttofji^/ b
scepter. SCllermrept beteefient Ijct een geslachtstam, nit tnelft^ regij?- i^
tejs men beUnjjen Itan ban bicn lion.jliabe?/ nit bien abeipen ftam ge» »
fpjoten te 31311. Slip be fiam ban Snba/ïïuïien/üCebf. gjfi acljte bat^ec ^
taoojö Scheheih Iji?^ geslachtstam beteelient/en 500 beeü^/alg SEuba ;a[ b
een gEflarfjiftam falijlicn/Die ftain ^al onbc? anbere ftammen nocl) bolfte» b
ren niet bermrngb Uiorbeii/jtiiic gejlacfitregt^te^ sullen in lum oejjeet blgben/ tot bat ^ilo/ be jUgegfiap/ljamt; en bat liia«» noobig/ opbat men fionbe taetrn bat be jjscpfiae/uit 3[iiba moetrnbe ftomen/ooft uit SCuba geftomen iö. ^egt men/ anbere jlammen tnaren ooft nog in F|un gefteel.
anthioorbe: be tien ft am men taaren ten meerenbeele al bejfmolten/ alleen beje en gene blikten nog uit loat ftamme 31) tuaren. 2tnna toaiï uit ben itamine Sliser/ ^aulujs \ua^ uit ben ftamme 25cnjamin ; borti bat boet tot be saUe niet/al taaren alle ftammen ten tgbeban tu^ geboorte nog in {jun geheel getaee^t/ imme?^ 3Iuba moeite in sijn geljeel ölvjUen/ en \$ in sijn gel)rel geblebcn tat op Cliriétu^. Het is openbaar, dat onze Heere uit Juda gesproten is, Hebr. VII: 14.
2Cl£ men f|et scepter oberset / en baarboo^ berftaat be fioninftlijfie regeringe/500 ftan iU be salie niet tacl obereen öjengen. il^ant vooreerst, be ^Efjfcfiappijc i^ ee?#t ten tijbeban ©abio op 21ii'ba gcliomen/ te boren regeerbe ^Benjamin in ^aul/en Ijier moejste be schebetb. ban 2Juba niet bnilien ; bat geeft te Hennen/bat öi) toen al in'Suöa al^ ben ftam/ en in jijne ftinberen/ bie fjij toen al tjabbe alg taftlïen na liem/ taa^. Jllaar be ftoninftlijfte regeringe tuap toen nog in Sfuba niet; bat e? niet i$/ bat fian niet taijlien. 2. ©e fceptej toa^ al lange boor be itomfte ban ben JïSepfia? Uan SJuba geluelten/stj taaren onbe^ een' brremben foubt rein/namelijft/ben ifeisej/en 31) moesten ooft ban Siuba af syn/ eer Öat be ^ilSeisfia^ ftbiam/ Ezech. XXI: 26, 27, Doet dien hoed weg, en heft die kroone af.... Ik zal die kroone omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen, ja zij en zal niet zijn, tot dat Hij kome, die daartoe regt heeft, en dien Ik dat geven zal. ©it nu 300 sjjnbe/Ijoe han men ban seggen bat be koninklijke regeringe ban 31uba niet soube biijften/ maar op Ijem öljj-
ben
door deu Borge Jezus Christus.
lieii tot op ben JJBaarall mcnljet obc^et geslachtstam, joa
Ig be jafte filaa?; taant öie taa? nog op ^uba ten tijöe ban tie ncüoorte bau Cl^iétu^/ als» ötgrn uit be grflac^trcgi^te?^ ban So^ept) rn .llSaria/Matth. I en Luc. III. Cn fto^t baarna i«gt; hi) ban Énba oebirfjen tot op beKn bag.
(b) ®e JlSfgnaö tnoepte Romen ter ttlb ai5i öe tUieebe ^Ceaipcl nog ftonfi/
Hag. II; 7 7 8 , Nog eens, een weinig tijds zal het zijn , ende Ik zal de hemelen , ende de aarde, ende de zee, ende het drooge doen beven. Ja Ik zal alle de Heidenen doen beven , ende zij zullen komen tot den wenseb aller Heidenen, endeik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, ©net Ijietbii/Mal. III: 1, Ende snellijk zal tot zijnen Tempel komen, die Heere, dien gijlieden zoekt, te weten, de Engel des Verbonds, aan denwelken gij lust hebt. ©at öooc bit Ijuip/ bejen (Ccmpd/ niet bc erjfte/ maat be tUircöc bentaan lnojbt/ i^ önitcn tegenbenfien/ taant beje ttace ^oplieten Ijeböru grprophetcejb ua be 25abp!oiiifc|)e gebangenigfe/ teL:tóul öe ttaeebe (Cnnpel gt bonUtö taiejbf/ cn ucboiitab taa?. tjet tlnecbe htiip taap in jicfnelbcu becl flecljtec ban Ijet eejitc. ^E)e onben/bie ben ee^jlen (Cempcl gejien Ijabben/taeen-ben,/al? 31) f)ct fnnbament ban ben ttaeeben ^Tempcï sagen/ombat Ijet 500 flccljt taais bij fjet eestte/Ezra III: 12. ïlit ben ttaeeben (CCempet miji-ten je ooit bcrfcljeibcne bingen/bic Ijet eejfte Ijnis jeer bert)ee?(ijluen/ nogtanp jouöe be ttaeebe ^Tempel becbulb taorben met {jeejlijlit)eib/taelUe ijee^lijliljeib baarin joube beftaan/bat be JlfJesfiag/ be berbuliinge ban alle te boorüeelbEii/tot ben tempel fiomen jonbe. ©e C^eere SCcjiié/be taeniécf) aller t^eibenen/iö gelfoinen tot ben tCempel/alé uit alle Uuan-geligfien bight. (6n be ttaeebe (.Cempd ip beertig jaren na jijn lijben en ftc?» ben bcrtaoejjt tot op bejen bag. ^oo i? ban be l^eere Siccus be J^Segfia^.
(c) ©e ^iEepfia^ moepte fiain.en na jebentig jaartoefieu/ bat ij^/ bier lioiibet2b en negentig jaren na be openbaringe aan ©aniël/Kap. IX: 24, Zeventig weken zijn bestemd over uw volk , en over uwe heilige stad , om de overtredinge te sluiten, vs. 25, Van den uitgang des woords , om te doen wederkeeren, ende om Jeruzalem te bouwen, ('t bielft men nemen Uan boot ï)etbcbelbanCare«3/EzraI:l, 2,)totopMessiara den Vorst, zijn zeven weken ende twee en zestig weken. 3Eui?t op bien tijb i|5 be 0cere SJeju^ geboren.
XXVIII. 2. De plaats, taaarbe Jifêeéfias moeste geboren tiiorben/taa^ 2. Plaats. 25etl)letjem/ MichaV:!, Ende gij Bethlehem Ephrata, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda ? Uit u zal Mij voortkomen, die een Heerseher zal zijn in Israël, ©it i^ in be geboorte ban Cfj^'ptup ber»
bulb/ Luc. II: 4, 6 , 7.
3.'t Geslachte, uit taellic be 3il3e]Bfiaé geboren moeiére taorben/i? 3ïu« s-G^-ba/ Gen. XLIX : 10 , De scepter en zal van Juda niet wijken ... tot dat Silo komt. (Jfn ban fjuijS ©abiba/ 2 Sam. VII: 12 , Wanneer uwe dagen zullen vervuld zijn, ende gij met uwe vaderen zult ontslapen zijn, zoo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uwen lijve voortkomen zal, ende Ik zal zijn Koninkrijk bevestigen, ©aarom taocüt bc llSejfiagi meermalen
©bb 2 ©a»
39.')
396 Van de Voldoeninge
©abib genocmb/Hoz. HI: 5. IDit ^ in bcrbuIb/Hebr. VII: 14,
Het is openbaar dat onze Heere uit Juda gesproten is. Luc. 1:32, God de Heere zal Hemden troon zijns vaders Davids geven, (©at JilSaria bc nicljte ban «zFlijaöctlj/be bjoulu ban öen ^acFiaria^ tua?/bat neemr
nift tacg/bat JÜSaria uit Suba taa?; taant Rinbercn sijn ooft
ricötcn. ffcbiten/ombat 3e gfene rjfcni^fe ijaöbcn/mootpn uit alle ftainmcn broutaen ncnien/ja alle bocjjtetcn/ bic genie tjfeni^fen fjab^ ben/ mogten ooft aan anöere (lammen tjoutaen/ joobat oafi self^ Clija» betö teel uit Sluba ftonbe gebiecht ^ijn. ©ie IBet/ban aan geene an» bcre flam men te t?oiiUien/ taaftt alleen bic bocf)te^/ in taiej familie geen mamielijft jaab taa#/en 51} be ejfenisfc fjabben/opbat be lanben be? ftammen niet brjmengb joubcn taorben.
XXIX. 4. i©e JEeiéfiaé moeite uit eenejilSaagb gröoren taorben''Jes. VII: 14, Ziet eene Maagd zal zwanger worden, ende zij zal eenen Zone baren, ^ij morgte niet jtjn Ijet saaü be^ man^/ opbar ^ij ^onbe? ecf» jonbe geboren taie^be/ maar ftet .^aab öe: b^outae/ Gen. III: 15. ©nse ï^cere Sïesu^nu ig be vrucht des buiks Marise, Luc.1: 42. Matth. 1:18. 5.is God. 5. (Pc JjKeiéfia^ moeste a?üb 31)11/ Ps. XLV:7, Uw troon, ö God. vs. 8, Daarom heeft U, ó God, uw God gezalfd. Jer. XXIII: 6, JEHOVAH , Heere onze geregtigheid. 4Su/ otije ^eere 3fc3U^ is de waarachtige God, 1 Joh. V: 20.
c.Amb- 6. ©e jlSepfia^ moepte3fjn ^roprieet/^'cste? enïttoning. Propheet, Deut. XVHI: 15 ; Een Propheet, uit het midden van u ... zal u de Heere uw God verwekken, ©it ig be l^eere 3e3iig/geli)ft uit alle sijne pjebtUanën en boo^seggingen in be Cuangeli^tcn liermelb/te 3ien iiö. Luc. XXIV :19, Welke een Propheet was, krachtig in werken ende woorden. Priester, Ps. CX: 4, Gij zijt Priester in eeuwigheid naar de ordeninge Melchizedeks. ©it iji Cb?i?tug/ Hebr. 11:17, Een barmhertig ende een getrouw Hooge-priester. Koning, Ps. 11:6, Ik doch hebbe mijnen Koning gezalfd over Sion. ©at igï CÖti^tu^/Openb. XIX: 16, Koning der koningen.
7. Mirake- 7. ©e JiBegfia^ moepte bele miraftelen boen. giet bit in tjetgefteele lun- Ïïapittel/Jes. XXXV. J^ecbulb in alle be OEuangeligten.
8 voor- 8. ©c JiKegfia^ moeite alle lioorbeelben betbullen/itjben en flerben/ vervuld. Jes- LI11' geheel. ©Cjuulb in alle be Cuangeliisten. (£-ii 1 Cor. V:7,
Ons Pascha is voor ons geslagtet , namelijk, Christus.
o.iieid c- 9. ©e l^fibenen souben in ben Jlfêppfta^ gelooljen/ Gen. XLIX:10, ven'm00 Denzelvcn zullen de volkeren gehoorzaam zijn, Hagg. 11:8, Den Wensch Hem. aller Heidenen. ^Sooit Ijcöüen be Ifeibenen in iemanb/bic ban bc Soob-fclje natie taa^/ geloofb/ en ^em aangeljangen/ maar 30 geloofben in ben ï}cere Sesué / be güone gfuba en ©abibiö / en bat met julli eenc ftracln en boojb^eftinge ban 5(jne gcmelbaart af/bat be name ban^e' 5111S IjeejltjH en aangenaam ig! obec be geïjeele taerelb.
30. Ccrc- io, ©e JiKcpftaji soube alle ceremoniële bicn^t boen op^ouben; bc
(iCem«
4. Uit
eene
Maagd.
door den Borge Jezus Christus, 397
{CempEl moEgte afgcB^ofien/ SBerujaïem bertaoe^t/ bc 3Ioobfc^E natie moniëie bcrfl^ootb tocuben/ en in berachtingc onber be ^eibenrn iange tijben gètoudêS'. omjtaerlien/Dan. IX : 26 , 27, Een volk des Vorsten, hetwelk komen zal, zal deStad ende het Heiligdom verderven. Hij, te tnctrji bc Jiaeefiae/
zal 't slagtoifer ende het spijsoffer doen ophouden. Hoz. III;4, De kinderen Israels zullen vele dagen blijven zitten , zonder Koning, ende zouder Vorst, ende zonder Offer, ende zonder Ephod, ende Teraphim. ©it nu i0 Hort na be bagen lian Clirigtué UerUulb/ en 't blijft UfjUuib tot op bejen bag. Hit alle be^en Inorbt hrt riciiiofb ten Uolie Bebcgtigb en bet»
jeiie^b/ dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, opdat gij geloovende het leven hebbet in zijnen name. Joh. XX: 31. vDocl) Oe Sfiaben gullen |)et alénog niet jten/ maar sullen brrftoUt blijUen/ tot bat De ©eclojfe^ uit J^ion sal fiennen/ en be goblooétiiib aftoenben ban 3!acob.
XXX. giet baar Ijeöbrn Unj u Ijct pit beg CuangeiinmiS/bE noobsa-Deze fteli)hticib ber i^alboeninge boor ben 23arge Sfou? boarge moeste'
flelb. ©)e Ijier büiaalt/ bie btuaalt tot jijn eruttiig berbrjf/ baarom legt ontroe-Ijet oy nln l)rrte. ©ij lncet/bat gij jonbe fjebt en boet'maar geboeltren-gij 5e Itiel? lueet gij Inel met een birpen inb^iilt/öat ieöere jonbe ben boob berbienb Oecft ? 4£n al^ bit eenigUnp u begint te beftoinniEten/
Inat belneginge beroorjaafit bit 5
(a) JÜSigfcljien ontloopt gij be;E obertnigingE en biberteert u metveien anüere gebadjten en met anber taerfi/ombat 5E utae ru^te luegneemt. oop JÜaar taeet/ bat gij ban telHené ben heiligen ©eeét taebrrftaat/ Uiiensl tnerlt bat Ijet toa^/en bat gij ban telltengt ben Ijetnel ontloopt/en bat
get 500 beel te peggen ié/ al^ ifi luit niet jalig tnoiben/ be Ineg naac ben hemel ftaat mij niet aan/ Ijfj i|» mij 30a beel niet tDaa2b/ itan if!
anbej^ niet jatig tnorben/ patientie ban. SCrmE menfefje/ Ijoe jnlt gij jalig toorben ! i|oe stoaac jal 't u ballen bit in be Sjelie na te benften l ban jult gi) jeggen/Ijoe btoarp en booö toa^ ift/bat ift bie ftloppingen aan mijn Ijarte met een boof oore IjcBbE aangeijoojb/ en jelfé mij er tegen aan Jjebbe gejet; toien jjebbe ill gehangen ban mijjelben/toen Ijaobe ifi fiunnen jalig toojben/ maar ift l]f bbe niet getoilb/ nu ijl 't te laat/
nu Ijie? eeubjig/eeutnig betboemb ! tuee/toee mij! ©aarom siet nu toe.
*BotDt gij ooit obertuigö/flaat utn lja?te ober be jonbe/taorbt gij bej-Cclj^ilit obe? ben too^n *6obö en eeutnige berboemeni^fe/ acljt fjet boor Een onuitfp^eftelijft gcluft/boet uln fjarte open en jegt: fp:ecft J^eere! ift öoorEi ^eere/toat loilt ©ij bat ift boen jal ? ^oubt toclj niet op/
laat be obcctuiginge niet taeej obergaan / laat ijet toclj bootbsejften/
tot bat ift genabe binbe in u\ue oogen en beftee^b taorbe.
(b) jUSipjcljien alé gij obertuigb luo?bt ban be jonbe en )t?affe/ flaat siaan gij cenen berfteejben bieg in; gij ftent migfcljicn be regtuaacbigamp;eib 45üb?
niet/en bat öet onmogelijft iji jalig te toorben jonber bolftomene ©olboe-den weg ninge boor Ijet öjagEn ban bE fl?affE/En sonöE? bolftomene ^Eilig^eib/in-
©bö 3 baat'
398 Van de Voldoeninge
baarotn joefit grj fip^ouben te tno^ben boor b?oef[jeib obcr ulne jonbcti rn obe? uüicn ftaat; gij benfit/ ift jaï tJ3ab Dibbcn om oenabe/ift jal mg bcamp;eeren/ en mnti brgt boen om be jonbc tr laten/ um meec ter tc gaan/ifi jal mij bcgcben tot Ijet amp;}eilig SCboubmaal/ifi 53! ©obp l©ao^ü Ie^cn' ift 5al aalmoeien gebcn/il» ^al gueööüen aan intjiien ebemiaaaten/ Ui ^ai ftuiscl) Itbcn/iH jal mij niet meer ö^onUen b^mlicn/banfen/büü-belcn ni fptien/tft 5al regtbaarbia 51)11111 mijnen Ijanbelen toanbel/cn ban l)opc iii/5al ii3ob nuj genabig 31)11/ineec Uan ift e^ niet toe boen. JlBaar ellenbig mengcf)/ bit ip liet net/ met Ijcttuelfte be buibel buigen' ben menfcljen bangt/en naar be t)el!e jleept; bat i^ be lueg/in toelHen menigten menfc()cn jic!) jammerlijft beb?iegen/en naar Ijet eenlnig bei' be:f loopen/ en Ijet niet getoaac Inorben/ rer Ijrt te laar if. {)iernp past be iprenUe Salomons/ Spr. XVI;25, Daar is een weg, die iemand regt schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods.
Overtui- XXXI. gi'ii n ban vöuajf Imge aan/ bat (öob niet eenc eenige
lersohS--50!?01' 5,11 ^^öcben jonbet öie te ft^affen tijbelijft en reulniglijü/ geigft kinge. önbfii 500 onüiebejfpceftelijfi j)f bbcn öetue5en j obertneegt bic jalien met aanOacljt/tot bat gij 511 ten geborfr bat Ijet tnaarljeib iB;al?gg ban tot 43ob gaat 0111 te bibbcn/ laat be.ie Inaarijeib n ten eerfte ft ui» ten/ en Üiurbt getoaac bat 45oü een berteerenb bunc ig booc ben jonbaar/ 5ijn oore boor u tocfluit/en u Uiegjloot/en sinftt al^oo in t)opi-looêl)eib ïnrg/en benftt be jonben 51)11 baar/45ob öoort ben 5uiibaar niet/be regt» baarbige ïïrgtc^ Itan niet bergenocgb tuorben ban met be 50iibe tijbefijft en eenuiig te ft^affcn/ Inat raab boor mij ? baat ig geene Ijope/ abfolunc grene hope boor mi). 3115 ftan niet bolboen/ maar moet eeulnig unüe^ be ftraffï Blnbeu liggen/mijn lijben l)icj betaalt niet. blijft 3(500 in bie berlegenlKib/ tot bat gij ban U5elben sf^iet/ en ben Uieg ban ben ^Sorge Sfr^uö Clj2iétng gelnaar tuo?bt/tot bat bie u beininnclgft tnojbe/en gij baar t)euen bliebt/ baar amp;cljoiibeiii«;fe ^oelit/ en 500 ^ult gij binben.
üoo onmogelijür alg 't u 1^ be |'t?affe te blagen en boor ulne fcönlb te bolboen/50a onmogelnfi ig 't n ooU uselüen tt belierren ; in Ijet óarte ban brn menjclje tg eene inbeelöinge ban Inat te Hunnen boen/en op birn g^onö ig In) niet5eer bctlrgrn obe^ 5ijiicn ftaat; üiant 't is 111 sijnc Danb/ Ijij jal 5iclj nog een? brUecren/ 500 al? l)tj 5:cl) laat boorftaan ; op öc^en ojüiiö Ijeeft Ijo mocö/ en be Hnaginoc öcr confcicntic IjouDt eenlg» 51110 up/alé ijn eene refolutie ban diet) te beüeeren genomen tjeeft; tnant nu 531 't gaan/en op bezeil g^onb ig Ijij getnelijft op 5ictj?eiben/alö ört 5ijne refolutie niet opbolgt/eben algof in Ijen^elben 500 beel goeb^ nog tuaö ban en beftenbig én regt te taillen en ^icö te ftunnen brUecren. Orn lian Ijij Ijrt niet bolUomen gocb maften/ s!5ob 53! baarin nog genoegen nemen/en bcroient pij er ben {jemel niet meöe/'t 53! gt;0aö nootan? mei ucmegen om l)ein bien te geben. ipaac gaat be arme men^ci) ban tje* nen naar sgn eeutuig berbc?f; tuant jjij migt ben regten Uicg.
©at
door den Borge Jezus Christus,
^at bc mptifcïie Ctanfcgeïijft nietfiERcercn fian/^EBBEn lutï getoonb. HCaat ift u aan uselbcn openöaar maften/bat pij niet ftunt/rn bat al uta laten Uan ïtlnabc cn uta boen Uan F|Et goebebati geciie tonarbe bij (i5ob/ met u tn 't fto^t boa: te flelicn toat be tuare Dcftecringe ié. jtiÊen beelbt jicfi in bat be brfteeringe bcftaat in maaj g?obe 5onbrn te laten en eenige goebr baben te boen/baar tod) be beftccringe ié eene ge» l^ecle amftrennge ban ben mrnfclie in be geftalte blt;in be vcle/ ban ber» P:anb/ taiilr/ gcbatl)ten/ tnnorDen en babcn. 't ^iillt eene beranbe-ringe alsof ren blmbgrborene yrnbe/ een boobc Ijoornibe/ een blinde jienbe/een jtoinme fpjeRenbe/een geljeel lamme baarbig gaanbc tairjbc. ^e l^eilige lt;!?efét Uiujbt aan ben menfcfje/ bie nu tjetfcf^b ^al tDarben/ prgeben; bie be vele nu ingenomen fïibüenbc/bertoont aan br^rlbe liarc biiiüieib aan alle ftanren/jooftar e: eene brjfoetlinge/bialge/ictiJanne/ hleinljrib/ berlegenlieib toegené snnen ftaat 5irfi opbort; baarürj ber-toont be ÏJeilige «Jneeét aan be jiele 43ob inline fjeilig^eib/oppezlieib/ regtbaarbfgljeib/ gorbfieib en lnaadieib/ bejtoDiit aan haar öen jiBiöbc-laar in 3tine noob5alieinl5hrib en bolheib/ en geeft eene bcbartinge ban be brjïoeninge en berreniginge ber ^iele met 45ob/ ban lirfae/ b:rr;e/ gefioorsaamljeiö ncffcné *jrgt;ob; Ijierop berlirft 5c en gaat naar ben Jl^ib-belaar Se^ué om uit vjne bolheib bie jafcen te ontbangen; fjieinic bloeit fmajte/ bjoefljeib obej Ijet aaniJlebrn bet jiele aan al laat ygt» baar ig/et: aan be 3onbe/jooluel gioote al^ ftleine/en inluenbige/bie 5c nu siet en geboelt/ baar 3e te boren nirt op lette; fiaar soelien ie be oefeninge ban be gemeenfrljap met ^ob/ ï|et nabij ^ijn btj l^em; naar bat 5e Uejre ban èob of nabij l^em baarnaar i«j 5e blijöe of bjoe» big; 3!) leeft in eene afgcUee^be geftalre ban be taeretb en 5011 be/ al taojöt 3e ban be3elbe tnrl gcbangen genomen; ;n leert in erne tneae-ftee:be geftalte tot ij?ob/ en 3ict naar l^em uit aio in het buiGte:/ om licljt/leben/geeét/troont/ftracfjt tegen 3onbe/en om Iieiligf)eib ; 31) i^ met geen born of laten tebjföen/ 31) Uieet liet moet gcfdiirben/ maar 3tj tuil alle^ boen en laten boo: f)ct geloobe in be bejeeniginge met Ct)?i5tus en boo: Ijem met J5ob / in be bertrgcntaaorbiqbe tegen» Uioojbigljcib bi^ t}rcren/ in liefbc tot 43ob/ in breeze boo: gt;0aCi/ in ge» goor3aaniljcib aan ^ob/cn in be^lootfjeninge ban 3ic!i3clbe; 311 hreft brie (marten ober be bijoogme:ften ; 31] ijeeft eenen afHeer ban 3011 bi j/ al^ 00R ban alleen maar burgeplijft rn natuu?li)f{ gc3clfdiap/ maar haar hipt is tnt ilBob3al!gheib / 31) tail liebe? met bie bcjacijt en berb^uHt to02ben/ ban met anberen bejrtilu en bejheejlijfn.
©it ip 30a met ecn taoorb be beftrcringe boo:gefle(b/ 5ict fiirrban fi:eebct benrben/kap. XXXI. D3at bimlit u mi ? nPcet ge baar raaQ toe? ^Dcgint Ijet eeng en rj:aminee:t maar één cn bag u to boen en laten fjiet-aan/en boet uta uite:ftc best/ en 3iet een^ of gri Ijet 300 ftunt nafto-men ; getoi^felijft gij jult bebiniben/ bat gij niet alleen niet een trapje
baar
399
400 Van den Persoon en de Naturen
baar naar toe ftunt Somen/maar bat Ijet u onmogeïgft ïjct eejfte Begin ban leben te berftjiigen/en öat al uta boenen laten niet beugt; blijft nu ïjie? taat op ftaan/ tot bat gij in bejen inoebeloo^ bij uselben toarbt/ en u 300 (teveel al^ een ontbiaote/al|9 een onmagtige/als een rabelaose geboelt. OEn siet berber/fcfioon gij al iet^ toenaamt/bat tocfj niet ^al gijn op bie gcepteiijfte ünjje/ bat julft^ boor ^ob niet ftan beftaan/en lt;amp;ob niet ftan betorgen om u aan te jien/ en u .^alig te maften/ gelijft bobcn ip getoonb. i|?aar ligt gij ban in uhie ellenbe rabeloo^/gij ftunt aan 4?obg rcgtbaarbigljrib niet bolöoen boo? get blagen ban be fl?af» fen/gij ftunt ooit be griligfjeib niet be?ft?tjgrn ; odi taaart gij regt ontbloot en berlegen! ©an tna^ e? l)ope tot ubie bctjoubentiBfe/ niet otn» bat gij berlrgm ^ijt/ maar ombat er ern 25orge is boor alle berlege» nen/namelijft/Ch^iétus/toinis ftemine i^: Mattb. XI:28, Komt herwaarts tot Mij , alle die vermoeid en belast zijt, ende Ik zal u ruste geven. SBH rurpe u toe/ beilegcnen/ rabeioo^cn/ ontblooten/ berfdjjiftten/ baa? i^ tin galigmafte?/bie Zalrgniafier i? onbeftenb boor be nature bet l^eibe» nen/al lueten 5e bat et een 43ob ig/jij brnnen nogtan^ niet bat er een Sgaligmafte? en ^orge is/maar onbej oniÈ Inorbt be Saligmafte? be^fton-bigb. ©ie 23orge rorpt u/noobigt u/ belooft bat ïjij u jal jalig maften/ in» bien gij tot li|ein ftomt; luelaan ban/ brrblijbt u ober bat grluft/ t?eebt uit uselben/gaat tot l^em/neemt Cjein aan boo; ben geloobe en tuo^ür beljouben.
Van de Godheid, Menschwordinge en Vereeniginge der twee Naturen in den eenen Persoon van ouzen Heere Jezus Christus.
TvreeNa- ^fu Ijpt borigc ftapittel ftebBcn toij getoonb/ bat be ^ilSibbelaar be^e tur^ rijn üier coiibiticn moeste bebbcn/nameiijft : C^ij morste (a) inaaracfitig tus. riS «50b. (b) Ulgt;aaracl)tig mensctj uit menpclj. (c) l^eilig meiisclj. (d) »éab en menpcl} in één Jprjfoon; alpinebe bat bc Inerte 3ic.ins JTijjistué be 55otge en ^lBibbclaar i^; bies ban ooft noobig bat in Ct)^tug!3e» jus beje bier canbitien jijn.
Vooron- Vooraf ftellen Inij bapt: 1. ©at er maar één eenig a3ob i^/ geen dezakèn ttr,fE/ O1'1quot;quot; ®at Er OeEn onber-ï5ob/ en in bien opvgte geen lioog» e/a en' fte a5ob i^. lt;J3ob tg Hie! be ïjoogfte boben alle fcjjcpfclen/ maar niet ten opjigre ban eenrn anberen «öob/ taant baar ié geen anber lt;l5ob/ 1 Cor. VIII: 5, 6, Hoewel daar ook vele zijn , die goden genoemd worden , nogtans hebben wij maar éênen God. 2. ©at bat eene iJ5obbclijfte iBejen beftaat in b?ie jeifi'tanbigljebru of ^r^fonen / ben ©aber/ ben S2ane/ ben S^eiligen lt;l5c£^t/ 1 Joh. V : 7, Drie zijn er, die ge-
tui-
des Middelaars.
n tnigen in den hemel, de Vader, het Woord ende de Heilige Geest. 3.
ft öie örie j£gt;P?fonen tioclj ban Ijct (53aööE(i)ït BPcjcn/ncrli tuin nniïtanöe
:/ rrn 51)11 aforfcljfibEii of bErfdjnben/ maar be rcne gt;l?ob. 1 Job. V; 7,
X Ende deze drie zijn één. 4. ©at bie bric JÊgt;fjfoiicn jijn onbcrfcfteiöen/
li Saobcit be erne niet ip bc anbere. Jifèaar iröcj ^gt;cjfoon een anbee Jpr?'
n fooii/boclj niet ren anbei (i?ob. Joh. XIV : 16 , Een ander. De Geest der
ft waarheid, dien Ik u zenden zal van den Vader, Joh. XV: 2G. 5. ©at
C iebec ^erfaon be ecne en luaaracfjtTcje gt;J3ob ié.
'» I. .15u noobig te tnnnrti/ dal de Ilcere Jesus ivaatachlig God is. De nn Hocre
gt; Socinianen en Mennisten cmtftennen fjtt/ tuij Ijouöen tji't a!a een IjaofL1
punt öer Cljrigtelnhe Seligie ftaanbr. ©it öltiflt uit alle bie betDijsen/tigGod. Inaariiit men clicrrerb Inn^bt/bat JEHOVAH ij?Qb iö. iöaaruit mi jal t men fictntjsen bat JEHOVAH öob iji/ ban (a) bat i^ij in be
I. oberal 43ob genaamb ; en Ijct ftomtin geene öebenftingc/of men moet
ét oberal/ tnaar Jehovah (pob genaamb taerbt/ niet berftaan of Cngel of
» «©lifrijeib/maar ben eeulnigen söob. (b) ©at üjij ié eeultiiij/ oneinbig/
i allnetenb/almagtig. (e) ©at l^ij liemel en aarbe gcfcljapcn Ijeeft en nog
- onbErljoubt en regeejt. (d) ©at men J^em moet ecren en aanbibben/ in
ï^em gelooben/ i^em brrcien en bienen. jüiemanti i? er/bie ijet l]a?te t Ijeeft bcse fietotjsén in ttoijfeï te tjeftffen. 43aan ban beje amp;etPtj;fn ba^t
rn jrliiej/ grlijft 5e boen/ 300 ig ban be ÏJeere Se^u^ öe luaaratljtige (öob; taant alle bie bier safteii Uiorben ban l|em obetbloeöig in bc ^cöjift öe^cgb. S'oobat Ijet üen lanteren ié ban ben ^eere ajesué/al^ men loocljenf bat ^ij be luaaraf^tige (!?ob ij?/en slê men blijft peggen/
bat JI}ij maar alleen 33ob genaamb üiorbt Vuegcné 5Öt,e mfraculeuse ont' bangenipfe/^ijne jenbinge in be taerelb/ be lirfbe ^objS tot ïjem/ ^ijne miraficlcn/ Debieningc/ opftanbinge uit ben boobe/ en berljecrlijftinge. ©ie bingen ftumien nicmanii tot öob maften, ©ie jtjn betogen/ en geeiie gjonben ban ^rjne (öobfjrib.
: H. ©at CI)?i?ru^ be tnaaracljtige/ eeulufge ^ob i^/6lijftt ban uit bc
i bie?/ 500 eben genoembe/ beltmérebenen.
1. l^ijtBorbt oberal God genoemd, en bat met julfte omitanbfgTieben/Bewijs 1. bie alle uitblunten taegnemen. giet alleen be.^e plaatfcn: (a) Ps. XLV : 8, t.3eeiquot;a,ÜI!1' Daarom heeft U, 6 God, nw God gezalfd, ©at bieö God be l^eere JCe^usi 0 ié/ bltjftt uit Hebr. 1:8, 9 , Maar tot den Zone zegt Hij : uw troon , 6 God,
is in alle eeuwigheid. Daarom heeft U, ó God, uw God gezalfd, ©at in be teftpten/boor uw God, be toaaracljtigc Bruinige 43ab berftaan Itiojbt/
ié bij allen buiten tin ij fel; maar Inaaruit blijftt bat ? =ïBcn 5al ant» taoorben/ombat i^tj luel uitbjuftfielijft apob genaamb taorbt, l!isel nu/ be Cjeerc luojbt baar al joolael ^ob genoemb al? bc JDaöcj/joo
i^ ^ij ban be eeuluige/Inaaradjtige lt;6ob.
(b) ©act Ijierbg be plaatfen/in taeïiic fr}ij JEHOVAH genoemb Ino^bt. ©at beje naam niemanö ban ben ceutaigen/ iuaacaclitigen lt;l5ob in be i. €ec grlt;
401
Van den Persoon en de Naturen
geljede ^dj^fturc targEfcOjcbcn toojbt/ of fMn luorbEii/ ié kap. III, § 23, ficüfptioö- *Egt;at be fgt;Ecre 3!c5U^ JEHOVAH gcnoEmü tuo^öt/ftliiftt onbE? anbrmi/ Jer. XXHIrö, 6, Dat Ik den David een regtvaardige SPRU1TE zal verwekken... Dit zal zijn naam zijn, daarmede men Hem zal noemen JEHOVAH, ONZE GEEÉGTIGHEIÏ). ©at bc ©CFre 3f;?ii^ liifr JEHOVAH gEtiocmb lno?bt/ülijtn/ombat ig SPRÜITE , bcÉo» nine oVir^ ^ion/ InrlUE nut bESEit naam getiaamb Inojbt. 2oa ban be CffEtE SiEUi? be lnaaracljtigE/ EEutafge «öob.
(c) ©oct llic^btj uit l)Et Rom. IX: 5, Welker zijn de Vaders, ende uit welke Christus is, zoo veel het vleesch aangaat, dewelke is God, boven alle te prijzen in der eeuwigheid. 5fn tjet batige taojbt ntEt ge»
ban (éab ben i^abej/maac allEen Uan bEii {Jeece SJEjug/en iuorbr gr^Egb uit be ^abepö tE ïijn naar ben blEcfdje/'t Uiclfie buitEii alle tcgenüEbrnftingen is bc l^irre 3CE5ug/naa? .^ïne niEnfc'jelijlie nature; lian bicn jElfben Uiojdt rr;ftonü Daarop al^ in één abcm gejeob/bat l^ii ^ob i§/ üobcn al te prijirn in be; eeutoiglicib; ili seggc/ al«j in één abcm/Inatu notlj salie Woint r; tiijsfcljen Ucibc/ noti} pimchim, {.) noeft (luopunda, (:) maar ailEcn een comma, (,) en baarop bolgt Ijet: Inoo^bje o (j)v, dewelke is, 't Inctit altijb ecne rebe bejbolgt/en jict op benge» nen/ ban ttielfiEn 500 tcjftonb grfppoften tna^. ©e f|cere SfEju^ ban be a?ob öoben al te pjii.iCii in btr ceiiVnigljeib/ luelftE nitbjuWiingE i^ ecne bcfclj^ijbinge ban ben ecuVaigen töob. Rom. XI:36, Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Openb. IV: 11, Gij Heere zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, enz. Ps. LXXXIX:8, God is... vreesselijk boveu alle, die rondom Hem zijn. Ps. XCV: 3, De Heere is een groot Koning boven alle goden. Ps. XCIX : 2 , De Heere... is hooge boven alle volkeren.
(d) Qic^toe Dient ooft/1 Joh. V:20, Deze is de waarachtige God. ï}iEj ftaat met alleen .Dob/niet alleen toaa?acljrig €gt;00/ maar oe Inaaracfj-tige ^oD/en bie ié nirt alg een. (0oft üioibc I1?)] gc;egö te 3ijn tr nonyfj Qtii, in forma, in de gestaltenisse Gods. Phil. 11:6, yctQay-rrin rijs vnogüatcoj avrü , het uitgedrukte Beeld zijner, beji IDabc^jï/ zelfstandigheid, Hebr. 1:3. ó?at be naam/ bat is Ijet VDejcn ban JEHOVAH in get èinnenjie ban C?em i^/ Exod. XXIH : 21.
üitvi. Uitvl. Hit bc üenaminge lian men be CEUlnige sPobïjcib ban CD?i^tult;l niet alleen bcfïuiten; taant be obEjfjeben tnojben ooft «3ob genoemb.
Antw, Antw. 5Cl^ iij gobcn genaamb ino^bfn/ bat gefcljiebt met ^ulfte om ft an • bigliebcn/bat men jicn ftan/ bat benaminge tegen Vnaarlijf! zijn geftclb too?tit. 1 Cor. VHI: 5, 6. €11 met snifte omfcljjijbingen/ tuaaruit mee een opflag te sirn ig/bat 51J ftgepfelen jrjn/ en snlfté alleen maar ten opsigte ban iet^ bijsonbe^ ban (J?ioD op lien gelcgb/siet Ps. LXXXII. 6. i^ier toojben gcbloose tEgtE^s beri'taan/vs. 2, en ljun üiojbtbeboob ge» öjciob/vs. 7. jcEaar aljS be ^eece Seju^öob gEnaamb b3o?bt/ban lao^bt fyij HlEtEEll Jehovah gEnaamb/ Eli God te prijzen in der eeuwigheid, En de waar-
ach-
402
des Middelaars.
achtige God , in de gestaltenisse Gods, het uitgedrukte 13celd van ties Vaders zelfstandigheid. j®0ctj engel, nocl) overheid üiojDt in Sing: Nitm: God genaamd.
III. 2. ttoceöE fieüiijiDl/ bat öe 5|cïrre Sejué 4300 i$/ nemen Uuj lian öe s.EiKCM-goböelijUc/^enitocgcfcIjjelieiie/eigensehappcn.^fliiciriciéban eeulnigijciti''sc appon altoetciib/ atmaijtig; üie is be Uiaacacljrige 43ob ; bit ie buiten tcgeufp^c»
ften. be C^rere is ^oobantg; soo ïjij ban bc luaaracljtigr il3aö.
(a) ©at van eeuwigheid ig/ülijftt/Micha V ; 1, Uit u (Bethlehem) zal mij voortkomen, die een heerscher zal zijn in Israël; ende wiens uitgangen zijn van oads, van de dagen der eeuwigheid. ïMt öi'je i'J Oc Cjecre SCfjUs/ blij Ut uit Matth. 11:16, Joh. VII: 42. Irjet De Ujecrc 3ic.U'5/ öic naac ben lileeicljc urt 25et{ilLijem joube lioortUamen/ bic SCifbe/bie luas üan crutaigljeib. ©us! luaibt l^tj ooit nenaanib de Vader der eeuwigheid, Jes. IX : 5 , te 3tjn eer Abraham was , Joh. VIII: 58. ©at t?ij '5 de Alpha ende de Omega, het begin ende het einde. Die is, endo die was , ende die komen zal, Openb. 1:8. 't U^elfi ig eene nabjuliULiijlie üefc()?gbltige ban be eentiiigljeib. ©it nu ij? rene cigenfcljay alteen ban ben tuai rii i^ob. Gen. XXI: 33, Hij riep aldaar den name des Heeren des eeuwigen Gods aan. '2oa is ban CljriotiijS be luaaracljtigc 43ab.
(b) 33at Cljcistu^ alwetend ig/blijUt uit Openb. II: 23 , Dat Ik ben , die nieren ende herten onderzoeke. Joh. II: 25, Dat Hij niet van nooden en hadde dat iemand getuigen zoude van den mensche, want Hij zelf wist wat in den men-sche was. ©it i? 43oDe eigen. 1 Kon. VIII: 39 , Gij alleen kent het herte van alle kinderen der menschen. ^oo is ban Cijjistuö be toaaracljtigc tquot;gt;üb.
(c) ©at 4rt)i'istus almagtig ié/ blt)ftt Opeub. 1: 8, De Almagtige. Phil. Ill: 21, Naar de werkinge, waardoor Hij ook alle dingen Hemzelven kan onderwerpen. Mn/ önö alleen i^ almagtig. Openb. XIX : 6, De Heere , de Almagtige God heeft als Koning geheerscht. quot;Zoo ió ban CUlijstus bc Uiaaradjnge 45j^.
IV. 3. tjet öejbe bclui)^ nemen lui) ban de werken Gods. ©ie liemef 3. Weren aarbegefcfjapen Ijeeft/bie alle^ onbejijoubt en regeeit/bie baar 0em'kequot;-jelben miraltclen boet/bic ben menfclje liicbet:öaarf/bic bc baoöen op-luclit/ bic ij» Vuaaracljtig (Jjab. ©if luoröt ban niemanb üetlui^t/ jiec {jierban/ Jer. X: 11—13, Jes. XLIV : 25—28. Mn/ CÖJi^tus boet bic aticij/ ^oii i? ï)ij ban be teaacactjtige 43oö.
(a) ©at (CljriptuS be tüerclb gefetjapfn Ijcefc/ blijlu/ Joh. 1:1, Alle dingen zijn door hetzelve (Woord) gemaakt, endo zonder hetzelve en is geen ding gemaakt. Cjet l©oaïb i£ C|j?tétué/vs. 1. ©e fdjeppfn^e f|t^c niet be lucbejgeboorte/maat be boortbjengingc ban alleö uit niet. Alle dingen , 500 is baar ban nieté uitgenomen. %ao aalt/Col. 1: 16,17, Door Hem, Ijet ^Seclb ïe^ onsTcnlilUen lt;0Qb^/ CtUiscujf/zijn alle dingen geschapen , die in de hemelen ende die op de aarde zijn... alle dingen zijn door Hem ende tot Hem geschapen. ©002 ï^em/niet als een mibbel en inftjti' ment/ools ban tnasi tjij ielie? boor be fdjcppinge/ maar boor Qem als' be taejfienbeoorjanft/ gelijft !jft IBaajb door be principale tiiejlienbe oo^aaft/
403
Van den Persoon en de Naturen
ftctBcficnt. Rom. XI; 36, Door Hem... zijn alle dingen. Gal. 1:1, Door Jezum Christum, ende God den Vader, èaft jtjn alle dingen tot Hem, 't lutilJ be principale liu^licuüe oo^aaft en niet in)t?uiiictu toe» liüint. Rom. XI: 36, Tot Hem, (Jjoöe/zijn alle dingen.
(b) ©at Cluiptn^ alle bingen onberfjuubt en regeert/bfijftt uit Joh. V: 17, 19, Mijn Vader werkt tot nu toe, ende Ik werke ook... Zoo wat die, öe =©abe?/doet, hetzelve doet ook de Zone desgelijks. ÏBat tjij Itiojbt oe^egb/bat üjij niet? ban ï^einselUen boen San/tensö J|ij ben ©abcr bat vet boen/ bat jiet op öe maiiiere ban üeftaan en ban taccfiinge bec b^ie jipcjfonen in [jet öubbelnfi IPesen/alêmebe ten op^igte ban f)et Jlföib» befaai^ainöt/ .^iet aoti/ Col. 1:17, Alle dingen bestaan te zamen door Hem. lïebr. 1:3, Dewelke alle dingen draagt door het Woord zijner kracht.
(c) ©at Cl)?i6tiis baar jjine eigene tijacht miraluien buet/ blijlu Luc. VI: 19, Daar ging kracht van Hem uit, ende Hij genas ze alle. Luc. VHI: 46, Ik hebbe bekend, dat kracht van Mij uitgegaan is. SCI*» be Sïpogtelcn mlraftelen bebcn/soa gefcljiebbe bat niet boat |)umie eigene fijactit/maa^ booj De fijaeftt ban Cli,:!gtu?/Hand. 111:12, 16, Wat ziet gij zoo sterk op ons, alsof wij door onze eigene kracht ofte Godzaligheid dezen hadden doen wandelen ? Door het geloove in zijnen namamp;fceeft zijnen naam dezen gesterkt. Hand. IV : 10, Door Hem staat deze hier voor u gezond.
(d) ©at De boaben opUiein/ blnftt uit Joh. V: 21, Gelijk de Vader de dooden opwekt ende levendig maakt, alzoo maakt ook de Zone levendig dien Hij wil. vs. 28, 29, Alle die in de graven zijn, zullen zijne stemme hooren, ende zullen uitgaan, ©it ailegt iji alleen ^ob^ IncrÜ; 500 i|gt; Ctj?i£tuE« ban De tuaacacljtige 43ob.
4. Eere. V. 4. il^ct bieioc beliiij^ nemen mij ban be 43obbelijfte eere. ©ie al^ be ©abet grëetb moet taurben/ in bnenj? name men moet bjorbcn gegt; boopt/ Uiellicn uien moet aanüibben/ in luiend name men inuet gelooben/ op mien men moet bctt^outoen/ bic té be bjaaradjtige a3nö. ^.irt bit/ Jes. XLII: 1. Matth. IV: 10. Jer. XI: 5, 7. J^u/ alle öe gejegbe safien moet men aan öen latere fgesu^ boen/ ^00 is ïjg ban öe tnaaracljtige CSöob. ^iet bit/ (a) ban be eere , Joh. V : 23 , Opdat zij alle den Zone eeren, gelijk zij den Vader eeren. (b) l^ati ben ©oop/ Matth. XXVIII: 19, Dezelve doopende in den name des Vaders, ende des Zoons, ende des Heiligen Geestes. (c) J^an be aanülbbinge/Hebr. 1: 16, Dat alle Engelen Gods Hem aanbidden. Openb. V:13, Hem, die op den troon zit, ende den Lamme, zij _ de dankzegginge, ende de eere , endede heerlijkheid, ende de kracht in alle eeuwigheid, (d) 33an Ijet geloobe/ Joh. XIV : 31, Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij. ©at Israël aan cïiBo?cg geloofde/ Exod.XlV: 31, ilt;S aan be lecre ban JlSu.ïep/ 51) geloofben bat 4B05EJS ban (öob geionbeu tnaö. ©at Sféraël in gescgb tuo^bt gebaopt te jtjn/Exod. XIV :22, 1 Cor.
X :2, ié fcoar De Ijanb Uan JlÈojeg/ boot .yjne biengt. (e) ilgt;an Qet betttou' l'JCii/Ts. 11:12, Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.
404
des Middelaars.
Stebereen ban tiese üetaijsen ïtjac^tig geiiDEo/Dm toe (j5otgt;{)eit'bcgi l^EEtEn Slesuö te oeloolien; rn afg 3c nu alle te samengcborgb Uior» ten/ 500 li au Ijcc niet anöer^ ö^n Ijet giMiintb öocn Dyljcffcn tot öcn i|eriE Se.ïii?/en uitroejpen : De Heere Jezus is God.
VI. Tegenw. jiKen mogte benUen/ baar UcpfiljciDene uitbjufifiingen ïegenw. in Ijet iPaorb/ die lammigen nier lucl janCien üunnen obercenbjengen
met ïjet geiegöe; l^ue 3ai men bentaan/ bar Clnistng ge^enb toc/2bt (a) minbe? te 31)11 ban be J9abe: ? Joh. XIV: 28, Mijn Vader ismeerder dan Ik. (b) ©an tjem^clben niet^ te bunnen burn/Joh. V : 19. (c) 2Clliö \)an ben ©abe^ te Rebben ontliangrn/2 Petri 1:17. Matth. XXVIII: 18. (d) «jptobg ïinecljt te 31)11/Jes. XLil:l. (e) ©an ben ©aOe? pe^oiiDen te 3r|n/Joh. X:36. (f) ©en ©aber aan te biöbcn/ Hebr. V;7. (g) ©an a5ob anbc?f£l)Eiben te 31111/ Joh. XVII: 3. (h) (Ce 31)11 be eerstgeborene alle? creaturen/Col. 1:15. Cn l)et begin be? fcljeppinge a3aD]5/Openb. 111:14.
Süft anttiiaojbe: bE3c 3tDdrig|)eben gullen ban 3elf lie;bVui)nfn/ als men Antw. aanmejlit (a) bat in Cljjistup ttoee laturen 3ijn/ en bat i'üinnrge bin-gen ban ben ^ejfoon naar be eene 43atnre ge^epb too;ben. (b) Pat t)ct een grtieel aiibej aandien Ijcrft/at^ men aanmejUt/of naar
3ijne (i3oböelijl{c JÖature/ of ten aandien ban 3ijn .JBiobelaajsambt en üebieninge; te bc3cn aaiiiien liiu:bt l^ij ge3egb minbe^ te 31)11/be lltntcl)t te 31)11/te bibben/ te ontbangen/ ge^onbeu te 31)11. (c) i|tj ip ban ben ©abej een onbejfcfjciben/ maar niet afgefclieiben Jpejfoon/en eenpttieienó met ben ©abe^. ©e ylaatfe/Joh. XVII.-S, ontüent CÖJistus a5abl)eiü niet/ segt ooft niet bat be ©abej alieea aBob is/ in tegenfteilinge ban Cljjiptup/ maar bat be ©abe? be alleene »0ab is/ in tegemtellinge ban be afgaben/ 50a ip ooit De gone be alleene 43ob/en 300 ooit be l^eilige ^eegt. Ctlji^tus Uiojbt albaar ban ben ©abe? Dnbe^fcl)ciben ten op3igte ban 3iijn «JiKibbelaarpambt/en bat onberfcljeib te ftennen noobig 0111 ï)et eeu»
toige leben te bejl^ijgen. (d) l'Ji) toojbt Inel be eerstgeborene genoeinb ban alle creaturen/maar nooit be eerstgeschapene. i^i) ip be eerstgeborene be^ ©abf?/boo? be eeutoige generatie/ en ten ojj^gte ban be creaturen i^
l-}tj be ^fgenaam ban alles/ en fteeft al«j 4iJ3ibbelaar Ijet regt ban be eerstgeborenen in f)Et lt;0. (C- (e) 50'^ Öet begin be? fcfjepjjinge ge-naamb luorbt/ bat ilt;i niet passief te bejftaan/ alpof £ji) eerpt grfci)apcii 30ube sijn/ maar actief, bat £jij alle^ grfcljapen Ijeeft/ bat allep ban Cjem 3ijii begin Ijeeft/ en öat allep! tot l^em/ al^ tot 31)11 begin moet fteeren.
VII. l^eere ^311^ blaarachtig eeutnig gt;i5ob 31)11 be/ Ijeeft öe men» fcf)eij)fje Nature aangenomen ; niet het öoööelijft IBe^en/ niEt bE ©abe:/
niet be heilige ijjeegt i^ menpclj geluojben/ maar alleen be tüieebe ©er» foon/be Soiie ; 3ooöat Cl)?igtult;j naa? 3ijnE ^obtjeib fs be eeutoige Sone be? eeutoigen ©abe^s/ boo? be Eeutoige en onbegjijpelijfte generatie / baarom toojbt l^jj genaamb be Zone bij uitnenienbfieib/Hebr. 1:5. De eigen Zone, Rom. VIII: 32. De eeniggeboren Zone, Joh. 1:18. Het beeld
(jgee 3 des
405
406 Van den Persoon en de Naturen
des onzienlijken Gods, Col. I; 15. Het uitgedrukte Beeld zijner zelfstandigheid , Hebr. 1: 3. ©eje Sione maatit alle oEloobigni tot soiien en öoctj» men gt;£gt;oD)5/ toor de onöritroutoe Uan Ijen al^ ^uib/ met Ijem alö 252iMbegoiii/en Door l)rt orloobe/ alg leben ban l^em/als tjun {foofb. Jezus VIII. ©c C^eece Sejué niet allren Inaaracllttg rn eculuig j3oa/maai* Christus jijtj ié ooU taaac uiengclj/en menpclj uit mengel). 311Ï ^egge/©ij ij? waar acht?quot; mensch, niet in fclnjn/maar in be^ baab en taaarijeib/ in JSature. minsch. iD.int 1. fji) Vuojöt öililinjlë mensch giMiormb/Kom. V;15, Die daar Benamin- is eenes menschen Jezu Christi. 1 Cor. XV: 45, De laatste Adam. 1 Tim. ge. II: 5 , De mensche Christus Jezus.
2. Deelen. 2. ff ij Ijaöüf (a) een waar nienschelijk ligchaam. Hebr. II; 14, Over
mits dan de kinderen des vleescbes ende bloeds deelachtig zijn, zoo is Hij ook desgelijks derzelver deelaclitig geworden. Luc. XXIV: 39, Ziet mijne handen ende rujjne voeten , want Ik ben 't zelve. Tast Mij aan , ende ziet, want een geest en heelt geen vleeseh ende beenen, gelijk gij ziet dat Ik hebbe. ijabDe (b) eene ware menschelijke ziele, jonöat öe-irmöljeib fjem met üus in plaats lian be vele. Matth. XX;28, De Zone des menschen is gekomen om te dienen , ende zijne ziele te geven tot een rantsoen voor velen. Matth. XXVI: 38, Mijne ziele is geheel bedroefd tot der dood toe.
3. Be we- 3. 2lillerliije yagfiËn en tn-tticgMigen ber menfcljni Vnaó l^i) onöcjtnot-gingen. p?n/ boei) jonbe? süiibe. Hem hongerde, Matth. IV: 2. Mij dorst, Joh.
XIX : 28. I|n Inaji droevig, Matth. XXVI: 38. Jezus weende, Joh, XI: 35. Hij was blijde, vs. 15. Uia^ vermoeid, Joh. IV: 6. èaa ïnag ban Cli'istu^ een luaar inen^el).
is mensch IX. ©ese sijiie menfchelijfte JBature ficcft C^U niet uit ben rjemcl gc» mensch. öie is met gefcljaycn of uit niet/of uit eenige ftojfe/gelqft ber'
fctjeiöene JlSennigten ö^ijüen ; maar ffij ijj mensch uit mensch, opbat l^i) al^oa liröbe bejelfbe/ en niet eene gelijfte jQatuce ban bie/lnelfte l|i) be^losfen juube. ®it Dlfjftt 50a uit l)et »0. in be baorsegoinge/ ai^ (C. in be bcrbuilinge.
Bewijs 1. Uu Ijrt (0. (C./ luant tji) tnojbt genoemb het zaad der vrouwe. Gen. tendes8quot; 15, Ik zal vijandschap zetten tusschen u, ende tusschen deze vrouwe, o't. ende tnsschen uwen zade, ende tusschen haren zade ; datzelve zal u den kop verrnorselen. U is be flange/ be Duiuel/bie dEba be^leib Ijaöbc. 2 Cor. XI: 3. Het zaad der slange 5ijn be gnbloujcn/ Oe fiinbeten öejS buibel^/ Joh. VHI:4. Deze vrouwe ié bie broutue/bie gejonbigb Ijaböe ; biebjoulue/ bie ban be ilangc bejleib tna^ ; öie broulue/bie fmarre ^oube ijcblien in ö^agc rn baren ; be^e b^ouüie ip 45üa/ be bjoutu ban SCbam/ be moebe; alie^ iebenbigen. Het zaad der vrouwe vin niet alle inenfcijen/ uit tiaar buo^tgciioineii/maar be t^eere Sl^us Ctjiiptn^; öic blijüt niet aüecn baaruit/ bar liet Inoojb zaad boor bien cenen Cljjiêtu^ Uiel genomen Inojbt/al? Gal. 111:16; ooü niet alleen baaruit/bat i? öe vrucht des bulks Mariae, Luc. 1: 42. Ende geworden uit eene vrouwe , Gal. IV : 4 ;
des Middelaars.
maar Bijsonbcrlijft baaruir/ ombat liergenE ban bit jaab gcjcgó üio:bt/ op nicmanö ban op CljiiBtug paéfeii ftan; 't taelft bc slange den S kopte vermorselen, bat lt;3/ben bnibcl te obc^lninncn/Hebr. 11:14.
i^ocrtt Ijicrüii bie pfaatfcn/ in luclfte ClU'ïitué genopmb tTio:bt Fiet : ;aab 2t6?afiam^/Slaaft?! cn SB'icoamp;s/Gen.XXII 18. Gen. XXVI: 4. Gen.
r XXVIII: 14. iDcor het zaad tnorbcn niet i ^aaft nucli ÏÜacnb tierftaan/
taant bie jclfbe belof;.c i^ ooi» aan Ijen oebaan. lt;!En 5Cb;a!iam cn sijnc r nobbjuchfine naliomrltnrten fjcblirn öc belofte niet berUjegen. /
Hebr. XI: 39. JiBaar 3quot;5.ial{ liaböe hij al berftjegen. OEn nucti in SC^aV nod) in 2Cacob 31311 alle UolHeren be? aaröe ge?rrienb geftioibrn; maac alleen iuCtuiótus/beïE ié Ijct ^aab Stö^ahams/Gal. III 16, Hij en zegt niet, ende den zaden , ais van velen, maar als van éênen , ende uwen 1 zade; welke is Christus. JfJiet een gce«kclij!{ jaaö/ Inant Cl):!Stné
geen geestelnU jaab ?tbjat)ams/ bat 51)11 be geloobigrn/ bie in ÏCüJa-ftam^boetftappen bianbelen/en 2llbt:a!)amp taejlien boen; maar een jaab SCbjaljamé/ ombat l^ij uit sijne na^omrlimjcn ié tioortgrftamen naat ben lilerfclie/ gelijft te jien is uit het geflactitregiGtej lian ari)2iérii5/
Matth. I en Luc. III. ïMt ;eifbe 6li]ftt ooft uit 2 Sam. VII: 12, Wanneer uwe dagen zullen vervuld zijn , ende gij met uwe vaders zult ontslapen zijn , zoo zal Ik uw zaad na u doen opstaan , dat uit uweu lijve voortkomen zal, enz. ©et ié niet te toetirjfpreften bat öe;c plaatje ban Ct)2i{«-tns fpjerïlt/ uit Hand. 11:30, Alzoo Hij een Propheet was, ende wist dat God Hem met eede gezworen hadde, dat Hij uit de vrucht zijner (Davids) lendenen , zooveel het vleeseh aangaat, den Christum verwekken zoude, om Hem op zijnen troon te zetten, jigiet ooft Hand XHI:23 , Van dezes, (Paliibs/ zaad, heeft God Israël, naar de belofte, verwekt den Zaligmaker Jezum. (£)f tnel fommige bingen ooft op galama gepast Juin» nen Uioroen/500 liiu:brn 5e nogtané ban Ci)?i5tus ten principale ge-5cgb. Cn ban Cf),2iptu? alleen/ en in geenen tirele ban ^alomo Inor-ben be anbere bingen ge;egb/ aljö (a) zoo zal Ik uw zaad na u doen opstaan ; Inant ^aloino biaö al bi) ©aüiöo leUrn grbnren/ en ?at al bij 51)11 leVien op ben troon, (b) Ik zal den stoel zijnes Kouinkrijks bevestigen tot in eeuwigheid, ^aionio is geitorben/en vine naftomelingen l)ramp;» ben cpnet)ouben fioningen te 51)11 ; maar ban Cl):i5tns 5i'gr bc lt;£♦ igd/ Lue. 1:33, Hij zal over het huis Jacobs Koning zijn in der eeuwigheid. tamp;e5e plaatje nu ban Clj?i£itió fpieftenbe/jegt öuibclijft/bat 8jij uit dij' nen 5aDe/ uit 5i)nen !i)be boortftcmien 5onöe/ 500 beel het blees'cl) aangaat.
X. ©it selföe/bliiftt 50a ftlaar uit f)rt 4S.^E-./bat liet niet nooblg is 2. uit eenige plaatfen aan te halen; nogtang?neemt (a) alle bieplaatfen/in biellte^s^nT j^aria genoemb iiio:bL be moebej on5es ÏJeeren 5feuisi ChJistn#/en in bielfte Ctjjistiip genoemb binjbt begone bes menfdjen. J^ature nu/en ^cljrifture ïeeren en bebeptigeti/ bat niemanb moebe? is/ ban bie uit |)aar jaab een' menfe^e buo:tgeamp;?agt ï|eeft/ en bat niemanb een 50011
beê
407
1
tncnfcQcn ij?/ ban bie 31Ï11 taejcn ban inenfdjcn onttianafn.
(b) ©oet fiicrDi) Lnc. 1:42, Gezegend is de vrucht uwes buiks. S[[(le bc bjucljtcn bcr öoomcn/ bfr bieren/ 5t]n uit brr^clbc? fuöftaiuic; öe brucljtrn beo buibp öe? mcnfcfjrn snquot; Öuniic ftinöercii/ en 500 ooit uit jfjunne fubftantie; 500 i^g ban Cij?ifitu^ uir be fubjïaiitie ban jilSaria. ^iertüe bienrn ooit bic pfaatfen/ bie fp^eben ban tjet Ocbaict^t tuorben ban 4l3aria/alg Luc. 1:31, bat ban anberc brouüJEn jlaat/al^ Luc. 1:39.
(c) IDuet ï)'crf,'i Rom. I;3, Van zjjnen Zone, die geworden is uit den zade Davids , naar den vleesche. Rom. IX : 5, Welker zijn de Vaders, ende uit welke Christus is, zooveel het vleesch aangaat. Gal. IV : 4 , Geworden uit eene vrouwe. Hebr.. II : 11, Hij die heiligt, ende zij die geheiligd worden, zijn alle uitéén, om welke oorzake Hij Hem niet en schaamt haar broeders te noemen. 3?oct tjicrbij De gifiacljtceaistE^ / Matth. I en Luc. IH. ©e^e plaatfcn alle obejreben Ijec oeaiocb ten bolle/ bat Cljjijatii^ biaar mrnéclj uit menscli
Tegenw.i XI. Tegenw. 1 , Matth. 1: 20 , Want hetgene in haar ontvangen is, dat Autw. is uit den Heiligen Geest. 3Ift anttaoojbe/bat '9 niet uit be ftuffe/tuant lt;Pob iis een örest/ maar uit öe oorsalie. jjsaria ijï niet ban jelf en boor l)are nature ^lnanger oclnorben/maar boor be ftljeppenbe ft^acljt be^ heiligen tfjeejue!*; nogtané ié Cjij baarom niet een «gone beö heiligen gt;J3frgte|B; toant baberfcïiap en joonfcljay geeft plaat^ in bc generatie/in taeliie ieinanb boortgeteelb Uio^öt uit icmanbp fufiftantfe/ gelijf! uit geitjlf; maar ijier ten op^iote ban ben heiligen (J^refït niet eene generatie/maar eene fcfjeppinge uit l)ct ;aab ban .jJSaria/taaar» om f^n ten aanjlen ban ^tjne menfcfjelijftc Nature gejegü bio^ibt te jijn zonder vader , Hebr. VII: 3.
'regenw.2 Tegenw. 2. Kom. VHI; 3 , In gelijkheid des zondigen vleesches. Phil. II: 8, Antw. jn de gedaante gevonden als een mensche. 3tl{ antttoo^be : (a) Gelijkheid, gedaante i£ niet te peggen naar Ijet uittoenOig aandien/maar naar be in-toenbiije biaarlieib/geltift een menfclie een Uiaar menfclje ié. Gen. V:3, Adam geAvan eenen zone naar zijne gelijkenisse, naar zijn evenbeeld. 3Jn be gelijHIjeib öeó blctfcilPé/örr menicljehiUc nature/lnelfte alle ^onbigc mrnfcljen Ijrbben/bodj Cbfi?quot;'? sonöej jonbe. (b) lt;0f mil men gelijkheid , gedaante nemen boo^ niet eigen/ maat bat fcl)i)nt gcliift te ^ljn/ 300 murt men Ijet nemen ten aandien Uan ben zondigen menpcl). tug liabbe niet ben bonne/ be J^ature ban janbe/ ban een sonbig mengel]/ Uiaarboo? l^em be natuurlijfte menfdjen/ bie tfem niet regt ïienoen/aansagen/gclijfj 31) taioten/ bat alle menfdjen ionbig Ui aren ; maar l^ij een toaar mengefj 3ijnbe/en alioo gefjenb Vnocbenbe/taaé 3onber 3onDe/ en fcljeen maar aan anberc natuurlgfte menfefjen sonbig boor bc bc^ftecrbe rebeftabelinge/ombat alle menfehen sonbig 3011/Jes. LUI: 4. Tegonw.3 Tegenw. 3. ©at l|tj gB3Egb Vuojbt uit den hemel te zijn, Joh. VI: 33.
Eph.
408
des Middelaars.
Eph, IV: 9. 1 dor. XV : 47. antVuoarbe: in 51)11 tlnec Antw.
ren. 35an ben Ijeinei te 5ijn/i^ ïjem eigen naa? stjti' Jpejfüon/ naar jijne lt;!5oiir)eit!/gelijft l^ein na^t 5i)ne menscftljeiü eigen i^/uit Orn menfctje te stjn.
Tegenw. 4. 3[nbien CllJistu^ mensclj uit men^cfi tnaö/maegte ban Tcgcmv.t gcene erfjanbe tjcüben? 3lilf antlnoojbe: (a) ©ie be erf;anbe ontfiennen/Antw. ftunnen in tuaarljeib be^e tegcntne^pinge niet maften, (b) C^fsanöe {tornt boor generatie Uan man en lijoauie op be naftomelingen; bat fjeeft ban geen plaar^ op [^em/ bie jonbec toeboen be^ mans/ noclj uit ben toitfe be^ mané ié ontbangen/ inaa? bie boo? be fdjeppenbe ftracljt bc£ f^ei-ïiijen oJee^tc^/ uit Ijet liloeb en jaab Uan 43Sacia/ bat in sicfjjEÏUen niet SOiibig ié/ gcfocmeecb ié.
XII. crpiptué menécli uit menécï) 5ijnbe/i^ uit be maagd Maria geöaren. igt;o iieore %ii iti.is maagd, boe be ©eere Slesué in öaac gefonneecb tnie^be; 50 üleef ^boren maagd al ben tgb Ijarer b:aijt/ in tuelfie f)ct ligdjaam op öe orbinaire bJijse uit de aller inenfctjen g:oeibc; 51] Ina^ maagd, toen jij Ci):if5tué/na berlonp ban ben orbinairen tgb/op be orbinatre taijse üaacbe/en't ié geloofïijft/J tat 51J ooü tot op Daren boob toe maagd gebleben ié. ©it inaé be pra--pfjctie/ Jes. VII: 14, Ziet een maagd zal zwanger worden, ende zij zal eenen Zone baren, ©it ié bejlnitb/ Matth. I, Luc. I en II.
©e ^eere Ijeeft booj oné bejüorgcn geljouben be maanb/ ben bag en De tijti ia ure be? geboorte ban Sdesué Cöristué/apbat f)et geene occafie tot fu» Jlfkend! perftitie joube geben; maa? öe tijb sijner geboorte inorbt oné omtrent üeftenb gemaaftr/ nameltjft (a) onbec ben fieiser aiiiguérué/ in be eerfte fiefcfiJijUinge boor Criccniué ober ^ucië ^tabljoubej tuaé/
Luc. II; 1, 2. (b) (Coen J^erobeé Ifoning taaé te Sïeru^alem/Matth. II: 1. (c) Omtrent tj^t bijftienbe jaar beé Ueiseré (Cibfri/alé l^ilatus ^tab^
tioubej toaé ober SBubea/en I^erobeé be bierborst ober löalilea/taierbe SCi'SUé Clpiérué geöoopt/omtrent bejtig jaren oub sijnbe/Luc. III: 1—23.
©it uit be ïtomeinfclje |jiétoriën nagezien 3ijiiDe/5oa DlijUt [jet bat nu geleben ié omtrent 18Ó8 jaren.
XÏII. ©ué fjebben taij gc5ieii/bat be !|eere ^[ejué ié taaarac^tig v!5ob/is heilig be gone .(©obé/en bat l^ij ié tuaaracljtig mengcij uit mensclj; bat merisch-geilig mengel) i^/jonbe? ïonbe/ié niet noobig te toonen/aisoa (jij baa?-bout ban allen befienb ié- ©e engel noemt ÉJem dat Heilige, Lue. 1:35.
^Pctnié en Süoljanneé noemen ï)em (jet heilig kind Jezus, Hand. IV: 30. ^aulné/heilig, onnoozel ende onbesmet, Hebr. VH;26. Jpetjué/het oube-straffelijke ende onbevlekte Lam, 1 Petri 1:19.
XIV. ^Su ié obcrig/bat blij regen Socinianen en Mennisten toanen/bat is Gori en m 'é waarachtig God en mensch in één Persoon, ©it Ulijlir/1. Hit bele èéTpoV-quot; uitbruftrfclijöe plaatfen/ in bielUe bie tbiee naturen samengebaegb/Bn ban soon. quot; ten en benjelfben ^ejfoon gesegb tnocben. Siet Eom. 1:3,4, Van zijnen Zone, (die geworden is uit den zade Davids, naar den vleesche; die krachte-lijk bewezen is te zijn, de Zone Gods.) Rom. IX: 5, Uit welke Christus is, I. ff Z00-
409
410 Van den Persoon en de Naturen
zooveel het vleesch aangaat, dewelke is God boven al te prijzen in der eeuwigheid. 1 Tim. III: 16, God is geopenbaard in den vleesche.
2. jieider 2. ©EjElftie aEï)?i?tut} geeft lt;2?otibcl|)fiE en menfcamp;elijfie eigenfcQappcn schappen En tDEjftingen/ öolien bpjtnclö. C6?i#tu^ eeuliiig/ almagtig/ altoetenb/ en wei- (jccft öe Uicrelb gcfcOapeti / onbcröoubt en regeert allcjS; CÖri?»tu?S kingen. [jgfgaan, En 5iEie/ ig in ben lijb geboren/ Jjeeft geleben/ is gefto?»
ben; 30a ban Sejuj? CFiri^tu^ (jjob en mengcfj in één ^e?foon.
XV. CFirigtu^ menfcljelgfte ature/ Beftaanbe in bereeniginge ban jiel rn ligeïjaam/ gabbe geen eigen beftaan/ Inap niet eenigen tijb op 5icl) sel* be/maar brftonb ban bersclber ee^fte oogenblift aan boo^ be ^clfitanbigljcib \)an ben Sone 43obs; ^oobat be mcnfcljelijlie J^attire/geen ^ejfoon 5nn« be boo? en in ben Jpejfoon ber OJobbelijlJe J©atiirc/ban Ijaar eerfte gijn af beftaan 1)quot;^/ quot;iet toelfte jtj ^ejfoonlijft bereenigb i^ en blhft. De veren- IE?e^c vereeniginge ié gefcljieb boor aanneminge. (23e ^obbclijfte JSature/ ecsctied3 rEn 3Öquot;öe/ jjteft tic nictifcljt'lijijc .JSaturp/ geen eigen beftaan
door aan- ftebbrnöe in eenioÖEib ftareé ^ejfoonié/ aangenomen. lt;Diip; fpreeftt bc 11 cm in gc. ^c^jift/ Phil. 11:6, 7, Die in de gestaltenisse Gods zijnde, geenen roof geacht en heeft, Gode evengelijk te zijn; maar heeft Hemzelven vernietigd, de gestaltenisse eens dienstknechts aangenomen hebbende.
©it bipt ooft uit Hebr. 11:16, Waarlijk Hij en neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan. i£et zaad 2Cb?aljamg( be» teelJent Ijler niet alle be natuurlpe naftotnelingen ban SCbrafjam/ maat 3aab i^ öier in 't eenbaub/ ip Ij'E? Één/ Gal. 111:16. Neemt aan fiaat tlie: in ben tegentooojbigen tijb/ ombat be aanneminge ban jjet jaab 2lib?aöamg/ bat ber menfcfjelijltE Nature uit SCbjaljam/ esne blij» benbe aanneminge/en bereeniginge jonber einbe tot in alle eeulnigOeib.
Aannemen beteeiient niet berlopfen/joobat be 5111 soube jijn: Ijeeft be engelen niet beklopt/maar pet saab SCbjatjamg; taant (a) bat Inoorb geeft bic beteeftenipfe ne?gen^ in be ^cijiifture/ maar ï)et beteeiient al» tijb nemen/ aannemen/ gijpen/ aangrijpen; of tael op bat aangrijpen iet^ bolgt/ taaajboo; iemanb be?lo_at taorbt/ 300 geeft bat Inatirö bat niet te ftennen / maa? 't gene baar boor anbere taoo?ben bijgcboegö taopbt. (b) 't ïian in bese plaatfe ooft 500 niet genomen taojben/taant Cf)?'?™?» bejloist niet alleen SHb^agam^ 3aab/ maar 00U alle be geloolu» gen/bie boo? 2ffi?al)am geleefb Rebben/en ooft alle geloobige C^eibenen; besc alle moegten ban tegen engelen ober geftelb tao^ben/ en niet alleen ï)Et saab $lib?al)am£; maa? bat niet gefcfjiebenbe/ 30a ülijïit bat aan-nsmen ïjie? geen bejlo^fen beteeftent. (c) |Sn bE5en geljeelen bjieftao?» ben be buibelen nooit EtigElen genoemb/ en ooft ftomt ne?gen^ in ton» fiberatie/of be buibelen ooft br?Iolt;St souben taojben; maat in't borige taorbt gefproften ban goebE EngslEn/ bE5E taorben niet boor berlogt/ En gebbEii J^em baajtoE niEt ban nooben/ 300 ftan ban aan-neiuEn niet 3ijn berlogfEn ban EngclEn. (d) ©c samengang toont/ bat
^Ib?a'
des Middelaars. 411
SCfijaFiam^ saali aannemen ig/ jijnc mcnfcöelgftc Nature uit Bet saaö SCö^aliam^/ lioïgen^ bc heloftEquot;/ te Ijeamp;öen; taant ti. 9 Urjftïaart bc SCpoptcï/ bat Ctj?iptiijj een taeintg minbec if? octaorben ban be goebe engi'len/toegengi öct lijbrn bc^ boob^ om menfcljen te bejlo^fen. U. 11 toorbt getoonb/ bat i|tj baartoe met Ijen uit een/ bat i^/ mengcö uit • menpclj moeite ^ijn. b. 14, ©at fêg baartoe ooft/ geltili be fiinbrren/
UicejBCÖ en bloeb i^ beelactjtig getaojben; en 50a b. 16 boottgaanbe/
toont l^ij/ bat ÏJtj niet bet engelen Nature/ maar be meufdjelijfte 49a»
ture/ en bat uit jjet saab SCbjaljam^/ bolgen^ be baorseggingcn/ gab aangenomen.
XVI. ©ctople öan be menfcfielijfte Jgature/ ^elbe geen öeflaan FjcBamp;en» ®eiIli^ be/ en ban Ijaten eerften oogenblifr tieftaan Ijccfr boo? tjet öeftaan ban 'ï'^oonl ben gone ^obj»/ met taelfte 51) ondeelbaar en onafscheidelijk bejeenigb i^ en Gcds. fiïiifc; 50a is 't ban ftfaar/ bat in Clj?igtu# tact ttace Jgaturen jijn/
boel) geen ttaee ^cjfoncn/ een 6obbcli)Ii en menfcljeltjft/ maat alleen een/ nanielijit/ een 43obbeljjft J0c?foon; ^oobat ^aria niet eene Nature/ ooft niet eenen menfcfjelijftenquot; |2e?foon/ maat eene menfcïjelpe Nature/Be»
flaanbe boot be sclfitanbigUcib be^ Soon^ lt;öobö/en al^oo een'ii5obbetij»
fien Jpejfoon jjeeft ter tarrelb gebiagt; niet bat be (J3obF)£ib ban öaaj 1^ giüoren/ maar bc ggt;ejfoon naar .^gne men^cljfjeib.
XVII. ©ejE bereeniginge ban grftbiebt boor aanneminge/ ij? niet ge» Do veree-fc^ieb boor beranberinge ban be löobtjeib in be meu^clj^eib/taant ifiob 18 igf en bliift onberanberliift / onjicnïijli/ onftetfelijfi/ Ps. XC: 2. 1 Tim. schied 1:17. Hebr. 1:12. SClg! SJaljannegi jegt/bet woord is vleesch geworden, ^o^er-Joh. 1:14, 50a geeft bat te fiennen be bereeniginge ban bic ttace 43a« ge.
turen in ccn ^e^foon/ maar geen^in^ eene beranberinge ban be lt;!3ob5eib
in be mcnécljlieib. JBant worden jegtniet alttjb beranberen. ©at blijftt/ Gal. III: 13, een vloek geworden, bat Ifan niet jijn lje?anbe?b in ecu Ulocft. Gen. 1:3, daar wierd licht, ©it gefdjiebbc niet boor beranberinge ban ietji in taat anbr^s/ maar boo? fcljeppinge ban ierj?/ bat et niet taaé.
Gen. II; 7, Alzoo werd de mensche tot eene levendige ziele, niet bat of Ijet ligcljaam in bc jiele/ of bc jielc in Ijet ligcfjaam Ueranberbe/ maa? boa? bereeniginge ban bie ttoecbeelen; 50a ooft m meer anbere plaatfen. ©uiö i^ ban bleesdj worden niet in blee^dj tc beranberen/ maar blececf)/ bat
bc menfcijelgfic Mature aan tc nemen/ en ^ejfaonlöft met sidj te bcgt;
eenigen.
•löelgft in beje bereeniginge bc (öob^eib niet beranbert in bc mengclj»
Ijeib / 500 beranbert bc men^cBfjeib ooft niet in be (0abï)eib; taant bat einbig i^ / ïtan niet oneinbig en eeutaig taojben/ en ooft bc ©ob'
geib if onmebebeelbaar aan een fdjepfel.
©oft ig beje bereeniginge uier gcfcl)ieb boor bermenginge ban bic ttaec laturen/soobat een bctbc foorte ban ^erfoon baaruit joube boortgefta--men jnn/ maar bc beteenigingc gefcljieb janber veranderinge en zon-
iFff 2 deF
412 Van den Persoon en de Naturen
der vermenginge, .^nobat icLcre Nature gare EigenfcriappEii fie^ouben liefft/ rn bic bcibc Jgatiircn irbcj tjare Etgenfcfiappen toEb^Eiioen tot ben igiEjfoon. ^oobat birjcIfbE Öctft (PobbEïijfte eii menfcljElijfte
ri0Enfcljap|iEn/boor liErEEniginrtE ban öIe tUiEE ^atnren in ^ehi ; maac . bc EciiE 49atiirE Ijrcft inEt öc EigEiifcfiappEii ban bc anbEce.
Hieruit XVIII. ©e bcrEcniginoc ban be ttoCE 3.5aturEn in Écn J?Ejfcon fiEcft b?te ontstHat: gfVolgen/tc iDEtEii/ inededeeliugen (a) van gaven eneere; (b) van eigenschappen ; (c) van werk en ambt.
i. Eeno De eerste is eeue mededeelinge van gaven en eere. (35ooj bp^E bE:eEniginge Imuo^vau ilicnfcfjcltjlic JgaturE ban lt;iïl)jiptng EEiie gjootE waardigheid brj»
gaven.' ii?f0Eti fiobcii hüe trcaturcn/jElfs üobcn bc heilige engelen/ beUnjle 50
lift ligcljaam en .veIe ban ben gone (öob^/'t tnelf» niemanb bcelacljtig ié ban Sij. (0ofi Ijcefr jij baarboor ontbangEii E);traocbinaire mate ban gt;Cgt;Eepr/ban Inijafjeib/ban Ijciligöeib/eii anbere gaben. giet Jes. XI; 2, Op Hem zal de Geest des Heeren rusten, de Geest der wijsheid ende des verstands, de Geest des raads ende der sterkte, de Geest der kennisse ende der vreeze des Heeren. Ps. XLV : 8, Daarom heeft n, 6 God, uw God gezalfd met vreugdeolie boven uwe medegenooten. Joh. 1: 14, Vol van genade ende waarheid. Joh. Ill: 34, God en geeft Hem den Geest niet met mate. ©oclj allE bE3e gabEn sijn niet cnEinbig/liiant Ijrt Einbige ftan otuinbigljEib niEtbat-tEn; maa? 5ö ig HitmuntEiiöE öoben allE ccEatnren/ftobcn ^Cbam/ üa-bcn be betljEErlijfttcn in bEti öcmcl/ EmbEU aiÏE bE Engelen. jQiet bat naar spnc tnenfcftcIijHE .43atiirE alle be gaben ban 5tjn ee?|te begin en boo? iijne gcliourte/of tetjionb ban syne geBoorte af/in juJ-{jen trap Ijecft geljab/ bat 3c in trap niet fionbEii toenemen/ of toe-genoniEn ftebben/maar Jezus nam toe in wijsheid, Lue. 11:52. 3ij heeft gehoorzaamheid geleerd uit hetgene Hij heeft geleden, Hebr. V: 8.
chrisms XIX.. 511 ip IjEt bat d)2i?tu? naar be mEnicljeltjlie Nature julfte uit-lio incn-1'' muntenbe gaben üobEn alle creaturen ontbangen fjEeft/ 500 tnoe/. Hij schelijke daarom noch als mensch, noch als Middelaar aanrjeheden worden, 't tliaar/ nieV'aan- ^ISibbElaar/ Cljtiptup 45ob En niengetj moet aangeBeben Ino?»
gebeden beu/ is Ijct voorwerp ban aanbibbinge; maar be grond ban aanfiibbinge i^ worden. njEt {jet ^ibbeiaafainbt/ be meKfcfjelijfie Nature/ of uitnemenbljeib bet gaben/maar alleen bE (6obbEli)RE ^Satiire. t}ct ilSibbElaaramüt t^toel EEnE beweegreden, InaatOooc niEn gaanbe gemaafit moet taorben om ben t5l2ibbelaar tE aanbibDen/ maar be aanbibbinge tErmineert niet/ einbigt niet/ toorbt niet üepaaïö tot Qet JCïSibbelaaramBt/ of tot be Begaafbe niEnfcïjelijlte Ji^aturc; üiant 1. (öob alleen moet men aanBibben. Mattb. IV: 10. u/ bE memcfielijliE Nature ban Cl)rigtu| 300 berljeEtlijfit en bcgaafb/ niet 4?ab; 500 moet 3c ban ooli niet oangeBeben tuorben. 2. 't Sé afgoberijE ict^ aan tE bibben/ bat ban JSaturE geen a5ob ig. Gal. IV; 8. 4ihi/ Cljnfitiig menfcljehjlte Nature ié ban Nature a5ob niEt. goo 3cmbe Ijet ban ufgobcrye 3ön biE aan tE Bibbcn. 3. SCÜE bE gaben bet men'
fcïjc-
fcgdpB Nature jijn Eene en oabe/ aï^ in be 6d-
bfnbc;fjaalöe jjïaatfcn te sien 10/ en uit De jaftc ^ellie 6li)Ur/ öaarom Runnen 0^quot; 0?0quot;ö ban aanbiböinge jijn. 4. gclfó be tae^ftcn 45oö£/ al|5 fcljrppiifge en anbcrlioubimje en regeringe/ snn geen gnmö ban aan^ fiibbinge/maar allern betneegreöenen/ombat ;e a3iiü sc!| niet 3ijn; 300 ban ooft i^ Ijet jKibbelaarambt of be begaafbe menfcfjeljjUe 4Dature be p^onb ban aanbiöbingc nier.
XX. De tweede mededeelinge is van eigenseliappen. ipe beserniginge bej 2. Mede-tbiee laturen in Clljigtus; 13 gcfcllieO zonder veranderinge, zonder ver-menginge, ^oobat iebrre Nature hare eigene cigenfcliaypL-n tieeft bct)ou-schappen, ben ; be^e ïjare eigene eigrnfcliapppen bedt iebrre 4Sritiire mebe aan ben ^ejfoon/soobat be fgt;e2fuon i|5 eeutoig/oneinbig/altnetenbe/almagtig/
iomtiar ïjij a?ob i^, quot;JIDebejom/be pe:foon Clj?!Stug i? in be boUjeib öe^l
ttjt!^ neboren/ ip op be renc plaat?/ en niet tegrli)|{ op eene anbere/
tocet niet alle buigen/ ijabbe alle menfcljelpe f)arr?togten jonbe? ^onbe/ Ijongerbe/ borate/ leeb/ itirjf/ ombat if)n menfcoe bia^; be;e bejfcljei»
bene eigenfchappen Uio:brii ^em in be ^djjiftiire torgcfclueben/en bat toar drieërleije nianiere van spreken, bic Uil) te^ttoiiO § 25 gullen aaiiüni^en.
XXI. (öelijU be menfcljeliiUe JSatiire liare rigenfciiappen niet mebege» Aan de beeib Ijeeft aan be ^obbelijUe/soo heeft ook de Goddelijke Aal ure hare ei-genschappen of eenige derzelver wet medegedeeld aan de nienschelijke ISature. tme van 't iDflli toij tegen be Lutherschen alöus betan^en : zrn'.'Iën
1. ïllit het liioöjb eigenfcljap jelüe/luant bat iemanb mebegebeelb biojbt/
Goildelij-
ig niet mee? eigen/maa? gemeen; stjti ban be a3oböel!)l}c eigciifdiappcn aan ke eigcn-be menfcljelijlie Jfilaturc mebegeberlb'300 31)113e niet mrej alleen eigen aan medrge-11 öe igcbbelijlie jèature/ bat 3oolicd te seggen i? alé/ a5ob ip niet mee? l?ob. der-id.
2. ©ebiijle alle cigrnfcf)appen 43üös 31311 tjrt ©eöbcliiUe IDe.icn jelbe/en
alleen ban on^ meiifcijjr^ bii torge ban eigenfeijappen begrepen tnotben/ woord ei-300 moeiten ban alle cigrnfcöappen J3ob^ mebegeorelü bio^ben/alö eene |on|cohjlP-of fommige mebegebeelb ime^ben/en 300 3oube ban be menfciiiiijiie j^a
*cene dan
ture Oriob 3tjn/ 300 lualt;; be nienschelijke Nature eeubiig/ en al eer bat tji) aiie-ban Jttïaria geboren biiejbe/ tuant eiulmgljeib ig oott eene eigemdjap (öobg; 300 liabbe C^ij ban naar ben ligd)ame niet geboren ftunnen Inoj» ben/ biant Cji) bia^ er al; ban teas jjij niet 6eg:aUen/toanc Éjij UiajS al te boren in Ijet g?af; ban ftonOe i!}n niet opitaan en uit t)et graf gaan / tuant tjrj Inaji er al te boren buiten/ en na 313» opftaan bleef in Ijet g?af/ en biergclijUc oiigrrtjmbl)cöen.
3. lt;Be Jkhjift 3cgt niet alleen bat nejgen^/ maar fpieeftt uitbmfi' 3. is te-en ïieltjfi baattegen/biê 3egt/bat ^fjjiGtii^ naar 3nne menfcbelijfte J®ature 11quot; niet oberaltegentnoojbig bia^. (a) 3jn ben ftaat ban 3ijiie be^neberinge/
in tnellien ge5eöb luorbt ban eene plaatfe te bcrtrelïïmi/ naar eene plaatfe toe te gaan/hier of baar niet te 3ijn/Joh. XI: 15, Ik ben blijde...
dat Ik daar niet geweest en ben. (b) (0oïi iö j^ij niet oberal tegentooarbig
413
414 Van den Persoon en de Naturen
in Stjne be?5ooO'n0p/XXVIII: 6, Hij is hier niet, want Hij is opgestaan. Joh. XVI: 28, Ik verlate de Avereld. Hebr. Vni:4, Indien Hij op aarde ware, zoo en zoude Hij zelfs geen Priester zijn. gcgt niEn/öat te bcjftaan zigtbaarlijk. 3(;u anttiioorDc: üat ftaat et niet/maa?'t taojbt abfDlut nrftelo/ en 'c ftan 50a niet bcjftaan tnojben/ taant 't ccne Dtiatfcl)Eiöclnfte Eigcnfctjap ban een meiifcijelijft ligcljaam jigtöaac te 5i)n; bat scibe sauöe men i3an ooft fiunnen SEggeii ban alle üe te^ftonb beiiiaalüe onorrnmbficben.
Tegenw.i XXII. Tegenw. 1. IDe mcrifcFielrjïtE 4SaturE bf^renigb metbE^ob» Antw. bEltjUe; 500 herft 5E ban ooli be Eigcnfdjappen ban begt;elbe. 2(Jft ant-taoojbc: (a) ligcljaam isgt; ooft bejecnigb niet nnje jielE/500 mocptE ^ct ban ooli be eigcnfcljappen ban be 5iele Ijebben. (b) ©not bat^elfbe prbolg morate ban ooft be (öobbelijfte Mature Ijeüben be eigenfcljapyen ban bE nicnfctjelijUE. (c) (Op öieii gjonb morsten alle eigemctjappen inebe» geöeclb tao^bni/ oof! be eeuluigljeib. (d) Hit be bejEeniginge bolgt IdeI bat bE J^ejfoon bEibej5tjb|'c|)E Eigcnfcljappcn tjeeft/ inaac niEt bE eeiib Mature bie bet anbere.
Tegenw.2 2. Segt men/be gcljetle balFjeib be? aPobFieib taoont in (CD^i^tu^ lig-Antw. cfjamelnft/ Col. II: 9, 300 ban ool! be eigenfcljappen. 3ft antltioozbe; (a) op bicn g?onb ban allE Eigenfcljappen/ooli be eeutoigljeib. (b) iDieplaatfe fpjecftt ban IPejfaan/ en niet ban be menfcl]Eli)fie J^ature. ©an
ben jfejfoon tot be Mature i$ geen gebofg. (V) JCigcljaniEiijli ig te jeg» gen hlaatblnltPlnft/ luaarlnft/ niet bij gclijHrnipfe/ niet onbec boorbeelö en ceremoniën/ban teclfte fcliabiitoen Cljrigtug Ijet ligdjaam i^. b. 17. Tegenw.3 3. g-Egt men/^oo bE eigenfcliappen niet jnn mebcgcbEelb/300 jijn be Autw. J^atnren ban maitianbrren aïgefcljeiben. ^ amtnoojbe: (a) op bienjEif» ben g?onb moestEn aan bE i©obbclnftE Mature ooti be menfcljeltjtie cigen-fctjappen mebegebeelb Inojben. (b) 't ijlonrrarie öinlit in be be^erniginge ban jiel en ligdjaam. (c) ©e bfreniiginge is ntet plaatftiijfi/maaj 5fgt;f?foonltjamp;. Tcgenw.4 4. Srgt men/baar |laat/Epb. ÏV: 10, Opdat Hij alle dingen vervul-Antw. len zoude. anttaoorbe: baar Ino^bc niet gel'pjoUen ban alle plaatfen met 51)11 ligdjaam/niaar ban berluillingE ban sijiie ïterftE/eh alle betquot; Selber biare Irben met ^tinen «öeeét en ^ijne bjejftingen.
Tegenw.s 5. Zegt men/ Joh. III : 34, Xiet met mate. 3f{ antUioOjbE: bat ijl Aniw. njet onpinbig/ maat jeer uitnemenbe en boben anbetEn.
Tegcnw.6 6. 25jengt men booj/Matth. XXVHI: 18, Mij is gegeven alle magt in Antw. hemel ende op aarde, ©aar tno^bt geipjolien/ niEt ban be menfdjeltjftE JSaciire/maar ban ben JpEjfaon; ooU itaat baar niet Swufiig dunamis, feractjt/maar tlaa/a exousia, antljoriteit/ magt/ gebiEb.
Tegenw.7 7. 2??Engt niEM boo?/Col. 11:3, Alle de schatten der wijsheid ende der Antw. kennisse zijn in Hem verborgen. 3tft aiutDoorbe: (a) baac tou^bt gefp?a» ïicn ban ben ^e^foun/ en niet ban be menfcljelfjlie JgaturE.. (b) jlien ftan Cöjiptug baar aanmetüen aiö Ijet boortnecp/ en 300 is alle tmj0«
p- Ijcib cn fienntj?fe bcr gcïoobfgcn tc galen uit get ficfdjoulncn ban )p tus/ in bJElftcn alle öc l)c?borgrnïiebcn bcé (tEuangelium^ jijn te jien.
blijft fjet bapt/ bat be mcnfcftelgfte future niet Ijeeft ontbaugen it be pigenfefiappen ban bc aJaböc.ijtJe Nature.
ie XXIII. De derde mededeelinge is des werks en der bedieninge. ©rtofife 3. Mede-
E beiöe be laturen pejfooninft liepeenigö yin/ 50a tuejftt niet iedere jSanire j^linse
b op vctjjclbe/tnaac 't taejli i^ bes ;^f?foons ; beUiiile Cf)?igtu|5 i? één werks.
^ejfnon/300 ilt;j e? oofï maar één beginsel, Ijettartfte taejlit» brbuile in 1» bien éénen ^f:foon 5iin tluee ^Saturcn/ten op^igte ban ben ^ejfoon on-
deelbaar, onscheidelijk , en ten opvgte ban matUanDeren zonder verande-e ringe, zonder verraenginge, met inalftanberen brrccnigCi/500 üiejlK br
e faun baop bie twee Naturen ; en belniile icbrre 4Saturc Ijare InejUingc ijrrft
11 obejeenUomftig tjaren aarb en eigenfehappen/ 300 ig e? eene tweeërlei wer-
. kinge; be ^ejfoon al? öob toejlit obejeenHomftig jiine ^obbtinHe/en al^
I menpcfj oUejeenftoinjlig jtjiie mcnfcljeltjbe J^atnre. 21gt;uö Brengt ieberc
e Mature f|t't f)are toe tot uitboeringe ban bet ééne werk be? betlogfingc
in alle sijne bcelen.
XXIV. goobat Christus naar heide Naturen is Middelaar ; niet alleen tl a 32 Christus j Stjne menfctjelijlte/maar ooft naa? jijne a3obbelijUe Nature, ö'Öftt: ]|)seiquot;1^Ta.
gt; 1. lt;0mbat be (Ipobbeiijfte Mature i^öe^ejfüon/en son Ijet cejfte begin ban turen Mid-1 get inejli be? bejlogfingc/niet allern boar be mengcfjtuorbinge/met rela» Velaar.^
tie tot f)ct jBibbeiaa^éambt/Inejlienbe ncffené föejfie/maar ooamp;DeGÓd-' 1 in be meng'cljtoojbinge JÏemjelben bejnietigenbe/boo? bL-bettltingeban jijne
flBabfieib/ en be geftaite een^ bien^tUneclitif aannemende/ en aljoo ben phii.ii1quot;'
gt; 30ader get)oo?5aani Itiorbende tot ben boob/ Phil II; 7 , 8.15it i^ een toerft i, s. ' ban fjet i©!bbelaa;éaiiibt/en actus simt supposilorum, de daden .;ijn bes
foon^ ; .;oo is ban (ïllj^istu? ooit naar ïi)ne löobüelijlte Nature jlSibbelaar. 1 2. ïjet ^Bibbelaajpambt bejeiscfjt bic öcibe Jgaturen en |)arc toe: 2. Het
fifngen/ gcli)lJ bit getoond ip. ^e 43oddelnlte Nature inoegte be inen= laar!,.fmbt fcbeüifte Nature andejiteimen en tiit den booben optaeliften ; moeste br vereischt toaarbigijeib en ftjacljt get lijden toebrengen/alsi ooft de bolbjengingc Naquot; ban be JDet; moepte alle^ babclgft toepapfen/ en be sijnen bejlosfen ban get g:ooti'te Ittoaad/ en Ijun get googfte gord beeladjtig maften.
3. ligt;c ^cg^ifture brengt get Jll^idöclaaréainbt Uiri uitdjnftfteltjft tot s.Hand. be (i?odbrlijfte jSattire/ yet Hand. XX : 28, Om de Gemeente Gods te wei- fconli : den , welke Hij verkregen heeft door zijn eigen bloed. 1 Cor. II: 8 , Zoo en s. zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruist hebben. Hebr. IX : 14, ^ebr-IX: Die door den eeuwigen Geest Hemzelven Gode oustraffelijk opgeofferd heeft.
XXV. Hit be be^eentginge be; ttnee jSaturen in één Jpr^foon/ ontftaan betfcljeibenE manieren ban fp^eften ban den^ellben Cgjiptnp. 1. ©e fêe?*
foon bio^dt genoemd/cn l^em too;bt toegefdiseben/bat i^cm naar eene ban beibe laturen alleen eigen ig. %\é : Christus is van eeuwigheid,
Christus is in de volheid des tijds geworden uit eene vrouwe; Christus is
al-
416 Van den Persoon en de Naturen
alwetend, en Christus is niet alwetend, Christus is ovaraltegenwoordig, Christus is niet overaltegenwoordig; Christus heeft heerlijkheid bij den Vader, eer de wereld was, Christus is gestorven. 2. Pc Jfejlüon luojiJt naar öe mie jfë.irurc oci1oi-'1i1ö/ rn ÏJem lnu;üt ö.in tnegefcii^cljen tiac naar be andere 45lt;iturc eigen is. God heeft zijne Kerke met zijn bloed gekocht. De Heere der heerlijkheid is gekruisigd. 3. ©e eene 4S'iiurE Inojöt oenoemiJ'en J^em inojöt tQeaeicl):ebiMi Dat üjem naar ben ^erfoon en alsoo naar bcibe jfearnrrn eigen ig. De Mensche Jezus Christus is Middelaar , 1 Tim. 11:5. Opdeze XXVI. ©us Ijrliücn uu) gi'taonO'bat tie tfeere 3:c^us iö toaaraditig ve^nir.d lt;!3oq/ lnaarachtig ilSenpdi/ hriiiij JlSenédj/ en Jiaenscf) in één ,15e?-niont'men fuDn. 't 3fgt; nooöig üat tnij l)ie; lii.u bil it a an blijUen/ en Oesen Jiföiobeiaa?/ staroo tuien^ name UioiiDr:liili lp' aan alle liaiuen tuat naöcj liefcljouaien/tot deliodi'ie- Snibere belnegingin ban Jjobialighfio.
lijke vol- 1. 3iii peuüiigiieib ^al bit tuanbejüjcjft noclj ban «Êngeïen nodj ban d'cn'^aar quot;1Enf|-'Üfn bfg:epen en boorden üjojben/maar 5a( altijQ blijbcn tot eene iute zien. oiibunrsienlijUe bejlnanöeringe ; nogtans ban en moet men/ op aarbe nog 3i)nöe/tjartjten baar in te 5'en. (a) gt;l3cen anber Honbe 25jrge ^ijn en ben menfcllE tot ii3ob bjengen/ban bievj5ob en meneci) in één Jperfoon tuag. Cejst niDeste be èone (!3obs pcjfaonliift bereenigb teojOen met De menfcljehjUc 45ature/3oiibe be jonbige mcnacf) taebc^Qin in biienbfcijap En bereenigtnge met «èob ftoinen. Slet 5UIH een gjoot InerlJ bia^ Ijec ben sanbaar jalig te mallen. iDat eene beelbulöige wijsheid bjaé baar« 111/om sulft ren mibbel uit te binben ! 5lille lieilige (Jiiigelen te samen jonben niet ïjebbeii uitgcbon.ben julft een mibbel/alé gt;l5oO uitgebonben en geopenbaa^b geeft. JBu 51111 5c mei begrerig bie in tc 51 tn/ maar 51) gullen 5c nooit booryen. iBat eene goedheid ié [)et/ bat baar nie* nianö anbe^é Ijet ftonbe boen ban l^tj ^elf/ bat l^ij ^elf jiinen gone baartoe senbt/en boet bien be menfcljelijbe J^.uure pe^foanüjfi met l^ein bereenigen ! il3at ip er eene almagt in/ om bat te Hunnen uitboeten !
(b) i$0E ban nabij inojben be imbe:fiorenen met 45aö berecnigb/bat ooli self's hunne nature in öen J^cjfoon bes SoongoBob^i^ op-enaangc^ nomen ! ©aarin ii)n 5e ooft stils büüeii ör Engelen Uerljeben/ toter nature niet ié pe?foanli]l{ met 45oö berecnigb. 3}s bat eene Hleine safts 45obe 30a na te 31)11 ï ^Traditen bnj meejbej ons in Ijet befdjoutoen ban bit luanber alle? bionbrren/ Uiaarin selfs be Cngelen örgeerig sgn in te jien/ en lnaarniebe sjj 5'Clj/ als sid) nier luinnenbe bersaaigen/geburig besig [jou» ben/in te laten; tjielben tag ons baarmebe geburig ltic?fi;aam/luij 3011» ben ons in be^bionberinoe betl'esen/intj souben bit soo brolijb appjoöe» ren/en ee? luij Ijft getoaar taierben/on^ bionöer na en familiaar met fl5ob bereenigb binben/ en souben lieiftaan Inat liet ié/bat be {^eere Sfe^ué jegt/Joh. XVII; 21, Opdat zjjalle één zijn, gelijkerwijs Gij Vader in Mij, ende Ik in U, dat ook zij in ons één zijn. ©it/bit gaat alle begrip en bet» toouöeringe te üoben/ niet alleen öe 3afie selbe/ maar ooft De berrufï»
des Middelaars. 417
ficnbs geftalte brj? parten bergenen/ bie jicl) in bit örfcïjouVcen 6c,va ïiaubiMi; bit/ bit 3oube onsen monb betbuilen met iof/cn telftens boni Êinbigen met ben jlpgalmipt: Wat is de mensch, dat Gij zijner gedenkt ?
ende de Zone des menschen, dat Gij hem bezoekt ? Ps. VIII: 5. Dat Gij hem groot acht? ende dat Gij uw harte op hem zet? Job VII : i7.
XXVII. 2. ^Blijft niet in 't gemeen fjangen/ maar gaat boojt in bewat zich fecfcljoiitoingc én ban stjiie (öaöFieib/ én ban stjne menpcQöeib. 3^quot; ^(/be-3ijne 45Dö{)eiö: i^ onje öeere 3Pe5iijgt; (öob/ en is CJi) naac sijne illiob» sdiou-0eib ooli onse JiHibbelaac (a) 500 jien tnij bat uin rai'tfocn i? ban eene ^nr^n eeutnige en oncinbigc luacljt en toaaröicd)E'ö/ Hebr. IX: 14, Hoe veel Goddeiij-te meer zal het bloed Christi, die door den eeuwigen Geest Hemzelven ke Natc-Gode onstraffelijk opgeofferd beeft, uwe couscientien reinigen van doode rquot; werken. Stllc sonben ban ban aüe gelonbigen/ g?001/ lioc bele jij
00U sijn/ niet eene nocfj f)rt minfie gebeelte baar ban uitgenomen/ 51111 boiliomenlijli öetaalb / be minfte fcynlb of ftjaffe i? niet mee? oberig/ ja 300 bolftomen i^ aüe^ bolbaan/ aljsof 5Ü geenc sanben lebben gedaan/ maar boImaaüteigR bc ii^et jjabben geljouben; taant bie bolbaan Ijeeft/ ijs taaaracljtig en eeutoig *l3cib. (b) 3;«j bc-C^eere SEeju^ gt;J5ob/bie befeftoutainge jal in onjc parten be^tocftften een n;oot ontjag/ en ^em bc?amp;cffeti berre üoben allCjS;3aI onp boo? f^cm boen nebe?öuf5fïen/C^em met be «Êngelcn aanöibbcn/ en i^em eeren al^ ben ©aber/ betaijl £)i') ccu niet ï}em i^; 't sal oné on^ boen boegen bij alle fcljepfel/ bat in Ijemel en op aarbe i$/ seggenbe: Hem die op den troon zit ende den Lamme zij de dankzegginge, ende de eere, ende de heerlijkheid, ende de kracht in alle eeuwigheid, Openb. V: 13. (c) ï^et befcfjemtaen ban sijne töobijeio ^af on^ op tjem boen be^troutaen / bolgen^ 5tjiJ bebeï / Joh. XIV: 1, Gijlieden gelooft in God, gelooft ook «in Mij. fl l^oe gerupt fian men 3ijn/ ai^ men ffem Ijeeft aangenomen en alle 01156 saften en booj»
ballen in stjnc Ijanb gegeben! l)0^ beilig eene fietaacinge eene jiele / bic 5iclj aan ï^em Ijeeft obejgegeben ! ©ie mag alle bcsc5E en beliommecinge toel afleggen/ en met een seller en ba«jt (j^rte segg^n:
Gij zult mij leiden door uwen raad, ende daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen, Ps. LXXIII: 24. Ili5ant fjij i^ 43ob / en baarom be op»
pejflc iï5Dcbl)cib selbe ; l^ij altaetenbe en ftent be geftalte/ bebegee;»
ten/ be opregtigljeib/ be benaautabfjeben ban bc jiele; l^ij i^ atmag«
tig om besclbe te be^loffen/ te Betaaren/ tc tjoopten/en tebjengen tqt Dc saligljeib. IDelsalig i^ ban 3Ulft eene 5ie!c/ bic ben ©cere 3I;£3U^
tct liaren ^aligmafter/ bic ber^enge 5icl) in 3tjncn 40ame.
XXVIII. 3. Slaat ooft be Menschwordinge ban ben EJeerc |fe3ué beel
3tjn Ijet boo^taeip ban utae obejbenftinge; taant bat fl5ab in fjet blee^cft ae be- m geopenfiaarb ig/ i^ eene verborgenheid der Godzaligheid, 1 Tim. Ill: 10. sciiou-É-lIe taare(!5ob5aligöeib bloeit uit be fteniiigfe/ rn uit geloobigebejeénigiu- chrl'tuf1 ge met ben J^eere Sesu^j baacuit oiuftaar liefbe/en alle^ taat be liefbe mensche-I. -6gg taetlir.
418 Van den Persoon en de Naturen
lijke Na- tacjftt. 't occnc «iJotijangOeib/ bie uft bcjeti g?onb nfet boojtfiomt; Namelijk. 't '? t'cne be^öo^geiilielb/ bic boo? be nature/ toelfte on^taeleen inbjufi ocffc toan ilPob en (©ob^bien^t/ niet tao^bt geopenbaarb; een iiittoenbfg bcjlidjte tueet ooft riet taat geftalte be? jieïe fjet i$/ uit be ftcnnipfe en geloobige bejeenigfnge met ben tjcere Seju^/ i0ob en ^ifeenscg/ in en met iöob brebe te IjeBljen/ in tjem te ruften jonbe? breeje/ £^cin lief te IjeDben/ en in alleys ben f^cere taelbefjagelgft te leben/ baa?boo? opijeleib te Inorben tot bejgeejlijfiinge ban 160b/ torgen^ sijne bolmaaftt^ ï)cbrn/ bie jiclj in be menpcljUiorbinge oprnbaren.
Godsregt- U?ant boet jiclj op: (a) (©e schrikkelijkheid der zonde aan ben
heid?'8 cfncquot; ftant/ en be juibere regtvaardigheid (öob^ aan ben anbercn ftant; bic fionbc niet targgenomen/ en be3e niet bolbaan taorben/ ofbe 2one lt;l3obé moepre nienpcfi Vnorbrn/ stjne F)PErli)ftl)eib fiebefifien acöte? [jet booggang 5ijnr? menfcfielijftc JSature/ en sicjj alle fmaab en Itjbcn naa? 5ijne mcnfcljelijftc Nature laten aanboen/ ja öc ^ccre be? Ijcerlgflöeiü moeite gcft?uiét üiocben.
Men- (b) ï^irrin i^i te 5icn bc onboojorDiibcfijftc Menschenliefde. ©e uitbe?» sehenüef-jjarenEn niEt: ftcniinnelijft/ maar Ijatelijft in jjun jclbcn/en lt;6ob
Ijeeft 3e lief uit ^em jelben/ ombat 5c lirfljebben tailbc. ©eje liefbe betaeegt ben ©abc? jijnen Sone te jenben in ben bleefcfjc/ toaarobe? bc ^cere Ste^u^ uitroept/ Joh. Ill ;16, Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeboren Zone gegeven heeft. Uit beje liefbe gaat bc ^onc f|Equot;En/ neemt be mcnfc{jelnfte Jgaturc aan/en on3e?gaat alle lijben en ben boob. Eph. V : 25, Gelijk ook Christus de gemeente lief gehad heeft, ende Hemzelven voor haar heeft overgegeven, üian ietji liefbe betbieftften/ 500 moet be^e liefbe ban lt;0ob en ban Cf)?ijUuj« onjc liefbe gaanbe en amp;?anbeHbe maften.
waar- (c) ïjierin openbaart jiclj bc onfeilBare Waarheid lt;6ob^. 2oo aï^ l|ö lieid- {jet gpjcgb fteeft/ 500 geeft l^tj gebaan. ïfier i^ berbulb bc belofte in fjet parabij!/ Gen. Ill: 15, Het zaad der vrouwe zal de slange den kop vermorselen. i^iet sijn berbulb alle bc tocseggiiigen aan bc boorbabe« ren gefcf|ieb/ en bielfic jtj al reiftfjalsenbe te gcmoctc sagen; t)ie? 31)11 berbulb alle be fcfjabubirn en offe?anben/ bie al^ 300 bele boorseggin-gen en bcfcö?|}bingen ban ben iil3E^fia?ï Itiaren. openbaart 3ic!j
i!3ob bat ^ij toaaracljtig ij?/ en geene belofte anbe?bulb 33! laten, ^it erfteube JilSaria/ Luc. 1:55, Gelijk Hij gesproken heeft tot ouze Vaderen. Cn Sacfjarfaé/ Luc. 1: 70, Gelijk Hij gesproken heeft door den mond zijner heilige Propheten, die van den beginne der wereld geweest zijn. wijsheid. quot; (d) l|ie? ié bat g:oote tae?ft a5ob^/ in 't Inelfte bij uitnemenbbeiö uitblinftt öe Wijsheid, Goedheid, Almagt, Barmhartigheid en Heerlijkheid «öobö. Cen 3onbaa? toeberom tot ben heiligen «Job te b?engcn/ en bat boo? bctooninge ban 3tjne alle?suibe?tT:e regtbaarbigïieib/ en bat boor een ^c?foon / bie tegelijft aPob en mengcg $/ en bat boor julft
een
des Middelaars. 419
een lijben/ en ben janbaar boor julfte en julfte uicgen tc leiben tot sulft EEne onfiEbEtiftElijfte saligöeib/ ja bat tnö?f)E'b/ bat ig gaeb^cib/
bat ig magt. ©it allE^ aanfcboutnen be öeilige engelen/ en 't i# ö11quot; een gebeelte ban be saligljeib be Uolmaafitljeben a5ob^ in Ijet tae^ft ber lje:lopfinoc boor be menGCljtoorbinge ban Clj?i^tu^ aan te sien/ Eph. III: 10, Opdat nu door de Gemeente bekend gemaakt worde den Overheden ende den Magten in den Hemel, de veelvuldige wijsheid Gods. ,110a•
ria jiet bit alltg baarin en segt: Luc. I : 49—51, Groote dingen heeft aan mij gedaan. Hij die magtig is, ende heilig is zijn Name. Ende zijne barmhartigheid is van geslachte tot geslachte over degenen, die Hem vreezen. Hij heeft een krachtig werk gedaan door zijnen arm.
2-oa moegt men be menpcijüiorömge bcmebiteren/bat men in bejelbe Men moet
be gemelbe eh anbere eigenfeijappen a5oö£ ftlaar jag fcfiijnen/beselbe ^0cl ovei in eeiiE IjEilige bcjtaanbetinge appjoöeeröe/ en mEt amp;löüfcölt;ip roembe mer.sch-met Ce fteiligc engelen/ en seibe: Eere zij God in de hoogste hemelen, va^chvls-ende vrede op aarde, in den menschen een welbehagen, Luc. 11 : 14. tas ver-
XXIX. 4. ©e befcljnjliinoe ban be men^cljtnorbinge ban Cljji^tn^ moet Wü^en. ooli in onj» bertaeïiften eene blijbe banftbaacljcib tot a5ob/ en eene ber» tuelftominge ban ben ^eere Sesup in onse nature, ©it geeft be öoob-fcljap-bpengenbe engel te ftennen/seggenbe tot be Ijetberen/ Luc. H; 10, Ik verkondige u groote blijdschap, die alle den volke wezen zal. ïtan onse jiele ergen^ obe? blijbe jijn/ 500 moet 3e jiclj ober bit gjoote luon»
be^toetfi ^ob^ be?bl|jben. 'iJBcmejfit tot bien einbe:
(a) ©at amp;et gepjopljeteerb ig/ bat men siclj be?6hjben jaube/ al# öe Saliginafie? in be Inerelb ftomEn soube. Siet bit Jes. IX: 2, 5, Zij zullen blijde wezen voor uw aangezigte, gelijk men zich verblijdt inden oogst, gelijk men verheugd is wanneer men den buit uitdeelt. Want een Kind is ons geboren, een Zone is ons gegeven, giet ooit Jes. XXV: 9,
Men zal te dien dage zeggen, ziet, deze is onze God, wij hebben Hem verwacht, ende Hij zal ons zalig maken; deze is de Heere, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen ende verblijden in zijne zaligheid. Siet ooft Zach. IX: 9, Verheugt u zeer, gij dochter Sions, juicht gij dochter Jeruzalems; ziet uw Koning zal u komen, regtvaardig, ende Hij is een Heiland, ©etuijl fj^t 300 gepropljeteerb ilt;»/ en tuij bie ttjben öeieben/ 300 moeten Inij ban on3c 3ielen be^tjeffen tot Dlgbfcljap en tot banftjegginge.
00 .aSe^ftt aan liet behangen bet Ijeiligen naa,? be ftomfte ban Cljri^
tup in ben bleefdje. Cüa tjaren eejften ^one geöaarb jjabbe/ 't fcljijnt of 3e al tejjlonb öe belofte meenbe be?ft2egen te ficbben ^ al^ 3c jeiOE: Ik hebbe een Man den Heere verkregen, Gen. IV : 1. ©an Stb^aljam 3egt be i^eete Spcsnjs/ Joh. VIII: 56, Abraham uw vader heeft met ver-heuginge verlangd, opdat hij mijnen dag zoude zien. ©abib geeft 31)11 be?»
langen te Itenncn/ 2 Sam. XXlil : 5, Voorzeker is daarin al mijn heil,
$gt;gg 2 ende
420 Van den Persoon en de Naturen
ende alle lust, hoewel Hij het nog niet en doet uitspruiten, ©it bejfan» gen tua^ ooft in be coülirucamp;tigE ftoninoen rn yjopljetcn/ Luc. X:24, Want Ik zegge u, dat vele profeten ende koningen hebben begeerd te zien, hetgene gij ziet. 3[a alle gdoobioni brjS a3iiöcn {JTegtamcntj»Ucr-laiiobcn üaarnaar/ ociriFf blijftt Hebr. XI: 13, Deze alle zijn in het ge-loove gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien, ende geloofd, ende omhelsd. 113at erne Dliibfcljap 30U-•öcn 5e bejtaatiö Ijcöamp;cn / inbicn jij ben ïfeere Seju^ in ben bleefcïje Ijabben {sesien! IBij nu Delcben öie tijben/ 't papt ong ban filijbe tcsyn/ rn ben ^ccrc re banftcii üooc bac alic^ftostclijfti'te gefcamp;enfi/ boor sul» ften licbcu en bit-jfiaren Saligmaftcr.
Cc) ^Toen Cö^tu^ in öe ïucrelb fttuani/ toa^ ïjeniel en aarbe brr» bulb met DlijOfchap. Sloljannrg be ©oope^ fprimjt ban breugbe op in '«f moebej^ Itjf/ Luc. 1:44. JCfêaria Beft renen lofgang aan: Mijne ziele maakt groot den Heere, ende mijn geest verheugt hem in God mijnen Zaligmaker, Luc. I : 4G, 47. ïDe tonae ban ben ftommen gacljdria*? bjerlit lojï/ jeggenbe: Geloofd zij de Heere, de God Israels, want Hij heeft bezocht, ende verlossinge te wege gebragt zijnen volke; ende heeft eenen hoorn der zaligheid ons opgerigt, in 't huis Davids zijns knechts, Luc. 1:68,69. ©e oube ^imeon neemt liet fthibeften op jijne armen/ rn loofbe lt;l5ob/ en .ieibe/ Nu laat Gij, Heere, uwen dienstknecht gaan in vrede, naar uw Woord; want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien, Luc. H: 29, 30. Ciomt boegt u Dij Ijen/ en be^6!ijbt et u meöe niirr; jal f|ct öarte altijb beftlemb blijben ? jal flet jicij nieteengbr?' lilijben? en 500 Ijet jitlj sal bejlamp;Irjben/ Vnaarober ^al Ijet mee? gaanbe iJunnen gemaafit toorben/ ban obe? be mengcöbjotbinge ban CÖJ'^uiS? daarom verblijdt u in den Heere alle tijd: wederom zegge ik, verblijdt u, Phil. IV : 4.
Opwek- XXX. jtëlaar nrigfcDIen jal temanö seggen/ mijn garte tuil niet (0^;
biijd-e tot'fi rian miJ Ö'efoljEi: bejamp;lijben/ taant ifi breeze bat tjij tocljboo?
schap, mtj niet geDoren i^/ en bat ift er geen beel aan öeöüe. 3ift anttooojbe: O) 430 toeet immerp get contrarie ooft niet/ 't ig nog maa? bjeejen. (b) 't .êcöeelt baar niet alleen/ maar men bejBltjbt sic^ obe? öe men^cö» Vtiorbinge niet/ ombat men sicö niet inlaat in Ijeilige mebitatiën obe? brjrlbc/ obe? 't tuonbe?h]e?ft/ obe? be Beloften/ obe? ben JPerfoon/ obe? be uittoerfiinge ban be groote jaligQeiiJ boor jijn Igben en boab. ï©at bhjbfcljap soube fjij IjiErobe? öeöamp;en/ bie Ijet niet aanbacgelijft ober» lueegt? (O €bentoel/ baar i? nu een ^aligmafter; ^ Ijet ban u eben^ beel/ of rr ren Saligmafter i? of niet? 2oo neen / biel tnaarom ban niet Blijbe ober jtjue ftomfle in be tnerelb/ al tna^ Bet bat gö er nog geen beel aan öabt. Cd) 4il0aar gij/ bie naar Seju^ uitgiet om boor fjeni gerrgtbaaibigb en geFjeiligb te toorliEn/ al ij? get niet beïebuiji-trjljiib/ brre^e/ naa^Deib cn Beftomme^nigfe/ Joh. VI; 40; gij/ intoier
Öar»
des Middelaars,
Ijarte Stouj? boot Ijet geloobc tnoont/ taaarboot be IjartjStogtcn telfti-nsi toebejom naar {?em uitgaan/ Eph. III: 17 ; gij/ iquot; üiien Siejué ?fne ne»
fliatte brjlucgen/ Gal. IV :19, en in taicn leeft/ Gal. II:
20, sootiat ©ij al ulue blijöfdjay en lupt ig/soobat in u jicf) opooet öe gaat teoen be sonde/ rn be lust om 50a te toanbclen oelijft gttuan-belb Ijeeft/ en öie ben fljijb tugfefjen gee^t en bleescl] in u ütui.ibt;
gij/ bie lejué lief IjeBt/ 1 Joh. IV; 19, iirj ÖEÖt 0?unb om u te he?-5efteren/bat {|lt;j boor u gebaren ilt;5/ en baarom gij hebt buöbele reben. urn ute Uejljeiigcn met eene Ijeerlijfte en onuitfp^eftelijfte breugtic/ en te juicfjen ober be liomfte ban ben l^crre SJe^ué in ben bleeftlie.
XXXI. 5. ïiomt Dan (a) c?f5cnt l^rm als utaen tjeere/ Kusset den Christus Zone, Ps. II: 12. Dewijl Hij uw Heere is, zoo buigt u voor Hem ueder, t'['kcm.quot;,n Ps. XLV : 12. (Dnberlue^pt 11 onber ^em/ sier l^em naar be oogen/ b^erpt iieero.nen ©em/ bient ©em en ftelt ©em u boo? al^ (jet eenige en UolmaaUte patroon/ en taanbelt in jijnc boetftappen/ 1 Petri II : 21.
(b) lt;ï5e(p men met ben tfeere 3Êr,iii^ moet omgaan al? tnaaracljtig 45ob in ontjag/ ee^bieö/ breeze/ bcrtronluen/ aanbibOen/ 50a mrig en Hem moet men ooft niet ©em besfteeren al^ mcnscfj/ al# 31111 be on^e 23roe'oefenen, ber; want Hij en schaamt Hem niet ons broeders te noemen , Hebr. 11:11.
S^ulften omgang met ©em luenpcljte be fBniib/ Hoogl. VHI : 1, Och dat Gij mij als een Broeder waart! 43u / ip ©ij 011,3c ^oeoer geluor» ben/ 500 mogen en mceten tafj met ©em alp joobania bejlieeren/ at»
tijb ©em aanmejften/ bat ©ij on# 500 beftaat/ dat Hij met ons uit één is. Hebr. II : 11, Vleesch van onzen vleesche ende been van onze bee-nen. ©at geeft bnjmoebigljeib/ bat geeft familiaarfteib/ om on^e noa»
ben te ftlagen aan ©em/bie jelf een meiiécij ^ijnbe/taeet Ijoe een mengel tc moebe ié in pijnen / in benaaulnblieben naar ^iel en ligdiaam / en toaarlijft mebelnben fian ïjebüen en Ijeeft/ Hebr. II : 17 en IV: 15. ©e familiaarljeib maaftl Ijet fjarte taeefi/ bat geeft brjjmoebiglieiö om nabij tot ©em te naberen/ en op eene m en fel) e lij lie Vtiijse met ©em al# menêctj tt fpjeften / ©em 01156 jalie tc bebelen/ bic ©em toe te be^troutaen /
421
Sijne 43oböeib be gjonb stjnbe. Cn bat bcctueftt Qct Ijarte tot soetc lieföe.
KA-
^00 3
Van het Profetisch Ambt
Van de drie Ambten Jezu Christi, en in 't bijzonder van zijn
Profetisch Ambt.
Chrums quot; I- Öc66entie ban ben ^foon i,lSibbclaar^/ baïgt bat
Gezalfde. fpjcfien ban ^iiiie 2(Iinbten. ©e ^aligmafte? 3Ie5u^ Uiaröt boa?» gaang toegenaamb Christus, ©e galfgtnalie; luaé in 't (0, (€. öiioofb onder ben naam rren Maschiach, Dan. IX ; 25 , tot op Messias den Vorst. a5e (©jicften bcrfalen liet Xoigó,- ChrisUis, Joh. 1:42, Wij hebben gevonden den Messiam , hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus. 3;n 0115e taal ijf Ijct te ;etigcn/ Gezalfde, tuellie benaming afftaint ban Ijet ge» öruili in Ijet {£. 3(ïquot; bie tijbcn en lanben gcbruiUte men/in plaat^ bat men bij 0119 Ineiruiienbe poeijec in tjet (jaar (l^ooit/ tnelriellenbe oliën/ bie boor apotljeliejpfiungt jee^ fubriel gemaabt taiejben/ joobat 3c al ben reult al^ een quiniam essenlium in eene Uleine guantiteit bji iralftanberen bragten en bunftig onbereen Ini^ten te mengen ; 'uan beje olie fpjengbe men ftleine fpjenlieltjeg in fiet Ijaar/ en om eenig aan» jien te bertoonen/ en om boor be liefelgftljeib ban ben reuft aangenaam te sijn btj bie omtrent Ijen fttaamen. ©e ^eere fjabbe bebolen eene Brjsoiiöere olie öt'el bnnftig naar apatfjeberé Inejft te maliën/ uit be?» fetjeibene taelrieHenbe fpecenjen/ Exod. XXX: 25. ©ese mogte ban nie» manb nagemaalit taocben/ en niemanb mogte 3ic(3 met bien reufr fp^en» gen op )t?affc ban uitroetjinge/ Exod. XXX : 32, 33. ülSet be^e olie Vniejbe SCaron en stjne jonen gejalib/ om ijet priesterambt te bebie» nen/ vs. 30. lt;i3of{ üjterben tael met bie olie ge;quot;aifb ï5jop|jeten/ 1 Kon. XIX: 19. ^ali ïioningen. ^iet 1 Sam. I, en XVI: 13.
De zal- II. ©it 3a!ben gaf ttnee safien te bennen: eejat bat 3e ban (!5ob tot vervat. 2(I|namp;t verordineerd en geroepen toaren/taant men rooft ben reuft
be^ C^eeren aan t)en. (5Cen ttoeebe/ bat be ï^eerc ljun be bekwaamheid tot bat 2llmbt 50110e geben/ toaarboo^ 5e aangenaam souben 51)11 bij {jet bolfi/geltjli bc reuft biej olie ban eene bjj^onbere aangenaamljeib taa^/ en be gesalfbe boor ben reuft bie? olie eenen liefcirjUeii geur ban 3icö gaf. ^ier banbaan taiejben 5e gezalfden, en gezalfden des Heeren genaamd. tDit i^ be reben bat Ch^tufj Gezalfde genaamb taa:bt. 't iBelft ooft bic tluee saften/ verordineringe en bekwaammidunge, in sieft Ijceft. Verordi- 1. Verordineringe. C.iJigtupf i^ ban jicijselben tot l)et ifeibbelaajé» nennge. geloopeii/Hebr. V:5, Christus heeft Hemzelven niet verheer
lijkt om Hoogepriester te worden ; maar (a) i«? daartoe ban ben ©a* ber bejordinee^d/ 1 Petri 1:20, Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegginge der wereld. Spr. VIII: 23, Ik ben vau eeuwigheid af gezalfd
422
des Middelaars.
zalfd geweest, (b) i# baartoc ban ben ^aber in be tnereïb gejon-ben/Joh. X:36, Dien de Vader geheiligd ende in de wereld gezonden heeft. Cn geroepen/Jes. XLII;6,Ik de Heere hebbe ü geroepen in ge-regtigheid. (c) baartoe in ben IDooy ingrriulöigb/Matth. 111:17,
Ende ziet, eene stemme uit de Hemelen, zeggende: deze is mijn Zone,
mijn Geliefde, in denwelken Ik mijn welbehagen hebbe. ©uj« tjü gemaakt tot een Heere ende Christum, Hand. 11:36.
2. De bekwaammaking beftaat (a) in De liereeniginge ban be tlneeJJe-natnren in een J^e^foon/,;onber tnelUe geen Jil^ibortaar Honbe 31'jn; •
lt;i5aö alleen/en men^cf) alleen/ bia^ baartoe nier belUnaatn' maar moegte geojpenbaa^D Itiorben in ftec biee^cl)/ 1 Tim. 111:16. (h) 3!n bc r^traorblnatre uitilortinge ban ben heiligen ^cejt/Joh. 111:16, Want God geeft Hem den Geest niet met mate.
(öelijli bjtebe?lci pe^fonen in tiet 43. (C. aïs boorbcelöen ban Cli?i?tn^ ^t3tJ®ie gesalfö biie^ben/namelijft/^opljcct/pieste? en Bioning/300 tuaö j)et Ambten, noobsaftelijft/bat'CÖjigti'^ oo'ï bjie Stmbren ftabbe en bcbieube/op»
bat f)ij aljoa befttuaam Inare b?icöe?ïei ellenbe beö menfeften bieg te nemen/nameliift/be blinbljeib boor ^ijn ^op^etiscf) Sïmbr/be brtanb-fcïiap met 43ob boor 5t)n ^:ieisterambt/eii be onmagt boor ^ijn ïioninft» lp Sfimbt. ©at Cfl?'ptuf ^opijeet/ Jpjieéte? en ïioning i#/en bie b?ie Stmbten bebient tot nutte nan ^rjne liitbejftorcnen / blijbt o\3e2al uit be Oeilioe ^cluifr. ÏBn gullen ban iebe^ in 'r bij^onbe? ïjanbelen.
III. HÉT PROPHETISCH AMBT. ©at Cljristus een ^oplieet \§/ blijftt Het pro. uit be boor^egninne/en uit be berliuillnge. (a) ?l:ls ^opf)ert toaé l^ij Ambt30 beloofb/ Deut. XV111: 15 , Eenen Propheet, uit het midden van u , uit uwe broederen, als mij, zal u de Heere uw God verwekken, naar Hem zult
gij booren. ©at beje plaatö ban Ctl?istu^ fpicelit / blijUt uit Hand. lil: 22, altoaar bie eigene taoorben bertjaalb Inorben/als Viati Cf):i?tii^
ge.ïegb. Siet ooft Jes. XLI: 1, 2, De Geest des Heeren , Heeren is op Mij,
omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om eene blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen, enz. ©e tjecre ^c^us be^e taoorben Uoorgele^en tiebben» be/past 5e op C^em/jeggenbe: Heden is deze Schrift in uwe ooren vervuld, Luc. 1V :21, en vs. 24 noemt Ü?ij Sjein te bini opugte ^;opf)eet.
Cb) 3n beg ï^eeren ^Crjus omtoanbelinge op aarbe ftelr be C^eere Cjem als ^optieet boor'Matth. XVII: 5, Deze is mijn geliefde Zone, inden-welken Ik mijn welbehagen hebbe, hoort Hem. éoobanig heeft De Cjeerc Sfejujï l^em cheral geb;agen/ Matth. IX: 35, Jezus omging alle de steden ende vlekken, leerendein hare Synagogen, ende predikende het Euan-gelium des Koninkrijks. ^oobanigis Ifi) ban lirt liolit rrHenb/ Luc. VII: 16, Een groot Propheet is onder u opgestaan. Luc. XXIV : 19, Welke een Propheet was, krachtig in werken ende woorden , voor God ende al het volk.
IV. ©e bebieninge ber J^ropljeten faeftonb Ijierin : (a) bat 5ij ontnib» Bestaat: baar ban a5ob be openbaringE ber becborgenlieben ontbingen / te toequot;
ten/
423
ten/ be cjctrnovtmiaitE JPropljEten. (b) be berfionbigingE cti uitleg» gingc ban ^et IDoorö l^uö?. (.0 3!n locliomcntic biiigcii tc boacjEggeii. (d) 31n be bebcgtiaiiioc ber opcnbatiiuic boor miraUelen.
In onmid- 1. ©e propfirtcn ontbingrn be beröorgenfiECicn boot onmibbelöare deibare openbaringen/ Num. XII: 6, Zoo daar een Propheet onder ii is; Ik de Xgcnate Heere zal door een gezigte Mij aan hem bekend maken, door een droom ontvan- zal Ik met bem spreken. 2 Petri 1:21, De heilige nienschen Gods, van gen' den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken, ^oo ïjerft be l^errc üfrïiis alles oncuangcii Uan bni Joh. V:20, De Vader
heeft den Zone lief, ende toont Hem alles wat Hij doet. Openb. 1: 1, De openbaringe Jezu Cbristi, die God Hem gegeven heeft, om zijnen dienstknechten te toonen de dingen, die haast geschieden moeten.
4FJu-t dal Christus na zijnen Doop is opr/enomen yeweesl in den hemel, om daar de verborgenheden le ontvangen, gelijk ÖE Socinianen fabuletEtl/ om lt;£l)?istu^ aJobtjeiü te beftmamcr tE tooctjenen ; mant (a) be ï^ej» Iiqe ^cljpift fpjEEUt baau niet eeu tocojb ban; maat al«S 51) fpjeclu ban Clj?i?tu^ neberbalEn / 50a jict bat op bc yöabbeltjbs natucE/ öe inenfclieltjhE aannemEnöE/ rn IjEt ncbecbalEn jtaat boac opbaren/ baat ïji]/ naar bat 5Eijoen/ cr^St Ijabbe moetEii apbatEa eii ban nE» bcrbaltn. QO 'tCDapniet noobig bat l^ij om opcnbatinoEn tE ontban» gen in bEn IjEinel opgenomen luiE^öé; taant ai^ lt;öob luaj» altoe» tenb/ en 't luaj? alle? mt ^em/ Joh. VIII: 38, Ik spreke, dat Ik bij mijnen Vader gezien hebbe. (Êmi naac 3Ünc menfcljelgile nature Ijabbe üen 43erct ontbar.gen zonder mate, Joh. III: 34. oEn op Hem zal de Geest des Heeren rusten ; de Geest der wijsheid ende des verstands, de Geest des raads, ende der sterkte, de Geest der kennisse ende der vreeze des Heeren, Jes. XI:2.
inbfi- V. 2. ©e beDieuinge beitonbe in be nitfegginge En berftonbigingE ban kendma- ^et U?oa2b vöatig/ gÊljjft bat te jien ié in De p:ap!iEtiËii be: ^japfjE' vènrbor-an ten. 2oo Öeeft ooft be {Jeere gjesu^/al^ gt;i5ob/a!g Efnige )^Etgeue?/en genheden, alg ïioiiing ban 5ijn bolU/b£ IDet gegebEii tot ecueu regel be^ lebenö boor 3ijn bolU/be iPet berlilaarö/ban be balfc^e uitlegginge en bet' bjaafjinge gejuibejb/ Matth. V. ©e oyErtrebejiö beftiaft/ Matth. XXIII, en een iegeiiift tut geljoorjaatn^Eib opgebjelit cn brrmaanü/Mare. 1:15, Bekeert u ende gelooft den Euangelio.
Christus ®oclj IjeEft geEHE nieuüiE leerE geprebiftt/ gcEne niEubJE
heelt J©ct gegeben/ nocij eenen niEutaen toeg ten IjEinel/ bie in ftEt €gt;. (,C. nfeuwe boorgeftrlb/aan be ^obsaligen niet beftenb/en ban {jen niet be-
leere toanöelb luaé/ geopenbaarb; maat alleen berbulö en bebeptfgb fjet» gepredikt gcnE b[1I1 *pn tien IneiT be? ^aligfieib te borEn befthiEbEn biaé.
giet Matth. V:17, Meent niet dat Ik gekomen ben, om de Wet endede Propheten te ontbinden: Ik ben niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen.
i£e»
424
ö^oeg neUeniB be IBet/ 300 bcrftonbioöe ooft al^ cfii ^opljcrt Ijcr Cuangelium. Clljistu^ ip öe JCutlieuc ban ï]rt Cu» angElium/Joh. 1:17, De Wet is door Mozem gegeven, de genade endede waarheid is door Jezum Christum geworden. CllJi^tus i$l ooft üe bcrftonbigcc ban IjEt (lEiiangelium/ Ejjh. II; 17 , Komende heeft Hij door het Euangeliura vrede verkondigd. iis ooft jcif IjEt boojUir^p ban llEt Cuangclium/
iCor. 1:23, Wij prediken Christum den gekruisigden. (0in bt^E rEDtiiEn Üiortit Ij Et CuangEliuin het Enangelium Christi genaamb / Rom. 1:16.
VI. 3. 3I)e bEbiEP.tngE ban t]Et JJ»copfiEtigclj amüt beftaat ooft in boor» in voor-jEggiugc ban toEftomEnbc bingEn / luaat ban baan ooft (jf t tl5?icf{|cbE ge^vTu bioajb PjapfjEEt jijnE afftompt {jEfft. Cf)?iptu^ IjEEft boor^gb/nkt al. to.-ko-Ieeii tuat i|cni5ElbEn jDiibE moctfii abEtftoniEii tot jaligOcib stjiiE? uit-bE^ftorEiiEii/maar ooft biat én biErelb én ïiErftE saubE obEtftuiiiEn/ cn Ijoc Ijct baar toEgaan jonbE tot op ben bag bEj? oarbrclé; biaarban bs BeIjeeIe opcnbaringE/algiriEbE öe (JtnangEliËn bEltnjsEii 51)1).
4. iCEitift bc ^;opfiEtEn IjiuinE Iceee nut miraftclen bebEgttgbEii/alg in''n i^e-Unj sim in Clia Én Clt^a/50a ÖEEft ooft be CJeeee SÊEjup jijnE IcrrE bao^ to niiraftElen Ikbrtitlgb/taaarban Óe (jEuangEÜËn bol 5ijn/5cobat be fcljarE bevesti-3EibE: Joh. VII; 31, Wanneer de Christus zal gekomen zijn, zal Hij ook st»-meer teekenen doen dan die, welke deze gedaan heeft? JpEtru^ 3cgt:
Hand. II: 22, Jezum den Nazarener, eenen Man van God onder ulieden betoond door krachten , ende wonderen , ende teekenen, die God door Hem gedaan heeft in het midden van u, gelijk gij ook zelve weet. ï)c anbEte ^ropljEtcn bEöEn mirafiElEn boor Clj^igtuJ ftradjt/ 't biElii ^Etjug tE ftEnnEn rjEEft/ ^Eggenbc/ Hand. 111:12, 16, Wat ziet gij zoo sterk op ons, alsof wij door onze eigene kracht ofte Godzaligheid dezen hadden doen wandelen ? Maar door het geloove in zijn' name heeft zijn naam dezen gesterkt. ^iBaar (£f)?gt;£tus bEbE mirafiElEn boor 5tjnE EigciiE ftradjt/Mare. V : 30, Jezus bekennende in Hemzelven de kracht, die van Hem uitgegaan was. Luc. VI: 19, Daar ging kracht van Hem uit, ende Hij genas ze alle.
VIL IDit 30ropijEti?c{) ambt l)EEft bebieiiö. (a) Sn öet 43. (j£. Heoftdit
boor mibbcl ban spne ^ropliEten. girt i Petri 1:11, Onderzoekende op diendin welken ofte hoedanigen tijd de Geest Christi, die in haar was , beduidde 't O. T. ende te voren getuigde het lijden, dat op Christum komen zoude , ende de heerlijkheid daarna volgende. 1 Petri III : 19, In denwelkeu [Geest] Hij [Christus] ook henengegaan zijnde, den geesten, die in de gevangenisse zijn, gepredikt heeft, (b) ©it ï)Eeft {Jij ooft ÖEbiEnb in jijiiE omluanbE'inzime lingE op aarbc/Hebr. 1:1, God voortijds veelmaal ende op velerlei wijze ^eaquot;pe^°' tot de Vaderen gesproken hebbende door de Propheten, heeft in deze laatste de. dagen tot ons gesproken door den Zone. 00 ^topfjEtijBCl] amöt bE'
biEnt Clj?ifiiiië nog na sijnE IjEmElbaart/boor sijne Époptetcn/fterbEr^ vaart, rn lEEraajjsi/Eph. IV: 11, 12, Dezelve heeft gegeven sommigen tot Apostelen , ende sommigen tot Propheten, ende sommigen tot Herders ende Leeraars.
I. Qljlj Tot
426 Van het Prophetisch Ambt
Tot de volmakinge der heiligen, tot het werk der bedieninge, tot opbouwinge des ligchaams Christi. Cn ombat jtj stjnc Doben jijn/öic in fijnen name pre» tiftcn/joo tnif öe 3ie3UiS/ bat men IjEn sal IjaorEii alg? ^cm/Luc. X: 16, Wie u hoort, die hoort Mij, ende Ayie u verwerpt, die verwerpt Mij. De manie- VIII. I©e matuerelian öebieninge be^ JpcapFietigclj amöt^ ig ttOEEbeclei/ dienln 'o6' namF!0'}/uUtoenbig En intDenbio/ lUEllte bEibe tE jamEn gcbaEgb taorben/ itmngc. jeg^ . 21) Hijn Geest, die op u is, ende mijne woorden, die Ik in
uwen mond gelegd hebbe, die en zullen van uwen monde niet wijken, is uitwen- Uitwendig öEbiEnt Ijet ©rapDetipc!) Sllmöt boar l)Et i©aarb/
woMd1 OEfcÖrEben/gebjuftf en boor jgne ©ienarcn gep^cbiftt; bit gefcfjiebt nu niet aan be gioobfclje natie/ al^ boor öe ftamftc ban Ps.
CXLVII:19, 20; maar nu tnorbt bEn ©eibenen (jet Cuangelium bet' lionbigb/bie liooren Oilirigtué jlemmt/be^elf^ geluid is over de geheele aarde uitgegaan , ende zijne woorden tot de einden der wereld, Rom. X : 18. ©ocl) beie natiën 5ijn en Dljjben boortegentooorbige ontöloor/ en mi«?-fen tJEtnibbcïen ber saligljeib; toantal iji'tbat .^e allen niet ^aliglnoc ten/ bie bioorben Ijooren/ rn bat fjet Woord der predikinge haar
geen nut en doet, dewijle het met het geloove niet gemengd en wordt, in degenen die het hooren, Hebr. IV: 2, 300 ffan nogtan^ niEinanb jalig InorbEii/ tenstj Ï)Ö öe utttaenbige pjebifiinge ban Qtljri^tu^ ftoore/bolgrn^ Rom. X;14, 17, Hoe zullen zij in Hem gelooven, van welken zij niet gehoord en hebben? Ende hoe zullen zij hooren, zonder die haar prediken? Zoo is dan het geloove uit het gehoor, ende het gehoor door het Woord Gods. inwendig IX. Inwendig bebient Cljrijj'tup l)et ^ropfjetigclj SCmbt/ al^ baar 5ij=gt; Guest 11 rn ^CEfit be jielen beftjaalt met 51)n wonderbaar licht, 1 Petri II: 9. (gn LCS' fcljijnt in be parten om tE geben verlichtinge der kennisse der heerlijkheid Gods, in hetaangezigte Jezu Christi, 2Cor. IV:6, JJ^aarboot je bE toaar-l)eib in t)are eigEne gebaante üecttaan/zoo als de waarheid in Jezus is, Eph. IV;21. Cn 50 ben jin ban CD?'^tuö IjEbamp;En/1 Cor. 11:16. 5C1^ bet jiacte bjanbenbe maafit/Luc. XXIV: 32. 2tï^ Ijen toebErbaart/ Jac. I;18. 2llip l^ij IjEt gEloobe geeft/Eph. n:8. Cn af^ tjen boor bc UiaarjjEio brij maaüt/ Joh. VIII: 32. QBn 51) in be taaacÖEib tuanbElen/ 3 Joh. vs. 4. Stils? bE ^fetE SJEjug hitoEnbig ÏEErt/ 300 3egt ^rj tot tjen niet mat anbe?^/ ban tot be anberen; maar batsElfüe bjoocb/ bieselfbe prEöi» batiën/bie bElen tEgEhjft Ijooren/Booten fommigEn allpEn maar mEt noce/ berflaan be jaften maar op Eene natuurlgfte bJöse/ en Qet raaïtt Ijun harte niet tot beranbetinge; batseïfbe tooorb treft anberen inVuen' öig/berlicöt en beranbert f)Et öarte/3Dabat tjet onbejfcöeib niet in Ijet tooojb/nocö in öen menfdjE bie ö00?t; maat in be nebsn^gaanbe ït^acljt ban (CfjJ'^tu^/ ben eEnen aanraftenbe/ en ben anberen niet. Onder- X. ï^ie^uit sien taij ïjet g?ootE onbEïfcftEib tugfcÖEii alle anbere^co» scheid jjijetcn en bescn gjooten ^opfieet bE^ ^opljeten / sy loarcn alleen tussc en tjlüutey fu tiaarEntj0\jEn 5onbige menfeijen/ 30 gaben geene autgoriteit
aan
aan (iet l©ao^b/ jij 6?a0tEn get niet boojt uit sictijelUen; jij ïiumiEii ^nh^s. niet mee? öan inttaenbig aan ftet oore prebiften. Propho0'quot;
JBfêaac wie is een Leeraar gelijk Hij ? Job XXXVI: 22. (a) J|!i p:E» ten. biflte met (Jpobbiltjlie autljoriteit als magt hebbende , Mattb. VII: 23, 29, (b) pjebiftrc met een en rieiligen baorbjingenben gbe?/ snobat be ijver van bet buis des Heeren Hem verslond, Job. 11:17. (c) i|(j prEbifttc met crne fiijgaanbe ©obbelQlie fi?acl)t/ soobat ?|jne liijanbtn jtibe sci» ben : Nooit en heeft een mensche alzoo gesproken, gelijk deze menscb??, Joh. VII:46. (d) C^jj p?eüilue met cenc Vnonbejöarc joobat
nfcmanb öeni ftonbe taebe^jlaan/ maar Hij stopte ze allen den mond,
Matth. XXII: 34. il3atU {Jij ,;rgt: De Heere beeft Mij eene tonge der geleerden gegeven, opdat Ik wete met den moeden een woord ter regter tijd te spreken, Jes. L: 4. (e) pjebilue met bejruUfienbe beUalligljcib;
taant zij gaven Hem allen getuigenisse, ende verwonderden haar over de aangename woorden, die uit zijnen mond voortkwamen, Lnc. IV : 22. (f) ptebiftte inlnenbig aan liet fjarte/bat bediclitenbe/tiEclnarmEn-be/befteerenbe/lieiligenbe. Hij doopte met den Heiligen Geest ende met vuur, Matth. 111:11. a ï^oe gElnftliig fiö/bie 3Ulften HCeeraaj fjeeft!
XI. ^UtoEE jatiEn flaan ons ncffenp get ^opfjEtigc'ö 2Cm6t ban 3Elt; quot;A1,?1quot;quot;,quot; Clj^istug nabE? te fiet?afl)ten; ee?^t moet men fjEt grD^uiften tot AmVuo'
nutte boor sicg^BlbEn / baarna moEt mEn IjEt jicf) boorftEÜEn tot na pbrm-bolginge ten nutte boor anberen/ om ooft pcoyfjetEn tE 51)11/ bEtaijlekei1'
tojj naac bEn naam ban C()?i?tu^ Camp;ji^tenen genaamb taojben / eu aan jijne salbinge geniEenfclap ïjcöben.
In de eerste plaatse moeten taij Ijet geamp;^uifiEn tot nutte ban on^jElben. Totyer-Cö?i?tu^ ^opftEEt/ ja sulft EEn alg bobEn ié getoonb/ ftomt ban blinb« •«chtinge. gEamp;orEnEn/fiomt ontaEtEnbEn/bie nog qeIjee! bsjbEEEtnb jijt ban FjEt ïe» bEn a5obé/boor be ontüEtEiibfiEib biE in u ié: bomt oofi gij/biE taEl eeuKj licljt gEtaaac toorbt/maar fcfjEniEtEnbE/geltjft be ülinbgcborenE/taEifte/ fiEginnEiibe te sien/ be menfegen al^ boomen jag taanbeÏEii/ Marc. VIII: 24.
ïiomt ooft gij/bie boor Ijet meejbe? ItE^t/ 't toelft gij ïjebt/ begeEtigEr gEtao^bEn jijt naar nog niEEjbE? licljt; ftomt ooft gij/biE in fiEbtaElmb»
l)Eib eh geE^tElijfte buigtErni^fE gEraaftt sijt/joobat fiEtgEiiE gij taEet gEene ft?a£ljt eii fiEtoEginge gEEft tot toatmte/tjoo^t/Dlijbfcljap enaSobjalig»
l)eib ; ftomt allen/biE bEgEErigsijt naar ftEiinigfe 43abs/ eii om op te toa^fEii in bE liEnnigfe ban bEn ^Eerc le.^u^ CÖ?i^tu^; ftomt tot bejen ^opfjEEt/ en bE?5DEftt bat i|ij u lEEtE/Eii lui^tejt aanbacljtio naar jijnE onbE^tnij^ingen
XII. J©ant 1. SiEt gti op u^ElbEn in utae ontaEtEubfjEib/ .^aïomo ?Egt Want ban u/ Spr. XIX: 2, Ook en is de ziele zonder wetenschap niet goed. 'ÖÖ kennfsse 3öt uiEt bEfttoaam tot iJSobjaliggeib noclj ^aligljEib. (a)ii5n biEEtbatnie^iser.Nocu manb ^onbE? gEloobe ftan salig taorbEn/ Mare. XVI: 16, Die nieten zalgeloove-geloofd hebben, zal verdoemd worden. J^u/ bie gEEiie ftenntéfe Ijeeft ban
be (^abbElijfte bE^borjjEnljEib/bie ftan niet gEloobEn/Jes. LUI: il, Door
2 zij-
428 Van het Prophetisch Ambt
zijne kennisse zal mijn Knecht de Eegtvaardige, velen regtvaardig maken. Kom. X : 14, Hoe zullen zij in Hem gelooven , van welken zij niet gehoord en hebben? Srot bit o}) ulii ï)artB/oö bie roemt te gelooben/ en non» Noch be- tan£ ^onbrj fiennipfc tfjt. (b) iJ5ij toeet.bat niemanü sonör? öt-fteeringc kceringo. tipn ^enir, {jomrn -a(/ j0h. in; 5. ^u/ jonbcr fietmigfe \i er gecne bc-ftfcringr; f)rt crjflc/ bat siclj in be tocbe^geboorte opbort/ be Hennisfe. ïCubfa'iö Ijarte Dpcnbe be i^rcre eejpt/Hand. XVI: 14. ©aarotn Uiojbt be beftccrinoe geroemb rene bejlicfttinge/Hand. XXVI: 18, Om hare oogen te openen , ende haar te bekeeren van de duisternisse tot het licht. 1 Petri II :9 , Die u geroepen heeft uit de duisternisse tot zijn wonderbaar licht, 't SiS ren gctoiji teeften bat iemanb onöeftcejb i^/5oa|iij grene ftrnnigfe öccfi: ban be «éobbelijfte brrbojgen|]cbcn/ al Icefbe ÖÖ onamp;erispelgft naar be ïl^et/ al muntte Ijij uit in goebe tae?ïten ; tnant be ontaetenbf)eib toont bat 51'jne toe:ftfn bc rrgte nature niet jjcbamp;en ban gocbe tuejlicn. jSeemtbit te? liarte/gij bie meent bat aan be ftennigfe be? b.iaa?f|eib niet beel i^ ge» legen/maar bat Ijct alleen in boen gelegen i£/^onbe? licïjt en beugb geen Noch boen. Cc) 6n taeet bat bie 43ab en Cf):igtii^ niet lief heeft/ bejbloebt i^/ liefde. I XVI: 22 , Indien iemand den Heere Jezus niet lief en heeft, die zij eene vervloekinge, Maranatha. JSu/ jonbe? fienniéfe lian niemanü (l3ob/ Clljiótug lieflirbamp;rn/toant tot ï)et onbeftenbe Ijceft niemanb ïugt cf sucljt/ onlumbe maaftt onmin, ©f grj bat; (!3ob noemt/liebe l^eere/ en of oÖ ^gt/ ilt Ijebfte 6ob lief/500 lirgt gü toclj/500 gij ^em niet fient in C^igtu^. Noch (d) dPi) toect bat niemanb jalig ïian taojben/ bie lt;j?ob niet bient/ Joh. ®ods' XII: 26 , Daar Ik ben , aldaar zal ook mijn dienaar zijn. j^u/jonbe? fien» ltnsquot; nipfe ban niemanb (j^ob bienen/eeren/bjee^en/geQocirvamen ; taant be regte ^oöpöienpt i^ eene redelijke Godsdienst, Hom.XII: 1. i0ob?bien,gt ^ontie? brnnisfc ié een slagtoffer der zotten; Pred. IV: 17. Is afgoderije, Hand. On we- XVII: 16,23. (e) (©ntactcnbijcib ip oo?5aaft ban alle sunben. ^aiilu? be?-ten(lhe-iiakbo,0c'E be Gemeente i6ob?/en b?ang je jelf^ Ctl?iétu^ te lanteren uit van zon- onUietrnb^cib/ 1 Tim. 1: 13. ^oor antnetenbficib U?iiifioben be SFoben 'ie- Cllfiétn^/ Hand. III; 17. ftelt be?Cpo^telbe ontoetenbheib al^ fjet lioofb ban alle jonben/ Tit. III: 3, Ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam , dwalende, menigerlei begeerlijkheden ende wellusten dienende, in boosheid ende nijdigheid levende, hatelijk zijnde ende malkander hatende, daarom ftelt u baarmebe niet gerust/ batgtj bit of bat uit ontnctenbljeiö Van gena-gebaan lj£ljt/gtj Ijabt fiet fiehooren te Vueten. (f)JDlSet één taoojb/ontoe-deioos- tenbljeib toeejt alle genaöc ban benmenfefie en b?engt fjem in be eeubiige '' quot; berboemenisfc/Jes. XXVII: 11, Het en is geen volk van eenig verstand; daarom ea zal Hij, die het gemaakt heeft, zich deszelven niet ontfermen , ende die het geformeerd heeft en zal aan hetzelve geene genade bewijzen. 2 Thess. 1:8, Met vlammenden vure wrake doende over degenen, die God niet en kennen. ©aarom ftelt utae confcientic niet tebjeben met eenig goeb gebaan te heööen/ of niet openamp;aar goblooj? te 5tjn gelucejit/ taant ontaeteiibfieib alleen
des Middelaars. 429
Iccn fac?boemt. Camp;) 00 ecniSS'n^ berlicOtten/ QeBt gfj fiet niet boor on- van onge-tierbinbinof/ bat uïiic nnadocbig^Eib/ bat (öob niet meer te bjerjen/ lief tc * fjeööen en te ge^oorjamen/bat uta fclizirt en bjee^acïjtisöeib/en utae b^oef»
tjeib uit ontartcnbl)cib ontftaat ? ^ëeemt bit nu Bij malftanberen / en frl)?ilit Viaii ujclbrn/en Iaat jjetu öetuegen om totbejen^opftfcr tc S^an/
opöar ^i) u feere/ rn gij berlict)t sijnbe in Ijct litljt moogt taanbelen.
XIII. 2. giet gij aan/be nature ban f|et Iic!)t en be saliomaftenbe ften^
nigfe/ tjer jal u aanjerten om ban be^en ^ropfieet geleerb te bjorben.
JBant (a) Ijet i^ ^onberling bcrmallpiijfj/Spr. 111:17, Hare wegen zijn Het licht lieflijk, ende alle bare paden vrede. Spr. XXIV;13, 14, Eet honig, mijn ggett®ZiS zone, want hij is goed, ende honigzeem is zoet voor uw gehemelte. Zoo- vermake-danig is de kennisse der wijsheid voor uwe ziele. Ps. XCVII: 11, Het licht
is voor den regtvaardige gezaaid, ende vrolijkheid voor de opregten vau herte. Ps. LXXXTX : 1 (i, 17, Zij zullen in het licht uwes aanschijns wandelen , zij zullen haar den ganschen dag verheugen, (b) 33e ^uilure ftcn» Zuiretsn-nigfe èeiligt ftractjtbabig/ Joh. VIH : 32, Gij zultde waarheid verstaan, ende d8, de waarheid zal u vrijmaken. 2 Cor. III: 18 , Wij allen met ongedekten aan-gezigte de heerlijkheid des Heeren als in eenen spiegel aanschouwende, worden naar hetzelve beeld in gedaante veranderd , van heerlijkheid tot heerlijkheid als van des Heeren Geest. (V) gy geeft eene bastigfjeib in Ijet tieloobe/ Bovesti-rn eene Bejtenbigfieib in onjen ganfcljen taeg/Jes. XXXHI:6, Het zal geü equot; geschieden, dat de vastigheid uwer tijden , de sterkte van uwe behoudenisse zal zijn wijsheid ende kennisse. Eph. IV: 13, 14, Tot dat wij allen zullen komen tot de eenigheid des geloofs ende der kennisse des Zoons Gods. Opdat wij niet meer kinderen en zouden zijn , die als de vloed beweegd ende omgevoerd wordendoor de wind der leere. (^T) ^ij iö be tneg tot be ^aligljeib/Leidende, en bet bijionbcre bat in ben |]einel genoten jal tnorben/ Ps. XVI: 11, Ver-zadinge der vreugde is bij uw aangezigte. Ps. XVII: 15, Ik zal uw aange-zigt in geregtigheid aanschouwen. Joh. XVH:3, Dit is het eeuwige leven,
dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, ende Jezum Christum, goo beminnelijft allt;5 alle Oejebingen 3511/500 moeéten 5e on^J
fietaegen om tot be^en ^joptjeet tc gaan / opöat Cjij oné onbertoijje.
XIV. 3. ï1?ie jaï u leeren? (I5tj 5elf ftunt niet; taant of gij al boor niemand arbcib taat toenemen mogte in be natuurlpe fiennipfe -©obs/ bie fien- zeiven of nigfe iji maar maanlicht/ en ftan u niet ^aligmaften ; en of gij boor een ander {jet onbfjsoerien ban be 4jcf)?ift utae natuurlijfie fiennipfe tCobj? taat^n mogt bermeerberen/ 500 sal tocfi utae fiennigfe natuurltjft en buigter blgben; en of gij al ben gefjeelen 25i}amp;cl in be Fl?acl)t bcr taoorben en öcr;clbej samenljang berftonb/500 lient gij tocfj be saften niet/bie boo?
üe taoorben uitgeb^nfjt taorben ; en of gij u inüeelbt bat gij 45ob ftent/
Dat gij taeet bat Cljriptu^ be Éaligmafie? i^ / en bat bic in t}cm gc»
looft eeutaig jal leben/taat taeet gij ban meer ban öc buibelen ? 2Cr-Beib 500 beel gij tailt/ neemt berftanbige 3Eeeraar^ te gulpe/ gij jult
3 met
430 Van het Prophetisch Ambt
met malBanbecen u toer) nict geeiStelijft beclicöten/ en of gtj u al tn-fieelbt bat gtj jiet/500 jijt gij öan nog filinb. .ïKaacjult gij ban utne buiprcrnijsfe bcjloér tDorben/cn tot fjft geeisteltjlj ïicfjt fiomrn/30a moet be ^ccre 3Jb3u^/ bcje gjoote J^roplject/ Ijct taerft bij be Ijanö nemen om n te onbcrtutjsen. ©ese ftan/ en tuit/ en boet Ijet aan alien/ bie baarom tot ©em ftomen.
kani8tna Ca) ©eje i^ropOeet ftan ïecren ; taant ©tj jelf deZonne der geregtig-heid, Mal. IV: 2. Öfi ip gelijk het licht des morgens , wanneer de zonne opgaat, 2 Sara. XXIII: 4. Hij is een licht tot verlichtinge der Heidenen, ende wil, tot heerlijkheid des volks Israels, Luc. JI;32. (b) ÜJii tail onbcitaij^en/ taant ©ij nooöiijt ren icgeltjft/ jeggcntic : Wie is slecht? Hij keere zich herwaarts ; tot den verstandelooze zegt Hij: kornet, Spr. IX;4, 5. segt/ Openb. Ill 18 , Ik rade u , dat gij van Mij koopt... ende zalft uwe oogen met hetdoet 00genza'vegt; opdat gij zien moogt. (c) l^ij Dort t)i t ooft/ nier alleen 51)n I13oa^b getienbe aan üe^e en gene bolhecen/ en stjne bienaren tor hrn ^enbenbe met bien last/gaat henen , onderwijst alle de volkeren , Matth. XXVIII: 19; maar brjlicljt 00H öoor jijnen €)cc«5t be jtjnen/ Eph.1: 17,18, Opdat de God onzes Heeren Jezu Christi... u geve den geest der wijsheid ende der openbarin-ge in zijnekennisse, namelijk, verlichtede oogen uw's verstands. ©li 13? bege» ne/ bic öe ^iele vervult met de kennisse van zijnen wille, in alle wysheid ende geestelijk verstand, Col. 1:9. Hij schijnt in onze herten om te geven verlichtinge der kennisse der heerlijkheid Gods in 't aangezigte Jezu Christi, 2 Cor. IV: 6. flnffeder ^quot;^eftee^ben lieert nu een^ tot uselben. ïjoelange be^e ^ro*
onweten- PQf^r be^ig getacejt met u te onbcjtaij^cn ? frjoebele HEeeraren Ijeeft^ij den. niet tael tot u ge^onbrn ? ^oe menige beroeringen fjfbr gij geboelü ? Cfoc menigmaal Ijreft ©ij 11 obejtnigö itan jonbe en ban ntaen onbefteejben ftaat/ ban be eentaige be?bocmenigfe 5 ©oe menigmaal Ijeeft ©tj u 6e« taogrn om een Cb^i^ten te tao?ben/om u te befteeren/ en met ©em in een ©erbonbte t^eöen ï JUSaar gij öebt Ijet niet ocarljt/gij gebt geenen ïugt geljab tot be ftenni^fe be? taaarljeib/ gij Ijebt f|et al^ taat bjeemb^ u nier aangetjoftfien/al? ©ij u be boomeffelijftljeib ban Ijet (Êuangelium boorftelbe; alle be obertuigingen Ijebt gtj laten obergaan/ gij fjeöt 5e bejbjeben boo? u te fteeren tot anbere bingen/ mipfetjien Ijebt gtj u be?' garö tegen 5|jne befi^affingen/ en buö Ijebt gij utae banben nog bapter gemaaftr. gegt mij een^/ ig get nier rrgr bat bese JI??opl)eer jklj ban u aftaenbt/en u laat baren/naatbien gij toclj naar ©em nict tailtfjoo»-ren ? ©ceft ©tj niet lang genoeg jijne (janben tot n nitgefljeïtt ? SClg ©ij nu Uan u op[jielb/taa^ utae. be?boemeni?fe niet regtbaaroig ? Sa joube get oo^beel en be berboemenisfe u niet 5taaarbe? en onbejbrage» ïi)fter ^ijn/ ban anberen/ bien (öob tjet Cuangelium nooit Ijabbe laten be^lïonbigen 5 1£et een^ met aanbacljt op beje eene plaatfe/tli taenfclje bat Ijet op uta Ijarte ftlemme: Hebr. XII: 25, Ziet toe dat gij dien, dio spreekt, niet en verwerpt; want indien deze niet en zijn ontvloden, die
den-
des Middelaars. 431
dengenen verwierpen, welke op aarde Goddelijke antwoorden gaf, veel meer en zullen wij niet ontvlieden, zoo wij ons van dien afkeeren, die van de hemelen is.
XVI. Cn oö liinbcrcn i35ab£/ ïmngt u te Binncn bat gij boor utae Bc- Derge-ftecringe oofi 500 nrffnij? bc;en propheet Qanbelbet/ eu ^ict baaruit/ ^611, toat ecne g^oote Da^mfiartigljeib Ijrt i^/bat be ^cere cbentuEl aanljfcïb/
eii boor sijnc almagtige ft^acfjt uln liarte openbe/bat gij op jtjue ftemmc ac^t gaafr/bar l|rj in uUj Ijartc fcijeen tot berlicljtinge öct ftennijft;
jonbat gij be taaarljeib in eigpne gebaantc nu ftent/bat 5e u De-minneïtjfi i^/ bat je u berlnarmt/ brröliiat en beranbert; erftent bit/
3ict (jet aan al^ eenlnonbEjen ulu grluft/berttliibter u obe?/en banltt ben C^erre/Vnienj? tnerü tjet alleen ié. jBaar jiet meteen onaanbacl)'
tig/ja f)oe ongeljoo^aam gij u nu nog neben^ bejen ^;opf)eet gebjaagt; 't i^ nog maac een fdjemerlicfitje bat gij fjEÜt/en joubt gij u baarmcoe tebreben ^ouben? 500 Ijet geb^eft ban lictjt u al niet fmartte/ge»
lijft liet u immejé boet/30a moeptgij te beet acljtinge fjeöamp;en boor besen jPropfjeet/ ban bat gij ï|eni 500 biftluijt# te bejgeef^ laat fpjeften.
XVII. iDaarom/500 onbefteerben al^ üefteerben/ Ijaojt taclj ee^biebt'Opwek-ge?/met meer opme^ftirge en begeerte naajbejen ^opljeet. l©ant(a) jiet
gij op ben ^ejfoon/l^fJ ig »J5ob jelf; jal ©ob fp^eHen en sullen toij niet zen Pro-ïjooren ? ^óe fnaclitig begint ^cfaïa 5tjne propfjetie/oef) bat Ijet oné ^^nte roetbe ! Hoort gij hemelen ende neemt ter ooren gij aarde , want de Heere wanTnij spreekt. jlScrftt aan bat üjij ban ben S^abe? tot u gejonben i^/en batjsGod J§ij bic betmaninge ban ben Ijemel roept/ hoort Hem, Matth. XVII: 5.^lnf'd®° Cb) 'Ziet gij op be 5aften/'f jijn imme^ alle be berborgentjeben bee 5a-Vader ge-ligÖeib/'ti^ ^ob/'t i^ CÖ?i?tu^/'t brebe/'t i$ blrjbfcfiap/'t té Ijo^ Leèrtquot;er-eene jielc in (J3ob jicö berjabigt/ 't ig niet alleen om u ben Ineg naar borgenhe-ben ïjemel te tnijsen/maac jelfé om uljiec alreebe in Qetlicljtte Ber-^engeno filgben. (e) giet gij op be maniere/ ï^ij boet fjer 300 goebaarbig/ 30a vHem^e-bjienbelijft/joa ftil/3ictj 300 naar utoe gelegenljetb boegenbe/3ao tmj^/'üke wjj-300 tec .regter tijb u raabgebenbe/u afmanenbe/u optaeftftenbe/fteebg Leert niet 3eggenbB : dit is de weg. (d) ]©cet ooft/inbien gij niet f)oo?t/on6Efteer-aUüd. ben/fyij 33! niet altijb tot ufp^eöen/of l^ij 3al 't IBoorb/of a3eeót/ of U tnegnemen/ en ban ilt;j Ijet te laat; daarom heden, als gij de stemme des Heeren hoort, en verhardt uw herte niet, Ps. XCV : 7 , 8. Cn gij be-fteerben/taeet ooft/al^ gij niet blijtig 3ijt in D^t luisteren naar l^em/in geburig Cfem te b?agen/3ijn anttnoorb te be^toacljten/ en 3ijnen raab te bolgen/ ïf ij 3al 3irl} ftil Ijouben/ l|ij 3al siclj meer berbergen/ en u in buijjterfjeïb laten; maac Fioe gij aanbacljtige? en geburiger 3ijt 3ijne ïeeringe te [joaren/ijoe u meer berbargenljeben sal toonen/en be be»
ftenbe biepe? sal boen insien/ en Ijoe sgne leerenbe ftemme geburige? en fijac^tige? in u 3al sijn. (Paarom hooret met aandacht de heweginge zijner stemme, ende he geluid, dat uit zijnen monde uitgaat. Job. XXXVII: 2, Hooret
aan-
aandachteliik naar Mij , jcgt be tjeere Sllcjug/ eude ctet het goede, ende Iaat uwe ziele in vettigheid haar verlustigen , Jes. LV : 2. Welgelukzalig is de niensche, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan mijne poorten , waarnemende de posten mijner deuren. Want die Mij vindt, vindt het leven, ende trekt een welgevallen van den Heere, Spr. VIU: 34, 35.
Middelen. XVIII. 430 allen/ öic ocboiiig jijt olie? uüje blinDtjeiti/ en bie lugt Tjebt tot oeEptelrjft licljt/ lioint todj tot bcjen ighojjljcct/ tije u f{an En tail onbcjtoijjcn; cn opbat gij boor jgnc leetingen moogt bojbecen/ zijn ver (a) 30Q bf^aaftt alle cinen bejnuft cn fcj)2anbc?0eib öe^ be^ftatiö^/en zaken^ u^c^En ontoctEtibE/ en onÜEliliiaam om jElfö onöEjtar;en tE za quot; taorben/aan söiie boEtEii/l)o(gEii]é ben raab ban 1 Cor. III: 18,
Zoo iemand onder u dunkt dat bij wijs is in deze wereld, die worde dwaas, opdat hij wijs mag worden, want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God. Cn 1 Cor. VIII: 2, Zoo iemand meent iets te weten, die en heeft nog niets gekend, gelijk men behoorde te kennen.
Een ge- (b) ïioint met een gcljoor^aam Ijarte niet alleen om tc taEten/ maa? ooft harteaam Din tc '3i:,en* ZeggEiibE met ^amncl/l Sam. Ill: 10, Spreekt, want uw knecht hoort. (JEn met J^aulu^/ Hand. IX : 6, Heere ! wat wilt Gij dat ik doen zal ? Aandach- (c) ïiomt en jjoort met aanüaclitigljeib en met een opmejftenb Ijatte/ tIgquot; niet alleen op ben 3111 ban Ijet iBoojb/maac ooft op ieoere berlicljtinge en Betneginge be^ heiligen ■öee^te^ öooj Ijet l©ou?b en naar ftet IBoo^b. Hpbia gaf acljt op'c gene ban ^aulu^ gefp:ofteii taiejbe/Hand. XYI: i4. IJabaltiift ftonb op ^iine taacijt / om te jien taat a3oö in Ijem fpjelien joube/ Hab. II: 1. ©e üie^fte jeibe : Ps. LXXXV: 9 , Ik zal hooren, wat God de Heere spreken zal. Cornelius jeiöe/ Hand. X : 33 , Wij zijn dau allen nu tegenwoordig voor God , om te hooren al hetgene u van God bevolen is. Bidden. (d) ïiom tot bEjEn ^opljEet ootmoEDig bibbenbE/bat ïjij 11 heten en lei-ben toil/ Ps. XXV : 4, 5, Heere! maakt mij uwe wegen bekend ,leer mij uwe paden. Leid mij in uwe waarheid, ende leert mij. Ps. CXIX : 18, Ontdek mijne oogen, dat ik aanschouwe de wonderen van uwe Wet. «Sn gelooft ban bat n jal becljooren rn tatjéljeiö geben/ Jac. 1:5, Indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begeere, die een iegelijk mildelijk geel't, ende niet en verwijt, ende zij zal hem gegeven worden. Maar dat hij ze begeere in geloove, niet twijfelende, nocl) aan be magt/nodj aan ben taille ^ob^/ noclj aan l)Et geuen ban bE jalien op be^ l^eeren tijb/ bnjse en mare, AVerk- (e) 2;gt baarbij toe^ft^aam in Ijet lejen ban Ijet l©oorb/ 't taelli i^ zaam. ^ ftemme ban bejen ^2opl]eet/en Ijet (jooren ban prebiUatien en rate-cljifatien/en in ïjet bemeDitrren ban het gelesene en Ijet gitioarbe. Joh. V:39, Onderzoekt de Schriften. Col. III : 16, Het Woord Christi wone rijkelijk in u. Ps. 1:2, Overdenkt zijne Wet dag ende nacht. i!En beelb u niet in/ bat gij of ftamen suit tot be Uennigfe/ of baarin jult toenemen/ inöieu gije? nietopgeset srjt/ inbien gij Ijet u geene moeite tailt laten fiogten / inbien gtj öe Uerarbineejbe miböeleu niet erntlig octrjnitu.
Spr. II : 3—5, Zoo gij tot het verstand roept, uwe stemme verheft tot de verstandigheid; zoo gij ze zoekt als zilver, ende naspeurt als verborgene schatten ; dan zult gij de vreeze des Heeren verstaan, ende zult do kennisse Gods vinden,
(f) SJijt roef) Vooral jo^gViulbfg pii tanfijaam / om rcjftoiiti in ftet noon dat tneju re iteïltn 't 11 Qcleejb luorbt; Vnaiit ban ce^t brritaar mrn
icberc toaar|)eib/ alp men je pjacrifccrt. Joh. VII: 17 , Zoo iemand wil heeft, deszelfs wille doen , die zal van deze leere bekennen , of zij uit God is. Joh. VIII: 31, 32, Indien gijlieden in mijn Woord blij vet, zoo zijt gij waarlijk mijne discipelen. Ende zult de Waarheid verstaan. ^rfcljGiilut alU'
beje jalien aaiibac|)rtg/ fielt nlnen Vm-g baa:naar aan/ 500 bncnbe jult {tij van den Heere geleerd worden , Jes. LIV : 13. Ende opwassen in de genade ende kennisse onzes Heeren, 2 Petri 111:18. TUi? moer men ban orö?iquot;ï!tn in yin ^ofeuseft ambt rot .vin eigen nur.
XIX. In de tweede plaatse. 2CI0 iemanb albué ban ben ©eere Gcioovi al^ ^ofeet oiiberbie^en i^/ 500 betaamt Beni SEesn^ oof?
eenig^n^ in jijn ^jofetijcö amör/op eene tofoe ÏJem Berameititt/gelp'non.
Uormig te tao?Den/ betoijl be grloobigen naar Cljristug Cf|?ij»tenen ge»
tmemb Inorben/ ombat je sgner jalbinge beelacljtig Min. ï^en naam ftjegen be grloobigen eeröt te SCntiocOiË/ Hand. Xi:26. (£gt;f be gcioa-bigen j'clj jeluen 30a noemben/ ban of 5e ben naam ftjegen ban örgc nen/ bie Buiten biaren/ i^ onbefienb/ bie naam biic;be oemff Waning 5l'gjippa noembe 5e oolr 300/ alp ïjij seibe: Gij beweegt mij bijna een Christen te worden, Hand. XXVI: 28. (E^e naam graurliorifeejb bnor ben C^eiligen (Peept/ nip 5?etru^ fcD?eef: Indien iemand lijdt als een Christen , die en schame hem niet, maar verheerlijke God in dezen deele ,
1 Petri IV: 16. g'oo beracf)t ooft bc5e 4*5aam Dij Sobrn en (Curften ip/ 30a bemtnnelijft (ji) boor een Cö^ig'ren; Uiaut bt^e .Saam leejt gun tjunne bererniginge met CDriprug/ en be gemeenfclj^P yjne? salbinge/
laelfte bejjelpt be berorbincringe en BeRtDaammafiinge ban Ijen tot bc bjie ambrrn; nameifjfi : profeet/ priepte? en ïioning/ op 3uIïie eene bnj^e aï3 3E op ï)Pquot; paffen fian. Sltet Ijierban 1 Joh. II : 27, Ende de zalvinge die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, ende gij eu hebt niet van nooden dat iemand u leere ; Maar gelijk dezelve zalvinge u leert van alle dingen , zoo is zij ook waarachtig, ©aarom 31)11 3e Profeten bolgené be belofte/ Joël 11:28. Hand. 11:17, Uwe Zonen ende uwe Dochters zullen Profeteren. SCl^mebe 3f)n 3e Koningen ende Priesteren,
Openb. V : 10. Een Koninklijk Priesterdom, 1 Petri H: 9.
XX. tfetgene Jtëose^ eeng Vcien^c!)te/Num. XI: 29, Och of al het volk Geest der des Heeren Profeten waren! is in Ijet J®. (^. Baben j)Et lt;0. (^. op eenc Bij-Sonbere turj3E taaaracörig getnorbcn; taant be gelciobigen 3ijn Jp^ofe- geheel'' ten/ niet om toefiomenbe bin gen te booneggen; Ijoebjcl tng oelooben/
bat be (©eept ber profetie/ om toeïtomenbc bingen te laeten/ niet ge- J vCr ^ I. 3!ii Ijcel
433
434 Van het Prophetisch Ambt
fieri opOoubt in be Ktejfte; maar bat be fgt;ecre mi nog tod aan brjen nf grnen liau sijne gcijontae bicnftftnecljteii joobanioe bingen/ bie op ljun jrllicn/ of fl?affe obez betnjanben be? ïSie?fte/af be?!céfinge/ofbcj» bjufthinge br? ïte^Uc raftcn/ opcuöaatc/ en bat op (jen nu nog toel öc» fijactjtigü teorbt/ 't gene be ï^eere 3te5ui!? 5egt/ Joh. XVI. 13, Toeko-Maargeen mende dingen zal Hij u verkondigen, j^ogtan? jijn bic openbaringen geene rege' rrgel^ boor anberen/ norö in leere nod) in letien/noct) ooft ban anberen bie paften jefier te bertoacöten. nature be^ mcnfcöen ig genegen tor boorjeggen/ be buibd fian jiclj bejanberen in een cngd De^ lidjtgl/ be boor3eg0ingrn en uitfiomjlen fointtjbj? obereeniiominbe/ boeren ben men-fclie ban (J5ob af/ en neigen jjem tot fupejjlitieufe boojjeggingen uit b?oo* men en anbrre boo?ballen/ Inaarbooj men ligt in ben ftjift raaftt; baa?» om moet een Cli^igten .vc^ tuadjten/ én boor genegenljeib om toefto' tnenbe bingen/ fiuiten ben bijbel/ te tneten/ én boor bejlangen naar openöaringen/ en boor acöt te flaan op bjoomen en uitleggingen/of op Alleen t atibere boorbailcn/alsof 3e biar taeftamfligé bebnibbcn; maar een Cö?iÖ* woord. tEn/ riIprniöE jn be j^oo^ienigfjeib (öobjS/ Ijeeft geloof en leben te be» llieren naar be wet ende het getuigenlsse, en aljS fiij naar bien regeltnan» belt/ 500 Uianbelt Ij ij jefter/ en Ijeeft brebe. fjoubt 5tjn pab 3iiibp?/ alj? fjet IionDt naa? [jet l©oo?b ^ob^/ ban ^al HJij niet verschrikt worden , noch door Geest, noch door Woord, 2 Thess. É: 2. l^ct onbej-fcljeib tngfcljen openbaringen en inbeelbingen jal ift fjiegt; niet ftellen. 't eene tnij^e fpjenlie: njn, bijna, wijsheid of voorzigtigheid be» te^ ban xoa nabij, een Propheet, die toekomstige dingen voorzegt.
XXI. jKaar be geloobigen sijn JEgt;?opljeten/ en moeten t?actiten jjet fjoe lange? Ijoe inee?be? te sijn/in b'ese ttace opygten/ namcltjö/ om bc bejöu;gent)ebcn bes HEuangelinm^ te fiennen/ en om bte anberen brftenü te maften.
De ver- ©e geloobigen jijn ^opïjcten/eerst om be be?öorgenl)eben öep (JEu» lindes0quot; angdium^ filaarber te bejftqan/stj toeten nog taeinige jaften/en 31) jten woordste nog maa? eben in öe saften/ bie 3e toeten/ daarom jjebben 3e noobig in be verstaan, ftennigfe toe te nemen/ en boo? gebnrige onbe?5odiinge ban {jet l©oo?b/ en boor onmiöbelbare onbejtog^inge ban ben vöeegt ^obö/bie be bpfdj:cbene Saften in Ijare eigene geeptdpe nature aan be side ontbeftt. ©at 5e ^iclj ban tot ben fjeere fteeren/ tjunne 3ie(en boor be inbloeben ban ben «öeeac openboen/ ben heiligen (öee^t tgb geben bat l^tj üic?fte/cn bat 3e aljoa aan be beure be? oppejjle toij^lieib toadjt lionben/tot bat 3e in be binnen* ftameren inocBjagt laorben/ albaar ban (£gt;nb gdeejb toorben/ en bat be J^eere Sesu^ 3iclj aan Ijen openbare bolgeng 3tjnc belofte/ Joh. XIV: 21.
©oft Heeft be l^eere in yjn JBoojb befienb gemaaftt/taat be ï»e?fte in Ijet 43. CC. tot aan Ijet einbe ban be toerdb 3al ontmoeten; bit moeten 5e onbe?3oeficn/en bg3onbe? be ©penbaringc 3foftanne^ beel le-3en/opbat5ij in jlaat mogen 3ün/«n sidjjelben en anberen te fle?ften
te
des Middelaars.
tegen berb^uftftinaen/ bie Romen julfen/en jicö en aiiberen te t^oopten met be üoorgcjegbe goebc uitfiomften.
XXII. Het tweede treeft ban be gelocrtrigen/alö ^opfteten/i^/bie inRobeken-ftet il?ao;b gfopenöaartie/ en aan ljumie jiele Vici^eoelbe berbo^genfje» genbeden ben/ aan anbeten te oyenbareii/anberen te onbejtoijjen/te üiaarfcTju-amicrcnte lucn/ te be?tnancn en te bertroogten ; boclj iebe? moet sicö in jtinen leeion* rang pouben/ in Inclften 4^ob fjem gcjlelb Ijecft; anbc?^ moet een ^Tee-raar Ijet boen/ anbejg een lcbcmaar/ bte sic!) toacljtcn muct 3'rl) iicc toejft ban een' gesonben bienaar aan te matigen/of na te bootfen/op'
bat be jenbinge be? bienaren en bejselbec noobjafietijftficib niet olier-belït toorbe/'t gt;nelft ^eer tot nabrel nan bc gemeente jonbc ftjefsfien.
i|et bobengesrgbe niet alleen Ijec biejft banlCreraren/maar tcbe? pa?»
ticuliere moet obertnigb luorbrn/bat Ijet/ ja sefie? 51)11 pligt/ban a5ob Ijem 6eboïcn/i|gt;. giet baartoe beje plaatfen met aanbacijt in/en b?uiu 5c ais ï)et 'tebel 45ob^ op 11U1 fjarte/ te mee? ombat be^e pligt in be^en 500 51'cr be^floft biorbt. Deut. VI:6, 7, Deze woorden, die Ik u heden gebiede,
zullen in uw hertezijn. Endegij zult ze uwen kinderen inscherpen, ende daarvan spreken , als gij in uwen huize zittet, ende als gij op den weg gaat,
ende als gij nederligt, ende als gij opstaat. tgt;at ig boo? 11/ljquot;f!Sbabr?jj en ïjuigmoebe^; boet gij bat al ? guit gij bat in öet toefiomenbe niet euiflig taaarntmen al^ een tne^lï/ban 45ob u bebolen ? Jes. 11:3, Ende vele volken zullen henen gaan, ende zeggen : komt laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot den huize des Gods Jacobs, opdat Hij ons leere van zijne wegen , en dat wij wandelen in zijne paden, ©oct Ijiej nng eene proplicne fiij/Zach. VIII; 21, De inwoonders der eene stad zullen gaan tot de inwoon-ders der andere , zeggende: Laat ons vlijtig henen gaan, om te smeeken het aangezigte des Heeren , ende om den Heere der heirscharen te zoeken; ik zal ook henen gaan. lt;!3i) jiet bat Ijiej niet gefprolten tao?bt ban SEeeraren/
maar ban particulieren/gi) .v'et bat ïjet p^opljclicii 31)11 ban bc bagen bes?
CC. ;5oo siet qij ban ntne be;ptigtin'ge/toaartoe be U}ecrc n bcjöinbt,
*0l)crtiu-cgt ooit met aanbacljt bcse plaatfen ban Ijet 4S. (?£•/ 1 Cor. XIV ; 12 ; Dewijle gij ijverig zijt naar geestelijke gaven, zoo'zoekt dat gij moogt overvloedig zijn tot stichtinge der Gemeente, vs. 39 , Zoo dan broeders , ijvert om te propheteren. ©e ^'poptel feftjijft niet aan 3Ceeraren/
maar aan be gemeente/aan be geroepene Ijeiligni/kap. 1:2. gooraaiït ban be^e bermaninge icber piirticnlier lib/ en at^oo ui biie gij Jijt/ in 't particulier, giet ooft Col. Hl; 16, Leert ende vermaant malkanderen.
Hebr. 111:13, Vermaant malkanderen alle dagen, zoo lange als het heden genaamd wordt. Kap. X ; 24, Laat ons op malkanderen acht nemen lt;
goo ban Ijet bebel 43o0^ op u eenige !ijacf)t ijeeft/ 50a neemt be^cii pligt Vnaar/toaartoe uta naam Clj?i^ten u berpligt.
XXIH. (0in u nogmee^ber ftiertoe op te bieftfieii/500 aanme?ftt: 1. ©at want BD get licljt/ be grnabe/be bclibiaamDeib/bic gij {jebr/i^prt^ baartoedaartoe
3iii 2 ont-
435
ontbangen fjramp;t/ rn bat gij ban be ontbangét en uitgaaf rcftenfcamp;ay Vult öElien. Lnc. XIX: 13 ; Geroepen hebbende zijne dienstknechten, gaf bij haar tien ponden , ende zeide tot haar, doethandelinge, tot dat ik kome. vs. 15, Hij zeide, dat die dienstkuechten tot hem zouden geroepen worden, dien hij het geld gegeven hadde, opdat hij weten mogte, wat een iegelijk met handelen gewonnen hadde. Sï.kt gij Inel/ bat gg gaben en gniaDen tjrbt ontbangen om öie tot tainfte aan te leggen/ en bat gij rehenfcöap -iiilt geben/toatgij baarmebe gelnonnen F)cbt. SEnbien een trorp üeDelaarjj boor ulne beur ftonbe/ en gg gaaft eenen een ftufi grlb/inet be» bel/geeft ooi} ben anbcren baarban/taa^ Ijij niet ontjouln/bie fiet booc Sicl) alleen bejiielbc? t}oc boe: bicontroulue bien^tftnedjt? Matth. XXV: 30.
2. IDe liefbe tot be eere ban Cll?i?tii? moet u daartoe gingen ; 500 pij Clj^ijstus liefïjcöt/ gij jult gaarne ban J^em fpjefien/ en begeerig 31)11 bat ïjij ban een iibe; gelitnö/ geloofö en bejljeejlgftt toorbe; en bic begeerte 53! u aansetten oni ^ein in jijne fcljoonljeibte toonen/en jijne öeugben te bejüonbigcn/seggcnöe; Zulk een is mijn Liefste, ja zulk een is miju Vriend, Hoogl. V:16. Want hoe groot zal zijn goed wezen ! ende hoe groot zal zijne schoonheid wezen ! het koorn zal de jongelingen , ende de most zal de jonkvrouwen sprekende maken , Zach. IX: 17. LieWe tot 3. ©e liffbe tot be ebele/tot De ftoptelijlte jielen moet u tot O1-! luejft e zie en'bjingen. (0ij 5iet bat utue ftinberen/biengtöaben/Urloebb^ienben/gebu» ren en öeftenben/ onüJetenbe jijn/ in 5onbe leben en naa? be ödle gaan/ lioe ftunt ijjj barfiil aansien/en 5ien gen bejloren gaan ? Koo een ftinö in 't luatej toaji geballen/ en in pcrpftel ban bejb^inften/ suit gij uln be^t niet boen om bat te beljonben ? lt;ï£n alié gij self niet ftunt/ jult gij niet fcfj^eeuüien en alle^ bijeen roepen om te Ijelpen ï Cn suit gij jien bat bie en bie eeutnig bedoren gaan/ en jult gg stoijgen ? ^ult gij u niet obej bie arme stelen ontfermen/en {jaar biaarfdjutoen/be?lt; manen en onöe^nijsen ? ja maafit gij ujelben niet fdjulbig/ soobeel in u i$/ aan be be^boemenigfe be? jielen/ öie gij Ijabt ftunnen fjetpen ? Datisver- 4. bieten befieeren i^ een jee^ joet en bejmalielijfj taejft. Slemanb/bie auakeiijk. ECn Ijuqih 0f boomgaa.ïb plant/öceft joet be?maaft/alg Ijij siet/batljet boompje ïcten feftiet/opVuapt/bloeifel geeft/bjucljten boo^tbjengt; IjiJ 5egt: bie boom Ijebbe ift met mijne eigene Ijanben geplant; maar ve» len te befteeren i^ onbebenftelijft becmaftelijfte?/ja't i^ niet alleen bec maRelijft boo^ gem jelf/ maar gij be.zblijbt Engelen in ben jjcmel/ en gcloobigen op aarbe; Löant daar is blijdschap in den hemel over één zondaar, die hem bekeert, Luc. XV: 7. ïfa daar is blijdschap voor de Engelen Gods over één zondaar, die hem bekeert, vs. 10.
ophouw 5. 't Sis; een tnejft bat jee? ij? tot opöouüi en gjoei be? ïtejfie. Sin-derKcrke. tjten een iebe? jijn tue^ft ijierban maaftte/taat joube ei een segen obe? be Öe^fte 3fjn. ©e Itenni^fe jonbe bejmeejberen/ menigten jouoen befteejb ton^ben/ ieberren soube 3ijii aljf schapen, die uit de waschstede opkwamen,
hot licht ontvalleen.
Christus «ere.
des Middelaars. 437
i men, juibcj en luit/die al tezamen tweelingen voortbrengen, ende geene
f onder haar is jongeloos, Hoogl. IV : 2. ^Toen be ^?cineciue te 3irni vilein
i. Iie,:ft200iö Inie^öe/roeii gingen zij die verstrooid waren, 't land door en
verkondigden het Woord, Hand. VIII: 4. Cn bat tuaij een uiibDi-'l tot a Ecuc iTtoiiöe^Baie uitb^eibinge en toeneminge ban be Gemeente, 'r
i opme^ftcljjft/bat ^oo yarticulfer aangeteeïtenb tDMb/liiie en Vuie at aan
j be nuiren ban ^erUiaiem tjielpen öautacn / onbej bie tno?ben noli be
IJ bocljtcren ban Galium ter eeulnige gebacljtenipfe aaiigereelieiib/Neh. III.
• Ijebbe baoj onbe^binbinge/ Inat segen boar jeö of acljt bocljteren/
- bie sief) alg ^ropljetrpfen ten bienfte öe# ^eeren obergaben/ en iebej» i. een/taaac 3Ö eenigen ingang ftonben maften/tot ftennipfe en befteecinge a optuefttcn; tuat segen/jegge iU/be t^eere te Harlingen toen mijne vi?c-j nieente gegeben ïjeeft. ifia me?ftt bac/ al^ gij maat eene 5ide örfteert/
i bat sulftji niet boor bie eene / maar boot bie Inorben üief anbeten 1 fiefteejb/ en bat jaab blijft biel ban grflacljte tot geflacljte.
a fi tjoe ^oet en Ijoe ljee?ltjft ^a( Ijet jijn ten jangften bage teftunnen
- seggen : Ziet hier ik , ende de kinderen , die de Heere mij gegeven heeft!
6. vDe Kjeere sal obr^ snifte tnc?ftenben sonen segen beimenigbulbigen. Zegenin-31^ iemanb ontjoutn/ lui/ lusteloos' en laat [itj 't toejft ban een 3p;optjeet gen' \t na/ boojgaan^ jal ijij in buisternipfe liianbelen/ en geeisrclooscr jijn/ niee^
« uitboobcn en onbefttaamrj Inorben; Ijij ftlaagt menigtne^f ober bic on»
/ geftalte / maar Ijij biete bat Ijet nalaten ban besen stjnen pligt be
a üo^süaft baarban i^. ^quot;bien gij toe^ftjaatn sijt nebens anöeren/gij snit
a be belofte bejfijrjgen. Eenen iegelijken, die heeft, zal gegeven worden,
t Luc. XIX: 26. (Pij snit onbejbinben/bat gij/anbeten leerenbe/self meec
j licljt hi be soften sufc ontbangen; bat grj anbeten öejtjafjfenbe/be bc»
t ft^affinge u ftlcmmen sal; bat gij anbeten bermanenbe/self suit opge^
Inelxt Inorben; anbeten bertroo^tenbe/self meer geloobe en troost suit
ii quot; berU^ijgen/ en gij suit uüien Vueg met blrjbfcljap reisen, ©ese bingen
alle te samen genomen / suHcn ongetlmjfelö u raften en beluegen o;n e al^ een ^opljeet te tnillen Inerfien.
t XXIV.quot; ilSaar be nature toil ej niet gaarne aan/ liebe? ontbangen Uitviug-
ij ban geben/baarom slt;il men bele uitblugten maften en groote stoarig-tenb(!ant-
Ijebcn boorloenben/om/lDa^ fjet mogelijft/bit laejff te ftaften/cn eben-woor « liael eene gerufte confcientie te fjebben.
ii jÜSen sa! SEBOen : (a) 31ft (jebbe geene befitnaamljeben baartoe/al^ iftikhebbe
q al Inil beginnen/ be üioojöen bellerben mij op be tonge/ en ift Incet niet Kwaam-6quot;
e toat ift seööfn sal; en 500 ift toat segge/ 't l)eeft geen bal. 3ift anttaooj» held.
be/ al boenbe leert men/ söt gij niet bEfttaaam/ om tot sooöanigen te
- fp?eften/en ban suïfte saften/fpjeeftt tot anbeten/ en begint met bebe-? laarg en met ftinberen/boor tnelfte gtj geen ontsag {jebt/en fpjeeftt ban
ö ftleine en ee^jle beginfelen/ en gij suit baarna mee,: befilnaamfjeib ftjijgen. Zeif0n.
(b) SE0tgij/ ift Incte jelf niet Ueel/ en Ijeamp;be ban nooben nog onberluesen wetend. , 31'i 3 te
438 Van het Prophetisch Ambt
t? taorbcn. anttaoorbe/ fltj Ijefit eenfge fiennijéfe/ 50a gg ccn CFi?i#teri 3tjt; turet gij öric tuooröcn/lce^r renen anbet ttoec/ af joubt gij maar jegaen/toij gaan ftejbcn/en baarop tternic be eeulnige ftaat/jjet ftonbe een niibbti jijn Uan temanb^ bcfteeringe.
Mijne (c) jlSijne luuorben f|eamp;6en geen ingang/noclquot;) autljoriteit/nocfj F{?ac|jt; ge'Jmtn-1 'a mEn lXI', n'ct naar mij lutjrcren; ja men Jacljt et om. pliant' gang. maorbe/ be bjuctit Uan utoe taoorben ftomt niet ban u / be bjucjjtc» laosljeib ;al op utoe refteninge nret ïtomen/ maar utae get^onliifjeib; luil be een niet Ijoorrn/ grj jult Inel een anbe? binben/ bie gaarne jal ^ooren ; lacljt be een/ be anbet jal tuel eenié fcljjetjen.
Te zon- (d) Sfft ben jonbig/en men jiet mijne gebjeften/baarboor üen ift amp;iii« gquot; ten ftaat om ccnige jlichtinge te boen/ja'tjal maar tot crgerntjfe jijn/ en men ^al jeggen/ roen bebe en fp^afi Ijij bat/ en nu fpeeft Ijij ben bcbota» ri^/'tig maar gebeinsbljeib/en 300 jijn alle be fijnen ; ja ift ben in 300 jonbigen ftaat/bat mijne brgecrlijfiijeöen be oberftanb öebüen/ baarom ftan ■ili niet fpjelien. 3if{ antluaorbe/3al icmanb 300 lange Inactjten met pro-pfjetrren/ tot bat hij sonbe? pnbc/ of ooft ^onber fiennelijfte mi^treüen i^/ 50D ïal ouer be geljeele Uicrrlb ren ftiljinijgen ^ijn/ en men ,gt;al Cöji^tu^ niet Ijooren berftonbigen ; be fpjeftejé jijn menfdien ban gelrjlie feetaegin» gen al^ antieren. lEaat büjftrn bat gij utae feilen ftent/bat 5e u leeb 51311/ en bat gij baar tegen ftiijbenbe bie joeftt te berbeteren; bertoont temeec utae itleinlieib/ en als gij tot anberen fpreeftt/5ao fluit ujrlben in/ en jegt niet gij, maar wij. ©aarbtj 5ult gij bernemen/ bat gij/ boor uta icafent aan te leggen/boorygtige? ^ult taorben/en mee? ober utae sonben suit taalicn. ik durf (e) SCijS gij be taaarljcib ^oubt ;egg?n/gij jult seggen/ift fcljaine mij niet- ban gee^teiijfJe salicn te fpreften/ja jelf^ tegen mijne ftinberen/tegen bie onber mij ftaan/ ja ^elf^ tegen be armen/ bie ift tail in Ijet iigcljamelijfte onbejfteunen. eflSaar taat is bat fcfuMftfielijf}/ ^ult gij u Cl)?i#tu? en .ïijner taoorben fdjamen ? jal be Hjrere SJe.^up u in be fdjaamte boor Cjnn betrappen ? taaar ijs bc Uefbe ? bat i^ onberanttaoorbelijH ; jiet toe bat OTljji^tug jiclj utaer niet fcljame; 500 ooit be fdjaamte u ober Hom t/ b?mgt rc (jeftiger boor/ en geeft be fdjaamte niet toe/opbat Ijet niet jie. 3tl boenbe jult gij be fcfjaamre obertainnen.
Luiheid. (f) ^iBaar baar ligt nog een Ijinbe?/en bat i^ lui^eib; men jal jeg-gen/300 men naar ben g^onb ban jtjn tjarte li?aagt/'t i^ mij te jtaaar taerlt/ift 3ie er tegen aan/'t i^ of i!i sieH taorbc/ a!é ift boorneme met bat oogmerft uit te gaan/ ili ftelle {)et al uit ban ben renen tijb tot ben anderen/ en bujj ftomt er niet ban. ^djaam 11/ gij luiaarb in bit g?oot/ j) cellij li en nuttig taerft. t^oe ging Ijet bien luijen biengtfinecljt? baarom jijt rjbcrig/sjjt burig ban geeisre.
Eigen-bo (g) gebode bat eigen lieooginge 3id) in ö^t taerft opboet/ bat ift aan-oogmge. gejet fcj0?ÖE {j00C eigene eere/ en ptij«« te beljalen bij bic mij jjooren/ en be brcese banfjet uict tael te maften/ raaaftt mij bree^acfjtig om (jt't te begin-
nen/
des Middelaars. 439
ri ncn/tjaarom benfie ift bat get Bept l^/bat ifi get nalatp. aft anttoootbc/ bat
c ten eejfleeene goebe bruc^t/ bat gij aan uselben öcftenb taojbt/ en baat
: ïjiebt gg jloffe ban fljflb/ baartegen öibbcnbe rn ftjgbenbe/ en in Ijet tne^ft
boo?tbarenbc 300 gneü men Ran/Dat boet in suibe^eib toenemen ; maar ; ï)ct tllFrft baarom te laten liaan/Doet u blpen in be onreine rigen-joeftinge.
XXV. 2tl^ gij nu aHe ;\naririï)eöEn fjrbt obertnonncn/ en be berpl'g^ Middelen. 9 tinge en ljee?iijfebeib/;ortigljciü en profutelijftfjeib ban f)er taejfi u ge»
; negen en getutilig gemaaftt tjreft l)er toerU te beginnen/300 ig noobig öat
l £ men fytt op eene goebe Iny ^e boe. ^lot öien einbe lee^t tieel in ijrt Cu» angelium/met bat oogmerii/om €l)ji^tus u al^ een boorbeclb booj te ftellen/ en te 3icn/ f)oe be l^eere 3e3iié bebe.
/ (a) ©oaral \p nooDig/bat gij begint met soobanigen/ boot bielftc gij Met ge-
geen ont5ag Ijrbt/ en met 3oobanigen/ bie/ of onber uln gebieb ftaan/ beginnen 3 fiinberen en biengtüoben/ of üie gij tioor aalmoesen onberfteunt/ °
1 tagt;ant bic fiebben een Ijoorenb oore/ of sullen sicö ten minfte gelaten/
bat 5e begeerig en aanbadjttg 3ijn.
I (b) jilSen moet 3icl) boegen naar be occafien/ fomtijb^ 3al get torjf = Naar oc.
i gcib 5ijn ban burgerlijfte safien te fp:efien/ opbat on^e brfcfjEibenlieib
» openbaat Uiorbe/ en bat men mafte bat 3ij geen afftee? en boojoorDerl tegen
/ oti^ Ijeblicn ; maar Ijunne fjarten eenTg5injS tot onfgt; getjoftften fjebamp;enöe/
c moet men Ijet daarbij niet laten blijben/ maar occafie maften/'t 3ij in
t tiienielfDen tijb/pfop eenen anberen/om met onse taoorben/beïe of tnei»
1 nige/ f)un een' inbjuft te geben ban be nooösaftelijftljeib bet befteeringe
en get gcloobe in Cijriistiié. ,fiomri)b^ moet men njö afionöeren om met j bese of gene niet aiibe;s te fprcHen ban ban Ijet geestelijbe/ 't jij btir men
; 3ijne ftinöeren catedjifeejt boor bjagen en antlnaorOen/'t 31) bat men een
z geejjtelijft öipcoeté joeftt te ijouben. 2aa get garte maat is om te Vnerften/
t 30a sullen be occafien jicg genoeg opdoen/ en ban self ftoffe berfegaffen.
(c) J33cn moet sfcli boor alle bingen boor trotgeggeib en mee^teracg» wachten C tiggeib macgten/anbejB is be fticgtinge taeg; maar 't moet allej? ge. ^oor
/ fcgieben minnrlgft/ in liefbe/fn neberiggeib ; üocg 500/ öat be anöeren aquot;?,ttge-r
i get 3ieii ftunnen bat get on^ e^ngt ipf/ en bat men eenen gpooten ppfiieid.''
bieb gebbe boot iquot;ob / en gjoote aegtinge boo: be paften; biant ban geestelijfte bingen te pjaten/ om maar te praten/ bat tno^br ta^ ge» c inejftt/ en 't 3al geene ft?acgt gebben.
t (d) ^IQen moet btel bibbrnbe 5^11 bij 3irg3elben/Én ee^ men begint/Biddende,
t én te^togle men bejig is/ en om befttoaamgeib boo: jicgsclbcn/ en om
t bjncgt b^o? anberen; en get taejft gröaan stjnbe/sijn garte tapbeiom tot
? ten S^eere bejgrffen met banl?3egginge obe? onse beooginge/en bat men
nog iet^ geeft ftunnen 3rggen/ en met bejnebetinge obe? te gebjrftfte»
lijftgeib ban get taejft. (0cg bat te i|cere beien aanraaftte/belnoog en e befttoaam maaftte om get tue?ft ban een ^opgeet te boen/ toat 3au er 3E'
gen 3ijn obe? be lt;0emeente/ en Inat souben ej beie 3ielen befteejb ttio?ben. / KA-
440 Van het Hoogepriester-Ambt
Van Christus Hoogepriester-Ambt.
HOOGE- lt;!Mp?oïten ficüBcnbe ban ^ropFiPtt^cli / bolgt bat
TrpEö' toö fprclitn ban ;tin tVurröe Slimlit/ 't lueifi Hoogepriester.
I. HET HOOGEPRIESTER-AMBT ooft aaiiöacljtdjjH tc Brfcöau. tarn/om te Ucnnfii üen juiUercn lucg/tnaaröoac bc mcnfclie iiiec v!3ab licj^oenb tDo:bt. ben naam ban pieste? hio^bcn Inti pfnoemb
pr:fonrn lian g:oot aanven/ bIb p?infcn/ obcjftcn/ officitvs' Job. XII: 19, Hij voert cnra cohanim de oversten bercofd weg. 2 Sam. VIII: 18, Davids verschei- zonen waren prinsen, ©aar ftaat Ijctjclfbe biUürö/2 Sam. XX; 26, Ira dene be- was Davids opper ofBcier. ©ese b:ofgcn ben naam ban yo cohcen. ^cieé» sen.cniSquot; tf? (a) tnegeng be nitimintenbir Ijce^lgfiljeib/bie jiclj in ben ïfoogepiie^« te? bejtoonbe ; Inaarain ooft bc 0ropf)eet fiet uitnemenb^t fieraab noemt Priesterlijk sieraad, Jes.LXI: 10. (b) (©aft ombat be {juiisbabe^/na Jjen be ecr^tgcboienen/en 300 bc?öer be obeji'tcii br? familien cn be boo?» trrffeli)ls|tcn/eer bat be ftaimne Ecbi tot [iet ^ieptej-SCtnüt bia^ af» ge;onbejb/ Ijet ^ie^ter-SlIinbt Bebienben.
Wat is. II. 4il3aar in ben eigcnlijften sin ig een ^ie^tcj / die uit de men-seben genomen, wordt gesteld voor de menschen in de zaken, die bij God te doen zijn, opdat hij offere gaven ende slagtoffer voor de zonden , Hebr. V : 1.
ïjet ^iejster-SCmfit jjeeft tlnee beeïcn/ nameTijft offeren en bidden, in taelfte i)et jegenen Brajepen i^. l^an fjet offeren/jiet Lev. IV. J^an ijet lioarbibben/Num. IV: 23 , Spreekt tot Aiiron ende zijne zonen, zeggende: alzoo zult gijlieden de kinderen Israels zegenen , enz.Joël H; 17, Laat de Priesters, des Heeren dienaars, weenen, tusscben het Voorhuis ende den Altaar; ende laat ze zeggen : Spaar uw volk, 6 Heere, enz. ©e Qoogcp^icgtej nioejste eenj» bcg jaar^ een barre en Balt offeren/ rit met bat ülueb ingaan in fjet tjciligc bej Ijeiligen/ en bat blocb fpren-gen op f)et be^oenbebfel/en een rooft ban reulftoejft maften. Lev. XVI, ^ettnelhc fjet boorbtbben BeteeUrnt/ gelijft af te nemen is uit Ps. CXLI: 2. Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor uw aangezigte. Ssict ooft Openb. VHI:4, De rook des reukwerks, met de gebeden der heiligen, ging op van de hand des Engels voor God.
gjoa Bettaat ooft Cl)2igtii£ ï^oogcp?icgter-2lImBt in offeren en Bibben. Ce^t jullen tnij fpjrften ban Ijet l^oogcp2irgtp?-SCtubt in Ijet gemeen/ en baarna in |)Et Bijsonbe? ban bedelf? beelen.
III.
des Middelaars, 441
m. In 't gemeen, ©e ïfecrc C^aogepïie^tet/ niet aïfccn inin'tgc-
naam/maar in üaab; niet figuurfrjft/aneigenlijü/ boai* pcnigc cclijfte» nipfe/maar tDaarïtjft/Eigenlijft; niet ^ric^ter in aansicnltjftamp;cib/sooöat niet, en Ijec jiin ïtaninftltjft SCmbt jouöc fieteclmien / ina^c soo ^ic|tc;/ bat al 30quot; ^iepter-SCinüt o^n^cfl onbpjfcöi-'iöcn ij; ban jijn öonlnftlrjfi SCmfit.
ïfij tja; ^cic^te? tnrgcniö opoffcringe ban een jocnoffet en lioorbeöe te jamen; ^ij i^niet ee^'t ^Jie^ter gclnorben na syne fjemelliaart/tiooj booifyraaft alleen; maartij taa^ al ^ie^tej/taen ïfij op aarbetua?/ tnm Ijceft l^ij t^ein boor lijben en bonb tot een jaenoffer i!3obe opge-offe^b/ en ié nit fuacljt ban jijne offcrl)anbe/ in ben Ijemcl als t]ct heilige bcr Deiligen ingegaan/en öcbiciu albaar [jet tlneebc beel ^icgter-2Cmfit^/iiamclijtt/öe booröibbinge/en bat boor be ftracfjt ban Vijne offerfianbe op aarbe berrign 5C( snifte bingen biorben ban be Socinianen öebacljt/ani be bolDoenlnge ban CDtijtu^ te cmbennijneH;
i3aaroin i^ baar meer op te letten.
IV. ïBij peggen vooreerst: Dal Christus Ilooycpriesleramhl en zijn Ko- Priester ninklijk Ambt niel een en hetzelfde zijn, of alleen baarin berfcljilleil nquot;n^°iet Sonben/bat 'jet ^oagcpjiepter-Émöt maat soube Deftaan in een'taille eeu! quot; en genegcnljeib om ben menfclje te Du'pe te ftotnen/ en bat Ijet ïlo-ii i nil lij ft SEmbt öejlaat in be uitbocringe ban bie genegenrjeib. iir»ant l.bc ^jcljjift ftelt bat neggen?/maar bejftlaart bat Tjet Qoogcpricétc^»
SCmbt beftaat in offeren en öibben/gelijft liabcn getoanb; en bat Ijet ïioninftlijft SCmöt fieftaatin regeren en Ikfcljermcn/^oobat bic SCmbten rran^cf) bejfcfjeiben ^tjn. 2. ^icrbrj/ljet l^oogcpriepter-SCmamp;t Uiorbt uit»
geboerb bij 43ob boor menfdjen/Hebr. V:i, en ï)ct ïfaninfflijfi 5Cmöt luojbt uiegeboe^b bij en tot menfcljen. 3. gelijft bc btbieningen in Ijet 05. onbejfdjeiöen taai-en/ 500 taaren onbe? be HCebitifdje öebieningen üe perfoncn onbe?fcIjeiben; bic ïioning Ui a 3/ inogt niet offeren/baar»
om taierbe .^aul geft^aft/ 1 Sam. XIII; 13. ^ic uit 3iuba taafi/ gelijft be ftoning/ bie inogte geen ^riepter jijn. Hebr. Vil: 14. gelijft ban bie üebie»
ningen in Ijet boarDcelb onbejfct)eibcn syn/jao ooft in Ijet tegenöeelb.
V. Ten tweede jeggen blij : Dat Christus lïoorjepriester is, niel alleen Is waar-in naam, maar ook in daad; niet figuurlijk, onei'jcnlijk, door eenige gel ij-kenisse, maar waarlijk, eigenlijk, ©it bltjlft/ 1. uit oe nab^iiftfielijfte be» Hooge-naminge/ en bat niet julfte amftanbig^eben/ bie ftlaar bertoonen bat Priester' Clj^iptu^ taaaracljtelijft/eigenlijft piepte? i^. gietPs. CX:4, De Heere
lieel't gezworen, ende het en zal Hem niet berouwen, Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordeninge Melchizedeks. ©at bcje plaatg ban OtfiJi^tup fpjeeftt/ftlaar uit Hebr. V :5, 6 ; allnaar be^e jelfbetaoor'
ben op Cljjiptué/ als ban lljem boojjegb/ gepaft taorben. Cf ier tuorbt J^ij uitbruftfteltjft J|gt;tiepter genaamb/ en ban 45ob tot ^riepter geftelb/ en tuorbt in bat SCmtit boor eebstaeren öebeiétigb ; 't taellt alle? bebe^
tigt/bat Cljrifitu^ een taaarac^tige/eigenltjft gesegbe priester i^. ©it I. ïiftft blijftt
442 Vau het Hoogepriester-Ambt
fiïijfit ooft uit Hebr. 11:17, Waarom Hij in alles den broederen gelijk moeste worden, opdat Hij een barmhertig ende een getrouw Hoogepriester zoude zijn in die dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen. JUSen ftan scene safie eifjcnlgftEr uitöjufificn. gDoet Ijicrüil Hebr. IV: 14, 15.
2. 5liile dc babcii ban een' cioenlijftcn ^ie^ter tnojben toeoefdpe» licn/al^ offeren en bibben. Siet ban get offeren/Hebr. Vil: 26, 27. Hebr. IX : 25, 26. Hebr. X : 7, 10 , Door de offerbande des ligebaatns... eenmaal geschied, vs. 14, Met ééne offerbande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden, giet ban Ijet bibben/ Hebr. YII: 24, 25. 1 Joh. II: 1, W ij hebben eenen Voorspraak bij den Vader.
3. (E)elnijle aHfljijitujj j«3 tjet tcgenbeelb ban be ^ic^te?en belt;i lt;0. (C./en bie boorbeelben eigenitift ocSfOöe ^ricgtej^ taaren/ beel meer ij? ban Ciiitgtu^ [iet teoenbeelb/ [jet ligcö^ain/een eigenltjft gesegb ^ciegte?.
Ook voor VI. Ten derde 5cggen toij : Dat Christus niet alleen Priester is in den hemel,
welvaart na zVne hemelvaart, maar was Priester, en bediende zijn Priester-Ambt, op aarde zijnde, voor zijne hemelvaart. iDit Üfljiit 1. Hebr. VII: 26, 27 , Zoodanig een Hoogepriester betaamde ons. Dat heeft Hij eenmaal gedaan, als Hij Hemzelven opgeofferd heeft, (©eje jjiaats fp^eeftt niet tnat in ben l)eiiicl bebe/ maar luat l|ij/ op aarbe jijnbe/gebaan fjeeft. ö^ant tnojbt ^oogcp?iegter cn gesrgb ï^emsclben opgeoffeib te tieblien/ en
bat eenmaal/ 't Uielft ontneberfprrfteiijft op jijn lijben en fterben jiet. (JPit offeren bebe i|!j alg C^Qogeppie^tec/ en bat in bergelpinge ban srjnc offerlianbc/ alg Ijct tegenberlb ban be offerljanbe ber ^ieptcren in Ijet 40. (31. alg banrfteclben/ tuclfie op aarbe cn buiten jjrt iileiiige ber Ijeili» gen offejöcn/eejgt boor {junnc eigene jonben/en baarna boor be sonben bepi bolft^/ en gingen ban met bat filoeb in tjel ^eilige be^ Ijeiligen. SCI^oa Ijecft ooft CÖ?i?lu^ op aarbe al? £}oogepriepter ïfemselben geofferd/ cn beje opofferinge Inojbt gesegb eenmaal geschied te zijn. 't löa^ al gebaan/ al boorbrj/ baar jijne boaröebe nog gefefpebt/ en nog buurt.
2. 't 25lpt ooft uit julfte plaatfen/in tuelfic uitbjuftfteigft gesegb tao^bt/ bat beje offerljanbe ban gcfcljieb boor stji'E Ijeinelbaart/cn
fitten ter regterijaiib (0ob?; ja bat ^ij boor en met 3ijn öloet/op aarbe geoffc^b/ in ben tjemel ingegaan / gelijlt be t^oogepjie^te? niet get bloeb bej beesten inging in ^eilige be^ gf'l'öequot;' Siet/Hebr. I;3, Nadat Hij de reinigmakinge onzer zonden door Hemzelven tewege gebragt heeft, is gezeten aan de regterhand der Majesteit in de hoogste hemelen. Nadat, ^oo ban be reimgmaftinge eejgr. Hebr. IX: 11, 12, MaarCbris-tus de Hoogepriester is... noch door het bloed der bokken ende kalveren , maar door zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in het Heiligdom, eene eeuwige verlossinge te wege gebragt hebbende. ïEejet luas 11}ij self boor l^ein al?! l^oogrp^ie^tc? geoffe,:b/ cejpt liia«S be ccuUiige be?lopfingc tc taege gebjagt/ cn baarna ging Cfij boo? jijn eigen filoeb in Ijet ïjeiiigbom. ©it-
Self-
des Middelaars. 443
5Elfbc \i tc ven/ Hebr. X: 12, Maar deze een slagtoffer voor de zonde geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten aan de regterhand Gods.
Ccr^t oeofft7b/ baarna ten ïjemcï gebaren.
3. dDoft ijceft Tiet ttuecDe beii jtjncr ^oogcpjie^tcrüïffe Bebic*
ningc/ nameliift Ijet üooröibben/op aarbc ^tinbe/rieocfenö/gelnri re sfen ié in !jct l^oogejjjiepte^lijft geöeb/ Joh. XVII en Hebr. V : 7 , Die in de dagen zijnes vleesches, gebeden ende smeekingen tot dengenen, die Hem uit den dood konde verlossen, met sterke roepinge ende tranen geofferd hebbende.
VIL Tegenw. 1. C^ct Ujtien en fte^cn Inaren maar Uaoramp;rreiöingen/ Tegeuw.i en grene offerljanbe ^ellJC. SEft anttoooibe: bat i^ niet alleen ge;egti fiuiren Antw. te ^rfijifr/ maar loei uitbiulthelijft tegen bejelbe/ bie fjet toet lilaar offer» ljanbc/cn offerljanbe ban Cl)?iötii«j alg ^aDgcp,:iclt;3tc^ noemt/Hebr. VII: 27,
Dat beeft Hij eenmaal gedaan ais Hij Hemzelven opgeofferd heeft. Hebr. X; 10, De offerbande des ligcüaams... eenmaal geschied, vs. 14 , Met ééne offerhande.
Tegenw. 2. Hebr. V1H:4, Want indien Hij op aarde ware, zoo en zoude Teffon'v.2 Hij zelf geen Priester zijn. ^erft bat niet te Hennen/ bat Clljistuji op aarbe geen Jpjiepter gelneegt is ? Sii antliioorbe: in 't minjte niet; Antw. maar Qet Dcüesrigt fjet. l©ant ÏJij ^egt/bat Ijet niet genoeg luais tot ber-bnllinge ban 5911 r^oogcpriepter-^liniit te offeren/maar bat met batöïoeb moeste ingaan in fjet C^eilige ber Ijeiligen. Cn inbien op aarbe gebleben bia^/ bat l^ij ban 5011 J0?lcgte?-2(Imöt niet fjabbe lierbulb/ en al3no geen ^iegte? bias/gcli)f! bê Êfoogep^iester in Ijet lt;0. (^. ^tjne bcbieninge niet bolö^agt joube IjeOöen/ inbien Iji) maar grofferü Ijabbe/ en buiten Ijet ïjciligbom bias geölebcn ; 300 oob/ inbien Cljriptug! nu nog op aarbe tuajS/
naüac l^emselben opgeoffe^ö f|pcft/ 300 biaé l^i) in Ijet Qeiligöom niet ingegaan/ en alioa geen Jpiie^te:/ bclniile C^ij 3tjn Vuejft niet iierbulbe.
VIII. éu? Ijeööen bnj getoonb / bat C(j.:i?tuö ÏJangepiieiötcr-'SCmBt De voor-onöe^i'cfjeittcn ig ban 3ijn ïianinftlijft SCmbt; bat Clj?i?tu3 toaarlgft en eigenlijf! I^oogepjiegte^ i^/en bat {^ij niet alleen in ben fjemel C^ooge. Christus pjiejste? i? boor boorbibbinge/ maar bat Cji) 5Ullt^ ooft gclnee^t ist aP nr1quot;!f£l. aarbe booj offeren en bibbeu. ©oclj al ij? Cljji^tiiij ^ulfisS/ 300 munt f^ij AinbV^b^ nogtanjS berre uit in boojtreffelijftljeib boben DE SCatonifclje ^teisteren/ ven het gelijli (jet ligcljaam :ae fdjabutoe obert^eft/ en bat in belej!ei op3fgtcn. ^re°ni'
(a) 50e Xebitifcöe 3?^ir?tcren Vuaren uit ben ftamme 'Cebi/entiet i^ openbaar bat C|)?i?tu| uit üuba gefproten i?. Hebr. VII: 14. (b) 2i)
biaren bloote menferjen/maar Cljiiétu^ i^ ooft a3ob boben al tc pjfoen in be? eeultiigljeib. Rom. IX: 5. (c) Zij Inaren alleen ^nepteren/ maar Cfjjistu^ i|i ooft ïioning. Zaeh. IX : 9. (d) 'Zij tuaren 3onbaren/ en Ijab»
ben ban uooben eejpt booj Ijunne eigene 3onben te offeren/ maar CF)?i^
tn^ lua^ {jcilig/onnaoiel/onbefmet/en Ijeeft l^em3elben alleen boor be 3onben ban be 3ijnen geoffe^b. Hebr. VII: 26, 27. (e) %ij Uiaren fctjabn-inen en boojbeelbeu/maar Cl)?i?tug bia^ (jet ligdjaam/pet tegenbeclb,
Hebr. VIII:5. (f) Sij toaceii 3p;ieéte^ boor fuccesfie en in bepiaarsliO'
' ïiftli 2 ' min-
444 Van het Hoogepriester-Ambt
minge ban örnn-E bcrftorbcnc batieren/ maat CD?fptu?/ ombat in tirr peuUiiBlirib blijft/ f|rcft een onbejoanftElör! ^icgtejfcljap. Hebr. VII: 23, 24. (g) Si) tnerben fngrftclb sonöEt ecb^VDcringe/maar Cö?i^' tup boor ben ceb (J3ob^. Hebr. VII: 20, 21. (h) 25ij toaren inoegulbigti boot salbhiQE met natuurlijfte olie/ maar €ö?i^tu^ i^ o^alfb met ben tjeilioen (l3ce?t. Hand. X:38. (i) gij toaren om Ijet lt;0iibe J^erbonb tc bcbienrn/maar be jBibbelaar ban ftet 4§ieutoevCeptament.
Hebr. IX: 15. Cn ban een beter 30erbonb. Hebr. VIII: 6. (k) 2.tj offerben beegten/ maar {jeeft ^emjelben geoffe^b. Hebr. IX : 12. (1)
ï^iimiE offejpanben fionben be sonben niet toegnemen/en reinigen naar be conftientie. Hebr. IX:12, 26. (m) ï^unne ojfejfjanben moeiten telften^ luebejnm Iiezijaalb taerben tot op ben tijb ber berbeteringe/maar Cfjritl-tiijS écne offerjianbe ïjerft cenc eeutoige fi^acljt ban bersaeningc. Hebr. IX : 10 eu X : 1,14. (n) gij offerben op ben 5Cltaar/bie in ben (ïÜEmpeï toag/toelbe geljeiligb toa^ om be offerljanben tc Ijeiligen. Mattb. XXHI: 19. 3,13aar Cl);i?tu^ tjeeftJ^em door den eeuwigen Geest Gode onstraffelijk opgeofferd , Hebr. IX: 14. Cu toa? aijoo tegelijft én Jpriejiter én 5tttaar én ^fferljanbe. Hebr. XHI: 10, (o) Zij toaren ^iejtè^ naar be orbeningc ban 5faron/maar €D?i?tu^ naar be orbeningc ban cïltëelcljistbrff. Hebr. VI: 20. JSiet bat baarom be StaronifcFie ^riepteren en Ijunnc offejljanben geene bootbeelben ban ^[jrigtup toaren/ al? boben iö getoonb/ toant eene jalie ban be^fcljelbene opsiQten Ijcbben/ en in 't eenc met b;t/ en in 't anbere met bat obereenftomen ; maar bese otbeninge geeft Cö?ig(tu^ boortjeffeiijftöcib tc bennen.
N.iarrte IX. ig Ireinig ban MELCHIZEDEK in {jet (0. (^. befcljjeben. lt;Dc vanMoi-re amp;'?tor'e„ ft'idt/ Gen. XIV. C^j luo;bt berfilaarb een boorbeelb ban Cflji^ ciiizedek. tu? te sijn. Ps. CX. 4X5aar^aiiiU|t tjanbclt ban Ijem toijblocpiger.Hebri VH. Sn beje 5 a li en Ijebben tag niet tatj£ tE jijn boben 't Qene gefdj^eben i^/ 't sal ong genoegsljn bat toij toeten/toaarin Ijij een boorbeelb ban ben J^ee-rc SCcsug ig/en 5ol'boojbeelb en tegenbeelb met malftanber Dbe^eEnbomen. mël- ^Dit ban men ban pem scggen/bat ÖÜ gone (i5ob^ self niet i^ ge-DEK iaquot; tacept/bic al? in boorfpellingc ban sijne mei;?cf)toorbinge aan ?Cb^aljain iiezone bepfcljcnen soubc tijn. IDant (a) .ïBose? befdjjijft j)em/bat Bö toaarltjft/ geweest01 EiOeilllJ,{ mengcij i? gctoefpt/ bat sön eigen naam toaj? ^-eicfjise^ beli/bat sijne tooonplaatji en gebieb toaseene bebenbc ftab m ïtanann/ genaamö Salem, toelf'eplaatp baarna in Serusalem ij? Detroftfien/ te» gelijft met ben be^g/ bic baar bigte bij toa^/op toelben 2Cö^aljam/stj' nen sonesullenbc offeren/scibc nsi' nw Jehovah Jirre, de Heere zal bet voorzien. il?aar bic ttoec/ na me li) b/ [jet tooorb ban 2CD:a!)am/ Jirre, en be naam ber ftab Salem, in ben naam ber flab SCernsalein sijn tc Samen getrofifien en bereenigb; taant bat tc boren taa^Salem, taa^ baarna Jeruzalem. Joz. X : 1. befcfj^ijft ïjein bat fjii boning toa^
te Salem, en een piepte? beg allerljoogften (i3obg/bat Ijifsiib^afjatn en
30quot;
des Middelaars. 445
Sijn bolfi 6?oob cn tajjn tot berberfcïjiiigc naf/ toen öö fttoam ban ben bictorieujen Pag. v©at f)ij 5C6?af)ain jegcntiE/bat SCbjaftam Fietn aïp^ieiS' ter e^ftEiibe/Eii Dp'quot; be tienöe ban alfefi gaf. ®it alle^ Inojbt eigenltjft en Ijigtorifcljrrtnti^e berljaalb/ joobat er 3ic|j be niinfte fc!)Jjn niet opöoet/
bat bit onergcnli)fi berftaan nioettaorDen/maar't geeft ftlaar te Rennen/bat get eigenlijftal^ceneljijHorie moet berftaaiitaojben/gelijftanbereljiptoncn.
(b) jEcIctK^belJ ijonöe nirt grjegb tnorben ben gone aPob^ geïijft ge»
Inorben te jijn/soo ïji) be Sone gt;0ob^ ^elf Inas getaecgt. Cljti^tué fion»
be niet 300 toijblooyig öcfcljieben toorbcn Jprieister te sijn naar be or •
beninge ban ^ISeldji^ebelf/50a jelf .iiKelcliijebeft bjaiö. UPant geiijft
niet eigen/en Ijij/bie naar be orbe ban eenen anber i^/ié een anber.
(c) 't föan op ben gone a5oö^ niet paffen beesten op te offeren/ en een aarbgcJ) gebieb te hebben/ gelijft ^ÜElctji^ebeli bebe en Oaöbe.
X. Tegenvv. 1. JClSeiclli^ebrft biorbt ge^egb te 31111 zonder vader, zon-Tegenir.i der moeder, zonder geslachtrekeninge , noch beginsel der dagen, noch einde des levens hebbende, 't ll?ell{ ban niemanb ban ban ben gone Jamp;ob? ge-3egb üan tnorben. anttnoorbe: men moet bit niet abfoimit berftaan/Antw. maar alleen ten op^igte ban be ftennisfe ber menfclien. (0f men Ijeeft oolf toen 3ijn geflacfjtregigter niet gebieten/ bantaaar fjij toa^/of im»
inerjï Unj bieten Ijet niet/ en 't ilt;5 in be ^clijifture niet beftenb ge» maaftr/biie 5ijn baber/moebcr bia^/Inainieer geboren/bianneer geftoc» ben. lt;0ol{ ig bit te paffen op 3ij 11 priesterambt: be Staranifclje ^iepterfj tnaren boor futcegfie/in be piaat? ftominge ban babe? cn 3011e/ ^iegteren/en 31) morpten Ijun gcflacljtrrgister fiinmen toonen; maat iÉelcljisebeït taap Jp^iepter 3onbe? fuccepfie / booj Ijem toa^ niemanb ban 3öne o^be/ in luien^ plaata liij ftbjain/ cn baar bialt;? niemanb bic !jem in bie o^be bolgbe. 3?at Ijjj ban ^nb cjcrraorbinair 3oiibc 3ün gc-fcljapen/cn al^ Cncclj 3011 bej fterben in ben ijemel opgenomen 3Öii/ié niet alleen niet befcljrebcn/ maar 't i^ ooli tegen be ^djjift. Hand.
XVII; 26. Cn immers* Ijabbe Ijij ban ooft begin ber bagen ge^^b.
Tegenw. 2. Ejfj biojbt ge3cgb te 3|in Priester in der eeuwigheid, ant-Togenw.2 Vaoorbe: eenbiig beteeftent biftlujjlp altoop/300 lang al^ SÜquot; ftan/Antw* 't 3Ö tot aan bc boleinbiginge ber luerelb/'t 3ii 300 lange men ïeeft. Deut. XV: 17, 't 3ö tot bat Ijet tegenbcclb liomt. öie? ip eeubiig altoos te jeg» gen; |)ij bleef ten opsigte ban 3ijne orbe tot op f)et tegenbcclb/3onber bat iemanb {jein fuccebecrbe/cn tupfcljcn fjem cn fiet tegenDeelb inbbjain/en Ijij ten Dp3igtcban 3ijne orbe blijft ouft eenUiig in Camp;jistup Ijet tegenbeelb.
Tegenw. 3. ti,lf?elcf)i3cbeft wordt gezegd te leven , bat op een men^clj Tegenw.3 niet ban papfen. 3Cft antbJooibe: (a) goo ftij nog leefbe lange nabat Ijet Antw. tegenbeelb gebomen bia^/ 300 bonbe Ijij geen boorbeelb 3tjn ; bJant Ijet bootbeelb Ijonbt op/alp FiEt tegenbcclb geftomen \$l 30a ftonbe bij ban toen niet leben/anbcjé ban SUbjaljam/Sftaaft en Sfatob gescgb Inorben tc leben. Matth. XXII: 32. ®ocfi ï)ö wordt gezegd te Icben/ ombat men
ïil'iff 3 ban
*
446 Vau het Hoogepriester-Ambt
lian jijncn boob nirt Iieeft oeQoorb. (©oft leeft IjtJ ren opjfgte ban orbe in f)Et tcgrnücclö CQji^ru^. Zoo tg öan 4115elcf)i5etieft öc 'Éone dJoöé jeïf nier.
is een XI. .ïiaclcljiscbrff ié ban ren tnaarnien^cï) oetaergr/maar Vnie/té on» mensch ^Hctib. SfiniiiEjg 't i^ Sem niet geltieegr. ÏEgt;ant (a) be .^cj^tft bejljaalt gewast; ^ein^ babc^ geüoorte/onbcjboiii/boob. Cn (b) baac jtjit geene rebe» met Sent. 1]n, te gc{00\jEn i3af jijnen beftcnben naam sonbc bejanbejb
Ijebben. (c) 't ooft niet re geloolien/ bat ^em in ïianaan tuoonbe/ betanle 2Clijaf)am albaac al^ bjeeinDeling bejliee?bc; luant ban ^aube Öft tiein geen lanb ban b?eetnbelingfcljap getaeegt 31)11/ bebujle {jet fijnen boorbaberen tneltlnam.
USaar uit ai liet gejegbe/ en uit Hebr. VII blijfit/bar ^iföelcrjtjcbeft een mengcij ig! geltieept jonbe? teltieten taie; bat a5ob Ijein ejrtraorbi» «att geroepen en ingeljutbigb Ijeeft rot ïioning ban balein en ^ie^» te?/ bat Iji) bij uitnemenbjjeib Ijeejlijft/ en gjoot ban aandien en ac^-ttnge i«3 getaerjir/en ai^oo een uitnenienb booramp;eeib ban be eenlnig^eib ban JSoniniJltjH- en ^riegter-^nifit i'1 één ^ejfoon.
Deover- XII. ©c obcreenftomt're (telt Jpaulug/Hebr. VIL (a) 3in naam/ JJSeï» stTtus™' CÖ'.^beft i$ te peggen Koning der geregtigheid. goo ié Ctljiptng be Heere sehen onze geregtigheid. Jer. XXIII: 6, De scepter uvves Koninkrijks is een scep-cnMei-8 ter ^er regtmatigheid. Gij hebt geregtigheid lief, ende hatet godloosheid, chizedek. Ps. XLV: 7; 8. (b) Sgijn rtjli Inag Salem, bat us in on3e tale Vrede. Soa ilt;ï Cb?igriijS de vrede-Vorst, Jes. IX: 5. Onze Vrede, Eph. 11:14. (V) iilamp;elcljijebeft Itomt boot ai^ zonder vader, zonder moeder, zonder ge-slachtrekeninge, noch beginsel der dagen , noch einde des levens hebbende. 25oo ig Cl)?i£tii|S naar Stjne menfcljeltjUe nature ^onDe? babe?/naar jijne (fijobbelijfje nature jonbe? moebe?/ jonbe? geiïacljtrefteninge/ jonbej Be» gin en einbe. (d) .jlSelctji^ebeU tnasf ^iester in be? eentotgljeib; 300 ooft Cï)?i?iué/omdat Hij in der eeuwigheid blijft, beeft een onvergankelijk Priesterschap, Hebr. VII; 24. (e) Jiaeltl^ebeU toaï? tegelijft ïioning en ^tegtej. ©tr ig ooft Cljjigtug beiöe. Ps. CX: 2, 4. (Q jjBelct)i3C» beft toa^ boort^fffeltifte? ban 2llb?aljam/5l'aron en alle boigenbe ^ie^-teren/ toant 39 hebben aan jBelt0i3ebeH tienben gegeben; 300 ié ooft €Ö?igtu^ boortjeffelijftr? ban alle/boven zijne medegenooten, Ps. XLV: 8.
éf tnel Ijct eene of anbere ban anberen gesego mogte teorben/ 30a 3tjn nogtané alle beje bingen niet te 3amen in één getoeeDt/' 31) Ijebben 3ulft eenc e):traorbinare orbe niet geljaö/ en 3tj 3i)n 3(300 geene boot' tJEclben ban (£lj?igtu«? getoee^t.
©e obejEcnliomite ié nier gebieeét in ftet geben ban ö?oob en Inijn/ alpof ïnj bat geoffejb 3oube Ijebben/toant fttj offejbe bat niet aan 430C1/ maar {JÜ gaf tjet 5lib?aljam en 3tjn bolft tot berlierfcijinge. Cu ooft €Ö?fétHé tjem baarin niet gelgft/ mant bic öceft geen b?oob en luijn gE-offe?b/ maat 3ijn eigen ligcljaani; en alg ^ij aan jijnE ©f^cipelcn Ijet
Cjei-
de» Middelaars. 447
ïjeilig SSbonJjmaaï inftclbc met 6rooamp; en taijn/ 500 offrrbe i|g 02ene on-Bebloebe offerljanöe ; maat ^5 ftelöe öatin/al^ teefimentian jtjn Igben en fterben/en seoelen lian öe bcrgebinge ter jonticn boot jgnen boob.
55aat beje orbeninge lian jBelcljijebefi ip niemanb ^ciepteV noclj boot/ noclj na Cf)?iptu^/ maar Ctpiétugi aïleen/ bic grenen nabulgt? in !jft ^iegte?-2Cmöt tjeeft/ ombat in bet eeuUiigljcib ölijft; jocbat e? nu geene Jpnepte^g mee? 51311 op aarbe / noclj naa? be orbeningc jiSeïcjjisebeftp/ nnclj naar beorbeninge iian 2[aran/bie uit ben ftamme €ebi moepien srjn/en in Clj^ijstu? Ijreft ojpgcljotibcn. goo iemanb ban nu Jpriegter ^oube 51)11/ 50a moeite Ijti 5Ö1i ppquot; ^Sdal-priegtej/ gclijft 3(500 iebere afgobifcöe natie (jaren 'SSafll-pjieétet nog tjeeft. ©it ban jjet priester-SCmlit m fjet gemeen aangeinerftt.
Xill. ï^et tjongeprieptejambt in het bijzonder aangeme:ftt/heeft tluee net iioo-beelen/namelijk/offeren en biböen. giet Uan (a) het offeren. Eph. V; 2, serP^-Die Hemzelven voor ons heeft overgegeven tot eene offerhande ende slagt- in 't hij-offer Gode. Hebr. IX: 26, Om de zonde te niete te doen door zijns zelfs j101quot;161' . offerhande. Hebr. X: 10, Door de offerhande des ligchaams Jezu Christi offeren.111 eenmaal geschied, vs. 14, Met ééne offerhande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden, ©an be5er ofecl)anb« nature/ tnaaröeib/ tot bolboeninge/ bolmaaluljeiü en örpaltnge alleen booj 5tjnE nitlicrüorenen/ 5quot;llen toi) in 't b^eebe fpjeften/kap. XXII, Van de ver-nederinge van Christus, baarom gaan toij bat Ijier Uoorbij.
(b^) Het voorbidden is fjet ttarebe bed ban 51)11 Jprieisccr-SCmbt/ftier-in voorban tuojbt gefprohen Rom. VIII: 34, Die ook voor ons bidt. Hebr. VH;bKldcn-25, Alzoo Hij altijd leeft om voor ons te bidden. Hebr. XI: 24, Om te verschijnen voor het aangezigte Gods voor ons. 1 Joh. 11:1, Wij hebben eenen voorspraak bij den Vader, be üoorbebc Fi'-börii Vuij te 5icn be?»
Seibrr noab5afteIii)Ul)eiD/ nature en ftracfjt.
XIV. Het eerste is de noodzakelijkheid. C^et baorbibbeu i^ een taertt Voorbui-ban Clj?i£tUiS ü=)oogepripeter-9l'inör/geli)f{ blijftt Hebr. VIII: 1, Wij heb- ^keiijk.'1' ben zoodanigen Hoogepriester , die gezeten is aan de regterhand des troons der Majesteit in de hemelen, ïfoogepjicjiter ié l^ij in öen Ijeineï/
al? ^oogrpjiegter 5it i|ij aan be regterljanb/ 't luejft bat baar al? ^oa» grp^iestr? te boen i?/ i? te berfeftijnen boor be 5ijiicii/ üoorfp?eften boo?
Ijen bij ben ©abet; 500 ip ban Ijct tue^li ban Ct)?i?tu? ï^oogcp;ic^£c?#
2llmamp;t voorbidden.
©e saRen/om taelfie l^jj baar üibt/5tjn C») ^He^ Inat 5ijiiE uitberfio'
renen tjicr in bit leben ban nooben Ijebben om ben taeg naar ben Ijemel te beliianbefen/ nainelijft/ ben Cfeiligen 45eeot/ bie hen berlicht/ tjoopt en heiligt, ©it 5ien tui)/Joh. XIV : 16, 17, Ik zal den Vader bidden, ende Hij zal 11 eenen anderen Trooster geven. Namelijk, den Geest der waarheid.
(b) {Jij bibt boor hen otn be bolftomenc öe5ittinge bet saligheib na Dit leben. Joh. XVII: 24, Ik wil dat daar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die
448 Van het Hoogepriester-Ambt
Gij Mij gegeven hebt. %iet oofi/Hebr. VII: 25, Hij kan volkomenlijk zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan , alzoo Hij altijd leeft om voor haar te bidden.
't niet gcnoeo tot saliqUiorbinge ban ben niEtifcljc/bat boo? 31)11 lijben/ ftprben en fjeiliEjljeib be jaliofjeib boor be jijnen verwierf, maar baar InaiS eene noob^aHeïijftlieiö/b^t l^ij boor 5tjne booröebe f)un bit ooft toepaste en babtlijh beelaclUtQ raaaUte. ©it loa^ boorgefieelb in f|et (0. (H. boor ben C^oogcpricpte?/ toelfie niet alleen moegte offeren/ bocD baa?mebe niet opljouben/ maa? met bat 6(oeb ingaan in f)et l^ei» üige bet Ijeiligen/ om bat te fpjengen op |)et bejjoenbelifel/ en baar penen rooft ban rculUucjH te maften; al^oo moeite ooft be f^eere Sfejug/ ïiet tegenöeelb/met jijn eigen bloeb ingaan/Lev. XVI en Hebr. IX : 12. ©it biaé joo noob5aiielnft/ Dat jonber bit geen i|ciogep?ie^ter ftonbe 5tin. Hebr. VIII: 4, Indien Hij op aarde ware, zoo en zoude Hij zelfs geen Priester zijn. OEn 50a geen ^ie^te?/ ooft geene jaliglieib boor be uit» berftorenen/ luant bie moeten boo? eenen ^ie^ter tot 60b gaan/ en ^alig taorben. ©aaiom Itiorbt offeren en öiüben jamengeboegb/ Kom. VHI: 34, Christus is 't die gestorven is... die ook voor ons bidt. 1 Joh. 11:1, Wij hebben eenen voorspraak bij den Vader, Jezum Christum den Regtvaardige. Ende Hij is eene verzoeninge voor onze zonden.
De rede- XV. ©e noob?aftcli)li|)eib blijftt ooft uit üe^e rebenen: 1. ©mbat Oct (J5obc dfequot;.™1 fietaambe geburig ejftenb te lno?ben al^ beracfjt ban ben menfcfje/en bat Ten op- jtjiie reotbaa?bigt)cib niet toeliet/ bat be menfcfje tot l|cm/ en tot ben Gocie van niEnfcÖE quot;abe?be ban boo; eenen bolbornben 25argc/ bie jijne bofboeninge grburig bejtoonbe. i^aajom leeft Hij altijd om voor haar te biddeu , Hebr. VH : 25. 2. ©e br;acl}te Ijoogtjeib öobp Iceb niet bat £}ij of tot ben men-fclje/ of ooft tot ben 25o?cie ging/ maa? be ^ojge moeite tot {Jem Romen/ en 0111 300 te fpjeften/ ï|eni liet fo^gelb t'tjui^ brengen/en baat boor sijn aangevgte nebejleggen. 3. tDoft tail (j3aD in Ijct bef|ouben ban ben jonbaaj Sfjnebrije genabe/500 ten opjigteban ben menfctje self/ aliS ten opvgte ban het grben ban ben 2Do;gc be?toonen en altijb erftenb f)Eüben. Rom. 111:24, Wij worden om niet geregtvaardigd, uit zijne genade, door de verlossinge die in Christo Jezu is. ©aarom/ alljoetael Ci)?igtii^ cfferfjanbe boliiomen en ban eene eeulnig bolboenenbe R^acljt taaji/30a moet be toe* pasfinge geftf)icben bij taege ban en boor boorbibbinge. Hebr. IV: 14—16, Dewijie wij dan eenen grooten Hoogepriester hebben , laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij harruhertigheid mogen verkrijgen ende genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd. giet baar/{joetael bolOocningc/ nogtanj» ten opjigte ban ben Ten op- menfctje genabe/ en ejftentenigfe ban genabc. 4.'t li^aó ooft noobig ten op-Christus115'ote 1,1,11 tIEquot; ^ecrc 3c511^; l^'l taaa 25orge/en fton ban 3ijne Du^gtogt niet ontjlagen lxio?ben/ 3ooIange i|ij be 3ijnen niet babehjft in be be5ittinge öec 3aligljeib geftelb öabbe. j|u/ boo? be uitbe^ftorenen ptaatfe te berciben en
Den
fien in be saïljjfieib in tc B^ngcn/ ma?5fc ocfcljiebcn boor lJ00:Bibbeii. joh. XVII: 24. Hebr. VII: 25. goo mort bc l^cere ban alrnb öiti»
biMibe Dlijbcn/tot bat alïe jnne intlinltoreiirn in ben Ijnnpl gilden gabe^b jijn. 5. a5oft luil be tjecrc/ bat tie {Jeerc ^e.ïti^ crftcnb hiojbc Hl£i nog liic:fienbe booj lien ten gocbc/ cn bat jtj baa: ©cm tot ben tjoon {ioinen / en ïtomcnbe/ l^em baai* bij ben troon als l^onrfprafte binöcn/bie Ijunnc gcüeben vJaar beu 12»aber üiengt. Openb. VIII: 3, 4.
Opdat ze allen den Zone eeren gelijk den Vader, Joh. V: 25. 40or{ iö Ijet Oeonrig bejfcjjijnen Uoo^ brn troon noobig/ten opygte ban be uitber*'ivn op-iiorenen: (a) opöat er aeene gebacfjteni^fe blijbc banbeionbe. Sfn Oef''quot;F^itvéT (0. (C. Inaé er tetfiPiis larberom gebacljtenisfe be? sanöen/ombat ;e nog k( rengt;'ii. babelijft niet bolbaan taaren/en ombat tjet üloeb ban ürcsten niet jtonbe reinigen naa^ be confcientie/ bclnijle be ^oogepjiréter teltfen? tnebe? uit fjet ^eilige ber ïjeiügcn ftttiam / cn alle jaren baai tneberom inging.
Hebr. X: 3. J15.iar opbat er geene gebacljteniêfc gefctjieböe/.,oo moeste be5C ^oogepiiegter altijd öij ben troon blijven, moeste in eeuwigheid zitten aan de regterhand Grods, vs. 12. (£-n aUoo zal God haver zonden ende barer ongeregtigheden geenszins meer gedenken, vs. 17. ZDetniiïe be £}0D' gepjiegtiT in Uet heiligbom boor ben troon blijft, (b) ^n ooït opbat be roorne i£gt;ob? om Ijet bageljjft^ jnnbigen niet opftome/300noobig bat be bolboeninge gebnrig baa? bertoont tao:be botn ben 'SSapgc; bit geeft ^aulus te bennen/Eom. V: 10, Indien wij vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood zijns Zoons, veel meer zullen wij , verzoend zijnde, behouden worden door zijn leven. ii;ii Ijoe beiiotiben boor ;ijii leven ?
(Ombat Hij altijd leeft om voor haar te bidden, Hebr. VII: 25.
XVI. Het tweede bat in be boerbibbinge in cberlnrginge bomt/iö be ncmanie-maniere hoe Hij bidt. 1. Cluistué üebient Ijet t'mccbe becl ban ^ijn C}oa- ^oovbid-gepjiepter-SImöt/ be boorbibbinge/ alö ^o^ge/ al.^oo tael als ©ij liet eer» dinge. fte/be offerijanbe stjng ligcijaams/ altj 23ojge fjeeft uitgebaerb. ©ij ftaat bij ben tjoon niet alsf een bitenb/bie ren gocb tnoo:b bent l]en fpreebt/
maar als Spojgc/al^ op sic!) genomen t]ebbenbc boor be fijnen be ^«AisBorge, ligt'iCib bolUonien uit teUiejben; bit bliibt uit Hebr. VII: 22—25. Vs 22 noemt ïjein be SCpostel uitbjubitelijft Borge; in bien opvgtc fpreebt be SÜpastel in be bolgenbe be^en ban ©em / bat ©ij in der eeuwigheid blijit, eade een onvergankelijk Priesterschap heeft, vs 24. (J5n bat ©ij altijd leeft om voor haar tc bidden, ©r^be?/ gelijft tfij als Jönb en menseft Ijet eerfte becl sijn^ ^tcéter-SEmbt^ heeft nitgeboerb/cu bcb?acf)tban 3nne opofferinge blaam ban be 4?obbclijfic nature/ ban ben ^eifoon/ 500 moet C!j2!£Cn£ in be bebieninge ban fjet ttoeebe beel ooit a(s £»ob cn mengch aangemerfit üiojben; en bat be b:,icfir ban boojbebe uob ban ben ^ejfoon/ ban be löobbebjfte nature afbomt/bit toont be SCpoé' tel/Hebr. IV: 14, Dewijlc wij dan eenen grooten Hoogepriester hebben,
die door de hemelen doorgegaan is, Jezum den Zone Gods. Groot toas ©ij/ I. ' üElf quot; ben
443
450 Van het Hoogepriester-Ambt
bfii ©aber cbcn gclijfi/ de Zone Gods. geeft üc filem/ bat oceft ben troalt;5t eu öc brtjumebiflljeio; baarotn bopgt bc SCpa^rel baaramp;i); Zoo laat ons de belijdenisse vasthouden; en U. 16, Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade.
Vcrtoo- 2. jBeii moet niet meenen bat (Ct)riétu^ baar op be fmleën balt/ kracht116 en niEt piroep en tranen bibbe/neen 'bat taaé fjet tnejft in jijne van zijne berneberiiigf. Hebr. V: 7. .-ïKaar jiine booröibbinge Beftaat in 5i)ne be?' voldoe fc^ijningc in [iet fjeilicibom/boor r}et aangejigte öeg l^aberé/met jijn muge. {jiocj,/ hetwelk beter dingen spreekt dan Abel, Hebr. XII: 24. Cfet 6e»
fl:aat in öe bertooninge ban dc ftracljt ban sg» lijben en fterben. Eisciienr 3. ^et beftaat in ben ftracljtigen luille/biaarboor l^rj botgcné l)et con • lt;le* tract ei^crit/ alle beloften boar be sijnen/jöo in bit lebew/ Joh. XVII: 15—17, als in ft et toeftomenbe/ Joh. XVII: 24, Vader, Ik wil, dat daar Ik ben, ook die bij Mij zijn. ©e ©abc? geeft i^em brijmoebigfjeib om teeifcfjen/ peggen be: Eischt van Mij, en Ik zal de Heidenen geven tot uw erfdeel, ende de einden der aarde tot uwe bezittinge, Ps. II; 8. ©e ©abc? Ijabbe ÏJem be» loofb: als zijne ziele baar tot een schuldoffer gesteld zal hebben, dan zal Hij zaad zien. Hij zal de dagen verlengen, ende het welbehagen des Heeren zal door zijne hand gelukkiglijk voortgaan, Jes. LUI: 10. ©it eilt;jCf)t be sgone.
4. Qet boojbibben beftaat in Ijet boorfprcben en (jet bepleiten ban bc jalie fijner iiitberftorencn tegen afle befcljulöigingen/bie tegen Ijen in-gebragt bunnen toojbcn; baarom noemt be ^Cpogtel gioftanneg ^ein ren JDoojfpraaft of SCbboftaat/1 Joh. II: 1. (©it toont be SCpoétel/Rom. VIII: 33, 34, Wie zal beschuldiginge inbrengen tegen de uitverkorenen Gods ? ... Christus is 't, die ... ook voor ons bidt. ièeltnjle Cf ij bertoont/ bat Cjij boo? alle en iebere jonbe bolamp;amenltjft Ijeeft betaalb/ en betojjle
in fjnnne plaatfe ben eipdlj ber toet Ijeeft berbnlb boor sijne onbe?» ftellinge onber/ en geljoorjaamfteib aan be luet/taaariiit fjij concfuftc neemt/ bat er geene berboemenigfe tg boor bc sijnen/maar bat 5e regt I)rböen tot bc eeutnige jaligfjeib.
5. tjet beftaat in be bertooninge ban be gebeben jijner ftinbcren/boor ben q5eegt ber genabe en gcüeben gebaan in srjnen name/ en ombat ,;e in jynen name gebaan jijn/bat jgne bcrblenfitcn ban be fi^acftt moeten liebben/ bat Ininnc gebeben berljoorb taorben. giet bit Openb. VIH; 3, 4, Opdat Hij het met de gebeden aller heiligen zoude leggen op den gouden altaar, die voor den troon is. Ende de rook des reukwerks, met de gebeden der heiligen, ging op van de hand des engels voor God.
Do kracht XVII. Het derde, bat in be boorbibbinge in aanmerUinge ftomt/i«jde 'jiijkt: bracht van dezelve, ©rje bhjfit uit brie rebenen:
Uit de 1. Hit be regtbaarbigficib ber safte. l^ier ïjecft geene gunfle/ geen regtvaar. tj00r bingcren .gt;icn plaatfe/ 't toojbt gier ooft niet ber^ocljt/ maat d'er zake. öc jafie/ bie bc tjeete Sfesué al^ ©oorfprabe Bepleit/i|ö gan^clj regt-baarbig/ en Inorbt met bc allcrfiracliitigitc jluftften betaejen. Ijg berfcörjnt
boo^ be 3Önen met 5t)n öctaaïb rantfoen/ bat 500 balmaaftt i^/ bat cc niet cm fitaabrant-pemjing aan antbjeeftt. Hij heeft de reinigmakinge onzer zonden door Hemzelven te wege gebragt, Hebr. 1: 3. Hij is door zijn eigen bloed eenmaal ingegaan in bet heiligdom, een eeuwige veriossinge te wege gebragt hebbende, Hebr. IX : 12. ^rj Ijceft gt;00 Uollioincn be Vnet in ljuii» ne plaatfe üejuulb/bat Jij in Hem zijn de regtvaardigbeid Gods, 2 Cor. V : 21. Het regt der wet in ons vervuld, Eom. VHI: 4. ©ir toont {Jij aan ben J^abe?/ beröallie Ran baac niet anbe:? op bolgcn ban babcfglic rcgtliaarbigmaliiiuje/ en rrgt tot be5ittinge ban be cenlnigc saliglirib.
2. ©e Juacljt ban booibibbinge ölijfit ooft uit be relatie/bie baac !'« tugfcljen vöob en be nitberftorenen/ al?? babe? en ftinberen. ©e Cjeere ri-'I:l,ie-Slesu^ bibt boac bcgenen / bie ban ben ïtgt;abej üeminb jijn met eene ecubiige tiefbe/ bie I1?!) tot jijtie ftinberen Ijeeft aangenomen/ bie 5^ij ge-ftelb Ijeeft tot boojtnejpen ban jijne genabe en Inelöabigpeib/ ober tnelfte
3tjn Ij^rtc tceberlijft Ijangt/ en baarom öcgeerig ij?/ bat iemanb boor f)en [ppefte bij tjem. l^oe ftan ban be.^e l^oo^uiöber afgeilagen luo^ben ?
3. 't ^lglit ooft uit ben ^ejfoon jelf'/ bic l^oo^bibber i«i. ©e^e ip uu do be groote l|aagep?ie?ter / Hebr. IV: iö. Hebr. X: 21. a5:oot i^ in
jijn ^ejfaon/3tjnbe een^tae^ené met ben J^abe?/gioot i^ l^n in b?ienb= soons. fetjap bij ben ©abe^/Joh. V;20, De Vader heeft den Zone lief. f)ij i«* met bol confent en met bolle bejgenocgingc 'SSojge gel«o?ben/ tfij i*i met eebslneringe in 5ijn ^ieptcj-Stmüt ingeïjulbiijb. l^ii i? ben iDabe? gefioor3aam in allee/ooft tot ben öooö btié liruifeö toe. ©e ^abe? 5egt 5clf tot l^em: eiscljt ban Jamp;ij/ en SU 3al gebcn. J^oe ftan nu uillt een ©oojfpraaft afgefiagen too^ben ? JSeemt bit nu alle^ bij malftanbcren.
guïft een tjoogep^iegter/ self*? be Sone/ be eene partij in get l^erbonb be? =0e?lDt;finge/bie alles gclnilïig en geljooc3aam Ijeeft onbe?gaan/bie ftomt m be allerregtbaa?big|l:e 3afte/bebielfte C^ij ftan toonen uit 31)11 lij*
ben en fte?bcn/en uit be geljnorsaamljeib aan be tact betaijien/en bie baa?mcbe be 3afte be? uitbecftorenen bepleit. Cn bat bij 3ulften goebe?»
tierenen en taelbabigen i^abe? boo? sijne licbe ftinberen en e?fgenamen. ■©ie^ i^ be boo?bebe be allerftracijtigjic/en gctai^ 31') sal bc?ijoo?ö/cn be 3aftc aan sgne ftinberen gegeben tao?ben. giïa inbien Clj?t?tuö/ nog op aarbe 3ijnbe/altijb be?tjoQ?b taie?be/Joh. X:41, 42, beel meer 3al i^Ü/ nu in ben Ijeinel 3i)nbe/ op 5ijn be?3oe!i alle^ berftrggen. Degenoeg*
XVIII. Het vierde, bat in be boojbibbinge te Dbe?ltiegen i^/i^ be al-zadmheid. genoegzaamheid. ©e3e ©oo?bibbe? alleen ijS genoeg,' baar beliocben geen ^^ei. meer/ ooft ftimnen gecne anbere boo?fp?afieii 3fjn. ©e [leiligen in ben iiSen zi'jn fjemrl 3jjn geene boo?btbbc?^ boor besen en genen op aarbe; men maggo^joQr-booc fien tot t0ob of C{)?istué nict tracljten te gaan. IBant/ Christus
1. ©at ij* ïfeibengdj/ bie tailben boo? onbcrgoQen tot öob gaan. voorbid-
2. ©at (f CÖ?iptu^ fmaabjjeib aangebaan/al?of^ij niet genocgsaam/1gen is geniet mebelijbig genoeg/ nict familiaar genoeg nebeng 3ijne uitberftore' noeg.
J
Van het Hoogepriester-Ambt
i cn/ sijne ^uib/leörn ban jijii eigen ligctjaam/tuais/maac bat er nog nnbfic boojfiKfllmi moeiten jnn/liiaacboor men tot a?otJ/of tot l^em gmgc. ©a: ijs gaiigclj Duiten Den 25ijüel/ baarin ijb noclj ücbel noclj rycmpel.
3. ©at ió rcnöuit tegen Den ^jjamp;el/bic leert anp/bal Clpipcug al» leen be JDao^fyjafte is/ en bat cc geen anbere sim ftan. (a) (èatCl)?ié-riió alleen bc JDoo?fpjalie i?/ölijlit uit 1 ïim. 11:5, Want daar is'één God, daar is ook één Middelaar Gods eude der menschen, de mensche Chris-tus Jezus. 3n Oen ojoubtelist ftaat fig It eis, eenen of eenige. (£ii 't i^ in be sameiiUoeginoc met 43ob/geljjlf er maat één J?ob i?/jca ooft één «ïlBibbclaaj. Siict noli 1 Job. II; 1, Wij Lebben éénea Voorspraak bij den Vader, Jezum Christum den Eegtvaardige. ^cljiift ^cijt één/ éénen/ üie ban naar be ^cijiift Uiil te Ixiejli gaan/mag geen mee^ Viejfieren. (b) iDc 55i)ljel leert ooü bat er geene anbere boü^i'pjalien luinnen jtjn/ Urtjalbe be Efi:e ^oogepjie^ter SfSuo/ betöijlc niemaiiö ren naurbiöbet li an 51)11/ban bie boo^ lijacijt 'uan syne UolDoeninge bibben iian. gicc Hebr. IX; 12, Door zijn eigen bloed eenmaal ingegaan iu bet, heiligdom, eeue eeuwige verlossinge te wege gebragt hebbende, ©oet Ijierfirj bir plaatquot; feu/ in tiieiiie bulbuen en boojtnbben Drj mallfanberen geboegb Uiarben. Rom. VIII; 34, Christus gestorven, Christus bidt, 1 Tim. II; 5, 6, Een Middelaar, die Hemzelven gegeven heeft tot een rantsoen, IJoh, 1I;1, 2, Eenen Voorsprake bij den Vader .,. ende Hij is eene verzoeninge voor onze zonden, ©elnijle be liejftorUene tjeiligen geene niibbelaar? bet Lict^oeninge 3ijn / en uit Uracjjt ban Ijet rantfoen/ bij fjen betaalb banc anberen/ niet fiiuinen lot ^nb gaan/ noclj uit li;acljt ban bat rantfoen eifetjen of bersoeften/500 hunnen jij ban colt geene boorbibber^ snn. ®e bci-De bcelen be^ Jpjiepters-ïCmblg fiunnen niet cnbejfcljeiben tuojben. ©ieiS i-i Ijet eene fjbcle nitblugt/ Ijiec onbetfcljeib te maften tugfcljen eenen .üBibbelaat be? bejsoeninge/en be? ©oo2fp?afte; öetuijle baac Ijet ee?fte niet ip/ Ijet ibieebe geene plaat^ IjeBüen fian.
iimiigon 4. ©e berftorbene Ijeiligen Ijeöben geene pacticuüere ftcnnipfe ban toe nietai'noobcn/ ban ljumie fiegeecten/cn ban be oyregtigljeibbetgencn/bie iiekwaam. ij?n tot büojüibbe?? luTSoelten. €n 't i,? tegen bc nature ban een nienpcl)/ met eenen opilaii in Ijetjclfbc Dogenblift op ben ganfcljcn aarbtiobein/ icber mengilj/ iijncn noob/ jiju becsocït teben^ gebaan / te ftennen; luat boorbibbinge ftan baac ban plaat? Ijeamp;ben? Sa/50a j'j iebe?snoo« ben al luigten/ bat toef) 30a niet ip/ 500 luap bat nog geen g:onö/ bat 5e ban buojüibbe?? biaren/ taant Ijet boo^bibbcn fjeeft ren' anberen gjotiö. Tegenw. XIX. Tegenw. ©e geloobigen op aarbe bibben tael boo? malftanberen/ luaarom ban ooft be jjeiftgen in ben Ijemei niet boe? bic op aarbe 5tjn? Antw. gift anttoüo?be: uit bien jclfbcn g?onb ftonbe men Deiluiten/bat be gob-Saligen op aarbe bibben boor bc ijeiligen in fcenljemel; taant i?'er .^ulft eene or.bc?lincc geinecnfcljap/500 uoli snift ecn*unbecliug tae?ft. JÉaa? beijalbe bat/ uien mag ban !)et boen be? inenfcf)en op aarbe geen ge*
buig
452
des Middelaars.
g Uolg maften tot [jet taicii Uan öc Ijeiligen in ben fiemel. SPebec in
!. een' gangclj anbcren ftaat. }0an (jet booramp;itiöen op aaröe is bcbel/ Uan
l. [jet auöcre (laat ec niet een lnoorö. ®ie op aaröc hennen malHanöers
1' nooben; Die in Den Ijeniel 5tjn ftennen Die niet / Die op aarDe ^jn.
i- ©ie op aarDe sijn/ Doen [jet mffeng malftanberen af? in geiijUcn g:aaD/
;n niet op tjunne eigene VtiaarDigljeiD of UejDienftcn/maar in Den name ban
s- Ct,]?i£tuj5. jlSaar men liiil in Dc Ijeiligen in Öen Ijemel opperljeiD/tuaa?»
Dig'jeiö/berDienfte/ftjacljt ban Uerljoacinge ftellen. iDuö blijiu ftlaa: tat
n [jet boorbiDben Der Ijeiligen maar eene bejfieringe ip/ en jullie ban Ijen
ja te ber^oeften/ en bertrautoen Daarop ie (tellen/ ig eene afgoberije. 1/ XX. l^et ^iegter Sïmbt ban Cljji^tuéberpligtnn^ tot tlticcberleijeoefe-Christus
ii. ningen/ namelijli/ eerst om ï)em alé Jpjiecter re gebniiften/ en baarna
i/ om Door De grmeenfcliap aan jyne jalbinge/balgen^ onjen naam al^Clpté- Ambt te
rt tene'.i/ ooft greÊtelijlsc ^testeren te 51311/ op eene taijje nnó fietametijft. cc Vooreerst. Men moet Christus als Hoogepriester gebruiken, 500 ten op-
1, 5igtc ban sijne offertianbe/ al^ boorbiDDiiige.
t' hiertoe beljoajt: 1. (a) ©at men jijtie 5011 ben ftenne/ en aï^ een ;taare Tot Hem
n. ia^t geboele/öat men 5iclj berfoeije tticgenö De builigfjeiD en toalgelijli
3a IjeiD/Dat men lebenbig jie en erfienne ben fjaat en toorne tegen gaanquot;quot;1 8
2, ben jonbaaj/en Dat Die niet toeggenomen ftan teojben ban Door fiet bol-quot; ze ftomenlijli Dragen ban Dc berDienbe fljaffe/ bat ig/ ben bloeit in bit leben en ge De eeubrige brjbocmcntgfe/en bat Ijienoe noclj raab noclj magt bij ben son-:]/ baa^ \$. 25lijft bij Desc salïcn ftaan/ tot bat gij geljeel in^inftt in utae ellen» m te/en u aljoo geljeel ontbloot en rabeloos geboelt. ^relt u 300 boor Den :i- ï^rere/betUlaajt en belijbt bat gij joobanig 5t)t; bu^ ftluam een iegelijfi/bic ejS gejonbigD ljabbe/in [jet (!5. (C. tot ben l^eere/alg Ijl) offeren ioube/ Lev. IV. en (b) (jjelijli be jonbaar/ begeerenbe bej5oeninge/tot Den pieste? moeite fte gaan met eene offerljanbe/en boot Ijet aangesigte be? ï^eeren jijne ftanb
op 't Ijoofb ban bat beept/'t taelft in sijne plaatfe geofferb joube lucj'
an ben/ moepte leggen/ Uiaarboor te ftennen gegeben taierbe/ bat jiij iijne
Jic jonbe op be offerljanbe/ en al^oo Door Ijet geloobe op Den afgeöeelben
amp;/ en nog toeftomenben JïSrgfia? leiDe; b!,,oo moet nu een iegelijU/ Die
11/ omtrent .;!jiie jonDen 500 geftelD i$/ al«j tejftonD gejegb/ tot dTljjistu^
11; liomen/ ^em eritennen alg het bolftomen ïSantfoen/al| [jet eenig Soen»
10« offer/ en al? ben bolmaafttflen ^oogcp.:ieptcr/ bie ^emjelben boor Dc
at junbc Ijeeft gecfferD/ al»? ben meDelijbenben en barmljartigen Cfooge-
ib. ptiepter/ Die alle berlegene 5onDaren tot l|em roept/ met belofte/ Dat
n/ l^ij 5c niet jal aijlaan/ maar Ijen met ^oD btr^oenen/ rnst/ brebe en
u? jaligljeib gciien; en in Die erlicntenigfe ftomenbe/moet Ijii 3ijne sonben
ib- leggen op Ijet !€am (£3oDjS/ Dat De jonDe Der bierelD taegneeint/ Joh.
ill! 1:29. Cu gelijft in [jet lt;©. De sonbaar Bij 3ijl,E quot;ff^tlj^nDe |!aan bleef/
ia? en Dat beejit in 3ijne plaatfe 3ag offeren / 300 moet ooft nu De 300ba'
ge^ nigc bij Ctjjistugi ftaan filijben/ en aanfcijouUieu ï|em in 31)» tijben en olg rCll 3 DooD/
453
454 Van het Hoogepricster-Ambt
öoaö/al^ jijne offergantiE boor Ijffn 5ic5 opoffccenbe; en gclijfl in fyet (0. (C. öe fanbaar boot be offerfjanbe ceremonipel/ en inbicii i^ij in ben 3iBr?fiag gcloofbe/ tnaarlijli berjocnb luierbe/ aljoo moet men Clj^ij?» tué ais ^ijn gaenoffcr sicl) toepazen rot berjoeningc en Urebe. DoorHem XXI. 2. be ïfcere SHe^u? (ijuogrprirstrc/ 500 moet men/ iTeltjli in 0 ot' 't U^. (C. bi.102 ben ^ifptec/ öaoc tjem tut iJ3ob gaan. Hebr. ¥11:25, Hij kan volkomen zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan. 3ilamp;en moet in ben ii^ecre SCcsugi aliaf JlSiDöelaar niet ftaaii blgben/ maa? öoo? J^cm gaan tot ben 33aber. è^aagt gij/ Ijoe gaat men boor Cfjtiptujt Hoc dat tot vjamp;ub? ift antluoorbe albu^; (a) jilen neemt bat aangebobene rant» geschiedt. ^oen afln aj^ -ijne genoegzame en boliiomene bolbocninge/ en jtjne bol-maalue be^bullinoe ban be biet al^ jijne geregtigljeib. (b) j^en be^toont bat aan öen IDabcr/ en vraagt God door de opstandinge van Jezus Christus, 1 Petri 111:21, 31)11 mijne junben booj bat Iiioen en ftejlien niet betaalü? 310 utue regtliaarbigheib niet bolbaan ï ^cn ift nn met U niet ue?5oenb? l^cbbe ili nu geen' brebe met ïl? (c) jBcn neemt uit liracljt 'aan bic offctljanbe alle be Bcidften/bie in Cli?rstug 31311 ja en amen/al^ aan jicfi gebaan/aan/bat a5ub nu ié on^e ï^abcj/en bat blij 3ijne ftin» öeten 3nn/en bu«gt; noemt men a5ob boor {jet gel.iobe/2übba/©aber. (d)
gaat men berber/en be^oeftt in ben name ban Cljristn^ alle?/toat 0115e 3iele begpfet/berlicfitinge/bertroo^tinae/öeilitjmaftmge en be'naringe; alsmebe alle^/ toat men naa? ben ligcljame gaarne liaDbe/ bejlopfinge ban ïuuip/ gG5onb^eib/ boo^fpaeb/ en men gelooft bat iJ3ub/ an^e barniljartige ©abe?/onó bcrljoort/en on^ 300 bcei grlien 3al/alg men Uan nooben ïjeefr; baar rupt men in/ men ig in allejs bicltebrcben/ en banllt töob in alles/ be* toi Ir fiet ban onsen ©abe? in liefbe en tot onzen beften ftomt/en bomen 33!. Christus XXII. 3. ©e bootbebe ban C|j;i?tii0 geeft g^oote fte^bte in Ijer ge» geeftquot;306 ^cö' 'nEn aan m er Ut en gelooft bat ieber gebeb/ iebere 3uc|jt/ iebec groote oyzien naar ben öcmcl om lt;ëecpt en genaüe/eene brucfjt ip ban 3nne ^'ebed™ ^0ür,jcöe/ toaarboor een ieber geloobige ben li|. 45ee^t ontbangt/ Joh. ge e . xiV: 16; en bat iebere beluegiiige en bertooninge ban begeerte opneemt/ boor ben troon brengt/ en aan ben ©aber toont/ bat 3e in sij» nen name/met opligt op syne berbienfien/boor 3ijnen (öeept/en alsoo boor {^em/ gefcljieben; en bertoont bat ^et uit ftratljt ban zijne ber» bienften regt ijgt;/ bat 3e bejljoojb toorben/ en berber/ bat l^tj bie fjunne begeejten be zijne maafit/ en alzoo zijn reuötoejft baarbij boet/ en t)un» ne geöeben alzoo aangenaam maaftt bij ben ©aber. 5Ï1^ men/zeg ifl/ bit aanmerfit en gelooft/ bat 3et seer aan om te bibben/ bat geeft aan» bacljt in 't gebeb/ bat maalit burig/ bat geeft brömoebigljeib/ bat geeft bertroutoen/ bat on£ gebeb/ (joc 3taali/ aangenaam i^ en opge» nomen toorbt en be^ljoorb 33! toorben. ^a/ alg men niet bibben Han/ 't 5ij uit toangeftalte/ 't 39 in öe ure be^ boob|S/ en men benftt en ge» looft bat be J^eete ^esus ban nog boor on^ bidt/ en alp be getroutoe
j^ooc»
©oorfprafie tocrïtjaam Blijft/ onje jafte niet jaï beclnaacloosen/ maar jefter ten cinbe jal ö^cngen/ en niet rus'ten/ tot öat l^rj on^ ötj l^ctn ja! gefijagt fjeöBen; öat geeft algban groote ft er li te/ en öaet vcli in ftil Vjertrontiien in jijne Ijanöen geben / en boot be ftrarfjt ban ^ijne booramp;ebe geruft en brrtroutaenbc jeggen : Hij zal het voor mij voleinden.
XXIII. 4. l|ie? i)j een groote troont tegen alle ellenben/ 50a ligclia Troost in melijUc a'.é gee^telijlie. ©?iififtcn n bc ^onben/ gaat nn baoj bejelbe hjom geünfU/ Hij is eene verzoeuinge voor onze zonden, 1 Joh. II: 2. 3!s be 3ide (ügbe'aen. ïiefcfiaanib tnegen^ naafttljeib/ Hij is de Heere onze geregtigheid, Jer. op-
XXIII: 6. Hij bekleedt ze met de kleederen des heils, ende dec mantel der ch^tus0
geregtigheid doet Hij haar om, Je.-! LXI: 10. 3fs be vele berfrijrillt booi on ben toorn (Jnob^/ l^ij verlost ons van den toekomenden toorn, 1 Thess. 1:10 n;iture-©?eftit 5e boor be eenbiige bejboemeni^fe/ daar is geene verdoemenisse voor degenen, die in Christus Jezus zijn, Rom. VIII: 1. Verlangt ;e naar be ge* meenfcljap met «öob/t^tj brengt 5c tot töob/1 Petri III: 18. 3^ be 5iclc in berlatinge/ in broefheib/ treurt 5e a(^ eene eenzame mugtij/ i? ^e moebeloo^ en rabeloo?/ treffen Ijaar ligcljamelijftc tcgenfjeben/ en befe en 5b3ate/ en buren 5c lang/ tegen öat ailelt;5 ip groote trooét in bejen ï^oogepricjiter; ïftj 15» ^rieóte? in naam enöaaö; ]^ij i^ be groote t^oo-gep?iegtej; l^tj i^ baarenboben be getrou'aie en barmljartige C^ooge» piie^ter; ;ict bit met oymerfjinge in be^e ttiiee pfaatfen : Hebr. Ü: 17,18,
Waarom Hy in alles den broederen moeste gelijk worden, opdat Hij een bariphartig ende een getrouw Hoogepriester zoude zijn in de dingen, die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen; want in het-gene Hij, zelve verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij degenen, die verzocht worden, ter hulpe komen. Hebr. IV : 15, Wij en hebben geenen Hoogepriester, die niet en kan medelijden hebben met onze zwakheden , maar die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde.
XXIV. 3'nbien men gelooft öat Cljiisiuis joobamg i«5/ al£ i«gt;/ biaar* om sotibe men ban niet tot üjem toeblngt nemen/ en tocblugt nemen-be/ tnaarom jal men ban niet gelooben/ öat t^ij mebelijben met on^ 5al Ijrbben/ en ons jal aannemen en gtben be begeerten on^eö fjarten ?
't HCigt 500 bij bele jbiaftgeloobigen/ bat be ïjeere Siccus nu 300 ligt Misvat-niet te belnegen i£/aiji toen f^ij op aaröe berfteeröe; men öenftt/fton»
öe ift nu 300 met ïjem ommegaan al? öe öigcipelen en öe uroubieM be-§en. öen; ïionöe ilt nu eené in een linij. bomen baar i^ij tnaó/ en 500 familiaar met t^em fpjefien als Jflöarra en jfiaartlja; ïtonöe ift nu ober ïneg in jijn ge.^elfc^ap jijn/ ift sonbe ben 500m 31311^ bleebé aanraften/
lit soube sijne boeten met mijne tranen nat malWn/ift 3onöe frjem ban nabij mijnen noob ftlagen/en ï^cm bibben bar ïjij 3'cl) ober mij üiilbe antfermen/ mijne 3onöen biegnemen/ mij een anber Ijarte geben/ en mij Sijne liefbe Voilbe boen geboelen / ift soube ban tnel tjope fjebben/ öat ^ij meöclijöen met mij souöe fjEbBen/en mg Ö^lpen; maar nu i^ ïjij
30a
455
Van het Hoogepriester-Ambt
500 berre hmf/ nu i|tj 30a ftoog in ben F)cnicï/en fn jiuïfi een g^ootc Jïep^ I ij li f] ei ti/ tat ift i|ein 500 Uan nabil niet Uan aanfpveUen; nu jai l^ij ï?ein 30a niet laten fiebcgen op Ijet tnöben ban julften nietiflen menfetje aïé iJi beu. 4J3aar Uieet/ öat be^e gebaeljten tc aarüpc!) jnn/ en uit onlnctenbljeib tn jluaftöeioabigljeib boonUotnen. 3iii berjeftere 11 uit fjet l©oojb ^obii/ tat be IF)Bcre Sfeju^ nu imiuerjs ïoo mebeliiöig i^ al^ toen/ nu iinmer^ 300 naaulu Iet op be ellenbe en ïjet öegeeren ban beu menfclje aljj toen ; bat tnen tin 3(500 brij en familiaar met l^em mag fp:eHen als toen. 't^majt mij bat men be mebeigbigiielö ban ben l|cere 31e5H^ benabeelt; oei) bat men {fem aijs soobanig fienbe! ll?at 5oubc meiug 5Uial5ge!oobige ren' brijmoebigen toegang Ijebürn/ 51111 Ijarte boor tranen en lilageu uit-ftorteu/ en Uiat bertrouliien 5ouöen men Ijefiöen/ bat 5oube Ijelpen. Christus XXV. ^iBfrftt ban / bat bc tjeere 3ie5ug / nu in ben ijemel 5i)nbe/ mcl'zrildc niEÖel|)öig i^/niet alleen alé a?ob/oy eene maniere/öie a3obc eigen 10/ heeft'JU e boortftomenbe uit be eeuluige en oneinbige liefbe/Uiaarönor C^ij be broe^ waarlijk ijjgc En ^oiibige ellenbigljeben ïijnet flinberen aan5iet en ter ijarte neemt/ den.e'Jquot; En gcbiillig en baarbig ijö ijen te tjetpen; tnaac Cll.nstii'» iö nu mebe» Igbig ooii al^é menfclje; opbat Cjii niebcltjben souben flunnen {jeuben/ baarom moeite i^ii be menfcfielnRe nature aannemen/ geiiilt DlijUt uit Hebr. 11:14—17, en berber; baarom ooft i^ ffij met bcle Inebertuaaj' bigljeben bcr5ocl)t/ en i^ in benaautablieben en lijben getueeêr/ opbat ^i] boor onberbiubinge soube Uieten/fioe Tiet lijben fmart/en Ijoe een ellenbige te morbe i?/opöat Cjij te Èefttuamer mebelgben soube ftunnen jjEüben. Hebr. IV: 15. Jgeemt nu bie ttoee naturen te 3ainen/en merftt €31111 aan al^ a?ob en mengcf)/ alö jKibbefaar/ al? l^ongcpriesrer. ID/t ïJaogrpiiepte^-Slmbt bejeiiDCijt fje talle^geboeligitemebcln ben; Hebr. V:l, 2, Alle Hoogepriester uit de inenschen genomen, wordt gesteld voor de meusclien in de zaken, die bij God te doen zijn, die behoorlijk medelijden kan hebben met de onwetenden en dwalenden, overmits Hij ook zelve met zwakheid omvangen is. ©elinjlc Cl}?iötu0 Ifoogcp^icéter lp/500 tjeeft C}ij ban ooit be bij-3onbcre iilnaliteit/bie tot bat Simbt beljoort/'t tórlft i^ mebeltjben. ïjoc mebeliibig Uias f^ij/ toen f^ij op aarbe luas! cCcliienS ftaat er: Jezus met innerlijke ontfermingen bewogen zijnde. quot;De ï^eere 3ie5U^ !)ceft niet al» Heen be^elfbe mebelijöige nature nog in ben Ijemel; luant ftan eene bol» maaltte nature mebelijbig 5511/ 500 ooft eene berlieerlijftte/ja Ijoe be bol» maalufjeib in grooter trap is/ijoe be ijoebanigljcib ban mebelijbenbljfib aolt uitfteHenber moet 5ijn/taant 51} ftomt boort uit liefbe; nu/ be ffeerc Daar is 3ie5iis i? nu in ben [jetnel ooft C^oogeprieétec/ ja öebieut fjet SOmbt nu in oene v ben aileruitfteftenbften trap/baarom Ijeeft J^ij ban oofi nu begi t^oogepjie^-Terbimi- terö ftVtialiteit/ taelfte is mebelijbigljeib/ op eene uitfteftenbe taij^e. tcnisse XXVI. jKe^ftt Ijierbtj aan be naaulne berbinbtenisf?/ bic be Cjeere 3ïe' hun^eiquot; 3lIP Öceft aan 5tjne uitberftorenen; 51) 5tjn £jeni ban ben i^aberobe^ den. gegeben / opbat i|ij Ijen al^ 5ijne liinberen 5auöe lierlogfen / betaa»
ren/
456
des Middelaars. 457
ren/ en {jjengcn tot öe saligljeili; jouöe ban gccne teeöcrc jo^gc olic^
Ijen FieBfien / En ineöclgtiig ncben^ fjen 3ijn/ al^ 3e in Dcnaautnbïjciö 3tjnS 2|j 31311 5ijne Uöjuib/ ^ijne ftinbercn/ 3ijne leben/geeft 0unnc eigene nature/ waarom Hij Hem niet en schaamt hen Broeders te noemen,
Hebr. 11:11. €n 31} 11 31) hl ellenbe/ in bjoefijeib/ 30 fcöjetjen/ 51) jien naar ï^em uit/ 3ij roepen tot J|Ein om liuïpe en traoist. J^oe fian Qet ban anbcr^ 3ön/ of tie l^eere SCesué toorbt gt;ee? ontfloften in mebelgben/
te meer ombat l|t) boor eigene onöerbiiibinge meet/ fioe fjun lijben fmaaftf.
gegt gii/ mgne fmarte be 3Qnbc/ bie bjaefljeib/ öic finajte 'óeeft be ï^eere 3!e5u? niet geboelb/ bc sonbe ftan ^etn niet öeüifgcn tot inebe-lijöen/ bie 33! l^em ee^ber tot toDrne bejlnelifien. Süft anttuoojbe: Sesuö iiö Ijeilig/ Ijeeft geene sonbe gefienb/ nocft gcbaan/ bat té Inaa?/maat tjeeft alle hrucljten ban öe sonbe gefmaaftt / algof Ejij 3e 3eif ge^
baan {jatbe; be Uejöe?ginge ban löoöé brienbelijUFjeib/ ben toorn ©ob^/ be fieöjoefbljeib tot ben boob toe/ ben bloeït/ be be^baemenipfc/ en bat in 300 gjooten trap/ bat get on? fiefeffen te fioben gaat; 300 taeet Ijoe cene siele obe? Ijet begaan ban 3ouben te moebs i$ / en ï^ij fian ben en tjeeft uit onbejbinbinge mebelrjben. ©e 3onben jeibe 3i)n öate-ïijfi/ bat i^ tuaar/ maa? gerft 3e alceebeboïfiomenfijft bolbaan/300» bat geen toorne/ maar alleen mebelgben obejbiijft. 43ecmt ban nu alle be3e bingen te 3amen/ en gelooft bat be ï^eere Sïesu^ sulft een mebc'
Itjben met u geeft/ en fielt ï}em u 30a lebenbig boor/ sal u bat niet bejflejfien in aüe uüie benaauüibfieben ? ïïlaagt ^em familiaar iiIue bjoeftjeib/ en berfttoiftt u in 31)11 mebelijben / bat Hij in alle uwe be-naauwdheden benaauwd is, Jes. LXHI : 9. Segt gij/ tuaarom Ijelpt ïfij ban niet/ toant ftan tuel ? 3ïff anttaootbe: ombat get nog be tt)b niet i^/ ombat get u nut ij?/ fiereibt u om een boojtnerp te 3ijn ban mee^ber genabe/ ombat get tot cere ban a3ob 3a! 3ijn. 2C1 taojbt men nog niet gereb/ mebelijben ban eenen Pjienb/ en ban een 3ooba»
nigen lieben ^eere/ J^oogcprie^ter en ©^tenb berftlntftt nogtang; be?-taacfit ban met berlangen en ftilte be?lo?finge.
XXVII. dpejien gebbenbe goe men Cgri^tug al^ ^jie^ter ge6:uiften «e;00^ moet/ 300 iji in de tweede plaatse nonbig/ bat taij ooft opgetaelït tno^» Priestó-ben om Dbcjeenfiomfiig onsen name Christenen, geeéielpe ^riesreren ren. te 3ijn. ©en naam |?ne£ter geeft lt;J3ob aan be rreloabiften/Je's. LXI; 6, Gijlieden zult Priesters des Heeren heeten. Openb. V : 10, Gij hebt ons Gode gemaakt tot . . . Priesteren. Jpriepteren 3rjn 3B/ niet oiii te offeren boor gunne of anberer sonben/ bat ftomt ben ï^eerc 3ïi'3ué alleen toe/ die met ééne offerhande in eeuwigheid volmaakt heeft degenen, die geheiligd worden, Hebr. X : 14. AlSaar ^tj ^ijn ecu heilig Priesterdom, om geestelijke offerhanden te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezimi Christum, 1 Petri H : 5. tot ami tu
i^un tnejft alj? ^iegte^ ig: 1. tot lt;£tob te nabeten/en in get Qeilige muicren.
I. JiBmin in
458 Van het Hoogepriester-Ambt des Middelaars;
in tc gaan/ en baar oeburig Bejig te jijn in be bien^t lt;0ob^/ Hebr. X: 19, 22, Dewijle wij ... vrijmoedigheid hebben om in te gaan door het bloed Jezu. Zoo Iaat ons toegaan met een quot;waarachtig harte, ©uj? tnoEt Van 't onze wandel in den hemel zijn, Phil. Ill: 20. 2. ©e ^iE^teren Dabben aardsche grcnc r?fcni^fe in ïfonaan/ maar (Jjob taa^ Dun öeel; 30a moeten 5# abaan. ooj-{ ^an a[ aa?bfcF|e afsien/ bat laten boor-bc Urben be^e? taerelb/ en niet aanschouwen de dingen die men ziet, 2 Cor. IV: 18; maarjiclj bejmaften in den Heere, die haar deel is, Klaagl. 111:24.
Offeren, 3. gij moeten öejig jtjn met offeren, (a) ©en ouben menfe^e moeten denote0quot;' *9 booben/ Col. 111:5, Doodet uwe leden die op aarde zijn. Gal. V: 24, dooden. Die Christi zijn, hebben het vleesch gekruist met de bewegingen ende Bidden, begeerlijkheden, (b) ©unne geöeben moeten 5e offeren op den goudenquot; Altaar, die voor den Troon is, Openb. VIII : 3. oEn boor ljun ^elbcn/ Phil. IV : 6, Laat uwe begeerten in alles, door bidden en smeeken ... bekend worden bij God. Ctl boo? anberen/ Jac. V: 16, Bidt voor mal-Miiddadi- kanderen, (c) 35an Ijunne goeberen moeten 3e ben tjeere offeren met moezen tE 30quot; aan öe afmen. Hebr. XIIlTie, Aan zulke offerhanden
Ons zei- beeft God een welbehagen, (d) lt;amp;né jelben moet men (öobe opoffecen/ ven. öartc/ tonge/ baben/ en jeggen: I^eere! siet Ijif? öen iü/ ift gebe mij gefieel aan El ober ten bienfte/ ift ben iXtoe»?/ en tnat ift 6en/ ift 53! het boor U 5nn/ ift offer mij jelbrn aan 11 op tot een banftoffer. ïjie?-toe taeftt be Sllpoötel op/ Eom. XII: 1, Ik bidde udan, broeders, door de ontfermingen Gods ,fcdat gij uwe ligchamen stelt tot eene levende, heilige , ende Gode welbehagelijke offerhande, welke is uwe redelijke Gods-voor dienst, (e) 5111^ be i^eere onp tot jjarbe jaften feibt/ en l|ij brengt onjS Servequot;8 in PEnEn ftaaf/ öat toij om bc toaarpeib on^ leben jouben moeten be?-liejen/ bat taö öaquot; icben niet lief Qebben/ niet bie?baac acftten/ maar bat totj getoillig aan ben ï^eere tot een b^anftoffer opofferen, ^aulu^ jcibe: 2 Tim. IV; 6, Ik worde tot een drankoffer geofferd, ende de tüd mijner ontbindinge is aanstaande, ©aar i^ geen fteerlgfter boob ban atö martelaar boor Camp;jigtu^ te flerben. fl ^oe geluftjalig f|ij/ bic 500 Cö?«gtu^ al^ ^ie^ter ftan geb^uiften/ en jelf een geejtelgft ^ie^ter .vjn!
KA-
Van het Koninklijk Ambt des Middelaars. 459
Van Jezus Christus Koninklijk Ambt.
HET KONINKLIJK AMBT ig get bcrbe. €en ftonino een pejfoon/ Konink-in toirti alleen Ijet oppe^gebieti olie? een bolft. ^oo öe J^eece Se» l^êVri'c/quot; jus alleen ïtoning/ en bat bnesin^/namelijft/al^ (öob cenalnejen^ met Koniuk-ben ©abec en ben heiligen (èee^t ober (jet Koninkrijke der Magt, taaa:» riJk-onbej alle fcjjepfelen öeljaoren; en als Jil^ibbelaat ober Ijet Koninkrijk der Genade op aarbe/ en oUej Ijet Koninkrijke der Heerlijkheid in ben Ijemel/ taaarüan en engelen/ en alle uit»je?ftarenen onberbancn jijn.
I. ©e l|ecre 3^511^ al^ i0ob/ Ijeefc in ^em jellien alle Ijoogöeib/ tnaaj» Jezus ais big^eib/ eere/ Ij^lgHljeib en magt/ doü aï taaj? ec geen fcljepfel. «En ^„t'ovor nu i^ö fc^epfelen gemaafit fjeeft/ 50a blijft booi sijn ü^esen? oppe?- -Me Ijeib / ljee?fc|jenbe magt en babelijfte regetinae/ be gioote en alleene Éoning ober alle?. Uwe, 6 Heere! is de grootheid, endede magt, ende t de heerlijkheid, ende de overwinninge, ende de majesteit; want alles wat in den hemel ende op de aarde is , is uwe; uwe, 6 Heere, is het Koninkrijke, ende Gij hebt U verhoogd tot een Hoofd boven alles, 1 Chron.
XXIX : 11. De Heere heeft zijnen Troon in de Hemelen bevestigd, ende zijn Koninkrijke heerscht over alles, Ps. CHI : 19. ©e l^eere fjeeft geene fiebienaarg noclj onbec-regenten ban nooben/ maar 't iji begi ï^eeren trnj^quot;
Fieib en goebljeib Ij^t alle^ boot mibbelen te regeren/ en 500 ben eenen menfefje boor ben anberen ; baartoe geeft be i^eere regeringen ban be-ïerlei manieren en googjjeib in be tnerelb geflelb. lt;Pe,5c 31311 geen fou*
bereine en onafljanfteljjfte/ al öeelben 5e jiclj bifilujjljj hiat in/maa? sö jijn (inbien ift gun bien naam in besen opjigte mag geben/ en 50a Ijrj gun niet te Ijooge i?) maar onbejfioningslkng/ bie uit ben naam ban (öob/ boor jijne magt/ en naar 3nne toetten regeren moeten. ^Tot bese toaarbigfjeib ftomt niemanb boor sijne gaautoigljeib/magt of bjienben/ en 30 bltjben baaruaar niet in be regeringe/ maar be ^eere set be fto-ningen op en af/ i^ij berljoagt/ i^ij bernebert.
IÏ. i^ob geeft onber be menfefjen een Bijsonber en eigen bolfi / bic Ais Mid-^ij boo? 3ijn ï©oo?b en (l5eeét te ^amen be?gabe?t/ Ijettoelft gcnaamb taojbt oveTde Ijet Koninkrijke der Genade. lt;©bc? bit bolfl geeft be ^ecre een bij3onbe« Kerke, ren Waning gefielb/ namelijft/ ben ^eere 3fc3uö Cfj?i?tu^ al^JClSibbe»
ïaar. ©e ïiejfte i? gecn geselfcgap 3onbec ^oofb/ geene luibbe fcgapen Sonber ^erber/ geen bolR 3o!iöet ©ot|5t/ neen/ seller niet. 2111 belieft get l!|em niet in besen tijb sijne geejlijftgeib en geejfcgappije 50a üaa?»
blijftelijli te be?toonen/ gelijft toe! fomtijbé; al fcfjtjnt get bat niemanb aan jijne itierfte Han migboen/ en bat men be $ie?fte cngeto^olien ftan
41iainm 2 be?»
\jcrrrcbcn/ uitrodjen en Uertaoi^ten; aï fdjtjnt bat be iSc?ïic nocö i^uebrr/ noclj honing IjCEIt/ Jezus is evenwel Koning over zijne Kerke, ijij ig uict alleen ïioning in ben ftemel/ ïfii ijg niet ïtonino in een Ue? afgelegen lanö/ l^tj iö niet alleen ïtoning in be Ijarten jijner uitbcjfiarE' nen/ maar t}ij Zoning ban naöij ober en in jgne föejfte/ jijh eigen Uolft/ bie tc saincngcboegtic lie?gabcringe/bie jigtamp;are menigte Dp be tnerelb/ bic iFjem tnt Ijaar l^aofb en föoning Ijebamp;en aangenomen/ £jem onöetba' iiigOciben gcljoorsaamljcib Ijeamp;ben gejtoaren/ en naar jijne iuetten leben, C^oott/ gelaoliigcn/ tot iitne ülööfcljap. ^oort/ Uicreiö/ tot utoe ber» fcljjilüiitige. God heeft alle dingen zijnen voeten onderworpen, ende beeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen, Eph. 1: 22. Zoo wete dan zekerlijk het gansche huis Israels, dat God Hem tot een Heere ende Christum gemaakt heeft, Hand. II ; ,36. Dezen heeft God door zijne regterhand verhoogd tot een Vorst ende Zaligmaker, Hand. V: 31. Ik doeh hebbe mijnen Koning gezalfd over Sion, den Berg mijner heiligheid, Ps. II: 6. Ziet, de dagen komen , spreekt de Heere, dat Ik den David eene regtvaar-dige Spruite zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren , ende voorspoedig zijn, en regt ende geregtigheid doen op der aarde. In zijne dagen zal Ju-da verlost worden, ende Israël zeker wonen; ende dit zal zijn naam zijn, waarmede men Hem noemen zal, de Heere onze Geregtigheid, Jer. XX1H:5, 6. Van Goa Sfn bit ,;ijn Ctonmliriiïf té ï|ij ban (i5ob geftelD en ingeljulbigb boor zeive'^e- Salbingf/ Ps. H : G. (J5clijft ï^ij i^emsclbcn niet berfjeejlpt tjeeft om steiu. ^ ïfoogepricstec te / 500 geeft C^ij ^em^elben niet tot iteming bci-Ijeben/ maar bc ©abc? Ijeeft ïfem booj .^albingc (bielftc beteefient be berorbineringc en öelftDaammafiinge) boor be bereenigingc ban be ttaec naturen in één ^cjfoon/ cn boor be ejrtraorbinaite uitiïortinge be^ l^ei» ligen «iBeepte?! in' bat SCmbt geftelb cn bebepttgb.
33e bebieninge ban get ïioninftlijft SCmbt beftaat: (a) gjn jijne ïicjfte re be^gaberen/ en te trekken uit de magt der duisternisse ende over te zetten in zijn Koninklijke, Col. 1:13. (b) 3fn ftaar tegen Ijarcbijanben te befetje^men/ Ps. LXXII. Jer. XXIII: 6. (c) ^n Ijaar tc regeren boor jtin ïli^oojb en tfjecgt/ Jes. XXXHI:22, De Heere is onze Regter, de Heere is onze Wetgever, de Heere is onze Koning.
Voortref- III. 5EI 3jjn er up aarbe/ bie iioningen jtjn/ 5001^ nogtan^ bese ïfio« iv'n^do n'ns onbergclijfiElijft boort^effelijfter ban alle bic. U?ant (a) alle fioniugen
koningen
{jebötn in ,ycfj jelben of uiet^/of niet bed fiijsonber^ boben anberc men. der aarde, fcljen; maar be^e ig bc J|eerlijfiOcib en jEajeftcit jelbe/Hebr. II; 9, Hij hadde heerlijkheid bij den Vader, eer de wereld was. Joh. XVH:5, Hij is gezeten aan de regterhand der Majesteit in de hoogste hemelen. Hebr. 1:3, Hij is met eere ende heerlijkheid gekroond, Hebr. II: 7. (b) ^finbere boningen ftefiben man: een ftlein lanb/ cn maar toeinige onberbanen/ cn bat maar mcnfcöen/ en bat maar joobecl rjun ligcljaam betreft; maa? beje heerseht van de zee tot aan de zee, ende van de riviere tot aan de einden dei-
aar-
iclj aarde, Ps. LXXII: 8. Dezen heeft God uitermate verhoogd, ende heeft Hem
ie. eenen name gegeven, welke boven allen naam is. Opdat in den name Jezu
iej zich zoude buigen alle knie, Phil. 11:9, 10. Hij is de Koning der konin-
CE' gen en de Heere der heeren , Openb. XIX ; 16, Dat alle engelen Gods Hem
li/ aanbidden , Hebr. I : 6. l|rj ip ÏFjoning öe pielen/ 1 Petri II : 25.
ö/ (c) Sünbere fianinjjen Ijeübcn ftleinc magc/ en Ijcöbcn oenocg te öocr; ora
ia» Stcij en Ijunne onüejöanen te öffcljeitnen/ en taarben toei 4Jaii aiibecc obej»
:n. tEonnen; maac on^e leaning de Almagtige, Openb. I: 8. Hem isge-
:r» geven alle magt in hemel ende op aarde, Matth. XXVIII: 18. Hij is de Heere,
eft sterk ende geweldig; de Heere, geweldig in den strijd, Ps. XXIV : 8. (d) 2Cn-
?2. üete iJoningen jgn öifttoijl? tjarü en tnjeeb teoen ljunne onbejbanen ;
3re maat be^e jeer goebertieren/ jacfttmoebig/ genoutn en taelöaöig. Hij
no is een Heiland, Zach. IX: 9. Hij zal den nooddruftigen redden, die daar
ich roept; mitsgaders den ellendigen , ende die geenen helper en heeft. Hij zal
6. den armen ende nooddruftigen verschoonen, ende de zielen der nooddruf-
iir- tigen verlossen. Hij zal hare zielen van list ende geweld bevrijden ; ende
je- haar bloed zal dierbaar zijn in zijne oogen, Ps. LXXII: 12—14. (e) JCnbere
In- ïroningen (lebben/ tnorbn) Ine! afgeset/ lu^Cnrben/ en tjouben oy ftoningen
ar- te Jtjn; maar deze zal groot zijn, ende de Zone des Allerhoogsten genaamd
6. worden. Ende God de Heere zal Hem den troon zijns Vaders Davids geven,
oc Ende Hij zal over 't huis Jacobs Koning zijn in der eeuwigheid, ende zijns
itn Koninkrijks en zal geen einde zijn, Lnc. 1:32, 33. Snift Een jjeei'lgft en
:2- uitmuntenb ïioning ig onje ^ccre inbeibaab.
öe IV. ïioning iji be lleetE niet alleen nu in ben Ijemcl jijnbe/Was Ko-
ee maar £fn taaö al ïioning ban jijne föejfte in get lt;©ube ^Testament/en 'p
ei» tnaji al ïloning toen ü^tj op be aarbe tnaö. (©it öltjftt uit Ps. H: 6. SCls op aarde
ïioning Debe jijne intrebe binnen Jerusalem/ Matth. XXI: 9; bol-
fte geng be profetie/ Zach. IX: 9, Ziet uw Koning zal n komen ... rijdende zyndcUin
te op eenen ezel. Cn nu Cfij in ben Ijcinel iis/ 50a blijft l^i) nogtans ljee?= •ie-
en fcljen op öe aarbe in ;rjnE ifeejfte tot op be boleinbinge bcr tnerelb. Luc.me'
or 1:33, Hij zal over't Huis Jacobs Koning zijn in der eeuwigheid, ende zijns de i* Koninkrijks en zal geen einde zijn. ^a na be boleinbintt? be? toerelb ^al tot in EEulnigfjEib ïianing blrjben ober het Koninkrijke der Heerlijk-
:0' heid, poelnel i^ij/ ten opjigte ban De maniere ban Debieninge/ IjetÉa-
en ninftrtjfte t!5obE En öen i?aöec jal obejgrben / en ooft jelfs ^al onber»
n» tao^pen 5511/ en 500 ial a5oD sfjn alles in allen / 1 Cor. XV : 24, 28. lij V. J^an alle tijben af Ijebben be aarbfcljc ïïaningen een ftlnaab oog op be j.
lij föcjfte gc^ab/ altijb meenben ^e bat linnnc fiee/fdjappije beftort Ü3ie;öe/konink-
br. al^ 5e obe? be liejUe niet Ijeerptijten; altijb ijebben 5e geb^eesb bat be liie^
ire lie ljun naöcelig joube sijn/ ombat 5e be tjeejlijiiljeib ban Eioning SCesup sei.e'ko-
en niet ftennen/ noc^ be nature ban ijet ïianinftrgtte ban Cljjictujj in be ninsen
5e ïierlic niet bejftaan ; tnant Ijet ïtoiiinfirijfte ban CÖ:istu| ban eene '
Ier geljeeï anbere nature/ tit ïioninltrijfte i^ met ban be toErelö/ maar öet i^ vreezen. ir- JüSmm 3 Ijc»
fjemds?clj. Joh. XVIII : 36, Mijn Koninkrijk en is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zoo zouden mijne dienaars gestreden hebben, opdat ik den Joden niet en ware overgeleverd; maar nu en is mijn Koninkrijk niet van hier. ©aa^am taojbt öet ötMiaamb f|et Kxmnïknjk der Hemelen , Matth. III: 2. Jfettndft niet fiomt met uiterlijk gelaat, Luc. XVII: 20. onöirDanen ban öit ïïoninftnïft / ai jijn je menfcljen/ 500 iiatnen 3e l)iEr 111102 al^ geestelijk. ICor. 11:15, Met Hem zijn de geroepenen, ende uitverkorenen, ende geloovigen, Openb. XVII: 14. ©E jjOEbemi Uan öit ïioninln-iiü ;nn anli niet öe Dingen ban öt'se üierelb/ maar ;ij 51)11 gee^te» lijft. Rom. XIV : 17, Het Koninkrijke Gods en is niet spijze ende drank, maar regtvaardigheid ende vrede ende biijdschap door den Heiligen Geest, ©e tna» penen 51)11 niet ligc^amelijll/ maat rjceêteliili/ J)et IDooib ti?üös Ijet jlnaajb. Eph. VI: 17 , De wapenen onzes krijgs en zijn niet vleeschelijk, maar krachtig door God, 2 Cor. X: 4. jgoobat be aaröfct)e ftuningen niet te Sen tjcböen boo^ bic ïtoninHnjü; maar ftjeftt 5iclj i)tinne sucijt om tc Ijecj» feben 500 bet uit/ bat 31) niet Inillen bat Cljji^cus Waning 51)/ maar bat je ooft be ïie^ftc sellie onber Jjnn geöieb taillen t^etiften; toilien 5jj orbineren luat baar gepjebiftt of niet tjep?ebiUt 5al tuarben; toat boor aaligmaficnb of niet saligmaftenb geioofb 53! Inorben ; of men cenfurc 5al oefenen of nier; tnillen 51) selbe ^rebiftanten/ ïfierfienrabeii ftellen of toeren/ en biej» geli)f{c/ bic geben toij in nbejbenftingc Luc. XIX : 27, Deze mijne vijanden, die niet en hebben gewild dat Ik Koning over haar zoude zijn, brengt hier, ende slaat ze hier voor Mij dood. JBil eene (0üer|)eiö niet bat be ïïeiHe Ijeih oorbeele/ bermane/ üei^affe/ f)Ö 6(1)^ buiten be ïiejfie/ 50a 5al men ïjem toel laten gaan/ en jitlj met jjem niet moetjen; maar tail Ijij een lebemaat ban be ïtejlie stjn/ l)t) buige 5icö ban ooft onber ben fcepter ban 'CÖri^' tn^/ en ftante sief) niet tegen ben ïïoning/ bien tjij sidj onbertoorpen geeft/ of Ijij 5a{ onberbinben bat bcsc föaning l|em te magtig i^. pe Kerke VI. ©ebiijlc be l|eErc 3Ie5u^ alleen ïfoning i«i/ 500 i^ Ijet ban buiten schelden a,quot;'e t^Scnfpjaaft/ bat l^ij ban ooft alleen toetten geeft aan sfjne ïterfte/ van de po-rn alleen baar te seggen Ijeeft/ bat ban niemanb 5ic!j mag berftouten in eehV ml» 'Eere 'ct)En Öeef lcÖaPPÖ 'n ** b^ingeii/ en naar 5ijn eigen toille baatin over de quot;te Ijanbelen; maaralle^ moet ftipt naar Clj?i?tu^ orbe? gefcöicben. i^ij nu t,E ït^fte alttjb 5al onbejfegriben bljjben ban be politie/ en bat
schen!eci l)c ïie?fte boor fèe?fteltjftc petfonen 53! beiïiejb toorben/ geltjft be politie boor politiefte perfonen.
(©e Siejfie Ijccft niet te gcejfcijen obe? be politie/ en be politie mag niet ljee?fcl)cn obe? be ïte^fte/ iebe? moet in 5rjn eigen blijben. ^.1 be fiiejfte moet be minjle l)ee?fttjappije niet 5tjn nodj beo? ïierftelijfte/ nocb poli» tiefte pejfonen; maat alle? toat in be ïterfte gefcl)!ebt/moet ftebienenbe/ naar orber en in ben name ban ben Bioning gefcfjieben; alleg? toat in be politie gefeïjiebt/ gefcïjiebt autljoritaribe/ al^ eene afftjalinge ban ï5ob^ faubercinfjeib. Sin en abe? öe ïiejfte te Beejfcöcn Uje?fi ban ben
an»
des Middelaars. 463
anticgrf^t/ 2 Thess. IT; 4, lt;©b Icbcn ber fterfie/ al^ mcnfcgcn/ 3(jn ben politfeften oUerljeben onberhiorpen; jicïj aan be gcfjoarsaamgeib be? obc?»
geben te onttrcftften/ bie te bejtne^pen/ bie tegen te jlaan/ (JHatié ot» bonnantie tegen te ftaan/ Eom. XIII :1—5.
^oobat be ïie^ftc en be politie gi'ljceï lian malftanberen gefc^ciben ;t;n; be erne i«? Ijemelgd)/ be aubete aarö^cö; be erne ftceft opsigt op jie»
len/ be anbere op iigcljameii; in be eeue 1^5 alle^ bebienenöe/ en öaa?
geeft be minfle Ijeerfcijappij geene plaar^/ in be anbere i^ autljoriteic en fieerfc^appij; en 300 tjeeft be eene jicjj niet te mengen met be an»
bere. ®e ïie^öe aröeibt om be politie te bebe^tigen/ en ben obejljeben te boen geljoorsamen; en be obe?öeben moeten be ïtte^fte fiefcljermen boor allen obe?Iagt/ opbat 3e beilig naar be toetten ban fpinnen fia»
ning mogen öanbelen. (!5eliii}ftig ig een lanb baar liet 31300 gaat. (0jj-me^ftelijft i$ in bejen op3igte be pfaatfe/ 2 Chron. XIX : 11, Ziet, Araaija de Hoofdpriester is over u in alle zaken des Heeren, ende Zebadja de Zone Ismaëls, de Vorst van 't huis Juda in alle zaken des Konings; ook zijn de ambtlieden, de Leviten, voor uw aangezigte.
^iet 50a moet ieöer in ö^t 3ijnc büjben. ©at ban be Keriie niet tracjjte be politie onbe? Ijare fie^eejfcDing te fijengen/ maa? t^acfjte bat be obe?f)cben gece?b/ gebreepb en geljaorsaamb taorben/ en bat alle ïfe?quot;
fielijfte opzieneren 3icfj Uiarfjten boor heerschappij te voeren over het erfdeel des Heeren, 1 Petri V ; 3.
Cn bat be obejfieben 3icö toacQten Sesué ftjoon en fcepter aan te ratten/ met ÖEC?fcljappij inbjingenbe in be ïie^fte/ ten op^igte ban leere/
ïeben/ cenfure/ ftellen en toeren ban be ^ebiftanten en ïterftenraben.
©etoijl (a) be ÏJeere SJesu^/ bie ooft Ïïoning ober gen i^/ öun bie au» tïjoriteit en magt niet t)eeft gegeben. (b) ©etoijl be ï^eere Sesu^alle geerfc^appg in öe Biejfte geeft berboben. (c) ©ctoijl pij self toetten ban ieere/ leben/ cenfure geeft gegeben. (d) Cn bettujl f^rj georbineerb fteeft in 3ijn il^oo^b/ op goebanig eene tohse en boor toie ^|j toil bat ïlec»
raren en opyenejjj be? ïterfte berorpen sullen taorben. giet Eph. IV: 11, 12. Hand. VÏ; 2—4. Hand. XHI: 2. Hand. XIV : 23.
lt;l3el|)ft toij be anbere SCmbten on^ gebben boorgefteib/ en tot nut/
én tot nabolginge/ 300 i^ noobig bat toij ooft 300 boen neffen^ get ïïoninft»
ïgfi SCrnbt. Ten opzigte van het eerste: (Daar 3ijn bejfetjeibene saften te berrigten neffen^ ben J|eere 3Ie3u^ al^ itoning.
VII. ©ie ben ^eere 3Ce5u^ in sgne éoninfilgfie geejïtjftgeib fiennen en Jezus in toaargeib ïiefgeböen/ gebben gacteltjft te treuren bat be foubereine wordt (©ppergeib ban besen gjooten ïtoning nietgeftenb/nocö geb?ee#b/nocg ^s'ko-
gegoorsaamb too?bt. ©abib 3eibe: Ps. XXXVI: 2, De overtredinge des god- ning ge-loozen spreekt in 't binnenste van mijn harte; daar en is geene vreeze Gods voor zijne oogen. ©u^ moet een berjlanbige gobsalige ooit met b?oeffjetö 3eggen: al get taoelen ban be menfcgen/ al get geb?ag ban g?oaten en
ftlei»
464 Van het Koninklijk Ambt
filcincn/ Bet gcïjcele ïeben/ jelf^ ban öe leben üc? ïterfte/ tacfnfge uit' gejDiiberb/ segt in mrjn gartc : tooröt ntet al^ ïtontng geftenü nacö ejfmib. 't 31^ niet al^af cc op aarbe ttoce föontnftcijlien en ttoee ïfanin» gen toaren/ bie geburig tegen malfianberen iljijbcn/nameltjft/be ^eerc aesu^ en be buibei; niaar afsfof Ijet alle? één lua^. 't Sis'amp;Öua in jjet ui» terlijfl aandien/ alfïaf öet ban bedelfde nature/ban bejelfbe öeooginge/en onbe? bejeifbe regecinge lua?; 't i? of be ïiejfte maar eene maatfcöappjje ban éene opinie toaé/ bic een tneinig ban majriiuen ban be anbere bej-ftljilben. UDie 3iet bat be ït^He eenen ïtaning/ en sulften gjooten ïia» ning öeeft/ en ban bien baöeliift öeljeerpcijt en geregeerb biarbt?
.SBen sal tnel toeftaan/ bat 3tou«ji ironing ig/ maar al^ in een bet gelegen lanb/ baar men niet mebc te boen Ijeeft / maa? ban 't toelfte men alleen 30a luat Ijeeft ïjooren praten. jBen 53! biel jeggen: ïtoning/ maar laat i^rj bat 3t)n ï)eitneif)ft en onjigramp;aat in't fjajte ban be^c cn gene particuliere. JiBaar tnie gelooft bat be ïiEjflc sgn ïfeaninft» rijft i#/ en bat l^ij/ ja babelrifi/ baar jelf regeert? Ij0ic jiel. ^eni baat op ben troon? 't SEa eben al^of Ijct een bolfi tnag/ obe? 't toelfte nie» manb opligt fjabbe/ jonber Cf erber/ ^onber 25cfcliejinct/ jonber iïcgee?» ber. .Uien breekt nu niet meer be ïtc?fte te bejbjuftlien/ te bertooe^-ten/ te öelt)brjé te filncllen/ te pijnigen en te booben. ABen öcraab» flaagt nu maar Ijoe men magt genoeg sal üeftamen ooi be Sterfte tot ben g:onb toe te bertooepten cn uit te roetjen.
Wordt be- VIII. SnbtEii siclj maar eenigen/ bie Ijct 25celb/ be libcnj ban bejen jtrec'en in Ctoning bragen/ opboen/ terironb openbaart jicij be nature ban ben df^zijn' buibcl/ be bijanbfcljap ban be flange en liaren jabe tegen getjaabber bcoiddra-üroulue; men ftant er jici) tegen met alle magt; bie 51)11 Ijet fnaren» genquot; fpel/ be fpot/ get boorinc^p ban allerlei laétetingen cn Bijnamen/ een gcfpjenftelöe bogel/ een bcradjte faftltel/ een bolft baar men niet aan nusüoen fian/ bat meu ongetujoftcn alle ongelijft mag aanboen. ïEïe cene boet 0ct uit onlnetenb(jeib/ een anber uit rocftcloo^ljeib/ een be^beuit boosfjeib/ gene uit bennaaft/ en be^e om anberen baarmebe te beljagen. in'tge- J©en ftant jicfj met eenen ballen Ijaat en ta^ebel tegen be fïcutelen biuik derbc^ tjemclrijft^; be feepter ban besen tioning/ be cenfure ban be ïte^fte seutcen. ^ tiVuingelanbi)/ i^ tirannie, 't 3iS allen maatfcfiappijcn gcoorlaofb uit te fluiten tnicn jij hiillen ; anbere reïigicn magen ijunne lebematcn bel» gen.é fimm^ gjonbregelen bejegenen; maar be biare Ciejfte alleen bic moet tjet niet boen; bat Siesug! jttiijgc/ en niet één ftilifte; bat in bit föoninftrgfte Ijet onftruib maar gjocge/ en tcee biegenen/ bie onberleg» gen bat uit te biicöen.
in de zen- 5il3en fteut geenen ïtaning in be jenbinge ber bienaren/ men E?fient dinge der je niEt glé genanten ban Clj?iptu^ biege/ men fclj?oomt be^ öoningö dienaren g?ani^ap njEt: jjjne gesanten fmabelijft en finartelijft te bejegenen/ quot;vvoords. men jiet 3e maat aan al^ geamp;uutbc fc^ooimee^tec^/ ja al^ een onnut
bolft
des Middelaars. 465
bolft in eene tcpuBficfte. JÈlSen jict ben fierfifraab met fcljele oogen aan/ aï^of get eenc lïeo^ringe toaj» in eene ilcijevinoE/ en alpof 3ij be fiurgerlgftc Segcringc onbErfi?open en aan ^iclj Itiilöen trcliïtcn. 3in fumma / öe ^eerc taorbt niet DESien/ niet erfienb at^ ïianing
ober 3line JSte^fte/ maar gelrift ^ftaraa aleer seibe: Wie is de Heere,
wiens stemme ik gehoorzamen zoude om Israël te laten trekken ? ik en kenne den Heere niei;, Exod. V: 2. 2oo jegt men of benftt men ooil nu : luie öe ïionitig lian be ^licjfte ? ift li enne Sjem niet.
IX. €n bic a( toat mee? licljt ècööen/ bie (taan ban üe?rE en jien wor.it Bet aan/ jij trelifien fiet jiclj niet aan/ betatjl Ijet maar ^ion ; jlet quot;^igfi!quot; men bat beiianinfiïtjfteöeejltjftljeib ban^Jejiiö toorbt onberbjnfit/men trefft ben fcftoiioer/ men ftïaagt tjet liiel een^ Ijeimelijft tegen een bjienb/
maar men ïieeft of geen ïicljt om uit te fiomen/ of geene bjijmoebig»
geib/ en bu^ gaat Ijet al boort ban ftbiaab tot cjgej.
^e ^eere SJeju^ jiet bit uit ben fjoogen gemel aan/maar goubt 5tj,, fozuJ nen glan^ en fjeejfcljentic magt in; bc:tnaarbigt be intaone^be? aar»zlpehcer. be niet/bat jiclj al^ïtoning o^er jijneïiejfte fiaarfilijfielijfter open» lijkheid bare; 't 513 niet jrjne i'lerfie als liet sltiatt stjn^ oogapjjels te öetaa»in ren/en een burige muur ronbem Ijaar te 5911/en bie te öeljoeben bat be büanb bejelbe niet Dejoefte; 't jtj met be brjanben te fie^jaffen/ge»
lijft ï^ii bseleer ïioningen 6e|t?afte om fjarenttaülc/ Ps. CV: 14.
6 SClle gij/ bie bejen ïloning ftent en bemint/ ftaat ftil en siet bit niernvor aïleé aan/ laat f)et ulu liarte boorbionbcn/ laat ubie jiele üloeben/ en u ,CU1CD-«toe oogen ban bioefljeib riliieren ban tranen fcfjreiien / ombat beje Jjeerlijfte ïtoning ober jijne ïïerfte ;oo beraefit en berfmaab tuorbt.
25ibt geburiglijft boor frjem/ Ps. LXXII: 15, en tot t)etn/ bat jiclj toil aan jijne ïterfte al^ ïianing openbaren/ boor liet ooge ban be bidden, ganfclie toerelb. 6 Herder Israels, neemt ter oore; die Jozepb als schapen leidet, die tusschen de Cherubim zittet, verschijnt bliirkende. Wek uwe magt op voor het aangezigte van Ephraïm, Ps. LXXX: 2, 3.
X. Haat be bjjanben ban -öob^ ïiejUe üeben/ laat 3e brec3en/ bieDovüan-45ion g?am 31)11; toant denKo-
1. 't quot;Jö te fl?ijben tegen 3ulftcn öoogen honing/ bie in ben troon ningiieb. ©ob^ 5it aan 3ij 11e regtc?l]anb in De Ijoogfte femelen. Die be Zoning ié ber föoningen/en be fi)ecre ber ^eeren/die oordeelt ende krijg voert ken. in geregtigheid, Openb. XIX: 11, 16.
2. '£ Ss aan te gaan tegen Den allergoebbabigften ïioning/bic allen 3Öne genabe en segeningen aanbiebt/ en sijne gesanten in sijnen name laat fiibben/ bat 3e 3iclj met 45ab boor ï|em 3ouben laten bersnenen. Dat ïtiimt immer^ tot fioben ben top ban fttoaabljeib / eencii juifien goeben en goebboenben ïioning te berfmaben en tegen te gaan.
3. Cn toat 3al fj^t einbe 31)11 ban begenen/bie Jifem tot ïioningniet toillen? Dat Sien toij/ Lquot;c. XIX: 27, Doch deze mijne vijanden, die
I. J®nn quot;iet
1:
466 Van het Koninklijk Ambt
niet en Lebben gewild, dat Ik over haar Koning zoude zijn, brengt bier, ende slaat ze bier voor Mij dood.
Jezus den XI. SCesuj» ironing/30D moet ban ban alïe en een iebe? jtj» erkennen6.,1E? onbcrbaiieii gekend en erkend worden, l^ie^toe ié ban noohen/ üat men Ifcm brfdjoutae in be amp;cjcf)?ijbinoe/ bie be heilige ^clj^iftuur ban ïjem boef. 5Saine!ijff/ bat ig de waarachtige God , 1 Joh. V: 20. God boven al te prijzen in der eeuwigheid, Eom. IX; 5. In de gestaltenisse Gods, Phil. 11:6. Het afschijnsel van des Vaders heerlijkheid ende het uitgedrukte Beeld zijner zelfstandigheid, Hebr. 1:3. ©eje/cpbar een be» Utuaam gaUginaHe? joube 3ijn/fjeeft onse menftöelijhe nature aangeno» inen/^ijnbe menpcl) uit inenpcf)/uit de vaders, zooveel het vleesch aangaat, Rom. IX: 5. Geworden uit eene vrouwe, Gal. IV:4. In alles den broederen gelijk, Hebr. 11:17. ^e^e ijï be ^p^uite/tupfcfjen toelfte en ben ïfeere be ïiaab brê bjebcf?/ Zach. VI: 12, 13. dEn jjet ©erbonb ber bejlopfifgc/Ps. LXXXIX:29. iiit bjacf)t be.^e^ beBorge ban Ijet ©ejbonb bej genabe/ Hebr. VII: 22. Cn beeft zijne ziele gegeven tot een rantsoen voor velen , Matth. XX : 28. «Cn heeft met ééne offerhande in eeuwigheid volmaakt dengenen, die geheiligd worden, Hebr. X : 14. Deze, nadat Hij de reinigmakinge onzer zonden door Hemzelven te wege gebragt heeft, is gezeten aan de regterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, Hebr. 1:3. ©eje/al ijf ï^ij in ben Ijemel/Ijeejgcljt nngtan? alj? koningin jijne ïie?ïiE op aatbe/ let naauta/ Ijoe get baar toegaat/ toat iebe? boet/ ft^aft be ongeregelben/en bejtjoo^t be geQaorjamen. moet een iebe? i^em hennen/ ^em ejftennen/ en julften inbjuft ban C^em in ö^Tte hebben/ beroorsabenbe ^uïfte betacgingen/ a(j? julhe eigenfehappen bejeifcljen. ïc eeven. XII. ^ Éoning/^oo moet i|tj ban alé joobanig baniebe^ge-
eerd tuorben. Joh. V:23, Opdat zij allen denZone eeren, gelijk zij den Vader eeren. i©ant i^ij be Koning der eere , Ps. XXIV: 10. 31n ben hemel aanbibben C^em-alle be Cngclen/Hebr. 1:6, ^oo moeten ooft alle onbe^banen op aarbe Cfem eeren. ©aartoe behoort het bi^itinct befcljou» tnen ban 3ijiie Ijoebanigljeben. Jlset een joet genoegen bie goeü te fteu» ren/blijbe te bat ÜJij bieföoning/en julft een ïioning ; in eene hrilige bc^bionbcringe sicfjjelben in bie befdiontninge te bejlie^en ; ^ich in eejöieb boor l|cm tirber te buigen. Ps. XLV: 12, Dewijle Hij uw Heere is, zoo buigt u voor Hem neder, (©nbejbaniglóft t}em te ftugfen/Ps. II. 12. €n 5ich boor ben troon neber te tnejpen/jeggenbe: Hem, die op den troon zit, ende den Lamme, zij de dankzegginge, ende de eere, ende de heerlijkheid, ende de kracht in alle eeuwigheid, Openb. V: 13.
Tebo- XIÏI. 3$ Sejnii? ïtoning/joo moet Rijban al(e en een iebe? fijner on • minnon. benbanen al^ joobanig bemind hiorben. ©at hf^ft ^ob in be nature bej onberbanen gelegb/batje hunnen ïioning beminnen tuegeng bie opper» hcib en boortjeffeltjftheib/ bie in hem ig. ©uji moet ban ooft ban
alle jijne onberbanen geliefb taorben; ja liefbe ligt in hunne toebe^ge-
ba-
_
des Middelaars. 467
Borcne nature. Hoogl. 1:3, Uw name is een olie, die uitgestort wordt, daarom hebben U de maagden lief. tnoorb Liefste en mijn Liefste in ben monb lian be 25;iiib a(é iöeftociien/ i« Ö^t geljeelc ^ooglieb
boor en boor te jien ©ie geruigeniisfe geeft be fêecre Uan sijne ©iécipticn. Joh. XVI: 27 , De Vader zelve heeft u lief, dewijle gij Mij lief gehad hebt. ©e SCpopfel ^ct:uó anttnoojbbe ;oa refoluut cp be tarage Pan Cluigtué/ Hebt Gij Mij lief? Ja Heere, Gij weet dat ik U liefhebbe, Joh. XXI: 16. failing luaisf 50a betbulb met lirfoe tot ben l^eere lesus/ öat gij boor liefbeb^ang fetjeen niet lierftanbig te Jjanbeïen in 't ooge Pan fomtnigen. Ei et bit/2 Cor. V:13, 14, Hetzij dat wij uitzinnig zijn, wij zijn het Gode ; hetzij dat wij gematigd van zinnen zijn , wij zijn 't ulie-den. Want de liefde Christi dringt ons. ©e^e liefde beöe Ijem PcrPIoelten begenen/bie Seu'é niet (iefljfööen. Indien iemand den Heere Jezum niet lief en heeft, die zij eene vervloekinge, Maranatha, 1 Cor. XVI: 22.
©aar öe liefde tot bejen ïtoning plaat^ Ijcefr/ daar té een fiijsonber ïicljt/ eene f)eldL7amp;eib/eene genoegelijfiöeid in be jiele ; 51] jiet naa? C^ein/ 3tj fcljoupit f^ein aan/5jj maalt en benfit op jijne gee^lijftljcib en öemin-nelijüljeib/jij blijbe bat l|ij 500 Ijoog liejl)c^en té/bat llJij met eere en tjeejlijftfjeib geftjoonb/ jij gunt Ijet l^em met al tjaar Ijarte/ 't is jjaa? Pejinaaft ie jien/F)oe alle «Engelen sicF) üoor tjein nedejüuigen/eii l^em aanbidden/en ljo£ alle (Jamp;objaligen met be ft? al en Pan ljunne liefde in ï|em al^ get mibbelpunt einbigen/dat de bnilielen Poot l^ein fiöberen/ en bat alle^ in jtjue ïjand i§/ en Cfem ten bienfte moet ftaan ; inditöc' fcljoutaen ftan be siele vcf) niet berjabigen/en jij ïjceft Pe?driet bat 5e 300 dui^tej i^/ en 30a be^re moet afftaan/ 51) inilde l^em nog ftlaarber en Pan naamp;tj öefcl)outDen/ om 5icö te Pepjabigen in den glan^ squer geer-lijïtljeid. ©e siele beseft i|ein boben al/en Ijeeft gioote acljtinge Poot 3ijne oppejljeib/ bte/ gelijft 5e gaar beminnelijk i^/ 50a \§ 3c ooft Dnt3aggelijf{/en PertoeRt in gaar een' sonberlingen eeröicb/3ij Palt boor J^em nebej/ en ftugt ja al^ be aarde in eerliiedigljeid. ©ese liefde ftan geene fcljeibinge nocfj Perbreemdinge Perb^agen/ban treu?t be 3icle.
ïjaat allen/bie i^ij Ijaat/31) bemint allen/bie ÏJij bemint/39 Ijeeft een' affteer in alle^ bat J^em ongelrjft i*?/ en een beljagen in 't gene bat naa? l^em 3loeemt/ecn boetflap Pan be^en ïioning i^ Ij aar gejfgenb/en treftt ïjaar öarte in liefde tot l|em. gijn taille i^ fjaa? tuüle/ 't fjaar Ijet g?aotfte Pe?maaft iet^ te boen of te laten baarin ^jj genoegen neemt. €n a! Ijoe Perlangt be 3iele naar be onmibdelbare gemrenfcljap met ÏJem/ om f)em ban aangesigte tot aange5igte te jien/ en in öe oude?» ïinge Polmaafite liefde tot in eeulnigf)cib te Pe^inften I €11 terluijle 50 nog aan be3e 3ijbe i^/300 blijft 31ie3U^ in Ijaar lja?te met gouden let» teren gefcfi^eben. %\y Ijeeft gare eere/Ijaar gocb/Ijare brienben/man/ broutu/ oubej?/ ftinberen boot tjem ober. l|aar leben ij? Ijaar niet te iaietbaar/om bat Dij^emop te setten. Beliefde is sterk als de dood; de
Bun a ijver
ijver is hard als het graf; hare kolen zijn vurige kolen, vlammen des Heeren. Véle wateren zouden deze liefde niet kunnen uitblusschen; jade rivieren zouden ze niet verdrinken ; al gave iemand al het goed van .zijn huis voor deze liefde, men zoude bem t' eenemaal verachten, Hoogl. VIII: 6,7.
XIV. ïioniti0/ 500 moet men al«5 ïioning belijden, en Jiicl) Sljnec niet fcfiamrn. Matth. X : 32, 33, Een iegelijk die Mij belijden zal voor de menschen , dien zal Ik ook belijden voor mijnen Vader, die in de hemelen is. Maar zoo wie Mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal Ik ook verloochenen voor mijnen Vader, die in de hemelen is. ©it moet oEfdjieben met boorjigtigfjeiD/ en te oelijfc met brij' morbioOeiö/ met getaiUigöeiö/ tmibelrjlt jonbec Betaiinpclinge/ gemoe-bigö afljangenbe ban ben l^recc SCcsquot;^/ en bolftanbig tot ben booö toe.
XV. be ©eere SCe^ii^ l^oning/ ^oo moet men Clem gehoorzamen. Matth. XVII: 5, Hoort Hem. Exod. XXIII: 21, Hoedt u voor zijn aan-gezigte, ende weest zijne stemme gehoorzaam. I©ant ^ij be (jooge en Ijcerlufte. Jer. X : 7 , Wie en zoude U niet vreezen , Gij Koning der Heidenen ? want het komt ü toe. ïEgt;ij jijn onbec t^eni geftelb/ Ps. CXVI: 16, Och Heere, zekerlijk ik hen uw knecht, ik ben uw knecht. ïient lijem in jnne IjeerlijUfjrib / ftelt u birect onbec i^cm/ fteiirt goeb met genoeijcn ben banb ban onbergeftelb te sjjn/ fiiebt u aan/braagt naa? gijnen Inille/ luistert naar anttuoorb/ gijt burig in Ijet uitboeren.
XVI. be i^ccrc SCegng Waning/ 50a muet men ^em vertrouwen, en onbc: gijne befcljejininge met gerustfieib gicï) beilig achten/en niet umven naar btfenibe Defcljerminge. Ps. XCI:1,2, Die in de schuilplaat-se des Allerhoogsten gezeten is, die zal vernachten in de schaduwe des AI-magtigen. Ik zal tot den Heere zeggen: Mjjne toevlugt, ende mijn burgt; mijn God, op welken ik vertrouwe. Ps. 11:12, Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen, gjn ben ^eere i$ alle»?/ toat ru^te aanüjengen fian/ ï)ij algfnoegjaam/almagtirj/gaebig/gctroubi/toaajac^tig. lt;0p Jl^em te bertruulnen / iö Sleju^ te bejljeetlnficn in alle sjjne beugben.
3Dooc bcguiften gijn Ijfctlijfie beloften. Ps. CXXV:1, Die op den Heere vertrouwen, zijn als de Berg Sions, die niet en wankelt, maar blijft in eeuwigheid. Ps. XXXVII: 5 , Wentelt uwen weg op den Heere, ende vertrouwt op Hem, Hij zal 't maken.
XVII. i^eböenbe gegien toat In ij n effen ^ ben l^eere^festiöalöïiQning Beüben te boen/ gaan tatj boort tot Ijet tweede, naineltjU/ Ijoetoijop eene maniere on3 Betamelijft / al^ Koning on^ fteamp;ben boot te fïellen tot nabolgitige/ betoijl ^ij on^ bertoaarbigt naar gijnen name Cljji^tu# Clj?i?tenen te noemen / tuegenj? be gemeenfcljap aan jijnc jaUiinge.
i©e i^eere Sfegirê öeeft öen boor gijne bcjbienften fioningen gemaaftt/ en beteert ij en met bien titel. Openb. 1:6, Die ons gemaakt heeft tot Koningen. Openb. V : 10, Gij hebt ons onzen Gode gemaakt tot Koningen,
ende
468
Te belijden.
Te jre-men.
Tc ver-tioiivven.
Gcloovi-■jen zijn Koningen.
LiHil i_
ende wij zullen als Koningen heerschen op de aarde. 1 Petri II: 9 , Gij zijt een Koninklijk Priesterdom, jijn ïioningen/ ombar 5c {jeööni etn Sionintfli]tl Ijarte/ mien 1ftantnf)Iijl!en ftaac/ ïfoninhlijfte f|re?Itjftf)eiti/ ïionintinjfte goeDeren/ ïianiniHijfte Ijce^fcljappg; öit allr^ tjebbfii iu get brginfef/ en 't ip ljun pliot Ejiiftig al? joodanig jiclj tcgeD^gen en te bertoanen.
1. In hen is een Koninklijk harte. SCu vPaniëf öïonft een voortreffelijke Hebben geest, Dan. V: 12. tjebben een maeüig Ijartc/ üaa:oin üjo^öcii 5c bi-^ ®™k{p.' geliiien bi) be paarden en de wagenen van Pharaö, Hoogl. 1:9, Cn ;rj hurte. tlioröiMi genaamO : Het paard zijner Majesteit in den strijd, Zaeh. X: 3,
gjj fjebben een prinfeltjUfquot;/vrijmoedigen geest, Ps. LI; 14. gn Ijebbcn een Uerftanbig liarte/ 1 Joh. V : 20, Hij heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waaraehtigen kennen. 1 Cor. V : 15, Als tot verstandigen spreke ik. gij Ijebbcn een fte?fl Ijarte/Ps, CXII: 7, Zijn harte is vaste, betrouwende op den Heere. gti atljten üe aaröfclje bingen maar al? poppen-gneö/ ja als drek , Phil. Ill: 7, 8 , en [lebben gcoote en Ijooge bingen hi't oage/ 2 Cor. IV : 18 , Dewijle wij niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet en ziet. ©u? bingen ,;e boar alle^ henen jonbe? breeze/ Ps. XXVII: 3 , Of mij schoon een leger belegerde, mijn harte en zoude niet vreezen. HCaat brij öe Ijeüe en be geljeele aaröe t' samen fpannen/ he min»
fte ban bejen ïtuning saiiöe boor tjni niet jtaic^tcn/ en jiclj onber hen ffelten/ maar in aürgï ^ouben meer als overwinners zijn, en altijb goeden moed hebben/ 2 Cor. V : 6, 8. ©ertoont u 50a/Chriétenen.
2. Zij zijn gelijk koningen, vrij. Siij jijn niemanb onbejlliorpcn ten op» Vrijheid.
Sigrc ban ljun 3ip(eftaat/ ban alleen aan ben föaning be? ftoningen. H4 3t)n uit de vrije , Gal. IV : 23. 2lj stjn vrijen, 1 Petri II: 16. Vrijgelatenen des Heeren, 1 Cor. VII: 22. §?ii tjebben ben a3te^r/en waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid, 2 Cor. 111:17. gtj jijn tot vrijheid geroepen ,
Gal. V : 13. De Zone heeft haar vrijgemaakt. Joh. VIII: 36. De waarheid heeft haar vrijgemaakt, vs. 32. ©uq 3911 3e geftelb in be vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods, Hom. VIII: 21. 113elaan ban Christenen'staat in de vrijheid met welke ons Christus vrijgemaakt heeft. Gal. V: 1. Wordet geen dienstknechten van menschen, 1 Cor. VII: 23. Laat u onder nieinands magt brengen, 1 Cor. VI: 12. ©at niet te seggen/ bat men onber het gebieb beogenen/ bie ober ons gefteib 3i)n/ in Ijui^/ politie/ of anbersiné niet 3oub? Uiillen ftaan/ gansch niet; een ï^eiben 3egt/ dat is de regte vrijheid, de Overheden en de Wetten te gehoorzamen. 5£lle 3iele moet be mag» ten ober h^ac grftelb/ onberlnorpen 31)11/ ombat alle magt ban a5oö ijj/ ' Rom. XIII: 1. jiBaar geen bienptfinecljten ban menfefjen te 31311; onber niemanb? magt 3icl) te laten öjengen/ i$/ nocfj boor ljunne gunfte/ nocQ ongunfte/ nocfi uit liefbe tot ben/ noeïj uit bree3e boor hen/ 011«? eenig»
3i!i^ te laten aftrefificn ban onber be geljoojssaniheiti ban Dillen foube-reinen Sïoning/ of cenig3ing ieté te boen of te laten/ 't toelft eenig3tng
469
Van het Koninklijk Ambt
tegen be confcfentle joube jijn/ 't toelfi onje brebe en omoatiB met amp;ob/ en aljoo on^c brtjöeib öeg gatten joube fjinbeten; 't ip 5'quot;! n^t flaaf^ on' o.nbertaorjpEn te 31111/ maa? alleen omöat men ben ^cere baatin jiet en bient; 't 1^ Ijun niet onüertoojpen te 5(511 in't ftuft lian gobgaien^t/in ïeere of lebrn; maar öoucn alle^ in 45ob en met *(5ob in bcebeenbrtj» geib te leben.
Heerlijk- 3. ^tj jjcböen Koninklijke Heerlijkheid. ÏJ^aar ïigt ren gfan^ op be gc»
he,d- looliioEii/ al^ men 5e ban natnj bcyet/Uiegrné Ijet ^eelb ^ob^/taaar-ban 51) lirt bcciinfrl ijrbben/ 't toeift cene Jlfeajeflcit en ^ee^lijamp;heib bet» toont/ 1 Chron. XXIX: 25. iiüb ^egt ban 51111 liollt/ Ezeeh. XVI: 14, Daartoe ging van u eeu naam uit onder de Heidenen, om uwe schoonheid; want die was volmaakt door mijne heerlijkheid, die Ik op u gelegd hadde. |pti;iis jcrit ban Ijen/1 Petri IV: 14, De Geest der heerlijkheid, endede Geest Gods rust op u. {©rgengi bat ijccrliiluv öat in tien is/ 5ijn 5e lienbaaj en luordcn ban br gob^alitjen giërrb cn öegcerb. Ps. XVI: 3, Tot de heiligen die op de aarde zijn, ende de heerlijken, in welke al mijn lust is. jgtj biorüen ban be onbElU'cröeii onli gcltcnb/ en ijib:rr5b/ boor bie boortrefa frli)ülieiö bie in lien i]5/ Jes LXI:9, Allen die haar zien zullen, zullen ze kennen, dat zij zijn een zaad dat de Heere gezegend heeft. IXit (jet gedrag ban Jpemrê en 36olianne«i Uenbe be fiaab [jen' dat zij met Jezus geweest waren, Hand. IV : 13. ©e ooD^aligcn ^ijn nnr^aggctnU Hoor öe onbEffeej# ben ; 't is opmerlielijft 't gene ftaat/ Hand. V : 13, Van de anderen en durfde niemand zich bij haar voegen; maar het volk hield ze in groote achtinge. giet ooU Marc. VI: 20, Herodes vreesde Johannem, wetende dat hij eeu regtvaardig ende heilig man was , ende hield hem in waarde, fjjen goblooje ïjeer ontliet jijne goöjalige bienptmaagb meer ban tien aanjienlijfien/ bic niet öefteerb 5ijn. üEen mogte benlien/ Ijoe 5tjn 5e ban in be oogen ban be taerelb bcraclit/ f)OE berbolgt be tuerelb Ijen ban ? ar.ttuoarbe/5ij bc» ft?t)brn en obertninnen eerpt be adjtinge en l)et ontsag bat 5e buor öen jeöben/ en gaan ban tegen fjen aan ; maar Doorgaan^ Ijebben 5e Ijen niet ban nabij bedien/ en Ijebben bejfteerbe booroorbeelen ban Ijen/ en bat port Ijen aan/ om gen te berachten en te berbolgen. 3li^ er ban in u/ fiinberen «Cob^/ julft eene feoninfilijHe Ijeerliiftljeib/ bertoont bic ban ooft boor toenemen in alle IjeiligljeiD/ neberigtjeiö/ 5act)tmorb»gl)eib/
l)eib en beftigfjeib ; biaclit u bie te bejocbelen boor 5onben/boor eigen-öeoogingen/ of boor gemaalitfjeben/ bebigl bc eerc ban ben ïianing 3[e3U§i baann grinteresfeerb i#.
Goederen. 4. gij ïjebamp;en Koninklijke goederen; alW tuat fn be taerelb i$/ i^ ïjnnnc/ ten Dp5igtE ban tjet regt. 1 Cor. IH : 21, 22 , Alles is uwe... hetzij de wereld. j|et minfte ban lietgene 51I in be^ttinge ftebben/ ie beter ban öul^enb hierelben. Rom. XIV : 17, Het Koninkrijke Gods eu is niet spijze ende drank, maar regtvaardigheid , ende vrede, ende blijdschap door den Heiligen Geest, daarom iaat be aarbc boor be licben bejer loerelb/ bic get aaröfdje tot
gun
470
des Middelaars.
gun bed fiiesen/ en aï^ jtaijnen be onöefienbe paa?len be^ ïtoninïtrtjft^ tieracöten/ en gij/ bcjmaaftt en lJE?6liiöt u in br;c gecffteltifte goebe» rcn/ lnptcnbe/ dat gij zijt erfgenamen Gods , ende mede-erfgenamen Christi, Rom. VIII : 17.
5. ftinöeren lt;!5obia/ aï^ gecptelgftc ütan in gen/ftrBBen ooft Kouink-Heerlijk gebied en heersctajil^ije. 2\i ^rjn liooge rn ^Vurbcn boben öe tacreib/schapp')-en tjibbm bie oberttionnen. 1 Joh. V;4, Al dat uit God geboren is, overwint de wereld. Stj trlumpfirren ober öen Dusbel rn 5011 rtjU/ 1 Joh. 11 : 13, Gij hebt den boozen overwonnen. Openb. XII : 11, Zij hebben hem overwonnen door het bloed des Lams, ende door het woord barer getuigenisse. ^1) heerschen over haren geest, Spr. XVI : 32. De zonde heerscht in haar niet, Rom. VI: 14. Maar zij hebben het vleesch gekruist,
met de bewegingen ende begeerlijkheden, Gal. V : 24. 't 3$ taaar/ 59 Rebben nog te |t^i)ben/ maat öat neemt ljunne ïjeejfcöappij niet tueg; een ftoning bic oorloogt/f)ec?£cF)t ebenbjeï; bc btjanben jullen niet abe?» tnfnnen/ maar be^c ïioningen gullen sefter be obcjfi^iib Rebben.
iBetaan ban/ fttnbcren lt;!3ob^/ jj-'bt gy alle bese bingen in f)un öegin» fel/ gelijft gij Ijcttt/ be eene min en be anbere meer/ taeftt bat begtn-feï op/ geb?uiftt be ïtoninfilijfte genereugöeib/ briiljeib/ f|ee?Itjftöeib en Öeerfcftappij/ en bertoont aüeji tot eere ban ben i|eerc SCesu^/ en tot fietaab be? ïie?fie.
Van den Staat van Christus Vernederinge tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen.
(©cfpjoften ricBbcnbe ban be Ambten ban ben ÏJecre ^e^nö Cïirtétuö/ Christus gaan turj obe? tot be Staten, in toelUe be Orere 3[egt;iip bie 3iïne 2Cmb' ten/ en tael ötj;anbe?lijH fjet ^oogi-p:ie^re;-5l[möt/ in ben ^taat ban weest. ©erneberinge offerenbe/ en aljoo verwervende, en in ben .^taat ban ©e?f)aoginge boorbiöbenbe/ en aljoo toepassende, bebienb geft-
«De ^taten 31)11 tbiee / be ,5»raat ban ©ejneberinge / en bc ^taat ban ©e^liooginge. ^ribe Vtiotben 5e Oii tnallianberen geboegb in liet lt;0. (C-/ Ps. CX : 7 , Hij zal op den weg uit de beke drinken ; daarom zal Hij het hoofd om hooge heffen. Jes. LIII:10, Als zijne ziele haar tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zoo zal Hij zaad zien; Hij zal de dagen verlengen, ende het welbehagen des Heeren zal door zijne hand geluk-kiglijk voortgaan. liet bruine (.Cesramenr/ Luc. XXIV: 26, En moeste de Christus niet deze dingen lijden, ende alzoo in zijne heerlijkheid ingaan ?
Phil. 11:7,9, Hij heeft Hemzelven vernietigd, de gestaltenisse eens dienstknechts
471
i
472 Van den Staat van Christus Vernederinge
knechts aangenomen hebbende. Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd , ende heeft Hem eenen naam gegeven , welke boven allen naam is. Po II. (©e Vernederinge i«t een Incjft Dep pe:fooné/ en niet ban öc eciie
mensch- of anöcre nature, ©e C^cere ccn 43oöötii)ft ^ejfoon jijnbc/ 500
^0gecnge a' S'iquot; lt;Ööen een toe:ft ban eenc lÖQböcltjfle li?acl)t en üiaarbig« trap van fieib. ©e ^cjfoun Godmensch Ijccft 3ic[) naar^öquot;c 43obbeli)Re nanirc Vernede- jIICt EigenitjU bc^ncbrrb / föi) Itan ooft nier; laanr öie i$ unbrranbeC' rmgt. 0i)i)c?öe^fcli)fi; maar tjij f)ceft jijne ^aöödijüe fjecjlijUlictb onbec öie
aangenamen mengcfiljcib bfjbojgen/ ^oobat be menfcl]rn ^cm a(^ «öob/ grlgft ^ij taag/ niet aanjagen/ en daarom be ftoutigheib {jaböen Cfem te boobcn. ^00 bat be aanneminge ban be menfcfjpltjfte nature niet ij-ï eene eigenlijft gesrgbc l^erncbcringe/ maat Eene befilcaainmaftinge ban ben Jperfoon om j.iiibbetaat te Ifunncn 5tjn.
©at Cljrigtua Godmensch in armoebe i^ geboren/ geene gEftalte noclj fcTjoonFjeib/ maar be gedaante ban eenen dienjjtfinecljt/ ban ren alle?» geringften mengel) fjadbe/ ja ban de menfcljen/ op ben gjoub dat alle menfcljen sonbig 51)11/ mebe al^ een ^onbaar/ en ljun gclsjft aangezien toieroe / dat üJap ja Inaartijfc een trap ban ©ernederinge ban CIjjiq» tuö Godmensch: maar ïjet aannemen ban de mcnfcljclijfte nature op jiclj jeiben en jonber bic berneberbe omftanbig^eden aangemerru/ luajS noclj ban geene eigenlijfte Vernederinge sijn; biant quot; (a) Cljri£tugt;S biag boor de menpcljbiorbinge nog niet Godmensch; daa?' om bonbe i^ij al*? juodanig ooft niet bejnederb taorden/ en naar de 43üd» telijfte nature tjadbe etgenlijH gelegde ©erneberinge in l^cm geen pfaat^. (b) ©aarbij/ be bejecniging be? «éobbelijfte nature met be menfctjclijfte blijft ooft in ben flaat ban jijne berljee^lfjftinge/ ja tot in eeubiigljeib; bienisboigep^ ig bc men^cFibJordinge op siclj selbe aangemerftt/ponder biE bernederde omiiandtgl)eben/ bie Ijier ganfcljeljjft moeten afgetroft» ften bjorben/ geene J^ernebetinge / maat eene belitaaammaftinge dcjji ^ejfoon^/ om Middelaar te bunnen sjjn.
©e plaatfe 2 Cor. VHI: 9, Hij is om uwentwille arm geworden, daar Hij rijk was, fpteeftt nier ban de aannemingE der menfcljelijftenature op 3'cl) jeibe en In afgctroftljenfjeib aangcmejftt/ maar ban de bernederde omftandigljeid / de armoede. Gal. IV : 4, Geworden uit eene vrouwe, geworden onder de Wet. ï^icr iiS geene meidinge ban ©anedcringe/ QoctDcl |)et ftellen onder be l©et ©ernebetinge i^; maat daaruit liolgt niet/ bat dan Ijcf toojden uit eene broulne ©irnederinge i^. Phil. 11:7, Hij heeft Hemzelven vernietigd, de gestaltenisse eens diensikuechts aangenomen hebbende, ^iet biorbt be J3e?neberinge geftelb/ niet in be aan» neininge ban be menfcfiehjfte nature / maar in de bernederde omflan» bigljEden/ de geflalte een^ dienstknechts, den Vade? geljoorjaam te sijn tot ben dood des kruises.
III.
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen, 473
III. (©c ©erncöEnngE ban tlncc beden/ nameüjft/ Ijct ÏÖöcn tot i^olöoeninge/ en fiet ftclleii onöej öe UF»et tot ncrViicrliinge lian De :?aligljetö bouc jtjne ïlitbecHorenen. HJet lijben ïian men afbeelen in f)et lijben naar be jiele/ en in tjct lijben naar Ijct iigcfjaam/ nog-tanp met inilintingeüan be jiele; naarjijne aJoobcljjlie nature Uau t?ö niet lijben/ nod] liecft Qij niet geleben.
Ijerft niet alteen naar Ijet ligcftaatn geleben/ maar bijsanbct naar be jiele/ en bat als tcbelgft/ en niet alleen boor samenboeginge rn compaéfie of inebelijben met het lijben beé tigdjaamé. f}!) is nog uitermate ontnetenbe/ bie geen jielelijben Went ban boor comyaafie met ftet lijben bes ligcljaamó. %rt geboel ban ben too^n dJob^ naar be jiete/ ooft ban als ijct ligctjaam niet lijbt/ be jicle ban lijben.
IV. 33at djri^tu^ naar be 3!cle lijben moepte/ en geleben Ijeeft/blijftt uit be^e rebenen:
1. IJit get boorfieelb. ü^e offerfianben öeclbben af Ijet lijben/ bat op
lioinen moeite; in be offejljaiiben moeêt Ijet öloeb ber bees» ten grofferb too?ben/en tuaarom iirt bioeb? (0mbat Ijet bloeb iji be jrele ter fieepten; afüeeioenbe b-n be jiclen ber menfcljen niet ftunnen bet» ;oenb toorben ban boor liet ^ielelijben ban ben 25orge. Siet bit Deut. XII; 23, Het bloed is de ziele. Lev. XVII: 11 , De ziele des vleesches is in het bloed, daarom Ik het u op den altaar gegeven hebbe, om over uwe ziele verzoe-ninge te doen ; want het is 't bloed, dat voor de ziele verzoeninge doen zal.
2. ïlit bebooneggingen. Siet Jes. LUI: 10 , ... Als zijne ziele baar tot een schuldoffer gesteld zal hebben, vs. 11, Om den arbeid zijner ziele zal Hij het zien. vs. 12, Omdat Hij zijne ziele uitgestort heeft in den dood.
3. Hit be rcgtbaarbigijeib jJobs. ©e jiele bcé menfctjen boet be 5011-be/ baarom moet 00H be ^tcie geftjaft taorben; tot juin eene jonbe behoort ^ulH eene ftjaffe. Eom.I;27, Ezeeh. XVIH:4, De ziele, die zondigt, die zal sterven. iPe bloeit/ De affeljeibinge ban a3ob/ be tonrne a5obs/ taas ben menfche geb:eigb/en ftomt op be jonbe. Eom. 11:8, 9, Verbolgenheid ende toorne. Verdrukkinge ende benaaauwdheid over alle ziele des menschen, die het kwade werkt, ©it lr)ben IjEEft be jiele tot een tmbet» Uierp. ^onbe bie Dan lueggenomen Uiurben/ 300 moeite be 23orge in öe 3irlc geftpaft taorben/ en 5ic^benaaumbijcben blagen.
4. Hit buibelijfte ^cl^iftuurplaatfen. giet Matth. XXVI:37, 38. begon/xcti adrjaoviXv droevig ende zeer beangst te worden. Mijne ziele is ntQilvno; geheel, ronbom/ boor en bour/ bedroefd, tot den dood toe. Marc. XIV : 33 , 34, Hij begon verbaasd ende zeer beangst te worden. Luc. XXII: 44, Ende in aymvia zwaren strijd zijnde. Joh. XII: 27 , Nu is mijne ziele TtraQaxrai ontroerd. Hebr. V : 7 , Ende verhoord zijnde uit ivluptLai de vreeze. v!?clijli onjc .45Ebec0uitlci)e Inaor» Den bc allergcoon'te broefheiö uitbjuülisn / bic men Inn ^ggen/ ^oo Ijebben be oJnelifcljE baacenboben nog eene bijjonbere ftcacljc/ om bc
I. «©oa broei»
DE
STAAT VAN VERNE-DERIN-GE bestaat in lijden en in zich te stellen onder do Wet.
Heoftn:uxr de ziele bijzonderlijk geleden, blijkt uit voorbeelden.
Voorzeg-ginjjen.
Kegtvaar-
digheid.
Gods.
Teksten.
474 Van den Staat van Christus Vernederinge
bjocffjeiti in öcn aUcrg^ootflen trap ban infpanninoe boor re flellen.
Gevolgen. V. 5. (Dm bit jielelijben biepec in te sien/joo obErlneegt/amp;tj bie nace i
Tot der iiitbjuiifiinoEn/be o^lJOlgcn ban beje brorföeib. (a) JBtjue jielc i^ ge- i
dood toe. jjECl ^etijoEfö tot der dood toe. ©e menfcfieliiïte nature fianbe geen IjoD- l
gcr trap ban bjocffjcib ber siele berbjagen/of souöe bestoeften en aljS t
gejlorben ijeljamp;En ; ijoetdeï jijne mEnfcfiEliiftE nature boben alle menfcljen t
op eene EptraorbinairE Uig^e gefte^ftt luag om onbEbenfteftjft beel te ber^ c
bjagEti; iiiEt alleen ftonbe fjet ligc^aam Deje b?0EfÖEiö bE? siele niet ^aa» \
ger uitjlaan/maar öe jiEle ftonbe ooft niet iiieec blagen/of joube/om 50a i
te fpjefiEii/ 50a 5E fiabbE geliuiinen/ bEjtaeftEn En bErnietigb jgn gEtaojben. I
Bloedig (b) Luc. XXII: 44 , Ende zijn zweet wierde gelijk groote droppelen bloeds t
zwtet. (ije 0p ^ aai(je afliepen. J|iej i^ gEEUE ongeftelbtjEib of stuaUljeib bee i nature in bat boimaaüte ligcljaam/ nocf) ligcfjamElDriEn arbeib bobEn
bE fijacötcn; maar bE angften ber jIeIe ftlcmben en bruinen 300 tjet f
Ijarte/bat jjet bloeb tot be sluEEtgatEn uitbjong/En niet alleen bloEbig 5
Stoeet/maar g^ootE b^oppElEii bloEb^ liepen ban .^gn liiicljaam op be aazbe af. 5
Gebed. (c) jKe^lit ftferbij op Ijet grbeb ban Clj?ie'tuö. Matth. XXVI: 39, In- t
dien het mogelijk is , laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan. JiBen inoec b
niEtin bEbenliinge iiemen algof C{)?igtu^ ban tjet iBibbelaar^ambt üe» 3
gee?be ontflagen te hiejen/ en tacnpcöte niet te |le?ben booz be Hit' n
be?ftoreiiEi]/ Q iieeh ; ^abbe geen beroub3 bat 35erüonb ber l
bejlopfinge met ben ©abe^ jjabbe aangegaan ; ïftj joube Ijet liebEE bui» r
Senbmaal geleben Ijröben bat leeb; jgn laillE fi?eeb ooft niet tegen S
ben taille beé ©aberji/ gangclj niet; boegbe jijnen tuille Bij ben e
luille sijn^ Ï£)abf?p. ï)3tj men^cljie^ ftunnen tael geen öeljagen nemen b
in Ijet lijben/ beluijle Ijet fmartflgii i$/ en ïnel genegenöeib ö^Bben om li niet te Igben/Ijet lijben op sicljjelben aangeme?Ut/en nogtan^ getuillig
Sijn te ltjoen/al i? Ijet met tjanen in bE oogEn/ ombat [jee be luille ï
*Cgt;obg i^; beel mccj ban ooft be bolmaafite menfcljelijfte nature ban b
CljJisti!^. J^tj tuiste te boren niet/ |joe bitter beje ftelft bia^/ nu ge» b
boeibe E)ij Ijet/ jijne natuurlgfte genegenljeib ftanbe geen betjagen/ maar b
niet ban affteej fiebamp;en ban lijden alj« lybEn. ©ese sijne Ijcilige gene- b
genöeib toonbe ïjg aari ben }Egt;abe?/en bab om berlopfinge/inbien Jjet 5
mogelgft toa?; J^ij loipte tael bat ^ij Iijben moeite/ bat bjeige?be i|ö b
ooft niet/ Dat üiilbe ^ij getuillig/ bat bab 0ij niet af; maar J^ij taipte 3
naar sijne menfcljelijfte nature niet amp;oe boog Ijet gaan moegte/ baarom quot;g bab l^ij/ 500 öEt mogelijft taa^/ bat be joube ftonbe bolbaan tnorben
boo^ minbe? lijben/boor bese sijne benaautubjieib bie i^ij lEeb een tuei- ii
nig minbe? te boensijn/of een einbe te boen ijebben/en bat l^ijinjulft ^
eene buigte?ljeiü/ berlatinge/ gcboel ban toorne en g?amfcfjap niet ftierf/ fr
tnant bat joube Ijet jtuaarfte sijn bat e? ftonbe 3gn; bat ^ij ban in b
bien opjigte br?lagt mogte tnorben/ maar 500 niet/ bat l^ij tebreben g
iua^/ bat be tuille «öob^ gcfcölebbe. b:
(d) (©e
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen. 475
(d) ©e ojootQdhban stjne fienaautabljei0 ooft uit Ijet brjfcfjt)'verschijnen eh bertroogtEn ban EenEnCngef. Luc. XXII :43. 35e 4?oöüEltjfte na»
ture onberfteunöe/maar ^''nelijft. ©e 35abe? onttroft ade opboei ban Engel, licftt en gunftc/en (toette jtjnfn toorn bolftomelijft obr? (^cm tiir/öu^
bonö l^jj I^em alleen in be tiiterftE öjoefljciö. lt;£en Cnget ftomt niet om ïjet Irjöcn tjein te Ijfïpen blagen ; taant f)Ö ïceb niet rnrbe/ maac om ^etn moeb in te fp^rfien/ boot {|em/apparent/ boor te ftellen bc boorbeelöen ban ^em/ be ^opljeten/ be |jee?lplicib bie ^tj baarop ontbangen ;oiibc/ be be?logfinge ban 30a bele piefen bie lief Ijati-bE/ En beg ©atte?«S {jeejltjlifjeib in alle bien/ om iiem aljoo te bectpooé»
ten en te bejftejften. ï^oe ig fjct er op aangeftomen / bat een (Cngcl J^em fiomt t?ooéten!
(e) ©e gjootfiEib ban ^ijn sielelfjben Oltjftt ooft nit sijne ftlagtE aan Kiagte. ïiet ftjuié. Matth. XXVII: 46 , Mijn God ! mijn God ! waarom hebt Gij
Mij verlaten ? ü|tj Uiiejbe niet beklaten ban be qjoöbeltjfte nature/ öie pejfonele öanb ftonbe niet ïoj? gemaaftt taorben. ^tj i^ ooft niet bejla»
ten ban be liefbe be^ ©abE:ö/bie bleef onbejanberlijft; ^tj taieibe niet bejlaten ban ben heiligen ©eeét/ met taeiften ï}ij oberbloebig üia^ ge»
jalfb. J^rj filaagt niet ober beklaten te 5tjn in be jjanben ber menfclien;
maar l§ij ftiaagt obe? t)ct iquot;Öoui3cn ban be Betoaninge ban alle lirht/
liefbe/ l)ulpe/ tjoogt/ en bat boor bien tjjb en in bien trjb/ al^ öe üe-naautabö^'51 op 't 0?ootjle taa^/ en lF)tj 3e meep't ban nooben 2CI^ €f)?i^tult;S jegt waarom? batig geen blagen naar be oorsaaft/maar Eene bcbtegelijiie uitbjuftfiinge ban fmarte. 't Ï13a^ niEt eene taanfiopE/
taant l^ij jeibe: mijn God, Vader, maar eene uitb^ufiftinge/bie ben al« lejbefolaatften/ ljulpcloosjïen en bebjoefbften ftaat te fiennen geeft.
VI. ©enftt temanb/taat toc'j be oorjafte getaeeét ié ban be^e uitejfte De oorza. brbjoeföeib ban €Ö?i5ti!^. 3ft anttooo?be: Ijet lijben in 43etf)fcmané/ ^?e'twelko taaarban tatj 300 Eben fp^aften/ ig niet grtaceiSt be 3onben ban be Ufo» ben/ nocfj ïjunne be?tae?pinge/ noc^ Ijet niebeitjben met alle gQbloa5en bie bejloren gaan/ ncclj be berraberije ban SJuba^/ nnclj be ergernipfe en bejaefttinge ban C)cm/ öie uit sijn lijben ontflaan 30Uben; taant bat 3ag i^i) te boren al5oo toel alg nu. 't ïBas? ooft niet be b^eeje boo? ben aanftaanben getaelbigen en fmabelfjften boob; taant ban Ijabbe ï^ij jtaaftfie? getaee^t ban bele Martelaren/ bic met bjcugbe bien tegemoet gingen/en met ftloeftmoebigtjeib uitflonben.
JiBaar be taarE oor3afte ban al Ijft 3ielelijticn taag: 1. C^ij gcbaelöe weike do in be bolle ft^acljt taat Sonbe taa^/ luat Ijet taaé ren 3onbaar te 3nn. geavr0e*1dquot;ü i^tj 3elftiabbB geene ^onben gebaan nocfj geftenö/^ij taaé ïjeilig/onbe» in vniie fmet/ afgefcljeiben ban be 3onbaren ; maar (j^bbe alle ^onbin ban öe ïlitberftoren ban Ijen af/ en op ÏJem genomen/en alpof Cfij 3c SElfdewas., geöaan jjaöbe/ftonb in Qunne plaatfe. .Su geboelbe if ij taat f|ct taaé öen 6anö en ©eröonb met 43ob te Bjeften/ (öoö te bcrlarcn/»l?oö
(000 2 011-
476 Van den Staat van Christus Vernederinge
onBeljoor5aam tE 3nn/ tcgrn (!3ob jicg tc fianttn/ cn tegen stjnc UPet en taille te sanbiBEii/ canfcientic ban Kanöcn tc FieöBcn; éanöe algi gontiE tcsitn en tc ofboElEn ió onbcrti^agElgrï/al fetoam c? gfcne fljaffc ÖEttE Wgt;abiD 5Eg0En : Ps. LI:6, Tegen U, U alleen hebbe ik gezondigd , ende gedaan dat kwaad is in uwe oogen. gonöc 81«? gontiE ge» liOElfcE tic l^ccrc 2fE5Ug/die voor ons tot Zonde gemaakt is, 2 Cor. V: 12.
toaé rrn onbrrli^aBtUjftc .êtaat in Cjem/ öie HSoEi bohnaaruElijfi lief Ijahöc.
Deaf- 2. gcboElbein toe bolle fijaeftt be affcfiEibingc ban «öob om be
quot;e'vluiquot;' 'topniet te bcr.lJni noeft uit tc D;u!ificn lnat fcfjjift/ In at onmót/
God , (n taat buigtcrFieib/ taat naarfjeib/ tnat bebjoefbe .êtaat i?/ alp »l5ob tn zijnen beronttaaaröigingc 5ic[i ganpcf) cn grljfcl affcbfiöt ban EEnen .;onbaar/ ■oorD' IjEin alle gimftc/grnabc/licf|t antt^eltt/ Ijem bcrlaat/berftoot/cn baat alleen laat ftaan/baar een iiicnfcFje niet lian IcbEn jonbr? E?gen^ in ber» fttmlifiingc tE f)efiben. Cene jicl tc Ijcïiben/bic jicfisclben niet bergenoe* gen ftan/bic fiatnikt ban gebtirig Begieren bersabigb te taorben met ictl ban Buiten/en ban nietp te Ijebben baar je mrbeberbulb Ban taocbeti/ cn lt;!5üb te mi^fen/ bic alleen bc berjabiginge ban een rcbelijft fcVjepfel \i/ baar B0quot; p11 jjnilenbe te ftaan/ in be geljeelc affcamp;eibinge ban a?ob/ 't ip niet te b;agen nocï) te liarben. ®it sal öe eeutaige ftjaffe ber gob» looien sgn. 2 Tbess. 1:9, Dewelke zullen tot straffe lijden het eeuwige verderf, van den aangezigte des Heeren, ende van de heerlijkheid zijner sterkte, ©it IjaBbcn be ïlitberftorcncn berbicnb/ bit bjaagt be ïjeere 3!c» jup in ljumiciJlaatfe;bit VnnpgjootEr5iElcfinattebantot)Beg?tjpEn Bunnen. j)cn 3. CïjrigtujS geboclbe in bolle ftjarftt ben vloek, bc iiitbocringe ban yioek. vervloekt te zijn, Gal. 111:10, 13. ©en toorn Ojob^/be^ l^eeren gramschap in regtbaarbigFicib jicf) uitlatenbe neben^eenen jonbaar. Nahum 1:2. Pc vreesselijkheid ban ï)et ballen in be Ijanben beé lebenbigEn *!5abjS. Hebr. X:31. (0ob iemanb tcjijn tot ecne verschrikkinge. Jer. XV1I:17. lt;6elijB bic niet berjlaan Ban taorbcn ban iemanb bie benjElben niet ge» boelb ïjeeft/ 500 Ban bie 00B maar eben gcfienb taorbcn ban iemanb/ bie benjelben maar in 't Begin of appretjenfie Öccft geboelb/cn ban niemanb ten bolle Bcgjepen en uitgefpjoficn taorben. ICaat on^ maar be allergroot» fte Bebattingc baarban nemen/bie men uit alle uitbiuBftingen ber l^ei» I'S? ,êcï|?ift jainoiBrenoen Ban/en ban benfien bat Bijna niet i^/Bij al fjetgenc bat bc Cjecre Siejug bejen aangaanbe geboclbe. Cf)?iptup taa^ be gone ber liefbc/ en in bien opygte toornbe lt;{5ob niet? op ^tm/ maar «öob toornbe op be ^onbe/ en bebc £}cm bien toorn/alp bie 5e op ï^cm ge» nomen Ijabbe/in 3t)ne regtbaarbigFicib al?* ïïegtcr regt boenbe/geboden.
pejvelil
4. (JtBjijJtnjS geboclbe in bolle B?ac{)t Ijet getaelb bc?l tiuibcl^. Luc. des (lui- xxn: 53. ©c mcnfcöe Bia| om be Sonbe bc^ buibcl^ eigen. 2 Tim. II: 26. daarom moet ooB be ^Sorge alle aanballen bes» buibeip boor be 3ijnen uitftaan/ be bcr5ocficr betjocljt ^cm ligtclgfj/Matth. IV; taeeB tael boot
ecnen
tot Voldoemnge van, de Zonden der Uitverkorenen. 477
cenen tijb/ Luc. IV: 13; maar bebc jgne uitetfle magt en pjootfte aan-liallcn op get laatftc/toen Ijet stjn tijb/ ure en magt Ina^. ©ejöcElbtu br Sonbeinljare tc BEboeïcn/ten uitcrfte bcrlaten re jijn
ban tfjobs gunfie/ ten Dpsigte ban [Kt gebod/ in ben Ijoogiten trap te geboelen «öcöé toorne en g^immigljfib al^ Srgter in regtbaarbigijnö/
en in bien tijb ban op bc aüerligngfte en op be aUergjulueliifnte toijje ban be magt bet Ijelfe brftrcbcn en aangcballen te Itiorben. IBat ijS |)£C ec op aangcfiomen! ÏBat bat een örnaautabe ^taat getoeest.
VII. leeb Cljti^tu^ naar be ^ieie; Iaat on? nu ooft 6rfcöou\rien netiijiJen Ijet itibcu ban Clj^igtuis naar ftet ligcljaam ; boclj 500/battoij ven bat lgquot; Ijet I|Eni allc^ in regnjaatbigen toojn 43oö^ oberftüiain/ en bat liet met Leeft ver-eenen tua^ een sielrlijben/ niet alleen boot mebeltjbrn/ maar onmibbeU 6aat/ en bat l}et lijben ban Fi^t Jigcftaam baar fiijfttaam om ^em naar be jiete nog meer te üe^Uiaren. i©e uitbetftorenen tjabben ftunne leben geftelb tot toapenen ber ongeregtigOcib/ en be ^onbe boot F)ft ligcljaatn nitgeboe^b/ baarom tnaren je toaarbig ooft naar Bet ligcfjaam alle tormenten tot in ccutoigl)eib te Irjben. 311 bit lijben ftan men berfcamp;ei-bene trappen aanme?ften.
1. ©e ee?fte trap i^ 't gene i^ij geleben Ijeeft boor jijnen Poop/ en voor den Öet aanbaarben ban jijne openbare bebieninge; l^ij Inierbe in atmoebe ^0011-en beraclitinge geboren/ ten acljtften bage leeb ^ij be fmartelijfte bcfnij» beniiéfe/^i] mocgte uit jijn baöerlanb blugten/en alé balling en breem»
beling fcljuilen in €gppfe; be fententie/in 't zweetuwes aangezigts zult
gij brood eten, fieeft ©g bolbaan met arbeiben/taaarfcljijnlgft met tim-nirrcn/ Matth. VIII: 55, Marc. VI; 3, ^ijn broob minnen.
2. ©e ttoeebe trap ig ban fijnen 5?oop tot aan lt;i3etlifcmané. i|gvanden taierbe ban ben öuibel/ ben hoofbbijanb^ berjoebt en beftjeben/ bie niet naliet alle^ tegen f^em op te rugen luat l)i) ftonbe. ï^g taa^ in ben mane. ïjaat en beracljtinge ban be ^fjsrisern/,ficl)riftacleerbcn en be ober»
Pen bejj bolfts/ jij leggen e? op toe om i^em in sijne rebenen te bet-ft?tfifien/of 5e iet^ tionben binben; sn berbieben bat niemanb Qem mag Ijet-bergen/ bat een iegeltjft l^em ^al aanbrengen/ bie Uiiste Uiaar l^g triaj?.
(li)be?al taiejbe ^ij fmabelgft be^acljt/ tegengefp?oBen/ gefcfjolben/ ge«
bloeftt; bau taillen 5e ^em ban eene ileilte afitooten/ ban nemen 3f ftcE'
nen op om ©em boob te fteentgen ; i|g maubelbe in armoebe/ in f)onge? en borst; Cjij ö^bae niet^i baat ^ij 3iin Ijoofb op ftonbe neberlrggen.
3. ©e öe?De trap lna^ jijn laatfte Igben in ($ctlifémanÉ/be sale ban inde vier Cajapfta^/ ïjet regtfiiii# ban ^ilatu^/boot Oerobeié/op ben taeg/ op (öolgotfja. 3n Getbsémané ig getoee^t in Ijft jielelgben boben bet» sen.Geth-tjaalb/l^g balt op sgn aange^igte/i^Ö bibt/^ii jtoeet bloeb/^g luorbtsemane* berraben ban sgn eigen discipel/ eene onbejbragelgfte fcftanbe en fmaabl
©g tootbt ban alle sijne ©igcipelrn berlaten/ban jgne bijanben/ en bic»
naar^ ber juftitie gebaagen/ ft^engelgft gebanben/ al^ een raoorbenaar
(©00 3 naar
478 Van den Staat van Christus Vernederinge
zaie van naar ben Spgtpj pdefi). J|tj toorbt in be zale van Cajaphas boor tien Eegthiiis' ftcrfteljiïten raaö aï^ pen mtpbabiger geflrlb/ ban balfcgE getufocn fie» van Pon- jtaaarb/ban penen bfpngtïtnrdjt op bpn monb OEfIf0Pn/al| pen (jPob^» tu3SPlla l^ptpraar tPt boob bcrooröpplb/ban bp 6005? bieiiistlniPClitFn örfpot/tn jtjn aanop.iigtp gpfpogpn pn grilagpn. Stan brn Ï|pi0pn Pontius Pilatus obrrgrgi bpn/ ^pftiglnU 6cfcF)uIöigö/ naar Herodes grsonbpn/ nipt ppii fpot-artiiici blpfb/alp prn -ot iangs be ft^atpn ban ^rusalem gplpib/pnaan JMaiuji turbrrom obprgcgrlipn; l^ii taip?b inpt ppiipii moorbpnaar gppaarb/ ban [jrt bolft trr booö grËisdit/prbarmplijfi gpgppfplb/ nipt ppnp ftroone ban boornpn gcblocljtni gpftjoonb/obprgcgpbpn om gpft^uigt te taorbpn. Golgotha. ï|fi taorbt a(g ppn beroorbrrlbp uitgelrib/ tojfcljpnbp ^ijn f^uifp. (©p Golgotha, ï)Et gaigpnbplb/ taorbt aan ppn gcnagplb/ pn aI«S pen bloeh tujifcftpn Ijpmel en aatbe in fjEt mibben ban ttaec moorbenaajé opgerigt boor ïjpt ooge ban buisenbe mpnfcljpn; in 3?jnpn borpt gcpft men i^ptn pbifi pn galfe te brinften; ïfij taorbt in jtjue ellenbe öpjpot/ en met ftpftpnbp taoorbpn tot in jtjn Ijarte gepriemb / ooft IjPt licDt bpr sonne taorbt ï^em Benomen/ Ijangt brie uren in bnigterni^fe/ pn ftp^ft in get gpbocl ban ben bjuftUpnbpn toorn lt;J3abé. SiPt baat eenen MSan ban fmarte ! taat foorte ban finarte/en beracötinge pn be-fpottinge ftan er bebadit taorbpn/ oie ben Éjpere Se^n^ niet aange» baan ? ié be J^or^t bc^ feben^ gcboob/ en be ^eere ber geerlijft» [jeib gpftjuifigb.
Begrafe- 4. ©p biprop trap stjnp firgjafenipfe. J^abat be ^eere 3Ie3n^ ben msso. gccgt gpgpbpn ö^bbp/boorftpeftt ppn bicngthnrcfjt jijne jijbe/ en boort met öp fprprp tot in ;ijn ftartp/ joobat uit bp taonbe blocb en taatec bloeibe. SEo^rpli ban 51iriinatïipa/een ruft/ gopb/ regtbaaröig man/pen pprbaar raab^rer/pn J®icobpmii^/ bprjodit jirbbenbp/ pn bcrlof ban latug bpftonipn IjibDrnöe/ nampn F)ct ligdjaain ban Sfp^uB/ pn in fijn Imnpn met fjonbrrb ponbpn fprccriipn ingpinonöpn Ijpbbpnbp/ïpggpn Ijpt in pen niruta graf/bat in pene fteenrotfe taaé uirgeljoutapn/pn fluitpn l)Et met ppiipii grootpn flppn. ï^ij/ bie te boren pen fpot pn jmaab bet menfdjen Vnaé/ taorbt nu ban boor be oogen bcc mpnfdjpn taeggeno» mpn/ alg niet Drftttiaain om mepr in l)pt ooge ber mpnfcljpn tp jtin. Wat no- VIII. 3I'i be artiftclen beé gefoofé flaat begraven, nedergedaald ter ter iieUe helle. 2l!l ft a in e n be artiftclen be^ geioofg in alle beclen met fjet i©ao?amp; betee- ((3oD^ obcreen/ en a( jijn ;e taaarljeib/ 50a ftaan 3P pd)tcr in bien 5a* kent. nipnljang nipt in bpn 55nbrl/ maar jijn ban menfdjen te jamen ge» boegb/ en aljoo ban be ïirrfte aangenomen, Soobat taij oné 300 3eec niet hebiicn te beftommeren ober bp taoorben/ aljiof 3c booi bpn ï^pili» gen (Ékrgt taaren ingpgeben. ©e bcbenftinge is: Of men deze woorden voor een en hetzelfde moet opnemen, dan of men ze, als ieder van eene andere zake sprekende, moet opnemen.
Pij acgten öat 3B een en ljEt3elfbc 3tjn/ (a) ombat ban oub^ bic
ttate
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen. 479
ttuee taaorben in be artifielen bcg aeïoof^ niet oetoonben taterben/ maa? fommigen geliruiliten f)et eene/en fominigen jjet anbcre. 3In con«
tiliuin ban j®icca/ geftouben Anno ^25 ; ftaat alleen begraven, of in 't graf gelegd, gjn be artifielen beé oelonf^ ^an SCrftanafiu?/ gefclj?eben/
Anno 333, ftaat alleen nedergedaald ter helle, (b) ©möar be taaorben een en j taant liet l^ebreeutasclj W scheol, en fiet
djtiefifcöe hadeef, betBEfienen biepe plaatfen onbe? be aarbe/ Ijec g?af/ be ^taat brt boaben/ ombat men bie onbe? be aarbe in een' fiuil of graf jet. Cn ombat be plaatfe ban be berboemben en be? buibelen fieneben i^/ gelijft be plaatfe ban be br?l)ee^li)ftten baben/ 50a taorbt bieoofi boor bie taaorben uitgebjuln/gelijli ooli f)et taaarb bel bij an^ in jijnen oocfp?ong ïoo becl i?/ alé een ijol of fiuil/en om beselffie teben bo» ben be?melb/ noemen taij be plaatfe bej be?Cioemöen Ijelle/ gelijfi 5e nu nog geile/in be ^riehfclie tale hol genaamb taorbt. S^oooat of tael be plaatfe bc? berboemben sc/ieol, Aac/ees, gevaamti tao^bt/ nogtan^ in gare ee?fte beteefienipfe een fiuil/ een g?af/ een Ijol beteefient. lt;©in bese rebenen acljten taij/ bat begjabrn en neöergebaalb ter Ijelle 't jelfbe té.
^cljoon bij oub? één ban bie taoo^ben maa? ijebruifit inieröe'300 jiju je namaalp beibe bij malfianberen geftelb/ en ^al men ^e iebe? in een' anüe»
ren sin bejflaan/ 300 i^ Ijet belitaaam bat men door begraven be?jïa fjet lig«
gen in Ijet g2af/ en boot nederdalen ter helle Ijet 3ielelt)ben ban Cljjigtuö.
't 3^ rene taptclgfie btaalinge ber papisten/bat men get neberoalen is geen ter (jelle 3oiibe nemen booj een trap ban C|j?i?tu«j be^fjooginge/ en oofi al^ men baarboor tail bejftaan/ bat Cijjiiétu^ geftorben 3tjnöe naar be verUoo-3 3iele in be plaatfe be? berboemben/of naar eene bejfieröp betaoonplaatg giage-boor be 3ielen be? berftorbene 45ob3aligen bep ^uben (Cegtamentia 3aiibe gegaan 31)11/en be sirlen baaruit berlo«St gebben; taant (Clitipni^ 3iele ging tejftonb naar ben Ijemel/t^ij bebal 3e in de hand van zijnen Vader, Luc. XXin:46. 3eiDe tot ben moocbenaa?: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn, Luc. XXIII:43.
©e plaatfen/taeltie boor bie btaalinge boortgefiragt mogten taorben/Tegenw. Ijebben geen Dptaij0. Hand. 11:31, Zijne ziele is niet verlaten .in de helle, ^11aatl-II: noch zijn vleeseh heeft verdervinge gezien. {Jet taoorb scheol, 't taelfi Ps. XVI; 10 ftaat/en kadees, 't taelfi gier i«»/ beteefienen in gunne eente fieterftenipfe pet graf; 300 oofi Ijie?/'t taelfi uit Ijet biigeboegöe bltjfit/
geene verdervinge zien, is niet verrotten, gelnfi aan 't tigdjaam in Ijet g^afgebeurt; bat Ijier ziele genoemb taoibt/ i^ eene figure ban fpre»
fien/ 't beteefient ben pejfoon/ en bejbe? be perfoon naar bat beel/ 't taelfi eigen i^te bmotten/nameHjfi/fjet ligcljaam; taant be3iele fiomt in't g?af niet; en bejftaat men boor Ijelle be plaatfe ber be?bocmben/baa? taaren be sielen be? boorbaberen niet/bie taaren in ben ïjemel/en bolgenjS fjnn eigen peggen niet in be plaatfe ,ber berboemben/ maar in eenen voorburg, j petri (©ofi geeft be plaatfe 1 Petri 111:19 geen fietuij^. In denwelken Hijiii;i9.
ook
T
480 Van den Staat vau Christus Vernederinge
ook henen gegaan zijnde, den geesten, die in de gevangenisse zijn, gepre- j
dikt heeft. vEHc tooorben in denwelken, jien op't gene üoorgaat levendig lt;]
gemaakt door den Geest, Geest i? niet De ziele ban ; taant ^
i|ij door jijne stele nier opgetarlit; 500 bient bcje plaatfe niet ten ^
pjopao^te. ©e aBcept/in toctlU'n ^nen ging of kwam, 5tjnE«0oö» j bclrjUe nature/boor toelitc ^eingt;ell)en Ijecft leUenbjg gemaaftt. ©oor
bien ïitaam en fpja» met Stbjaliam/ Sacob/ jSoaclj en be ti anbere ^oplieten/geltjft 1 Petri 1:11 gejegö taorbt/dat de Geest Christi
in haar was. ©00? be Jpropljctrn liet be inenfctjm bermanen/ be* ^
ft?affcn/ taaarfctjutuen/3QoDat boor bie ^roptjeten/bie boor fijnen b
(JBicpt fpraften/ pjebiftte. j^ier tao^bt gefp?oftrh ban Jamp;oadj en ben jonb» n
bloeb/en ban be menfetien/ bic toen ongelioorsaam waren/en jicböoor b Jêoacö? p?rbtlien boo,: ben lükept ban Clj?iistu^ niet örlieerben. vs. 20.
(©e^e/ gobloo^ fterUenbe/ toiejben in be gebangrniptr/ bat in be f|etle/be g
plaatfe ban be berboemben/berjlooten/ nirt naar't Itgcljaam/niaar naa? be if
3iele/ bie een geegtijj. ©esiele/be geest be^ mm fel) en jtjnbe/ljet rebclfjRe/ 0
öie een boorlnerp ban be pjebiftatitn/bie iö Ijet ee^fte en naaéte onoer- ft
toejp ban be ^onbe en be ongelioor^aamheib/bie niet ftunnenbe fterbrn/ b, taojbt verdorven ia de helle, Matth. X:28. ©c vn ban be plaatfe ié/bat
boor sqnen a5ce^t boor jSoact) gepjebim ijeeft boor be men- bi
fctjen/ toen ongeljoorsaain/en tiaar 't ligcf}*'^!quot; boor ben ^onbbloeb ge- b, boob/en naar be jiele of gee^t in be ïjEHe gelnorprn/altnaar 3e nu nog
in be gebangenipfe jijn. (k ai het ia-' IX. 5l!l tjet (ijben/ boben bernielb/ moejjt be oTlijiptug Itjben tot btrbul»
den is vol-linge ban be ceremoniën en p^opljetten. ©it alles tnas boloocnöe boor be li
nieTalfe'en ^tmörn bet ïlitberftorenen/ en niet alleen het drie-urig lijden in duislernisse ojj
hetdne- aan hel kruis, ©e örpalinge ijï ömten #00^ ü?oo?b; bit blljftt hieruit: 31
aaifheten 1- tlE ,§cljjift fp?eeht ban Cö^istuglèolboeninge/soo brengt 5c baa?» b.
kruis. toe Ijet lijben in 't gemeen ^onber uttfiuitingeban iet^/enjanber tiepalinge C
Bewijs 1. )jail t|j(j {,cel. 1 Petri III: 18, Christus heeft ook eens voor de Zonde gele- tj'
den. Hij regtvaardig voor de onregtvaardigen, opdat Hij ons tot God zoude bren- r i
gen. n?ie ig ban 300 ftout/bat l)g uitluesinge en bepalinge burft maften ? Ue
2. 2. (iHj2ilt;5tu? tjeeft niet alleen in be orie-urige buisternisfe gelebcn/ maat bi ooft te boren/^oo naar be jiele in a5etljféinané/ al? naar 't tigcljaam/ en ^flt te taas ooft bolboenenbe: door zijne striemen is ons genezinge geworden , Jes. ee LUI: 5. ïjtj Ijina ooft aan het fmiife boor be buistermpfe; tg Ijet niet bol- fte boenenbe bat de Heere der heerlijkheid gekruist is ? 1 Cor. II; 8. lt;0oft bc ar- Öe nioebf/ 2 Cor. VHI: 9, Dat Hij om uwentwille is arm geworden ... opdat en gij door zijne armoede zoudet rijk worden. 3l!S ban 31)11 lijben boor be bii tiuiiéternipfe bolOoenenbe/500 ban niet alleen ftet brie-nrirr lf)ben. to
3. 3. Cftri^tu^ lua^ al ban 3ijn begin af de Christus des Heeren , Luc. 11:26. l^oogepriepter/ïioning/Jes. IX: 5. ©e iSaliginaftcr/Luc. II: 11. po ^Tuiaalf jaren ouü sünbe toap l^jj fiejig in de dingen zijnes Vaders, ft?
Luc.
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen. 48l
Pre- Luc. 11:42, 49. lua# al ban ben Beginne het Lam Gods, dat de Zon-
idig (jen der wereld Avegneemt, Joh. 1: 29. Veracht ende de onwaardigste onder
iant de menschen, een man van sraerten, ende verzocht in krankheid, Jes. LIII; 3.
ten :©it alle^ toas Uoo,: öe jijncn. ^Daaruit hlijftt ban/ bat Cjtj niet alleen
gt;oü' in ^ijn bcie-urig lijben bolbaan öequot; tÖ0 5'ini leben#.
gt;aot i. jBen mogte seggen : baat ftaat/Zach. 111:9, Ik zal de ongereg-Tegenw.i
i be tigheid dezes lands op éénen dag wegnemen.
risti gjU anttoocube: (a) joü moet men ban ten minfte fnfluiten alle^ toat Antw.
be* Cb?'Ptu? quot;I1 fc'E11 laatften bag gclebcn óceft/ en f)et niet bepalen tot be
nen bjie uren. (b) qity éénen bag Ijeeft l^ij boleinbigb al laat tot tuegnc
inb» minge ban be ^onbe bienbe; bat allc^moepte bolö^aot taojben/ee; ^tj
moe bolbaan en ben laatftcii muabjantpeniiing Detaalb {jabbe.
20. 2. .ïJSen mogte peggen: bilibijlö lno?bt alieen ban Ctl?is»tus fijuifi» Tegenw.a
r/be ginge grfp^olien. 311lit antbjooibe: (a) bilttugl^ ooft ban be anbere bee» Antw.
i? be Ipn ^tjns lijben^. (b) J^an CÖ^i^tu^ Ujuifiginge toojbt bifitatjlö gemelb
jlte/ ombat jjquot; 't gjootfte/Ijet laati'te/ Ijet openüaarfte toa^. (c) 5Can
oer- fi^uife öfcfr i^Öboo? en na be bniste^niöfe gclebcn/ 500 ftan men Ijet
jen/ ban niet bepalen tot be bjie uren.
bat X. ©an bit Itjben ;tjn b?ie paften nabej te obe^taegen. 1. ©at bat lij-
ien« ben liiaacli)ft i? bolboenenbe. 2. ®at bat iis bolmaalu bolboenenbe. 3. ©at
ge- bat Itjben bolbocnrnbe ié luiot alle ilitbejftorenen/en alleen I1002 bie.
nog fjet ee^fte tg : Dal Christus door zijn lijden eigenlijk en waarlijk in plaats van dc kinderen Gods, voor hunne Zonden aan de reglvaardighcid Gods heeft voldaan.
bul» ®e Socinianen ontltennen l)et. !©ij jeggen/bat Cl)?iptii^ i^ een 2a» christüs
ic be ligmalie^/niet alleen ombat l^ij be Voaarljeib en ben beg be? S^I'gamp;f'0
nisse openbaart/bie met mirahelcn en met jijnen boob jjeeft bebestigb/en in vo'woe-
t: 31)11 Ijeilig leben ong een bootamp;eelb ij? gelneept/enj. en aljoo tot nutte nende.
aa?» ban ben menfdje f)eeft geleben en geftojben i^; maat tnp jeggen/bat
inge «CÖ?igtiiiS al^ Uöorge jiclj in be plaat^ ban be sijnen Ijeeft geftclb/alle
^ele- tjunne éonben/joo c?f- alé babelpe/joo boor gunnen ©nop en beifee»
aren- tinge al^ na öeselbe/tot ben laatften oogenblift lebrng begaan/
ten 5 ban (jen op l^em Ijeeft obejgenomen; bat in tjunne plaatfe be ft paffen/
naar bie jij be^bienb ^abben/ self amp;eeft geb^agen/ en baacbooc aan be regt»
1 bat baatbigljeib ©ob^ bolfiomen/ sonbe? eenig boot be bingecen sien / of
Jes. een gebeelte boor Ijet geljeel aannemen/maar rigenltjft/ inaarlijft/bol'
Ijcii. bomen Ijeeft bolbaan/en bat J^jj boo? bie ©olboeninge en be?biensteii
cat- Ben berlogt ban alle ftjaffen/500 trjbelijfte al^ eeutaige. ©it i^ Ijet punt
)pdat en me?Rteeften be^ CD?i?tEnbom^; bie öiEtin btaaalt en bit be?loocljent/
t be bie ban niet jalig tno/ben. ©ese tuaarljeib blpt uit bese bolgenöe be« „
biijprebenen: uitdi '
Lnc. 1. Uit be noobjabeltjflfteib be? ©olboeninge. 3Pnbtein!Pob tuegen^ ^tjue
;; 11. poogljeib/Ijeiligljeib/regtbaarbigljeib en tuaarfjeib be Sonbe niet onge» vin folders, . |t?^ft San laten/en ben sonbaar ^onbe? bolftomene genoegboeninge aan doenmge.
Luc, I. J|»pp 30'
Van den Staat van Cliristus Vernederinge
Sijiie crgtbaaröioOeiö/ boor l;et ti^agen ban be be^bienbe in qc-
naoe riirt ftan aannemen/noch tjetn be jaligljcib ijebcn/en be menfclje niet fian Uolboen; en Ijet met be leotbaa^biöljeiö a3obp beftaan fian/ bat |)et fcou? ecu' bcüluainen 25o?oe oEfcljubt/ en be ï^eere ^lesu^ be ^3oroe ip/ 500 fjeeft CjjjiptuiS biaarlijlt/ eigenlijft/ bolliomen balöaan/ boor 3011 lijben en ftctben. l)tt eejite Vnaar/ eeiijH kap. XVII öebie-5cn ig;3ao en blijft ban 00H Ijet ttueeöe ba^t en tuaajacljtig.
?. Ais 2. Hit be 2$o?atDot ban btMi r^et-re SCejus.
Borge. (a) 3)at be t)eire SCcjup quot;iBorge ig/ijs te üuren 0eü3e;rn/en blijfit uit Hebr. VII: 22 , Vau een zoo veel beter Verbond is Jezus Borge geworden. Jes. LUI: 6, 7 , De Ileere beeft onzer aller ongeregtigheid op Hem doen aanloopen. Als dezelve geëischt wierde, doe wierd Hij verdrukt, 't Sfis be-fienb/ bat een borge buur een anöe? imtaat/ 't .vj bat l|ij ig fidejussor, bic oeijüiibtn i^ ie betalen/ al^ een fcljnlbcnaac niet betalen ban/ ge-ïyti niemanb in bit gcbal ban; 't }i) bat l)ij ié expromissor, bie ten eejfte be fcijnlb alp eigen ubcnmmt/ al^ eigen betaalt/ en ben fcluilbenaac onaanfpjelicüjïi maalit; tot Ijoebanigcn üorge ^aulup jicl) boor #tié|'tmufi bij ^(jiicmon jlelOe. Philém. vs. 18, 19. Sic^nis nu 'iJdacae jljnbe/ sou Ijceft l'Jij £)ein in be plaatfe gefteib/m in ljunne piaatfe be fcïjutb Detaalb.
(b) vDit blijbt uit ^ulbe plaatfen/ in lueliie Ijet bioorb arri anti en iiTitQ Imper in be.^e materie Itaat. Matth. XX;28, De Zone desmensehen is gekomen om zijne ziele te geven tot een rantsoen dvri anti voor velen. 1 Tim. 11:6, DieHemzelven gegeven heeft tot een avrïlvTQov anlilulroH rantsoen voor allen; 't ilt;3 cnbettuistEhlb bat tjet tuoo^b nwi ami beteeitenc in iemanbp plaatfe. Matth. H:22, Dat Arehelaus in Judea koning was anti in de plaatse zijnes vaders. Matth. V:38, Ooge, anti om ooge. 1 Cor. XI: 15 , Omdat het lange haar haar anti voor een deksel is gegeven. Luc. XI: 11 , Zal hem anti voor een visch eene slange geven. Sgoa beteeficut oufi l)et nr.üorbje vntn huper voor, in plaatse ban temanb. Kom. V:7, Xaau-welijks zal iemand huper voor, bat ig/in plaatfe ban eenen regtvaardige sterven, ©uéip CÖ?i£tus boot/in be plaatfe ban ben jonbaar üeftorben. Hom. VIH ; 32 , Maar heeft llem voor ons allen overgegeven. Tit. II: 14, Die Hemzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zoude verlossen van alle ongeregtigheid. Hebr. II: 9 , Opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zoude. 1 Petri HI: 18 , Christus heeft ook eens voor de Zonde geleden. Hij regtvaardig voor de onregtvaardigen. 3(in öe.^e plaatfen ftaat Ijet bioojb huper. i^iejuit blijbt Ijrt blaar/ bat Clj^iptup alp 25orge/ in be plaatje ban ben fanbaar Ijceft gelebcn/ en boor tumne Sonben bolbaan, ïjiertoe bient oob/Jes. mi:4, Waarlijk Hij heeft onze krankheden op zich genomen, ende onze smerten oud sebalaam , die heeft Hij gedragen; 't ÜJoora beteeftent tocfcljeu/alg eenen lapt op jijne fc|)aubereii blagen.
iiooge- 3- ïl'1 Dct ^oogcp;!ep'te(j ambt Uan ben l^eere i^iejban ip ge-
priester. fproïini, kap. XX. '#ar Cl^ijünp' IJooeepjicptec ip/ aegt De ^cij^lft.
Hebr.
482
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen. 483
Hebr. 11:17, IV: 14—16 en V: 10. 't n^qlJ ban ren tnap offc»
ren; ;?oo !jrrft noft CtlJ'snrê als? ^icötcr geoffr:b/ri! aac ^eni^ElUeji. Eph. V:2 en Hebr. IX: 14, 26, 28. il3c offE^ljanöcn/be Beesten/öie gr-rffrrö tnie^bcn/ tnirrben gebooö in be plaatfe ban ben fanbaar. Lev.
XVII: 11, De ziele des vleescbes is in het bloed, daarom Ik bet u op den altaar gegeven hebbe, om over uwe zielen verzoeninge te doen. Gen. XXII: 13 , Abraham nam diec ram , ende offerde hem ten brandoffer in zjjns zoons stede, i^er fterben ban bat offejbeest innam cp be reftenir.ge Uan ben jonbaar/ bie jrine !ianb op 't Qoofb ban Ijet offerbeesr leibe/ rn liij ïaterbe baarboor brtj berftlaarb/alpof fjii ^elf boor vine Sonben grbaet ïjabbe. ^iet bit/ Lev. IV: 4, 15, 20. Ipit fieelbr af/ bat ooft aijon be jhse^fia^ in plaatfe ban ben jonbaar jicl) soube itellen/en vet) in tinnnc plaatje opofferen/ en bat jnn lijben en fterben op be refteninoe ban alle geloobioen/alóof 511 ïelbe boor liunne Sonben betaalb ftabben/ ftomen ^aiibe. ^.iet bit/2 Cor. V: 21, Die geen Zonde gekend en heeft, heeft Rij Zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem. Cluigtué iö boor oné tot Süonbe gemaaftt^ boor taereltemnge ban alle be ^onben ber ïlitbe?fttireneii aan tfein aïé^orge/tor ren offer boo: beSonbe; bué heeft de Heere onzer aller ongeregtigheid op Hem doen aan-loopen, Jes. LIH : 6. C|i?gt;lBtti^ 500 boot ong tot Zonde gemaaftt vj ibc' ^00 \norben blij uit ftjatlU ban v'jne be;bienften regtvaardigheid Godsin Hem. ©it filiiftt oolf nit 1 Petri II: 24, Die zelve onze Zonden in zijn ligehaam ge •
dragen heeftop het hout. Siiet 00U/Uoh. II: 1, Hij is fkuauos hilnsmos,
eene verzoeninge, een zoenoffer voor onze zonden, ©elntjle ban be {Jeere g!c;iit« alé ï^aageptie^te? eu i0fferl)anbe t^em^elben boor be iben bc,2 jiitberfiorenen Ijeeft opgeoffejb tot eene Urr5|0eninge/^0D lircft Öi) ban eigen Igft/ln.iarfrjft in plaat^ ban ben jonbaar boor vin lijben en fterben bolbaan.
4. ïlir ben pjfié. l^et liiben lian €li:i6tii0 liio?bt genaanib rantfoen. 4.Doprü3. Matth. XX: 28 , Zijne ziele te geven tot hlrnnv luiron een rantsoen voor velen. 1 Tim. 11:6, Die Hemzelven gegeven heeft tot dvri'kvTQov antilulron, een rantsoen voor allen. if?h lna:bt genaatnb be^lo^finge/een berlo^offe?. Eph. 1:7, In welken wij hebben rino'lvTQojaiv apnlulroosin , de verlossinge door zijn bloed, namelijk de vergevinge der misdaden. iJ)er luo^bt genaatnb ber^oeinnge of bej^oenoffej. Eom. 111:25, Welken God voorgesteld heeft iXadTtjoiov hilasfeerion tot eene verzoeninge doorliet geloove in zijnen bloede. 1 Joh. II: 1, Hij is ii«j,uoj hilasmos eene verzoeninge voor onze Zonden, ©e^e tnonjben ïjeamp;Ben g^ooten nab^tift en firteeftenen eeneberlo^finge/eene ber,;oeninge niet ebenbeel Ijoe/ maar bie boor betalinge ban ben pnjé/bic tot iemanbs beilosfinge gegeben moet Inorben/ gcfefiiebt. nu Cfjji^tnö Ifiben ?nMt een pnj^/lo^gefb/rantfoen/,00 ilt;? ftet Inaarltjlt bolamp;oenenör. Bu/'t 500/500 ban bolboenenbe. ©negt bij be genoembe p!aatfen/in taelfte be dSitefifcfje luoojben btjjonberen nabmft ^eamp;öen/ooft bie/lnelftc ronbuit seggen bar bc bejlo^finge beé menfcljen gefcijfebt boo: Ijet öloeti
^pp 2 ban
484 Van den Staat van Christus Vernederinge
ban alfoiptu'» alj? ren' prtjj?. 1 Petri 1:19, i©Etpnbc bat gij berlo^t jijt door bet dierbaar bloed Christi. 2 Cor. VI; 20, Gij zijt dure gekocbt. Openb. V : 9 , Gij zijt geslagtet, ende hebt ons Gode gekocht met uwen bloede, ©uj? 30» taij üan lierlopt/ niet boot mie bloote bnjlatinge/ gelijU een Ijeec jjjn flabc bcijljeib fcfjenftt/ of gelijli men be gebangenen in ben oorlog ten enien tegen ben anderen uitlDi^feit/of ooft janber taigfellnge laat uitgaan ; maat boor ftoopmge/in IbcIUe be regte üiaarbe betaalb toorbt/ en bat i? Ct)?fptu^ lijben.
5. De 5. ïlit be bjuctjt ban CÖ^igtn? lijben en jterben. ©oor Tjet Irjben en
kracht ^e,:*Jcn ^an 3ie5u? Cf)?i£tuö cene babelijfte berpeninge en bebrebiginge tupfdjen gt;amp;ob/tDieng regtbaaröigl)eib bolbaan ijgt;/en tupfdjen ben 3011-baac te Uiege geb^agt. ©it 3egt be ^ctjjift buibelp en filaar. Èom. V: 10, Wij vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood zijns Zoons. 2 Cor. V: 18 , 19 , Die ons met Hemzelven verzoend heeft door Jezum Christum. God was in Christo de wereld met Hemzelven verzoenende , hare Zonden haar niet toerekenende. Eph. II: 16 , Ende opdat Hij die beide met God zoude in één ligcbaam verzoenen door het kruise, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende. Jgiet alleen Tjeeft Ci^iótuj» bie ttaee/ SJoben en l^eibenen/één geinaaftt/en aljoo met malftanberen beb^ebigb/maat i^tj Ijeeft bie beibe met a3ob bersoenb. Col. 1:20, 21, Ende dat Hij door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, door Hern, zegge ik, alle dingen verzoenen zoude tot Hemzelven , hetzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die inde hemelen zijn. Ende Hij heeft u, die eertijds vervreemd waart, ende vijanden door het verstand in de booze werken , nu ook verzoend. J^ij Ijeeft alle be 3tjnEn/bie in ben tjemel en op aarbe Inaren/ beb^ebigb/ niet alleen met malftanberen/maar ooft tot Hemzelven , 31) allen Ijebben boo? bloeb b^ebe met töob. ©aar Ui ad btjanbfcliap tupfcljen gt;J3ub en ben menfclje. lt;©oö fjaat ben fanbaar/ Ps. V;6. ©e menfcijen 3tjn ftlnbcren be^ toorn?/ Eph. II; 3. ©e bijanbfcfjap neemt di?i^tu? tneg/ Eph. 11:15. i^ij berlost be menfc^en ban ii3oö^ toorn/ 1 Thess. I: 10. lier5oent 3e met 45ob/ Kom. V; 10. brengt 3c tot il3ob/ 1 Petri III: 18. ©it boet t^rj niet met fjen ben toeg tot beftce» ringe flfcljtiö aan te Uujsen/ maar boor 3ijn bloeb/ alfJ Ijet rantfaen. °Zoa Ijeeft ban £0?»!^quot;«? eigenlijft/luaatlijft/in plaat^ ban ben 3onbaar/boat 31311 lijben en fterben aan be regtbaarbigljeib ijjob^ boor tjen bolbaan.
XI. Ê^oetuel be bobengeftelbe betoggrebenen ftradjtig oberrebenbe 31)11/ opbat er nogtang niet oberblijbe bat Ijet gemoeb eenigUn^ mogte opijou» ben in Ijet aannemen ban be Uiaarljeib/ sullen toij eenige tegengebaclj-ten biegnemen.
fegenw.i Tegenw. 1. löob luaé niet bertoojnb tegen be menfcijen/ maar jjabbe 3E lief. Joh. 111:16. Tit. 111:4. 45ob Vnorbt ooft niet ge^cgb bersoenb te 31)0/ maar be menfclje ijS bersoenb/ en be3e bersoeninge gefdjiebt boor be-fteeringe ban ben menfcfje tot 43ob/ boot genabigc fttaijtfcgelbinge/ boo?
tu^-
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen. 485
tupfcfjetifprefien ban ben aiaibbelaa?/en niet boor get bjagrn ban te ft?af' fe/ bolbocnenbe aan be rcBtbaarbi0f|f'b 45obp/ en Den toorn torgncmEntie.
anttaoorbe: (a) 'tg? öuibelgft regen (l?obg ü^oorö/bar ^ob nbet be^onbenicr berroornbtaaië. 2tet maar/Ps. V:5—7, Gij zijtgeen God, Antw. die lust heeft, Gij haat, hebt een gruwel aan de werkers der ongeregtigheid.
Ps. VII: 12, Eeu God, die alle dagen toornt. Rom. I: 18, De toorne Gods wordt geopenbaard over alle godloosheid. Eph. II: 3, Kinderen des toorus.
(b) a?oD mrrficljlU'benö/niet met eene lieföe ban welbehagen, Inant in besrlbe ijs niet ban jonöe/ jijn bganöen lt;0obg. Eom. V; 10. 4l5aar met eene licfbe ban toegenegenheid, en bie betoonbe in 't getien ban ben jJSibbelaar. ^ijne Uitljetliarenrn taaren ftinöeren be^ tooltip als jonbaar^/
maat ai? ïlitUerftoten tualt;i ^oö fjen liefljebbenbe met toegenegenljeib.
(c) 't 3^ ooft tegen ©obé IBoorb/ bat niet i0ob' maar be mem'clje berjoenb ip getuorben. i|ecft be menfcFje ietjS ontbangen ban ilPobp biege/
om 4?ob in berjoeninge te ontbangen ? be menfefte tebreben grjlelb; v!5oö lna^ bertootnb/üe menfcfiE tjabbe daartoe oorsafte gcgeben/45oD^
toorne taojbt gepilb/ djob ontbangt Ijet rantfoen/ en öet ft'llen ban (öobp toorne taap tot nutte ban be llitberfiorenen/bie boo? get betaalbe rantfoen in berjoeninge jijn opgenomen.
(d) ©e bersoeninge gefcljiebt niet boor beïteeringe/ bat ftaat nergens in ben 2Bijtiel/ rn be nature leert bat befteeren geen bolboen iji; oberal fcl)?ijft be Jüttjjfft be ber^oeninge toe aan Camp;jijBtug Itjben/ grieft boben oberbloebig getoonb. IDe ftbiijtfcfjelbinge gefcljiebt niet jonber \amp;ah boeninge aan ©otifS regtbaarbigljiib/ maar uit ftjacfjt ban be l^olboe» ninBc;cn fietfttugtfcfji ibenen be genabe gefegiebt aanbe^ menfcljen jij'
be/ bie tot ©olboeninge niet^ gebaan F)Eeft.
(e) ®e bersoeninge gefeïjiebt niet boor eene filoote boorfprafie en tu^« fcljenfprefien/ maar Ijet boorfprefien fteeft be J^olboeninge boor Ijet bra»
gen ban be tot een gjonb. ^oube Ctjriprué iquot; het fieiligbom in'
gaan/ Ijft moejre boot jijn eigen bloeb geftljieöcn. Hebr. IX: 12. ^ofjanne^
borgt baarom bie ttnee bij malftanberen. 1 Joh. 11:1,2, Wij hebben eenen voorspraak bij den Vader. Ende Hij is eene verzoeninge voor onze Zonden.
XII. Tegenw. 2. ï^et tooorb l^olöoen ftaat in ben bijbel niet/ baarnm Tegenw.2 fian men niet beVotj^en barer ©olboeninge gefcljieb i^. anttooo^be: Antw. of be lette^ ban bat bJoorb baar al niet ftonben/500 i^ boor een re-belijft fcljepfd genoeg alp be jabe jselbe baar blaar en buiörljjft luorbt uitgeb^uftt. (Pe ^thrift ^egt bat CijnptiijS ^eeft wedergegeven 't gene ü^ij niet geroofb Ijaöbe. Ps. LXIX:5, *E»at ^ijne ;ielf t)eeft gegeuen tot een rantsoen voor velen, Matth. XX : 28. Voor allen, 1 Tim. II: 6.
©at biij in i|em Ijebüen de verlossinge, of een offer tot berlosfinge. Eph. 1:7. i©at i^ eene verzoeninge boor onje SSunben/1 Joh. II:2, enz.
bat nu 30a beel niet al^ ©olboen? 't lt;lEn fcfjeelt niet of men bie tooorben gebruifit/ of Qet tooorb ©olboen.
^PP 3 Te-
486 Van den Staat van Christus Vernederinge
«
Tegonw.3 Tegenw. 3. gtoo bolbaan geeft boor on^/ soo Fjrcft tjfi aan
Antw. ^em^elben bolöaan/'t tuefH ongernmb ié. 3[ft anrtBooröe : al ficeft aan 5ict]3Elben te betalen pigenlijli geen jjlaatp in bcrVtiiófelenDc regtbaat» biglicib/300 ban Ijet ^cer birl grfclirröcn in öe tDrrftcnbc gerrgtigljeib. iDaarom ftan ren rrgter/^elf misöaan licbbenbe/.vcljjelben niet bèraoc-öeelen en boen ftraffen? Ü?aó het tegen alie regtenicbrn bat een rrg-ter/5|jn joon door cfiic miebaab beiöe oogen brrbeiirb fjebünibe/ljet eene oog 5i)nrn jone/ en f)rt ai^err oog 3icl)ielben lift uitftefirn ? ©it ji-oop 'ft naar't regt nnber bc menfcljen ; maar Ijic? i«5 Ijet hlaar/en sonbe? built;ï» trjluib/ beüigle v!?Db fjrt jegt/bat Ctjpistnp boo? lijben en boob be bij-ar.bfrljap tu^i'cljrn i{?ob en brn nienfrtje geeft targgenomen/en ben mrnfefte (l?ube bej5oenb/ Eom. V: 10. ï^rebc gemaaftt/ Coi. 1:20. 3i?en menfclie tot «inob bjengt / 1 Petri III: 18. ©us ié alle befmibbelir.ge uit; begeert itmanb ï)et blaar te iien/ Iji] bjete bat d^iptus alé GodmeBsch , alp 25orge niet aan ^cni^elbcn/maar aan brn ©abej heeft bolbaan/maar aangemejftt al^ criiptarsrnp met ben lamp;abe?/ aangrme^ftt alp öob tae^enHjU/ 300 heeft C^tj ja aan i!3ob/ en in birn opygte aan J^cm^clben aïe OSobinenBcf; alp ^Borge brtaalb. (©nbejfcheibt ü^ejenen ^t-jfoon/en bat rrn anbrr ^ejfoon öe J^a-bt? fs/ en een anbr? ^ejfnon be Sone/ en be bonriejfjeib 3a! opftïarrn.
Tegenw.4 XIIL Tegenw. 4. §iibien Ch?ïGtup bolboen 30uhp/3n0 moepte l^ijal» lep igben luat be sonbaar bejbienb h'Jbbe. SamelijU/ C^g moeite be eeiibiige berboemenipfe lijben/ ÜJg morpte in be Ijelle eeutnig 31)11/ morste in bianhope 3|jn getarrpt; maat bat Ijeeft dThjiptup' al lep niet gtlrben/ 300 geeft f^ij ban niet bolbaan.
Antw. 3ft anttaoojbe : (a) «HljjiBtu^ hreft immc^j? be eeubiige bc^barmrnisfc grirben; Inatu be erulxrge bcjborinenipfc/ boob en pgne bejïaat in be gel)EEle affcljeibinge ban j3ob/ in be geijrrle uitgietinge ban oSobp toojnc/ en bat 300 lange tot bat alles bolftoinen 10 geb:agen/en genoeg luaé tot ft^affe btr Igonbe. bit heeft Ch:iptu^ fn be bolle fuacgt geleben/3iet bit bobrn/§3, 4, 5, 6. ©it heelt P)i| 300 lange en in 3ulben trap gele* öen/ tot bat l^tj 3engen It an be/het is volbragt, Joh. XIX; 30. Ik hebbe voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen, Joh. XVII: 4.
(b) Cg^ptns Degoefbe met in öe geile plaatfelijft te 3!]!!/bat behoort niet tot get bjejen be? eeulnige be^bocmempfe.
(c) ï^ij gabbe nob niet te lijben 3onbe2 einbe of eenbiig in bmir^aam-geib ; Inant bat ip be menfege onbe?tuo,jpen alp een geliolg ban 3tjne on» magt om genoeg teffens te blagen/ en 5icl) te hejftellen in ^taat ban bol» maabtgeib; biep bli)ft gij eronbe? liggen/tot bat gn alles te bolien ftomt/ bat in eeubaiggeib met gefegirben ftan ; maar bcliiglebe25orge alles in ben bolmaafttiten trap en infpanninge tegelijft geleben geeft/300 beel noobig toap tot ©olboeninge ban löobp geregtiggeib/en boo? 5ijnE bolmaabte ge* Ijoo^jaamgeib be eipeg be? iPet be?bulb toap/3oa Inap get niet mogelijftbat get lijöen lange? uitgert?Eft£ taie?öe/En bar ban de booö Vöie?bE gegouben.
Aanh.
tot Voldoeniage van de Zonden der Uitverkorenen. 487
Aanh. 1. mogtE benften/öat Ctoistu^ mcnfcljelpe nature/naar Aanh.i.
Uiclftp ^ij alleen ötieüen F)peft/hta^ eintïig/en fionöe baaram Dioc met biagrii/ en 50a inap ijec lijben niet genoegjaam tot ücttquot;ilinoe Uan öe Sonde/ bie eeuUiirre ft^affc lu-rbienr.
Antw. l|oe jeer bat Clj^iptus inenfcliiiijlje nature rjeirejftt tua^/ boo: Antw. oné niet te bepalen/maar jij bleef allijb einbig; Cljjtótufï Ijeeft naar bie nature gebjaijen Ijet lolliomen gemi^/en ben bolmaahten tno^n tian ben oneinbigen *!3üb/ tegen luellten be Uitbejfloreiien geionbigb jjaööen ; bocii men moet tuii opmerïten/ bat De menfciielijlie nature nirt leeb/ maar bc ^ejfoon naar bie nature/en belnijle be J5e;foon oneinbig tna^/500 tna^
ooft ban eene oneinbige ftradjt en Uiaafoigljeib allee/ biat l^ij ieeb.
Aanh. 2. gect men/ als Ijet liiben ban ChjijHué baa?om ban eene on- Aanh. 2. einbige ft;acht lua^/ombat l^ij bie leeb/oneinb-g tna^/ joo Inaó Ijet boot eene oy- en aanneininge ban ben ^ejfoon/en bat heeft üii öob geen plaatö/ Kom. 11:11, en 500 bia^ be J^olboeninge genoegzaam boor eene accrptilatie/
of iet? boor Ijet gefjeel aan te nemen/ uit aannu-jUinge ban ben ^erfaon/
maat niet ombat be jl?affe in tjare nature be be:bienftcn ban be ^onben opljalén honbe. 3tft antlu. SCannemen be^ ^ejfoanê inboor eenlgc uit'Antw. UJenbige omftanbigljeben of ijoebanigheben belnogcn te toorben om lemanb eetuge gunftete üeltnj^rn ; maar |pe;fuon beteeftent in bat gebal niet de mensche zelf, aan toien ietp gebaan luorbt. i^ier (jeeft bit geene plaatfe/
belntjlc be J^e^fuon jelf/en niet Qoetianigljeben o n te Detoegen/tjie; ilt;L i^iej ftomt ool{ geene acceptilatie te pag/ombat Ijier eene ft2affe ié/ bie be Sonbe genoegjaam opljaalt. J^iet uit adjtinge en aanmejliinge ban ben J^e^foon üiütöt 31311 lijben boor genaeggt;aam opgenomen/ maat boor be intuenbigc en taare ftjacijt en luaarbije Inaé Ijet lijben ban ben oneinbigen pe^foon ban eene genoegjame en oneinbige ftjacljt. löeliift be ljoog«
Ijeib ban ben ^ejfoon/ tegen In elf? en men miéboet/ be mi^baab en be ft^affe/luaarlijli/eigenlijft/in vcljielben bej^biaart; taant Inaarom bet»
blent yet beu boob/alia icmanb ben Honing in't aangejigte flaat/en niet ben boob/al^ hij eenen bebclaar flaat/ban om be lioogljeib en taaarbig-Ijeib beg perfoung ? St'Uua is Ijet Itjbcn ban ft?affc obe; eene migbaab in een' ftomng ban gjoote? taaarbije en ©olboeninge/ at Iijöt Ijij ininbet/
ban in een bebclaar nbe? bejelfbe misbaab/bic gt;laaarbe? pijne en fmaab in ftoffe b^aagt. 33t!ia ig ijet liie?/ombat be J^e^foon/tegen toelften men jonbigt/oneinbig ip/joa brroient be Sonbe inbejbaab oneinbige ft?affc; en ombat be J^ejfoon/ bie be ft?affe b;aagt/ oneinbig i^/ 500 1^ ooft be J^alboeninge inberbaab oneinbig/bat ij3/bolftomen genoegjaam.
(d) Cl)?i?tii|i üeljoefbe ooft be beisperatie of taantjope nier te lijben/ tji) Itonbeooft niet/belujjle liet tgonbe ié; taant be taanfjope i^ niet Tjet taeu'n ban be ceutaige ftraffe/ niaar outftaat én uit be onbejbragelijft'
Ijeib ban Ijet lijben iu een ellenbig fcljepfel/ é» ombat jjet oncBloot i# ban alle mibbelen om ooit bejlogt te taorben/ 't taelft Ofj CDf^tugf geen
plaat*
488 Van den Staat van Christus Vernederinge
pïaatfe Ijatibe/ betotjle ïjij én fiontie blagen én Qct Iflbcn tc fiolicn ftomen.
Tegenw.5 XIV. Tegenw. 5. ^oo Ct)?igtult;» al bolöaan öaöbe/ 500 fionöc maa?
Antw. boor ren Uolöoen/ een boot een / en niet ren boot allen. Antvv. ©e ^chjift gt;egt bat bc eene Cb?i?tu^ boor allen bolbaan Rom. V: 18, 1 Tim. 11:6, Hebr. II; 9. Cen rrjït man ftan bele flaben betlogfen. Cen ïtoning ftan jiclj inylaatgban bele oebanocnen ftellen/rn bie baatboo? berloiéfen. Ccn oneinbige ftan boot menigten bolboen.
Tegenw.G Tegenw. 6. ^00 Clj^igtup boot ong bolbaan Ijeeft/(a) 300 ftcöBcn taij (Clj^iiaiué meet boor be jaligljeib te banften ban 45oo ben 50abe?.
Antw. Antvv. ©at bolgt niet/ toant 't ié alleé uit ben l^abec/ bie beeft ben gone üerorbineejb en obergegeben.
Aanh. i. (b) ®an fieljoeben bjg on? niet te toacïjten boot be Sonbe/en geene beugben te oefenen; taant alle ^oiiben 3ijn al öetaalb/ en be jaligöeib ip al berbienb.
Antw. Antw. IDeje öebenftinge geeft te Bennen eene ganfeïje ontnetenbfieib ban be nature ban een Ueiloéte en ban be genabe. 1 Joh. 111:3, Een iegelijk, die deze hope op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is. jgonbe i0 onreinigljeib/ baarom Ijaten en blieben be gcremigöen öie; tnant l)et i? tegen tjumie inebejgeboreiie nature, ^eiligbeib ifS t)un leben en blgbfcöap/ baarom jagen 3e bie na; 31) oefenen be beugben niet om ben l)emEl te berbienen/ maar om ben tfjeere te banften/ te bie-nen en te berjieerlpften/ en boor bien bermaftelijften en effenen toeg tc gaan tot be bi'3ittinge ban be berbienbe 3aliglieib.
Aanh. 2. (c) i^et ba^tftellen ban be ©olboeninge ban Cli^iptu?? boet aan aJobgl barmljartigijeib en magt ongelgft ; toant of a5ob toiloe ben sonbaar 3onber ©olboeninge niet 3aiig maften/en bat i^ tegen sijne barmljartigijeib/of öjtj
Antw. ftonbe niet/ en bat ijï tegen 3Öne magt. Antw. -Jnbien ^ob 3onber Cb?^' tu^ ©olboeninge ben jonbaan ftonbe 3alig maften/ 300 taaiö Ijet eene onbe* öenftelijfte onbarmljartigljeib/ ben heiligen CflJiptugf 30a beel en 300 stoaa? te boen Igben. J^ogtan^/inbien ïèob ben aïiergjutoeltjftften/ben aller» garbneliftigilen/ en 3anber ^ct minfte fieroute in 3i)ne gonben jlerbenben/ niet 3alig maaftt/ bat i^/of ombat niet toil/ bat i$ ban tegen 3rine on» efnbige bajml)artig|jBib/of ombat l^ij niet ftan/bat i^ ban tegen sijne al» magt; maar tot be 3afte selüe/ tjip? Ramt geene magt te paófe/ maar regt» baa^bigljeib/ [jeiligDeib/ bie niet toelaten ftunnen bat be ^onbe ongeft?aft blebe. €n ombat a5obé regtbaarbigfjeib bat niet toelaat/ 30a bïilbe fjjj niet/toant 3911 taille i^obereenliomenbe met 3ijne nature;'t i^ geene öarm-{jartigljcib regtbaarbigtjeib te ftrenften/ 3fjne magt en barmljarttgljdb tDo?bt 3onberling berljeerlijftt/ in ben ïonbaar salig te maften booj Ct)2i^» tu^ i^olboeninge. Eph. 1:6, Tot prijs der heerlijkheid zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde. Luc. 1:51, Hij heeft een krachtig werk gedaan door zijnen arm. ©it ban be tnaartieib bet ©olboeninge.
XV. Het tweede bat obe? ö^t lijben en ben boob ban CÖ?iistué te
obec»
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen. 483
nbc^lliegeil i$/ de Vohnaaklheid van de Voldoeninge van Christus : ttClCll vo'quot; Papisten eii Socinianen, (^ter 31311 bier jalten op te mejften; nameltjU: quot;^doe-1. ©at l^alöaeningc 300 boïmaaUt i«5/ bat fjiei ueene arcepti'nende.
latic of ooft fcnio öoo: Ce bingercn sicn plaatjS Ijebüen ftan. 2. ©at geene anbcre J^olöocniiigc Ijie? öijftomt/ of ooit öijocboega Itan tuorbcn. 3. ©at niet alleen bao^ De Sonöen booj ben ©aop gefctiieb/ maai ooft boor iille anbere gjuote en filcine bolbaan i^. 4. ©at niet alleen boor alle fcljulb/ maa? ooit boor alle (Ijdffe bolbaan !lt;?. 2Clle be5e 5aUen te 3^men genomen / blpficn ftlaa^t uit tjetgene tuij ban be luaarljeib -bet ©oltioeninge ge3egb Ijebben/ 30a bat geen öetDij^- mee* ban nooben ip.
JÖagtan^ opbat geen fciinilijoeft ongesotFit gelaten üiojöe/sullen luij iebet punt cp s'dj 3elbe obe^lncgen.
XVI. A. Christus lijden in zich zelve, in zijne eigene nature aangemerkt, Geena ae-is zon volmaakt, voldoenende, dal geene genadige schal tinge, een gedeelte voor
vol aannemende, plaatse heeft, of ook hebben kan. ©it blijfit bUB : schattin-
1. Snbien be inreftcnöe geregtigt)eia töobs beé Öcgte^ 30a 3uiber is?/e®;r hc,jft bat 3e niet bolbaan Itan liiorben/ ban boo? be uitejfte be^ibienbe ft^affe; piaata. en inbien be ïjrere 3le3u^ bic alle?5Uibe?fte geregtigljeib bolbaan Ijeett/'• 30a is 3ijne ©olboeninge 300 bolmaaUt/ bat be uiterfte fUuabjant niet hëüi van onbetaalb ij? geöleben/ en bat er geen boor be bingeren 3ien/ ofgena-Gods bige fcljattinge boor bol/ eenig^iné plaaté DebDi-n lian. l^et eerfte ledigheid!' liiaar en bellieden/ Kap. XVIII, § (5—10; en öoben in bit liapitrel/
§ 12. goo blijft ban Ijet tlneebe ooft ontüjiftamp;aa?.
2. ©e 25orge / bic bolbaan geeft/ i^ oneinbig in Uie3cn/ Ijoogfjeib/ a.Onein l)eiligl)eib en regtbaarbigf]eib; 3oube jutu een ^e^foan 3icf) tot ^Sorge d,g iei(i' ftellen en iet^ oberlaten/ bat ïjrj niet betalen Honbe of teilbe ? Cn {Jij oneinbig sfjnbe/ 300 i^ ban al 3ijn lijben in be nature 3elbe aangemejftt/
ban eene oneinbige/ bat boliiomcn genoegsame ftrac^t/gclöft Ee,i Ineinrg boben bij (c) toonben.
3. 't 25lijfit uit Hebr. X:14, Met ééne offerhande heeft Hij in eeuwig- 3. Kvacbt heid volmaakt degenen die geheiligd worden. ï©at ij* er nu obejgclaten? ferhande'. ïBat 3ouöe nu nog boor be bingeren gezien moeten Vnorben 5 J^ieti?^
XVII. B. liet lijden van Christus is zoo volmaakt voldoenende, dat geen Vol- Geene an-doeninge des men se hen door lijden, in dit teven of na dit leven in een versierd va- doeningequot; gevuur van nooden is, of hier bijgevoegd kan of mag worden. n?ant komt;
1. ©f be ©olboeninge bejgT menfetjen boo: 5tjn Itjben i^ noabsaftelijft/gg^|g- u of niet; inbien naabïaftclrift / 300 ié Cfj?t^tiiö geen bolfiomen ^alig» Eene voi-maamp;r?/ bat l'^ij 3efier al i$. Hebr. VII; 25, Waarom Hij ook volkomen-lijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan. Üflnbien niet ningc. noobsafteltjlt/ 30a ié Ijet niet bolboenenbe. gt;i5n Ijet i? niet noob^aftelijlt/
nodj renigsiniS bolboenenbe; toant (a) be .^cf):ift fp^refit baa^niftéén Inootb ban. (b) Cn Cl)?iptuö heeft alleié met écne offejljanbe bolbaan.
Hebr. X: 14. goo ftan 3e ban niet bijgeboegb loarben.
I. dSgq 2.
490 Van den Staat van Christus Vernederinge
2. Krach- 2. ïijbeu soa ft:ac{)tig/ bat Bet i$ tot balfiatnEiie toegtic
doeniDse.'m'l,0E l3an a,'e Soiibcn/ tot bolftomcne be^gebinge/ tot üolftoinenc bol» malunoe. (a) 't tot bolfiomciic lucgiiemiiigelian alfegonbeu/Hebr. 1:3, Nadat Hij de reinigmakinge onzer zonden door Hemzelven te wege gebragt heeft. Hebr. IX: 14, Hoe veel te meer zal het bloed Christi... uwe con-scientiën reinigen van doode werken, (b) 'r 3$ fot UolHomenc bergcbinge/ Eph. 1:7, In welken wij hebben de verlossinge door zijn bloed, namelijk de vergevinge der misdaden. Hand. X : 43, Dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergevinge der zonden ontvangen zal door zijnen Name. Jer. 31:34, Ik zal hare ongeregtigheid vergeven, ende barer zonden niet meer gedenken, (c) 't 3!q tot ccne bolftoinene UoImaftingE ban bc snnen. Eom. V:19, Alzoo zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen velen tot regtvaardigen gesteld worden. 2 Cor. V : 21, Opdat wij zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem. ^nbicn Olö^igtua Itjbcn 30a bolmaalit ij/ üiat ölijfc cc ban nog obi-tig ? ïl^at ftan mm baarbij bcrfictcn 5 Tcgcnw. 2rgt men/ boor ons lijbcn tuurbt Ijct ïrjbcn ban CÖ?i?tii? ong tOEgc»
yaat/ 't ip nciabjaficiijf? tot toppagfingc.
Antw. Antw. (a) S:oo Ij Dan onjj ïijben niet liülbneiïenijc. (b) ©at fiaat nrjgen^. (e) ©e tocpapfinge gcfriiiEbt boot l)ct gdoobe/ Rom. V: 1. ^übien men .U'gt/ C|)?iptiij Ijerft berbienb bat Vuij be^bicncn fiunnen/ bic lactc (a) bat baarban nocl) tuoojti/ nocQ letter in be ^cf^ifture jlaat/en bat Uet een brjbic^tffl en menfctjenboiib té. (b) Cu biat soubc be menfefte bejbienen/ ,00 Ctynstu'? Ijet alle^ bejöfenb ^cefr luat te be?bieneii i^? ®at noa een^ te berbirnen/ ij be cerite beebtenjte te bernietigen/ of öob te befctjulbigen ban onregtbaarbtgljeib/ bat ï}ij eene fdjiüb ttaeemaal ei?cl)t en ftjaft. Voor oi f- XVHI. C. Christus lijden is zoo volmaakt, dal Hij niet alleen voor de zonden, (i-uiein- (^e VÜOr ^ün ^00P begaan zijn, maar ook vooralle andere erf- en dadelijke, groole Zonden. cn kleine, van de meeste lol de minste, van hel begin tol hel einde des levens, voldaan heeft, ©it ülnlU 1 Joh. 1:7, Het bloed Jezu Christi zijns Zoons reinigt ons van alle zonden. Ps. CHI: 3 , Die alle uwe ongeregtigheid vergeeft. Col. II: 13, Alle uwe misdaden u vergevende. Il?at Konbe bli)ft ban ober? Doo: loclfie ^onbe ^al bc meufclje ban betalen ? Alle gonben fluit alle in. Voor allo X IX. D. Christus lijden is zoo volmaakt, dat Uij voldaan heeft, niet alleen •lUo'stvaf1 voor de eeuwige schuld en straffe, maar ook voor de lijdelijke; zoodal Uij niet ion. quot; alleen de lijdelijke schuld, maar ook de tijdelijke straffen heeft weggenomen. Bewijs 1. ijt)ant i. 't 3iii tegen alle regt en reben/ bat be ft^affe soube bltjüen weJrV als be fdjulb ijs bjeggenamen. Sublaia causa lollitur effectus. ®e oojjaaft straffe tueg/ 't bejootsaalite laro; bie ttaee gaan onaffcljeibelijfi te jamen. Cn wog- luat nuttigljeib ^oiibe ïjet geben/ ban fcljuib bebost te 5ijn/al? Oc ft?affe bleef? 211^ een 33elDubc^i'te eenen folbaat be fcijulb bejgaf/en Ijö Ijing Ijem op/ luat baatte Ijein öe be^gebinge? 3a't is fpotten met jbolboeninge; luant C}o bolbebe ban boa? be fcfjulb sanbe? nuttigljeib. 2. Eon 2. ©an tuasi geen bolftomen ^aliginafter; luant l)tj jj^bbe tuat
tot Voldoeniuge van de Zonden der Uitverkorenen. 491
obergclatcn/ bat niet bolbaan {jabbc.. 3. 't regen be rcgtbaarbig- volkomen Ijeib en ba^inöajtigöeiö iöobif/ te fbaffen alg öe fcljiili] weg \ê/ en fjet inaji ker!s'quot;a' 300 beel alp eeiien bolmaaftteii te ft^affen/ bic geen fl^affe begt;bienü fgt;abbr. s. Rcgt-4. ©e ^clijift ,;egt tael buibcliilV bat be ft^affe opftanbt alp be fcliulb beige- hcUKls' ben !p/ Matth. IX: 2, Zijt welgemoed, uwe zonden zijn u vergeven. Vs. 5, Wat 4. Teks-is ligter, te zeggen, de zonden zijn u vergeven, ofte te zeggen, staat op eude tequot;-wandelt? Vs. 6, Opdat gij moogt weten, dat de Zone des rnenschen magt heeft op der aarde de zonden te vergeven, (doe zeide Hij tot den geraakten)
Staat op, neemt uw bedde op, ende gaat henen naar uw huis. Siet baar be onaffcbeibelolilieib ban bie beibe ; öe ^onben te üergeben/iö te ,;eggcn/
flaat op. tI3c f onbe lucg/ be fljaffe bieg. Matth. VI: 14, Indien gij de men-schen hare misdaden vergeeft, zoo zal u w Ilemelsehe Vader ook u vergeven. Eph. IV:32, Vergevende malkanderen. 3|s bat mi malHanberen bergeben/ ais men be fcljulb Incl liUnjt fdjelbt / en sief) onbe^tupfcljen aan öen bijeefu/ en het ftluabe bejgclbt? !©ie be?foeit nietsulli eene bejgebinge? 2oa ban/ alp 45oa be fcljulb bepgreft/ 500 neemt ï}ij ooft be fl^affe lacg. Cljjiptup boor be fcljnlb bolbaan Ijcbbenbe/ Ijeeft 00H boo; be (baffe bol»
baan. Denkt men, een boobflage^/ Befteejb stjnbe in be gebangenisfe/ Ijeeft bejgebinge ban gonben/ en nogtanp biorbt lj\i met ben Ooob gejlzaft; 30a blijft ban be (t^affc alp be fcljulb bezgeben ip. Antw. ^at ipgeene ft?affe ten opsigte ban (fiiob/ tot ©olboeninge ban be Sonben/ maaj ten opjigte ban be menfcljen/ bie bolgenp (jet gegebene regt moeten fjanbelen.
XX. ^egen öe bobengemelbe tuaar^eib taorben be^fctjeibciic 3arien te* gengeb?agt/ bie te beanttaooiben ujn.
Tegenw. 1. Ps. XCIX:8, Gij hebt ze verhoord. Gij zijt hen geweest een Tegemv.i vergevende God, hoewel wrake doende over hare daden, ^iet baar tuaP bej-gebinge/ en ebentoel Injaaftoefeninge obe^ be baben ban 41l^o3cp en JCacon.
Antw. l^iej tao.ibt niet ban be bejgebitige en ftjaffe aan ^Eo3cp en Sliacon Antw. Oefpiorjen ; maa: bnor Ijct taoojb haar taojbt jjet bolft Épraëlé bejjlaan;
taant iBo5ep en 5[aron ftomen in besen ^palm boor alp^ieptejp en boa^»
bibbepp/ b. 6. 45ob geeft Tjun Ijet getuigenipfe/bat 313 sijne octuigenipfen ïjabben onbejljouben / b. 7. ^ij baben niet om bejgebinge ban tjunne eigene Sonben; maa? Ijiej Uiojbt getoonb be l'iracöt ban ljunnc boojbib»
binge booj Üfpracl/ 't toelü vj3ob meermalen/ om lumne gobloopljeib/ bjeig'
be uit te roeijen; 3ict baarban Exod. XXXIII. Verhooringe taap eene brucljt ban fjmi gebeb. Vergeven ip Sfpraël niet te be^belgen/gelijli a3ob gebjeigb Ijabbe/ maar gen tot 3511 bolft te betjoiiben. ^ogtanp/ ta^afte te boen/ ip jjen ebentael met plagen te Be3oefien/en fjen niet geljeel onfcljul-big te Ijouben/ maa? 3ijne regtbaajbigljeib te openbaren/ boo: bele taeber-taaarbigfjeben toe te 3cnben aan bat bollt/ in taelftP meerenöeel iJ5ob geen behagen Ijabbe. t2oo bat .Ijte? niet gefpjoften tao^bt ban bergeben ban fcamp;ulb/ en beftouben ban be ftjaffe/ maa^ ban meer of min ftjaffen.
2. 2 Sara. XII: 11, Ik zal kwaad over u verwekken. Vs. 13, DcHeere
lt;£155 - heeft
492 Van den Staat van Christus Vernederinge
heeft ok uwe zonden weggenomen, giet baa? lte?(jcbmoe ban fcljulb/ en ebcntael fttoaaö ufjtdeftlien. Antw. 't ïtliiaati tna^ qeeh ftjaffe / maar eepc ftapnjöinge.
Tegcnw.2 XXI. Tegenw. 2. Col. 1:24, Ik vervulle in mijn vleesch de overblijfselen van de verdrukkinge Christi. ^ict baar/baat obejölijffelen/oUe?-tUtjffelrn liau bE Uc^bjiiftftmgen ban bi£ IjcEft ban
niet üolbaan/ maar boor anberen obejgflaten/ en biE Iepö rn br?UulbE Antw. ^aiiluis/ rn bat boo? be gcnieente. Antw. (a) ^at Cfljiérua niet tjeefc o\JcrgrUtEii/ maar alle^ bolbragr fjeeft/ blijfu uit Joh. XVII : 4, Joh. XIX: 30. (b) ©e heibruïiliinoen ban CÖ?i?tu^ sijn ntet Ijet Itjbcn bat OTljjiétug ocleben Ijcrft/ maar bie om be inebiftinge en öelijbenigfe ban CliJiétu^ obe^ritaamen/ IheIIie het kruise Christi genaamb bio?bcn/ Phil. 111:18. IDant ^au!u^ noemt nooit t|Et liibeii ban Cö^riiBtu^ brjbjuitüin» ge. (c) (l^brjülnnclen bej br^bruliftingen 31)11 niet ban bejelfde foorte ban Itjbrn/ 5ij 3ijn niet bolborncnbe/ maar jij 3ijn be be^brufiftingen bie Clj^i?' tus tjuii boo^rgb tjaböe/bat om jijncn name obe? Oen ftomen souben/en boor be ïiE^he souben obc?bïtjbcii; be^e be^bulbe hij/bat ié/hij b?oeg 5e/ rn bat boo? be gemeente/niet in fjare jjlaatfe bolboenenbE; taant tna^ et toat obe?gclaten/ bat te bolboen taa^/bat Ijabbefiijbcoi ;icf) jelben tc bja-gen/ en iebe? lib bej gemeente boor vclj^elben. Ps. XL1X: 8 , Niemand van hen zal zijnen broeder immermeer kunnen verlossen; Hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven ; boel) in biEii opiigte ig et nietg obejgelatEn. JlSaa? ^pauiu^ lEeb boo? be gemeente/ om bie boot bE ftanbbaistigFieib ban 31)11 iijben meer te öebeptigen in be taaarfjeib/ en op te taeftbEn tot nabolgin» ge/ om ooft 0111 Clpigtus taille alle iijöEii uit te ftaan/ gelijfi Phil. 1:14, Dat het meerendeel der Broederen... door mijne banden vertrouwen gekregen hebbende, overvloedelijker het woord onbevreesd durven spreken. ïegeiiw.3 XXU. Tegen w. 3. Dan. IV : 27, Breekt uwe zonden af door geregtigheid, ende uwe ongeregtigheden door genade te bewijzen aan de ellendigen. Antw. Antw. (a) iPese piaatfE fp?EEftt niet ban Iijben/ eii bomt baarom fjiquot; niEt tE pa^. (b) l|iej Uio^bt gefpjoIiEii ban eeii ongEloobigen ^tiben/ en 't be^fcfjil ig obe? tgbelgfie ll^affen be? geloobigen. (c) (^iE? ftaat èonben afbjeben/ bat i^ nalaten/ en be tegenobejleggenbe beugben te boen/ 30a bat fjet ig eene op» taebftinge tot befteeringe/ En niet om SSonben te betalen/ boo? bie te bo(boen. lt;EHig blnft öet ba^t/ bat Iijben Wjac^tig i^/niet alleen tot betalinge
ban be fcöulb/ maa? ooli ban be Eeubiige en ooli ban be tijbeljibe ftjaffen. Bepaiinge XXIII. i^u ftonieu tuij tot j)Et derde bat in Ijet lijbEn ban Cp?igtus te tot-nip obejtaegen ig/ namelijb : de bepalimje van do Voldocninye van Christus alleen deneC mi's- voor de Uitverkorenen. t}ie? f|ebben biij te ftjijben tegen Papisten, Remon-vattingen stranten , Amyraldisten. ^e Ujage i^ niEt of aile mcnfc|)en 5aiig taorben ? tücn.1gt;aiquot; ©aü niet/of C|j?iptu£ boob geuoegsaam Ijab ftnnnen 31)11 boor allen/inbien getailb J^bbe; ooft niet/ of (£Ö?i?tu^ 3fcö geftelli fieEft in plaatg ban alle nienfcljcn/ en alle ljunne rjf- cn baöeljjbe ^Sonben obergenomEn
ÖEeft
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen. 493
lieEft op l!|eni/ en baar bic al(e aan bc restbaarbioöc'b lt;i5abg faclbaan geeft/ allen babelijft in een lie?5oenben ftaar/ en in En öesit
ban be eeuluioe ^alifllieib offt^'b fjeeftï
(a) jJSaat of Ctj^igcuë boo? sgn Irjben en |te?ben boar be ejf^onüe fjreft bolbaan/ en in bien opjigte fjct gefjeele menfcljeitjfte geflacljr in een ber»
joenben ftaat Ijeeft geftelb ? (b) aDf Cl)ri?tii0 én boor erfjonbe/ én bao? alle babelijfte ^anDen/ bie üooc ben iDaup grfcljieb ït)n/bolbaan ficeft ? Soa fp^eften Papisten, (c) gt;0f men l)et bup niet Uonbe fteKfn/ bat Cl)?i6tiié gce» ne beooginge gcljab ijeeft op be jaligljeib ber inenfcljen/ om bie Uun beel-acf)t'g te maften; maar aileen be beooginge om aan beregtbaarbigljeib ©Ob? te bolboen/ en ii5ob in ftaat te ftellen/ om met ben menfetje te fmn» nen tjanbelen oüer tjunne ;aligl)cib/ op snift eene bii);e als tiet Cjem behaagt/ of boo? een nieulu ©e^bonb bcr luerften/ of boor genabe/ ftet ge»
loobe ftellenbe in plaats ban be i©et/ 300 bat Chjiötu^ sgn einbe jonbc ft^ijgen/ at toie^be niet één menscf) jatig. «En bat Ch^istujs al^oo boa? alle en iebereen/ bat is boor fjet ganfclje menfctjelgli gcrtacljt berbiorben Ijeeft be ^e?ftctlinge in ben ftaat De? genabe/ en alsoo Ijeeft b?ngeinaaftt ban fcljulb en |1?affc tnegengbe erfaonbe; joobat Cf)?iptu^ boob niet alleen \nc»
gen^ be intaenbige ft?acbt ïienoegjaam baartoe taa?/ maar ooft genoeg»
3aam ij? gefrljieb/ en bat Cij?iptus aljoo be jaligtjeib biel be?biorben fjceft/
bocij alleen bc saligfjeib niet toepast, ©oorbien (©ob nu geloobe/ beftee»
ringc en goebc VÜerften geftelb Ijeeft tot eenc oorsaaft ban beé menfefjen ja»
lig^eib/ 't tuelftc/ bc menfetje julft^in sfjne eigene ftractjt tjebbenbc om Ijet te bolb?engen/ alle nienfcljrn niet bolb?engen/ ;oo liio?bt be jaligfteib ooft allen niet toegepagt. ©it i^'t geboelen Ian be Remonstranten, (d) (0f bat Cl)?Mtu^ boor allen ip geftorben onbe? conbitic ban geloobe en befteeringe/
en bat/ be menfcamp;c baartoe onmagtig sijnbe/(quot;Sob boor een anber boo?ne' men Ijeeft fiepaalb fommigen ijet geloobe en befteeringe te geben/ en aljoo boor lt;£ï)?iptu«S salig te maften ? Eoo seggen bc Amyraldisten. ©n^ be?»
fcljeiben 51)11 bc geborlens onber malfianberen/ baarom tjebben bJtj je ieber op jicfi jelbe boorgeftelb.
XXIV. Jfêaa? tan peggen bat €|)rióttip7 bolgen^ be^ J^aber? en sgne Christus eigene beoognige/ sid) geftelb Ijeeft in plaat? alleen ban ecnige/ namelgft/ gorge be-be iH!tbe?ftorenen/ en niet boor anberen/ en babelijft alle hunne jonben/ 300 taaia ai-c?f- al? babeftjftc/ ban |)un begin tot tjet einbe Ijun^ leben? beb?eben/ als ^eüitvM-2Bo?ge ban Ijen af op l^em Ijeeft cbe?gcnomen/ en én fcljulb/ én it?affe/ tij- korenen, belijft en eeutnig fjeeft bolbaan boo? sijn iijben/ en alle en alleen be Elitbe?» ftorenen/ met uitfluitinge ban alle anberen/ 300 bolftomen ban benelbe be?-lo?t/ en fjen babelijft 500 bolftomen in get regt en eigenbom ban be eeutatgc jalrg^eib geftelb Ijeeft/ alsof jij jelbc bolftomen aan be geregtigheib qSocisi ïjabben bolbaan boot tjunne gonben/ en alle geregtigheib bolniaaftt'elijft dabben be?bulb. Soa bat Cf^iptu? ljun alleen ooft sefter toepast be jalig»
gcib/ bic ï?f) ooft aileen boo? ^n l^bbc bectoocben.
lt;©85 3 xxv-
494 Van den Staat van Christus Vernederinge
XXV. cpjjte ftetfingen/§ 23 boojgeftelb/be^Derpen Inij al^ tilna« lintien/ bie öc gefjeclc nature ban !jct tncjft bc^ be;lo?nnge omfteeren. JEaar bnj omftrljcn Fjcr laatfte/ in § 24 öcg?cpen/ aljS be ©obbelgUe tnaarljcib/bol ban bertroostinge en be^ljeejlgfttnge *6ob^. ©it blrjüt: rhriftnV 1' ^Ö?istii«S fjceft gelebeii alg 25ajgc/ t^em ftellcnbe in be plaatfe ber' heen ais genen/boo? üiclfie l^ij leeb/aïle Ijunne ^onben/ erf- en babelgfte/ban Borge ge-(jet begin tot Ijrt embe IjunjS lebenji begaan/ban Ijen af en op l^em ge» e nomen f)EbbenbE/500 fieeft Oij boor stjn lijben en fterben in öunne plaatfc aan be rcgtbaarbiolieib ii3ob? bolbaan/ en aUe fctjulb en ftjaffe njbelrjft en eeutnig bieggenomen/ljun Ijct eculnige leben be^lnocben/ en Ijen ge» maaftt tot erfgenamen ban be renUiige ^aligfjeib. ©it batten be anbea ren 500 niet/ ^ii joubrn anbe^é be algemeene genabe niet bjrjben/ maar 30 bestaan ï)rt lijben ban 4tl);!Gtus in een' gcljerl anberen jin/ be een bujï/ öe anber :?oo/ gclijli bnj in Ijct Uoorttrllen ban be b^age ijebben uitgeb^uftt. SHnöiin Cf^iptup lijben 300 te berftaan ié alé bn) baar gejliib ijebben/ 30a gullen be anberen ligtelnft toeitaan/bat Ciyi^tn^ niet boor alle men» fchen üolbaan l)ccft. ban/ 't i? be 4?oööclrjHc Inaarljeib bat Cfj2iptu^ ©olbaeninge soobanig 1^. ©tt Ijebüen bjij in bit Uapittel een bjeinigbo-ben/ § 12, 13, blaar en bnibelijfi getoonb. ©it nu onfeilbaar 3t)nbe/ 50a bolgt ban self/bat ban Cljaiptus boor alle menfcljen niet bolbaan geeft en gcflorben i^; taant alle menfcljen/ gclijft 3e nooit in 300 eenen .fitaat getaeepit 3tjn/ 300 ftomen 3e baar ooft allen niet in. Stj taorben allen niet 3alig; beien lijben en gullen lijben bet erutaig berbe^f/ bat niet ftonbc sijn/300 alle fdjulb en ft:affe tijbelijft en eeutaig bolbaan ma^/ en 30059 tot erfgenamen ban be eeutnige 3aligljeib boo? Ijct bcrtaejbenb Irjbrn lian Ctiri^tué gei'tclb taaren ; taant ^ob i^ regtbaarbig/en fljaft niet baar geene fcljulb ijé / en taeige^t niet batgenc bat be?biGnb taa^. 2.Ais ' 2. Ct)n?tii|S £?oogfpriestej-ambt beftaat in offt-ren en bibbcn/ be5C priester. t^tlct .0t,lS.n onaffctieibeltjlt 3amen. 3Pquot; t)et offt-rcn mogte be t^oogeprie^» te? niet ftaan blijüen/maar moeëte berbrj in fjet [^ci igöom ingaan/en in fjet i^eiiigbom ftonöe Ijrj niet ingaan ban met Ijct biocb ban be offe?» ïjanöe. ©it i^ beftenb uit be geljeele J0r'e0terli)fte bebieniiiijie be^ ©. en ooft blaar te sten in Chjistné l|oone}j:ie^terlnfte öcbirningc. giet/ Rom. VIII :34. Hebr. VII: 25, 27 , en IX ; 12. 1 Joh. II; 1, 2. giet Ijier» ban kap. XXI. ^iernit bciluiten toijbujf: Uoor taclfte Cl)?iptus i^ooge» p?irgte? ig/ boor Die bolbjengt beibe beclen 3tjn^ t)aogeprie^te?» ambtp/ 't taelft i«ï offeren en biböen. ï^ct ijs nu openbaar/ bat CÖ^iptuö beien/ ja be meeaten uit sfjne boorbebe uitfluit/ en bic alleen tot eent-gen bepaalt, giet bit/Joh. XVII: 9 , Ik en bidde niet voor de wereld, maar voor degeueo die Gij Mij gegeven hebt. 'Zaa i? ban qpft 3tjnc offe2ljanbe/ 3ijn Igben en ftejbcn/ niet buor alle menfdjen/maar bepaalb tot be ban ben ©abej l^em gegebenen/ met uitfluitinge ban anberen/ ban bc taerclb. Uitvi. Uitvl. ©aar i^ ttoecbetlei boorbiöbinge ban CÖJ'gtuJS/ ccne algcmccnc
en
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen. 495
en CEiiE fitj^onberc; be algemeene Uooc alle inenfdjen en ru^iopbe algcmcene ©olboeninge/ tuaarboa? ooft öiöt \inor be oUeitzc*
ber^/ en boo: begenen bic I^etn gffi;uifigb Heblien/Jes. LUI: 12, Ende voor de overtreders gebeden heeft. Lac. XXIII : 34, Vader, vergeef het haar, want zij en weten niet wat zij doen. Cn tie öijjonöfre Uoorbib»
binge ij» alleen Uoac be gelaoUigen. Antw. 1. 't onlnaa^tjeib/ bat et Antw. eene tlueeberlei Uoajöibainge i£/ ban moe^t ec ooft eenc ttoeebe^let of-fejö^nbe jijn/ eene anbere boor allen/ en eene anbere lioo^ be gegebe^
nen ban öen lf»abcr. diEaac nu ijS e? maar ééne offej^'^e/ Hebr. X:14; en betmjl baar maac ééne offe^tjanbe ijS/ 500 ban ooft maar eene üoo?' ïiibbingc. 2. Cl)?iBitult;gt; gebeb üiorbt ai'tijb bejlioorb/ en ftan niet afge»
(lagen tooröen/ Joh. XI: 42, Doch Ik wist dat Gij Mij altijd hoort. C^et bibben Uonc be Dbejtreörrgi ip booc tie/ taelUe oüert^eür^ Itiaren/ ge»
ïi)ft alle ïliHJcjIiorenen 51111/ maa? bat ^egt niet boor alle bie obe^e» bc?p 3jjn. föjj üab boo^ oie Cjem ftjuifigöen/ tnelften j^ij be ^alioljeib gaf/ gelijft ben moorbenaar ; taant l|ij üiojbt altijb bejljoojb. goo blijft Ijet ban bapt/ bat/ betoijl Cl^iptu^ jijne boo^bebe Bepaalt/ boo? bie niet/ en boo? bie al/ bat ban jijn li)bcii en fte^ben ooft 300 öcpaalb ig/
boor bie niet/ en boor bie al.
3. 't ^Slgftt oolf uit be onaffcfjeibclijftrjeib ban Cf|?i£tujs bejbicnften 3. veren be tocpajjfinge ban bie bejbienften. 't 3ié oninogelijft bat Cljjiétug dicn3ten tie be jaligljeib nier ioube berlacl)tig maften/ boor luelfte l^ij 3e ber« sili^flun fiienb Ijceft; ïuant 1. geheele oogme^ft/ én be^ J^abejé én ban onafschei-Clj^istu^i/ laas be ljunnen tar be 3a!iglieio te bjengen. Hebr. II : 10 Dat Hij vele kinderen tot heerlijkheid leidende, den Oversten Leidsman...
door lijden zoude heiligen. Joh. VI: 39, Dit is de wille des Vaders: dat al wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit niet en verlieze. Joh. XVII: 19, Ik heilige Mij zeiven voor haar, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. Tit. II: 14 , Die Hem zeiven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zoude verlossen. 1 Petri 111:18, Christus beeft ook eens voor de zonden geleden, opdat Hij ons tot God zoude brengen, ^iet baar/ftlaa; ijet oogmejli; nu/ 43üb en Cll^tns Ihinnen ban ljun oogme^ft niet be?-ftoften tnorben/ bicj? ig tjet selte? bat be 3alig!jcib ooft toegepast too^bt/
boor tuelfte 50 berVnorben. 2. lgt;e toepaéfinge en be brjtaezbinge gaan te 3amcii / Joh. X:15, 28, Ik stelle mijn leven voor de schapen.
Ende Ik geve haar het eeuwige leven. 2 Cor. V : 19, God was in Christo de wereld met Hem zeiven verzoenende, hare zonden haar niet toerekenende. Kom. V : 10, Indien wij vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood zijus Zoons, veel meer zullen wij verzoend zijnde, behouden worden door zijn leven. Siet baar Ijue onaffcljeibelgft bectoe^binge en torpa^fnige te 3aiiien gaan.
Uitvl. 1. dlljjigitügi öroagbe maar tnegneminge ban be bc^inbcnngc uitvi. 1. aan be 3gbe ban (Skib/ otn met ben inenfclje te ihinnen Qanbelen. Antw. Antw.
(a)
496 Van den Staat van Christus Vernederinge
(a) tnorbt aöfolut ontftenö/ get contrarie ig öobeti/§ 12,13, ge» toonö. (b) ©p^f)inöcringe taeg te nemen aan öe 5ijöc (I5oCi^ geene bertoe:binae ban salig^ciü boo? öen men[ct)e/ noctj tocpapfinge en öeel-achtigmaliinge ban öe jaligljeiD.
Uitvi. 2. Uitvl. 2. SCile be öobengeiioetnöe teftgten fp?eften ban toepa^finge ban Antw. Fift Ue^tuorbcne onöe? baorbiaacbe ban geloobe. Antvv. ©at niet taaa?; öe gelooVitgen be^üjngen lu't niet ombat 5e gelooben/ maar ombat tu^ Ijrt tjun bejüiojben geeft. £fij pa^t Ijet fjun toe boor öet gelooüé; {jet geloobc i? eene lirucljt ban (Clj^i^tn^ Itjben/en niet be oursalie ban lijben boo? Ijen. Clj?i?tii? i^ be oor^afte ban alle ;egcningen/ Eph. 1:3. OEn ooit ban lift gcloobe/Hebr. XII: 2, De overste Leidsman ea Voleinder des geioofs. ©etuijle ban nu aan alle menfcljen be üjelöaoen ban Ctjiristu^ niet toegepast biorüen/ ja jelf^ aan be mceéte niet tuorben aangramp;oöen/ maar alleen toegepast biorben aan bie/ boor taclfte 5e bertoorben öeeft/ 300 iö Clj^i^tuö ban ooft niet boor alle menfcljen ge-ftorben/ maar alleen boor be fijnen/ bie ï^ctn gegeben blaren. 4. De 4. ©e ^djjifture aepaalt \nel uitbjuhlielijft ben boob en be lie^bfenften bopaaH ^an Cl)?istHS tot ecnige. Sict (a) Matth. I; 21, Hij zal zijn uoW; zalig ma-Christus ken van hare zonden. Jiu/ alle menfehen stjn COji^rugf bolli niet. 2 Tim. Voldoe- 11:19, De Heere kent degenen die zijne zijn. Joh. X:14, Ik keane de nmse' mijnen ende worde van de mijnen gekend. Openb. V;9, Gij hebtols Gode gekocht met uwen Bloede, uit allen geslachte, ende tale, endevolke, ende natie. jgoa ban niet gcfiacljten/ bolUen en natiën, (b) Joh. X: 15, Ik stelle mijn leven voorde schapen. 4£gt;u/ alle menfcljen 3ijn Clj^istup fdjape i niet. b. 26, Gijlieden en gelooft niet, want Gij en zijt niet van mijne schapen, (c) Joh. XI: 51, 52, Dat Jezus sterven zoude voor het volk. Ende niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot een zoude vergaderen. JBu/ alle menfcljen jtjn geen ftintieren gt;6obs/ bele 3nn fiinberen 23elial0/ ftinberen ber be^loeUinge. (d) Eph. V: 25,... Christus de gemeente lief gehad heeft, ende Hemzelven voor haar overgegeven heeft. 21111e menfcljen nu jtjn be gemeente niet. Hand. 11:47, De Heere dede dagelijks tot de gemeente die zalig wierden. (e) Joh. XVII: 9, Ik bidde voor haar ... voor degenen die Gij Mij gegeven hebt. Mu/ alle 31)11 Cj^iptugf niet gegeben; Inant be3e gegeuenen inotben tegengefielb tenen be wereld, ntet boor be tnerelb/ maar boot be gegebenen.
üitvi. 1. Uitvl. 1. ©e3e plaatfen fpjehen ban be toepa^fmge/en bat iö taaar bat 5B niet gefchu bt aan allen/ maar 31) fpjeften niet ban be lierU:E:binge. Antw. Antw. (^a) ©e ^djjifr ftent 3UÏfr een onbe^fcljeib niet/ gelijft blij boben ge» taonb jjfbamp;en. (^b) ©e plaatfen fpjelien üiel bnibclijft oof} ban bc üejlne?» binge; 511 fpieften ban 3tjn leUen ftellen/ fte^ben/ ^icf) obejgrben. mtv!. 2. Uitvl. 2. ©aar flaat niet alleen boor Die/ 31J fluiten bie tacl in/ maat Antw. be anbere niet uit. Antw. gtj fluiten anbere al uit/ gelijft toij bij icberc plaatfe be tegenftellinge öeöben getoonb.
XXVI.
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen. 497
XXVI. Tegemv. 1. tIFgt;ar be bat boo^ allen ge Tegenw.
jïa:Uen i#/al|5 (a) Kom. V: 18, 19, Gelijk door ééne misdaad de schuld gekomen is over alle menschen tot verdoemenisse, alzoo ook door ééne regt-vaardigheid komt de genade over alle menschen tot regtvaardigmakinge des levens. Antw. ©c bcpatmrje ftaar Ijtec Uui öiiiörti)U üï)/allen die de Antw. regtvaardigmakinge des levens öcdacl^tig tuojöen. Jj5u/allen Uiorbei; öc rcgtliaarbiginalJinge oetj ichen^ niet beelactitig/maar alleen öc uitbrc' iturenen; 500 luo^öen ban baoc allen niet alle menfcljen be^ftaan/inaac alleen bc uitberftocenen. SHöain üiorbt o^'ftclb alé be oarfprong ban el»
knbe aller / bie in (jein 3tjn / gclijli alle menfcljen in Ijem tuaren/ en geliallen sijn; Chnétué Icorbt baartegen geftrlb aid be oar;? a aft ban genabe boor alien/ bie in Ujem 51)!]/en bie allen/en bic alleen/jijn in ijem/ allen bie be regtbaarbigmaliinge bed lebens Ue?ft;iigen.
(b) 2 Cor. V: 15, Als die dit oordeelen, dat indien één voor allen gestorven 2_Co r. v is, zij dan allen gestorven zijn. Ende Hij is voor alle gestorven, opdat degenen,lo-
die leven, niet meer haarzel ven en zouden leven, maar dien, die voor haar gestorven ende opgewekt is. Antw. ÜJie; ftaat niet alle menfcljen/ f)et inao^b allen Antw. beteeftent bic alle/ban melUe ijie? gefjmften taa^bt; Ijie? biojbt laei buibe-lijU gefyjoüen ban bic alle, die der Zonde gestorven zijn, en die leven bow be toebe^ijeboorte. iSu/ alle menfcljen sijn be^ ^onDe niet gefta^ben/ en licö» Den gee^telijlie leben niet/^ua i^ ban Cfi;i?tiië boor alle menfcljen niet gejlo?ben/maar bua: alle bie baat iiljiiatns! öaob ber Sonben geftojben 5ijn/en boor ^jneopfranbinge gee^teltili leben bclJomen tjeübcn/bc^c Inojben cpgetneftt om bien boob en bat leben te bertoanen tot eere ban Cli?iistué.
(c) 1 Cor. XV: 22, Gelijk ze allen in Adam sterven, alzoo zullen ze ook 1 Cor. in Christus allen levendig gemaakt worden. Antw. (a) 3?e teftét ^egt fjet contrarie al? men öeoogt/taant 't ig jelier/bat alle menfc^cn in
tng niet ïebenbig gemaaftt taorben/ of jnllen lnojben. Cti Ijiej taojbt gefp^often ban allen/ bie in Cöjiétu^ lebenbig gemaaftt taotben/ 500 taojben ban alle anberen ïmttengejloten; boel) be teligt fpjeefu niet ban Cljji^tua ©alboeninge/maar ban Ijet Ïebenbig Uiorben ber ilitberbDre-nen. C^ier taorben ttaec hoofben baorge|telb/met ljunnc effecten: SCDam en Ct]^i?tu^; Sübam Drengcnbe ben boab ober allen/ bic in Ijem taaren/ CÖ^iptuê Ijet leben aan allen/ bie in ïfem ,;ijn. (b) t|ij fpjeeUt ban bie alle/aan taelHe öij fcfiieef/en bic tji) boorgaanp onber öet taooib wij, ons, boorftelt/ beje ^ijn : De gemeente Gods, die te Corinthe is, met alle heiligen,
die in geheel Achaja zijn, 2 Cor. 1:1. goobat bit alle niet tot alle menfcljen op be taerelb uttgeft;eftt/ maar tor bc üobengenocmbc bepaalb taarbt.
(d) Rom. XI: 32, God heeft ze allen onder de ongehoorzaamheid beslo-Rom. xi; ten, opdat Hij ze allen zoude barmhartig zijn. Antw. tjte^ InojQt gefprolfen ^tw ban be Uerfjacbingc en belternnge ber Hjuben/ gelijk Ijet geaeele Uapittel aantaij^t/joobat be^e tellet niet fp^ceitt/ ncdj ban be bolboeningc ban Cö?i^tu^/ noclj ban alle menfcljen be? aarbbobemg.
I. tlrr (e)
498 Van den Staat van Christus Vernederinge
l Tim. 11; (e) 1 Tim. 11:4—6, Welke wil dat alle menschen zalig worden, ende tot 4_6quot; kennisse der waarheid komen. Want daar is één God, daar is ook één Middelaar Gods ende dermenschen, de mensche Christus Jezus; die Hemzelven Antw. gegeven heeft tot een rantsoen voor allen. Antw. '©b tellet self geeft te liemien/ bat tiier öoor allen niet alïe ineiifcf)en/ Ijaafö Ijoofö/ lier» flaan luojben/ maar alleen öe Jllitberftorenen uit allerleije natiën/ en ban alle^leijc ftaat. I0ant 1. men han boor alle menfefjen/ ijoofö buoc Ijuofb/ niet üibben; men Ijoeft niet tc bibbcn buoc begenen/bie be gonbeiii öen CvEiligen (JSecjit begaan IjebDen. Uoh. V:16. ©etDrjle men bjeet bat iJ5ob jjun gcene genabe belntj^en iuil; Clj^i^tu^ bab niet boot allen/ Joh. XVII: 9. jSocf) 30auIuji/2 Tim. IV: 14. Gal. V; 12. 2. ©e melbinge ban ïtouingen en bic iü ijoogOeib geftelb jijn/toont bat alle allerleije betec» licnt/ gelijlt incernialen/Matth. IV : 23. Luc. XI: 42. Eph. I; 3.1 Cor. X: 25. ©e éCpogtel toil bat Uirj met geen booroarbetl tegen iematib moeten in-genoinen jyu/ rafienbe jijne jaligöeib. 3. ©e tefipt srgt/ bat (J5ob toil bat alle menfetjen saltgtaorben; inbien alle menfclien/Sjoofb boor ^oofb/ baaiboor berftaan toie^ben/ 500 moeiten 5e ooft allen salig tao^ben/ Inant niemanb lian a3ob^ toillc toebejftaan/ ï^fj bolö^engt aitijb fijnen toif/ nie» manb ftan jijne ïjlt;mb afjlaan. g.egt men/ i^ij toil al^ iiiciifcljen toillcn/ bat ftaat rr nergen^/ be jaligljeib begint niet ban ben toille bep menfefjen, vj5ob luiste toel/ bat be minfte joube toilleu/ 300 ïtonbe t^i) ooft niet toillen ban allen. 4. ©e SCpogtel boegt jalig toujben en tot ftenniiBfe ber toaacljcib fto-men bp malftanberen/ en be onberbinbinge leert bat gt;éob niet toil/ üat alle mcnfcben tut ftennisfe ber toaartjeib ftomen; toant get toorbt ljun allen niet geopenbaarb. 5. Clj?igtup fjeeft ^em gegeben tot een rautfoen/ fii/riXvTQop anlilulron, bat \$/ jiclj in be ytaatfe ban een anbe? te ftellen/ bc fcljulb ie betalen/be ft^affe te bragen/anberen baarboor brij te maften en be brgöeib beelac^tig te maften, ^u/ bit boet CÖ?iptU!B niet aan alle meii' fctjcii/ maar alleen aan allen bie in Qem getoobcn. JIDaaruit ban lilaa? blijftt/ bat f)ct tooo^b allen niet alle menfcljen/ {joofb buo? Ijoofb/beteeftent/ maar alleen alle geloobigen/ uit allerleije natie en uit allerleije conbicie. Tcgenw.2 - XXVII. Tegenw. 2. ^üegen be bobengeftelbe toaa^ijeib too.joen ooft boorgebragt jullie plaatfen/ in toelfte Cözigiu^ gejegb toorbt voor de wereld geleben te fj^öben. 2Clg!
Joh. lil: (a) Joh. 111:16, Alzoo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen 16- eeniggeboren Zone gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, Antw. nieten verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Antw. {|iee ftaat niet bat C()?is»tus» boo? be tocrelb gefto.jben ijé/ ooft niet bat vóob alle menfcljen in be toetelb liefgeïjab Ijeeft/ maar bat t?ij be tocrelb liefljabbc/ liefde tot öe tocrelb i? liefbe tot menfcljen/ gelgft Tit. HI; 5. {|ij [jeeft jgne liefbe niet betooiib aan bc engelen/ bic ge^oiibigb Ijebbcn/ maar aan Ijet men» fcljelijiic geflacfjtc/ 3oobat be liefbe tot be tocrelb niet ijj liefbe tot allen en icöe,: mcnfclje in be toetelb/ maar in 't gemeen tot be menfetjen; bic liefbe
ïjeeft
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen. 499
ÏKcft ofob petoonti fn öet gefaen ban 5ijnen ^oon/ bocfj niet tot nutte ban allen/taant baar taorbt ecne örpalinge gcmaaftt tot be geloovigen,
niet opbat be gone be bc^ö'nberingp aan ben ftant ban (l?ob ^oubc Vmeg-nemen/ en ge|)fele menfdjclijfie gcfïacfjte in flaat ban be^oenhige ftellen/jonbe? ijun beel te geben aan be jaligfiefb; maar om be geloo»
bigen te beb^tjben ban fiet berberf/om fjtin Ijet eeuwige leven te geven, vs. 17, Om de wereld te behouden. iïi5at ié niet alleen salioïjnti te bejtaej*
ben/ 't taelft alleen taillen/ bie beje plaatfc trgenamp;jengcn; maar 't ff. rne= pn^fen/beeïacötig maften. lt;E5it nu gcfcljiebt niet aan allen en iebej mengel)/
gelgft buiten bi^puut ié/maar alleen aan be geloobigen/gelrjft be tcftét ^egt. ^oobat be taerelb beteeftent Ijct menfcDclijfte gcflacftt in't gemeen/
en niet feber men^cf) in *t bijsonber. lt;0ol{ taorbt F|ier niet gefpjoUen ban bettaerben/ maar ban be eeutatge jaligljeib toepaéfen en beelacf)tig maften/en bat be geloobigen baar beel aan gebben/en niemanb anber^.
(b) Joh. VI: 51, Hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld. Antw. joh. vi: Sfli segge taeberom/ be taerelb i? ftet menfcljelgfte geflacljte/ in tegenftel' si.
linge ban be geballene engelen/ [telijft be heilige ^cözift bie tegenftelliiige' n wquot; maaftt/ ï)oetael in een anber opligt. Hebr. 11:16, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan. ©at gejegb taorbt ban be tae»
relb in 't gemeen/ bat mag men op ieber menpcfj niet toepasfen. ©e eer» fle taerelb i^ boor ben sonbbloeb bergaan. Luc. XVII: 27. ©at ftan ban ieber menpclj riet gejegb tao?ben/ taant 4Soact) en bejijnen blebeu in Ijet ïeben. 't Ï13elft ooft in bc of anbere plaatfen bifttaijl^ te jien i^.
Cn bltjftt ooft in bese plaatfe: taant Cl)?i^tu| geeft be taerelb Ijet leben.
giet b. 33. Mn/ gpfff ^11 menfefje Ijet gee^teliift leben
niet/ maar alleen fijnen ïlitberftorenen. Cn meteen i^ 't ftlaar/ bat Ijier niet gefpioften taorbt ban be bejtaerbinge/maar ban be toepasfinge ban (lEÖ?i?tué bejbienflen. Cn bie ftelt niemanb/ bat boor alle menfdjen i^/
taant be onberbinbinge toont fiet contrarie.
(e) 2 Cor. V: 19, God was in Christo de wereld met Hemzelven verzoe-2 Cor. v: nende, hare Zonden haar niet toerekenende. Antw. ©e taerelb ié Ijet men» ^tvv fcljeltjfte geflacljt/ ban Ijet gemeene tot iebere particuliere jaaft mag men geen gebolg treftften/be eerfte taerelb ié bergaan/be sonbblaeb nam ;c allen taeg/ ergo ooft JSoacl) met be jfjnen. ©c taerelb fteeft CQ?iétu^ niet geftenb/Joh. 1:10, 500 ban ooft be geloobigen niet. ©e taerelb f)aat J©!)/ Joh. VII: 7, ;oo öaii niemanb uitgenomen/en 500 ban ooft be Beftcerben/
die boeft lieffiebben. ©e oube flange berleibt be geljeele taerelb/
Openb. XII: 9, e?ga be ïlitbejftorenen. t©e geljeele taerelb ligt in f)Et 6005e/ 1 Joh. V: 19, e?go ooft be gefieiligben/ niet een eenige uitgenomen/ taant baat flaat geljeele taerelb. ïlÊgt;ie jiet niet bat be^e gebolgen niet beugen ? Cn 300 jiet men ban ooft/ bat al taat ban be taerelb in 't gemeen gesegb toojbt/ op iebe? inenécFj niet gepaft ftan taojben. ^omttjbé taorbt ban be taerelb fjet fttaabe gejegb/ en bat past ban alleen op bie 500 3tjn; fomttjbé
ïtrr 2 taorbt
500 Van den Staat van Christus Vernederiuge
toorbt Oct gocöe baarban fieu'O0/ öat pa^t öan op ecu anbcr gcbeeltc. 2too ban/ alg l)icr ftaat de wereld, 500 mag men uit bat tnoo?0 niet örflui/gt; trn/bat bat icbrj particulier mengclj raain/maac men moet uit be omftan» ör^ljcben sien/lnie baarboot bejftaan Voojben; nu/be teftgt toont ^irr/ bat bic boor be luerelb berftaan toorben/ bie mcf i5ob berjoenb 5ijn/ InifC ^ on bin ljun met toegereHenb Inorben; mi i|5 het npenOaar/bat be toorne ^ob^ blijft op be onoeljoor^amen. Joh. 111:36. ©at te iicnnen greft/ bat bie cr nooit ban afgenomen luag; bat alle menfetjen niet in bien ftaat jgu bat jij bergebinoe ban SSonbcn hebben/bat be ^onbeu ljun niet biorben toe» nrrrüenb/'t bJclft een jalioe ftaat i^. Ps. XXXII: 1, 2. ©iep ilt;gt; fH't tiEn' nelijft/bat f)1quot;! tnoorb bicrelb liier niet influit alle en iebet menpcfj/nie» manb uitgeionbejb/ maar alleen tieteeftcnt biegenen/ bie be jgonben niet toegerefienD biorben; meteen toont beje tehét/bat bersoeninge en niet toereftenen Uan Son ben sicfj eben brecb uitftjefu/en betiiglc betocpajfinge niet gtfcljiebt aan allen/ 300 ban ooli niet be berjoeninge.
1 Joh. II: (d) 1 Joh. II: 2, Ende Hij is eene verzoeninge voor onze Zonden; ende niet
Antw. alleen voor de onze, maar ook voor de Zonden der geheele wereld. Antw. (a) Uit f)ct tuoojb geheele luerelb mag men al 500 tnemig een befluit maliën tot ieber particulier mengel)/ al? uit f)Et Inoojb wereld; tnant ban be ee#|lE üierelb ftaat/bat be joubbloeD haar alle berbie^f Luc. XVII:27. ©at be buibet be geheele wereld berleiObe/Openb. XII; 9. ©at be geheele wereld in Ijet 60050 ligt/1 Joh. V; 19. (b) ©ie bioojben niet alleen, maar, geben te licnnen/bat Ijier i^ eene tegenflellinge tugfcljen Joden, liorbanlg^ioljan-ne^ tua^/ en be geloobigen uit bic natie/ en tupfdjen Heidenen, bie in te-genfielliuge toerelb genaamb biorben/ niet alleen Ijier/ maar oob Rom. XI: 12, 15. lt;l?eli)li uit ftet bioojb torrelb/ in 't gemeen beteeftenenbe Ijet men' fcljrlijfte geflacfjt/ geen gebolg gemaaftt mag luojbrn tot ieber particulier menpcr)/?oo ooli niet in bese regerftellinge; biant fomtijbé Uio?ben baar» boot be gobbeloo^en bejftaan/en fomtijbis be gobjaligrn uit allerlene natie/ gelijR bat ftlaar ip uit Eom. XI: 12, Indien haren val de rijkdom is der wereld, vs. 15, Indien hare verwerpinge de verzoeninge is der wereld, ©ooj ben baï be? Soben bejft^ijgt niet iebe? ^ciben ben gee^telgftcn rijftbom ban tu^/en iebe? particulier l^eiben/jonber uitfïuitinge ban iemanb/ftjijgt geeiie bersoeninge/ maar alleen be beftee?ben/ be gcloobigen nit be r^eibCquot; nen/ bat een ieber jal moeten toeftaan. 2C1? Ijier ban nu ftaat/ bat tup ij. eene bersocninge boo? be Son ben bet geljeelc tnerctb/500 Han men baarboor ooft niet berftaan een iebe;/ Doofb boor Ijoofb/ maar aUecn be ge» looblgen uit be t^eibenen. (c) SCofjanne? boegt l)icr be ttaee beelen ban Cljripiup^oogep?iepte;-2Cinbr te5amen/iiamelijff/eencilDoo?fp?alieEncenp bepïoeninge te jijn; boben liebbcn teij getoonb/bat bie tlnee aanjeclj nict ban malltanberen gefc^eiben bunnen biojben/en batïfijljetanöereip/booj Vuellic l^ij fyet eenc i^. dHn belnfile UTIjjiptu^ {jet boqjfiibben nipt boet boor pc br^tDorpcnE bierelb/Joh. XVII: 9, 300 ij ïjrj ooft be be?30cnjngc niet boo?
tot Voldoemnge van de Zonden der Uitverkorenen. 501
tie/maar aUeen boo? be Hitlip?ïtorene toerElb/taelfte bc^ocninge fijfjgt ödoj Epne ban öcn bal öc^ SiotiEn. ©u? ölgfit fjet/öat C[j?i?tug niet
geftojbfn boot ietter mengel]/ f)oofö baat fjoofü/ ban öe Uierelö.
XXVIII, Tegenw. 3. ^Tegen öe 6abe«0fftelöe luaarl)ciö ürengt men in Tegenw.3 jullie plaatfen/ in toelfte ge^rgb Inojbt bat Clj?i^ru^ ooft öe gubbeioa-3cn geheiligö en gi-Hucljt tjeeft. 2t[ls :
(a) Hcbr. X;29, Die deu Zone Gods vertreden heeft, ende het bloed des Hebr x : Testaments onrein geacht beeft; daardoor Hij geheiligd was, ende deu Geest-9-
der genade smaadheid heeft aangedaan. Antw. ©ese ylaat^ fjjjeelU niet ban Antw. CÖ?iptus öooö boor alle mcnfcljen/ Uiaiit alle menüijen ttomrn tol bien (taat niet/fcie jjier bifcljjebcn Uioröt; 500 Cl^igtu^ ai boor ceiiige gobbg'
loosen grfto^ben tnaié/ bat toef) 300 niet i^/ 500 ;oube baaruit nog niet bol»
gen/ bat Cl)?igtiip booc alle gobbelaosen toa? gefto^ben/ en 00R tao^öt öiej niet gefp?often ban üe berjaeninge öaojClj;i?tug öoaö. Geheiligd zijn ip een babclijfje (laat/ jcobat tjier ban ban be toeyagfinire/en niet ban be üejtoe?»
binge gefp^olien souöe lnojben/ luaajobej Ijet üe^feljil ip; geheiligd zijn öe»
teefient Ijier geene beranberinge be^ parten boo? öe toebergeboorte/ maar eene afzonderinge ban Ijet gemeene gjoa boo? be roepinge tot be gemeenfe^ap be? ïie?fte; 500 beteefient Ijeiligen see? biïilnijl? af^onberen tot een geilig geb?uift/ gelijft bit ge.scgö Inoröt ban alle cttemonicle bingen/ en ban {jee bolft Sf^racl^. Dent VII: 6, Gij zijt een heilig volk... u heeft de Heere uav God verkoren, dat gij Hem ten volke des eigendoms zoudet zijn uit alle volken. Soo betceftent jjeiligen afsonberen. Hand. XXI: 26, Dat de dagen der heiliginge vervuld waren. DPfl nntftennen |'te?lielijft/ bat jjeiligen j)ie? eene fjeilige grilalte beis Ijarten üeteeUent/ en jeggen/ bat Ijet tjier ip/afgeson-be?b te jijn ban l)ct g?o^ be? menfcfjen/tot be gemeenftljap be? ïir?He;
Voant betaare geljeiligben ftunnen nooit afballen/gelijft bijj op stjneplaatfe juücn tconen. Zegt men, bit gefcjjiebbe elicniriel boor be li?acljr banClj?i^ tii^ boob, gift amluoorbe/ öoor be ft?aclit ban Clj?i?tu^ boob Ijeert {jij magt ontbangen ober atle^/ toat in Ijemel en op aarbe ij*/ om f|et tc gEb?uiften tot nifboeringe ban öe jaiigljeib bet uitberftorenen/ soobat allj:i?ttl^ boob ooi! anbere einben heeft ban bersoeninge
(b) 2 Petri II: 1, Ook den Heere die haar gekocht heeft, verloochenende. 2PetriII: 3cgt;aa? jiet men/ betloceijcnaa?? toaren ooft gelioeljt ban ben l^eere SJesu^.1-Antw. (a) teliét fp?ecftt niet ban alle menfetjen/ biant alle fiomen tot Antw. besen ftaat niet. £^t'C inoorb koopen geeft ganccij geen faclnóg boo? eene algrmecne be?soeninge boor (ltij?iftug boob/biant men ftoopt bingen tot bejfcljeiben gL'amp;?uift/ men ficopt baten tot een be?actjtBlijli gcb?uift/ en
ooft tot fieraab; men ftoopt flaben om se in b?ijljeib te fteilen/en men ïioupt flaben om 3e tot Ijet geringfte lue?lt te gcamp;?uiften; men lïaopt esel^ om paftften te boen b?agen ; soo blaren bese geftocljt ban ben fijeere/
die l)iet niet Kvqios , Kurios, J^eere/Cigenaar/ maar Scoicutijj , dexpoiaez jjujpljffr genoemb U)o?bt tot Ijet Jjuiglnejft in sön Ijui^/in be ïie?Ue tot Ice»
Ëirr 3 ra-
502 Van den Staat van Christus Vernederinge
rarcn/tweïfi amBt jtj mipBjuifttcn/cn toiejben balfcge ^opgeten. De ï^ce^ re jjceft boor jijnen öooö tegt geftjegen obe? aliep/ l^ij ig gefteib tot
een erfgenaam ban aileö. Hebr. 1:2. ®e tjccre l)eeft alle^ ^ijneii boeten on» be^lnojpcn. 1 Cor. XV: 28. Sn fijnen name moeten 3icl) Buigen alle Rnieën. Phil. II: 10. ^oo tnaren ooft bese leeraren onöer jijn gebieb/ Ijabbe (jen mebe geftacF)t/ om 3e tot jijnen bienst/ tot nutte ber ilitberBorenen te ge» bjuiftrn/ ais flaben/ alé e^cl?/ maar niet tot 5tjnc ftinberen.
Tegenw.4 XXIX. Tegenw. 4. Cot omftootinge ban be bobcngejlelbe toaarfteib ge» BzuiHt men oult beje fïuirreben : al bat men gclooben moet/ i^ tnaarljeib. Jgii/ alle mentrtien moeten gelooben/ bat ciiriêtii^ boor ïjen ge^orben Antw. té/e?go/500 ip bat taaarlieib. Antw. ©e eerfte ftrllinge goeb/tnant f|et geloobe ^eeft niet ban tnaajljeib tot een Uoortaejp ; maa^ be ttaeebe ftel» linge is erne loutere onVDja:f|eiö; taant (a) liet Cuangelium tuo^bt liet meerenbeel be; menfetjen niet belienb gemaaltt/ noctj jjebben ooit een Vuoojb ban Cö^iptup gclioo.zb/ en baarom ig Ijet ljun geene sonbe/ bat 3e niet in Christus gclooben. (b) lt;!En ooft moeten alle geroepenen niet gelooben bat Cljjiiétus boor fjen geftorben is/ maat ter contrarie/ 313 moeten gelooben/bat 300 lange 35 onbefteerb Bfijben/31) nog 3tjn buiten Clj?i?tu#. (c) ©ocjj bat i^ taaar/ alle geroepenen moeten Ct):i£tusS boo? ben geloobe aannemen/ en boen ;e bat niet/ Ijet 3al eene bej3taaringc ban Ijunne bejboemenipfe 3pn ; 't is eene gefteele anbere 3afie/in CF)?iptu?f ie gelooben/bat i|/Clj2i?tus aan te nemen tot regtbaarbigmaftinge en Öeiligmaftinge/en te gelooben/bat Cfiriptus 3ijn galigmafter i^/boot Ijem geftorben/baajtoe moet men eerpt Blijften ftefiben bat men Cliri^' tu^ Itiaarliift Ijeeft aangenomen/ en bat men triaarlijft Brfteerb i^. Christus XXX. Dus betre tjebbcn lui) gefpjoften ban Ijet Ifjben ban ben ^eere ^^oor Stougi Cll?istus/ tot bolftamene Ü^olboeninge boo? be éonben be? Ilitber» stellen on-ftorenen/ 3nnbe amp;et eerfte beel ban Cl)?igtu^e?nebEringe. ^et tbieebe denï'nen öcr' Ü5e?neberinge is/ liet ftellen ban onber be toet. ^ierobet geregtig-quot; bomt in Bebenftinge: Of de activa, werkelijke gehoorzaamheid van Chrislus, heid ver- dat is, hel stellen van Hem onder de wel, en het volkomen volbrengen van de-worven. zeive ^ Uitverkorenen op hunne rekeninge komt, lol regtvaardigmakinge en zaligheid? ï©ii antlnao?ben ja. ©e tDe?ftelijfte geljoor3aamöeib bc.n Ctj?ip-tup/ in bet ftellen onbe? be tuet/ en fjet bo!b?engen ban be toct/ i^ niet aHeen eene fttoaliteit / bie noob^afteltjft bc?ei^cljt bio?bt in l^em/ bie JilSibbelaa? 3oube 3iin/ geliift ooft CfpijatuiS bie onbe?b]o?pen i^ gcbiee^t/en bolmaafttelijft ^eeft bp?bulb; maa? bie bie?ftElijfte gcregtigljeib ban tu^ 19 een beel ban Cti?istu^ 55olboeninge booj be fijnen; geliift boo? 3511 Igben fjen be?lost Ijeeft ban alle fcl)ulb en ft?affe/3Q0 peeft l^iibDo? 3iineba-belnfte gcfioo?5aamlieib/ in hunne plaatfe be biet bolb^engenbe/ ïjun fjet regt tot het eeulmge leben bertao?ben. ©e,5e ttuee gaan in 3lfi?tëtti?» te 33« men/mogen en ftunnen ban malftanberen niet gefdjeiben b]o?ben; Cft?i?tu^ heeft bolboenenbe be?bienb/ en be?bienEnbE bolbaan/ gehjft ooft be Éitbe?»
Ro-
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen. 503
ftorenen/ ban alle fcöulö en ft^affc Uerla^t toacbentiE/ regt bcrftjijgen tat get CEUtnige IeUcii/eh tot IjEt EEUlüige Ieüeh rsgt ontbangEnöE/bErloét tooctiEn üan fdjulb En ft2affe; nogtan^ 5r)n öiE tlUBe/ bolöOEn boor öe ftljulö Eii ftjaffe/En l)Bt EEutnige ïeüeii tE üE?biEnEii/niEt EEne eii bE^slfüB jalie/maat sgn in natutE ban malamp;anöECEn UEjfcljEibEn/En öe babEtijfte BEljoatsaamljElb ban Ctjrijjtu^ ftamt jcotuel tot mittE ban bE ïlitbsc fiouEnen/ al^ be (jjbclrifte. ©it tuijlit:
1. illit be noob^aftEitjItfjEib/bat be ^SorgE jic^ fteïbe in pfaat^ ban bEn 3011» Bewjjsi. baar onbEt bE lllgt;Et/ om bie in tiuntiE plaatfe UullioniEn tE bolbjEngen. ©it ^oeste,se ig te boren gEtoonb; maepte be 'iöorgE bat boen/ 500 tjEeft Ct)?i?tug/ 2Bo^ge z-ch on-3ijnbe/En itjne öorgtogt bolftomen uituebaetb ifeöüenbc/bat oolt gebaan. ^td|tel
2. Hit Rom. V: 19, Gelijk door de ongehoorzaamheid van dien éénen ipd. mensche , SCbam/ velen tot zondaars gesteld zijn geworden , alzoo zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen , CtJ2ii5tuiS/velen tot regtvaardigen gesteld worden, ©e IBet eigcijt boIHomene ge tjUbormialjeib met 51CI); aio bie obEC»
t?Eben 1^/300 ip bc inEiifctjE niet gelijftbotmigmet be IBct/ al i^ tJO^oo^ IjEt t^agEii ban bE ftjajfe bjij ban fcljulb/maar men taojbt be ll^et geinlibopmig/
öao^ Ijet bEtbullEti ban be^Elbet eiécl)/ öooj bolmaafttE inUienbige en uit» tnenbigc^EilighEib; tuant be llPet eisdjt niet of (12affe/ of {jeiligljEiö^ maar bejöinbt tot beibe. ©aarom ban be 25argE/ boot Inegnemen ban bE fcljulb/
niEinanb tot BEn' rrgtbaatbigE ftcllen/maar öe l©et moet ooft babEltjb bol»
fijagt InotbEn. 1 Joh. III; 7 , Die de regtvaardigheid doet, die is regtvaardig.
(éebjijle nu CÖ?iptu«j be sijnen fielt tot regtvaardigen , 300 moet l^ij ban in ïjunnE plaatfE 5icÖ fteïlen onbE? be i©Et/biE in gehoorzaamheid bolö^EngEtibe/
en bup maaftt l^n Ö002 3ijnE gElioor^aamljEib be ^ijntn tot tegtbaa?bigen.
3. Eom. VIII: 3 , 4, Hetgene de Wet onmogelijk was , dewijle zij door het 3. Rom. vleesch krachteloos was, heeft God zijnenZone zendende in gelijkheid des zon- VI11:3.4-digen vleesches , ende dat voor de Zonde, de Zoude veroordeeld iu 't vleesch.
Opdat het regt der Wet vervuld zoude worden in ons. ©e il^et bia^ ft^adjtc»
ïaog/ niet in 3iclj3elben/ biant 31) tna? en bleef een boImaafttE regel/ maar öooc beSionbe. ©e H^Et biap bjactjtelao^/niet om bEn obertrebe? te bEr» oorbEElEn tot jtjaffe/bat rEgt öefjoubt 3n alri)b; maar om ben 3onbaar te regtbaatbigEn/ eh te berftlatEn EEn erfgenaam te 3t)n ban f)ct BEutnigE lebcn/bat beloofb biaé op öe bolmaafttE onbEtfjoiibinge. Rom. X:5, De mensche die deze dingen doet, zal door dezelve leven. J®iet bE ftjaffe tE bcagEn/ al^ 5E obe^treDen üiapV maar oie te boen/ tnaö Ijet rEgt be? l©et.
©etoijlE nu Cbjiistiip booronp l)et regt be? ll^Et berbulb ljEEft/300 Ijeeft bat niet gebaan boor lijbcn/ Uiaarboor C|i) Ijet bjeigement öec ïbet bol»
baan Ijeeft/ maat ^ij Ijeeft bat gebaan/ buor3ic|) in plaatfe ban be fiinöe-tEn «©obp onbEr bE n?Et te ftEllEn/ om biE te boen. ©it toont bE 5Cpojf-tel. Gal. IV; 4, Geworden uit eene vrouwe, geworden onder de Wet.
4. Clj?t?tiip gerpgtigtjeib biojbt ben sijnen toegereftenb/ en öe» i.christua fiÏEEbt Ijen baannEbe/Eii 39 3tjn in l|em bolmaaftt/en be geregtisöeiö goregtigquot;
504 Vau den Staat van Christus Veruederinge
heid (!5obé. 'Ziet bit/Eora. 111:21, Maar na is de. regtvaardigheid Gods geo-zjj^ien to^ pen baard zonder de Wet, namelijlï Cfl?istué gercgtiglieiö/hebbende ge-gèrekeud. tuigeuisse, approüatie/ van de Wet ende de Propheten. Phil. Ill: 9, Niet hebbende mijne regtvaardigheid, die uit de Wet is, maar die door het geloove Christiis, de regtvaardigheid die uit God is door het geloove. Col. 11: 10, Gij zijt in IJetn volmaakt. 2 Cor. V:21, Opdat wij zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem. Jes. LXI:10, Óen mantel der geregtigheid heelt Hij mij omgedaan. KEgben nu ié gccne gercgtigljdö/ CtJMsais Iij« ben lua? 3riquot;e OECFptnTljeio niet / li)öen aljü lijben aangeme^Uc / maar Sijne Ualmaaitte bcrljullinge en 't boen ban be lEhT. UEgt;arot ban CtljijJ-tu^ gprrgriciljeiö ong tocgcreffenb/ en ^qn lurj in lij cm Oc geregtigtieib lt;13ociö/ ^oo luiijot 0119 rofgcceffcnb ^ijn fletlcn onbe?/ en boen üan be I©cr. Tegenw.i XXXI. Tegenw. 1. «Jtljjistus lua^ baoc Éfem^elben geljouben be UDet on» öectuorprn tc jnn/eh bic te boen/beluiilE naac be mcnfcljelijfie na:« ture een rebiiölï fcticpfel lna^; bat iemanb nu fdjuicng i? booc 3iclHElbEn/ bat ftan tji] niet boen in plaaté ban eeu anbe;. 2oo Etan ban Cljriptu^ Antw. gercgtiglieib r.iEt 51)11 onïc gctEatigljctb. Antw. (a) StUUiat Cliri^tus taa^/ bat Vuais boor be jijnrn. 'Zoo Ijet niet toa^ gctocegt boor be 5ijneii/ fóij Soubegren niEngclj getoorbEii 31)11/maar nu igl i^ij boo: be jijnen mengclj gElnorben. Jes. IX:5, Een kind is ons geboren, een Zone is ons gegeven. ©iEnpbalgen? tjet ten gocbe ban ^tjnE limbecen/ en luac C^ij tuas/ en luat Ictb/ en luat ffij bebe. (b) 5CIIe mcnfCljelijlJ perfoan i? boor en banc 3tcf)5ElbEn onbsr bE il^et/En get)oubEn biete Uerbullen; maar d)ci^tup i|B OEEii niEnfc|)Eii)6/maar eeu a5abbEÏijlJ ^etfoon/En 30a luais l^d niet onbEr be iÖEt buor en boor 3idj3Elben/ maar ^ij luais boben be il^et/ eh 25acgE 3ijnbe/ 300 ftelbe be ^obbclijhc ^crjoon/ bie bobcn be iDet Uias/ 3icl) 011 lt; ber be iilgt;Et naar be menfcljelpE uaturr; bie? sgue gEi-Egtigl)erb bE on5E. Tegenw.2 Tegenw. 2. ©e 3altgl)Eib boor Ctjii^tuia Igben UenuocbEn. 1 Petri m : 18. ^oo t)CEfc ban boor 3tjnc toerliclijile gei)ooj3aain!)Eib bEii 3i)neu Antw. l)et rEijt ten EEuUiigcn leben niet berluotucn. Antw. (a) lïi)ij Ijebben amp;ogt; ben gE5Egb/ bat biE ttacE niet gcfc^eiben ftumiEu luotben. ©at 5e beiben ban nooben UiarEti; als ban fjEt EEne genoBiub üiojbt/ 300 lao(:bt |)Et anbEte uiEt uit-/maar inorfïoten. (b) (Cot v6ob öjengeu is betoenen met gt;i5ob. Tegenw.3 Tegenw. 3. gfnbien boor bE 3ijnEn bE I©et beubulb Ijceft/300
3tjn 30 al3oa bjij ban be l©Et tE geljoor^amen/ alë ban be fbaffe ce bragen/ Antw. en 500 51)11 ban tjuiuiE obe^trcbingEii gcEne Sonben uieej. Antw. (a)'t3I^ luaar/ 31) 31)11 niet geljoiiben aan be ÏDet/ al^ eeiie conbitie ban Ijet l^er» bonb be? liejfieu/ om baarbonr regt toe l)ct EEiitoige leben tc ucrfijjjgen; baar 31)11 anbere öanben cu cmbcn/ bic t)cn tot gct)oor3aani{)cib aan be ï©Et bet liefbe berbinben. 't c3(!a f)un leben/ fjiinne blijüfcljap/ Ijuiiiic 5a» lig|jEib;al toaren 5E baar uiEt aan geljoubEti/t)un kist/ i)un gcljccle öartE 3oube daarnaar uiigeft^cftt jijn/om öie tc onbej|)oubeii; luant be eiecij ban öe I©Et ig balmaafite liEfbe. (b) ^uune obert^ebingcu 31)11 ja nog ^onben/
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen. 505
pu in gare nature be?bieneu 5E ben ecutaigcn boob; maar 30 50quot; al'
rcebe bolbaan boor IDu^ öeöül-u ünj be ©cjneberinge ban
(Cfi?istuiS aan alle fiauteu öEfcöoulnb.
XXXII. goo noobsafirlijft rE fiennen be luaarljeib/ bolmaafit-nmet
Öeib/ en be öepalinge tot be ftiuberen ii^obp alleen/ ban Cö?iistu?; J^olboe^ jpquot;® U3 ninge in beu ^taat ban sijne ï^epnebctiuge ; 30a pjofgtelijft en ^ielroe» oVerdcn-renbe ijl Jj^t doR bit met een toepa^fenb geloobe te Sefcljouben. Sn gei- kcn-lige inebitatiën jicD in be bcfcboiOninge bese^ bejig te Ijouben/ en bouj geburigïjetb eene ö^fibelijfte geflalte be^ {jatten te bejftjggcn/en uit bie geftalte op te tnagfen/ eene oefeuinge bic boot beleu/ self!» geloobigen/ bekborgen ijï. JBaarlijft/500 men meerbe? geloobe pabbe om bese bjaarfjC'
ben siclj filaar te bertooncu/ 300 men sidj meer fiesig Ijielbe met eene jlille en soete obejbenfiinge be^ lijben^ ban Cf|?i^tquot;ö/ men 3oube be 3tuaarf)eib ban bat lijben mec?be? atpteu ; be g^utaelijftöeib be? gonben/be suibe^cib ban (öobgï regtbaarbigljnb bicpe? insien ; sicljolicjbe bjaariieib en bol» tnaafitgeib bej ©olboeuiuge boor bat lijben meer bejölijbeu/ üt'
be? ftjijgen/beSSonbe mee?bej gaten/een üefteubige? Ijartein(0ob3aligtieid gebben/ en men soube met meejbe? t?oogt en b?ebe gemoebigbe? 3tjnen loop quot;uitloopen. üMaan ban/Ijoubt u in be^e mebitatie mee?be? besig. l©ant
(a) ©it ij? F|et tne^ftself^ ban be Cngelen/ bie baarom in ben ^Tem» Ditis't pel/ met aangejigtcu geflagen naar öet bc^^ocnbeftfcl/ geftelb bia» Ongelequot; reu. J|ierbau 3Bgt Jpetrué/ 1 Petri 1:12, In welke dingen de Engelen begeerig zijn in te zien. Soo (lEugelen ^et boen en baar 3aligf;eib in biu» ben/beel mee? moeiten tni} öet boen,
(b) ©it aaufcöoutaeu taa^ afgebeelb in öet oprigten ban be metalen Afgebeeld flange in betuoe^tijne/ boot toiej aanfefjouluen be geftofienen ban be flange gene;eu bJiejben. ©it taa^ ooft boorsegb bat men 500 boen 30Ube/Zach. Xil:
10 , Ik zal uitstorten den Geest der genade, ende der gebeden, ende zij zullen Mij aanschouwen, dien zij doorstoken hebben , ende zij zullen over Hem rouw-klagen. (0n3e Ijarten moeiten al rag boor boorbceiben en pcopïjetiën/ bie ban ong boo?gcgaan 3ijn/ opgetoefit en tot öet tae^ft aangeset tno^beu.
(c) ©it biag be oefeninge ban be (J5ob5aligen ; be ö^uib ban Cö?igtug 't werk jeibe: Hoogl. 1:13, Mijn Liefste is mij een bundelken mirrhe , dat tusschen mijne borsten vernacht. U^at toa? bat bunbelfie mirrlje anbe?g ban |jet e bitte?/Ijet öril5aani/boor bejbejf betaarenb/ Ijet bejftbjiftfienö/berfte?» fieub/en lieflijft riefteub lijbeu ban Camp;^igtug? ©it gab bese nier alleen
bij bage op Ijare bo?gt/ en 't toag öaar al^ een ruifterHen tot ficraab/ maa? 't lagöaat self? bi) nacamp;teop 't fyatte/ 33 ging met bie oberpeinsingen fla»
pen/ en alg 3e toafifie? toierbe/ 30a biap 30 er nog in be3ig; 300 taaren be 50;opï)eten Ijie? ooft in be3ig/onderzoekende op welken ofte hoedanigen tijd de Geest Christi, die in haar was , beduidde ende te voren getuigde het lijden dat op Christum komen zoude, endede heerlijkheid daarna volgende,
1 Petri 1:11. ^aulug bjag ïjicrin beeltijbg bij 3icÖ3elben be3ig/opdat ik Hem I. ' ' £§$ ken-
506 Van den Staat van Christus Vernederinge
kenne, ende de kracht zijner opstandinge, ende de gemeenschap zijns lijdens, zijn' dood gelijkvormig wordende, Phil. Ill: 10. Cn Doc Ude «fiSodsaligen niet alleen in be cc?|te tijöen bej* 3^. jicft daarin öejig geljouben öe66en/ maat ooft febejt be reformatie/ getuigen öunne fcö?iften. ^eamp;öen bese 5ic0 baar 500 Inel bij faebonbcn/ en tiia^ IjEt Öun eene joetigljeib/bie ^oe lange? Ijoe socte? en lielie? taie?bc/'t moeite on]S ooft aanzetten om on^ tot be oefe» ninoE te begeben/luier soetigïjeib men niet fmaaïit ban na eenc toe?ft» jaamfieib.
Profijic- (d) 't 3$ eene jee? profijteïijfie oefeninge. ^00? {jet (jaoren cn le.^en ü ■ sal men Uicl Daa^'t be D'^torie berftaan en onttjouben; maa?befi?acöt en be Uiarmte ban öien jal men niet ïicfiomen ban boor beel mebiteren/ en al mcbiterrnbe torpagfen; ban gullen sicfj baarin opboen:
iiierin XXXI11.1. ©e allEjÖPEtlÖftfÏE leeringen. B^ant (a) baarin jal men ee^t opXai- re9t h'fien fiennen be fclj^ifiHelgft^eibbe? gonbe; men jalfiiJ be baben niet lerhcór (laan blijbcn/ en be Sonbe niet in sitlj/ 300 al? 5c be nature aantnijét/ljEs' ringen'06' f|:Ö0lltafI1 ï 'quot;aar in iebc? sal men jien berselbe? gjutuelijfiljeib/ builigïjetb/ DatclijftDEib/biein iebere Sonbe i^/en eene berloocOeninge «Job^/eene Uer» acfttiiigei^obg/ecn «öobberlaten/saobatbemenfcöetaegen^ijnesonbigDeili jicft ^ai Ue^focijen en fcBamen/bat öö 50° affcgutaeljjlit/ljateltjft en onbe?bra» gelijii i?. (b) daarin sal men sien be regtbaarbigljeib «èobp in jijne nature en leiiigamp;eib/bie be Soubc niet liergeben fian ban boor bolfiomen bie te ft?affcn in ben 53orge;3oobat men niet alleen sal jien bat men op bibben om bejoequot; binge siclj met eene flille Ijope niet fian boeben/al^of 5e ban (©ob tnelbe^gc ben soubetnorben/ bjaajboorsicpbuisenben Beb?iegen/en bebjogen sgnbe/ bedoren gaan; maar men sal uit llefbe tot be regtbaarbiggeib oSobji niet VDillen fieljouben luorben/ban boo? be^olboeninge aan beregtbaajbigljeib (0ob^. (c) ®aarin sal men sien be oneinbigljeib en be onboorgionbelpfiEib ban (Cob? licfbe/ barmljajtigljcib/ top^ÖEib en magt/soobat men in Cf)?!#» tu^!3olöoeninge al beel mee? sal binben ban berlo^finge ban fcöulb en ft?affe; taant be siele sal sicfi tüonbejlijfi bermaften in be bolniaafttjjelien ban iiPob/ en soetelijli opget?oftften toorben in be liefbe/lofen banftsegginge. Krachtige 2. 3in be bcftgonluinge ban lijben sullen sicö ft?acDtige ber»
tingén?8 t?oogtingen opboen: baar siet men (a)be bolftomene ©olboeninge aan éob^ gfrtgtioöcib/en ftoebolmaaftt een sonbaar boorlt;0ob i^ in atamp;?i#* tu^/niettcgenftaanbe 0g in sicöselben sooscmbig i^. (b) ©aar siet men/ Ijoe seftcr en Ijoe taaar be saligÓeiö bertaorben i^/en Ijoe sefter een beel» genoot aan batlijben tot een erfgenaam be? eeutaigen leben^ gejlelb i^/ en Ijoe onfeilbaar f|ij Dct beelacjjtig sal taorben. (c) ©aar binbt men be brebe ber confclentiein lt;!5ob/en ben brijen toegang tot ben J^aber. (d) ©aa? b3o?bta! Ijct lijben bcse^ lebenp ligt/en mensiet dat onze ligtej verdruk-kinge, die zeer haast voorbij gaat, werkt in ons een gansch zeer uitnemend eenwiggewigte der heerlijkheid, 2 Cor. IV: 17; soobat be Siele in alle^ eene eeutaige bertroo^tinge Ijeeft.
3. an
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen.' 507
3. be fiefcgoutainge lian lijöen sfjn IjemdfcQe Dntie?rig- Hemei-
tlngen en fieflieringcn. (a) ©aar siet men een boajüeelb/ gae men fce tae-relb en be Sonbe moet affte^lien/ Rom. VI: 4, Wij zijn dan met Hem begra- gen.= ven door den Doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit den dooden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden, (b) 3tgt;aar 3ijn be aïlerfijacljtigfte üeUieegceöe'
nen tot öoobinge bet ^onben/ en tot een IjeÜig leben; taant Ijet jien/ bat Siejug uit liefbe tot ong juIEe een öittcr lijben geeft onbergaan/ tejtaeftt onse üefbc tot J^em/ om be gonben te Fiaten en te laten/ en l|em tuelBeöa*
gelgft te leben. (c) 3Ja men taorbt getaaar bat in be befcljoutainge ban ïjet lijben/ boor batjelbe toegebragt taorbt eene babelijfte inliloejjenbe ftjac^t en flejlite/ om be Sonben tebooöen; 500 bat Ijier té be fonteine ban öct regt gee^telflft leben/ ban ben juiberen boortgang/ ban oefentnge be? beugben/ bie ben regten bojm en nature ban gee^telijftlieib fjEÖöen. (d) ©aarboor taorbt men taonberüaar gefte^ftt/ al^ Cf|?i^tu^ on? roept tot lijben/ en tot 't martelaarfcljaij boor jijnen name en salie. l©cfaan ban alle gij bic ben naam ban Cf|?i?rcnen bjaagt/ bie taaarlijft Clj?iptencn in be? baab begeert te jrjn/ Ijoubt u toclj beef bejig in be befcljautainge ban OLfpi^tu^ ©e?neberinge; baar i^ meer in ban gij taeet.
XXXIV. ïiomt ban/ ïtinberen »öob^/ befcFioutot ben ïijbenben Sleju^/ Te over-niet alg eene btoote niet al^ f)rt lijben ban ccn martelaar/wegon-
maar aï^ Ijet lijben ban utaen 25orge/ ftaanbe in utae plaatfe en boo?
utae Sionben betalenbe.
1. ^ejcljoutat aanbacljtelijft ben Jpejfoon bie lijbt/ bie i^ niet een flecljt/ opn Per-gering en beracötelpft menscö/ 't niet een bloore martelaar/taien^ g0eicd'ei{10 boob ooft bij tfgt;ob bie?baar/ en bij be gobjaligen in g?oote taaarbe gegt; heeft, gouben taorbt; maar (a) beje ^erfoon i^ a5ob en metijJcf)/ Ipob boben al te pjijjen in be? eeutaigljeib/ be taaaracjjttoe a5ab/ be ï^eere bet i|ee?' lijfifieib; beje/ opbat il^ij soube fiunnen lijben en jïe?ben/ neemt onje menfcöelpe nature uit een menpcö aan in eeniggeib jijn^ 30e?foon^/ en taorbt on^in allejj gelijl!/uitgenamen be Sionbe; bit is aile?g:oot' fte taonbertae?ft/ obejtreffenbe be fcljeppinge ban Ijemel en aarbe; blijft gier taat bij Haan/ tot bat be grootljeib en l)ee?lpljeib be^ ^E?foon]S aan utae parten openbaar taorbt/ en gij i^em in eerbiebigfjeib al? 500»
banig c?ftent/ ban gal be bertaonberinge onse jiele tacgruftUen/ en boen jeggen : Snuift een 3^c?foon lijbt bieï betaalt bie? (b) 25efcfioutat l^em ooft in be relatie en betreftftinge bie op u Qeeft/ en gij op Cjem Ijebt;
ïient gij Qem niet geloobigen ? ï|ij i^ ö^t bie u boorfttaam toen gij boob/
toen gij blinb/ toen gij in gonben en buigternigfe bebolben laagt/ bic u met 3ijn licljt befl?aalbe/ bie u lebenbig maafttc/ bic u nog geburig naa? ^em optreftt/ naac ^em boet uitjien/ berlangen/ fcörcijen/ taacljten.
l|ij i^ (jet bie u in uta fufiftelen/ in uta ftruijS/ 0cimelijft onbejfleunt/
moeb geeft/ be?jle?fit en Ijope geeft, l^ij i^ öet/ bie jicl; tacl eenji aan u
£gt;?$ 2 openquot;
508 Van den Staat van Christus Vernederinge
openBaarbc/ bie u tocl gefiupt geeft met be fiugfc jijnp monbji/ i]
en ii sijne ïieföe bebe geboelen/ bie teel tot u jeibe/utnc jonben jijn u fi
be?gclien. ^rj liet naar toien al uta lu«St en fiegeerte ijS/ utn ^eere/ 2
uln i^oofb/ ulu ^Sjuibegom. ^ege fielt jicli uit ïiefbe/ ift ljc?f|aal fjet n
nog een?/ ja uit ïiefbe/ in utae plaatfe af# uta ^parge/ neemt alle utoe b
2onbcn ban u af/ en fi^engt 5e olie? op ^cm/ op jtjne reïteninge; n
ontbangt öe ffagen bie gij lie?bienb fjabt; be fl:?affe bic u ben Prebe aan» ti
fijengt/ taa# op üH'tn. blijft Ijie? taat fitj ftaan/ laat utae ïiefbe gaanbc n
taorben boor Ijet e?ftennen Pan sgne liefde tot u; Ijoort uta fieminbe al# 8
Kot u jeggen : inline brienbinne/ gift Ijefifie u Ijartclijfi lief/jiet Ijie? een b
öljjft ban mijne ïiefbe/ bat lijbrn i# tot fietalinge ban utae gonben/ bit/ bat ti
500 bitter 1#/ bat 500 staaar i| te bjagen/bat 3ift 5°° fieöloeb er uitjie/ n
ban ben ftoofbe tot be boeten/ bat 3ift ^oo benaautab ben ban fiinnen boo? g
ben b^uftftenben toojn a5obé/ bat Ipe 3|ft getaillig/ en eer 3il} 11 joube jien 11 berloren gaan/ en geboogen bat grj nietbg^lSij joubt sfjn in eeutaige Ijee?quot;
Ipöeib/ gn tailbe bet nog tael buijenb en buijenbmaal lijben. Stal bit fi
uta Ijarte niet taeeft maften in taebejliefbe/ en soetelijfi boen finelten in u
liefbetranen? lt;©it te e^ftennen/ bat Sejup julfi een öoog ^e^foon i#/en fi
bat ïjij u 300 na i#/ en alle# uit ïiefbe tot u boet/ bat roert/ bat geeft be ïj
ïtjatljt en ftlem aan be obe^benfiinge ban CD^igtu# Igben. 25löft fig uta on» ii
geloobe niet ftaan/ geeft er u niet in toe/taant bat maaftt be obe^benftinge 0
bjucöteloo#; berljeft u in Ijet geloobe/ en jiet ben lijbenben Slesu# 500 aan/ 3
En al^oo fietalenbe/ getai# 't 3al u brolijfi maften/ en in ïiefbe bertaarmen. o
voor XXXV. 2. Cn taie sijt gij/boor taelfteC8ri#tu# bit Itjbt; 3fn uselbcn/ 8
gt;vi,;n- ban fiuiten en fiinnen/ i# niet ban Sonbe/ en baarom in utae nature 30a g
ïjatelijft/ taalgelijft/ onbejb^agelijft/ berboemelijlft; taat i# er eene ongelijft» a
geib tugfcljen 3ie5u# en u. ginftt teeg in utae taange|lalte/erftent u alleen fi
niet taaa?big/ bat iemanb/ beel min (60b/ en be Sone lt;l5ob#/ naa? u 3oubE n
Dm3ien en aan u soube benften ; maar baarenfioben/ bat in u i# al 0et« n
gene bat be i|eere 3e3U# eenen affteer ban u 30nbe boen geamp;fien/ om u 3
iet# goeb# te boen. blijft in get gesigtc ban utae taangeftalte ftaan/ ft
tot bat gij geljeel u 300 binbt al# taij 3eiben/ en 6?engt u ban 500 tot beu i) ïjeere 3e5ii# boor Ijet geloobe. Jl^orbt tael ftlein/ maar niet ongeloobig . L ii
öoo? ö^t ge3igte/ bat get alle fieg^ip te fioben gaat/ bat gij fieminb 3oubt b taorben/ en ban 3c3U# 300 fieminb 3oubt taorben/ bat uit ïiefbe
boor u 30ube lijben en ftejben; gelooft bat Ijet ebentael 300 i#/en 3egt/ 31
't i? ban ben ï^eere gefcljieb/ al i# ijet taonberltjft in mijne oogen. b
3ia gaat nog berber / en obertaeegt ïjet ftleine getal ber menfcljen/ ti
boor taelfte öe l|eere 3[e3U# 3icl3 tot 55o?ge geftelb geeft/ in tegenftellinge n
ban be groote menigte ber menfcljen bie ^ij niet lief geeft/en niet een# (fi
geeft taillen aan3ien/ boor taie ifyij geen 25orge geeft taillen taesen. ü
©enftt ban/ taaarom mij/ taaarom mij meer ban een anber/ bie ift be ft
builfle/ be öoo#fte/ be btaaa#fte/ be onbe^bragelijftile ban allen fien5 n
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen: 509
3©aa?om Bemint be ^eere mfj/ uit 300 lielc buijcnben een? il?aa?om 6cn iö jui^t onbe? be tDeinigcn/ onbe? be Ilftbe?ftorencn ? SCejuj? mijn ^Sorge/ SBejuiS mij lief met eene eeutaijre liefbe/ baar 500 bele millioe-nen menfegen naac bc öcllc oaan/ ift/ ift/ onber bc ïiebeHngen bie rot ben gemel geleib Itiotben? ©it i^ mtj te groot/ bit i^ mij te fjoog/Ö'f?
moet ift jlilflaan/ tot bat een bolmaaftte ftaat mij befttaaam mafte om mee? te ftunnen batten/ mg mee? te ftunnen be?hianöcren/ en mee? te ftunquot; nen tnebe^om liefF|cb6en en banftbaa? te jijn. Ziet toe/ bat öe gjoot'
geib ber jatte/ en utne tKeinfjeib/ u niet taegruftUe tot ongeloobigfjcib/
baa? grj filtiften geöt ban beginfelen öer genabe; Dat taajgt; be liefbe (©abjl te fto?t gebaan/ bat taa^ ben menfehe te Ijoog bc?t)cffen/5ijne be» minnelijbtjcib be ec?fte oojfpjong ban be liefbe v(3ob^/bat ^oube ftet gefieele toe.ift ber genabe omftceren/ en beletten/ bat be p^ij# stjne?
lijftej genabe f)ein niet gegeben taiejbe. ©aarom Ijoubt Ijet geloobe bast.
XXXVI. 3. (0aat in bie geftatte ban be ftjibbe tot Ijet ft^uife/en be» wat geic-fcQoutot iebe? punt ban Ijet lijben op jiclj jelbe/ en blijft bij ieber met dequot;kribbe utoe gebaebten tuat ftaan. 't 3^ ong te be?geef^ 50a jliptelijft niet be^ tot het fcö?eben/ baarom moet Ijet ong ooft niet bejbelen/ ban fluft tot ftuftkru'se-get tc obe^taegen/ in iebe? beeltje ligt toat jonbejling^ opgefloten/in
icbe; openbaart gicg eene particuliere gonbe/ en eene particuliere fl^affe/ obe?eenftomenbe met bie Zonbe/ en eene tuegneminge ban bejelbe. lt;©it jal fjet Ifjben in syne uitgebjeibïjeib u boen jien/ en bat utoe gonben oorjaftc ban bat lijben jijn/ bat gij met utoe gonben l^em bat lijben ïjebt aangebaan. Slfe.iu^ ïjabbe niet befjoeben te lijben/500 gij niet fiabbe gejonbigb. 0 l^oe joet i? get/geboeligbefc^aamb te ^tjn ober onje ^onben/ fll^ oorjafie ban Cljjiétu^ Ijjben/ en te peggen : ÜSgn lifbe 3e5u?l/ fjoe fmart é^t mij/ bat ift IX bit Ipen fiebbe aangebaan/ tuaajom lijbeift niet liebe? jelf? I©a? nog te boen/ en ftonbe ift ö^t te boben fto»
men/ ift goube niet ftunnen geboogen bat (Gij boor mtj soubt lijben/ ift goube jjet ^elf bragen; maat nu ftan ift ^et niet be?b?agen/ en tjet te boben ftomen/ en (jabbe eeutaig baa^onbe? moeten blijben liggen; baa?om elften ift utne liefbe/en toaarbere utoefmarte; ift ben f)artelijft bejblijb bat Gij in mijne plaatfe treebr/ boor mijne gonben bolboet/ mij Ijet eeutnige leben bejtoejft; in eeutaigljeib tail ift Ijet e?ftennen/ 11 liefljebOen en banften.
XXXVII. 't Sf? te bejtaonberen bat men 50a taeinig ontroejb taorbt/ en Oorzaken 300 toeinig fietoegingen geeft obe? Ijet lijben ban Cf|?iptu^/ een icber i? wTgeUjk-quot; baarban bij sicfj 3elbcn betou^t/ en ftlaagt obe? be Ijajbigfjeib jijn? fta?-heid. ten. ©?aagt gij toat be oo?5afte baa?ban i^ ? Ift anttaoo^be; (a)infom»
migen get onftunbe/ men geeft alleen eene gemeene gebacfjte bat Cg?iptu| geftorlJcn i^ boor be 2onbe. Jiiaen ftent be fcF|?ififtelnft!jeio ban
be ^onbe niet tael/ nocjj be 3taaart)eib ban ben toorn lt;5ob|/ baarom ftan men get niet regt taaarberen. (b) 3fn fommigen ij? get getaoanljeib/ men geeft get 300 bifttotjl^ geljoo?b/ baarom 39n be betoegingen baar»
.éé? 3 ober
510 Van den Staat van Christus Vernederinge
ober tocjj. (c) 3In fommigen get ongetaoangeib/ men geeft get jicïj getaenb op öat ïjjtien te flcjaogcn. (d) 3|n fommtgen tjet ongelao-bigöetb/ 300 niet pi^torifcftE ongeloobigljEiö/ten minjle toepa^fenbe on» geloobigöeib; 't ip boor mij niet/ baaram IjEeft men nodj lu^f/ noc^ fmaaït in jijn ft befcfjoutDen/ en tot jicl) te bejbjeften om jijne gebacfjten baarop te laten malen, (e) 't üJsS gee^teloopOeib/ 't luiljeib/ 't fileinacljtinge; baatom fd)aamt u/ en jijt ö'e^in taetft» jaam/ en ^oe grj Ijet meejber boet/ goe amp;ct u geinaftamp;elijlier en 30e-ter ;al taorbcn.
vertroos- XXXVIIl. 4. 25tt)benbe fn bfen ftaat/ 300 ïiefcfjautat Qet ïtjben ban een schut be'^tiié met tocpagfinge tot be^troo^tinge/ en tegen fcjjulbigfjeib en digheid. tegen neltjll-lijbcn.
(a) Tegen schuldigheid. 5CIÖ be sieïe 3iclj ronbom beset binbt met §Jon» ben/ gjoote/ hteine/ tegen «J5ob/ tegen gaten naakten/ tegen iebe? ge» bob / tilg bie gaar b?uftften en al^ een 3toare la^t te staaar taotben/ al^ 3E getoaar bJotben get be:Bergen ban lt;l5obé aange^fgte/get toeftui-ten ban ben bieg om tot £?em te naberen/ ben too^n a5ob^/ be fcgjift bet confcientie/ be breeje ban nog een^ betloren te jullen gaan; ban moet be stele booral sicg niet toegeben in bie nare geftalte; biant get soube gaar maa? ftjenlien; maar begeeft u tot be befegoutainge ban Cg?i^tu^ lijben. (©be^tneegt opjettelijft be taaarfteib ban Cg?i^tu^ ©oïboe-ninge in plaat^ ban ben sonbaar/be bolmaafitgeib ban bie ©olboeninge/ boor g?oote/ boor fileine/ boor menigbulbige/ boor aüe ejf-en babelijfte Sonben/ bie begaan sjjn ban on^ begin af tot aan ben boob/ en bltjft baa?» op 500 ïang ftaan/ tot bat 45ij 4?ob^ l©ootb jiet bat get taaargeib i^/ en bat be taaargeib in 43ob|é ï©oorb ooft in uta garte tnaargeib taozbe/ en gg ten bolle bersefiejb biorbt/ bat ja €g?igtu^ alö 25orge bolftomen bolbaan geeft/ en bat een menfege/ boor toclfeen Cg?igtu? bolbaan geeft/ onbebenbelijft geluhliig ip/ bat er in gem geene SSonbe i^/bie niet bolbaan ip/ bat a5ob bien ig een berjoenbe ©aber/ en bat gtj sefter een erfgenaam i^ ban get eeutoige leben/ en bat ooft in be? baai beelacg» tig sal taorben/ fttj tuorbe ban ooft op sniften bui^reren en onfmaftelgften Ineg baar genen geleib al^ get 30. ÏPit ban in 't gemeen/ al«S be onfeilbare toaajgeib lt;éobg baêtftellenöe/ 300 ftomt tot uselbcn/ en siet/ofbanbe l^eere geene be minfte toare genabe in u geto^ocljt geeft/of be jiele sicg niet gebonben geeft/ of nog binbt in be obertuiginge ban gonben/ban berboeinelgftgeib/ ban onmagt/ of be i|eerc u niet een anbe? garte ge» geben geeft ban te boren/ soobat gtj nu gaat bat gtj te boren bemin' be/ en nu bemint bat gij te boren gaatte; be toerelb en Sonbe n niet 3ijn tot breugbe/ maar tot bjoefgeib; bat get afleben ban 43ob u nu ten bittere fmarte i^/ en get al uto lupt sonöe 3tjn/ in 't liegt ban lt;!5obé aangesigte te toanbelen/ in taaargeib/in opregtiggeib/in gegoo?' 3aamgeib/ in alleengcib. ©f gtj 3Ie3U]é al^ 25orge niet fient/ naar l^em
uit'
tot Voldoeninge van de Zonden der Uitverkorenen; 511
uitjict/ berlangt/ öiöt/ fcfijeft/ en of gtj niet tael u aan ïjeni
6eöt aangcfioöen/u aan l^em obergpgeben/en om geregrtjaarbigti cn gE-gettigb te tnorden/ cn %m al^ 55arge niet toel tnHtogls Ijeöt aangeno» men/om doorsijn ïijben en ilerben/al^ Ijct rantfoen/met Jjob bersDcnb te taorben, (©f iiln in5igte en oogmeilï nu ié niet ^onbe/ niet tacrefb/
maar (l3obe toelbefiagelijft te lcbcn. (Df be ^eerc op uta menigmaat 50E»
fien/ bibbcn/ fetjjenen/ aannemen/abergeben/ niet tael eenp ru^te in utns jiele/bjebe/ftitte/^ope/of ooit niet toel eené becsefteringe en bUjbfcliap geeft gegeben. (Dit nu alleé bij malftanberen nemenbe/.^oo moet liet u niet alleen boen örjïuiten/bat Cli?i?tu^ utn 25orge i«?/betatjle bie ge-genaben in niemanb getü?acl)t tnurben/ban alleen in bie/taellte beel aan CÖji^tuié lijben en fterben ö-ööf'1/ maac bit moet u ooft boen gaan tot Clb'Ptt'SÜ Ujben/'t tneifi ift nu beouge/ om bat al^ taaartjeib/alg ©ol» boenenbe/fiefcfjoulnenbe op utue jiele toe te paffen/al^ in utoe plaarfc geleben/ en bat utae jonben baatboo: nu bolftamen öetaalb 31)11/ 45ob met u bebrebigb iié/en gii geflelb ^ijt tot een ïtinb en ejfgenaain «öoö'?;
gier ftomt be too?ftelinge bes geloofd te pa^/ be babelijlite aanneminge/ get babelijft gelooben/tot bat be ;iele in gelooüe peggen Han/ die mij heeft liefgehad, ende Hemzelven voor mij heeft overgegeven, ©an taaatöecrt men Öet lijben ban Ctl?i?tu0/ ban bet^cerliilit men ben ©abet en ben gone ; baarom ^ijt ftietin bejig/ en ru^t niet tot gij er « in bfjblijben ftunt.
XXXIX. (b) 55efcï)outDt ïiet Ipen ban Cl)?i?tu^ tot tcoogt tegen ge- Togen lijk-lijden. beljoebe u niet te berjeiferen bat u bicrgelijlt lijben naar ^u' jiel en ligcljaam in beje toerelb jal obejliomen; gij tneet bat genoeg booj onbejbinbinge/gij proeft tj^t migfe^ien nu tegenbmorbig; gij 5Ult nog bifttaijlji onberbinben be bitterïieiö ber Zonben/'t misnoegen (6obé obe? bejelbe/'t berbejgen ban o^obé aangejigte/ be onbjtjljeiü en fd^ifc bec confcientie/be breeje belt;? boobj?/be angpt toegeng berboemeni^fe ; be be» fl^ijbingen be?S fatan^/armoebe/ beractjtinge en berfmaabljeib/?oo boor utoe eigene fcftulb/al^ om be ©obsaligtjeib en name ban Cö?i^u^/bec-bjufiftingen om bep ï©oo?b^ taille/ alfc^oon gij Ijet 500 niet aanmejftt; mi^« fcfjien jult gij nog tael geroepen taorben tot Ijet martelaarfcfjap/ om met uta blocbbetaaarljeib te beregelen/ooli pijnen en fmarten be^ ligcljaam^/ ja tael alle foorten be# lijben^ ban Cfj?iptu^/be een meer/be anber min» ber. ^ilSaar geloobigen/gij ö^bt bit lijben niet aan te jien al^ toorne lt;!5ob^
tegen u ; taant Cf),?i£tup Ö^cft boor alle fc^ulb en ft?affe bolbaan; dJob ig regtbaarbig/ eipcljt en fl?aft be gonben niet ttaeemaal/ maar ombat be SSorge bolbaan {jceft/joo jijt gij b;ij/'t 3tjn geene eigenlglt gejegbe ftjaffen/nocö toorne tegen ben ^erfoon; be angel/ be bloeö ij? e? uit taeg. 't S5ijn u ?3aberlijfte fiagtijbmgen uit liefbe/tot uta begte/'ti^ be toeg/ bie be i^cere bc?orbineerb fieeft/ om jijne fiinberen baarboor ten ïjemel te ïeiben; baarom Ijcbt in alle utae taebejtoaarbfgficben 't ooge op get Ipen ban aEö?i?tu^/En pa^t u bat öooc een taerfisaam ge-
512 Van den Staat van Christus Vernederinge
loobe toe/ tot üat oö ïebenlifg lie?5eïterb tao?bt/ bat i^ij be fcfiulb cn ben bloeft ban u geeft taeggenamen/ cn bat bie fmarten u in liefbe toe^ {tomen, ^oubt u nabtj ben lijbenben 3e5u^/en laat f|Et u ocnocgstjn/ bat oö utnen i^eere tooröt/ neemt uta op en bolgt i^em
na; tjeeft mebelrjberi met u/ i|ö 5»' u onberi'teunen/ en relften^ uitftomfte geben; ö^bt Ijet ooge geburig op be saïigfjeib/ giet ban be toerelb af/bit lanb jal ntac rnéte niet sgn/bejblijbt u in be gope be? geerlnftl]eib/ vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhooge tot zijner tijd, 1 Petri V: 6. Wacht opdeu Heeée, zijt sterk, ende Hij zal uw herte versterken, ja wacht op denHeere, Ps. XXVII: 14. Navol- XL. 5. 'iBefifjDutDt fjet lijben ban C()?iétu£ ooft tot nabolginge/ en fnnrd2ick om u 50a in get Igöen te geö^agen geltjft CÖ^i^tu^ jicft gebragen öeeft/ atzooTe en om 'Öbcn te frelïen tot een boorbeelb om ben ouben mcn^cö
gedragen. 300 te ïjantielen/ al^ CFjji^tu^ om ulue ^onben geganbelb ig,
1. «öebraagt u 500 in Ijet itjöen/ al^ Clj?i^tu^ fjet gebragen geeft, (a) Cf|?iétug toaj? niet ongevoelig; 50000ft gn/geboelt ooft get minfteon» gemaft, (b) Cgriptuji klaagde ober stjne benaantobljeib/ ban fiinnen en ban buiten J|em aangebaan/ aan a5ob en menfcgen/ en gielb siclj bij Ijen ; 300 ooft gij/ftlaagt get oPob en menfefjen; ftiagen/fteenen tnegen? fmarte ig geene ongebulbiggeiö nocg ^onbe; beclaat get geselfcgap ban men' fcgen niet; toee bie alleen ip! Cgri^tué gtelb 5icg bejig met bidden , 50a ooft gij : Is iemand onder u in lijden , dat hij hidde, Jac. V: 13. (c) CgrijS» tn^ inr^ftt al get Igben aan alg komende van God. Den drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik dien niet drinken ? Joh. XVIII: 11. Soa ooft gij/oefent get geloobe ban be boorsieniggeib (l5ob£/en leejtaltnb tejien/ bat get ©obis ganb ig; sjjt bep5cfie?b/ baar ig luejft aan ba?t. (d) Cgji^tujl bleef in het geloove, en oefenbe bat in sijne g?ooffte buigte^ntpfe en berlatin» ge/ cn scibe ooft ban nog/ mijn ©abef'/ mijn lt;J5ob ; 500 ooft gg/ toerpt uta geloobe en b^gmoebiggeio niet toeg ; taant baaruit moet tocg aï get tael» blagen in get ft?ui^ boojtftomen; 300 gg ban in get geloobe öe5tagftt/3oa gebt gg bubbel ft?ut^. (e) Cgjigtu*! bleef volstandig in get Igben te bjagen/ en toilöc baa? niet uitfegeiben tot bat allep balb^iagt taa^ ; 50a ooft gg/ be Igbjaamgcib gebbe een bolmaaftt tae^ft; gelijft gg 45ob geene reben moet af» Eifcgcn/toaarom l^ij 3oamctu ganbelt/opbat gg oojbeelbet of öobjS ganbe» ïingen al regt 5gn/maar aan ben taille (öoüg genoeg moet gebben/5oa moet gg ben l^cere ooft geen perft flellen/en tgb bcpalen/goe lange gij get b?agen 3ult. (f) CgjiStup troostte zich met de belofte ban goebe uitftomgte/en hield de heerlijkheid in 't ooge, en om bie b^eugöe/bie ï^em boorgeftelb taa^/ bet* acgtte llfij be fcganbe/en berb?oeg get ft?ui^; 300 ooft gij/siet op be beloften/ bie ja cn amen 5gn/ en maaftt e? u lebenbig boo?/ siet op be geejlgftgeib/ 3ietop be eeutaige ru^te/blgbfcgap en 3aliggeib/ ban sullen be Ue^bruftftin-gen ligtej 3911 te ö?agen/en gg3Ulte? u geiltgenn gebjagen/en men salöe» binben/ bat get maar ligte be?örufifilngen 3ijn/ bic 3ecj gaa^t boo?öijgaan.
tot Voldoemnge van de Zonden der Uitverkorenen. 513
2. ^©tcït in sön Itjbcn n ooft lioor tot ccn boorftceïb/ cm tien quot;«n^
nuben inenfcl)c 500 te Osnbelen/ en öc SkmöE tc öoobcn. Sict bc Imclb ^quot;'„Tchc en Hlle Sgonben mi aan met bcracljtinoE en berfonjinpe/aï^ een oyocljan-aizoo 10 gene en gefnuiste. ïtjuifigt fjEtUfee^cD met srjne Ijegrerlijftrieben; f)ac/kl'uisisen-joubt 0Ö 1,D0 boen bat Cljvistus 500 sutie tnoeten betalen ? Sal be licfDe tot COript0?/en be acötinge ïioor ^ijn lijben in u niet eene [jet*
lige tncecUijatïc bc^tocRften/ om nu fmarte aan te boen en te boobcn/ bat
5111ft eene fmarte [ircft aangebaan en geboob f)Eeft? Soa tui? boarftcKenbe a(gt;j een voorbeeld, cn alö eene ftjacfjtige beweegreden om de Zondeu te dooden, 50a jal/boor bc bejeeniginge niet ben iijbrn-bcn Sesug boor ben geloobc/ooft kracht van Hem uitgaan en ftejfite/om in Oft ft^uifigen cn boobcn boojt te caan/ en in bat Incrft toe tc nemen in flejftte; tuefaan ban/houdt het daarvoor, dat gij wel der Zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christo Jezu onzen Heere, Eom. VI: 11. «Öorbccit/dat indien één voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn... opdat degenen die leven, niet meer haarzelven en zouden leven ,
maar dien, die voor haar gestorven ende opgewekt is, 2 Cor. V : 15.
XLI. (©nöcftcejbcn/ Romt ooft gy en Êefcljoutat aanbacljteltjft fiet ïij- Verben ban Cfj?i?tu^/oin baarin alg in eencn fyiegcl te jien/toatu aber» ' fioinen sal/ttjbclijften eculnig/ inbiengiju niet befteert/of 1'jet een mib-vooT-do bc[ mogte jijntotutae beftceringc en gciaabc. (a) i3ij ban/bic be Sonbe g^100-in Ijare gjuUielijfiljcib en öittcjjjeib nog niet Rent/en ntoe cllenbigöciö nog niet jiet en gcboelt/ gij bic nog met bermaaft in be Sonbe leeft/ cn acfjr/ al? öet: maar bcrmaftclijft isi/ bat i)Et ban geen Rtuaab Ran/ of fiet tucl gonbe i§/ bat baaraan niet gelegen ijL 'C'Ö bic alleen in be aarbc ln:oct al^ een mol/be ccn om be flo^t/be anbee om rijftbom» men/ccn anöcr om cerc/Bansien cn ftaat/ alsof bat be jaftc taa^/cn of liet baajaan gelegen Inas/ baarop alleen malen bc gebadjten/ baar-ober gaan alle Bcftommeringen cn begeerten/ baar alleen jict fjet oogc naar/ Daarnaar tecjftt be Ijanb cn gaar bn boet. (c) 60 bic nog niet ge-Roelt en Vnect Vnat een fclj^ifiRclijRe |taat Ijet ig ajoö te migfen/cn in afgcfcI)cibenl)Eib cn ^obbcrgctcnljcib tc leben/en Doe jalig een ftaat get i^/in bc nersoenfnge en gemeenfrFiap met lt;J5ob te leben/en baarom boor Ijet eene geen fcli^iR en naar Ijet anbere gcenc Regecrtc öEamp;t.
(d) (öij bic nog bc noobiaRclijfiricib ban bc l^olboeningc aan be rcgN baarbigïjeib (©ob^ niet Rent/maar meent aljï gij ficrouta ïjcöt ober be ficganc g?obe Sonben/ en gij bibt om bergebinge/ bat Ijet ban tncl gaan jal. (e) ètj bic Cf|?i?tu0 alé ben 53orge nog niet fient/ bolboencnbc boo^ bc Sonben beogenen bic jalig sullen toorbcn / cn niet tacct goc men Cfiji^tu^ boortjet gcloobc aanneemt/en gpcneiinorflclingcn en oefenin»
gen beé gcloofö fiebt. (f) OBij bic öurgcjlijft ïceft/bccf te ïïerRe gaat/
geboopt jijt/ten Sfbonbmaal gaat/en 300 leeft/bat nicmanb op u Ui at oneerltjRj» te seggen Ijecft / 1:11 baaroy ccn gocb bcttcoubien ö^öt om I. ^tt 53*
514 Van den Staat van Christus Vernederinge, .enz.
saJio tesunen taorben. SCrmc mcn^cb! oö 3ijt quot;quot;o öoob in Sonbcnen niigbabcn/ ptj jijt nog ölitib/ gij sijt nog sonber Cljjigtu^/ cn Buiten om jalig te toorbcn. ïtoint gij/ cn Bpfcljoutot Ijet lijben ban ftuft tot ftuli/ (poor öe oorsafie na/ toaarom öat alle^ Iijbr/ en
Sict bat fict alleen i^ Boor be Beftecrben/ Boor be oElooBijjen/ en jijt oeBoclig oBe^reeb/bat gij er geen becl aan IjeBr/maar bat gij bat^elBe in alle ccuUiigljcib jult Igben/inbien gij 300 Blijft/en 500 fterft. i©ant inbien be regtüaarbigljeiö ï5obg 300 toornt op ben 25orgcoBer be Son» ben üan be llitBerBorenen/ bie t)ij ban eeutuigljeib af ticfgeljab Ijeeft/ 'mat meent gij/ bat gij brij suit gaan ï o 4Dccn ! inbien bat gefcfjiebt aan ben groenen jjonte/toat sal ban aan ben borren gefcljicbcn? 25e» fluit ban met IcBenbige toepapfinge/bat gij geen beel ö^Bt aan €lj?ig' tu^ en aan alle spne berbienften; maat bat gij/ in uselben gebon-öen/ ccutuigsult liggen onbe; öEt gcmi^ Banlt;0ab/eii onber ben fclj?ift» ticlijften cn onberbjagelijften toorn löobg. 35ob B^enge fict op ubj (jatte/ boet u fibberen cn Beben/cn luetenbe ben fcö^ïi be^ l^eercn/ Begeeft 11 tot besen 3[e3ug/30clit Ï}Cquot;'/ tratljt naar Ijet gelooBe in ^em/ om boo? i)t'iu tot i^ob te gaan/en 300 salig te tnorben; maat pa^t gij op bit allej? nict/ acljt gg Ijct Bloomanp-angilen/ lieert gij et u met Ijet ijarte ban af/ gij bic bit Ijoojt lesen/ of lee^t/ bjel gaat ban Ijeen/ maar gij Stilt üJcten bar Bet ugescgb ip/ cnutoe berboemenipfe sal tc sluaarbe? sijn.
Van den Staat van Christus Verhooginge.
staat (^csicn (jeBBenbe ben ^taat Ban Cö?i^tu^ ^erncbetinge/ in tcelficn vpS ïJÖ02 saligljeib Boor bc ilitBetftotcnen UerbJOtBen Ijeeft/gaan Blij oBer hoo- tot ben Staat van Verhooginge, in üsclftcii l^ij sjjueu uitBerftotenen be oinge. saligfjeib toepast cn beelacljiig maaftt.
TOoiu'na.ir I- «êtaat Voorbt geiiaamb/ban Verhooginge, Phil. II: 9, Daarom de mén- beeft Hem ook God uitermale verhoogd; ban verheerlijkinge, Luc. XXIV; 26, mituresis Ende in zijne heerlijkheid ingaan, (jjiiijli lt;Clj?iptug/ een 45obüeljjft Jperfoon ver ' sijnbe/leeb/niet naar sijne (öobbelijUe nature/maat naar be menfcDelij» jioogd. }{e. j0a ooft niet cigenlijfi iöerljocgb naar bc (öabbelijfie/bie üia^
cn Bleef be SCllerfjoogflc / be SCKerljcerlijfijlc cn be lt;0nBc?anberlöffe; üoclj die Bertoonbc siclj in be ©crljoaghige BaaiBlijftelgrf/üie ï^ij in be berncberinge boorgaan^ BerBcrgbe; maar l^ij ip ©erljoogb naarbemen-fcljclijfic nature. J®iet bat bc menfcljelgfic nature afsonberlijft Perljoagb 13/ maar be dJobbelijfie ^etfoon ig ©erpoogö naar be menfcljelpe na» lure. 4E11 gelijli Cïjriptuii in bc bcriiebcringe alle^ al^ 55orgcen JiÊibbc-
Van den Staat van Christus Verhoogiiige. 515
ïaac öcbcen ïcEb/300 ift ïjij ooft al^ ^orge ni JilSiblJcïaac lfgt;crfjaoob/ cn baarom of ïfjrj lurllioor ïjemsclbcn De jjcerlijftöciö iierüicnö fiabbe/ IioIqeii^ Ijct ©erBonb bcr ©erlo^finge/50a toa^ Ijet tocrj alleiö tot nutte ban 51J11C uitberftorcnrn/ cn alliquot;»? baaibc lucbcrotn af tot r)en.
^taat Inorbt otmecnlijft in bier trappen onüerfcljfiben/ name»
lijft: be lt;0pft:anbinge uit be öooben; bc ^emelbaajt; l)ct jitten trr rffltcrftanb (èob^; fiet ftomen ten (öorbeeï.
II. De eerste trap is de OPSTANDIXGE van Christus uit de doodec. de or-iRit ijS f)ct ï)00föPl|nt oiijec Olö^iptelijfie fleligir/ aan Ijetluelfte te ge» utngk. looben en te 6elnben be saügfjrib 1 Cor. XV: 14, Indien Chris
tus niet opgewekt en is, zoo is dan onze predikinge ijde4, ende ijdel is ook uw geloove. liom. X; 9, Indien gij met uwen mond zult belijden den Heere Jezum , ende met uw herte gelooven, dat Hem God uit den dooden opgewekt heeft, zoo zult gij zalig worden, daarom üio^btbit punt 500 oberbloebig en filaar fn a5ob^ IDoojb boojgeilelb/ ban boor opstaan, Matth. XXVIII; G, ban boo? opgewekt zijn, Rom. IV : 14, Levendig worden,
Openb, 11:8. ^ierban fjebben ünj aan te mejften/ be taaarljeib/be noob* saUeljjft^eib en be nuttigljeib.
De waarheid, bat Cfj?igtuj? ban be booben iö opgelneftt/filüfit 1, uit Bovcs-be Ijiistoric ban be (0ptianblnge/BefcOjeben Matth. XXVIII. Marc. XVI.tlg,i' Luc. XXIV. Joh. XX; 2. Hit grtuigenigfe. (a) IDan be Engelen/ Matth. XXVIII: 5—7. Luc. XXIV: 7. (b) ©an be bijanöni / hie Tjet gzaf be-bJaarbeu/Matth. XXVIII: 11. (c) 35an öe 2Cpoj?trIen/Hand. 11:32, Dezen Jezum heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. Hand. IV: 33, De Apostelen gaven met groote kraeht getuigenisse van de Op-standinge des Heeren Jezu. 2 Tim. 11:8, Houdt in gedaehtenisse dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt. 3. Hit be bcjfcljljnhige ban Cljpiji' tui? aan be geioobigen na ,;ijne «©pjlanbinge. Hand. 1:3, Aan welke (Apostelen) Hij ook, nadat Hij geleden hadde, Hemzelven levendig vertoond heeft, met vele gewisse kenteekenen , veertig dagen lang, zijnde van haar gezien, ende sprekende van de dingen, die het Koninkrijke Gods aangaan, geeft {fem bertoonb aan (a) jilSaria 3il9agbalena/Joh. XX: 14, 18. (b) 5Can he b?outurn/bic ban fcet giaf ftbJamen/ Matth. XXVHI: 2, 10. (e) 2Can ^gt;et^ud/ Luc. XXIV: 34. (d) SCan be tlnee ©rgcipelen/ naar Cmmaué gaanbe/ Luc. XXIV: 13—31. (e) SCan be clbe/ in (Cliomaö aftDejen/ Joh. XX: 19. (f) 5Ccljt bagen baarna aan be eïüe/
tegeiibioojbig ^ijnbe. C») jebcn ^Difcipefcn/ bic ginocn biëfcfjen/ Joh. XXI :1. (h)2l[anelf H^tscipelen fn (JSaiiïca/baai* ften De»
fcQeiben ^abbe/ Matth. XXVHI; 16. (i) SCan nier? ban bïiffjantie?ö D:oe»
heren te gehjft. lCor.XV:6. (k) «dan g:acaBu^/l Cor. XV: 7. (OSCan be SCpogtelen/toen C)ij ten ftemel bacj/Hand. 1:9. Cm) 33a ü'jne t)e« nielbaapt aan ^tepljamioV Hand. VH:55. 2Can ^auiu^/Hand. IX; 17 , 1 Cor. XV: 8. (n) SCan 3Ioljanne{?/aan btirn CJjj'be a^penöaringe gaf.
iCtt a 31gt;u£?
516 Van den Staat van Christus Verhooginge.
vDup ïjceft (Camp;?i£tU5l ÏJem aan bc sijnen oeoycnamp;aacb/ en öee?t quot;e ooö' c
loojcn/öie ïjem finabelijft be^tuorjien gadücn/nict toilleu bejtuaaiöigcn I 51 cl) aan gen te openbaren.
Deom- ni. gjii Clpwru^ «©pjlanbinge jijn lie^fcQeibene safien aan te met' i
heden1.81' «£quot;• ^auielgf!: quot; !
Met aard- (a) üDat oppeftaati met cene aa^bücbinoe; tocn^ijflfe^f t
beviuge. {jppj^e fjg aarde/en Ijet boo^öangiel öe^ (jCcmpelgi fcljeurbe. Beeft i
be aatbe tuebe?atn/ 't toeïö niet alleen een beUnj^ tnap ban Cti?i?tu^ dSoti» t
jjeib/ maar men ftan {jet ooft aanmejfien en torpaisfen op ben toorn 5
(èobé teo^n be ^ooen en ljun ïanb/'t tuclft bcrtDoc^t en berïaten sou» 1
be inoïtsEn/e» be inlDonej? jainniejiijft omftotnen/en De (öobgbietiGt ban 1
Ijcn genomen/en tot be ^eibenen obejgcb^agt tuojben/atgmebe/bat nu t
alle beturgelijfie bingen/be ceremoniën/een einbe tjabben/en bat eene 3
onbe?anbe?ljjfte lt;j?gt;ob^bien?t in be plaatfe .^oiibe ftomen. I
Ncdevda- (b) Cf)?'?!quot;? €»p|tanbinge tnie?bc ooft be?!)Ee?lÖftt boor ïjetnebejba» 1
ceneuEn- ban El'Heu Cnget in tjemelfcfje öeetlijftrjEib/ tnieng aangejigte ba^ t
geT een öliïifem/en jijne ïrleebcren iuit ai^ be fneeuln/bie tuentelbeben t
fteen ban be beiire be# gjaf^/in't aanjien ban be toacöte^/biebaar» l
boo? bejfcljjifit en alpbooben taie?ben ; maar tot be bjoutaen ^eibe ^
b?ec|t gijlieben niet/ ifesu# i«f gie? niet/ ^ij i# opgeflaan/ gelijft ^jj ge- ï
3föb Beeft/ 't toelft baarna bebe^tigb briejbe boor ttaee Cngelen in 't £ bJit/ gebenbe baarboo? niet alleen gunne geiligljeib te ïfennen/ rnaar ooft
be tilijbfcljap/en be t?iumpfie ober Cp?i?tu# «Opftanbinge. t
Do tijd Cc) ©e tijb ban «©pftanbinge ten opjigte ban ben ttjb be# ( wanneer. jaa^ jn |jEt ijoojjaa?/ omtjent ben tijb ala bag en nadjt eben
iang srjn. (^en opsigte ban ben bag/ get toa# ten berben bagc na 30» i
nen üoob; l|p i# geen b^ie bolle etmalen in get gjaf getoeept; luant i
ban gabbe ï}ij op ben biejben bag moeten opftaan; maar ï)ij i$ op t
b2ie öagen in get g?af geineest/ namelgft/ op bnjbag boor son^onber- 1 gang/met 'melften by be SEoben be bag einbigbe; ban be? jonnconbe?»
gang be# bnjbag# tot aan Der sonneonbejgang De#5aturbag#/tna# be 1
ttoeebe nag; en ban be? 3unneonbe?gang be# saturbag# tot aan get f
opgaande? jcnnebes 3onba8#/bat b3a#be bc?be bag. ©n# i#Cg?t#tu# 1
brie bagen/een beel genomen bootquot; get gegeel/in get g?af getueE#t/en i
i# ten berben öage tegen get opgaan be? 3011112 opgeftaan/ soobat men l
om D?ie bagen te binben/ niet bcgoeft te beginnen met get lijben ban c
Cg?i#tu# in ben gof/nocg met be b?ic-iu-ige bui#te?ni#fe aan get ft?uife. i
ï^ij/bie be 5ï3Sorgenfte?ce i#/Openb. XXII: 16. i|ij/bie be Sonne ber ge* i
regtiggeib i#/ Mal, IV : 2. S-}ij/ bic be opgang i# uit be? googte/Luc. 1:78. ö
i!|ij/ bie een liegt i# tot be?licgt!tige be? Sjeibenen/Luc. II; 32, i# met t
get aanö?eficn ban ben bag tiiebe?om iebenbig gelnorben. JJiet ce?Der i# 1 ^g?i#tii# opgeftaan/opbat men ten bolle bc?5efte?b50Ube 51311/bat ^ij
luaatlijft ijefto?ben üia#; niet late?/ opdat get ligegaam geene beuberbinge d
on-
Van den Staat van Christus Verhooginge. 517
onbcrtoorpcn 3011ÖC tao^tien/ Uoïgenjï Ps. XVI: 10. «Èn alïe beElen te^ i ïigcfiaamö fn ftaat jouben filiibEii om br jiefE tncberom tt ontliangen.
IV. op een Sfaobfcljcn ^aamp;batft in Ijct 3?af ijetaee^t/DeSab-
boclj be ^afibatfi Inaö geen boo^beelb ban Ijet liggen ban in
{jet gjaf. I©ant 1. (Cgt;at ftaat nejgcn^ in ben bijbel. 2. Cfj^stu!? i^vancuris-f ooft op ben bjnbag en op ben jonbag in-ljet g;af grtneest. 3. .^aö-^.^sra-
t öatlj Uia^ een bag ban blijbCcFjap/en Oet jijn ban Cfl?igtu^ in Ijet g?af •
. be uiterfte bjoeftjeib. 4. ©e Begjafenipfe toaé een trap ban Cf)2i^tu§i
1 bejnebrringe/en niet ban 10ec|)oagingc. 't iöajs een Inben ban
» ttiè/siel en ligcOaam luaren ban malftanberen gefcQetben/ ^oobat Ijet
i geene ruste boor Cfj2i£itu«S toa*?. Jïfs yjn biersclj gejegb taarbtin Ijape
i te rusten/Hand. II: 2G, bat ilt;gt; niet bat Clj?i§tué in öien .©taat rustte/
gt; 5fjn genoegen nam/ maar bat ï}ij in bic tjope üer opjlanbmge rustte/ luaarban C^rj jefter taaö. 5. Soo be ^aöbatlj een boorürelb ban Chri^
, tus begiafenisfe luas getaeeét/ 500 tjaobrn hu) nu geenen ^aüüatlj/
S öie moeste ban met alle ceremoniën afgrfdjaft jiin en tilrjben; maar
1 be .©aübarlj i^ een eeutnigburenb gramp;ab/ gelijft luijbloopig getoonb sat
» Inorben ; 50a ban geen booramp;eelb. Cfj^iptu^ itonb op ben eesten bag
: bet: ïuefte op/ en belnijlc toen aKe ceremoniële ^ob^bienst een einbe
Qabbe/ 500 toajS fjet ooft naob^aftelüft/ bat hie bag/ op tóeiften be fcfjabuta' t aefttige öienst m^onberfteib grpleegb tuierbe/ bej^et tnierbe/en bat be
j ^aübatl) boortaan gefjouben Inierbe op ben bag ban Cf)?tétugt;2 ^pftaii-
binge/ bie ban ben Stpoptel 5ïoljanneé be dag' des Heeren genaamb lnorbt/ S Opcnb. 1:10, en ban bien ti)b af tot op be.^en bag gebierb ié gelnojben.
'1 (d) opgeftaan met öebaarbtjeib en uii]^ bcleib / gelijft Met wijs
» iernanb bie ban ben flaap onttnaaftt/51)11 nacficgocb afïcgt en jiclj aan» belei,1-j
t ïilcebt/aljoo tiet Ct);iatu^ Ijet bnobftleeb in tjet g^af/ en ben stueetboeft
fi bie op 31')n aangesigte gelegen liabbe/ taa^ jaaiengeroiö / en in ecne
plaat? fiijjonbe? gelegb/ Joh. XX : 7.
, V. üe oorzake van zijne Opstandinge is Christus zelf. IDe nietifcfjelrjfte Christus
t nature üeftaat uit jiel en ligdjaain/ be^e Inierben boor ben boob ge-
t fdjeiben/maar bie iieibe beelen üieben bereenigb met be ■öobbeliifte na-ven oi)gc-
^ ture. 't ÏDaii en bleef be jiele/ 't lua^ en bleef fjet ligcOaam ban benwekt-
n gone (öobé. SCn be opftanbinge .^onb De iJ5obbelfjfte Jpeifoon jijne ïiete
n luebe^om uit tiet Jparabija/ben bejbeu liemel/en bereenigbe bie Ineber»
n am met 31)11 ligdjaam/ en maaftte al.soo ^rjne eigene aangenomene menpcfj»
gt;. {jeib toeberom leberbig boor jijne 43obbelijfte ft^acjft/ 3oobat
gt; niet öoo? een^ anber^ ftradjt ig opgelneftt/ gelijft anbere menfejjen/maar (Cljjiptu^ ig active, babelijft/opgeftaan en lebenbig gemaaftt boor 3ijiie
:£ eigene ftjadjt/boor ^emselben. De (öobbelijfte nature Uieftte 3ijne ei^
gene menfcljelijfte nature op. 3?it bli)ftt:
jj 1. IIit Joh. 11:19, Breekt dezeu Tempel, ende in drie dag'en zal Ik
je denzelveu oprigten. iPe (Cenipel/ban üielfteu Cljji^tu^ fpjaft/taa^ S'in
11- (Ctt 3 li3-
518 Van den Staat van Christus Verlioogiuge.
ligcljaam/vs. 21. iPcjen ^cmpel/ bat ip/ 3ön ligdjaam/ souöen öc Sjaöeit ljerD?cften/ öat t? tjooöcn/ en ban ^oube be ^cerc Sleju^ self/ en niet een anber/ bat taeberam Irbenbig maften. Ik 5al Fiem oprigteu.
2. Uit Joh. X:17, 18, Overmits Ik mijn leven aflegge, opdat Ik hetzelve wederom neme. Niemand en neemt hetzelve van Mij, maar Ik legge het van Mijzelven af; Ik hebbe magt hetzelve af te leggen, ende hebbe magt hetzelve wederom te nemen. IDieselföc magt/ bie l|ij gabbe om af te leggen/ biejelfDe magt fjabbe om Ijet ïeben taebcrom te nemen/ tiolgen»? bie magt Qecft l^ij 300 fiet rene af^ ftet anbere gebaan.-
3. Uit Eom. 1:4, Die krachtelijk beAvezen is te zijn de Zone Gods naar den Geest der heiligmakinge, uit de Opstandinge der dooden. (!3c. Stpoistii ftelt br (©pftanbinge bec booben alg een ftjacljtig fictaij^/ bat Clj?iptii^ taaaradjtig (iPob ig; nu/ enfteltjft lelienbig gemaaftt te tnor-brn/ cnuit öe booben op te ftaan/i^ geen ban (öobiieib; tuant bat iji gefcïiicb aan bele anbrren/en ^al allen menfcijen gebeuren; 300 i$ ban bat opiïaan/ 't taelli een öetnij? ig ban ben ^one 050^ te 31)11/ eene ftjacljt ban fêcmsclljrn/ombat niemanb be booben ftan optueftiten/ brei min 3icÖ5PlbEn/ban üie be taaaraclitige i6ob i^. 't ooft baac uit/ombat öe tbire naturen ban Ctjiigtus/ vs. 3 en 4, tegen malftan» beren gcftclb biorOen/en butbeltift ban malftanberen üJo^ben cinbejfcljei-ben. Ct)?ij!tu^ toorbt baar boorgeftelb xard adoxu naar ben bleefcftc/ en scatd nviv/ice mar ben »6ee^t/bati0naac3i)ne6ob!jeib. Hebr. IX:14. i^elgft nu geboob i^ naar ben bleefcfjc/ naar be menfcljeltjfte nature/300 i^I^ij lebenDig gemaaftt boor 3tjnen eeutaigen (I5cesit/3ijne (J5ob» Ijeib. 'Zoo blijftt ban bat ^cm3elben geeft opgebaeftt.
4. (IDaar tnag noob3afte bat ï^ij i^em3r(ben optneftte/ ombat be SSorge/ bic get ïijben op ^em nam/ |3et3elbe ooft moeéte te öoben ftomen ; 300 een anber üjem fjabbe opgetaeftt/300 gabbe tjö 3clf ben boob nietobe;» Ironnen/en J^emselben niet beclo^t/en 300 ftonbe biengbolgen^ ooft anberen niet berlosfen.
2egt men/ be ©abc? toorbt meermaïen ge3egb Cö?iétu^ opoetoefit te öeöbcn/300 geeft J^tj ^em5elbe ban niet opgelucftt. '3ft antluoorbe/ bebujle be l^abcr en be 25one be een en bc^clfbe (l5ob / 300 ij? ooft Öunne ftraclit een en öe;eifbe/ bat be ©abc? boet/ boet ooft be Sone beggelijft^. Joh. V: 19. 5Ci^ be opftanbinge ban C()?i?tu^ ben ©abec toojbt toegcfcij^eben/ 300 geeft get te ftennen bat ^rj bolbaan lua^/ en genoegen nam in be opjlanbinge ban ben 35orge.
nethct^ VI. i^elijft Cg^igtu^ toaarlijft ip opgeftaan/ met sonberling berficec» chaam.1Squot;Öftpnbe omftanbiggeben/en boor 3öne eigene ftracgt/300 i^i CJij opgeftaan met datzelfde ligchaam, bat aan get ftjuife geboob toa^. 't I©a^ alle3in|8 get3?lfbe/ 't ücgielb alle goebaniggeben ban een ligegaam/'t bleef Sienljjft/ta^telp en plaatfclgft/ja 't üegielbe be liftteeften^ ban be nagelen in öanben en boeten/en ban be fpeere in 3ijiie jijbe/gelöft ö'Öftt
uit
Van den Staat van Christus Verhooginge. 519
uit Luc, XXIV: 39 , Ziet mijne handen ende mijne voeten; want Ik ben 't zelve. Tast Mij aan, Joh. XX: 27, Breng uwen vinger hier, ende ziet mijne handen, ende brengt uwe hand, ende steekt ze in mijne zijde. ©ol«
0Enp be offtElbc canimie ban (Sltjoma^/ vs. 25.
©at sclföc ligcljaam/fjebficnDe en Ijoubcnöc al(e ïigcfiamdnftc fiocba-Dochon-uig^tien/i^ na jijne (©pftanbingc onsterfelijk. Hand. XIII: 34, Hij zal stertelük-niet meer tot de verdervinge keeren. Rom. VI: 9, Wetende dat Christus opgewekt zijnde uit den dooden, niet meer sterft. Openb. I; 18, Ik ben levendig in alle eeuwigheid, lljct is verheerlijkt. Phil. Ill: 21, Zijnen heer Eu ver-lijken ligchame. ©oclj in In at trappen af injijne t^findbaarc groo. hr:erli-ikt-ter Uerljccrloliingp bcjS ligcljaam? intDEiibig bcrlirrgcn öerft/ ban t)n in be borige bcertig bagen IjaDöe/iiB onbcftenb/bctoiile tjet niet bcfcljjebpn i^. ftonbe be uiterfle l)ecrlijliljeib luel ingcljoiiörn tjföbcn/ aié C-)tj met söne ©igupelen omging, tjij at met ^ijne Piscipelen/Luc. XXIV: 43, om jjcquot; te meer te berjefieren ban jijiie o^pilanbinge/maar niet omöat fPÖ5e^an iioaöen Ijabbe/ooft Ijeeft be mage be fpijje niet berteerb/bat ijj niet oMereenfiomenbe met een berljeerlijfit ligc^aam/maaj fjeeft boor jijne almagtigljeib be fpijse bersonben of boen UecbUignen. ©it ban be taaajljeib.
VII. ï^et ttaeebe/bat in Cfi^i^rup (Dpftanbinge te obertaegen i^/ i^Denood-be noodzakelijkheid, en bat om be^e rebenen:
1. lt;0in te berbullen be Prophetiën, taaarbau Cljj'ptuö jegt/ Luc. yervui-XXIV : 26, 27 , En moeste de Christus niet... in zijne heerlijkheid ingaan?
Ende begonnen hebbende van Mozes ende alle de Propheten, enz. en Jpau- tiën^ lug/ 1 Cor. XV:4, Ende dat Hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften, 't S^jeliecbat er meer boatjeggingen in Ijet lt;0. (C. 5'j'iban
totj jien/enbie lui) al buigter jien/fiunnen Utij niet onfeilbaar baartoe Djengen. ©esc sijn ftlaar: Ps. XVI: 10, Gij zult mijne ziele in de helle niet verlaten , Gij zult niet toelaten dat uw Heilige de verdervinge zie. ©ejc iBootben jrgt be SCpostel Jpetrus bat ban Ctr;igtii0 opftanbinge boo?-jegb to aren: Hand. 11:31. Ps. CX:7, Hij zal op den weg uit de beke drinken; bat ié sijne berneberinge/daarom zal Hij zijn hoofd ombooge heffen : bat ilt;S qrijjistu? ©epfiooginge ; bat be^e ^galm ban onjjigiug? fpjeeftt/ölijftt uit Hebr. 1:13. Jes. LUI:8—12. ©e be:nebcriiige ié in llcje uitbjuftfiingen : angst, gerigte, verbrijzeld , zijne ziele tot een schuld-oflèr stellen, zijne ziele uitstorten in den dood. ©e opftanbinge ip in be^e uitbjullllingen : Wie zal zijn leeitijd uitspreken, Hij zal zaad zien, Hij zal de dagen verlengen, Hij zal verzadigd worden , Hij zal Hem een deel geven van velen, ende Hij zal de magtigen als een roofdeelen. ©at bit ftapittcl ban Chjigtup fpjeelu/ ülijlu Hand. VHI: 32,35, en boc^gaang in 't M%. (€.
2. ©e voorbeelden moeiten bejbulb tuorben. J]3en ftan bele bingen yoorbeei-boorfteïien/in taellic eenige obe^eenlJoinjle met be ©pftanbinge ban en-tu^ ig/ en bie baarop toegepast ftunnen toarben. 2111? (a) Izaak, ban toelften Jpaulu^ jegt/Hebr. XI: 19, bat ööljein uit be boobcn/6ij ge»
lij'
520 Vafi den Staat van Christus Verlioogingc,
ïöftdiifpfc tDetic?gEÏfjeocn Öccft. (b) Jozeph, bie uit ben fiuiï en baacnri uit bc geüangentpfe bejloét/ tn in ^oootjeib bcrljelicn tnie?be/ Gen. XLÏ. (c) Simson, bie be poarten ban Inegbjoeg/en ^ictiielljen berloötc uit bc tjanb ^ünej liijanben/ Kigt. XVI. (d) J)e weggaande bok Azazel, Lev. XVI. (e) De fwee vogelen ; ban Uielftf be eene 0U17 lelienblg toater OEöonb luicjbiv en be anbrre ingeDnopt in Ijct öloeb br^ gebooben/lelicnbigtucg-\)loori/Lev. XIV ;4—7. (f) Daniël, bic uit ben leculuenimit/en Jsiinc mert-gezeilen, bie uit ben burigcn oücn onamp;efcljabigb uitftliiaincn/ Dan. VI: 24, en III: 2G. 3in bcje alle ftan men lucl ccnigc olie?ecnftom.|1c üinben/ en bie op be opftanbinge üan €lj?!pru|S tarpasfen ; maar of tjct Inaac» ïijli hoorbcclDcn jijn ban Clj?i^tup opftanbinge/bat gaat 500 bast niet. - ©c^c tbice ^iiquot; be toaanctjt)nlnit'le/ bod) gaan 00U niet jeftej. ©e EC?fte/de staf van Aiiron, Num. XVIL iDie luic^be bor en boob liiegge= ïegb in bc (jCcntc bej getuigeniisfe/buiten F)et CD0e bec mcnfcljen; en ■quot;t gefdjiebbe nu be^ anberen baag«J / cn ^iet SCtironé ftaf ülaeibe / en b^acg amanbelen/ vs. 8. 't onbetbiiptcli)!!/bat Staron en ïjet ICcbi-tifclje ^ciegtcu-ambt een boorüeclb Vnaj» ban ben tjaogep^ie^te? Slcjug Cliui^tu^/ biaarban geburig in ben öjicf tot be ï^eöjeën grfp^ofien Vao^bt.
tfoogepjieste? is Cöii^tii^ geitorben/en boob in be aatae gclegb/ cn boor 't oogc bc? ui en fel] en bejbojgcn/en alsjoobanig ftoint l^tï taC' be?om lebenbig te boojfdjijn/en brengt f)eer(ijfte bjudjten boert, ©oef) Stfiron? flaf toa^ niet in be aarbe gelegb.
t}ct ttacebe/500 Ijet geene toeëigening is/ban Jonas, ban ben^eere ge5u^ jelf boorgcflelb/Matth. XII:39. ^et jijn in ben buift bes Ï0a(' bipdj sonbe afbcelöen Ijct liggen ban «Cljiistuö in fjet gjaf. «De bcpa-ïinge ban ben tijb/bjie bagen en niet lange?/en Ijct bicbcjom te lanbe ftomen/ bat (£lj?i?tu^ ten bejben bagc biebcjoiu joube ban ben booten opitaan,
Miade- 3. T)e noDbsaftcIijftljcib bïijftt ooft utf Qcr .ïBibbcïaajé-ambt. iDecïl5ib-ïaars- belaar moeite (a) ben boob obejtoinnen. Hoz. XIII: 14. (b) C^ij moeste een ccutaig ïiunmg ;yn. Ps. XLV : 7. l^n morste al^ tjaagepcie^tcc in» gaan in Ijct ^cilige bc? heiligen. Hebr. IX: 24. l^ij mocsrc alt ben tjequot; mei ben heiligen lt;j3ec?t obc? jijne uitbc?ftarcnen scnben. Joh. XVI: 7. lEiit alles ftonbc Öij niet boen tensij ban beu boaben Ü3a^ opgedaan. ©it ij» bc nciobjaftelijUlicib.
Dc vrncii- VIII. l^ct bc^be bat in bc (Dpilanbinge ban te obejbcnficn
teD' i^/ ig de kracht en de nuttigheid bc^elbe. ©cje i£ bij uitnemenbljeib groot/baarom tua^ ^.iulu^ 50a besecrig cn 300 gebnrig bcyg be op-flanbinge ban Cljiisru^ te brfcfioulnen. Phil. 111:10, Opdat ik Hem kennc, ende de kracht zijner opstandinge.
Begtvaar- 1. ©e cejfte ü^ucljt ijf be regtvaardigmakinge. ^ict bcjc/ Pom. (i'gruakiii- iv : 24, 25, Maar ook om onzentwille, welken het zal toegerekend ^c' worden, namelijk dengenen, die gelooven, in Hem die Jezura onzen
Ilce-
Van den Staat van Christus Verhooginge. * 521
- Heere uit de dooilen opgewekt heeft. Welke overgeleverd is om onze zou-
[_ den , ende opgewekt otn onze regtvaardigmakinge. Sjoo taupe öe ïSortte
c nnbe? Ijct lijOfn bleef/en be bociö nog niagt nucr i|em IjabbE/^oo Ui;Tj
jr. be laatfte fttiiabjantpenntnrt notr nirr beraalb; maar toen l^tj ooft brn
i(j laatften biianb/ ben booa/oliejtaDnnen Ijabbe/en trinmplierenbe iebrntiig
j. re liootfcljijn fttaam/bat Uia^ een blijH batbejonbe bolftomen Itiagbol-
1- baan/en fjet raiitfoen üetaaib/bat iöoö^ geregtigljeib taolbaan taa^rn
genoegen nam in bie bolbaeningc/ en bc 25o:ge 31500 ocrcgtüaacöiijtj 1/ SÖnbe/ 1 Tim. 111:16, 5;oo ^tin ban alle ftinberen (33obé intern brr*
r» ;oenb. öecne pontic/ of |)er minfte gebeelte lian bie/ Ié onamp;etaalti/ en
t. baaram iijn ^e b^ij ban alle fcijnliJ en ft:affe. Jfls öan iemanb geliaelt
5e be fci)2ilUiel!)l}l)eib ban fdjulb en ftjaffc/alé öjj a5ab aamnejitt al3 bi-r«
z-, roanib olie? be .^onbe/alé ei gern brcöe/maar enlJel fc!i:ii{ féinbrfon-
•n fcicutie (ben ^ooöamgen be regtbaarbigmaUinge aüpjbeininnelnfiét^
-n lui fteere ^id) l)e:Uiaartg/en jfe boor ben gelaoUe brn ^orge aan/a'iï ij. uit be booben opgeftaan/tot ren bc'anjs ban bolftamene bolboeninge/ fin \p neme i^em aan bie u roept/en adesgne balljeib om niet aanöiebt/en ljigt;
t. ga ban tot vi?ab/cn b:ageöeii fjeere boor be ©pitanbinge ban Cljiiatiiö
3/ uit be bonben/ 1 Petri III: 21. *3[s mijne jonbe niet geftjaft ? 5Ea mijne
e» fcljulb niet bolbaan? mijn 23arge uit be booben niet opgeftaan/en -|j al^oo ontfïapen ? Sf.ijt gn nn nier mnn ber^oenbe i!?ob cn3tgt;abe?; ^eböe iH nu geen brebe met li ? t^rj taorilele aliou om ^icl) bat allejj toe te paé^ re fen/op gjonb ban be beloften aan allen/bic Cf]?iétn3 aannemen/tot bat i{lt; ÏIÜ be ft^aeftt ban Cluisnii? oDpftanbinge geboele/ tot 3ijne rrgtbaat'
öigmaftinge en bjebe in a3ob.
öe IX. 2. ^e tbjcebe bruclit i^ be beiligmakinge. ©e^e toont be SXpo^tel/ neiiigma-
q, Rom. VI; 4, 5, Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den klquot;gl^•
dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de dooden opgewekt is tot de heer-b- lijkheid des Vaders , alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zou-Xe non. Want indien wij met Hem ééne plante geworden zijn in de gelijkma-n» kinge zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmakinge zijner Ky Opstandinge. ©it bringt be SCpostel oofi aan/Col. H: 13 , Ende Hij heeft 7, ii, als gij dood waart in de misdaden , ende in de voorhuid uwes vleesehes , [P, mede levendig gemaakt niet Hem, alle uwe misdaden u vergevende. Sier nob/ Col. IH: 1, Indien gij dan met Christo opgewekt zijt, zoo zoekt de en dingen die hoven zijn. Stil bebinben iici] be geloobigen geregtbaarbigb/ •iij jij tiuiinen jidj baarmebe niet bergenoegen/al fjun lusten lebrn ié/in 3icf) {jet 'iöeelb 45ob,s te binben/45ob baarin gelijft te sijn/en alïoo met Bm ïjem brreenigb te ^ijn/en in ü?em te leben/bat tjnnne ^aliglieib. Sfj bunnen niet anbejs ban liipt Hebben aan (J?ab te ficnncn/l^em lief te fteb-m. ben/ l^ein te b^eesrn/ ïjem onberlnarpen te 51)11/ en 50a gefjeel en al met md SÖnen Uiilie bereenigb te sfinin be geftalte bec ^iele/in gebaenren'Inoor-Co,n ben en baben; baaram ió be ^onbe {jun Ijateiijff/ en ^tj ^ijn bialgebji?
ce- I. ©bb 'n
522 Van den Staat van Christus Verhooginge.
in gunne cigenE oogen/ 31) fcfiamcn sief) boo? (£gt;ob/ öcööfn lierb^iet iu jiclisellien/ en ober ljunnc öaöcn. ïionben je efu^ ban be fmnrten öec sonbe ontflagen taorbcn/ 't souöe l)un lebcn 5130. öoft Ijen naar öEn ijcmEl bEcfangcn/ombat je Ineren/bat je baar 45ab^ aangE^igtEin gercgtigliEib suIIeh aanfcljoubÏEn/En bfrvibigb su'Ieii tuorben mst sün ïïjEElO/ alé se sullen oybiafien/Ps, XVII: 15. i^claan ban/bolflt bejEii nltien IjartEigfjen lupt op/ rn laar u öie aan 't hiE^ft jEttEii; taant 't ié bc? ï^erren lneg/ 31)11 e ftinbrrEn al ^ijbenbE in Ijciligmaliinoe tE öocn toenemen. €:i om gtluftUig baarin boort te gaan/
Christus X. (a) .©tEli: ï! (OpftanbingE boor tot Een voorbeeld en pa-
opótiin- troon. Cu?i#rup frenb in ben morgenstond op ; geïuent u om met be ge^ eeng voor-bacljtim ban Cljristus (Dpftanbingc tE onttoaftEii/en laat irber ontUia» beeld tu jjen en icber opftaan uit Ijet bebbe u eene berltiaftffEringe geben/om ooit stellen. [lu,t (fjjt.jgtug 0p tE ft a an. Cftjiptupf ito 11 ü op op den eersten dag dei-weke , tioiibt alsoo op ieberen J^abbaifi gebaclitenipfe ban Ctjjiétup op» ftanbinne/ en u met £gt;rm bereenigenbe in be (Opftanbinge/ 300 laat Ijet u pene nieulne berlnaliticrlnoe bré geesteUjlfen lebcue 31)11. Ci):igtug verliet het graf, be plaatfe ber booben/300 ooit gij/fetjulut/300 beel ubi be» roep l)ct igben l;an/ben familiaren omgang met taerelbfcljen en gobloo-3rii/31J ï.nn boob/sij i'tinüen/en ljunftaiiü ip befmetteljjlt. Clj^iptus liet het doodkleed in het graf liggen, 300 ooïi gij/l)aat ben roll bie ban Ijet fcleegclj brfmet ig/ laat al ijet jonbige baar/ gaat uit eere/goeb/ bermaaU/ cn alles Inat be bierrlb 30EVU/laat Ijet in ï)Et gtaf/in ^obom/in €giiP' te. C!3?i?tu5 vertoonde Hem levendig. Iaat 00U al300 ub) (icljt licljten/ laat een iebee sien bat er eche g^oote ruimtE ip tupfcljEn u cn bE jonbarEn/ Vertoont metterbaab berloocljEninge aan alle^/Inaaraan öe bJEielb bast-ïileeft/ toont uüie liefbc/ ubie neberigljeib/ uba berljeUen Icben in be liefbe en breese (j?ob^/ f(Et flperlö *0ob^/ en be geftalte ban Cljrictué in u/ niet om gesien te tuorben bat gij öet jijt/maar tot berljEerlijfiinge ban Ctü-'istu//tor obertuigingE ban be toerelb/en optDcriliinge ban be (J5ob-Saügen. Christus verkeeren onder de mensehen toaj? maar om besijnente obcrtuigeii ban sjjue Uiaaracljtige Opftanbinge/en tot bei fterlniigc ban öe sijnen/ en nutte ban sijne ïierhe/tot aan be boleinbinge ua-.i be Uierclb/ e,n bat taag maar beertig tragen/ en 300 boer £}ij naar ben Oemel; laat ooïf 300 uüj lebcn jijn/um een a5ob5aliuen boetjtap in be aarbe te b?uU» 'ncn/ tot obertuiginge en oplueftftinge beogenen bie 11 gchenb Ijcüben/ en laat Ijet maar 31)11 eene bereibinge om naar ben kernei te gaan. Tseene XI. (b) Becmt Cljjiétup (öpi'tanbiiigc tot eene beweegreden om f)cilig krachtige tc leben. ÏDit Iccjt oup be 21'po^tel/ Kom. VI: 11, Alzoo ook gijlieden, redequot;!8quot; houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt iu Christo Jezu onzen Heere. vs. 5, Want indien wij met llem ééue piante geworden zijn inde gelijkmakinge zijnes doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmakinge zijner Opstandinge. (JEn 2Cor. V:15, Ais die
dit
Van den Staat van Christus Verhooginge. 523
dit oordeelcn , dat indien één voor allen gestorven is , zij dan allen gestorven zijn . .. opdat degenen , die leven , niet meer haarzelven en zouden leven, maar dieu, die voor haar gestorven ende opgewekt is. 5^ofgf öeii Stpoptrl na/en inaafit albtis? öe fluirrcbni; bclmjlc öc I^eltca!ö mijn 23orof/aUe nnjne janüen ï)Ecft IncogenoniEn öaor sonsn baab/En tot EEn amp;lijf{ öaarban op ge ft aan uit bE boobEn/^aï ift ban nog in be ïonbe lenen? Sal ift ban met ï^em nier ojiftaan uit ben boob bej 501?' e be/en met ïjem in aiie fjeiligfjeib (eben ï
XII. (e) 3fn Cipisms -£gt;pftanbtngc is kracht tot oniE geestelijftc (Ouftan- Divirin i.lt; binge/1 Petri I; 3, Die naar zijne groote 'oarmhertiglieid ons heeft wederge-Ur'u'!lt-quot; boren tot eene levende hope , door de Opstandinge Jezu Christi uit de dooden.
' Phil. Ill: 10, Opdat ik Hem kenne, ende de kracht zijner opstandinge. SCcCut
lt geloolnge ié een lib ban ben CjeerE 3ic3uö/beieifbe örest/ DieinCIjjiS' ü' tué i$/ ifi nnli in jjen / ïii felien boo: ben^elfben (©eept; bies bat fier i' l)oofb tiicbejliaarr/ bat moer ooit ben ïeben taebe^baren ; bic^ Ct):istu^/ u Ijet Irjoofb' opitaanbe/ 300 bloeit be febenbigmaftenbe fiiac^t tnallesijiiE r- leben. 51gt;c geioobigen 5iin in ï^em alsf be ftamme ingce'nt; gEÏijff eene ente Fiet fap en be (ebenbigmaïicnbe inacfjt beelacfitig Uia:bt/5oa lian i' '})et ooft niet anbe?é jiin/af ade geioobigen ontbangen be febenbigma' 3t ftenbe fnacljc ban Cipistn^. SCIs men jtcrj ban boot ben geloobe met 't beu opftaanben Cll^istus bejeenigt/^oo 5«! men onfi geüiaar tno^ben/ bat t/ cc Inacljt bciS lebend ban Cli?ifïtiiéuitgaat om on^e pielen tEberfebenbigen. J' XIII. ©c berbe bjucljt ban CiUistus (©pftanbinge is de zalige opstan-Zaïispop-
1/ dinge der geloovigen. 't be lueg 4?ob^/ 3tjne Itinberen boor becl lJ:ni!» stiquot;1llquot;vtquot;' 1/ ten Ijemcl te (eiben ; onbe^ ble ié ooft be tijbeltjfte boob/ beje i$ Fjun Inef t- geene cigenlijUc fbaffe bec sonbe/ maac nogtané i? fjet een moetjclijljc 3E en fmartelijfte lnrg/ bien 31)/' gelrjft alle menfcljen/ moeten pasfrren; i/ boel) fjim boob i^ jonbe: prififtel / 5onbe; bloeft / boor ben boob ban in Cfj^'tus/en maar een§enengaan inbjebe; en boor COjistn»? o^pftan-b- binge gullen ;c Uicbc:om eens opgeineftt taorben tot ialigljeib. Rom. VIII: ie 117 Indien de Geest desgenen, die Jezum uit de dooden opgewekt heeft, in m u woont, zoo zal Hij |de Vader] die Christum uit de dooden opgewekt 0/ beeft, ook uwe sterfelijke ligchamen levendig maken, door zijnen Geest, at die in u woont, ©e opUnftftingE taorbt ben ©abcr fpEt toegefcfjjeben; maa? tgt;5 toaacom tno^bt Cliiiéru^ €gt;piïanbingE geboegb fni be on^e/ ban am re tno-11/ nen/ bat ;tjne «©pftanbinge ig be berbienenbe oocjaaft ban be onje. Indien wij met Hem gestorven zijn, zoo zullen wij ook met Hem leven, 2 Tim. ig 11:11. Cl)2i0ttiö ié de eersteling, 1 Cor. XV: 20, 23. De eerstgeborene uit u, de dooden, opdat Hij in allen de eerste zoude zijn. Col. 1:18. '0tc-t ;al de ban aan ben geljeelen oogst en alle bolgcnbc tnebergeSiorenen batjeffbe ne gefcliieben ; ja beloijlE be gemeente ié be berbirilingc bcsgenen/bic aïteé iet bcrbuic'bar ié Cf)riértié/Eph. 1:23, ;oo moet ban ooit be grljeele geineenre -tic ban Cljjiétuj? nlé leben ban jijn liijcijaain opilaan/ opöar Ijet geljeelé dit quot; ' l^liü 9, ber*
524 Van den Staat van Christus Verhooginge.
lierDorgc» liocljaam ban Cljji^tuQ lc\ic. 3Dit tnogen en moeten bc gcloa» üiöcu 5;cli tocyapfcn/en jiclj Uccbljjöcn in üc Ijope öcc ïjecjlijHljciü/5cg» gcnOE : Wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis uiet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen, 2 Cor. V: 1. Cn met St'ob / kap. XIX: 25—27, Ik weet mijn Verlosser leeft,-ende Hij zal de laatste over het stof opstaan , ende als zij na mijnen huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vleesch God aanschouwen , denwelken ik voor mij aanschouwen zal, ende mijne oogen zien zullen , ende niet een vreemde ; mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot, ©it üan ben eei|ten tray üan öc Dcrljaagiiiöc ban Cij^tus?. JBamdgli öc Opjïanöinge.
nuMiiL.- XIV. Do tweede trap van Christus Verhooginge is de HEMELVAART. VAAiiT- ijcÊbcn luij/geli)lf in öc (0p|tanbi;ige/aan ie tne^lien :: ©c luaa^-
tjciD/ öc r.ouösaftElgliljEtü en öc nuttigijciö.
«RAvaar. ï)Et cerftc öe waarheid, ^omtijöj» Inojöt liet met active Uiooröen^ beid. UoargeftelD/aljj Ijet Uicjii lian Clj?iptu^ self. 2Cl|ö opljarcn/Joh. XX: 17,' Ik vare op tot mijnen Vader, ^enengaan/ Joh. XIV: 3, Zoo wanneer Ik zal henengegaan zijn. il^cggaan/ Joh. XVI; 7, Het is u nut dat Ik weg ga. ingaan/ Hebr. VI;20, Daar de Voorlooper, voor ons, is ingegaan, ©oor be Ijemclcn öoorgaan/ Hebr. IV : 14, Die door dé hemelen doorgegaan is. .©cmuliDp luOfbt t)ct met passive luoarben uitgcbjuUr/ alé Ijet Uierlt Dep l^aüejp aan Ï|cm/ai0 oygcnomEn tc sgn/Luc.XXIV : 51, Hij wierd opgenomen in den hemel. Hand. 1:11, Dezen' Jezus , die van U opgenomen is in den hemel. J^ECljaogb 51)11/Hand. II33,.JJij dan door de regterhand Gods verhoogd zijnde, ©an geeft Ijet te ftcmien Ijet genoegen Uan ben ©abc?/£}eni oe üeloaibe tjEcrlijli^eib gebenbc/ Phil. h; 9, Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd, i^iej Ijelabcu Unj ietgi te seggen ban ben JpE^foon/ban öc öaab/ban ben tijb/ban be yiaatfe en ban bc maniere. De Per- XV. Den Persoon aaugaanöe : bieselfbe pc^focn/45ob en meupclj/ bic .soon. jj^ibbclaar geicben yeeft/ gcitarücii 15/ en ban bc booben ijs opge»
Itaaii/bicjElfbE ^Ejfoon ig ooü al? jaamp;ibbElaat ten Ijemel gebaren, 't 3;^ Ijet lüEiii ban ben perfoon/ boe!) ifein niet eigen naar bc ^obbelijUe nature; luant naar jijnc ^oööeiü tnafi ïjg al te baren tn ben Ijemel. Joh. VI; 62. Cn Ijabbc öc Ijeerlöliljeiö üij ben ©abc? eet öe tuerelb luaa. Joh. XVII; 5. jBaar geigü t}i) in 513:1 neberöalcn 5ijne vöabbeïijfie na» lure beibergbc atijter 02 mengel)|]eib/50D upeiibaacbc ï)i) bic ftlaarbe^ m 5!)iic Qemelbaart; maat bctuglc öie Diieiuöig 1? 5ünöcr '.utgcirjellte gjoattjCib/5üj «au bic ban plaats niet bcranDercii/ noclj eigcnlijU tic' jccbalen of upuacen/maar '113 oen Jpcrfuan eigen naar 5ijne nicn|ct)c-njUc nature^ naar tuellfc i)ij ooft gcicoen öaöbc. 't li5a^ geen Uierfiban
Van den Staat van Christus Verhoogiuge. 525
i' be incnfcljElijlic nature/ tuant öic luagi geen ^ejfoon; maar 't ip ecu
l' ïiiciii üan öcn J0e:fonii naar tie ecne/ te taftcn/ mcnfcficlijfie nature,
u Eph. IV : 9 , 10, Nn dit, Hij is opgevaren , wat is liet, dan dat Hij ook
e- eerst is nedergedaald in de nederste deelen der aarde ? Die nedergedaald
p. is, is dezelfde ook die opgevaren is verre boven alle hemelen. Jpec-
cr foan Uioi-ör oc^fciiiö/ en Dien tnoröt ijet UiejU roegc)ct]j£ticn/ 't olmiê
i, l^cin naar öe rene of anDere iiatutr eirtcn ié.
it- XVI. De daad aangaande/öie is opvaren. IDat tooorb gerft te ftennen Dc daad.
c- ceiie Ueranöerinne banplaat^; ais ee.i lujcljaam becanöert lian plaats/
3c 50U berlaar Ijet Die ptaatg öaar Ijet liias/Ijet gaat öaor be niiöüdfyatie of plaat feu Ijenen/en Ijet ftomt in cene plaatp baar Ijet te boren niet Inag. Boa ooiï Clijiptns/naar Oen ligcljame opüarenbe/berlaat be on»
Oe:|te plaats ber aarbe/altnaar t)ij bus lange gelneest Inas' / £}n gaat Door be liicl)t/en boor lier finnament/tot bat ï}ij lioint in Den be^Den
T. Ijemrl/ ijet lparabi]lt;) Ijet ÉJms Des ©abergf.
XVII. De'tijd luag beertig bagen na ïijne (Opftanbinge. t^et getal Detijd. ban lirertig fiomt biliünilö in ^oög IDonrö liaor ; bcertig bagen üia^
:ii j33oics fitj 43ob op ben ^Serg' Exod. XXXIV : 28. ©eerttg jaren taas 3!^'
7,- ra cl 111 be lnoestijne/Dent. VIII: 2. ©ecrtig Dagen ping €i;as ionber
Ik fpijje/tot Dat l)ij ütaatn aan Den fiejg j5ob|/Qorefi/1 Kon. XIX; 5—8.
eg ifïa firertig bagen moeste een linecljtUe aan ben C^eerc aangebjoen Uiogt;
ui. ben/Lev. XII: 2—4. Op ben beertigjten bag Uneibe Ijet liinDelie 3[c»
in ,gt;uis in ben (Ccmpel grb:agt/en boor Ijet aange^igte begi (^eecen geftelb/
rit ' Luc. II:22. 4,5a ueertig Dagen bastené in be Inoestijne/fiegon be l!?eerc
vd SCejus 51)tie pnbliefte fiebieninge/Matth. IV. 4Sabee?tig bagen omgang^
ea met 31)11^ ^Digcipelen na ^tïiie opftanbinge boec ïjij ten Ijemel. Hand. I.
nd Niet eerder, opüat jijne ^Discipelen ten bolle ber^eUecb jouöen toarben
en ban 5i)nc opftanbinge/en onberliie.ien taorben in be bingen bes ïiuninfi-
eft rijli^ be^t Ijemelcn/ 't IneiH 5»} te boren Inegeng ljunnc staaftljeib niet
en fiouben bjagen/Joh. XVI: 12. Xiet later, opbat ^i} niet te bcel aan sijnc
re. ligcljameiijlte teaenUioorbigljeib so.töen blgbrn l)angen/en opbat jij ban
3ie be inbeelbmge ban te lueberoprigtlnge beg ïioninlirijii^ ban SCsraël op
je» bien tijb berlost soutien Inorben.
^ XVHI. De plaatse van waar, bias in 't gemeen bc aarbc. Joh. XVI: 28, Depiaatso
lie Wederom verlate Ik de wereld, in 't fitj^onber be Olnfürjg/Hand. 1:12. van waar-
iel. 25etljanic/ eene plaatfe aan bien berg. Luc. XXIV: 50. De i)laatse waardoor, waar-
as. üiacen be ygtfiare Ijemelen/be lucljt en l)i t finnamenr. Hebr. IV :14, die^rr'naar
ia» door de hemelen doorgegaan is. De plaatse waarnaar toe , taas De DerDe tje- toe.
Jee mei/be plaatfe beft berülijfp be? Ijeilige Engelen/en ber uitberftorenen/
lite nu genietenbe De eeulmge jaligljeib. ^e Ijemel is niet lt;j5ob/niet be ge»
ie- meensame omgang met lt;6oD/niet be ijemelfclje gcluü^aliglieib/maar i^
lie- eene plaatfe Ijoager ban De sigtbare tjemeteii/ Hebr. VH: 26. J^erre boben
ian alle sienlijlic yeineien/Hebr. IV : 14. ©e betbe Ijemel/ Ijet i^araiïjj? lt;6obö/
ÜC ^fib 3 2 Cor,
Van den Staat van Christus Verliooginge.
2 Cor. XII: 2, 4. ï'Jet Joh. XIV; 2. goobat €l')^i?ruö
Cjcmclbaarr niet gefdjieb Bij oEhjftpnfsfe/ alsof ïjrt etgenlijft gelticept \nas ccnc brrbtoijninge of onsigtöaar hmrbrn ban hft ligchaam/een Ijeet^ iijU Uiorbrn/ een ligcljamrüjft oUfraitrgcnlnoD^biB Umrbcn/ ^ootiat t]fc tene beranbermoe ban itaar/rn niet ban pfaarp sonbe $nn ; neen CÖ,?'^* tuö Ocmrlbaarr ts rene et[ieiili)lje/plaatfelijUe bcraiibcringc.
Demauic- XIX. Ue maniere ban Cl)riótiiö ^cmelbaart ié ^rrr opmcrficlijft.
(a) Chnotup boer ten i)ciiiel ai zegenende, Luc.XXIV:50. C^nfpraft met tien/ Cjij nam familiaar en brirnoelnU yjn atfciieib ban Ijcn/ fpraft ;r(jrnmcifn ober Ij en nir/bic £)n ooi} terftonft üeliraclitigbe/taant zij keerden wederom naar Jeruzalem met groote blijdschap, vs. 52. (b) t)ij bucr ten l)cnui zigtbaarlijk. ©e JCpostrlen Uiaren bij l-}em/;!) fpraften iriec C|pm/eii (•Jij met tjen1 en Hij wierd opgenomen daar zij bet zagen, Hand. 1:9. (J3clijlï Cli^a/^lia? ten tjemel barenbe/nasag'joo ,gt;ag[en ooft be apostelen ben opbarenben ïje^iió na/ ^oo lange tot bat rene InoiltE 5icl) tiiGfchen ben opbarenbrn ^Jejuö en be flaanbe St'pastelen jette/^cm wegnam voor hunne oogen; niet bat be Inallie rrgtap naar ben fjemel 3icl) betljicf/en als een toagen Cij^igtuö ten Ijcmel inboerbe ; tnant bat ïjabbe tjet be^ljeerlijlu ligdjaam ban Clpisnié niet ban nooben/en't oot! tegen ben telist/ toclüe segt bat bie üiulUe Qem Inegnam ban fjunnc oogen/joobat gt;i) Üjem niet meer ftunben najien. (c) l^i) boer trn Ijrmel op eene Ijeerlijfie taij^e/tciumpfierenbe ober boob/binbet en i)cllr/bct' gejclfdjapt met bele bui^enben ber l]eilige Engelen. brb? l^ij ^ijne iutreöe m ben berbrn tiemfl/ tot ben tjoon v!3ob^. Ps. XLVII:6, God vaart op met gejuich, de Heere met geklank der bazuine.
Eiffonlük, XX. Hit be^e allen bllilit: dal Cliii.slus eigenlijk, waarlijk, plaatselijk, pi'latae-' z'filbaarlijk Icn hemel is gevaren, 't bielli tol) bi at lliijbloopigec tegen bE lijk, zigt-3Cuterfcl)ei] sullen toonen uit be^e bolgenbe rebenen:
Niet'eequot; CtJ?1?111?/gf'nil boor }ijnc ^eniflbaart niet oberaltegentaoaj'
aiomte-11 big bia«ii/50a ooit niet baarna/op be eene plaatfe v'inüe/ 500 Inaé J^ij gen wo or- niet in eene anbere. ^iet bit/Joh. IX: 15, Ik ben blijde dat Ik daar niet den.WOr' geweest en ben. 3?Uilt;5 üiotbt buibelgU ge^egb na 31)112 l^emelbaart/ Bewijs 1. naar ben ligdiame/niet op be aarbe of in be Uierelb te jijn. Joh. XVI: aU)mtc-et ' Wederom verlate Ik de wereld. Matth. XXVI: 11, De armen hebt gij genwooT- altijd met u, maar Mij en hebt gij niet altijd. Soo men segt/ bieplaatfen deHomei ^1'11 Ic ^er'taan ban sync 3ienlglie tegenluoorbigfjeib/ maar niet ban 5t)ne vnart en ligdjainclijlte. Antw. HDat is sonber g:onb en fdpjn/3uU{ een onbrrfdjeib niet op jjieiit vffiobs IDoorb nergen^/ 't i^ tegen be nature/ taant alle ligdjaam i# dezelve.3 3'Enlijft. lt;Q.\\a$/ fprcfteube met Cliristns op ben berg/ taierbe gcS'^n/
fdioon l)ij een berljeerlijlit ligdjaam ijaböe.
2. is niet 2. iDe Cngelen fiebeétigen Ijet/Hand. 1:9, 11, Hij wierd opgenomen genwoór- ^aar z!i het zagen, ©at 5c CtliiQCiiit niet lange? sien ftonben/ Dat luaS dig ge- niet ombat ^ij onsicnlijft luicrbe/uiaac ombat eene biailie tugfdjen öelben
ïiUram/
52(j
Van den Staat van Cliristus Verliooginge: 527
g fitBam/en nam Hem weg van hunne oogen. daarop jrogcn bE quot;Cnrtcïcn/ worden in
it vs. 11, Deze Jezus, die van U opgenomen is inden hemel, zal alzoo ko-opvaquot;
is men, gel ijkerwijs gij Hem hebt zieu heuen varen. Sirult)lt 15 t}ij trn l)e»
•c mcl OP^J^rcn/ in ben bag br^ ourbecls jal ÏJij Inebe^oin iJouicn uil ben tjcmel/ op be hiolïitrn br^ Ijemelp/ en ^al ban alle tnen|'cljc!i grjicn luo:» bcn/ Matth. XXIV : 30. {}er Uicia^b opgrnomrn Inorben/ opbaren/ gerfc aitiib eene plaatfelnlfe be^anberinpe te hennen/als Ijet ban litichanun ft prïrptt Vnojör. iPe 2Cuoérelen rteben b^ar cerblorbig grtiiujniisfe b.m/ jj Mare. XVI: 19. Luc. XXIV: 50, 51. 1 Tim. 111:16. 2C!^ iemanb üan een it biaar menset) jullie bmorben/ Ijeiien baren/ lueggaan/ öe bierelD brrla»
ij ten/opgenomen Inorben/seiöe/en men ^oube ban i'taanöe ljunben bat
n Ijij norj op bieselfbe piaatfe biaö/ baar men l)ein tezitonb gejien l)ab'
1? be/bie ^oiibe met regt boor fimberen en btoajen ^elfs belact)t tnorben; ft geben bic fpreeftluoocben ban alle menfcljen eene plaatfelijfte beranbe^ [E ringe te ïtennen/ 500 ooft ban Clj^istu^/ ombat £fij soobiel ceu tuaac n menpcl) ié/en een Inaar ligcljaain l)c£ff als anberen.
E-l 3. 't 25lijlit ooft uit bie pfaatfen/in bu llte ^hjistus ge^cgb taorbt in 3. was
[C ben geniet gezien te 51)11. Stls/ Hand. VII : 5G, Stéphanus zng Jczmn
^ staande ter regterhand Gods. 1 Cor. XV: 8, Teu laatste van allen is Hij deshe-
ie ook van mij gezien, goo bleef Cljii^tuji 3ienli)U/ en lua^ in ben Ijemel.,liels-e{ 4. »öeltjH be aarbe eene piaatfe èeneben ijï/500 i^ 00H be Ijemel eene 4. isbo-
piaatfe üoben. (Cnocl) en OElias jijn in ben Ijemel alé in eene piaatfe/ ^quot;mwer-Ie be 5ielcn bej geloobigen/en 500 beien al^ baar ooft naar ben ligdjame korenen id 3!)quot;/5!Jii in ben tfemel alia in eene piaatfe/of waar. SClle uitberftorenen züa-
na be opftanbinge gullen in ben Ijemel 31)11/at? in eene piaatfe. S?.oo i3 kf ban be hemel eene piaatfe. Ch^iiatu^ noemt ben l)cmel ftet J^arabijê/ 52 Luc. XXIII: 43. Jpanlu^ noemt bien Den be;öen IjeiDel/ 2 Cor. XII: 2.
COfistuj; Ijet ljuip 51)11^ Daöe:s/Joh. XIV:2, 3, alUiaar gt;Jlt):i,Btuig ben gt;, 3Dquot;tn piaatfe bereibt/en biaar Ijencn l^ij lien tot ffr 111 5al nemen/op' lij bat sij 00li inooen 31)11 baar Dij ié/baar 3e alnjü met ben lijeere 3niet feu lue3en/1 Thess. IV: 17. 45u i? fjet ^eltej/bat ailjjisru^ in 3tjne Qe» [/ melbaart in bie piaatfe ié ingegaan/Hebr. VI: 20. goo io ban d)2!^s [; tug cigenlfjft/luaailtjft/ 3ienltjft/plaatfeigft/ten t)emel gebaren/en sijae ;ij ïjemelüaart ip niet eene berblnijninge of oberaltegenümoring 31311. •n ö. 't ^tnjbt tegen be nature ban een taaar ligcljaam. ^iet bit in't 5.'tstrijdt
ie ürerbe bertoonb in be paapfclje misfe/cap. XL. namro'0
ib XXI. Tegenw. 1. Cljjiptug mcnjcljelijUe nat ure i^ bereenigb met ;ijne van een
HJobbelijlie nature/300 ip ban ooft be menfcf)rlijUe baar/altaaar be 43ob !/ belijUe i?/bat iiê/oliejaitegenbinorbig. Antw. 1. 3?it bicberiegt 3iclj3El ' Tejjeaw.l
ben; biant 't i^ 300 beel allt;5of men 3eioe : be sonne is bereenigb met Antw in Ijet firmament/ 500 ijt ban ooft be 3onnE baar l)et firmament is/ bat i^/ in l)Et3flfbe uur / eii alnjb ronbom bE lucljr en ben aarbUloot. :n 2- ©an luajS CÖ?igtu?/ in ben Iijbe ontbangen sijnbe/ boor sjjnE gE-n/ fiooi»
I
528 Van den Staat van Christtis Verhooginge.
fioo?te ooft nberaltertEiiüicorbig/m bat lirtdjaam/bat in beftjiöüc lao/ toae niet alleen baar/maar ooft oberal/in Ijemel en ojj aarbe. vduó ié bie reben ftlaar trgen bc ^clijifiure/rn trrten be nature/ Uielfie aaii» taijpt/bat ern ligcljaam nier iian iijn in bie ptaaté/baar een anbcris; ban Irefben alle inenfcljen iu Cliii^tuö ligcijaam/en alle liodjainen laa» ren in brselfbe plaats/ baar vm Ihjcljaam ip.
ïegenw. 2 2. ïgt;an bie^rlfDe Hiein i? ooft bit: Cljiistua :;it te? recttC2l)anb (0aöiS; be reoterljanb a?obé isf oberal/300 ié v£t):iötii0 liijcljaam ban ooft oberal. Autw. Antw. 1. ©aar ftaat nooit batClj^istus ligctjaain ter rcijtcjlianb ^obé 16. 2. ïEn al In a 5 öat soa/ Ijoelnrl tiet üan ben pe^foon too?bt
naar be menfchrlijlte nature / 300 i^ Ijct fitten ter reriterlianb geene plaats; taant ié een ^eest/ Jieeft nicté iJlaatfrli)!!^ of tigcliaine» liilté/ maar 't ig te peggen / br:l)clien te 51111 in eere en tjeejlijUtieib. 3. Sfiibieii dll/Jistiis naar bni ligctjaine obejaltegenlnoorbig i^/ ombat t'/ij i«5 aan be regterljanb ban ben Slilointegentaoojbige/300 sullen ban ooit alle geloobigen in ben bag beé oorbeeld oUejaltegenlüDDrOig 5nn ; Uiant 31) gullen ftaan aan be rrgtejljanb ban Cljfistugt;3/ bie alomtegen-luoojbig ig naar 3tjne ^objjeib/en 300 Ijet fiefïuit uit bie reben bast ïnap/ ooft obe?altrgenüioo;big naar ben ligcljanie/ betoijl üjij aan be regter^ Ijanb töobf? i^/en 311 aan be 3nnc. cl5u bit faatfte ié ftlaar balscl)/500 ban ooft fjet eeifte. 4. ©e fluitreben ié balécfi in forma.
ïegemr.s 3. Eph. IV: 10, Dezelve is opgevaren verre boven alle de hemelen , opdat Hij alle dingen vervullen zoude, ©eünjle boben alle Ijemelen/be betquot; be Ijetnel baaronöej beg:epen / geene plaaté i^ / 300 ié ban CllJ'étu^ tfeinelbaart geene plaatfelijfte bejanberinge/maar een oberaltegenüioDr» Antw. big lnnjben/ en bejiuilt alle tnngen/30a i^ ï)ij oberal. Antw. l.SClle Tfemelen 31)11 be 3igtbare Ijemelen / be lucfjt / Ijet firmament met alle Ijnnne cirlklé of alle Ijemelen/ boben bie ié be berbe Ijemel. Cljnstué boor be Ijemelen boorgegaan 3ijnbe/ Hebr. IV: 14, ié ingegaan in ben be^ben fjeind/ alluaar 't IDoorb biftbnilé 3rgt/ bat ïji) ié/en bat 3ijnB ftmberen baar bij [Jein 3Ullcn 31)11. 2. 5tlle bingen te be^builetl ié geen jjlaaifen ligcfjanieli)|{ te berbullen; luant ban moeéten berfcijeibene lig-cliamen in beselfbe plaatfen 31)11. «Cn ooit beteeftent dingen geene plaat» feu/nnclj in be ^cl):ifture/nod) bij liierelbfclje .©c^jgberé,' maar Ijet berbullen ban alle buigen beteeUent be uitftortmge ban ben Sjeiligen 'f5eeét/bie ü)tj uit l?:acl)t ban 311 ne CJemelbaart/ ober 3ijne ïierlte uir» geftort fjeeft/Joh. XVI: 7. a5eli)ft Ijet bolgenbe elfbe vers aanlnijét/Ende heeft gegeven sommigen tot Apostelen, enz. JlSaarB. l^iec tuorbt gefpro» ften ban ben 3?i:foon Chjistué/en Inat Cjein naar3ijnc j?obbelijlie na» ture eigen ié. iDant niet naar be nienfcljeli)fte nature ié t?i) ban ben t)emel nebergebaalb/maar naar 3ijne ^iobtjeib. Nu, die nedergedaald is, is dezelfde ook die opgevaren is.
Tegcnw.4 4. «SeOErbalen ter t)El^ rê niet eigenlijf! te berftaan/ 300 öan ooft
niet
Van den Staat van Christus Verhooginge.
niet sijn opbaren ten fiemel. Antw. 1. 't JDoIgt niet/ ombat iet# ban Ant.v. Cf)2iëtii# onetgcnlijft gesegb taoibt/ bat Ijct ban allcö oneigcnliilf ij^eoü ié/ bar ban C^cm ge^cgb lnnpbt/ partij seibc tcgte? Siinbr. 2. jlcbrr-balcn ter Ijclte/ in bc arttftpicn brs gdoufi*/ ié eigtniijlt gL';igö; uiant Ijct tp gt;oa Ucef alg in beu Inii!/ in 't gjaf gelctib te ;ij;!/brg;abcn te 5ijn. 3. 2CIg Cljriptué naar ^ijne löoDbclijUe nature gcu'gb üio;öt uc-bcrgeöaaio te jijn uir ben [j.-mel/ ban ijl öc onfigrnliiUlj ib nict in ne plaat#/ maat m be baab/ en jan ié Ijct oweigeninif naar ;;!nc viSoODe-iniie nature/ alé t)i) ge^egb Umrot op te baren. jKaar üan be ■öobljeiö ftan men geen gebolg maHcn tot ;ij se menfcijiinamp;e nature en tut 31)11 ïigerjaam ; taant een (igeljaam üan cigenlijH neberbalen en opbaren.
5. Cf)?iGtii# i# bij bc fijnen op aa:be/ te:\iiiji l)ij in ben isemcl ié/Tejenw. .;oo ijé ïf ij ban obera!. Siet Matth. XXYIII: 20 , Ik ben inct uliedeo alle de dagen tot de voleindinge der wereld. Matth. XVIII: 20, Waar twee ofte drie vergaderd zijn in mijnen name, daar ben Ik in 't midden van haar.
Antw. Cljjistujj ié «öob en mengel)/ baarom al taat men ban öe eene Antw. nature jeggen ftan/ bat lian men niet jeggen ban be anöere; en al taat men ban ben 5pe:roon .irgaen ftan/ftan men niet jeggen ban beibe natü' ren. SCi#/ Cf)?i?tu# ié ban eeutaigfjeib/ Cljjistns i$ geftorben; 300 ooli/ ié oneinbig/ Cll?istu# is plaatfelijft in ben hemel. C'u'^ru# is alti)b Dij öc jijnen/ en £jij ié niet altiib öi] be fijnen/Matth. XXVI: 11. 2C1# ban Ct)?iptiis sgne tegentaoojbigtjeib bij bc fijnen belooft/ 5011 uiajöt bat ge^egb ban ben Jpe^'oon ^ naa^ jijne ^oböelijHe nature/en niet naa?
^ijne menfctjefijlie nature. Ttacfj bic plaatfen fpjefien ,00 seer nier ban be tegentaoorbigfteib öc# Jpejfoon# / als tael ban Cil?i#tii# bnftaan /
ljulpc/ troost en zegeningen obrr allen bic ï^cm soeftcn/ en ban gt;i]ne fi^aclit/ bic jijn llDoo^b be;gezelfcfiappen gt;oube. ö?it i# ban bc taaa:l)cib.
XXII. iDaa: ié ooft eene noodzakelijkheid Oat i£!):iGtii5 ten Ijrmei moesre Nonrtza-baren/ Luc. XXIV:26, En moeste de Christus niet in zijne heerlijkheid ingaan ? 1. ©pbat be pjopfjerien en boorbeelDen berbulö ^unbrn Uunöni. Voorzege (a) 't !3?a# boo^;egb/ Ps. XXIV: 9, Heft uwe hooiden op, gij poorten ,
ja heft op gij eeuwige deuren, opdat de Koning der eere inga. Ps. LXVill: quot; 19, Gij zijt opgevaren in de hoogte, 'c ©elu be SCpustel Oiiiöei :!i up Clj2i#tii# ^emelbaart past/ Eph. IV : 8. (b) 't IDas ooit Uoojgcberlti; men flan tiierroc lier gein ften bc IjcmdUaart ban ^enoclj/ Gen. V : 24.
Cn ban dS'ias/ 2 Kon. 11:11. {^ierop .vet beopiioertnge ban far ?t;lic or# l^ejfionb# up ^ion/ b:n taelffe ïgt;abib zegt/ Ps. XLVII: 6, Go i vaart op met gejuich, de Heere met geklank der bazuine. jBaar bijiunDe^ Uia# C!j?i#tu# l^cmelbaart afgebeelb boor het ingaan ban ben ter in Ijet l|eiligc bcr heiligen/ Lev. XVI. 't IPelh bc SJno^tel toepast op be J^emelbaart ban Cljf'^'tii#/ Hebr. IX: 24. Hebr. VI : 19, 20.
2. ^et f^oogep;ic#te?-ambt ban Chnstu# beiei^cljtc ojU ,h!ie tremel J1!,.nquot;£rt®ri.. baart, 't iBa# niet genoeg bat be ^ocgepjieste^ in Ijct lt;0. [amp;. be bee# ambt.
I. ïjeje ' ten
529
Van deu Staat van Christus Verhooginge.
ten boob'ic ; inaa: jnn amDt itc^eigcljtE/bat Ijij met öat 6(aeb hi Oct Cfei' ligc br^ l^ciliocii tiujiiig; 30D lua^ Ijct ooft nict genorij/ bat Ct)^iptuö bui' tri! fee yoojtc U-eb/ rn ocboob Uiicröe om De sonben bep Uolft^ te Uc^oenen ; maar t)ij nnepte met 51)11 bloefi/bat iiS met be ftjadjt ban luben/iu-gaan in den liemcl zelve, ova daar te verschijnen voor het aangezigte Gods voor ons, Hebr. IX: 24. T'ic tluee beelen jijiie: £)oogejj;ie^te;ii)He üebieninge luimirn niet oefdjeiben Uiojben; ja inbien Cl):i?tiifi niet luapinorgaan 'indien Hij op aarde ware, zoo en zoude Hij zelf geen Priester zijn, Hebr. VIII: 4. Nattig- ' XXIÏI. De nuttigheden ban Cl)?tptuj3 t^emelbaact 51)11 bij uitnemenb' Bn'd- lnQ [f-ti'Jt rn beic.
schap 1. 't 3t.s tot rene bijjonbere OfijbfcOap ber gefoabigru ten opjigte ban quot;Y|ert Cljpi^tnis. Dij' bie 0:11 onzent üiüe arm/een man ban fmarte/een fmaab iieerirjk- bf: nicnfcljni gcluecst iö/ bir io alles te Ooben oeftamen/ en ifl triump i.in-heid. trlijfi ren Ijrmrl gebaren, 't il^a^ een bag ban bijjoubcce blijbfcljap boo,: rteljeti Israel/ toen ïgt;abib/ bc:ijc5elfcl)apt met al jtjn bolft/bc arfte opgt; Qaalbe ban Ijet I)ui^ Oürb ^bomg tot op ben be^g .^ion; gansdj 3(3' racl bia^s bejülijb/ rn T'abib berbulb 5ijnbe met ben heiligen ^eegt/ Ijup» pelbe en ging boar be arfór bcti t^eeren Ijenen/ 1 Chron. XV. Cfiejban ^ingt be psalmist/ Ps. LXVIII: 25—27 , o God, zij hebben uwe gangen gezien, de gangen mijns Gods, mijns Konings, in 't Heiligdom. De Zangers gingen voor, de speellieden achter, in't midden de trommelende maagden. Lo-vet God in de gemeenten, den Hcere, gij die zijt uit den sprinkader Israels. 5flp ^aloma ten ïioning gejalfb/ rn op ben troon 3fsrai-'i^ gc^et lutejbe/ 300 ijoit al Ijet btillt op acljtc: 4^tlloino lliet 511quot;» rcn grju'CÖ/ bat be aarbe baarban bjeunbe en fpiret/ 1 Kon. 1:40. jBet Ijoe beel Ijeejlijüljeib rn b^eugbe Ijreft be Cjcere SCrjué ïtjne intrebe gebaan in ben Ijemel! ^iEet lnat gejnicl') Ijeüben be tjemeifcije Ijeirlege?^ l^em in söne intrebe be^gejclfcïjapt! l)ac biiibe fjeblien be bejOecrlijHten ï?cni aanfcljaulub! Jl^et tnat genoegen ijreft be ÉMbe? t}em ontbangen! 'f ^apt ona ban ooft ïjcni te bolgen rn 111 blijbfdjap uil te roepen : Het Lam dat geslagtet is, is waardig te ontvangen de kracht ende rijkdom, ende wijsheid, ende sterkte, ende eere , ende heerlijkheid, eude dankzegginge, Openb. V : 12. Over het XXIV. 2. lt;Dc t)emelbaart ban Cfj:igtus i£ ooit tot rt?oot nut boo? be voorde Dclofbigen ten ophipte ban punjelben/ betarji baajboo? ljun toegepast ireioovi- luorbt aiicG Ui.U i^ij boor jijn lijben en fte?ben boo: t)en be:bieiib ijab' gen. tic. gin 't bi)5onber buegr ^DaUib/ Ps. LXVIII: 19, en Jpaulué/Eph. IV; 8, tte^e tUiee bij bc ïjemdbaart ban Cljiiptus; iiameiijlf/ Hij heeft de ge-vankenisse gevangen genomen , ende heeft den menschen gaven gegeven. Gevanke- (a) De gevankenisse is gevangen, ©e uitbe^tiorenen/en ooit gij/bie bit nissc ge- jcc,if 0j [joojt/biaren ban nature onbe^ ben buibrl/en berbolgen^ anbet vangen. ^ ü:frr!ü en l'iri'fcfjchjfte LToreMijbljeben gebangen. Jl^aar Cljnótus/ bie bijanbcn boor jijn bcob obcjüicnnen ijebbenbc/ friumpljeert open-lijft obrj l)en iu 5tjtif ^emdbaarr. liomeinen/al^ se f)uniie bjjanben
ober lt;
530
Vau deu Staat van Christus Verhooghige.
\' obcrluanncu 500 beïmi 3e cenc tciuinyljcrcnöc iuttcie in ïia»
i' me/ in üirlfte intrcbc sij be gebanstncn m trumipljc ouiba^bcii. Soj
; |(Ecft ool£ Cl),?iötu^ in syne ^cnifllJaatt ge baan/ ca Ijcrft Die/ lucliic
1- 5Önc ïiinörren gcUaugsn ijirlbcn/ jdUcn oebaütu-u ocüomei!/ cn bat in 3!)'
)r ne [femelliaart Uejtoanb. 4l3g ban/ bic fccei IjcOt aan ben tjeeue 3Ie;ug/
je jiet ben buitiel/ tncrelö en blecpclj aan al^ ocliamjene en geBonbene bij»
a- anben / rn u al? u:c jjun oetueib cn Ijecrfcljaypij bejlo^'t; vJc?Ciiijbt u
4. baaruber in ben geloulie cn juicljt: ö ©aob/ Uiaar i^ ulu y^ihficl ï j3
gt; Ijrlle/ toaac is uUie oüertuiiinnige ï Sij sullen 11 niet Incer in Ijun o^'
Uielb ftjijgen. 't 3i2 Inaar/ 3;) beitnjöen 11 bililinjlö Ijcfcig/ 313 geUen 11
m menige tuonbc/ en boen n nuij lucl bed b:ocf liciD aan; bjcl) 3:) linn ^
ib ncn niet bejber/ al? bc «©bc^üJiiinaac ben lieten/ baar 3c mebc geüan»
i- ben 3i)n/ los laat/ cn £}ij üieet Ijoe beire Ijct 3onbcc yeryüel ijefcijie-
u ben itan ; l;}|j biil 3ijnen lunberen tooncn ban ijoebanigc breegfelijite Ircu-
)gt; Uien en bceren C^tj 0en bciio^t (jccft/ opbat 3c te banftüaarbc^ 3auben
i* 3tjn; tjij luil Ijcn in ben ft^nb oefenen/ en Ijen uber be bijanöcn ojjc?-
ti! bniniaar? maften/ oybat 5e met Qeni mebc mogen ttiumpljereii. Si)t
m ban gemoebigb in ben jt^ijb/ Uutenbe bat bc bjjanöen Cl)?i?tiis niet
e- een fcljaajilien sullen ontrooben/ maar bat ooft bic/ bjcllic bc Uliinfte
n- Itracht Ijeeft/ oberUnnncn 3al/ en al? oberluinnaac gcfijounb 3al Uiojben.
0- (b) Uit Cijjiptiió ïjcmiibaart bloeit oafi bet nitdeeleu van gaven. Cen UiWee-
ls. bie Ct)2i?tné lief Ijeeft/ i? seec Degeerig tot ecce ban 3nncn C^eerc te 3ijn/vai1
e/ en anberen Cll^iiptii? toe te brengen ; Ijiertoe IjcbBen 3e bclerlei gaben ban
be nooben/ als/ hennisfe/ toiialjeib/ brijmocbigtjeib/ Oelibiaamtjcib om te ice»
ib ren/ en anberc gaben. ©ese fjeeft bc ï|ecce SBesu? Ijun buo; jijncn boob
:l! berVuorben/ cn in 3ijne ï}Emelbaart Ijreft Qij niagt ontbangen um 3c aan
be be 3!jncn uit tc bcelen/ rn bcelt 3e ooit uit aan cenicber/ naar Ijtj tot 31311
b! biejli ban nooben Ijeeft/ cn naar bat be Begeerten? tot bic gaüen naar £}eni
ofi uitgaan. £}ceft ban icmanb tjartelijUc liefbe om Clj2i?tu? in 3t)nc fcfmoii'
tet Ijcib beficnb te tnalicn/ en anberen obt? tc bjengen tot bc gemcenfcljap
de met Cljiiptu?/ Ijij giioobc/ bar Cf^i?tu? nu in ben fjcmel 3ijnbe/gaben
l2. oiubangeii Ijeeft om bic uit tc breien/cn Ijij berscebe in uotmocb gaben/
bc üic fjii baartoe noobig Ijeeft/ en 3ij jullen Ijem gegeben lao:bcn. Indien
i?t iemand van 11 wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begeere, die een iegelijk
Ö' mildelijk geeft, ende niet en verwijt, ende zij zal hein gegeven worden, Jac. 1:5.
8, XXV. 3. De nitstortinge van den Heiligen Geest i? ooH cene brucl)t Uan Uitstov-
;e- Cljri^tus £)emcUgt;aart. Oofiboor dj:i?cii? Qenuibaart ijebben be geloo- Jen ]r7mlt;
en. bigen ben ijciligcn 43ee?t ontbangen uit ft?acfjt ban CljpisïfUö loebo' Geost.'
bit menbe ÏJemclbaart/ anbc??' bJarrn 3c lt;£lj^i?'tu# eigen met gelucest/an-
Jft br^? ö'iöben 3c niet ftunncn tiicbcrgebarcn biorben/ liben/ gcloobcn/ bi^i'
12/ ben; 31') babcn 0111 ben «©eest/Ps. LI: J3,Neemt uwen Heiligen Geest niet
til- van mij. Ps. CXLIII;10, Uw goede Geest geleide mij iu een effen land.
Jen 1 Petri I : 11, De Geest Christi, die in haar was. .jfeaac Cjlj toaj» 30a
eL-= fxt 2 obcE'
531
Van den Staat van Christus Verhooginge.
ubciblorbig tn tiiiarfilijftclijri niet/ 500 ten ayjigtE ban be pc?fanen/ al?[ mate; maar nabat Cij?i|Stu? bcrljce^itjlit Uia?/ Ijceft CJij öen fjciljgen O^ffst in rrni' olTrlrnrbiite mare uitucffotcn/bolgenê bc pra'rt'ën. Jes. XLIV :o, Ik zal mijnen Geest op uw zaad gieten. Ezech. XXXIX : 22, Wanneer Ik mijnen Geest over liet buis Israels zal hebben uitgegoten. Joël II : 28, Daarna zal het geschieden , dat Ik mijnen Geest zal uitgieten. JPaailir!!) imj oe InrUullingc 31C11/ Hand. II : 16—18. ©it bclooibe be £)fm- nu'crniaien. ^ier Joh. VII: 39, Dit zeide Hij van den Geest,
demvelken ontvangen zouden, die in Hem gelooven. Want de Heilige Geest en was nog uiet, overmits Jezus nog aiet verheerlijkt en was. Siet onft Joh. XVI : 7, Indien Ik niet weg en ga, zoo en zal de Trooster tot u uiet komen ; maar indien Ik henen ga, zoo zal Ik Hem toe u zenden.
(De gefooiMoen linten/ bat alie goebe Uetaegingcn ban Den ïfeiligen ^eegt in Ijni moeten geln?ucljt bjojben/ en stjn jee? öegccrig naac be gemeen fel) rtp aan ben üergt/ entiaar belseif^ ininuninge in fjen/öibben baar geburig om/ en jqn öeb^ocfo a!é 51} bint nier geluaar taocben/en 5ijne liiadjtbabigc toejftinge niet ocborlen/ boclj jij Ijcbamp;en bat alnjb ba^t ic fjnuDeu/ bat lijij self in Ijen blijft/ en tot in be? eeutotglieib in !jen Llrjijcn ia!,/ en sua jcüer al^ jy toeten bat Cijiigtu^ ten Ijcmel iê ge» baren/ bat 51) du li 500 jeftej De brucljt ban beielUe/namc[ijlit/be infilij» binge örs ^eilrgen a3ceëteg sullen genieten. iDaarom/neemt be Cjemcl» baart ainib rot eenen g:onb om in ben geamp;ebe aan te IjoubJii/om be?* nieerfirr-nge ban be bierliinge br? inlnonenöen en inblijbenbcn öccptré. voorbid- quot; XXVI. 4. i-en biejbe brucijt ban Cljji^tu^ l^enuibaart ia/ bat dinge. baar i).t thieebe öeel ban 51)11 tjoogepjiegter-ambt öebient/ namelijft/ be voorbiddinge, taaarban In ij in l)ït borige ftapitteï gefp^often Ijebtien. i^ir^öuur bereidt Hij haar plaatse. Joh. XIV ; 3. ©aar ig ÏJij alé Ijun Hoofd, eii 511 sijn ai-,r:o met en in Clj-^étué gezet in den hemel, Eph. II: 6. ©aa? igl ï)jj ai«3 be Voorlooper, Hebr. VI: 20. lt;JEn Ijeeft ben üieg gcöaanb boo? tnel» fien be gelüobuji n gebung mogen naberen tor ben troon (J3ab^. l©aartoe bc ?l'püórci on? n?aclnig npluelit/ Hebr. X : 19—22, De wij le wij dan. Broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het Heiligdom door het bloed Jezu , op eenen verschen ende levenden weg, welken Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is door zijn vleesch. Endc dewyle wij hebben eenen grooteu Priester over 't Huis Gods , zoo laat ons toegaan met een waarachtig harte, in volle verzekerdheid des geloofs. ll?elaan ban/oefent Ijet ge» loobe/ gaat boo? Ctj?!ptiié l^emclüaart tut ben troon/ bir.bt en jiet baa? 11 tarn 3^5113/ en begeert 30a al? ban nabij Ijetgene taaarnaar utac jielc be» geeite Ijerft. ©epüiijamp;t 11/ bat Sïejug baa? i^/ en boo? n baar i?/ bat ÜJö u pla.nfe bcreiöt/ en 11 ten laatfte tot t}em nemen jal/ om baa? eeuluig te nlu. iToiiïg- XXVII. 5. ©c Sjemelbaart ban Clj?i?tii0 Ijeeft oolHi?acljt tot heilig-makinge. makinge. IDant is ijet l^oofb alreebc in ben fjemcl/500 jullea oofi al 513» r.c tcben ijrmeifcljcejinb too?ben/ en moeten boo? be ^cmelbaact jicö
ge»
532
Van den Staat van Christus Verhooginge.
i Bctuicitt bBjinarifterrn rot Oeil'tifteiti öc^ ïeben^; bit tmnot öe SCpoötet
li adii/ Col. 111:1, 2, Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoo zoekt
3. de dingen die boven zijn , daar Christus is zittende aan de regterhand
Gods. Bedenkt de dingen die boveu zijn, niet die op aarde zijn.
il ll?at ip £? nu op ciajöe/ liinöcren öai u ijicj 5011 tjouüni ? lnam fa) WereM
1. Ciuienis cj niet/ i)i-i'fc üe aa:öe bcjlaten/ en té ten (jcinel gebaren. ^u)'criaquot;
ie 3?aajbij/ (b) gij bJeet immejé booj fanoe oiiöe^binötuije/öat alle^ tjöet»
i, !)eib iji/ en niet bejgenaegen itan; of gij Ihijijt (jet 'quot;tt baa; nine liCquot;
st geejten naar uitgaan/ en Ijet loopt 500 raét!) uoamir alg gt] bet najaagt/
ift jouDat gij ban begeeren en luuelen te üe^geefs1' inoebe cn mat tanrot;
n üf .5;oa gij Ijct bejftjijgt/ gij bebinöt bat (jet er niet bat gn üeaog^
be/ ja 't ig u biiitinjlé maar een nctelboscij tif boarnftjuiü ge'auest/
:ii toelfte gij omïjelsbe tot lituetfinge ban ti^elben/ ja bat S)et enliel liuüig»
ie ijeib lria|/ tnaarmebe gij 11 öefmette; Ijoe menigmaal Ijf bt gi| onbei^
n bonben óat Ijft be jiele antjleibe/ ben bjebe be? confcientic üeroejbe/
n be brijfjeib be^ gee^te^ taegnam/ ben omgang met gt;i3oo ftoo^be/ en u
;t in gebnrige onrust eti fitiaginge beöe leb en ! i=)oe bebtnelmt ijet aa2bgt;
n fclje be jiele/ boe traag/ onrustig cn DiiUnj ïiomt men tot !jet gebtb/
e» fjoe belet get be familiare uitb^eibinge en aanljuubinge in tjEI: gcöeb/
jquot; en Tjoe tebig moet men toeberom jjenen gaan !
I' ©aajenboUen (c) jjue raéclj fijijgt be begeejlijli^eib tot be sigtbatc
:• bingen fcjacljt/ Ijoe rapclj Uiojbt ijet gee^telijbe leben baarboor gel^enbt/
en Ijoe lange Duurt ïjet tnel ee? men ban bie ft^ififten ban b^ij raften/
itj cn bet Ijoofö baben toatc: bjijgen!
H/ Cn oob (d) bebnjl gij/ al«5 éCb^atjam uit llr ber CTjalbcën / en alö
n. Sféraël uit ^gupte/ aljoo uit be Inerclb ^ijt uitgeroepen/ ^oo blijft c,:
d, niet langer in/ lieert baar niet Uieberom Ijenen/ en siet met 3Cotj)? öquot;'?*
ij brontnc niet Iceer om naar ^obom.
!l= XXVIU. jEBaac be^ljeft u boben be sigtbare bingen/cn laat utu taan» Wandeiin
be bel boortaan in ben fjeinef sjjn/ gclijii paulu? ban jiclj en be geluo- ^ hu'
)e- bigen ^cibe/ Phil. 111:20. !©aiit/
cd (a) ©aar 153 CSjjiptus ; jal niet öct Ijarte jijn baar be fcFjat is ? Clljis»
eft tns immej^ utu fcljat/ uin lust/ nm leüen/ nine liefbe ? ©ie is in
en ben jjemel/ cn 't 153 ber geloobigen troost in be^e Uierelb/ bat 5e nog
;h- eeiiö bij ben Ulcere juilen ^ijn/ 1 Thess. IV : 17,18. n?cl ban/ Ijoubt
je» u bejig in Ijet omgaan met uüjc gebadjtcn/te jamen fp^eficn/en liefde
aj oefenen baar/ altaaar ulu burge;fcljap/ almaar 3-'è.
)e» (b) ©e (jcmcl is immcrö uta J^aöejlanb. Cjftent u ban gasten ende vreem-
ju delingen op aarde, en zoekt dit Vaderland, en verwacht die Stad die funcla-
|n, menten heeft, welker kunstenaar ende bouwmeester God is, Hebr. XI: 10,
ig- 13—16. ©aar jijt gij gebaren. Gal. IV : 26, Jeruzalem, dat boven is , dat is
(ij* vrij, welke is onzer aller moeder, ©at i*i uta^ J3abe?g ljui?. Joh. XIV : 2.
iclj ©at ij? utu ljuig. 2 Cor. V:l, Wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezes
ge» fn 3 ta-
633
Van den Staat van Christus Verliooginge.
tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen, ©aar uüie broeörré en bisters/ en öe ciioclcn/nu t tiiclUe ün) öeclgi'nootfdiap fjeli» firn. Hebr. XII: 22 , 23. 33ar i]S nine rjfenisff/eene onverderfelijke, ende onbevlekkelijive, ende onverwelkelijke erfenisse, die in de hemelen bewaard is voor u, 1 Petri 1:4. 43l'1'i)H öit allr? in jjet aajbtclje öcp iiicii-fel)en Ijartf/ orQacljten en ücaer^ten öaaj fjenen treftt/Uccl uicec moet üat Ijcc l)emclfcfic öocn.
(c) Pc IjEincl is alken Ijet bcrmaficïfjfic ; be ftïeine |tt:aaUjeó baaiban op aarbe re genieten/ lii^ülijbt bc 51de oiuiitfp^cfuiijU. ï}oe lua^ 3iacoamp; in fcfiift / aló fjein ict^ baarban gi-oprtitjaarö Uiirrbe! C^i] ^eibc: Gewisseiijk is de Heerc aan deze plaatse; hoe vreesselijk is deze plaatse! Dit en is niet dan een huis Gods, ende dit is de poorte des hemels, Gen. XXVIII: 1G, 17. ücgeejte taas: Toont mij nu uwe heerlijkheid, Exod.
XXXIII: 18. sPaliiOö tronér luao : Ik zal uw aangezigte in geregtigheid aanschouwen , ik zal verzadigd worden met uw beeld, als ik zal opwaken, P.S. XVII: 15. 5tfapl)3 üeiinaaü luagr: 't Is mij goed nabij God te wezen, Ps. LXXIII; 28. ©etuijlc öan ooft on^ bic toegelaten üiorbr in sefteren trap en mate niet alleen te joeften / maar ooft te ocnieten/ en beluijl fjet toc^ ooft al 01150 lust en Ue^maaft i?/ 500 laat Ijet ons baar op jetten/ om naar bit be^maaft te tracljten cn ot'öurig te genieten.
(d. lt;0ii5cn toanbel bij Ctj^tup in ben fjemcl te jjonben / sal oti^c jiele/ ouH jonbe? l)aar toeten/ buen blinften/ gelijft .JUSo^rs aangejigtc jonöer jljn Uieten ülinftcnbe taajj nrtoorben boor bc beejttgöaagfciie be?» ftecrtngc met *i3nb op ben bejg. Wij allen met ongedekten aangezigte de heerlijkheid des Heeren als in eenen spiegel aanschouwende , worden naar het zelve Beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest, 2 Cor. III: 18.
(e) Het maa? op be t?eftRingc ban ben ÏJccre quot;SCfSU^. ÏJt) I*? nu in ben fjemel/ en 't toas snne tocscggmge/ai^ij a-m Ijct ftjuifc Uejlioogb sou-bc 51)11/ en uit ft?acl)t ban bien in ben ikmel ^onbe ingegaan 51)11/ bac {jij 5e allen tot ^cm soubc tjeftftcn/Joh. XII: 32. ©icn t?ift geborlt gij/ Oiiaoütgen/ 500 menigmaal gij uto Ijajte naa? baben lieihett/ naai ben tjcmel/ om liflit/ leben cn gemeeiifc|jap opsiet cn fiiöt/ Trek mij, wij zullen U naloopen, Hoogl. I : 4. U^cl op öan/ laat Cljri^tn^ niet te lie^gceftS tjcUHcn/ gclioelt bicn t^eft rapclj/ en bolgt bien getaillig'en gij 51111 üe» binöcn bat Ijet ligtc? 5al toorbcn utoen toanbel in ben fjemel te Ijeamp;ben.
^ot bicn einbe/ bcfcljoutot geburig batgene/ 't toelft in 45atip IBoojö ban ben Ijcnui ge^cgö luojbt. 3Cet naauto op ^ct be?l)aal ban anberen/ Die in be bimienftamerrn 51)11 ingeleib gctoecst/ en De boojfinaften ban ben Ijcmel tod Ijeübcn genoten. 25:rngt u btfttoijl^ te binnen Uiat be ïjcete aan utoe eigene jielc tod Ijecft geopenbaa^b/ en tioe 5oet bic ge» ftairc toaó. Ï2ijt Deel Daarom öiböcnöc/ cn al öibbenbc fiefcöouiut CÖ?'?'
534
Van deu Staat vaii Christus Verhoogiuge. 535
is tug in btn gcmrl/ en be cngeïen/ rn be jielen ban be UejJjee^iijfitcii/
ie Ijoe blijbf sg 51)11/ fjoc 5E sictj boor ben ïjecrc Siejup' neberamp;uigf»/ nu t
j, ijocbaiiig ten licljt gtj lurftjaalb luorbcn/ hoc bol licföc 51) Sfcïi'S aan»
Ie fcljoubirn/ rn ïjoc jnicljen/ scgricnbe : Hem die op den troon zit, ende
e- den Lamme zij de daukzeggin^e, ende eere , ende heerlijkheid, ende kracht
[]. in alle eeuwigheid, Openb. V:12.
et XXIX. (£h- brrbe trap ban iCtjrigtiiB ©r^Fiooainge het zitten aan het
de regterhand Gods. ffiecban 311IIC11 Un) buori'tcllcn be VuaarljeiD en b;: xi'1r:EN
111 nuttigljcia. kkg-
^ De waarheid; jitten ter regterfianb a?obghiorbt b»fttoijilt;gt; in (£»obs
.; ili^oorb biUténgb; in Ijrt (0. (C. Uiaó bit beloufQ/Ps. CX: 1, De Heere ^óu.s.
e! beeft tot mijnen Heere gesproken: Zit tot mijne regterhand. TVu Oit U.in waai-
n. all)tiritiig oe,gt;ega \uurOt/ blijlit Hand. II : 34. Hebr. 1. 13. 3!n hrt 43. vestigd.
d. 0U bioröt ge^cob b.U liet grfdjirb is/ Marc. XVI : 19, De Heere----
a- is opgenomen in den hemel, ende is gezeten aan de regterhand Gods.
! Col. 111:1, Daar Christus is zittende aan de regterhand Gods. Hebr. 1:3,
q Is gezeten aan de regterhand der Majesteit in de hoogste hemelen, cu 't 3iS rriic oncigcnitjfte tnanicre ban fj^ehen; taam i£iub iji eeinöcegt/
ijl fjceft niet? bat met een (igcljaaiu gemenifcljap Ijeeft/ of üaacn.iar ge-
op ipt/ 500 Ijreft ban gt;l?ab geene regterljanb/ maar 't ig eene maniece ban fyjrften ban be menfcljen ontleenb. ©e menfctjeii Ijebben boojaaang
15e be mcegtr Fijadit in ljuiine rrgterljanb/ en borrm trn principale limine
[tc babrn boor bejclbe uit; baarom berrrftent (öobg tegtetijanb ftejlue en ïljacï)tbabige iiitbocringc/ Ps. LXXX : 16, De stamme die uwe regter-
de band geplant heeft. Matth. XXYI : 64, Ter regterhand der kracht Gods.
lar lt;£11 ombat be rrgterljanb onber be menfcljen be luaarbiijfte geadjr luo^bt/
d, 50a ftrllcn 5e birii/ Uielfien 513 bcjeerrn luillen/aan |)unne rrgtejlianb.
Son beöe jêalonio inne moeber,' i Kon. 11:19. vDaarom bcteeUcui Ijet
cn jitten ban Ctijipru^ ter regterlianb 43obs/ liet beilieuen jnn in be al-
iU. lejrtiootfte hei^liililieib/ grliiU bliilit Hebr. 1:3, Is gezeten aa.i de reg-
lac terhand der Majesteit. Hebr. VIH: 1, Aan de regterhand des Troons der
lij/ Majesteit, (^rn toelUrn opvgte Clpistng gesegb luu^bt met heerlijkheid
irn ende eere gekroond te zijn, Hebr. II: 9.
lea XXX. ^et zitten aan quot;be rrgterljanb geeft niet te ftennen eene inre?bc;- zest niet
cfg Beib of oppe^lieib öoben fjem/ aan üiinij* rrgtrrfianb ieiuanb ip; Uiant ^equot;eerdere
ju'. oult be 'Jjiuib/ be ïiejbe ban di^iétue ftomt booj/ftaanbe aan Cli:is= hoog.
cn. tl'!* rrgterljanb/ Ps. XLV;10, De Koninginne staat aan uwe regterhand. huid.
jjb J^ogtaii? ig en b i)ft 311 minber ban Clpietiig. 2ao is 't ooit l)ier/ 'c
rn/ S^gc quot;'Et anbrjié ban Clji'isrus Fioogi'te ljte?liiftÖfiö/ 50nöc:: relatie en
ian np.ï'gte op bes Ji?abe?g lirerlnbljeib/ ten aanjirn ban mee? of minbec.
be 't SS? buiten brrfcljil/ bat löob ig en blijft be 2Cllc;ljoogfte/en bat nie--
ge» manb boben i^em ban jtjn ; baarom jgn 5ct noobrloose pjjantafiën /
gt;ig, te ftellen eene rrgre:ljanb/ 't mibben/ cn linftejfianb.
ui?
Van den Staat van Christus Verhooginge.
in 't zit- zitten aan öc fifcft geene fiijsonbere örbutbenféfe;
ten geen vnaóf fonitijtiö ttiojbt gcjEgti te staan aan öc rcQter^anb/Hand.
rquot;nadruk. VII: 55; cn fomtijöé tiaar rc zijn, Rom. VIII: 34.
Geeftzoe- u mag uir Ijrt vttrn bcse jocte öröcnfiingcn Vurl tjcfificn/name»
kin^cnf11 '!)'* 1- öaI: 'Kt fEtie nifErbfrc eccc rc ftcnnpn geeft/ betnnlc t)et ben ftnecli» ten tofliunit ie ftaan. 2. 3?at het te fiemien geeft be babeliifte ocfe» ninge en uirliarrtiuje ban 31111 jBlamp;iobelaar^-ainbc; luant be Boningen/ op Oen troan of rrgrerftoel sittenDe/ jjjn lievig in be uitboeringe lian Ijunne regeringe. 3. ©at het te frennen geeft be ioete ru^re Uan Ctj?is* tu^ na innen arücio. 4. ©at Ijet te ftennen geeft stjn Uecblijf in bc ^eerlnltlieib. 3?tc;e bebenftingen 5ijn lnel taaartjeib en saet/ maat of Ijet Inoorb zitten öar in!)ecft/ gaat 300 bast niet.
zest XXXI. ©üdj cn 'c ;itren/ liaan/ en jtjn aan ^obé regtcjöanl5/ Offft heerlijk- tE {icnilEn alle^gjootfte heerlrjftijeib/ bie een fcljepfel ontljangen Uan/ in toelfte alö llSibbclaa? naar 3t)ne mcnfcljelijfte nature be^»
fieben i^/ cn alleen bejtjeben i^/ ooit berre öoben aïle be Ijciltge enge» ien/ ten Inetften op^igte bc JCpo^tel 5egt/ Hebr. 1:13, Tot welken dei-engelen heeft Hij ooit gezegd, zit aan mijne regterhand. 't 355 tnat an» brr^/ als v!3oö ge^egb tnorQt aan iemanbö regterfianb tc jijn/ bat Inil peggen jijnc iiracljrbaöige Ijulpe; cn 't taat anberé aan gt;0obé reg-te?tianb te 31) n/ 't Ine ill be Ijoogfte cere en ijee^Iijfifieib te Ifennen geeft/ en Clijisrus alleen eigen ijr. ©en geloobigen taorbt lael brioofb/ met Christus te zitten op zijnen Troon, Ópenb. Hl: 21 , 't Vöclfte be mebC' bi eliiipe ban jijne goröeren en liec^lijliljeib/ bic Ctj^igtuö boor Ijen in 3iine èe^neberinge cn ©epljooginge beruiorbcn Ijeeft/beteeftent; maaj nooit Inoiben 3tj ne3egb aan öe rcgrejljanb a3ob^ te 3ittc;i.
Ais Mid- XXXII. ©e J^eere ^eïng geseten aan beié ©aber^ regrerfianb/als deiaar. Middelaar. J©aar ^ijne löobljeib ig Dij eenaluescns met ben JDaber/ fjein ban etutuigljeib cben geliift/ soabat te bien opsigtc geene mecjbere Ijccrlijfitieib i!an nntbangen; maar in ijet 3itten ter rcgtcr|)anb uia;bt liet openbaar/ öat Cjüi 433iöörlaat be alleen Ijeerlpftc (J5üb ié/ 't tuelli £9ij in 3nne bernebermge ten niccrenbcel onber 3iinc menscliiieib ber» be:gtie. C)ie?op jiet 't gene ïjn 3egt/ Joh. XVII: 5, Ende nu verheerlijk Gij Mij Vader bij U zeiven, met de heerlijkheid, die Ik bij U hadde eer de wereld was. Jïaar 3tjne meiigci)ljeib iji L^i) berre boben ong begrip berljeeilijftt/ cn naar be 3iele ontbangenbe 50a beel lief)!/ liefbe en ge nietinge a3abs7 alsi een fciiepf.l batten Itan / en naar ben ligdjame in 'lecrliiUlieib ui tb! nilier.be bonen allen bic ronbom t?em jtjn/ban tnelfiie ^auluö fpjecht/ Phil Hl ; 21 , Die ons vernederd ligehaam veranderen zal , opdat hetzelve gelijkvormig worde zijnen heerlijken ligehame.
iTeoft op- XXXHI. li^ct 3ittcn ter regte?l)anb ^obg alg 4,iaibOElaar/ Ijeeft op' drfeauib'r ;!t!t ^ .iÓne b^ic ambten. 1. Als Hoogepriester. €jet ^jiepter-ambt ten^quot;1 ' i? t)er funbament ban bc uitbaeringe ban 5|jn ïioningg-ambt / en
536
Van den Staat van Christus Verhoog-inge. 537
•
; amöt; ï|eni Ina^ Dcïoofb/ïxaning eM jj^opljcct tc sullen jiin/
l. quot;om jiju liolll te üefcöctnicn en te leercn/ ai«( Qij oe üücjaeftelöe conDi»
tien/ öie Cjij a!^ ï^aogep^p^te,: tc boen IjabOc/ soiibe ftröben iiitacbarjö. - Jes. LUI: 10. ïCgt;at ftn alé fjoogepptrétcr aan brg IDaöe:»? rcgre^anb * jit7 fJlnamp;t uit Hebr. 1.3, Nadat ilij de reinigtnakinge onzer zonden door
:• Hemzelvea te vvege gebragt beeft, is gezeten aan de regterhaiul der Majesteit / in de hoogste hemelen. 3?l-rcniigmalimge brj VJ'iörn ie lucijc ü:ciujn;/
n !? een lue^ü ban Ijcc ^iedrej-ainölquot;; Dat Ineitt inorot tc jaiiinirjeuunj^ met tiet yttcn ter regte:i)anb/en auoa met Ijet Ociageprieórer-amli'/ e joobat ^ij ais Jp;ieptec ter regterfianb iönös iö. Sin öir^clfae ^amni-if baeginge luarbt bat oott getoanb/Hebr. X;12, Deze, een slagtoffer voor de zoude geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten aan de regterhand t Gods. IDoegt Ijicrbii bien Itlacen teftgt/Hebr. VIII :1, Wij hebben zooda-/ nigen Hoogepriester, die gezeten is aan de regterhand des troous der Ma-» jesteitin de hemelen. 2. %[ê Propheet jic f)ij aalt te,: reijterftanb vPJüa/ oetuijle l^tj gesegb Inojbt stjnen CjeUigeu (èeest ban baar te ^rnörsi tot ir onberlutiviige ban jijn bolfi. giet Hand. 11 ;33, 34, Hij dan door de reg-i» terhand Gods Verhoogd zijnde... heeft dit uitgestort dat gij nu ziet ende hoort... il want... Hij zegt: de Ueere heeft gesproken tot mijnen Jleere. zit aan mijne ;• regterhand. 3. SCió Koning ;it (Ijn ooft ter rrgtertjanb «öobg/geiijft af re / nemen is uit Eph. 1: 20, 21, Ende heeft Hem gezet tot zijne regterhand in den ;t hemel, verre boven alle overheid, ende magt, ende kracht, ende heerschappije.
Siet ooit 1 Petri IH 22, Welke is aan de regterhand Gods, opgevaren ten iie-tl mei, de Engelen, ende magten, ende krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde, j XXXIV. ©it iitten tc: cegteriianb toorbtfamtijb^ een tae:ti Uan CbMÖ-isem
tilé genaemb. Marc. XVI: 19, Is gezeten aan de regterhand Gods. Hebr. is Vni. l. lltgt;ant l^ij tjaDQe nu al Jjet IdcjU op aarbe ücmgt/en tjaüfcie nog ti beet in ben Jjcmel tc boen/boef) niet in neberigijeib/aid op aarbe/maac cl0:i c in f)ce?lijlj[jeib. 4-n be fjcerlgftljeib boor l^ein^elben/ten nutte ban ;l eiquot;quot; t Sijne ftinberen/bcjtoorben Ijcbörnbc/trab in bc bejittinge/bolgenó Ijet l{ ©cjamp;onb met Éfem opgerfgt. ©ililuijlfï Iwarbt liet ben 5fgt;abcr toeaci'r!):?» gt; ben. Hand. 11:33, Hij dan door de regterhand Gods Verhoogd zijnde. Hebr. k 11:7, Met heerlijkheid ende eere hebt Gij Hem gekroond, ©e DaOte geeft se ïjem bie Ijeerlijtttjeib/ bolgenjs het ©eröuno rn ;ijne geregttgheib/ bc-p taijle li)ij bc caubitie balüjagt Ijabbc. Jes. LUI: 12, Daarom zal Ik Hem :♦ een deel geven van velen ... omdat Hij zijne ziele heeft uitgestort in den tl dood. 5£i0 Phil. 11:9 gc^egb lnojbt/bat be J^aber Hem een en naam gege-:c ven, ör. guusteüjk gegeven heeft, 500 ^ iet bat gnnstelijk niet op CHM'j-n tug/algof Cjrj Ijet niet berbienb tiabbe/maat op ücn Pabe,:/bie in baiic gunjte en liefbe/nu jijncn eisc!) beHomeu I'KbUenbe/ Qein b:ru naam ün-i' ben allen naam gaf. (Cu Oct ftan ooft aangemr:':! Uiorbeu/ af3 oyyijt it ijcbBenbe op be uitbe^ftorenen/aan luie CiJ-istuö gnnftelijft iü gefcljun-n ften/ eu om luie lt;C!):igtu^ gunjlclüft ié gejïljoulien/alfeg luat tot uit' J' I. ' lyer*
Van den Staat van Christus Verhooginge.
UicrftiniTC U.m ftunnc ;aliQljcib naobig luai?. i{ï ban be Vaaarfjcib.
XXXV. De nuttigheid Isan Clj,:iotujj jitccn tcc reoter^anb gt;6ob^ in 'r aenircn/ ip öe Hjacljtiac uitlJOtTincc ban srjnc SCmbrcn.
1. C:}ij al^ l!jao!jriJcicjrL7 aan be rcijrcrljanb be^ traünfï bcr Jl'ia» intnr/ Ijce iijatljtig ban s'.jnc hoojLnbbinge/tjoe ^ouöc bc i^aber l^etn icre fiunncn Vueigcrcn/bie 5cljquot; tot l)ein jegt: ciscbt ban lEij/en 3CH vil gebrn/Ps. 11:8. i)oe {iracijtij i^ ban sijne baoffpjaiic/bic aan fces 15a« öi-rs rrgterOanb ftaat/ en julft eetic regtUaarbiije safte Ijecft tc bepleiten!
2. Sfé Cjö -Jlö Propheet aan öe# öaberp' tegteiMjanb/500 jal 5t)« iic Öc^lfe m tiinberen br^oruen ban genoegjame gaben en genaben. Haud. 11:33, Hij dan door dc regterhand Gods verhoogd zijnde, oude de heloi'te des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort, dat gij nu ziet ende hoort.
3. 3fs C!}:!?ai? als ïJoning aan 43ob# reijrerljanb / soo ;al ï^ij be ^iliien ïnaclitöaüig rot eene Eiejlle bejgaberen. Hand. V: 31, Dezen heeft God aan zijne regterhand verhoogd tot eenen Vorst ende Zaligmaker, om Israel te geven hekeeringe. S5qo jaï 00 jïjne ïierffe ïljadjtöabfg Öclnarcn/ Dat niet een eenigc bcploren ga/ en Dat de poorten der helle dezelve niet en zullen overweldigen, Matth. XVI; 18. Soo ^at [Jij bc bijanben Dc: ïic:Uc 1t;affen en bejbioe^tcn. Ps. CX. l, Zit tot mijner regterhand , tot dat Ik mve vijanden gezet zal hebben tot een voetbank uwer voeten, vs. 5, Hij zal koningen verslaan ten dage zijnes toorns. vs. 6, Hij zal verslaan dengenen , die het hoofd is over een groot land.
XXXVI. 75e laarfte trap ban Cljjiptup Bcpfjoooiiuje ie HET WEDERKOMEN TEN OORDEEL, ©e bariije r:aypcn ban vCIJjisaiö Bejljoogingc
cnsigrbaai: boor be lucrelb/ be geioobigen sieii 5e alleen boor tjer geloobc. .ïKaa; beje/Ijoetoel bic nu noa öoor Ijec oelnobe al# sefte: roe-ttoinenöe lua;bc aangenamcii / 5a( jigtbaa? iijn boo; 't ooge ban alle incnicfjen/nicnianb uitgenomen. gt;Dar Clj;i#tu# als ïïegtcr 3ctie:liii'{ sat tionien ren oorbrel/ en bat het een trap Uan C|]:i#tii£gt; berlieerlijUmge is/ ülijlit uit be^e plaatfen: Matth. XXIV: 30, Alle geslachten der aarde... zullen den Zone des menschen zien, komende op dc wolken des hemels, met groote kracht ende heerlijkheid. Matth. XXV :31, Wanneer de Zone des measchen komen zal in zijne heerlijkheid, ende alle de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon zijner heerlijkheid. Joh. V:2Ï, De Vader heeft Hem magt gegeven ook gerigte te houden, omdat Hij des incnschcn Zone is. Omdat boet 011# jieii op 51511 Itjben en ite;ben/ al# cene ne^bultinge ban De conbitie 111 tjer JDeilmnb bet ©ejlosfmge/Inaaj' öuor l'Ji) regt en magt be?ij;egcn ijeefc om Segter tc ;ijn. 4.l^et\2 sullen tui} b'erban op bcse plaatfe niet spogen/ombat ttnj öaarban in 'c tbifebe beel sullen ip;e!ien.
XXXVII. 45etr)l{ tuij bc berneberinge Uan C|)?i#ti'# üefloten Ijeü» beu met cenc cenrralc tticpajfinijc/ sG£gt; sullen tót) ooit be trap»
pen
538
Nuttigheid.
WK-DKKKO-MKN TKX
OOj\-
UlilX,
Goncrale tocpassin
Van der. Staat van Christus Verhooginge. 539
jjcn blt;i:i IDrjIjoogingc te janicn nemen/ en tocpapfm. -
üEtitit l^ct oclnnbc u ör Unoriröcnc bingen bcrtciicnlnaaröigcn/en gaat Ovor.^n-bifilngl'i met Jliaria Jllagöalcna naar het g:af/ en daar In ar ^'quot;ajsu!-1 ftaan in ftiilc oUc^bcnVfinge/ ;ict Slc^uö boaïi in l)ct g:af/ en met Uiat ri.\ ijecrlijUIjcib een engel neöejbaalt/en öen ftecn ban be beure bejS g;afö Uientelt/ Ijoe ijeeriijii en triumpïjantelijft be Qeere ^Ccïujj Inrberom lelu-;!»
big uit liet g:af uitgaat; boegt n öy be bcjfcOÜ'i'ngc be? engelen/en üii alle be openbaringen ban d'i:iétng/en fjonrt aan atle onbejijaubeiingen met be b^onlnen en be öiaciprlen/cn laat ftület jet? n inleiben in be Vnaa:-ïieib en Ijeerlnlüjeiö ban Clj:ifitni? opjtanbinge/ en Ijae mi allcg bolöiagt/
rn nllegt;? booc t}ein oberlnannen in. iSaat met be biscipden naar ben (DüjfOcjg/ Ijocn tsc laatftc zegeningen ban Cliriatus/ en .vet Ejem tr:;
Jjemel opbaren/ cn .ïidi op nrbe bej? JDabcr^ petten aan be regte^ljanü i!5obp in onijicg:jjprijjftc f]t'erl;j[il)cib. Qoort liet gejuicti ban be in'mo-ne:-5 iii'ït ljcmiM3. God vaart op met gcjnich, do Heerc met geklank der bazninc, Fs. XLVII: 6. ïjoc Ijeöben be lieerltjlje engelen vdi beifjengb!
Si'i bie iniciiten toen be Qrere bc aarbe funbeerbe/ Job XXXVIII : 7.
Sii bic ben Qeere loofben/ toen be .ïKesfiaji gebaren luaó/ ^cggenbe:
Ecrc zij God in de hoogste hemelen, ende vrede op aarde, in de menschea een welbehagen, Lne. 11:14. Jüet Ui ar eene ontelbare menigte ïijn ;c niet teel gerangeerb gelnecpt ban öe aarbe tot aan ben öemcll IDat eene menigte g ng boor en bolgbe na! t^oe ïjeüben ^e jicfi berbltjb en ïicli ncbergeamp;ogcn boo; ben ïioning ber eere/ in fijnen triumpfje inrijbenbe/
en ^jjiie cere en Ijecrlijliljcib iiitgeba^iiinb. Qoe Ijeüben bc be(;!)cc;liiiïtc .Velen gcreiufjalob om te ;ien! Ijoe Ijcöben .;e in het ven ban Qem vel)
berblijb/ cn ^em/ijunncn ^3o:gc rn l^cere/bcrUielleiiomb/met nebe:'
fiuigmge uitgaimenbe: Halelnjah! ^laat meteen ubi aogc op bi en ïioning be: ccre/ aanfefjoutar btcn lioning in ^gne fc^oonljeib. iDaarlg'i/ ge-liilï C}ij een menfefje taag/ en in vine menfcljciijUc nature nlie öüter-ïjeib örnaaiibbljcib cn fcljanbe Ijabbc gcfmaaln met beic gcboclige jmaire/ Zoo lireft C) ij £gt;cm ool'i In aar! ij fï luebcr bc:Bïtib/e-i bic bag ip ïjern ge»
lueept een dag der vreugde zijns harten, Hoogl. 111:11. ïjoc broltjll iri tjij cctDcest ober be IjecrlijUtirib Cmbiir .vjnri Dabe:'X' bic vclj in Ijct infjalcn ban vjnen done / birn Cjij tot .;an g:aot ceii bic;!'{ gc:,nnbcn fjabbe/ en uie bat .;oa getcoiilnclnft bol5:agt (jabbc/ opbebe! Qoe bc;ijeugb ir. ÏM) gclneeêt ober be beelosfinge vjnc: ïijocberen/cn bat DÖ nu ging um Ijun plaatfc te öcrciben! sll5ct taat een genoegen Ijeeft t,)cm öc Pa» be; ontbangcn/ aan vjm^ regterlianb geplaatst/cn met ecrc cn Ijeer»
lijl? gcli:oo!ib ! ^in fainma/be geficcïe hemel ijl bol bliibfcijap/cn jmgt brj örnrte : Heft inve hoofden op, gij poorten, endo verheft n, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der eere inga. Wie is de Koning der eere ? De Heere, sterk ende geweldig, de Heerc, geweldig in den strijd. Dc Heere der Ileirscharen, die is de Koning der eere. Sela. Ps. XXIV: 8—10.
gjijij 2 XXXVIII.
540 Van den Staat van Christus Verhooginge.
resellnn» XXXVIII. 5CI luo^tit (jet on? niet toecElatcn met ^tcyljanu? op bic rp» ïji
ci'-st'us11 t'forbinaire uianirre be fjrmclcn te jien ocojjrub in ben Soue be^ men» bi
üi'i,.rr ici.cn ftaanbe ter rfctrjljanb ^oöó/ Hand. \7II:56; al megen Itnj met bi
luiviidd, paiüui? niet imjaan in ten berbrn fjenicl/om i^eni baat ban nabij te Be» bi
ictjoiitarn / quot;t liuMI; Unj uoGtaiiö na ben boob gullen boen/ 300 tnofirn fp
r;i morren li.1;j ebcnliiri t-rmr beu jjcloobe Jezus zien met eere ende heerlijk- gi
held gekroond, Hel)!-. 11:9. 3£aat ban !jet odoo'ae n een ba^te g?onb en bi
tu Uiijg 5ijn bcr jaUe»/ ö?r men nier jiet/en !jciibt u amp;egt;io in Ijct Be 3il
Kljaulncn ban ben bfiljrn iijlJten Sieju?. 't ^3 nier genoeg maar te vc
leiien r.y be luaarljrfni in be ^cïj^ftiire boojgeftelb/ en in be letter II
ie üüjben Ijangen/ maar men moet bonjbjingen tot befcljouluinoc bet ee
3 a li en jtlbe. 't niet gnioeg maar op jiclj^elben te jien / sici) aan bt
il^nbe iu bon? ben getoobe ober tc oeben/öc jonben te befljij' ji
brn en te bnohen/ onj^rlben te berloocVjcnen/ jïilte en bjebe ber caii' ui ftieiuie te scefini boo: het biueb ban 'r niet genoeg al-
leen maar up Cijjijstu^ brnieberinge te benfien/ en baarin öc bolöoc ft;
tiinijr te joeficn en te .ven. ifn beje bingen alleen te Blijbcn/iji be oo?» $
3 a ah ban brie boobigljebcn/ onscioobiri!)eben/ ongcftabiijlieben/ cn Ij et er
bïiet ben gee^ttiijlien Inaóbnm/ en ^311^ rrgt te berljcerhjften; maac dc
luj öc brrneberinge ban iCljzistmi coli stjne J^ejfiooginge tc boegen/bat er
geeft brei g:oei/ troont en jïeriue/ bat i? een Begin ban ben tjemel/ be
baar fjet 3ifn ban alljjiptusf in lieer lij üfjeib jjet eeubiig gelul! en luerft g
3al 3t»n/ bolgrn^ be bebe ban CflitStup/ Juli. XVII; 24, Vader, Ik wil al
dat daar Ik ben, ook die bij Siij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij mij- ja
11e lieer)ijklieid mogen aanscliouv.en, die Gij Mij gegeven Lebt. ©pbatbiij gi in bic liir;ii l)ii\: beneben mogni besig sijn/300 openbaart ffg ïjetn ooit - Iji
Ijlrr op aarbe aan beaenen bic Onu licfljebOen/boïgen^ snne Belofte/ V
joh. XIV: 21, Die Mij lief beeft, zal van mijnen Vader gelievet worden, ende tu
Ik zal hem liefhebben, ende Ik zal Mijzelven aan hem openbaren, ^e be- bi
lof te boet 3oeiieu/ tjet openbaren berlnalsfiert be iiefbe/ be Üefbe boet bi
aan {Jein benlmi/Ijct brnftcn aan ïjein loojbt Beanttuacpb boor al Klaar- o
bvj en iilaarber openbaren; bu^ beroorsaafit Ijet een l)er anbrr. gt;£je» to
Uu-nnet u ban tat fjet bifcljoubu'ti ban ben bcrljcerlijltten 2e3up/en laat in
ulnc oberbenisinge ban ïjem 5icij uitörtiben in berfcljeibene Dp3igten. ft:
Ais d.n ' XXXIX. 1. ^efcljoulnt ben UtrfjEcrlijfiten 2[e3u^ a!^ (öob. 363115011- b.
wiiaraHi- 3c «iJSiboelaar is niet alleen een fjcrrlijli en boortrcjfclijft men^eft/ maat y
tigenGoi.^j, jp. ijoyej, a5ie te prijzen in der eeuwigheid, Eom. IX:5. Dc sr
waarachtige God, 1 Joh V: 20. Het afeehijnsel van des Vaders heerlijk- ui
Leid, ende het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid, Hebr. 1:3. In do bi
gestalte Gods...Gode evengelijk, Phil. 11:0. üjier baet jicl] op cene on* vc
eniDinlinb ban beidjonlaiiige. 2£l5» be 3icle ingelaten tuorbr/om Stonj» H
alji a?gt;ob/aljï ben allenien cn ceulnigen ©ob te 3icti/en tc Brfcljontuen ge
in jijue boliiiaafitljeben/en bat een boor een/ban sijne aïgenoegsaam- aa
ip-'ib/
Van den Staat van Christus Verhoogioge.
» geib/ban jtjne fotibGreine opyerOeib/ban be almagtiQ^cib/be rrgrbaar* » öigfjeiö/ be IjeerlnH^eiO/ be liefbe/ öarmljarttgOciö/ en al^ in ieöer Uan t öie rcne oiiFiiiamp;ioïjeib/ baar Ijet fileine öt-gtipi ban een fctjepfel niet in-/ lietï min l)ct boo^ien ftan/ oeüiaar luo^bt/ en öat niet alleen Door een i ftirculatief üejftanb of ban Ijonren srgijen/ maar met een onbcriniiDnib gejigte/nu grborlenbe en fmaïtenbe öe fi^actjt en ^oetiofjeib ban bie on» i licbenficlijfte bolmaaiulietien/ en alö mrn bic alle b:niot tot tfem aUt ' 3!l2iöbela^r/bat l^em joobanig liertoont/bat in Hem woont alle de i; volheid der Godheid ligehamelijk, bat taaarli]!»/ baarblijHelnU Col. t II 9 , en aljS men otitic heerlijkheid aanschouwt, eene heerlijkheid als des c eeniggeborenen van den Vader, Joh. 1:14; ban/ban/ seggc iU/berliegt
i be jiele sictjicïbe; ban/ ban/ té 5c belmiaani en fjartclijft geneigb om
jicfj boo? C)cm lieberOuigenbe/ l^etn eerc en riccrlntJtjeib te itebrn/ en
uit te spreken de heerlijkheid der eere zijner Majesteit, Ps. CXLV: 5.
XL. 2. (Oaat boojt en befcljoulnt Sesna/ met eere en t)cerli)l!t)pib ge- ais Mia-
» fijoonö a!i) Jiaibbelaar in jtine ontbangene fjeejlnfifteib; ban bejen fp:eeRtdt;laaiquot;.
• ^auliiQ/Phil. II; 9—11, Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd,
t ende heeft Hem eenen naaru gegeven, welke boven allen naam is, opdat iu
c den name Jezu zich zoude buigen alle knie dergener, die in den hemel,
t ende die op de aarde, ende die onder de aarde zijn. Ende alle tonge zoude
/ belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders,
fi giet ooi} Ilehr. 1:5, Zoo veel voortreffelijker geworden dan de engelen,
il als Hij uitnemeuder naam boven haar geërfd heeft. IDan be^e licetiijliljeiö
j- Sagen Jpetrup/ en SWianneé een tïlein i't^aairje op ben heili»
ij gen berg. Siet bit Matth. XVII: 2—5. jtëaar (joebcel meetöc? Ijeejtilfilicib
li gt; Ijeeft nu ontbangen/ nu £?n aileé obejUionnen f)fiquot;ft/ en met zijnen
/ Vader gezeten is in zijnen troon ! Openb. III; 21. ©aar 19 C)ij nu al«5 aUcr»
e toinnaar/baa? Ijeeft £)ij be eere ban Sgaliginaftcj te jijn ban alle be uit* lirrfiorcnen; be eere ban bic te 51)11/ boo? luellicn br^ Cjeeren bcelbou»
t bige toijsDcib/ geiiabe/ regtbaarbigljcib/ Uiaajljeib/ enj. aan engelen
:- en menftiien geopcnöaarb tuorbt. ©aa? i^ tjij nu berftlaatb en gesteld
» tot een erfgenaam van alles, Hebr. 1:2. ip erfgenaam ban alleg/Uiac
it in Ijemel en op aarbc i£/ niet^ nitgesonbejb/ ogU ban jonne/ manc en
3. fte^ren/ ban regen/ Ininb/ Oiigel cn fneeuta/ ban alle bieren öe? aajbe/
1- ban Ijet gjoctfte tot be minftc tnicc toe/ ja ban alfc gobbelooscn/ en
ir 5clf^ ban be buibelen/ om 5c naar sijnen Vnilie te geamp;?iiifien/ tot nutte ban
gt;e Stjnc mebeërfgenamen/ en ter eere ban ben ©aöcr. Crfgenaani i^
t- niet alleen in ben titel/ maa? ooft met ter öaaö; ïjn is geftelb in bc
lo bcjittinge/in 't geb?uilt en öeftiet ban bic ;nne erfniisfe. ïlem is gege-
]• ven alle magt in hemel ende op aarde, Matth. XXVIII: 18. ^1? zijn Hem de
ijt Heidenen gegeven tot zijn erfdeel, endede einden der aarde tot zijne bezittin-
n ge, Ps. II: 8. JJ3u hcerscht Hij van zee tot aan de zee, ende van de riviere tot
il- aan de einden der aarde, Ps. LXXII:8. moet Hij als Koningheerschen,
541
gt;/ 1ÖÜ 3 tot
■j
542 Van den Staat van Christus Verlioogingc.
tot dat God alle de vijanden onder zijne voeten zal gelegd hebben, 1 Cor. XV: 25. is Hij dc groote Hoogepriester... bij den troon der genade, Hebr. IV: 14, 16. jS» beeft Hij, ^ló öip ernigr grootr ^Proplicrt/sommigen gegeven tot Aposlolen , ende sommige tot Propheten , ende sommige tot Enangelisfen , ende sommige tot herders ende leeraars. Tot volmakinge der heiligen , tot liet werk der bedieuinge , tot opbomvinge des ligchaams Christi, Epli. IV: 11, 12. «Grient ijlti! ais ;oaOaiHij en rjerft f)cm IjccrlijHliciD.
Hot werk XLI. 3. \iirörr rn ;ifr hor ailcsS ;ic[) nrffené Qcm gcb:,irigr.
len nci-C Engelen Gods bidden Hem aan, Hebr. I; G. 2tj ptipfrn op ^ijn' tacnU/
fensHem.cn tju U'iiöt ;e tor het uitbocrcn bail ^ync öcbclen/ Openb. 1:1, cn rcniij [iclu'l litin C)pni ontbangctitic/ gaan tor nitbocnngc alg rm Ulam» mrtibc liuur/ Ps. CIV; 4. Cn incr!?t fjnc de duivelen boor ^tjne Ijccrlnft' Viciö fiböcrrn/ 31J 31)11 Dooc Qrm tc onbrr gcamp;ragt/fjeeft Ijesi ben ftop brmuirfclb cn in l)rr tcgrufpartclcn ;qii 5c 300 cmbcr 3Jjn gclnclb/ öat 31- 3clfs in 3ltiijiicn uirt liunncn baren lOtibrr 3ijnc tocftcinmingc. ©cjamp;eclbet xi l)oc alie geloobigcn ban öc gcljcclc Uurclb op C}c:n alleen jien/ en in Sjrm/ al^ liet inibbclpnnt/ te jainen ftonicn rn nier fjun 0r3ig(c cinbigcn; ftoe 3c alle tot Cjem loopen/ alé tor fjun tjei! cn 3a-ligljcib; Ijoc 3e onöcc 3gne bleugclrn bertroulncn/ cn in ootmocö 3icl) bao; C^cm ncbejbuigen/ uitrocpenbc: fjcejinïtljcib/cn eerr/cn banfi^rg' ginge/ cn ftjacljt 31) brn 'Catnme tor in aile ccutaigfjcib. SClis een ijrïnoiiigc alle beje bingen aanbacfitig lirfcljmilnt/ Ijjj 3a! menigmaal on titan lit inoj' ben in be licfbe/ in be blijöfcljiip Qltcc Cbjiötiiö'liccrliiltfieib / en al^ Ijoorcnbc be ionangen be? engelen/ bcr berljecrlijfitc 3ie(cn/en fir^ oc-' loobigen op aarbc/3a( Ijij 3ijn [putc gaanbe binben en iicli borgrn on-bcr be 3ingci!br tncnigtc/jnldjenbe mrt Ijcii: Psalmzinget Godc, psalm-zinget. Psalmzinget onzen Koning, psalmzinget. Want God is een Koning der gansche aarde, psalmzinget met eene ondenvijzinge. God regeert over dc Heidenen: God zit op den troon zijner heiligheid. De edele der volken zijn verzameld tot het volk des Gods Abrahams; want dc schilden der aarde zijn Godes; Hij is zeer verheven, Ps. XLVII: 7—10.
Reivocg- XL1I. a?in on3c jtclrn nop nirtr op te Un-fcitcn tot bc3c [jciïigc fie» redenen, fcljoiilnmgc/ 300 obcrtuccgr be3C bolgenbc bcVuecgrcbencn:
•t neer- 1. lllu bcrftanb ft an mrt lebig 31)11 ban bcnficn/en Ijoc jjet ern Ijcr:' voorwerp ,!JIicc ''co^Un'^p fjcrft / hoe f}cr 3icf:) mrer bcrlnfltigt/ en boltnaalucc van be- luorbt; mi litan Ijct ben'tanb geen Ijrrrlijftrr boorüirrp ^rbörn/ban ben schouwm-ijcfijctfJi^jtrn In denvvelken alle de schatten der wijsheid ende der
kennisse verborgen zijn. Col. 11:3. 511 tnat in be Incrctb is 1? tc laag/ tc g;of/ tc liiiil/ ban bat nlii be:i'taiib 310!) baajmcbr beiig 3atibc Ijou» ben; Inaaroin 3Diibt gij ban nine oogen laten gaan op 'r gene nirtr» iö'' bar maar eene fcüabulur/ maat erne berganUelijfte^ eene 3!cIc5iUict* fenbe/ eene iirlbctb^uftiiinbc/eene 3felberberbcnbe i]bei[)ciö is/alö C10Ï1 baarin niet ocj'en ino^bt? 3?c bcrjjccrHjfjtc Sfcjiip ij? buiten [jet bcveifi
Van den Staat van Christus Verhoogiuge,
ban ren Uimibjjfiinb; baarom blualen bic af tat bc aajbfclje bo3?taej« yen / om tjun lierftanü bcjig te Ijoubcn cn eentg ijeiiaecten te aeUen /
Uiant ;n IjcObcn niet anbers; maar gt) geloobigen/bie Slcin^ imu en ïjem lirfljcöt/ luaar 3al Ijrt aagc br^ bejitanös anbers inrhe ör;ig ;nn ban mrc ben iiomng in ^ijne sehooulieid te zieu'? Jes. XXXIII: 17. 3111^ men be^en !n 't oug üegint te Hingen / Dan ^al alleó Uiat tjieu üene-öen ijs 5!)tien gianj cn Decriijtfl)eib uan ïelf lieclic^en/ cn f)et jal Itgt Ualien jrinc liefbc cn Ijet aanlilcben Uan al het aaiögt;ci)e af te treüliten. ^cljaamt u/ bat OD ooge 5013 biliiaijiji ban ^lejup aftoenbt/gn on»
üL-rbiiibt Dagclnl!?/ Oat bat bc iielc belet luolijli cn lie^tjelien te leben/
oat bar bele buióte^fjeib brjuor^aafu/ en bc iiclc allcngsftcns boet af»
Salilten tot Ijet aarbfefje/ cn bat 5c DiUlngfÊi beel t!)b en aie^ft Ijeeft om ban ïjet aajbfcfje tuebc^oni los te üiojbcn/ om in afgerroiilicnljcib cn een» 5aamiieib met te berftccren/cn met biiibcnoogen op ^em te jicn.
XLIII. 2. iDaaj li an 00 If niet? becmaftclnfiec boor een üinb «iTiobiö sijn't vorma-ban SCejiis; te befcljoulocn. i5ob toil f]er la cl ijetiüen bat sijne fiinberen liel»kste-ülijbc iijn/ taelir er ijen menigmaal toe op/cn ïjij belooft bat Cjij ben brolijüc Itiil ontmoeten, jamp;u/ nejgenj; m Ihmnen 3e sictj intaenbiger/ beftenbige; cn mcerbej bejblijbcn / ban in ben be:l)ce:iijUccn Srius te bcfcljoultien. iDelaan ban/ laat nine obejbenlnngen ban Ijcm iorie 51)11.
.ïB i oe ïoete onbcrtianbelinge/bic .iKou'? met ben l^eere Ijab/neemt öij Upijmoebigheib/ br begeerte/ bie in ;nne vele lag/tc nircn/seggenbe:
toon mij uwe heerlijkheid, Exod. XXXIII: 18. ©e t}eere Hiatal te goeb/
ban bat l^i) 't ijem geljeel soube aftlaan; .SPOr tot tjem bar l)i) al tc stuaü ma? om ben glan? 51)11 ej Ijccrlijliljeio re bejb^anen ; maa: bar l'Ji) eUcntnel 5ijne gaebfieib tjem joube roonen/ cn 5ijnen ^.une boo:bn ,;i)n aaiiae5'gte laten gaan/ en bien uitracpen/ 't tiiclft ooü gefcljieböe. Exod.
XXXIV : 6. Dcjbcclbet it bc 5a!';c en oorbeclt of er Itiel üiat geUicngcljtcj en Ui cmaUelijIier boor u 5oube 51311 ban eben bit. ï'at be l^ecre SCciu^
u bi) bc Ijano nam/u leibbc in 5ijne binnenlfamer/ 11 toonbe al be Ijc»
melicfje bc:bc(?gen|)cben in {jet ïnejii bcj balosfinge/ en ^ennelben aan u openbaarbe in 5ijne «öobbelijftc UalinaaUtijcben/ cn in alle be IjecMiJli»
Ijeib/ bie ©ij alji ll^ibbelaa: ontbangen heeft; cn bat E?ij u met ccne liefbc be^cMcrbc/ bat alle 5ijne tjeerlnUtjeio en bollieib boo: n cn u ten goebc luas / cn bat be IDabr: cn bc Sonc cn bc l^eiligc gt;éec?t te samen biejlijaain Inaren om u tor ccne onbebenlielijUc cn onnaemelijlie ^aligfjcib te bejljeffen/am u nu in ben ri)b/cn Ijicrna in be eeiiUngljeib/ met jijne liefbc/algenorgsaamfjcib en anbere bolmaaUtf)eben tc be:5abi»
gen cn tc ombangen ; üiat bunfit 11/ tian er tocl iets be;nKiUfli)Uer 51111 ban eben bit? ©tt Ui as bc belofte/Ui,ia;niebe üc l^eere ■Jeuis ^ijiie öiscipelcn troostte en bejblijbbe : Ik zal hem liefhebben, ende Ik zal Mijzelven aan hem openbaren. Wij zullen tot hein komen, ende zullen woninge bij hem maken, Joh. XIV: 21, 23. S^engr t)ie;brj alle bc uitb^uftUingcii/öie gi) Ijicrban in ^objsi
©OOÏÖ
543
Van den Staat van Christus yerhooginge.
i©oo2b DeBt gelcscn/ alle be fmaftefijfic be^tenjnoen.ban he ajobjaligen /bfc ooit beu i^ccrc ficbBen gejien/ en 't gene gij jelbe ooit mogt jjeöamp;en onbec lionben ; en iit Ijuube mij üe^jefierb/ bat uta [jarte baarnaac in amp;cgec?ten .^al uitgaan/ bat gij fmarte suit jjctiDEn/ bat gij ooit uln ooge ban bit !)eerli)ft gcsigte fjcöt afgelueiib/ en bat Sfij Qlmii baarom ban utn oaje jee^ lieeft onttroUften; rn bat gij baarbaoj bciüjaljfu'rb ;ii(t üiaröcn oin geburij naar Cjrni uit tr jien/ en op in jtjne Ijeejlijfttieib te fte^oogen/ tot bat gij ©rm Ulaajbct ban naüij vet/ en u in bat gr.iigte blijft beriiiaUen.
Heeft XL1V. 3. 't 3!s niet alleen Ijeeritjft en bejinaliclijli Stejus met eere en loonde61 DrC2'ÖHl)eib gel^oonb te yen/ maa: bar aanfdjoutnen fjeeft ooft eene Ijeili' kracht, genbeen velbe;anaerrnbe inacljt. 2Cor. 111:18, Wy allen metongedektenaan-gezigte de heerlijkheid des Heeren als in eenen spiegel aanschouwende, worden naar hetzelve lieeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heerea Geest. »0eltjl{ .-Jia^e? boa? fjet bee^tigbaagfcljc omgaan met ben ïjcere op ben bejg ban gebaante glm^terenbc taaö getoorben/ 30a fijjjgen ooft be aanfcljautuejji ban CÖ?(|Stuö {jeejlijftljeib een heiligen glanö. ©it i^ immer^ 't gene ttiaajnaar gp behangt/ taaarom gij lamp;ibt en sncljr. Ji5u/ bit i^ te fiefiomen boor (jet aanfcljoubjen ban SHesu# (jee^lijftfieib. IBanc
(a) ®e jiele bie tor bit aanfcljaumcn biojbt toegelaten/tnojbt 30a ber» bulb met (jeiltgmaffinge en blijüfdjap/ bat 5e geen anbei be^maaft begeeit/ en om geen anber bejmaaft benftt; baarom jjeeft al (jet begeerlijfte bec oogen/ ai f)et aarbfclje mooi/ joet en brrmaftelijft geen bat op fjaar/ en Ijeett al (j^rc Dec?lijlitjcib/ en liefde/ en ft^acljt/ en soetigtieib berloren/ en 't ié be jiele alleen tot be^genoeginge bij ben Cjeere te jtjn.
(b) vDctoijle be sicle in bit aanfcljouüien 50a beel bermaalt en saligljeiti binpt/ 500 joube 5e bat gejigte niet gaarne bewiesen; en betoijl jij tueet/ bat be jonbe eene inallie baarhaar soube boen Ramen/ soa té se seer omsig-ttg om sid) baar sonben te tnacfjten. Cn betoijl ;tj be belofte Ineet: Zalig zijn de reinen van harte, want zij zullen God zien, Matth. V: 8 , 50a iö 3e jee^ naaubj op 't Ijaite icttenöe/om bat suibe? en onbebleiit te beïnaren/om nltijö in ftaat te sijn om öoö te mogen jien.
(c) 2Ci|g men quot;JCesné in jjee^lnftjjeib stet/30a siet men in i^ein eene eere/
bienpt/ giijoarsaamp-taaarbigfjeiö; boar taell! gesigte be siele sonbe? beef rebcftabfltMi/ en sonber brei oberleg sirlj beramp;onben en aangebaan binbt om in alle gebiilligljcib en baarbigljcib alie^ laat 3e i^ boor £jem te sijn/ en alleii tnar Cjem brtjagclijft i^ uit te boeren.
(d) ï)e stele siet 111 alle bolmaaiuljeben ban ben bejljecrltjliteii 3esn^ Stjne IjciligijeiD uitmunten ; niet 300 ala op i^oreb met een bloeit en fcljtift trgen be obe^trebers?/ maar in Ijare nature/in Ijare beminnelijUe fdjoon» jjeib/ bie te;ftonb ailc genegenijeben ban eenen lieifieübeE gaanbe maalit/ om ooit 300 tjeilig te stjn.
(e) iOe siele ben bejfjcerltjftten 3esu^ befdjoultienbe/ taorbt gebiaa? be eculuigc en bolmaafttc iieföe ban Ifesujl tot gaar/ en be Deininne«
lijfi-
544
Van den Staat van Christus Verhooginge.
ïpljfit' Vian jelf. 't ïtan niet anbe?é/ of öp jide sal baa?öorit
ontftoften tiio?liPii in tucöerliefbc. 1 Joh. IV: 19, Wij hebben Hem lief,
omdat Hij ons eerst lief gehad heeft. Hlirfoe nu ban öicn aajö/ öat je alfeié inat 5c han/ aanlegt rot genoegen Vian öen gelieföe/en bat tracfjt ben geliefbe geljjlibonnig te tiioröen; .yet/ 500 Inarbr een ac'n» fcljoutaer Uan Sieju^ in jijne Fjee^lijftfieib tuanbenbe in be liefüe/ iiieliie ilt;S be fonteine/ be stele/ of regte taorm ban Ijeiligfjeiö.
(f) i'oo? bat aanfclioiitDcn Uiorbr be ïiele naautne? liejrrnigb met tic-3U|S/ en Doe 311 naautner liejeeniab i^ met 3(63quot;?! leben/ hue D.it cc mee? üracljt ban Ses»? uitgaat; en l}oe be stele mee: fnadit en inblneb ban a^ecfit ontbangt/ hue minbe? ft:acF)t be sonbe op liaa? tjeeft/
en l]oe burige? stj tno^bt ben ï^rere Itielüelj.igclijlJ te siin. Hit öese al*
len i^ ban luacljtig te beflniten/ bat ben br?l)ce;lijlnen 3jP511^ tc aai1* fcljnuluen eene Ijeiligenbe Ujadjt ïjeefr.
3f{ Uieet Uiel bat Ijet een iebet gob^alige niet gefieurcn mag/ met be b^ie bigcipelen SCesus op ben bejg bejheejlijftt te sien/ of met Jp.uiliüS in ben be^öen Ijemel opgenomen te Ino^öen; ill Uieet tnel bat fainmi» gen/ bit lesenbe/ liiel beftlemb sullen toojben/ en in moebeloosljeib 3111« len beginnen in te sinlien/ benltenbe/ tnat ben ift buister/ tnat leef iH laag/ mijn leben fiome ift niet tot sulft eene befcljaultiinge ban SesmS in sijnc tjeerltjbljeib! jBaar taeet/ bat Ijet Hennen ban bese gescgbe saHen :
liefbe/ begeerte en bcjlangen ftjijgen booz be^c bingen te Ijooren en te lesen/ en beftlemb en bjoefgee^tig te taojben/ ombat men baac nog 300 berre ban baan ip/ een teeisen !«5 ban beginfelen ban genabe; en baajoin moeten bese beluegingen onö maar aansetten tot ftet toejft/ om baasnaaj te tjacljten. Soo tog aanljouben met bibben/lnacljten/Ijopen/gelooben/ tmj sullen getaaar luoiben/ bat be Cf cere sict) aan sniften sal openbaren. ÜPaarom/ zijt sterk, en Hij zal nlieder harte versterken, Ps. XXXI: 25.
Van de Kerke.
JÜabat Itii) be nature ban Ijet ©c?bonb be: ^enabe ftortelijft Tiabbrn de boo^geftelb/ beloofben taij b:ic bingen breeber te be^ftanbclen/ name. R • lijft/ 1. ©en 25ajgc bc^ J^e^banb^. 2. IE)e 25onbgenootcn/tneïfte sijn öe ïiejfte. 3. vDe Inegen/ Inaajbao? be l^eere IRÏesit^ sijne 23anbgenonten tot Ijee^ltjlifteib leibt/ of be bielbaben/bie be i^eere stjnen 25onbgenoaren beetacljtig maaftt. J5an f)et ee^fle Ijebben hnj gefp:often/ Kap. XVII~
XXHI, nu gaan luij obe? tot Ijec tlnrebe/ na me lij It/ tot be 25onöge»
nooten/ teelfte/ te samengenomen/ Kerke of Gemeente genoemb Uicjben.
I. 't noobig/ be föe^fte ftlaar en ftennelglt in jjare nature boo,: te Wordt I. S53
545
Van de Kerke.
grkerd ffrlfcn/ opbat een icccltjft lucte/ Bij laclfie bcrgaücriiige {jij jiclj Ijeefc vlooiii tE boegin/en bat rrn icbcr sicf) bcrulijbe/bie iicl) hi be toarc Ïït7fie be» (j us. bintit/ninöat ren tfbcr roept: Hier is Christus. 3gt;aar tocij aU
leen !ti ör liiarc ïir^üe Uioont/ rn boor sijuen l^ciliyen öeeét aioaac tuc^ftt tot befterriiioiV lu'ft?oo^tinge cu Ijcilioinal'tinBC. Ps. CXXXIII ; 3, De Heere gebiedt aldaar deu zegen, ende het leveu tot in der eeuwigheid.
^Daarom mort men int Ijct IDoorö öubp tact onöe^uelicn/ UielUe licr-gabcringe öe Kerke i^. 3Egijc/ uit IjïC ; luant fjrt IBoaib
(!?ob*i Uiojbt nirt gdicnti Itiaarjjcib tc .v.jn uit öc ïierlk/ Ijoetud 51) tjct !Duo?b/'t UiflfJ haar toevertrouwd is, Kom. 111:2, bctaaact/liefcftcjint en Ue^konbiot/ten tuclfun upjigte .ïij aL-naeuib luocöt een pilaar ende vastigheid der waarheid, 1 Tim. III; 15. Jlüaac De lliarc ïie^Uc luaebt jiclhnb uit Ijct rJoo^ö ; luant 51) ip gebouwd op het fundament der Apostelen en Propheten, Eph. 11:20. (611 be ^cjjjift leect/bat men ie?öt moet unbi^Uu^ni tuofbeu/ee: men tat be ^accamenteu mag toe» gelaten üioi'ben/bat ia/toe be gemeenfefjap be^ Kerke taojben opgena' men. Siet bit/Matth. XXVIII: 19, Gaat dan henen, onderwijst alle de volkeren, dezelve doopende. Hand. 11:41, Die zijn Woord gaarne aannamen , wierden gedoopt. Hand. VIII: 35, 3(5 , Philippus dede zijnen mond open , ende beginnende van die zelfde Schrift, verkondigde hem Jezum... De kamerling zeide... wat verhindert mij gedoopt te worden.
[Ce meer moet men jjet U2*oorb uu onoe^oelien/en baaruit leeren ften-nen Uiellie be üiacc ïte^lie i«i/en luelfte bergaberinge be toaaiijeib fjeeft/ brlinjle Daa: mi soa Ue'e Uergabenngen 31311/ bie ieöej jiclj noemen be Christelijke Kerke. P c ban gt;i?ob«5 ll^uojü uaarftig oube^oelu/booj le^en/ Ijouren lejen/of Ijooren pjeöilien en aanljoutieiib/ootinatbig en (jactelijlt üiüt om in be Inaa^ljeib geleib ce luo^ben/bie Ijeeft tebectaacfjien bat be t}ccre [jein tot be Inare Clt jlie jal D^eiigen, en 500 Ijij in be mare ïie^fte alreebe ipy amp;at Oe ll}crre hem 5al liejscftcren/ lot sijiie blijbfcl)ap/ bat tjij e^ in ijL ycrsehci- II. ï}et Uioo^b Kerke tuorbt in ben bijbel niet gebonben/'t i^ een ge» gt;i5:ie!isclj Uiau;b/ [jet fiamt af uan xuoiaxij Kuriahee, banöaa? buo: be^iu^tinge Kerke; Ijct fieteefteut/bat tot ben ï}cere beijoj^t/bat tiejü Decren i^. ^Dug binbt men fjet luoo^b xvqiumv Kv.riakon, 1 Cor. XI :2b, Des Hoeren Avondmaal. Openb. 1:10, xvQiaxrj Ktrialcee, dag des lieeren. aHn 0(500 be ïie^lte des Heeren, te toeten/ gemeente.
Cjet tooo^b Gemeente lim^bt boo^gaanp in lt;i5obp JPoojb ge6?uiftt/ en bat Doo: be^fchnöene tooo^ben in be g^onbtalen/ alg : 'mp kahal. Ps. LXXXIX : G, Ook is uwe getrouwigbeid in de Gemeente der heiligen, mv (jlnicda. Jer. XXX: 20, Zijne Gemeente zal voor mijn aangezigte bevestigd worden. Ex/.hjuiu Ekklceda. 1 Cor. XI 18, Als gij zamenkomt in de Gemeente. fjet 'tiiomh Zwayoyri Synariogcc lucl niet «öemeente/ maat Uergabctinge obergejet. 0ec beteiiinu fomnjbö öt't O^öouUi/in't toelfie be Gemeente bejgabc^t/en fomtijfc? be Gemeente bie baac samenöomt/
't 30
546
deno benamingen
Van de Kerke. 547
'r br; Sfotifii/'t bf^ Jac. II; 2, Indien in uwe (Sy
nagoge) vergaderinge kwame een man, enz. hioci^en i-i (jaren onr»
fpjono Bctccftrnen fen vmiriujeracycn/ of era oröcmlijff samenbrrga-üejö linlft/rn ftaat alicj trgcn cciü? te tjojy geftclbc fetiare jonöe:
bc. 5Èii 0115e tale jict tjrt luanjti ^enicente op ör onbe:lingf ite-vaTü-fcfjap bt'? samengcracpenen of Iic2g.i0cjbcn/ met Ijun Qaafo Cljréru?/
en met maHjanüeren.
nemen in beje brjljanbelingc be Kerke niet booc fjet l)inó of ge- En bctee-DüuId/ in 't luelfte be Öeji'e samenftomt tot getjoar ban o^nbG tr-corö/ke:llssen-en Ijet geamp;jniff be^ Sacramenten. (iDuit met boor be opjicnesjj br2 ïierfte of ftejfteraab/ala bertoonenbe be ïiejüe/ aeliilï Mattb. XVIII; 17, Zegt het. der Gemeente; maar Uuj bestaan Door Kerke alle Ijet bergaberbe boilf.
III. ©it ftellen buj booraf baat/ bat er geen tmee of mee? ïierlien Daar is 5ijn/maar bate? maar rene eenigc Christelijke Kerke ij?, ©an bc^c ccnc ^^®eii0 lianbelen bijj nu.
©e.^e eene Kerke Debat in .vclj alle uitbcjltarenen/ ban ben Beg'nnc bej luerelb geroepen/ en tot aan Ijet cinoe Der Inereib nog te iccyen. *De;c 51)11 een eigen volk b.in Cljjistuj». Tit. II; 14, De algemeene ver-gaderinge ende Gemeente der eerstgeborenen , die in de hemelen opgeschreven zijn. Hebr. XII: 23 , De Gemeente die Christus liefgehad beeft,
ende voor welke Hij Hemzelven heeft overgegeven. Eph. V ; 25.
©eje cene gemeente ig boo^ ren gebeelte al in oen liemei/Inefft beel Ton dodo genoemb biojbt detriumpbereude Kerke, ban Icelfte gefp^oïten bjorbt Openb. Vil; 9—1G. ©an be5C fpieften Unj tjicc niet. ©00: een gebeelte i*? bc^e 43e' den he-' meente nog op aajbe/tn Uioibt genaamö bc strijdende Kerke; öl'5c Ijet unbcjlnejp ban on;e brjljanbeiinge. ©eje Ifau men aanmejUen of in
dendeop
fjaar gctjeel/ 500 al^ 5e bet:fp2eiö i^ obe? be geljeelc laerclb/ of in beaiirde. particuliere bergaberinge ban een lanbfdjap/ ftab of bajp. Suu segt men/be Öe^ft ban Cngelanb/ban jSebejIanb/ban liattejbaai.
IV. ©e.-,c cene Kerke, op aarbe fljgbenbe'ié fomtijöó mee? openbaar dozc h uitilomenbc boor Ijet ooge ban een iebe:/ in fiare openbare be:gabcrijige/ beljjbeni^fe/Ijeiltgjjeiö/ban Uiojbt jegenaambde zigtbare Kerke, ^oin- quot; tijbö \$ 5e nieej licröargei; boor be oogen ban be lnerelb/ boor oyer» ftjoomenbe bbjalingen/gobloosljeben of bcibolginnen/ ten bien up;,igtc luorbt 5e genaamb de onzigtbare Kerke , Openb. XII: 14.
©eje eene it;ijbenbe Kerke fian men aanme^Uen of in hare inliirnbige Sominds Ofcstelijfte geftaite/ of in be uitejlijfte toebergabrringm. tjare inluenbige Orestelijlie geftaite/ nameltjf} geloobc/ inbienöige beleenigmgc met Ct)yii- t.-i oV/,:ir-tnsV't gccgtclgffe leben in be jicle/ i$ anjigtbaar/Uan met Ijet ooge -j;_3 bc^ ligcljaam^ niet gejien Vnorbrn. ©e toebergaberingen of samenftom* p..I,
ftrn tot Ijet geljoo:/gebniiU be? Sacramenten ' en Belijöeniófc in tijb w; n;iisf:' ban boorfpoeb/51)11 openbaar cn 5igtüaar. ©ie^ ban men jeggen/ bat g.'.',;;^ brseifbe ïie:Rc re fommlgen op5igte zigtbaar, en te fommigen opjigte vigeli-
2?53 a on-
I
548 Van de Kerke.
onzigtbaar ié ; maar turn mag fce ïtejïie baarom nfct beden tn eene jigt-tj.ur/ rn erne Dnygtbare ïlcrhe. Wejelfbc menfclje on.ygtfiaar/ ten np vgtr Uan te jiele/bejftaiiO/taille/genegenljetiEn/en Ijg jigtamp;aar/ ten npVRtc lian Ijet ligcljaam en beiéjelf^ betaegingen; nogtan^ mag nirn Daarom bien^elfben menfclje niet aftieelen in een on^igtbaar en een .vntUtirit mensrlj; jooftan men ooft be Kerke om gemelbe opjigten niet bnirn in eene jigtbare en onjigtbare ïierfte/bat Inibr al^of e^ maren tUirc ïirrfttn/rii alpof iröer rene anbere ïlerlie taa^.
Onk nil t V. öoU mari men be Kerke niet afbeelen in eene jigtfiare en onygr» üart- ïtcrfte/ ten opjigte ban be leben berjelbe/ algof be eene öeftonb leiiraa- uit anbere leben ban be anbere; naineltjft/bat alle uitbcrliorenen/ba» ,en' ftelijft geroepenen en befteerben/ met be gebacljten lian alle anberen in te Cie;lie afgetreftften jijnbe/ be onzigtbare Kerke luaren/ en bat be öe-lieerben en onbelietrben samen genomen/:?oo al£ 3e in eene ïierfte be?» oabrren/en alleen ten opjigte ban be uittaenbige roepinge/ tiet Jii^to' iipcl) geloobe/be belijbemjife ban be toaarljeib/en Ijft u'terljjft gebjuift tier Sacramenten/ gemeenfetjap met malftanberen ^öbenbe/ be zigtbare Kerke loaren. ©it i]B onjep atftteng/ eene mipbattinge/ en baart belc ütrtnarbe gebac|)ten en tiitbjuftftingen ban be ïterfte/ en men (laat in ttaijfel/ of be fprefter of fcfijijber bit of bat ban be ïterfte jeggenbe/fp^eeftt lian be genaambe onzigtbare/of ban be genaambe ^igtbare ïterfte.
VI. IPij peggen/bat men be ïiejfte in bc gejegbe opjigten niet mag afbreien in eene zigtbare en onjigtbare ïterfte. lii)aiit/
liewiisi. 1. 3ft biiibe nod] be benaminge ban zigtbare en onzigtbare Kerke , te ivhrirtde pejeoben opjigte/ noclj be befcDjijbinge ban julft eene cn£iejfc{)eiOingc in gt;l?obs IDaorb.
2. ünbe- 2. ©it onbencrieib rupt op een' ontaaren g:onb/ namelijft/ alpof be zijn Birne oiibrfteeröen babelijfte/ en boor batselfbe regt leben ban be Ïterfte/ ban be uitüienbiiie en ^igtbare bergaberinge toaren/ en baarbooj regt tot ttn(!maquot; geb^uifl ber Sacramenten tjabben/ 't toelli tajj tael uitb^uftftel|jft ontftennen en toonen sullen/§ 10 en 14. gijn ban be onöcftee?bcn geene leben ban be ïierfte/ ooft ban aljaje jigtbaar i?gt;/300 berbalt be gesegbe ontierfdjeibinge tn afbeelinge ban self.
3't is 3. ©ie onberfcljeibinge ftelt ttoee ïxerften/in tae^en ban malftanbeten kon telcrquot; onbejfcjjeiben. n?ant be taare geioobigen 51)11 be Éerfte/ boor een' geeö» pifiicn, telijften borme/ taelfte ijf be taare/ geeptelgfte/ geloobige bereeniginge met CDjistup/ en met malftanbercn. (JEn aljS be onbeHeerben met bc fie» fterrben/boor gelijlt regt eene ïterfte uitmaaftten/bat moeite ban boot een' anberen taejenlijften borme 51)11/ taaarboor bie/ in nature berfcFjciben lebrn/één ligcl)aam/ééne Ïïejfte uitmaaftten/ betatjle onfiefteerben geene geeptelijfte bereeniginge met Cljpiistugl en be geioobigen Ijebben; baar tunc taeienlijfte bonnen 51)11/baar 5tjn ooft ttaee in taesen onberfcf)eibcne ligftjamen en ïierften/ baar taij toclj belijbcn bat e? maar ééne ïterUe iö.
4. 'Zoa
Van de ivente.
4. Sgoo baar In besen opjfgte mie.vgtamp;are en eene onjigtliare ifiicrfie 4. Dau taajS/rEne ötc alleen bEjlaat uit tuare uelaoUiocn boor rene geegrsiijlje g^oovu10 üerceniginge/en rene beftaanbe uit befiee^ben en onbeliectbEii tc jamen genin boor utttuenbige bE^efiiiginge/ ban toaren öc gelooliigeii in ttaee |ffrgt;
lien/»quot; ecus onvgtbare en in eene sigtbare/en bat tegelgft op benjelf-- u' ben tjjb/ in erne/ aan tar Hie gcene 3aligt)eib beloofb Uiaé/ en in eene/ aan taclfte be .^aligiieib al taa? beloofö/Ijettaelfte 500 ongenjinb is/alj?
ttaee Ifrjfien te ftellen.
VII. Tegenw. 1. ©aar ij? eene ttacebedeije roEpinge/rene intaenbige Tegenw.i en rene uutaenbige; een tlneeberlei geloobe/ een saligmafienb/ en een Ijiptoripclj of tijb-geloobe; eene ttoeebejleije beiligljetb/eene uittaenbigc/
en eene tuare; ttaeebe?leije gemeenfcliap/Erne uitlnenbige/en erne intaenbige aan be taare goeberen; bie^ i«3 ej ooli eene uittaenbige en eene intaenbige üiejft. Antw. 1. Hit beje itellinge mor^re buigen/ooft ttaerbej» Antw. Icjje ïiejUen-bat tegen ben 25i)amp;Ei i^. 2. ©e uittaenbige raepiiige/'t Iji^-toripclj of tijb-geioobe/ be uittaenbige Ijeiligljeib/ be uittaenbige gemeen»
fc^ap aan be uite^hjlie lioojregten/ inaafit geen taaar lib be? ïtejfte taelfte?
nature geeptelgfi ig/en biensbolgengooli geene taareïie?fte ban Camp;ii^tu^.
Tegenw. 2. ï^et jijn geen ttaee ïie?ften / al^ men fp^eelit ban Eene Tegenw.2 uittaenbige of ^igtamp;are Jiie?fte/ en ban eene intaenbige of onjigtamp;are ïïe?fte; maar tal) berftaan baa2boa? ttaeeöe^Iei op vgt en aandien ban bejelfbe ïie^fte. Antw. 1. SCl? men in be eene lie^ft anbere leben fteltAntw. ban in be anbere/ en een' anberen öanb ban bereenioinge/ ban ftelt men geen ttaee opjigten ban bejelfbe ïiejïte/ maar ttaee in taejen onbejfdjei»
bene ïiejften/betorjle baar 3511 ttaee in nature onbejfcjjeibene leben/bie be ïiejüe uitmaften/En ttaee bonnen of bereenigingen. 2. ©e uittaenbige relatie/ öet^eliftinge of opjigt/ maalit geen taaar lib ban be Iter.»
fte en geene uittaenbige Iftejfte/gelijft eene uittaenbige relatie geen taaar lib en participant maafit ban eene maatfcljappi)e en iJoopmanfcljap'en ooft geen anbe? opsigt en aandien ban bie maatfcljappije jeibe maafit. 3, dftEEne uittaenbige relatie of betreftfiinge ban be onbeïieejben geeft tjun rrgt tot Ijet gebjuifi be? Sacramenten/biep fiunnen be onbeHee?»
ben en befteejben geene uittaenbige ïtejfie mafien; taant baar ig geene taare Öe?fte ban Cft?i^tu^/ of 50 al'e/ öie leben ban be öcjIiE 51311/ heb» ben regt tot be Sacramenten. 4. ©ejjlaat men öoo? be uittaenbige en intaenbige ÏiejRe maa? een ttaeebe?lei aansten en opvgte ban bejelfbe JSejfie/ en geen ttaeebe?lei)E leben/ en geen ttaeebejleoe banb ban bej« eeniginge/ ban i? ïjet tael/ en onje ftellinge blijft bast/ namelijfi/ bat l)et nnbEjfcljeib tupfefjen eene uittaenbige en intaenbige ïie?fte/ ten op.;igte ban De leben en be be?eeniginge niet goeb i^/ en bat eene en brseiföe Siejlie/uit taare grloobigEn allEEn beftaanbe/fian aangemejftt taorben/
of ten opygte ban tjaren intaenbigen geestelijfien ftaat/ of ten opjigte ban üe uittaenbige bertooninge in be taerelb. ©at ig 'c bat taij seiben.
^55 3 W't
549
550 Van de Kerke.
Hit oe.icobe Blijftt nu In rjoebanigen jin tag be Kerke nemen in bpje berljanamp;elmgc/ nameltjft: taij fprelirn ban eene Cfe?ftc/ öie alleen beftaat uit taare oclcoUigen; öie ojfi aartse teoen be iitjanben en
bon? f)ct gclua*Je; öic fomtijbé mrr:^ famtijbö min sigtBaar i^ \ioac 'r ooge ban be menfcljen ; b:r un op^igte ban Ijare intaenbige* geegtclijfte gettalte onjtgtamp;aa?/ maat ren opjigrc ban Ijarc toebejgabcringen en pejfcincn ;igtbaaj is.
Besciirij- VIII. ïlommbe nu tor be jalie ^clbe/ sullen taij ee:pt be BefcFijijbinge Kerlfe der quot;'e? Kerke geben/en bie ban in alle berjellie? beelen berrilaren. De Kerke is eene heilige, algenieene, Christelijke vergaderinge, alleen van ware ge-loovigen, van den Heiligen Geest door het Woord Gods geroepen, van de wereld afgescheiden, met haar Hoofd en met malkanderen door een' geestelijken band in een geestelijk ligchaam vereenigd; uitkomende door eene waarachtige belijdenisse van Christus en zijne waarheid, en met geestelijke wapenen onder haar Hoofd Jezus Christus strijdende tegen hare en Christus vijanden, tot verheerlijkinge van God en hare zaligheid. 'ïaaron^ öe BefclpObingc fn Ijarc beden Befcljoutoen. BBbj seggen:
iseeno IX. Kerke eene vergaderinge. Cen alleen maafit geene ïterfie vergade- noch bergaberinge. ©e ïiejfte tao^br genoemb een fjuié. 1 Petri II 5, Zoo nnge. Wordt gij ook zeiven , als levende steenen, gebouwd tot een geestelijk huis. (JEenc lluöbe. Joh. X:16, 't Zal worden ééue kudde ende één Herder. Crn litidjaam. Eph. 1:22, 23, Hij heeft Hem der Gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen, welke zijn ligchaam is. Cen bollf. 1 Petri II; 9, Gij zijt... een heilig volk. oEen ftaiiinftnjll. 1 Thess. II; 12, Die u roept tot zijn Koninkrijk. 5£u één ftecn maaftr geen tjui^/ één fdjaap geenc ftubbe/ één lib geen ligcfjaam/ één man geen bolft/ één pe^foon geen ftoninlmjft/ 500 oof{ een pau^ geene ÏJe^ffe/ gelrjft be ^api^ten jeggen. Van ware X. ®e ï!icrRe eene vergaderinge van ware geloovigen. i©E onbeHee?* geloei- tjEn/|dj00n 30 belgbenigfe be^ geloofd Ijebben gebaan/ban be ïte^lic in jjare gemeenfeftap sijn aangenomen/onejgetltjft leben/entor Ijet ge-öjuift bec Sacramenten taorben toegelaten; be onBefteerben/jegge ib/ 3ï)n geene tuarc leben ban be ïierfie/ 'r 31} men be ïie?fte aanmerftt in Ijaren intoenbigen geeprdtjften ilaat / 't 3tj men 5e aanme^ftr / 300 al^ 5e 3iclj in openbare be^gaberingen uittaenbig bertoont in be tacrelb/35 3ijn geene leben ban be uittoenbige 3igtBare ïie^fte; maac geloobigen alleen maften be ïiejfie uit/ 31) alleen 3Dn leben ban be ïïe?» Ue/ ooft f)oe men 3e aanmerftr.
Neder- lt;©it J^öt be Belijbenipfe be^ gdoofö ban J^eberlanb buibelfjft. Art. landsche 27—29. SClbuj? luibenbe : Art. 27, Wij gelooven en belijden eene eenige se^Artquot;5' Catbolyke of algemeene Kerke, dewelke is eene heilige verrjadcrinqe der 27—29. ware Christen-geloovigen, ALLEN hunne zaligheid verwachtende in Christo Jezu, gewasschen zijnde door zijn bloed, geheiligd en verzegeld door den Heiligen Geest. De Kerke is geweest van den beginne der wereld af, en zal
zijn
zijn tot den einde toe; als daaruit blijkt, dat Christus een eeuwig Koning is, welke zonder onderdanen niet zijn kan. En deze Heilige Kerke wordt van God bewaard, of slaande gehouden legen hel woelen der geheels wereld ; hoewel zij somwijlen eenen tijd lang zeer klein en als lol niel schijnt gekomen te zijn in de oog en der mensehen. Gelijk Hem de Heere, gedurende den gevaarlijken tijd onder Achab, zeven duizend mensehen behouden heeft, die hunne knieën voor Baiil niet gebogen hadden. Ook mede is deze Heilige Kerke niet gelegen, gebonden of bepaald in eene zekere plaatse, of aan zekere personen , maar zij is verspreid en verstrooid door de geheele wereld, nogtans zamengevoegd en vereenigd zijnde met het hart en den wille in eenen zelfden Geest, door de kracht des geloofs.
Art. 28. Wij gelooven, aangezien deze Heilige vergaderinge is eene ver-zamelinge dergenen , die zalig worden , en dat buiten dezelve geen zaligheid is, dat niemand, van wat staat of kwaliteit hij zij, zich behoort o/j zeiven te houden, om op zijn eigen persoon te staan, maar dat ze allen schuldig zijn zich zeiven daar bij te voegen en daarmede te vereenigen, onderhoudende de eenigheid der Kerke, zich onderwerpende de onderwij-zinge en de lueM derzelve, den hals buigende onder het jok Ctiristi, en dienende den opbouw der broederen, naar de gave die hun God verleend heeft, als onderlinge ledematen eens zelfden ligchaams. En opdat die beter onderhouden worde, zoo is het ambt aller geloovigen, volgende het Woord Gods, zich af le scheiden van degenen, die niet van de Kerke zjjn,
en zich te voegen lol deze vergaderinge, 't zij op wat plaatse dat ze God gesteld heeft, al ware 'l schoon dal de Magislralen en de Plakkalen der Pi in sen daar tegen waren, en dal de dood, of eenige ligchamelijkc straffe daar aan hinge. Daarom alle degenen, die zich van dezelve afscheiden,
of niet daarbij voegen, die doen tegen de ordonnantie Gods.
Art. 29. Wij gelooven, dat men wel naarstelijk en met goede voorzig-tigheid , uit den Woorde Gods behoort te onderscheiden, welke de ware Kerke zij; aangezien dat alle secten, die hedendaags in de wereld zijn,
zich met den naam der Kerke bedekken. Wij spreken hier niet van het gezelschap der hypocryten , dewelke in de Kerke onder de goeden vermengd zijn, en hierentusschen van de Kerke niel zijn, hoewel zij naar den ligehame in dezelve zijn ; maar wij zeggen, dat men het ligchaam en de gemeenschap der ware Kerke ouderscheiden zal van alle secten, welke zeggen dat ze de Kerke zijn.
XI. Vooreerst fclglu ftlaa?/ bat bcjc ^Scbcjlaiitifrljc 23ehjbenigfe Oeiaofjj nier fpjcclit ban eene otr,iotamp;are ïtcjUc/ Uielfic fieftaan jouDeKerke, uit alleen seloobioen met be gebacljten afaetraftfteii/ en alleen aeno* men/ en tegetigcftelb tegen eene sigtbare ïicjUe/ bie fieftaan 3oiibe uit aanio beftcerben en onbefteejben te samen/toelfi onbe?fcIjeib tot) balien/§6, 7,meer oft 8, Ijeüben brrtoo^pen; maar bat je fp^eefn ban be Bte^üc/300 a!p 3e op baar Zvfr-aarfce ig cn te jamen vergaderd metr of min zigtbaar; bit 5a( een leber/bic toont.
551
552 Van de Kerke.
öe taoatben öcr ücKijbeni^fe aantiacgtelijft inyet/Iigt fiunnenjien. ll^ant/ (a) gij fyreeïiï ban öie ïie^fte/ in toelfie ^ppocvpten jgn. Art. 29. (b) Srj ip;effn ban bic ïiejftc/ öij inclftc men .vctj bocoEn moer/ 't op wat plaatse (fijob br^Elbe oeitf'b licfft/ jiclj onbejlucrpEnbe be onbE;toij;inge rn tucljt be^cibc. Art. 28. (c) gij fpreeïrt ban bie ïie^ftp/ tegen welke magiftjarrn cn plaiiliaten bei p^infen snn/enbij tnElfte 5iclj te boegen be boob of anbere lioc^anielijfie |ï?affc taef fiangt in tijben ban bejboï-ginge. Art. 28. (d) Éij fp^eeiu ban bie ïïet:ïie/ Uiellie men onbc^ltcnncn ftan ban anbere fecten. ©itaKes ftan men niet pasfen ban op be jigt-bare ïtfjhe/ 300 alé 5e bergabejt tot öet getjooc lian ^ob^ i©oarb en Ijrt grbnnft brj ^arcamenten.
En alleen Ten tweede, bc^e lielijbenisfe jegt/bat bie mee? of min vgtbare föe^fe gelonk-0 beftaat alleen uit toare gcloobigen. (a) ail? 5e be^e ïtejlie befcfj^oft rene gen be- geilige bergabering ber biare Clj^iéten geloobigen/ alle 0are ^aligljeib staat. bertaacfjtenbe in CtiiiiBtiié Se^ué/ getoaéfcljen ^ijnbe boor ^ijn öloeb/ geljeiligb en brr;cgelb boo? ben heiligen lt;ï3cfsr. Art. 27. (b) 2tl^ 5e bec» ïtlaart bat be ^ypocryten/ betaelfie in de Kerke onbe? be gaeben bet' mengb jgn/{jicmnuéfcljen van de Kerke niet zijn, Qaetael 3ti naar get ligcljaam in be.^elbe 5pn. Art. 29.
^ie?uit 6(pt/ bat tjft geboelen ban bc «jjjereformEcrbe ïÉtejfie i^/ bat be gcloobigen alleen jijn leben ban be ïiejfte / en bat be oiiüefteerben gccne leben ban be föejfte vjn; fdjoon 51) naaj brn ligcljame in be.5ElbE 5ön.
jaaEn mogte bit alleen Ijiejtcgen inbrengen : ©c belgbeniiéfe fpjeeftt ban be ïicjftc/ buiten welke geene zaligheid is. Jjiu/ buiten be jigtbare en uitejliiUe ïie^fte i^ Inel ^aligtjcib/mant beien biorben tacl jalig/fcfjoon 3e niet geboopt jtjn/nocg ten ïjeilitiEn SCbonbmaal gaan/ja bie jeïf^ in bc ^aapfclje ïte^be nog ^tjn ; bicj» fpreeftt be bcljjbenisfe ban öc on^igt» bare ïierlie/ bie alleen uit gcloobigen beftaat/ en niet ban be ygtbarc Sicjfte. 31Ü anttooorbe: 1. Én ben tiib be? ïtcformatie/toEii be berbol» gingen Ijcftig toaren/ burföen beien jicf) tot be bergaberingen bc? gcloobigen niet boegen/ en men gaf boor/ gcltjft beien nog boen/ bat men bij alle ïïcligiën tael ïian .^alig tnorbcn. ©it gaat bE bdijtcnipfc met bie tooarben tegen. 2. 't 'jllé cene ftlarc taaarljeib / bat buiten be ïtr?rfc gerne ialig^cib ié / en bat / bie be ïfc?fte niet fjceft tot jijne moeber/ vöob niet fif^ft tot jijnen 53aber; taant bij bc ïÜerUe alfcen i^ bc taaarljeib/ bie alleen prebiftt be taaarljeib/ en ;onber be taaarljeib ftan nicmanb beftce^b en ^alig taorbcn. 3. ®e belijbenisfc jegt niet/ bat nicmanb jalig ftan taorbcn/ tenjtj ÖÖ boor lebemaat aangenomen/ gehoopt sg/ en ten 5Cbonbinaal gaat / maar bat buiten bc ïlicrfte geene 3aligf)cib ig; bat baar buiten be taeg bcr 3aligf)eib niet geïeejb taorbt/ en gcEnc mibbrlen ^ijn om 3alig te toorben. 4. ©c ongeboopte bcftecr-ben taorbcn ^aliij boor mibbcl ban bc Sterfte/ bie Ijun Ijet taoa?b toe» bient en bat btrftonbigt. iamp;o?bt er temanb uit Ijet paupbotn salig/ bat
Van de Kerke.
niet boor be paapfdje lccre/ maar boor |)rt iDoorb bcr luaaiijeib/ 't Uiellt ban be ïierftc nog in Ijet JpaupDoin ifi oberoclaten.
^ii|5 Ijcfibcn üjij gecoonb/ Dat De btiijbcnisfc öca ocioofs berftïaart/ bat alleen be Uiare geluobigen leben lian be ïierlie jijn/en bat be un« fiel?eerben in be ïlerlie offi'E leben üan be^elbe jijn.
XII. ©at Ijet gesegbe be taaar|}eiD i^s/btijfn uit beje bolgenbe rebenen: JJewijai.
1. ©aar rg geen uiterlijli JDerüonb tupfetjen öaö en beu nienfcF)''/ uiïoriük naclj in jjet 03. ^T. ncdj in Ijet J0. (jS. opgecigt/in't taelfte ontiefteecbe Verbond, ^öanbgenooten jijn. ©ienpüalgen^ i# er uafi geene uiterlgUe Ïïerlle/ in taelfte nnbelieerbe lebematen 5rjn. ^iet cetlle in 't breebe fieltiesen/
kap, XVI; (jet ttaeebe i«S ban Ua^r/ ombat be ïterlte ïjet 1Sgt;crbonb tot eenen gionb öeeft. Sulfi een ©erüonb/ sulft eene ïiejUe.
2. ^Illc Uiare leben ban be ïierlie Ijebben regt tot Ijet gebniift ber lp-^acjamenten/ Inaajbco^ Ipin be goeberen beo J^ejüonb^ luaröen Uerie»
geib; Ijet b^ooö en be tuijn 51)11 De gcmeenfcljap met C|3:i?tu^ liij= tenopzig-eljaatn en üloeö/ 't In elft Uerbroifen en bergofen ia tot Uergebinge ber 5onben/llom. IV; 11. 1 Cor. X: 16. Mattli. XXVI: 26—28. be onbe-«taat, regt iieeröcn liebben geen regt tot be Sacramenten/ belaijte 30 geen regt iioct) beel jjeüöen aan be bersegelbe goeberen/ bcüi:j!e ;ij .^icljjelUen een centen, coröeel eten en b^inften; bit .^rgt fjet Jfarmulier befii StUonbmaal? :
Deze allen zullen zich dezer spijze (welke Christus alleen zijnen geloovigen verordineerd heeft) onthouden, opdat haar gerigte eude verdoemenisse niet dies te zwaarder worde, ©up 51311 öe onöefteerben geene leben ban be ïte^He.
3. ©e bertne/öet taare taejen ban üe föerfie/uitejljjft samenbergabe» a. oc renbe/ i^ be bereeniginge met Cfpi^tu? en met malUanberen boat ben ^quot;éh'iedt heiligen J3eest. 1 Cor. XII: 13 , Wij allen zijn door éénen Geest tot één lig- door dun chaam gedoopt... ende wij zijn allen tot éénen Geest gedrenkt, ©us fpreelltIr*
l)et Jfarmulier bes SCbonbmaal^ baarban/uit 1 Cor. X:17, Eén brood is het; zoo zijn wij velen één ligehaam ; dewijle wij allen éénes broods deelachtig zijn. „©at Imj ooit boor Denseljben lt;!3ee?t/ bie in vCljrietuö ai^ in „ben É^oofbe/en in eng alg 5i)ne libmaten bioont/met Üjem waarachtige „gemeenferjap Ijebben ; baarbenebene/bat Imj ooft boor benselfben 43cegt „onber malftanberen alö libmaten éénes ligcljaam^ in toaaracljtige broc=
„berlnfte liefbe berbonben 5ijn.quot; ^5u/ be onöefteerben 1] eb ben ben a3ee?t niet. Jud. vs. 19, Natuurlijke menschen, den Geest niet hebbende, ©eon-öefteerben/betDiife 5ij beii öeest niet {jebben/ 50a ftomen se Cljristu^
niet roe/Rom. VIII: 9. ©113 51)11 5e dan geene leben ban be ïieefte/bie onberling boor ben öeest berbonben is en Cljriptu^ toeftoint.
4. ©e benaminge ban be ïierfte past nier op be onöefteerben. ©e tierfte 4. Do b.gt; toorbt genoenib liet huis Gods, 1 Tim. 111:15. iTeii geestelijk huis van levendige steenen opgebouwd, 1 Petri II: 5. ©e schaapstal ban Cljnstus/Korke. Joh. X : 16. l^et Koninkrijke des Zoons bet lieföe (l3obs/ Col. 1:13. ©e gemeente der heiligen , Ps. LXXXIX : 6. ©e vergaderinge der opregten , I's.
I. SCaaa CXI:
553
Van de Kerke.
0X1:1. ©e SCpogtel fcljjijliEiibe aan be Gemeente/noemt je/ de gehei-ligclen in Christus , geroepene heiligen , 1 Cor. 1:2. Heilige broeders , die der hemelsche roepiuge deelachtig zijt, Hebr. 111:1. ^5it nu liau üan be unBefifpjbcii niet oc5cdö Vuoröen/ ïoa amp;cljooren 51) tot bie niet/bec-Ijallie jijn 31) qcehc leben üan be ïieriie.
5. ipit blpftt coït uit 1 Joh. 11:19, Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij en waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren , zoo zouden zij met ons gebleven zijn. 3Die uitgingen toaren onfietieejben/ be.^e Diiljti'iccrben Uiauen Uouc ljunnen uitgang in be ïiejfie/ nogran^ luarcn 5;) ban be ïterlie niet/3oobat be anfieiieevben/al jijn 3e in be ïïerlie/ 30a jijii 3c niet ban be ïïerlfe/ en al3oa geene leben ber3cllie,
Tegcnw.l ■ XIII. Tcgenw. 1. 't 3;ö openbaar/bat eene groote menigte onDefieer' ben tot be Kerke tncbïoeijen/ in be i^erlie totlebematen aangenomen Inorquot; ben/ al;j lebematen baarin üiijben/ en be Sacramenten gebjuifteii ;3ao 3511 Antw. 3e ban imuiejp leben ban be ilierfte. Antw. 1. 't 3?? biat aiibe?^ tot bc lierlic toebloeyen/cn tot lebematen te Inorben aangenomen/en't $ luat anberg in waarheid lebematen te3ijn;'t laatfte bolgt niet uit Ijet eerfte/ Uiant [iet aannemen ban Ijen tot lebematen gefcljiebt ban menfcljen/bie maar 3ien 't gene bat boor oogen ifi/ en uorbeelen niet ban Ijet Ijarre/ maar laten bat boor ben ïjartenlienner. ©e luebergeüoorte ofbeproöa» biliieit ban luebergeüoorte niet ijefteïb tot eenen regel boatbeop3ie» ne^ be^ tie^fte in ijet aannemen ber lebematen ; maar be üeljjbeniafe ban be maa?ljeib/en ban jjunne üeüieginge ueffent? bie Uiaarljeib/cn bebertoo-ninge ban een leben/ 't toelft ljunne üelijbeni^fe niet omftoot; ijet oberige laten 3e aan Ijen/en aan ben l^eere. 2. 't luat anöe^é 3icl) uitwendig in be ïieefte te begeven, en 't ig Inat anbe^ eene uitwendige Kerke. (0m» bat 31) 3iclj uitlnenbig in be ïierfte üegeben/baarom i^ er geene uitluen3 bige Éejlte/ban tnellte 3ij lebematen metterbaab 3oubeii 3ijn; 31) 3elbeii beoogen geene uitbenbige ïtet:fte/ aan ttuifte geene 3aligtjeib Deloofb ip/ maar eene ïie^fte/ in Uuilte^ gemeenfcljap 51) souben 3alig luarben/ en in bie ïierlte geben 31) 3ic!j in/maar alleen uitluenbig/en niet in tuaarfteib met een ÖLiteejb en geloobig Ijarte; baarom 3ijn 5e geene leben/ fcljaon 3!) uitbienbig Han be menfcljen baarbooc aangezien Uiucben. fgi) 3ijn 300 in be ïieriie alj? eene beiujnige bnicljt/ bic aan een' goeben boom met ijuebe ü^uclitcn geDonben i'j ; 31J 33)11 30a in be ïie^fte al^ b^eemben/bie eeiiigen ti)b in een Ijuiö bertoeben/niemanb acijt bie boor fjisi^gtnoaten. iDooc besc uitluenbige ingebinge in be Ue:i;e öebben 3B ooit eene uitluenbige fjetpeiiliinge up ben tJeereS^UjS/alg ïtoning aliej3ijnc ïiejïte/en opbebiare leuen be^elbe/en genieten beuitejlijlieboo^beelen bej lichte, ©enitlnenbige iiiUuinge ban 3icij3cllien/en jjet aannemen ban Ijen in be ïiejRe maaftt fjen geene luare leben ban be iie^luV maa^ alleen ijet geïoabe en be öefteeringe. Tcjjemv.i Tegenw. 2. Matth. III: 12. SCItuaar 3oatuel liaf op ben borgcijbloer gebon-öt'ii luo^bt aijj taclue; be bo^djUloe: i§ öe ïiejUe/Itaf en floten 3ijn boor
't self'
554
Van dc Kerke.
't jelfbe rcgt (cben ban ben boi-gcljbtoc^/ ,;oo onöcftcejben en Befice^bcn ban üPielfbe ïie.jftB. Antw. tuo^bt oE5cOb ödt goeben en ftinaben Autw. in tie ïic?rte 3tjn/ baar't bcjfcfjil nier obe? ip/ maar Ijie? biojbt niet aigt;
segb bar fjet ftaf een lebemaat ban ben dorgcljblacr/ be ïierfte/ i^. ïtaf ip op tien bajpcptocj alö ftaf/cn niet a(é tarlue. ©at in be ïterfie ip/ i^ öaaroin niet ban ae ïiejlse.
Tegenw. 3. Matth. XIII: 24, 25, 47. (öy benjelfben aftfie^ toa^ poeb Tegenw.3 ftjinb en onfi?iiib/ fjetjelfbe net fiebatte oaebe en ffluabe bisfcljen. gon jijn in be ïxejïic ooft rjoeben en fttoabcn/beiöe lebcn ban üe Cie^fte. Ant^v. Antw. lgt;e aftfie? i^ be iïiejfte niet/maar be luerelb/vs. 28, op Inelfie goebe en fitaabe menfeften lebcn. ffjet bigcönet allejleije biéfcljcn bergaberenbe/
taojbt ban be bipicamp;e^ Benefit/ en be goebe biéfcljen luorben in be baten trefegb. Jilfïen moet in tie gelgftenijsfc ülijben Bij jjet oogme^ft/ 't Ui cl ft i)ie? niet ip luie tuare leben ban be ïiejfte jijn/ maar luat einbe goeden en ftlnabcn juffen fjeBCicn. ©ué pa^t tie.;c pfaatfe flier niet toe.
Tegenw. 4. jBen mogte tegenamp;^engen/2Tini. 11:20, lu een groot huis Tcgciiw.4 zijn niet alleen gouden ende zilveren vaten , maar ook houten ende aarden vaten, ende sommigen ter eere, maar sommigen ter oncere. C^ct Ijaig i^ te lfie?fie/ be baten jiijn be leben ban be ïlcjfte/ onbe? bie leben jijn ooft onBeftcerbcn/ bie boo? baten te,: oncere bcrflaan taojben. Antw. 1. ©e Antw. baten in een Ijnig jijn geene {juipec'100^1/ S00 n'el: öc baten te^
onecre/ tuclfte bc onBeftcerbcn 51)11/ jijn leben en Uiare Ijniggenooten.
2. JiBen moet toeberom niet in alle omftanbigïjebcn rilt;iquot;gequot; Bftjben /
maar op ïjet einbe letten/ 't Inelft Fpcr ip te toonen bat goeben en filnaben in öel'iejfte jijn/'t tnelft inij gaarne toeflaan ; maar fjie? biorbt niet één taoojb gefp?often/ of 5c taare leben ban be ïïejftc stjn of niet; of se in bc ïtejUe iijn/ baarom jijn se niet van öe ïiejfte.
Tegenw. 5. Snöien men fteit bat be Bcfteejben alleen leben ban be föejfte Togenw.s 3ijn/Dan ftelt men eene suibere ïïe?ft op aarbe/'t biclft tegen 25gBcl en alle onberbinbinge ié. Antw. 1. (©e taare geloobigen selben jijn nog bele Antw, oiisuilierfjcbeii onbe?ltiorpen/ en jiin berre ban bc bolmaafttljeib, 2. jKct get ftellen bat be gcloobigcrualleen lebcn ban be ïierfte 31)11/ ftelt men niet/
bat in jjunne bergaberinge geene onBefteerben 31)11/ maar alleen bat 31) e?
niet 3ijn al^ luare* leben. ©aar i^ nooit eene ïtc^fte gctueept/eïi 3tj 3al op aaröc ooft niet 31)11/baar geene onBefteerben al^ Bijloope?^ in 3ijn/ja bie 3i)n boorgaané be meeptcn. In bc ïtejfte/of van be ïierfte fffteelt bcel.
Tegenw. 6. Iltnbien bc tuare Bcfteejben alleen lebcn ban be ïicrlie31)11/300 Tcgcnw.o i^ bc iiiare ïic^fte/bie men ftennen moet/niet te fienncn/betDijle men niet 3e»
fte? ftan toeten beBeftceringe ban anberen. Antw. 3Ben moet be ïie^fte niet Antw. ftennen uit Dc taebe?geboo?te/maa? uit bctaare leere/en be Oeiligljcib be? Be»
lijbcjé met belecre 3amengcboegb; beje tbice 3ijn te ftennen; baa: bc3e 31)11/ baaibe taare ïiejfte; maa: ofiemanb bie ttace in taaa^ljeib geeft of in fcijijn bat ftomt op Ijen^cibenaan/en't i^ geen ftentceften ban be ïie^boojanoeren.
^üaaa 2 Soo
555
Van de Kerke.
Sod filijft ba» / öat öe Inare geloobitjcn allcm ïcbcn 5(111 ban be ïlcjftc/joo al^ 5c op aarbc brrgabcjö cn nifpr of min jtgtbaat ié/ rn tiat be onbcftEejbcn nccnc Icbcn van ÖE5CIIJE ^nn/ fclioon 511 uit» UiEiiiJfg in bcjelliE 31)11.
Do pisen- * XIV. Ipiiis fiEbbcn Uitj ocsicquot; bat öe ciejfte ié eeue bergabEringE/ eh derKcr-1 rene bErgaberingE brftaanbe nit InarE gEloobigrn. J.5u juIIeii tat) bErbEt ko. gaan in bEontlEbingE ban bE bFfcf)?tjbrngE/bobEn/§ 8, boorgEftElb/eh SiUlEii be eigenfcliappEn ban bE ïiErbe boorjtEllEii/ nameltjli bat bE iJtErftc ié één , heilig, algemeen , Christelijk.
zij is 1. ®e ïiErlJE ijS één, niEt ejciie EEnigE ten ojj^gte ban öe plaaté/taant EEN' 51') ié op bcle plaatfen boor be lUEcelb berfpjeib/ en lEftaat uit bEle par» ticulierE ïJErbEn, bie alle tot gEEii eehe plaatjé/'t 31) Sieru.ialEin/ïïame/ of EEiiigE anbere/bEpaalb of gebonbEn ^ijn. Sij ié één , niEt ten op^igtc ban IjatE uitliiEnbigE brrtoomnge in bc inerElb ; taant 31J i^alé be maiiE/ 30 IjEEft fjaat toeneniEii en afncniEn/ fonuijbé i^ 3e in niEErber/ fomtijbé in niinbEE luiptcr/fomtijbé ié 3e ihee? bEjfptcib/ fomtijbé bEflaat 3e minbEr plaat^; maar be ïiejlie ié één , ten opsigte ban oare nature en Ine^en/ tuelfie besElfbE ié op allE tijbEn eh plaatfEn/ in UielfiE eh tnaar 3Ü ié. S-ö ié één , ttn op3igte ban be^elfbe ieeee bEt onbEranberlijltE tuaarljeib/ban ijet^ 3Elfbe pEloobe/ ban bEi^eifbEii (öeeét/ ban be3elföe IjEiligljeib. ®it toont be ï). ^c^rift/Hoogl. vï: 9, Eeneenige is mijne duive, mijne volmaakte, de eenige hares moeders. Joh. x: 16 , 't Zal worden ééne kudde, ende één Herder. Eph. iv : 4—g, Eén ligchaam is het, ende éénen Geest, gelijkerwijs ook gij geroepen zijt tot ééne hope uwer beroepinge; één Heere, één geloove, één Doop, één God en Vader van allen, ^e^e eEnt)Eib Inojöt grtoanö in Ijare 3amenHomftE tot IjEt gel)oor ban c'ob? ©oo^b/ en Ijst gEbjuili öcr Ijeilige ^acraniEntEn/ in bE affc^eibinge ban alle anbere bergaberingen/ bie be suibere leere niet hebben/en in be tiitfioubingc en uittnerpinge ban be-3iilften/bie in leere ban ftaar berfcljillen. 2 Joh. vs. 10, Indien iemand tot ulieden komt, ende deze leere niet en brengt, en ontvangt hem niet in huis, ende zegt tot hem niet, zijt gegroet.
ijKL, iu. xv. 2. ®e ïtErfte ié eene heilige bergaöetinge. i©us biorbt ;e genaamb/ 1 Petri ii: 9 , Gij zijt een uitverkoren geslachte, een koninklijk Triesterdom , een heilig volk , een verkregen volk, opdat g|j zoudt verkondigen de deugden desgenen , die u uit de duisternisse geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht. Hebr. iii: 1, Heilige broeders, die der hemelsche roepinge deelachtig zijt. 31 n tie opfcljjiften be? gemeenten/ aan InEllie be Slipoétel ^aulué 3ijne b^ieben feftjeef/noemt öij 3e heiligen, Eom. 1:7. 1 Cor, ï: 2.'2 Cor. 1:1. Eph. i;l. Col. 1:2. be ïierbe één ié ten otijigte ban alle tijben/ ban aiüam tot
op ben bag beé oorbeelp/ 500 ié 3e ooft ten op^tgte ban alle tjjben heilig. Ook in t jcben moet 3!clj niet inbeelden bat tie Oeiligljeib/ bie be ïierfte beé ^0. (c. lïabbe/ maar uiaé eene boorbeelbifclje IjEiligljEib/ afbtElbEnbe be luare Ijei-ligïlEib beé 53« (c-allfpn bEftonbE in be affdjeibinge ban anbEte bol»
fte»
p. t.
Van de Kerke.
ïtercn/in taagfcBingen/in jiclj te ontïjoutiBn ban onreine en tegeBjuifien reine fpg.W en?, ^aar ^ij Ijabbe öe Vnare Inebergeöoo^tc en tjeiitgma»
ïiingc jootael al? öe ïierïte öeö J®. (jC.
JlPant (a) Jpetrué noemt öe j^royfjetcn heilige menschen Gods, 2 Petri Bewijs i. 1: 21. (b) 31n Ijct (C. Ijaööeu ^e l]rt taare gclnoUe in oen Jia.-sfiajs. Ps. 2. CXVI: 10. 2 Cor. IV : 13. Jpcuiluis lirrljrialt een gelicrl regtétrr ban gclna»
bigen öe? 45. C. Hebr. XI. ©aar nu l)rt luarr geloolic ig/ baar ié ooli tuarc Ijriliglieib; tuant l)et geloolie ié boor be lirfQe/Uielfte erne berliullinge be? ffi^et ig/Uif^ftenbr/Gal. V: G. (e) grloonigen in f)et (0. iC. Inaren 3. tucrli^aain toi Uiare linliginafniigc/ baörn om ft^aciii/ft?eben/ 'r Ittaé hmi tar:lf tiun leüeii naar be grfioöen Oré l^errcn aan te ftellen. Ps. LI: 12. Ps.
XLIII: 3, 4, en ben geljcelen CXIX Ps. (d) gt;0nbefneoenen li,in tjane i mogten al.^oo tnrinig/ten opvgte ban 5!ClurUquot;cn/in het hquot;'é bré Oerren ïtomen/alé onfirfnebrnrn ban lilrrfclie. Ezech. XLIV : 7 , 9, Geen vreemde, onbesneden van herte, noch onbesneden van vieesclie , zal in mijn heiligdom ingaan, (e) ^Dic ceremoniële reinigingen taaren boor tien/ en niet 'gt;■ gegeUen om af te óeelben eene toare fjeiligljeib/ bic men in (jet 43. ^oube Ijebben. ÏEbj mogen met bie ceremoniële reinigingen oné nut nu toe! boen/ en baarboor opijeVneht luorörn tot eene intnenbige en uitlnenbige Ijrilig»
Ijeib. jEaar jij tnareu ten principale boor be geloobigcn beé lt;0. (lt;C. bie bie-jen fteii aan tjnnne binlighcib/bie leibben fjen tot ben .ïSlSeéfia^/om boot jijn Dloeb gereinigb te Inorben/bie berpligtten/ bermaanbfn Ijen en bieft»
ten ïien op tot be-taare/inbienbige en uitlnenbige reinigljeib/om ;icF| tc reinigen van alle besmettinge des vleesehes ende des geestes , voleindigende de heiligmakingc in de vreeze Gods, 2 Cor. VII: 1.
üjirrti grn ie mrt 't gene ^auluó ieiu/ Hebr. IX : 9,10 , 13 , 14, Welke Tegenw.i was eene afbeeldinge voor dien tegen woordigen tijd... die niet en konden heiligen naar de eonscientie , bestaande alleen in spijzen ende dranken , ende verscheidene wasschlngen , ende re.ajtvaardigmakingen des vleesches , tot op den tijd der verbeteringe opgelegd. Want indien het bloed der stieren ende bokken,
ende de assche der jonge koe besprengende de onreinen , haar heiligt tot de reinigheid des vleesches, hoe veel te meer, enz. ©e^e plaaife/.^eg.ie iU/ij?
niet tegen Ijet tiobcnge^eube. llPant (a) Die segt niet bat gt;ijanbejé niet liab= Antw. ben ban bie ceremoniële Ijeiligljeib. (b) ©ie jegt/bat alle bic bingen op ;icl)«
SelUcn genomen bc Inarc Ijciliglieib niet inaren/'t gene bnj gaarne toe*
ftaan. nu Ijet uitlnenbige l!c:t5gaan/ f)ct uitbienbig mater in ben
©oop/en Ijet broob en bebiijn in fjet Ijfiiige SCüonbmaal/en Ijrt iiitgt;nenbig geamp;^uifien ban be Sacramenten be Inare Ijciligljrib niet stjn; maar én toen cn nu moeten be mtbienbige bmgen boor ben gcloobrbereenigb toorben met CljjTQtu^ 5clf. (e) vDie 3cgt biel/bat bie binaen op Cljriétué ^agen/en fjen tot Ctjjigtnpleibben; maa? bte^egt niet/bat bie bingen fchabnbiacljtige booj-öccibcn biaren op bic tnarc lieillgtjcio/bie bc ïlcr^c beé iC. soubc Ijcbben. XVI. sci^ bnj be ïterlïe heilig noemen/ bat Ijeeft 5ijn opsigt niet alleen Wegens
2Caaa 3 op
557
Van de Kerke.
deinidc- op öe afjonberingc ban alle anbcrc lierriaberinoen/tiic be ïïcrRe niet jijn/ hou'ig- pn of öe toceinmingp aan (!3ab. (0ofi niet alleen tip be toeoerefienbe heid.0 Iijif)cib/ bic bc ïierfie in Cljriisrus Ijreft/ maar ten principale op be inftle» bende tieiligljeio en ^ob^alirjljeib. (Cen be^en opiigte is De Ïïerfte heilig.
(a) 3?eüit)lc sü Drjla.it aileen uit Inare örftcerbe en geioobige leDematen.
(b) i0ii)b.u be taare (jciligljeib alleen baar orleerb en aangeb^ongen Inojbt.
(c) i0müat be luare Ijeiligtjeib baar te binden ié/ en yd) bertoont boo? 't unge ban allen/ bic be luare Ijeiliflljeib bieten te onderfcljeiben ban be fcl)i)nlieiligtjeib/ bic vdj in andere bergaderingen bertoonen moijte,
©it jtclt niet eene ïiiibere en bolniaafne ïtiejlie; biant alle leden l)Camp;-öen maar een lilein begmfel ban de Ijciligljeib/ en Ijebben nog üele be?» borbenheib in iirli/ en tie tja nu- dat/ gt;nn er seer beien in be ïtrjUe/ fcljoon 5e geene tnare leben ban de ïiejlte ;iin/bie onbeUeejb yin. SCltijQ jtjn er ftbjaden/'t l5af onde; 't banm/aniuuid onder Oe tartne. ^cfclioutat be ïxf:lJe ban Sfidani tot op ChiiétuB/en gri yilt bebinben/bat gt;!5ob in fjet mrerenöeel gien Beliagcn l)addc. 1 Cor. X;5. (Cen tijbe ban ClpiatUi* toajs de 3Coodfc!je ïferlte bepperaat bedcrb.'n. gelfé De gedoopte ©i^ci' pelen bielen bn menigten ban CDristué at. Job. VI: 66. Manlus berlilaajt bat de gemeente ban Corintlie bieefchelijü ut as/ 1 Cor. III;3. ©at er Jjorrertje ander fjen in senang ging/ 1 Cor. V: 1. ^iföen ging bronften ten SCbonbmaal/1 Cor. XI: 21. ^ommigen ban Ijen tjabden be lienniéfe 43obs niet/ 1 quot;Cor. XV; 34. 3|n bc gemeente ban Palate blaren ^ooba* nigen/bie afgefneden Belioorben te biorben/ en ebentael in bleben/Gal. V:12. ©e SCpogtel J^aulii^ berftlaart ban beien in be ifierlte : Zü zoeken allen het hare, niet lietgene Christi Jezu is, Phil. II: 21. ^ub.ifS ;egt ban be ifitcrlïc'vs. 4, Daar zijn sommige menschen ingeslopen.., goilloozen, die de genade Gods veranderen tot ontuchtigheid... die onzen Heere Jezas Christus verloochenen. vs. 11, Die den weg Kaïns ingaan, vs. 12, Deze zijn vlekken in uwe liefderaaaltijden , waterlooze wolken, booinen in 't afgaan van den herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven, vs. 13, Wilde baren der zee, huuue eigene schande opschuimende, dwalende sterren, ©e föeere 5fe;ii£i ygt üan de Gemeente ült;iii ^pljeje/ Openb. 11:4, dat ^e hare een'te liefde jjadbe berlatrn. ï^an be gemeente in ^rrgamu^ segt l^tj/vs. 14, 15, bat^e aldaar l)abden/die be leeringe ^BaUamg en de leeringe der J^icolai'ten Ipelben. 3|ii de gemeente ban {JÜ-hnatire lieten se toe/ bat be broubie Se^abrl leerde/die de btcnstHnecl)teii ban Clj2iötng herleidde/ bat 5e tjotrer^ben en afgodenoffer aten/vs. 20. ©e Gemeente ban garble tjaöbe ben naam bat 5e leefde/maar srj tnaé dood/daar maren alleen maar toeinige namen bie met Cfuiétus biandelden/ Openb. Ill: 1—4. ©e gemeente ban üaadicéa beelübe ych in/ dat 5c njU en berrtjUt ge-tnorben taaé/ daar 5e ondertu^fcljen taa? ellendig/}am:ne?lijft/arm/ blinö en naaltt/vs. 17. 3?E5e saften moeten 0110 tot blaarjcl)iib.iinge dienen/utn aan bic jonben geen bcel te gebben. oEn ooltleereii 5e on^/bat men otn
be
558
Van de Kerke.
be onjuibecrjeib bei* ïtejfte niet moet uitfoopen/ cn eene anbrre ;uibere ÏJErftE trncljten Dy te rigten/ met fjoebanigeii Ijet ten allen tijOe/ en ouli in onse öagen ilrcf)t en tot ergerniéfe/ en met ren teeften ban gt;!3obji toonie afgelnopen/ geliifi Ituj ^ien in öe Labadisten, enz.
XVII. 3. ©e öeröe Ijortianigfjeiü üer Kerke is öe algemeenheid, ©aa^ alge-jijn ei Die ^ee^ beel op hrbbcn met ijet tooo^ö Catholyk , aljsui Dat bJO[gt;2ü MEEN-500 beel lua^ ale de ware Kerke. ^atljoiyH een ^ieUpcl) tnuorö/maat 't tooröt in üen 25iiamp;rl nier gelionöen/ 't beteeftent niet regtynnig/ biare/
maar algemeene. Hebr. XIÏ: 23 ftaat f)ct uioorb ttui/tj/vqis paneeguris, en üiorQt obe^gejet algemeene vergaderiuge. Algemeen 10 0e ïitrbe. 1. (Cen opugteban |iet getal be: uitüerUurenen ban '1 brgin be? bierelb tot be^elbec einbe bcigabeiö/ en bebat beibe be triumpljerenbe en rt:ij-öenbe Kerke. Sin beien npvgte fp:eeUt be ban De ïïrrUr/ Hebr.
XII: 22, 23, Gij zij t gekomen tot den bergSion, endede stad des leven-digen Gods , tot het hemelsche Jeruzalem, ende do vele duizenden der Engelen, tot do algemeene vergaderinge ende de gemeente der eerstgeborenen , die in de hemelen opgeschreven zijn, ende tot God, deu Regter over allen, ende de geesten der volmaakte regtvaardigen. Eph. 1:22, 23,
Ende heeft Hem der Gemeente gegeven tot een Hoofd., welke zijn ligchaam is. Eph. V : 25, 2G, Gelijk ook Christus de Gemeente liefgehad heeft, ende liemzelven voor haar heeft overgegeven , opdat Hij ze heiligen zoude. 2. 311-gemeen üioubt ooü be gemeente bes 4S. (C. genaamD/ m tegenjiellingc ban liet 0?. (Cegtament. (Coeu Inap 50 bepaalb aan ccne natie/ name» lijft/211b?ai)am^ jaab. iemanb uit anbere natiën tot Ijet Inare geloobe ftUiain/ bie luierbe bie natie ingeltjfb/ en een ^ubengenoat genaainb. ©ie laejfte Uiag bepaalb in fiianaan/en be ftoei be? «iSobsbienat lna^ te SCc»
rusalem. ^aac in Ijet tï3. (€. i^ 3e Catljoipft/ algemeen ten opygte
ban piaaté/natie en tijb/ jij ié mi berfyreiö ober be geljeele taerelb/en ban laojbc 5e Ijie?/ban baar gebonöen. Sij beflaat uit ailerleije natiën/ 't ebenbeel of iemanb een -Jobe of C}eiben is ; 51) 5a( nooit opljouben/
maat buten tot op be ftcnnfte ban Cljjigtu^ ten oojoeel. 3. ©e ttierftc ig algemeen/ten opygte ban be leere/ bie altijb bejelfbe i^ getoeegt en 5ijn jal. i©e uiterliJUe maniete ban (jSobjsbienpt is eenmaal be:aiibC2b boer (irijjj^tup; taant booj Clj^iptud ftomftc gefcljiebbe bie boor fdiabu»
tacn/bie ljun Cfj.Jip'tiig leeiöen/ en na Ct)?i6tn5 tgoen gefcljiebbe bie ;on»
üec bie fcljabnbien/ en Ijecft alleen ben ü^eiligcn ©oop en Ijet frjeilig Sïbonömaal/ met Uiatec/ b:oob en Im'jii/ ah? teelienen en segelen ban Uei: «öenabeberbonb/ buoi: Christus bloeb bebe^tigb.
XVIII. 4. ®e bie^be boebanigijeib i^/bat be Kerke ij? Christelijk, 500crtRis-
Itaorbr jegenaemb: 1. Baar Cljrifituó/bie Ijet eentgeen alleene üjoofb taorbr jegenaemb: 1. Baar Cljrifituó/bie Ijet eentgeen alleene üjoofb lbL ^ v-
be? i!ie?fte. Eph. V:23, Christus is het Hoofd der Gemeente, ende Hij is de Behouder des ligehaams. Col. 1:18, Hij is het Hoofd des ligehaams, m namelijk der Gemeente. Cljjijsuig ig ïioning ban söne ïiejRe. Ps. II: 6 , Ik
doch
559
doch hebbe mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid, (©at olfjjiistiijB ïtonmg ijs lian öe ïxerïte/ totj Bobeu ftlaac en in
't fircEöe gctuonO/ Daarom gullen tog in bit ftapitret niet breeder ban get Ejoofö öer ïip^lte fpreHen.) be ^ö^uibcgom ban öe ïierfte/
bie grbiirtg alg ör Uaoiliomt in het gctieele Hooglied. Sfe ooft/
Joh. 111:29, Die de Bruid heeft, is de Bruidegom (j3flljH 35ba naaj ben man nianinnne/ en iebere bron to naar ben man genaamb Inojbt / 50a Inorbt ooft be ïicrlie naar Ctl^iétns be CtlJistelijfte tirnaamb/ en gt;oa körr grloobige een aThJisten. Hand. XI: 2G. Hand. XXVI: 28, Gij be-Aveegt mij bijna een Christen te worden. 1 Petri IV: 16, Indien iemand lijdt als een Cliristen. 2. Zr] luojbt 4lljri«jtelijl{ grnaamb/ ombat jij af-teeii Oe leere ban CljriBtiis oin!)elér/en het Irben ban CfUistuö in Ijaa? leben renig;tii«S nito^iilit. Hcbr. VI: 1, Nalatende het beginsel der leere Christi. 2 Joh. vs. 9, Die in de leere Christi blijft, deze heeft beide den Vader enden Zone. 1 Cor. 11:16, Wij hebben den zin Christi. 43einU be ïtf:He tie Irm-ban ClU'Sttie Uerft/500 b:i)lit se oaü ernig^inö ^tjn leben int. 1 Cor. XI: 1, Weest mijne navolgers, geiijkerwijs ook ik Christi. 1 Petri II: 21, Ons een exempel nalatende, opdat gij zijne voetstappen zoudet navolgen. Benamin- XIX. ©de be^gabetimjen örDeUnen tjnnnc bmalingen met ben naam dwalende ^1111 CipijStrliïfte. Om bic ban matftanberen te onbejtiennen/ ^oo Ijeeft be veraaUc- OSobbrlijUe ©oorvcnigljeib bcfcljilu/öat iebere be^gabermge met een'bij' ringen, jonberen naam biorbt gcnoeinb/ '1 51) bat 5e 5icl)5elbe 500 noemen/ of bat 3e ban anberen tot berturlt 500 genoemd biorben/toelhe benaminge boor» gaai;^ gefciliebt naar be ee^fte boojftanbejs ban tjnnnc b'ualingen. Sao lliorbt be paapsche genaamb naa; ben paus Ijaar IjoofO/of rooiasche naa? öe ftab fiotiie/ altuaar tui Iconmge Ijeeft / en banluaaj lm jijnc btoalingen nitienöt. Mennisten, naar Jll^enno ^imong/een gelne^en mon-niu ban IDitmaarfum in l^^ieGlanb. Arminianen, naat SCrminuiG/ getoejen pjotegfoj te ICeiben. Socinianen naar ^ucmup. Lutheranen naa? jCuttjeru^. Van de {jCot oiibe^lienninge ban be taare ïlc^lie uit alle bbJaalbe^gaberingen noe-Kerke !,lcn big on0 Gereformeerden , nietten opugte ban De leere / alsof üitj bie Waarom bcjanbe^b ofbrjbrtc^b iiabben/neen/bic is en blijft bij on^ onft^euftbaar fuk-E ^obs ni^oorb betoaarb; maa? ten op;igte ban be bVualingen/ toaa?»
mker- mebe be ïtejUe bejbulb to as/ to elite ;ij [)etft iiitgetoo;jien/ nitgaanöe nit de. get mibben ban be roomfclje Hettenjen/ onbej toellfe ;i) soo lange tua^ ge-öjuftt/ en Ijejftellrnbe be llejftE naar Met boorfclpift ban v!5oD|S Il£oo?D. ©e Üiare Gereformeerde Kerke bio^bt bij bejbnitinge ban br pannen genaa.mb Calvinisten, naar Calbinuié'leeraar te vi5enciie/bic vd) onbej be eeiften mebe jitte tegen be roomfclje bbialingrn ; toij jeggen onbe? be ee^tien; luant iiücI) f)ij/nod) 3£ntt)eru0 blaren be ee^ften ; maar Suiingliu'i. iDij erftennen tjem als een lib ban be tnare ïiejUe/bie beel boor be ttiaajfteib Öeeft gebaan/ maar niet als Ijet Ijoofb ber ïierlie/ of alé eenen bie een' relt; gel in ieerc en leben boojfcö?ijft. 3^0 roemen nod) fteunen op menfegen/
560
Van tic Kerke.
Uiij botflcn qecnc mcufcrjcn-iu'tbiubinijcii cu [cere/ lui; nocmcii una nan:
gccne menfcljen; lust {jet icmanb uné naa: eirncu mcnfcljc re noemen/
t)ij boet Ijet oy 3ijn cigcn peryftel/tailjirj 011^ booj bic ftenaniimje ontir;» fcljribeu/ a!^ be bare ïtcjlie ban be balfcfje/ be jafic iri' goca/ in.-;a.: be inanicre iiiiaab.
XX. ©e^e Kerke, bic Im'j in Ijare ööebaniööebt'u fjeuöen baonjcft'Mb/d.; Keittu nocmbfii lutj in be üefcljjijbinge/§ 8, eene benjaberinrie bic afgescheiden
is ban be luftclb. SJebec lioninVirijli tjeeft iijne limiten en gjcnsfcljei* it^^ver-bingen/binnen lucllie be ouberbanen 51c!) tjoubrn/en boo? tnclHe 50 ban anbeten afgrfcijeiben too^örn. Sod iji ooft (jet liuninïjnjfte be; Ijemelen ban alle bullseren afgefeneiben/en bioonr op .ydj^elben ^onbe: be:mcn»
ginge ban anberen; be.^e affcljeibinge id! nice ten opjigte ban be ylaat^/ lanbfcljap of ftab/gelijfi in jjet €gt;. iC./maar 31) i'i ten opyrite ban be geinreiii'ctjap en Dclijbeni^fe/ban anberen afgcfiljeiben/en in loiilen an»
beren/ bie ban be Uirrelb/ ban eene balfcije religie ;ijn/ ü:j jictj niet Ijebbcn. Slj Iniflen alleen 3ijn/opbat tjet njl! ban Cniistna te baarblh-ftelijfte? oyenbaa? Inojbc. ©eje afgefcljcibenljcib blijiu 1. Hit Num. XXIII 9, Dat volk zal alleen wonen, eiule Let zal onder de Heidenen niet gerekend worden. Deut. VII; 0, Gij zijt eeu heilig volk den lleerc uwen God. U heeft do Heere uwe God verkoren, dat gij Hem ten volke des eigendoms zoudet zijn ,
uit allo volkeren, die op den aardbodem zijn. ^Ooli in ijet tï5. (C. IJand. V; 13,
Van de andere en durfde niemand zich bij haar voegen. Maar het volk hield ze in grootachtinge. 2 Cor. VI; 17, Gaat uit het midden van haar, ende scheidt u af, zegt de lieere, ende en raakt niet aan 't gene onrein is, ende Ik zal ulie-den aannemen. 2. 3?aa}om ftomt be ïtejUe onai bonr alö otiuninb en met muren lufioten. Jes. V:2, Hij heeft, üien lutjngaajb/omtuind. Jes. LXH:6, 6 Jeruzalem, Ik hebbe wachters op uwe muren besteld. 3. ©aa:am is be lie;»
Ik onbe? opjienbejüj/bie haar in afgcfcljeibenljeib Ijouben, en bao: brrneii»
gin ge brtuaren. Hand. XX: 28, Zoo hebt dan acht op uzelven, ende op de ge-heele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzienders gesteld heeft.
Hebr. XIII: 17, Zijt uwen voorgangereu gehoorzaam, ende zijt ze onderdanig.
Want zij waken voor uwe zielen. Dit tacmt ouü liare orbre. Col. 11: 5, Ziende uwe ordeninge. 4. ©aa: ^ijn sleutelen om te quot;luiren er. te oyencn. IMatth. XVI: 19 en XVHI: 17, Indien hij ook der gemeente geen gehoor en geeft,
zoo zij hij u als de Heiden ende de tollenaar. 1 Cor. V : 13, Die buiten zijn,
oordeelt God, ende doet gij dezen boozen uit ulieden weg.
XXI. a3e!!jfi be ïte^Ue afgcfci)ciben ié ban anbere/ 50a fs 3e vereenigd is vorot-onbe? inalUanbecen/gelijft blijlït nic Ijlt luoo^b gemeente jclbe/'t taellie nis'!-uitbjulit Ijare gemrenfcljay aan malfiaiibercn. ll't ijare atgefcOribenijerb;
nit be bejgelijUingen; 3!) Ino^bt geuaamb een huis, 't tuellt boa: bet-eenigbe fteencn opgcöouinb li)o;br; een ligchaam, 't Uielli uit bels bc^eenigbe leben beftaat; eene kudde, IneliJe niet bertïraoiöe maat bij malfïanbcrin bejgaberbc fcljapeu uitmaafit; een koninkrijk, in 't Uuifte I. 53amp;DQ ör
Van de Kerke.
be nnöetbancn tc jaiDcngrboca^ SÖquot; tot Dcfc|ic?miiiijc ban malftantscrrn. in ieere. iï?f3e l'fjrrnfptugr : 1. omfitljmoe ban öc^dföp Vnaaj'
kioviueii Hand. II: 41, Die liet woord gaarne aannamen, werden gedoopt.
,,J ° ' 2. SPcia? br^rrniginge uirr tie allen/ttirlftc örsElföe tnaa^tjciü omhelsen rn faelijtirn; ftrliibr icmanb bic tnaajljcib allfrn nitc^lijH met ben monb/ bi'!' Humt oy Ijemiclben aan; [jet oogmcjft en ïjet Ijarte bcr Inarebrr» eerioöcn \p ;icr» tc bejrenigrn niet be toare öelijbrjp cn öelebejg ban be biaajljeib. Hand. IV: 32, Der menigte van degenen die geloofden, was één harte ende ééne ziele. Neb. X: 28, 29, Al wie zich van de volken der landen hadden afgescheiden tot Godes wet... die hielden zich aan hare broederen. Joh. XVII: 21, Dat zij allen écu zijn. 1 Cor. I: 10, Dat onder u geene scheuringen en zijn, maar dat gij te zaraengevoegd zijt in eenen zeiven zin, en-Door de in een zelve gevoelen. 3. ©atu ben^elfOen »!3ee0t. 2Cor. 1V:13, Dewijle ücest. wij uu denzelven Geest des geloofs hebben. 1 Cor. XII: 13, Wij allen zijn door éénen Geest tot één ligchaam gedoopt. QEén iPeest ié in Ijen allen/ één Cu'ept bejielt l)en allen/ berlidjt/ Uiebe^baan en Ijeiligt ften aürn. ^aar^ om IjcfiBen ;r be^elfbe nature; gelijft nu joeftt gcltj»/en bejeenigt vdj in liefje niet geltjft. 4, Sti ^yn be^eenigb boor oiibc?lmge liefbe en iuebr. Eph. u'u,le- IV:2, 3, Verdragende malkanderen in de liefde, nbenaarstigendc te behouden de eenigheid des geestes door den band des vredes. Col. III: 14, Doet aan de liefde, dewelke is de band der volmaaktheid. 5. Stj 51)11 bejeemgb boor in iifoo- beoogingr ban een en Ijet^elftie intreét/nainelnR/be eete ban (Cluiétuj? itTomicr- Öquot;n ^00fö' 2 Cor. VIII: 23, Zij zijn eene eere Christi. 0. hieruit ontftaat eene onbejlinge geüiilligfjeib om maltianbercn te t)clpen/en allré niet ma!-iui:»». fianberen uit tc ftaan/ja tiooj malftanbercn tjet lebcn te faten. 1 Cor.X: 24, Niemand en zocke dat zijns zelfs, maar een iegelijk zoeke dat des anderen is. 1 Joh. 111:16, Wij zijn schuldig voor de broeders het leven te stellen. f:oii vfi- XXII. «E5c Kejfte bomt niet ban jclbe fitj malftanbercn/ 't gcfcljiebt Kn-iio.l'0 ti'ct boo? inrnfc|)fn Uirjsfjetb/maa? 't ié (60b/^ob alleen/bfe be ^ijneu re jamen b:cngt/cn tot een bolH/ccnc ïiesfic vergadert. Hand. 11. 47, De Heere dede dagelijks tot de gemeente, die zalig Avierden. Col. I: 13, Die ons overgezet heeft in 't Koningrijke des Zoons zijner liefde. Joh. X: 1G, Deze moet Ik ook toebrengen.
poor liet C^et middel, tnaajboo: be Öeere sijnc Kerke bejgaöc^t/ié ftrt IEgt;oo:b. w ooni. j0b. X : 1G, Zij zullen mijne .stemme hooren, ende bet zal worden ééne kudde. Jac. 1:18, Naar zijnen wille heeft Hij ons gebaard door het woord der waarheid. Hebr 111:1, Heilige broeders, die der hemelsche roepinge deelachtig zijt. Stlö bc l'jeerc ccnen Ireraar of particuliere op eene plaató jenbt rnrt !i?t Cuiingrlfum/ftj) ftelt uit tjet nr»oo;b aan bic bolftercn Cljn^tusi ban;; Vunjbt cr icmanb bejlicljt/ gcloobig' en obe?geamp;:not/ bic ftleeft babcUjft bicn aan/bic ficm CUjiStué p?cöiftte; bic tlnee 5311 mibbelcn tot bfUpcringe ban eenen Dcjbe/ cn anberen; bc obcjgcamp;jagtcn boegen 5'ci) tejftonb bij öe borigen al|3( ééne side; bug gjoeit be bc^gaberingc/
562
Van de Kerke, 563
n, en Ramt boo? ben tug aï^ eph licljt in bc biiipternipfc/ aï^ ecu flab op reiiEn Ijonjt ögt;ire ftjadjtiije Uioa^brii/en ^ict ljai'L':i ijrili-
gen Inanbel; daaruit ftamt aefttinge ban bic Ue^gaberinge hi be Oofi^be^
en en aanfcfjonluejG/ 51J lua?beii abejtuigb Dij ,vcij seïben/ bat 51) 300 niet
b/ 5ijn/ of 50 Ui02ben baajbooj olie?geö?agt/ of bat licijt/bat Ijen örit^afc/
r. niet ftunnenbe behagen/ 50a tjaten 5c bie bejgaberinge/en fianten ^iclj
in baar tegen/ om 5e uit te roetjeii. iDoor ben glau? be? ïtcjfte/en be acl)^
as tinge bie 5e Tjeeft bij ïjet bolft/ en be (iefbe onbe? malftanberen Vaorben oofi
a- beien geloift/bie geen Inaaraditig fjarte l'jcDben Deliomen/en 51]/Ijne'nel
ie- onbeliee^b/ boegen sief) bij bie tiejgaberinge/ ja tael in ,uil!en gcooten ge
ne rale/ bat 5c be meeste ttioeben; Qeje sijn b^ienben in't openbaar/maac
n- bijanben fn Ijet taant al^ 313/ binnen 3ijnbe/ beriicinen/ bat be
lie opregten Ijen Beginnen te Ifennen/ Oen met taooiben of met baben Bejljaf»
jn fen/ 300 beginnen 31J ljunncn aa?b te toonen/ en onbejbciirifien be goc=»
j 11 ben in be ïiejiie/ meerbez ban be boosen ban buiten boen. ï^ieruitont#
ftaat bereenigingc ban be opregten/ en ffjijb ban buiten en ban binnen, dj XXIII. töeiijft a3ob be ïieiüe bergabert/ 300 bewaart ^(j 5e ooft/501I'En be-
ih. be? bat be ïierfte uitgeroeib Inojbt. ©aar \§ aïtjjb eene ïiejbe op aarbe ^
en geüieept/ en be ïïe^fte 33! op aajbe 31)11500 i'anoc be Inerelb 3al (taan. I?e3c
de en gene particuliere ïie?ften/ op be eene of andere plaatfen fjunnen luei
or geljeel en al afballen lian Ijct geloobe/en bejlsettereu/ of boo: be^bolgiii'
11^ gen uitgeroeid tnorben/ maar be ïiejfte 3cïbe ban niet uitgeroeid taorden;
at Inojdt 5e in de eene pïaatfe bernietigb/ 313 g?oeit lueberom op eene an»
il- bere plaatfe/ gelijft de onbejbinbinge bit alle^ oberbloebig ïee^t. iDiï 3cg»
'4, gen niet alleen bat er altijd gelooliigen en uitbejboreuen/ fcljonn Ijie: en
en baar be^fp^eid en op 3ic!) 3clben lebenbe/3ijn ; maar bat er altijd eene
;n. bergaderinge/ eene ït^lje 33! 3ijn/ meer of min 3igtbaar/ meer of min
öt berburben. (0n bat niet don? de ftanbbastigljeib en ftejUte beu ïierfie in
en 5icl] selbe/ maar boor ben Uiiïle en öelnarenbc fnacfjt gt;6ob^. 7, (Op bie bratic ban: Of er altijd op aaide eene Kerke zal zijn? ant» Houdt
3J bJDo^ben big ja. 't 25ti)ftt: nooit 0i)-
ib. 1. Uit de beloften a5obó/ Matth. XVI: 18, Op dezen Petra zal Ik mijne JiKwijs 1.
gemeente bouwen , ende de poorten der belle eu zullen dezelve niet over- [
:b. weldigen. Sfnbien ooit be Üierlie uitgeroeib Uiie^be en opljielb/300 Ijab»
le. ben De poorten de: Ijelle/ dat i^/ Ijet gelBclb be^ bnibet?/ Ijaar oberliui»
ir- biQö. 5,511/ bat 3ouben 3e naoir boen; 300 3oube ban be ïteefte altijb ülij»
tig ben. ©ic bltjlit ooft/ Mattb. XXVIII; 20, Ziet, Ik ben met ulieden alle
dt de dageu tot de voleindinge der wereld, ©e SCpoiStcIen 30uben 30a lange
uö niet leUen/ maar f)un oee^telijft 3aab/ ljumie ïtinberen/Ijet eene geflacfjt
•ft na Ijet andere/ en de i^eilige ^c0?iften doo? Ijen 6efcö?ebeii/souben
cu blijben; Cij?igtult;} belooft 3gt;jnen bijftanö aan Ijeii alle be baijen tot be bol-
cn einoinge der toereld/ en in die Ïtinberen en boor Ijunne ^clpiftcn lelien
;e/ fn fp^eften 5c nog. ©iej» blijft de ïie^fie altijd en 3tii ölijbcn. en 25Ö0D 2 ' 2. Pit
5G4 Van de Kerke.
•J. Uit de 2. ïgt;it fiïrjfit ooft uit bt' nmbtcn ban öcn l^ecrc SCc5110/ ï|ij ig pen altaoé-•lquot;'b,(iiu burfnö ^ofrct/ £gt;:irptrr cn ïioninrt. 3l5u/greii lioofö ionbrc liocljaam/ ! ijrcii honing ^onbcr onbcröanen/ oren Icercnbi* y^cytiect ,;onöer leerlingen/
gren y:iejitcL' jonber UolU/ boor 't liuHic fjij iöiüt/ gren Drnibrgom ;onbrt ünnb. SirtPs. CX:4, Gij zijt Priester in der eeuwigheid. Dan. 11:44, In de dagen van die Koningen zal de God des Hemels een Koninkrijk verwekken , dat in der eeuwigheid niet cn zal verstoord worden. 1 Cor. XV : 25, 26 , Hij moet als Koning heersclien , tot dat Hij alle de vijanden onder zijne voeten zal gelegd hebben. De laatste vijand, die te niete gedaan wordt, is de dood. ündev- 3. ©oct Ijifjüij bc onbcjljinhiugf. ©c 23i)brl liertoont uns br ïïr;Ue vimiingc. \jai] «ibam tot op Cïlji^tug en bc SCpogtclen na Cljitëtiig/be ïteriielijlie cn tucrelblijfie Ijiétoricn geben gctuigeni^fc/ bat bc ïte^lte ban bcr SCpoc» telen tijben tot oy on? gclnerst ié. ió u'nog openbaar/bicp amp;f|lmtcn mij/ bat .;c luel boort jal ölnhen in tpijt ban allen/ bien Ijet leeb ié. Tegemv.i XXIV. Tegenw. 1. Luc. XVilI:8, De Zone des menschen , als Hij komt, zal Hij ook geloove vinden op der aarde? 3!? bat niet te peggen/ l^ij ja! geen Antw. gcloobe binden ï rn bicnfiiialgcns jal er gecne ïterfie sgn. Antw. ©at i$ niet te srggeti/ bat rr geenc gcloobigcn 51311 gullen/ luant 51) gullen er ban nog ;rr5er jijn/ gelijlt be ^l'poptel jegt/ 1 Thess. IV: 15, 17; maar't i0 ïoo bcel als bat er 500 Uieinigc sullen 51)11/ bat Ijet te bcrbinnöeren ij. Tygenw.s Tegenw. 2. JiKen mogtc nog tegeiibjciigen/ 2 Thess. 11:3, De dag Christi en komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij. ©aar een gcl)eelE afbal ijs/ baar ij eesie grfjeele bernktinge ban be ïirrfte. Opent. XIII: 8, Allen die op de aarde wonen , zullen het beest aanbidden. !Daar 311 Hen Antw. ban ^oö vüligen Jijn ? Antw. ©c^e cn üicjgeiiifte 51311 inanieren ban fpje-licn/ Uiaarboor men be algcmeenl)cib en be gt:onttjeib tail uitb^iiliftcii; maar bat fluit niet allen jonber onberfcfjcib tiit; taant oolit in bien tgü 50iibc be ïlcjlte in be UiorptijtiE jtjn/ Openb. XII : 14; en een oberig 5aab/ b. 17. ©ic? Ohjft Ijet bast/ bat be ïicjlte altjjö 5al ölijbcn/ en nooit gcljeel cn al niigerocib taorbcn.
Kentue- XXV. a3e5ien ijcübcube be nature ban bc ïierfte in Ijaar scïbe/i^ noo' kf'KM) 'iquot;1' big bat tat) cenige ijcntreücnen boorftellcn/ taaaraan men ftennen Itan vt' c' tacllte bc taare ï^cjftc i^ of niet. ^fli scgge/ ftennen kan; niet bat alle men» i'cfjrn bic liennen; taant ban 50uben er 500 bele niet sijn/bic clamp; roepen: l)icr is bc ilcplic. Stllcn Ijebbcn geenc nogcii 0111 bc licntccltcnen te 5ien ; allen 51)11 rr niet 5ccr ohej faclfomincrb/ maar bolgen 50!ibcr onbersoeïf ijuniic nnberg na. Si'nberrn tjebben geen Hipt um Ijet te tactcn cn te onbersoeften/ baar er nogtanp 500 Ucd aan gelegen i^; taant alleen fn t e taare ïirjlic i^ Clj:i?tug met 5ijne 5cgcningen ; baar is Ijet suibcre en :alignialicnbe ïDoorb/ baat 51311 be getrontoe Cjcrtie?? cn HCccraais tot bol-maliinge br? IjciÜgen ; baar biojbcn bc 5ielen ücftccjb/ baaj taojben 5e getroost/ baar taasfen 5e op in Ijciligmaftinge/baar tao^bt be rfcere 3Je^ Jrjus öiirben; baar gaat men naar ben Jjemcl. 5Cn fumma/ baar al»
leen
Van de Kerke; 565
?- ïcen Etcfiiebt be ^ecrc ben jegen en ïiet leben tot in öc? ccutaiglieib.
1/ (EMarom ficcren 5fcli be?tiiaart^ alien öie ftet geftlanfi fiennen / en be
/ tjecrc geeft ben jtjneu een f)a:t en ïust om 5tcl) baaj 6ij te boegen, ©it
t ieber? jpligt/ bie jalig tail inotben.
n Oen betoijl er ^oo Ucie lic^gabenngen ^tjn/bfe roepen bat ^ij be ïïejfte
c- 5ijn/ baar 5e toe!) bejlcibciibe en 5iel-tie;öe:ljcnbe leerintien Ijramp;öen/ 500
, ié noobig bat mm taete/ toaaraan be bare en be baifclje ïte^Hen te
11 ftennen iijn/ opbat men sicl) bij bc taare Uaege/ en sicij be^blijbe aifi
i. men ;icl) baarbij bebinbr.
te XXVI. ojerpt jullrn ünj boorftrllcn juflie paften/bie be baifclje ïte:fie Vaischo
ic aio mejUteeHenen buorftelt/ opbat ïij met bie balfdje meiMucclienen obe:-J'1™te,-■ke■■
:•» eenljomenbe/ fcljjjnen mogte be taare ïirjUe te 31111.
n v£3e lïooinfclje ïierfte jcmbe liefst taillen/bat men Ijet l©oo2b lt;6ab^ te?
5 ij be ftelbe/ en alleen op 't scggrn ban (jaar/ of op't jeggen ban Ijaar
t, ijoofb ben panp/ aanginge; taant ban/ tarten 5e/ 5ouben gt;e Ijet tain»
n nen; maar betaijl anberen/ bie jicf) ooli ïierfte l oemen/Ijare partij ;iin/
ié en ben pau^ beriilaren ben antii:t)2f«5t tc 3ij 11/ gelijft ooft be Inare ïiez*
115 fie boet/ 500 3al/ noctj mag iemanb 3ic|j op 5tjne beililaringe teb^eoen
i«i Ijonbcn ; betai)! er 300 beien 3ijn/ bie nu ben naam ban föe^Ue b:agen/
ri. en be eene tegen bc anbere i? / 300 ftan men niemanb? berftlaringe/
iti ooft niet ban be taare ïierlte/ ojp eigen autljarireit aannemen/ maar
ie baar moet iet^ anbejé 3tjn/ bat be uitfpjafte ttiéfcljen alle öe3e partijen
i; boet. vDetatjl bc3c eijsclj öillijft i^/ ooft in tjet oorbeii ban alle corbaten
n en onpaitnbigen/ 300 be;fie?t men fommige bingen/ bie met Ijare be^
c- gabermgen bept obereeniiomen/ en men tail bie boor ftenteeftenen boen
1; boorgaan/ baar 3e toclj gecne ftenteeftenen jtju. ï?e boornaamile ban
|b be baifrlje 3iillni tan boorftellen/ en Ijunne ongegjonbljeib toonen.
ig XXVII. i. Jjêcn ftelt tot een ftenterften be? ï;it\:Ue Ijet taoo;b Catho-1. Catho-
■n liek ; maar 1. bat taoojb ftaat in ben ^3nücl niet/ en men 3oiibf ban maa; liek-
roemen op een taoorb/ tuit buiten be ^cliJifture be:jannen ié. 2. 11^et
O' liet taonrb Catljolieli taie?ben aleer ooft genaamb be j^obatianen/3?una»
m tipten/ SCrrianen en anbere ftetteren ; bat nu bele balfche ïie:Urn 3icl) toe-
11« eigenen/bat ftan geen ftenteeften 3tjn ban be taare Cie^lte.S. Soo al Ijet li)oo:b
1: Catljolieli een ftenteeften ban be mare ïtejlie taas/ 30060113e niemanb baaj
!; up roemen ban 31)/ bic niet alleen ben naam Ijabben/maar ooft be 3aUe;
:ft taant men ftan tael een goeben naam Ijeamp;üen/ maar 3elbe fttaaab 31)11. 11?at
te Ijielp Ijet bc gemeente ban ^arbip/ bat 3c ben naam ftabbe bat 3e leefbe/
in baar 3e onbertuéftljen boob taas? Openb. 111:1. %i) bic p^oniien taillen
m met ben naam Catljolieli/ 51)11 niet 4ïatl)olieft in ber baab; nod) in Irere/
il- al^oo bc Ijatc niet obereenllomftig met Ijet ll?oorb/ taaarmebe be leere
5E ber taare ïiejfte altijb obejeengeftoinen ip/en obejeenUoincn moet; noeft ooft in tijb/ taant 5ij 5ijn nieuta / en eerjst boornamelijft opgenomen na 't jaar 606. ^ocl) ooft in plaatp; taant Ij^re ïterfte ip niet oberaf.
en quot;^bbb 3
566
(Pe {CujfiEn Beflaan beeï mcrj ïanb/ fce l^eftJEnen ooft. Soo oofi bc ^jo» tejlantcn te samen genomen/ ;ujn 500 magtia in getal/immcjs in fom» mige tiiöen/ aló 51). Cn jij ftootrn liet tooorb alatljolieft om/ aljgt; 5e ftumie Cierlic ürpalen aan eenen 3?aus en aan eene ftaö Itatne. Saam^clj Catljoliiii 10 500 al^ uf men Vnit^lnattfel jeibe; bat Catljolieli 10/ i^ niet ïïüamófl); taant Jiïuoui0c!j jegt eene brjiaiinge tot eene (lab/ en bat ïi au mg dj ié/ is niet CatOolirli. 4. ®e ïic^he beg lt;0. (C. en ban ftet Ji5. ig eene ïieifte. M'-i/ bie ban Ijet lt;0. C. taag niet Catljalieit; taant 511 taaó bruaalb in ïtanaan en aan Jerusalem/ en nogtans ma^ jij be taare iiii^ne. Hit tartUe allen bljjln/bat be naam CatljoIirU geen ïtenterlien ié ban be taare ïte?He ; baarum/ al tg öe 4?ereforineirbc üifjlie be taare ïterfte/ en al i0 se en noemt ^e sicl) Catfjolieft/ 30a tail 5c nontang oy een Inoorb/ bat geen ftenteehen ié/ niet roemen. 2. Oud- ' XXVIII. 2. Jiiaen ftelt tot een ttaeebe ftenteeften be Oudheid; boef) bat heid. geen iifnteeften/ taaaruit een iegelijli be taare ïterlle ftennen Han ; Inant 1. bej buil)e!0 njti ip ban ben bal ban 5tbam af al öegonnen/ 300 ié ban bc Cierfte alleen niet onb/ en baarom ig oubtjeib geen lienteelten. 2. Pe ïiejftc in Ijaar begin l)abbe nog geene oubfjeib; taaar taaö be onbljeib 'aan be toa* re CO^iptelijlte Üie^lie onber öe SCyogtelen? Cu nograng taas 31) be taare ïierlie/ en be 3Coben mogten 3!cl) niet Beroemen be taare ïicrlte na bie tg» ben te 3tjn/ ombat 31) be oublieib liabben. (Dubl)cib is nietg sonbe? taaar» ï)eib; een leugen taorbt geen taaarfteib boor be oubfjeib. 3. 3t»ie meenen be oubfieib buor sief) te hebben/en baarom be oubfieib tot een fienteeften ber taare ïirrlte (lellen/jijn tegen sief) selben; taant 31) 31)11 nicuta en cerót in 't jaar 606 oygetoomen. ©e ïïe^He f)eeft öe taare oiibl)eib/ bie ban ber SCppsteleii ti)öen af ip getaeegt/ en gebleben ié bij hare leere. ïlit öe leerc moet men be taare ouoljerö ftennen/ en niet uit öe plaatfen öaa^i be ïie^fte cerpt gelneept ip; taant 300 men uit be plaatfe öc oubljeib soube ftennen/ ban taas öe (Curftfdie be inare ; taant bie plaatfen hebben öe taare Cljji!?» reli)fte leere niet beftuuben/ en 301131111 3e bernietigb. Soo ooft ïïome tjeeft be taare dj^ipteliifte leerc niet bii)ouöen/ maar eene nieutae en afgobi» fclje leere allengfiftenp aangenomen/ baarom ié het haar geene ftoffe ban roemen/ bat tot llome be taare ïte^fte aleer getaeeist ig; maar't ip tot Sjare blame/ bat 31) öe taaarl)eiö en 31300 be taare Sie^fte niet haften lie« Ijouöen. €11 of öe taare ïicrlie op eene plaatg fttaam/ öaar 5e te buren niet getaeeét taap/ 300 taaó 31) baarum geene nieutae ïierfte/ öetaijl jij be oube taaartjeiö haöbe/ beleeb en beleefoe. Uit bese allen blijftt/bat fdjoon bc ïierfte ouöljeiö heeft ban SCöam/ ban öe SCpoételen af/ bat nogtang bc oubljeib niet ftan een onbe^ftennenö ftenteeften 3i)n ban öe taare ïiejftc/ beel min eene plaaté te bevitten/ altaaar alee? be taare ïieefte getaeept ijs. ©etaijl öe particuliere ïierften in öe^e en gene plaatfen boor ötaa-lingen ontaarben/ in ftette^fche en l^eibenfclje beranbeccn ftunncn en be^» anöerb shn.
XXIX.
Van de Kerke.
XXIX. 3. (3toC een berbe fientecfien fielt men be bestendigheid. Antw. a Besten-'t luaajljeib bat be ïif^He bfftenbig t^/nooit grtjeel en ai opfioubr/
inaa? boo? eene onopljaubenbe buursaamljeio Dan Clijistué tnbpn af/
tot op be bolemöln0e Oer IncrelO toe üli)fr/ ijelijtï to!) boben/ § 18 en 24,
Ijeüüeii (tetoonb; maar Oe Duur^aamljeib Uan geen lienteeUen ^)n Uan oc ïirjtuv belui)le De? örnUcl^ ri)tt ooli ban 5Coain af ijeöimrb heeft/en üele fietterpen uolï Ijare buiir^aamljeib Ijedüen. De SEoöen 51)11 nog een af' gefcljciben buil}/ en tjeüben Ijunnc biuirsaamljeib ; bat be lliejUe met an-beren oerneeu heeft/ ia geen HenteeUen Uan üc ïic^Ue. ^icrtnj/ bc bun?quot; jaamheib be? ïiejlie moet men niet afnemen lian eene jjlaarfe/ toanr öaa: öe ïtejRe te boren üia?/ i? 5e nu niet/ en öaar 5e te boren niet üiaé/ 1^ 5e mi Inel; maar öe buur viainheiü 1^ te acljren naar be lnaarljeib bcr (eerè/
behirlise bc ïte?fte biftenbig liast Ijoubt/op inellie plaatfe i^ufftomt.
XXX. 4. (Cot een biecbe HenteeUen itelt men be veelheid der belijders; 4. Veei-bodj bat is selfó sonöcj fcljijn. De lCii2Ufcl)e religie Ijeeft onbergelijise'^j1!^ lijft mee: b Mijbejs. 4;n ten ujDe uan be 2l!?rianen ftonb De geljeele tuc- L UULr3' telb lif;Uionbe?b/ bat 5c ,ïoo raö 5ti:rraanecn getnojben Itiag. ©c ge»
!jrc!e aarbe ^oube l)i't OeeGt naUulgen/Opeub. XÏIl 3. De lic^Ue baa:eu'
tegen ié bifttm)!? een islein ftubbeUe/ Luc. XII: 32. De lueg naar ben fjemfl \iuirbc ban tueinigen üeuianoelb/ Matth. VII: 14.
XXXI. 5. ,:c:1 lquot;)ft!C ftenteeUen ftett men be sueeessie of in be 5, sacoes-pïaate ftominge ban ^5iiBfcljoppen en anberc genaambc liic?lfen. jBaar 3'e-
be ongegjonbljeib big Ut 1. baaruit / bat een Uentreftcn ban be leare fóe;fte jal 51)11/ moet Ijaa? altijb en alleen eigen jijn. bit ig be ïicjftc nier altjjb eigen; luant be Stpostelen tjaoöen gcene fucceéfie. (J5n 'c
Ijaar nier alleen eigen/ Inane be (.Curlifcljc en ftetterfclje leeraars Ijeö»
ben ooft hunne fuccepfiën/bup Uotnt tjet al üiebe?oin up be leereaan;
biat ijï fucceéfie ;onbe? Irjaarljeib? 2. De particuliere ïle^ften/bie eene goebe fucceéfie ban be? Stpoptelen tgben af Ijebben/ftunnen ontaa?ben/ öaa? ftan een biolf/een bette? Uomen in be plaatfe ban eenen regt^in.
nige/ en buié Inojbt be fucceéfie nabe?tjanD al be:bolijiens ftetferéd);
luat baat ban fucceéfie ï De papiéten/ Die be fucceéfie ftellen tor een fienteeften be? 3fer?fte/beicorbeelen baarniebe jiclj^elben; Inant üehalbe bat ljunne fucceéfiën niet onfeilbaar finnnen bebnj^en/hijjonbe? in be tbee eerfte eeuüien / 500 i? ljunne fucceéfie / bie 5ij mogten Ijeö' ben/ ontaard en ftettersd) gelnoiben.
XXXII. G. JilSen ftelt tot l)et ^egbe ftenteeften be mirakelen. Cur anr» 6. Mira-tooojb Dient 1. Dat be miraftelen geene ftenteeftenen ban be tuare iföejamp;e kelen-31)11; ue?gm^ tao?bc bat in gt;J3obé biao?b ge;egb. 2. De miraftelen 31)11
niet boo? be geloobigen/maa? boo? be ongeloobigen/joobat be ï{e?fte be»
jelbe niet ban nooben fjeeft/en alg men een nngeloobige tot be mare föejftc jotibe r_:eli[ien/ ban innepre men telftenö een nieubi niiraltel boen/ 't luel!quot;! bc bciarftfllcrj? ban bit iicnteeften nogtané niet öarn. 3. l^ct öoen ban
nu-
567
Van de Kerke.
•j. uit je iEMt tüfjftt ooft uit be nmbtrn ban ben ï^ctrc Stcjué/ Cfö i# ccn altonsï-^ur£'n0 ^ofrct/ p^irptrr rn ïioning. .ïQu/gren IjoofD .ionbee ligcljaam/ tjecn iioning j;oiitirr onbcrbancn/ oren icercnticpjoijifjectjonbcr leerlingen/ gren p:feptcr jonber liolü/ boor 't liulltc fjij öibt/ gren bruibrgom jonbrt üruib. fEict Ps. CX:4, Gij zijt Priester in der eeuwigheid. Dan. 11:44, In do dagen van die Koningen zal de God dos Hemels een Koninkrijk verwekken , dat in der eeuwigheid niet en zal verstoord worden. 1 Cor. XV : 25, 26 , Uij moet als Koning heerschen , tot dat Hij alle de vijanden onder zijne voeten zal gelegd hebben. De laatste vijand, die te niete gedaan wordt, is de dood.
Ondei- 3. ©aft Ijiflbg bc onbc?binöüigc. ©c 23ijbrl bertoont uns br Cïp^Üc vinding^. ijail «tiöain tot op en be Stpogtclcn na Cljitétiig/be ïtetHclijHe
cn tucrelblijfte Ijietotiën geben getuigeni^fe/bat be ïte^fte ban ber SCpoé» telen tijbcii tot op onp geUiecBt is. .ïju iö'jC nog openbaar/ bics bffluiten lnij/ bat .;c luel boort jal blnben in tpijt ban allen/ bieu Ijet leeb iff. Tegemv.t XXIV. Tegenw. 1. Luc. XV1II:8, De Zone des menschen , als Hij komt, zal Hij ook geloove vinden op der aarde? ^ bat niet te jeggeil/ l)ij jal geen Antw. rieloobe binden ï cn bicngbolgen? jal er geene ïferfee 5911. Antw. ©at ijü niet te scggen/ bat er gcenc geioobigen sgn gullen/ taant 51) gullen er ban nog ^ïtci; 5511/ gclijU be Stpo^tel segt/ 1 Thess. IV: 15, 17; maar't is ^on becl als bat er 500 taeinige sullen 31)11/ bat Ijet te bertaonberen fs. Tügenw.2 Tegenw. 2. .il^cn niogte nog tegenbjengen/ 2 ïhess. II: 3, De dag Christi en komt niet, tenzij dat eerst de afval gekomen zij. ©aar een rieljeelE aflial ijs/ baar i«5 eene gcficelc bcrnictiiuie ban be ïtrrfte. Openb. XIII: 8, Allen die op de aarde wonen , zullen het beest aanbidden. iDaar gullen Antw, öan (6ob3aligcn 51)n ? Antw. ©c^e en bicjgelnfte jijn manieren ban fpje-iicn/ taaarboar tneu be algemeenJjeib cn be g^oorljciö tail uitb^nhficn; maar bat fluit niet allen jonber onberfcfieib nir; taant ooti in bten tijb 50ubc be ïlrjlte in be taocjitrjne 31)11/ Openb. XII : 14; en een oberig 3aab/ b. 17. ©ics blijft Ijct baét/ bat bc ïïe^lic altrjb sal blijben/ cn nooit gcïjccl cn til niigeroeib taorbcn.
Jventeo- XXV. ©esicn Ijcübenbe be nature ban bcföcrftein (jaar selbe/i^ uoo' Kt'-kquot; dcr £!'1C ^111' rci!'Öc iicntcelicnen boor|tcllcn/ taaaraan men bennen ban taclltcbctaare ïn^fte ió of niet. 9:li scgge/Rennen kan; niet bat alle men» fcfjen bic bennen; taant Dan souben cr 500 bele niet sijn/bic elft roepen: Ijicr is bc Öepbe. Slllen Ijcbbcn gcenc oogen cm bc licntceftcnen te sien ; allen sijn cr niet scer obe? facftommerb/inaar bolgen sonber onbersocfi ijunnc inibcr? na. Siiibcrcn ijcbbcn geen lust nm Ijct te taeten cn te onbersoeïjen/ baar er nogtanp 500 beel aan gelegen ig; taant alleen in bc taarc ïiejïjc if: €lj?istii£ niet süquot;c Scgnimgcti; baar is ijct suibcrc en saügnial-cnbc ïDourb/ baar sijn bc getrontae tjcrbcjis en rCccraai? tot bol-mahinoe bc? Ijciügcn; baar taojben be siclen beftecjb/ baa? taojben se getroopt/ baar taasfen se op in Ijciligmaftinge/baar tao^bt bc ü^ccre tJrsus belrben; baar gaat men naar ben Ijemel. Sn fumma/ baat al»
leen
Van de Kerke; 565
js- ïi-en ocBiebt be ^ecrc ben segen cn fiet Icbcn tot in be? eeutaigljeib.
i/ daarom fteeren jiclj be?üiaartié alien bie fjet geftfanft ftennen / en be
i/ J^eere geeft ben stjneu een !ja:t en lust om jicl; üaa? öij re boegen, ©it
■t i^ ieber^ pligt/ bic jalig Uiil lootben.
ij5n belui)! er ^oo bcle be^gaberingen ^ijn/bte roepen bat y'j be föc:fte
t- 3t)n/ üaar 5e toe!) bejleibenbe en siel-bejbejbcnbe Iccrincien hebben/300
gt;, ié noobig bat men luete/ taaaraan be bare en be balfdje ïte^Uen te
■n ftennen iijn/ opöat men 5icl( bij be luare bacge/ en sicij be^blijbe aij?
d. men ;icl) baarbij bebinDt.
te XXVI. Cerpt suilen üiij boorftfllen ^uirte paften/ bie be balfdje ïicifte Vaischo
ie aio nu-jHteeUenen boorftelt/ opbar 311 met öie balfdje merftteeUenen obe?-^quot;tecke'
reiiliomenbe/ fdjijnen mogte be Uiare ïlcjiie te 31111.
n ©c lioomfdje ïierfte 5anbe liefst Uullen/bat men Ijrt IPoojb «öobB te?
51'jbc ftelbe/ en alleen op 't jeggen ban Ijaar/ of op't seggen ban Ijaac
t, tjoofb ben paup/ aanginge; Itiant ban/ toeten 3e/ saubrn ^e Ijet Itiin»
n nen; maat belnijl anberen/ bie 3icl} oolit ïierfte i.oemen/l)are partij vin/
ié en ben pau^ berltlaren ben antidpi^t te 3ijn/ grlijlt ooll be Uiare ïte:»
n lie boet/ 500 jal/ nodj mag iemanb 5idj op 3!jiie bejlüariiigc trbKDcn
10 Ijouben ; bclüi)l er 300 beien 3tjn/ bie nu ben naam ban ïïe^Ue biagen/ 5. en be eene tegen be anbere i^ / 300 hasi men niemanbg üetiilaringe/ ti ooft niet ban be luare ïierlie / op eigen autljorireit aannemen/ maat Ic baar moet iet? anbejö 31)11/ bat be uitfpjafte tusfdjen alle besc pajttjen i, boet. ©etoijl be3e eisdj billijl! i£/ ooit in t)et ooröeel ban alle coröateu n en onpactnbigen/300 Oe;fic?t men fommige bingen/ bie met Ijare be?»
gabenngen bept ubeteeniiomen/ en men toil die boor Itenteeftenen boen
; boorgaan/ baar 3e todj geene lienteelsenen 31)11. I?e boornaamfte ban
b be b.ufdje sullen Inrj boorftellen/ en hunne ongerpoiibljeiö toonen. g XXVII. 1. Jïleti ftelt rot een ftenteefien be: ïte^Ue |)et tooo;b Catho-1. Catho-
n liek ; lUciar 1. bat üioo?b ftaar in ben'iSnbel nirt/en men soube ban maa? üek.
roemen op een Inoorb/ tuit buiten be ^clijiftiire bej^annen iö. 2. ll^et j' l)et Inoorb CatljolieH toie^ben aleer ooli genaamb be 43obatianen/©una'
n lijsten/ 5£rriaiien en anbere lietteren ; Dat nu bele balfcl)e ïie^Uen sid) roe-
1= eigenen/bat It an geen lienteelten 3ijn ban be toare Ciejlte.S. Soo al het uioo:b
1: Catljolielt een lienteelten ban be Uiare ïtrjlie toas/ 30a iton 3e niemanb baa?
; op roemen ban 31)/ bic niet alleen ben naam jjabben/maar ooft be 3aUe ;
ft Inaiir men ftan biel een goeben naam Ijebben/ maar selbe ItUiaaO uin. llEgt;at
:e jjielp het be gemeente ban ^acöis/ öat 3c ben naam fjabbe Dat 3e leefoe/
n baar 3c onbertusfdjen boob toas? Openb. 111:1. Si) Die pjonlten toillen
n met ben naam CathoüeU/ 5ijn niet «slatholieft in bee baab; nod) in Ircre/
I- al^oo be Ijate niet i£ oberrenftomftig met Ijet IDoorb/ toaarmeDe be leere
;e ber luare Ïïejfte altijb oliejeengeltomen ip/ en obcjeenifomen moet; nocf)
gt; ooft in tijb/ toant sjj 31)11 niculu / en eerpt booniamelijft upgeltomen
l' na 't jaar 606. Bod) ooft in plaatp; luant Ijarc ïlerfte ip niet oberai.
11 55bbb 3 ©e
.1 I
Van de Kerke.
566
(Dc ^£u?fien Beflaan beeï mcr? ïanb/ be !|Eibenen ooft. 2oa ooft be ^a» tejlanten te samen genameii/ .;ijn 500 magtia in getal/ tmine?s in fam» mige tiiben/ aló 511). Cn jij ftooren Ijet bjoorb Catljolieft oin/ al^ 5c ïIuuiie üierfic örpaien aan eenen j^auss en aan eeiie ftab lïame. ïiiaamfïctj C.itl]oluli ié 500 alj» uf men luit sluanfel seibe; bat Catljalieft ié/ i$ niet ïiaoméflj; Inant ïïoüiiipt') jrgr eene brjfialinge tot eene ftab/ en fcat Suumpcl) ie/ 19 niet Catljolieii. 4. ©e ft 17lie belt;j lt;©. (C. en Uan ftet 53. C. ig eene fteiftr. 4l5ii/ bie ban Ijet lt;0. C. taag! niet Cattjaiieft; taant 51] taaó öruaalb in ftlt;111 afin en aan Sernjalem/ en nogtanj» üiaö 50 be taare ft 17He. ilit liuiHe allen blijtu/ bat be naam CatljolirH geen Senterlien ié ban bc taare fte^Ue; baarom/al 1^ De 4?ereforineiTbe fte^Ue bc taare ftt rljc / rn al i? se en nuemt se vd) Cattiolirlt/ 30a tail 5c nontans qj.i een taoorb/ bat gren ftentecHen is/ niet roemen. 2. Oud- ' XXVIII. 2. jBrn ftclt tot een ttaeebe Henteeften be Oudheid; boel) bat heid. jg gei.n iu-nteelien/ taaaruit een iegelijlJ öe taare ftcrlfe Hennen ftan; taant 1. bes buibclé ri)({ i^ ban ben bal ban 5tbani af al begonnen/ 300 ié ban bc tierfje alleen niet oub/ en baarom ig oubljeib geen lienteeften. 2. Pb ftejftc in f)aar begin IjaDbe nog geene oubfjeib; taaar taaö be oubljeib ban be taa' re Clljipieljjlte fte^fte onber öe SCpo^tclen ? Cn nogtan? taas 51) be taare fterlje/ en be Sfoben mogten vel) niet Beraemen be taare ïierfte na bie ttj5 ben te ^rjii/ ombat jij be oublieib Ijabben. (Duötieib is ntetg ionbe? taaar« ïieib; een leugen taoröt geen taaarfteib boor be onbljeib. 3. ©ie meenet! öe oubfteib buor vdj te hebben/en baarom be oubljeiö tot een ftenteeften ber taare ftcrlfe ftellen/31311 tegen ïich jtlben; taant jij 31)11 nieulu en cctöt in 't jaar 606 opgcliomen. vDi-ftejUe t)eeft be taare onbljeib/bie ban ber SCpogteleri tnben af ifi getaee^t/ en gebleben ig bij hare leere. Hit be leerc mort men De taare onbljeib hennen/ en niet uit be plaatfen baa^ be ftejfte eerpt getaeept is; taant 300 men uit be plaatfe be oubljeib 3oube hennen/ ban taas bc (Curlifche De inare ; taant bie plaatfen hebben be taare Cljzif?» telghe leere nirt behiuiDen/ en 3011 51111 3e bernietigb. Soo ooh ïtame Ijeeft be taare ClpiptelnlJe leere niet biijonben/ maar eene nientae en afgobi» ftlje leere allengsheniS aangenomen/ Daarom is l)et haar geenc ftoffe ban roemen/ Dat tor ïïanie be taare ïtejhe aleer getaeest i^ ; maar't ié tot Sjare blame/ bat 311 De taaarljeiö en al300 De taare fte^he niet tjebben be^ ïjouDen. lt;Cn of De biare fterhe op eene plaatg htaam/ Daar 5e te boren niet gebuest taaé/ 500 taas 31) Daarom geene nientae fterUe/ betoijl 31) be aubc taaarljeiD IjaDDe/ beleeb en beleefoe. ïlic De;e allen blijftt/ bat fcljoon be ft er he onbljeib heeft ban ÏCDam/ ban De SCpostelen af/ bat nogtan^ be oublieiD niet han een onbejhennenD fienterUen 5ijn ban be taare fte^he/ beel min eene plaatö te be;itten/ altaaar alee? De taare ïierhe getaeegt ig. ©e In ijl De particuliere fteehen in De^e en gene plaatfen boor Dtaa-lingen ontaarben/ in liette^fcj)E en i^eibeufclje betanberen ftunnen en be?» anberb 51)17.
XXIX.
XXIX. 3. (3Eat een bertie Uentceften fteït men be bestendigheid. Antw. s. Besten-'t luaajöciö bat be fiefteubig ig/ nooit geheel en ai apfjoiiör/ di°'ho:d-maa? öoo? eene onopljouOenbe biiursaainljeio üan ^Ipiétué riib.'ii af/
tot op be bolembinge bet lucrelb loc blijft/ gelylt lö!] botien/ § 18 en 24,
rjeöben getoonb; maar öe buur^aamtjeib Itan geen lieiueeUen ^ijnüan bc ïtejluv öclaijle bep bmliel^ ri)U oüU Uan JCoam af gebmirb Ijerft/ en luie ftetterijen uofi |)aic buuriaamljeib Ijedüen. ©e aaben 5!jn nag een af' gefdieiben bulfï/en IjeUben tjunne buur^aamljeib; bat be IfiejUe met an-brren gemeen lieeft/ iri geen UenteeHen Uan be li 17He. {^ierbij/ br bunj-jaamljeib be^ ïie^lie moet men niet afnemen Uan eene plaatfe/ lnanr baaj be Ciejfte te boren üia^/ i? 5e 1111 niet/ en baar je te boren niet Uiag/ 5e nu Ititi; maar be buursaainljeib ip teadjten naar be Uiaarljeib ber (eere/
behirliie bc ïic;fie bcftenbir} base Ijoubt/up inelfte plaarfe ;n uf ftomt.
XXX. 4. (jCut een bietbe Uenteelien ttelt men bc veelheid der belijders; 4. Veei-bcitl) bat is selfó sonbej fcljijn. 3?e (CnjUfclje religie Ijeeft unbcrgcli)!5e» ^i'-Vera lijii mee? li Mijbejs. «5n ten ujbe Uan be 2C2rianen ftunb De getjreie luc- 0 u er3' relö Ue?luonbe:b/ bat 5e .ïud raé 5ti:naaiisc'i gftn;i:brn \na?i. ©c gc»
Ijrele aarbe jonbe lier beest nabulgen/Opeuh. XÏII 3. De ït:;»e baajeii'
tegen ió bililiii]ls een lilein liubbelte/ Luc. XII : 32. Uieg naac ben Ijemrl Vtiurbt Uan tuciniyen üemanbelb/ Matth. VII: 14.
XXXI. 5. pTut een Uijfbe fienteelien ftelt men be successie of in be 5, succes-plaats ftominge Uan 'JSijsfcljoppen en anbere genaambe Ule^lfen. jBaar 3ie-
be ungeg:onbtjeib ülijtu 1. baarnit / bat een Henterlfen ban be mare Bie^fte jal jijn/ moet |)aaj altijb en alleen eigen ;ijn. 4i5u/ bit is be niet altijb eigen; luant be Slipoptelen tjaoben geene fnccrsfie. lt;!2n 't
jjaar niet alleen eigen/ taaiu be (Curlifclje en ftetterfdje leeraars ijeö»
ben oal{ f)unne fuccepfiën/bug liomt Ijet al lnrbe;oin op be leereaan;
Uiat tö fuccejsfie ;onOe; Inaatljtib ? 2. T'e particuliere CirilUMi 'bie eene gacbe fuccepfie Uan be? Stpogtelen tijben af ijebbrn/Inmnen ontaa:ben/ öaa? ftan een Uiolf/een liette? Uomen in bc plaatfe Uan eenen regtyn»
nige/ en but? taojbt br fuccepfie nabejljanb al UejUoUjen^ ftelfersdi;
luat baat ban fuccepfie? ï)e papipren/ bie be fuccepfie ('tellen tut een fienteeften be? ïte^lte/Ueioorbeelen baarmebe jiclj^elUcn; Inant beljalUc bat jn ljunne fuccepfiën niet onfeilbaar liunnen tieUujjen/bijjonbe? in be tiuee eerfte eeuluen / joa ipi ljunne fuccepfie / bie 513 mogten Ijeö» ben/ ontaarb en ftetterpclj geluozben.
XXXII. G. ülaen ftelt tot f)et jepbe ïtenteeften be mirakelen, (^ot ant* e. Mira-tauojb bient 1. ©at be miraftelen geene ftenteeftenen uan be mare ïïejfte kelen-5ijn; nejgcnp tao?bt bat in ij?ub«gt; taoo?b ge^egb. 2. 3?e miraftelen 51)11
niet boo: be gelouUigen/maa: Uoo? be ongclooUioen/ïoobar de ïte?ljp be»
5elUe niet Uan ncioben ijeft't/en alp men een ungclooUige tot be Inare ïie?liic jonbe tjeftrsen/ ban moeste men telf?enö een nictilu iniraltel boen/ 'c Uicüi be UoojfhilerS Uan bit ftenteefien nogtan^ niet boen. 3. l^ct üaeu Uan
mt'
567
Van de Kerke.
iniraViEÏen na brc Apostelen tijöen/ en fjet roemen op besefbe tot Qc» Vicistigimje Uan öc lerre/ié een ftenteeften ban be antict)?iétifclje ïie^fte/ gr In U blrjlit uit 2 Thess. 11:9, Wiens toekomste is naar de werkinge des satans in alle kracht ende teekenen, ende wonderen der lengen. Qifjuit ülijllt iniiiir:ri bat miraficlen geene tieiueeUenen ban be ïie^Ue ;on.
7. Voor- XXXIII. 7. jiP.rn ('telt tor een scbrnoe ftenteeiten ben zigtbaren glans spoed. C11 v00rSp0ed der Kerke. jlSaar op geen baster rponb ban be burnje. J^iec ccne fCDJiltuurplaat^ er booj; be onbejuinüinge e? ganedj tegen/ be ïie^fie is al^ be mane bele tnigfelballigl)eben oirbejbio^pen. Siet maac aan ben ftaac br^ föeMie/;oo be£ o^uben als belt;é JtJientaen ^Teptamenté; Uiaar luag be glan^ be? ïtc^lie op 't laatfte ban be eerfte biecelb/ toen be getieele aarbe Ijaren bicg l)abbe öebo^ben/ betbnlb b!agt;i met Unebel/ en 43oacl) alleen met eemge tneinigen in be atlie brfloten biaéï IDaaj bias be o'ant? be? ïieplie in Israel/ roen Clias rneenbe bat Ijij alleen obe,:gcbleben biap? 1 Kon. XIX: 14. l'jae menigmaal 10 ^e boo: be gob» beloo^e fioningen ban ^noa ban al Ijaren glans beroofb/ alö be tempel gefloten/en be afgobenbienpt algemeen tua^ ingeboecb? IDaar tua^ be glans be? ïiejlie/ toen be öeere üe^iié in be taerelb litoam/ en be ïfi^lic tot in ben gronb toe öcbo:ben bonb ?
Soo ig het ooft gegaan met be ïiejlte bes (jC. nabat 3c boor e^trao?» binaire nititojtiiuje tiep l^tiligen (©eegteji oüer be geljeele aa?be 3'C|) l]eerlt; lijft bettoonbe; in be eerfte b:ie tionoe^b jaren is ^e meermalen 500 ber-bioest/ bat men bijna geene openbare föe;fte lionbc Hennen/ bat be naam ban een ClUiSten tot be tiitejfte bejfinaaoljcib Inas geVuo^ben/bat be l^r:i'is 5icl) in bosjcljen en baileijen moeste be?fcl)iiilen/en ooft luaji tuel buibe» hl ft boojjegb/ bat be ïtejfte tbjaalf Ijonberb ^eatig jaren ten ttjbe ban ben anticluist in be tooeptijiie ^aube blugten en ydj albaai brjüejgen/ Openb. XII: 14. Ijebben bnj gezien bat alle be5e opge|telbe bingen geene ften-teeftenen ban be biare ïie^fte 3tjn. Sommigen boen er nog meer itenteefte* nen bij/maar ban geen belang/en niet taaajbig bat Itiij 5e aanteclienen. Ware ' XXXIV. ©e balfclje ftenteeftenen toeberlegb ftebbenbe/iullen luij be ^enteeke-toare boo^ftellen/ lueifte altijb en alleen in be ïie^fte/ in Uiat uitbien-
bigen ftaat .^ij ooft is/ jidj bertoonen 't Eerste 1. Cjet eerfte en't boornaamjle i^ be zuivere leere, overeenkomstig met heldTer ^et ^001'^ Gods. i©ij ijebben nu niet te boen met bic/ lueifte be eerfte üc* leere. giiifden oiuliennen/ maar met genaambe C():isteiieii/bie ijet IL^cojb v!3oDé erliennen be onfeilbare taaarijeib te ;ijn; baarom Ijibben tuij maar te jien/ Inat het ÖPoojb «i3obij tot ftenteeftenen ban be lnare l:ie:ftc ftelt. Tgt;ic yd) naar Ijet ll?oo?b töobs niet toil gebragen/bie ga Oenen; maar bie fjet lDoo;b 43obs tail houQen tot een eenigen regel ban leere en gebrag/ bie jal uit Ijet iBoojb ftunnen 5icn/bar bic alleen bc taare ïtejlte i^/bie bc suibrrc leere/ obereenftomiïig met tj« 113oo_:b/Fjecft. ©it blijftt: Bewijs 1. 1. ïXit sulfte plaatfen / altoaac Ijet ïi^oorö öob^ geftelb taorbt alj?
568
ïjct mibbii/ taaarboo? öc föejïic tuorbt berrjabcrb / ficlnati:b cn opge» 't \voord feoutob/ alp' bc fcpat bie ïjaar oegelien ig/ om te Detoaten/ al| be jafte ^i\( tDaarboo? 3ij fljtjben moer. door ze
(c) Siet ban Öet ce?fte/Eph. 11:19—21, Zoo en zijt gij dan niet meer ^r^era vreemdeling-en ende bijwoonders, maar medeburgers der heiligen, ende huis- w;,ai(i genooten Gods, gebouwd op het fundament der Apostelen ende Propheten,
waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen, op welken het geheele ge- |KliU 'to(* bouw, bekwame!ijk t? zamengevoegd zijnde, opwast tot eenen heiligen tempel betrouwd, in den Heere. Eph. V:26, Opdat Hij ze heiligen zoude, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord. Jac. 1:18, Naar zijnen wille heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid. 1 Petri 1:22, Hebbende dan uwe zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid.
(b) giet l)Et ttneebe/nameitjft/öat bc ïicjUe liet iöaojb aï^ een toe-fietjouüiüen fcfiat lietaaren moer. Eom. Hl: 2, Dit is wel het eerste [voordeel] dat haar de woorden Gods zijn toebetrouwd. 1 Tim. 111:15, Hetwelko is de gemeente des levendigen Gods , een pilaar ende vastigheid der waarheid.
(c) sgiet Ijet üejbe/Dat be Ïïc^fjc boü^ öe .v'ibcce leere moet fiuijbeu.
Jud. vs. 3, Ik bebbe noodzake gehad aan u te schrijven, ende u te vermanen ,
dat gij strijdt voor het geloove, dat eenmaal den Heiligen overgeleverd is.
^Dat f)cr ll^oo^b nu Ijet boüenctesegbe i^/5011ÜC2 tegenfpjcUen uit be getoonöe plaatfen ftlaai; bar bie saften een ftenteeften sijn ban bc taare Stcilfe/blpit ooft uit fiabengenoembc plaatfen/alttiaac bic jaUen aan bc ïtejfte tuajben tocgecigcnb al^ eigenfcljappen bet ïie^ljc. rföu/ uit be eigenfefjappen fient men eenc .^alie; 500 i$ ban be sutbece leece be^
IDnojbö (i3ab^ een ftenteeften De? ïiejfie.
2. ©oer Ipeilnj/ bat uit Oer ÏDao^b i{3ob!? be balfdjc be?gabcringen 2. Daamit geftenb taojben/Siet/2 Joh. 9, 10, Ken iegelijk die overtreedt, ende niet
en blijft ia de leere Christi, die en heeft God niet; die in de leere Christi gekend, blijft, deze heeft beide den Vader ende den Zone. Indien iemand tot ulie-den komt, ende deze leere niet en brengt, en ontvangt hem niet in huis. 3?n»
bien Ijet lDüo:b een ftenteerien i*?/ Inaajuit men öc balfclje ïie^ftcn ften» ncn ftan/soo ig ban Ijet ïl?Do^b/boa? ben tueg ban Ijet contrarie/een ftenteeïfen ban be Ittare föejfic.
3. ©ie be^gabennge/ in taelfte a5ob en Cf^iptné Uianen/ öie bes- Daar luare ïic^ftc/ Matth. XVHI; 20, Waar twee ofte drie vergaderd zijn in mijnen ^ n3tua name, daar ben Ik in 't midden van haar. 2 Cor. VI: IG, Ik zal in haar wonen,
ende Ik zal onder haar wandelen, ende Ik zal baar God zijn, ende zij zullen Mij een volk zijn. Openb. II: 1, Dit zegt Hij ...die in quot;t midden der zeven gouden kandelaren wandelt. Su/ bc ©abc? en ClIiiGtus Uionen/ alluaac 5ijii ï^oojD aangenomen en bctoaaib toojbr. Joh. XIV: 21, 23, Die mijne geboden beeft, ende dezelve bewaart, die is't die Mij liefheeft; zoo iemand Mij liefheeft, die zal mijn Woord bewaren, ende mijn Vader zal hem liefhebben,
ende wij zullen tot hem komen, ende zullen wouinge bij hem maken, giet 30a i# I. Crcc Dai!
5(i9
570 Van de Kerke.
öan Ijct J©oD?b te DfBBen en te fietaaren ccn riEntecfien ban be laare üicjfte. 4. Aan 't 4. ©it Bliji'it uit juiftc plaatfcn/in taclftc be Bisrfie ficfc^ebcn tno^öt zich to S'tf) tc Jjouöcn ccniglijlf aan Ijrr iDon^b. girt/Hand. II: 42, Zij waren houden, volhardende in de leere der Apostelen. Joh. X : 26, 27, Gijlieden en gelooft niet, want gij en zijt niet van mjjne schapen. Mijne schapen hooren mijne stemme. ii?E fjerre i^cjus toont b.ia^/ bat Diegenen/ öie niet rot stjnen |ta{ beboeren/rn bat bicgenen/ bic immejp tot.ïijnen ftal Defjooreu/ alïeenlijft baaruit geftenb taojben/bat 3c jijne fteinme/bat iö 3»)n IDoo^b Ijooten en aannemen/ of niet ftaoren en aannemen. 49u/ ftent men baaruit be fcfiapen/500 00H be gcl'jccïe ïii^fte; taant 59 srjn ban ééne nature/ en uitvi. 1. be ïiejfiE fieilaat uit fetjapen. Zegt men: ïjet ijaoren af niet Ijaoren i^ geloaben en aannemen/ en bat een tae?St begt;5 tjacten/en baarotn niet flennehjfi ïioor anberen/ joobat tjet niet ïian jrjn een fienteeften ban be Antw. ïiejRe. Antw. 1. fpjeeftt ïjiet ban Ijetgeen baarbltiftefp toa^.
i|et taag ftennelrjR toie Fioorben en aannamen/en taie niet. 2. ©aajfian geen regt aannemen sijn/tenzij bat getajocljt tao?bt boor ïjet gtljoo^ ban i)et i©ao;b. Som. X: 17. lt;sEn baac f)et aannemen be^ gattc» ipVbaar ig be Öelijbenigfc bc^ moiibg?. Eom. X: 10.
l^iejroc bient ooft/Joh. VIII: 31, 32, Indien gijlieden in mijn Woord blij vet, zoo zijt gij waarlijk mijne discipelen. Ende zult de waarheid verstaan, endc de waarheid zal u vrijmaken. l|ie? bio?bt ftlaarlijfi getaonb taaacuit ren bipcipel Henneüjli ip/ en taelöe stjnc nature i^. J^ameljjft/ geene anbe^ re ban get bestaan en blijben in be taaaiijeib. goobat Ijet baarbiijfitijjfi ijs/ bat be ïicjlie geütenb taorbt aan Ijct aannemen/ Ua^tljuuben en befclien ban liet iDoiyb. Soa t£ ban Ijet MDoo^b Ijet ftentccnen ban be taare Cïejfte. Tcgenw.i XXXV. Tegenw. 1. ^ebe? roemt bat jtjne leere met l)ct BDoojb obe?-eenftomt/baarom ftan be leere get fienteeften niet svjn/taant Ijet blijft in Antw. bigpuut taicl)et1©Do12bboor5icli Ijccft. Antw. 1. ©it toont ban filaar bat ieber obertuigb i£/ bat Ijet Ijeöben ban De taaie leere imme^ Ijct ften» teeljen i^/ombat iebe? tail batjijne leere met !)etili5an:b ubejeenftomt. 2. Soemen en jijn fdjcelt Ijet geöeele taejen. ©aarom moet men aan be toetfe iebc,20 leere üep^oeben.
.Annh. Aanhoud. iïDag Ijet niet beilige? jic!) te onbertaejpen aan bc uitfp^afte be? ïie?Re/ of ijaar sigtbaar öoofb ben paus/ betajjle ober be uitleg» ginge ban Ijet JUoo^b ^oobeel bcjfcljil biijfr/ en be fitae^tie/ taie üe Antw. taare ïie^fte 15/niet uitgefpjoften/nocl) 31300 taeggenomen taojbt. Antw. 1. ©e pauö en 3gn aanljang ftomt al^ partiie mebe rcemen/bat 313 be taare JSe^fie 31311/ bieg ftan pariije in Ijare eigene salie geene uitfp^aftc boen/ al taaien 3e be taare Sterfte/ baat 3e Ijet toclj niet 5ijn/ en 30a 5ouöe Ijij ccn balfc^e ustfpjafic boen. 2. {ijct U^oo^b boet be uitfp:aftc/ en bcflist l)et bgfdjil ftlaa? genoeg, ©iesicljbe^ nitfpjafte ^ubg in 3ijn i*?aorb niet tan ouoejtaejpen/ maar baartcgen aanbruifeften/ bie boet bat op 31)11 eigen peryftel / en 3al sijn oorbeel bragen. 3. ©e 5l;pa^
tel
Van de Kerke.
tel scgt/ 1 Cor. XI: 19 , Daar moeten ook ketterijen onder u zijn ; opdat degenen, die opregt zijn, openbaar mogen worden onder u. moer
men niet bertaacFiten öat alle bejfcbil cicEinöigö jal 3Ön / maac men moet siclj liouben aan öc IBct en öe ^troplicten/ en naar öien read boortgaan. Luc. XYI:29, 31. Jes. VIE:20. Gal. VI: 16.
Tegenw. 2. Cen eenljoiibige ftan ben 25i)bc{ niet onüe?5oefien/En firnt Tegeinv.2 ooft be leere ban een? tcgeltjamp;P bcjgaberingc in ben g:onb niet; bieé ftai? be obereenHainlte bec itetc met Ijet lèoo:b l)et ftcntceften be: ïieriie niet jijn.
Antw. 0mbat een ölinbe of onftunbige Ijct gonb niet fta'! tc tfen aan ben Antw. toetpfteen/ baarom be roestfteen rrcen toetsteen r Ca ij ijft goub baaj»
boor niet te ftennen ? Sao aoFi (jicj. 0)' een berbuiptejbe ban berftant. niet fieg?Öpenïian bcbingenbic be^ vScejitep iöobe ïtjn/ bat neemt niet toeg bat (0oös iT'oajb be pjoebe ié. Ccn bejliclj te !mit ijet/cn tao^bt e? ban bejjeftc^b.
Aanhoud. 3ili?aaj Ijoe sullen be arme menfdjeti l)et maften/ bi) biien Aanb. Sullen se jicij boegen/bic moeten maat blinbelingé toetasten/en als 3c Siclj bij eene bejgabetinge geborgb ïiebben/Ijoe gullen 5c bieten bat 51)
in be Vnare ïiejfte stjn ? Antw. 1. iDic biagc blijft aitijb/tuat men oeft Antw. tot een ftenteefien jlelt. 2. Cjun pligt i^ bibben en fjet onbej-
Saeften/en nlle^ baaraan toetfen, ïfet i^ eniiel genabe/als J3abirinanb be becbojgenlieben bep ïtaniiihrtjftö be^ fjemeïen geeft te toeten/Matth.
XIII: 11. 3. oDf iemanb al bij be toate Ciejfxc sidj gebargb jjeefr/en Ijij blijft blinb en onbeftcejö/ 5013 fjeeft Ijij ej todj geenc nnttigljeib uit;
maar aljgt; (Sob be jijnen 6efiee?t en berticljt/ 300 toeten 5e toelfte be taare ïiejfte ié/en sij berlilijben 3ic(j bat 31) er leben ban 51)11/3cggcn-be : Ik verblijde mij in degenen, die tot mij zeggen : wij zullen in het huis des Heeren gaan; onze voeten zijn staande in uwe poorten, 6 Jeruzalem! Ps. CXXII: 1, 2. SÜIé» iemanb 31 dj bij be paapfdje blinbdingé boegt/3o° baegt fjij 3iclj 3cfte? bij be balfci)e ïtejUe.
Tegenw. 3. 3fn be ïïerfte fiimnen bete btoafingen sijn/soobat niet al» Tesonw.3 tijb be toare leere baar ig/ of geftenb ftan toorben; biensbolgen^ ftan be taare leere jjet onfeilbaar fienteefien ban be Uiare ïie^fte niet 31)11. Antw. Antw. 1. 5C1 3ijn e? fomtijb^ toel bele btaalingen in be ïiejfte/ ja al oberftzoo*
men be btoalingen be toare ïie^fre/ gelijf? ten tijbe ban ben antidj^i^r/ 300 ip nagtang Ijet il^aojb en be toare leere baar te binben/ en baar 3ijn nog alttjb soobanigeti/ bie be toaarljeib bc,:bebigcii / en be btoalingen tegenftaan. 2. 3Cilc btoalingen rafien fnnbament niet/ en 50a lian be toaarfjeib/toaarboo? men galig fian toorben/baar in toejen blijben.
.ïKaa? al^ in cene be^gaberinge oberitjoomenbe funbamcntelc btaaliiv gen fiomen/ en albaar maar eenigc toaarijrbcn/ bic niet 3aligmafienbe 3tjn/ blijben/ gelijfi in alle fiettejfdje bejgaberingen uog toel eenige taaa^«
Öeib ij?/300 {jonbt be particuliere ïtejüe op eene föejfjc te 31)11/en alle toare gdoobigen 3!jn ban gdjouben en bejpligt 5idj ban bie bejgabe»
ringe af te fcjjeiben/en vöob trefit bc jijnen al^ban baat ooft uit.
Cccc a Te-
571
Van de Kerke.
Tegeiiw.4 Tegenw. 4. ©c ïirjrje ftcrmeltjlic? ban Ijct ï©oo?b/bic^ niet Fjft Antw. JBoorti/ maar be ïierUe ern Itcntreften. Antw. ièe uittaenbioe bc?' gatJcrimjcn locycn üipI rapfc^ in Ijct oogc ban Ijet ïlDoojb; maar luelfte ban allcbE licjgabrrinrtfn öe liiare ïiejfte ip/bat niet ftennelijfte? ban liet IPoo^b ; maar Oct ©corb ig ftennelijftej ban bie/ betaijle jrj uit Ijct IJpDDjb prlJriiö moet tao^ben/ al|ö öoben ij^ oetaonb. 3l3en moeite/ .^at men segrten/op be Dubl)eib en op ben luipte? ban be ïie?!ie .;ien/en baar men tie meept bonb/ baar moept men uit tiefïuiten bar óet be taare ïiejiie lna^. Antw. Pat be ïïe^fte baaniit niette ifennen i*?/ié öoben/ §8 en 33, getoonti/bie op be eene plaatfe be oubfte ijS/10 op eene anbere plaat^ be nieiitafte toel; bie op be eene plaats be openbare en meejsjt tjcrjlrifie i?/ ip biel op eene anbere plaatp be buiprerfte. (Dube leugen ip nciait biaarljeib. sCrgcDamelijfic en taerelbfclje glan^ of pronfienje in be ïierfien ip geen ftenteefien ban Ijet gcestelijlie/ maar boo^gaan# een teeften ban be Inerrlb en ban be balfclje ïierUr.
Tegenw.5 Tegenw. 5. Sfn Ijet ïirnnen ber ïterlJe uit Ijet 31?oorb ftan men btaaten; Antw. bifp nan Ijet ïj^oo^b Ijet ftenteelicn ban be tnare Öerlïe niet 31)11. Antw. 1. ^ct ïl^oorb Uau niet btoalen/noclj boen btoalen/bat i^ eene eeumig-öurenbe tuaarfieib/ maar Ijet be^flanb bej? menfcljen ïian btoalen; bocfj al ftan Ijct btoalen/ 500 btoaalt i)et altijb niet/ en ombat Ijet blualen ftan/ 300 blijft be menfefje niet alttjb in onjelierDeib of Ijij niet altijb btoaalt; taant Ijtj ftan beïe bingen 300 toel fiennen cn boor^ien/bar t)tj lueet bat f)'-) iquot; bic ^afte niet btoaair. Joh. VI: 69, Wij hebben gelooid ende bekend, dat Gij zijt de Christus. 1 Cor. II: 12, Wij hebben ontvangen den Geest die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn. 1 Joh. V: 6, De Geest... getuigt dat de Geest de waarheid is. 2. J^eel mee? ij? men in peryliel ban ötoalen alp men op Ijet bloot peggen ban eene bergaberinge aangmgc/betaijle balfclje ïierften 30a Ind seggen bat 31] be ïjejhe jQn/alj? be taare. ©ie^moet men een onfeil» baar ftentectien jjeböen/baae men ftaat op manen ban/ en bat niet ban btaalen/ noclj been btaalen/'t toelft alleen ip Ijct !0oorb; alj» men ban erne ïxerlie ijaort seggen/ taij jijn be taare ïterbe/en men beproeft fj^te leere en gebjag met Ijet UPoorb/en men bebinbt bat met malbanberen obereen te bomen/ban ban men 3cggen met be geloobige Samaritanen : Wij engeloo-ven niet meer om uwes [zeggens] wille; want wij zeiven hebben Hem gehoord, ende weten dat deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld. Joh. IV:42. ü^us blijft ban uapr bat l)et JOoo^b tjet taaie ticn-teeben brin be taare ïtejfte ij?.
Twmh' ' XXXVI. II. Het tweede kenteeken bcr taare ïlejfic ip be heiligheid be^ iiei'iTquot;-quot;' tEi:!cn ban be ïiejfte. ©e lcerc/ obe^pcnbomftig met Ijet I©od:o/ ip Ijet hèui.0quot; boornaamjle/en Ijct alleen genoegzaam benteeben ; be anberen moeten toef) mebe aan f]rtU!gt;oorö getoetpt taojben. 43Saar tor mee^bec uitbjei» binge/en tot l)Et bennclijbej maften ban beïïejfte/boegen tog nog bjie anbere
572
Van de Kerke.
re baarBij/cn ftellen tot ren ttoccbE be QcHigöcfb üan be lebcn be? ïie?fte. il?j) Ijefifien 6oV!en/§ 11, 12, 13, getoonb/Dat alleen be \uare fieftrejben lebrn ban be ïicjfte ïijn. c!5n§16, 17, bat be heiligheid eene eigcnfctiap ijS \)an be tnare ïiejUr/ Ualgen? be bclqbenipfe bcp geloofs. Wij gelooven eene heilige Kerke. 21^ ban be Ijeiligijeib reiie eigenfcljap öe: ïicrüc/ soa
ban be föe?lie baaruit te ftennen; en Ijet geene luare ïic^üe/toetftc be Vciare öciügljcib niet |)ecft. Stnbrre bcjgabcnngen roemen ooli op Ijei-Itgfjcib ; maar't niet al Ijeiligljeib bat men. liciligljeib noemt ; baarom moet men ee^t uit ipobp IDoujb lucten/ taelfie be tuave hctligljeib ij».
IDare Ijeiligljeib (a) fp^uit uit ïjet Inare geloobe. ©aar geen Vuaac geloobe i?/ baar ooit geene luare Ijeiligljeib. 't (örloolie nu neemt C!)?iiatii^ allt;i 'SSorge aan tot regtUaarbigmalitinge en l)eiligmaftinge/Joh. 1:12. 33coj fjet gelooüe lnorbt be ^iele babelnlt liejecntgb met CflJi^3 tu$/ 1 Cor. VI: 17. ©oo? liet geloobe Uioont Ctjjigtu^/ bie liun Irüen ig/in |)imne jjarten/Eph. 111:17. Ejet geloobe reimgr Ijet Ijarte/Hand. XV: 9. ©at geloobe is tuejlijaam boor öe Ücföe/Gal. V : 6. ©at geloobe üoet ljun goebe Ine^iirn boonbjengen/Jac. 11:18. (b) ©e luare ijeiligljeib öeflaat tn be obejeenftomfte ban onjen luille met ben taille s^obé/ Eph. VI:6. ^[In Ijet obejeenftomen met be IPetlt;!5obé/Matth. XXII:.f)7.
Cn in be Ijerftellinge ban Ijet 'ïóceïb a?oi^/ Eph. IV: 24. (c) ©e Ijeiligljeib üeftie?t alle baöen niet tot Ijace eigene eere/ maa? tot be?ljee?lij»
ïiinge Uan lt;J?ob/1 Cor. X : 31.
©ese Ijeiiiglieib toorbt alleen in be taare ïiejfte geleejb en gepracti*
fee?b. SCnbere be^gaberingen/ of 3e Ijeiligljeib pretenberen en boo:taenben/ 500 i£ 3e toclj maar eene natuurltjfte bcugb3aamtjeib/ in taelUe fommige tjeibenen 3rlf^ uitflielienbe 3ijn getoeept/ en niet eene taare lieiligljeib/
bie 43ob in 3!jn l©oojb ei^cljt/bie taij 30a tejftonb üojteïijlt boorjtelben.
SClp taij 5eggen bat be taaie Ociligljfib een fienteeften ban be taare ïterlie i^/ ban 3eggen taij niet/ bat allen/ bie in be ïiejUe 3ijn/ be3e Ijei»
ligljeib Ijebben/ maar alleen/ Dat 5!j Daar te binben 13 boo? begenen/ Die De regte Ijciligfjcib Hennen/ en Die Daarnaar 3oeften/ en Dat De taare leben bie beelacljtig 31)11. ®e ïiejlie lian met 300 bele onüeUeejben berbulb 3ijn/ bat 30 be meegten 3tjn/ben meeste? ban fpeien/en be goeben onbr?D?uft'
ft en ; 't Ijie? : beien geroepen/ maar taeinigen ultbejftoren. SClis taij 3eggen/bat Ijeiligljeib een ftenteeften ban be ïtejfic ij?/Dan bejftaan taij niet De3e of gene ïiejfte in 't pa?ticulie? ban een ftabje of Dorpje/ maai be ïirjfte in 't gemeen/300 alp! 3e op De taerelb berfp^eib i^/ alle par*
ticuliere ïirjften te 3amrii genomen. S([l{ 3auDe niet burben seggen bat in iebere particuliere ïiejfte taare ojoo^aligen taaren/particuliere ï{cr»
ften ftunnen in leere en leben ontaaiben en uitfterben.
XXXVII. III. (Cot Ijet derde kenteeken ftellen taij Ijet regt gebruik der Dnde Sacramenten, ©ie moet al taebe?om uit 45üü5 IDonrb gehenb/ en met gc' alleen op 5iclj3elbe/ maar met anberen samengeboegb taopben. ©aar bruik der
Cccc 3 men
573
574 Van de Kerke.
sacra- men get EEjflc fiEiitccfien binbt/ baar jal men doïe be aniJm Uinben. inenten. ^acrtlmentcn 3tjn ban (Cöji^ué in be öerfic ingeftdb/ en taorben in Ijct J1Bgt;od^D boargritclb/Ijoe men bcsclbe gcö?uiften niort/l»an taelljer nature en 0rb;uif{ Btncben nrfprcften ;al taarben. Kap. 38. 2iet Gen.XVII; 14. Num. IX : 13. Matth. XX\III:19. 1 Cor. XI; 23—30, ©e ^ticrauirnrEn SÖ1' 3rOp'rii ban Ijct ©ecfianb ber «©enabe/ ailccn boor be 25anbgcnoa« ten. (öclyli men nit |)cr lumpen of ^cgel icbece familie ftenr/ 500 fient men ccft uit be ^acramenren be Inare ite?He. o^f Inei iebrre bccgabe» rmge ooft be Sacramenten pjetenbeect te fjeböen/5110 i^ tacfj bij fjaar get rrgte pcbniift niet/of men Ijeeft je ailccn tot ecu tecfteii ban berceni» gtnge/ of ror cene blonte gebadjreni^fe ban Cftiiptus lijben/of men ftelt be uitlucnbige tceftenen üour Cij?iétn^ self/ en fcljjijfr bten be fijacfjt uan €nrjérii]é toe/ ^oobat men öe nature ban be Sacramenten bernietigt. Vierde XXXVIII. IV. CCot Oct vierde kenteeken ftellen tuij be oefeninge der Oefeninge te^en* ïjecrc Sic^ti^ Ijceft be ïierfiE fleutelen gcgeben/cm baar» dersieute-boor bc^en in te laten/ en genen uit te jluitcn/taelamp;e be öcere Hejué bebolen Ijccft in te laten of uit te fluiten; bc^e fleurden jijn be bet» Honbiginge beg ^obbclnlien 113aa^b#/en be Cl^istelijHe fian/ban InclfiE toij benebcn/kap. XXIX, sullen tjanbelen. ïie^lïe i^ eeue bergabe* ringe/ban be teerelb afgefcfjeiben/en onber niallianberen bcrcenigb tot ''O^a^onöec fjaar eenig i^oofb ^eju^ Cfiji^tué/ tuaarban tun § 21, 22 gefpjoften Ijeöamp;cn. daartoe Ijecft be C^eere Cö^ig'tup ilcute» len gegebrn/ en gebiebt uit te ïjmiben/ en uit te toerpen/ bie be luare leere met tjeüben/ en bie niet obejeeuftomfHa be loare lecre leben. SJiet biecban/ Mattb. XVIHilT. 1 Cor. V:13. 2'Thess. 111:14. aSclijft men uit ben fleutel (jet flor lient/Vnaartoe bie belioort/300 fient men uit be lleutclcn be föejfte; boel) men moet bie taeöeromquot; niet alleen nemen/ maar samengeboegb met be anbere borige/ en men maet tjet regt ge-üiuitï (iennen uit Ijet ü^od^ö. 211^ men öe ötoalenben in ïeere/ en be EJgerlijfien in leben uitfluit/en be regtjinnigen in leere/en be a3ab5a' ligen m Inanbel inlaat/ban gebjuiftt men be fleutelcn regt/en baaiuit fient men be tnare ïiejfte; maar al# men al inlaat tuat toil/ban üJat leere uf leben Ijg jtj; of al^ men be regtjinnigen uittaejpt/ en btoa» lenben in jijne gemeenfcöap inlaat/ bat \§ een baarblgfteltjÏ! teeften ban eene ualfche Ixe^üe. ^elgfi obc?al onbulmaafitfjeib i^/en be Bgliggenbe onbnimaafitüeiD be jafte selbe niet Uicgnecmt/jca i# er ooft gebreft in Ijet gcöjuift ber fleutelcn; in be eene particuliere ïie^fte üiorDen befleu»
nieruit ï, fn lte? 9eö?u'fst öan in be anbere/ nogtan^ sal men in be öe?fte wijkt, dat gebjuin be? flcutelen binben.
du Gele- SClg men bc^c fienteefienen te samen neemt/300 ;al men ftlaarlnft sien Keviafdo'3 ?3el!!e ^croabEringe be Inare ïiejfie tö/ en sij suilen openDaar getu;gen bat ware öe «öercfarmeeib!: £te?fie alleen be to are ïte^fte i^/in tegenftellinge ban alle Kerke 13, genaambe üe^lien/ oubec Uiat naam sjj ooft bootfiomen/ en bc tocrelö
i#
Van de Kerke.
berfaulb met fiaeïteu/ in taclSe üc fcF|?t)be?# ontaeöerfprcfielijft toa» ncn / öat bic fienteeftencn alfcen op be «èercfornicerbc föcjftc pcupfcn /
cn taij jijn noain fteat bat te tooncn/regen alïen bie Ijer jouficn taillcn tCBBiifp^eftrn. ©ieg beramp;iijben tei!) ong in be genabe ^oöb : geloofd ende geprezen zij hierover zijn Heilige Naam tot in der eeuwigheid !
XXXIX. partijen / ftunnenbe met Ijet IDoorb ^ouié niet tegen»
fpji'ften/ maften tuice tegenlnerpingen uit tjunue eigene ijerfesien/ Vnaaj-uir 313 toillen uionen/ bat be öeiTïarmeeröe ïir^fte be luare nier i^.
1. iDe eerfte ip/ be Gereformeerde Kerke is nieuw, en eergt in be be:» Tegenw.i lebene eeutue opgefioraen / baat be to are ïieclse ip lian erne onberan-J.-1®,'f6'?' berlijfte biiurïaa!nf)Eib. IDant / ivaar was dc Gereformeerde Kerke voor Kurke^isquot; Zwinglius, Lulherus en Calvinus ? nieu v.
hierop antinaorben taij albup: 1. ÏDe toarc Ücrftc fiiijfr öeflenbig Antw. boor ééiie/ fjonber eenige rn^fcijentijbigc buursaamQrib/ gfïijft tuij getooub QebBen § 23. ©e taare leere i^ een onfeilbaai' ftenteeftrn lian be ïiejfte/ tie baarcin be Vuare ïferftc aïttjb fifjöiijft/ geïjjft geroonb § 34, 35. ®aar ban be biarc leere i^/ bie öe ^opgeten en Éipoptefen boor 45ob^
C'ee^r in {jet KT'oorb lieööen tioargefteib / baar i? ban ooft be ïierfte.
.iBu/ be (©ereformeerbe ïterfte {jeeft be aïtrjbburenbe toare ieere; ;oo ig ban be ©creformeerbe ïierftc be toare ïicrfte; en jij Uoor Euquot;
tfienip getoeest/ baar be to arc leere/ bic niet opgefjouaen Ijeeft/ toas.
2. tj?e «C-erefurineerbc Eierftc/ betoijl be SCpu^tolifcfte feere fjerft/ do Gero-300 iy :e ooft be a'poptolifclje ïïerfie. Zij toas (a) ten ri)üe ban be 2ipu^ ^quot;quot;eerde telen olieraf boar be geljeelc taerelb in alle Ijoeften berfpreib. wanten
(b) IDaarna toaa onbct ijrt gebi'-b ban be tfeibenfcijc fteheren / tijJu van hie/ tot op Conftantijn ben ^oote/ bat ijs bne Ijoübejb )aar na Ctjjis w,gt;nPOa. tug geboerre/ Ij^r te buur en te jtoaarb tojeebelgft {jebOcn be^bolgb/ drV de ijacf) brjelbe niet jjebDen ftunnen bernietigen. sche'kei-
(c) daarna toa? 31] op be plaat?/ in toeifte be anrkFiri^t jfcF) in-zerên. bjoug/ toaa^ban be 2ilpo^tel fp^eeür/ 2 Thess. II : 4, Alzoo dat hij iu !?te den Tempel Gods als een God zal zitten, ©at ijS/ be föerlïc inaa te ïtu tndtoagï ir.e / cn in Curopa ten pjincipalc; 51} toa? bie ïiejfte/ in torlfte tjet pauébom jiclj inb^ong/ en aiiengpftenp bc ïieriic meer cn meer met btoaimgen berbulbe; toant be paapfclje religie i^ niet ten eerfte 50a getocE^c filjg 5E nu i$/ maar liare btoalingeu 5ijn allengólien^ ban riib
tot tijb aangegjocib. ïEeipt gabben 5e toeinige/ joobat jjet er nog in te ïj'irben toap/ tjoetael met groote fmarte en b^orfljeib/ baarna bc?» rneerberben be btoalingeu/ 500 bat tjet rr niet langer in te !ja?öcn taaö; toaarom be Eter ft c op ^obd bebcl vdj ban gaar affcljcibbe/ cn uit Ijet mibbeu ban tja^r uitging, ©c paapfrlie religie/ cn oie 5e aangingen/ toareu in bc iSerlie/ ;ij berbruiitcn öc Ciecfte. iBi] ^eg»
gen/ be ïieti»c toa^ baar / toaar be paapfct^c btoalingeu .vclj allengs»
ften^ inb^ougeu/ cn be ïtejfte bebierben. Stj toa^ baar be paapfrtie
ïierquot;
575
Van de Kerke.
ïïcrRe toag. gij tua^ nfct fn öe paapfc^e fóetïte/ maar tie paapfdje öerfte tua^ fn fiaar.
Daar de (d) gjj taaé baar/ altaaar ör tlticc getuioen/ bat té/ tueiiiigc/ bocQ tui-erf6quot; ocnocgjame toaren/ Openb. XI ; 3 ; toaiu ban Ccnftantrjn af Ijrööcn waren. alti)b cruige 3rct) tegen Dc opHomenbc btnalingen geliant/ met monb is in som- en penne/ en bc cene particuliere lierfte bleef langer juilier ban be an-pialusen. tlrr,e- jiiilJerB gaben getuigemsfe tegen be btnalingen.
zuiver ge- (e) lua^ in bcrfctieibene parncuiiere en lian Ijet paupbom ooTtoen afiHfdjeiöen lioubenbe ïierlien/ tegen inellie be pan? ban ouüc tijben af de nnti- .iijnc UerUoigiiigcn in't üie^ft geitelü Ijeeft/en ban njb tot tgb ban beje/ heersch- tlal, 0rnc u,t0Erori£i t)ecft; geli',ft er ban ben Beginne aan snifte ïte?» te. 0 fien getoeept sjjn in be juibelnhe gebeelten ban jfianUnjfit/ snifte sijn er gebjcept in fammige gebeelten ban €ngclanö en ^cljotlanb/in 25c» rjetr.en/ aljiir.cbe in ^iëmont; tegen taelUe l)g tnel belc beabotgingen gerfc aangerigt/ maar stj ftaat tat op bejen bag. ^an bese allen getuigen be l)ilt;5toricn obe^bloebig/ en öijsonber ban tic ^ietnontescn fcöjïj* bei? bcjfdjeibene paapfclje |clj:ijbcrj5/al? (Cljumanué/SCeneap .éplbiii^/ Ccftiu?/ Cüct)lacuó/ onbe? öe bijnainingen ban ftetteren/ en bc^ltlaren/ bat boo? gbiingliu^ en ICiitijeru^ tjjben seer beien jijn getoecöt/ bie öeselfbe leere/ bie 51J iiettenjen noemen/ Ijibben geljaö/ en öat'25toin» gliup/ KEutljeru^ en Calbinug bie jeibe toebccom bejnicumb en aan öen bag gebragt Rebben.
Getuige- XL. Sfnsonbejljeib jijn er tlnee paapfefte fcfirijbc?#/ bie opme^ftelijft paapquot;cuen ^^U^cn ban be ü^albcnsen. 3t'J sal be moeite nenicn/ uit iebe? iet3 in sciinj- onse tale ober te setten/ Deüinl Ijun getuigenipfe soo nabruftftelijH i^. vers. Keynerius, een ingnifitiemcegter/bie een iieinig bóo? I)et jaar 14.00 gc-fdyeben heeft/ fp:eeHt ban be iDaïdensen albné : Onder alle secten, die daar nu zijn, of die daar geweest zijn , is er geene schadelijker geweest aau de lioomsclie Kerke, dan die van de Lionisteu (^of ban Oe ajmen ban !Cu-on/ 't tnelU söquot; öe IBalüctisen) en dat om drie oorzaken. De eerste is, dat ze ouder is dan alle, want sommigen zeggen dat ze geduurd beeft van den tijd van Sylvester, anderen zelfs van de tijden der Apostelen. De tweede is, dat ze generaier is; want daar is bijna geen land in welke deze secte niet is aangenomen. De derde is, omdat, terwijl alle andere secten door de gruwelijkheid van lasteringen tegen God den toehoorderen schrik aanjagen, deze eene groote gedaante heelt van godzaligheid, omdat zij voor de menscben regtvaardig leven , en alles van (iod wel geiooven, en alle de artikelen , die in het Symbolum (Qc 12 actiHelci) be£ geloofd begrepen zijn, onderhouden ; alleen lasteren zij de Roomsche Kerke, en de Clergie , bat ifi pauó/ carbinalen/ bipfcljopyen/ en anbere genaambe gee^telglien.
(De aartgbisiciiop Sesselius, in sijn fiaeft tegen be i©albciisen/fpjeeftt aïbn^: De Waldenzen hebben hunnen oorsprong van een godsdienstig man, met name Leo, ten tijde van Constantijn den Groote, den eersten
576
Van de Kerke.
Christen keizer, welke Leo, eenen afkeer hebbende van de gierigheid van paus Sylvester, en van de al te groote liberaalheid van Constantijn , heeft liever de armoede in de eenvoudigheid des geloofs willen volgen, dan met Sylvester blijven en door de vette beneficiën besmet worden, welke aanhingen allen, die wel van het geloove gevoelden, ©it sjjn OCtuigenisfcn ban part^cn; Vraagt men 0110.Dan/ Inaac luaa De ^crefurmcerbe ïiejlie bour HCntljcru^ï SCH anttuoa?üe/bij De Uoriae oenoemüen/in Jpiemaiu/
in De il9a!Dcn5fn; Inaiu oiigt;e Icere ip DejelfDe mer De ljimne/cn tesa-nien mcr 43Dbii IDcorD in alie Dcelcn obercenliomeiibe.
XLI. II. iDe tlrseeDe tegenluejpinge luorot ijiMiomcn Uan de zendinge Teffcnw.2 Drr Dienaren, ©aar geene senDinge ija boot pauji of anDere get^telijiien/
Daar ip geene Ui are ïiejfie; maar De Dienaren Dejs iDootbs ban De «6e» reformeerDe ïterlie Ijcbücn 3iil|{ eene jenDinge niet/ 300 is Dan Ijunne ïierfje De Inare ïiecüe nier.
Antw. 1. J}et UiarDt uiitHenb/ Dat ei eene jenDinge ban pau«5/ en;. Antw. fieljarfc te taejen om eene luare ïïerftc te 3ijn. 31 a luii peggen/ Dat na ben uitgang iian De luare ïterlite uit Ijaac/ ljunne senDinge ban geene paus van taaarDeijj/en bat De anric^ipt geene magt Ijeeft om leeraars te ^enben.
ljunne jenbinge boor Den uitgang De? ïterfte ftan men et Hennen/ ombat ' quot; ' ' 3!) in be ïïerfie hiaten/en 3oaJiluain De senbinge ban De MetUe.
2. ©e fntte^flc ber Dienaren i^ geen fientecHen ban De tnare ïietfie/ Successie gcU)lt § 31 ij3 beluesen; odU i^ De senbinge Det Dienaren geen ^'icra*
ment. ScoDat ej luel eene taare ïierfte boor een tijb 15an 31(11/ getjeel 3QnDe? Dienaren.
3. ©e ïierüe (jeeft magt/ in cad ban noabsaftelgftFieib/ te beroepen ne Korke tot Dienaar^ Deö UDoorba/ Die 3?j ootDeeïen öelttaaam Daartoe te 31)n/
ftljoon De amftanbigljebeij en cetemaniën/Die in eene taelgeftelDe ïte^be om te zen-gepleegD InorDcn/al^ban nagelaten luoröen. ©e senbinge ié ban vi5oD/dOD-ban Qem fijijgt 3c De autf)oriteit/Dc menfcljen 31311 miDDefen/ Door InelHe
5ij gesonDen toorben ; 'c 35 ban leeraren in eene nu geftelDe ïierfte/ 't 3ij De. Gemeente selbe in berVnatöe tijben / in fietftei ban eene öeborbene ïtejlie. ©e bergaöetinge ban 120 petfanen/Hand. 1:15, jleibe e_2 tïtKe/
tot een' Stpoptel Dnor ijet lot Daaruit te bejfiiesen/ vs. 23. ©an ftaD tot ftab UiiejOen ouderlingen geftelD met opfteftingc bee Ijanfien ban De gemeente/ Hand. XIV: 23. 2oa mag öe liierite selbe ooi?/ ia ca3 ban naabsaftcltiuljeiö/ leeraren jlellen. JfiBen mogte seggen/ Dat luaren ban e]ct?aortiinaire 3enbingen/eii Dan moeiten 3e miraVielen Doen. Antw. 't 3Ié geene nieulne/ maar De ouüc öeDieninge/ geene nienbie leere/of maniere ban 43ab^Dieiiöt/'t is? maar in be oni|'tanbigf)eben toat ongelnoonji ^Ke ^pjopficten Ijeüben ooft geene miraliclen ge Daan/ De mitaiielen Dee JCpos» nc oore-telen 3tjn De onse. UDanr 't ié deselfbe leere en beselfbe öebieninge. foniieerde
4. ©e vSercforsneerDe ïterfte in Ijet begin De? lïeformatie en uitgang/,,^'3^. ^aDbe belc ^iegteren/Die Ijet pauébom bejlieten en tot be Inare ïierite dinse.
577
Van de Kerke,
oberMuamen/ cn mcr öaa^ uitgingen/ cn be Inaacljeiti urcbilfteti. II?e;c iiquot; toaten in ftaat om lueberom anbercn cp be orDinaire manierc te ben; Itnl men senbinge/ jiet baat: jc ban.
Tegenw.1 Tegenw. 1. (a) g;ij taami gejonben om be paapfcfie ïcere en cctemo'
U W riE!r-1 / h Lniei1' A-ntw' ^umie Senbingc/bEtaijlc Die lna^ ban be Inare ». /E yau?0om cUecfl^oainbe/Inap otn be tnare ïeere te prebi»
r!ew { . ar£?(e öe scnbinge ban lt;!3ob/ baartoe bc ^enbinge ban be tiet'
Üfirhni * ,,t,t,i?rE1, oi;irf öu?ben tegenfpjeften/ jij 511 [len niet
w aeggen bat 5e gcsonbeii luaren om afgoberije te p?ebiftcn: 500 toaj ban be senbnige ban öe uitgegane genaambe ^ie^teren/ en tnettig/ Teacnw quot; riWnw ,i:lquot;ölV bi arm niet gcsonbcn tot be afgobenbienpt.
Antw.
■2 legenw. 2. (b) £}uiine jenbinge i^ gun ontnamen. Antw. 1. ^©a ben Irlnf'r3^ i iJcrlJe quot;'f 'jet uiibbtii ban öen/ biecf 't antictj?i?tenboin al« fE 79 vM 0quot;-nt Ttcr/fn rjEt gcenemagtober beuitgega-? .f' onrEOtbaai-b!g/gEtrQiibie bicnaar^af te metten, ©iesblii'
^en 31) boor be orbmaice jenbinge tnettige öerbe^ en leeraard
, BgMw.quot; legenw 3. (c) .0.5en ac[)t nu be ^cubing ban fjer^au^bom niet tact-ng , mant een Pjigtej tot ong obe^h'omenbe/en taillenbe leeraac taor» ben/moet erne nieutae senbinge öcfiamp;en; 500 i^ ban bie ban be rejst uitgLgancii iiictjaicctig. Antw. ^aar i? g^oot unbe^fcljcib tupfdjen 6'ei-
Ii iÏp K ÖE ïiE|ftE nog onbe? !jct paugbom/en üejenbinge Ijabbc
uare l^acljt ban be ïte^lie ; maa^ na ben uitgang bet ïierfie ia liare
h^rp'^nhin 1 öt ticrfic/ maar ban eene balfctje; baarom beugc vt ^,ltlinBE nu nicr/ öie te boren biettig taaé.
komt voor g 1111 tot onje befcfjcijbinge ban be Üejfte/
den dag § b. Joo^gettElb/ al tiaar Unj be^be^ jeiben : dat de Kerke door eene waar-
[lenisse. v'^ eü ziJue waarheid uitkomt, ©e ïte^fte mo^bt
öoo^oaanp onbtricijeiben in eene zigtbare en onzigtbare fefte: nietten
Wr.wttn öare quot;atuce/a^oföetttaee in taesen onbe^fctjeibene ïiejben taaren/ban taelfte be eene anbere lebematen Ijeeft ban be anbere/taant öaar 1$ maar eene cenige ïte^tie; maar 31} tao:bt 300 onbejfcfteiben ten opsigfe ban Ijaren uittaenbigen itaat/ bie faintijbp! mee?/ famtijb^ min gesieii taojbt/ taegenp btaalingen/ gobïooófieben en be^bolgingein Siet hi!?-afc H1quot;quot;/C 8' b^ee^t geen bing mee?/ban bat 3e öoo?
nifléSr i S BEamp;OUÖCll ta0?bt/ 't tactile tOCjj foill-
1^. JBaac 3n ig alg 't ficfjt en 't buur/ 't taells altijb frh-fn f0'11 v ba0 te lf!oinen En ^namp;aar gesien te tao:ben ; 3« !jrrn'/'h, hquot;quot; ^3333'0/nacÖ buur/noc() galge/3tj roemt op be marte-iaren/ bie boo? tjunnen boob be taaatijeib be?3egefen/ al^ op 30a bele
rmEnt rEn/rf 'naar mag ge3ien tao?ben; baarom tjacöt 3E gebu. h T rquot;/ ?00?Jn ^aa?b m öe Oanö/ maar boor eene
J ^ ö cn 3ijne taaartjeib. 2ij belijbt/ bat
sLÖ^igtué I? be eenige en algenoegsame ^aligmafter/bic al^ 25otgeboat
3ijn
Van de Kerke.
Sfln Itjben en ftE?ben boor be jonbcnsijné bolft^aiiii be rcotbaarbioöcib ^obi?1 Ijeeft fieraalb/ Ijaar met lt;6ob Ijerfr lirjjoeiib/ en boor jijne baöeltjlie Oc|joo?5aatiiÖ2!b en bolü^rnoinge ban be llaet aljt ^JSorge in gare plaat»
fe/Ijaar (telt tor reritbaarbigEn in l^em/cn tot erfgenamen bréeealni' gen leben^; 5ij üelijct/ bat geene boot ïfetn salig gemanftt tuojben ban bie C^ein aló joobanig boor een tnaaracljtig geloobc aannemen/ en met i^em geeptelöft bejeenigb tno?ben/ bic in tjem leben/ en jtjne nature in Ijnn fjcilig leben iiitb?ufifien/en 3(500 bianbclcn gelijft getoan»
öclb f)Ecft/ 1 Job. II: 6. ï)ie?toc ftoinen 5c te samen in bergaberingen tot öct gefjon? ban OBobg iDoarb'/ en Ijet geb^uili bet Sacramenten/
ïjouben .ïicl) alleen/ en ban be taerrlb afgrfcljeiben/en bertoonen jiclj al? een licljt in be Itierelb/en aló eene ftab op eenen berg/Matth. V: 14.
Si) stjn nltijb bereid tot verantwoordinge aan een iegelrjl!/ bie Ijnn re» fienfrljap afciécljt ban br tjoye/bie in Ijen i^/met sacljtniQebigijeib en breeje/ niet boor mcnfcljen/ maar boor a?ob in alle nebcrigljcib en eer» bicbigljeib/sonber ftoutigfjcib/1 Petri 111:15. ^iertoe ;ijn geroepen en samengeb^agt. Jes. XLI1I:21, Dit volk hebbe Ik Mij geformeerd,zij zullen mijnen lof vertellen. 1 Petri 11:9, Gij zijt een uitverkoren geslachte, een koninklijk Priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk ,
opdat gij zoudet verkondigen de deugden desgenen , die u uit de duister-nisse geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht.
XL1II. iBij jeibcn berber/ dat ze met geestelijke wapenen onder haar strijdt Hoofd Christus Jezus strijdt tegen bare en Christus vijanden. (E?e li er lie {quot;njk|ee®' too?bt/ ten opygte ban tjare beden/ onbcjfctjeiöen in be triumphereude wapeueri. cn bc strijdende ïxerfte; bc triumphereude ïtejlie i^ in ben ^emel/en be«
ftaat uit sullten/bic boor geloobc/(jeiliginaftinge cn jliijb obermannen !)camp;ben/en baarop be fi^oone fjebben ontbangen. ©e^e \nojben baorgeftclb/
Openb. VII: 9 , 14, 15, Na dezen zag ik , ende ziet, eene groote schare , die niemand tellen en konde... staande voor den troon ende voor het Lam , bekleed zijnde met lange witte kleederen , ende palmtakken waren in hare handen.
Deze zijn 't, die uit de groote verdrukkinge komen , ende zij hebben hare lange kleederen gewasschen , ende hebben hare lange kleederen wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor den troon Gods, ende dienen Hem dag ende nacht in zijn' tempel, ende die op den troon zit zal haar overschaduwen.
(E)e strijdende ïiejfte i«j op aarbe/ïjecfr tor tjare brjanöen ben duivel en Tegen be wereld ban buiten/en Ijet vleesch ban binnen. ®e duivel is ban ben duivel-beginne een menfefjenmoojber/cn Ijeeft jicf}/ban liet begin bet belofte ban Ijet jaab be: b^oulue/baartegen en tegen allen/bie in tjetjelbc ge-looben/met een' boo^aarbigen Ijaat gefiant/boetibe al teat lii) ftan om !)en te ItbieUen/ en/ üiaö Ijet mogclijfi/ re beletten tot Cfjjisftu^ telioinen/ cn geltomen sijnbe/ ,l)en af re trebben/ en be (ieejlpljrib ber ïierbe te bcrbuip;teren. l^iertcgen ftelt siclj bc ïierbc/met bare geeételijbe Itiapenen tegen öenselbcn jtjliticnbe; luelfte ftjijb befcfjjcben taoramp;t/ Eph. VI: 1118.
©bbb a Öm
579
Van de Kerke.
herein. (0mbat cni UoortrrffdijRn: in be lebeii ban be ïierfie i^/ban in bi' wereld, ombat ïij met be lnaarljeio en met fjim Ijeilig ïeben be lne-rclb obcrtiiigcn rn bcroorbceJen/ ombat 31) nlfeen Uiillen tnonen/sicl') Uan be liierelb affcljeifirn/ jicli met Ijaar nfet tuiiien bermenoen/en allc^in^ eene tegenitjtjbigficib ten Dp5ic(te ban nature/ fieaogingni en nianierc tian leben i^/joo haten 3e malftanberen; Ijiernit ontftaat eene toerU-^aamljeiö om sicljjclben tegen be partge te befcljermen en malftanberen te üeberben. 53e bicrrlb gebnuftt ligcljatneüjfie ïnaprnen/frljabe in goebe»-ren/fegimp rn fmaab in cere/ buur en sinaarö tegen liaar !eben/ om liaac ban l)ct grloobe en be {)cilig!jeiö af te tjeliften/ftaar in allr^ met liaar te boen bereenigen/ rn be ïte^fte met [jaar gelijft te maften. IDe iïe:iic bnl bc tuerelb ^aüg maften/ en boor gcloobe en befteeringe tot liaa? tjeliften; (jiertne ge6:uiHt be ïïei'fie geenc tigcljamclijftc biapenen/tuani: aló ïifjfte (jeeft .5e bie niet/maar 31) gramp;juiiir gcegt;jtr!ijfte biapenen/na* mehjft/pet sbiaarb be^ (©ee^te?/'t Inelft ip -öciö^ iDonrb/be Uolitanbige bcïijamp;enigfe/be ijeiligfjeiti bes lebrniö/eene onbersettelijfte befcfjerminge be? bjaarljeio/eene i'tanbbaprige Iöb3aamt)eib om alleg? tioor Clj^^tné te üerbjagrn. ^an be3en jï^tjb luo^bt 3eer beetin 'öubs ll^ooib gefuioften: 3irt onber anberen 1 Tim. VI:12, Strijdt den goeden strijd des geloof's. 2 Tim. II: 3,^ Gij dan, lijdt verdrukkingen, als een goed krijgsknecht Jezu Christi, Hebr. X: 32,Nadat gij verlicht zijt geweest, gij veel strijd des hjdens hebt verdragen, vieesch. vleesch ban binnen iö be fcljaaeltjftfte bijanb/ ;anbcr be;en 3ouoen
be anberen geen bat tjebbrn ; bebiijle Ijet fieraab ber ïirrfte 5icf) brr-toont in jjeiligijcib/soa ia be 3onbe tot ontfiennge bcr ïierfte. Sfrbe; lib Oer ïieMie/betaijle in I]et3elbe geest en leuen isf/ijaat be sonbe/3cr 5'c{j tegen be^elbe aan om ban öe jonbe niet obertaonnen te luorben/maa? om Ce 3nnbe te oberbiinnen. ï|icrban fpjeeftt ^auluis/ Gal. V:17, Het vleesch begeert tegen den geest, ende de géést tegen het vleesch , ende deze staan tegen malkanderen , alzoo dat gij niet en doet hetgeue gij wildet. petrus lueftt rot üesen ttiijb op/1 Petri 11:11, Dat gij u onthoiidet van de yleeschelijke begeerlijkheden , welke krijg voeren tegen de ziele.
'luTIV XLIV- ^;,ürc fllle t'c nijanben/ bie be lletfic op aarbe tjeefr/ 15 bc anti-TI.-' chnst be allcrg;ootfte en üe principale oursaati ban alle be beruoininaen Christ, regen be ïïejfte.
Uioo:ö amicfiiigt ip uit ttoee touocben .saniengeboegb/ nanichjft/ woords. ni/rl anli, 'y. InclH in samenbofginge vomtgb^ tegen, fomtgop voor öetee» Jsent/ en Xokjtój Christus , 3aubat Ijet tuoorb anticijii^c beteelient een/ bie regen Cljj^tuö is/en 31CI) nogtan? gelaat al^of Ijg boor Cbjiptu^ ina^. dMcCllzóo ^0inn'DP ^'orbt bat lnoo:b genomen boor ieber' ifecte:/bic 3ic!urgen genoemd. i^foon en be iccre ban C!jji?tuf5 ftant. Uoh. 11:18, Gelijk gij gehoord hebt dat de antichrist komt, zoo zijn ook nu vele antichristen geworden , waaruit wij kennen , dat het de laatste ure is. ^iSaar boorgaan^ be» teclicnt Ijet be yroote anriclj?i?t/fjer Ijoafö ban bc benbe/ bie 3icfj ro
gen
580
Van de Kerke.
gen ïquot;quot; en Beïijbi^ aanfiant. '©at et 300 een ftomen soubE/öïtifit
uit Uelc plaatfcn bcr ^nliCH' .^cli^ifr/ en Itiarbt ban niemanb geloacbenb.
XLV. iBe b^agcis: wie is de aniichrisi F llDtj anttoaorben met aCe bc po Paus ^atcgtriiiten : de paus van Eome. ©e papijsten cntlicnnEii l)Ct chrfat?11'
(iHcrét gullen toj ons ijcüoelEii fiebc^tigen/en ban brr papieren rtbc» ncn beantüioorben. *l3in be ij:acl)t ban onje brmonttjane te IMaa^bec te jien/ moet men alle on.^e tebenen öii mallianberen boegen/ al«iof l)et een argument toa^/'r tnelU bnor berfcljeibene breien bebiejen Inierbe/Ijoe-turl iebere rebrn op sitlnelbe genomen ^rer obertutgenbe
XLVI. (0né eerste bewijs iicinrn tat) uit zijnen name, buister genoemb/Bewijs 1. Openb, XIII: 18, Hier is de wijsheid, die het verstand heeft rekene het getal des beestes ; want het is een getal eens mensehen, ende zijn getal tal van is zes honderd zes en zestig. T'it too2bt/ kap. XV. 2, genoemb t)et ge-tal zijns naams, ©c ïfeere Inilbe hem met uitbrulJiteiijft noemen/ mi^-fcljien om Ijein niet te beletten in fijnen loop/of ooll ombat tfrt be ber» borgenf)rben aan een it bej niet lïiil openbaar Ijebben/gelijft Matth. XIII; 13. (3?at Ijier be antitl]jist gemeenb lunrbr/is buiten tegenfp^aah; maat Ijoe Ijem ïjirrnit te toonen/i^ bji allen niet eben ftlaar.
#m hem Ijier te liennen/moet men aanmejften/1. bat 3|oF(annEÖ in öc «USrirïifcijc tale fclj2cef/ en bat be •l3^ictu,ii Ijumic letteren ooft gebjui»
Jten tot ttjfcrgetallrn; en 2. bat be letters ban bit getal jouben nitbruli»
lien ben naam ban ren mriiDCt). Openb. XIV: 11, Het merkteeken zijns naams; kap. XV:.2, Het getal zijns-naams. lt;lEn 3. bat beje naam joube gefdjjeben tnorben met ^ulUe letteren / bie te samen ;oiibcn uitmanen een getal ban sré Ijonberb ses! en seiêtig.
A. ^[renaeu^/ een ©i.scipti ban ^o'pcarpu^/ bie ren ©iécipel tnaé ban Lateinos. 3iciljanneö self/ fpelbe baaruit: AATEINOi: LA TE IS OS, en brfloot Daaruit/bat be antic.ljjitit uit tralie en uit be Hatijnfehe ïte^fie sonbe boortlxomen. Italië, of een gebeeltc baarban/ Ijrrft boo: Ctjji^tus ge»
üoorfe ernen Itoning gc|)ab/ toien# name luap Latinus, bese Ina^ een 50011 ban Fannus , s00'1 ban Picus, joon ban Satnrnus , saon ban Janus, be eejfte boning ban italic. 43a besen Latinus loiet:be italic/of bat ge»
beelte ban Sdtalië/ bat ronbom fiome ligt/ Lalium genoemb/ en be fprafte bie men baar gcb;uilne/be Latijnsehe tale, ge lij H sr neg tcn besen bage be 'Catijiifrlje genoemb Inorbt. Latinus Inurbt in't 43rieUsclj gefcfjjeben Lateinos, en bie letteren maliën s^nber tegenfpraaft uit een getal ban 666. S-oobat men baaruit ben anticlj?t?t sorï«enbe/ al^ met be quot;b ge»
leib Ir.orbt naar Some/naar be ^Eatijnfctje ïierlie/tot fleren bipicliop/ bie baama ben naam ban papa/ panjï/ bat iii baber/ gebjegen Ijcefr. ©e paus besit Lalium, baar Latinus, boor bat iiïame geboulnb lua^/
iioniiig biajj. £}ij lieeft sidj gesetin be Latijnsehe Kerke; Inant be iDes-te^frlje ïie^fte üiierbe lange tgöen be Latijnsehe Kerke genoemb/en alj? er een generaal concilium gejjouben luierbe/ toirrben be b-ic^terfcfje bisfcljop-
©bbö 3 Pfquot;
581
Van de Kerke.
pen rtcnocmb be Latijnsche, en be oo^terfcljc be Grieksche fiijsfcljoppena f£cn Imibigen bagc ocbcniftt be pau^ nog öc Latijnsche tale in jijiir öe» bclrn/örerrren ; en be iiErlfFbirniBt ban bc mipfe/eii5. grfcljiebt al^ nog boor bc ijrtjciie iticrelb in bc Latijnsche tale, bat a!^ ecne 3on0rrlinge boojquot; jiniiplirib ijJobis i^/otn al^oo iMaar ie toonen bat hij be antieftjiat ié. komstc11quot; s XLVII. B. ©it bnjftt nog ftlaarbe:/al? men ben pauê bejoelijftt met van den bciujcneii/ bicng naam 666 uitmaafn. l^e^e (a) soube ^nnc .vtulaats hebamp;en paus met in jjet 5ebenbe?gig ïiome. Openb. XVII; 1 lco^bt getooiib/bat baat ban ■«■iens antich^i^t gefpjoltcn Inorbt/envs. 9 Uiojbt sijne yrplaatfe aange-
naam is De zeven hoofden zijn zeven bergen , op welke de vrouwe zit.
(b) ïji) joube ben fieise? Uolgen in ftet gcamp;irb/ vs. 10, 11; taant be St brn (joofben 5i]n be scbenbEjIci manieren ban regeringe ban ïïome/ be bijbe taaren ten tiibe ban 3(ol]annf? al liieg/ be (c^be taaié/taelfte taa» ren be ijfi;e^iG/ en na Ij en ^ciiöe be jebenbe ftomen. Jiïu/ niemanb be lieije;^ geUolgb in be regeringe ban fiome/ ban be paus. (c) ©eje/ toienji naam nitmaaltt 666, moepte op ben troon ftomen/als (jet hei» Sernjli üt-rnictigb ^oube Inejen/ en tien fiontngen tegelgft met liem magr ban regeren 3ouben ontbangen. De tien hoornen zijn tien koningen, vs. 12. T»it alieö is grfcljieb omtrent Jjet jaar 500 en 600. (d) ©ese ^oube be l^eibeni'tfje afgoberije en beelbenbienst taebe^om inbueren / Openb. XIII: 3,12 15. l^rt ï^eibensct) fu'iïe^rr)ft ftjeeg eeneboabelijftetaonbe booj Conftantnn ben a?roote/ bic be afgoberjje uicroeibe; maar fjet taie^bc tarberom boor Ijet ^ebenbe Ijcofb/bcn pang/ genejen/ boor be afgoberrie en 6ee!benbien«5t taebejom op te rigtcn. (e) ^e^cn/ taien^ naam ig quot;666, ?oiibe men aanbibben/cn mee? ban menfcljeltjiic eere aanboen/vs, 4. (f) ©c^e soubc 43obs!a^teringc fpreften tegen ^ab en stjne ïiejfte/ vs. 5, G.
(g)J©e5C sauöe ben jjeiligen ft^tjg aanboen/en bie obertainnen/vs. 7 , 8.
(h) Sijn tijb 30ubc jijn 42 maanben/ vs. 5. (i) ©e geOecle aarbe joube bcjen aanhangen en nabolgen/vs. 8. (k) iJJcje ^onbc alle^ liebeliften met fcljijn ban bebotie ; [jij ^oiibc liooinen Ijcbben al^ ijet lam/ maar fpieften alé be b?aaU/vs. 11. (1) Cjij 5oiitic met leugenacljtige miraljelcn bejleiben/ vs.'lS, 14. (m) ©t'jc/ toieng name is 666, ^oube tot be afgoberge btaingen/ en bie 3e niet tuilbe plegen/booben/vs. 15. (n) joube een iebej btaingen Öem te ejftennen en 3icö naa? l)em te noemen/of tcbc^ïaren/bat 3e*tot Ijem bc|joo?ben/ of een mejUteelfm baarban te Ijeamp;ben/ of 300 icmaub bat niet boen tailbc/bie 3onbe niet mogen Hoopen noclj be^ftoopen/ men 30iibc prenc öiirgcjltjftc grmeenferjap met 300banigEn mogen hebben/vs. 16, 17. IBannee? men nu ben paus bij bir alles legt/Ijet gelijamp;t 30a net al^ tluce bjopprlen taatrjg/ geiijii tatj tcaftonb naber 3Ullen toonen. i^icr hebben tai] ben naam 666 en alle omftanbigheben ban Ijem/toellie bien naam joube tjeüben. ^ij i^ ban taeï blinb/ bie Ijiejuit niet 3ien ban/ bat be paus be anticö?ipt i^/ baar naam en b^ab ten eenemaaf beielföe sijn.
©at Ijet paugbomfjet niet stenfian/bat ié geen taonöe?/ 30 moeten
582
Van de Kerke.
{jet ooft «iet ftunuen jien ; taant ban taa^ ïjct pausdom re mete/ baat get nog ccnigen njb moet ftaan.
Zij bjeugcn tegen ben naam ICatinuê in/bat SCatinu^ jonber C moet Uitvi.; gcfclpeben taorbrn/en bat bie naam ban geen 666 ftan uitmaHen. Antw. Antw.
1. Sfoljanne^ fdneef niet in f)ft ICattjn/ maau in 't 4?L:ic){6c!)/ b,u in ïiet 9Eatijn HEarinué/ té in 't gt;i3:ieH^cl) JCateino^; Strenaeu^/ ten lèjicft/taiste br^t f)0^ men bat liioorb in't f^ietipcl) ^ouöe befclj:iiben.
2. (Ooft fcl)?eben be -Catijnen bei tacl met ei, ^ao fctjjrben je ^abi'i' noö/SCntoneir.ogi/3Careino£?; quam primum Cancel, Popidei tenucre Lalei-nei. ©irö ift be uitlHugt nbrl.
XLVIII. Het tweede bewijs is, bat be anticfpf^t jijne ;irpTaatfe en ge» Bewijs2. bieb morste bebbrn ie ïiame/aié te yen is Openb. XVII: 9, De zeven hoofden zijn de zevenbergen, op welke de vrouwe zit; vs. 18 , De vrouwe,
die gij gezien hebt, is de groote stad , die het koninkrijk beeft over de koningen der aarde. i©c antict^ist tuorbt öie? onbe? be ijebaante üan eene broutae/üan eene gjoote Ijoere/vs. 1, be^toanb/lnegenlt;j bc afgaberije/
bic in Ijet U^aorb {joererije genaamb toojbt/ en ooH toegenó be fcljanbc-lijfte ligcfjamclijfte IjoErerfje en onteinigfjeib/ bie onber jijne genaambe gcegtelööen in ïiome en Italië Enj intfteftenbfjeib in ^taang gaat. m'eje joubc be gjoote ftao bejitten/ bie rorn fjct ftoninftrgfte Ijaböc oiier be Dennti-fioningeti be: aarbe. 4Su/Some taa^ bie ftab/be jitplaatfc be? ftei^erg.
ïiome begreep in Ijare mnten .^ebcn bergen/ 't luclft af te ftlaar ié/ ban zijne zit-bat Ijel betojjé ban nooben fieefr; be fclj^ijliejs boor en omtrent bien i^so te tijb/noemben 5e de zevenbergige stad. Virgilius, bie omtrent beertien hebben, jaren boor be geboarte ban Ctj?i?tn^ gejtorUcn ilt;j/ fpreeflt albu^:
Geor. lib. 2. Versu nono a fine.
Scilicet et rerum facta est pulcherrima It oma,
Septem quae una sibi mum clrcunidedll aixcs.
Zoo is Rome de heerlijkste stad van alle geworden , welke alleen voor zich zeven sterkten met een' muur heeft omtrokken.
Ovidius, taelfte omtrent 38 jaren boor Cljjigtu^ geboren igi/fp^eeftt albu^:
Trist: Libr. 1. Eleg. 4. Dist. 35.
Scd quae de septem tutum circumspicit orbem,
Montibus imperil Roma Deumque locus.
Kome, de plaatse des gebieds en der goden, dewelke van zeven hergeu de geheele aarde overziet.
Trist: Libr. 3. Eleg. 7. Dist. ,27.
Dumque suis victrix septem do montibus orbem,
Pruspiciet domitum Mart ia Iloma , leyar.
Ik zal nogtans gelezen worden , zoo lange het strijdbare en victorieus Rome van hare zeven bergen de overwonnen wereld overziet.
amp;U/
583
4Su/tiE paup IjEEft son' ftoft in 5ft sebcnficrgig l3omc/öie ftjcfit 5ijn jjcfiicü ban Isaac uit ober be ftoninSmjften brc aarbe/ cn ljec?pdjt oUer iJElc üüHierEii/ Openb. XVII: 15. Wie ig bjonftcn ban Ijet öfoeö ücr Ijci-ligcn/ eh Ijrcft Ijct blocd CiEr- üeïijöe?^ öcr luaarïjriö v)E?gotEn al? lua-tcr/vs. 6. ©e honingEii örr aarDc gcucn IjunnE maat öaarcoE aan Ijein obpr/ vs. 13, 14. 'Zoo \$ öan öe paué öe antid^ipt.
Uitvi. üitvl. t[|Er paupboui/ om tiEje fcl)jii{Ufli)(JE jalic ban sicfi tE inerEn/ jegt/öat öp;e ijocrE rn öf^e otoatc ftaö/fiüiiiE üicl ijS/iiiaac Ijtt ÏJei» üEiifcljE ÜomE otini-r be iici;E?^/Dat i^ o^onUen gclnaröcn ban Ijet öiueb Antw. bet tjEttigEn. Antw. ïjet liapittEl toonr Ulaar/ bat Ijrt £ïamE i? na bc llEigt;ErEn/Eli niet nnörr be UEijcrEn. ig l)ct bEiiEiib/bat na be Uei-jrren bE paus ban Üïame geregec^Q Ijecft/ en alsnog tEgcErt. ©it jat bluften uit öe bo'genbe berbe bvbJijsrebcn.
Bewijs3. XLIX. Het derde bewijs nEinEii lug uit bE acljtErboïgingc En ben tijb Tijd van \jan ^ync openbare üertooninge. C}Et beEgt moEgtE be Hei^erj? Unfgen in opkomst, gEÜjEt, ot,er jgcmcen be gelirele aarbe; bit bltjfit uit Openb. XIII: 1, Een beest, bebbende zeven boofden ende tien hoornen, ©aet Ijiettnj Openb. XVII: 10, 11, De zeven hoofden zijn ook zeven koningen; de vijve zijn gevallen, en de een is , de ander en is nog niet gekomen , en wanneer hij zal gekomen zijn , moet bij een weinig tjjds blijven. Ende het beest dat was, en niet is, die is. ook de achtste koning, en is uit de zeven, gebcn IjooföEii 5ijn niet allEEii jeben bergen/binnen JSome'^ muien beg:epen/ maar beiEEHenen ooli seuch baningen/niet particuliere mEnfcljen/maaj foubECEiiiE regeringen, ©e bijbE luaren al lueg/namelijli/Honingen/bur-gemeestEren/ brcemlnri/ tribuni militum/ bictatores. ©e jesbe regeringc bias tarn 3}olianneg fclj^eef/ bat i^ onbEtUiiatelgft/ bat be iicijcrg toen regeerben. j®u/onber öc^e pontic Ijrt gc^egbe niet boorballen/maar on» ber tjet jebeube Ijocfö ban iiome; l)ct beegt bias Ijrt jebenbe Ijaofb/ bat na be iieiserp inuam/ten opsigtE ban politiEfie ljEe?fcl)appiiE/En tc-giiijft ooft be act)ttte Honing/ ten npsigie ban sone geEgtelijfte opper-magt/ öie Ijij jiclj aanmatigt obec be yelEti bei iiiEnfctjen. l^iecuit blijftc ban b it Ijet 't ^cibengdj Koine niet Inag/ maar liet lïome onbrr ben pang. Cjicrbij/bit scbenbe Ijoofb morgte 50a rag niet boorbijgaan alj« be anbecE Ijoofben/ bat ig/ barmE ban cegeringe ban Some/ bie iebec maar een' ftleinen tjjö grrrgerjb Ijtblicn/maar bit niargtE eni Ineinig tijbg bltjbrn/te toeten/42 inaanben of 1260 bagen/bat 5ijn jaren/bat op iiicmanb ban op ben pan^ pasfen ban. l!)ie;tn) fiaint ooft nog bit'
bat ftaat / vs. 12, 13, Tien hoornen.....zijn tien koningen, die het
koninklijke nog niet en hebben ontvangen, maar als koningen magt ontvangen opéén ure met het beest. Deze hebben eenerlei meeninge, ende zullen hare kracht ende magt het beest overgeven, ©it nu isl niet gefcljieü tEii tijbE ban bE fteiseren/ Uiant bie maren manarcfjen en alleEn ijoof^ Deu en rEBCEiöEjg; maacbit gefcljitbalg Ijet ftEi5EccoUbc?niEtigb biie?be
584
Van de Kerke.
bnci^ br njotfjcn / 'Canooöarbcn cn anöcrc Qribenfcljf naticn/ en Ijct ftcijpjrrjft in tien fiontrgrijljrn bc^bcclbrn. ^crjetsjf! met Ijrn/ omtjent bcnsclföen tijb/ fiUiatn ouU fjft tirept op/ en Ureeg ïïame in jijn öe-5it/ 'c tnellt niciminö Ö^ft öan bc {.latiji/ cn nf bic C|c;öfi]-
fclje Uolftcn ImM ecnijjen tijb in 2falic rcgecrbeii/ ,;oa IjabOrn 5c ioclj Ijuiinen ftoel nirt te ïiome. ©e;c tien fionmgen gaben öunne maflt obe^
aan Ijet öce^t/ Dat in Ijer ^tbcnbcjgig iïonic jijnen ftoel Ijaböe/ ïij tuil-öen boor Ijetselljc ücbr^tigb Inojbcn. Sn üucjben siinen tuille uit in t)et H^ijgen tegen Cijjistu? en sijne ïtfjüe. C;ict Dan/bic iö bc anticijji^t/
bic na fcc ftriseren sijnc jirplaatfc en gcüieb cïjer liame en öc Inrtclö Ijabüe/ niet tuien tien iioningen tegriijUc cultlnainen met l)et be^nietigen lian Ijet ftcisc^njfi / tuant Die nu Heimeren genoemö tiiojbcn/ sijn 325 jaren baariia eerjit opgeliomfn / en Ijcbben geenc magt ober lïome /
nocij IjcbDen gunnen ftoel baar niet/en jgn niaa; titulair. JSu/nicmanb ban bc yaujS ijs bc lieisercn gebolgö in Ijet gcöieb / en met ben paujS sijn tien ïioningen opgeliomcn/en bc tien Ifoningen Ijebben aan niemaub ban aan Den pauj» fjunnc magt obergegeben / om Ijet üloeb De; ïtejtic tc be^gietcn cn bic te berbolgen. Sao i? ban öc pauf» bc antichrist.
fjie^uit ban ooft oiijf ttaeebe bctaij^ nog meer öebcétigb / cn bc cjrreptie Deantltioajb/ cn getoonb/ bat ijet niet {jet ^eibcnfcljc liome/
maar ïïame onber ben pauö is / bic alle bic gcjegöe Dingen/ Openb.
XIII en XVII, ^oube boen. l^ij ia Inel blinö/ bic niet jien Itan/ bat Ijet bc licijercn niet luarcn/ maa? be pati^/ bic na flen fitaam; 500 i§ 't blaar bat be paué De antic|j?idt i«!.
L. Het vierde bewijs nemen bnj uit Ijet geD^ag ban Den nnticïjjigt. Bewya 4.
1. l)rj ,;oiiöc 5icl) 111 Den tempel .Pabsi petten. 2 Thess. 11:4, Alzoo lt;!':(Ir3g-dat bij in den tempel Gods als een God zal zitten. sDe ïie^iie ió Jjobé t)'uié/ tc?mpequot;
1 Tim. 111:15. ^tibs tempel/2 Cor. V1:1G, Gij zijt de tempel des le-Goiiszich vendigen Gods. ï^ij jonbe in bc ïicrlic jitten alseeuGod, ala Ijet Ijoofö ze'ttCD-en getiieber be; lic;Ue; joobat t)!) niet al? een liijanb ban buiten aan ;oiiöc bomen en alsoo be ïtejbe ueitjijben/maa: Ijij joubc uit be ïtejfie boo^tliomen/en in De ïic^ifc aig f)et jjoofö jitten. iBic nu boet bat/ban bc pau?/ bic ban Ijet pau^bom openlijft boo; Ijet l)oofb e?ftenb luoiöt/
en bien yj Den titel gcüen ban onzen Heere God den paus ?
2. lUct fjem jouöc Dc afbal ïiomen. 2 Thess. II; 3, Tenzij dat eerst Aivai met de afval gekomen zij, ende dat geopenbaard zij de mensche der zoude, de koquot; zone des verderfs. ©e ïicjfie liecfc alnjD/ en ooli in ben eesten tijb met
belc betterijen te fhnben gcl)ab. Koine bleef langst ^uiuer/ bat gaf nccafic bat aiibcre ïieirten / in biellte ftcttenjen ontjlonben / fjare toeblugt tot ïïumc namen / toelfte occafic be üi^fcfjop ban fiome taaaniam/ en siclj baa^bocc aïlengisfien^ bejljief boben alle ïxeMtrn/ en luiilie Dat jijne nitfp^alic obe; öc bc^fc^iUcn/ jonöer tegenjeggen/ aid
o8'J
58() Van de Kerke.
ecne a^obfpiaSe gröouöcn taiejöc; öic nu jflf in fictterrjen rionicnbc/50a olic?il2oombc be afüal ban Ijct ^uibrre gcloobc te ligtrc en tc raéfcr öc OfOeclc ïie?fte/ toelftc afbal 'fjanti abe? f)anö toenam/ en öe ecne btoalincrc irof? bc anDcrc. 'ï'at nu tic roamfclje ïtejtfe o^bceï afaeballcn ban öe taat-nljeib/tno:öt in bft boeft obcral gctoonb. ftrlt sijnc uitfp?afic en traöitiën neffeng en tegen ((?oö^ IBoorö/ ftij becbiebt tjrt le.^en ban brn 53pel / lig grBiebt een ftiiiije öraoD al^ lt;0ob tc aanbibben / tjn fjceft be bienst ber engelen en bcr berflotbenen ingeboerb/ Ijij rigt beclöen en altaren op / ÖÖ matigt jicij aan jonben te bergebcn / ÖÖ b:gft brn afba! bcr tjeiligen/ftij leert bat een menfefje niet alleen bol' maafit ftan jtin/ maar brie nbertollige tnerften ftan boen/ bic f}ö ban in 5iine fcOatftigte betaaart/en baarban nitbcelt naar ?ön tnelgebaHen; Rijquot; laocücnt be bcrbienflen ban Cti?i^tu^ / tot bolboeninge boor aüc pnben/sootocl erfdpe alé babelgfte; Rf) leert/bat men self ben amp;cmel ftan en moet berbitnen/ Bö Öct bagebuur berfic?b/ ön offert boo? lebenben en bcjftorbcncn Cfi?iétu^ op nieuta in bc mi?fe; alle jijne bbialingen jijn tc mcnigbulbig/ ban bit Uig se f|iec herbalen jouben; öc^e jtjn genoeg om tc toonen/ bat Ijrj cn 5911 aanhang ban get ge-loobe 5i)n afgeballen.
Zich ver- 3. {jij 50Ube jicfj brrTjcffen öoben bc ftoningen bc? aarbe. 2 Thess. heffen, jj . 4 j)ie zicl) tcgenstelt ende verheft boven al dat God genaamd, ofte als God geëerd wordt... zichzelven vertoonende dat bij God is. lt;Pe ftonin» gen cn bc obf?l]eben bioiben goben genaamb/Ps. LXXXII:!, 6. ben alle ftoningen cn p?infen be?öeft jiclj be paup/ bli toil bat inel toeten/ f)i) oefent be magt ooft / f)ij 5« ftoningen op en af / Ijn ontgaat onberbanen ban Runnen eeb cn ban Rnnnc getroutoigljeib/ Ijij bedt lanben uit/ en greft ïc aan suIR ecnequot; toil/ grlgft Ijij aan ben
ftoning ban ^panjc SCmerifta gegeben Reeft. (BotR be ftoningen too?-ben nu toat \tiö;Gr/ cn joubcn nu naar sijnc afjettingc niet beel bra^ gen. ^c tijb isS nabii/ bat Runne btoaa^öeib ban Rem 300 tioog tc acRtcn / sullen bcrfocijcn / Rem sullen fjatcn rn uitfcRubbrn/ Openb. XVII: 16quot;, 17.
3?a Rij laat sief) al!§ een dPob omb?agenMcbc? balt boa? Rem op be ftniccn. Cjij ftantet jicR tegen ben töob be^ Remel^ s^f/ftEÏlEnöf B00^-bienftcn in tegen bic (!5ob ingeftdb tjeeft/ en men burft öaa? tael seg-
gen/schoon Christus het Avondmaal onder twee speciën, brood ende wijn, ingesteld heeft, dat zij nogtans goed vinden dat het onder ééne specie, namelijk brood alleen, zal uitgedeeld worden.
Mirakelen 4. ©e anticfjji^t st)quot;öc miraftelen toen. 2 Thess. II : 9 , Wiens toe-docn. komste is naar de werkinge des satans, in alle kracht ende tcekenen ende wonderen der leugen. Openb. XIII: 13, 14, Het doet groote teekenen, zoo dat het ook vuur uit den hemel doet afkomen op de aarde voor de men-schcn Ende verleidt degenen, die op de aarde wonen, door dc teekenen.
©ie
Van de Kerke.
vDic ban Ijct pau^bom jijn be ecnioften/bic op miraftelcn roemen/59 Vuiïïen baaruit fietoijsen bat 5ij be luare föerlie jtju. .ïiSaa? Inat ecne iJEjölinb^eib ! gij ontbfftften baajboor klaatlijft bat be pan? be anticljjigt iiö. ©oclj öu,lue niiralielen tjeüöen mi .ïuo liecl lijacijt niet alri .;e plCquot; gen/toen be biftfie bui^terni^je aHeé üebeftte; nun lac[)t nu met fjmine Inonberen be? leugrnen.
5. 19c anticljjtpt joube in gjoote p?acf]t en taeeïbe leben. Openb. Pmcht. XVII; 4 , De vrouwe was bekleed met purper encle scharlaken , ende vei-sierd met goud ende kostelijke gesteenten, ende paarlen. 33e;c ineelöe en pjactjt toojbt in 'c ö^eeoe bffctjjelien/Openb. XVIII; 12, 16. goo men
üien teftpt injirt/ en men üeldjouint aan ben anberen ftant ben pan?
en al ^ijn (toet/ en tat tji) tjet purpe; tot sijne en jijne? Iiarbinalen ftïeur üeeft/ men sal peggen: geUilsfciijii De panö ig be anticl)?i?t/ bie baa? beici)?el!en kiorbt/en fjij gelijiit in Ijet ailenninfte niet naa? ^e-t^u^/noclj in letre nocft in leben.
6. ©e anticlj?ift ??oube tegen be geiligen ftjfjben. Openb. XIII: 7, Tesen 't Zelfde (bff^t) wierd magt gegeven om krijg den heiligen aan te doen ende otn die te overwinnen, vs. 15—17 , Dat allen , die het beeld des bees-
tes niet en zouden aanbidden, gedoodet zouden worden. Ende het maakt dat het aan allen... een merkteeken geve aan hare regterhand , ofte aan hare voorhoofden ; ende dat niemand en mag koopen of verkoopen , dan die dat merkteeken heeft, ofte den naam des beestes, ofte het getal zijns uaams. Htcgt nu Ijet boen ban ben paué baarbjj/ 500 sict gn pjopfietic cn bejbulimgc 500 net accorberenbp als men iets joube hunnen uirbjuli»
ïten. KDie ftant 5icfgt; tegen bc Ware ïte?he ban be pauö? fl^ie booöt bc luarc beltjbejé om Ijet getuigenipfe bec tnaarljeib ban be pan#? ïBat al Qonbeeb buijenben Dabben ljun leben gelaten boor orbec en beftie? ban beu pau?? C3ie i^ bjanfien gebJotben ban Ijet bloeb bec fteifigen ban jji)? SCllen/bic jicfj brltjben niet fioomecl) CarFjolpft te 51)11/allen/ bie ïjem niet tnillcn cjUennen boor !jrt {joofb be? ïterüe/allen/öie niet toillen te? mipfe gaan en brn b?oobgob aanbibben/ allen/ bie geen pa-ternogte? of crufifi): b?agcn/of eenig teeften geben bar 5c paapse!) sijn/ bie moeten boort/ bic 51)11 niet in ftaat om l)iinnc fioopnianfc|jap te ö?t)ben/ ncringc en ö^ubtaerften te boen. ©ie allen 51)11 l)et booröie?p ban be tegenluiitingen; alle tormenten en gebielbcnarijën/ ftloo^te??/ gebangeni^fen/galenen/galgen/ beroobmge ban goeberen en ban fiin»
beren 5ijn boo? besulhrn gereeb. itoept bat obe? be geljecie tocrelb niet uit: de paus is de antichrist ?
7. ©oet Ijierbtj 1 Tim. IV: 1 , 3, De Geest zegt duidelijk, dat in de iiuweliik-laatste tijden sommigen zullen afvallen van het gcloove, zich begevende tot verleidende geesten, ende leeringen der duivelen ; verbiedende te huwelij-dende.-ken, gebiedende van spijzen te onthouden. iSiet nu be gcftcele Inctelb ober/
üjie i^ afgeballeu ban ijet geloobe? IDic berbiebt fpyö ? Sal niet een
Oicce a iebec
587
588 Van tie Kerke.
a
irbf? in ronfcientic ntoetcn jcrigcn/'t fö be jMiig/bie UcrDicbt jijne of-nocnibe 0ecptcljjficn/ :oo maiuiEti al^ UrouUicn/ it 0u1iieïijfien/ bic bee bicbt ep bjjjbiigen/En in Ijunnc sclu-nUicefifcftc batten/blcceclj/Eijften/ 1113. tc cteii. Sod briluitrii luij ban met toejteimningc ban iebejp coil' icicntie/ de paus is dc antichrist, ^oo nien ^eot/ f|tej nict bar be anticlj?igt bat boen ^oube/ 500 ig ban be yaus baajom be anti£f);i|pt nict. Antw. ©at inmiEj# ban jefie^ bat Ug leeringen be? bmbefen Irejt. JiKaac üeïjalW bat/ be .©cftjift icgt tuibeitift bat be önibel ben nnticö?ipt rcgccn/ Ijem Ijelpt en maijt geeft/ siet Openb. XIII: 2, De draak gaf hem zijne kracht, ende zijnen troon , ende groote niagt. ©orgt tlierütj 2 Thess. 11:9, Wiens toekomste is naar de werkinge des satans. vDe plaatfen ban bij malftanberen boeoenbe/300 jiet men bat i)uliieli)l{ ic brrüieben/en te geüieben ban fpijse 31CI1 te ontljauben/een Vue^ln? ban ben anticf)?t?t. 45n biensbuigené/de paus is de antichrist.
LI. jHer. lian tegen be bobengeftelbc luaarljeOen niet beel nibjengen/ baarom üeljelyt men sicli met eenige anbere uttblngten,
Togcmv.i 1. ©e anticljti^t .3a! maajtcn yejfoon jijn. Antw. Qjj ig 300 een nis Antw. sj. vjorjpc 5e^ 'goofben een Uiaren. ©eje nn tiiaren één/ niet in op3!gtE ban oen peifoon/ maar ten cpjigte ban ben botm ban regeringe/ 300 ban ooft bet jebenbe fjoofb. 2. t}ij begon aï ten tijbe ban Oe SUpogtelen/en ^oube 30U laiigc baarna Vuoelen/tot bat Ijij be f)a 11 ben ruiin l^eeg/en rp beii t^oon quot;li Ui a 111/ 't luelU eenige Ijonberben jaren baarna eej^t g?' ücurbe. Soo i? Ijïj ban niet één pe^'oon.
avgcnw.2 2. l'Jij moeite Hom en al? ïjet tie^e^rijtt beznietigb Inap! maar t)ec Aniw. i;ei5e?rijtJ ftaat nog. Antw. ©et fieijtrnjli is al be?nietigb/en is geéin-iiigb in Augustulus, ben faatften iiet3e2 in be bijfbe eenUie. ©ien men 1111 Heiver noemt/bie ig eergt anna 800 boor beu pau^ Heiser genocmb; 5;»] tjeeft obrj ïïomc meijj te jeggen/ notlj obe? ijet roumfclje gebieb. a.)e itoning ban Spanje/ ban jptanftriji;/ ban êngelanb/ ban ^djot-iar.b/ ban Jfejlaub/ ban Jportiigai / ban bluebell / ban iPenc.narHen/ ban Boo?\iiegcn/ ban ^olen / bic allen on be: Ijet fieisejrijft ftonben/ seggen baar neen toe.
Tcgcr.w.squot; 3. j^jj moei ee:st op 't cinbe ban üc Utereib Ronicn/ en boer Cfl?iS-Antw. rnp ftomfte ten oojöeel te niete gemaaftt biorben/2 ïhess. II; 1. Antw. 't Spniet 500 bat ijij op't allerlaatftc ban be luerelö Uonien. 3al; bat ;rgt be^cljjift neggen?, ©e laatutc tijb is ö? sjröeeie tnb befi .15. ^C. Hand. 11:17. Hebr. 1:1, 2.'©e tgü ban 3ijnen ba! 3di liamen/CtjiiS-iua jai met jijne oorbeelen fiomen om ijem te berberben/oofe boor stjne l?oiiifte ten oorbrei/ en 300 men al ijet laatfte oorbeel in öie plaarfe berftaat/ 300 moet men toeten/ bar na 't bermetigen ban ben anti-rüjist/ 't luelfi nog boor Ijet buisenbjarig rtjl? gefcljieben moet/ Openb. XIX : 20. Openb. XX: 4, ban nog in bcicii 31)11 geest 3at obecönjben/ en ee^'t met dili^iptiis ftomile ten uorbeel 5a! be^nictigO tooröen.
4. Qij
Van de Kerke.
4. ï^ij moet maar 4a inaanben/1260 öagen/bat ié bric jaren cn ren Tegenw.4 ïjalf/ rrgcrcn. Antw. ©ie öagrn yjn ^00 brfe jarrn. Soa taaa Antw. birupt foan cenc luctip ^riicn jaren/Gen. XXIX: 27. goo tuaren ©ani»
rlS 70 tecftcn/ jrUcntitt jaar-lucUrn/ Dan IX; 24. quot;Zoo oofi i]ir^. B?ant liet is onmogelijfr/bat al inac öc auticijji^t Doen 50UÖE/ in 500 ftorten tgb Ucjriot ^ouDe tuoröen.
5. l^i] moegte een 5Cotic inn/ Fin ;ai ben tempel te Scrujafcm tnc» Teaenw.5 bejom opboutoen/en bc brfnijbcniofe Inebejom mbücren. Cnoc!) rn (£iiaö moeren eejpt uit fjer parabijö Hnmrn/en ;icii teijen ben anticljjist tiaii'
ren/en ten hemel Uaren. Antw. jp.iüelen buitenen tegen 45ubö D^oajb. ^ntw.
G. ïji) moeste Clljistué beiloueljenen. Antw. ©at f;ceft be pans attijö To^omv.G oebaan/en Doet Ijet nog nier alle snne leenntjen en in^ettimjen/gr!t]li Aul'v-be 'ïuben ijet geüob '430öG UernietrgDen met [jiinne inzettingen/ Matth. XV: 6. ©ug blnft i)er bast oat De paii3 De antict)?iat is.
{Joe toel f]cbbeii ban 0113e booroube/^ gebaan / Dat 515 op 't üebef Einde a3oöp uit 23aücl 51ÏU uitgegaan ! Cn '1 ig lebers pligt/ nooit met beu waartoe, anticlijist gemeenfefjap te hebben / en üeber aio martelaren boar Ci]2'ptus te i'terben/ ban in 't minfte 011S met tjem en 51)11 boen te befmetten.
Lil. IDij ^eibei!/ § 8, bat {jet elude be: ïtelite i^ be eere van God. ©e» De Kerko luijlc be ïiejlte ip tjet tioninliriiUe begt; ijemelen/Ijet boiit ban 45oö/bat isU°ds öob Ijrcft tot renen Dabej/en ben l|eerc üejué tot ftoniug; jaa ia' be retr €gt;ctDs baatin te sien/ ale oat l»o!U leeft in 6c liefbe en breeze jpobé/
in Ijet gcljoorsainen nan l^em als ljunnrn C^eerc/en in hct bcctrautDcn op Qem/als ap ben 3£iiiiagtigc en töetjonUie/en in cen juibcr en heilig leben tuffen^ .vchsclbcn/ malfianberen en anberen; maar De^ ëjcc« ren naam Uioröt ontljeiiigb/ ai^ bar boltt / bat naar 3ijiien name ge«
nocmb iiS/sicij niet luc! gebpaagr. ©c üjecrc bul bat ;ijn name gcljei-ligb UiorDc Door toeliomftc ban u'jn Ctoninfirijlte/Matth. VI: 9, 10. Ög heeft bat ballt geformrerb om zijnen lof te vertellen , Jes. XLIII: 21. Óm te verkondigen zijne deugden, 1 Petri 11:9. ©m te w eene eere Christi, 2 Cor, VIII: 23. Eene sierlijke kroone iu de band des Heeren, ende eea koninklijke bood iu de hand uwes Gods, Jes. LXII:3. Daarom laat uw licht alzoo schijnen voor de menscheu, dat zij uwe goede werken mogen zien, oude uweu Vader, die in dc hemelen is , verheerlijken , Matth. V : 16.
589
l^et onbercinbc ié bc zaligmakinge van de uitverkorenen, ©e lierfte ie! Dcmit-aiö renc mocber/ Gal. IV : 2G. Sn ijeeft liet öobbclnUc l©ooro al'J cen ^;„roquot; unberganliclijli jaab/1 Petri 1:23. ÖierOoor Inorbr 5c b:uct)tbaar tot zaligheid, bcltecringe ban belc jielcn/en van Sion zal gezegd worden, die eu die is daarin geboren, Ps. LXXXVII: 5. ©oor bc preöiHinije ban fjer IPoorb doet de Heere dagelijks tot de Gemeente , die zalig worden, Hand. 11:47.
K A-
Cecc 3
Men moet zich bij de Kerke voegen,
Men moet zich bij de Kerke voegen, en bij dezelve blijven.
I. gju ï)pt \10rtgc ftapittcl licööen Uiij actoonb öe nature öer ïtejfte. 'I 315 niet ncuttnj bcstllif tc iJEUiicn/niaar öaiir ligt cciic bc^pligtinQE op seöe? üic .^alig 'rail taarben/ öat Ijii ^clj tot be ïte^lte ücgEöe/ bat 11,1) bii bcirlliE faliibc/5ic'u baar niet affct)eurc om eene anbere/bie liejbcr ip/ op tc rigtrn/ en berbc; bat tjij/ tnillenbe btj be^cine ftlijben/ ooli uoüiarbe in bcjielliej geineenfcijap / boo? Ijet gebruil? ber nnligc Sacramenten, ©an taelHe icbe? in bet fiijjonbe? taij nabe? gullen fpreHen. Men moet ^11. 'I Is de pliijt van een ieyelijlc, die zalig begeert le worden, dat hij zich bij de zich tol de Kerke becjcve, en trach ic tot een lidmaat in de gemeenschap der vnpffpn Kerke aangenomen le worden.
Rpwiisi 1- ^ati? ©obé toeg/toaarbno? be uitbejftorenen tot be ^alrgljeiti leibt. Hand. II: 47, Ende de Heere dede dagelijks tot de gemeente , die zalig wierden. Jes. LV1;4, Ende de vreemde, die zich tot den Heere gevoegd heeft, en spreke niet, zeggende: De Heere heeft mij gansch en gaar van zijnen volke gescheiden.
2 2. l?it is Ijettofjlï ber Sipugteïen/tjoïgcné Ijnnnc commiofie/ Mattn. XXVH1:19, getoeegt/ gelijli te jien ip ui£ be geöeeie Handelingen der
Aiiostelen. ^ .
3 'ó. ^it ié be nature ban be fiinbereu a3ob|S/ niet bat 5c ïjeljeerb ^ijn/ 7,00 hunnen sn niet rusten tot bat v opgenomen sijn tot ben jcfjuot iian hunne geeptcitjiie moebej/Gal. IV: 26.
4. 4. ©it i«5 be ftanbUaistige beinbrnisfe ban be ïip?fie ban alle tiiben/ en üiiionbe? noli Uan be jQcbeilanüfctje. 2iet Art. 28: gelootjen/
aangeven be.ie ijeilige bejgaberinge ié cene berjamelingr bergenen/ quot;bic salig taorben/ en bat buiten be^ellie geene ^aliglieib i^/bat me» „man'o/ ban taat Htaaiiteit of ftaat iijj ;ü/ jicfj fifboort op ^cïjielben „te Ijouben/ om op jijn eigen pejfoon te jtaan/maat bat 3e allen fcnul» rbig 51)n 3ict)3ctben baarbij tc boegen/ en baarmebe te bcreenigen. giet quot;bit berbec berbrcib/kap. XXIV, § 10, 11. _ „ r , .
5 5. ©e ÜirrUe ig be cere ban Ct.)?iStu^/ baar taojbt Cnjistug ueleben en uitgerorpen nber bc gcijeele toerelb/ bie ié aiis eene banfere op cenen üejg/ om baaztienen yet) te bersamelen ; bie i? eene ftab op ecnen öe?g/ liet licljt fc|)|jnenbe in be buisternisfe/ftet mibbeï/tuaarboor be toaac'1 jjeib taorbt öeftenb gemaaiit en amp;etaaa?b/ Ijet mibbei ban be öcbeeringe öc? sielen; baarom i? een iebe? be?pligt fjh'rtae te öelpen/ boor 51CI)
roe üc ïicciic te boegen, TTT .
III. ©tn
590
eu bij dezelve blijven.
in. lt;0in u baartoe op te lucftftcn en gaanbc tc maften/ 50a Gbei-ïpgt Bewceg-met Beüaarbfjefb : 1. ©aar jjjn maar ttoee Éiomnacn in be tuerelts/ iehe?
Ijeeft jijn ïltaninfirnft/ baDb-biianben tegen malftanbecen; nameïijft/ zjjn maar Cfjri^tu^ en be buibel. ©aar geen becbe; Daar i$ geen menécij op twe^.ver-aarbe/ of 5ij i$ een onberbaan ban ben ïioning Scsug'/ of ban ben |en7de buitael/ ben borsit ber buisternijjfc. 03ij/ luie gij sijr/ ieörr/ Ijoufb b.iar eene is Ijoofb/ go ^ijt toaaracfjtig in 'r niamp;e ban een ban beibni. ^50 ï'lt!liEt ciiï-istus, tusfcljen öcibe/ nart) ooft in alle bcibe. 3in tuien? rijlte ^ijt gij ban de andere nu? tnat jegt gij ban u;elben; IBeet gij 't niet/ of Ijeüt gn er toc^®811111quot; nog toe niet om gebacljt/ 300 jit eenjS een tuemig bg mij neder/ en öe safte een^ obcgleggenbe/ 300 ftiept een^ {jartetijft en bat boor eeu-luig: b3ien^ onbeibaan toilt gij stjn? tuien neemt gij aan tot ftoning ?
Üicgt gij ben buibei tot utuen ftoning/ en ^jem onbejtoojpen te 3ijn/
Stjnen taille te boen/ te leben in utue fiegeejlijftfjebèn/ in be sonöenu om te toentelen alé een 3taijn in ben flijft/ te 3oeften be bingen bie op aarbe 3ijn/ tot ntoen lu^'t/ ru^t en bejmaaft; 't 10 ban tnel/ neemt er ban ooft lustig utu beel ban/ tertniil fjet n geamp;enren mag. Verblijdt u, 6 jongeling, in uwe jeugd, en laat uw harte u vermaken in de dagen uwer jongelingschap, ende wandelt in de wegen uwes harten , ende in de aanschouwinge uwer oogen, Pred. XI : 9. Hebt de wereld lief, en al wat in de wereld is, namelijk, de begeerlijkheid des vleesehes, endede begeerlijkheid der oogen, ende de grootschheid des levens, 1 Joh. II : 15, 16. Cn gelijft gsj Dan be baab tjebt ban een onberbaan ban Den buibet te ;ijn/ fctiaamt u ban ooft ben naam niet/ fiomt er boo; uit/
Ejftent en belijöt ben buibel boor utoen jjcer en meeéter/ bertruutut op Ijem/ en bejgenoegt u ban/ Dat gij in ceutotgljfib bij Ijeni yin ^ult/
in ben poel bic ban fnlpljer en jtuabel öranDt/ baar be rooli ber pij-ninge opgaat tot in alle ecutoigljeib.
JÊeen/ sal migfefjien iemanb bcnftcii/ bat i$ te g?of; moet
Dn3e ïioning 5ijn/ al boen bnj oiijen eigen 5111/ al bolfhengen iDii ben tniile beiö fatané/ al ïeben tmj 300 een refolut tnerrlb^clj lcben/ baar» om be buibel on3e ftoning niet. Hij is't zeker al. ©aarom i^'£F)?istu^
ebentnrl 01136 ïioning. Hij is 't zeker niet. C)ooi t Jpaulus baar ban fp:cHen/ Kom. VI: 16, Weet gij niet dat wien gij uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, gij dienstknechten zijt desgenen , dien gij gehoorzaamt,
ofte der zonde tot den dood, ofte der gehoorzaamheid tot geregtigheid.
iEblt gij ban üiaajlijR Den buibel tot utoen ftoning niet/ en utu brei niet met ijem fjebben in de buitenste duisternisse, daar zal weeningc zijn ende knersinge der tanden, Matth. XXV : 30, 300 3rgt Ijem ban bolft^eftt 3onbe^ ccnige aclitejijonDinge en 3011 be? tueberroepinge be Diengt op/en flapt boor eeutaig met al utu Ijarte uit beg Duibeijs rnft/ uit alle 3onben en bleefcljelijfte begeejlijftljeben/ en gaat obej in bet ïioinnftrrjfte ban ben ï^ecre Sesuö/ en neemt iljein tot utuen alleenen en foubereinen ïto»
niiig
591
Men moet zich bij de Kerke voegen,
uing aan. Cn bat niet met ben inonti/ nirt aiïeen iritcrlrjFf/ niet ten naasten Bij/ niet met een fcfjicdjfien optogt/ maar met bejftanft en in luaarljelb.
a3lt;iat ncberjitten en oberrrftent eené be liooteii/ of gij alïe uluejla» ten / alle uüie ecre/ alle nine cijhbommen/ alle uluc Uierfcljelijfte ge-bac!)tfii en lusten/ al nlu Uerma^ii op öe luerclö/ utue Uiienben/ uln leUeii Dij ben Qcere üfrjng Uiel Uiür opletten; en of gij Cfem in Ijan-geu/ naalitljriü/ finaaü/ ftanbüaptig rot Orj booö toe Ui cl ^onbt taillen bolgen/ cn l^cni in alle? geljootsanu-n. Snöicn uln Ijarte nu Uerlicljt/ in bc teornliiourbigljeio o^ubs in Inaarljrib ja ^egt/ 300 neemt ban bol' Romene rrfjiucie/ en tuenbt n naar be^en ïioinng/ buigt u booi t^em ueber/'piefcnteert u aan Qr 111 / trecüt met Qem in een ©ejbonö/ en toorbt 31300 be ujne. aigt;in hiertoe suibe^be? en gaanöe tc
inorbcn/ 300 firfcljonlut brjbet br3e 3af{en :
2. De lief- l\T. 2. ©e lief De tot ben t^eere Siesn? 3elbc moeite u baartoe öclue» Jezus1 D,ntlat S00 beminnelqli en 30a fjrerlijft is/ ombat f^ij 500 bul
ezui' 3aligf)eib i^/ en bar boor allen bic tot ÏJem Hamen. ïjet Tjeeft iöoör öeljaagb/ bat alle bolljcib in C^cin luonen sonbe; t)ij ip een bolUomen raiufocii/ C?ij is Rraciuig om liijanben met 450b te berkoenen/om biebe te maften/ 0111 bc confcientic te reinigen/ om be stele ban alle fcljulb/ ft?affc/ buibd cn Ijelle te be^losfcn / cn om be 3icle met 45ob le bcc-een 1 gen/ ben heiligen aScrst te geben/ te ijciligcii/ te beiDacen/en tot bc ecuUiige 3aligljeib te brengen.
€11 300 bit allrjs u niet beluoog/ ja al Inirït gij gcene reben/aHnaö er nietis bat u gaanbe maalite/ en gij uberlcibet/ bat [jet niue Ijartc-Inlie gcncgcnheib en bli)bfcl)ap 3oube 3ijn/ bat alle menfcljen 5ic!) booj 3c3ii5 neberbogen/ ï)cm als ïioning ejHenben/en 3ici) onOer jijnc f)ee?« fcl)appi;e ücgabcn/ bat soube Urinuaam 3ijn om u gaanbe te maften in begeerte/ bat Öi) / bien Ijct toclionit te Ijce^fcljen/ ouft in nlu fiarte ï)eerscl)te/ en bat gij incbi' taaart onbrr begenen/ bie uitriepen/Jezus is Koning, en bat boor ii jjet getal 3ijncj onbejbancn met een bcr-merrcerb üiierbe.
3. in de V. 3. 2fii bc ïierfie i{S fieejlijftljeib en fierlijftQcib. ^Sefcrjaulut eené hci'drk'3 aanbacljtelijft tien liee^lijften ftaat bau bat ïioninlmjr.c/ en bc? opregte heu!.'Jv onbeibanen; buistepnisfe bcbclit be aarbc/ en banlicjtjeib be bolUccen/
maar in be ïïr;lie is Ij et Uionberbare liciit/ be ijeerlijUlieib bes l^ecren br:licl]t be3e .^rab j3ob5/ en be Sonne be? gcrrgriglirib bcftjaalc Ijaa: met j)aa? liclu. 25uitrn is bnilig ieib/ g:u\iieiijU[jcib en gabloosljcib; maar ban binnen 15 lieiliglieib' suibejfjeitt cn lieejltjftljcib. vE'c ïirjftc biü:ör gennemb' bc volkoraeiiheid der schoonheid, Ps. L : 2. '2?ij is eene eeuwige heerlijkheid, eeue vreugd van geslachte tot geslachte, Jes. LX: 15. Eene sierlijke kroone iu de hand des Heeren , Jes. LXII: 3. Het heilige volk, de verlosten des Heeren, vs. 12. Dc Ileere is tot heerlijkheid in't
mid-
592
en bij dezelve blijven.
n midden van haar, Zach. II : 5. Daartoe ging van u eenen naam uiton-
H der de Heidenen om mVe schoonheid; want die was volmaakt door mijne
heerlijkheid, die Ik op u geleid hadde, spreekt de Heere Heere, Ezecb. i' XVI: 14. aCet Iji 17bij met Dpmcjftingr/Ijuc aanaciiaam en Debalüg icöF2
■ ' taaai* anöejbaati ié bij C^ob. Jes. XLIII:4, Van doe af, dat gij kostelijk
0 zijt geweest in mijne oogen , zijt gij verheerlijkt geweest, ende Ik hebbe i* u lief gehad. Jes. LXII : 4,'Gij zult genoemd worden, mijn lust is aan n haar. Jer. XXXI: 20, Is niet Ephraïm mij een dierbare Zone ? Is Hij mij / niet een troetelkind ? ©aaroni moet men met JISo;,ea ^eooen : Welge-
lukzalig zijt gij , o Israël ! wie is n gelijk ? Gij zijt een volk verlost door tl den Heere, den schild uwer hulpe, ende die een zwaard is uwer hoog-
11 heid, Deut. XXX1H : 29. ^JScu Ijerft rcOcn maliianöeicn op te UieftUen/
c seggenOe : Gaat rondom Sion , ende omringt ze , tellet hare torens. Zettct
uw harte op hare vestinge, beschouwet onderscheidenlijk hare paleizen , Ps. XLVIII: 13, 14. Cn beljoo^De öaaröoo? mi niet een iegeltjtï lugt te il Ijebben tot ^ion/ en bcgeerig te jijn om een lib te ;nii ban tir^e Ïïe^fte/
n cn mebeburge^ öe: ïjeiligen rn een Ijuipgenoat ^Pb^' en yell tcbegc-
1 ben unöe^ bc befdje^minge rn legennge ban bejen iieejlijfjcu föjning ? e J13ant bese binoen taorben ban bit Hij» en ban besen ï'iontng niet flecljta! / gr^egb/ maar 't is in ber baab 500/ 't to ttiaarljetb.
VI. 4. 3?aar ié beiligljcib; let up be getroume betuaringe beje^ ïJa-4. Daaris t r.ings ober alle ^lïne onberbanen in 't gemeen/ rn ober irtier in 't bil» heutfquot;
,;nnber. Ik, jegt be {Jeere/hebbe hulpe besteld bij eenen Held, Ps. LXXXIX: S 20. Hij is een Heiland , Zach. IX : 9. De Heere zal over alle woninge des
Bergs Sions , ende over bare vergaderingen, scheppen een wolke des daags, : ende eenen rook , ende den glans eens vlammenden vure des nachts; want
= over alles wat heerlijk is, zal eene beschnttinge wezen. Ende daar zal eene
i hutte zijn tot eene schaduwe des daags tegen de hitte, ende tot een toe-
: vlugt, en tot eene verberginge tegen den vloed ende tegen den regen, Jes.
5 IV : 5, 6. Ende Ik zal haar wezen, spreekt de Heere, een vurige muur rond
omine , Zach. II: 5. Ik de Heere behoede dien b.iijngaa:b/alle oogenblik zal Ik hem bevochtingen , opdat de vijand hem niet en bezoeke, zal Ik hem bewa-5 ren nacht en dag, Jes.XXVII: 3. giet baa? be luaaracljtige beloften/jiet
gt; baar be babehjfte brfcljejminge. 30 tjij ban niet grljrel beil;g/ bic onbn be
( tielnaringe ban julfien Koning ié/en onbe; bat bulli/ obei't IneIHe l)et ooge
1 bré ï^eeren 500 geburig ié ? Die in de schuilplaatse des Allerhoogsten is geze-
t ten, die zal yernachten in de schaduwe des Almagtigen, Ps. XCI: 1. ban/
toie gij jijt/ bliebt tot bejen ftejlien toren. 25egerft u ouüer Sion, 't welke de Heere gegrondet beeft, opdat de bedrukten zijnes volks eene toevlugt daarin hebben zouden, Jes. XIV ; 32. ^cljmlt onber be blengelen ban be^ei) ïio»
ning/ bie be jielen .^ijnej onberbanen voor list en geweld bevrijden zal, ; en hun bloed zal dierbaar zijn in zijne oogen , Ps. LXXII: 14.
VII. 5. vPaa^ ié laaajljeib/ lidjt' leben/ bltjbfröap rn allré luat renc 5. uasi i.-j I. JFfff 5'C'
593
Men moet zich bij de Kerke voegen,
aiifsvrat jicïe birDlijben m {jcïuftftig ftan maften. ïjierïip jijn be jcoeningrn/ fcene ziele lliafirmL,t)e honing jtjne onbcjöanen öegunittat / o en' geluk- Ijccrlijft. SCüp Ijuniie nu'öDaöcu bergecft {Jij bolftomenlgH. Geen iuwoner zal kigma- zeggen, ik ben ziek, want het volk, dat daavin woont, zal vergevinge van ken kan. 0l)gC,.egtilt;,hei,i hebben, Jes. XXXIII: 24. de fbnteine,die geopend
is voor het huis Davids ende voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinigheid, Zach. XIII: 1. C^rj geeft tjun bjeöe en bliiöfcljajj; Hij zal nederdalen als een regen op het nagras, als de droppelen, die de aarde bevochtigen. In zijne dagen zal de regtvaardige bloeijen , ende de veelheid van vrede, tot dat de mane niet meer en zij, Ps. LXXII: 6, 7. Sijn imam ijj : Vredevorst, Jes. IX; 5. Vrede laat Ik u, mijnen vrede geve Ik u , Joh. XIV : 27. Het Koninkrijke Gods is regtvaardigheid, ende vrede, ende blijdschap door den Heiligen Geest, Kom. XIV : 17. 5Clf is ftuu Deel en ijmme Uoiftomene lijeugDc. Klaagl. III: 24, De Heereismijn deel, zegt mijne ziele , daarom zal ik op Hem hopen. J|tj grefc fjun 3l)neii ïjeiligen (Crcst/ bic |)rn leUcntiig maaftt/ Icejt/ geleiöt en fjeiligt. Joh. XV: 26, Wanneer de Trooster zal gekomen zijn, dien Ik u zenden zal van den Vader. Joh. XVI: 7, Indien Ik henen ga, zoo zal Ik Hem, ben (Cjooóter/tot u zenden. 3a soutie iii flier alte zegeningen beriialen/ iVt móeste alle be goeberen üe? ^ejDonb# ber dSenaöe oyteilen. .4P-et één lr.oo:b/ Cc föeeic scgent 5e met alle geestelijke zegeningen in don hemel in Christo, Eph. 1:3. Alle mijne fonteinen zullen binnen u zijn, zegt de Heere, Ps. LXXXVII: 7. De beekskeus der riviere zullen verblijden de stad Gods, het heiligdom der woningen des Allcrhoogsteu, Ps. XLVI; 5. De Heere gebiedt aldaar den zegen , ende het leven tot in der eeuwigheid , Ps. CXXX1II: 3, ó Hoe groot is uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vreezen! dat Gij gewrocht hebt voor degenen die op U betrouwen , iu de tegenwoordigheid der menschenkiuderen! Ps. XXXI: 20. gou icmaub bcje goeberen ft ent/ 500 Ijij ooit be joetigljeib berselbe jtcli \ier6ecïb nf grfinaaftt f)eefr/ bic ftan niet anbej? ban met al jijn fja?tc op Ijct allerburigftc jicf) l) aap ten om jiclj uuüe? öejen ïloning te begelien/ en vc!) te Uejbhjben bat ijij een onbe?baan ban be^eu ïiaiiino mag 31311. 23:nigi ban bcse saften op utu (jarte/en Ijanbelt bejftanbelijft en opreg^ tiijjft; maaftt ecn 3lgt;rj6unb/ igt;f lieber geeft u in/ in bit aangeüoben IDet' boiiö be? 4?enaöe boor ben gelcobe/en boegt u bij be ïlejfte.
Mcnnins VHI. 't ^ niet genoeg bi) be ïierfte te boegen/ eenigen tijb baa:-lie Kerk.: jjjj u fifjjben/ en baania jicl) ban bejelbe af te fcljeiben/ maar men moet ten!v® zich nooit van dezelve afscheuren en die verlaten, onder voorwendsel van
de verdorvenheid der Kerke, om eene zuivere op te rigten, Uiant: Hewijsi. 1. ©e ïjeete fjeeft nooit 5111ft tnr?ft gejegenb. ©aar 51311 te allen tij» zmk« is bc/ 5110 m be eejfte föejftc/boo? be ube^ljeejfcljinge ber5elbe boot ben anti» zegond3' Cljjijit/ d'.è baarna ban ben tijb bej rtfocmatie af/ joobauigen gcluecat/bie quot; quot; ïicli on be: bat boortucnbfel ban te ïte^e affcöeurbcn/ boclj be ^eere
Ijeeft
594
en bij dezelve blijven.
ïjeeft cc altijb in geBIasen/en ^ij 51)11 ban ^clf gcfmaiten/bc eejfte aanlciöer# üerfiarben inacen. ©dcI) öoor een vegtUaarblg aoröecl gt;6obs 3nn sö 5elben geUometi tot fjet op5'0Ce ban Ijunne bluafingen en beiiibe-nipfe berjelbe/ en fjeüben 5elben 5ic!) toeberam geboi-gb tar be ïierfte/
maar aan ljunne Ijoofbigljeib ubergegeben 5jjr.be/fieb0en 5e 5icft op 5iclj 5ell)cn gefjuuben al^ menfejjen jonbec ^oo^bienét/ of 51J 51)11 tut Ikt»
teniën betballen/en ljElJöcquot; 5icb geboegb Lnj 5ulf!c bejgabeciiigcn/ bic be^t met fjunne blualingen oiiereen ftlnainen. 2aa iö'tricgaan met öc Frater-Fraterhuizen in Hongarije. 3111 01152 bagen 51311 üc Labadisten opgi'itaan/ öie gioote bingen boorgaben. .■ijonT
Labadie nDCinbe 51CI3/lierder van de wereldfafgezonderde Kerke, verga-Labadio. derd om waarlijk Gereformeerde Kerken te maken. 'Sijri nabolgec Yvon Yvcn. bjeibbe bejen titel berbe? uit; al? tjij eenirteii naar JCmail'Ja ge5onbeti fjabbe om met plantagiën luinjlc te boen/onöt^ boorgeben ban ffeibeneti te befteeren/baar 5E toclj niet toe beben/self^ maaitten 3c geen Inejft om tjunnen ilaben oe Clj.zi^trlijlJe ïïcïigic te ieeren/ maar inialjanbrlbni 5c te;cebelijl'i/5ij tuaren met fjutnicn flabenljanbrl tot r^gernipfe üij een iege»
lijft ; toen intitulecrbe (jij 5iclj in be Dueften/ hie Ijij liet uitgaan : Herder van enz. voor een gedeelte vergaderd te Wiewert, en ftelbe 5icfl 500 in al^ 6ipfcl)u(j/Inien^ geöieb Uia? te IBieUie^t in ï0cie^lanb/cn 5iclj uitftjeftte tot in 'Émecifta. ©oclj 5ij 51311 onber nialltaiibercn berbeelb gcluorbcn baoj nnbigljeib/tlnigt/eigene opiiiicn ; cn met Ijct opfjonben ban Ijim gclb/
't hielft bet ftennfel luu? ban jjunne ïterfte/en tuaarbooj be^fcijeibenc rot Ijen gelolit toierben om ben ontiesorgben ftogt te fjeööen/50a i]5 ooft fjun» ne ïterlie becbi^truee^b/niet 5onbcr teeftenen ban (i3aDé toorn abec ijen/
en be lueinigcn bie alsnog fitj 1|bon Bl!jben/5ullen mebe (jaa^topliouben/ als ljn5alfjfiiengegaan sijn/gelijft ijij nu lienengegaan. ^uuii Ijet-ft beïc blualingen gelecrb/ ip altijb otibagi; geUicept in 5ijiie Iccringcn' ongeftaöig in 5ijtic lüoorbcn/ gebjuilue bcrl5in^ rquibocatien cn 5in5amp;eljaubciiipfcn uf Éciin'tifcöe ftjeften ; rjij boegbe 5idj met 5ijnc leeringen naar ben trio/ liebbfiibe Ijet fp^ceftluoocb in ben monb : dies dicm doccl., de eene dag leert den anderen, giet Ijierban ö;ccber onze trouwhartige waarschuwinge. Ook leere en leidinge der Labadisten. Alsmede Yvon van vele dwalingen overtuigd.
De Herder berliet jijne gemeente tcBleiswijk, om tc ïiotterbatn eene Doller-Suibere ïierfte op tc rigten/ jonbec 5iclj met be blualingen ber ïCafiabiptenlt;,er-te berEenigen ; Ijij ijabbe in ben beginne ooft al grootcn opgang/boef)'t ig ban 5rlf gefteel te nicte geloopen/cn gangeïj berfiiiolten. ^ooiiS'rooft gegaan met Bardowitz te 95mfterbam / bie mebe toat onberleibe/ bod) nardo-noelj met SCababie noclj met bc C^e^bei: jiclj gc|jeel beceenigbe. witz-
©e5e 5aften bcjfjalc ift om een iegehjft te lnaacfcf)u!nen tegeti Ijct bec«
laten bcc ïferfte/ en cenc 5uiberc ïtejftc tc luillen oprigtcn/ inbicn iemanb na be5eii 5ic|j tot 5nlft een bicrft inogtc oplnerpen / tnant 't 5al fjun 50a gaan al^ ïj^t met öe^c gegaan is. be üjcere 5ijquot;c Etc:f{e ;ui-
595
59(j Men moet zich bij de Kerke voegen,
lirrbcr 5a' te mnfien/ ^oo jal Ijct jclf boen / boor jijiicil
l^cHiocn J3cf3C in ehie mccrbcre mate Dürr vjnc Ïïerlic uit tc ftorten.
2. 'tis IX. 2. 't renc fcijjiftfieltific 5011OE öe ïierlic te lie?latrn/cu cenc cfinegroo-£ieterc rc ^nnm opcigten/tuaiu be ïie^fte i^ maar een/jij
ezem e, jjjjC^aam . ^an (jp ^cri{e ^ici) af te fcljcibcn/ip sidquot;) ban Cöf'ptug bolft/ ban sijn ligdjaam af tc frljdben/ 't i? siclj be? belybeniéfe ban Ct)3i^ tué te onttjeftften/en be gemeenfcljap ber Ijciligcn tc bejlaten. 2oa men ör ïïejiJC nog IjouDt boor bc ïïejite/ 300 fdjeurt men tjet ligdjaam tian Cljrptu^/men bebjorft be JSob^aligen/men e^gejt anberen/men maaftt bar be name 4?abó gelaêtejb binrbt/ men boet eenboubigen btoalen ; ber» iilaart uien be liiejlie geene ïlejfte te iijn/ 500 berloodjent men be ïterfte ban Cri?i^ii?7 en boet Qetjelfbe/ bat gtjegb i^. ©né mi^tjaagt men il3ob/ bie fiet niet ongebijolien laat / lioe jee? men sicöSElben üeljaagt en b'cit. ^egen ;u!lï een boen ftant 51 dj be SCpoctd/ala fjij bejulften blcefrlielijTi noemt/ 1 Cor. Ill: 1, 3; alp Ijij baarboo? tuaarfdiutocnbe jegt: Ik bidde u broeders, door den name onzes Heeren Jezu Christi, dat gij allen hetzelfde spreekt, ende dat onder u geene scheuringen zijn , 1 Cor. 1:10. •goci ooll/ 1 Cor. XI: 18, Zoo boore ik dat er scheuringen onder u zijn.
3. DeKer- X. 3. ©e ajcrcformerrbe ée:lic be alleen Inare ïicrlic/op bc eens de'3.quot;quot;? plaatfc jtiibejbe? ban op bc anbere. ©e tnaarOeib Uio?bt baac nogsutbec Kerke.rc ijepjebilit/bc ^oubcn too^beii beftjaft en tegengegaan/be 43oü5aUgliei£i
Inorbt boorgeftelb en aangEbjongcn. tDaar jiin bij biiijcnbcn toace öoö' jaiigen/bie bc Ijciligljetb bed juibcrbet practifcren ban bc afgefdjeibe» nen. C6?iptu^ ip baa? onbrj lien bjonenbc en toanbelenbe. ©e Cjdlfgc (öeept Uic^fit nog boor Ijct iBoojb/ beftee^t nog bagdijlisi jielen/ bcc troont bc öetteerben en boet je gjorijen. 7?e cenfure Inojbt baar nog geoefenb tegen bic afblnalen in leere en in leben / en bat op fommige plaatfen al meejbee ban 51) bieten of benften. IDat i^ fjet ban büjaaptjcib be ïtc;fte te berlaten/cn yel) naar bc bojrc inoeptijne te begeben! i. is togen 4. 't SCö sijne folemnelc Beloftc/bie men aan il5ob in be tegenhjeo^bigfjeib be'rften'6 ÖEr toen men tot lebemaat aangenomen \nic?be/gebaan jjeeft/tc
eo Llquot; licrroepen en te ö?eftcn. oSn of men bat eenc ligte safie acfjt/ en jiclj öeljdpt met bc uitblugt/ift biiate toen niet bete?/be ïjeere jal Óet nogtan^ 5aebcn en binben. gal men Ijct ©rjtioiib tuelien en oufc^ulbig jijn ? Tegenw. XI. Tegenw. ©e ïicjfje i^ bebotbcn/ en a3ob gebiebt uit eenc berbo;' '-'Co^-.vi; i,enE JSaHc uit te gaan. 2 Cor. VI: 14, En trekt niet een ander jok aan ' met de ongeloovigen. Want wat mededeel heeft de geregtigheid met de on-geregtigheid ? Ende wat gemeenschap heeft het licht met de duisternisse ? Anhv. vs. 17, Daarom gaat uit het midden van haar, ende scheidt u af. Antw. TPese tefist fprcelit niet ban be ïteefte/00b niet ban be ïiejlte alp je ^cec Beborben ip/ geltjfi be ïic:ftE ban aile tiiben af belc onbeUeejbcn in jidj ïjceft en beborben i^/ben eenen tijb mee?/ben anberen tijb min / tnaat Dc trfist fp?ccSu ban Ijct l^eibenbom/ met 't taelftc mcii geene gemeen-
en bij dezelve blijveu.
fcljap moet Ijeamp;öcn/ maar uit mibben men moet gaan/ en jicö
Uan fteu alfetjeiben.
XII. ^aat ;ijn Ijeöen ten bage fommtgen/öie jicfj taeï ban be ïterfte niet gefjeel affcfjeiben/en Uejïilaren btj be ïierfje te filgUen/ jtj gaan tot |)et gefioot ban Ijet il^ootb / 511 tjebbcn oingang met be Cgt;ob;aligen in be ïïc^fte/ maac 51) Ijouben ^iclj af ban ijet geöjuilf brö l^eiligen SCbonbmaal^/mebe onibac 5e ;icn bat 500 bele onBeUee^ben en ergerltj» hen aangaan/ met toelfie 31} meenen bat ;e gemeenfetjap joiiben Rebben/ al? 5c mebe communiceerbeii. *Oin beje te onberngten ; taant tati acfj»
ten bat be meegten Ijet uit teerljartiglicib/ cn uit eene btaalenbe confcien' tie boen/5011 julleu taij br^e brage boorfteKen en berljanbeirn :
Of 'l een Christen qeoorloofd is , ja , of 'i zijn pliql is, zich van hel Hei- Men raag lig Avondmaal des Heer en af le houden , zonder zich evenwel van de Kerke af ie scheiden, zoolange de Kerke zoo bedorven is? 113 y anttaoorben/gan- van het fcfjeltift niet/ en fietaij^en ïjet albue: • se^uik
XIII. Bewijs 1. 't 3$ bEt: uitgebjuftte öebe( öobé be ^acramentcn te I'vond-geamp;juiiien/ snnbec eenige uitbUigr ban becborbenljeib ber ïierfie. giet 'quot;aais. _ ban ben üDoop/Mattli. XXVIII: 19 , Ouderwijst alle de volkeren, de-iietT bevél zelve doopende. Hand. 11:38, Bekeert u, ende een iegelijk van u worde Gods. gedoopt. Hand. XXII: 1G, Laat n deepen, ende uwe zonden afwasschen.
Marc. XVI: 16, Die geloofd zal hebben, ende gedoopt zal zijn, zal zalig worden. ban een gelaobige tarigcrt geboopt te taarben/50a toebe?-ftaat Ijg be ojbunuantie (!amp;obp/tarige^t em lib ban be ïie^fte te ïijn/en Siejup boo^ be bejeeniginge niet 51111 bnlft en ïicriie te Belnben. J^iejban moet immejs be fcrupuleu^e obe^tuigb sgn ; inbien banna een bullua^' fene/ongeboopte en taaarlijft üelu-crbe 5iclj niet mag al'een fjoubcn om öe erge^nijife in be ïterfte/maar ;ictj moet laten bonpen/en lin boor jjet Sacrament bris {^. ^oops te gebjuifien/geene gemeenfcljap fjeeft met öe onbeftee^ben bir in be Cierfte vin; 50a bejmag ijij nti geboopt vjn»
be/ vclj niet afljoubcn ban 't i£. SCbonDmaal om be ejgernijifen/ betaijlc men boor bcibe brjeifbe gemeenfeïjap met besflföe ïier'ie tieeft. 9[a be fctiipuleu',en laten -lelfjs Ijunne Htnöeren öoopen/ en Ijebben af^oo ge--meenfcljap met be Üiejfte/ en 500 be;oorbeelen 5c vclijrlben iu het af-ölijben ban i)et Stbonbniaal. Cgt;f souben 3e bat ooft iiierna na'aten 5
l}et gebob öoöji neffent ijet 0}. SCbonbmaa! ut te yen/Matth. XXVI: 16, 27, Xeemt, etet, drinket. 1 Cor. XI; 24, Doet dat tot mijner gedachtenis-se. i©ie burft nu jnlUe tppresfe bebelen ban Ci)?i6tii9 in ben liunb flaan 5 ilDie burft ijet aföiijbrn cf aangaan eene mibbelmatige ^«iie acliten ï i©aar ftaat i)icr eene öepaliuge alé be ïterfte bué of 500 grftelb ia? ,
(Doet fj'PtöÖ'' bat l)ct gibniili ber S{J. Sacramenten in {)et (O- (C- öe»
Uolen toierbe op poene ban rFcomiminicatic ober be nalatejé. ^iet/Gen.
XVII: 14 , Ende wat mannelijk is, de voorhuid hebbende , wiens voorhnids-vleeseh niet zal besneden worden, dezelve ziele zal uit hare volken uitge-
fff 3 rocid
587
Men moet zich bij de Kerke voegeu ,
roeid worden; hij heeft mijn verbond gebroken. Num. IX: 13, Als een man b
die rein is, ende op den weg niet is , ende nalaten zal het Pascha te hou- p
den, zoo zal dezelve ziele uit hare volkeren uitgeroeid worden, ©at t£/5ljn n
naam jal uit lirt gcflacljtrfgi^tcr ban 3i]neii ftainme/ öat ié/ ban De Ie* li
bematrn Dec ïte^ltc/tDordcn iiitorfct)?apt; Ijij ^al nier boor rrn liö/maat li
boor een Hjcibcn en (Collcnaar geliDutaen Vuoröen/Matth. XVIII: 17. {j
Uitvi. Uitvl. 3in 't i0uüe Testament toalt;3 een uitlnenöig/ nationaal/Uaarbecï» b
biget) ©e^bonö/ en be 26efiiijDcni?fe en 't J5aicl)a Ijaöben toen ooft anöerc (l
opjigten/ namelijft/ om te e^liennen bat ^e 5llb^al)amé jaaö biaren/ en om t
te gebenften ben uittogt uit. Coppte; daarom jian men uit be ^acra» b
meuten bep lt;0. (31. geen gcbolg maften tot be Sacramenten bc^ 43. 0^. b
Antw. Ik antwoorde: bat er in 't (0. (C. geen uitluciibig i^erbonb lua^/ ja b
geen anber Dan liet J^eröonb ber vöenabe/fiebbcnbe De belofte be^ tegen® b
tuoocDigen en bc^ toeftomenben leben?/bat is'ban geeérelgfte en ligdja* n mcljifte goeberen/ gclijft mi. iDil men tjet ren nationaal J^erüonb noemen/
30a jear men anber^ niet ban liet ^enabcberbonb met Di2 natie opge® b
rigt. iamp;oemt men Ijet een voorbeeldisch J^ejbonb/ Dat gefcljicbt/ ombat 5!
De geljeele bebienitige ben toeftomenöcn iüScpfiaö afbeelbbe; maat luif v
men l)ct voorbeeldisch noemen/ ten op3igte ban De ïlecftc be^ 4(5. (€■•/ 50a 2
gaat on? argument/bolgen^ gunnen eigen' g2onb/ba«jt; toant bia^'c e
geb^uift be^ Sacramenten 300 noob^afteïtjt? in 't boorbeelb/ beef meer 0
in 't tegenbeelö. SEnbien be 25efni)bcni£fe en Ijet ^afclja toen ooft an- 3
dere opzigten jjabben/ 300 bnejben 3e ebenlnel nooit gebmiftt/ en mog» II
ten ooft niet gebjuiftt Uiorben/ om bie op3igti'n alleen/ afgetraftften ban v
^et opligt op Ijet 5i)erbonb bet 45enaDc/ bat sonbec tegenfpreften Ijet b
boornaamfte einbe üiais/ en 't anbcre/ aliS eene 3afte/ bic maar ban ter t:
3nDe aanftomt/ infloot. 4®aar lutj acljten/ bat de anbere opzigten ten eene- Ij
maal tot fjet j£gt;ejDond bet genade öctjooren; Stbraljams saab te 31111/ 11
tuaö em !J3anbgenoot te 3nn ban 43obö JDe^bonö met 2llü:aljam. Gen. Ij
XVII: 7, Om u te zijn tot eenen God ende uwen zade na u. Blaren De onüe» ti
fiee^brn baar maar uiterlgft in/bat ft Ui am op be pejfoneii aan/gclrjft nu b
in 't J®. ©e uittogt uit Cnppte örijoorde tot de geesteli]fte betlo^» e
finge boor ben Jiiatpfia^a Cor.X: 1—11; baatom toorbt be (l^ecrc 3!e3u^ ft
jjet ^afclja genoemb/1 Cor. V : 7. ©uié 3iet men/ bat De3e beïjenftinge on- b
gegjond té/en bat bienpbolgeng on^: beinijé genomen ban dc Sac2amen» i
ten Des lt;0. CC. in ftjacln ftaat/geltjft ooft bat genomen uit tjet 43. (;£. t
Sacra- XIV. 2. Bewijs, ©e Sac?amEntpn 3ijn regelen De? regtbaarbigljeib De^ 01 Bienten gelocfs' Rom. IV: 11. ©e gemeeiifdjap beo blerfcljeé en bloeb^ ban
zm zege- tj^/ iquot; Cor. X: 16. 't 5(:é be pligt ban iebe? Cl)2i?quot;tcn 3!Cfi te benaarfti- 31
gen om sqne roepinge en bejliie^inge bagt te maften/2 Petri 1:10. OEn 31
daartoe te gebjuiften alle mibDelen/ en ben tnrg/ dien de Cjeere on^ daar^ A
toe Ijeeft boorgefteld. (Cejtaijle be nu regelen stjn/en met zi
Cö^gtu# gemeeufcljap doen ljcbbcn/300 i§i Dan ieöe? geloobige bejpligt slt;
bie
598
en bij dezelve blijven. 599
i bic te rjrt^uiften. ^ierttij B^cngc ift bca geïaobigcn te Binnen be Bemfn» relijfte gcilaltcii/ bie be C^efre in/ boor/ en na Ijct gebjuili beé 1^. 2C*Jonb'
i inaalg? biel pleeg te qeUen/ en be fcrupuleu^en mipfdjien u'lüe Uiel Ijeb»
a ben genoten/namelgH/be biepe liejnebctinge ljunneó selfó/be Uan nabij
c lirfcljoutninge ban ben ïjfeic Hïc^nö in 31111 lijben en fterben/ be be^» borgenheben beg J^ejbonb^/en begjelfg ejnftige br?nieiituingc/be ite?Utc
' beg geloof^/be be^efierinoe ban be jaligijeib/be l)t:ebe en blijbfcljay in
e Ojnb/ be refolutie/ja/be berfiebene geftalte tot suibejbe: en itanöbaé-
1 tige? Ot'Ü'O'nf'quot;inge/cn3. ©ie immejê liet minfte geeótelnft leben Ijeeft/ Vuo;bt be?liefb op bie ^aligtjcben/en al? bi) .Vcr i3,11 be ïjecre be^e gae^ beren mebebeelt ointrent 't gebjuilt bré C?. 5Cbonbmaal^/ Itiie joube
a ban naau't jelbe niet beilangen? en luie sal ban boo? be mi bertoonbe
s bejpligtinoe/ 0111 alle mibbelen tot jijnen gjoei aan te üirnben / 5tcl)
5 niet bejbonben achten tot fjft gebjinlt beo t?. SCbonbmaale?
/ XV. 3. Bewijs. ai)r.be^ be Btjjonbejfte einben be^ Cf. JCbonömaalö ié'tis
^ be bcliibcnisfe ban ben Cfeere Cfliisrnn/ban sijne leere en ban
t jijne ïte:ftc. giet bit/1 Cor. XI: 25 , Doet dat tot mijner gedachtenisse. deo.
if vs. 26, Zoo verkondigt den dood des Heeren, tot dat Hij komt. 1 Cor.
0 X; 17, Want één brood is liet, zoo zijn wij velen één ligebaara. 4i5u ij? tjet
t een bolftjeiJt tioobige/ Betamelijlie/ Cij^istné bcrljcerlijlienbe/ genieente
x opöoiitneiibe en jielberliluifiltenbe pligt' Cl)?istu^te öeliiben. Matth.X:
1- 32, 33, Een iegelijk dan, die Mij bel ji den zal voor de menschen , dien zal
:• Ik ook belijden voor mijnen Vader, die in de hemelen is; maar wie Mij
tl verloochend zal hebben ... dien zal Ik ook verloochenen. iiSelnft l)iquot;t einbe
c ban't SCbonbmaal ooft ip Cljii^tu^ te belrjOen/500 biojbt ooit
c tu? op eene openbare en ftjacljnge taijje ban be conimimicanteti in
^ liet l^. JCbonbinaal Belebcn. l^et ingaan in be 5Öe?i?e onbej be com-
i/ nninicerenbe menigte/ Ijet onbe? ljen omgaan naar be tafel/ fjet met
i. Ijen aaiijitten of ftaan/ljet ontbangen ban bat bjooti en ben taijn/al^
gt; teeltenen en jegelen ban Ijet JEgt;erbonb / bebeptigb boa? ben booö ban
u ben Qcere SJejuë CÖJ'^tup/roept obejluib boot iebe^ooren: ilt Ijonbe
i' en Beltjöe ben ïjeere Ife^ii^ boor ben eenigen tnaaracljtigen Saligma-
1^ fie?; in Ifem juelie ift mijne saligfjeib; met ïfem trebe ill in ren ©er*
1- bonb; op {Jem bejfate ill mij; boor ^em tail ili lijbenen fterbrn; be
i» tfereforuieerbe leere i^ alleen be tuare en saligmaftenöe leere ban Cijzia»
t. tuts; be tj5ereformeejbe ïicrlie i# alleen be luare ïterfte ban ^311^
:$ OTIjjiptusi op aarbe ; beje bjaarijeben bettiige ift met mtjn communiceren,
a» Éllg iemanb jictj ban onttjefit ban ftet gebjuilt be? ïj. Stlionbmaal^/
i' jooonttrefit {jij 5ic|) ban be Belijbenigfe ban Clj?istué/ 3tjiier leere en
'11 31]ne^ ïierfte. ©aarom peggen Uiij in 0113c 4!5eDe:lanbfc{je belijöeniöfe:
c* Art. 28, Dat niemand, van wat staat of kwaliteit hij zij, zich behoort op
Pt zichzelven te houden, om op zijn eigen persoon te staan ; maar dat ze allen
IC schuldig zijn zichzelven daarbij te voegen , en daarmede te vereenigen , on-
ie tler-
Men moet zich bij de Kerke voegen,
devhoudende de eenigheid der Kerke... en opdat dit te beter onderhouden mogte Avorden, zoo is het ambt aller geloovigen, volgende het Woord Gods, zich af te scheiden van degenen, die niet van de Kerke zijn, en zich fe voegen tot deze vergaderinge, 't zij op wat plaatse dat ze God gesteld heeft, alwaar 't schoon zoo, dat de magistraten en plakkaten der prinsen daartegen waren , en dal de dnod of eeniyc ligchamelijlee straffe daarewn Innge. Daarom alle degenen, die zich van dezelve afscheiden, of niet daarbij voegen, die doen tegen de ordonnantie Gods.
uitvi. Uitvl. oEcii licjlatr? jal spggen : iH öeltjDe mij ren liö ban öe 45ErefoC' mEr?öL• ïtrrfie te 51311/cn faL■tollIu, öat met albaar ter ïttcrfie tE gaan/cn Antw. met 311111? bij ücscii en genen in 't particulier te berftlarcn. .ïiBaar ift ant» üiooröc; öat Ijec bloot fterligaan geen reeften it? ban een lib bet ïicjftc te jtjn/ öclnijlc DiliUniïs in eenc groote bergaberinge/öie tot f)ct gehoor ftomeii/ecne gjonte menigte/500 niet bieï fomnjö^ liet g^oorjie gedeelte/ genie ledematen ^ijn/ en ïjoe diiïtuijla taoröen bele ban andere religiën 011« der l)et geljucir geljonben ï Cn daarom is Ijrr fterbgaan nu in dese bje-dige plaarlen geen teeften ban een ledemaat ber ïie^he te 51)11/ en al5ao niet eenc baarbliiftclgfte beiijöenisfe ban CllJistué/ 5i)ner leece en bet ïiejfte. i^et partictilirr bcrltlaren brj degenen genen in't particulier i#niet genoeg; en dar meer ijs/al0 ftet Inegbliiben openbaar laacöt/50a Inardrn öebieg' bli)be2j5 ban de mee«5te menfehen aangemejftt/alsï 5icfl ban d^ Ïïejbe af te fcljeiden/ en fjunne gedane bclijdenisfe bieöejom in te tjefiften. lt;Cn beljatlie dit alle?/de l^eere SEeuiS biil dat men t)em/süne teere en ïiejfte fielnden 5al in tiet ft. SCbondmaal/ öaajmedc 51)11 ban alle uitblugten uit, 'tis XVI. 4. Bewijs. ï^et biegbltjben op 500 een baarblijfteltjltc bJijjC/om
Ortuigeni^fe te geben/geli)ff 511 boargeben/ié fcljeuringe aan te rigten/ rigtcn. 0 500 niet ban de ïie^fte/ daartoe l)et op 't minftc een gjoote trap i$/ immrjé in de Ïie^lïe. ©e gemocbrren de? ledematen biorden bezbeeld/ en ftuiten tegen malftanderen; een icgeli)li Ijeeft 5tjncn aanljang/ en ïiierft naauUi aan öengene/die ban 5niic parttje i?/en bat in tegenftanb tegen anderen; be liefde biojbt gebjoflrn/ en men berb:eemt ban mal» banderen. ©e Vurgbltjbe^ too:be!i be:bacl)t getjouben/ l)ebbcn geeneii ingang nocl) bij bjomen/ nod) bt) onbjomen/cn duja morden 5e onnut om |)unne ralenten tot toinfte aan te leggen / ja de 5ameiifp2cfiingen 5ijn tot bejbeelbheib en ttaiptinge. iDe eenboubige opregten biorden ge« crge^b en bed^oefö/ 't tnelfi ecne g:ootE ^nndc i^/Matth. XVIII: 6, 10. IDe getrouUie leejaar? fmart Ijet aan l)ct t)arte. ©ie buiten sijn tuojben bejijinbejb in re gaan/en men geeft uor5aalf aan de partrjen de ïtejUe te ïapreren. ©c targblijbe:? leben maar booj 5icf)5etbcn/ en 5oeHen 500 5eej niet Ijet goede ban 'junne naasten/ be?fjeffen f)unnc eigene jiiinc hjliljeib boben de eerr ban CljJistus/ en ben bjelftand ban be ificjfie/ jjae» lurl jij 5eggen sullen / öat sutlts ()iin uoginc?!t niet iji. Mit bit alle^ öltjftt ftlaac/öat f|et taegblijben fcgeuringe i^ offegenringe becoorsaaltt/
en
600
en bij dezelve blijven. 601
j. en öat i£ cene tnigbaab. 1 Cor. 1:10, Maar ik bidde n , broe-
.(j ders, door den name ouzes Heeren Jezu Christi, dat gij allen hetzelfde spreekt,
jj en dat onder u geene scbeuriDgen en zijn , maar dat gij zamengevoegd zijt
e. in écnen zelfden zin . ende in één zelfde gevoelen.
jr Uitvl. vDe iiicgölütiei' sal scggen/ al|5 iiiL-n leeft cn Iccjt naar jjet b?bd Uitvi.
f-e (öabjï/50a fiomt bc fcöeuringE nier tot lajite ban bie 50a lemen leifr/
gf maar tot facte ban üien/ luelüe 5ic|) naar be leere en 't leben uan tus niet tuil fcljiiilVen.
:3f{ antluoortic: 1. IDat alle geö^eftcn ber ïte;fte niet 31111 ban 500' Antw.
'n banig getaigte/bat men baaroüe^ eene fdjeuringe joube aanrigten/an»
t, bt'jé 5al ïjet g^an gf'Öft met be 4iKeiuHstcii/en 'c 3.1I Kljrnren oy jcijeu-
te ren jtjn jonber cinbe.
,c 2. énig iemanb eenfge jhiarigljeib Ijccft in leere of leben ban be föe;fie/
?/ en Ijjj in oorberl i^/bat liij jiclj baarom moet affdjeiben ban be ïlerbc
j. of ban 't l|. 5Cbonbmaal/ 30a moet men sidjjdben berbenUen/ of Ijet
e. niet eene cigeiisinnigamp;eib ip/ of een buiaaüidjf/ of fjotijniopbige eigen»
^ ünjgljeib. niDct ftemien be lileine mate ban lidjt/ Uielise ijij nii^'
e. fcljien Ijeeft/cn bat Ijij baarom be 3 a fie maat nan be^ve en maar aait g; ben cenen liant begiet/en niet met een uirgeamp;t:eib begiip ban alle ban-j' ten booj en boa?, (!En bat Ijet baarom een ftont/ ja roclidoo? beftaau t1f ig 5111ft een g^oat biejli re beginnen/'t luelfte gjoote onluóren/ja be^» rn toajringe ban be ïierlre ban ben ïjeere 3ie3ué/ en feftabe aan bc lielen ie na 3idj flcpen ïionbe. t^ij moer erfiennen/ Car Ijij be luijöfieib niet alleen
f, ïjeefr/bat be ï^ecrr oaU anberen sijncn 45eegt Ijerft gegeben/ja bat {jet üi Öoojgaan^ rioe'n bjiftcn 3ijn/ al? men ïijne 5Uiarig!jeib niet bebenb maaftt 1/ aan bc leeraa^/en 31 cf) niet luil laten onberrigren/maar rerftonb san--5/ te? bJüo;ti of bjeetiBoajö/ niet alleen tot beflnit fiomt/ maat ooli aan j/ 't taerb jEibe balr/cn baar ban 30a ftrjf op ftaan blijft/bat men linj-;n 3et in sijnc ongen i^ ban 3eben/ bie met reben anttaoorbcn; bie naar jö raab Ijoort ig luij^. .ïil^en moeite ben ergejlglien 3cllien aanfjuelkn en f, 3Qdlcn tcregte te brengen/en Inil gij niet Ijooren/men inaepte ben 300« gt;11 banigen aan ben fterfteraab aanbrengen/ cn 5ien Inat 31] baarop boen/ ut bat 3aube regt getnigenigfe geben 3ijn. JlSaar neen/ baar i^ re bed moeite rn aan/ bat 3011 be te bed misnoegen tegen jijnen pe^fuoti bcrtueftHen/ bat e- 30ubc re bed tegenlooy Ijebbcn/ baarom laat men bat ftaan en boet et 0. nierg in; maat men bertoont 3ic|) aan bc ïierlte alleen met 3icfj ^an gt;n f)are gemrenfdjay te ontrjdilicn/ alénf baar a3ob3aluj!ieib in beftonbe. te ^ese tjanbclingcn bomen ban ben gt;J3eeiét ban niet boo^t. ©e 30 Soobanigen sullen öe cjgcrniGfcn/be berlnarringen/be fdjabc be^ 3iden/ c be fdjeuringen in of ban be ïte^ic/ bic baaruit bolacn mogtcn/ op |jiinne c» relicningc jjebben. ^iifr 17 ben fpor nier mebc/'r 3al n 3laaar genoeg eg ballen l)ct berbrrf bc? ïiejlk boor nbj toeboen te aanfclpnbien.
t/ XVII. 5. Bewijs, ^ob senbt boojgaans Ijcimclijltc co^bcdcn obt? bc Uifo Bewüsö.
en I. CMjgg blij5
G02 Men moet zich bij de Kerke voegen,
?ort!e,pr. Sij Inorticti öoogmDEbig/eiBtniVui)^/berfmaben [tft norbcct ban
dezulken, btvfranoioe a?aö,ialigeii/ lie^acljten te gemeente öobs/ fyielUMi uit bc fioogtr ban g^oote dingen/ ftomen luiirfii ftaat üan onbeiTigr te Inocben. Ccne trotjicl)ijeib tegen liieüfe ÏDabib Dab/Ps. XIX; 14. öob jenüt ben ^acbatiigen Uni cru ö'jjonöer Uuiipi tcc/ Vaaacaau jij a( fiun leben ge tioeg tjrblu'n; giet beracfitinge ober tjm uit/bevftleiut fiuuncn ligclia-mrlijftcn torftanb/laat 3e in ,onDcn ballen/ cn beluijle 51) Ijet blualrn lii-f gcliao l)füürn/rn be licföe br^ üiaarljeib niet aangenomen fjeööeu/ iuo ;riitit Ijij inui lucl cene Inaclu brr btoalinge bui be leugeu te gelüO' \)L,n/2 Thcss. II 9—11. 't blijft selben bij ccue blualiiige/'t gaat ban üluaab rot rjgej/en ten iaatfteof naar öe Meimisten , of auöcrc üluaaU geepten. 4;n foimntgen/bie geen booröerl boor jirii in be af^anberinge meij ^icn/fteetrn luebej ; tnaar om'jet met meerbec gla:.^ teboeu/500 üij;l)c 13211 ;e err.e anöere tljcolugie/bie l)im meer ruimte en briilieib ban lebin geeft/rn fiaan 300 lu\:re aan be numre uber/alé te boren aan bc r.aauUuc/of -,003e al tueberficercn/ uit obertuigimje ban fjuuneupligt/ 30a 3a! men sien/öat 5c boojgaanja be cenbiiubigljeib/ bie iu lt;£lpfjstiis Se3«^ i$/ ftUujt 31)11/bat 3c becl ban bie iutocubige gceétchjife gefraltc/ oic ie boren 300 een ficraaö in te Bterfie tuag/ bedoren tjebbeu/ cu 3i£t] mee? oyijouben met fpeculacicn en lieritanb/ ban Ijarte/ en beincriiinge ban üc 3icleu ban anberen. Cru bjoebig oorbeel! ©it jegge iff/ opbar Degenen/ bie boor on3e rebeuen/cu lieantbiootöiuge aan ijunue reberen in be^c blaquot; biren/ obertuigb Umjben ban ijuniieborige miébattingeen buialinge/ 5itij baa^obe? bejiieömn bcoj (©ob/om bejscciiinge bibben/om facb^ijöinge ban lt)c!be:bjenöe gecjteljiftc Dojbcelen aanjjaubeu/ en ban 3ict] macriteu ban be bobeugenielbe saiïen/bic lit tot tuaarfrljuuiinge t)cüiie geopen^ baa.:b/cu bat 5e met be ee;fte eenboubigtjdb cn luaa:|)eia birbe:oiu ticginncn.
©f3c rebenen 3tjn geuoeg3aaiu tor obertuiginge/bat't een Ctljistin uiet geoorloofb 10/3ici) cm be berborbcn{)cib De? tierric ban tjet gebjuift beö Ir}. SCboutmiaa!^ af te Ijouben.
4D u 3uUen to ij be 5.n;e ecus aan ben anberen ftant befcijoiitocn/ en tieycn fee rebrucn/bie öe fcrupaïeuscn boor |juu geboeien ca Doen boojt» ü^engen/en toat ïijad]t in besclbc if.
ïegenw.i ' XVIII. Tegcnw. 1. f}ct öetjoorae in öe ïte^fie ober al te ölinöea baa
fteiligSjeiD; luaut 311 toojbc genaamd be ïjeilige öejfte.
De ver- i. ©e üpjieiirjg beljoorbcn te 5ijn uiimuntcnüe in ucbecia^ïib/sacl'jt^ ileiddl-r uioeüigtjcib/ bfrioccljcuiuoc be? oiugea or^e? lucrelb/ breeze ca liefde Kerke. lt;j3obé/ Deftig en outsaggclijli/ bol be^ D. -öee^teö/ luijé ca arbeib^aam/ bic in betooninge ban ï5ee^t ra !naci)t {jrt ïtóoojö berftonoigra/ ioobat 3'j boo: opeuöariuge Dcc uiaaMjei^vcij openbaar cn aangenaam maliën aan be confcicntic be? toc^ooroejp/ joaöat brlicerbea en onüelïee?beu sictj in bc Dirnst lionben fyirgcien/ cn aan sicljjclbca openbaar tuorben tot obectui» ginge en üc^tinjiilr.ge bc? nnberice?beu/ea totbertpuo^tingeen be?lnaliïle-
riii'
en bij dezelve blijven.
Eingebc? BrgfnabiaDcn/^oabcit Ijrt ïjarteoiibcj ör biniiêt in ficn örnnDfnbc tiiic^bc. IHr Ijet Ênangrlium ban in jjjnc ftlaajfjriti 500 üe:toon»
öen/bat rrn iegrlijft of tot Cf)2i?fuê gelofttcn gi-bjongcn Uiicjbc/of baar rr-grn opftalie/ en niet lange? luinnnibr lie^b^agcnbc fnacljt \ian be bicner/sicfj antt;ofi!'ic; bie be ïcbcinaten in 'f particulier be,;acl)tcii cn üelii,2ocf)trn/ en naaj fjiinnc geftalte Drljanbelben/sonbejaansien ban ycjfanen/ljoagcof lage.
2. ;fn bc lebcinaten beljoo^be te 5ijn eene Inare Ijciiigfjeib; sg moetnen 51)11 en bcrtoDnen bejioocljenb aan ade jigtliare bingeii/ afgefetjeibeu cn baarbfntëelijft onbc^fcficibcn in alle Ijumicn luanbel ban be Uierclö/ becbulb met lirfbe tot ©oö en mairfanberen/fcbenbc in joeten b:cöe aï^ ccn !ja;te en ccnejide; in be becgabecinge beljaarbc te 3(jn cene gc-Ijerïe ftüte/saobat ontzag npre^e in't fjatte be? iniiomenben/sienbe be orbentlijftDeib/ben crrOirb/be aanbacljt/be bebotie/in 't inUomen' ^it^ ten/jfngen/[libben/liciorrn/ uitgaan' sonbat bc gobloojen ^icij bij Ijen niet biufben bejüocgen/of baar fiauben buren; Buiten be bergaberingc beljocrbc een icgelnlt te ficljten ais een lidjt in be bui^tejnisfe/een iebec macGte naa: jijne fitaaliteit cn ftaat luerftvaam jijn tut oyamp;outn ban be ïtcjïie ; en .;oa oberFieib^pejfaiien/«IjS 5e lebematen 51311/befjoorben alie liunnc magt te oeö^uiften bat be ïierite Debeptigb Unejbe/sn blebe bij bie boorregten/bie be C)eere ^e^ué 1'jaar gegeben Ijecfr/cn in Inelftc ©ij Inil bat 5ij blijben ^aï. Cen iegelijli mocgte 51) 11e bjienben en bcfknben op» lucfiftcn/Bcft^affcn/bestraatten/bc onöeliecrben tat fidkeringc leiben/ cn bat aürd met betocningc ban beti liefbe en jjartdijfifjeib. ïgt;e !)iiiöge;in' ncn moestcii yjn als ftleinc Ïïcifien' men imiestc 'ji morgen^ en 'ö abonb? nirt niatftanberen ptafnicn gingen/ 4?nb5 !Ban?b le^en/ baarober fpjelien/ öibbrn/be fiinbrren en bien^töoben onbcjluij^en; cn bug moeste een iegelijl'ï {jet cene p:ibi(egic acljten obrrbiocbig te 51)11 tat fticljtingc bet 45emecnrc.
3. ^De fleiitelen bcp {jemclrijft^ beljoorben niet ernst cn bjrjmoebig» Ijelb gcamp;Miilit te Uiarben tegen alïc ejgelijften/Itierclbsgc^inben cn Une-relbpgiirjften/in ïilrcbinge/ljuipraab/ fpraiie/onigang en tjanbel; be on» Inetenbcn cn allen/bie niet»? ban Ijct beelb ban ben pcccc berton» nen/ of baarnaar gchiften (taat 5e ban Binnen 5iin ourbeeft bc ïicr'ic niet) èdjco^brn afgcijouben te Uiorben/ bc onbcfteerlrjfte en DpcnBarc/ gKibe en onbejlietednfte 5nnbarcn niocstcn nitgcloarpen Itiotbcn boor ben Ban/ tot Ijunne Bdjcrringc/tot b:ee5c boor anberen/en fiïybfcljap bcr Cmb3aïigL-n/ opbat bc ïtcrltc er nit^age aft? be bageraab/fdjaon gdtjlf be mane/5uibc? aid be sonne/en fcljjiftiteiijr} al^ flagarben met banieren.
©us Bdjonrijf be ïtfrl'ie te ^ijn; maar men bfnbt 5e ban ben Ijoofbc tot bc boeten fcDjififtelijft Bebnjben.
1. ©e leeraren/be goeben uitgenomen/bertoanrn v:dj 'aicrdbsge^inb/ cn 5oeriea bc bingen bie op aarbc 5ijn/ natndijf}/ rijftbotmnen/ etre cn aan» Sicn onber bc inenfc^cn/bc {oftnitingeti cn liefbe ; 5!) 5ijn tjbii tn hnnnc biscoerfen/ men fjoort uit ïjen niet ban liirrdbfc[|c ppaat/ 5ij syn pront?3
603
(;04 Men moet zich bij de Kerke voegen,
atljtio in ïjimne ïjui^fn tn in be filccbinpc ban beltinnen; ÏODprnl'CEl bi) ör gjootcn/cn tinninncu rrn goeörn roemer tnijn cn bette maaltijöen; lieracljren öe filrincn/ liateti öc gocöcn/ cn Itanten jidj regen be^elbe; 31) ^11 n ontaetenbe ban bc geeóteüjftc ftaten ber ^ieieti/en beien fjaöben imp vdpI ban nootien öe ee^fte beginfelen bet tlienlogic telceren; 5n stjn lui en flapen lang/ en üjengen ï)umicn njb boor niet beugelen ; petten {jun hart niet op be iuibbe/ maar laten fterben biat fterben biil; al^ ^rj prebiften/ .^00 fjonben ^icfj cp met fpeculatien/ onbej ben naam ban lierftlating ber föciiige ^c^ift/'t toelü biftbiijl^ biel beröuisSteren mogtc griiaainö Inorben/ en tocnen bat ben naam ban gcleerb te 5i)n üeoogen/ be toejuicljinge en toeloop beiö bolft^ soeften; itj bebjoeben IjEt liarte bet tegtbaarbigen boor baigdiljeib/ cn ftijben ''E,-
gobloojen ; ja toaren fommioen geen bjonfraarb#/ en in anöere jonben le-benbe/ joaDat l;uii gebjag niet oplialEn ban bij burgerlijfte menfefjen/ cn Daajoin jijn 3c beraclit bti grooten cn ftleincn/ binnen en buiten öe föejbc; in fomma/be tjuicljelargc 1$ ban 3!erii5alem?^?op5ctrn uitgegaan. 5tn fterfteraben/ blagfen en fpnoben i«5 nietp bat naar jiciligljeib gelijbr.
2. ©e iebcmattn ban bc föerftc ^iin niet te fiennen uit jiun gebjag/ Jcbcn niet beter ban ar.beren/ bie buiten be föcjhe iijn ; ja 3D11 f.? 30l,''3en/ bic ban be berbjeemben ban be toaarljeib bebjeben toorben/in bc ïtc?be biubt men ben ftapel ban be ^oobanigen/ bc ftuiben op 'r Ijoofö/bc naait te boeïcma/ be beclberluine bonte ftlecöercn/ bc taerelb in ben top ip in bc
iir?Uc 'te 3ien. 3igt;e fabbatljfcïjenbinge/nieutoe leeringen/onUictenbl)ciö/ öc Ijaat/ nijb cn bitterljcib betbuUcn bc ïterfte ; cn i^ er Ijier of baar een (öobsalige/ of eenc ^amenbomfte ban ecnigen/ om een «öob^alig bi^coer^ met maiUanöerrn te fjebben of een^ met mallianberen te bibbcn/ bic 5i)n !)rt boortnejp ban ben tiaar/ ban befpottinge cn onberbjuftftinge/ bic noeint men Labadisten , Kwakers, fijnen, enz.; boel) bat i^ jjun fieraab/ en tot obertuiginge ban be gjoben/bic ben fpot b^ftben ; men arbeibt meer om be CiejUc te onbcrbjubHcn ban te Ijclpen. ©ele obcrfjcib^pcrfoncn/ be gocöcn niet te na gefp^oUcn/ geb^uiben fjunne magt niet boor/maar teel tegen be ïie?fie. Zingoefeningen en 't onöertaö3cn Uan 3one Hinbcren cn bieiKitbobcn/ig eenc onamp;cfienbe ^afte/5ao0at op on3e tnben 5rer biel papt/ 't gene ftaat Jes. LIX:14, 15, Hetregtis achterwaarts geweken, ende de geregtigheid staat van verre; want de waarheid struikelt op do strate, .ende dat regt is en kan daar niet ingaan, ja de waarheid ontbreekt er, ende wie van het booze wijkt, die stelt zich tot een rooi.
3. 5Dc Ucrbtucljt Inoröt biiftan^ gelirrl nagelaten/ get mobcl Ijoc bc Üierftc toefen moeste/ ip berlorcn/ baaroin men al Incl tebrebrn/ al^ er beel bolft ter èe?Re bomt/en alé bete lebematen aangenomen mor» oen/ban noemt men 5e bloetjenbc ïxcrftcn/mcn neemt op bclc/30Q niet op be meepte plaatfen/tot lebematen aan/bie't a5n3e ©abcr cn't «öc» joof opjcggcn bunnen/ of bie maar eenige bjaagjeö ban buiten Rennen ;
en bij dezelve blijven. 605
:1 men bc^cióc^t niet ccnc sfnocrt^amEficnni^felian be !][jonbb.Marïjcbfn/ooft
; niet ictggt;/ bat naar ben babelijften afjlanb ban bc 'cnerelb/ en bat narir fjec
; öeclb en leben ban gdijftt; maar alrï niet gcljed gobloo^
n ^tjn/ban i$ 'ral Inel; men ïaat bronRaarb^/buöiamp;Elaa,:^/banfej^/ 'jbe*
n ien/pronfie?^/ ontucljtigen/ gifrig-iarbö/gcfjcel onluetenbe en taerefö»
ii fcl)e menfcljen tot Ijet SCbonömaal gaan; taorbt rr iemanb geccnfu»
^ reerb/joal^ 't ern gering mengcfj/en bat ober rene iciibe/bie ftem bij
ii öc menfcfien oneeritjft maaftt; maar men fluit be oogrn boo: be ergerni^-'
n fen/nicntail 3c niet toeten/ en fiomt iemanb bie te ontbeliüen/300 lieeft
n f)tj te taarl]ten bat f)ij ben torrbel/;co niet tegenlonp ;al Ijeöamp;rn/enbat
n men jal soeften rjem in 't naanto te brengen; en 50a er een prebiUant oy»
r ftaatom eenige reformatie te Beginnen/bie Ijeeft tori te luee^en ; toant fjf) ftaat in perjtftel om uitgetooruen te toarben. 3in fomma/be ïieramp;e i^
1/ onberbeterltjU/onamp;efieerlijft/'t iié Ijoprloo^/met een toooib ge^egb.
ie 2Clé ren öobïaligc eene beramp;celbingc maaftt ban 500 een'goeben flaat
7. ber ïterfte/ nip nu gejegb ij?/ 50a berlrefr F)ij er op/ en berlangt be itcrfic
t. soa te mogen jien/ maar ;ijn liane üloebt alp Ijti be ïtrrfie soa berco!:»
l/ ben / ah? 3e nuijS/Befdjontot; [)ij lian sirf) niet ontrjonben ban broeffieib/
1/ ja beracljtinge/ ja tronie/ rn jegt: i? bit be ï^filige ïïerfie ban ben
ïc i^eere Sejuti djriétuö ! BDaar jal men ban met ben ^Sijbel Ijenen ? ©it
:e brengt gem in grbaclue/of 't niet Best ip jiclj ban be (Cafct te ont-
ic Ijmiben/ en sirj) met julft een bolft niet te berernigen.
)/ XIX. Antw. n?ie soubeniet brrlieben op 300 eene Ijeilige gefïalte ber Antw.
n ïierfte/gelijlt baar bcorgrjlcl^ ié? JiBiine vele berlangt er naar/en iS 3ie reiftOaljenbe beföejfte in 500 een' ftaat nogeenp te gemoete/als bcï^rerc
in SÓnen a3er^r ober bejelbe jal öeBben uitgegoten; maa? toie sal ban leben ?
ie JClSct tjrt boorgejegbe gebe ift getuigenisie tegen be be^borbenfjrib bec
•n ïteriie. 't ^Sebjoeft mrj tot Ijet Binnenfte ban mijne jiele; »11 fjeb tegen be»
rc Selbe boo? bejen openamp;are getuigeniéfe gegeben. 3rn iU bertjrffjr nog boor
i/ be^e mijne ftemme aló eene bajnine/ en roepe uit be ftele en l]oube niet in/
ir berftonOigenbe ben bolfie bes l^eeren fjunnc obertrebingen/ en ben Ijuijc
•u SCacobp jijue jonben. (0r()! bat fjet te? Ijarte namen allen/ bie bit lejen of
el Ijooren ïejen. (DcF)! bat menjicg berieerbe/bat men sief) bertoonberbe obe?
n, be langmocbiglieib (j5obi5/in sijne ïtcjlie nog in bit lanb te laten fn een b?c»
io big Bejit ban ai!re/en bat men biMi t^eere regtbaarbigbe alp tjij onp s^l
it- ft;affen en te gionbc eené mogte boen gaan! 4lSet bjoeflje^b en fcljaamte ftenne iïf mijselbcn fcljulbig en geb^efifielijfi/ be ïjeere bergebe fjrt genabe-
be lyfi/en mafte mtj getjoutoer e-n fieiüger in mijn perfoon en bienst. «Cn be
lp fc?upu!eusrn fjeBben ooft te toeten bat jij niet onfefjuibig sijn. J^ogtanp e?»
r» ftenne ift bat be tfeere onbe? alle ftaten/son obejljeben/leeraren/öuipge-
et sinncn alp partieuliere leben/ nog be snnen {jeeft1 bie in gerjoutoigljcib ben
e» quot;^cere soelien te bienen/eu bat be fleurden bec öemelrtjftp ban be ïtejfte nog
1: neBiuiiit too^ben/en op fommige plaatfrn non al meer ban men benften sonbe.
en 45gag 3 ^aar
Men moet zicli bij de Kerke voegen,
cïE5anr of bcje lirrbo^JEnljcit! reben gcnoca om ^iclj ban be ï). Comnninie af rc Ijotsbcn/ •jnücn injj ren^ nabc? onbci*;acfte;i.
1. IP? fmipalrtup/;Da t)n ycii naautn onbcr^orïu/vil misfciiirn bc» binbrn/bat nirt rene ^cr^ifriuirplaars/inaar ör lic^borlirnficib bcr ïtLufie flFin ör irrfte bice^r Uan te cainiminicercii Ijrcft bercopsaaiit/ni bat (jij np birn pjatib lian be commnnic sicli Oecft afrie^onbe^b/en bat men inal-fianberen boo; 'c boo:)'trilen ban öe berbojbenfjn'b be: ïierfie baartoe fjeeft gaanbe gemaaftt en baétgrftelb. ©raagt een' UjeejSacljtigen/luaarom Ijij niet ten ïj. SUbonbmaal gaat ? fjij 33! .^nc !nï naaj iijn fjarte ^al fp:elien/ jcggen/onibat be ïiirf-e 500 bejborben ip. tlii tnaijc berbej/of be l!). ^ct'ijif* ttuir niet mnet sijn be eenigjte rege! ban uné geloobe/boen en iatcn ? .l.llen jal atnteoo^ben/ ja. Soo moet ban be bjce^adjtige obe^tuigb 51)11/ bat Ijfj in ^ijne b:reuquot; te nemen en te Ijouben niet regt te taerfie gegaan Ijeeft/ be» hnjle bie niet omftaan ig uit (iDobó IDoajb/ maar uit rene eigene gebacijte. Jdöen 3a! peggen/ be ^c^jifr lee^t urs/bat men met jon eeneUejbo:bcnc Üe^ftcniet mag be Q. Sacramenten geb^uificn/en men jal bc ^cljjiftuu?» plaatfen aanltni^en ; maa? if? gebe ben bjeepacljtigen in öebenfxinge/ of be Scl)?iftiiiir}jlaatfen fjem beeejfte bekommeringen Deöamp;en gegebrn/ban of bij boer be bejbojbenf'jeib bcr ïïcjfte ^ijn oa?bcci en boen niet eejst baGtgc' ftclb- en baarna ^ciijiftmirplaatfen heeft opgebat om 51] 11 oojbcel en boen te fttjben; fciengbolgeng ijeeft be breeéacritige öij sicDselben obertuigb te jün/bat beee^fte aptncllingmaa? eigenebebeniiingen buiten iöe.bp'inoojö ^tjn gelneeiét/eii baajom reben fieeftsicljjelben ban bin alen berbacfjt tefjouben.
2. 't 35 be fitnegtie u'ibc/ of men in eene bejburbene ïiejiie Inel mart ten ï). Sttboubmaal naan/rii baarom mag men be be^borbenijeib bcr ïiejiie niet nemen torren beta ij a ban niette mogen communiceren ; bat ig Ijec^elfbe boo^ IjetiElföe te brUnfoen. ^e b,:agc ip : mag men toei communiccren met eene ïiejiie bie beöorben is ? ï}et anttaoojb i§/ neen. 't ^Selinjs ié/ ombat be ïiejlic 500 beborben is. Sco .;a! ban br b^eeéacijtige jicu/ bat fnj ifin» bekijft en jonbr? brjftanb te tae:lie gaat/en bat fjij boo;taan öcberbor-benlieib be; lie^lte niet ftan no cl) mag nemen rot eenen gjonb ban .ïijii boen/ rn tor een betinjp boor 3ijn geboden ; maar men moet .^ien/Uiat be {}. ^cftjift onö 5cgt/of men in eene berborbene ïtejfte taef of niet mag ten Q. SCbonbmaal gaan; 500 ja/ban boet men litaalp a(^ men jicij ont-{jiuibt; 300 niet/of 300 neen/ban boet men Inef.
3. 't be bebeclinge ^?o'oö in alle tijben gelnee^t/be ïiejfte in be tac rclö 5011 beborbeii te (aten. 25efc!jniitat 3e ban SCbam rot op Cfjilstii*?/ HÜ jutr jien baf be ï^eere in fjet mecrenbeel geen behagen honbe hebben. iiJii ten tijbe ban Cl];i?tu? lua? be SEoobfclje ïie;fie bepperaat bebojben/en öc geboopte discipelen iiielen Bij menigfenban üjem taebeinm af/en tooiiquot; ben/ bat 313 niet toaavlijh brftrejb taai en getaeest. Joh. VI. G6. ipanlu^ be;» ftlaacbe/ bat be Gemeente ban Corinthe bicefciu'iijh Lnas/1 Cor. ill: 3. dat e; fjoerenjen onber Ij^n iü 3taang gingen/ 1 Cor. V: 1. iJSen ging bjonfien
606
en bij dezelve blijven.
ten JËbonbmaaï/1 Cor. XI:21. jgommfgen ften Ijabbcn be fiennf^fc a5oü? nift/1 Cor. XV: 'ó-L 3iii öe v^Emcente Uan Galatië taart'ii c?/ öii? afgc^
fnebni uuicsrfii lüojöeii/ maiir ebenlOEl Sjtnncn fili-lien/ Gal. V : 12.
lu'iiilaajt/Phil. 11:21, ban be lei! in üe ïie^tie : Zij zoeken allen het hare ?
niet hetgene Christi Jezu is. ;(£t'egf üen li;irf tliuöe/ eu Opeub. II ni III,
en oi) 3quot;ir sien Ijüe beröojUen Die lier Hen luaren; men sal In el bermanin»
gen en bebelen binöen/öat üe ïieiiie üe ejatrUiluni moet affnijben; maaj in genie ban alle öe^e pfaatfen/ altnaa? üt- bcrbotbentjebcii üer tierfte Vuü^örn aangeluesen/luojbt ben ooeben beramp;oben te cutmnuniceren in bic ïinitrn, Sier tjiinban nn u' brieven tegen de Labadisten, onje waarscliu-winge , en un ^e leere en leidinge tegen Ijen/ in Inelbe beie jaHen ^ijn bie tot berlic[)tingc ban be b^ee^acljtigen Itunnsn bienen ; maa; lueigte^t men be moeite re urmen/ po juUni 5e Iji'fiöen re tarten/ öat jr inilien ötaalen.
JDci'jrjgr vf!) icmanb onbr? tiet taooib Kerke, rn berftaat ijij baarbooe be taare a^obsaiigen in betaereïb/en niet bie vergaderinge 500 alö v»-' .VCl) uittaenbig bertoont; als iiij yiij ten Ub ban be ticific re taillen ülijben bejtilaarr/500 {jerft i)ij CabaöijtifCije g^onben/ en ror ^nne onbtrrig-tinge bienr/'r yene taij in be leere cn leidinge ban Ijcu gefcljjebcn ijcü»
öen. ïjii bfb:irjt sicïiïelben en anberen.
XX. Tegenw. 2. öF'ic ten l). SCbonbmaaï gaat/ öttiiiQt öaa:mrbe 3?ïne Tegenw.2 gemeeufcl)ap met allen/Die communireren/ bofgrng 1 Cor. X: 17, Eén brood is het, zoo zijn wij velen één ligchaam , dewijle wij allen ééns broods schap met deelachtig zijn. £|etiiieiii in iH't formulier ban 't l^. Sïbonbmaal b:eebe? ^100-ii!u:üt btviilaajb rn aangrb^ongen. 4.2u ia l)et srliej/bat een ^{jjiéteu
met gobloojin genie grmrenfcljap mag ijebbrn; baaroin/ öelnijlr üe ïic^ftc 300 br,2bulb ïö met goamp;loo.;en/ 500 ié immr?^ een Cl)?i5tcn bcjpiigt jicfi ban be i). (Cafri te outijoubrn/tot bar br ïieviir gr^uiberb ts.
XXI. Antw. 1. iru- b^rrdacljtigen sullen selben tGtftaan/bat bese (lel» Antw. ïinge nier aüfoUuit rn in alle cpsigten/en ren opsigtr ban aUe commu» nicanten/tuaar i*?; taant inbirn ör ïirjüeban alle c:ge:l()lten grsuibejb taaë/ ban soubrn se grene s^'^figijeib maliën te comnumicerrn/ai U'tjoon bele ciiiüclicr^ben mrbe mogtrn trn E). Jtbontiinaal gaan/ öetaijle sü ijnnne bjrrsr niet 'ü nu Uien op onbeürrrbljeib/maar op e^gecni^fc. lt;èn 31) sullen Srlbe tceftaan/bat men niet öeljorft brrseltrjb tr sijn/bat allen/bie mrt lirn commumccrrn/ïiriteerbcn sijn/en bat men baajban ooit ntet aöfo»
luur brrsriirpb iian sijn ; cn brrbe^/inbirn men mer ^rt communiceren bejlslaarbe met alle coinmunicanten öc inlnenbige gee#teltjfjc gemeen-fcijap ie tjrbben/soo brrlilaa^be mm/bat men ooi; die srifbr gcmccnfci'iap Ijabüe int-c be onUcfieerbcn/ tie baaronbej mogtrn sijn of taarru. Pat is brpre ban ficn en nnj?.
i;}ie;uir blijlir ' bat tirsc plaatfen niet brrilaan moeten Inojbrn/ rn sij mi 00» moeren tocfraan/ öat sn besrlbe niet bejftaan taiden ban bc intorn»
bigr geeétriijfje gemeenfetjap met alle be communicantrn/betuylc jonbr?
ttatj'
G07
Men moet zich bij de Kerke voegen ,
tttifjfcï onöi'Rce^ben in be qcmeentc Vnarcn. Sjimiit ftunncu tnij ban jicn/ en jij morren op l)inilicn Eigen o?on!3 abcrtiiigö sijn/ bat bcgt;c ylaatfc/ bof' gei Ijmir.e opliattinge'' mei'? öeliuj.icti juube ban sjj jelbc Unl!en/ en tjui'. orene b;i)t)rib joubc gclicn ic conioiimicfrcn/ ban met joobanigen/ ban UniV:cr IncbrjgebooiTe 311 abfoluut ;eftct Uiarrn/ 'r Uielft ijj brjtafr» pen. Tnip blijftt bat brsc plaatfe ljun gcencn OP011^ Ocefc ban afbltjben.
XXII. 2. SCpostEl fpreeftt in bat aangctogciiE ftapittcl ban be afge» Sonürrbljeib brr i{ie:l{c ban alle anöere ajob^bienjlen/en berlilaa^t/ bat bat afgesuntierbe bolU één ïigcöaam i]S/ombat sö bejelfbe ^acjamenten beel» act]tig snn/ cn baarom jiclj niet moet bermengen met anberc (öobsbien-ften/ vs. 18, 20, 21. g?n bit bolft/in bit ligcöaam tuont bij/ bat toaren: én VuarebcgenabigOen/blc hiaarlijl! gemeenfcljap met Cf^igtufi/en intoenbigc Oeegtelijlie gemcenfcljap met malftanberen Ijabben/ én onöefteerben/ bic toel be?Utaarbcn/ bat 5e ooft Cfj^iérutr aannamen/ en boor Cjem Ijunneja. lighrib .ïocljten/cn naar ;gne toetten tailben leben/maar ftet riet öeben. 't HPelft t)ij toont boo? hetbaorftcllcn ban ben uittogt Israël? uit €gpptr/ puimen boop in öe Inolfie en ^ee/ t)rt eren ban Ijet manna/ cn b:inliEn uit öe ftcenrotfe/in tnelfte? meerenöeel be J^cere geen befjagen fjabbe/ombat 5c gobloog en afgobipci) leefben/taclliej jonben en ft; a ff en Ijij ben Corintljt' e?$ boo^ftelt/opbat 513 baarboo; afgefcljziftt magten Inoiben ban in biejge-lyfte sonben jiclj te liejloopen/en ban be afgobenbienlt/en Ijet ecencn bjin' jjen met be afgobenbienaarij op 1)tinne feesten/cn in Ijunne afgobcnoffcren.
^iejnit blijlit/bat alle leben ban be Öejfte één bolft uitmaften/ten op^ jigte ban be belijbenipfe/ cn afjonberinge ban anberc aJobpbienftcn cn bol-lieren/maar niet ten opjigte ban be intuenbige cn geegtelijfte gemeenfetjap met Cti?igtu^ cn in tjem met malftanberen-; cn bat be jonben ban fam» mige leben/om toelfte? Vnille 4?iob geen fieljagen in jjen Ijeeft/riet fiometi op be refteninge ban be (öobsaligen/in \iiclïic 4?ob ja üeliagcn 5oa
ip ban be grmcenfctjap uittociibig/en niet geeetelijlt nocf) intuenöig/bic men met Ijet communiceren berlflaajt te Ijcbbcn met !)ct ligcljaam ber «öemccr.tR ; ooft ié 5e intuenbig niet alle Inare geloobigen/ bic men lient cn niet lient. Cn baajom hunnen be bjec^acljtigen bcsc plaatfe niet geb^ui» lien tot boebingc ban i)unne beftommeringen. Sict öiejbij't gene luij in ben beginne ban be nature be? Öejfte Rebben gejegb.
Tcgenw.3 XXIII. Tegenw. 3, ®e SCpoptel berbiebt luel r):p?e^ met crgelijften ten
1 Cor. V: auonbmaal te gaan. 1 Cor. V: 11, Maar nu hebbe ik u geschreven, dat gij uniet en zult vermengen, namelijk, indien iemand een broeder genaamd zijnde, een Leereerder is , ofte een gierigaard, ofte een afgodendienaar, ofte een lasteraar, ofte een dronkaard, ofte een roover; dat gij met zoodanig eenen ook niet en zult eten. 3Pat DeStyostcl Ijier ban het ï}, 5Cuonbmaal fp?eef;t/ blijlit uit bc Oeljcele omftanbigljeben ; Inant l]tj fp^celu ban öen bluebfcljenbe;/ om bien uit öe oemeente te bannen/en bjingt baarop aan met Ijet boorftellen ban l)et ^afclja/ lnaiincej (jet jnurbecg mocgte Incggebaan tuorben; en
in-
608
cn bij dezelve blijven. 609
inbien öe ^Cpostcl al ban öl' (iefbemaaïtiiben / 300 t'i 't iictjrlf
öl'; luant iu Dc liefbeinaaltijbcn itEnooc men f)ct faaaau'iit bes C^eilt^ gen Sfiuonbnmals; cn inbien Ijtj al i'p;al? uan aeniccnc maaltijöen/ioa igf 'c cl)i'ii li:ac!)tiri; Vtianc .;uu tnen !jcc inmbcrc niet inoet boen mcr Jen/ Ucel min Ijet meeröere.
i^ie^iiiebe iininr oliereen/ 2 Thess. 111:14, Indien iemand onze woorden, door dezen Brief geschreven, niet gehoorzaam en is, teekent dien ende cn vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde. Siet oai't b. G , Wij bevelen u , Broeders , in den name onzes Heeren Jezn Chrlsti, dat gij u onttrekt van een iegelijk Broeder , die ongeregeld wandelt. Iigt;aet l)iertii) 2Cor. VI: 14, 17, Trekt niet een ander jok aan met de ongeloo-vigeu ; want wat mededeel heeft de geregtigheid niet de ongeregtigheid, enz. Daarom gaat uit het midden van haar, ende scheidet u af. giet baa;
ïiilüe ftlare örlielen üan jicfi af te l)oubeii; baarom i«5 Ijet be plnjt/en men tg üejöonben met jullie ergejlgüen niet te cmnmuniccren.
XXIV. Antw. 1. ïiaftenbc öe plaatfe/ iCor. V:ll. trjicc is eene lilate Antw.-tegeiiftcUinge ban be^febeibene pcjfnncn 11 effenö be^elfbe ^atJen/ liiciUe met fommige pejfonen geoefenb / en met aubere niet geotfenb magen toncben. 3?c l)ej|'c!)cibene pejfonen ïijn aan be eene ^ijbe sonbaren 6ui» ten be Ïïe^fte/ en aan be anbete :gt;ijbc be crgeMijlmi in bc £ie:l!e. ©e 5af!e is? bejinenginge/ cn fpeciaal l)ct eten. trie bennenginge is Ijanbel en bianbel / neringe en bejfteetinge/ oefeninge ban UefcljeiDenljeib en brienöclnHF)eib/ en als bie het be^eifcljen/ noli eten; mant al ftaat Ijet eten niet bij be janbaten buiten be ISe^fte/ ^oa toont be toelatinge ban be^menginge met 'jen/ en be tegenftellinge/ bat Ijet baa:mcbe bejjlaan moet tnocben. ©e.ie bennenginge en eten ftaat be SCpogtel toe met 5011»
baren beje? Uierelb/ te bieten/ als be bobengejegbe paften oné baartoe noob^aften/ uns altijb Uiacljtenbe ban hunne onbrucötbare taerften be^ öuigtecmgfe / en alttjb fcljijuenbe onbee fjen aïg lichten in be tnerelb/
gelijR Cfjtistii? met be tollenaren en ^onbaren gegeten Ijeeft. 413aac %ii lie:biebt bejelbe be:menginge en eten / bie men biel mag hebben met be jonbaren bie buiten 3rin / te hebben met be e:gerli)ftEn in be i^erlie/ bie fcroebej^ genaainb biorben. Cjieruit blijlu/ bat be ïtpostel b. 11 niet fpjeetu ban Ijet eten in het ü). 2llbonbmaal/öetatjl men met be jonbaren bie üniten 51)11/ nooit ïierfteljjli .vel) bejmengt/ en in het 2liüonb4naal nooit met Ijcn eet/ bat geeft het luoorb buiten te ffen-nen ; maar men bejmengt ^ith alleen öurgerlnh met hfn. ©eSlipo^tef mi bejbiebt be bucgejlgfte gemeenfcljap met ergcjhjfte ü^oeberen. ©jaagt icmanb naar be reben / Inaarom men bie gemrenfcf)ap met ergerlgUe lebematen niet f)cbamp;en mag/ bie men tuel hebben mag met be ;onba-ren bie nniten 5511; ift antlnourbe/ ombat be bermenging^ en 't eten met be luerelbfcljen bic binten 31)11/ ons niet ial berbaclu maften/alsof men 't met (jen h'flöe en l)quot;11 g^ftj'J luare; maar bie brt:nicnginge eu I. Dhljl) quot;t
Men moet zich bij de Kerke voegen ,
tltrijfd onBL'Rce?ben in bc gemeente Vaarcn. hieruit ftunnen Uiij ban jien/ en 51) moeten op gunnen eigen g:onb aücrtuioö 5'in/ bat be.^e pïaatfc/ boU gei ^ t]ii!ir.e opliattinge' nice? beltnjien joube ban 511 selbe UiiHcn/ en Ijitn grene Vi?i)l)rib soubc geUen te coimnuuiceren/ ban met jOabanigeii/ üan Unilier Inebesgeboorte 511 aamp;foliiur jeftcc tnaren/'t taelft jt) Ue?toer' pen. blij lit ba't bese plaatfe ljun gecnen g:oiib geeft ban afblijben.
XXII. 2. Ipe SCpo^tel fpreeftt tn bat aangetogene ftapitte! ban be afge» ^onberbljeib bcr iie^lfe ban alle anbere töobQDienjlen/ en berlilaa^t/ bat bat afgejunüerbe bolH een ligcljaam i£/ombat jij be^elfbe Sacramenten öeel» actitig spn/en baarom jiclj niet moet bermengen met anbere (Jjobdbien-iten/ vs. 18, 20, 21. 3[n quot;bit bolfi/in bit ligcljaam toont hij/ bat tnaren: en Inare begenabigben/bie taaarlgfigeineenfcljap met Cf)?i?tu^/en intaenbige geegtelglie gemeenfcljap met maiïtanberen Ijabben/ én onbefteerben/ bie Voel be?lJtaarben/ bat 5e ooft (iTljpiGrus aannamen/ en boor t}em tjunne 5a* ligheib .^ocljten/ en naar ,;ijne toetten tailben leben/ maar !iet riet beben. 't IlPelfi tJÖ toequot;11 Ö0D? Ijet baarftenen ban ben «ittogt Israel? uit Cgppte/ gunnen baojj in öe luolfic en see/ {jet eren ban Ijet manna/ en biinften uit be fteenrotfe/in tnetfter meerenbeel be Jij eer e geen öeijagen fjaDbe/ ombat 3e gobloop en afgobigcfj leefben/ hielbe? jonben en ftjaffen Ijij ben Corintfji' e?^ boojftelt/opöat 31) baarboo: afgefcljjiftt mogten lno?ben ban in biejge-lyite 5ünbcn 5ict) te liejloopen/en ban be afgobenbiengt/en Ijet eten en bjin» ïten met öe afooöenbienaarjj op Ijunne feepten/ en in tjunne afgobenofferen.
^iejuit blijUt/bat alle leben ban be ïiejfte een bolft uitmafien/ten op-jigti- ban be belijbenijifc/ en ar'sonberinge ban anbere a3ob«jaicni'ten en bol-fieren/maar met ten op^iote ban be inluenbige en gee^telijfte gemeenfetjap met Cl)jigtu^ en in ï^ein met malfianberen-; en bat be jonben ban fam' mige leben/om toelfte? taille ^ob geen öeijagen in fjen tjeef't/niet Somen op be refteninge ban be »J3ob5aligen/in \nellie 4?ob ja behagen Ijeeft; 500 ip ban be gemeenfcljap uittaenbig/ en niet gceetcltjli nocFj intuenbig/ bic . men met Ijet communiceren berlilaan te tjeöben met Ijet ligcljaam ber a5emceiue ; ooft ié 3e inUienbig met alle lnare geloobigen/ bie men iient en niet Iient. Cn baajom hunnen be bjeegac|jligen bese plaatfe niet gebrni» lien tot boebinge ban tjunne beliommeringen. giet öiejötj quot;t gene luij in ben beginne ban öe nature be^ ïiejfte Fjebben gesegb.
Tegenw.3 XXIII. Tegenw. 3. ®e SCpoétel berbiebt lnel eppje^ met ergehjften ten
1 Cor. V: SlUünöinaal te gaan. 1 Cor. V: 11, Maar nu hebbe ik u geschreven, dat gij uniet en zult vermengen, namelijk, indien iemand een broeder genaamd zijnde, eeu hoereerder is , ofte een gierigaard, ofte een afgodendienaar, ofte een lasteraar, ofte een dronkaard, ofte een roover; dat gij met zoodanig eenen ook niet en zult eten. ïPat öe Stpostel ijicc ban het C}. SCuunömaal fpjeelit/ blijlit uit be geljeele omftanbigljeben ; taant lnj fpieefit ban ben bluebfeijenbe;/ om bien uit be gemeente te bannen/en bjingt baarop aan met tjet booeftellen ban tjet JDafctja/ cl^ toanneej Ijet snurbeeg muepte taeggeöaan taoiöen; en
in-
608
cn bij dezelve blijven. 609
inbicn öe SCpoétcl al lun tic liffbemaditijtien / ^oa is 't ïjctsrlf-
tji'; üunt in öc lieföetnaaltnöen gcnoat men fjet faaamnu öes gen SCuonbmaalg; en inbicn Ijii al fp:a!f lian fifincene maaltijöcn/gt;oa i^f 'c eücii lijact)ttg; taant 3nu tnrn Ijcc ininDcrc niet 111 uct boen met gen/ lied min Ijrt meeröcre.
tjle^nicbc i-tnmr oberccn/ 2 Thess. 111:14, Indien iemand onze woorden, door dezen Brief geschreven, niet gehoorzaam en is, teekent dien ende cn vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde. Sict oult b. G? Wij bevelen u. Broeders, in den name onzes Heeren Jezu Christi, dat gij u onttrekt van een iegelijk Broeder , die ongeregeld wandelt, ©act (lietlitj 2 Cor. VI: 14, 17, Trekt niet een ander jok aan met de ongcloo-vigen ; want wat mededeel heeft de geregtigheid met de ongeregtigheid, enz. Daarom gaat uit het midden van haar, oude scheidet u af. jgiec baai uillie Hlarc 'urlielrn ban jicli ar tc Ijonben ; Daarom ip Ijet be pliijt/en men bejüanbcn met 311 lüc crgcMijlien niet tc cammuniccren.
XXIV. Antw. 1. ïxaftenbc be plaatfc/ iCor.V. ll. l^ier is ccnc htarc Antw,-tEgenftellingc ban bE2fct)eibenc pejfonen neffend bc^elfbe ;aHcn/ tacllfc met fommigc pejfoncii geoefenb / en met anbere niet gcocfcnb moacn tonrben. ©c bejfcljcibfiie pejfonen 31311 aan bc ccnc 3pe sonbaren bui» ten bc ïxe^fte/ cn aan bc anbere ^ijbe bc ergcjlijftcn in bc £ic:ljc. ©e ^afic ié bcjmengingc/ en fpcciaai Ijet eten. ©e bermengingc is 1) an bel cn üianbel / neringe en bejfteetinge/ oefeninge ban ücfcliciücnljcib en bricnbclijUf)cib/ cn afé bic liet bcjeifcfjcn/ noll eten; laant al ttaat Ijet eten niet bij be jonbacen buiten bc Üie?fte/ 300 toont bc toelatinge ban bcjmcnginGe met ïjen/ en be tegenfteilinge/ bat l)ct baa:mebc bejftaan moet tuorben. ©eïc bermengingc en eten ftaat be SCpogtel toe met 3011»
baren bcse? Inecelo/ te toeten/ als bc babcngc3cfibe paften ons baartoe noabsaften/ ons altijb Inaclnenbc ban tjunne onbrucljtbare tacrUen bc^ bnistecnigfe / en altijb fcljtjnenbe nnber Ijen ata licl)tcii in be Uierelb/
geli)ft Cfiristnp met bc tollenaren en 3onbaren ocgetcn Ijceft. jlSaar ^ij beibiebt bc3elbE bc^menginge cn eten / bic men biel mag Ijehtien met bc 3onbaren bie bnitcn jrin/ te Ijebben met be c:gerliiliEn in be J^erfic/ bic fcroebcj^ genaamb biorben. {Jieruit blijlit/ bat bc 5tpastel b. 11 niet fpKeUt ban Ijet eten in Ijet t). 5ilbonbmaal/betarjl men met be 3nnbarcn bic buiten 31)11/ nooit ïierftel|)lii 3icl) be?mengt/ en in [)et 1^. Stbon^naal nooit met fjen eet/ bat geeft het limorb buiten te Ijcn-nen ; maar men be^mengt 3icfl alleen fiurgetlnU met Jjen. 33e2Cpo^teI nu be?biebt be burgejlijhe gemeenfcljay met ergejiijhc b^oebcren. ©«agt lEinanb naar be tEbEn / toaarom niEn bic gemeenfefjay met ergerlijUe lebematcn niet ïjebben mag/ bie men tacl tiebbfii mag met bc ^onba-ren bie buiten 3ijn ; ifï antltioorbe/ ombat bc bennrmjimjj en 't eten met bc lucrelbfcljen bic buiten 31)11/ 11113 niet 3al berbaciit maffen/alsof men 't met fien Ijieibe en !)un geltjfi luare; maar bic bc^mcnginne en I. quot; OUD!)
G10 Men moet zich bij de Kerke voegen,
't eten met crgnfijii genaambc leöemvitcn/ jouöc immc?# fcljijncn/ bat tafj ficfjaijcn Ijaböen in Ijunntn taatibel/ öctmil men in anbere binggn/ nameliïl!/ bc örlijbenipfe en liLyeeniginge tat een bolft en ïtejfte/met tjen obejecnftomt/ en be ej(je^li)ïte leöematen soutien niet öcfetjaamt) toorbcn/ gelijft jij boüj 't onttreftiicn jauöcn tnorbcn/ maar beel meer in ljunne 5onbcn rjeftjifb inojöen. ©it acljten taij be jin ban beje plaatfe re 5ijn, uitvi. quot; Uitvl. IDillen nu be öeitommejben tjiejuit öejïuiten: magen taij an^ niet be^mengen met be ergejltjften in ben üurgerltjften omgangen fiiu-gejlijfte maaltijben/ beei min ban in Ijet gceritElsjiie/ en in Ijetctcnin Antw. Ijec l^. ^Ibonbmaai. 3515 anttaoarbe/ bat ift trgen 511IH een ücfiuit nieté liramp;be/ maar öefïuitc 3111110 niet uit be3c plaatfe/ bie baar 't nageniet np Ijeeft. .ll^aar Uiat banï a-rgo/ 500 moet een COjiaten jiclj ontfjou-ben ban Ijet f). SCUonbmaal alji et ergejlgtU'ii aangaan; bat baigt in liet minfte niet. vDe ftracljtelaoéfiEiü ban ^ullt een gebolg ^al bi ij li en/ nlé men aanmejïn/ bar jjet niet eten met etgejlijften aan be tj. fCafel op rtaeeberlci taijse gefeïjieben ftan/ nameltjfï/of boor be soobanige booj be föe^fielfjfte tuclit af re ijouben/ of boor sitlj jelben te onttrefilien en af te tjouben. {Jet ee^fte ip be pligt bet ïie?iie/ en een iegelijinö bcgt; ptigt jijn uiterfte biiir baartoe aan te toenben/ boor be3eïbf in Ijet pa?» uculier aan re fpjeften/ te obemiigen/ te öeftjaffen/ te toaarftljutoen op 311 lit eene taij5c/ bic niet alleen sicFiselben bergenoegt sgnen pligt gebaan te tiebben/ maar ooft om bien ejgetlijFien te öefteeren/ en ban 3!)ne erge^ipljeib af te treftftcn. Boort liij 11/ gjj l]eüt be ïiejiic 300 verre ge3iifbetb/ en eeue 3icle ban ben boob geteü. i^outr |)t) u niet/ 't ia iebcjö pligt ben ^oobanigen aan be op^iener^ bet ïtetl?e aan re ü^engen/ en met betaijö ban be miébaab/ opbat be ïieriie/ bie ex actis et probatis, uit baben en bic betoejen/ moer ijanbelen / oen joobanige afljonbe. ï^oubt be iierlie ben 30Qbainge af/ 500 i^ utn aanftaor Vneg» genomen / en ban jijt gg betpligt u met tjem niet te betmengen/ en 3clf? met Ijem niet te eten/ opbac ÖÖ boor u tc onttjefiftrn ban Ijem/ en alle fannliaaröeib met Ijem af te fntjbcn/befetjaamb en befteejb mag taorben. ïfanbr 30 Ijem niet af/ of ombat 51) be migbaab 30a g^oot niet oorbeelt/ of ombat 31} geen betnijs genoeg Ijeeft/ 300 moet be fcrupii» lcn3e 3iclj onbertaetpen/ en op 31)11 eigen oorbeei niet ftaan/of alle be?' eeniginge met be ïserfte ip gebaan/en öe ïietlte ftan niet beftaan. t^oubt be fierfte een jaobanige/ öe rjgerni^fe ftlaar blpenbe/nier af/300 tioct 3!j Ijaren pligt niet/ en 31} amp;e5onbigt 3icï) g:oatelijüsü tegen ben C^eere; inaar gg tjeur utoen pligt gebaan/ en gij ijebr tegen jaobanigen crgerlrjlte getuigenisfe gegibcn/ en bejlilaarr bat gn geen beef met fiem Ijebben milt/ en bar 3ooaanige tenen utoen tuil en banft 5ic0 berbaegt aan be ijj. (Cafel/ en öuö Ijebt gij geen feed en gemeenfdjap met 3Ulftcn ejgealijfte. Uitvi. Uitvl. Aiaaar men 5ai jeggen/ baar 51)11 300 belc erge?!ijften/ bat e? aren raab toe id ban 3c alten aan re fp?eftcn en aan te bjengen; en
be
m
en bij dezelve blijven.
it be ïteiitenrabcn/ beien jrjn ,;oo gcftclLi/ bat men met fjet aanlucnjcn
1/ rteetTC brucljt ^oube bacn/ maar selüen maar in't aogc joube ö^cn'
n gen al^ ren Inijaljoofb/ en als een aiöefticr; ja men joube be jafte joa
1/ lacnbcn en b^aatjen/ rn jan met be getuigen Ijanbelen/ bat men iclUe
ic in 't naanüi 30110^ stomen / en Vnii uitgemaaftt sonbe Inarben afa een
1. Uaffclje üeicfiiilöigcr; in fumma/ baat i,s geen raab toe. ^ Sin aiittooojbe: (a) «öij 5u!t migfeijien niet liele ergerlijFien Hennen/ Antw.
2 en bie gij niet fient/ bie fuinnen u niet beren; 't ligt Ijeui baar niet/
n maar men lui! geenc moeite boen. Oren iebe^ te laten laapen naaj jtjn
é be^berf/ en niemanb tot yartije te maften/ en 5cU)c maat iueg te ioo-
:t pen/ ijj gemaftftelija toejl!; maar benftt aan bien bienptftnecljr/bie sijn
1- talent in be aarbe öegjoef.
n (b) ©e ïie?ftenraben alle jijn 500 niet gejieïb; in alle plaatfcn baa_2
1/ ift opsiencr gelneest Den/ Ijecft men alttjb be e^gerlijlicn/ bic aange»
el öragt luierben/ of bic iemanb ban ben ïte^ftenraab jclf boorftelbe/ ge» cenfnreerb; maat men moet niet naar jijne eigene yfjantafie te Inerit
n gaan/ en tneenen bat men op u'ui jeggen tentonb maar moeite aan-gf'quot;in ; maar men moet tnel gefunbeerb jrjn/ en 't op julfi eene manie-
:» re aanbrengen/ bat er geen mecéterfcljap/ maar lirfbe sicii bettoont.
n ©oclj 't jal al toebcrom op gemafiiselïjftijcib uitftomen; men ftlaaiU af
jt ober ren? anbe:s nalatigljeib/ rn men boet jelbe niet met allen/ en
m geeft ebcnlnel boor al^of men snift eene reformatie öegeerbc; of er in
ia fommigen niet fjeimelrjft eene öeoaginge onbe^ loopt/ 'ban boat Ijcilig
t/ aangezien te Inorben boor snifte ftlagten en afblijbcn/ gebe ift Ijini in
re fiebenftinge boor 't aangejigte be^ ï|ecren. vDocl) boet iemanb {jet in
is Inaaramp;eib en neberigtieib be^ 30a fprnit stjne btnalinge uit mi^
jc battingc ban be ïie^fte/ 30a al^ 3e sicl) uittuenbig bertoont/ en boot
j. regelen naar «l^ob^ IDoorö be^ierb moet Inorben/ vnelfte btnalinge bet»
:n geselfcfjayt ia'met gemaftftelgftljeib en brce^acötigïjeib. ©u^ Ijebben bnj
1/ getoonb ijoe Fjet niet eten met ergerïijften aan be i^. (Cafel gefcfjiebt
ig boor be ergerlijamp;en af te Ijouben/ 't luelft öebnlen en be pligt be? fèejfte
et të- Ooft ftan tjet niet eten met ergerïtjften gefdjieben/ boor siclj sclben
[i» te onttreftften en af te fjonben ban be ijeilige ijCafcl; boel) bit is ne;»
gen^ geboben/ maar beröoben/ gelijft loij in be öetotj^rebenen ijeüben
3t getoonb/ sooöat be afülijber? 3ict( besonbigen / en 300 beel in Ijen i§
et ben fianb be; ïie^fte lo^maften/en aücé in buigen satibcn boen bejbalten. gt;; SCI lua«? bese teftpt ten eejite/ sonber fluitteben ban fjet minbete tot
ne Öet meerbere/ te bejftaan ban Ijet niet eten met c^getlijfjcn in f)ct
;n Stbonbmaal/ 30a ig be sin niet: gij suit met be soobanigen niet eten
Se boor sclbe Uieg te loopen/ en n te ontljouben uan bic tafel/ tuaartoe
;e. gi) geroepen 3tjt/ en tuaarin 300 beel nut boor uine siele/ en 300 beef
cj tere boor ben l^ecre Sfiesn^ fteefit; maai* ban soube besin 5yn: gi) 3Ult
611
en met be soobanigen niet eten/ boor ben öooscn uit Ijet mibbcn ban n be ^ÖÖÖ 2 bi eg
012 Men moet zich bij de Kerke voegen,
quot; \
Uira te boen/ b. 13. ©oor ben oubcn juurbccfcm uit ben ïjui-;e uit tc lu
juiUeren/ li. 7. Cn nirt ^elbe uit beu Ijuije en lian f)er Weg ip
te looprn. hieruit moeten ban be brecgac|)tigcn obcrtiiirib 31311/ bat bi
brjr plaatfe/'bie ijiin booniaamftc fteunfel is' ftun occquot;clï O?onb oreft fe
boor tjun afamp;ltibcn. ^Dcje plaatfe nu ljeantmao:b jijnbe / 500 Ijeböeti la
Vnii nirt lielc tuoorben liiin nooben om bc anöcre te tieantVuoarben. bi
a ïhes.s. XXV. 2. !Bat aangaat bese plaatfe/ 2 Thess. III: 6, 14. ^eje plaat» ft
lii:6,14. gf^en gaticcl] yeencn gpoi'b boar be brcefiacljtigcn ; Inant bie tp^c» ic
firn niet ban 511quot;!) ^elben te onttteftfien ban be ïtejlie / of ban be gi
fElafel/ rn bat rot jijn eigen mute 0111 jicf) niet te üefmetten ; maaj ban tt ben pligt ber ïterlie 11 fff en 3 ergerlijften/ oin bic tc teeftencn/af te Ijou»
ben/ uit hare gemeenfcljap te bannen/jidj ban gen te onttreftlJen/en tc
^ictj breemb te Ijonben ban 5ooöaiiioe gecenfureejben/ opbat ;ij brfcfjaainti et
jouöcu taorbni tot ljunnc üefieeringe. TCct maar op Die bi;tinrtie/ ban ö'
^irl) te berniengea met Ijen/ of boor bie uit te tuerpen/'t Inelli be pligt ft ber ïirrfie i?/ of boor vctl ;clbcn af te jjouben/ 't bieliJ ongeoorloufö
is. til®eu mogte jeggeu/ maar aïé be ïicjfte Ijaten pligt nier boet/ en ol
be ergerlijUcn gaan aan be £}. (Cafel/ 500 tjreft men ebentoel ban ge^ ti
meenfefjap met Ijcn/ en men onttreftt siclj niet/ al^ men mebe ten tt SCbonbmaal gaat. 5Ei! antlnoorbe: men fjrrft geenc bepbere gemren-
fcljap met lien / ban be belgbenigfe / gelijlt baben i? getocnb/ en men li heeft prorrpt tegen Ijen gebaan / gelijlt aangemejen i? bat men boen
moet. '©at men ban niet bejöeteren Han / moet men betceucen. cc
2Cor.vi; 3. öDat aangaat be plaatfe 2 Cor. VI: 14—17. Met ben eerften op- 5c
H'yi' |lan i? Ijet Hlaar/ bat beje plaatfe i| eene be?maninge aan be ïierfte/ b,
een tebec lebemaal/ beheerb of onüeUeerb/ tot jijnen pligt/ neffen^ be al
ongeloobige Cjeibenen bie Buiten sjjn/ om 3'cfl ban bie af te fctjeiben/ to
en niet neffenp be ejgerhjlien bie binnen ^n. ©e ïÜe?ttE moet siclj te ni
jamen tot écu ligdjaam/ tot één balli/ tot eene ïierfte bergabrren/en o\
;oo baarblijiJelijli uitftomen/ in affcljeibinge ban be l^eibenen/ uit luellic m 31) uitgegaan Uiaren/ en onber üuiUe ^ij nog leefben/ bat men liet jirn
fionöe/ bat 31) cp Ijnn 3rlben een geheel anbe? boHttoaren ban be ^ei' bi
benen / en 3icfj ban Ijen afsonbejben/ en te samen onöer één üjoofb / ni
Sesué Cluistué/ bereenigben. IBat g:onb is fjie? boor be bjeepacfjtigen ? bi
Toffenw.4 XXVI. Tegcnw. 4. vi3ob^ toorne biorbt outftoften olie? be gemeente/ al^ b,
Gods In(;n lnEt ^gciUjj5En communiceert / gelijft OUjfit uit 1 Cor. XI ; 30, oi
toorne. paarom zijn'onder u vele zwakken eude kranken, ende velen slapen, ©it oi
erlient be apereformecröe ïie?lie in ben Catedjigtnu?/ Vr. 82, Alzoo 5'
wordt het Verbond Gods ontheiligd , en zijn toorne over de gansche Gemeen- gi
te verwekt. Su ig iebcr Cijnzen berpligt ben teem «öaöe niet te berlueft» ui
Hen/ ja te ontblieben. (Jïn baarom i§ Ijet be pligt/ S'C'J ontljouben 5c
ban Ijet ï|. 2Cbonb;naal/ 300 lange al^ er 300 bele ergerlgftcn aangaan. fti
Antw. \nt\v. 1. ^n bit liapittel ftaat niet/ bat be toorne ojob-ï ontftoUen fit
taoröt
I
en bij dezelve blijven.
tc Inorbt olicc bc öobjaïioeu/toegcng öun Ui cl comnimiicercn/ bar^rggen •g onloaavljcib; maar 0300^ tuocne luacbt onrftolicn ober bc ïicrijc/ alö
it bic si dj fdjulblo ma alk aan .^ccr sonbigc onorbcliji'ifjcben en crgeini?-
fr fen/ gclijft bic jonbe l)icr Inas/ cn alp öie yclj fcijulQig maaltt aar; ua-
:« latigljc:b/ in bc crgerlylicn tc toeren. €n als nu allen baaeaan fcnul-big 5i)n/ cn nicmanb 51311 piigr boet/ 500 10 't regt bat jr nol! alien
t» ftjafbaar 51311. Jin alp bc brccpacljtigcn 5ici3 ooli aan bic natangtjeib
c (et)ulbig gemaafit tjebben/ Uiaarom Ijatcn ;c oan bc liaitnbmge/cn 5cg*
gen niet lieVicr/ iü 5ai öe«j l^cercn gjamfdjap bjagen/ tuant ili Ijeübc
ui tegen £jcm gc5onbigb ?
u. 2. 't S? quot;iet tc geloobcn/ ift feeraepe mij op bc canfcicntic ban bc
cn tccbcrc tajccaadjtigcu/ bat bc Ijccrc 5qnen toojn 5oubc iiiti'to:tcii olie:
;ib een opregten/ öie in ^ijnc ccnboubig|3eib gab^dUglijU ten ï|. StUonbrnaal
in gaat/ be bcjbarlienljcib bcj ïierlic Betreurt/ cn sijncn piigr baar 11 ef-
gt fené gebaau Ijeeft.
ifö 3. gjubien bc toornc 45obp tegen bc gani'cr3c gemeente ont^ohen'ainjbt/
cn ober 't connmiulcere 11 met cjgrjlijVicn/ 50a ban ooit oUer bc Incesadj»
\z» tigen/ al ontliouben 513 5id); mant 513 tjcjftiaren leben ban bc ïicrlie
li4. te 5511. goo ftunnen 513 ban/ bolgené fiunnc eigene ttdlingc/ben taa:n
n- *!?obé niet ontlaopcu/ 50a lange 55 bcjlilaren leben ban bic bcjbocbcne
en ïterfie tc 51311.
cn Ecggen 5c/ bc fjecre 5al oré bcjfdioonen/ ombat to ij be sonbe ban
communiceren niet begaan. SU jegge nog cenp/ (a) bat to a 9 jjie? bc
ip- 5oiibc niet. (b) i©aar ftaat bat gefc^fben/ bat ;ij/ bic bcjftlarrn leben
te/ ban bc ïie:l!c te 51311/teegenp liun niet communicercn brij ^ouben gaan/
be als bc gejjede gemeente geft^aft toerbt ; (c) 2oo 51} brij 50Ubcn gaan/
;n/ toaarom ban ooi! niet be ccnbcubme gob^aligc communicanten/ bic
tc meer tegen bc crgcrlijfien gebaan Rebben ban iij ï iDup moeten 513
cn obcjtuigb 51311 / bat bit boojtocnbfcl nodj lijacljt ijeeft op fjun Ijartc/
Hie noci3 feil ij 11 boor anberen.
icn XXVU. Tegen\v. 5. jEcn mort getnigenisfe gebcn tegen be beibor' Teaeim.s
gt;ci» bcnljcib bcr üic^l'ic/ cn bat ïtan men in besen bcfolaten ftaat bc? ïtiTlJc
D / niet beter cn baarblijftcljjfte? boen/ ban boar 5id5 af tc 5onöeren ; Ijiej» tesreTi zoo
u5 boor iiioibt openbaar/ bat men be ïtnfte 500 berborben bczftiaart/ ei'^quot;vene1quot;
al^ bat bc ftjaffc niet toorbt geocfcnb ; t)icrnoor toorbcn bc preOiüantcn en Kerke.
30, oubc^lingen fieftjaft en obejtuigb/ bat 5ij gunnen pligt niet boeu' maa?
Dit ooriaüen iijn bat bc ïiedic 500 berborben too:bt cn ülijfr; ijicrbanr
zoo souben bc goblooscn tiefrUaamb taorbcn tocgcuë liunnc sonben/ cn bc
en- goeben souben liij 131111 sdben obertuigb toorben/ bat 5c mrbc moesten
eft» uitliomen tot bc l3ulpc boor ^ion/ boor 5id3 tnebc tc onttreUftcn; bué
jen 5oube Ijrt ïtaf ban Ijet lioorn grfcUeibeu toorben ; fjet iiaf ïoub? bcr'
an. fluibcn/ en ijet iioorn soubr bijeen bergaberb toorben/ 't ^13 bat 5c Fjct
Hen fiaf uitbjeben / 'r 513 bar 5c in anberc piaatfen bejgaberben cn gorbe
röt - ïfDÜö 3
C13
Men moet zich bij de Kerke voegen,
pjcbiftantcn fipricpcn/ en 500 rene juibejber ïlicjftc ïjaötien/ bie alp eett ftaö op ccncn ürrg/ cn al^ een licljt oy ben ftanbelaac in 55ebeiianb jtclj bertoonbe. Jin inbien men be Öerlïe met Inilbe buïben/ maar bic berliolflbc/ ^ao lionbe men naar cene anbere pfaató of Itoninllnjlï üe^-tjeftlïen/ alinaat men bnjbam ^oiiöe behomen ; tnant be geijeele aarbe ip bcp herren / cn ©tj jcube .;onUie( .^ijn bolH elberé onöejtioubcn al^ ïjier; ja mipfetjien soufle be ïjeece oaU meercer uittnenbige jegeningen gelien ober 5UIU cene juibejbet BierUe; cn bie Clerfie suubc jijn al^ cene opgerigte öanicre boar gansctj Europa/ en be goeben souben ban alle ftanten bertoaartp loapen; nagtané soube men Dltjben eene parti» cnliere ïierfte ban bc öcrcformeerbe ïierlie/ bic men biel berborbene?/ nogtans al^ be taarc ïic^Ue soube crlienncn. t]ct ban niet ban g?ootc nuttiglicib / sict) selben te ontljouben ban SCöonbmaaï/ aan 't
tocllje 300 bcle e: ge cl 11 lien aannamen? ai öaCibc jjet julli een fuc» cep niet/ 500 ijabbe men ebenbiel Ijct 5i)ne DCüa'1!1/ E!1 öat sonbe ben tjerre aangenaam ;iiti.
XXVIII. Antw. ©it aïlc^ ié maar een taaftenbe b^oom; 300 riepen onft be Hatiabiptcn/ maar Ijoe fïccf)t loopt Ijet met tjen af! ^Ben moet geen ftbiaab önen opbat {jet gocöe baaruit Uamc.,2oo üicirbt er geen gctuigenisfe gegeben tegen bc berborUent)eib ber ïïerfie; biant ïjet \§ tegenquot;^013^ orbmantie; maar men geeft getnigempfe ban jijne eigene niipbattinge/ inöcelbinge/ gjaotQCi)i)eib en fcljeursiefite; öÜE OC' tutgenipfe meet geben/ tjebben mfj öoben getoonb ; boegt baarbij een Ijeibgcn taanDei in neberigi)eib bcp Ijartcn/geloobe en licfbe. goo obe?» tiiigöc 4SodCli be cerfte taereib; 50a obertuigen goOsalige b^outuen ljunnc cngeloobige mannen.
^?e bejbeelbinge ban {jP^ftcHinge ban be ïierfte baarboor / i^ maar bejbeclbinge / en in ber ba^b maar eene bejft^oaijiiige : Die met Mij niet en vergadert, die verstrooit. SCl# be t^eere jijne ïierfte jai geiiebcii te ljc?|tcHcn/ 500 sal 0ij oberülocbigec 45eept uitgieten in stjne ïierfte/ of C^i) sal een gcneralen (6ccpc geben in alle goebe leben/om be e^ge?' ïnftfn uit te brtjben/ of jelbe uit te gaan/ gelijft in ben uitgang uit ^Dabel/ cn in be bcelbflorminge gefcljiebbe. ^Eaat onp 500 lang luadj» ten en onsen pligt boen in be ïierfte.
©e gemoeberen en üebattingen / si'lf^ ban be fttnberen iJ3obé / sijn nu soo berbeclb onber malftanberen/ boar be bcrfc!)eibcn!!eib be? geboe-Icnp/ bat geene bereeniginge onber [jen/ fciioon bcbrijb ban alle cjge?-lijften in be ïiejlie/ of uitgaanbe uit öe ïierfte/ te bertnacljten i^.
Uit bit boorftel blijlu blaar/ bat ftet Inejli be? breepacljtigcn op eene fcl)euringe uitbjaaijen sonbc/ soo se maa: aanhang ft?egen/en bat Ijet jjjotefteren ban ebenbicl lebcn ban be ïierlie te sijquot; cn te bnllen blij» ben/ beranberen soube in öe ïiejfte alp 23abrl aan te s'cn. 3En men soubc tjet boortoenbicl ban crgeniisfc Daapt beranberen in seftere of
pro'
614
en bij dezelve blijven. 615
eti yroamp;aïiik ftrnnigfe ban anöc:? bjebergeCtoortc/ cn men joube niet
lö tEbreötMi ;ijn met be ijjonben ban aanneminge ban ïebematen/en
lie te oefenen/ in Ijec borige noo;oe!'fESö. 't Soube g.ian/ of naa? be -Ca*
'?• babisten/ of l^ebreëiT of 't ^oube eene bejbe binalinge Inotben. tDaaium
be laat af ban 511 life fpenilaticn / en fetlifu utu ootbeel en Vu an bel naar
il^ (!?obé üPoojb/ 500 ii)lr gn peller taanbelen.
en XXIX. Tegenw. 6. gt;j3ob geeft olie: l)rr afölijben fdjijnfel; Uiant Öt] Tegenw.6
.10 geeft ben jaobanigen eene ïaere bebjebigbe confcientte/ een bjtjen toe
an gang tot ben troon bej genabe en meerbere ftracljt tegen fin mie ber- owV -t
li' öotbenfjeben/ soobat 31] hunnen tneg met öli)bfcljaj.i luanbelen. ipit acn'10quot;quot;
2/ onlnebejfpjefteiijfi./ be erUarenljeib leert fjet / en bie jiflj ontijouben /tL'1'
ite lueten bat Ijet Inaac i^/ en bat liet Iooc|)enen en tegenfpjefien tegen
't be Itiaarlieib en blare onbe^binbinge 10/ en uit onfinnbe ban be Inare
c» geftalte br^ ontljouber^ Uoortftomt.
en Antw. 1. 't niet al trooét en fjeiligljeib bat men alé socöanig Antw.
boorgeeft/ be bmbel ban 3iclj beranberen in een engel beji lic!)té. SEÜ
en fjebbe boor onberbinbinge aan be^fetjeibene gezien/ bat 511111 tjuog oy-
iet gelien maar lna^ eene glorie om sijn boen meer te regtbaarbigen/ en
en anberen baarboor tot ^icl) te lolifien/ om aob met be menigte te ftjij»
ben/ cn bat tjet al liort met fjen beranberöe.
nc 2. ?li|B een ont|icnibrr al in tivaarljeib onberbinbt 't gene Ijij segt/
IC' 300 ié bat niet om Ijet ontljonben; be latere segenbe ooit be inoeb-
en iiroulnen in Egypte/ niet om f)are lengen/ maar om l)et goebe bat 5c
??» beben. ©aar genabe in Ijet harte is/ cn men meent ban ifgt;obe eene
nc aangename bienpt te boen/ 500 Inojbt bie genabe boor bat getirgrnisfc ber confcientie/ fcfioon btaalenbe/ lebenb ; be l^cere ontmoet ban bie
ac lebenbige .vele/ ombat 5e sidj opbeurt en Ineji^aam ié in Ijet gelooUe
ilij en Ijeiligmabinge/ en jict bie jonbige occafte/ bij üielfte be 5ielc leben-
en big ié gemorben/ in sfjne goebtjeib obej. taorbt be siele biel üej-
te/ taaftberb/ boorbicn bc af.ïonberinge en Pertooninge ban luat rjrtraorbi»
f?' 'nair en uitnemenb^ te boen/ 't gemoeb obertuigt en prififtelt; bat 5c
uit ban oob luat bijsonbe^é moet jijii in Ijare baben/ te meer/ bcUnjl ^ij
Ij5 in 't oog ié ban een ieber/ en ftare misflagen te meerber ejgerniéfe Souben gebcn/ cn haar getuigeniéfe bebcjben. Soobat be goebe geftalte be?
ijn 5ie(e geen gjnnb ip te gelooben/ bat het onthouben berseibc ojobe befjaagt. 3C- XXX. Tegenw. 7. SCI luat uit ben geloobe niet ié/ bat ié sonbe; Tegenw.7 JSu/ luij bunnen in ben geloobe niet aangaan/ maar jouben het met bcle gebaren moeten boen ; baarom ié 't ban beat bat men jicfj ont- denseioo-
•ne Ijoubc Pan bie lij. (Cafel / 300 lang be ïiejlie 300 bcborbcn is; al ié't ve doen.
jet bat men gjoote begeerte tot hct £?• SCuonbmaal heeft/ en het eene Uit»
lij' tere fmarte ié bat men Ijet niet btuft nocfj mag gebcuiften.
icn Antw. 1. 't SCé Vnaar/ men moet nieté ooen tegen 3ijne confcientie; Antw.
of maar 't ié ooft ïnaar/ bat men eene btaalenbe confcientie niet mag op» ra- bol-
I
Men moet zich bij de Kerke voegen, enz.
balgen; luant ö.m blnaalt tncn ooft met babcn. confcientie liolgt [iet iiclfi bat men Ijeeft / baarom moet men tjacijtcn bc Uiaarljeib luei tc beritaaii/ en ïijne confcientie tc onbejeigten/ met onob^ l©oorb te boo^» ^ocUcn/ jonbc? opgebar 'uoajooröcel/ en iiu'l bibben om lid]C/ en met taabplfgen met be:ftanDigcii rn gobjaiigcn/ üij^onbc: sEecracen ./ Iniec lippen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijnen mond de Wet zoeken , want hij is een Engel des Heeren der Heirscharen, Mal. II ; 7.
2. (öciijU men niet mag toctrrben met cene bcbrreébe canfcientie/ 50a mag men uoü niet afblijben met cene Bebrecóbc confcientie. (Coen men ee:st bc gröacijtcn tot tjet omfioubcn ftieeg/toen communiccejbe men nog/ en men iiceft tc onöeijochen/ of men abfoluc ionbe? eenigc beHommcringe berscHcrb Uiaö bat Ijet De luiilc öobp Uias / en bat hij bicn moejate opboigen toen men De eerfte maat yet) ontijielb/ban of men !jct met bcitainiiicnngc bebe/ benftenbe bat Inj ^oo nog be«jt sonbc boen. 3Jnö:en men in be bcfanbetingc nog breeze Ijccft/ 300 moet men blijben baar men iè/ 300 lange tut bat men in beu geloobe jonbe? b^eeje bc?» anbcrfii ftan ; en Daarom ftan bc brcc^acljtigc ^ien/ bat ijtj liabüc moeten blnbcn in Ijct communiccrcn/ bctagi tin .iici) niet jonber beftammc-ringe banöc antljouben en ontijoutien Ijecft/ cn niet genoeg be salie onbersoctjt Qabbe; bat Ijij baatna min btec^c Ijccft gefjab/bat iö/om» bat hij jijn booroorbcel meec fttjfbc boor sijne babcn/ en ^oa be breeze bcröaofbc ; cn misfehien i^ Daar een oorbcel'Snbe bij gclneegt/bic beu» gene bic btnalen tailbe en rocfjeioos 5tjn Doen begon/ heeft losgelaten, ilit alle be^e ftan bc breedachtige jicn in Itiat bertnarben ftaat hij gt;icl) gebragt hffft/ cn bat sijnc breeze hein quot;iet bebrtjbt ban sonbetebe* gaan/ inbien {jet jijn pligt b.iaa; te communiccrcn/ geltjft Ijft ié.
llgt;uö hebben Inrj be ^aije aan alle fianten beicljoulnb/ en be biaajheib filaar boen jicn. Sfb einbige ban met beien tDcnsch en bermaninge: De Heere zende zijn licht en waarheid , dat die ons geleiden , dat ze ons brengen tot den Berg zijner heiligheid, ende tot zijne woninge. Keert weder, keert weder, ö Snlammith ! keert weder, keert weder, dat wij u mogen aanzien! Hoogl. VI; 13. €iliebc I 3tit toe!) aan be laaarljeib geljoojsaam/ laat trot jcljheib brg hitten/ noch blccfcheblftc fdiaamtc u beletten vöobe be eere tc geben en luebc? tc fieeren. ©c üjccrc tootbc u tc itcjft/ oberrebe u / lijij bclnare u boor anberc bUialingcn / cn bne u in ^ijne Uiaarhcib Inanbelen/ malie u tot een licht/ tot een fieraab in jijne ïicrlic/ tot eere en ljcc2lijlil]eiö jtjné Baamp! Amen.
Ü16
Van de Gemeenschap der Geloovigen. enz. 617
Van de Gemeenschap der Geloovigen met Christus en met
I. 3jn Qct Uorige tjcDamp;cn Unj gcfyraften b.in be Hsture brj ni Oeioovi-öat men sic!) üij C!C5CU^L, moet bocoen/en iJij tic;rl\iL' öljjben ; mi gullen f;,*;quot; Uuj touncn öc i6ciiicenfc[)a)J/öie öc to ace iebe» be2 ïiejftc Ijeamp;üEn mrt ijim uu-on-ffoofö Cll^arus cn isirt niairianberen/ cn Ijac 5e Die uuieten oefenen,
gt;ï?e fjeere SicjU? Ctj^istué ïtcjlic niet aUeen Uele en lioor»
tnffelijlie toclöaDcn ; maac bar aüe liejluonbrcingc te fioben gaat/baar iö een onberiing eigenbem aan malfïanöeren/ 30 Inojben met malfianöe» ren bereenigb/ en 513 oefenen ^emeenfcfiajj met mallianbeccri. ©cie sa»
lien/in iDelSte alle galigfteib ip opgegoten.
II. Ijeefr eigendom aan be tuare (fiSeloobigen/en be vöeïoolii- Christus gen aan Ctjji|tu^. ©at gelseii be icïatiljc Inoojben mijn en zijn te lien»
nen/ bie 500 in liet l^oogïieb gebuiig/ alö in Uele anbeve plaatfen ge« aanTib';-bjniftt taojben. Hoogl. II : 1G, Mijn Liefste is mijn, ende ik ben zijn. loovigen. Hoogl. V:2, Doe Mij open, mijne zuster, mijne vriendinnc, mijne duive,
mijne volmaakte. i©e .O^oquot;b en reüen is:
1. Gifte. ©e J?abe? iieeft Fien aan ben ^'one gegeben. Joh. XVII: G, rtoov Zij waren uwe , ende Gij hebt Mij dezelve gegeven. Ps. II; 8 , Eischt van Mij,
ende Ik zal de Heidenen geven tot uw erfdeel, ende de einden der aarde
tot uwe bezittinge. «£;n 30a laebejoin Ijeeft be iDabej jijnrn Sane gegeüen aan be ^eloaljigen. Jes. IX:5, Een kind is ons geboren, een Zone is ons gegeven. Epb. 1:22, Ende heeft Hem der Gemeente gegeven tot een Hoofd.
2. Koopen. Si) ftaan SJeju^ buur/^tj Ijeeft 5e met 31311 üloeb geUacfjt/Koopin-l)ij Ijeefc ben p^ij^ örtaalö/ bie^ 51)11 5e 5ijn rigenbam boor een snibe? ge-regt. Openb. V:9, Want Gij zijt geslagtet, ende hebt ons Gode gekocht
met uwen bloede.
3. Overwinninge. gij luarcn in Ijct geüielb be^ faransV cnbej jijue 0verwin-ftjillfien naar sgnen laille gebonben en gebangen. 4gt;c ïjeere Sfesu^ ijeeft ninsc-boor sijneii öaab ben buibei becVnonnen/Ijem gebouben/ en be uitbe:»
ïioreuen ban onbej jgn getaelb Ineggeljaalb/cn in 3ijn ïianinftrtjfic o-jej»
oebjagt. Hebr. 11:14, 15, Opdat Hij door den dood te niete doen zoude dengenen , die het geweld des doods hadde, dat is den duivel, en verlossen zoude, enz. Luc. XI: 21, 22, Wanneer een sterk gewapende zijn'
hof bewaart, zoo is al wat hij heeft in vrede. Maar als een daarover komt, die sterker is dan hij, ende hem overwint, die neemt zijne gebeele wapen-rustinge, daar hij op vertrouwde, ende deelt zijnen roof uit.
4. Huwelijk. 3[n een IjatDelp^beramp;onb ftjtjgen öeibe panijcn eigen» Huweiyk.
I. quot; giii öom
G18 Van tie Gemeeiischap der Geloovigen
bom fian malftanbprrn/boor anberlingc olicrriifte/;oo oolt 5'er- Ezech. XVI: 8 , Ja Ik zwoer u, ende kwam met u in een verbond, spreekt de Heere Heere, ende gij wierdt mijne. 35aii b!t IjuVurivjfil^lierbuna tnorbt gefjnofjen/ Hoz. II: 18, 19, Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid. SiaoOflt l)ct nunit lirrö^oUen/noclj öe ^oiibgcnootcn lian l^?m gifctjri-ben ;iillen Uiorüen : ja Ik zal u Mij ondertrouwen in geregtigheid. 't öcs jbabe;? confrnt ni geiioeocn/ jg üiorbcn öoo: Ct)?i?tus Igbcn en fti-Vbcii in ftaat geamp;^agt/om tot a?oD/luiei!g rcgttitiarbioljfib baarhnoc bolDaan iö/ te naberen/ en liiubcrEn 4!5obs tc Vuoröen in J^Ein. En in gerigte, om Ijcn te fielnaren/al^ jjet smart Dc? oagappd#/en om tnjaHc te öorn olie? aürn / öie Ijcn faeleeDigen. Ea iu goedertierenheid, en in barmhartigheden, 't flHc? liefoc/ti^ienbeiijft^eiD/ goebljeib en toelba' öipl)fiö. Ende Ik zal u Mij ondertrouwen in geloove. ^©at in Inaar» lyriö/ getroutaiafjeiö en Uapcigljeib/ om u nooit te fiegebcn/ nooit te Uerlaten. En gij zult den Heere kennen. gU 5al u geben beclicfjte oogen brio berftanb?/Sft :?al jHij aan u openüaren/en alle mijne liefeljili^c» ben u boen ven en fmahen.
Overgiffe. 5. Overgifte. SJoo ió ooit aan beu Ftant ban be ^cfODbigen eeiie fjar» teliifie/ algcmeene en aüfolute oliergifte/ sonöe^ eenige adjtejftoubinge. Sij ocbeti ben l^eere be Ijanö/ ja deze zal zeggen: Ik ben des Heeren. Ende gene zal met zijne hand schrijven: Ik ben des Heeren , Jes. XLIV:5. 6 Qoe welgelukzalig is het volk, diens God de Heere is, het volk, dat Hij zich ten erve verkoren heeft, Ps. XXXHI: 12.
isvorne- • in. (Dit eigenöom bergejelfcljapt met vereeniginge. 3igt;Eie bereeni-llaar.1quot;15' D'i'OE is oniiitfpjefjeljjft/ 51) morbt bete? ban een' öeloobigc geboelb/ n'oo'niot. nis 5e met Inoojben lian uitgebjufit Inorben; 51) i^ niet toe^enltjii/ ge« lijft tie (j^obbelijUe ^erfonen één jijn; niet pejfoanltjti/geltjft be meu« fcljelyfie nature 111 öeu Jpejfaon ber a5ooljeiö ban Cl]^iptu^ iji aange» nomen/ en niet besetbe bereenigb ió; 51J gefdjiebt niet boor bermen» ginge/gelijft tuater en luijn; niet boor bcranberinge/aigof be (öeloobi» geu CljjiptUB self Uiiejben/ en alsoo tuierben berouob of bercOzt^tu^t; 311 ip niet eene Sacramentele beceenignigc/gelöh't öroob en \aijn met ïjet ligciiaam en 't üloeb ban Cfjjiistué in fjet heilig 5Cbonamaal; 't ip poft geeue bloote relatie of öetjrljftinge/ooft geene gelijftbcrmigljeib be? «öeloobigen met Ctjjijitirê in lieiligmatiinge.
iiooai. MSaac beje bcrrenigiiige gefrjjiebt: (a)'©oor intaoninge ban ben^ee^t ban Cljji^tuó in be ^elcotiigen, 1 Gor. UI: 16, En weet gijniet dat gij Gods tempel zijt, ende Geest Gods in u woont? (b) ©oor een geegtelijft ijuUuMijft. Ezech. XVI: 8. Hoz. U:18, 19. (e) ©oor ftet bereenigenb ge» loobe. Eph. Hl: 17 , Opdat Christus door het geloove in uwe herten wone. (d) ©oor be liefbc/ biellier nature is geene fetjeibinge te liunnen ber-t ö?agen/maar op jjet allernaautnfte tc bereenigcu. Joh. XIV: 23, Mijn Vader zal hem liefhebben, ende Wij zullen tot hem komen, en: zullen wo-
nin-
met Christus, en met malkandereu.
ninge bij hem maken. Rom. VIII: 35, Wie zal ons scheiden van i!e liefde Christi ? Sioobat bcse Um'CTiiginnc saUonjlt/ eioenlijU/ lua^rlijft/ QC'
jjfet/ jotibec ietjj boor 5ic!)5eltien rc DeljouDfii / onfcljeioelijU tur m alle ccnluigljcib; occ^tfiijli / uicté linicljdinEiijU? liumt Ijiti* in ecntgc aamuprlnnge.
IV. ©eje bErccniginge lno:bc uüoc licrfdjeitiene iiitöjiiftisinctfii in tie licwijs. ^clj^ifture boocgefttlb / cn boor lu'rfcl]cibenc gclgHcnióffn tieriilaarh.
©c ^§cf]?ifturi: noemt bi'^e berccntiimgc : 1'. Cni ;tjn. 1 Cor. VI; 17,
Maar die den Heere aanhangt, is één geest met Hem. Kom. VI: 5, Indien wij met Hem ééne plante geworden zijn. 2. Clliisniö aiinöoen. lioin.
Xill: 14, Doet aan den Heere Jezum Christum. 3. 3-n Clipiótiió gcluai»
tclb ;ijn. Col. 111:7, Geworteld en opgebouwd in Hem. 4. (©nbrrling in»
jrjn. (a) art)?istUiï is cn leeft m De 4?cluoüigen. Joh. XVH:23, Ik in haar. 2 Cor. XHI: 5, Ofte cn kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is ? Gal. 11:20, Christus leeft in mij. (b) ©e öelanbigcn lucberam 5rjn in Cluiótu? uitbe?ftoren. Epb. 1:4, Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem. Sij 51111 in C)cm geöajpt. Gal. Ill 27, Want zoo velen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christum aangedaan. Kom. VI : 4, Wij zijn dan met Hem begraven door den Doop in den dood. 1Zi) lilirn in Dem. Col. 11:6, Gelijk gij dan Christum Jezum den Heere hebt aangenomen,
wandelt alzoo iii Hem. Eph. II: 6, Ende heeft ons mede opgewekt, ende heeft ons mede gezet in den hemel in Christo Jezu. -Peje niiCierlinge in-tooninge b?uiit be C)ecre Ste^ug aan tnee^glfantrn uit. Joh. XV:5, Die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht.
V. tDe .Jiclpift Onilft bc naautLiljeio ban brie ücrceniginge uit base Geiyko. bejfclieibcne niiijlkniBfen. 1. ©nor geliilieniófe ban een ImViielijif. Eph. ^Sl jlraj V : 31, 32, Zij twee zullen één vleesch wezen. Deze verborgenheid isdagom erf groot; doch ik zegge dit, ziende op Christum ende de Gemeente. 2. AiTHoofj tie gelylieuipte ban be brjeeniginge bes ligrljaanip mi tiu't Ooufo. Eph. culeden'. I; 22, 23, Ende heeft Hem der Gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen, welke zijn ligchaam is. 1 Cor. VI: 15, Weet gij niet dat uwe lig-chamen Christi leden zijn? Col. 11:19, Ende het hoofd niet behoudende,
uit hetwelke het geheele ligchaam door de zamenvoegselen ende zaïnenbin-dingen voorzien ende zamengevoegd zijnde, opwast met Goddelijken wasdom. 3. vDoac gelijftcméfe ban ben boom en ^ijne taUUen. Rom. XI: 17, Als boon!? Ende zoo eenige takken afgebroken zijn, ende gij-, een wilde olijfboom zijnde, in derzelver plaatse zijt ingeëntet, ende des wortels , ende de vettigheid des olijfbooms mede deelachtig zijt geworden. Job. XV: 5, Ik bende wijnstok, ende gij de ranken. 4. (©uüc gclijiiteniófe ban een l)tnp/'t UuilJ Ais con uit biie jamengtboegbe iteem n Qpgeüüuüiti té. 1 Petri II: 4, 5, Tot wel-ken komende als tot eenen levenden steen... Zoo wordet gij ook zeiven, als 0pgt) levende steenen , gebouwd tot een geestelijk huis. Eph. 11:20, Gebouwd opkomvov het fundament der Apostelen ende Propheten , waarvan Jezus Christus is de
Slilt 2 ®i-
620 Van de Gemeenschap der Geloovigen
uiterste Hoeksteen, op welken het geheele gebouw bekwame!ijk zaraenge-voegd zijnde , opwast tot eenen heiligen tempel in deu Heere. geitjlie» nigfrn rsclicn tgt;c allcniaauiufte ViEreEiiiginoe tc hennni in öe nature/ maai non naautar? ij; bi' gfestciijfie bejeeniginge bcr löelooliigen met Cfuiorus. Gfioo^vi- vi. Uit Ijct Eigenbom/ en baarnit lilOEtjenüe brjecniginge/ftomt lioo:t Gemeenschap, bat i?/ ocfeninge En gEÖ?inftmaftinge ban bat Etgcnöom
gen heb-Ijon en oo
feuen Ge- en be bvrEEmgnigr. vDese ^rniEi-nfcljap is cn met ben pEtfami 3e;ii0 sc-hapmet ^^11 aan jijne goebEren. 1. ^e (Êgt;Eloobigen fjEb'ben En oefenen
s-t 1 I r\ * f * ft ft * •* f r ft ft « ^ ^ Aft rN ftft - r\ • ^ ^ w* i V ft ft . ^ * ft 'ft ft ft ft * quot;• »• ^ » --fc- ' ~i 0
zpno go 0-
Christus ^rmci'nfcFjap met bni Jpejfooii. Cen tijbgeloobiijc ^iet maac op bc gor zelf. brtcn/eii laat Cll?i?rii!3 ;elf baar ; öe geioobigen oefenen luel 45enieen-fdjay met ben J5e;foon Sfesus Cfnietu?/maar beien reffecteren of (et-ten niet see? op huune Viicrrj^aamljeib nrfffiió aTljri^tu^ self/ 't Uielff ren mijflag in Ijrn t^/en be fte^ftte be^ geloofo Entjimnen gjoei belet, daarom UiiHen hn'j [jen bc?maanb liebüen/ meerber licrFj te maften ban Ijrt eigenbom/ fee brrrenigimje cn tèemeenfcljap met Sle.ïiiij jelf, ï?aii 3uiicn ;c Oeter sirn be onboojgranbelrjftE genabe en gcebljeib (©obs/bat 511 iHe fnuübe en sonbige menfr^en 500 naauta be^ernigb luojben met ben Sone 45DbB. 3Pgt;at vil be lieföe luonbe^ljift ontfieften. ©ac sal ftejftte geben 0111 3iel) jotibe? bjee^e op Sïcsup; te berlaten. ©at jal f^acfit en bitjmoEbigljEib geben/ om nic £}eiii allr? te tjeftften/ lnat ijiiniiE begeerten itan betbullen. ©at jal onfi in l^em boen opluasfen. ©aar» nit sai merjber lidjt en ülijbfcljap bloeijEii. ©aarom mojbt geloobe/ linpe/ liefde boojgeftelb niet opjigc op ben Pejfoon. ©e ^clijift fpjeefft ban Hem aan te nemen. In Hem te gclooveu. Op Hem tc vertrouwen. In Hem te leven. Hem lief te hebben. Op Hem te hopen, ©an be^e öeineen-fcfjap met ben perfuon jelf/jiEt/ 1.Job. 1:3, Opdat gij ook met ons Gemeenschap zoudt hebben, ende deze onze Gemeenschap ook zij met den Vader , ende met zijnen Zone Jezu Christo. 1 Cor. 1:9, God is getrouw , door welken gij geroepen zijt tot de Gemeenschap zijns Zoons Jezu Christi onzes Hee-ren. 1 Cor. X: 1U, Do drinkbeker der dankzegginge, dien wij dankzeggende zegenen , is die niet eene Gemeenschap des bloeds Christi ? Het brood dat wij breken , is dat niet eene Gemeenschap des ligchaams Christi ? Kr, met VIL 2. ©e ■■öelciobioeti tjcööc» üooj be ©emeenfehap aan CtnisniEi
'/ li n ernn. _ _ , *, ' • . J
ooft ijeineinicljap aan alle jiine goeberen. ©e i^eere ^eiiiö ^egt ban ÉJeni toe ben iT-abej. Joh. XVII: 10, Alle het mijne is uwe, ende het uwe is mijne, 'f tc bertaonberen/ bat aljoo een (öelaabige tot Clpistu^ peggen mag: al l)ct mijne is ulue/ en fjet nine ia mtjne. Eg i'eüöen beel aan aï liiat Cljjistus is' en Ijeeft/en mogen {jet als (jet ljunne ge» biuiften. (a) gij I)ebben eene en bejelfbc menfcljelijfte nature/ Hebr.' II; II, 14; en mogen al-ï be joobanigEn met Dein beefteeren. (b) gij Ijcüörn ij3emeru(i1)ap aan vin Eonnfcliap/ 31)11 in l)rui ftinberen iioSg/ en ijeliamp;en eenen jöaüe;. Joh. XX : 17. (c) Sjijne bolboemnge aan be regtbaarbigljeib 4?obó is ljunne liDitioeti'nge; baarmebe mogen 5c tot
OJoti
I
met Christus, en met malkauderen. 621
(0nb ftomcn en Dfgcercn/ öat «ÖQb Ijrn rigten Ittif uaac öesc Ijmine vjC' reqtigïjcib/en mortni met eenc rtocbe confcientie a3oö bragen/bone be ; - pyftanbingc ban CflJ'étus/Iji'tfr Cliii^ruo bacc alle mijne ;u;!bcn niet brraalb t Snr gpi) Oaarbco: niet öcbrrbigb rn bcs^oniö ? ©it roonr
I be 5tpastf|/ be 5tpastf|/ Rom. V: 10, Indien wij vijanden zijnde niet God verzoend zijn door den dood zijns Zoons, veel meer zullen wij verzoend zijnde, bo-t houden worden door zijn leven, (d) Sf.mie bolmaafue gclloutjaaniljciO/ en ! bolb^enginge ban be il?et/i£ fjunne heiligljerb/baann .^ijn ;;i) boor 4?oa bolmaaftt/ Col. 11:10. ©e regtbaarbiciheib in ^em'2 Cor. V: 21.
l^ierbnov Ijeüben ie regt re peggen/ Hij heeft mij bekleed met de kleederen des heils, den mantel der geregtigheid heeft Hij mij omgedaan , Jes. XLI; 10. (e) 2gt;j)ne bourbröe en bc l^oogrpru-sre^lnbe uericnuniiigc boor ben traan lier genabe/ bout fjen/ alzoo Hij altijd leeft om voor
1 haar te bidden, Hebr. VH:25. Stj mogen Ijet ^uogrprie^trrlijbe grbrb ! ban Cfi:iétu9/ bie altijb brrfpn^b biojbt/ vch tueëigenen. Joh. XVII: t 24, Vader Ik wil dat daar Ik ben , ook die bij Mij zijn , die Gij Mij ge-C geven hebt, opdat zij mijne heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij
2 gegeven hebt. (f) Chrietns tjcfiiijHfjeib ijs limine tjeerlgliljeib/ en 5!)tic ! erfenifife iö be fjunne. 5{!lé l]et Ijoofo gelljoonb Inorbt/ ^oa taoröt bet
geljri'le ligdjaam geflroanb. Joh. XVH 22 , Ik hebbe haar de heerlijkheid » gegeven, die Gij Mij gegeven hebt. Kom. VHI:17, Indien wij kinderen / zijn , zoo zijn wij ook erfgenamen , erfgenamen Gods, ende medc-erfgena-t men Christi. (g) 3?c «öeept ban Cfl^i^tufj ig Ijnn 43cc^t. Eom. VIH : 11, a Indien de Geest desgenen, die Jezum uit den dooden opgewekt heeft, in u woont. vs. 9, Zoo iemand den Geest Christi niet en heeft, die en komt Hem niet toe. (h) ©e Uracljt ban ilejué i? Ijunne fjjadit/ bie mogen ;ij , aangrijpen al£ l)innie eigene/ en baarbonr Inerbrn. Jes. XXVII:5, Hij moeste mijne sterkte aangrijpen. Ps. LXXXIV: 6, Welgelukzalig is de mensche, wiens sterkte in U is. Ps. XXVII; 1, De Heere is mijnlevens-kracht, (i) Cn om fjet met één Itioorb te befluiten/ailB goeberen Dc^45cna-
I beberbonb^ ;;jn Ijnnne goeDcren/aïle öe üoljjeib ban Cll.ïiiatus ilt;j buot:
Ijen. Joh. 1: 1G, Ende uit zijne volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade
eS voor genade, (k) (Cen laatjte/ ooit liebüen 3e a5eineenfcl)ap aan 31)11 tijben/
II rn \ti or Den bar mebe örelacF)tig/ 'r tnelft eene g:oore Ijeerlijlihcio boor lien e 15.1 Petri IV : 14 , Indien gij gesmadigd wordt om den name Christi, zoo zijt ^ gij zalig ; want de Geest der heerlijkheid, ende de Geest Gods rust op u.
ii VIH. ©elnijie ban öe öeloobigen ^jemecnfcljap Ijebben aan Cijriatuö/opwek
en aan alle sone goeberen/tjoe tjartelijft en line gedurig moeren 3e 5icl)
be^ig Ijouüen in De3e ©emeenfcljap te oefenen! llPant 1. 31] Ijebben er nlc/ü-ij , beel aan en regc toe/en aan Sfe^uö self/bic ig! tjnn ' en aile 3ijiu- ^-ii-ipmet
!/ gocbcrcn 3ijn be Ijunne. 2. (gn gij/4PeIaoUigen/3tjt in njelbea fniarteljjl! teoofoquot;8 ic lebig en begeert ne^gen^ mebe cf gebiberteerb of berbuiö re üiorbennen. it ban met 3[e5ii0 en sgne bolljeib / taaarom blijft gij öan 30a lange in ib ' Siiii 3 uUic
G22 Van de Gemeenschap der Geloovigen
uluc lebigïjrib 5 ^raat op/bcr^aDigt u met ï)cm/berbiilt 11/Ucrmaafit 11 met ^em en .vine rtocöerrn. 3. fcl)aamt oÜ quot; .iöne? ? 5Pa Ijtt niet uUie gjuote IjcrrlniJfKiD/ gcinccii^aain met 3Ic;u3 aïé met utu eigen te bcjftfctiMi 5 4. SEe^u^^fff fjceft Uennaaff met u öemcenfcftati te oefenen/ rn imoftigr 11 -joo lijscnüelöFf • cpöat gij ooft oefent-JSemecnfcöaiJ met ^em. Hoogl. II : 13 , 14 , Staat op mijne vriendinne , mijne schoone , endo komt... Toont J\[ij uwe gedaante , doet Mij uwe stemme hooren , want uwe stemme is zoete, ende uwe gedaante is liefelijk. Hoogl. IV :8, Bij Mij van den Libanon af, 0 bruid! komt bij Mij van den Libanon af. Hoogl. VII: 11, 12, Komt, mijn Liefste; laat ons uitgaan in't veld, laat ons vernachten op de dorpen... daar zal Ik u mijne uitnemende liefde geven. 5. Ijet oefenen üan be^c a3finrriifcti.!p is aiie ^oertglieio en alle üc:maaU tot bjonften luac« bené tiie. Hoogl. 12, Hij kusse mij met de kussen zijnes mouds, want uwe uitnemende liefde is beter dan wijn. Hoogl. 11:3, 4, Ik hebbegroo-ten lust in zijne .«chad uwe , ende zit er onder, ende zijne vrucht is mijn gehemelte zoete. Hij voert mij in het wijnhuis, ende de liefde is zijne baniere over mij. Ps. XXXVI: 9, Zij worden dronken van do vettigheid uwes huizes, ende Gij drenkt ze uit de beke uwer wellusten, ©e aefeninge ban be5e 4?e-meenfciiap legt een'tjetligen glans op De i0eloobigeii. ^elgü jfKose^ aan-ge^igre blinftenDe Inic^öe/teen l)ij met (000 op ben Oe?g bejficejb tjabbe; aUoo maalit ooft be conbejfatie niet C!)?iötns De vele glinftcrenöc in heiüafirib. 2 Cor. 111:18, Ende wij allen met ongedekten aangezigte de heerlijkheid des Heeren als in eenen spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest.
indezei- ix. 7. gfn öe oefcningc ban be^e 43eiiiecnfcF|ap is eenc (lejlk en lié' sterkeene fclgHe bejtroostftige tegen alle tnebejlnaarbigtjeben/Die ben ^eloobigen yevtroos- ontmoeten, (aj ü?an ftunncn 3c alle be?acl)tingc ban be Uietclö brrD^.t' tinfe'e- gen; bant Slejup i|ö Ijim eere rn Ijeerlijliiieib genoeg/en ;iï tarten/ bat jij cenji aan oe regtejIjanD ban ben C)ecre Sfeuiö in firerióft jeib boot het oorie ban De gelieelc Inerclb puilen geflelö Voacbcn, (b) ©an ftlemt Ijen De bijrenDe atmoebe niet; taant 51) ven Ijunncn njfiDoin in 3ie^us/ Die/ baat Sjij tïjlt taaö/ om finnnenttaille is arm getaoröen/ opbat 5!} boo: vjne atmoebe souben rijft taorDen/2 Cor. VIII: 9. (c) ©an b:cc« jen 5e geene berbolginge ; taant ^t) tarten bat bc C^eere fjet tfem
300 aantiefit/alsof On ïe'f berbolgb taierbe. Hand. IX:4, Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij ! Ps. CXVI; 15, Kostelijk is in de oogen des Heeren de dood zijner gunstgenooten. (d) £)ie2 buiben 5c balfem bjot ljunne jiefte jiele; bcljt/ tjettaeiltc ljunne Duistenusfe boer opftlarcn; leben boot Ijnnne DoobigljeiD; fpnje En Djanfi boo^ fjunnEn ijonge? en boiist; b:cbe boor ljun ontftelö gemoeD; bioeb tot ljunne be^oeninge; a5eejjt tot hunne Ijeifiginge; raad in fjunne rabeloo^ljeiD ; fte?fite tegen ljunne staaftfjeib; bol^eib ban alle^ boot ljun menigbulöijj gebjeft, (e) I^iec i^ troont te-
I
met Christus, en met malkanderen.
geu be bjccjE baob^; niet alïccn neemt be aefcnitijte ban be^ie a5e» ineenfctjap be bjee^e Uau be üejbaemenigfe taeg/ maai* ooft ben natiuiC'
Itjften anggt lioo? ben natiuirltjften boob/ bie fomttjb^ niet Ineinhj ant» ru^t; toant jfi gelooben en fmatten ban be taaarljeiö ban inno?-
Ocn/ Joh. XI: 25 , Ik ben de opstandinge ende het leven ; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven, (f) ©e ocffninoe ban be.^e gt;öcmce!i»
fcljajp bfjüujbt tien öat ee eeng een algemeen oarbeel jat oeljonben Uioeben; baac be?langen/ baac reiftljaUen jij naar. %t} 1)ebben jjjne bejfcljgninge (lef/ombat Ijun 2amp;:uicrgoin ban in !]eejlr)Ut)eib .;al gezien too?ben ban be gcljeele tacrelD/ ombat jtj l^em ban ban naüij sullen aanfc()ontaen/en ban l^em ingcleib tuo^ben in liet nieutoe Jerusalem.
X. S£lle bese fteejlijlie en beminnelijUe 3 a li en jijn Oefnnaain om eene geloabige veie te boen berlieben op ^et ocfcnen ban be 45emeenfcfjap met aTlj^iptn?/ en men jal begeerig syn te be:ftaan op fjoebanig eene maniere men beje ajemeenfcljap oefent/ en boot InelUe mlbbclen men jicl) in be^elbe be^ig ftan tiauüen.
©e maniere aangaanbe/ 313 lno;bt geoefenb (a) beschouwende ben t^eere Dcma-Sejugin 5nne fcfjoonljeib/bcminiiflnrifjeib en üolljeib; men oberlegt öe-niere raa bacljtjaam ben raab bt|S brebe^/in Inclften be gone a3obs 3itl) oemillig uit Itefbe tot be uitbejljoreuen aanbiebt tot gunnen 25jrge/ men baalt meen neber tot be aanneminge ban be menfclielgfte nature/tot a! !]et bitter lijben/tot ben berbloeluen üoob ; men gaat bejber tot be opjlanöinge/b^schou-tjemeluaart/en Jjet sitten ter regterfjanb v53obs. Sn bit alle^ 3ict men wenae-3i)ne liefbe/3f)ne geliiilligöeiD/be Inacljt ban bo'.boeninge en alle bolljeib tot 5aligmaUingc ban ben 3onbaar. i^ier blijft be 3iele itaan/ftaroogenbc om meeroe?/ filaarbej/ en nabejbij gesigte ban jijne bolmaaUtljeöen te tjebben/om in öe befcljoutainge baii bic 3ict) te be2malten/in lieibc out»
llolieii te tnorben/ tjein met goebheuringe blijbehjU als soobanig te erUen-nen/ te roemen en te ©né 3iet een geloouige op Seiné/ en bat
3irn ban Ijem be:taclit in Se^ng uitgangen ban lieföe tot yem. Hoogl. IV : 19 , Gij hebt Mij het herte genomen , mijne zuster, 0 bruid ; gij hebt Mij het herte genomen met een van uwe oogen, met een' keten van uweu hals.
(b) Uitgaande in liefde tot lesus als 51)11 cigen/al^ 3ljnen ^uibegom. ©e Uitjraan-oogni gaan gaarne tot bengenen/bien menlieft/enalaan!Cl)ouineiibeliio2bt , be liefbe nog meerbe^ gaanoe/l)et gestgte geeft aan ben bemuibe be liefoe
ban ben aanfcljouüie; te ftennen/ en boor onberling ifefeüjft aansien fp:eelit men als tot malftanberen/en onbetlioubt men malilanberen in liefOetogten.
(c) Familiaar zamensprekende. 3?e befcljouüJenbc en in liefbe naar ije» zamen-3U3 uitgaanoe siele beitelt tjaren beminbe be geftalte ban Ijaar tjarte/-jpreken-tjare liefbe/ en fniarte bat 511 tjein niet lleber Ijeeft/ ftlaagt Qem Ijare c' nooben/legt fjare begertte boor l^em open/üibt frjem/bleit J^em/fmeelit
fêem soetcirjb om be berbnllinge ban Ijare begeerte. 52ij uiistejt toe brat Sje^ii^ in Ijaar fp^ceüt/ iieett sic}) naar Ijet ll^oojb en mejlu bat
aan
G23
624 Van de Gemeenschap der Geloovigen
aan aló be jlcnimc ban Ijaren ÏÏÜcfjte/ bijjonbr? aïé t^ij ïjaar ccnc ^cFijif' tuurplaats met ftfaarfjciö/ft^acljt en SDcrioÖciö op f)ct bnifn/ en bat maaUt {jaar ban al Vuebejom fp;eficiibe/ en Ijare liefbeb^agen uitent be/ en boet SJejiié tucberom anttuooröen ; buj? berliept en bejoert be 3ie(e 3!Cl)5elbe/en 't fmart tiaar aljé öe samenfjjjeliinge afgeöjoflen mojbt/ nf bat Ijet tigcljaam te ;UialJ Inojbt om be Ijeftigljeib ban Ijare Ijatt^* togten/en be liefclnlJe iuiéfmgen en inblaeben te bejbragen.
Afiian- (d) Afhangende van Hem, ïiefcliifl op tjem leunenbe/Ijare jieïc/ljaa? geudo. ïigetjaam/en alle? Inat Ijaar ontmoeten mogre/JJein toebcrt^oulncnbe/ bit uit se/ bit toont 3e aan Ijkten 'iJSiufoegom/ jij begeeft ^iclj onöer Sijne fetiabutoe/51) rust in jnne betaaringe/51) bertjoutat |)et Ijaren Sfe» 3u^ getieel en al 5ünbe? bjce^e toe/srj fdjuilt bij l^em/en taeet bat tjij ïjaar ban bg l^em niet sal bcrb:ijbeu of toegftooten/maar bat fjet C}em aangenaam ip/en sijne genegenljeben tor Ijaar gaanbe maalit.
Kaad vra- (e) Raad vragende. 2Ci^ er iets te boeii of te laten i$/ sij loopt niet gende. filinoelingö toe/51) bertroulnt tjaar eigen oorbee! niet/beel min bolgt 3e tjaren eigen mille/ maar ^tj b,jaagt tjaren Qeere raab/ 51) bejaagt toat ^em beliagelrjli ip; Inant jijn mille ip fjaar mille/ en ban Cjem raab ontbangen tjebbenbe/gaat ^e op een effen pab.
Zijnegoe- (f) Zijne kracht en alle zijne goederen gebruikende als haar eigen.
d-e;'en a!s- geloobige giele meet Itiel bat 5e quot;Jesué goeOeren mei mag gebnnften/ brutken-6'jlt;ï bat tjet i^em aangenaam id/bat Qti 5e Ijaar baartoe gegeben Ijeeft. de. 3!^ er eene jonbe begaan/31J bliebt naar Sjejué bloeb. ^5 3e besocbelö/ jn gaat tot l^em als be fonteine om Ijaar af te Itiaófcfien. ^iö 5e sluaü/ jtj g:iipt jijne ftejlne aan/en in be bereeniginge met üesué bringt 3e boor allen tegenftanb fjenen/en boet bat/'t gene tjaar Siesiiö mil bat 55 buen 3al. 2i) ig moeöig op sijne Itjacljt/ roemt op sijne goeberen alp be gare/5tj ftelt sic!) aan alé in C?cm iidjt/leben/ftc:Hte/ rrjftbom/ljeer = lijfiljeio en allep éesittenbe/bit boet Ijaar öe aarbe beradjten/Dit boet bat sö boben in ben fjcmel leeft/ en bertoont sici) 300 aan be liierelö. Waarvoor* XI. lEMl iemanb in be oefeninge ban ^emeenfetjap beft?nbig sijn/bie heelt te*1 mDEI: 3'c0 luacfjteii (a) boo^ jtoute en onbeDacljte/ beel naaulner wachten, boor boorbebacljte sonben; baauüoa: ftrenfit men seer be gemeenjaam-Ijeib/ be jjeihge 2fPSquot;ö onttrelit sicij alsban/ en be s'de berliept |)are b?ijmoebig!jeib en befitaame geflalte. Cn igi men gebal'en/ men moet gaaptig Uicberom npitaan en in Cljiiétu^ rantfoen bejsoeninge en be^ bjeoinge soelten. (b) ©mtrent 3esug sicli mei geb^agen ; of i'J be a3e^ nieenfcljap anbersinp berbuistejb/ siet toe/ en bejmerpt be genabe niet/ 3i)t niet lurebeltii/baarmebe ip 3[e5ult;j niet te betoegen/en srjt ooft niet oiigeboelig ober tjet geniip/ alpof gij Ijet jonbec l^em ftellen Hanbt/ of alsof er todj geen Ijejftellen aan toap/ en bat gij nooit meberom tot be unbe familiariteit soubt iiomen. (e) geniet gij De «tpemeenfetjap/ 3iet toe bat geene menfetjenb^eese 11 belette l|em te belijben/ sijn beelD/
bc
met Christus , en met malkandereu. 62 j
be luarc Ijeiligfjeib/ tc bmaoucn/ bat i? siclj Cöji^iug te fcgauien/ bat DiitEe^t S^cm.
.JiBaac (a) oeta^nt u aan Cfem/ maaftt iiln bageftjriaci) tacjft ban be Wat men uefeninye bcje^ ^Einccnfcljap/ alg gij alfeeu sijt/ alp gi) i» oejelfcJjap 50t/ betracif-aljö OD üeroep öesig jijt; Iaat Sfe.^u^ a{tt)b een lnao?b/een ge-ten.'
jigte op ^em/ tupfcljen lieibe ijebücn. (b) l^ouDt uïae bejsaeningc en ulu eigenbom aan l^cm en jijne gaeberen baa^ ben geloabe liapt/ al jiet g:i niet/ al gelioclt gij niet; t)et eigenboni öeftaat niet in 't gebaef; liet Eigenbom tuaa^ïijü en luejli^aani geloobenbe/ teibt be jiele op tot be iJ3e' meenfcöap. (c) gijt Ieib3aam en onbe^lnorpen/ a!lt;? gij baartoe niet inuit ïiDniEii/ tnaartoe anberen tuci liomen. ©e C^eece i^ ucij/ tjij is u nierst fctjnlbjg. i^et minbc? geUen in bejen bctle ijs geen teeUen ban minbcr liefbe/ of ban minbej eigenöa.n; maaj 't ia luijsljcib/ a5ob bill op eene anbere maniere ban ti be?tjce;lijlit Inorbcn/ ban m anbeceii/ en ulue Ijeerlijftljeib 5al baatom niet minbe^ 31)11. (d) ©^ingt ben l^eere beel aan op jijne belofte/ en bejtoont l^em be begeejtcn tot bic salie / en bat ^ij self bie in u gegeben Ijeeft. (e) (J3aat op 't iDoo;a aan/ gelooft bat/ bolgt bat/ luacljt op be berbullinge ban be belofte/ incet bat be joetigljeben boa: ben Ijeniel beluaatb luorben/ bat fjet l)ic? tijb ban ftjij'
ben ig/ en bat be obe^lnimiinge jcljec en gelnip ip; bu^ï jal men 300 beirc niet berb^eemben/ bu]5 3al men tellien^ tueberom öe^fïelb luojben/
tot bat be ï^eere on? met ïjen: onniibbelamp;aa^ 33! be^eenigen m Ijeejltjftljeib.
XII. ^elijU be igt;elüQbigcii *i5emeenfc!iap IjeDbcn met Ijun U^oofü ^3112 Geioovi Clj^iptue/ 300 Ijebben 51) ooü Gemeenschap met malkanderen; ilf 3eggc/ met malftanberen; niet met anbere be?gabetitigen/ bie ten gobsbienst moen-bij niallianöiren Somen / ban alle bie fcrjeiüen 3e ïicfj af/ onDej luat benaminge 3!) ooft boojfiomen ; als baa? syn/ dereuan'
(a) ©e j^eibenen in alle Ijnnne (oosten/ be iCu:fien. De Sociniauen Niet met En onbej bie be Sociuiaausclie Meunisten en Eemonstranteu, ontHennenbe
be heilige ©^ieëeniglieib/ be bejeehigmge bej tinee naturen in zijn-
tu^/ ben eeulnigen gone be^ eeulnigen ©abe;^/ ijebüenbe eene Ijeilige menfcljeiijHe nature uit ben menfclie in cenigljeib beé ^i^foonp aan ge»
nomen ; be luare bolbaeninye ban Cljjiistus al? 25o,:ge buoi en in plaatfe bec nitbe^liorenen ; be regtbaatbigniafiinge alleen 0111 be be^bienften ban Cljristn^/ sanbej beg menfcljen goebe InejftEii; be Ucrsegetenbe U^acijt ber facramenten aan alle be geloobigen.
(b) De Papisten, ijebamp;enbe tot ljun Ijaofb ben auticijji»?t/ beb^ijbenbe grobe en gjuüiclijfte afgoberije met een ftufteften b^oaO^/ batselbe als Ijun-nen .öüli aanbibbenüE/ goö^öicnftigbe engelen en bejftojbene ijeiligcn aan-rorpenöe om Ijnlpe naar 3iel en ligcijaani / ben beelbcn gobsbienftige EEce aanboenbe/ 3icf) fcljulbig niaftenbe aan fjet ligcüaam en üloeb ban Clj^igtujs/ tot bejtrebinge in Ijunne caaeiijiifclje opoffcringe ban
tug tot bcjgebingc bec sonben/501'ftenbe gecegtbaatbigb te luo^beii boo: I. ÏUiftft Ijun-
H
026 Van de Gemeeuscbap der Gcloovigen
mm
T
f)mine eigene en anbtrec goebc tue^Reu / en öaaibao? öc ^aligOeib te lifjbienen; ontftennenbe be bersegeïenbe Rjacfit be? faccaineiiten/ bien be Isracöt ban luegiieminge bej jonben toefclj^ijlicnbc; en jijnbe Dittere berbolriera ban bcn Ï^Cfie 5fe.;iia in jijne ïierüe.
(c) ®e rjebenbaagfeije Lutlierschen. %\i fpjeRe niet ban bie / Inrlfie •,icl) ftipr nan be «tiigpöuirofclje canfesfie ^ouben/ maar ,;ao al^ 5c nu Ooojgaanji 51)11/ Uiellie be Jl'iigsbujgi'c'oe wnfe^fie Vnel m ben manb ijeb» iien/ maar ban bie aflmUien/ cn al .^ecr becre naberen tat Ijrt paiilt;ï-'00111/; be^e juUcn niisfc^ieii Inelijaagt lueberom ftecten met bcn i)iinb toe 51)11 uitb^aaiïfel/ en :ic!j bereenigen met lier paii^boni/ 500 maat rene ftleine berbolginge tegen Ijen opjianbr. be5e eene be^eeniginge te 5uriicn/ 3011 be ïiciiie toi: in ben gnmb bebejben; be l'Jerrc beluare ^ijiie ïieM'ie baajbour. J39aac lileben 5e öij be tecrc ban ïiEutljerug/ met al anê l'iacte jonben Uit) 5e omfjefjeu/ en be misbattingen ober^ien.
(d) 5F*e dwaalgeesten in be ïxrjtte; be rooit uit ben afgjoub be^toalfit be iiejfte/ met allerlei frtjabelijiie en Ijatelijlie geuaclen? op be baan te brengen/ en bie met g;oüte b;ift boort te petten; üe^e moeiten uitge* laorpen luorDen/ inbien be ïiejlic be otibe licfbe en e^iific boy: be toaa?» !jeib cn 5iiibe2Öeib bej ïtcjfte tjabbe.
©an bc5e/ tc|)oon 51) nog in De ïiejlie 51)11 /• fcljeiben be inarc leben 5icl) 500tei:l af alji ban be anbere bobcngenucmbcn/ bie bmten iijn/ en iniHen r.ocij nut be ecne nocf) anbere ïiejftelijflc gcineenfcfjap Ijeböen. 't tjiiii heb bat be blnaalgce^tcn uit be Ïïeriic niet mtgelnorpen maröet:. ©e geloobigen mogen en maetcn neffeus alten be bcfcljcibcnljeib/ tnEbclijbcnbfjcib/ bcljulp^aaniljeib ea anbere biugben aefenen/ no» Ijen ijurge:li)i'? groeten/ 00U be bUiaalgeegti 11 en e?gfc!i)Hen 500 lange 5ij niet nitgelnorpen 51)11; Uiant !]cc groeten is in Lie;e ianben geen recfien ban familiariteit en gemeenfdjap/ 't la el li/ 500 ijet laac/ 500 50ube men 5L' niet mogen grotten; maat 't ia alleen eene üurgejlijlfe beieefbljciü/bie - men ouli beluijpt aan ganaclj cnDelJenbeu; maar in allen burgerli)ftcn Ijanöel en Uianbel/ en in ifjet beUnj^en ban luclbab!g!)cib moet men a( = ujü tooncii/ bat ej eene biftantie tuafciien öciben 10/ bat lueu (jen maaj ontitioet aiji nienfcfien/ en niet aïö geloobigen/ als gobjaligcn.
metV XIII. ©an be5e jirtj affdjeibenbe/ 500 oefenen 51) geniecnicfjap met trfumphc- ïicjiie en cc iebcti bcj5clbe. (©e ïicsik i« boor ecu gcbeelte trium-rentte pijerciibe in ben ijemel/ cn boor een gcbeelte nog ft^gbciibe op aarbc; zooniet !lu't bn05 oefent een gcloobige gemeenfeijap.
(lo enge- ©at ié eene bejluoiiberenptuaarbigc bepf)cfjfmgc bea becacijtehjiicn en !en- ^onbigen raenfdjcn/ bat ijij 5e!fa met engelen gcmeenfcfiap en brilieC' ringe Ijeefr. iBegen^ Ijimne ongelijitfjetb/ be eene een éugel/ Ce anbere een mengclj ; be ecne Ijeilig/öe anbere ^onbig; bc eene (j3Gb lief!)ebbenbe/ ce anbere nog Ijatenbc/ Usaa e: eene trgenfrjöbigljeib en bijanbfcljap nijfcjjen beiben; maar be È^eere 3,1-5 up neemt Die In eg en bcr50cnr 5c
met
I
met Christus, en met raalkauderen.
met inaïftantieren. Col. 1:20, Endc dat Hij door Hem vrede gemaakt heb-i bende door het bloed zijns kruises, door Hem, zegge ik, alle dingen verzoe-
!jien zoude tot Hem zeiven, betzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. 3?if luo:tir ooü te üeuncn gcijeüen Zach. III: 7,jien zoude tot Hem zeiven, betzij de dingen die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn. 3?if luo:tir ooü te üeuncn gcijeüen Zach. III: 7,
Ende Ik zal u wandelingen geven onder deze, die bier staan. SSoüüar 31) '■ ;ijii mföfba^öe^ in brn Ijemri/ Phil. 111:10, Jlaar ouze wandel is in
de hemelen. Gr. -tto/utcvuu Poliieuma, ip niet ilrcijt^ caan / Vnanöelen/
inartC aia liurge: Vicjlkercu in 51)111: eigene ftaö / en 500 bniïft l}ct Ijet ! fnirgejfcftap nir. (Paarain toarbcn 5e niebe gelioegb Bij öe algemeene ber«
gabennge. Hebr. XH: 22, 23, Staar gij zijt gekomen tot den berg Sion, - ende de Stad des levendigen Gods, tot bet hemelsche Jeruzalem, endede
vele duizenden der engelen, tot de algemeene vèrgaderinge, enz. ©iep t noemen 511 ijrn mcbcDicnstnnrcfjtrn/ Openb. XIX : 10, Ik ben uwe mede-
dienstknecht, ende uwer broederen, die het getuigenisse Jezu hebben, t Sr) ftomen met be goöjaligen tut één l^cofb / Cö?i#fus; .VÜ
e ÖEÖüen écne ejfriuéfe/ bc eeultJige saiig^eiti tn (©oö; vj aan IjunnE 51)« ' öe gaan in i'ieföe uir tot be geïonliigen/iy öelnaren Ij en en bi en en 5e/
toaartcc 5ij ban 6ot) iiitgejonbrn tao.iben. Heb'r. 1:14. Sn fjeamp;ben üe,2»
maait in liunne bcjgabrringen/ en jijti baar tegentooo^öig; 5ij letten 1 naaitVn oy be Ijanbelingen tèobsquot; met fjen / cn leeren baaruit öe liecl' 1 Unlbige lUijaTieib 'ï?cbs/ Eph. 111:10.
■2?e gelooliigen aan gunnen itant erftennen ijnnnc tieejlijliijcfb/ f(eamp;^ ! ben ïc lief/ ombat ;ij ièob ïieftieööen/bereenigen jtcfj met Ijen a(s ééne / bejgaüeringe uitmaïteube/51] Ijefaüen ontzag bco^ Qunne tegentnoo^big' ü hrib. 1 Cor. XI: 10. c3l5aar ^ij Uiacfjten 5icfj ljun oob^bienptigc eere te r bebinden/ en lien aan te üibben.
n XIV. ^e grlaoliigen IjeBbcn en orfrnen ooit gtMieenfcfjap met be jie» Ais zielen
e kMi ban be boimaaltre regtbaa:bigcn/ bic inebe tot be algemeene liejgabe-. e ringe befiaoren/ Uiaartoe be geloobigen/ op nar Se nog vonbe/gefromen 31)11. regtvaar-n Hebr. XII; 23. bejOeejljjlnen bieten bar cl* nog eene iljpenbe föejfie digen-1= op aarde ip; bat!) to at 3tj in 't pajticuliet toeten/ 't jij baoj openbaringe ij C^oöé/ of boo? belJentmvaftinge ban be 'jeilige engelen/ Vninnen tojj niet br« palen/bctotjle 'jet IsDoojb baarban ^tuijgt/maar bit toeten toij/bat 31] 't roepen : hoe lange, ó heilige ende waarachtige Heerscher! en oordeelt ende en !gt; wreekt Gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde wonen ? Openb. VI: 10. ; lt;De geioobigen op aa^öe erfeennen be bcrljeerüjüten a!^ Ijunne örae-
beren en jugteren/ ijeöüen 3e lief/ achten 3e goog/ en boïgen ljunnen u toanbrl op aarbe/ cn boegen 3ic!j bij jjen/met {jen 3!cf) öuigenöe boor gt; ben troon/ en met Ijen ben ïfeerc eere en ïjeerlijliljeib gebenbe/ en ber-:e langen ooft bn Ijen te 3gn in balniaafttfjeib ; maa? 3r| toeten bat be •V be^ljeerlijftfen in ben Ijemel geene toaajbigljeib ban aanöibötnge ent' ip bangen Ijebüen/bar O^ab ljun in Ijanben niet Ijerft gegeben om iemanb 5e te Ijelpen / cn bat ijPob f)en niet geftelb Ijeeft rut bua^bibbe:^ / baar-et Mlfift 2 om
627
I
628 Van de Gemeenschap der Geloovigen
om taacfttEti si) 5lt;c0 Bquot;» fEnioe gotipbicnflfoc eere aan te boen/of Ijni en
te fiitiben/ bat vo onjö jmiben Diböen. rn
pumet de XV. ©at i;S bc be?ftltiif{fthigc öej fiinöcren lt;J?aö5/ bat 51) ban be Uie» gc
Korkenop rcltl 5Önöe oelïaat/ aemeenfcljap Ijebörn met malftdnbcren/ bicseljmi5 ijo
aarde, zoo »p» »cob uiooen ïtlagen/ cn in liefde en Uejtjoulnbfjcib met maiitanbe' mi
in 't ge- ren moijen be^ficeren. Sü oefenen be^eeniginge met be Ïïejrje iJ5obé in H( ïn ^t Lij-8 bEt gemeen/ al|S lie?fp;eib olie? ben ganfcljen aarDbabein/alö alleen Ijet
zonder, bolft vöoö^/ al^ alleen IjebBcnbe be Inaarljeib cn ben Ineg be? saligfjeib/ bil
en alleen CljjiBtu*?/l)tm i^onfb/öelijbenbe; ombat jij éénen generalen Ze
4?cept tjeDöen/ cn cene intrekt/ 500 berbiijben 5e ïiclj aljS tiet be ïicjUe al
tnclgaat / cn ^00 fiebjocbrn 31) al? tjet bc Ütejfte 15 to a lij If gaat; Le
luinne geöeöcn cn banfiseggingen 51311 boor be ïiejfte in 't gemeen. de
S|j oefenen oeniecnfc|)ap met be ïte^fte in een liuninrirtjli of reynblielt/ oH;
toaatin 51') onbejbanen 3511/ cn niet bic particuliere fóejRe ban ftab of be
dorp/ albjaar jij Uioncn; ja fjiinne gemeenfcljap if in ben particulie» mi
ren ommegang met be gobialtgcn/boet) in be ïie^lie blpenbe/en boo? bij
fprciaict berecniginge met fommigcn/ bocQ sief) niet affetjeibenbe ban in,
be ïie^lie/ of fcljciiriiige aanrigtenbe in be ïie?lïe/ betogle ,51) be ïtejfte ^e
hcminnen Bollen 't tjoogitc tjunner öljibfcljap op aarbe. 50
3?ug berecnigt jicl) een geloobige met alle gelooUigen/be ïiejfte uit- mi
inafienbe/ 't 31) bat men 5e li ent/ 't 3!) bat men 3e niet ftent/ gelijft ka
men maar toeinigen ftent/cn gelooft/bat er buisenbe grluobigen 31)0/ ve
bic men niet Rent. jBen Incet oult/bat in be ïic^fte bele onüefieejben gr
31111; met besc bcreenigt men 5ic!j niet bepbe,! ban in be amp;elijbeiii?i'c/ t)c
berülijb 3ijnbe/ bat Cfj?igtii^ ban beien Belebcn bio:bt/ en bat bc ïie^lie ijd
bed ftoffe baarboor tjeeft / om Cljjigtn^ 3iclen te baren; baarom igt da
Ijet geürb ber gobsaltgen boor be onbeljeerben in be ïte?|je. nn
wordt ge- XVI. ïpe geloobigen fiotnen baarin te samen/bat 51) allen/groot en bei
oefeud. ftfcin/ cbeii gclgft bcel Ijcbamp;en aan töob ben J^aöej/ ben gone en ben tri)
föciligcn a5ecpt/ eben gelijft bcel aan ben .ïlBibbclaar 3!e3u^ Cquot;b?igtii^/ acl rben gelift bcel aan be bolljeib ban Sejii? en aan alle sijne goeberen/
ban tnellJe tnij be Ijoofbfaiiimen Ijcfaben getoonb/ § 7. bai
«oor ge- «Dese oemccnfcljap breibt sicl) uit in bcle cn berfetjeibene baben/al^ En
gods-0 naarstig te voegen tot de toevergaderingeu lian Ijet bollt s!?ob0/ ïic
tiienst. om Ijet ijr»oo?b te Ijooren en be facramentcn te geb^iiilicn / Ijierober lie1
bejSltjben 313 sicïj met ©abib/ Ps. CXXII: 1. bercenigen siclj met lie
üe ïfcjlte/ met bie bergaberinge/ met alle gobsaligen/ öie baar tegenüioo?^ He
big 31)11/cn met alle tegcnlnoorbigc belijber? ban ben tjccre 3ie5U3/al# lt;i5c
öcltjbe^. gij geben baarmebe getuigenipfe/ bat bie licjgabcringc be ïie^lie lici
ban Stesn# Cljjigtup i#/ en bat 39 lebematen ban beselüe 31)11/ en ge» 3al
incenfcljap met ö^ar oefenen/ cene intrekt met beselbe ijebben / en XI
met beselbe toillen lebcn en ftejbcn. quot;Zij geben met bie ljunnc tegcn'üiooj» afg
öigljeib getuigenigfc/ bat 31) S'esuö belijben al# ben alleenen gallgmaftcc/ zer
cn
I
met Christus, en met malkauderen.
en't aïïeenc ÏF)oofb be? ïiejftp. bEjtoonen jij jicf] booi be lccrclb/ rn boo? tic lir^gabcrinrtc/ met taelfte 31) in ccnen «öeest Jpealmcn v'i-pen/ 43ob^ name aanroepen/ ^ijn lDuo:ö uit Den mand 6e? ©ienaar^ Ijooren/ en ben jegen/ die 45üD obe? 311 lite Ueiaaberingen brlootö Ijceft/
inet brjlangen liejuuicfuen; öit alleo ié ingefloten in be üermaninge/
Hebr. X : 25, Ende laat ons onze onderlinge bijeenkomsten niet nalaten.
XVil. 2. Met alle niagt te trachten vrede te houden, met boo? alle^ui Vrede bltiatinarn te Uejbjagpn; tnant tnaartjcib en ti2i üe moeten samengaan/houclen Zach. VIII: 19, IJebt dan de waarheid ende den vrede lief. Ojli niet booj allerlei sonbrn en ejge^nisfen te lirjbjagen ; Uiant öe Cjeere grbicbr / Lev. XIX: 17, Gjj zult uwen naasten naarstelijk berispen, ende en zult de zonde in hem niet verdragen. iEgt;at luas be lof ban Oe gemernte Uan dEptiefe/ Openb. 11:2, Dat gij de kwaden niet en kondet dragen. JiiJiaa? be brebe biajbt beljouben/ (a) als men in beselfbe toaarljeib ftaat/en 50a men eene jjarticulierB Debattinge Ijceft/bat men jict) ban eenen bejitan*
bigen laat onberrigttn/ en bat men [jet bij 5icl] selbe Ijonbe/opbar niC'
manb fjet mejlte ; luant bc^fcljeibenljeib ban geboeleu baa^r bejfcljeiben-ï)eiö ban gemoeberen. (b) 2tl|S men ongelijli ban 51)11 en naasten be?bjaagt/ 5onbe? te toonen bat ons ongrliift gebaan tao;bt/ en 3onbe? te tooiien bat men l)ct be^bjafigr/ Eph. IV :2, Met lankmoedigheid, verdragende malkanderen in liefde. Col. 111:13, Verdragende malkanderen, ende vergevende de een den anderen, (c) étlnjb als be minfte 31CI) te acljten en te gebjagen/ br?bl!jb ïijnöc bat üu] be fiinberen 43obri maar mogen 3'Cquot;/ öi)
Ijen 51111 en tien öienen/ Phil. II: 3, En doet geen ding door twistinge ofte ijdele eere, maar door ootmoedigheid achte d' een den anderen uitnemender dan hemzelven. (d) l^et Ubiabe ban be inebe-lebematen te Uejüergen/Ijen niet te acljterlilappen/ of naa? act)tejlilap niet te luisteren/ maaj an»
beren te toonen luat beugben bat iemanb fieeft/en in biat aclitinge ftij bij ons en anberen ig/ Lev. XIX: 16, Gij en zult niet wandelen als een achterklapper. 1 Cor. XIII : 7, De liefde bedekt alle dingen.
XVIII. 3. Liefde te hebben , te toonen en te bewijzen. De liefde is de Liofde baud der volmaaktheid, Col. Ill: 14. 5?e ïiefüe binbt te samen/ Col. II: 2,tooiun-Ende zij te zamengevoegd zijn in de liefde. Soo lutj uit gt;!3ob stjn' bic liefbe ip/ lui) jullen 00U een Ueiljeböenö Ijarte jjeliben ; en Ijebben toij ipob lief/ buj sullen ooft 5iine ftinberen liefhebben/ 1 Joh. V : 1, Een iegelijk die liefheeft dengenen die geboren heeft, die heeft ook lief dengenen, die uit Hem geboren is. een geloobige iemanb 3iet/ bien l)jJ aanme^Ut ban «Jnob beminb te 51311/ en ^ob te beminnen/ Ijij ftan niet anbejé/of 5önc liefbe gaat tot een ioobanigen uit. (êii i? De liefbe ftejli genoeg/ bie 5aI niet grftuit biorbrn als fjn eene sttiaftfieib in iemanb 5iet/ 1 Cor.
XIII: 4, 5, De liefde is lankmoedig , zij is goedertieren; da liefde en is niet afgunstig ; de liefde en handelt niet ligtvaardelijk , zij en is niet opgeblazen. Zij en handelt niet ongeschiktelijk, zij en zoekt haar zelve niet, zij
ïilititl 3 en
G29
Van de Gemcenscliap der Geloovigen
en wordt niet verbitterd, zij en denkt geen kwaad. JlSm mort bc lifftse niet alleen in 51)11 Ijarte lieüamp;en/ m.ia: bic ooit bennanen in liliibfciiap tiig men 5c ^irt/ in luinibeirjUlicib .ii£gt; nu n tor lien fp;eefit/in centiii?» ttgliriö alji men met Ijrn omgaar/ in rtrCncnftigiji'iö als er oelccicnlicitJ \$/ fcljoun 5y ban een anöe: rteöirnö honbeii iuorDen / in lir^rjonlnb' Ijeiö als men met malljanöeren raaöpleegt.
• XIX. 4. ©c -öemernfchap Uiorbt geucfeno iii maliïanberen goebc erem-pelen tc geben/ en in mallianöeren in ljgt;r ijoeüe na te bolgrn. (JEjcem* pelen fieüben lunnöere Inacijt om anöerrn naar veil tc uelifeen. f)cc bolmaalKC r^empel 111 Clnifirnd' Ons een exempel nalatende, opdat gij zijne voetstappen zoudet navolgen, 1 Petri 11; 21. iViaa: bc geloobigen/ in toelUe Cn-iotué ecr.e geitauc Ijeeft/ moeten l)et beelö ban Cll?i6tu-5 bertooncn/ en ooü met bat oogmerl? om auberen een gaeö exempel re geben/ Matth. V:16, Laat uw liclit al/,00 schijnen voor de meDsehen, dat zij uwe goede werken mogen zien , ende uwen Vader , die in de Hemelen is, verheerlijken. Eorn. Xll: 10, Met eere d' een den anderen voorgaande. Jae. 11:18, Toont mij uw geloove uit uwe werken. ITbess. 1:7, Alzoo dat gij voorbeelden geworden zijt allen den geloovigen. Tit. II : 17, Betoont uzelven in alles een voorbeeld van goede werken. Cn geltjlï Jtj jelbe trarluen een gneb boo;bec!b bour anberen re ïoo moet men ooit tradjren anberer goebe boojbeelben na te bolgen/bic be Oerrc onéin stille ïirrlir geeft/ 1 Cor. XI:1, quot;Weest mijne navolgers, gelijkerwijs ook ik Cbristi. Hebr. AT: 12, Opdat gij niet traag en wordt, maar navolgers zijt dergenen, die door geloove ende lankmoedigheid de belol'tenisse beërven. Phil. Ill: 17, quot;Weest luijne navolgers, Broeders, ende merkt op degenen, die alzoo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt. ©at tjj f)et gelulï be; gemeente/ öac men baar büLVbcelLicn gebcn Han/ tnaaröoaj beien tot gnbialigljeib opgetuefit tao^ben/ en bat men ^elbe ooft booc bnurbeeiöen ban anöercn gaanbc gemaairt Uinrbt tot nabolginge; en bie aan beiöe ^fjoen te üetraduen/ 43emrenfct|ap bej heiligen re offenrn.
XX. 5. Pe «öemeenfcliap bc? heiligen Inojbt geoefciiö/boo? maïlianbc» ren bebojbejlijn rc iijn rot ben geegtclijUen tna«Süom; bat gefcljirbt (a) boo: mallianberen cp te [icipen alé lemanb gebalien té/ teregte te brengen alg iemanb be:öoiilo ioopr/ Gal. VI: 1, Broeders, indien ook iemand over-valle ware door eenige misdaad, gij die geestelijk zijt, brengt den zoodanige te regie met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat gij ook niet verzocht en wordt, (b) ipoar mallianberen cp te mei}» hen en te berinanen/ Hebr. 111:13, Maar vermaant malkanderen alle dagen, zoo lange als het heden genaamd wordt, opdat niet iemand uit u verhard en worde door de verleidinge der zonde, (e) ©oor inalltanberen tc begt; troosten in lileinmoeöigljeib/ 1 Thess. IV : 18, Zoo dan vertroost malkanderen met deze woorden. Stpustrl borgt be^fctjeibenc yligten/ bie uit öe ©Eiiieenfctjap be? heiligen/ rot opamp;oulii be: üie:!quot;}e/ moeten boort'
ft 0»
630
Gaven aanloggen.
i
met Christus, eu met malkandereu.
quot;Homcn/ üij L'tiianbrrE!!/ quot;1 Thess, V: 13—15, Ende acht ze (be 3Cccra« ren) zeer veel iu liefde, om bares werks wille. Zijt vreedzaam ondermal-kandcrea. Ende wij bidden u, Broeders, vermaant de ongeregeldeu, vertroost de kleinmoedigen, ondersteunt de zwakken, zijt lankmoedig tegen allen ; Ziet dat niemand kwaad voor kwaad iemand en vergelde ; maar jaagt alle tijd bet goede ua, zoo tegen malkanderen als tegen allen
XXI. 6. lt;E)c ©ciiiL'i'iifccjay üe^ heiligen iiiojbt gcorfenü mrt maUiauöeren Huipe to trouüic Ijulyc tc lieliuj^ni in 5ijne Uc:li.*ijcni]ciö. Ocrrt hn raablian liouöEii/
raabc ijem naa: ultie LidiUiaamljciD/ of utu raab vu Hui yiti/ cf iji) jal bij lig^hame. occajïE ban uliicn raab jelf lidjr linjgcu. !©o^bc Iji) griaéteib/ftaar sö-iu'ii goebcn naam boor; ijs fji] jiiit/fcesudic Ijcm; Ijt) arm/Isoüu Ijcm te t)ii!iic met nine miööElcn/of uirt iirm t-p bc eeiie uf anbrrE tuijïc ürljuip-jaam te .itjn/ esj bar in aiic betaoningE ban jicfbr/nu'bEinbEnbliEib eii hulbaarbigijEib. 'jjicr (a) geeft 3'o!j ons ren boa:beefb/Job XXIX: 15—17, Den blinden was ik tot oogen, ende den kreupelen was ik tot voeten. Ik was den nooddruftigen een Vader, ende bet geschil dat ik niet en wiste, dat onderzocht ik. Ende ik verbrak de baktanden des verkeerden, ende wierp den roof uit zijne tanden, (a) ïDeje beugbEii jal De t-Jrere 3IesuS 111 ben bag beó oopbctls openbaar mallen/ en taanen bat jiine uitue:iiurenen üie in fjun lEbEn geoefenb Iiebben/ en baacom oie gt;e ban biil ijooren/
moer je nu boen. Matth. XXV: 35, 36, Want Ik ben hongerig geweest,
ende gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, ende gij hebt Mij fe drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, ende gij hebt Mij geherbergd ; Ik was naakt, ende gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest, ende gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevankenisse, ende gij zijt tot Mij gekomen.
XXII. i}iez is be ücbenfluige: Of de (Jeloovigcn niel alle lijdelijke goede Geene geren behoorden gemeen le hebben? brbcnftmge vi l!uoKgrü:aijt en ge= vau bjtbtMi ban iulitc mcnfciien/ bie lui toaren om te arbriben/eh cao; bien goederen, bjeg tiacfitten mebc in 't fpel re raften/ cf aan ben base tc Ramen, ©it üjeuen in brjlcbene ceuaiEn bc jJScnnistcn te .iBnnftrj.' onorr üeftier
ban Knipperdollink en Jan van Leyden, cn Ijeben ten bagB souben liet be Bomisten, imme?^ bie be gcringitc onöer Ijen jijn/ gaarne joofteü-Ben. (Dat ppactiferrben ooit be Labadisten, in ben febtjn en boojgeben;
maar met ber baab moesten bic nier itièiagren / bappe? biezltrn en Uieiuig eten en flapcn ; maar toen ;n ban maHtanberen ffljetirbrn/ tastte een ieöer taeöcrom naar Ijet .vane/ 500 berre Ijer i'tjefütcn i{Gnbe/luant ieber lionbc aan fjet ban tjem ingeüjagte nier ocöeel bicberoin Ffoinen/ Uiaarboü? tirjfcljeibcne üerooib Uirrbrn. iDii peggen/ bar bc geloobigen naar fjun bejinogen be arme getoobigen moeren onberljoubrn / maar uar een icber ban Ijer ^iir.e ficjittcr en öeftieabr: moet ülijbcn. il?ant
1. Sf:; Ce ïie:l'ie/ ;rlfö ren ti]bc ban be SCpaptelen/ bmren rjjiten en Bowüs ï. armen. Jac. 11:15,16, Indien er nu een broeder ofte zuster naakt zoude zijn, ende gebrek zoude hebben van dagelijksch voedsel, ende iemand van
n
631
Vau de Gemeenschap der Geloovigen
u tot haar zoude zeggen, gaat beneu in vrede, wordt warm ende wordt verzadigd; ende gijlieden en zoudet haar niet geven de nooddruftigheden des ligchaams, wat nuttigheid is dat? ©aar luarrii arme gcloubioen en nilie/ Oe ri)He bezaten en regee^Den fjer l^uiine/ en moeptcn ben ajmcn uit milböaaiüheiö meöcbeeleti ban Ijft Öunne. ©e üegoeöigbe bzouluen besaren en beftie^ben hare gueberen/ en bienben ben l^eere 3pc;ué ban Ijaie goeberen/ Luc. VIII: 3. goa taaö ©orcaé/Hand. IX : 36. ïEn ïu» bia/ be purpe^be^Uunpiter/ Hand. XVI: 14, 15. ^ljilemon toa^ een bc-goebigb man/ en bleif eigenbum f)ouDeii aan sone goeberen/gcljjö blqftt uit ben b:ief ban Jpaulus aan t)em. ©e gelooliigen in be gemeente ban Cpljefe fiabben goua en ylbet; Jpaulii^ ;egt baajban/ Hand. XX : 33 , Ik en hebbe niemands zilver, ofte goud, ofte kleedinge begeerd.
newüs 2. 2. Snbien alle goeberen gemeen toaren/ 300 Ijielb het aalmoe^ geben op/ bat Honbe ban geen plaatg Ijebben; niaa^ Ijet moeite niet opl)ouben/ gelijfï re ^len i? uit be caüecten/bie gebaan tiiiejben/en int be betmaniii' gen tot milbbabiglieib. giec ban be collecten 1 Cor. XVI : 1, 2, Aangaande nu de verzameliuge, die voor de heiligen geschiedt, gelijk ais ik in de gemeenten in Galatië verordineerd hebbe, doet ook gij alzoo. Op eiken eersten dag der weke legge een iegelijk van u iets bij hem zeiven weg, vergaderende eenen schat, naar dat hij welvaren verkregen heeft. JSMn be bejma-ningen tot inilbbabigtjeib/ ?!et Kom. XH : 13 , Deelt mede tot de behoeften der heiligen. Tracht naar herbergzaamheid. Gal. VI: 9, Doch en laat ons goed doende niet vertragen. Hebr. XIH: 1G, Ende eu vergeet der weldadigheid ende der mededeelzaamheid niet; want aan zoodanige offerhanden heeft God een welbehagen.
Tegenw.i XXIH. Tegenw. 1. t£»e eestte JCpüjatolifciie ïicjïte Fjabbe alfe goeberen ge» meen. Hand. II: 44, Ende allen die geloofden waren bijeen, ende hadden alle dingen gemeen. Hand. IV : 32, Eude der menigte van degenen die geloofden, was één harte ende ééne ziele; ende niemand en zeide dat iets van 't gene hij hadde, zijn eigen ware, maar alle dingen waren haar gemeen, vs. 34, Want daar en was ook niemand onder haar, die gebrek hadde. Want zoo velen als er bezitters waren van lauden ofte huizen , die verkochten zij, ende bragten den prijs der verkochte goederen , eude leidden die aan de voeten der Apostelen. Vs. 35, Ende aan een iegelijk wierd uitgedeeld naar dat elk van nooden hadde. Sa Sliiianias en ^apptjira bnerben met ben boob geitjafc/ombat
Antw. 30 ictja ac|}tejgehuiiben Ijaöben/ Hand. V: 1—10. Antw. IBij tjeölaen ge» toonb bat in öeee;ire #ie?fte ieber (jet ijjne öcjat en öeftie^be. l^iec luaéeen EFtraorbinair gebal teegen^ be gjoote menigte be^ b^cembt lingen/ toen te Semsalein/ Vuelite geioobenbe bij be lüeilie bleben/ en niet Vuebe^fteerben tot het Ijunne; en uolj lua^ i)irr eene ejciraorbinaire berbclginge op Ij'quot;1' ben/ üiaarbüDr een ieber tuclj ban at Ijet 31)ne beroofd ftonbe te Itiorben. ©ie ejctraorüinaite gebal ij» geen regel baat alle ujben en plaatfen. Cn ooft in dien tijb öeljieiöen fommigen 0« Öunne / gelijU uir öc epem»
632
met Christus, en met malkandercn.
yclcn ban Dorcas en Hybia lilijtit/ cn ooft [mööc Jpljiliiijms öc ^aan»
pciist ren liurs rn Uoorraab/ Uiaarmebe Ijij ^auius/ en üic niet l)cin Uiaren/onttjaalör. Slnanias mogrc jijnc gaüen coU luel Deijauöen Ijcb»
ben/ Ijti Uurrüe met daarom/ maat am sijnc leugen geitrafr.
Tegenav. 2. Pc (!?elüOliiöeii moeten geen gouö of jilüec tjcüUcn/maac Tejenvv.2 öat ^e lirbüen/ moeten ^e berlioopen/ en liet nL'lö oen armen rieuiM/
Mattii. X:9, Eu verkrijgt u noch goud, noch zilver, uoeh koper geld.
Matth. XIX:21, Zoo gij wilt volmaakt zijn, gaat henen, verkoopt wat gij hebt, ende geeft het den armen. Antvv. (a) 3E)e lifeere ^Eejup geeft aan Antw. jijne 3?igcipelcn/öie ^i] iiit30iib otu te ytcDiHen/een fperiaal ijcbab/ en bat boo? bien tnD ban Ijunne reise/opöat tuoneu jouDc/bat C}ij 5E Oiiberljielb/ en apbat ï^ij Ijen yjeyareren joube tor ljun Uiejii na sijne l]e-inetbaajr/om bat öan in bertjoutoen op ben tjeere te bivrigtcn ; bat raaUt be getjeele gemeente en alle öej3clbec leöen niet/en ooH öen leeraren niet in alle ti)ben/ bien Ijet niet ongeoocloufb ig goeberen te be^uten/ maar 't juni nngrourloofQ re pjebifien um goeberen te bergaberen/ am buil ge»
lums Unlle te p^ebilien. (b) Qet gebob aan ben jongeling luas ooit om tjein te obertuigen/ bat |)fj gierig Uias cn [)et gocb tot 51)11 afgob tjabbe; bat bij»
jonbere in een bij^onbe? gebal geen regel boor allen in alle gelegenfjeben.
XXIV. ©na lieböen tusj nu be (öemeenfefjap bej fjeiligen boorgcftelb; opwek-ren lebe? moet Ijet toeftemmen/en jal eene ïlejFic gelaHliig acljten/ baar Ijet alïoo toegaat/ en p;tj;en een iegcltjH bic baarin bjc^ftjaam is/ en ecu cierGc-quot; liiaac vöelaouige ^al met befcljaambijeii) bij jicil^eloen abc^tnigb ^ijn ban ngt;ecn-511 ne nalatigijeib in bejen. ^5en iegclijfl ban luo^öe bc^liiaiilieib om öe 'ap' a3cmeenfcl)ap be; Ijeiligcu alioo te oefenen; Inant (a) baaröocr sal üc (öcmceiue blmlieu alleen licljt op ben fianbelaar/als eenc ftab op een be^g/tn ^al 31}n tot eerc en IjreiiijUljcib ban CiJiiGtus/ en tot cutsig bour alle begenen bic buiten 31)11. (b) Paacboo^ 3al Dc Cu'nieeiuc gebouluO luorben/ be Ciob^aligen suilen bour be exempelen ban andeten taarben berltbcnbigö/um mede 500 te lnanbelen/beien sullen baaebour luoröen heliceib ; men sauöe een' g:oatcn taebloed 31 en üan begenen bic buiten 5ijn/e^Uenncnbc bat in 't mibben ban Ijcn ig/cn bat 513 biaarlnit be iii-;l:e i^. (c) 't Sal tot g?oote blijbfcljap 51311 ban inalftanbcren/ en Diiberlinge Ue^cenigingc/liefde en b^ebe sal ij en soa bc^Utuiftlien/bat sfi be liefde ban be loereibfcïjen luel sullen Hunnen liii^fea/ ja bat se alle beracljtingc./lasteringen en be^bolgingen ban be tnerelb met gcniaebigti-tjeib sullen berdragen en beradjten. (d) oEii be tjeecc sal S'jneu scgeu ober soobanig eene (öemeentE njlfelijli uitftortcn. Ps. CXXXIIl:!—3,
Ziet hoe goed ende hoe lielelijk is 't, dat broeders ook te zamea wonen...
Want de Heere gebiedt aldaar den zegen, ende het leven tot in der eeuwigheid. (e) 4;n deuitUen sullen Ijooctn be aangename ft cm me: Wel, gij goede ende getrouwe dienstknecht, over weinige zijt gij getrouw geweest, over veel zal Ik u zetten; gain inde vreugde uwes llecren, Matth. XXV : 21.
I. ÜClll K A-
633
i
Van de Regeringe der Kerke,
Van de Regeringe der Kerke, en bijzonder van de Zendinge
der Dienaren.
De iieero I. Opeen ftoninTlcijft/ rEpuöIieft/ ïjuts of maatfcljappij li an ücftaan 5011-eeertzH- ^ oi:ClE; 5°° tquot;3'1 n'ct ïicjfie. (©oö een J5oü üan aröc/ Etl Itiil u e Kerke Dat alle öinocn rejltjli en niet orbe orfcfjicben. l^cere 10 Ijct
dnor m«i- Eenigc/ Ijrt algcnoegjaiTie f^oofti öcr ïierfte/öe ccnigc ^eere/üe remgc hC cnquot; jJSccptc?/ öc rcnioc 25^uibegom/ bc ernige JiKibbclaar/ l)Et ccnigc JFUI1i bament ban De ïicjftc. ^cltiijlc bc tjccrc Steelijs bc Inaaraclitigc il?ob i^/500 IjaDDc m gccne incnfcj)enI)ii!pE ban nooben/om jijnc ïicjltc tc janicn tc bccgabcvcn cn te öcfticren; maar gclijft be ^cerc alleg aröi-nair boo^ iniböelen rcgccjt cn öejlicjt/ tot bctoontnge ban 3tjiiE lu|j^f]eib en gocbljcib/ 50a boet be fr^ecre Éc^uó ooi! alle? boor inibbcl ban irien-fcfjen in jijne Ciejfte/ cn öccf' baattoe in bc ïicjfte gcftelb/ Herders, Leeraars, Ouderlingen , Opzieners, Eegeringen , Voorgangers, enz.
Niet door II. Het pausdom Avil, dal Chrislus alles in zijne Kerke regeert door een rkiToma 0nderll00fd gt; (,cquot; Paus 1 cn bat bat onücrfjnofü Ijet ban alles regeert. 'Zij 'twe'ikquot;;u' jeggen / bat be J^ecrc 2Ec5up ^ctju^ geftclb fjtEft tot een algemeen Ijoofb do paus ïic^fte opaarbe/bat Ijtj sijn'ftoel te Some geftelb f)ecft/cn alDaar Kö'n. bnfentlnintig jaren lang algemeen bipfcljop gebJeegt; bat bc pau^ is een fuccegfcup/ bat is/ in De plaats geUomene ban ^ctrn^/ 500 in ben ftocl/ aljï in 't jnn ban Ijet algemeen Ooofb bcc ïiejlte/ en bat tjet in 5t]ne magt i^/cn 't l)cni toeftomt te ftellen/ anberregenten/ftarDi-nalen/ aartp-bisfcöoppen/ bigfcljoppen/ aamp;ten/ pjclatcn/ prieste^g/ cns. dtn bat Ijtj alle bese rangen ^oo georbineejb Ijeeft/ bat be lagere ftaan onber be Ijoogerc/en allen onöer fjem. ijpit ip alle^ met Ugtigljcib ber-jonnen/maar buiten cn tegen Ijet ll^ao^ö aJob^. ïl^ant/
Bewijs 1. 1. ©e ^cöpift fpjeeftt ec niet een eenig tnoojb ban/ bat cén alleen Buiten get oppcrgcbieb in bc ïterlie tjföamp;f11 50ube of O^bbe. ©e bebieningen woord, tuorben biel bcrljaaib/maar nouit/bat be een onber ben anöer/ en bic allen onber cén souben flaan. ©ug berlnerpcn Vmj allen bien toeftcl. 2. in de 2. ©c ,®tö?ifture berbiebt biel iiitbjuftftcigft alle Ijee^fcïjapptiE ban Kerke ben een' ober ben anbe^. giet Luc. XXII: 25, 26, De koniagen der vol-neKoT- keren heersehen over haar ; docb gij niet alzoo, maar de meeste onder u , BRiuippije die zij gelijk de minste , ende die A'oorganger is , als een die dient. Siet ooft £ün. j Petri V : 3, Xoch als heerschappij e voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde, ^elfj? bc (|oogepriepte? beji lt;0. {£./ fjoEbiel men baaruit geen gebolg mag neftficn boot [iet
634
en bijzonder van de Zendinge der Dienaren.
(!£./ ombat 31) UoarbePlben op Itiaren/bie fiabbe gander) geenc
IjcEjfcfiajjpijc ober be anbere pjiesteren ; fjij taap liifl be lioogfte in or»
be/ maar nirt in gebicb. moet er geen Ijoofb in bc 5ir?l{e jijn öui» ten CllJi^tu^.
3. SCllc^ hiat fioben ban ^etrup gejegb i^/jijn maat berfic?bc ïiirr ?
grn fiuitm en tegen a3obö IBoorb. IBaar 1? iPctru^ gejtelb tot een fjonfb i,et hoofd ober be ïiejfte en ober anbere SCpo^telen ? IDaar fjeeft litj eenige üe»'icr 'CeiJvo belrn en orbonnantiën gegeben aan be anbere SCpostelen ? IDaar F|eö« ' tien be anbete JCpogtelen hem baarboor e^lienb/en sici) onbe^ fjem ge»
ftelb ? 3mme?^ nergenjj. 55ift één tittel ftaat e; ban in ben 23üamp;cl/
tiDcf) in be biare historiën ban be eeifte tijben/ bat J^etru? noit te Some ié gebsee^t/ öat Ijij baat bi^fcljop is gebieeét/ bat i)!j obrr alie ïiet'
fteti/ boo? tie anbere 5Cpo^tflcn gejlitfit/ als algemeen üisfcfjop ia ge»
tarept; bir^ be^bjejpen Inij liet al*j fabelen.
4. 'c 25lnht uitgt;Cgt;obié ll?oojb/bat alle be 2Cposte!cn in gelijften g:aab ^ amo ao geitelb taorben af^ 3igt;et?iia/ en J^etruja in geljjUen g;aaö met Ijen. (a) hfFbbt.n quot; 3?e ï^cere Sejns Ijeeft Oen ge^amenlijft met bc,gt;elfbe taoorben ge;aiiben/ geiyke en ljun allen be.ïelfbe conimisfie gegeben/Mattü. XXVIII: 19, Gaat dan
henen , onderwijst alle volkeren , dezelve doopende. Joh. XX : 21—23 , Ge- gehad.0 lijkerwijs Blij de Vader gezonden beeft, zende Ik ook ulieden , ontvangt den Heiligen Geest. Zoo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zevergeven; zoo gij iemands zonden houdt, dien zijn ze gehouden.
(b) 2111c be SCpoételen biierben gelijhelijft en op be^elfbe maniere tot ljun ambt beHbiaam gemaaln op ben ^inUfterbag/ Hand. II: 1—4.
(c) SCllen Ijeüüen je jiclj ebengelijlf gebjagen 111 ljunne ücbieiiiiige. oBelijlfelijH beben 5e berfueynge/ Hand. ï; 23. ^aulus biicrbe ge^onben/
niet tot petrus / maar tot be SCpostelen en Ouderlingen te
lem/om een abbicé ober eene bjage/Hand. XV: 2. Ij^e SCpoötelen ^an» ben 30ettu^ naar ^amaria/Hand. VIII: 14. 2(!n ijet concilie Uiiejb niet ^etrn?/ maat Sacobu^ gcboelcn gebolgb / Hand. XV: 7—29. Jpaulu^ berftlaart/bat bij nergenain minber tnas gelueest/ban be uitnemeiibfte SCpostelen/ 2 Cor. XI : 4. ^acctnip Uiorbt boor J5ecru^ genoe na/ Gal. 11:9. ®e JCpoételeu berbeelben (iini InerU unbrr malHanberen/en j|5e«
trugf tuorbt be befnijbeniafe toebetrouüib/en J^aulus be boortjuib/ bat i^/ be 5jcibcncn/ Gal. II: 7. Jpanlua fieft^aft ^etru^ uber jtjnen 11115»
flag/ Gai. 11:11. ^etru^ ^elf erftent jicf) niet haoger ban auberen/ tjij noemt sic[) een mebe-uubctling/l Petri V: 1.
5. ©e paus i^ geen fucceafeur ban ^etjug/bat ontlfennen bnj. t^aa: S.üepaus ftaat het; geeft betoijG. Son ^etiiis al l)et Ijoofb ber ïierlte InaaV öat [^1^. Ijij tod) niet biajj/bat suube maar boo? f)cm?ctben geliircór .vin; luaaj voigw ftaat batlii) magt Ijabbe om bat ober te bjagen ojj ren anbez ? l©aaj^quot;sPe' ftaat bat ijij Ijet aan ben biefcfjon ban fiame fjeeft obergebjaijen en
niet aan ben bigfcljop ban SCntiocljiën/ bic een ban be bier Ijoofüörê'
3C!li 2 fcDop-
Ü35
Van de Regcriuge der Kerke,
fcljpppcii tnajj/bocir Vtrt jaar 5C^|janbr?b ^cé? {STe SCntfocfiië InasM^c ( r;ns gefionirn/ Gal. 11:11 ; inaar nerppnlt;i (erét men/Dat Ijij te iïame Urns rjrlurc^r. Pcrbrj/joo üpctrusi al tc Haiiie luaö oeüirrpt/ ja öaar 6ipfcF)op/rbentnel tna^ be liolgenbe opvener gern algemEen Ijoofb tier
ïir^fie/ baar Ijct tccfj om tc boni ié. 't brftenb uit be ïiistorien/ \ bat in ïjet begin irbcre plaats fjaren rigin' opsiener l)abbe; baarna
ftrocp be Ijrerscljsuclit in/en troft onbcr fjaar oofi anbcre plaatfen ; blip ^
lienöc lirle öiéfcl]oppen/ bic nooit onbcr malftanbercn geftaan fiebamp;cn/ 1
nccl) (laan Uiüörn. ^Daarna Vtiicrbe be ïicjfie berbeclb onbrr liirr bis^ t
fcljoppen/bic be erne geens^iné nnbcr ben anberen ftonbe/ maai bnor t
ambitie frljolö be ren ben anbc: Ine! booj ben amidniot. Cen laatjlc/ t
liet lrr^tc;fd]c ftEijejrnft berloorót jtjnöe / en be bioicfiup ban fiomc {
in mngt taenrnicnbe/ 500 bïcibrn bc ooftterfebe beijeren ben patjiajefi 1
cf bisfcljop ban Honir/ om ïjet ïBeéte^fdie ftrhc,:rijft birbrrom onbr^ t
bun nrbicb te tjrbftrn/ tot bat be «©ojterfdje ftci^ Jpbocafi ben bis« ?
fdjop ban li ami- tot algemeen öiéfdiop/ anno 606/ aanftelbe/ en bebal l!
Den patria?djcn ban Conftanrinopolen/^Cntiodiic en Jtlleranüiië/,vdj 5
onbe: tjem te boegen. IDanr Inap i]ic? be jnccepfie/ in bingen bic nooit 5
op ^petniff blaren gebiecst/ nodj op ccnigen bisfebop ban Home bnor ö 't jaar 606? Nog verder. SJoo al be ce:fte Bigfcftoppen ban Home ^r«
rriié blaren gcbolgö/ 500 to dj bc paus niet; biant ren gorb boor^aat ö
ban Inrl een' ftcttej tot een na5aat fjebben/en bc Uiaa:f)eib opliouben» b
be/300 f/Oiibt ooft bc fucceéfie op. pau^ nu Ijceft be icerc ban 30e- ft
tniigt; niet / maar ftant jicf) tegen bc luaarlieio aan / grlijl! bnj in bit gt;1
boeft bijna in alle ftapittelen tonnen ; be panp Ijceft ooit !]rr lebcn ban b
petrus niet. ilDaar biaö Jpeniifj bjiebuböelbc gonben ftjonn met ebde 2
gejteenten öe^et? Goud en zilver hebbeik niet, ;iibe fttj/Hand. 111:6. il
il?aar bias jijn putpe;? jijnc ftarogfen en paarben ? Sijn öjaagu'trl ir
tot pompe? ïi?aar Inaren sijne gepurpejbe ftarbinalcn/ bic Ijem b:oe- 0'
gen? il^annre; liet {jij 5id) bc boeien ftuófen ? l!3at ftoningen ^ette l1)
^etrné op en af? UDat lanben jjeeft pc lm a aan be;en or genen ftu» Si
uing in cigenbom gegeben ? 2-ocbat cr nictö naar Jpmujj grlijlif/ of gi
{jet moeite ?ijn in: ik en kenne den mensclie niet. ^a ten laatftc/bc« 25
luijle be paua be antidjjiat vi/ als toii in ftapittel XXIV getoonb ijcü- |}i
ben/ 500 ia! 't ban ftlaar/ be pau^ ia Jpetniö nabolge^ niet. g;
III. 311 nu jjct geljeelc ges'tcl ban Ijct pausbom/ ten opvgre ban C
bc obe^ljeib bei fterftclijftcn / bc een bobrn ben anbee'/ en alle onber l5! een' paus/ genoeg',aam omgejtnorni / 300 jullen luij nogtanji b^ie te-
gcnbie^pingen bcantbiooröcn / biaarmcbc 31] bc oppe^ljoofbigfjeib ban bi
perrns tjadjlen te üelnyscn/[)oeb!ci'r bun niet met aüen ^oubc ftun» bi
Ma?tiquot;.W i- Matth. XVI: 18, Ende Ik zegge u ook, dat gij zijt Petrus, ende to
xvi: 18. op dezen Petra zal Ik mijne Gemeente bouwen, endede poorten der helle ga
636
en
en bijzonder van de Zendinge der Dienaren.
gt; en zullen dezelve niet overweldigen. scgt/ CÏ}:i0tU!j tnif l)iec Iwat
ie imnnnniöc aan Jprnnti brlobni op ^ijnc Ijcejlijiie Delijticniéfc/en be.^e
ir ficlcftE is' iJtit (£u:istii^ njj hem jijne a^cmccntr ^oiiCit luuiiucn. Soa
rc inofptc Dan Jprtrii^ tjct IjuofD ^tjn ban alle De anöcrc SCpostelen en
1/ ban öe 4?rinErnte.
m Antw. A. ücfofte/öie COziettiö f)ie: aan IPctju^ bïïonfr/t^/ öat Antw.
ja ja De Ch?istup/ De 25cnc Dra IrbrnDtgcn 6oös biad/ en bat Oij De:»
1/ ïjalbe gt;nne 43einrrnte nier oy ern'^anDgionö/maat op ^em^elben/ai«i
é* be onbcbiegelijUe Jpetra/öar ig/iSotsfteen joube boubien/en bic 300 base
ac rn onbeltifgilnf! maliën/ bat alle Qe liöt en 'r geüielb bes biitbds tegen
e/ De^elbc nietjs ^aiiben bermogen/ en bat Daarom ooU l)ij niets te bjeejen
iii» IjaDDe/ maar ^eftej öeUiaa;b en bebeptigö ;ouDe Uiorben. IDaaraan i)ij
cf] tot ^iinrn troost te gebeniten fjabDe/als hl] Qein Djiemaaf joube ber-
rj toodjenb ljebben/en met aileen lii)/maar ooit aliebe anbere tiijitaanbe
s» SCpoételen/e:! allen/bic De befioubeniéfe én ban .ucIjselüEn/én ban be
al ïiiquot;|{ öemtnben ; bat ij!) baa:am ;ict| nirt IjabDe te ergeren/a'iS fjii ;oiibe
d) 5!ni bat ChJiBtus aan i)er funife ftiejf/en al^ Ij em bele tegenl)cben in
lit Snn Stjjüstel-ambt ^nuben ontmaeten; bir ié be naafue jin ban be;e Uianj»
or öen/maarmt ban blijlit/öat f)ieinierp in igünaj lpet;ud oypejljaofbiglieib.
ir« B. ^etjus cn üper^a tuorben l)iy biel buibelnii onbE,:fct)eibEn/ ge lij ft
.it b'e tbice ooit in hunne Eigenlijfte brteflienisfe oiibcjfciieiben 31)11. petrus
n» betrrlien een fteen/ren lieije/ een ticl)eliteen. pct:a brteiifent een raté»
gt;c- ft ecu/ een tteenen gebergte/ Uiaarop men huiden boiilut/ bie bast en ftejlt
lit ;r)quot;/eii itormen/plasregens en Inaterbloeöen ftunnen uititain/'t biellt
jn bie nirt iumnen boen/ bie maar op 't vniö gebnubiö 51)11/ Matth. VII:
•!e 24—27. ©e l^eere ^e^us noemt Ijie? Ipetrné Ipetra/ en maaUt EEne
6, illufie en ^infpelinge op ben naam'gelijli De i^eere •JCeiiió boo:gaan5 boet
tti in i!)nr geltiUeniéfen/in be aSuangelicii brfcl)?eben; t)ij gaat ban Petrus
hgt; obrr tot Hetnzelven, en noemt l^em^elben Petra, onbe? builien naam
tte föi) te bonn beloorb taaa/Jes. XXVI1I:16, Ik Icg-ge eenen grondsteen in
ta, Sion , een' beproefden steen, een' kostelijken hoeksteen , die wel vaste ge-
of grondvest is; wie in Hem gelooft, die en zal niet haasten. 2oa ooft' Ps. CXVIII:
)c« 22, De steen, dien de bouwlieden verworpen hadden. IDelfte plaatfrn 111
:tj- jiei ,13. (C- op Cbjistus toegepast biorben. ©ns uio:br ooft ban Chiistn^ gr^egü/1 Cor. X:4, Zij dronken uit de geestelijke PETRA, steenrotse.
a;i (J5'i De PETKA, steenrotse was Christus. Sao lnoibt Ctj?i|Stiié genaamd
jee PETRA, eene rotse der ergernisse , Rom. IX: 3o. Soa ooft/1 Petri II; 7.
tp. ^11 can (a) Ojüsniö mojöt in 43cb5 ïBoo^a PETRA genoemb/en nooit
an liuvot Die naam PETRA aan ^erjus gegeben. (b) ©e nitgang ban tjet
ui' bi on: b Petrus en PETRA ;nn beilCijeiben. %cr eene is masc. gen.; 't anbere foera. (e) Qct bionpbeHen en, 't Huift tupftfjen beiben geuocgb tuorbt/
(de toont/bat Ijet boigenDe bioo:b Petra een'anbEt beteeftent ban Ijet boot»
;lle D^anDe Uioorb Petrus; bicj? luojbt niet gcjcgb/ öat be gemeente ge»
C37
en ' i:iil 3 bauiuö
öoutati soiibe luoröen cp ^etjué/cen' SCpopteï/maar op Cfj^istu^/ öe gcestclijltp Petra.
C. 'r ïtan ban niet gpgt;epb Inorbcn/ bat ftipr ban beje Petra
pc^rgb Uiozbt/nainfli)fi/dat de Gemeente op dezelve zoude gebouwd worden , rn bat baarom/ombat 5e op beje J^rtja rirtioiilub toaé de poorten i der belle de Gemeente niet en zouden overweldigen. 3Pf? bc gemeente ge» lt; ünuüib op ren menécl)? tjerft ,;e tjare onbetucge(i]ft{)eiö ban een men^cfj; lt; 4Kocr iebrr jicl) op een mengel) fietjoulcEn/moet l)tj bleescfj tot ^inen i arm en ifejfue nemen ? lt;Egt;e bloeïi lno?bt ober bejulften uitgefpjoftcn/ ( Jer. XVII: 5. IBillen ^ij/ bie fteenen fiajten Ijebben/ sicl) op een' paué/een j men^ctj'tuirnp tiarte 500 liarb ip ais een fteen/ bertjouUien/ cn ftfj én S 5n gullen ben bloeit niet ontloopen. Maar gezegend is de man , die op ? den Heere vertrouwt, vs. 7. Clliiptué ig f)et fnnDament/en Ijet eenige l funb.iment'Inaarop be gemeente gebnulnb i^. 1 Cor. 111:11, Niemand 3 kan een ander fundament leggen dan hetgene gelegd is, betwelke is Jezus Christus. ÏDit Inae tjet fundament der Apostelen ende der Propheten, I niet ^ii tnaren Ijrr funöament/maar ;g leiöen tiet/3ij prebiftteti Clljis» f tus/ welke is de uiterste Hoeksteen , op welken bet gebeele gebouw be- l kwamelijk zamengevoegd zijnde, opwast tot eenen heiligen tempel, Eph. 11:20,21. £gt;£ 21'poptelen/en 500 ooü iJacobiia/Cepljaé en Sutianneé/ 3 Itiaren uitimintenbe boorftanberö ban be^e öemeenre/ up Cl3?!?tu? ge^ 6 fioutab/öaarom bJo:bcn 3c pilaren genaamb/Gal. II :9. Zoo ig ban Petrus be Petra niet/ Ijet funbament/Vnaarop be iierUr geboutnb ip; maar li be ^eere ^cïiiq Cfl^istué/bie altijb amp;lt)ft/ bie almagtig ig/bic ^ettu^ v en tie Cierlie üebiaart boo? afbal/ en be:elbe onbclnegeiijli boer fiaan tegen alle aanballen ban ben buibel. 2£lö Jpetjus/ Gal. II: 9, Cephas ge» 1 noemb Uiojbt/ 500 ié bat niet ban liet -ftjieUiclie Kfya/J/ Kephalee, tjuoib/
maar ban Ijet .^priscll nsxj Lepha, steen, luelUe tale Cll?istnö en be Stpnstflrn/ gelnU alle be 3'obcii 111 bie tuben/ üoojnaanó gfb:iiifitcn. b
Tpfreiiw.2 IV. 2. jl^rn Inejpt fgen/ Matth. XVI: 19 , Ende Ik zal n geven de sleu- Ij
XVI19 ^e'en van ^et Koninkrijk der hemelen , ende zoo wat gij zult binden op de fi
aarde, zal in de hemelen gebonden zijn, ende zoo wat gij ontbinden zult b
op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. tl
Antw. Antw. (a) Sleutel üi'terHent Ijier geene foubeteine maiu ; teant bic Ijeeft c!
3onbrr tege'Mp:elien ChftstUEi alleen. Openb.I:18, Ik hebbede sleutels der b
belle ende des doods. ^JilSaar Ijet üctreUent eene bebienenöe magt/om alsi een ©icnaa: te openen öengencn/öicn Cnjiótua geboben fjeeft in te la» oi ten/ en te fïuiten bno? öengenen/ bien Ctl^iptu^ geboden l)eeft uit tc b1 tjouben of uit te toe?pen/bat ig/ben boctbaarbigen in Cfljiptué name aan re fionbigen bergebmge ber ^onben -en ben onboetbaarbigen in tutj name en ban Cl),2i^tutgt; Inege te berltonbigcn en aan tc 3cggeu/bat tf 3«) in Ijunne jonben 31)11 en blgben ; be3e magt Ijeeft Cfi?iQtu^ Ijier aan fr ^etgu^ gegeüeu; Uiaac ig jjiec eenige fcl)ijn ban üetoi}#/ öat ^L't?u^
638
en bijzonder van de Zendinge der Dienaren.'
ïict oypcrgejag Ficcft olicc be SCpo^tdcn/ en get goofij ié bcr fócrfte/ bat mm fictatjscn tailbc? ©ie ücrFtiaa^b luo^bt een ©ienaa? te 3ijn/bic tuorbt boor bicselfbc ljc?fi(aringc ont^rgö/ {jee? meEgter en Ijoafö te 3ijn.
(b) 5(11 tuat fjiEr aan J|*Et2Us opoc^equot; lnorbt/ bacu'tföe Uia:ot ooft aan allE be SCpoptElen gegEliEn/JLatth. XVIII: 18, Al wat gij op de aarde binden zult, zal in den liemel gebonden wezen , ende al wat gij op de aarde ontbinden znlt, zal in den beruel ontbonden wezen. Jeb. XX; 23, Zoo gij iemands zonden vergeelt, dien worden ze vergeven; zoo gij iemands zonden houdt, dien zijn ze gebonden, 't Süs geEii trgnifpriMiEii unur^luac-pen/ ödi be %eie 3e3110 111 öe^e IjeiDe plaatfen fp^relit tegEii alle de JtpoptElcn/ En bat {Jij l)uii allen be^E iiuigt gEEft; 50a 5511 ^e b.iii in bEitjElfüEti ftaat al^ 3?Er:u^ uunv eh baarom ip 't itlaar/bdt 3s»et?ua in bi'ïEii gi'Eiic anbEie magt ijEgcliEn taorDt Dan allE bEii ©igcipeieti/ en 500 berUalt bE gEpiEtEiiDEcrDe oppEthooföigljEib üan Pec;u£.
V. 3. Joh. XXI; 15—17, alluaa? Cljiiptus tot b^iEinalEii toe aan ^e» Tegpnw.; tjuj; lapt gee(t sgne fcljapEii tE UiEibEn; tnat ig baa? anbEjg uit te üc^'^XI fluiten/ ban bat üctrus fiii uitnemenbhEib IjErbEt/ en be IjEibEC allee jjE^bEtEn joubE 31311 ?
Antw. (a) l^et gEliofg luojbt gangcï) ontfJEiib/ baar be minfte 3a»Antw. jamenfnioopinge niet tusfcljen ïjet lioojgaanbe En Ijet gebolg/bat men baannt tjelit.
(b) 5tl bat Ijie? ^Etruö fiElapt tiio:ht/taojbt allen anbEren JCposte»
len/ja aUrn (Eeraren ÖElapt/ Hand. XX: 28, Om de Gemeente Gods te weiden, ©at fizEiigr fjrt tuoojb tjerbEr mföe.
(e) Clijistiiis 10 be overste Herder, 1 Petri V : 4. De groote Herder,
Hebr. XIII: 20. ©at tioubt be l^EEre Se^up üoüj tJeinjElUEii/en Ijeeft =^Et?up Ijet oppe?-l)erbe2fcIjap nirt gEgcben.
^aar men 3al 3eggEn/baar ligt eUeiiIueI Itiat ïiij^onbEré in/bat IjEt Aanh. toEibEii tot bjiemaal toe aan 3?ct?us bEbolen toa?öt. Antw. ©cin 11 le iiiAutw-Ijet luoo?b tnriben/ bat geene oppErljEiö/ maar eeii biEnettnErft bEtEEquot; fient/geen l!eU;ijp Itgt 'uaar be oppe:ljcib ban JpEtru^/ 300 ligt in liet b^iemual Ijerljalen oofi 3Ull'i eene Itcacljt met. i^et toont allEEn bc ber' minbEringe of Uernebrringe ban Jprtjup/ luegniö 3i)n bjiemaal bcrlon« djeiiEn/En fjEt ip tot 3i}ne berpoöptinge in 31)11 SCposirclfEhap/Ijettoellfe l)ij 3icö ontoaajbig gemaafit Ijabüe/ bat Ijtj niet befclj^uumb 31311 ambt InaaniEmen noclj geijeel nalaten 30Ube/ benftenbe bat l)i) tot bat taejft ontaaarbig luas/ bEüujl DÖ tegen 3ijn b^iemaal berloocljenen driemaal IjErftElb toojbr.
Hit alle be3en filtiftt ftlaar/bat ^rtniB niet tp getaeest een generale fiipfcljop ban be ïteihe/en Ijet opperbEftiE? Ijaöbe ober be anöere 2Cpaé«
telen eii ober be ïierfte/ en bat be paus ban iSome niEt ip Een juccEp»
feur ban 30Et?u^/en öet fjoofb ban de ïterUe niet iö.
VI. ©aar ilt;ï een anbe? berfcljil ooit onber de ^roteptanten/ name' Daar is
639
geone bis-Ttjft/ of het bisschopsambt eene andere en hoog ere bedieninfje is dan hel Her-schops- (/er. cn ieeraar ambt, zoodal de bisschoppen mafil en aulhorileil hebben over de alfcfcVtT'1' andere Leeraars , en dal die mei hunne gemeeulen den bisschoppen onderworpen iierders. r.ijn? tjet paujjöoin jegt ja. 311 cennje lanDcn 31311/ten tO^E lian oc rf = furinatif/ooft biipfcl)opypii tot aml]El,vngE en tiiMnöpnisfc Orr Uiaarljciti pcHomrn/maar üiilöEii üan IjumiE ij:ontc niluuiuten rn aanyenli)lil)cia
ntit aftjeben; bcliiflörii Dfrftalüe ljuinie bi)5DonimEii/nnt:eöfn bour üet»
^riur/bat tiet met ft;eeb tegen be reformatie'en boegben ;ic!i al^oo in bit ituU met Ijet geUcelen' beé paugbom?/gelijft nog ten duibigen bage nrfciiiebt. il?aar lui) antltioorben met be ^ereformeerbe ïirrUe op oe boliengeftelbc l)?agc : neen. €en amp;iéfcl)op ió geen anbej/ geen l)ooger Ambt ban liet Cjerfcer- en Kteeraaramtit; bit blijftt mt besc reöencn : Kewüsi. 1. T^e ^dijilture fielt nejgrn? onbe^fcfjeib tugicljni üigfeijoppen in DcSci.nit t?t.rt)r?é ut: jiTcccaa^/neggen? bat bc bi^iciioppen bobei) be Cjcrörrf. vöquot;/ nebif6' Cf bat be^elbe bien onberluorpen jn'V cn bij^onbrr 00H niet in bie plaat* schoppen (Cn/in luellie be bebieningen in be ïieiite bertjaalb Inor.ben/als Eph. IV : Herders 11,1 ^or. XII: 28. ©ice ij; 1'jet een enftel berbicljtfel buiten Aïobs UDou^ö. Uitvi. ' Men mogte zeggen: De SCpoételen/ («Cimotljeiijj en (Citus ftelben SLcera-Antw. ren. Antw. (a) .Jl^.iar baar j'taf.t njct/bat yj magt en aiuhonrcu Ijaö» ben en oefenben ober be SCeeraren/bie 31] geftelb fiabben. (b) ?Ciis in eeiiE plaatfe non geene ïiejfce en geeraren sijn/ maar ïirrlien bergaberb Uio^» ben/ban noobig/bat ban anberen baar ICeeraajg! ge^anben üi02^11/ of uit geloobige lebcn ban bie ïierlic ^eeraa/s gemaalit Inorben. Soo fjrbben be 2Cpo?teien ban plaats tot plaats opvrne^ geftelb/ 500 belastte ^autus aan (Cuii«gt;/ bat l)ij Inebe^om anDrre jouDe ftelteii. Ojn als er alreebe cenige gelooblgen Inaren/ 300 gefcljiebbe be berUiejingc niet opfteften ber Ijanbni bej gemeente/ ^oobat Ijiec Ijet iiiinjte UlijU met in is ban onberfcljeib en iippe?f)eib.
2.'tis de- 2. «©ubeplingen en bisfcl)oppen jijn bedelfde fiebleningcn ; oubcrlfngen z'fitde be-jijn tnsfclioppen/öisfcljoppen snn ouberlingen. {)et lnoojb biefcliop '5 diemnge. ][1 ül)Sp tale niet anbe?? ban op',iene; teseggen. Siet bit/Hand. XX: 17. ZDaar ftaat/bat Jpaulns be ouderlingen ban (Cpljefe ontbaob/en vs. 28 tnorben bie ontböbene ouberlingen bisschoppen genoemb/ over welke u de Heilige Geest tot bisschoppen opzieners gesteld heeft. SClVuaar inebe aan te meiUen ig/bat in bie ééne ftab bc^fcljeioeiie bisfcljoppen üjaten/baaj men pretenbeert bat eene Gemeente/ ja berfcljcibene cn bcle vöemernrcu te samen/ maar renen, bisfciiop moeten liebbcn. lPgt;it blnfu oult' Phil. I 1 , Alle de heiligen in Christo Jezu, die te Philippi ziju met de bisschoppen , opzieners ende diakenen. 3,11 beic eene ftaü tn gemeente lua» ren ue^lcljeiOene bisfcljoppen/ bic gjoct Ijij met be bialtcnen. 3fiibicn baar nog andere 3Lccraa,:s cn ouberlingen maren gelneest/ oneer het tuoo^ü bipfcljoppen niet ücgjepcn/500 suube f)p bic mecie genoemd Ijebben/ beünile 111) be DiaRenen/bie eene lagere bcdieninge Rebben/selfé noemt.
640
en bijzonder van de Zeudinge der Dienaren. G41
JBaaruit ftïaar ijj aftc iiEmrn/bat in bic «öcineentc aliecn tlueeamp;eöir»
ningcn töaren/iiamrlijfi/fiiGfcftoppcn cnbiaftenni; taaaruit ban Uoïgt/ bat onöcr fift tnaojb bisschoppen lÉeeraar^ en (0ubeiliutTen lierftaan Uint' brn. S-ict bit ooh/1 Tim. III, altnarir üe 5iIpoj5te( leert fiopbantgc fttaa-litritcn en grbjag be tiipfc!)oypcn en biattencn moeten l^eamp;óen/ ,;anbec eenige regelen te gebi'ii aan HCeeraaj^ en lt;Diiöer(ingen ; een ftlaar iietarjj? bat bie fiiéfcfioppen Inaren. Siet onfj/ Tit. 1:5, 7. 3Die ijij vs. 5 ouderlingen noemt/bie noemt l)j) vs. 7 bisschoppen. ©Ie»? ïte|luicen ünj/
bat ^uo regeer- alis leej-oiibe?lingen en Htgfctjoppen bejeiföc Debieningc ilt;5/en bat tnéfcfiop geene Jjoogere üebieninge i?j ban Cjerber en^eerna?/
cn bat öisfetjoppen geene magt en autfjoriteit Ijeöüen oUer be leeraren.
3. SClle be leeraard jjebften be^elfbe magt in Ijet regeren be,: Ïïejiïc/ s. Alien en in 't geöjuiftpn be? jleutelen/aan be Gemeenteen be oDpsienej? ge»
geben. Matth. XVIII: 18, Joh. XX : 21, 22. ^©e^genp taoibt eenig on-be^fcljeib gemaaUt.
4. SCiie oppc^ljeib en ge^ag ban öenecnen fiabeti ben anberen ban4-AII° lt;J5ob in be ïtcjiie berfioben/gelijft lujj Ijeböen getoonb. ©ie'i öefïuiten fna^Ker-Inn/ bat Ijet b^fcfjopg-ambt geene anbere Dcbicninge i^ ban l)ct ambt bej K-eis ver, HCeeraren en «©ube^lingen/ en bat Ijet (öerefozmee^be üisfdjopg-ainöt niet bode1'-anbe?p ban een obejgeölebenc jilaauta ban ïjet Dregt/en een oberge»
ülebene trap/ taaajbooj be antic[j?i?t op ben tjoon getilommcn i^/'t luelf!
te mee? baaruit 6 lij lit/ bat jtj iemanb/ bie ban eenen Bisfcfjop in het paupbom pjieêter ié gemaaüt/ en tot be iSerefatmeejbe religie über-gaat/ np bie |)unne Senbinge/sonbe? rene nieuüie te ontbangen/latcn p?e=»
tiUen ; baar xii eenen ^erefortneejben prebiftant/bie jQne Senbinge niet ban ren' üisfciiop/ maar ban een Clapfis Ijeeft/ ben p?cbiUftoeI bieigeren.
VII. f^ie^tegen öjengt men in: 1. ©at be ÏJoogep^ie^te? in 0ct (Cl Teseinvi liobrr be anbere ^iepteren en aCebiten Inaff. lt;811 bat be bier en tüiin» tig nrberen ber ^;iestereii ieber eenc oppepte IjaöOen/bie Ijoofben be? ^riegteren luarrii. ©né i? oofi in !jet tC. cru üiéfcöop eene anbere en l]oogcre öeöieninge ban ^Ceeraar en 45ubE?ling/en bie moeten ben üisfefjoppen onbermujpen itjn. Antw. (a) ïlit beje ftuitrcbcii mocéte ban Antw. bolgen/ bat e? een algemeen üisi'ctiop/cn obe? f)eti/én olie? be gepeele ïie?Re op be aa?be moeite jijn. gg bit tcgcnfpreftcnbe/500 berbalt tjunne fïuit»
reben ban jelbe; tnant liet fiefluit inep?/ban 31] luillen toeftaan. (b) ©ie fiebieningen Inaren berfdieibenc orberen/ maar be eene Ijabbe geen gebieb obe? be anbere ; geliiTf nu ïeeraa?/ lt;!5ube?t;ng/©iaftr'!i. (c) t5l5cn mag nic be feremomële «èob^bienpt geen öeOuit maliën tct be bagen bré 4D. (C. üelinïlenlle ceremanifc'le bienjten en pejfonen te niete gebaan 31]n.
2. ©c jcben Gemeenten in SCyë ïjabbeniebe? maazeen aEiigel/bienpbnl- Tegenw.a genis ipe? een £iipfct)cip ober anbere Xeeraren. Antw. (a) H^aarnit jal men Antw. Iielntijcn/ bat in iebere dprmeente meer ban fen TCeeraa? geüieegt ijt? (b)
Sjnbien baar mee? HCeeraar^ jijti getaeegt/30a filijUt nogtan^ niet bat bic I. mm rene/
Vau de Regeringe der Kerke,
rrne/aan tacïHen öe ü?ief gcionbcn tuic?öc/olici t3e anbere Waö/cnbat tie anbccen öc^cn anbcjtuorpc» Inaren ; teCp!)efc toaren fn ^auïu^ tflb tojfdjeibnie/bic alle te samen tiipfdjappen tuaren/Hand. XX: 17, 18. Soobat be eeiie Oen gel be? gemeente te Cpfjefe geen biófdjuy alleen Uiafi/of obe? bc anbere bigfcljoppen te jeggen fjabbe; laaaruit men een bifluit Han maliën tot be anberen. (c) ilit (jet taoarb €iigcl ftan men grciic opprrljeiö lian ben eenen lEeeraa? öoUen ben anberen maften/ bc» ünjle ;!) allrn gejanteii jijn/baorbien 51) Uan gt;J3ob gegeUen en gci'telb ;nii/ Ei,li. IV: 11, 1 Cor. XII: 28. (£-11 een icbet üceraat een Engel is/ Mal. 11; 7. (d) ï'e tuicUrn Ijieibcn aan bc Gemeente jtiUe/ maa^ Ijet opfdyift \11as aan eenrn üan bc quot;HEeeraren/of aan fjet collegic bet 0P51C' nc:o/ luaatbooc be b^ief aan be gemeente belicnb gemaaHt liiie:bc.
Tegoaw.s 3. (Cimutljeup en (Citusi toaren [iigfetjoppen/bic anbere aterraa^ö on« br? .vei) Ijabbcn/ bie 31) self ^elbcn/ en olier toelfte 313 te oorbeelcn fjaö-ben. Soo ié ban Ijet bipfcfjop^-ambt rene anbere cn fioagere bebienin»
Aniw. ge. Autw. (a) 43crgcng ftaat/bat 3y anbere sCeeraar^ onber 3ic|) fjabben; fiat 39 bc saalf/ baat 't op aanftomt/ bit Vnojbt ontfienb en baar geen öelutj^ ter Uierelb. (b) ©at 3ij anbere KEeeraa?^ ban flab tot |lab Itclben/bat tuap/ombat bc ïiejlien nog te maften en op tc rigtcn toa-ren; in 311 Ut een gelial ié 't [jet amüt ban be0£eerarcn/bie bc fiefttnaamfte gclegcnfjeib Ijftiben/ 3iilftc piaatfen ban geeraren te boorden, (c) ©at (Cimotfjeug Oelapt Uiojbt geene bcfcfjulbinge tegen een ^)uberliiig aan tc nemen ban onber tluec of bjic getuigen / 1 Tim. V:19, bat itelt geen oppe?ge3ag üobcn Ijen; taant nol! gclijften mogen geene bcfdjnl-bingc aannemen tegen eencu anbe?/ ban onbej tluec of b^ie getuigen; 300 meet oaft een gcljcelc ftcrfteraab / dasfi^ of fnnobe boen. üJubien (Cimocljeup al ober een'beftijulbigben a?uöcrling ^oube oorbeelcn/baar» uit bolgt niet bat fjij Ijet alleen 30ube boen; self? Jpaulus/al? tjg be fïeutelen soube geöjtnften om ben bloebfdicnbe? tc bannen / bebc |)et met samenftomen ban bc (öemeentc/1 Cor. V: 4. goobat Ijier geen bc-iBij? boo? bc biêfdjoppclijfte Kegeringc ligt. ©oclj bat een of eenigc 1leeraa?9: geftclb tuorben/ om op {jet leben/ Iccren en beftie? ban eenigc anbere Êecraar^ tc letten/ baar Ijebben ünj niet tegen/ alleen bat et geene oppertjeib boben anberen plaaife ftebbc.
VIII. ©tiji Rebben Unj OE5icn/ bat bc itegeringc ber ïie^ftc niet ccn alleen alg? Ijet tjootb ober allen ijj aanbebolen/ en bat be ïierfte niet moet gcregccrb toorben boor bisfdjoppen/ bie ober anbere r£ccraccn te gebieben Rebben/ en boor ben bc;fcljeibene gemeenten Ijebben tc beftieren/ maar bat alle leeraren ban benjclfben rang 31311/ en bat be eene onber ben anberen niet ftaat/maar alle^/al? geiijhen tc jamen moeten boen.
sullen tuij boortgaan en toonen ïjocbanigc fifbieningrn C'ab hl jijnc ïterfte öceft ingeftelb; ban Vnelfte toij aan tc mctlien Ijebamp;en Ijnn» 11c rocpingc tot bic ambtpn cn öquot;quot; tue?fi.
G42
lt;©011?'
en bijzonder van de Zendinge der Dienaren.
^ounnioe ÜEöieningcn jijn cptranrbinair/tiie (i5oö in Ltjionberc tgbcn cn ftatcn öer ïiejlie geftjuiftt; öcjc sijn Apostelen, Enangolisten, l^ro-extram-di-pheten, öe^e grbjuiamp;tc be Cjme i» be ee^fte baoen bed 45. 0-. Ijoctnel naheDie-be ^eept ber Jpropijerie nog tuel aan be^en of genen eenige tocliotnenüe tingen openbaart/'t tnelli ligtclijri ontftenb ftau tuojben ban bie/lueiRe Prophe-geenc occaficn Öcööen geliab om bet te loeten; 500 jijn bic openbarin» ^'if leugen maat boor bie/aan tueüte 3g gcfcljieben/en met julft cene bertegcu'anjr. iis-bJoo:biginge ban (Jpob/ bat 511 bieten bat jjet geene pfjantafiën en lis-tequot;-tige bcb^iegerjjen beé fatang jgn/ maar bat ijet (l5ob self i^/taeUie De toe-fiomenbe jalien aan Ijen openbaart; boef) besesaften/gelijft^e niet fietjeffen eenigptmt ber leere/500 31)11 ^e anberen ookniet een regel; men jonbigt nier al? men l)ft baar laat; öoclj jij fiomen selöcn ter ooren ban beien._
IX. n?!) fpjrften Ijier ban be orbinaire bebieningen/taelfte 31)11 be Her-Ordinale ders en Leeraars ; be Ouderlingen, be Diakenen, ©ese biorben Inel tot tüiee j.y'u'jic'i-geb:agt/ nameli)fï/tot opuenejó/berbattenbe regeer- en leer-oubejlin»'terseu^ gen/ ooft bie! alleen rcgpcr-oiiDe:lingen/ en biaftenen / 3iet Phil. 1:1, ouderu'if-' 1 Tim. 111:1—8 5?at er onbejtaijia moet 3ijn ban iongen en ouben/bat gen, Dia-er bergaberingen moeten getiouben Uiorben om ©ob? HDoc^D te tjooren kenun-en be gemeenfcfiap te betuigen/ bar in bie bergaberingen orbe moet ge-ïjonben biorben / bat openbare gobloo^en / bie b^onften en onïjebbelijlt
3icl) in be bergaberingen bertoonen/ tot leben ban bic becgabtringc niet moeten ingelaten/of ingeljouben biorben/ jal l!gt ban ictie: torgeftaan toorben; maa? be linage is/ of ïïegeringe en openbare bebicninge be^
ll3oo;b5 ban nooben 3ijnbe/ baartoe pejfonen moeten gcionben ItiojbL-n/
ban of een iebe? bat boen mag bie tnil/en biesictj acljt beftbiaamljeib baartoe te tjrbben ; en 500 Senbingc noobig 31')/ of bie Ijaren eerftcn oo;-fpjong Ijeeft ban menfefien/ cn aUoo maaj i? eene inenfcfjelijftc Scnbmge/
ban of bie Senbinge l)aren ee;ften oojfpjong ijeeft nit fgt;ob/luelfte uir-geboe^b biojbt boor be Öepftc/cn 0(300 i§ eene öobüelgfte Seubinge;
biij 3iillen eejst fp:eftcn ban be Senbinge bcr fje:be;s en SCeeraa^.
X. iPe bjage iö : of er eene Zcndini/e van nooilen is Inl hel Herder- en Daar is Leeraar-amhl ? ^aciniaiicn en anberen 3cggen neen, lug ja. ®it bltjfU : va'iï1
1. Hit blare plaatfen. (a) Matth, XXVIlï: 19,20, Gaat henen, onder-noodcu. wijst alle volkeren, dezelve doopende in den name des Vaders, ende des '• Zoons, ende des Heiligen Geestes, leerende'haar onderhonden alles, wat xkvin:: Ik u geboden hebbe. Ende ziet Ik ben met ulieden alle de dagen tot de vol-19gt;-0-eindinge der wereld, ji^en ban niet 3eggen/be3c Senbingc raalït alleen öe 5ipoptelen''maaj geenc anberen; betanle tjiej i^ eene S-enbinge toe leeren en be Sacramenten te bcbienen. Soo lange ban bat b.ie:ft blnft in öe ïtejlic/300 lange moet ooft bli)ben bcSenbiiigc tot bat Uie?ft.
tneten lui) bat tjee luejfi altijb in bc ïtejfte moet büjben/ en met bE Stpoptelen niet moeite opl)ouben; 300 ban ooft bc Scnöt'nge. ïjicjbij tg tene belofte ban bijblijliingc ban ben fifeere 3ie5u^ tot bc boleinbingc br?
jfêmmtn 2 bic»
G43
644 Van de Regeringe der Kerke,
luerclb/ bat ban öc 5liyo^tden aïïeen niet ftonbc c^ab Inouben/ Inant jtj 5Qiibcn ;oo lano niet bljjlien ïeben/bie^raaftt fiet't luejft en be Senbinge. Eph. TV: (b) ÏDit fiitjfir ooft uit Epb. IV; 11, Dezelve heeft gegeven sommigen i'- tot Apostelen ... sommigen tot Herders ende Leeraars. Sf-iet baaj/C^ejber? en 3Crcraa?ö toorben ,;uDtuei ban dltnietuö gegclien als be SCpoótelcn/ cn bat vs. 12, Tot volmakinge der heiligen, tot het werk der bedieninge, tot op-bouwinge des ligchaams Christi. SUllnaar bat toejfi aeffUiebt/baar ié ooft öe^ünbinge öcr geeraren, ©it u'ttbe ftaat ao!'! 1 Cor. XII: 28, God heeft er sommigen in de Gemeente gesteld, ten eerste Apostelen., .ten derde Leeraars. 'ïCeeraa:a ^ini ban sootoel grftrlb alé be 2l:postelrn. ©ir ^rtfbe/ Hand. XX: 28, Over welke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft. Rom.X: (c) 13ütgt tlieibn/Rom. X: 15, Hoe zullen zij prediken, indien zij niet ir'- gezonden en worden ? 't 3s 30übeel al^ niemanb üan en mag pjebiUen untbr; ^cnöinge. jVien fian ïpe? geene uitblugt maliën/met te seggen/ bat paulus alleen bananen tgb fpjaft/luant ne?gen? i^ be min ire De» ualiiige. tjjb boet eu niet toe/500 toen niet/nu anti niet; taant bc gallen cn 5amcnbocginge ban üie ttoee blijft bejelfbe in nature, 'öaft tuont be optilimminge ban jaalt tot jaaft/bat niemanb jonber üentiiiige a:cbifien mag/ jooluel nu al? toen/ taant ^ob aan te roepen iê be pligt/ 3aotael nu aiquot;? toen/algmebc alle anbere pügten/taaa?boo? Ijn oplïlimt. tjoe aanroepen jonbe? o^ocbE/ öoc geloqbcn san bet tiooren/ lioe Ijaoren 3cnber pjebilten/hoe p^ebilten jon be? t-enbinge? 2Cl!e be batige aan malfianbetEn Ijangenbe paften söquot; boor alle tijben/500 ban aoU liet laat-l'tf/ jonber teclftc öe 5£pogtEl bestaart bat bc borige nietftnnnen sijn. •2. Goa ' 2. Hit be Ijanbelingen ^ob^/jao in [jet lt;£gt;. iC. al? 43. (amp;. *J?ob rirp heelt de cn jantj öcn ftamme'ïCebi/in piaat^ban de Eejétgeborcnen/bie be C^ectE sezondon, l^ein te baren tot bc Ijciligc öirnét afgesonbe^b Ijaöbe. l^ij berUaor /,00 in liL-t Sïaron en sijne naftomBlingen tot Ijet ^ieéterambt. IDaarban be Stpaé» U' T' tel/Hebr. V :4, jegt: Niemand en neemt hemzelven die eere aan, maar die van God geroepen wordt, gelijkerwijs als Aiiron. (0nber anberen tna^ {jet toerfi be? ^icgtcrcn leetEii/'t taelii jij aló gE.santen ban a3ob moeg. ten bE^rigten. Mal. II; 7, L)e lippen des Priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijnen mond de et zoeken, want hij is een Engel des Heeren der Heirscharen. IBel fcherpelglJ üiorbrn bie geo^flgb/ taeïlic jonber Igenbinge Icopen. Jer. XXIII: 21, Ik hebbe die Propheten niet gezonden, nogtans hebben zij geloopen. Ik en hebbe tot hen niet gesproken , nogtans hebben zij gepropheteerd.
ais n. t. S£oo tjeeft ooit niemanb in Ijet 33. (C. geptEbiht/ ban aïé baartoE gejon' ten; bc.se fttaaliteit fteüen be 21'puGtelcn in Iuuiiie öjieben boataan. 45n :ij sonben taeberom anberen. Hand. XIV: 23, Al? zij zich in elke Gemeente met opsteken der handen ouderlingen verkoren hadden. 1 Tim.IV: 14 , Eu verzuimt de gave niet, die in u is, die u gegeven is door de prophetie; met oplcgginge der handen des oudeiiingschaps. 1 ïim. V : 22 , En leg niemand
en bijzonder van de Zendinge der Dienaren. 645
mand haastelijk de banden op. Tit. 1:5, Dat gij van stad tot stad ouderlingen zoudet stellen, ©iernic ;icii tajj bat allen' bic ooit gpp:ebiftr l)c6» 6cn/ gr^onOcn 51311 ijeliiüröi-n; biengliolgcns ijö beSmbinge anU nu noob-g.
3. ©r HCt-praaré ;nn genanten a?gt;abg. giet Mal. 11:7, Hij is een En-3 lp0. gel des Ileeren. 2 Cor. V: 20, Wij /ijn gezanten van Christi wege. r:1;u's. s0-gf^antc f?an nittp botn/ban aljj gejonben; een gesante ip^eelit uit ben Z'U1 en' naam ban jrinen fóeerc.
XI. Tegcnw. 1. Pat ijer icbrr^ pltgt i$ tc leercn/ en een ieber/ bit'Tegenw.i maar belitnaainljeib heeft/fchulbig vïn talent aan te leggen. 3eber mort t?acl)tcn te propheteren, 1 Cor. XIV: 39. Antw. Pit is iebejs piigt Antw. om bat in 't particulier tc boen; baeruit bolgt met/ bat ieber bar in 't openbaaj moet boen. ?CI fjeefr iemanb Befftoaamlieib o;n te regeren/
mag lin baajom op ben t^non gaan bitten'en lieejfrlien ? goo ooft liicr.
2. Hand. VIII :4, Zij dan nn , die verstrooid waren, gingen het land Tegenw.ü door, ende verkondigden 't Woord, par beOc ieber gelooUige/ bieó brljoeit torljct prebiliambt met eene genbingc. Antw. (a) Ojiber bcsebcrit^ooi-Antw. ben üiaren ooft ©uberlingen/ Cuangeli^ten en Piaftcnen ; Uianr bc eene
met be anbere taiejben lirr|t:ooib, puber beje taa'i ooft )?liil!ppu0 een Ctiangeligt/Hand. XXI 8, bic cprraorbinairc opcnamp;aringf en Senbingc ïjaööc/ Hand. VHI: 29; bic ooft magt fjabbe tc boopen/vs. 38. (b) SUcbe^BEii ban beïe berftjooiben berftonbigben liet IBoojb in fjet bn^onber/ be een aan bcie/ een anber aan gene/en öu^ beben 5e bat ecu ieber p^rtirii' lic^ moet boen. tn3aa? in Ijct minfte iö er geen getoag ban publiefte bebieninge en öebicninge ber Sacramenten.
3. 1 Cor. XIV. JlDojöt berfiaaib/ bar alle lebcn ban be bergaberinge Tegenw.3 in bevlbc mogten fp:eften. S'ct bir vs. 26, Wanneer gij te zamen komt,
een iegelijk %,an 11 beeft bij eenen Psalm, beeft bij eene leere ... beeft bij eene openbaringe, beeft bij eene uitlegginge : laat alle dingen geschieden tot sticlitinge. Sino beljocft ban tot Uet prebiften geene bijionbere 'Zen-binge. Antw. (a) 't SS met ben ecjften opilag re yen/bar tiier gefpro Antw. ben bio:ot ban bejgabermgen/ ober taelfte rytjaorbinaire uirftorringe bi-fi ïjciiigrn vlïccgte-j Uiaö/en bat be Sïpaérel beftiermge geeft/Ijoc een ieber ïirlj in be eprjaorbinaire gaben te gcD.vigen tjabbc. 43u lp het ftrnneiijft/bat men tor Ijcr orbinairc geen b'1 fluit mag maften ban fjet ij:trao:bmairc. (b) l^ter Inaren ^pjopiieten/bien mo:bt belast be een na ben anberen te fp:cften. (c) 'fn particuliere bergabermgen baaj men re samen fpieeftt/ mag een iebe: ooft het stjne toebjengen. Pieji in bes en tells r niettf tegen be ^cnbinge ber Éreraren.
4. 1 Joh. II: 20, Gij hebt de zalvinge van den Heiligen, ende gij Tegenw.t weet alle dingen, vs. 27, Gij en hebt niet van nooden dat iemand u leere. JDaaruir fali)Hr bat men gecne JCccraars ban nooben Ijeeft/ en Diensbol»
gena iö er ooft geene fgenbincjc ber-Ceeraren ban nooben. Antw. (a)U?a»Antw. ren bcse sonber gelecjb te biorben 500 bct2rc geftomen ? immers neen/
.JlSminm 3 300
646 Van de Regeringe der Kerke,
ion ftabbcn ;eban ccj^t be onbcrtaijsinse bannooben BeÖab; bi^ b^'
ÏÏSitM «quot;arörib en 0° Ualeclilicib fionbrao.!-trtlicnnni/ tn 5itl)!tlta. opbcutoe../Imartot Jfj b« »»»;»
üan noobcti iê om ÜJEt'
; ni ïaraat ic ;ijii. ,fiu sulltn lui) UGoüo.ian lot bc linröarnollcUf1'
^ r« n h i n rr igt;
r -^.rnomac.
VTT Tn- ^rntitnnc ié inwendiff pn uuwenaig. , . . , r.
dingeis (CüC öc inwendige Zendinge ocDaort niet rene ^fraorbmaire infpra^ inwendig . ^ h h rr gt;,,[ nli of ;cf2 ^liöcn/ fn men bdarop nu
ïö'dein- ü rnennute ftan obcrtiunö InojDen. ^nrtoe Uet)oorc.
behoort: ^ (Uiriétus/öc inoiiö öcö ïjpcrcn te gt;1)11 Ö-0ÜÏL ^ Ö
liSÏSterto^Jan./m,l»Etn1tn, br,nm-0 «cc sa^fKl»
An'M- ricr™cn?aSlV^c?Str.quot;^
Em fo Dennen/opöatsE boar bc tlfiliglicib ber bdt,ber^ 5.) rn c rPtc ïai^C KiSu^'r f een Uoo?örcib te wv in ftaar te jijn 0111 tcficn-iZX hunnen geben Uiegen/be taebe?i?o«tabe vtln. ©ie brje c hu-ndnUc ;aHen in öcn njonö/en in Ijuti geUiigte met ftent/en op VJquot;
S ü'c^ S^tMuU, tc 5quot;quot;5 Iquot;t 'quot;quot;quot;quot;lquot;
lemun obrrUirnni/ofboelrn/sal men bclrniöt 51)11 ban 51111? rorpinge.
, Kennis- ^ iÖnE I^^C S
se van zij-öat tm DC »j3ob0fli)Uc Uiaa?l)cbPii in ben g?onö ^a[' 'rh f..n Je nc eigene J ' j,pmijgfE ,ich tcljrcben t)Oubt/ maar bat I31) be »?acl)t üan bien 111
^Waam xnn einenTanf rn baa/boo? üef5ce?ö 50/ soebat Inj mt e.jene be^
J m h Martau l» ip;clttquot;ii/cn rail «at 1).1 bcUtaaamhcb Ijcbbr om -im afbaclucquot; te uitquot;c DmUfttn/tu bat iijnc ftcm.mr bc imaam «) om So4 .c l'icn motbtn. «1 moest bc ecStc jn^ntw» »t.ld«Mta-Sen bekwaam ^ 500 mort tjij ebentael betuugt 51)11/ bar t)i) eemge üeUluaam-Cm IlisS »an tc tielinlaamlicib sullen lol) tcj.tonb bjeebe; |p;e c . 3. wnae 3. «cm biijonbctc llribc(a) tot
tot ci.ris- (Tot öe Öe?liE/ 0111 bie ais eene reine maagb Ct)?iütiié toe te uern e / tus Kerke ^ J0 } lU t t cr. vJan ^oö tc ft.jfn öiinften in l!Ct)t en t)ciligl)eia. (c) .Cot en x.eien. en besc be «t me ^ ^ Dm ^ im ljct üuu? tE niüficn/ al? Dec be-
ftecjben/ om 3e te bc?|ïerUei)/ tc t?oo?tcn/ en getmno stelcboebfel « 0^^
bc.
bcr -^.rnömae.
Dp Zon
en byzonder van de Zendinge der Dienaren. 647
4. Ccne getaillige bcrloocgcninge ban aï taat aa?bsclj i^/ ban cerc/ 4- verioo-ban gocbcrcn/ ja ban ïcUen self^. 3?^ Ijij ban geringe cantritie/ en bc= vll^alfea. oogt 1)9 öoo? (jet pjebiftambt in aanjien te ftomen/en goederen tebrj^
ft^ngen/ bic Ijet geljeele einöe mi»?/ t)ij bja^ grlulifiigcr bat l)i) ren fcljoenlappe? Inie^btv taant in nitinc uogrn is e? geen g:iilridnl!e^ mensclj
ban ren onhrröoren p^ebillant/bie be {jeilige bitigen gt;J5abé geb^uilic tot 3ijn eigen intre«;t.
5. Ccn' g:oorcn lii«?t tot bat toerft. 1 Tim. 111:1. 45rbiirfae p:if!fJE 5.Lusttot lingen/om 5ici) tot bat Uur li aan ben ÉJrrre op-te uffcren. quot;25 boniine het werk-ringen ot t)ij al geroepeii luarDt. 23 naanttiOlieiö obe: be biiouijgt;ne;Ueii/
at^ 5e in Ijet tjarte opliomen/bie gebacljten buen Iji büen nber het toe^Ii te laten ftaan/ als be staaarlinb ban Ijet Ui er it/ en 3ijnc onöeUtDaam»
Ijeib Ijem tegen Ijet toe^ü boen aandien/ en in hem ecne genegenlieib be;tuel!lien om ban Ijet tnejlt ontfïagen te mogen sijn / ala Jiao;c0cn Sferemiap; maar bat be pnliftelingen eberbiel tiinben/en be tegenreöe-ncn obertainnen/^oobat tpj boor ben C^eere mee^bet b^ijljeib heeft/en jicö o^biilliger bebinbt ban te boren/ombat Ijrj bear be tegenrebenen ben gjonb jijne^ Ijarten ftlaarbec jiet ban te boren/en bat 31)11 h-itte fjeiii met beroojbeelt/maar oUertuigt ban bep3elfs oprtgtigheib in be3en.
Hit bt^e en btejgeiijfte rrbenen ft an men 3nnc inluenbige roepinge öeftennen. JSn gaan mn boo^r tot be nitüienöige roepinge.
XIII. (Cot be uitwendige roepinge tir!)oojt mebe niet Uiat rj:traojbtlt; Denit-naajg/ Ijoebanig In as br; Jp^ojjtjecen en ber 3Cposrclen / 't 31) oehrel onminbelbaaj/'t 31) bergc?riichapt met iers miobelöaa:^/ geiiilf Hand. mnetnniet XIII: 2 , Als zij den Ileere dienden ende vasteden , zeide de Heilige Geest, 'i'iorover-zondert Mij af, beide Bainabam ende Sauluni, tot het werk waartoe Ik schiedea?' ze geroepen hebbe. vs. 3, Doe vasteden ende baden zij , eude haar de banden opgelegd hebbende, lieten /ij ze gaan. Jïïaar uuj ipjiHen ban Oc orbmaire uuiuenbiyc roepinge/ brie 10 ban •öob/ bjar miCibti ban be ïir^üc ; Kerke, 3egije 1 ft/niet overheden. Il?aniiee2 be tier lie in ren lanb op te rigun 10/cn alle mtbbelen ontbseften om geionbene 5£eeraa:5 te btUomen/Ijeeft be ïïeriie/bie oorfpronftrinft be magt ban roepinge toe-ftomt/ magt om eenigen uit Ijaa^/ bie befttuaam 31)11/ tot bat gjoate bie^ft te roepen/en be bienpt op te leggen/Ijoetuel öe bebeetiginge met opieggmge D17 Ijanöen baar niet bg ftan 31)11. ©e3e magt ban roepinge beljoubt be ïierhe altnb/ ooft alp be Êie,:fte nu bebestigb i-j; nirmanb mag Ijaarbat regi bebipputeren of ontnemen, l^et Jus Patronatus in ecne nu geftelbe ïierfte te gebjuilien/ of iet^/ bat daarnaar gelnlit/ is een fcyjililiehjli bmg. ^tenwnb mag ^iclj boor ^ulften bieg 111 ecr.e ïieifte laten inbjingen/ luil Ijij 3cgen ban 43ob olie; 3^!) en ;i)ne bienét hebben. * M.mrdnor
9tl grfcl)iebt be beuegtiginge boor gc^onbene ©lenaais/ 300 Hoiiit br rorpinge nogtanp be gt;lFgt;fmeeiite toe/bie de ©ienaar^/of geli)fteli)|{' iebe? quot;er opz^e-b^oebe? sjjiiE jtem baartoe gebende/ geiyft in fammigc ïie^ften in Me- n«r3-
der-
648 Van de Regeringe der Kerke,
tqïanb nog in gramp;jiuft i«gt;/ of boor be opiienc?^ rorpen. IBant 1. bc Dpycnejé rcp;ffentcrcn be a3cmrcnrc. 2. ©e ïtic:l'{e ts niet om bc op» ^irnrjs/ maar bc opyenejé om br ït-jfte. 51)11 rtern l)rcrrti ban be ïii^ftc/maar br^rlür? tDicnaars/2 Cor. IV : 5. 3. ïgt;c gemeente fiomr toe op hunne ierre rn IrUrn tc letten/en be geepten te Öpp:oeUen/of 3e uit a3nb ;nn/l Joh. IV. 1. Sic!) te tnacfjtcn luior bc balfche ïpJ iplir-tcn/Matth. VII: 15. Pi'sullicn niet te f)ooren of te Violocn/ Joh. X; 27. 4. tDe ^eiiieciite Uerftoor tUiec/ nit Itirlfte een boor ijet lot UcrUorcii ;uiibe liiurben/ Hand. 1:23. ©c grhcele vCScmeente bcrljoo; be pellen biaUriungt; Hand. VI: 3, 5, 6. TV ^emeeiite 30110 eenige mannen uit naar SCntiucDic Hand. XV:22, 23. *(?auiiie/ais t)ij bc ilrureicii ;ouDc grbjuiUen/ toilbe bat boen te samen met De gemeente/ 1 Cor. V: 4. ïfifrieiicn ia niet/ bat Jpaulns last geeft aan. ^itus/ om ban ftab tot ftab oubejlnigcn re ftellen/Tit. 1:5; ttiant (a) baar Uiarcn bc ïic^ftcn nog op tc ngten. (Sn (b) paulus gcbiebt Ijem bat tc boen oy bc ocöinaire Vnuïe/ gelijls Ijij jelf bcbe met opftehen bcr |)anben bet gemeente, l^icfi bli)ft i)ct bast/bat niet cenen biefcfjop/niet beu J^erber of fferbc?p/a!^ magt fjcbbenbe/toebomt -ÏCccrarcii tc beroepen/ 111 aa^ be céemecntc. Do Zen- SCn ceiic iDelgcftclbe ïtc^bc/Ineliie oari'p^oiiftclnli bc rofiimgc toc-
dinge kan fiomt/ftan incii beftuiamclijb oiibejfcljeiben : ©c Zcndinge tot Ijct tjer-d(frquot;chquot;'i- be:^ambt; be beroepinge ban en tot eene particuliere ïicjlie/ en be beden van vesiiginge in beselue.
pfnueroe ®kquot; Zendinge gefdjiebt boor bele jamenbergabe^be opsiciiejp in Mapfcn De zin- of iy iobcii. ^e^et moet een naauln onderzoek gebaan Uiorbcn én ban RchfiMit*5' ^et lcl,fn/ ^11 lia11 Irrre/ én Uan bc lielnuaamljcbcn bergenen/bie dom'(re- aanbtcben om Cl)?ietué in ;i)ne tirrlie re biencn. 2 Tim. II; 2, zondeno Betrouwt dat aan getrouwe mensehen, welke bekwaam zullen zijn om ook IJhtinquot;3 anderen te leeren. 1 Tim. V:22, En legt niemand haastelijk de handen Christus op. 1 Tim. 111:10, Dat deze ook eer.st beproefd worden, ende dat zij irfngtquot;e- daarna dienen, zoo zij onbestraffelijk zijn.
véntot .3]5a gebaan examen gefdjiebt be Zcndinge, nanuiijfj / rum Vuorbt in dersambt tlE11 quot;anuquot; üan 'C'JJ'stup magt gcgcUcn te prebiticn / bc ^acramentrn eisam . Ic ^p^iencn/be cenfure tc oefenen/ en allcji tc boen/ toat tot Ijct berber ambt bercisctjt lno^br.
du ge- IDit gefcl)iebt niet in bic pïaatfen/alVuaar nten préparatoire tyamen^ nïet alm ficfft/öicn proponenten luorbt ncjgcnp magt toe gegeben/jelf^ ooft niet proponen-om |)et ©oojb ■öob^ alé een gekante ban Cl)riptu]8 tc pjebiUen; Inant ten' lt;laquot; Ijct pjebifien alp een gesantc en De Sacramenten tc bcbicncn/ ftun-z tf ij'-roe- ni■,I1 niet grfcl)eiOen toorbcn ; bc f^cere ^ejus liocnt pjebiften en boti-pen zijn in pen in bc^clfbe prjfoncn te samen / Matth. XXVIII : 19. Jïïaar ben tkMiUere1 soobau'gen VnorDt alimi toegciaten oüber opygtc ban be prebiftan» Kerke, ten/ bie in br3c of grne plaatfcn 3ijn/ Ijnnne gaben tc oefenen en bcselbe aan bacante aJeincenten tc laten Ijaaren; maar ljun biorbt
500'
en bijzonder van de Zendinge der Dienaren.
joobanict ccne inartt gegeben/ al^ jij ban ccnc gemeente BcroeyiMi en ban eenen ©ienaac/ ban een Clag'f'^ baajtoe gcianben/ in öcselüc öe-begtigö taaröen.
©ie ftobengemelbe magt tnorbr in fommige pïaatfen na baoigaanb
M.iar aan
examen gegeUcn aan bc geé'Fatnineejben/ en Inarben alöban gejonöen ^mdida-tot be l^riligc ©lenjit/ jonOe? o^itgte op eene particuliere getneetne. ,1®quot; ©eje SenDinge geeft magt aló een fesante ban CljJistué Ijft «J^uaiii-gelium te bPilionDigen/ en bc ^acMniencen te bebienen/ oaü eej men in ecne particuliere gemeente beroepen rê. ©ie ^enbinge geeft bpijmae» te, en ai bigljrio om ban öe ecne gemeente aje^ te gaan tot eene andere l)em alt;1gt;3vz0jj'equot;1: roi'prnbe gemeente/ tnelUe beiraepinge iH niet acijte als eene uieutoe'ders ba-Senüingc/ maa? alé een behoeft/ komt over en helpt ons, Inelft behoeft men/ siclj met ben Cjecre Beraben fjeübenbe/mag aannemen/of afilaan/ naa? bat men oo^beelt mee?t nuttig baa^ be ïteilte te jijn. ©eje ^en»
binge geeft b^ïmaebigljeib/ om niet alleen in 5ijnc particuliere ïte:fte jicl) alji een 45e.ïantc ban COri^tus te geb^agen; maa? ooü oberal/tuaa? men [hunt; taant bie Senbinge ij? tot Ijct aimöt in 'C gemeen.
't 3Is mtj tot bltjbfcljap en in bcle gelegenfjeben tot bjijmoebigOeib/
bat ili eene generale Senbinge l)c6amp;c/jonbej öcpalinge tot eene plaatfe/
geliiü alle jfjiefclje Canbibaten ontbangen. ©e taoo^ben mijnen ^en»
binge luitieu albus:
. . . Ilaqué per pmesentes Litems leslalum facimus, nas ad dignissimum Ministerii Munus {quod Deus bené verlat) pracfatum Dominum Wilhelmum a,
B rakel admisisse, si cut ctiam admit timus , in album ordinem Minislrorum Christi recepisse , sicut eliam recipimus, eique polestalem dedisse , sicul etiam damns Euangelium ex Dei praescripto pure praedicare, veneranda N. T. Sacramenta reverent er administrare, claves apcriendi atque claudendi Regnuni Caelorum , Ecclesiaslieam scilicet disciplinam prudenter ex er cere, omniaque quae ad Ecclesiae regimen spectanl turn publice, turn privalim peragere,
pront fidum Christi Ministrum deed; $c. ©at is :
Ahvaaromme wij door deze letteren getuigenisse geven, dat wij tot het allerwaardigste Ambt des dienstes (dat God wel doe gelukken) den voorgenoemden Heer Wilhelmus a Brakel hebben toegelaten , gelijk wij ook toelaten, in de rolle en ordre der Dienaren Christi aangenomen hebben , gelijk wij ook aannemen, en hem magt gegeven hebl' ;n, gelijk wij ook geven, het Euangelium naar het voorschrift Gods zuivoi te prediken, de eerwaardige Sacramenten des Nieuwen Testaments eerbiedig te bedienen; de Sleutelen om het Koninkrijke der Hemelen te openen en te sluiten, te weten, de Kerkelijke Discipline voorzigtig te oefenen, en alles wat tot de Kerkelijke Rege-ringe behoort, zoo in 't openbaar, als in 't bijzonder uit te voeren, gelijk het een getrouwen Dienstknecht Christi betaamt, enz.
©c$e/ 50a Canbibaten alg ^jopmicnten/moeten naar lt;£5ob|S inftclïinge in goebe orbe be? ïte^ftc ban be'gemeente/ of bejjelbe^ Stcclielijfte opsiene^ I. ^nun bec-
649
650 Van de Regeringe der Kerke,
bfjjftorcn Uiojben/ rn op bie verkiezinge en roepinge moeten 3c siclj laten OcB?uiftcn/ 't üirlff Ijct oogmc^ft Uiag üan rjunne genömgc/of ban f)im }.i:a3;iararoir ryamcn ; rn bc berorpinrie aangenomen Ijfbbenbc/ ;oo tao?» bm br p;a3pararQirc cicë):amincc?bcn of ^oponcntrn/maar niet be Can» biöattn/ Ineberom grfpauiinecjb. lt;iEn baarop Inoröen ^r in bic pa?ticu» liere gemerntc brbeétiijC) boor een Pan ^et Cla«jfi^ oejonben SCeeraat met oplegginge der handen, naar be epempelen in be ^eilige ^cfjjift PoojgeitElö/ en be fiebeptigbe pjactijfte be? föejfte/ boef) be oplegginge bcr tjanben gefcl)iebt niet aij» ietnanb boor bejroepinge tot eene anbere gemeente obe^gaat. ^üïe gefcljieöt iu jpjieplanb gecne nieutoe beUepti» ginge/ Inrgenp Ijnnne algemeene Senömge.
Een ieder XV. Hiaat een iebe? ïjejDer rn Xeeraac gt;icl) boo? ben ÏJccre neber» heeft^icii jftfen/ tcrugge benften/ cn ^id) selben albu^ onberbragen/ en baarop te onder- anttnoozben. 'iJöen ifi al ban a?ob gejonben/ of ben ift ban miiselben ge» ^le^^open? ïienbe if! üiat Ijet Stnibt infjielb ? IDa^ ift obejtuigb bat ift den is. ecnige befttaaamljeib baa?toc tjabbe/ 300 ten opsigrc ban be iiitlncnoige fiennisfe/ ailt;i ten opïigtc ban gecptclijftr onbeibinbinge ban be tneber* geboorte/ ban geloobe/ban Ijope/ ban lieföe/ ïian Ijeiiigfjeib/ban l)an» beüngen lt;j3ob^ met be jtele/ ban ben fliijb/ban be?fcf)eibene ftaten ban be siele/ om nit ben fcljat inijn^ Ijarten oube en nienVne bingen boort te Bjengen/ cn om een iebc? naa? sijne geftaïtr aan te fpjeften/ en een icber in 't openbaar en in 't bijionber mt eigene onbe?binbinge jijn be» ferjeiben bed te gebcn / cn ban Ijet fiarte tot Ijet ftarte tc fpjeUen ? ïjabbe ift eene bij^nnöcre lieföc om Cilji^tum tc pjcfiilien/om preien te befteeren/ om be ï{c?fje op te fioulnen? (öeboelbc ift geburigc p:iftfic« lingen in mijn gemoeö/ om bat hic?ft aan tc baa?ben ? ll?as ift Inel be-ftomme?b of bc ïjccrc mij al jonbe/ rn Ijcbbc ift al beet gebcben om l)ct te Inetcn? ïjebbc ift biel begcerig gelneept om Ijct Vucjft te mogen laten ftaan/sienbe be gjootljcib ban Ijet taerft/ cn mijne onbeftmaamljcib/cn Uiic?bcn bic begeerten ban Oct tc mogen laten ftaan/ tclftcn^ üiebc:nin Dbcitnonnen boor bc lieföc tot bat Vnc?ft/ cn lnie?bc ift telftcnp geruft geilelb/ rn in mijn boo?ncmcn bebeptigb? ïilnclben mij bc üijoogme?-ften/ bie tclftenji hJcbe?oin bejbtoencn boo? Ijet sien ban ben opreijtcn gjonb in be tcgenUioojbigljcib bes f^ceren ? a3cboelbe ift eene berloo» cljcnbc gcftalte be^ lja?tcn / om cn gocb/ cn cere/ cn leben boo? ben tjeere cn sijnc ïierfte op te petten ? (0f j)ebbe ift alleen gezien
op eere en aanjien/ cp gorberen/ om öaa?boo? te ftomen tot bc?bete' ringc ban mijne ligcljamclpc conbientie/ bic buiten bat ?Cmbt arm en gering sonbe getoceipt jijn/ cn ombat ift nu 500 berre in bc ftubiën Uiaó ge» borbr?b/ bat Ijet er nu mebe boor mocétc? tjebbe ift Inel ooit mijjeinen in beje bingen brp?oefö/ of ben ift jonbe? onbr?5oeft maar toegclooprn ?
«Én in opsigte ban bc uittoenbige roepinge: fjof ben ift aan bese plaatfe peftomen? ^eböc ift ooft opsicncr^ bc? gemeente gebleib/ en ljunnc lt; gunftc
eu bijzoader van de Zeadii)ge der Dienaren,
omifte o^ocrjt ? J^eböc ilt ürienbcn ojjijemaarit cmi oljea lj£n te bi^poiiE' ren/ 51)11 et oal} gefclienljcn ofDc^t-'n ? Cjebüe ill Ijct oall begamicn met öc politrvlien/ om üour üie be viJemeeme opgcD^ongeu te InaiDen/i^ er gdö beloofd of gcgclmi/0111 500 in bie plaatfe te ftomen/ eu ïcü Ijct souber mijn toeten boot b^ienben Uiais gcbaaii/ {jcamp;be iU Ijet/baarna tot mijne fiemiiGfe iminenbe/toeberom Uergoeb?
XVI. 33c5e biagen fiunnen nuttig 51)11 lioor bc jtubputen/ccj 5c 5ic[i uicnirt tot bienot üegclicn/en inimien ceu iegelijft beroepen 'ïCceraa: aan 5'Cl)'fsheetuquot; jelUen ontbrliUrn/ of men maar i? geliomen om te ilagten en te berber» hdirikkeu1 lien/en stcljjellieii te Ineibcu snnbej lipce^e/Joh. X:1Ö. Jud. vs. 12. JCn»
dien iemaub oUertuigb Uiojbt/ bat tjij tot bat Ijoogluigtig Sli.iilit niet ip gesonben/ maar üooc Uerlieetbe oogine^Heii en miöbeleu 5iclj5eH)en in» geo^aiigen Ijeefc/ bic üepneöere sicl) op 't biepfte lioor ben Qeere/en 5aeiie Uer^oeniiige in Ijet blaeb Uan CtjpiGtus/en tpacljte alpnog iiitoen-öig geroepen te too^ben; uiaa? 500 met/ iif rabe Ijem er utt te fcljei»
ben/al moeite l)i) sjjn b:ooö bebelen; Uiant I)et fcljiiUUelijftitE oojbeel Öangt ben 500baiiigeii olier 'c Ijoofb/ be reputatie en Ijer profijt sal ijem 5eej buuj luimen te ftaan. Jfa iemanb 5110 profaan / bat tjij/ om sijnc coi.fcieiuie te ftillen/ alle roepinge Ue^Uieppr/ en een ^ebiftant maar act)t alp een fcljoolmeepter/bte geljiuab toojbt/bie 51) een Ijuu^Iing.
415aar iji iemanb oUertuigb Uan sijne ^enbingc/ bie geöjuiUe jijnepie züne' Senüinge tot cmbejjleiiniiigc in 5ijne onbelftoaamijeib/ tut üjijmoebig» ziefdiuzgy? t)eiO in tjet bebienen ban 51)11 Stmbt/tot geloobig bibben om beUtoaani'vnjmoo-Öeib/tot Irjbjaam bejtpoiiiuea in alle üiebejüiaajbigljeöeu/ die Jjem :n 3Öne bebicnmge ontmoeten. °
©ie ban 5ijnE Seiibinge obertuigb i^/bie moet 5icF)5e{ben ban ooft aan»
mejlicn al^ een gesante ban ben l^eere 3Ce5u^/en in bic lilualiteit en met bie autljoritcit moet Ijij al sijn toerft Uejrigten/pjebiften/catedjiferen/be Sacramenten bebieuen/bifiteren/en be fleutelen gctuuiüen/bat 5al Ijem bpijinuebig en gennulu maUen/en obe^ Ijem en 51)11 Ine:!! 5al meer fdjijn»
fel ^nu. ©ug tjebürn be geeraren te l)anbclcn omtrent ljunnc Senbinge.
XVII. sE)e lebemaren Itunneii niet beiiuist 5ijn ban be intoenblge Sen» De lede-biuge oer geeraren/baa^am Rebben 5e 5ic!) baaj niet inebe te beftomine-
ten ; ooit Ijebuen 513 be uittoenbige roepinge be,? Üeeraren in alle Ijare om- Iquot;nenn ftanbigljeben niet te na auto te boorfiiuffclen. 5Üi^ iemanb boor bc *0p» Leeraar 3ienbe;p be^ gemeente beroepen ié/ 50 Ijcöüen l)eni boo? een fesante Gezant ban Cljjiistug te ejliennen ; i«3 bc HCeeraa: een Judas , bat lloint op t)em- cinisti jelben aan/ bij 5iclj 5elf; gobioose 5P:ebil?anten 51111 ^Cvinten/ gelijlï ei'keuneni 3Iii0tig/ooU bie moet be gemeente hooien. Matth. XXII: 2, 3, De Schriftgeleerden ende de Pharizeen zijn gezeten op den stoel Jlozis ; daarom al wat zij u zeggen dat gij doen zult, houdt dat eude duet hot, maar en doet niet aaar hare werken. Rebben be oDp.iienejs in cenen SCeeraar te beroepen fttoalyft gc|)anbelü/ Ijeüben 5c boor beloften of bjeigenunten 5icl) laten be?-
.©nmi 2 bat'
Gol
652 Van de Regeringe der Kerke,
liDcren om suïft cenen ^rebiRant te ücroepcn / bat ftomt op {jen aan. 3!^ innanb ban be lt;0iJ3ipiiE^ Derorjjen/ ip bc ficrocpinoe in 't Ctaéfig pc» approüccjb/ip öö'i' bc a3caircnte openlijft ficliEptigb/be gemeen re tjeeft Ijem te ejftciinen a!? joobatifg/ en Ijetn te IjoDren/ .^oo lang Ijij niet gob« ioojï ban lebcn ig/ tn Ijij be taare lecre pjcbiUr. ©oclj bc «Óemeente i^ geiuïilïigrt al«j 5tj een öobbjucljtigen 3Cecraa? ïjceft/ bie boor be regte beure op eene téob^alige bJijje beroepen is. ©e ïeeraac ig ban belieerb of onbefiee^b/meer of min ^uiber beroepen/be (örmeente moet bien in» önib !joubcn/balquot; Clj^iptu?/boor be orbe in be ïieriie geftelb/Ijem ge» jonben öcEfr/ cn moet (jem algi iooöanig Ijooren/ en jijhe Inoorben/ al^ Se met fjet JDoojb lt;öob^ obereenfiomen / ai^ be tooo^ben in Cljri^tu^ name gefproften/ ontbangen ; bie in eenboiibiijljeib Ijietin öe.iig jijn/ 5111-len boor be bienjit beüuocljt taorbcn/en be ^enbinge/be fttoaliteiten ban ben KCeeraat al^ een ^ejante ban CljrifJtus / in Cf)?i)Btu^ name fure* ïieube/jal beel meer inb^ufi op be jiele jjebben/ban of men be SCeera» reu maar aanmejftt als tuaarfjeben boorfteilenbe/ en ban of men bij ben perfoon ftaan blijft/ en jklj Ugt ergert.
iDe ^.enbinge/be ftbjaliteit/be autljotiteit bet ICeeraren/bat 5c niet aUren nuttige üiaarljebEn fp:efjen/ maar bat 5e fesanten jijn ban Cfj?i^' tup/ bat Cljjiptii^ be 35emeente en ieber lib ban bie bertoaajbigt een (öejante tot öc» te jenben/ bic in jijnen name tot ïjen fpjeefit/ toat J^rj ljun bebolen Ijeeft/ öceft gjootc fijacljt op be gemoeberen ; baarom moe» ten be HCeeraa^ be gemeente ecnen inbjufi baajban geben. oEn be ie» bematen jjcbüen malftanberen bat te leeten / opbat een iegeigli ben ÜCeeraa? aljoo aanmejfie cn al^oo fjoorc.
Ledema. XVIII. ©ie^ moeten bc lebematen tuel toesicn/bat 3e niets boen/Vtiaar-ten zich' ^00?tie ^enbitigc ban be ©icnarcn uit Ijet ooge raaht. ©it gefcl)iebt met wachten bc pjcbifibicugt na tc bootfcn/al? icinanb/'t jij in bc ptaatje fijner tao» dezen- uinge/'tsö op anberc pfaatfen bomenbe/een beel boll^bE?gabe?t/baac verdonke- Ecnen teft^t afleert/cn bien becftlaajt/en bien toepaist in ben bojm ban ren. eene pjebiftatic; proeben boojftelt/cn baajop (ill fcfoift rr ban) leben en boob aanftonbigt. ©at loopen jonbej gesonben te jijn/ bat i^ bc Sgenbiiigc bej ©ienaren uit bc gemoeberen ber menfcljen toeg te iiC' men/cn baarboor be biengt min b^ucljtbaar te maften. lt;amp;f iemanb al gjoote fiefitoaamljeben mogtc IjeBben/ja gjooter ban be beste ber HCecra» ren/en of iemanb al beoogt tc fticfjtcn/cn of er al fticljtinge aanbeden cn genen uit boortftomt/ 300 billpt tocö bat bc maniere niet/ en baa^uit ftomt aan ben anberen ftant tienmaal meer fcljabc boor ïj^t gemeen. (i£n boorgaan^ i^ er {joogmoebigljeib en eigen-beoogingc bij / en Ijeeft bift-Ini)!^ tot eene bjudjt/berbeeïblicib ber gemoeberen/biUUnjl^ luorben bc Ijanben bej gobloo3en geftejftt/ of be Ijarten ban be eenbouoige (öobsaligen geflingcjb/ ontflelb cn öebioefb boo? be onboo^igtige fteliingen ban sulftc p?efter^. 3|ft sic baa?uit nog bele bc^tuacringcn in bc ïicjftc tc gcmoctc.
lt;©cö
en bijzonder van de Zendinge der Dienaren.
o^clj bat bc ^cere bejulften/ 30a 5e onöpftcejb 3ij1 / tie?/cö?'Rte! dEn 300 3e öcftcfrö 3gn/ oUmuigbE üan Ijunne foute/ en gun 5UHÏ eeiï boen
bebc ftalJEn!
2E!! ben uiEt tE0E!i öe pnrticulicre ^aitiEnftomftEn brr ïEtiEtnatEti / ift gebbc eeu' 11 luEl ült;iii 5iilUe pjEDilianten/biE gt;!?oö3altijEn ban Ijct t^ci» ligE SCbonbmaal afljüiiöen/ombat 5e particuliErE 3ainfnUoniiren Ijfbbtn/ of bE 3ainEnltomftcu tEgcnlonprii. 3IU malie er mtin tnerfi üan om 5c baartoE op tE tucftlJm/ eii b:EngE 3e te 3amen/bat bejrieclit be oemeen' fdjap ber heiligen; maar ill hebbe tegen onoröenteiiilie be^gaberingen/ en tegen julft eene mantErE ban boen aló nu gesegb. jQSen moet baa? geen mee^tejfcljap toonen/ maar allen eben gelnlt 5'ct) aamtellen; 't moet gefcljieben boo^ onbrjlinge 3amenfp:eliingcn / eeu liaputel uit vöob^ B?oojb le^rn/ tnalftanberen onbe?b:ageii en aiiitnoorbeii/ in Vuellte een mag boorgaan om te blagen. lt;Ccu Jpealm of geeptelnRc lieberen met malftanbecen singen/eene p:ebiliatie lierljalen/malUanberen opUiriiHen En bertpoopten/ met malltanbrmi bibben. i0be? sullic 3amBnHomften 30Ube beg Cjeeren 3egen 31111 / en be fjeere SEe^u^ 3onbE bolgens 3line belofte bij Ijen tne3cn; be3e 3amenliomi'ren moeten niet te biliiutjls 3011/ niet te lange bureiv tnaarboo? eene blame 3oiibe omftaan/bat men lui luap/3r3nen ttjb bejtaaarlonsbe/en 3mie Ijiiioljoubinge be^uimbe; maa? men moeéte met ber baab Ijet tegenbeel toonen. 't 3!0 boor3igtigE? bat tnEii bie bijeeiiftomften bij bage tiabbe ban 6i) nacljt/bijjO'iöe,? altmannen en b^outoEn te 3amEn bEtgabEten.
Van het Ambt der Herders en Leeraars, der Ouderlingen en Diakenen.
653
SCn be eestte plaatfe/ niet ban oppejlirib en gebirb; Itiant bie i? er niet/ maa? ban rang en tnejlt 3iin be Herders en Leeraars, (©iibcr bie ttaee benamingen fteir ;e bE StpoétEl boor/ Eph. IV:11. J^tet öat het ttnee bebieningen in be ïierfte ^nn/ ieber een' anberen perfoon bereifclien» be; ooft niet bat liet tjetbrré ambt eene googere bebieninge ié ban het SCeeraajé-anifit; beel min bat het Sl'mbt ban ïeeraa?/ in 't KCatijn Doctor Theologiai, eene lioogere bebieninge i^ ban bat ban l^fce?/ en bat baartoe meer beteiptfjt Ino^bt; maar 'ti^'t3rlfbE SCmbt/bat onber bie ttDEE benamingen baoeftomt/ ombat een ^erüe? moet leeren en tueiben.
Snnn 3 (Poclj
Van het Ambt der Herders en Leeraars,
(Etod) in öcjcn tfjb ij* Doctor Theologite ccn eecetitcl/ tiiEn men fian tjfböen/ pn in icinanö crUfniu'ii.
l}rt Herders-ambt eene üföirninge ban 'öob ingrftclö/oc'Öft (0. (ïC. onDir öc beiiammge ban J|):ic£ter/500 in '1 43- (C. onDer De üe» lid mm ge ban Cjcröcr. 211 gifctjifdt £ip jciiöinge pii öe rorjiiiige öooc nicmcljen/ 500 gi-fcljieöt Ijet nogtan^ in örn name l3oös. Cc 11 icbcgt; C^r?' lin Ijrrft vtll öaarom te grö^agrn alsern gejante J5aö^. 2 Cor. V: 20, Zoo zijn wij dan gezanten van Cliristi wege.
• II. 3! Ijet tjcrüecö-amüt aan te metHen be Ijocöanigbcib ban be prrfonen en hmi InejU.
Daartoe («Elüt de f)ocDaiiigl)riö beé perfoon^ taorbfin 't gemeen becei^cOr bat behoort, jjjj tuiilnaam 51] tot ijet Uierli/ en getjauta in be uilbucringe be^elf^;
in 't bn^oi'brr Uiorbt berctgct)r :
Geleerd- 1. Geleerdheid. Paarboor be;fta ift niet be ftenni^fe ban bcifcfjeibene heia, talm/ mant be talen belmoren niet tot be geleejblieib/ bie ïi)ii alleen mibbelen baartoe. iDc HCatnnfclje tale/fioeUui bic ^ee? bienftig i|i/om» öat be pnlofoptjifclje en iCljcologifdje bn)pl)i'ib en baornaamfte uitleg» gingen De? i^eilige ^ct)j!ft in bic talc befcljjeben ,gt;ijn/ en be ftcnnisfe ban bie tale een fieraab ijii in eenen KCcrraa^/ 500 is Die torlj niet abfa» luiit naobig tot bit 2Cmbt; be Hebieeuwsche en Grieksehe talen jijn noo» bigcj'en belmoren ban iebc? ICceraaj berftaan te taajben/ombat be (^ei» ligc ^cli^iftiiuE oQifp?onftcli)lJ in bie talen bcfc!):eben ij»; maar geleejb' jfjcib beitaat m gmnbige ftennisfe ban belrjlerje jafren/en in liiqsljcib om bie jaUen te gebjuiljcn/ en in belltnaamljcib om bic tot nutte ban een' an» öe; booj te itelleg. ©aa?toe ié bienftig bat een Eccraa? sijne jinnen ge-oefenb Ijebbe in Jpljilafoyljie of natnurlijUe tuijsfjeib; baajboo: Injibt Ijij fielJtaame? om be (Cljeolopifcl)e 5al!en te ficljanbelen. ilSaar eene gjon» bige ^obgelee^bljeiö is abfalunt nooöig in eenen HCceraar. JiBen moet 3ict) niet tcb:eben l]oiibcn met een kort begrip ban buiten geleefd te Ijeb» ben 'en eemge i'tcllingen in jijne l)c^fciien te Ijcbüen ingeb^uUt/oin met fatfoen bnn^ 't epamen te nomen/ en 500 be^ftanb te t)cbben/bar men uic een of berfcljeibene bocfien eene picbiiiatie taeet jamen te lialen. dienbig Jprebiljant I Cllenbige gemeente ! Aldaar tot een goeb (CllcDlogant UiojbE brreiprljt biepe boorbjingenbe iicniusfc ban allejlene (Cljcologncljc 5a' fien/ban tnelUe I3Ö boor beel oefenen eene t)ebbclntil}cio gefijegen jjeeft. (Daartoe Inorbt bereigcfjt eene ^rjbclfclje ftubie/ bat Ijn niet alleen beel tiet lligt;ao?b Icie/maar bat gij het oogmejli ban ben geëist en ben 5anienliang nafpeure/ plaatfen met plaatfen bejgelnUe/ propljetiën en boorbeelben bjenge tot be bcrbullmge. ©it is aile^ nog nietp met al/ 500 tin Self boor ben Cjeiligcn «J3re5t nier i^ berlicl]t en öefteejb/ 300« bat li 11 be saftcn/bie ün in Ijet l©oorb lee^t/jelf in 31111 fjarte bcbinbt/ öat tjij 5Elf boor onberbinbinge bieer/mat beHeeringe/Inat bibben/mat oelooben in C!)?i?tug/ Uiojftelintjen be^ geloof^/ tuat ligtige omleibin-
654
gen en aanbccQtingen buiUel^/ Inat l)uigte?l)Eiti/tnat be^eeeïinge/
taat bejloocficntngc/ taat tooöingp br: ;onbr/ criv Ui^r öaf allfö ist. lPgt;an 19 luï EFii (Ciiuotl)ruê ' die van kinds af de Heilige Schriften geweten heeft,
die hem wijs kunnen maken tot zaligheid, 2 Tim. III: 15. ©.in ié lm een regt Schriftgeleerde in het Koninkrijk der hemelen onderwezen, en is gelijk eea Heere des huis, die uit zijnen schat oude ende nieuwe dingen voortbrengt,
Matth. XIII: 52. f^ait ftan lui SfOClPn/ 't gene wij gehoord hebben , 't gene wij met onze oogen gezien hebben , 't gene wij aanschouwd ende onze handen getast hebben van het Woord , dat verkondigen wij u, 1 Joh. I: 1,3.
III. 2. Bekwaamheid om te leeren , 1 ïira. 111:2. 2lilir ijO'- Dc Cijrolo Ke-jjantcn iiuiinen genie CJe^Oejs en HC?eraa^ jijn; v)iifii feil ar re lm n nm meöcbeelen/ .vet) te ft linnen boen Uejftaan/ en booj openbaringen br? te ïesren. taaa;Ijeib siclj jelben openbaa? en aangenaam te inalten aan becoiifcienitën
be? menfcljen/ is allen niet grgeben. t}ij fjaii 5icli idben ftfcljten/maa?
fian met 5i)ne fcljatten taeinig nutttg Vjn bonr anderen/ 't Uiclli bnsoube? get etnbe ié ban ftet lf}e:öFr- en SCcfraar-^Cmbt.
3. Deftigheid. 1 Tim. 111:4, Met alle stemmigheid. Tit. II : 7, In de Deftig, leere betoont deftigheid. Vs. 15, Dat niemand u verachte, InaS 3toü/lleid• Kap. XXIX : 8, 9, De jongers zagen mij, ende verstaken zich, ende de stokouden rezen op ende stonden. De oversten hielden hare woorden in,
ende leiden de handen op haren mond. tjie^m iijn ö^ie anöeugben te nniben.
(a) Gemaaktheid; men tuil meDe beftig frljijnen/fclioon men het niet ié; men liecft metic gaarne mei den vinger rjewezen le worden, cn gezegd le worden : dal is hij; bielt;i maaUt men ^rcl] in alleö genaaftr/mm ^rr vincn Ijorb baajnaaj/ men ftceftt 51111 l)oofb op/ men Ijeeft een belagcljeliiUen treb. jpLiri! bie BelagdlcUJbe geinaalitfjeio/ met fiare mueber jelf soelnng!
(b) Stuurschheid, baj5cl)l)cib/ beie rnst of uit trotocljfjeib/ yell iMbi-el»
benDe bat men nu bullen anberen uitflceUr/ en vel) müeelöt bat men taat irï/ bat een iebe? met alle onbejlnerpingen i)em bejegenen moejBte;
of sn röpt uit eene |lrcl)rc opboebirge/inaaröooj men nier hirer line men onbej bc menfdien lie;lieereii mort. (c) Verachtelijke kindschheid in Uioo:»
ben en geb^ag/ 't yi uit Ijet iiticl Ijarte/ 't ,;i) uit opboebmge boo^rfta'
menbe. a3eli)l{ een ICeeraa? sirlj booj bie bingen tnacljren mort/ïoo moet l)ij ^eej t?act)ten naa,: eene lirienbelrifie beftiti!)eib/ opDat jijne fcljapen norli fcf)uln ban linn ;nn/ nod) f)em be?arl)ten.
IV. 4. Liefde tot Christus, tot zijne zake, ende tot zijne schapen, moet in Licfdo tot renen 'Iterraa: ummuuen/ gt;caöat be gemeente lirt iie; bat b.ianr ;rer 9hri?.tu3 ben Ineg tot ftirhringi'. 1Pgt;r^e lirför uirre J^aulné' 2 Cor. VI: 11, Ons harte schapen, is uitgebreid. 2 Cor. XII: 15, Hoewel ik u overvloedelijker beminnende, wei-
niger bemind worde. 1 Thess. 11:8, Alzoo wij tot u zeer genegen zijnde.
Lebben u gaarne willen médedeelen niet alleen het Euangelium Gods, maar ook onze eigene zielen, daarom dat gij ons lief geworden waart. ®ese lief»
be tut be geinccntc maet niet sijn om maa? taeDctoin fieminb te tnof
ben/
655
656 Van het Ambt der Herders en Leeraars,
ten/ of uit rcnfcic ngcriamclijfic BEbaKigljeib/ maar alleen om Fjaa? naa? bc jielc Itirl re tiorn/ cn moet fpjuitcii uit tie ïieföe tot Cf)jtétti9/2 Cor. V : 13, 14, 't Zij dat wij uitzinnig' zijn, wij zijn *t Gode; hetzij dat wij gematigd van zinnen zijn7 wij zijn 't ulieden. Want de liefde Christi dringt ons. Hit öiif pntdUe ifomt luort ren omgang nier öe IcCieinateii alé ern bjienörlijft 1 Thess. 11:7, Wij zjjn vriendelijk geweest in het
midden van u, gelijk als eene voedster hare kinderen koestert, ©e^c litfoe burt üeel uiöben liuur De gemenue / en um gniaDe ,gt;eif te mogen out» bangen om ie De gemeente mrDe te Deelen ; al üiöbenDe üiftnDeejt ljtjgt; be pnDic.uiën / al üibDenoe gaat l)rj obe? rtjaat naar Den p^eöiUftoel/ rirt opD.it tnj niet te fcljanDe Home/ niet np^rit l)ij Ijet ,00 ïegge/ Dat te gemeente üeliagrn Ijrbbe/ Ijcm adite en erre/ en Dat Ijg ben toeloay ban tjet bolU moge lijn gen; fcDoon Ijij Dat niet iiitö^nüfielijft jegt/ a(S Ijtj tiet ftilletjrs 500 meent/ en ban eene anDcre reoen pretenbeert/en üibt 0111 be eere tfoDiS en fticfitinge bt-j gemeente/ bat is ban biütmïlé maa? om .iüne confcientle 500 luat te breDen te itellen/ maar Tjet eigen ig Ijet eerfte rab. jiSaar be lirfDe boet liem in alle gelegenijeben biODen boo? be gemeente tot nutte ban be gemeente. 1 Thess. Ill : 10, Nacht ende dag zeer overvloedelijk biddende om uw aangezigte te mogen zien, ende te volmaken 't geen aan uw geloove gebreekt.
Verloo- V. 5. Verloocheninge van zich zeiven , ban ^iine eere/ ban ^ijne goe-chininse tirren/ ja ;clt3 ban S'in eigen leben. Hand. XX: 24, Ik en ach te op geen van alles, ^g , ^ch en houde mijn leven niet dierbaar voor mij zeiven , opdat ik mij-neu loop met blijdschap mag volbrengen, en de dienst. Hand. XXI: 13, Ik ben bereid niet alleen gebonden te worden , maar ook te sterven te Jeruzalem voor den name des Heeren .lezu. gSoo moet een Pirnaa^ ban Ctjzistns 5i5n; tijj moet boor ,iin misD:nf geene occafrên gebcn tut beracl)tingen/tot lajSte» rmgen/ tot be:D;uUliingen; maa: als Iji) in iijne opregttgljeio Inanöelt/ cn hij beoogt alleen Den inelitanD ban De gemeente/ luat l)em ban obej» ftomt/ Ijieft l)i) geünllig te blagen/ en l)n moet jicl) nergens boor in 5i)iien loop laten berljinDeren/en Uicl tae;ien Dat f)i) met moebelooö biogt; be; hij (telle yd) boor 't ejempel ban pullus/ 2Cor. VI: 3—10, Wij en geven geenen aanstoot in eenig ding, opdat de bedieninge niet gelasterd en worde, maar wij als dienaars Gods maken ons zeiven in alles aangenaam in vele verdraagzaamheid, enz. Door eere ende oneere, door kwaad geruchte ende goed geruchte, als verleiders ende nogtans waarachtige, enz. ©aar is geen grnluelijlter fdKpfel onber be ;oiinc ban een ICeeraar/ bie jichselben beoogt; üiant l)ii gebruilit 60b en De Ijeilige bingen tot ;ijnc eigene ^onbige begrerlr)ftljeDen; als? tmur te
bertoonen in biDDen/ prebiUen/ aanfpreften/ en niet Dan lireemb bunt te Rebben / liefbe J3oD^ boor te toenoen 0111 ^elfliefDe en eigene eere te beclungen. IDeje grutaetijüe geftalte rê bergejclfdjapt met een an» üer afgrgpfelijft Beejt/ namclijfi/ ben nijd. SCuijü breekt [jtj bat een
anbcj jtjn licljt fietimmcren jal/en misgunt anticven iiitnïinenbc
gtiüEn en BEiiabcn/ eh 't Ijcm ccn öarnccr/ tc niprftcn dat fiunnc Diende tngang fi^jjgt/jielcn oUertuigt/oberb^Engt tot Clj^tu*!/öüt .velen onber be biengt ontroejb Uicrbcn/ en in jtille tjanen fnuiten. IDat moeite hij boen/bar moeste baoc hem grfcljieben/ja en men ijccft ren'
affteer ban bie/Ineifte boor eenp anöerfj bienpt gctrofiften gijn; bie an-bere SCeetaren ïieffiEÖBen/tuorbrn een lioo^taejp ban jijnfii jjaat. ÜDaar ip baaj be liefbe tot C^t#tng en tot be .velen ? ^oa migt lüj ban niet alleen Ijet etnDe ban be üienst/ maac Ijeeft een eontratic cmbc. 40ti/
dal lol zijn einde niet bekwaam is, deiir/l nergens loc.
VI. 6. Naarstigheid. 45en lui en rsaag mengel} y.ipt tot neen ^e^bcr.mareti^ 't (©psiene^s-anitit ip een lurjft/1 Tim. Ill: 1. f}tj iiif moet wakker vjn/hL'11'-
1 Tim, 111:2. ©e üefciijnbhige ban lilnabe J^ejbejï? : zij zijn slaperig, zij liggen neder, zij hebben het sluimeren lief, Jes. LVI;10. tDc «Opprjlje^DcE Slesu^ Clj^iptu^ toajslian öen luoegrn morgen tot ben laten aüoub be«
5ig/cn ivaó be? nacljts in !jct gclicö. Dat eyemyel maet een goeöe fferbrc nabolgen; tnant baa; üeel te boen/ te feibben/ Ojobs IDno^b te onbersoe»
ften/re fiuberen om jijne ürftoinene giiee^bfjeiö te üelnaren en te üermee^» beren/om eenen fcljat ban allejleiie luetenfcfjap te Ijeüücn/ be pjebiftatien te fieftiiberen/en op ïtjn Ijarte ö^engen/ee^ Iji) y: pjebilit; siinelebema'
ten/ .soa gesenben alt? ^ieljcn/ te be^oeiien/ en naar l)e:ei^ci! üan gelegen»
Ijeib te Beljanbelen ; bit a!Ielt;5 bc:ei^cl)t tljb/en ombat be tijb 500 ftojt i§/
moet Ijij toaliHe? sijn/ei) geenen tijb laten lebig boojöijgaan; ia iemanb geUomen om maar gelb te ontliangcn/ een joet/ sacljt en geinafüiclijfs leben te Ijcbüen/ f)!j ga'lnre? henen/lianlnaai* Ijij geiiomen i?/ toant Ijicc id liie:ï{;öte gtlb .;onbe? taejft Vuil ontbangen/ Bcsit Ijet onregtbaarbig.
VII. 7. Een voorbeeld te vïn in alles opöat l)ii tot be Gemeente mag .;eg- Een voorgen als PatiUiD/ Phil. Ill: 17, Weest mijne navolgers, broeders , ende merkt ^®iat0 op degenen, die alzoo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt. Cn Ine» bejom/1 Cor. XI 1, AVeest mijne navolgers, gelijkerwijs ook ik Christi.
B^aarin nu een Zeeraar een lJoo;6celb moet v)»/ (telt De Stposti'l boor/ .
1 Tim. IV : 12 , Zijt een voorbeeld der geloovigen , in den woorde , in wandel,
in liefde, in den Geest, in geloove, in reiuigheid. *Doet Ijrejöij/l Tim. Ill: 2—7,
let op lebej tnoocb/Een Opziender dan moet onberispelijk zijn, eener vrouwe man , wakker, matig, eerbaar, gaarne herbergende, bekwaam om te lee-ren, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuil gewin zoeker, maar bescheiden, geen vechter, niet geldgierig ; die zijn eigen huis wel regeert, zijne kinderen in onderdanigheid houdende , met alle stemmigheid. Geen nieuweling , opdat hij niet opgeblazen en worde, ende in 't oordeel des duivels en valle. Ende bij moet ook een goed getuigenisse hebben van degenen , die buiten zijn, opdat bij niet en valle in smaadheid, ende in den strik des duivels, ^oo een HCeeraar fi:{)ultiig ié aan ecnige e^gecniófe/'t. jal rcrftonb ïtjn/medicijnmeester, help uzelven; {jij jat geenc brijmuebigljcib Ijeüücii om tc üefoaffen/ sync I. Oooa tuaar»
G57
GS8 Van bet Ambt der Herders en Leeraars,
Uiotirbcn ^iillrn grcntn inoang IjcBamp;cn/bp rainc iJ3o!3^ taorbcn gclasf* tr?b/cn beien (ircrgerb. iiKaaj inbicn Iji) lilinfir lt;n bfugbjaamljnö/en nirt 5!)n lcben blilifrnit/ jijn Vnoo^ib sat i^acF)t ftcübcn op 't tjarte bc; tos-lioorbcrcn/ sijnc traentacorbigfjcib sal 0111530 öarcn/ cn op 't sten ban IjL'm jullcn bclpn in Ijunnc confcicntie befrj.ift tao;öen/ tacacquot;^ limine sonbcii / bh sfj jullen bciluaftfte^b tnorben tot OjuösaligVjcib. ©aarom moet cm 3Creraa? tuel tocyen/ 5oc ftij ban binnen iö/ en fjoe l)ij siclt nitUienbig bertoont; fit) i^ ccn geflepen biamant/ 't minfte ftaartje of brseltje bat baarin f^/teojbt lipt gcs'rn; Il'l l)eeft te toeten'bat t)ij al niri'jbcj besien tnojbt/ban men sonöe bfnften/en bat men stjne inbien-bijje geftalte al brtr? licnt/ ban men biel soube bennocben. ©it sgn bc bereiöcljte beMuaatnfjcöen ban ceiirn ïeeraaj.
VUL Su gaan taf) boort tot Ijet VnerU bat be Cjc^be:^ te be?rigteu ïjcbben in be nitborringe ban ïjun SCmbt/ 't toelt! beftaat 1. in 25ib» ben. 2. ^cebiRen. 2. Catecrjiferen. 4. J^ifiteren. 5. ^acramentrn te be» btenen. 6. Cenfure te oefenen.
Het work 1. Bidden. fU fprefte niet ban be particuliere oefeninge be^ [Kamp;cöé/in van ccneti^fi^,. ren KTccraa: tjeOung moet sgn ; maar ban Ijet bibben met begt;6c» bestaat in meente/ in 't tDelfte'fjn boo^gaar/ en alö be mnnb ban be gemeente tot Bidden, (gob 15. i^elijfl Hand. XX: 36, Als hij dit gezegd badde , heeft hij nederknie-lende met haar allen gebeden. Hand. XXI: 5, Aan den oever nederknielende hebben wij gebeden. oSen ÜCeeraa? moet (a) alsoo Inei in l)et bedburgen bibben/ee? bij naa? ben prebilïftoel gaat/om ben i^cept be?» geamp;ebs'alii cm Inel te pjebilien. Ccn formulie? uit een boeft te lc;en/of self een gebeb te maften/ cn bat ban buiten re fecren/ en bat ban telften^ Inebezom op te Seggen/i^ boojgaan? ccn teeften ban een ftouben boojbiböer/en l)tj sal bifttoöl^ HouDe nabibbe^ bobben. Sft mispjijse niet/boorlienen te üe^ benhen/ luat saften boor bien tijb boor be a3emeente noobig 51)11 ben Ejeere boor te bjagen/en bc^ noobig Ijcbbenbe boo: sönc memorie/cenige ptin* ten aan te teefteneii; maar bat moet ban niet nltjjb fjctselfbe bltjben ; maar bij moet be?anbcrcn naar tgb^gelegcnljcib/en ban boojt ban beniVcét affjangen/ en sicl) nodj aan tnooröen binben/ nacb san saltcn/ maar opbol« gen ben heiligen ■öee'st/boorbibbenbe met onnitfprcftelijfte sucl)tinncn/ soo in safien/ uitb?iiftftiiigcn/al^ betaegingen. (b) 3:11 Ijet publieft bibbcnbe moet bü tjacljten/niet alleen ee?6iebigljeib en ontsag te Ijcbbcn boor bic gjoote .ütóajefteit/ tot toelfte b») fp^ceftt/ maar bie colt uitUitnbig te ber-toonen/sonber gemaafttbeib rn nabootfinge/maar in taaarljeib en gema» tigbljeib. (c) IDesaften en inaniere ban boorftellen moeten sooöanig ge-fcljifit bio?ben/ bat Ijet öebtaaam ij§ om be gemeente aan te boen en tc amp;e« biegen/ om in eenc bibbcnbe geftalte Ijem na te bolgcn/ en op sijn gebcb icliiené amen tc seggen. 't fcljjilïftelijft/ sonbc? berftanb soci maar eenige hioorben baartjenen te rabbelen/ban 't eene op't anbere te fprin* gen/ en alletf sonbe,: fiot en sm öaar maar benen tc scggcu- ©c lt;!5£'
ineen-
i
der Ouderlingen en Diakenen. 659:
• mcente jal bed meer nut en aanöacöt Runnen rjcböen in een formu»
i l'er gebcb/ öan in 3ulf! een ijbel berljaal ban Uiooiöcn. (d) !ii) bidt om
öijllanö Uaor 5iclj in Ijet pjeDilten/500 moet l)i) vcfi uiacluen ;ao te üiü-1 Hen/ alsof l)tj in sijne Uamet alleen bab/ en !)ct bioa;b ik en mij te cebrui'
j ften/ Uiant ban ft an be oemeente niet mebe biüben; maat 1)1) moet tu ben
1 be^öcn pe^foon fp^elieu/ en bat 500 boor jiclj/ alg tegenbioorbiö be nionb
I be# l^etten tot 31)11 üolft te 511 Hen 31311/ biböenbe bat 43üb Ijem tot bat Itie^Ji
f öeUüiaam mafte/en bat boot Ijein be gemeente flicljtinge mogte ontliaiiBeii.
I (e) 3ïii |)et gcüeb beel ban jijne liocljameljjUe .^lualiljeben tc fpjefien/500
men eenige ongei'talte O^cft/ of ijet jiclj inüeelbt/ bat fdjijiit ^ccr l)i-t me» t öeltjben Uan De meiifcljeii te bcoogen uf be^fcjjooniiige te ber^cieUen/al?
men niet al te biel prebilit/ omDar men mijsfcljien niet al te beel geftubeeja 1 ÖEcft/ t1? oquot;1 bertoonbcriiige te UerlueUften/ bat men 50a jtualt 5011 be/ jjet
• 300 biel gcmaalit Ijecft.
» IX. 2. l^et tbieebe Ineift i# Predikeu, een g:oot biejft. Luc. IX; 2, Ende Prodikcn,-
zond ze heuen om te predikeu het koniukrljke Gods, 2 Tim. IV: 2 , Predikt het Woord. 1^!e^toe 1# noubig (a) bat 1)0 met uerUeffmge br^ Ijarten 31CIJ leliën-big te üiiuieii ü:eiigt bat gt;(3aa Ijein gesantien tjeeft/ bat Ijl) al^ een gekante ban öob op ben pjebiliftoii ftoint/ en in ben name ban Jöob fp^eelit/ en be monb bes l^eeren i^ tot be gemeente; bat matt in tjem bejlncliflen een bjee-3en en beUen/ 300 111 be 3alien/ ble l)rj jcggcii 3al/ al# in be nianiere/ l)oc Ijij 3al fpjeUen/ belnijle be l^eere baat naaulu up ler/ of Ijij al^oa prebiftt/ al# t)cm üeliolen bias;, (b) ©at ijij 3iel) Icbcnbig boarftelle be uaob^aftelijftiieib b en profijtclijUljeib ban l)ct prebiliambt/bat Ijet eene Hraci)t vöob^ is tot
e Saligljeib/ l)et mibbel/ toaarboor aJob 3ielen uit Ijet rijfie be# buibelé en be
il magt bet buidtermsfe oberbrengt tot Ijet liionberbacc licljt/in Ijet rijUe
= ban ben tfeere 3!e3ii^/ en bat tjó Daarom biel toe te 3ien tjeeft/ cn Inat Ijij
e jegt/ cn l)ae Iji) 't 5cgt/ of l)ct üjcI beUtnaam ié om bat cinbe te bereiUen.
(c) ©at Ijij l)ebüe een prebiltenb öattc/ naiiicli)f{/ ontzag boot gt;0ob/ in c Vuiené name l)i) prebiiit/ en liefde tot ben inelftanö bet 3ielen/ boor mie l)ij
it pcebitu. ©at 3!Clj gansdj ontbloot binöt in 3ic(j3elbeii/en lebenbiij
[• obertnigb i# ban 3i)ne onbeüiaaamljcia in 5icl)3elben/ 3oobat l)!) niet bet-
/ ttouliit op biel geftnbeetb te Ijebben. ©at ijij booraf. veel bidde, niet
t 300 3eet bat Ijij et luel boot talie/ maar 0:11 een geljeiligb Ijatte/ om gebu»
;c rige liertegentnoorbigiiige ban 45ob/ 0111 gepaste uitbruftltingen/ en ent
:« 3cgen obet 3ijne prebiHatie tot befteetinge/ lietttoo#tinge en opöoulii bet
it jielen/ en bat niet/ opbat be gemeente genoegen in Ijem neme/ en be p:e'
tnfiatie pri)5c/ maat uit liefbe tot ben üieUtanb ber 3ielen. (d) ©at l)ij be SaUen 3elf eer ét op 3jjn jjatte btuliUe/ en bat Ijij oy bic geftaltc eerst 3elf b obergebragt Inotöe/Die l)ij anberen tuil inbrui'fften/en al^oo bin ijatte
r fp^elie tot Ijet Ijatte. (e) ©at hij alle 3ijiic gelcetöljeib gebtmfte oai jalten
1« te bebenücn/en om bic op Ijet ftlaatfte en litacljtig;'te boor te ftellen/ inaa,:
!lt; öat |)ij geleetbljeib gebruiUenbe be geleerbljeib betbetge op ben p^ebili»
n- i^oao es ftor!/
6G0 Van liet Ambt der Herders en Leeraars,
ftocï; luant te artieiben om ben naam ban geleejbrjeib te geBBeti/ en daartoe brei Küatnn op öcu jjrebilii'toel te ö^engeii/ig eigene ücaoginge/ cn irbfc Inoorö Garijn i«ï öililtnjl^ een pont) Uleeeclj/ en 't ió biHtmil^ licracljt Dij te geleecüe goöjaligen/tuier toeleg ig om boor openöaringe ban De luaarljcib jicl) aangenaam te maliën aan be confcientiën öej men» fchen. ï^ieronoe; fiegjijp iU niet be lijlt;1 fijt ban be l^eDreeuliifdje en vö^ieU» fdie ojonbtnnorben uit te Ijalen. (f) 3~gt;ac Ijö bie ftoffen nieftiese om te Uec Ijanbelen/ bie Ijij na lioorgaanbe geöcben oorbeele be befiluaamfte te jijn boot sijne gemeente/en boor be omttanbigtjebcn be^ tijos en boovballen; en inbien t)!) een üapittel/ boeli of Ikief berbulgenp' berljanbelt/ bat l)ij ebenliicl jijne tijbcn Ijeböe om bnje teligten te ycebiüen. (g) ©at Ijtj in .il 51)11 prebiiien ücoogc Ijatten re ualien/ en 300 op {jet tiarte boelenbe/ Dat ober te brengen/ te troosten en oy te iueüüen. (h) ©at |)ij Ijet Uiejfi be;rigr Ijebbenbe/ban ben prebiliftoel afiiome aï^ Jiaa^eiö ban Den Liejg/sonbat liet ontjag boor sfiïob en be getuigtigfjeiö ban Dat grootc luejli iicl) nog in 5ijn aangesigtc bertoone/ en bat Ijij ban ben prebift» ftoel afliomenbe/niet terftanb Ijet in eene anbere praat fïa/o? aaar tnar nieuü)^ b^age. (i) ©a't t)i) te (juis fioinenbe/ tentonb naar ^ijne liame? ga/baar oberlegge in biat geftalte l)!j gepreöilit Ijeeft/en jiclj Daar bec» nebere boor jpob ober ijet geü^eft/cn öen ^eere banlie ober ben tnjftanb/ en bat hij bibbe om ^egen ober Ijet IPoorb/ cn in Ijem en in be gemeente.
Catecin- X. 3. ^et berbe tuejli Catechisereu, bat iö boo^ blagen en anttaoo?»
scfen. tien be luaarfjeib en be oefeninge ber gab^aligiicib in te fdje^pen. Luc. 1:4, Opdat gij inoogt kennen de zekerheid der dingen, daarvan gij {yecalcchiseerd) onderwezen zijt. Gal. VI: 6, Die (gecalechiaeerd') onderwezen wordt, deelc mede ... dengenen, die hem (calechisccrl) onderwijst. 3CH ban met jien/ Ijoe een ^ebiliant met een goeD gemoeb lian leben en ilecben/Die söquot; UJcjft niet maaiit ban catecfjifcren; luant Ijet bolli i|i boargaan^ oniuc-tenbe/ en be bloetje.nbe pjeöiftati'cn jtjn niet üeliüjaain om ben onlnc tenben be eerfte beginfelen ban taaa^ljeib cn gcbjaligljeiö in te planten/ Daartoe i^ catrcijiferen Ijet beUlaaamfte miaotl/'t bielin^ jjetjelfbe al^ prebilien/ maar öe maniere i^ be^fcljeiben.
©e catccijifatiën ftunnen beliVuainelijU tot bier foorten gebragt bior-1 ben (ban be particuliere catecfnfatiën Dcc onberen met be liinbcrcn cn Ijuipgenooten/ alsniebe ban ben ccncn pacticuliecen met ben anderen/ fp^cfien Uit) niet) namcltjft:
1. Catccl)ifcUie met kinderen, om Qen be cerjle beginfelen ber lecre ban Clj^iptiiié naar Ijun beg:ip in te planten/luant 30 3ijn geboopt/en aljoa Dcc ïic^lie ingelijfb; Daarom bomt ijet ben geeraren toe/cp Ijcn 500 üiel up;iiu te ficbUcn/cn l]en 300 luel te Uieiben al^ anbere lebematen.
2. ©ooj competenten, bic genegen jijn 3icamp; ten SHüonbmaal te begc ben ; burnt Ijoc suilen 3c belgDeui^fc Deen ban Ijun geloobe/ cn refienfeijap geben ban be tjope bic in Ijen ié/aïji jij De tuaarljebcn niet g^onöig bennen/
,
der Ouderlingen en Diakenen.' 661
i ren/ en ïjoe juHen jij 3e ftennen/ 30a 51) niet onbertaenen taoiben ? (E?e
onöerbnjjinge/Die 30 alé ftinöcrcn ftcböen genoten/is Ijiertoe niet ge» ? noeg^aain/ 31J muptcn berber in öe ftennipfc üer luaarjjeit) opaeleib' en tot
: be oefeninge be; gob^aligljeib beluerln Inorben. jBen moet toel torjren/
taie men tot be (Caret tie^ fjeeren toelaat; Inant baaraan tjangt be inel»
gt; ftanb of Ijct lierberf oe? ïiejfte. (0iinoo3e(e prebiftanten/ellenbige (ebe* ' maten/bie op Ijet opleggen ban be artikelen be?! geloof^/ en Ijet ge» 1 üeb beé ÜJeeren toegelaten luo^ben.
; 3. l^oor jongelingeu en anbere mangpcjfonen/om bie beftluaam te ma»
) fien tot be be^beOujinge ban be luaa;ljeQen tegen be partijen/en 0111 5e
1 tot behulpsels, 1 Cor. XII: 28, te gebiiillien/ om boor Ijen beleen gene te
1 onberliuj^eu af anbejjiné 'e beitieren/am Ijen te maHen üranlienöejaeftr^/
c bcorleser^/300 in be gemeenten/alé ocili op Uaopbaarbij-en oorlogfclje-
1 pen/en om 3elfs be beftlnaamften uit hen }5:e0iUanren te malten.
gt; 4. ©e bierbe i^ eene catecftifatie over de oefeninge der godzaligheid, om be tjanbelingen vöobé met bestelen 111 tyace beUeeringe en uoortgang te
r ontbeUften/ om gebailen ban confcientie en allerlene ifaten ber 5ieleii/in
1 blijbfcljap en bjoefljcib/in ijber en tcaagïjeib/in itjijb en oberbJinninge/
» boor te fteKen/en beftieringrn te geben/om al,oa een'iegeliju een ba^»
1 ten gang te boen IjebBen in ben lueg tot gob^aligljeib. ©it gefetjieot
of boor brije t' samenfpialten/ in bjeilie een icbe: braagt en anttooorbc » onber Ijet beftier ban ben leeraar/ of bat Ijer gefcliiebt bij luege ban
, formeel catecljiferen/'t 313 bit gefdjiebt in openbare plaatfen/ 't 35 in
) particuliere ütjeenliomften ban eemge lueinigen.
b XL 4. l^et bierbe tnejlt is Visiteren, bat ia'be ïebematen ban fiui^ tot Visiteren
/ guiS te besocfii'n. Spr. XXVII; 23, Zijt naarstig 0111 het aangezigte uwer
i schapen-te kennen. 2.al men 5e Hermen/300 moet men een lebec naar ben ledema-
ftaat 31111 er 3ielc bragen/ en luat l)i] boet/ of Ijij vch gelnennet 's mor ten. » Oe,.i^/,jf mibbag^en 'jï abonbé aileen te gaan om te Uibben en v!3obö I15an:b
/ te lesen? #f Ijij ^uitoefeningen Ijeeft ? a^f Ijij sijne ftinberen onbejlmjét/
3 en laat onbeclntjsen ? l'Joe hij 3ict) geb^aagt in 3ijn beroep ? Ijij toer ft
maaHt be openbare gobëoiensten bij te Inonen? 03f lin benfabamp;atlj Ijei» lt; ligt? iDat Ijij boet tot fticljtinge ban een anbe?? 2ll!?lüan 3ai Ijij ftoffe
1 Ijebben om een ieber te beljanbelen naar 3ijnc gelegentjeib. 5?it ip niet
/ alleen noobig te boen boor be jamp;ebieninge bes l^eiligen SCbonbmaalé/ maa?
ooft bageljjii^ buiten bie gelegenljeib/ en bat niet alleen bij be Hranften 1 en boor 3üialiljeib te tjuis blnbenben/ maar ooft bij be ge3onbeii. lt;0in'
a trent be 26ebieninge moet men niet |)uió in/fjuié mt loopen/al^ een be»
l bienaat ter begtafeni^fe/ 3iclj maar Ijaa^tenbe om gebaan te fjebben/ om
31300 fjet berlnijt niet te Ijebben bat men niet lufueert; men moet niet bij allen-ljetselfbe fpjeften/ip er ooft eenige beriiinbcringe: jSeen. ilDij p tcenfcljen n Ueel segen enj. en baarmebe boortgaan/ en baar ban Ijet 3elf-
üe. 4I115en moet 3iclj niet eer^t mengen in een burgelijlt bi^cour^/en ban i/ ' (0000 3 op
662 Van het Ambt der Herders en Leeraars,
op 't ïaat^t iet^ seggpn ban Ijet ïf. 5CbonbmaaI; toant boo? be bocige big' coii?fcn 't hajt bnifrn ftaat om uit De aanfpjafte bfrl nut re tjcftlicn; me» niürc maa? tr^ftanD tot Dc jafie litomen ; Dat moet mm boo? geen amp;e« 3oet;en De? lebeinaten adljten/ öat men 5'Cl) opliauöt in jullie tjui^en/ toaac men een gueDen rucmc? tntjn of anöere bf^i.aiiJiUinobjijgt/taaajöuo? Oetijti te Uo?t fcijiet Uoo? anöeren/ b'e 5ict) Dan met een U)oa?ö of ttoee tebjeben moeten l)ouben. Cllenbigr^ebiHanten!ellenbigpbifitatie! aló't500gaar.
BefliPnin-
XII. 5. C)et bgtDe tne?!l ie l)rt Bedienen der Heilige Sacramenten, ©te gc-|r d. r jonöen üio?ben om te p:ebilicii/tuo^ben ooit ge;onben urn De Mcjamenten men ten. rr beoienen ! begt;e boegt be fjeere Sle^uö te ;atnen' Mafth. XXVIII: 19, Gaat dan henen, onderwijst alle volkeren, dezelve doopende. iij bc
monb bes t}een n ;ijn 111 l)et p?ebiHrn / 500 51)11 3e be l)aiib bc!gt; Qeeren 31e' 3119 om aan 3ijne b?iub ben tjoiiliiring oue: te geben. l^ierm moet be ïCeeraar te Ine?!! gaan met Ijet g?ootjie ontzag boo? v0ob; telftené moet Ijl) ben inb?iift beiiitenltien/ bar hij t)et boet algt;j een gekant ban viCl):i^* 1110/ bat [jet 3)111 teeltenen en Regelen ban het üjöen en ben boob ban ben ifjeerr 3fe}ii£ Chjiptus/ bie In) Dbe?iTcrfr/bar Ijl) aan iebej be belofte be^ Ciidiigeliump/ die in den Zone gelooit, die heeft het eeuwige leven, berje' geit. ^lonbe? be3e geftalte be fac?ameiircn te bebienen/en bat 300 maa? Ijenen/ alp een gemaltHelijü bie?H/ te boen / té aan öep SCeeraarp Hant eene fch? bUrlijlte ontlieiliging ban De Ijeilige bingen.
Oofonen XIII. 6. [^et 3rpbe toe:U is het Oefenen der Sleutelen ban het ftoninft* té7enSleU Dir 'quot;■mr'tquot;n- J0'1- : ^3, Zoo gjj iemands zonden vergeeft, dien worden ze vergeven, zoo gij iemands zonden houdt, dien zijn ze gehouden. 3in 't panicniu? mag en moet be HCeeraar tien fïeutel bes Ui?oo:05 geb?iiiHen/ om aan be geloobigen bc?gebiiuje ban ion ben te be?Honbigen/ en bat met toepapfmge op be^en en genen/ bie lirj biaajlnft ttcloobio Bebmbt/ om aljoo be sbialigeloobigen te be?fte?ften; bit ftan hij niet onfeilbaar Vlieten/ maar biel of Ijet e? naa? gelqln/ 30a bat hij in 31)11 harte gelooft bat 3111ft een geioobig iiö/ in bielU ooibeel Ijij öoo?gaans! biel een laaa? oo?becl fian tjebben/ boclj Ijij fian Bcö?ogen üio?ben/ baa?om ig be pa?-ticnliere torpaisfinge onbec bie conbitie/ nibien 31) het 111 biaari)eib ^ijn. ^üo m.ig en moet ooft be 'Ceeraar ben fieutei bep l]?oo?b^ in 't particuliere geb?inUen tegen be gobloo5C lebematen/ met toepapfmge op be3c en gene. hun aan^eggenbe bat 3e onbeiieerb jijn/ geen beel aan CI)2iétU]S Ijeb» ben en be?loren sullen paan/boel) onbe? bie conbitie/inbien 3ij 3'Cl) niet befteeren. gt;!?clnft be HCeeraars 50a in 't particulier bejen fleutel gebiuiften moeten/ 300 moeten 3e Ijet ooit in 't openbaar ban ben preöiltftocl bift» famlji boen. (£rr«5t moet Ijt) buibelijft en blaar ontbelilten mie geloobigen 31)11/ 500 bat een ieber 3ijnen ftaat 3ieii ban/ en ban moet hij aan De 300banrgen be be?gebinge bet 3onben be?ftonbigen. SCan Den anberen bant moet tjij öe onbeHee?ben ooit lilaa? en h?acl)t»g ontbeftben aan Ijun jel^ ben/ en ban jjim aanleggen bat 3c nog onbe? Ó5ob^ too?nc liggen en be
be?»
I
tortiacmcnfjjfp te bprtaadjten QeBBen/ inhien 5(1 onöeRccjb fih'jbcn. i©c« jen fleutct moet bc Xccraar oetraiitDflj)l{/ in Uelc teeöcjlieio öeg Ijat' ten/ ^onDr? aanjicii ban pcrfonrii/Unjmoeöig grbmiUen a ^ ei-nc üiagr/ ^rm ban Ct)?igtuiö fjcgclifn/tot opöoulD nan jtjn ftjninfirijft/ni baar» om Ijrrfc Ijij led toe te 3trn/lioe Ijij be^cn flcutel ocüjiuUt. Soo Ijij tiien laat liogcu cn niet gcb^uilu/Iji) ont^aulu aan v£[j:i5tiis en smie ïiec-lie; 500 tjij be v!3ab;aligrn baarbooj Uebjuefi:/ en be gnblno;pn baavOoac ftiift/ liij mag Uiel b^fe;en banr ftrt oorbre! 45aöé. Ezech. XIII: 22 , Omdat gijlieden het herte des regtvaardigen door valschheid hebbet bedroefd gemaakt; daar Ik hem geene snierte aangedaan en hebbe , ende omdat gij de handen des godioozea gesterkt hebt, opdat hij zich van zijnen boozea weg niet afkeeren en zoude, dat Ik hem in 't leven behielde, daarom , enz. ©en ttoeeben nEl|tel/ben Cl)?i^telijften Ban Uomt Ijem niet toe al«
leen te jjeBjuificn/ maar moet bien gebjuilten als een Ub Uan ben iöer-fieraaö/ban Inelficn Unj een toei ng Beneben sullen fp^ehen.
XIV. (jpefpjoften Ijehbenbe ban Ijet prebilt-ambt/gaan Unj boort tot be Eegeer-ttaeebe Bebieninge in be ïtcjüe/bu-dte i# fjet Ouderlingschap. ®it SCmfit fjeeft ban oube tuben af liefe br|T:?i)be^ gefjab/beünjle Ijet regt i't^oDig schap, ia tegen be anticl)?igtifcl)e fieejfdjappne en oppezfjeib in be Stofte; bc Biófcl]oppen in (£-ngclanb lie?ïnejpen bit SCmbt ooii/ belui)le Ijrt tegen f)unne tjecjfdjappiic ft^ijbr. ^F,e2C:minianen/bie bao? nleijertie be oberlieben aan fiunne ii)be ineenben te fj:i)gen/ en baartoe Ijaar alle ïiejUeliilie magt in fjanüen oUe^gaben/hebben bit SlimBt/fclioon nn ©nbejlingen Ijebben/ Uejbiorpen/ 't iePje noemenbe een' nieubien bonb. iDaatljenen oalt lud bc eene of be anbere tiit oné ïoube taillen/om te bjije? fjnnne blnalmgen te ftminen boortjetten/of liet magnificat te ('pelen, ©aarom jal 't noobtg 13 van 3t)n/ bat Unj/ eej luij be pligren Uan f)nn Jtmbt lioorftcllen/ toonen dat het Ouderling-ambt van eene Goddelijke instellinge is, 't bielft blfjUt: steilinge.
1. 1 Tim. V:17, Dat de Ouderlingen, die wel regeren, dubbele eere waardig geacht worden , voornamelijk die arbeiden in 't Woord ende de leere. 17. ©c opsieiiejp bej Öe^Ue bioröen met een gemeenen naam •Ouoeilnnjni ge-noemb ; 't 31] Uiegenp ljunne jaren/ biant üebaagben biierben tot bat aimbt bejltoren/'t 31) liu-grns luinne berftanbtgtjeib/ InelHe een onbeibom ge-naamb taojbt. (^Timutljens inas jong ban laten/nogtans Inaa tnj ior beuling be^Uoren. ©e^e (0ube:lingen biorben tjie? Inel buibdijlt oncierfcnei-ben/ fommigen bie allien regeejben, anberen bie ooft lee^ben. ^Pelaarften bedjeft be 2fpcistel boben be eejften / 't bielft [jet taoojb voornamelijk ftlaar te liennen geefr. Menmogte zeggen : 1. ©at j}ier maar ie eene tegen- 1. intvi. ftellinge tnpfchen be KCeeraren' bie uit al f)unne magt arbeiben/en tné-fdien bic toelHe fïappe? ïijn in t)nn bie:ft. Antw. ©ie jïap 3:111 in ljun Antw. tnejft/3ijn geen bubbele eere/maai beitjaffinge maarbig; bieé bunnen onbej be eejften geene SEeeraren be;ftaan inorben. 2 ©00^ be eeiiten Uior 2. Uitvi. ben bc ©iafiencn berftaan. Antw. ©e ©iafienen biorben nooit lt;0uDerlinoen Antw.
00
663
654 Van het Ambt der Herders en Leeraars,
3. Uitvi. genaamb/ en ï)uu ig niet regeren. 3. ï^icr taoröen julfie a^ube?quot; ^
lingcn be?flaan/tiie tractemenr moeten ontvangen/maar be regee.i-QiHitie?' jj, lingen ombar.gen geen tractement/300 Inoröeii bic ban onbe? be eejftc Antw. «©ubrrlinoen nier lieniaan. Antw. 't nergeng lieiboöen Ijun tracte«
ment te grbeii; inDicn alleen hunnen tjjb in't Ine^ij brj «öemrente üe- -£
flee^öen/300 Uiaö br ^inu-ente fc iulöig Ijim tracrenient te gelien. ni
2. 1 Cor. XV. 2. 1 Cor. XII: 28, God heeft er sommigen in de Gemeente gesteld, t(:
XII : -28. jen eerste Apostelen , ten tweede Propheten , ten derde Leeraars , daarna... a|
Regeringen. Linjerintirn io ren Stmtu unOcifctieiben ban geeraren ; luant jy
bie tuoorbeii ten eerste, ten tweede, ten derde, daarna, fieUnjjen ftlaar |-c
bat iebejren bijionOe,! Jliiibt is. oin bat ïji genngfn ^uöejlingrn ujiTluiej a(
Uiejft regeren ig/ blijlit uit 1 Tim. V : 17 , i)at de Ouderlingen , die wel re- Ee
1. uitvi. geren. 1. tPoou regmngen tuorben Inntaau be jBagiftjaten. Antw. t^et tr Antw. lt;0tie?fjeibg-amöt t? lian f^aö in be ïie^Ue niet ingeftelb. ©e ©Uerijeben
regeren/ grbicticnbe aljs magtljeöbenbe. 43n/ ©ob Ijeeft aïle l]re:fctjaypije ^
bejboben in be ïtrjHe. Ó3e Slipo^tel jdjreef aan be Corintljie^/ taie? (éüej- t,e
2. uitvi. ïjeben angeloobige ï^eibenen maren. 2. ïidoj Cïegeringen iuumen (jier sulftc
(èuöcjlingcn nirt bcjitaan toorbrn/bclngle bie geylaatpt luorben 11a kracht ^
en gaven der gezondmakinge , behulpsels, baar 5c Dan boor bie geftelb moe^» üc
Antw. ten toovben/betorjle 51) luaatbiger suuben 5tjn ban be genoemben. Antw. ^
ilit fjrt cerfte of laau'te noemen/ftan men ben tjap ban be Inaarbigljeib ^
niet öifïniten. SGn ijer eeren ban beouaejp luorbt be moeber geftelb boa: brn }jE babe:/ Priscilia btorbt genoemb buo; Ijaren man Aquila, Hand. XVIII: 18.
3. nana. XVI. 3. ïfn be Qanbt lingen bcr Styoptelen liomen boorgaang be ojuber' jni
lingcn boor als onberfcljeiben ban bc Stccraren/ al? iicbcn bic rrgeren
1 en niet leeren Hand. XV:'2.4,6, 22. fin Ijet Sobctibom luaren oofi ^ube?» mi
lingen/be^e üiarrn onbe^fdieioen uan ICeliiten en Jpnestemi en .^cljjiftgequot; tot
leerben/ Matth. XVI: 21. goo Ijeeft De l^eerc 3lc3quot;S Jijne ïierfie bep 4i5. ^
ooft taillen geregeepb hebben üoo; mannen/lueliie ban be quot;SLeecafcn cn- 13,
bejfcheiben ^hn. %iet Hand. XV : 2 , Dat Paulus ende Barnabas, ende eenige hr
anderen uit baar, zouden opgaan tot de Apostelen ende Ouderlingen naar ör
Jeruzalem, vs. 4, Zij wierden ontvangen van de Gemeente, ende deApos- ba
telen, ende Ouderlingen, vs. 6, Ue Apostelen ende Ouderlingen vergaderden Jje
te zamen. vs. 22 , Doe heeft het den Apostelen , ende den Ouderlingen , met Jjo
de geheele Gemeentegoedgodaeht. Jlli rut (a) De SCpostetcn maren ooit Oil1 gei
berlmgen 1 Petri V : 1, 2. 2 Joh. vs. 1. 3 Joh. vs. 1. 25i'l)allie beje luaren ej ;
nog anoere gt;0ubcriingin. (b) Pe 'SCp^pielen behielben het prrbihen aan fiu
5tclj;rim-n te Jerusalem. Hand. VI 2 , 4, Het is niet behoorlijk, dat wij iet) het Woord Gods nalaten, ende de tafelen dienen. Maar wij zullen volharden . ge
in den ge be de , ende in de bedieuinge des Woords. 45oo!t feest men batte l)e
5fcrii;a!em in bie tgben anberen/ban be Slipostrlen/geprebifit hebben/ oul of bat er quot;3Eeeraar^ in be -öemeinte gebleekt 3ijn/ betjalbe be ^poptc»
fen; nu/ Ijiec tuorben nog auberc d^uberfingen onberfcljeibcn ban bc ïcë
der Ouderlingen en Diakenen,
SCpo^tcïcn; bicjS $ get (©uberlintj-SlIniBt onbcrfcljcitirn ban Dct SCmBt öcr ïErcrarcn.
XVII. i^irrrrgcn firengt men in: 1. ©c©nbrrlingcti jijn een beef on» Tegenw.i grlecjbe menfetjen/ lielcn be gcringften ban Ijcr bolft/ jij obeiljee^i'fljen
Sdfö be SCeeraren/ ïij 5tjn ec ooti niet ban nooben/be Eeeraren lïun»
nen F)rt loejli Inel af/ en,. Antw. 35an luat affiompte tnaren be SCpa^- Antw. telen f^unne onbelitLiaanitjeiü en tjunne geö^eften nemen liet Jl'niamp;r alioo taeinig hieg al^ bie ban be Jprebiftanten. Sij 5tjn inime?é nut/al biaê Ijrt maar om op bej SCeeraren leere en leben te letten/ en be Ijeer* fctjappije ber 3Eccraren te berljinbcrcn; be KCeeraren ftunnen fjrt niet af/ atg allep biel jal beftiejb inarben; |)et Ijeeft €»ob 500 beüefb julft eene bebieninge in be föejfte te ftellen/baarmebe ip l}ct uit: luie burft tegen oPctb seagen ? tnaacom bnet gt) 300 ï
2. 1 Tim. 111. Jilöaalu be SCpoptcl alleen gelnag ban Opjiene?? en Tegenw.2 ©lallenen. Autw. (a) ©at in eene plaat^ niet (laat/ binbt men in an» Antw. bere plaatfen. (b) «Dpjiene?? fian tael üeibe «©ubeiiingen bebatten.
3. ©er ©ubertlngen taejlt ip/be gemeente te lueiben. Haud. XX: 28. Tegenw.3 ©at gcfcljieDt baor l)ct l©oajb/'t bielU ber 3Ceetaren tnejli i^; bies biaro
ben boor ^uberlingen geeraren beeftaan. Antw. (Cot opligt Ijebtjcn en Antw. tueiben üeljoort soolnel regeren als prebiUen/en ouli i^ Ijet öepligt 017 (©uberlingen particulier tc fpjelicn / te üennanen cn te üeft^affen uit l)et UPoorb.
IXit alle bejen blijft Qet ba^t/ bat Ij et nigt;iibcrliiig-5llinljt ban tfob i^ ingeftelb.
XVIII. ©eje mogen ban jefben niet loopen/ma.ir moeten ban be (15e« 3gt;er OU. ineente berHoten biorben/gelijft luij boben ban be £jerbe:ó Siebben ge-hoeaam^-toonb/baarom sullen mij baarban niet berber fpreften ; tot bit Sllinbt be-heden. Ijoo^t be Ijoebanigljeib ber pejfonen/ en be uituoeringe ban ljun lue^lt.
©an be Ijoebanigïjeben ber ©uberlingen gullen luij ooit niet berber fpre-lien/ bie 51)11 bedelf be met bie ban üe quot;Ceecaren/ laaarban boben in 'c breebe ij gefp^oben/alleen liet ttoeebe uitgenomen/flaanbe op tjer openbaar prebihen; met bat be ÓDuberlingen be geïeejbljeiö en be belimaani»
Ijeib om te pjebiUen niet moeten tjebben/ bejrc ban baar/ Ijoe geleejber/ ^ae beutnameV Ijoe liebej ; maar bat ijS niet 500 abfoluut nooaig in De te» gce^-a3ube?lingen/maajban ljettoe^lïbe?(©uöe^lingen5ul!enbJöiet^3eggen.
sijn niet geUomen oin in be ïiejlte maar booraan/ en op een sacljt ftusfen te fitten/ ooit niet om sict) in te bcelben/ bat 3c boben bc andere lebematen 31)11/ en nu ober Ijcn Ijebben te gebieben/ oob niet om 3icl) te geb^ayen aljof 5e Ijeeren en meesters ober be ^Eeeraaré taaren/ omoat l)et ljun pligt ij op be leere en Ijet leben ber geeraren te letten/ 't üjelft ooit tudj ij 't Uiejlt ber KCeeraren op Ijunne leere en leben te letten, ©ofi niet om maar be goebe abbie;en ber 'Cceraren in ben Hicrlieraab tegen te gaan/ en te meenen bat men een meejterjluft Ijeeft uitgeboerö I. ^PPP al#
665
Van liet Ambt der Herders en Leeraars ;
aljS men bc ^rebiiianren oljcramp;ciorb ijeeft geluorpen; ooft stjn jij niet b,
Offtoinen om maar jaurocris tc 31111/cn maac blinüelingié teliolgen laac ^
De sEerraar üjü; maar ljun Ine rit ié in ajlc neöerigöciEi/-tu|j^ljeiü/lief» jj.
tie/ met öe -Ceeiarcn tjet ftcétc üan tic ïjerlic rc beUoiöercn. Cjct tucrft pE
öcc lt;j?iibiTliiioen iö gelijk als Der Eieraren tluceöeilei/of öat ieöec op fp
jicfi^rlf tc tjcrcioten ijceft/of 't luellt ijij met anberen in föetftcraDen/ o
Claflfrn cn ^pnnben Ijccft uit re boeten. ^
Hun XIX. SEcber (©nberlmo fjreft liieifi neffenó öc (öcmeente. ïjij moet j, werk. ,jC(j aaiimerftcn alsf ban ben lijecrc rut Dat tuerU gesauDeii/ met Dien
in brult/ en in Die boebanigijciö moer lj;j al 3ijii Uiecti aanbaatüen en x
uitboeren. Stin tuerfi ié : b.
Acht ge 1. Acbt hebben op de geheele kudde. Hand. XX: 28, De Gemeente Gods ^
kudde. dete weiden, 1 Petri V: 1—3. ©ar ig/ be gemeente bij malUanüeren re j,, Ijoubcn/ bc afDüialenbcn Ineberom bi) öc ïtubbe tc brengen / tc yasfen up Uiolbcn/ Die ban buiten aanHomcn um boor baifcljc lcetc be lebcma-
ten te ontrtijrcn/ Daar tc^'tanb bij tc sijn/ bic bao? tjet a^auiö iöob^ -jj
rc bejjagen/bc ftuDbe rc bcjorgcn ban gocöe meibe; niet alleen ala cc flr
^jcbiUantcn tc beroepen jijn/ naar De beutuaamftcn en ^objaligitcn tc dj 3ocftci!/ maar ooit be^elbc tt brengen tot De pgcbitiaticn/ tot öc cattclje-
fancn en iticrjtdijfte bijccnftoniftcn; 't liirjlt ip coü alle tüiist cntuuc» yr1
Djaijt te Inercn en bij te leggen/ opöat De lebemaren als lammeren in lieföc i,,i
cn bjebe leben met malhanbercn/ cn joo bc oogen obe^ bc geijede öc- ^
meente ie laten gaan met jorpc boor onljeil/ en liefbc tut Ijarcn InelftanD. (je
In'tpar- XX. 2. In 't partieulier letten, boe een iegelijk ledemaat zich gedraagt. ,n;
iederarquot;e* ®aac nioft reu particulier tocjigt 51)11/ïnat men in Ijiug Doct/ü| cr licfDc fu
dragquot; ge cn b;cDc ijj/Dfeen irgcltjli {juipgcnoot sicl) in jijncn ftaat Uicl gebjaagt tc
neffenó anberen; of et Ijuióocfcningcn 3ijii/of c? 4amp;obg IBoo^ö üio^bt oele-» ~e
3cn/ of bc tiinberEU tnojöcn unbt jbicjcn/ uf men 5c luel npUoebr/ ter fcljoole jj;
iaat gaan/ een rc:li3li beroep laat lectcn; of icbcc ljuipbabtv een eer» ü(1 igli beroep t)reft/ l)uc Ijt) 3ici) baarm gcD^aagt; tuar gerucljte cn naam
een iebe? lebcmaat tjccir bi) De mcDe-inluoucps/ opbat ijij litctc/ Ijoe tjij ilc
een u-bc? tc beijanbclen Ijeeft; in ftimma/j)!) muet ober allcg 3ijn oug ,}£
laten gaan/cn bernccmt ijij Dat cr elticjó ict^ outftclb i$/ Ijij moet cc ftr
icrftcnb bti 3iijn/ om l)ct teregt tc brengen, ©aactoc i? noubig bat be 't 1
lt;0ubejlingen Dc gemeente in Utuatncren bcrbcelcn/ genjli be geeraren de
111 cc ircben boen/ Dan ïuiniun je tc uaaulue? lieiiiiipie nemen ban al- kb
lep; bc (0iiDc?lmgcn niccten 5ici) niet inbcelben/ bat 31) ljunnen pligt nn
al luel toaargennmen 'nebben in bc3en/ als 3c 111 bc bifitatic ben pre 301
biliant Ijcbbcn bergcjcifcliapt/al Ijcüben 3c niet een luoo^b iicfproïten; rc. neen/ bat bi7gc5clfcl)appcn ig maar om bic bifitanc tc aansicnlijüc? tc
maften/ cn Dc icbcmatcii rc mcejDcr inöjnft te geben ban bc nuob^aite- bic
Ujliljeib öer boorbcreiöinge ten fö. Stbonbmaal/um brn üCccraar met raaü Ja(
en baab bij tc tt'^n/ alg er occajicn lïometi/ Die bat bereifcycu/ um ban is
066
der Ouderlingen en Diakenen.
!Et bm ïerraac tc lerrcn / ftoe men jicfcn moet liclianbelEii / om aan te
'ie ine:ftcn hiaat f)!] na gebane bifitatie fjeeft te O'1,1quot;/ 0111 te ^ctrijjten
■f' Dat öaarnoobig i{gt;; maar l'ji)-mnet ;r[f alleen ooft Ijet toejft boen. (0m
•-■ft ren iegeiijft tr olierreben bat Ijet jtin pligt ig/ bie i6ob Ijetn opotleob
Dl1 ftrrft/^no Rreft Fin aan te mrrlten (a) öe Inoojben acht geven, weiden, Opziener, Hand. XX: 28. Ipat liuuti ifan inimejé nier nt'rrigt Itrnrben jnnber prirtiniliec ror^irjt / en (etten of een iegelijk zich behoorlijk ge-
)Lquot;t draagt in belijdenisse en wandel, tielijft Ijet fdrmulirr ^eijr. (b) ©at ricijt
^11 ntlien op rrn anber is V'lfs öe pi'gr Uan partiruliere Icbematen. Hebr.
t'11 X : 24, Laat ons op malkanderen acht nemen, fëeel meer ié 't ban bc plirtt ban bien/taicnjs naam €»p vpquot;c?. (c) 3U Urage ieber/ joube fjet ftlnaaü
'd9 jiin/bat rjij 300 bebe/ ^oube t)ij ;icl) üejonbigen ? gt;£cn iegelijff iat im«
.te mers srggen neen; bcrbe^/ joubc fjet niet goeb ^ijii / joubc l)et niet
^1' fljefiften tot intoomingeljan be (ebematen/lcetenbe bat er op gelet lno?bt/
iaquot; en ter ooren ban ben jpreöiffant en (Duberling iai Uomen/ ^onbe f)et niet
lö^ siin tot gjoote fticlitinoe ber 45cmcenrc ? 4ti'n irgplijü ^al immens moeten
EC antbioorben/ja.* JDel nu ban/wie weet goed te doen, endeniet en doet,
^ dien is het zonde, Jac. IV; 17.
)£' XXI. 3. Onwetenden tc onderwijzen. B^ant (a) bat is be pligt ban feber Onwcten-
particuliere. Col. III: 16, Leert eude vermaant malkanderen. Beel mee? ban
(üc ij,!!! ernen #iiberling. (b)'t 3J6 anöcttoisteliïfi liet Ine:li brj TCeeraren. zon. 'e' al luat ren Jprebiliant boen moet buiten pteöilien/0ij!{ be? a?u»
I10- berltngen pligt/ Vn In or ben te vinien met éenen naam Ouderlingen ge-
'o1* noeinb, (c) ©e ^tmoben berftlaren bat Ijet Ijnn pligt is/ niet alleen ban
f02 ftuiö tot l)iiió ieöee onVuetenben te onbetlnrj^en/maa? ooft catecöii'atiËn
,0£; te hebben/niet alleen particuliere ftie? en baar in een ijuis/maar ooft ;effg puölieft in be ïierlie. (d) 'vDe b:age is/ ^oubc fjet jonbc gt;1)11 als;
lt,ie 1)!) fjet tiebc? Soubc Ijet niet gueb en nuttig annals Injljetbebeï iDcl
ttquot; ban/^no i? Ijii orft in gt;ijiie confciemie DUermigb bar fjet jjjn pUgc i£. am 4. Vermanen, bestraffen, vertroosten, ll^ant (a) Inaajtoe soube anberö Vcrma-
IJÓ het acht geven op be luiDöe/ fjet Ineiben/opzigt hebben, or een ie gel ij ft
309 ,;icli Inei gebraagt/jijn ï Souöe l)et ^fjn om bat maaj eens aan te Itii» vevtrooa-
c cc ften ? ^een ; maar om jicl) ban naar oe gclegenljeib te gebragen. (b)tei1'
bc 't ié br pligt ban irber lebemaat. Hebr. III: 13,Leert ende vermaant malkan-
ren deren alle dagen. 1 Thess. V : 14 , Vermaant de ongeregelden, vertroost de
al- kleinmoedigen , ondersteunt de zwakken , zijt langmoedig tegen allen. Jj^etl
ligt meer ia 't ban be pligt ban oDubejlmgen. (c) 't 3a be? ^rebiftanten piigt/
re^ 500 ban ooft be? ©ubejlingen/Uiant ton ('p:ellen fjiec ban'c particuliE'
en; tc. Cd) C'i toeberom be^elfbe brage/ ia 't ^onbc? 5Cé 't niet goebï : te XXII. 5. Kranken bezoeken, ooft Vuetuilnen en Inee^en/ en anbercu/icranken
ifte- bte in eene 6ngt;onbcre ongelrgen'ieib ;nn. IDant (a) bit i»? iebe;g yttgt. bezoeken,
aaü Jac. 127, De zuivere en onbevlekte Godsdienst voor God ende den Vader,
ban is deze: weezen en weduwen te bezoeken ia hare verdrukkinge. Matth. ben 2 XXV; 36,
667
Van het Ambt der Herders eu Leeraars,
XXV : 36, Ik ben krank geweest, ende gij hebt Mij bezocht, moe*
ten ;icf) ban ^iillie (Diibe^ImctEn/ bie 31 d) ÏMc: onttjeftUen. (b) 't 30 bcr ^rebiftanten pligt/sao ooii bc Tjunnp. Cc)'t ^oube niet ftlnaab maa? pofö ;nn/ jrgt fjuime cinrne confcientfe. (d) Pc ftjanftrn moeten be (©nbrilinpen ontöieben. Jac. V:14, Is iemand krank onder u? dat bij tot zich roepe de Ouderlingen der Gemeente, ende dat zij over hem bidden. OüLn^imiien ftaat Ijicz .ïonöi'r bepalmge/snobat liet bejüat bie on-C117 tier. naam oDuberlinrt lioo^Hoinei!/bat irlt;/üeibc leer- cn rcceej-45»-örMinpni 5l!s bit met harte en ^ielc betjad)! üio^bt/ en bat met bie OorbaniQfiebcn/alié baartoc ban vï?ob nejonben/en 300 ban ben ©ubej» tiinj al? ban be üeiiirentc ejfienb Inojbt/bat ^al eene tueloefleibe 4?B' meente be^oorjaften. ©it ^ijii ban centrjc yligten/ bie be (0iibc?lingen alleen te berrigten Ijebben. lï?at nu be geeraren en aPuöejlingen tc samen tcbcjrigtcn fii büen/ jnllen Uitj berlialcn/al^ Unj eejpt in't ftortc Sullen aangeUiesrti IjEbbtn Ijet tae?it bc? ©iaftenen.
uiïiUcn- XXIII. ér be^bc bcbicningc/ bie (J3ob in be ïiejfte ingefteïb Fjeeft/ i^ schap. jjft Diakenschap, ©oor ©iaftrnen be^ftaan bnj l)iec eene bedieninge in de Kerke, onderscheiden van Ouderlingen en Leeraren , om de armen in de'Gemeente naar den ligebame te onderhouden, ^pob bergabejt ünne Cierlte ten meerenbeele uit armen/ 1 Cor. 1-26. Sllttib sullen ej armen in be ïirrlie sijn. Dent. XV : 11, De arme en zal niet ophouden uit het midden des lands; daarom gebiede Ik u, zeggende: gij zult uwe hand mildelijk opdoen aan uwen broeder, aan uwe bedrukten, ende aan uwe armen in uw land. ïTit gccfr rccafie aan öe begoedigden om linn milQöabigljeiö tc De» tuijscn/en aan bc armen om be boorjienigljrib beg ï^eeren ober Ijen tc er» ftcnnen/cn banftbaar tc 31)11. ^et jcube lintelijti gebeuren/bat bejfcfiei' Ocnc armen niet sniiben ftomen tot fienni]5fc ban be öcgacbigben/cn bat 3c al^oo bcrbiaailoojji) taic?ben/en Door gebjeft omfttnamen/of tot fcfjanbc ban bc ïierlïc moeidten gaan bebelen ; baarom is liet ligt te jicn/ bat ï]ct noobig ig bat e^ eenigen 31311/ bic hnn tocjlt baarban maften/ om obe? bc armen opsigt tc Ijcfaüen/ en 30a Ijeefr Ijet ben l|ecrc ooft Ocfjaagb/ snift eene Debicninge in be ifóerUc m te ftellen. C)icj is aan :e mejlien/ ijnnnc rocpinge/Ijimnc bcrciscf)tc rjocbaiiigliebcn/cn l)iin 'raejft.
is van God * XXIV. ©at be ^cerc snift een SSimbt Ijceft ingeitclb/ felgftt 1. uit Bew^si1 Hand. VI: 3 , Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die goede ^ ' getuigenisse hebben, vol des Heiligen Geestes ende der wijsheid, welke wij mogen stellen over deze noodige zake.
pewi)32. 2. l|ct ©iaftrnfct)ap bias met alleen boor bien ttjb/ toen om fjoog-bjingcnbe rebcncn bc goeberen samen gebragt Ittieröen/ en bc ïierfte uit ben gemeenen boebct leefbe/maar getijft bc armen in bc ïtejftc nooit Sullen opljouöcn/300 moet fjet ©iaftenfcljap oeft altijb biljoen, gin be «beineente ban Some blaren ooft ©iaftenen/ tot luelftc be JCpo^tel segt/ Rom. XII: 8, Die uitdeelt in eenvoudigheid, jcfjjeef ooft aan bc ©ia»
068
ftt | |
bt | |
a | |
in | |
bi | |
P | |
bt | |
et | |
V | |
m | |
d.' U' | |
I) | |
b | |
6 | |
at | |
21 | |
b | |
bi | |
bi | |
bi | |
m | |
ft! | |
SÜ | |
bi | |
bt | |
ft br | |
gf | |
ti | |
bc | |
bc | |
b. | |
dc | |
et | |
bc | |
be | |
bi | |
d( | |
in | |
31 |
\* ïtenen te ^tïippi. Phil. 1:1, Met de Opzieners ende Diakenen. on»
é ijpjhiijgt (iïtimott)Fiilt;3/1 Tim. Ill, Oocbanigrn öe ü^faltcncn mortrn ^ijn.
ij ipaarnit öan ftliilit/ iJfit f)Et (jpuilïenfcli^p ijs lian ^oObrlnUe inftrlIiiMjc.
ic XXV. PrlnnlE lirt vPiaftrnftljap rene ban 4rgt;oö ingcftclöe bpütcinngr Moeten
ij in ör ïicrlie rn boor ör ïicrlic is' 500 mnrt ör bcrliir^inge onft in'fcljiC'
1- trn lian br üirrfuv't ;n boor alic bcr^rllirr 23;oi'bErrn/of bonr ^r re grekoren
I- p^rfmtrrnibr ïir;f?p/ br oDpvrrrré brr;rllip/en 1 irt boor br (©Uriiir worden.
1- örr/ joo ttrfcfjiibbr F)rt Hand. VI. Cn bc 2ïpoprp( tuil bar ör XM.iHrnni
ie Er?Pt brprorfo ttiorbrn/ ni baama birnrn/ 1 Tim. III ■. 10. IDrilie be-
1» prorbmoc rn baarna birnrn ii.fluir rrnr brrHirviigr. Tgt;it ftrlr lirt for»
mulicr ban bp bclicstioinpc brt ©iaftrnrn l'aamp;t. Eerslelijlc vvacje ik ÜEd.,
n roo Ovderlwgen als Didlrvcn, of gij niel gevoelt in nvee harten , dat gij
t wettelijk van Cods Geniecnle, en mitsdien van God zelf tot deze Heilige
C Diensten {elk in 't zijne') beroepen zijt ? TV Ui ijle br ^ialtFnen 31)11 boot br ïirrftp/ 500 pafit lirt Ijun nirt aalir,oE^rtiiFr«; tp .;ijn boot brgenen/ bie
jS finitpn snn/en bp giftrn ban bc ïtrrfie te brjmpnnen met bp pemrene
n arme mibbelrn. ÏPanrCa.) 't i^trgm fiet einbr rn be Drooriingr ban lipt
a Stmöt. (b) ^Daar ligt itillrtjra in pene berniengtnge brt Cir;fte met bic
ie tiuitrn ïtin/ lt;minp?|S ten Dp;igtc ban br armrn/ alsof ,;ij ebrngrlnh tnarrn/
ie baar bp ^rrftp Baarblnftrliifi in alfr? grfcliPibrn mort bli)bcn. (c) Paar-
n boor Uiorbt be milbbabigheib ban belrn grftuit/ombat litmne giften met
)- luorbrn nitgebprlb naa? fjun oorjmp:f{. (d) 't Ss tot nabppl ban be at»
\y mpn br? ïiP^lte/bie anbe;G riifjelijUpr liunnen onberhoubrn lno?ben. (e) l^et
gt; ftfjfr be papisten en anbrren in finniip btaalingpn pii gobloos ïpbpn/ m.int
gt; 51) trorbpn toch onberlioubpn. (f) 't jSepmt brn luipter ber ïtrrite bieg/ \' bie brrl tirprlijltrr ^oube 3tin/ als bp (Diaftrnpn ban ben obrrblneb ooft it brtibiilligp milbbabigl)eib betoonben aan br^pn en genen' bie öuirrn jiin.
e XXVI. iPc fjoebaninllPbrn/bip in be 3?iaf?rnrn br^r'Sflu taorbrn/bp'Hunne
it fcïljijft be Slpostrl/1 Tim. 111:8, 9, De Diakenen insgelijks moeteneer |[quot;^nig'
7 baar zijn, niet tvveetongig, niet die haar tot veel wijn hegeven , geen vuil
1/ gewin zoekers; houdende de verborgenheid des geloofs in eene reine conscien-
/ tie. vs. 12, Dat de Diakenen, enz. ÏJiprün mort mpn borru'ii alle bc brugbrn/ bie 51) als duistrnrn mopten Ijrbben/ opbat ^e booröerlbrn
[t boot anberpn mogpn ^tjn/pn bijjonber bfp/taPifte brFionren torbebeurtb
le ban milbbabigljeib/namrlnft/(a) medelijdig, 1 Petri III : 8, Zijt.... me-
e delijdig, 500 brn noob brr armrn lurgcii/al^of mrn ^ribp in bat Itjbrn en m bie armorbe taas / en al^oo baarobrt aangebaan te jijn; niet barpcfi/nirt notsc^i'niet gjaaubipnbp pti fnaaiitaenbe/alsof mpn fion-
c brn of bijanbrn boor fiabbp. (h) Barmhartig, Vnrlftp ié pene ontfrrmingc
it bip grnpnpnlipib bprtorltt om tp luilpr te liomen. Matth. V 7 , Zalig zijn
ie de barmhertigen. Luc. VI: 36 , Weest dan harmhertig. 1 Petri III . 8, Met
:/ innerlijke barmhertigbeid bewogen. C^iErtrgen ip 31)11 liarte tor te fluiten/
t» jici) üarü tc maliën tEgen öe ajmen omniet te geben/of 500 men ieté
669
670 Van het Ambt der Herder» en Leeraars,
om fcïianbófiafUc of anbrrjina moet gebcn/bat men ban 500 [teeft/alsof «lien ren' l)oiib mi fluft bjoofté toctnrjpr. (c) Zorgvuldig en bekommerd, Ijoc öe arme menfetini Ijct ftellcn iulltn/ of al genoeo ijiamp;ben om te leben en om ben l^eere te banlkn/rteltjft een babej booc ^tjne fiinöeren Sorgt. Job XXIX; 15, 1G, Den blinden was ik tut oogen , ende den kreupelen was ik tot voeten. Ik was den nooddrnftigen een vader, (d) Blijmoedig en vriendelijk. Hom. XII: 8, Die barmhertigbeid doet in blijmoe-diglieid. 1 Petri 111:8, Met innerlijke barmbertigheid bewogen, vriendelijk. Ceil puro tnoorö/ren ü;ienöriijH gelaat/^eej brrlUmUftelnli buoc be armen/bie bnor Ijumie armorbe ter nebe? cieflagen syn' maar een tojrrb aange^igt/en een fcljejp taoorb fnijben boo^ l)unt e jIeIe. Hnn XXVII. fr)et taejli ban be ^iaiienen Ijeeft op^igt op Ijet üergaberen ^[eri gelb/rn op fjet uitbeelen/en op be pielen be? armen.
houd voor 1. Vergaderen. 'Zij moeten met be geeraren en ^ubejlingen/ bic ^ootael verzadequot; oP^0,: nioeten Ijrbben op be a:men als» ober be begocbrgben ; taant be? ren.quot; 3Cecraten aimbr flfiiir in Ijet JCmbt ban (0iiberlingen en mgt;iafterien/ en Ijet lt;©tiberlings-2Cmbt fluit in t]et JCmbt ban be ^ralienen/ 51) mor ten/ ^egge ' ift/met bie oberleogen/bantoaar men genoegïame miböelen ^al ftumien tie» ïiomen en tielegeiiljeib taetenbe/baaj naajftig bij iijn/oiii bic toaa? tencinen. Uitdce- 2. Uitdeden, ^fn het nitbcelen moeten 3c grbjmlien taijsfjerb en Poot» len' jigtigljeib/ bar ^e niet naar ben jlt-ur genen ; maar aan bc meeét öe« ijoefrigen het meeste/aan innen en bie Ijet gegelicne berlilnipten/min» be?/ opbat je Vnr^fteii en fpaarjaamfjeib leceen. 2t[:ibe?ö moeten se tjan» beien met taee^cn en onben/met l^anlten en Ifjaamluunluen.'üEnbe^s bic boor ljunnc ctgeiie )cl)iilb arm 5tjn/en lueltuejften hunnen. Sdnbe^ met biegenen/ b'e actibenten liebben/en niet taejUen fiunnen al ^tjn 5e ge»-jonb. SCnbe^ met bicgenen/bie iiebeilian fjonge? met be fiunnen ^ou» ben bergaan/ lioctoel bat eene ^onbe in fjen i$/ ban belienb te yjn bat 3c ban be ©ta'ninie iet^ t:oiiUen. SCnbe^s met begenen bie tot annoebe jouben be^ballen'en baoreenfge penningen geljo'pcn fiunnen taorben/ en ftaanbe hunnen blgben. f^iejtoe is Uirjsljeib ban nooben/om tgö en taijse en ornfrantiigfjcben tael te onbejfcljefbeii.
Zisien 3. ipc «Biaftcnen moeten ooft verzorgen de zielen ban ljunnc acinen/ e^orgen. ^ant -p,1 als t)u:uie babe^/en al mat be eene leöcmaat aan ben an-ttrren moet born/bat moeten ^tj üii uitnemenbljeia buen aan bie/ obcc tnelfte bc Éfeere fjen aeftelö Ijeeft. Jgamelijft/Ca) be onlnetenben onbec« taflien/ tor bc ^:cbiftaiiën en Catecl)ifatiËn brengen, (b) tgt;en ucnnaa nen/ beftjaffen/ bert,roosten naar ieberó gelrgcnljelb. (c) IDe ft:anften bc» 5oeften en t)unne 3uien tot ftrrben bereiben/ of tot meerbec 43ab;alig' fje'b/ inbfen 3e tueberem ge^onb tacrbcn. Tgt;u!i boenbe zullen ze haarzelven verkrijgen eenen goeden opgang, ende vele vrijmoedigheid in het geloove, hetwelk is in Christo Jezu, 1 Tim. 111:13. Siij puilen 3ijn tot een fieraaö in öe üiejliE/ en in ftaat geü^agt luocüEii/ oin aan öe ilic^fie meer nut te
der Ouderlingen en Diakenen.
1 boen ban tc boten/en Fjunne galien en tjcnaben juKcn bejmemgliulbfob ; toarben. (0iibfc alle ürbicningni is gcfne/bie naar bni Irgcijame la^-é tiijc^ en fctjabiiijlirv tó/öaii Ijft ©iaUrnfcljap. Diep lieilnoiioere ilt mtj [j bililufjlp/pn ili Ijcrblnbc mii/ Dat öc l^rerc ben ©iatiiMirn ^ulft ccnp gctail-
[. ligljtvö en baartmjlji-ib gi-cfr/ imim'js öuoroaanö iti jÊfbi^Ianb. 'Zn ^iin j. 300 ülijbe njUe aaiinnescn ontuanarii/alsof ?i) Ijct siiüen Uinjcu/
5ij laten ftet siclj niet Uerti^ictrn rot laat in ben nact)t in Ijun tuejU tte5'g te 51)11. 3n geene culleo'cn is iiicerbej oröe/ öoorgaang meerDe^ cenig* lC IjeiD/en niceiber yetrouumjticïD Dan onöej be ©laUenen/ en be tjeere n beloont f)eii ooft/ljnn gebenöe etreen aandien/en inaHenbe bat liunne eigene gelegentjeib niet Uenninberb/maar öiftlyijlö bi-jmeerbeib laojot. n XXVIII. IDeten en boen moet bijjonDet in be geepteliilie bebienmoen
te jamen gaan ; baarom sullen lui) bn De beictijijüinge ban bie 2liinb = el ten eene opiueliHinge boegen/om grtrouui te 51)11 in be uitboetinge Uan bejeibe/U!aa;roe De^e belueegrebcnen bienen :
!• SLa (jet met be l^eere 3eius be ïtonmg ban ^ijne JSecltc/bic 11/Opwek-je 3[eetaiquot;en/(0ube?liiigen en vDi.iüenen/ u'be: tot ii)n 2C nbt en lnepH ^enbt ? vóor0Her-
f, l^et luotbt in be Vuerelb boar eene gjoote eere gntUenO een ambapfa- ders,
ii, bene ban een' lionmg te smi; maat Iju-? is öe l^eere bet Ijeeren en be O'ideriin-c, ïioning bet fioningen/bie in Qen^dbrn is be luaaracl)tige 4?ob/Ijet af-Diakenen. e, fcljijnfel ban Des dabeis f]eetliiUl)cib/ en Ijet uirgeb^ulite 'SSeelb fijner zii züa 1.- Selfi'tanDigljciD. ©ie als Jl^tDfielaar berijeben iis aan Des Babrjs regtet'chHstas r;,, tjanb/ Die gebeten is met ben J^abe^ in sijnen troon/ en met eere en Ijeec gezouden. ie lytiljeib geütoonb/bese ijeeft u getoepen en tot jijne bienst ge^onben met et eer.e in 3ijn ll£»oorb bifcD^ebene comtnisfie. ©ie ban acl)tinge Ijreft booc es bejen ïioning/ bie gceptelijHe oogen tjreft om re 3ien bat üc gecstelijfie j, eere onUergeUjfielijli be toerelbftlje cere obenreft bat be eere bij afgt;oD en at ben t}cere '}fe3US boor be Ijeilige Cngelen en be Uinberen gt;(5oba/ niet te lier-öe gelijlien is bij be eere onbet be menjcijen/Die 3al !)rt be Ijoogfte eere relie-n/ nen 3r)n StmbasfaDeuf cn fesante te 31)11/nirt om 3itl) Daarop teber« cn ïjoobaatbigen/maa^ om geUnllig en met blnbfdiap üaarbig re 31)11 in be uitboetinge ban 51)11 «©esantftljap/ gelijfi be Cngclen boen ais 5e eene n/ comimsfie ban i?oD ontbangen. Cu t)oe gjooter Ijt) i?/bie n 5cnbt/|joc H' 30ff8bulbigeT men moet 51)110111 51)11 bebel ftipt na te nomen, giet ban/ cc bie eere Doet u De gjoote ïioniiig/bien last/Dien j)ccrli)Uen/bien 30e-ten/bien iyofotclijfien la^t legt ïjij u op/en stjne oogen 51)11 geburig op 11/en litten niet Ui at Ijartc en getronlne Uie^li5aamijeib gij bie uit» iClt;, buejt. Sijt ban getroüb)/5tjr ban ijlierig en Ijebt heel liet ooge op 1 Cor.
g, IX: 16, 17, Indien ik bet Euangelium verkondige, liet en is mij geen ea roem, want de nood is mij opgelegd. Ende wee mij, indien ik bet Euan-egt; gelium niet en verkondige. Want indien ik het gewillig doe, zoo bebbe ik
atj loon, maar indien onwillig, de uitdeeliuge is mij evenwel toebetrouwd. ontvan-n te XXIX. 2. ©e fr^iece Ijeeft u bootsien met soobanige gaben en talen' gen.
icn ten
671
I
672 Van het Ambt der Herders en Leeraars,
ten aïé noobig stjn tot bat taejft/taaartoe u jenbt/ben eencn min^ ci
brr/ örti anöeren mcerbpc. talenten ^tjn u oeOPtjfn om Er tainfte ^
mcDe reborn. Cjij Ijrcft öaarciiamp;oben u beliieeia met acljtingc en aansien a
bij Ijrt Uolli/ tjn iKeft u b.i.irbij occafie en Bocbc geleaenheDcn om met rt
uüi talent Uiinet te boen. IPie Mjt pi] ban/bie alle bese fcljoone Uielba» jj ben/ talenten/ acljtinge/ cccafiën/ of ftil iouöt laten liggen/ of alleen
tiaarmebe pronften pralen/en Uiecelbfclje ecre met geeptelijltc luelbaben g
juelien? inquot; baarroe al te iiosteiijü. (JErUent ban becselbet bieröaat» f}|
t)i-iO en b;anbt tn i)lier om .^e te grb:uiUen tot bar einbe/ Inaartoe 31) u ge» (j,
gebrn ;tjn/ b-it ié om utDrn tjeere te bienen/ en ^rjne Öejlie nuttig te ,1111. y. Daaraan XXX. 3. SCaii uId lucrft Ijangt be ^aligljeib of Uerboememgfe ban Ito^'
liyïu-lden tr lij iff ebele mrnfcl)fn vdfi- nien eene ïSierfte bol menfrljrn jiet/ a-
verdoe- jcöej fjecft erne ouftrrfelt)Jte siele/ ban nature gaan 5E allen cp ben b^ee» U1
memsse. t)l.n Dep berbejfg/en bat boor eeubiig/baat ijS geen intbbel om t)en k(
te tjelpen ban gij/ in Unej monb be l^eere tjer llDoo:b ber berjoeninge öt
geïegb Ijerft; inbirn gij Ijen Iaat loopen/51) gaan brrlorrn ; 'mieng jielc Ui
3al ban niet aangebaan 3tjn om Jjen te l)rlpcn. SCigt er maar een ^
menpeti in 't luafer/iebej fcljjeeutut om Ijulp/ irber boet Uiat |)rj Itan jjj
om te tjelpen. gal men ban niet ontroejb Inorbcn obec t)ct erubug ber» o,-
bejf be^ menftljen naar siele en ligdjaam/en faijsonbc? gi)/bie baartoe j!f ban ben tfeere Sle^ug gesonben jijt om tjeii te tjelpen/^ult gij ban alle
utoe öi-fiUiaamfjeben niet bijbrengen/ om te tjelpen/ joabeel gij fiunt/ öf
niet onberlnr)5en/ bermanen/ beftjaffen/ en Ijen bij be Ijanb :e gjijP^n CI1
om se uit l)et buu? te ruHUen/ en tjen alji een roof ban boor be tjelle jjg
torg te {jalen en boor Se^uis boeten nebec te jeuen. u
(Doft jijn er befieerben in be ïierfte/baar 5ijn Uleine Innberftené/baar
51] 11 bie üerbrT geftomen yjn/ ieber berlangt en roept om boebjel/ om jn inellf/om een ituft b^oob/om baarbij gee^telij'{ te leben^baaj jgn/Die op ben regten bieg al 3oetjeg boortgaan/ baat 5ijn ooli bie al? berlo»
rene frljapen boleu/baat 3ijt! gesonben/ Daar 5ijn 3irften/Daaj 5ijn bic
bijna boob 3ijn/en obe^gaan naar be eculuigljeib/leber boet 3:jne siele u
open en berlangt naar een bioo^b ban be^fterUinge/ban bettjoostinge/ |lt,
iebe? 5iet of gij niet ftomt' en gaapt u be Inoojben uit ben monb. nf. licbt broob en ünjn/ be tjeere Ijerft u ge^onben om Ijen tc berjle^lten
en te be^troopten/ en Ijeeit u baartoe befttoaamfjeib gegeben. ^ue mag ^jr {jet ban uln harte/ Ijen ban Ijonger te laten fterben/ tjun Ijet boebfel/
bat be ^eere SCeiuis u boo? fjen grgeben Ijabbe/niet te geben/'t 3ij uit
luifjeib of acljteloogljeib ? 2no baar eenige betoeginge ban licfDe/500 baa? lTr|
eenige omfr^minge 10/gt) jult uit aanmejliinge ban be sielen/300 onbe» yn
ftcr:brii alfi beUerjben/ beüiogcn bio:brn om Ijen uit alle magt te tjelpen. f}Cl 't is de XXXI. 4. giet go op be gemeente/obej tnelUe Defecte u tot 4?P'
G^ente 3inu^ gcftelb tjeeft / 't i? De Gemeente 4?ob_s / De gemeente / bic -ic
(fTtj^igtu^ met 31)11 bloeb geftoc|)t |)EEft/ bie v£lj?igtu^ ïjeeft üefgefjab/ jjE|
en
I
der Ouderlingen en Diakeueii. ö73
n* en liaor liiElfte S^emjcU'cn ficrft obejorgclicn. Pco l)rrrcn bieramp;are
tc ^Diirn en öocljtcren/ 3ijne tjoEtLifiinberm; oöe? iif3e tjecfr Dc l^eere u
■n alg» bofbfle;^ geftclb. Suft gfj ban snifte licbelmgni bes ^eecrn nier
Et terbejlijlf üeljanöelen / t)en belnaren baar 't getnelb beogenen/ bre ïc
a' htaaab Inülen baen/Ijrn beluaren lino: Dlaalen/ l]ini fpti^e en b?anU ctp-
-n lien/ en 3e opborben Mé jullie bcminben li au ben ï^erre ? Sa(
-n Sfesuó !jen nier stjn fiïoeb ftoopeii/ en ^ulr gij u iiunnej niet aanrjeft'
» hen : god be lièfbe ban gpejus tot sijne ïterfte ap nlii !)artc lijmt/ bc
e' ÜefDe rot be ïlerfte ^al u nolf arbrib^aam maliën/ 0111 nit alls nlue magt
11 • Ijen te ber^orgen/ en liet goebc boor tjcn te joeKen.
ö' XXXII. 5. ©e Uielftaub ber ïiciiie is be berljeeslijftinge ban -Dob op
t/ aarbe; baarom al^ be {)eErc ^Oe^ufi ong ïeetbc bibben/ geheiligd worde ^quot;doo'
e' uw name, 30a boegbe l'pij tcrftonb Ijet mibbe! baarbij : uw Koninkrijke verhoer-
-ll kome. lt;ï?e ïierfte ioube fimncjs vjn eene eere ban Cljjiatu^/ bie ;onbc
ge öep Cfeeren lof bertellen/en be bcugSen be^ncnen berftunbigen/ bic Ijen uit öe bni^rerniïïfe gerorpen lieeft tot ,;ijn Inonberbaaj Itcljt. gt;öobö naam
En Uio:bt gelastejb/ afö liet be ïiejlle fitaalijlt gaat/als baar bele ejger»
10 nisfen in jnn. ciBaat alp be ftejfte blinftt in Ijeilige fieraben/mrt fdjoonc
** öeugben berfiejb is/en brie brjcljtrn bjaagt/ban Ino^öt be Qerre ber-
oe l)ee,:li]ftt/ban luo;bt üe Ejeere ejlicnb in ^ijnc batinaalufjeöen/ban jul»
ctjen be Engelen/ban bejblijben jicf) öe '(Leeraren/ ban brjinaüen vdj
V be bin beren a?obj5/ban jien bie/bic buiten jijn/ öeö t)eeren Ijeiligfjeib/
en en lij 11 rien nnt^ag; ban ttio:bc be ^oblobenbe fteinme gcljaojb/ bat er
l'e b^ l)cmel ban iticejgalmt. J®n ban/(©p.yene^ 017 ïte?fie/be ^eere üeeft u geftelb om be ïiejlic ;oa te öereiben; Ijebt gij ban liefoe cn Uis't
ar bat be ifjeere bejljeejirjftt biDjbe/500 3!jt see: tne^aan; om bc lie^l'fc
lin in ;i!ii?en ftaat te bjengrn.
XXXIIL 6. (örj/irbej in't bn;onbe:/gn jnlt CSobe reffeufcliap geben e™ ieder
la' ober be pielen / bie u toebetjoulub ïijn geineeot. Sinbien gil ont:ouUi
3'e 3ljr geil)eest/ mee n! -Jnbien gi) gctjoulu vit grlncest/ üui u! 25ee[bt dieningu
cle u niet in / bat e: niet naar gc.vrn sat luoibc» / hoe gij Ijet gemaaftt
Je/ liebr/ sel?r: be l^eere sal n boo: sim oor bed' boen bomen/en tot u seg^xVoa,
^9 gen; geeft rebenfcljap ban ntne regering?/l'joe ürbt gy nine senbinge/
nine talenten/ alle be fcijoone occaftcn brantliioo:b ? l^oe !)eür g;i bc
aS S'flcn belianbelb? Si)n e? ooft boo: nine frijnlb besloten gegaan? lij dit
ct/ gi) be Ij^nben ber gobloosen gefte^fn? föeöt gij laten flerben bar i'ter»
u,t ben tailbe ? Ïïebt gn teebe: acljt gegeben op mijne lammerbens en sni»
ia? gdingerjes ? lt;Df Oeót gi) sr ren onregte beb,:acfb/ lien geilagcn/ i)un
üe' i)nnnen flnijej benomen? n?aar siïn besielen'bie boa: nine bicn? t bc»
en. bee:tl snn ? i!c:troost sijn ? opgcboulnb sij'n ?
*P' 6! ll?at sal bat een b:acbig onbe^soeb en nabjagen bant bele 0p»
ö'e Sicnr^ S'l'1 ! iDat eene b:oebige en bejfctjjilifteüjfie fententic sal ober
ab/ ijeu uitgefp^QliEii üiorbeu! Ijabben se nooit geboren geUJeejit/fjabben se
I. ^0110 nooit
v)74 Van het Ambt der Herders en Leeraars, enz.
nooit (0p5icnr^ prlticrst; bcor sjjne cigcnc jonben lierlortn te gaan/ rn ïJaaröf) nog 50a menioe side tot jijuen ïaste te fjeöücn/ en bie in ïjrt laatfle oorbrcl te jien rn tc {jooren rFgcn u opftaan/ rn scggen: gij luigt tocl bat ift ontuctEnb liia^ / gij toi^'t tacl bar ift in bc ^onbe lccfbc/gij naar mij omgejipn/jjabt gij mij gctoaarfcljiitob/beftjafr/ onbeprigt cn in ben Uirg bi.7 ^aiigljeih gcleib/nu tuais ill jalig geluo^ ben ; maar siet/ uu ga ift liejloren/ gij ontjoutne ^ebifiant/ gtj on-tjnulDE a!)ube^[mg! ij3iib ciiscljt mijn blocb ban utaë ijanb/l^ij öegan» bele 11 aijj ben Booten en Unjen biengtftnecöt!
Jli^aar Uiat 53! (jff ei'quot; joete tijb ^ijn boor be getjoutne KCceraren/ a^uberlingen en IDiafjenen/ a!^ be j^rere Jjnnnen arbeib/ ïjtiiine grfiC' ben boor be vffiemeente/ liunne partiïniliere aanfpjaften/betmanen/Inaajo fcluiteen cn Jeiben be? .yelen/sal boor ben bag öjengen/cn !icn .;al boen ingaan in be lieejltjliljeib/ seggenbe: Wel gij, getrouwe dienstknecht, over weinigen zijt gij getrouw geweest, over velen zal Ik u zetten, gaat in in de vreugde uwes Heeren. (Dbejlneegt tot tiüie toaarfcljutaingc en oplneftlnnge tseje teftgten : Ezecb. 111:18, Zijn bloed zal Ik van uwe hand eischen. vs. 19, Gij hebt uwe ziele bevrijd. Hebr. XIII*: 17, Zij waken voor uwe zielen, als die rekenschap geven zullen. Matth. XXV : 30, Den onnutten dienstknecht werpt uit in de buitenste duisternisse, daar zal weeninge zijn ende knersinge der tanden. Matth. XXV: 23, Wel, gij goede ende getrouwe dienstknecht, over weinigen zijt gij getrouw geweest, over velen zal Ik u zetten , gaat in in de vreugde uwes Heeren. SCoopt be.ic plaatfen 500 ligt niet obe?/ maar b'.ijfc er Inat Dij ftaan/ tot bat tjer getaigte op nlu Ijarte ftome/en Ijet u aanserte om get^auta tejijn in nto 2t!mamp;t.
M 31)
on a 11 br
KA-
■
Vau de Kerkelijke Magt, euz.
Van de Kerkelijke Magt, en 't gebruik der Sleutelen dea Koniukrijks der Hemelen.
1. «öEfpjolicn rjcütambe ban ljEt taejït/'t toclfiicdcj Ceeraar/«©uöcj-Kerkern-ling en ©lalJen ic lu-jngtni Ijcefr/ gaan linj boort tut Ijct IdejIV 't Uicüï
öe 'HCecraren en q3uöe,:liiigen tc saaien Ijcliöcn tc boen. iiomien
JCeerarcn en ©uberlingeti tc samen maliEn uit/Kerkeraclcn ; Klas-W01''lL'a een cn Syuoden.
3?at jullie bejgatieringcn [icijoorcn te siju/ Dlijftt 1. uit öc uaoö» Sahelgftfjeib; öe nature Iee^t ben menfetjen / bat er geene repuöüeft / of maatfcljapptje üeftaan üan/ jonbej sameiilicmijlen ban begenen bie tot UE|tirjbE2!f be^elüe geftelb ïijn / bijjonbe,: alg be tejjulilicfjen eii maatfcfjapjjijën 51CI3 uitftjcitlicn tut be^fdjeibcne pcobincicn/ fteben en öorpEn ; 500 ci^cijt ooit be ïi?;!quot;tc bat be^clbei s0p5iene^ te saineii fta-men/uiet alleen 111 iebece particuliEce ïic^lie/maac ooü in pjobincicn/
en bie bjebe^om öeftaanbe uit mee: cn Ueie pcoüiiiciën ; eii inbicii IjeC öe noob berei^cljt/jou moeten e? ouli Uergaberingcii geljouben lnorDen/
bie uit alle be ïiejiien boor be getjeelc Vuerelti bnoe ijare afgesaiiten üEftaan/ luant 't ig céne l^eiiie/ opöat aliou be ccnigljeiD öec (ecce üe-Inaa^b/ cn be ïie:!te booc Uerbjacringe üeb^ijb mojöe.
2.'^ 251ijftt uol! uit be pjalitijfte Uan be ïïejfte in Ijet 03. ^C. in taeï»
lie s'j Ijabbe ccnen gzooten taab/ban ben iljeeie ^e^u^ erftenb/Matth. V;22, Wie tol zijuen broeder zegt, rak a, die zal strafbaar zijn door den grooteu raad.
3. Uit oe prabttjUe be; JïpoötoliKfjc Kerke, Hand. XV: G, Do Apostelen en de Ouderlingen vergaderden te zamen 0111 op deze zake te letten. 1 Cor. V; 4, Als gijlieden eude mijnen Geest te zameu vergaderd zullen zijn, enz.
II. ©esc bergabecingen jrin be ccne onöer en be anberc boben/ niet Hun in ljce?fcSjappi)c/maar in beftier. werk;
1. (dm be cenigtjeib ber biare lecre tc bebiarEii/en ben rcgtEn sin bcr Deieere ^dj^ifturc tc berbebigen tegen opimmenbe berniaaiiingen/en aisoa te jijn een pilaar ende vastigheid der waarheid, 1 Tim. 111:15. .ll^aai niet 0111 niculue leere en iCgt;ob£b!cnjst in te ftfllen/ ünfj niet om be ^cti^ifture autljoriteit te geben/ooit niet om be tjoagfte en onfeilbare regter bcc berfdjillen tc 51111. U?ant (a) £gt;00 is be eenige IBetgeber/ Jac. IV:12. (b) 25ii be .©clj^ifture mag uien niets tocbnen/ ooü nicr^ baar afboen/
Dcut. IV: 2'. Openb. XXIlquot;: 18. (c) J^enfchelijfte geboben cu iiijettingen
ijjjqqrj 2 ber-
G75
Van de Kerkelijke Magt,
berlucjpt be £)cerc 3le:;uö/Matth. XV: 9. (d) f)er lacrft bet 3Eeeraar»Jï 10/ te ieeren al Vu at öab ljun in 51511 liDaoca ücliolen Ijceft/ Matth. XXVIII: 19, 20. (c) oEn icbec iiDinaat inucr taejien/bat Ijij geen DJcnstinu-ciit her nicufcüen Uiarb?/en jiclj enbee uienianbp uiaijt late ü^engeü/ Gal. V ; 1. 1 Cor. VII: 23.
Goeilo 2. 43!» .ilfe oocbe urbc tc öetuaren/opdat allediugen eerlijkende met houden. 01^e geseliicden, 1 Cor. XIV: 40. iDat be een ben atibec niet aüectjccc» fclje/bat bc 4?gt;obsb!en|it üetameiijli cii sonber betiuatriug oefcljiebe/en bat b;e nirt Uinjbe nagelarcu.
Ergernis- 3. i^in alle ngcriusfen te lucrcn/en tegen bic be ^ientcicti ban tjet sctewe- Jioninttnjiie bet Cjenuleu/ bc ^iécipline of lier Hel ij Tie tnclit/tc geöiuiUen. öieiiteien. UI. Sleutelen van het Koninkrijke der Hemelen. Sleutelen üetrcitcncn .«öagt/ bc^c is gebiedende, 500 })ecft be ©eerr Sr^uG aló bc ïljeere obe; fee iiiertie' JlTagi uuer be^eilie. Openb. Ill: 7, Die den Sleutel Davids heeft; die opent, ende niemand sluit; die sluit, ende niemand, opent. oDf beje JJSagt bedienende, tn Uio^bt ocbiiiiln op bebii en 111 ben nami: ban ben t)cere SCe^up. Jes. XXII; 22, Ik zal den Sleutel des huis Davids op zijne schouderen leggen. 3in bezeil laatiteu 5111 Ijceft Cljjifitiiö aan ^ijne l'iejlic ^leurefen gegeben. Matth. XVI: 19, Ik zal u gevende Sleutelen van 't Koninkrijk der Hemelen, ©at ig/ om rn bc ïierlie
in te laten en uit te fluiten.
Van het Koninkrijke der Hemelen. JSfet ban Ijct ïiani11lirijfic bcc Magt, nccfj ban liet ïianintirijftc bcj Heerlijkheid, maar ban Ijet iianiiiln'ijlic bcr Genade, 't Inrifi is bc ïicclu'/in Icelüc lier aticé Ijcmelsrl) ié ; ba.u* ia een IjemclGClj Ciorimg/ tjemeiicije unberbanen / tjcmcltciie gucbcrcn/ hciiuifcUe nuiifti xn poojtcn/ Ijninifcijc JilSagt om in en uit te laten, ©rje cil^agc rifibeejt/ nod) Ijerft liare jitplaaife niet in be opjiene?^ als oorsalien/en alfi eigenaaja/^ij Ijebüen be Jl^aijt in vcljjeibcu niet/ 51) inogcn baatmebe niet ijar.bclen 500 a!^ 31) lnillen/'t ig Ijunne eigene jllagt niet/ nccli boor nature/ nodj boo^ gifte / maar 't iji en blijft Cli:i?ti!;i jBagt/ en ;ij jnn maa; örcnaaj?/ beo: tuclüe Clljiglug bie 4.l5agt uitboe^t.
©eje Jl^agt beftaat in öinben en ontöinben/ in ^onben te bergeben en te ftouben. Matth. XVI: 19 , Zoo wat gij zult binden op de aarde, zal in de Hemelen gebonden zijn. Ende zoo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de Hemelen ontbonden zijn. Matth. XVHI: 18 , en Joh. XX : 23, Zoo gij iemands zonden vergeeft, dien worden ze vergeven ; zoo gij iemands zonden houdt, dien zijn zo gehouden, ©c bagtighcib bloeit niet mt bc bienaars/uf uoli niet uit eeiiioc bejuinbter.igfen/bic ^ob ge ba an tjeeft 0111 .vc') naar bcr opjienej^ Vnille en boen te lioegen/ maar ombat Ijct £l;?ieti^ö jBagt ijl/en bic in sijnni name en naar 3iiu boojfcijrift en bebcl gefcljieöt. Jes. 111:10, li, Zegget den regtvaardigen , dat het hem wel gaan zal. Wee den godloozen, het zal hem kwalijk gaan.
G70
IV.
I
i* IV. IPejc ^lcutdrn jijn ttóee/ nanielpf/ Tjct HFicorb en üe CtuistC' eerste
: ïijfte 23an. De eerste Sleutel is de verkondiginge des Woords. ipi: i^ecre jy6quot;,.,?.13
c Iji'cfc aan iijsie ïicrlic tjct IDoorö gpgibcn/en öe öictiaar^/öif []rr inUonUigin-
l. ;iiiirn i anir ticrliunöiriei!/met tic aiirliorifatie: Avie u hoort, die hoort \yoovd3.
MIJ , ende wie u verwerpt, die verwerpt Mij ; Lnc. X: 16. öt'U'
!t bcrUonbigeu vii öen gt'iooliigrn tie beroebinge öer ïonben en Ijet eea-
gt; Umjc lellen. Joh. 111:36, Die in den Zone .gelooft, die heeft hot eeuwige
it leven. Hand. XVI: 31, Gelooft in den Heero Jezum Christmn , ende gij zult zalig worden. Jï5et öiejclföc JlQagt fluiten sij Met |^onuiiiri)!ie Oer t?e-
:t meien lioar be Ducjelooliigen en anbeHeeröeii/3;ua lange alö ii) ;oo'Jlti^en
i. en vel) niet Üefteeren. Kom. 11: 9, Verdrukkinge ende benaauwdiieid over
n alle ziele des raenschen , die het kwaad werkt. Joh. III: 36 , Die denZone
:3 ongehoorzaam is, die en zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft
Is op hem. ©aar ia luuut auöerfctjeiD ofiemanü öat 5clf Uiel Inert uf een
Df paEticuiier Lat leiteii jjem segt / öan af een öicnaar ban Cli?i?tii0 in
it Cl)?iiuiig name/ 't ^0 in 't openbaar/'t 51) in 't pattlculiec/ met toe»
a- papfinge up iemanD in't bij^onber/jegt: gij geloobige/gij een erf»
ie! genaam ües eeuhugen lebene/öe ^onben 31111 u betgeben ; en lueberam/
;le gi) goDloo^e/11 bctltonbigc il! öat a?üö5 tnarn op u ligt/en bat gi] bet-
üe bomiD snit Innrben/indien gij u niet belieert. ©elnijle Ijet ban een öie-naar ban CtiJisru^ uit anj:!stiiG laat tat Ijen gefpjolien \«u:bt/ 300
rt, moet l)et aan beibe Hanten quilten ingang in Ijunnc Ijartcn Iji'bben/ en
lie 311 Hie beluegingcn in tjen berliieliHen/ ben eenen tot bertjoogtmge/ en
ac oen anbereii rot beifcljjifjfjinge/alsof be Ore re 2fe5u^ [jet in eigen pej-
11/ foon tegen Ijen ^eibe/ taant l)et Uigt;oo:b is eben bast.
n. V. De tweede Sleutel is de Christelijke Ban. ©e;e ié eenc öebienenbe De. twee-JElSagr/aan tie ïie^lie gigrbtsi/om Den ergerlijke en gobloo^e lier ïio- chri.sleiij-
t/ nin lit ij lie be,: C^emelen toe te sluiten, en ijet Uieberom te openen Inior ke liau.
nc Ijen/als 3e berouln tiefuien nbe? lum borig leben/en betccinge oisic»
jft bens beloben/ en met be: baab bctiujseii.
3ie ©esc Sleutel Ijeeft tot een bcorliie:p/ niet ^Cobrn/ ï^eibenen/of iemanb 't Voor-
bie buiten be ïic:iïe is/ maa: e:ge:li]tie iebematen ban De ïie:lie/ 't ui al-
eu leen grboopretv't 31) Die uoli ten £). ^fbunbmaai 3iin toegelaten. 1 Cor. ten.
zal V:12, 13, Wat hebbe ik ook die buiten zijn te oordeelenquot;? Oordeelt gij
le, niet, die binnen zijn? Die buiten zijn oordeelt God. Ende doet gij dezen
3, hooze uit ulieden weg. (Deje bie binnen 31111/31)11 een bourUieriJ ban ben
ids Cijiisteiijlifii 23aiv a!? 3e in leere en hben afbtualen/ en menigmaal
De brjmaanb u'jnOc/ in bcscibc ülnben. £5iet 1 Cor. A7: 13 , Doet gij dezen
i'ft hooze uit ulieden weg. 1 Tim. 1: 20, Onder welke is Hymencus en Alexan-
)et der, die ik den satan overgegeven hebbe, opdat zij zouden leeren niet
en meer te lasteren. Hu te Uie^prn ijs Cl)pi?:u^ bcfclie^inimje ic ontsrggcn/
em en obe; te geben aan bien/bie buiten ijeejscljt/ bat is/ ben fa fan. 'twerkis VI. 't ÏTcjft ban beu 53an j^/ fjeu uit be Gemeente uit te sluiten, uitsluiten.
IV. (ögqg 3 niet
677
678 Van de Kerkelijke Magt,
nfet mee? te ejfiennen boor een lib berjellie/ en af te Ijmiben ban be tafel l!f]ö ^eeren. ^.ut bit uiterfte ftomt men boor Uerfc|jeibene trappen. Hepftvier De eerste : bermantnoe/tDaarfdjulainae/6cjl2affinge; 't 5Ü parti* trappen. fu|jri aan |jun f)Ujg • 'r -jj/ ^oo 5e naar bic niet blagen/ in be tegeiv Uioorbiotieib ban ben ïtcrUcraaö.
De tweede : be tafel bes: l^rercn Tjun te antjegijrn/bcUirjle be Cen» fnrr opligt tjeeft/én np ben ergerlijke tot vjne bejüeteringe/én op de Kerke, opbat bic niet gclastivb luoröe / en opöat niemanb gecrge:b üinjDr/ of beé^elfs ^onben nabolge. 1 Cor. V: 6 , Ea weet gij niet dat eea weinig zuurdeesera het geheele deeg zuur maakt ? Eoo üiuet men in foai' nn gr nrleoeniieoen In el icmanb/ oie rene e:gccnigfe begaan Ijecft/ om ber £tr?iic Uiille affiouöen/bie men anocjynö om sijnö jiifö Inille Vuel Soube toelaten; beUitjle Ij ij bij uitnemenblieib ürrouüi betoont/en boor en na be gegebene ergernigfe onbecigpelijft eu öobjalig leeft. 25;j5an» beilnH té be tüieebe t?ap buo: bie/ luellte in be ejrjejnisJfeii boo^tgaan.
De derde trap 10 : bt-n ergejlijfte in leere of leben booctgaanbe aan be oBemeente als ^oobanig boor te ftclleii/opbat bie toece bat men be Sleutelen gebjniiu/opbat bie om be öeftercinge ban ben afgebüJaalben bit!be, cn ooli opöat be ergerlijfte üefcliaamb toorbe tot beiieeringe. lt;5e?st met be^tunginge ban ben naam/ en ban nog onbecanbe^b ülijbenöe/ mer beltenbmalnnge ban ben naam/opbat Ijet te mee^be? inb?uH Ijefiöc op 't gemoeb ban ben ejge^lijUe/en be gemeente. lt;éh alö bit allej niet jjelpt/ joo fiomt men tot
Den vierden en laatsten trap, en men fnjjbt Ijem af/men ontzegt Ijein alle gemeenfcljap met be iierfte/ en men ejUent bien niet meer boor een' bjoeber of ^nête?/men acht Ijem als ren' Öcibcn. ©it tuaé in be Crnfiire in 't lt;!=)■ (C. Gen. XVII: 14, Dezelve ziele zal uit hare volkeren uitgeroeid worden, bat 10/31)11 naam joube uit Ijet gejlacljtregigte? uit» grfelj^apt ttio;ben / en l)ij gerelienb tooröen / als niet ban Ijet ^aab Stbjaljamp'als niet in Ijet ©ejbonb met ;i)iien .^abe Oi.iiierigt. Pit i|S 't grne be ï^erre SCejn^ ^egt. Matth. XVIII: 17, Indien hij ook de Gemeente geen gehoor en geeft, zoo zij hij u als de Heiden ende de Tollenaar. 3?gt;it is/bat be 2tpo^tel §0aulu? jegt/1 Cor. V: 13, Doet gij dezen booze uit ulieden weg.
net einde VII. tjet eiiibe en oogmejft ban ben ^5an/ grlfift bie niet ober men» merk8 fcljcn/ als meniclien/ en om ligcljameliiHe ft? a ff en ap te leggen/ maat u ' alleen raafit menfeften/ als lebematen ban be Öerlte/ in leere of leben niet obfreeirnomenbe met Ijet UPoorb gt;!3obs/;oo ;mi ooft be einben ban ben 25an gee^telijft/ namelijft: (a) Tot beschaminge ban ben 3011 baar ^elf/ ten opvgte ban be ifikibjaligtjeib nebenp be nietten 4?obs/ opoat ïjn 3ie/ Ijoe bc?re l)ij baarüan.' en ban .iijne beltjöenisfe bejfdjilt/ en f;icl) feljame boor 45ob en sijne ïieiiie/ en al^oo tot inHeer Home. 2Thess. Ill: 14, Vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde, (b)
bat
en 't gebruik der Sleutelen. G79
bat fttj olie? öe Ccnfurc gcbödig sijnbc al^ ober be ftjaffc ban ben Cjcere 3fc5ii0/Jid) fiefterre ban ^nne boo;c tnegen. 1 Cor. V; 5 , Opdat de geest behouden mag quot;vvorden in den dag des Heeren Jezu. 1 Tim. 1.20, Opdat zij zouden lecren niet meer te lasteren, (c) (£gt;m anöcre lebematen te bucn bjcEjen boot be ftjaffe/bie De C^ecre 3[e;un oefent/gelijFi alie be bmbe« ren b^eeïen/ alp be babrr een bmb riaéiijbt/ en run hen boorjigttrt te born taanbelen. 1 ïirn. V:20; Die zondigen bestraft inde tegenwoordigheid van allen, opdat ook de anderen vreeze mogen hebben, (dj (üHibat be erocrinpfen Vtiegoencnien bun ben uit be Sie^He / 300 boor brgenen bic fiimirn/ aig bie buiten jt]quot; / bielfie buoj be ejperntfifin occafte nemen om be (|3ob|gtiinigt re iaéteren. Bom. 11:24, Want de name Gods wordt om uwentwille gelasterd onder de Heidenen, (e) lt;£gt;111 be gelieele üJetlie beer oopbrelen a3iité te brtnareu. Jer. V;25, 2G, Uwe ongereg- ' tigheden wenden die dingen af, ende uwe zonden weren dat goede van nlieden. Want onder mijn volk worden godloozen gevonden. 1 Cor. XI: 30, 31 , Daarom zijn onder ulieden vele zwakken ende kranken, ende velen slapen ; want indien wij onszelven oordeelen, zoo en zouden wij niet geoordeeld worden.
VIJL iljrt gebjag m ffen? be oTenfiivc bef jeft/of Le oy vrnejs/bie benotpe-Cenfure cefeneii/of ben pp^fi on/b'e bcfïjaft bicrbt/of anberen quot;nffnio bril grcei ftueerbe. Die de Censure oefenen, moeten fjet boen in alle regt-neis.. vaardigheid, jonbrr aas ven ban pejfonen. jKet g;notE voorzigtigheid, jacljtmoebipÏKib/ net gjoote deftigheid, joobat l)Et ooft in be aanne-5igtcn te 31 en ié/ bat 3e in be leoeutooorbigljEib ban ben t)erre Sfe-511^ sijti/ en 3511 b'eMf in iiitun name uitboeren. 3[n alle nederigheid, fietoonenbe bat je Ijet niet f)Eejfcf)enbe b'-en / maar alleen al? bic-naar?/ in beioor.intie ban fmarte en medelijden met Ijmme ellenbe/
3aobat je 't boen/ ombat 3E l)et 300 moeten boen tot ljun Equot; öer nieente btgte.
IX. De gecensureerde 'i«5 berpligt 3ecr geboelig te 31111/ en 3icf( biey!in den tncljtingc ber $ie?he te onberlnetycn met bjoeffjeib. iDant fjet i^ be reerde.u' fieftjaffingc ban Clj^iptuö 3clbc/cn ÖÖ Öccft liet beïoofb/ toen ÖÖ tot be tafel be^ ^eeren toegelaten Uiie?be / en fttj moet erbennen bat be ïierfie l)et boet ten öegte ban f)em en ban get lïijbe ban ben l^eere 3ie3u^. Jitëaar i^ eene ïierfie 500 berbaïïen/ en 3tjn te op5ietier^ 300 gob« loo^/öatse be ergernigfE ongeftjaft laten/en 3icï) fiantEn tegen befl3ob» jaligeii/ bic in bc regt3inmgl)Eüb bEr Icerc/ cn in beugb3aamï;eib ban leben uitimintcn/En ober bie be ^ïeutefen geb?uiftcn; 3u(ft eciie Cen»
furc nietiS te aci^tEn/ nocf) ban bEn 500 onregtbaarbig gecenfureer» bc/noclj banbeanberc (JSobjaligen; taant 't gefeftiebt nier naar Cfjiiö» tug orbonnantie/ maar tegen be3clbe. Spr. XXVI: 2, Een vloek zonder oorzakc en zal niet komen. JiKaar bic bloeft 3al op ljunnen eifien Itop ncberbalen/ bie öet Öartc brg regtbaarbigen boo: bal?cöl)eib bc
bjoc
'380 Van de Kerkelijke Magt,
örorlicn/cn öc fianben brp gobloo^cn fterften / Ezech. XIII: 21, 22. Van de ie- X. De ledematen Ijrübrn sic!) nrffrns öp grccnfurecrdcn tioorjigtig re neffi^sde OeörariPquot;/ quot;title ben ban bc Cenfure vc!) na bi^rlbe tc omrreft' gecensu Hm ban lu-n/rn Ijcn tr luTinanrn. 2 Thess. Ill: 14, 15 , Indien iemand reerden. onze Wooi-den door dezen brief niet gehoorzaam is , teekent dien; ende vermengt n met hem niet, ende houdt hein niet als een vijand, maar vermaant hem als een' broeder. T»ürt) Inannccr bc tjoogftc trap ban Cciiquot; fnrc aan icmanb is grb.ian/50a moet bc ontueHliiiigc g:aote^ en baar» blnbeliiUe; siïn/en 300 Uti) occafie i]ebben of met eenige apparentic ban fricijtinge orcafie inuineii maïien/^oa niDct men in bertooninge ban bc bisrantie en fdjeibinge tusfcljen ons cn Ijein/ Ijem befilagen obe? jtinc cllenbe/cn f)em bejmanen tot befteeringc; maac aiö tjet gccnen ingang heeft/of htj maar amp;oo;e? lnoibt/;oo moet men fiein al^ een t^eiben en (Collenaar laten Inopen. Matth. XV1II:17, Het heilige den honden niet geven, ende de paarlen voor de zwijnen niet werpen, Matth. Vli:6.Ende hem na de eerste ofte tweede vermaninge verwerpen, Tit. Ill : 10. Ontsini- XI. ïUis lno:Dt Ijet ïjoninUnjlic ber l^enuien boo; ben CllJiérefiihen n™!-mort torocfluren; bocfj beïc toertuitinge is met boor altoos/maar toe pes'hlequot; ötU S') vet] belieeren / en bat sij boor belijoenisfe en betooningc ban Sen. [jim ijarteiijit beronlu/ cn babeli)!icn afitanD ban Ijiuine blnalingen of e;gerlnH leben boen / en een boorbeelbipclj vjjobjalig ieben Itiöen.
bien geballe U'orbt firt ïtaninlirijUc be: femelen ttiebe:om boor tjen ontsloten, met hen liicbe,20111 tot bc gemcenfctjap bc; ïirjlie/ als een' bjoeoer of suste; op te nemen/en tot bc tafel öe«j l^eerni toegang rc geben/met alle üctoomnge ban blijbjcljap en ücföc/beUnjl ec ooit ;elfg in ben ^emel blijbicljay ié obe; ellie s'ele/bic vclj bebrevt/ Luc. XV; 7, 10. IDe^e Inebejopneimnge yen bii]/ 2 Cor. II :G, 7, Den zoodanige is deze bestraffinge genoeg , die van velen geschied is , alzoo gij daarentegen hem liever moet vergeven ende vertroosten , opdat de zoodanige door al te overvloedige droefheid niet eenigzins verslonden en worde.
Daar is ' ' XII. 3?e Ccnfure ber ïictlïc Ijceft ten allen tijbc beic tegenftanbcré tuil a Q/ ei' ijetft 3c nog/daarom is noobig bat Uiij bi) l]cr gejegbe Ijet ke^iagt' nog lilaarbc; maften boo: Ijet beaiubioojocti ban Dejc bjage :
in deKtr- O/quot; cc/te geestelijke magt, zoo als boven is beschreven, aan de Kerke ge-e' geven is ?
Erastianen en Eemonstranten , of untftenncn alle gec^trlljfte bcbicncn»1 be jBagt in be ïicrUe tot oefenis-ge ban bc Ccnftire / en tailien bar men alleen Ijet iCnangelium pjebilie/ cn baarmebe gebaan/ of ;oli sc ecnige eïl5agt toeftaan/ 500 .ieggen 5c bat bic in be ube;ljeben berust/ en bat be oberljcben bic uitboeren buor bc op;iciie;5 ber ïtcjftc/ a!^ ijare bienaarg cn fuppoosten. Wij baajentegen seggen / ja / bat be fjecre SCesnjj suilt cene jÜSagt aan be ïicjltc Ijeeft gegeben/ cn bat sc gangcfj anüe^fcljeiben ip ban be? oüerijEöEn magt/ eu ganfcljelyfi
niet
eu 't gebruik der Sleutelen.
nfet afïjanöt ban ^E abej^cbcn/ rn aUeen in Cljjip'ttié name/ en niet in öen name üe: obcjtjeöEn uitgeboEiö moet luorben. ©it öltjiït:
XIII. 1. IXit uitbjulifselijftc plaatfen/ Matth. XVI: 19, Ik zal a geven Bewijs i. de Sleutelen van bet Koninkrijk der hemelen, ende zoo wat gij zult binden op xyx1' 19 der aarde, zal in de bemelen gebonden zijn, ende zoo wat gij ontbinden zult
op der aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. Matth. XVIIÏ ; 17, 18, Indien Matth. hij der gemeente geen geiiooi- en geeft, zoo zij hij u als de Heiden en Tollenaar. :
1 Cor. V: 3,4, 13, Ik hebbe besloten in den name onzes Heeren Jezn Christi, ■; èor.'v : als gijlieden ende mijnen Geest te zamen vergaderd zullen zijn , met de kracht3, 4i 13-onzes Heeren Jezu Christi denzulken den satan over te geven. Vs. 13, Ende doet gij dezen boozen uit ulieden weg. Gal. V : 12, Och of zij ook afgesneden Gal. y: wierden, die u onrustig maken. Rom. XVI : 17, Ik bidde u, broeders,
neemt acht op degenen, die tweedragt ende ergernisse aanregten tegen de 2 Thessquot;_ leere, die gij van ons geleerd hebt; ende wijkt af van dezelve. 2 Thcss. ïli ; 14. 111:14, Indien iemand onzen woorde, door dezen brief geschreven, niet gehoorzaam en is, teekent dien, ende en vermengt u niet met hem, opdat hij beschaamd worde. Tit. KI: 10, Een ketterschen mensehe verwerpt na de eer- Tit. in ■ ste en tweede vermaninge. 2 Joh. vs. 10, Indien iemand tot u komt, ende deze ^Ojo|i leere niet en brengt, en ontvangt hem aiet in uw huis, eude en zegt tot hem vs. 10' niet, zijt gegroet. Hit alle öcje plaatfen ie janmi gi'iioincn/ of ieber op ycij jEllie aangetiiE^lu/ ölijfit Itlaaj öc practqfie lian De ^Ipo^tolifcljE ïïerftcn/
üati öe öeUEien uan Clj^iptua eu be SHpostclen/ ban ejgpjlnWen in leere en lelien buiten re (jüiiöct./ uf ;oo ,;ij bin me» üc ïtejlte 51] 11/ üuiten te tuerpen/
af te finjDru/^icij met üie niet te Uejmengen/ uit lueg te boen/ uan öie te tapen. lt;£)it tacriJt de Gemeente betialen te öaen/ ^onbej öe mini'tc niclöinge ban tic obejljcöcn. Zegt men, be obrjljcben tnaren toen l^ei^ Uitviv «Jengel}/ baarom joubrn bie Ijet niet bacn/ 300 moeite be ïicjlte Ijet jtlbe boen; maar alö be obcjljeben C!)?t^tcnen sun/ 500 i'iaint lire linn toe.
Antw. ï)Et öoet cc niet tcc of be obrjfieiö öeibenêcfj of C!)?iöten^ ié. Antw. ^bejpeib a!p oberljeib Ijeeft bejelfbe JBagt/ en aileCljii^tenen jijn fcljul'
big 3iclj met bejeifbe onbejlne^pingc ben Qquot;ue:l)cben te onbe^luejpen/ ban Vaat öQbpbicnpr v») ooit sijn. Cljjisten of geen C!]?t5ten raalit ben pe?»
fonen/ bie Ijet obe?amp;eibg-ambt beftleetsen/ en niet )jer ambt. ^ergen^
luoibt eene Ci)?iótcu-obe?tjeib mee? JiEagt obe? be ïiejiie gegeben ban eene Cfeibenfclje obrrfieib. ©e ïte^lte beljoubt Ijacen eigenen en benjelf' ben borm en nature/ onber Ijoebanige obetfjeben oofï i#.
XIV. 2. JUit be benaminge en liet Inejfi bec opyeneié ban be liejfte. 2ij 2. pe be-toojben genaamb Huisverzorgers Gods, Tit. I; 7. Opzieners, Hand. XX : 28.
Dienaars van Christus ende uitdeelers der verborgenheden Gods, 1 Cor. IV: 1. dpzie-Regeringen, 1 Cor. XII : 28. Voorgangers, Hebr. XIH:7, 17. Voorstan-naders, 1 Thess. V: 12. l^un taejft i^ regeren, 1 Tim. V: 17. Acht hebben
op de kudde, te waken tegen de wolven. Hand. XX: 28. Alles eerlijk en met orde te doen geschieden , 1 Cor. XIV ; 40. (JHn bat alleg! tot opbou-I. Éirrr win-
G81
winge des ligchaams van Christus, Eph. IV: 12. De Kerke toebereiden ,
om baar a!s eene reine maagd Christo voor te stellen, 2 Cor.XI:2. SClle „c
öeje bennmingen seggcn .413agt tc tjpamp;ben om ^oo cn soa tc öacn/ 30a „fi
ijf'c? ban cchc ailHagt in be ïinbc; beje 4.ïlagt refibecröe niet in öe oUcj# „0
liebeii/ in te uitbocringc ban bic Inarcn 3c geene bienaarp ban bc obej» „t(
ïjeticn/ maar 51) rcfibcezt in ücn Qcere SfoujS/ ben lioning ban 3ijne Cie?» „g ftc/ en Die Jl^agt bceren bc Dp^ienrj^ bc? Üirjftc uit al? bienaazp ban
CijJistué. Kse^br? hese Jl^agt ban niet iiitgcboe?b l«02ben/ nacl) l)ct einbc „b
ban bie jjiagt lian niet befiomen Inajben/3onbBj roeflutten en ontfluiten/ „b
5unöc? nitlnr^ytn en inlaten/30a i^ ej ban 3Ulft cene 41©agt in öe ïlietfte. „ir
' te lueipen/ en bare zielen uit bare volkeren uit te doen, in bele plaacfen. „ui
jig 11/ Ijct is eene Öejfse/300 baaj sullï eene JllÊagt ban uitboccinge lua^/ „n
taa ban nofi l)icr; Uiant quot;ü£,3c Jï5agt iieeft geen op5|0t: alö ceyemauiëel/ „te
maat raaVnc ftet uuMliie^rn ban bc ïie^fie/ en 300 ia 5e altijbburenbe. „g(
Zielen uit zijnen volke uitdoen, ié niet booben/ maaj uit Ijet naanite» ,
lUótrr bei bniberen ^srac!^/ bc? ïtejbe/ uit re feftrappen/ tien niet onbec „bi
jl'fi^afiamc 5aab te rdienen/ te acluen als den Heiden en Tollenaar, ge» ,
lijft ^iuisrufi bat 30a uiricsjt/ Mattli. XVIII; 17, (pjeftcnbc bam be cenfure. „de
4. De na- 4. We nature ban aïie maatfcljapprjen en bcjeenigbe bejgaberingen „iti 1°1r0, vant eigctit/ bat e: or be en ^agc jij om uit te fluiten aüe begeneu/ bie be „O] «hap- conbitiën/ 'uiaavop 553 iugelaten Ui aren/ niet uafiumen/maa? be geöeele „al; vüeu. uiaaifcijappijc tratij tun re bejtuarren. JSn/ be ïiejhc is cenc geegte» i
lyfte grmecnfeamp;ap/ cn bie ingelaten tucrben/ Uioröen cnöej belofte in» bat
gelaten; 300 Ijaft 3e ban ooft Attagt besuilien/bic tegen fjare beloften ni_s
cn tegen be tnelgcftelb^eib bie? gemeenfcljap aangaan / uit te fluiten. cn
\ftni Qtbonnanticn/ Hand. XVI: 4. ©u^ blijlit Ijct blaar bat be iïejfie mui
JlSagt heeft om öe3Blbe bao? be opsiene^ te regeren en tc bfftieren/ X
luaa?toe nuobsaftelijfi bc iiüatinge cn bc uiifïuitinge beljoort. endi
Praktijke (b) ©it i^ a!ti]i3 be ftaubbagtigc pracnjftc ban bc föeriic ban alle ecu» krui
toen getocc^t. €n Ijct ié bc ftanbba^tige belijbenigfe en p?actiifte ban be laat
gt;i?crrfa:mfejbc itejlie in jSebcrlanb getoeept ban ben tijb be? lïeformatie bjui
Formu- af/ alé Qiijiu li it Ijet formulier van de bevestiginge der Dienaren des Godde- ten
«er. lijken Woords. „(Ccn laatfle i^ Ijet toejlt ber ©ienaren be^ iBoojb?/öe i^ct
„gemeente Cgt;ob^ in gocbe discipline te Ijoubcn/ cn te regeren in 3ulö ecne b. c
„in an ie te als bc Heere geordineerd tjeeft; taant Cljji/tuö/ gefpjoften Ijeö» affei
„benbè ban be Christelijke straffe , stibc tot 313ac 5£poprelen a!bn|i: Zoo wat bat,
„gy op der aarde binden zult, dat zal gebonden zijn in den hemel.... CU uitg
„cat met be ^(euttlen bes ijeuuirijftp/ bie hen bebolcn 31311/ aiufluitiii' liom
.,üe cn toefiUiimge gebaan iuorbc/ bolgcnjS den last bun van God gegeven.quot; hiie?
„Het
en 't gebruik der Sleutelen.
, „Het formulier van de bevestiginge der Ouderlingen : Zoo ié örin tPii Formu-
e „cerfte Ijet amfit öcr (©ube^lnigeu----naarftclijlt toe tc .;icn / of ecu ie'quot;
o „iegelrjS jicp fiefjnorlijü geO^aagr in amp;dijbcntgfc rn in tuanbel. ©ie jicf)
io „oniltcFjtelgft gedragen re bejmanen/ en te verhoeden dat de Sacramen-
l' „ten niet ontheiligd worden. lt;0cift mebc tegen de onboetvaardigen (vol-
t» „gens de Christelijke Discipline) te handelen.quot;
n „Het formulier des bans geeft ijct allesiné te ftennen. Siet fprdaaï
je „tieje taooröen: SJoa ^ijn intj genoDö viartt nu tegcntuoorDelijR boort te
1/ „baren tot sijne? affngDiugc/ volgens het bevel en den last ons gegeven
e. „in Gods H. Woord.quot;
ïil „Onze Catechismus, Vrage 82. ©aarom beCFjjisteïijrfEïtejfte Catochis-
lie „big naar de ordeninge Christi julfmi boo,: be ^leutcfen be«J fjemeirijfi^ miis-
n. „uit te sluiten. Vrage 85 , SCljao al? achtervolgende het hevel Christi,..
f/ „van henlieden (üpgt;ifncré brr ïierfte) door 't verbieden der Sacramen-
:l/ „ten, uit de Christelijke Gemeente, cn ban v0oö jelf uit ben ÜïljfiE C|)?l£tt
3E. „gesloten worden.quot;
:e« „De Nederlandsche Belijdenisse des Geloofs , Art. 32 , ÏBaartoe geci-jf^t
iet „tooröt de Excommunicatie of de Ban naar den Woorde Gods.quot;
je» „iDoet fjiejbn öc Cipiatciijfie/ loffelijiic en baojüeclaioe Kesolutie van Resolutie
re. „de Ed. Mog. Heeren Staten van Friesland, anno 1Ó4.5/ te a ar bij vö 'toü
jen „ttiptelijfi öintien/ en öic telffcn# lacöc;om inbacljtig gemaafn Vaaröt: Heeren5'
be „Opdat alzoo de Kerke moge blijven bij haar Regt, zoowel van Censure Staten
•clE „als Discipline, die haar mits dezen volkornenlijk gelaten wordt.quot; tond. 168
ite» t)irruit ijS fjet baatbiijiielgft/ bat ber niet ia eens particuliere 6e»
jn» battinge ban bejen uf genen/ maai: bat ij er ié be conftante ^tiüör»
ten nisfe en u^actpc ban bc grfteele ^cbejianbfcbe ^errfovmeejCe ïte^fie/
en. en bat bcgesien bic bit tegenfpjeffen en in be pjacnjbe tegenloopen/ in
6c- bcjcn beele niet eens Min mer be d^eteforineerbe ïtcrtïe/ maac ^00 beci
ga» in Ijen i$/ ben Catecftignius/ be ^EberianbfcbE öeigaeniBfe/en be 3^0?»
•jfte muiieren ban eenigFiEiö Ueiörcften en bejfcijeuren.
;en/ XV. Tegenw. 1. Mattb. XIII: 28—30, Wilt Gij dan dat wij henengaan, Tcsonw.i
ende datzelve onkruid vergaderen ? Maar Hij zeide, neen, opdat gij, het on- xxit'-.
ceu» kruid vergaderende, ook mogelijk met hetzelve de tarwe niet uit en trekt, 28-30.
n be laat ze beide te zamen opwassen tot den oogst. SSiet Daar Uiojbt luel uit»
latie bjufiiieftjiJ be?üabcn Ijet oiilfjaib uit te t^eftfien/ en geöoben ïict te fa»
dde- ten optoagfen. Antw. ©e afiïïer i^ nier be ïiejïÉc/maar be bjerelb/b. 33. Antw.
;/ bc üjet enfiruib ;ijn be öoojen; be 005,01 be Uolembinge bei* luereib/
eciie 6. 39. ©c 5in ban öeje geltjfirui^fc i$/ bat be i|cpre niet tail bat rr
\jeamp;» alleen gobjaligen op be taerelb sullen jijn / tnaa? coli / en
)wat bat/ om be uitüejftorcnen te be^gaberen / bs gobloosen niet moeten
.en uitgecoeiö taorbeu/ bebnjl oaü uit gobloo^en gob^abge fiinaecen bnort»
litiii' bomen/ 't bielb niet gcfcfiieben bon he/ tnbien alle gobfoa.w» bejbelgb
ven.quot; tuiejben. Soobat beje plaatfc gan^cij niet raabt öc ïiejbe en ïiare
„Het ïirrr 2 .SjHast
683
1
iilSagt ban ccnfurf/ öie niet een OEbEinpbe/ maar e^gerlijften uittoc^yto Tegenw.2 2. Mattb. XVIII ; 15, Indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, gaat xviii • ^enen en^e bestraft hem tusschen u ende hem alleen. Soo tjreft ban bc 15. openbare beftjaffingc en uirtuezpinge uit öe ïierbe oEen plaatö, Antw. Antw' 1. KCec^t al berboloens b. 16—18, 500 jult gij jicn bat ja eene uitUierpingE fiebolcn tooröt/ maar be tjrere toil bat men met trappen tot (jet iiite?l|tc ^al fioinen. 2. tE?e ïjcere fpzeriit b. 15, fioe men fjanbelen moet in particulierE bejongelijftingen/ en niet ban openbare E?ge?ni,sfen. Tegenw.3 3. 1 Cor. XI: 28 , De mensche beproeve hemzelyen. Soo Ijeeft bE ïïe?' 28Cor'xl: fteraab baar nier mebe te boen. Antw. i|ct Eene fluit fjet anbere niet Antw. uit; bit .^elfbE Irorbt ooft ben opsienerEn fiebolen/ 1 Cor. V:12, Oordeelt gijlieden niet, die binnen zijn ? lt;£-n bijjonber tiEt ber opjienE» ren Uirjlj/ af^ irmanb ^icl) sflben niet ftan of Uiil bep^oeben.
Tegenw.4 4. ,113Eti branbmerïtt be lieben/ en maaftt .;e beracljtetijff. Antw. 1. Antw. graflt jP buiten blijben/ bie gobloop tuiüen ïcbcn. 2. 2$ boen 't jiclj 5clbtn/ be ïirifie maafit Ijun geb^ag niet openbaar/maar fhaft alleen bat nu openbaar i£. 3. 3?at i^ 5jet ocgme^fie niet ban bs cenfure/ maar fjunne bebeEringe en ijet teel^iju ban bc ïiejfic.
Tegenw.5 5. ï^ni obc^ljcbeii itDint het ftjaffen toe/ eh niet be ïterf'E. Antw. utw. ^rn obevljeöen fiomt be MSagt ber ^(Eutelen niEt toe/ bie jijn niEt hun/ maar be ïte^lie gegebEii. ©e ouerljeben ft^afen soobanigen/ bic be iieru^tE saniEiifebingE ber onbrjbanen beroeren/ en bat met ligd)a* uieljjlie paffen; maar be ïie^fte ftjaft joobanigen/ bic tegen be Inaar» ijeib en gobialiijgcib aangaan/ met geegtelijftE fr?affen. Seöeiquot; {jeeft an» berE oogincrften/ anberE nature ban ftjaffen. ©ie ban be ïterfiE gekaft tuo;bt/ ftan baarom Vncl ren goeb onberbaan ban be obcrljeib jijn. Tcgcnw.e 6. iDat i? eeiie rcgeringE op te rigten m erne regennge/ en beje t\r.re tegen maliiaiibe? {ïjijöenüe/ 500 moet iioob3aric(gft Een lioninbnjft Antw. of republtrft te g^onbe gaan. Antw. ©at ^oubc gefcljtEben al? bE rege-rfngen ban besciibe iiatnrE taaren ; maat bc.^e jijn gangdj ban eene an» bere nature/ gelijft in {jet re^fte bctaij^/ §12, is getoonü. Sij ftunnen nooit tegen mallianberen |l?ijbcn/al| 5E bribe in ljun rang öl'jben/maar 3ij ftejfiEn malftanberen. ïÊie ïlerbehjbE 4©agr ftjaft be uiigefjoo^ameu met be Jiiaaijt ber Reutelen/ en self^ bc ongetiDo^amen tegen bc obe?ljebcn. Alle leden XVI. l^irjuit bloeit eene anbere bjage: Of do overheden gansch gcene Magt KCTke6 ^chhcn omtrent de Kerke? En zoo ja, waarin die niel, en waarin zij al bestaat. aisTmen- 5ticer toij op bcjc brage antluoojben/ peggen unj booraf ; 1. iDat schen, ^ flj[ie ïiejftelijïiE pcjfonen/ pjebtltanttn/oubrjlingen en biafienen/als mender1 de0quot;'n«bEj bs obejfH'tini ftaan/ sootoel en in ben;clfbcn rang al^ an* overhe- bere mciifcf)En. 3,^ SEfigr/ als? menftljen/ niet alp Kerkdijken, in jjoe» banigen opsigte 35 ftaan onbec Iktfienraben/ cia^jcn en lynoDen/ en al^üo onaer ben Eenipen iinnüig ber ï-terlie/ ^£5quot;? C|)?igtup.
2. üDat be ïfcrficliiftrn/ al? 5ij tegen bc burgelpe toetten/ bie alle
684
r»
I
en 't gebruik der Sieuteieu.
anöejöanen raften/ mijstiocii/ naa? öe gjootFjeih öc? mf^babcn gekaft tnooen en moeren tno^ben/ sootaei algï anbere onbejamp;anen.
3. (Dat be ïtejfJelijlien/ beta ijl 31 j geen futiijoasreu en öienaajé ban be oiie^fjeben jijn/ maai* aj^ menfcljen in üeii;c!föen rang jijn a!^ alfe
Ianberc onbe^banrn/ ooft Fjct^eifbe re^t üan befeufie .fieüöen/ en bat :n ca^ üan ficfcljiilbigfnge tegen Ijen gcpjocebeecb moet Inocben al? tegen anbere onbejbanen.anberc onbe^banrn/ ooft Fjct^eifbe re^t üan befeufie .fieüöen/ en bat :n ca^ üan ficfcljiilbigfnge tegen Ijen gcpjocebeecb moet Inocben al? tegen anbere onbejbanen.
4. ©at be ïtcjüelijfte yejfonen en be geljeele gemeente fcïjulbig jrjn in confctentie met tjarte en baben be obejljcben/ iebej in jifnen rang/te eeren en te geï)oo?5amen/ niet uit bebtDang/ maat nic toegenegenlieiD/
en bat uit liefbe OSobs/ ban tnelftp ©ppejljeib en jjiaajefteit IjctoUer-geibé-ambt eene afjl^afinge ié. lt;!En bat f]et ntemanb ontflaat ban eerbe»
bJijjinge en geljooj^aamljeib/ bat tig een ïtejfteljjft pe?foon/ of een lib ban be Itejfte ip/ en bat of be obergeben i^eibengcö/(SÏurftgcB/ïiettcrgdj of
j Cl}?i?tcn?c{) 3011/ of 3B goeb of i'iinaab/ of 3e gobbeloa?? of gobsalig 31)11/ 1 of 3e saefttmocbig of ftjeng regeren; fjet i^ be pïigt be? opsienerö een / iegelijfi tot 3UIamp; eene eejbelmningc en geI]onr3aani6eib oy te IneMien. Kom. XIII: 1, Alle zielen zij den magten over haar gesteld onderworpen.
Ïtorneube nu tot be bcagc: Of de overheden c/ansch (jeene Magt hebben t omtrent de Kerke? ^lilj anttaoojbe/ jg tjeftöcn gansci) gccnc ifeagt in e öe ïicjfte/ maar 31) Ijeftben J®agt omtrent be ïierftc.
* ©leg jleileti tnrj on? met alle ^Bagc tegen üc Erastianen en Retnon-
gt; stranten, ftellenbe alle jflSagt en alle ïiegeringe bej amp;e?iie onbe? be oöe?3 1» fjeben/ en cat alle ^Eagt en JSegeringe refjüee?t in öe obert)eben/ en ft ban ï)en afbloeit rot be ïïejbe/ bic Ijefiamp;en ton öoben tegengefp^often/ rn 3iilïen f)et tejtlonb nog Doen. Soo ftellen li]lt;j oné in^gclijB^ tegen ie be Papisten, toei!?e alle ïfee?ftelr)ften Diitrrrftücn ban onber be 3il3agt öer f{ obe?!jeben/ en meteen ooit alle oorüeel obez 't ftuft ban religie/ en bat gt;• __ be obejljeöen maar öünbeling moeten opbolgen en executeren/ taat be 1» ïie?ftE goebgebonben en geoojbeelb Ijeeft. goo fteilen te ij oniS ooft tegen n be Libertynen en Vrijgeesten, lueifte teülen bar be oberljeben 3icfi met ir be religie niet ïjeamp;ben te beinoeljcn / maar een iebere religie toelaten ;n nuber {jaar gebieb te prebiften teat 51) teil. BEbj be?ftlaren bat ja be a. oberljeib JiViagt lieeft / en bie ooft moet geBjuiften omtrent be ïterfte/ gt 't teelft teij in 't becbolg 3Ullcn toonen.
it. XVII. lt;©e btage ié bejber: Waf. Magt de overheden niet hebben? Antw. Do over
685
at Si) IjetiBcn ganécl) gccnc ïKagt in be ïterfte/ nscg st!ê ficcrcn en mec^ ^eflea n- tetó re Ijcejfcljen obc,: bcïtc?fic- noclj alp ge^anbenc bicn *ban (Srrj?is» goenequot;1 n« tu^/ in Cö?i^tngl name te pjebifien/ bc Sacramenten te öcbienen/ be Magt in en c» 1 Sleutelen te geamp;jutften/ lEecraren tc senöen/ (©psicnej^ be? ïte?fie re K«ke.e en I ftellen/ te ojöjnercn tuat men pjebiften en teat men sititlgen ral ban be «SobbeiijUe teaa?t)ebcu/ teat fuubameatele punten be? Cl)?i#rcüj!te reli» lie gie 3i)n/ cn teclfte punten niet funbamentecl 31)11; pjebiftanten tefu^* n» iSrrr 3 pen»
686 Van de Kerkelijke Magt,
*
penbcrcn/en tc ticpa^tcrcn/ o^aö^aligen in ïcer cn ïeloen onöcriSpdp
m tucttifl ban eciie beroepen tot Heeraa?^/ al^ Fjce? cn nieeiste? öt
obe? be ïïejftc te impjoöeren/ De öerocjjinge te annuleren en tc bernie' fii tigen/ en^. ^Tot öeje en die^geïijijE fèejfielijfte jaften tjeeft öe obejljeib
geeiie JiKagt/ ï|jj ta^t ben l^eerc ^ejug naa? èroon en fcepte?/ tiie Ijet ni
onberncemt/ en 't -jal 1)2'^ buu? genoeo tfomen te jlaan/ üie boor 300 %
bEle geftjnfte boojbeeïben niet afgcfcfiJiftt taojbt. bi
©at be obejljeiö al?' oberfjeib geene ^lSagt Ijeeft/ om alé ö^er en mce^ oj
tc? obe? be ïie?Se te fjec^fcljen/ en in beuibe boo? gare antljariteit alle^ bc
naac tjaaj fieljagen tc ftcHcn of te boen bellieren/ blijiu uit bolgenbe: !ji
Bewijs t. 1. De Heere Jezus is de alleene en souvereine Koning van zijne Kerke, lil
aueen 13 ÖEEr?cflt baa? alleen/alleen geeft baa^ toetten/Gal. VI: 1G. l^rj al^ re Koning, leen gteft orbcr/ïjoe bic 5ijne Uietten gullen bejfionbtgb too^ben/namclijft
booj pjebiüinge ban f|et IBoojb/ Mattb. XXVIII; 18, boor bebicninge be? en
^acjamentcn/ Matth. XXVUÏ : 19 en XXVI: 26, boo? ïjet gebjuili bec f)ii
^leutclcn/Matth. XVI: 19. alleen fielt en jenbt sijne eigene bienaa?^/ öe
Eph. IV: 11, Hand. XX; 28. j|ij alleen toil/bat allej-S in bc ïiejfic in 51)11' i?
name uitgeboc^b toojbe/ Matth. XVI: 18,19. ©icnpbolgcugï jjeeft bc obe?' sü
ijeib geene JlSagt om obe? be ïie?fic tc Ijee?fc(jcn/ aan bc ï5e?fic toet» fet:
ten te gEbcn/orber te geben/ tioe men bic jal uitboeren/ tienaren cn rn
op3icne?g tc itellen/of ictp in {jaren name uit te boeren ofte boen uit» gii
boeren. €en iebe? f£ö?iftHe ban ^idi in (£f)?istii^ Softe cn l^eejfcijappijc 41' in te b?ingcn/opbat !)ct oorbeei !.ian ben pau| op !jein niet fiome.
2. Heeft XVIII. 2. CfiJietus Ijeeft öc JiBagt ban jijnc fèe?8e te reperen aan Jji ringo^aan 39nE ï*e?ïl2 alJeeii cn aan geen anöc? gegeben/ oeltjii Unï bit boben / bc! zijneK;cr-§ 12, 13, met bijf ajgunicntcn Ijcbbcn betoejen. ©e^ö^lbc fjeeft be tc niemand110^e?6e^ Oee'!C ^USagt over nocf) in fce ïic^kc/ taant 5:) 5ijn bc ïiejfitc be^ anOers' niet/noclj jelfjg obc?i5ctb geene leben ban öe ïiejlic. ^Daarom souöe jie gegeven, fjuiine {jEccfdjingE obc? be ïicjfitE ectie bjBCinbe / en aïjoo ccne ober» nia
fjcejfcgenfee Ü^agt jtjn/ Die boor bcjen Cioning niet te bulben ip. Ce
3. De re- 3. ©E bebicnaa^g/bic be ^cere Siesus in bc Ïïe?amp;e/en boor bc ïtejfie ma worden8 geïforcn en gejonben toil IjcööEn/ jijn toel aitojufifieïn!} gcnoEinö/ bat uitdruk- Eph. IV: 11, 1 Cor. XII:28. ©it IjEbamp;en Inij fioben/kap. XXVII, §9, gcr noemdse' 10, niet b?ie ajgunicnten ficbc^tigb. ©ejc nu -,ijn Apostelen, Euange-
listen, Propheten , Herders ende Leeraars, Ouderlingen, Diakenen. ^iBaa? Icjé
nier een eenig tooojb ftaat er ban be oberljEbEn. SEaat bc obcjtjEben öntinc ljui
rommiefe toonen ban ben l^eere Sïcsuö/ 500 5c olie? bs ïicjftc toillcn nu
ïjec?fcljen/ en 'tjaion^ genoeg 31311; maar bat niet öumicnbe boen/en nat
jonbe? connnigfic cn orbc ban öcnïionhig be£ïc?rjc tcobe?ficE?fc5jcn/eii baa? ba^
tc hiillei: tc scggen Ijebben/bat btoingElanbn/biEsal l)un juu? opbjeften. ften
4.Der XIX. 4. ©c rcgeringc be? obc?{)EöEn en ce regeringe ban bc ïxC?fiE juïl den requot;ge-50u 500 bcrfcijeibcn ban nature/ bat Ijet anmageljift is/bat ééuc rege* 5 ïingepastringe bic beibe Ran «itboeren. ©it blijftt uiï besen: bo?
(a) ©er
en 't gebruik der Sleutelen.
ft (a) oUe^Eöen rcgeringe lian a5ob al# Jjcljeppti en a^niJEj^oU' gansch tie?, ©e rcgeringc ban öe ïicjlic i$ ban Cfi?f.stu# af# .ïBibbcïaac af= j^'ke.
:gt; ftomftig P!i ingcjtElö,
b (b) ©e rdgetingE öe? obEj^eben iS eeue autjjocttatiüE fjEEjfcljituje;
!t maa? iu bE ïiEjftE mag öe allejunnjle tjeE^fcöiiuje niet jijn/1 Petri V: 3.
a SCIIe rcgeringe baat: maaj ijebienEnbe en gcfclifcbt alle?? in deh naatn Uan een' anbE?/ nainelijft/ ban C!j?i#tus. SCl? ban be ubejljeben be ïiejife
auber getsieb fjabbcn/soa moeite bat niet jijn öeejfcljenbe/ maa?
;p bebiEnenbe in ben namE ban Clj?iétu#. %ii seIüe sullen ÖEriEiinen/bat
e: Ijunne rEgeringe niet bebienenbe/ niet ij» in ben name ban Clj^igtu#/
3, maar Ijeejfcljenbe/en bat met autljoritEit. Soa fian immejg üanljunne
ï= regei-ingE in be ïiejitE niet te yapfe ftomen.
jft (c) ï£5e? olie^ijfbcn rEgeringe is eene aatbfcljE JiBagt/fjun njïi ip aajbficlj/
ej en 5ii öeböen tot een uoojliiejp menfefjen al^ menfcÖEn/ IjumiE toEtten/
ec fjimne ftjaffen ra!}en aücen !jer ïigcftameiijfic. ©aarEiiteoen be regeringe
S/ bEr ïicrlte is Ijemelgctj/ öie oecegee^b bjojbeu sijn een föoninftrijfi/ bat niet
n' i^ ban bcse Uierelb/ Joh. XVIII: 36. ©e toetten ;ijn gemel^cö/ be ft ja ff en
2' jijn oee^telrjlie fl?affen. i^et aa^bfetje nu fian tot IjEt tjemelfcljE nocl) pa#-
t» fen/ noclj ralien/ 't fdjiEt bejtf te Uort/ ja 't ts eene geljEel anbere raaniere
en rn boo^toe^p/soobat baar noclj bE;gcliji'iingfgt; iu t^ay/tjocrj samEiiürEn»
\U ginge in borme ban regcringE ig. ^oe l5an ban ïjet stoaarb/ be aarbfcijE
ije ^agt/bis 't ligchamclijfce maar raafit/in be ïicrliE tE jpaafe Samen?
(d) IDe obedjeben rrgsrEn bcor IjEt jtoaarb; maar bE Jkerfte boor be
an ^lEutElen/namcïgfi/ÖEt CuangEiium te bErfionbigEii/Sacramenten te
i / tiebienen/ jonben tc btrgEbeu eu tE Ijtmbcu/ be Ergejlöïien tE beftraffen/
De te bermanen/ban bc ^aaamciiten af tc Ijoubcn/en uit be gEtneenfctiap
ftc bEj fietlie uit tr jïtiiien/öB öoEtbaajaigen toeberom aan tenEinen/op'
;öe 3iEHEr# br? ïtejfte te jEiiben/ te beroepen; beje bingen alie sijn aan
jr» malftanberEn gE^ecïit; be i^fie/bie [jeteEue bact/boet Ijrf anbEreoaft,
aEen nien^cö/bie niet ïjpffcnïoag i#/of nirt taiHen# boo# en gebloofii#/
ifte maar reben en Qet JJDoojb ajobp plaatfe geeft/ sal uit aïie bese sieu/
iö/ bat be rcoermgE ban be oberljeöEn gan^'cB niet paffen Ran op be rE'
9, geringe/ niEt toElfte be ïicgfte gErEgee?b moet toorben/ eu 300 51j niEt ftunne
ge- JiSagt^Et eenc öEljeejfcöen tiiiflen/bat 5e ban 00» ïjtt anbere En Ijct al-
ia,: lep moeten bejjEEjfcljfn/ 't 513 boer sicijjElbEn/ 't 513 bat se IjEt büEn booc
ihe ijumiE fuppoepten/teElbE bE opsiesic?# niet sijn; toant in plaat# bat je
len nu seggen/in bsn namE ban Clj?i#tu#/moeptcn 5e ban jeggen/in bEn
en namE iian bE obEr^fib bEjlionbige ift u bergebinge be? jonben / ehj.
aa? baar een icbej ban fcl)?ififiEn joube. J®u ban/ jal öö baarboor fcöjift»
en. ften/ 50a mort tjii ooit fclj^iftfjen boor tc IjCEjfcljEn obej be ïtejfie/ of
jfte siiïü eene ubrjljEErfcamp;inge toE te laten.
ge- XX. 5. 35e ïiejbe fjabbe öare cigEtie rEgEttngE/en bat in bEn ÖEgten s.DeKer-bcjme/ten tfjbe ban bE 2Cpo#telen/En ooftbaarna onbe? bEÏ5eibenfcf)ckeha(i(i9
687
^er Rei'
Van de Kerkelijke Magt,
tare eige-fiefjEren. ©iengbo(0Ené öc ïicrfic ecne .ïlBagt/ öic In sfdjScHJC
ringeftn bolmaaftt Itias/jonbct ïntiloeb ban ecnhjc aberöeiö. ÏJing ban toen bE
(tatquot;in den ïierHc niet af ia l]-irc regeringe ban be obejjjcib/jno ban ooft nu niet; vonnou- öc ïïpjfii i$ in ïsatc narurr brjiifbe/en ïjacc rKagt is bejeffbe.
der de Men mogte ijierop peggen/ bat öc ubr^Qeben rocn SJaab^ctj of ^cibEngc®. sche'Tei- toarci1/ Pl1 bijaiiönii üan De £ït;i;r/ maa? bat 5c nu C'.utêrenscij jijn/en zeren. 1 UcftjcDSie?# ban be ïtc^fte. Autw. 1. ©te obe? öe ïie?iquot;ic toillcn gec?quot; (dien/bejftfare ill boo? geene liirfjebEic^/ maar bnac bijanüen ban be ïirjljc; tuantjri öerooben bc ïierlie ban batgene/bat Êiijistuö/bc honing/ ijaar Ijecfc grgrben tor toclftaub ban sijne ftejfte. 2. ö2 obejijebrn föei-benécli/ ban o( ^e Ct)?i^tEngcl} jtjn/ of bjiciiben ofbijanben ban br ïtcjfte jijn/bat bEJanbi^t noci) Ijei ober^eib^ambc/nocl) be ïtejïie; al bat regt/ bat eenc Cfpiéti'n-obcjijeib t)Eeft/ Ijeeft ooft eene ü^EibenfcfjE. Sil bat be pligt ip ban eene Cfpififen-ubcjljcib/ caft be pligiquot; ban eenc oberl)eib. 5tt«ï een oberljeib^-pejfaon CÖJigten too?bt/ban bergt Ijrj jicfj tot be ïtejfte/en fielt jiclj al^ CtJJiéten onbc? be regeringe ban CÖ^isïtujS in sötie ïiejfte; maat be Ïïcjfte blijft De3Elfbe/en ftoint baarboo? niet tot be obejfieib/nccfj onbe? bej.^elbe? gebieb. SCig een yarticiilie? jjcjfaon een lib ipbanbe (©o^t-^nbifc^e niaatfcljapyije/cn ïjij öeftatnt een aberfjeib^^ ambt/500 blïlft be maatfcljappije bc3elfbc/09 Ijeeft ober be niaatfc|)aji« pije niet tc ijee^fcljcn/ e?? baarin ben meeste? te fpelen/ sao Irieinig alp te boren. !?£ maatfcöayyijc fiamt baarbaoj nier mee? onbe? öc abergeben ban se te borrn onbe? tjen ftonbc/gelgftje onbc? bieftonben ftaat. 'Zoo ooft of ren babe? iijeibengcij af Cl)?tptcnpcl) ip/ jijne babeeïijfte autijotiteic tuo?bt baa?oin noclj benninbB?b/nocö bermce?be?b. Ccn man ftrggt abc? 5ijne bjouta/een lieer ft?iign obet* stjne ftnccgté geene nieulue en gecne meerbere magt ober beselbe ban te boren; 500 ooft fjie?/be iteligie be?» nieerbe?t notij be?nsinbert be autF|oriteit en fyu geöleb bcc oberljcben.
ïlit bese allen blijftt ftlaatigft/ bat be ïte?ftc Tjare eigene bebicnenbe JlBagt ban dj?i!Stup ontbangen heeft/en bie in Cf)?i^riip name intboc?t; en bat be obe?ljeben geene be minfïe jKagt Ijeööen in en ab?? bel!ie?ftE re ïjcejfcljen/ nocij in be leere/noclj Sacramenten/noclj gebjuift tier .^teU' telen/ noc!) roepinge en jenbinge öe? geeraren en ©psiene?^ be?5elbe.
XXL HCaat onp nu een^ bedien be ft?acijtelooglieib ban 't gene men piec 5Dube ftunnen tegen inb?engEn / opbat be luaarficib te fttaarber blijfte. Tcgenw.i 1. ©e obc?0eben moeten alleé regeren Vnat onber ïjaac biflricc ban juripbictie ip/ ban Ijet rneeéte tot Ijet minftc. 50n/ be ïieifte ip onbee ijaar geöieb/ 500 Ijebben 3e ban ooft in be 5fe?fte alïep te beljEe?fc[ien Autw. en naar Ijaar hielgeballen te bejlieren. Antw, 1. Sop Ijebben 5e ban aaft te seggen obe? be gelbbeu?^ en alle goeberen be? onbezbanen. o^oft taat in icbe? Ij'ii? op icberen maaltfjb gefc^aft moet tuorben/ in Inciftc fta» me? een iebe? ban [iet gui^gesin fïapen 33!/ tnannee? ^jj uit of in 50n fini^ 33! gaan / op toeïff uur men bit nf bat 33! boen; ban sijn
be
688
en 't gebruik der Sleutelen. 689
bc confcientiën be? inenfcljcn en be a5ob?bi£n^t ben obe^ljebcu ooft onbe?' tuojpcn/en toat een atftcï^t Vjejbcr jaube ftunnen öebcnften/ enj. ©e.^c on-gErijmbljebcn rnonen filaar bat eene obrrljeib niet ober aKejs/ ftiein en 0?oot/ Uiat onbe? tjare jucigöictie t^/ te peggen l)eeft. 2. ©e oUcrijeben fteö-fien te jeggen obe^ aHelt;5 Uiar tot be gocöe jamenlehinge bcr onberbansn/ ali§ onbetbanen/beljoo^t. Cn bué ficljoocen ooft onbej ï)aar gebieb alle ïeben ban beïïrrfte/3Do ooft pjebifitanten en oube?liiigcn/boor ^oobeel jij incnfcften jtjn/ bat jïaan Unj toe/ maat berber tjaai geene magt gege* ben/nocö ban a3ob/noclj ban't bctft. ©ie^ öeugt Ijet gtijccïe argument met/noci) in be eejfte/ nocp in be tlneebe fteüinge ; lnant 500 50 al ober al |)et iigcljameltjfte in Fiare juripbictie te jeggen Ijaböen/50a bnlgt baaruit niet/ bat 5e ban ooft obe? be ïtejfte te jeggen liabben ; toant bat Itijfte i^ niet ban beje taerelb/en bat ïioninftnjfte Ijeeft gecn'anbeten ïtoning ban ben C^eere Sejué/ bat boert allejj uit in nicmanbjt naam ban ban ben f^eere fIr.;ujB7 öie i^ haar ïioning genoeg/ in fpijt ban bien jjet leeb i$.
XXII, 2. %\§ be licifte sulft eene regeringe (jabbe/niet onbejtaorpen Tcgonw.^ aan be obcrrieben/ban taaren tlaee regeringen in een lanb en jlab/'t taclft onmogelijft i^/sal een lanb of flab öeftaan. Antw. iDat joube tnaar jijn/Antw. al^ bic nnee regeringen toaren ban be^elfbe nature/en Ijetjelfbe boor»
taejp en fjetjelfbe einbe ïjaböen; maar bit iê f)ie? 50a'niet; be eene ig eene bebienrnbe JCBagt in ben name ban ben ïtoning SJeju^; bie niet tuil»
len bat {Jij in liun lanb al^ ïioning fjeejscljt/ bie meren CfBm/500 5e ftunnen; be anbere té eene Tjeerfcljcnbe jlSagt/ ban iSob aliö ^c^eppe? en lt;©nbe?lj|ouber f^aar gegeben; be ecneöecft tot een boajlucjy jielen/ be anbere ligcïjamcn; bc eene öc^ojgt Ijer geegtelijlie leben en besalig^
f)Eib/be anbere Fjet ligcftamelpe/be bjeeö^aine jainenlebinge bermen»
feilen, ©etoijle 511 500 berfefteiben jijn/30a ftunnen be^e ttoee regeringen mallianberen niet in ben Ineg 51)11/ en be eeneftan be anbere niet ftinbe-ren ; maar ieber tn ïjare palen biijbentie/300 beborberen 313 malftanbecen.
^elijft be regeringe ber Ijutége^innen en ber onberlinge maatfcljapprjen in eene republieft/ met be regeringe ber oberljeben tacl üejlaat/ üeel meer be regeringe ber ïterfte met be regeringe ber obcE|)eben/belmjie 3tj in nature ganéeft berfcljeiben 3tjn/ en ;n malftanberen ftaanbe Ijouben. '
XXIII. 3.35cle bjome ftoningen in Israël fjeböen gefjeejscljt in en ober Tegenw.a be ïie?He/ 300 ftet ban fi^t regt ber oberljeben ober be ïirrlie te fjeer-
fdien. Antw. (a) (0p baben ban fommigen mag men geen regr funberen. Antw. (b) ©e oberften of ftoningen ban Si^raël tuaren fommtgen ^upfteten/ bie onmibbehjfte aanfpjaften en fiebelen ban 45ob ontbingen; ban bie ftan men geen gebolg maften tot anberen. (c) ©an bjome ftoningen moibt nergens gemelb/ bat 3ij obe? be ïte?ftc Ijebben gcl)ee;f;c!it/ maar tael bat 5e bie Rebben befcDeimb/en be Ijanb geilagen aan be ïïcfonnatie ber ïter-fte/até 5E boor gabloo3C ftoningen Beborben taap; maar ban gobloo3C ftoningen ïjeööen torj bcrfcBeibene exempelen/ bie naar ljun tuclgebal-
i. ïcii
Van de Kerkelijke Magt,
ïcn ober be (Ctobgbienpt en ober bc bicnaren bc^ ï^ecrcn toilben Ijcer-frgcn/ al^ Jeroboam, be gone jQcamp;at^/ bte 3:graël jonöigcn bcbe/ met ftet oprigten ban be fialbcren te ©an en te ^ctljet. Achas lict eenen altaar/ naar be gelijftenipfc ban ben attaar ban ©amaecuia; bontacn/ en 1)1] jelf offerbe baarop. Uzzia, als hij sterk geworden was, verhief hem zijn harte tot verdervens toe ... want ïiij ging in den tempel des Heeren, om te rocken op den reukaltaar. Maar de Priesters wederstonden den koning Uzzia, ende zeiden hem: het en komt u niet toe, Uzzia, den Heere te rooken ... gaat uit het Heiligdom. Doe wierd Uzzia toornig... als hij nu toornig wierd tegen de Priesteren, rees de melaatschheid op aan zijn voorhoofd , voor het aangezigte der Priesteren ... Ende zij stieten hem met der haaste van daar, ja, hij zelf werd ook gedreven uit te gaan, omdat de Heere hem geplaagd hadde, 2 Chron. XXVI: 16, 18, 19, 20.
Tegenw.i XXIV. 4. ^afomo .^cttc ben eencn Cjaogrp^iesrcj af/ en ben anberen aan. 1 Kon. 11:27, Salomo dan verdreef Abjatliar, dat hij des Heeren Priester niet en Avare. vs. 35, Ende Zadok den Priester zette den koning in de plaatse van Abjathar. goo IjcöDrn ban be oUerljebcn magt om übej Antw. be ïtrjlJc te Beerfctjcn. Antw. (a) 't ecu centg ejccmpel/ buiten bat 19 er geen ban bicrgelijlic nature, ^u/uit ecne eeuige daad, cu bat alleen tegen een' yrjfoon/ mag men geen regt befluiteiu (Ce meer/ beunjlc ^alonio bele sonbtge öingen gebaan fteeft/ bie niet te Uolgcn/ maat te blieben 5t)n. (b) Abjathar tjabbe crimen lacsce Majeslalia örgaan/ ïünbc ban oelitnetilc ^Eaiefteit/ Ijij ïjabbe met SCöonia/ bie jidj tot Ifoning op# Uiirjp/ gerrbcllee^b/ en sidj be? boobé fdjulbig grmaalit; ^«tomo bcgt; Sacljtte sijne ftjaffe/ en be^anberbe be^ boobé bunniéfe in ballingfcljap/ ^oobat Salomo tjem niet afjette ban 3ijne ^jieiste?lijfie Inaarbigljeib/ maar boor be ballinrifcljap ftonbc Ijij niet Bebienen t)rc ^ies'ter-amöt/ bat alleen te Jerusalem gefcijicben ïtonbe; joobat niet pirate? te jijn ren grbolg bia? ban be ft?affe/en niet be jï^ajt'eself; 't Ijabbe niet op Ijet ambt/ maat op be bebteninge ban Oct ambt jgn opligt. iDaarom luajbt Ijti nngtael rppjcG boor ^ie^ter ejfienb/nabat Ijii in frallingfcljap Uiap bejionben. 1 Kon. IV: 4, Zadok ende Abjathar waren Priesters, (c) ï^et (tellen ban Saboft in Stbjatljarp plaats/toaé alleen eene bcfcljetminge ban bc ban löob ba^tgeftelbe orbe/ Inaarboor/ 5tDjat[)ar bicg sijnbe/ Saboft .;Diibe? bcrfticjingE boor geboDttc mocjstc fuccebercn. 3n bit regt Itelbe ^aionio ïjem/en baarin befdjcjmbc Ijn hem. ïl^at ijê ban f)'cr booj fetjiin/bat eene oberfjeib mag ïjpcjjcfien ober be ïtc^ftcen bej^ellie? bienaa?^. 'ïegenw.s XXV. 5. ©c ïtoningcn cn aljoo bc oberljeben srjn boebi'terljeercn ban be ïir l?r/birö firbOen 51) Jl^agt abc? be ïierfte te fieejjefien. giet bit/ Jes. XLIX:23, Koningen zullen uwe voédsterheeren zijn, hare vorstinnen Antw. uwe zoogvrouwen. Antw. (a) ïioningen en ljunne b^oulucn/hunne borgtin-ncn/luo^bcii tjier in écu rang geftelb/nu toeten toij bat Sonmgen bc rc-geringc IjcfiDcn/cn niet öuniie broutucn/Iraaruit filaar bat jjicr ban
gee?
690
ocene öeerfcQajjpöE gcfyjoftcn iuojbt/ maar aHeen ban toelboen.
Uias Cores crn liaebfte2l)ccr ban lie ïït,rfie/Ijocluel ecu i^fibeu/30a ooft
Abasueros. Koa ooft Constantinns Magnus, Theodosius, ftouinoinne Elizabeth , paltggjaaf Fredericus de derde, tocgcnaamb deGodvruehtige, enz.
(b) ©irse Uoningen en Uorfliiinen toocben !)iec Uoo^geftelb / al^ Siclj met bc allrrg^ootftc onbcrüirrjpmgE ouder be ïterftc itellenbe/ en ycl) boor gaar bc^nebcrenbc/ in Ijetselfbc bejg/ Zij zullen zich voor u buigen met haar aangezigte ter aarde, ende zij zullen den stof uwer voeten lekken, ^iet 30a berre 'ter ban baan/bat 3e ober bc3Libe joubcn Ijee^fcljcn. ©ie 3iclj met alle eejbiebigljcib niet luil buigen boor bc Öe^fte/ al? be 25^iiib ban ben ïtoning Se.iquot;?/ bie lioube 3i)ne ïjanb ban Ijaar af/ om jjaar te obcrljretfcljen in bc regrntoaarbigtjeib ban Ijaren ©jtubegoin.
(e) l^ft ttiao:b boebfrer Cttiant heeren ftaat niet in ben gjonoreiipt)
geeft geene oyprjmagt/maar't lue^ft ban een' bienaar te ftennen; eeuc boebfte? ban een ftoningsltinb / gelijft be ïierfte ié / i? minbej ban be boeofterling. Ccne boebttej moet Ijet ftinb niet BeljanDelen en öriieet»
fcljen naar Ijaren taille/maar alleen naar be r^pregfe arbe ban beu ba»
bej/ bat suit gi) boen/ cu bat niet. Cene boebfter uennag be bicnaa^g/
bic be baber üij bat ftinb ftelt/ niet Uieigcrcn aan te nemen/ b er mag bie niet te berbjtjben/ en anberen te nemen/ bie 3!) tail. ïEenc boebitcr bermag be pjibilegicn/ bie be baber aan Ijet ftinb geeft/ niet taeg te nemen/niet te berminberen/noclj te fiefnoiycn/maa^ Ijaar pligt i? ijet ftinb te öefcfjermen in bc pjibilegiën/en bat ftinb te üetnaten bat nie»
manb pet (reb boet. Soobat l)ct taoojb boebj'tej niet alleen geene Ijee^» fcljapptje injluit/maar tael efpres» nit|Tluit.
(d) oücjljcben ^ijn geene boebj'tej ban öc ïierfte/ ombat 3e ober»
Ijeben 3tjn; Ijet taoojb uberljeib boet ej niet met allen toe/ja boorgaau^
3ijn be oUe^fjeben bnanben en bejbolgejp ban be ïierfte; maat in be gemel-be plaatfe is eene belofte/ bat be öeere Ijet Ijarte ban be3c en gene ten/aai^ienlyften en magtigen/ 300 mannen alj? b^outacn/ bertocliften 3oiibe/ bie uit al Ijun ber magen be ïierfte souben goeb boen. ©at ip be yligt ban allen / bie in F)oogljeib gejlelb 31)11. ©uji Ijebüen tarj ge3ien / bat be oberf)rben gansclj nietp te 3eggen Ijeöücn in be ïiejlte/ en obe? bie niet mogen ljee:fcljen/Ijaeluel bat alle ïie^ftelgfte pejfonen/ 30iibe? onbej' fc^eib/alé menfcljen/ben oberrjeben oiibejtaorpen 3|jn/300tnelal^ anberen.
XXVI. Tegenw. 6. .iilSo^e^ taojbt genoemb De Jöob ban 2l!aron/Exod. xegeaw.s IV: 16. ©oor JllSo3e^ taotben be oberljeben bcrftaan/en booc SCaron be ïifilte. ©iep 31311 be oberljeben oberljeben ober be ïierfte. Antw. (a) IBaar» Antw. om befluit men niet/ bie«j 31)11 be oberljeben be ij5ob ban be ïierlic 5 taant bat taoorb taurbt ban jKojCis gesegb. 3[ft acljte niet bat iemanb ban be obcrl)i'ben 5ict) ioube burben intituleren be 43ob ban be ïierfte. (b) Staton taap/toen 43ob bit tegen JJ3o3e^ 3eibe/maar een flecljt particulier per-10011/ l)Ü taaö nog niet geroepen tot öct £?oogepjicgtej anibt/ en toen
2 DÖ
en
692 Van de Kerkelijke Magt,
ïlti al ^oartciJ^ic^cc? taa^/ toen toap ÖÖ öc ïierRe niet/ joobat öicr geen fcljijn jelfji ié. (c) Sscaëi maaftte toen gcene reyuölielf uit/maar toa^ een flaaf onber Jpljarao/ftoning ban (Êojipte. a5ab 3011b jSosc? tot ^lja» rao om be?lo?finge te rifctjen/ jBo^e^ berfcljaonbe ^icti/ ombat Tjij niet tact ter tale toajf/töob geeft rjem baartoe ben toelfpreïienben 5taron/om aan Üpliarao en bolli uit te fpceften be ^opgetifctie openbaringen/ bic jfeosep/ a!^ J^opljeet ban iJ3ob/ ontbing. 'goo toaé 25arucl) ben ^ro» plicet Sercmia tot Ijnlpe; sooüat ^ISojejs gier niet boorïtomt ai^ een oberfte of lioning/ maar al? een ^roplject; bieö papt beje üenaniinge niet up be oberljebeii/ bie gcene 0:opl)ctcn 31)11. (cl) l'jet luoorb God öe» reeftentftier niet een firerfctjcr/üclinïlc Jltöoseé geftelb tuaë tot een Ojob ban Jpfjarao. Exod. VII :1, Ik hebbe u tot een' God gezet over Pharao. 415ii ij) liet 3efter bat tïl5ü3eg geen boning teaö ober pharao/en bat jptya» rao geen onberbaan teas ban jaSose?. Ali^o^e^ stoeefDc Ooben Jpliarao/ in opïigtf ban jntie 3piopI)etifcl)e öebieningc en jKajefteit/ bic a5ob op li cm leibe in Ijct uitboeren ban 5i)iie conimiêfie/ 0111 'Jéraël te berloófen uic ^liarao's lianb. ij» gEtoonb toat Jï5agt be oiierljcbcn niet Ijebben. «cover- ' XXVIL «J^u Ijebben Unj ilicr bij te liococn/ hoedanifj hare Magl is om-hebben trcnl dc ^e'^e) ö'1- Ijartclijft öefcljermcn.
Magt om- ©e pligten ber obrrljeben omtrent öe ïierfte jfln bjieberleye. ?2ij ljc6« relï-e6 ^cn ^rilB befcljermenbe Magt. 2. Cene uittuenbig-orbinerenbc JlSagt. die'bfi.' 3. Cere bebtaiugcnbe .Jli5agt.
beher- 1. De overheden bobben eeue Kerk-besehermende Magt. 4SairieIfjïf/ 313 mende. 11101,tEn £)C ïirjijc ban allen obetlaét ban buiten en ban binnen befcljer» men/bat nicmanb be oefeningen ber aSobpüicn^t/ ban ïterlieraben/ban ïilajéfen en ^ynoben ontrukte of berljinöete; bat 5e blijben bij beb:!}-lieben en gceptclijfce pribilegicn/ bic CÖ^istua Ijaar gegebcn ö^tfr/ en bat 5e bie sonber bejljinberiiiöc mogen gebjuiüen eu oefenen; bat 3e alle uittienbige Ijinbe^palen/ bie be ïüeligie nabeelig 3tjn/ en ben gjoet en toelflanb bej ïiejfie beletten/ tuegnemen ; bat 5E alle?/ tuat be ^obp-bienst bebojbe^liili ip/ in 't tnejlï ftellen/ opöat bt ïiejfie onbe^ Ijare fiefcljenninge mag bioeijen/ en 31) in alle ee^baarljeib en löobjaiigtjeib een ftil en genipt leben mogen Iciben. 'Zoo bcben bc a3ob3a(ige iionin-gen/©abib/^alonto/2C5a/Sfoïapljat/ J^ipbia/ ^03ia/geiijii boo^gaan^ in be boeften be? ïtoningen en ber Cöjonpftcn te 3ien ig.
Uitwen- 2. De overheden hebben eene nitwendig ordinerende Magt. 4Sameltjft/ stenende6 0^, Dröc te ftequot;En Dy uitüicnbige omftanöigijeben ban be openbare löubó» op de pu- bienpt/ban tijb/ban plaatfe/bic bc öefttóaamftc 3ijn/en 't uittaenbig üods- b.ieUiu'3en ban be politic niet beletten, ©c ïic?ticlt)Uc ^jnioben te be» dienst, roepen/en anberc ïtejftelgfte bergaberingen te boen Ijouöen/opbat bic
bezorgen Ijet luellne3en ban be ïierfte ban binnen.
En do op- • 3. De overheden hebben eene bedwingende magt omtrent de Kerkelijke zienera zaken- ^amelijft/om bc ïïejRehjfte pejfoneu/Jprebiltantcn/o^ubcrlingen
en
en 't gebruik der Sleutelen.
en ©iaficncn Ijunnen pïigt te tmen taaarncinen/ iJat 5c bien niet lier' hunnen Siiimen/bat jij ültiben Dij be naac (ÉjaDsS ïl?oo?b bastgrftflbc Öerften-p1'®^ orbe. ©at 3c bie/toelfte bc ïii'jlie booj balfclje {eeringcn en inuaöc 5e» döeu. ben/ cn bc politie boor fttoabe nujeimen en mengingen in politielie ^a»
lien tieroeren/policieijclyft tueren/en berljinberen boort te liarcn. ©at 3B be balfclie öobsbienften uitroerjen; bar be ïierlte/ ala je nu ge-tjeel UerborUni ig in leere en in ieben/ Ijctpen reformeren/ cn uit bit'
ftlnaöe geitalte Oelpen banc alle poimefte mibbelen/bie te bebenfien jijn/ be tegcnftanbejé üeöhjingen/ be bcr(atc:é ban be (öobébienét tut f)im» nen piigt te brengen / en:?. Soo reformerjben jBoiejs / Exod. XXXII. 2lI;a/2 Chron. XIV. 'SJosapliat/2 Chron. XVII. ©isliia/ 2 Chron. XXIX rn XXX. lü^ia/ 2 Chron. XXXIV. Bet)emia/ Neh. XIII: 30, 31. U3el» gelulisalig üiejtie en politic/baar ()et alsoo toegaat/altuaar ïierfte en oberlicben icbej in 't tiare blijben/ ca gct:oiitu jijn in Ijaa? bie^li.
XXVIII. Cjicjnit jicn linj/ bat men niet moet nieenen/ bat be obe;ljcib yreder-3icij metis moet laten gelegen 31)11 aan be ïferlie/3icl) bc^elbe niet mofr aantjeiifien/ en alleen maar blinbe uitboejbejg 51111 ban't gene bc ïit-rhc Art. begecjt bat 3c uitbocren 3oijbc. ©aar is een ^ciiei Jus Majeslalis circa 36. Sacra. Een zeker regt, Magt, of pligt der overheden omtrent de heilige diagen. Qierban fp^echt bc 4Scbcrlai)tiicl)c belijbemefc br^ geloof^ öup : Art. 36, Haar ambt is niet alleen acht te nemen en te waken over de politie,
maar ook do hand te houden omtrent Aq heilige Kerkedienst, om te weren en uit te roeijen alle afgoderije en valsche Godsdienst, om het rijke des antichrists te gronde te werpen , en het Koniukrijke Jezu Christi te bevorderen , en het Woord des Euangeliums overal te doen prediken , opdat God van een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in zijn Woord gebiedt.
i^ct Humt Oe ober j)cbcn tue/ niet alleen een befcljermej te 31J11 ban bc tlueebe tafel be? il?ct/maar ooft ban bc ecjfte. C?ct fiomt Ijaa? toc/iJ3oti te boen ecrcn/allc afgoberije/ücelöenbienpt/en alle balfdje 43obsüiengt niet te bulbcnonber Ijaac gebieb/ maar bic uit te roeijen. (Ce beiljfnbcren bat be name tfjob^ niet ontee?b tnorbe met blocftcn/3lDeren cn lapte» ren; alle fabbatiifcljenbinge te toeren/en be obertjebe?^ te ftjaffen/te Sorgen bat l)ct (lEiiangeliiim oberal in Ijaar grüicb berlionbiga biuriae;
bat be ïterfte/ al? alleen een troetelFtinb ban ben fjcere 3e3UiS/ befdjejinb en fietaaajb toojbe/bat geen inbjang en bertjcbmgc ban binnen/noctj geene berbjulfliiuge ban iemanb ban buiten/ beïterlie entruste of bcr-taoe^tc/ maa? bat 3c in beilige beUiaringe blijbe in be pjibilegiëu en bjijljebcn/ban Ijaren ïioning SB^uó tjaar gegeben.
Omtrent alle be5C bingen moet bc oberljcib be3ig 3ijn/ niet formaliterr in Vjet bic3cn ber safte inbjingenöe / maar objective, bic ïjcbbcnöe tot een boorlnerp ban l)aar bierll; baarom 3cggen lug bat be oberlicben .JlSagt tjebben niet in be ïierRe/ maar omtrent be ïtcrüe. In of over be Bic?»
bc moet be min|tB DfiVfcljenöe JlSaijt niet 5ijn/nocÖ ban oberöeben/nucft
3
693
Van de Kerkelijke Magt,
ban iemanb anbejiS/ baa? té 9Ic;uö aiïecn ÏJoning/ maa? alfc^ tdat be
obrjfjrörn öopn maften/omtreut öc ïtrrfte; in rn omtrent fchecït jfer bcel. aScnc ubrrljnö Ijrcft magt omtreut ïjet IjiiUielglt/maa^ uift in l]cc f|utocliiU ; omtrent öc ijui^ljauönigiv maaj niet in be t)in?ljaubinge. Soa do li omtrent bc ïtqlje/ maar nirt in bc Ïïe;l{c. ©us? Ijebljcn Inij getoanb tuat br uUrjl)rbcn Ijibben omtrent be ïicrlic/ en Inat .linage be
opurnr:^ tjcböen in be ïicilte.
De opzie- XXIX. ©elnijlc be ïjeere aan ^fjne ïiejfte be ^tcurelen gegclien {jceft/ tenbè'106 031 ,n ^ 0cquot;uquot;cn «ï.Kagt om be ïte^iie te regeren/ en in 'c Dtlson» zorgd zijn be? fjet föoiiinfjrijiie ber femelen oy te puiten boor fammigen/en toe fenSteUie'cc nuitPquot; ^00? aubereii / boor f)et lligt;ao?b en ben Clj?i?teü)ftcn 25an ; bruiken^0quot; 50a tjcüben be apUcne^ ^ee? üesajgö te ^ijn in tjet geüniiiien bet Sleutelen en be lebematen/om onber bie ilSagt jicf) te onbejlnerpcn.
Eerst: lt;De opvenejé Ijebfien Dejorgb te 51)11 be Sleutelen Inel tc ge» Ëruilien. ©etoijle be eene ^letitel/namelijlt liet openen en fluiten boor get IPacjb/ ten principale uitgelioejb Inorbt boor be SCeeraren/ en be anbere/namelgfi be Cijiistelnlie 55aii/boor be geeraren en ^uberlin-gen tc samen / 500 sullen luji eejat be Eeeracen aanfp^elien/ en ban ficn bcibc tc samen.
De Leer- De eerste Sleutel wordt door de verkondigiuge des Woords door de Leeraren uitgevoerd. Qoe beso:gb en bebenbe moeten 5e ban sijn in bejen/hoe uirj-ontsiuit™ moebig en getjoulu moeten 5e ban sijn in (jet gebjuiUen ban besen Sleutel? Woord'1 (a) €»cburig moet op Ïjet Ijarte liggen/bat bese lafit ljun tocbetjoulub 001 ' ip/cn bar 5e al^ gejanten uan ^Ijjlótus/in sgnen name bien last uit-boeren moeten/ en bat 5e in bcsen niet in jjun eigen/ maat in Ci)?
tae:l{ be;ig jijn. i
(b) 43eburirt Ijeböcn 5e sicfi te öinnen te fijengen/bat Ïjet oogc ban ben Qi'crc JCesus op jien igf/ bat Jljij liaauln let met tjoebauig eeue ge» ftaUc be^ harten/ met Ijoebanig eene beoogingc/ met Ijoebanigen jjbet 3n lum geïantfcljap berrigten.
(c) 43etiurig Ijebben 51) s'tft boor te ftellen/ bat aan bc tiitbacrlngc ban Desen ^ieutcl saligljeib en be^boemenipfe ban be jjun toebejtjaubibe 5?elen ijangt. ^nbicn menig ontorftt bia? geVueept/ en 51) boo^ besen Sleutel uit ïjet föoninltrijiie bet C^emclen Inaten uitgeflaten gelneegt/ bat 1?/bat ïjet ljun burbelijft in ben name bes (|eeten met g:oate bef-tigl)eib en betoonmgc ban Itjacljt aangesegb üiare gebjee^t/ bat 50 in ïjunne sonben en onbej ben toorn (6ob^ biarcn/ gcene bergebinge bcc jonöen tjabben en geene saligljeib/ maar be eeulntge be^boemenisfe te be?liiaci)ten habben/ inöien 51) soo blijben ; soubcn 5? niet ontroetb 51)11 geüiü^cicn/SQiiben 5c siclj niet bebeezb Ijebben ? J5n biebe^om/iiibtcn menige slnaftbe in 't geloobc Hiaat Ina? ontbeltt geliiecGt Inat genabc 51) !)ab-ben/en baarop l)un in Ctjjipui? name/met gjoote beftigl)cib en bctoa-ntnge ban Jiuacöt/ cn bergebinge bej sonben/ cn be ceuüiiye jaligtjeit!
694
topge^CBb loierbc/inctljacbaniri eche filijhfcliapsouöEn 5e öurmEnïoop gE6»
ficn gcïcopen/souöEn 5e gjonjEn in öe gfnabE/En in ftEtlite toEHEmEn/baar 5c öij 't nafcitEn ban bE3en ^§liuitrl fjun IrbEti boorbjpngcn in bcöjocföfKib.
(d) (ÖEburig IjfbBen 5E Deje 3aVitn sief) boa? tE jtEllEU in Oct bcftuOfrcn ban fjnniiE p^Ebiliatiën/ om niEt tE bfoogm iEtji tE seggen/ tnaarbjor jij bEn naam ban gElfErb En ban begaafö/Eii öcn toElüLiy ban inEnfdjfn 5011 ben bEif^ijgEii/foei! bat bjecmbE buur op bcp Cf EErcn altaar! maar om alleen te boelen om ür^en Sleutel getjoulu tE gcbniiben/ eii tcber tc ontbEftftEii in jiinrn geesrelijUen ftaat/En baarop Dan Ijun jaligtjEiö of l3c:boemenis|c tE bE^ifonöigEn/opbat eeu onbclJcerbe öeliee^b/eii eeu üegenabigöe bErrjoost eii bejoiaitifejb mogtE üio^ben. ©it 31)11 oogniEift gclnee^t stjnbe in tiEt ftnöcren/ 30a moet bat oagme:ft fjEm bEn ijber gcbEn in liet pjebiften/ om alj« een gejant ban ClJ^ijtuJ Ijun bie 3a« Jkn aan tE ftonbigen.
(e) (öebnrig Ijebben 5E jklj bE3E En bicrgelijftE plaatfEn bEr ï|piïige ^djiift buor tE rtElÏEn/om 3EEJ onbE^fcljeibenlijli tE pjEbiften' en niEt bE jaüen baar 500 in 't gemeen boor tc ftellcn/cn ouü om amp;c3argö tE 3ijn/ bat 3c een iebejs ftaat Irrl tjeffen/cn bat 3c/'t 3:) boor onliunbe ban ben geegtelijlten ilaat be? ^iele/ 't 31) uit menfcljenbree^E of men» fChEiigimftE/ 't 31] boo? eetie liErlicerbe liefbE tot be gobloo^En/ of 3011-bigEn affteer ban bc ^ob^aligEii/ be p^oebcn niet regt boor te ftellen/
of tEii onregtE toE re pasfen. (©brrtaeegt ban be^e plaatfcn met Lrnsf. Jes. 111:10, 11, Zegget den regtvaardige, dat bet heiu wel gaan zal. Wea den godlooze, het zal hem kwalijk gaan. Ezech. 111:18, Als ik tot den godlooze zegge: gij zult den dood sterven , ende gij en waarschuwt hem niet, ende en spreekt niet om den godloozen van zijnen godloozen weg te waarschuwen , opdat gij hem in het leven behoudet; die godlooze zal in zijne ongeregtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uwe hand eischen. Jes. XL: 1, 2, Troostct, Troostet mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het herte van Jeruzalem, ende roept haar toe , dat haar strijd vervuld is, dat hare ongeregtigheid verzoend is. Jud. vs. 22, 23, Ontfermt u wel eeniger, onderscheid makende, maar behoudt anderen door vreeze ende grijpt ze uit het vuur. i!5n om iiicriii nirt br^Ueciö te fjanbelEn/300 legt bc3E plaatfE op bun barte : Ezech. XIII: 22, Omdat gijlieden het herte des regtvaardigen door valschheid hebbet bedroetd gemaakt, daar Ik hem geene smei te aangedaan en hebbe, ende omdat gij de handen des godloozen gesterket hebt, opdat hij zich van zijnen boo-zen weg niet afkeeren en zoude, dat Ik hem in 't leven behielde. vs. 23,
Daarom cn zullet gij niet meer ijdeiheid zien , nochte waarzegginge gebruiken, maar Ik zal mijn volk uit uwe hand redden.
XXX. Süü gctjouln en nab:uUlteli)li öe ICeeraren moeten 31)11 in Ijef Led^ma-ocfenen ban bEjEn ^lEUtei/300 aanbacfjtig moetEii ooft be iebematen 5'111 Jequot; daarop öe opEiiingE eii coEfluitingE/op IjEtbErgeUEii eii tjet {jouben ban öe door be-
695
■
I
Van de Kerkelijke Magt,
vencf jonbe; jtj TjcBficn naatiln te letten op bc fiefdijijbinoe ban bc ftaten blyderf.1quot; Pn fjoebanigfieben bc? pe?fonen/boor taicn bc ^emcl luojbt toegcflotcn of ontflatcn/ en te ^ien/ onbc? tarlftc foorte yj ;jjn/en ban fjihörn :5c jfcf) toe te pagfen l)ct openen en Ijet fluiten aljS aan ï)1'11 0ebaan/ en bat ban ben {^cere aan Ijcn gcfcl)iebr/en baaratn baéten
ïtjacijtig ^ierboor moeten be onbrfterrben niet b?ec;e bebangen tao?» ben/ en 51) Ijcamp;öcn jicl) terftonb tot bffteeringe te fcljiftficn/0111 ben toe-ïtomenben too?n te ontljlicbcn. C^ieibno? moeten be befieecben vcfj bcr» blijbcn / en tjacfiten met gcc^telijUc b;oltjftl]eiö biaarbtg te toanbelen f)imne roepingc. 0 Sfnbicn be ^(eutelcn 500 gebjuiln en 500 toegepast toiejben/taat filem jouben be ^:ebtftanten Rebben!
Maarmoe- ï©n biaarfcfiulncn een iebe? lebemaat in bit tnr^ft/ bar be l^ecre wachien Se.iup alleen ben ïCcerarcn Ijecft arinbebolcn/niet te mengen/of iet? tc vanmai- boen bat baarnaar gcliifit/'t Itonit gun niet toe een ieber te bcprocbcn/ kanderen rn t,an {jcn re onrbcclcn/en be fententie bee lebené of bcj? boobiö nbec len?011quot;66 ften uit te fp:crten/ (jiej gelbt be piaatfe/ Matth. VII ; 1, En oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld en wordt, ©at te boen beneemt Ijet oefp' nen ban be^en Sleutel boor be geeraren ben ftfein boor Ijunne naboot-finoe. C^ct i^ tut ecne blame ban be 43Db5aIig!ieib/bie tnojbc baarboac gelaptejb en geljaat ban anberen; taant/peggen ^c/bie fieben bedoor» beclen en berboemen anberen. 't *2ijn noil boorgaanp menfefjen / bie ïjoogc inbeelbingen ban s'Camp;seïbcn fjeüben/ en boor fjumic tiorécbljrib en mer?te?fcrjap sicfj lui Ken bertoonrn at^of 3e luat g;oat0 biaren/en boben anberen uitftaften/baar 5c bifitanip min bcgrnabinb en min bc-ïtbiaam ^ijn. üPese bepberben bilstojjlp/soobeel in Ijen i^/Ijet Inejft a3ob^ in be ftleinen/ bie menigmaal mee? genabe Ijcbbcn ban bie aojbeele^ en bejoorbeele^. 25i) bcrb?eften/joobcel tn Ijen is/ bc gcft:oof£tc tict-jcp/en bluêfcljen uit bc glimmenbc biaslniebjc^. ï^aarom lDaa;fcöuUie ift een' iegcigH/Ijij 51) met Ijooggeboelenbe/maar bjee^e/en boo; oor-moebigfieib acfite ijij anberen uitnemenbej ban 5ici)5elben; Ijii b^ecje iJ5ob/ en ontljoube jiclj ban bat/ IjetlnelftE be uitnemenbfte 3£ceraa?ö jellien met bjecjen eu bebcn boen/ om aan ben eencn of anberen iiant gecnen misflag te begaan. JBij bermanen uoH een' iegelijben jlnaUfte/ bat Ijij ^ijne confcientie niet late trappen en tjeben ban be ^aabanigen/ maar 5ic!) boor be soobanigen inljonOc/fjun geielfcljap bcrlate/en vdj boege tot anbere ■iTiobialigen/om onberling met malftanberen te fpjeften Deo zie tDt ncmEr,1c fticlitingc/bennaningc/ optaeftftinge en liertïooétingc. neragezt- XXXI. De tweede Sleutel, de Christelijke Ban, wordt door de Leeraren meniijk en Ouderlingen, te zamen vergaderd, uitgevoerd, goo men c:genp bejlial getrouw 'n 5iet/5Do ig Ijet in 't nalaten lian besen Sleutel te gcbjuiiien. 't ziininhet taaar/in be ecne (öemeentc taojbt in be^en mee? gebaan ban in be an» vau den öerE/ En fonimigen fituijren 5!C|) nog al tamelijfi/ maar in 't gemeen fcfjijnc Ban. a'pof be ^ccre üïesuji be^en Sleutel aan sijne d^emeEnte niet
0CJ
696
en 't gebruik der Sleutelen.
gegcbcn Ijabbc; niet aileen bangt men be Rleine boéfcn niet/ öie ben Groot _ Unjngaa^b üebejben/ maa: ;Uiare tooiben botnineren baarin. l^oe is be dezen, riugüuiur bcjöro'.UMi/ joabat be tofingaajtropenltgt tot bejtrebingr! I^et luiioe 5mijn tnjoet 5e om. Oft juurbceg lierunut ben grtjeelen ftlomp. ^irt:boo; Uio;bi öe name ^jöö rn ^ijne iftrplu- gelaóre^b/öe facranun» ten luoröen ontrjiMligb / Ijrt gncbe Ifjuib üioröt Doo: Ijct onfnuib ber»
ftiüt/ be ifgen inoror lian be lu'ineente J3ob5 onthouben/betoijl in 5i1n boiU gutiioo^en Uiorben grbanben; baarom i? !jct te liree^en bat be ÏJecre sijnen f?anbiMaa: bari Cr yiaatfe Uid reus 111 OiU lucgncmcn.
ï!?at ra.iö ï ja lnar raaO ? ©aa? buet yrij geene apparentie op tot w.-ini? be^lmerimje; luant (a) ijec niobel is lueg/ men Uiret niet mee? !joe't Voeden moet/ en luat Uijna eigcrniófen jijn/ Ijoe öe ïtecUe moet jjjn ais verbeto-;e tuelgiftelb i?, men noenu üloeijeube gcinrenttMi/ ale er beien tot !jet geljonr liomen/ al-i cr üelen tor lebeniaten biotben aangenomen/al jijn model is 5e 500 onbietenbe als üjeiöenen/ en gelirel aarbpttigc^inb / alé er een weamp;-goeCic uitlnenbige bnöe is / al i? Ijet bat men allen in ben flaap ber jorgelDoaljeib liejiOütien liijt.
(b) ©e opvenriö vjn brlen Olinb/ al£ bc fterbers ötj Jes. LVI: 10,11; Opzieners Hare wachters zijn alle blind, zij weten niet, zij alle zijn stomme hon-quot;liui1-den, zij en kunnen niet bassen; zij zijn slaperig-, zij liggen neder, zij hebben het sluimeren lief. Ende deze honden zijn sterk van begeerte, zij en kunnen niet verzadigd worden, ja het zijn Herders die niet verstaan en kunnen ; zij alle keeren zich naar haren weg elk uit zijn einde. Jtgt;efrn aijn ü111aie l.ictöers met een dwazen herders gereedschap, Zach. XI: 15.
ilDat is ban 311 lite IjerbergS te tuacf|ten ?
(e) tgt;ie al ,gt;ien itiinnen/ vcquot; niet toe/ ter naanltiejnoob mejfit men Do zifin-op at^ iet^ g:o| lian .iclbe boojtfiomt/ en ban ^onbe men jtjn Ijoofb biel ^?°t ziett ombiaaijen om Ijet niet te ven. IDe liefbe 43obs/öe Uielftanb öe? ïiejlie/naauw en be grtronbiigljeib aan Ijet bebrl ban gaat beien niet tert00-
ftatte/ öaa?am laat men alles op jtjn beloop/ en men soebr niet naa? be ergernigfen/ en nog min ajbeibt men om 3e Ineg te nemen.
(d) jBen Ijeeft be ruste lief/ baarom bermoeit men 5ic!ï niet om aUe«gt; npbben te bieten/ tnat in öe ïtejlie omgaat/ baar is te beel Vnejiié aan bast/ ,quot;Jste lief-en 't cenfnrerrn maaftt inenfcljen lilnaab/ en men moet Ijunne fcljejpc tongen en onbefnisbe ontmoetingen uitjtaan/ bat niaaftt fjet gemoeb onrustig/ baarom/ 't i? be meesre breöe alle^ te iaten ftaan.
(e) jüen joefit be liefoe/acljtinge en gunfte brr menfcljen/men b:eest zoeken
Ijet ongenoegen ber g:ooten/ men Ijeeft Uinberen bic 5011 ben boor [jen aebnnge. en be tjunnen bebo?be?b bunnen biorben. 4.19en fjceft joeten omgang met bejen of genen/ men gant er fomtnbs te gast/men Oeeft er een goe» ben roemer bnjn/ baa;om Inorbt be monb griloltn en be lianben gebon» ben. Sommigen 3tjn gaaubj in ben monb en ftout in jicf) tegen be Cen-fure aan tc banten; met jaobamgen 30110c men te beel te boen ft?iioen/ I. ' (Cttt baa?'
697
Van de Kerkelijke Magt,
baiiroin 't ip üegt soobanigen te laten loopcn. Cn al^ men nog al ietg öocr/ bar ig nrffen^ bc;e of gene gcringen/ ban üielfte niet Ucti fttnaab^
te brrlnacfjten té/ en bat ober paften/ bie ficn onöcc be menfcljen on- 1 rerlijft in.iln'n; en Kan men een goö^alige acljterljalen/ ban men een
i}lieraar/ om/ fchnlfiig of onfcliulbtg/ Inm !jet bet oüt-r ben neli te !ja« j
ien/ en np 't allrrfclje^pfle Ijen te ft?affen/ niet uit lirfbr tot ben lucï- i
ftanb bfgt; ïti'rlic en ban Ijunne Melen/ maaj om jijne pasfiën en mjb ;
te bolbocn. 113at ijs ban joobanige opyenrré te bertoachten ? ^
Oprcgten (fj ©aar jijii nog al goebe en opregtc opsfencjjs baar beö l^eeren goeb' (
geen door-ÖE'0/ Ijcbüni tncl een tj.irt om löat te boen/ maat 't fcijeelt l]im t
komen of aan licljt/ of aan ürftlnaamljeiö om l)et uit te boeren ; oort ^ien 3c t
aaD- bat cr 30a brei te Ceufurerrn ilt;?/ bat men er geen raab toe Ineet om e
Ijet te beginnen; en alg men al begint/ 500 Uiorbt men niet geljolpcn/ t
men ftaat biüUnjltj alleen/ en ban be boorftanberji Deeft men 300 beel li
tegemlanb/ bat men moebeloos lnorbt/ en bu^ laat men tjet Uic:U ft a a 11. n
Opwek- XXXII. iöas ijet maar een burgeriijft luejfi / men mogte jlnhgen / n
Op^encrquot;n,a'1? 011 Öct fen Uiejli is ban |H't aüejgjootflc getoigte/ en ban ös g
om ge- uiterfte noobsaftclijliljetb/ 300 luil ift mij en alle Dp3iencr^ bc3e Uoctc Ji
zi-'il'd'oor bcbEiiliingcn booiftellen : 't
vorige be- (a) ^engt u te binnen/ en legt Het op ulu Tiarte fietgene toij in 't Ij
weegre- gemeen tot alle op3iener^ in ljun ambt gefpjoften liebben/flaat eenige Ij
eueu' blaben terugge en ieeét bie öeVueegrebenen met aanbacljt/ of liet u op» b,
UieRUen ftonbe tor nanbacljt/ en tot betradjtinge ban utuen pUgc ooft ol
in be3cn. Kap. XXVIII. § 28—33. bi
Deze (b) j^ierbij nierltt bat u bese Sleutel ban ben C^eere ^3115 is torbc» bc
v^den'3 tjonmb; gij 5ijt ai? be portie^ ban eene ftab; 't 1^ be g:oi3tite on- be
ifèere^Je-trouto/ aïs 3tj be aanüompnöe btjanben inlaten/ bie ftomen om be ftab 111
zus gege-te berluoeiptcn; 500 3ciibt gij ban ooit ontrontae poonierö 3311/ bie be er
bijanben inlaten en binnen tjouben tot be^bejf ber gemeeiue/ bie op er
utae getroubiigfjeib 3iclj berlaat. te
zoo niet (c) ojij 3rjt be oor^aaft bat be ïterfce tot aan het Ijarie beborben bc
oorzaak' ^Dcri3t/ IIirt ö'quot;t, be gebolgen ban bien/namelofl/be onteeringe bamöub^ en
vanquot;liet naam/ be berljinbccinge ban bele menfcljen/bie anber^ 3ou0cn toebloei- 't
vererf jen/ Ijet bcrbrrf ber 3iElen/ bie boor Ijet gebruihen ban be Sleutelen be
Ue! ^61 3icf) befiecren souben/ jjet beletten bat be gob3aliafieib niet boajbjeefit. 31]
©at be een ben an be? nabolgt in ïtlnabe 3aften. ©at be bjomen tnoj- en
ben onbejbaiftt/ en bat 3e in 't bekborgen 3ucr|teii obe? ben ellenbigen boi
Eenieder (d) liEn Uictct bat be i^eere u om alle be3e boor 51)11 trerifjte 3al boen boi
^i1iareke^ fiomen/ bat gij baar reftenfcljap ban ulne rrgeringe/ ban be u tnebe^ ]
venap ee trautabe ïierbe/ en ban be 3ielen/ taelfse ^ob uüi op3igte Jj^böe aanbe» ten
boien/ 3ult geben/ en bat be ï^eere {)ct bloeb ban alle bie 3ielen/bic boo? I
nalatig!)eib ban ïjet gcDjuiften ban be3en Sleutel 3ijn bejloren gegaan/ 1 1
5^1
698
en 't gebruik der Sleutelen.
l dfcljen. a !l?at 33! bat pene jtaare faerantluocabinge stjn/ en f)oe
i lijeréfelijft ^al «3o0g oorbrd jgn otier alle ontrouirie opstcncr^! d^clj
luarrti lirlcn nooit op^irncr^ getoeest!
i XXXIII. lOdi inogtcn alle be opjieneré eenö Uejluaftftezb taorben/en Raad en
gun t)artc unljrffcn in Oe Vliegen bc^ i|ecren in Oejen ! (a) IDelrn/ luj quot;quot;1d'J,(;!.en [- jontirr öc up;ieuerp/ Hennen be narure en be noabjaftcUjtiljeio üan bK» trouw te
b jrn plujt niet / be3e moeeten Ijet lBao:b ^obp onöcr^oeHen om Oe^en zü»-
piemel te Uennen/ cn te lueten f)oe bien te gcb^tiiUen/ mae^ten jiclj i. baailian laten onberrigten ban öe Iceraar^ bie bien Ucrftaan/ en lian n br^e mijne onbettiirjjinge in bit ïiapittel Ijen Ijteriu bienen/ 'c pï mij jc tot üiijöfcijap siju. (b) j|ierbij Ijceft een ieöer beel te öiböcn/ cn am licijt/ n en om een harte bat get:otilu mag jijn in bc^en; taant Ijet i«S een ft^ijb i/ tegen be ge^eele taerelb/ baar men of niet aan burft/ of taaajin men cl ligt souöe lie^taijften junbej epttaorbinairen öijitanb beo l^eeren. (c) ©an n. moegt men Ijet taerft/ al^ beë ïjceren taejlt beginnen; taant al boenbe / firijgt men meerbec bcfttaaamlieib cn brijmoebigljeib; Ijtj beginne 5Jjnc de gemeente ban buurt tot buurt ober te 5icu/ftrijgt hü eenig acijterben-te llen op icmanb/ Ijij berneme naar be ^afte/ fiij fp:elje ben soabanige in 't particulier aan/ Ijij bermane en öefbaffc ben soabanige/ en bienge 't Ijem teregte boor ben gre^t ban jacljtmocbigfjeib; Ijoort Ijij/ gij tjebt ge Ijcm gcluonncn ; blijft liij in be ergernipfe bolljarben/men moet ben 300-p» banige aan bm ïierUcnraab aanbrengen cn aanbringen/ opöat be Cenfure oft ober Ijem of Ijaar geoefenb luoröe/ en ban baarna üe Cenfure op 't Ijarte bringen boor parnculicre aanfp^aficn; buë sal 05/ of obectaonnen toagt; üe» ben/ of in boosljeib ;icfj er tegen aanjetten/ en ban ió 't be pligt ban an- ben eenen tjap ban Cenfure tot ben anberen boort te gaan. SClé be ge-:ab nu-eine getaaar taorbt bat 300 op tjare gangen gelet Uio^bt/en bat men be er ten cerfte bij is/ alé iemanb eene ergemisfe begaan tjeefr/ 300 sal op er urcese en fcljaamte fiomen/ en boorsigtigljeib in taanbel. Cn om fjet te beter te toeten toat er omgaat/ moet men bese en gene ban be tee^ uen berfte gobsaligen fjebben/ bic men obertuige bat Ijet ieber*. pligt ia be abg ergirlijUe baben aan te brengen/ 't sij bat fjet Debclit ftan toegaan/ oei- 't 51) bat liet beftciib tao^be ; taant men moet op malftanberen ac^t ge-•len ben tot opfclje^pinge ber liefbe en bcr goede taerften. Cn men moet in silt. Jijne gi't^outaialjcib jijnen pligt toaarnemen / al soube men ben f)aat tuij- en bc nafp:alie ban een iebe? op sijnen lial^ fjalcn. ©oc!) men moet gen boor jijn gebrag jiclj openbaar maUen/ bat men alle^ nit liefbe en in bc getroutaigbeib boo: ben taelftanb bcr sielen en ber ïterfje boet/en men bonral vclj taactjten boor mee«jtcracf)tigtjeib/ of ben fdjijn baarban. pi. t r ebc» XXXÏV. i^iejomtjent Ijeöamp;en be lebematen ool'f gunnen pligt te benadj* iedema-er nbe3 ten/500 aan bie/bie niet flaan onbe: be Cenfure/alé aan begecenfuree^ben. ten nef-boo? De ledematen moeten (a) niet alleen mallJanber bekmanen en öcjtjaffen/ censu-ge' aan/ 1 Thess. V:14, Hebr. 111:13, maar (b) 31) moeten ooft De ongrregelben/veerden, jal (Cttt 2 bic
699
Van de Kerkelijke Magt,
öie naa? licjmanjngcn niet taillen luiéreren/aan bc opjjpne?^ be?
ïirjfte aanDjrnocn/ naa? het uitb?uftlidijft Deücl ban Cftiistu^/ Matth. XVIII: 17 , Indien hij dezelve geen gehoor en geeft, zoo zegt het der gemeente. Neffens lt;0mtretit öt' OECcnfuree^öcn moeten 5e (a) ^icl) toonen met O^aefljeib en roerden' n,etle,Öbcn aangcbaan te 51)11/cn fjen opUieliln-n tut beroulu en beUeeri 11 ge/ reer en. j5DCjj .a0/, ,e [jEt öo(.n I1!Ct jjEtoonjnLle Vijn Diftantic en onDcjfcljeib tug-fcljen Ijen en Cc geccnfurecrben. a£n (bi yj moeten jidj antt^eHlien en alle OEmern.^aamljeib mtjöen. 2 Thess. III; 14. 't 20 met obe? en tueet gaptmalen te Ijouüen/ met Ijtn gaan Uianoefen/ en met allen omgang bie gemrcnjaamljeib te liennen gerfr/opb.u De greenfureerbe üefcljaamb luorbe; bit ontt^eliiien moet meerbrc en mfnbec jijn naa? ben t?ap bec Cenfure. «jjn 0111 Ijterln gctratiüi te 51)11/Ijeeft een iebej te toeten; 1. ©at be Cenfiirebe ocl)Eelc gemeente \§ aanbebolen/ Ijoelnel 51) uitgeboejb moet üiorbcn boo^ be oysirner^ berscllir/ en bat iemanb/bie nalatenbe/niet getroulu ig aan ben last / bien be tjrere 3^5quot;^ O fin jieeft opgeltgb. 2. Cjct f!omt op nUic rrficntngc/ nalatigen/ bat be sonbaaj in 5qnc 5011» Den blijft; alpmebe bat be fac^amenten ontljEtligb Uiojben/ en ooit bat be ïierlle l3e:bo:lieii liiotbt en bli)tf. 't JPs Uoo^maat ecne g?oote jaftc aan bie paften 5iclj fcljulbig tc maften/ en baarlian eene ooj^aue te 5|jn; baarom liermanen üüi ren irgeiijff/ furrin getroulu cn Inejlf^aaiu te 51)11/ uaboigcnbc l)ct Ijuiggesin lian Clocg' tocllic aan Jpaiüus aanb^agten/ liuir rroejniiéfcn in De gemeente omgingen/ 1 Cor.'I : 11.
Hoede XXXV. De gecensnreerden moeten (a) 5eer peborlsg 51)11 olier bc £en» ^erd^n ''lirE CI1 01 gegrlilnc ergerntsfe/ ban Ivrllie bc Ijcrre 3Er5U0 5egt/ zich moe-Het ware hem beter dat een molensteen om zijnen hals gedaan ware, enten gedra- de dat hij in de zee geworpen ware, Mare. IX : 42.
gen' (b) Zij moeten 5icij Uiacijten tegen be Ccnfure 5icr) aan te lïanten/ en met boopljeib be opjicne?^ bcr genieente/bie bc Ccnfure oefenen/te bejegenen; maar moeten met lueeftl'eib beé Ijarteti 5iclj bieonbrrlue?' pen/ luant 1. 't SC? be^ ïjcereu 3*5119 Uicrft/ 't iö in 5ijncn name en op 51)11 bcbet gebaan; bie 5icl) ban baar tegen aanfiant/ bic ftant 5icl) teoen ben ï)ecre ücsujS 5clf/ bat booctoaar eene jcljpiliftclnlie 5aUe i^. 2. Sij Ijebbeu beloofb/ toen 5c tot lebematen luierbcn aangeiiomeii/ bat ^oo 51) rnuamen in ergernigfe te berballen/ bat 5e 5ici) ber Ccnfure beé föcjlicnraab? onbejluerpen 5oiiben; boet iemanb ban firt rontjarie/tnj gaat tegen 5ijne eigene folcmnelc belofte aan. 3. ©e Cenfurc iic!Cl)iebt ten bciBte/ en ban bc geccnfureerben/ en ban bc gemeente. Skio iemanb ban 5ijnc eigene 5aligl)cib cn gob^aligljeib lief tjeeft / 50a moeste Ijij 5ic!j tegen be mibbelcu/ bic baartoe ftjelilien/ niet aanftautcn. 0511500 Ijij 5iclj om 51)1151 5clf0 luille al niet Uulbe onbetluerpen/^no moeste be liefbe tot bc gemeente Ijcm baartoe beluegen; luant bour l)ci niet oefe» nen lian bescii Sleutel luorbt bc gemeente bcbojben; baarcutegen boo? Ijet oefenen biorbt be gemeente ge5uibe;b / anberen b^ec5eii te 5onbi-
700
gen/ be jtnafiSicn taocben fielirgb üan ben aanftoot; be föc^fte taorbt ontjaggeljift örj bie Dutten sgn/ en bie begeerte ftrijgen tot go'J^alig»
Ijcib en jaligljcib/ taoröen geloltt .vel) üi) öe tie^lic re liorgcn. IDel ie»
luft.vilig ié ecne gemeente öaar men ;oo Ijanöelt. De Heere gebiedt aldaar den zegen ende het leven tot in der eeuwigheid, Ps. CXXXili : 3.
(£ot giertoe fieBamp;en toij gefiuolieii (a) ban ben 25a?ge be£ 13e?Bonbiö/ en (b) ban be Bonbgenouten/ be ïieriie. 43u gaan lui) abcc (c) tot be toegen / toaarboor be Cjeere be bonbgenooten obejbiengt in bat iS'ejbanb/
en tot l)et einbe/ be saligtjeib/leibt. IDaarban het er;ftc té öe Roepinge.
I. Dc Roepincje is een genadewei'lc Guds, den zondaar door hel Euangelium ROE-noodigende, uit den slaat der :011de en loorne over te (/aan lol Christus, om door Hem versoeninge met God-, godzaligheid en zaligheid te verkrijgen, en de zijnen door den Heiligen Geest krachtdadig tot dien staal overbrengende.
II. 3?e Soepmgr is een genade-werk van God. Matth. XXII: 13, 14,00(1 Hij zond zijne dienstknechten uit om de genoodden ter bruiloft te roepen,'ogende zij en wilden niet komen. Want velen zijn geroepen , maar weinige uitverkoren. 2 Petri 1:3, Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid ende deugd. 1 Cor. 1:9, God is getrouw, door welken gij geroepen zijt tot
de gemeenschap zijns Zoons Jezu Christi onzes Heeren.
(6oO roept niet door de Wet der Nature, noclj boor be werken der Na-Ni' t lt;inor ture. Vu a ar öuo: l)i) t)em noiit.i met onbetuiijb laat a.m oe HJriöe nen/ jjun garb bo nbe/ Hand. XIV: 17. Opdat zij den Heere zouden zoe d,''vorken , of zij Hem immers tasten ende vinden ruogten , Hand. XVII : 27. bf'.,quot;u^or iDant tn bat atlrs Uiur^r gt;Cl]:iütus tjun nirt beUcnb gemaaUt' en - 1 lu0-toorben baarbuor nu t Imm.uiiib om in Cl)?i?tii^ te gelouben. IEgt;c C^el'
benen ;tin onöer Ijet ï^n bunt) br^ tacjlicn/ en allefi Inat 4?ab in Uen en nrffena Ijen btict/ Urrft opvaf l1P bat J5 -Jfionb/ en Vi toozöen bei-pï'gt naar br.vn rnrl te lenen/ doet dat, ende gij zult leven, fguodat tioct) be lOet be; ^Sature/ nuc!) «iiobjS toejlicii beljoorcn tot be lï^e»
Jjtnge; be tjeioenen Vin nirt geroepen.
lt;Dolt gefdjiebt be lïoepinge nirt boo? be zedelijke Wet der Schrifture. Noch der ©e toet ber jebrn liecft tlnrrberiei aan;ien/ of in foaren eiécit,'joo Uer ^'hl'liluquot; toont je be bolmaaitte conbuien ban Ijet J^rramp;onb br? IPerltcn; of in Qaar einbe/ al«gt; aan Oe ïierüe gegeben tot een regel bes lebens en ber toare fjeiliglteib. b:n eeri'ten op;tgte toorbt ^e grpjebiüt om Cen men-fclje te obejtuigen ban ^onbe/ Rom. Ill: 20, en al.gt;oa ben inenfcl)e fjopeloaé te (tellen ban boo? jijne toe?Hen 5aiig te toorben ; baar einbigt be toer;
(€ttt 3 maaj
701
f:
■
maar aïiS tCöEÏöft Cfjjiiétirê boo? öet CuangElfum Ucjfiautiigb tao?bt/ .^oa lolft fipt HEuangcIiuin ben menfefje/ Oren üc il?ct Uirgftoat/ en öu^ ié be iDft bn ofCtifir tic p:cOtHinge ban allpiótuQ/ be tuclirmre^tcr tot Cli;i6tii6/ Gal.111:24. ïgt;ucl) oc U^rt Irrjt Ct)?'ötiié nirt' norlj rorpr tot Cli-iDius/ v'Dö^t Oc IDct Dtr Scben niet biiiourt tot bc lïjcpingc. Sin» 19 liet iiu't be Uigt;ft üi'j Crrrinoinëii/ bic lot t)tT vÊnaihnlmni urlmnjf. 5in-ir_ü..or III. l)i t Inarc iiiidOl'! fuquot;: finrpingf's lirr Ennugelium. 2 Thess.
geiiuJu'fquot;quot; II; J4, Waartoe Hij n geroepen heelt door ons Euangclium. yJHudngcliutn
in aii^c tale eene goede boodschap, UirlHs ml]oiiO is : arme nienéctl/gij lujt ohöcj bc jonOe en tou^nc 43oog/ gi) gdat b'en Incg in/ tarlUs einbc is Ijrt eculuig be^brrf; maar l^ob Ijecft ïnnen jgone ïli'Uis Cluistn^ gr;onöfii tot rrnen ^ojge/ in ^ijn liitien en jle^ben is üolHoinenc bolboe-ntnge aan oT'otig gftcgtigljeib/en .il;oo bnimaHinge ban icljulD en i'tjaffe. 3n 5nne gctjooj^aamtieib ban bc IBct i? bolftomtne Iteiligljeib/500 bat Otj lian bolliomen jalig maften allen / bie boo: {Jein tot apoCs gaan. Ciljistus bu-öt u alle sijne berbienften/en aljoo eeuiuige ;a[igl)ciö aan ; ïjtl rorpt/ iFgt;ij noobigt nu een icgeli)ft: taenöt u naar JlStj/ en Uio:bt fiehoiiDen/ neemt Jiléij aan/ geeft u ober aan jlSij/ t:eeQt met in een l^ejbonb/ 300 -,nit gn niet ite:Ioren gaan/ maar fiet eeuUiige it ücn Ijrüüt ii. Pe;e' uitroep is bifcli:eben in Oen 23tjliel/;oom l m liei lt;0. (C. ale in tiet 4!5. (C. li) ft er rite «Êuangelium Inas bet zaad der vrouwe zal de slange den kop verraorselen , Gen. III: 15. ©aarna ijeeft öoO beel» ni ial/ en op brlrrlei Uniie l)et laten Ue:lian0igen/ Hebr. 1 : 1. Want ook ons is het Euangelium verkondigd gelijk als haar, Hebr. IV : 2. BjüJ ClU Ot ns itomfte ttias't l)et ^EuangeUum Or: üeluften. Kom. 1: 1,2, Afgezonderd tot het Euangelium Gods , hetwelke Hij te voren belool'd hadde door zijne Propheten in de Heilige Schriften. «Jlhiistus liomftc üio:öt Ijet genaamb Ijet Cnangelium Oe: berbullinge. Mare. 1: 14, 15 , Jezus kwam in Galiléa, predikende het Euangelium des Kouinkrijks Gods, zeggende: de tijd is vervuld.
Onder- IV. 4l2ec;maleti tooj^en IDct en aEuangeïimn regen malftanberen ge-tusschen öquot;- Ifgf quot;flfquot;'quot;0^ be Ceremoniële Wet bejftaan Inoibt/bat
Wot0en gifcljieot ban ten op;igte ban Clj^tptug luniiite in ben bleefclje/tnelfien Eaange- Qe crr.einoniën afamp;eelbben Dat ftomen joube; en 't Euangelium der ver-vullinge verklaart dat Christus gekomen is; maar in öe ^aUe v^'be Han er geene tegenftellinge 51)11/ bernijl De cercmotiicn Ijet lUuange'.iuin be?-honbigrn/ en in 5ictj bejbatten.
Jï5aar tugfcl)en be Wet der Zeden en ftet Euangelium i]S be tegenflel-ïinge in öe salie jelne. U^ant 1. oe biet 10 ban lt;l5ao alé H^eere/^oube» rein/ t)Liogpn en eenigen IBetgeber/ gegeben/ en ft^eltt vch uit tot alle mrnfclien. jBaar l)rt J5uangr|ium is ban 43oö als oneinöig goeb/ als barmhartig ende genadig, lankmoedig ende groot van weldadigheid ende waarheid, Exod. XXXIV : 6, en ft^elit 51CIJ niet uit tot allen/maa? tot
cenigen. 2. ©e taet nit öe nature ten becre öpftenli/ Rom. II: 15;
maar l)ct dEuanoelium alfren öooj opniamp;aringp/Epb. Ill; 6. 3. Pe itiet ig cfnc conbitte Uan fjet Hh-jbonö bej l©crl{en/ op lui-lUcr UoHmmene oiibe^ljoiibingp be ^alintjcib ücloüfö luurör/ ep. Unit gt-ciie b-jgcUinge/ Rom. X:5, Matth. XIX:17; maar l)ct dEtiamjcliiiin Ur^Honbnjt t)rt vöe» nabr-Bt'ibünö/ beloaenbp örn grloobigen üe^gcliinge en ^alig leid naoj 2([euiQ lt;C(Justus/ Rom. X : 8, 9. 4. ©e toet brrüirüt in ben manbaar Ren»
nijfe ber 3onbcn/ Rom. 111:20; toorne/ Rom. IV: 15, en al^ou fdiriR en beben/ Jes. XXX1II:14; niaar Ijet dEnangrliuin be ItcfelijRe bebie»
ninge en iiracljt vöüba tec jaliglinb/ Rom. 1:16. 3?it Cuaiigelium Ijet niibbel/ luaarbuar 43oö menfcljen tot ^aligljelb rorpt.
ii?Liö Ronbe luel onmibbelbaaj ionbej IDaojb ben menfclje Cijjistus open-Raren/ Ijem tot vjil^igtus brengen/ in Cfem born gclooben/en nem al»
500 tot saligljeib leiben; maar 't Rerfc ben C^ccre biiiaagb rot betoa-ninge ban jnne beelüoubige lnnsf)rib/ en bephefrlijliinge ban anbere fijner balmaaRtl,eben/ bequot; menfciie bat alles beelacljtig te matten boar mib»
bel ban Ijrt IBaorb bee Cnangeliuin^'oin ben rebeltiRen menictie ap emc rebelnRe Inij^e te leiben. 't öcbjuiR ban bit mibciel üio:bt Roepinge ge»
noemb/ ombat alle menfefjen btiialen op ren Inrg/ bie niet goeb 10/ en bic ten be^berbe leibt; be^e blnalenbe menfcfien roept 43Qb toe/bat bie Uieg/ baar 51) op Inanbelen/ Ijcn eenlnig ellenbig janbe mallen/en noa»
bigt Ijen tot Hl^iptu^' ben een'gen tueg om tot be ;aligtieib re Romen.
V. l?e lïoeptnije Vuojbt onbe:fcljeiben in eene uitwendige en inwendige'^ Rqe-ïïaepiuge; beibe 31)11 3e ban Co O biibr grfcljieben ïc Duo; tjerjelfbe IDoojO/ Sluven-3 be^elfbe jaRen allen eben gelijlt boojfttllenbe; beibe gefcljirben 3e tot men tlis, quot;f. fcljen/ in be nature eben geli)l{ ;ijnbe; maar 31) 31111 onbe^fctjeiben baa^in/ mwendlo-bat de eene allren ijcfcljii-bt uitbJcnbig booj Ijet lDoo:b/ biaarbi) ooR biel Ramt be gemeene tue^lnnge bró ibeiligen 4?erötcp tot grmeene ber»
üctjtinge en Iji^tori^clj geloobe ; de andere b:ingt booj tot in l)et tjarte be? menfcljen/ batjelbe R^actirbabig beitjlt;ilenbe met i)ct lnunbe:bare l cljt/
bat ben menfclje geestcli)Re bejbojgenljeben in liare eigene gebaante openbaar niaaRt/ en buigt R:acl)röabig ben taille tot omljel3inge ban Die be^borgenijeben in ClJMótnó/ en tot bc om!iel3inge bcé geloofd.
lt;©aar ig een oneiitbig bijpunt tnsfciien het be^borben bejftanb beé menfclien/ be iteinnnft:anten en anbere bribers ban ben brnen taile/ en turlfcliEn be l^etüge ^clijifture; of Ret beRomen ban be 3altaticib uit ben nienfcl)? boo^tRomt/ en l)i) be eigenli)Me en alleene onr3a.iU ban uj» ne 3aligl)eib is^ ban of vj?nb be alleene eigenlijRe oonaaR is/en bat oe menfclie als' abfolut pnniagtig/ tot berl^ijginge ban bc ;allgl)cib nierö born Uan? T^at v'l men bicï toeftaan/ bat ^ob be 3alig!)eib bereib en Oemaalu heeft/ bat ii3ub Cljjiptus ben JlSibbdaa^ gegeben en geopen»
üaajb heeft; maa? men 3al Ijet aannemen/ het ingaan boo: bien taeg flellen in ben goeöen taille en R^acljt be^ menfefjen. Cben gelijl! in eene
703
Van de Eoepinge.
ïoopBane: tie obnftrib Fitefr ben pjps opgrljangen / en loop-
bane bereib/ ina.u hrt bfiJomrn lian Den p:nó ftaat aan be looprjé sclbcn,
O^pöat mrn bar, tirn afgob ban bp eigene amp;?ac!)ti'n/ en ban ben goe-ben luillc/ al^ eene oorvi^c üan ;iine eigene ^aligljeib bcfcriejnuV ^oo ^aube nun ga.ijue Ijet onbi::fct)ciö tusfrlien oe intuienbige en intoenbige iSoe» piiigp/ of b,it Ijpru'H'öe is ' tujifcljcii bie nii-t Ujacljtbabig obejb^engen» be/ en al U^.iciitbriOig aucib;eiigi-nOe ïjorpinije be:uic;pen/ en alleen eene Sorpingc ejUennen/' en Oat be Hjaciltbaörglirib niet i{» in be ÜJacljtige luejUinge Oobs/ in ben eenen mee: IneiHenbr ban in brn anberen; maaj ten opygte ban be uitboinite/ bat be eene menfdK be Sarpinge geljooj» jaamt booe een linirn Inille/ biaarDonr Ijer in ^ijne magt is bic op te buigen of teg'-n te gaan/ en al^oo jaltg uiurbr; en bac be anbece men-ft!)e be Ülarpinge be:finaaOt en be^merpt Olio; bien zelfben onbejfeljil» liijen bri)en buiie. iPüdj be ^ciuifr bcitraft en Inrberlrgr sulüe ber-btnaaebe gebacljten/ en tnont : 1. !Fgt;at be lint pingr hr.icljtbabig is tot Saligtinb boor liet voornemen 43oi6/ Eoin. VIII: 28. Dengenen die naar zijn voornemen geroepen zijn , üielfte genade-gii'ten ende roepinge onberou-welijk zijn, Rom. XI: 29. ilir InelU (ioj:nrim-ii üojitUonu Dat bie ge» rorpi nrn Uiaarlnlf gelooben/ Hand. XIII : 4S , Daar geloofden zoo velen als er geordineerd waren tot het eeuwige leven.
2. TV ^ctjrift toont bat be mcnicijc vei) ;eHipn nirt onberfcfieibt/ maar bat net onbeifrheib ban J3ab i$. 1 Cor. IV: 7, Wie onderscheidt u ? ende wat hebt gij dat gij niet en hebt ontvimgen ? Ende zoo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij alsof gij het niet ontvangen ea hadt ? cfèa öe mei fc!]e ;oiiöe vel) 3i!ben unoerfciintini/ als liet luj yjne gocbljeiö er. Hcacl)ten toelnnain/ bat Ijij meer grltiofoe oan een anirr. Sao is ej ban eene ïïaepinge/ bie luacljtbt.biij bnoi-nn-rlir e:i tot Ijet inUienoige/ nameltift/ 't üentanb/ taille en gpnrne'-.hrrie'i bnorbjmgt/bat biTanbc» renbe en IjeiügenOe/ bat is be inwendige Eoepinge. ^n baar is eene Hioc pinge boor tjet ll?oorb / bie niet nertje;pl(ï ;apt is met Ijrt l^acljtOa» bige geiooUe en üefbe-taetUinge vj?obs maar tiie alleen UTttnenoig aan liet onr grfetjiebt/ en ben nienfctie in jnne nature laat/taelUe uittacn« bige flurpinge be menfdje boor stjne bou^lieib legenftaat/en bao^ jijnen ban jelfp Innlenben brnen ünlle lirrfmaaot / gfU)l{ be meeste gcrocpe» tien boen/ Matth. XXII :o, 14. ©an fe;c tioepingen sullen tag iebe^ op jich ^rilJc fpreln-ii/ rn eerst ban Oe iiitiuenbige fioep nge.
Pc uit- VL (0brr be uitwendige Eoepinge is bebrage: Of ze algemeen is, zoo is'nii-fal ^ a^c rncnsc^lt;:n quot;P Sanschen aardbodem roept lol Christus, en gemeen.
door Hem tot de'zaligheid? ?Cutl)eraiirn peggen ja. l)?ij jeggen/ niet Bewijs, alle menfcljen / maar mei geljeele lanb'Cliappen/ natiën/ ballieren en talen/ bud) niet allen ; taant be grljcele .4?d)rift/ en be erbarenljeiö ban alle ttjbcn ijï baar tegen. ïiaïn taierb ten cerjïe berbreben ban Öet aangesigtc lt;èob^/ tertagt Ijet Cuangelium bleef in be linie ban
704
Van de Roepinge.
SCD^aljaiu cn 5tjn saati tBieL2ben tot be ïierlJE ijpyobé aangenomen/
en tjun taiejöen be tooo^tJen iJ5ab| tacliert^outnb/ betagle (!?ib al(e ^ei-benen liet taanbelen in ljunne Incgcn/Hand. XIV: 16. Ps. CXLV1I:19, 20, Hij maakt Jacob zijne woorden bekend , Israël zijne inzettingen ende zijne regten. Alzoo en Leeft Hij geenen volke gedaan, ende zijne regten en kennen zij niet, ^a Cijji^tup Homfte be iaoepinge ooU niet aige-ineen gelnresr, (öc^fel SCmerifia Ina^ onBeftenb/en i£ luet buisenb ja» ren anbeftenb gcbleUen/ cn 't i# booc ïjet meerenbeel in Ijet binnenfte alsnog onBeftcnb/en ontamp;loot geUiee^tban fjet «Ênangelium. SClttjö 51JH er lanben getnee^t/ baat ï}ct dEnangelium niet ig Uerlfonbiijb/ gelijft Ije^
ben ten bage be meeste bulftecen be? aarbbobem^ ontbloot ssjn ban Ijet lt;l5uangelium. IDit i^ te ftlaar/ ban bat {jet geïoadjenb ft a 11 taojben/
bieö i^ en blijft ïjet ooft sefier/ bat be Jftoejtringe niet algemeen i^.
VIL hiertegen jegt men; 1. SCIle menfcljen 3ijn gercrjiini in Sïiöam Tegeuw.i en inJ5aacf)/en in anöcrc boo^ouberen/bie Ijet ^uangclium öeööen gc«
Ijab/ en get bejftooten Rebben/ taaarom öob ben Ranbelaac ban bie ylaat» feu taeerbe/gelijft Openb. II en III. Antw. 't IBojbt ontftenb/bat De nafta'Antw. mcliiigen/bien fjet €uangelium niet beuftonbigb luo?bt/öunnen gcjcgb Inüjben geroepen re jijn geteiee^t/ ombat ïjunne boo^ouberen geroepen luaren; toant iö gelijft be lp:ay!jci-t v-Rt: de zone en zal niet dragen de misdaad van den vader, Ezeeb. XVIII: 20. Soa ftan ban ooft {jet ber»
ftcoren ban ïjet o^uatnjeliuin Door üe boojoubejg/ niet ftomen op be refte-ninge ban ljunne naftomeüngen. ïDij ontfiennen/ bat alle menfeïjeu in SIbam en .©oat!) en anbere baoronbe^ geroepen 3ön; taant alle men»
[cljen sgn nier inSCbam en 43oacïj/in Ijet ©e^bonb be? vi5enabc/nocp in be aanöiebinge ban tjet Cuangelium üegjepen ; Ijrer ftaar iebe? boor jicamp;^
?elben/ niemanb Iscjbt geroepen / ban bien Sj^c Cnangelium berfton»
iiigb luojbt.
Tegenw. 2. 1 Tim. 11:4, Welke wil, dat alle menschen zalig worden , Tegen\v.2 ende tot kennisse der waarheid komen. Tit. II: 11, De zaligmakende genade Gods is verschenen alien menschen. Marc. XVI: 15 , Gaat henen in de ge-heele wereld, predikt het Euangelium allen creaturen, ili: be3e plaatfen öefiuit men bat te Hoepinge aïnenieen i^/ en alle menfdjen Ijoofb boor tjoofb geroepen tnorben. Antw. ^et luoo^b allen BeteeSent biiïüirji^ allejlei; Antw. Dat Ïjet in beje plaatfen allerlei üeteeftent/ ieeit be e^barenljeib. IDe^e plaatfen jien op beuitOjeibingc be^Cnangelium^ober be ge'jeele lnerclb/in tegenfteliinge ban bc batige üepalinge tor ijet jaab ^JIöjaQamg. '£ Kiet op al'
lejlei nanën ;onbej onberfcijeib/ en niet op alle natiën sonber uitfluitinge.
Tegenw. 3. £?e .^cfijifc toont/ bat er bele geloobigen jtjn getueeiSt/Tegeuw.s bie nier geleefb Ijeböen baa? be fjejfte taa#/ al# 3ioö/ JiföeicljisebcB/
ieain/ oTorneliu#/ E115. ©aaruit ölijftr/bat De ïioepinge iicïj berber nir-ftjefit ban be sigtöarc Ïïejfte/en bienpbolgen# algemeen ip. Antw. ïlit be Antw. JSoepinge na» eenige parriciilieren fian men öe Soepinge ban allen ia 't ge-I- l^bbü ne-
705
i
ncraal nfrt firjliiitrn. ©ie partfcnïicrcn ftfbBen fammigcti ccc
aifi^afianié ?aad afgefdjeiben tnaj?/imniE?«J nog in't lelien ban ^ctn/en met be J)atrta:cF)cn/al^ ïnannee? be ïtennigfc ban bctaarc lt;l3obpbien^t ban anbcrc gfflacljttn nng niet geijeef taaö lueogenanien; anberen Ijeb» ben geleefb baar be föe.Jfte Itia^/ fcljoon niet Sllbjaljain^ jaab/ öij trclfie occafie .^ij geloobigen en ^obengenooten toicrbcn.
ïegenw.4 Tegenw. 4. ©elen leefben ^ob^atig eti beben gaebe b.ic?ficn/ bic bejre ban be föB^fteïeefben/biejSi«?{)utinBftcrmij»fe genoegzaam gelneepr totjaligljeib/ Antw. biïis i? be üoepinge afgemeen. Antw. In alle menfefjen ip be biet bet nature ingrfcfiayeii/ biaaruit be notuutigfte «Bobébien^t/ en al^oo natuurlijfte beugben boojtftonien ; bat be^esnet genoegzaam 3ijn tot jaiigljeib/i^ kap.I getoonb. vDie natuurltjfte fiEnnigfe/töobgöiifnpt en DeugbzaainOcibbc^fcljif-ïen met be geljcslE nature ban be Inare ïiennigfe (öebpin to/vöobsbienpt en beugbjaamfirib/ .;oosar ban het eene geen betïuit gemaaftt ftan Inorben tot Ijet anberr. ilit allen bezen jj ftet baót/öat be JSoepinoc ntetaïgemeen i*?. is ook VIII. SCnberen/ namelijft bc ^ocintatien/ fïaan geïicef aan ben anöeren Christus Rant obe?/en loccfjeuen/t/a/er voor Christus ecne Roepinge is geweest door komste hel Emngclimn. jSSen jaï biel toeftaan/bat Ijet ^uangeliuni aan Ds Pro-geschied, pieten sclbc/ bie ej:tjaorbina!re openOaringen Fjabben/i^ beftenb geinergt/ 't en 55 men zoo bc?re be^btaaaéb ifi/bac men be Jproptjeten al^onre» beï|3f5en aanmejfjt/ en tjen aanziet aip orgefpgyen/ bie bief een geluib ban musieïi uitgeben/ maar jeiben baa? niet ban bieten/ en fcfioon be Jpropfjeten fjet tnipten/zao zoube men gaarne ontfiennen/.bat (jet boïft baarban eenige rienuipfe tjabbe/of zoo jij iet^ öebattcti/500 jaï men bat buiben op be torftomftige tyben/ bat er in be bagen beé JUSepfiaé eene ïSorpingc bet föcibenen rot €Jem souöc Zijn. ASSaar tog zeggen/ bat ja in Ijet a^ubE ^Eptauient be menfcljen aijoa biel geroepen toierben/ urn in ben toeftomenben /ïlSepftaj? re gciooben/tot regtbaatbigmaöfnge/ !je!= ligmaliinge en saligljetb/aliè nu in ïjet SieuIdc (CE^taniEnt/^oebjel met tninbej Sic^t en niet minüer tfjacljr.
Bewijs 1. ' IX. ©it üïijïit 1. uit r^prepfe piaatfen. Gal. 111:8, Do Schrift tcvo-Gai.iir.8.1.eu ziende, dat God de Heidenen uit den geloove zoude regt vaardigen , heeft te voren aan Abraham het Euangelium verkondigd. 5111,2al)am antbing ijei: dEuangelium/ en ij ij hiierbe geroepen/ nog onbefneben ; bjaaruit be Sipo^» tel fiefluit/bat alle begenen/biclfte in be boorfjuib zijnbe/gelonbig zijn/ fiinberen SCamp;jaïj.imp zijn. ©at tuap nu boa? aCbragam nïleen nier/maa? ooit boor aï zijn zaab/ öirn Ijij ijet ücöenö maaftte. ©it getuigt be S}cere/ Gen. XVlIi:17—19, Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe? dewijle hij gewisselijk tot een groot ende magtig volk zal worden, ende alle volkeren der aarde in hem gezegend zullen worden ? want Ik hebbe hem gekend, opdat hij zijnen kinderen ende zijnen huize na hem zoude bevelen, ende zij den weg des Heeren honden, dyali Ueeït SCamp;ualjam Daartoe geïknb/ bet» fiocen/ geroepen/ en zgd Ijet lt;!EuangEiiuni be^Uoubigö/ tsn cinbc ijij Ijet
Van de Roepinge.
fijnen fiinberen en jijncn Ou'Sc na {jem jnubr fiefienb inaften; 50a fjeB»
ben bie ban fjet CuanaEliiun ooft ge^ab/ 't i£i fjun ooft berfionbtgb.
©oct Ijteramp;ij Hebr. IV: 2 , Want ook ens is het Euangelium verkondigd, Hebr. gelijk als haar; maar het Woord der predikinge en dedo haar geen nut;IV:2' dewijle bet met den geloove niet vermengd en was in degenen ; die het gehoord hebben. ni tjer ,ï). pT. fiebbcn Ijct Cu.moiMunn joolncl afé 59 in liet (ö. (C./ tiicllJE maniere ban (pjeften nitönifit cpiiioc bertjeffingt' iian bie ban het lt;£gt;. (C./ tnel nist in be ïtïaarljeib/ maar fmmcr^ bat 3ïj ijct cejbe?
Ofljab IjEbamp;cn; .^Ji Jicbbcii! ban ijct «giuanctclunn gcfjab/batCnangeliuin toaö boor Ijcn in bie baoen/jij fioa?hen ijct/en 5Ö txnrrbrn berpiigt Ijct öoa^
fcen geïaobe te Dmljcf^cn/ rn öat tna^ limrne jonbc/ bat 51) bat niet bebcn.
2. «©it ölijfit uitslic be ^cïfêifrrn bcr ^opljeten. 't ^ oafictUiigte» i^wijsa. lijft/ bat in bejclbe Ucïe Uonrjeggingcn en fiefcijnjbingen ban ben toe- kiu^om flomenöen ^Besfiaé ^fin/aï^mebe belr apteeftftingcn om in ï|cin te ge-in'chvis-tooben/ Ps. 11, Ps. XLV en LXXII. Jes. XL, enz. ^?c |?rojjljrtifrije .^cij^if' |us te fe'e-ten 3911 fummieren ban jjunne ^icbiftatiën/ bic :ij tot bat bolü pre» ooven■ biftten/scobat bc inljoub hun fièftenb gemaaftt tiiic^bc/ en 313 boor bic pjebifiatiËn 3icfj moeiten brftrircn/ en ;ic!j betecgen laren tut ïjer sjc^
loobe. Soa i? ban ïjet QEtianrrelium getoeest in 't 'O.
3. lt;©c gcljcch' ceremoniële «3ob#biengt öeücdtigt bit/alle tcremoniËn BewUss. In ar en ^«ïraël niet gegeben/ om bie in hie nitlnenbigfjeben en in bat yïeocn ban be öaben öcr öicn^t te cfnbige» ; maar 51} Inaren fcijabu» .uenst.0 ben op Cf]|ji?tu^/bie fier Ifgtamp;aam baarüan ié/Col. II. Hebr. X. l. Sao moesten stjöonr bie fdjatuiVucii jjen cp ben ioeftomenben jBesfrap/om
in Dem te gelooben/ gcltjft be SCpo^tel in ben ganfeijen amp;:ïc? aan be i^cbjeën toont; 30a fietjoocen ban be fdjabn'omi tot lj« Cuangelium/ en 'r cenc Ijcüöenbe/500 ijaböcn 3c ooft '£ anbere.
4. ©c gelfsobrgen be^ lt;©uben ^te^tament^ taaren beelacQtig be goe» Bewös4. beren/bic boor Ijct Cuangeïium Uiierben boorgeftelb en beloofb. Sij lua'
ren ^onbgenooten ban ijct Berbonb bcr (öenabe. Gen. XVII. Hand. III: 25. geesteiö-f^abbeu ben heiligen «öee^t/ 2 Cor. IV: 13. 43oti luaé öun Baöcj/ en jijkc goeae-SQneftinberen/Eom. IX:4. Ps. 0111:13. Jer. XXXI: 20. Saj Ijabben be?»ien' gebinge ber sonöen/Ps. XXXII: 5, en baajt^ alle goebcren bep Genade' berbonbg; 31) bertuadjtteu en berft^egen be jaligamp;cib/ Hebr. XI; 6. (©aa?
alle bic genaben jijn/baac id Ijct Cuangelium. 49u/in 't (0. jC. Inaren bie/ 300 ban ooft ijct Cuangelium.
X. Tcgenw. 1. 'C|ct OEuangeiimn lua# Ue^amp;ocgen boor ben tijb ban Tegeuw.i Cljjictup/cn booe bien tijb tjabben 5e alleen be belofte/ maar be jafte jelbe niet/geïiift ölijftt uit üese plaatfen.
(a) Hebr. XI: 13, Deze allen zijn in het geloove gestorven, de beloften Hebr.XI; niet verkregen hebbende. Antw. ©EjC plaaife 3eot/ bat 31] Cij?!#tu5 in j3;|01,etri ben blccfdje nier bejftreocn ijabbcti/óie toen beloofb Inau/öat ftomen 30U» Antw. be/maarniet bat 53 Ijct «Euangelium niet jjabbcn/en bat ie niet grrae»
JDbbb a pen
707
708 Van de Roepinge.
pen Inierbcn nm in tien toEftomcuöEn te oeloolicn; maar
contrarie/bat 3e imnie^ gtlonfbcii; öifis toorben 5e ofroepen boor Cuanorlium/ taant fiet opIoo^c ig uit ^ct gcfioor; ban birn3CïfbEn in^ !)oiiö 1 Petri 1:20.
Aanh. - (b) Rom. XVI: 25 , 26 , Naar de openbaringe dor verborgenheid , die xvï • 25 van ('e ^61' eeuwen verzwegen is geweest 7 maar nu is geopenbaard,
20. ' endc door de Prophetische Schriften, naar het bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des gelool's, onder alle de Heidenen bekend is gemaakt. ï^ie? ^cgt be Jlyoptci buibelijfï/bat Ijet Cuangelium ban bc nj-tJEii bc? EEutuen pEtaEEgt/ en in ijct 0, (S^E^taincnt allEen i^ geopEn» Antw. öaacb. Antw. ^De tEftgt 5EÏf tacbErlegt bat gebadEn ; luant bc sipostcï fpjEElit ban EEne opEuöaringe aan be tk'ibEiiEn/ maar nirt aan bE 310» bEii. 5EC,t/ bat IjEt aan De ISeibenm is brftcub gcmaalit boor be ^opijEtifdje ^cljjiftEn/500 Inag öet ban in bic berbat en gEopenöaajb; nu/ be^E ^djjiftcn tjabbEn bE ^Icbrn/ 500 biaé tiet bcoj bic tgbEn öe» liEiiö aan öe Sloben/ maar niet aan t»c ï^Eibenen. ©an tiie be^fiargen-{Tcib/ Uicï bdïEnb aan bc Sfobcn / maaj bejöoreen aan be ^Eibenen / Eph.ni: fpjeiiEU ooli bE pïaatfen : Eph. III; 5, 6, Welke [verborgenheid] inan-5• dere eeuwen den kindereu der mensehen niet en is bekend gemaakt, f/c/y/c
ze nu is geopenbaard zijnen heiligen Apostelen ende Propheten door den Geest... (/at de Heidenen zijn medeërfgenamen, enz. gij Inajf ban te l'D-iEn 30a blaar niet geopenbaarb/gelijk ze nu is geopenbaard, en 't toasi aan be ©Eibfncn niEt geopEnöaajb/ en nicmanb jjaböe bc lierbullingE ban bE beloften ban be tiui-pinge be? ^ribenen te boren ot'.ïien/ maar bc 5£po^ idEn sagen bat bour ijunne prebiüinge be ^eibEnen öcSeejb bjiejbcn. ©lenseifben 3111 bebben Eph. III: 9. Col. 1: 2G. 1 Tim. 1:10, 11. Tit. I; 2. Tegenw.2 Tegenw. 2. luap in 't lt;0, be Jiiaibbelaar/ en d)?iötu0 in
Öct S- 5^0 ban Cö^iptu^ ljuu niet bejUonbigb/ en 513 gebben geen beet gcljab aan Cïpi^tu^.
Job. 1:17. ^iEt (a) Joh. 1:17, De Wet is door Mozem gegeven , de genade ende do Antw. waarheid is door Christum geworden. Antw. (a) ^03er. iiEEft ban Cfjjis-tup gEtuigb/eii ben ballic «ii.f)?iötiig gepjEbibt/Luc. XXIV. Soa biac ban llEt aSuangElium tEn tjjbc ban aISose^. (b) iljiE? lno?üt peen onbejfdjeiö gemaaftt ban tijb/ maar ban pejfonen en fjun ItiEjfi. JKoseb toaS EEt! ujibbEi/ Ui aar boor ^ob bE ilDEt bet tien geöoben/ aiö een regel bctf leben^ bour be 23nnbgenootEn/en be ceremoniële tnetten/alö Cljjiatn^ affefta® bulnenbe/gaf; maar nodj dP.a^e?/nodj 3ijne biEttcn taaiEn be ;;abe 3eU be/bie luag C5?iptug/bie gisteren en ijeben besdfbc i^. Cijjigru^ tnap bc ll^aarijeib/fiEt il^ppEii/ Jjet Higcljaam ban bc 3afte/bie ilQo^ES afbEElbbe. Aanh. _ (b) Gal. III: 19, Zij (Wet) is door de Engelen besteld in de hand des JMid-GiU. mc delaars. Soa laas ban. 4,15ibbdaar in Dec (0. (pi./ en Ctliistuö
Jil^ibbelaar in [jet 45. (ST. Hebr. VII; 22, Van een zoo veel beter Verbond is Jezus Borge geworden. Ilebr. IX; 15, Daarom is Hij een Middelaar des
N
Van de Rocpinge.
N. T. Antw. taap cen 435ii3bclaar lian tu^fc^cnitaan/ ban obe? en Antw.
toebEt ö^engen ban tie tnoorben ban (j5oti en l)ct bolff. M^aat Cfl?fétuEi
^orge en 4131 b tic (aar boor ber^oenfnge/ Hebr. IX : 15, Daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Testaments, opdat de dood daartnssehen gekomen zijnde tot verzoeningc der overtredingen, enz. fionbe niet (angec
jfeiöbeïaar grin ban tirj Ircfbe/cn bat taaé maar boo; een' Ftortcn tp/500-bat be boigrnbc Tjjürn tot ern' 3il3ibbtiaar niet fjcriamp;en gcTjab/
maar ts noteren en tjebcn örjcifamp;e. dsn të gcfïagt ban !ïc
Bjo«ibi?ggingc öcr terrrib aan in be ceremoniën/Openb. XIII: 8. jnBoje^ op gescgbe tDii^e 4J3iöbe!aar/fteeft !)Et balftban 35oö^ tnege Cfi:t^tu^
befjenb gemaaftt/en Ijen opgetoeftt in te gelooben/Luc. XXIV ;
27 ; tnaartoe be infteflinge ban be tner bc? ccremonien bienbe. iEgt;ieö ^et oEnangelium en be fioepinge immejé gelucest in 't lt;0.
XI. Tegenw. 3. Sin Ijet O. (C. Ijebben 5c bc gecételjiTiC goeberen be^ Tegeim.3 (jjenabebejötinbg nfet gegab/Inaaniit ban bolgt bat 5e i)ct oEuangcIium Doft niet Oefgt;amp;en getiab/ en bat 5« baarbnc; tot jaligfjeib nier geroepen jijn.
(a) ÏDit amp;l|)!ït nit Hebr. VII: 19 , De Wet en heeft geen ding rolmaakt, nehr. maar de aanleidinge van eene betere hope, door welke wij tot God genaken. v 11:19' Antw. 't 3]'^ 300/ öe li^cc in ziehzelve, ötc fjanbc be menfefje tct öe jalig- Antw. Ijeih 0cciie fjope geben; maar be cercmamcn ïeibben ^en tot CÖ?iötu|/
boor taeliïe 31} in 't lt;0. (C. be toeieitiinge fiabben baor fjet nefQObe tat be gcnabe/ gelijü ït) in geioofberi/ en alïc goeberen be# 3?»er-
bonb^ beelacluig luaren/gelijft ooi? ton in Ijet lt;©.(€. giet öoben/ § 10.
(b) Hebr. IX: 8, Dat de weg des Heiligdoms nog niet openbaar gemaakt Aatih. en was, zoo lange de eerste Tabernakel nog stand hadde. 't ï^cUigbom öe-8^oi)r*IX: teefient bens^emet/ be Incg baartoe tnaa nog niet openbaar/ bat i$ fte»
ïienb ; öie^ jnn je in fjet lt;£gt;. niet geroepen boor fjet Cuangelium tot jaligiieib. Antw. 1-. ^)c 55!pti«3tel .^egt in Ijet bolgenbe vs. 9, bat fjet üjei-Antw* ligbem was eene afbeeldinge voor dien tegenwoordigen tijd, 50a ïjabben 5e ban torn eene aföeelbmge ban ben l^emel boo? ?:icÖ5elben. 2. ï^et CfeiHge be? ïieiligen Vnp.3 met een boortjang afgefc^eiben/ joobat men e? niet in pen fionöe/ 't Inelfie öcbtnbbe/ bat alle be ceremoniclc bienflen/ in petijet' ben aangemejftt/ben ^emel niet ftonben openen/en bat jn baarboor alg boor ben Ineg/in ben ^emet niet ïfonben ingaan/maar bat Ijet tegen-beelb ban bie ceremoniën/Cftziêtug/be tueg iö/boor taelften men alleen tot is?ob ftomen ft an/ Joh. XIV : 6. 3. ©eïtpoétel jegt/bat de weg nog niet openbaar tuaji; Ijij 3cgt niet/bat ïiet ^eiligbom niet openbaar taaé/
maar öe bieg/ tueifte ip Cïjjiétup/ bien Ijabben 5e in get lt;0. (SC. nog niet in ben bleefclje. 4. ^egt/bat bie bieg nog niet openbaar was,
't Uieift nirt 5egt/bat bie e? nog niet taa^/ooft niet/ bat bie taeg tjun ganfc'jeUjft onbeftenb inaö/ 't contrarie Ijebben bijl getoonb; maar 't jegt/bat be üieg Run 50a fiïaar nog niet tna^ beftenb alé na Cljzt^tuö ft om ft e/ moetenbe beur banftere fcliabutaen op Cfizistti^/ bie te ftomen
JDbbb 3 quot; ' taa#/
709
Van de iRoepinge.
Inaé/sien; 300 ftaat er ban öe ftinbcren (35ob^ln$4S. ipt./Uoh. III: 2, 't Is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, tiaar üitj Fjst nagtan^ eenigsinjS taEtrn- lt;©e plaatg fp^ceftt ban örn tjap ban fiennigfe en ban öe bejfeïjeibene tathen om tot a5oti boor Cö?iiStu^ te gaan/ toen boor ceremoniën/jm ^onber bic.
onquot;quot;-1 (c) 2Tim, 1:10, Doch nu geopenbaard is door de verschijningc onzes ï0_' Zaligmakers Jezus Cbristi, die den dood beeft te niete gedaan , ende het leven en de onverderfelijkheid aan bet licht gebragt door bet Euangelium. giet baar/ Cfj?i?tu3 Ijerft ce?gt Ijet leliën aan Ijet 'icljt gebragt/ 50a Antw. vua^ get ban te boren niet beftenb. Autw. 1. ©at ïjet eeutuige leben boot Cf!?i!3tué fiomftc befienb 'aia^/barsij baarnaar jorljten en bat öc-oogben/bat bcefaeljtig Iniejbfn/ig ontaebe?fprerieirifi uit ftetgene tag fio» ben ïicfiöen getoanb/§ 9. ïJoegt Ijtcrbij Lev. XVIII: 5. Matth. XIX: 17. Job. V :39. iDte^ ftan bc,;e pïaatfe nier fp:eften ban ecne ganfetie on^ fiunbe te boren. 2. JiUaar C!j^i#i:u^ geeft get leben en be onbe^berfe® ïpfieib aan fjet gramp;jagf/ boo? babeïijfi bc jotiben te boïboen/ be fijnen te bc:ïn^fcn uit beu boob/cn ftun ïjeteeuteige leben te bertaej-ben. 3. Pe ^ropftetiën en cercmoniën seiben/ bat l|ii nog niet geftamcu taa^/en Ijet babeïtjft uirgeboe;!:! !)abbe/ maar bat Ljn Fiamen joube om Ijet tc boen. ï}er Cuangeïium jept/ fear (£fi??^tug gcöoinen 10/ en aifeg nitgebcejb ïjrefr. 4. jCe boren taai? allcp bniptejbe^ boa,? be fcfjabutueu afgramp;eeïb/bie 300 filaar niet ftonben 5tjn aï-i fjef ïigcFtaam/al^ Defalk Srfbc/ n:aa: boor crjji^ru?; 3fjn alle fcijabutaen berbulb/ jooöat be ïafte jeïbe in Ijarc eigene gebaante ïiïaar tc .;!en ij?. 5. ©e Sfpoatel pa|t bc 3afie eigenlfift toe op be l^eibencn/ bat 55 te baren niet geraepen taa» ren/ maar in be blinUneiu jatcn/ maar na Clliiatu# fiomfte/ beo? fjet Cuangeltinn ooft geroepen taiejben tor Ijet sailgmaftenbe licfit cn tot be gelufi^aïigfjeib/gciijti uit 5?^ boigenbc vs. 11 bïgfit: Waartoe ik gesteld ben een prediker, ende een Apostel, ende een Leeraar der Heidenen. Heb!'xi W Hebr. XI: 39, 40, Deze allen... hebben do belofte niet verkregen, g9® 40. ' alzoo God wat beters over ons voorzien badde, opdat zij zonder ons niet en zouden volmaakt worden, ü^aaruit fcFjtjnt/ bar 5?] in het O. lt;amp;. fee l)e» Antw. meifdje goeberen niet fjebamp;en geljab. Antw. 1. Sij Ijabben be be(ofie toet ban be fiomfte ban ben ^JSe^fia?/ maar 3fj jjefiamp;en bc bcrbuUinoe niet be?lquot;5?egen/ bat is C6?istu^ ïjomfte in ben bleefdje. 2. ©c geïoobigen fec^ 515. (2£. ïjcöben wat beters ban bie in Ijet lt;0. ^T./ niet in opsigtc ban be salie selbe; taant be geeptelijfic gDcbereu/bic be een fteeft/ljab ooi! be anbe?; maar F|et betere öeftaat in be maniere ban beeïadjtigtaorbinge. Sij boor fcïjabutacn/ tasi boo: be salie en taaarljeib 3e{bc; 5?) Clj?iptti]Éi fiomfte in bc fiiiofte/tajj in bc berbullinge; 3ij fjabben 3c in Ivape/tajj ui ge^igtc en fiesittinge; 31J in minbere mate/ bij JjcDöen alle^/cn i^ercr/ én lidjt/ én leben in mec?berc mate. '£ ïjcefr ben Ijcere ücljaagb/ Clinj?quot; tii{ï nfet ten ee^fte/nabc belaftc aau 5Cbam im Cba/of oofiaan SCöjaquot;
V)am/
710
Van de Roepingc.
Öam/3l3aafi en Siacoli o^tiaan/in ben blcEfcfje te senben/ öan Ijabben 50 Qct altcmaal geljab/ gccnE fc^abulncn toarcn c? noobig getacc^t;
maat nu CF|?i^tu^ 30a lange licrtocfbe/ cn jijn bolft naar ben tijb beu bcrbufiinge beDe reiftfjalseti/en in oilmen tijb gcftomrn ij^/cn
nUej? boïboejb Ijerft/ 500 Ijeöüen jij 't gcluft niet alleen geljab/ maar Inij niet fjen/ en ^t) met onp/ en totj boo? eene Betere Debieninge.
(c) Hebr. VII: 22, Van een zoo veel beter Verbond is Jezus Borge ge-Aanli. worden. Hebr. VIII: 6, Eenes beteren Verbonds Middelaar. JDaacuit ötrjUt/ vii''22 bat jrj in Ijet (D. (C. aliecn ligcijatnelijUE gaeoecen tjcöüen geljab/ en niet De gee^telijffe. Antw. 't BDcrbr ontitenb batbeje Detecfcljap üeftaat Autw. in be jaften/ 't contrarie ijeöamp;cn tui) öoben/ § 9, getoonb ; maar be Bequot;
terfjeiö örjtaat in be maniere ban öebieninge bcé ï?eramp;onbö/ bic ben naam ban ©erbonb meermaten biaagt. giet/ Kap. XVI. § 2.
Ijefiamp;en ta|i gejien bat ©oö ban ben bal af jtjn bolft geroepen ïjeeft boo? Ijet «itiiangelium.
XII. .ïiil ftomt in fiebenfiinge: Of God nok rocpl allcyi, die onder do Allen,die bedieninge des Emngdhms zijn, en niet zalig worden, dan of God alleen do uitverkorenen rocpl? %'!'{ nntbinarbe: v!?ab roept allen cn een icber/scdes öie onöcr be öebieningE öej§ Cnangeünin^ Icbsn. lt;©jt öienr tecf opgc» En;msoii-iae?'ttt/ opöat men bjijmoebig^eib fjcöamp;e mn oTftjigtu^ aan te nemen/ 't wordenquot;1 tncifj men niet^cube boen/inbien 'tCuangcünm niet aangeBoöen tnfejbe/sn geroepen, opbat men ejliennc be rcntbaarbig^cib öaösi in 'f fi,?ajfen ban bcgenen/bic op 300 o?cot eene saligijcib geen arht geben/en ben ïEuangdfo nfet gefjoo?'
3atmi 31)11. (üpöat een iegeloft ban be5e salie oberruigb Vuo^be/ 30a mrjftt:
1. èergcinJit u met be biilDe Snbianen/bie noc^ Cljji^tu^/nocg 33quot; bewijs 1. iigijcib liennen. giet gij niet bat a?ob aan n Ui at snöerjj baet ban aan ^|,0kff,'ei. .jen ï goubtgi) met ljunnen ftaat toel tnilfen tui^felen ? IDaaram niet 5 '
'f niet ombat !)ie^ mrerbe; auparentic ijS am salig te bjcrbcn alp'
öaar ? Sal niet Ce berboemeni^fc bergrnen/ bic onber be Bebieniage ge»
leefb öeböeu/en onBcfteecb geBÏeben 5tjn/^feaarbe; 3911 ban öcr taoeéte J^eibcnen? Cn tnaaram tccsj/iiibien bejalig^eib ijim niet toa^ aange-öoben geuieect: BPaaruit ban ölijftt/bat jij allen geroepen toorben bic. Öet Cnangeiium {jooren.
2. Ccn icber/bie onbe? be öebicninge i-?/ Qno;t bc ftemme ban beu 2. Zij hoo-aEecraaj/ leercnbe/ bermanenbe cn Bejtjafenbe/ 500 gefcijiebt tjet aanr™ .quot;0, t)Eiii/ ble ijet Ijcojt; cn beBEeeraar i^ een bienaar ban C9?i^tu^ cn uit»s el!ime' Declcr oer beramp;orgenOcben a5cb^/ 1 Cor. IV: 1. «örjantc ban CD^i^tnö
toe ge/ 2 Cor. V: 20. goDöat bic tjen tjaorr/ fcie Ijonjt Cljjiótiiö/ en bic ijen bertoerpt/üie bertor?pt ^cm/Luc. X: 16. ïJiei-Btj/gij Soort be eigene tDon?ben ^cbp in öe ^c^iftnre berbat; brtanle ban een fcöcr üc ftemmr ber Deeraren cn ber tooaröen ^cbn in jijne ooren ijoojt filinSen/ 300 taorben alle bic salien tot Ijcm gsfpjofien/en gij tao?fct öonc ïjet Cnan-geliimi geroepen.
3. 33c
711
3. De ver- 3. 0t buibElgfi öat beïcti/ bie berlocen gaan/ geroepen waren lt;^rEn' Matth. XX: 1G, Velen zijn geroepen , maar weinigen uitverkoren. Luc. roepen? XIV : 16—18, Hij noodde er velen, ende hij zond zijnen dienstknechten uit..
om te zeggen , komt, want alle dingen zijn nu gereed , ende zij begonnen allen haar eendragtelijk te ontschuldigen. Matth. XXII;3, Hij zond zijne dienstknechten uit om de genoodden ter bruiloft te roepen , ende zij en wilden niet komen. be gaét sonber bjuitoftglüceö niet genootiigb ? Sfa ï)tj toclj/bat taa£ stjnc mióbaab niet bat ÖD ftbJam/maat bat Ijij niet regt fttaam/ jDiibe? Djuiloftsftleeb. Soo ig ljEt ïtlaar bat een iegelijft/ bie anber be bebieninge i^/tot lt;irö?i^tn^ geroepenen genoobigb tao?br.
4. waren 4. Daar ig een algeracene uitroep tot allen/jmiber eenige fiepalinge. h0ndrnfre ®'e ft^ft/bie geen gelb fjeeft/bie tail/Jes. LV; 1, 2. Joh. YII: geroepen. 37, Openb.'XXII: 17. ®ie niet toil/bie geen borgt geeft/bie late fjet;
't fiorat nit gem en 't sal op Ijem aanfionien/ f)ij taalt;S genoobigb/ Qij goorbe bie aïgemeene jlemme.
5.ver- 5. ©elen bejftootcn Ijet (Êuangeïhim/bic^ hia^ get Ijun aaiigeamp;obcn/lnant stoeten. jjat njet aangeijobcn taorbt/ ftan men nier beriiooten. Hand. XHI: 46, Het
was noodig dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zoude worden; doch nade-maal gij hetzelve verstoot, ena. ©clen 3011 Ijet (^uanoeliiim ongeljoorsaam/ 2Thess. 1:8. Cn sijn ben gone onge^oorsaam/Joh. Hl: 36. ©irs luiende gun oTlijiptiitj aangeboben/ en jjun taiejbe gelaat in Camp;?i^tii^ tc gelooben.
6.;verma- 6. ^e bermauinge tot öeïieeringe en geloobr toorben bij nialfcanbereu ninge tot gEUoegb ; bat be bcjmaninge tot bei-eeringc een' ieber raaftt/ jaï uiemanb geioove, .n tjeftfien/50a jat öö ban ooft eriiennen moeten bat bc benna-
ninge toe geluobe een' iebe^ raaftc/ Inant ft aan i;i geiijften graab. Mare. 1:15, Bekeert u, ende gelooft den Euangeiio.
7. Onge- 7. 't ©ngelaabc i^ eene fcijjiliftelijfte sanbe/ja eenc son be/ bat loof zon- |jjj Q^ab al^ een' leugenaar acfjt. l Joh. V:10, dis God niet eu gelooft, dc' heeft Hem tot een' leugenaar gemaakt, de wij ie hij niet geloofd en heeft het
getuigenisse, dat God getuigd heeft van zijnen Zone. Joh. XYI: 8, 9 , Ende die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde ... omdat zij in Mij niet en gelooveu. SJnbien Cijjigtuji ben ongeloobig bijjbenben niet aange^ üobcn taierbe/ 30a ging Ijec Ijem niet aan/ ÖÖ Öabbe rr niet mebe te bcen/'ttua^ gem geene sonbe/bat ög niet geloofbe; maar nu ijet Jjetn eene janbe ig/bat ij' een ftlaar blijS bat ijet {jeni aangeboben taasL amp; Onge- 8. ïbelugle be ongeïoobigen een fdjjifmelijiï ootbeel te betluacljtea loovigen ijt'übiMi/ 5üü tiuubc ijet'i)uu bootjefier aangeboben/en boarsefier 51) tua» gestrat. ggj.a2pgngt; gjgj [ijj/ 2 Thess. ï : 8 , Met vlammenden vure wrake-doende over degenen.... die den Euangeiio onzes Heeren Jezu Chvisti niet gehoorzaam en zijn, Joh. XV: 22 , Indien Ik niet gekomen en- ware , ende tot haar gesproken en hadde, zij eu hadden geene zonde, maar nu en hebben zij geen voorwendsel voor hare zonde. 3fabien allen/ bie unöee be bebieninge üeé 3cuange!ium]S jijn/niet geroepen tuaren/en Quü nier zan*
Van de Roepinge.
ijeDobni ltiic?br/ Ijoc finnnen 5c ban baarom rrdiaft lnorb?n/ rn Tioe ttan ban bcrbocmcnisfc ;toaarber ,;tjn ; .113aar bchujlc^tj om tu c
(gnangcfium nict tc [tefjoor^amcn gcftjaft/ cn jlnaarbf^ ban anbcren Orft;aft Inojbf 11/500 Vpagt;i tier Tjim nanocamp;cbcn.
XIII. SMnijle mi C!j?'^tus aücn/bie onbr: be Brbfeninge ^iin/aangr-Eon ioge-öobcn tnorbt/50a mag met alleen een icgiiijft fiomen/ en nicmanb tJc-
fioeft acljter te bliitien/uit ttjeeje of tjij Inrl geroepen Uioröt'maar een Christus iegelijli min t tot CF^iptujf ftcmen/ en C^em aannemen/ om öonr f^em i,a^n0-gereottiaarbifib/ geiiciligJi/ betaaarb en berfjeejlijlit te tnorben. ^?it moet 'quot;cquot;' men niet opbatten / al^of een iegelijS lierpligt lnare te gelaoben/ bat Ct)?iptus boor ï)cm geftorben / en 3nn galigmafter Vnas/ Dot br,:rr/ bat Ijet gefoobe niet. 't i^cloobe i:? niet be bersefterfnge/ öic ccii gebolg ban 't gcloobe; maar 't öejïaat in ben uitgang uit 3ictj3elbe!i ban een' brclegenc ober stjncn cHcnbigen ftaat/ cn ban eene begecrigc jiele tiaar be^jocningc/bjebe/ Deiligfieib cn Ijeertiilffjcib/en in ï)ct ober-gaan in Cf)2i?fiié/ én in ï)et aannemen ban fjeni/ bie .vc'.Helben aar.»
biebt/en ren ieber tot ï^em roept en noobigt/met Dclofre/bat bic üo» men/ nict uitgetaorpen jullen Inorbcn / en in |)ct berlaten ban ^tïnc 5!ele op Cjcm/als ben almagtigen/toaaraefttigen en getjauVuen S^alig»
mafte?. Slis ienianb nu in be oefeninge ban bie baben lebenbig is/en bic taaarlijfi in .vc!'] Debinbt/ban bolgt ec:ót bc be?5efteringe üat Tic»
511^ boor licni geftorben ié. ÏPic onöer be beöicninge leeft/is bc.ipligt om in Cljjistupf te geloobrn/ maar niet otn te gelooben/ en ^iclj be?»
3cftp?b te Ijouben bat Cljjistué boor Ijem geftojben i3;ltiant tian ^oube iemanb leugen ftunnen gelooben/baar toeïj Ijrt gcloobe nict ban Uiaar-tjclti tot een boortaejp Ijeböcn ft ar.
XIV. Cjiejuit rijjst eene anbere bjagc: 0/ God met hel roepen van den zon- De zniijr-danr lol Chrislus beoor/f hunner aller zaligheid; of God mei dal oogmerk allen, die
onder de bedieninge zijn , roepl 7 opdal zij de zaligheid zouden deelcyjhlig worden? de rÓo-3ft anttuoorbe: neen; taant ^ob ftan ban iijn oogmezft niet iifrftoften P,inp -taorben/^oobat 3e allen moesten jalig taovben / bie geroepen Uiorben. dénVocquot;
t0m beje jafte incl te bejftaan/ moet men aanmejften/ (a) öat be lïoe» penden, pin ge ee?pt cn ten principale gefdjiebt om be uubejftorenen tc be:gaöe-ren. Siet Eph. IV; 11, 12, Hij heeft sommigen gegeven tot Herders ende Leeraars Tot de volmakinge der heiligen , tot het werk der bedieninge, tot opbouwinge des ligehaaras Christi. ©ien lanbfcOappcn/alluaar gcene uitbc^ftorenen 5tjn/geeft (£gt;oö ftet a5uangelium niet/en als be uitberfto»
renen ban ren lanbfcljap toebc?gabe?b 51)11/300 neemt 43Db ijet aEuangc-lium boorgaané ban baar. ©etaijie tin be uitbcjftorcnen in be toerelb jgn/cn bejmengb 3r,n onbe? be anöeren/300 grfcljiebt öc ïïacpinge in't gemeen/ tot alle uitbejftorenen/ en ouft tot anöcreu. ©oor bat mibbel ban be ïïoepinge/boor be bejftonbigingc be^ oEuangeliumd/geeft 4?oö ^fjnen uitbejftorencn bcftecringc en geloobe/bat tjij aan be anderen niet Doer. I. t'W (b) jP.eu
713
Van de Roepinge.
(b) jilSrn moet DtibEjfrfjLib maften tugfe^en het einde van God dea Werker, en tngfcfjen f)et einde A'an bet werk, Ijet Cuauoelinm. ©c gclieelc jiature ban fjet Citangcliiun Sclitnaam om ben mcnfclie tot sadoljeiti te ieioen/'t rpfiibaart rtrnaeij^aain ben lueg rot öe saligljciö/ en j)ct Inelit genoeoiaam op/ om öen mriifcïjc te öelnegen tot Ijet geloolav .^oa-bat Ijet ötjïjet (fijuangelimn niet toelitomt/bat allen bie f)et Ijooren/niet jalig teorben/maar't i? bc fcljnlb lian Den menfetje selr'/ombat tjij jicfj niet tail laten leeren en leiben; bat ij« ijet einbe ban fjft Cuaiigpli' urn. J^et einbe bat ^ob lioorljeeft/met Den niet nitberftorenrn Ijec angelium te laten berliDiibigen/10/um ben menfefje ben taeg tot be ^a» ligljeib bnct te (tellen en fieftenb te maften/ om den mensche te bevelen bien taeg in te flaan; 0111 jijiie gcebljeib te toonen/met Ijem alle üe» taeegrebenen Uoor te ftellen/ en met Ijem be jaligljeib te üeloljen/inbien Ijij siclj üïliecrt en in CÖ?i?tug toaarlijftvgelooft/'t taelft ooft boen souöe/inbien be menfclie bieconbitte lierUulbe/taaartoe geljonben ip/ en 't taelft be menfdjelijfte nature/tjeilig in 5llbam gefcljapen/jjeeft fiun« nen boen; bolb^eiigt Ijrj bie niet/bat i£ niet/ombat i£3ub ijem berljin» bert/of ftpacljten öeneemt/maar ombat be menfclie niet toil/joobat ijet Ssjne eigene fc|)iitb i?; immejö be goebljeib a3ob«S moeóte l)cin tot öe» fteeringe leiöen. £-n om den mensche te overtuigen, en ban 5|jne üoa-j» Ijeib/bat Ijt) op julfte bjicnbeljjfte noobiginge niet tail fiomen/cn ban be regtbaarbigljeib ^obs/uin julfte betftooict^ ban be aangeöotFene 53» ligDeib te ftjaffen/Joh. XV: 20. ©it Mjn be einben/ be oogmerften 45obs7 met Ijrt laten berfionbigen lian Ijet Cuangelium aan be anöefteerltjften/ maar oSob liabbe baar niet mrbe booc/djob beoogbe baarmebe met l)un 5!jnen heiligen iöcept te geben/ en aljoo Ijen ^alig te maften, ©it ülijftt: God fa ai-' 'r ^0UÖL' ftfüben tegen be altaetenbljeib a5oö8 ; djob ftent be»
wetend.3 genen/bie be jijneii yjn/ taeet bat be niet-uitberftorenen niet 5alig 3iilïen taorben/500 ftan ban ooft niet boor[)ebben en beoogen/Ijen salig te maften. (l5en menfclje taeet / bat een boobe niet jal opjiaan/ baarom ftan fuj met roepen niet beongen Ijem lebenbig te maften; 500 taeet (öob bat ooft ban üe onöefteetlijfttn en geegtelijft Dooben/cn baar» om ftan ÏMj bat niet beoogen.
2. De ver- 2. 't Sfs tegen be eeutaige berftie;inge; Opob Ijeeft eenige particulie-is'vanpar-ten/met name/ban eeutaigljeib nitbcrftoren/en geftelb tot berftjijgingc ticuiieren. ban be eeutaige ssligijeibquot;; in tegenftellmge ban be anberen/bie Zijniet
ijeeft uitberftoren/ maar bie in ïjunne ;ouben tail laten liggen/ en om Ijtmne ^onben tail bctboemen; betaijle öc|lateii Ijeeft/ (jen om liunne jonben regtbaarbigloft te bejboemen/ 30a ftan 4?Db/ met Ijet (Itiiangcliuin ljun te laten Perftonbigen/niet buorljebben l)eu salig te ma-
3. God ftrn/maar tael be anbere einüen/boben boorgeftelb.
«yaebe- 3* ^oö ^an 'n 3öne öeooginge niet öeb^ogen taorben/ moet noob» ooginge. saUelijJi berft^ggen taat f^ij beoogt/ betaijle Cpj altaetenb/alleen tajj^/
al»
714
Van de lioepiuge.
afmaotig igf. Jcs. XLVI: 10, Mijn raad zal bestaan, ende Ik zal al mijn welbehagen doen. Jes. XIV: 27, De Heere der Heirscharen heeft het in zijnen raad besloten, wie zal het dan breken? ^nbifn i{3oti ban OroaQbE Ijcn jaiig te maUen/ 500 mocgteii se cali sdicc jalig luovbcn ; 111 aa; 513 luaröcn niet salig/ ïoo bcaaijöe öob Ijnniie jallgijciD ooft niet.
XVI. hiertegen ftantcn sicij bie/ tucllk sicfj inöeclben bat be mcnfcf]c liracijtp genoeg ticefc om op 't aaiiltanbigcn üan't ïEuangelmm jiclj te bcitcecen en 111 Cl):i#tii^ te gelooben/ Inaarban tnrj te:ftoiib puilen fy?e»
ften/ 500 bat cc niet meer ban nooaen is/ ban bat [jet Ctiangeliinn maaj gcprebifU Inorbe. iDese 'millen bat öob niet Ijêt (aten ptebiUen Uan Ijet «guangelium ücoogt/ en boorljeeft allen ialig te malkn/ en ;oa ^ij allen niet fiomen en gelooben/ bat snift# i? tcijen ijet oogiiu-jft ^obg/
en bat 45ab niet be^luiigt batgenc/ 't kicift Ijij Qeoagbe/ 't tocllt In ij Soo tecftoiib Ijebben laeberlegb. (,Cot betunft ü:engcn 31) bij:
Tegenw. 1. ©at 43ob bebiiegclijü ^aube Ijanbelen/als iemanb riep Tegenw.ï tot öc saligljeib/ en Ijet niet nieenbe. Antw. öob roeyt allen/ bie Ijet Antw. oEnangeliuin Ijooren/ tot be ^aligljeib/ en 531) beoogt/ en meent be saligljeib te geben aan allen/ bic üiaariijli gelooben; maat bat gcloobe/
en bc Inare befteecinge ip eeiie enftele genabe-gifte v£?obö/ cn Dj} geeft bat aan allen / bie tjij ,;a(ig tail maSten; maac be anbecen laat -öjö aan Ijunsclbcn/ cn ombat 5e niet lniilen/ en ban Vnege Ijnnne booéljeib/ cn ölinbljeib/ cn ontailligljcib nier fninnen/ 50a bolüjengen .v'jöiecan-üitie niet/ en Uiouben baaram niet salig. Deluijl ilt;3ob bir boaifjeen taeet/ en befloten {jeeft fjun be genabegiften niet te geben/en Ejij in sijn oag»
merft niet ban bebiogcn Inorben/ 500 ftan Ejij ljunne jallgljeib niet be«
oogen. 43ogtans Ijanbelt 45ob niet beb;iegelijft/ in fjnn ben Ineg tot be jaligljeib bclienb te maften/ l)en te berpiigtcn bien tórg in te (laan/
cn met bclerlci belneegcebencn Ijen baartoe oy te tDeftiien/ en Ijcn te beloben/ 500 5e siclj befleeren en in Cljristns gelooben/ (jen salig te mabcn; baant bat alle^ meent cn beoogt 45ab Inaarlijli/ cn C^ij beoogt boot alle bic bc onbcbeedijHen te obertuigen bm sfjne goebljeib/ljunnc goblQogi)cib cn jijne regtbaacbigtjeib/ om |jcn baarober te ft paffen ; en of Ijet in be magt ban ben mcnfclje niet i^/ bat Ijtj sicij beiiecre en gc»
loobe/ 500 is' bat ■öoaö fcljnlü niet/ maac ljunnc eigene jcljulb. 45a5 beoogt ban ljun alle mibbelen tot bc saligljeib roe te bienen/ ljun g.en mcecöec genabe te betaijjen/ Ijen aan tjnn sellien te laten/ cn [jen om {jnnne onbeftecrltjlifjrib en baosljeib te bejbocmen ; maac Ejij beoogbe niet Ijen jalig te maften. J0an eene jafte jijn berfcfjeibenc einben/ uit Ijet beoogen of niet beoogen ban Ijet eene/ ftan men niet beflniten Ijet beoogen of niet beoogen ban Ijet anbere; Ijiec gaat be beoaginge op bc mibbelen/ en niet op Ijet cinbe ber jaligljeib; |jct 45iiangeiium be befttoamc en genoegzame Ineg tot saligljeib.
XVII. Tegenw. 2. vjpoD noobigt een iegeltjft te ftomen tot be buiiloft/ Tegenw.2'
'm* 2 * bat
715
716 Van de Roepinge.
bat ip be salfpfjpib/siet bat Matth. XXII: 3, 4, en Luc. XIV: 16. \
Antw. moet dji') ticougrn/ bat joubcn Homen. Antw. l^tj beoogt ficn tc noo» {
bigEti/jjcu re lurplirtten tot liomen/ ljun be ^alioljeiti boo? te ftcUen/ 1 nnbcr contiitie lia» geloof ni öeficeringe/ftcn niet te üelrttrn. 33e noo-
biginge Ijcuöt eene ronbitie in om tc Romen met een bjiiiloftpltlreb; be i
gapt ^onöei: Bjuiloftplïleeb mogte tot be bjuiloft niet tuegelaten üiot» I
ben/ niet ombat |)|j niet genoobigb Uias/ maar ombat l)i) be conbaie/ { in be nnobiginge begjipen/niet berbulDe/ en geen bjuilofrplileeb aaiiquot;
l]abbr. 43ob beoogt ljun alle miböelen tot be jaligheib re geben/ baat'
in e?liei!b en be;ljee;liiftt te liiorben. jl^aar in bat rorpen rot be b^ni- i
loft is Ciffiic beooginge om f)en jelf rot be bjuiloft te bjagen/ fjnn ;clf 1
l]rt bjuiloftpfileeb tc geben/ bat abfoliint noobig luas bat be lljeerc Ijct (
l)iin bebe/ beUiijle jij ban self niet bestaan / nod) toillen/ en baarom z
duU niet fuiniun ; maac ombat C^ij niet beoogt bat aan Ijen re boen/ i
't In el li ïji) aan l)en niet ftftulbig ip/.ioo Uan colt niet beoogeii ftrni '
be jaligljeib te gcben. goobat be noobiginge {)cii berpligt te liomen en i
te geiooben/500 liomen met geloobe en befteetinge/bat ,;e be ^alig* r
heib ooli 3lillen be^ijgen / maae jij fluit niet in be becogirgc t^ob^ 1
om Fjun be saligljeib re gcben jonbej conbitie/ cf om l)iiii be conbirie 1 te gcben.
Tegcnw.3 XVIII. Tegenw. 3. 51!!«i a5Db be saligljeib ban alle geroepenen boo^ {'jet I
ÏDoojö niet beoogt/ 500 jonbe niemanb c? op aan ftunnen gaan/ en bu;- 1
Antw. ben fiomen/belnijlc Ijii niet toeetof ©ob Ijem meent. Antw. Jltëen fjeeft
aan «JSobp lUgt;DOfü genoeg/ bat i# luaarljcib/ men mag bnielijli baai op f
aangaan/ en men gt;al niet bcbjogen Inorben. ©at IPoojb belooft jalia» I
Ijeib aan alle geloobigen/ aan allen/ bic Cll^isru^ aannemen rot regt- 3
baacbigmaliinge en |gt;ciligmariinge. ©e uirfp^alie ip boo: allen/ bie moet j
een icbi7 geloobcn/cp jiclj toepap'fen en jeggen : inbicn ilt geloobe en (
mij Inaarlijft beliecte/300 jal ill ïalig Inorben. gt;j3ob Ineet Uaoeljenen luel •
üiic niet gullen laiilen liomen/ i{5ob laat ben menfclfe aan .ycl)5clben/ 1
en boet fjem geen ongelijU/met ï)ein/bic'jet in ^ijiie magt gelfaö Ijabbe i
om ii?ob in alle^ tc gcljoocsamen/geene nieuUie genabc te gcben; lt;!3ob i
laat ben menfclje aan stjncn eigen b^gen toille/bjaardooc b'j bjijluillig i
OEljjiptup en alle IjemelfcljE goeberen bertaejpt/ maac ben iiitbejftorencn i
geeft öob bij (jet ïj^oorö ben l^eiligen ODcept/ bie ljun geloobe en bc» i
lieeringe geeft/ cn jij 31300 be Uejeipcfjtc conbitie Ijcbbenbc/ 500 üior» i
Uit alle bc5cn sien toy bat be menfclje aan innen i'iant op 't l©oo?b
moet aangaan/en gelooben bat Ö!) 5^1'ö tuorben/inbicn !)ij gelooft \
cn 5icl)'beUeeir/ en bat Ijij sielj niet Ijceft re lilnellen/mcent a5ob mg/ i
uf meent 4?i b mij niet/bat Ijctft Ijij aan ben £)eere te laten, ©ati^ ^oo t
beel geb.paagb/Inil *i?Db mij gtloobe en beliceringe gebcn cf niet? ©ac 1
Uuet [jij bootljencn niet/bat sal be ïjeere boen aan bengene/bicn Ijet 1
^cm
'
Van de Roepinge. 717
^eiu belieft/ maar fjij moet jicl) beryligt Ijouben ojji 't l©oo?b aan te gaan/in at()?i?ru^/ö'e Öfin aangeboden Uio^bt/fc gefooben/jiclj tc amp;e»
lieeren/ en te gelooben bar fjij ^alig 3al lnogt;-beii a!^ t)ij 500 boet.
£Da«5 tjebben Ixnj gezien bat i!5ob aan jijnen liaiu niet Uuarljecft alle menfetjen geloauc en üefteeringe te grben/ en al^oo niet beoogt Ijen 53»
lig te marien/maar alleen ben uitberftorenen/ en ungrans niet beojiequot;
geüjb met Ijen Ijanbelt. ©it i0 genorg ban öe nitlnenbige ïïaepinge.
XIX. 43ii gaan lui) linort fnt be inwendinge Roepinge, UielUe in bpDein-^Cjjiifttire genoemb liio:f!t Hemelsche Roepinge, Hebr. Hl : 1.-Roeping'e naar Gods voornemen, Rom. VIII: 28. 't Openen van het herte, Hand. XVI: 14. Opwekkinge uit den doode, levendigmakinge , Eph. 11:5, 6. -Gods trekkinge, Joh. VI 44. Trekkinge uit de duisternisse, ende over-zettinge in Christus Koninklijke, Col. I: 13. De Roepinge uit de duisternisse tot zijn wonderbaar licht, I Petri II: 9. 5Clle be5e üenamingen b^uft»
iien uit eene Itrarijrbabige Uierftinge öeö ^eliigen 45cesteg lui en boor Ijet il^oo^b/op fjec inüienbige ban ben nirnfclje/ op Ijet berftanb/ bat gebenbe berlicljte oagen/Epti. I 18. (Ji)p ben Ixiille/bien buigenbe tot be licf'Oe ber Ijetnelfclje goebrren 111 alli2i?rug 3te^uö/en tat be babelijlic aan» neminge ban Clj^iptujs/Phil. 11:13. giet Ijierban fioben/§ 7.
XX. o^in be jalie ^clbe/ en be bcrfcl)ilpuuteii/ bie Ijier te berfianbc» len ;ijn/lilaaubec te boen begigpen/3iillen luij bese aanme^fiingen boot-uit senben :
1. (£gt;00 toerfit in be intoenbige Hoepinge oliereenftamltig beé men» Goa fcljen nature, ©e menfefje ié een rebelijU fcfjepfel/i^ begaafb met ber» ftanb/rebeneert ober salien/bie ^em boorUomen/en oorbeclt of Ijet noob= komstig ^altelijH en nuttig i^/bat Ijij bic jatten fjebben/soeUcn of boen jat; 300 ^^ei1-ja/500 oorbeclt Ijij ooit ober ben ti]b/plaatfc en miobbelen/ nu, hier
j nature.
dus ; 't tocllie tier pralftiliaal oorbcel genocmb taorbt/ ombat Ijet bc jalie
l 300 boorftelt/ en bepaalt aan ben toille/ bat bie ban jclbe be boorge»
Itelbe jalie omljelgt/gelyft bc toille eene ölinbe faculteit of mogenblieib : ijs/ en nieté ban toillen/ ban batgene/ bat liet berftanb bebat/ en in jijne
1 üeballigljeib/ noobjaUelijliljrib en nuttigfjeib/ hier en nu boorftelt; 30a
I iji bie ooH bjij/ en ban niet gebtoongen too;ben ietis te toillen/ nocij
1 ban niet gebtoongen toorben tets te boen/ ban Ijetgene Ijet berftanb/
alji gc5cgb/bcüat/cn om te toillen boorftelt. U^clHe bjijljeib niet bc» ftaat in eene onverschilligheid, om te boen of niet te boen/ bit te boen of Ijet contrarie; 't io onmogcïtjli ieté te toillen/ te beminnen/'t totift j 'r berftanb alp Ijatelijft cn te blicbcn bebat/ cn aljoo aan ben toille
C boorftelt; maar be bjijljeib beftaat in van-zelfheid, toaarboor gt;e/ 3011=
I bej blnang ban bulten/boor fjare eigene genegentjcib/bit of bat/Ijier
3 en mi toil; jict tiierban breebe? / kap. XV. ©bejeenbomftig bcje na»
c ture bc^ menfetjen toerbt 45ob in bc ïtuepinge/ be ï^ecre b'toingr ben
t toille niet tegen jijncn banft/ maar be ïjcere geeft bejjlanb oogen
1 fm 3 f»
718 Van de Roepinge.
om gfcétcljjfte tringen gEE0tdijft te ftunneii sten/ en bocu bat ïicljt ö^ingt b
be IffEfre boor tot öcn luille/cn neigt bien tot be oml)El.;ingc üan be gc' lt;5
fienbe öeminnclijfie jaUen/ en raafit al^oo en üc^taub en toille aan. ft
Bereidt XXI. 2. 2C!s: a?ob ieiiianb iuUirnbia roept/ .;au gncljiebt bat selöen lx
denmeuquot;-8 fclveiqlt/ p'otftlijU/ geijjU I)rt fcDijnt gei'ctjirb te ^iju in be öeliccringc li scheeeist. ban éachÉué/ ben moojbenaar en eenige anberen ; maar al ijï 't bat
in fammigrn be baab ban be obe^bjengmge en lebenDigmaftinge ineen hlt;
uogenblii! gefcljiebt/ ebrn te boren boob/ een oogenbiift baarna lebeii/ h baar i^ offquot; tusfdjen öfiben' 500 gebjuiüt be li^cere boorgaan?i
eenige preparation ban buiten en ban binnen. SCnnorbe/ gjoote b^oe' 8 btge booruallen/ bejliee ban goeb of nabeftaanbe beminben/aarbbeliin-
grn/oorlog'prgt/ perplief be^ boob^/ sieftten of anbere bingen. {^ier- f)
Óoor Inoröt be inrnfelje oin^et/ Inj begint gebactjten re ruggen um ycf) li
te beheeren/ftet ll?ou?b li^ijgt fnaclit/f)n InorDt obertuigb ban janbe/ g
Ijij H^óot bebattinge ban be erntnige bcibocmeniéfc/ljij luijgt lumnigfe n
ban öen Cjeere Sïeui^/ban be geluftjaligljeib ber geloobigen/Ijij tacn^c^t E
oali 300 te 51)11/Ijij iee^t Ijct fi^aorb/Ijti üibt/Ijij boegt jiclj bij be ajab- u
jaligen/fjij ontbliebt Dc g:obE befniettingcn ban be b3cretb/cn bierge» li
iijfie; beje bingen jijn maar gemeene betuegingen/ bie oiiöefteerlijften 1c
^ooltiel li^iigcn al^ uitbe^ftarenen ; beien ban bezeil gaan lueei terugge/ E
en berlaren \nel ben tacg/bien jtj eergt fcljenen in te toillen flaan/maac n
al5 IjftljunnjQ i^/500'brengt be üjei're be uitberftorenen ober boor be ti
lebenbigmaftenbe fi^acljt bes heiligen ^erpte^. ©e^e öoüengeftelbe pre quot;V
paratiën of boorbereibingen ftonien niet uit ben nienfctje boart/ maat u
3ijii gemeene Vuerliingeii ^ob^/5011 ooft geen tjap tat be tuebergeboorte/ d
en sijn ooft niet genoeg om ben menfdje ober te b;engen ; be meiifdje i^ w
niet beftüiaam om 300 bejomftanbigb booj be ft^adjt ban 5jjnen brijen zi üiille self ober te gaan/ te gelooben/ en ^idj te öefteeren/ maar baar moet
nog eene ftjacfjtbabige en almagtige ft^adjt a3ob^ bijftoinen/sal Ijij be» ü
ftce^b tnorben; üe p^eparatiën jijn maat mibbelen/ bie löoCi Ijeeft en amp;
gebjiiiftt om ben nunfdje te beljanbelcii op eene menfdjelijftc maniere. ei
jawerkt XXII. 3. 2Cl? gt;!?ob icniaiib inluenbig roept/300 ftjijgt Ijij eene geijeel K
iequot;iesv'r. anbere/ en in nature bejfdjcibeiie geftalte/ ban nature of yreparatien 1
andeTilige ftunnen geben. 't ICidjt en bc brugbiaamfjeib/tuelfte be menfdje boot 5'
inden Qc intuciibige Koepuige ontbangt / ig niet in t?ap ban (jet natuur» tn menscue. onbcjfdjciDen/ maar in taesen. 't niet alg be sonne in Ijaren
eerjlen opgang en baa:tgang/ 't ip niet al# een ftinü in sijn begin en U
gjoei/ 't ip niet al# in bermee?beringe onbejfdjeiben / bij gelijftenigfe tc
ban eene balanfe/ in be eene fctjale ligt Ijet geluigte/ en men laat in lï
be anbere fdjaie allengsften# 500 beel sanb loopen/tot bat Ijetjtuaar» öi
be? tuorbt ban Ijet getoigte/en be balanfe aan ne jijbe ban Ijet janb ni
oberljaalt; bat alsoo be menfdje ban soube üiebcrgeboren jijn / al# öi et meer beugbsaamfjeto in ben menfclje ftomt ban blcegdj/ soobat bc
beugb-
Van de Roepinge.
t tJEUobsaamlieili get lilergct}/be berbojbenfjeib/ oberljaaU/ en jVnaarbcr
» ig; btrre banöaar/ bat t«ï öe rtefieelE nature ber IneDciOföoorte om te Ttetren/en cene Cjeibenfc!]e fiennigfiVen eene l=)eiöenfc!]e öeugti^aamljciö/
I Inebergrfioorte te actlten. Meen/ tjet licljt en De öcugbsadmijeiö in üe c toebejgrfioorte ^iln tian ecuc rif!)1'1'1 andere nature.
t XXIII. O/' hel geestelijk licht en de geestelijke deugdzaamheid in trap van Onrier-
,1 hel natuurlijke licht en de deugdzaamheid verschilt , dan of se verschillen
/ in de nature? lt;ieu;nuu'--
$ Socinianen ^rgpEu in trap/wij in öe geljecle nature. Cf26t sullen tut) ,knn'
' get toonen ban tjrt Iicfjl// en ban ban tie Dcugö^aamljeiü. ui- gecste-
1. l^et iicljt in üe nature ftcmt boort ban een intuuU ban eene gt;J3oü» 1'Jke* ljeib/en tuojüt alleen uit {jet iDno^ö berinee?öe?b. jlSdar fjet rtreéte»
Ij lijft, licljt ftüint boort uit be bestralinge ban liet Ijartr/door den Heili-
/ gen Geest, die schijnt in bet herte , om te geven verlichtinge der kea-
e nisse der heerlijkheid Gods, in het aangezigte Jezu Christi, 2 Cor. IV: 6.
C De Heere geeft verlichtede oogen des verstands, Epb. 1:18. Hij trekt ze uit de dnisternisse tot zijn wonderbaar licht, 1 Petri 11:9. is tjet
• licfjt in oorjaaft onbe^fcljeitien. ®c allr?gaaub3fre en berftanüigfte J^tji-
ii lofopljcn en onbeitrejöe ^fjeoiog-niten 31)11 blind/500 ^egt de ^clj^ift/
/ Rom. 1:21, 22, Haar onverstandig herte is verduisterd geworden. Zich
C uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden. 1 Cor. 11:14, De na-
C tuurlijke mensche en begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn.
;» Want zij zjjn hem dwaasheid, ende hij en kan ze niet verstaan, omdat
c ze geestelijk onderscheiden worden. Job. IX: 40, 41, De Pharizeën zei-
7 deu tot Hem, zijn wij ook blind? Jezus zeide tot baar, indien gij blind
t? waart, zoo en zondet gij geene zonde hebben, maar uu zegget gij, wij
li zien ; zoo blijft dan uwe zonde.
t 2. tiatuurlijlic lieljt en geeptelijfie Ijebben ieder een ander
;gt; boortaejp/ Ijer eens Ijeeft löad/ ;oa alg J^ij Cjem in de nature opeu-
II baart/en opligt Ijrcft op Tjet ©erband de? UPe^lien/ Eom. II: 14, 15 e. en 1:19—22. lljet andere Ijeeft ij?od/500 al? fijn li^em oprnbaart in [jet e( ©ejöond der genade/ in Ijet aangesigte ban Ste^u^ €i)?'ptuö/ 2 Cor. n IV: G. 2lfn l^eni/al3 in renen fpiegel/ toorbt de Ijeerlnfiljeid a?ob? ge^ ic jien/2 Cor. 111:18. gij Ijebben den jin ban Cljji?tu?/50 beeftaan de c» taaarljeid/ jao alia in Ctjjistu^ 10.
n 3. %Et natuurljjiitE licljt brbat de geejStelijfie dingen op eene natuuj^
ti lijbe Uiij^e/ bernatuurlnfu de gerstelijUe dingen/Ijet ban ^e niet gees-
fE telijk onderscheiden, 1 Cor. 11:14. Hctgene zij natuurlijk, als de onrede-
iti lijke dieren, weten, in hetzelve verderven zij haar, Jud. vs. 10. JliJaar
c» de geejitelijfie nienpclj bocyt gre'tteliibe dingen niet geeptelijHe te 5a'
tb men/ onde^fdjeiöt gceatclgb/ 1 Cor. 11:13—15. 3ja bergeegtelijfit selfp
te natuurlijUe dingen.
ac 4. tjet natuutlijfte licfjt gerft geene tnacratE/laat ben menfclje ftonö/
ö- ' dood
719
boob en jonbc? oeïotibe/ 'quot;aar Fjet gecstcfijftc licrit bertnajmt fii licfbe b
en (jcïoolir. Luc. XXIV ; 32, En was ons herte niet brandende in ons, als li
Hij tot ons sprak op den weg, endeals Hij ons de Schriften opende? ü
5. r«rt natuiirli}He lifljt liciligr niet/ cp 't allcrbrfite jat be nitlncii- ^ bioc ïiüfpinge iii lirn lirrUirftlicn ren ontblieben ban be [tjobe öefmet-
tingen bcr Inrreiö/2 Petri 11-20. .Ula.ir lirt oregtelnlir üclit lieefc cene ii
brranbrrPiibe li':lt;iclit. Joh. Vlil: 32 , Gij zult de waarheid verstaan , endc O
de waarheid zal n vrijmaken. 2 Cor. 111:18, Wij allen niet ongedekten 1}
aangezigte de heerlijkheid des Heeren als in eenen spiegel aanschouwen- ï)
de, wordrn naar hetzelve beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid ii
tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. i|
Er (us- ' XXIV. Hit alle öc^cii blijlU/bat liet licht in be tacbergeborenen ban 3
rijr iiuriïj- Cfnc gelirrl anbrre nature ip/ ban Ijrt lici)t in be onï)eröorencn ; Inaar» I
i;lt;-«iniMt-uit ban bolgt/bar be deugdzaamheid in br befieerben en onbrfteerbcn ooft d
en'd'eeid ^1quot;1quot; cene geheel anbere nature ip;'t taeflt uit be^e rebcnen blijfit: 3
geeste- 1. Si) jijn be?fcl)ciben ban ooriaaft/ be natuudfjfte beugb^aamlieib ii
iüko. ruimt boort uit (iet natuurltjfte licljt/en uit be in be nature ingrfefja- t
pi ne iDrt/ Rom. H : 14, 15 ; maar be gee^teirifie uit br lirrictjepprnbc n
rn Uirbejbarrnbe iuacht br«f fêriligrn gt;i3rrlt;3tr0/ boor mibbel ban tiet 1:
JL^oorö/ rn ai;on uir Ijer gresielnH licfit / leben en brfclinulningc ban i:
(£HuC). Joh. 111:5.2 Cor. V:17. Eph. II 10. Wij zijn zijn maaksel, gescha- t
pen in Christo Jezu tot goede werken , Jac. 1:18. Naar zijnen wille heeft Hij c
ons gebaard door het Woord der waarheid, 2 Cor. 111.18. Sjij :?rin der 3
Goddelijke nature deelachtig, 2 Petri 1:4. Christus leeft in haar, Gal. 11:20. t
^?at leurn/bat uit tjet breladjtig 3rjn bcr öoODelijüe nature boartltomt/ t
öat bloeit uit be inlHebinge ban CÖJistup/en ip aljoo ban een' grljeel l
anbrren aarb/ban bat uit be iiatuiirii]l?e incnfcljen boortftomt. c
2. ©e gcrstriijfte Deugben lïomrn boort uit Ijct gcfoobe/ 't üuiUe Cfui?»
tü|S/ ljuii tcben/ aanneemt/en be 3'ele met l^em/al^ liaar leben/ber» *i
Feuiijt. Hebr. XI: (5, Zonder geloove is het onmogelijk Gode te behagen. I
Gal. V:6, Het geloove door de liefde werkende. Eph. IV: 15, 1(5, Maar 3
de waarheid betrachtende in liefde, allezins zouden opwassen in Hem , die i
het Hoofd is, namelijk Christus, uit welken het geheele ligchaam bekwa- £
melijk te zamen gevoegd... naar de werkinge van een iegelijk deel in zijne 7
mate den wasdom des ligchaams bekomt, tot zijn zelfs opbouwingein de i liefde. Ijiertoe oirnt ooit Joh. XV :4, Blijvet in Jlij ende Ik in u. Gelij-
kerwijs de ranke geene vrucht en kan dragen van haarzelve, zoo zijniet 1
in den wijnstok en blijft, alzoo ook gij niet, zoo gij in Mij niet cn blijvet. ;
Hit berceniginge met aTljjiptug Uomt bec tneöcrgcborenen beugb3aam- i
-Ijtib boojt; maar bet onbcltrerbrn nirt; tuant 5ij 3tjn 3onbcr C|):i?' I
tué/ 500 51)11 30 ban in nature onbcrfclieibrn. 1
3. ©e ouhrticcrbcn met alle liunne beugben/ fine g:0Qr 31) ooVt 31)11/ luor# | ben ge5cgb dood te zijn door zonden en misdaden , Eph. II: 1. J^aar 1
be
720
Vau de Roepiuge.
be gEloaliigen leüen/ Eph. 11:5. Ma/ alle ljeliiE0'quot;92iV öte ia een üooö ligcliaaai fiomen / jtjn in nature onöejfcfjBiöen lian üie belnegingen/
tDcliie Uan ecu Icljcnbiiien boa^tftamen ; ooftljie? be beugbsaainljeib ban befU'ejöen en onbeüeejben.
4. ©e gefstclijlie öeugbtn/ Uoartfiomenbe uit be bejeciiiginge met ilt;5ob in Clj^iptug/ rn alsoa uit ben gclaobe en tjet gce^telijlie iebcn/ luaibcn gebaan in be liefbe ^obg/ bjeeje töab^/ gcljoaj^aaintjeib aan a3jb al^
Ijunnen JDaber/ en aisoo met een Hinb^ Ijarte. Siemanb Uan gt;J5Db regt lief Öebben ban be geluobigen/ Ijet gelooüe lue^ftt liefbe/ Gal. V: 6. (gn al luat uit liefoe niet bucuttiomt/ beugt niet/ 1 Cor. XIII: 1, 2. ©e licfoe ig be fonteine ban beugben/ en be inftuub ban be luet/Matth. XXII: 37. ©e geluobigen ^rjn be Ijeiligen bie ben tjeere bjcesen/ Ps. XXXIV: 10. De vreeze des Heerea is een sprinkader des levens, om af te wijken van de strikken des doods, Spr. XIV: 27. 5£lji geljao^ame hinbeten biencn je ben £?eere/ niet alp een b^eemben en ban Ijen afgcfetjeiben «i?Db; maa^ in geloobe/ 't sij jtaait/ 't 51) jlerfï/ alp ijun 45ab en ©abec in Clljip' tup. 1 Petri 1:14,15, Als gehoorzame kinderen, en wordt niet gelijkvormig de begeerlijkheden, die te voren in uwe onwetendheid waren. Maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, zoo wordt ook gij zelve heilig in al uw wandel, ©etinjl be onbelice^ben geene bejeeniginge met tu^ fjebben/ jonbe? inellie niemanb tot öab ftan Uornen/ 500 tuecüen 3e ooli niet uit bie berecniginge/ en 01500 niet in liefde/b^eese en geljaa?' jaamfjeib ^obp. Uit beje allen blijlit ban 500 Fiiaau als be iiiiöDag/ bat be beugbsaamljeib be? befieejbtu een getjeel anbecen bo:m ijeeft/ ban bec anbclfeerben/ en bat 5e alsoa in be gcljeele nature bejfcfjiüen. 2oa be^fcljillen ban üeibe/ cn lidjt én beugo^aainljeio/ in bc öeftee^üen en onöefieejben/ niet in trap, maat in be geheele nature.
XXV. 5. J^ejber jeggen Ing boo^af/ bat be Soepinge een genabetae^ft ia eonge-Opubfi i^. ®e Remonstranten, upDat 5e aai! jouben fdjijncn met be Go(i3!Ver
tuur te fp^eften/ gebruiUen ooli Ijet tnoorb genabe/maat be^iilaren ijet verkecr-500/ bat genabe geen genabc blijft, gij etftennen genabe niet iji:rpEC/
ban ben inenfcl)e beïitoaam te maften tot Ijet kunnen; maar Ijet willen de gena-en doen gouben 3e aan 3iclj jelUen. Dal ik mij hebbe kunnen bekeeren, daar d®-mag ik God voor danken; maar dal ik mij hebbe iviilen bekeeren, daarvoor danke ik mijselven, gij onöejfCljeibEn be genabe in genoegzame en krachtdadige.
I©oor be genoegzame genade bejftaan jij/ bat 45ob alle menfcijen/ g?ao» ten/ fileinen/ jongen/ ouben/ SCoab/ ^ucft/ l^eiben/ Cijristen/ genoeg»
Same ftjacljtcn (jeeft gegeben om 3icfj te ftunnen befieeten/en in CÖ2i^'
tuó te ftunnen gelooben; beje noemen 3c opwekkende, voorkomende, werkende , onderwijzende, aanradende; bod) beje genabe/ onber luat naam 3ij uoft boorftomt/ iji ten eenemaal onbertoo^pen aan ben brijen luil be^ men»
fcljen/ om bie aan te nemen of te bettnerpen. gij gaan berber/ en noe»
men be genabe/ helpende, medewerkende, achtervolgende; maarjgber» I. Jiijrin ftaan
12.1
%
722 Van de Roepinge.
fhian fcie gctiabe aljs coUatcraal/ bat if,/ iicffens tnaïftanberrn gaanbir/ cn En
ii-tirr r.p jicO^rltic tncriienöe/ öc ren öc anöer ftrlpcnbc. ScDrr luerftt op za
43oti aan 5tjn ftant/rn be men^clj aan öcn jnncn. 2Ct^ öe mcii' w(
frlje ban Ijrt lïDonrb aanneemt cn ?fcl') Begint re fecfieeren/ öan i;omt is
Öoö !-,crn te luilpe rn toelit Ijein bcrörc op/ en port {jem boc^ allejlei he
liclneegvebenen ftvacfttlgcr aan ; maar bic Uie:ftingc biilft Han tuinen/ ^ en öe menfcfjc Biijft altijö br:j/ cn meeste om öie hierftingen sUJob^ op
re liolgcii of te brjftootcn/ en al^ tiij al eeng öcamp;cccd \$/ en gelootiig ^e geluorben/ bat i];') öan nog eb en log jlaat/ en a( Ijrt lue^fï öer lirliee-rmge Soor jsjnen bnien taille tneberam ftan omftooten/en iötï omftoot.
©oor öe krachtdadige genade bestaan 31) de uitkomste; 51} is nice he fijacljlbabig boer be aimagtige lijadjt vöob^/ben nienfefje banclöft üeïire» egt; renDc/ maar alleen ten op5igtc ban Ijet gebolg. 3li,é öc menfeije vclj m Urlïrert rn m Ct']?isttu? gelooft/ban be iSoepingc li?aci'5tbabig/omöac en be menfeije bat Doet. Snberen noemen 3c Uracijtbaüig bao? ecnige gepastheid (comjruitas) al? '35oö öe ocraficn/ of fjet Ijnmeur/of jlinen ftaat tei ais Ijij cy iijn taeeUfte en üuig^aamfte ié/ ^ulüen of jUlften njb tnaaj» te: neemt/ rn ban sulUe gepaste betaergrebenen Ijein laat baorfteKcn en 2i, appllcerrn/ bic ijem oberreben en olierljalcn; öoel) be jafte loopt op één de uit/ be'aiijl be brijc 'mille tben'aiel ir.ersrtr blijft/ en öe ;nagt boben öat ni allrd tjüiiöt/ om ijet aan te nemen of te becln'erpen ; ^oü is maa? ftnecijt |jj of brienö/ b:c aanraabt en aanbnngt om li cm te bctaegen; t)ij ,gt;rlf i^ al mrrster om siclj re latrn oberreöen/ of niet. ®!t aUcp bejtaerpen taij.
Degena- ' XXVI. UT1 ij ftcilrn liirrtegen : (a) be genaöc tnojot onöejfcijeiöen in ge- ^
vendo^of vcn('e n] gcgcrcnc. t^c gcbenöe pcnabe ij( öe gorögmijtigljctö 45aöjf/ 03 gegcvcne. be funteine/- nit Inrliie al Iji t r oeGc/ öat bc menfeije ontbamjt/ baojtüomr. iDe grgebcnc genaOc 3ijn öe iociöabcn .;clbe/taellic be mcnfc|je ontbangt/
Ijeeft en bf^it. fgirt ban be gebcnbc/ Phil. I; 29, U is nit genade gege- jje
ven in de zake Christi, niet alleen in Hem te gelooven, maar ook voor Hem te j.j
lijden, ©an be grgebrne genabe/ 3!rt 1 Petri II: 19, Dat is genade, indien ie- jj. mand, om de conscientie voor God, zwarigheid verdraagt, lijdende ten onregte.
Deze is (b) ^Pc ctenaöe nf gemeene of bijzondere. De gemeene genade beünist cic
g. ineenfi allen menft|)en öoo? meörbeelmge ban ligcljaineliiUe lueiöaacn. Hand. ^ derc.1120'1quot; XIV ; 17, Hoewel Hij nogtans Hemzelven niet onbetuigd gelaten en heeft,
goed doende van den hemel. (Cot öc5e beljoort do!5 Ijet goeö/ öat vJnoö allen jj-j
gerurpenrn öort/ luin gcbenöe Ijet ilDoajö/ het miöbel tot bclïccrlngc cu i);;
3a!igl)clö. Tit. II: 11, De zaligmakende genade Gods is verschenen allen men- ^ schen. J^lejbij gerft üou gemcenltjH be^licljting/ iji^tociecii geloobe/ obej»
tuigingc/ brtacginge om bijna ten Clj?ist2!5 tclnoiOen. giet Hebr. VI:4-6. L.r
Do bijzondere genade iji öc ll^arlitöatiiBC ïxoepingc/ben mciifcijc bctt?a« ^
IniDe mrt r.r!; gieóreli)fic tnonöct:barc lidjt/sgnen taille l!:ac!)töabig bc?- g£
auörrcnbe./ en ijem aijoo mrt öit öaaö obejbjcngenöe uit öe öuj^te^ni^fc gc
tut Ijtt llcijt/ uu ten cooö tut |jct leben/ u:t öe Ijrejfcijapyije fcer sonoc m
en
Van tie Roepinge.
en Dcji btilbel^ tot C[)^i0tu,ij en sijti ïioninficijtt. 2 Tim. I; 9, Die ons heeft zalig gemaakt, ende geroepen met eene heilige roepinge, niet naar onze werken, maar naar ziju eigen voornemen ende genade, die ons gegeven is in Christo Jezu voor de tijden der eeuwen. Col. 1: 13, Die ons getrokken heeft uit de magt der duisternisse, ende overgezet heeft in het Koninkrijke des Zoons zijner liefde..
ilit bic: UaojuirrtcjanbcnB ftellingen hliiftt ftlaai öc nature ban be intoer.bige fioephige; nu Ijebüeu tatj lieiöej tc jtcn (aj ^oc bc menfcljE 5ici) heeft neffeus sijne Oelteeringe/ en (b) tuat J3aö bienaaugaanbe boet.
XXVII. ©rage: Of de menschc cenige inwendige dispositie, geschild heid, bekwaamheid of kracht heeft, om op de uitwendige voorstellinge van hel Euangelium, hoe krachtig ook aangedrongen , in Christus te gelooven, en zich waarlijk Ie hekeeren? Scmanjljantea en anberen seggen ja. IBij neen, en belnsjjen l]ct albus:
1. ©e meufcije is! stekeblind in f)ct geestelyfie. Eph. IV:18, Verduis-Ro men-^ terd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de ouwe- Z-K!h' ze[!quot; tendheid die in hem is. 1 Cor. II; 9, 't Geen de ooge niet en heeft ge-ven uiet zien. En vs. 14, De natuurlijke mensche en begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods ziju. Want zij zijn hem dwaasheid, ende hij en kan ze Hij is niet verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden. ©gt;.• Silyuüic! fpjeeftc blmt1, ijicc mee Uau menfeijen/ a!5 beftaanbe uit jicl en ügdjaam/ ijoeaanig alle menfeijen 5ün/ en oort JCbain uaaj ben bal/ ban ine Ui en nier ge»
Serjb iioube luaröen/ bat t]:; be oeegtelijft- öingen niet b?g:eey; maar üe Syoóref fjpjeelsr in bit iiapittci uan uefieejben en onöeru'c:ben/ en jeijc bat be öeiiee^ben be gee^teigfie öjngeti luei bejftaan/ b. 9, 10. (en ban öe anaerteerben/ ^onber bie te onbe^fcijeiaen ban niaïfianberen In bat!'
jet en min bau;en/bat ^ be geegtefijfie bingeuniet berftaan ; hij noeint be natuuriijHe Wuyjy.oi psuehikoi zieilijke , Dat i^/menfcijeu bie uatuui»
lijli Ueiitanb «j^bben ain te tebenecen/ en Uülle om te beminnen en te haten / Ijaaprogten am te begeeren / en aUaa in sijnen natiuirüiHen ftaat/ souöer lt;amp;eest/ gelijii 3aüas jegt/ b. 19, Natuurlijke menscheu, den Geest niet hebbende. JDan öc.;cn jegt l)fj/ bar fyij De gecatelpe bin-oeu niet ftan begrijpen/ ö u fé uier te peggen/bat Ijsne 5'inbej openba»
ringen nier bersinnen üonöe; laant ijtj fy^eefu ban iooOanige natuur»
lijfteu/ Die onbe? De bebieninge ieefüen/ b. 8, 'r taeia aai! uit Ijet üijgegt;
boegbe / Zij zijn hem dwaasheid, biijfit; luant baar men gansci) niet ban geïjotuö heeft/ ü-aarban Itan men ooft nietg jeggen/ bat Ifan men niet bltsaasiielb actjten. ??oa btinb ip ban een mensci)/ en sai hij jien en beji'taan/ 't moer hem gegeben taacben/ en 't lunrbt fomniigen ge»
geben/ en anberen niet. Matth. XIII; 11 , U is het gegeven de verborgenheden des Koninkrijks der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven, ©ie ban v-o ülinb is/ al fja^t Ijij het (SJuangelutm/ liie f-an niet luitlen/ uoc!) sicö ÜElU'Cten/ nocfj in Cljn^tuö gelaj'uen.
723
724 Van de Roepinge.
2. wii XXVIII. 2. 33c incnftfic ban nature in julfi ccnc be?feeecbc en fj
nict- fttaabE gcftaltc/ öat fjö 5'CÖ quot;'ct to'1 fietoren/noeft ftan toillcn; taant 5
öat men niet ftent/ ftan men niet taiïlen. iHn 50a men al eene safie in i
tjare nature beminnelrjft oorbeelt/ 300 tail men trienu, hier, voorzich, i]
niet/ ombat be aarbfefje bingen öem/ hier, nu, voorzich, öeminneUj' S
fier en nuttiger Uoorftomen ; betat)! be geeptelijfte en be sonbige bingen Ij
birett tegen maiftanberen ftaan/ 30a Jian men be gee^telijRe niet bemin» \\
nen en taillen/ al^ men be aarbfclje en ?anbige bemint. Bu/ een na» i
tuurhjft menfclje fteeft ^et aa?bfcl)c en sonbige lief/ 30a ftan bij ftet gee^' ï
telgfie niet liefgeböen/ nocïi taillen. giet bit Joh. V; 40, Gij en wilt tot 11
Mij niet komen, opdat gij 't leven inoogt hebben. Matth. XXIII : 37 , r
Gijlieden en hebt niet gewild. SCnbien een natuurlp men^clj maa? eeni» t ge ftjaïen ban ftet geegtelijfte ïic^t en ïeb^n jiet/ ftij tjaat te^ftonb.
Joh. III : 19, De menscben hebben de duisternisse liever gehad dan het 5
licht. Vs. 20, Die kwaad doet haat het licht. Eom. I : 30, Haters Gods. i Joh. XV: 18, De wereld heeft Mij gehaat, ©aar nu julR cene gejtalte f^/
baar ié f)rt Diimonclijft te taillen/ en jicf» te beïteeren. t
3. Kan XXIX. 3. (fieltjft ftg niet taret/ en niet tail/ 30a kan ÖÖ 3tcFj niet 6e- t
niBi. ficcren. giet bit Joh. VI: 44, Niemand en kan tot Mij komen, tenzij dat de j
Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke. J^et taoa?b niemand fluit al» t len in ; liij 31) ban taie Ijij 30/ t)ij ftan niet/ f)ij ftomt niet/ baa? i? eene
almagtige ftracftt en tjrftliinge ban noobcn/ jal iemanb ftomen. giet ooft f
Rom. VIII: 7, Daarom dat het bedenken des vleesches vijandschap is tegen c
God; want het en onderwerpt zich der Wet Gods niet; want het en kan ook j
niet. ïTe SCpo^tel ftelt befteejben en oubefteejben tegen maiftanberen/b. 5, q
(©e onbefteejben noemt ïjÖ naar vleesche te zijn; ban brse 5egt Ijtj/ c
öat {jun cpQovffia phronema verstand, taille/ gebaclltcn/ begeerten/ ober» I
leg/wijsheid, alleen cp l}ct sienlijfte en 3onbige 3ijnbB/ 3iclj tegen J3ob al^ e
bnanb aanftant/ 3iclj 3gne taet nict onöejtae?pt/ nodj ftan anbertaerpen. t
giet ooft 2 Cor. 111:5, Niet dat wij van ons zeiven bekwaam zijn iets 3
te deuken, als uit ons zeiven; maar onze bekwaamheid is uit God. jfau» 5
Insi fpjeeftt ïjier en ban 3ictj5elben/ en ban be gemeente/?,ijnbe een Brief 1
Christi, geschreven door den Geest Gods, vs. 3. ï^ij Bepaalt Ijoe 5''-!) *-
enljen aanme?ftt/al^ uiton^ sclbcn/niet taat sestjn Door ben 45eef:t a3oö^/ c
maat taat 3e fiunnen uit 3fc5 jelben/ uit tjnnnc quot;atuur/en 3cgt bat 3e ®
niet beUtaaam 3tjn/ nict iet?; te beginnen bat niet geopenbaarb iff maac i te henften/ te begjijpEn/ met licfbe te ficpein3en/ 3icfj te bc:maiicn in gee^-
telijfte Dingen/ bic bcor ben iirc^t in ber getoobigeu Qarten gefclj^c 1
ten taaien, tjfj bejftlaart ben menfefje baartoe abfoiut onbefttaaatn/en (
bat Ijetgf c/ bat 3e tjabbrn en bcöcn/ ban öob gegeben taais/ bat bic Ijcn t
baartoe* bcfJtaaam gemaaftt Ijabbe. giet baar bcg menfcljen omnagt. j
i. is dooa. XXX. 4. q?e menfefje i# ten opsigte ban {jet gee^telijfte leben boob. Eph. 1
II -1. Daar cii dood waart door de misdaden ende de zonden. i©e SCpnótel f bJ fpjeeftt
Van de Roepiuge. 725
'tl f}j?Eerit gier niet aüecn ban öpgencn/ Die ïjet Cuangeliuin nooit gegoo^fe
it Öaöben/ maa^ ooft ban begeneti bie Ijet ïjoocben. ^aiifué fïuit jicljiSElliEn
in in/ onber be «épÏKS'ërÖ Inacen be(c 3;oben/ Hand. XÏX: 8. ©e uitb^uftfeing
li, i]S algemeen. Cfij fpcreiït niet Uan ben natuutlijfteii boob/ maat Uan ben
ij« gee^teltjfien/ boor jonben en niisbaben ; bc gee^telijfte öoob ip een gemi?
m Uan bejeeniginge met söob/ in tuelfi? gemeenfetjap gee^tclsjUe leben iie*
ftaat/ Gal. il : 20. Wgt;ie buiten öie bereeniginge 51311/ jijn quot;Afoot Alheoi
A' Atheïsten, zonder God, Epb. II; 12. Den Geest niet hebbende, Jud. vs. 19.
ftJ^eeftt niet ban be |t?affe bet sonbc/Uielfte? bejolbinge be boob i^.j
;ot maar ban bien boob/ bie tegen Qet gecgtelrjfte leben oberftaat. te-
7, gen geeptelpft leben flaat be geejstelijfie boob/ 30a fp^eefit fjtj ban ban
li» ben geejStelijften boob. Vs. 5, Ook toen wij dood waren door de misdaden,
ib. heeft Hij ons levendig gemaakt. 43u/ fj? be menfcfje boob/ 30a ftan ÖD
iet 5ic8 selben niet lebenbig maften; bat ij* onmogeltjfi boo^ een booben/
ds. in taat opsigte fjij ooft boob ig/ bat leert be nature en be ^dfoifture. ilt;?/ Scemt beje bier rebenen bij malftanberen / en bjengt 3e tot één;
bie blinb i$ en niet lueet; bic 300 £1000 ig bat ÖÖ niet luil/ maa^ Ijaat;
ie- bie 30a onmaotig / bat {jij abfolut niet fian; bie boob i0/ bic tieeft
de geene intaenbige biépofitie/ gefrljifnrjeiö/ bclibjaanirjeib/ fijac^t/ om sief;
aU re beftecren en in OTlj^iptu? te geioolien. JliSaar/ rrga
!nc XXXI. 5. ^e abfofute onmagt be^ inenfeijen blijftr ooii uit alle be plaat» 5. 't is 't
loft fen/ Uiclfte toonen/ bat be bejftanbiginge ban Ijet IBoo^b 'tjoe üracljtig^®^
;en oort aangebjongen/niet genoegsaam i^ tot befteeringe ban ben menfclje;
)ok maar bat tig fjet il?acjb nog moet ftomen eene ftjadjtbabige iae^ftingc
.5, 3?ob^ op 't Ijarte beg menfeften. giet 2 Tim. 11:25, Met zachtmoedigheid
)|j/ onderwijzende degenen, die tegenstaan : baaj Öct: en br betuegeo
er» Iijfte maniere ban bejftonbiginge. ^ bat nu genoeg? ©olgt baa? mi op/
aid of 51) iicf} teeeniger tgb öefteerben ? JSeen/ maar of God haar t'eeniger
en. tijd bekeeringe gave tot erkentenisse der waarheid; 50a moet ban bi) t)et
iets ï©oorb nog eene beftcerenbe i!?acOt öob^ ftomen. giet ooft Dent. XXIX:
au» 2—4 , Gij hebt gezien al wat de lleere, enz. Maar de Heere en heeft nlicden
rief niet gegeven een herte om te verstaan, noch oogen om te zien , noch ooren
iiclj om te hooren. Matth. XIU : 11, Omdat het u gegeven is, de verborgenheden
b^/ des Koninkrijks der Hemelen te weten; maar dien is het niet gegeven, ©e
t 3e SCoben Ijoojben Cf)?iJgt;tHlt;i p:cbiftcn/ en gabben be jêcijjift/ en toaarom
aar geloofben 3c niet? ©c {Jcere ü^iij^egt/bat aan ben bejbojben meniSd)
:e^- tnat meer gebaan moet tuorben/ jal OÖ gelooben/ nameïrjft een tjeft-
):E' fieri ban lt;l3ob. Joh. VI : 44, Niemand en kan tot Mij komen, tenzij dat
/ en de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke. Soube KCpbia befteejb inor-
Ijen ben/ 't niet genoeg bat 5n ^aitlu^ lioojbe p?ebiften; maar baar
5t. moeite een onmibbclöaar taejft 'öabs? btiftomen. Hand. XVI : 14, Wel-
iph. ker harte de Heere heeft geopend, dat zij acht name op hetgene van Paulo
itstel gesproken wierd. S.;on i^ ban be menfcamp;e nnmagtig tot sijne befteeringe.
eeftt 3 6. ©net
Van de Roepiuge.
6. 't ia 6. ©oet Ijiejöij/ üat bc öelJecrtnge gulft elii taejft gt;jpobs ié/ iuaarBij scheppen, mnifcijen toe;li niet aan te yaéfc ftoint; afscheppen. Ps. LI: 12. Weder-barcu, Jac. 1: 18. Steeuen herte wegnemen, ende een vleesclien te geven, Ezech. XXXVI: 26, Verlichtede oogen , Eph. 1:17, 18. Het willen te geven, Phil. 11:13, euz. UDaarliau lui) i» 'c UejUoiij breeder sulleu fjueften. Tegenw.i * XXXII. Tegenw. 1. Jes. V;4, Wat is er meer te doen aan mijnen wijngaard , hetwelk Ik aan hem niet gedaan en hebbe ? Waarom hebbe Ik verwacht dat hij goede druiven voortbrengen zoude, maar hij heeft stinkende druiven voortgebragt ? i^ceft iamp;jö aan stjneu ftant aüeg QeOaau aan ben nienfclje/luat ijij toe beüeerinijt' bau noobeji Ijeett/ en L^^'caacljt llsj Uamp;cüe? ban beu inenfcije Ce ÖEÖcerinije en be ijeiligljeiö/joo ijec in beg inenfcften Antw. firacljt/ jicl) re liefceeren. Antw. (a) üiüjbï Qefp^olieu ban öe ïie^lic/ alleen in tcoenfteïüuge Uan alle anbere natiën/aan toeüie ffij jdq niet os-öaan fteefr/ Ps. CXLVU: 20. iDeilie t}ij ijceft laten tnanöelen in {jui^ie gen/Hand. XIV; 16. Soa bient Oan öeje piaatfe niet tot üelng^/ bat alle menfcljen eene fi^acljt Ijeübeü/ 't iDel'; men betalen luilbe. (b) Öiej teo?bt gefpjcramp;en ban öe uitVomDige :niöbelen/ die tar ^aligljcia leiden/ ge' tgii in be opteilinge bej safien/ b. 1—3, te sten is/ en met uan ijet ice^ts be? iiei-eetinge seiüe. 'c Sfs eene gelijlteniéfc iian een lanbaian/ bie aüep boet/ inat uejeigcljc Uio?br tut U^ucljtöaajljeib be? aa?öe/tuellie Ue?be? tot ijet l3?uci)tb:agen nieta boen üan/ tnaa? bat Uan gt;l3cib bejluacljr. goa ijaoae 45ob üoli aüeji uittoenbig aan 3P6eaëi gebaan/iuat alp mibbeien ban nooben lua^/ Dit bejpligtebe tjeu tot fiefteeringe/ eu b^ucijten te öragen öe? lidieea ringe iaaajbig; bat ip ijet cogme^li ban be gciiiamp;etiigfc/ in lueUie: omftau» öigljröen alle men met moet ftaan ölijben/en übe^eenhomften sociien. (c) ^Dat öob b?ticDteij be?ïnaciittc/ öat segt niet/ bat a5ab Ijen niet Hon boen b^ucljcen bjagen/oal'i niet/öat 45on ben uitflag niet migte/ooft nier/bat i]cc in be ft^acljt öe^ menfcljen tua^/'bie baclj eene onbiutljtbare aarbe i^/en maa? bistelen en boo^nen ö?aagt/ fcijoon 5e Den regen en saiinefcljijn ont» bangt/Hebr. VI: 8; maac 'c scgt/ öat Sstaël üe^pligt inaè1 bjucljten te blagen/ eu 500 jij öat niet beben/ bat jjet ijuunc fcftulb/ Ijunne baopijeiü laas!/ eu öat baaiom Inaacbig tuaren uitgcrüeiö te tuojbeu.
Tegenw.2 XXXIII. Tegenw. 2. Mare. 1:15, Bekeert u, ende gelooft den Euangelio. ©eiifijie vöuö ben nienfejje gebieDt jicjj te öeiiecren en te gclDoüen/500 ijcefc be menjcöc be ü^acljr um öat te boen; toant (S5oö amp;an Den menfclje niet bejpligten tot Ijet aüfclnt ontnogeigHe/ Dat i|t onregtbaarbigljeiti en Antw. bergeefgdj lut^n. Antw. (a) üob ijceft beu mcnfclje 300 bolmaafit gefcijapen in 2£öaai/ Dat Ijg lt;60055 tieuelen fiuube geljoojsa.nen en boen ; en ai lian» De SÜDam niet gelonben in gfoigiup/ bar te a» niet boa? eene onmagt ban nier re ftunnen gelooben/ inölen a3aü {jem amp;ïen boojfteibe/ maar ainoat te gelooben in eenen 2I3ojge tot balbaeninge ban janben/ ^em in ben ftaat ban boimaaUtjjeib niet Ijon baocgefteiö trio?ben. Sao ijeeft ban be men-ftljcliiliE nature fieftlsaaniljeib gel)ab;en of be menfcjje boo? jijne fcljuib
Van de Roepinge.
:4idj in ftcwt luin ciunagt fjccft/ bat Ocncemt 6tib jijn regt niet/
te cifcljen en Ijem te bejpiigten tnr Ijctgcnc «500 Ijcm gcgeben fiaöbc. (gen crcbitcnc mag ban ben fcljiilbenaat Uiel Bccaiinge cifcfKn/al lian Ijtj nirt iJctalfii/ ombat liij f)cr boD;geamp;t:agt (jeeft. Soobat Die ürjmanlngm üict jeggen In at be nienfdje mi iiau baen/maat \11aa2roc (ilil lirrpügt (b) irgt;e menfeije ftan nret anbe:s/ ban tc npycQbcrcn en öcftenntn bat f|t}
öcrpligt iö niet tc ^tmQigcn / maa^ ^ob rc gcljnor^amcquot;. Tgt;e mcnfcljc ilt;3 500 ftoo-j/ bat fj:; nitt tail boen 't gene !)n bert bat -^0^ Ijem grfioben fjreft/ rn toaartoe tjn Scftenr berpligt te ^nn om bat fe boen. gonbc »?oö .ban ban ben menfefte stjnrn pligt niet cifcljen/ al ij? li!} 50a örtop/ bat ftg niet ti1it boen 't grne |i!j n}!{^abcm bcrpligt tr iijn am te boen ï (c) 3?c bermantngen jijn niet te be^geef?/ al ftan be menfcije/ ombat tji] 500 öoo^
ijs/ iiet niet boen; tnant ijet obejtuigt ben menfeije ban jijiien pligt/ ban «èoöé regtbaarbigljrib/ al^ Ijem om ;t;iic ^onbrn ftjaft; 't i^ een miö» bel/ taaarboor 43ab bc jijncn abe:tuigt / en tot amp;c{5crringc en geloolic lenigt. Cfjjtötné jjcibe tot ben boaben SCajanij: Kornuit, Job.XI:43. ^at jcibe niet taat ïasanié ftcnbe boen/ nogtan'p taay ^et niet tc bcr*
gcerW toant liet toag ern miöbe! tot iijnc oajlan'öinge; ^oo iö 't öebel en 't ïJPoo^b een mibbel ban öeftccringr in bc Ijanb l3ob^/ fn niet bc^ mcnfcljen.
XXXIV. Tegenw. 3. iDe üjnbencn «elfs/ en bele onbrfteerben/ boen ïoo» Togcnw.s luri ocebc toerften als bc ücfierrben; Inaarnit ban bltiftt bat bc menfefje
nog iiracïjt tct ncebc Ui ei li en tn sijnc nature tjeeft obfjgcljaubcn. Antvv. Antw. (a) ^Qinmigc 5)eibcn?n ;nn ^00 uitftcftcnbc getaeeét in bcugb^nanifjeib/
bat 5e brie Clj^i^renen Befcljamcn; 50a bic beugben taarc bcugben 5ijn gebiecht/ taaartor ip ban be üicbc^gcboortc noobig ? jKaar ombat bclnc-tiergeboorte ncobiafjrliili i?/ soa lilijftt/ bat fjunne beiigbcn bc nature ban bcugben nier giijaö Ijebïicn. (b) ©aar i^ bierberlci gasb/ natuurlijs/ Inu»
gerlijft/ nitlricnbig gobsbienötig/ en geejételij}} goeb. g?e onbclicerbcn boen tori (jet bric ccjftc goeb/mnauniet f)et bierbc. t)u\i goeb iö meterialitev,
ftoffciijft goeb/ maar niet formaliter, eigenlijl;/ toaarlgi! goeb. t}et gec-ste»
lijlic licjjt/ leben/ beugb/ niet in trap onbr^fcljeiben ban ftet natuurlij» l?e/ maar in bc geljecïc nature/ gelijfi Unj bobcn'i^S, riebben getoonb/
joobat men ban [jet ec e gren öefluit iian maften tot het anbere.
XXXV. Tegenw. 4. Mattli. XIII: 12, Want wie beeft dien zal gegeven Tegemv.4 worden , ende bij zal overvloedelijk hebben. Maar wie niet en heeft, van dien
zal genomen worden ook dat bij beeft, ©at is/ bic bc genoegzame genabe/
tocllic allen fjeüben/ toe! gebjuihen/ bic -.uilen meerber ontbangen. Soo jjeeit ban bc menfcije genabe en liracljten tot beltceringe. Antw. (a) ©et Antw. Uioo^bclien want toont genoeg/ bat jjie^ boor bcgenen bic Ijcbficn/bie Bc»
fteerben berftaan Vnorbeu/ bien gegrben toaé 't gene anberen niet toa^
grgeben. Vs. 11, Het is n gegeven, (b) ©at Ijter niet gefpioften tuorbt torn 't gene bc menfc|)c in sijne nature ficcft/ maar ban't gene ïjij boo? ijet JDaojb ban ii3ub autbangen (jabbc/ Slijftt uit bc pejfanen/ ban cn tot
toel-
727
728 Van de Roepinge.
tuelfie öft gejEsti tao^iit/ Inclfte tnarEn öc trijfripdcn/ hie uu ai geroepen en fieftecrb taaren/ en tiaacotn ontbangen öaööeii/ öat 3e be be?bor-genfjeben ban 't i^aninfirijfte bcr [jemelcu berflaan ffonben/al hjie^ben öie onbe^ geujftenipfen bonrgcilelb; 3oubat Ijiet yefp^oftcn iuocöï ban tien groei cn tjet toenemen ban öe luare Beljee^ben. (c) ©ie niet Ijeö' ben/ j'jn be ouDefieeiben/ öie üe gcnaöe niet Ijebben ontbangen; be.^e Sjeöücn inBeetbingen bat 5e niet blinö jrjn / maar be becborgenlieben joolnel Uerftaan Runnen alö öe be^te. Joh.IXr-iO, Zijn wij ook blind? IDese be prebiftacie jjoorenöc en niet bejftaanbe/ en Ijet berftane niet boenbe/ ^cuben meet berblinö en beritolit luorben / O1!'! onberftanbig fiarte jaiibe nog meer tJcröuijftepö luorben/ siclj uitgebenbe baar tujj» gen/ sanben 5e blnaajS toorben/ Kom. 1:21,22. Cn bup ^ouöe ban Ijen genomen luorben ooll f^tgene jjj meenden te hebben, Lue. VIII : 18. êu bc migöruiütc gaben ber nature/ en be gemeene gaben boor be ^cBjifture/ souöeu boor een regtbaarbig oorbeel tueggenomen üio^ben. S^oobat Ijicr gan^clj niet gefp^oiien Inarbt ban ecue genoegjame gcna« öe/ en ftracfit tot üeftceringe/ bic in aller menfdjen nature joube sijn.
vDitjelfbe antlnoorb öient ooft op Matth. XXV : 29, alinaa,: öejelfbe tuoorben berljaalb teorben / en cp Ijet tod of fiUialijft gebiililien ban be talent-ponben gepagt tnorben. i©ant f)ie? toorbt niet gefp,:oi'ten ban gaben/ bie alle menfdjen in be nature öcüüen/ en 500 ooft niet ban ijet biel of ïilnalijïi gebruiften bier gaben; maar tjicr toorbt gefproften ban be ïterfte/ ban fjet föoninftrpe ber tjemelen/ b. 1 en 14. 3(11 be ïïerfte geeft be ÏJeere SUeju^ be^fdjeibenc gaben/ jaligmaftenbe en ge» mcene; ieber moet bie gaben tot tninfte ban anbere menfcficn/ bat ijj/ tot fiefiecringe ban anbere menfdjen/aanleggen ; bien be ï^eeregenabe geeft om getrouta te jgn/ en sielen te befteeren/ bien jal be Hjeere uit genabe öeloonen/ cn een Bijsonberen trap ban ÖErrïijfïÜeib geben; maar bie ontroutae finecljt / bie ooft gaben (geen genaben) Ijabbe ontbaii' gen/ bie biierb in be IkIIc gebiorpen. Sioobat -ijier nietp oue^blijft boo? be grp:etenbeerbe algenoeg^ame genabe in bc nature.
Tegenw.5 XXXVI. Tegenw. 5. Openb. III: 20, Ziet, Ik sta aan de dcure, ende Ik kloppe; Indien iemand mijne stemme zal hooren, ende dedeureopen doen, Ik zal tot hem inkomen, ende zal met hem Avondmaal houden, ende hij met Mij. giet/ gier tDorbt Jjet open boen/ of niet open boen/
Antw. geftelb aan ben menfcjje/ 500 jjeeft f)Ö öan baaj Rjacïjten toe. Antw. (a) ïlier toorbt gefpjoften tot be Éerfie/ en fpeciaal tot be föe?fie ban ICaobicca/ 500 bat gier uit ntetp Stan üelnejen tnorben/ biat alle men-fdjen in be nature öcöben. (b) £}ier 'morbt op 't uiterflc getoond/ taat begmenfcöen pligt i?7 en niet taat jijnc ftradjt i^; maar eigen» hjf! ié Sier eene belofte aan begenen bie open boen/ jonber te meiben of se open souöen boen boor Ijiinne firarljt/ of 3ulli|S gefdjieben 50U' be boor be genabe bejS ^clligen ^ecgteg. (c) i^ier tuorbt gefprolien
ban
Van de Roepinge.
ban be uitlnenbigc iSocpinoc/taclftc een mibbdrê rot fieftccrimjc örr u'r« bcrfiorcnen/cn cfn mibbd tot nUrrrnirringe üan öe goUioascn ban hnnnr tioDstjeib pn (iiobö rriitliaaröiolicib/ ni baarom niet te bt-rijpcf?'. ©ngf licbbcn inij meteen ru'antlnnorö op be lijaar: ffan be nienfche riet/
Vnaarom roeiit en fifain CiljiQtnö bsn ? ©eVm'jlc Cti:i3tn^ ;elf npent/
Hand. XVI: 14 ; toaaroin lt;ilcpt en roept C!l,:i?ti!ö ban ? 't 3!? ffn nnböt'i.
XXXVII. ©eHiijle ban be inenfcljc ;oo onmaotig ié/ a(é gejeab/ 500 ié no men-ftet ban ban ;effé fHaac en dal de mcnsche in het eerste moment of g®r'°tpn 1
oogenblik zijner bekeer in ge noch alleen werkt, noch medewerkt mei de voor- moment komende en opkomende genade Gods, maar zich alleen passieve, lijdelijk'te^ekee-heeft, en maar een voorwerp is , en alleen ontvangt de verlichtende en leven- passief, dig ma ken de kracht Gods. i1?tj fpjcUcn riet ban een menfefte/ bic mi be-on'vaquot;gt fice?ö ié/ maar ban een meiifc!]e/ bie/ niet öettee:ö ^ijnbe/ beftee^b luozöt; bc^M^grjpn taf)/heeft 5'cf( Inbeltjfi'en l.ne:ftt niet niebe.
iDit blijflt: 1. Hit öe bobengetnonbe nnmagt öcé ineiifcfjen/bie blinb want ié/ en niet Ineet lior Ijet Vne^en tnaet; ö?e fmaé ié/ en niet Uiii/ maar !)ct ,n'eilgche geeéreïiilic ftaat; bi? nnmagtig ié/.^oobat Fjij niet Ifan ; bie baob ié/bie is dood. ftan in ;nne erjfte lebenbigmafjinge en Oefteeringe niet alleen/ nolniiet mr^ betarjlfen/maar l)crft ^icl] enfiel passieve, fijbeljiVi. JflSaar be incnfdie ié 500/ 3ietinbe boorgaanbc ftcliinge. C:go/l)n luejift natlj alleen/noc!) mebe.
2. PeUnjle Ijet natutuMijfie en gecétcltjfte licljt/(eben/beugbjaamljeib/-2. not ^iiet in t;ap/ msar in be gefteelc nature Uc?fcl|iUcn/ jict §28, rm. S00 kowr-'quot;'quot; ?}an be mengel) nocFj self tor erne anbere nature obcrgaan/nocfi in bat schut in nbejgeamp;jagt taojben mebelnejïfrn / maar baartoc ié eene ahnagtigc^^eeio f}?acl)t ban nnoben. iPie ftan ban fteen b(ecöcl)/ban een onrebelijft oiej
een irenécF) maiten? Soo ooi? ban een booben een ïebenbigen ?
3. iDc lnebe:geboomte ié een laejft/'t taelft ten eenemnalc gt;J?abc torge- ^rskcequot;i[i fcl)?eben luorbt/rn ié een almagtig Uicjli ban 4?o0 (a) 't^éeen \np2i? Godai-'1quot; !5?obé. Vs. C: 3, Ilij heeft ons gemaakt endc niet wij, zijn volk ende de leen. schapen zijner-weide. Joh. 1:13, Welke niet uit den bloede, noch uit den
wille des vleesches, noch nit den wille des mans, maar nit God geboren zijn. Col. 1: 13 , Die ons getrokken ... ende overgezet heeft. Phil. 11: 13 , liet is God, die in u werkt, beide het willen ende het werken, naar zijn welbehagen.
(b) 'c !quot;Cé een Vne^ff ban aimagtigfteib/een tóe^ft/'t toelfte ben menfcfie afleen tot een baojtne^p fieefr; 't is scheppen, en ba02 bat i(f)eppenb tae^ft een nienln maafifel/ een nieata fefjepfei te formeren. 2 Cor. V : 17 ,
Zoodan, indien iemand in Christo is, die is een nieuw schepsel. Eph.IIrlO,
Wij zijn zijn maaksel, geschapen in Christo Jezu tot goede werken.
Uiêten mn' bat in be fcljeppinge liet fcf)epfe(Vaajbt boojtgebiagt/en gan-fclieliift niet mebetne:i{t. 'tis van den doode opwekken, levendig maken.
Col. II: 13 , Ende Hij heeft n , als gij dood waart in de misdaden ... mede levendig gemaakt met Hem. 't Is baren, wederbaren. Jac. 1:18, Naar zijnen wille heeft Hij ons gebaard. Job. 111:5, Zoo iemand niet geboren en wordt I. S?55 quot;it
729
730 Van de Roepinge.
uit wafer cndc Geest, hij en kan in het Koninkrijke Gods niet ingaan. SCIle bejE uitbjuftfiingm ft et Ui erft ban örn ^cliejjpcr/ïebenöfjjma» ftcr/^cnrrrrjbrr/in tarl|.;c Ijet fdfirpfd/öat pyrtpltieftt/bat opgeiieree?ti üiojbt/tcn Ecnrnmale uitorfïotrn iuorbt ban niEbclDEjftingE. ©ic^ is't bast/ bat be itiEnfcftc in 't cc^ftc begin be? ttiebcjgeboorte nirt niebe-biE;lit/ maar nUrcn lij be lij ft i$/ en het bcorluerp/ 't tnelft be bierfiinge ontbangt. lt;0n of t)ij bui te boren ern niruscrj is/ rn al^oo menfcftelijfte toErfiingen fiEeft/joo i? lip tctlj/ten opjigte ban fjet geepteirjfte leben/boob/ en ftan aïjoo met meer in bc taebergeboortc tiiebehiejfien ban een boobe. 4. Dan 4. Sfnbicti be nienfclic nu'fcriueriue in iijne eerjte befteeringe/ja inbien mensciic f'P ftft principaalftE bie?ft/ Ijet eigenïiiftfle Uier ft ban fieftcerrnge/ 't toelft zichzei- '?/op be npcbigingc te taiilen/tot Cojijstus te ftomen/uit sicöselben/ maken.'8 ll!t ^ÖnE bclibiaaintiebcn/ tLieifte |)ö niet alle menfcljen gemeen jjeeft/ en ïjem in be nature gegeben 5niiben 31)11/alleen bebe / 300 ftnnbe niet al» leen een brebe tnetftcn/ maar Ijri soube jelf be oo^aaft ban ^ijne ;a-lig^eib 3Ön/ ftii soube jicfijetben ban anbere menftlnn otibcjfcfteiben Crgen be geheele ^cfijift/inelfte Ijet ben menfcljen ontneemt en C-obc iDrfcIjjijft. 1 Cor. IV; 7, quot;VYie onderscheidt u? en de wat hebt gij, dat gij nieten hebt ontvangen? Ejili. 11:8, Uit genade zij t gij zalig geworden, door het geloove; ende dat niet uit u , het is Gods gave. g.00 Iticrlit ban be menfehe niet mebe/ maar Ijeefr 3id) enliel liibelijft.
Tegenw.i XXXVIII. Tegenw. 1. Eom. VIII: 26, Desgelijks komt ook de Geest Antw. onze zwakheden te hulpe. Antw. 3?c Stpoptel fp^eeftt niet ban be onbe» fteerben/ ober Inelbe Ijet bejfdiil ie/ maar ban be befteerben/ bie ^alig 5Ön gebjorben in be tjope/vs. 24. ©tse leert be ^eilige dpeept Dibben/ al^ sij niet bieten te liibbrn/300 als 't farljourt.
Tegcnw.2 Tegenw. 2. 1 Cor. 111:9, Wij zijn Gods mede-arbeiders, 2 Cor. .VI:1, Antw. Wij als mede arbeidende. Antw. ï^ier Vaorbt niet gefpjoften ban üet Ine?ft be? menfcljen in sijnc eigeuc beftceringe/luaarober be fttaeptie i^/maar ban het lue?ft ber fiebieninge/ban Ijet berftonbigen ban t)Et iDoojb/cn bus 51)11 be r£;eeraa« itifijumeiitrn in (öobs [lano/ en bu? ta er ft en 51J mebe/ aljs mibbelen tot befteeringE ban anbere menfcljen ; maar nicnianö 331 seggen/ bat 31) boor Ijunne ft^acljt anbere mnifcljEn fcefteErcn liun-nen. lt;i5eftjft een inftniment mcbrincrftt/30a ooft 31).
1 cgeii gt;v.3 Tegenw. 3. 1 Cor. XV: 10, Ik hebbe overvloediger gearbeid dan zij Antw. allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is. Antw. failing fp^eeiit niet ban ijetarbciben boo? en in 3|jiie befteeringe/maar ban 3gn arbeibeti na 3i)iie befteeringe; niet ban 31111 en arbeib/ ten opsigte ban 3fcÖ3ClbEn/maar neffenja anberen; en bat 5ijii Uietft berbebieninge niet b;ucl)teloojS toap gebieept tot nuttp ban anberen/ maar uitnemenbe ober-bloebig en b^uclitbaar ;boclj tjii be^fiief 5icl) baarboor niet/maar ejftenbc bat «öob? genabe met fjein getuee^t tnag/ al^ be oor3aaft ban be brucljt-baarljeib. S.oobac bese plaatfe niet boor Ijeii/ maar 5Elf^ tEgEn f)En i^.
Te-
J
Van de Roepingc. 731
m. Tegenw. 4. fja öc tncnfc^e Enftcl passieve aan tc inerfteii in .yjne be-- Tegenw.i
ia» Ifeecinge/en Ijij alleen uiaar een Uoocluerp/ öc taerftinoe let 5jjnE
?t! bciJeentigc onrüangenöe/500 be menfelje maac aan fe inerUeti alö een
't itofi en ülofi, Antvv. .JilSee? tuejlu öe menfetje niet incbc/ ban t)et tigctMam Antw.
'E- tian 5Cöam/roen [jet öe ^iiic oiubing; öan 3Ca,ïani^ in jiinc optaEifftiiv
gs gi'; niaac üe niciifcfje geen üloi; af iloii/ liettnelfte öe öeHcccenQe iuarrtje
iJE J5ob0 niet ftan ontbangen/ Dinbat tjer geen öefttetaain UDc^lDejp ban -.uift
ti/ eeiie luerliingE; maar öe nienfcljc reöelijli/Ijceft bErftanb/taille en ge»
'?♦ negenIjeben/en ié al^oa ecu öeiitoaam boortaejp om öe bcHcecEiibe taerUiii»
en gen lt;l3abp te ontbangen. »i3üö üeftjaalt !jet bejjtanb/ 4lgt;ub neigt bni luille/
Ut en öoet ben inenfcfje liiilien/ jonbec i{?eni'{inge liati benjBlben. ^aö maaUt
n/ aljon ben menfetje lebenbig; maar öat is taaar/ bat be mcnfclie niet meer
in mebetuerfien ftan/öan beu jtuii of blaft ^icij ban be renz plaat? tot be
il» anbere ban betaegen.
a- Tegenw. 5. ©an mag be niEnfcÖE Ijet aile^ tael op riemen laten b?rjben/Tegenw.s
n en ftijben et üan af/en laten vöaö Ineciten ala't l!jein belieft. Antvv. SClAntw.
Sc lionbe be blinbe en ftjeupele jicljselben niet Ijelpen/ beljoeföen ^e baarotn
ïij niet te gaan naar Ijet ba'jüiatei te 23etlieéöa/eii tot cenen meöicijnmeE^
1, te? ? Sijne onmagt moet |jEin bcluegeii bE iniböelen tot bebeEnnge re ge»
in bjniften/ en jicl) naar ne ÖerUc te begeben/ of be l^eere Jiem gelieföE buo;
te liomen/en't ooft jijn pügt jicl) re bdJeercn/ en in Ct):i5tus tc geloost ben ; boet tiij 't nier/ Ijij boetsanöe/ f)i| önec teijcn .yjnen pligr/ Ijsj öaet te« e» gen 51511 eigen ooröeel. ©irë blijft liet basr/öat Ce menfeije met meöeiuerlit. g (jpejien tjcbbenöe Inat öe menfclje nier ftan/ en niet öoet tot sijne tae-)/ öe^geüoorte/ gaan 'tnij boorr tot Ijettaecft gt;0oüamp;' in öc intaenbinge liae»
pinge en bJebe^geboorte/en sullen tooneii/ öat 43oö litacljtöaöig ontae-
[, berftanbelijft luerfir.
ft XXXIX. J^rage : Of de inwendige Roepinge, schoon die ycschiedl door middel Iseene
ir van hel Woord, is eene onmiddelbare en krachtdadige werlcinge Gods, aanrakende 2quot;j.elene
n en veranderende versland, willeen generienhedeti, den mensche, le 11 opziglevan het krachtda-
ij ijeeslclijlce, van dood levendig makende ? Remonstranten peggen ueeu, ta.j ja. 51.1.s®ewer°
b ©f be mengel) niet begjijpcn ftan De maniere ban öe btibemiatuiir» Gods.
i- lij tie taejftingen (öjbsi/ Ijoc jij bij en boor het il^oorö Oe vele anmiööeU baai* aanraaftt/ beranbejt/ be:iicijr/ lueberbaart en geestelijft leüen geeft/
ij 500 leert oné nogtanjï t)et ü^ooiti öat Ooa liet boer. föij/ öie ^aul l)et
^ ïjarte in één oogenbliü bcranöerüe/1 Sara. X; 9. E)ij/ bie alle; menfetjen
n Ijacte formeert/Ps. XXXIll:15, bic be;anöe?t oolf Het l)arte beé men-
!i fcl)cn in een anber. ©e menfclje boet Ijet jelf niet/maat lt;5oö i^ Ijet begin
t en öe eenige oorjaab baarban; (l5ob ftort eene bubennatunrltjfte Ijeübelijft'
ijeib in/uitbielfte bs mcnf£l)c Door mebetaerliinge J3o0^/na bic initor-
e tinge en taebejgeboorte/gee^telijfte öaben boortbjengt, vöao toeiftt tael obe^eenHomfrig Ijet booctaejp/maar öetuerliingc ^elbe babennatiuic-
'♦ lyft ; ocb^uiüt üiei ijet iüJoorü tot ecu mibbci/ maat bij bat miüöel
quot;2535 2
1
■
732 Van de Roepinge.
is ectiE oninlbdelüare almaotioe inerfiinge/aanraftcnbc bEsieïe/eii Die/ be
rrn opsigte lian lie?flanb/toilleen ijcbüdijïic ot'lt'i'fp/^racljtbabig bet* lipquot;
Eca'men- XL' 1- ^'r öc O-liEi-U' luain.u'flafrc en onuiagt bi'«3 meufclicn booj^nnc ma
sciicii quot;fieftccrinoe/btc Uni üübca in 't ö^ccamp;e hebben getoonb. Sa! ten ftcfte^ ^al
wan ge- fiiinbe/bien be gcfuiiióre ccnc erge^nisfe eti eenc öluaa^ctb bei
sate. ig/ jti( rc!i ailccniijü buo.^c/Die niet luit/maar ijrt gceotEltjfie tjaar/wï Go
re»/bie nirrp fian/öie bcab i§/ 3al bic OeHet^b en Uejanberb luucricii/ oy'
50a moet er iinniejó eetir almagtigc ftjacljt Ijomen/bie Ijein oimiibbelöaar ijei
aanraaftt rn lieranbe^t; maar be menfeije laorbr Ocftee^b/soa luurbtcc te
ban eene almagtige luacljt brjeiscijt. bel
2 G(??Ö 2. ©e scgr buibeliji'i/bat !jrr iDnorö niet toerfieti ïfan cp't Uic
rozaak.6 (jarte ban 500 ren menpcij/maar öat bij Ijet IDoorb moet ilomen eene eei
ii'?acljtbab'igc lue^üinge ^obS op be sicle/ bat a?ob moet geben oogeti int
om te 3ten/ ooren om tc Ijooren/ ijarten om tc bcrftaan/Deut XXXIX:4. vei
IDejlicöte oogen öep berftanb^/ Eph. 1:18, ©at ii3ob bij be openbarhuge bcc 't
^dijrtien Ijet t)arre öpanbenüe maafn/Luc. XXIV: 32. ©at ff!) b:) l)et oa
onbrjUuljru bc beiiceringe moet geben/ 2 Tim. 11:25. ©at Öij onöec Go
liet ijooren 1'jet jjarte moet openen/ Hand. XVI: 14. Sift öoben § 31. mt
©it li li) lit ooft uit 1 Cor. 111:6, 7 , Ik hebbe geplant, Apollos heeft nat me
gemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. Zoo en is dan noch hij de
die plant iels, noch hij die nat maakt, maar God, die den wasdom geeft. Di
l'ian ban öe menfeije niet/ftan ijet i©öo,:b alleen ^ulli eene ttjacljt niec wc
tjcbbeu cp'tijavte ban ben mtiipclj/)00 moet ban bij ijet il^oorö eeua öij
uninibbclüarc en almagtige Fnactit öa3«j Itomen oni i]i-t Ijane te lie,?» ne
anberen/en snift? ftamt er bij/af? bie plaatfcn te gciijit toonen. aa
:2?eljen'innn3t'15 ^a!1 tH't töoO^ b^uUHensnüt een onmibüeliiaai: €11
vandquot;Sbe-En Ifjacljtb^big 'ruc^i? €hiDo uit; öe brficermgc aan üen bant ban vöuö Uiojüt 'c
keeringc. gruocmb fcfjeppen/ Eph. II: 10. ü^cberbarcn/ Jac. 1:18. HCebenDitnnalieu/ lit
oplnelifieii uit beu Doobe/Eph. 11:5. Siet ijieruau ui Ijet Uurige b^eeber. re
4.pe ■ XLI. 't 25iij!!t uit br.^e en bietgeüjlie piaatfen/ 111 luellie göab ^uiU la
iegthet ccnL' onmibbciöare en ff^acljtbabige luerifiiige belooft/eti in luellie öuiï jg( uitüruk- ocsegb üjorbt 5u!fsg te Doen.
uotibê- (a) bliauft suliig te sullen boen. Jer. XXXI:33, Ik zal mijne.Wet II
looit het. 'n haar binnenste geven, ende zal die in haar herte schrijven. Jer. XXXII: ce
40, Ik zal- mijne vreeze in haar herte geven. Ezech. XXXV1:26, Ik zal u öc
ecu nieuw herte geven , ende zal eenen nieuwen Geest geven in 't binnenste ut
van u , ende Ik zal het steenen herte uit uw vleesch wegnemen , ende zal u een m vleeschen herte geven. Jgodj be menfcije self/ liuui) Ijet iJDootO jouöe Ijet
feacn/ maar 4?öO self souac alle tegenitaiib überUiiuneii/ J5Jb jeif joubc 50a al
En doet l^acljtbacig Uie^liin op Ijet fiarie tot Urfteeting. (b) i|5öb lurjlit iijacljibabtg If:
het- op Ijet liartc tot bcttrennge. Phil. 11:13, Want het is God, die in u werkt, re beide het willen eade het werken, naar zijn welbehagen, ^aulug (cf^tjft aan quot; m
be
Van de Roepinge,
:/ be gcloobioen/ kap. 1:1. ©eje bertnaant {jij/ kap. II: 12, bat 5c ïjunne 3a-
c ligljeib met bjeesE cn fieben souben tocrftcn/bat 3e niet r^ar^ctj/opgebla» jen souben 31111/ bat 3c gren bing boor ttoistinrje of ijöelc Eere 30Uben boen/
ic maat bat 3e met ten ftinbrjlrifi ontiaij en met üf3o;obl)iiö ben Uieij öer oSab-
z* 3a!in!jE!b 3oiibeii öetoanbricji. ©etiujle Ijet quot;iet uit lien taap/ bar 31) gelaof»
ib ben cn tuf^ftten/maar bat 311 lupjlucn boo? be ftjacljc 43qös. Want het is
al God, enz. vEiie lioo^ftciueiibc genabe en tuejliingc iiioefitcii 3c gcb:uiUeu/
i/ oybclgen/cn in en boot bie ft^acljt toptien. ^00/bie ben tiiillc gcfctjapen
ie geeft/bie {jejfcljcpt ben Utilfe ocU in be sijncn; bie {jeeft niet ban nooben
:c te tnejlien/al^ be eene nicnfci)e op ben anberen/bie alleen boor allejleije Uetocegrebeneii lemanb joeften tot ijet toilien ban rcuc safie tc leiben. -ftob
't luejiit alé 4ïgt;ub/ en gcefc een an be: lirljr in't be?ftanb/en geeft ben menfclje
ie cenen taiile/ bat t)ij bjij^uillig/gaarne luil/en niaaftt bat op bat luillen
•ii Uiejften bolgt. ©it^elfDc toont ooft De SUpoatel/ 2 Thess. 1:11, Dat God...
4. vervulle... het werk des geloofs mot kracht. %{) Ijaböni liet U5oo:b tael/
cc 't luierbc t)iin op 't inactjtigfte gep^ebiftt; maar be JCpoétel toont/ bat
ft bat niet {jenoect luap otn geiooliigen te maften/bat {jet gcicobe eene gave
-c Gods is, Eph. 11:8. ©at er eene aUnaijtige lijacljt il3abp öii ftet HPoocö
1. moet fiomen/bie ben menfrijc boet geloobcn. Eph. 1:19, Welke de uitne-
at mende grootheid zijner kracht zijaauons, die gelooven , naar de werkinge
iij der sterkte zijner magt. ï)!r ig 't gene De 2iIpo?tel 3cgt/ Hchr. XIII: 21,
:'t. Die volmake 11 in allen goeden werke, opdat gij zijnen wille moogt doen,
;t werkende in u, 't gene voor ilem welbehagelijk is. ^eemt bit alleé eenë ürj malftanberen/ be menfclje iri 300 bltnb/ boog/ onmagtig/ boob/alg ba»
i' ben gesegb ig. a3oa iaat beien Ijet ^Suangelium pjebiften/maai* liet boet aan be meegten geen nut/maar anberen liio?ben baarboor beftrejb/amöat
it ^.ob bij bat HF'oajb Ijun jijiien heiligen 43fC3t geeft/ en in toejftt/
3i 'c gene iii anberen nier boet. £}ij brft^aalt (jen met een Uionbrrbaar
i/ licljt/anberen niet; 1)0 neemt uit Ijen lueg't fteeneu fjarte/en geeft ljun
r. een blecfcijen Ijatte/anberen niet; l^ij geeft Ijun (jet luiiïeii en toe^fien/tjet
lü lue?!i bes geloofd met ftjacljt/anberen niet. gioobat (jet onlricbcifp:eftelijft
b ig/bat45DbonmiDbelamp;rta? liet Ijöjteberi nienfcijciiaaiiraaUt en bat bejanbejt.
XLII. Tegenw. 1. t}et ?©ot)rb i$ ijet 3aaü be? taebe^gebooEte/ 1 Petri Tegenw.i
et 11:23. 't J^ejlicljt be oogen/'r beftee^t be 3iclBii/Ps. XIX: 8, 9. 't 3ïp
[: een tiaccfnijbenb stnaarb/lebenbig ca ftjechtig/en gaat boor tot be bet»
u beelinge öe? 3ie!c en Des gerjteö/ Hebr. VI: 12. Soa is ban Ijet HDaorb ge*
te noeg/en baar beljarft niet bi} te iiomen/en baar lïoint niet bij eene on»
:u mibbelbaar berlicljtenbe en bejanberenbe ft^acljt 4?ab,ê.
ct Antw. (a) SCl öie plaatfen geben niet aubej^ te ftenncn/ ban bat ^cb Antw.
w alle? tae^fu boor miöbel ban (jet iöaojb. (bj Soa 't ilDcojb 3uli'i eene
ig ffjadjt in sic!) Ijeeft/ 500 soube liet ebetieen? laejften op allen/ bie Ijet Ijoo»
t, ren/imme^ op bie/tuelamp;e in beselfbe omftanbiggeben jjju/'t toelft ijet
m quot; nogtflnö niet boer. (c) ^cljjift segt buibelijft bat \ja UDoocb sulft
733
be f2533 3 c?ne
■
7j4 Vau de Roepinge.
Ecne niet ÖPPft/ maac öat 6iJ Ijet ï©oorl3 eene onmiDtiElamp;acc ifjacötquot; ÏÖ5
üabige iB^ftinge (J5abp moet karnen. 1 Cor. III; 6, Ik hebbe geplant, tu
Apollos heeft nat gemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. rei
Tegemv.2 XLIII. Tegenw. 2. ^oo öy [jet IBoord nog ecne onuiiböclüare en ftjacftt^ O1'
Dabige tuc^fiinge tnoct iJomen/ 50a Ijecft fee nienfclje geen genoegquot; cei
Autw. ia am miböcl om saiig te luarben. Antw. 'r 3(ïö geen mibbeVoacals be ge tperfienbe oor^aafi ijet effect fian boortü^engen. 't l©oarb iögecnelnec» . lm
iienöc Dorsaals/ maar alleen een mibüel in öe hanb \i5obs. onmiö- Ik
öelbarc tne^innge ip geen mibbel/ maar be tnerfienbe oorjaaft. ©it mib- fel
öeï/ljet iBoorb/geeft a?ob aïlen menfeften niet/en baar s^ob bit mibbel lii-'
geeft/ baat tuejfct Cjij op allen niet boor bat mibbel/ maar alleen op be- en
genen/bien Ijet i^em Deljaagt. .JlSaar jegt tnen/soo ötj Ijrt lj©ao?t) nog ne
juift cene taejftinge i6ob^ meet liaiiien/ 50a ijS Ijet U3oo^b niet genoeg amp;d om ben menfcljc galig te maliën/öat ftaan tan toe/en baarbij/bat ban
be menfctie siclijellien/ boor mibbel ban fjet öDootb/ ntet lian öefteeren. It/
Tegeiiw.3 XLIV. Tegenw. 3. goo bij 't i©oorb nog eene tacjftinge a3ob|Gf ge
moet fiomen/ban i^ be menfcfie te bejontfcljuibigen/al^ ÖÖ Jiclj niet öe- ö?
Antw. fiee^t/taant Ijij ftan nfet. Antw. (a) ©ooi* julft een gebolg joube een ^ei» 3É
ben ooft te bejontfcljulbigen sijn/alé Ijij niet bohnaaftt be Jl^et be? na» bo
ture Uolamp;jengt; taant bic fian ooft niet; maar beSCpostel jegi/batje bo
niet te bcjontfcliiilbigcn 5ijn/llom. 1:20. (b) ©e menfetje ftomt 300 berrc öe
niet/ bar Inj boor kan niet ftaan blijft/ maar ijtj blijft boor wil niet ftaan. ïf
(«En Ijeeft be menfepe ecu' anberfcljilligcn taille/om tc ftunnen taillen en [te niet te toiücn/gelijif men jegt/300 Ijeeft fnj ycf) niette öefïiagen ; taant
ij ij geöjuiftt fijnen brijen taille/om ban «öoDafte ölijben en inbejonbc m
Aanh. te Icbeii. Aanhoud. 3iBaar men segt/ bat 02 menfetje niet ftan taillen/ ta
Antw, bie^ i^ liij niet te berantfcljulbigen. Antw. ffyij taojbt nodj ban (0ob/ bc
uoclj ban 't i^oarb/ noclj ban eenig fcljepfel bertjnibeib/ geuiee:b/ of m
gefjouben ; maar taorbr aan jicSjselben gelaten, ©emenfclje 1^500600^/ ïi 500 bijaubig tegen (l?aD/ en Ijeeft snifte fterfte bjiften tot öe jonbe/ bat
Dij baarom niet ftan taillen; bte? i^ Ijet jijne eigene fc!)Utb. al
ïegenw.4 XLV. Tegenw. 4. ©oor Ijet ftellen ban julli eene Ihacamp;tbabigc en on« ov
mibbelöace taerftinge (Jpobé op be jiele/ taorbt be b^jDcib ^an De^ men' sti Antw. fctjen taille berbijljueejb en taeggenomen. Antw. ©at taorbt ontftenb.
Oamp;ob taejftt obereenftomftig bejr menfcljen nature / boclj niet gelijft be ba
eene menlt;3c{j op ben anberen. «öoö boet ben menfcljc b^fjtaillig taillen/ ni
gelijli in be fcljeppinge ban een menfclje. 3nbicn ^ob in ben menfdje ta
ben taille fcljeppenbe/ ben taille en be ^iele aanraaflt/ soiiber taeg te l!i nemen be bjijljeib ban ben taille/ taaarom ban ooft niet in be Ijejfcljcp»
piuge? SSquot; 't eerjle taa^ be menfclje/ en jijn taille niet/ maar taiecbc
gefcijapeu. ^fn 't ttaeebe ip be menfclje en jijn taille boob, 0£
Aanh. Zegt men, in be taebergeïroortc 5ijn alreebe be mogenbljeben ber jielc/ ïquot; en bie taorben alleen maat in Ijet geesteltjiie taErftjaaiii gemaafit/ en ge»
ïijft
quot;
Van de Roepinge. 735
t« Igfi öc itiiUe tacrïfenbE gcmaaftt toovbt in natuurlpc öinscn/ boor na-
t, tuurlijfte fietneEorcöcnen/500 in 't geegtelijfte/door get^tclgfte fictoceg'
rebenEn. goobat Ijicr geeiiE onmibbcïöare taejfomge 45obs op ben tuilie ftan
t- gcftrlb ItiDjbcn/ sonbEc be lijiiljeib ban ben taille te fijenften. Antw. (a) 2ulft Antw.
y cene rebefiabelinge onberftelr/ bat be natuurljjfte beugbiaamljeib en be
3c gceetelrjlie/ niet in nature/maar in tjay liejfcgillcti/'t taeifis taij fioiien
C' tacl anbe^ hcüöen getoonb; bir^ i^ biê rebeliabelinge ft^acljtefoop. (b) l^an
5- hrt natuuripe Ijceft be menfefje be rerfte öcginftïcn/baarom i^be men-
Ci- fcl)E in ft a at/ om boor nat 11« r In lie betaEcgrebenen gebjagt te taojben tot
et ï|ct tailien; maar in net gceptcliiüe ié be menfefje geljeei boob/ geijeel boo^/
e- en Iji} ip niet in ftaat/ am boor betoeegrebenen gaanbe gemaafit tc taar»
ig nen/ om geestelrjfi te tailien en tc taejften ; bie^ moet e? eene almagtige/
:g bobennatuurlijfte ftjadjt ftomen/ bie be faculteiten geeóteltjft boet taejfien.
in XLVI. Tegenw. 5. gUilfi eene onmibbelbarc aanrafiinge ^ob^ op be ^ie» Tegemv.5
n. it/cn be faculteiten ber^cibe i^ geestbjijberije. Antw. 't niet/taant Antw.
geeptbjpberiic fielt openbaringen buitenen tegen 4?ab^ ïl^oorb ' en ftelt
z- öjiften en fcljielsjfie betaegingen/ bfe berftanb en taille bnorftonien/ en
i» 3ijn maar ijbele berieibingen en pfjantafiën ; maar be taebergeboorte iö
i» boor Ijet J©oo?b/cn boet taejben naar fiet d?oo2b. JDSaar bejftaat men
5e boor gee^tbjijbertje/ boor ben OSeect taebergeboren te jijn/ boor
cc ben (J5cE?t te leben en.boor ben (Jpteest tc taanbelen/ en Dat naar ben
1. regel ban lt;i3Db£ IBocub/ 300 Ijebben tatj baar niet tegen/en beboorge»
:n ftelbe ongerijrnbijeib 19 geene ungcrijmbfjcib.
it ijebben taij getoonb/ bat be menfcf)e in jtlnc nature ten renen-
3c male amnagtig en onbefttaaam i^; in jtjne ee?fte beRecringe noch alleen
5/ taejfit/ nocl] mebctacjbt/ maar ^id) enftri passieve {jeeft/ en bat (öob
1/ boo? eene bobennatuurltjlic en almagtige fi^atijt berftanb en taille on^
of mibbelbaar aanraai'it cn bejanbejt/ ban Dlinb venbe / ban bnop garb,
ï/ Hit bat gesegbe blyftt be toaarlicib ban br^e bolgenbe li;aoquot; •
IC XLTII. Of Godin degenen, die bekeerd worden, omvederslandelij/civerhf, Goihe-allen tegenstand der booze nature overwint, en hen met der daad krachtdadig overbrengt van den geestelijken dood tot het geestelijke leven ? ^De Remon- standelijk. stranten ontSennrn [jct/ wij ftellen })ct. «Pr merfcfie in be nature tjaat
0, a3ob/ bant jiclj tegen lt;öob aan/ rn tegen {)et JJDoorb en Cuangelinm/
je bat \g be ftaat ban ailc mriifcfjen. ?C!iö nu beje befterjb tao?ben/ en genr
\/ niet/bat blont niet uit ben menfclje/ombat be eene bnor sfjnrn bjiien
)C taille be genabe aanneemt/ en bc anöere bie bc?tae;pt/ maar bat blortt
te uit be bjacïjitbabtgc tae^ftinge a?Db^/ in ben eenrn bat tarjbenbe/ en
j. in ben anberrn niet/niet alleen beftralenbe Rracljtbabig Ijet bejflanb/ bar
tjg ontacbcrfianbelgr! bejlicluenbe/ en be genegentirben ontaebc;fïanbelgFi gaanbe mafienbe; maar 00b ben taiilr/bte ontaillig i^/ontarberflanbelijfi
tj betae^benbe/ bat bie tail en bnjtaillig tail/ niet boor eene bri)fjein ban on-
e» verschilligbeid om iet? te boen/ of niet te boen/ maar boo: eene brijftrib
jfi ban
■
Van de Roepiuge,
ban vanzclfhcid, toinenöc öoor eigene fmir en gctoilligFjeib. ©it Blrjru j uit be öaie bonrgaanbe en öehie^ene ftellingen; brcber :
Bewijsi. XLVIÏI. 1. fnbten be menfefte ié fifinb/ en niet liieet Üoe t Ine^en der Demcn- mnrr- tiihtpn fie mpufclie/ bie boné en biiiiiiötg tegen ifinb i^, Ijaat en Cnj
sche is
sehe is blind en dood.
lt;!U1 liucilltcllll ltyt.ll ai/ u-'ni.-----J-/ -
ben opdoet; inöien fiii gan^cfi onmaritig ié en met ftan; inöien öe men^cfi neficel boob ié/ ten opvcuc ban Fjet gccétcliiüe lebcn/ gelijft fit) ié/ en be= i* -tmi-i «Vfpr/ pa mHipmi / alé bic Üeftcerö taojbt/.^oa
fionbe fin met jijncn tegenftanb be ii?at|itDaotge incrnnigc mil ai- ww
fteeren/rn nirt be?ftinberen te liejanberen/ jijn tjarts en ttniïc in cen nic
anberen ftaat te Eucngen/ gehjft een boobe/ tie opgelneïft Uiorbt/ jijne be
leUenbigmaïiinge nietïfan tegenftaan; bifé i? be fiefteetenbe ainiagtige grn
fiiacfit C^obé cnlncbenlanbclp tDBjïienbe. ..........*quot;0
9 TiPMt 2. gnbien be ninifcije in ^iine fieftreringe alfeen Inbeiiift is/ en alleen alé am
zich ai- een bnotteerp be torjfiingen iamp;obQ ontbangt/en ganfdjdgft niet mebetiiejftt/ be^
leen lijde- {j.,{ jp ; 1 :D0 üan/ al? bic tnenfcïie tnorbt beftec?ti/ 500 taojbt fin brs
IJ ' beranöejb boor eene aimagtige/alle# obejtninnenöe/alles boojbjingenbe sjpc
en onïnebejftanbelrjfte Inejftinge (©oó^; taant bat enftel lijbelijft ié' 0,1 r a ea
een boorhie?p be toejfiinge ombangt/fian nocfi tegen/notfi inebetoeröen. tac
3 God 3- üHlnbien in be befteeringe met eene almagtige Ïïradjt niet ah bav
werkt ïEen 't berfranb be?iicfit/en be genegenfieben gaanbe maalft; maar onf? ©a
d,oor fw ben taille onmibbrlamp;aar aanraafit en beranbejt/ bien ban ontaiing ge- ont kracht. ^ töillig malienöe/soa ié be taerfiinge lt;33oöé in bes menfcficn beüeermge I
ontoeberjlanbelijfi. 4Su/'t ié eene almagtig taerltenbe tijacljt'ren fcgpp* ren
pen/ Vuebevbaven/ optaeftften uit ben önobe/ fiart bejanberen/ fiet ftrenen assi
fiarre toegnemen en een bleefcfien te geben/ en?,, gclijt'ï öobcn getonnö fiai
ié- ^00 ié ban be taerïiinge if-nbé in öeé menfcljen Uefteeringc ontae- of
berfranbeliifi/ almagtig/ ebejtoint alleé/ öjingt alleé öoor. rin
4.DeEoc- 4. ^?e éoepinge ié naar ^oöé boojnemen/om bien en biennet ecu« pla
pmgc is taine lebcn te geben/en iioor öcn taetr ban öelieeringe en gcloobe bat bat
voome°d3ïeben beelacljtig te maften allen en alleen bien/taeMij baartoeuit. 'tij
men.quot; bejfioren fieeft. (giet be bèrfticsinge/kap. VI.) ©it blijftt/Eom. VIII: ^
30, Die Hij te voren verordineerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen, tju:
ende die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook geregtvaardigd, ende die öeü
Hij geregtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt, ^iet baai'/ten ma
onberfijeUelijften fianb ; a5oti öjengt öc uitbejftorenen boor be ïioepinge zwi tot bc saligtjeib. God maakt ze zalig en roept ze met eene heilige Roe-
pinge ... naar zijn eigen voornemen ende genade, 2 Tim. 1:9. IDojbrn ^ raa
öan naar öat baornemen/om fien ^altg te maften/ geroepen/50a ftan öcrne« pet
penbe ft?aclitvöobé niet Incöerftaan taoröen/^ob ftniat ;rjn Vionrncmen/ nic
Hij heeft het in zijn' raad besloten, wie zal het dan breken? Jes. XIV: i£Fil
27. hieruit ié 't 'ban ftlaar en ba?r/ öat bc Fioepingc ontaeberftanbe- bat
lijft ié. quot;3Eaat oné nu cen# ?ien/ taat fiiertegen fngeïnant ftan toojben. anl
736
Van de Roepingc, 737
)fi£ XLIX. Tegenw. 1. Sulfic yiaatfcn/ isrtuciiie nitb^iififie'ö'.t jcpgcn cat Te^enw.i
öc i)ir;ifcF]e fce ïtacpingc tcacnftaat. Jes XLV: 2, Ik liebbe mijne banden den uitgebreid den ganschcn dag tot een wederstrevig volk. Ezech. XII: 2, EU Gij woont in 't raidden van een wederspannig huis, welke oogen hebben om et' te zien , ende niet en zien , ooren hebben ora te hoeren , ende niet en hoo-écïl | ren; want zij zijn een wederspannig huis. Matth. XXIII; 37 , iloe menig-Ln:« . maai hebbe Ik uwe kinderen willen bijeen vergaderen ... ende gijlieden ;,aa quot; cn hebt niet gewild. Hand. VII: 51, Gij wederstaat altijd den Heiligen af- Geest, gelijk uwe vaders, alzooookgij. Antw. Silie öe^eyiaatfen fyjeUcü Antw-•en' nier ban öe inlocnfcjfïc iioepingp/ ban öc oaDrlijiie oiiejOiengingc/ ban (jne te toebcrgeamp;oamp;rte/tuaarobe^ get bc^fctjil ïö/cf öie lucjUinge ^ci!ilt; ;ige grn i^ccsrc^ lian tcgengrftaan tnarben/maar öte fp^EUen Uan i3e uuweu' Hge ïïoEpfnge/ ban be aaufiicbinge ban rot tcgibaaröigma«
alS ïjingc/(jEiügmaüingE en Ijccjlrjfüntftinge; bat be inrnfclje/bie nier uit» :f;t/ bc^üorEn ig/ bie tEgcnflaat/bat ftaan tnii ganfcljEhjli toe. 't SJEbnifteii : l)|i bes blcpfdjcé i? bQanbfcgap tegen lt;amp;ab/ be natuurfijfie nienfcfjE fjaat nbc Ciub/ljaat bc IjEÜtgljrib/ftiin niet anbe^s ban bc aanöiebtngE berftooten pJ.ê cn tnjEnftaan/ maar baatuit liaïg' niet bat bie/ Inelfie VuciipjgeBourn ten. inorbEii/ b!e afmagttg UiEjfiEnbc B?acf)t bsé föEiligen ^efprcs/ ben menfcljc ai' ban öoob lebenbtg/ban nntailltg gelnilfig mafienbe/fionben tegenftaan.
ooft (©at cntlJcnnen tei'J/ en bie plaatfen fpjelicn öaarban niet. 2iec iian tjet rre' onbe^fcljeib ban be uittoenbige cn inuienöige fiacjjinge/lioben/§ 7.
nge L. Tegenw. 2. Matth. XI-: 21, ZooinTynis ende Sidon de krachten wa-Tegenw.2 iepquot; ren geschied, die in u geschied zijn , zij zonden haar eertijds in zak ende nen assche bekeerd hebben. ï)icr quot;ülijftt b.u be msnfclje jiclj^elüen üetieeren lonb fian/en li an be menfeïje ïici) fseijreren/^on 't in jijne brije iniileUeuj/
ttie- of gij 3fcö öefiecren toll of niet/ en bienjbolaenis gefdjieöt be Beftec»
ringe niet boar ernr niitoEbejftanbelijfte Sjacijt Antw. (a) ©ejc Antw.
eeu» pfaatd fpjceïit niet ban be toare beranbeclnge cü taebejgeamp;oorte/inaac bat ban eene uittoenbige BeBrrtlngc in ftcf en asfeije/ toelffe toel bolgt oy uit« 't l)i?tDeiscij gcloobe/ 'c IneUi boDC iniraBelen bejooc^aalit toorbt. (b) 't rIU: S!? Eene becgraotenbe maulere ban fppeften/ toaarboor be Sgobeu Uan pen , Dunne onbejanttooojbeltifie Boosijelb en ongeloobigfjeib Qbe^tutgb tole^-edie ben/ bat 5e gjocte? toaa ban ^clfé ban be ^elbenen. Tikt 311(8 eene een' manlere ban fpjefien/ Luc. XIX: 40, Ik zegge uiieden, dat, zoo deze in ge zwijgen , de steen en haast roepen zuilen.
Roe- Tegenw. 3. Luc. VII: 30, De Pharizeën ende Wetgeleerden hebben den Tegcnw.3 rn 5e raad Gods tegen haarzelven verworpen, g.oo men Den raab (J5obö br^toer-rne» pen Ban/300 ia bie nier ontaebe^ilanöeltjfE. Antw. IDoor «Sobs raaö Ingiet AhSw. nen/ niet lt;0nb^ boornemen bejjtaan/ maar üle nTte?(tjfie aanfiiebïnge boor liet QV: i Cnnngenum/raab gebenbe/ 0or men öcn toojn ntltblieben Ran ; nbe- bat be;e tegengeilaau fian toojben/en ooft tegengestaan toopbt ban öc «ben. lanüffjeejben/ tct öat rcne alïej? obe?to(imenbE tn ontoEbe^flanbeltilitz LIX. I. SCaaaa ftrac^t
738 Van de Roepinge.
firadit (öoti^i fiomt/tlaan tDij ganfcïjflijft toc/maar tiese onlnelierjlanbe' IgfretaerftinBe aaquot; tiinnanö ban aan öe intbEjftorencn ; bEquot;
5E tail (60b iMiCcrcn/ni öaar ijj niEinanb öie fjrt 3al ftuiinEn l3E?f)inbErEn.
ide obErigE tEgentriE^pinoEn 31311 in öe borigE bE^fcljilpuntEn ÖEcint» toao?b. 33e pjaï«t)fie sal in bE iIdee bolgenbe ftapittElen tuorbEn boo?quot; geftElb/ cnj.
Van de Wedergeboorte.
©n^ grjiEn't lUEjft aJobpinbe fiefiEEriiige bE# mEnfcBen;
nu gaan tai) boort tot ben nmifcljE/ öie be taErfiingE a^ob^ ontbangt/ en baarbooj taEbcroEöorEn taorbt.
wederp i. wedergeboorte ig eeu tooojb/ontlEEnb ban be gEboorte bei§ book nirnfcdcquot; i bcrftaanbE baarboo? nirt allEEii Ijet baren/ maar infïuitEnöe te. alfe bE toErrmigcn/ be ombangenigfr/ bEii gjot'i/ Ijet gEfioren taerben; taant nieii moEt ntet niEEiiEn bat eeu tnEnfcljE boor sijne iDEbErgcboorte ïebcn Ijerft/ 't taElft/ aï^' bcorbErEibingE tot bE §©ebEjgE6oortE/ moE» tEnbE ban baarboor bEjjtaan be bEiJEEringE/ soube sgn. «jseeh/ be nien» fcfie i? boo? 3yne idebe^gebootte boob/en ft?tigt boorbE upebe^geboorte lebcn. ^u^fcijen boob en lebEn ig geen bejbe flaat/soo oofi niet tu^'
(CflEIl bEftEEjb En onbEÖEEjb.
quot;^oetaEl inEn onbE^fc^EibEn ïtan/ ïxoEpinjjE/IBÉbEjgEhoDrtE/^rïtEErin-ge/ CfEiligmafiinge/ ai# bE bolgenbe/ uit bE borigE bloEÖEnbe/ 30a gE-öruiSt nogtan# bE Jrtöjift niet altp bat onbEjftljEiö/ maar fïuit Ijet tael alle# in/ in Ijet eene of Ijet anöere tuoo?b.
®e iPcbr^gEboortE i# nooö^afteltjfi / niet taegen# de regtvaardigheid Gods, maat taegeng ben taiile (©ob#. gonbE? bolbocningE aan be rrgt* baatbigljEib (!5ob# ft an abfüluutgEEii mEnfcfje salig taorben. .liBaar be-taijlE be BPebergeboojte niet# bcEt tot bclboEningE boor be fcftulö En tot bEftominge ban Ijet regt tot {jet eeutuige tEbtn/300 5oube Ijet niet flrijben tegen be regtbaaröigtjeib 45ob#/ een' uitbe^fiorenen en boor Cljji^tu# boob ber30Enben/ ailEEn in tEn tijb ban 31)11 bE?fcl)EibEn in eeneü bclmaafiten ftaat in een oogenblifi ober te öjengen/en al3oa in 3aligljeib op te nEinrn/ inbien 300 getailb Ijabbe/ gelijfi gefcljiEbt aan be IniibEjftEiijs boor be geboojte en boor Ijet gefi?uift gun# be?flaiibjj fterbenbe/ en gEiijft alle taebergeborenen/ mEEr of min IrbEn IjEbbenbE/ broege? of fatrr befteejb/ in één cogenblift in Ijun be?fc|)eiben bolmaaïft gEinaaSt taorben; maar 't i£ be taille en toij^ljeib oSob#/ geenE boitaa#» fenen in ben Ijtmel te 6?engen/ tensij d^ob Ijen eejpt in bit lebEn taE-beibarE boor niibbel ban Ijet JBoojb.
I
II.
■
3^ II. ©at öe il^ebergeboorte noob^aiieïijft i^/6liifit uit be^en : isnood
■je? 1. Joh. 111:3, 5, Voorwaar, voorwaar zegge Ik u, tenzij dat iemand zakelük-lt;n. wederom geboren worde, hij en kan het Koninkrijke Gods niet zien. Zoo it» iemand niet geboren en wordt uit water en Geest, hij en kan in het Ko-ninkrijke Gods niet ingaan. SDoct IjiECtin Ezech. XVilI: 31, Maket ueen nieuw herte ende oenen nieuwen geest, want waarom zoudet gij sterven,
6 huis Israels? ©ie han geen nicuta fjarte r^tjgen/ bie sullen
2. goclu n^Jij benquot;geliEclen boor/gij jultniEt ren eenige bin-
ben/ bie saltg gelno^ben jonbej ilPi'bergcüaotte / l}oe üurgerlijft en iiitüiEiibig lt;J5objibienftig 31) ooft tnaren. ^elfa een JSicobénui^/een '
raar in Israël/een onüEri^peliift man; ^Elfji een ^aulu^/bie unamp;cri^-pElijfi naar öc ïligt;Et lua?/ ijaböe bs beftcEcingp ban noaben / soube Ijij n; salig ino?ben.
[t/ 3. lt;zEn (a) ï)aE soube eeh nietistïj ommegang met a3ob fiuiinEn Ijeöbcn jonber ïJIgt;EbEjgEÖaortE ? IDe mEiifdie 153 in ^ijne nature bui^te^nisfe/ öod^ e^ en bijanbig tegen (6ob/enftel builiglieib/en i^cb baarentrgen is ftcljt/ be ^eiligljcib ; gobloo^en ftunnen met üjtui niet bEjlieeren/Ps. V: 5—7. ti; ^00 be menjc^E ban niEt a3ob ommegang sal ftebben/500 moet bó •te Hee^b luarben. (b) 't 3$ ooiJ be briufre bes ï^erbaub»? / bat gt;i?ob stjue ie» ^J5ünbgenooten biefteercn soube/ Jer. XXXI: 33, Dit is het verbond ... n« Ik zal mijne Wet in haar binnenste geven, ende zal die iu haar herte tg sehrijven. Ezech. XXXVI: 26 , 27 , Ik zal u een nieuw herte geven , ende ,ge eenen nieuwen geest geven in 't binnenste van u, ende Ik zal het steenen herte uit uw vleesch wegnemen , ende zal u een vleesehen herte geven. U- Ende Ik zal mijnen Geest geven in 't binnenste van u, ende Ik zal mare- ken dat gij in mijne inzettingen zult wandelen. üDie ban geen nieuoi et Ijarte Ijeejt/ bie i$ geen 25anbgenoat. 5Cile 25anbgesioateii ontbangen
Een nteulu ijartc. (e) lt;Pe 335Ebe:geaoortE iö ooü Ijet einbe ban dd tug üjben en fterben. Tit. 11:14, Die Hemzelven voor ons gegeven heeft, [t-. opdat Hij ons zoude verlossen van alle ongeregtigheid, ende Hemzelven ie- een eigen volk zoude reinigen , ijverig in goede werken, ©ie ban beei en aan Cb?iptii^ bejbienften Ijeefr/bie lua?bt laebejgEöaren. ©ien Ctjji^tu^ et ig tot regtbaarbigmafttnge/ bien ip E?ij ooii tot Fseiligmaliinge.
or III. ^ be l©EÖE?gEboortE 300 noobsaftelijff/bat sonbe? bE.selbe geene Daarom
in jaligljEib te bejojacljten i^. JlSet luat eene öeftanimeringe moeite een in menfetje ban aangebaan sijn/om tuebe^geboren te luorbeu ! ïj^ant ban zich in m nature Ijij ont)e?öaren/ boob/ en gaat ten berbejbe. l|ae ÖESorgb moc^tE iebe? ban jijn/om te toeten in mat ftaat lit) in besen apsigte e/ ig! ^oe maeéte men blagen: beu ik het? .©telt ujelben be^e b^age fit baoj: ben ik al wedergeboren ? (lEn .vet toat gij baarojj anttooojben suft/ g* ja of neen; luant een bejbe jlaat id er niet. (a) Joelen sjjn 30a beeye» e- raat boog/ bat 3c naait sicl) bsse b;age boa^fteHen/ en aid bie brage tegen ijunnen banft oy Ijnn {jatte liaint/ 50a toefen 3e bic onBeant-H. 9tgt;aaaa 2 tuoo^a
740 Van de Wedergeboorte.
liïoorb tato/ cinc safte/ b^aj je cnicn li'Cfjyn aan geööen/ oj alp rcnr jafte/btc gun nfer aangaat/of/omöat 3e inel Utcten/bar fjet on» ïslaar opftomen jaube/en bat 5c ban onrustig saubei: tnorben/cn met ;oo cru tiermaaft in bs .^onben niet joubrn ft tinnen baojtgaan/ tn bat bient ijun niet. (b) St'nörrcn flaau aan Den ooebpn fiant o'utM/ eu rna-Hen^Uc^amp;crlöingcn/ bat 5e al Inebejgrüoren jiin; of/ombat ,5e ijet gaarne !jab5p!!/bat 5 ui li ren icl»cn/ a:»l ?i} kiöen/ H^cbejgeamp;oortc lua^/en bat baarup be jaligljciti joude boigen; nf/ombat 5e juU'je fiUiabe gebarsten lian .vüfoclbi'H quot;i'- t lisillcn m men/bat 5c onfirftee^a jyn/cn aUna booj tEpentuoojbig in ftaat ban niet salig tc teorben; of/ombat 5e crnpöcc'-»c!j?lfit sijn getoeegf toegenö be be^boemenijfe/en fieb^ocfa 50« getaerpt Liliej ecne buik- rn fflianbrlnfte 5011 Dc/ en bar 5e gcfieben fjeölicu cm bejofbingc/cn nu 3tcl) ban lieic sonben afijuuun:/ oaac je re baren in ifefben/en nu naarjlig ter ïiej'5 gaar./en 500 leben/bat er niet cp tc Biggen balt; baar gaat fee menfcljc mebe re fccbbc/cn flaaptgecupttn öc sontc, (c) SCiibfren jijn sneer opmejftenbe/ jonben jiclj niei; gaarne urb?ii ptn/3ijn BcRomtitejb/maar ftunnen niet tot concïufic fiomen/om» bat 51' öc nature ban be B^cbejgeüoorte niet tod ftrnntn / eu ombat ie geen i-djt genoeg IjcfiB?» om 3ich te fienncn en te toeten be bin» gen/ bie ftnu gifdjonfien jjjfl. v^ejen allen jnllen tog be nature ban be ïlT'rbejoeöüDJte cpcnicggen/ opbat een iegelnft siclj baarin joube Inin-nen fyiegelen / opbat baarbocc be enfeiiieejDrn niogten toorben ober-tuigb/ en bc ïPebe^gföoorte socfiEn/ en cpöat be üeFïeejben baar boor ïjiiimc H^cbrjgeOoQnt- mooten ficimen/ sicij be;öïgben / en opgeuielft toorben tor betooninge ban/en g:oei in bejelbe.
^)e:e jrp bingrn sullen laij ban bc 33^ebe?geöootte jeggcu: 1. ©at be IBEbejgefioDjte cene geljeel anbere nature boo^t6:engf ban De na» tuurUjRe feennigfe lt;0ob^ 2. ©en ftaat/toaaruit be iDcoe?gröcorfc ben menfefje fijengt/ en brn jïaat/toaarin 35 obejfijengt. 3. ïjri snibbrl bats be IPebe^geCtocrte. 4. tDe begfdjribene nianiere. 5. 'Di: be^fcDcibenljeib ban tï}ö. 6. ©e b^ucljtcn.
V.quot;c Wc' 1V- ^ quot;,r mEt cpmejfiinge/ bat get geegtelgfte ltben/'t toe Ui loórte 5,,'cn HBrbrineèoorte beliomt/ van ecne geheel andere nature ig
brengt . btin üe Deunbsaaniljeib/bie uit ij et litljt be? nattsre/of ooft int be uic-heeffnde- b-ienüige bejïictjtinge ben? fjet ï©D0?b boortfiornt. 2n be?fc[)il!en niet re nature in t?ap/ niet Daarin/ bat be lli)ebr?ne6Dorte bc menfetjen mee? jonben voort boet laten/en meer bengb boet boen/ 't toeïfi bc natuurlnfte tncngcfj sicfj inamp;eelbt/ en baatboor ligt tat Die be?}eibenbe gebackte fiomt / fcat Ijij toebc?gcöorcn i$; maar 513 be?fcljiHcn/ in aarb/ in nature/ in !jet tóe-jen. ^iet/kap. XXX. § 22—24.
wiL v- 2- 1)6 staat waaruit en waartoe be IDebergeboozte ö?ermt/ij? ban overvan bOÜÖ tüt Ijlt iebetl.
clou dood. (a) IDe ftaat toaaruit/ id be geegteïijfie bocb. ©e Ugc^amehjric boob \§
be
Van de Wedergeboorte.
ht fdjciöinge Itan sirle en ligcijaam / be oee^rEliiftE öe affcöciötnoc trc side ban ijpotj, lt;£ob fjcrft öcn mcnfdjc 500 tjEfcïppcn/ bat jjij ecen regt brjmaafi en grnopgcn tiffiörn fian/ ban in «öcö/ ?n C?tï pecft i^emjsïlien baarroe aan ben üienfcric ftcRenö gcmaaftt/ tn bcbc 6cn menidje \ioou bea tiaï tn ^'ine gcinccufcfff!? lebcn. J^a ben bal i? öe raenfcamp;e getjcel ban (öoti ofgcfcljeifen/ gij' ftënt lt;0ob nict/lj!) jccltt en lieft »èoti niet/ 0ob i§ ïtjn btrmaalt nirt/fé niet tiet Uaoctoejy ban jiinc u:ce^£ en g2« ïioorsaaniöeib; be menfeye bué afgefeljeiben / tail ban '!?Qb teel njge-Kiiriöcn öftjben/ en ijoe men ïjem mee? in bien afgefcljeiben ftaat ge-tM?t iaar/tjoe §13 liet ïieber ftccft/alé ijfj 'tiutjet aaebfeije tnaarnaa?
jijii genoegen yrrft. Laat den Heiligen Israels van ons ophouden, Jes. XXX : 11. Wijkt van ons, want aan de kennisse uwer wegen en hebben wij geenen lust, Job XXI: 14. ©an (0ob afgefcljeiben/joefien 5E |)un eenig bennaafi in be fcöepfclen/iebe? naar jtiiie cccafie/ tfin-jetanieiU en getooonte. 't SCarbfdje tn Ijunne oogen ijeejlyft/ üemimnliifi/ tuaarbig gejoc^t en nagejaagb re too?ben. ®e menfelje tjeefr be faculteiten of magenbljeben bej siele/ be?ftanü/ biiile/ gcr.cgent)cbcn bcijouben/ bese nu moeten boor. VDc?peiJ jicbamp;cn om [jen re bolmafien en te be^rnaïien/ baarnaac ijj öij nu öocö of iebenbig/naac bat be bco?tae?pen 5ijn/baar nejfenéijij öe»
Jig ia. ifé 't ^Db 0? be regte tofijc/ 't is 'ieben ; 15 't ietfJ anbera ban (0Gb/ is 't ietp bat tegen $ob obe?flaat/ i# 't tjet stenlijfte/ ia 'c het fcljepfei/ i] 15 i'j' baob. jijn alle menfefien boob. Eph. IV: 18, Verduisterd in 't verstand, vervreemd zijnde van 't leven Gods. Eph. II: 12, Zonder God in de wereld. Eph. II: 5, Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft Hij ons levendig gemaakt met Christo. oDp ben janben^
aooö bolnt be eeiiliitije bccb. Debezoldinge der zonde is de dood. Kom. VI : 23. Ooe? Dcjc jjci'tt bc tweede dood magt/ Openb. XX: 6. Uit be-5cn (rant biorben be uitbejfiorenen gereö boar be JJ^ebecgeamp;aorte.
(b) ©ie jlaat/teaarin jij obergeö^agt Inorben/!^ tjetgeesreiiifie ïeben/Totbet nameigfi/be gemeenftïjap met löab. S;i,ö »i5Db eene side taebejbaart/30a evcn' öjengt [laar in'jrt licfjt/en boet ijaac jien/bat alle fjare eUcnöebe»
ftaat in be affefjeiainge ban 43ob/ ^em ongelgli tc 58»/ en liet 5Ö'1 cnöe? 5i3m^ tao?n; en bat a( {jaar tjeil/be^aiaaft/genoegen en ^altgljeib ip in 0300 te jien/ sijem te Ijtbben tot een berjoenben (0ob/ in sgne gemeen»
fcljay tc leben/cn ï)Ein te ïieben en te Ujeejen. Jöaarbat bit filaarbec tn in jjoogec trap ip/ baarnaac tjeeft be jielc blybfcljay. ©aar öe ilDcbe?» geboorte leeft CliiiiStu^ in (jaar/Gal. 11:20; 3tin 3e één met ^ob/Joh. XVII; 21; teanbelen met 60b/ Gen. V: 22, en in 't ürijt ban jfjn aangesig»
te/Ps. LXXXIX: 16; Inaarin bersabinge bcr bieugbeta/Ps. XVI: 11. 't lé ftun goeö nabij (©ob te sgn/en C^ob te öeöbcn tor ijun beel/Ps. LXXIII: 26, 28. l^iecboor teorbt ®ab !jet boortae^p ban Ijunne liefbe/breeze en getjcarjaamljeib/en tjuune taerlten taorben in •öobe gebaan/Joh. 111:21. ©ug leben 5e boor ben (Steekt entaanbelen boor ben öeeat/Gal. V: 25.
i^Öaaaa 3 VI
741
742 Van de Wedergeboorte.
3. Zij VI. 3. Het derde bat in aanmejfthige ftotnt/ ié het middel, waardoor gewrocht de mensche wedergeboren wordt, dit aïïeen pet i^oorb a3ob^/ '£ jtj door hot geïesesi/'t sn oeljotiib/'t 3tj op toat toöse Ijii oafi ftomt tot fu'nnisfeban quot;Woord. öc tcaartjEben/ alïren boor fict ï©0Qrb geopcnöaarö. Jac. 1:18, Naar
zijnen wille heeft Hij ons gehaard door het Woord der waarheid. 1 Petri 1:23, Die gij wedergeboren zijt niet nit vergankelijken, maar nit onver-gankeiijken zade, door het levende en eenwigblijvende Woord Gods. 03oö OEamp;?uifit tad uittnenbioe niibbEien/hiaarboor be nieiifcfie ontitrlb üiccbt/ en tot inftEE? fjonit; al^ armoEbE/ E^traorbtnaire oorbeElen obe? lanb/ öui^ cf pejfoon/bjEejE eh pcrpliEi br^ boob^/ b^oomEii/ bejbeelbingen in bE pöantafie/ alsof 3e gejigten sagen/ sonberlingc uitrebbingen en ligctjamelofte boorfpoeb/ 't sien ban be ^obsaligFjeib ban anberen en ftumiE cnbejIingE liefbe/en anbere baarballen; boclj bie jijn gecne inib» beien tot bErieeringe/ maar aiiEEn tnibbeien om Ijen tot fjet ll^ootb te bjengen/en ijen gebtaee te maften/ om sfclj baarbooj te laten betuer» fien. ^ISaar fter il^oojb alïeen ié |)et mibbel; bic geene ftennigfe ban ben brrg tor 5aligQeib öt ftamen/ïjumiE öefieeringc ig geenc luare öcftceriiige.
4. En ge- VII. 4. Het vierde bat aan tc uiErfteil iii/ ié de maniere ban IDciec-®0eIJ^te°p geboorte/taeifte jee? be^fefteiben i$ :
dene ma- (a) Sommigen teorben fdjielijft/ in een' Rotten tijb obergeö?aot/ aïg faf's'n!- 'n oogenölifi/geïijft Sacijcus/be maarbenaar; beien op ben JDiiib» migènquot;1' fte^batj/ be ftoSQetuaarber. SCnberen ïangjamer.
schielijk. (b) Sommigen taorben obergeb^agt ödoi* cn met gjoute berfcQ?iftftin-verschrib-0En t'n Qi'iftEltEnig'fen ber IPet / bea baob^ en be? berboemeni^fe/ ais kinge. quot; op ben ptnftftejbag/en be fiofttnaarbe?/ Hand. XVI :27.
(c) Euan- (c) Sommigen cp eeiiE jee? Cuangeiifcge Usijje. ©e jaiigljcbcn en be gcisci. ban OEti jfeibbelaai: SJeju^ CQji^tu^ obejflelpen be jiele/enbe
soetioöeöcn ban öe «Euangeïifcöe goederen berbuüen 30a ïjnnne jieien/ bat 3e geen tsjb geBamp;en/aan Ijunne jonden met bejfcfijitifiinge tc bcn^ fien. JüSaac 51) Inojöen a!^ bertlanben baor ïiet «JHuangcfiuni/en jijont* bangen akt Dïijbfcfiap aié Zicïréuê/Luc. XIX:3, 10.
(d) Door (d) Sommigea brengt be i|cerc uuer in bcle bEbaajbijeib/boct [jet gesigte wTn^e011' öe ïoaarijeben ; in bebaarbljeib jien 3e fjunne sanden en eüentiigen van quot;de llaat buiten ail!j?i?tii^/cii be jaiigljeben oer 25anbgcuoDtEn/al^mebe be waarheid, toaarfieib ban be aanbiebinge ban Ci)?i?tu^ bjor Ijst ((Euangeljuin aan
0eii. 3fn bit öefcljonbmi bet 'maarrieben baorben 3e alfenggften^ en bui» ten ö^n bieten beranbe^b/ en bjorbeu ber bjaarljeib geljco^aain/ en bon? be ftennigfe ban be biaarljeib laojben 3c geloobig/en ijun {)artclna,2bt gereinigb/l Petri 1:22. Zij Ijebben nier bc!e ftnartelijiie b^oefljeib/ ooft geene be^rufiftenbe öltjbfcljap/ maar een genaeijeii in/ en socte approamp;a» tie ban be luaarijeben/300 ten opsigte ban Ijunne elfenbe/al^ safigijeib in Cfjjigtug/en Ijunne aanneminge ban/en berfaten op Cljji^tng. ©it 3!jii öoojgaau^ be bejlenbigjlte en bagtile Cöai^tenen.
(e) Som-
(e) Sommigen toatbcn öcïiccjti ailenggfien^/ met bde bcrlni^fEÏinscn (e) Door ban l^acfijEiü/ filtjbfcöflp/ geloobe/ ongElaobe/ |T:?ijtiEn/ obE^nmninoequot;/ wis^eun-ballen/opilaan ; eh bit üe orbmaire taeg/öiEti 45ab bo'a?gaaii^ Ijoubt geu. in bE öEüeEringE ban be inEEgtEn. SCtjSift 3cgoe/ allengskens, 500 neme ift be fiESeeritige in 't öieebc/met at Ijarcn omtjcft/ban bc cejjle obe?» tuiginge/ tot be beliuigtöeib bat men Cfj?i^tu^ aanjieemt. i©ant an-be?^ i»S ÏH't eene jeftere saïte/ bat be fictleEcinge in een oogenBlifi giv fcbiEbt/in een ngt;ament biojbt bE jieIe ban baob lebenbig; tugfcljEii boaü en lebenbig sijn ijj geen tijb. q^mbat bejE biij^E ban beREeringe be orbi»
nairfle ig/joa suilen tatj 3e in gaar fiegin/booggang eneinbe taatbjeequot; be? openleggen/ ojjbat EEn iEbE? sicjj baarin 3oube Bunnen fpiegelen.
^jBaar bat seggen toij boo?af/bat niemanb beftDmine^b niDEt 3tjn cbe?
be bitjse ban beiiceringe/ombat gtj niEt i^ DbB?gEö?agt op bEseofgEne inanierE/ bie men ïidjselben boojfcö?ijft/ of op iHElfte anberen befieerb 3ijn. 2do be öefteetinge baar 1^/300 ig f|et toel/en 3iet tot ubie ontftel^
tenigfe niet terugge op be maniere/ai biaé be maniere ban beReennge in u soobanig/ bat gt) nooit ietp biejgelijliö grlesen of geFjooib Ijab ; leant be taegen (ipübö 5311 bionbe?Baar/ en be ern oubejbinöt brl kt§/ baac be anbere niet ban tUEEr/ooft in ben orbinairEn toeg tot bfftceringe; maar men moet biRtnglé terugge 3ien op alle be üooj3ienigljeben co toegen/ biaarboor ö3ab onis geleib Ijeeft/ bat geeft ong ftoffc ban bEjtacnberingr/ ban licjheejljjftinge ban 4?ob/ e» ban bagtftcllinge ban sijnen flaat.
VUL De ordinaire weg van bekeeringe.
3De?beeibt u een' troep menfcljen / bie naar eene pïaat^ tnanbeïen; De prdi-baar fiomt iemanb [jun naroepen/en 3egt/gij igt op een booltaeg/ bc3e aer'bekee^ tueg Iribt niet naar be plaatp/baar gtj naar tce toilt/gaat niet bc^bej/rmge. een hicinig be^be? i^ een' tjeep mon?benaren/ bie u sullen iiercuben en bonben; maar ftonit/ift 3al u op een'sefteren en beiligen tneg leiöen/ter plaatfe baar oö gaarne taaart. Sommigen öooceu tod get geluib ban ben roepenbe/maar bejftaan niet Inat gtj 3egt/en't i^ gun öe pijne niEt toaarö jlaan te blijben/en te b^aoen to at Fjtj te seggen geeft/ en 50a gaan 3e al boojt. Studeren ïjcoren rn be^raan ten raepenbe tod/maar öelagcjjen ïjem/ benfienbe/ 313 toeten ben toeg soatoel alp Ijij/ en 50 toeten toel bat 3ij op beu regten toeg al toanbclen/ en 39 toeten toel bat bE3E toegbeilig i§/m bjeesen boo? geen gebaar; diep gaan sealboojt.
SCnberen toorben bebenlJelgft toat 5e boen sullen/ of boortgasn/ of toe» be^fteeren/en of 3tj nemen refolutie om boort te gaan/of 5Ö öïgben tu#»
feljen üeiben/ ban Ije^toaartg ban bejtoaart^ gellenbe/ ftaan tor bat be nacgt gen obErbaït. Snberen 31)11 te^ftonb op't geroep baardig/en fiee-ren fcgielijfe toebejom/maar 't Duurt niet lang/3tj beginnen sief] tebe' benïten/bese toeg balt tjun te ongemaftfielijS/ be ee^fte to.i» be:maiielöfje?; üu^ uerlaten 39 gunnen ingetlagen teeg/en gaan boort in den ee;fl:en. Sin»
beren obe?torgcn be saSe/gdoobEn ben raepenbe/gem Rennenüe 'cnaar-
Van de Wedergeboorte.
ad}t!0 cn fce srJje tod teetentx/ hrct^en boor Oct qebaar/ jientic fcat ü£ aaroi'torsrtii: to eg tcrtr toe rcgt aan frlbr/ naar be yJaatfc baar 5e gaarne toaren/ aï fö 't bat bie toat mccijelfjft fcFinnt; btfj? bcrlatrn .ïtj rtcfttEl ben EE^jlcn taeo/fn balgen in Brftcnöigficib hunnen irtbpman/ cn fionicn 30a te? ylaatfe ban hunne ficgccjtc/baarban bc anberen bcriloficn ühjbcn. ©it ifü 500 feu stnnpamp;eelb/öjengt bit sbe? tot bc jafic bc,: fecfjecrisige.
gaat het in bc ÖEfiecringc dc^ menfehen. 'ödü roept alien/ bic an» be? bc bebreninge snn/toaarfcöutaenbc hen boor be^berf/cn noobigt 5c tot ^alioljeib/en toont hun ben tocg/SCcjn^ Chiü^tiipquot;. ©den geben ganscl»/ ganftch geen acht baarep/rn laten het ^aar/a!^ cencjafic/bic tjun niet aangaat. SCnberen ïjooren een?/ maar gaan toccr h^uen ; anberen toor^ ben obertuiob/ en ontbangen geinccne bctacjliingcn bcp heiligen ^ccpte^; gemecnc noem ili 5c/ ombat öeibc uitbcjfiorcncn cn onöeSiteeriijftcn bic beelachtig toorben; beje jijn gemecnlijft obcctuigingen ban 3tjnen cHenbi» gen ftaat/ fiebattinge en inbjnïiban 3alighcib cn bcjboEinenigfc/fcljzift boor ben too?n (©ob^/ftcnni^fc ban ben ïfrere SEcjup cn bc beröorgcnhcbctt bt^ geloofp/ hoogathtinge ban ben ftaat be? Uinbcrcn öobs/ ren tocngclj nm mebe ren ban bic te jgn / op^rtren om 3ich te bcficercn/ bibbcn/ lejcn ban (öebt? ipocrb/Ijiptoripcl') gcfoof/sich boegen bij bc gobjaiigen/ be gjobe befmettingen be? tocrelb te ontbiicben/ cn bie^gcigfiE. iioeonbe- IX. IDcje zaiiCü toorben/cn U!tbc?ftorenen cn onbefteG?Sgrien/amp;cibe teel handelen bedachtig/hoctocl liet geioofltjfi tfi oat be uïtbE?f{orencn/bicn acscbc 'toegingen pjrparaticn jijn tot bc iBEt)c?gEamp;ODrte/bic sartcn toe! in mee?' ber trap ontbangen; boch ooft ban jtjn ^caoab/cn jijn niet nabcr aan het ïcbcn/ afsof 3e bic betacgingcn niet gabbcn; bic boorber^bingen 3ijn gecnc beginfelen ban liet leben/ cn oofs/ 513 iiomen niet boort uit ben mcnfehc self/ maar 5Ö stjn toerfiingen 6oög in ben menfcljc.
IDeicban beje geroepenen (aten Ijet bij ccne jfcli)c-bree5e/cene Si'grip-pa'g-bctoegingc/eenc ^aulp-bcficcringe cn ^ljaraD'g-be?anOeringc lüij» ben/ en fteeren toii toebe? met ben Ijonb tot hun uitbjaaftfel/ en met De ge» toaéfenc ^eugc rot tec tocntclingc in Ijcr pijft/en gaan hunnen oubsn gang.
Sinbcreu nemen bc toaacheben nier bjcngbc aan/cn fcljieten ra^op/ maar ïjfbben ncc'ö taortcï noch toarc bjucljt/ fcljocn c? ccnc gedaante ban gobsaligheib mogtc öijftomen. Stj houbcn het met bc gob^atigen cn gobjallgljEib/300 lange 3ij hun fiitreét baarmebe binben ; maat ai3 er be?b?uftftingen ftomen nm be^ J33oD?bg toillc/of als je met bicn toegte wefkoie' ilcr-atcn/ fueer cerc of toingt 3icn tc boen/ban bcriaten 3E acn5e!bcn/ waarlijk cn toorben tod bc öittf?ftc bijanben.
wederge- x. jEaar in bc uitberftorencn/in toeïfie be Sjeiligc öccgr/met cog-wcriien, me?ft om hcr! befteeren/ be gemecne öetocgingcn tocjftr/ (a) bbjbcn werken, t3e bobcngejegbE jafiten beftenbfge?/en aï^ 39 fchnncn geheel toeggegaan ven be-' tE 30quot;/ 3°° fi'Öft ?? nog toat fmculen/ en 3!; ftomen tclftcng toebcjom stendig. bobcn/ en be aanballen ftomen raéfc? op malftanberen/ en gaan bitpc?
cn
744
Van de Wedergeboorte, 745
en E^nftiger; becöoEïnb te taarben boet fommigen be Ijacen te berge rijjen ban be?fc6?ifiStingc; be saligljeib/bergeUinge ban jonben/b2?5oe»
ninge en brebe met gt;6ati/43abjj liefde tot fien/en tneDerom (l5ob tefien»
nen/te bjeejen/lief te ljeamp;6en/te ge^oajsamcn en te Ue^jjeejlgften/jjjn gun 50a beininnelgft / üat 5c fjurme jielen niet geruöt fumnen fteilen jonbe^ bte; be^geten 5e bit ecnigen tijb boor be^e of gene occafica of bcgccjiijftöebcn/ be jafte blijft ebenhicl in ben gjonb öquot;»!? Öacten/ fcs cjn^t bejbubfielt en boamp;belt toebe?om op / 35 bebinden jidj ban alle Saligljeben ontbioot/en jij moeten 3e Ijcböen/öet fto^te baat Ijet bo^te.
(b) ©ese ontftelben en bejïangcnben/'t 31J bat 3c in be ftennigfe be? ('gt;) wer. tDaarfteib niet teel onbejtoescn 3ön / of geene befttoame paiibletbinge yelVèlïui Öebben/of bat 3e mee? be nature bande onbejtotjsinge uitIjetï©oo^b bofgen/begeben 3iclj booigaan^ tot bidden/ fclj^etjeu en afpauben ban jonbe; niet bat de bingen ulaaabstjnen niet moeiten gebaan taorden/
maar 3ij Rebben't regte einbe baarmede niet boor/51) bjilieii a3ob baa^» boo? betaegen/ bat tjtj fjun die 3al!göeben fcfjenfte/ niet ojainejftetibe/
bat Ijet ee^t aan ben Rant ban (öod/ en niet aan dep mcnfcljen jijde begonnen too?dt/en bat il5ob booj een' gateïijfien en tnaïgelijften 50a-baai*/ in sic^seïbcn stjnbe en blijbenbe/ taeï tot toorne/ maar niet tot genadegiften betaogen ftan bto^den/biegen^ 3ijne öeiligöc'^ enregtbaaj*
bigfjeid. ©ese/ ljunnc gedurige jonden/ ballen en afVmjfitingen na tjua'
opjet om if3cd te soefien/na ljuu bidden en ejnjt om tegen be semden te ft^ibcn/getnaar inordenbe/bJ.arben bestegen en moebclaog/amb.u 3e benften/bat de goede genegcnljebcn ^odg/die 30 ï!aoPten ^ 5^ loin» nen souden met Ijun goed gedjag/ baardoo? liiede?oii| bcjandejb jijn; bugganbelen 3e met a3ob al^ men met een nienfcije öandrft/51] faljjij» ben frjem betoegingen toe/al^of t^ij eenmenfclje tuare/ en beelden sicij ftilletjeg in/ dat 31J eej^t beginnen moeten/ bat fjet aan gun taejU gangt. (©it loopt 300 ecnigen tijd Ijenen.
(c) ©esen/alsil 3e nu be saöeüiepe? beginnen in te 3ien/5oo bemer» (c) vai-Sen 5tj/ bat al fjun bibben en goeddoen ^ob niet betaegen ban om jjen ^ydon! te ljelpen/en lt;0oö niet aangenaam ban 5ijn/ja bat Ijet alle^ 30030quot;'
big ig aan alle Santen/ dat Ijet ^od^ toorne bejdient. f^ie?ap Inocbeu 3e rabeloo^/ en beginnen te denben dat 3e nooit saiig sullen hunnen toojben; {jie^ begint de öui'jel 3rjne geimelijbe aanballen in 't tae?!! te fteilen/en ljun eigen Ijarte hielt aob bele ongelooiiigc en nare gebacfjten op: 'tió met u te laat/gij Ijebt ben tjjb be? genade be^uitnd/gij gebt te lang gejonbigb/gfj 5jeDt tejluaar gejondiaö/{jabt gij Die en die jonde niet bebjeben/ dan sonde e? miófcljien nog genade te Ijopen stjn ge-inee^t/maar nu i^get buiten öope; gij ïjebt be sonde in den ïjeiligen (!5eegt begaan/en boor die sonde geene bejgebinge; gij stjt tni^fcijien niet uitbe^boren/en ban tocg alle^ te bejgeefS/en't iji bedoren arbeid/ be Ijope uit. SiiS 't alle^ï al taaargeib/sijn 't allen geene menfcijen» I. ^bbbb taij^-
Van de Wedergeboorte.
ad}tt£ ru fce^aïjc Iücï taetenbc/brcejen boer {jet oE^ar/jientie bat üt Ban0rttie?Ene lueg regr toe regr aan ïdbr/ naar öe pïaatfE baar je uaanie toarEn/ al ig 't bar biE laat mocijEltift fetinnt; biE?? Ucrlatcn jij gcOccl bEii EE.:fti-n teeg/eh üoigEn in ÖEftEnbigliciö hunnen lEib^man/En fiomEn 50a te? ylaatfc l'an SjunnE fiEgi-E^tE/ baarban bc aubcrcü bErftcifirn ulnbcn. iDit ijj 5G0 Etn jirinfamp;EElb/öjEugt bit oliE? tot bE jafiE t!E_: feeiiEEringE.
©ng gast fjEtin bE öcfiErringE bE^ nicnfcfjEn. ignb roEpt alÏEn/biE on» öe? öe bebiEiiingE stjn/toaarfctjutaEnbE Ijeii boor bEibErf/En nooöigt 5E tot jaligljEib/en toont ï)un ben totg/Se.iUji Cö^i^tuis. ©eIeü ocben gangdj/ gan?c!) geEn acftt baarop/rn latni get baar/afg cehe jaftE/biE tjun niet aangaat. SCnberEii fjooren EEnp/tnaar gaan tnEEr {jcucn ; anberen taor^ ben obertuigb/ EiiontbangEn gemeenE betoEjïiingcn bEp ^riligen aJecptE^; gemEEnE noEin ift se/ ombat üEibE uitbE^ftorEiiEn En onbEfteErlijftEn bie öEEfacluig taorbrn; beje jijn gemEEnlijfi cbEttuigingEn ban jijnEn eHenbi' gEii ftaat/ bcbattinge En inbjuftban jaligfjEib en bE?bocmenigfE/fcij?ift boor ben too^n Q?obp/ftcnnigfe ban ben ïfeere Sejug en be bErSorgEnfjeben bE^ geïoofg 'googactitinge ban ben ftaat bej Viinberrn Cübs/een VuEngdj mn inEbE ren ban bie tE jtjn / DpjEtren om jiclj tE belkeren/ bibben/ lEjen bana5cbg IPocrb/Ijiptovigcft geloof/jic^ boegen bij be gobjaligen/ be gjabe befmettingen óe: bjcrelb te ontbliEbEn/ En biejgeisjfie.
iioeonbe- IX. ©EjE 3 a ft cn Vnoröen/Én uitbe^ïtorenEn én onfiEfteEjltjften/belbe teel keerden tieclac(jitö/ftoEbiel get gEÏooflijSi f# öat bE uitbEjfiorenen/bien bese beau etn. ^r)EjjjngCll ijifpacntjgn jijn tot be iBcbejoebcnnE/biEsalJEii tucl in mer?-ber trap entbangen; boel) ooft ban ijn ?EbDob/En 31]n niEt nabEr aan ïjEt lEben/ alsof 5e bic beliiEgingcn niEt Ijabben; bic boorfier^bingen 3ijn gt'EiiE beginfelen ban Ijet leben/ cn oof:/ 30 UoniEn niet boort u't öEti niEtiftljE 3Eif/ maar 3»') 31311 toEriiingen öobö in ben menfclje.
©rlEban tiEjE gercrpEUEn laren Ijrt bij err.c jfEli^-brrese/rEnc Cigriy-pa'g-ÖEbJEgfnge/EEnE ^aulg-befieeringe rn J5!jaraa'g-be;an0cringE blijquot; ben/ en fteerEn bui biEbe? hïee ben Ijnnb rot ijiin uitbjaafifel/ en met öc gr.^ teaéfene 3EU0E tot öe ItiEntelingE in 'jet ftp/en gaan tjunnen onben gang.
21'nbEreu nemen be taaarljeben nier bjrupbe aan/ cn fdjieten rag op/ maar Ijcbben ncdj iiiortcï noci'i toare b?ucljt/fcOocn e? eene gebaante ban goösaligfjeiö megts Spomen. Stj öouöen Ijcr met öe gaosaligen cn güb^aligljeib/3C.0 lange 5tj gun intrest baarmcbE bhiben; maar alg er bejbjultUingtn Romen om bcg Jüocjbp Inille/of als jemetbien 'tuegte w°fke6' berlatEti/ mrEr Eerc of Ininpt 3icn tE boen/ban berfaten 32 bcnseibrn/ waarlijk cn toorbeti teel be bittE^ile bljanbP!!.
wederge- x. 3,ï5aflr in óe nitbErfiorEnen/in biElfte ce heiligs 6frgt/met core worden, mejU om fjen tr- befieeren/ be gemeene Betoegingen luE^ftr/ (a) üln'ucn werken.' üe UobEngEjEgbE jaften bEftenbige?/en alg ïjj fc^nncn geljEEl lueggegaan veni!è-quot; tE 3Ö'V 50° bbjft e? nog luat fmeuïen/ en 311 bomen telbeng Uieöcjom atendig. bobcn/ en öe aanballen Romen ragfej op malfianberen/ en gaan öiïpc?
744
cn
/
Van de Wedergeboorte, 745
en Ejnftiger; berboemh te Inarben boet fommigen öe Ijaren te öerge rijsen ban be^fcg^ififiinge; be saliafteib/berocbinge ban jonbcn/bc^joe»
ninge en brebe met (6oö/j3ob^ ïicföe tot Tien/en tueberoin (J5ob tcficii'
nen/ te bjeejen/ Jief te Ijeamp;öen/ te gejjoajsatncn en tc bejljee?{ijften/ syu Öun 50a öeininnelgft / bat 5e fjnnne stelen nfet gcrnöt ftunnen fteüen 5onbe^ bie; bejgcten 5e bit eenigen ttjb boor be^e of gene occaficn of begce^lijftljebcii/ öe jaiie blijft ebenbiel in ben g;onö öunié [jatten/ bs cjn^t bejbufiöelt en baööelt tnebejom ap / 30 fiebinben siclj ban alle jaligljeben ontbloot/ en jij moeten je Ijebben/ ï)tt fto^te taat Ijet fto^te.
(b) ©ese ontftelben en bejlangcnben/'t 313 bat 5c in be ftenntgfc be: (b) weiv bjaar^eib niet tuel oniiejbsescn 5i)n / of geene üelitaame ijaublciüinge Vequot;k^rj, Öebben/of bat 3e mee? be nature baa be onbejlcpjinge uit !jet B9oo?b bolgen/öegeben sicïj boorgaan*? tot bibben/ fc!j?egen en afijauben ban jonbe; niet bat be bingen {quot;{taaab sfjn en niet moeiten gebaan lnotben/
maar 39 Ijeamp;ÖEn 't regte einbe öaarmebe niet boor/ sg luillen ij3ob baa?»
boo? betaegen/ bat öquot;quot; ö'10 saligöeben fcljenfte/ niet opmejfienbe/
bat get eej^t aan ben ftant ban (j3ob/ en niet aan be? menfcljen sijbe begonnen toojbt/ en bat dpob boo? een' gatelijften en taalgelijfien sou-baar/ in sicïjselbcn 3tjnbe en blijbenbe/ teel tot toorne/ maac niet tot genabegiften bebjogen fian Uio^ben/ tnegen^ sjjne tieiligljcib en regibaa?»
bigfjeiö. iï^esE/ Ijimne gebuiige sonben/ ballen en afbJijftingen na Ijun'
opset om (©eb te soefien/ na ljun üibben en ejngt om tegen be sonben te ft^tjben/getaaar liiorbenbe/tnarben beliegen en mocbeiaog/ombat 5e benften/bat be goebe genegcnljeben i53abg/bie 35 ïjaopten bat 3e Vain» nen sonben met jjun goeb gebjag/ baacboo? Inebejom bejanbejü 31)11; öu^ ïfanbelen 3c met ojob al^ men met een menfcöe ganbelt/ 51} fsljjij-ben i|ein betaegingen tae/al^of^rj eenmenfclje taare/en Deelben sicg flilletjep in/ bar siTee^t beginnen moeten/ bat öet aan Ijnn tnejli fiangt. ^it lonpt 300 eenigen tijb Ijenen.
(c) ©esen/aïjj 3e nu be saöebiepe? beginnen in te sien/ 50a bemer» (c)yai-Sen 3ij/ bat al fjun bibben en goebboen ^ab niet betaegen ban om '^yden!'0 te Ijelpen/en i®ob niet aangenaam ban 31111/ja bat Ijet alle^ 3003011-
big i^ aan alle Santen/ bat Ijet ^ob^ toorne üe?bient. f^ie^op laotben 3e rabelool/ en beginnen te benften bat 3e nooit salig sullen ftunnen tao^ben; jjie? begint be buiuel sijne Qeimelijfte aanballen in 't taejft te fliellen/en öquot;quot; eigen ijarte taclt aoft bele ongelooluge en nare gcbaci)ten op; 'tié metu te laat/gij Ijebt ben tijb be? grnabe be^suimb/gij f)eüt te lang gesonbigb/gij Jebt te staaar gesonbigb/|jabt gij bie en bie sonöe niet bebjeben/ ban soube e? miafcljien nog genabe te Ijopicii sijii ge-taeegt/ maar nu 155 get buiten fjope; gij Ijebt be sonbein ben ïjeiligen O^eegt begaan/en boor bie sonbe geene be?geliinge; gij sijt migfcljiea niet uitbe?ïtoren/ en ban i^ tocO alle£ te be?gecfö/ en 't be?(oren ar-öeib/ öe Ijoye i^ uit. ^ 't allep al taaarljcib/sön 't allen geene menfcljen' I. 23bÖüb lugf
748 Van de Wedergeboorte.
taij^maliingen/ 't qnnz pljantafiën tn inöeElöingen ? ftotnen
famttjb^ fiaaje gebacöten en inoeliingen. ©oo? üit nUc^tao?»
öen be jfeïen ja!nmp;(jjft gefttuelb/ cn men iJCQint te benften ïjet Vae?amp; te (aten ftaan/cn in niocDeïaofgeib in te jfnficn/en e? uit tc fdjeibcn,
(d) woï- (d) jjicr ïiomt Bij/bat mi Maar geüiaac ItiojbEn/üat 5c -öob niet bfóotquot;'quot; ïllItn,cn ötciien/ neef] EEnige toelbaab in jegEningc uan ïjem finnncn ont* JiP0' Batigen/ tEii5|j bat 5e niEt a5ob be^oeiiü Inojben/ eu hac 5c met (öob
niet bE?5oenb fiunnen Inarben/ ban Doo? bolfiamene bolboeiiinge aan jtjne rEgtUaarbigljcib / bcor Ijet bjagen Uan be ftjaffe/ bie tot gunne 5onbe amp;ct)oojbP/bat i^/tpbeliirie en eeutnige/en bat tat^aligre taojben Beïjaort bolniaalitc ijeiüg'ÖEib. Si) taojben in ïjun gemoeb otje^ceeb/ bat 55) fjet Erne ncclj l)et ar.bere fnuinen baen/ en bat fjet ban nu aan Sjunne Stjbe begperaat fïaat/ 't Vueïfi ban nieutae Uejlegenöi'ib baart.
(e) Ken- (c) itjoeli'nbe/beginnen 5e be noobsaftelijBlieib ban ceu''SSo^ge tc 11 en Jo- jien/rn ÏEeren Sfcsu# Clj?i?tu?/bi£n jij te boren maar boa? bEn naam achtenquot; fienben/teat nabe? ban naBjj te aanfcljouteen fn jijnc naturen/amBten/ hem dier-iiEjueberinge en br^ljooginge; 7,0 e?iiennen/bat l|rj Be Befttaame ^ajge
i^/ om ben menfdje/ bie niet ban sonbe ip boor jijn liïben rn fierben met lt;tPob te betoenen/en Ijem te jtjn tagpöeib/regtbaarbighEiö/ Ijei»1 ligmafimge/bejlasfinge en eeuloige jalig^eib; sy acijten onuitfpjeftefgft Ijocg 'tgduft ban bregenen/bie Bejen J^eere Jfeju? tot gunnen S?alig= mafie? IjeBBen, 8 iDilbe §}r) bat booj Ijen sijn! maar 51) b^eesej! neen.
öenften tueï/ inbien be #}Ecrc 300 gctaiüig teaiö om 'gen aan
te nemen / aié jg geteillig jijn om l^em tor Ijunncn SSaligmafte? te IjeBBcn/sö souben getoi^ fieöouben taorbcn.
(O wer- (f) Éij Beginnen fomtöbg. Ijope te ftSeppen/en geboden foamjbj? aaii' vee!'in mcebigtnbc BEtuegingen in pjebiftatiën/ in 't Icjen ban ojobg ïïl^oo^b/ efgenoquot; in 't gcBcb/in eene samenfpjaafi/i'1- '£ ^jen ban een fticljtdfjfi Boeft/ kracht, of boo: ceiic aiibeie ontmoetingc. C'p bie Ijcpe Beginnen je toeöc^om cieiuade- tE arBeibeu/maar in gunne eioer.e fi^acbten/en met een bejBee^ö ooo--looa. mejft/namelijft/om lt;0ob tcBeteegen; jij nemen opsetten/nu snHen 3e 3icj) naauta teacöten boor bc3onDe/nu 3UÏIcn 3e aanljouben in Ijet Bibben/£«3. rn ban tjapen 3e/3Ui!cn 3E Cyji^rus betaegen/ bat tyij 31CÖ obe? öen c?Barme cn jjen aanneme; maar be l^eere aiubei'it iiun öunne ganfcjje onmagt/ ï}ij toont ïjun be gfestdsïBljeiö ban be Wet/ bie 3E te boren niet 3agen/ cn f)iinnc geepteloogljeib meer ban ooit; 3'^ teor-ben (junne buii6te^[)Eib in alle geegtehjfie bingEn mee? ban te üoren ge-Vuaar/^ij (aat Ijen (0«?/cn baadjenen bailen/tot bat 3e be gjutadijftljeiö be? 30i!bE/f|unne tealgelijfifieib/ljatEhjidjeib/oiitiejbrageljjftljdD en aïient' Ijalbc onmagt sien/ soobat 3E in bat g^igte 500 ftÏEiu teorbEii al^ een taorm/aljj be bestoren 30011. ©u^bejliesen 5c alien moEb op ljun tUEjf!. (g) i^'- (g) (Cot 3oobaiiig eene laagte gebjagt sijnbe/ tuadjtcn 3^ aüeen op bao?quot; kennendeftoiïiL'nöe gcnabe. €lftcgQEbcgeüadjte/ieöe; «tapje bar 5enaar Cij?^tu^
boen/
Van de Wedergeboorte. 747
üocn/ ja leberE optïag öcr oagcn naac öen Jjcmel om gcnatie/ 't minfte neer' minste ö^ufpenbc tjaantje/ öe minfle jucljt erftennen je mie goeöOcih ban 'öab te wezmga.' jijn/en't B?b?ocft gen/öat ?eiti öie e^ftentenigfc nog 500 buigtc^ 3!jn.
(h) ïjierfiij tramt alfengaften*» ecne mct^berc fiennipfe en gelooUe/ bat be ^Oofe-^ecre boor ïjet Cuangcltum een iebej/bte get ftoojt/ roept: öie HadcnVs
lni(/ bat fjij ftomen mag/ en bat hij in 't bijzonder ban ben E)eerc Scjug gC' gcioois. roepen Inojbt/ met öelorte/bat ï^ij ben fiomenbe niet sal nittaejpcn; fjie?-boor Inorbt fee gope toeberom ïebenbig en susberber ban re üoren; jij Inenben 51 dj naar C^em toe/ jij jicn naar ï^em uit/jtj behangen/ 513 teiU-Öa(5cn/5!j baacljtcn ban in jiille fiebaarbgeib ; betayle fjeteene bjïje genabe j^/en 59 magtefao^jtjn; ban met pope/tan met beitjpmge en bioeftje-öen/tct bat 3e mee? bnimoebigljeib Imjgen/ï^em eannemen/jicö jonber eenig uitbebing ganfcljcïijft aan £|e!ii abejgeben/ ea Ijet cp Cf em sctEen ;
en btijS ftomen 3e met be Ijei'iigftetb en bolboeninge ban Ffim' aangenomen 23orgE tot a3ob/ en bjagen £?cm boor be opftanbinge ban 3ie5u3 C0?i^tu0 uit ben boabe: 3? CÖ?i^tup niet mijn 23orge? f^eeft C^ö boor mijne san-ben nfet öeraaïb ? 53en ift nu niet bersoenb met II ? guit 050 quot;'D ban nu niet in geuabe aannemen? Cnbu^siclj Ffeerenbetot bc beloften gt;i3oö|
in sgn l©oo?b/'t baefft eene geburige ftemme ban ben Oenicl ij»/30a om-geljen scaiie be beloften bc^ iguangelium^/of in 't gemeen/of bese of gene ^cö?iftuurplaat^ ftomt ftjacDtig op Ijun Ijarte/ en bn^ 3^ boo? ben
geioobe be beloften aï^een antlnaazbvöob^/en b^uftfienbie ban op ljunlja?-te/ai^ aan gen gebaan/betotjfe ssj öie geiïalten/ in bic plaatfen bejmclb/
in sicö öebinben. ^n 300 fiebinben sc siclj/'t 513 lilaarbej/'t sij buitte?/ 'tsgmet minöe?/ 't jij metmeejbe? jlnjb/ 't sg met minbe? of meerbe?
bjebe en tjoo^t/ geregtbaarbigb/en bat punne confcientie gereinigb toorbt ban be boobe tnejïifen/en bat 3c bcebe Bij (J5cö f^ebamp;enbaoc ^511^ til?, biorben bejsefiejb/bat pet gcene inSeelbingen en eigenüiti^ma-Ringen/maat enftel tuaarfjeib i^/bcüiijte ijmine geftaïte en ijet IBoojb obe^eenftomt/laaarösj ban fomtjjb^ooft bjel ftomt be bersegelenbe f^acgt be^ ï^eiitgen ^eeste^/ getuigenbe met gunnen geest bat sij ftinberen »i5ob^ 3Ön. Hitbesen gjcnt ftomt ïiefbe tot ^oö en 35^3COjiptu^ boort/en uit üese ïiefbe betuare geiliggeib/tjct sorgbulöig taacijtcn boor beson^
be/be be^laodjeninge ban be luereïb/ban Ijunne eigene begeejlijftgeben en ban ljun' sin/be sojgbulbige betracgtinge ban allejiei beugben/om ben Cïeere/aï^ gun' be?socnben JDabe?/allesini taelbegagelgft te s'jn-
XI. 3?e;e tocpapfinge ban be bolboeninge en geiliggeib ban Cg?iistu^ De oe/o-geftgiebt niet cen|/en baarmebe gebaan/ en ter sijbe gelegb sijnbe/baar- gèquot;^'103 ban af te 3ien/en sicg ban maar boojtp tot geiligmaftinge beblijtigenbe/wordt maar 't iö be bagehjfifcljc oefeninge bcr geloobtgen/ juist niet afê telften^
Inter buiten be genabe/en alg ban baren aan Cgjipcus aannemenbe/ maar 'v'r'1quot;'lü' cm geburig in Cgjiptutf te. leben/en ben lueg be? berloffinge al bieper en bieyer tn te sien/ bebnjle baar geen baa?g:onbcn aan i$/ en telfien^ al
25ö5;b5 2 iets
748 Van de Wedergeboorte.
ier^ boorftamt/ öat men tt boren nfet jag/ tnaarban? men tclftcn^ Ijer-taafiïic?ü Itiorbt tot banftsegginge/ bejtaonberinge en ber^eejltjfiinge ban (öob; maar baa? geburig uuabsalite om 3icF( geburig toete
yapfen tot rEgtbaarbigmafimge/betotjle be geloobigcn boo? {junncjon» ben be fslaargeib ban ljun' ftaat/be bjebe ber confcicntic berticjen/öie boo? Ijet babelijft aannenieii ban Cl)?^tu^ teïfien^ toce? fiEb?cbigb tao?bt; niet aïéof 5tj teirienp uit be genabe bjaren uitgeballen/goebiel brie jlnaïit» fien en SE?ptamp;Eginncnbcn boo? be 5toaft[)Eib gEfoof^/en boo? g?oote en langbiirige bc?latingen/ 6Efl?gbingen/ boobigljeben/ gehiElbig opfio»' men ban jonben en bie?geltjfte ongEftalten/tuEl 5oobe?ce ftoinen/batje alïebe barige bir?fiingcn bEg geïoofji be?lUErpEn/aï^cf 5c nooit regt toa-ren getnEEpt/ en aïgof 5e nooit in ben jtaat be? genabe en be? ïiiebe?» gcDoo?te gelUEE^t taarEn/en baarom al^ ban boren aan beginnen; maa? be be?bE? tof genomEncn OEfenEïi bc bagEJijfifcljE tccpa^finge/ om een' ge-biiri-jÊn b?ijen toEgang totoSob te {iebÖEn/om jicfi gEburig in bEti b?Ebe met (!?ab te bermafien/en om uit be bE?EEniginge met UertuaS»
fte?b te ü)o?bEn in be liefbe/en baaruit tot IjEiligmaftinge.
Geioove XII. ©oor be ec?fle baab öc? geloofd i«5 be menfcöe boob/ fjoe brie voor-rk^evit bd'cidcndc bewegingen tjtj ooft inogte ontbangen IjEüöen. St!llt;S blij boorbe» z^n iu tijd reibinge ftclien/joo lneet/bat Inij baarboor niet berftaan öeginfEien be*S geiük ; lebengi/bE?re ban baar; in aüe bE Uooröereibingen ija en blijft bc men» orde1 gaat fcamp;E boob/en syne babeti Runnen iöob niet De^agen/ïjoe bEugbjaam bat het gcioo- je fcljfjnEn. SjEt EC?ftE bcginfEltje be^ïeliEng ontbangt gij met bceE?|le vevoor. 0ejDDf^/gC[D0^ En jcijEn 30n in ben tijb gelijft/maar in be orbe
gaat ÖEt gEÏoohe boo?/aï^ een oorftuong öeg lEbeng; luant baari^gien leben ban in be bereeniginge met Clj?i?tu^/bie ljun leb en ip/ en öet ge» Soobc i^ Rrt mibbel ban bereeniginge met Cö?i?tu#/toaaruit amp;li)ftt be btaaagljeib bE?osnEn/bie eerpt bE?loDcijeningE/biE Ee?gt Jjeiitgljeib joeften; bE,;e ftEllen .jiclj in Ijet uite?fte gebaar cm nooit U!EbE?gEöoren te tnorben. zeiden XIII. Zoo iemanb mij b?aagi/ toaaraan ÖD SÖn pe?ile begin ban Wz-wect inen bergeboorte jal iïEnnEn? Sift anthjoo?be: ban be ee?|te baab be^ geloof^, tequot; ty'dquot; ©raagt mrn berbE?/ toannee? men be eE?)'te baab be^ geloofd oEfEtit/ en cf van zijne men ben tijb niet moet cf niet ban lUEten? 3!iR antbjoo?be: men bcljoeft bien boorte.g0- tijbniet tc toeten/ en men San tjem ooft niet bajit toeten. 55egint men ban bs EE?ile ïjeftige obertuiginge/men ijabbe toen/naar alle apparentie/ get geloobe nog niet; begint men get geloobe ban be Ee?ftE baab be^ geloof^/ bic men niet betou^tljeib en bgsonberegartelijUtjeib bebe/500 refientmen te ïaat/ toant naar aüe apparentie gabbe men get geloobe al te boren; 500^ bat ift acgte/ bat men ben netten tijb ban get begin begt;* geloofp en ber ïbe» br?3EBoo?tc niEt of jeEr jelbEn toeten ftan/ en ooft/ 't i^ niet noobig julft^ te bieten/'ti^genoeg/alamen op goebeg?onbEn uit get JlDoorb45oquot;bpen uit goebe ftennigfe ban jijn garte en baben befluiten ftan/ ban men gelooft en b3Ebe?gEamp;orcn i^/tonarban toii beneben ^uïïen fp?eften.
i
Van ue Wedergeboorte. 749
jaöcn moet niet meenen/bat iebere baab 30a op malftanberen en op 300 eene orbe na rnaïftanberen in be sieïe fiomt en bolgt/ alj» tatj 5e gfec amp;Efcf)?Eben QeBfien. 45een/ lui) ftunnen (jet niet tecrlp seggen/ en öaat' om moeten tut) tjet eene na Ijet anbere ftelfen. JBaat alle be fioben» gefcöjebene fieiticgfngrn tnejftcn bifiünjl^ in be jiele boor malftanberen/ nu Jtoint fiet eene mee^topijet öarre/ban get anbere/en fomtijbp alien in ééne oefeninge; jcobat niemanb ooft obe? be oröe stoarigljeib moet mailen/of in ijet terugge jten Ijoe Ijtj getn?ocf)t geeft/of in Ijet beginnen; en fcFioon ietnanböoot een'anberen toeg geleib luorbt/al^ ill Ijiej in be.^e bieröe aaninejïtingc boorgejleïö gebbe/bie ontftelle jiclj baaröoo?
ooft niet; bej? t^eeren {janbelingen jijn tnonbejberfcfieiben. (©oftöebbe iftje niet allen ter nebergeftelb/ ifi ïj^bfie fommigen met boorbadjt bec» jtuegen/ ombat 3e geïjeel eptraorbinait 3tjn/ boclj alten boor en naar get J©oo?b/en ifi 3e!f*oube 3e fttaaltjft geloofb jjebben/fjabbe ift 3uïfie sielen 3elf niet beljanbelb. ©ese gejielbe 3tjn genoeg/ en ifi 3^002 bit laatfle alleen om eene 3iele niette ontru^ten/bie op eene e):traorbinaire tnijse obergrbjagt mogtc 3,tjn getnorben/ al^ get maar boon Ijet l©oorb ge-fcgieb ig/'rsg bat [nj reöeïijfi bifïincte ftenniefe ftabbe ban begjonben be? taaarfjeib/ 't 30 bat sijne ftennipfe 3ec? confui^/ buitte?/ generaal en maar ban {jooren yjebiften/of fjonren bentellen ban iemanb tna^/al^ gij maar ban Cg^tu^ en 3Ön lijöen en fterben geljoorb geeft/ bat noeme ill ooft boor get IDoojö; tuant Cg?tétu^ tooebt alleen in get 3Jigt;oo?b ge-openbaarb. Snobat gij geene e):pre?fe ^cgjiftuurplaat^ öegoeft in 't ooge gegab te gebben.
'XIV. 5. Het vijfde, bat in be J©cbe?geboortc aan te merften ip/ is de tijd Detud des ouderdoms. tDe3e lso?bt boorgaang in bie? tjappen bep leben^ onbe?' d®Jge.e' fcgciben/ namelgfi/ bc ftinb^cggeib/ jongelingfcgap/ manneïgSe jaren of boorte. getjoutoben staat en oiibe^bom; in be.^e tgben tnebe^baajt be C^eere be 3ie-len/geen tyb ip uitgefloten; bie tno^bt bertoonb in be roepinge be? arbeibe^
tot ben tatjngaarb/ ban iaeïfte fommigen ter eeefte/ anberen ter be?be/ ter 3egbc/te? negenbe en trjeifoe ure geroepen tniejben/Matth. XX; 1—7.
A. In de kiadschheid inojben fommigen tuebejgeüoren. 't lt;Onbejf£gcib in de tujöfcljen be noabaafieïijligeib be? bolbneningc en be? J©Ebe?gcamp;no?tc/ i§ h1eI-^3C' baarin/ bat be regtbaacbiggeib (35ob^ 't ce?fte ei^cgt/ en bat get laatfle boo?tftomt uit ben taille (35ob?; een ftinbefte/boo? get geamp;?uift be^ ber» ftanbp/ uitbe?ftoren en in Cg?igtu^ ber3uenb sgnbe/ ftan boo? be almag^
tige fi?acgt -èob^/ 3onbe? mibbel ban 't J]5oo?b/ fiefteerb en be?anbe?b/
en in be nature gegeiligb taorben. 3oganne^ be *Doope? fp?ong op in '$ moEbe?g lijue/ al,é 513 be g?0Etenigfe ban jKaria goorbe/ Lac. 1:41, 42.
Wz E?barengeib iee?r/ bat fiinberen ban b?ie/ bie?/ bgf en 32^ jaren toe* be?geboren teorben; beje ftunnen uit be ftleine onbe?taö3ingen tot be ften-nigfe ban €g?i?tu^ ftomen/ en boor ben C^eiligen ^ee^c tot get geloobe en bc fiefieeringe betD?0Egt tao?ben; 3tj bertoonen/bat 5c aPoti in'tooge
556bamp;ö 3 geö»
750 Van de Wedergeboorte.
Öeiiöen/ bat 5c bteejen te sonöigen/ en oejouöigö öeBamp;enöe/ Selireegiï ö
tooröen/En fiibbenbe bei^ouninoe joeficn/ pn Qet ocge oy lij« i
ten ïjetiöen/bat 32 fiinb^Iriftc ftjijöm ïjcö'óen/en ooft toel bejöiijö taor^ ji
ben in a3aö; fommfgen öróoüben baarban tie gegengeni^fe/ ja toel aï tl
Qun ïeben. Q^ptna^fenbe/ gaat liet met bejc allen niet ebeneenp; fam»- 1
migen gaan soetje^ boort/en met be jaren tna^tooft öet lic^t/ftet ge» c
ïoolie en be ^ilifiniaftingc/'t jij niet meer of min ft?ijb/berbuistertn.' v
gen/fi?uiftelingen; anberen fjeböen gjoote tu^fcijenyoojen/ bie liicï 300 ö
^aoge gaan en 500 lange buren/ aföcf 32 nooit genabe gefjab öabben/ è
ten cpsigte ban Qct nitejlijft aan3icn/ maar niet ten opjigte ban be ge- t
nabe ban Sinnen/ baar blijft pft cbertuigenb licftt/be öe^taaarbe con» r
fcientie/ be optoeïlenbe bjocfïieib o'ue? I^et brjbal/ baar ftomen tupfcljen t
Beibe berljcffingen be^ garten/geboeüge geöeben/oysctten/ tranen/en l
bat gaat ooft tnel taee? obej/ en met be jaren ft a men be (je^leümgcn f
al ftojte? enficrte? op malftanberen; toelfte tugfctjenyDosen cn fjejftel» t
ïingen/ ooft bie toeffte in fiunne jongelinggjaren gccoepcn Inorben/ on- li
öe?tant|!En 3tjn/ meer ban bic in ben manneltjften oubejbom öefteejö t
taojben/ bebnjl be be^boruene nature en be beoeeriijftöeben be? jonft' '1
Qeib op ijet jlejftfle 3rjn/en 35 geene meejbere öefofte boor .^toare baï» n
!en fteüöcn ban Loth, David, Petrus. 5
De uit ver- XV. ©raagt ic in a rib ; Of alle uitverkorenen van hun begin af' den Hcili' t
z^^'aiJcn yeu ^ccs^ *n zlc^ inwonende hebben, schoon nog de Wedergeboorte niet wer- ']
n?et we™ kende ? Cn ' of in alle uitverkorenen, van hun eerste begin des levens, een n
dergebo- zaad van Wedergeboorte is, 't welk op den bestemden tijd uilspndt? g hun begin lt;S?p beibe anttBoojbe iftnecn; mant (a) ift binbe gern'g?onti baarban
Jf'quot;och in 8ct iPoojb. (b)SÖ3ijn in bensclfben ftaat met alle onüefieejtijficn/ v
het zaad öoob/ Eph. II: 1. Srj 31)11 sonbe? €i)?i?tu0/ jonbej öeïofte/ spnfce? «öob/ 1
derwo- boor ijuntiE jtJebejgeboarte/ Eph. II ; 12. ïtinbeien bc^ tao^nf/ geltjft d
boó?tê ia00ft be anberen/Eph. 11:3. ïjateltjft/ Tit. 111:3. ©fe in jiilften ilaat s
zien. quot; stjn/baii bse fian men niet seggen/ bat je ben ïjeiligcn ^quot;ce,st in 3icö d
luonenbe ïjeüBen/en bar 0et3aabbej iBebergeboorte in 'yen i^. (c)iiHn c
ooft i? be ^niige «öec^t niet sönbe? tne?ftingc/almaar ïjij tg; 6
in ïicn/ïjö 3oubE in Ijen taejiien. jEaar men 3iet/bat beien lang blij» t
ben unbe? be Ijee^fcijappije bet 3onöc en be^ buibeï^. (d) ©an ftonben ï
3Ü quot;iet gesegb tcotben/baarna ben gt;lt;3eeat boo? Tjet iDoarb te ontban» 6
gen/ geltjft bar in be ^cijiift openöaac ié. I
Tegenw. Tegenw. Kom. VIII^9, Zoo iemand dcu Geest Christi niet en heeft, 1;
die en komt Hem niet toe. ^3ii/a(le uitberftorenen ftomen Cl}?iptujj toe/ a
Antw. 300 fiebBen 3e ban ben i0eegt. Antw. (a) lèt uitbe^ftorene üïinöcren 3911 a
ban ben ©abe? aan Cf)?i^tu^ oegeben/ Joh. XVII: 9. Cn aï^l Ê
Fjun ^onje/ Ijeeft Ijnnne bc^oeninge te tuege geü^agt; bit be g^onb/ a
bat iemanb een eigenöam ban is/ en niet be inluoninge ban b
beu #ECBt/ aoo? UiElSn bs boïtofléfenEii aan Qan' Sant ben babeïijften eigen- t
bom
Van de Wedergeboorte. 751
öom aan otfcneu en bEttoonen. (b) lS?e ^tsogte! fp^ecftt lian boï-
toa^fencn/En nfetban fiinberen/nir Stiamp;Eele fiapfttEÏ/Sijna tn iebe? l!p:é filiiftt/cn fiijsontiEr in jjetjEÏföe lic^p/ ^cgoEnöE; Doch gijlieden zijt niet in den vleescbe, maar in den Geest. %en tc yeüörn/
üiojbt geftelö tegen in üeh Ulecfcije tc 51]n. Den Uieefclje te pn/ if onSefteejö te 3jjn;{nöEn oJeegttE sijn/i^ öeiiEejb te 3tjn/alg filtjftt air vs.. 5, Die naar den vleesche zijn, bedenken dat des vieescbes is; maar die naar den Geest zijn, bedenken dat des Geestes is. Sgoo men öan nic öe^e inoojben soube taillen ÜEPuiten/bat alle uitbejfiorenen ben leegte üan C^iifftu^/ ban gun cejfle begin af/ ö^btjen in 3!clj tnonenbe/ 500 moegte men ïtefïuiten bat aife uitbe^fiarenen ban jongé af öeftcejö sgn/
bat be Ej'aaccnljeib lnebEjfegt. (c) ©e Sliyoptel ftelt Ijiej een ftenteefien boot/ tcaaruit iemand jonbe bunnen sien of l)ö taebejgeöoren taa£/ of bö Cöji^tu^ beelacfitig tna? of niet/ 't toeilit ;■£? ben a3ec|St ban €fl?igtu^ te Ijebben/ gelijft ooft 1 Job. IV : 13, Hieraan kennen wij, dat wij in Hem blijven... omdat Hij ons van zijn' Geest gegeven beeft. ïteiueeftenen jijn boor boUnasfenen/en niet booc ftinberen/iicut bunne geboorte en boor 't geDjuü'i ban ljun becjlanb. ©ieé ijl 't filaac tc jien/ bar be SCpogteï niet beoogt te jeggen/ bat aife üitbetfiorenen boor ljunne Il^cöcrgL,'
Ijcorte ben heiligen amp;ecvt ïjEüben. (d) ^etarjle ben ^ee^t nier af a5 te tjebben/ een hebnjB tsi ban liejbarcn en anïjejboren te jijn; 300 't blaar/ öat binberen en aïle onöefteejben/ fcfjoon uitberftcren/ ben apee^t -niet beöben; anbr?^ SrnntiE bet geen öetnrjé 3ön ban femanb# befteeringe/
al^ be tiitberborenen brn C^eeét al iiaöben booc {junne befteeringe.
^iec i# nog eene bcbenbinoete beantteoorben : Walmen oordcelen zalocfdceien van de bewegingen in de kinderen, die genegenheid tot bidden , de lust in Gods van de Woord te lezen, het vragen naar geestelijke dingen , de deugdzaamheid en nn- fv°egj®gen dere bijzondere bewegingen, en bijzonder, als ze bijblijven tol in de jongeling- in dc kin-schap, doch zonder regie kennis se van den Heere Jezus, en zonder oefeninge deren. des geloofs? Ik antwoorde, bar öie niet altijb te gouden 3ijn hooiquot; De= ginfeienban ï^ebejgeöoorte/ en bat iemanö «ir bie niet befïuiten ban/
bat Brj ban jangp op öebeejb gebjeegt; iaant öe er'aarenneib ïeejt/ öat sniften bui öe gabïoagsïen Uiojben/en in bunne sonben fterben; bie betoegingen bunnen baortfiomen uit bet begt be? nature/uit be uittaen-bige bejlicbtinge boor Ijer i^oorb/uit be opboebinge en goebe e^erape»
len ban beugbsame otsberen ; bie tor fjer geamp;juib ban ljun berfranb 3gn/
mogen bunne befteeringe niet banger reftenen als ban bet geiaobe in Cö?i^tu^/cn aife bie fieUiegingen/ bnnrbenen gebab/moeten 3e arljten alp gesegb i«/ of alp boocbereibenbe taerftingen beg leegste? 'ror ijunne befteeringe; taant baar ift geene befteeringe/ ban bnor gelnobe in Cf)?iptu^/ bclgcn^ [iet IBcojb (i5Qb^. ü^oclj bat i$ ooft te toeten/ bat Rin»
beren eerber {jet gelocbe Runnen gebben en oefenen ban 30 !jet xelf toeten/en ös Rennigfe ban ben ^eere lejiiö Runnen uitb?uRften; ^ocbat
get tod B^fiEurt/ bat be beugbjaaraöebcn ban fommige ftlcine fiinbccfien^ uit ö^t Ofïoobe en be i©eberoEamp;oorte boortftomen; 't jijn ban o«ne bagte teeftenen. ©eltitjle be Diibefteerbcn bc5Elfbe Dctaeoinoen baoc öe ge* meenc toe?ftingcn beié «öct^tep fiunnen {jeamp;fipn/bie be uitUerUocEnEn baar f)unnc ïèebEjoEünorrc toel Qefifien/ 500 ölijUt baaruit/ bat be (!5eeét toe! toerfit in joobanigen/ bie EbenltiEÏ ben ^ee^t niet IjeDamp;en. in de jon- XVI. B. ^ammigen taa^ben biEbergeboren in ^untie jongelingschap; fchan [b'Tquot;quot;igcn ban beje fieamp;fien eene goebe opbaebinge gelja0/ 30« ban jongg op onber be uitetliiöe (!3obgbien^t getoeegr/ En IjEböen öurge^lüft en uittaenbig aBob^bienflig gEïEEfb/ en tiElsn ban beje f)EEft be ï|eEre al» leng^fien^ baajöerEiöenbe obEttuigingen gegebEn; anberen 3tjn ben gob-loojen gan^cö gtiijft getaee^t/ ja jijn toel bE goblaogjÏEn getoee^t/ 50a intaenbig al^ uittnenbig/geltjU cn bei^Eilige ,êcö?ifture/1 Cor. VI:10, 11, cn be erbarenöeib Ieejc. ©ese ïaatften taEten öe^t ban guniie be?» anberinge te fpjerien/uit toat elïenbe 5Ö getjoftfien/en tot tuat toon» berbaatlgfi lidjt en ieben jtj obe?geb^agt jijn. .ïBen fian be fiefteeringe aan geen tijb bepalen; maac be ejbarengeib ïeert/ bat tu^fcpen beec» tien en bijfenttaintig jaren toel be meepten fiefieerb taorben in be (©e» meenten/ altoaar eene ïtjacQtige bien^t aï gunnen tijb getaeegt ij*, in manne- XVII. C. ^ommigen beliee^t be J|eere in jjunne mannelijke jaren, 't sg ijjkeja- gpt?aubJb of ongetroubib/ fiijsonbe? in bi* plaatfen/ baat of gaiigcfj geene/ ren of oeeiie l^atOtige öebieninge getoee^t i^/maar a!?ban eejiSt ftomt; ge^ lijft tmj boojgaanp in be ^anbelingen be? ^Cpo^teÏEn jien. Slïp een ban beibe be? getjoutaben öeftee^b taojbt/ en öe anbere niet/ bic (jeeft toel ben eejften tegenftanb ban sijn partuur te be^lnacöten. iemanb be-fieE?b en ongetroutob/ifi rabe ben joobanige/geen joft aan tc treftften/ niet alleen niet met een' ongeloobige/ maar ooft niet met een' onfiEftce?' ben gcloafjrgeiioot; ïio^tocl f)et laatjle niet be^boben \$/ 50a leibt een Soabanige siclj in bele br^ocftiiigen en in gjooten tegenftantJ; toant bun? en taate?/ leben eh boob fiumiEn todj nooit accarberen; immcj? men fierooft sicPi boor een gjaot gebeelte boorgaang ban bs joctigOcib ber 3a»» menlebinge. ^Ttaee (jBnbsaiigen jijn malftanberen tot onbejfteuninge/ btj» jonbe? alftie Ijmneuren accorberen; maa? 500 niet/ban jijn 5e malftanberen toel tot aanjloot; maar be g?onb blijft/en tjetoojbeel ban malftanberen. inden XVIII. D. ^ommigcn toorben toel befteeib op 't laatfte ban ljun le-^er' bEn. vDe onbe^binbinge ken/ bat ouöen ban öagen/ bie al Qun lebcn on* be? be bebieninge bcé ©oorb^ geleefö öebben/ en menige obe?tuigingc ijeb» ben tegcngejtaan/ jelbrn befteejb toorben ; nogtan^ gebeutt ö^t toel; 500» bat niemanb/ 50a lange öö leeft/ alle tjops i,é afgefneben; men ftan niemanb beroorbeelen en bejloren achten. 2oa gpfieurtljct ooft toel/IjcfEtael niet beel/ bat jongen of ouben op 't laatjle ban öun leben/ op gun ftjanftamp;ebbe/ of ooft ftejbenbe boor be ganbenban be justitie/befteejb toorben; men lee^t ban een' moorbenaar/ bocö ooft maaj ban één; baasom/ Iaat niemanb
W'
.
T
Wedergeboorte.
Van de
703
jfjne fiefteecinge uitbellen. Ccn iegeftjïf gedenke aan zijnen Schepper in de dagen zijner jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen, ende de jaren naderen, van welke gij zeggen zult, ik hcbbe geen lust aan dezelve, Pred.XII: 1.
XIX. Het zesde, bat in De IDcDergcttoarte aan te nic^ften i«S/syn de Dc vruch-vrnchten ban tic Jl?etieroBöoojte. IDcbrcgebotutc hejfp:eilit ^iclj booj
alle inDgenböeöf'i ban be siete/ berftanb/ lnille en gencgenljeben/ en bco^j boortc.quot;* alle be leisen ban f)et ligcijaam/ lueüie geftelö taoröen rot tuapenen üec geregtigïjeib. 2 Cor. V: 17, Indien iemand in Christo is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbij gegaan, ziet, het is al nieuw geworden.
5IIile^ Incubr beranberb; baa? gefdjiebt 5111ft eene beranberinge/ alsof ern bcobe Irbenbig to ie? Ce/ en ban ben boobtn opftonb; aleof een blinüe jien-be lniejbe/ een boabc ijoarenbc/ cn ecu ftjeupele gaanbe. .ïiBaat nierö taarbt bolmaaftt bet:anberb/ be oube nature blijft et nog/ én bEtjo^t gare bebiegingen m toerftitigen; baarnit bolgt bc jljijb tugfe^en bleepdj en gee^t/ toaarban/ Gal. V; 17. Rom. VII: 23.
JEBen mogre benfien/ijoe bit te 6eg:npen ij?/eene oube nature en eene Hoe oude nieutae/Itcfjt en bui^terni^fe/leben en boob/en bat in één menpd)/ ea ®quot;t'l11i1f0u7ee. bat op ben3eïfben tijb. ^erfr iebec een anbe? gebeelte ban ben menfefje ^ciijk^in in/en Defcge^int f30 bar alö jirjn eigen/en joeftt tjij Ijet anbere uit .;i)ne plaat^ te be?bjijben? Antw. Stï jijn niet ieöer op sicljjelben/maa? booi AiiT\v.un' maiftanörrei; bejmengb/ gchjlt {jet licljt en be buijStermpfe in öe fcfje-meringe/ en a(^ ftonbe en tjitre in laauto Inater; famtijbs fmjgt (jet eene be obejïjanb/en fointsibjï fictanbere; 30a ooff i)iej: tlnee contrarie fiunnen/ in ben jjoogften g^aab sgnbe/ niet in één fubject ^ijn/ maar toel a!^ ieïïer in een mibbetrrap ip; boch noort gerust/Ijet eene tjacijt jjet anbfte te be^b?tjben ; snobat tnen jgne iöebejgeboorte niet moet af»
nemen uit ben bolmaaftten trap ban tjet nieulne leben/noclj ooft niet int ben nieerberen of minberen trap/ maar uit be lnaarljeib. ^ er in tnaa:-Öeib gcestelijri ticüt/ leben en geloobe/men i^ toebejgeöoren; laat ban be oube inenfcamp;e 500 gjoot stjn alj? j)!j ié/ baar teben ip/ baar .vit Ijet tael blijben; en baar f)ct (eben ban binnen ij?/öaac jat Ijet sicij bertoonen boni be^e en biejgeltjbe brucljten.
XX. 1. gpetoijle Ijet geeptelijfte leben ban boben 1^/500 tuil Ijet alnjb Hot leven bieer naar boben. ^ob ip niet alleen bc oo^aalf ban Ijet leben/maar
ip ooft ijet boojtae^p ban bcpjelfp bebiegingen. ^Bob ip al jjet bciinaaft/uitgang be lupt/be blpfeljap ban een taebergeboren tnenpclj; liij fian Ijet ban (0üb niet aflja^öen/Ijtj bril/ÖÖ '-noet in Ijet liclit ban öabp aangeygte/quot; quot; in b:ebe nier i^ob/ in be liefbe en gemecnjaamljeib met 'jgt;3ab berfteeren/ uit bebejeeniginge met gt;t3ob bereenigb jijn niet gijnen taille/ cm te Ijaten en te blieben al luat «Öob Ijaat / en te beminnen en te boen al toat öob bemint en li^em toelbeljagelgb ip; ÖÖ toorbt rap getaaar alp ijij berber ban ben ï|eere ip/ ban ip Ijij antroerb/ getrnnlinlecrb/ onbrij/ en ban niet nipten/ tot bat Ijtj tneberom nabij a5ob/ be rupre ban jijne ^iiie/ I. quot; Ceccc m ip;
Van de Wedergeboorte.
is; haar leeft f)ij in/ baarin liaalt f)ii syn abetn/geltjft l)Et Hgcljaam in be Uicijr. Ps. LXXIII: 23, Mij aangaande, 't is mij goed nabij God te wezen, (irpiiiif ]f)ft leUen fjein bermaftelijft !?/3cio ip booaiglieiD tjem fmacteltjft. in het ge- XXI. 2. IDe menfcliB lebenbig gelnojben jtjnbe/30a flaat !jtj/ al^ een iMio^acii- fijpn^'Btöoren ftinb/öc brrlictjtebe oogen beg! bejftaaös op; Ijij jiec Ijec tinge der Uianberüare iicijt mev brjmaaii/ jiine oogen braaijen jkebg baacnaar/ ssestciö- ijy gpcfr aci)t oy bat {ict)t/en Ijij jiet Dij bat licfit oingeu/ bic tiij te ^ macii. jj0rpj, njpt 3a0. 't ip gein in 't eeifte taeï als ben Dlinbgeöarcsie/bie in stjne berijcötfiuie niet onberfc^eibeiilijft üonbe jicn/ maar üe incnfcijen ^ap Itianbeïen aïó boomen/ ncgtan^ i^ hem Ijet ïicfjt tuonbejöaac liefe» itjfi; ugt;ereib/ en aï taat in öeselUe i?/bcgEeiiiifijicib ber ongen/faeoeec-itjlüjeiö bes bierfdjep/ gjootpcljljeib be^ lebenp/ amöten/ ftaten/gelb/ iileefccrcn/ fjui^en/ eere/ eu liefDe ban be menftfien/ {tomen Ijein nu ge» i'Kcï anbe?ö lioo?; bat allee tji-eft jtjiie Ijeejlijlijjeib^ gians/ acfjiinge eu beminnehjftVieib liejtoren; tjn .^iet in bit alle^ eene onuitfpjeSelijamp;e jjbeU Ijeib/ en jiet alfen/ bie baarin fjiin Ue^genoegen ?;oelien aan/ al^ bulfto» mene btnajen/en bat gij jelf te boren onjinnig btaaap'magi; ftüint i)i) tot liet iirgt;oo?b/ ïjij fient bc geestelpHe paften/ bie baarin boojgeftelQ tno:-ben/ in tjunne geeBteltjltE nature/ en in Ij mme öeininiieliilJamp;eben; in fom-ma/ Ijij jiet anbe?^ ban te boren; bat l)it te boren acljteüf/bat be^-acl)t fjö tui/ bar Ijl) re boren bejacljtebe/ bat acijt 50 »u onbejgeirj» ijelrjlV Deniimieigl? en (ieetliift.
inden XXII. 3. iiltc tiet geejgteïpe leben ftomt boort/anberg te tnillen ban iiarfenj- te tioren; bat l)ij te boren fceminöe/bat fjaat Og nu; bat f)ij lt;en c'ijaatte/bat bemint hij nu; nu ip al jijne iiefbe en It^t tot ©ob/ rot Ct)J'?iiis/ tot be gobjaligen/tot be jiiiuere geftalte bep öa1'1^11/ tot be?» loocheninge 3nnp jelf#/ tor neberrgljeiti/S^r^tmoebigljeib/upregtigijeiü/ rot bejtoaninpe ban het ^eelb oamp;ob?/tot eere te 31)11 ban vöob; ijiejop iji hij bc?lirfü/r'n bestaijht als ban behangen; 't ig Ijem eene fmarte en ö?orf|)piö/ al? Dij 't mift/ al? Ijij bejöluaalt in be ^onben/ en be?aia2ü ié in 't aarbfefje. ©at $ 't/bat ©abiü bejtoonöe/Ps. XVIII; 2, Ik zal U hertelijk liefhebben, Heere, mijne sterkte. Ps. CXIX;47, Ik zal mij vermaken in uwe geboden , die ik üelhebbe. vs. 96, Hoe lief hebbe ik uwe wet! in dege- XXIII. 4. Hit het pccgtelidie leben bloeiien anbere gebacljten en obe?» oaehten (pggnigcn. Rom. VUI: 5, Die naar den vleescbe zijn, bedenken dat des vlee-leggin- sches is; maar die naar den Geest zijn, bedenken dat des Geestes is. ^T-eba» gen. rEn tiatiite en maalbe men op üe jonhe/öe boarleüene jonben beröeelbbe men 3H1| lueberom/om er 3iclj alg nog in te bejmafteu; be toefiotnenbe/ of ooii nooit toehomenbe/ irelöe men jiclj boor/ algof men 3e tegenlucor'' Dig beöe/of om sijne geöacljten genoegelijfte (ioffe te geben ban benfien; men obe^leibe en pjactifeerbe miboeleu om tot suiü eene ^onbe te Romen/ 't ^ij om 3e inberOaab te boen/ of maar te benüeti/ Ijae men 3c suube lumnen boen. 3,'imncr? (£job en 31)11 biilie tuarcu Ijet boo^lue^p niet ban
be
754:
Van de Wedergeboorte.
üc obcjleggfngen/niaa? be ,?anamp;E; maar orp^tclnfi leliën ontlianasii rjES' ïirnbe/joo ticöi'nftt uien inibbclen om ban be jonbige etujbcfe rtebacfjtcti onrflageii te Inujbcn/belurjle bc ^onbige malingen be ^iele ;ee2 ftlnetfen/ ücbjofbcu en ïtjenfien; en al bias liet bat niet/'t tö jonöe/en bat ijt be yele genoeg om er een affteet ban te ijeböen/ en baarban men een afVjee; ïjeeft/baac tail men niet aan benlfen; nu men lust aan 1600 te benftcn/ ben Ineg be? bejlosfinge be^ armen menfcljen in te ?ien; mi p^nC-tifeert men {)oe men *!3ab jal jaefien/ en joubc ftiinnen binben/ en men bej-maaftt jicQ in geegtelglie gebacljten. Ps. CIV: 34, Mijne overdenkinge van Hem zal zoete zijn, ik zal mij in den Heere verblijden. Ps. LXIII: 7, Als ik uwer gedenke op mijne legerstede, zoo peinze ik aan U in de nachtwaken.
XXIV. 5. hieruit bloeit een anber nogme^i in al fjet boen; al Inat be in ie be-menfclje te boren bebe/'t toa^ alleg lioo^ ïjem/'t einbigbe alleé in ftem/00girgen-opbat Vlij eere/ profijt/ bermaalf/ liefde mogte Ijeböen; bit 1'iabbe Ijtj in julït een liaarbigc Ijebbelijftljeib/bat Uinict) niet eeng beljocfbe gaan-be te maften boo? obe^benlien ban emöe/ 't liep toef) ban jelfa op ijem ?;elf uit/'t rigen ik maafite Ijem gaaube; maat na be beliecrin-ge 511quot; Injoogmejften/be selfueoogingen/bat eigen ik gem uitermate fastig/ en benemen ijem aiie bjijmoebiglj^'0 0111 'ctp te öoen/ en alle be?» ïttotftfiiiige/ alé Ijii eetiig goeb toe?li gebaan f]eeft. 43« \p f)|i baarop geset/bat hii aüegï boe alö ben toille *öobG/alé cene bien^t aan ^ob; bat j)ij alleé boe uit a3ob/boo? (öob/boo? '45üb en tot a3ob; bat l)ji in alle?
in (öob einbige; bat (jtj bertoone aan be menfeften/toat gt;öob te eeren/te beminnen/te breesen/te geïiDo?5amen/te be?t?outuen ié; als bit nug»
merft Ijem aan 't Vne?ft gejet Ijeeft/ a!ö fjjj bit in 't toe?!quot;? befjoubt/en als Dn Ijicrin einbigt in ^ijiie eenboubigljcib/ban Ijeeft lji) be?litiJirifttnge en is luel tebreben/ al lusjgt fjij nir bit ^jjn boen fcftaöc/ be?adjtingc en tpgentocp. 1 Cor. X:31, Doet het al ter eere Gods.
XXV. 6. Jrjie?uit bloeit een anber bertraubjen; te boren toaé men op» in hot geblazen op ^tine eigene tntj^öelb/fïejftte/goeberen; men ;ag altijb om ^rou' naar iet^/ bat in bc aiereib ip/ om baarbuoc aan jgnen lugt/ rult;ü en beigenoegen te ïiomen; naarbat be mibbelen/be brienben on^ toelacljten
of bejlnelien/ baamaac bias be Ijopc fteriï of jüiali/ 't gouö Ina^ $iin lic?t?DUtoen/Job XXXI: 24. JBen bectcontabc op een memclje/en men flefbe bleeécf) tot fijnen a?m en ft e? li te/ en men tneefi met ïljn Ijarte ban ben re af/Jer. XVII: 5. JiSaar nu jóu alle bfngen enftel ijbeirieib/en baren maar onruste/ en men jiet er uan af/ en fjeerr jici] tct ben ïjeere aLf)?i^tuiö: a5ab 31311 bE?3oenbc lt;j5Dö gt;iinbe/5oa mét men in snne alinagtigftcib/tDjjéljeib/gocbrjEib/getroutuigDeia/soo in 't gemeen/alé in iebere particuliere ^aafi/naa? ligcljaam en ^iele/en men felnnlt bij ïjem/aiB bie [jet boo? uus ^at bolebiben/ en ï)et 5al maften. Gezegend is de man, die op den Heere vertrouwt, ende wiens vertrouwen de Heere is, Jer. XVII: 7. Iu (lo ^
XXVI. 7. hieruit bloenen gelieele anöere üaben: (Cr uuren leefbe men don
oTrfti: a in
755
754 Van de Wedergeboorte.
is; naar leeft Oü in/ daarin ftaalt ï]ii jijn abem/gelp amp;Et ligcljaatn in bc lucljt. Ps. LXXIII: 23, Mij aangaande, 't is mij goed nabij God te wezen. OnEinlf ïjrt lellen tjem bei malie lijft ip/ 300 ig doüOigljciö tjem fmarteïijft. in het ge- XXL 2. meiifclie lebeiibig gelna?ben jijnbe/30a jlaat ^ij/ een viio'.'ach- 'detibjgtboren ftinb/öc berlicijtcöe do gen üejr be^'tanti? ojj; l)ij 5iet l)et iingo'uèr Inanberüare licijt met btjmaaii/ jtjnc oogeh braaijen fteebg öaacnaar/ gsestoiy- tyj gfcfj aci)t op bat ïicijt/en Ijij jiet bij bat ticljE Dingen/ bic iiij te 'c Iugcu'boren niet ^ag; 't i£ Ijem in 't eerile tael als ben Dlinbgeöücene/bie in sijne beriicDtinge niet onDerfcljeibeiiljju l'jonöe 3ien/ maar be menfcfjen 3ag loanbelen aïg booinen/ nogran^ ié hem Ijet licfjt tnonbe?6aac liefe» lijf;; U-.ereib/ en al In at in bejelbc i?/begeerljjftfjcib ber oogen/begeer» itjlilieib beö blceffljep/ gjootpctjljeib bes lebenp/ ambten/ ftaten/ gelb/ iileedcreii/ Ijuisen/ eerc/en tiefDe ban be menfctien/ bomen nu ge» Ijrcl antiek luio?; bat allee tjeeft 3ijne Ijeejlijbgeibf glans/acljfinge en beminnelpljeiü liejloren; i)!j 3iet in bit allep eene omiitfpjefteloamp;e ijbel» Ijeib/ en siet allen/ bie baarin tjun bejgenoegen soeben aan/ al^ bulfto» menc bUia^en/ en bar ijij 3elf te boren onsinnig btóaag laas; fiomt bij tot Ijet illgt;oo?b/ Ijij bent be geeételi^He paften/ bie baarin bonjgeftelb iino^-ben/ in ljunnc gees'relijbe nature/ en in tjimne beminnelijftamp;eben; in (om-ma/ Ijij 3ier anbejs ban te boren; bat Ijij te boren acfjteüe/bat be?-ac!)t Ijij nu/ bar ï)!j re boren bejadjtebe/ bat acijt Ijij nu oiibejgeirj» belijb/ beminnelijlt en (jeerlijb.
in den XXII. 3. Hit het geepuiijHc leben bomt boort/ anber^ re Inillen ban haiiciji- tl, iioren; bat Ijtj te boren beminde/bat Ijaat ïjg nu; bat ÖÜ te boren kenwiic. t)at {jpmint ijjj niI, nu ig a( jjj,,,, [iefbe en lupt tor 'ÖQb/ rot
Cl)3istquot;S/tot be godjaligen/tot be 3uilJEre geftalte dep ftarteu/tot be?' loocljeninge snns jelfs/ tor neberigfjeiti/sar^tmoebigljeib/opregtigfjeib/ rot beptooninge ban het 'SSeeib ^odis/tot etre tesijn ban vSoü; i)ic?op i^ hij bc?liffd/en bes'tüijbt als ban behangen; 't is ijem eene fmarte en b?oefheiö/als Öii 't mist/alp IjÜ be?bluaalt in be 3onben/en be?aia?b ié in 't aaröfcije. ©at i^ 't/bat ^abia bejtoonöe/Ps. XVIII: 2, Ik zal U hertel ijk liefhebben, Heere, mijne sterkte. Ps. CXIX:47, Ik zal mij vermaken in uwe geboden , die ik lielhebbe. vs. 96, Hoe lief Lebbe ik uwe wet! in dege- XXIII. 4. Uit het gceptelnbe leben bloeijen andere gebacljten en obe?» dachten' (pg^mrjEn. Kom. VIII: 5, Die naar den vleescbe zijn, bedenken dat des vlee-loggin- sches is; maar die naar den Geest zijn, bedenken dat des Geestes is. (^T-cbo» gen. ren öacljte en maalde men tip üe jonde/öe boorledene 3oube!i beröeelbbe men jtcIj lueberom/om er jiclj als nog in te bejmafien; be roefiomenbe/ of ooii nooit toehomenbe/ irelöe men 3iclj buor/ alpof men 3e tegenVucor« Oig debe/of om 3ijnc gebacöten genoegelrjbe ftoffe re geben ban benfien; men obe^leibe en pjatrifeerbe iniböelen om tot suilt eene 3onbc te ftomen/ 'r ^tj nm 3e inbeibaab re boen/ of maar te benüen/Ijoe men 3c juube liuunen boen. Sfimincrp (öoö en 3ijn üJiile luateii öct to^Uie^p niet ban
be
I
Van de Wedergeboorte.
öc ob^leggingen/niaaj be ,;aiiöe; tnaac orf^trïnft ïcbcn ontliaiiosn Oeö' öeiiöi'/joo tiebcnftt uien mibbelen om ban bc juiibigt'eu ijöi'fE nebacijreti onrflagen te Inojbcn/beluylc bc ^onbirjt: malingen bc ve(e ;ppj ftlnetfen/ üeöjOEbcn cn lijenfien; en al Inafi l)ct bat niet/ 't fé jonbe/ en bat ijS be veIk genoeg om er een affteet ban te Ijeböen/ en baarban men een afüee; !)eeft/baar tail men niet aan benften; nu f)EEft men lust aan (600 te benftcn/ ben lueg be? bejloéfimje be^ armen menfeiien in te sien; nu p^ac-ttfeert men fjoe men (i33b jal joefien/ en joubc fiunnen binben/cn men bej-maaïtt 5ic0 in geegtelijlte gebacljten. Ps. CIV:34, Mijne overdenkinge van Hem zal zoete zijn, ik zal mij in den Heere verblijden. Ps. LXIII: 7, Als ik uwer gedenke op mijne legerstede, zoo peinze ik aan U in de nachtwaken.
XXIV. 5. ^ieruit bloeit een anber Qogme^ii in al fjet boen; al biat be in ;ie he-menfclje te boren bebe/'t toa^ alleg boo? {)em/'t einbigbe alleé fn ^em/oogil'sen-opbat l]ij eere/ profijt/ bermaalt/ (iefbe magie Ijeüüen; bit iiabbe
in 31110 een baarbige IjeBbelnamp;ljeib/bat l]|j jicn niet eens öeiiocfbe gaan-be te malfen boo? obe^beniten ban embe/ 't fiep toef) ban jelfa op jjem self uit/'t rigen ik maafite Dein paanbe; maar na be beReerin»
ge jnn be bijoogme^ften/be selfücoogingen/bat eigen ik Ijcm niteimatc iaétift/ en benemen Ijem aiie uitjmorbiöheiö om ictö te boen/ en alle be?' fttDiftliinge/ alé Ijtj eenig goeb toe?li gebaan geeft. J0i! ip fjti baarop gp5et/bat In'j aiïe^ boe als ben baille öobé/al^ eene bien^t aan èob; bat tjij alles boe uit lt;i3ob/boo? #ob/buo? 'öob en tot oSob; bat Ijij in allcg in i^ob einbige; bat jjij bertoone aan be inenfc|)En/toat öob te eereu/te beminnen/te breejen/te gefjoo^amen/te be?t?QUlUEn is; als bit oog»
111 erf? Jjem aan 't toe?ft ge^et ïjeeft/a!^ f)t) bit in 't b)e?ft ürfjoubt/en alp tp) Öit-'tin einbigt in ^ijne eenboubialieib/ban Ijeeft Ifi) be?fttaifjftingE en ié toel tebrebEn/ al luijgt [jij nir bit sijn bcEü fcfiaöc/bc?acljtinge en tegenloop. 1 Oor. X:31, Doet het al ter eere Gods.
XXV. 6. ^ie?uit bloeit een anber bertroubjen; te boren toaé men op-in het geblazen op ^ijne eigene toijisijelb/ilejftte/goeberen; men ;ag altiib om ™rIt1rou' naar ietp/ bat in bc toereiü ig/om baarbuoc aan jtjnen lust/ruiït en beigenoegen te liomen; naarbat be mibbelen/ bc brienben ons toelacljten
of bejlneften/ baarnaar bias bc ijope ft erft of 5biaiVt guub Inajt jgn be?t?outeen/Job XXXI: 24. jBcn bertfoutobc op een menfclje/en men ftelbc blcesrfj tot sijnen a?m en ftE?fite/ en men toceft met 3{jn {jarte ban ben ï^Eere af/Jer. XVII: 5. jlSaar nu jnn alle bingen enfiel ijbeirjeib/en baren maar onruste/ en men jtet er ban af/ en fleert 5ici) tot ben l^ecre Siejii^ Cf)?iptué; a5ab jijn be?3oenbc lt;3Db 3tjnbe/5oo rust men in jiine almaotioijEib/'linjéljEib/gocbïjeib/getrouluigtjeib/soo in 't gemeen/alp; in iebere pa?ticuliere ^aafi/naa? ligcljaam en .^iele/en men fcljnüt bij M)em/ai5 bie fjet boo? ons sal boleinben/ en ïjet 3al maften. Gezegend is de man, die op den Heere vertrouwt, ende wieus vertrouwen de Heere is, Jer. XVII: 7. Ill (lo
XXVI. 7. hieruit bloeijeu geljeele anberebaben: (Ce uoren leefDe men den
vllrctx a in
755
i
I
75ti Van de Wedergeboorte.
in tie amp;cgEerIpf)Etien hlecfcgc^/ boenbe ben toille bc^ bleefc^c^ en bee gebadjten/ men Uiais onlntjj?/ otigerjoarsaam/ btualcnbe/ menigerlei üe-gccriijliljcben rn totiln^ttn bicnenöe/ in Oaopljeib en ntjbigljeib lelienbe/ IjatelijU jijnbe/en malftaubercn Ijatenbe; maar nu legt men af/aangaanbe be borige Inanöelinge/ben ouben inenfcfje/bic Ue^bojlJfii luo^bt booibe bpgferiijHljcöcn bc? lierlcibinge/ men legt er jicfj ganfcftelgfi op uit/ om/ alle goöDelaoéÖcib en tucrclbfcfje begcerlijliljeöen bers^fienbe/ matiglijft/ regibaarbighjlJ cn gobjaliglglt te ieben in be.^e tegentaoojbige tuereib. ®e tnet (Cioö^ ig 3311 regel/ baar Ijoubt l}ij siclj ftipt aan/ 50a in 't gjaot alg in 't litem; Ijij geeft sicl) nergenjü in brijljeib / in 't eene niet meer ban in 't anbtre/fcijoon Ijij in 't eene luel meer balt ban in 't anbe-re; ÖÖ obergegeben tot oefeninge ban alle beugben/ neberiggeib/ sacjjtmoebig^eib / breebjaamfjeib / öeljuljj^aamöeib/ ïieföe/ berbraag» saamljeib/ marigljeib/ 'aiaaracljtigljeib in 't fpjeften/ tugégeib/ beftig^ Oeib/ enj. ^ieibuor tnorbt Ijij openbaar aan Befteerben en onüeïteejben/ be Inenib Jjaat fjeai/be bromen beminnen fjem; in fomma/öö i^cen geljeel anber men^cfj ban binnen en ban buiten/ in Ijuiö en op ft?aat/ in ge^clfcfjappen en in jijne censaam^eiö / in sïnijgen en fpjeften/ in Sijnc liieebinge eejbaar/ sunber naar be luerelb te gelijften/ en tratöt 300 alp een liclit te fcljgnen in be lacreib/ 3onbc? iemanö tot een aan-(toot/ maa? een iegcïijft lot een bou^beelb te 3ijn/ tot eere ban «öob/ tot ontbeftfringc ban be onbefieeiben en opbouin ban be befteerben. in het ge- XXVII. 8. l^icruit bloeit een anber ge3elfctjap. ^e boren Ijabbe be lne« zeischap, jjEm En jjjj toerelb; be sonbaren/ be bartelen/ be ijbelen/ be acljterftlapper^/ be fpotter^/be ^oercei-bcrp/be bjonöaacbj?/be fpelejjS/ bie tuaren 31)11 aangenaam ge3elfdjap/ maar nu jiaat juift bclft/ IjÖ boegt sicl) inj be gob3aligen/ en i^ een geseüe bergenen/ bie ben i^eerc bjee3en/ bie 3ijn in 3i)iie oogen be geerlijlien/ ï)ij Ijecft 3e lief/ ög Ijoubt fjet niet Ijen/en Iriil met 3infjeii en bjijben; ÏJÖ bejftiegt met f)et bolii 55ob^ iieber iilnaltjft geljanbelb te tuojben/ ban met be tuerelb in lueelbe en aansien te leben.
üvertni- XXVIII. JSccint bit allep bij malftanberen/en legt uId karteen baben «'quot;se vau jn tegenïuaojbigijeib be^ altoetenben a3obg/en siet cf gij be
denfquot;quot;61' fluirreben liinben ftunt/ bat gij/ of anbriieerb/ of Defteerb 3jjt.
1£aat een anuelieerbe albup een** rebeneren. (a) SCHc mrnfc|en/ en ooft if£ / ssjn ban nature boob in 30iiben en tnijBbaben / afgefcljeiben ban (öob en onbe? (öut^ toorne/ bat segt be Vnaaraefjtige aBob in 3ijn ÏJDoo^b/ bat is ban Uiaarljeib. (b) gonbe? DDebe^geSoojte 5al niemanb/ cn ooft ift/ niet 3tilig luo^ben/ bat i^ eben taaajadjtig/ a5ob jegt fjet in 3Ön JiDaojb. (c) Icrf ben cn Icbc afgefc^etbcn ban j^ob / cn tucte niet ban lierceniginge met Oem in «Cljji^tu^ 3Je5U^/ il! ïjebbe baa? ooli geen lujit en bejlangen naaj/ ift Qebbe ober 't geinig geene fmartc/ ifi 3oefte liet niet/ ift ben tcbrcbcn junber bat/ al^ iti ^et maar in 't aajbfclje naar
mij'
Van de Wedergeboorte. quot; 757
ice mijnen jfn fionbe IjeBBcn; be Bcgecrlptljcben te bolgcn/cn jieg tcbe?'
je« jabigen in get fiebjijben ban be jonbe/rannlujJt. 3[[ft ftenue nocf» lt;l5ob/
ie/ iiocl) öct ocejirclgfte ïcben in (fi3ab/ 't mij niet örininnelijft/ ift tjcö er
ibe geene licfbe boo? / 't ig mijn oogmrjft niet / ifi maïe baar niet op /
be mijne gebadjtm cn cibc?lcgriingen Fjoub ift öaarmebe niet bejig/ ootï igï
m/ ö3rib mijne rnjSte en bcjtjoulnen niet/ en of ift get ^egge/ mijn ijartc jege
;ft/ bat ftct be lnaa?ljeib niet is. ©e toet i^ mijn regeï niet/maar eigen in^
0gt;e trrpt/ift boe nietjS uit ïiefbe/b?ee^c/geöoojjaamljeib ^ob^/maar ift Ie»
be in bc Brgrcrlijftljeben be? oogen/in be bcgceriijfttjeben be? bicefc^e^/
eer cn be g^oot^cfiïj^b bes ïcbcnjj; ade mijne baben jijn niet al|S be? oob^a»
bc- ïigen/ inaar gelijft anbere menfe^cn/ 't jij mcc? cf min jonbig. 2l!llc^
b/ toat in mij i|/ be?ftaiib/ toille/ gencgcnOebcn/ blijbfcöap/ bjoeftjrib/
ig« oogeii/ ooien/ menb/ ïjanben/ boeten/ jijn taejftsaam/ niet neffenj? Ijct
ig- gee^telfjftc/maa? neffen^ Tjet aajbfc^c/al mijne gobsbiengit is maar een
:n/ iuejft bejS Ügcljaam^ / uitcrïijft / cn ïjebbe alleen maar cenc gemecnc
•cn gcbacïjtc ban «önb te biencn. üft ijebbe geen bc?maaft/ maa? een afftcc?
jt/ ban be gobjaligcn/ift mag en tail met Ijni nfet bc^ftecrcn/maa? mijn
in lirjmaaft ig in ïjrt gejclfcljap/ baar men ban töob niet fpjeeftt/maar
:()t baa? men ijDelljeib Ijantcerr/'t jij g:obc janben/'t jij burgerlijfte. ©it
ui- jie ift/bit moet mijn ïj^rte öefiennen; biriö moet ift ban befïuiten bat
3b/ ift onbeftcerb ben/ en bat ift/ öngt öhjbcubc/ niet jaiig ftan nocf) jaf taojben; en ift Ijcbfie fiet tne! i»ec?malen geiten/ maar 't bctacegt mij
nc» niet/ en ift riebbc ooft taci cen^ begonnen / maar bc taeg taaé mij te
bc naauta/ ift tailbe/ ift ftonbc 300 niet leben/ al moeite ift berlorcn gaan/
2^/ cn baarom fcljeibbc ift pr met ccne jncïit tacbcrom uit/cn ftccrbe mii
Ijij tat mijn borig leben/ en paaibe mij met be öarmljarttg^pib (i?ab?/cn
:rc bacljte/ saï e? anbe?^ nicmanb .^alig teo^ben / ban bic 300 leben/ 500
jbt sullen er taeinig salig tao?bcn/cn bat benftc ift niet/baarom 331 be tneg
f|ct 300 naauta niet jijn/cn ift ïjopc ebentoel 3alig te taojben/cn 300 niet/
1 in patiëntie / mij 300 goebe raab alé ern anber. ïlit bcse allen ftunt gij
ligtrlijft bc (luitrcbcu opmaften : ik ben onbekeerd.
icn XXIX. (©liejbrnftt nu cenji/ gij bic nu obertuigb sijt niet befteesb tc nun
be 3ijn/ Ijoc lilcnbig gij ;r)t en ecutaig ^ult biijben/ inbien gij boo? utaen boab niet Deftee^b tao2bt/of fiet een mibbcl tot utac öeftcermgc ftonbc 3ijn.'
30ft 1. 3l!n fjet ©cjfionb be? Cicnabc is? bc ce?|tG fteïoftc/ bic alle anbere 1. God en
lan influit: Ik zal u tot een God zijn. 5?C3C belofte rasftt u niet/en lt;0ob ig ^
?b/ uta a3ub niet/gij 3ijr zonder God, Epli. 11:12. ï?ob ip u niet tot rugte/ len tegen
aoft tot öctaaringe/maar ïjij uta bjjanb/al taat in (£5ob ij?/cn alle fctiep-hen-
;ijn fclcn 5ijn tegen u geftantct om u alle bcifcljiiftftingcn/ cn al taat een
lan imnfdje naar side rn ligcljaam cllenbig cn pijnlijft ftan maften/ aan re
iijjt boen. y^ob jal 11 jelf rot bc?fcri?iftftinge 3ijn/ 31)11 aangesigte i? tegen u.
[jet ö Hjoc b?ersfelijft 33! l)et 11 ïijn/tc ballen in bc ïianben be^lebenbigcn
aar a5objl! !ffgt;aa? 3ulr gii 11 bcrbr?gcn? ©c Ijcnui öabcn/bc fjelle benebcn/
ntj» - - - Ccccc 3 be
fff!!, r
be confcfentie ban Binnen/ alfc fcljeyfcïcn ban ranb^otmne suïïcn te meiifpanncn en op n toclFggen om 11 in eenen ftaar te öjenoen / bat be fjaren moeten te üecoc rijden/bic baaraau maarbenftt; ifi ftan niet mrc; ^eogen/ Vnant 't niet uit te bzulifteu.
2. ïE»e ^irete l'ejulï ip uto ^aiigmalier niet/ mant öie in CflJi^tus Ie» jus ié/ bie een nieuin fcf)epfel/ 2 Cor. V: 17. Cn bat ^ijt oil niet/soa ban jonbe? CJpi^tnjJ/ Eph, 11:12. 45oemt l^ein bjrj uteen ^aligmafte?/30a ïange oÖ tuilt/maa? rtrj ^ult fiebinben/bat gii geen beei aan l^em fjebt/ jijne bejöieniten jijn liooj u niet / stjnc lie?fcijijnitigE in ben bag be^ oojbeeïpf jal n nier 31111 ban tot be aücjg^ootjlc bejfcljjilffjmge; ai# gij ftejfr en meent in ben tjemel te fiomen / 300 suit gij be beure grfïa» ten binben/ en ü}i} 5al tot u jeggen: Gaat weg, Ik kenne a niet, Mattb. XXV: 12.
3. «©ij biect/ bar nicmanb jonbe? gefoobe ^ai jalig Inojben. gö onbefteerbe ^ijr jonber geloof; bat gij gelonbe noemt / en inbrelbt tc ftebüen/ ié ïiet gcloobe niet; 't jal u nier baten/ nier mee^ ban ben bui» iielen/bte ooft griocbEn bat cc een «j5oü i#/bar CIl?i?tué be Sgaligmaftec ig/maa? :tj fibberen; ja ubi geloolie ^ai tot eenc be?3liiaringe ban ulticbc^ bocmenipfe jijn/ ombat gtj i^cm niet Tiebt aangenomen boo: een taaa? ge» loobe. Die niet cn zal geloofd hebben , zal verdoemd worden, Mare. XVI: 16.
4. a3ti 31!r bejbloebt/ cn ban »J3ob bejbloefir/ en af utu nocb en aï uta boen ié bejUincftt. Dent. XXVIII: 16—20, Vervloekt zult gij zijn in dc stad, ende vervloekt zult gij zijn in 't veld. Vervloekt zal zijn uw korf ende uw baktrog. Vervloekt zal zijn de vrucht uwes bniks, en de vrucht uwes lands... Vervloekt zult gij zijn in uw ingaan, ende vervloekt zult gij zijc in uw uit-
faan. De Heere zal onder u zenden den vloek, de verstoringe ende het vererf in alles, waaraan gij uwe hand slaat. S'é bit u nog niet genoeg tor bc:« fclniiiHinge/ 300 olie^örniir be^e tooojben baarlig/Ps. CIX. IT—19, De-wijle hij den vloek heeft lief gehad , dat die hem overkome; ende geenen lust gehad en heeft tot den zegen, zoo zij die verre van hem. Ende hij zij bekleed met den vloek, als met zijn kleed, ende dat die ga tot in 't binnenste van hem, als het water, ende als de olie in zijne beenderen. Die zij hem als een kleed, daarmede hij zich bedekt, ende tot ecu' gordel, daarmede hij zich steeds gordet. ii?ie fihbrjt niet op 't Ijooceti ban be.^e bioeben? Cu bie linocn op u/ onöefecerben/ 500 tanoe gij onbcHeerb blijft.aan. De Heere zal onder u zenden den vloek, de verstoringe ende het vererf in alles, waaraan gij uwe hand slaat. S'é bit u nog niet genoeg tor bc:« fclniiiHinge/ 300 olie^örniir be^e tooojben baarlig/Ps. CIX. IT—19, De-wijle hij den vloek heeft lief gehad , dat die hem overkome; ende geenen lust gehad en heeft tot den zegen, zoo zij die verre van hem. Ende hij zij bekleed met den vloek, als met zijn kleed, ende dat die ga tot in 't binnenste van hem, als het water, ende als de olie in zijne beenderen. Die zij hem als een kleed, daarmede hij zich bedekt, ende tot ecu' gordel, daarmede hij zich steeds gordet. ii?ie fihbrjt niet op 't Ijooceti ban be.^e bioeben? Cu bie linocn op u/ onöefecerben/ 500 tanoe gij onbcHeerb blijft.
5. il3»ajj 't Ijie^mcbc gebaan / en einbigöe be bloeft met bit teben/ 'r moote jon tjenen gaan/ men mogte ^idi naar lijben sctten/enmen mogtc {japen Dat men ijet ban tier iVmaabjce nier jaube jjcbben/ toant men ^ier bat beL2 gobbeioojen tneg nog tael boojfpoebig ten einbe loopt/ inat iö bloeit sonbrj t:effen ? ^aar ^et Muaabitc i# nog adjter/baaj ftomt eene eeubnptieib aan/in tnelUe «He langmocbigljeib o^obs uiria/ baar sal nicmanb bibecri^fementcn ïjebben of eenige bcjbbiiftftinge; maagt; bc bloeli jal baa? aileen r?cffcii 30ubC2 bejpoosin'gc/sanbe? oplioubinge
rot
758
Christus is hun Zaligmaker niet.
Geen go-loove.
Vervloekt.
Eeuwig verdoemd-
Van de Wedergeboorte.
, tot in alle ceulaigfK'iö; Hoe naar 3aï öft 50quot;/al^ öe builJEl öe jiele/uit
/ ï)ft liocfjaain fcOfiöenbe/ Uu-gliocjr naai be (jelle/ aïp ^icïe en ïigcfiaain
; leu laatjlcn baije twebcjoni met malfianüercu lie^eciiigb ^ijnbe/be nntic»
UterDe sat Deüinben aan be fllnfie^ljanü ban ben iïeijter ban ije»
a mei en aajbe/ cn aié én be iieecijjftljeib Uan ben Öeecc le5ua/ cn bc be?»
n fctj^ilihelgtlljeöen ban het gelaat ban ftetnel en aacbe snllen te tarnen
0 ifamen iet üenaauüiriige Uhii ösu gouüaac ? ©an sal men geboelen lu u'
/ vloek ié/ alg uien be gobjaligen pial sien in ijee^lijüijeib/ ijcn ten uiterfle
^ bejacljrenbe/en as^ men/oue^iDontien en obejtuigb ban alle ^rjne gabüe»
q laaefjeben/sal Ijooren bie be?|c|)^3tilieli|amp;e fententie: Gaat weg van Mij, gij
i, vervloekten! in 't eeuwige vuur, 't welk den duivel ende zijne engelen be-
i. reid is. JBaatDy ban be afg:i)jifeiijiie e^ïcutie 5al bolgen: be Ijemel bno?
Ijen rot in alle eeuluigtjeib gefloten/ ös helle bno^ eeulnig ijun be?öltjf/
lt;j sonbe? licjjt/ jonbe? ruste/ joubej bp^minberinge ban geboel en yijne/
c ban binnen een Oiibe?b?agelijlie lua:in be^ confcientie/ be^buib met lètib^
[, toa?ne/sanbe; genabe/jonbe? S)ope/in alle onnitfp^efielnfte be^peratie.
c Dit is de plaatse desgenen, die God niet en kent, Job XVIII: 21. \9 ^Sjengt n bcje bingen op 't Ijarte/ loopt er niet obejljeen/ bejlucjpt
gt;a bese gebacljten niet/ombat ^e te oufmaiuirjtï sijn; taant sün be gebacij»
3. ten 300 be^fcr^iftfienbe/ 'mat jal ban be jafte jclbe stjn 25li}ft ban bg be^
n 3e bingen (taan/en pa^-t j)et n toe/seggrnbe: bat sal eentaig mijn becl
[f sijn/inbien iU 50a boojtga en niet fielieejb tao^be/opbat öe fclijift üe^
(v t)eerei! u belncgE tot Ijet geloobe; taant C^ob geéjuifit be obe^tuigiip
gen en be^fcijjififiingen tot een mibbel ban öeHeerimje.
t- XXX. ©^aagt gij ban : Wat zal ik doen, opdat ik zalig worde? Sift Raad voor
r- anttaooibe: meent gij ftet ? iis 't toaajgeib/ ia 'c r^net: Sioubet gij aU
leis/taai; in be taerelb bejmaftclglJ i^/taelluillen miiéftn/en afftanb boen lllg(euquot;
3- ban utae beminbe/ectlijfte/p^ofgtehirte/be^maftelijfie sonbc? be bei»
st soeninge met vöob/ij5ob lief te geüben/te breesen en te bienen in alle
sd gobsaiig^rib/u beminnelgRer ban alle^ taat er 155? JBilbet gij/bat gij bat
tn hennen en boben aüeö beminnen mogtet ï sSegt gij ja/ ift meene fjet/ 5t
ia i? mij e?ngt/ 300 anttaoo^be ift: beheert u en gelooft ben «Euangelio. Segt
ïh gij/bat taeet men tael/bat men ban salig taorben sa'; tact taetet Ijet
ie met opme^hinge/ bat ijet eetie onuitfp^efteliihe genabc en pjibilegie ié/ bat men op geloobe en beheeringe salig taorben han. »Ü50b taap niet geljouben
1/ u baajop salig te mahen/maa^ 't ijs sijne bjije gnebljeib/baaroy öe 3a*
n ügljfib te beloben en re geben. iDelaan ban/ beheejt u.
it Égt;;aagt gij/ fian ifJ tael? ié ijet in ir.ijne mant? gjli anttaoo^be: (a) ïijr
r/ bc^sefte^b/ geltjft gij Ijet app?obee?t/ Dat Ijet uta pligt ig. (b) lt;énbe?ta!nbt
^ Ijet eeng/ en 300 gii 't begint/ gij suit ten ee?fte bebinben/ bat gij Dlinb
j/ si)t/ bat gij (öob/ CD?iptu^/beu taeg om tot Ctlji^iué te hamen/Gen
■J2 taebejgeOoienen {laat be? 5ielc en be taarc Ijeiligjjeib in Ijare nauite niet hent/ eu bat gij niet ftent/ Ijoc jult gij bar boen ? ^iBaa? beljalbc bat/ gü at 3quot;lt
75Ü
760 Van de Wedergeboorte.
jult fiEbiubrn/alp 't op een boen fiomt/bat gij niet toilt; ift tuil niet/ 3dl IjEt cc^i'tc begin sijn Uan öct nalaten; baa^öij i^ be Daa^tje'b utace 'nature jua gjoot/en be sanbe i? 500 i'te?lï/en be salie ig 30a stoaa^/bat gij niet liunt; jinln ban in uUie elfenbc en oninagt/en jijt IjopcloDÖ en iaüeloaiBi tnj u^eluen. ^aagt gij Uc^be?: Wat raad? i^ er ban ganjelj geene tjope boa? mij? Ik antwoorde: niet in n^eltien/maaj inel bij vöah/ en baar i^ ayparentie boa? u/aaibat gij onbe? bc öedicninge bc^ ii5u» angeliunié leeft/ tjet imbbcl/ ja Ijet ccnigc mibbel/ Uiaa?boo? dSob sieien üeUeejt. ©cjblijot u ban/ bat gtj onbe? be mi O beien leeft/ en bat ^i5ob n olje?tuigiiige geeft en 'Jegce^tc tot befieecinge en saüaöc'b; ueeint be mibbelen bltjtig taaa?/ jijt naa?jtig be pn'bifiatie.! en be catecijifatiën taaajnemenbe/ lre#t niet aanbacljt beet in a5ob^ i0oo?b/af laat Ijet u boo?-lejen/ boegt u bij öe gob^aligen/ en be^oefu in Ijiinne Bijeenftainfteii toe» gelaten te taerben; balgt cy be öetaeglngen tot Sibben eu totgobsalig^ lieib. Sal iü ban üeSee^b en jalig iDc^bcn? SüH antinoojbe: ubj Vnerli ja! ^éob niet Ijeb3cgen om u be befjeeringe te gebcn/ maa? oolï/ -6ab jal n niet uitfluiten/50a gij u jelben niet uitfluit; gij [jetit reben ban Ijopty ombat 45ob u bu^'oejre tmbe? obectuiginge geb?agt Ijeeft; inacftt ban berber oy be minfte beüieginge bep ^ceptc^/ buigt bie oy/ en siet toe/ bat gij 5e niet tcgeu{laat. blijft soa in bolftanbigljeib onber be mibbelen/en geeft jjer niet oy/ ai^ gij ban utae üegee?li}tit)eben telSen^ afget^oMien Uiojbt. wederge- XXXI. luenbe ili mij tot 11/ tuare tnebergeöorenen/ gij bie be nature moeten1 ^1' i^t'brjgcbaojte en be inegen/ tnaa^boa? iöob ben raenfclje Uiebejöaart/ erkennen in ïjet bonge ban bit Uayittel met licljt gejien Ijeöt/ leg: u. baarbij in hunne ge-to tcgenluoo^bigljeib bejs alüietrnüen vöobg/en 5i£t cf gij in taaargeib/ ift fyjefie niet ban brn tray/ geen leben Ijebt ontbangen. (©ojbrelt naar Uiaajljeib/ ^set toe/ ontficnt Ijet niet/ ^00 gij {jet ijebt/ acljt (jet niet Ulein met eer.e gjootfclje neberigljetb/ algof gtj Ijet gebaan Rabbet/ en 3(500 ban uln eigen tuejit ïtleinacfjtingc öEamp;t; tuant 't i^ uta locjli niet/ maar Ijet bsejlii ban ben almagtigen ^ob. ($enabc te ontfieunen/genabe in on^ ïilein te acfiten/ i^ beel gjoote; jonbe/ ban oy genabe te roemen/ bie men niet ficeft ; maaïtt ban be fluitreben op en segt: bat ig be iJ?ebcjge6oo?te/ üaa? ben ili ban obejtuigb/ ift fn'bbe bat/ ift jie ijet in mij/ mijne confcieiiquot; tie geeft mebe getuigenigfe boo? gt;«?ob; 500 ben ift ban tnetergeboren. zich in XXXTT. '£aat Ijet brj be conclufie niet blijben/ maar berblijbt er u verbij-1 uk obe? met ben Moorman,. Stokbewaarder en Lydia, en om hieruit eene den. bagte Ue?t?copti!iöe te ijebbrn/juo (a) ftïimt oy tot be fenreme/toaatuit be ï!5cbe?öEbüo?te ic boojtgeftomen/ namelijft/ uit be eeutaige liefbe en be?ftiegt;inge (JPoöSj. Jer. XXXI: 3, Ja Ik bebbe u lief gebad müt eene eeuwige liefde, daarom bebbe Ik u getrokken met goedertierenheid. Kom. VIII: 30, Die Hij te voren verordineerd beeft, deze heeft Hij ook geroepen. Soo sijt gij ban ban eeutaigfjeib ban töob beminb en uitbE?fioren/Inant gij sijt Ineberge» boren, (b) ^:cgcntDco?big söt gö ren ftinö lian a?ob/ taant ö5ob beeft u
naar
naar zijnen wille gebaard door het Woord der Waarheid, Jac. I : 18.
a3ij jijt uit gebaren / baaroni een imiö Joh. I : 12, 13.
^oo ié ban a3ob ulti ©aber/ en jal met n fjanbelen al0 een (iefljcb'
öcube ^abe^/ en gij moogt alé een ftinbeften ailt^ ban ii-jeni cifc{)en en op i^Eiii bcrtjonliien. (c) Itta ftaar ié bast en onberanberlnU. Kom. XI; 29 , Want de genadegiften ende de roepinge Gods zijn onberouweiijk. IDaarom zal Hij, die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen tot op den dag Jezu Christi, Phil. 1:6. ©aaram bciblrjcu u jonber Ureese ban üeranöecinge. (d) giet boor be iBebeigcüaartc oy bi- eeutai ge jaligficib/ ais op nine oetuisfc c^fenigfe/ en Ine^ft^aain om in bte liejltiacljtingc en Ijope lebenbig en. üejbfijb te ^ijn. 1 Petri 1:3, Geloofd zij de God en Vader onzes Heeren Jezu Christi, die naar zijne grootc barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot eene levende hope, door de opstandinge Jezu Christi uit den dooden.
XXXIII. 2$ijt gij Uirbejgcamp;oren/ (a) ^oa berïaat geljeel en al be boo» zich ais ben/ be onöeamp;ee^bcn/ Uiant 3t) ftinften alsquot; bertotte ftjcngen/ en boegt b^reneri0' n [ijj be lebenbigen/ en zijt een gezelle aller die den Heere vreezen, ende godragen, dier die zijne bevelen onderhouden, Ps. CXIX: 63. 3£aat al uw lust 'zijn tot de heiligen , die op der aarde zijn , ende de heerlijken, Ps. XVI: 3.
ïjoiibt u niet op u jelben / fcljeibt u niet ban be ïieclte; luant an-öe?*i ;ult gij liejbonben/ en 't i^ tegen be nature ban bc ïDcbe?ge»
boorte. Hand. 11 : 47 , Do Heere dede dagelijks tot de gemeente die zalig wierden. (b) gijt niet be^genoegb tneoe^gebaren te yjn en leben te fjebamp;en/ maar ttacljt naar gioEJ m toagbam; taant bat iö eigen aan al \nat leben fiecft. 1 Petri II : 2, Als nieuwgeborene kinderkens, zijt zeer begeerig naar de redelijke onvervalschte melk , opdat gij door dezelve moogt opwassen, (c) ffeeft a(^ lebenbigen/ bejtaant ulu (ebcn baar ba» öen / booj. be oefeninge ban alle öeugben / opbat alsoa 't onberfcfieiti blijfte tujfdjen baabcn en lebenben. Rom. VI: 13, Stelt uwe leden niet der zoude tot wapenen der ongeregtigheid; maar stelt u zeiven Gode, als uit de dooden levendig geworden zijnde, ende stelt uwe leden Gode tot wapenen der geregtigheid. AMEN.
761
KA-
I.
762 Van het Geloove.
Van het Geloove.
het ge- I. ï©ö tiocn öft «IPEloobe na te J^ebcrgcfioorte holgen/ niet bat be LoovE. nienfclje reept lebenbig en taebe?geamp;oren i$/ en baarna get q^eloaije be^ftrtjöt; ter contrarie: 't ©elooUe gaat boar be ÏBebergeboojte/hiel niet in tt)b/ maar in orbe ber nature; taant f|et i©oorb i? (jet jaab ber l©ebergeöoarte/ 1 Petri 1:23, en ö^t J©oorb fian geen nut boen/ ban boor t)et ©eloobe/ Hebr. IV : 2. jlöet be eerfte aanneminge en be?' eeniginge met Sejug taojbt be menfefte lebenbig. JBu/boo^ get ^eloobe neemt men aan / en taorbt men bereenigb/ en boor be nrfeninge bej? O^eloof^ neemt be menfclje toe inbatïeben. Col. 11:6,7, Gelijk gij dan Christum Jezura den Heere hebt aangenomen, wandelt alzoo in Hem; geworteld ende opgebouwd in Hem, ende bevestigd in het Geloove.
^etaijl in bejrn tijb aan ben eenen ftant be SCtöeï^terri boa?amp;?eefit/ en aan ben anberen ftant ftrt ^Ttjb geïoobe/ 50a te meer naobig/ bat tofl öe nature bep «öeloof^ aan alle ftauten boorftellen en boen be-feïjoutarn. Cer^t jullen toij fpjeften ban f)Et Woord, en ban ban be Zake. Sin bese berljanbelinge be^ Woords julfen tag boar jleden : 1. beteeftenipfe. 2. üpe berfrljeibenljeib ber saften/bie met bat 5elf0e taoo?b genaamb taorben. 3. SCnbere taoo^ben/ bic tiet^elfbe öeteeltenen. wat het II. Eerst be fieteeftenigfe ban tioorb. Sleöere taal tjerft ietjj bij» teekent'6 5ont,Er^ öe eEnE taa( ^fen regel boor be anbere; taij (preften nu 0 ' ban een taoorb / 't taelft in be ^ebrerutafeïje en (özieftfefje tale oo:» fpjonftelgft fiefcF|?eben iamp;/ nameïrjft/ Geloove. moet men jien taat eigeulijft 't ^ebjeeutafclje en a3?ieftfclje taoo?b fieteeftent/ en niet taat get gemeenlrjft in onse tale jegt; taant bat legt ben taeg tot mi^bat» tinge ban be ^eilige gegrift in be^en.
in de ne- ©e ^efireifn gebruiften get taoorb i'dnh Heömin; uit ftjacgt ban get bcheUtaïe ^;,oori3 beteeftent Heömin, met toeftrmminge ber taalftunbigen/ zichte 80 e Je'doen gedragen; bit taoibt in unje taie obergejet/ fomtijb^ gelooven, Jes. XXVIII: 16, Wie gelooft, die en zal niet haasten. a5clooben onDer* jlelt in on.^e tale boo^gaan^ eene belofte/ of 't taoojb ban eenanbe?; maar bat boet bit ^ebjeeutofclje taoojb niet altijb, 't 2peteeftent gelooven, ooft ban/ alp er geen tono?b of belofte te papfe ftomen / Job XV ; 22, Hij en gelooft niet uit de duisternisse weder te keeren, maar dat hij beloerd wordt ten zwaarde. Sf.iet ooft Job XXIX: 15, Klaagl. IV: 12. .©urntijöo; taorbt bat^elföe taourb Jleömiu vertrouwen obergc^et/ ooft betrouwen, ooft ban/ slé l)er ganstlf geen opygt geeft op iDoi^b of 25c!oftc/ Job XV: 31, Ilij en betrouwt niet op ijdelheid. Job IV .18, Ziet, op zijne knechten en zoude hij niet vertrouwen, giet ooft Job XV : 15.
ii)an
I
J5an ött taoojb fiomt ruins Emouna, 't tnelft in onsc taïc luorbt olicc-gejet Geloove , Hoz. II: 19. Hab. II: 4. Vastigheid , Jes. XXV : 1. Waarheid, Ps. LXXXIX : 3. Getrouw, Ps. XXXIII: 4. Spr. XXVIII: 20. Gc-troawigheid, Ps. CXIX: 75. 3lll(c tiejc bejfcljeibenc Uioojöfn hl anjc talc luorben in Ijet ^eöjfi'utu^clj mrt öat cenc hiuo^b utrgcb:uftt.
J5jiEftfcf|e ilioorb nigng en mgti'ut pislis tx\ pistemo, tnojbt fom» In de tijb^ Geloove en gelooven oUejijeset/ niet op.yat op beloften. Rora.X : ^7,
Zoo is dan bet Geloove uit bet gehoor, ende bet gehoor door het Woord Gods. ^ointiiöS tocubr lier oticjgc^et betrouwen, jonbec opvgt op liet ilpoorb of 23tioftc. Joh. II: 24, Maar Jezus zelve en betrouwde haar Hem zeiven niet. Toebetrouwen, ooh jonbc? ©oocb. Rom. III : 2, Dat haaide woorden Gods zijn toevertrouwd. 1 Cor. IX: 17, De uitdeelinge is mij toebetrouwd. Vertrouwen , oqIï in aclegenljciö baa? taoojb of beloften niet te paófe ftomrn. Luc. XVI: 11, Wie zal u het ware vertrouwen?
III. vDclthjl lutj nu/buiten alle tegenfp^eften/Ijet Inao^b Gelooven moe* Hetbetoe-ten nemen naa? ben sin en aarb/ niet ban onje tale/ maat naar bea™ie-lc ^eüjeeulnfcöe en ^iefifcljc/ in lueliic tjet B?oojb a3ob^ befclj^cbcn igl/mand too-
300 fjeeft Gelooven niet alttjb opjigt op beloften/ en fjet beteeHent niet ......
altijb aannemen/ toeftemmen ban JDoürb en 55eloften/ maa? ooft ber-troutaen/ öetrouhjen/ jicft een anbe^ toelic^troiilDEn/of vcij oy een an»
ber te beklaten. ï©tj gebruifien Ijet jp^anfe^e of ao:fp2onftelijöe ICatgn-
fdje tooorb crediteren, crediteur, 't Itielft in bie talen ig gelooben/om»
bat in 01136 tale ïjet luoorb gelooben bie beteefteni^fe eigenhjft niet Ijeeft/ luaarboor bnj te ftennen ocben / niet alleen iemanbs Inoorben a^n te iicmcn en boor blaarachtig te jjouben/ maar iemanb iet^ toe te bejnoubJen.
ïlit bc3c allen blijfit lilaar/ l)ae g.soote miéflagen men 3onbe begaan/
aï^ men Ijet bioorö gelooben alleen soube töiüen bejftaan/ 50a als l)et in onse tale tjeb^uirielgft i^/ en al^ men op bien gjonb soube boutaen in be bcfclj^iibinge be^ Saligmaftenben lt;J5elacf^. ïjieruit ftamt ooft be bonfte^cib om be nature beji a5eloof^ te be^ftaan/ ombat men in 01156 tale gangen blijft / en niet let op be beteeftenigfe ban ïjst- tooorb in be gjonbtalen. 't il?oorb beteeftent ban toevertrouwen.
IV. l^rt tweede bat in be berljanbelinge ban ï)ct Inoarb te obe^toe» ®e^b®t'
gen i^/ i^/ bat met bit ecne tooojb (öeloobe be^fefteibene ^aften genoemb Versciioi-
toorben/ bie in be nature bejfdjillen. (a) ^omtijb^ beteeftent het be lt;Jene za-getroutoigrjeib in V)Ct bolbjengen ban 3öne beloften/ Rom. 111:3, Zal ken'
hare ongeloovigheid het Geloove Gods te niete doen ? (b) 33e leere be^
(öeloofgi. 1 Tim. 1:19, Houdende het Geloove, ende eene goede consciëntie. (c) We beltjbeniéfe ber geloofbe taaarfieben. Rom. 1:8, Dat uw Geloove verkondigd wordt in de geheele wereld, (d) IDe babetijfte tnerft» 3aamhcib ber 3iele/ toaa^boor men be taaarOeben gelooft; ten opsigte ban bese fpjeeftt be ^cftjift ban het bierberlei a5eloobe/ nameltjft/ Ijet torijclj a?cIoabc; Ijet lt;35cloobc ber MÊlirafteïen; (Cijb-a^eloobe; ïjet 2^
vertrouwen.
©bbbb 2 lig»
7G4 Van het Geloove.
ligmaftcnöc vöcloalir. nf 5e IpeI alïe met benjelfiJen ihi^m a3c[oo\je
Oenaanib luorbcn/ jyn tiorttaiip in be nature be^fclieibcii/ bat Uiel op= imiii'rfit moer üiurben/ uni üoot: De» ftlan» nan Bet laoojb nfet mi^leib tc luovben/ beUiijï tui) Ijicr aliceu sullen fp^cften ban Det Saliotnafienbe ^eioulJE.
liet iiis- 1. K^et Historisch Geloove luorbt ^co rjEnaamb/ ombat ïirt be h'éto = rie/ bat tp/ Ijet brriiaal/be ftefclj^gbinge be^ paften in [jet Ufgt;oo3b/Rent/ eu aip hiaarfiEiö tuE|'tEmt/ en E^ftent/ eh bic baar laat/ alé ^aftEn bie ÖEii niet mrer ratien ban be tnerelfclie fji^tLiricn; jmme?^/men tue^ftt baar niet mcDe/ Ij et bejtnefit oecnE bclnrfiinge/ fomtijb? ïelfd niet tot be üelt]bEiii]5fc. Jac. II : 19, Gij gelooft dat God een eenig God is; gij doet wel, de duivelen gelooven het ook , ende zij sidderen. Hand XXVI:27, Gelooft gij , 6 koning Agrippa, de Propbeten ? Ik weet dat gij ze gelooft, liet Tijd- 2. Ujct Tijd-Geloove ip ecuc ftennigfe eu toeftemminQE be^ Cuangeli» udoove. gig tnaarachtig/ be^lnehfjeiibf Ecnige natuurlrjüe beüie»
gingen in be affeciEn of fiartptogtEn ber siele/ eene belgbEtiijsfe ban bie Vnaa^ljeöEU in bejeeniginge met be ïtolie/ en een uittiienbig gebrag/ bülgcn^ Ijinme üelijbenipfe/ sonbej bereeniginge niEt oT^igtuó/tot rEgt» baarbrgmafiingE/ heiligmaftinge en 5aligi)Eib. Sier fverban Mattb. XIII: 20,21 , Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort, ende dat terstond met vreugde ontvangt. Doch hij en heeft geen wortel in hem zelveu, maar is voor eenen tijd ; ende als ver-drukkinge of vervolginge kornt, om des Woords wille, zoo wordt hij terstond geërgerd. Hebr. VI: 4—6 , Want bet is onmogelijk , degenen die eens verlicht geweest zijn , ende de hemelscbe gave gesmaakt hebben , ende des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn. Ende gesmaakt hebben bet goede Woord Gods, eude de krachten der toekomeude eeuwe , ende afvallig worden , die wederom te vernieuwen tot bekeeringe. 2 Petri II : 20, Want indien zij , nadat ze door de kennisse des Heeren ende Zaligmakers Jezu Cbristi, de besmettinge der wereld ontvloden zijn, ende in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, overwonnen worden, zoo is haar het laatste erger dan het eerste. Pan Ijrt imbejicfteib ban ijrt ^Ctjb-grloobc/ en ijet S5a» lignialienCe töeloobe/ jullen Unj OEneben b^eebe: )'p:eHEii.
liet Ge- 3. {}Et Geloove der Mirakelen \p eeue obEjiebinge bt'»'? fjarten / öaac atlini0üEÏöare Inerbinge viïcbö/ bat bit nf bat Itiejft/ babrn ben looy bet um1 ^ nature/ op uns jeggen of brbel/ gefchieben 5al/ of nofi aan oné 3a( ge-lujadjt luorben; burl) be b^atjit ban uittiocriiige ber mirafjeleii ié niet in ben menfeïje/ maar ^ob buert je booj ^)ne afmainige ft:acl)t int/op bat ^eloobe. 85iet Ijicrban Mattb. XVII: 20, Zoo gij een geloove haddet ais een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen : Gaat benen van hier derwaarts, ende hij zal henengaan; ende niets en zal u onmogelijk zijn. 1 Cor. XIII : 2, Al ware 't dat ik aüe bet Geloovo hadde, zoodat ik bergen verzettede. Hand. XIV : O, 10, Deze hoorde Paulus spreken; welke
de
tori sell Geloovo.
de oogen op hem houdende, ende ziende dat hij Geioove hadde om gezond te worden , zeide met groote stemme: sta regt op uwe voeten. Ende hij sprong op ende wandelde. (3?it vOcloolif {jaljbe bqjonbEt plaatji in öe Dagen ban Cïii'tiStuff cn tici JCposrelt-n/om ör Irerc tirs Caangcüum^ re öi^iró-tigcn. ©an bejc öjie genacmtie ï5cIooben fprel'sen toi) in bir ftapittcf niet.
4. {)ct Zaligmakend Geioove, 'r taedï n!iCir,:g genocmb taoiot Ijrt regt» rjct z,a-baarbiginaSrnb ^elnoae/ Reftir ten oy^igtc Uan pet einöe 't töflftc bas? ucoèioo-öit (ö.iaolie beoonb en br^igt;:cg?n luojct/ bit bejfeftilt in be gcljeele na w-lure ban bc anbere; ban bit «öeloobe gullen toij i» 't becbolg fpjcïtrn. «0U!§ i'i ban be buDücUinnigrjcsö ban 'jet Vnooib tneggenamen.
V. ïfet derde bat in be berljaubeltnge ban fjet Incorö re oticrbiegen \$/ sfjn be anbere bjnorben/ met Inelfic Ijet Saligmaltenbe (öefoobe in be jêcijJ'ft genoemb Iscrbt/ laaaruit De nature be^jelfs in be^fcljeibenc ppjigten ï5ïaar te ftennni ié.
[jet lunojb Heem in gdoobeii / öetjoubicn/ bertjantacn betec» Het iirnt 300 ooi'? 'jet Innorö non Cham; fomtiibé beteeftent tjet betrouwen ^000rrtvei^ op iemand. Ps. 11:12, Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen, schciaeno ^cintiitiQ zich betrouwen op iemand. Ps. CXLIV ; 2 , Mijn Schild, op wien ik mij betrouwe. ^onitijb^ toevlugt hebben tot iemanb. Jes. XIV : 32, drukt. Opdat de bedrukten zijns volks eer.e toevlngt daarin hebben zouden,
tiib^ ooïi toevlugt nemen. Ps. XXXVI; 87 Dies de menschenkinderen onder de schaduwe uwer vleugelen toevlngt nemen.
(0o It tanjör !)rr hiuo:b grloobrn boor naa Hal ach intnebjuftt- (Dit bc»
teefient fnnitjjbfr betrouwen. Ps. CX1I; 7, Zijn harte is vaste, betrouwende op den Heere. ^omtijb^ vertrouwen. Ps. IXill, Die uwen name kennen, zullen op Ü vertromven. r§amrijDS zich vertrouwen op iemanb. Jer. Vil ; 4, En vertrouwt n niet op valsche woorden, ^aintiibé zich verlaten op iemanb. Jes. XLII ; 17, Die haar op gesneden beelden verlaten.
(Doft teerbt geiacbrn bonr nna Samnch uirgeb^nbt/ ftcttarlft beteebent steunen op iemanb. Ps. LXXI; 6, Op ü hebbe ik gesteund van den buik aan.
H?elnït be (fimfifclje bioojuFii pislis en pistcmo gelooben/ bejtrouUien brteeftenen/ ;oa ciob be toaorben nfiamp;co en neiamp;nf.iui peilhoo, peilhomai, TtiTcoiO-^jdig pepoilheesis, toclfic bcrerftenrn/ fnmtijbs tot het Geioove bewegen. 2 Cor V: 11, Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de menschen tot het Geioove. ^omtiibs gelooven. Hand. XVII: 4, Ende sommigen uit haar geloofden, ^omtijbs op iemanb betrouwen. Matth.
XXVII: 43 , Hij heeft op God betrouwd. ^Dinnjbj? zijn vertrouwen op iemand zetten of stellen. Marc. X : 24, Dat degenen die op 't goed haar betrouwen zetten. Hebr. II; 13, Ik zal mijn betrouwen op Hem stellen. 2 Cor. 111:4, Zoodanig een vertrouwen hebben wij door Christum bij God.
men nu sife br;c biaoroen bij maïtianberen neemt/ .;oo moet Iji't ge-moeb ten bcilïs nbertuigb luorben/ bat gelooben niet alleen iét een toeftcmmrii ban üe Inaariieten öcé Êuangclium?/ maar een bejtran^
©bDtü 3 Uien
766 Van het Gelgove.
toen bes? (jatten op (fikib öaar Cö?^tu^/ 5i£Ö toe te bertroutaen. gefc
wat in VI. pefiöen bnj in 't B?eeöe gcfp?olien üan get taoajti om een loot
hCt?an0tè oiiVuuiöige in be talen sellie te boen sien/ toac gelaoben in 't l^e njb
merken is. öreeutagcö en in 't (H^iefijétlj te seggen iö. 43u gaan toij boojttatbe ben
berljanbelinge ban be jafie selbe. ^ie?in sullen tnjj beje saben iebe? op nao
3ic|j ^Elbc befcljoulncii. 1. ©at ec a3Elaobe in be bierelb i^/ en noob» babi
saftelgft moet 51]n. 2. 't Genus of be flag bcc jaften/ tot toetfte 't a5e- lool
loobe beljoort. 3. 't Subjectum of 't onbejltiejp taaarin 't j3cioabc sijnc Ijoo
plaat^ ö^^ft. 4. 't Objectum of tjet boo^lncjp toaajotntrent ^et gt;öclaobe goo
toejltjaam 5. De voime of ftct eigenbjbe toesen. 6. ©e taejftenbe L
en inibbet-oorzake bc^elf^. 7. 't Einde. 8. ©c btjgeborgbe eigenschap- een
pen. 9. De effecten of biucljtcn. 10. ©e overeenkomste en verscheiden- ban
heid niet anderen. 11. 't Contrarie. 12. De beschrijvinge. gefr
isnocdza- VIL ©at Ijct i£3eioobe noobjaftelp ié / ja 500/ bat niemanb sonbec ren
kciyk. ajeioobe jalig fian tuojben/ bcljoeft onbe^ be Cb?i?terien/ bie Ijet ïl3oa^ti lijfit
gelooben/ geen betotj^; jiet maac beje plaatfen: Joh. ffl : 36, Die in T
den Zone gelooft, die heeft het eeuwige leven ; maar die den Zone onge- haai
hoorzaam is (bat if/ in ben Zant niet gelooft) die en zal het leven niet Ant
zien , maar de toorn Gods blijft op hem. Marc. XVI: 16, Die geloofd zal ren/
hebben, ende gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet en zal moe
geloofd hebben, zal verdoemd worden. 't Ci
is eeuo fi?ct genus, of 't flag be? jaften tut toclïie ijet lt;i5eloobc beïjoojt/ ié biel
hebbelijk-hebbelijkheid. ^Hot balmaftinge bep bejftaubji en bcjj liiil|» jijn be jjcb' quot; ban
' bElijftljebeii; bese jijn/ of bic booc belc oefeningen bcjbjegen tnocbcn/ niet
of bie ban €gt;ob in be side be# menfejjen toorben ingestort, be^e jijn T
lt;6eloobe/ fiope en liefbe/ enj. Sll be# menfe^en Vnerfe om te gelooben ling
i# niet beftluaam om ïj^'t vöeloobe te berlmjgen/ jelf# in ben minjten gelii
trap; a5ob geeft liet in 't begin/ 43ob bcbiaart en bejmeejbert Ijet/ ^eei
^ob boleinbt Ijet. ©ie ijet begeert / moet Ij^t ban iJ3ob afbibben/ en tuaj
ban ï^ein biacljten; bie Ijet Ijeeft/ erfienne met banbbaarljeib/ bat Dij mei:
Ijet ban a5ob ontüangen Ijeeft/ en bertoacljte al bibbenbe bani^embc T
inden VIII. 't Subjectum, 't onbejtoerp of be sitplaatfe beg beloof# i# be vooi
wille der nienfclje/ naber be siele/ allernaapt be biille. in t
nenWasse nienftljc i# Ijet onbejtoejp bré 4?eIoaf#/ bacO niet alle menfdjen/ geïji
maar alleen be uitberftorenen. 2 Thess. III : 2, 't Geloove en is niet 't i|
aller. Tit. 1:1, Naar het Geloove der uitverkorenen Gods. Hand. XIII: joni
48 , Daar geloofden zoo vele als er geordineerd waren tot het eeuwige leven. 't ij
Niet in de ïjitr ,ip be brage : Of de kinderen in den Doop hel dadelijk Geloove lige
kinderen, ontvangen ? Of de cjedoople kinderen daden des Geloofs oefenen F het Bewijs i. ïllbj aiubioorbcn/ neen; baant 1. ©e ^cljsift scgt bat neggen#/baa?»
2. om i£ l)et te bejtoerpen/ baa^om moet men Ijet niet gelooben. 2. ©e om
riinberen lebben geen geö^uili öe# bejjlanö#; be rebelöfiljcib i,8 toel in» en j
ge»
n. gefcDapen/ inaa? get rebEnereii Degint cer^t met dec tp.
:n loobe hjorbt noobsaftelijfi tebeneren bcreigcfit. 3. ©c ftinberen bo^ ben 3.
e njb bee rebenetinge jjebben geenc liennigfe taan eenige jaEten/ öoe 501I'
Ue ben 3e ban gelooben/ tot {jettnclfte ftenntgfe bre ©obbelgftc bingen ban
jp nooben ip? 4. ©e ftleine ftinberen boac ben tijb bet rebenetinge baen 4.
b« babeltjfi noeïj goeb noclj litaaab/ Eom, IX; 11, 30a oefenen jij {jet 45c-
e- loobe ooft niet; taant bat ijs eene beugb. 5. 't ^eloolie i^ uit tjet ge- 5.
nc ftoor/ Rom. X : 17, bie^ ftunnen be ftinberen niet gdooben; taant 313
be gooren nog get JDoorb niet.
be IX. Tegenw. 1. hiertegen fiiengt men in/ Matth. XVIII; 6, Zoo wioïegenw.i
,p- een van deze kleinen, die in Mij gelooven, ergert. Antvv. ©e teftpt fpjeeftt Anfw.
n- ban sulften / bie 't gebruift bi^ be^ftanbg gebben; taant 31) ftonben ge^rgegb taorben. Clj?igtué fpjeeftt niet ban bat ftinbeften/ bat ïjij tot
iet een lioorbeelb boorfleibe/ it. 2, 3, maar ban bie/ taelfte eene geegtes
i^b lijfte ftinbfcfte ftleingeib (jabben.
in Tegenw. 2. Matth. XIX; 14, Laat af van de kinderkens, ende en verhindert Tegenw.2
5e- haar niet tot Mij te komen ; want derzulker is het Koninkrijke der hemelen,
iet Antw. (a) 't ïian niet betnesen taorben/ üat bese ftinbejfteng 300 ftlein toa Antw.
zal ren/ bat 5e nog't gebruift beg bejftanbp niet Ijaööen/bat 3eftpr getoonb
zal moeite tnorben/ 3al men boor 3iilftcn een betaij^ uit be^e plaatfe nemen;
't contrarie i? taaa^fc|)gnlt)fte?; ftinberen ban ttaee of brie jaren ftunnen i^ teel ijelooben. (b) fi^uu i^ liet Eioninftrgfie bej Ijemelen/ boo? be bolbaeniug quot; ban Cljjiptu? gun ban *!3dü toegereftenb/maarniet boo? get oMoobe; boeg :n/ niet aiSe ftinberen grböen regr tot be saliggeib/maaj be uitbe;ftorenen. ,gn Tegenw. 3. Ps. VIII; 3, Uit den mond der kinderkens ende der zuige-Tegenw.3 jen lingen hebt gij sterkte gegrondvest. Antw. J^iet bat be ftinbejften^ en 3Ui« Antw. ten gelingen fpjaften (300 ja/ ban bejbalt öe tegentae^pinge) maar 31) be:» '.t/ gecrlgften lt;èob objective, boojtoejpelijft/ Dat ié/ 31) geben aan be boten taajifenen ftoffe 0111 ^ob in 3ijne tac?Uen te bejliee^lriften/ geigft be ge» gtj melen/ 't uitfpanfel/ bag en nacgt boen/ Ps. XIX :2,9.
ibe Tegenw. 4. jjgen geeft exempelen ban ftleine ftinberen/ bie get 45e» Tegenw.4 loobe gaböên/ alg 3Ieremia/Jer. 1:5. Anhv. (a) vDe teftgt fpjeeftt ban be Antw.
be voorkennisse ©ob^ naa? be be?ftie5inge/ en ban heiliginge be? af5onberinge in ben raab lt;j5ob^ tot get ^ofetipcg ambt. (b) 't 3$ ooft taai anbe?^
en/ geljeiligb te 3911 boa? ben a5ee|t aScb#/ 't taelft ^ob magtig ig te boen; en
niet 't taat anbejg babelgft te gelooben. ©e nature ftan gegeiïigb 3ijn/
[II: sonbe? babelijtïe tae?ft3aamgcib tot geiligljeiti/ en 31300 sonbe? i!3eloobe.
en. 't Êpempel ban ^imotljeug/ 2 Tim. 111:15, Dat gij van kinds af de Hei-
)ovc lige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloove, hetwelke in Christo Jezu is. Antw. ©e teftst fp:cefït ban
ia?» flCimotgeup niet boo? get gcb?uift bcö lJc?ftanbg / maar nu öefttaaam
©e 0111 uube?tae3en te taorben in get i©DO?b boor 5ijne «öjaatmoebe? Loïs,
1 in» en 3ijne inoebe? Eunice, iamp;icg ig gie? geen Detag?; boo? get ge6?uift bej? ge ber-
i
768 Van het Geloove.
UrzftMb^. 't Cpcmpcl ban ^orjanncsi ben ©ooper. Luc. I: 41. Antw. afr
(aj ^)aar ftaat niet bat Fp'i tieloofbe/ maar op be g?oetenipfe ban jjEi:
ria aan ^pnc ^Barber lEIifaamp;crl)/ apfp;ong. (b) i©ar be aimagngfjfib (a)
(Sob^ in tje:n getD:ocr)t jiceft/ cn Uiar (jrm bebe npfp:fngen/toeren tnij jh,,
niet. ©an 1'irt eytraorbinairc mag men geen gebolg maSen tat Ijet ot' gei)
binaire, (c) SJoljanneé to a? nodi öi'fneörn/ nocij geboopt; ^oo tjabbe unl
ÖÖ l^et boo? be ft?ac!jt bes bcop^ niet ontliangen/'t oene Ijeni bebe op» gec
fp?ingen / 't taellï men beoogt. ïnci
De uit ver- X. C^icr ié nog eene anbrre vrage: Of alle uilverkoreneti van hun be- ^ hebbenquot; ' van ^unne onlvankenissc af, een zaad des Geloofs m zich hebben, schoon
geen zaad zij dadelijk het Geloove nofj niet oefenen? Antw. Jf^ci'n. -;j
des Ge- B^ant 1. IDe ^cflJift fpicelft ne^gen^ ban een zaad des Geloofs, ban |)Et
zich van Geloove in zijn zaad. 't ban ai te brijmoebig/ bat te peggen/ en iaof
hunne baarop eene geljeeïc ^afic te öoutocn. ©e .Jicljjift fp?eeftt toel ban een (jtn
niss'e af6'Saab bfr tocbergcBoDrte/ 't toelft ig f)et ï©oojb (jPob^/ 1 Petri I : 23; 3ati
Bewijs i. boef) bat $ niet in be ftinberen / maar 't i£ opi beö ^eeren ti)b een ECn:
mibbel ban Ijunne öcficeringr. Cn toat joube ijet ^aab beéf 43eïoof^ jijn/ non
een örgin ban geloobe ? ban (jabben jij liet babeltjft. gEn
2. 2. ©c menfcljen/ ooft be uitbejftorenen/ ^tjn boot Qunnc toebetge^ t Boortc boob/ ftinberen bes toornt/ jonber Clpiptuö/ jonbe: beloften/ x jonber a5ob/ cn aljoa jonber (j5e!onbc/ Eph. II: 2, 4, 12. IDe ©abc:/ ^ ij be t^ccre 9!e,;ii^/ be {^eiïige öneest fjabbe luei cpjigte op Ijen 300 ra^ ^iE 5tj toaren/ aljs ©abe?/ galigmafter/ j^eiligmafte?; maar in ljunseluen nr 1 toaren 5c in öenjeïfben ftaat a!é alie an beren. ^ X
3. 3. JBiemanö ontbangt ftet (j5efoobe/ ban uit ïjet gerioor/Kom.X : 17. {jctii Gal. 111:2. IDaarbooj toorbt be inenfelje ban orgetoobig/ gelaubig; be (6Ei( menfclje ftonbe niet ge^cgb toorben Ijet aJeloabe te ontbangen/geioabig iigEj te tocrben/het aJeloobe te be^futjgen boo? be pjebiriinaebe^'Jnefoof^/ in» En t bien fyii |)et t^ buren in 51)11 begin a! Ijabbc/ c;i afjoo a! gcloobig toa^. 3iEie
Tegenw.i XI. Tegenw. 1. ï)ie?tegcn b?rngt men in : 1. ©e uitbe^harene ft in- jxitt
beren sgn in Qet ©eramp;anb/ 300 moeten 5c ban coft in Ijet begin 0eC gene
©eïoobc Ijeamp;öen; toant men Ban in Ijet ©e?üonb niet 3tjn jonber vjje» 5rtoi
Antw. loobe. Antw. (a) SCile uitbcjftorcne ftinberen stjn niet in ijet©e;bonb; ftani
amp;rj buijenben toorben 6eftee?b/ toiec oube?ö Sjeibenen itiaren. (0f Ijeb» gene
ben alleen be ftinberen be? ^onbgeriooten amp;et iöclaobE in yjn jaab/ en taerl
nict be anbere uitbe?ftorene ftinberen ? toaarult blgl'it julft een onöe?» fct)a]
fcljeib in be uitbejftorene ftinberen ? (b) 3ïn Ijet ©eröonb te stjn bei* Hem
ftinberen/ ftelt niet ietö in be ftinberen / of men moeite baaruit aoii gent
Tequot;euwquot; Scfïuiteti/ bat 3C babehjft Ijec lt;j?eïaabe gabben/ bat 3e öabehjft toeüej- niet
Antw'wquot;geamp;oren toaren; en 300 bat er nict uit balgt/ «oft bit nier. maa
ïegenw.3 Tegenw. 2. If^un ftomt be Jjcmel toe/ Mattb. XIX: 14. Antw. § 9. al lü
Tegenw.4 Tegenw. 3. 3crcmia/ SEoftannp# be ©oope?/ ^imotfieu^. Antw. § 9. gclij
Antw. Tegenw. 4. (Pc natuuiïrjfte gcregtigfif'b joabe booztgeplant sijn geluo?- ne b,
ben/'
Van het Geloovc. 769
Dfn/inbicn iSiöaiii niet gesanbijS ; lnaarom üau ooft niet öe üo-
bennatuurltjfte teieör:gcbaartc in ljun jaaö boar bc ^Scmbgcnoorcn ? Antw. Antw. (a) Il?ij luctcn bat löiib f)pc Uic! Itonbe boen/ maat mii luctcn oaü bat ban liumiEH tut 5}jn gccu gebofg i#. (b) Waarom niet Ban gccne ^alïc BctJeptl» gen. i^ob anituoarbt niet Uan atlf 5t)nc babeu/en taij jijn niet BcftVtit-am um ccbcncn lian ajob? tacjfi en {jaiil'eliiigeii te geiicn/baatoin Ban men geen biag ftellcn of ontBennen/ ombat men reben gclien Ban of niet/ maar men rjeeft maar naar ijee E^oorb tc gaan en te .^icn/tnat baar gcopen»
iiaarb ia of niet. (c) ïDe crbarenljeib leeic bat in alle tiitüerBarcne Bin»
beren be; ^ubjalige USonögcnootcn fjet .^aab bes? geluaf^ niet is/ öeluijlc jij tuel tot oy ijet ïaatjle ïian ljun leliën öc gabloosflicn jijn/ bat/ mrt l)ct saab be# 4?£laof^ tc fjcamp;'jen/ niet Scjtwi Ban; Inant jaati be# 43e»
loof# te l)cböcn i# laaarlijB Ijet ^elooVic/fcljoon in öet Begin/te Ijeööcn.
«En Oi-iB 31311 Uele Binbcren bcj ^cibencn nitbejfioren/bie Ijeböen ban Ijet jaab be# öeloof# niet; ban moeite iïo'o be Binbcren bej l^cibencn oy eene nnbere U1Ö5E BeBecren/ ban be uitBe^Boreiie Binbcren be? 25anbgc»
nooten; bese boen jjet baoi uitüuaitcn Ban Ijet jaab/ bat in [jen '2/
gene boor tjmi Ijet 4?e!oalic tc geben/janbrj saab tc IjcBBen.
Tegeuw. 5. Hebr. XI; 6. Antw. § 9. Tegenw.5
Tegcnw. 6. gij geBben ben 45ee#t be# 45cIoof#; taant nnbe?# Blnamcn xo'^w.r, 5c Ctj;i0tiis niet toe/Kom. VIII;9. gtct liet antwoord, kap. XXXI, § 15. Antw. ©ie# ülijft ijet tia#t bat be uitUerBotcncii geen jaab bes geloof# lian ljun» ne antliaiigeni#fe af in 3icfi ïjcböen. plaat# fp;eefit Uan ballnasfenen.
XII. ©e uitbcjBorenen ban/sijnbe Ijet unbcjlncjp ban Ijet 45eloobe/ 500 'tGcioovc {jebben taij naöej tc unbcr^oeBcn/ in taclfi ijcöeelte öe# menfefjen ijet (öcloobe 5|jn£ sitplaatfe Beeft, quot;t ^eloobe Ijreft 3;jnc sitplaatfe niet in Ijet indczicie. ligdjaam/ljoetael't üeloabc baarboo; 51311 taerBinge uit/in Bclijbeniéfc en üctracljtinge bc? goebe Bie^Bcn; maar bc rigenlijBe jitplaatfe i# be jieïe. Rom. X: 10, Met tier herte gelooft men. ©e ■jfiie fjecftljarc facul»
tciten of mogenbljeben/tnaarbaor 51] tacjBt/nameljjB/üe^ftanb/taille en genegenljeben; beje Ban men icbe; met Ijet be?ftanb aftreBBen en op 5ic[j»
Selben BcfcBoutacn/ en 30a 5ijn 3c in 3TC!)3clben onbe:fc!jeibcn ; Bet be?»
ftanb i# noclj tai.lc/ noclj genegenfjeib; be taille noclj bcjflanb/ nocfj genegcnBcib; bc genegcnljcib 00B geen ban bic Beibe. gij 31)11 in Ijare taerBingen onbe^fcljeiben; 't be:ftanb Fjerft Bebattinge/aarbeel/30a Bc fcfjoutaenb al# pjaBtiBaal/cn confcientie; bc taille aiiiljeï#t be 3aBen al# tJeminnelijB/ mét liefoe/ of B^cft afBee? ban eenc 3 a Be/ ai# tjatelijB ; be genegenfjeben 31)11 Begeejten of t;cB naar 'ueibullinge be; 3ic!e/bie 3icfj3elbe niet bcrbiilfen Ban/ nocB sicö.U'l^e met 3icfj3elbc bejmaBen cn be?3abigen/
maar bie Ijacc be;bulliiige ban ict#/bat Buiten Ijaat i#/moct f)e6Bcn. ©ocïj al Ban men icbej met Bet be:ftanb aftreBBen/cn op 3ic!j3elbc Bcfcljoutaen/
gcïijft men 00B boen moet/ inbien men be^ftanbig Bctau#t tail 31)11 ban 3n-neöaben en bcjsclbc? nature/300 31)11 3c nogtan# 300 nier onbe^fegeiben/ I. Oïeecc al#
I
7 TO Van bet Geloove.
rtip üc nienfclje luc^lit. ©e moocntiBebEn in öe uitlcc^ftinoe be^ tntn» öe
fcften te Ue^ic te oiibejfcljeiben/ 5aï alsoa bcel confufie en uerlua^cmge ^
üarcn/ al? die in jicfocïben te bcjniengen ; bit nu pagfenbe op Ijet gt;J5C' 3ic Icolie/ ^oo be oelooüenbe ^ele bejig met l)E?|laan/toillen cnbcoeeren;
aïlc mognibijEbEn 3ijn tDe^ftjaam in ben uicnfcljE/al£ Ijij (öcïooft. ^ Tot het XIII. lijic,? fionu bCjE bjane te beanttuoajbEn : Of lot hel Geloove ken-
behoort n*sse ^cr za^cu gt; dic men. gelooft, van nooden is, dan of eene bloote en blinde wa
kenuisse. ioeslemminge genoeg is, zoodal hel Geloove best beschreven zoude worden door fp; omvetendheid ? ©e JpapigtEn ontfiEniiEn tjct ce^iIe/ Eii jeogen ö^t ttaEEbc. . tjc
i©ij a 11 tin00,2be 11: toEflEmmingE i^ niet gEnoeg/ftEiniigfE i^ abfoluut tot 0f
l)Et ij3E!ool)E ban iioobEn. JlSaar Uuj fp^Eiien niEt ban eeue bolrnaalite o?
liennipfe bcr jaftEii/biE niEn geloobEn jai/luaarboo? uieij bE jafien ftlaaj leii
en biftinct/ boor cn üiee? boo?/ ten opsigtE ban Ijaar hoe, maniEtE of 'öt
fjoEbanigfjEib ban {jaar zijn, ücbat En siEt; taant ban joubE men jeec en licie jaljen/baar men toeft niet aan ttaijfeien ftan noti) mag/niet moeten
gelooben. bij cpemyel/45ab?tue,;En/5tjne Eeutaig^i^/oneinbigljcib/ scl be be?eeniginoe üec ttaee naturen in Clj?ipEHj?/ia/taclfic ban De geopen*
üaacbe berbojgenijeben .^oube men ban geïoaben ? Jfl^aar taij fyjeften ban bei
eene ftenni^fe/bie be geopenOaarbe jatten 50a bejre fient/ bat men eene i©
öcbattinge/ een gepaft en toaar örgjip ban be jaften Ijeeft/ 't 5;j niet mee^ lt;io(
uf min liept. SCIjü taij jeggEn/ bat tot Ijet (jSEloobe fiEUiiigfe beijoojt/ 50a em peggen taij niet bat fiennigfe Ijet «SEïoobe i^; ooit niet/ bat men eene saftc
gelooft/ombat men 5e fient en jiEt; oofi niet/bat fiEiinigfe en (^eloobeeenc s'ie
en be^elfbe jafici^; maar itnj seggen bat fiennifïfe/én ban be safien/én de^
ban be openamp;aringe ber jaftcn in IjEt JBoocb booraf bejEi^cljt taojbt/ «
5al men 5e gelooben. '©at nu tot fjEt ^eloobe ftennigfc bejei^rljt tuo^bt/ cn
ülyftt uit begt;c rebenen: ö'Ö
Bewijs 1. XIV. 1. Hit ejrp^eiéfe plaatfen. Jes. LIII: 11, Door zijne kennisse zal mijn ftei
Jes.LUI: knecht, de regtvaardige, velen regtvaardig maken, 't ï^eü^eeutafcljE luoorb '
iwsj bedangto, in of door zijne kennisse. 't üian uit fuacljt ban ö^t tooojü is 1
3ien/ of op be tiennipfe/ bic €lj?iiatug Ijeeft/of op be ftenmpfe/bie be menpcf} nie;
Han CÖ?i^tup öeeft; maar be omftanbigfjEib ban ben tElipt toont/ bat Ijet 2t:p
jiet op be fiennigfe/bie men ban Cöjiptu^ IjCEft; taant CD?i^tu^ maafit con
boor jgne ftennipfe niemand regtbaarbig/ maar boor jtjn Irjben en geljoo?» bai
Saamtjeib/ 2 Cor. V: 21. Rom. V: 10, 17—19. Cn bE menfefje aan jijnen fiat
«ant taojbt gErcgtbaarbigb boo; fjet lt;ï3EÏocbe/Kom. V: 1. ©at baar Ijet 3Ör
^eioobe taojbt toegefcO^eben/taojbt l}ier torgcfctijeben aan bc fininipfe; bie
niet bat fiennigfe en 4?eloobe eene en be^elfbe jafie i^/of bat enfiele fien- Oc;
ni^fe jonber toeftemmen en bejtroutaen ben menfclje regtbaarbig maaUt/ aai
taant beien Ijebben fiennijgfe/en jjeöamp;en cbentaelljet taarc öefoobe niet; ont
maar aan be tegtbaarbfgmafiinge taorbt fiier be fiennigife toegefcljjeben/ int
ombat o^eloobe ijier in jijne geljeele uefeninge en omtrefi berjiaan taotbt/ 1
taaarban be fienuigfe Ijet begin eu öc boa^af-bejeig'cljtE jafie ig; bu^ tao^bt end
Van heL Gcioove.
ii, üe saliQÖcib oofi Beloufb aan be Ujucljtcn be^ aPefnof^/ Dciijbcnipfc/ armen
gE üan gee^t/ treurfgcn/ jacljtmoebigen/ goü.viliöÖciö/ en^. ©e^e ftunnen op
gt;C' sicöselben (i3obe niet aangenaam 31)11/ maar alleen als bruepten uit fjet
n. ^eloobe Ucojtfïomenbe; bie^ iua^bt rot 'ÖcIooIjc ftenni^fe Uc^eipc^t.
9 üDoet ljie:6ij:
eM. Joh. XVII: 3, Dit is liet eeuwige leven , dat zij U kennen, den eenigen Joh.
ide waarachtigen God, ende Jezum Christum, dien Gij gezonden hebt. Cfpiotué xv [1:3'
oor fp?eeftt ijiej niet ban ïjEt aanfefjoutuen m ben lu'mel/ 't luelli teoen be. , Ijrt Cgt;eIoobe gefteïb Vooibt/ 2 Cor. V:7. maar ban't gene gie? op aaibe
tot grfcljiebt/ en be tueg rê tot ben Ijemel en be onmibbeföare befcfjotibiin»
ite g?. I®»/ op aarbe {jeeft Ijet (öelaobe plaarp/ baajop Ino^bt het eeutoige
iaj leben üeloofb/ en niet op bfoote iienni^fc; bie^ fpjeeRt be tefi^t ban fjet
of o^eioobe in sijne geijeeie oefeninge/ ijebtienhe bij jic!) fiennigfe in (jet begin
cec en in ben boojtgang; taaarom ooft bie ttoee/ ftenni^fe en ^eïoobe/ bij mal»
;cn fianberen geboegb taorben/ Joh. VI; 40, Dat een iegelijk, die den Zone aau-
jö/ schouwt, ende in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe.
;n* 2. '©at tot Ijet a3tioobe ftennigfe bereiseljt lcarbt/ülijfttcoft uit Ijet mib' *!equot;1is 2.
ian bei/ Vudajbooj (jet ^eloube getajodjt Uiorbt ' 't taelf! is Ijet geljoo? ban fjet gewrocht
;ne iDoorb. Kom. X : 17 , Zoo is dan het Geloove uit het gehoor, eude het gehoor door het door het Woord Gods. Joh. VI: 45, Een iegelijk, die het van den Vader gehoord Woora-
^qq ende geleerd heeft, die komt tot Mij. Jüiu i£ 't f;efte?/ bat (jet öDoo^b niemanb
jfje nuttig fian srjn/ en men ban uit öquot; gefjao^ ban Ijet USoojb Ijet i!3eloobc
ene uiet be^'ijijgen/ tenjtj men fjet bejjlaat. 2 Cor. IV: 2, Door openbaringe van
én de waarheid ons zei ven aangenaam makende bij alle conscientien der menschen.
bt/ 3. ©eünjl iebe? geïoobige bejpügt tgi CljristujS tcbelijben/Matth. X:32, Bewüa 3.
at/ en reftenfcljap ban ^rjn aPgt;eiODbe te geben/l PetriIII; 15,50a i$ abfciut nao- „^10'
big/ bat men bennijüfe Ijebbe ban be paften/ bic men gelooft. 3Dat men niet 3 quot;
lijn Rent/ ban men niet belijben/ baa? ban men geen reftenfcljap ban geben.
orü XV. Tegenvv. 1. ü^ieitegen brengt men in/ Hebr. XI: 1, Het Geloove nu Tegonw.i
0IÜ is een vaste grond der dingen die men hoopt, ende een bewijs der zaken die
gcfj men niet en ziet. Soo fluit ban Ijet löcloabe be Hennisfe uit. Antw. ©e Antw.
ijet SCpoptel segt nfet bat fjct «iPeloobe sonber iiennisfe/ en üiinb is; maar ter
abt contrarie bat ijet ajeioobe beluijpt/jefie? bemonfoeert/'t toeifi be ftracljt
ioj, ban öct g;onhtaoo:b tltyyos Elengchos ig. j©»/ jonbe? iiennisfe ban saben
nen San men nietö bemonft?eren cn betaijïen. ©e bingen bie men niet jiet/
het Slin bingen bie ïiet ooge be?i ligcljaamg niet befeïjoutoen ftan/ en be bingen/
jfe; bie Ijet natmijiijfte bejftanb niet uitbinben nocÓ openbaren ban/ fjoebani»
;en- ge jijn be bcjbojgenïieben ban Clj^i^tiiiö; maa? ajob openbaart bie bingen
lit/ aan be :,f]quot;En öoor ^ijn JDoojb en aSerist/ en Ijet i!?eioobe neemt ^c aan aïgf
iet; onttagfelbare toaaröeben; ^oobat bese plaat^self^ blaar bebcfïttgt/bat
en/ in bet ^eloobe ftennisfe en ïidjt i^.
,bt/ Tegenw. 2. 2 Cor. X:5, Dewijie wij de overleggingen ter nederwerpen, Tegonw.2
):bt ende allo hoogte, die haar verheft tegen de kennisse Gods, ende alle ge-
' Dc I. Ccecc 2 dach-
771
Van het Geloove.
iitp te menfeije lucjlit. ©e moocnbljebcn in amp;e uit\i!E?ftinge bc^ inEn» fcljcn te bt^ie te onbe^fcljEibEii/ jal alsoa Ucel canfuftE Eti üerlnajrmgE Uarcn/al^ bie in jicÖjElbEn tE bcjmengen; bit nu pagfenhE opljetaamp;e» loobE/joo i^ be geloobenbe yelE bEjig met bEjftaan/toillEn EnbcgeErEn; alle inogcnbfjEbEn 31)11 tDEjFijaam in ben nicnfcljE/al^ lj(j (©cloofr. Tot het XIII. ^iE,2 fiamt bcjE b2age te beanttnoo^bEn : Of lol hel Geloove hen-bchoort wtMe dw zaken, die men gelooft, van nooden is, dan of eene bloolcen blinde kenuisse. loeslemminge rjenoeri is, zoodal hel Geloove best beschreven zoude worden door onwetendheid? ©e Jpapijiten ontrienncn jjet ce^üe/eii jEogEn {jet ttneEbE. §Di) anttaoo^ben : toEflEinmingE i|i niet genoeg/ftenni^fe abfoluut tot l)et apeloobe ban nooben. ^Baar Uuj fpjelicn niet ban eeue bolrnaafttE iiennipfe bet jaften/ biE men gelooben ^ai/ tuaarbooj men be 3 a ft en lilaa? en öiftinct/boor en tnee? boo?/ ten oyjigte ban {jaar hoe, maniere of fioEbanig^Eib bankaar zijn, üebat en .^iet; Inant ban soube men jeer brie jafiEn/baar tnen toeft niet aan ttaijfeien ftan nocj) mag/niet moeten giiooben. Sütó bij c^empe!/ *!5ob^ lue.ïrn/ stjnE EEuluigfteib/ oneinbigljeib/ be bejeenigingE ber tlnee naturen in Cï|?i^tb^/ja/tuelfiE ban öe geopen» baatbe berbojgenliebcn ^oube men ban geloobin ? JÜSaar lutj fpjefien ban rene liennigfe/biE be geopenbaarbe safien 50a bejre i!cnt/bat men Eene bcbattinge/ eeii gepaft en tuaar begjip ban be jafien Ijeeft/ 't jij met mee,? of min ticijt. SCIjei lui) jeggen/bat tot Ijet aöeiaobe liEnnigfE beijoojt/300 3Eggen Inij niet bat lienni^fE Ijet OBeloobe i^; oolJ niet/ bat men eene 3af!c gelooft/ombat men 3E fienten 5iEt; ooft niet/bar liennigfe en apelonbeeenc en be^elfDE saftei^; maar tmj seggen bat fiennijSfe/én ban bc 3arien/Én ban be openöacinge ber 3aficn in Ijet IDoacb booraf bejeipcfit tuojbt/ 3al men 3E ijelooben. ©at nu tot ÖEt ^elaobe fiennififE beiEiértit too'Dt/ blpt uit bESE rebenen:
V' quot;!'tit- !• M't EjrpjEiSfe pïaatfeu. Jes, LIU : 11, Door zijne kennisse zal mijn
j®3* • knecht, de regtvaardige, velen regtvaardig maken, 't )I}Eb^CEutefcl)E bïoorö )Wi2 bedanglo, in of door zijne kennisse. 't ütan uit fuaeljtban ftEt tDOOL:ü 3ien/ of op be lienn;p'fe/b!E Clj?ijstug fteeft/of op be fienni^fe/öiE be men^ctj ban ari)?i^tu? D^cft; maar bE omftanbiggEib ban ben teügt toont/ bat ijet 3iEt op be fiEnnipfe/biE men ban CtjjMtujS fteeft; teant CDjiatu^ maaftt boor 3ijnE fiennipfe niEinanb regtbaarbig/ maar boor 5tjn iijben en geljouj» saamljeib/2 Cor. V : 21. Rom. V:10, i7—19. oEn be menfefje aan 3ijnEn Haiit Inojbt gErEgtbaarbigb boo; ftet (LieïoobE/Kom. V: 1. ©at baar IjEt «Êteïoobe biojbt tocgefcljjeben/ laojbt Ijier torgcfcl)?ebcn aan bc fiennigfE; niet bat Rennigfe en a3cloobE eene en be^elfbe saltE i§/ of bat enlkle ften-ni^fe sonber toeftemniEn en be^trouluEn ben menfclje regtbaarbig maafit/ luant beien Ijebben ftemii^fe/ en Ijebben ebenüui Ijet tuare ^eloobe niet; maar aan be regtbaarbfgmafiinge tuorbt ftier be Ijenni^fe taegcfcijjEben/ ombat «©eloobE ijier in jijne geljedE oefenuige en ointrett bcriiaan toorbt/ üiaarban be Uenni^fe Ijet begin en be boo^af-bejEigc^tE salie ig; bug tuo^bt
be
I
Van het ücloovc.
öe jaïiöljc'ö ooft Bcïoufïi aan bc b^ucötcn öe^ gt;jPeInof-f/ ötijiöenipfe/ armen üan gee^t/ trcurigcn/ sacljnnoebigen/ goiJ^aligÖEiü/ en^. ©eje fmnnen op sicöselbcn t^obe niet aangenaam ^ijn/ maar alleen als brucDtcii uit fjct (©eloabe bcojtfjomenbe; bic? Ina^bt tot get vöelaoUe tiemii^fe be^eigcftt. (0oet ljic:amp;ij:
Joh. XVII: 3, Dit is bet eeuwige leven , dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, ende Jezum Christum, dien Gij gezonden hebt. JUfptQtus fpjeeftt tjie? niet üan Ijet aanfcljoutöcn ^ob^ in ben Ijemel/ 't Inelii tejen Ijet CiEloobe geiteïb Voojbr/ 2 Cor. V:7, maat ban't gene F|iE? op aajbe gcftljtcbt/ en be taeg isS tot ben tjemel en be onmibbelamp;are befcljoutain» ge. .ïQu/ op aarbe Ij^eft Ijet aMoobe plaatg/ baajop Ino^bt ftet eeutaige leiien üeioofb/ en niet op filoote fiennipfe; bie^ fpjceftt be teft^t ban Ijet tSEloobc in sijne gefiecfe oefentnge/ Ijeööenbe üij sici) ftennigfe in get öegin en in ben Uoojtgang; Inaarom onft bie ttoee/ ftenni^fe en ^eloobe/ fit) mal» ftanbcren geboegü tooröen/ Joh. VI: 40, Dat een iegelijk, die den Zone aanschouwt, ende in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe.
2. vDat tot Ijet «öeïooUe ftennigfe bcreiecïjt Itiorbt/ülijfttoofi uit Ijet mib« bei/ luaajboa? f)ptgt;J5elootie geteiocljt Uiocbt/ 't taelft is het gcljaa^ ban Oct i©oorb. Eotn. X : 17 , Zoo is dan het Geloove uit het gehoor , ende het gehoor door het Woord Gods. Joh. VI: 45, Een iegelijk, die het van den Vader gehoord ende geleerd heeft, die komt tot Mij. i«j 't icftej/ bat Ijet iBoojb niemanb nuttig ftan 3ön/ en men han uit ijt'f geftooj ban Ijet U^oojb Ijet iJ3eloobe niet be^tuijgen/ tenjij men (jet bejflaat. 2 Cor. IV: 2, Door openbaringe vau de waarheid ons zei ven aangenaam makende bij alle eonscientiën der nienschen.
3. ©EtDijl iebe? geloobrge bejpligt j«3 Cftrtstu^ te tiefijben/ Matth. X:32, tnreftenftljap ban ^fjn ^eloobe te gcben/1 Petri III: 15,50a ig aamp;fofut noo» big/ bat men fiennigfe fjefifie ban be paften/ bie men gelooft, ©at men niet Rent/ ftan men niet beïijben/ baa? fian men geen refienfeftap ban geben.
XV. Tegenw. 1. Bjieiregen üjengt men in/ Hebr. XI: 1, Het Geloove nu is een vaste grond der dingen die men hoopt, ende een bewijs der zaken die men nieten ziet. Sf.oo fluit ban ijet (Seloobe be Nennisfe uit. Autw. ©e SCpogtel segt niet bat ijet oMaolie sanber fiennigfe/ en ülinb is; maar ter contrarie bat Ijet ajcioobe öetuijgt/ jcfie? bemonftjerrt/ 't taelft be ftracljt ban g;onbtaoo2b th/yog Elengchos ig, J5ii/ jonbe? ftenni^fs ban jaften ïtan men nietö bemonftzeren cn tietatj^en. ©c bingen bie men niet jiet/ jnn bingen bic ïjet coge be^ ligd)aamg niet Befdjoutaen ftan/en be bingen/ bie Ijet natnujiijfte bejitanb niet uitbinben nocfi openfiaren ftan/ [joebani» ge sijn be be^üo^genljeben ban Cf^i^tu^; maa? oSob openöaajt bie bingen aan be jtjnen boor ^iin ï©oo?b en (öerpt/ en get ^eloobe neemt ^c aan aïgr ontlmifelüare taaarpfben; ^oobat bcje pïaat^ 5clf^ ftlaar bebe^tigt/ bat in tiet lipieloobe ftennisfe cn licljt iö.
Tegenw. 2. 2 Cor. X;5, Dewijle wij de overleggingen ter neder werpen, ende allo hoogte, die baar verheft togen de kenuisse Gods, ende alle ge-1. Ceece 2 dach-
771
i
Joli.
XVII ; 3.
llil iifj-
ff
mi
:1|f lllü
Bewijs 2. 't Wordt gewrocht door het Woord.
II 'i
(t quot;M
'li
tfa
lilt
i I r li
ii
Bewijs 3.
Belijde-
niase.
Tegenw.1 Antw.
Hl
Tegenw.2
I
I; •
dachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid Christi. JBSocicn alle Obcj» ircoinam ter nEbi-jflelccTpcn/ en aüe gcbacljtr gebangen oeiionicn Vuo?» ben/ 5110 Inojbt alle Hcnnigfe uit Tiet 4?r!oobe iiitaffloten. Antw. SCpo^» tel fïj^ecftt ban obejlegoinijen cu gebatljitn/ bie vel] be^,effen regen be liennipfe (©ob^/ en be geftoojsaamljeib ban Clj?i?tiip/linebanige 51311 bic uit Ijet bt^bojben natuu^lijli bejftanb/ 't luelite bijaiibfcljap ij; tegen lt;j3ob/ boortricnien/ Eom. VIII : 7. (t'ese gaat be 5{pojtel tegen/en obcrliiint 5c beo; be 4xofcbflijrie geopenDaarbe tuaa^Qebcn/ en Bjengt ben merifcije aljoo tot be toave ficmii^fe èob^/ en tot be gefjoo^aamljeib ban Cbjiptup/ bat i^/ sCnioobe/ al^ blijlit uit Joh. 111:36, alluaat aStloobe en gefjoo?» Saainlieib n gen malhaiiberen geftelb toarben.
XVI. a^esien Ijrbbenbe bar f)Et a3Eloobe ilenni^fe bejet^EÏjt/500 boEgen Unj baaibi;/ bat bij be ftemii^fe noobiaïielijR ooft Toestemmingc niact jijn/ bat ip/ een bour teaavacljtig fjouben/ niet ailern alle^ toat (J5ob in jijn IDocrb gcfp^olien Ijeeft/ maar bgsonber alltp tnat (Cmb ban sfinen Eone/ en öe saligljeib boe? l^em te bcRomen/Ijeeft geopenliaaib; liiant jal men liertrDiiUseii/ rugten en fteunen cp ittp/ .;ou moer men errst b:cl berjcfic:!] ?,ijn/ bar be gnnib taaar en bajst tg. Sier bit Hebr. XI; 1, allnaar bs 2ïposteI Der Jf eicobe neemt/ eea vaste grond, een jefter jijn/renc feiaaj« Meib geftdb tegen be^fieringe/ en ren furibament / eene ttielüejseïierbE jafte/ sefter en Inaaraefitig/ 500 bagt aléof men 5c met ;ijiu-oogen zag, ende met zijne handen tastede, Uoh. 1:1. iDaacom be SCpoptei ijet dTief loobe toefcjjjijft nXjjQocpoQÏuv , pleerophorian, eene volle verzekerdheid, Hebr. X : 22. ©e noobjalielijh^rio öer toeftemminge bltjlu ooii/ Joh. Ill: 33, Die zijn getuigenisse aangenomen heeft, die heeft verzegeld dat God waarachtig is. 1 Joh. V : 9,10, Indien wij het getuigenisse der menschen aannemen, het getuigenisse Gods is meerder; want dit is het getuigenisse Gods, hetwelke Hij van zijnen Zone getuigd beeft. Die in den Zone Gods gelooft, heeft het getui-genisae in Hem zeiven; die God niet en gelooft, heeft Hem tot eenen leugenaar gemaakt; (bat ig/ acfjt ïjem boor een leugcnaa?) dewijle Hij niet geloofd en heeft het getuigenisse, dat God getuigd heeft van zijnen Zone. '^.iec oo^J 1 Tim. 1:15, Dit is een getrouw woord, en aller aanneminge waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken.
XVH. ©ng Ijetben unj getooub/ bat tot |)et (öelcobe liennipfe en toe» jtemminge bereiprgt tnojbt. ^ieruit rtj^t eene brage: Of de eigenlijke nature van hel saliijmakend Geloove hare silplaalsc heeft in hel versiand 0/ in den wille? «E?ar U»/ of l)rt i£uioobe eigenitjli beiTaat in kennisse en toestemmin-ge, Vncllit beiüe tot Ijet bejilanb üe^aoreu/ ban of f)er Itiarc ?al!gmaftcnbE qjcloobe beftaat in vertrouwen op ^ob boor SÏEiug Cj),2'S?t'Jf/om gertgt» baarbigb/ grtjeiligb en bcrljeEriijftt te taorben/ 't fcJeïii tut ben tóilic be-Ijooitï ÜDij jeggen/ Ijet beftaat in berironluen/en bat fjet tnt ben tatlle bei oorr. ©cjc bjagc 50! ftlaarbec berfraan tucrbci:/ ai? toi) 5c be^ljanbclen in ben bo;mc. ©aarem 5ier bentbcn/ § 20.
772
Autvr.
Tot hot
Grloovo
Ijelioort
toestem-
minge.
Tot hot Geloove belioort vertrouwen.
XVIII.
XVIII. (Scjini fictjöenbE get subjectura, get onbfjtoejp/be sitplastfe'tvoor-lian tjet aïi'ïaotjE/gaan luij liaort tor l}Er objectum, l)Et lioo?liiE?p/toas?-weri)13 ■ amtreiit !jrt ^cloolic bejig 't Voorwerp ©cloot'ii :
1. fjet IDcojb (©ob^/ soo in 't gemeen/alles luat uPob in jjin l©oo:biiet gcoprnbaarb |)rEfC/500 in tjet lt;0«öe aïg .^ieulue (Cestament/a(é bi'lv^n-^00d0^d Df?/Uiat(öob gfopenüaarb en Ueloofo Ijeet't in Ijet €uangelium/üc^Uat»
rrnbe alle be beloften ban be^oeninge/ bejgebinoe be? jonben/ l)?ebc/ ï)cil!0!)Eib en jalig^eib/ bie aanfiiebenbe/ en ben geiooUigen belobenbe/
in beibe be CCestainenten boorget'telb. Marc. 1:15, Gelooft den Euange-lio. Eom. X:17, Het Geloove is uit bet gehoor, ende bet gehoor door bet Woord Gods. Gal. 111:2, Hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der Wet, ofte uit de predikinge des Geloofs ? Rom. 1:16. Job. Ill: 16. ©eVntjle Ijet DDoorb (!3obo öe Inaarticib ij/ Joh. XVII.-l?, en il3ob be (fikib bet üiaarljeib/Jes LXV:16, 50a ftan (!3ob een' mengel) niet anbejj baoc-fltïlcn ban tuaarlirrb/ en Ijem gebieben niet anbe^g te gelooben ban Inaa?»
Ijeib. 5t:lj ban iets in Ijet ïDon^b bcorgeitelb toocöc/in't iDelfte Ijet lie»
licl/be belofte/of {jet bjeigement met be nitRoniften niet obejeenftomt/ 500 moet eenc conbitie baaronbe? bejflaan tnojben. Cn 300 blijUen 5e inaarlieib/ en fioo taorbcn 5e gelcofD.
2. ïjet ï?eïc0ljc blijft üij Ijet n?aojb nirt ftaan/ maar gaat bon? Het Christus. ïl9oo?b boort tct Clj^iistii J/ ben c^3orge en ben iltlibbelaar/ Job. Ill; 36,
Die in den Zone gelooft, die heeft bet eeuwige leven. Joh. XIV:1 , Gelooft ook in Mij, Joh. 111:16, Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft,
niet en verderve, maar bet eeuwige leven bebbe.
3. ©Dit blijft tjet (öefoabe bij Clj^igtug alé Afêibbelaar niet ftaan/God. maar gaat boo? C{j,2igrii£ tct 45ob. Hebr. VII:25, Waarom Hijookvol-kornenlijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot gaan. Joh. V: 24,
Die mijn Woord hoort, ende gelooft Hem, die Mij gezonden heeft, die beeft het eeuwige leven. Eom. IV; 5 , Dengenen , die niet en werkt, maar gelooft in Hem, die den godlooze regtvaardigt, wordt zijn Geloove gerekend tot regtvaardigheid. 3?aaï ié Gnbejfcjjeib ruófiijen (öob te gelooben/
rn in (Pot! re gelooUen. God te gelooven, ^iet op be tnaajljEib ban «öobig beloften/Inaatboor Ge menfefte niet alleen bjijiiioEöiöljtib neemt om tot 6cb boot Ctjjigiu j te ftomen/ en in ©em te gelooben; maar ooft nu geioolienbe in a5ob jiclj bcjftejln/ cn in gijn bertjculren/ én in be lier-InacIjtTiige Uan particuliere jaften. daarin God, in Christus te gelooven , ^iet cp (j?oD/ op lt;!E}j?isti!g jeif/ niet alleen al^ beiobrnbe en maaj-tnaarachtig/ maar ooft al{? almagtig/ gerroiita/ In ris en goedig. S5oobat be menfclje cp ïjem jijn lie^iroutnen ftelt/ jiei en !igc{)aain ÏJem tue-be;t?ouitJt 0111 getegtbaacbigb/geljeiligü en lierljeejltjftc te tootben.
rl '
li 1
1
Ui
I
773
I
' • i
..
I
XIX. 53an |jct bnortuejp gaan ïoij obe? tot ben vorme, of 't eigen De vorme luejen en be nature öré viSeioofê. lt;amp;e bonne ban eene jafie i# bat/tnaac-^®^0quot; boo? cene salie bat 5e i^; bc barme gecfr eene jafie öet luesen/ïjet 00 3'
lil
11
sön/
Van het Geloove.
jgn/cn ontie?fctgt;eltit bicjaftc ban alle anbere; ban eene jafte fian inaaj éch bonne sgn/joa thjee bormEn/uoft tbiee jaftcn. ^oa 43e'
ïaabe oaft ccncn borm/iet^ bat Ijct iJjcIoQbE 45eloobe dort jijn.
i^iEt IjeDamp;En toij aan te mecftpn/tnaarin be eigenlpe nature öe^ ^£' ïoof^ niet beitaat/en ban toaarin be nature beji lt;0eloofö al beftaat. Bestaat 1. 't Geloove bestaal niet in de liefde, pelljif J^apiglEll en ïïeinoniljan» Hefde11 do tEn iü^quot;cn' Kefbe be bonne niet ban 't aSeloobe. üiJaiit 1. get vöe» ïoobe en be Irefbe 5tjn tlocc onberfcljeibene öeugben. 1 Cor. Xni:13, Ende nu blijft Geloove, hope ende liefde, deze drie, doch de meeste vau deze is de liefde. I0at nu ftennElijft/bat be eene beuijö niet fianjtjn be bonne ban eene anbere bcugb. 2. ©e liefbe eene b?ud)t ban fKt lt;35eIoobe. Gal. V : 6, In Christo Jezu heeft noch besnijdenisse eenige kracht, noch voorhuid, maar het Geloove door de liefde werkende. lt;Dat niet bat ïjet (©cloobe jijne f}?acrjt ontbangt ban be liefde/maat bat loobe ftjac^t Beeft tot taejftinge ban be liefDe/en ban alle beugbsaam-fieib boor bc liEfbe. giet be ftjarljt ban get luoo^ö ivioysigai energeislai, Rom. VII: 5. Col. 1:29. C^et effECt ftan geen bonne iö0'
Niet in 2. 'I Geloove beslaat niet in de gehoorzaamheid en onderhoudinge der ge-faamheid boden Gods, gclijii be getjaembeii taiüen. ï©ant 1.'t (^rfoobe Inojbt uit» ' bniïüielijli ban be taErften onbeifcijeiben. 1 Cor. XIII: 13. 1 Tim. 1:5, 't Einde des gehods is liefde uit een rein herte, ende uit eeue goede consciëntie , ende uit ccd ongeveinsd Geloove. in 't ftuft ban te regtbaa?» bigmafiinge luorben betaejlien en f)eta3c(oobe regt tegen malfianbrren gciidb. Rom. Ill; 11, Wij besluiten dan dat de menschedoor het Geloove geregtvaardigd wordt, zonder de werken der Wet. SSier oeft/ Jac. 11:18, Maar , zal iemand zeggen , gij hebt het Geioove , ende ik hebbe de werken. 2. 't 10ai-E vi^eioobe ip be fantriüe ban be goebe toejften/cn öe noebe toe?» lieu 3t)n be bjucriteii ban ïjet ^elaobe en fienteeftcnen ban getjElbe/ ^oobat tjct een bïijli i§/ bat/ baa? bE goebe tuerfien niet boïgen/ fjet toare ilfirlaDbE baa? niet ig. Jac. II: 26, Want gelijk het ligchaam zonder geest dood is, alzoo is ook het Geloove zonderde werken dood. MSeu fiEnt baacuit bat IjEC ligcfjaam boob \p bat er gecne abemljalinge mee? ig; jod fient inen bat Ijet oamp;eloobe öoob i^/bat i^/ pet toare aJctbobe niet i^/ombatfjet geene toe?amp;ingen IjECft.
2l!I ^rgo^n tog bat be liefbe en be Dnbe?[)Dubi!ioe bc? geöobeu bcbo?mc/ be Eigenlijlie nature be^ ^eïaofp' nietjijn/ ;oo scggeii toj) niet bat [|ci ïoobe fian ^jjn sonbe? liefbe/ neen/ ganfefjetgff met. iiamp;annee? öe nienfcjje tot Ijct aSelocbe gcö?agt tourbt/300 ft?tjgt Ijfj niet alleen bE?licgte oogen Cep bB?flanb^/eii Ijë fient renigsiné ben JStbbelaar en be goEberen bEg J0e?6onbg/maar öö toorbte?Dofi op berlfrfb/ fyij blijbe bat er eene 5a» lig^Eib is/ bat e? be?0ebinge ber 3oiibcti i£/ bar et een feest iiS om te lieiquot; iigen;!)!) ülnbe bat ec ern Cljjtptus i^/en bat Clj?i0tu^cm aange» öoben toürbt. ©ug ÈjeEft ï)ij liefbe tot be toaarljeiD/2 ïhess. II: 10. Cu al^ !jij nu geeft aangenomen/cn boor l]et ^eloobe met £)eni
ber-
774
Vau Let Geloove, 775
UejCEUigb iuütbc/ 500 oiitbonfit sijnc liefoe tot viBob/ tot Ctj^i^tu^/ oin C)etn in aïle ijrtuilügïjeib oeÖoocsaam tc 31)11. 1 Joh. IV: 19, Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.
3. JJc vorme, 'l ware wezen des Geloofs, beslaat niel in het. vertrouwen
dat Christus mijn Zaligmaker is. BJatlt 1. CljjiSUiQ i? nii't liaoc alle inen» troUwcn, fcljcn öcftorben/ 500 mocn ban itbej linoc sictj liapte g:aiibEii Ijebbcn/datchm-uit taElfic f)!j saiibc ïnimien Brfluiten/ Dat Clj^i^tus boot Ijem geftorbcn zaUgma-cn jijn ^alig-.naftc? ijj. 2. j5oti Ijeeft tact allen/ bie Ijet }13aa?b Ijooren/ kcr is. geboben tc gclooUen/ maar niet allen geöoben re gelooUen bat Cl)?i2tué 5ijn gaiigmafte? ig/ baartoe i^ niet cén refisc in ben 'SSijamp;el te binben/
joobat ö^t cniiele inöeelbingen sqn te geïooben/ bat iebe^een gelooUen moet bat Clj?i?tué sijn Saligmaïte? i$/ tjij janbe leugen gelooben/ en .^aube met julfi eene infieelbinge te? Qelle baren. 3. GelooUen bat Cfi?i#'
tu^ mtjn Saligmafte? i^/i^ be^cfiecmge/liielamp;c eenebrucljt i^be^^e^»
loof?/bie meerber cf minbet fian jijn/ja geFieel tocg ^ijn/ öhjbcnbe öet biare (J3ElD0be/cn een luaar geloobige. 4. ©ele tybgeioobtgen ïjou»
ben sicï) bagft ber^efte^b jonber be minfte ttDijfclinge/bat CÖ?i?tu^ öun galigmafic? i^/en boor tjen 1^ geiturben/ nogtang Ijcööen ieöetlnarc töeloobc niet/en jnïicn jicl) öcbjogen binben ; bic^ i# ban 'ttaare^E'
ïoobe niet een bertjouluen bat Cfl^tujS üooc mij gcfiorben i^.
4. Be vorme dés Geloo/s beslaat niet in te willen Jezus tot zijnen Za%ma-N'et in her hebben. IBilïenfian men aanmejlkn ale öijöiijbenbe; men jiet be bjaar» te0wiiicn. Deib/be noob^afteïgamp;öeib/be beminneïijlJtjeib ban ^51^ totsijn' galig»
mafte? teljeböen/ uie^bjifbe mcnlaeï bat men t^em ijabbe; beje inblijbenbe
luillc jiec be jafte oy jicöselbe aan/ maar niet in Ijare oinftanbig^eöen/ bat men ban be?(aten moeite jijn aarb^gejinb ïeben/in bjaarfjeib CÖJistu^
5ocfien en biiiluij^ met fmarte/ bat men in biaarljeib met Cljjiptn^ in ijet ©e^fionb moeite t?ebcn/ met fi|cm aïlecn bc?genaegb jgn/ bc tacceïb tot bijanb te ïjcbBen/ tegen Ij^^r gétuigenigfe te geUcn/teiïjgöen/ en aïle armoebe/ naafitöeib/bejbolgingen/öefpottingen getüiilig op 51c!) tc nemen nin CÖ?!?tuptaille; maar bat bient Ijun niet/baarom laten 5e Cti?i?tii3 baar/en bolgen Dunne begeerüjfiöeben/saobat ïjun billen nietsanbe?^ ip ban een 25iteain^-tiien|clj : Mijne ziele sterve den dood der opregten, ende mijn uiterste zij gelijk het zijne, Num. XXIII: 10. Brillen ïtan men ooft alé uitgaande naar Cljji^tu^ aanmejfien/toaarboor men aan ben ^eereüie» be?{ifaart/en be^toontsgne opregte ürgeejte tot geinen jijne goe»
beren/ met berlatingeban aïlep/ tnaarboor/ sijn fjarte jiclj niet beroorbcE*
lenbe/ f)ij bjijmoebigljeib ijeeft om tot aTOji^tu^ te gaan/ en fjem boer ben «Geloobe aan tc nemen tot jijnen galigmafte?. Openb. XXII: 17, Die dorst heeft, kome, ende die wil, neme het water des levens om niet. Scoöat ï|Ct Itiiüen be baab be? vSeïoDfy niet boorgaat in be nature bej salie/ö^^tael baar bc luaaracgtige uitgaanbe taille i§/ Qet taare a5cloobe ooft i#. toestem-
5. De vorme des Geloofs beslaat niel in de loestemminrje van de waarheid des miuge.
Eu-
T
776 Van het Geioove.
Euangelintm. SEaat iemanb seer opgcljelbEriïE Dcbattingen fjeamp;öen ban al'.e öe bcrfiojijenljeben tie^ a5cloDf0/^oo ten op.iigteban be luaarjjebenyl al^ bc^elfa bcminnelnftriebcu; laat met bolle Uer^cïteibljeib be tnaar-Ijcben nip lnaargeben rgt;i bcininneltjamp;ijeben tDcfteinmeii en ünac Uiaaract)-! tig ^ouben/nog is Tjet 'c Inare saügmaöenbc lt;amp;elaobe niet, 'cSüólnaar/ be gcloobigeu Ijeüöca cni'j öa ftennigfe en be toeftcm.ninge/ maae 51] luui nen baarin niet msten/ 51J Ineteii en onberbinben Dat 5e baarbocr geen beel cn eigenbom iijijgen aan Cil^igtus/baaram gaan jn berbec cn ucmen aan/ cn jetten ^ic!) op !|em/ bertrnuiaen 5ic|j Cjem naar ^ielj rn ligcljaam toe/opbat £^3 regtbaarbige/ens. goobat/inbien iemanb niet nice? |}ecft ban fienniéfe en toejicmnien/ Ijij Ijceft .^icl) bet^eliejb te ïjoubeii/ bat 00 'quot;aar een i|istocig;clj- of (Ctjbgeluobe Ijeeft. Cn btnbt iemanb ooft be Itiare baaü bejs bertrouluciié op Cljiiétu^/ en Ijij acljt bie al^ eene b^ucljt ban ftet toefteinmen/ 't tuelfi Ijij be eigenlijUe baab beg» «Seloof^ acfit/ bie ïjeeft btel fjet bJare il3e!oobe/ maar Ijij btaaalt baar» in/ aïg'of be ftennipfe be eigenlnlie nature be^ a5eloof^ Vnaé/ gelijft turj bit in be bolgenbe b?agc sullen tounc». 3iii bese bijf bobcngc|telüe paften öejlaat be eigenlijfte nature of botme beé örloof^ niet.
Maarzich XX. 4Su ftoint in bcbenftinge/toaarin ai be eigene/formele/Inc^enïjjfte toêbc-ezU8 öcs ^cioof^ öeftaat. Qierobc? i$ öeje vrage: Of dc eigene iktad des% pa trouwen. Geloofs beslaat in loestemminge aan de Goddelijke, EuangeUschc waarheden en% op beloften, dan of ze bestaat in het vertrouwen ides harten op Christus, om door Hem geregtvaardigd, geheiligd en tot de zaligheid geleid te worden ? Cer'Olij antUmorben/seggen taij: 1. ©at Uiij boor !jet vertrouwen met bejftaaii be bcrsefieringe/Ijet bcjtrauluen bat iebec boor ^icl) (jeeft/ bat Ijij Ded| aan Cf)?i^tu| en alle jijne beloften ijeeft/ of be b^ebc eu be ftilte bet side; ; luant bat ijp; eene b^ucljt beg 45Eloofg/ tie in ben ecu en nicer cn in ben anberen min ié ; maar taij bejftaan boor be^troutaen be uitgaanbe baab be*? {jarten/lnaarboDr men yc;) obe^gebenbe aan Clj?ijituJ? en ^cüi aan-nemenbe/3iel cn ligefjaam Cfem toeiiertroutat/opbat l^ij 5c jalig mafic, (©elijft ccn crcbitetir jijn geïb aan iemanb obcrgtbenbe/Oct [icm toebcj^ troulut; geliji! iemanb jicij jet op be feijonberen ban ccn ficjfi man/om ^cm boor ecn taatej te bjagen/jicijjeiben tocbe^troubit/cn 500 op Ijeni bertroulut/ leunt/jlennt/jiclj laat blagen tot sulft cene plaatfc. 2. UDij jeggen/ bat tot julfi cen bcrtroutueu noobjaiielijft booraf bejeipcijt too?bt eene fiemugfe ban be Ctiangelifclje toaacljebcn/en eene toeiteimuinge aan beselbe alp toaaracfttig; en bat ^et ^ciooüe daarna ooli gcburig tae^fttop cn bear be ficlaftr. ^it booruit gejcgb {jebbenbe/ joo anttaoajben taij op be bjagc: 3Dat Ijct taare saligmalknbe ©cloobc niet beftaat in be toeftemminge ban be aEnangelifclje beloften/maar bat l}ct beftaat in Ijct bertroutaen bep Ijarten om boor I'Jem tot be jaligljcib geb^agt te taor^ ben/ op ben gjonb ban jijnc b^ijlnilligc aanbicbinge/ cn op be belof' ten aan bie gedaan/ bic op ï|cm betuoutoen. ©ugi seggen taij meteen/
Dal
■
Van liet Geloove. 777
Dal hat Geloove zijne zilplaatse niet heeft in het verstand, maar ik den wille; Üian t jrf ijer niet be toEftemmhige ban be UiaaJtjeiö öe? öeiofteti/500 i$ i)i't ooft niet in 't Uejftanü; en i.é Ijet een be^t^ouüjcu/ 500 ij' Ijct in Den lü'Uf.
XXI. ©e tnaa^ljeib ban 't gejegbe bbjbr uit be bolgenSse ccbcncn : 1. ïXit be Dcnaminge jeibc. ©at big geïooben naeinen/ noemt be ^cli^ifr
vertrouwen, betrouwen, toebetrouwen, zich vertrouwen, ©aft ban a!s et ganéetj gcene beloften te pajfe gomen/gelijfi bcben § 2, 3,5, buibC' lp en ontueberfjjjefcelp ij getoanb. 43« toeten toïj/aié bnj ban gob-beïijiie/ en alleen in fjet ïiaoib geopenamp;aarbe bingen Ijanbelenbe/ fpje-fjen/bat toy ban in onje tale niet moeten Ijangeu filijben/ bat beien boet btaalen/ maar bat toij moeten becttaan en fpjefien naar be eigen' fc^ay en aarb ber i^cü?eeubifcl)c en Cirierifclje talen / in luclfte tjet ü^oo^b beftljjcbeii ij; ornaat in tmje taïe f)ct toco^b gelooben ij öelof» ten en be^Fiaalbe jaften/ op 't seggen ban een anber/ aannemen/ 50a moet men ih on^e taïen niet Ijangcn ühjben/ maa: ny öe ft^aciit bc: g,:onb^ talen jien/en 500 bia^ticn be taoo^ben heëmia, pisteuoo, cbasa, batacb, samach, niet alleen gelooben / maar bectcoatoen/ toebetroutuen / jiclj i öetJüuloen/fteunen oy iemanb/bertaaib/oolü janber opjfgte oy 'tjeg--gen of öeloben ban een anbe?; boei} in bit bect^autoen bauien bie te yajfe/ niet alj be nature bej be?rtoutoenj/ maar Oin bao? bejeibe sicfj by Cfj^ijtuj té beMaten/ en jicli ^era toe re bejt?oubïcn.
XXII. 2. lt;Bt Jjcftjift fcamp;Jijfi gelooben aan ftet Ijarte tor. Rom. X: 10, Met der herten gelooft men ter regtvaardigheid. Hand. VIII: 37, Indien gij van ganscher herten gelooft, zoo is 't geoorloofd. Ende hij antwoordende, zeide: ik geloove dat Jezus Christus de Zone Gods is. 't J^ajte/be toille ij lucjftjaam in jiclj fyma toe te bejt^oubien/en in l|rin te gelooben. Zegt men, '1 ^arte fieteeftent oo^i, bui !jet be?{lanfc. Antw. gee; selbcn/en ban nog niet eypjej beyaaïb alleen tut fjet be?ftanb/ maar baorgaanj öeteeïïent Ijet beii biille/of be jiele in ails toegingen te samen geno» men. Soo filrjben bnj in be gemeene beteefienijfe/ en bestaan er ben tuille boo:/ te mee?/ ombat gelooben eene baab ban ben usiile OeteHtent.
XXIII.'3. Sinbien be eigenlrjiJe baab bej 6eloufj bcilonbe in be toejlem' ininge bcj Utaajijeiü ban be beloften/ (a) 50a ftonbe men jaügmafteiibe ge» looben/ jonbe? Clj?ijtuj aan te nemen/ en py i^em te bertroubien; Slijft i)?ö in Ijet ifennen/e^Sennen/tocjïemmen bat CÖ?i#tHj üe^alig-liiabe? ij/30a iange gij Uult; biat bejeenigiiige/bsat gemeenfcljay fjeamp;t gij ban met t}e£ aannemen ban Camp;?ijtuj/ fjet fteunen/[iet bejtjoubien oy j^em/jouben bau maaj bjucgten en effecten sfjn ban get (0eloobc/nn/Set effect bclmaafit rjet toesen niet/bat bac.^ fat effect al bolmaafit tosj. (b) Soa bs^fcljilbe get galigmaVfcnbc OJeloobe in be nature niet ban liet i|ijtorijelj aamp;eloobe/maa? 'c toaj in be nature gctjrlfbe; inane {jet ^ijtoii^dj a^eloobe beftaat ooft in get tocjïemmen ban be toaat-F1eib ban br Mot'teti/ en bat ij ooft in öe busbden/ en't «Cijb-giioobc ocR
■
f PS , i
Ü
Bewijs 1.
UitrioHc-
bvocuw-
sc'ie en
Griaksuhe
benamia-
gen.
§ ü
Mi
l||l -lllf : ;
f-' [ I' $i lil
lil iill
11'
Bewijs 2. 't Is eeu werk des harten.
m f
w
■ t?lt; I
.; 11.
BewjjsS. Verschilt van het Historisch Geloove.
liquot;
778 Van liet Geloove,
in öc ojiöeFtrc^öcn/ gclp bat oUnbioetifg silt öc bitjfit/ en fay •) ge allen ftcfienb ifi. Zegt men, i)Et onDcjfdicib ilt;5/fcar öe UsnniEÏfe rn toe-
fïfmminge in ürn eencii ofcgfclijli i^'en i» üt-n anderen mee- Ik ant- | jol
woorde: l.-'t 3C? luaar/bat öet onbrin-cröcn rn tier fieHeejbcn ftennijjfe gt; jiq
ban eene anbere nature i? (niet in be Uoojbercibingc) iiagtang ip en an
blijft be saiie/jjoe b^fdjeibenlpft gebat/bejeifbe; öeiber hennipfe gaa£ ori
neffeniö be toaa^ljefh be? IjiptnmV en al^ bie InaajljeiD roegeftemb biojbt/ t\,r
500 ilt;i 't in ben eenen soolncl l)et f?!^rori|c!i ^eïonbc al^ in ben anbe* }eii
ten. 2. ©e Jicr)?ift ftplt her onbejfcfjeib tiipfcijcn SatigmaKenbc iBe- jie!
loobe nooit in be pee^trltjMjeib be? ftennijSfe en be? toeftemminge ban be in,
hiptonfctje biaajljrben. 3. ^ie^üij i§ Ijet sefie?/bat/al^ iemand niet fie» |]e
lter?b i?/ niet in jjjn bejtjciilucn set/ 't luelli get ^aligma- Zij
bend geiooue ié/bat be ftrnniisje ban soobanig een ^eloobe niet geegtelijri :
i?. Cn men soufee uit Ijet vöetoobe jClUe nooit bannen fiennen bat men gei
biaa^liift geloofbe/ maaj alleen uit be bjncijtrn/ bat gerjeel mi^ ifï. gei
Bewijs4. XXIV. 4. 't SSaligmatsenbe iJSelDobe gelooft in Crod, in Christus, 't blijft roi
tus^ege- 't biDo?b nict ftaan/ br^elfp nature iri nier bolmaaflt in en boo? Tiet tcc- iio
looven. ftemmtn be; toaa^heben/maa,: gaat bcoj I)ft i^oojb tot ben pejfoon Cfnié- t?c
tiia cn lie?t?Dub3t in Hem, Job. XVII; 20, Degeneu, die door haar Woord in hi»;
Mij gelooven zullen, ©aa? fi^ijgt Ijet ^eloobc stin punt/ .gt;tjne nature/ ^nnc Cl
botmaalitlieib; daarom luo?bt liet ^aliginabenbe is3eiaobe boojgaané in be za]
^cl)?ift uitgebpuftt boo? in God, in Christus te gsiooben/ Hand. XVI: 31, öe
Gelooft in den Heere Jezum Christum, ende gij zult zalig worden. In Chris- [(c
tum te gelooben ig Ijet (öeloobe jelbe/ en niet eene b?uc!)t ban fjet vöeloabc/ jiji
bat Ijet jijn inoepte/als f|et öeloobe in Ifennipfe cn torftemmen üeftonbe. mi
Uitvi. Uitvl. i|ic?tegen megte Iemand seggen/ bat get toefteinmen be? toaa?* fte
Öeib in öe onBeliee?bcn oofi biel boo? geïooben in Christum luo?bruit-- tci
geb?uftt/ Joh. VIII: 30, 31 en XII: 42, Exod. XIV; 31, rn bat men Ijf
berljalbe uit be maniere ban fp?Bricn/in Christus gelooven, mrr beflaiten {ie
Antw. ban/ bat f)et ^aligmabenbe a3eloabe in be?t?aiiltJen fiejtaaf. Antw. (a) jel
nemen 01136 fluitreöen niet cnficlijfi uit be maniere ban fp?efien/ op jicfj- jer
selbe genomen/ maa? uit de maniere ban fp?elfe!i/ geboegb bij be .^aïie en tio
be omftanbigfjeben ban ben teli^t. gier maa? bc aangetogene plaatfe/ bel
Joh. XVII; 20. I^aa? lnc?bt toet buibelijli onbe?fcl)eiö gemaaftt tuéfcljen eej
fjet i©oc?b lt;!5cb^/ en ben ^e?foon Cö?i^tus?/ tugfeïjen Ijet aannemen tot
ban Ijet getuigenigfc/en tusfcljcn ïjet gelooben in ben Jpe?j'oon C(j?is- nu tuji; 't «öelaobe in Ct)?i^tu|? boo? |jct T!igt;oo?b/ boor hen aBcloubc booi^enen
alö toaa?ljeib aangenomen/ i^ ban niet Ijet aannemen ban 5fjn getiii« be;
oenipfe/ maa? Ijet be?t?outaen be? jiele op l^em. (b) Sïlg enfrei aannemen ^ic
ban Cf)?i^rup getnigeni^fe uitgcb?!ifu too?bt/dco? in J^cm te gelooben/ , at,
bat todj ^ec? jelben gefcijiebt/dat tao?bt ban 500 be?Qm(}:anbigb en om- zat
fclj?eben/ bat men bïaar sirn ftan bat er nier ban Ijet SaiigmaffendE Ma
^eioobe gefp?obcn too?br/ maa? ban Ijet aannemen ban Cij?i^tugt;? getuft | VI
7
Van liet Geloove.
'P iilil
779
■ gfiijjiic cc; onUcSJee;ain/atet Ijcübruijc Ure ^alujuiaffenöc ^eioobE/ban ftocijanigen Joh. XII: 42-, gefpculien tuo^bt/ gelijlt ouU seer apparent/ Joh. VIII: 30, 31. (c) ©ie m contrarie osbacljicn i?/ ^al niet tiunnea | üoclj öni'licii ^cgocu/öat ubr^al m öaD/in Clj?igtu5 tc gelaoUen/niet antie^ te seggon öan aigt;ab te gelaoUen/ te gelnoiien bac ij3o!i/ bat | COjiötusj be laaajfjeib fpjeefit; bnp niaeten je ,;clucii olie^tuigb jjjn/ bat in Ctlii^tuö te geiooUen/ is? in sijn Itejrroutoeti te ftcl»
ien. (d) «Dat bc pfaatfe/Exod. XIV :31, aangaat/ 't ió bij allen lien» ; neiijft / bat bc lette,: 3 be/k 'uoo^ een luoojb jaolnel aan beteeUent alé f in, en bat men Ijet üe^ftaau en bestalen moet naar be jaHe/ bii UielUe liet gcliopgb luojbr; baajenn ïetten onje oUe^settejö ïjet jeer Inel obe?/ Zij geloofden in den Ilecre endc aan Moze zijnen knecht.
'XXV. 5. 'c gt;f5cioalie 5ell!c bejeenigt be jiele uiet Ch^i^tn^/geeft ei-genbom aan be beloften al£? aan ijaac gebaan/ beu?ebigt be canfdentie/ geeft brit'iincb'gljeiü nm tot öoni te gaan/ en ïjem alïi 30abcr aan te roepen. Epb. Ill: 17, Joh. 111:36, Hora. V;l, Epb. 111:12. JJSaar bat bort bc toejlemmingc ban be biaa;ljeib be? beloften niet/ maar ftet be:» tjou'inrn cp 23(!jft in be toeiteininingc 500 lange en 500 Slaa?
Hljj oÜ bJilt/ niet ecne üelci'tc is boa; u/'t be?eenigt liet ïjarte niet met Cllfistnfi/ 'r üebjcöigt be tielc met/ 5t geeft geene b^gnioebiglieib te rorpcü 2£böa/ ©abe?; bien^bolgcniê ijs be taeftemminge liet Saiigmaften» be «öelüobc üiet. iBen 5ai jeggen/be roeftEiiiminge Ijeeft rnt een luejft l)c£ aannemen ban Clj^igtua en Ijet bejt^uuUicn op Qein/ en .^00 bet» Ujtjgt men 't gene üoben gejegb t?/ en ijet ftomt alle^ uit be tneftem» mmge boüjt. 26« anttaoaibe/ (a) 50c ftaat bat ban bast/ bat l)et toe» fteinmen s'J toeilemmen ijet boo; ^icij^eibc niet boet/ maa; bat be bjuclj» ten ban bc toeftemminge ijet boen/en bat Ijet toeftemmen eecgt moet Ijet aannemen en bcjt?ouVaen buitten; bie^ toeftemmen be bo(:mc/ be nature be^ OSciocf^ niet/baarbij/ bc .^cijiift .;cgt bat Ijet ^etoobe jelbe Jjet boet/ en met 5öne b^ueftten. (b) Op bejelfbe lugje fian men jeggen/ bat be keunisse ban be bEjüojgenljebcn be^ Cuangelium^ bie bobengcflelbe jaiten/ nameiplV bejeeniginge met (£j)?igtiig/tieel aan be beloften/ü;ebe en bjijmoebigljcib/ooft tnejlit/biant be liennipfE i^ ^et eejire begin ban allep; maat bebnjie bat ongenjmb i^/50a ooff/bat be toeftemminge ijet Ine^lit. ^rtiec; blijft ba^t / bat niet Ijet toeftemmen/ maa; tiet bc;t;oub3cn Ijet SaligmaUenüe a^cloobe ig.
XXVI. 6. 't oloiurarie ban i)ct Saltgmafjenbe (öclocbe rê niet ^st bejbjejpen ban be dEuaiigelifcfje biaajljeben/maa? fjet niet be^t?oubien/ Sicü op Camp;?i6tuö nier re bepiaten/op Chziérujf niet tc ftcnnen/te luan» ïieint. Jcli. 111:30, Die iu den Zone gelooft... die den Zone engehoor-zaaru is. Joh. XIV ; 1, Uw harte eu worde niet ontroerd, gelooft ook in Mij. Matth. XIV : 31, Gij kleingeioovige, waarom hebt gij gewankeld? Luc. VIII : 25, Waar is uw geioovc'? ©aar bicrbt gelooben gci'telb tegen
jrffff 2 jjet
Bewijs 5.
Vereonigt
met
Christus.
■■ K;|fj
1
i
I l-W ■ : gt;M
Bewijs 6. 't Ongc-loove ia op Christus niet te vertrouwen.
Van het Geloove.
pi t tjilïcn en ösucn ban bjee;?, %m ip ftan fiei iuare ^eiocbc nift roe^ j aan
{temmen maa? bP2t2anliitn. . 27,
ïlit bezeil alien filgftt ban ftiaa?/ bat be eigenlfjfie baab be^ ^eloofjS niet wai
fieftaat in fjet taejlemmen lian be Cuangelifclje InaaJijeaen en belaften/ ;| nie
raaa? in Ijct bejt^ouliicn cy ^?«?/ in vfö ^em toe te UEjt^autoen. I re,
XXVII. jgu sullen Unj sien fciat hiptenen ingeüjagr 50« ftminen Inojörn, I ::cit
Tcgcuw.i Tegenw. 1. (©e gegeele tocreib be^ftaat btm^ gelooben niet anbe^l ban I 33.
Antw. aannemen ban iemanbg oEtnigeni^fe/bat bnoj toaa^acljtfg te [)nubcn. Antw. I jan
(a) iDe neljeele toereib (pjecfttban naa? ben aajö üan liunne JScbejlanö' I tna
fclje tale/ en nict luia: be fJebjEeutafcQE en (©jiefifcamp;c talen/ in luelfie ma
alïeen be bejfiojgenljebrn bee ojclcofg Inwbcn geöjjcnöaajli; taaa^om men nie
^icli ban ooft licegen moet naa^ beu aa:b hie? talen/ in tneifie *i)ft geicoiien | ger
vertrouwen ig/ gelijfi öcben setoenb. (b) ©e geljeeïc üiEreió be^ftaat Dan ^i]
booj Geloove l;et ï^i^torifcFs (öcloolje/ 't ïuelft tuö met §en Doen/ maa: niet t
tjet ^aligmafienbe aPriocbe/ 't IneïS taeï ben naam gemeen ijrrft/ maa? in ; Chi
öe geïieele nature tc? jalte bejfcftiit. %lë tluee bejfcjieibene jaSen met ben 'mo
selfben naam genaamb iuojben/ geltift menigmaal gebeurt/ 300 531 jeifsf liaï
een onbe^ftanbige ineten/bat men baaniit niet moet ïtejluiten/bat f|et» 1
gene aan be erne eigen i^/oof? eigen i^ aan beanbere; ög eyempel/ligt be!
öeteefsent ijrt rontrarie ban 3taaa?/en licht bat ban buiptcj; bc naam bit,
ermeen/ maa? öe paften geöBen gecne gemeenfcliap met malïfanbrren. bee
^ie ban bejftanbig tail ftanbelen/ moet 6ca? ben ïtlanft ban ^et taoo?ö mii
Geloove geen vooroordeel opbatten/ rn sfcljjelbcn migleiben. ligi
Tegenw.2 XXVIII. Tegenw. 2. f^et aannemenb bc?t?ontaen ié eenc b?uf!it ban pet fp?
Geloove, bat i«S/ toefïemminge ban fee Cnangelifc^e brjüojgenijeöen en 6e« I for
loften ban taaajïjcben; birg öeftaat het Geloove niet in be?trcmbien/ maa? : litri
Antw. in toejtemminge. Antw. (a) ©it ijl een lnebe?ftecren tor ijet begin/ 't ifi Ijet j ïjec
bc?fc!jil jelbe. (b) il^ij ftaan toe/bat er geen bc?troutoen ftan plaat^ öï'ö» LH
öen/jonbe? bat er alborené i# eene toeftemminge rn boor biaaradjtig vaa
gonbinge ban be ^afie/ maar baaruit botgt niet bat be toefiemminge [iet aec
Saïigmaftenbe ^eioobe iö. (c) ^nbien fjet gaüijmaftenbc ^eloobc fieftaat ten
niet in bc?t?outDcn/Dmbat be toejlemminge boo?af bE?eigciit teo?bt/50a looi
tuaé be toeftemminge fjcf galigmaftenb? C^eloobe onfi niet/ omoat be toe» te
ftemminge bolgt op boo?af be?ei|tcljte fJennisfe.- bieti ^onbe boo? 't jclfbe bei
gebolg't (Geloof öeftaan in be fiennigfe be? CuangelifrQe bE?6o?gen5cben. tao,
Tcgenw.3 XXIX. Tegenw. 3. ©at i£ fjet taare a3elaaf/aan't bielBe ï)et eentatge 1 iiet
ïeben bclaofb tao?bt. 40» / aan Sjrt toeftemmen ban be (jEnangelifrlie j bic;
lnaa?!jeben ltto?bt ftrt eeutaige leben lieloofb/gelijft ölijftt/Joh. III: 12, i flni
Indien Ik ulieden de aardsche dingen gezegd bebbe. ende gij niet en gelooft, i ma
hoö zult gij gelooven, indien Ik Klieden de hemelsebe zoude zeggen ? vs. 15, | gcr
Opdat eeu iegelijk, die in Hem gelooft, niet en verderve, maar liet eeuwige le- | ;
ven hebbo. vs. 32, Ende hetgene Bij gezien ende geboord heeft, dat getuigt | fee.:
Hij, ende zijn getuigecisse neemt niemand aan. vs. 33, Die zijn getuigenisse 1 den
780
I
Vc
ioove.
78 i
n bet sjre.
aanganomca beeft, die heeft verzegeld dat God waarachtig is. Joh. XI: 25— 27, Ik ben de opstandinge ende hst leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven, ende een iegelijk, die leeft ende in Mij gelooft, za!
niet sterven in der eeuwigheid; gelooft gij dat ? Zij zeide tot Hem; ja, Hee-ve, ik hebbe geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, die in de wereld komen zonde. Ergo. Antw. één 'saojü/ Joh. 111:12, 15, 32, Antvr. 33, vs. 12 fpjcdH' öan Sjrt p-ii-rociéci'} ^eïoohc; 15 teojfet niet te jamen geboegö met b. 12, a-éö«: U. 15 't jelfbe toasï öac b. 12 ge^egb taajl/ al^of quot;t eealnige leiien crioofi; toa^ op 't ^cloobe/b. 12 bejinefb/
maa? ''c ïnajöc fidoofö op die in ilcm gelooft, vs. 32, 33 luajöen ooft niet bejeenigti niet b. 12. |)tt beijegeïen/bat (5ob tuaajacfjtig ig boo^ get aannemen ban jijti getuigenipfe/boen öc ^iftiarrgcg-geloobtgen en (Cijb-geloobigen jGnincl a!^ binrc geioobioen. Joh. XI : 25—27 Inarbt Jl5a?tlja Ijrt reutaige ïeben niet beloofö/ombat 5e gelooföe/dat die in Christus gelooft, leven za!, l)3t geloobcn jee? beien/öie nontt jalig gullen toü^ben. jUSajtga tucjöt jrlfp Oicj gerne ^aïigDcib 8e(oofö/ bfer Icojbt Iiaa? alleen gebjaagb/ of se Cö?t^tn# iDoo^ben geïoafbc üiaar te jgn.
Aanhoud, ecutoige lebcn toojöt öeïoofb aan bc toeftemminge ban Aanh. be luaa?öcib/500 ban öf toeftemmingc liet ^aligtnaftcnbe «3c!oDbe. Siet bit/Joh, V;24, Die mijn Woord hoort, ende gelooft Hem, die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven. 2 ïhess, II: 13, Die van den Heere bemint zijt, dat u God van den beginne verkoren heeft tot zaligheid, inhei-ligmakinge des Geestes, ende Geloove der waarheid. Antw. (a) öe ^clljift Antw. fyjeeftt ban fjet ^aliginaftenb (©eloobe/ ban bsuftt je niet aftrjb uit be formele öaab (0eloofé/maar noemt Qrt Inef/ of ban 't gene ïjet ^a» ligmaftentie (^ciDDbc boejgaat/of ooft bolgt/en neemt ï)ct in jijnen ge-jeelen cmt?pft/rn fteïooft baarop be saligljciö. ïDué jegt ^cfaiaé/kap. LUI: 11, Door zijne kennisse zal mijn knecht, de regtvaardige, velen regt-vaardig maken. Joh. XVII: 3, Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen ... ende Jezum Christum. iaojbt be jaHgijeib beloofd aan be bjncïj'
ten tie# Cuioof#. Matth. V: 3—-16, Sf.iet ijit oafj/ Hand. XVI: 31, Gelooft in den Heere Jezum Christum, ende gij zult zalig worden, gcobat Gode te gelooven, i»} 500 te gelaoben alp 000 bebolen peeft bat men geloo»
ben 5a!. €n nis^Et lt;0Elaobe genormb InorbtGeloove der waarheid, 500 Vuojöt niet be formele baab öepaafb/ maar 't toont bat liet «öeïoobe toaa?»
Ijdb tnt eencn gjcnb ö^ft/bat taij ganfcfieïijft toejtemmen. (b) ü^ese en bsejgeljjfte manieren ban fpjeften fluftrn gtt brrpoatorn niet uit/ maar piiiircn ijrt in; tosnr anbe?# 5ouben be trjb-grlnobigen Qcttaare^aliq' inaüenbe ^eloobe §rööcn/ja beel flejfte: fnmtnti? ban bc toare gciaobf»
gcn/b:e biftlnfila fiictin boiétrj 5ijn/rn bek brftjfjöingen geboden.
XXX. Tegenw. 4. 't «©doobe too?bt uitöjoftfidöft ban bejtroubien on« Tegonw.4 bejftfjeiben. Eph. 111:12, In denwelkeu wij Lebben de vrijmoedigheid ende den toegang met vertrouwen door het Geloove aan Hem. 15|ejS öeftaat §c£ i|5b»
Pi
' }f|i p
1
- ■ f [
1
ƒ
j
1
{
1
1
f
V' ! i-
1
I
rflifll
l
i
i
782 Van liet Geïoove
Antw. loobe niet in lic^trcutucu. Antw. (a) Vertrouwen toortit ïtacejir.^ ia iamp;oüp JJfoorb genomEn/ of liaot toevertrouwen, sirl') op iemanb becDoutaen/ 't tnclft öi-'t ^Ploalie ^cllie ig/ (tPÏt)!f het inoorü nigig pislis al^oo ineec-malcn tuojbt obcigcjct; jict fioUeu/aitaaac octnnnö i^/tjat Ijtt vi5fiaaue in fiat btjtroutocn öeftaat; of bertroutaeo fettceftcat öc rrstc/brcbe/ Stilte/ vrijmoedigheid, onbevreesdheid, onbeschroomdheid sn verzekerd ^tjn/ tuelfic ine }ier toEttp^troutaen/ aïpiiic ötgïelf^ oor.^afte/bloeit, ^iet Ijierban 3 Cor. II: 3. Gal. V: 10. Phil. I; 6. 2 Gor. Ill; 4. i?dn 5U(fi reii be^rrnuluen/ bar i^ brjjftcib/bejjeSircjiiöE/rujuc/fp^teiu be refipt. (b) men jicij j Hcjn? tüEbe^troulur/ bait Kjijgt men beri aan ^em en aan alle jijnr ber» öienften; bau lieefr men beel aan alle beloften/ en men is een eifge- | naam be^ beloften; öe ocioobtge i^ ban in jtaat met be beloften te Iner-lïen/ en lorritt ee ooft Düco/ en l^ijot baaruic ft ej ft te/ biebe en brtjinoebig' ^eib om enpepoitheesei, met boïle bee^eftejbyeiD/uberrebin»
0C/obeutuiginoc tot töob ie naberen/ en i^em al? ÏDabej aan te coepen.
Tegenw.5 XXXI. Tegenw. 5. ©at is Ijet tuare saligmalfenbe -öeloobe/ Uuiarboor be menfclje geregtbaarbigb Inorbt. J©u/be meafc^c tdojbr geregtbaat^ bigb/ enftciijfi boor be toeftemminge ban «Jobs beloften/ allt;« luaacaeljtig. Ergo. Dit ölflfit in be regtbaarbigmaftinge ban SCbcaöaaV Gen. XV: 6 belooft lt;i5Pb aan SCö^aljam be bermenigbuibiginge ban siju ^aaö. ©aacoy flaai/ b. 7 , Ende hij geloofde in den Heere , ende Hij rekende bet hem tot geregtigheid. ©oegt ijiejbjj / Kom. IV: 3, Jac. II: 23, altoaar bejelfbe
Antw. touorben berljaalb tuorben. Antw. (a) ©ir !j£ sefiec/bat 'aibjaijanj al te boten gercgrbaajbigb en een geloobige taa^. Soobat jjier niet gefpjofien \Borbt ban be baab beg ^eloofp/luaarboocSliamp;jaijam eejpt gelaaliigtuiejbe/ maar ban een tuerft/ 't taelft ij ij/ als een geloobige sijnbe/ bebe. (b) Sübja» Ijam^ ^eloobe ueftonb niet ia cene taefteniminge bamöob^ beloften al^ toaaracljtig/ maar in een beecroiunen. ©e teftét jegt/ geloofde in den Heere. ipit ip Itfaarie 5ien/Rom. IV : 18 , Welke tegen hope op hope gelooid heeft. vs. 19, Ende niet verzwakt zijnde in het GÏaloove. vs. 20, Is gesterkt geweest in het Geloove. vs. 21, Ten volle verzekerd zijnde, dathet-gene beloofd was, Hij ook magtig was te doen. Dit geeft te fiennea een ge» rujjt ftellen en bejïaten bes Ijatren up be beloften/ fcljoon aiie^ tegen Uiaê. l^n bias ^K^ooxpoorjamp;tii pleerophoreelheis, ten volle verzekerd, bat i^/berrroutobe in een jeet uitnemenben trap/{jij toa? ec ten eenemaal getugr oy/ bat is/ meer ban beloften boor tcaac aan te nemen/ bat is et op bert^onluea; baarbij/ beje jijne bolle ber.ïciictbijeiö jag niet alleen pp be beloften/maar ooft up ilBciöö almagtigheid. Soebat ^iin^eloobe üia^ een bert^outaen in 45ob al# toaaraclitig/ai^ almagtig/al# getroutu; en bit bertrcutaen in öob tnaé 50c {te?amp;/bat [jet eene bolle be^efierbljEiO en rugte in jijn Ijarte baauDe ; bat (Seloobe tuietbe öei» toegeteltenb tot regrbaarbigfjeib. vs. 22, Daarom is het hem ook tot regtvaardigheid gerekend. i^ieriüt blijftr/bat ïjetgene men tcgeatasjpt/tóel ftjacljtig jicljselbe
hiD'
(Pliï)
-Ti
Van iiei Geloove.
''•is
•tót
783
ujcuetirö'/ en Siaar cuont/bat #eïaobc in bccttoutaEn Dcftaat. (c) ^liiaerTit ijirröi) ooli aan/'t geen in't borigc airccbc ricjcgiJ ig/namcüjft/tiat fom-tijbd 't (öefonbe üan ccne baati gcuocmb luaröt/ en in jyncn getjcelen om treft moet l'ttilaan btotöcn. SCIismebe/ bat l)ct ^claübe niet altijb naar bc fotnule baab toorbt gcnocuiö. (cl) (0oH Ijeübcn tuij tc lioren getoonb/ bat ten ocloobige nu gelaabig ^tjnöe/geburig met m boor bc üeloftrn Vncrfïc rn jicfj berfterfn. 3?C5C jelfbe antüioarben papfen ooft op Jac. 11:23.
XXXII. Tegenw. 6. 't dSeloof/ luaarop be menfe^e tot be ^acraaicn' ten/ bie jegelen öc^ rrgtbaacbigljciö bc^ (J3cloof^ stjn/ geregtigb i$/ bat
{jet Uiare saligmaftenb öelooUe. 40u/men ip tot be Sacramenten ge» regtigb/cnftclrift boor be tnefteinminge be; beloften/al^ inaarljeib. Ergo. ©it blijftt/ Hand. VIII: 36—38, Dc kamerling zeide: ziet daar water, wat verhindert mij gedoopt te worden ? Ende Philippus zeide ; indien gij van gan-scher herte gelooft, zoo is het geoorloofd. Ende hij antwoordende , zeide: ik geloove dat Jezus Christus de Zone Gods is. vs. 38 , Ende hij doopte hem. Antw. (a) dErn 3£eeraar buopt niemanb op br berjefteringe bat l)jj taaat' (jjft fielieejb en geloobig i]ö; maar op eene goebe liejomjlanbigbe bcfijbenipfe. Philippus Ijabbe pem op 5t)ne ronfeientif geïegb/of f|ij ban ganfdje? Ijarte geloofbe; met ^ijne fieltjbeni^fe/dat Jezus Christus de Zone Gods is, ant» Vooojbbe fiij/ ja/ bat Ijij ban ganfeïjej Ijarte gcloofbe. ^oobat gier be minfle bhjft niet is/ bat Ijec toeflemmen aan bea5obbeitjf!e tuaarfiebeH/be eigentij» fie formele öaab be^ «öefoofé i,^. (b) ^djoon ïjet oPcloobe ban een noobjaftc» Irjfnug^ebiËut genoemb üjo;bt/5DD tuorbt ö^t ooft ban biUtntjl^ in stjnen gcFjeefen omtrefi bc;ftaan/ aié ftobcn i^ geroonb, SClf geloobe bat Écsn^ Cf|2!]stiip be SSone ig/jiuirin ^ictj/ alfe^ tnat tot ö^t ©eioobe bei'o etécijt Uiorbt/ fluit Ijet bertroubien niet nir/ maar fluit get in. Slinbe?* 5ing ;oo baren alle tijb-geloobigen geregtigb tot be Jjacramenten/taant bie boen ooft bejelfbe éclijbcnipfc/en gelooben biejetfbe taaariieben; met bit anttooorb Vöoibcti ooft tacbe^legD al be ylaatfrn/in taeifte't ^eïnobe naar erne naobsafteitjft brjeipiijcc baab genoemo taojbr/ fdjoon be Vuc.gt;En' lijfte baab bré JlpFioofp niet Vuo?bt uitgebjnftr. SClift Rom. X: 6—10.
XXXIII. ©ua ijtbamp;cn teij getounb/ bat be eigenlijfte foriucle baab bep lt;5elcof?i niet beftaat in eene tocjlemminge ban be ïEuangflifcfje taaar» {jeben/ maar irs een bertrcutaen be^ Ijarten op Cljjigtu^/ um boor Bem gecegtbaarbigb/ gefieiligb en tot be saligiijcib gebjagt tc taojben; be=-biyle bit bc^tcauüJen niet alleen ié en tnejftt/ maar bejfcljeibene anbere öaben öij siclj Ijeefr/ 500 jal Ijet bienfttg jijn/ bat tojj 't Geloobe in jij' nen ge^eeien omtrelf bertoonen.
1. ©ooral/err icmanb gelooft/ (ïonit boar bc prebiftinge bis JlDoojb^ in ben menfcFje eene obcrtiuginge ban fijnen Ellenbigcn (laat in sicljjel-ben/ eene oiibcjgcnocgbljeiO en bcjlegenljeib ober jijnen ftaat/ 500 ten op;igte ban sonDigijciö alg jljaflnaarbigtjeib/ met meer of min ïj^ftiO' ijeib/ 't jij ©jttf^rlj of Cuangcïiëclj. binöt ?fc{i bas: ^dö grfcïicibcn/
in
I
H; M :,f||
1 1 '
üti
Tcgonw.6
Antw.
Éi
f||H
Ifl
;■( j • U'
I
i
't Geloove
in zijnen omtrek begrijpt:
ir
^ | | pi sifl
;i!,;
|y
Overtui-
ginge van zijne ellende.
ÏES
t il'i f ié
Van iiet Geioove.
tn hselfi^ ötmjtc en lierccnioingc yy jtec syne jaligfjeiö re ütilaan/ ijtj giet oeeneii vaab öj) jicfjseiüEn/ nccl) uij cenig icöcpfel/ Ijoe Ijii ^5oö^ rcotbaaröigljciö ?a( botüocn/ en De boimaaïite ïcgcbaaroigftefö jaï öe-ïlanicn. £)ö öoo?t '3ie5tip Ci.uisiug noemen ben Söorgc re jijn/ en öegt; gint J|em in sgne natuce/ ambten/ bejiieberinge/ bejljooginge te fteu^ nen/ rn l)ö ftjggc eene öegeejre om £|cm tot syncn ^ojge te Ijcöamp;en. Keimisse 2. ï^ij ft^ijgt üennipfe ban be aanbiebinge ban Ci|?i^rt!^/300 in 'tge-chdstus lt5EEn a,?' 'n ^ ÊÖSonber/ bat Ctj?iétug ooft Qem Inarbt aangcöoben/ enaos-3 tctogie ÖO ÜEt Cuangelium ijooct/ en {jet iebe? Ino^öt aangelamp;aöen/en zelfs aan- nicmanb toojbt uitgeflotea; maat üat een icgcirjft tic luil/ fioiiien mag/ Dieumge. I.flE£ jjejafte/ f;iE j{0mt/ nfct uitoEiuorpen zat luorbcn. i^ö geïaofe bat aliep al? ecue onfeilbare laaar!u-iö/ en i§ bhjbe/ bat t} ^ulfi een Ineg tot saïigOeib ban (£3ob ig uitgebonben/en bat bie toeg ftem beftenb gemaaftt tea?bt; ÖÖ approfieert bien tnet jijn ge^eele fiarte/en tail boa? öien/en boar geen' anberen tocgjalig luorben/gdijfe e? ooft gren ancere ié/en 3egt met Jpetrug : Heere, tot wien zullen wij henen gaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens ; ende wij hebben geloofd ende bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zone des levendigen Gods. Joh, VI: 68, 69. Begeerte. 3. ipj taocbt gongerig en borflig/ bat ig/ jeet begeerig urn beei te fijtigen aan lt;£.lj?i£tu^ en alle jijne becbienilen/ om boot Cjein iiiet (öoö bersoenb te taorben/ in b?ebe/liefbe/ootmoeb en gegooEsaamljeib met ÏJem te taanbelen. Qij ficeft fmarte obej Ijet gemis/ ijtj ftan 't ej niet Sonbet öarben/ Ij ij liecfi: junber bar geen bcebc. 't S?: oclj ftabbe ifi Cijjiptu^ ! (jaböe iii berjoeninge! öabbe iS 4p2e?t en ïeuen ! bug is Christus hem dierbaar, 1 Petri 11:7. Cn 1)0 bcrl^ïjgt moeb üooc de beïefte. Matth. V: 6, Zalig zijn die hongeren ende dorsten naar de geregtigheid, want zij zullen verzadigd worden.
Toeviagt 4. $)|i taenöt sicij naar Cfjji^tus toe/ quot;l)tj neemt toeblugt tot ï^em/ nemen, goetael ban berre met ben (Colienaac/ Luc. XVliï;13. i|ij buift fom-tijbg niet/ fomnjbö i# Ijij buister/ fomtïjbgr moebeloo^ boor 't gesigte ban 5ijne sonben/ nogtan^ jijn Ijarre sic!) stiürijrg baar Denen/ fomtijbé ban Ijtj niet één teoorb fyjefien/ fomtjjb^/ ift liuiOe l^em 300 gaarne amp;cDöcn; baar ftaat öö en taeet geen raab/ ïjij sie1; uit/ ïjij tuarf)t/öü behangt/ en bifttatjlp met ftilïe tranen in be oagen/naar iidjt/ naar genabe/naar «Jee^t/naar fijadjt. ^isp zal hij uitzien naar den Heere , ende wachten op den God zijns heils, Micha VII; 7. ^Jup verbeidt hij den Heere, Hab. II: 3. ©it ig fiet Dat: er ftaat/Jes. XLV: 22, Wendet u naar Mij toe, wordet behouden, alle gij einden der aarde, Ps. XXXVI: 8, Hoe dierbaar is uwe goedertierenheid, ó God! dies de men-schenkindereü onder de schaduwe uwer vleugelen toevlugt nemen.
Aawie- ö. £)!; neemt af luorflelenbe brsjinoebigriEih orn J^em aan te nemen/ men. gg gent 3!C0 untüïcot/Ijtj siet Siesug aig öefilaaam/aï^ boiSomen ge» noegsaam/ a!^ getaiïïig/ ai^ inaaracFitig/ alg sirFj aanbiebenbe/ al#
Van het Geloovc.
Beïobenbc nicmiinti/öir ftomt/te jiillcn uitluerprn/fjij jicriüt Qcm aa».i/ !jri taifügt jijne aanöfeöingc en nootiigingE iu/ Ijij geeft Cjcm fjant:/
iiacre en allen/ met eene lioiiioinentjeib öe^ t) ar ten ; en beniit hiel/ ié öe ï^eere 'sfle^iia; fjaa geVnillig om Ijein aan te nemen' a!^ fin om $cin tr Ijcïw ben/hij gt;aiibe ^eiie^ jalig Uio?Oen ; ja/fjejbat {jij/i]B gelniüig/ja gelniliigej öan iff Uiant Qij ;elf lia r.t mtj boor/ pjefenteejt en nanöigr' ïjij jelf t:eHt mn' en ön^ tucrftelenöc o-fft ftij ^Cfj oUiy. giet dit/Joh.I; 12, Zoo velen Hem aangenomen hebben , dien heeft Hij magt gegeven kinderen Gods te worden. Col. 11: G, Gelijk gij dan Christum Jezum den Heere hebt aangenomen , wandelt alzooiu Hem. 2Chron. XXX : 8, Gevet den Heere de baud.
6. Cf ij taernnuüu .vm ligcljaain/ jijne jielc/jijne jaligljeiö aan Cl)?'étué Tce vertoe/ l)i) laat fjetoyi^em aanfiomen/Ijjj laar jicf) öjagen ban Cl)?irïtii^/troiuvoa-Ijij (emit/ f)tj ('tenut oy tfem/en oflji) nog gten breöe/ geene bcr.iciie»
ringe t)ceft/en of fjij geflingeji) üiorbt booi* b^ec^e/cn öeftjfjbingen vetj epboen/ Ebenlnel jet t)i) 51c!) cy Qem ' Ijij berlaar jicfj op Cjcm/ fjij is bc^ig met öe öaab ban bc^trnntaen/ Ijet vd) Cfem tor te bertroulnen/ te oefc nen. Siet öit/Jcs. XXVHI: 1G , Wie gelooft, die en zal niet haasten. Jes. X:20, Zij zullen steunen op den Heere, den Heiligen Israels , opregtelijk. Jes. XLVilI .2, Ja van de heilige stad worden zij genoemd, ende zij steunen op den God Israels. Jes. L •. 10, Dat hij betrouwe op den name des Heeren , ende steune op zijnen God. Ps. H : 12 , Welgelukzalig ziju allen die op Hem betrouwen.
7. l^icrutt bolgt öc licneftcringe/'iet bertroulnen bar Cr^if-ttis? jtjn Verzeko-Saligmaffej it; al oefenenbe !)er ^eloobc/al bibbenbc/allnorftelenbe mad fit nn=e-ÖÖ bc fluitreben op/rejlectcrenbe öan op be baben be?-öeloof^/Inaacban
bc jiiie belnuöt tooibt/ öan op be bolijcib ban gSe^iis/ ban np be beloften en ber;clbcr icUejljeib ; bus beflnit Ijij/ Jfejiiö tp mijn en ift ben ^ijn/ Hoogl, 11:16. l]?aarop be ï|ciligc ^öeept fomtijbit H?ac!)tig {jet jegel jet/
Eph. IV : 30. ï^irjuit bofgt ftilce/ b:ebe/ blijbfcljap/ bezgenoegingc/ toaar-ban Imj te;ftonb in be bjiicl)ren bes (öclaof^ jullen fpjefien. ^aci) beje bjucliten ban bejjeftcringe/b^ebe/cnj. binbt be jtelc niet afrijb/bie taotben biftbn'il^ belet/ban boor öe ^lnal!f)eiö be^ vOeloofd/ban boot bcft:ijbingcn.
8. fi)ie:iiit bloeit Ijeiligljeib. Hand. XV: 9, Gereinigd hebbende hare herten ileiiig-door het Geloove, Gal. V:6, Het Geloove door de liefde werkende, giet,ieii1-Jac. II: 17.
i©c5E baben ^rbben taij be eenc na be cmbcre boorgeftelb/ niet bat .;e altijb 50a inicmanb/bie fjet «öelaobe oefent/;i)n en op mallianbcren balgen; taant jij bermengen .ïictj boor maltfanberen; ban bejiele meer toenaam op ijft eene/ban op ljct anberc/cn menftan je allen niet tr gelijif boorftelfen; maar om je buibelijfi te bejtocmen/en ftlaar te boen bejftaan/ joo moet men iebe? op jfc^elbe boorflellen. ^
XXXIV. Uomen Unj tot de oorzake des Geloofs. ^e tnenfc'je \é in sicjjselben blinö/lji) ftan niet bejftaan In at bc jalien in Ijare nature jijn/oÓa. i. «ögggg óie
785
tiic rui {lEloobcn ^oiibc? fifj öfpft «n Darte/ en (aat jtcö aan bie bin-Ofquot; niet oclcccn jijn/ 6Ü fifnt 43ob in sgne tnaaracTjtigljBib niet/baarom !)rcft f|ij ren ongeloobirt fjartc. 2a( öe tnenfefje gelaobpn/ ijet moet fjeoi prgclicn tnorbrn. Phil. 1:29, U is uit genade gegeven in de zake Christi, niet alleen in Hem te gelooven , maar ook voor Hem te lijden. Eph. 11:8, Uit genade zij t gij zalig geworden, doorliet Geloove, ende dat niet uitu, het is Gods gave. 3?e l^eilige lt;J3eeér geeft 5clf l)et Iji^torisrfj lt;l5eloolie/ te obcjtuiginge bat f)et ©oojb (!3obé taaarfieib \$/ bat Clptgtué be Saligmafter i|0. 1 Joh. V:6, DeGeestis het die getuigt, dat de Geest de •waarheid is. 1 Cor. XII: 3, Niemand en kan zeggen Jezum den Heere te zijn , dan door den Heiligen Geest, ©aarom too^bt IJl) genoemb de Geest des Geloofs , 2Cor. IV: 13. 2fa't fiegin rê niet alleen ban öen Cferre^ maat coft Ijet blnben in ftet ^rloobe. Luc. XXII: 32, Ik hebbe voor ugebeden , dat uw Geloove niet op en boude. 1 Petri 1:5, Die gij in de kracht Gods bewaard wordt door het Geloove tot de zaligheid. Soa 1«? ooft be tnapbom beg (©eloofiö ban ben ^rrre / baarom baben be ©igtipelen: Vermeerder ons het Geloove, Luc. XVII: 5. ©itallcB moet ^effbnor eene almagtige ftracljt i!?dö^ gelti^otfit toorben. Eph. 1:19, Welke de uitnemende grootheid zijner kracht zij aan ons, die gelooven. ^goobat (J5ob niet alleen openbaart be bejDorgcnlieben/ en ben menfclje aanraabt en optoeftt om te gelnoben/en bat be menfclje ban in eigene fijacfjt fiiejét of bertnejpt; maar a5ob jelf formeert [jet Ijarte/ en boo? eene onmibbelbare lucr' fiinge boet ï^tj ben menfefie geloobcn/niet bluingenbe tegen banft/maat öuigenöe/tae^ftenbe t)et tuillen en Ijet hiejften/Phil. 11:13.
Door XXXV. Q?e almagtige fijaci]t «öobs habbe geene mibbelen ban nooben vnn^het Dm 'emanb Ijet lt;!5elacbc te geben/maar't i^jijne taijgticiö ; baar liggen Woord, meer bejamp;orgenljeben in ban luij bieten/ bat öob alie^ boa? mibbelen toet/ en 't srjüe goebljeib/ bat £||j Ijet 45eloobc tae?ftt boor mibbel ban jijn USoojb/ 't 3tj gcfclj?eben/ gebjuftt/ grpjebiUt ban ge^onbene KCeeraren/ of ban particulieren gefp?often/of jelf gelejen. ©etaijle tot f)et «öeioobe ftennipfe ban eene geopenbaarbe jafte/al^ eene boopafber» ci^cljte jafte noobsalielijft moet spn/en eene toeflemminge/en eene boo? luaarfietb Ijoubinge/500 ia noobrg bat be iafte/bie men Bennen en toe» ftemmen joube/aan onis gcopenbaarb tuorbe. ïEn/alé men nu boor be Rcnnipfe en toeflemminge gebragt i? tot 3icl) op Cf)?t^tu^ te beklaten/ jidj aan (Cfijigtuji toe te bernoutaen/i^em te bejtrouluen/500 ié noob-.^alielijft/bat be geloobige siele beloften IjeDbe/toaarbnor 5e/nu geloobig Sijnbe/ Inc?fit tot regtbaarüiomaftinge/ tor fjeiligmaftinge en bc?troo^' tinge, ©cbiijle/^egge ift/ be?;e bingen 500 5511/500 btijlit be sonberlinge goeblieib ^ob^/bat C^ij niet een boorafgaanb U3oo?b tot on| fp?ecftt/maa? bat l^ij sjjne openbaringen ongquot; Ijeeft laten befcti?tjben/ 5oobat jjet befteip tig i?/ en alsof tmj vC»ob geönrig Ijooten fpjeften. ©it iDooib ip fjet mibbel/ tpaarboar iöub Ijet «öelooUe toe^ftt en be^fterftt. ^iet bit/ Kom. 1:16, 't Euan-
angelium is eene kracht Gods tot zaligheid eea iegelijk, die gelooft. Rom. X:14, 17, Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in welken zij niet geloofd I en hebben ? Ende hoe zullen zij Hem geloovcn, van welken zij niet gehoord en hebben ? Ende hoe zullen zij hooren zonder die haar predikt. Zoo is dan het Geloove uit het gehoor, ende het gehoor door bet Woord Gods.
XXXVL 43u ijcöben toij 't einde des Geloofs te üefdjoulnni. ün 'r 45c» .'tEindo ïoobe geeft men n5oü öe ccte ban alle sjjnc bolinaaiitijcben/ toelbe fCliij' heeHijquot;1 nriiin 't aanoejigte ban Ctijijstuö. 2 Cor. 111:18, Wij allen met kinjje van
ongedekten aangezigte de heerlijkheid des Heeren als in eenen spiegel aan-schouwende. 2Cor. 1V:6, Die in onze herten geschenen heeft, om te geven den. verlichtinge der kcnnisse der heerlijkheid Gods in 't aangezigte Jezu Christi.
3iii 't öEioübe geeft niEn 4?oï3 öc ecce (a) Dan .^ijnc cEgtbaaröhjlieiö/ öie 300 5uibEj i^/bat gEEiic 5Dnbe ongcfbafc fian blijben. Kom. IH;2G, Tot eene hetooninge van zijne regtvaardigheid. (b) JDan sijiiE menfcljeiiliEfbe. Joh. III: 16, Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eenig-geboren Zone gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, enz. (c) ©an jijiiE gEiiaöc. Eph. 1:6, Tot prijs der heerlijkheid zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde, (d) ©an Jijne tai)êt)fib om julii eeu mibDii uit te binbEii/toaarbaac regelijft be regr-baarbigljeib a3ao^ bolbaan/en öe menfclje öcfjouben üJo;bt/1 Cor. 1: 24. Wij prediken Christum, de kracht Gods ende do wijsheid Gods, Eph. Hl: 10. (e) ©an almagtigljeib. Hom. IV: 20, 21, Maar is gesterkt geweest in het Geloove, gevende God de eere , endeten volle verzekerd zijnde, dat hetgene beloofd was, Hij ook magtig was te doen. (f) ©an jijne Inaarljcib. Joh. 111:33, Die zijn getuigenisse aangenomen heeft, die heeft verzegeld dat God waarachtig is, 1 Juh. V ;9—11. (g) ©an ^ijne getroulnigljeib. Kom. IV: 1G, Daarom is ze nit den Geloove, opdat ze zij naar genade, ten einde de belofte vast zij allen den zade. (h) ©an jijue algenoeg^aaniljeiö. Col. 1:19. Het is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem alle de volheid wonen zoude , Joh. I : 16. Ende uit zijne volheid hebben wij allen ontvangen , ook genade voor genade, Hebr. VH; 25. ÏDuq taorbt (J3oü bc^ljcej-lijfit ban be geloolmjen/ met in CÖ?'?tug te gElooben ; bic ban [uéc ijeeft lt;£ab EEre en IjEcjlijltljeib te geben/ bie geloabe in sijncn gone.
ïfet Eiiiöe be^ beloof? aan be jijbe be^ menfcljEii is IjiEr rcgtbaarbig» En des maUinge/ brebe/ aannEininge tot iïinberEn/öeiligmaftinge Cüan Inellie terftonb sullen fpreften in be brucfttEn) en hierna be eeubiige saligtjeib. zquot;g 181 1 Petri 1:9, Verkrijgende het einde uwes Geloofs, namelijk de zaligheid der zielen. iÉgt;ie aan alle be^e bingen lust beeft/bie otfene F)Et itReloobe.
XXXVII. De bijgevoegde hoedanigheden des Geloofs 31)11 berfdjeiben/De hoei
en in bE?fcf)eiöenE tjappen/soa ten op;igteban be^fcfjEibene geloubigen/^Igbe' ban UteHic fammige jijn ftinberEn/aiibECE jongelingEn/ anbEre mannen in Ctj?isUis/aljs tEti apjigteban befell be pejjbnen/ in brjfcöeiöcne tij» öen/ fonuijöö fte^Uej en bie^fisaine?/ iomtjjö^ staaiiUej.
787
ftocöanigljeticn jijn (a) ficilioOEiö. Jud. vs. 20, Bouwt gij uzelven op uw allerheiligst Geloove. (b) (©ngctifingbljeitJ. 2 Tim. 1:5, Als ik mij in
gedachtenisse brenge het ongeveinsd Geloove dafin a is. (c)
Ijciti. Gal. V: G , Het Geloove door de liefde werkende. (lt;l) ©uursaain» lU'iD. Luc. XXll: 32, Ik hebbe voor u gebeden, dat uw Geloove niet op en hou Je. 1 Petri 1:5, Die gij in de kracht Gods bewaard wordt door het Geloove (e) jgaliomaUcnbe. Kom. 1:16, 'tEuangelium is eeuekracht Gods tot zaligheid, een iegelijk die gelooft.
De vruch- XXXVIII. De effecten of vruchten des waren cn zaligmakenden Geloofs ten- .Mju .ut? IjEi'jlijlf t'ii bcmiiiiKlijU/.nainclijU : 1. ©c regiliaarbigmaJiinge/ re» op.^ütc Uan ffijulb cn ft^affiV al? ten uitmate ban liet rcor tot l)rt t'Euhmjc irben. Kom, 111:21, 22, 28, Maar nu is de regtvaardigheid Gods geopenbaard geworden zonder de Wet, hebbende getuigenisse van de Wet endede Propheten, namelijk, de regtvaardigheid Gods door het Geloove Jezu Cliristi, tot allen ende over allen, die gelooven. Wij besluiten dan, dat de mensche door het Geloove geregtvaardigd wordt. 2. JDrcbe met -l5ob. Kom. V:l, Wij dan geregtvaardigd zijnde uit den Geloove, hebben vrede met God , door onzen Heere Jezum Christum. 3. iDriimocbigijcib in be taniabcringr tot 43ob. Kom. V: 2 , Door welken wij ook de toeleidinge hebben door het Geloove tot deze genade. Eph. Ill; 12 , In denwelken wij hebben de vrijmoedigheid, ende den toegang met vertrouwen door het Geloove aan Hem. 4. vDl- bfjcruignipe met Clj^istue/rii öoo^: üjcni met 1 Cor. VI: 17, Die den Heere aanhangt, is één geest met Hem. Eph. III: 17, Opdat Christus door bet Geloove in uwe herten wone. Joh. XVII: 21, Dat zij in ons één zijn. 5. ©e aaiiDcminot'tot liinbcfcn. Joh.1:12, Zoo velen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij magt gegeven kinderen Gods te worden , namelijk die in zijnen name gelooven. Gal. Ill: 20, Gij zijt allen kinderen Gods, door het Geloove in Christo Jezu. G. ©crcinigmge brg Ijartni. Hand.XV: 9, Gereinigd hebbende hare herten door het Geloove. 7. (jfjbcjunntien ban ben butliel. 1 Petri V: 9 , Denwelken wederstaat, vast zijnde in bet Geloove. 8. ©e obr^toiiniüige ban br lucrdö. 1 Joh. V ; 4, Al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinninge , die de wereld overwint, namelijk ons Geloove. 9. liciör. Gal. V:G, 't Geloove door de liefde werkende. 10. Stlicrlei gocöe Uicr-Itcn. Jac. II: 18 , Toont mij uw Geloove uit uwe werken, ende ik zal u uit mijne werken mijn Geloove toonen. 3'» fumma/'t ^cloobe i^ bat/toaarbüac be ^iele ireft/'t Ucint tjaat in alle biugen/ 300 ligcljamrlijfie al^ gceptclijfte/te jjijf.ftV eu 't moEt altijb geotfEnb tuorbeti/ jal men ideI eh bcalijlt sjjnen loep uitlooprn.
XXXIX. 4^11 li om en to ij tot de overeenkomste en het verschil. Jt öeloobe tusschen ceingE oUercenfiomile niet tjet tfi^toviscl)- en Ijet ^ijö-geloübe. het ware Xicibc iu'büen 5c lietselfbe iL^ao:b «!3oö? tut ten booiine^p. [Cot beiDc Tiirtge- liEsniipfc ban be oJobbeiufic tuaarljeben bejci^cljt. (Cat beibc bc
lobve. ijoert öe toEi'teir.iuinge aan ijet 3©oord/ al^ tuaatÖEib.
Jlriaar
.iX^aar baar is ecu gjoot onbecfcijcib tiififcljen ijct 3al^gInaffeutIk, lt;5C'
ïuoUl' en F)it (Cijo-gcioiiUf/in hctlurihe tiff ti'pturificl) gt;J3c[aciUE ló ingC'
ffüteu. 1. 5fn |)ct licrifaub. ll)ct (Ciib-Qcloolic Urfcljnulut en Hetit br üiaarlje' in 't vereen maar in be lette;/al^ bij een batpeh licl)t/maar stet be üiaariiebcn stand-niet in |)arc eigene nature; baarentegen hebben be Inare geioobigen verlichte oogen des verstands. Eph. 1:18 , Zij hebben den zin Clu isti. 1 Cor. 11:1(5, Zij zijn door Hem geleerd, gelijk de waarheid in Jezu is.
2. ï^e tijDrtclüobigcii Ijibbcn geen goeb ijarte/ maar Ijtt i$ en ólijffin 't eene ftreuratfe/ taellte niet beftlnaam ip om Ujnditeii te bjagen/ Lue. arte-VIII: 13. ©it fjartc Uio^bt geftelü tegen ren ee?ii)ii en gocb Ijartc/vs. 15. ©an nature Ijeeft be menfefte een fteenen Ijarte/bit tnorbt in be 113cbec-grboürte Inrngeuomeu/en A^ob gerft een bleefcljen Ijarte in be plaatd/
Ezech. XXXVI: 26. gin be tijbgeloolngen hliift bat iteenen Ijarte/ liet li!D?bt met beranberb/ alleó Uiat .^e 5nn en boen/ bat ^onber luarc tielieeringe natuuriijli/Ijun liarte Inoröt met grreinigb boo: bc geljoor» ^aamjieib be; tuaarljeib/l Petri 1:22. JEBaar be luare geloobigen Ijeli»
ben een nieulii harte/een lileefclien harte/een gereinigb harte boor Ijet (gitioolie/ Hand. XV: 9. 33e eene iji in brn gjonb boob/ be anbere leüenbig,
3. iDe tijbgeluoUigen hebben rteene Uereenigmge met boor in lt;ie da-Ijet gt;eeloobe/sÖ gelouben uiet in dtljjiétup/jetten ijun Ijarte niet op i^'m/Qee°0^83 bettroulnen ijumie jielen Jfeimi niet toe/om gerrotbaarbigü en getjeiligö
te liiojbeu/ jt) sön üaarobe? niet berlegen/jt) hebben er geen lu^t toe/ jij beoogen Dat met. 't 31a Ijnn oriiorg/bat ;tj maar junber ftjijb/son» be? onbejjocliingc ban hmi Ijarte/sicl} in 't gemeen maar inbeelben Itun» ncn/bat .se jalig jullen tnorben/jonber te beoogen en te lieben be bin» gen/Uiaarin be 5aiigljcib üeftaat/ jij honben .;icl) be^ieUerb/sij gillen Ixiei in ben Ijrquot;'^' ftomen. IMis jhn ^e gelnlJ be blna;e maagb'üi/ bic geenc olie in be lampen hebben/ en te late ïjomenbe/tmtlen ingelaten limrben/
Matth. XXV. (£n binben ytlj ban bebjngen in hunne inbeelbinge/jictj la»
tenbe boorftaan/bat 5eirnme:s behoorben ingelaten te Inorben/^eggenbe/ Wij hebben in uwe tegenwoordigheid gegeten ende gedronken, Luc. XIII; 26.
Eude hebben wij niet in uwen name geproplieteerd, eude in uwen name duivelen uitgeworpen, eude in uwen name vele krachten gedaan ? Matth. VII; 22.
iHSaar be toare geloobigen/ nu be goeberen beo J^e^bonbs met ÜDbcnnatuurlrift licljt brfcljoutaeiibe/en het oPtuigenijife ban ben taaac* athtigen a?ob a^g onfeilbaar tuaarachtig aannemenbe/rn niet gjoote öe»
geertc aangebaan 31311 be om beel te Ijebüen aan be goeberen/en toetenbc/ Dat niemanb bic bcelacljtig Itan taorben/ban boo; ben l^eere ^e^ng tns/rn be^clujö itjnbe/bat Clj;i?tup vclj baattoe aanbiebt/hei roept en noobigt om tot tjem te ïiomen/500 nemen 3e £?cm baartoe aan/Joh. 1:12; geben jiiii aan CÖ?iptup obe;/ 2 Cor. VIII:5; bejtrculitcn 3iclj op €lj;iistug/Ps. 11:12; bejlaten ^ich op C?em/ (teunen op Qem/ bertjou»
Uien jiclj fjem toe/ Ps. IX : 11 en LXXI :6. Jer. XVII: 7.
789
Van het Geloove.
inde 4. *Egt;c tfjbgcïooVifgcn IjcBamp;en blijdschap zonder wortel, Luc. VIII; 13. scilap. Zij ontvangen het Woord met vreugde, deze en hebben geen wortel, (öcltjlf 't onge tie^ ligrljaams ïiclj bcjniaalft ui 't liciit/ joo üerniaaftt siclj 'C bfjftanb in 3ahen te [{ennen ; naarbat Dr *alu'n licrSargen tnareii cu Ijn^ltjfi 51)11/öaarnaar 10't tic:maal{ rt:ootrr. Stlo nu üe tijbgflouliigen be üejbürgenïieörn bes CuangFltums ijaorcn en bestaan/ 300 51311 Ijet ï)iin 11100131' öinocii/5ij hebben lust bie te üefcljouliien; liergeliingE bec jouben te fjebben/in be b^inibfctjap en giinitc ban a3ob te 51311/(Ct)?i^' tus te fjcDben tor eenen galigmaUej/ oaöej be vöoosaligeii en in be ïiijije te 5ijii/cn fjicrna in ben kernei te iiomen/ bat 5tjn Qun li)lje paften; berflanb ban (jet lligt;oorb te Ijebben/ baarban te ftunnen fpjeften/ baarboor in acl)tinge te Itomen/ en ban be j^objatiaen beminb te 3ijn/ bat is lum 5re? bcniiniiclijii/51) be?mal?en sicij soeteljjl! baarin/ en bctagle 513 5icl) inbeelben bar ;n aan alle bie jaUen beel Ijebben/500 bepblijöen 51] 5ict). ^JSaar zij hebben geen' wortel; öeUujïc 51) een natinic-lijlf/ een jïeenen tjarte iiebüen/ 500 Han tjet IDoocö niet biep baatin gaan/ en tnortelen in ljun Ijarte fcliieten/ baarom ijs at Ijun boen bolop-lne^ft.
4il3aar be Uiare grloobirtrn t)ebamp;en biepte ban aacbe/ 't Ijarte inorbt boor l}ct IDoo^b omgcploegb boar bele üelfainineringcn/ bjoefljebcn/ ftjij» ben/en biii§ balt tjet U?oorb in fjet bieefcljen/ tueeii en buigzaam tjar» te/en 500 fchiet Ijet tr^t Inortcl in oT!);igtu^/ Col. 11:7, baarna toapc tjet insein op; baaruirUomt ban boo^t blijofcljap in berfcljeibenc trap» pen/Inellie blijbfdjap i? in ben C^eere/en in be genietinge ban i|c'm/en iuejtit een treDer Ijarte tot gcl]oor5aainljeib.
inde 5. Cen nïbgeloobige en een hiaat rtetoobige bejfcfiillen ooli in F|et bja» vruchten. gCn ^iln Matth. XIII; 23 , Die nu in goede aarde bezaaid is, deze
is degene, die het Woord hoort ende verstaat, die ook vruchten draagt ende voortbrengt, de eene honderd, de andere zestig, ende de andere der-tigvoud. jJSaar be tijbijeloubigen/bElni)le jij geen'tuoml tjebbcn én ber-boti eii/soo brengen 5e ocene bjucfjtcn boort/en alle Ijunne fcljijubruclj» ten 5ijn maar in be nature lUriaüe b^ucljten.' ban een' iitaaben boom.
©fUnjle aan oit onberfdjeib tael te Ijcnnen jeer beel gelegen is tot obertuigtngeban beonbeftce^ben en totbenjoo^tfngeban be bcfteejbeii/soo 5ullen Uiij ban bit onberfdjeib bjcebe? fpieüen in tjet bolgenbe tïapittel. 'tcon- XL. Romen Unj tot fjet laatfle//'t Inelft ip 't regt contrarie , bat ongeloof. teOen Ijet Inare ^eloobe obe^ftaar. ©esc 5ijn of buiten/ of binnen be ïiejüe; buiten be ïiejlie flaan tegen Ijet triarc i!3Eloobc obe?/sïlen/bie be Uiarc leere be^ ^eloofs bc;tDerpen/al^ be ^eiOencn/ban ailejlei foor» ten/ be ^TurUen/ be 2oben/ be Socinianen/ belejlei foo?ten ban iifêen-nigten. vDe papisten/ ■Ciiterfdjen en ïïcmonflpantcn/ fdjoon j'ij in bele geloofspunten grobelijli blnalen/500 ftunnen onbe? ï)en nog taeï tijbge» loabigen/ja ooli iiiel Uiare geloobigcn 51)11/betmjle Cjjjisfuss baar/ijoC' luel niet suibej/gcpjebilit luoJbr.
790
T
iW:
25innen bc ïlïcrRc ^ijti ongclaobigcn/alBocficrrontoctenbff/ofbicpaö ben naam ban Clj^istué ftunnen nncmcn/ maar fr}cm niet Itcnncn/ nod}
in sijnE nature/ amörrn/ flaten ban bcjnebcrmge en ban bcjljaoginae/
noc^ in be nonb^iftclnUfn'it) / noci) Ijoe en luaartoc men t-Jem gebrui»
ïten soube. ©e^c loojjen baa? ^orgeloojsï Ijenen/ en Ijebtien geen of luei-nig inb^uft ban ben Jjemel noci) Ijelte/en gt;00 men Ijrn baanian fp:ci Ut/ en Dquot;quot; braagt Ijoe 39 benften jaiig te bso^ben/Ijct antbioo^b ig gereeb:
lt;J3ob i^ barmhartig/ 311 Iinyen op 3!ine genaöe/ 513 3iiltcn bibben / en Jjiin be?t boen/ en 313 moeten niet ttmjfclen aan liunnc ;aligl)eib/bat 5onbe boobsonbe 31)11. IPuis gaat be g:aore menigte naar be Ijelle/ en aan tjun be^bcjf mafsen 3icl) fdjulbig bie SCeerarcn en lt;0uoerlingen /
bie Qen 300 gerugt in fjunne anbietenbljeib laten boortgaan/ en tot be ^eillge (pÉafel laten toetreben.
XLI. ©up Ijebben toij 't (l?c(oobc ban alfe ftanten cn in alle opyg-Beschrü-ten bertoonb. Hit al t)ct ge3egbe ié ïigtelrjl't bc beschrijvinge vau hetvmse-Geloove op te maften/ namelijft : 't Geloove is een vertrouwen des harten op Christus, en door Hem op God, om geregtvaardigd, geheiligd en verheerlijkt te worden, steunende op zijue vrijwillige aauhiedinge en beloften , dat Hij dat doen zal aan allen, die Hem daartoe aannemen en zich daartoe op Hem verlaten.
XLII. ïiomt nu gti/ luie gtj syt/ goubt een toeinig (til/ en laat ift u een^ beluegen tot Ijet a3t'loolie. 3Ift 3al be^fcljeiben flrigban le-,ejsen ïioojbejg Ijebben/ bic ift ec^t 3al ontbeftfien aan siclj selben/ en ban tradjten ober te bjengen tot Clj?ir.tujgt;.
(a) dommige menfcljen Ijebben gecnc ftcnnisfe/nocrj ban 3ic{) ^eibcn/Overtui-noc^ ban Clj?i?tu^/ nocf) ban Ijet geegtelijfte ieben/ noci) ban Seniel/jan nocji ban ftelle/ en bien inb;uft/ bic 39 ban nature tjeblien ban a3Db dcnesoor-en be ceubiigfjeib/ bien bejbooben 51) boor baar niet op te benften; bnp ten van ieben 3e omtrent Fict geeptelijfte/ alpof 30 onrebelijfte bieren biarcu; schen. bc prebiftatiën/ of 39 tjooren 3c niet/ of 3») luisteren niet toe/en t)ou-ben 3icl) on be? ftct prebiften op met anbere gebadjten/ of 300 31) toe» luisteren/ 31) üerftaan fjet niet/ alleen be^flaan 31) Ijet beft^affen ban grobe 3onben/ en Ijet aanpnjsen ban beftenbe en gemeene bengben;
maar Fiet geloobe in C!j:i?tus/ en Ijet lebrn bep lt;6cloof^ ip en blijft in ^en berborgen. ©n^ gaan 3c in Oimne onbietenöljeib uejlorcn. Het is geen volk van eenig versland, en daarom en zal Hij, die het gemaakt heeft,
zich deszelven niet ontfermen, ende die bet geformeerd heeft, en zal aan hetzelve geen genade bewijzen, Jes. XVH:11. U?eet booru'fter/ bat gi]
niet in ftaat 3ijt om te gelooben / lonber 't bielfte gij niet ^alig 3ll't ftunnen taorben/ maar bnoz eeutaig suit moeten bcjboemb bioiben; want hoe zullen zij in Hem gelooven, van welken zij niet gehoord hebben ? Rom. X : 14. ©aarom/ tradjt ban be^en oogenbliHaan tot ftenniöfe te ftomen/
en in ftaat te ftomen/ bat mijne optaeftftinge tot Ijet geloobe u beltiege.
(b) ^om-
f91
11
m
P lp li ■ I
fl'fe lil
l-ifet
Ui
■ f ^ fel!
'ylj
feil |i|
p
1
ii
(b) ^Sommigen / 't si) bat 5c in bcnjclftien flaat ban oiitaEtenbliEiij jfin/ 't jtj bat 5e lettec-ftennigfe ïjcböcn/ 51)11 ?;on gr^ct ou öc bingen ban br liifrclb/ np rijHboinincn/ l)oagf]ebru/ op be begeedijlJljrben bejgt; blcrfdui/ bat 5c lunme geöacljten op giTctcii]!j? ^aücn nirt lumiifn lirs-tigen/ of/ ^00 51) Ijrt al ecus Docn/ brcutcrpni 5c/ cn 't ig alsof ïij ;ribrii/ i|{ toil nirt/ cn bup iircren jr ^icii a( luilleu^ en Inrrcr.g b in C!)?i?3ti!S af/ latrn Cjcm baren/ cn ftreren torbrr tot Ijunne üegert' Ifliftiebcn. (Op br;e past Joh. V : 40 , Gij en wilt tot Mij niet komen , opdat gjj het leven moogt hebben, (©bcjlticegt tncl) biliUnité be plaatic/ Spr. I: 22, Dewijlc Ik geroe|ien bel)be, ende gijlieden geweigerd hebt. Vs. 28, Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik en zal niet antwoorden ; zij zullen Mij vroeg zoeken , maar en zullen Mij niet vinden. Vs. 29, Daarom dat zij de wetenschap gehaat hebben, ende de vreeze des Heeren niet en hebben verkoren. Sommigen gullen üt) 51c!} seggen/ilit bicct Ijet Uief/en EbenüJel lugt liet mij niet mijnen lueg te bejlaten en met Cft^istno bc^ ecnigb te taotben / en ban 't ban anOejé niet ^ijn/ patiëntie. jiBaac tnenfclje ! gtj snit ban ^oo niet fpieiten/ate gi} Ijet gcüoefen suit; baa?» om / laat n boor ben fcl}2!il bcp fjeeren bctargrn tot l^ct a5clcabr.
(c) ^aminigcn snn 30a bc^et nier arbcio/ moeite en bejbiiet/bat ie ban ben broegen morgen tot ben laten abonb moeten fïooben/ be man om ben ftoét te luinnen/ bc broutae niet alle Ij are fiinberen te rebben/ bat et geen tijb obejfcijict om Ijare gebacljten gejet obe? be^c bingen te laren gaan/ en ^oa ^e al eenö obe^tuiginge ftiggen/ alle bic be^ig» ïjeben fmoren bie goebe belacgingen. 't jammert mg oliec beje; maa? rbenlnel ,00 gij ge?et toaact op 'r gce^relijUe/ gii joubt nog Inel njb bunnen binben ; maar 't ié een teelten bat gij fjet aarbfdie tioogrj adit ban liet eeiiltnge/ en ;ijr be^^elieib bat (jrt u bij gt;l5oö niet bejontfcliul» bigen ,gt;al; baarom ooit gij / laat n öetuegen tor tjet (öeloobe/ jonbet 't InelUe ooit gfj niet suit .;alig biorben.
(d) ^Jinmigen öeelben ^icii in bat ^e al geloobcn; taant sij ricööen een ftlaar bcg:ip ban Ijet (©eloobe/si) stjn geboopt/51) gaan ten 3liba!ib« maal/ 511 gaan naatftig ter tterb/ 511 lejtn ^obp l©oorb/jij boen Ijunne gebcbEu/ 5«) geben aaimoejen/ 51) leben 500/ bat er niet op te seggen balt/ cn jonbigen ;ij/ jij iiebüen er öerouta ober/ en,. JBaar/ arme menfidi! bat 10 Ijet 45cloobc niet/ geltjft uit Ijet borige blgftt/op bien toeg suit gii seller berluren gaan; maar gij snjt/ neen / 't fieeft er geen noob ban/ Iaat bat op mij maar aanltoinen. .jBaar ifl segge u/ 3ict toe/ en bejleibt u niet/ en berliarbt tl niet tegen Ijet ïBoorb aan/ maar laat u öetacgen tot (jet (öeloobc; bie tacg gaat ten.ber» berbe.
(e) Sommigen stin niet berre ban Tjet ïtoninfiröR bej Qemelen/maa? gaan cüenliiel niet ober/ en bitjben öie se S'I'V 111 jaren lang itomt ec geenc beranberiiige. S2jj Ijebben een gesigte ban Ijunne ellenöe/ be eeu-
toige
792
Van het üeloove.
InigOeib ftamt Ijuii fomnjbjS jliuar op 't [jartc. Sij ftcnncn 30 ümifcljEii luel l|Em re Ijeöamp;e»/ ;ij tuiiben ooSï lueï aabe?lt;S lebcn/ maar baar lioint ebenfojel niet ban/ ban Blijben je tn sicfj^elbEii boo? ouge-loobe/ 3ij jijn te gjoote ^onbarEn/ Cljjipcup joiibE Qeh niet tniUen rjeBben/ ban sijn je niet genaEg bE^bcij^Elb naar Ijunne üebattingE/ ban luEten 5c niet of jij bnÜEii/ ban berberben 5e [jei Uieöe^om buor jonbigen ; maar be Vuare oorsatie i? ernftEloogijEib/ jij 5ijn Uit/ ooft l)Eöamp;En 5e een gE» bEElb tjartE/en 5ijn onbei'tenbig. löorbt toef) crnjlig/en laat n DebjEOEn rot fjet a?Eioobe/ blijft todj 50a niet tugicfjEnèelben ftaan/ luant ban 50ubt gij bEtloren gaan.
(f) Sommigen jijn De gcEptEliiftE safien getaoan boo: bEEl {jooren En bEcl fpjEliEii/ spobat be safJEn alle fi^acöt ban inbjnft bEtlorEn liebÖEn. ï^iEt banbaan fioint Ijet/ bat gelEEtbE liEbEn/ bie in be geegtelpe 5a-ftcn fiesig moeten jijn/ 5EE^ selbEn beficejb tuojben/ jij OeljanbElen bie jaften al^ een fmib 51)11 ijser. ©oft bie fpjeftcn Unj aan/ fteert naar fiin« nen/ toojöt fiinberen/ sfet 11 niet ober 't Ijoofb/ Efaminee^t nln eigen Ijarte/en fieptoef ii5clbEn/of bie salkn/bie gij anbEren baorjtelt/tDaa^« ïi)if in u 31311/ of gij e; op berliefb sijt/ en VneHt ulnen eru^t op/ om anöErEn tot saligljeib leibenbe/5Elbe niet bedoren te gaan.
XLIII. ïxamt gij allen bie ift genoEinb fjebbe/ en ooft bie/ InEÏfte ift Ijie? niet boorgeftelb [jeöbe; fiomt boobflage?^/ ftomt obe^fpelEj^/ Ijoe-reejbEjjS en ontucljtigen; ftomt onregtbaarbigen/ bieben/ ftomt b^onft-aarb^/bjapfe^/büöamp;elaar^/banfe^ ; ftomt obejgegebene öao^micljrrn/ ftomt leugenaar^/ acljtriftiappej^/ niEinEEbigen ; ftomt allen toie gij 5jjt/ en Ijoebanig gij ooft sgt/ ftomt tot 3ie5ug/ gElooft in CtEin/ 1:11 OÖ 5»lt 5a(ig inarbEii. ©Enftt iEmanb/ bat i^ ben lHEg te ruim geftelb, .^gflc niet bat beje salig 5Ön/En sullen taojben/maar bat CÖ?t?tUjS ooft sniften roept/en bat besulften ooft toel beel aan Cijii^tuö ftjijgEn/1 Cor. VI: 11. J^iemanb gebe ben inoeb berloren; \uant sulft eene bolïjeib ban genabe ig in C!j2i?tu? ; maar bat tno^bt booronbejjïelb/bat besulften Ijet Sonbigen nioeDe 51)11/ bat je fmartelijft aangebaan 5ijn olie? fjunne batige gjuiDElEn/ eh bat 5e mEt al O»quot; fjarte begeerig 3ijn naar bej;oe-nmge niEta3ob/En naar ecu Ijeilig leben/sonbe^ üielfte getlaïte niemanb 5al ünllen ftomcn.ïiüiiu ban allen/en laat ubeüiEgen rot fjetgt;J3elaobE. Digt;anc XLIV. 1. ïlin i'taat i^ be BllEnbigftE/bie men ftan bebenften/ja elien» bigej Oan men öcgjijpen ftan ; 3011 be; lt;6qamp;/ (öob tot een' bertoojnben ïteg re?/EEaUiig buiten öen Ijemel/ Ijier alle?/en bat men jooseer bemint en 5DEftt/tot sijnen bijanb/{jiEgt;na eeutnig in ben poel be^ bunriS berboemb te 5i)n/beöenftt todj/ftan er lnel inat fcfiriftftElfjliE? 5ijn; Cn of gij er nu geene belöeginge obe? Ijeöt/gij 3ijt ebentuel nu soobanig/en'r 5al u eenling obejliomen. ^nbien gij nog ongEboElig öliifc en 300 boon-gaat/500 i? e? geen raab boor u om be eEulnige bc^boEmenijifc te out-biieben/en tog nioeten u met üeb^oefbe oogen naar be Ijeiie jien gaan.
I. jBaar
793
Opwekking» om te geloo-ven.
Bowpeg-redenen. ])e ellendige staat der niet-gelooven-(len.
. j, i1
jïïïaar inbicn gij/ bic nu op 't fiantjc ban öc TjcKe ligt/ rcnö UiaftRe? Uticrö/ ru ula pcrpftc! met öcbaarbfifib oUe^taoogt; inbicn lircese fttuam ntacj bic toeftomenbe lltmmc/ gaat weg gij vervloekten; inbicn gti iugt ïirccfir naar bc :,alig!)cib/naar ücjsocninoc/naar *i5ccgt cn tjcilig lelicn; 500 fian ill n seggen/baac nog raab bejen aangaanbc/gij soubt nog inmncn ficljonbrn taorbcn ; baar ig nog mibbcl/ maar oofi maar ccn ccnig mibbcf/cn bat mibbcl i^ bc föccrc gjesup aTlj^prii^. 't 3:^ be onnafpeu?» itiifc gocbljcib iöobj?/ bar a5ob nog jiilft ccn mibbci gcgcljcn Ijetft/ cn 't 1? lila gelnl!/ bat gij lian bat mibbcl moogt Ijoortn/ ja bat gij Ro-men moogt. ïDelaan ban/joeRt ben ï^ccrc/ terVuijle Cjij te binbeni^; joeïit bcscn 31*511? te hennen/cn jneïu in ernpt en begeerte naar bcr» lopfingc cn jaligljcib J^em tot ulticn 23orgc / geeft u in ootmoebigljcib aan ï|cm obc?/ cn bcriaat u op fjem/ bc^troutot usclben i^cm toe tot julfi een ciiibc/ gelooft 500 in {Jem/ en gij 3iilt jalig taorbcn.
guiten ip niet ban onrust/'t i^ oberal btjanb/bic bc jicle
fefjubt ru flingc^t/alp een fcljip ineen' ficbigen ftorm;ne?gen^ ip ruptc of ftennfel; liet lutgelatcne tuifje uit bc Strfte Uonö gcenc ruste boo? 't tjot Ijarep boetp/ taant 't taap oberal taatc?; al^oo i^ ecne jiclc buiten Cljjiétup. .Boef) rijltbom/ noclj bnenben/ nor!) cigcntaijsfjeib of ïiMtljt/ iiunnen öe jiclc ruste gebcn/'t jrjn alle geö^oftcnc rietftaben/bie j:irt alleen geen ftcimfel lt]bcn/ maar ben leune? baarenboben boen ballen/ en Ijrin fitaetfen ; jict ban baaruaat niet mee? om/laat Jjct alleiS baren, ïn Chris- • XLV. 2. Sfn Cljjiptu^ ip' eene bol^eib ban a(lep7om al mngebseHen tuais vol-ajjC begeerten teberbullen. Col.1:19, 'tls des Vaders welbeliagen, anc3-Van dat in Hm alle de volheid wonen zonde. 3n C}em ip eene bolliomcnc bnl» Iieib (a) tct taegneminge ban alle utac 3onben. 1 Joh. 1: 7, Het bloed Jezu Christi reinigt ons van alle zonden, (b) a?m onp met Ciob te ber» poenen. Kom. V:10, Wij vijanden zijnde , zijn met God verzoend door den dood zijns Zoons. Hebr. iX ; 12 , Hij beeft eene eeuwige verlossinge tewege gebragt. (e) a5in tc bebniben ban ben eeutaigen toorn a^abié r.i bc ber-boemenipfe. 1 Thess. 1:10, Die ons verlost van den toekomenden toorn. Eom. VIH; 1, Zoo en is er dan nu geene verdoemenisse voor diegenen die in Christo Jezu zijn. (d) gn t?em ip eene bolljtib ban (tnept. Joh. ÏH:34, God geeft Hem den Geest niet met mate. (e) iDan litljt. Lue. 11: 32, Een licht tot verlichtinge der Heidenen, (f) ©an leben. Col. Ill: 4, Wanneer nu Christus geopenbaard zal zijn , die ons leren is. (g) ©an brcöe. Eph. 11:14, Want Hij is onze vrede, (h) ©an bolftomene 5aligl)cib. Joh. X: 28, Ik geve baar bet eeuwige leven. I's. LXV111:21, Die God is ons een God van volkomene zaligheid, (i) ïgt;it allep ip in t}cin alleen/ buiten i^cm i^ r.ietp ban bit allep te jnelien ofte binOen. Joh. XIV :6, Niemand en komt tot den Vader dan door Mij. Hand. IV ; 12 , De zaligheid en is in geenen anderen. (Dit alles ip in Ctl?iptup/cn baarbij aliep/ taac gij nog beben-ficn cu bcgceien liunt. ïtgt;aaroiu soubc gij ban in usclben biijbcu/baa?
794
Van het Greloove.
toclj niet ban Ijct licrbejftg ? H^aarom joufit oi) ban omycn naar men»
fctjen en bingcn/ bie op ben aatbbobcin 51)11/ daarin tod) geen tjeil i$/
en bie u ten bage bc^ fttnaabp beklaten sullen. Dibbe 11/ftcert n torft lian alfes af/en [icgceft u tar be.gt;en Sahgmafie,:/ üin uit sijne Uoltjcib te ontbangen genabe boac genabe.
(k) C)ie:bij/Cljristué i^ almagtig om n aïlc bie gocbrren beelacljtig tc inaln-n/ l|cm i? gegeben alle magt/ om fjet Ijaröite Ijarte te Ucrmiirüien/ I^et boaëfte Ijarte te üuigen/öet janbigfte garte te fjeiligen/fjet ongc» inobigfte Ijarte te boen geluoben/ om begenen/ bic tot tfcin Uoinen/ tc beUiarcn in Ijet (j3f(oolic; geen fdjcpfel lian 5icfj roeren of betorgen jonber 513 n en tnille/bc bniliet ft an jonbejsijne betniUiginge in be sVuijnen niet baren; Csau moet toe! ftusfen/alg l)i) ftomt om te baoben; een toornige HCaban moet niet ban brienbeliilt fpjeften; be raben moeten Droob en bleegcf] brengen; 't meel en olie minbert niet/ ja be olie bc^inceibcit tot bat be armen genoeg ïjeböen ; be booben Inorben oygctuelJt/ be ölin«
ben ft jij gen 't gejigte/be booben f)ct geljoor/ be flommen befpjalie/be ftceupeien een' baarbigen gang. Sn fiunma/gecn bing i^ £}ctn tc tuon-bejljjft. gelooft beje Inaarljeib lebenbig/ en gelooft in ben SClmagtige.
(1) it)e l^eere 3Ee,ïuö ié oiuiitfp:elielijU gocbig. 2l;l ió l^ij be Dooge en ber« Ijebene/bie in be eeutoigljelb Vooont/J^ij geeft nogtanis adjt op allen/bie ^iclj naar l^em brgeben/en ié trebe? mebelijijig neffen^ cllcnbigen; £^ij i^
go eb be? jiele/ bie ÜJcin ^oclit/ £?ij ijerft lust tot tuelbabigljdb/ .vjn ücr»
niaaft i^ om treurigen te troopten/ rabcloojen raab te geben/ onfiunbigen tc leeren en te leiben/ staaftHen te bcjftcrUen/ üeftjebenen te berlosfen uit be fjanb bcr magtigcn/afgeblnaalben lueberam teregt tc bgt;engcn/cn bat al-leis met onbcbcnUelijfte brienbclijftljcib en langmocQigljeiö. Jïlagt en gaeb»
Ijeib jamen geboegb/ geben bolHamen jteunfcl om tc bertjoulucn 5011« bcr breeje.
(m) ©c {Jeere ^ué ié gctrouln/ fjij laat Ijet Inejft sijner Ijanben niet baren/ij bolcinbigt lictgaebe Inejft/bat l^rj in iemanb begonnen heeft; l^ij tae?pt bc ballcnbcn niet Uieg/maar unbe,:|teunt ljunnc Ijanben; £|ö Iaat be btaalenben niet Ijenen loopen/maar brengt 3e Ineberom teregte; £jij i? be goebe Berber/be getroutoe ïjoagcpjicéte?; bie^ mag men jicl) £Jem tocbcrtjoubicn/ en in l^cm/alé in eene beiligc fcljuilplaatfe/ in bjrbe bernacfitcn/seggenbe/be l^eerc jal l)ct boor mij bolcinben.
XLVI. 3. ©ie bolftomene bolfjeib ban jaligljeib prcfcntcen Ci):i^tns u Do zali aan. l?at eene gjoote jafte/bie alle bertaonberinge tc amp;oben gaat. Soo1^®^ boet be tjeere niet aan alle menfcljcn/ 3ee2 lueinigc natiën Ijeamp;bcn bit ge» aangebo luft/ bit luorbt boor bc gclieclc luerclb bijna berbojgen geljouben/ maai u denlt; Inorbt Ijet geopenbaarb/u in 't bij^onbet/bie onbrrOebrbicningcbcs «Suan-grliumé leeft/bic Ijet IDoojbt Ijoort p?ebifien/bie Ijet lBao?b leest. «Cn tot u allen/ bic bit lecpt of Ijoort lejcn/ jegge iiï al^ een gc.ionbcne bienaar ban Cljliótu^ ill Jljncn name : Komt, want alle dingen ziju nu gereed, Lue. XIV :
ï^ijljljf) 2 17.
795
17. Die dorst heeft kome, ende die wil, neme het water des levens om niet, Openb. XXII: 17. Zoo zijn wij dan gezanten van Cbristi wege, alsof God door ons bade ; wij bidden van Cbristi wege, laat u met God verzoenen , 2Cor. V:20.
ïiomt nu/oö allrjgjootftc brr jonbarcn/ of laic tjrj mogtesijn/Eii in toat 5011 bc fin tot nu toe gElccfb ijrrft/eii b^aagt inrj: iSacpt ClpiétuiS ouli mij? ift Doftfiomen? gnube Cfijiérué mij ooft tocl üiillrn aan-
ncnicn cn salio maften ? 2Cft antlnoorbc u in arfpiétu^ name: ja/ Cfij rorpt u/cn Defooft n/300 gij ftomt en in C^cm oelooft/bat u .^alig mabrn ;aï. (^n tct utac merröcre olierriirginoc/ Irc^'t 't gene toij bicn» aangaanbe Ijcamp;üfn gescob/Kap. XXX, § 12.
Ji5u .;ijt gij olic^tuigb/ immr^ gjj ficfioorbct ebermfgb te 3tjn/ bat be l^rrrc Se^up 11 genabe rn ijaligöeiö aanöirbr/en u roept. 3ift gge niet onfcriieejbrn/gcblDosrn/ aarbgcligejinben/ bat Cfl^tufi ubi galiginaftec ip/bat gijsalig ^ult toojben ; maar te? contrarie/ift scoqc u aan/bat l^ij ti/ inbien gij 500 boortgaat en 50a ftc?ft/ erutofg liejboemen sal. .iEaar ift jecge bat ^ij ti roept/ bat ^tj u tot Ortn op 't allfjbrienbe-itjftpt nopbiot/en bat gij u baarom obe? uta gjoot gehift öebt tebejbig-ben/ cn bat gij baarom te ernjtigcr moet ,;tjn om uitiiselben en uit uto gob» foo# leben te gaan/ u naar ben ïjcere Sfe^ te taenben/ ïjem boor ben lt;l3rloDl)e aan te nrmrn/11 aan ïjem ober te geben/en u aan Bjem toe te brrtjoutorn/ opbat ^ij u beftecre/be^oere met 60b/ boo? 5!jn' «ï3ec?t 11 Ijeilige/en «1500 jalig mafte; euban/scgge ift/ bat u sal aannemen/en u geben be öegee^te ufce? jiele. daarom/uto ïjarte eenig-jing geraaftt/ bertocf niet/ fiel niet uit/gaat tot J^em met ben bedoren 30011/en jfet mrt üotöö fjtiipbpoutoe niet taeber óm naar be taerelb. Niemand XLVII. 4. (öelijft dijiptuié u allen roept/,00 belooft ooft aan allen/ domweg- ba,: niemanb/ljij 313 ooft to'ie Ijij jij/hie tot fjrm tor snift een einbe ftomt/ ge zon- S'il tocosenben/ en sijne genabe tociqeren/ maar batïjg ;e allen ;al aannc-aen- men. ^oo?r en gelooft syn nitbjuftfiflijft taoo?b/Joh. VI: 36, Die tot Mij komt, en zal Ik geenszins uitwerpen. Joh. 111:36, Die inden Zone gelooft, die heeft het eeuwige leven. Hpoo^oelit ben geljeelen 25üliel/en siet uftjij biel iemanb/ bic toaarlijft tot Cjem fttaam/ om brrsaeiib/ geljeiligb en ge» jaligb boor ïjem re toarben/ genabe geltieigejb/ en |)em Ijeeft jjenen gesüiiben; 30a jal ï^ij u ban ooft niet bejftooten/ ftomt ban maar. G0.1 ae- XLVIII. 5. f^ij rorpt en noabigt u niet •illeen met belofte ban jal gljeib/ bio.u het. maar ^ij gebiebt Ijet u ooft. lt;j?ob/ bie aiitfjoriteit obe? u Ijeeft om te gebie^ ben/ bie jegt: Hoort Hem , Matth. XVII: 5. CÖJiptu^ 3egt tot u : Bekeert u ende gelooft den Euangelio, Marc. 1:15. i^ii? fp^eeftt beSCpo^teï in siin' name : Dit is zijn gebod , dat wij gelooven in den name zijns Zoons Jezu Cbristi, Niet ge- 1 Joh. Ill: 23. Soo ftaat Ijet ban in ntoe fteure niet/gij moet; 300 gij ftomt en schvfkke- Oelooft/gij geljaorsaamt; 300 gij't niet bort/gij stjr ben 2one ongeljon^ lyko zog- 3fain/en toee een' meiifcije/ bic bc ftemme ban Cfj^tué ongeïjoojsaani is'! do. XLIX. 6. ^00 gij niet ftomt cu m CÖ?f?ru^ gcïonfr/300 boet gij be aller-
g?u»
Vnn het Geloove, 797
{tmtodijfifte jonbc/ttieöegaanRan IroibEn/Buiten be jonbtin ben ^cfïfgen (ècc^t/cn uittijiififtrlijfte Ia5trrinfrea?nbé. ïBant (a) gjj acfit ben taaa:acl)ti-OCii 4RobalBPEn'lFiigrnaar. 1 Joh. V: 10, DieGod riet en gelooft, heeft Hem tot een' leugenaar gemaakt, dewijle hij niet geloofd en heeft het getuigenisse, dat God getuigd heeft van zijnen Zone. 43icmanb i«5 500 ölnaaö of {ju üinjcrjt jijn toEljgn/ l)ct leljen/ bit ^odit lli)/ al ig 't in aarbfdje Dingen. ge»
tuigt bat ijet Icben/bat be jaligljeib in ^tinen gone ijs; ben Sone öan eUcn»
ttiel baar te laten/ en utue ru^te/ ölijbfcljap en Urrmaali in luat anbi^é rc Soeiien/ i|è .;cobeel te jeggen/ als/ 't niet Uiaar/ 't leben in ben Sane/ in Ci)?!étii^ nier/ maar 't i? in be firgeejIglUjeib be? oogrn/ in be üe» gfejlijlïljeib be? blecfcïjes/in be g^ootgcljhcib bes lebciig;. giet baar eene eppregfe Befcljulbiginoe ban q3ob/ als? een' leugenaar.
(b) (J5ij bejfmaabt Cl)?i?tii^ in jgne U^ienbelijlse noobiginge en aan» biebmge ban alle jaliglieben ; eenen/bie ftamt om on^ te Ijelpen/te ber-imaben/ bat ip sclfp tegen be menfclieiiiftfirib fiinaab te 51311/ ombat C^Ö goeb ip/ bat gaat tegen alle üuirgejlptieib. ©enftt emp/ l)oe onbejb^a-gelgfi Ijet boor Cïi^istus is ban een jonbaar be^fmaab te tuo^Dcii/ en ban/ al^ in bricnbelijftljeib fiomt om te Fjelpen.
(c) (Cgt;i) be^acljt alle be toare en be Ijemelfcfte goeberen/ al uta D,p? en boor eeutnig ; goeberen/bie alleen riift/ee?li)li/ f)ee?lgft/bejmaftelgfi/ be^^abigenbe/ eeubJigburetibe 51)11/ met ben boef teftootcii/bat iö liet taerii ban een'onslnnigen en alle^Boopften/ bien men üebenfien ft an. Su ftunt gij niet anbej? ban ouejtuigb 51111 ban te moeten ftomen en in Cl)2i?tué te ge» looben; boet gij 't niet/500 5gt gij obejtuigbban be aiiejgniUieiijlifte sonbe.
ï©cct ban/bat gij ooft be alle?gjootjte ft^affen jtilt bjagen en be allct» fclj?ififieli)amp;|le Ijelle boor eeubiig suit hebben. E?oo?t ban utoe fententie/ cmboetbaarbigrn/ ongelonbigen. Joh. III; 36 , Die den Zone ongehoorzaam is , die en zal het leven niet zien , maar de toorn Gods blijft op hem. 2 ïhess. 1:8, Met vlammenden vure wrake doende over degenen , die God niet en kennen , eode over degenen , die den Euangelio onzes ileeren Jezu Christi niet gehoorzaam en zijn, bat is/in ïjem niet te gclooben.
L. 7. 't 31is eene 50iibE?linge eere boor ben ïjcere Süeïus/ bat men 500 'tver-goeb een be^truubien op C^em jjreft/ bat C^ij een'ellenbige aanneemt/ bac iji] eeneii/bic ban be btjanben bejbolgb tnojbt en tot lljem bliebt/bci« zu' lig befcljejnit/ bat ï^ij een' jjongerige bersabigt/ bat ^ij een' sluaftfte Draagt. Sioa bebe StDiafjani. Rom. IV: 20, Abraham is gesterkt geweest in het Geloove, gevende God de eere.
45eemt nu alle be^e betoeegtebenen te 5amen/obe:fegt 5E met aanbacljt/
Ijonbt u (til/ laat be ftjacljtban bien op uiti Ijarte Itiejftcn/of Ijet ben ï^eere heljnagbe u cbe? tc bjengen uit be magt beg fa tang en be? buiptejnigfe in 51)11 Üioninftrtjfte ; ja in ÜJeniseiben/cm in genietnftfiap Ijier/entot in eeuiwigljeib met Dein te leben. IBat Ran nieii mee? bijbrengen om een men'
fclje te obejrebEr.T il?at be?ijiiibe;t u beUiDijenen nu totC!)?i?tu?i te ftomen?
Hinderpa- LI. 't onwetendheid ? ©oct aUc uaarflioFlEib om ^cm tc ïceren
. Ttenncn/gi) fir lit inibörlcn fiij be Ijanb/ gcbjuiftt je.
gcFionit-n'. ^fo 'r onwilligheid ? IPcl ij.iat ban tjcncn/ 'r rri utae rifjene fcfiulb bat temihi'id 80 lji:i'!nii:n ijaaf/nljr:brul?t beu* ptaatff cn past ny u top/mccc ^af tlf aan Onwillig- ii 'quot;ft Dofn. Ps. CIX: 17 , Dewijle hij den vloek heeft liefgehad, dat die hem heiil. overkome, ende geenen lust gehad heeft tot den zegen , zoo zij die verre van hem vs. 18 , Ende li ij zij bekleed met den vloek als met zijn kleed, ende dat die ga tot in het binnenste van hem , als het water ende als olie in zijne beenderen. Vrcczo. SFö't vreeze? burfr gij niet? 25riict H Ui cl/of 'tal luaarljcib ié/cn nf durf niet is wil nieten Iniljeib. ©at ijgt; joolieel/alsof iemanb/bic in't toate^ iaij in peryircl ban liejbjinften/ccne uitgeftjeftte Ijanb niet tior^t aannemen/tnnbat öe pe,:foan tc aanjienlijH laa^. Öomt/fiepjoeft n/taat |jer is bat u bjecéatljtig niaaftr.
Te zou- 3fé't omtiat jjijtc zondig ^ijtT ïtan ooft icmanb te buil 50quot; om gerei» dis- nigb te Uiojben ï llDect/bat ^ob in bc bejlosfinge be^ nmifcijen ünar» geeft 5iine genabc 50a g:uat te DcVuij^cn/bat aïngclcn cn menfefjen baac olir? be^toonbe?b sullen ft aan tot in eeuüiigljeib/ cn bic bejtoonberinge 53! iets 51)11 ban ijiiiinc jaligfjeib. £?tie bat nn icmanb gjoote? jonbaar ]$' en i)ij Homt in bejfïagenfjcib tot Cljji^tti!)/ cn geeft jid) aan Cgt;cm nbej 0111 gereimgb tc lnarben/en Ijij bejlaat en bejeroutot sic!] op ^iein/Ijoe gi) Jpob meej eerc oecft ban ^iinc oneinbigc genabc/en Cl)?i^tu^ ban bc bodiomenlieib jijne? üejbienjten. IJebt ban lust aan bc bejljeejlijlfingc q3ob^; bat a5ab beoogt in een'jonbaar sailg tc maften/laat ban u üelne» gen om ïaliri gemaaftt te tuiden Uiarben. algt;ucrbenHt met opmerftingc be^c plaatfen : Éi)h. 1:6, Tot prijs der heerlijkheid zijner genade , door welke Hij ons begenadigd beeft io den Geliefde. Kom. XI: 32, Want God heeft ze allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij ze allen zonde barmhertig zijn. Kom. V :20, Waarde zonde meerder geworden is , daar is de genade veel meer overvloedig geweest. Shet gij Uiel/ bat gij om be beelljeib en gjootlieib bej jonbe niet moer tnegölijben/ maar beliiogcn moet laorben om te ftomen. 1 Tim. 1:15, Dit is een getrouw woord, ende aller aan-neminge waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zonda*; ren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben.
Niet go- (Durft gij niet/ainbat gi) niet genoeg verbrijzeld zijt, cn U inbeelbt bat ver- men ^0G Ell 500 ijicin/ 500 bejplette^b/ 500 geboelig obejreeb moet 51)11/ bat ' men alljiistutj ftlaar ftenncn/bat men 500 Ifongerig en oorftig moet 51)11/ eer men tot Clfjisuig ftomeii mag ;500 anctooo^b til: Inerpt bic m'jcelbinge Itieg/biant bar ié niet naar f)et !Poa:b ; bcjn:ij5clingc/ taillen/ftenncn/ IfongiTcn cn borften/ 51111 geene baaraf be;eiscl)tc conbitiën/ op taelftc icmanb liomcn of niet ftomen mag/ maar bte ^ijn alfcen noobig/ombat men 5onbc? bie niet 5al luillen nocl) ftnnnen. 5liis gij ban 500 be:re be-taogen 5ijt/ bat gij u Inel 50iibt luillen obejgeben totbc èobengesegbe cinöen/namelrjff/om geregtbaatbigb/gcjjeiligb/gcsaligb tc Uiorben/50a
798
trcebt maar toe in ^cin ^11/D^ft u aan ïf em
ober. SClj» men op jijn öoobüeööe ligt/ en be ctn?t ïebenbig taorbt/ 500 53! men niet i)?aocn/ mag Ut inrl? maar men 5a! maar tacloopni/ en scggen/ift mort I^rm Ijrübcn of iii ga lierlorrn. draagt gn/ mag men ban ten ee^fte/ met bat men obejtnigb i?/ en bcncerig ip naar Cbiiptug/
terftonb naar diÖJigtu^ gaan ? 31? anttuoorbe/ja ten ee:fte; Uiant 5011-brr l|cm 5iilt gi) niet betej nocij belJtuatncj luorbcn om in Ejein te ge^
lootten/ maar gij jnlt in perplui gijn/üat nine obe^tuigingc oliergaat.
LIL il^are geluolJigcn/bic nu jjet Óeginfiibeg töeloofg in 11 Ijebt/tot n straf, utne opUieliüinge Ijebüe ift nog een tooojö of tliiee te seggen. 't ^inart mn de geiooquot; üat bese 50a Inrinig liuortg.ing maften in Ijct tJ5elool)e/300 Uieinig jictj vigen. op Ctjjiptu^ bercroulnen/en bertroutoinbe/500 Ineinig iuerften met bc beloften/eu .vclj 500 tneinig fiejig Ijouöen met «üjaöjji bolmaafitl)ebenin te befcfjouluen.
ièelen sijn traag ban Ijarteom te geloaben/^g laten be oefeningen bea OJefoaf^ biftltiijlg na/be tu^frljenpaosingcn ftomen bifttarjl^ en Duren lange/
luel niet geljcei; luant Ijet^eloobe IjouDt niet op, ^omtijb^ gefcljiebt bit/
boorbat be brgeejiijriljeben br? blrefcljeis l)en oberft^oomen en torglioeren/
fomnjbp boojluiljeiD en lugtelooéljeib/ fanunbp boor moebctoosljeib/ b:ce»
jenDe bat 5e toch geen brei aan Cgji^tué 311 lien litjiigen/ fomti)b? boo^ lief'
tige Êei^ljbingen bep fatané/ fonuijb? boo,: onfiunbe ban be nature bré 43e-loofg/meenenbebat bie beftaat in beber,;clieringr ban een tiniD«tgt;üb0 te^ijn/
rn in Ijet geboeüg genieten ban br gocbgunftigijeben i!5ab?; beic/a!g selue»
berom teregte liomen/peuteren geburig aan Ijun' jiaat/en femmigen 5ijn Uirebelig/ en jijn gebung tejig met rcbcnen te joelien/bat ïij geene genabe ïjebben/ al?of 5Ö ecne g^oote bictorie faebocijten soubeii Ijcböen/ bat sesirlj uit be genabe en buiten Ctj?iptug gefloten jjabben. ©oei) lueet allen bat gij ujee^ besonbigt/ en uselbcn in ben lueg jijt om ulueu loop in blgbfcljapen Ijeiligljcib uit te loopen^bit i^ be oor^aali ban uitte broefgeeétiotjcib bie gij ujelben aanboet/bit tp be ootsaali/ bat gij 500 be^ütajb in be fcljepfelen blijft/ bit ig be no^aal! bat gij a?ub niet Uejljeejlijlu/ noclj bij u^elben/
noclj bij anberen.
LUI. IDelaan ban/geloobigen/al lang genoeg gffuïiïtclb/gij Ijebt nu tot 11 Ui nabeel al geleejb bat Ijet niet bojbe:t.
(a) {Jlracijt naar toenemen in Ijct vL^cluobi-; tot bien cinbe/ lee^t en Ije?' Opwek-lee^t 't gene ünj buben ban be nature bep geloof? gejegb Ijebüen/ om ^quot;rde reue ftlare bebattinge ban be nature bi-ji 43eloufa te tjebben/bat 3e be« gcioovi-ftaat in Ijet setten ban sjjn Ijarte op ^eju^/jicljseïben en 3ijne saligfjeib goe°o™ne_ Seju»} in be Ijanben te geben en t)em tor te bertrouLoen/ ,vclj op ïfem meu. te berlaten/op Cjtm te fieunen en te linnen/jicli ban tjein te laten b?a-gen/ en iljem booj alle? tc laten jorgen/ten einbe {jij be jiele regtliaarïiige/
tjeilige en salige/ bituyle ï^tj aSmagtig/ getroula/ luaaracljtig en lui)^ 1^. i^dtigej betameléftej/tuat i? 17 beiiige^/tuat iger niee^ CiJ?iptuj ber-
799
Hinaerpa- LI. 't onwetendheid ? UDoct alïc naarfligricib om tc (ccren denTv^- fiEnncn/gfj Firbt niibbrlcn üij be Ijanb/ gcbjuiftt Kcnonien. 'ïfs 'x onwilligheid ? }l?cl gaat ban fjencn/ 'r rp utae rigene fcfitilb bat tend'lu'id OÜ ^frlorcii gaat/nbrjbrtifu hruquot; plaatff en past ;c ny ti top/mccr ;al ift aan Omviiiig- 1' nirr boen. Ps. CIX: 17 , Dewijle hij den vloek heeft liefgehad, dat die hem lieiil. overkome, ende geenen lust gehad heeft tot den zegen , zoo zij die verre van hem vs. 18 , Ende hij zij bekleed niet den vloek als met zijn kleed, ende dat die ga tot in het binnenste van hem , als het water ende als olie in zijne beenderen. Vrcezc. 5lö 't vreeze ? burfr gij niet? 25fvcr u lucl/of 'tal luaarljrib 15/cn of durf niet is avü niet i'ii iuiljrib. ©at i# ^oolircl/alsof icmanb/bic in quot;t toatcj lag in prryitcl ban bi'jbjinfien/ ccne uitgeftjeftte ïjanb niet bor^t aannrmrn/ombat bc pc:foon te aaiijtcnïijH Ina^, ÖQint/ücpjacft ti/luat ï)rt is bat 11 U^rrsacücig inaaftr.
Te zon- 9fs't ombat gij tr zondig jijt: Ex an ooft icmanb te buil jtjn om gerei-ais- nigb tc liio:ücn ; IlDect/ bat lèob in bc bcjlasfingc bc^ nienfcfjen boor» fjrrft ^iine genabe joa gjocit rc Dclnij^cn/bat Engelen cn mcnfcl)t'n baac obf? Vjcjtaonbcjb juilcn ft aan tot in cculnigljcib/ en bic lic^üianöcringe jal iets 51)11 ban Ijunnc jaligljrib. C?iie bat mi icmanb gjootc? jonbaar ijj' cn tjij ftomt in bcjflagenfjcib tot Ct)?iptiid/ cn geeft jid) aan C)em obe? 0111 gercinigb tc Vnorben/cn Ijij bc?laat cn Ucjtrouluc .sici] op C^em/Ijoe l)rj jPob mee? eere geeft ban 51)ne oneinbigc genabe/cn Cl)?i|ötug ban bc bolftomcnljeib sijne? tiejbicnjlrn. ÏJcBt ban lupt aan bc UcjljcejiijltingE (0ab^; bat a3ab beoogt rn een'sonbaat jalig tc maften/laat ban 11 belnc» gen om ^alig gemaaftt te toiffen Vtiorben. (gHierbenltt met opmerftinge be^c plaatfen : Eph. 1:6, Tot prijs der heerlijkheid zijner genade , door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde. Rom. XI: 32, Want God heeft ze allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij ze allen zoude barmhertig zijn. Kom. V: 20, Waarde zonde meerder geworden is , daar is de genade veel meer overvloedig geweest, gliet gij lnel/ bat gij om bc bcclljeib en gjootlicib bej jonbc niet moet taegöltjücn/ maar beUiogen moet Inorben om tc liomen- 1 Tim. 1:15, Dit is een getrouw woord, ende aller aan-neminge waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken , van welke ik de voornaamste ben.
Niet ge- ©urft gij niet/ombat gil niet genoeg verbrijzeld zijt, en ll inöcelbt bat brquot;zeidCl nicn 3100 En -^00 300 bcjplettcjb/ 500 gfboclig obe^reeb moet 5ijn/ bat ri,i!L ' men Cljjistn^ fiiaar ftennen/ bat men 50a Ijongerig en borftig moet ^tjn/ cer men tot Cijjnstuis Iiomen mag^ao anttaoojb ift: Itierptbic m'jcelbinge taeg/toant bat is niet naar f)et !Poa:b ; bcjbiij^eiinge/ tnillcn/ftennen/ Ijongrren en borften/jijn geene booraf be;eisci)tc conbiticn/ op tneifte icmanb fiomcn of niet ftomen mag/ maar bic ^ijn alleen noobig/ombat men ionbc; bir niet jal Inillen nocli ftnnnen. SCis gij ban 500 bc;re be-toogen jijt/ bat gij u lucl jonbt Inillen Dbejgebcn tot be bobcngcicgbe cinbcn/ nanielfjft/ om gercgtUaatbigb/ gcöeüigb/gcsaligb te Uiurben/ 500
Van het Geloove.
trccbt maar toe in Vj^ymacbigöc't'/iicEmt ïjem aan/ cn gppft u aan ïfcm ober. SCl^ men op stjn boobücböe ligt/ en be ernpt lebenbig taovbt/ 500 jal men niet bjagen/ mag ill hiel? maar men jal maac tocicnpni/ en jrggen/ift mort ^rm Ijrtibrn of iff ga berloren. ©raagt gn/mag men ban ten eejjlc/met bat men Dbejtnigb ij?/en ücgerrig i? naar C!)?i?tup7 terftonb naar Clj:i?tu^ gaan ? 3iU anttuoorbe/ja ten ee:fte ; In ant 5011-brr i|cm 5iilt gi) niet bete? nocij beliluanirj Uiorbrn urn in Cjcm tc ge» loobrn/maar gij jult in yrrpUel jtjn/bat ubie obe^tniginge obergaat.
LIL il^are geloobigen/bie nu Ijct beginfelbcg löeloofg in u Ijeöt/tot b straf ulue opUieliliinge jjebbe ift nog een tnoojb of ttuee te seggen. 't ^inart mn de|eioo-bat be^e 50a Uirinig boortgang maften in Ijct ■fuMoobe/30a Ineinig jiclj vigen. o}.i Cljfiptu^ bertrouluen/en toertrontaenbe/500 taemig üierften met be beloften/en .ydj 300 Ineinig Desig Ijouöen met gt;j5oö^ Ualmaafuljebcn in Clj?i?tu^ tc bifcfjoutuen.
loeien 5ijn traag ban ïj^rtE om te gEloabcn/3tj laten beoefeningen bes (öeloof^ bilttoijlg na/be tupfcfjenpoosingcn ftomen bifttatjl^ en Duren lange/ bui niet geïjerl; Uiant IjetOjcloobe |oubt niet op. .^o'nnjüg get'cljiebt bit/
boorbat be begeejlijftfjeben brg lilrrfcljeip Ijen oberfboomen en Uirgliorren/ fomnjbp boojliuljcib en lujstrloosJjeib/ fomtijb^ boer morbrloosijeib/ b:Ee»
Senbe bat 32 tuch geen beel aan at|j?i?tué 311 ücn ftjijgen/ fonitijbé boo? Ijrf'
tige 6cft?ijbingen beg fatanG/ fonuijb^ boa,: unlitunbe ban be nature br^ 43e-ïoofg/meenenbebat bie beftaat in be benrbcringr ban een liinö J?jbg te ïijn/
rn in Ijct geboelig grnieten ban br goebgunjtigijcben (6ob^; be3e/a!g 3e Ine»
brrom teregte bomen/peuteren geburig aan ljun' ft a at/ en femmigen stjn Inrebelig/en 3ijn geburig beiig met rebenen tesoeften/bat 3tj geene genabe fjrbbin/ alpof 31) eene gjoote bictorie bebociiten souben Ijebben/ bat 3e3icl}
uit be genabe en buiten Cljjiptu? gefloten ïjabben. ÏDocU lueet allen bat gij usee; besonbigt/ en uselben in ben Uieg 3ijt cm uUien loop in ölijbfcljapen Ijeiligljtib uit te loopen^bit i»5 be oorsaali ban utoe broefgeeotigljeib bie gij uselben aanboet/bit be ootsaab/ bat gij 300 beiüiajb in be fdjepfelen blijft/ bit ig be oojsaab bat gij 4?ub niet bejljeejlijlu/ noclj bij uiclUen/
noclj bij anberen.
LUI. iDelaan ban/geloobigen/al lang ornoeg gcfubrtclb/gij IjeDt nu tot uto nabeel al gclee?b bat (jet niet bojbe?t.
(a) jfCradjt naar toenemen in Ijct ^eloobe; tot bien einbe/ leeist en ljegt; Opwek-leept 't gene bnj boben ban be nature beg Oprloofs gesegb Ijebben/ om ^quot;rde rer.c blare bebattinge ban be nature bi^ 45i'loufa te Ijebben/bat 3e be« gcioovi-
ftaat in Ijet setten ban 31311 Ijarte op Sfesu^/sicljselben en sijne saligfjeib
Slrsug in De Ijanben re geben en ffem tot- te bertrou\nen/ 3icl) op frjein meu. te bcrlaten/op Qem tc jlcuncn en tc linnen/sief) ban Qein te laten b;a-gen/ cn l£em boo; alleg te laten sorgen/ten einbe Cji] De sirle regtbaarlige/ Ijeiligccn jalige/betuijlc ïjg aUnagtig/getcoubj/toaaracljtig en luij^ 1^. iJtgt;dtijE? fietamEl»ilic?/luat ig e; beilige;/ tuat ija et mee; ClJ?i?tug ber-
Öee?»
799
Vau het Geloove.
gccrlijftenbe öan bat? (©üerbenïtt 'tgenc tufj ban Ijct cinbe be«i löelaofg oescgb Ijcbbcn ; baar jtrt gg/©ob/ljoc aTl^iptué bnljrejfnUt Uiojbt/ en men gctaobenOp Cgt;cm be cere grrfc ban snne bolbaaröigljeib/ nien-fc^cnltrftie/gEnabc/ luijstjeiD/ almagt/ luaarijcib/ gctrouüiig^ib/ firacfit ban bolöorninge cn algenoegsaanilieib.
(©bcrbcnftt ineDc't gene Unj § 29 gejcgb gebficn ban be b^ucliten be? lt;l3cloofs/ bat ftpt ilpeloobe in ^ijnc oefeninge be jtrle rrgtbaarbigt/ bjebe en öhiöfcliap aanbjengr; bjijmoebiglic'ö geeft om tot (6ob te naberen/ be jtele in eene grburige toereeniginge met j3ob boet leben/ in ben flaat ban blnbfrfjap bjengt rn fjoubr/ 'r Ijarte reinigt/ be taetrlb cn ben buibcl obrrtnint/en allr^ïctje gnrbe toedien en banftliaarljeib bno?tö;cngf.
JllSen lian beje bingen niet aanbactjtig 6efcl)ouUiEii/ of be sieie/in taelfte be beginfeien bclt;3 apcloofg jgn/fijijgt bleugelen/ am onbet be fcfjabtilue ban Cf);i«3tii^ blengelen toebuigt te nemen/ rn aïbaar re beitrautoen. H^eiaan ban/ berrroutot {^cm alleis toe/en 3i)t boortaan niet be^orgD/ iidc!) b;pEp.icl)tig obe; ben toeliomenöen tjjö/rn ober ben uitflagban particuliere jaljen ; taant Ejij ^orgc boo? u/ i^si ,;al't tael maken/ 't i«ï in be Ijanb ban ecnen a'magtigen/getroulnen/goeöen en taijjen Sfe^ué. 't^jéÉJem Stmbe^ling aangenaam/bat men 't l|cm 50a toebEct^outat/en 'tailed op i^ein iaat aanliomcn/ cn baarop gerupt i^.
om ge- (b) ^rloobenöe in Cb^istug 'inaaiit ban geburig gefiniift ban be Beloften/ maken6 ban ^e,quot;lE Dö f1'11 Erfgenaam gEtooibenjijt/bie alle in Clj2i?tup ja en amen ■vande 5011 ^ 'n taat geballen gij lïomt/naajsiele ofnaa? ligdiaain/joeiunaar eenc beloften, belofte/bie op 5ullf een gebal past/eriient 5e als onfeilbare taaartjeib; en ban u torpasfenöe al? aan n gebaan/berftejiiter uta Ijarte mebe/ berblybt E? u obc?/ en taacl)t in bp^cbe^bljeib naar be becbullinge berjelbe/bug jult gij öob be cere geben/en gemoibigb boor alle jtaarigljebcn Ijenen gaan. Om in (c) (fiSaat boor bat *!3rloobc tor gt;j3ob/om geöurig te leben in jonege» rastel, tnernfcljap/en in be öefcljoutainge ban sijne balmaafnJjcöen/in taelfter gejigte be ceutaige jaligljeib biilaat; bocij niet ^oo/ bat gij boor fjet loobe/ nu cigenboin aan Cl)?isru? berl^egrn Ijcbbcnbe/ Ejem baar laat/en bat als cciic gepapfccrbe ;a!ie arl)t; niet 300/ bat men nu btion onmiabel» baar mcr(J3ab ^oube bejiieeren/ en alleen tae^ften op he lieiligtnaliiuge/ en u ;inibt inbeefben alsof bat een f)ooijej ftaat ban een Clj^ipten joubc gt;ijn. Jöeeny geensyn^. 't 3Es taaar/ be side beljoefr niet altnö toebe^om ban boren aan te beginnen met HTïj^tujï te Ijanöelen/maar ;ij moet CÖ?istu§ï nog geburig gebjuilien/nier alleen al? sij gejonbigb ijeeft/om boor ÜJein taebcrom bebrebe en bej5oeninge te Ijibben/ maar ooit in be brfcfjouluinge ban be bolmaalitljeben ^gt;oös; bat is be g^oei/bat i^ een l}0üge trap ban bolmaafitl)rib/ hoc men be bolmaafttbeben i0obs meevber jiet in iJllj:i?tii^/ cn in Ijet tarrft brr berlosfinge ban cenen VJiibaarboor Cll^istus. l!gt;ic leejt bc Sl'postcl/ 2 Cor. Ill: 18, Wij allen met ongedekteu aaugezigte de heerlijkheid des Heeren als ia eenen spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde
beeld
800
Van het Geloove. Sül
beeld in gedaante veranderd , van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. 2 Cor. IV: 6, Om te geven verlichtinge der kennisse dei-heerlijkheid Gods in 't aangezigte Jezu Christi. ïEhis geloobcnöe/ en baau tat èrloolje lebcnöe/ rta^t men lionet ban ftjacljt tot ft?acl)t/ tot bat men ingaat in öe Ijeejiijftfjeib/ öaar men niet meej 5al leben öoor loobe/ maat boor aanfcljoulnen; baat Ijet (öeloobe en be fjape te nietc jiiiien geDaan taorben/ en öe Uolmaaftcc lieföc jal filijUcn. AMEN.
Kenteekenen van het Zaligmakende Geloove.
I. 't dMoobc té be 5iele be^ CDjLstcntFom^/bie pie? btaaalt/bie blnaalt Verkeer-tot 3ijn reutoig be?bc?f; beien gaan met eene inBcelbing gtejomtrent geruft bejloren ; anderen be?jïijten Qunnc bagen in bjoefljeib/ b^eejenbc van zich-öat 5e geen regt (Ëieloobe ïjebben/baar 3c reben eng^onb ïjebamp;en jjun-zelV(;n-nen tneg met ölijbfcljap te reiden/ombat je taare getoolitgen 5ijn; baajom
té noobig Ijet onbejfdjeib titéfcljen 't Uiareen ^ijb-geloabe op't ftfaajftc boor te ftellen; biiaarroc be ïjeere mij genabe en öetiluaamljeib gebe!
3En fietborige fiapittel fiebüen Unj Ijetin 't ftorte gcbaan/300 beefaté tot Ue;rtfartnge ban be nature bité öclooté Uan nuoben \na? ; maac't ont»
brftHen ban een iegrlijfi aan sicljselUen eigdjt eene be^bcre openingeen toepagfinge/ tuaarom toij öaac beloofben in bit itapittel b^cedc? baar-obe? te fpreften.
II. .JlSen moet sicl) niet inöeclbcn/ bat Qet Inare «Jrloobe en Fjet (Cqbge- 't Ware eu loobe maifianberen 50a nabij bomen/ bat 3e seer tic3tnaar(ijft ban malftan»
beren te onbejamp;cnncn sijn/en boo?'t meerenbeel maa?in ben njb en gebuuj- verschil-Saamljeib berfcl)'quot;^quot;; biant 51) 3ijn in be gefteele nature ban malftanberen berfdjeiöen/baar 3ulli een onbejfcljcib tu^fcljen bic beiDe/até tusfe^en maikan-boob en leüen/até tuofetjen lidjt en buigtejni^'e; maa? be 3luaa?öe!ö om d,;rcn-bic te onbe^ftenneni? in ben menfdje/en in be toepasfinge op ^idj^ellJen; een luaar geloobige nog ligte? te obe?tuigen/öat Ijg't tnare öeloobc geeft/betni)ie tjjj lidjt Ijeeft/ en 't eene en't anbere ecnigsiné ftan 3icn/
tan een tijbgeloobige/ bie 't toare Vucsen be^ galigmaUenben 'öelooté in begselté eigene gebaante niet Uentnodj 3iet/fdjoon Ijij e? ober rebencren fian uit «5ob^ il^ootb/ en ïjooren en lesen ban bc gob5aligeii/ bic baacban fpreften/ of gefdj^eben Ijebben.
III. IBjj sullen oité taat Djeeber uitlaten cn toonen: 1. i©c nooö'wat aan Saftelijfi^eib ban be Dep^oebinge. 2. ©erfdjeibenefaorten ban menfdjen ren t'-m';1'ken-Dpsigtc ban be bepjoebinge. 3. benige bejlteerbe g?onbcn/ toaarop fommi»
ge 3ict) geruft ftciienbe/ eeulnig berloren gaan. 4. ©e eigenlijke nature ban |et Inare (j^eloobc. (a) Sin Ijet begin/ (b) in tuejen/ (c) en in 't gcboig.
I. 3iiin IV.
Kenteekenen van het
IV. (0(j/Vale göstjt/ bic bit Ice?t of Ooort (escn/ift brageu/cn ant» toootbt gtj ben altuerenben «©ob/tiiat segtoü banujellben? Zritgtjecn toiiaigdoobigc of niet? Jaomt/boojjocfit u naautii/bep^orftu^cluen; loant:
1. a?ii jijt in bejen tcgentooojbigen oogcnüliri of een frinb tfjabp/of een ftinb br^ öuilielp ; gij niet beibc/ gtj sijt ooït niet geen ban öciöen/ baar i^ geen beröe ftaat. BErgt bir op ubi garte/ 500 {jferlijft of 50a beracljt/ .^oa jalig of rampzalig 5tjt gij. 3$ bit nu niet be pijne luaarbig/bar gij ujeï' b? 11 beproeft Vnat gi) ^ijt 5 gal men in julft eene gjoote jaïfe jorgeloo^ jijn? ^at iis inmie^ Ijet toejft ban be btaaje maagöcn; benf?t op Ijaar einbe.
V. 2. JSiet alle inenfcljen/ niet allen/ bie geboopt 51)11/ niet allen/ bie tej ïiejfte en ten Stbonbmaal gaan/ja be niinfte/bejre be minfte ban bie/jijn taare geloobigen/cn gaan naar be jaligpcfb. giet get ö^ir een^ obej/ale gtj op ecne mar fit be menfcljen ai^ mieren boor malfianberen jier Uirmelen/al? gij eene gepropte bejgaberinge in be ïiejïte jict/ benftt ö^n eeiiB: Smmepjj Uia^ ^imon be toobenaar ooft al geboopt/ Hand. VIII: 13. S'JHne^sat be gapt ^onbej bjuiloftsftleeb al mrbe aan/Matth. XXII: 11. gjinme?^ toaren be Ijelft ban be maagben öbJaje/Matth. XXV:2. Snime?^ 5ijn e? maar Vacinig nitbcjftoren/Matth. XX: 16. SEmmcj^bin» ben maar taeinigen ben naautaen taeg/en gaan in boor be engepooj» te/baar e? beien op ben bjreben tneg/en boor be Inijbe poorte totfjEt berbe^floopen/Matth. VII: 13, 14. Cnfiomtban aljoo tot 11/en ^ult gfl tl niet bjaaen : (£11 gij/onbe? bielften Ijaop jijt gij t Ben ik het Heere ? Matth. XXVI: 22. Ben ik 't Rabbi ? vs. 25.
VI. 3. 5Sa te laten Ijet bicbc^fteeren op jicDselben/en get niet fiepjoe» ben ban jicljjelben i^ ten fjoogfte fr^abelijfi; taant Ijet Ijaubt ben men» fclje in ben flaap ban jorgeloopljeib/ 't boet Ijem ben tijb bejliejen/ 't inaafit Ijem be mibbelen ter ^aligljeib onmit en ft:acF)tBlDO0/ 't bejftofit jgn ïjarte tegen alle b^eigementen en oorbeelen lt;l5obg/ 't öoubt Ijem in be taerelb en in be ^onbe; ja/ljct i^ be (Icutel/toaarboor Ijij ben f}t» mel boot |)em toefluit/en be Ijfllc boor öcm 0Ppquot; boet.
VIL 4. Éiclj^elben te beproeben i^ seer profljteljjft ; men taojbt baa?* boor geluaar be gjubielen/ bic in 't Ijarte jijn/ men leert be bireftenbe regtbaarbigQeib lt;eob^ ftennen/men iuojbt beftommejb/br?fcamp;?iftt/l)er-legen/mcn bliebt tot Seju^om regtbaarbigmaftinge en fieiligmallinge/ baar fiomt ernpt in 't Ijarte. Cn iojo^ibt men genabe/lic^t/ leben/a?e' loobe geUiaar/ 't i^ niet te jeggen toat eene büjbftljap bat in 't Ijarte bertaeftt/taat eene jlcjftteljet geeft/men ït^ijgt teiftenjS nientaen moeb/ men fyzijot bjijmoeöigcr toegang/men leejt öc taegen (éobé met be jielen ftennen/'t berbiijöt Ijct Ijarte/ en 't Ijeiligt ben menfdje in alle -itjne babcn. 1 Joh. III: 3 , Een iegelijk , die deze hope op Hem heeft, die reinigt zichzel-ven, gelijk Hij rein is. iE3e5e üepioebinge uit luiljcib/ moebeiooistjeib/ of beppcratie nalatenbe/beneemt ljun allen troopt en bjeugbe/belet gunnen toapbom/cn ontljoubt «Sobc jijne eerc. JPelaan ban/eyamineert u beel/
802
Beproeven is ii ood zake lijk.
Ieder is een kind Gods of des duivels.
Kiet allo bBlijders geloovi-gen.
Niet beproeven schadelijk.
Jipproe-ven pro-fijteljjk.
Zaligmakende Geloove.
cn anttnoo?tit bcel op biEbjage: Hebt gij Mij lief, Simou? Joh. XX: 17.
VIII. 5. 't ooft uttöjuftftElgU DeUcl/ öiE bat nalaat/en niEr'ti3 gebo-fielmlliot in ïünen raab'ijö 60b angEljoojsaam ; jjoi? ^anbc Ijer bitn öan
lnel gaan ? Klaagl. 111:40, Laat ons onze wegen onderzoeken, ende doorzoeken. Zeph. II: 1, Doorzoekt uzelven naauwe, ja doorzoekt naauwe, gij volk, dat met geenen lust bevangen eu wordt. 1 Cor. XI: 28, De mensche be-proeve hemzelven. (JEü 2 Cor. XIII: 5, Onderzoekt uzelven ... of eu keut gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is, tenzij dat gij eenigzins ver worpelij k zijt. J3atgt ben raab cn Ijet btbel öaöji/ en gij 511I!: cc u luel ötj bcuinbini.
IX. 6. jlücn ftan tot ffennigfc ban ^tjncn ftaac ftainen/of men in tiet Men kan l^ejünnb bc^ OBenabe met a5ob i^/ cn of men gffoo'-Jig i^ of niet. *De inbeclbinge ban onniogelijfitjeib bejlïaautut Den crn?t/ baarotn 5eggc ili/ zynenv'1quot; 't té boenltift/ men fian her toeten, ©e fa?uib toiatc bat Bü^ns? bc ftare st:*at ko-toa^/ Hoogl. 11:16, Mijn Liefste is mijn, en ik ben zijn. JobXIX : 25, Ikmtn' weet, mijn Verlosser leeft. Jes. LX:16, Gij zult weten dat Ik de Heere ben,
uw Heiland, ende uw Verlosser, de magtige Jaeobs. Kom. VIII: 38, Ik ben verzekerd, enz. 1 Cor. 11:12, Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest, die uit God is; opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn. Gal. 11:20, Ik ben met Christo gekruist. Ende ik leve. gjet 30a fian men bec5ef{^D stjn; toelaan ban/
tracht baarnaar/ 0111 00H tot be bcrscbenngc te iiamen. (£n 50a ftan oaff een natuurfijft menpdj obertuigb too^öen bat Ijij nog anljerliaren is.
X. 7. ©oclj al lian men baactoe toe! liomen öooc be genabe beg £feili« Doch algen «öeesteé/ 30a ftamen tocfj allen baat niet toe/ gelijli et bij buijenben ^01quot;^ naar be tjrlle gaan/ bic siclj inöeelben bat 5E in ben tjemd jullen fto-tóe.' quot;H men; 50a Romen er nog tocl beien in ben hemel/ bie b:ec?öcn bat 50
baar niet ftomen soubcn. lt;l5n bie al eens (ie:ft 51)11/ bie toorben tocl raé toeer jtoaft en ftomen in bnisterni^fe. Ps. XXX : 7, 8, Ik zeideweliu mijnen voorspoed: Ik en zal niet wankelen in eeuwigheid; want Heere, Gij hadt mijnen berg door uwe goedgunstigheid vast gezet; maar toen Gij uw aangezigte verbergdet, wierd ik verschrikt, ^n fommige toare honDgenoo»
ten ij? nng beel bui^tccnipfc/ soobat 5e gcene ftlare bebattinge tjebbcn taat eigenlijft gEnocg^aam lirljt en leliën is/ en al toeten 3e bat buiten ^icfj/ En 30ubcn l)ct aan een anbe^ buibelijfi en tocl Hunnen seggen/500 Ijcbben 5c geen genoegzaam lidjt om bie genaben in 3idj te 3ien; en baarbij i^ nog 30a bed ban ben oubcn menfchc in hen obergebleben/ en baajop jlaan 5e 500 tE ftejoogen/ bat 3c ttoijfclcn of bat toel met genabc öeftaan fian/ en 30a lebcn 5E tusfdjen hope cn breeze. En zoo zij a ze arm, daar ze nogtans veel goed hebben. SCnberen Ijebben goebc inbrelbingen ban 3ich selben/ maar 31) facbjiegen S'th 3elücn jammerlijli. Daar is een geslachte, dat rein in zijne oogen is, ende van zijnen drek niet gewas,schen en is, Spr. XXX: 12. fgiet ban/ Ijoc noobig 't bat men in 51)11 Ijanc ga/ cn sicjj beproEbc tote eh Ijoc men i^.
Sliiii a XL
8ÜJ
S04 Kenteekenen van liet
verschei- XI. lt;0111 Ijictin fiEÏinïjprlijïi te son/ jal ifi ccnfgc Qcftalten boojftcUcii/ tcn0van0r C11 OÖ^ rFainiiicejt li/ tot tf clftc footte gij Dcïjoort.
menschen. 1- Men vindt menschen, bic nadj ftenniéfe/nocfj firoeertp/nocl) gesettB Onweteu- gEbacljtcii/ nod) t' saiiienfpjeftEn Ijcüamp;ea ban ^oö/ban tjemci/ ban Ijellc/ ban sicl/lian brjbonb/ban .4i®ibbelaar/baii -ï3E(oobe/ban tieljecringe; tiun' ne rrcbacijtEii gaan niEt tjongE? ban bE aarbe/ eh niEt biEpcj banljEt sigtüa» xt/ ban Dn^igtöarc bingcn VnEten 5e niEts te peggen. 36^ bp sieïe onjtEifElijft en i$ er ceii fiEinel eh IjeKe/ bat gullen je na ïjunnen boob anberbtnbEn/ 53 jullcn 9ftoafl]ten taaar (l5ob Ijen jal rjenen senben/ jij laren bat aan 43ob/ bat iê booj Ijeii niEt te baorsoeften; bic 't gelul* licijgt ban ben l)eniel/ bie 5al er ban best aan 31)11/ si) moctEti op bc gocbe |)oop aan. bbiaas!
XII. 2. Anderen UiEten biel bat 5e gabloo^/aarbisclj/onl)erüorcn sgn/ seggen biel ronbuit/ batse/sooboenbc/nict ^alig ftunnenbiocben/eneben' Vucl er nocf) gebocl/ nncii bjoefljeib/nocl) ern^t om jjet sonbig leben te laren/en .vel) te Defteeren/ 31) 51)11 öetaabejb en ban ben buibel bemeten, ïDillen np ljun Ijarte en jlaat niet luebejfteercn; 51) bieten lucl bat l)et oii' lilaar opftonien saiibc/ 51) soubeu ban benaautab en üebjEcgb biorbEn/ en bat bient ljun niet/ 51) mogen abc? geeuc b?OEft)eib/513 mogen bat gerei ban be prebiftanteu/ bie Ijen of ban ben prebiftftoel/of in get particulier ontbeïiften/ niet fiooten; 51) biillen bien pot toegebelitt gebben. Sij liaten bie fjen beftjaffen/ 't ié alé er ftaat/Jes. XXX : 9—11, Het is een weder-spannig volk, het zijn leugenachtige kinderen; kinderen, die des Heereu Wet niet hoeren en willen. JDie daar zeggen tot de Zienders; en ziet niet, ende tot de Schouwers, en schouwt ons niet wat regt is; spreekt tot ons zachte dingen , schouwt ons bedriegerijen. Wijkt af van den weg, maakt n van de bane; laat den Heiligen Israels van ons ophouden, ^c.se 51)11 bij 5ic|) 5Elben al bejoajbeclb/ en uit öun fi^te en monb sullen 5e geoorbeElb biorbEn. Emste- XIH. 3. Anderen 5jjn biel 500 gobloo^ niet/ 50 51)11 goebaarbig en 5ad)t loozeu. yan tjuiufur/ En uiterlijft gobóbiEii^tig/ En Ebcutoel 5ieii 5e bat 5e niet gee^tefijft leben/ bat 5e ben «éec^t niet öebamp;en/ nocg omgang met 45ob/ nocf) (öelaobe/ maar bat ljun leben ij? in bc sigtbarc bhujen; 51) 5i)n biel obertuigb bat 5e Buiten be genabe 5|jn/ maa? 't filcint f)Uii Ijarte niet 5eer/ baar ié geen ernpt/ gecne berlegenljeib/en 500 er al een^ cene bebieginge ïiomt om taaarlijli ober re gaan/ 500 belet eeiie öeminbe sonbe {jet/en 5ij berlaten tjunne öebieginge met een sucljt/ fticsenbe get aarbfcfie/ geljjft be jongeling/ Matth. XIX: 22, Hij ging bedroefd weg.
Uitwen- XIV. 4. Anderen fininen nog een ftapje naber/51) 5ijn boo: be f enntsfc ul® -quot;ds' ^311 ÖEn ^ecrE 3ie5u^ öe befniettinge bet taerclb ontbloben/ 2 Petri II: 20. lenbug. gjj anöer ftet ge^elfcftap ban gobsaligen/ 51) boenalbele
bingcn/ gclijft fjcrobe^/ Marc. VI: 20. JiEaar 51) liamen niet tDt bc ei« genlijfte conrlufie in taat ftaat 51J 5ijn/ bat laten 5e in't mibben/5g töC' ten Ijct niEt. 31a 51) IVlagen beel ober Ijunnc geegtclijfte ajmocbe bij anbere bronien/ en fp^efien ban groote breese bat 5e niet tuebergeboren 51)11; bocö
't
Zaligmakende Geloove.
't i$ ftilletjegf/ om al^ao be adjtinge/ be liefbe en Ijct mebeïfjben ban gobja'
ligcn te fjeöücn; taant al«i ieiiianb een^ gctrouta met (jen Ijanbdt/ en fjun lierlilaart bat 51) fcljijncn ja nog in be nature te 51)11/en niet in ben ftaat bet üicbcrgcöoorre/ 300 öflgrn 511 Ijet jict)/ en V! brranberen ban taal/ en brtbcbigeu jictj/ en öe uitftonijle leert öifttaijl^ bat 3e anberen bebro»
gen en gun jelben ban ben ernót tjcbüfn afgeliauben. l^act) ban bit flag jijn er ooft toel/ bic ^eej beftammerb en bcbjecisb/ cn benaaulnb a( ljun leben in be^e obertuiginge jjencu gaan/ en ebenluel ülgben bie 5e jtjn/ 5011» be? i0ce6t en leben.
XV. 5. Anderen jijn et/ bie g:ootc inBeelbinge bes gatten ïjeböen; jij inbeei-taeten tael bat je bij gt;0ob tael ftaan/ ^ij sullen tnel ^alig taoröen/ baar ttoij t71|lt;n1^t;1vaD felen jij niet ecn^ aan/ en al taaren alle iCCceraara te samen gcfmolten/ 31) veu. joiibcn toef) Ijrn ban bat a?eloobc en ban bie bersefteringe niet afbrengen;
maar totlj taat g:onb Ijebben be^e menfcl)cn ? Sommigen Ijebben ganpclj geenen gronb. Andereu fteunen np balfdje gjonben. Anderen Rebben tael taaa:acl)tige gjonben/ maar sij eigenen bejelbe sid] ten onregte toe/en 300 beb^icgen 3e sictj. ©e^e taillen taij nu gaan ontbeftfiien/ en meteen sul»
ïen tai) ben taaren bonDgenooteu toonen/ bat fjet met [jen anbe^ gelegen ig ban met bie.
XVI. 6. Anderen bejsefieren 3idj 3nnber gjonb; besesijn boorgaanö nn ' Zonder taetenbe menfcljcn/ bic a3ob/nact) ben ilSibbelaar/ norlj l?eest/ nodj gre^» grond-tehjft lebcn fiennen; 5ij üebatten bat be |jelle fcf|?iftftelijft i^/ baar fjebben
3c geen lust toe/ ban fjabben 3c t)ter/ seggen 3e/ Vnel fttaalijft geüiccét/ bat toa«i te bjoebig/en ombat f|un bat te bjoebig rorfcgijnt/300 öcelben 3e 3iclj in/ bat 3ij geen noob Ijebben baar te ftomen/ en ombat 5e in gunnen ingebeelben of lieber gcnocmben Ijemel na ljunnen boob Vnel tailben 3nn/ 500 meencn 3e bat 3ij rr tael in sullen ftomen/ baar 31)11 3c gernët op en leben in be aarbe. ©esc liggen op Ijet ftantje ban be geile te (lapen^ en taac« ben bifttaijl^ niet taalifter/ eer se gunne oogen in be geile open boen/ algt;ï 't te laat ié/ gclijft Luc. XVI. 23. 't S? tael taaar/ bat beie ftleintaetenbe gobsaligen tael berjclierö 31)11 üoor-ben (J3ec^t *0ob^ in gunne garten/en UDgtang gcene rebenen ban gunne bcrsclferinge ftunnen geben; boeg 33 gebben rebenen/ al Itunnrn sij bie niet boojflcllen/ 300 ftunnen 313 3e nog»
tanp tael 3ien en grborlrn als anberen bic bao^flclfen; imme?é 3«) tarten/
bat 3ij in gunne berseffcringe omgang met 45ob gebben in Cg^iptu^. ©ese Sullen taij in *t laatfte naber ontbrftben.
XVII. 7. Anderen berseiirren sirg op balfcgc gionben/ leben in be nature Vaische en sigtbare buigen/ en ftcllen gunne confcientie genipt/ of beletten bat 3e8ruBden' niet onrustig taorben boo? belerlei eigen geftelbe en gefmeebbe fienteefie»
nen. (0nber anberen 3ijn besc tael be boarnaamfte.
(a) a5ob genabig en batmgartig/ goe soube get t^cm ban 't gartc mogen/ bat t^ij 3tjne fcljrpfelen 300 jrEt 3011 ftjaffen/ bgsonbec al? 5c J^em om genaöc fiibben; bie biDt/ bie ontbangt; bie Rlopt/ bien sal opcngc-
3 baan
iffli; k i
805
■
1
1 1
ii.p
■ f|S
i
ém %
.#1
S04 Kenteekenen van het
verschei- XI. (0m Ipr'n Beljufprlijft te 50quot;/ 5alifteenigcgcflaltcn baojjlclfcn/ tenVau01'En rj:aminEe?t 11/ tat Ipclftc foorte gij öcljoort.
menschen. 1- Men vindl menschen, bie uoclj ftennipfe/nocij ö^oeerte/tioclj gebette Onweteu- gcbacjjtcn/ iiocï) t' 3aiiicnfp?eften Ijcböeii ban gt;j5oö/Uaii rneinef/ Uan tjelfc/ ban 3icl/ ban brjboiiö/ ban jfeibbelaar/ ban 43Eloobe/ban beftecriiige; liun« ne gcbacijten gaan niet tjonge? ban be aarbe/ en niet biepe? ban Ijet jigtba» re/ ban on^igtbare blngen Incten 3e niet^ te peggen. be ^ielc onftejfelijft en er een ftemel en tjelfe/ bat gullen 3e na gunnen boab onberbinben/ jij gullen afUiacljten tnaar (60b Ijen jal Tjenen jenben/ 51) faten bat aan ^ob/ bat ié boo? Ijeii niet te baorsoelüen; bie 't gelnR licijgt ban ben |)eiiui/ bie 5aï et ban best aan jijn/ 51) moeten op be goebe Ijoop aan. il3n btuaas !
XII. 2. Anderen toeten toet bat 5e gobloo^/aarbisclj/onl]erboten itjn/ Seggen luel ronbuit/ bat 3e/500 boen De/niet 3alig ftunnen toorben/en eben» tocl té er roef) geboe!/ noci] bjoeftjeib/noch ern^t om (jet 3onbig (eben te laren/en 3icl) te beffeeren/ 31') 3!in betoobejb en ban ben bnibel be3eten. toillen np ljun Ijarte en ftaat niet taebe?fteeren; 31) toeten luel bat l)et oii' lilaar opfionien saiibe/ 31J 3onbEn ban benaantob en öebieepb toorben/en bat bient ljun niet/ 31) magen abc? geene bjoeftieib/3ij mogen bat gerei ban be prebiftanten/ bie Ijen of ban ben prebiftftoel/of in ^et particulier ontbeftften/ niet f|ooren; 313 toillen bien pot toegebeftt Ijebben. 2ij tjaten bie Fjen beftjaffen/ 't ié aló er ftaat/Jes. XXX : 9—11, Het is een weder-spannig volk, het zijn leugenachtige kinderen; kinderen, die des Heeren Wet niet hoeren en willen. Die daar zeggen tot de Zienders; en ziet niet, ende tot de Schouwers, en schouwt ons niet wat regt is; spreekt tot ons zachte dingen , schouwt ons bedriegerijen. Wijkt af van den weg, maakt u van de hane; laat den Heiligen Israels van ons ophouden. vDc^e 3tjn bij 5iclj selben al bejoojbeelb/ en uit ljun Ijarte en monb sullen 5e geoocbeelb tooröen. Emste- XHI. 3. Anderen 3ijn tocl 300 gobloo*? niet/ 31) 31)11 goebaarbig en 3aclit loozeu. ^an tjunjpur/ En uiterlijft gobébicn^tig/ en ebentoel jien 3B bat 3e niet geegtcfijlJ leben/ bat 5e ben a5ec^t niet öebben/ nocö omgang met iJ5ob/ nocö öelaobe/ maar bat ljun leben ij» in be sigtbare bingen; 313 jijn toel obertuigb bat 3e buiten be genabe 31)11/ maa? 't ftlemt (jun ijarte niet 3cec/ baar i^ geen ernpt/ geene berlegenjjeib/en 300 ec al een^ eene betoeginge bomt om toaarlijft ober te gaan/ 500 belet eene beminbe 3anbe Ijet/en 39 berlaten tjunne betoeginge met een sudjt/ fiiesenbe get aarbfc^e/ geljjft be jongeling/ Matth. XIX : 22, Hij ging bedroefd weg.
uitwen- XIV. 4. Anderen ftomen nog een ftapje nabet/ 50 3ijn boo: be ficnmefe llienstTd3'43311 ^11 ^CErE öe befmettinge ber toecelb ontbloben/ 2 Petri II: 20. leiibug. gjj gegE^en 01]ötc fjet geselfcljap ban gobsaligen/ 313 boen al bele bingen/ gelijft l^erobe^/ Marc. VI: 20. jJSaar 35 bomen niet tot be ei» genlpSe conclufie in toat ftaat 31) 31)11/ bat laten 3e in't mibben/31) toe» ten Ijrt nier. Sta 3ij Slagen bcel ober ^unne gceptebjfte ajmoebe Bij anbere bromen/ en fp^eften ban groote breese bat 3e niet toebergeöaren 3tjn; bocö
'ti#
Zaligmakende Geloove.
't i$ fUlletjcfï/ om alsoo hc acïjtinge/ be liefbc en ïjet mebeltjbcn ban gobja»
ligcn te ïjeEtöcn; taant aljS ieijianö een^ gctrouta met Ijanbelt/ en fjun becHIaart bat 31) fcljrjnen ja nog in be nature te 31)11/en niet in ben ftaat bet tucbcrgcboone/ 300 ÖPlgfn 31Ï ftct 3itt]/ en 31) brranberen ban taal/ en berbebigni 3ictj/ en be uitftomjle leert bat 3e anöercn bcbro»
gen en f)1quot;1 Sdben ban ben ernst ijeböfn afgeliouben. ©octj ban bit (lag 3ijn ec ooft toel/ bic 3er? ficftoinmerö en hcbieeisb/ en üenaautaö ai ljun leben in be5C obertuiginge tjenen gaan/ en ebenluel lilijbcn bie 3c 31)11/ 3011' öe? lt;!3cest en leben.
XV. 5. Anderen 3ijn er/ bie g:oorc inöeeïbinge bes Qarten IjeBlicn; 31) inbeei-taeten tael öat 3e bij ^ob tael ftaan/3ij sullen tnel 3alig taaröen/ baat ttaö' zjquot;hleiV-an felen 3tj niet een^ aan/ en al taaren alle ÏCceraarg te samen gefmolten/ 35 vea. 3aiibcn tod) t)cn ban bat 4?ploobc en ban bie bersefieringe niet afbrengen;
maar toet) taat rj:anb tjebben be^e mrnfc!)cn ? Sommigen Ijebben ganpeft geenen gronb. Anderen fteunrn op balfclje gjonben. Anderen t)cbbeii tnel toaa:acl)tigc gjonben/ maar 31) eigenen Dcselbe 3icl) ten onregte toe/en 30a beb^iegen 3e 3icl). ^ese toillen Inij nu gaan ontbeftften/ en meteen sul*
len taij ben taaren bonbgenooten toonen/ bat f)Et met [)en anbe^ gelegen ig ban met bie.
XVI. 6. Anderen be?3efteren sief) 3onbcr gjonb; be^e 31)11 boorgaan^ on ' Zonder luetenbe menfcljen/ bie a3ob/noct) ben ilSibbelaar/nocl) ^eest/ noclj gee^» stond, tehjft leben Bennen; 31) bebatten bat be Ijelle fclj?iftftelijft i^'baar fjebben
3c geen lust toe/ ban fjabben 3e l)ier/ peggen 3c/ tnel fttaalijft getaeeét/ bat toa? te bjoebig/en ombat F)lin batte bjoebig roefcljijnt/300 beelben 3E 5icl_) in/ bat 3ij geen noob Ijeüben baar te ftomen/ en ombat 3c in tjunnen ingebeelben of lieber genoemben ^emel na tjunnen booö tael tailben 3nn/ 50a meenen 3c bat 31) er tael in sullen ftomen/ baar 31)11 3e gerust op en leben in be aarbe. ©ese liggen op Ïjet ftantje ban be Ijelle te flapen/ en taoc ben bifttayl^ niet taaftfter/ rtr se ïjunne oogen in be (jelle open boen/ al*? 't te laat ié/ geltjft Luc. XVI. 23. 't 3s tael taaar/ bat beie ftleintaetenbe gobsaligen tael bersefterö 31)11 boor-ben ijpeest t6cib^ in ljunne Ijartcn/en UDgtang geene rebenen ban ljunne berselieringe ftunnen geben; boclj sg Ijebben rebenen/ al ftunnen sö bie niet boojftellen/ 300 ftunnen sij se nog» tan? tael sien en geboelen als anberen bie boo^fti-llen; imnic?iS S') toeten/
öat sij in ïjunne bersefteringe omgang met v!5ob tjebben in Cb^igtu^. ^esc 3Ulïen tan in 't laatfte n.iDcr ontbeftften.
XVII. 7. Anderen ber seiieren sicl) op balfclje gionben/ leben in be nature Vaisehe en sigtbare hingen/ en ftcllen ^unne confcientie genipt/ of beletten bat 3e groaden' niet onrustig taorben boo? belerlei eigen geftelbe en gefmeebbe ftentccfte«
nen. (©nber anberen sijn bese tael be boornaamfte.
(a) 43ob ifl genabig en bannljartig/ {joe soube get ^em ban 't ^arte mogen/ bat C^ij 3ijne fcljepfclen 500 sfer 3011 paffen/ bijsonber alp 5e ^em om genabc fiidben; bie öibt/ üie ontbangt; bie filopt/ bien sal openge-
Sliiii 3 baan
805
a to
805 Kenteekenen van het
öaan \norben. Antw. iBEEt bat God Israël goed is dengenen, die rein van harte zijn. Ps. LXXIII: 1, Maar het aangezigte des Heeren is tegen degenen die kwaad doen. Ps. XXXIV . 17, Het gebed der godloozen is God eea gruwel. Joh. IX: 31, God hoort de zondaars niet. Jes. 1:15, Wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, en hoore Ik niet. ©e Dlui^e inaatrUen Uiayten/ rn nrprn ooli al/ maar Ui!r:ocn niet nigi'latcn/ Matth. XXV; en Spr, 1:28, Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik en zal niet antwoorden. iJ5oöfj genaOe beftaat niet in 501101:11 omjrft^afc ti-laten/maac in Ecncn 25argc te rjeben/ en iemanb vöeloalie en bcUeeringc te geben.
(b) iTliiiistu^ i^ bon? on^ allen rjejtoiben/ fiebben tatj ban ^onben/in J^ein hebben Uiij Uieberom be ber^oeningc. Antw. iDat i]S niet Inaar; Cljriptu^ geeft yjneii fdiapen l}et eeumige (eben/ maar baar ^ij!) er öie ban jrine fdiapen niet jtjn/ Joh. X: 26, 27. Hij is allen, die Hem gehoorzaam zijn, eene oorzake der eeuwige zaligheid geworden , Hebr. V : 9. jjac Sullen dan öe büHHen aan jnne Imlierljanb beröoemö Inortien?
(c) 3ft{ lebe 500 goöloa^ niet/ iH ben geöaopt/ift ga ten SCbonbmaal/ ift ga blijtig te? UerUc/ iff ben opregt in mijnen Ijanbel en luanbel/ ift blorlï met/ ift b?a? met/ ift p:onït niet/ ift iee*t öobö I©oorb/ ift boe mijne gebi óen/ Inat \iii( men meer ban mij Ijebben ? ïfan men bn^ niet saltg teorben/ taic ftan ban jalig Inojöenï ©an jonben er tael beien buitei ben gemel ftaan. Antw. ©oct cc tirij bri : Ik vaste twee maal ter weke, ik geve de tiende van al 't gene ik bezitte; ó God, ik danke U, dat ik niet en hen als andere menschen , Luc. XVHI: 11, 12. 'Jft 3iquot;gge 11/ bat ec öui^enben ban gt;ulft flag ban menfcfjt'n in be Ijelle liggen/ en bat er nog ^ulftcn bij bui» 3enben inftomen gullen/ en bat gij/ bic op be^en g?onb boulnt/baar ooft fienen gaat; baarom/ fteert taeürr/ eer l)ft te iaat is. Het en zij uwe gereg-tigheid overvloediger zij dan der Schriftgeleerden ende der Pliarizeën, gij en zult in het Koninkrijke der hemelen geenszins ingaan, Matth. V : 20. Wie de geheele AVet zal houden, ende in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan allen , Jac. II; 10. Vervloekt is een iegelijk, die niet en blijft in al hetgene geschreven is in het boek der Wet, om dat te doen. Gal. Ill: 10.
(d) 43ob regent mij ;eer tibertilocbtg/ bat achtc ift een teeftciV bat mtj lief lieeft. Antw. Job XXI: 7 , Waarom leven de godloozen, worden ,oud, ja worden geweldig iu vermogen? Ps. LXXIII: 18, Immers zet Gij ze op gladde plaatsen. Spr. 1:32, De voorspoed der zotten zal ze verderven. l^aOöe De njlu- man Ijet goede niet ontbangen in sgnleben? lt;0n ebentnel taas be Ijelle jijn cinbe/ Luc. XVI:25.
(e) öob ftastijbt mrj/ ift liebbe beet üerbriet en tcgenfpoeb in mijn leben/ en 500 benftc tft/ bien iöab ftaonjbt/ bien Ijerft ^ij lief; ift mag Ijier 500 beel Itjben/ bat ift Ijierna niet betjoef te lijben. Antw. (©ob ftagtijbt stfne hinberen/ opbat jij jnner Ijeiligfjeib 5ouben beelacl)fig taorben; maar ftraft be gobluo^en in sijnen toojn. Jes. LVII : 21, De godloozen, zegt mijn God, en hebben geenen vrede. (Pe etletiüen jijn Den gaDlaosen
I
Zaligmakende Geloove.
mcniginaaï bc öcginfelen ban be eeulnigE bp^boemcnf^fc. ©esre 't ban banbaar/ bat men uit f|Et uitejlijfie bejDjict (J5ob^ lieföc :?üu6e Bcfliuten.
g.oo jict gij ban/ bat alle besc 3aficn ot-fn gjonöcn 51)11/ Uiaarop icmanb jijiiEn ftaat 50UÖC Uaptitcllen / en 5iclj bc jaligljfib inberlben; 3ijt gij op bfjc gjonben geruist getaergt / gi) l)cbt u bEö^ogen. ©aatoiu out* tnasfn/ gtj bic flaapt/cn ftaat op uit be booben.
XVIII. 8. Anderen bebjiegen 31CI)/ boorbicn 3c goebc en baête Sien-tecfienen fielten/ maar bie ten onregte siclj toeëigenen/ belii!)le bie paften in fjen niet 31)11. ©e ïtenteeiicnen bie 5c boorgaai^ 3!Clj itellen/ 31)1; be3e: bjoefl)eib ober besonöe en angpt be: Vnebc^gebuorte/4?elooUe in ben tjeere 3Cc5U)S en Daaropbolgenöe üli)Di'cl)ap bcg (öcrjteg/ en beHee» ringe en tjeiligmafiinge bej leben^.
©ooraf üunnen luij ban bese 3egtjen/ 1. bat 5e 3ic{) niet ernfllg on-ber3oeften/3icfj niet met ücbaarbijeiö in bc tegeninooröigljeib tgobs brengen/ met beliammeringe of 3e 3iclj oaS bebjiegen/ bibóeube met iPabib/ Ps. CXXXIX:23, 24, Doorgrond mij, 6 God, ende ken mijn berte, beproef mij ende ken mijne gedachten , ende zie of bij mij een schadelijke weg zij, ende leid mij op den eeuwigen weg. 433aar be Uastfttllingc ban gunnen ftaat bltegt ljun blug boot be Ije^fenen/ 31) butüen 3ici)3clbeii niet fugpecteren / maar 30 Ijebben 3onbe? onbe?3oeli op Ijet fï'hHeren ban ietgf/bat maar naar goeb geiijfit/goebc gebadjten ban 3ici)5iiücn/ en sö fp^cben nog beel ruime?/ban 't in ljun i)acte ligt/biant 31) snn getuenb op be 3aiien buiten 3ic[j te 3ien/ cn baarnaar met b^ift te fpje-ften/ sonbej reflectie op Ijet Ijarte. ©aar be tuaacacljugcn boorgaan^ bele befiammeriiigen Ijebben.
2. 43Elijl{ be bagirfteUiiigc ban ï)unnen fl:aat/ 300 3511 ooft be g:anbcn tcaarop 31) boutoen/maar fupcjficcet/maat balop;be b?ocft)Eiü/43e[oo-be/ tjeitigmaftinge i^ met in 't Ijarte/ maat 3liictft 300 inat 111 't bej^ ftanb/ en bertoont 3iclj 30a maar uite^lgft/ of i? maar een natuurlgli hje?ft;biepej gaat be 3alie niet/biepej gaat t)unne bcproeuinge/l)umie jorgc/ ljun berlangcn met; 31J Ijouöen 3ic|) op met benlten en fpjeben ban be 3aften in 3icf)3clbe,,i/ ban ©cloobc/ Ijopc/ iiefDc/ Inat be:3clücr nature 1^/ in Ijaebanigen ftaat be ïierfte ig/ met blagen ober anberer gce^teloopöcib/ mi?g?i)pen/ en3. ^n bc3e bingen 31311 3e boorgaan^ be eejfte en be burigfte/al bat buiten Ijen blijft/i^ 't boorlue^p ban l)un boen/ 't mag ban tucl geeptelrjft 31311/ baat toillcn 3e luel etuftig üan fprefien/bat bermaabt tjen. JüBaar bet Inare getoobigen betradjrlnge ig om bic 3aften in hun harte te zien cn te geboden/ 313 Untten 45o0/ op l|cm i^ ljun oogc en batte/ bc geeptctfiiie 3aUcn brengen Ijen tot lt;Êiob/cn al^ 3e bat niet boen/ban ftunnen 3ij et3iclj niet in bc^gcnoc-gen/ 313 bunnen e? niet in ftaan blgben.
3. 43elijb be tijbgeloobigen 3idj3ctbEn niet ejnflig brprocben/300 toil' len 5ij ooft ban anberen niet ontoelu tuorbcn. Slubien be ïienteeftenen
807
h /: ll'l
Hl
wil ■
ül
;! i *
j.|| •1 X' !,
Sl-'V
Goede pro n den te om ejite toegepast.
De oorza-ke daarvan ia, zich niet ernstig onderzoeken.
Zich maar vau buiten beschouwen.
mm
V ■
n
M ; 11 i
quot;Willen niet ontdekt zyn.
baan taorbeti. Antw. i©eet bat God Israël goed is dengenen, die rein van harte zijn. Ps. LXXIII: 1, Maar het aangezigte des Heeren is tegen degenen die kwaad doen. Ps. XXXIV. 17, Het gebed der godloozen is God een gruwel. liE'i Joh. IX: 31, God hoort de zondaars niet. Jes. 1:15, Wanneer gij hot gebed vermenigvuldigt, en hooreIk niet. ©e DlD.i^e inaattamp;eii Hloyten/ en rn-prn ou|{ p.1/ maar Itiipjocn niet ingiMatcn/ Matth. XXV; en Spr. 1:28, Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik en zal niet antwoorden. *0aöj* {lenaöe tieftaat niet in jonOcn onijrit?aft tc laren/tnaac in eeucu 25orgc te geben/ en iemanb «öcloubc en üeUeeringe te gclirn.
(b) Cftjiétu^ i«j boa? an^ allen geftoilien/ hrblien taij ban ^onben/in J^eni lieüben totj bieDerom be bersocningc. Autw. iDat ig niet Vuaar; Cfiriistu^ grrft ^ijiien fdiapen ftet eeunnge lelien/ maar baar ;tjn er öie brin jfine fdiapen niet yjn/Joh. X : 26, 27. Hij is allen, die Hem gehoorzaam zijn, eene oorzake der eeuwige zaligheid geworden , Hebr. V : 9. l^ae 3ullen aan be boHlten aan ^giiE liiilh-rtjanb berDoemb Inortien?
(c) 31b Ifbe 30D gabloaö niet/ ill ben gedoopt/ ift ga ten SCbonbmaa!/ ift ga blijtig te? Iierlie/ ill ben opregt in mijnen {janöel en luanbel/ iff blorb niet/ ift b?alt;5 niet/ ift p:onft niet/ ift iee^ öobé I©oorb/ ift boe mijne gebrben/ biat biil men meet ban mij Ijebben ? ïfan men bné niet jalig teorben/ tnie ftan ban salig Inojben ? ©an jouöen er Inel beien buiten ben genui ftaan. Antw. HDoet er brij Dij : Ik vaste twee maal ter weke, ik geve de tiende van al 't gene ik hezitte; 6 God, ik danke U, dat ik niet eu ben als andere menschen , Luc. XVIII; 11, 12. 'Jb segge 11/ bat er öui^enben ban uiihfiag ban menfetjen in be ijelle liggen/ en bat er nog sniften bij bui» 3enben inftoinen gullen/ en bat gn/ bic op öe^en g?onb boulnt/baar ooft fienen gaar; baarom/ fteert taeber/ eer Ijrt te laat iis. Het en zij uwe gereg-tigheid overvloediger zij dan der Schriftgeleerden ende der Pharizeën, gij en zult in liet Koninkrijke der hemelen geenszins ingaan, Matth. V : 20. Wie de geheele Wet zal houden, ende in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan allen , Jac. II; 10. Vervloekt is een iegelijk, die niet en blijft in al hetgene geschreven is in het boek der Wet, om dat te doen, Gal. ÏH: 10.
(d) iïüb regent mij ^eer oberbloebig/ bat achte ift een teeften/bat 8jij mij lief bfEft. Antw. Job XXI; 7 , Waarom leven de godloozen, worden „oud, ja worden geweldig in vermogen? Ps. LXXIII: 18, Immers zet Gij ze op gladde plaatsen. Spr. 1:32, De voorspoed der zotten zal ze verderven. i^aööc be rijfte man Ijet goeoc niet ontbangen in sijnleben? Cn Ebenltirl bias be Ijelle jijn einbe/ Luc. XVI:25.
(e) öob ftastpbt mij/ iU liebbe beel berbriet en tfgenfpocb in mijn lcben/ en 500 benfte tft/ bien töob basnjöt/ bien Ijerft l^ij lief; ift mag üjier 30a beel Igben/ bat ift tjierna niet beljoef te lijben. Antw. J5ab ftagnjibt jijne ftinberen/ opbat jij jqner Ijeiligöeib souben beelacl)tig bioröen; maar l|ij ftraft be gobloo.^en in sijnen too?n. Jes. LVII ; 21, De godloozen, zegt mijn God, en hebben geenea vrede. ÏPe ellenöen jijn Oen goblaojen
805
Zaligmakende Geloove.
menigmaal be fieginfplen ban be eculniöc bp?boemcni^fe. ©eirc 't ban banbaar/ bat men uit uitcjlijfte ücjojict (Égt;ob^ ïtefbe ^oubc Bcjluiten.
Soo jict gii) ban/ bat alle bcse jaftcn gcfquot; g?onbcn 51)11/ luaarop it iiianb Sljnen ftaat ^oube bapt|tcllen / en jiclj be jaligljnö inöeclben; jgt gij op bcje gjonben geruist gclaei-pt / gt) Ijcüt u beO^ogeii. ©aarom out» biaafu/ gij bte flaayt/en ftaat op uit be öoobcn.
XVIII. 8. Anderen ücb;iEgen 51CI)/ boorbien 5c goebe en baéte ïten-teclienen ftcllen/ maar bic ten onrrgte iictj tocëigencn/ belngle bit 3a-lien in fien niet 51111. ©e ïtenteerieneii bie 5c boorgaan^ 5ictj ftcllen/sgn be5e: bjoefljcib olier besonbe en angst De: liiebe?ocllucirce/'n ben tjeere Ée5U^ en baarojpbolöcnbe ülgü|'il)ap bcg dpeegteg/ en beUee» tinge en fjc'l'O'naftinge be? leUen^.
©ooraf ftunnen Intj ban bese 5rgijen/ 1. bat 5c 5ic0 niet ernflig on-bersoeïten/5iclj niet met iicbaarbijciö in be tegeniiioarbioljeib löobs brengen/met öeftommeringe of 5e siclj ooit bebiicgen/bibbenbc met 3Pal)ib/ Ps. CXXXIX:23, 24, Doorgrond tnij, 6 God, ende ken mijn herte, beproef mij ende ken mijne gedachten , ende zie of bij mij een schadelijke weg zij, ende leid mij op den eeuwigen weg. JJSaac be Uastftelitnge ban gunnen ftaat bliegt ljun blug Door be Ijejfenen/ 51) burüen 3ici)5cllicn niet fujpecteren / maar 50 Ijebbcn 5onbe? onbcj^ocU op Ijet fï'liUeren ban iet?/bat maar naar gocb gclijftt/goebe gebacljten lian 5ici)5cllJcn/ en 50 fp?eften nog beel mime?/ban 't in ljun ijarte ligt/biant 51] 5i)n getuenb op be 5aiien buiten 5iclj te 5ien/en baarnaar met ö^ift te fpie-ften/ sonbc? reflectie op Ijet Ijarte. ©aar bc tuaaracljligen boorgaan^ bele betionimeringen Ijebben.
2. öelrjü be bagtftellingc ban f|iinnen flaat/ 5ao 51)11 ooft be g:onben toaarop 50 boubien/maar fupejficeel/maat bolop; be bjoefoeiD/gt;i5e[oo-bc/ tjeiligmafsinge i^i met in 't Ijarte/ maar 5üicift 50a toat 111 't be?» ftanb/ en bertoont 51CIJ 500 maar uite^lgft/ of i? maar een natuutlijli biejft; biepe; gaat be 5aliB niet/biepej gaat beproeüinge/ljunne 30tgc/ ljun berlangen met; 51J Ijouüen 5itt) op met ben lie 11 en fpjeiien ban be jaften in 5icfi5elben/ ban (öeloobc/ Ijope/ liefae/ Uiat be^elüer nature 1^/ in Ijoebanigen ftaat bc ïïierfie ig/ niet blagen ober anberer gec^teloopöeiö/ mi]sg?i)pen/ 015. 3|n be5e bingen 51311 5e boorgaang be eeji'te en be burigftc/al bat buiten Ijen blrjft/i^ 't boorlue^p ban ljun boen/ 't mag ban biel geepteltift 5tjn/ baar toillen 5e luel cniftig ban fpreften/ bat bermaaftt tjen. ^ilQaat ber biate geloobigen betracljringe
om bic 5afien in hun harte te zien en te geboden/ 51) kullen 45o0/ op l|eni ljun ooge en l)arte/ bc geegtelnlic 5aHen brengen Ijen tot damp;ob/en al^ 5e bat niet boen/ban bunnen 50 et 511^ niet in be^genoe-gen/ 51) bunnen e? niet in ftaan blnben.
3. 45elijftbe tijbgeloobigen 3icÖ5elbBn niet ejnftig fieprocben/500 biil» len sjj ooliban anbecen niet ontdetu Ujorbcn, SjuDien bc ïienteebenen
807
Goole
L'Vnüill'Tl
tc ourt'jite toegepast.
De oorza-ke daarvan is, zich niet ernstig onderzoeken.
Zich maar van buiten beschouwen.
ï SB!
Willen niet ontdekt zijn-
Ml
1
808 Kenteekenen van het
op ben p?cblftfloct taorbEn boorpeftelb/ ban jtjn je fc^ot-lirrj/ 3D letten er niet op/of alleen om te ïecren/om bar ban aan anöeren te ftunnen boorftellcn/en aljoo be?ftanbig/oee^tclijft en rebaren oeacljt tetoo^ijen; en ,^00 51) fr al op leticn/ 300 Ijrbörn 3e 't Ijarte op ern anöej/ öeno fienöp/öat raafn öien/öie mag öat ter l)arte nemen ; tnaac 30 5ijn 500 al,tiat maaïu fjen ban tiastr^/ en De Uagtflellinge maalït tjen soroe» looif?; maat alé iemanb ernitig met tjen Ijanbelt/ en begint lien aan te takten/en ^00 te ontöffilirn/Oat 5ij niet ttrjborgen ftunnen bltjben/ ban 51311 5c ongemafifielijft' l)c:öcbigen siclj met lijf en siel/51) bermin-brren öe ac!)tinge en iiefüe lian brsuüien/ en ftonOen 5e op een' bjee» beren taeg ben naam ban gt;J3ab3alig bcljouben/ ja baatöoor mee? in 't oog loopen al«gt; berjlanbig/50a sullen 5e bien anberen pjtciefen tueg al jeer ligt berlaten; Uiant bese menfcljen tjebben seer be liefDe en acö» tinge in 't ooge. il®aar be inare téobsaligen 5511 jee? gaarne ontbeftt/ be ontbeltffinge ban gunne migjlagen en ban be bjangeftalte ljunne? jiele ig tjun ren g:oot geluft/en jtj jijn er blfjbc obe? bij sirFj^elben/ alfrtjoon 3tj in l)et ec^fte hnnne nature fomttjö^ tegen ben ontbeftbej tori geboelen opbomen. De Kegtvaardige sla mij , 't zal weldadigheid zijn, ende Hij bestraffe mij , 't zal olie des boofds zijn , Ps. CXLI: 5. bior-ben 3e boor be ontbeftbinge grtodar/ bat *i3oö genabe in Ijen gelegb ïjeeft/ bat be^Blgbt ften niet alleen/maar 't trefit Ijen soctje^ op tot lt;$00/ 35 geboelen eene berbiaftlieringe in d^elnobc en lieffie/ en een ern» flig boornemen om i^obsaliger te leben. ©ie be3c Ijope op irjem ïjeeft/ bie reinigt 3icÖ/ 1 Job. III: 3.
®it in 't gemeen buonut gesegb gebbenbe/ laat oné nu bomen tot ieberen g:onb in 't btjsoiibej/ om 31500 be njb- en biare geloobigen ïilaarber aan sirljselben te ontbefiften.
droef- XIX. ©e eejfle 3afte \§/ be droefheid over zonde; bué i^ bcr tiibge-iieid loobigen bebattimje; be .êclijift 3egt: 3alig 31)11 be treiiriijen/ Mattb. over zon y. taoont bri be berb:i)3elöen/ en 3al ben treurigen bertroojS*
tinge grben/Jes. LVII:15. J^u/ib ben treurig/ ib ben ontftelb al^ ift 3onbe yebaan Ijebbe; ib Ijefabe g^ootc ftjijben en berfclj^iftftinge gefjab ; baarum acljt ib bat ib ban een ftinü t!3ob^/in Ijet ©erbonü bej genabe En een geloobige ben.
Aiie 3!lt amtnooröe/ bat alle b^oefljeib in ben menfefje nier bloeit uit
fsde^eès- 0rE?lelÖb licljt en lebcn/en baarom bat alle b^oefljeib be regte bioef-teiyke b1quot;'0 n'et ig/op bielbe be 3aliglieib en be^troo^tinge belooföi^; jjpaulujï niet. fp^erbt ban eene bjoeflirib naar ilPob en ban erne biDlt;-flieib naar be laierrlb/ 2 Cor. VII: 10. 23i'fel]011 tot ^anl een^/ 1 Sam. XXIV: 17, 18, Zoo zeide Saul: is dit uwe stemme, mijn zone David ? Doe hief Saul zjjne stemme op ende weende, ende hij zeide tot David; gij zijt regtvaar-diger dan ik, want gij hebt mij goed vergolden ende ik hebbe u kwaad vergolden. Vs. 20, De Heere vergelde u bet goede. 1 Sam. XXIV: 21,
Doe
Zaligmakende Geloove.
Doe zeide Saul, ik hebbe gezondigd, keer weder mijn zone David, want ik en zal u geen kwaad meer doen. ^iet öaar/ljvj üi'j'c!)Ul£iioÖc ^icljjcltacn/ gij bdnbt jijne uii^öaab/f)t) taeent/ljij toen^clu bie fjem een'
jegen ban öcn ï^cerr/ en ebenuiel hiaé ftct ^anl. .^teir u SCcfjaö ooft ccii^ boor. 1 Kon. XXI: 27 , Het geschiedde nu als Achab deze woorden hoorde, dat hij zijne kleederen scheurde, ende een' zak om zijn vleesch leide, ende vastte, ende lag neder in den zak, ende ging langzaam, jgtet/ 500 toonöe l)tj öc allcjgjootite üjoefljciD/ en fcljcen ban öjoeftjciö te öe» Stoijftcn/ en baatte. (j£n socljrc Csau be pïaatfi: br^ öeroulnö niet met tra» nen/ toen Ijij öootbe bat be jegen teeg üiag ? ©at i^'ijij jocljte jijnen ba* ber boor tjancn tc öebiegen/ bat 1)0 ben jegen Oerriep/ en ïjem ^rgenbe/
Hebr. XII: 17. (^n Ijabbe SCuba^ jelfji geen berouVa ? Mattb. 2SVII:3.
©enftt gij/ bie beben bat maar uittaenbig/ in fcfjtjn/ maar ilf meene Ijet. ^een/'tging ïjunbJelte? bege tc; j^rte. ©enftt gtj/ifi fi^ijg er troogt en gerugtÖEib in mtjncjfele op/al^ ifi een^ gEfcl)?Eib en gebeben Ijeübe. ^aul fcj^eibe ooft/be natuurlijke menfefje/bieonber be bebieninge br^ (Éuangelium^ leeft/gij jij 300 goblooj? alö (jij i^/5al in bejlegenljeib en fclj?ift ber confcientie ooi; biel fdjjeijen en bibben/en op frljjeijen taeleenigc berligtinge geboeïen; biant (jet fcf)?etjen ontlaat be fieftiembljeib be^ tjar»
ten buor eene tiatuurlijbe oorsaaft. ©e jggt;api?ten 5ijn itionbrr tael geruft/ al.£? 5e te Biecfjten jtjn gebleekt/meenEiibe bar 5e ban balftomene abfa»
lutie jjeööen beftamen^oo ooft/al^ be menfclje in jijne bjocfijetb jicö»
jclben Ijetft bernebejb/ be sonben Ijccft Beleben/ ban meent Ijij bat 3e gijn bergeben/ benfienbc bat töob 5tjn gebeb en tranen geljaojb eu ber-t)oo?b öeeft/ cf bat f)ij boor anbere fcljijnrebcnen jiclj^elben tjeeft ge»
rugt gc|telb/5CQ i^ öö ooft at brij gcruptej/en gij Ijoopt/'t sal nu üiel gaan. Hit beje alien moet gij immc^ obertuigb sijn bat gij uit bjoef-^eib/ uit fcljjeijen niet befluiten ïiunt bat uta jlaat goeb is. 't ïtomt op be oorjafte ban be bjoeföeib/'t Somt op be manicre ban b;ocf|jeib/
en op be geftalte ber jiele in be bjoeffiEib aan.
XX. ©e oorjaftpn ber bjgefljelb in be onljejBarencn jijn beje: er-
Sommigen jijn b^oebig boor melancholie, en jijn ban nature b^oefgee^-]®idront-tig; bese/baar 5e tjet op nemen/ baar malen je op/en ai^ 3e Ijet ban staat uit op geegtelftfte jaften nemen/500 stjn 3e beb^oefb/süiaarinai'big ober sa» ™eeilaDCh0quot; ligtjeib/ ober sonben ; bese sijn baaruit tc fiennen/ bat 3c geene cebeneu plaat? grbcn/ en niet iljvjben om uic bie b^oefljeib bejio^t te Uiorben/
bli)ben altijb beselfbe/tensij be sbjarc bamp ber Ijerfenen boor eeneluiile becb^ijft/en ban sijn 3e sanber reben aan ben anberen ftant tc berte obergeflagen/sijn uitgelaten/bal p?aat/ blijbe snnber gjonb. iDoci) beje bc^seUeren sicjjselben üan Ijunue saligtjeib; maat sijn meest in'ureesc.
Sommigen jijn bjaebrg baoj ben schrik van de verdoemenisse, be con-uuschrik fcieiuie üiorat lebcubig/ touat Ijet sonbig feben/bc regtbaarbigljcib 'öoös/docmenis-en öe g^utuelijliljeiö ban be berbocmenisfe; bese jcljjift laat Ijcu niet sc.
I. ïi ü lift ft ' fla-
f||;|
ill yiii
i: , i
809
810 Ken teekenen van het
flapcn/boet Qcn lïïageti/cn Itiel fc^jctjcn cn fcf)?EEUtocii. 3In bieti tijti bpj^rïferEn bese jicö niet/ maar al^ be bui obergegaan tp/ 500 nemen fammigen bat tot een g?anb cn rebcn bat 3e in ben angét öc? luebe?» oeöaorrc 51)11 o^^ce^t/bat 5e bcficc?b jijn/batje brn fbtjb ï)cbfien ge» tnnnncn/cn baarop sijn je genigr. ^JSaar bcjen jeggen tnij/bat alp er niet mee? en opeue tnare bcltreringc en n5cloabe op gebolgü i^'batlict maar rene jprli): bcb^ecgbljeib cn üeben ip getaeept/ Hand. XXIV: 25. ^Pat Ijet 't fiöüercn ban ben buibel i$ getneegt/ Jac. 11:19; soobat gij u joubt 6cbgt;icgeii a(ié bat Ijet fteunfel ban utnen ftaat toa^.
Sommigen 51)11 betaogrti/en fcljjcijcn puur ombat 5e 5icn bat bej^rc-biUant jullie bclnrgclijHc geuren en rebenen ban aanbjingen geb^uiUt/ en ombat 5e 5ien bat anberen belDogen 51)11/ baarom Uio^öt ljun i)arte mebe beftlemb/en raficntacï mebe aan f)et taeeiien/gcltift ren tnöe ban 45e' fjemia. Kap. VIII: 10, Al 't volk weende , als zij de woorden der Wet hoorden. Om de Sommigen 51)11 b^oebig/ ombat 5e boor Ijct begaan ban be jonbe sieft schande. schaEdelijk Ijcbben gcmaafit bij be menfcljcii/of bat 0quot;quot; schade Ijeeft torafbjacit/ iaobat 5c in armoebe of fiomme? geralien/of bat 5c be straffe ban be obejjjrib b,2ee5en ; bit fmart Ijnn aan't fjarte/rn baarbij fiomen ban boor bie occafie Inel ïlnaarmoebige gcbacljcen obe? bc jaligljeib. Omecne Sommigen 51)11 b^oebig obe? be 5onDen/ ombat 3c te enorm, te g?of Iaad!el taaren/'t toa? tegen Ijet iicljt bc? nature/tegen be lebenbige confcien» tic/tegen be goebc opborbinge/'t moeit ljun; en iiomt een anöcj meOc in confibcratie/'t fmart l)!in obe? be cllenOe/bie be anbere baarboorbe» Somen Öerft; gclgit een bic jijnen babcr brrmoorb ijabbe/aln)b ccne bi?oeginge jonbe Ijouben/ 500 i^ 't ooft in minbere saften ; uit beje b^ocf^ Öeib te ficfïuiten/bat men in ben ftaat be? genabe ig/i^ ooft mi^/tnant 5elf^ be i^eibcnen fteböen snifte b?oefljeben en priftftciingen be? canfcien' tie/ Eom. II: 14, 15.
^ScfcljouUit u eeng/ gij/ bic op fclj?ift rn b?ocfï)eib ntoen ftaat ba«ït ftelt/ of l)et ooft mee? ban obe? beje nu gesegbe 5afte i^/enift raöe u te onttaafien/ taant gij öcb?iegt 11/ gelijft nu ig' gctoonb.
po regte XXL #m u nog mee? te Dbc?ruigcn/en meteen ben trenrigen ^ion^ droefheid ^unnE geijatie jjeftenb te maften/300 bcfcljoutDt nu be oo?5aften cn eigen» fcljappen br?b?ocfOcib/bie alleen in be ftinberen löoötj ip. ©itsrgge if! booraf/ bat bese bobcngcftelbe jaften en b?ocftjcben baatobe? ooli lueï in be toare ^ob^aiigcn 51)11/maar 53 Ijebben nog al b?ij aiiDere jaften en gcftalren baarbij. SCI?;
Over zon- XXII. 1. ©c rcgtc broefftcib 1«? obe? 5011 be al? jonbe/ bat ig/ 51) 5ien zonde torbe? ban op bc baab/ 5ij b?cngcn 3icö iquot; be te8entDoo?bigl)cib ^ob^/ quot; ' en boor 5tjn aangesigte treuren 31)/ 51) 5icn bat 5c gejonbigb ijebuen tegen be gorb^eib/ tegen be tjeiligljcib ciob^/ tegen be be?biiibteiiigfe/ bie (jet fi'öepfel Jjecft aan ben Jicljeppe?/ 51) 5ien bat Ijet taa? tegen öe b?ee5c/tegen be liefbe/tegen be geftoorsaam^eib/bie 3ij 45obc fctjul»
big
■ I
Zaligmakende Geloove.
big taami/Eii of5c bit tiict alttib in fiimiiE bjoffFjeib 500 biftincr jien/ 500 ïiijt cbcntafl ;oo in 't ftartc/ bic finart ljun/ bit maafit gen toeeft/ en of 3e fomtrjb*? niet bast gelooben Ruiineiï/ bat je nog opgenomen 51)11 tot ftinbercn/ ^00 iö ej elicnltirï een ftille treft na.ir Óob/ en 't moeit Finn bat 3e tegen Oriab gejonbigb Ijefiben/en 51} appraBercn bc rcgtUaarbtgfjeib (èobé/fnbien Ijet f^em belieft te ft: a ff en/ ia fjeööcn atl^ lirt bonni^ljan ;toarc ftastiibinge in fjun ftarte. giet Ps. LI: 6, Tegen U, U alleen hebbe ik gezondigd, ende gedaan dat kwaad is in awe oogen , opdat Gij regtvaardig zijt in uw spreken, ende rein zijt in uw rigten.
XXIII. 2. IDe regte bjoefljeib gaat niet alleen obe? be jonbtge baben en olie? be g:ootere janben/ maar bie gaat ooft obe? be fileinere sonben/ ober 't nalaten ban 't goebe/ ober 't geö:rft ban öf'l'gE manieren en oogine^ft in 't uitboeten lian be beugb/obe? be onorbentltjfte/ijbele rn jonbige gebacöten/in taelfie te benften jelfö bc Inille niet confentee^t/ ja gaat boen* tot be janbfge nature/tot be amp;OQ0l)ei0/ onöeftenbig^eib/ eii al^oo onmagt om ftrt in't toeftomenbe bete^ te maftEti/joobat niEn bij occafie ban be begane ;onben jicft geljeel jonbig bebinbt ban binnen en ban buiten / en baarober berlerjen flaat/ treurt/ en ^egt: Ik ben in ongeregtigheid geboren , ende in zonde heeft mij mijne moeder ontvangen, Ps. LI: 7. Ik weet, dat in mij, dat is in mijnen vleesche, geen goed en woont. Ik ellendig menschel Rom. VII: 18, 24.
XXIV. 3. tï^e regte bjoefljeib i^ ober oemiö ban be gemeenfeftap met (öob en in berlanrten baarnaar ; be ^onben ^tjn bc oar^aUe ooft luel ban fiunne b;ocfl)eib/ maar be b^oefljeib bljjft baar niet bij/en ooft al iö 't bat s'e grene mcjftehiftE jonbe getaaar luorbt/ 50a rê be jiele bililDijf^ treurig/en 300 men fjaar b:aagt: bjoubie/taat iDfEnt gij ï Joh.XX:15, 't fjarte jonbc quot;t anttaoorb gereeb ïjebüen/ ombat mtjn ^eere tneg \$/ ombat ift 300 breemb ban oJob ben/ ombat be Qrere jiclj boor mij bec» bejgt/ift ftan 300 niet leben/ben 500 buitte?/30a sonbig. (0cf)! bat ift biasi aiö in bc borigc bagen/taaarom of be ^eere ^ijn aange^igt 300 ban mrj bejücjgt/ baar bc l^eere biel 3iet/ bat ift er om filuijne. lÈ'cti I bat mnn Ijarte beftenbig in l^em bleef/ bat ift fjUerige? en geburigej tnaé in 't gebeb/bat ift in teebere bree5E leefbe ! Wanneer zult Gij tot mij komeu? Ps. Cl; 2. Om dezer dingen wille weene ik , mijn ooge, mijn ooge vliet af van water, omdat de Trooster , die mijne ziele zoude verkwikken , verre van mij is, Klaagl.1:16. Mijne ziele dorst naar God, naar den levendigen God, Ps. XLn:4.
XXV. 4. (Pe regte bjoefijeib 3oeftc be bpDefl)eib te bermeejberen en te be^gecstclijftrn. ©er tijb-rjeloobtgen bjoefljeib ra£ gcbaan/bici^ maa^ ober beleen gene öaben'in bP3E en gene bejfcDjiftftingen/31} soeften 5e te antloDpcn 'cf boor bibertisfementen/of hoor goebe bioorben re bcr5et' ten/ of be tijb jïijt 3e; maar be taarc geloobigcn ftlagen büiUisils' rn treuren ober be liarbigljeib en ongeborligljeib bcjï Ijarten/ mogten 3c een? regt bcrb2ij5clb 5ijn/bc gjiibiclijhljcib bc? 3onbe geboelen/be toojne
ïiiifilili 2 (Jamp;ob-i
811
^ }
tamp;r
lil
Ift, f«l
Over dn inwondi-ga zonden.
11 i Jp
till
Ipl
ill
Over gemis vnn God.
Pi£f
HÉ
Tracht do droefheid te ver-geestelii-ken.
vik'f:.
ES
Kenteekenen van liet
öobj? baaroliec jieii/ rn alpo oanpcïj bcrmorfrlb cn bfjgjui^b taorben/ bat i£ï Ijun tucngcl); alp jij bat niet gelaaar toorben/ ban jiin ^ bjoc» big til iilagpn : Heere waarom doet Gij ons vau uwe wegen dwalen ? Waarom verstokt Gij ons herte , dat wij U niet en vrcezen ? Jes. LXIII: 17.
3!)n niet tebrcbcn niet bc biorfljeiö jclbc tnaac te tjctiücn/ maar be* Ofcnii scrr be bErgeeBtflijidiuje bEU^clbe/natndnft/^icfi met fjunne buife lilcebttcn te öcblnbrn boar Ijet aangi^igte be? r^t'errn/ Zach. III; 3, en aljoo boot bc^ Üjeeren aangetipte bEfcljaamb te toorben/ ^oobatje ljunnc oogen niet biubrn opflaan/rf nabij naderen/maar li an berre ftaan met ben ^Toiienaat/Luc. XVIII: 13, cn ^Epgen: Ezra IX: 6, Mijn God, Ik ben beschaamd ende schaamrood, om mijn aangezigte tot U op te heffen, mijn God, want onze ongeregtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd, ende onze schuld is groot geworden tot aan den hemel, gij bien-fcjjen boot Ijet aangesigte bep Cureren Uieg te stuften in Ijunne oiünaa?-bigjjiib met ben berloreu jone/Luc. XV: 19. gij menfcljen eene ^uan= pclifcfjE b^oefljeib/ bat ié/ een Inegfinelten in tranen ban liefbe/ en baar-nit omftane b^oeffiEib obe^ sonben. gij Inenfcfien vöob te regtbaarbigen/ en .yrij aljononbe^ be ftaistijbenhe Ijanb be? l^eeren te onbc^taEjpen met ftilslutjgen/ seggenbe : Ik zal des Heeren gramschap dragen , want ikhebbe tegen Hem gezondigd, Micha VII: 9. gij bienfcijeti até een ftinb te tren-ren en te be^trouluen op genabe/ en niet ala een flabe. gij tnilier.7 5ij ftunnen niet ecjbp? npljouben ban treuren/tot bat xe eenirte ijopc ban bejjoeninijE niEt^ob/Eii CEiiige bebjebigbijeib öe? confcientie in tuji getaaat sün getuorbcn.
wc^bc- XXVI. 5. ÏDe regte b^oeflieib Incjftt öefieeringe. 2 Cor. VII : 9, De •eciiuge. droefijeid naar God werkt eene onberouwelijke bekeeringe tot zaligheid. 4^iHt bat ^e be juube te^ftonb te baben genomen ïijn/ en nooit toee; in besElfbe sonbeii ftomen te ballen/ maar boor be bjoefljeib fi?i)gen 5e een' mecrbcren (jaat tegen be jonbe/jij nemen angebeinsbe booinemené in be tegenluoo^bigFjeib a3iibö tegen be ^onbe/ sg jjejbatten telHeng ben ftr.ijb tegen öeselbe/sg ft^tjgen eene Ij ei ii ge gejlalte be; jiele.
Sdnbien bese ?afica niet in u bjaarlijft 5911/300 5ijt bejjeftejb bat utne b?oefljeib niet regt is ; een toobanige ip in ben ang^t be? li)cbergeboo?tE niet gebieept; neemt beseibe niet tot een ftenteeften ban utaen obejge» ö^agten ftaat/maar 3ijt be^efteab bat gij nog in be nature stjt. 4iBaac 31)11 öese bingen taaartijft in u/3iet ban ooft tuel toe/bat gij be genabe niet ontfient nciij ftiein acijt/ maat siet e? uit bat (fi5ob u get leben gEfcljonficn Ijecfr/al IjeDt gij be bobengejtelbe saften niet in 500 g^ooten trap/ alfï gij 3e biet ge^flb jjebt/ of a!^ anberen be3Elbe biel tjeööen/ of alp gij 5e biel luenfcljen 3oubt; luant baar be^e biare ö^aeftjeib tp/ 't ware 5uquot;ln tlt'Ee bolgenbe Renteefteneu ooft Uief 31311.
(iELoo- XXVII. l^ct tlueebe ftenteeften Uau ren luaac geloobige en Donbge-ve. noat/en tijb-geloobige en balfclje bonbgenoot/tuojbt genomen bau'ta5e-
lOQ'
812
Zaligmakende Greloove.
ïoobc jeïbe. 't dpdaobc een fienteeften ban een taaar fionöae-noot en erfgenaam öc? jaïigfjeib/ öacü tjeöben aden tjet taare Ifgmalienöe ^eloobequot; niec/öie jicft bat inöfflöen. si5:n iebe? in be^en op»
jigte te ontbelifien/juHen tnjj ee^ór be gi'ftalte ban een tijb-gtloobige/
en ban be geftalte ban een Inaar-geioobige boorftellen.
fpjefte mi tot biegenen/ bte vcf) bpr^eftejb fioitben/ bat 5e Qctveien be-tnare (fik-loobe tjebben/en niet tot bie/lnrlftffn tluiïfeifngen en beftoin ^amp;^quot;er mernigfen 51)11/en ift bjage u/'t al inaarficib ? ^eöiiegt gij ti oaf{ ? {q1; 'iier' ïegt {jet in u\n Ijarte bat men vcli ö'e? jammeilnU üebjiegen fian ;
tnant Ijeti^ineral fjet regte ^eloobe bat ben naam ban 43i:!ciobc bjaagt. iBi) le^en bat S-Camipa be ^p:oplieten geloofoe/ en ebenlnel maé hij een l^eiben/Hand. XXVI: 27. ©c buibelen 5e(ben geloaben/Jac. 11:19. pinion tie toobeiiaar gelnnfbe onlt / en ebenmef liabbe tjrj noclj lot nuc^
bed aan be jaliglirib/Hand. VIII: 17, 21, 23. ©re op be fleenrotfe be»
jaaib luorben/ gelooben; bocfj't is maar boor ecu' tnb/ Luc. VIH: 13. Zoo Siet gij/ Ijoe gebaarlijH Ijet jnube ;ijn/ al^ men vclj gerust joube ftellen op iet? bat ben naam b;aagtban 43eIoobe;en bat men baarom jicti Inel naaii»
toe heeft te boor^oeiien/of men een toaar- of ballet)- en fcljijn-geloobe Ijecfr.
XXVIH. 1. ©ie maar een fct)ijn-/Ijistorisd)-'of tijb-gdoobe Ijebben/Hne de bie t)ebben be een min/be anbere meej ftenni^fe ban gt;£*ob/ban Cijjip-ru^/ban be ^djjifture/ban gcegteii]!te jalJen; boclj met bie ftenninfc st.Tid zyn-DefclioubJen yj maar be paften/ 500 aïé 5e in vct^elbe ^ijn/ buiten tjnn Ijarte; bie jaften 51)11 in Ijun Ijarte niet/bie hebben geenc riebaante/geen beetb in ijun harte ingebjuftt; bat in Ijet lligt;oa:b Uiaarljeibis/té in l)un Ijarte geene tnaarlu'ib; om bie bingen/bie 5e befciioulnen buiten 5iclj/in ijnn harte te Ijeböen/en naar bat beelb in gebaante bejanbejb te 5ijn/ 2 Cor. 111:18, daarflbe^ gaan fjnnne gebacljten/nocfi beUommrringen/
noctj behangen/ noctj arbeib niet/51] jien be paften aan in be gebaante en nature/ geiijïï icmanb een fto^telnft palei^ en Ijof ban eenen p:in^ befcfioutut/ en sicfj in bat befc^outoen bejgeet en bejluétigt/ en geene gebacljteii/nocij beftommeringen/noclj behangen/nocij arbeib tjeeft om er eigenbom aan te ftjngen. lt;£)f fjet eigen i^/en of l)et 51111 eigen niet ij/bat ië't boorlnejp ban ftet maien be? gebacljten op bien tijb niet.
XXIX. 2. ©ie maar een fcljijn-geloobe hebben/51311 be een mtn/be an-zijn ver-bere mee? be?5eiie?b ban be geegtelijbe toaarijeben/ bat er een n3ob i^/ ^ bat CljJiptug be ^aligmafte? ip/bat er eene saligheib boot Cjem te be^ waarhe-iiomen/en eene bejboeinenisfe 5onbc? Cjem te bejluacfjten i$/ met be-tougtljeib/bat 5|j Ijet gelooben. 35an be^e en biergeliifte tuaarheben 5ijn hanè un fommigen eenigjinis be?5efte?b/boclj praten ebenlnel ruim en roemenbe ; over-anberen 51511 baar 50a ban ber^elferb/bat 51) er op5anbeii moeten fter-ben bat Ijet Vnaarljeben toaren; boor beel be^e Inaartjeben te befcljon-luen/ en e? beel ban te fpjelten/ gebiennen 5tj e? toe / en beelben 5iclj in/ bat 5tj er beel aan Ijcbbcn / belmjle 5ij 50a lebenöig ban be 5arien
ïÜUiltU 3 be?»
813
814 Kenteekeiien van het
bcrjefie^b jijn; maar 31} fïaan gun Ijam Uiebe:om ober/ baar i$ gcene Etnitige fn.ficbaatöc onbejiianbclinge met (ï?ob/met Cfoistiié/cmi l^em aan te «emen^rm in'r harte te boen tonnen/en sic'i tnaarlijft ^oiiber eenigr achre^fioiibinfte aan ^cm ober te pclirn/'t i)arte ölijft een fternen ïjarte/Mattb. XIII: 20. Jl^aar Doo^ hi't tjelooben ban be tuaart)rbcn buiten l]cn/ en boor bc brr3rl{crbtjrib/b[u ^e bat rtelooben/ ttellcn ^e barit en berf» ben rel) in' bat öp maarliebrn in Ijen ^ijn/ en bat vj toare gelnobirten 51)11. Zijnvro- XXX. 3. Cen tijb-gfioobige ofboclt tori een ijctuigenigfe in yjn Ijarte/ bat lil) een gelonbige i?/ en Ijeefr Vnel öltjbfcl)ap e'n brolijrUjetb; maaj 't ió gt;i)n eigen geest/ of een andere boo^e gee^t/ bic l)eni getuigt bar ï)n gelooft/ l)ij maaftt ;elf 5nne bïrjbfcftap/ of be baortrcffdt)ftt)cib ber öefcliauliibe gee^teUjfie paften bejbli)ör Ijeni.
Suspecte- ilji) houit jeiben tot ^ieh^etben/lupiftt a! naar Buiten/ en ;oo Tnj tot niet.21 SKlrielben ftomt/ombat l)t) be taaarljeben ^iet en geiooft/30a burft f)t} 51CI) niet fufpecteren/fjfj boor^oeftc jicft niet/f)tj ^oube mernen/bat 50 5onb gen joube/inbien üij aan ujnen ftaat tluijfefbe/J)ij jiet met renen opilag/bat fjer liiel met hem ip/bat F)i) gelooft/l)ij yet op be jaften/ en op bej^elbe? üeminneliïliljrib/bie gelooft hij/en ^oube (jij bienietöe» geeren en aannemen! benfu hij. l^f) yet op be beloften ; maat flaat be f)oebanigt)eben bergenen/aan taie be beloften gebaan jijn/obej. l^oa ge» tuigt jijn eigen geest/ bat Iji) een fiinb a5obé ié/ Ifiej fpeelt be buibei fom» trjbs lijsrig anbej/en meer 300 op be pljantafie te tne?lien/bat fier l)em toe-fcljrjnt/ alsof l)ii be l)emelfcf)e b^eugbe in yin harte geboelbe/ baar [jet toclj maar eene Hittelinge iig/^onOer gjonb en reben/^onbe? gemeenfeijap aan (J?ob/5onber hleinljeib be^ harten/en liefOe a?obs/en op 't Ijoogite maa^ in l)et befchouüien ban be gee^telijfte berborgenfjeben en goeberen ber fiinbeten ijBobs beftaat; gelnh 300 be fioninginne ban Ijet juiben ober Ijet befcljoutaen ban ^alomonr; toijsheib en hccrlijfthcib/ baar 5c toci) geen öeel aan Ijaböe/ br5lTieel{; 3tj gaan gemoebigb/ 3onber flJtjö en tnorfte» lingen om aan te nemen/bast te houben/bg re öli)ben/ baarljenen ; Inanr B») berjehejb/ hoetucl be confcienrie hem altemeté bc toaarljeib ecné jeggen tchbe; bod) bie boer hö 3b3ijgen/h«j toil baar niet ban BocrEii. Hun leven XXXI. goo i^ ban het (Cijb gcloobe maar een taaftenbe b:oom/ eene inhakende ÖEdbinge/ een ftaroogen op be taaarheib en fieminnelnfttjeib ber salten/ droom, een brjblijben in be beloften/bic toef) aan Ijen met gebaan taaren/50^ ber ÖEt ï)arte te onbez^oclien/ en toaaracljtige en ernftige onbejjjanbe* lingen met ©ob en Ch-i?tu^ re Ijebben/ 't i? eene ftiUlieringe in f}zt be^ftanb/ eene berbeelüinge in be phantafie/ en fupepficirel en bolop-tnc?ft/30nbe? een tnaarachtig ljarre/3anber bat bie toaari)cben toortelen in ljun gefcf)oren hebben. J®iet/ bar 3e alle^ toat 3e 3ien/ ben»
hen en boen/in gebrinsöljeiD boen/en toel beter toeten; ncen/3t) mee^ nen bat ijft toaarljeib in hfquot; '^/ bat 3eUet hun ftaat toel i^/ 39 be» briegen 3icjj/ 50 broomen en meenen bat 5e toaüen/ boet) 31) sijn nier
toel
Zaligmakende Geloove.
tod toaftftc? te ij gen. ©an beje geflaltc bc? tijb-gelooliigcn ïejcii tai)/
Matth. XIII; 20, 21, Die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene , die het Woord hoort, ende dat terstond met vreugde ontvangt.
Doch hij en heeft geen' wortel in zichzelven. Hebr. VI; 4—6, Want het is onmogelijk, diegenen , die eens verlicht geweest zijn, ende de herael-sche gaven gesmaakt hebben, ende des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, ende gesmaakt; hebben het goede Woord Gods, ende de krachten der toekomende eeuwe, ende afvallig worden, enz.
XXXII. quot;3C,iat oils De gcitaltc öc^ luare gelouU'grn t)ier ecu»? tcgenoUcr Waroge-lcgijcn/opbat al^co biiöc/joD tnarc-al^ njb odoobigen trn bolle ontbelu lolt;gt;vieen' mogen iuarben/ be eene ban öe Inaarfjeiö De? ocnaöe/ be anbere ban {junne inbeeibinge. 3ln be teare geloobigen openbaren jicl) be5C jaiien :
1. !De biare geloobigen nemen den Heere Jezus aan/en bar met fjun Hebben garte/ en bat öiUlmjl^. Stj nemen 3!e-,n? aan/ 311 bqgripen jictj niet op be jaften en goeberen/jij blijben in be^etbi^ befcljoubnnge niet tjanoen; metlfe-0 maar gaan naar be fontdne sclbe/ ,;!) Ijcbben onöc^ljanbrlingcn met zus-(!?ub/met Cf)?iptug5elf/naac Cjcm tncnticn 3e 5icl]/naar l^cm jicn 5e uit/naar ï^em berlangcn ïe/P}cm nemen 5e aan/op t^cm berlaten 3e. 5icö/ aan l|em geben 3e sidj ober/ met Cjnn milfcn 5c bereenigb ^ijn/
en in geboeligljeib/ftonben 5e maar/brreenigti blrjüen/en oefenen aUao bic baben be^ èrloofis/bie tuy ni 't borige ftapittel befd^eben {jebben/'t 50 3liiafil{ej/ 't iij fterfïe?/ fjunne tuerfiinge i? tuffené 4?ob en 300
fp:eelu boojgaanjj be fêeilige ^di:iftiire/ Joh. I; 12 , Zoo velen Hem aangenomen hebben. Joh. XIV: 1, Gijlieden gelooft in God , gelooft ook in Mij.
gij nemen ben t^eere Siejiig aan met hun harte , fjun tae;H ig geen bui- Nemen tenlnejft/ geen Ijerfentae^R/ 31) beginnen ban binnen/ 't Ijarte Ijecft b^oef'
ïjeib/'t f)arte be^langt/'t Ijarte neemt aan/'tljarte geeft obe?/5ij 3ien harte.^ fiet gebreü be^ parten/31) bepjoeben/Ijoe 't Oarte aangebaan i?/en uit bie geftalte tuejften 3c/ in 't Ijarte 3oeiten 3e ben J|cere quot;Ée^u^ te Ijeböen/
al biat 3onbe? Ijarte i^/grbaelen 3e ligt/ en (jet bebroeft fjen ;ee^/en 't lian !)en niet be^malten. Met der herte gelooft men ter regtvaardigheid, Rom. X : 10. Opdat Christus door het Geloove in uwe harten wone, Eph. III: 17.
S5ij nemen ben ïjeere 3|i'3Ug dikwijls aan/ja inel buisenb/en biel ani» Herhalen 3cnbinaal; altijb bunftt tjiin/313 jjeüben tjet niet uitb^uUftcIijH genoeg/
niet ftlaar genoeg/ niet generaal genoeg/ niet 3uibe? genoeg gebaan; ooit dikwijls, i^ bat aannemen fjun bagehjft^dj boebfel/en baajom boen 5e tiet al luee?
en al toee^/ niet altnb om in Ijet l^ejbonb te fiomen/ maar om ^ici) al na^e? en naantoer met Cl)?igtus te be^eenigen; 1)tuine bagelijlifdie Itniilielin» gen leeren l)un bat Itiel boen ; 3!] .ven bat 3e 3onbe3 Cjem tot »J3aa niet fiomen fiunnen ; be begeerten tot rnlt;3te en brebe bcé ge^tioiba bjijben |)en geburig naar tjem toe/bie alleen Ijnn bjebe ; en boben bat alles/ be be liefbe/be liefbe treilt Ijen baar telltens Ijenen. (0olï 31311 3e belc ber^ bui^teringen/ berlatlngen/ jï^ijben/ 3laafjgdaabigljebcn onbe^lnajpen/ en
815
Kenteekenen van het
betogl geen gcjftel fiuiten CD^tu^/soo fifebcn 5e ï^em geburig acfjtcr aan/cn bejiiiEubien tclften^ öe babeu öi'éopeloof^; gelijft be men» fclje leeft booj br geöurige aanneminge ban Cil^istus/öie ^ijn leben i$/ en oelijf} een menfclje be^tanftt/ öie öen aftem niet ftan fclKPPPn/ 30a br5\ni)lien vj oolit ais ^e Cli:ietii^ Doo; örn «i?cloobe in l)im l)atte/of fiun ïjartc in Ct):istu^ niet ftunnen brengen. rtrönngc be?l)almge ban ge' looben en aannemen jict men boorgaané itgt; ör psalmen en Ijet tjaoglieb.
^iet/ baar Ijcbt gij een blaar unbc^fcljnb tuoj'clicn een tijb-gclaabigc/ bie Vim Ijarte obejflaat/in öe brfclioulningc ber ;a!icii ijangen bluft/ en een ingrbeelben obe^gang ljerft/en in ;iin uite^lijH aaen maar buajtgaat; en tupfclien een taaar-giiaoUige/ bic met Ijrt harte lueilit/ onbc^anbelingeti met gjruié heeft/en in bie gebiirigeaaniumiingrsijne bracljtpn leben binbt. Jeznsis XXXUI. 2. ®e toare geiooliigen sirn en e^Hemien eene groote dierbaar-baardicrquot; Christus voor zich. Eg jien niet alleen eene uitnemenbfjeib in bc
goeberen/bie men boor Cf)Ji?tus beftamt; nameftjft/berlo^t te 3ijn ban alle fitoaab/en alle jaligljeib beelacljrig te motben; 55 sien niet alleen eene fto^telijbljcib in alle bncljtercn ^ionö/ en een l)eerlijft gelufi ber-genen/bie aan Se^ué brei Ijebben/;cngenCe : Welgelukzalig is het volk, diens God de Heere is , het volk, dat Hij zich teu erve verkoren heeft, Ps. XXXIII: 12. ©it ftnnmn be tijb-geiuotaigen oolï ;ttn/ ijoetuel met eene an« bete acljttnge ban be Uiare grlaaUigen ; maar illlJióriié i# ijuü bieibaa?/ en bat boor Ijm om l^em babelijft te genieten. 1 Petri II: 7, U dan die gij gelooft, is Hij dierbaar. 2?ij jien ^ulft eene noobjaiielijlitlieib met eene toe-pagfinge op 3ictJ/ui trjein te hebben tot eenen 25o2ge en .-iEiöbelaaiquot;; svj jien julft eene Uiijélieiö/ goebljcib/ regtbaarbigljeib en tnaarljeiD 43ob^/ bat (jBob tjen booj Ci)?i?tuil jaltg ioube mallen/ bat 3e geen' anberen tneg toillen/maar üe^en met al Ijun harte omhellen. «Cljji^tn^ f}un 500 Ijoog/300 tjeerlijb/ 300 Detninnelijft; l^em te genieten i$ ljun 300 3oet en lifjïijft/ bat allej? bij ï?em bcraüiijnt. IDrten 3e niet of 3c beel aan l^em ö^bben/ ö Ijoe bir^baar i? C|ij tjun ? JiBogten 3e ftjem Ijeb' ben/tnilbe Cjij be fjunne 31311/ban 3oiibe 3it'le leben. ©eseöier»
baarheib ban 36^3quot;? trelit oog/ hlt;ittc en fjanben naar üfem toe. ^enic ten 3B üjem/ 3ij bieten taat een' ftoptelglien fdjat bat 3e gebonben tjeb» ben; 30jg ija bat 3e Cjein toclj niet bcrlieïen/ 31) ijouben l|ein
bagt/5ij laten Êjem niet gaan. ©e ftoptelijftljeib en bie^öaartjcib ban 3ie5ii^ 1$ 't boojlnejp ban tjunne 3amenfpjalugt;n/en binben 3e icmanb/ ^ezu^se-^Ien oob bie^baat ijs / bien beminnen 3e met al hun Ijatte/ cn
hielen0 bie ié 3Elfê om bie bierbare acljtinge ban Se^uö ljun oterbaar.
hll ^doei* 3. ©r Itiare geloobigen nemen 3^3115 en geheel, en alleen aan/
aan.'quot; Pquot; gebcii 3icii 5oiibe^ eenige boormaatbe of bebingaan ïfem ober/om ban Ho.; tp- (^ein tot iHao gt b:agt te Inorben/ bc.02 3ulben lueg/ alg 't l^em belieben 3al. |enhierin iflb-geloobigcn/geltjft 5e geene eigenlijlie en Ijartelijlie tmoerljan' bandelen, belingc met: 3|c3ug l)Eamp;ben/ 300 taillen se ooft ben getjeelen ^esu^ niet/
3Ü
8ie
Zaligmakende Geloovc. 817
5ij tuilïen tael bat gun l^aogcpriEgtc? jij/otn Qcn met^oti ie bet' 5onien/\jaor tjen te Dibben/en fjen jadg te maiJen ; maat jij Ijeböcn geen trefi naar l^em alp ^copljeet/om ban ÏJem intoenbig aan fjun Ijart gclftrb te lunrben/ tot befcljamfngc ban bc ontbefite bniligljcben be^ ö^t-ten/tot bepfmabinge ban al Uiat in bc luerelb en in l)et sigtbare bc niiHnelfjr! i$/ tot ficfcDoulningc ban «öob ban nabij/ tor siclbejanbccinge naar fiet 25celb a3obig/ jjoetaef 5e fret lust Fjcbbcn am uitealijltc ftennijsfe in 't IBoo^b te ïiebben/ en om be iknnijjfe jclbe; luant alle ftenni^fe is bc» geejlijfr; en ool'ï om ban be cere ban een' bcrlicfjte en bejflanbige te tjebben;
taant een tijb-gcloobige tg een menéclj bol eiijenlicfbe en eioenbeooginge.
Sij fiebbcn ooft geen treft om ï}ein te Ijcböen alö f(un' honing/om ban C^em in ljunne gebacfjtcn/ oogme^ften en baöen naar -lijnen luille geregcejö te Uiojben; 51) jeggen 't Uiel/ jij ^oubcn bat ooft in ljunne gebcben/ bic toclj maar fpjeftingen in bc ludjt sün/ tneï uiten/ maar gun Ijarte i§ er niet obe? aangebaan; 55 laillen Incl bat 11)5 Zoning 50 obcj ben troep/ baar 313 ^idj bij boegen/ bat ü^ij toone bat l^ij 't met Ijen Ijoubt/bat C^tj bic beluaart/ aansien en Ijeejlijftljeib geeft/op*
bat alien in bien luiste,? jiij fctjtjnen gcejlrjftrjeib te Ijcböen. Cn bu^
geben 5e jicFi/met gun ijarte/tot allesj aan ï^cm niet obcj.
jBaar be tnace geloobigen nemen Cgt;em Ijarteljjft aan tot fjunncn iJp:o» Heol°o1'Jiar0 pljeet/föongep^icster en ïtaning/ jij bieten niet !jae 5e ï^eni liefst 6e» |en0hieiquot;iri gecren; fjoetncl nu Ijct cene ambt/en ban Fiet anbere booj gun geba! te werke mein't in 't ooge ftomt; maar ^ij fninnen 5e niet fefteiben//51) jien bat 50 5e alle b^ie ban nooben fjebben om 5alig te 5ijn/ en bat fjet eene Hem aan ban Ijct anbere niet gefefteiben ftan Inorben. gij üibben : Leer mij, Ps.
XXV: 5. Ontdek mjjne oogen, Ps. CXIX : 18. gij Inenfcljen in Hem gevon-ten.
dea te worden , niet hebbende hare regtvaardigheid, die uit de Wet is,
maar die door bet Geloove Cbristi is, Phil. 111:9. Sij bjcnfcljen bat het bloed Jezu Cbristi haar reinige van alle zonden, 1 Joh. 1: 7. ©at l^ij booj Ijen bibbc/Kom. VIII: 34. Sij Uicufcijcn bat l)ij ober Ijun ijarte ïioning
50/alleg be^fla en bejbjijbe bat tegen £|ein Vnebejfpannig \§' en alir^ , . |
ÜJem onbe;b.u7pe. Stj nemen l^em aan gchjft S)ij gun geworden is wijsheid
van Gode, ende regtvaardigheid, ende heiligmakinge , ende verlossinge, ; 1
1 Cor. 1:30.
gij nemen ïjern aiïeen aan tot gun ecnig/ en alleen algcnoeg5a3m ais him^
beet/51) ftaan ban alle tegenobejliggcnbe 5aften af/en bat getaillig en LamdeeL
brolijif/5Diibrr eenigc referbe/Clj?istug alleen in plaat^ ban al/50 Ine'
ten/ij is gun alleen genoegzaam/at fmaften 51) tjet in tegrntooorbig^
geib niet/ get aanftleben aan ietf? anbcjé i^ ljunne bjoefgcib / en om baarban ontfïagen te tuorben/ loopen 5e naar 3iC5i!é. Sij Hunnen met SC^apg 5eggeti/in op^igte ban gunne opreijte en gartelijfte genegenge»
ben : Wien heb ik neffens U in den Hemel ? Neifens U en lust mij ook niets op der aarde, Ps. LXX1L1: 25. nEu met J^aulujï/ Phil. Ill; 8, Ja gewisselijk
1. l'illl iü ' I
818 Kcnteekenen van het
ik achte ook allo dingen schade te zijn , om de uitnemendheid der kennisse Jezu Christi mijns Heeren, om wiens wille ik alle dingen schade gerekend hebbe, ende achte die drek te zijn , opdat ik Christum moge gewinnen. Geven SJij gElJcu jirij ooif ïurörjoiii jonöe? ccniit fieDing aan SSeju? oUer/ de*!-'' fcniii0,11 pu siuir/brocffjciD cn üUjbfctiap/licfjt en öui^crj/ mrc l)cin en beding 0 om jijuc jatic/uit te ftaau ; fjtj {Eiöe r? Och maar iu/eu mafte tjcn bc-aan Jezus jjtoaam/tMi bcrftrjlif lieu. Stj [telicu jicti ijrljccl aan 3fjnc lEibingc obe?/ niet alleen om oy (Cljabor/maar ooft op a?olgotlja ban ÏJcin ocbragt te Inojben ; Cjij otitnrmc I)uu maar allcé/Inat in be taerelb be?maftEli)ft i?/ l)i) senoc Ijun maar toe alte^ Uiat bitter ig/ al^ Qij maar niet be^re 5«]/ al^f 51) maar in eenzaaml)cib en ftiipelb bij ll)ein mogen jjjii; cn/ 50a i!}cm fcat ooft beljagcn sal/bat 51) sijne geUDclige geineenfcljap 5til* ien nuefen/ en i? 00U bat tot jtjne tere/ kiel/ jij cmbe^tuejpeii 5ic()/ at i? 't met tranen in be oagcn/al toilbc l^ij Ijen bonrbij/ja/beo? De öclie ten Ijemel feibcn. %\n/ 50a neemt een tL-aar geloobige Sicsu^ aan/en 500 grefr [jij jicl) tacbe^om aan tjem cbe?.
wiiion XXXV. 4. ©e luare geloobtgcn jijn niet tcüreben/ben l^eerc ^eju^ tot schaTniet'111'1 ffquot; Eitibe/en op snifte manieren/a!^ nu gesegb i^/aangenomen te
Hem oefe-
Ijebbcn; maar f)11quot; Ijarte blijft bij SPeju^/ en jij ftunnen in tjun fdjüt nen- niet jijn/tot bat je babelijUc gemeenfetjap met (èob in Cfuistuja l)ebbeii en genieten ; naardat ze verre of nabij zijn , daarnaar zijn ze blijde of droevig.
Cen tijbgeluobige blijft gangen in be jaften/alp l)ij bic maar uitliinbt/ bricljoutat/ baarban fp^eften mag/onber be «3ab5aligen geacljr en beininb luo^bt/ en Ijet met jnne parnje/ bij luellic tjij jiclj grborgö !)eeft/ boor ben ünnb gaat/ban i? Ijij in ;ijn fcljift/ban ip Ijij öe boorftey en een bubbel man. Verbergt .ilQaar een regt gclDDbige Ijecft Ijcr met lt;j?Gb te boen. ©e ï^eere ipiiiin tieHeere fdjat/en baaroiu ig tjun t)arte baar ooft ; ^ij inocben aï ras geüiaar af be ziele'is'6 ïlCEre quot;aamp;ij of bejrc ip/be^bejgr be ^ecre tjem/be jicle ip be bjcugbelibnjr/ tiroevig. jij treurt/jij li In i) ut/ jij ilt;5 oiiruBtig/jij is oiuroejb/ jij ijt oüerftclpt/ gelijli lui) in be l^ciligeii jien. Hoogl. V: 4, Mijn Liefste trok zijne hand vau 't gat der deure, ende mijn ingewand wierd ontroerd om zijnentwille. Ps. XLII: 6 , Wat buigt gij u neder, eu wat zijt gij onrustig in mij ? Ps. LXXVII: 8—10, Zal dan de Heere in eeuwigheden verstoeten, ende voortaan niet meer goedgunstig zijn ? Houdt zijne goedertierenheid in eeuwigheid op ? Heeft de toezegginge een einde van geslachte tot geslachte ? Heeft God vergeten genadig te zijn ? Heeft Hij zijne barmhertigheden door toorne toegesloten ? Ps. CII: 3, Verbergt uw aangezigte niet voor mij. vs. 5, Mijn herte is geslagen , ende verdorret als gras. vs. 7 , Ik ben een roerdomp der woestijne gelijk geworden, vs. 8, Ik wake, ende ben geworden als een eenzame mussche op het dak. vs. 10, Ik ete asscheals brood, ende vermenge mijnen drank met tranen, 'tiöaat tum af? JiKojeg/ teen beöfere jijne te-geutoao^bigljeib Incigerbe/ Ijij lionbe niet tebjebcn jijn/ cn al^ ^Sob baarop yem aanfp^aft/ jeggenbc : Zoude mijn aangezigte moeten medegaan om u
ge-
gerust te stellen ? IBaato}] antlliao^bbc: Indien uw aangezigte niet
medegaan en zal, en doet ons van hier niet optrekken, Exod. XXXÜI: 14, 15,
3Iö de J^ccre berre/^tj belangen naac jijne tcgentoaajöigljeiö/en ban zu ver-bcrlangrn üc^UiiirJen tnel/en luorbcu bof. Hoogl. 1:2, Hij kusse mij *angen-met de kussen zijns monds. Ps. CXIX: 81 , 82, Mijne ziele is bezweken van verlangen naar uw heil: op uw woord Lebbe ik gehoopt. Mijne oogen zijn bezweken van verlangen naar uwe toezegginge, terwijle ik zeide, wanneer zult Gij mij vertroosten ?
öe Cjcerc Ui cre/si) ftunucn liet nogtaii'j niet opgeben/al taorben zy zoe-5C eeng inaebeloop/cbentoel sq Ijerbatten ben i'tnjb/51J ftunnen fjet 5acgt; ^11'
lien niet nalaten/al joube fjet maar ;nn met fjrt toenben ban tjumie oogen naar üabcn met l^iófna. Jes. XXXVin:14, Gelijk eene kraane ofte zwaluwe, alzoo piepede ik ; ik kirde als eene duive; mijne oogen verhieven baar omhooge. (!5ii met ben ^raptjcet/ Ps. CXX1II: 1, Ik heffe mijne oogen op tot U, die in de hemelen zit. ^00 brbe be 6cuib. Hoogl. Ili: 1, 2, Ik zocht des nachts Hem, dien mijne ziele liefheeft; ik zocht Hem, maar ik en vond Hem niet, ik zeide, ik zal nu opstaan... Ik zal Hem zoeken, dien mijne ziele liefheeft. Ik zocht Hem, maar ik en vond Hem niet.
Cu iBiHOt be tjeerc ban eens ban tjen gebonben/ baet be öeere be buig* vinden tere InolHen becbrqben/ toont C^tj Ijun 5tjne liefde/ fyieefu £^r| bun brien»
beli) li toe/ cn naar Ijet ^atte/noemt Cf ij se Bij ljunncii name/ban alle broefljeib bergeten/ alleen moeit fjet l)un/ oac .;c 30a ongeloobig/ 500 niocOtioD^/3oo toeberftjebenbe sijii gflueeat; ban bennalten 5e j'cf) ge-lljlt be bruib/Hoogl. 11:3, 4, Ik hebbe grooten lustin zijne schaduwe,
ende zit er onder ; ende zijne vrucht is mijn gehemelte zoete. Hij voert mij in het wijnhuis, endede liefde is zijne baniere over mij. ©an genoegen 5c sictj en ruaten in eene jotte jtilcc/ ban ig 't: De Heere is mijn deel,
zeit mijne ziele, daarom zal ik op Hem hopen, Klaagl. 111:24. ©an 5eg=
gen 5e : Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen ; ik zette mijn betrouwen op den Heere, Heere, om alle uwe werken te vertellen, Ps. LXXHI: 28. ©an .^ijn 5e geljeel tebreben/ Ijoe be l^eere Ijcn in 't toe» fiomenDe leibt/ jij geben jtcfj met een jlil bectrouinca aan fr^etn ouec/^eg.
grtibe : Gij zult mij leiden door uwen raad; ende daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen, Ps. LXXIII :24. Soa becblsjben 3e yelj ban in ben l^eere/
en be blijöfcljap beó Êjeeren i? Ijunne ftejlite/ Neii. VHI: 11. aEnofjclDel tot be geüoclige gemeenfcljap niet Inorbcn opgenainen/alsi't öeloobc Eben» toe! fte^li ió/ 300 berOlijöen sesfef). 1 Petri I; 8 , Denwelkeu gij niet gezien eu hebt, ende nogtans lief hebt; in denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende ,
maar geloovende, u verheugt met eene onuitsprekelijke en heerlijke vreugde.
©e^e b^engbe 155 see? berre ouDerfcijeiben ban be fliftlfetingc» ber tijb- De ware geïoobigen/bie Inij boben rjcliöeii ontbefit; luant be.^e taare brcugbe ^goü! (a) in God, in be berceniginge ban be .;ieic met If em/in be tegealuoo^
öigljeib bc^ J^ecrcn al^ Be^oenbcn a?ob. Luc. 1:47 , Mijn geest
EilU 2 ver-
819
1
verheugt hem in God, mijnen Zaligmaker. Phil. IV: 4, Verblijdt u inden Heere allen tijd.
Vcrne- (b) iPc toare bjciirjbc maakt be jielp in bc trgenlnoarbigFiciti bplt;ï ÏJcrrcn «lort. klein. Luc. 1:48, Omdat Hij de nederheid zijner dienstmaagd heelt aangezien. iEiit jcibc tirftonö op be uimigc ban ljac!., binöfdjay. Baart (c) '©elnate blijbfcljay verbindt bejiele naöer aan^ab in be liefde. jCocn liefde. (!Fgt;alJib in brolijfjljeib jcibc : De Heere is mijn steenrotse , ende mijn burgt, ende mijn nithelper, mijn God , mijn rotse , op welken ik vertrouwe. (Cocu ^eibe hij: Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijne sterkte , Ps. XVHI: 2, 3. Ik hebbe lief, want de Heere hoort mijne stemme ende mijne smeekingen , Ps. CXVI: 1.
Heiligt. (d) i®e tnare brcurjbe maaftt be sieïe heiliger, treilt be jteleafbsn al/bat niet ijS/maalit se bciitDinig en lebcnbig ain ben luille «!5abg[ te been. Ps. CXIX: 32 , Ik zal den weg uwer geboden loopen, als Gij mijn herte verwüdet zult hebben. JDan taellie öciligöeiö ÜJij nu hl Ijet berbe föentccften sullen fpjeHen.
■tware XXXVI. 't löcfoobe itan niet 5tjn sonbrj Qeilfgrieib ; iuant Ijet reinigt Geiooye {jet tjartc/ !)ct tuejlt^aam boor bi liefbe/en lehenöig bocu gaebe luec» laakt' '!cnï jooöat (jij tuaarljjlj niet gelooft/bie geene Ijeiligljeib Ijeeft; joobat heilig-ban alle menfdjen/bie nog in be nature jijn/ bie goöiao^ leben in Ijaa» iiKiu. ijflarbigljcib/ Ijoogtnocb/ braófcnje/bjoniieiifcljap/ ontudjtigfjeib/ onregt' liaarbiiifteib/ liegen en Deb^iegen/ïjaat en nijb/ be^e en bicrgcljjüe alle Inaarlgti geen igcloobe IjeöOen/sij mogen roepen/^oo ^ij toiden/ünj jeggen lien aan: ludieu gij naar den vleesehe leeft, zoo zuit gij sterven , Kom. VIII: 23. Cjoort ^aulurt tegen öe joobaniger fpjeften/Phil. HI: 18 , 19, Want velen wandelen anders; van dewelken ik u dikmaals gezegd hebbe, ende nu ook weenende zegge, dat ze vijanden des kruises Christi zijn. Welker einde is het verderf, welker God is de buik, ende welker heerlijkheid is in hunne schande, dewelkeaardsehe dingen bedenken. ((Ccgen besefpjelien Ing nu niet inee^.
.JlSaar be njb-gelouUiijen/bie sidj ban bie g,2obc jonben luacljten/bt» öjiegen sicjj niet tjeiligïjeib; 51) ineenen bat 3e Uiebejgcüoren en geljei» ligb 3ijn/ en baarop ftellcn je tjunnen ftaat bast/baar Ijunnc Ijeiligljeili toclj gecne Ijeiligljeib ij». «En be taare geijeiligben/ sienbe Ij mine 5011» ben/ 3ijn secr beftonimejb of 5e al regt getooben/ ca al 25ünbgetioatcn 5ijn/betarjle si} breejen bat 3e niet geljeiligb 3ijn.
lt;0in be3c ban te onrbelilien aan bribe 3ijoen/5aa sullen lui) ee^'t be balfcf^e !jeiiig|)eib bocrftellen/ en ban be luare.
Tijdgeioo- XXXVII. 1. (De tijb-gcloobigen Runnen uitlncnbig 500 icben/ Oat er kunnen te 5r9lJe!i balt/ 31) liunncn siclj ontljouben ban be openbare
godloos- gobloosen/en ban 3011 den/ 111 toellte De lucrrlbfclje nienfcljen lebeii/3oa' heden Dat er tufïfctjen be luerelb en Ijen een 5eer lilaar en g^oot onberfdjeib ■a cuquot; uittoenbig ié/ en men seggen 3oiibc/ bit geen Uicrclbécl) menpclj. 2 Petri H: 20, Want indien zij , nadat ze door de kennisse des Heeren ende
Za-
820
Zaligmakende Geloove.
Zaligmakers Jezti Christ! , de besmettingen der wereld ontvloden zijn, ende in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, van dezelve overwonnen worden, zoo is haar het laatste erger geworden dan het eerste. SIM fru Cjriörnfclje Jïüünc-ÏCCli Uni fttiaii/ öaar ttu ïgt;aliia iialt 5irc Gen. XX: 3. 2 Sam. XI :4.
XXXVIII. 2. Sn Hunnrn niet alleen öc onDcugüeii laten/maar unite Deugden fienDe jijn in Ijct betradjten ban allerlei öeiirrOen'namelijft/ naarfttg en ^011-öeliDot ni üe ©ob^bienac; pcicir# in ben ^abbatlj; beef ban grcstclt;
Igfie bingen fp^eften met ijbe^ en leUenbiglicio ; bioben/en bat tnel met tranen boor be üjift en lueeUljeiD be^ Ijumeurs/ bosonbe? alé ;e lioo;»
fiibüen in een ge^elfcfiap ; jiclj boegen bn be 4?ob;aligcn grlijlt SCnania^ en ^appljita/en ^uba^; beel ban fnacljfge HEeeraaré ïjouben/ gelijft J|erobc«}/ bic naloopcn/ gelijU pinion be (pCoabenaar; ftcininig 5011 in fileeöinge/geloillio om anberen te Dienen/lijbjaam in ellenbe/beroraag»
3aani in ongelijft/liberaal en oocb-armG/ matig in fpi),ie en tuanft/ in be»
toaninge ban Uefbe tot öe goeben. Sin fumma/ ït) Hunnen alle sonben laren/bie een •©Db^aligc Iaat/en alle beiigben boen/bie een v!3ob^aligc boet; Dit bliiiit in be piiarncen. Phil. Ill: 6, Xaar de regtvaardigheid, die in de Wet is, zijnde onberispelijk, ©it btïjlu in be bcjïijjijuinge ban De leben^ öe^ fóeibenen; bit blijltt in be ^aciniaanfclje ^eibenen en ïilualter^. Op't
XXXIX. 3. ©it itimnen De njo-gelonbigen niet alleen niterliju boen; ^^30114 maar 51J Hunnen ooii naar binnen fteeren en letten op De gebacfjten cn fielnegingcn Der yele/ Dat bic niet ten onregte luopen/maar beugbjaam
en cedi)ft jgn. Sooöat ljun boen niet gefdjiebt uit gebcm^bljeit!/ maar met Ijct Ijarte/en bat tjet Ijarte 500.ban binnen geitelb i^/ai^ 5!) ,gt;iclj uiterlijli bertooncn. paulua berltlaart/ bat Ijij iian 31)ne buorouberen/
't UieiU be tijö baar ;i)nc belteeringe me De in fluit/ 45ab bienDe met eene reine cunfcieiitie/2 Tim. 1:3. ©c Öiuaftc^ 5ijn baar een betoijö ban; be l^eibcnen ceben baat getuigeni^ie ban in ijunne fcli^iften. Cen %i» ben ging alle abonben eenzaam fijnen Dag obeibenften/ en ;cibe: tval kwaad hebl gij heden genezen ? tval zonden hcbl gij legengeataan ? wal zijt gij nu beier dan voorheen F
tCen aube; 5egt : Die op de beweginge van hun eigen harte geen acht geven , 'l kan niet wezen dal die wel gedijen, zouden. (£*cn anber ^egt : Weet gij niet dal een deugdzaam man niets doel inden schijn, maar om hel goede zelf? Wal voordeel heeft hij dan van zijn duenF Kunt gij wel beter voordeel voor een deugdzaam man bedenken, dan zijne goede en eerlijke daden zeiven? (Jgt;en anbej jegt : God is dig te bij u, Hij is met u, Hij is in u; zoo zegge ik: daar zit een Heilige Geest in ons, die op onze goede en kwade daden acht geeft; deze handelt ons zoo, gelijk Hij van ons gehandeld wordt.
Leeft zoo voor de menschen, alsoj het God zag.
XL. 4. ©it alteji ftunnen 5e buen uit liefbc rot bc beugb/en om ^abc uit liefde eenc bienst rc boen. 't ©cjpje ia ban ouD^ beftenb: üderunt pcccare, e,c-De goeden haten te zondigen uit liefde tot de deugd, maar de kwaden uit 0
'CllII 3 vree-
821
Keuteekeuen van het
vreeze voorde straffe, ^aulus jcqt b.in jiclijcltien boor jijne Befireringe/ Hand. XXVI: 9 , Ik meende waarlijk bij mijzei ven; dat ik tegen den name Jezu van Nazareth vele wederpartijdige dingen moeste doen. Joh. XVI: 2, Ja de ure komt, dat een iegelijk , die u zal dooden , zal meenen Gode eene dienst te doen. (gn id Dat öe mcniiiigc inct Uan dc argtiüenOienaaj^ in ljun lue^U?
Uic öcse allen jicn imj/ Dat een natiuirii)U inenfclje jee? beite Ita» men ftan in laten lian sonöen en öocn lian Deugoen/ ^oobat een men» fclje 5irl) uit öir nu Uaorgci'teiae lelicn met berjcfieren lian/bat Ijij gc» ïuufr/ een öanögcnoot is/ een liicbfzgcburrnc ia.
Wat ■ XLI. (©ocij Dit moeten luij Incteii/of tcnanb ^oci be?rc taeï rionbc f}0« zirh^in mcn ö001 ÖE nature cn iiitcrltjlic üe^licljtinge/Dat ej nagtan# jee? tnei» hun doen ntgen tot ^uitten ftaat gclJomen iijn of fiotnen; Doclj al Inao e? maan openbaart. |-j;emjjEi/ ja ai ije mogdnltficib Daar jonDc; cpempel/ 300 bec» balt jjet argument/om jiclj DaarDoor befteeiD tc acljtea. 't öoa^gaan^ maar eigen eere/en om ban De mcnfdicn gejien te luocben/of't stjn au» Dere oogme^ften/Dic niet goeö 51)11. (lEn bnsonör? acijten Iny/Dat De tijb-geloobigcn Doorgaan^ 300 bccre niet üomen. •Ooö ^cnDt een oo^bed dücc Öen/ombat 5e De luaartjnb 'Die 5c liciinen/niet gdioarjaam jiju/313 31)11 errjudjtige mer.fcljen/ 31) 5jcftc:i cecl-/ adjtinge/ ïiefbc/ inebehjDea/ Dj ccn boor een' gjootmocDigen/ De anberc boor een neberigen üicg/ naar fjij 3ijne befiluaamljeben 3ict. ïHerst 3oube ljunne confcicntie ljuii rnd 3cg' gen/ bat ljun Doen niet goeD Uiag; maar 31) bebinben dat bc^c 3alteii/ öie 3e lioorljebbrn/ regt 3tjn/ of 31) tjeöben 3e 500 lange aan Den eenen ftant aangc3!en/bat 3e meenen bat 5e regt 31)0/Ijiermebe paaijcn 3e ljunne confcicntie/cn 311/3onbrc te reflrctcrcn op hunnen mftcn gconb en nag-mcjli/3cggen ; Ziet mijnen ijver voorden Heere, 2 Kon. X: 16. Ojoli f|ct naaubJe leben ljun boojgaan^ niet aangenaam/ en 300 3e Dooc een' ruimen Inrg l)un oogme^lt Inmnea brHomeii/300 ftantcn 3ij3!dj om/bcc^ laten Dien jntaenbigen en naaulnen toeg/ en begeben 3icl) rot ben rui-inen/6ij3Dnber alp ermee? glorie en ecre ban itomt/ en meer becmaaft en min befileniDljeib; ja/ alp ^obialigljeib cenrfdjanbc taa:bt/ aló bevöaö' 3aligen beracijt en bcrbolgb Uio^ben/ en al^ 31) beginnen Dij be a3ob3aligcn fujcjfjtct te Vuorben/300 berlaten 3e Ijen/en taurbcn biel inebe be berb^uft» feeriS/ja be ^i'bigite. 't ^pcedtlDoocb is : leder nposlaal is een haler van zijne vorkje orde. Qieruan 3rgt tie {frere: Matth. XIII : 21, Als verdrukkinge of vervolginge komt om des Woords wille , zoo wordt bij terstond geërgerd. Bekom- XLII. tjicr sal nu De geDacijte ban ben le^e? niigfdjien 31)17: Hamen de^'kiefu- ^eibeneii/ tiomen IHlnafie^s en tijb-gdoabigen 300 be?re/en gaan 3e eben-geioovi- tod be^ioren/ luie ban Dan 3a!ig taorben ? DDat soiibe men mee? ban overi1quot;quot; 11:11,3110 bejüiadjteij ? (Cn tuat Ijebben be Inare gdaobigen tod)
boben Die? antlnoatDe ; inoicn men op bat uitejlijlte 30ubc 3ien/30a 30uDen e? bde J3ob^aligen in uele 3alien obermannen Uiojben ban be an^ beren; maat baar iji in be ^objaligen 30a Inat anöc^/ bat Ijet allejminite
in
822
Zaligmakende CJeloove.
in ljcn/r)et aUcjg?0Dtftc ban öc tijb geïoobigcn tmbc^neltjfidgft obcrtrcff. dEn bjaagt gij: toat i^ öat ? 't 3(!é geeét cn iKürn. 3l£? niet een leben-bige fjonö brtcr ban crn bcoöc (rrnlnï Sb niet een nii^maahr febfiibig mcnscl) ban een/ ö( hiare t)cr ban D:gt gtnib gegoren of uitge»
Ijauüicn/fdioon menpetj? 'Sfs nirt öe bcüicginge brc Ifbcnsf In ben allee»
minften trap/üetej ban Ijec grluoel cn geraas ban een nurUic^U ? 3m»
inejé ja. JDel 50a 1? 't tjie? gelegen. v£gt;c rijo geloobigen tjebüen nucl) geeêt nod) leben; maar be Uiare geloobigen Ijeüamp;en biebeibe. daarom bcugt Jjet tue^fi be? tjjb-geloobtgEn nier/en bc? luare geloobigen al. *6ec^reii leben moet ej ^in/of 't is allfö rjöel. Rom. VIII; 13, Indien gij door den Geest de werkingen des ligchaaras doodet, zoo zult gij leven. Gai. V ; 25, Indien wij door deu Geest leven , zoo laat ons ook door den Geest wandelen. ïfier lis 't onbeifrijeib : be njO-geloobigen liie^Hen alleen/ of boor be rebe/boor be biihjfiljeib/boor be bemimieliiHljcib be? saften/of boo? Ijet l)umeur/Df boo: Oe opbarbingc/of boa? breeze ban itjaffe/of om ban menfefjen geven te tuorben en cm op eene grobere of fnbtyle? Unjje/eere/ UefDc/ adjtinge/bejlnonberfnge/ garberrn te bejfirrjgen J maar sn tnejüen niet boo? ^eeist en leben; bodi be spobsaligen tuejUen boor ben $ee£t/en uit Ijet iiitaenbig begin beiS geeotelijUen lebené.
XLIII. (Dm bit nu ftlaar te .yen/ ;na let op beje bclgenbe salten : Ware hei-
1. vPe tjeiligniaftinge bej Uiare grloobigen grfctliebt boo? Ijet 43floobe. kmntuit Hebr. XI: 6 7 Zonder Geloove is bet onmogelijk Gode te behagen. SllDu^ hotue-toejftt |)ct iSeloobe. (a)'t ^eloobe neemt Siccus aan tot regtuaarhtgma-Itinge en jjeiliginafiinge/ Vnaarbooc be jiele bejeenigb Uioibt met ben door het tjeere Se^us/51) teojbt Één ^eeot met l^ern/1 Cor. VI; 17. Cn Sfejué Getoove. tooont boo? Ijet (örloobe in 't Ijarte/Eph. Ill; 17. ^e^us en be iiele ban .soa be^cenigb sfjnbe/^oo bloeit e? leben ban ben Cfoofbe Clj^istuipf in IjennietJe-3tjnE leben/ nit l'i?acljt ban be bejeeniginge/ en bnor bien inbloeb bepzus' lebené/ 50a me?Rt be ycle obejeenflomflin be nature beis leben#/ ban COf'^ujj. C^iejban fp^eeitt ^)aiiUi#/Gal. 11:20, Ik ben met Cbristo gekruist. Eude ik leve, doeb niet meer ik, maar Christus leeft in mij;ende hatgene ik nu in den vleesche leve, dat leve ik door den Geloove des Zoons Gods, die mij heelt liefgehad, ende Hemzelven voor mij overgegeven heeft, ©eje bejeemginge en inbloeb geboelt be yele niet altnb; maar be ge»
loobige jal öcbinben/ bat tjij in .;tjn boen bihtotjlg 't Ijarte be?l)cft/ en naa?
inbloeb uitjiet/ begeerenbe ban l^em fi^acljt en gee^telijftljeib in 't üiejli/
en bat toont bar Ijij U'.e^fit boo; (jEljjigtns/ bie fiem f^acljt geeft/en al# Ijtj be^e geftalte brr jiele/'t jij Ijebbelnfi/'t jtj babelijft/met getaaac luorbt/ 30a Ijreft l)ij geen genoegen m 5ijn inejli/ al toa? fj^t anbej# nog 500 Ibel uitgerigt.
(b) Poor tjer 6cloobE gelooft/ geniet/of Ijcopt be taarc geloobige be 1« ver-bersoeningc met vöob/en be aanncmtngc tot een fiinb/rnöij mejftt (j5ab mefofa aan/ of soeftt i^em aan te mejlien/al# een bersoenben ^abej in ais vader!
amp;23
en 500 taEtfit gij/ of soeftrte hiErften aï^ eph ïtinö En 25QnbgEnoot/ En naarbat Ijtj met eeu ftinbsfrlj ïjartc IhpiIjcii ftan/baacnaar berbltibt ïjij ,;'Cli; al jirr hij in anöere oprijten gcb:ilifuMi)l}liEib in het tacjlf. giet Eph. V: 1, Zijt navolgers Gods , als geliefde kinderen. 1 Petri 1:14 , 15, Als gehoorzame kinderen, en wordt niet gelijkvormig de begeerlijkheden, die te voren in uwe onwetendheid waren. Maar gelijk Hij , die u geroepen heeft heilig is, zoo wordt gij ook zelve heilig in al uwen wandel, inaan- (c) ©E InarE rjclnohigc gElouft/eii mcjUt in i^ob/En in öe gemEEn» vanGods rnet ^00/ cniE lK'luji)c:b/ l)EC?t!)l!f)Eib en bemiimEii)ftt)Eib/
heilig-13 bat sllEjj.tnat rr ip öuiren *6ab/ grring ié/ En bat fjet ^onbige buil/ heid. bEjatötElijft En f|atc!ijii is; eii boor bic brgeErte rn Ijcpe/of 4?kiaLibe ban bE saligtiEib tE bfUomru/En nebutig baatiii tp leben/ bcracljc hn bat bE^' achtflnfiE/En haat bat IjatrlijliE; cn 300 obrjlnint !jit «ÉkloobE bE tucrelb/ Uoh. V:4. Cn ^ootaojbt Ijct harte getEinigb boo^ het «Ênrloolie/Hand. V: 19.
©e^e b;ie 5ahni openbaren 5'Clj 111 be tnare geloalntjen/haetnel in bcr|'cf)E's bene inatE En in ben eenen tijo meer ban in ben anberen. ©it i? Ijet gec^» lelijli leben in ;ijn begin aangeniejflt/ cn uit besen g,:onb blorit be fnacljt ban öe boobinge öe? jonben/en betracljtinoe bet beugben. beproeft 11 of öese gEftaltEii be gronb 5pn ban utoe tnejliinoen of niet; 500 niet/taect gij ban be^e geftalten niet te jeggen/pn jijn bie tuaarlijft niet in u/50a beugt al uln taetfi niet/ al Inotbt gij ebh g^oot Ijeilige geacljt; maar/ btnbr gfj in uln tne^ft/'t 31) nalaten tn obertainnen ban eene ^onbe/of betrachten ban beugb/ be^e geftalte in luaarljeib/ al ié 't in bleine inatE/ 300 ig Er leben/ en be baben Itoinen uit leben boort/hoe staaft je laol! 3ijn/eh Ijoe gjoot Eene ftracljt ban berborbenheib er oo'} nog inogte 51311. in de ver- XL1V. 2. ©E betracljtingp ban taarp heil'gniafiinge gefchiebt meteen woordi- ÖartE/.Vdj *l?Db betregentaoorbigt/a3ob niet in be gemeene betreft» ginge ftmge als ^ob/maar als omen gt;i3ob/ als igt;ob in Ch?istii£/ 't jij bat Gods. Ir,ni julft»; geboclt/ gelooft/Ijoopt of arbeibc om C^em alg snobanig tE mogen tjEbüen; met soobanige taejfiingen ber gt;ielc bertegentaoorbigt hö (l3oö in shquot; boen en laten, ©it eijkht a?ob/Gen. VII: 1, Wandelt voor mijn aangezigte. Soo bebe ©eimdj. Gen. V;24, Henoch wandelde met God. JfJehnnia bad tot God tertaijl Ijl) niEt Den ftoning fpralt/ Neh. II: 4,5. Ik stelle den Heere geduriglijk voor mij, ftaater/Ps. XVI: 8. Uit liefde XLV. 3. ©E InarE hciliginalitiajp ftomt boort uit licfbE ijjobja/ al ijS 0 squot; 't bat Een taaar geloobige bie soete eii broljjfte betoeginge ber liefbE niet altijb/ en beien nooit/ seer geboelig hebben / 300 ligt öe liefbE Ebenlnel in ben gponb be? jjarten/en openbaart 3ich in de finarte obe? het gcmi?/in Ijit berlangen naar öe tegeninoorbigheib/en in Ij^t 5oe' fiEn/eii in Ijet hoogachten ban lt;£gt;ob/bnllenbe f^em i'trllen tot het einbe ban sijne biErftingE/ tn Ijec blijöe te sgn/ alé j3oö E^iienb/ be^fjeben/ geb^tEiBb/ gebienb tao^bt/ in be genegEnljEib om C^em doU 50a te bej» ÖEE^iijfiEn; uit öiEn g^onb ftomt boort (jEt laten ban öe sonbe/ öe»
Unjl
Zaligmakende Geloove.
lofll 5e ig tegen (©{ipc?Ijcib en ©iitsagGi'tijfiFicib/ E115. ïlit bicn
0?onb ftomt boort öct orfenen ban be tieugö; eiliclie toef)/ jegr inii/
ftunt gij u be^genocgen al^ gij 't taejft maar boet 5 ÜEmini'js neen.
't u tor be?ftüJ!liftinge al fjebr gïi fjet niet gebaan met een toegenegen ïiarre tot sèoö? 31inme?B neen. tJl3aa? boet gij Ijet met een fjane/bat b.icnscl)t en joeftt tj^t boa,: 43ob te baen / ombat Ü)ij luaajbig i? ban u gebienb te tuo^ben/tractjt gij Ijet te boen met een toegenegen fjajte tot (fiiob/ met een Ijarte/ bat jtclj joetelgft met vi5ob soeiit te be^eeni-gen/al fian men 't 300 niet ft^ijgen/en 30110e öie geftalte n bejblijben in öft Vne^fi? giet bat ig liefbe/met ui Hf een liajte tjaeftt een gob^a»
lige al(c^ te laren en te boen. Joh. XIV: 23, Zoo iemand Mij liefheeft,
die zal mijn Woord bewaren. 1 Joh. V;3, Dit is de liefde Gods, dat wij zijne geboden bewaren. 2ti tnat men boet/ en 't ij? uit liefbe niec/ 300 beiuu Ijet nier. 1 Cor. XIII: 1, 2.
XLVI. 4. ©e biare Ijeiligmaltinge Tfomt boon uit luecjc 45ab^; bclnijfe uit yrpe-cen toaaj gob3aIige 3iclj boo: ben 45eloobc met (0ob in Clj:istiié be^eenigt/ ze (j,cnlii' en a3ob 3iclj al^ soobanig be?tcgcntaoo;bigt/ en liefDe tot a5ob lijijgt/ 30a ban 't niet anbejis 3ijn/of ijij ftzijgt ooft ontzag boor be C^ooaijeib en ï^ciligljeib lt;j3obé/ soobat Ijij niet bujft nalaten 't gene (0ab tjcin ge» fiiebt/en niet burft boen 't gene (j3ob Ijem bejüicbt. i©it ftinberlijft ont-5ag rijgt telliens in fjen op/ alö eg occafie i?/ inbien be bgee^e a5ob^
tien ailjoubt ban 't gene 50 anbejg gebaan 3ouben fjebben/ en inbien be b^eese •öob^ Ijen bgingttot Ijetgene 31) anbej^ grlaten 30iiben Ijebbrn/ en inbien be bjee3E a5oD^ beet boor ijiinne oogen i^ in 't üetracljten ban bit en bat / en Ijen 3orgbiilbig ma abt om ftet biel te boen / bat Brengt !jun be^maaft aan; maa? ig be b:ee5e a5obé niet in ljun ftarte gelneejj't/ 300 biogben 3e bebjoefb/ al fjebben je cene safte anbej3in^ luel uitgcto:octjt. a?mbat be bjeeje a?ob«i bt ftinberen öobij beljeezBClit/ baa,:» om b:agen 3E ben naam ban gobbjre3cnbcn. Luc. 11:25, Demensche, ^itneon/ was regtvaardig ende godvreezende.
©e bgt;ce3c (Cgt;obsgt; belette K^epl) te 3onbfgen. Gen. XXXIX: 9. 5C1S lijj Sijne bjoeberen ban t^onbiB bnlbe Ue?3efteren/5ribe Ijij tut tjen: Ik vreeze God, Gen. XL1I:18. vDe b^ee^e 45obé bebioog ben ftofmeeétet lt;0babja öe ^:opljeien bes l^eecen te bi'bjaren/1 Kon. XVIII: 3, 4. ©e bn-e^c j3obs Jjabüt* 2ob geburig boo? 3ijne oogen. Job XXXI: 23, Het verderf Gods was bij mij een schrik; ende ik vermogt niet van wege zijne hoogheid.
XLY1I. 5. IDe biare Ijeiligmaftinge gefcljiebt in gcljoa^aamljeiQ aan in ge-«Jpiib. ({5obp Unlle ip ljunnc biet/ l'tob'S biille i^ be bebieegreben/ bie Den gaanbe maafit; a5objS biiile i^ Ijun bille/ 3tj laten bit/ 31) boen bar/ -iali God. onibar [jer be Inille aJobjj ip. ??ij 3ien be Ijoogljeib söobs met genoegen/ 31) bejljrffen J|em üobenal; 3tj fteilen 3ic!) onber öie Ijoogljeib/en e,:lien-nen met genoegen fjunne onbejtaogpentjeib/en bic begpligtinge/bie op gen neffen^ djSob ij; öie^btj ftomt bie banb be? liefbe in Ijet Jpe^bonb I. jaSmmmm be:
S25
826 Kenteekenen van het
tir? tScnabe/joobat je ^ob niet aanme^ften atö een b^ecmtie/maat nl^ Mun öoö/en 500 ftomen 5e tot ftct fteftjotJcn ban be ?onben/en tot bc» tjacfitinge bc? bciigb^aamrieib. ;ifn lm')/Ps. XL : 9 , Ikbebbelust, ó mijn God, om uw -welbehagen te doen; ende uwe wet is in 't midden mijns ingewands. Eom. VII: 22, Ik hebbe een vermaken in de wet Gods uaar den inwendigen menscbe.
Dogpstei- XLVIII. Jfjcrmt mi bc^c bijf paften te tarnen/en mcjln bat 5c ban cl-ke^'iaau niet orfcljcibm fluimen luo^bcn/bat bc laaUte bic? fjunnen gjonb
altijd quot;to ïjebbcn in {jet errfte/bat baa? be erne tiiaarlijft is/bat baa^ be anbere zamen. .]^n . jjjc, nu |jct tBe.icnIijfie onbc^fcljcib tupfcljcn be bcugb»
Saam^eib be? tjib-orloobitjen/ en be? tuare gclopbiflen/ tujfcjjen be lnarc en lialfcljc Ijfilioljcib.
Tn-p^ncft u nu Ijiejaan: jtjn be;e geflalren/fietoegfnoen en opygten in uln Ijatte niet/ bloeit Ijiejnir niet Ijct laten ban Ijct ntoabe/ en tjet boen ban I}et ooeöe/500 ^gt gii niet tacbr?ocboren/utoe jjcilioinaftiiige 10 be retite nict/'t \$ ma a? fclitjii. 5Cclj bat 4?ob u een gestgte gabe cm Ijier» ban ltiaa?ltjfi obejtuigb te biojben rot bEftceringe/ om ubie beugbjaatn' Ijeib nirt meer tot een gionb ban nice berseficriiigc te nemen; maa? jiet Oil/ bat beje bijf paften/ al i? 't in nog 30a ftleine mate/ in n jijn/ bat ulue 5'ele brjgenoegen of ongenoegen in ubi toe?ft rjceft/ nabat jicii bese jafien in uta boen en laten be?roonb Hebben/ bat gij beje jaften in 'tomje lj.:Bt/ rn Ine^ftjaam jijt om nit bc;fn gjcnb te taejften/ 500 bepbiijbt u/ en maafit utee roepinge en bejfiiejinge bagt nit nine goeöe toejïten; gij ^rbt teel terrgt altijb rebrn ban obe? utoe öepte biejiien bffdiaanib en bernetejb te bio;ben; fcoclj/ontïient baarom be genabe (^ob^ niet/bie u grgrben ig/ bebiijle ï)et rrn Brginfel ip ban Jeben/bat groeijen/ en nooit fte?bcn 3ai. De wer- XLIX. ^?n^ liebben big quot; be nature ban ern tgb-geloobige/ en ban g^us6 van fen tluiar Bf'oobigc boorgeftelb / 300 filaar al]amp; be i^eere ons genabe Gce.-t is lirrft gelicben te neben. vDodj/ al ina^ {jet 500 ftlaar boorgeilelb/ algl noodigtot jjet boojgeftelb 30ubc ruinnrn tao^ben/ 300 3otibrn baajboor nogtan^ son» si'i?eequot;dat ber fpttiale bieriiingen beg ffciligen lt;0ec?tr^/ niet allen/ nocfj tijb ge» mengena-{oobiger/nccO biare geloobigen obejtuigb bio:beii. (De eejften/taegen^ ot nief' boo?oo?becl/blinblieib en boopljeib; be laatften/ tnegen^ ongeftalte/be« heeft. bbiflmbljeib en bieeje. ^ocl)/be ^eere i^ magtig om |)et aan Ijet (jarte gen^fn'dê tc örengen/en cr ben renen boot te obe?tiiigrn tot brjftljriftfttnge en tijii-geloo- öt-Rreringe/en ben anberen rot brrtroo^tinge en fieiligmalnngr.
oler^io ^1quot; •'quot;iJ^borrne en tjjb geloobige 3oube be3e ftrnteelienen ftunnen ïe» kèuteeke- 5?quot; cquot; ö'c appjobrcen/en 3rggeu bat Ijtj 300 geftelb taas/al^ een taaar jien. geloobige fiir? befcl)?cben bio;bt/ bnor grbjrlf aan brbacl)t3aam onbe?3oeft 3tjni5 parten. Cm anber tijö-grloobige 53! mipfdjirn/ be^e ftenteeftenen ie3enbe/obe^tnigb biD2ticn/bat lirin alle jijne fteunfelen ontnomen too?» ben/ en baarboor ongemaftftehjft toojben in Ijet (C3en/ en in fioo^tjeib en gemclijftfjeib 5ct boeft uit be tjanb tac?peii. Cen anbec jal mi^-
fcgien
Zaligmakende (jleloove.
fcöicn boo? erne sonberlingc o^nabe beg l^ceren/ boot öe openamp;aringc üan stjnen EHenbigen ftaat oc^oelig luorben/ en üaaröoo? tot Cfj?i£tii£
Ocb^agt taotben. (0cf)! bat be l^eece brbc!
€cii Uiaaradjtia oelaoUige joubc/ be^c ftentecljenen lesenbe/mcejbe? indeware omftclb luinnen tooröen/ boojbicn jjij aile^ in jiclj quot;'ft soubc ftimnen l^007'' fieliinbcn/ 't 5ij bat fjj) bc jjénabe in Uiaarljeib niet Jian onOcrfdjcibcu üan öe^cllie in een gjoatcr t^ap/ bic ÖÖ acljt bat er jat mortcn 5tjn/
eer fjij tuil grloolien bat Ijij er Deel aan Ijeeft; 't jij bat Ijij jict) alleen Uergclijltt met be eenc jijbr/ namelijU / een tijb geloobige sienDc l)oc-Ueet bat tig nog met Ijein gemeen Ijeeft/ geli)li unje onöe Sfbam nog 3i)ne nature en Vnerftingen Ijeeft/ en bat ïjij niet .^oeftt of Ijij niet üiat meer Ijeeft ban bie/ en be nature ber gelootiiycn beelacljtig ij»; 't sg bat ï)ij in een berlitj^terben / ongelooUigen / Depyeraten/ muctnloojen of tegenfy^eftenben ftaat i^/ in luellten bc menfcljc niet ücumaam om jiclj te bep:oelJen/ maar jicfj alleen bcjuj ïjeeft te Ijouöcn met 3[e« 311Ö boor ben v|?eloobe aan te nemen/ en tc luacljten tot bat be l^eerc jijne siele meerbcr ftilte/ licljt en ^ee^t geeft/ om te iDcten be Dingen/
Die Ijem ban (60b gefcfjonlieu 3011.
T»oc|) anberen Ijoye ili bat tjunne gcnabc ^iillcn jicn/berftcrfir toor-ben in Ijet vöeloobe/ berblijb Ixiorbcn in 45ob^ goeD'oeib en bejtaaUfte^b Uiorben in Ijeiligmaliinge.
L. 4JSijsfcljien 3ullen fomintgen/ sienbc bat er gcnabc in Ijen i^/Inel De «oioo-Eenige l^ope fdjeppen; maar ebentoel niet bülliümen Ijutmeii ftaat bur« ben bagtftellen / breesenbe bat 5e ^icli sullen bebjiegen / lnaartoe 3ij
liuiiue ge-
eenige ücfiommerlrjfte gebadjten Ijciiben. jgamcigU/ uade,
1. 't 3:5 cene gjoote .^afte een Inaar geloobige te sgn/ifi burf mij vquot; noï'*™ gjoote salh'n niet inüeelben/ rn als ill op bic betaijsen/bie ili niet öu?f ümdathfit ontftennen/ intjnen flaat bagtftelbe/ en 't iuag ban ,;oa niet/ ;od lubDe ^kuTs!'0 ill mij te fclj?!ltlteltjfi beb:ogen. SClf antlnoaröc: (a) Of Dc salie booj u tc gjoot iji te ontbangen/ Daarom i^ 5e boor 43oö niet te gjoot Die tc geben. Kij ij* boor anberc geloobigcn ooli te groot/ en cbcnluel ijeb» üen 30 3e ontbangen. 43oD mil sijnc oneiiibige gacDljeib belutjscn en öc«
ftenb maften/ Daarom soclit l^ij ijet bejlorene/ cn neemt Ijct bcradjtc op. (b) ©aar ig een bast fienteeftea/ luaaruit men sien Han/ of men 3ic(j in Ijet beprocben öeDjiegt/ of niet; uainclijli/ inDicn men na be» pjoi-binge/ 3i)iicn ftaat ba^t ftellcnbc/ in 3idj sclben blijft/ gerust en Sorgeloo^ luorbt/ en op bese ingebeelbe gcnabc boortgaat in Dc aajöfcijc Dingen te leben/ bat iö een teelten bat men sidj öcb^ogen Ijeeft; maa?
inbien men / sijnc genabc gesicn fjcbbnibe/ siinen ftaat bastftelt/ en men luorbt baaröoor IcUcnüiger in De betradjtmgc ban öiloobe/ ban uaberen tot 45ob/ ban liefDe/ ban brcesc/ ban get)oo:3aaml}Eiö/ Dat cl-h trelien/ bat men sicij niet bcbjogen Ijeeft; Uiant't Uie^iit Uiarc gcuaöc.
ïl^it ig be bjucljt ban bc regre t)opc. Die deze hope op Hem heeft, die
lt;3® mm mm 2 rei-
828 Kenteekenen van het
reinigt zich, 1 Joh. 111:3. Cn genomen/ Iaat mijeen^naa^utaeb^eese fielten/ oÖ Öaöt u Qcnabe ten onregte tocgeëigenö/ en gij taaait öaa?» boor geb^agt tot tnaaracfitig ©eloobe en belteeringe / Ijabt gt) geene geluftllige bolinge gefjab ? ©aar ié geen Debjog/ban bat on? lian tuö tot regtliaarbigmaltinge en Ijeiligmafiinge afljoubt. gjnbicn ban nu bie Ijfjfic u lebenbiger maaftt in {jet gcegtclijfte leben / 500 Iaat eene Urpf^e ^onbcr rrben u nirt ontrukten.
omdat Li. 2. 3jl{ brecje bat ift f)rt maar met mijn bejftanb brfcriouUie/en stand Tet atÖtE tiat 'Jrt '5/ ombat iff be jaften en be geft.iite bet jiele
bequot; 'e ftennr. antUioorbe: (a) ©e meufclje een rcbelijli fcljryfcl / a3QÖ schouwt, hierftt in Ijcm obercenftomftig jiine nature/ (©oö geeft ben meufclje alle beUiegingen ban bjocfiieib rn blijofcljap/ boor miötiel ban |jct brjftanb/ baarum mort het geene beliommeringc baren/ bat bic jaften Iilaar in nta bejflanb 3Ön; maar inblen 3e in Ijrt berftanb blijben/en niet boojt' gaan tot ben tDille/ breegt ban. (b) ^Sejict of ulu inülc niet geraaftt 1?/ treurt gij/ fcljreit gij/ biöt gij/ berlangt gij/ reibljalp't gij/neemt gij aan/ geeft gij u ober/ lieert gij u ban tjet eene/ en tot {jft anbere ? Soo jiet gij tnel bat be .^alien u niet in 't bejftanb blijben/ maar uta Ijarte raften; iiibien gij nu gezien Ijcbt bat bic baben regt jijn/ 300 Ijrcft be.^e oplKcllinge u niet te omftcllcn.
Omdat ze Lil. 3. git ben 300 eniftelaojj/ 't i? alfe^ 300 flaaulb in mij/ bc biocf» steloo™ Pf'£l n'rt ftjarfjtig boor/ bat ilf Ijct geboden ftan/ mijn (J3elcobe
zjfn?08 '5 een lamme Ijanb/ bie men op eene 3aftc legt/ maar nogtans niet naar 3icf) tjcliben ftan; mijne Ijciligmaftinge ip 300 flaperig/ baar i*? geen buur bij/ rn baarbij ftomt ooft/ bat ift gcene ber^efteringe in mij bebinbe/ iiocl) blpfrfjap ober 't gene ift in mij bebinbe. SCHanttooo:» be : (a) dommige Clj?igtenen {jangen te beel aan De gcboelige bjiften en Ijartptogten/ bie tnel te tuenfcljen/ en niet te berlnc^pen 3311; maar 5ij {jebbrn te tarten/ bat men uit be ftcjftljeib of flaauliiljeib bL7 ftartstog» ten/ be fïaautnte of jlerftte bc^ gee^trli)ften Icbrn? niet moet oorbeclen. Sommigen stjn luegen^ ijun natuurlijft Ijumeur taeinig ban [jactérog^ un in al Ijun boen/ en gematigb in bljjbfcljap en b^oefljeib; maa? bie?» Ren baarom niet minbrr met berftanb en tnille/ en baarnaar tuerften 3? ooft boorgaané in Jjet gec^telijfte; al? ban bc l^eere iemanb op 5ulft eene liiij3C luil leibeii/ bic moet baarom niet meenen bat Ijij min lebcn lieeft/ maar moet op bie bejftanbige bJij3e/ met al sijn Ijarte tnejftenbe/ boortgaan in be mogcr.b[)eben be^ tjeeren l^ceren/De mijsflag ia in 3ijn oorbeel/ en niet in De salie. 3!nbicn bit ban beien tuel aangemejUt lnic?Dc/ en 31 j sidj baarnaa? fdjiftten / 3ij 30uben giootcr boortgang Rebben, (b) Jiaaar/ inDien gij taaarlijft in een tlaaulnen/boobigen ftaat 3rjt/500 bclilage ift 11/ en moet u 3eggen/ bat gij/ 500 lange gij 300 blijft/ niet bele liertroo^tingen te berlnac^ten Ijebt. (c) iDodj baaruit moet gij uluen ftaat ncci) bcroo^bcelen/ noc!) in tluijfii tjeftüen; tcant gij 3iet leben/ en filaagt
maar
Zaligmakende Geloove.
maac obe? ben t?ap. 't «öfloobc fian Irel jonbe? he^eftcringc en troont 3gn/ bie ^ijn bjuctitcii ban een fte^fi (örlaobe/ maa? beltooren niet tot beö»
Selfé toejen. IBorfUit maar om er uit te oeralien/ jict toe/ geeft u niet toe tot luiljeib/ öie be oor^alie i]S taaajom beien 50a fUanüJ blijüen / be ÏJeere tuil Cjeni laten Uniöen ban Die {Jein joeften. IBilt onft niet boo? cenen anberen üirg gt leiö too;ticn/ tian be C^eete tuil/ fpa?telt niet tegen/ gt;ijr niet ftijf^inniij/ inaar buigjaam alsgt; leem onber be Ijanb begf i^eeren. ©e^troosc anberen/ bieftt anberen op in eenüaubigfjeib met een bejtegenuioojöigb harte, ©e «öeeist beé (|eeren mafte u lebenoig!
LUI. 4. 3ift jla iee.ï bcMrgen met geö:eft in Ijeiligmalttnge/ib bmOe Omdat ze een geheel ligdjaam ban gt;uiiOrn in mij/ in g:oote ;onbeii balie ilt Inel/ift ben jec^ ongeftabig/ ilï biöüe met al mrin Ijajr om ftracljt/ en 't fdjijnt bat zijn. ift in 't gebeb beel ttrjlue gelnaar Inajbt; m.iar ill fteer mij biftluijtpi 500 ra^ niet 0111/ ift bnjge oililunlö be occafie niet/ of tft bal baa? luee?
genen; fjoe ban bit met genaör beftaan ? 3;H bm^e bililnijl^ of liet al opregtigi)eib in mti is. Sli antluourbe : (a) ^aar 51)11 liinberen/ jongelin* gen/ mannen in Clj^istus; baar ;tjn tijben ban genabige be^oebmgc en ban berlatinge ; jooöat men uit ben trap niet moet oo:beelen/ maac uit be Uiaarljeib öec ^alie. (b) a3ab laat boojgaanj? iet^ bijjonbe^p obe?
in 5ijne fiinberen/ om tjen blein te Ijoiiben/ en.linn te leeren bat 5c uit genaöe jalig biorben booj Cljjiptué/ 5011 ber/ ja tegen liuiine be?« bienften. (i?ob laat fammigen tael meec toorftelen met jonben/ombat J^rj boot Ijen op eene bïjjonbere b3ij,gt;e bejljeejltjftt toil tnnjhen in sijne genabe;
en 't i^ eene bnj^tjeib siclj ban onber bie bebeelinge tebreben te fjou» ben/ betjonbeiibe een Ijaat en |t:ijb tegen be ^onbe/ en lupt tot Ijeilig»
Öeib. (c) SCnbien Ijet tnaarljeib in u is/ 500 ^al be tocerjtn in ^onben/
Ijet ongenoegen en be onlust ober janben/ een behangen naa: gnb^a-lig^eib/ altijb in ben g?onb bejj Ijarten niet alleen ülijüen/ maar telUen?/ nlé men tot sicl) jelben bomt/ toeer bobrn bomen; men ;al bie geital*
ten ben J^eere boorbiagen/ en burben behoeften/ bat gt;l3ob in bc;en beele gebe naar Ijet fjarte/ be?3eftetb jijiibe/ bat/ 500 be (=}eere 11 naar nto Ijane gaf/ gij ontflagen joubt biorben ban be ^onbe/ en in gee^telijl! leben en Ijeiligmabiiige meer sulr toenemen; gij julc bebinben bat er bebaa?'
ber en ongebeingbe liarteltjfee boornemenis sullen 3ij 11 tegen jonbe/ bat er jl.Jijb ^al jijn/ niet alleen tegen jonbige baben/ maat ooii tegen be be?-öorgenfte gebacljten; gij .^ult bebinberi bat be l^eere u altemet^/ja bift»
tmjl^ bracljt tegen be jonbe ^al geben/ en bat gij niet altijb ^ilt onberlig» gen/ tenjij Jjet een tiib ban bijjonbere berlatinge 3ij. ïlit be^e allen 5ult gij jien be opregtigljeib ulii^ Ijarten al ftjuiUelt gi) bagrltjlfö in beien. €11 30a mag {jet geb:eU in utoe lieiligmaftinge geene reben 3ijn/ taaarom gij ontftelb,' en ban be bljjbfcfiay be^ Ijarten ober uUien ge» luïiliigen ftaat beroofb 3oubt toorben/ inbien gij biaarlijft bie geflalte/ ten opstgtc ber öeüigmafiinge/ boben boo^geftelb/ in u bebinöt.
829
830 Van de Regtvaardigmakinge.
Van de Regtvaardigmakinge.
eegt- I. UMpjoftcn f|p6bcnbc ban be Roepinge, Wedergeboorte, tn fjet Ge-DTi^viA- ^oovegt; tJEgiben ü'ij oné tot be liegtvaaidigmakinge, toellie be yele kinge üan liet €l)^igtenboiii/be fprfngabe; ijan allen tnaren trooEit en Ijeilig» vanhet616 nia,J',!0e' Ijiec ölnaalt/ bie Dlnaalt tot ;ijii eeulnig berbejf. ©aar» Christen- 01,1 'fQt öe buiiiel [jebuiig baarop toe/ om be Inaatljeib ban bit Ijoofb-dom. ftuft te ontUennen/te bcrb^aatien/te berbui^trren/en afp Ij'j t:,at: n'Et fian utrtne^Uen/om Ijet ongeorfenb te laten. 5Cl^ er nteutoe b\nalingcn op be amp;aan fiomen/al fcl)ijncn 3e in 't cejfte be Scgtliaarbigmafiinge ganfcficl|]H niec te raften/ 500 loopen 5e toclj in 't laatfte boorgaang baarop uit. ©ie^ moet men te ernftiger 51)11 om bit ftuft Inel te üec-jlaan/ re brrbebigen en te p;actif?ren.
welke 3ln be brrfjanbelinge besep sullen tnii fp:cfien/ee?0t ban ben naam, quot;houden en t,aarilfl (a) 11)81 ïirgtbaarbigljetb/biat iSegtbaarbig/en taat ïSegt» lal wor-n baarbigmaftiii0c te jegaen ié. ©aarna gullen toij be zake boojftellen/ den. en baarin : (b) ©e befcljjijbinge. (c) ©en bonne, (d) ©e oor^aaft / be fietaeoenbe oorsaaft/ taaaroin al/ en biaatom niet. (e) l^et mibbcl. (f) ©en tnb.
de II. 25elanocnbe den naam. 1. Eegtvaardigbeid i^ ccne obejeenftomflc
ïjaasi. uipc lift iegt; baar jtjn üurgerlnfte/baar 31111 ^3oöbcli)fie regten of tóet-Kcgtvaar-ten ; bies i? er eene burgcrlijUe ficgtbaarDigtinb/bie boor be mcnfdien digheidis. öeitaan ftan/ban taellse Uiil Ijier niet fpjeften/ en eene ^obbelijlie liegt» baarbigheiü/ban toellJE tmj Ijier sullen Ijanbclen; bese ig of be? l©ct/ of big gt;jEiiangcliiimp.
(pe ïitgtbaarbigljeib der Wet eene bolftomenc obercenïtomtnge beé ineincljen in siine geitalte/babeiv ougme^ften en maniere ban boen met be i©et/ bie 4?ob ben menfclje geftelb Ijeeft. Eom. X: 5, Mozes beschrijft de Eegtvaardigbeid, die uit de Wet is, zeggende: de mensebe, die deze dingen doet, zal door dezelve leven.
®e ïtegtbiiarbigljeio des Euangeliums i^ eene bolftoincnE obejeenfio-minge met be i©et ^obg/bie öooc regtbaarbige toerefteninge «6ob^ be^ menfdjen eigen üiorbt/ombat bc 25orge ïEesu? Cl);«stu^ boor [jet öra-gen ban be itjaffe/ en boor Ijet bolamp;^engen ban be il?et in ljunne plaatfe/ {jun bic lt;j5rngtigljeib berlnorben Ijeeft/ en bie 31) op be aaiiUiebinge boor ben geloobe aaunemen. ®c3e lian 500 lucï in Ijet regtbaarb g oor» brei (Pobjl beftaan/alp be ïïfgtbaarbiglieib be? ll^et. Eom. III: 21.22, Maar nu is de regtvaardigbeid Gods geopenbaard geworden zonder de Wet,
beb-
hebbende getuigenisse van de wet ende de Propbeten. Namelijk, de Regt-vaardigbeid Gods door bet geloove Jezu Cbristi tot alien ende over alien , die gelooven. liioröt booruaang genorinö/ öe iïfjtbaaröigljfiö des ge-
loof's, omCiat 5F tia,irtinor op Dc aantmOinge aangenomen tuoröt. Rom. IV : 11. Rom. X : 6. iDeiC öfiben 51)11 Daarin één' öat 5e bciöcn 31)«
ecne bolftomene oüerccnftomfte met öc toet; maat öaarin jtjn ;e 011-be^fcijciöen/öat bc eerjlc be bolmacifitljEib eiócljt üan oen menfclje ;cif/
en bat be anbere ig boor ben 25orge' cn Inorbt bcö menfcQen boor toe» refteninge en aamirniMige; fieibni taorbeii ;e ^amengeliorgb/ Phil. 111:9,
Niet hebbende mijne geregtigheid, die uit de wet is, maar die door het geloove Christi is, nameljjk de Regtvaardigheid, die uit God is door het geloove.
III. 2. Regtvaardig ijj een pftfuon/ bie be bolmaalite olJEreentiunnti'wat regt-met be toet tjerft/ 't 51) in sicljsrlben/ 't 31) in ben 25j^ge. ïpoor öe vaaru.g. HegtbaarOiglieib be? toet ftan nremanb na ben bal iSu-gtbaarbig linoc
J^ob ^ijn. Rom. 111:19,20.23, Opdat alle mond gestopt, ende de geheele wereld voor God verdoemelijk zij. Daarom en zal uit de werken der wet geen vleesch geregtvaardijrd Avorden voor Hem. Want zij hebben allen gezondigd ende derven de heerlijkheid Gods. ^cljodn niemanO in jijn persoon uoo? Jriob itrgtüaa^big Itan 51111/500 ïtan Ijn nogtans toel Unj 51)11 ban erne zake, bie ftem ban menfciien te laste gelegb toorbt/in toelft op;igte l)i1 5Cggen ftan: Rigt mij, Heere, naar mijne geregtigheid, ende naar de opregtigheid, die bij mij is, Ps. VII:9. jgal lemanb ban Uoci? «öoö regtba.irbig 51)quot;/ .ïoo moet ijij l)i-t 5nn boo? be ïxegtUaarbigljeib öré €uan-geliums/grinb be grlonbigen 5tjn. 2Cor. V;21, Opdat wij zouden worden Regtvaardigheid Gods in Hem.
IV. Regtvaardigmaken. UTMt bit tooorb beteeftent/ ftebben toij uit be Wat regt-gronoteHsten te Ijalen. Hebr. p'isn hilsdih, Gr. dixaisv dUiaiovn, Lat. vaaniig-juslificare, 't toelll in 0115c tale obfigr^rt toorbt/ Regtvaardigmaken.nia en' Hit ttracfjt ban l}ct üatiinfclje en jSeöerlanbfcfje tooorb / 5uube j3et Tiunnen betrefieiien/ iemanb te bcranberen/ ban ^onbig beugbjaam te lliaftcn; gclljft sancli/icarc, heiligmaken, (jlorificare, heerlijkniak'cn. 415aa?
be gronbtonorben betccbenen nouit icmanb iSegtbaarbigljeib in te ito?» ten / ban gobbelang beiigö5aani te maften; maar het beteeftent een toerll brp gerigt^; baarom toorbt Oct bibtoijlp Regtvaardigen obrrge'
5et/ en 't toag goeb getoeeét/bat 5e fjrt oberal 500 bertaalö fjabben/
om ben gronamp;tcltgt te beter uit te öniftften/ en alle bubbcl5innig!jeib te mijben.
V. Regtvaardigen toorbt fomtijbj? ben menfcfie toegrfcFireben / fom^ wat het tijb^ ^oü. IPc inrnfctjcn reotbaarbigrn: (a) God, aié 5e lï)rtn 5onöanig ^eter-kent ficnnen/ rrfiennen/roemen en prii5eii. Ps. LI 6, Opdat Gij regtvaardig
zijt in uw spreken. Luc. VII : 29, Al het volk . . . regtvaardigde God. van een (b) Zichzelven, alg 515 sicfoelben èegtbaarbig acljten en berUlaren/ Enmen3uhis' aljoo ban be uiEiifcijen gcacljt en erftenb toillen sgn/ 't 51) 5onbcr bcr»
ge'
831
832 ' Van de Regtvaardigmakinge.
BCÏfjftinge/Luc. XVI: 15, Gij zijt, die uzelven regtvaardigt voor de men-schen,'t jij in liprgrftjftinge met anberen/al«ï iemaiiö/fctjoon ooöbeloo^/ jicli 300 öraagr/bat l)ij üi) atibcren/bie nog immuntenbe ou^beloo^ec ^tin^ bi-dgb^aam fdirint rn Itiorbt. Jer. III ; 11, De afgekeerde
Israël heeft hare ziele geregtvaardigd, meer dan de trouwelooze Jnda. (c) Andere menschen , als men een miübrl is om anbece mcnfcijen lat Cliristus en tot tjet gcloubr iu C^em / tnaarbaoc litj geregrüaaröigb lnorbt/ te Brengen. Dan. XII: 3, De leeraars du zullen blinken als de glans des uitspansels, eude die er velen regtvaardigen, gelijk de sterren. Hetbetee- VI. Cjrt regtvaardigen UiorOi iöoöc toeijefcljreUeii/alpf l^ij aljï ïicgtEr henlgTe'1 tnenfcften brnfpreeüt of Ucröoi'int. l^irroliec is bc bragc:
maken. Of het woord regtranrdigen, als hel Godc wordt toegeschreven, wel ooit bel cc kent helieeren, heiiigrnalcen, heiligheid instorten? ©e papisten jeggen/ ja. Wij neen.
Sij flaan Inel toe/ bat regtbaarbtgen fomttjbg brijfprclicn Betceftent/ rn tegen berboemen oberftaat; maar niet in bit ftuft ban bc ïxegt' baarbigmaltinge. gij peggen/ Dat rrgtbaaröigmaften beteeftent een men» fefte babelijfi beranberen/ban gobbeioo^ beugbjaam maften/ïSegtbaar» öigljeib inftorten. Sij onberfcljetbni je in bc eerftc en ttocebe liegt' baarbtgmaftingc; be eerfte ij* bij Ijen bc oberbrenginge uit ben jtaat/ 300 als Ijtj in 5töam geballen is/ uit ben jtaat ber jonbc tot bc tue-bergeboorte ; be ttaeebe is bij fjen öc boortgang in gab^aliglieiö/taelfie öe Ijpiligmaftinge. .ll^aar toij jeggen : bat het btoorb regtbaarbtgen nerger^ ;nllt6 brterftrnt; maar altnb een bierU be^ fiegtecji/ bat te» gen berboemen oberftaat/ 't tnelli i^ brijfyteften/ regtbaarbig berftla' ren. ^Dit bifjlir.
Bewjjs 1. VIL 1. dit bc eigenlnftc betceftcni^fc ban taoorb/ toclftcf^brn» Deut. fpreften/birliis rontr.irie is/berboemen. 25iet bit onbrr anbeten : Deut.
XXV:1- XXV ; 1 , Wanneer er tusschen lieden twist zal zijn, ende zij tot het ge-rigte zullen toetreden , dat zij ze rigten, zoo zullen zy den regtvaardige Spr. regtvaardig spreken, ende den onregtvaardige verdoemen. Spr.XVII:15, XVII: 15. \yie Jen goddelooze regtvaardigt, ende den regtvaardige verdoemt, zijn den Heere eeu gruwel, ja die beide. ï^irc jtet men onlueberfpreftelgit/ bat berboemen cn icgtbaaroigcn tegen malUanbcren oberftaan/en een tactft ban regtrrs 10 in 't gengte/cn niet bererlienen beranberen/ gobjalig maften. 3fquot; bc eigene tegenftellinge Vnorbt !jct Inoorb regtbaarbigen ban (l?ab ben itegree ban Ijrmcl cn aarbc gevgö. Rom. VIII; 33, 34, Wie zal beschuldiginge inbrengen tegen de uitverkorenen Gods, God is't, die regtvaardig maakt. Wie is 't die verdoemt? 0p bcfdiulbtgingc past brtj» fpreben / cn niet IjeiligmaUen; tegen berboemen injsgclijUg ftaat brij» Bewijs 2. fP reften/ cn met lieranbrren.
?9J-28II: 2. ©oet Ijierbij/ Kom. III : 19—28, en het geheele vierde kapittel. Bomquot; iv. i^iec toont üc 5Cpogtel niet/ of boot öc tuct/ ban of boor jjet geloobc
be
Vau de Regtvaardigmakinge. 8 53
tic menfdje Deftecrb en Ficiffoöp'0 gt;nscftort Uinrbt; maat Fjoc be mpti'
fcfjc öet'taan jal in jj^t ffltegtbaaröig oorbccl ^oö?/ Ijoe Ijij ban be fcfjulb 3al b^ijgcfprolicn Inorben/cn l)oe !jii rrgt tot Ijer rcuUiigc IrUcn Aal lier»
fi^ijaen ; taant Ijn fpjccftt lian ben inenfclic/bte anbc? fdjulb en licrboe-meni^fe ligt/vs. 19. tjij fj.^rc!it ban bcgencn/bic niet tacjlicn/maat gcgt; loobrn/kap. IV: 5. t^ij toont/bat be nmifcfjc ban bc bcjöoeincnipfe niet berlost han taorben boor be IBet/vs. 20, maar bat 5iil!J^ gefdjiebt boot be be^logfinge/bie in CÖ2igtii^ ig/en boor ben geïuobe tooebt aange^ noniFii/vs. 24, 25, 28, taelite op ben menfcQe ftomt boor be toereHe-ninge/ombat Cljjigtuó bie aljgt; 25orge bolbiagr Ijcefc/kap. IV ; 6 , 7,8.
JlEcn fuijgt nu geen beel aan bergebinge en regt tot Ijet eeuluige lenen boor (jeiligmaliingc/maar boor bnjfp:elumje / boor regtbaarbig»
Ijeib toereftencn/ en aljoo ïiegtbaarbig bejitlaren. ^ie^ i^ ban regt' ba.irbigen niet Ijeiligen; maar fiegtbaarbig berfilaren/tijt)fp?eften.
i2?ort rjierbij beplaatfcn/biefp:eiien ban niet toereUenen/örbtftiien/Ps.
XXXII: 1,2. ^ietgebenru'n/Jes.XLIII^S. i^ergeben/Jer. XXXI: 34. llDel-lie manieren ban fp?efirn/ 500 in 't gemeen geb^uift als» in be ^clijift/noait Ijeiligfjeib inftorten Beteefienen; maar altijb fctjulb en ftjaffe Vuegnemen.
VUL 3. 't 25lfjfit ooft uit alle be plaatfen/in taelfte be Éegtbaarbigma' Regtvanr-Ringe en be Ijejligmaftinge tael buibelijft onberfefteiben taoröen. ^èn^iel-
giet onbrr anderen/1 Gov. VI: 11, Maar gij zijt afgewasschen, maar utrmakin-gij zijt geheiligd , maar gij zijt geregtvaardigd in den name des Heeren Jezu ende door den Geest onzes Gods. ï^ie? ftan be exceptie ban be ccrftc en eiquot; ttoceöe liegtbaarbigmaftinge geen plaatfe Ijeöben; taant beftallie bat F)Pt rene berfierbe biftinctie i^ buiten en tegen ^ob^ IDoojb/500 fpieeftt be aipoétel ban b?ie saften/ban aftaasfctien/ïicgtbaarbigen/Ijeiligen/500« bat fifgtbaarbigen taat anber^ ig ban aftaasfcljen/ban geljeiligb te tao^-beu. IDoegt l)ie?bij/ 1 Cor. 1:30, Maar uit Hem zijt gij ia Christo , die ons geworden is wijsheid van Gode , ende regtvaardigheid ende heiiigmakinge.
4. ©oet Ijiejbii/ bat 500 ïïrgtbaarbigen Ijeiligljeib inftorten taaj/ bat ban ieber menfdje bolmaaftt taa^/ 't taetft tegen be ^ctijifc ij?.
5. goo ^onbe niet toereftenen/ taaö gecegtigtjeiö inftorten/ ban taa^
jonben aï toereftenen/^onben inftorten/'t taeUi ongerjjmb i^; taant ooft Clni^tn? gijn on^e jonben toegcreftenb.
IX. lt;0m te öetoijjen/bat iSegtbaarbigcn ooft fjciïigmaften/regtbaar^ Tegonw.i bigljeib inftorten beteeftent/bjengt men in : 1. Jes. LUI: 11, Door zijne kennisse zal myn knecht de Eegtvaardige, velen regtvaardig maken.
tjirr beteeftent iSegtbaarbigmaften / Ijeiligljeib inftorten; taant be ftenmefe ban Cfyistnj ig Ijet mibbel ban üjciiigmaftingc.
Antw. ^e ftenni^feban alljjrêttiiö \i een mibbel/niet alleen tot Ijeiligma' Antw. ïtinge/ maar ooft tot ïSegtbaarbigmaftinge boor Ijet geloobe/ Rom. X 14-17.
^gt;aa?om tao^bt ftennigfeen geloobe bij malftanberen geboegb. Joh. VI;40, Dat een iegelijk, die den Zone aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven I. Jïnnnn heb-
834 Van de Regtvaardigmakinge.
hebbe. 't lt;j?BloDlif/ ben Delfenben aanncmcnbe/ 300 be menfclje in
{Jem SEegtliaarbict/ en aUoo rot a3ob fiomenbe/ lno?bt Ijö ctEfegtbaar» biriö. Rom. V: 1, Wij geregtvaardigd zijnde uit den geloove, hebben vrede bij God. goube men fjiennt een fchijnü?üitja Ijalen/^oo mocgre Dan bat jclirc ^ijn/ bat be fteiinirïfe alleen een miböel jjf tot Ijeiliamaftinge/ en niet tut SeotliaarbfgmaRinge. 2. Cfjjiptu^ ftomt Ijiec bpoe/als liolboe» nenbe boor vjn Inben en rterben/ geliji» blijftt/ niet alleen uit Ijet oeljeeIe ftaimtel/maa? ooft uit Ijft^elfbe be?«ï. ©e^opljeet geeft reben/ludarom Cft:i?tus beien regtbaajbitjt boo: be ftennipfe ban l^ein ; wantj ^egt t)ij/ Hij zal bare ongeregtigheden dragen. 33no2 f)et bjagen ba:i be^ uitüejllore» fien onoerratigljeib üeljjrjbt Cl);i|5rué Ijen ban fcftulö rn ft?affe/en 500 ino^bt tjti ljun tot rerntbaarbifiljeib/1 Cor. 1:30. CljJi?tii^ ftomt fjier 50a 3Ee? niet boo^ alé ïirate?/IjoelneU^jj be ïScgtc? i?f; maaj als bejbienenbe Dojsaaftban be ïiegtbaarbiginaftiiioe/al^ on^e «èeregtiijtjeib/bao? luelfte tol) geregtbaajbigb toojöf 11; bat geeft be gjonbteftiSt te ftennen/ toelfie naa? be gemeenfte en rigenjïe tnaniere ban fp^elifu obejoe^et ftan too^ben : Hij zal aan velen regtvaardigen , bat is/beien tot regtbaarbigfjeib 3tjn/beien regtbaarbigfjeib aanbjengen/toaarboo? jij geregtbaarbtgb tuo^ben. ilit taelfte alle ftlaa? bliiftt/ bat trgtbaajbigen Ijie? niet öeteefient Ijeiligmaften.
Tegenw.2 X. Tegenw. 2. Dan. XII: 3, Die er velen regtvaardigen , zullen blinken gelijk de sterren, 't fiennclijft/bat be leeraard geene regtejiS ,;tjn/en bat Ijet ljun niet toehomt ben menfclje b^n te fp^eften/ en een Erfgenaam te? crutoigen Irbenji te bejftlaren; maat bat 313 mibbelen 31)11 tot be l)eiligiiiaftiiige bejs meiifcljrn.
Antw. Antw. (a) ll^aar 3iiilen 3e ban blijlien niet be abfolutiën ban ïjunae yjieptejé? (b)^eplaatg raalu fjet be?fcl)il niet; Inant oe b;age i? olie? Ijet Inoojb als t)ct 4306 Uio^bt toegefdj^eben neffens een öoeintoaarbig 3onbaar/ en öe3e teiist fpjeefu ban 't üie?U öeg eenen menfcljen tot eenen anberen. (c) (0of{ beteeftent Ijet Uioo^b regtbaarbigen fticr geen Ijeiligljeib inftorten/ bat iji 81500 bieiiiig in be magt ban een' nienscfj/ al^ {)em te regtbaarbigen; en gelijft Ijij een miöbel ftan 31311 tot jieiligmaliinge/30a ftan Ijij Ijet ooft 31311 tot ïtegtbaarbigmaftinge/ ai^ men ben menfclje €l)?istu0 öeftenb maaftt/ en Ijem optaeftt om Cljiistu^ boo^ ben ge-loube aan te nemen, ©etogl men ren miböel ftan 31311/ 3oolueI ban Ijet erne al^ tot Ijet anbere/ 300 ijS bc tegenbiejjpinge ban 3elbe ftjacljte» loo^; bie^ moest e^ anbe^ belinj^ 31311/ bod) bat ontb?eeftt. ®e teft^t fpjeeftt ban ren mibbel te 31311/bat een anbej in Clj^istu^ gelooft/en al-300 geregtbaarbigb toojbt. ÏJet iff eet Inojbtaanbe mibbel-oo?3aaft toe» gefchjeben ; in geloften 3in too^ben leeraren ge^egü anberen te bel3auben. 1 Tim. IV;lG,Dat doende, zult gij uzelven behouden , ende die n hooren.
Tegenw.3 XL Tegenw. 3. Openb. XXII: 11, Die onregt doet, dat hij nog onregt doe, ende die vuil is, dat hij nog vuil worde, ende die regtvaardig is, dat hij nog ge-regtvaardigd worde ; ende die heilig is, dat bij nog geheiligd worde. J3tregt'
baar»
Van de Regtvaardig-makiiige.
baa^bigb tc jtjquot; fieteeftent Qie? nistürijfpn'ficn/maa^rjeiJfgrjetb inftoj» ren; taant (a) JÜcgtUaartiiginaUinge grfcljicOt rena Uolltoinen/ üaar Ijic^ gpjegti toaröt Ijrjljaalö te taorben en toe te nemen, (b) ^ctcon»
trarie toant fict oaft; taant Ijet ftaat regen onregr boen.
Antw. 1. n?ij onrlJcnneii/ bat regtliaarbigen Ijie; öi'iligticib inftojren be» Antw. teclient/ 't betan^ ftiacfjreloo^; taant (a) bc babelrifte étcgtbaarbigma-ftinge gefdjiebt bageljjlf^/ gclijft beneüen getoonb taojbt. (b) C^ec tiio:ot tegen oiiregt boen obejgejet/ als bij jictjsdben beioozbeelb te 31311/ ddtxcóv adikoon en Ölxaioi dikaios ; yja a 13li diy.aimO-tjTa) di/jiioolltccloo en adixijauru} adikeesaioo, taüjben tegen mailianberen gcftelö/ gt;00 men toeftaar bat Ijiec eenc tegenftellingc IDe tegenftellinge ié boo^ Ijet ^elfbe inoaiü. 2ao!)at in be aliejscttinge IjetU'lfbe maojö oofi Ifan bcljonben taojben; Dieonregt-vaardig of ongereglvaardigd is, dal hij nog onregtvaardig of ongereglvaardigd zij; die reglvaardig of gereglvaardigd is, dat hij nog geregivaardigd worde, ©e 3in t?/ bie bi) jictisclben beruojöeelb ilt;}/ en 0002 5nne gablooje baben boor an»
beren als goölüoö lieroorbeelb itgt;/öie taorbe bij jiclHelben en bij anbeteit nog meer Uc;oo?bcclö/ of bie beronrbeelt sic!) nog meer. Cn bie Bij sicli jelben grregtbaarbigö id booj ben 45cioobc/ en baoc jrinen Ijeiligcn taan-bef jiclj bij anberen al^oo Viecroont/ en lian anberen iliegtbaarbig erftenb en be^Hfaarb taorbr/ bic bare baart 0111 t)ae langer ijue Hlaarber in sij11^ confcientie/ en üan anberen geregtliaar.bigb te taorben,
2. ©ar Ijet taoojb gerrgtbaarbigb te taorben Ijier geenc IjeHigljeib fn» ftorten/ Ijeifig taorben beteeUent/ blijlit uit Ijet bijgeboegbe/ die heilig is, dat hij nog geheiligd worde; be^e samenbocghige toont lilaar/bat geregt^ baarbigb te taorben taat anbergi i^/ ban gcljciligb re taorben/ en bat cegt* baarbigen niet ié ïjeiligmafien/ maar brijfpjelien ban fctjulö en ft2affe/
gclijH Üpiligmaften i^ üeranberen/ bnjmaHen ban be finette,
VII, i^an be öerceftenipfe ban Ijet taoo^o gefpioften öebbenbe/ftomen taij tot be be^tjanbelinae ban be zake, tacllie/oyöar 5c met renen opflag gezien taorbe/ ;oa ^tillen taij be Ho^te üefcljzgbingc in be eerfte plaatfe liooiftellcn.
Kegtvaardigeu is eeu genade-werk van God, als regtvaardigKegter, den be-uitverkorenen om de geregtigheid van Christus den Borg, hun van God toe-gerekend, en van hen door den geloove aangenomen, vrijsprekende van ^ schuld en straffe, en hen verklarende erfgenamen des eeuwigen levens.
SClp taij (jet noemen ren genade-werk, 300 ^ien taij op ben menfefje; 't ts enfiele brfje genabe/ bat gt;l3ob fjen uitberHorrn Ijerft/ bat ^ij een 25o^» ge Ijeeft taillen toelaten/ bat l^ij ben 25orge self Ijeeft Ue.jorbineerb en ge» ge'uen/ bat ïjij Ijen roept tot Éesus/ t)ini Ijet geioobc in Cfem geeft/b.u t^ij Ijen sonbe? ljunne berbienften b^ijfpjeeftt/en in Ijet regt tot bc salig-tjeib intaijst; bu^ i^ Ijer enftele brnegenabc; maar ten opvgte lian Ijet taerlf/300 i^ Ijet alle^ be suibeifte regtbaarbigljeib/ en vJ5oq regtbaar»
bigt niet al^ een barmhartig ï^aöer/ ^anben obervenbe/ maar als een regtbaarbig iSegter/ bie Ijen binbr brij ban alle fcluilb en ft:affr/rn ge-
Jjiminn 2 rrg-
835
S34 Van de Regtvaardigmakinge.
hebbe. 't aJeïoolir/ ben üEltenben aannnnenbe/ joa i]S be menfcljc in ïjciii iüegtliaatbict/ en a(?Da tot (j3ob ftamenbe/ Inojbt Ijt) nereatbaac* bigö. Kom. V: 1, Wij geregtvaardigd zijnde nit den geloove, hebben vrede bij God. Sicmbe men fiieruit een fclnjnüpüjtjó Ijalen/joa mocpte ban bat jeHrc 3!jii/ bat be ftennisfe alleen een inibbtl tot Ijeiliainaftinge/ en niet tot SegtbaarbfgniaRinge. 2. aTftjistiié Somt Ijtec bpoc/al? bolboe» neiibe buor jijn litbcn en rtecben/ gelijlf bliiftt/ niet alleen uit Ijet geljeelc ftapittel/ inaa? och uit Ijet^elfbe be?^. ©e Jpjopljeet geeft rebPii/ taaarom Clpi^tus beien regtbaajbigt boo: be ftennipfe ban ^ein ; want, jegt hij/ Hij zal hare ongeregtigheden dragen. ©002 (jet blagen ban be? uitbejUore» lien ungercgtigljeib bebjnbt Cl)?i?tuö l)en ban fcftulb en ftjaffe/ en 500 Uio^bl: tjil ljun tot regtbaarbigljeib/1 Cor. 1:30. Clj2i|5tu^ ftomt f)ier 50a jee? niet boo? alé Üiegtej/fjoetoEl bcï5cgte?i? ; maa? als be?bicnenbc Dojsaaft ban be ïïegtbaarbigmarunge/ al^ on^e ^eregtigljeib/ boo? liu-lfte lui) gcrrgtbaajbigbliiojben; bat geeft beg?onbteft_!St teftennen/lnelfte naaj be gemeenfte en ligenjie maniere ban fyjeUen obejge^et fian tuojben : Hij zal aan velen regtvaardigen , bat ijs/beien tot regtbaacbiglicib 3511/beien regtbaarbigfjeib aanbrengen/ üiaarboo? 51) geregtbaarbigb Ino^ben. Uit bjelfte alle ftlaa? falnlu/ bat trgtbaa^bigen l)ie? niet beteeftent Ijeiligmafien.
Tegcnw.2 X. Tegenw. 2. Dan. XII: 3, Die er velen regtvaardigen , zullen blinken gelijk de sterren, 't liennelijfi/ bat be leeraard gecnc regtej^ 3t}n/cn bat Ijet ljun niet toehomt ben inenfclje b?n te fpjefien/ en een erfgenaam bej eeubiigen Irben^ te bejftlaren; maat bat 31] mibbclen 31)11 tot be Ijeiligniarfinge beg nienfcljcn.
Antw. Antw. (a) UPaar 3iillen 3c ban blijben met be aDfoluticn ban ftunne p?iepte?s? (b)®e plaats raaftt fjet be?fcljfl niet; Inant oeb?age i^ olie? Ijet bioo?b nis l)ct itfnib luo?bt tocgefcl)?eben neffens een boemtaaatbig 3onbaar/en be3e teli^t fpjeebt ban 't bic?li beg eenen menfcljen tot eenen anberen. (c) (Ooft beteeftent Ijet bioojb regtbaatbigen Ijier geen Ijciligljeib inftcrten/ bat ijé 01300 bjeinig in be magt ban een' mengel)/ al^ lj^'quot; te regtbaatbigen; en gelijft Ijij een mibbel fian 3tjn tot lieiligmaftinge/300 fian Ijij j)et oofi 51)11 tot itegtbaarbigmaftinge/ al^ men ben menfcljc Cljjigtug befienb maaftt/ en Ijem optaeftt om CljJigtu^ boo? ben ge-loobe aan te nemen, ©ebifjl men een mibbel ftan 31)11/ 3aoüui ban |)et eene al^ tot Ijet anbere/ 300 i^ be tcgentoe?pinge ban 3elbe ft?acr3te« loojè; bie^ moept e? anbe? bemij^ 31)11/ bod) bat oiitb?eel!t. ©e teU^t fp?etrtt ban een mibbel te 31)11/ bat een anbr? in Cli?i^tu^ gelooft/ en al-300 geregtbaarbigb bJo?bt. l^et fffect b)o?bt aan be mibbel-oo?3aafi toe* gefcl)?eben ; in gelgften 3in Uio?ben leeraren ge3egD anberen te beljoubcn. 1 ïim. IV:lG,Dat doende, zult gij uzelven behouden , ende die u hooren.
Tegenw.3quot; XI. Tegenw. 3. Openb. XXII: 1] , Die onregt doet, dat hij nog onregt doe, ende die vuil is, dat hij nog vuil worde, ende die regtvaardig is , dat hij nog geregtvaardigd worde ; ende die heilig is , dat hij nog geheiligd worde, ^etegt»
baar*
Van de Regtvaardigmakiiige.
baa^bigb tc Jtjn Beterftcnt fife? niet iinjfpu'ficii/maa: FjeilfgOeib iiiftogt; ten; taant (a) ïScgrUaartiigmalnngE grfcljicör rens bolUomrn/ öaar Ijic? gcjcgb toarör Ijrjljaaïb te taorben en toe te nemen, (b) C^et cun»
trarie toont l)et ooft; Vnant tjet ftaat regen onregt boen.
Antw. 1. n?n ontfienncn/ bat regtliaarb'gen tjie^ fjf'ligtieib mftojren be» Aatw. teclient/ 't betoti^ ftiadjtelooé; taant (a) bc baöelfifte Élegtbaarbignia-ftinge gefdjicöt bageljjlfé/ gclijFf beneöen getoonb taojbt. (b) f^ec tnajot tegen onregt öaen oüejgeset/ als öii jicfiselUen üe:oo2beelb te 51)11/ ndixtov adikoon en ötxaini dikaios ; JOO 00l{ SixaitnO-rjrco dikaiootheeloo en ddixqaarto adikeesaloo, taojöen tegen malHanöeren geftelO/ 500 men toeflaat bat Ijiec cene tegenftellinge ig. ©e tegenftellinge booj Ijet jelfbe taoojb. ^oolat in be oUe^settinge lienelfbe tnoojD ooft üan beljoiiben taojöeu: Die onregt-vaardifi of onffereglvaardigd is, dal hij nog onregt vaardig of ongereg Ivaardigd zij; die reglvaardig of geregIvaardigd is, dal hij nog gereglvaardigd worde, ©e jin i?/ bie bij jicfiseiiicn Ueroo^öeeib i^/ en ooa: 5gt;)ne goblooje baben boor an»
beren als goölooö neroorbeclb is?/oie taorbe bij jiclHelben en bij anbeten nog meer bejoojbecio/ of bic beroorbcelt jic!) nog meer. oEn bie bij jicl] jelben geregtbaarbigij ié boo: Oen ^clooUc/ en boot jniien Ijeiligen taan-bel 5icl) bij anberen al^oo Vertoont/ en Uan anberen lïegtbaarbig erftenb en Uejlflaarb taorbt/ bie bare boort 0111 tjoe langer {joe ftlaarbec in sijne confcientie/ en ban anberen gcregtbaar.öigCi te taorben.
2. ©at Ijet taoojb grrcijtbaarbigb te Uicrben Ijier geene Ijeifigfjeib in« florten/ Ijeilig taorben üeteeUent/ blijUt uit l)et ütjgebaegbe/die heilig is, dat hij nog geheiligd worde; be^e samenboeginge toont fllaar/bat geregt^ liaarbigb te taorbrn taat anöer^ i^/ ban geljciligb re taorben/ en bat regt-Uaaröigen niet ié tjeiligmafien/ maar bnjfpieUen üan fcl)iilb en ft:affe/
ge lij U heiligmaften i^ Ueranberen/ brijmaften ban be fmrtte.
VII. J^an De öeteelifnipfe ban Ijet taoojb gefpjoften fjebbenbe/ftomentaij tot be be^tjanbelinge ban be zake, taellte/opbat 5c met eenen opflag gezien taorüe/ 500 gullen tag be Hojte befetjiijbinge in be eerfte plaatfe boojftellen.
Kegtvaardigeu is eeu genade-werk van God, als regtvaardigRegter, den be-uitverkorenen om de geregtigheid van Christus den Borg, huu van God toe-gerekend, eu van hen door den geloove aangenomen, vrijsprekende van schuld en straffe, en hen verklarende erfgenamen des eeuwigen levens.
taij liet noemen ren genade-werk, 500 ^ien taij op ben menfefje; 't is enffrle brije genabe/ bat 43ob tjen mtberUoren beeft/ bat ^ij een ge tjeeft taiilen toelaten/ bat i|ij ben ^öorge self Ijeeft üejoröineerb en ge» geben/ bat l^ij Ijen roept lot Éejiis/ (jun Ijet geloobe in Cjem geeft/ b.u l^ij (jen ionbe? ljunne Uerbienften b^ijfpjeeftt/en in Ijet regt tot be ^alig-Ijnb intatjét; öult;j i^ liet enirele brne genabe; maar ten opvgte ban tjet taerlf/ 500 ié Ijet alfeé be 5iiibe:fte regtbaaröigljeib/ en iöoa regtbaar»
bigt niét alé een barmhartig IDaber/ ^anben obervenbe/ maar als een regtbaarbig öegter/ bic {jen binbt brij li a 11 alle icljuib cn-ft:affr/ rn ge-
.©nnnn 2 reg-
835
836 Van de Regtvaardigraakinge.
rrgtigb tot öe jaliofjeiti in ben 25arge/die aïïfs» boor Ijcn Betaalö eh daan ftecfr/ cn daarom ip (jet ban tegc bat (©ob tjen 500 Uejfüaart.
vorme XIII. 31 it de tüicebe plaatfc Ijcööen Utij te sien dc vorme, Ijrttnare vrilspre-1quot; tUESfquot;/ de natiire/ taaaiin {jet rcgtUaa^brgen geleaen is of bEftaaf. ©e ken, en ixeotbaatbigmaHinge 0c)taat niet alleen in be brijfpjelsinge ban fdjulb 'n^PregtEn maat ooft in 't invetten/ ininrjïen in Ijer regt ten ceultiigen
tot zalig- (eben. Si) fieftaat in Ijct lie^lilaren brij te 51311 ban fcfjnlb en jt^affe/ en hdd. een pifgenaam ban de eeutaige saligljeib te sjjn. ^eibe fluit ftet regt» baarbigen in. SCbain balinaalit sijnbc gefdjapen/ Ijabbe tetitonö geen regt tot de eenluigc jaligjjeib/ maac moeite ee^ét be conditie bejbullen. ©e menfcfjc/ gezondigd l)ebamp;ci)br/ fjeeft jicf) geöragt in fdjnlb en ftjaffe/en VClj baarbij Oeroofb ban be jaligljeib; als l)i) 1111 ban fcl)ulb en fl^affe uer-lo^t i^/ 300 ig (jij nog niet berber ban 5t!bam in jftn begin/ toen tji) nog 3onber fcl)ulb bias/ daar iö nog geen regt ten leben; de C^eere SJeju^ beeft die ttoee salien bolbragt/ namelp/ door 51)11 lijben Ijeeft boor de fcDnlb betaalb/ en door 5icl) te ftellen onber be IDet/Ijeeft ïjij tjun f)et regt ten eeutaigen leben betlnorben. cPat de ll?et bolbragt inoeête'morden/ om regt ten eeutuigen leben te berfi^tjgen/ tjebamp;en lui) op 5tjne plaatsi getoond, ©at (Cfjjigtuj? boor siine babelrjlie gepoar^aaniljeib dcn5t)nen Ijet regt ten eeutaigen leben bertaovben Ijeefr/ i^ ooit amp;Etoe5en. Ejieruit blijltt dan filaar/ dat regtbaarbi^jen beide influit/ én brij beclilaren/én inVtiDsen in Ijet regt ten leben/ bebnjl be JSegtbaarbiginaftinge alle de üer« bienften ban tot een g;ond en reden Oc^ft.
Pir ip ooft te 5ien in bele ^cl)riftuurplaatfen/ in taellfe die beibp 5a-mengeboegb taorben/ Hand. XXVI: 18, Opdat zij vergevinge der zondeu ontvangen, ende een erfdeel onder de geheiligden. Openb. 1:5,6, Die ons van onze zonden gewasschen heeft in zijnen bloede. Ende die ons gemaakt heeft tot Koningen ende Priesters Gode. Kom. V: 1, 2, AVij dan geregtvaardigd zijnde ... hebben vrede bij God.,. ende roemen in de hope der heerlijkheid.
SUIg taij jeggen dat be ïSegtbaarbiginafnnee beftaat in b^ijfpjeUinge ban fdjuld en ftpaffe/ 50a boegen tai) de5Elüc onaffcfieideloft te samen/ om öc dtoalingen öer Papisten en anderen tegen te ftaan/ Inelfie tael toeilaan de taegneininge ban fcöulb en eeulmge jl?affc/ maar dat bnj selbe doo? de tij» delpe ftjaffen moeten bolboen/ en dat Cl)?i^tu^ berbienb jjt'eft/bat 01136 taerften liejbienen bunnen/ en bat onse berbienften ban nooben 3rin om be berbienften ban Cljjiótug/en be bergebinge ber 5onbeii/door l^em bet» toorbrn/ on^ toe tepagfen. 2iet bit op 5ijne plaat^ in 't b^eebe taebe^legb. de oor- ' XIV. 2Cii be derbe plaatfe ftelben taij de oorzake, oie regtbaarbigt/ taellte zake isjrj n3ab/ JDabcr/ Soon en Éjcilige löer^t. Slede; aangeine^lit in de bebee» lt;K' linge bea ïDrrbonb^. 't Sfö een taerft ban 43od. lt;!3ob i^ be eenige l®etgc» geber/ Jac. IV : 12. öob alleen ig be ïxegrer der ganfdje aarde/ Gen. XVIII; 25. ipe regtbaarbige ïiegter/ Ps. VII: 12. i^ijnn/regt doende/ Uan den fc^ulbige geengsin^ onfcljulöig Ijouden/Exod. XXXIV: 7. Sijn
Van de Regtvaardigmakinge.
oojbeel ió naa? luaajfjeib/ Rom. II: 2. ^ijti oojbeef ió een regtbaarbig oorbeel/ Eom. 11:5. ïïfgtbaarDig berbotint be gobbeloa;en / ficgt»
liaaröitj rrnt»aarb!gt l^i) öe gcioolugrn. 'f 3i5 4igt;ubs üu*:l{ ;pgge ffr. Eiet bit/Rom. VIII: 33, God is 't die regtvaardig maakt. Jes. XLIII. 25, Ik,
Ik ben 't, die uwe overtredingen uitdelgt. 't il?oröt Oru l^aOer tocije»
Eigniö. 2 Cor. V:19, God was in Christo de wereld met Hemzelven verzoenende; bare zonden haar niet toerekenende, ©ril lt;f.one üuijbt Ijet tuc» gcfctJ^Eben. Matth. IX: 6, Opdat gij moogt weten, dat de Zone des men-scben magt beeft op de aarde de zouden te vergeven. HH' ijeilige vöcriét regtuaajbigt/al«i aan lien beUenb maaUt '( ijrne üob hun gefdiun»
fien lierft. 2 Cor. II: 12. Sfis bij getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Rom. VIII; 16. g.oo t;S Ijrt Dan mi gruuiiM alltr g^uüuicn/
bat be pau^ vet] aanmatigt magt te fjebben om be joiiben te bejgebcn/
jiclj balfcljelijb bcfctjejinenbe met be bebienenbe magt/ bie gt;(?üö jnnc bienaajs gegeben tjeefc/om uit sjjiieii naam ben baetbciarb-ger grloobi»
gen aan te peggen/ bat 45ob ljun bc 5oiiöen bejgceft. Matth. XVI: 19.
Matth. XVIII: 18. Joh. XX: 23. ^oe eilrnbig gullen Die arme menfclien ïict'l bebrogen liinDen/ Die op ^gne bergebinge jidl gerust gefïelb tjeölien !
XV. g[n be bierbe plaatfe Ijebben ton te iicn het fondament, den grond, de vee-de reden, be bejotenenbe/be bewegende oorzaak Uan Dr liegtbaarDigiua ^Tp^quot;DE ftinge. ©etuijl ^oö als ïtcgter regttiaaiaigt/rn l^n een JSi gtUaaibtg fieg- ook-tec ié/5DO moet Ijij Uulbumene geregttgijeib Ijrbben/bie ban l^em ge» i3 regtbaatDigb ban bmjben. ©e menfciie jelf ijs sonDig/in Dep beptrn blee^ct) menschen biount geen goeb/be be^te ban niet peggen/ift l)rbbe mj)u Ijarte gejui^ eigene ge-bE?b en ben rein ban obertrebinge; Inj i'truiftelt bagcltjHs in bden/ en ^aar ban baarom op bui^eub niet Één anttooorDen; bie^ moet t)ij bibbeii/ gaat Christus niet in 't gengte met ubien bnecljt/ Inant geen menfclje/ bie leeft ban ^en^nt'e boor uta aangesigte Segtbaarbig jijn; berballte ban bes menfcl/en eige» en aanne-ne geregtigljeib be gjonb en reben ban ^tjne JSegtliaarbigmabinge niet minge* jijn; maat/ 3al be menfclje geregtbaarbigb tnorben/jao moet f)tj beel jjebben aan be geregtigljeib ban Cl)?i?tu^, Cljnstus fjeeft/alö 25o?ge/betaalb boor be sonben Der uituerUoienen/en be eeulnige jalig»
tjeib boor Ijen be^Dienb boor jijne ftellinge anbec be biet/en't gefjooj-Samen ban beselbe; bie geregtiijljcib rebent 4?Db l)un toe/uit Uracljt ban be 25orgtogt/ en jij nemen beselbe aan boor ben geioobe/ op be aan'
biebinge boo: Ijet Cuangelium; bug i^ Cljriptng geregtigljeib be tjunne/
en met bie geregtigljeib be^firjo/ bomen 5e tot a5ob/ en 300 luorben 5e boor eene bolmaabte Segtbaarbigljeib geregtbaarbigb. iPit i^ 't gene J^atilué ïegt/ Rom. III, 23, 24 , Want zij hebben alle gezondigd, ende derven de heerlijkheid Gods. Ende worden om niet geregtvaardigd uit zijne genade , door de verlossinge, die in Christo Jezu is.
XVI. ©e be?b?eemDcn ban be Inaarljeib en gobjaligljeib maften bat nenge®quot; toercfienen uir boor iubciibingc en bejfieringe/en bunnen niet bcbatten/acinedt.
Bnnnn 3 ï)ae
837
Van de Regtvaardigmakinge.
Jjoe eenji antiek ijercgtigöeiïi fian jijn tot toegncmfnoe ban een^ ail' be?»? jonben/ cu ftan ftomrn tip be refminige ban temanb anbe^/ a(^ of tin in cigen prjfuou boot alle jonben IjaöDc DetaalD en alle gcrcg-tigheiO öer «©oöDehiftc IBtr in eigen perfoon üaJbragt liabbe.
O^iii ljic:ln Hlaa^jjiib te lieamp;ben/ heeft iiicn aan te merften bat iemanö iets op tmeeberlei toijjE ban toegetefeenb tourben / of fietgrne Ijtj 5elf geoaan Ijeeft/ of 't gene een anber in jijne piaatfe gebaan Ijerft. Van ie- (a) Slits men iemanb 3ijne eigene baben toereöent/ ban ijs l)et toerc-gennedda-quot;ftr,u'n ctn ^'-Vlfiaten bat fjij tael of Ifinalijli gebaan fteeft. ©u^Vaierbe den. Pinehas tiberbaab hem toegerekend tot geregtigheid, Ps. CVI: 31. J^iet» tegentraanbe men ten uiterlglten aanjicn in eenige opiigrcn 't ^oubc ïjelJüen hunnen üeriépen/ ^oo be^Hlaarbe (öob bal ftij geregtigljeib ge» oefenb Ijabbe/ bat Ijij iSegtbaarbig en bui gebaan ftabbe; bus bierben be scmben ben gobloo;en toegerelienb/bat ié/«6ob Ijoubt se en Ue^hlaa^t 5c fchulbig. Lev. XVII : 4, Het bloed zal dien zeiven man toegerekend ■worden, hij heeft bloed vergoten. (!£n 300 quot;iet toerefienen bergeben/ ten goebe Ijouben/ niet gebenlien/ niet ftjaffrn. 2 Sam. XIX: 19, Mijn Heere en rekene mij niet toe de misdaad.
Tan eens (b) uien iemanb iet^ toereUent bat een anber gebaan fjeeft/50a daS EI1 berfifaart men/ bat fjetgene iemanb self in perfoon uiet ge»
baan Ijerft/ algof ijij {jet jeif gebaan fjabbe/ of omdat hij ^et boo; een meiflets atltquot;'r Qcbaan ï)reft; 500 biierbe be boub ban Uria aan ÏDaliiö toege»' dooquot;'een relleiib / baar toet) be ftinberen SCminoné Ijem tjabben geboob / ombat ander uit ©abib Ijeiii bcbiiegelijft ftabbe boen biootfteUen en al^ in hunne ijan* Omdat ^11 obergegeben; of omdat iemanb alé 25orge siclj boor eenen
aan ander anbec iiiftelt/ en betaalt. Philem. vs. 18, 19, Indien hij u iets veron-fe'tss ge-se geijkt heeft, ofte schuldig is, rekent mij dal loc; ik zal 't betalen.
daan 25rengt bit nu tot be.se jafie. ^flSeeUt 1. ©at het met 45obö regtbaa?» curutus öeftaan fian met ben jonbaar boa: eenen 25arge te Ijanbelen.
geregtig- Kap. XVI. 2. ©at Cl^i0tiilt;i ^Socge i^ boor be nitbe:ftorenen/ en heid eigenliiU/ biaarlnfi/ in plaatfe ban hen be ftjaffe boor Ijnnne sonben gerekendquot; Ö^eft bolbaan boot 5ijn lijben en jïezben/en in jjunne plaatfe alf 25ojgc Christus be iDet Ijeeft bolbragt/ ^iec Kap. XXII.
heid quot;isquot; ^ïe (c) ®ie giTegtifiheib biorbt op be refteninge ban be uitberftorenen arond van gefttib ' 't Uiojbt ban (öob geceftcnb alóof jij bat ïjabben bolb^agt/onu digmlkfn- öat al^ 'SSorge öet in hunne plaatfe heeft beccigt. gtcr bit
ge! ' mebe üoben op ;iine plaat^. ©nip binben blij Ijet taoorb toerefienen. Eom. IV : 6. Gelijk ook David den mensche zalig spreekt, welken God de regtvaardigbeid toerekent zonder werken.
XVII. il3i) peggen ban : Dat Christus verdiensten den geloovigen toegerekend, de reden, de grond, de oorzaak zijn, waarom en waardoor God den mensche vrijspreekt, en een erfgenaam des eeuwigen levens verklaart. ©esE iuaarljeib biglit albu^:
1. Hit
838
Van de Regtvaardigmakinge. 839
1. Hit pïaatfen ; (a) Kom. V: 19, Gelijk door de Bewij»i.
ongehoorzaamheid van dien éénen mensche velen tot zondaars gesteld zijn 19mnquot; : geworden , alzoo zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen velen tot regtvaardigen gesteld worden. ig cent tegenftellinoe ban SCoam cn Cl^istu?; Uan öc^ ccnen ongrljoor^aamljcitJ/ en ör^ anderen geftooC' 3aaint)eiD; ban öe gebolgen en cffccten/ namelrjft/ tiet jlellen tot son-bacen en Ijct [tellen tot regtlianrbigcn ; nu/f)rt ftellen bat iemanb boet/
ig niet l)et lae^li ban een anbe?/ en 't ftan niet ftomen op be refteningc ban een anber ban boo^ toerelteninge ; be 3onbigc baab uan 2Cöam ftomt djj be nahoinelingen boor toerebeninge; taant be eigenlijfte baab ban 't eten ban ben boom fjebben be nalioinelingen in pr^füüii niet gebaan; 300 liomt ooft be geregtigljeib ban Cl)2istii? op be jijnen; taant baa?»
boor taorben 51) tot regtbaarbigen geflelb/en bie ftan aan be jijbe gt;606^
niet ftomen op fytn/ ban boot toerefteninge/ taelfte toerefieninge gejcljiebt boor juibeie regtbaarbigfjeib / betaijle CIjjig'tnis alé 25urge met Deji J5abe:é confent allep in tjunne plaatfe Ijecft balihagt.
xvm. Uitvl. Ct)?i?tug ip be ooi^afte bat beien tot regtbaarbigen tooj'uitvi. ben geftelb/bat i^/beftcejb en geljeiligb tuo^öen ; in bien opsigte/en 500 berre ftomt ^tjne geljoorsaam^cib ten nutte ban be gdoobigen/ombat J^ij bat be^bienb ijeeft/of ooft een boorbcelb tot naboiginge is; maar niet afó bc formele en eignilijfte oor^aaft ban be lïc:jtbaarbigmaftinge/
al^of gcregtigljeib Door toerefteninge fttaam op be refteninge
ban be geioobigen/ en bat 31] 31300 baarboor ontflagen Uiie^ben ban be fci)ulb en ftj.iffe/ en erfgenamen brp Icbcnp brjHlaarü taie:ben. Antw. (a) Antw. 3?at i^ seggen jonbe? öetajj^/ en al^oo ras be?tao?pen als ge;egö. (b) i^ie?
igt geen getaag ban inflortinge ban ljeiligl)eiD/of ooft ban boorbeeio en na» bolginge; maar Ijie? ip toerefteninge/ 't taclli bli)ftt uit be tegenftellmge; be baab 9iiDamji taorbt boor toereiieninge be baab be? naftoinelingen/algof 39 bic 3elbe gebaan Ijabben; ïoo taojbt ban be geregtigljeib ban ClJ?istu|
boor toerefteninge be geregtiglieib ban be fijnen/aisof.iij bie 3elbc gebaan IjabDen. ©it geljeele fiapittel fpjeelitban be geregtiglieib ban Cftjistn^/
alp ben sijnen toegerelienb. Vers 1, Wij dan geregtvaardigd zijnde uit den geloove , hebben vrede bij God door onzen Heere Jezum Christum, 't 43cloobe ig ten aannemen ban geregtigljeib/ een tuebe^troutaen on3ej
3iele aan f}cm / om boo? 3|jne geregtigljeib geregtbaarbigb te taorben;
boor Clj^istug bcob ftomt be be^^oeninge op be 3|jnen/ vers 10,11; 'ttaelft niet anbe?s gefdjieben ftan ban boor toerefteninge/ boor cém s misbaab taorben anberen tut 3anblt;iars rquot; berboeminge geftelb/en boor éénepiiiegt-baarbigljeib ftomt begenabe obe? anbere menfcljen tot Segtbaarbigmafiin-ge beg lebens/ vers 18. ©11^ taojbt ban be geregtiglieib ban Cljjiptus boo? totrefteninge be geregtiglieib be? uitbrjftorciien/ taaarbDo?3ii geregtbaar'
bigb taorben/ b?cbe Ijcbben met gt;i3ob/ bijanben stjnbe be?3oenb taorben/ en 3cnbig3ijnbc in 3icl)5Elbcn/ in Cö?i£tug tot regtbaatbioen gejlielö tao_:ben.
840 Van de Regtvaardigmakinge.
2 Cor. V: XIX. (b) ©it jelfbc öljjftt oaft/ 2 Cor. V ; 21, Dien , die geene zonde gekend en heeft, beeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem. gf.oo yjn be grloab'Otn rcfltlJtiarDiglji'tö in ^pm/ alp l^n sanOe i^ öclnaröni boor hrn. l'jirr ccne oberiieininge cn obrrb^rnginge Uan örn ren op örn aiiDiv ; öar junbe Inojbm ban f}eni/ maalit bar bij regtbaarbig^cb jnn in Éfcm. 4,911 alljjiptup niet jonbE grbjorbrn/ boor inlilcbhige ban sonbc in , maar bour torrcftcninge ban be joiibm br? uitbniiocenrn op tjiin/ a!s ^Sorge ; 300 ïiju jij ban ooft te regtbaarbigljrib 43übö/ nier non: tnlilcueurir Ijnligljcib/ maar boor tocrciieningc. ^ij 51)11 regebdarbighe'b/nirt in ziehzelven , maar in Hem. Col. 11:10. (c) ©it 5elfbe ig ooH Col. 11:10, Gij zijt in Hem volmaakt. ïjoe bej» re icmanb ooli ftomt in IjciliginaHingc/ i)i) ip cn blijft onbolmaalu/ t)Ü flnnftelt nog bagelijii^ in beien/ Iji] ftan niet jeggen : 3[i{ Ijebbe mijn i^artE geuiiberö/ ill ben rein ban obcrtrcbmge; nogtaii^ 51)11 5e bol' niaaiit/niet in zichzelven, maar in Hem. ©e^e bolmaaïtttjeib nu ftun» lien 5E met hebben ban boor toerefteninge/ luaarboor 45ob be berbien» ften ban Cb?iS5H'!S op Ijnnne refteninge fielt/ uit iijacljt ban ben bol» boerben 25orgtogt / en aan (innne 5fjtie boor Ijet geloobe bien aamie* menbe/uit fijacljt ban be aanöiebinge en be beloften.
JSeemt nu be5e brie plaatfen bij malbanbemi/ pn gij 5ulr iien bat bit be(ltiit ontoebejfpjEftelijft baaruit bolgt. SCnbien be gcloobigen boo? OTlljiptii^ geljno^aamljeib tot regtbaarbigen gcfïelb tnorben/en 5ij booc Ijct maliën ban Cljjistué tor 50iibe/be regtbaarbigljrib in {i|ein
31)11/eii 51J in l^em bolmaaUt gt;rjn/'t bielli niet anbe^p ban boor toErefte» ninge ban gcfcljiebcn/500 ip Clljiptue geregtigljeib be Ijunne; en 51) ban ben regtliaarOigen lïegier geregtbaarbigb tuorbenbe/ 500 Inorben 3e ge» tEgtbaarbigb/niet boor hunne eignie/maar üoor Cll^ifttué geregtigfjeib. Jer. (d) ©it Ülijlir oo Ü uitJer. XXÏH:6, Dit zal zijn naam zijn, daarme-
xxiii:6.de men Hem noemen zal, DE HEEKE OJSfZE GÉREGTIGHEID. 1 Cor. 1.30, Uit Hem zijt gij in Cliristo Jezu , die ons geworden is Wijsheid vau Gode, ende Regtvaardigheid, ende Heiligmakinge, ende Verlossiuge. Ziet Ijie: gercgtigtjrib/rcgtbaarb:gheib/ en be5E niet in bEii nienfcijE/ noch uit ben nieufclje/maar in Chjistiijs/en biE nogtanp bec gclcobi-gen eigen ié. 't ïian nu hquot;quot; Eigen niet tnorben ban öaor toerelipnin» ge/grlijlt be SCposrel bat Inoo^b gebmilit/ Eom. IV: 6, Gelijk ook David den mensche zalig spreekt, welken God de regtvaardigheid toerekent zonder de werken, goo i£ ban Clj^iptup geregtigljeib be aorsaati ban bes menfcljeii Scgtbaarbigmaliinge.
Bewijs 1. XX. 1. Bewijs.'t 25lnfn uit 5ullje plaatfen/in taelfte be niEiifchc ge^egb cio^n'i 11^0quot; bi01bt geregtbaarbigb te Inorben boor be bolboeninge ban C'ijiótuê/ zonder 50iibe; be Ine;ben Rom. 111:24, Ende worden om niet geregtvaardigd uit werken, zijne genade , door de verlossinge, die in Christo Jezu is. vs. 28, Wij besluiten dan dat de mensche door het geloove geregtvaardigd wordt, zonder
de
Van de Regtvaardigmakinge. S4i
de werken der wet, ïïegtbaacliigcn f# niet 0rtliöï)citi inftorten/ en in öquot;'
ligljEib toenemen; maac 't ijï ëegtbaarbig Ucrftlarcn/urijfpjeficn ban fcljulb en ftjaffe/ en intaijjen in 't re^t tot Ijet ceuluige leben/ gelijfi öa' ben ö;eebe? getoonö. i!|ir? tuarbt DijgcbocgtJ be gjonb/be rcbcn/be oorsaaft banljunne Segtbaarbigmaftingc/lcrlöe bejfilaarb taorbt beg men»
fcljen toejlien niet te jijn ; maac te 5nn be be^lo^finge ban CfjJi^tu^/ bie booj ben geloobe aangenomen toorbt. o^eregtbaatbigb te toojben boor een^
anbejé gcregtigljeib/ Uan nu niet aiibe^j» gefcljicbcn ban boo? toereficnhige.
XXI. 3. Bewijs, 't^liifit ooft uit be ïïegtbaarbigmaftinge SCbraöam^. Bewüs-t Roti^. IV: 2—5, Indien Abraham uit de werken Geregtvaardigd is, zooo^'-heeft hij roem, maar niet bij God. Want wat zegt de Schrift ? Ende Abraham geloofde God ende het is hem gerekend tot Regtvaardigheid. Na dengenen , die werkt en wordt de loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Doch dengenen, die niet en werkt, maar gelooft iu Hem ^
die den godlooze Eegtvaardigt, wordt zijn geloove gerekend tot regtvaardigheid, vs. 18—24. SUbraljam ié geregtbaarbigö; t)Ö geregtbaac-bigb/ niet uit jrjne teeeften/ al 5tjn boen tuoebt uitgc|ïaten. 31ii 3Ön2 Segtbaarbigmaliinge i? alle roem Ijem benomen; en taaarboot be roem O6111 benomen ? lt;0inbat f|ij £l,:iai: CEn anbe?^ geregtigljetb geregt-baarbigb i§ getaorben/tnelfte Oü boor ben geloobe aannam/taelfie baa?»
om de regtvaardigheid des geloofs genoemb tuoebt/vs. 11, 13. J3ob be»
loofbe ö^m/bat jjtj een babet ban bele balften saube taarben/en bat uit gem boor Ssaaft be ^aligmaftej soube geboren tao^ben; SCöraljam ge-loofbe bie belofte ooft/ jelf^ toen {jij Smaalt ojferbe. C|ij nam be belofte aan/ en niet alleen fjet taoojb/ maat boot get bJao?b be beloofbe safte/ ben beloofüen galigmafter. (Zoo velen Hem aangenomen hebben... namelijk, die in zijnen name gelooven, Joh. 1:12.) gt;l£n boot Ijet geloobe aljï een mibbel be?eentgb jgnbe met be salie/ met ben galigmafte?/50a re-ficnbevj3ab Ijem bie aangenomene geregtigFjeib ban ben S3ojge
toe; bat geloobe/ al|» een mibbel be gcregiigficib ban Clj^i^tu^ aan» nemenbe/ en jiclj bejeenigenbe met Cö?iistu^/ en jiclj in Ujein ober» b^engenbe/taierbe ö^m tot regtbaarbigfteib tocgereftenb/ niet be baab be^ geloof^/maat be geregtiglieib ban Cftji^tup/bjaataan ÖÖ beel ftjeeg boot {jft geloobe. 't i©oojb toerekenen, 't luelft meermalen in bit fia»
pitte! geb^uiftt tnojbt/segt iemanb^ geregtigijeib/iemanb^ taejft op eenö anbe?^ refteninge te ftelleu/en bien baarboo? te ïiegtbaarbigen. ©u^
SCb^aöam geregtbaarbigb / bujl taorben alle geloobigen geregtbaar» bigb/vs. 11.
XXH. ^iejtegen mogt men'inöjengen : 1. '©at ^obriiemanb ftan liegt» Tegcnw.i baarbigen/ bic niet Segtbaarbig ij? in sicljjelbcn ; nremanb ftan boot eensf anbe?^ regtbaarbigljeib ïïegtbaatbig sijn; bieg ftan be getegtigfjeib ban Cöri?tu^ niet sgn be oorsafte/ be gionb/ tuaarom een menfetje ban söab geregtbaarbigb toorbt. Antw. (a) 't 3$ onüjaaröcib / bac een menfclje Antw.
I. (00000 boor
842 Van de Regtvaardigraakinge.
boot anberen gcreotioficiti nietftan iSegtbaarbig 3tjn. (b)screen ^Soroe be fcfjulb ban een anbe^ gecfc alifjgeiiomcn/fictaalb/en allc^ tnat cc te boen lua^/bolamp;^agt/ban ij? be fdjulbenaac niet mee? een fcljulbe» naar/ maar linj. (c) ilDij fjeööen fiaben öebiEsen/ bat een menfcjje boor Cfi.2ii5tüé scrjoo^^aainljeib tot een regtbaaröiae gcjlelb biorbt/ Dat ïjÖ in Cli^iétu^ rrgtliaarbigïjeiCi oSobis 10/ bat Ijtj in t^ein bolmaafu ig/ bat is be Qccrc on^c ^eregtigijeib/ bat Irjtj be 23ojgc ig; bicj? ftan een inenfcfiE boot eenja anberen gcregtigijeib/namelgti/ ban eenen ^arge/ iirgtbaarbig 3)jn/bic boor tocreftcningc op ijem ftomt. Eom. IV: 3—11, 22. (d) 't 3IIs üiaar/ öob firgtbaarbig èegte: jijnbe/ ftan niemanb regt» baarbigen/bie niet Ütrgtbaaröig iö; baarom ftan öc menfeïje in jicöselben/ boor 3ijne gcregtigfjeib niet geregtbaarbigb luoröen / tem ijle Ijij en al 3ijii born onbolmaaftt en jonbig ip; maar in CÖ2i£tu£ tjij Scgtbaarbig. Togenw.2 XX1IL Tegenw. 2. ©c geloobigen jtjn ïSegtbaarbig boo? bc inldebenbe getrgtigljeib. Siiet 1 Job. 111:7, Die de regtvaardigheid doet, dieisregt-vaardig. (Dieö is men niet regtbaarbig boor be tocgeteliciibe geregtig» lictb ban Clj^i£tult;j/ en bienpboïgeng toorbt men niet geregtbaarbigü Antw. öij a5ab boor be toegereftenbe geregtigljeib. Antw. (a) èegtbaarbig ij? tjcilig te jeggen/en 't ié taaarljeib/ bat j)ij Ijeilig i?/bic be regtijaac» bigl)eib boet; boclj niemanb op aarbe i^ bofmaaftt fteiligcn Segtbaar* big. ©cjrlfbe SÜpoistei jegt/ 1 Job. 1:8, Indien wij zeggen dat wij geene zonde en hebben, zoo verleiden wij onszelven, ende de waarheid en is in ons niet. ©ieg ftan be inciifclje uit srjne regtbaajbigftcib ban 45oD niet ge» rrgtbaarbigb tuo^ben/maar baar moet cene anbere grregtigfjeib 51)11/bie in ijjobji Ergtbaarbig oorbeel beftaan ftan. (b) ©e Sïpojstei fp^eelit niet ban be ïiegtbaarbigmaamp;inge/biaarobei l)ie^ 't be^fdjil i^/maar ban be Ijeiligmaftinge/bic altijb met bcïïcgtbaarbigmaftmge samen gaat/en nog» tanis bc Itegtbaarbigmaftinge niet i^; bie^ ftomt be^e plaatfc niet te pagfe. Tegen\v.3 XXIV. Tegenw. 3. ©e mpiifcfje ft^ügt alleé boo^ €lj?i0tu^ üiebe^oin/ 'tgenc t)Ü in SCbam bedoren Ijceft. 4êu/ Ui ij Ijebbtn in SCbam niet betquot; loren cene toegereftenbe gcregtigfjeib/bicö fuijgen Inij 3e ban ooft niet Antw. Incbcjom boor Clj^i^tu^. Antw. (a) ï©ij {jefiben in SCbain bolmaaftce ge» regtigörib bedoren/ en bolmaaftte gcrcgtigljeib ft:ijgcn linj Inebejoin boor Cf|?i?tii^; inljangen en toereftencn 3ün be manieren maar/tnaar-boor linj 3c bejftjijgen/en nictbe 3afte3eibc. l|et tocreftenen banCI)2i^« tug geregtigljeib i^ niet tegen öe ll^et/maar Ijceft grtuigeniéfe ban be il^et en öe Jpropljcten/Eom. 111:21. (b)'t IDoröt oiuftenb/bat linj al» lclt;gt; boor Clj,2iptu^ Inrbe^om bcjftjtjgen/ 't gene Inij in SCbain bcrioren Ijeamp;tien. iDij ft^jgen mre^ boor Cl3:i?tii^/ ban hnj in SCbam bcrioren ÖEböen/namelijft/be bejgebinge öej sonben/bcn oiibejanberlijficn jlaat/ en oPob tc berijcerlijfteii in 3nne genabe eu barmljartigtjeib.
Te^enw.i XXV. Tegenw. 4. ginbien tnij boor bc gcregtigfjeib ban Cljjtétuö regt» baatbigen sijn/ 50a sjjn üuj niet minbej lïcgtbaarbig ban Cljji^tusl
' seif;
Van de Regtvaardigruakinge.
jelf; taant aïïe jijnc SeiïidOEiö/oofi be Ijciligftcib ^obbEliifite nature ip onje IjEiligljcib/'tluplft ongerrjmb ; bie^ ft an men niet ïtC3ttiaar»
big 5ijn boor be rocgcrcl?enbe gercgtigljeib Uan lt;£f)?igcup. Antw. il^ij one- Antw. ftrnncn gcbaig; luanr ben menfclje taorbt tacgcreftenb bie geregtig»
Ijeib/ bie Cf]Jistii3 al^ 'iSorge bnlbragt IjecfC/ en bie ip genoegjaani; be Ijciligljeib 45obé ié onincbebeelbaar/bie ftan 5e(1je ben menfetje nocF| toenereHenb/nodj bcelacljtig gemaaftt taorben/en 't i^ niet nootiig.
XXVI. Tegenw. 5. tuorben nit genabe gereotliaatbigb. Rom. Ill: 24, Tegenw.5 Ende worden om niet geregtvaardigd uit zijne genade , door de verlossinge,
die in Christo Jezu is. ^erlialiie niet boor be taegereiïenbe geregtigljcib ban Cfj?i?tus. Antw. (a) toij ge^egb tonrben om niet geregtbaarbigb te toot ben/bat fluit alle be?? menfcljEn geregtigljcib uit. (b) 2lil^ taij ge» 3Egb toorben uit genade geregtbaarbigb te luorben/ bat jegt/ bat (J3ob aan ben menfcljc niet geljouben taa?/ maar bat uit bjije gaebjjeib rn öarmljartiglieib betaogen i«j ben menfefje eenen 23orge te geben/ en gem boor be^ 25a?g^ geregtigljcib/ Ijem taegereftenb/ïïegtbaarbigt; 500= öat gcnabc niet be rcbcii en be gjonb ban ïtegtbaarbigmaftingc/maa? öe fonteine/ taaaruit Ijet fp?uit/ bat tnij boor ben 23orge geregtbaarbigb taojben. daarom taorbt bij genabe de verlossinge die in Christo Jezu is,
al£gt; be be^bicnenbc Dor.;aaft gcbocgb/niet 300/alsof bnlboeninge
niet genoeg Inas/ en bat er ban nog eene genabige fcljattmae cn accey-tilatie brj moeite ftomen; taant Cljristu^ ijeeft met eene rffccljanbe in eculiiigljeib Uolmaaftt begenen/ bie gc^ctligb taorben/Hebr. X: 14. ^oft niet 5oo/a!^Df gcnabc en bc^ menfcljen taerften samengeboegö Iniejben boogt; eene genabige acccptilatie/taant genabe en taerften taorben tegen mal-fianberen geitetö/öet eene fluit l)Et anbere uit/Rom. XI: 6. JElQaar gcnabc
bc goebgunjtigljeib ©ob^/C^em Dctnegcnbe eenen 25o^ge toe te laten/
ijen 23o:gc jclf te geben; bcscn en genen/in legenftcllinge ban anberen/boor öejen ^o^ge jalig te maften, ^u^ blijft get ban in ftjattjt/ en Cftjistué ge« regtigljeib alleen 19 bebc^bicnenDeoorsaaftbauonse ïïegtbaarbigmaftingc.
XXVII. 3,11 be brjföe plaatfe Ijcbben Int) aan te mejften het middel, taaa?
fioor be menfefje geregtbaarbigb tao?bt/'t melft i^ ïiet gelooüc. Rom 28, Wij besluiten dan dat de mensche door het geloove gere;
wordt. éob*j regtbaarbtgijeib bolftomcn Uolbaan/ en be cigclj bc? ï©et bolbjagt sijnbe boor Cljiistn^/ be l^eere onje geregtigljcib/ 300 taaé dPob in flaat om Ijen rcgtbaarbiglijft in be 3aligijeib in te bjengen. ?l!l bes menfcljen taerft ftomtbaar niet te pag ; ja/inbicn Ijet '©ob 500 befjaagb gabbe/ 3ijne regtbaarbigljeib ftonbe toelaten ben menfclje 3onbc? geloof en öeftccringe 3alig te maften/ boorbien 31) allc^ in CÖ?istit^ Ijcbben/en iiun geloobe en beftreringe niet een fttaabjant-penning tot be Segtbaarbig»
mafiinge toeDrengt. ^Sagtané i^ Ijet «J3obt? taijgljeib cn goebiicib/ be SQobanigcn/ boor taelfte OTljjigtu^ allc^ bolöjagt Beeft/ booc ben taeg ban geloolie en befteeriuge/ en niet anbe?^/ te leiben tot öc.?it-
(0aoaa 3 tin»
843
li
i
11
|.i
li
Anlw.
1
$
tl 1
I
11 i
het
jrr . MIDDEL
-is het ge-gtvaaraigd loove.
liffl !U
844 Van de Rcgtvaardigmakinge.
thiQE ban öe goeberen/ tacIRc boor Ijen be^taocben ö«fr.
nature brg geloofd öeftaat in jicö toe te öetroulnen/
om oPffQtbaarbigb/ oeljeilioö en bejfieerltjftt te tnorben/ op ben gjonb ban aanbiebinge en beloften, ©e nienfcöe/Sfesii^ aangenomen/
en jiclj aan ï^ein öebbenbe toebertjoutub/ toejftt ban be?be? met be De» loften tot iücgtbaarbignfaftmge en Ijeiligmaftingc.
Hoe het 3!n be Üïegtbaarbiginafiingc toejfit get geloobe albu^: l^et geloobe deReet-1quot; nEcir,t: vooreerst aan be gcregttgljEib j,an öcn «gorge ^ejit^ Cf)?tptué/ op vaardig- ben g?onb bat ^e f)cni ban Clj^iptujl tnap aangeamp;oben/ niet bele opineft» makinge ftingcn/om in Ijet aannemen b?tjinocbigIjcib te geftjuiften; be menfcFic ^01 bnp ban bolmaaftte gereotioFjeib in Cfjjijïtuj» Qebbenbe beftomen/ J^ein ijebamp;enbe aangebaan/ Gal. 111:26, 27, en met be ftleeberen bep fjeilj? en ben mantel öe? geregtigljcib öeftleeb 3ijnbe/Jes. LXI:10, 300 ïtee?t be geloobige jicg daarop met be aangenomene en gecigenbe geregtig» Ijeib tot (©ob/en bertoont bic geregtigfjeib aani^em/en begeert baar* naar geoorbeelb en geregtbaarbigb te taorben/ en bjaagt met eene gocbe confcientie (Sob boor be opflanbinge ban 3^511^ 1 Petri III: 21,
of boor bjben jijne jonben niet jijn betaalb ? #f boor ^tjne ge»
öoorjaamöeiö Dg geen regt tot Ijet eeutoige leben geeft ? Meteen iüeejt jicb be geloobige tot be beloften/bie gebaan jijn aan begenen/bie tup en jgne geregtigljeib aannemen/ namelijfi/ bat bie fjeüben berge» binge ber jonben en get eeutoige leben/ Hand. X:43, Dezen geven ge-tuigenisse alle de Propheten , dat een iegelijk, die in Hem gelooft, verge-vinge der zonden ontvangen zal door zijnen name. Joh. 111:36, Die in den Zone gelooft, die heeft het eeuwige leven, (©eje en bie^gelgfte beloften b?engt be geloobige tot 43ob/ en met bejelbe taerfienbe en pleitenbe/ 300 mepfit f)ij bie beloften aan alp eene ftemme lt;!5obp tot gein fp?eftenbe/ ([hiant 't ip dpobp IBoo?b) 3icg bie beloften toeëigenenbe/alp aan l^em gebaan/ en bnp Ijem bjijfpjefienbe ban fcjjulb en fl?affe/ en f|em ber» filarenbc een erfgenaam bep eeutuigen (ebenp; en gelijfi be ^eilige (l5eept in bien ttjb en in bie Inejlisaaingebcn get geloobe tDe?ftt/300 beft^acg» tigt bic taaarljeben ooU op be 3iete/bJetftc 53 geloobentie/500 Jjoort 3tj sictj ban O^ob ïïcgtbaarbigen; ja be heilige i^eept gaat biel bsjbe? en bersegeït be siele/ en boet 5e Vnel fmaften/ niet alleen bat 3c geregt» baarbfgb ip/ maar ooft toat get ip/ bielfte 3aIigQeben baarin opgefloten 5ijn/geregtbaarbigb te 3ijn/cn geeft 3e tnel bjebe en bltjbfcgap. pe tijd ' XXVIII. 3In be seisbe plaatfe gebben bnj te obe^tnegen den tijd, wanneer ^-n45ob ben menfclje ïSegtbaarbigt. ©aarban seggen toij/bat (©obbaneeu» jieid.maar toiggeib geeft boorgenomen be sjjnen boor Cg?iptup be^bienflen teïStgt» indertud. baarbigen/maar bat ip be ScgtlJaarbigmafiinge selbe nier/tnaarban be „ficljjift fp^eefit. Cg^iptnp geeft in ber tgb babelijft boo? alle 3onben bol» Daan/en gun be 3aliggeib be?tnorben/en ip baarop geregtbaarbigb in ben (Üamp;eept; bup 3iet d^ob 3gne Rinbecen aan in ^em/ maar öat ip ooft be fiegt»
baqr-
Van de Regtvaardigmakinge. 845
baarbtgmaftinge uier. dooli iScQtbaarbigt tien inenfelje booc Ijct gdooUe/ be ïïegtbaarbigtnaftinge be fentcntie 45ab^ tot ben menfclje; be^e fen-tentie tuo?bt niet iin$ uitgefp^ofisn op be ec^flE baaCi be? gefoof^ 'maa? ge-fcljiEbt bi»tnijlSgt;/5oo menigmaal be menfclje öe baab DejS gelaorö in CljJistus? tot iSegtbaarbigmaftinge orfent/tcelfle niet iji eene UeijeHeringe/Dat 5e cen^
en boor al geregtbaajöigü taaren/ maajeen üabrlijfr en baaelijftiölje^gcben.
XXIX. ®uö Ijeamp;ben tui) l)et eej|1e/ namrhjH' br be^iilaringe uan oe nature bet ïtegtbaarbigmal'inge/ afge^anbclö. 43u begeben tot) 01^ tot l)et ttoeebe/ toelUe ig be befdjermingeban be^elnaarf)Eib tegen be partijen; bit jullen taij boen boor 't boorftelien en berljanDelEii üan be be^fcljilpunten.
föier gaat get al^ met be bopfen ban ^imfon/bie met be i)aafoeii ban De dwa-malftanberen/ maar met be ftaarten aan malftanberen tuaren ; fjoe ber» lingen. fcljeiben be partijen ooft 5tjn/en ban malftanberen afïaopen in getioelen/ 300 (pannen 5e toef) gelijtlelijft aan om be toaarjjeib ban be Segtbaarbigma*
flinge te beftjijben. l|erobEg en ^ilatu^ ^ijti get tjie? een| tegen CÖ?istu^.
De Socinianen ontftennen alle'be?bien|ten ban Cf|?i^tu^/cn öe fiegt» Der Soci-Ijaarbigmafiinge beé menfegen om be gercgtigFieib ban Cljji^tuó/ en jeg- nianen. gen bat be menfefje boor jijne eigene geregtigtjeib geregtbaarbigb too^üt/
taeï niet boor be innerlijfie toaarbigl)eib be^ toejften/al^ofbie regtbaar»
biglijfi bejbienen geregtbaarbigb te toorben/ maar boor acceptilatie/bat ijs/ genabige fcljattinge/ een gebeelte buor bol en 't geljeel aannemenbe/
en bat be menfclje ee??t in sijnen boob geregtbaarbigb tooröt/al^ toan»
neer (jij ban alle blnaab bcb^gü toLyöt en liet erutoige leben bejftjijgt. *!3E;e btnalinge i^ in *t b^ecbe toeberlrgb/ Kap. XVII en XXII.
XXX. De Papisten ftennen eigenlijft grene UiegiUaaröigmdliinge/maar DerPa-berftaan baarbuor imlortinge ban l)eiligl)eiö en öen baortgangln be tjei Pistei1-ïigmaftinge/'t toeift torj bobcn Ijebbcn taebejlegb/maar 51) fpjeliten eben*
taeï ban bergebinge be^jonben/al^mebe ban bejöienjlen be? toerfien/taaa?-boor 5e ban be tijbelnlte |1:affen berloót toorben en be ^aligljrib beftoinen.
©E brage 10 : Of de mensche van God, den reg (vaardig en Heg Ier, in zijn De Regt-r eg! vaardig oordeel li au gereglvaardigd, dal is, vrijgesproken worden van vaardig-schuld en slra/fe, en een erfgenaam van hel eeuwige leven verklaard /ffl« ge-ohiedt worden door inklevende geregtigheid, doorzijn lijden en zijne goede werken ? niet uit da
©e jpapigten neggen ja, toi) neen. werken.
Sij ftellen be ïïcgcbaarbigmalmige in be bergebinge be? jonben en in steinnge öe be^nieutaingE bEé lEben^. (a) ï^an be bergebingE öEr jonben seggen jij/ d!!1.Paquot; bat Cfj?i?tu^ boo? jim lüben en flerben genoegzaam bolbaan Ijreft baar pistliU' alle menfcljen/en krachtdadig boor alle jonDEii en ft?affen/300 tnticlijlie al^ eeutoige/ bie boor ben ipoop gefchieb sijn/ en boor be itracljt ban ben lt;©oap ganfcfielijit toorben toeggenomenen; öat Clj?i?tu^ liracljtbabig boor be fcljulb eu eeutoige ft?affe/niet njbelijft/ bolbaan geeft boor be öabelijlie jonben be? boetbaarbigen en bolftanbigen; maar bat 50 jeltien boor be
tgöeipe jlraffen ber jonben/bie na ben ièaap gefcgieb sjjn/moeten ^0!-
846 Van de Regtvaardigmakinge.
öoen boor berfinjjdtnge be^ Barten/fierijbent^fe beg monbj? en bofboeninge Ue? tuejften/ en 50a 513 te ftort ftomen in bit leUcii/ bat 5e ban moeten bol» öoen na bit Iflien in ftpr bagrbiiur/ en ooft tc Ijulpe ftunnen geftomen Vuor» brn boor be bc?bien|ten be: obrjrollioe tuejllen be? fteiligcn. goubat 31) booj tie tt)btlijlie ftjiiffen iellie moeten bolbocn/en bonr tjunne goebrlne^licn ben ïjemel moeten berbienen/cn al^oa nit be taejften geregtVjaagöigö toorben.
(b) 1gt;e bejnieuüiinge bes lebenié/ peggen 5e/ fieett Cl)^i0tu0 bejtaorben boor allen/bie uit fjmine eigene !nact)teii en b?ijen inille mebetaejlien en jirl] öefteeren/en fpieften Ijet anathema uit olie? begenen/bjcllie 3eg-gen Oar bc menfetje alleen boor be gcrrgtigljeib ban Cör'^ru^ geregt* baaröigb toorbt. ©e ficgtbaaröigmaüinge onöejfcï)ciben 3e in firgtbaa?» tJigmaRmge uit benneten booj Cnangelium; ljunne Scgtbaarbig» maftinge noemen 3E «ifuangeliscö/ombat 3e C|)?igtii0 jlellen ai^beoor» jaaft ban bejgebinge be? 5onbpii en ban be liejnieuVningc beg ïebeng en Öeiligmaftinge/en peggen/bat aTfjjtétuö be^bienb ijeeft bat 31) bejbipnen fiunnen/en bué boegen 31) be bcjbienilcn ban CO^iptug en ljunne eigene Incrffrn te samen alg oorsalien ban be ïïcgtliaarbigmaftinge.
XXXI. 3eggen baartegen/(a) bat ClijipftiiiS niet boor alle menfe^en/ maar alleen booj De uitberftorencn bolbaan lieeft/ niet alleen booj be son» ben/ bie boor ben iï^oop gefdjieb 3ijn/ maar ooft boor alle/ bie baarna tot aan liet einbe bré lebenp grbaan taojben. '©at bolbaan lieeft
Én boot fcf)ulb en boor alle ftjaffpn/300 tgbelijlie alé eeubiiijr/en bat geene ftjaffe obejblijbrn lian/als be fcljulb bolbaan ig. ©at be menfefje boo? 3ijn lijöen/ nod) boor stjnc goebe biejlien iets Ijet allejminfte be^bienen fian. ©at er geen bagebuur ip/nocf) obe^collige taerUen/en be beugoeu ban anbere menfrlien niet bunnen bomen op be refteninge ban anbeten.
iL^ii ^egoen/ (b) bat niemanb geregtbaarbigb luorbt/ of (jij toorbt ooft geljeiliijb; top 3eggen niet/alé toy maar be^troutoen op be geregtigljeiti en beroienften ban (jTljjijStu»?/bat men ban niet fiesorgö beljoeft tesgn ober be Ijeiligmafiinge/ men lebe ban 300 alé men toil/ bat men ban eben-tael 3alig 3al toorben/ bat i? bc leere be? 4?ereformee?be ïiejfte niet; 39 bejfoeit 3ulfte taal en 5Ull{ een leben/ en berblaart bat bie 300 Ijanbelen/ en ten einbe toe baarin bhjben/ bat 3e nooit 3alig sullen toorben/ bat ïjun geloobe nooit Ijet regte geloobe is getoee^t/ en bat 3e nooit beel ljeb« ben geliab aan be gerrgnglieib ban CllJiétus. Dit is een getrouw woord, en deze dingen wil ik dat gij ernstelijk bevestigt, opdat degenen , die aan God gelooven, zorge dragen om goede werken voor te staan ; deze dingen zijn het die goed ende nuttig zijn den menschen , Tit. Ill. 8. (c) ©od) tol) 3cg» gen Oat oe goebe toejüen/ïjoc noobig en nuttig 51) 31)11 om öob te be?» heejlnlien/ onïen naasten te tiirfiten/ selben be?3eftcjb te toorben ban be tipregtiiiljeib bes geloof^/ljet Cnangclium tebejfieten/ en ais een toeg tor be saligtjeib/ nogtans niet in confiberatie ftomen in be Segtbaarbig-inaftingc; sooüat öe gaetie toedien nocö alleen/ noc^ al^ een beel/ maat
alfcen be gtrcgtioBeiij ban öen uitberftocenen ban Opoti toe»
oercftenb/ cn ban Ijcn boor ben oeloobe aangenomen / 5tjn be berbie»
nenbe oor,gt;aaft lian fjunnc ïicgtbaarbigmalmige. ©at be menfcljc niet uit be taerften gcregtbaarbiöö luoibt/blijüt alöng:
XXXII. 1. SElle luerliEii bi-p menfclirn binrben biel uitb^ufiftdijft uit Bpwüai. be ficotbaarbigmaftinge iiiroiflaten. Rom. 111:20, Daarom en zal uit de werken der Wet geen vleeseh geregtvaardigd worden voor Hem. vs. 28 , den uitge. Wij besluiten dan dat de mensche doorliet geioove geregtvviardigd wordt, sloten' zonder de werken der Wet. Rom. IV: G, Gelijk ook David den mensche zalig spreekt, welken God de regtvaardigheid toerekent zonder de werken. Gal. 11:16, Wetende dat de menselie niet geregtvaardigd en wordt uit de werken der Wet, maar door het geioove Jezu Christi. zoo hebben wij ook in Christum Jezum geloofd, opdat wij zouden geregtvaardigd worden uit het geioove Christi, ende niet uit de werken der Wet, daarom dat uit de werken der Wet geen vleeseh en zal geregtvaardigd worden. Gal. III: 11 , Ende dat niemand door de Wet geregtvaardigd en wordt voor God, is openbaar.
■ilHen Uan niet buibclyftr? cn abfouitrt öc Itierlïen uit bc licgtljaajoig»
mafthigc uitfluiten/ban be SCpagtcl in be^e cn in anbrre plaatfen boet.
ü?oet Ijierbtj alle bie plaatfen/ in Incliic alle roem in be iScgcbaacDigina»
ftinge ben menfclje benomen biorbt/ alsof fit) niet snne biejUen baaraan ietö toebrarite. Rom. III; 27 , Waar is dan de roem ? Hjj is uitgesloten. Door wat Wet? der werken? Neen, maar door de Wet des geloofs. Rom. IV:2, Indien Abraham uit de werken geregtvaardigd is, zoo heeft hij roem , maar niet bij God.
Uitvl. 1. 31 n be aangetogene ylaatfen tno^Dt met gefpruften ban be Uïgt;cf Uitvi.i. bcr jebcn/ joobat biv^elbe? toe^ften niet lnorben uitgefloten/ maar ban be B3et bej ceremoniën/en bat De toerften naar bc UPct alleen biorben uitgefloten. Autw. (a) ©e tcfiaten fp^eiien lian alle bie^iicn jonber onöe^ Antw. fcfjeib; beSCpo^tel maaftt nodj Ijier/ nod) elbcj^ ;ullj een onDe^fcl)eib/5oa»
bat bie öiftinctie ban jetbe bejbalt. (b) tjnj fpreelu Inel uitö^uHUelgH ban be IBet be? ^eben; biantRom. Ill en IV fp^eelu Ijij ban bie HPet/ban tticlüc Ijfj ,;egr/ vs. 10—18 , Daar is niemand regtvaardig, ook niet één. Daar is niemand die God zoekt. Allen zijn zij afgeweken. Hare keie is een geopend graf.
Welker mond is vol van vervloekinge. Hare voeten zijn snel om bloed te vergieten. Daar is geene vreeze Gods voor hare oogen. vs. 19, Opdat alle mond gestopt worde, ende de geheele wereld voor God verdoemelijk zij. 2lillC bese baben liebbcn Dpsigt niet op De ccrcmaniëie/maar op be morele UPet;
bies fluit be Slipoétel uit be JScgtbaarbigmafmige uit alle toerften be,: ^cöe»
lijfte llDct. 3n ben Ojief aan be OSalatrn toojbt mebe biel uitb?ul?Ucltjfi gcfp?ofien ban be HPetbc? ^eben; toant Ijti fpjceftt ban bie IPct/ban tanftc Ijlj .ïcgt/Gal.III: 12, De mensche, die deze dingen doet, zal door dezelve leven,
bat ban be il?et be? ceremoniën op jicjjSElben/ en in be baben/ niet uc.it'gb ftan toorben;maar bit toojbt ban be jebelrjUe J©ct gefpjofjen/ toelfte tegen Öet Cuangeliuni/ tegen öet geloobe oberftaat/ gelijfi in be tefi^ten ftlaac
847
848 Van de Regtvaardigmakinge.
te jfen i$. 4Su/ tie ceremoniën flaan niet teaenobei: get «Êuangeïiuiit en tcgcn (!5cIoobe/ maar 51') Dcfjooren tot öetseïbe/ bcVotjl Cö?'?quot; tu^ in tjet^ellie ingetoonben taag/ en boor tjet geloobe genuttiab iuiej» be. fp:rclu ban bie n?rt/ ban Vnclffe fjii jegr/D. 10, AVant zoo velen als er uit de werken der Wet zijn, die zijn onder den vloek. quot;Want daar is geschreven , vervloekt is een iegelijk , enz. ©e SCpoStcl treilt aan/ Deut. XXVII: 26, ailuaat gefpjulu'ii inu^ot ban bcelbenbien^t/ban babe? en morbec te beracljtrn/ tanbpalen te btr^rtten/ Blinben te boen bolen/ 't regt te bnigen/ ban blocbfctianben/ ban fijnen naakten in 't lieimfltjfte te flaan/ gcfciicnften te nemen/ toelbe a'Ie 5gn jonben tegen be n^et öe? jeben/ en niet bej ceremoniën; bics fluit be SCjjogtel uit be ïiL*gtbaarbigmaftingc uif alle tnejtu-ii Qr; morrie biet,
Uitvi. 2. Uitvl. 2. 3in be aangetogene plaaifen luojben uitgefloten alle öe toe?»
ften/ bic uooj ben boop/ brlieeringe en gcloobr gefdjieben/ maa? niet bie Antw. booj t)et grloobe in gcbaan tiiojöen. Antw. (a) ©at i^ maaj 3cg*
gen; be SCpo^tcl fpjeebt 300 niet. (b) ©e SCposrd (liiit alle taeMkn uit/ en fielt lurjljen en gelnobc tegen malfoanbej. (c) Cjij fpjeeftt tot 3ïoben/ bie nu in Cl)ii^tu? geloofben/ en ebrnbiel uit be luc^hen tailben geregt' baarbigb taojben/ 't 31) alleen/ of met liet geloobe te jamengeboegb/ en bie be ceremoniën en be jebeltjlite toet één acljtebcn/ en be ceremo» niële baben in fietjelfbe opsigt toilöen boen al^ be morele baben/en al^oa uit be tnerfien toilben geregtbaarbigö tootben; bejer baben (luit be 5Cpolt;ï» tel uit. (d) Stbjafjam/ ©abib en failing toaren 6etiee?b en geloofben/ nog» tans tootben tjunne taejlten ban be iSegtliaajbigmafiinge uitgefloten, ©an SCb^aliam/ siet Eom. IV': 2. ©an ©alnb/ Rom. IV: 6. ©an ^aulu?/ 1 Cor. IV : 4. g:oobat ban 00b be toerllen/ uit ben gplonbe gcbaan/ uitgefloten tootben. (e) (Ce? contrarie bp tolienaar/ Luc. XVIII:13. ^acljeus/Luc.XIX:2. 33e moojbenaar/ Luc. XXIII, toie^ben gcregtbaarbigb sonber [junne toe?» fien. ^oabat on^ argument tegen alle fiefinibamp;elingen in ff^acftt blijft/ en alle toerfien/goebanig 3e ooft 3tjn/l)an be iSegtbaajbigmaftingc toorbcn uitgefloten/ en be menfclje niet uit be toejften geregtbaarbigb toorbt. Bewüa 2 XXXIII. Bewijs 2. ©e Örgtbaajbigmabinge gefcljiebt geljeel/ en gan-aileen'edt t1013^ ö? geregtigljeib ban Clljijstug/ ban 45ob toegereftcnb/
doorquot; en ban ben menfclje boo? ben geloobe als eigen aangenomen/ 3onbec eenige Christus bgftomenbe toerben be«» menfcijen/geitjft in be bolgenbe brage 3al liettoonb beid.stlg' tootben. ©u^ toorbt be menfcfie uit 3nne eigene toerben niet geregtbaar» bigö/ nocö gebed/ ban toa? Clj?i?tu^ nietnoobig; nocb ten beele/ban toaê CFuistu^ geregtigljeib nier genoeg3aain.
Bt wijs 3. XXXIV. Bewijs 3. ©e menfcfie too?bt om niet/ uit 43ob|S genabe/ ge» Om met. p.e|0 tCgen (jp tarrften/ geregtbaa:bigb. Eom. 111:24, Ende worden om niet geregtvaardigd, uit zijne genade, door de verlossinge die in Christo Jezu is. Vs. 20 |jab be Slipoptel alle tae?Hen uitgefloten; b. 21, 22 bertoont ög bat ec ecne anbere Üicgtbaacbigmaftinge ig ban uit be
regt-
Van de Regtvaardig-makinge. 843
rEgtbaa^bigrieib be,? \uer/ nameltjft/uft be regtbaa^bigOcib ban tu^/Doo? ben oeloobc aangenomen; b. 23 be^filaa:: bi) bat be menfclje booj be sonbe Ucrborineljjft i^/ en niet in ftaat ié/ om uit ^icamp; gcregtl)aa,:bigb te ft linnen Inorben ; baarop toont Ijij b. 24, bat be Jjegtbaarbigmaftinge om niet, te geef, gefdjirbt/sooöat geene berbienften te {japfe üamen/
jen oit de genade Gods; genade ijs niet iet^ bat in ben nienfctje i^/ en uit genaöe in Ijem geiegb isgt;; maar zijne genade, i^ be goebgunfiigj)eib 43ob?/ toaajbooc belnogen ip ben menfcljen tegen ljunnc be^öienften eenen 25a:oe te geUen/en bao: bcs^elfö be^bienften ben menfefje te ïiegtbaarbi'
gen/en t)em alsoo te tiegtbaarbigcn door de verlossinge, die in Christo Jezu is. 13it om niet/ bit boo? vine genabe/ ilnit alle lncjlt/ alle bejbieniïen uit;
jiet bit/Kom. XI: 6, Indien 't door genade is, zoo en is't niet meer uit de werken, anderzins en is de genade geen genade meer; ende indien 't is uit de werken, zoo en is 't geen genade meer, anderzins en is het werk geen werk meer.
XXXV. Bewijs 4. nienfclje ftan uit jijne toc^ften ganfcljelgft niet ge- Bewijs 4. regtbaa^btgb too^ben/tDant (a) be mrnfcöe/fcöaonbicbcjgebQicn/i^gangcl) ^'quot;en onbolmaaht/ en ^onbigt bagelgft^ in bclen/ met gebadjten/ Inoojben en ied^ro baben. 1 Kon. VIII:46. Spr.XX:9. Jac.III:2. ©iep ftan F)ij in 5icf)gt;elben niet voimlakt' geregtbaarbigb luojben/ Inant/ Jae. II: 10, Wie de geheele wet zal houden,
ende in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan allen, ©aa^om/hoe zoude de mensche regtvaardig zijn bij God ? Zoo hij lust heeft om met Hem te twis ■
ten, niet één uit duizend zal hij Hem antwoorden, Job IX: 2, 3. ©ieg moet iebe? bibben; En gaat niet in 't gerigte met uwen knecht; want niemand, die leeft, zal voor uw aangezigte regtvaardig zijn, Ps. CXLHI: 2. (b) (gen iebere baab/ jelfg be bepte/ ig aan alle ftanten gcbjeftfteltjft/ 't ftamt boajt uit een onbolmaaftt öarte/ ié geb:efiftelijr} in geloobe/ in b^ceje/ in ItefQe/ in oog-tne^ft/ ^oobat alle onze geregtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed, Jes.
LXIV: 6. Zoo i^ be inenfcl)e. aamp;ob/ baarentegen/i^ een regtbaarbig ïïcgte?/
bJieng oojbeel i«? naa? Vnaa^cib/en bie ben fcijulüigen oeenpynjSonfcljnlbig goubf, ©iEgquot; ftan be menfefje uit sijne tae^fien niet gcregtliaa:bigb Uio^ben.
XXXVI. tjiejtegen ftjijbt men met alle magt/ om imnir^g be? menfeften goebe bJC?lilen bejbfrnftelijft te maften/ en be ïtegtbaa^bigmaftinge uit be toe^ften te b^tjben; men bjengt baartoe bij be.^e nabolgenbe tcgentoe^pingen:
Tegenw. 1. De ^cffêift jegt buibelijft/ bat 5llb?aljam uit be toejften ig ge« Tegenw.i regtbaarbtgb/bie!è ftan men banuirbetaerftengerEatbaacbigbbiorben, Jac. Jac. n.-II; 14, Wat nuttigheid is het, mijne broeders, dat iemand zegt, dat hij het14'25 '22 geloove heeft, ende en heeft de werken niet ? Kan dat geloove hem zalig maken? vs. 21, Abraham, onze vader, is hij niet uit de werken geregtvaardigd, als hij Izaak, zijnen zone geofferd heeft op den altaar ? vs. 22, Ziet gij wel dat het geloove mede gewrocht heeft met zijne werken, ende het geloove volmaakt is geweest uit de werken, vs. 24, Ziet gij dan nu dat een mensche uit de werken ge-regtvaardigt wordt, ende niet alleenlijk uit het geloove? vs. 25, Desgelijks ook Eachab de hoere, is zij niet uit de werken geregtvaardigd geweest, als zij de i. fpppy ge-
Van de Regtvaardigmakiiige.
gezondenen heeft ontvangen, ende door eenen anderen weg heeft uitgelaten.
Antw. 1. ^ïocolhi^ ^eijt bat SUSjaljam uit öc luerften oftetjtbaatöigb; Upaufuji/Rom. IV: 2—5, ^cot ronöuit/öat Jtamp;jaljain niet uit öe lueclieu ge» rcQiliatirtiigö i^/ maar uit het gdoalie. 't Jfs bejelfbe Jöreêt bee luaadjeib/ öie/ cn beo? ^auïti^/én boor SEacüüu^ gefp^oficn ijceft/ Inaaruit Ijet seftec iö/bat .^ij niet met !iial!?anbercii ftnjben/inaac fjer^elföe peggen ; maar 't ij? öe tmisterfjeib bed menfcfien/al^ men öe nbereeiiiiamilc niet 31 en fian.
(a) ©e papisten tuiKen öeibc Uereenigen met IjLinne Duiten ■öotié llüactjb en lian 0110 öoben Ineöerïegöe biitinctie / ban eene tlneeöedejje lïegc-baavtiigmaljinge/cene ceifte en tlneebr; be eente noemen 3e eene inftartm-ije ban genaüe en bernieutainge/ tnelfte ban gt;J5ab ié sonbej be inerUen/ en luillcii bat Jpauliié ban hie fprecftt; be ttneebe noemen 5e öe toeneminge en [inligmaftinge/ cn lui!(en bat ^iacaötié ban öie fpreeftt. ©otlj/ bcöujle bic öiftinctie maat ern inenfdjenuoiiOe ij/alj tjoben ip getaonb/300 bejbalt bic bereeniginge ban jelbe.
(b) Qiej eene bereeniginge te builen maften boot ccne anbere bijl ine» tie/ namelijft/ bat Jpaulus fpjecfit ban öe ïïegtbaatbigmaliinge ban een gobbcloose/ cn 2Cacobiijj ban eene iScgtbaarbigmaliinge ban een Uicbc^gc* borene/ Inelfte uit ïjunne gaebe tnerften ié/ tnaarbooc 3B regt ten lebcn bejft^jgen/i^ in öen gjonb fjetsclfbc met Die ban be papisten/cn 3al üc-neben lueberlegb Imirben.
(e) 4?aft fjet gebaarlijft te ftellen/bat Sfacobup fprccftt ban eene ïieat-baarbigmaftingc uit be laejften/liie! nict^ bejöicnenbe/maaj bfoetjenbe uit «öobö Vuaarljiiö en regtbaa;t)ig[)eib/liiellie bc beugben ban öe gob^alijcn niet anbejg fian be^lilarcn ban beugben/en een gobjaiige niet anöer^ öan een opregte/ ban een gDö3aligc/ cn 3ijn luerft in be gob3a!igen niet anbe^ Dan 3iji! üiejft; ooft ip Ijet tegen be taïe ban öen 25ijEiel/öic bat nooit regtbaajtiigen noemt; ooft bolbDct Ijct öe3rn tcftp't nier/toant tjet beant» üiaoröt niet ^.itoünp ooguierft/'t toelfte is/bat ïjettoaregcloabe lebenbigi^ boor be goeöe lurrlten/ om be [oéfe menfcljen te obejtuigen/ öat [jun geloo' be ('iet 3aligmafienbe niet i]ö. Stl j Jpinclja^ Inctft Ijcm tot regtbaarbigijeib üioröt tocgcreftcnö/Ps. CVI: 30, öat luap niet eene ïïegtbaaröigmaftin» ge bcé perfoong/maar cenc berbebiginge ban sgne öaab/toelfte in bet» iiijcibcne op^igttn mipbuib ftonbe toojben/ en eene berftlaringe bat bie boor eene bij^onbere bjift beg aBre^rc j nefcfjieö Inaj/ Matth. XII; 37, 3al § 37 beantUiDorb tuorbcn; 1 Joh. 111:7, fpjceftt öe Stpojtel niet ban bc llcgtbaarbigmaftingc/ maat bat Ijij ïïcgtbaatbig/ Ijeiiig ié/ bie 3c boet.
(d) (©oft ncljtcn toij f)et ben tefttit niet genoeg gebaan/alg men 3egt bat Tpauinó fprecftt ban be Segtbaarbigmaftinge boo? (0ob/cn SCacobuj? ban bc Ëtegtbaaröigiuafiinge boor öe mcnfcHen/of eene bertoaninoe uit be Inerften/ bat Ijij geregtbaarbigb teas uit ben geïoobe.
(e) ^Baar alp men beibe öe te'.tpten toel insiet/ 500 fpjeften 3c ljet3eïfbc/ r.aiuelyft/ bat be meufcijc int ben gdoobe getcgtbaarbigb toerbt/ maa? be
te-
850
Van de Kegtvaardigmakiuge.
tegcnpartgcn tuarni bejfcFjeiben; ^aulus te öarn incr tot amp;l,c
(Cb?i?trnboin ficftcc^be 3iut)en/ lurïlic öe iSegtbaai'biginaHinof nit be liicc ^ocljtLMi/ 'r 5(1 grftrpl/ 't 31J jamengeljoegb met ïjct grloolie; tegen be.ïc belrirert f)Ö/ öat bf ïScgtbaarbigmaftinge oaufcljelijli met gefdjiebt uit be Vuerfien/ maar alleen uit ben geloalie/ betftaanbe öaarbooj onüetiniprelijlf een luaar geïoobe/ Umaruit be rrgtüaarbige leeft/Rom. 1:17. ^acntnif. fjabbe te boen met een beel (cófe menfcljen/ luetfte be liiaajljnö toeitemben/ bat be men.fclje alleen bao? quot;ijet geloouc/jonber be tnerUen/geregttiaa;-bigb luorbt; maar toclUe bc toaarljeib misDruifnen/a'Gof min Dan nier firljocfbe gobsalig te leben en gocbe toerUen te bctradjtcn. IDieé fjabne SHacDlJU^ Ijen niet te oberEeben/ bat men alleen uit ben geluobe/ jonber oc Uie^fien ber biet/ geregtbaarbigb luorbt/ baar innamen ;c te ^amen in obereen ; bit ftelt Sfacobus buibeltifi boor/ b. 23, Entle de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: Ende Abraham geloofde God, ende het is hem tot regtvaardigheid gerekend. Siiet baar be;eljbe luooiben ban j^aulu^ en ban Süacobné gefpioiien. S?.oo jijn 3c ban eenis.
^Saar ombat 59 met sangclj be^fcljeibenc tegenpartijen te boen pabben/ 500 b^ongen 5e bc jafien ooli be?fcl)eibenli)ft aan ; Jpanlu^ obejtuigt stjnc tegenyarttjen/ bat 5e af mochten 5icn ban be luejften/niet om bic niet te boen/ maar om baarboo,? geregtbaarbigb te touröen/telinil be mcjifcljc alleen booj Ijet geloobe/ ^onber bc luerlien/ geregtbaarbigb luorbt. Sgaco» bn^ b^ingt aan op bc oefeningc ban be goebe lucrlscn/bic ^ijne tcrjenyar-tijen/ alji niet noobig/ bepluierpcn en nalieten bie te born/ roemcnbe bat 30 Ijet geloobe fjabben/ en bat 3e baa?boo? geregtbaarbigb en ,;alig souben toojben; aan be^e toont fjij/ bat 31] (jet biarc geloobe niet Ijaöbcn/ nnrrj oc nature bedelf? quot;bejftonbcn/ maa? bat Fsiin geloobe/baar 50 op rocmben/ alleen maar lua? een ^iptori^cl) geloobe/ 't luellf gren beel aan bc jahe boet fjetiamp;en/ en een boob geloobe bia?/ betaiil Ijet 5onbrr leben enbruci)-ten lua^/ gclijf! Ijet geloobe ber buibrlen/ bie ïjet geloobe maar fibberen boer. ïjiertegen gaat Iji] tooncn/ bat ïjet Irare geloobe lebenbig en luc?li' jaam is boor be Itrfbe/ geljuo^aam^eib aan 03Ou en goefce Uierften/ en bat geen anber ban sulli een geloobe tot be jaligljeiö leibt/soobat men uit sijnc biejUcn meet corbeeien ban Ijet geloobe/ of men ïjet luare jieeft/of riet.
vDit Dein lipt Ijij met fjet boojficelö ban SCb^aljam/en toont/Dat 2l!amp;ra-ïiaiup geloobe niet luaj een enliel toeflcmmen ban De beloften/ al^ Inaar en 5clter/ en baarmebe geöaan en opgeliouben/maar bat 3i)n geloobe boa^» b^ong tot neljooj3aamfteib aan i!5ob/ 3elfg in Ijet offeren ban 3ijncii Sone as^aii/ uit luellien hem be^cjfiapeloofb toa^; luaarom be^Cpoétei 3cgt/ b. 22, Ziet gij wel dat het geloove mede gewrocht heeft met zijue werken, ende het geloove volmaakt is geweest uit de werken, l^ij ïegt met bat De lue^ ft en mebe tajorliten met Ijet geloobe/ 't liielft l)ij gesegb sonbe ijebamp;en/ in-bleu Ijjj bc luejften eenige berbieni'ten tnegcfcljjcben Ijab/ en üeoogb !jab te 3eggen/ bat be menfelje boo? bc bc^bieniTten ber tnejficn gercgtbaaibigb
jppppp 2 moeg*
851
852 Van de Regtvaardigm akinge,
mocgte toorbcn; maa? Qij jcat/ bat öct gdoo^e itietm getD^ocgt ^ceft met 3tjne tncjftcn; .;oo fijacljttg tnaê jijn geloolic/bat uit Ssaaft bc ?oube bao^tfiomen/ bat ftij tDEbcroin lelJcnbtg joube toorbcn/ fcfjoan Ijij ^rm offfjbc/ rn bat neloolJc 5Etre fttm aan om »6ob tc gE^oojsamen/ en dat pEloobc ocfrnbe IjÖ in 't irc^ft ban offeren/en bat gcloobe tréAtJw9-»; eieleiooihee i| boldnbigb/ uitccbor^b/ bolborrb/ tfn Einbe gEbjagt/ en al-300 boïmaafit gEtoer^t uit bE taE?Uc:i ban fjet offerEii.
JlPaaniTt bltjamp;t/ bat fjet luare geloobe toe^ftjaain i^ tot (HSoöjaligrjeib/ rn fdjoon l)Et allren sen niibbEl is/ biaarboor bE mEnfctjc getEgtbaar-bigb Itiojtit/ bat |)Er nogranji uiEt allEEu if/ maa: bErgesElfcljapt mEt be taErft?n/ al^ be^jElf^ Effect/ gElijft Jjn bat toont/ b. 24,quot; Ziet gij dan nu dat een mensch uit de werken geregtvaardigd wordt, ende niet alleenlijk wit het geloove? I^ie^ bocgt bE Stpogtel gEloobe en liirjften te janiEti/en bE?ftlaart/ bat be menfclje uit l)Et geloobe geregtbaarbigli taorbt/ bocö riet alleenlijk, aficof t)Et allEen toa?/ maar ooft uit de bac^rien/ bie get prlooOE bejgESElfctjappEn/ bat joo besl if/ al^ uit Een werkzaam geloove. ^e^e saiiienboeqinge ban gEloobe en taerften gcfcfjtEbt niet atë ban ttaee collaterale, bat i|B nevens malkanderen gaande, tut uitboeringe ban een en 't jelfbE bjeju/ al^of iebEC booj een gebeElte t' jamEu fttnam tot öe j$rgtbaaj-fitgmafiinge/ beel min alpof beide/ en iEbsc/ be oorjafte tnaren ban be iSegtbaarbigmalfinoE; taant dat i^^elf? 'tdJeloobE nier/dat maar in de HEgtbaa?bigmalnngE tE paêfe fiomt/ al? een midbel be geregtigljeib ban Cfjitptué aannemendE; en bat de tae^ften be oorjaiic der Segttiaarbignva* ftinrte niet jtln/ Rebben toij buben met bier üEtatj^rEdenen üebEjstigö/ en de SCpo^tEl f»au(u^ fpjEcitt dit ronduit teoen/ ooft in ben pejfoon ban 5llb^aljam/ en 't ooft de beoogingE dE^ 2Cpo]6tEl^ Slacobu^ niet/tocffte bEongt/ dat tjrt gEloobe/ taaacdoo: de menfcöe geregtbaardigb taorbt/ eeu lebenbig en tae^aam geloobe i^; maar geloobe en taerften taorben b. 24 samengeboegd/ alg oorsaaft en iffett/ met dat oogmerft/ om uit [jet rffret te toonen de regte nature ban de oo^alfe/ Ijet geloobe.
2C!1^ Sacobu^ dan jegt/ batSlibraöam/ dat iSacftab/ dat de menfcöc uit dE taE?fien geregibaa^bigb taorbt/ 300 flElt {)Ö be taerften niet alleen, en op Sicfi selbE/ maar al? een effect t' samengeboegb met tjet geloobe/ bejselber oo?5aaft/ en in bie ^amenboeginge ber fiegtbaajbigmaUinge Ijet geloobr toe-fclj?nbenbe/ b, 23, en be taerften alp bjuctiten ban ïjft geloobe/ en ai^ een betaijp ban jjet taare geloobe ftellenbe/ 300 noemt Ijij Ijet effect/ en bEjftaat daajdoo: de300 bejomjlandigbe Dojsafie. 't 31^ 300bEel alp geregtbaajdigti te tao^dEii doo? een lebendig en brueftten boortbrengend geloobe.
Tegpnw.2 XXXVII. Tegenw. 2. Matth. XII: 37, Uit uwe woorden zult gij geregtvaar-digd worden, ende uit uwe woorden zult gij veroordeeld worden. Antw. (a)
Antw!'' ^gt;c3e teftpt 1^ tegen de partijen; taant Ijr? blgftt/ dat regtbaardigen rene gerigt^afte if/ en tegen be?doemen obejftaat/ en 31300 brijfp^e^ ften betpeftent. (b) g^ese teftpt fpjeeftt niet ban ïjet toe^ft dBod^ neffen^
den
Van de Eegtvaardigmakinge. 853
beu mcnfcïje/ maat ba» 't Incrft bfj? mcnfcljcii ncffcnö anbcrcn. Hit öeu obrrbloeb öartFn fptreftt be monb/ boo? be taocijbcn opcnöaart jtcfj toat in get Ijarte i#; ecn goeb menscf) ÖJenot goebc binctenijaort uit ben gochen fcljat ^iinp fjajten/ en cen boo^ mtnsclj fiao;e ; baarnaar ooc*
btrlt be rcne menfetje be anbere/ en brjhiaajt tjem pocb of Utoaab/ regt-baarbigtnf bejoorbrclt liEin.iDifsbiciit besepïaatfe metbooj hun geboelrn.
XXXVIII. Tegenw. 3. Hebr. XIII: 16, En vergeet der weldadigheid ende Tegenw-s der mededeelzaamheid niet; want aan zoodanige offerhande heeft God een xin'; 16-welbehagen. ©c gemeenr HCatijnfcllc ouc^fttinge ^ct tjet liioo;b tvaQtgtXvai euaresleilai ober promeieri, verdienen ; baar banbaan ftotnt bat 3e besc plaatfe bijb^cngrn boor be bijbienften br? tue^licn. Antw. il^aar be^ Antw. toiile öunnc taalftunbigen baarobe? sicljselben nu fcf)amen/ al^oo het te tajstelofi een mipiïag ié/ jou r? geen anttooojb noobig. ïfet tooa^b fieteeftent behagen hebben, ©at omljeljen tot) ganfctjclnli/bat be goebe tDcrfien (ï5ob beljagen; maar bat je ötj iöob iet^ bejbienen/ bat ont»
fiennen liiij/ cn beje teftist bient f|un niet boor betotjs».
XXXIX. Tegenw. 5. IDe geloobigcn bcafuiigcn t)ct ccutoige leben om- Tegenw.4 bat 511 tlft waardig ;fin/ bics toorben 5e uir be tarrhen gerrgtbaarbigb.
Siet Openb. 111:4, Zij zullen met Mij wandelen in witte kleederen , overmits zij het waardig zijn. Antw, Cine anbrre ié be taaarbigljeib ban een Antw. pe^fcon/ en eenc anbere ijgt; be tnaarbigtjeib be? tor?lJ^; ljun tuejft ig niet Uiaapbtg/'t ié onbolmaafir/ooit ftet beétc/alé boben ié getoonb/en 5g 3i)n al3oa onnutte bicnétftnecjjten; maar be gnoobigen 3elben 3t)n baarlijft taaarbig met CÖ?i?tué in tuitte ftlrebricn te tuanbelen/ ombat 3gt;j in Ci]?iétué rrgtbaarbig 31)n/ bie ftun (iet rept tnt het eeutaigc Keben bertaorben Ijerft; Zij zullen wandelen in witte kleederen. ©e ftlee»
beren 3ijn wit gemaakt in het bloed des Lams, Openb, VII: 14. ({En 3ijn de Regtvaardigmakingen der heiligen, Openb. XIX: 8. (|irt banbaan ftVnam tjunne tnaarbigtjeib/en niet uit Ijunne taejften.
XL. Tegenw. 5. ©c be^gelbinge gcfcliieöt naar be tne^ften/bieé tiio:bt Tegenw.5 be menfetje uit be hJe?ïteti gerrgtbaarbigb. Siet Matth, XVI: 27, Als- xvi^ot'. dan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. Rom. 11:6, Welke een iegelijk vergelden zal naar zijne werken, 2 Cor, V : 10, Openb, II: 23.
Openb, XX : 12. Antw, ©ese plaatfen. talken aan be IjoeoanigljeDen en Antw. 't onbepfcljEib ban be pejfonen/ bien goeb of fttoaab bcrgolben 3al taor^ ben ; maar jg fpjtlien niet ban be oor^ahen/ tcaa:oin Ijet be3en tael/ en genen fthialijh 3al gaan. ©ie goeb gebaan cn j]gt;ob3alig gelcefb jul» (en fjeböen/ bic sullen 5alig Inorben; maar bic goblonéltjft geleefb 5UI» ïcn ftebben/ bic sullen bcibocmb too?bcn. ©aaroin ftaat c? niet/ een iegelt)i{ 3al bcrgolben toorben om 3ijne toe?fien/maar naar be tac^fien;
goetoel be? gobloo3en toedien be oorsaafi 3ijn ban l)iin bc?bc?f.
Men mogte zeggen: ©c gobloo3en toorben brrbocmb om tjunne toe?'
fien/en gunnc Vne^ften bcrbicnen be bejboemcnipfe/30a ban ooft be goebe
fPPPP 3
Van de Regtvaardigmakinge.
taerfon ben fjcincl. Antw. ©at lioïgt niet/ bctofjle be tencnfieHinge niet bolfiomen i^. ©r? gooioojcn lucjlien ^ijn bolftomcn 6000/bet gob^alioen tnrrlicn 31111 onbolftomcn. €n ooli ig cr onör^fcljcib tusfcljfn ft;affe en ötiooninge; al Dat ben bnoö berbient/ contrarie baarban berbient baaram't contrarie ijorbnict; bic een boobflag boet/berbient ben boob/ maar bie fieen bonbiiag boet/berbient baarom niet in 't leben te blij» ben; en tiolf tuisfcljcn go^ooslieib en be brrbocmem«ife i^ eene p?oyor» tie/ maar tupfdien be goeOe lucrften en be jaligfjeib i^ geene yroyor» tie; baarom lian men uit fjet eene geen öe|luit matien tot l)et atibere. toftenw.e XLI. Tegenvv. 6. ®e be?gelbinge gefdjiebr om be goeöe tnerfren/^oo ban xxv-34 quot;^0'' ör ÖetjtUaarbigmalnngr. giet bit/ Matth. XXV : 34 ,35 , Beërft dat Ko-' ' ninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegginge der wereld ; want Ik ben hongerig geweest, ende gij hebt Mij te eten gegeven. Luc. VII47, Daarom zeg Ik u, hare zonden zijn haar vergeven, die vele waren, want zij heeft veel liefgehad. Antw. Antw. 1. Matth. XXV: 34, 35. (a) Cjier ftaat niet bat be menfclje om
goebe bierHen/al? berbienenbe oorjafien/ ben ontbangt. (b) Cf et
tuoorbeben want geeft julfip niet te bennen; tnant liet fieteeftent ^ootóel ren bliib/ reeben/ belnti^/ aïé eene oor;aal{. Siet bit/ Matth. XVI:2, Schoon weder, want de hemel is rood. 1 Cor. X : 5 , In Let meerderdeel van haar en heeft God geen welgevallen gehad ; want zij zijn in de woestijne terneder geslagen. (c) ©at tjet lnoorDelie wantin be^e ptaatp nier be corjaafi/ maar een bliiU/ een brtans beteebent/ i^ fjlaar uit ben teliét ;elf. i^ier tnojbt nirbMiUbelijii ge^eijb bat br hemel niet als ren berbienenb loon/maa? al? eene ertenig gegeben biorht. Beërft, ©at be Ijemel gegeben Inorüt aan be ge;egenben/bat ij? uitbe^ftorenen/Eph. 1: 3, toien 51) ban rcuUiigDeib toegelrgb toaé; bar beje erfenipfe boor Ijcn bereib bin?' ee^ 51) geboren lua» ren/ jaUan be gjonblegginge be? tnerelb. ©at nu eene cjfenigfe 10/bat boor Scgeïiiiigt- iemanb ifi toegelegb/ bat al buijenben ban jaren boo? bat men tiia^/brreib i^/bat |liiit alle be?bien|Ten uit. ©aajom beloont be èjeere 3fe» 5119, b. 35, toiebesegejegenben en erfgenamen jijn/en Vnaaruit suliis ülijUt; nameii)li: aan birgenen/ bie in Cljjifitus geloofb Ijebben/ en tuie? geloobc tuerti;aam ig getneeiBt boo: be ItefDe tot Cl)?istuö aan be geloobigen/b. 40.
2. ©e plaatfe/Luc. Vil : 47, 3rgr oolmiet bat be broulue bejgebinge ber jonben ontbangen lieeft om Ijare goebe bier ben. t}ct tuoorb want Ijir? ooft een blijft/en niet be oor.iaaft. ©e bejgebinge be2 jonben biorbt llir? nier bc liefbe/ maar liet geloobe toegefcljjeben. b. 50, Uw geloove beeft u behouden, ©r lirfbe ftomt Ijiir boor als een blijft en bebni? ban liet ge» loobe/toelftg nature i]S boor be lielbe biejl^aam re 51111/ Gal. V: 6. ©it bliiUt ooft uit Ijer oogmejft ban ben ï^cere Ée;u^/'t taelfte te-toonen/ biie meest beljoort lief te Ijebben/bieiï bete oftneinige jonben bergeben 31111; pinion ambioojtit/birn bele bergebrn jijn. ©e Cjeere Se3Hs tippro» beert Dat; bal toont/ bat be bergebinge ban 3onbcn booruit geftelb liio:bt baar eejpt te 31311/rn bat be liefbe baaruit bloeit/en niet aljS eene oor»
jaaft
854
Van de Regtvaardigmakinge.
jaaft uoorgaat; en bat men tilcn«5liolgen*S uit be grootftefb bet ïfefbe Beflui-ten mag be bt-rgcUingc beier ^oiiben. ©it appliceert be l^eere ïfieius op be bjaiiUie/ bat Ijaar ban liele ^onöcn moeiten benjcben ïijn/ luant jtj l)a?ibe beel lief. dEu bntj b.iie:bc be gebactjte ban ben jfdriicër/tiie Cjem genoobigb Ijabbi-/ öeanttauarb/ én b^t Clpióru^ luaarlijii een ^roptjeet inaö/ en bat geene reben Ijaobe vcfj te benuonbrmi/ bat Cjij toeliet oat öe gracite joubavcsfe l^em aauraaftte/belnijle haar alle fjare iieic ^onöen bejgeben blaren/ en be aanrafiingc uit geestelijfte liefbe [pt banlftiaarljeiü boartHttiatn.
XLII. Tegenw. 7. ©e goebe Uieiften be;bicnen (oon/en laan bolgené be'Tesonw 7 regtbaarbigljeib gt;j?ablt;j. IDies Itiorbt be inenfcl'je uit be UierHen geretjrbaar- j1;quot;'1'- Y: bigb. gift bit/Gen. XV: 1, Ik ben u een schild , uw loon zeergroot. 2 Chron. XV: 7, Daar is loon naar uw werk. Ps. XIX 12, In 't houden van dien is groo-teu loon. Matth. V: 12, Uw loon is groot in de hemelen. 1 Cor. III; 14, Zoo iemands werk blijft, dat hij daarop gebouwd heeft, die zal loon ontvangen.
Autw. ©at 43ob be goebe rjcrlicn beloont/ rê peller/ en bat lun be uelnonin- Antw. ge in 't ooge moeten Ijeöben/en rnebe baarboar belnugen moeten tnatben tut Ijet boen ban goebe Inerften/öbjUt niet alleen uit alle be plaatfen/in luelfte a5ab be Beloften ban belooninge ooet/ maar aoU uit l)et epcmpel ban (Üljriétuó/ luellie baar be breugbe/ bie 0em taa^ boorgeftelb/ Ijet liruife Ijeeft berbragen/Hebr. XII: 2; en bdn isêa^e^/ taelUe op be bergelbinge tu-ji loon^ jag/ Hebr. XI: 26. JlÉaac bat bii) boor be goeOe Uierften loon verdienen , bat ontljenuen Um; laant bat ftaat nergens in vöabg UDoorb/en be Dnnutljeib/aio lug alle^ gebaan fjabbcn/ én be onbolmaaluljeib ber mee»
fier/ én be giften/ fpretien bat trgen. ÏJet Inoorb loon geeft geene verdiensten te ïiennen; taant baar is niet alleen laan naar ucrbienften en ttluiib;
maar baar is ooli een loon/ bat uit genabe en goebgunjltgfjcib grgeben liiovbt. ?Caon beteeftent eene enfti ïe gifte ;onber opligt op ernig luerli. Ps. CXXVII: 3. Siet bit/ Ezech. XXIX: 18 —20, altnaar -!?oö .iBebucabne',ar/ ben Üoning ban ïpabel 'boar be uitroeiimge ban ^yrug, Egypte tot een loon belooft; nu iei 't jefter bat een ongeloobige en gobbelaoic/ gelnlï 43e» Ducabnejac toa^/booc ^tjne gobbeioo^r baben/bie ijij geplcegb Ijabbe aan ^Tyru^/luant Ijtj brbe Ijet niet om ajobe cenen birn^t te boen/ geen loon b 1.7 bi men Ron liijJ3ob; maar't loan bmrbt Ijem enfiel uit be goebgnnftig-ïjeib toegeboegb. giet ooit/ Bom. IV:4, Dengene, die werkt, en wordt dea loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Stoo is er ban een loon naar genabe. 'Ziet 00H/ Matth. XX: 8, Geeft haar den loon, beginnende van de laatsten tot de eersten, ©ie maa: een ure gearbeib Ijabben/ontüingen tot joon 500 brei als bic Den geljeelen bag gearbeio Ijabben; bat loon nubiierbc gun niet grgebcn naar herbienften/ 't bielfi be anbrren erftenben en b.iat' om murmureerben/ maar naar gunfte/'r buil! niet alleen uit br ^afte jelbe biijlit/ maar ooli uit b. 15, Is uw ooge boos, omdat ik goed ben ? 2l:lle be tegengetoorpene plaatfen fprelien ban loon uit genabe en niet ban loon uit berbienften: leant tuerften luiimen niet beibienen.
Aau-
855
Van de Regtvaanligmakinge.
Aanh. Aanhoud, loan toorbt gepbcn naat be reotbaarbig^eib iJ5abé/bie^ 't rrn Ucrbienenb loon. gift 2 Thess. 1: 6, 7, Alzoo het regt is bij God ver-drnkkinge te vergelden dengenen, die u verdrukken; en u die verdrukt wordt, vcrkvvikkinge met ons. 2 Tim. IV 8, Welke mij de Heere de regt vaardige Regter in dien dag geven zal. Hebr. VI 10 God is niet onregtvaardig, dat Antw. Hij uw werk zoude vergeten, ende den arbeid der liefde. Antw. (a) 3M 51)
fi,2!]gm bc U^uone örj ^alijijrib odo: öt' regrüaarbiglieib öablt;j/boclj niet om gun toe^U; tnaaj o'nbat öe 'SSaige bic boor lieu be^öienb jjccft. (b) 't ooFi rrgrbaarbigljeiö bat 43ob ^tjne erfgenamen op, niet om, IjunnEtoc^ftenbe?» fttniftr/öefnnle ^ti Oelnofö l]ab; belaften re lioubcn is reatbaa^bigljeib. TeRpnw 8 XLIII. Tegenw. 8. Tit. 111:8, Deze dingen zijn het die goed ende nuttig Antw118 z9n ^en menschen- Antw. ©aar 3511 liejfcl)eibene einben en opsigten ban n w' eene ^afie/500 51J11 ool{ be gaebe luerlfni nuttig tot berljeeclijHinge ban ijpob/ tot fticljtinge ban jjjnen naaste/ tot 5!)ne eigene brebe bee con-fcientie/tot bejjeHeringe ban be üiaarljeib üe^ geloof^/en om boor bien ban qjob beroröineerben taeg ten l)einel in te gaan; bie^ ïtan men uit be nuttig{}eib bet gaebe luerften met üefluiten be be^bienjlen berselbe/ cn be jSegrbaarbigmaHinge uit be;elbe.
Tepenw.o XLIV. Tegenw. 9. ©abib begeert meermalen gerfgt te Vnorben naa? Ps'xvir geregtigljeib/birö ftan men uit be luerben getegtbaatbigb tooien, l.' ' Ps. VII: 9, Rigt mij, Heere, naar mijne geregtigheid, ende naar de opregtig • xyjjj. beid, die bij mij is. Ps. XVII 1, Hoort de geregtigheid. Ps. XVHI: 21, De 21. ' Heere vergold mij naar mijne geregtigheid. Antw. (a) (Jjij jegt n'Ct om, maat Antw. naar mijne geregtigbeib. (b) ©aac eene geregtigbeib des Persoons b^or 51)ne bolmaafttljeib en fteuigljeib in geftalte en baben/500 jal memanb/ bic leeft/boor jtin aangeiigte rrgtbaaröig jijn/ Ps. CXLIÏI: 1. (Cn baa? iji eene rrgtbaarbig^eib der zaken ; en 500 ftan iemanb balftomen onfctjulbig ^rjn in eene jafte/ItiaannrOe Iji) befcljulbigb Vaorbt: bic plaatfen fp;efiEn ban 't laantc/ cn niet ban 't ecjite.
©ué Ijebben tatj bit üoofbpunt ber COristelijfte religie bcbe^tlgb/ cn bc beftjijbinge bieöerlcgb/ Vuaarboor be biaarfjeib te filaarbe? blijftt.
Daar is XLV. ^ierober i? nog een berfdjil/ 't Uiclft toel biat anöerjj fcrjfjnt/ fwecder maar i'1 ^11 bijna Ijct^elfbc ip/namelijft: Of men niel eene Iwesder-
lejje Regt- leije Reglvaardigwakinge Iconde stellen, de eene van een' uitverkorene als gudde-Taanlig- [nos ^ f/e andere van een' uitverkorene als godzalig ?
eene''van' ©c ï5egtüaa?bigniaUingc ban een gobbelD03e ftelt men in be bergebinge een'god- ber sonbcn boor tjrt lijben ban Cliri^tuiS/toclftc bc menfeije beelricljtig en eene toorbt boor tjct geloobc in l^em. ©e iSegtbaarbigmaftinge ban een gobjafi-van een' ge ^egr men te grfcljiebcn uit bc betrac5tinge ber goebe tacrftcn/Vncl niet failgc. naar öe biet bet nature/ of naar be ceremonicle luer/ maar naar be tact en bc geöoDcn ban Cljji^tup/ taaaröoor bc menfcöe regt toe f|et crulnige leben bcrfirijgt/en be?ftlaarb Uiorbt een erfgenaam ban gct5elbe te 5ijn; tuij oiitftcnneu besc fteUinge vlak uit/anscontHcnninge betuijsciiVnijalbusi:
XL VI.
856
Van de Regtvaardigraakinge, 857
XLVL 1. Uit öe Bobenoejlelbc fietaijjcn tegen he Jpaprêten/ bat SeotUaarbigmaftinge niet aefcamp;iebt uit be taerften. voor-aan-
2. al^ 25orge ^iclj ftellenbe onbec be i©ct/ en bic bolftamen 2. ciim-bolB;enoenbc/ Ijeeft ben jijnen baarboor bolftomen regt berfnegen ten hztj^a eeuuiigen feben/gcïijft fielrie^enis. ©ie^ be^fijqgt öe inenfclje baoc 3ijne r^-tum ' Vuejlkn l)ct rrgt tat fjct^rlbc niet/ anbc:? Inaö Jlljiistnö geen Iio1Uü= {^■'(,.11vcrquot; men Saligmafte?; maar Ijflöbe t}eni te banfien boot (jet min)le/naine= vlc=u' ïijft/boor öe b;ijinatiingc ban be fcöulb en jl^affe/ maat niet beur öe jaligrjeib/ baarboor Ijaböc men 3iclj.gt;clben te banikn.
Zegt men, Cdjiptn^ ftoint a({c roem toe/ooli baar on^e ^aligFjeib/bc-Uitvi. faijie be inftlebcnbe geregtigfieib en bc goebe taerften ban Clj^istu^ boojt-fiomen en boor CljJiirïtti^ ftjacFit gcfcljieben. Antw. (a) ïüat ié bit anberp Autw. tan be paapfclje fteKinge: Cf|?'!?tu«l Ijeeft bejbienb bat bi!) berbienen ftunnen ? 'f taaar/Cö?t^tnö ftomt be eere toe cn ban bejloéfinge ban fcfjulb cn ftjaffe/en ooft ban bejltitjginge ban regt tot fjeteeutnige Ie»
iieii/en ooft ban onje rjciligmafiingc; maarniet 0111 boo:be inftlcbenbe ïieiligfjeib iemanb te ïïcgtbaarbigen/ bat i]ö noclj Ijet oogmejft/Inaar-toe lt;!3ob anö Tjeiligt/ nocf) lij^t ocgmejft ban een goü^aüge/ noclj Het einbe be^ ; quot;bclnijïe liet met bcle 5onbigf|L'ben öcsocbelb ilt;j. (b)
men jegt bat men boor jijne goebe taerften regt ten ceulnigen leben fijijgt/en in be llegtbaarbigmaftinge uit bc taetfien in bat regt inge»
Vuescii taorbt/ bat soubc ban ebenbicl ban ben nienfcQe 31)11/ en baac»
boor Tiabbe tjij ban 3icli5elben te banfien/ bic be goebe teejften gebaan Ijab» be; 'ttnelft ilt;j tegen bc ^clj^ift cn beltjbeni^fe be?45ereforinee^be ïierfte.
3. ©c ficgtbaarbigmaliingei^ccngeregté-lacjlj ban ^obal^ iScgtbaaj-s.'tis te-big Segte?/ en öeftaat in be3e öeibc 3aHcn: te toeten/ brij berftfaren
ban [cljuib cn ft?affe/en intaijsen in't regt ten eeutaigen Icben. (a) 2oo de K.^t-
Cljji^tué geregtigFicib aüccn niet bc Qoj5aaft ban bes menfcljen Jjegt» baarbigmafiinge; maar CtJ?istua lijben en bc«gt; menfepen toctfien luor» ben samengeboegb/ en be ïjegtbaarbigmafiinge gcfcljietit boor bic bei-be. ^co i^ ban C!j?isïtH?ï geen bolfiomen galigmafie:. (b) 't oiiina' gehjfi/bat be^ menfefjen toerften eenfg3in^3auben te pa^ fiunnen ftomen in be JSegtbaarbigmaftinge/ betoijie alleó baac regtbaarbiijljeib ip/ en alleé bolmaafit moet 31)11/ en bejS menfcljen toejften onbolmaafit 3ijn.
Zegt men; 1. (!5ob neemt 3e boor genoegzaam aan. Antw. ©at is nocQ Uitvi. 1. tnaartjciö/nocf) regtbaarbigljcib/ en baarom bette ban ben regtbaarbigen AllUv-lt;l5ob. 2. Cljf'?tuj5 bebcfit be onbaiiiiaantl)cben. Antw. iDaarboor? Sietiiiu-i 2. boor 3ijn lijben/ toant bat maafit brij ban fcf)ulb en fl?affe. Soo boor Au,w-3ijiie Ijeiligljeib/300-moet ban Cljiiptii^babclpe gei)oor5alt;iinf)cib öaa:-fiij fioinen; en Ijoe ftomt bic baarbij? een bccl/berbullenbc alleen bat bc menfclie te ftort ftomt 5 Soo igr ïjij geen bolfiomen galigma-fier/ cn niet alleen be oor3aftc ban ïïcgtbaarbigmaftinge. Cn ooft ban blijft datgene bat be menfefje baarbij boet/ in sicljsclbcn altijb onbolmaafit/ I. o^Qagg en
858 Van de Regtvaardigmakinge.
en 300 Ran Tjet niet Bcitaan nocfi te pagfeRotnen in be Jacgtbaa^bigmaRinge. 4-Ecgt- 4. i^e iScgt^aarbtgmaftinoe oefcfiiebt alleen boor ben gelooUe/al^ een nfakingê 'quot;'i't'E'l/ 06 active en passive oeregtigljeib ban OLamp;ji^tu^/ al^ be jijne/ Keschieut aantiemenbe/ Kom. Ill: 20, 28. Muf ïieloobe fluit alfe biejRcn uit/ en door quot;he t ^aat rEOt: tc0En bie^fien obe?/ Rora. 11:6, Phil, 111:9.
goioove. Uitvl. 3?e Ine^Ren bcz sebclijfte en ceremoniële i©et taotben uitgeflo uitvi. ten; maar niet be Cuanoclifcric. Antw. IDe^cljjift Rent geene Cuan» Tegenw. pE'ifcÖE geboben. ©e bolmaaRte l©Et be? tien ocboben i? be !Bet be? lieföe/ en ig ben geloobigen gegeben tot een regel be^ leben»?/ om naar ben^elben boot be?ecniginge met Cljjiptu^ te luanbelen.
XLVII. SCI luat men boor bit btaalenb geboelen infijengen Ran/ ijï üoben alreebe beanttnoorb. 1. Eom. Ill en IV fpjeeRt be SUpojstel ban be D?et be? ceremoniën/en niet ban be ÏEgt;et be? tien geboben. 'tCon# tratic i«i getconb/ 2. Jac. 11:14, 22, 25. 2ict liet anttooorb. 3. Matth. XII: 37. 4. Ps. CVI: 30, 31. giet mebe boben § 17—26.
Het ge- XLVIII. ©an be be?bienenbe oojsaaR be? SegtbaarbigmaRingc gaan wordt tot Det mibbel be?5elbe/'t InelR i^ Ijet gcloobe; beb?age i^:
hier niet Hoe hel gcloovo in de Piegtvaardigmalcinge aangemerkt moet worden' Of, merkt als cc'i wer^ gt; en a^z00 a^s de verdienende oorzaak? Of als de gronden de een werk reden, waarom God den mensche Reglvaardigl ? Of als een middel, aanne-en reden mende de geregligheid van Christus?
vaardig-1quot; '®e ^apipten/ Socinianen en i5emonff?anten/ taaarbtj jfcïj boorgaan^ jnakinge. be ^JSénnigten boegen/ jeggen ftet cr?ftE/ en Ijebben allen eene be? Ree?bc bebattinge ban Ijet giioobe/bat flellenbe/ niet alp eene aanne* minge ban Cr)?i?tu^ be?biEn|len/ maar in be liefbe en geljootsaair.ljeiiï be? geboben/ tnaarban Kap. XXXII Inijbloopig i^ gefp?oRen.
De Papisten jeggen bat Det geloobe befïaat in be liefbe/en bat Qet ben menfclje in ftaat ftelt om geregtigïjeib te boen/ beselbe begint en berbient/en aljoo een beel ig ban be geregtig^eib jelbe/en bat be men» fcöe al^oo uit tjet geloobe geregtbaarbigb tao?br.
De Socinianen, antRennenbe allebolboeninge ban (irB?i^tu^/flelfenbe baab brg geloof? niet al^ be geregtigïjeib ban Cfj?iptult;? aannemenbe/maa? al*? eene beugb/ alö be oorjaaR ban be KcgtbaarbigmaRinge ;toelniet/ bat get geloobe boor be hitaenbige toaaröigljeib Rtadjt fieeft ten eeulnigen Ie» ben/maar boor eene genabige fcDattinge/een beel boor bol aannemenbe.
De Eemonstranten jeggen/bat Camp;?iptug boor jtjn lijben en flerben bol» baan Ijeeft aan be regtbaarbigfieib (èobp boor {jet geljeele menfcFielijRe geflacïjt/en bat (©ob in ftaat geflelb geeft om met ben menftfje/no-peng Ijet be?R?ggcn be? jaliggeib/ te hunnen ganbelen naar tnelgebal» ien/en bat lt;l5ob/iu plaat? ban be bolmaaRte ge!)oor;aamf)cib bet DDet/ get geloobe geftelb geeft/ niet alg! een mibbel/ aannemenbe be geregtig» geib ban dTgiiptu^; maar al^ eene baab ban gegoa?3aamgeib/ en bat be menfcgc öaaruit geregtbaarbigb tuo?bt/ en get ceutnige leben be?R?ggt.
ï©ö
0
0
Van de Regtvaardigmakinge. 859
iBtj ontRennen bat alïf?/eii scggcquot;/(jet gdooUc in öc Scgtbaar» bfomaftinrje te paéfc ftamt/ niet al^ een Vne^ft/ maar al^ een inibbel/ aannemenoe en eigenende öc liolmaaftte passive en active gecegtigöeib ban Cl)?i?tus. iEgt;it üdjUt albu?:
XLIX. i. Eerste Bewijs. 3inbien be menfe^e boor {jet geïoobe/ al^ een Bewijs i. toe?li/ geregtbaacbigb luiejbe/ (a) ban tniejöe be menfefje uit be toejften ^i1^eid, geregtbaatbigb/'t biellt lui) in't bjeebe Ijebben tnebe^Iegb/tegelijri met be exceptie bat Ijet een (JEiiaiigeIi?c|j taejl! i3. (b) ©an sonbe Ijet oorbeel (öob^ met naar taaarljeib en regtbaarbigficib 51)11; luant ijet geloobe i^ onbolmaaftt. (c) ©e geregtigfjeib ban d)?i?tii^ alleen be oorjaaft ban öe^ menfeften ïïegtbaarbigmaUingc/ 5oa ban ban Ijet gelaobe/aló een Inejïi aangeme^fit/Ijet niet 31)11. (d) 5Clé be mcnfclje boot j)et gelaobe geregt» baarbigö bio?bt/öan Uio^bt alle roem uitgefloten. Hom. III: 27, Waaris daa de roem ? Hij is uitgesloten. Door wat Wet ? Der werken ? Neen ; maar door de Wet des geloofs. finbien nu be menfclje boor Ijet geloobe/alp een toe?lt/ 't taelft uit eigen brijen toille en ftjadjten/ naar ljun jeggen/ boo:t»
liomt/ geregtbaarbiQb toiejb/ ban taa^ be roem niet uitgefloten ; toant bé mcnfclje Ijabbe ban tet*i bat ban jijne eigene goebljeib boo^tftlnam/ 't luelft Ijiej e]cp?e^ toojbt uitgefloten met alle toerfien/ ban l)oeDanig eene natuil?
30 ooit 31)11. (e) ©e oppofitie tugfcljen taejft en geloobe fionbe geen plaat^ öt'bben/al^ gelooiie alé een taejii in bit gebal aangemejfit Vnie^be;
toant ban moeite ten uite^jie toejft tegen toerft geftelb toojben; nu toojbt get geloobe geburig in ben 55riefaan be fiomeinen en aan be (öalaten tegen toejU geftelb; bie^ ftomt geloobe niet in opïigte al| een toejliboo^ (f) ©an ftonbe be menfeije ge5egb toörben om Ijet geloobe geregtbaarbigö te toojben ; baar nogtan^ be ^cljjift nooit 5egt/bat be menfeije om ïjet geloobe geregtbaarbigb toojbt/ maar altijbdoor en uit Ijet geloobe. Hit öe3e allen ölijftt Hlaar/bat l)et geloobe in besesafte niet Uan aangemejftt toojben alleen toe?ft; maar bat Ijet alleen mibbel Ijiertepasfe Uoint/
en niet i^ be berbienenbe oorsaaft/ gjonb en reben ban be ïüegtbaac-bigmafiinge.
L. 2. Tweede Bewijs, ©e ^cïjjift segt buibeltjïi/bat geloobe gier BewüH2, toejfit alg een mibbel/en bat be menfeije baaröoo? Cllji^tué gereatigljeib ^om-nIs aannemeiibe/ geregtbaarbigb toorbt. Kom. III: 28 , Wij besluiten dan , dat de mensche door het geloove geregtvaardigd wordt, zonder de werken der Wet. Eph. II: 8 , Uit genade zijt gij zalig geworden door het geloove. Gal. II: 16 , Opdat wij zouden geregtvaardigd worden door het geloove Christi,
ende niet uit de werken der Wet. ©aar 3tjn maar tbiee toegen/ boor toelfte be menfeije geregtbaarbigb 3oubc moeten too:ben; of boot 5ijne eigene toe?ften/ en al.^oa boor Ijet 35e?bonb be? toerfien ; of boor Ijet geloobe/ en al^oo boot het ©erbonb ber genabe ; be5e ttoee Hunnen niet 3anicnftonien/
ïjet eene eigcljt bolliomene geregtigfjeib in 3iclj3elbBn/Qetanberein eenen ^borge/ toelfte alleen boor ben geloobe aangenomen en geeigenb toojbt. ^et
oSgagri s eene
860 Van de Regtvaardigmakinge.
retiE fïuft Qpt fliibereuit. Rom.X:5, 6. 't onBettaf^tclp/bat ^auluö erne pcbiiricc tEOEnflfllrntre niaaftt tugc^En Ijet gEloobe en öe tnejften bez !©rr. Zcgtmeu, niet öcp (JSuanoEliiimp 5 Uuj antltioo^ben/baar jijn gcene Cuaurtelifcljc Uiejfien; 300 51) er taaren/ 5ao maeét cc ooft eene (lEuan-gelifcïje Tt'ct 31)11; en 300 luurben ban eUeiiIubI geiootie En tu er ft en tegen malHanberen olicjorftflö/ en üljjüenbe in öe tBgBnfteHinge/300 Uertaerpt be SL'poptel öc JiïegtbaarbigmaRingE uit be taerften/ en fteït Uaét be ïtegtbaarbigniaiJinge uit ben geloobe. l^ie^ ftan Ijet geloobe niet aange» nie;ftr tuojöen alé een Inejft; maar moet aangemejïtt lno^ben al^ een mibbef. Bewijs3. LI. 3. Derde Bewijs. I^e nature br^ Qtlacfs fieftaat in't aannemen turedequot;a'1,an tgt ïiegtbaarbigmaïliiigc/ in taeblugt nemen/ 3ic|3 i^ein
gelooid, toe te liettroutocn tot iSegtUaarbigmaftnige/tjeiligmaftinge en ijee^iiift-niaftinoe/py tjem te brrtjoulucn/cp i^cm te leunen, giet bit in 't bjEEbe \3Ertoonb/Kap. XXXII. vDie? moet Ijet gelooUe aangcmejlit taorben al^ ten niibbel/ en niet ai? een tnejii/ be gcregtioljeib ban ben l^eere Sle* 3ué aannemenbe rot gijne geregttgljeib.
Tegenw. LIL ï^et principale bat nun {jiertegen inö?engcn fian/Rom. IV: 3, Kom. lV:Eude Abraham geloofde God, ende het is hem gerekend tot regtvaardig-heid, Gen. XV; 6, Gal. III: 6, Jac. 11:23. ©iej? i^ ijet gelooUe self be^ menfe^en geregtigljeib/ en Ijet ftomt in be lïegtbaarbigmaftinge boor al^ een Incjft/ en niet al? een mibbel/ Cljjiétu^ geregtigljeib aanne» Antw. menbe. Antw. (a) IDc teftét 3Eif fpjeclit bir tegen; taant bie fluit alle roem uit/ en 30a alle luejft. (b) f}j) 5cgt bat ^bjaljam niet uit be tuejlien geregtbaarbigb ig/maar uit benselDobe; 30a ftan ban ïjet oelaabe niet alg een Vue?li aangemejftt Vno^bcn. 't ©elaobe i^ taEl een liie^lf/ 't ge» loobe ip Uu'l {jet beginfel/taejftenbe öeiligljeiD/maar bat ij? l)et bejfdjil niet; maar of in be ïxegtbaarbigmaliinge Ijet geloobe als! eene bengb/ a!g een teejli/in confiDeratie ftomt/en be ftcffe/be g?onb en be refien ig/Uiriarom be mcnfclje ocregtbaarbigb luorbt; bat antfient be^clj^ifc ban SCbjaljam/ en ban alle menfcljen. (c) ^oereftenen iet^ op iemanbg refteninge ftellen/ 't tuelft 3ijn eigen tuejft niet toaé/ en tegen al 3tjn Uie^ft obe?ftaat/ 't Vu cl ft i^ öe geregtigljeib ban Cl)jiötii^/ boor ben ge» loobe aangenomen/Eom. IV: 4—6 , Hom. V: 19 , 2 Cor. V: 21.
Aanii. Aanhoud, ©e taoorben 51)11 ftlaar en eenboubig/'t geloobe 3elf toarbt 2CD?al)ani toegereftenb ; bie^ ftan men baarboo^ niet bejflaan een^ anbej^ üie^ft en berbicnjlen/eii 't geloabe alleen mibbel eenjj anbe?? geregtioljeiü. Antw. aannemrnbe. Autw. 't be ftijl ban «Cobö Jl^oo^b/ t)ct effect/ jjet ge» lurocljte/te noemen/en Jjet mibbel baarboor te bejftaan. Soa tuorbt Jjet aEuangelium geiiocmb eene ftjaditajobg tot saligljeib/Eom. 1:16. ©e ften-liigfe ijet eeutnige leben/ Joh. XVII: 3. 't aSebob/ Ijet leben/ Job. XII: 50. goo Uiorbtooft ijie^ 't mibbel genoemb/en baarboo? luorbt berftaan 't gene liet aannam; namelrjft/ be geregtigljeib ban Cf)?i?tii^. a3ob beloofbe Stbra-ijaiu ben galigmaftej/en bat bic uit Ijem booj ^aalt juube boDjtftomen;
5tIDra-
Van de Regtvaardigmakinge.
SCfitaljam BPloofbe bie Belofte/ nam btc tooacbcn niet alfeen al^ taaajQcili aan/ maar b?ong met bat geloobe boor tot bie beloofbe ^alte/ ben galigma-firr/ en ^oo boo? bat geloabe brjeenigb snnbe met be ^alte/ met ben SUlig-mafter/500 reftenbc43ab fjem beaangenamene geregtiglieiö toe. 't lt;J5cloatii; kan niet begjepen luorben/ ban al^ üercenigö met Ijetgenc Ijrt aanneemt/
betaijle bcpsclfs nature bejlaat in aannemen. ban Ijet gdaaüe SCtira-fjam tccgereftenb luorbt/ 300 lua?bi fjet aangeme^ftt ai^ Uereenigb met Öetgene Het aangenomen f)rcft/ nameiijli/ be cjeregtigfteib ban ben l^eere 3|e,iii^ Cli?iptu^/ toaarban be h?acljt ban Üïegtbaatoigmafiinge ftlnam.
LIII. J^an Ijet mibbel gaan Uit) boort tot ben ttiö b-m öe iSegtbaarOig» DeEegt-maftinge/ In aar ober be^e brage is: Of de Reglvaarcligmakinge maar eens, en ^in|'e dal van eeuwigheid, of in den dood van Christus, oj in de eerste vaststellinge geschiedt dat Christus zijn Zaligmaker is, geschiedt? €er lui) op beje bjage anr' quot;euwigquot; tnoorben/snllen hnj ee^gt oné geboden in eenige ftellingen filaar boor^ heid.
ftcllen; en ban gullen tot) tonnen ïjet geboelen ban be genaambe//e6reë«. verklap
JOtj jeggen ; 1. 31n öe fiegtbaajbigmalünge Homt 600 boor al^ liegt-
het regte
baarbigenüe/ en be menfclje/ alé geregtbaarbigb luorbenöe; ^oobat ïiegt» gevoelen, baarbigmaiiinge i^eene uitsprake van sententie, uiet alleen over den men-sche; maar ook tot den menscbe; scobat men bie ^elfoe Daab ban Itcgt» Uaarbigen aanme^ften Itan/ of aan be stjbe ^ob^/ Ijoe o^ob 3c boet/ of aan be sgbe be^ menfcljen/ Ijoe Ijtj 3e ontbangt; alé men 3e aan be Sgbe aöoöij aanmejamp;t/ban Uiorbt 3e genocmö Justificatio activa, be da-delijke fcgtbaarbigmaftinge; al0 men 3e aanme;lit aan be 3iibe be^ inenfcOen/ ban luoibt 3e genoemb Justificatio passiva, be lijdelijke ïüegt» baarbigmaiiinge. 't 3Ï0 eene en be^elfbe baab; 't onbepfct)e!b is alleen in Ijet Dpsigt/ Ijoe se gebaan/ of Ijoe 3e ontbangen luojbt; bieg lian men 3e niet ban malftanberen fcljciben; baat be actibe ig/ baar ié ooft be pa^fibe/ en toebejom/ baar be ya^fibe is/ baat t^ ooft üe actibe.
2. ^gt;00? be fcl)eppinge/ee? bat be uitbe^ftorenen Inaten; ban eeulnigljcib Qeeft 43ob boorgenonien be uitl)e:ftarencn/ain be be?öienften ban Clj2isru«?
boot ben geloobe aangenomen/in Ijunnen tiib te iSegtbaarbigen. Sier 2Tim. 1:9, Naar zijn eigen voornemen ende genade, die ons gegeven is in Christo Jezu voor de tijden der eeuwen. Epb. 1: 5, Die ons te voren verordineerd heelt, tot aanneminge tot kinderen, door Jezum Christum in Hemzelven , naar 't welbehagen zijns willens, ©itbootnemen iji be liegtüaarDiginaliinge niet; biant boojnemen be^fcljilt ban uittiiejïiinge/ 't bielli tatj tc?|1onD 3ullen toonen.
3. ©emenfeije ge3onbigb l)ebamp;enbe/300 ftelbe be latere 3Ke3us/uit ftiadjt ban Öet ^e^bonb be? be^lo^finge s'd) in al^ obejnemenben 25o?ge/ en nam be fcljulö als eigen ban Ijen af op ^em/ om op ben beftemben ti]b te bol-boen/gelijft ^(j 3e balfiamen bolbaan Ijeeft/ en t)itn regt tot Ijer eentaige leben Ijeeft bejbiojbcn/ 't ütelü bolöiagt Ijebbenbe/ 300 is Hij geregt-vaardigdin den Geest, 1 Tim. 111:16. ©at ijt/i!5ob bejlilaarDe l^em üot»
baan te IjeöBen/ bat J|d niet mee? te Itjben en te oeljoo?5ainEn Ijabbe/
861
862 Van de Regtvaardigmakinge.
tot bolboenfnge aan sijne o^cgtio^cib boo? be uftb^Iiorenen; bu^ jfjn ïjtmnc sonöen tupfcfien ben ©abc? en ben 25oige bolbaan/ en 'r regt ten lebeii be^tDarbrn. nu gcrrritliaarüigb ;ijnöe/ 500 jrjn a((e be
uitbejftorenen meöe in {fcin virimliier, in deugd en kracht gcregtbaatv bigö/ eigenii)ft bcr^ornb; maar nog niet aclmliler, dadelijk; bunt jrj toaren er nog nirt; 't eejite i? be itegtbaarbigmaftinge niet/ ban tuelfte be ^clijift fpjecftt/ maar't tbieeDe/ luelfte met ftan gefdjieben/ tensrj be menfctie ge^onbigb IjcBörnbc/baar i^/ en in €lj?i?tug gelooft.
4. 5l'lp be meiifclie nu baöelijft baat i^/met jiine sonben finarteiijft i$ öe» Stoaatb en beliegen/ en boor miböcl ban tyet Cuangeliuin in Clj.ztstu^ ge» looft/ en al^oo met ^em Uereenigb is/en aan 5ijne geregtiglieib beel Ijeeft/ ban ïïegtbaarbigt (dob fjem babelijft/en fp^eeftt be lijrjfp^cftenbefenttntie tot öem uit in yin U?oo:b/ 't buift 1^ be ftenime gt;!5ob^;'t zij bat be gefoo-bige bie uitfp?afte in sijne tonfcientie nog niet gelnaac Ino^bt tot brebe/ maat nog barest/ boor onftnnbe ban be ft em me a5ob^/en ban be tuaarljeib 3ijn^ grloof^/ en boor tegenrebenen/bie sitlj aan öet berjlanb opboen ;'t zij bat ÖÖ bie uitfpjafte in Ijet !lI?oo^b Ijoo^t/boo? ben gcloobe gelooft/en brebe tiinbt; 't zij oat Ijij boor eene bij3onbere tae^ftinge be? (öeegtejf baarban bej^egelb taojbt/bie |jem meteen boet finaften en geboelen/lnat Jeti^ be^gebing? be? ^onben te OeBbcp/met a3ob be^joenb/en een erfgenaam be? eeutatgen leben? te jtjn/ en be brucljten baarban te genieten.
5. ©e fiegtbaarbigmabinge i^ eene babelöfte/ abfolute bolftomene brij» fprefiinge ban fdjulb en it^affe/ en intagjinge in 't regt ten Ieben;'t ijS met onbe? eene conbitie/bie oe fententie beranberen ftan/ 't i^ niet ban fommige jonben/met beljcuDenigfe ban anberrn ; maar ban alle jonben/ 300 aig be pejfoon baar tegentooo^big ip. Sij beselfbe in allegeloo' bigen sonüe? onoe^frtjeib ban tijben/ plaatfen/ p??foon/ be eene biorbt niet anbe^/en met bolftomene? geregtbaarbigb ban be anbere/alien Inorben 3e geregtbaarbigti om öe liolboeninge ban Cl)?iptu^/boor ben geloobe aan» genomen. Kom. Ill; 30, Nademaal Hij een eenig God is , die de besnijde-nisse Regtvaardigen zal uit den geloove , ende de voorhuid door het geloove. Hand. X ; 43, Üezen geven getuigenisse alle de Propheten , dat een iegelijk, die in Hem gelooft, vergevinge der zouden ontvangen zal door zijnen name. (HnMijft 31J be^elfDe ié in allen/ 50c ió 3e ooft bolftomen/ 3oobat meej en min ï(ier geen plaatg hebben ftan/gelijft in be tjeiligmaftinge; 45ob ïïegtbaa?» bigt ben pi7foon/be?gerft alle sonben/ftelt bolftomen in 't regt ban alle goeberen be^ l^ejbonb^/ baar ontbjeeftt niet^; maar bebiijle f)Et geloobe/ Ijet mibbel/ fterfte? of 3biaftfte? i^/ 300 be bejsefteringe ban be Kegt» baarbigmaftinge mee? of min/ maar Ijet ïSegtbaatbigcn iöob^ niet; bic baab ijs bolmaaftt/ 300 ten op3igte ban ben ftaat/ bat 3e be?filaarb taorben erfgenamen beé leben^/ bcc3oenbe ftinberen a5ob^/ al^ ten op3igtc ban be teiftenp begane 3onben/ bie teliien^ tcorben bjcggenomen/ en be be?gebenE 3onben UJotöen nooit üieöe?om opgeljaalb tat be?tue6Hinge ban tootne/ en
om
Vaü de Regtvaardigmakinge. 863
om te ftjaffen; boel) lt;!5oti be sflnen toel obet alle bejgebenc ^on»
ben, (©abib^ jonbrn tuaren bejgebcn; maar om bie jonben joube öct jtoaarb ban jijncn Ijui^e niet hiijfjcn. 3Joamp; e^fbe bc mipbaab stjne? jonftÖEib.
6. ©e gelooljigeii heeren na br bifpjoUene brrbc tod Uiebejmn tot Otoaa?»
Öeib/ en foutfrden nog öagciijfts in bden ; bic jonben berbienen in Ijarc nature trlftcng tijbdijHe en rrutoiop ft?affen ; maar bc j^cere ücsus/ al^ ^oogcpricgte?/aljs Jtoboftnat/ftaat bij brn tjoon be? genabe/en liertoont geburig be ft^adjt ban buüioeiiiiigc noot be teltieng begane jonben/ rn öu^ tuorben jij boor 3ijn leben brljoubcn ban ben toorn/Rom. III: 9,10. Sij fiomen boor be jonben niet buiten ben ftaat ber genaöe/ al^of oe borige Scgtbaarbiginaftingc te niet taas/ neen/(J5ob i^ en blijft met Ijen be?5oenti in CD?i£tus/(J?ob jiet 5e alé stjne ftinberen/gunptgenooten en ejfgena» men aan; be iaegtbaarbigmalnnge/bie op be ee?fte baab be^ geloofd ge* fc^iebbe/cn bic baarnatelften«i taebejom grfdjiebbe/floot tdften^ virtmliier in/gnnne beugb/in öunnefi?adjt in bebergebinge be? jonben/biebaarna Begaan jouben toorben/ bejlilarenbe bat bie oofj telheng aclmliler babelijft bejgeben jouben toorben ; maar babelijft ftunnen 5e niet bergeben toot» ben/ee?5e begaan 5tjn/bat niet W baarban ftan men niet jeggen ; bat niet begaan ijb/ ftan niet bergeben toorben. batten be ^oDjaiigen get ooft op/ als jij boor Ijet geloolie sidj geregtbaarbigb Debinben/ jij ge-ïooben bat 43ob ljun in Clj?iiBtu^ alle ljunne begane jonben bergeben/
gen tot ftinberrn en erfgenamen opgenomen tjeeft/ en tjouben jtcl) al^
boor ftet toeftomrnbe bcjjcftejb/bat jij bersoenben en ejfgenamen jul» ïen bUjben/en bat i!5ob ljun telftens/alg je ballen/toebejom bergeben jal. IDaarban totj in be bolgenbe brage b^eeber juüen fpjeften.
LIV. 2Cn beje bagen begmt jtdj eene fecte te openbaren/bie jicfj He-Gevoelen bveën noemen/ ombat be een of anbe? ban Ijen Ijet l^ebjeeiitofdje A, B naquot;m^e Rent; en anberen get ftunnen lejen/en miéfdjien een enbde of t tore tjet Hebreen, beginnen te berftaan. ö^aarboor jij jidj inbeelben bat 3e bie tale 500 toel Sennen a(^ be begte/en bat 5c uit ljunne eigene oogen ftunnen jien/en toeten Qoe iebertooorb bertaalb moet toorben/Ijier Ijanbelen je meester»
ïjjft/ fcöoon jij nietp toeten ban bat D. Leusden in jijn DPoorbenboeft/ en D. Trommius in jijne Coneorbantie ljuii jegt; 't jijn een beel ongeregelbe en ïopfe menfeijen/ bie be genabe (i?ob^ tot ontiidjtiglieib en gobloosljeib mipbjuiften/ en be? CQjiistenen bnjheib tot eene oorjafte boor Ijet bleeiscö nemen. 5D?outocn onbe? Ijen boeren Ijet Ijoogftc toaorb/en prebilien op gare toijje; jij ftunnen be ïiejfte toel niet beel fdjaöe boen/betoijle jij get ruigt/ bat al lange beljoorbe uitgetoorpen getoeeét te jijn/ aftriftften/
maar jij berleiben ebentoel be arme jielen met geru^tliEib naar be ijelle;
jij jijn onbeftenbig/ fomtijti^ ;eggcn je bit/ fomtijö| bar. fcljtjnen al op 't Ijoogftc getoeegt te jijn/ en toorben alreebe beradjtelijft btj alle üurgerlijfte eerljjfte menfdjen. J^unne leete ftomt ten meerenbeel Ijierop uit.
(a) gij jlellen/of eene onöepaalbe betfiiejingE ban allcn/bie gdooben bat
€amp;?$»
864 Van de Regtvaardigmakinge.
boo? gen oeftorben i$/ of eene ftepaalbc ban een sefic? getal/tod' ïtc 45oö ban eeiitaioï)eiti in aanjiet/en al^oo ban eeutoigljeiD iicgt'
baaröiof; joatiat üan liun Begin af niEt^ tegen f)en tjeeft; al£ be^e ge | boren lnorbcn/500 tiio?bt SCöams 5011ÖC Ijun niet toegereftenb/en öe öcc» öurlicnfieib öer nature i? Ijmi geene ;onbe/ainbar 3c al ijerrgtbaarbigb iJin.
(b) 2.n fteUen/ of eene onbrp.ialbc lioiboeninge ÏJan C 'jistiiG boo? allen/ bie maar oelooben bat CllJism? t)nn SaligmaUej is/ of eene bepaalbe boot alle parntuliere uitberhorenen ; taaarboor niet alleen alle fjunne jonben/ boorlebene/ tegentDoorbine en toeftotnenbe jonben betaiilb sijn, maat ooft bat l?ob Ij en ban toen af aan balmaafttelp geregtbaaröigb ljceft/en tjen ban Ijun eejfte begin af niet anörris ban in Cllfiptué aanjien ftan/joobat al-ïeg bun geene ^onbe mee^ i$/ fcf)oon 5'J alle^ boen/ biat men ^onbe noemt.
(c) g-ij ftellen fiet gelooüe in fjet ba^tftellen/ bat Cl)?tétu^ tjun ^alig» maue? ié/en boo? ïjen té geftorben/ jonöe? bat sulft^ blflftt uit eenigc ften= teeftenen ban bjoefjjcib obe? be begane jonben/ baac 5c mebe lagdjen; ban befteeringe/bie je niet anbezé aeftten/ban te gelooben bat C0?istu^ booeïjen gcfto?bcn ban rjeilianiaftinge/InelHe jij ftellen in be inftle» binge ban Cfj?i^tué geregtigfieib/alé ftunne eigene yejfonele geregtig-ïjeib/ soobat 311 ^elbrn 50a moeten aangeme?ftt tnorben/ al? bie be I©et in jnn eigen pejfoon ïjerft bolbaan/en op taelhen be i©et nu niet mee? te jeggen fjeeft. goobat Ijet ljun genoeg ié/ alé sij maar gelooben bat CÖ?i|' tup boor Ij en geftorben i^/ ban stjn 5c b?ij üan alleiBet/en al Inat se boen i? liun geene jonbe/ men mag baarober met amp;cb?oefb sijn/ men ïieeft bic niet te belijben/ en tot Cf)?i5rup!/om berjoeninge te joeften/te loopen/ en bien tot jijn rantfoen aan te nemen ; men heeft niet om bejgebinge te bib» ben/ ombat ^ulft? fpotten ^oube ^ijn met iJ3oö/ betaijlesn al be?geben 5Ö11/ 't sij ban eeuUngfteib/ 't 31) in €f):i!Stu^ boob en opftanbinge/'t ^ij ban bien tijb af/ bat 5c gVloofben bat C(l?i?tii^ boor fjen geftorben i$. Jfêen Ijeeft nu niet anbe?^ te boen ban te banfien; fjunne optaeftHinge tot geloobe is/ joubt gij ^oo onbanfibaar jtjn/ bat gij niet gelooben joubt bat Cö?istu,é boor n geftorben ié? ©dooft bat maar/300 jiit gi) b?i) ban alleé.
(d) gij ftellen bat men niet geljouben ié aan be openbare ^ob^bienpt/ bat e? grene senbinge ban geeraren ip/ bat iEbe?eEn nu een -iCeeraar moet 3ijn; ban be .^acjanientep maafit men geen taE?H/of/ 30a men se geü?uifit/ öat niemanb 3e geb^uifien moet/bie tlniifeit aan 3|jne saligfjeib.
goobat be g?onb ban alle liunne g?ub)elnfte en bleefcljelnUe peilingen i^/be migbattinge en fiet niiéb?uift ban be iSegtbaaröigmaftinge; ^oobat 5rj op be bobengeflelbe b?age antbioo?ben/bat be iSegtbaarbigmafiingc niet biRtatjl^ en bagrlijfi| gefcfjiebt; maa? alleen een? boor al gefcljieb ié. isniet LV. Pat nu booruit geftelb beübenbe/ftomen inii tot belniis ban be •ran eea- feaarfteib/ dat de Regtvaardigtnakinge niet van eeuwigheid, of ten tijde van geschied. Christus dood, of op de eerste daad des geloofs zoo geschied is, dat ze niet dagelijks op de begane zonden geschieden zoude.
Voor-
Van de Regtvaardigmakingc.
Vooreerst, Unj peggen: Dal de Regtvaardigmahin^c niet van eeuwigheid geschied is. »0Qti grcft ban rciilDigfjeib Ijen loei ticfïcitcn tr ïïcgtUaajtiigEn/maaj fiat öcfïuit en \JOD:neincn is öc Segtiiaajtiigmafiinge sc'.bc nier. ©it
1. 45aoit Uio^bt bat lioo^ncnien ïïegtbaa?tiigen genacmö/'t toat an» i5';vvii3 i.
bc??i üoojiicmen en Befluiten/ en tuat anöe:^ be uitboccingc üan bat liocunemen en öeiïiiit. men nooit
2. ©e uitbe^iiorenen/ bnnj Ijunnc toebejgeBoorte/zijn van nature kin-deren des toorns, gelijk ook de anderen , Eph. II: 3. Vijanden Gods, Rom. mumd.
V: 10. 'c IBclU sn gren^iné üaiiöen jijn/ of gesesö tuorben/ inbien se ^voor^de üaöcigft a( gcrrgtliaarbigti baren • lionito
3. ©e ïiegtbaaibigmaftinge grfefttebt na be rorpinge. Rom. VIII: 30, kimUTen Die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook geregtvaardigd. gii gcfcljicbt
öoo^ miöoel ban Ijet babeltjli geloolie. Rom. V:l, Wij dan geregtvaar-vaimifg™ digd zijnde nit den geloove. Rom. III: 28, Wij besluiten dan dat de men- o^ro't'piii-sche door het geloove geregtvaardigd wordt, ipctaijl Ijet gcloobe ban ben ge-raenfclje gebaan taoröt/ terlagl hij baa^ babcliilf i?7 500 ban be ïtegt»lorgt;vo-baajbigmatiinge niet ban eenbiigljeib gefcfiieb.
4. ©e .éclj^ift fpaeefit ban be^gebinge be? jonben tn ben toeftomen' 4. wordt ben njb. 45ob jal ïiegtbaa:bioen/ 43ob jat bejgeben. Rora.III:30,
demaal Hij een eenig God is, die de besnijdenisse regtvaardigen zal uit schieiiuu. het geloove , ende de voorhuid door het geloove. Hand. X : 43, Dezen geven alle de Propheten getuigenisse , dat een iegelijk, die in Hem gelooft, vergevinge der zonden ontvangen sal door zijnen name. 2 Chron. VII: 14,
Zoo zal Ik uit den hemel hooren, ende hare zonden vergeven, ©ir^ öe iSegtbaa^biginafiinge niet ban eeuVuigiieib gefdjteb.
5. 4i»ob Kegtbaa^bigt öe geïoobigen/ alö 3c 51)11/ en Odijbeni^fe boen Op bo-ban fjunne jonben. Ps. XXXII: 5, Ik zeide, ik zal belijdenisse van mij
ne overtredingen doen voor den Heere; ende Gij vergaaft de ongeregtig- den.
hekl mijner zouden. Luc. XVIII: 14, Deze ging af geregtvaardigd in zijn huis. 1 Joh. 1:9, Indien wij onze zonden belijden. Hij is getrouw ende regtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, ende ons reinige van alle on-geregtigheid. Hit öcje allen i«? Ijet oiiiiiebcifpjiiielijb/bat öe ïtegiba.ij-bigmafiinge niet iê gefcijieb ban eeubdgljetb. Uit öe,;e riaenfte beluij^- ?''■ rebenen blij lit ooft Ijet ttneebe/ dat de mensehe niet dadelijk geregtvaar- chrishiaquot;1 digd is in den dood ende ojDStandinge van Christus, fetjoon alle ijiinne sonbeii dood. botlJoiiiEirftjft toen 31)11 beraalb/ en (0obp regtbaa;bigl)eib genorg gebaan.
LVI. 4Eu bomen imi tot l)et tbieebe; l)ierobc: té öe br.ige;
Of de liegIvaardigmakinge maar eens voor al geschiedt, op de eerste daad Ocsrlijedt des geloofs ; dan of ze nog dagelijks geschiedt op de vernieuwde daad des '
geloofs na 't vallen in zonde?
©ebiijl l)et berfcrjil boot f|Et meerenbcel ontftaar uit be mtébattinge ban ben (laat be? bc^fcfji(0/ fjebben blij noobig eenige salt en booraf te 3Eggcn/ en te boegen bi) 't getie toi) ober be borige b^age gejegb beb-I. ïtrrn: ben/
865
8G6 Van de Rcgtvaardigmakinge.
6en/ betotjl/ öc Ilchrcën, ooft fommirje «öerefojmeejöcn jlellen/
tat te JScgtUaa^bigmaliinrtc maar eeii^ en boor al ^ verkia- 1- SegtbaarbigmaUiiige i? niet örg menfetjen eigen taejft. ©e men^eft ge» 'iinge. looft/ en neemt boo? iicn geloolic Cl):i£tug en 5t)ne gcregtigljtiö ats besijne nan/ ?n ftomt al.ioo in flaat ban regtbaa?bigl)eib/ en isalgOan een boojtoejp ban gercgtbaa?bigb te ftunnen luojben; maa? Doe ftjadjtig lj|) jicï) beregt» baajbigljcib ban Cf)?i^ruö toeëigent/ .^oo ïtegtüaa^bigt Ijtj jicf) sctben ban nog niet/ maa? 6ob/ alg ïifgte?/ ÏÏEgtbaajbigt een joobanigc/ bie in tué Segtbaajbig ié/ öoo? ben geloobe geregtigijeib aannemenbe.
2. Jlien moet onbejfcfjcib mafsen tiüsfcljen voornemen om te iaegtbaa?-bigen/ en tupfcöen dadelijk Eegtvaardigen. (!5ob fjffft ban eeuUiigljeit boojgenomen be uitliejftorenen te ïïegtbaa?bigen/ maar ïSegtbaa?» bigt 3e ban eruluigljnb niet; daartoe i? ban nooben/bat be uitbejfio-rene babeïijft baar 31)/ en in ilaat ban rcgtbaajbigljeib baar jla boor «fiiob/ ni^ èrgter/ gclijft Unj in be borigc § getoonb ïjcütit-n.
3. jBen moet onbrjfcOcib maften tiififcfjen verzoeninge en Eegtvaardig-makinge. ^ob^ regtbaajbigljcib i^ bolbaan in Ctyistu^; be uitberfio* renen bijanben 3ijnbe/ 3ijn mrt iljob bfr30cnb boo? ben boob jijnji gloon^. 5t!an ben ftant ban öob/ a3ob^ regtbaarbig^eib taa^ al bolbaan/ 45oti taa^ al ber30cnb/ eer bat be uirbejftorenen geboren taarni/en geboren 3tjiibc/ eer 39 beftee?b taaren; en ièob/aan 3i)ncn ftant/blijft be25oenb/ oofi ban/ al^ be geloobigen in ben bicpjlen flaat ban berbal ftomen ; baa?
gfEt'P nieubie be?3oeninge en bolboentnge ban nooben. 't ^ ren mi^» flag in bele eenbotibige geloobigen/ bat 50 gt;!5ob al^ onbej^oenb aar.mer' ften/ al^ 3Ö in 3onbcn herballen 3tjn; 't i^ teat anbe?^/ alg men breekt geen teel te IjeBben aan Cf)?igtu£/ en aan be bersoeninge boo? C^em/ en teat anbe?g ijob telften^ alé ouber3oenb aan te merften. ©e be?3oeninge blijft rn aan be 3 ij be ban lt;l5ob/ én aan be 3ijbe be? nu geloobigen/300 beel fjunnen ftaat aangaat/ fcljoon 3tj ballen' in g?oote buigte?iiigfe/ft?nben/ ongeloobigtjeben en ontroeringen ftomen/ betoijl be intooninge beé l^ei» iigen tfeepteg/ l)et geegteltjfte leben/ en ftet geloobe in be Ijeübelnfiljeib blijft; maar (£gt;ob ïiïegtbaa?bigt ben menfetje niet/ nog niet 3!jiibe/ of nog niet 3i)nbe beftce?b; betoijl be menfcïic ban nog niet in ftaat i£ om een gepaft boo?toe?p te 3^11 ban be ïïegtbaa?bigmaliingc/alé nog 3ijnbE 3onbf? C!)?ipti)ié; en alg een in ben g?onb beftEe?bc en gelooüige in f)et beb?ijben ban be jonben Öe3ig i£/ ban/ op bien tijb/ oefent (0ob te baat ban Jltegtbaarbigmaftinge ooft niet tot 300banigen/ betoijl ïjij a!?ban ooft niet i^ een gcpajSt boo?toe?p om bie tac?amp;inge te onbangen/ al^ niet oefenende be baab bcp gcfoof^/ toaa?boo? men geregtl'aa?bigb tao?bt/ fcljoon be be^oeninge baar en blijft/ 300 aan ben ftant »6ob£(/ aïjS aan be 3Öbc be? geloobigen / 300 beel gunnen ftaat belangt; betoijl |5cgtbaa?bigmaft!nge ilt;» eene uitfpjaaft ber fententie.
4. i5cgtbaa?bigeii of niet fiegtbaa?bigen fteït geene veranderinge in God;
men
Van de Regtvaardigmakinge. 8()7
men moet niet meeiicii b.it v£gt;ob/ a!^ CJij De öaab ban jScgtbaajbigen niet oefent/ telfien? in eene onüebrcbioöe en toa^nenbe ocftalte iji/ en al^ £^ij je oefent / laebe^oin liomt in eene nefjjeööenbe en üeb^ebigöc Qeftaicc; Qcen^mp/ bij ben i^ccre geene beranoeringe of fctiabubie ban omfieennge; maar be beranberinoc i? in Ijet voorwerp; be men» fdje niet sijnbe/ of 5ijnbe/ en niet jijnbe befteejb; of in ben BfOi'ö öe* ftee^b stjnbe/ maar bc.sig in Ijet amp;eb2i)bcn ban be jonbe/ i^ geen geyaöt boo^lnejp/ neffen^ 't Inellie (!3ob be iüegtbaajbigcnbe baab oefent; maa? al# tji) l)et gcloobe oefent/ ban ip Ijg een bchtuaam boa?b3crp.
5. ©e Öegtbaarbiijmafungc / niet jijnbe een boo^nemen / maat een öaöeltjft Inejli/ ooft niet .yjnbe eene be^oeninge/ ooft niet flellenbe eene beranbecinge in »J3ob/ ig eene pronuntiatie of uitspraak van de vrijsprekende sententie over en tot den mensche, die door den geloove Christus en zijne geregtigheid aanneemt. 3|H jegge/ 't i# be uitfpjaafl tot een ge» loobige: nine 30:1 Den 55)11 fietaalb/ mijne geregtiggeib bolbaan/ gij jijt met JiBtj bejjoenb / bergebe u uUie jonben / 31ft fc^eïbe 3e u fttcijt/ Éft rellen 5e u nser toe/ gij 3(11 een erfgenaam be# eentoigen lebenp. ©C3C nitfp^afte boet vöob in Ijet IDoojb/ 300 biftUnjl? al# een geloobige 30Dbanige pasfagicn teept/ Ijoojt of Ije^benftt. ©e^e uitfpjaamp;e gefcöiebt booj ben heiligen lt;föee?t tot Ijet Ijarce ban een geloobige/ al# ïftj/ of eene öijsonbete ^clj^iftunrplaat# boorörengt/ en bie tot get fpjeeiit/ of Ijet Cnangelium in 't gemeen Ijem booiftelt en toepagt. ©e gcloobigen/ tot toie be3e uitfp^afte gefcfjiebt/ 3311 niet al« ïen in ben3elfben ftaat/ fominigen [jaoren be3e nitfp?afte Hlaar en biftintt/ geloobcn bat 39 getegtbaarbigb tuorben / en geboelen bjebe bet ton* fcientie/ en {jeamp;ben eenen b^ijmoebigen toegang tot ben troon be? gena» be/ roepenbe Stiböa/ ©abcr; fommigen Ijouren be nitfp^afte 300 filaac niet/ en genieten baajboor ooft 300 ftlaa? be brudjten ban bie niet; fommigen 3tjn bol troebelen en öenaaulubijeben obe? ljunnEn ft3'111 En bergebinge Ijnnner 3onben/ joobat 3Ö niet letten op be uitfp?afte in ö^t i©oorb/ nocl) op geboel/ noctj troo#t/ nocfj brebe. Cen Ijarbljoorige/ ftaanbe in bc bie?fcfjaar/ taoebt soolnel brggefpjofien al# een fcfjErp-goorenbe/ een 3Uiaftgeloobige 300tael al# een iter lie in 't geloabe.
6. ©e Segtbaatbigmaiiinge i# niet acliopermanens, sed Iransiens, eene blijvende daad, aanljaubenbe ban ben echten tijö fjunne? luebe^geboo^te tot aan gunnen boob; maa? eene voorbijgaande daad, bie opamp;oubt be uitfpjafie te boen/ en baarom telften# t)e?t)aalb Uiorbt. ©e eejfte nit-fp^afte tot ö^n i# boojüij/ tclfien# gefcljiebt eene nieutae uitfprafte/ niet ban eene anbere/ maar ban be3elföe nature; niet bat be ee^jle baab ban Segtbaarbigmaftinge grtepctee?b of lje?ljaalb luorbt/ of bat il5ob een geloobige/ öibbenbe om bc?gebinge ber sonben/ soube tDij3en naa? be ee^ftc baab/ toen (öob gem in 't eeijte ban stjne öefteeringe en geloobe Segt-baatbigbe/ en bat fjtt bagclijfi#cri tae^ft 3oube3ijn/ eene applicatie/eene
lïcrtr a toe»
868 Van de Regtvaardigraakinge.
tocpapfinge ban be ccjite fcaaö be,? ïScoibaajbigmaftinge; taant of bic niet 50a ftjacljtig en geboelig getoce^t / of 50 i? uit be memorie ge-raaftt; maar 't is bagelpp ecne nieutae uitfpjaRe ban beselfbe nature.
7. 't ©c:fr!)il ip niet asjcj cene fprcuiatie/ maar ïjrt raaftt be praft-tijffc / en tiomt een geloobigen bagelijltgl iquot; 30»? geöeben iioo?; geen lïïaar Dcgjip ban best salie te Ijrübcn/ bertaact be jicle/niet taetenbe/ l)oe 5e met Uejftanb en bnjOeib bc^ vfjee^ceié 53! üiböen. ïDaarom {)PEft men te loeten : (a) bat men niet fiibt bat be be^ocnitigc nog eeng of bagtiijfté gefdjiebe; taant bat i^ een^ gcfcljieb boor be offertjanbe ban aTljrigtug (b) ®ar men niet bibt bat 45oög bootnemen ober on? beranbe-re; taart bat i? Dtibcranbcrli}ff; be be^bc^gcne bingen laat men boor ben Cjeere/ en fiEftiert jicfj in Ijet bibben naar Ijet UDuo^b en jtju eigenen P:aat. (c) 3?at men niet bibt bat Ijarte tegen 0110 beranbere/ bat ^ij jjjn toornig Ijarte tegen 011^ taegneme/ en eene goebguniiigc ge» ftalre tot 011? aanneme/ bat Ijet tae^li ij? ban lileintoetenbeu ; taant ^oü taa^ aï goebgunftig en liefljebbenbe neffen? be uitberfiorenen / eer jij taebergeboren taaren en geloofben. (d) jilSaar jjet bibben fjeeft opjigt op be nittaerftinge ban jijne goebgunftiggeib/ aan be sijbe 45obg/ eu op be toepapfinge aan onje jijbe/ betarjl ïSegtbaarbigmafiinge niet anber^i^ ban toepasfinge/ 500 op be eerfte baab bep geloofg/ al? telfien? baajna/ 50a bilibnjlö men een befitaaam boo^taerp taorbt; niet eene toepasfinge üan troGStelijft gtboel/ maar ban nitfprafie tot on^.
8. 3?at ié onbettaijtelijfi/ bat een onbefteerbe moet bibben om ïxegt» baarbigmafiinge/ 300 gefdjiebt op be eerfte baab be? geloof?; CÖOE' tael taij geen onbe^fcfieib ftellen tu?fcljen be eerfte en be ijErïjaalbe üaab/ 500beel be nature bcr'jafje aangaat.) IBaaruit ban boigt/bat allen/bic niet be^gt;Efterb jijn ban tjunnen ftaat ber taebergeboorte en geloobe/ en bic breejen nog in bien ftaat niet te sijn/fcöoon 31) inbe?baab taebejgebotcn mogten 31)11/ naar be bebattinge ban gunnen ftaat moeten Ijanbelen/ en al-300 bibben om bergebinge of Öegtbaarbigmaftinge/ aI?of 5e nooit gefeftieb \ua?/ immer^ 31] bunnen niet anberé. ^etaijl nu bene be meeptc gobsali» gen leben sonber filare fienni?fe en befsefteringe ban ljunnen ftaat en Ijet borige telftcn? in ttagfel ftellen/ 300 3aquot;bc Ijet berfcljil niet ober be meeste gobjaligen 31311/ maa^ obe? bic taeinige/ bic tegentaoorbig berseliejb 3ijn.
9. 4il2cn moet onbe^fefteib maften tusschen wedergeboorte en aamieminge tot ftinbertn/ en tusschen Regtvaardigmakinge. lt;0f tad be taelbaben te ge» lijft gefcamp;oiiften taojben/ 300 ra? be menfclje een gepa?t boo;tae?p i?/ 300 1^ be eene taclbaab nogtan^ niet be anberc/ en be siclc maaftt eene anbere bebatting ban be eene ban ban bc anbere/ en 3ijbjuftt3e ooftonberfrljeiben-lijU uit. €en berseftejbc ban 3tjnen ftaat bibt niet om taebergeboorte/ of aanneminge tot een ftinb/ bat taeet Ijij al?ban/ al^mebcbatoamp;obljemtc boren geregtbaajbigb öefft ban 3gne borige sonben; maar bibt om nicu» me uitfprafte ban bc bjijfp^afte obe^ be op nieuta begane sonben/ bat fcöulb
en
Van de Regtvaardigmakinge. 869
cn ftjaffc/ bie hu öcganc jonben bEjbienb ïjefiDeu/ sooltiel al^be
jonben boot ftunne fiEriEEttnge/iDeggenoiiu-umootcnlriojbEnboojbebfj-bicnilen ban Cb?i?ciip7 eh bat 45ob op niEiita bE bnjfpjeamp;EnbE fEntcnttE obE?
Ijeu e:i tot IjEu luil bacn.
10. Jïïeii niDEt OHbEjfcflEib inauCii tuscbeu de Regtvaardigmakinge en tus-scbcnde verzekeringe van die, Ijct iraDgtcli)U gcboii/ DEb^iöE En üli)ö!Ctjap. ©c laatftEjijn b^ucljtEn ban De eejiTie. ©e ee?|1e/iiainclijlï üe ïtegtuaat-biginalnngc/lian 51)11 jonbE? bEjsEfiEringE/tjoojstEloft gelioEl/b^ebeEn tilijb^
fcljap. Ceh geloobigc/'t 31) in be EEjftE baab be»? gdoef^/ of baarna/braagt in 5i)n getKb uiet allEen be uitfpjalu- tot IjEin/ bat ip/ ÏÏEgtbaacbigmaftiu» gE/ljDubt baa^mtbE niet op/ maar fjij beoogt ouk ue^gcUingc in qoostelijft gEboel/UretiE en blijbfcljap; ja Ijl) iian niet geruft sijii jonbe? bie te \JE?U^g-gen. 3Ó)oclj baarnit bolgt uiet bat niEinanb geregtbaarbigb toat2bt en Uej-OEbingE bE^jonben bE?fi^i)gt/3oo l)i) geen btEbE ed ölnbfcljap uinbt/ eh bat bie allEen bE^geliiiigebec janbEti berli:ijgEn/bie ttoo^tEljjU geboel belioineii;
taant 00» be stnaliftE moet uit Ijct l]i)oorb gefoobeii/ bat (J5o0 op 51)11 gebeb/
met Ijct ooge op Cf)gi?tu?/ Ijcni 5ijnE sonben be^gcEft/ bElui)lE Ijet be»
loofb IjEEft; soobat be nature ban be Scgtbaacbigmafiinge niet bEttaat in ccne trocprElijFfEgebcEiEnbE torpa^fingE/ maar in bie uiijpiaftE bE? feiUEn»
tie ; eh bat be5e uitfpjaUe niet een? en buoral op be ee^fte baab bep OEloof^ gefcDiebt/ maar bat 5e nog bagcli)lip gefcljiebt/ 't 5g bat ecu geloobige be trouiatElijUe bjucljtEii baarban geniet/ of niet. ©it r.u tot openinge boac-uit peftelb fiebbenbE/ ftaineii tog tot brtons.
LVII. Het eerste bewijs HEiliEn tal) uit 1 Joh. 19, Indien wij onze zonden be- Bewüsi. lyden. Hij is getrouw ende regtvaardig , dat Hij ons de zonden vergeve, en ons 1 Joh- -k9' reinige van alle ongeregtigbeid. Zonden vergeven 19 Jarotbaarbigmaften/ be fententie uitfpjeUen/ utoe sonben 5tjn boor ben 25aj:ge betaalb/ mijne regt-baa?bigljcib ig boibaan/fft 5al e? u niEt olie? |'t?affeii/3H fcljelbe 5e u fttotjr; en uietEen fluit bejgeben in/iEtnanb berlilarEii eeii Erfgenaam be^eeutai' gen lebeiip/ sootael alp brjjfpjeften. i^Et bejgEbEii moEt eeii gepapt boor»
taejp l)Ebben/ en bat ip ecu geloobige/ bie met geboet cn fdjaamte/ eii niet f)Et oogc op Stcju^ jyne zonden belijdt, l^ie? fptEElU be Stpostel niet ban be eefftc bcftccringe/maar ban De gcluobigen/in 3onbeii 5t)nbe gebaKcn/gclgft én uit Ijct taoorb wij, én uit f)ct bocrgaanbE/ en uit jjet boigcnbe kap. II; 1 bli)lit. JDaaruit ban blaar blijftt/bat (Jpgt;ob aan be geloobigen bagclijlip be uit» fp^aftcban be rEgtbaajbigEnbEfEntEntiEbort bati^/bagelijbp regtbaajbigt.
Uitvl. 1. J3c;geben i^ ceue trooptElijbE toEpapfinge/ ip brEbE bE? confcien» Uitvi. 1, tie te geben. Antw. (aj ©at $ maar 3Eggen; iUontfienne/ bat bergEbEii Antw. trooptElijft toepapfen/b^ebE in be confciEiitie tE geben ; laat eeu eenig be-taijp boartgEb?agt taorbEn. (b) 't 3? uitbjufiftclijft tegen bESEti teft^t;
taant 50D üEjgebEn trooptElijft tOEpapfen bEtEEftenbe/ ban moE^ten alle op»
regte bElijbE^/bolgen^ (©oüp gEttoutaigl)Eib eii regtbaarbigljEib/gEboElige bejtjoo^tiiigeenbjebEbe^confcientiegenieten; maajbat f|Eööe»aHeoprcgtc
iSirrr 3 be»
870 Van de Regtvaardigmakinge.
fiEftjbejg be? jonliEn ntct/ be erbarenDcib obejbïoebio getuigen 5ijnbe, ©ie^ bejgebcn niet tjoa^telijft taepaéfen. (c) SJnbien brjgeben i^ troo^te-li)f{ tucyaêffii/ 500 Ijeübeii geene bi^grbinge bee jouben allen/bie be t?ooö» telijfte toepapfinge niet OeDbei)/ bat baajinaar cenc gjoote ant^oulnigjjeiiï joube stjii aan fjet gf|iacl)te öej fïintitrcn ifiniöó/ (jen beb^oebenbe/ baar be i^eere Ijen gcene fma^te aangebaan Ijabbe. Zoo blijfic Ijct ban/ bat becge-ben niet i^ tpoogtelnft toepaefni; maar ip De nor^afte ban ben brebe bec caiifcientie/ öunnenbe inaarlijlt .^jn 5onbcr 3111ft een iilaar e^ict. (d) Jnbien beroeuEii iis traostelrjli toepapfeii/ .;ou inoeist Ijct ssjn eene toepagfinge ban be erri'te iSeotbaatbiginaftinge up be eejfte öaab br^ geloof^/ of tjet 1^ eene nirutae toepagfinge ban be be^bieniten ban Cti?i?tii0 uoo,: tjen. t^et eejfte ïtan tjet niet jgn; toant be meeste geloobigen Rebben gcene ftennipfe nacö getuigenisfe ban ljunne ee^fte ïii gtbaaröigmaftinge/ en ooft benften 3e in öe tjoopteltjfte toepasfinge ^elbrn of nooit baarop. |(# ö^t 't iaatfte/ 50a i$ liet mie nieutue öaao ban ïiFgtbaarbiginaftingc/ of eene nientae jjerljalin» ge/ 500 biftüujlj) gefcljieb/ en bat i? 't Oat tuij peggen. l©ij ontftennen niet bat bergeuen torpasfen is/ bat i«» be eejfte en bat bc Ijcjfjaalüe baab/ baa?» in sijn 5e oeliift/ )a tjetjeifbe; maaj jui£t niet eene t?oo^telijfie toepa^fing/ üie tjoofit ig Ijet rffret; bie ftan er in fommige opsigren/ttjb en t^ap afjijn. uitvi. 2. Uitvl. 2. Sdnbien niemanb üeroebinge Ijerft/ ban bie bejonben belijben/ ban ftonbe men nooit bejgebinge bi\: 3onben Ijeböcn ban bie men niet Be» leeb/ gelijli er bele 31)11/ Die men niet opgeme?ftt Ijeeft/ en bic men peeft Antw. bergeten. Antw. (a) iÉaaftt onbc^fcfieib tupfdjen bc?5oeninge en tupfcljen be^gebinge/ oat ig/ fiegtbaarbigmaftinge/ uirfprafte ban be fententie. ©c be^ioeninge met (l5ob rg er en blijft cr altnb/ ooft in fraat ban g?oat bejbal; maar be imfpraUe ban bc bergebmge grfcljiebt/ aUgt; er een gepapt boo^tuejp i$/ 't toelft ig een oprrgt öclijber. (b) ^ilp ren gcloobige na ballen in sonben beselbe öeftjbt/ 30a fluit tjij in alle 3ijne 3onbcn/ en ooft 5elf^ sijne 3onbige nature/ en 't gene baaruit boo^rgeliamcn i^/ beftenb of onlieftenb/en 30a Selijbt l)ij 3c alle. (c) Stil^ a?ob brjgceft/500 brrgeeft l^i) alle sonben/bie begaan 31)11/ en regtbaajöigt ben pc?faon/ 30a fjtj baar telftcng ié.
Uitvi. 3. Uitvl. 3. Slilji bc geloobigen om bergebinge bibben/ban bcoogen 315 fie-tougttjeib/ en brebe bcr confcientie boo? Ijct gebod ban be bergebirge bec jonben; bieg toorbt boo? be?geben be beüiuötljeib/ be troogt bccjlaan. Antw. Antw. ©at be geloobigen bat öegeeren en soeftcn/ bat i^ be biaarljeib/ bat ljun pligt; maar in {jet bibben onbe?fct)Eiben 31) be bergebinge ban ben troogt; om Ijct eeriTe bibben 313 abfolut/ betatjl 45ob j)et gun beloofb Ijeeft; maar fjet tlneebe bibben 3ij onber conbitie/ inbien ^et a3ob öeljaagt/ en met onbejtaerpinge/ betöiil 30 baarban geene bolftjeftte belofte Qeböen/ en Bewys 2. te ^e,'re fomfijbé lift geeft/ en fomttjbé niet.
Het ver. LVUI. Het tweede bewijs nemen wij uit zulke plaatsen, in taelfte be gelou-fchiedtëe ^'ö^n bagcltjlig bibben om bergebinge/op taelfte gebcbeiiH5obbageli)ftéÜ£?' dagelijks, geeft. SSiet cube? bele anbereMatth. VI: 12, Ende vergeef ons onze schulden,
ge-
Van de Regtvaardigmakingc. 871
gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren, ©oegt fiicrBij vs. 14, Want indien gij den menschen hunne misdaden vergeeft, zoo zal uw hemelsche Vader ook u vergeven. Ps. LI: 2, Nadat hij tot Bathseha was ingegaan, vs. 4, Wascht mij wel van mijne ongeregtigheid. vs. 9, Ontzondigt mij. vs. 16, Verlost mij van bloedschulden, ©act Ijicttri] 2 Sam. XII: 13, Doe zeide David tot Nathan; Ik hebbe gezondigd tegen den Heere. Ende Nathan zeirle tot David: De Hee-re beeft ook uwe zonden weggenomen. Ziet ooll Ps. XXXII; 5, Ik zal belij-denisse van mijne overtredingen doen voor den Heere, ende Gij vergaaft de ongeregtigheid mijner zonde, 't 3^ nu getoond' bat ticrgcbcn öe mtfpM»
fie ban öc regtUaaröigcnöe fententie/en niet ig be üertrooétfnge/ liet rjaojstelijft geboet ban be bejgebinge/ bie baarop fomttjbé bolgt. Cn liet öltjftt ooit uit be3e genoeir.be teloren. Matth. VI: 14 lnojbt ge^cgb/ bat ^ob on^ bejgeben 5aï/als toi) onsen fcljulörnaren be:gcben. onje berge binge niet eene t^ooptcinfte toepapfinge op be confcientie onje^ naakten/
maaj eene bejlifaringc bat Uiij 't f)cm hlnijtfcfielöen/on»! aan fjem niet sul» len iin^efien/ bat tmj Ijem Bejegenen sullen/al^ofljii't niet geöaan jjabbe.
Jgoo ooft 't bejgeben lian lt;6ob aan on^. a5n 2 Sam. XH ^eibe Jgatfjan ©a» bib aan/ bat be l|eere sönc jonben Oaö toeggenoinen/inaar tnj bejltlaarbe ï|ein ntet bat lt;!3ob hem troopt en bjebe in be confcientie gegeben l)ab. ©e ge-loobigen Bibben bagelijftB om brjgebinge/en (öob be?gerft bagrlijlt^. fSoo ié 't ban ftlaar bat be Segtbaarbigmaftinge niet eens/maa: bilUtiijlé gefetjiebr.^
LIX. Het derde bewijs nemen tntl uit 1 Joh. II: 1, Mijne kinderkens, ik BewiisS. schrijve u deze dingen , opdat gij niet en zondigt. Ende indien iemand gezon-Uit Chris-digd heeft, wij hebben eenen voorspraak bij den Vader, Jezum Christum, den biddinge. Regtvaardige. vDoet liiejbn bie plaatfen/bie ban Cljristns baojbiobnige alé J^oogepjieate? fp:eften. ^iet Hebr. VIII:1. Hebr. V1I:25. Eom. Vlll;34.
SOnbien be öegtbaarbiginaltingc maai eeiijs booral op be eerfte öaab be^
geloofg gefdjiebt/ soo Ina^ Cljjtétu^ ttneebe I^oogcptieBterltifte Bebieninge boo? be geloobigen niet meer noabig 'st] Ijabben geen SCDbocaat/geen ©oojfprefter/geen ©oo^Bibbct meer ban nooben; maar men ^efft ^ein ban nooben/en ban telftnié Inanneer men gesonbigb ïp-eft. IDies Ijeeft be boorbibbinge opligt op teii'ieng begane sonben/ opöat bic bergeben tnor' ben. (Dicié gefcljieöt be bergebinge niet eena boor al/ maar bagdnüfï.
Uitvl. Cll^igtu^ boojfpjeftinge of boorBibbinge i^ om be toepasfinge/bat uitvi. om (jet troostcitjft gcboel. Antw. 't alreebe beanttooorb; be bagelijft- Antvr. fclje torpasfinge ié be bagelijltfclje iScgtbaarbigmaliinge/ bat té/ be bage»
lijftfclje tiitfprafie ban be regtüaarbigenbe fententie/ be öagelijhfcfie berge»
binge. eerfte iScgtbaarbigmaHinge ié ooft toepaafinge/ soatnrl alé be bolgenbe; beselfbe baab ban ïSegtbaarbigmafiinge taorot biftlntjlé Öc?»
Öaalb/ be fententie biorbt bililnnté uitgrfpjoften; niet bat be eerfte bernie»
tigb biorbt boor be ïaatfte/ maat ombat be ftaat ber geloobigen tellien^
eene nieutne uitfp^aftc of fierljalinge be^ei^cljt. 4Bab boegt siclj naar be^ menfcljen nature en ftaat/ en Ijanbelt alsoo met fugt;m/ en be jnenfefje moet
ooft
872 Van de Regtvaardigmakiuge.
ooft Ql$l een mcnfcïie fj^nlieïcn; niet jiooaïé 43oti fifj ïfcm^clbcn Inerftt; maar op eene hJijjc/ ben incnfche amp;ctamcnöc. jilSen moe^t öcUnj^en/ üat be bancïriftfcljc toepa^iinge niet anöerié tna^/ban öe yele te bertroo^ten; both Dat ^al nooit oefdjieöen. ©ies ié öeje uitUUigt ban gccne firacfjt. Bewijs4. LX. Het vierde bewijs nemen luij uit snifte plaatfen/ in InelHe berUlaarb Gcse'hiedt: tnotot bat be i5cgtnaa:oiginaHinge op Qe ocfeninge beö geioofö bolgr. giet kcns'her- Rom. V; 1, Wij dau geregtvaardigd zijnde uit den gefoove, hebben vrede bij God haaide door onzen Heere Jezum Christum. Kom. III: 28, Wij besluiten dan dat de men-Xa3 scbe door het geloove geregtvaardigd wordt. t}ct gelooüe moet niet eenó Uoo? al geoefenb tnojöen/ maar 't ig De pligt en 't taejii be? gel :obigen/ hat ba-gelijfté te oefenen/ öageli)ft0 ben i|ecre Sfc^ugi aan te nemen tor tjetrantfoen booj ljunne ^onoen/ en aljoo tot tjumieStegtbaa^bigmaftinge gouDe tjet ge-ioolie alleen lJ?acl)tig in be eerfte DaaD/en niet baa^na ? Metn/ Ij et gc» ioobe {jeeft altijo bejeifoe ftiadjt/ ;oo be jSegtbaarbigmaftinoe be bjucljt ban ïjet geloof in öe£3elfsgt; ee?{ïc baaö; be flcgtüaacDtginaHtngiéooftOeh:uc[)t 500 DibbJijlé Ijet geloof geoefenQ taorDt. ©it sirn tuij in liet epempel ban SCarafjam. SEb^a^am toaé al een gelooliige/ en ïnaé al lang te boren geregt» baajbijb/ eej hem/Gen. XV, beloofb üiirjb/ Zoo zal uw zaad zijn. Cn nogtansï ftaat er b. 6, Ende hij geloofde in den Heere, ende Hij rekende het hem tot ge-regtigheid. (|ie?np tjeert ^aulu^ Ijet oog/Rom. IV. ©e SCpo^tel üiaö boenöe te üetunjen öat be menfclie niet boo? be tac^ften De? bict/ maa? boo? ftet ge« laof geregtbaajbigbtooibt. ©it DebJij^t fttl met liet exempel ban SCamp;iafjain/ en toont/bat 5Cb?al)am niet geregtbaajbigb if nit be tor^ften/ maa: boa? Ijct gelonbe/en brengt totbetanS öii/Gen.XV:6. jgier bit Rom. IV: 3, Want wat zegt de Schrift? Ende Abraham geloofde God, ende het is hem gerekend totregt-vaardigheid. SCüjaljam tna^ te üoren al geregtUaajbigb/ en eüenVuel/ toen tjij baarna tneberom geloofbe/ lDie?b (jij tnebejom geregtbaajbiga/en bieïSL-gt» baajbigmaftinge neei*!t pauluié tot een betnijjs/ bat be menfctjc/ nier uit be Vnet/ maa? uit Ijet geloof geregrbaajbigb Inojbr. 2oo ban/ 50a menigmaal een geloobige het geloof oefent/^oo menigmaal Inojbt Ijij aeregtüaarOigö. Bewijs 5. LXI. Het vijfde bewijs nemen luij uit Openb. XXII: 11, Die regtvaardig is , Bevei om dat hij nog geregtvaardigd worde, ende die heilig is, dat hij nog geheiligd worde, hafingete ©etuijleen geregtuaa^oigbeop Deee^ite DaaD ban ï5egtbaa?biginaUingeniet trachten, nioet ftaan bloben/ maar rracliten al boort en boort geregttiaajbigb te Inoj' ben/ 300 gefcljiebt ban be iSegtljaarbiginaftinge met eenö/maar biftünjl^. Uitvi. 1. Uitvl. 1. jkug geregrbaarüigb re luorDen ia meer en meer boar be men»
fcljen uit ujne lirudjten te roonen/ bar men geregttiaarbigb ifï.
Antw. Antw.©ar beteeUent tjet tnuo^b Itegtbaaroigen/geregtbaarbigb te tao?-ben nooit. oMi niet/Jac. II: 21. Eiet be plaatfen boUen bcant'iuoorb. (!En 500 Ijet al ejgen^ Dat üeieelter.De/ 't tnelli toij nogtan^ niet toeitaaii/30a fian Jjet Ijier bat nier benelJenen/ bebjjjl bij geregtbaarbigb te Uiorben ge» ïjeiligb re luorben grhoegü tnarbt/ en fjeiligmafiinge berraont jicij in be be-teaebtinge ban beugben.
Uitvl. 2.
Van de Regtvaardigmakinge. 873
Uitvl. 2. tooïbt gefpjoften ban be passive fiegtbaarbiginaftingc/cn uitvi. 2. niet ban be active; be active ilt;? een toe?ft lt;!5oöi? tot ben incnfcl)e/ ftem bjq« fpceftenbe/ maar be passive be be^eftertnge ban geregtbaacbigb te 51)11/
en Ijet tcoo^tclijft geboel br^elf^. Antw. ©at een bej^onnen onbr?- Antw. fcamp;eib'/'t toeiii in ^et il^oorb niet ijs gegionb. l©aar ecne passive flegt» baarbigmafiinge ié/ ocft ecne active; niemanb ftan iet^ ontliangen/ aan niemanb ftan irt^ gebaan tobben/ af e? moet een tnejff ban een anöp^ jijn/ bie grbe/ öie ictji aan een anbej boet. 2Cl^ men bat onbej»
fcljcib al gcamp;juiHeil tnil/ 30a taojöt beselfbe baab aaiigeme?ftt/ of boa?
joobcel be tof^fte? fjet boet/ en ban i$ jjft active, of Uooc joobeel bie tnerfiinge ban een anbe?/al^ l)et boorlneip/ontbangen bjojbt/ en ban ijS (jet passive; maar bat be passive ïiegtüaarbigmaftinge soube öetee»
fienen be be?5ef{eringe ban jijne lïegtbaarbigmaftinge en f)et troogielijft geboet be?5elbe/ bat tao.ibt ronbnit ontftcnb/ baarboor geen betorj^ in be geljeele ,êcö?ifture. ©ele lt;l5ob3a(igen fte^ben joiibe^ooitfiet tjoo^teltjft ge»
boel gefjab te fteamp;Ben/ 300 souben ban bie niet geregtbaajbigb 3ijn geVnee^t.
Het zesde bewijs nemen luij uit be ongergmbljeDen/ bie uit (jet eenmaal new in 6. Segtbaarbigen bloeijen/ namelijft/ (a) bat töob aan be gsïoobigen sonben begeeft/bie 3ij niet gebaan jjeüben/baar toclj geene bejgebinge plaatg gerijma-ftan Ijebben ban obe? begane mijbaab; gelijft niemanb geftjaft lian taor» heden. ten/ noclj ooi! geftjaft tno^öt obe? be 3onben/ bic men nog boen soube/
500 ooft ftan niemanb geregtbaarDigb bjojben ban 3onbcn/ bie ÏJÖ nog boen 5al. ©at Ctj?i?tu?/ aló 25orge/ geftjafe luie^bc obe? 3onben/ bie be «5ob3aligen nog boen 30ubcn/ Ijeeft een geljeel anbe? aandien; betoijle ^ij/öob 3ijnbe/mct gt;l3ob te boen Ijabbe/bij tnelften alle^ tegcnlnoojbig i^i/en i^ij/al^ 55arge/maar een^ ftonbe Ijjben/ betnijle ccne bolfto»
mene öetalingc bias, (b) ©at men ban nooit bibben mag om fiegtbaa?-bigmaftinge of be^gebinge/belnijle naar ïjquot;'] 3eggen/lt;5ob Öet maar een?
boet/ en ban alle 3onben te gelijft hergeeft, (c) ©at men t?oa0tel|jft g?'
boel 5oubc Ijebben obe? sonben/ bie men nog boen 33!/ baat men obzt ftet begaan ban 3onben moet treuren en fmartelijfi üebroefb stjn.
©n^ acfjten bi|j sonnelilaar getoonb te fjebamp;en/bat be fiegtbaarbig» maftinge bagcïijfjiS gefcijieöt.
LXII. Tegenw. ©e fiegtbaajbigmaftingci^bolftomen/^ob Segtbaa?bigt Tegcnw. ben pejfoon/ bic? iluit ;e in be be^gebinge ban alle sonben / 300 boojlcbene/ trgenlnoorbtgc toeftomenbe/ en i^ baarin onbe?fclieibcn ban be Ijeiïig» maftinge/bie bij trappen gefcljiebi. SCI? be ïïegtbaarbigmafimge nog bagc lijft? gcjcliicbbc/ 300 ftlnam be geloobige telfteng in een onbe^oenben ftaat al? Ijij sonbigbe/ bcluijle bietclften^ nicutae bergebingeban noobcn fjaböc.
Antw. 1. ©atftaan tmj toe/bat be ïüegtbaarbigmaftingc bolftomen i^/Antw.
(©00 bejgeeft eene 3onbc niet ten beele/en jjoubt een gebeelce baarban boor onbejgebcn/ gelijft in be Ijeiligmaftingc gefcljiebt. lt;!3ob bejgceft ben geioobigen niet eenige sonben/ en ijoubt anderen baarban booc anbe^gc I. ben/
874 Van de Eegtvaardigraakinge.
toen/ maar bE^cfft alle jonben balftoinenlfjft/ en Segtbaarbigt ben per-foon/ sooaliS gi) baar tegcnUioojbig ijö/ en bic ïïegtbaarbignralmige fluit ooli virlualilcr in fjare If^acljt in/bat (öob be bolgenbe janben/biejij in 't toeljomenbe mogtcn boen/ ooft baarna bejgelien sal/ en bat öie fien ban Dunne saligtjeib niet berooben sullen; maar uit be bolftomenfieib ban be écgtbaarbiijniaftiiige te Befluiten/ bat ban (j?ob op be ee^fte öaab be? ge» loofsf/oofl babelijft infïuit alle toeftomenbesonben/bie iij baarna souöen brbjijben/i^ ft^acljteloo^/bat gebolg biojöt onthenb ; 't soube boorgaan/ al^ onob maar cenp boo? al ben geloobigcn jonbaar lïegtbaarbigöe ; maar nu 43obbiftb]|jlp Segtbaarbigt/en bie ïiegtbaaroigmaftinge trlften^ bolfta» men i^/ jooal^ be pe^foon telften^ baar i§/ 500 i$ fjet gebolg niet goeb.
2. %et belntj?/ bat/soo be tocftamenbe jonben in be eejfte ïtegtbaar-bigmaftinge niet ingefloten Uiicjöen/ban be geloobigen/jonbigenbe/tel» fteng in een' onbe^oenben ftaat/en onbe? toarne en berboemeni^fe ftlna-inen/i^ eben ft^acfiteloo^ al? fjet gebolg jeif; taant men bejmengt ber» joeninge en be?tae?binge met ïïegtbaarbigmaliinge/algof bie Fjetselfbe toa» ren/ cu al^of be menfelje boor be ïtcgtbaarbigmaftinge met lt;!3ob ber» joenb taie^be/ bat te betre mi^ ij?. vPe be^oeninge gefcljiebt booj be be?» bienften ban CfjjiptiiiB/ bie ij» en blijft altijb/ bie ilt;» een^ gefcljieb; een ge» loobige en befteejbe ip ooft en blijft ooft altijb in ben bet joenbni t'taat/ bc tugfdjenftomenbe jonben nemen bejsocninge niet taeg/Fjij ftomt nooit in een'onbe^ornben |laat/nooit onber toorne/nooit onbe? bejöoemenisfe/ (Ijoetael syne jonben/ in f)lt;ire nature aangemejftt/ fcöiilbig en forafbaar maften) bi'tayle be tjeere ^esup bie bolftomen bolbaan Ijeefr. ©e jSegt' baarbigmaftinge boojonbe^ftelt be be?soeninge;5al iemanb gcregtbaarbigb toorben/ l)Ö moet eejpt in C^'^tup Écgtbaarbig jijn/en 300 jijnbe/ ban taojbt gij gcregtbaarbigb/bat i?/(l3oö fpjeeftt be b^tjfpjeftenbe fententie tot firm uit. lt;0iibrrfcl)eibt ban bie tlnee jaften/500 balt Ijet bebitjg/en get blijft in ft^adjt/ bat be Üjcgtbaarbiomaftinge/ fcljoon bifttoijl^ ^aalb/ bolftomen i^.
®u? acljten toij be tegentoerpingen bcanttaoojb/en be jafte te meej-ber in ft?acljt geftelb.
LXIII. ©an ben tijb be? Segtbaarbigmaftinpc gaan tatj ober tot ïjet bfjgeboegbe of gebolg ban be Kegtbaarbigmaftinge/ 't toelfte i^ be verze-keringe. Aerobe? ig be brage:
Een ge- O/' een (jeloovige verzekerd lean zijn van zijne lieytvaardigmakinge, en bijgevolg km'vn van ~^quot;e lt;©e ^apipten en be ïicmomftranten jeggen neen, taij ja.
ZijneVan ^e ^apigtcn Csienbe bat fjun geljeEle geamp;outa ban {junne ïie^ftc ombe? jjegtvaar- Uflit/ en bat niemanb niEC? bragen jal naar be bepbienften be? Ijeiïtgen/ getirfza-quot; naar ftoopmanfcliap ban ljunnE indulgentiën eu aflaten/ ban ö«nne jiel-ligheid migfen/ ban be abfolutie/ ban Ijet bcrfiejbe bagebuur/uit toelfte alle finnne verzekerd i3EUr^n toEl geftoffEEtb toorbEii/ En ïjimnE fienftEng rooftEn/alpbE bE?5efte» ringe ban be ïïegtbaarbigmaftinge ba^tgeflelb taorbOftantenjicl) met alle
magt
Van de Regtvaardigmakinge. 875
magt Biet tegen/ en Douben be inenfcBen in ocburigen fcljrifi en breese/ om 5e met ïjanben IjoI gelö^ tot öen om ijulpe tocUlugt te boen nemen, gij peggen öat be menfclje niet Ineten ftan/ of fjö taaarlpft ijS luebe^ge-öoren/of Ijij [jet luace gcloolic Ijecft'of Ijij UiaarlijfJ geljeiligb i^/en bat Ijij niet tocet/ of ijij bolftanbig 5al filijijen/ ban of Ijjj luebcjom jal af-ballen/bat öienpiiofgcn^ Ijjj niec aBfoluut berscliepb ftan jijn ban jijne Saligljcib/en ooli baaniaar niet moet trachten bej^efterb te 5ijn. gij 511I»
len tuef toeftaan bat men giffen ftan en mag/ bat töob Bet luc( iemanb boot eenen ejctjaocöinairen lucg openbaren ftan/ en toel gcopcnBaajö Ijeeft/
maar bat buiten bat be be^jefteringe maar een giffen en inbeelben i^.
©e Uiemonft^anten/ niet ftennenbe be nature ban be grnaöe en ban een' ftegenabigbe/biclfte boo,? be be^eftermge te ftjac^tiger aangezet too^bt tot Beiligmallingc/gclijft tc3icn i^2 Cor. VII: 1. Rom. XII:1. 1 Joh.Ill:3, bullen be menfcljen tot be goebe Ine^lien aanjetten boo; fdj^ili en b^eeje/en Oenften/
bat be be^efteiingejorgcloo^e menfcljen sonbe maften/en bebnjlejij aan ben anberenftant benafbalbe? tjciligenb^ijben/soooniftenncnsij bebej^eftering,
Jl^ij baarentegen uit *6obs lèoorb jienbe be onbejbpeftelijfte jamenfetja»
ftelinge ban be be^ftieynge/ roepinge/ geloobe/ ïïegtbaarbigmaftinge en ïjeerlijftmaftinge/en taetenbe uit (©ob^ !13oojben eigene onbe?\)inbingc/bac be bejsefteringe geeue sorgelooje menfejjen maaftt/maar in ben menfclje liefbe bc?tDeftt/ en Ijem licacfitig aanzet tot blare gobsaligljeib/ilellen ba^t/
bat be menfclje ban sijne Kegtbaarbigmalunge/ en aljoo ban jijne salig»
Ijeih bersefterb ftan jijn/ en geburig naar bejjefteringe moct tracl)ten.
©ocïj tuij jeggen meteen/ bat alle geloobigen tot be bolle bersefteringe niet ftomen/ en bat bie nu al bejseftejb 31)11/ baarna biel Inebe^om in tbnj' felinge/breese en beftommeringe ftomen/ boor be^bnigteringe/sonOen/ aanbccljtingen/ en alsoo boor be jbJaliljcib be^ geloof^, (©at be men»
fcl)e bc?3cfte?b ftan 31)11/ blijftt albué :
LXIV. 1. Hit alle bie plaatfen/in taelfie öebolen taorbt/ bat be menferje Bewijai. 3iclj moet bepjoeben of Ijij in't geioobe ié/of Cljii^tii^ in Ijem ié. ^iet ^eout bit/ 1 Cor. XI; 28, Maar de mensche beproeve herazelven, ende ete alzoo van proeven, het brood , enz. 2 Cor. XIII: 5 , Onderzoekt uzelven of gij in het gcloove zijt,
beproeft uzelven. Ofte en kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in uis?
Tenzij dat gij eenigzins verworpelijk zijt. JlQen moet 3ict) bepjoeben/ 30a Ran men tot ftenm^fe ftomen/ of men Bet Ijeeft of niet/ en ftan iemanb tot be?5efieringe ftomen bat fjij in Ijet geloobe i?/bat Cfj?i^tu^ in Ijem i^/
300 ftan Ijij ban ooft ber3cfte?b 3ijn ban 3ijne Öegtbaarbigmaftinge en berber ban 3ijne saligfjeib. goo i^ be menfclje gefdjapen/ bat BO bieet bi^t gij boet/en bat Bi) bieet bat Bij't tneet. 3|é't 3ooin 't natuurlijfte/ beel meet i^ 't 300 in 't gee^telijfte/beluijle be nature berbete:b/betlicf)t en geljeiligb ijs. C^ij bieet bat Ijij-iPob tot 3ijiien bejjoenben j^aöe:/tot 3tjn beel/tot jijn bejmaaft/tot sijne ruste ftirst en begeert/en bat 3tjne 3ielc ban eejpt in Baren fdjift soube 5fjn alié Bij Bet Babbe/en bat BÖtreujt om-
2 bat
Kit
li1
8T() Van de Regtvaardigmakinge.
bat Vin 't mipt; Ï)Ö toeet/bat f)ij uitjtet naar ben ^eere SHejuiS al^ bén 5 ^Dorgc/bat hij i^cm öegcrjr/baarotn bifitogl^ UipI met tranen 6ibt/bat t !irj ycf) aan ^cm piefenrre?t/,vcf) aan I^cm obe?oeeft; Ijt) Vneet bat be c ^onbi-n ïjem fmarten en beb.joEljen/ bat fjij/ bejlicfö op bc fjeiligmaftinge/ t baaroni üibt/baarom tot ïnept; een gelooliige Ineet bar a( bcje i
Diniien in Ijnn jnn/ en tnj tueet bat Ijij fjet Inert. SElp l)tj nu jefte? tuiste/ 1
bat Ijetorne {jij toert in Ijem te jijn/taare genabe en toe^ltingen ban ben !
ïjeiligcn ^eeét/brj taebrjgeamp;aorte/giioobe en Ijeiligmaftinge Inaren/50a \ toap Bü '» fta^t om be toncïiifie tot be^efteringe op te maften/ maaz l)te?
Utieelt Ijct een' geloobigr/en baarom bn^ft l)tj vel) nietbejielieren. 3t»oc|)/ 1
geiijh 1)1) Ijet erne Inert/ namelijfi/ bat bie geftalte en örlnegingcn in Ijem i
31)11/ 300 moecte Iji) l)et anbere nit be l^eiltge ^t!)?ifr/ boor mebetne^ftinge 1
ban bsn ^eiltgen (J5re^t/ lerren/ en nu filaar ban beiöe belnujst stjnbe/ 50a 1
fian Ijtj niet anbe^ ban be?5efte^b ;gn. JiÊoet men slclj ban beproeben/ of 1
men Ijct [jetft/ 500 ftan men ooft ftomen tot bejjefieringe bat men f)et l)eefr, Siet ban bit toeten/Joh. VI: 69, Wij hebben geloofd eude bekend ,
dat Gij zijl de Christus. 2 Tim. 1:12, Ik weet in wien ik gelooid hebbe, ende ik ben verzekerd. 1 Job. II; 3, Hieraan kennen wij, dat wij Hem gekend hebben.
hc\tüs2. LXV. 2.Jlgen moet üibben om be b?uct)ten ban be bejjefteringe/^aa ban er om b°d- 00cim ^ ^Pt^fteringe seibe/ jonbe? toelfte men be bjueljten niet ftan ge den. nietrn. Ps. LI; 10, Doet mij vreugde ende blijdschap hooren. vs. 14, Geef mij weder de vreugde uws heils. Ps. XXXV : 3, Zeg tot myne ziele. Ik ben uw heil.
Bewijs a. 3* Uit julfte plaatfen/in toelfte uitöjuHfteiijft geseob toojbt/ bat De ge-Exeiiipc- loobigen tor! be?3efte?ti 51)11. giet/ Job XIX : 25 , Ik weet, mijn Verlosser verzeker- vs' 26 , Ik zal uit mijn vleesch God aanschouwen, vs. 27 , Denwelken
deu. ik voor mij aanschouwen zal, ende mijne oogen zien zullen , eude niet een vreemde. Kom. IV: 21, Ten volle verzekerd zijnde, dat hetgene beloofd was, hij ook magtig was te doen. Kom. VIII; 38, 39, Ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven , .. ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods. 2Tim. I: 12, Ik ben verzekerd, ©oet Ijietbij/ Rom. VIII; 16, Dezelfde Geest getuigt met onzen geest dat wij kinderen Gods zijn , ende indien wij kinderen zijn, zoo zijn wij ook erfgenamen. IJoh. III;14:, Wij weten dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven , devvijle wij de broeders liefhebben. 1 Joh. IV: 13, Hieraan kennen wij , dat wij in Hem blijven, ende Hij in ons, omdat Hij ons van zijnen Geest gegeven heeft.
Uitvi. Uitvl. 3io6/ (Dabib/ ^auln^/ t)aböen öe be^efteringe boor rene rjetra» orbinaire openbatinge ban ben heiligen (J5ecpt/ baarom ftan men uit ljunne Antw. berjefteringe geen gebolg maften tot anberen. Antw. (a) ®at ip seggen jon» bej fietoijiEi. (b) 2(l(e grloabigen l)ebben benselfben ÓPcept/ en bat baar» toe/ opdat zij zouden wetende dingen, die haar van God geschonken zijn,
ICor. 11:12. (c) ^aulu^ fpjeeftt/Kom. VIII, niet ban sieljjelben met uit» fluitinge ban anberen/ maar met infUiitinge ban allen/ bie ben (J3eegt ban Cl)?ijUuj? jjebben/ vs. 9. (©ie booj ben (£gt;eept (fiSob? geleib tourben/ vs. 14.
iï^ie
Uic boor ben «jJSeejSt öe^ aanneminge tot ïfiiiberen roepen: SCBamp;a/ ©a*
be?/vs. 15. ©an bejen jcgt t}i}/ jicfjjelljen influitmöe/vs. 16, bat be (öei'ist met Ijunnen gec^c getuigt/bat sn liinberen 43000 jijn/cn 300 ooft erfgenamen/joobat De iiitUlugt li;ac iteloog (d) SBjtjannce/ in öe aan» getogene piaatfen/fpjeefu ooit niet ban jicljselben/maar be giloo'
bigm/ aan tor Hie Ijn fct)?ccf/ en Ue;liiaart/ bat si) luieren/ bat stj toeöe?»
geboren toaren/ bat 50 in il3ob/ en a3ob in Ijen bleef, ©iefl blijft {)ct baist bat be geloobigen toel be^eiiejb ^ijn.
LXVI. 4. ^it blijUt ooft ftiaa^ uit julfte pfaatfen/in toelfte bejftlaajb Bewüs4. toojbt/ bat be grloaüigcn Ijebben bc bruciiten ban brjsefteringe/ en aluiu gjii^euio-be bersefteringe seibe/jonber toelfte 31) bic brnc!]ten met beeladnig ftun ten Je nen ^ijn/nameljjft/(a) brebe. Kom. V:l, Wij dan geregtvaardigd zijnde uit den geloove, hebben vrede bij God. (b) ïioemni in de hope der heeilijk-zeker.ngo. held Gods , Kom. V : 2. l^ope iji eene ^elfere beztoadjtingc ban ern toefto»
menb beioofb goeb; baarin te roemen/ en b.iarDoor alle bezb^utiftingen met broliifttjeib uit te daan/ jegt rene be^seftermae ban bed aan bcsrlbe te hebben, (c) ©rolnftljeib en blijbfdiap ober gcregtbaarbigb te 51111. Jes. LXI: 10, Ik ben zeer vrolijk in den Heere, mijne ziele verheugt haar in mijnen God, want Hij heeft mij bekleed met de kleedereu des heils, den mantel der geregtigbeid heelt Hij mij omgedaan, (d) 43ub aan te roepen met oen naam ban ©aDcr. Kom. VIIl: 15, Gij hebt ontvangen den Geest der aannemingetot kinderen, door welken wij roepen: Abba, Vader. (e)iCeOaiifteii boor frnn beei aan be ^alhiljeib/ en oüe^brenginge in Cliiistns. Col.1:12—14, Dankende den Vader, die ons bekwaam gemaakt heeft om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht; die ons getrokken heeft uit de magt der duister-nisse , ende overgezet beeft in het Koninkrijke des Zoons zijner liefde. In denwelken wij de verlossinge hebben door zijn bloed, namelijk , de vergevinge der zonden. iPie.^al ftunnen of burben benften/ batjulUen/ bic in 500 een' iiaat 3ijn/ en snifte toerftingen in 3'ci) bebinbeu/ geene toare en ft^acljtige ljc?gt;e-fteringe ban Ijunne Scgtbaajbigmaftinge en iaiigljeib [jebbenj £jie;Haii oan öeuiti'ingnsn giffen baajnaar/sn beeltien tiet sirlj in/geen plaatfe tjebben.
LXVII. 5. ©ic blijftt ooft uit öetoerftmge bcsi heiligen ^eestes inöeBpwü^s. uitberftorenen/ baartoe ft^eftftenbe om l)eii te ber^elieren. SCia 1 Cor. II: 12, Wij hebben ontvangen ... den Geest, die uit God is , opdat wij zouden weten H.Gees-dedingen , die ons van God geschonken zijn. ©c ï^nlige -üh'eet ie iiuneeateB'
blijk, bat 31) in ii?oD bli)brn/ en 45ob in Ijen/1 Joh. IV; 13. Ce 11 onderpand,
't toelft nergené toe bient ban om te be?;efteren ban Dese 3afte ;eftec te sullen Ijebben. Eph. 1:14, Die het onderpand is van onze erfenisse,
tot de verkregene verlossinge. ©e ©eilige a?eept betegelt fjen. Eph. 1:13, In welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte. Eph. IV: 30, Door welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossinge. (gen segel ij» tot bebegïtigingc en bej?efteringe ban femauD/ bat f)ü jjeeft aan be be?3egelbe safte. ©oet Ij'^^ij ben
3 «ö
I
'rM'-■■ .r
877
m
ii : 4
878 Van de Regtvaardigraakinge.
ceb^obié baartoc ge^tnoren/opbat bestincn meet bersefierb soubensfjn. Hebr. VI: 17,18, Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenisse overvloedelijker bewijzen de onveranderlijkheid zijns raads , is met eenen eed daar tusschen gekomen, opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, eene sterke vertroostinge zouden hebben. Soa is 'r oan uaat Qac men urru'lr iü Han 51)11.
uuvi. Uitvl. 4il3cn ftan öan niet Uirtcn/ of Ijet De liierlringe be^ heiligen
teg ip/ban ofljet oihb eigene geestig; men ftan jidi daarin bedriegen/ Antw. joodat men daaruit geene baste ue^^elferiuge Itan Ijebüen. Antw. (a)3C[^ be ï^eilige (J5eest daartoe tuejin/ opdat men \)er;elitejd toorbe/ 50a Uan men .^elie? daardoor bc^elirrb üiorDen/ anöe?? luas de Inetftinge lian ben ^eiligen 4Bee^t tot ^ulft ei n einde onnut/deiinjle C^ij 51)11 einbe niet öc-ftomeii ftonbe; dieé i? Ijet uitbpuljfielijH i?od tegenfjjjeften. (b) v0inbat een aajbtoorin/een onbeheerde/blind ijs/ en de geeptelijfte dingen niet Uan begapen/maar 51) tjem dlnaaolirid .^ijn/1 Cor. 11:14; ombat Ijij ben a3i-e?t niet ftent/noct) jiet/Joh.XlV: 17 ; baarom Uan Ijij niet ao^oeelen ban be tnerftinge bep ifeiligen gt;öeestejj/ en Uiaaruit men liennen lian of Ijet eene Vue^liinge bcé lijeiligen téeegte? i^/en of öet ban 01136 eigene berborbene nature ftomt. 't Sal sniften blnaaö te raöen 51)11/ bat f)ij jtuijge/ opbat 5ijne blnaa^heid niet openbaar tuorde. v0c ij5ob5a!igeii fien» nen hft toel/en ljuniie bedenftingen 5ijn niet of Ijet ban ben Cj. k!3ee^t/ of ban be bejDorbene nature ig; maar famtijög af Ijet eene anmibbel-bare taejftinge ban den lif. »S«ecgt ip/ ban of Ijet gefdjiebt boor hunne geeptelijlie/ tnebergeborene/ nieutue nature, véodj een geloobige tjeeft xicl) baaroiier niet te beftommeren ; Inant of l)et onmibdelbaar ban ben Cfeiligen «jSeept ig/ ban of Ijet O002 miööel ban ijet geesteltjlt licljt en Ie» ben/ 't \$ tocl) üeibe ban ben 45eept; boel) gelijh Ijet buur en ''cftt 3icÖ5fiben opaibareii/ 500 openbaart 5ict) be Cfeilige ojee^t biel 50a ftlaa?/ bat 50 Ijet biel bieten bat l)et be heilige gt;l5ee^t i?/ bie |)en be?5efte^t en betegelt/ gelgft be menfclje biel ftent be ftemme ban 5ijnen familiaren brienb. (c) 13e i^eiltgi «Ukept toejlit obejeenftomlltg niet f)et l©oo^b/'t bielft een onfeilbare regel ip boo,: be geloabigen/ baar bi 11 ben 5e bat be ^ei' lige ^eest be?5efie?t na treuren/ bidden/ bio^ftelen in öet geloobe/en bat be 5iele ban nabij a3od ip/ en in be gemeenfeftap niet i©ab be?5erfe?ti bio^bt; bat be bei5efteringe niet alleen b^ebe met 45ab in be 5iele berbieftt/ maar ooft liefde/geboo^aamfjeib en IjeiligmaHinge/bat be aarbe en alle be?5elbe? Ijee?it)fttjeden j)iin nietig tuojben/en bat al ï)quot;quot; lupten bec-maaft ip' in be onsigtbaarljeben te leben. SClp ban een geloobige in be be?-jefteringe 51CÖ 50a bejfjoedanigb bebinbt/500 bleet Ijij/bat Ijij 5icl) niet 6eb2»egt/ en bat l)et be j^eilige «öeeipft ip/ bie Ijem besefte?! en be^5egelt.
LXVIJI. l^iejtegen brengt men bejfcljeidene 5aften in om bit 0111 te ftooten. Tegenw.i Tegenw. 1. ©e beloften ban bejgebmge 51)11 onsefte^/ tbnjfelacl)tig/on-bej een misschien, in «Jamp;objl i@ourb boa^ge|tclb; bieiai ftan men baarban
Van de Regtvaardigmakiiige.
niet afifoïmit be^eïierti 5tjn. ^iet/Dan. IV: 27, Of er verleuginge van uwen vrede mogte wezen. Hand. VIII: 22, Bekeert u dan van deze ïvve boosheid ende bidt God, of luisschien u deze overlegginge nws herten vergeven wierde. Antw (a) ©c beiofte lian iiejaeUmge ofj ^onöen, ojj üiv Antvr. ÖrfringEEn geloolJE/grfctjirbt abfoluut en jfIic? ; bnjj ftan men sictl ban baarban bej^rfu-ren/als mrn brbecringc engetnobein ycf) bebhibt. Zoo vele beloften als er zijn, die zijn in Hem ja, ende zijn in Hern Amen, 2 Cor. 1:20. (b) lt;Cgt;at mffni£ brie tin re buasimcijtEn tiet tuoo^D/ of er mogte zijn, misschien, gebjinlu luoibt/ bat ^iet niet op be on^eUejlieib ban be bcjgeuinge op getoobc cn bclieeringe/inaac op be on;rHejljeiïi ban Ijnnne befieeringe/en baarbooi op öe bejgebinge. i6t'li)l5 Rom.XI: 21, Is 't dat God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, ziet toe dat Hij ook mogelijk (of tnijsfcljien) u niet eu spare.
LXIX. Tegenw. 2, jlSen mort b^eesen en beben/ bie^ ftan men ban Tegenw. ^tjne JSegtbaarbigmafsinge en ^aligljeib niet bc^cfte^b ^ijn. Siet/ Phil. H : 12, Werkt uws zelfs zaligheid met vreeze ende beven. Hebr. IV : 1, Laat ons dan vreezen, dat niet te eeniger tijd ... iemand van u en schijne achtergebleven te zijn. Antw. i^ree^e en beben i£ niet altjjb be angót en Antw. be ban niet salig te sullen taojben/ tnaac Beteeftent ^ee? bift»
tD!)ls l)ct ontzag en be neberige onbe^üieipinge onbej 45ob. Ps. V:8,
Ik zal mij buigen naar het paleis uwer heiligheid, in uwe vreeze. 2Clé*
mebe ^orgbnlbigc Inacljtljoubinge um niet te jonbigen. Spr. XIV : 27, De vreeze des Heeren is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods. 3?aar ip erne flaaffctie bceese/ ban VnelUt inn af» gemaanb UiDrben. Exod. XX. 20, En vreest niet. Matth. XXVHI:4,Uit vreeze van Hem zijn de wachters zeer verschrikt geworden, vs. 5, En vreest gijlieden niet. Cn baar ig eene ïmibfclje Ujeeje/ InclHe Ijet ont-3ag en be ^orgbulbige tnaebtfjoubinge; toeigclul!;a!ig ij? be menfefte/ bie geburig breekt. IDe eene boor befljaffc/be anbere i?! boor (I5ab uit liefbe. 3In be aangetogene plaatfen Inojbc gefpjolten ban be ft:nbej«
ïijfte brce,gt;e/ niet ban be flaaffcfje of uit ttinjfelinge fpjuitenbe.
LXX. Tegenw. 3. 5ClIe berjefteringe moet geljaalb inaröen uit beii Tegenw. menfcfien eigen Ijarte/en bat ié brb^iegcliift. Jer. XVII . 9, Arglistig is het herte meer dan eenig ding, ja doodelijk is het; wie zal het kennen, ^ie^ ftan men niet toeten/of men regt belne^b ip/en regt gelooft of niet; btengbolgené/ of men geregtbaatoigö 19/ en salij 50! toaröen of niet. Antw. (a) lt;Dp bejen gjonb joube be menfefje in geene jalte ban Antw. 31'jn born bctongt stjn/ en t)Ö moeste in allrs ttoijfelen/ baar tod) be nienfclie Detoti^t i? ban jijne baben en ban jijije oogmejften. ©aaruit/
bat be menfclje jefte? toeet bat l)lt;) leeft/ bat 1)1} fp^eeftt/ bat tig bit of bat met 51)11 Ijarte en in toaarf)eib gelooft; baaruit toeet ooft een toaa? geloobige jefte?/bat Ijij geegtehjft leeft/gelooft/bibt/enj. (b) ©e teftgt fp^eeftt ban Ijet garte ban een' gobloose/ 1)oe bat toejftt om anbere
879
8T() Van de Regtvaardigmakinge.
b.it lui 't ; fjij Uitct/bat fjijuitjiet naar ben l^eere algl bén ^öüigc/ bat tnj ^fin öegcejt/baarom bifiVngl^ Uipï met tranen 6ibt/bat lltj ^icö aan ï^rin p^efentce?t/aan ï?cm obejaeeft; f)|j toeet bat be sonben ïjnn fmartcn en fieb^orlien/ bat [jij/ lic^Iicfö op be Ijeiligmafiinge/ baarom üibt/ baaroni tot Jlli?iptii^ locfit; een gelooliige taeet bat al bcje Dmiien in Ïjnn ;i]n/en fnj tucet bat Ijij ïjet Inert. 2fl? l)ij nu jefte? Ini^te/ bat Ijctgrne Ijg liiret in Ijem te jtjn/taare genabe en tnejliingen üan ben heiligen 4Reeét/ br? UicbejgcBaorte/giioolie en öeiliginaftinge Vnaren/ ^oo luas Bi) 'ii ftaat om be conclufie tot tie?5efteringe op ie maften/ maaj Ijie? icljeelt Ijtt ren' gelooUiar/ en baarom bujft l)ij vel) niet nejielieren. iTHicl)/ gettjif fjij Ijet erne Ineet/ namelyft/ bat bte geftalte en bclncgingcn in tjem 31)11/ ,;aa moertte Ijij Ijet anbere nit be i^eilige boor inebetncjIiingE
üan bïn Cfeiiigei! ^regt/ lecrcn/ en nu lilaar ban beiöe belnuét sgnöe/ 50a ftan 1)0 nirt anbe^ ban liej5eiietjb ;gn. JilSoet men sirlj ban brproeben/ of men Ijct f)eeft/ 500 ftan men ooft fiomen tot be^efteringe bat men Qet Ijeeft. Siet ban bit toeten/Joh. VI: 69, Wij hebben geloofd eude bekend, dat Gij zijtde Christus. 2Tim. 1: 12, Ik weet in wien ik geloofd hebbe, endeik ben verzekerd. 1 Joh. II: 3, Hieraan kennen wij, dat wij Hem gekend hebben. Bewijs 2. LXV. 2. jlSen moet tiibben om be bjuctjten ban be bejjeUeringe/^oa ban oromM- 00^ orn t'E bersefteringe seibe/ jonbe? toelfie men be bjucljten niet ftan ge den. nieten. Ps. LI: 10, Doet mij vreugde ende blijdschap hooren. vs. 14, Geef mij weder de vreugde uws heils. Ps. XXXV : 3, Zeg tot mijne ziele, Ik ben uw heil. Bewijs a. 3- Hit julUf plaatfen/in toelUeiiitb;nHltcii)l{ geseob taojbr/ bat tie ge-Exempe- ïoobigen toe! be^jelie^b 31)11. Siet/Job XIX: 25, Ik weet, mijn Verlosser Verzeker- 'ee^- ^6 gt; Ik quot;it mijn vleesch God aanschouwen, vs. 27 , Denwelken deu. ik voor mij aanschouwen zal, ende mijne oogen zien zullen , ende niet een vreemde. Kom. IV: 21, Ten volle verzekerd zijnde, dat hetgene beloofd was, hij ook magtig was te doen. Rom. VIII: 38, 39, Ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven ... ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods. 2Tim. I: 12, Ik ben verzekerd. iPoet tjierbj)/ Horn. VIII: 16, Dezelfde Geest getuigt met onzen geest dat wij kinderen Gods zijn, ende indien wij kinderen zijn, zoo zijn wij ook erfgenamen. 1 Joh. 111:14, Wij weten dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven , dewijle wij de broeders liefhebben. 1 Joh. IV; 13, Hieraan kennen wij , dat wij in Hem blijven, ende Hij in ons, omdat Hij ons van zijnen Geest gegeven heeft.
Uitvi. Uitvl. 3Ioamp;/lt;Dabib/J^auliig/baböen be be^efteringe boor eens e^tra-orbinaire openBaringe iian ben {^eiligen Jjeest/ baarom ifan men u;t Ijunnc Aniw. berjeftermge geen gebolg maften tot anberen. Antw. (a) ©at 19 jeggen jon» be? öetoijfi. (b) SCile grlooliigen Ijebben Denjclfben (i?cepr/ en bat baar» toe/ opdat zij zouden wetende dingen, die haar van God geschonken zijn, ICor. 11:12. (c) ^aulu^ fpjeeftt/ Eom. VHI, niet ban sieljjctben meruit» fluitinge ban anberen/ maar met influitinge ban allen/ bie ben ©eegt ban Cljjigtn? fjebbcn/ vs. 9. ©ie boo? ben (I3eept ilPabg geleib toorben/vs. 14.
©ie
©ie boor ben nEieciSt be^ aanneminge tot fimberen roepen: SCBBa/ ©a»
be?/vs. 15. !0an be^en jcat gg/sicfjsclben inflnitenbe/vs. 16, bat be 45eeist met f)uquot;lle'J OfE^t grtuigt/ bat 511 fitnberen ^obé jijn/ cn 300 ooli erfgenamen/soobat be nitbliiat lijac irelooó t^. (d) SÜJljaniu-é ' in be aan» getugcne plaatfen/fy^eeftt ooit niet ban siclj^elben/maar ban be giioa-bigt n/ aan tDt llje Ijrj fct)jccf/ en bejlilaarr/ bat 31) luieren/ bat sij luebe?'
geboren luaren/ bat 51J in a5ob/ en vöab in Ijen bleef, ©ie^ blijft Ijet bapt bat be geloobigen liiel be^eiJcjb ;ijn.
LXVI. 4. ©it bljjUt ooft ftiaa? uit julfte pfaatfen/in taelfte be?filaa?b Bewü34. tuojbt/bat be geloobigen hebben be bruciiten ban b^efteringe/ en al^aa be berjeheringe jelbe/jonber toelfte 31) bie bruciiten met beelacfitigliun tende nen ^tjn/ namelijft/ (a) breOe. Rom. V : 1 , Wij dan geregtvaardigd zijnde uit den geloove , hebben vrede bij God. (b) ïïoeinrn in de bope der heerlijk-zêker.nge. heidGods, Kom. V : 2. ll^ope ia eene 5clicre bc;liiaci)ti!ige ban ern toeHo»
menb beloofb gocb; baaiin te roemen/ en b.iarcsnor alle beJbjuftftingen niet brolijftljeib uit te ftaan/ segt eene beiseliennge ban beel aan be^elbe te tiebfien. (c) l^rolnftiieib en blijbfchap abcc geregtbaarbigb te 51111. Jes. LXI:10, Ik ben zeer vrolijk in den Heere, mijne ziele verheugt haar in mijnen God, want Hij heeft inij bekleed met de kleedereu des heils, den mantel der geregtigheid heelt Hij mij omgedaan, (d) öoö aan te roepen met oen naam ban l^aOcr. Kom. VIII: 15, Gij hebt ontvangen den Geest der aannemingetot kinderen, door welken wij roepen: Abba, Vader, (e) iCe Oanften Uaor tjAin Deel aan öe jaligljeib/ en obe^brenginge in ClpisuiB. Col.1:12—14, Dankende den Vader, die ons bekwaam gemaakt heeft om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht; die ons getrokken heeft uit de magt der duister-nisse, ende overgezet heeft in het Koninkrijke des Zoons zijner liefde. In denwelken wij de verlossinge hebben door zijn bloed, namelijk , de vergevinge der zonden. ÜiMe ^al Hunnen of Ourben beuHen/ bat iullien/ bic m 500 een' itaat 3tjn/ cn 3ulfie bierftingen in vc!j beiimbeu/ geene toare en ft^acljtigc bejje-Reringeiian Fjunne üegtbaajbigmaftinge cn ialigljeib Ijebben? Cjiejftan Otin beuitiUugt: 511 gipfen baa?naar/5i) beelden iiet 31CIJ in/geen plaatfe tjebben.
LXVII. 5. ©ic blijftt ooft uit be üierftmge bca heiligen ^erstes in be BewijsS. uitberftorenen/ baartoe ftjeftfienbe om hen teber^eftiTcn.SCls 1 Cor. II: 12, Wij hebben ontvangen ... den Geest, die uit God is, opdat wij zouden weten h. üeea-de dingen , die ons van God geschonken zijn. ©r l^cilige 43eest ie hun een teB'
blijk, bat 313 in (l3oD blijben/ en gt;6ob in !jen/1 Joh. IV: 13. igen onderpand,
't tnelft nergenp toe bient ban om te be?;ef{cren ban De3e salie ;cUec te sullen hebben. Eph. 1:14, Die het onderpand is van onze erfenisse,
tot de verkregene verlossinge. ©e ©ciligc 4?ce«5t betegelt fjen. Eph. 1:13, In welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met deu Heiligen Geest der belofte. Eph. IV :30, Door welken gij verzegeld zijt tot deu dag der verlossinge. (gen scgel rot bebe^tigmge en bejïefteringe ban (emanb/ bat fjjj beel Ijecft aan be be?3egelbe safte. ©oet Ijie^bg 01:11
3 «ö
877
878 Van de Regtvaardigmakinge.
ceb (SPobjg baartoe ge^lnoren/opbat bejiincn mecc bfr^eïicrb joitbensQn. Hebr, VI: 17,18, Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenisse overvloedelijker bewijzen de onveranderlijkheid zijns raads , is met eenen eed daar tusscben gekomen, opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, eene sterke vertroostinge zouden hebben, ia 't Odii uaac oac men uriu'lJ.ii) Han Uitvi. Uitvl. jilScn ftan ban niet üictcii/ of Ijet De liieriungc bc? ^eilfgen amp;et§» tep ig/ban of l)cr on^e eigene greG'ti?; men ftan siclj baarin beöjiegen/ Antw. joofiat men baaruit geene baste uej^eUecinge ftan Ijebamp;en. Antw. (a)2ll(^ be l^eilige (öeest baactoe tuejftt/opbat men ber^eftejb tuaeöe/ 50a ftan men ^efte? baarboor br^eftrrb üiorben/anbe^ luas De luerftinge ban ben ^etligen ijSee^t tot $ulft een elnbe otmut/beünjle i^ij 51111 einbe niet üe-ftomenftünbe; biesi?l)et uitbniiifteiijit i?Db tegenfjueften. (b) o^iiibat een aa;btnorm/een onüefieerbe/ ülinb is/ en öe geegtelijfte bingen niet ftan begjnpen/maar 51) Ijem btoaasfirib ^ijn/ 1 Cor. 11:14; ombat Ijij ben dSeegt niet ftent/nodj jiet/Joh.XIV: 17 ; baarom ftan Ijij niet oo^beelen ban be tnerftinge bea heiligen gt;öeestc^/ en Uiaaruit men hennen ftan of Ijet eene lucjftinge bes Hjciltgen (éeegte? i^/en of jjet ban onse eigene berborbene nature ftomt. 't Sal sniften blnaaó te raben 51)11/ bat f}q Stuijge/ opbat 5tjne bbiaapfteib niet openfiaac bjorbe. vPe oSobsaligen ften» nen liet toel/en Ijunne bebenftingen 51)11 niet of Ijet ban bent?, löee^t/ of ban be bejbarbene nature igf; maar fomtijbp of Ijet eene omnibbel-bare biejftinge ban ben lij. »j3ce^t ip/ ban of het gcKÖ'fbt boot Ijunne Oci-gtelijfte/ tiiebcrgcborciuV nieutue nature, ©odj een geloobige IjeefE xitlj baarnber niette beftommeren ; luant of l)et onmibbelbaac ba 1 ben f^eiligen (J5i-rgt i£/ ban of Ijet Ooo? mibbel i^ ban Ijet gcestelijlt llcljt en ie^ ben/ 't is roch beibe ban ben aSeept; boctj gelijft Ijet buur en (jet licftt 5iclj5rlbcn openbaren/ 500 openbaart 5iEi) be l^eilige (©ee^t biel 50a ftlaa?/ ö^t 5rj Ijet toel toeten bat l)et be ^eilige ©ee^t 19/ bic l)en bejseftejt en bc?5pgelt/gelgft be menfclje biel ftent be ftemme ban 5i)nen familiaren brienb. (c) ©e i^ctligi ©rcjsi toejlit obe^eenftomflig met [jet iDoojb/'l bielft een onfeilbare regel boo,: be geloobigen/ baar binben 5E bat be i^ei» lige gt;J3ecst be^eftejt na teuten/bibben/too^jlelen in Ijet geloobe/en bat be 5iele ban nabij ©ob ig/ en in be gemeenfcljap niet ©ob be?5efte?ti bio?bt; bat be bci5efteringe niet alleen b^ebe met a5ab in be siele bcrtoeftt/ maar ooft liefbe/ge|)oo?5aamöeib en Ijeiligmaftinge/bat be aarbe en alle be^elbe? IjeejióftljeOen ljun nietig bio^ben/ en bat al fjun lu^t en ber-maaft ip in be onsigtbaarijeben te leben. SCI? ban een geloobige in bc be^-Sefteringe 51CÖ 500 bcjfjoebanigb bebinüt/500 toeet Ijij/bat ljij sidj niet bebjirgt/ en bat Ijet be C^eilige iïeejït is/ bte Ijem be^eftejt en betegelt.
LXV1II. ^iejtegen brengt men bejfcljeibene paften 111 om bit om te ftooten. Tegenw.i Tegenw. 1. beloften ban be^gebinge 5tjn onsefte^/ tbiijfelac{)tig/on-bej eeu misschien, in ©ob^ i©ourD boo^geftelb; bieji fian men öaarban
niet
Van de Regtvaardigmakinge.
niet aBfoïuut bEJsefterö jgn. Siet/ Dan. IV: 27, Of er verleuginge van uwen vrede mogte wezen. Hand. VIII: 22, Bekeert u dan van deze uwe boosheid ende bidt God , of misschien u deze overlegginge uws herten vergeven wierde. Antw (a) tipjofte lun üejflcUiuge Dfj sonöen/op üc-Antw. lireringe en geloolie/ grfcljirbt aüfüluut en selsc? ; Ditia ftan men ven öai taarüan bcj^pftfren/ als mni brlu-eringc en ijetoobr in ^icfi üeüinöt. Zoo vele beloften als er zijn, die zijn in Hem ja, ende zijn in Hem Amen, 2 Cor. 1:20. (b) iEgt;at mffrngs ör^e tture UuusUiiCljten tiet tuoo^ö/ of er mogte zijn, misschien, gEbjmftt Inojöt/bat 5iet niet op öe on^cUfjlieiö lian be bejgeuinge op oe1od^c ci' üefteeringc/ maar op oc oir,iih-jl)riïi ban Ijunne beftceringe/en baarDoo: op Oe bejgeüimje. vfirli)!! Eom. XI: 21, Is 't dat God de natuurlijke takken niet gespaard beeft, ziet toe dat Hij ook mogelijk (of ini^fcljten) u niet en spare.
LXIX. Tegenw. 2. 4il3en moet b^eesen en beben/ bic^ ftan men ban Tegenw. ^nne Ïïcgtbaarbigmaftinge cn ^afigljnb niet bc^rfte^b ^rjn. ^ict/Phil, li: 12, Werkt uws zelfs zaligheid met vreeze ende beven. Hebr. IV: 1, Laat ons dan vreezen, dat niet te eeniger tijd ... iemand van u en schijue achtergebleven te zijn. Antw. ©ree^e en beben 10 niet alttjö be anggt rn Antw. be |ctj?ift ban niet salig te gullen taojben/ maat beteeftent ;re? bift»
tD'jls tjet ontzag en be nederige onbe^liiejpinge onöej ^ob, Ps. V:8,
Ik zal mij buigen naar het paleis uwer heiligheid, in uwe vreeze. 2lIlÖ«
meöe jorgbnlbigc biacljtljonbinge urn niet te jonDigen. Spr. XIV : 27, De vreeze des Heeren is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods. 3?aar ip eene flaaffche breeze/ ban tnrlue top af» gemaanb Inorben. Exod. XX. 20, En vreest niet. Matth. XXVIH;4,Uit vreeze van Hem zijn de wachters zeer verschrikt geworden, vs. 5, En vreest gijlieden niet. (gn baar ig eene ftinbfclje bjeese/ tuiiHc Ijet ont-jag en be 5orgbulbige biac^tpoubinge; toeigeluifjalig be menfefte/ öie geburig breegt. ©e eene boor be ft^affc/ be anbere i$ boor (ükiö uit ïiefbe. 3In be aangetogene plaatfen toojbt gefpjoften ban be ftinbe?»
Irjfte breeze/ niet ban be flaaffcije of uit tbujfelinge fp^nitenbe.
LXX. Tegenw. 3. Stile berjefteringe moet peljaalb luoroeii uit beé Tegenw. menfehen eigen I)arte/en bat té Bcbjiegelijft. Jer. XVII: 9, Arglistigis het herte meer dan eenig ding, ja doodelijk is het; wie zal het kennen. *©ir*ï ftan men niet toeten/ of men rrgt beUrejO i?/ en rrgt gelooft of niet; btengbolgcné'of men geregtbaatoigb is/ en jaltg jal toorben of niet. Antw. (aj lt;0p besen g^onb jonbe be 'menfefje in geene jafte ban Antw. 5ijn boen betongt 3tjn/ en Ijij moeste in alles ttoijfelen/ baar tod) be nienfclie fietoust is ban jijne baben en ban jijgc oogme:ften. ©aaruit/
bat be menfclie jefte? bicct bat fjij leeft/bat Ijt) fp^eeftt/bat fit) bit of bat met stjn Ijarteen in biaarfjeib gelooft; baaruit toeet ooft een luaa? geloobige jefte?/bat Ijij geestelijft leeft/gelooft/bibt/enj. (b) ©e teftst fp^eeftt ban Ijet jjarte ban Een' gabloose/ bat toejftt om anbecc
879
880 Van de Regtvaardigmakinge.
mcnfcftcn te ficbjiegen/ en niet ban be onBetou^tfieib ban jijn eigen rn brooijinge. (c) ©e bpr^cfteringc bloeit biel uit Ijet (jatte/ ooj» breifiiöe ban bes^clfp gcristelpe gcitaitc en babcn/ bod) niet naar iijn' eigen rrgrl/ maar naar ben oufcilbami rrgrl ban t©obp ïDoo^b/ boot ueüeiipgaanbp Incrli'iige ban brn heiligen i^er^r/ meoe getuigenbe met onsen oreét/Rom. VIII: 16. ©iris fian een geioobige Inrten itiat in Uiaaj-tjeib in tjem ig en baaruit ,vcl) b.in jiine ïxrgtbaarbigmaftinge en ja» liglieib ber^fteren / ombat Ijet Jl^uorö sulü? belooft aan besulUen/ bie a!.;i'o ;ijn en bierlien.
Tegeuw.4 quot; LXXI. Tegenw. 4. IDetotjle be berseftertnge rii?t op be onfeilbare fie» lofien A^odp/ naar onp seggen/^oo moriste een grloobige be minfte tbijj* feiinge niet ïjebben/ noclj öe minfte beUnmmeringe/ maar fjij moeite alrrjb abfoluut en onfeilbaar berjefterb 31311. ^Baar ooli/naar onjj jeg-gen/snn be geloobigen niet altiïb 500 onfeilbaar berjefte^ö sonbe^breeje eu brftonimeringe; bie^ ^ijn be beloften 300 abfoluut niet gebaan/ en Antw. be menfclje ftan ;fclj nooit abfoluut be?5efieren. Antw. (jEen geloobige herft reöen en gjonb/ om ^iclj altijb ontwijfelbaar bejjeUerb te Ijou' fcen/ en Ijii morptc ftet ooft boen/ ombat be onfeilbare beloften «öobjS op F(em snn ; maar 't i^ sfjne jtoaftlicib/ bat Ijij 't niet altjjb i$/ niet ombat fjfj fbiiifelt aan be taaarlieib be^ beloften (!?ob^/maar ombat t)tj öilibitjlé buietej in ^ijne grnaöe te ftennen / en boor tentatiën / of be^borbenljcben / of anbere tegenrebenen bjeept/ bat ïjtj niet in julft cene geftalte is/ als bic/ aan toellie be belaften gebaan 31)11. ^'ieg ig Sijne tbnjfelinge nier een bebJij^/bat be beloften niet abfoluut 3t)n/of bat men niet be^efterb ftan 31)11/ maa? een öelnijgi ban jijne buipte?» fieib en 3bi^ftt)eib.
Tegenw.5 LXXII. Tegenw. 5. lt;0f men al be^efte^b ftonbe 5iin boo? ben tegen» tooorbigen tijb/ 300 ftan men nogtans niet be?3efterb 31)11 boor ben toefto» inenben tijb/ en al3oo ban 3ijne 3aligj)eib; betnijïe men niet bieet of Antw. nun bolftanbig 3al 31)11/of men niet Inel biebejom afbatfen 3al. Antw. 2Can hiien bp (Seept eenmaal gegelien i^/baa? blgft Cjt) tot in eculuig» ï)eib/ Joh. XIV : 16. ©aar is lijn een onbejpanb/ tot bat be beluofbe 3aligl)ciö gegeben is/Eph. 1:14. ©e genabegiften en be roepinge a3oD^ 51111 onberoutnelrjli/Rom. XI: 29. Cl)2istug geeft 3i)ne fc!)a|jen l)er eeu» toige leben/en 31) puilen niet be?loren gaan in be? eeuüiigt)eib/ Joh. X: 28. ?2!) biorben in be ftjacljt aSobs belnaarb boor tjet geloobe tot be 3a-Opwek- liglieib/ 1 Petri 1: 5. goobat be bjee3e boo? afbal geen plaaré l)ecft/ kingeom en f)un niet beletten'ftan ban be?3efie?b te 3nn. giet be bolftanbig^eib Kegtvaar-öe^ heiligen in 't bjeebe bebieepb/beneben II. Deel. Kap. L.
digmakin- LXXIIL ©ug ftebben tas) be biaapljeiö ban bit gemigtig punt on-fek™rinquot;e 5r? ^'^'Stelijfte ïïel'gie/nameltjft be? ïicgtbaarbigmaHinge/be?filaa?b/ teuach- üebrstigb en tegen be partijen be^bebigö. ^it i^ niet opbat lüij bc ten- tDaarl)eib meat 30uben toeten/ maa? opbat iaij 3e 3ouben boen/ en betrat!)'
Vau de Regtvaarcügmakinge. 881
t^acïjten'om tc tracfttfii geregtbaarbigb tc hinrbcn/ orrê fn ben Tra at ban oeregtbaarbigb te ftauben/ in bien ftaat met be fiegtüaarbigma-ftinge te tnejften/oné baacin te bejbdjöe'n/ a3ob baaroliej te bejljef?»
hitten/ en baarboo? aangeset te tooröen tot tjeiligmalthige. (0mbat be rnenfc^en Ijiejomtrent ^oo aclitelaoö yjn / en öe geloobigen ^elfiS biU-
300 tneinig e?nst Ijebbrn om in' be^e ^afte jicl) gcöurlg te oefe» nen/ en bejelbe in alle gelegenlieib re geöjuiHen / 500 jaf tjer noobig jijn bat totj be piefen baartoe ciptocfifjen.
jaSen mogte tienften/ iéquot; be ficgtliaarbiainafiinge niet een toe:ft UanEeno bo-lt;!5ab öuften ben menfefte/ ;nobat be menfefje niet met allen boet/ en al'
leen maar een bnortaeijri i^ ? vöefcljieöt ^e niet puu? om niet/ ^nnbe,: Woord. op^igte op be^ menfclim goebfieib/ billen/ loopen en aröeiöen ? iïrgr-baa;bigr ojoö ben menfdje niet om be geregtigiicib ban ChJ'gtu^bie liun ;elf toerefient; i^eeft 43ob niet ban eeutoigheib öfilaten/toien iSegtbaarbigen jal of niet; Ui elft beflnit toch ban ben menfclje niet be?»
anbe.Jb ftan toojben ? ^Cs'tban niet öeët ftil te ^tin/en t)et einbe te bec iuachten/of -Pob mrj Öegtbaarbigen ^al of niet? ^gn alle be optaeft-fiingen om iinar be ïtegtbaarbigmafiinge te trarliten/niet te bejgerfjs?
Antw. iï?e fiegtbaarbigmaftinge is een bie;ft ii?oba/ niet alleen ober Antw. ben menfclie/maar ooft tot ben menfrfje ; ^ob fpjeeftt be fententie ban bjijfpiafte tot be ^iele; Ijet eeutoig bootnemen / be toerelteninge ban Cf)2i^ttié geregtigfieib bii 3icf);ellicn/ Itan ben menfcOe noclj tot troupr/
iioctj tot banftbaa}|)eib/noch rot Ijeiligmaltinge ^11/500 lange be menfefte niet babelyft in 3!)ne confcientie geregtbaarbigb taorbt/en be fententie olie? vcfl Ijoon uttfpjefien. IPij Ijeböen niet te aramp;eiben om a3ob of nu een bcfUiit te boen nemen/of 3ijn boojnemen te boen becanberen/maa?
om ban jijn boo^nemen en rocrcftcninge ban gerrgtigtjeib be»
tanpt te taorben boo? öe babehjlte iiitfp?afte; men moet niet loopen en arbeiben om boor jijne toe? ft en geregtbaarbigb te taorbeii'' maar om boor Ijet geloobe Ct)?i?tuj» geregtigtjeib aan te nemen'en al^oo in ftaat ban geregtbaarbigb te ftnnnen tooröen te ftonien/ en om be beloften/ aan be ^jeloobigen gebaan/ öoo? ftet geloobe aan te nemen/ baarmebe tot ^ob tc nabrren/en om al^oo be babeliilje/ regtbaarbigenöe nitfpjafte »öoöa te Ijoo»
ren/ 300 uit 31)11 IDoo^b alis boo; ben heiligen gt;öee^t; bat i^ fjet lebeti/ be lilijbfcliap en be tjoost 017 3iele/bat maaftt ben nipnfcfje baarbig tot banft» baarljeib/tot be:liee?lijftinge ban 43ob/tot tieiligmaltinge ; baartoe bie»
nen ban be optoeftltingen/ en gi)/ bie bit lee^'t of l)oo;t le3cn/ laat u tot bcj^clbe? betracijtinge betoegen/en obejlegt met eene fiitle en buig»
jame 3iele be3c rebenen :
LXXIV. 1. ({Sob Segtüaarbigt in bit leben begenen/bie eeutoig 3111 len Bewcosr-ieben; men ftan in bit leben bomen tot geregtbaarbigb te toocben/ en tot be be?3efteringe bat gt;0ob be 5onben Ijeeft bergeben/ en bat men rot ertoe ko-Een ejfaenaaai öe^ eeulnigen lebeu^ geftelb i^/geitift ünben i^ getonnb.men.
L ^tttt Sie-
882 Van de Reglvaardigmakinge.
Jgiemanb ban/ Ijoe o^oot rn fjoc langburig ren jonbaar Ijtj ooft tjï/ geeft re taanf)oprn/l)ö mag bit g^oote goeb ^oefien/li|) tnoet f)et joeften/be-Intjle 4?oö Ijrt grbiebt en aanbiebt/en joeftenbe sal Ijtj erooft jefter toe Romen tietinjie-Oob {jet aan be soeftejg beloofb fjeeft. ©ie^ jal fjet ban 3ljn/ of eene enkele boosheid, en eene versmadinge ban djob/ ban sfJiiE prnaöe en ban jijne eigene ^aligfjeib; of 't jal eene dwaze wereldsgezindheid 5tjn/ joobat men boor betoobcrfrige en liefDe tot be jigtbare bin» gen/be genabe (öaöé Iaat baren/opbat men te gerufte? jtjne bleefcfie' lijfic begeejlplirbcn bolboe/ en aljoo get fcpepfel ftie^e boben ben ^cgep-per; of f)ct jal rene walgelijke luiheid stjn/ joobat men e? geen Uie?ft toe boen tail; mm jiet Uiel Bcminnelijftgeib en geluftsaligfieib in ge-regtbaarbigb te stjn/ maar men jiet tegen get taejlt aan/ 't i«? joobeel moeite niet Inaarbig; ftonbemen get gemaftfteliift en ban jelf fijijgen/ j.i ban toilbe mm get biel; maar joobeel te Bibben/ 500 te biorflelen/ boor joobele tentatiën genen te bjingen/ bat te beel toe^ft/ en bn^ ^iet men er ban af. ^egt mij nu/ be^fmabe?^ ban be genabe/ taerelbji» gevnben/luiaarbp/i^ nine bejboemenigfe niet regtbaarbfg 5 2ult gtj op get boobbebbe en in get oojbcel niet moeten peggen : ih geböe niet ge» Uiilb/'til nigne eigene fcgulb/en nn tnee/toee mg! bat ift 500 btaaa^ ben gebieegt/en boor mijn eigen bejsuim nu eeuluig moet berlorenen lierboemb jgn ?
JBelaan ban/betaijlc beje g?oore genabe/be.;e troopt/be^e Bljjbfcgap boor u open ftaan/ en gg tot bejelbe én ftunt/ én moogt ftomen/ laat ban geene ^afte u mee? beletten/neemt refolutie om te joeften geregt» baarbigb te toorben en biejï bejjeftejb te jgn / opbat gg gte? blgbe moogt leben/ en gierna eentaig jalig sgn.
Ellendige LXXV. 2. (©bejbenïlt een? ben bjoebigen ftaat ban een menfcge/ bic deTdezS- OI-'rE0tlJaagt;:bigb i#/ en ban 11/ 500 gg nog in bien (laat sgt; gg ligt vetester-in ulne jonbe/beeeutaige/onberb^agelgfie toojneil5obp gangt 11 obe? get ven. goofb/ in ulre jonben jult gg fte^ben en eeutaig be?boemb jgn/ inbien gg in bit leben niet geregtbaarbigb toorbt. 3Fgt;g jult ftErben/iü jegge u ben boob aan. Het is den mensche gezet eenmaal te sterven, ende daarna het oordeel, Hebr. IX : 27. Geeft bevel aan uwen huize, want gij zult sterven , ende niet leven, Jes. XXXVIII: 1. SJft ftan u geen tgb belolien/ mi^« fcgien ^al get be;en bag ^gn. In dezen nacht zal men uwe ziele van uaf-eischen, Luc. XII: 20. jlSijfrgien jtilt gg of fcgielgU fterben/of te?flonb buiten 11 Ui bejftanb jgn; of gij jult soobeel te boen gebbfii met lig» cgaamiépiinen en benaanbibgeben; of be be?fcg?ifiliingcn be? confcieiuie Uiegen^ be eeutaige bejboemenipfe gullen 500 geftig jijn/bat gö met bc» öaarbgeib obe? iittiejonben niet geboelig jult fiunnen sgn/niet suit ftun* nen toeblugt nemen tot ben l^eere Seju^/om jijne geregtiggeiö aan te nemen/en niet suit ftunnen toebe^fteeren op be beloften; of be tgb be? genabe sal al ccrbe? booröö 5Öquot;/cn gg aan utoebej^ofitgeiti of inbeelbingc
obe?'
obergegeben jfjn ; baa; gaat gij ban Ijrnni na.ir be peubitgOeiCi; bie ban l)ic? in bit leüen niet geregtbaarbigb i^/jal fjet na bit leben ooft niet Uiojben. ï^oe jult gtj jjet ban maften ? E}oe Bcnaanlub ig julft fterben !
i©at jal u ban trooétcn ? n^aar ban Ijcncn ? j^ejgen^/ ban «aar bigt;
ecubJige bejboemcnigfe. ^al ban be fcfj^ilt bc^ tgt;ieien n nirt betucgcn tot {jet geloobe/oin geregtbaarbigb te tuorben ee? gjj |tet2ft ?
JlSaat als be menfCije nu geregtbaarbigb too^bt/in bic leben bej^efte» Maar'ti» ringe |)ceft ban be bejtjebinge bet jonben/ en ban sijne eeutoige erfeni^fe; gt^'ven iu Öoe broïtjft ftan jnlft em menfefje itcjben! l^oe bieigemoeb ftan men bit verèeke-leben berlaten/ en met J^aiilné peggen : Ik beu verzekerd , dat noch dood..
ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christo Jezu onzen Heere ! Rom. VIII: 38 , 39. Cn toebejam : 2 Tim. VI: 7 , 8 , Ik hebbe den goeden strijd gestreden, ik hebbe den loop geëindigd , ik hebbe het. geloove behouden. Voorts is mij weggelegd de kroone der regtvaardigheid. jDitbrbC (©abib 5eggen: Ps. XX1II;4, Al ging ik ook in een dal der schadnwe des doods; ik zoude geen kwaad vreezen, want Gij zijt met mij. 33an ilt;5 be boob niet bejfct)?iftftclijfi/ban ftan men e? naa? bejlangen/en met ^imeon 3eggen : Nu laat Gij, Heere, uwen dienstknecht gaan in vrede naar uw woord. Want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien, Luc. II: 29, 30^
SStet baar een ongeiijft fte^ben/ en eene ongelnfte eruluigtjcib; luat joube men niet boen om een' goeben fterfbag ? gt;0in in be ^aligljeib in te gaan ? (Dehjjjle baar nu nietö iö bat be vele tJooöten ftan in leben en fterben/ban be Segtbaarbigmaftinge/ taat moegte men ban toe^ft-jaam ;ijn om nu geregtbaarbigb te bjoröen ?
LXXVI. 3. gnbien gij in een' onber.gt;oeiibcn ftaat leeft/(a) öij ftunt niet Èiiendig ban met beel fcl)L2ift nine bagen booriamp;;engen ; bcljalbe bat be luonn brj yne^quot;L®quot;quot; confcientie u geburig ftnaagr/ en bat famtijb^ nare gebacljten en bet-den staat fc|j?inamp;ingen in utae jiele opftomen/'t 5ij fl^penbe in b^oomen/'t vj bJa»te lcvequot;-ftcnbe in buipternipfe/ in bejre eenjaamljeib/ Uianneer jelfé Ijet geritfel ban een blab/een ongetooon geluib brrfclj^iftt/30a rtjjen biUlmilg be Ija-ren te bejge ban bejfc|}jiftftinge/alé gij eenig opmejftelijft oo^bfiM obc: an-beren 3irt of poort bejljalen ; geburig breest men bat bc toonie ÖJbp Ijem op ben fjal^ftomt; ftomt fcljielijft eene ongetaone pijn of 3ui5elinge/ftomt men in taate^noob/Inojbt een slnaarb tegen on^ uitgetrofiften/of ftomt men anbejé in boob^noob/alle be leben trillen en beben ban tóege ben fcfjjift bes ftarten/al^ 2amp;elt5a3ar. i©u^ fpjeeftt et ^lipfja^ ban/JobXV: 20—24, 't Allen dage doet de godlooze zichzelveu weedom aan; ende weinige jaren in getale zijn voor den tiran weggelegd. Het geluid der verschrik-kinge is in zijne ooren ; in den vrede zelve komt hem de verwoester over.
Hij en gelooft niet uit de duisternisse weder te keeren ; maar dat bij beloerd wordt ten zvvaarde. Hij zwerft henen ende weder om brood, waar het zijn moge; hij weet dat bij zijne hand gereed is de dag der duisternisse. Angst ende benaauwdheid verschrikken hem ; zij overweldigen hem. Uuji ü?engt
(SCtttt 3 een
Van de Rcgtvaardigmakiiigc.
rvn onlifrjni ufcc sijtic öagcn tiuor ; be confcieiitic mag boor ccn' trjb tnat llapcn/ uun inao jicl) hiat öibertcten boor fjet jtgtBare/ baar fit) tocl) in Ijrt laycFini fmartr Ijfamp;Ben jal; maa? bc 50110c ïiot al^ ccn ilapcnüc lianö aan öc beurc/ balt baarna te bertuocbcr aan/ bc rioningbcr bc^fcijnftliinge tapt öem aan/ rn jenbt !)em ten laatftc ïicncn naarf|ct ceutoioe toee/ baar tureninoe i^ en ftncjfingc ber ranben.
(b) ÏDaaröiVal toat f)ij naar Fjct ligrfiaam uit ^obj? langmoebigljcib ont» bangt/1)0 ftan c? jiclj niet in bejgenoegen/ 't fjarte ftpijgt er geene rugtc booj/'t i? Ijcm alle? tot een fljift/tot sonbe/tot bc?5iiiaringrban ben too^n (J5oö0 obe,: ^eni; bc bloeft ligt in Ijct bepfe be;6orgen/ ;qo lange Ijij onbej' ^oEsib i^. 't Suchr allci? tcijen Fieni aan/ Eom. VIII: 22. 't ©cjltccrt hem al-li g in een bloer?.Mal. II: 2, Ik zal den vloek onder u zenden, ende Ik zal mve zegeningen vervloeken , ja Ik hebbe ook aireede elkeen derzelve. vervloekt, omdat gij het niet ter herte en neemt. Dent XXVIII; 1G, enz. Vervloekt zult gij zijn in de stad, ende vervloekt zult gij zijn in 't veld. Vervloekt zal zijn uw korf ende uw baktrog. Vervloekt zult gij zijn in uw ingaan ; ende vervloekt zult gij zijn in uw uitgaan. IDe bku'l'? is in uitte fptjjc/en in nlnen D^anlf; öc blocii i£« m uta boübclcn/batifcn/ijbelgcsclfdjap; bcbloeftisin utce lilecberen Ijoofb* t^ooningrn en jutnrelen ; in fumma/in alleé brjbloertt; r,ij sgt berblncftt in utu sien/^ooren/fyjcfien/Uianbeien/ncringc en Ijanbteringc. ©it ip be ftaat ban een' onbep^oenbc/ al.amp;aabt fti) jicf) in bc taecibr ; De rijkdom van hare bezitters wordt bewaard tot haar eigen kwaad, Pred. V : 12. De voorspoed der zotten za! ze verderven, Spr.I:32. (0nlie?5oenbCH incjfttu500aangiet 500 al» !rp aan toatgij Ijrbt en luat gij boct.ïtan bit u nog iiietbeVuegen om 3c ber« ^ocninge/om bc ïïegtbaa^bigmafiing tc .ioeften/joo toert ift c: geen raab tor. si aar 't is üEcgt tjicr nu rené tcgenobe: bc geregtbaarbigoen/ in Ijct genieten ban venVnVen ';ct ''ScD^'^c'gfte; allc^ftomt Dun toe uit bc Babrjlijfie liefbc/cn nir te bcr» verzoen bicni'ten ban Cfl?i?tu^; ja't ligcijanirlijrie/300 berlof 300 tocinig (jet ij/ dm staat.'tjjjn jclfs brtnij^cn ban a?ob0 lirfbctot !jcn, 2llf b.iat 5c entbangen/al toat 3e eten of b^inficn/ inaarmebe 5^ veft Itfccbcn/ al Uiaar sequot; hunnen boet op petten/ 't is allej ölIr! eigen/ om Ijcn gaat be jonnc op/ om tjrn fcljtjnen be mane en flrrren/oui Jjcn bertoont 3!c!j fce geitaltc tieji Ijcmelé 3110 fc'jcun in br ftillc nachten/ om fjci Ol'fft |)et aajbrjilf aiirjicj jengbig giocn/ öoo» men/ficuiben, en bloemen op. ?Cl toat mcnfcljen planten in bc^mafte'ijfie iiiinin/in toanbelplaatfen/obejbeftt met fcijabutoacljtig/ net genjgb geboomte/ 't ij alïe# om Fjen te bejmaitcn/ boor 'r gesigte/ gr^our/ reuif en finaal». ICor. 111:21, Alles is uwe. Ps. XXXVII: 29, De regtvaardigen zullen de aarde erfelijk bezitten, ö l^oe bcrlilmblfelijtf ij jclfj een ftor jtje broog b^oob/ alj men Ijct aanmejftt af j ocliocfjt boor Ijct blocb ban 3ie5ii j CÖJijtnj/en bat men er baarbooj eigenbam nan Ijeeft/'t ftan ijua ban liefDe en Dlijbfdjap bc tranen uit bc oogen U el boen bloetjen. 2C(|i ellenben/ lanbplagen/oorlog/cn tnat tot be^ftljjiftftingcn ftan jijn/ftomen'' ban ij l)U 11 jjarte nog ba jt/ br^trouVDenbe op ben Cjerre/ cn 31) bertroubtcn jclfii
in
884
'm
fi
in 't mibben ban ben boob. Wii^ftanüEii gfregtliaarbigbc met filtjbfrjjap Siincn loop mtfooprn ; bat vj t]et niet meer boen/fp nirt/ombat 5ti et geen regt en reben toe ijcöücn ; maac ombat sy ljumie Kcgtbaarbigma-tiiiige niet meep geBmilini.
©it ongelóft leben Itrfcljnnlnenbe/en tegen maïffanberen oberleggpnbe/ en sienbe bar liiet icne liloeif u:r ben ongrregtliaarbigben/en bet anbere uit ben gcregibaarbTgben ftaat/i^ ftehtaaam om te öetDegen/bat men met ernét joefte grrrgtliaarbinb tr morben.
LXXVIl. 4. 23Efcl)ouliit beïïnjtliaa:bigniaftinge ooft een^ in 5icïj5elben/ Veinza-en me?Ut üiat rene joctiLlijeiO/brtmaali cn Ijcejlijriljcib bat baar in boor De jiele. Kegtvaar-
(a) be fiegtbaavbigmaflinge 15? vergevitige van alle schuld enalle straffe, dis,quot;®k'nquot; en brit ^oü boilïomen/alsof men nooit ^onoc gröaan IjaQOc. 1 Joh. 1: 7 , sioien?' Het bloed Jezu Christi zijns Zoons reinigt ons van alle zonden. Openb. 15,
Die ons heeft liefgehad , eude ons van onze zonden gevvasschen heeft in zijnen bloede. 113at Oar is/ biert nicaianb ' ban bie be 5onbe al0 een' stnareii ta^c geüoelb l]eett/ en ber^elber littterficib Ijrcft gefmaaftt. iPeje berneUmge eens eeuwigdurende vergevinge; 4?'ib ijaalt 5c nooit toee? op om er oücc te toornen/ be eens gctigtuaarbigtip Inorbt nier lueberom onlti^arben bej-fmaab ; maar be ^onben tilt)lien in mihiintirrö UrjiiFtaen. Jer. XXXI; 34, Ik zal hare ongeregtigheden vergeven; ende hare zonden niet meer gedenken. ' (b) Sij Ivor tic 11 mrt aüren afgemaéfflKn ban alle l]uunc uiiiligtjeio; maa? 51J toorben baarenbclicn uitermate versierd mrt br bolmaaftte grrcgtsriliriD ban (Slljjietu^. Ezeeh. XVI: 14, Daartoe ging van u een naam uit onder de Heidenen om uwe schoonheid; want die was volmaakt door mijne heerlijkheid, die Ik op n gelegd hadde. Col. 11:10, Gij zijt in Hem volmaakt. Hoogl. IV : 1, Ziet gij zijt schoone, mijne vriendinne, ziet gij zijt schoone. Pe geregt' baarbigbeu 5ic!j 111 bf ^e tjunnr frtioonlieib boor be grregtigtinb lian Cl):!S-tnp öffcljoulnenbe/ bcrblnben jict] baarobe?. Jes. LXI: 10, Ik hen zeer vrolijk in den Heere , mijne ziele verheugt haar in mijnen God, want Hij heeft mij bekleed met de kleederen des heils, den mantel der geregtigheid heeft Hij mij omgedaan; gelijk een bruidegom zich met priesterlijk sieraad versiert, ende ais eene bruid haar versiert met haar gereedschap.
(c) (^lerbij öe^linjgen 5e tn be Segtbaarbigmaltntgt' de aanneminge tot kinderen Gods, en 31J toorben grittib tot erfgenamen ban liet eeuiuige Ie» ben. *l3ob jlet f)cn aan en ontmoet 5e met licljt/trooist 'Hefbe/baorjorge/
alp iijne licüc fiinberen; en jij 5ien löob aan als f)unnen goedertieren l^a» bec ; bii^f li eet en ^e telftenp tot i^cm/bnp roepen 3e/3Ctiba/©abe,:; öu#
rtlagen 3e l^em {juiine nooben/ bug behoeften 3e ban l|en! alle? mat 3e bc gecren/buii bergenoegeu 3c 3icfi in l^em/en 3icn ban alle? af/ombat jjet ijun alleen gocb tji luj ï^em te 3fjn,
(d) ÏJiejnit ontjlaat in Ijen een zoete vrede, eene ïjeejlrjfie en onuitfpre» fielijliBbigbfcfiap/ en 3ij leben in eene 3oetc onbejlinge liefbe. Rom. V: 1,
(Ctttt 3 Wij
885
■m
11 f
i, 'P
m fp
ill
• a: ■ pS' ü
ii r.
r
J;
!i ïW
886 Van de Regtvaardigmakinge.
Wij dan geregtvaardigd zijnde uit den geloove, hebben vrede bij God. Jes. XXXVIII: 17, Gij hebt mijne ziele liefelijk omhelsd. Hoogl. 11:16, Mijn Liefste is mijn, ende ik ben zijn.
pc int Dit nu een? allcjj bij maïftantjcrcn: Cen gcregtliaarbigbe berlogt lian allcsontien/ ban allen taotn/ ban allen blueft/ ban alle ftraffc/ cn öat boor eeuinia/^onbc? bielnee? op te tjalen. (lEeii geregtbaaröigbe boor be toegereUenbe geregtigljeib ban bolmaaftt in fetjaon»
l)eib bao? ^ob/ boor be Cngelen/baor bc geloobigen/en bij jicftselben. (gen geregtbaarbigbe is een ftinb ban ^ob/ en een erfgenaam ban Ijet ceutoige Ipuen/lnelfte e^fentpfe Ijein niet jal migfen/ maar taorbt in ben Ijenicl boor Ijem belnaarb. €en geregtbaarbigbe fteeft in jtjne jiele joete mete/ b^ebe/ birjbfcliap en bermaafi in a5ob/ meer ban een natuurljjfte Ran begiijpen/meer ban een geregtbaarbigbe ïtan uitfpjeamp;en. goo bit ban cene jiele nietftan gaanbe maften tot Ijet soeften ban be JSegtbaarbtgma-ftinge'soo jal ftet geen bitig liunnen boen. ^oclj't is luejft.
Vruchten LXXVIII. (Pe jSEfgtbaarbiginaftinge (a) berb^oliilit fiet ftarte / Jes. Regmar- XXXVIII • 17 , Gij hebt mijne ziele lieflijk omhelsd , want Gij hebt alle mijne digiuakin-zonden achter uwen rugge geworpen, (b) ©oet bij ballen niet jtaan ülijben/ K®' maar tarbrr opitaan cn melgemoeb henen gaan. Jes. XXXIII; 24, Geen inwoner zal zeggen ik ben ziek, want het volk dat daarin woont, zal vergevinge van ongeregtigheid hebben, (e) ij5ceft altijb een'b^nmoebigen toegang tot ben troon be? genabe. Hebr. X; 22, Zoo laat ons toegaan met een waarachtig herte, in volle verzekerdheid des geloofs, onze herten gereinigd zijnde van de kwade conscientie. (d) Brrbult liet liartE en ben monb met lof ban v0ob. Ps. C1II -2 ,'d, Looft den Heere mijne ziele, ende vergeet geene van zijne weldaden. Die alle uwe ongeregtigheden vergeeft, (e) ©c ScgtbaarbigmaHinge iji be fonteine ban be Ijeiligmaftmge; bese ijj ben geloobigen uitermate bemin» nelijli 'ootmoebtg metöob te Inanbelen/met een Ijeilig ontzag (^em te eeren. ^em lief te Ijebben/ i|em te bjeEjen/ en l^em in boen cn laten taelBeljage' Igft tc 3|jn/eii al;oo het öeelb ban ^ob te Ijebben/ en te bertoonen tot jijne cere/ fieraab be? föpjfie obe^tuigmge ban onbeheerben/en optoehftnige ban öeftpf?ben/ bat i? 't gene/baar be geregtbaarbigben op berliefbsijn/ en bat je met al fjiin IjartE joeften/ niet alleen ombat l)Et een mibbel ié om nabij quot;a?ob te blijben/ icne jafte/ taaarop «fi^ob becl segrn geeft; maar ombat f)Et F)Hn Irbrn/ en Ijrt begin be? jallgtjeib ig. (iten geloouige i^ treurig ober het grb?cfi en lDo?bt/ boo? onorbcltjft bcrlangen naar hEiligmaftinge/ tael eenjl morbflooó/ benftrnbe/mnn leben Home ifi niet tot soaEcncn ftaat. 4?cli bac mijne tHFgen gerigt taiE?bEn om bep ^cerEU injEttingEii te bElnaren ! taat raaü? ll?at toeg ^al ift infïaan om IjiErtoE te gErafien ? Süfi anttooorbE/öe firatbaaröigmaftinge i^ l}Et mibbEl baartoE ; gElijft bie be fontEinE iö/50a geeft u'ooit be IjEiligmaftingE bEn rcgtEn bo?m eh fjrt toarE toesen. i^aar* ommoetmrn met alle magt naar De fiegtbaarbigmaUinge tracptEn/En naar öe be?3EftEringE bc?3elbe; bie uit eeu' auberen o?onb öe (jEiligf)Eiti
Van de Regtvaardigmakinge.
II,
887
jopfit/i^getfpoDjbrj^te^/salCE nooit toe ftomcn/ en jal ncoit in bejclbc boojtgang maften. a£e?^t UcrlaocF|enfnge ban ^icöSFlöen/ eej^t jinbere lieföe tot aJob/ omöat é}i) Ijct Inaatbig 10/ te joeftcn/ is boffn/ en apparent tot jtjii bejöejf; tie Segtbaartrigmafiintje eej^t te taillen afboen/en Die alj?
eene geöane ^ahe baar te faten/ en 3tcf) 500 iange in 3onben toe te gpben/
en ban baarop te tracjjtcn naar bie btnaalt ebenjce? aan
ben anöeten ftant/en Fin toont bat fyij be nature ban briben nooit geftcnb geeft, tao?ben re gelijft gejocljt/ !jet ee?6t of laatst joeften i^ nirt in tijb/maarin orbe; in be geburige oefrninge ban be Segtbaaröigmalirnae taojbt be jtele grfieiiigb/jier bir Ps. CXXX:4, Bij U is vergevinge, opdat Gij gevreesd wordt. Hand.XV: 9, Gereinigd hebbende hare herten f/oo;-het geloove. Hebr. IX : 14, Hoe veel te meer zal hel bloed Chrisli... uwe consciea-tie reinigen van doode werken, om den levenden God te dienen ! 2 Petri 1:4,
Door welke ons de grootste en de dierbaarste beloften geschonken zijn , npdat cjij door dezelve der Goddelijke nature zoudt deelachtig worden. 1 Joh. Ill: 3, Een iegelijk , die deze hupe op Hem heeft, die reinigt zichzelven.
(öriijn öe Üïegtbaatbtgtnaftinge be fonteine ij» ban be tjeitigmafcinrie/en be^elUe fjet biare toefen geeft/50a i^ be ^eiligmaftiiige ooft noobvi'^'nft/
^oobat jonbe? fjeiligmaftinge nicmanb ben l^eere ^ien ^al Hebr. XII: 14.
(©ie ban salig toil taorörn/ bie moet erjst grgeifigb 5511/ en ^al in) grljei'
ligb biorben/ 500 moet liet nit be tïegtbaarbigmaftingr lioortfiompn ; oa.i?»
om jiet oij op be Deminnelófttieib/ of op be nooö^aftclnftfjeib ócr l)ri-ligmaftingr/boor beibe moet men vel) laten örtoegrn tot oe oefeninge ban br ïïcgtbaarbigmaftingp/ en berjefteringe be?^elbe.
LXXIX. 43u i^ oberig/bat toij een' öegcertge tot be ïScgtbaarüigma ïtinge brftieren in fict joeften ban be^elbe/ boor liet boorftellen ban öe mib beien/bie baartoe ft^cftften/taelfte tatj 50a sullen boojftellen/bat 5e met» wfa een sullen ftunnen bienen tot proeben en fienteefienen/ bat iemanb ge regtbaarbigb ié.
1. €cn menfcljr/ bie Begeert in 3ijnp confcientie geregtbaarbigb te sijn/ amp;i'voeiigo tracljte eerpt naar een gesigte ban 3ijn 3onbig F|arte/cii ban be jonOige ^quot;eov'ar uitgangen be^elfé in gcbacljten/ tooo^ben/ baben/ boen/ laten en ban öe zonden, maniere in bie allen ; en naar een gesigte ban ^gne berboemelijftfjeib ; en ftij boege baaröi) pene b^oeftjeib obec 3t)nen sonbigen / bejboemelnften ftaat. Sft 3Egge bjopflieib/niet julften/of 3ulft een trap ban be?Brt)5elin-ge/ ban fcljjift/ ban bepperatie/ geltjft belc onftunbigen ban ben toeg be^
^eeren ee^t taillen Ijeamp;Ben/ee? 3e burben benften^at 3e geregtbaar»
bigben 3gn ; en/ ombat 30 bat niet fteamp;ben/ 3ooal^ ;ö f)et 3icf) boojfteilen/ 300 bertae?pen 5e alle?/ en leben in eene geflabige onbaatigïjeib en onruét;
maar b^oef tjeib ig ooft be taalge ban 5icl)5Plben/ be ganfclje ontölootljeib/ be beronttoaarbiginge/ be lebigljeib/ fjet insinften in 5ijne be?boeineliift»
Seib/ bart3EP?/ ftbignen/ ^ft berftanbig 3ien/ bat men 300 ilt;5/ en fjet Be» be^tigen : ja 30a Ben tft. jnaen moet ooft onbe^fegetb maften tu^fcljen een*
m
li
i:P
H
• J
ï ;4i
li
Proeven van , en
middelen
Ki^itvaar-di^makin-ge
S til quot;li
■uil
11
f, J sX, f.ftl
Van de Regtvaardigmakinge.
onbcftppjbe/Ine nu fitgfnt te ^ocften/cn tuéfc^en ccn'fiefleerbe/bfe nu al in diriöriis oefooft/ 't 5?) bar Ijij Ijct Infer/ 't 31) bat Ijtj er aan tüuj-frlt. ©fltn/in ljun begin/hebben beel meer ben grest öer bienétöaar» Ijeib tot breeze/ en merr flaaffcfje breeze en fclpift/ Iriaaröoor 3e rot Cll^ijf' tus gebjeben taorben/ en mee: Vnettiérf) laerft/ fioeloel niet allen op öe-jelfbe tnii^e en in ben^elfüeii r.pap ; maar be beftrejben Rebben meer (fijuan-gelifrfje frfjaamre/ltiafge/füeinbrib/bcronttaaaröiginoe eu tnjaalilu^t oliec jirtiselben; borti ooft ^eer ongciiift. ©ocl) bit i«i 3rfte?/ bat 3«? 3elbcn iemanb met bliibfrfjnp tot Cfij'istua ftomt/aljS Éarfjeu^; bat uieinigen/ alleen boor be ftenniiéfc ban öc taaarlieib en approbatie ban bc5e(üe/obcr« gaan in Cfpiétuis; maar be oröinaire tneg i^ Uerlcgenlieiö/b^ocfticib/ brce3e; niet bat snlftéie eene conöitie/bic men eejsc licböen moet/eer men ftomenmag; maar als eene Tjoebanigfjeib'3anbe? Inelfte l)i) niet jal taillen ftomen. gooöat alien/ bie tot be Efpgtbaarbigmaftiiige begeeren tc ftomen/bie moeren booraf trarfjten naar een geiigte en geboet ban ellen* be; vet hit in begenen/bie op ben ^infijlerbag geloobig taiejben. Hand. 11:37, Zij wierden verslagen in het herte. iPe ftoïiUiaaröej vvierd zeer bevende , Hand. XVI: 29. De Tollenaar , van verre staande , en wilde ook zelfs de oogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijne borst, zeggende: 6 God ! zijt mij zondaar genadig, Luc. XVIII; 13. ©ie nooit ban Cie3e ba» bengfftrltip geftalten be rene of be anbere getorten Ijecft/ en bie bcje nooit fiarteïilft en bijbliibrnbc/tot brit l]!Ï tot her geloobe in Chji^tn^/cn be ïïrotbaarbigmaliinge Iftaam/eenigiins getiab heeft/en .vel) cbenaielge-regtba^rbigb hotibt/bie beb^iegt 3ict)3elben ; bie boor be^cn Ineg öc3elbe nirt ioeftt/ 3al 3e nooit beftomen; ja/ 3cifs bic op eene dEuangelifcfje toij^e/ oi boor bc ftennisfe en erftentcnipfe ban be tuaarheib/tot gcloobccn Scgt» baarbigmaftingf gefiomen 31111/ bic fjabbcn ooft 3clbcn bc3e gcftalte/ hocinel 3e boa; br liefoe en tnaarheib ras berflonben tuierben ; bocli/ baarna lïomt 3e geboclig 3icf) openbaren, ©aaroni/ Intlt ge tot bc ïïi-gtbaarbigmaftinge ftomen/ 500 begint ban tisClben/ en Ice^t bij U3Cltien bcrlcgen tc taorben/ en Homt ;oo grborlig ontbloot/3oiibig en bcrOoemelijft/om om niet gc-reprb^-irbinb re taorörn boor bc bcrloéfinge bie in Ct):isquot;tu^ i^.
Werk- • LXXX. 2. J^et ttoeebe mibbcl i? [jet geloobe in Cf|2i|5tiiö. ©enenfclje/ des quot;ge-quot;' 300 obertnigb/als gr3pgö ié/3!ct bat ftn ban ben regibaarbigen ïïcgtcc loots. niet anbejp Ran ban berboemb taorben/ 3ict bdarom om naar ceiicn ^oc-ge/bie in 3tine plaatfe aan be regtbanrbigheib ^obs boiooct/ en 'jinbt 3e» 511^ Ctl^isrus; fjn erftent bar sijn Inbcn en jterben ié tot bolftoinene öeta» iinge aan (Jjab^ regtbaarbigljeib en bat 3ijne Ociliglicib is tut bertaerbinge ban be 3aliglirib; Iiij3iet en erftent beaanbiebmge ban be geregtigljeib aan 3itlj/I)oe 3onbig l)tj ooft ip; hij/rm bcgcerig 3ijnbe/neemt tncblugt tot 0em/ neemt Cjun aan tot 3nne regtbaarbiglieib/ en ftomt met bie aangc-nomene gercgtigljcib tot O^ob ; ftelt 31CI) 301) rllcnbig/;oo bcrboemclgli in 3ict)3elben boor ben i|eerr/ toont aan i^cm be geregtigljcib ban Cljrisi^
888
i
Van de Rcgtvaardigmakinge. 889
tujs/ en bat Ijij ,ie op tic aanöiebiiige aangenomen cn geciaenb fjeeft;
fteit öen i|eerc jijne belaften boat aan Dejulft?!! gcbaan/ en al öiöben»
be/ al tao^tclenbe/ al aanncmenbe / en al b^ingenbe ojj be beloften/ 500 tao?bt |)cm/ of ccne ^cö^iftuurplaat^/ of be Cuangelifclje beloften in 't gemeen 500 up 5ijn Ijarte geö^nUt/ bat bil S'Clj bebinbt geceotiJaar»
bigb; luaarbij ban ooit luel öe bcrsegeleitöe l^aclit öe^ Cfeiligen ^eeé» tep ftomt/ ^ooDat Ijij tael Ureöe en blijöfcljap Imiöt. ©ie jiclj inöeelöt geregtbaatbigö te 31)11 / cn ebentocl bejc tuerftingen beg gelaofs niet jjceft/ bic beb^iegt sicij/ en bie 5c baar bc ocfentnge bes! geloofd niet joeUt/ ^al 5e naoit binben. ©aaram/ begeert gij SegtbaaroigmaHinge/ 300 ^uelit ie boor ben geloalie. Wij besluiten dan, dat de mensche door het geloove geregtvaardigd wordt, Rom. III : 28.
LXXXI. 3. ©ie be JtxegtUaaröigniaUinge begeert/ moet in Ijct pcficn Betrach-be tjeiligmaUinge ooft begeeren/ be5e liunnen niet gefetjeiben tuo^öen/ hè'uigma-nod) in Ijet Debbcn/ nocli in Ijet soeften. ©ie lust Ijeeft tot gcregt-kingo. Uaarbigb te Uioröcn/ en niet tot Ijciltgfjeib/ bat i^ een teefien bat jijn Ijarte niet opregt i^ boor ben ïfeere; beelbt Ijij jiclj in bar Ijij geregt-baarbigb ig/ cn fjii Beeft nog metg ban be Ijeiligmaftiugc/Ijij bebjiegt 3iclj/ en socfit Ijij 't eerfte jonber 5ct laatile/ f]g sal t]et nooit belU'
men. 't 3? tael toaar/ bat be begrecten^ fDintgba Ijeftiger cn mrei uit-geft^eiU 31)11 naar Ijet cenc/ en fanitijbé meer tot het anberc; beef) al»
tgb i«S tjet ccne ingelnonben in Ijet anberc. J0elc gcloobigen tbiijfelen aan Ijntine ïïegtbaarbignialitnge/ ombat sij niet bernemen bat 3e geljet-ligb taojben; bot!) Jt fcljeelt Ijun aan lidjt 0111 te bieten/ luat l|eil'g-mafiingc i^/ 30 ftcllen 3iclj 3elbcn 3Ulften t?ap ban tjeiligfjcib boo?/cn allt;5 3e tot bicn trap niet ftomen/ ban bertaerpen 3c be 3aUc ^elbe/ bie tod) in alle taare gcloobigen i^. «©e5e Ijebben te taeten/bat be Ijeilig-inaliinge 3fclj in be3c jaften openbaart. ^anielijH : (a) ^oe een geloo'
bige nabcr Dtj öob iö/ cn meer bec3eticrü taorbt ban 31)116 lÜegtbaai» tigmaltinge/ fjoe öe begeerten^ naar eene 3tiiberc geftalte bcg jjartcn/
naar be^tooninge ban |jet beclb / naar nebcriglieib / taijstieib / goebaarbigfjeib cn tcebcren luanbcl/ in allep fleifter cn tebmbigci taogt; bcn; Ijij ftent nocl) bemint gecne jjciligljeib/ ban bie bloeit uit be be?»
3ocnoe bcjecniginge met ^ob/ en baa^boor uit liefbe tot/ en b;cc3e boa^
iföob. (b) gij bertoont 3icÖ in ben Ijaat cn taeersin ban fjet 3onbig Tiar»
te/ in beti angöt en bjee;e boo? te jonbigen/ in be fmarte/aljS ftij ge-jonbigb Ijeeft/ in bc onruét bcé gemoeb?/ tot bat men tocberom afge-taa^fcf)cn i^ in CI)2i^tu^ bloeb. (c) quot;gij bertoont 3id) in bcclbulbig 3ic() te Ijcrftcllen / cn boor te nemen 3id) boor 3onbBn te taad)tcn; men Btbt om Ibadit/ en trad;t 300 af te gangen ban be leiöingc beé heiligen (öeeiste^. (d) SJn ben aflitce? ban Ijet tacrelb^dj ric3rlfdjap/ men ft an Ijet ïjarte met bic niet bereenigen; maar be uitgangen beé parten 31)n naaj öe gobsaligen/ bie ac^t men gooq/ ljee2ltjamp;/ bie Bemint men. (e) Si) 1. J^bbbb bef»
6'JO Van de Regtvaardigmakuige.
liertoont 5iclj in öe alacmccnrjeiö ; men geeft jicTj in bc eene jonbe oeph merr brtjljciö ban in 6e anbere/ .^onöe i^ !jiin jonbe/ groote offtlcine neemt Bij {jen be nature ban ^onöe niet tacg/ jtj jrjn in't p^incipaïe/ 't taellt ié Ijet boen tegen ben luilfc qjobs/ gelijft; f)octaeï bat men in be rene ^onbe luel meer balt ban in öe anöere. (f) Si) brrtoont jiclj in be fte^fïc begeerte naar meer/ en ïtan sicfj niet tebreben 5ouben met bat tneininje/ bat men jjerft/ 't toelft ip be lionge? en bojpt naar gereg* tiyi)riö. (g) Srj bertoont .iicO in be baöclijïte obe^üJinninge ban bele 5onben/ in lueilic men te lioren teefbe/ ooft 30a brrre/ bat men 5e 50a ras ftan lneglr-erpen a!^ 3e oyfiomen ; ja jelf^ n'fn nu geene ten» tatiën tot bele ban bie. Cn bie jonben/ bie meerbe; ftjacfit Rebben/ Oie laat men niet bjebig begaan/ tnaaj men amp;eft?ijbt 3e/enin beselbe geballen jijnbe/ 300 ftaat men liirer op/ 't 51) ra^fetjer/ 't 35 ïangsa-mer/ en men lierbat ben ft?j)b. Hit be;c allen 53! een fileine Ininnen 3ie;i/ bat Iji}/ om Ijet misfen ban ben Dij 3icr) seiben boorgeftelbcn trap iian Ijeiligmaftinge/ 3t)nc Kegtbaarbigmaftingc niet öffft te bc^lne^pen. ©etaijl Ijij JSegtbaarbigmafiinge en Ijciligmaamp;mge te 3amen boegt in'C begeeren/ in 't 3orften/ in 3ijn boen ; boclj 300/ bat ftij 't laatftc Ijaalt uit Ijet eerfte/ 300 lian f)ij bebnijSt 3nn ban 3i)ncn opregten fjanbel in be^en ; maar be anberen/ bie of be ïïrgtbaarbigmaftinge ^oeften sonbe? lieiligmalJinge/ of be Ijeillgmaftiiigc 3ai]ber be ïtegtbaarbigmaftinge/bie 3ijn niet op ben regten lueg / en sullen/ 300 boortgaanbc/ geen ban Üieiben berftriigen.
wondtot* 4. 3?ic be JSegtbaarbigmafiinge 3oeftt/ en ban beselbebej-
regter 3efte?b toil 3911/ moet «^oöé iDoorö tot regter pellen, ©elen / bie al hioiiun. toaarlijft geregtbaarbigb ;i)ii/ fiomen niet tot be bersefieringe/of 5tj 3tjn 3e rajï toeberom imnjt/ ombat 3e ljun eigen regter toillen 3i)n/en l)ec geboel jlellen tot eenen gjonb ban bersefifringe. 't SI? toel/300 iemanb bat alttib ftonöc Ijcbben ; maar bat i^ öe orbinaire toeg lt;6ob^ niet/3ijnc ïiinbercii altijb te beregelen/en l^et geboel te geben; be ï^eere ^cft eenen anberen gronb gntelö/toelfte baster/buiirsaam/en altijb be^elfbe i^/ nameltjft/ 31)11 B^oorb. 't 2C? ccne goebe safte bat men acf)te?bocli-tig boor 51111 l)arte / 3idj niet gaarne in 3111ft eene getoigtige 3afte 3QUbe toillen bebjicgen; maar Ijoc 3al l)ij ftomen tot eene baite en be» ftenbige be^efteringe? ï|n brenge 3icl) bifttoijlé boor ben C^eere/en boe al? ij^abib/Ps. CXXXIX: 23, 24, Doorgrond mij , 6 God ! ende kent mijn lierte ; beproef mij, ende ken mijne gedachten. Ende ziet of bij mij een schadelijke weg zij; ende leid mij op den eeuwigen weg. ïf ij Iteere öaarop naa? Ijet IDoorD/ en 3ict toat beloften baar gebaan 3tjn/ en aan ^oebanigen/ en (telle met eene berljeffinge ban 3|jnc siele/ bic beloften 3eftcr en baét/ al^ uitgrfp^often ban ben toaajacljtigen »j5ob. Sou ftomt Ijet ban fjierop aan/ of be beloften aan Jjem gebaan sgii; bit ftan Iji) toeten/ alg fjrt be Jjoebanigö^öcn in sicij binöt/aan tuien öe beloften gedaan jijn. i^ijfiesic
ban
Van de Regtvaarcligmakinge.
bance^t {jet ï©ooramp;/ni IjoEbaniaöcib Ijooc Ijocbanigf)eib/tn Oblige ban 5ijn Eigen Ijacte boor ben altaetenben «Sob; fyi] boacjoeite sijn Ijarte/ ÖU 5Ü 5'cft n'Et: genabig/maar Urllc een regtUaarbig oorbce! obcr ydj-5til)cii/ litj fcljnjlic siclj niet toe't gent* .vine confcientic ïcgr/ bat Ijij «iet Ijccfr/ÖU ioocfjnic cn!i nict/'c jijtiE cotifcicnrie jegr/ bat Ijij Ijceft; Ijij ccücnne baaroy/bat 511 [fi^ nit jijne nature niet Uoortgcïto-mcn i^/ maat b.it Ijet Unii ben vöcept a5ao^ in tjem gcta:ac!)t is; al^
l}ij ban in tuaarljeib in jicfi snflie baben binüt/en bat 51)11 Ijarre met be fjoebanigSjeben/ in be ^cfjjift bi-rnulö/ obereenijomt/gt;j3ob en jijne confcientie ineDc getuigenigfe gclicnbc ban be iuaarijeib/ 50a mafte Ijij ren öeiluit tot be beloften/ bat 5e aan fjein gebaan 51)11/ en bieiisi'ül-genó / bat 33oö Ijem Jjegtbaaibigt; {jij neme bat IDoorb a.111 al^ be ftemmc (j?ob^/gelijli jjet UiaarhjU 10; en Ijij Ijoare aisaa be lijtjipjaftc töob^; of men ban meet of min Itcljt Ijeeft/ meer of min gelioei/meet of min falijbKljtip en bretic/bat Ueranbert besafie niet/Inaarljeib ip en filijft toaartjetb; bc Ijoebaniglieben 51)11 baar/ be ii!tfp:aUe ban ^öob/ ben Segter/i^ baar; t)'1'- moet men ban «öati be cere gebcn ban 5!jiie toaarljeib/en ftellen srjne iargtbaarbigmafiinge liapt/bcrblijöen siclj baaj'
ober/ banfien v^ob baarboor/en gaan 50a gemoebigb boort in ben Uitg bep l^eeren/ in liefbe/ in breeze/ in gelioor^aamlieib/ tol bat Ijij ber»
firn ge Öet einbe bcö geloof^/namefijft' bc ^aligljeib 5Öiie^ side.
3ift ^eibe/ bat ill be miöbelen 500 soube lioorfteUen / bat 5e meteen fientreiienea ftonben 51)11/ of iemanb geregibaaibigb tna^ of niet. ©ie ban bebinbt bat Inj boor bezeil Uieg ban b;oef|jeiQ abe? 5onben/ ban gefjobe in Cl)?i?tup/ban llegtbaarbigmaftinge en fteilijmaiiinge samen te brgeeren en te soelien/ ban Ijet Cöoorb rot een iïegter te ftellen/ tot be Ctegtbaajbigmaftinge geftomen is/ bie 5ict be lnaartjeib ban 5ijnc ge*
nabe/ en ban be beloften a3obé aan Ijem; maar bie boai bezeil liu g niet ingegaan ifï/en ebenbiel 5tc0 inbeelöt bat Ijrj geregtüaarbigb is/ bat srjne sonben Jjem bergeben 51)11/bat t)tj een erfgenaam ban bc eeu-tnige 5aligf)eib i^/bie beDziegt 5icl) breegfelrjft/cn tor 5!jii eeuuinjber-öejf/ inbien (jij 5iclj niet bctieert.
LXXXIII. (baarom/l. ©ie ban i5ob niet geregtbaarbigb iö/bat bie nij Ketrt-3icti5e!bcn niet ïïegtbaaröige/ gelijlt bc JpljarUrën / die bij baarzelven ^fehzèf-0 Vertrouwden dcit zij regtvaaidig waren, Luc. XVIII ; 9. iDant (a) srjne ven niet, eigene iSegtbaarbigmaUinge gelbt bi) ^ob niet/ niet hij/ maar 43oD is iSegter ober Ijem; baarom ijangt al bcé menfrlien fieif aan be uitfpraUe (©oba/en nier aan sijne tigene. 2Cor. X:18, Niet, die zicbzelven prijst,
maar dien de Heere prijst, die is beproefd. SCrme inensci)! mat 5al u utoe eigene bnjfpzalie baten/ alö 43oü u berboemt? (b) Sictjsrïbrn' san-bet gjonb oy een'balfcljen gtonb/of op goebe g:oiiDeti Md balfcljelijH aangematigb/ te iSegtbaarbigen/ belet Ijem bc Uiare ïïcgrbaarb gina'
fiinae te saeften/ cu boet Ijem geruft naar be f)ellc gaan ; üiant
Kgt;bbbU a tmi
891
Van de Regtvaardigmakiiige.
tiij? niet gekomen om te roepeu regtvaardigeu , maar zondaars tot be-keeringe, Matth. IX; 13. ©aaruin bcb^iEijt u niet; taant Ijict öeöjicac mrn 5'Cl) tnt sijn rigen frubdg bederf, 't Sal niet tieipen öan te srg* gcr.: Wij hebben in uwe tegenwoordigheid gegeten ende gedronken, ende Gij hebt in onze straten geleerd; wij hebben in uwen name geprophe-teerd, ende in uwen name duivelen uitgeworpen, ende in uwen name vele krachten gedaan; want Hij zal haar openlijk aanzeggen: Ik en hebbe u nooit gekend, Luc. XIII :26, 27. Matth. VII: 22, 23.
ttü ver- LXXXIV. 2. I^bocint Uïelbeii nict/al^ ^oö ïtcgtbaartjiftt. ï^ct zich zei- mi B?utael bout 43ub/den cnbloa^e te Jfïcgtbaarbtgcn/cn ben regtuaar-venriet, tipc te br^öDEincn/Spr. XVII: 15. lf)ct ecji'tc boni bc unamp;clJer^ben/al^ Kegtvaar-^n S'cDSflbrn ïïrgtbaarbigEn; aan liet ttaeebc scuöfn sief) fcljuibiij ina-digt quot; licii be geregebaarbigben/alg 51) sicöselbcn Uejboemen. i©n taillcn niet bat irmanb jicljselben btainge/ ^icl) geregtbaarbigö te acljten; maac Unj taillen/bat iemanb/bie bij ^iclj^lucn in bc tegeiiinoarbigljeib ^obé/ be heilige (öecjst mebe grturgenigfc gelienbe/ obrjtuigö is/ bic balicn» gcjiücnibe gcftaltcn en tacjltingen bccladitig te sijn/ bat sulft een jiclj bcor ben gcloobe ooft geregtbaarbigb erftenne/ en sicljsclben niet ber-boeine/ ombat lin nitgfetjien julftcn trap ban berlicf)tiiige/ jnlftcn trap om alle trgenrebencn een boor een ontoebcjfpjcbelgft te bcaiittaoorben/ Sniften trap ban geboeï/ban brebe/ sniften trap ban lieiligmaUinge/in 5itlj niet tubinbt/ baar Ijij onbettngfcljen be taaarljeib ban jijne ficgt-Daatbigmaftinge siet/ en jien ftan. il?ant (a) bat te ontfiennen Ijet tae^ft beé C}eiligcn leegte??/ en ben^clben in Ijet aangesigte trgcnfprc» Hen. (b) ©at ip Cljrijstue be^bieni'ten fmaabljcib aanbeen; sal l'jijsaa-becl boor u gclrben fjeböen/ en jult gij het niet erftennen/ ja Ijet loo-cljenenï (e) ©at ip nsclben te literllen/ baar be l^cere u gecnefmajo ten aanboet. ii?ij jcinc jijt be oorsalie/ met nta toegeben in ongeloo» bigljcib/ bat uln leben hertce^b toojbt ban bjoefenigfe/ cn utuc jaren ban jntljtcn; be ï^ecre fpjrrlu ban bjebe; maar neen/ gij luilt get niet aannemen/ of üe ^cere mocgte n cerpt bii«i cn 300 maörn ; maaj luie Ijcett sicl) tegen ben ÏJeere bcrfiarb/ en brebe geljab ? Job IX: 4. J13aarom jijt gij n sclben tol een beul; Inaarom boet gi) iijelbcn moeite en berbjiet aan ? löelouft Ijet lI?Do?b Ciabg / rrlient Ijet genabetaerft 4?obj; in u/ en On^ snit gi) bebt^tigb liiorben/ cn met blijbfcijap utaen loop uitloopen.
De regt- LXXXV. 3. ©at een geicgtbaarbigbc jicl) ntcr tocgebc in sonben / eeve'rieh ombat bcor bcseibc bolbaan fjceft; (a) bat i? tegen be nature
niet toe in ban ren grregtbaa^bigben en ban be ïïegtbaarbiginaliingc. Ps. CXXX:4. zoudcu. 1 JqI^ ui . (b) ^at ij een grutocf. 't Sp de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, Jud. vs. 4. (c) 't Soube occafie gEben tot ia tcringen/ en be bjjanben ftijucn in Ijunne lagteringe/ algof onse leere soigcloosc en gobtiiiccsc menjcfjen maaftte/ cn algof torj jeiben/ laat
onjl
Van de Regtvaardigmakinge.
onjJ Btoaab öoen/ opbat ÖEt gocbe baaruit fiome. Kom. 111:8. (d)
trgcn Ijct iDoojö aamp;oD^/ 't taelft öe jSegtbaarOigmafiinrjc sn ^eiligma»
tiiiiQE Qnaffchcidcïiifi te jameiiboegt/ 1 Cor. VI : 11. iÈtaaroiii moeten üeoeneii/ öie aan 43o£i giiaoljen/ jorge o^agen om goi'öe tacjlkn ijoor te ftaan; Desc dingen 51)11 tjet/ bie goi-'b en nuttig jijn ben menfcljen/
Tit. Ill : 8. De ge.
LXXXVI. 4. (Dat een [jeregttjaarbigbe tracfite al!c bagrn op niculu dt|ü.aarquot; gecrgiviaaroigö te Inorben; niet/ aléof fjti ooit uit ben geregtUaajbig-tradite in ben ftaat bcruiii; maat ombat bc brnfpreUcnbe itemme vfSoDs in 50quot; KegtvSTr-fl?oorb/ rn boor ben a3ee?t tot I)ft Ijarte 500 5oet ip/ en ombat bc digu^kin-teiliené tusfcljentJomenbe 5onben ooft be ïïfgtüaarbigmaUiiige ban noo R®nt0 lo' ben Ijebben. (fi-en grregtbaarbigbe jjerft ,ilt|)b 5onben alg 50iiöen te erftennen/ be 50!ibcii Mnben aangegaan tegen 43db/ be 5onbrn lie^biti'
ben ben 50!.baar aan be fcljulb ban eeutuioe berboemenipfe / Ijoetnel boor üe^eilie bolbaan fjeeft / rn cilê boojfpjaali terflonb be bolbaeninge bettoont / en Ijet ü^oorb een geioobigc/ telftens baüenbe en opftaanbe/ regtbaarbigt/ 500/ 5egge ift/ beljoubt be jonbe nogtan^
ïjarc nature/ rn een grrrgtbaarbigbe moet 5i)nE ^onbe ooit 500 5ieii / geboden rn jict) 500 berboemelnft/ ten aan5ien ban 511:1) 5elben/ erfttn» nen/ be 5onben belijben/ baarop Cljristué berbienften aannemen tot iSegtbaarbigmafiingc / rn baaröoor lucbrrom / rn ooft ban bic en bie 5011 be geregrbaarbigb tnorben. ©u ió bc prafttijfte ban be lieiligen/bic inorbt o;1? beüolcn/ Ijierop i«3 be öelufte ban Uergebinge gefcljicb/ ge»
lijft buben i? grtoonb. Daarom geeft acht op ub)e babrn/ Ifent be be^ 5oebelingc ban be gocbe/ en be 5onbigl)etb ban be ftlnabc/ bat 5al be jte'.e Itlein maften/ bat sal be genabe te meer bezljeffen/ bat 5al 3r5u^ berbienften bierbaarber maften/ bat 5al bnor5igngcr boen tuanoclen;
en 5ulft renc 5iele/ 500 geburig Inrbrtom begeerenbe geregtbaarbigb te tnorben/ 5al in een geburigen brebc met gt;J5oO leben/ baar een anber/ Ijierober Ijenen loopenbe/ brrtaoester/ ongeruster/ berber ban gt;J5ob/ en lloröigei in 5nnen trein ban leben 5al 51111.
Ps. CVII : 43, Wie is wijs? die neme deze dingen waar, ende dat ze verstandelijk letten O)) de goedertierenheden des Heeren. Hos. XIV: 10,
Wie is wijs? die versta deze flingen. Wie i 5 verstandig? die bekenne ze;
893
want des Heeren wegen zijn regt, ende de regtvaardigen zullen daarin wandelen, maar de overtreders zullen daar in vallen. Spr. X : 29, De quot; weg des Heeren is voor de opregten sterkte; maar voor de werkers der ongeregtigheid verstoringe.
ï^bbbb 3 KA-
Van de aanneminge tot Kinderen.
Van de aanneminge tot Kinderen.
Kinderen 31quot; Ijct boticic ÏKipiftd {jcbbcn Uiij gctcionb/ bat Qe rcgtbadrbigina' Godszün. jjjnge nIct: a(ieen öeitaat in öe imjfpjalk Uan fcljulü en ftjaffe/maat ooit in l)ct ftf'lcii in het reot ren eeuvuigen IrlJEii / in tier üetlitaren ban een ïiinD cn erfgenaam ban öc erulnige ;alighciö te sijn. ©at
Iras tiet einbe ban Cluisniij ftellrn onbe: De tnrt/Gal. IV : 4, 5, Geworden onder de Wet; opdat Hij degenen, die onder de Wet waren, verlossen zoude, ende opdat wij de aanneminge tot kinderen verkrijgen zouden. Jjierban fpjeetn De ^Iposrel/ Rom. VIII: 15—17, Gij hebt ontvangen deu Geest der aanneminge tot kinderen, door welken wij roepen : Abba Vader. üezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Ende indien wij kinderen zijn, zoo zijn wij ook erfgenamen; erfgenamen Gods ende medeërfgenamen Cbristi. gooDat be Üjegtbaarbiginaiiinge tjet O^ej;» te It] He föusöfctjap infïuit/ ban 't toellte toi) tui jullen fpreUen.
V eraohei- 1. ©eten tuoröen Hmberen 43üö3 genaamb/ en bat in bepfetjeibene oy» verschei- S'öten. 45anifInft: (a) Cipiétus naar vine öabbeliifte nature baor be denróp- eeuVnige generatie. Ps. 11:7, Gij zijt mijn Zone, heden hebbe IkUge-zigteu. genereerd. (b) ©e engelen/ en SCbam/ en in Ijem lier getieele menfdje* lijite gefladit/ ten opugte ban be fcljrpptnge. Job XXXVIII : 7, Toen de morgensterren te zamen vrolijk zongen, ende alle kinderen Gods juichten. Luc. III 38, Adam des Zoons Gods.'Mal. 11:10, Hebben wijniet allen éénen Vader, en heeft niet één God ons geschapen? (c) ©e obrjueben/ ombat 4?oD lien itelt rotaffclnjm'elö ban iijne tjeericliappije. Ps LXXXII:6, Ik hebbe wel gezegd, gij zijt goden en gij zijt allen kinderen des Aller-hoogsten. Pe gelouutgen/ ten up;igte ban be aanneminne. Eom. VIII: 15—17. Gal. IV : 4, 5. 2 Cor. VI: 18. Ik zal u tot een Vader zijn, ende gij zult Mij tot zonen ende dochteren zijn. IDan be^e fpreUen lui) nu. Geioovi- II. ©e maniere en opvgt^ in nuifte be gelooUigen ïiinöcren gt;6ab^ 3i)n/ gen door jp ^ aanneminge tot kinderen. ©aa:boDr biorbt famt!)b5 toel berftaan be minge. openbaringe ban Der ïiiüberen ilPgt;üb«j !iee;li]l{|jEib na bit (eben. Ro?n. VHI: 23, Verwachtende de aanneminge tot kinderen, namelijk, de verlossinge on-zes ligchaams. tyimip jiet aiolianne^ Uoh. 111:2, Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, ende het en is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat als Hij geopenbaard zal zijn, wij Hem zullen gelijk wezen. Nu ijï nier in tegenftellinge beji lt;£) (C.; taant toen taaren be geloobi-gen sootoel ftinberen (©obg/ ai^ in 't 4l5aar nu ^eeft opsigte
ap toeliomenOe f)ecrli)iiÖeib / Die jn beelactjcig jouben taorbcn/ a(^ Ctjji^tn^ tn fjft oorbrel geopenbaacb soube jijn. ï?an bc;e aannemin» ge fpjefien toij l)tej niet/ maat ban be aanneminge tot föinbercn in Dit leben. Cn ill amp;ct lt;0. Kom. IX ; 4, Welke Israëlieten zijn, wel-
894
Van de aannerainge tot Kinderen.
ker is de aanneminge tot Kinderen, ^ift öoo? mi uitUiEiiöig bejamp;anb/
Uiant bat lua^ e? niet; maar Infacnó 0ct tic?6onö De^ grnaöe/ mst SGbra^am eii 5tjiicii jabe opgcrirtt/ toarEii bclcn ban Fjeii irouUuMoa^/
gelilfit ooli nu in l]Ct 45 (C. IicIeu ontrouln ^tjn/ bat Innam oy icoej* particuIiEren ontroutnen aan; eh ooft in Ijec M. C. .ï^ti ^rjn br ©EibE-nrn bE aannrmingE tor li'nbrrEii brrlac!)tig. Gal. IV: 4, 5, Opdat wij de aanneminge tot Kinderen verkrijgen zonden. Wij, 51)11 De I^eioeiieii ; 't ougmE^U beis Slpogtflé 1^ te tounrn tjrt UaorbEEl bat bt l|iiöcnEn uit iiomfte eii bEjftonbigingE brrUrEgen/ namclijft/bat 511/bic
Ie tJorEii brcEmb taarEii/iSub niEt llEiibcn/afgobEn bicnbEn/ooft bE aan»
nEmingE tot föinbErrn beclacljtig biiErben / joototi alp bE lobrn / bie boot Clijtgtnp ftomftE/ al? onnionöigE ïtinbrrEn/ouür? öe licfdijliE boog-ötjE/bejtiEringe En ijanbleiDtngE De? CErEinoniën biarEii/biE 500 ftlaar alö boEnlijli lna^/ bEn toEliomcnbrn/ eii toen alleen Bdouföni SaliijmaliEj mEtaljt)quot; lijben/en bE Firac^t bEgsElfé/aantoc^cn eii bfgt;Hlaarbcn; 500«
VdeI alg sg/ bic toEn in örn SaligmatU7 geloofbcn/ ooli iiinbeten -ipmb^ taarrn/cn i|Em met ben IiEfiiiiflni naniE/ l^abEt/aanfpjaficn/ niet bE-ïioefbcn ban berrE te ftaan/ maar bsn toegang IjdüOcn tot bEii troon üer grnabE; eh jici) niet opfjielben niEt ftanaan/ alsof bat eeii panü En boorbeElb ban bEii f]emel üia^/ maar siclj in bE jaligljEib selbe/ a(^
jjiinne ErfEiiigfE/ berbïtjtitien.
III. .Bopeng bit ïihibfdjap ^iiUeh totj bric ^aftEii bertoonEn : 1. ©p Deze ziin boortrEffEÏiiftfjeib. 2. J©ie Daar beel aan IjEbLiEn, 3. il?at biE tc bcr» T00.rtref-rigtEti ijfbbrr. * eiJ^
De voortreffelijkheid ban Een ïtinb Ciobs i^ 500 g:aot/ bat ïjEt alle fiegjip tc boben gaat; beje biorbt eenigviig geilen b : 1. Hit tjunne af»
ftomjïe en ftaat. 2. IXic De maniere. 3. ïllr De boorregten.
1. De afkomste en staat ban eeii ïlinb J3ot)0/ is bet voortreffelijkste, Wegens dat er zijn kan in zichzelven. Cen l'iinb ban eeii Zoning tE ^gii is gjuot in De Vnerelb; beien roemen/ Dat 5e fjnmiE afUomfte ban ftoningen eii^'11 ban giooten in De Inerelb refjenen; fommige l^eibenen podjten/bat ban goben afftomftig taarEii; maar Inat i^ |}et/een ïtmb te 51111 ban (J3ob 5Elf/ Die alle r(Ecrli)t3f)eib in 5ict)5ElbEn Ijeeft/ Die boben allen lof i^/Die alles gemaafu l)ceft/ Dien alles toeftomt/taie aliE fcijepfelen/allE ftoningEii bc? aaröe op Eenen taenft moeten ten Dienjte ftaan' en op EEiiE ftip moEten ger)oor5amEn/ Die alle^/ toat tuil/ Doet/ bic niEt ban licfbc En gcebljeib i^ en alleis Inat ig boor stjiiE ftinberen i? ;
gij 5i)n ban Eene a3oDbeliji{E affiom^t; laat ftoningen en pnnfen roe»
mEii op IjumiE afftomftc; laat ebrlen boar cede lange reeftg ban abe*
lilfte boorouberEii opftlimmen tot IjoogEre ftaininen ; laat familiën/ nu flecfjt en gering/ nog moeb Djancn/ Dat ljunne liooronbErcn aleer eDel bjaren/ bat ig tEn uiiEjfte maar aarbgclj. i£gt;ij/ 8 ïiinberEn gt;i3oD3/ re«
ftent gij ulne afftamjlE ban Opob self/ niet allEen ban oPob self alp .écljEp-
pEt/
895
896 Van de aannerainge tot Kinderen.
per/'t taclfi gij met anbcran gemeen Fjeftr/en't tuelft maar bienen fian tot foercOamiiigc/ bar imj ban bicn lioorim v0ab ^tjn afgrUallen/ en baa?-om ^nne bnanben vjquot;/en tnaarüig uan C^em grftjaft te Vuorben; tnaa^ bat grj ban l^cm tut ïïmbrren ,;ni aangenamen/ en ge|lelü am üaoc» iDeiprn te 51111 ban ;iine J5abr:iiiiic gaibljefb.
En de ©aarbt]/ 31)11 5c ftinberen 4?oo^/5oo ;nn 5e ban cene fjooge en öcer' u^niture 'H'te7 ja ban eene «i?üöbrli)lie nature; ïiinbcrcn ban ebelmoeoige baor» en'1 ure-Quörrg ontaarbcn bilituijliB' en roeiiicn oan te brrgcefó op bersetbet bap» prre babrn en titrlé ; maar bcsr tihibeii bat 5e 51)11/namelijii/der Goddelijke nature deelachtig, 2 Peiri 1:4. Sin Ijcn iets tjoogé/^tnebenbe bubni toerelb/njttOüin/ eire/ ftaat/ en alles ui at in be tucrelb ip. 2tj ïietiörn ern' boo^treffclijUer geegt/een prinselijken, btijmoebigen geest, Ps. LI: 14. 2in Ijen lp iets Ijeinelscij/ iets aJoaOeigUS/joobat be aarö» fcl)e bingen tjnn te geringe jijn om 5c te acljten/baarnaat om te ven/ bie te beminnen of tcbrrc?en. 't C|ooge/'t br^ljpbene/'t Ijemelfclje Ijeö* Ben 5e in 't ooge/baar fp^elien 5e ban/ bat jcelien 5c; met eene ije-inelfcfje toijggeiö befrljiliHen ^e Ijnn Doen en laten. lt;èn of be aarbjgt;ge« jinbe menfeijen bat boot enfiele iiibrelbingen en Uiafienöe öcoomirn adj-ten/en fjet aarbfdje alleen Vnaarljeib/ luc5cn(r,Fiijeib/Ijeerlgftljeib/ met ber baab achten/ 500 toonen 5e baarmebe bat 5e menfctien jijn ban be^e taereib/Uiellfrc beel in bit lebcn ié. Pe ümbctrn lt;£3Qb£ Hennen 5e sooba» jiig' cn si) sijn jotten en bejadjten in Ijnnne orgtrn. ^i) meten bat be Sienlrjfie bingen tijbeltjft/onbrrgenocgenbe/en in jicii.srlbc nieté tc aclj' ten 5iin/ en bat be onvenlnlie bingfti UirjrntijU / iipraenoegenbE / en Ecuhifij firftrntiig jijn. l^ierom tooroen 5e gr'aamb/ de heiligen, die op der aarde zijn , ende de heerlijken, Ps. XVI; 3. De heiligen, van de hooge plaatsen , Dan. VII: 18.
Welke 2. Pc boortrrffLinlfljfib ban liunnen ilaat blrjftt ooft uit be tegen» doorquot;quot;* ftplt'ngc l)en met anberen ; inbien alle menfciien bicn boortrefifefii' genstei- Iten ftaat ban ïtinberen v!3oö^ te jijn beeladjtig luacen/ 't 50UDC fcljij-jjquot;®®,vaj-npn/ alsof be algnneenFicib be berlHonbecmge en b!r,bfcf)ap eenig3in^ déren?an' berminberen joube; maar gt;6ub brengt 3c allen tot bicn ftaat niet. ©e geljeelE menigte ber menfcljen bluft ligijeu in gunnen 3onbigcn/ builen/ beracljten ftaat/en 't 31)11 maar üicinigen/ bie tot oese l)ec?li)f!ftei!3 ber» Ijeben taorben/baarom munten 3e te mee? uit/ öE3e 31)quot; Ijeerljjlt öoben alle fcl)oune/rijiie/aaiijienlnUe prinfen cn liouingen. ètn lt;l3ob3ali3 be-bclaar ig biii3cnbmaal lioogrr en {jrerlnite? ban be g^ootite moiiarcl)/bie ooit in be tnerelb grtoecgt i^; be g:ootften in be tncrelb Ijebben ontzag boor brn geringften gob^alipen bienritHnecljt/bettiijle 3gnE nature geftenli tDorbt/en men gcboclt bar Iji) bourn fjen 3ü3Cfft; en 31) Sunnen 3e geen litnaab bacn/of3ij moeten ec^st tegen 5ict);eluen ttjijben/ en bcacfjtin-ge/ bie (jnn Ijarte buor l)en Ijecft/uit 3iclj bcrb?t)ben/en ban ee^ét Han» ten jij 51CÖ tegen [)em/ ombat 30 met Uerbragen ftunnen/ bat bie gerin'
ge
Van de aanneminge tot Kinderen. 897
ge boben Jtoceft en Qeerjcljt. De regtvaardige is voortreflfelijker dan zijn naaste , Spr. XII: 26.
3. C^unnc boortrrffchjlfftcib munt te meer uit öoor bc brrgclijftnigc ban En van ïien Ijoe $e te üorrn luaren/ en tnat ^e nu 51)11. (^e boren maren 5e ge= voor'h'unquot; lijft be aiiöcren/ uit den vader den duivel, Job. VIII: 44. Een zaad des nc. weder-boosdoeners , verdervende kinderen , Jes. 1: 4. Kinderen der ongehoorzaam- eeboorto. beid, kinderen des toorns , Eph. II; 2 , 3. Kinderen der vervloekinge , 2 Petri 11:4. 3(lquot;öieii sulftcn bennctigb tnierben/jaobat 5e bebrijb toietbeu Uau be ccubjige pijne ; inbien sulftcn in afgefcljcibcnljeib ban i£5ob nog eenigc ftilte/ en eenig bibertiéfement gegeben tuiejbe/ gelijft men eenen l)o;ib een ftnft Djoobié toetae^pt/ bat joube een gioor gekift uoar bejuiften jijn ; maa? Kinderen Gods te biotben ! bat gaat alle begrip te Daben ; boot be üet» gelijftmge ban ;ijne gcringljeib/ berljief ©abib een ftoningé 'fcf|oansoon te Inoröen. 1 Sam. XVIII: 23, Is dat ligt in nlieder oogen , des konings schoonzone te worden ? daar ik een arm ende verachtzaam man ben. Soo beel lager be ftaat ban een Öinb (öoöjJ tuaé in 5tjnc nature/jou bee( fjooget ilt;5 be ftaat ban een ïïinb i0nbg te 51311/ 500 brei te fjee^Iijfte? fi^t uit bie ellenbe opgenomen/en tot sulft eene Ijccj'öltöeib be^öebcn te 51)11. 1?an een ftmb be^ öuibelg een ïtinb oSobe te toorben; ban een ftinb begi toojn^ een gunptgenoot ©obé; ban een ftinb be^ berblocftinge / een erfgenaam ban alle beloften / en een bevitte? ban alle segeningen te Uiorben/ ban be uite^jle ellenbe tot öe Ijoogfte geluftjaligïipiö bet^eben te taorben/ bat gaat alle begiip en alle bejlnoiiberinge re boben.
IV. Ten tweede blijftt be boojtrrffelijftöeib ban een Biinb (!5ob]é uit bc nianiere/boo^ bielfte Ijij tot bien ftaat geftomen i?. 2f.ij Ijebben t)Et niet boor ljuiinc natuurlijfte geboorte / 51) hebben Ijet niet berft^egen boor f)inine tuijéljeib of bappejljeib / 51) f)cDöen öEt n'e£ geftocl)t met Ijun gelb/ 5ij Ijebben Ijet niet bejftjegen boo^ Ijiinnen goeben taille en bengb» Saamljeib; maar 51) 5ijn albu^ tot öeu ftaat be^ üiiiibfcljapé aeftotnen.
1. (0ob ftecft 5e boor stjnen heiligen (l5ee?t Inebe^grboren. lt;ï?eli)ft nu Door we-onbe? be menfcf)en iemanb een ftinb ijï öepgenen/ ban Inelften Ijij öet be» boorte. gin en leben |)ceft boor boorttelinge/ 50a ié ooft een gelaobige een üfinti anab^/ombat ftij Ijet geeételijfte leben uit (öob fjeeft; 5iet bit/Jac. 1:18,
Naar zijnen wille heeft Hij ons gebaard. Joh. 1:12 , 13, Zoo velen Hem aangenomen hebben , dien heeft Hij magt gegeven kinderen Gods te worden...
Welke niet uit den bloede... maar uit God geboren zijn. ©etnijle 5tj ban Qun geegteigft 5tjn en leben uit lt;!5üb fjeöbe»/50a jjjn 5e Ïïinberen 0abj*
boot öe Uiebejgeboorte.
2. Door aanneminge. gt;0ob befïoot ban eeubiigï)elb ften uit f|et menfe^e» Door aan-lijft gcflacljte in ben tsjb te sullen opnemen tot sfjne ïtinberen en e^f» nen'mge-genamen be^ eeuUiigen leben^. Eph. 1:5, Die ons te voren verordineerd
heeft tot aanneminge tot kinderen , door Jezum Christum in Hemzelven, naar het welbehagen zijns willens, t^olgen^ bat öe|luit neemt {jg öe uitbe^fto»
898 Van de aamiemiuge tot Kinderen.
renen/iebcr op jflnen tijb/ babeltjft op tot ïtinheren. Eom. VIII: 15, Gij hebt ontvangen den geest der aanneminge tot kinderen. Gal. IV: 5, Opdat wij de aanneminge tot kinderen verkrijgen zouden, fgij lagen in tjunnen bloede/ Inegoetuorpen om be tualgelijhljeib ljunne? jide/ geen oose Ijaböe inebeliiben met ïjen; maar lt;J3ob Ijcn met mebelijDen aan-fcl)ouliieiibe/ 3eibE tot {jen/liijgrnbe in gunnen öloebe/leeft; jalltjseibe tot Ij en in tjuii'ien bloebe/lecft/Ezech. XVI: 5, 6. giet baar enïtelege' naöe/jiet baar b^ije/siet baar onnitfprefteltjlie genabe.
P001; onquot; 3- ^00 ÈJeeft Ijen aan jijncn eigenen gone in een geejSteltjfi nfet'deiT oiibertroulnb/tnaarboo? mrt l'Jem in éénen JBee^t Uejeenigb ^gn ; jiet Zone ban begt;cn cnbertjoiiln/Hoz. 11:18, Ik zal uMij ondertrouwen ineeuwig-Gcds. beid... ja Ik zal ti Mij ondertrouwen in geregtigheid ende ingerigte, ende in goedertierenheid, ende in barmhertigheden. ©aarom noemt be i^eerc Sifons Ijen bifitotjiié ;ijne firnib/en jii ^em haren Htieffle/ in D^t l^oog' lieb/ Kap. IV: 9—12, Zuster, 6 bruid. Kap. V : 16, Zulk een is mijn Liefste, ja zulk een is mijn Vriend, ©oor bit fintaelijft i*? er onberling eigenbom aan malftanberen. Hoogl. 11:16, Mijn Liefste is mijn, ende ik ben zijn. iJPelgfl nu in een iigcljamelijh liuluelijli bie tlnee één bleegcl) lnorben/ 300 Inor-ben beje noh met c5?'?tu0 één. 1 Cor. VI: 17, Die den Heereaanhangt, is één geest met Hem. Cn gelijö be babe? ban ben bruibeooin/ boor Ijet ljutocinft ooft toorbt be babrr ban be bruib/300 loorbt oof» be ©abe; ban onjen l^eere Sie^iié be ©abe? ban be grloobigen. Ps. XLV: 11, Hoort, 6 dochter ! vs. 14, DesKonings dochter is geheel verheerlijkt, ©oft i^ i!jt) tjaa? Dcoebe?; Cf ij noemt l)aar boorgaan^ zuster in 't ïlouglieb. Cn jjj jegt/ Hoogl. VIII: 1, Och dat Gij mij als een broeder waart! ©aarom Ijeböen 5e ban ooft éénen ©abe?/ te tnelhen opjigte be Jfcere ^eju^ tot JKaria jKag» balena ^Eibe: Joh.XX:17, Ga henen tot mijne broeders, ende zegt haar. Ik vare op tot mijnen Vader ende uwen Vader, ende tot mijnen God ende uwen God. Door ver- 4. ©oor be bejeeniginge met ben gone (JPoüg alj? leben ban één lig-eemginge. fjjaain/ Eph. 1:22. I^et i|oofb 3|)iibe be Sane (JBobg/500 ban ooft be le» ben/bie met |)et I|oofb één ligdjaam uitmaften.
Jgeemt be3e bier saften öij malftanberen/ en bie Inel in3ienbe/ 3al't een gcioobige in be^luouberinge ftnnnen berruftften/en boen seggen: ift/bie gelijft alle anbere mcnfcfjen/ baar lag in mtjne sonben/ en ovbe? ben toorn (!5obp/ Ijatclgfi/ Inalgelijft en onbcrb^agelijft/ift ban peutaigljeiö ban (©ob geftenb/ in 3ijn firfluir tot een ïiinb lierorbinee^b/en in ben tijb opgenomen uit be Ijelle/ en tot een ïliinb/ tot een ïiinb ban bien grooten 4?Db aangenomen ! 3Eft beracljte/ mipmaaftte/ ift met ben gone 45ob^ onbertroutnb/ en bat met genoegen ban fijnen ©aber/ en bat in 3ulft eene onfiegigpelijfte licfbe ban ben gone! 31ft/ bie boob taa^ in son-ben en mi^baben/ ift lebenbig gemaaftt boor be almagtige ftjacljt be«)
ligen 45eegtep! Sfft/uiKöob gefioren! ©it i^ onbegjijpelijft/bitgaat alfc Vtertoonberinge te fioben. ©ocö/aliiif|Et tDonberlgft in mgneoogen/'ti^
Van de aaunenainge tot Kinderen. 899
Elientael ban ben tjeere oefcljieb. vDaarotn bcrblijbe ill mfj ober bic ccre en fieecIóftÖEiö/ ober bie Itefbe en tDelbabigljeib/ ift jal l|em lueberom lieffiebben en sijiten name beröecrlijften in aile eeulnigfteib.
V. Ten derde Dïtjftt be boortreffeliiftlifib ban een ïiinb ^ob^ uit be Wegem boorreotEn/ bie 500 nienigbulbict sijn/ bat 3e niet re bethalen jnn/
iebet 300 f)ecclijft en 30a bennafteltjft/ bat öct uit te fpreften. namelijk,
'Caat on^ maar be3e bjeinigen insien: mh^hên.
1. 160b bemint fjen/ al^ jijiic ütinberen/ met eene ©aberlijffe iiefbe. 6 l©onberI|jlïe liefbe! ^ob/bie liefbe i^/ licit 3Öne oneinbige liefbe te InerFt/ om 3ulften/ in {jull3Eiben {jateïyUe/ bcrac5te(tjfte/ bcrboemclijfte menfeften/ te beminnen met eene Ücfbe/ bie niet ontftaat uit öeminne'
ItiRljeib ban ijet boorlnc^p/maar uit Clemjelbcn/ombat Cjij liefhebben/
en bie en bie HeffiebDEti luil. Siet ban be3e liefbe/Jer. XXXI: 3, Ja,
Ik heb u lief gehad met eene eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. Eph. II: 4, Maar God, die rijk is in barrahertig-heid, door zijne groote liefde, daarmede Hij ons lief gehad heeft. ©Cje lictbe i^ 500 gjoot/ 300 nurig/ 30a onbegjnpeljjft/ bat be l^ecre 3Ie3n^
3elf met be^taonberinge baarobe: uitroept/Joh. 111:16, Alzoo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeboren Zone gegeven heett.
iJEicfbe taaiö F)ct begin in be ecubnge berï^inge/liefbe 3onb ^eju^ tot jjunnen 25orge in be tocrclb/liefbe troft Tjen uit be bierelb tot C}em/en 3ette 3e obe? in fjet Ctoninfirijftc 3ijne? ïiefbe/liefbe beft^aalbe ïj?quot; gebnrig/
liefbe be\uaa?t (jen/ liefbe bjrngt 5en tot be fjee^lgfiljeib/ en bolmaaftte be^eeniginge en liefbe met ÉJem. 't ïianbe niet geloofb tuorben/ 500 niet lt;!5ob 3clf f)ct 3Eibe; maar nu (öob l}et3egt/iui tnillen tap Ijet geloaben/ erftennen/onlt;ï baarin üc^bfrjben en be^toonbecen/Qem jjee?lijbl)eiö ge^
ben/en boor 3iine liefbe ontftofien ^ijnbe/(^em taebe^om liefhebben. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst lief gehad heeft, 1 Joh. IV: 19.
VI. 2. 4?ob Ijeeft Ijet ooge op fien al^ een l^abe:/ om Ijen te üeUiaren Heefthet bat öquot;quot; Bffquot; fttaaab obe^ftome. ^.iet btt/Ps. CXXI: 3—8, Hij en zal uwen
voet niet laten wankelen ; uw Bewaarder... en zal niet sluimeren noch slapen, hen te be-De Heere is uw bewaarder , de Heere is uwe schaduwe aan uwe regterhand. waren. De zonne en zal u des daags niet steken, noch de mane des nachts. De Heere zal u bewaren van alle kwaad , uwe ziele zal Hij bewaren. De Heere zal uwen uitgang ende uwen ingang bewaren , van nu aan tot in der eeuwigheid. J^oe beilig mag 5UIH een ïtinbefte nipten/en be?trontaen onbe? be fctiabuiue 31)ne^ bleugelen ! C^ij Ijeeft nu niet te breesen/niet te sojgen/be ^ceee 3o^gt boor l^em. 1 Petri V:7, Ik de Heere behoede dien , (Inijng.iajb)
alle oogenblik zal Ik hem bevochtigen, opdat de vijand hem niet bezoeke,
Ik zal hem bewaren nacht ende dag , Jes. XXVH : 3. 00k uwe haren des hoofd zijn alle geteld, Matth. X: 30. ©ie een' ban Ijen aanraaltt/ bic raaftt ben appel 3ijne? cogen aan; ja selfö ftoningen fieft^ft ï^ij/ Ijnn» ncntfialbe. 6 Cjoe oclufifiig i^ fin/ bic een ïiinö (i5ob^/ bie een boor-
fmt 2 Vue^p
900 Van de aanneraiuge tot Kindereu.
Uicjp i? b.ni be Delnaringe be^ lleeten/ en bat uit be J^abc^ipc ïirfbe. En te ver- VII. 3. (!3e!ijli C^t) ÏIEn öetaaart/300 bersorgt ^rjÖEn aHe^/tnatje zorgen. liaar jj,.^ EU ij8C|jaam jjan nootiEn fjebbcii; soobat 5(j niet tjeüben te ■iorgm/ toat 5c ctrn cn luat 3c b^inficn/ rn toaarmebe 31) jici) lilecbrn julltn; tuant öquot;» ©abe^ Vueet/ a! laat 5e ban nooben l)rö«
öfn/ en Ijij/ bie be bogelen bc^ Ijemrl^ boebt/ bie bc Iflien bcó bclb^ niet nuctber l)errlijfil)cib befilcebt/ban 3iif^ ^aloma ficiileeb tua^/5al bic 31)ne licbe ïiinbereii niet be^ïorgen ban boebfel en befifel ? goo obe?» tuigenbe bjingt br lepere 3[e3u? bat aan/Matth. VI: 25. goo boet ooft be 2lIpoj3te(/Hebr. XIII: 5, Uw wandel zij zondergeldgierigheid, ende zijt vergenoegd met het tegemvoordige. Want Hij heelt gezegd, Ik en zal u niet hegeven, noch Ik en zal u niet verlaten. i}ij 33! jjen boibni met |)un bcfdjeioen brei/ al 30Ubcii be raben Ijet ljuii brengen, ©ieji fjebben 5e niet te toantroutacn noeft te b^ee3Pn/ maa^ mogen bnjelp met ©abib jeg» gen/ Ps. XXIII: 1, De Heere is mijn Herder, mij en zal niets ontbreken, vs. 5, 6, Gij rigt de tafel toe voor mijn aangezigte, tegenover mijne tegenpartij-ders. Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker isovervloeijende. Immers zulten mij het goede ende de weldadigheid volgen alle de dagen mijns levens, iiceft me- VIII. 4. 43ob Ijeeft ontfejmhige en mebeltjben niet öen alle fjuiine methen ,,aar ligcljaain en siele. 't 2amp;eöaagtben ^cere/stjnr ïïin-
quot;le ien' beren boor bele trgenfpoeben en berb;ulifiiiigen te leiöen naar ben Ije» mei/ om ljun be 3onbcn te lieren ftennen in grboel/ om Ijen ftlein te ïjouben/ om Ijen te fpenen ban be luerelb/ om tjunne gebcben op te Vuetiften/om cp l^tm te boen bertroutuen/ um 3ijnc fiu'PE lioorfio» menbe genabe met cpmerftinge te rjlicnnen/ om i)et Êjern in beljanb te geben/en met 3ijne beflieringe tebreben te3|)n. ^ietbit/Ps. X:14, Gij ziet het immers, want Gij aanschouwt de moeite ende het verdriet, opdat men het in uwe hand geve ; op U verlaat zich de arme , Gij zijt geweest een helper der weezen. ^clijft be j^cete aan JÊoaclj bactite/ toen ijtj in be at lie bobberbe op be toaieten brg 3DnbbIoeD^/ Gen. VIII: 1; gelyfl be l!)eerc met opmerlunge aanfepoutube be berbjuïifimge sijng bolfts in €oypte/ Exod. III: 7; 300 3iet liij ooft met ontferminge 3i)ne ïiinbetrn aan in Ijunne toebetlöaarbiobrbcn/bie Ijen b^ufthen. Ps. CIII:13, Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Hem de Heere over degenen, die Hem vreezen. giet bit ooft/Jer. XXXI; 20, Is niet Ephraïm Mij een dierbare zone ? Is hij mij niet een troetelkind ? Want sints dat Ik tot hem gesproken hehhe , denke Ik nog ernstelijk aan bem; daarom rommeit mijn ingewand over hem ; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen , spreekt de Heere. UTaarom ^ij ooft {Jen^elben noemt Ontfermer, Jes. LIV:10. Bjet Ijarte' lijft mcbiitjben ban ten anber berfttoiftt nog ren dlenbige/ al ftan fjij 5cm nu t (jclpen/ 't ip cbcnüirl alpcf Ijjj mebe luat b^aagt ban 3Ön ftruig; brei n-eer bnfttuiht Ijct 3ijne föinbcrcn/al? 5e gelooben m 3ien f'unnen, bat »l3ob sicl) in Inaarljeib ober Ijcn ontfermt/en bat uit licfbe tot Ijen/cn
Vau de aaimeminffe tot Kinderen,
11.. B||j
901
met cche faoibaartifoïicit' om gen tc tjd}jen/geltjfi ^fjftanboen. Cquot;
Soubc (jen ooft/of tocl faelnaren üooc tegenljcben/of tuel trrftonb baacuit ^clpen/ ten ütarc fict Ijiin üeót toaê in liet taat georfenb te Inor-
ben ; en alg ^ri ï)en terftonb al niet Ijtipr/ 500 beftirrt {jti het ^no/ bar ïjet hun nog tot fjunnen üedte en ^aligfjeib moet btenen. Rom. VlIl: 28, Wy weten dat degenen , die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede.
IX. 5. (EH tunle Öinöcren jijn/ 50a Ijoo^t en berljourt a3üD Ijen alis VThoort Ijun HefljehBenb J^abe?. 3n ljunne bcrlegrnljcib nemen ,?e toebuigt totbeaen.80quot; gunnen ©abet alg ïiiiiberen/ in bie betrefiftinee noemen 5e ïjem ; ^lbba/ ©abc? ; 31) blagen familiaar aan ï^em Ijunne nooben'en liertellen ^em
met tranen in be oogen fmarte; 31) roepen : mijn ©aber/'t fttui^
i]é 300 3b)aar/'t fmart mij 300 3cer/'t buurt ;oo lange/ift 3iE er geen boorftomen aan ; maar gt;i3ij bunt m») Ijelpcn/vön hebt tj^t beloofb/
fjebt innneje mebeltjben met mij; loci ban/mijn ©aöer/fjelp mg/on»
berftenn my/ reb mij; be ïjeere 3iet snifte fimberHen^ in licfbe aan/
Ijeeft beljaaen in ï)1'2 ftinberlijli Slagen en toebiugt nemen tot i|em/
en 3al 30 scberliift berljooren/en lien op 3ijnen tijb en Inijse berlusfen. ^iet bit/ Luc. XI; 13, Indien dan gij, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelsche Vader den Heiligen Geest geven dengenen , die Hem bidden. Matth. VII: 11, Hoeveel te meer zal uw Vader, die in de Hemelen is, goede gaven geven dengenen, die ze van Hem bidden.
X, 6. ©elrtijle 31) fóinbrren sijn/300 51)n sebtfje. Matth. XVII: 6, Zoo zyn vrüo. zijn dan de zonen vrij. Jeruzalem, dat boven is,dat is vrij , Gal. IV :26. ©it 2Eerii3alein i^ hunne moeder, vs. 26. Sgoa sijn 31I niet kinderen der dienstmaagd, maar der vrije, vs. 31. (a) Wvi] 3ijn 3e ban hd berbonö be? bie^fttn.
Eom. VII; 2 , Indien de man gestorven is, zoo is zij vrijgemaakt van de Wet des mans. ïgoo ié ooft een geloobigc bji) ban ben eeriten man/ be nigt;et. Eom. VH:6, ]\[aar nu zijn wg vrijgemaakt van de Wet, overmits wij dien gestorven zijn. (b) ©rij 31UI 3e ban br aube ceremoniËle bebieninge. Gal.V: 13,
Gij zijt tot vrijheid geroepen, (c) ©rij snnse ban Ijct getaelb beis buibelp/ bic tjeeft geciie magr of herrfeljappije nier; ober hen/ gelijft 1)0 h^öbe boor Ijunne brftcEriiigc/2 Tim. 11; 26. (d) ©t ij 31)113e ban be heejfcljappije ber 3on« ben. Eom. VI; 14 , De zoude en zal over u niet heerschen ; want gij zijt niet onder de Wet, maar onder de genade. Vs. 22, maar nu van de zonde vrijgemaakt zijnde, (e) ©rij 3ijn 3e ban be cfiituine berboemenisfe. Eom. VIII: 1,
Zoo en is er dan nu geene verdoemenisse voor degenen, die in Christo Jezu zijn.
(E?e biaarljeib |)eeft hen bn) grmaaftt/ Joh. VIII42. ©r gone hEeft f)en brij grmaaftt; Indien dan de Zone u zal vrijgemaakt hebben , zoo zult gij waarlijk vrij zijn, vs. 26. ©e t)cilige «örept geeft hun eene bri)c ge*
jtalte bep harten/ soobat 5e sirlj ban alles brij bebinben/ en in bie brij»
(jeib alp brijen tnanbelen. 2 Cor. 111:17, Waar de Geest des Heerenis,
aldaar is vrijheid, ©aarom staat in de vrijheid, met welke ons Christus
:•/
IÉ
li
p»
• ïw
902 Van de aanneminge tot Kinderen.
vrijgemaakt heeft, Gal. V: 1. Want gij zijt tot vrijheid geroepen , broeders; alleenlijk en gebruikt de vrijheid niet tot eene oorzake voor het vleesch, Gal. V:13.
3?it i«i pene lji'crli)ftc priüilpgie/ Die bept gelïenb InorOt ban öegenen/ bie be fiirtpre tlabrrnne gcfïn.iaïtt tjrfifien. ©e?e tjpe,2(ijli|)Fib toont be Sïpoö» te!/ Rom. TUI;21, Op hope, dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenisse, tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods.
Zij zijn xi. 7. ©etuijle sij ftinbereu jijn/joo ^ijn 5e coft erfgenamen ban (0ab/ men?na' ^at i0/bati alle be gcipberen bcé genabebe^bonbé/ tiijcliamelijUe/ gergtrlij-fie/ eeubitge. Rom. VIII. 17 , Indien wij kinderen zijn , zoo zijn wij ook erfgenamen ; erfgenamen Gods ende raede-erfgenarnen Christi. il^at ig bat eene oiiuitfp:p|}plnhe ejfeni^fp ! ^ij mogen toel ^pggen/Ps. XVI: 5, 6, De Heere is het deel mijner erve, ende mijnes bekers ; Hij onderhoudt mijn lot. De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen, ja eene schooneerfenisse is mij geworden. psalmiet ruppr l)ierobpr uir/Ps. XXXI. 20, 5 Hoe groot is uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vreezen? Dat Gij gewrocht hebt voor degenen, die op U betrouwen, in de tegenwoordigheid der menschenkinderen. Erfgena- XIL Jet) ^yn erfgrnampn ban be Inerelb. IBanneec n3ob onjen eejften dewereid. SCbam gefcfiappn ^fbbp/ 300 ftelbe l]cm tot een ïjcer ober alie^. Gen. 1:28 , Vervullet de aarde , ende onderwerpt ze , ende hebbet heerschap-pije over de visschen der zee, ende over het gevogelte des hemels, ende over al het gedierte , dat op de aarde kruipt, ©e menfdje/ gp^onöigb tjebben» be/ijj ban be ftpppfcljapptje beroofb; maar (l5ob be fijnen bJrbc?om in Ctijijstué ftpritelb Ijpbbpnbe/300 gppft hun lnebe?oin eigpnbom aan alleé. Rom. VIII : 32, Hoe en zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? 1 Cor. III 21, 22, Alles is uwe. Hetzij Paulus, hetzy Apol-los, hetzij Cephas , hetzij de wereld, hetzij leven , hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen , zij zijn alle uwe.
JKen ujogte benfien/ be gobsaligen fjebben bocrgaanj? Ijet minile ban be tuereïb/ hoe ftomt Fjun ban alle^ toe ? Cn Ijoe (jeeifchen 31) ban ober allCiS ? Antw. Cen fioning Ijeeft eigenbom aan 3ijn ïteuftengeccebfcfjap/ al grbruilu en regeert f)ij 't niet. Cen ftoning^^oon ié eigenaar in 't regt tot be ftroon / fjoetael tjij nog Fjet rijft niet öesit. Cen lanbfjee^ eigenbom aan 3ijn be^uurb lanb/ goeluel Dö ^ 't. geamp;^uift niet ban Ijeeft. goo ooft fjiej.
(a) ^e föinberen a5ob^ ïjeöfien eigenbom aan alle^/ alfe^ té IjumK?' Stj treben niet op een anber manjS g^onb/ 39 eten Ijunne eigene fpij3e/ 3?) Ocb» öen geene geleenbe ftleeberen/ 3rj betaonen geenec anberer lieben l)U'3Pn/ 3ij grb^uiften geener anberer lieben öee^tpn/31) 3ien niet ötj eene breem» be sontie/ en lebpn niet bij eene breembe lucljt; 't ié altemaal Ijun cigpn/ 't ftomt üim allef» toe/ Ijun ©abej (jreft fjet fjun gegpben. SCl acö-ren be Inerelblingen bit eigenbom maar inbeeiöinge/ 't iö ebentael tuaar-Ijeib; QctiBcn anberen beel goeb en gjoot gebieb/ 51) Beböen Ijct maar al^i
Van de aannemiuge tot Kinderen. 903
flaben/bie mecgte^ goeö boor 3öquot;e ftinberen blagen/ en al? jblbaar/ om fjunne bctaalfjeEren te ftefcljermen. ©e gobiooscn mogen ben gob»
jaligen banft toeten/ bar je leücn/ bat 5e een bjoli boor ljuii loopen en ö^a-ben ijeböcn/ toant 500 er geene gobjaligen meer toaten/jij lagen allen in be gelie. lebcn ban be^ goöjaligen gotb; a5ob geeft ljun Ijec grbruiH Door 3tjne gemeene goebljeib/en be gobsaligen tjebben e? niet ie minöej boor.
(b) 5Cile£ toat be gobjaligen in bejittinge en gebjuift tjebben/ bat Ijeb-Ben 3e in be gunfte ban ljunnen J^aöe?. ^Illeé/ luat er ié/ öient ben gob»
loojcn ontailiig/'t suctjt alle^ tegen Ijen aan/Rom. VIII:20, 22. jBaar allep toat be gubsatigen geö^uiften/ liomt tot tjet einbe/ toaartoe Ijet boartgefiomen toa^.
(c) 5lliie«5 toat e? ij?/ bat tgi om gen te bienen. ®e jonne/ inane en fter»
ren om Ijen te licljten en re berljeugen; be aarbe met Ijare bolöeib/oin ftun boebfel en beUfel te befcljiftlten/en ()en te bermaften; boor tjen ig bogel in be luc^t/bierop 't lanb/bigclj in be toateren/be buibel nit be geile moet Qen bienen/al baas fjet om öen te fjeiligen/ 2 Cor. XII: 7,
goetoel Fjij 't 300 nier meent. 5CI ber gobloojen tooelen en arüeiben i^ fn 't einbe toeïj boor be goöjaligen/naar 3iele en iigcliaam; be Cnge» ïen jelben/ 6 toonberamp;are goebljeib! zijn gedieostige geesten , die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wille, die de zaligheid beërven zullen ,
Hebr. 1:14. 2!et 300 31)11 beïtmberen »0oös biUtni)lg als niets hebbende, ende nogtans alles bezittende, 2 Cor. VI: 10. ©e t^eece 3^5U£
l)en door zijne armoede rijk gemaakt, 2 Cor. VIII: 9.
XIII. ©aarom ïtinberen ^obg/mejiu u aan al^ 300 Ijoog en 500 rijfi; Hoe die te bodj toeet bat bit be toetae^p maar ip/ en nict|i ip üi) öEt gee^telijfte/ gebrulken bar gij be3it en bertoadjt.
(a) Zt)t gij Ijeere ban aiie^/met toat een* prinfclpen geegt fieöoorbet gij aUe«gt; aan te merften alp onber u/en niet te geboooen bat ier^/of gelö/of fpijje/of menéci)/ of eere/of ietg anbejê u onber sijne magt b^enge/u oberljecrfc^e/en utoe genegenfjeben afïeibe om onbertoorpen te 3ijn.
(b) 2i)t gij Ijme en eigenaar ban be toerelb/ toaartoe ban 300 iorg» buioigen 300 beliommerb/breesenbe nog een^ geb^eft te 3utien Ijibben ? JBaarom ban 500 tooelenbe om gelb en goeb te bergaberen/ baat l)et alteinaal toeft utoepf ió/ jootael ï)er anbere alj* Ijet be^gaberöe ?
(c) 2ijt gi) Ijeer'ban aileg/500 gebjuiltr ban alle^ al^ eigrnaa?; geB^uiftt 300 ben Ijemel/ be aarbe/3iet 3ooalle^ aan/ en brjinaaüt n 111 Ijet 3ienliji}e/
in Ijet fjoorbare/in jjer riefteiibeen in Ijet fmaftclpe; maa? 3iet ban ooft toel toe/ bat gij u gebjaagt ai^ een goebaarbig lieer ; toactjt u ban tiraiinp/ al toat be Ijeere u tor geDjuifi geeft/gebruitn bat 30a en beftierr bat 300/
utoe öecéten/en bienaarg/en allen/ bie onber u ftaan/ of boor u aröeiben.
(d) 2i)t gy Ijeer ban allep/3iEt ban toel toe/ bat gij geene onregtbaar»
bige mibbelen gebruiftt om aan Jjer utoe te ft om en/ maar ontbangt Ijet alle^ uit bc ïjanb ban utoen ©aber/ beel of ftoe toeinig telfienjS
tot
Van de aanneininge tot Kinderen.
tot uVa {jeBruift gelieft te gebcn/bctatjle u genoeg jalstju/ge-
firuifjcnbc julfic nnötielen/ alji u tjreft liaorgefcl)jebcn. Cen ecnig RinO i-rfgcnaam ban al Ijet gocö/ tiat In 51)115 ouöcré Ijui^ ; maat alg ïjet tcgrn ben luille ban öc oiiöfjg ietp Uan l)Pt3iiUc luegnEemr/50a bertoornt Ijet bejellie/ 500 ootf Ijie:. J0.in alle boomen in ben lusttjaf öe? lucrrlb moogt gi) eten/ maar luacljt u boor ben eencn öaom/
öie zonde genaamb Uiorbt. JDepgenocgt u mrt De bebec-linge ub)^ ©a-be^is/ bie jal 11 alleié ornorg geben / ip 't niet naar nine onlnij^e be» gec,ne/'t ;al naar nine gr,Ditöl]Fib ^rjn ; baarom ^egt bjii in ben ge-loolie : De Heere is mijn Herder, mij en zal niets ontbreken, Ps. XXIII: 1.
(e) 25i)t gn Ijrere Uan alle?/ uergcet tucij uüic geringe afamp;omét niet/ opbat Ijrt fp^eetilnoojb ban u niet Uiaar 511 ' Als niet komt tot iel, dan kent, iet zichzelven niet, BDeet bat gij een sonöaar 5i)t/en tnaarbig nietjl te ontbangen/ en bat be {^eere liet u «it enfteie goebljeib gefetjanften j)eeft/en uallebingen njfielglt be?leent om te genieten/1 Tim. VI: 17. Cn 500 gij 't alleg ontbangen ö^bt/ roemt niet/ al^of gij 't niet ontbangen/ maar ban ujelben {jab. ©it tp be toegifte.
Erfgena- XÏV. Ten tweede. jijii erfgenamen ban al beel üetej goeb/ ban fje' men van mcj j.,, aarde met al ljunne fdirpfrlen ;iin. Si) srin erfgenamen ban alle heidf 'S' be goeberen be? genabe-bejhonög/ Kap XVI boo^geitelb ; ban be^e jegt be SCjjniStet/1 Cor. II: 9, 't Gene de ooge niet en heeft gezien , ende de oore niet en heeft gehoord, ende inhetherte des menschen nieten is opgeklommen, 't gene God bereid heeft dien , die Hem liefhebben, ©e^e ejfemsfe ip een bestendig wezen , Spr. II: 7. Duurachtig goed, ende geregtigheid, Spr. VIII: 18. 't 3é6 een Koninkrijke, 't UuMli br fijerre 3l!e;uia ljun beiotoiiieeib Ijeeft/Luc. XXII: 29. 't eene onverderfelijke, eene onbevlekkelijke ende onverwelke-lijke erfenisse, die in de hemelen bewaard is voor u , 1 Petri 1:4. 't üEs eene heerlijke erfniigie/ Eph. 1:18. Ende welke de rijkdom zij der heerlijkheid van zijne erfenisse in de heiligen, 't 2p eene eeuwige ejfpnisfe/ Hebr. IX : 15, Opdat.. degenen , die geroepen zijn, de beloftenisse der eeuwige erve ontvangen zouden, 't God zelf. Klaagl. III: 24, De Heere is mijn deel. 't 2(Ié onbe» öenftelgft/ 't 1? oiiuitfp^eUcliift tnat bit ié/ niemand ttan e^ een öegjip ban maliën/ ban bie tjet eenigsin^ genoten Ijeeft/ en toat sal bat ^tjn/ al^ be Stele onmiddelbaar iöoö genieten ^1 in üer^abiginge/daar Runnen Intj nu niet ander^ ban seggen/ ban 6 hoe groot 1
^cem bit nu alle^ eenjf te samen/jlaat utae oogen aan be eene jijbe op uta eigrn tualgelijlien/Ijatelijften en be^Doeinclgben jlaat; en aan be andere jnbe op uto fömbicljap/ en daarin op deéselfs boortreffelijftfjeid in 5icl)5elbcn/al^ sqnde afHomftig ban 45ob/ben ïtaning de? iiamngen/en nu be^ öubbelijHe nature deelachtig/'t tnelft aan soo tneinigen gefcljiebt; giet en ouejlneegt met aanöacljt bat gij een ïtind 4job0 getaorben jijt boo? aanneininge/buo^ be onbe^trouln met Ctjjiptu^/ boor be taebe^geboor-tc; siet öe gee^lofie pcibilegi^n/ bie u baarboor toEftoinen/ namelgB/
ban
904
Van de aanneraiuge tot Kinderen. 905
ban (©oh fiemfnb te jijn/ ban (!5ab fietaaarb te taorben/ ban alle^ bcc-5orgb tc Inorben/«Pobg ontferminge tot 5iclj in jjjnc b]cbe?bjaa?bigf|cöen tc tjfbben/ ban (0ob in sign üibben lierljoorö te tiiotbEii/ tn een prfoenaam (Öobg te sgn. be^ftanb re ftlem otn be g?oatl)eib in te sien/ 't onmogriQli bie boot te sini/men moet in berlnonöecingc .^rggen: Welgelukzalig is het volk, diens God de Heere is; het volk, dat Hij zich ten erve verkoren heeft, Ps. XXXIII: 12. Welgelukzalig zijt gij, 6 Israël, wie is u gelijk? Gij zijt een volk, verlost door den Heere, Deut. XXXIII: 29.
XV. ©it jal sect ligt geappjobeecb luorben ban een geloobige/ fcljoon Men moet jtoaft/ of ooft cergtbeghinenbe/ 't jal jijn Ijarte tot be saften in berlangen „^'ver-boen uitgaan; maar 't jal Ijem ooft eenigjing beftlcmmen/ ombat f)Ö zekoringo b?eegt/ bat fnJ beselbe geen beel licrft/ en bat Ijij migfcljien nooit be ^quot;a.ziju aanneminge tot Öinbcren beelacfjtig 5al taorben. ©aarom 5al liet noobig aêhap, 3gn/ bat tog be nature ban ecu ïlïinb a3ob^/ 500 in jijne nature/ begin/ ge-ftalteen rfftcten of taerftingen boorftrilcn/bat een oaöeliieerbe/bie ^ic!) ra^
inbrelbt bat Ijij een föinb oSobg ip/ jien ftan/ bat {jrj {jft quot;iet të/ en bat een ftleingeloobige/ bie breekt [)et niet te 5jjn/ jien ftan/ bat Ijtj Det immerö i^
Sin tjft borige ftapittel fjcbücn tag getoonb/ bat men be^efterb ftan 3ijn ban jijne regibaatbigmaftinge/ bat ig/ én ban be bergebinge/én ban jijn regt tot be salige ejfenipfe/ en bat men tracfiten moet baatban bej5eUe?b tc 31)11/bat men/ontfïagcn sijnbe ban be bjreje/4?ob in licfbe en bliibfcfiay als een ïiiiib biene en eere. 3£cgt u tot bien einbe bij bc3e ftentrelunis/ en maaftt boor bergelijftinge ban u met bie/utaen ftaat op*
XVI. 1. cfHSen berftrngt be aanneminge tot ïfiinberen boot f)ct geloobe. 't welk Joh. I: 12, Zoo velen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij rnagt gege-
ven kinderen Gods te worden. Gal. 111:26, Gij zijt allen kinderen Gods het geioo--door het geloove. SC'ibien gij ban beliinbt/bat gij op öet geboelig ges'gte ve-ban utoen sonbigen en brjboemeli)fien jlaat/ en op en boor öartelijiic begeerte naar be^oeninge met JBob/ naar ben ftaat ban ï^inbfdjap/ naai lebrn in gemeenfdjap met ©ob/ in brebe ber confcientie/ in liefbe tot ©ob/in b^eese boo? t}em/naar geftalte en oefeninge ban fieiligmaftinne/
naar Deflenbigcn fl?ijb tegen be sonbe/naar in Ijet geloobe Betaaatb te taojben/naar eeutaig salig te taorben/uta toeblugt genomen f)ebt/cn nog geburig met bele gebeben en bersucfitingen toeblugt neemt naar ^[esup dj^igtué/bien gn ftent alé ben bolftomenen/en alle bolljeib ban 3aligmaften in ïiem Ijebbenben 25ajge/ en alp goebig u boor ört aEuan*
gelium roppenbe/ noobigenbe/ en sidj selben aanbiebenbe om u bic bolljeiö mebe te beden/en als taaaracütig en almagtig; inbien gij/ 3eggc ift/ met sulft eene geftalte toeblugt tot t|eni neemt / tjem aanneemt / u 3elben aan l|em obergceft/ en aljoo u selben aan ^em toeöetroutat/
en ban bie utae baben betangt 3Öt/ ctdijft gij refter betau^t ftunt 31)11/ 30a gi) maar merftt op 't geen gij boet / 30a ftunt gi) ban befluiten: ^ft geloobe/ en betogle ingn geloobe sicö ooft uitbjeibt tot öet föinbfcöap/ I. SöijijÖ fquot;
906 Van de aanneminge tot Kinderen.
rn fjcr odoobe met tien ^one lt;i5Db^ bcreenigt/ en Doft vcFj flan
Sit'Su^ ouücmoimit/en bc Belofte öaar ip/bat he gefoobigen magt ont-bangen otn ïtinbftrn djofcö fe taorben/^oo jic ift ban/bat ill boor fjet gfloobe ren ïftinb 43ob|S Den. l^ij Tianbclt Inysfrlijft/ bic bese fluitrcbrn uit Tjet ïl?Do:b i^obö/ cn uit ^c obcrcenfmmifte ban 5ijn ftarre/ en bc^clf^ uitgangen met ï)ct IDoojö opinaaftt/fcfioon OÖ be Ijrcrïjiftörib/be ?;ae« tigiieib ban socbanigeu ftaat niet fmaaïft/ of ooft bc berifgelcnbe liet' ftitigen brg ï}ciligrn (ügt;cr]ptc0/f)ein alle tlnijfciingcn en brccje tor in öen gronb toe fienemenbc/ nog niet gcboclt. oHcn fterffgeïoo^ige self/ moet nog bele jaftfn/ bic fiet Ijarte .soubc cpgeben/ obejfïaan rn Daar niet op achten/ beUnjlc fit) be tnaarfieib ber saftcn ftceft en yet.
uit het XVII. 2. 't ïfinbfdjap Inorbt geftrnb uit Ijft brrlb (l?Qb^. ^en babcr ge» God's. nereert een joon naar sijn beelb/een mens'c'j teeit ren inen^cl)/'t fimb Ijceft be^elfbe menfcljrlijfie nature/bic be ouber^ Ijebfien. SCl^oo Inebrr-öaart ooft be I^cere jijne ïïinberen naar .^ijn beelb. Col. III: 10. Eph. IV; 24. maaftt ften der goddelijke nature deelachtig, 2 Petril: 4. 4Sabolgr:^ Opotijj aip geiirfbe föinbercn. Epli. V: 1. Sü'ibien ban een gelnobige bebinbt/ bat iji]/ bic rerf rjb«j buijtctnipfe lna^/ nu licljt i^ in ben f)ef re/ berliditcbc oogrn br|S bejflanb^ geeft/ben ^errc Sle^u^/brn heiligen (öeept ftent/ luelft licljt Ijem openbaart be sonbiggeib jfjn^ j]arren tot sijnc amp;efcf)a« minge/ be brminnelpöeib ban get geegteltjftc lebc-ti met Ó3ob/ Itiaac boor be jiele gaanbe gemaaftt Inorbt in bcgccjrcn; berfoetjenbe be ijbeï-l)eib en brradjteltiamp;ljcib ban al/tnat bij be natuurftjfte menfetien fjcr?' iijft en beminnrhjft ij?,; inbien Ijet Darte bereenigb ié met ben taille lt;j?Db^/ al be lugt cn Ijet bejmaaft om bien alleen te boen in gebad^ ten/ taoorbcn rn baben/ en bat in liefbc/ breeze en gejioorjaamljeib; inbien be uitgaan naar (0ob/ om grbnrig in jijne gemeen»
fcljap te jijn/ jidj in ben ïjrere te be^gmoegen/ te bcrbltjben en te bc?' malren/ om ontflagen te ^ijn ban be jonbe; inbien een geloobige bit in vcö in taaarijrib Bebinbt/f(9 Öcrft srftcr Det ficelb j3ob«S/bctajjle be ^rfjjift 5cgt bat ïjet Derlb Jrob^ baarin ücflaat; maar joolang tafj aan be^e 3|jbc ban be eeutaigljeib syn/ 500 i^ get beelb a3cb^ in ben men^dj on» bolmaaftt/be Degte Ijerft er maar ren fticin bcginfeï ban/en Ijecft nog brei ban ben onben mcnfcge. ^icruir ontftaat be ft?tjb tu^feften blccgcg rn geept/ en berselber begeerte. Gal. V; 17; een bibben tegen be ^onbe/ rn om fjeiligmaftinge/ ;oobat ooft jelf^ uit ben ftjijb openbaar Inojbt/ bat irmanb Ijet brelb iècö^ Ijrrft; taant indien ijet allrp bleegcf) taaö/ baar taap geen parhjr/en al.^oo geen ftrfjb/ maar brebe in Ijet genie^ uit do ten ban siinc aarbfclje begccrlpljeben. Sict gij ban Ijet beg'nfel ban bewHgiu- 'f fiPElö ^ob^ in taaarljeib in u / 300 moogt gij/ 300 moet gtj berbrj (ren en gaan/ cn baaruit beflniten bat gtj een ïiinb 4?ob^ 3ijt/en een erfge« gen vTn örP PEiitaigcn lcbeu]g. Sft fpjefte ban taaarficib/niet ban ben trap.
een kind. XVIII. 3. Cfet berbe fientceften ban een ïiinb (j?ob]ö te 3ijn/ 3tjn bc
toer»
Vau de aannemiuge tot Kinderen. 907
luerfiingen/ bie een ïiiinb (j^ob^ fijjeii 51)11. (0ni tieje u te tooncn/ 5UI-len luij ecu ïtintr bcrgelijRcn met een ftinb in üe tiarure/Bijjan»
örr in lirföc tor be ouber*»/ cn Broeber^/ en 5ii|9te^.
^Eltjii jöab bemint met erne oneinbige/ eeutaige en onbecanbej»
ïijfte lirftie/ 300 ontbanrtt in bc Öinbereii (J5ab^/ nu met be J?nbbdijUc liefbe lieftraalb InoröcnbE/ cene taeberliefOe. 1 Joh. IY:19, Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst lief gehad heeft. IDcje liefbe ijS een Vnaaj»
acl)tig en onfeilbaar mc^ftteeften ban 't ïiinbfcfiap. ICor. ¥111:3, Zoo iemand God lief heeft, die is van Hem gekend, ©ese ficfbe Ueitoanbe jicf) in ©abib geburig in be poalmen. Ps. XVHI: 2, Ik zal U hartelijk lief hebben, Heere mijne sterkte. Ps. CXVI:1, Ik hebbe lief, want de Heere hoort mijne stemme, ^anluj» ürierb bon? be liefbe (öob^ ït^acljtig aangeset. 2 Cor. V: 14 , De liefde Christi dringt ons. 35lt;17 baar in niemanb geioabe/
of be liefbe openbaart jicf). Gal. V: G, Het geloove door de liefde werkende,
IDaaj i^ tu^fcljeii be oiibej£ en ftinberen cene litföe/ bie öe fielten Hoe enn gonyri slorgec noemben / taellt taoa?b ban on^ niet luel/ ban boor om-fcjj?ijbingc bejtaalb fian taorben. 't 3!^ be ingefcljapene/ bc inneclijfie werkt. toegenegenQeib/ bie ban jelbe int Ijet ïjarte boortftomt en alleen tu£-fcljen ouber^ en fiinberen plaats Ijeböen ftan/ en tot anbeten nict ftan uitgaan; cene ftiefmocbet lian Ijare ftiefflinberen öijsonber licfljebamp;en/
maar jij peggen/ ill ftan 5e 't niocbc?lijfte ö^rt niet geben/ bat ij« bie storyee. ©ese lirfbe bereenigt al^ ouberd en fiinberen/ cn gaat in be relatie uit in cigenljcib/ bele bricnbclijlJtjcib/ sorge cn goebbabigljeib.
SatuKclöfte fiinberen 51)11 gaarne bij be ouber^; siet een ftinbefte bc mocbec uitgaan / 't |'cf)jcit bc mocbej achterna/ ini^t l)et be mocber/
't 5iet ronDoin cn soefit bc mocber / en niet binbenbe/ 50a fcQjeit en treurt öquot;; S'^t {jet be moebcr toebcrotn/ 't fnclt naar öaar toe/balt in öaren ftljoot/ lacïjt cn bcrblijbt 5icö. ïfomt get ict^ baar/Vuaarbooc fjet fcljjiftt/ 't loopt naar be mocber/ bcrtrouUit op öaren fcfjoot/ en breept niet. 't Sorgt nict boor ftofït cn ftlcebcren/ maar bc^ltiacijt bat ban bc onber^. %l liccft öft t'öui^ ^cne fcljjale portie / 't (jeeft nog liebcr t'ljui^ bjoog fi^oob/ ban allerlei bclicatcgfen bij brcemben 5onbe^ be tcgcnüjoojbigrieib ban be mocber ; 't ij? blijbc bat be moebct fjet iet# gebiebt te Ijalcn/ cn berrfgt Daar bebel met brolijftljcib/ en 't ié tot bermaafi/ alj? be moeber baat genoegen in neemt, 't J^eeft b?ec5c boor be oubcrji/ cn teil 5e niet bertoornen; cn i$l Ftct ftout getnec^t/ cn öol|ben 5e 5icö luat bjeemb / bat ip f)ct ftinbeften niet te blagen/ 't tup't niet met aanloopen/ bleijcn/ fmeeften / tot bat Ijet be bongc bjienöcïijftljeib luebcjom be?ft?ijgt, Ssjn bc fiinberen gjaoter/51) ftunnen nict berbjagen bat iemanb een ontccrcnb Uioojb ban be oubejé ipiccftt/ 't ftccfit Ijun in 't Ijarte/ cn 51) bejbebigen 5c met alle magt. l?e liefbe ban be fiinberen gaat ooft uit tot be b^aebcr^ cn 5Uöteré/ baar bereenigt Qet jfc!) inebe/ baa? bejblijbt D^t .vcp in/ maar fcijeibt sic!) gcmaftftelijïi
HDÜÖÖ 2 ban
Van de aanneminge tot Kinderen.
ban be b^cembcn af. €en icbrc Ineet bat bit in pen ftinbefle if.
45femt bit sejegbc btj malftanbrren/ en brengt fjet ober tot bet gee^te» iijfte/ en grj jult in be ïtiinberen ^obó be^elfbe nature binben. quot;Jnbien iemanb bie niet in jicfj Ijeeft/ tjij Ijoube jicj) lJ?ij bc^eftetb/ bat Ijij geen ïiinb vJBobö is; maar inbien iemanb in biaarljeib bie nature geeérelijli in jicij bebinbt/hij jjeefr gronö om te beflniten/bat f)tj een ïtinb gt;6ob^ i^. 25^engt ban bie geftalte ban een iiinbetie obej tot be lliinberen ^ob^ en gij juU jien bat be .fidfijift bat^elfbe ban be ïfiinberen «fiSab^ ^egt. Hoe een XIX. (a) Cen ïtinb (jjubé/ Beïjallie bc teebere liefbp tot (öob/ be-kindGoda §eer'o naar gedurige tegenwoordigheid Gods. Ps. LXXIII: 28, Maarmij werkt. aangaande, het is mij goed nabij God te wezen, ^erbe^gc vel) be C^eere ban be sielc/jij ontltelb. Hoogl. V:6, Mijn Liefste was geweken, Hij was doorgegaan; mijne ziele ging uit van wege zijn spreken. Ps. XXX:8, Toen Gij uw aangezigte verbergdet, wierd ik verschrikt. 4Paat be ï|eercnieg/ jij feljieit ï^ein aeljte^na. 1 Sara. VII: 2, Het gansche huis Israels klaagde den Heere achterna, sèi) ïooyt i^em na/ en ftleeft ï^ein aan/ Ps. LXIII:9, Mijne ziele kleeft U achteraan. (£-u (noet 5e ban jtjne trgenlnoo^Diglieiö mié-(cn/jt) 5it een;lt;iam en treurt/Als eene eenzame musscheophetdak, Ps.CII: 1. Klaagl. 1:16, Om dezer dingen wille weene ik, mijn ooge, mijn ooge vliet af van water, omdat de Trooster, die mijne ziele zoude verkwikken, verre van mij is. 3|ii bie liejüreembinge benften 3e aan be bagen ban ouoé, bat inaaftt Öun Ijarte bieeft/ en bertaefit in hen een (ierlt iirrlangen naar De borige gemeenfcljap. Job XXIX; 2—5, Och of ik ware gelijk in de vorige maanden, gelijk in de dagen, toen God mij bewaarde! Toen Hij zijne lampe dede schijnen over mijn hoofd, ende ik bij zijn licht de duisternissen doorwandelde; gelijk als ik was in de dagen mijner jonkheid, toen Gods verborgenheid over mijne tente was, toen de Almagtige nog met mij was. Ps LXXXIX:5, Heere! waar zijn uwe vorige goedertierenheden? ©an roept be 5icle met lt;©alnb nit/Ps. XLII:3, Mijne ziele dorstet naar God, naar den levendigen God; wanneer zal ik ingaan, ende voor Gods aangezigte verschijnen ? ïiomt öe Hfme haar biebermn üoor/ban fclireit 5e ban Olnbfctjap/rn jegt: Jes. XII:1,2, IkdankeU, Heere, dat Gij toornig op mij geweest zijt; maar uwen toorn is afgekeerd, ende Gij troost mij. Ziet, God is myn heil, ik zal vertrouwen en niet vreezen, want de Heere, Heere is mijne sterkte ende psalm, ende Hij is mij tot heil geworden. Cn 500 be ü^eere at met ;aecigt)e» oen en bertroogtingen niet belieft boor te iiomen/ jrj Inillen ebcntael bij C|enj ölijlien/ al jouben 5c fterben ban jjonge^ in het uitjien/ in Ijet luaeïjien/ in f)et fcfjjetjcn/ 31) bnllen ebentoel niet ban i^ein afïaopen/ en 3icb met be belicatejifen ban be taerelb lie?maften. ©an 3egt be jiele nog: Wien heb ik neffens U in den hemel? neffens U en lust mij ook niets op der aarde. Bezwijkt mijn vleesch ende mijn harte, zoo is Gods de rotssteen jnijns harten, ende mijn deel in eeuwigheid, Ps. LXXIII: 25, 26.
(b) Sij i^ als een ftinbefie ootmoedig boor 't aangejigtE ban Ijaren l^abe?/
908
Van de aanneminge tot Kinderen.
flljl ren Inojm/ een niet/en ^aa Duigt v'j jicliboo? ^em/en jetsicljaniïe? ^em/ al^ em gefpeenb ftinb/Ps. CXXXI: 1,2,öHeere, Mijn harte en is niet verheven, noch mijne oogen en zijn niet hooge; ook en hebbe ik niet gewandeld in dingen mij te groot ende te wonderlijk. Zoo ik mijne zieleniet en hebbe gezet ende stille gehouden, gelijk een gespeend kind bij zijne moeder ! mijne ziele is als een gespeend kind in mij.
(c) ©e jiele ban ern gewillig mn brö ÏJeeren tail te boen/ bat fjaac liigt en betmaaft Ps. CX:3, Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag uwer heirkracht, in heilige sieragiën. Rom. VII: 22, Ik hebbe een vermaak in de Wet Gods naar den inwendigen mensche. 2Cor. V:9, Daarom zijn wij ook zeer begeerig, hetzij inwonende, hetzij uitwonende, om Hem welbehagelijk te zijn. ^goa 3e ban be jonben oberbalien luoibt/ 't fma^t f)aa^ ttr 't binncm'te ban fjare yele/ en sij ftan ntet tebjeben 3t)n/ tot bat 5e tciEbp^om in bloeb ban Ctiiiétué afgetuasfctjen i^/ en 511 bJcbi70in brebe bij gt;J3ob fireft. Ps. XXXII : 3, Toen ik zweeg, wierden mijne beenderen verouderd, in mijn brullen den gansehen dag. Vs. 4, Want uwe hand was dag ende nacht zwaar op mij, mijn sap werd veranderd in zomerdroogtea. Vs. 5, Mijne zonde maakte ik U bekend, ende mijne ongeregtigheden en bedekte ik niet. Ps. LI: 4, 5, Wasch mij wel van mijne ongeiegtigheid, ende reinig mij van mijne zonden. Want ik kenne mijne overtredingen; ende mijne zonde is steeds voor mij. (glials be Cjfcre na (jare ballen l),iac toeber aanneemt/ en ^tjne gcnabe en ücgt; poojstingni f)aar boet geboden/ ban ontfteefu fjare liefbe te Ijeftige? tot lt;!5oCi/ Ps. CXVI: 1, Ik hebbe lief, want de Heere hoort mijne stemme.
(d) ïltt be^e allen blnlit be liefbe ban een fö-nb ^ubs tot v{?oa ' en gelijü ^e a?ab Ifefljeöbcn' 300 Ijrüben ^e aoU de Kinderen Gods lief. 1 Joh. V: 1, Een iegelijk , die lief heeft dengenen , die geboren heeft, die heeft ook lief dengenen , die uit. Hem geboren is. ÏDit té een b!i]t5 ban een Btinb iJ5oba te 3iin. 1 Joh. III; 14, Wij weten dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijle wij de Broeders liefhebben. S») Hennen onbejfcljcib tupfcljen een Ctinb (J5abji en een Hrsib brj Uierelb ' öe^e 51111 in liuiinc oogen beracht/ maa? gene eeren 3e. Ps. XV : 4. grj heöbrn 3c lief/ niet ombat ban een goebaajbig fjumrur 31)11/ombat 3e nebrrig 3nnbe 3iclj onbe^'tel» ïen/ ombat 3c gccjuuüi ^ijn/ en bat men niet lieeft te b2fc;en ban l;en öe» brogen te ;ullrn tnorben/ ombat 3e bnrgerlnft en gobjbienstig 3nn/maar ombat erftennen bat ;e iritis lirfhrüüen/ en bat 3!euis Ijen lief Öeeft. daarom gaat fjun Ijarte naar !jcn uit en brreenigt 3'cli met fjen/ om te ;amen uit te ftomen boor en 3nne ;a!{e. Cfnnne berteerre is tot de heiligen, die op de aarde zijn, ende de heerlijken, in welke al haar lust is, Ps. XVI: 3. Ik ben een gezeile aller, die U vreezen, ende dier, die uwe bevelen onderhouden, Ps.CXIX:63. Jil^rt be^eUiili'-n 3e brjl)oogb/ met br^e tnif' ïen 3e bejnebero tnojïieii eenerlei lot Itiillrn ^e met malftanber nnbr:gaan. Hebr. XI; 25, Verkiezende liever met het volk Gods kwalijk gehandeld te wor-
909
910 Van de aaunerainge tot Kinderen.
den, dan voor een tijd degenietinge der zonden te hebben. Vs. 26, Achtende de versmaad Christi meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten van Egypte.
®iiïj fjeüamp;en Intj in ftrt ftortc be nature ban een fiiinö a3obj* boo^ge» flelD/ D^oac Ijct een bcfttaame fpieijel joubc 31)11 boor birheeröen en oiibe' iieejben/ om et jjumiEn ftaat 111 te ^ien. JSceint nu be^e bjie bobeiiBrftclbe ïmueeamp;enen bij malftanberen/ en 50a Ijer u te boen om te bmen/ of gij een Biinb i6ob^ jijt of niet/ 300 bjengt u in De tegcnliiao^bigljeib ban ben altnetenben (J5ob/ en legt u baarbij en Ijoort ban biat ubie canjcientie jegt. Overtui- XX. 3inbien nu iemanb obrjruigb ip/ bar Ijij nodj gcloobe/ imcfj beelö ginge van jj3ob£/ iioc!) nature ban een ïünb vi3ub^ fjctft/ maar 't contrarie ban geen^kiu? bien/ bie 3ij obrrtuigb/ bar Ijij geen ïtinü jpiob^ i§/ en ijij biijbe tocVj deren in bat gcjigte Inat liaan/ en obcjbcnfte ban brjber/ bar ban tf5ab stjn Gods zijn. j5at,cc niet i^/ iinc^ be ^cere Se^u^ jijn ^aligmafter/ bat Ijij geen becl Ijecft aan eenige beloften / bic in ben 25j)amp;cl ftaan/ nacji aan be ecu» taige jaïigljeib. 0 IDc ï^ecre b^iiftfie bicn ftaat op 51311 Ijarte! ©aaibtj Ijij obejbenfie bat fjij een ïiinb ('c ijsfrlijrO öcó buibeig i^/ een liinb brë toojn?/ bar i^ een boojtaejp ban (£gt;ob^ roarnr/ bat alle b^eigemen-teii en alle blocfirn/ bte in tjer l)3ao:b ftaan/ op f)^11 5'3n/ El1 öat 1)0 niet anbrj? te bejtaaepten ftccfr/ ai^ Fjij 300 tlicrf/ban be rrulnvgc be?» öDemeni«5fc. 3!^ er eenig IjiGtorisclj gcloobe/ i$ er eentge aanbacljt op bc natuurlijke confcicntie/ sulft een ftaat/ en obertuigb tc 3ijn bat men in bicn ftaat i£/ betjoorbc immers? re ontftellen/ en ben menfcljc tc boen fcljjift' ften en üebcn/ en te boen on^ien/ of er geen raab Vna^ om bcrlo^t ts inorben. Soo liet ban ejnpr if,/ tori 300 i^ cr nog raab om ban een fiinb br^ buibel^ ren ïiinb (öab? tc luoröen/ om ban een erfgenaam bcc bcröoemenisfc een erfgenaam re toerben ban.be ecutoigc saligljeib. 't 31^ toebiugt nemen rot ben fjccrc Sfic^ué / ï|nn boor ben gcloobe aan te nemen/ bic ïtrijgen magt om ftinöercn «öobp te Inorbcn. Joh. I i 12. ^Die Qföamp;cn be beloften/ bat 3e 3alig sullen toorben/ Hand. XVI : 31. Van die, XXI. 2£an bc anbere sijbe/ inbien iemanb uit be balicngcftdbE rieii' welke ' teelienen obertuigb ip/ bat sjjn ijarte 300 i^ en toerftt/ alö öoben gE3C0ö God^zlfn. 300 ma0 ÖÖ niet nalaten re befluitcn / bat OÖ PEn ïi'quot;0
i^rj mag niet nalaten bic conciufie op 3ijn fjarte tc b:uUben a(? toaa^ ^eib/ nu zijn wij kinderen Gods, 1 Joh. III: 2. C-Jij mag niet nalaten siclj in bien 3tjnen gelubsalirien ftaat tc bcjbltjbi-n; 300 Ijij 't niet boet/Ijij amp;e» 3onbigt siclj tegen ben ^eere/ niet erlfennenbe bc g:Qore liefbc gt;i5oQ^/ Vuaarban 3iet 1 Joh. III: 1, Ziet hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden; niet ejftennenOC bc onuit* fp^eftetnamp;c boorregten/ luaa^aan Ijij bed Ijeeir. 3?gt;au ecutoigftdb rot een ïiinb öob^ bcrorbinccjb tc 3ijn/ in ben tijb aangenomen/met Clj^i^tuö Diibf^tjoutob/ booj ben i^eiligcn jjicest toebergcöaren te 3ijn/ ban v!3Db al^ ©abcc beminb tc 5!jn/ ban l:}cm alg ©abcr öetnaarb tc Inorben/ ban alle^ bersorgb te toarben/ een boartoerp tc 5Ü11 ban sijn mebequot;
ï»j'
Van de aanncmiuffc tot Kinderen.
ïtjbcn en ontfcrniinoen/ aïtijb bc^ljoorb te tnocbcn in alïc^/ toat men in name tieocejt/ een c^fgenaatn ban i'ob / Uan be tnerelb/
ban be eeutalgc ^aliftljeib te 31)11/ ftan rr lucl Uiat IjeetlijlietV Uiat ge' lulfsaitgcj 3511/en bat boor uilften uicn^cf;/ 300 sonbig en cUcnbig in 5iflj3clbc!; ? ni f]!} on bp; oe tocinigeii/bie bat fcrdacfjtig teotben 5 2^
rr nog irté nice^/ irrs tjoagej/ bat gij baartnj benftrn of 6cgeercn öon» bet ?. Cn 300 niet/ taaaram berblijbt 3icr] 11 In Ijartc nirr obrj afie bie gcUUiiaiigljcben ï Dat zijne gunstgenooten van vreugde opspringen om die cere; dat ze juichen op hare legers, Ps. CXLIX:5. ©at i'S bantiöaarlicib/
bat iji (jPabe aangrnaam/bci^iiiricn 3al Sjij brrbe^ ontmoeten. Ts. XXXVII; 4, Verlust u in den Heere, zoo zal Hij u geven de begeerten uws harten.
(a) 2-ic toe/bat gtj be geftaltr/en bc un lm-jUinficn bc^ Ijartcn/öoben in be teeftenen geflelb/en bie gn in u öebiiibr/ niet toi-fcöjijft aan utoe nature/alpof bie 3u!i}e geftaftern tacjfiingen iionbe Dpgcben boor be uit»
Inenbige be^licfjtinge; bat ié rjoogmocbigljeib,/ bat ontneemt tfob 3ijn tnejft/ bat l^ij alleen boor eene almagtige inacljt in u getajodjt
(b) ^ie tor/ bat be gjootTjeib ban bc salie/ en nine onlnaarbigïjeib ti niet öclettrn isüicn ftaat ba^t te ftclfen/baar gij be InaarQeib todj 5ict; bat ié Ijoogmoebigljeib/ alp'of g'} nietö Inilbet ontbangen/of gij moegt Ijet \11aarbig 3ijii/ rn be gifte niorstc met utce luaatbioücib ober» eeniionien. ÏDeet/ bat gt;;?ob aan 3ijne ïtinberen alles boet öoben en tegen Ijumie Uiaarbigjjcib/ be be^te i? alicé sootoeï onlnaarbig al^ be flec^tfle/ 't ig allep tot prijs der heerlijkheid zijner genade, Eph. 1:6. daarom/allt;? »j?ob Ijet aan n nebaan Ijreft/ en boen 331/nntbangt gij ïjet al/en Uicegt b^tj filetn/maar ncgrarg ölijbe.
(c) 2ie toe/bat br obrjgeblcbrne be^borbentjeben u be toaarljeib niet boen ontfiennen ; beinijle tatj toeten/ bat a?ob 3t3ncti föinberen ijiej alle^ ten beeie maar geeft/ en in be bepten nog beie bejborbenljeben laat obejfilijbcn/300 ijeböen Intj niet te 3ien ofej/en ^cbele berbojbenöC'
ben nog in onjS 31)11/ maar of ej taaarijeib/ gee^t en leben ig; 500 ja/ 300 maafit met |^au(uj?/Som. VII: 17, onbc:fcr)eib tu^feïjen bat gee^»
telijfie Ik, rn ijet blcefcöelrjltB ; en Vneet/ bat bat nieutac menjicfjje Sefte? baar Bltjben 3a!/en bat be anbe $llbani bat nooit 33! booben. ©at gij nit ben trap ban 3onbig|3eib eti nerstrlijlifjeib nooit een bejluit Fiunt maffen / maar bat Ret brfltiit moer opgemaal'it taorben nit öe Uiaar»
{jeib. i©el nu ba»/ flapt aile ginbe:palen obcj/ tjeft uln Ijoofö uit be gebjefien o}i/3frt uln grlufi/en bejbiijbt e: u cbej. Verblijd u in den Heere te allen tijd, wederom zegge ik, verblijd u, Phil. IV: 4.
XXII. ©ie nu obejmb 3jjn/bat 3cïiinbereii il3ob,9 3ijn/op bie ïigt Moeten nu be be?pligtinge/bat 3e sicij ooft al^ föinberen 35Qb^ gebjagen; bit Kaderen i^ gern lafit/ bien ift Ijim oplegge/ en bie boor bedelfi 3tuaarte Ijet ge* gedragen. Uift toat 30iibc be^minberen; neen/ het is den regtvaardigen eene blijdschap , regt te doen , Spr. XXI: 15. ©e nature ban een ïliinb 4?ob^ toelt
ban
911
Ë
912 Van de aaimeminge tot Kinderen.
Uan jflbc oy om alïr# tc bocn/taat een ft{nb Betaamt te boen/'t ilt;? jtjn lugt/ sijn bcjmaali/ jtjn leben/ en niets üeüjocft Ijem ban bat amp;ct 30« nen liemelfdjen J^aör; niet mrfj/ juibejbr? en oceftelijliie^ bient. IBel-aan ban/beüujle gij ïiinberen vfioöp sijt/500 Qf bjaaot n ban ooft al? ftinbercn. Godo zich' XXIII. 1. i^ejtjouüit bug alle? naar jiele en ligdiaam ulnen Ijnnelfcljen trouwen ^aC,t7 roc .^nbci Ujee^e en Beliomme^ntéfen. Matth. VI; 31, 32, Daarom en zijt niet bezorgd ; want uw hemelsche Vader Aveet, dat gij alle deze dingen behoeft, ©rreje en bcliommejnisfc be^toont: of een tluijfirlcn/ Oat men niet een föinü vj5üblt;S ig/fcl)oon Ijet tjarte ban be luaartjetb obe^reeb i^/ai^ Ijet jid) bij l)rt ll^oorb jiet; of Ijet i? een taantroulnen aan l?ob^ magt/ of naaulu opjiBt/ of goebljrib; alir? 500 ftlaar trgcn Ijet ll?oa:b; of Ijet ig eenc onorbentelijfte brgerjte en eene onbejloocljenblieib aan 51)11 eigen sin/om bat of bat in quilten trap/ in sniften tijb te Ijebbrn ; rene jonbe/ bic in een ïiinb, bat onbe^biorpen aan ben taille en Unjglieib bt^ Babe^g befjoart tc snn/gcene plaatébeljoo^oe te Ijebbcn. .©r^ijbt oan baarteimi geeft liet ben ï^eere in be lianb/en bcjt?outa( liet l^t m toe. Ps. X: 14, Gij ziet het immers ; want Gij aanschouwt de moeite ende het verdriet, opdat men 't in uwe hand geve ; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een helper der weezen. *£iet gi) 17 ban ban a';laat ben ÜJeere wurgen. Wentelt uwen weg op den Heere, ende vertrouwt op Hem , Hij zal bet maken , Ps. XXXVII: 5 1 Petri V 7, Werpt alle uwe bekomrnernisse op Hem, want Hij zorgt voor u. JDrjljecj' lijftt ;oo in sijiir almagtnj :eiö/ getrcutaljeib/ U)ij0l)cib en gocbtjeib/ m ai) Vilt btbinben bat Ijet uicl ial gt;ijn/en bat Ijet cinbe brebc saï sijn. Eeren en XXIV. 2. ii5err en b;ecpt ulnen Ijemejfclien ©abc: mrt een ftnibe^lijft vreezen. j|artrgt; qp,jr alk^naautofte en allr^oetfte relatie tu^fcljen «Oob en Ijen moet buural be l)oogaclitinge ban i^ob niet berininberen; maar men Ijeelt vel) te lie^gcnoegci be l)uuge Ijcejlijftfjcib bei 4?oöbelijHc JlB ijrftcit grfiurig te befcljonUien en te e?ftennen/ en alti)b jicljsclüeii tc bennen/ opdat men ftlein blijbe/ en een lirilig ontzag en eejbieb boor 4?ob hebbe/ en bat aan ij?ob bertoonc. Mal. 1:6, Een Zoon zal den vader eeren; en een knecht zijnen Heere; Ben Ik dan een Vader, waar is mijne eere ? ende ben Ik een Heere, waar is mijne vreeze ? 1 Petri I: 17 , Indien gij tot eenen Vader aanroept dengene, die zonder aanneminge des persoons oordeelt naar een iegelijks werk, zoo wandelt in vreezeden tijd uwer inwoninge.
ADes van XXV. 3. ©e^ocftt alg een ftinb ban jijnen babcj/allep ban ben l^ee-zoeken en re/toaar nadr toe ul:ce goEbe begeerten uitgaan, (©aarom bcrbnlt bc verwaeh- Cjeerc vjquot;c ifiinberen in bit leben niet tot ber^abigen^ toe/ maat laat ten. bele lebiglieib in Ijen/opbat 51) Ijnnnc liinbe^nfte begee?tc Ujem soubcn beftenb maliën/en be br^bnllinge ban ^cm afbibben. öiaagt aan utaen i^abe?utae nooben/toat n b;iiHt/ taat u bjeigt/taar gij gaarne (jabt/ en bat familiaar aljS een ftmb aan jijncn babe?, .^taat nu niet ban berre/trillenbe en bebenbe/ maar gebruiftt nu alp! een hinbefte be brij» moebigfjeib/ toaartoe gij regt tjdit outbangen; roept: 5ll6ba/ ï^a»
örr/
Van de aaiineminge lot Kinderen.
öer/Biöt om utne öfgeerten bfjlnilb te fi^ijgen/niet ^oete ftinbfcfjc fmee» ftingm/bat jal ben l^cerc aangenaam jijn. l^ii 5cgt/ Hoogl. II; 14, Toont
Mij uwe gedaante; doet Mij uwe stemme hooren ; want uwe stemme is zoete,
ende uwe gedaante is lieflijk. Ps. L:15, Roept Mij aan in den dag der be-naauwdheid. Ps. LXXXI; 11 , Doet uwen mond wijd open. llDelaan ban/ de-wijle wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed Jezu , zoo laat ons toegaan met een waarachtig herte,
in voile verzekerdheid desgeloofs, llebr. X; 19, 22. U}oiit)t lodj ni bc roc-naberinge be ge ft al te lian een Ijinb/ en 300 rorpenbe gelooft/ bat tl al^ een ©aöej ^al berfiaoren/ en Fjet nonöige cn nntt'ge gelien/ jtenbe beel op Luc. Xi: 11—13, Wat vader onder u, dien de zone om brood bidt, zal hem eenen steen geven ?... Ofte zoo hij ook om een ei zonde bidden,
zal hij hem een schorpioen geven ? Indien dan gij, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven tamp;geven, hoeveel te meer zal de hemelsche Vader den Heiligen Geest (goede gaven, Matth. VII: 11) geven dengenen, die Hem bidden?
XXVI. 4. i0nbejliie;{it a alleen ïtmb be Uastijöhige bes Cfeeren aló ban zichon-ecnen Jpabef. iEgt;e fjeere Aanbelt met sijne ïiinberen op nienfcOeltjfte tnij-d®^r'(lo 5e; ai^ 3tj miGboen/beé li)eeren inzettingen ontljciligen/en ^tjne geboöen kastijdin-0 niet fjouben/ 500 Dejoeftt iftj Ij tinne obertrebingen met be roebe/en Onnne gequot;-angcreotigfjeib met plagen / met jeer beleriei tnebejlnaarbigpcben/ 500 in |)un ligcfiaam/af^ in be .iteie. Oiertegen op te ^uibcn/berb^ictio te ;ijn cn te morren/ babeiijli te ,;eggen/ ben geen ïiinb itfnibs' 'iSob mijn ©a-ber niet/ j3ob i^ fjarb tegen nnj/ lua^ £jij tnijn ©abec/ ^oube Ine! nie«
belijöen met mij Ijebben/ Cjij jonbe mg biel beclogfen ban Dit fmarteltjft en bp^oiiöcr ban bit jonbig lijtii^/bat 1'^ be nature ban een regtgeaarb Xïinti niet; maar 'r pact een ïtinb ftil te 51)11/sidi ootmoebig te onbeilncr»
pen en te peggen : Ik zal des Heeren gramschap dragen ; want ik hebbe tegen Hem gezondigd, Micha VII; 9. Ik beu verstomd, ik en zal mijnen mond niet opdoen ; want Gij hebt het gedaan , Ps XXXIX ; 10. 't Jpa^t 11 onber be rcebe n tebe?iieberen/n te laten tucljtigen en alleen ïtmb m be roebe te ballen'en te fmeefien om genabe/niet al^ een bjeembe/ maar alé een ïtinb/ liet ftinb^
feftap boor ben geloobe ba^tljoubrnbe/en 50a op genabe en op nitftomfte te Ijopen/bolgens be bermaninge/1 Petri V :6, Vernedert u dan onder do krachtige hand Gods , opdat Hij u verhooge tot zijner tijd. öjaarom tnat gij boet/Ijoubt 11 nooit b?rcmb ober be Ijitte be: bejb^uiJltfngc onbei 11/bic u gefcljiebt tot bejjoefiinge/ alsuf 11 ietj? b^cembo aberlttaame/ I Petri IV: 12. Il^eet bat bit i^ bc orbinaire Ineg beé öecren met vine föinberen. 2:et bit/ Hebr. XH: 6—9, Dien de Heere lief heeft, kastijdt Hij ; ende Hij geeselt eenen iegelijken zone, dien Hij aanneemt. Indien gij de kastijdinge verdraagt, zoo draagt Hem God tegen u als zonen; (want wat zone is er, dien de vader nieten kastijdt ?) Maar indien gij zonder kastijdinge zijt, welker allen deelachtig zijn geworden , zoo zijt gij dan bastaarden, ende niet zonen .... Zullen wij dan niet veel meer den Vader der geesten onderworpen zijn , ende leven?
1. 125553 ' XXVII.
913
Van de aaimerainge tot Kinderen.
OeUoov- XXVII. 5. ^lijoorsaamt töob aï^ utocn j^abej/ en tcacljt naar l|ein zaïiicn. te aarücu, ^iri (jft onöcjfcljcib tu^fchrn öe tnare en natuurljjftc Ijei» [igljeib. iö be bejmantnge/1 Petri 1:14 , 15, Als gehoorzame kinderen en wordt niet gelijkvormig de begeerlijkheden. Maar gelijk Hij , die u geroepen heeft, heilig is, zoo wordt ook gij zelve heilig in al uwen wandel. Eph. V; 1, Zijt dau navolgers Gods, als geliefde kinderen, ijEoont fier ücljt/bat in uig/toanr ben nicutuen nienfcije/en u'cuc tielijliljnrmigljeib met bc Cioöbiiijlie nature/toont bat beaarbfc|je goeöeren uta bed niet 51)11/bat gij een anbe?/een öeiej/ een bejgenoegenb bed liebr. Cooiit uUie nebeng^eib/ ^atijrmocbigtjeib/ befciicibenfjeib/ nine liefbe/breeze en geljuorsaainljrib neffen^ ^ob/ nine lijb^aine onberVne^pinge oiibc2 5ijnc lia^n'jbenbe Ijanb/opbat be nmifdien/ ulu licht 5ienbe/(6ob mogen Uec» Ijee?ujfteii. Joh. XV : 8, Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt; eude gij zult mijne Discipelen zijn. JJue^t jou met Ijart/ met luoor-ben en baben boor be eere ban ulnen ©abe?/en fjij ^al tuonen bat fjec ïjern aangenaam iö/en ;af u jijne ©aberltjfle gunfte te mee^ laten ge« boelen. Phil. 11:15, Opdat gij moogt onberispelijk ende opregt zijn , kin-In liefdo deren Gods, zijnde onstraffelijk in't midden van een krom ende verdraaid liu't'maiï geslachte, onder welke gij schijnt als lichten in de wereld.
kandelen 6. UCeeft al^ ïiinberen in mibejlingc liefbe en brebe/.opbat be men» televen, jjfn/bat in u een anbrre *(3eEgt ig ban in gen.
Van den Geestelijken Vrede.
vrede ia. Hit be rcgtbaarbigmafiinge/soa Uergebinge lian jonben/aïg ftcliinge in 't regt ten ceulnigen leben/bloeit 30rebc met i0d£i. Rom. V;l, Wij dan geregtvaardigd zijnde uit den geloove , hebben Vrede bij God, door onzen Heere Jezum Christum.
vt-rschei- I. 0et Uioorb Vrede tuojbt geer bejfcfjeibenlijl! in a?obg IBcorb geno» deu- men ; in 't gemeen fieteeftent (jet allerlei Ijeil en Uoorfpoeb. In't bijzonder beteeftent !)et/cf ben burgerlpen of ben gerptelijlien ihrebe. De burgerlijke vrede i^ be gerufte jamenlebinge ban potentaten/fteben/familiën/pac-ticulieren met malfianbercn. ®e geloobigen 51311 berpligt aan Ijunnen bant alleg bi) te bjengei!/luat tot be^ljinberinge ban ongenoegen en beborbe-tinge ban ben J^rebe bienen fian. Rom. XII: 18, Indien het mogelijk is, zoo veel in u is, houdt vrede met alle mensehen. iPoclj/lict)t en Duister/ buur en biate?/leben en boob/ dlljji^tn? en be buibel/'geloobige fiinbt» ten lt;?ob^ en ongeloobige ftinberni br^ bnibel^/ hunnen in bet eeulnig' Ijeib niet obejeenltomen ; baaram fjebben be gob5aIigen 5)cl)i niet beel uit» tuenbigen b^ebe in be luttelb in te berlöcii/ be luctelb f)aat !)cn/ Joh. XV :
ÖU
Van den Geestelijken Vrede.
18. ÏDaarom boet jcaïïf^aanbc oobjaïigcn/lnaf gaat bcrtucMffn fian'
Soobac ,;c iicf] naaf brrbriiigt;ftingpn inoocn srtten. In be^en op^tgte segt öe i^ccrE Éejnp/ Matth. X : 34, En meent niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde, Ik en ben niet gekomen om vrede te brengen ,
maar het zwaard. ïjir; juilen toij nirt ban bicn/ maar lian ben geestclijkci. ^rbc fyjrlicn/ bfje Ijrrft tnebcjam opjigt op be geloa'uigen onbc? niaïUan» beren/of !)ij fjerft opligt op ^ob en be runfeientie; ban bejc.i tjanbc»
len Im'j Ijie?.
II. ©c J3rebe tupfcljen Cgt;ob en be confcientie jict op ben borigrn of op rieoff op-ben tegenUioojbfgen en ben toeftomenben ftaat. (^en op^igte ban ben lio-rigen ftaat/fjrt een opijoiiben en afleggen ban be borige biianbfthap. i«icno\ ©oor be ïonbe taaö e? bïianbfdjap nigfcljcn ij?gt;ob rn ben mrnfctjc/ Kom. V: 10.1!?c jonbe maaïfte fcfjeibiuge ttisfdjen bie licibe/enberljajg !)ct aan-ge.vgt i6ob^ boor ben menfcfie/ Jes. LIX: 2. a3ob fjaat ben jonbaar en Tjeeft e; een g:utarl ban/Ps. V:6, 7. Sfjn aange^igte ié tegen fiem'Ps.
XXXIV : 17. Zijn too^neig baarbig omOem tebejbcrbcii/Kom. IJ : 5 , 6, 9. üPp menfclje Uiebejom aan jiinen ftanr lieeft aan 6ob gcenen lust/Job XXI: 14. ^een taelDeftagcn/Job XXXIV: 9. lja.it a3ob/ Kom. 1:30. i^et öebenften jtjn^ bleefclic? bijanbfcljap tegen .öob/ Kom. VIII: 7.
loopt tegen C^ein aan niet ben Ijal^/met sijnc biftfie fjongberfjebene fcljilben/JobXV:26. SCü be^en ©rebe teorbt be borige bijatibfchap Utegge»
noiiien ; i£iob legt 5e af/nu br^^oenb jtjnbe in (jet bloeb yjiiEi gaonö ; be geloobigeii leggen 3c af/nu ren anbe,: i'jarte Deüomen tiebftrnbe boo? ben heiligen ij?eesr. {Jierban fpjeeftt be SCpastel/Col. 1:19—21, Het is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem alle de volheid wonen zonde. Ende dat Hij door Hem Vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, door Hem alle dingen verzoenen zoude tot Hemzelven, hetzij de dingen , die op de aarde, hetzij de dingen , die in de hemelen zijn. Ende Hij heeft u, die eertijds vervreemd waart, ende vijanden door het verstand, in de booze werken,
nu ook verzoend.
Hl. (SCen opjigte ban ben tegenlnoorbigen en toefiomenbeti ftaat beilaat En op het be JT^cbe in rcn'eenljartiocn/genicensamen/bMenbedïlten en liefippn cni'
pang be: peloobige jfeïe met ijjob. ©aar ié eene eenljeib/Joh. XVH; 21,
Dat zij in ons één zijn. Hoogl. 11:16, Mijn Liefste is mijn ende ik ben zijn.
©aar ió een gemeensamc omgang/ Ps. LXXHI: 23, Ik zal dan gedurig bij U zijn. Micha VI: 8 , Wat eiseht de Heere van u, dan... ootmoedig te wandelen met uwen God? ©aar eene joete brienofcliay/Joh. XV: 15, Ik hebbe u vrienden genoemd , want al wat Ik van mijnen Vader gehoord hebbe, dat hebbe Ik u bekend gemaakt. Jae. 11:23, Abraham is een vriend Gods genaamd geweest, ©aar een omgang in betooninge ban onbejiinge Hrfoe/ Hoz. II: 22 , Ik zal zeggen tot Loammi: Gij zijt mijn volk, ende dat zal zeggen : ó mijn God. ©e ©aber Ijeeft fjen lief Jer. XXXI: 3 , Ja Ik hebbe u lief gehad met eene eeuwige liefde , daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid, ©e
— y * * o
— yl3
915
Van don Geestelijken Vrede.
oiioobiom Ijeüöcn (!3ob Vlicbc?om Itef/ Ps. XVIII: 2 , Ik zal U hartelijk liefhebben, Ileere, mijne sterkte. IDe ïjeerc ontmoet lieti in be liefbc/Jes. XXXVIII; 17 , Gij hebt mijne ziele lieflijk omhelsd. Cu be nfloo^iQE ftU'cft ben erre lucbrjoin in liefbe aan/ Hoogl. VIII; 5, Wie is zij , die...
daar lieflijk leunt op haren Liefste ?
Gociwerkt iv. Te oorjaliE ban br^cn l^^cbe iö lt;l5ob. nienfdje joube a3ob nooit aanijc^ocljt Ijebben om i^eöe te maften/ tieljailje bat Ijet tnegen^ bc johCc onmogelijft Vnap/ bat Ijo joube ©rebe Ucji^poen; maar/ fl tbon» be? alle? Ittonbtren! (i3ob jelf begint aan ^gnen öant.
(a) ®e ©abc? öeeft ban eentDigfjc'0 OföadltEn bep ©tebe^ obe? öfquot; neljab/ en Ijerft in den raad des Vredes ben S^one Ueporömee^b tot eenen ^J5orge/ um boor £jEin ben J^cebe uit te lurjfte»/beeft eeii lireEbjaam fiat^ ie/ en f)crft behagen in ben JPrebc. i©aarom tjri ooit biiituiji^ be ^ob bip ©jebepf genaamb tno^bl/ Eom. XVI: 20, De God des vredes zal den satan haast onder uwe voeten verpletteren.
(b) ÏPe 42oiie liomt in be InetElb niet liet gejuicfj be? Enge» Icn. Vrede op aarde, Luc. II : 14. ÏJj) be^neiu be uitliejliorenni met J5cb boor jijnen booö. Jes. LUI; 5, Lie straffe, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem. vTaarom bjaagt ï)ij ben naam ban Vrede-Vorst, Jes. IX: 5. MSeiclji^ebiii/ Koning van Salem, dat is des vredes, Hebr. VII: 17 2. lt;j;n !jt) biojbt genoemb onze vrede, Eph. 11:14.
(c) ©e ïjeilige aSeeét öjenrit bejen ©rebE tot IjEt IjartE ban bE ge^ loobigen. Eom. XIV; 17, Het Koninkrijke Gods is regtvaardigheid,, ende vrede, ende blijdschap door den Heiligen Geest.
Doormid- v. Om bc gcloobigen ben ©jcbebceldcljtig te mafien/geft^uiftt be tjrere hetVan Öct (Êi'angElimn/ alp {jet nitbienbige mibbEl/en fjet geluoue alg Ijet inluen-AVoord. bige. I15e li}etre maaiit ben uitbetftcrenen ben ï^rebe beelacljtiij met Ijen te brengen in een berfionb met i^cm/'t bielli genoemb biopbc een berbonb beg i^rebeis. Jes. LIV; 10, Het verbond mijnes vredes en zal niet wankelen. (Cot oit bejbonb noobigt en roepr i^rj Ijen boor Ijet Cuangelium/'t InelfE baarom een («Eiiangelium beisï^reoe? genaamb Incrbt. Epb. VI:15, De voeten geschoeid hebbende met de bereidheid des Enangeliums des vredes. lt;jf)in bit (iSuangelium beftenb te inalien/gebjiiiftt be ^eere inenfcljEn/bie E}ö af? sijne boDen iiirjEnbt/ leggenbe tjet Inoorb be? be^soeninge in tjunnEti monb/ 2 Cor. V: 19, 20. üpieje too^ben genoemb öoben be? ©rebris. Jes. XXXIII: 7, De boden des vredes weenen bitterlijk. Jes. LH : 7 , Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen , die het goede boodschapt, die den vrede doet hooren. Jes. XL ; 9, 6 Sion, gij verkondigster van goede boodschap. iDoor be^e mibbelen brengt be l|eerc ben mriijc|)e tot IjEt gEloolie/Eii liet gEloobe lUEtftjaam 5ijnbE/5oo brjbieftt l)Et Nebcin be confcientie. Rom. XV: 13, De I alleen uu ^61 Pe vervu^e quot;lieden met alle blijdschap, ende vrede in het geloove. in de ge- VI. ©eje ©tEbe alleen boor be geloobigen, ©e onbeUeejbcn en gob» loovigen. lao3eii l]EöbEn mcniguiaa! cene boobE en ongEboEiige confcientiE; bEjE/
0111'
Van den Geestelijken Vrede.
ombat be confcientiE Ijen niet bijt/beelben jiclj iu/öat sö Bg (J5ab ttJEl flaan/cn ©cebe met lt;J5oö Deamp;Bcn ; boclj l)oe onjacljt sullen 5e taaHlicr ac-maaSt Inorben/ en gtln.iar toorben öat 3c fctnberen De? toon;? 51111/ cn nooit ©rebe met iJ3Db ofljaö bramp;ben ! Jes. LVII;20, 21, De godloozea zijn alseene voortgedrevene zee, want die en kan niet rusten, ende hare wateren werpen slijk ende modder op. De godloozen, zegt mijn God , en hebben geen vrede, ©e ©reoe i£ een berfiorgen fcljat/Die allctn boor öe uit-berftorenen bctnaarD UiorDt/ban Inclfie De l^eere stjne amp;iiiDeren 500 beel ïaat fmafien/aï^ 't ljun bepr ig. Jes. LVII: 18,19, Ik zie hare wegen,
ende Ik zal ze genezen; ende Ik zal ze geleiden, ende hun vertroostingen wedergeven , namelijk , hare treurigen. Ik seheppe de vrucht der lippen , vrede,
vrede, dengenen, die verre zijn, ende dengenen, die nabij zijn. Luc. X : 6,
Indien aldaar een zone des vredes is, zoo zal uw vrede op hem rusten.
VIL 5Clle oeloobigen sijn Dejrn ©^eDe eben oeltjft beelacljtig/ ten ojj» Doch m jigtc ban ftaat/en toaarljeiD De? satte; maar ten opsigte ban
l]Et gcboel teojbt Ijg jee? bejfcljeibenlöfi toegepagt; fomnngen genieten bien in een'Ijoogr? trap/anbeten in een minbej; fommigen Ijouben bien fiebjebigben ftaat (ange/leben e? als in ; anberen geborSen öejen JS'rebe jelDen/en Ijjj gaat raa tncbejom lueg.
(©i.ibatbeslDaiigrloobigenoaliDbejtuiob mogen Ino^ben/bat beïfeeieban ©^cbe tot De side gefpioften ljeeft/en öat be nnbeliee^ben ontbeftt mogen taojben/ bat 5e geen' i^^ebc Rebben ; al^mcbe/ opöat een iegeïijft/boo^ Ijet boorjïellen ban be bemtnnelijUljeib ban ernen üeb^eDigDcn ftaat/ op bensel» ben bejliefb luoge tnarben/en gaanbe gemaafttom naar bien ftaat tetrac^' ten/ ^oosuïlen tatj Den ^ebe in sijne öij.ionbejjle nittoejfiingen bejtaonen.
VIII. aEen gcloobige ip bilttnijlé alé ^amuël/ bie De fiemme a3ob? nog open-niet iienbe ; De Cjerre fpjeeltt menigmaal eene ïitlr ban J^rebe toe ; maar kiart zich ombat (jet 5111ft eene geftalte niet'baart/alp 5ij sicli ban Den IDrcbc be;= schekïene beeibt/500 reHrnt 51) 'jet niet; biep tjeeft 51) noobig te Slieten op liiat daden, mauiere/en in taelfte trappen be jiele ©^ebe geniet.
1. ^omtijbp openbaart jicl) be JDiebe in eene hope, bat men Ijet nog Hope. luel beftomen jal; be ontroejbe/ be bibbcnbe/ be op oLl^istus jienDe ^iele ftnjgt fuintijbp tuel gcene baste be^efteringe/ bat 5e in B^ebe met gt;i3ob ftaat/maar ebeitlnel ft^tjgt 3e moeb/ bat gt;J3ob/bie bit en bat gorbe in Ijaa? begunr.en Ijeeft/ Ijaar nog bejbe? sal boorftomen-/ en bie hope |jonbt Ijaa^
op/alp een anftej Ijet fcljip in eenen ftcsjm/ Hebr. VI: 19.
2. ^ointrjbp openbaart bie siflj in eene stilte be? 3iele/ al bu:ft/ al ftan suite, be siele nog niet bastfteUen / Dat 3e Drel aan Clpiptntf Ijeeft/ al ftan
5e nog niet toebejfteeren op be bejsefteringe/ tuelfter gjonben 3!) 3iet; 300 ftomt in be 5iele/5ij toeet niet Fjot'/eerie ftalmte en soete jlilte/ i^ 't niet in öc gemeenfefjap met iJob/ 't is ebentuel in be toejzliinge be? siele tot lt;j3ob; be breese is tneg/be fcljjift ip be?bluenen/be siele ijgt; ftil op ^eimelnft gelnofbe be-loftetl. Ps. LXII: 2, Immers is mijne ziele stille tot God ; van Hem is mijn heil.
S3533 3 3. ^0111=
917
918 Van den Geestelijken Vrede.
Verge- 3. ^omtijb^ opcnBaatt be ©rebcy'cQ in eene vergenoeginge, een weltc-noegmge. vre(ien zijn ) omtjat jtj 3iclj5elbc/ F)are ^aïtQtjcib/ tieii Uicg/taelfte tic ï^ecre Ijaac jal BclicUen in te (eiben/ aöfoiuut/ ^onbez ecnige rcferbc/in bc jjanb bejj J^ecrcn gegeben l]rrfr/mct een {jennelgfi \je?troiitaeii op jfjuc niagt/gorblieib/ taaarljcib en gccrotilnigljrib/bat C^i) Ijet lurl ;al ma» ften/ seggenbe: De Heere zal 't voor mij voleinden, Ps. CXXXVIII:8. daarop burft jtj Ijet (aten aanftomen.
Verzeke. 4. ^anitijb^ openamp;ciart vcft be J^rebe in eene verzekeringe ban bebe^ ring®. gebtnge ber jonben/ en ban in ben jïaat be? genabe te sgn/ bocljjanbe? Dlgbfcijap of bele .^oete belucgingen be? siele ;3ij lnret/ in taiensij geloofb ïjeeft/3jj bejtroulnt ïjem jicljjelbc toe/31) gelooft bat 3c 3a(ig 3al Uior-ben/ in bie luaarljeib ftaat 3e bajJt/ ferjoon 3e ben fmaaü ban be geïuft' Saligijeib ban (jaren ftaat niet Ïjeeft/om jicfj baarin ^oetelijft re becma» ft en. 1 Tim. 1:13, Mij is barmhertigheid geschied. 2 Tim. 1:12, Ik weet, wien ik geloofd hebbe , ende ik beu verzekerd , dat Hij magtig is mijn pand , bij Hem weggelegd , te bewaren tot dien dag. Ps. LXXIII: 24 , Gij zult mij leidendoor uwen raad, ende daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. Vrijen 5. ^omtnb^ openbaart 3iclj be©reöcin eenen vrijen toegang tot ben toegang, troon be? genabe/31J ftoint al# een aangenomen ftinb '31) mepftt 43ob aan al# Ijaren ï?abe?/ 51) gaat in bie geftalte booj tot 43ob/mct
approbatie/met genoegen/met bertroutaen/met brjtjrffinge O'1?'
ten/rcepeube: Abba, Vader, Eom. VIII: 15. Gal. IV : 6.
Blijd- 6. ^omtijöp openbaart 3iclj be^e J^pebe in eene vermakelijke blijdschap, schap. öat be Cjeeremet Ijaar lie?5oenb i#/bat Ijare sonben benjeben 3!ji7/bat be ï^eere Fjaar tot 3gncn gunstgenDot Ijeeft geftelb/en tot bejfurjginge ber saligljeib; ftare 3iele juieftt tiierobe?/en fpjingt ban ölijbfcljap op. Jes. LXI:10, Ik ben zeer vrolijk inden Heere, mijne ziele verheugt haar in mijnen God, want Hij heeft mij bekleed met de kleederen des heils, den mantel der geregtigheid heeft Hij mij omgedaan.
in eigene 7. ,§omrtjb# openbaart 31 c!) be ©rebe in 3iine eigene gedaante er uit-nature. nemendheid. a3ob/bic ©rebe is/berbult be 3ifle met 3i)nen ©rebe en om* bangt Ijaar ban ronbomme met ©rebe; be l^rebc bcft^aalt be 3iefe3ao ban alle Hanten/bat be Detuegingcn te Ijlein 3ijn/Ijet bejftanb te fto:t fc^iet/en be taoorben ontamp;jeften/ om uit te bjufiften/ Ui at {jet i# met *!3ob ©rebe te Ijebbrn. Phil. IV: 7 , De Vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uwe harten ende uwe zinnen bewaren in Christo Jezu.
gietbaar/ geloobigcn/op 300 belerleije manieren openbaart sidj te ©re^ be; toie bas) be gobsaligen/300 Ijij op be gacbeiticrenljcben be| tjeeren acljt gegeben Ijeeft/en 5oofjij ecinge geljeugeni^fe ban 3rjne borigc out' moetingen ijeeft beljouben/sal burben ontlknnea/ bat liij ooft ietö ban be3tn ©rebc f)ceft genoten/en Qeeft fjij ej let# ban geljab/hij Ijoubc siclj be?3eftejb/ bat/ fcljoon Ijet geboel toeggaat/ bej^tebe 3elf tujfe'ien vS?oh en [lem nooit sal bejbjoften Inarben. Joh. XIV: 27, Vrede late Ik u, mijnen
vre-
Van den Geestelijken Vrede. 919
vrede geef Ik u, niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geve Ik hem u.
IX. Hit Ijct ig miigjing af te nemen bc uitmuntenbe soetiglieiti De vrede
ban Dm lü^eöc/ toelHe uit be.se üolgcnbe satïcii te mee? gesien ftan Uioröen. ^[e^uit:
1. ®£5e JDrsrbc is niet alleen een apliouben lian be bijanbfc'.iap tu^« tot Goa.' fcljen öcb en Ijem/ bic niet ffonbe ban ten IjaogilE be^fcljjifiUen; maa?
jjij Huit in eni l'riirïi en luiciibcltjrjcn omgang niet öoü/ 'c taelft ge»
tuigb luo^bt ban Cnoci)/Geu. V : 24, Enoch dan wandelde met God. lt;Dat toaó be pribilegie ban ^öjaijam/ Gen. XVII: 1, Wandel voor mijn aan- . gezigte. gulfi cene fiebrebigbe jirïe/luanoelenbe met 45ob/leeft m eene abstractie ban alle jigtb^arljeben/ eu bobcn alljet aarbfefje; tnajbt be=
ftjaalb met be bolmaalttljcben ban a5ob/ en bie allen tot berbullinge ban ijaar ; 5ij gaat ootmoebig met 4?ob alp Jjaren i^abej om ; ban een^ ftil» jtDijgenbc in eejbieb iiclj boor OJob nebejamp;uftftenbe/ en Sjem aanBibbenbe/
ban t' samenfp^eftenbe. a5ob fpjeeftt naar 't Ijarte/ troogt/ bejfiltjbt/ bejftivlit/ moebigt aan; be jiele Ölaagt Ijarcn noob/ bertelt Ijare fmarte/
en jlojt Ijare begeerten boo? ïjem uit/ ban laat se Ijaa? beftjalen ban 5Önc liefbe eu ontb^anbt in Incberliefbe; ban befcljouiut 5e 500 be bulmaaftt'
Ijebeu ban (60b/ bat 5e in bcrluonberiiige ftii ft a at/ of uitroept in berluon-betinge/ be ia gjcat en seer te p^rj^en/en sgne g?ootl)eiö i^ ati»
boorgjonbeïijft; ban ruist 3ij onbej ^ijne fcljabutae; ban gaat Ijet ijactc uit naac l)et toeFiomenbe/ en jiet fjare bolmaafne saligpeib ban üejre; ban banftt 5e boor alle luonberbarc toelbaben / en bus Ino^bt be be»
brebigbe jieie/ booj ben omgang met (öob/ glinflerenbe.
2. Cn of be jiele nog jon big iji/ en bageltjftg nog in beien ftjnifielt/ 500 Conscien-Uiocbt Fi^re confcientie telften^ 500 bebrebigb boor Ijet öloeb ban Cljjié-416-nip/ nlpof jij geene jonbe gebaan Ijabbe. Hebr. IX:14. SCaat alle^ iiat
in be Inerelb i? brrjfpjeUen/ troopten/ ljulp aanbiebcn/ 't ilt;iallegbe?»
geef^/ alg be confcientie ban binnen ftaaj bcroorbcelt/ onbnj/ onru^»
tig ig. .liSaar al^ be confcientie met gt;i3ob bebrebigb ij?/ laat ban allej?
luat in be ïjelle en op bee aarbe 10/ jiclj opmaften/ be confcientie ig ftil en f)L'Eft J^tebe. Job XXXIV: 29, Als Hij stilt, wie zal dan beroeren ?
3. (Dmbat be siele P^ebe met J5ob f)erfc/ 500 b^ieibt sic!) be^e ID^ebe ooft Engelen, uit tot be Ijeilige engelen/ bie te boren tegen ben menfeije luaren; be €f}C'
rubim IjielbenSCbam uit {jet parabij^/en üeüiaa^ben ben Inegban ben boom
beg lebenjj/Gen.III: 24. ÜlSaajnu be menpe'j bejjocnb i^ met gt;öob' 500 öeb»
ben se gemeenfcljap met be fteilige engelen/ en jijn geftomen tot de vele duizenden der engelen, Hebr. XII: 22. Jju jtju be engelen !)en beljulpclijlt in |)unnen Ineg; luant zij alle zijn gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wille, die de zaligheid beërven znllen, Hebr. 1:14.
4. 30rebB met «60b/ brebe met alle menfcljen/ niet alleen gobsaligen/Aiio men-maac ooft gobbeloosen/ alé menfcljen; imme^ aan gunnen ftant/ljun sclien-Ijart gaat in bjebe naar allen uit / 53 jien se aan aljS fcljepfelen ban fjunnen lt;lt;pob/ ai^ gereeb ftaanfce tot fjm'ne ljuipe/ en 300 5e boo^ sfjn/
bat
Van deu Greestelijken Vrede.
bat 3e bejrc fiuiten F|un fiereift stjn/ en gen niet fcïjabcn Ftunnen. Jes. LIV: 14—17, Gij zult door geregtigheid bevestigd worden; weest verre van verdrukkinge, want gij en zult niet vreezen ; ende verre van ver-schrikkinge, want zij en zal tot u niet naken. Ziet, zij zullen zich zekerlijk vergaderen, doch niet uit Mij; wie hem tegen u vergaderen zal, die zal om uwentwille vallen. Ziet Ik hebbe den smit geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, endc die 't instrument voortbrengt tot zijn . werk ; ook hebbe Ik den verderver geschapen, om te vernielen. Alle instrument dat tegen u bereid wordt, en zal niet gelukken, ende alle ton-ge, die ia 't gerigte tegen u opstaat, zult gij verdoemen. Dit is de erve der knechten des Heeren, ende hare geregtigheid is uit Mij, spreekt de Heere. Aiie 5- 33ri'üE met 43oö/ brcöc met alle fctjepfden/ ïnijalbe üe öuitaeltn; met sciiepse- 3011/ maan ile;ren/ toolfien/ rcgrn/Ijagel/ bmij/sillicj/Qcuö/tailD cn tam en- gebifjtc/ allr^ ftniftt Ijcn licfelijli toe/ en 't fcftijnt/of Ijet adr^ fjun toe» latfjt/ cn gereet) iö tot Ijunne Öulpe. Job V : 23, Met de steenen des velds zal uw verbond zijn; ende het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn. Ook in G. 'SEltj cm gcloobige üen ©rebe niet £hiö gcbaelt/ ban ftan Iji) alle fcruis. gemaftftelrjff bjagen / en roemen ook in de verdrukkingen, Kom.
V: 3. iDan binben 3e paulus |laat/ 2 Cor. XII: 10 , Ik hebbe een welbehagen in zwakheden, in smaadheden , in nooden , in vervolgingen, in benaauwdheden om Christi wille; want als ik zwak ben, dan ben ik mag-tig. ©au iji be boob fjen niet bcrfctj^ifitftelgfi/ maa? alleen een Ijeneii gaan in vrede, Luc. II : 29. Stil 1^ 't bat 5e om tjet getuigrnigfc bet luaarljeib een getoelbigen boob moeten ftc^ben/ bese ©rebe boet be ma?» telaren yngen en juidjen in 't mibben ban be tormenten en urainme.
SEnbicn Ijier be J^tebe met töob 50a joet/ 500 Inadjtig i?/ Itiatjal 't ban 31)11 als er grene 5onbcn meer 31)11/ bic ben ï)rebe telfien^ ftoren/ alg er gecne berbrecmbinge mer? 3al 51)11/ maar eene eriibiige eenljeiö in 6li)bfcl)ap / iiefbe en brebe! 0 iloe groot zal zijn goed wezen, ende hoe groot zal zijne schoonheid wezen! Zach. IX : 17.
X. *©L'gt;e ge^egbe boortrcffelnftljeben 31)11 genoeg óm ren gelooblge/ bie be3en JDrrbe li ent/ en eenig3tn^ gefmaafit f)eeft/ op te trefiften in begeerte naar meerber en beilcnbiger gcboel ban bcnielben.
Proeven. JBaar ombat be 3 a lie 300 gjoot i^/ en ombat 33 bic 300 ligt fttDijt raiien/ cn ombat 3e 3ien bat bc3i![fjen/ bic 43ob niet regt ftennen/noclj 3oel}en/ ebetibjel 300 roemen ban fjunnen brebe en gcrujjtljeib ~ en ombat 30 buister en ftleinUietcnbe 3tjn om alleg luel te onberfc^fiben/ 30a b?eE3en 3c bat bie 3Dcte ftilte en öcbrebigingc ban jjunne 3ielc niet regt geteeept i§/ bat 30 geen JD^ebe met öob Ijeüben. (3|gt;m be3c opregten te oberreben ban be tuaar^eib/ bat 31) immerjS J^rsbe met a5ob ^efiben/ en om be blecfcfjelijft gcrugten te obertuigen/ bat 31) geen ^ebe ^eö' Oen/ snllen biy eenige onfeilfiare Renteefienen flellcn/ boor üielfter Be-fc^outainge ren ieber aan 3icÖ5elben openDaar ftan biorbcn.
920
XI.
Van den Greestelijken Vrede. 921
XI. 1. Cen fcaac ïicUrcbigbe niaaftt UeeI Vue?ft Uan öen ©CEöe/ ïjij ^enbe^ Ban e? ntet jonbe? ïebeti/ bintir litj bicn nfet/ ftij tö onrustig/ onbrti/ niaakt en gaat met cenamp;cftïemb Ijarte. Ps. XXXVIII: 4, Daar en is geen^vrede veel werk in mijne beenderen, van wege mijne zonden. Klaagl. III : 17, Gij hebt y^uir.quot; mijne ziele verre van den vrede verstooten. Zij soefien bien/ en ftunnen jiclj ncroeiig in bertjoo^reii/ tot bat 5e be^cn teeberom beïfomEti tjeb»
Ben. Ps. LXXVII: 3 , 4, Mijne hand was des nachts uitgestrekt, ende en liet niet af; mijne ziele weigerde getroost te worden. £f un geburig gfbeb ig ; Zegt tot mijne ziele , Ik ben uw heil, Ps. XXXV : 3. 3?inbt Ijij bien ■ tocbejani/be ^ieïe ig alsban taonbejlijft in F)aren fcamp;iB/ cn jegt: Hoogl. 11:3, Ik hebbe grooten lust in zijne sehaduwe , en zit er onder ; zijne vrucht is mijn gehemelte zoete. Ps. IV: 9, Ik zal in vrede t' zamen nederliggen ende slapen ; want Gij , 6 Heere alleen , zult mij doen zeker wonen.
2. Cen bebrebigbe [jEEft tot eeu' g^onb ban sjjnEn 33?Ebe/be berjoe» neeft tot ninge met (£gt;oö boov SJeju^ Cfjjiotu^; baar ié geEii ©rEbe/500 lange de be jonben niet biEggEnotnrn jtjn/ En be sonbe Ban niet bJEggenoniEii vcizoe-tDojben/ ban boot IjEt bloeb ban ; eh men Ban baataan geen quot;'quot;s0-fcEEl fjröamp;en/ban booc gEt gElcobE. daarom gaat Een Degenabigbe gc=
burig tot CF|?i?tu#/ neemt jijne nangeamp;abene bolboentnoe aan a!«* jijn rantfoen/en Bomt in ootmoEö/al BiböEiibr/al tuorftelEiibp op be öelof'
ten/tot ben Daber/ En bn^ be^fi^iirtt Bij J^rEbe. Joh. XVI: 33, Opdat gij in Mij vrede hebbet. Kom. V: 1, Geregtvaardigd zijnde uit den geloove,
hebben Avij vrede. Rom. XV:13, Vervulle u met alle... vrede in het geloove. Hand. X: 36, Verkondigende vrede door Jezum Christum.
3. De taare ©rEbe ig? altrjb be^gEjelfcljapt met apgt;igte/ be?tegEntaoo?« Vcrtegen-btgingE En omgang mEt gt;i?ob. 't Slé eehe ftilte ^onbE? onrust in jiclj- Q°jr 'st jelbE; maar beUnjlE lt;J5ob en be menfclje boor be btjanbfcljap gEfcficibEn taaren/ 300 tonrben 5E in be bE?30EningE UiEbE^om één/ en be ©tEbe/
bie uit be be^oeninge boortBomt/ ijS ban noobsaBElijB in ben omgang niet (!3ob. ©e ©aber En Ctijigtu^ fiomEn En maBen tnoninge öij IjEtn/ Joh. XIV: 23. De bebrebigbE jiele tnebejom oefent bie gemEEiifcljap/opdat deze onze gemeenschap ook zij met den Vader, ende met zijnen Zone Jezu Christo, 1 Joh. 1:3. 'Sij roept: Abba, Vader, Rom. VIII: 15. gij fteeft bjijmnebigfieib om tot lt;0ob te naberen/ en gefijnifit 5E. 1 Joh. 111:21, Indien ons herte ons niet en veroordeelt, zoo hebben wij vrijmoedigheid tot God. Rom. V: 1, Vrede met God.
4. De biare ©tEbe i^ teebe?/ lno:bt raj? be?ftoo?b/ en be Bebrebig' worden bEn biorben be BrEnBingE ban bEjEn ©rebe ra^ gelnaac. Cfet befjaagt kln/oquot;an a5ob niEt sijnE Binberen atle ttjb met be b?uib in het bnjnljuip te bjcnlt; (ienquot;vrode gen/met bE bipcipelen op bEn BeiligEn bEjg/met ^auluö in ben berben Ijcmcl. (a) Ü}ij onttreBt Cfcm biBtnijlö/en bejbe^gt jijn aangesigte boo^: oólzakcn Ben. Ps. X: 1, Waarom verbergt Gij U in tijden van benaauwdheid? Ps.
XIII: 2, Hoe lange zult Gij uw aangezigte voor mij verbergen? ï^ij fjoubt vr' I. Sl'aaaaa fijem
Ö22 Van den Geestelijken Vrede.
verber- ïjcin tod fiil/ aijof ï)jj siclj [lunnc? niet aantroft. Jes. LXIII: 15, Waar Gof0 Van z'ju uw ÜVC1' ende uwe mogendheden ? Het gerommel uvvs ingewands ende uwe barmhertigheden ? Zij houden haar tegen mij in. {Jg Iaat Ren tnel lanoe naloopen/tot l^em roepen/en sijne genieenfcöap met geöetiencn tranen ^oefien; maar 't fcljünt aï^of ^nd öaar geen acfjt op ot't'ft/en JjCn nier bejljoorr. lloogl. V:G, Ik zocht Hem, maar ik en vond Hem niet, ik riep Hem, docli Hij cn antwoordde mij niet. Ps. XXII: 2, 3, Verre zijnde van mijne verlossinge, van de woorden mijns brallens. Mijn God , ik rocpe des daags, maar Gij en antwoordt niet; ende des nachts, ende ik cn hebbo geene stilte. SJij fc^niu Ijen tael te be^ftooten/en op te tooi-nem Ps. LXXXVHI: 15, Waarom verstoot Gij mijne ziele ? vs. 17, Uwe hittige toornigheden gaan over mij , uwe verschrikkingen doen mij vergaan. Ps. LXXVH ; 10, Heeft Hij zijne barmhertigheden door toorne toegesloten ? zouden. (b) ©c fiebrebtjjben geööen nog ben oiiben Sïbam in jic^/ bic lueït bifiUitj^ ftjacOrigr? op. C^ie^nit fiomt be traagijeib en luiljeib om öec aange^igte beg[ ^eeren te joeften ; Fpe^iiit ontftaat nalaten ban acBeiü» jaamgeib om sicFi naöij öcn i^eere te gouben/ en be gemeenfeïjap met a3Qb te oefenen, ^ie^btj ftomen slnaaröere jonben/ bie tegen Ijunne confcientfe/ en tegen be toaarfdfjntmnge be^ heiligen i^ee^te^ ia ïjen öegaan loorben/ teaarboor be a3ee^t ^ob^ beb?oefb tuorbt. Eph. IV: 30, Ende en bedroeft den Heiligen Geest Gods niet.
Aanvoel.- (c) ©aaröij/ be buibel geeft gun bejborgene nepen/of Defdpet öen satansdcSmec PÖ'cn. ©e loBrelb bejloftt öfquot; öoo? get aa?öfc!je mooi/
kruis.' be?f£F!?ir5t jjen boo? Dare öoupljeib. I©ebe?taaacbig5£öen en a!(c?lei fljui» fen obejfteïpen gen; bit finige^t gun gefoDbe/ en bejbui^tejt gunnen ©rtbe/ bit geboeïen je/ bit öebjoeft gen/ bit boet gen fttuijnen/ en 5tj ftunncn niet rugten/tot bat 5e bie tuebejom öeftomen geüöen.
Do vredo (d) ilpjj geBBcu fioben/ § VIÏI, getoonb/ op goe beiejtei tuiden cn trap» verseiiei- 3icÖ öe5e ®rEtie openbaart. 3n bie alle laorbt be ©cebe toet ber^ tien 1 ijk öonftejb/soo in ben cenen al^ in ben anberen/goetnei in beïe jlcrlieii gestoord, in get geloübe in ben trein IdeS blijben ftan get geloobe/bat 5c J^rcbe met (©oö Ijeböen/ fcgoon se ben fmaaff en get geboel ban ben j^rebe mipfen/ cn contrarie ontroeringen onbe^lnarpcn jijn. gcloobigen/ gelsjö 3e see^ begeerig en jaefienbc sijn naar besen ©cebe/ 50a sijnje ooft ra^ geboelenbe/a(^ be J^rebe/ooFt in ben minjlen trap/ bejitoorö tnorbt. Hoogl. V:4, Mijn Liefste trok zijne hand van 't gat der deure, ende mijn ingewand wierd ontroerd om zijnentwille. ©C5E ontCJeringe toont bed te geböen aan ben JDrcbe; jaielfé be üuitenfponggcben ban be ontfleltenigfe cbe? get mijafen ban ben ^rebc/be moebeloo^geib/öe ongelocbiggeib/be gopelooggeib/be bcrb?ietiggeib/get boor eenigen ttjb opljouben ban get moeiten ban benselben/ombat 30 er 3icg ban afset/ al^ suHenbe bicn tocg niet beliomen/openbaren De jierfte begeerte/ben gonge^ cn borgt/be licfbe tot bejen JDrcbe/bc iienni^fe/laat bie is/ en
bat
Van den Geestelijken Vrede. 923
öat sebcnjelben tod cenfgjfn^ gefmaarn öeBöen. Saobat Jjct een fifaaj ölöft i$/ bat icmanb ©rebe 6ij (l3ob gcrft/ aï^ ÖÖ baarabec in onbrebe ig?/ en aï^ ÖÖ be Firenfiinge raé met b^oefljeib gctaaar toojbt.
5. toare öebrebigben 51)11 toenaam/ am jicf) ban jonbcn te toacf)- Wacbten ten en in teebere gobsaligljeib bno^ 4?ob^ aangesigtc te Icbcn. ©ctoijle ^uw 3c bc jaetigljBib ban benJ0rcbe/be cene mrr^/be anbere min gefmaaftt vóór zon-fiefiben/en 5ij toeten bat bejonbe ben ©jcbe berftoort/beltnjte 3ijtoe'dcn-ten bat be {Ijcere mec?bc? i^rcbc geeft aan begenen/ bie gejet stjn om ben ^eere taelbeQagelfjri te lcbcn/ en betotjle be JDcebe met a?ob niet ftan jijquot; jonber be iiefbe lt;ï5ob^/5oa toanbelen ^e boorsigtig/niet aïöan^
totj.^en/ maac alé totjjen. Epb. V : 15. Ps. LXXXV; 9, Hij zal tot zijn volk,
ende tot zijne gunstgenootcn van Vrede spreken ; maar dat zo niet weder tot dwaasheid en keeren.
XII. ©ie nn met 313112 5iefc getrnuto tuil Ijanbelen/ 3al uit Bet ge» Ovcrtui-3egbe ligteïgft fmnnen 3ien/ luat f|ij ban 3fjncn IDrebe sal moeten ooj» fórgeiooquot; beelen/ of bie i^ eene bfeefcljelijfte gcrustljeib en soi-gelooéöeib/ ban of zon! bie ié öe toare J^rebe met (i5ob.
(Ötj nu/ bic geen toe?fj maaftt ban besen 13rcbc/ niet onrustig 3ijt obe? get gemf^/niet Ete502gb jijt om bien te gcBBenen te betoaren/niet acïjtejbocijtig 3ijt of utoe gecu^tfieib be regte ©rebe i^of niet. a3ö/bic 3onbe? toe^ft en aï«i ban 3e!f bensrlben Ijeöt fieftomen/ sonbe: toorfte»
linge beé geloof^/om Sesuö aijS öet rantfoen aan te nemen/en omboog 3ijn bforb/ boor (jet geloobe op ijet Ijajte geamp;^agt/ bersaentnge te 0ebben/en affecn baarin ntee confcientie gereinigb binbe ban be booöetoej»
fien. lt;!3ij bie ©rebe ïjebt jonbec cpygt/bettegentooojbiginrie en omgang met lt;!5ab; gfj bie altijb ebeneenl sijt/en aïtijb een geruft gemoeb Ijeöt/
300 niet fcïjanbe cn fcljabe/of eene gjutoelbaab bat fomnjb^ ontroert/
en niet getaaac toojbt/ bat bese JDrebe ta^ gefjjenrit too?bt/ en öet ge»
moeb tejftonb obe^ Ijet migfen ban ben JD^ebe ontroc^b toojbt; gij/ bie boo? be gerustöeib beg gemocb^ niet aansejet toorbt am u 3orgbiiIöig boor alïe sonben/ ooft be^ Ijarten/ te toacljten/ en ^obe toelöefjagehjli te leben ; ift be?5cftere 11/bat uln brebe eeneenfieïe bfeefcljelijlte genipt» Qeibig/en bat«éobg erntoige en onliejbjagehjlfe taorne n olie? Ijet Ijoofb Öangt; ja ntoe gernatljeib ig een bjeegfelp oarbeel ban (öob ober u/
toeoenï» utoc boorgaanbe sonben. DeHeere heeft over ulieden uitgegoten een' geest des diepen slaaps, ende Hij heeft uwe oogen toegesloten ; Jes.
XXIX: 10. '4?rj sijt ban bic gemóten/ban toelfte gij tot utoc be^fdjjift'
fiinge lesen fiunt/Deut. XXIX: 19, 20, Ik zal vrede hebben, wanneer ik schoon naar mijns harten goeddunken zal wandelen, om den dronkene te doen tot de dorstigen. De Heere zal hem niet willen vergeven. (£)p u pagt/ Amos VI: 1, Wee de genisten teSion, ende de zekeren op den berg van Samaria.
^oa gij nu niet geboelfg too?bt en u öefteejt/ (joe onjadjt 3Ult gij toaftfie^ toorbcn/afê gij inbcöeïleutoe oogen suïtopen boen/alö Ijette laatsaf
'Jilaaaaa 2 ■ sijn!
924 Van den Geestelijken Vrede.
3tjn! Daarom zegt Hij: ontwaakt gij, die slaapt, ende staat op uit dedoo-den , Eph. V: 14.
nadeden' XI11' ®aarE,lteOEn gft/ bic ooit bcjcn ©rcbe beelacgtig 3t)t gclnee#t/ op 0 ' prnige torjje bobcn/ § VIII, be?mElb/ en gij/ trie be btjf jafien fjoben/ § XI, aï^ ftentEeftenen boorgcflclb/ in toaac^eib in u fiebinbt/jic tac en antftent begcnabe niet onbe^ ccnig pjctc)::; 'tjoube jonbigen jijn tegen be canfcientie; gg boet usclben fmatte aan/en belet ben aantoaéin ©rebe en gob3aligöeib. (J5aat aan op utae confclentie in be tegentaoocbigljcib iSobp/ getuigenbe/ bat be bobengenoembe gehalten be^ gemoeb^/ en öer» 3Ellic? Inejfiingeii intaaaröeiö in u 3Ön/en 0oubt öaarboor/öat gg ©cebe niet (fiJob fjebt/fcftoon Ijet ifcgt en't geboel mogte bieggaan. ^oo in u oplitomt/ ik mogte mij bedriegen, bfjtac?pt get ten ee^le/ alp son-be? rebeu infcgiet. «En sijt altijö bB?3eRe?b/bat E?geenöeb?og ftan 3fjn/ ban bat oiijS ban Camp;?i^tug/ ban bc ïiefbe/ ban ben omgang met lt;J5oö/ en ban be teebere biacïjtljoubingc obe? on^ ^arte om niet te 3onbigen/af» Öoubt. (Dat baartoe on^ be?biaftSic?t/ bat ijS geen Bebjog/ en bat fian niet fiebjiegen/ betoijlc Ijct onj? Ictbt in ben taeg naar be 3aïigljeib. l©E?pt ban utae brginoebigtjeib niet taeg/ maar gaat tot lt;£igt;ob/aljgt; meti^em Bebrcöigb. nineeo'm XIV' 1* 3eE? toenaam om ben ©rebe be^ gemoeb^ te befia»
den Vrede
men/ en in get geborl ban benselben toe te nemen; toant (a) sonbe? meneko' bE5En ^Et,e tE ,Eben/ Ecne geburige onrust; en 300 men onöeftec?b i^ en blijft/300 33! er niet ban eeutuige toorn 3ijn/en be taorm 3alin eeubJigijeib nietopOouben ban onlijbefijft te ftnagen. (b) ^Saarin©rebc met (i]3ob te ïeben i^ eene onuitfpjefteltjfte 3oetigöeib/ ïiefbe en gcilig» fieib fiarenbe/gclijft uit get fiobengescgbe/§ 9, bltjftt.
(^ot bien efnbc (a) geeft u tpb om ben onbrebe en be oor3afte öe^ 3elfê/ be sonbe/ in tjare gjutaelijfigcib en bittejljeib te fiennen en te ge^ boelen/laat öie 300 lelsenbig en 300 lang ubi garte priamp;ftefen/ tot bat gij 't niet lange? behagen Sunt, (b) Ontloopt ban bie fienaautabgeib niet/be?3ct 3e niet boor i)opeIoo$jetö/inaarop boobige ongeDoeligljeib fiomt/ noc5 ooft niet boor be aarbfcïje aantreHfieltjRÖEben/ of opbolgen ban fiegee^ltjfigeben/ bat soube (jet fitaaab niet hJEgnemen/ maar erger maSten; maar loopt met bat onrustig garte tot Cöri^tu^/ben ©rebe-borjst/ neemt if|Em en sgne aangebobEne tie^bien^en aan boor ^et ge» loobe/en brengt l^em op uta garte/om in ^em ©?Ebe te jjeamp;öen. (c) aCoopt Öie? niet ra^ obEr genen/ maar Ftoubt u biamp;taijlg eenigen ttjb op/ om ben taeg ber berjoeninge en J^rebe/ombE Stracgt ban C^i^tué öoob/ om be 3er{E?öeib ban be beloften/ en bat men 3e sonbe? onse bejbienflen/ om niEt/uit b^ije genabe/beeïacötig toorbt/met aanbacgt te bemebite» ren/en be taaargeib ber saften/in (jaarselbe befcf|outaenbe/be3elbE tot 3ijn eigen garte te Brengen/ tot bat men fjet geboElt/ bat Jjetgene in 't i©aorb taaargrib i^/oofiin on^ Qarte taaargEib i^. (d) ©oEgt ïjie?amp;jj bifttoijl^ [jergaalbc geDeben/ bat be a5ee^t (0ob^ met utoen gee^t ge» *
tui«
Van deu Geestelijken Vrede. 925
tuigc/ u lic?5eocïe/ en u be firacfjt en soctigljeib ban öesen ©reöc üae geboelEn. Ccn Eenbaubioe tiejcn hieg inflaantie/saï mee? Breöe btnbcn/
ban beïe berilanbigen/fcljoon fiefiee^ben/hie ö'ei ö^a^tig obe? genen loapen.
XV. 2. gjjt jeer lne?ïi5aatn om ben 30rebc in eenigen tray te amp;eftogt; ®e™free°te men/ jargbulbig te fietnaren/ taant f)ij 'é te teeber en taojbt ^eer ra? ge^ w' n' ficenftt. (a) ^an boor traagljeib in get apljouben/ oefenen enopbc!gen ban
ben ©rebe/ Hoogl. V; 3. (b) ©an boot acljteïoogtieib ober sjjn ö^rte/ be sonbigöeben taat rufmer toom gebenbe/ Ps. XXXVII: 4. (c) Dan boor ballen in g^ootete jonben/ Ps. LI: 10. (^d) ©an boor be ïeibingen be^
(!5ee^te^ te fmoren/niet op tebolgen/of eenen anberen bjeg te taillen injïaan/ Jes. LXIII:10. (e) ©an boor be aarbfetje bingen te öoog tc achten/ op bie geset te ^tjn in get jocfien of al te sect ontflelb te jtjn/
al^ men 5c mi^t/Jac. iV:4.
^Tot bien einbe (a) 3öt geburig bejig in be oefeninge ban geïoobe/ Qope/liefbe. (b) «Erftent be genabe/jgt er BItjbe ober in be tegentaoar»
biggeib 43ob^. (c) ©anfttben i^eere boot beselbe/aïg een enfiel enbcö gefegenft ban i|em. (d) (ÖEfintün be bjgmoebigljeib om geburig boot C9?i^tu^ te nabEtEn/ fdjotm be gcboeligljeib mogte taeg jijn. (e) ï©an»
belt boorjigtig/ en 300 gij gebaüen ^gt/ blijft tocïi niet liggen/ ftaat Öaa^teltjft op/en taaécljtbe confcientie af in jtjet bloeö ban C0?i^tug/
opbat be onbreöe geene taortelen fcljiete.
XVI. 3. ^ebt gij ben öebe^tigben jlaat be?loren/ 't sg in een' meerbe^ verloren ren of minbEtEn trap/ja fcljtjnt toornE in bE plaatfE tE jijn gefiomen; Qoubt ^enzeiVen u in bien ellenbigen flaat niet op/ geeft e? u niet in toe/ boor maebeloojïïjdb wederom en Bopeloo^öeib/ maar rebt 11 al# een gelb/ en joeftt Ijerflelb te taarben,
^ot bien einbe: 1. taeet(a) bat (©ob nooit be?anbe?t/bat alle beran» ° beringe ig aan be# menfefjen söbE/ ^oobat (jet niet be jafte jelbe/ maar get geloobe en Ijet geboel raaftt. (b) ©at et nog eene fpranlie in u i# obet' gebleben/ üielfte jicfj bejljeft tot bliegen/ 300 3e maat fianbe uitftomEn en boorö^elicn; baar blijft be b^oeffjeib obe? 't gemi#/ be ftenni^feban be soetiggEib bE# bcEbE#/EnbE bEjbEElbinge ban be borige bebrEbigbe gEflaltE; 't be^amp;eelben Ijoe 3e 3icïj bejblijben 3oube/ al# 5e ben borigen bebrebigben jlaat een# taebejom mogte öebomen/ 't behangen naar ben»
jelben/ {jet tu#fdjen beide bejljeffen ban garte en ooge naar ben gemel om lt;!3Ee#t/ 't niet bunnen taebe^fteeren tot be taerelb/ be ang#t boot be 3anbe/ be begeerte en poginge tot Ijeiligmaftinge / bE5e 3Ulten nog altgb blij' ben. 00 ï©tet bat get be taeg a5ob# i#/ alle sjjne gun#tgenooten 300 te leiben/ bat 3e fomtijb# 't geboel ban ben ©?ebe gebben/en biamp;taijl# mi#»
fen. (d) ©at gij tael te boren ooü in ben onbrebigen en getroebleejben ftaat gEtaEE#t 3ijt/ En niEEtmalEn baaruit bErlo#t 3ijt gEtaee^t/ en ben ©rebe op eenige taijje taebejom gebt genoten. ©e3e bingen moeten u tot jteunfelen 30quot;/om u opte gonben tegen be moeöeloo#geib en gopeloo#-geib/taant al# begope bestaijRt/3oagoubt get geb?ufft bet mibbElEn op.
3Caaaaa 3 -S. ^oeftt
826 Van den Geestelijken Vrede.
2. goefit met Bebaarbljciti naar be oorjafie/ bantoaar be onbrebe ge* ftomen i^/toelfie tot} 30a te?ftonb/§ 15, bè?öaalb öeööen. ©Ituitgebon» ben gefièenbe/of bejelbentet ftunnenbe binben/arfieibt naar rcnc biepc bEjneberinge/iminc^ injinïttngc in 't geboel ban be jonbfgFictb en on^ magt ban be jiele; baartoe ig bicnfttg bat men een' ba^renbag jicg afjonbere/ en 300 beel boe/ al| be ^eere 3al Belieben te geben; en i^ men 3cer borre/ mat/ lu^teïoo^/ ongeboetig getaecjit/ bat men ö^t eenigc bagen/ eene toeeft of tlnec baarna gerbatre/ en 3icö boor ben H^eerc 6ren» ge/ 30a alj? men ig/ en jijne Begeerte naar ben Bebrebigben flaat ben C^eere 30a boorb?age/ algi men ftan. ©e J|eere toeet be meenfngc be^ gce^te^/^ö taeet met bJelft oogmejff men bien bag geeft afge5onbejb/ en i|ö sal ten laatfle tot be 3iele ban ©rehe fpjefien.
3. ©B?0eft ulne 3iele tot beröonb/ en ben .iliaibbefaar be^elf^/ 3Ie3U^; obe?benftt be bagen ban oub^/ goe gij pfeegt te toorjteïen en te bibben/1)ob gij ^em Ijffit aangenomen/en u aan frjem gebt oberge-geben/ goebanige atbeibsaamgcib/ en jjoebanige berfttaiftfijngen gg boor besen tdel gefit genoten/ bat ig BeRtoaam om be siele te berlebenbfgen in be taejfijaamöeib bej? geloof^/ om SPeju^ aï^ oy nfeuta tnebejom aan te nemen tot Ijet rantfoen boor besonbe/en tot ben ^rebeboréc; boor bien toeg toorbt eene 3tefc biftlutjïg j)e^|ielb/ en ontbangt tnel jt»rebe in eenen googeren trap.
4. ©ertnacfit niet ten eejjte toebc?oin in ben trap ban J^rebe en fa» miliaarljeib te fiomen/ in toelïien gij tuaa^t/ ee^ grj ben JDreöe berloort/ tuant bat gebeurt 3clben; maar ïjouöt u ftiein/ ejliient be Stniimeltjeö ban genabe/ bat gij een^ gefit mogen Bibben/ fcgjeijen en uta gart'e boer ben ïfeere uitgieten/bat e? eenige gope nu en ban fiomt/en bolgt aljoo flilletje^ be leibinge ban ben ajeep't/ bie sijnc ganö tot be Rlcinen taenbt/ bie be neberigen bertroogt en genabe geeft.
5. lloubt u flipt aan be tijben ban be oefeninge/ bertoaarloo^t 5c niet/loopt ejnietra^ obej genen/al^of get maar laa^om be confcientie te paaijen/ maar Blijft toat boor ben ï|eere liggen/ goe bo?re gij ooft 3rjt/ en Inacgt of er niet eenig liegt ftomt; 30a niet/ jijt niet moebB' ïoo^/ maar goubt ulne 3iele fifein al^ een gefpeenb fiinb/ en ïjefit bie flilie gope/bat (0ob toet tueersal Bomen/en gefit een bast boornemen om ebenlnel ben ï^eere te lnillen 5Der{eii/ 3oofangc al^ gij 3ult leben/ en bat gg Iteber boor sijne boeten tailt fterben/ban i^em berlaten. Cn be $eere/bie goeb ip be? sieïe/bie i|em 3oeftt/3aI ten laatfle ecn^3eg' gen: Maria! jEijn Elinb/ gier Ben ^ft/ en be 3fere 33! 3{cg berfilijben. De Heere nu des Vredes zelf geve u Vrede alle tijd, ia allerleijc wijze, 2 Thess, III: 16.
K A-
Van de Geestelijke Blijdschap.
Vau de Geestelijke Blijdschap.
Hit öc rcgtbaarbioniaftinge bïoBit oaft 25ïnt)fcamp;ap. Jes. LXI;10, Ik ben zeer vrolijk in den Eeere, mijne ziele verheugt haar in mijnen God; want Hij heeft mij bekleed met de kleederen des heils, den mantel der geregtigheid heeft Hij mij omgedaan. Ps. CIII: 2, 3, Loof den Heere mijne ziele ,.. Die al uwe ongeregtigheid vergeeft. Jes. ^XXIII; 24 , Geen inwoner zal zeggen, ik ben ziek; want het volk dat daarin woont, zal vergevinge van ongeregtigheid hebben.
I. menfclje tot ^lijbfcljap gefdjapen; 25lijbfcöap 3tjn leben en laelsijn/ djorfgeib iö tegen be nature/ 30a bc menfcfie niet gejonbigb gabbe/ Dö soube niet een oogenblift b^aebig stjn getaee^r. «Een ftinb ban toeinige maanben be?toont sgne blgbfcFiap met lagdjen en Finpp^Ien; al taat be inenfcöe boet/ 't ij? alle^ om blijbe te jijn. IPc bjoef5eib ftlemt Öet tjarte/ bjuftt en pe?^t ïjet/ en boet ftet jee? aan. ©e 25[öbfc5ap geeft öet öarte ruimte/ om in be lucfjtige fprongen sicg te berfttoift» fien; 3oo ig 't in 't natuurltjtte/500 ooft in 't gee^telgfte.
Blijdschap is een welgevallen, een vergenoegen, een opspringen des harten ; een luchtig uitlaten van den geest, ontstaande uit genieten van een tegenwoordig, ofte verwachten van een toekomend goed. De i^eilige .©cö^ft/be öeóte en onfeilbare natuuröefcö?öfiler/b,?ufit be'SDÏnbfcljap uit boot opfjjjingen, 1 Sam. 11:1, Mijn herte springt op van vreugde, ©ejlnijben. Ps. CXIX:32, Als Gij mijn herte verwijdet zult hebben, ©e?» lu^tigen. Ps. XXXVII: 4, Verlustigt u in den Heere. ©ejinafien. Pred. XI: 9, Laat uw herte u vermaken.
II. üDetuijle bemenfcfte 3icFi3EÏben niet aïgenoegjaam 1^/300 moetFiö al sijn bennaaft en ^Irjbfcöap ban elber^/ ban 't gene/ bat buiten gem ijl/ soeffen. «Êen onbeïteejü men^cö geboelt tnel bat {jij lebigi^; maar ÖÖ fient niet toaarin 3r)ne regte en üolüomene ^Jtgbfcöap i^/en nog-tan^ Ijtj moet ölijbfcöap Rebben/ of Ijet fjarte sonbe be3tDöften; bie§ï Soeftt tjij 5E in pet genot be^ fcjjeyfelen/en iebe? soefit bat/baar gij bc meegte gentgenljeib/ en be be«Ste occafie toe geeft; be eene meent t)et gelb 3al Ijet boen/be anbcre fiogtelijbe fileeberen/guiten/gui^fieraben/ tuinen/ een anbe? fpij^e en bjanft/ een anbej googe ftaten en regeringen/ een anbe? liefbe/ een anbe? toij^geib; biep arbeibt elft naac 3!jn geluin/elft uit 3öneinbe. ©ocgget geeft geenc bersabiginge/en'tga^te geeft 3eiflt;ï in 't lagcgen fmart/ eti al get ïagcgen einbigt in eeutoig treuren en toeenen.
.iHSaarbe ^eere boet sijnen gim^tgenooten 3iEn/fcat allc^ enfielobeï-
geib/
927
Blijdschap.
Derzelver natuurlö-ke gestalte.
Wordtin verscheidene zaken gezocht.
Do waro ia alleen in God.
928 Van de Geestelijke Blijdschap.
Beiö/scmöE/üroefïjEib en üat alle b^eugbe en ^BIrjbfcljap Bejlaat in öe gemeenfcïiap met ^em. ^eje i# be gee^teltjfie ^Slijbfcöap/ ban taelfie totj nu fpjefien. 3In bc br^anbEiinge bcse? suHen torj toonen : 1. ©c nature banbeje 23Iöbfc0ap. 2. ï|et contrarie. 3. i^et geïijfiEnbe. 4. C^et fiepalenhe.
III. Het eerste i*? be nature ban be gee^tElijftc 25Itjbfcönp.
lïeschr'u- Deze is ccne vermakelijke bemeginge der ziele, door den Heiligen Geest ■vinge- jM flC{ fiarie (ler geloovigen verwekt, door hen te overreden van de gelukzaligheid van hunnen staat, door hen te doen genieten de goederen des ge-nadeverbonds, en door hen te verzekeren van hunne toekomende zaligheid. Heefthare IV. De zitplaats ban be^c ^Ujbfc^ap be ïjet fiarte. Ps. IV;8,
zitplaats Qjj hebt vreugde in mijn herte gegeven. Joh. XVI: 22, Uwherte zal zich in eziee-vert)ijj(jen- '( geen frljijn/maar taaarl)Eib;'t i?gEen bertoonEn/maac een Ijebben. 't 3$ niet taat uittaenbig^/'t toeïft be uitejlijïfe jinnenbe?» maafit; maar 't bringt boor tot Ijet intoenbige/tot get fiinncnfle ban be jiele/tot get be^flanö/tot ben toille/tot be {jart^togten.
Dergeloo- #Dcf( get Qarte niet alle? menfclien/ geeft bed aan bese bhjbfc^ap/ vigen. maar alleen be? geloobigen. Jes. LXV: 14, Ziet mijne knechten zullen juichen van goeder harte, maar gijlieden zult schreeuwen van weedom des herten, ende van de verbrekinge des geestes zult gij huilen. Ps. XXXIII: 1, Gij regtvaardigen, zingt vrolijk in den Heere. Ps. LXX:6, Laat iu U vrolijk ende verblijd zijn allen , die U zoeken.
Goa V. ©esc 25lgbfcöap ïian niemand, sietjselben maften/ maar 't ifi een werkt ze. QHuitfp^eütelnft genabctuejfi i6ob£ be^ l^eiligen lt;J3ee#tc^. Kom. XV: 13, De God nu der hope vervulle ulieden met alle blijdschap. Rom. XIV: 17, Het Koninkrijke Gods is blijdschap door den Heiligen Geest. Ps. LI: 10, Doet mij vreugde ende blijdschap hooien, (©aarotn noemt David ben i|ee» re/ den God der blijdschap mijner verheuginge, Ps. XLIH; 4. ïjeeft iemand dan lugt tot dese 25lDbfcljap/ Ijij jij geboelig ontbloot/ dat gij je Jtclj-jelben niet fian maften/ en bat öö ouft quot;'et taaardig \$ dat fjü 3e ont-bange/ en fiome al^oo door di?igtu^ tot den ©ade?/ en bidbe in 31J» nen name: Verblijd ons na de dagen, in welke Gij ons verdrukt hebt, na de jaren, in welke wij het kwaad gezien hebben, Ps. XC: 15. Verheug de ziele uwe knechts; want tot U, Heere, verheffe ik mijne ziele, Ps. LXXXVI: 4.
omstaat VI. ©ejc 'iïïjltjbjcljap ig ober be be?5oeninge met (Öod/bat jijne ge* eenofder 5ÖnE Boedljeid/ sijne liefde/ sijue toeldabigfieib/ tot gen i$/ dat
weldaden J|ij f)un lt;l5od en ^abe? ig/gun deel/gun bc?maaft/öunneru?te/I)un' Gods. nE Ueilige fietaarmge/gunne jaligöeib ; batSSeju^ Cftjiptu^ ig gun Sa» ligmafte?; dit Ino^dt te fiennen gegeben met uitd^uftftingen ban jicg te bejfilijben In ben J^eere. Ps. CXLIX; 2 , Dat Israël zich verblijde in dengenen , die hem gemaakt heeft; dat de kinderen Sions haar verheugen over haren Koning. Ps. XXXI: 8, Ik zal mij verheugen ende verblijden in
uwe
Vau de Geestelijke Blijdschap.
uwe goedertierenheid. Ps. XXXII: 11, Verblijd n in den Heere. Jes. XXV : 9,
Ziet deze is onze God, wij hebben Hem verwacht, ende Hij zal ons zalig maken ; deze is de Heere, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen ende verblijden in zijne zaligheid. Luc. 1: 47, Mijn geest verheugt hem in God, mijnen Zaligmaker.
onttlaat uit lihc Uidbaab/ bie jij Jten en odcobcn/ bat iJ3oü 3e fjun in jijnj gunjle Qfcft/ cliej Ijet birjCiare Cuangelium/
olie? be goEbcmi bc? ocnabe-Uejöoiibp/o\je? bc liQrljatnelgUe Ue^loéfiii-gen en jegeningen/belmjle jij in aiïe bie Den Cfeece aanmejfien/a(^ bat in jijnc gun;tc f)nti baenbe. Ps. CXIX:111, Ik hebbc uwe getuigenissen genomen tot eene eeuwige erve ; want zij zijn mijns herten vrolijkheid. Jer.
XV : IC, Uw woord is mij geweest tot vreugde ende blijdschap mijns herten. Ps. LXXXIX : 16,17 , Welgelukzalig is het volk , 't welk het geklank kent;
6 Heere ! zij zullen in het licht uwes aanschijns wandelen. Zij zullen haaiden ganschen dag verheugen in uwen name, ende door uwe geregtigheid verhoogd worden.
VII. ^Efjalbe be tnelbabigljcben/öie be [reloobigen fjie? genieten/500 En uitdc ïjcbamp;cn je üe helofte ban oiiuitfp?eftelijfi mee? te snlfen genieten in ben Ijeuiei ; ö Ijoc i^bat gocb ! ï}oe jalig jiUh een men^clj/ bie baaj-tóeko-
toe bezhuten i^ en gcleib toorbt! n?at tjreft bie rebcn ban 25fijbfcljap!
©aarom verblijdt u in de hope, Rom. XII: 12. goe cr nquot;
ïïit ijet gcjcgbe ölölit be nature ban be luare geepteïijfic ^Öhjbfcöap/
lüelfte te tneec saü gt^ien luojben/nl# lay ooft befcijouluea jjet tegeu-obctliggenbe/ fj'-'t gciijRenbe en be öepalsnije.
VHi. Het tweede bat re obejUiegen i§/i$ 't contrarie, of (jet tegenquot;'t Contra-olie^liggenbe ban be ^ïijbfffiap/'t toelft i£ droefheid, niet alleen bie ban ^roefhoid. be gübloo^n/boor tnelliE ineeninge en ftne^finge be? tanben üereib tnaai* ooft bej gcloobiijen. 't ijicr met öe fiinberen s0obp niet altijb 251tjbfcöap; 't iji t)ui! boorsegb/bat 5e sullen fcö^eijeii/filaagljjft tneenen en ÜEbjoefb jijn/Joh. XVI: 20. gij onbe^binben Ijet/ bat 3e menigmaal Ijutmen b^anft be?mengen met Ijumie tranen/Ps. CH: 10. 33an booi {jet bejre afgefcijeibcn 3ijn ban a3c.b; baii boor 3luaf{gclaobigr)cib/bjee^enbc geen beel te yeüben aan 3Te3u*?;ban boor be Itjadjt be? be?borbenljeib/
bic niet alleen gen öE|t?ijbr/ maa? Ijen tnel lange gehangen ïjoubt; ban üouc bei't?ijbin0e beé fatans/ ban boor «lfe?lei ligcljamelalie tegenfyaeöen en t3cbe?luaarbicïjEben; ijlc?om 5|jn ^unne tranen ftunne fpyse bag en nac'jr/ en 3ij florten Ijunne siele in 5lc5 uit/Ps. XLH:4,5. iDus berteert ^nn leben ban fci?oett)e!b/en t)imne jaren ban jucfjten/Ps. XXXI: U. Poel) be £)eere iaat gen in b:oefamp;eib niet ■be?5inï!eii/ %ij ip Dij öt'n/ aïg 5e boor 't butu en luate? gaan/ ïoobat be |'t?oomen gen niet be?b?inRen/ nnclj be lilamme Ijen betl3?anör. ï^ij geeft nog luel betTitoififiinoe in Èi?aef{)eiö/cn boet daarna önnne bui^ternigfen oyftlaren/ en geeft ben t?eiir{gcn fjuime bertroaötingen taebe?cm/ ^ij beegt soetelijlf be tranen ban Dunne oogen/ I. quot; ^üöL'DO 2JÜ
929
930 Van de Geestelijke Blijdschap.
loftt je en fyjeeftt naar l)un Tjartc/ en ftugt 5c met de fiugfen ^iju^ monbé; öit ip öe Belofte/Joh. XVI;22, Gij dan hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u wederom zien , ende uw herte zal zich verblijden , ende niemand en zal uwe blijdschap van u wegnemen, ^telt nu öe öjocfj)eiö ca ^DljjbjcFiaii eni^ bij malftanürren/en Jiet Ijet o?oote onberfcöeiö tupfcljeii bie ficibe/baaruit jal sief) opbaen eene jeer g^oore UoortjeffcIijfJljeib en öeminneitjfi ban be ^lijbfc^aji/ en onöebenftelijlic goebf|eib J3ob^/ bat ï|ij 3iilfje menfcljen/ bic nier ban eeulnige b?ocfljeib toaarbig taaren/ met sullie onuitfyjefielgftc ^Slijbfctjap toel bejbult/en eeutaig be^bullen 3al. ©aaiög/betutjlc be ïiinberen gt;éobö in bit leben bele bjocföeben ontinoe' ten/300 moet niemanb jiclj te ,;cpr bcrflaan/a^of Ijij geen ftinb J3ob^ iMp ; üiaut ödquot; ontmoet niet anbe?^/ ban bat alle RinberentiSobgt onbe?» binben;Enooamp; ftan men Incl teoelijft bjoebig/filein/6efcfjaamb 31)11 obe? be sonben/en treuren obe? Ijet gemipi ban ben soeten omgang met 45ob/en ebentael 3ic!) bejhïgben in be 3efie?r|eib ban sgnen flaat/en in be Delofte/ bac sijne bjoefljeib tot blijbfcF)ap jal tanrben. l^ij 3al be^ftanbig gaubelen/ bie 3ic|i gebient aan blijbe tesijn boor ben geloobe/aï fclj^eit Ijij obc,: bjuft. Schijn- IX. Het derde bat te obejiiiegen i»»/ i^ de gelijkende schijnvreugde, ©e hitiidge-3 öe? taerelb obe? bc aarbfcfieooebecen/en obe? Ijet beb^iiUen ban
i.oovigon. be 3onben/ ig te berre ban be.^e geegtElijlie ^BIijbftljap/ ban bat 5e Ijicr in confiberatie 3cubc bomen; maar be blijüfdjap bej tijbgeloobigen gelijfit ban buiten be^e geepteïijfic/ ban taelfte 311 noatan^ geljeel tn nature bec fcïjilt. ©e tijbgeloobigrn Ijcöben ooft Inel ölijbfdjap. Matth, XIII; 20, Die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort, en dat terstond met vreugde ontvangt, Luc. VIII; 13. ©cje Debben een geejételijfi boorlue?p/ namelijft ^et Cuaugelium/alljjiptus te fjebben tot een' jgalig» maftej/in ben l)eme{ te ftomen/onbe? be gob3aligen gereftenb te luo^ben/ban f)en beminb en gepje^en ie Uiorben/ en bie^giitiiJe, ©an 't boojtae^p be? b^cugbe ban be tiibgelocbigen fp^eelit be ^Cpogtel/Hebr. VI; 4,5, Degenen, die eens verlicht geweest zijn , (bie ban bc öui^tejnigfe be^ SCobenbumó of ^eibenboms tot be ftennipfe bc? gobbeftjfte tnaarfjeben gcfiomen biaren) en de hemelsche gaven gesmaakt hebben, (bie eeneftlare bebattinge IjEÖacn ge» ^ab ban bc beminnclpFieiö en {jeejiijiiljeib bc? ljenielfcj)c en (Êuanjelifclje üjaaEÏ!eben/3oobat 51) sief) be^ötijbben in bie fchoonljcben in te Rnnncn sien/ gelp ^et gesigte ban een fice^lijft bing be?maSelijft ipV fdjoon men geen eigenbom baaraan ïjeeft) en(le des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, (niet bc inbjoninge be^ (èee^te^/maac 5Ö11C gemeene gabzn) ende gesmaakt hebben het goede Woord Gods, (bie boor bcjöeclbinge ban öe gEÏuft^aligljciö ban begenen/ biE bEel Ijeamp;ficn aan be bEjgebinge be? 30!it)en/aan 'öob^ ge» nabe/ aan aüe be IjcEilijltt beloften/ bie in Ijft lDoa?b ftaan/ en öe inbeel» binge/ bat 31) baar öeel aan IjEÖamp;Eii/ 3icÖ3elben fiittelen en jiclj bejölij-ben)ende de krachten der toekomende eeuwe, (bie boo? fjunne ftemiijjfe ban Ijet SSoorb siclj inlaten in be be?BBelbingc ban be ecutaige geluftsaquot;
lig»
Van. tic Geestelijke Blijdschap. 931
Iföljeib/oy eenc natuuclglie toijse Oefcljoutub/eh joutie? acöte^bocöt in öic Ue^BeeltiingB jiclj al^ ejfgenainEii aanme^ften.)
SiPt be Bföbfcöap bcj tijbijeioaljiaen ; ftdt fjie? nu Dij be ^ïtibfcljap bej luace gelaoliigcii/ tjij 3»'^ tod sien De^elfbe boottoejpen/ en olie^i bic in ücibe blijbt'cljap/ maac 500 üc^ce Uan mallianbercn liejfcfjiHcnbe aid natnnrUift en gce^telijif/ al^ inDeelbtnoe en toaarljeib,
X. (Cot olie^tuigmoe lian öe ualfclie üüjbcn/ea tot be^sefteringe en Proeven, maebigen bouctgang in Oe Inare ^Slijbfcljajj ban bc toate ölijöen/ bient S}i]dTaro bit onbezfcljEib luel aangeme^lit. seiiap.
1. 51111e toarc 251ijbfcr)ay fjoint baort nit geloabe/öij toelfie fiomt Komt eene onmibbelöare toejlsinge be^ ^eiliqen i0pe?tcö/boet) in see? be^'cljei» j^otoó-bene trappen ; joobat alle Dtijbfcljap/ bie niet boartfiarnt nit be aanne» vo.quot; minge en be^eeniginge met Ciizi^tus/en baarbuoc beeiftzijginge aan alle
jijnc bejbienjïen / ig eene balfcfje ïilijbfcljap. giet bit 1 Petri 1:8, In denwelken gij nu, hoewel niet ziende, maar geloovende, 11 verheugt met eene onuitsprekelijke ende heerlijke vreugde, ©e ïtamejling tetgbe Sljnen toeg niet ^Mijbfcljap/toen Ijij geloobig tua^ getoorben/Hand. VIII: 37, 39. tDe Jttofttoaarber be?f]eiigbe jitlj bat fiij geloobig getoorben toajS/
Hand. XVI: 34. ©ie ban boo? fjet geloobe tot be ^ölijbfcljap geftomen ip/bie ejftenne be toaarfjeib ban 5ijne 23liibft!)ap/en ga bnjmoebig in bejelbe boort.
2. 55!lle toare ^ljjbfcOa;.i ilt;j in be tegentooorbigljeib en gemeenfefjap i^n de met tJ3ob/ald !)un berjoenbe^ob. Luc. i:47. Mijngeest verheugt hem in
God, mijnen Zaligmaker. Phil. IV: 4, Verblijdt u in den Heere. Ps. XXXII; 11, Goil. Verblijdt u in den Heere , ende verheugt u , gij regtvaardigen. Ps. CIV : 34,
Mijne overdenkinge van Hem zal zoete zijn ; ende ik zal mij in den Heere verblijden. 58lle balfcfye ülijbfcijap ij; ober jaften/bie ljun genoegelijlf 3ijn/ en 51) Ohjft ban *!?ob af; maar fcijoon be toare geloobigen 5icl) ooi» bec-ültjben in fjun geluft/en in be jafien/bic 3e Ijebben of be?toacfuen/300 blijben 31J in be jafien alleen niet/ bat i^ fjun onrnogslijft ; maar 30 öe»
binben stdj in be 5I31iijbfd)lt;ip ober bc paften in en naög 43ob.
3. 21111c toare ^olijbfcljap maaftt be jiele Ijeilige^/tjeïit be side af ban al Maakt 't gene oixib niet i$/ en ban al 'i gene ^ob niet aangenaam i^/ bar ié/ban ie,llgcr-be 3onbe/en maaftt 3e lujitig en getoillig om uit liefbe/in ootmoebigijeib/
ben toille öobiê te boen. Neh. VIH: 11, De blijdschap des Heeren, die is uwe sterkte. Ps. CXIX: 32, Ik zal den weg uwer geboden loopen, als Gij mijn herte verwijd zult hebben, ©at li au anbe?é niet sijn/men ftan niet blijbe 5tjn/
of baar 1# liefbe; men ftan niet blribe sijn ban obe? eene ontbangene Uiel»
baab/ ban obe? en in be bejeeniginge met (öob/ja niet/ of 't jjarte i^ gene» gen banftöaar|jeib te toonen/ met siclj ten bienfte ban ben lijeere te fteU ïen. (Coen David in brolijbheib seibc : De Heere is mijn steenrotse, en mijn burgt, ende mijn uithelper, mijn God, niijne rptse, op welken ik betronwe, toeu 3eibe tiij nieteen : ik zalU hertelijk lief hebben, Heere, mijne sterkte, Ps.
25D0bbÜ 2 quot; XVIII:
928 Van de Geestelijke Blijdschap.
Öeiö/sonde/üroefÖEib en üat allEbjeugbe en 25löbfcöap fiejlaat in be gemBenfcljap met ^em. i# be gecgitelgftE tJSigbfcgap/ ban taeïfte toij nu fpjefien. 91n bc facjöanöElingE bejE? suïlEn lutj taanen: 1. ®e natutE ban beje ®IijbfcF|ap. 2. ï^et contrarit. 3. ï^et gEïijftenbe. 4. ^Et fiEpalEDbE.
III. Het eerste ig be nature ban bc oeeptEÏijftc 25ltjbfcF|ap.
Beschrjj- Deze is eene vermakelijke beweginge der ziele, door den Heiligen Geest vingc' in het harte der geloovigen verwekt, door hen te overreden van de gelukzaligheid van hunnen staat, door hen te doen genieten de goederen des ge-nadeverbonds, en door hen te verzekeren van hunne toekomende zaligheid. Heefthare IV. De zitplaats ban bESC ^Sltjbfcljap té bE ^ielE/^Et ftartE. Ps. IV;8, zitplaats Qjj hebt vreugde in mijn herte gegeven. Joh. XVI: 22, Uwherte zal zich in ezie e* yerbiyden, 't ^ geen fcï)ijn/maar taaarfiEib;'c i? gEEii bErtoonen/maac een tjeWiEn. 't^niEt toat uittoEnbig^/'t taElft be uitEjlgfie jhinEnbE?» maafit; maar 't brfngt boac tot ^Et intaEnbigE/ tot öquot; ftinnenfle ban bE jiElE/tot IjEt bE^jlanü/tot bEn tDÜÏE/tot bE Ijart^togtEii.
Dergeioo- ©oclj ^Et DartE niEt alle? mEnfcfien/ f)CEft bed aan bEjE ölijbfcljap/ vigen. maar allCEn bE? gEloobigcn. Jes. LXV: 14, Ziet mijne knechten zullen juichen van goeder harte , maar gijlieden zult schreeuwen van weedom des herten, ende van de verbrekinge des geestes zult gij huilen. Ps. XXXIII: 1, Gij regtvaardigen, zingt vrolijk in den Heere. Ps. LXX:6, Laat in U vrolijk ende verblijd zijn allen, die U zoeken.
Goa V. ©esc 25lgbjc|jap fian uiEmanb sicöselbEn maïiEti/ maar 't itf een werkt ze. onUitfp?Efieïrjft gEnabEltiE?fi a3ob^ be^ l^eiligEii (©ee^tE^. Kom. XV: 13, De God nu der hope vervulle ulieden met alle blijdschap, Rom. XïV: 17, Het Koninkrijke Gods is blijdschap door den Heiligen Geest. Ps. LI: 10, Doet mij vreugde ende blijdschap hooien, daarom noemt David bEn i^EE» te/ den God der blijdschap mijner verheuginge, Ps. XLIH; 4. l^Eeft temanb tan lugt tot beje 55iflbfcf)ap/ïijj sö gcboelig ontbloot/öat gtj je stclj-jelben niet ïtan maften/ en bat öö ooft quot;iet Inaarbig bat t)Ö 5^ ont-bange/ en fiome aïjoo boor dTl^iptu^ tot ben ©abe?/ en öibbe in jij* nen name : Verblijd ons na de dagen, in welke Gij ons verdrukt hebt, na de jaren, in welke wij het kwaad gezien hebben, Ps. XC: 15. Verheug de ziele uwe knechts; want tot U, Heere, verheffe ik mijne ziele, Ps. LXXXVI: 4.
Ontstaat VI. ©eje l213(tjbfcamp;ap ip obEr bE bE^OEnfngc mEt aJSob/ bat jtjne gE« eenofdernat,e/ 50quot;^ goEb^Etb/ jgiiE liefbe/ jgne luelbabigljeib/ tot gEn ig/ öat weldaden i^g ftun lt;l5ob en l^abe? i^/Qun bEEl/ljun be?maafi/ïjunne rujïte/ljun» Gods. 11E heilige öeluaringe/ïjunne saligtjEtb ; bat 3iE5u^ Cf)?tétii^ i? ljun Sa» ligmaftE?; bit Inojbt tE fiemiEn gegebEn mEt uitbiuMingEn ban jiclj te be^Blgben in ben I^eeee. Ps. CXLIX: 2 , Dat Israël zich verblijde in dengenen , die hem gemaakt heeft; dat de kinderen Sions haar verheugen over haren Koning. Ps. XXXI: 8, Ik zal mij verheugen ende verblijden in
uwe
Van de Geestelijke Blijdschap. 929
uwe goedertierenheid. Ps. XXXII: 11, Verblijd u in den Hecre. Jes. XXV : 9,
Ziet deze is onze God, wij hebben Hem verwacht, endc Hij zal ons zalig maken ; deze is de Heere, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen endc verblijden in zijne zaligheid. Luc. 1: 47, Miju geest verheugt hem in God, mijnen Zaligmaker.
i£gt;E5C ^olijöfcijtip ontjtaat uit clfic Uuibaab/ bie 3ij sien eu oclcobcn/ öat ©oü se Dun in sljm gunfle Qecft/jjet bir^ftare Cuangdium/
0IJ17 De gaebcrcii öcg oci^ö'-'-tiejamp;oiiöjS/obEj bc liocljauiLitjlie Uc^lo^fin-gen enseoeninpen/beliujlESij in alle öie Den C^eeee aaumejEten/a(^ bat in jijne gunfte j)un öoenbe. Ps. CXIX:111, Ik hebbe uwe getuigenissen genomen tot eene eeuwige erve ; want zij aijn mijns herten vrolijkheid. Jer. XV: 1G, Uw woord is mij geweest tot vreugde endc blijdschap mijus herten. Ps. LXXXIX ; 16 , 17 , Welgelukzalig is het volk , 't welk het geklank kent; ó Heere! zij zullen in het licht uwes aanschijns wandelen. Zij zullen haaiden ganschen dag verheugen in uwen name, endc door uwe geregtigheid verhoogd worden.
VII. 25f!jalbE be taElbabigljcben/bie be gEÏoabigen (jie? genieten/50a En uitdc Öebben je Dc belofte ban onuitfjjjeEielijfi mee; te sullen genfEten in ben IjEiuel ; ö Ijoe gjoot i^öat goeb! $}oe saligjulft een niEngcf)/bie baaj-tóeko-toe bezfioren en grleib toorbt! IDat Ijeeft bic reben ban 25lt)bfcljap! n ÏDaaroin verblijdt u in de hope, Rom. XII: 12. g r •
Hit {jet gEjcgöe filtjlit öe nature ban be to are gee^telijFte 23löbfcl)ap/
In cl He te tncec sal gejieti tuojben/al^ toij ooft befcijouluen ijet tegen-oUerliggenbe/ jjet gelijftenbe en be üEyaünge.
VIII. Het tweede bat te obejluegcn ig/t^ 't contrarie, of jjet tegen»'t Contra-obejliggenbe ban De ^lijbfcljap/'t toclït i^ droefheid, niet alleen bie ban ^rc0!e3fIiei(L De gablaasen/ boor toellfe Ineciiinoe en ftnejfinge be? tanben fiereiö ;
maar ooft be^ gelaobigen. 't Sjfcr met be ftinberen v6ob^ niet altijb 25ltjöfcljap; 't ip tjuu boorsrob/bat 5e sullen fcö^Eijen/Rlaaglrjft toEcnen en ücDjoEfb 5ijn/Joh. XVI :2Ó. 2iij onbe^binbEn Ijct/ bat se mentgtnaal Ö unneu b jan ft bejinEngen metljunne tranen/Ps. CH: 10. ^Dan booj Ijet bejrc afgefcijeiDeu sijn ban a3ob; ban öoor sUiaftgtlooliigQeib/bjeesenbc geen beel te yebben aan Slesu^; ban boor be ftjacïjt be?'ue^borbenljeib/
öie niet alleen {jen beftjijbc/tnaaj Ijen tori lange gebangen ijoubt; ban Douc beiijijbinge be^ fatans/ban boot allejlei ligcljanielijfte tegnifuneben en taebe^taaarbigljeben ; Ijfejotn jijn fjtinne tranen finnne fyijse bag en nacljt/ en sij ftorten Ijunne side in siclj uit/Ps. XLII:4, 5. iDns berteert [lun leben ban bjoetljeib/en ij1111152 jaren ban sucOten/Ps. XXXI: 11. vDacl) be ïjeere laat {jen in ïnoefljeib niet ■bejsinfteti/ ig Dy Oen/ alg se öoou 't büuE en luate? gaan/ zoobat be ftjoomen tjen niet Uejbjtnften/ norlj bc Ulanime i)En berbjanbt. i|tj geeft nog tneUierfitaififnngc fn ö^oeföeib/en boet Daarna ïjimne bnigternigfen opftlaren/ eii gEEft ben t^eutigen fjunnc bertrooötingcn tciEbe?am/ ^ij beegt soetelyft bc tranen ban ïjmme oogen/ I. X'OOtüli l^ij
930 Van de Geestelyke Blijdsclmp.
loftt je en naar Ijun Fjarte/ en fmgt 5e met öe ftugfen
ilionbé; bit ijj öe BeloftE/ Joh. XVI:22, Gij dan hebt nu wel droefheid, maar Ik zal u wederom zien , ende uw herte zal zich verblijden, ende niemand en zal uwe blijdschap van u wegnemen, ^telt nu öe b?oefj)Eib EU 25lÖbtc0ap Efng öij malftanbrrEn/ En jiEt ÖEt ojoote onberfcfjEib tii^fcgEU bic öcibE/baaruit 5at jicf) opboen eehe jeec g^ootE boortjeffElijftljEib Eit fiEminnEltjfi ban be 231ijbfcljaji/ cn cnbebEnftElijlïE goebïiEib iJ5ob^/ bat julfte niEnfcÖEn/ bic nier ban eeutaigE bjoefljeib taaarbig taaren/ met Snifte onuitfp^eftelijfte ^lijbfcljap toel be?bult/en eeulnig bejbuüen 33!. ©aarfitj/betotjlE be ftinberen lèob? in bit leben bele bjoef^Ebcn ontinoe» ten/ 300 moet niemanö jicfj te jeer bccilaan/ ai^of ïjij geen ftinb J5ob^ Inag ; toant tjem ontmoEt niet anbe?^/ ban bat alle fiinbetenoSabg onbe^* binben ; en ooft fian men Itiel teoclijlt bjoebig/fileiu/fiEfc^aamb sijn obe? be jonben/en treiiren obc? get gem ié ban ben soEtEii omgang mEt «Óob/en Ebenltifi jicl) be^Bltjben in be 5efte?ïjeib ban jijncn ^aat/en in be Delofte/ bat 5ijne bjocfljeib tot blijbfc^ap .;al tnnrben. i|ö jal be^ftanbig Ijanbelen/ bie ^icli geloent aan öltjbe te ^ijn boor ben gclooüe/al fcj)?eit Ijij obe? b_:uft. Schijn- IX. Het derde bat te oliEjlnegen 1-5/ijgt; de gelijkende schijnvreugde, ©e in tHdge-8 ^lijbfcljap be? taerelb obe? bc aarbfcficooeberEn/ en olie? {jet 6eb?ijüen ban i.oovigcn. be sonben/ ig te berre ban be.^e gee^telijfte 25lijb|£ljap/ ban bat 5E Ijicr in confiberatic jcnbE liomen; maar bE ülijbfcljap be? tijbgcïooliigen gelijftt ban üuitEn bE^E gceptEÏijftc/ ban taelfte jij nootan^ gefjeel in nature bet» fctjilt. ®e tijbgclcobigrn Ijcbbcn ooft Inel ölijbfcliap. Matth. XIII: 20, Die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort, en dat terstond met vreugde ontvangt, Luc. VIII: 13. ©c^e öetiben een gee^telijfi boorüicjp/ nametijft Ijet €iiangeIium/Camp;?igtu^ te fjeöben tot een' ^alig» mafte?/in ben Ijemei te ftomen/onbe? begobsaligen gereftenb te luo^ben/ban Oen bemiub en gepje^en te tnorben/ en bic?geIt)fie. ©an 't boojlne^p be? b?euöbE ban be tijbgeioabigen fp?eelit be SCpoptel/Hebr. VI: 4,5, Degenen, die eens verlicht geweest zijn , (Die ban be bui^te?ni^fe be^ SEobenbomö of i^eibenboms tot be ftcnnigfe be? gobbeftjftc inaarljeben gefiomEn toaren) en de hemelscbe gaven gesmaakt hebben, (bie cenefttate bebattinge jjeamp;öcn ge» ïjab ban be beminnebjfiljeib en jjeEjlgiifieib be? IjemelfcFie en (Euangellfc^E toaat^eben/soobat 5?) sitfj be?amp;lgbben in bie fc^oonfjeben in te rfiinr,en .yen/ gehjft F)ct gcjigtE ban eeh rj£e?bjr{ bing be?maSeltjft ip/fc^oon men geen eigenbom baaraan ïjeeftquot;) ende des Heiligen Gecstes deelachtig geworden zijn, (niet be inlnoninge be^ (èeE^te^/maar stjnc gcmecne gab^n) ende gesmaakt hebben het goede Woord Gods, (bie boor be?amp;Eelbin0e ban be gcïuft^aiigljeiö ban begeiiEn/ bie bed Ijeböen aan be bc?gcbinge be? sonben/aan lt;0ob«? ge» nabe/ aan alle be {jeetlijftE üelcftcn/ bie in f)et JJ3ao?b liaan/ en oe inöeel» binge/ bat jij baar bed aan üeöamp;cn/ sicfoellien fiittelen cn ycï) lic?amp;ljj-ben) ende de krachten der toekomende eeuwe, (bie boo? ^uiine fienni^fE ban ïjet ï^oorb jicl) inlaten in be be?beElb{ngc ban be ecutoige gelufija»
liil'
Van dc Geestelijke Blijdschap. 931
Uotjeib/ op ecnc natuucltjlie Vnijje üefcljoiiliib/ en jontie? ac|jte^tioc[u in die bejBedbinge sief) alé erfgenamen aanme^ften.)
giet Bie? be Blfjbfcljap bej trjbgelaaUiöen ; ftelt F]ie? mi Dij be ^SInbfcOau be? luare geluoliioen/ gij suit toel jien Deselfbe liootlnejpen/ en oUe^ bic in lieibe ölijbfcljap/ maac 500 bcjre ban nialiianberen Ueifel)iüentie al^ natuurlijft en gee^telijft/al^ inöeelöinge en luaarljeib,
X. (Cot olie^tuiginge lan be Uaifclje üi'ijbeii/ea tot üe^efieringe en bjijquot; Proeven moebigen Uourtgang in be luare ^Slijbfcljap ban be luare ölijben/blent bit unbezfcljeib luel aangemejRt. sciiap.
1. SCHe taare 25Iijbfdjap ftomt boort uit Det geloobc/ötj toelfte ftamt Komt
eene onmibbelöare tue?ftinge bejj heiligen ^ee^te^/boc|) in see; Uejfctjei»
bene trappen ; ^oobat alle lilijbfc^ap/bie niet Uoartfiornt uit be aauiie» vo.quot; mingeen bejeenigingc met Cijjiiétuis/en baarbuor beelfuijginge aau alle jijnc bejbienften / i# eene balfcfje ölijbi'cijap. giet bit 1 Petri 1:8, lu denwelken gij nu, hoewel niet ziende, maar geloovende, u verheugt met eene onuitsprekelijke ende heerlijke vreugde. 3De ïtaiue?ling reijsbe fijnen Ineg met ^lijbKljap/toen Ijij geloobig lua?? geüiorben/Hand. VIII; 37 , 39. ÏDe ^toftluaarber bejljeugbe jicb bat Ijij geloobig getnorben lua^/
Hand. XVI: 34. ©ie ban boo? fjet geloobe tot öe ^Mijbfcljap geftomeu ijs/bic ejftennc be luaarfjeib ban stjne 'JSlrjbfdjap/eu ga btijmoebig in bejelUe boorr.
2. 5ïl(le luare ^lijbfcljap i^ in be tcgenUioorbigljcib en gemeenfcijap i^n ^ met C'Qb/alö Ijun ber3oenbea3ab. Luc. i:47, Mijngeest verheugt hem in ïehnpTnct God, mijnen Zaligmaker. Phil. IV; 4, Verblijdt u in den lleere. Ps. XXXII; 11, God. Verblijdt u in den Heere, ende verheugt u , gij regtvaardigen. Ps. CIV : 34,
Mijne overdenkinge van Hem zal zoete zijn ; ende ik zal mij in den Heere verblijden. 55111e balfctjc ülijbfcljap ip ober jaften/bie hnn genoegelijfi stjn/ en 3ö btijfc ban^obaf; maar fcfjoon be luare gelooüigen 3iclj ooi» 'uec-bltjben in fjun gelaft/en in be jaften/bic lt;;e Ijeöben of be^luacöten/ soo bltjben jij in be saften alleen niet/bat i# fjun onmogelijft; maar 50 02'
binben jicO in be ^iijbfctjap ober be paften in en nabij J3ab.
3. ?llllc luare ^Slijbfcijap niaaïtt be siele Ijeilige?/ tjelit be jiele af ban al , 'tgenetöob niet i^/en ban al 'tgenc^Sob niet aangenaam i#/bat iö/ban quot;'lsei be jonbe/ en maaftt 3e ïuétig en aetoiiltij om uit iiefbc/ in ootmoebigljeib/
ben luillc ajobg te boen. Neh. VIII; 11, De blijdschap des Heeren , die is uwe sterkte. Ps. CXIX; 32, Ik zal den weg uwer geboden loopen, als Gij mijn herte verwijd zult hebben, ©at fian anbe^niet jijn/men ftan niet blybc jtjn/
of baar i3 liefbe; men ftan niet felijbe sijn ban abc? eene ontbangene luel»
baab/ ban obe? en in be bejeenigtnge met a5ob/ ja niet/ of 't tjartc i# gene» gen banlïöaarljcib te toonen/ met jiclj ten öienfte ban ben èjeere te ftcU len. ^Toen David in brolijftlieib seibc : De Heere is mijn steenrotse, en mijn burgt, ende mijn uithelper, miju God, mijne rptse, op welken ik betrouwe, toen 3eibe liij meteen : ik zalU hertelijk lief hebben, Heere, mijne sterkte, Ps.
250Dböö 2 XVIII:
932 Van de Geestelijke Blijdschap.
XVIII; 2, 3. (£aen Ijy EUüenbe/öat öe ^EBte jijn gEÖeti bEcijoo^ fjaböE/ toEii jeide l)t): ill OebbE lief/Ps. CXVI: 1. ^oeh Ijij Uëïe genctEnE iuElöaöE» criier.öe outbangEn tE ÖEbÜEU/ toen jEiöE Ijij: Wat zal ik den Heere vergelden voor alle zijne weldaden aan mij bewezen ? ik zal, enz. Ps.CXVI: 12—14.
(©iEsicg actjt ülijöe te jijn/eu Jjii iputertEebc? in 51 jnEn SnanöEl/maar lEEft in öe aartiE/ geeft .^iclj toe in jijne beaEEjiijïtljEüen/ boet allt^ nice een liE^ftee^b oogme^ri/ en cigcnDEcogingE/jijnc blijbfcliap i? gecne üüjb® fd^y in v!3ab/ maar i$ balpcl); maac öaac ^J51ijbfc[jap ontftaat nit ge-iaoijc/19 in be gemeEnfrÖfP metiCnib/en toejiit tEEbE?ljeiö/geUiilligl)Eiö en babelijfi^eib regen jonbc rn tot gob5aiigf)cib/baar 1^ ttiaadjEib ; tjet Ijarte ban bie liejOlijbe f;ici)/ en tracljte geburig in bie 25iijbfcl)ai.i te ïeIjeh. Dobcpa- XI. Het vierde i^ de bepalinge ban be 25liibicljap/IntiHe i^ vreeze Gods. deuEdis ©^'jlE bE gElooliigen nag ben onben 9Cbam in ïidj IjebOen/en be buiUel vreeze op Ijsn toelegt/en geene cccafiE bc^uimt om [jen ten bal tc örEiigen/500 Gotia. jjgcj-j pen (öEeételijftc 25lijbe .vcij te ijaeben/ bat be bejbarbenljeben bij oc» cafiE ban bE 551ijbfcl)ap/ nocf) aan bEii EenEii/ noclj aan ben anbemi ftant opftomen. Stlji be geloobige blijbe i^ in ben i^eere/ 30a ö^eft iji j toe te ^ien/ bat öij niet onee?bicbig toorbe neffeü^ ben ï|eere/5ijnE itleinlieib en jonbfgfiEib niEt bcjgetE/maac eEibicbig en ootmoebig ülijüe in ben om» gang met lt;lP*ob aan be eene jijbe/en bat ilij aan be anberc söbe niet 501*=» gelooj} toorbeomte blaften tegen .^onben ; teant bat i^ be be^borbenfjeib/ ben meiiftfjen aanïiggenbe boo? biijbfcljap. goo be inEnfcjje/in be 25Inb« fcljap sijnbe/aan be EEne of anbetE .stibe bE^Unïftf/ te^flonb ié't met ös ^ólijbfcljap gebaan; baaram bie in ^üjbfdjap ïüijuen tad/ rracfttx meteen jrEi naar vreeze Gods , bie boet ont3ag tyebfien/en bie baet Inafien tEquot; gen ^onben. Ps. 11:11, Dient den Heere met vreeze, ende verheugt u met beving, is niet ai- XH. ?;lit alftet BejcgbE Dlrjlit nu omftanbig/taat be gceprelyfie'iJpïijb» zefschapt' al^ni'be bat tai) booi be 231t)bfcljap niet bejilaan be e]:trao,:binairc
met ver- bErücljtingen/opt^eftfiingcn/bejrufiRingen/toEïrtE be^e en gene ban be liin» rukkin- fierpp (jF.oöpnu of ban ecn^onberbinben; taant bat gebeurt niet aifen/maa? taeinigen/en bat Blijft niet/maar gaat taec? taEg;30Dbat een jtaaftgeloa» bigeniet ijeeft te bEnftcn/ombat ijij biebc^cuüfienbe ^liibfcfjap niet geboeib fjeeft/ bat (jij baarom nooit Dirjbe ié getaee^t/en bat liij naar bic als? naa? bc aUeeneinoet traföten; maar bat taij boo: be tölgbfcöap be^'itaan bE 'iucijtigc Ujolijiie taelgemoebljEib/uit f;rt geïooise in a5ob. ÏDese moer iebe? geloobige Soeiien/ en .vcij 500 aan v£»ob getaennen/ bat iiij in ben trein ban sijn teben lilgbe rn bto'ijft jij in ©oü; bit iji Ijet bcbel/ Phil. IV : 4, Verblijde u in den Heere alle tijd; wederom zegge ik, verblijdt u. ©it ig be Delofte/Ps.LXXXIX: 1G, 17, Welgelukzalig is het volk, 't welk betgeklank kent; 6 Heere! zij zullen in bet licht uws aanschijns wandelen. Zij zullen haar den ganschen dag verheugen in uwen name, ©it taaë paulti^ üt-gee^te en Det^acljting/ Hand. XX:24, Opdat ik mijnen loop met blijdschap moge volbrengen, ^elufifiig ip t)()/öiebeïe blnbe taeigemccbljeiö in 't oope Ijccft/ Die 5e soettr/En jirf) daaraan getaent.
XIII.
Van de Geestelijke Blijdschap. 933
XIII. öe getoobigen boojgaan^ 500 taeinig naa? be tDElgemoehe Opwek-bralgfifjeib tracfttcn/ als cene safte bie boor fieu te boose ié/ en beeï lnsoia' nen rijb in fielilembiieib en trcurigïjpib boorDjcngcii/soo julfen taij
rens oybeucen/en tracOtrn teamp;eluegen tot öe^e «©ee^tefijfte ^5hjhfcF)ap.
ïiomt ban gEloobigcn/Dient den Heere met blijdschap; komt voor zijn aanschijn met vrolijk gezang, Ps.C:2. 3$'rniet Uilig genoeg gebuöt/en in brciL-fgecptigïjetb ulncn tfib bejfïeten ? fócnr en riftent be genabr/bie in u ig/Qoc ïiiein 3e ooft 59; aarinrjftt be geftafte ban anbrre ftinberen ^ob^/ be nine niet nngcltjft/en öe Ijanbciingcn (ffiob^ mrt bcsrlbe; jijt totfj onbcjtaD?-pen aan be mate öe? öebcclingcbr^ceren neffeii^ n;0l!jftrjtj be sonbe niet fraan/ gij en be fi}cerc luetrn bar 5c u tot een' jtnaren la^r jijn ; maat gaat ec niebe naar ben ^orge; laat noeïj ongeloof/nocli onacljtsame onStunbe ban be genabe in n/ nocfi gierigïicib naai* Ijoogec genabe jonbe^ onbe?tner-pinge/11 niet langer in b?oefheib op^ouben. 25reEftt tocö boor/en getoent u aan een toefgemoebigb fiïtj leben. ïiomt/ laat ift u cen^ amp;)j üe ganb ne^ men/en u tor bejelbe opleiben. Haat u obejrebrn/jijt öuigsaam/tseber-fljeeft tocg niet.
XIV. 1. ©c bjoeffteib/bat buöamp;en fiomr met titoen jtaat niet obereen/Droef-ip aan alle ftanten fcftabelijft. n?ant/ hefdu8
(a) 't oneerc beo? lt;J5ob/ utecn ©ace,:; laant óeljalbe bat tjet uit ge schade-ö^eii ban geloobe boojtftoint/en Ijet ongelaobc mee? fttjft/ 500 öeïet Ijet bat
gij oBob Ue^ljEEjIijfit/of banftr. lt;£En get fiefitaaam om een boojoorbeel ban 60b in anberen te beptneftfien/cben al?of l^rj ben jtjnen maar cene borrc Uioeptijne tca^/ Oen al rc Qarb {jaubeïbe/ cn geene reben ban eenige ber^ fttaiamp;ftinge gaf/ baar Ejij nogtan^ 300 goeb en 500 uitnemenb luelbabig i$.
(b) 't i# beftlaaani om be natuurlgfte mcr.fcljen af te fcftriftften ban be gobjaligBeib; teant be nature jircfr geen bejmaaft aan bpoefgdb/ en fian .Vdj niet inamp;eeibcu bat gobjaligfjeib en jaligljrib in b^aefïjeib jauben öe-i'taan/gcïp 't ooft Itiaarljeib i^; baarom biorben 5c gefluit/ al^ 5e al eenige gebanjtcn ban öefieeringe Siet toe/ fi^engt geen' fttaaben naam ober be gobiaügfieib/ en jpnbe^t niemanb jalfg te toorben.
(c) 't ^ fcfjabclijft boar öc l^Defgce^tigen jeïben ; Inant bie sicïj geinen^ nen tot bjocfljeib (obe? be jonbe/in öeljoojïrjften tijb/mate/maniere/te treuren ié nooösafielijft/ en uelct ïgt;et Dlijbe Itielgcmoebigb leben niet) ber»
teren be fi?acl}ten ban fjtin ligcijaam/ en 51J jetten bifttoijl^ eene ongejonb' Ijeib/bicjc al Dun leben Beïjouben; bic ftlnale ig ban taebejom aorjaafi ban bjoef [jeib en melancQolie/ en bie bjocffjeib bcrmecjbejt ban tnebejom biefttoalc. Spr. XVn:22, Een verslagen geest zal het gebeente verdroegen. Spr. XV : 13 , Door de smerten des herten wordt de geest verslagen.
(d) 't SE? jee? fcöabeltjft boor [iet geegteltjft leben/ 't ftjenftt Öct/ 't neemt niet alleen ben g?Qei toeg/ maar 't mengelt [jet uit/ cn 500 C'ob boor ^ijnc almagtigfieib ï)et niet öeltiaarbe/ be djoef^eib jenbe Ijet uitBlugfcQen; aï'i men jicij toegeeft in treuren/500 raaftt men er IdcI 300 bejre in/
^öüööö 3 bat
934 Van de Geestelijke Blijdschap.
öat men uejgcnp liermaaft in öceft ban in treuren/ en jijn eigen op tc eten; men i^ ne^oen# fielifciaam toe/ nocö om te biöben/ nocö om te odooben/nocö om sonben te befl^gben en te obertainnen/noclj om öeugben te oefenen/noci) om anbere menfefjen Uoo^beeïig te .^jin/ en maaftt 5icamp; onamp;efitaaam om bnor be orbinaire miböelen reregte gebcagt tc luotquot; ben/men tueige^t getroost te luocben.Ps. LXXVII: 3. Spr. XVIII: 14, Eenen verslagenen geest, wie zal dien opheffen? (Daarom reiu u als een fjelb. 't SigUiel gemaldieliïii in trcarigöciö gicf) toe tc gcUen/ giltjfi Uooc een' menfclje/bie aan 't stngmen ij?/Daarin neöe^ te jinften ; maar be fdjabelijFje gebolgen jijn te gebaariijft/ baarom geft uta |)oofb op/ tjacljt boor te bjeften.
Geioovi- XV. 2. IDe geloobigeu/be alleriileinflen/Fiebben regt en reben tot be ben rest taant't tjé eene ban be beloften be^ genabe-bejbtmb^. SCaat
om zich te be luerelblingen ontfteïo jijn/ fcö^ififten en beben obe? tegen»
verblijden. tDoorbigen en toefiomenben ftaat; maar gij/bie bevfotjt 3tjt ban buibel/ geile/ toorne; bie gij 45ob tot een' bejsoenöen 45ob/ en tot ubi beel ïjebt/ gij bie tot een fiinb lt;ï5Qbg 5fjr aangenomen/ bic be regtüaarbiomaftin-ge/Ficiligmafiinge en eeutaige jjce^lijfsmaftinge beelacljtig jijt ijeüio^ben/ toat reben ban bjoefljeib ipf e? ban nog 5 gegt on : bit ip e? nog ober; alle bie geefitelijlie beloofbe gnrberen nu mette^baab en ftjacötig te ge^ nieten/ niet alleen be bejtroo^tingeii/ maar ooft be bejlo^finge ban be jonben; 3ift anthioorbe: i^ ban oSobs toejegginge bij u niet met allen ? gijn ban be toeftamenbe gaeberen fileine? en geringe^/ ombat je toe-fiomftig en ban eeutoig en jonbe? bejanberinge jijn/ al^of gij Ijet in 't toeftomenbe jonbe? bie biel joubt ftnnnen maften 5 c0fi^ i0ob biji unlet blaarachtig ? gouben jijne beloften ftunnen feilen? lt;0f jijn be beloften ban [jet toeftomenbe bij u «naar alp nitblugten/om nn be beloften ban bejljooringe aan bebibbe?p/be bc^abiginge aan be Qongerigen/enz. nu niet te bejbnllen 5 ^cgaamt u/ bat gg Ijet benftt ban ben alleen bnjjen iöob /bic alle bing fcl)oan maaftr op jijnen tijb. SJnbien iemanb eene gjoote ejfenipfe gemaaftr b5a#/en be teptamentmafte? hiaö baarop geflorben/ 5al {jij 't niet met allen reftenen/ombat jjij be fcljatten nog niet jiet/ en nog niet in (janben Ijeeft/baar lip ebenhicl jeftcj taeet/ bat ïjij 5c binnen ftorten tijb ontbangen jal 5 gietbaar/een natuurlijft menöcljsaï u obejtuigen. .Jamp;u ban/taaarbeejt be uitnemenbljeib ban be beloofbe goe» beren/ be onfeilamp;aargeib ban Ijquot; testament/ bebe«itigb in ben boob be^ ^Teptamentmafiej^/ be^blijbt u ban in Ijet regt tot be e?fenip7e/ en in bc jeftejtieib ban toeftomenbe bejittinge/feftoon gij 't nog niet geniet. Ps. XCVÏI: 11, 12, Het licht is voor den regtvaardige gezaaid, ende de vrolijkheid voor de opregten van herte. Gij regtvaardigen , verblijdt n in den Hee-re. 't gejaaib/i^ 't boo? u gejaaib/50a jult gij xt ban op ben gejet* ten tijb ooft maasjen/ bejblijbt u in bie tjope. Wij zullen verzadigd worden met het goede van uw huis, met het heilige van uw paleis , Ps. LXV: 5.
XVI.
Van de Geestelijke Blijdschap. 935
XVI. 3. ©oh Ijeeft fieljaoEn in be 25lijbfcf|ap söne? filnüeren/tail Qod heeft idei bat 3e sicïj Uejmafien/ bat 5c be tjoebcten taaarberEn/ bat se bolftomcn |en1nf' gcrugt snn op 5(311 ïi^oarb en öelofte/ bat 5c juicöen/ban ii^eugbe op» fpringen/ bat jij sijnen ïof jingcu met bcolijft singenbe lippen, ojemot'
öigbe ürolijfïliEib ^em aangenaam. Ps. XXII; 4, Gij zijt heilig, wo nende onder de lofzangen Israels. Jes. LXIV: 5, Gy ontmoet den vrolijke.
ï|Eöt gij lu?t om a5oöE tet^ aangenaam# te boen ? a5otig 6tjmonin=' ge/ jijne tegentooorDigljeib/ brienbelijfte ontmoetingen utoe Begeerte/ uta bejinaali ? aMnent u ban tot een broltjft leben boo? fjet gcloobe.
XVII. 4. ^roltjftQeib in 43ob be Fjemel. 3Jn ben {jemel fcFijeit men iseen niet/baar trcuct men niet/baar ig niet ban eeuüiige/obergjoote/onuit» ^®1 op fp?eliel}jrie ^Ujöfcljap. Snbien gij een# mogt 5ien en ïiooren fjoe brolijli
be IjemeHingen jijn/F|oe 5e juicöen/goe 5e jingen/uta fjarte sonbe tael mebe gaanbe taorben. ^eöt gij lu#t san ben Ijemel/ gtj moet lii#t aan lirolpljeib IjeüBen/tnat joubt gij anbe?# in ben Bcmel boen/baa? niet ban blijben 51)11/baar niet ban 25inbfcljap i#. ©aarom tao^bt be salig®
fieib Ureugbe genoemb/ Matth. XXV: 21, Gaat in, in de vreugde uws Heeren. SCnbien be Ijope üEjölrjbt/ taat 5al ban be ÖESittinge sijn 5 HM op ba»/ laat uta taanbcl iiï ben Ijemel 5ijn/ öegint tjemelpcfj tae^fi/ bat i|/2i5ifjbfcöap. is ^lijDfcljap 500 5taaar en onfmaftelgft eene 5arie/
bat men ttele öetaEegrebenen ban nooben 50ube Jjeööen om on# op te toeljiicii tot 23üjbfcijap ? '©e nature i# er imme?# toe genegen/ iebe?
menfcfie i# liet immej# om 51tjbfcljap te boen; en nu gij oberbloebige oo^
5aaït en rebeu ban bhjbfcïjap ljeamp;t/50ubt gtj ban ebentael treurig ölijlien;.
XVIII. 5. ^3ij {jcBt be 'SJlgbfcFjap ten naobig; taant utae ft^arfit isder ge-tegen be l)ijanben/en tot utataejft/i# in be ^Slijbfcftap. Neh. VIII: 11,
De blijdschap des Heeren, die is uwe sterkte, (öeloobigen/ baar l# nog beel boor u te boen; baar i# nog cene taerelb te oberbiinnen/baar i#
nog ben buibei te öcbcdjtcn/ 't bleeöcf} i# nog ten onbe? te brengen;
gij ijeüt nog 't fteraab ban |jeil!Ol)Eib naobig; get gelaobe/ be Ijope/
be liefbe moet nog liejfiejfit cn bcrniEejbejb taorben; baar 5pn nog menfegen te feefieeren; gij selben moet nog be glansen ^eejlijft^eib bej ïiejïie 5ijn/ gij moet nog een' boetftap in be aarbe inbjuUften; 5oabat men ine te bat gij er oeliiEE^t 5|jt. J^oe 5UIE gij bit alii'# Uerrigten 5011-be? InelgemaEbe ^lijbfcljap? «Èen bjoEfgec#tige i# een broeinejat ban allerlei 5onbig0Eben; 't blEepcïj/ be taerelb en be buibcl Ijeamp;ben gjoote fijacljr en UcorbEElop een'soobantge; besulfien be?taaarlao5en s^ejligt te boorïtomenbe gsnabe/ en jtellrn be tegentaoorbige acï)teloo# in ber» gctE!5;Eib; 5oobat een b?oefgee#tlge onbelitaaam i# tat tegentaee? ; maa? be 25lijbfdjap i# ftejltte/een brolijfie bomt menigte ban tentatiên boo?/
ombat 5e geene occafie fjcbSen om op te fiomen/ eh al# 5e Uomen/ 50a bjoröen 5c ban een' bjolgSe met taeinfg moeite afgeilagen. oEen brolijUe bejtmaabt jee? ligt be aarbfeïje bingen/ be tegenfpoeben ftlem»
93G Vau de Geestelijke Blijdschap.
men nfet get OEfenen ban öc öeugbcn lirfelp/ cn jijüc
bjalglt^eib irgt e? fiebaUigljeiCi op/ en 't maafit {)tin öeliatlig; Oö iMthiaaiir om anberrn te loïifteii/ be tceunoen tc troosten/ een' trage op te tueJifien/alïe^ flaat I)etTi Ineï/rn tail ban Jjem geöaan 31)11; baa?» om verblijdt u in den Heere, ende verheugt u, gij regtvaardigen, ende zingt vrolijk, alle gij opregten van harte, Ps. XXXII: 11.
zwarig- XIX. J!|iErtegEn jat migjcljieu een tteucige inbjEngen: 1. Cfoe fian een geioovi-61 quot;icnfc^e/ bie 300 bele 3011 ben boet alg ift / 3iclj betBlijben ? 't SiB 011» genbeant-mogelijft. Antw. ©e oorsaaft cn g^onb ban ulue fiiijbfctjay inoec niet woora. jjjn jf, ujeiije,)/ En in u^jB beugbsaamljeib; maa? üinten u in
tu#. £al iemanb 30a lange taactjten met sicij in ben ïfeere te bejamp;lij» ben/tot bat ïjÖ sonöej 30nbEiu?/3aa 5al {ji) {jet 31)11 ïeben niet boen; taant be Dcilfgfle siet mee? sonben in 3ict)/ban een ftleinere in bege-nabe/ bEtaijle 3ijn g^oote? ïicfjt fjEin ïjart-sonben eh 't gEfijcft ban üe beugti3aamfieiii Dpenèaart/ bie anbeten taeinig 3ien. SCIö be sonben iemand tot een' staaten lapt eh (matte stjn/ al^ t)Ö loopt/ cn 3(jne bolüoeninge flanneenit/en jiclj aan ^eiii obE^geeft om gcregtijaar-bigü en geljEilieö te tau^bEn ; ai^ ben i^eecc tuelamp;c^agelijfi te iebeti 31)11^ Öarten lugt en liEgeette ip/ en ïjij in bEii grenü ban ÖC3C sijne ariieiö* 3aainöeib eh gE(lalte obE?tutgti ig/ban ÖEEft }gt;ij t'öen ban -25'lijafcijay/ En bEjölijbt ïji) 3ic|) niEt/öat tuoiit/bar l)ij nog te bfEl fileeftaan ïjet oube be^bonb be? taejUen/ en int be toejfjeii tail gereatbaaibigb taor» Deii ; bat toont üat pij niet toe?!i3aam i^/ i^ob op 3ijn J©oo?£i cn üe» ïoften te gelaoben/bie besuUien salig fp^eefit; öat toont öat Ijij bobtail leeren/ {)oe C^ij met u fjanöelEii moet; en 300 isat ©ob niet Behaagt/ öat ï)|j 3'cO ban ooft in 43Db niet be^biijben tail. ?Clle be^e sonöen yagfen een fiinb iClobg niEt/ öaa^om fcf^iftt boer suiüen IjanbEl/ en geumit n om boer Öet geioobe u te be^biijben intjer rrgt/eiiin De toesegginge/al^gij'tal niet boen ftunt in bEjruftlienbe geboeligjjeben. ï©£Et öat Ijet uta pligt ig.
2. lt;gcn anbe? 33! mipfcijien seggen : jjoe Ran ift mg uc^Ulgben/ al^ iü niet be?3EÏtE?ö öeii ban öeei aan Cö?'?tu^ te ijeüben ï Cn ift ben baar niEt bE^EftEjb ban. Antw. ^ie? ig'taebEjom eeue migbattingc/300 öaac geen ta?ebel onbe? loopt, körj tailt migfcljien u niet be^ehe^b öaiiben ban öooc eene E^traorbinaire aanfyjafie en inö^ufi ©oö^/ bie alle tEgtnccben te» gelgft taegneemt/en metEEn De 3ieie optilt in be broltjftijeiö abe? ntaen ftaat/ gij suit mipfcljien baatnaar te bcjgccfë toacljtcn ; taant apgt;ab öcet bat 3elöcn/iinme?0 niet aan sulftEta^ebeiingen/en bie niet getjoogttaillensijii» ^e or binaire lucg tot be^seïterinoe ig aan öen eenen fiant ïjet il^oo^b aan te niEjfien/En aan ben anbecEu liant sit^jelben tiaarmebe te be^gclijfien/ en iiaacuit öe contlufie op te manen/ cn öac in be tEgentaoojbigljeib (0Qb^/ at fiiööenbe/ al geloobeniie/ aï rebenetenbe; bu^ too^bt öe mEiifcljE bE?3efie?amp;. ^icjtoc Ijeamp;öen tag in öetboojgaanöeopbe^eljriüenc plaatfen/op bejfcljEi' öene toijiEn öc gelaobigcn obE^tnigCf/öco? Ijet boojficilen ban iientEefjEnen.
3. «Een
Van de Geestelijke Blijdschap. 937
3. Oren anöec sal inigfcjjien jegaen/ il! fien luel berseUcrti oetotept/
Soaal^ ift meentie/ en ift öeüöe mrj ooft tori in den l^eere betfiliib
ijen; m^ar 't 10 allcó tuctipcoin lucg/ baarom Oenfte ift dar ift mij öjoijcn Ijcböc/ diff? burüc il? niet tueöerom/ ift inoijt mij lncdr?oni ür^
b?!fGeji. Qicrop Ijcübcn tatj geantlnoorb/cn dc cegtc btijdfcljap in |)are rigciic nature lirrtounö/bolirn § 10.
4. oEen anör? sal seggcu/ men moer iinmecia treuren/ (öob gebiedt Ijet/en belooft bi) sniften te Inonen. Autw. (a) v^od luoont bg de teen» rigen/maar om |)en te troosten/soodat Ijet einde ban treuren i^ lier»
lilgd te taojden. (b) geuren/en droefgeestig en stuaartnocdig omgaan lje?fcljilt SfEt toeel. 2Ean de treurige be^nederinge/aau ijet soeften ban genade met tjanen lireft de i^eere beljagen/ algf tneii toe?ft;aam i^ om door Ijet gelooüe siclj op te rigten; maar droetgreptiglieid i^ v!3ube en menfcljen onaangenaam; daarom treurt/in tijd en luijle/maar bliedt dc beftendige droefgcepiig^eid/cn getoent u tot blgmocdjgljeib.
XX. (Cot dien einde: 1. «öcfent gedurig ijet gtioobe in Clj?i?tu^/6e» Middoion' fel) ou lut de tuaarljeden ban bolbaeninge/ ban den Ui eg ^olp/ den meufetje ^lydTcbar# tot saligljeid leidende/berlaat u op SJesué/ leunt op ï,)em/en ïjet itjem bestendig 300 toebectronlDendB sondec sim/ sonder geUaelen/dat ié de Ineg tottCi!|Jquot;-filgdfcftap/ 1 Petri 1: 8.
2. i^oudt aan in ftet lesen; merftt ijet itgt;oord aan/geltjft öct i^/alji a5ods iBoord / alp op dien tiiö tot u fpjeftende/ soeftt naar beloften/
ijoudt sr onberbreftelijft/en die alsoo op de s'ele paffende/dat Uerblijdt. Ps. CXIX:50, Uwe toezegginge heeft mij levendig gemaakt.
3. 25iddet Ueel/en getaennet u aan den l|ecre al biddende/al t'samen» fp?cftende/al bragendc/ en uln gebreft en begeerte baorftellende/en bgscn-der de begeerte tot blijmoedigfteid. Ps. LI: 10, Doet mij vreugde ende blijdschap hooren. Ps. XC:14, Verzadigt ons in den morgenstond met uwe goedertierenheid, zoo zullen wij juichen ende verblijd zijn in alle onze dagen.
©:ingt aan op de belofte/ eu berljeft uln öartc tot de inaajljeid/ dat/
al luat lag in Cliciptug name sullen bidden/dat Cf ij 't 011^ geben jal; eu s00 biddende sal be stele meer in dc blijmocdigfjcid s'clj bebinden.-
4. 23egceft u bed tot jjeilige beprinsingen en obejdenfiingen; dan/
toie en luat gg söt; dan / door tuclfte Uiegen de ^eere u tot giertoe geleid fiCift; dan uhie liorige treurtgfjeden/ sorften/ tranen; dan dc be?trocgtingcn en uitftomften/ die de itjeere u menigmaal Ijceft gege» ben; dan de goederen dc^ (j?enade-berbond^/ieder opsicöselbe; dan dc toeftomendc m tuar dc siele daar eeutoig genieten sal. IDat
Deftlnaam om de stele ftilletje^ blijde te maften. Ps. CIV: 34, Mijne over-denkinge van Hem zal zoete zijn; ik zal mij in den Heere verblijden.
5. IBacljt u sorgbuldig boor toegeben in een sondigen fleur ban Ie»
ben; al sijn rr gecne groote ballen / dar toegeben/ die flaperigc flor-digljcid/dat afjUicrben ban vjpiüd/dat neemt dese blydfcFjap ra| lueg;
L Cccrcc maar
S.'iS Van de Vcrzegelinge door den Heiligen Greest,
maar ycï) tuacOteu boor sijnc onöcregtigöcib/en geUallcn ^tjnbe/siclj tElften^ te OcrfteïlEn/ en baöEltjfi taeberom tot be fonteinc te loopen/ bar licjtnaftftr?! telfiengi be öfijmoebigljeib. ©e lt;6ob bet öïtjbfcöap onsec bcrfjriiginge bcrüï'jöe u! Amen.
Van de Vcrzegelinge door den Heiligen Geest,
en de Sacramenten.
God ver- 1. Sïile beji ïfeeren tuegen met sijne uitberïtorenen 5gn goebertierrii» neëkinde- Öc'0/ niEt aHecii baarin/ bat ü^ij be aüerellenbigften ö^engt tot be afren. ïergrootfle saligtjcib na bit leben/ maar ooft/ bat l|tj 3e op ben toeg in bit leben 300 Isele tuelbaben fietaijgt; ïjij leiöt 5e toonbcrlijfi/in elften treb i^ eene cnboorgronöeïöftc taijgljeib en goebljeib; üiil iaat 59 öet jien en tnetEii/ eh bat jij in be bersefieringe ban sijne goebguniliggeib tot Ijen sullen ÏEben. daartoe toDrben 300 bele ftenteefiEnen en Ijoeba-iiigïlEöen ban Begenabigben in iBoojb boorgeilElb/300 bele beloften cn ïjejöaï'ngpquot; ban bien ocöaan; ja be i^EEte geeft !)ün baarenöoben panb en Scgel/ en bat alle berlnonberinge te üobEn gaat/ be {tjEilige öpiEept 3cl} i«j Ijet gegel/ cn bEr3egelt (jen ban be reutoigE erfeni^fe/300 boor ï^EinsElben inlncnbig/ algmebE op eene maniere/ bie öE^r met bE^ mcnfcljEn nature oberEEnftomr/ boor uitluEiibige teefienen cn Segelcn/ bie men boorgaan^ Sacramenten noemt.
Beschrü- II. Verzegelen is zijn wapen of merk, in een signet gegraveerd, op ids v,nge- over ie zeiten; om (a) bat al^ 3jjn eigen ban anberen te onberftenncn. (b) gjetg boor anberen beröorgen te Qouben. (c) (0ngcfcf)onben te öetna-ren. (d) ^Te be^efieren ban beel en eigenbom aan ictj* te jjebben. ©it Vnerft brengt be t^Eilige ^Bec^t ober in t)Et ï©oorb/ 0111 baarboor 3ijne taerfiingen in be Ijarten ber geloobigen uit te bruftfien.
DeHeiii- ©ar be ïjeilige oSeept be geloobigen ber^egeït/getuigt be SCpo^tcl/ verzegelt, ^: Ende en bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door welken gij 0 ' verzegeld zijt tot den dag der verlossinge. (£)oft taorben be baben cn einben is zelf het ban be ^crsegelinge tot be fiinberen tfkib^ obergEbragt. (a) ©e f^Eilige zegel. (©Ecpt self i^ get gcgEÏ En pEt onberpaiib ban be beloofbe erfeni^fe. Eph. I: 13, 14. In welken ook gij zijt, nadat gij ... zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte; die het onderpand is van onze erfenisse, tot de verkregene verlossinge.
nrukthet (b) ipE ^ciiigc oBcrjit set ïjet ÖEElb Q5ob^ ober in be ftinberen oikibjj. Godsin. 5tjn }jet uitgebruftte bEElb ban Clj^tiijê. lCor.XV:49, Alzoo zullen wij ook bet beeld des Hemelschen dragen. Gal. IV: 19, Tot dat Christus eene gestalte in u krijge. lt;E?ir boet be heilige a^eegt/ Ijen toeöerbarcnbc
cn
en ^ Cor. III: 18, Wij worden naar hetzelve beeld in gedaante
veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest.
(c) iDoaj Uit %egel taojöEn be anbe^rieiib iian anbcren. Geloovi-(!3oD ftent ^e al^ jijn efgEiiOam/ 2 Tim. 11:19, Evenwel het vaste fon- gen wor-^ dainent Gods staat, hebbende dezen zegel: de Heere kent degenen, die (ioor cn_ zijne zijn ; ende een iegelyk, die den name Christi noemt, sta af van on- clerkend geregtigheid, ©e onDcïtecjöen fiennen öe Ineöergeamp;orcnen Ijiejaau/ sicn eigendom, öat in {jen een anöere «Jeciat/ een anbe^ felien ig ban in Ijen/ Hand IV: 13, Zij... kenden haar dat zij met Jezus geweest waren. Jes. LXI:9, Ende
haar zaad zal onder de Heidenen bekend worden, ende hare nakomelingen in het midden der volkeren; alle die haar zien zullen, zullen ze kennen , dat zij zijn een zaad, dat de Heere gezegend heeft, ©c geloabigen fteunen f|en öieraan/ bat 5e ftinbeten en erfgenamen 45ob^ jijn. 1 Job. IV: 13, Hieraan kennen wij, dat wij in Hem blijven, ende Hij in ons,
omdat Hij ons van zijnen Geest gegeven heeft.
(d) bit ^egeï jijn be geloobigcn be^fiorgen boor be oogen ban zijn vor-be taerelb. ®ie siet tneï een anberen 45eegt en (eben in Ijen/ maa^ be borgen, geejlrjïtlieib en be geUifi^aligljeib ban gunnen ftaat fiennen 31J niet.
i Joh. Hl: 1, Daarom en kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet en kent. Col. Hl : 3, 4, Want gij zijt gestorven, ende uw leven is met Christus verborgen in Gode. Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn , die ons leven is , dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid.
(e) (Dooj be ^e^egelinge luojbcn be geloobigen ongefcljanöen be^ Worden toaa?b. 3lin bien opjfgte ltio?ben 5e genaamb eene verzegelde fonteine, bewaard. Hoogl. IV : 12. hierop Uiorbt gejien/ Openb. VII : 3, En beschadigt de aarde niet.... tot dat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben aan hare voorhoofden.
(f) Doo? be 3£)e?5egeïinge be? i^eiligen (^eegtef? bjojben be fiinberen Eu verzc-(l5ob^ be?5efie?b ban ftun beel aan Ijct be?öanb be? genabe en aï beji'kbr(l-jelfg beloften. 1 Cor. 11:12, Doch Avij en hebben niet ontvangen den Geest
der wereld, maar den Geest, die uit God is ; opdat wij zonden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn. ©e heilige (J3eegt toont aan Ijen be genaden/ bie in ïjen geiegb jtjn/ Bjengt Ijen tot snifte JltFjjif* tuujplaatfen/ bie aan begenen/ bie 500 en 500 5911/ be jaligfjeib belaben/
geeft bun bic plaatfen filaa? te bestaan/ en boet ö^n boo? be?geltjfiing ban jiclj met bie plaatfen / conclufie nemen ban Bunnen ftaat be? ge»
nabe/ ijun geF)etligb DD?bccï abe?tuigt fien baa?ban/ en be heilige gt;2?ceBt geeft baa?bij eene onmibbelöare tar?ftinge op Ijun Ijarte/cn getuigt öet»
jelfbc/ bat ljun geept ban jicDselbcn oo?beelt en getuigt/ getuigt öat 'ijui! oorbee! ban jicöselben regt ip/ en bu^ maaftt öcn blaar in Ijet getuigenigfe ban ijun Do:öceI / en boet Öen meteenen lebenbig jijn in be bersefteringe ban beel te ïjcböen aan be beloften. Rom. VIH : 1G,
Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn.
Cccccc 2 quot; Hl.
940 Van dc Verzegelingo door den Heiligen Geest,
Verzego- HI. be intaiMibige JDer^coelinoe liofQt 33oti ooft be JDersegelinac sdficdt0' ,:ie «êacjamcnren. ©c EfeBre ö^nöelt met ben mrnfelje op eene tat)-ook door 5^/ öic lic^r met tip^elf0 nature djerrenftomt. I!Pe menfcöc beftaat uit «ie Sacra- ^tel en ligctiaain; ^oü taillenije ben menfdje obe^bloebig ban srjne ge» inenteu. naöe i,e?jEf,eEen/ gcö?aiHt öaajtoe miböelen/ bie beibc op jiel rn lig» cljaam biejften; 't ÜPaojb toejiit op be jiele/ tot berlicljtnige/ geioo' be/ tncbcjgeboo^te en bcifte^ftinge; be Sacramenten op be uiterirjfte Sinnen/ en baajboo? op be jrele.
wat hot tuoo^b Sacrament ig niet ^^fftuuriijft. ©e afftom^t t^onseftc?.
cramont'1^ •^aa^tE 0311 tlrt: afftomt ban sacrare heiligen, tol een heilig gebruik bcteè0-11 afzonderen, wijden, q^mbat {jet in 't algemeen gebruift i^/mag men f)Et kent. Uiel befjonben. ©e v0^ielifcl)e fcö?tjbe^ noemen een ^acjament ooft toel livqriQiov mysteerion, verborgenheid. ©ocQ bat i^ colt buiten be^§cfj^if' ture. Cen .©acjaiiient iö loei eene betborgenljeib/ maar aïle be^Dor» genöeib i^ geen .^acjament. We ^clj^ifture noemt een ^aaaiuent een teeften en ^egei. Gen. XVII: 11, Dat zal tot een teeken zijn des Verbonds tusschen Mij ende u. Exod. XII: 13, Dat bloed zal ulieden tot een teeken zijn. Rom. IV : 11, Hij heeft een teeken der besnijdenisse ontvangen tot een zegel der regtvaardigheid des geloofs.
Beschry- IV. Een Sacrament is een ziglbaar teeken en zegel van het genadeverhond, yinge. van Qod ingesteld, om den geloovigen Christus in zijn lijden en sterven te verlootten, en hen te verzegelen van hun deel en eigendom aan Christus, en aan alle zijne verdiensten.
(©in be nature ban be ^aaamenten tael te brjftaan/ 500 moet men in bejelbe bijf jaften flamne^fien/ bie alle tn iebe^ ^aqament moeten 5tjn/ joobat Ijet geen ^aaament \$/ baar alfe beje btjf niet gebonben Uiorben; namelijli/ 1. be 2lIutF|ciigt; of 31n|ïcller. 2. €en uittoenbig tee' ften. 3. ©e bereeftenbe saafj. 4. 33e obejeenftomjle tu^fc^en grt teeften en be öcteeftcube jafie. 5. J|et rinöc.
God is de
V. De Autheur of Insteller ban niemanb syn ban 030'). 't niet ge» Autheur. nocg bat ^oö irtjS ingeftelb jjeeft/ maar 't moet ban lt;i5ob ingeftelb syn tot een J^aqament / tot ern segeï ban Ijet genabebejbonb; taant 1. (©ob en niemanb anbejp rigt Ijct l^erbonb op. Gen. XV: 18, Te dien zei-ven dage maakte de Heere een Verbond met Abraham. Gen. XVII : 6, Ik zal mijn Verbond oprigten tusschen Mij ende tusschen u, ende tusschen uwen zade na u. 2. (©oö alleen boet be beloften/en geeft be èeloofbe paften. Jes. XLIII: 25, Ik ben het, die uwe overtredingen uitdelge om mijnentwil, ende Ik en gedenke uwer zonden niet. 3. *E?e Sacramenten beljooren tot üe gobjjbienét/ töelfte alleen ban lt;0ob geboben en ingejlelb moet 5911. Matth. XV : 9, Te vergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen, die geboden van men. schen zijn. 4. De quot;'f'öt buibcbjft/bat «öob be JtaQamcnten inge»
ftelö lieeft. Siet ban be 25rfn!ibcnj^/Gen.XVII: 10. ©an ^et ^afcfta/ Exod. *11:3,27.2 Chron. XXXV :G. ©an ben heiligen ©oop/ Joh. 1:33. Matth.
XXVIII:
en de Sacramenten. D41
XXVm; 19. ©an Bet ^eili a SCüon tnnaaï/ Matth. XXVI: 26-28.1 Cor. XI; 25.
VI. 25ij ben 3JnftcUe^ boegen tog be bedienaars bej ,§aqatnenten/Degozon. tnelfte 3t)n manntn ban (J5ab gesnnben/ tat bcjitonüioinge ban Ijet I0ao2b lee-^ en öebieninge be? ï^eflige ^acjamenten. ©an be roepingc en jenbince bedie-ber bienaren öoben gcfpjoften. bigfir ooft (a) uit be algeinecncnaais-pjaftnjfie/ 50a in get lt;amp;■ 'n JS. (b) ©aarfiij Cli?iptu|S ^eeft
be öebieninge be^ J©oo?b?ï te jamen geboegb/ Matth. XXVIII: 19, Onderwijst alle de volkeren, dezelve doopende. Johannes was doopende in de woestijne, ende predikende, Marc. 1: 4. Die mij gezonden heeft om te doo-pen, Joh. 1:33. (c) ©etoijl een ^acjament toegebienb tno^bt aan ben»
genen/ bic 't ontbangt in ben name ban Cfpijïtuj?/ 50a ftan niemanb tct toebienen/ ban bic Daartoe ban lt;Cïj?{?tu^ gejonben en gelaat i^;
en Qet ig aan niemanb een ^agament/ ban bic get boo? be ïjanb ban een oesonbrncn bicnaa? ontbangt/Ineïfte srjn dienaars Christi, ende uitdeelers der verborgenheden Gods, 1 Cor. IV : 1. ©aa?om be^toerpen tntj ben iDoop/ bie boo? particulieren/ 't 30 man of b?oiiüJ/ gefcft'cb i^; en be Soobanigen/ al^ 5e naöerljanö tot Ijet gcloobc öcftee?b lDo?bcn/500 tao?'
ben se geboopt/ niet lje?bDopt; \aant Jjet borige baa? geen ©oop. ^iet ^iejban (i?eeöer in f)et botgenbe ftapittel ban ben ©oop.
VII. ©?agB : Of tol hel wezen van een Sacrament behoort de beooginge Aan wei-va» den dienaar? ©c papisten seijgen bat be öeooginge bc# bicnaa?^^ abfolut noabig i?/ ooft 300/ bat aliö be bienaa? be öeonginge niet Ijeeft/ kracht bic IjiJ 6eljoo?be te Ijebben/ namclijfi/ om {jet lt;;êac?ament ben comtnu» j1'64 nicant toe te birncn tot julft een einbe/ al^ Ijet ban CÖri^tuö i^ in^ iailg ' geftclö/ bat ïjet ban geen t§ac?atnent i^/ bat julft een ftinb niet ié geboopt/ bat gulÉi een communicant fjet ^eiligc SCbonbniaal niet jjceft genoten; ja / jij gaan berber en jeggen / gelijft noobsafteltjft bolgcn moet/ bat atj? iemanb jonbe? be regtc beooginge ban ben bienaa? geboopt
i^/ en öö Inojbt baa?na priester/ bat ban aï bat Bebienen be? ^ac?a»
menten ban tjem boo? nul en ban geene biaarbe i?; tnant be ^?icg»
te? jeif tnaé niet geboopt/ cn aljoa geen priester. peggen/ bat bc öebicnaar Ijeiligltjft in be bebieninge be? £^ac?amBnten Üieïjoo?t te lne?ft te gaan/ en alp Ijfj bat niet boet / bat tj'ij ban boo? jiclj eenc groote jonbe begaat; maar bat jijne goebe of fttnabe/ of gan^cö geene beooginge/ nietjï boet tot fjet tuare taejen be^ ^acrament^.
1. (0mbat er niet ccne lette? ban jïaat in Qct ï©oo?b löobö. 2. i©an Bewijs if Ijing be ft?acljt ban bc4?ac?amenteii niet nan be beloften/hcoogingencn 2' ©ersegeling ban «pob/ niaa? ban ben bebienaa?; sijnc öeooging Ina^ taaa?quot;
bige? en ft?acf)tigc? ban «öob!?/ jtjiic beooginge ftonbe vöob;? lieooginge/
belofte en berscgelinge bernietigen. 3. lt;Dan ftonbe niemanb bc?5crje?b 3. Sijn/ bat (jij geboopt tijaé; bjant Dn ftan niet berjefterb jtjn/of bie f|em geboopt (jeefr/ self al geboopt en een tocttig p?ie^ter Voa^/ (iftfp?BCftop jgn paapgc^) en fc!)aan ÖÖ Der al tnogte jijn / of |jg in Ijet boopen
Crcccc 3 ban
942 Vau de Verzegelingc door deu Heiligen Geest,
ban jjcm al een goeDc intentie gcDab fyttft/ toaacuit ban bolgt/ bat gunne flellinge gunne gepecle oobobien^t bejnietigt.
Daar VIII. j^et tweede, bat in een ^acjament moet 5ijn/i^ het uitwendig --teou teeken. lt;l£cii teeften i$/'t welk zichzelvc aan de uiterlijke zinnen, endaar-teekeu quot;door iels anders aan 'l gemoed openbaart. ^ om mi ge 3ijn teefteneii boot be züquot;- natute/gelgft rooft een teeften i^/bat ec Uiiuc omtrenri^; morgeng b?ocbig raob/ bat er regen op^anben i#. dommige sijn teeftenen boor inflellinge; 't jij ban inenftljen/300 sgn be ftjanfen boot be {jerfiergen/ be Ijanbcn aan be baatten en taegen; 't jij ban ^ob/ bic ooft be tee» ftenen in be gobgbiengt geeft ingeitelb/ goebanigen sijn be ^Sacramenten/ toelfte ooft teeftenen genoemb taorben.
3In iebe? ^acjament i^ eene uitlnenbige/jigtfiate/ta^teïpe fuamp;ftan-tie/ en Vuo^bt baarin ban get ï©oo?b onbc?fcljeiben; baar jnlft eene fub» flantie nieti^/baa? i^ geen Sacrament. ®it i^ te alien ttjbe ban be iter» fte bagtgefjouben/taaar ban baan ooft be fententie i^: Als hei woord komt bij hel element, wordt het een Sacrament. jf}et taoojb/ bat bij f)et element ftomt/ i^ ttoeeberfei/ én get taao?b bet instellinge, gebenbe jnlft een eiequot; ment tot een teeften en ^eoel/én get taaojb bet belofte, berjefterenbc bat be öeioofbe goebeten ban get ©e^amp;onb 'ber (©enabe aan be gelaabige genieter^ gegeben sullen taotben. ©at in tebe? Jjatjament eene sigtöate/ Bewüs 1. tagtelijfte fuöftantie \f/Dhjftt/ (1) uit alle ^acjamentcn. ün be öefnij' benijfe taa^ get affntjben ban be bootguib/ in get ^aftga een lam/ in 2. ben lt;©oop get biater/ in get ïfeilig 5libonbmaal ttjoob en bJijn. (2) lt;0oft ei^cgt be nature ban een Jjaqament julft^; belnijle oEEiie ^afte een be^egelenb teeften ftan sfjn/ tenjg get sigtbaar en tapteirjft sg. ©it té toef op te mejften tegen be papisten/ tnelfte/ om ljuime 3eben ^acjamen-ten goeb te maften/ peggen/ bat get goaren ban get ï©oo?b een ^a» Het crament ftan uitmaften. jKaar (a) ban Voaé et geen onberfegeib tii^'fcljen aueeifis ÖEt Ü^oo^b en een ^agament/ en (b) of bc ftlanft bet tnoorben moeite get nieTgs-3 ^agament uitmaften; maa? ban lua^ er geene oUercenftomjle ban een noeg- teeften en^be öeteeftenbe 3aRe/of getgene men boor ben ftlanft be? ftemme te ftennen geben biil/ moeite get Sacrament uitmaften/ maat ban gfcquot; tnenbig teeften; bu^ blijft get ba^t bat in ieber Sacrament eene ta^ telgfte en sigtliare fubjlantie moet 3ijn. 2]5g toeliie ooft ftomt be actie of ganbelinge met bat element/30a ban ben dienaar, üiclfte get taater fp?engt/en get b?oob D?eeftt/en ben Ingn infcgenftt/of ingefegonften/ gelgft get gebroftene fi^oob/ ombeelt/al^ ban ben communicant, tnelfte get ontbangt/ neemt/ eet en brinftt; taant bese ganbelingen geböen mebe gunne bebuibingen en toepa^fingen.
Daaron- ' IX. Het derde, in iebi'j ^acjammt aan te niErften/iu üebeteckendczakc. der' h ^e5e Cg?igti!^ met alle 3tjne berbienften; bat be iiiterlgfte teeltenen op teekeude Cgji^tu^ 3icn/ ölijftt/ Rom. VI: 3, Ofte en wetet gij niet, dat zoo velen, als zake. wij in Christum Jezam gedoopt zijn, wij in zijnen dood gedoopt zijn ? Gal.
III:
en de Sacramenten. 943
III; 27, Zoovclen, als gij in Christum gedoopt zijt, hebt gij Christum aangedaan. 1 Cor. XI: 24, Nemct, etet, dat is mijn ligchaam... doet dat tot mijner gedacbtenisse. vs. 25, Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in mijnen bloede, enz. ©at öe ^acrnmenten op be bErdienftcn ijan C0?i#' UiS yen/ blijlit uit Hand. XXII; 16, Laat u doopen, ende uwe zonden af-wasschen. 1 Cor. XI; 24, Dat voor u gebroken wordt. Matth. XXVI: 28,
Dat is mijn bloed, bet bloed des Kieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt tot vergevinge der zonden.
©cse tlncc/ Ijct uitlnenbiQe teeftni rn hc fietccficnbe saftc/ jtjn niet ten en Ijctjelfbe/ maar jtjn ban inaiftanberEii onbrrfdieiben. (a)
nature/'t cene ig ietg aatbgcfj/'t anbere Ijcmeléc^. (b) 't €cnetuorbt met get ïigdjaam genoten/ 'r anbere met be siele. (c) 't €cnc tuerfit oy 't ligcBaain/ 't anbere op be jiele.
X. Het vierde be overeenkomste tugfcljEn Qet teeften en öe öetcefienbe Tusschen jafie. '£ 2tjn gecne elcmenren alleen op sic^ssllien aangemerfit/toate?/ firoob/liiijn; maar elementen met cpjigt op iet»? anbcré/nameïijft/op eenkom-
ligchaam en lilccb/ tot bolbDcninge bezbjolJen en hergoten.ste-nature ban get cerfte Oeftaat geljrel en aïleEnlijft in opsigtelijft-fjcib/ toaarboor ïjet terfien met be öeteefienbe salie bejeenigb taorbt/
niet boor eene natuurlijke berceniginge/ oclijlt materie en borme/ jieï en ïigdjaam; oclt niet boo? eene plaatselijke brreeniginge/gelgft ttoee Ïtgc0amen aan malfianberen geboegb taorbER/ ^oobat pet ïigc^aain en öSpeö ban Clj?i^tu^ Ifgcöamelijft met mater/ b,2Dob en tuijn Uejeenigb soutien jijn; 't if: oo» niet zulk eene geestelijke bcjeeingingc/al^of l)Et teeften öe rtjaiijt ban be öetecftenbe jalie ingejet of ingejlort lna^/en babelpfi in brn communicant be bejgebinge be? jonben cn Inrbrrgefioorte uit»
lnerftte/ maar 't is eene bejgebinge van opzigtelijkheid, bic alleen ïie'
ftaat in Ijet met Qet bejftanb en geloobe brengen ban l)ct teefien tot be öeteerienbe jaafi/ en be örtceftcnbe jaaft tot Ijet teefien/ en bat in bie opjigten/bie (!5ob in sijn JDoorb boorgejielb Qeeft/en niet in bie/tnelfte men boor eene bioote befeftoutoinge jelbe maften en jicïj bcrbeelben niogte.
XI. ©eje opsigtclijfte abrjeenftomile ligt niet in be nature ban Ijetweike element/ ooft buiten be geïoobige oefeninge en 't gcöruiften. toorbt
ooft boor ben bienaar baarin niet gebjagt boor get uitfpjeften ban be linge de tooojben be? hiftellinge cn bcr belofte; maar bie gefc^iebt boor be in^ommuni-ftcllinge ©obp/bolgenié taelfte be communicant bc teeftenen/ïjem boor oefent, ben bienaar grgeben/boor Ijet geloobe nuttigt/en boor get geloobe op Cftfigtu^ inftcllingc en belofte/ Cö?iötu^ in jijn lijben cn in begjelfg fijacljt tot bejgebingc bcr sonben/maarlijft/boclj niet ligcgatncïp/bej^ tcgentaoorbigt/cn gicö toepast tot berscgelinge; gclijft eene b?uib ben troutupenning ontbaiigt of naberljanb be.yet/en in bat besten sidj bc liefbe en troutoe ban ben aftuesenben ö^uiöegom bejtegcnttiDcrbigt/ tot gare brrfterftinge cn be^tuafiRermgc in bc liefbe tot Qem; joobat be com»
mil»
944 Van de Verzegelinge door den Heiligen Geest,
inunicaiit fielbe get tcpften en be fteteeftenbE ^afic te gelijft nuttigt/oe» lijft filijltt in be fiefnijbenigfe/ Gen. XVII: 7, il. Sin Ijet pafc^a/Exod. XII: 14. 3[n ben ilfeiligen ©oop/Kom. VI:4, Gal. 111:27. 3fn Ijet ï|eU ïig SCUonbmaaï/ 1 Cor. X:16, De drinkbeker... is die niet een gemeenschap des bloeds Christi ? Het brood dat wij breken, is dat niet eene gemeenschap des ligchaams Christiquot;?
Bestaat ' XII. papiptsn en Entijerancn/ niet tcbreben met suirte opjigtc-eeneïte- bEieenigingc/ ftellen ecne pïaatfclijffe en Ugcftamelijfte bejteaenluooj-chamely-
bigtnge Uan Clj?i?nifi/niet in ben ©ooy/maar in't ïjeilig éllUanbinaal/ ke tegen-todj ieamp;cE op eene anbere ïnijje/ tnaacban in 't berbolg. gg beetben held' 1S S'CÖ in/ bat/ al? tuij be berecniginge alleen in opsigtelijftljelö ftellen/ taij ban Ijcc teeften niet UiaarïïjlJ bEEEenigen met de beteEfJEiibe jafte/ maar bat toij on^ alleen 300 üiat Ucrbeelben/ bat er niet i^. ©oclj jij Qeamp;BEn te toeten/ en toeten l)et ooft tori buiten bit gEbal/ bat er mee^ toaajlijfte faEreenigingEn 5ön ban eene g?obe ligcïjamEltjftE; geegteltjfte bEtEentginge i# gootoEÏ toaarliift al? be ligdjamelrjlle. SEeeft Clj?i^tu^ niet in bE geloobigen? Gal. 11:20. iBoant Cfl?i^tHg niet boor Ijet geiaobe in ïjun ö^Ete? Eph. 111:17. ^eüben be geÏDuhigEn niEt gEinEEnfcftap met malftanbEVEn/en met ben ©abcr/en met sntiEn gone §£511^ €r}2t6tu?; 1 Joh. 1:3. ©f ié bat ög Ijeh ooi! maaj inbEElbingc? ©oeIj üjjcn?i^ ijet waarlijk, gelift in be jgcljrifture. (Daauöij/beje geeiételijhe licree^ niginge jjeeft rot een g:cnb tjet tnoorb ber injlelïinge en bet belofte; biejj i? 't geeiiE inbeelbingE/ maar toaarljeib En ba^tljEib.
Hoedanig XIII. U^e oUEtEEnamp;orafte tugfcijen ^ct toater in ben l^eiligEn ©ocp en Ijet cenkom- 6,aEÖ üan Cf)?i^tU]5/ boo? ïgt;Et toatE^ bEtEEamp;Ent/ i$ be aftoagfcljingc En rei-ste ia. niginge. 43Elt}ft toate? be imiligljEbEii beö ligcfiaamjS toEgnEEint/joa toaécijt Eti reii.igr fjEt öloEbban CIj^igtu^bestEleUanbegce^telijffebuiligljeben be^ jonbe. Openh. 1:5, Die ons van onze zonden gewasschen heeft in zijnen bloede.
De obe^eEnSomfte tusfe^en bjoob en tojjn in Ijet l^eilig SCbonbmaal/ en 't ligcöaam en öloeb/ boo? ö^t fi?aob en toijn ÖEtÉeUenr/1? bE boEbin-ge/ bE^ftejfiinge en be?fttaififnngE. tjEt fi^aob tiocbt En bEjftEcfü: het lig^ cfiaatn/aïsoo boebt öec gEfijuiplte ïigcriaam ban CÖ?iötuji/ bat i#/5tjn bejbiEnenb IijbEn en ftejben/ be jicle. ©e toijn bc^ljeugc ö^t 'jarte bE^ mEnfdjcn/ 50a boet ooft {jet filoeb ban CÖ?i?tu^/ boor ben geioobe ge» nuttigt/be jIeIe. Joh. VI: 35, Ik ben het brood des levens; die tot Mij komt en zal geenszins hongeren, ende die in Mij gelooft en zal nimmermeer dorsten, vs. 54, Die mijn vleesch eet, ende mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven. vs. 55, Mijn vleesch is waarlijk spijze, ende mijn bloed is waar-Waaruit !Ük drank. vs. 56, Die mijn vleesch eet, ende mijn bloed drinkt, die blijft ontstaan in Mij, en Ik in hem.
menteeie Uit be.^E npsigtelijfic bi^EEniginge rn abejeenftomite ban !)et
spreek- teeften met be betEeliEnbc jaiie ftomEn brjfcöeibene faciainEntcclc maj wijzen, nieren ban fp^ftcn booj. ^Jamrlp: 1. ï^rt trefien ü/aagt ben naam
bai!
ea de Sacramenten.
ban bc Betcefientu» jafie. *De BefntjtiEiij^fe tuorbt gcnoemb ftct bcjamp;onb, Geu. XVII: 10, Dit is mijn verbond, enz. 't ïam Ijct pa)cl)a/ Dat iö iJoorbjjgancf. Exod. XII: 11, Het [(am] is des Heeren pascha, firaob Cbjiétii!? ligchaam. Matth. XXVI: 26 , Dat is mijn ligchaara. ©c Intjn l;Et ^ieutac iCfJitament. 1 Cor. XI: 25, Deze drinkbeker is bet Nieuwe Testament in mijnen bloede, tjrt Inatrr het bad der wedergeboorte , Tit. III. 5. 2. ©e bi'tfcUcnbe jatie b^aartt ben naam ban {jet tcetSEii. liTljiistup taaröt gcnaamb liet pafcija. 1 Cor. V: 7, Want ook ons pascha is voor ons geslagt;
namelijk Christus. Son Dolf tjrt lam. Joh. 1:36, Ziet het Lam Gods. {)Et manna/Joh. VI: 51. (©al! be ftcenrotfe/1 Cor. X:4. 3. üfpt tefUEn toerbt tornEfcl):rlicn br ftjacfit ban bc fictccftEnöc jaHe/namelnft/^anöen biEtr te npmen. Num. V: 8. De ram der verzoeninge, met denwelken hij voor hem verzoeninge zal doen, Exod. XXX : 10. Hand. XXII; 16, Laat u doopen , ende uwe zonden afwasschen. 4. bPtcpltcnöE jafte Uia^bt toe» oefcljjeben bE ccrpmoniE omtrptir Ijct teelten. bloeD uiojöt ge^pgb
gpfü:engb te Inorlirn/ 't Incllt Eigenltjft met l)Et teElscn ocfcl)iebt. Hebr. XII: 24', Het bloed der bcsprenginge, dat betere dingen spreekt dan Abel.
1 Petri I • 2 , Tot gehoorzaamheid ende besprenginge des bloeds Jezu Christi.
XV. Het vijfde, bat in iebe? J^cramcnt aan te nieren ia/i? het einde, net eindo ïjet tjacgfte cinbe ban atlp£ iè bc bpjliecrlijlimge o^obé/ en soa oob ban y0r]10eerf be ^acramenren. 1 Cor. X: 16 , De drinkbeker der dankzegginge , dien wij lykeu. dankzeggende zegenen. iBe gelnobirjc .yele nn bcr^eijelb ^gnüe/ bat alle goE'
beren fcrs geiiatie-be^bonös be Ijare Inorbt Uerblijb/ en erftent en prijst i!3ab in 5niic goebljcib ?n barmljartlgljrib/ en geeft lï^cin be cerc en Ijee^lijftljciti/ombat bet alleé uit ^em en boor l^em iö/en meca ijeb»
benbe nm ben fjeere te bergclden boor alle sijne toelbaben/ banüt jij ü-jcm met fiarte/ monb en babcn.
£jrt onbrreinbc ten npsigte ban bc regte geniete:^ tö : 1. £l]^i?tné met Tebetee-aïlc'3iïne goeberen gceotelijft te bertegentnoorbigpn/en te beteekenen, cn kcncn-3ici) in bentin re bjcngcn a( fjet lij ben en {jet fte^ben btin Cljjistué a!^ ^èibbelaar.'©it bebe lt;Ègt;abib in bc ^cliabntDen. Ps.XXVII: 4, Een ding hebbe ik van den Heere begeerd , dat zal ik zoeken. Dat ik alle de dagen mijns levens mogte wonen in 't huis des Heeren , om de lieflijkheid des Heereu te aanschouwen , ende te onderzoeken in zijnen tempel, ©aarom tuorben be Sacramenten teeltenen genaamd/ 't taelfte iö Ueitcgenluoorbigcn liet'
gene men niet ver.
2. ©e Sacramenten amp;etepl?enen niet alleen/maar ;ij verzegelen baar» En te ver-enboben aan be rente gentetrré alle bc beloften beé i£natigdiunis/ aüe be /Lnl-LU-gocberen be^ genabe-licramp;onb?/ Cljjictiiö met alle jtjne UolliEib/ bat 5Ü baaraan beei tjcbbrn. ©it ié alleen boor be luare geloobigen/bien ié bet Sacrament een ^egel; maaj ben onbefieepben/beUiiijle jij geen inaa: gefoobe ïjebben/,;tjn be Sacramenten boor toebal ban Ijurnic jonbc ban oiigeloo-bigheib niet tot nutte/niet tot ©e^egeiingc/maar tot be?5toaringe ban l)uii I. ©bbbbb oer-
915
046 Van de Verzegclinge door den Heiligen Geest,
oorbrcf. Siet bit/ 1 Cor. XI: 29, Die onwaardiglijk eet ende drinkt, die eet ende drinkt hemzelven een oordeel, niet onderscheidende het ligchaam des Heeren. vs. 27, Die zal schuldig zijn aan het ligchaam ende bloed des Heeren.
zyngccne XVI. {Jicc btuaïcn Socinianen, Mennisten en Papisten ; baarin Romen teekenen. SE obtvecii/bat be ^acranifntfu niet jijn tot J^e^eorlmge; maar taaartoe ' ban be Sacramenten ^tjn/ baarin 35n 5e br^fcljillenb. ^ocinfanen en Jücnnieten jeggen : 1. bat be ^acjamenten öioate teeltenen 513quot;/ bic Ijrt gelaobe/in tnien^ nature 31) ooft blnalen/ alleen tif:luaftf!Bren boor tjct br^toonen ban Iijbrn in be teellenen/tarlfte De genabe maar
beteeftenen enafftrelben; 2. en bienen tot een teeftrn ban bejeenrginge met mallianberen/ en onbr^fcljribinge ban Ijrn ban SCoben en ^eibenen. Noch de ontftcnnen be bej^egelinge ban be ^acjamentcn/ombat/
za-e zei- naar |jIin gr\jQCirn/ öe ^acranienieii selbe be firacljt t)ebamp;cn om begenabe ie Inrjlien. ©e ïiejïte baarentegen (joubt/bofgen^ 43obó ïlPoojb bast/bat Maar ze- De Sacrament cn zijn zegelen, tot verzegelinge van het verbond der (jc-Selen- nade aan de ware geloovigen.
Bewijs 1. XV1L (Pit Blijftt 1. uit Rom. IV: 11, Hij heeft het teeken der hesnijdenisse quot; ontvangen tot een zegel der regtvaardigheid des geloofs. ïjie? jlaat Uiel uit»
b^uitfieltjft bat jjrt Sacrament br? befnribeniisfe ern zegel taa?/ en bat tot 3£gt;P23rgelingc van de regtraardigheid ban CÖ^tuö/ boo^ ben gcloobe aan» genomen/en ban «!?ob SCO^aljam toegereftenb. Uitvl. IDat tnojbt aüeen ban be Befnrjbenijfe ge3cgb. Antw. ®e omitanbiglieben be^ S,,c?;,,nei,ten S'jn Inel beifc^eiben ; maar in be nature 31)11 3e alle een en t)et3Flf0e/ten op» Sigte ban ljun einbe en firacftt. 3F»at eenen/ individuum ondeelbare, be^en of bicn/ tDe3enlofi eigen i«ï/ bat ig aan allen eigen/ bic ban beselfbe foo_2tc 5r)n. 13e rebclgftljeib ip eigen aan San/ ^irte?/ ^aulti^/ ?oo ban aan alle menfefjen. Cen Sacrament i? een teefien/ 300 ban alle/ en 300 ooft een Sacrament i«? een3egel/30o ban alle ; belnrjle 3ij alle Sacramenten ujn. Bewüs2. XVIII. 2. ^e^e ftjacljt ban ©er^egelinge fjabbe ooft liet pafclja. Exod. XII: tu're'vaquot;3 ^' ^et 's Heeren pascha... Ik zal in dezen nacht... alle eerstgebore-aiieSa- nen in Egypteland slaan... Dat bloed zal nlieden tot een teeken zijn aan uwe huizen, daar bij inne zijt; wanneer Ik bet bloed zie, zal Ik ulieden voorbij gaan.UDoet fjirramp;n/1 Cor. X: 3, 4, Ende allen dezelfde geesteljjke spijze gege-tenhebben; en allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben. Want zij dronken uit degeestelijke steenrotse, die volgde; ende de steenrotse wasCbristus.
q^oli luorbt ben boop eene bfj;egelenbe Uradit toegrfclueben Rom. VI; 3, Ofte en weet gij niet, dat, zoovelen als wij in Christum Jezum gedoopt zijn, wij in zijnen dood gedoopt zijn , bat ip tot bebeptiginge/ bar (iLlj;istii0 booö booz oiiis ip/ b. 4, Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit den doodeu opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Ü©aaj» mebc te ftennen taorbt gegebrn/bat bc boop niet alleen betegelt ban
beel
Benamin-ge.
cram enten.
en de Sacramenten.
bed aan te Ijebamp;en ; maar ooft ban be DeiliomaWnoe te gullen
bcelactjtio taojben. (0oft taojbt Ijct ^cilig ^Cbonbmaal eene Uej^egelenbe ftracl]t toegefctj?cben/1 Cór. X:16, De drinkbeker... is die uieteene gemeenschap des bloeds Christi ? Het brood , dat wij breken , is dat niet ee;ie gemeeuscbap des ligcbaams Christi ? l|ae ip befte? en b^aoö De gemceufcljajj met Ctjriptug/anöc^ Dan boo? ©cjsegelinge ban beel aan jijn lijben en fte?» ben5 ©e? ^apigten g?obe uitbuigt jal op 5ijne plaat?» beanttuoojb Uio?ben.
XIX. 3. 2Cn0cte teeftcnen Uan beloften gt;j3oög;/tuelfte geene ^agamen- Bewijs 3. teilban Ijet genabebe?bonb 31)11/Ijebben l?jacf)t ban i^e^egLlin^e/beel ^ed®a,iJaquot; meer ban üe Sacramenten, giet bic in be regenboog. Gen. IX; 9—13, a,Uiei.è Ik rigte mijn verbond op met u. Ende met alle levendige ziele, die met teekenen.-u is , van 't gevogelte , van 't vee, ende van alle gedierte der aarde... dat
niet meer alle vleesch van de wateren des vloeds zal worden uitgeroeid...
Mijnen boge hebbe Ik gegeven in de wolken, die zal zijn tot een teeken des verbonds, bat ig/ban mijne onberanöe^lijfte belofte. Siet bic ooft in Ijet üiQlleii blicji ban ^ibeon/Rigt. VI: 37, enz., Uiclft^ Droogte en nat»
cigljeib een bejsegclenö teeften liia«5 ban liet ftaan De? iKibianitcn. Siec bit ooft in Ijet boetlnaéfcljen ban Clj?i£tujï aan üe Sl'pojjtelen/'t Inelfi een teeften Uia^ Uan Ijunne geegteltjfte reiniginge/Joh. XIII: 6—10.
©at Dan be ^acjamenten brei mee? be^^rgelen/ blijftt baaruit/ umbat SeteeHeneii uan f)et gtnaDcberbonb/Gen. XVII:11, Gij zult het vleesch uwer voorhuid besnijden ; ende dat zal tot een teeken zijn des verbonds tus-schen Mij ende tusscheu u. JSu/nleta ftan ren teeUen brö berbanb^ 31)11 ban boot bej^eflelingeban bat bc?bonb. vi?ii beluijle in allc^acjamenten een uittoenbig teeUen ig/ gelijft § 6 getoonb i#/50D ban alle iiitülngt tacgge»
nomen/ en Ijet blijft ba^t/bat be Sacramenten bc?3egelcnbe tecftenen 51)11.
XX. hiertegen b?ciigt men in : 1. 'Zoo be Sacramenten bejsegelben De Tegenw.t gcnabe en be^bienjlen ban Cö^iptup/Dan souben beien De genabp be?5e'
gelb Hiorben/Daaraan ^ij todj oecquot; beel |)eBbeii/gclijft alle iiiipocritrii en onbiiiferDen. Antw. ©it argument .^oiiDe bete? boorgaan/indien be Alltw-ccamenten boor eene ingevette firacljt tnjocljten/gelijft be Jpapigten tnillen;
maar beluijle niemanb boo? be t|gt;acraiquot;cnIEn be?5egelb bJO?bt/ban Die 5e boor ben geloobe nuttigen/500 tjeefc beje trgentac?pinge geen* ftlem. ïfe» trouln-penniiig be?jegclt be tcoiitn/boef) met aan allen/niet aan bien/
toelfte ijem fteelt; maaralleen aan be b?uib/bie jiclj berlcofb [jeeft/eu aan tuie Ijg tot bebeptiginge ban be t?oulii grgeben ip ban ben bruibegom.
Tegenw. 2, goo De SaccameiltEn be?jegelenbe luaren/ban IjabDen be Tegeuw.2 Sacramenten mee? ft?act)t ban ö^t lllgt;oo?b ^ob^/bat buiten alle legen-fp?eften Ijet ftracljtigfte en oufeilbaarfte t£/ en allen genoegzaam lu?5E»
ftecenDc 10; taant een be?3egcltie ftoop-b?ief tjerft mee? fi?acl)t ban een flecijte. Antw. (a) iBoo?ö en Saccameiltcn ^ijn eben jefte? en onfeilbaa?/ Antw. beluijle 30 beiben ban ben taaacacljtigen d^ob 31311/baarom gelooft men l)et eene en ijet anbecc. (b) ©e manieie ban berzefteringe iji be?fcljeiben;
©Dbbbb 2 of
947
948 Van de Verzegelinge door den Heiligen Geest,
of Ijct Uioorb öpe Belofte tacl rienacgstiaiii i^/^oo moet men Fjet nogtan# boor renc onnafpetirlgfte tnijslieiö en ooröljeit. adjrcn/öat (i5oö bep men-fcijeti sUiafïljeib te Ijulpc ftonit/cn oajé op bc:fcljciöeiie maniecc berje» ftejt/eu op ^ullfe manierc oofi; bie best met ben menfclje/beftaanbe me tiijcljaam cu jielc/cbejecnliomf. (c) Ou bic.ielffic mantere ^oube men ben Ejeere tegenlmvpcn/ bat be erb ban öob onncobig In as/ bcluijle f)et IDoojb genoegzaam 'ö; maar jij tnorben ban ben 5llpo^tel beftjaft en Uiebec» legb. llebr. VI: 17, 18, Waarin God willende den erfgenaam der belofte-nisse overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid zijns raads , is met eenen eed daar tnsschen gekomen; Opdat wij door twee onveranderlijke dingen , ia welke bet onmogelijk is dat God liege, eene sterke venroostinge zouden hebben , die de toevlugt genomen hebben, om de voorgestelde hope vast te houden. neneeekequot; be iJpapisten be J^e^egelinge ontHennen/ ombat/naar
hebbën deamp;U11 Scgiu'n/be Sacramenten boor eene Ijnn ingeftorte ft?acljt liie?ften/ genade 500 ipi noobig/bat toij beje jalte teat nabe? bedien. b;age i^/ fn zich?'0' leek enen der Sacramenten des N. T. de (jenade zelve , physice , na-
liturlijker wijze, in zich hebben, en ex opere operato, dal is, door deuil-wendige daad van toedieninge en nuttinfje, de genade geven, werken, mede-deelen aan degenen, die dit leeken ontvangen.
^De papisten 31111 jee^ betbeelb ober be manfere/rioebe Sacramenten be genabe in vrü Ijebben en Die in ben communicant lue^iten; maar in be salie fiomen 3e obejeen/ en jrggen np be boorgeftelbe brage abfolut ja. ^©ejfcöcibene HCate^fctjeii tuiden eenigjin^ ooft baar jjenen/al^ 3e bc Sacramenten normen hiagen^/baten/Hanalen/goten/luaarlijlie en ei» gcnlijfte oorsaften/ Inaarboor be grnabe/ boor C!)^iptiig boob be^biocben/ ben communicant Umjbt teegeb^agt en mebegebeelb.
©e ïtejfte segt op be brage/neen , maar itelt bagt/bat be Sacramenten Itierfien moraliler, zedelijk, bat i£t/ boor geloobe/ bc cominunicanlt; ten jjrt teeffen met be betrrbenbe 3afte bereenigenbe/ op ben gjonb ban t)ct Uioojb be? injettinge en be? belofte/ en aiioo nutttgenbe en op ljunne sieie toepapfenbe/Inorben bejscgelb ban Ijun beel aan CljJiétn^ en aan alle zijne goeberen.
©etuijle bese brage eigenlijftop ben ©oop siet/ belnjjle 30 in Ijet 5CbonbmaaI be Uiesenlijlte tegenlnoojbigtieio ban Cljjiiötii^ fte'.len / en baarboor Ijrt Sacrament ftjacfjtig {lellen/ 500 sullen lug bese brage in Ijet bolgenbe iiapittel bejljanbclen.
Sacra- XXII. i^cbbenbe gefpjoften ban be bijf be?ei?cljtc jaften intebe: Sa-des'a t. cranieiit/ sullen Ui ij baarbij boenen be obe^eenHomfte en Ijrt onbe^fcijtlb tusfclien be Sacramenten beai oPuöcn en beg ^Sieutocu (Cestanientis/ en tupfcljen Ijet il3oojb en be Sacramenten; alpiiiroe jjet getal ber Sacramenten beó (C.
Cjet berbonb ber genabe tjeeft stjn begin met be erjftc belofte aan Sdbam/ig en sal blijben onbciaiiberltjft tot ben jongften bag; maar be
be-
eu de Sacramenten.
tubinmnje bepjdfö ijS ücjfciieibci); aubc^ia Ijec öebicnö buor/anüerê iia lioantL'. '31 ii beiöe ié int Uebe^tigö daoc ^acramniten/
incltip naar öe b^tciieioenljciö tu-r bi'öienmrie doH Ue^fc^nDen
©oor Cl)?istuö Hoiiiftc in Ijct lt;0. iC. i? De ïiejlic Uan SCöain tot op SCtiraljam ijc^gaüfjö uit aUcclei natiën/ jonöe? unDe^fctjeio. J^an öien ti)D ip Incinig fiefrljjebcn. ©uclj öat Ireten tuij/ üat t)et Uejbonb bec gcnaciE bejicgiiö is gelnaibcii boor öc offerhanden, ben giioouige» üej-3fgelEnbe bc bcrjoeninge ban ben ^ilSeisfiag boot 5iin Ijjöeu cn itcrüen.
©aarna Ijefft iöob 2{lürai)aiu geroepen en m sijneu saüe be ïie^Ue be»
floten/ aan toetiie tiet onbejliennenb terften öe? üifinjöeiiisfe/ tot een ^equot;
gel üe£ tierbonbs bil be offerbauden, gegeben 10; en alp bic natie/met tuelUe 4?»ob Ijet Ue^bonb Der genaüe opgerigt Ijabbe/ en Daarom een na'
tionaal berbonb genaenib üio^bt/uit «Égppce naar ïtanaan troH/ttelDE !0dd l)en in Ijet Sacrament ban Ijet ^afctia/ büjbenbe üc uffe^ljanben Die be Etc^fte ban ben beginne gel)ab ijaüöe.
^a aitj^istnö boiiifte ip be imluenöige beüieiiinge/boorbeelbenbe ben DeaN. T. toetiomenben 4iaeéfia^/betanbe^b/ en 500 00U öe ^acrainenren/ ^ijnbe nu in Ijet M. [€. alleen be Cf. ©oop en Ijet if. SlibonDmaal Sacramenten.
XX1IL (èeje Sacramenten/ nainelijl!/ bie ban Ijet vj^ube (Ceptament/ Komen in en bie ban Ijet igicuine (.Cejstament/ Hamen in fominige salïen obeceen/
en in fotnnnge be^fctjillen 3e. overeen.
gi) Uomen in be^c uie^ jaUen obereen : 1. 3iquot; beioe ig bejelfbe le?/ namelijü «öoD. 2. gin beibe ip bejclfbe üctceftenbe sake/ uamelijli/ Cb?i?tquot;?. 3- 3quot; beibe ip Ijetjclfbe miübel ban toepasfinge / üjcIHe ip Ijetquot; geloobe. 4. 3n beibe ip tjetselfbe einbe/ 't lueiH ip am tc beteeiie-nen en te beregelen.
2iij be?fcljillen in beje : 1. In fjet uitluenbig teeften : toen De bcfnij- En ver-bem^fe ban De boorliuib/ offerljanben/ en een yaagdjlam ; nu bjater/^*^111 broob en lugn. 2. In De relatie of opiigtelgiiljeio : toen op Ct3?i?tu^/ Die fiomen :;ouDc; nu op ClJ^iptu^/ bie geUomen ip. 3. Sn oc Ulaac-Ijcib : toen buiptejber/nu iHaatbej ; niet luegeng eene min obereenHom» fte/ maar ombat alle toeUomenDe salien onp DouüerDer 51311 ban De te-genluooröige. 4.. 3n De ïigtigljeib ban gebpuiU: toen \11ag liet befnij-ben fmartelijft/ be offejljanbeu en 't paapctjlam li0|5tei|jlJe?/ en allep moei»
jetiiUer naar ben ligcljame; nu 51)11 5e Iigte? te geb^nifien.
XXIV. vDe J^apigten/om öe S^tamenten Des 45. (C. te mee? te berlirf verschii-fen/be?iïleinen bie ban liet (0. (€./ en ftelien Ijet onbe^fclieib liie:in : Dal de Sacramenten des U. T. de genade niel hadden , maar alleen a[schaduwden;
maar dal die van hel N. T. de genade in zich hehhen , dadelijk werken, en loe-brengen. 't IBelH toi) ganfcl)eli)H ontliennen. Efunne btualing bljjfti uit brsen:
1. ®eSd£rai,lclltt'n Dep 4®. Ijebben be genabe niet 111 ^iclj/ toejHen Bewüsi. en bjengen 3e met babelijli toe/gelijft nu bellieden i^ en nog bc^öe? lielne'
5C11 sal inorDen. ^iep ftau Ijet onbcjfCijeiö baariu niet beftaau.
*Egt;bbböö 3 2. ©e
949
950 Van de Verzegelinge door den Heiligen Geest,
2- 2. ©e offcjljanbEn bEjseoelöen be liEjo^inge bcgt; jonben boorC^ri^' tuji/jiet bit in brn brief aan be i^cörrën. iamp;e 2Scfiiijbenigfe InaijEEn tee-ftrn en SEfirl brg lirrbunbé/Gen XVII: 10. Olfii tEPamp;Eii eh je^eI ban be regtlJaarbiijliEib bca grloufs/Rom. IV: 11. paascljlam lia^ een tee» fien eti ;rrirl ban be ppesteltjUe üerloefinge boor Cti?'|£5tu3/ong Jpafctja/ 1 Cor. V;7. Exod. XII: 11. ©us üiaren 3e niet eiiltele fctjaüutnen ber oenaöe ; inant een ^eoel geert regt tut be jaHe/ bie l)et betegelt/cn l)e^,eftert het eigenbom aan be^elbe.
3. 3. 1 Cor. X: 3,4, Dat zij allen dezelfde geestelijke spijze gegeten hebben ; ende allen deuzelfden geestelijken drank gedronken hebben. Want zij dronken uit de geestelijke steenrotse, die volgde ; ende de steenrotse was Christus, l^oe dezelfde ? Jfjiet ten opugie ban liet teeHrn/ maas ban Clljistug/ be betce* {ieuöe viftE/ giinll nu onfiin ©oop en SCbnnbmaal gefct)iebt. ©ie^ er julft een onbejfdieib niet tugfcljen be^aciamenten beg 43ubcn en be^ . Jgirnlnen Ceétamenré,
Tegenw.i XXV. Tegenw. 1. ©e ^acramenten bE? lt;0. 51)11 fcljabubiEii/ liiE^ Antw. ftEbben 5e be ^aUe ^elbe nirt. Antw. 2i) Inaren geene fcljabuliien/ notij ban De Sacramenten be? JB. (C./nocl) ban genabe/Die in ijet M. (€. gegeben ^utiben inorben; maar ban Cl)?istup/En ban alle sijnegoebE» rEn/En niet alleen fcljaüuluen baarban/ maar ooft teeftenen eii jEgEicu ban be^rlbe. J5elijft ooft nu be Sacramenten bes (C. stjn.
Tegenw.2 Tegenw. 2. 5tlle bjaarbigfieib'en ft:acl)t Innröt ban be Slt;»cramrntEn bcé 45. (C. ontftenb. 1 Cor. VII: 19 , De Besnijdenisse is niets. Gal. VI: 15, Antw. In Christo Jezu en heeft noch besnijdenisse eenige kracht Antw. (a) ©e 2£pn6trl i'pjEiiu Han be bagen be^ [€■/ 111 meifte alle ctremoniën be^ lt;0. @L./ 300 ooft be ^Sefnijbeni^fe en Ijet ^afcha/ afgefeftaft ^vjn/ en baa?» om snn 3e nu onnut boor onp/ja fcliaoehjft beliinle 31) in 5icl) bcljel3en/ bat €ll?ietiig nog niet geftomen igL (b) ©c 2lIpo^tei siet op be uittnen-öige 3ahen/afgrfdjeiben uan be betecftenbE 3a»e/be 3telc ban alle fetja» öubJEn/eii .©^quot;'quot;ften/300 begt 4?. als 4S. (jC./en jegt Dat alle uit' Inenbige jalien en boortegten in geene luaarbe 31111/ maar bat alieljeil in CliJiBtns is / tot rEgrbaarbiginafttnge en ftfiligmaHiiige aangenoincn. Tegenw.3 Tegenw. 3. 3fn fiet J2. (C. iirbüni Uui betere bilotten'en een beter berbonb. Hebr. VIII: 8, Want haar berispende, zegt Hjj tot haar... Ik zal een nieuw verbond oprigten. Hebr. VI: 22, Van een zoo veel beter ver-Antw. bond is Jezus Borge geworden. Antw. ©r beterfteib ig niet ten opgt;igte ban De beloofoe goebEten/Dat nien betonden moeste/eer iiieu DE3e plaat» fen tegenfaragtE; biE goebrren 31111 in bribe (Cestamenten bE3elfDe/be» Intjle baar maar één berbonb is tusictien v£gt;Db en be menfclien/ en Clj?i^» tns gisteren en fteben be3eIfDe is ; maar be öete^fjeib i^ baann/ bat Clj?istu^ toen nog niet geftomen taaé/ en nu al. 4,5u alleé ftlaar» be^/ eii baar 1$ eehe obE^bloEbiger uititortinge ban ben ©eiligen (Jamp;eest obe? 3ijn bolft.
XXVI.
en de Sacramenten.
XXVI. ^ruiSfcTien ïjet IBoorti en be Jgt;ac^atnentcii cenigc oberquot; woord en Eenftumjte cn reniae bp?fcl)efbcnfjcib. meuten,
IFoo^b rn be ^acramriUEn fromen fiicrin obejeen : (a) ©at 5e hoe over-bfföc bEn^cliben SCurlitur Ijrbbrn/ namciijft v!?aö. (b) ©at 5e bciOc CljJip- eenkonien: tus boa?ftellen/ tot rcgtbaaröigmafnnge en tjeiliginaUiiige/ en be jiele tot CliJtstué leiben. (c) ©at 5e bciöe 51311 tot berttoogtingc en be^c ïteringe boo? be tnare grloobigen.
©e bc;fclieiDentieib ig in beien ; afé/(a) get ©oorb ié f)et mibbel tot En ver-geloobe en brfteeringe ; be ^jc:amenuii si)n niet tot bs lieeringe/maa^suh liin-bejeifcljen boojaf De belJeeringe en het gelooue. (b) l^et i©oo?b ió tut i-?be^-ecn/ bEheerben en nnbrftee^ben; be ^acrainentEii allEen boo^ öe gEloobige ÖEftEEjbEn. (c) Cjet HDoo^b Vnejiit ^aribej ^.icraineiiten/maar be ^acra-mentEn niet sonbej IPoojb. (d) Qet lPoo:b is alleen boo: öie t)Et gebjutft bEQ bEjitanbs Rebben; l)et Sacrament beo ©oops ié ooi? boor be hinberen.
(e) tjrt nBoo^b belooft; be ^anamenten ber^egelen. (f) ^onöe? IBooro ié geene jaligfjeib; maa? tnel jonbe? ^acra nenten. (g) i^et IBaojb tne^t op IjEt ge^ooj; be .©acraniEntcn UiezHen op (jet geljao:/ ge3igte/ reuli/
fmaalf en geboel.
XXVII. ©e Sacramenten beé CÏ5. C* 31'jn ttnee/namclnft/be heilige in'tïr.T. Doop en f)Et heilige Avondmaal; bat be^e ttuee Sacramenten 50°/blijftt
(a) uit be bijt paften/bte alle m leüej S'iccaquot;,c,,t moeten sijn' namelijU: be twee. inftellingeban !3ob tot eeu S'lfr',liuquot;!!t- ^cn uittaenbig ;igtbaar/ tastelijli element, Cl]?iptii?/ alé be betecUenbe ^aür. Pc ouejcenHomite tuéfcticn tjet teefJEn cn be betcEltenbc ^aiie. ©at 3e brtrEUeiiEn eii bc^EgElcn (lEt Ue?'
bonb be? genabe aan be gelooliigcn. 113aarban boben ié gefp^ofien. (b) ©ejc ttaee ftelt be Schrift bij mal' anöeren. 1 Cor. X:2—4, Ende allen in Mozem gedoopt zijn , in de wolke, ende in de zee ; ende allen dezelfde geestelijke spijze gegeten hebben , ende allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben. 1 Cor. XII: 13 , Want ook wij allen zijn door éénen Geest, tot één ligchaani gedoopt, ende wij zijn allen tot éénen Geest gedrenkt, 't 3ia niet noobig liie^op te )taan/ombat oic tluee ban ieöErEcn e^ltrnb liiorben.
XXVIII. JlSaar be Jp»apiétrn niet teü^eben met bie ttnee/Ijebben bijf De vyf anberesafien bebacljt/ cn ooft rot S''cra,I,Entcn ingeftelö/namelnft : 'E'p pan,fs®en Confirmatie of het bormfel. ©cpenitentie of oorfticcijte. ©e ftloopterorbEn. bijgevoeg. ^Et [mltiElijlt ©et laantE oliefel. ©at ïe geene ;®'jcran,entcn 30quot;/bil)!'» zyn öaannt/ ombat in bic niet 5fjn be luïf umaliteiten/ btc tot een Sacrament cornea-aquot; naob^afrelijlt bcreipclit toorben/ toaarban bnben ié gefpjoften; in !)er eeneten. oiitbrecftt bc^e/ in een anber gene ban bie ftlualiteiten/ en of ban fom-migen in !jrt taoojb tne! gefpjofieti lDL!?bi/300 3ijn 3c nogtané rat Sr,cra'
menten niet geflelb/baar Ijet Iper op aanftomt. ©aarom bejlnerpen ttirj
951
3e alé menfehenbonben/ en pasfen öaarrp roe/ Matth. XV :9, Te vergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen, die geboden van menschen zijn.
KA-
De H. rcrftp Sacrament be*? M- (^T. öe Heilige Doop. l^ct ^jiffifcTic
goop.^ hioorö [?«7r7-iCö), Bnptizoo, bcrrclfrnr in on^e tak' doopen. Hand 11:38, kenisse Een iegelijk van u worde gedoopt. 9!n het tnatrr insteeken , inöoni|jElen. ^Ts Luc. XVI: 24, Dat hij het uiterste zijns vingers in het water doope.
00r 3' bai t)Pt inOncipni tn Ijct taatrr gcfrljirbt om trts te rtinitirn/ iao uioröt ïjet oüft wasschen oticrrrr^rr. Mare. V1I:4, Zij en eten niet, tenzij dat ze gewasschen zijn. Soo bctrelirnc ooit [Sannauoi , panTiafia , Baplismos , lid/ifisma , Doop. Hebr. VI: 2 , De leere der Doopen. OatJ toasfct)ingc. Marc. VII:4, L)e ■\vasschinge der drinkbekeren ende kannen, enz. Beteekmt 'r ll?itnrD ©onp Uio:bt bejftliribcnlnft grnomen : 1. lecrE. Hand. verschci- XVHÏ 25, Deze was in den weg des Heeren onderwezen .... wetende
IK'Uti Zc\~
ten. ' alleenlijk den Doop Johannes, ©rjen nocniben Cc oubcn ben Doop des lichts. 2. güiaar Itjben/mer Inben oberbefit/en in Inben alï? niftL-bnm-pclb te lntirbrn/ tjrlnft men iets met Uiater obcröeür. Luc. XII : 50, Ik moet met eenen Doop gedoopt worden, ende hoe worde Ik geperst, tot dat het volbragt zij. ©ejen noemt men ben Doop des bloeds. 3. ©c obejbloröigc ui ut art in rtc ban beu E^ciltgen .(öeesr/bc ^tele reinfgenbe/ En in 't ger^teliïfte ijberip en branbenbe maftenbe. Matth. 111:11, Die zal u met den Heiligen Geest ende met vuur doopen. ^ejen noemt uien ben Doop des vuurs. 4. .JüSet loate^ nbr^gntrn/ in tnatej ingedomjjcïö; met tnatec befp^fngb/ En alsno gelnaéfcljen te Innrben; en bus taojbr ^Et oenomen : (a) boor liet bnrgrrhibe gebjuift/ tot reiniginge beiö ligctiaanié of anbere öingen. (b) ©oor be ceremoniële luasfcipngrn in liet lt;©• (£L Hebr. IX; 10, Ende verscheidene (knopen) wasschingen. (b) ©o-ir liet ecjfte Sacrament bcp 45. ^./ taaarban luij nu sullen tjanbelen. Eph. IV : 5, Eén Heere, één Geloove, één Doop.
30n ör ber()anbelingE öcviS sullen tan beselfoc orbe boigrn/ bie tati in het borige ftapittel lirböen geljouben / nameliift: 1. ©c SCutljcur of üfnfteller. 2. I^rt uitcrüifie treften. 3. vDe inbienbtg beterftrnbc sa^ fte. 4. ©e obereenftomftE. 5. ÏJet cinbe. 6. i^ct boortaejip/tnie te boc^ pen jnn.
De Au- H. ©e SCntOeurof ^nfïeHer ban ben Ujeilinen ©nop ié ^ob/Clt?ié-UK-ur is tug/ jjj. ^gruibrgom ban Siins' Sterfte, girt bir/ joh.1: 33 , Die mij gezonden heeft om te doopen met water. Matth. XXI: 25 , De Doop Johannes , vanwaar was die ? uit den hemel, of uit de raenschen ? ifèaarmcöe öe
952
Van den Heiligen Doop. 953
i^ecre 9^3quot;^ ba^tfielt/ en boo? gun eigen geloobe Oen obejtuigt/ bat be ©oop ban 31IoÖanne^ uit 43ob toajS. ^it taa^ {j^t öebel lian CFuié»
tué aan jtine ©iécipelen/ torn ^ij ten öemel ^onbe baren/ Matth. XXVIII: 19, Gaat dan henen, onderwijst alle de volkeren, dezelve doopende in den name des Vaders, ende des Zoons, ende des Heiligen Geestes.
©e ini'tjumentele oorsaftcn/of be 25ebienaar^/5i)n mannen ban a3ob De bciUe. ge^onben om te boopen. IDs ecjftc ié gjoljanne^/ bie baarom be Doo-gondiiquot; per gmoemb biojbt/en be ©oop be 13aop lian lofjanne^. Matth. Ill : 1. iif; Loe-Matth. XXI: 25. ©aarna boopten CliJistn?? ©ipcrpelen op son bebel/ra'1'3-Joh. IV: 1, 2, Dat Jezus meer Discipelen maakte ende doopte dan Johannes ; hoewel Jezus zelf niet en doopte, maar zijne Discipelen, .ilga Sijne opftanbinge gaf ^rj öebel ban boopen aan jgne SCpopcelen/ (en in Ijen aan alle i|crbe^ en Slecraaj?) gebenbe aan Ijen be belofte/ bat ©rj met fien ^otibe ;tjn alle be bagen tot be boleinbinge be? bjerelb/
Matth. XXVIII: 19, 20.
III. l^ie? is be brage : Of de Doop van Johannes en Christus in wezen De Doop verschillen , dan of hel een en dezelfde is ? Socinianen en jl^ennipten/ )Vnnnés en alémetie papisten/boclj met be?fcljeiben oogmejft/seggen/ bat 5e toe» Christus Senlijfi bcirfcfjiKen; toij jeggeti bat er toel eenige be?fcl}eiöenl)eib iquot; welenquot;in be omftanbiglieben/ namelijfi: 1. Softanne^ boopte/ al^ be boorlooper ban Cf|?j^tii^/en bej^egelDe be bergebinge ber jonben boor (Cljjijitué/
bie nu al geliomen bjal/ en boenbe toa^ met betalen/ maar nog alle^
niet bolamp;ragt Ijabbe. 2. 'Sdij ben ©oop ban lo^anne^ luag geene uit-fiortinge be? rjrrraorbinare gaben. 3. ïDa$ toen buiét:c?bcr; maar taij jeggen bat Ijij één en be^elfbe i^ in toejen. ©it blijlit:
1. #mbat alle?/taat tot Ijet taejen ban een Sacrament bel)aort/in newjisi. beibe/ 500 ©oop ban Stoganne?/ alê ban Cf)2i?tii«»/ één en fjetjelfbc ié. «Hamclnlt/ baar ijs (a) in üeibe beselfbe SCutljeur/ namelgft lt;l3ob. Joh. zaken zijn 1:33. (b) l^enclfbe teeften/ taate?. Matth. 111:11. (c) ^e^elfbe üetee-dczelt(le-ïtenbe salie/Cr}?istUiS bloeb tot bergebinge ban jonben. Hand. XIX: 4.
(d) Peselfbe Dbe?eenftomjte tu^fcfjen Ijet teeften en be BeteeHenbe safte/ nameltjft/be aftaapfeftinge be? builigljeib/gelrjft be eene be^ ligcijaamé/ 300 be anbere be? jiele; taant taater/ en öloeb ban (!Crj?iétué/ Ijebben bic ft?acfjt/ en (jet inate? en Cl)?iétu^ bloeb stjn Qet teeften/ en be be»
teeftenbe safte. (e) ^er.ielfbe einDe/ namelijft/ tot inlgbinge in be iScrfie en tot be:3egelinne ban be bergebinge be? jonben/ Hand. XIX :4, en ber befteedn'ge/ Matth. Ill: 11. ©eje bingen alien sgn be',elfbE in ben ®oop ban Cöji^tu^/ gelijft Imj ï)ie?na in bit ftapittel toonen sullen, ©ien^bolgenj? ig 't een en bejelfbe ©oop. Bewijs 2.
2. ©e ©oop/taaarmebe Cfjjistuö geboopt i^ en be geloabigen geboopt Deiioop taorticn/rs een rn beselfbe ©oop. Eph. IV:5, Eén Doop. 1 Cor. XII: 12,13,
Gelijk het ligchaam één is, ende vele leden heeft, ende alle de leden van dit vigenis ééneligchaam velen zijnde, maar één ligchaam zijn ; alzoo ook Christus. Want dezelfde.
I. Ceeeee wij
9.';4 Van den Heiligen Doop.
wij allen zijn door êénen Geest tot één ligcbaam gedoopt. CFiristlljS nu met 0ern' anbprcn ®oap geboopt/ ban met ben iEJoop ban SÉoljanne^. 2oo ij? ban bc ÏPoop Uan 3[üf)annej» cn ban Cl)?iptug een en óc^rlfbe ©oop. .loiiannes 3. 3in Ijct JSieutae ^.rétamenr ig maar één Woop. / bc «©nop Doop'desl,an ^ofjannrp be Tsoop bc? 53. @r.; lnant Ijij prebiUre Cluiérnis/ n. t. bic nu geftomen tnais/ ijoctticl nog niet gcftorlien/ alp het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt r Joh. 1:29. (fi-n alle de Propheten ende de Wet hebben tot Johannes toe gepropheteerd. ijjjcg ig bc ©oop Uan Sforianncp rn Cfljtstup 3?oop een cn bcselföc.
Tegcnw.l IV. Tegenw. 1. Matth. Ill; 11 Inorbt tact c):p?cg onbc?fcf)eib gcftelb;
toant 3iol)annfp booptc met Inatc?/ cn Ch?i?tu? met. ben ^ciligen 6cegt Antw. cn met buur. Antw. (a) ©c ©oop bc? SCpostelen/ en tot op ben ljui' bigen bag/ ooft met toatc?/ öie moeite ban op bienjclfbrn g^onb ooft niet sijn be ©oop ban tuclfté bal^cljlieib öij iebe? fienmip
jjj. (b) C^ie? i^ cenc tcgcnjlcllinge tupfepen l]ct iritcrtpc teeficn/'t Uielft SCoIjanncis alleen fionbe öcbienen/cn tupfcljen bebctceftcnbe safte/tnclfie Chjiistiiö alleen geben fian.
Tegcnw.2 Tegenw. 2. goljanncis fjeeft niet ccboopt in ben name bcr ï|. ^rie-retil}cib/ cn be 2Cpo«5teicn op Cf)?i?tng öebel al; bic?; ig ïict bcjelfbe Antw. ©oop niet. Antw. (a) tpe $}. ©ricccnljeib Ijabbe torn 500 bclc bcft?ij-be?? niet alp nu/en 't taajï baarom niet nooblg/bat tclften^ uitbjuli-Rclijft te peggen, 't^raatnict allcp brfcljjebcn/Uiat Softanneg gc^cgb tjcctt; bic? fian men uit l)ct quot;'ft bcfcljjeben te ;iin niet seggen bat eene jafte niet gefdjieb ip. (b) J^i) Itiap ban ben (©rieërnigen *£?ob ge® jonben/ cn Sobanncp ftenbe l|cm/ tnie J^cm gesonben habbe/ cn l^nn fiennenbe/ 500 Ijeeft l)g %m geprebiftt/ cn 31500 ooft in jijnen name geboept. (c) ©e J^cilige ©rieijenlieib openbaarbe sicii in ben ®oop ban CD?ilstU]B/ Matth. 111:16, 17. ®e ©abc? riep uit ben Ijemel tot ben gone/toorbenbe gcbcopt/en be(J5ee!St «öobp Daalbe nebe?. (d) 43ergcn^ il be ©oop ban Soljanne^ berlnorpen/ 't toclft gefdjieb jonbe stjn/ al^ Soljannep niet geboopt jiabbe in ben name bc? heilige ^ricëcnljeib. (e) ©au Ina^ Cljriptii^ cn alle anberen ooft niet regt geboopt. Tegrnw.3 V. Tegenw. 3. ^ic ban Soljiannep getoopt ;i)n getaeept/^nn baarna Hand. Vncberom fjerboopt/grlijft te ^ien ip/ Hand. XIX: 4, 5, Paulus zeide: XIX: 4,5. Johannes heeft wel gedoopt den Doop tot bekeeringe , zeggende tot het volk, dat zij gelooven zouden in dengene , die na hem kwam, dat is in Christum Jezum. Ende die hoorden, wierden gedoopt in den name des Heeren Jezu. Antw. Antw. (a) lü»e mijbattinge ftomt baar ban baan/bat men be luoo:bcn ban b. 4affcl)eibt ban b. 5. ©at men b.4erftentbe taoorben ban Jpau» lup te jijn; maar bat men b. p opbat alp be Uioorben ban 3£ucap/ ben De» fctj^ijber ban beje fjigtorie/ alp be^alenbe Inat gebolgb i^ op be oubtrrig. tinge ban paulu^; maar bat mpepie üclncscn tnorbcn. ©etaoorbcn Ij'!quot;' genree? toel te jamen/ alp men b. 4 en 5 te samen boegt/en bcselbe aan»
nie;ftt
Van den Heiligen Doop.
merïrt alj» alle be taoorben ban ^aulu^/bie b. 4bc iPiócipelcii onber»
rigtte/ öoe SJoljannc^ boopte en lectbe/ en bie baaroy brrftlaart/ öac allen/ bie Qoorben/ bic oeljoorjaamben/ bie oc'ooföc» fP Sfoljanne^ pre-biliinge/ bat bte oeboopt toiecben Uan Sfofjanneé. (b) 2(11^ men al toe-flaat bat beje ©igcipelen ban 3!otjannc^ gebaopt 5ijnbc/ tacöcrom ge'
boopt Uiierben/ baaruit üolgt ban nier/ bat üjoljannej? ©aap eene au*
öere luaé ban bec SCpogtelen/ bie tooröt Ijier/ noclj ergcnö bcrüiarpen;
maar Jjie? uit fionbe alleen Detace^b tooröen / bat be ©ipcipelsn Dan 3[oljanne? tlueemaal gcöoopt ^rju; bocfj bat taüröt ontfienb.
Cn ban blijft ftet bippuut / of iemaiiö Inel tlneemaal gebonpt mag Inojöen ? l©g antlnaorbcn/ f)ct beljuojt orbinair niet te gefdiieben/en baar té geene noobsalïe ban ï)c?ljalinge / betaijle het een Sacrament ban biebejgeboorte en inlijbinge in be ïïejUe i$ / 't Ineliie inbejbaaö maar een? gefdjiebt; en oofi i^ er geen epeinpcl ban.
3Enbicn men ben I©aop adjt be genabe in 31CI) te befluiten / en be toebejgeboorte boor be ingevette ïtradjt in ben boopeling uit te bierften/ ban Honbe f)ij niet Ijerljaalb tnoröen; taant bie taebeigeboren i$/ ülgfc toebejgelioren; maar betoglc be ©oop alleen eene bc^egelinge ban be taebe^geboorte/ 500 15? in be nature be,: jafte geene stoarigljeib/ bat ieinanb ten ttaeeben male bcjscgclb taicrbe ban bejelfbe jalie. ^nbien iemanb/in sijnc jonftfjeib geboopt stjnbe/niet taigte/en niet te taeten lionbe liomen/bat Ijij geöoopt taa^/en nogran^ seerücgeerig taa^ge»
boopt te taojben/taat ^taarig^eib taa^ baarin/bat Inj tacbejom geboupt taie^be? ©e ang^t fpjuit uit een' paapfetjen g:oiib ban be lijadjt bcjï ©oop^; bodi 't ié tegen be prafttijbe ber Stpostden en ber ïle^lie.
l^icr ban Itonbe eene fterlie begeerte jijn in be^e ^igcipelen ban gfa*
ïjanne^/ um ban be^Cpoptelen geöoopt te taorben/betaijle bie in bie tijben boorgaanj?/ imine?^ Gilitaijlp be^ge^elfcöapt taa? met öe eptraorbinaire gaben bes heiligen «J3ee^te]S/cn J^aulu^/ bie in beeejfte tijbeü uit boorjig»
tiglieib jee? torgebenbe taa^ omtrent be crremonicn/ joube ban ooH ijiec toegebenbe jnn getoee^t aan be^e i©i]écipelen ban ^toljanneé/ be^elbe nog tenp boopenbe; en 300 ön Öet aan bese taeinigen in een particuiie? gebal geöaan Ijeeft bat taij tocö niet toeftaan/ baaruit bolgt niet/bat be ©oop ban 3fo{)annc^ a'lcn i^ Ï7e?liaalb/ nodj op ben ^infiltejbag/ noclj baarna/ beel minbej/ bar be ©oop ban SSoïjannre in tae5cn be?fdjeibcn i^
ban oen t©oop be? 5CpogteIen/ en bat bie ban beSCpog'telen i^ bejlnojpen.
VI. ©up ip geroonb/bat be ©aop ban SEoDanneg en CÖ?istu^ in tae-De Bedic-jen een en bejelfbe ©oop ipi. ^gt;11 gaan taij boort tot be fjoebanrgljeib naar moei beogenen/bie ben ©oop bebienen mogen. IDelfte iö/bat 5c moeten man ' Zonden tien yin/ en wettig gezonden om te leeren en te boopen. ©it blijftt: Leeranr
1. ïlir De algemeene prafuijfte ban Cipictnó tiiöen af. 2. C^tétiii? Ijeeft zijn' leeren en boopen jamengeboegb/ en be 2Cpoötelen/en in ';en alle Dec raren/5ijn gejonbenom te boopen. Matth XXVIII: 19, Gaat dan henen,
(gcecee 3 on-
05 5
956 Van den Heiligen Doop.
onderwyst alle de volkeren, dezelve doopeude. 3. (E5c ©oop moet öc-bienb tnorbfn in ben name ban Cl^iptiip/bat ijf/op get fiebcl cn boo?-fcljjift ban Hand. 11:38, Een iegelijk van u worde gedoopt ia
den name Jezu Christi. ©iet? mag uiemanb boopen/ban bie ban tug öelirl lircft ontbangen/ rn 3(300 iiö een ©irnaar ban en
een ultbcEÏcj ber bejborgEnöeben (öoö^/l Cor. IV: 1.
anders1quot;1 VI1quot; ^'Ei:ol3E^ brrfcijil tn^ferjen oné cn bejpapistni: Of in tijd van magdoo- n00^' a^s ecn ongedoopte, 't zij jong of oud, op 't sterven ligt, en geen pcu. gezonden Dienaar hij de hand was, een particuliere, 't zij man of vrouw , den Doop aan stervenden met zouden mogen bedienen ? ©e papisten jeg» gen ja, bebtgfc sij ben ^Doop ftelfcn aamp;folnt nooDsaftelijft tnt bc jatig-ï)eib/en ecn ougeboopte be^boemb berrilaren. peggen op bebrage/ neen; en bie niet gesonben i«» mag in geen gebal ben ©oop bebie» tien/ betatjlc be jafigFjeib aan ben ©oop niet Ijangt/ en een geloabtge biel salig lian luojben ^onber v0aop. fiebitj^ ig:
newijsj. 1. (Daibat tot Ijet boopen eene senbinge ban nooben ig/joo'aiel aïö tot pet leeren/gcjjjfi fioUen i^getaonb; nu/particulieren öeböen geene jenbinge/ bieé mogen 5e ooit niet boopen.
2. 2. ü^etoijle be jaïigljeib aan ben lgt;oop niet ïjangt/ en be ®aop be Rracljt ban be taebcrgeöoorte/in be boopelingen uit te bierften/ niet Ijeeft/geljjft getoonb ij? in get borige ftapittef/en getoonb ja!'oiorben in bit liapittel/300 ig e? nooit jurft een gebal ban nooö; en bien^bol-genp bctmag geen particulier boopen/ooft selfg/naar Ijet gcboelen ban partijen/ bie sulftj? alleen in cag ban noob toeftaan/ en anberg niet.
3. 3. ï^ct ï^eilig 51'bonbmaal mag in geen gebal ban een particuliere fiebienb biorbcn/300 ban be ©oop 00R niet; belutjlE be Sacramenten ban beselfbe nature srjn/ en tot Ijet eene geene anberc 25Ebieiiaar? ge-ftelb 3Ön ban tot Ijet anbere.
ïegenw.i VIII. Tegemv. 1. hielen te Deliouben ig een tnejlt ban ïicfbe/ haaartoe alle C0?i?teren geftouben jtjn, jéu/iemanb in cag ban noob te boopen/ ig eene 3iele te öeljoubcn; bicp ig Ijet be pligt ban ieber CDcipten/in Antw. grbal ban noob/ te boopen. Antvv. iï^aac ig sulft een gebal ban noob
niet/boopen ij? geene jielen te fiefiouben; biep balt Ijet argumznt. Tcgcnw.2 Tegenw. 2. gn fjpt (C. leegt men ban bejfcöeibene particulicren/bie geboopt Ijeöamp;en. ^öilippug boopte beiUlSoorman/Hand. VIII: 31. Sfna-iiialt;ï boapte ^aulus/ Hand. XXII: 16. ©ie in Ijet Ijui^ge^in ban Corneliug Antw. biaren/ sijn ban particulieren geboopt/ Hand. X : 48. Antw. (a) IF'it argu» ment soube meer beluijsen ban partijen biillen; luant ban mogten particulieren alttjb/ sonber gunnen gepretenbeerben noob/ boopen; luant fjier inbesc epempelen loa? bie niet. (b) j^etbio^bt ontfienb/bat be öa-bengenoembe particulieren sonber senbinge toaren; men toone sullié. Philippus taag een biaften/Hand. VI: 5; bie ög partijen eene senbinge geb» öen om tc boopen/ en baarenboben een €uangeligt/ Hand. XXI: 8. Ana-
ni-
nias tnajS een lt;©f^cipcl/en ontbing uitbruMdpt ftct 6cbcl ban (Jpob/ Hand. IX: 10,11,15. ©ie ftet fjuiisripyii ban Conifiiii^ booptetaorür niet ge«
uofmö ; tjicr üi.i«ï Iperrug 5i-lf tegcnbnoorOig/ en alioa bias er geene nooö^
3aftp ; De 3Fgt;aop 19 ijefci)ieö op bebel/saoDat öie buopte/lenbinge ftabbe.
Tegenw. 3. gippora DcfneeO Ijaren ;ane / Exod. IV: 25 ; 50a mogen Tegenw.3 ban outi be Uromueu bonpen. Antw. (a) 't tegen tiuiiselUen ; Inant Antw. 51) liaan niet toe/ bat be brontiun mogen boapen/ alë er een priester tegentooorbig tp/ gelijft Ijiet jBo^eé uit ben itainme JCeüi. (b) 't Sfié een particulie? rjcempel/ en öat ban eene broutoe/ öie het Oonr eene öolle brift in tooinigl)eib beöe/ Dat niet na te boloen i^. (c) l?e 'Cebitifctje üe-bieninge biap nog niet ingeftelb. (d) ©e ^aiupten ftellen een Uie;enltjft Dnbe;fcl)eib tiisfcl)en De Sacramenten bea (0. en be? (C.; bieé ftan men op hunnen gjonb niet argumenteren ban Ijet een tot het anber.
Aanhoud, ^oö Ijaobe beljagen in be baaö; biant jijn toorne InierDe Aanh. baarDaor geftilb, Antw. ij3uö0 toorne bne^De geftilb/ omöar tjet iiinb be- Autw. fneben biap; maar niet ombat gippora het haDbe geDaan/ en bat in toornigfjeib, i^elijlï «liiob be Cnpptifche broeObroiibicn ^egenbe/ ombat 3e De C^ebjecii beljulp^aam biaren in tiet behouben Ijunnec ftinbercn ;
maar niet om t)are leugenen/Exod. 1:20, 21.
IX. i^ierbrj boegen bii) eene andere brage : Of keileren wel moc/en doo-neDoop pen? Of de Doop door keileren gedaan, een ware llaoji is? 11?ij antüioor- ^ la01'6' Den: 1. ©e ©oop moet gefchieben in beware Kerke ban SBesus Cti2i£-geen tué; biant boor Den ©oop biorbt De boopetmg De Siejfte/in lurltte öt ^0^-©oop gefcliiebt/ ingciijfo. 2. £^ij moet gefdjieDen boor een' gezondenea Leeraar. 3Siibien ban iemanb geDoopt tao^bt in eene Vie^gaOeringe/ Die ïiette^dj ip 111 be leere/ en Uiier -(leeraars berbolgenis geene tiettige jenbinge Ijebben/bie geboopte/Immenbe tot {)et geloobe/moet geDoopt toorben/'t taelit niet iisf he^boopen ; Inant be ee?ite tnaé geen ®oop.
Cene particuliere ïieiHe Ran toel in bele punten Dlnalen ; maar ^ocm lange Ijet funbament suibe^ beljonbeu biorDt/ 300 blijft 5e eene biarc ïiejHe/ en be Uiaar^eib ban ben ©oop tnorbt boor De onsuiberljeib niet Inrggenomen; gelp ooli niet al^ De ge^onbene üeeraar öi] sichseïbcn onbehee^b in leben/ en Ijeimetijft ftette^scij in geboelen taagj; bjant bc firacfjt be^ 3?oop0 ö^ngc niet aan ben bebienaar.
X. Het tweede Dat in ben ©oop in beDcnRinge ftomt/ ig bet uitwen-liet uit-dig teeken. iljii^ öfbben bnj aan te merfien Ijet eiement/ en be cere i3 monie/ of maniere ban beDieninge. alleen rein
ï^et element water, gemeen fcfjoon taate ^onbr: nnbejfcfteib. tpat wat0'quot;-gebjtnUte SColjannes De ©oope:/bat gebruiftten be SCpostelen. ^iet bit/
Mattli. Hl: 11, Ik doope u Avel met water. Job 1: 33, Die mij gezonden heeftom te doopeu met water. Joh. 111:23, Dewijle aldaar vele wateren waren. Ziet ban be 5l!pa|Stelen. Hand. X:477 Kan ook iemand het water weren , dat dezen niet gedoopt zouden worden ? Hand, VHI: 36 , Ziet daar
dEeeeee 3 wa-
957
Van den Heiligen Doop.
water; wat verhindert mij gedoopt te worden ? vs. 38, Zij daalden beiden af in bet water... ende hij doopte hem. daarom taojöt öe ^oojj gciiaamü : Het bad des waters, Epb. V: 26.
©c paapfdje bnUorgfeis ba» lu^lurringcn/ ftruifcn/ papcnfiJecfifelg/ olir/ sunt/ meel rn bir^gclijUe coinpofincn/ 51)11 niEiifcbcnbonöen/ ben 3?oau onthriiicirnbp. Cn baarom mei bcrfaetjtnge te bertDcrpcn. indompe- XI. De ceremonie, of manfcrc ban bEbicnnigc/baoc inbompelingc be^fren- Dt öff^rngnigr.
gin^e is tPr indompelinge in ben peiftcti ttjb/cn in be luarme lanben nicest hftzeiwe. fn nrbi uilt neüucër. ©e C^rcrc Straus is boor inbompelinge gcDoopt/ Matth. 111:16. Soo ooft be Jl^oorman/Hand. VIII: 38. ©aarup ;iet ooft be SCpostrl/ Kom. VI: 4, Wij zijn dan met Hem begraven door den Doop in den dood. ^clj be besprengiuge na bie tnben in geüjuib geftamen/ gelilli nu nog boorga.in^ Or ürfprenginge gebjutltt taacot/'t jij eenmaal of bMemaal. Pe JSrtiifen en ifêuécabite^a gebruiften nog be inbompe-linge. i^if^obcr heeft men nodj bispuut/noctj beUonimeringe re maften/ beüigle tiet elieneens in be jaaft en bei;egelinge; tuant/
1. I^rt Itionrfi bonpen ban ooft befprengrn obergejet toocben. Marc. VII: 4, Tenzij dat zij eerst [gedoopt] gewasschen zijn. v@e t)^nbcri telnat» fc^ien gefclnebr tiooraaans aoor tnater op Oe Ijanöen te laten gieten. 2 Kon. III: 11, Hier is Eliza... die water op Elias handen goot. 2. ®e beteeftenbe jafte/nameinft ïjet bloebuan Ciui^tus' reinigende oe vele'biorbt boor be» fprengingr uirgrbjuftt. Hebr. XII: 24 , Tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezum, ende het bloed der besprenginge. 3. ©t* obeceenUamfte tujf» fdjen bet terften en be beteeftenbe ^afte/ i^ ^ooliici 111 be befprengingc al^ inbompelmge ; teanr boor üeiöe reinigr men het ligchaam. Ziet ban be fiefprenainge/of opgietinge/ Ezech. XXXVI :25, Dan zal Ik rein water op u sprengen ; ende gij zult rein worden. 4. 't 3Si* apparent/ bat be 3!pa«ï« telen o jft be befpreiignige biel gebniiftt hebben/ 500 in Ijet boopen ban be önebiit^eiib op ben ^inftflerbag/ban ben ^toftlnaacbe?/alö anbersin^.
(£5oft jp het ebeneené/ of men maar eenp ben boopeling brfprengt/ of brie'maai. 2oo men een? fprengt/ ban taorbr gezien op be ©ereëentjeib be? ïDe^eng; algf men briemaal fprengt/ban 3iet men op be ©netjeiö fcer ^erfonen.
Moet ge. Xlï. ^Eot be ceremonie of maniere ban Brbieninge ftan men ooïi brengen ki'drn™ ^er u't'P2r'ÏC11 ber bioorben : Ik doope u in den name des Vaders , ende des name der Zoons, ende des Heiligen Geestes. ©cbihie (a) Ctjciiaru^/ bi) (jet bebelen deii ke0d'l}an ö,c löünrtu'n öibniiftt. (b) (gn het refter ié/ bat men in ben
Personen.namE l^eilige ©riernheib geboopt mort biorOen ; taant baac i^
geen »0ob ban bie. (c) iJtn bat be boopeling aan ben ©rieëenigen ^ob üiorbt torgrë'genb. (d) gn het uirfpjeften ban ble Inaorben ban alfe tii» ben in Oe tterfte gebniiftt. (e) Cn ieber jj^rrfoon een bij);onber opligt ïjeeft op ben boopeling/namcloft : bat be ©abersijn i^abecié/be 2ane
5Ön
958
Van den Heiligen Doop.
jjjn ©erlo^fej/be J^ciligc ^ccst sijn^Troo^tcr pn ©eiïigmafier. (0€n be ^eilrge ©ricëenljeJb öaaroour u!tö;uHHEli)ft beleDen tnoröt; 300 maet men be uitfpraftc brc UiuarDcii brtjonöcn.
vPocti aigi fic ïicrlu- he lerre Orr l^filtde Prk'ifenfjriü beftent en be»
Itjbt/en be bolUidjjfeii baoprling 00b }oa baefjoa 50110e ili bien ©aoy ntet onhjcttig/met üoor nul rn grener luadrBe Ijouürii/al^ bie luoorbcn uitbruftftelijft niet genoemb Uiaren bi) fijnen ; tnant ib aciite bat l)rt uitfpeeben ban bie tuciorben met ing.ian in Ijet tuejrn/ in be eigcn-ïijfte nature be^ ©uupé/ en bi-n HDonp brn ©uop maliën; boel) ib luetc niet bat snift eene occaf^e ooir Uourliomt; biant bet betteren ©aop i^
geen ^oop/of 5e be iPritcenliriö noemen of nier.
2Clp be SCpogtel/ Hand. 11:38, bermaant/ bat 3e ^ic^ ^nnben laten boopen in ben name ban Ste^ugi Cl}?i?tu^/en als/Hand. VIII: 16, Oer»
Ijaalb taorbt / bat bie ban ^amaria- in ben name bi'é gieren !Ée3U^
geboopt taaren/ baaruit blijbt niet/ bar be Poop gefcliiebbe met Ijet uitfpreben ban bie luoorbirn/ Ik doope u iu den name Jezu Christi, en bat 3c nfet gebruiftt Ijebbrn ben name öep ©abtris en bejé £00110/en beiö heiligen «öeeptes; maac bie uitbruftftingen geuen alleen te bennen get boopen op tiet bebel/ en naar be orboimantie ban Cb^'lStiig; in ben name ban Cl^istuf» i^ nier met uitjluitinge/maac injluttinge ban ben ©abe? en brn heiligen ^er^r.
XIII. Het derde, Ijier aan te merften/i^ be beteeftenbe safte/op tael'De betee-ïie t)ct biatrr en bi- maniere ban bebicninge 3irt; be3e i^ Ijet bloed ban ^gic Clljistné'afwasschende be builigljeib ber 3iele/be 3onbe,
Het vierde is be overeenkomste tusfdjen Ijet teelten en be beteebenbe tgt;eover-5abe/ bcitaanbe baann : bat/ gelijU Ijet biatec be bniliatjeiD bep lig stequot;.k0m' cftaam^ aftaapcht/31300 ^et blceb ban (Cl)ji£tult;? be 3iele ban be ionbe reinigt, l^et eerjle Irert be onbrrbinbinge; Ijet tlneeoe bê ^clijift. Openb. 1:5, Die... ons van onze zonden gewassehen heeft in zijnen bloede, ©at be ÏDoop boor l)ct biater be aflnagfcljinge ber 3iele beieeiJent rn ber-jegelt/bliibt uit Epb. V:26, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord. 1 Petr. IH: 21, Waarvan het tegenbeeld de Doop,
ons nu ook behoudt, niet die eene aflegginge is der vuiligheid des lig-cbaams, maar die eene vrage is eener goede eonscientie tot God door de opstandinge Jezu Christi. ©e builigljriö ber 5iele l)eeft opvöte op bc fetjulo/ en op be fmette; beiber attna^fc^inge luorbt in ben lgt;oop bet'
5cgtlb. giet ban be tuegneminge ban be fcljulb Hand. XXH:16, Laat u doopen, ende uwe zonden afwasschen. ^.iet ban be tnegnrminge ban be fmette/ Tit. 111:5, Hij heeft ons zalig gemaakt... door het bad der wedergeboorte , ende vernieuwinge des Heiligen Geestes.
XIV. Het vijfde in ben ©ocp aan te merUen/ ip tiet einbe/ 'tbielbe fé be Hetein-ber3rftcringe en be ber3fgelnige ban be bergebinge ber 3onben/ ban be luebecgeboocte/ cn bc inlijbinge in bc föecfie. S^iec ban be bergebinge bec
959
Van den Heiligen Doop.
jonbcn/Eom. IV: 11, Hij heeft het teeken der besnijdenisse ontvangen tot een zegel derregtvaardigheid des geloofs. SP'ibim l)Pt Sacrament inliet lt;0. uias rnt lirrugiinnjr/tii'cl meer ö^m nti in liet M- Oe ©oop/trielfte in piaaró lian tr l25ifnii0rnist'e ió. Col. II: 11 , 12, In welken gij ook besneden zijt meteene besnijdenisse, die zonder handen geschiedt in de uittrekkinge des ligchaams der zonden des vleesehes, door de besnijdenisse Christi. Zijnde met Hem begraven in den Doop. '^f.irt Uan öe lDi-crrr[i'bonrtc' Tit. 111:5. ©an be inlijüinge in De ftf;lie/ 1 Cor. XII: 13 , Tot één ligchaara gedoopt.
(Cen opsiote ban liet einör ;!in lie?fcl)eibene nragen te beantuiuoröen. Is niet XV. ©ratte: Of de Doop niel is rjeweest alleen een leeken des onderscheids eene cere- iusschen Joden en Chris!enen, lusschen geloovigen en ongeloovigen, en dat leun voor alleen voor de eerste lijden der Apostelen ?
detijien qpit jg tiet gpUoefcii ban be Socinianen/bie be heilige (©jieëen^eib teirenAp0Squot; en be boltioeninge ban Cfi:istus loocl)cnen/en alsoo alle berjegelinge buoc öp Sacramenten. flDij achten ben iïpioap tncl een teeften be^ on» berfcljeibs tupfdien gelnnbigen en nngeioobigen/belnijle Ijij i^ eene in» ïiibmge in br ïtrjfte; Doch niet alleen booj be ee?ite ttjben/maar boor alle tnDen bes M. iC.; maar (tellen baarenöoben bai^t/ bat be ©oop i^ tot bcjiegelinge ban be bergebinge ber janben/ en bat boor alle ii)öen tot rp be boleirbinge Dr? Vnerelb. IDit is in liet borige örbeotiyb U't Rom. IV: 11. Hand. 11: 38. Hand. XXII: 16. Eph. V:26. ©oegt liteibij/Matth. XXVIII 19, 20, Gaat dan henen, onderwijst alle de volkeren, dezelve doopende in den name des Vaders, ende des Zoons , ende des Heiligen Gees-tes ; leerende haar onderhouden alles , wat Ik u geboden hebbe. Ende ziet Ik ben met nlieden alle de dagen, tot de voleindinge der wereld. Cj'ené aan ie mejlien/ Dat onderwijzen, leeren, Inel imDjuliHrlijli ban doopeu onbe?fclje!ben top;öt/ en Dat Dc brrO^aaijingen be^ Socinianen/alsof Doo» pen tjier Ina^ De leere/tegen br ftlare Inoorben brie tcfrlt;3tj3'sün. l|iej i^ berber aan te nieren/bat be l^oop niet alleen tnaë een teelten beé on» bejfdieiDjj tiiisfcljen onbeïteerben/en tot Ijet Clj?i?tenDom Befteejbe SJoben/ grlnH ^ij peggen ; maar Dat be ®oop moeére bebienb taorben aan alle ge« loaaigê fóeiDenen ban allerlei natiën. aan te merften/ Dat be I©aop
mociétc blgben tot Deboleinbinge Der Uierelb; mant be SCyostelen moeéten alle boiUen leeren onbrjljonDen alli toat fjun geboben IjaDbe/ onbec Inellte ooit Inaé l)ct grbob beié poops'l)ier bebolen. Cn vCli^istué belooft met fjcnliebrn tequot; sullen jijn tot be boleinbinge ber tocrelb/'t Inellt niet Ran jien op br perfönen ban br SCpogtelen ; taant 3tj ^onDen 500 lange niet ïrbe!1; maa: 't vet op be beDiening 111 fjunne naftomeiingen boo,: De leeraren. Tegenw.i XVI. Tegenw. 1. ©aar toaren be^fetjeibene Dingen in be cerfte ïtet» lie/ Die maar boor Dien tijD buurben/ al^ liet eten ban Ijet berftifite/ Antw. liet boettaagfclicn/Tiet jalben ber ftjanfien met olie. Antw. (a) JBat be-(luit sal men Ijierban mallen ? ©at ban be ©oop col! boor bien tijb alleen maat toag? ©at bolgt aljoa toeinig/ algof men baaruit be-
flui-
960
Van tlcu ileiligeu Doop. 961
lluitcn üiilbe/ bat ban be 23peIoaft tnaa? Uoo^ bien tijb Inag/ bat men nu niet jjabbe te yjebifien. (b) i|et tje?»lirtte San toen maa? piaat^ l)eamp;ben/
ombat er toen aHeen be aanftoot toag baa? be slnaligeloabige SHoben. J^ct Uoettoajfcöen taa^ eene fiu^g^lijfte liefbe-bien^t in bte lanben/ in Vueliie men bioatgUoetiö ging. ÏJet jalUen met alie lua^ eene ceremonie amp;tj be gaben be? gesonbmafiinge; beje opfjonbenbe/ 50a mqe^t bie oah oyljonben.
Tegenw. 2. 5IIHc ceremoniën ïj^öö^n een einbe/ be bien^t ió nu geeó- Togcnw.2 teïijfi/ bie^ ïiian be (©oop nu geen plaat^ ö^Bfien. Antw. (a) De CljiiiS» Autw. tu^ afüeelbenbe ceremoniën jijn met stjue ftamfte be?nictigb. (b) De gobgbien^t InasJ in Det lt;0. lt;amp;. ooft geegteïy». (c) ©op? ligcljamelijfie jafien tot be geegtelijfie opgeleib te tao?ben/ neemt be geegtelpUöeib bau be biengt niet loeg öij een mengc(j/ bie uit ligcljaam en jiel Deflaar.
(d) Iget geeft lt;!amp;obe begaagb be fac?amenten In te [tellen/ baa?om moet be btaaje mengclj jtatjgen.
Tegenw. 3. ^aulup jelf betuigt/ bat öö niet gejonben toaé om te Tegcnw.3 boopen/ 1 Cor. 1:17, joobat er nu ban geen ©oop ijü. Antvv. (a) ^oo Antw. Jpaulujj al niet gejonben luap om te boopen/ bolgt baa? ban uit/ bat er niemap.b ge^onben taaiS om te boopen/ ooft niet bie/ tegen taelfte Cf|?ié3 tu^ fp?afi? Matth. XXVIII: 19. (b) ïjabbe ^aulu^ ban jonbe? jenbiiige geboopt begenen/ bie öö geboopt Ijaböeï b. 14, 16. (c) 45iet gejon»
ben om te boopen i^ niet abfolut; maa? in be?gelijftinge gegt;egfc/ niet 300 gee? om te boopen/ betotjl {jet boopen öoo? inbompelinge mee? tijb berei^cljt/ ban om te p?cbifien/ gcJIjft sulfte fp?eefiluij5equot; meermalen in (Jjob^ i©oo?b gebjuiftelijfi jijn.
XVII. 3D?age : Of hel water in den Doop in zich heefl eene ingeslorle liet water kracht om zonden weg te nemen, en de menschen te wederbaren ex opere operate, dal is, door de uitwendige daad van toedieninge des waters aan den iU. doopeling, physiee, natuurlijkerwijze de gezegde genadens in den doopeling gestorte uil te werken, en ook zonder hel gehoor des Woords in de jonge kinderen wry!?n''.tot een dadelijk en ordinair middel is van wedergeboorte? min ge der
De papisten ontftennen alle be?5egelinge niet be Socinianen; be ^ocinf»Z0iuleu-anen/ombat 3e bebolboeningeban ontftennen; be papisten/om«
bat 3e be fi?acïit seïbe in beuitlnenbige teeftenen flellen; bie^i anttooorben 3tJ op be boo?oejtelbe b?age ja. £©y 3eggen op be b?age aöfolut neen.
©it Mpt: 1. oEen ligcljaam ftan boo? 3icö 32lbe physiee natuii?li)fie? Bewija 1. Inijse niet Uie?ften op be siele/ bie een gee^t ipV noclj ictja gee^telpg Ken iig-in beselbe boo?t6?niGcn. i5u/ uittDenbig teefien/ (jet taate? in ben k^door Daop/ i^ een ligcfiaam; ergo be eerjle ftellinge ig üeftenb uit be na* zicUzeivc ture; be tlueebe uit be ,gctj?ifture/ en uit be anbe?binbingc ban alle 3fnnE5i/ en brj partijen 3tibe toegeftaan; taant 31) ftcllen 3elijc/ bat zieie.
jjet bate? in ben Doop taate? iiS en blijft/ en niet be?anb£rb in Ijet filoi'ti ban Clj?i^tiip; öu^ blijft ijet befluit bagt.
Uitvl. JScïjoo» een ligcBaatn beo? ^iclj sclbe niet tae?fieii ftau op een uitvi. i. jFfffff m§t/
jonben/Eom. IV: 11, Hij heeft het teeken der besnijdenisse ontvangen tot een zegel der regtvaardigheid des geloofs. tJFt ^acrainpnt in f)et
lt;0. (amp;• uias rnt lirrugeHnijf/tafel nu-cr ö^n nu in het öc Dnop/teielfte
fn ptaars lian hr ^ifniitn nisCe is. Col. 11:11 , 12, In welken gij ook besneden zijt met eene besnijdenisse. die zonder handen geschiedt iu de uittrekkinge des ligehaams der zonden des vleesches, door de besnijdenisse Christi. Zjjnde met Hem begraven in den Doop. 'Chilian De tniCcrrrrbnnrtiquot; Tit. 111:5. ©an be inlijünigt* in Oe ïiejlte/ 1 Cor. XII: 13 , Tot één ligchaam gedoopt.
^Ten ophipte ban Fier einör ;nn brjfcljeiönie bragen te bcantuiuoröen. Is niet XV. ©ratte : Of de Doop niel is rfeweesl alleen een teeken des onderscheids moaicVf' lussc^en ^0lt;^cn en Christenen, lusschen geloovigen en ongeloovigcn, en dal leen voor alleen voor de eerste tijden der Apostelen ?
de tijden ijpit is j]Et geboeïen ban be ;§ociniancn/bte be heilige ^ieëcnTjeib teien. p03'cn öc bolticieninge ban CF):iptii? loocl)enen/en atsoo alle berjegelingc boor be Sacramenten. IPij acljten ben tPoap tod een teeïten be^ on» berfcljeibg tupfchen gclnobigen en angcloobigen/belugle tjij i£ eene in^ Itibmge in br lirjfte; boch niet aUeen booj be ee?fte tijben/maar boor alle rnbrn bes 43. iC.; maar ftcden baarenboben ba^t/bat bc ©oojj ijS tot be^egclinge ban be bergebinge bcr ^onben/ cn bat boor alïe rijben tot rp be boteinbinge tir? Irirrelt). ÏDit is in fier borige bebestitib mt Rom. IV: 11. Hand, if: 38. Hand. XXII: 16. Eph. V:26. ©oegt'fliejbij/Matth. XXVIII 19, 20, Gaat dan henen, onderwijst alle de volkeren, dezelve doopende in den name des Vaders, ende des Zoons , ende des Heiligen Gees-tes ; loerende haar onderhouden alles , wat Ik u geboden hebbe. Ende ziet Ik ben met ulieden alle de dagen, tot de voleindinge der w:ereld. C^ enë aan ie incjljen/ bat onderwijzen, leeren, tori uitö^ulilh'ltjfj ban doopen Dnbejfcljeiben ton^bt/ en Dat be brrbjaaijingm be^ ^ocmianen/alsof boa» pen fjier toap De Irere/tegen br ïilare tooorben br^ 5t)n. i|iej
berber aan te me^ben/bat be ©otip niet alleen toaé een teeften beóon» bejfcliriDp tnsfcljen onbefteerben/en tot t)et lt;C|)?«gtenbom bef?ce?be SJo^cn/ grli)b ^eggrn ; maar bat Dc (©oop moesre bebicnb toorben aan alle ge* ïooaige föciüenrn ban allerlei natiën. j!5og i^ aan te merften/ bat be i©aop morste bltjbcn tot DcbolcinDinge Der torrrlö ; Inant be SCpostelen moesten alle botben leeren onbr^ljnnben allr^/ toat ©ij Ijun geboben ïjatbe/ onbec toflbe uob Inaé |)ct grbob be^ ^nops'fiier bebolen. lEn «Ct^istué belooft mrt tjrnlirbrn te jullen jijn tot bc bolcinbinge ber toerelb/'t toelft niet Ran jirn up br perfonen ban br SCpogtelen ; toanr 5tj ^ouben 500 lange niet leben; maa^'t vet op De bebientngin hunne naftomclingen boo^be leeraren. Tegenvr.i XVI. Tegenw. 1. ©aar toaren be^frtjeibene bingen in be eerfle ïiec» lie/ bie maat boor bien ttjD buiirbcn/ al^ {jet eten ban Ijet berftibte/ Antw. het boettaagfefjen/fiet salben ber fi:anRen met olie. Antw. (a) I©at be-|luit jal men h'^t^an mabrn ? ©at ban be ©oop colt boor bien tijb alleen maar toag? ©at bolgt al^oo toeinig/ alpof men baaruit fie-
Van dcu iieiligeu Doop. 961
fluiten toilliE/ üat öan öe 20pEloofi maa? Uoo? öien tijb Inag/ bat men nu niet Baööe te pjebificn. (b) ^et tje?ftifttc fton toen maa? pïaat^ öeöBsn/
ombat er toen alleen be aanftoat toap Uaoj be stoaUgEluabigE SJabeii. S|ct baettuapfcfien Ina^ eene üu^gp^lijfte liefbe-bicn^t in bie lanben/ in VueUie men blootgboetié ging. I^et jalliEn met alie lua^ eene cetemonie ötj bz gabcn be? gesanbmaftinge; beje opjjoubenbE/ 500 moe^t bie ooli cyljoubeti.
Tegenw. 2. 51111c ceremouien fieamp;öen een elnbe/ öe bien^t ié uu geea- Tcgcnw.2 teïijfi/ bie^ fian be (©nop nu geen plaat# ö^öben. Antw. (a) De Cljné' Autw. tu# afbeelbenbe ceremauiën jijn niet jgue fiomfte Uejnietigb. (b) De goblébien^t Ina^ in pet lt;D. lt;amp;. ooft geegteltjft. (c) ©00? iigcöamelijhc jafieu tot be geegtelgfie opgeleib te tuo^en/ neemt be geegtelpftamp;eib Ua'.i be biengt niet Ineg Bg een mengtö/ bie uit ligcljaain en jiel bellaar.
(d) l^et öceft (©obe öe^aagb be fac^amenten in te ftellen/ baa^am moet be btoa^e mengcö jtaijgen.
Tegemv. 3. f)aulu^ jelf Betuigt/ bat gij niet gejonben tnaö om te Tegen w.3 boopen/ 1 Cor. 1:17, joobat er nu ban geen Doop ij». Antw. (a) ^oo Antw. ^aulu^ a! niet gesonben luap om te boopen/ bolgt baa? ban uit/ bat er nlemap.b gesonben taais om te boopen/ ooft niet bic/ tegen toclfte Cl)?l£3 tu# fpjaft ? Mattb. XXVIII: 19. (b) üjabbe 5?aulu^ ban jonbe? jenbinge geboept bcgenen/ bie ïjtj geboopt Ij^böe; U. 14, 16. (c) Jöiet gejon»
ben om te boopen I# niet abfolut; maa? in be^gelijftinge gcjegt/met 300 jee? om te boopen/ betoiji Ijet boopen boo? inbompEliiigB mee? tijb bereigcljt/ ban om te pjebiften/ geïgft snifte fpjeefitugjen meermalen in 45Db^ il3oo?b gebjuiftelijft jijn.
XVII. 3ï)?agc: Of het water in den Doop in zich heefl eene ingeslorle Hot water kracht om zonden weg te nemen, en de menschen te wederbaren ex opere j^^001'3 operate, dat is, door de uitwendige daad van toedieninge des waters aan den tr(;eno iu-doopeling, pbysice, natuurlijkerwijze de gezegde genadens in den doopeling «cstorio uit te werken, en ook zonder het gehoor des Woords in de jonge kinderen wr(j.l,?n(1;.tot een dadelijk en ordinair middel is van wedergeboorte ? mingo der
De papisten ontftenneo allebe^egelinge met be Socinianen; be ^ocinl»zondei1-anen/ombat 5e bebolöoeningeban Cöji^tué ontftennen; be papisten/om-bat 3e be fi?ac{jt selbe in beuitlnenbige teeftenen ftEllen; bie^ anttnoorben 3jJ op be büo^gejïelbe bjage ja. i©ö seggen op be bjage aöfolut neen.
Dit öïljfit: 1. Cen ligcöaam fian boo? siclj selbe physice natuu?Iijfte? Bewijs 1. Inijje niet Uie?fien op be jiele/ bie een gee^t ié/ noclj itté geegtelnlié ^on.''s-in beseïbe boo^tB^cngen. Mu/ Elft uittaenDig teeften/ Ijet inate? in ben kandoor Doop/ ré een ligcöaam; ergo be cerfte ftelliuge ig üefienb uit be na* zich zeWo ture; be tlueeöe uit be ^cfi^ifturc/ en uit be onbe?binbinge ban alle ^ Sinneu / en Brj partgen st lbe toegeftaan ; Voant 31] ftclleii jelbe / bat i-.ieie. get tuate? in ben Doop luate? ié en Blijft/ en niet bejauberb ié in Ijet Bloi'b ban Cljjiétué; bué Blijft l?et Beffuit bagt.
Uitvl. ^cïjoon een ligcgaam boo? ïiclj sclbe nlec üje?ficu ftau op een uitvi.
I. jffffff geeét/
962 Van den Heiligen Doop.
0?est/ 50a Ban fjct naoratig turf grfcljieben tioo) be ft^acOt gt;0ati^/bie een Antw. ligcljaam jiilft eene fi^acljt ftan gclirn a(«? l^ij tail. Antw. (a) ©at flaat ban Uoojeej^t ba^'t/ bat men betotjïen marpte/bat ^ob fi^t toate? in ben ©oop julft cene fi^acör fjeeft ocgeben ; 't toelft nooit gefejjieben jal ncclj ftan. (b) ^lnbicn aan jjet taatr^ sulft cene ft^acljt taa^ mcbegebecib/ bat jjet ju',» Hc gce^telijfte genaben in be jiele ftonbe taejften/ ban moeite get ina» trr gcr^teliiamp;c loebaniggcben Qebamp;en; taant aüe taejfiingen be? oorja* ben ftomen uit bez^clber fttaaliteiten of ^oebanig^ebrn boojt. SuHieljoe» banigöeben/ julfi cene fi?flc{)t ban taejftingen; julft cene ï!?acl)t ban taejfiingen/ julfte Ijoebanigliebcn. 43u/ ren ligc^aam te jtjn/ en gce^teltj» ïte fjoebanigljcbcn te (jrbben/ en boo? fcesclbc gec^telpe bingen in eenen gec^t uit te tacjfien/ jtjn tegcniljijbige bingen/get tnaaftt een ligcpaam geen liccöaam; een ligcfjaam te jtjn en te gelp geen ligcöaam te jijn/ ja en neen, en a?ab i^ een ^ob ban taaa^ïjeib/ bie toe?rtt in sijne fcQep-feïrn obejeenfiomilig ftunne nature; ftectt be nature niet om.
BowUs 2. • XVIII. 2. ©e .Jgt;cö?iftHre ontzegt uitb?iiÉtïkltjft aan {)« tccfifn be ftjaeïjt Matth. ban be genabe te taejfirn. Matth. III: 11, Ik doope u wel met water tot belli : 11. keeringe; maar die na Mij komt... die zal u met den Heiligen Geest ende met vuur doopen. i^tcr tao^Den én pe^fonen/ f}un toe?!?/ én be lt?acl)t ban bie/ tegen malfianbcren gcftelb : ^ofianneji en boopen niet toa«
te?/ en boopen met ben tjeiligen oPcept en met bun?/ bat ig be burigma» fienbe tae?fiinge beé heiligen öeegte^. ©e ft?acf)t taojbt ban 3?aljanne^/ ban ÖEt taatcr/ en ban stjn boopen/ontfienb/en C|)?tëtu3 toegecigenb; soobat be jaligmaftenbe genaben in ben boopeling ftomen/ niet boo? be fijatïjt ban öct taate?/ maa? ban Cl)?i^u^ boo? ben heiligen si?ee0r. 1 Petri ©it jelfbe bljjfit roR uit 1 Petri 111:21, Waarvan bet tegenbeeld de Hl ; 21. doop, ons nu ook behoudt, niet die eene aflegginge is der vuiligheid des ligchaams, maar die een vrage is eener goede conseientie tot God door de opstandinge Jezu Cbristi. lt;£5e 5Cpogt;ltel neemt eene gdijbenipfe ban ben jonbbioeb/ in taelften JSoaclj boor Ijet taate?/ bat be arüe becb öubenbjij-ben/ üeöouben taie?bc/ en pa^t bie toe op ben ©oop/ en bejfiïaajt bat bic ooft Ocpoubt; Ijij boegt e? be inaniere bij/ fjoe üie üeïjaubt/en niet beljoubt; l)ij ontffent bat taate? in ben ©aap beöoubt/ jeggenbe/ niet die een aflegginge is der vuiligheid des ligchaams; maa? Ijij (telt be öe* l)oubenjgfe in Ctjji^tu^ opftanbinge na 5tjn lijben / boo: ben gelocbe aangenomen/ en boo? Den ©oop be?5egelb/ taaarboor be geïoobige jiele bjgmoebigfieib b?r)gt/ om tot gt;êob te gaan met eene conjcientie/bie in ^l3?i^tii]ö bloeb gereinigb i^/ en te b?agen/ of 313 ban nu niet getegt» baa?fiigb i$/ en brebe öii 60b IjEcft/ 't taelit be jieïe al bragenbe gc-toaar taotbt/ en be fi?acljt be^eif^ al toepagfenbe fmnabt.
Bewüs 3. XIX. 3. ©at een teeltei! en scgcl i§/ bat Ine^fit be ^aaft jeibe tiiet/ is con zc- toaarban een teeften en jegel ij?, 't bij allen befienb/ bat be gel' geïjeele ftjadjt ban een teeTfen i§/ aantaken/ te bennen geben; en be
CC'
Van den Heiligen Doop. 'JöJ
{jeljeelE ftcacljt Uan een jegel fieUe^tiaeii/ iJe^cftcren ; bc regenboog fjceft öc ff^acljt niet een jonblifocb te iDercn; liet vlies ban 43ibeon obertuon öe bijanben niet; f|ct reruoocoaan Uau De scbadnw ü^agt l^ipftia geene ge-Sonöljeiö aan. Jhi/ 50a Uet liiater in öcn ©oop eeivteciten en jegeï/ ge^
ïijiir boben getoonö uit Rom. IV.11. (©ieé Ine^lJt Ijettnatec öegenaDeniet.
4. 2qo ijet ocloobe inaaltt öat öe ©uuy tot [iet geegtelijlie tuerfn/500 Bewijs 4. tuejftt Ijet Inatet niet öooi: etne in sicl) Ijeböenbe Uracljt; Inant Ijet geloabe iquot;o'ege' i^ niet in jjet taatec/niaac tn ben boopeling; maar Ijet geloabe ücet bat/maakt het 't tuelft Ijiecuit liüjlit: (a) O.nbat fiet element geen facrament ip jonbet
Ijet üioojb bcc injtellinge en belofte. Sl'liS fjet Inoo^b Ramt bij Ijet element/ in'bot ^ ban tuorbt öEt: ^n facrameiit. Cn Ijet i©aorb ftan niet Inerftcn en nuttig haite 5ijn/ tensfl ijet boor ben geloabe aangenainen tnaibe. Hcbr. IV: 2. (b) ©aa^-fiij/ men iian/ nocö men mag ben lt;©ooy niet ontbangen ban gcloobenbe.
Hand. VIII: 37, Indien gij van ganscher barte gelooft, zoo is bet geoorloofd.
Hand. 11:38, Marc. XVI: 16. Soo ij§ be Hcadjt ban niet baar Uiater/
maat boor Ijet geloabe / be^eenigenüe teelten en beteelicnbe jafte / en toerftenbe met fj^t taaorb ber imtellinge en ber belofte.
5. fjnbien Ijet luatec in ben ©oop baar eene {ngejette l^acöt/p/iy^ce, Bewijs5.
natunrlijlkr laij5e be genabe in be boopelingen nitluejftte/500 moeiten ^
allen/bie geboopt Inojben/be genabe ban regtbaarbigmaftinge en Ijeilig» ontv;ui' mafiinge ontbangen; baant al bsat be liiacljt ban luejften in jiclj selbe geu de geeft/ en tae^ftenbe uitgaat/ bat toerlit bij alle üoortucjpen/ bie onbet ^ 0 gaar üereiü .^ijn; fjet buut bertoarmt jaabjel be IHnaöen al^ be goeben, èf M ban 3|oob/ ^Turft/ gebeinpbe of lleiben hia^/ of öl) be gmabe tailbe Rebben of niet brilbe beelacljtig tnoröen/ al? men 0ein boopte/ al tea? tjet tegen fijnen baniï/ öö joube be genabe ban luegneminge be^ 3011»
be en fcee bjebergeboorre ontbangen/en op bit jelfbe oogenblift geboob Vua^benbe/ 300 30U tjij salig tnorbcn/ en buis soube gemafifïelijft ;ijn bele ban be allergrntaelijlijïe menfejjen in ben pemel te brengen. Jfoet 3uUl eene leere! ©e .^cljjift toont het concrarie/en 3cgt bat men met ben ©oop biel berloten Itan gaan. ^etrnp 3egt tot ben geboopten pinion ben (SCoobenaar/Hand. VIII: 21, Gij hebt geen deel nocb lot in dit Woord, want uw barte is niet regt voor God. ^anlus 5egt ban be onbelitna-me gebjuifterip; ber facramenten/ bat 3c siclj fcljulbig maften aan 't lig»
cljaam en blaeb be^ i^eeren/ 1 Cor. XI: 27.
ilit allen be3en blgftt ftlaar/bat ö^t laater be^ ©aop^ be ftcacljt om genabe te taerften in 3icö niet Ij^ft.
XX.Ïegenw. l.©eni©ooptua?biöeft?acgtban3onbentDegncmen/banbje» Tegcnw.t öe^baren/ban 3aligmaficn toegefcfj?cben; bieié Ijeeft f)ij bie Ihacfit. 25iet bit/ (a) Mattb. 111:11, Die zal u met den Heiligen Geest ende met vuur doo-pen. Antw. 3Dc3c plaat^ tegen Ijen; biant bie ftcacljt biorbt Ijet taa» Antw. tcc albaar ontsegb/en ben (!5ee?t ban «il!):i^tud/bien a5ob 5tjnen ftin»
beren neeft/ toegefcljjeben.
JFfffff 2 ' CO
9()4 Van den Heiligen Doop.
(b) Marc. XVl:16, Die geloofd zal hebben, ende gedoopt zal zijn, zal zalig worden. Antw. (a) {^fcr taDjben ttaee jafien te samen gebDEgb tot één effect/ maar ban ongclïjfte ftrac|jt en noabvaftclijftfjetö. ^onber ge» loobe ^nl niemanb salig tuo?ben/maac tacl sonbej^oop; alg't gclaobc ontbjeefit/50a ïian be ^oop niet gelpen/gelijft uit Qet bolgenbe fihjftt: Maar die niet zal geloofd hebben, (baa? ftaat niet brj/ bie niet jal geboopt 5gn) zal verdoemd worden, (b) 13e (Egt;oop Inojbt bij f)et gelnobc geborgd/ aïé be^egplenoe be toaargfiö ^an be beloften tot bcjelf^ berftejftinge.
(c) Joh. III; 5, Zoo iemand niet geboren en wordt uit water en Geest, hij en kan in het Koningrijke Gods niet ingaan. Antw. l^iej tuojöt gatijjdjnictgf-fpjoftcn ban Ijct facjament bc^ ©oop^/ maa? alleen ban ben heiligen 3?ec«?t met jfinc retnigenbe ftjacljt/ taaa^um bie meermalen bg toatej bergeleften luojbt/en toegen^ be burigmabenbe taerftingen bij bnnr/ Matth. 111:11.
(d) Hand. il: 38, Een iegelijk van u worde gedoopt in den name Jezn Christi, tot vergevinge der zonden. Hand. XXII: 16, Laat u doopen, ende uwe zonden afwasschen. Antw. (a) i^ier ftaat niet bat {jet hmter in ben ©cop/of be uitlnenöige baab ban befpjenginge be jonben vergeeft, af-wascht; bat igi ftct punt/ bat moe^t betaesen taorben. (b) l|iet ftaat van doopen /ol vergevinge. ©ejgeben ban sonben be uiefp^afte (öobp tot ben menfefte/ bat {|ii om be be?bienjlen ban (Cj^fgtug gen bjijfpjeefit; bit taojbt boor (jet geloobe op get èarte toegepast/ toaarboor men bjebe fjeeft bij a3ob/Kom. V: 1. Cn bit geloobe toojüt boo? ben ©oop/tnelfte be beloften a5ob^ ban be brjgebingc bejjegelt/ bejfiejftt/ en bn^ gefcfjiebt be boop tot bBjgcbinge/ bie be^cgelenbe aan be geloobigcn. (c) (De SCpostel ;Bgt boo» pen en jonben aflua«jftf|en/aan be geloobigen ; 't gel)eele bcrfcljins(/ödc be ©oop be sonben aftoti^cljt/ of boor eentphysische natuurlgfte taejamp;inge/ of boor rene morde, be?5egelcnbe ft?acöt/bic boo? f|Et Qdoote te imicljt ban teejftinge firtjgr. 't ïEerjle tborbt ontfienb/ be tegengeöragte plaatfe fp?ceVtt er niet eene letter ban; maar ban be aftuagfeftinge boor CÖ^-nij? blocb/ boor ben geloobe aangenomen/ en boo? ben ©oop bejsegrïb.
(e) Eph. V:26, Gereinigd hebbende met het bad des waters. Tit. 111:5, Door het bad der wedergeboorte, ende vernieuwinge des Heiligen Geestes. Antw. (a) tfie? i^ taeberom niet eene lette?/ bat taater en be uit^ tuenbige öebieninge Rrac^t ö^eft ban reinfginge/ ban toebejamp;aren/ en bat be jabe op eene natuurlgïtc taijje boot gare eigene firaclji tacjfit/ bat moegte getoonb taojben/ bat i^ 't bat tnij ontamp;ennen. ©00? ben ©oop tóojbt fjarte gereinigb/ bat beftennen toij gaarne/ en bejbebigen öct; maar in bfrn ?in/ alji be SCpoétel get jegt/ nameltjff/ bejsegclenbe be aftaa^feginge ber sonben boor Cö?iétup bïoeb/ bjaarboo? get geloobe fte?-fier Inojbenbe/ te ftradjtiger get gatte reinigt ban be fmctte/ Hand. XV: 9. IDtj öefcljejmen ooS/ bat be l^eilige Geëist ben menfefie be^nientot en üiebejbaart/ en bat fjjj bnt boet boe? mibbrl ban get geloobe/ 't Uielft/ boo? get bab bej? tuaterö/b'^t ijj/bcn ©oop/berseoeïenbe öe tacberge-
boor-
fioo^tE/ taojbt tot be^troogtinge en geilfgmafiingc. 't ^lot ban
alle bi^e tegcngetao?prne plaatfen i$/ bat 30 fp?efien ban be verzegelende ft^acfit öe^ ©oop^/cu niet ban ingezettede kracht, taaarboor Qet boa? Se uiterltifie baab ban fiEfpjenoinge uatuuclgftertatjse be sDiiben jaube üiEg^
nEmsn tot rcgtbaacbigmaftingE eh geifig^aft^gf-
Tegenw. 2. vPc filErnE ftinbEtEn/ bie nog 't gesnift bE^ bejftanb^ niet Tcgonw.2 gEöfien/en nog niet geloobtg Titinnen bJFjftcn met ben iDoop totQuu» he be?5Egcïinge/tuarbEii gsboopt; be (Doop nu fjEEft gcEnE Sracfjt/En tuorbt lïEjgEEfs? aan ^en licbienb/of moet booc cene ingesette fijacljt/
en aljoo natuurlgfiErlutj^e be genabe tnc^ften. i^et eccjte ió angernmb/ 300 flaat ban f|Et ttaEEbe bnet. Antw. (a) i©e ïtinbErEn in {jet (0. igi. Antw, taiEjbEn BEfneben/ be fiEfnijbeni^fE biag niEt te bergeEfS/ nogtang lja^n 3e gcEuc ingEjcttEbE fijacljt otn Ijet öartE te bEfnijbEn; biE*? ijï fjet fiïaar/
bat ecu fiinbEfte een Sacrament ontbangen ftan tot nutte/ jcfjoon l)et fa-crament grEr.e ingejettEbE firacöt öceft/om be gEnabe boat jicg s^lbe te bje?ften. (b) iDebnjle bE ©oop lDE:ftt aï^ een teeften en segel/joo ftan een fiinb be^jEgclb tao?ben. a3ob eu bE gEmEEntE/300 ooft be ouber^/
3ien 3e aan al^ bccjegElbEn. ^e ouber^ öeamp;öeu ec ljunnE be?t?oogtlnge uit / en Ijet gehoopte Sinbefte tot beiflanb fiomEnbe/ treftt uit sijnen i©anp be fl?acljt ban liepsEgEÏinge tot bEjtrooétingc cn ^tliamaftingC'
XXI. ®e ftjacIjtEfoogljEib ban bE gEprEtenbcerbe ftjaept bEp ©oop^ ge-D(.D0op tooniif)r£iliEnbE/be?baUEnban5ElbE bebjiEinflEilingEnopbiEgEpjetenbEEjbe neemt do ftjacljt geljoutob. ï©elfie ta|j ban met toEinigE taoojbenftumiEnb3EbE?leggEn, smetteder
©rage: O/'de Doop de verledene cn de tegenwoordige zonden ivegneemt, zoudo niet alleen zoo, dat se hun niet worden toegerekend; maar dat zij ganschelijk nietniet; wegquot; zijn, noch ten opzigte van schuld, noch smette f IDe papisten 5eggen ja, bJl] neen.
1. (©mbat be ©oop gangc^ geene ingesettEbe ftjacljt JjEEft om na» tuutlijftEritnj3E bE 3onbe taeg te nemen.
2. SCnbien be ©oop be 3onben 30a taegneemt/bat 5ij ganfcljclgft niet 3tin/3oo bia^ be menfdje al^ SCbam boor ben bal; baar be ^cö?ift segt: Wie kan zeggen, ik hebbe mijn harte gezuiverd; ik ben rein van mijne zonde? Spr. XX; 9.
©jage; Of de Doop absoluut noodzakelijk is tot zaligheid? (J)e papisten 5eg- is niet gen ja, tuij neen; maa? bat fjö geöjuiftt moEt biorbEn/ ombat be i^eece Se* „^dzTke-5U# öem ingepelb öeEft/Enbaa?oin/batF|etbEracötEnbE?boemt. #itölijftt: {yt tot
1. ^EEft be ©oop geene !ngc3ettebe ft?acamp;t om natuurltjftEctog3e be aangiicid. 3onbEn InEg tE nemen/gslijft nu Bebegtigb i^/300 i^ ec geene abfolute noob3aftEïijftl)eib.
2. %e (^EEre 31^5quot;^ ontfient 3uïfi eehe abfoïute noobjaREÏijftQElb/ tetaijle ÏJÖ be bEjboemenigfe niet bjeigt aan be niet gEbooptEn/ maa? aan bE nirt ge-loobcnbEn/nabat ijij geloobE eu ©uop bij clftanbej gEfixlb ïjab. Mare. XVLIG.
3. JjISeii ftan booj 5rjnEn ^oop gcloobcn En bEftecrb 5tjn/ ja in be boï' laapffncn laorbt ïp't UcsEigdjt/ eer 59 gcöoopt Uiojöen; te soobanige nu
%4 Van den Heiligen Doop.
(b) Mare. XVI: 16, Die geloofd zal hebben, ende gedoopt zal zijn, zal zalig worden. Antw, (a) üio?ben ttoce jnfien te samen getioeoö tot één effect/ maar ban ontjrhjfie ftrac|jt en naobjafieltjftQelb. gonber ge* loolie ^nl niemanb jalig taojben/maat tael jonbc? ©oojj ; al^'t gelDolic ontbjeefit/ 30a ftan üe ^aop ntet Qclpen/ gelrjft uit Ijet bulgenbc Bljjiit: Maar die niet zal geloofd hebben, (baa? ftaat niet brj/ bic niet jal geboopt 59n) zal verdoemd worden, (b) ^e ©oop laojbt bij ïjet gclnolir geborgö/ be^^egplenoe be taaarfieib ban be beloften tot bejelff? berfte^ftinge.
(e) Joh. III: 5, Zoo iemand niet geboren en wordt uit water en Geest, hij en kan in het Koningrijke Gods niet ingaan. Antw. ^iejtuojötganjScljnictgf-fpjoficn ban Ijet facjament bej? tDoopg/ maa? alleen ban ben Cjeiligen 3?ce^t met stine relnigenbe ftjacljt/ taaajum bie meermalen ög toatez bErgclefjen Vuo?br7 en toegenié be burigmalienbe taerftingen bg bmir/ Matth.Ill: 11.
(d) Hand. II: 38, Een iegelijk van u worde gedoopt in den name Jezn Christi, tot vergevinge der zonden. Hand. XXII: 16, Laat u doopen, ende uwe zonden afwassehen. Antw. (a) ^ier ftaat ntet bat {)ct Inatec in ben ©cop/of be ultlnenbtge baab ban befpjenginge be janbrn vergeeft, af-wascht; bat ij? öct punt/ bat moe^t betoejen luorben. (b) i^iec ftaat van doopen iol vergevinge. ©ejgeben ban jonben t^ be tritfp^afte i0Dbsi tot ben menfe^e/ bat {p om be bejöienften ban Camp;?fgtug b^tjfpjeeSt; bit tao^bt boor liet geloobe op get fjarte toegepast/ taaardoor men b^Pbe Qeeft bij a?ob/Eom. V: 1. Cn bit geloobe taojbt boo? ben (©oop/tnelfte be beloften a5ob^ ban be bejgebmgc bc?5egelt/ bejftejftt/ en bn^ gefeftiebt be boop tot bejgebinge/ bie betegelende aan be geloobigcn. (e) ©e SCpoptel jegt boa» pen en jonben aflna^fcljen/aan be geloobigen; 't gcljecle bcrfcljil iö/Doe be (©oop be jonben aftaa^cijt/ of boor ttnzphysische natuurlijke taejStnge/ of boor rene morde, be^egclenbe ftjac^t/bie boo? f)et geloobe be ïtracljt ban teejftmge firtjgt. 't Ccrfte tnorbt ontftenb/ be tegengebragte plaatfe fpjeelit er nfet eene letter ban; maar ban be aftnagfcöinge boor (Cljri^-ni|? blocb/ boor ben geloobe aangenomen/ en boo? ben ©oop be?3egfïb,
(e) Eph. V:26, Gereinigd hebbende met het bad des waters. Tit. 111:5, Door het bad der wedergeboorte, ende vernieuwinge des Heiligen Geestes. Antw. (a) ï^ie? i^ taeberom niet rene lette?/ bat D^t taater cnbeuit^ bJenbfge bebfeninge firac^t öceft ban reinhjJnge/ ban bJcbe?amp;arEn/ en bat be jaUe op eene natuurltjfie taijje boot fjare eigene firacljt bie?ftt/ bat moejSte getoonb lao?bEn/ bat 't bat taij ontftennen. lt;Düd? ben ©oop lno?bt fjet Ijarte gerrfnigb/ bat beftennen tnij gaarne/ en be?bebigEn ö^t; maar in blrn ?in/ al^ be SCpoötel get jegt/ namelijft/ br?5rgelEntie be aftaa^fc^inge ber jonben boor Cfctétu^ bïoeb/ toaarboo? get geloobe jte?-fier tcio?bcndc/te firacljtiger ^et garte reinigt ban be fmette/ Hand. XV: 9. flötj fiefcl3e?men ooft/ bat be üjeiltge (j?ee?t ben menfclje bc?nieuü3t en lnebe?baart/ en bat ï^tj bnt boet boe? mibbel ban ^et geloobe/ 't toelft/ boo? öet bab bc^ Uiatrrtf/ baf i#/ ben IDoop/ bersegelenbc be tacberge-
boor-
Van den Heiligen Doop. 965
fioo^tE/ jkjficr Ino^bt tot bcjtcoojStingc en (jeiUgmafiinoc. 't ^lot lian alle tipje tegcngetaojprne jilaatfen i#/ öat 5Ö fpjcfien ban be verzegelende ïfjacljt öe^ ©oop^/ en niet ban ingezettede kracht, taaarboor öet öoaj be uiterlyfie baab ban fiefpjenginge natuurlijftcrtagse be jcnben joube iDeg»
nenjcn tot rcgtbaacbigmaftinge en Ijeiligmaftinge.
Tegenw. 2. ftleine ftinberen/ bie nog 't gefijuifi belt;? bejftanb^ niet Tcgonw.2 geööen/en nog niet geïooliig fiunncn toe^ften met ben vDoop tot önn» 11e bejsegeïinge/Vuarben gcboopt; öe IDoop nu jjeeft gcene Sracïit/En tuorbt bejgeefö aan öEn liebienb/of moet öooc eene ingesette fijacljt/
en aljoa natuurlgfierlutjse be genabe Irinften. j^ct eerite is oiigernmb/ 300 flaat ban fjft ttoeebe bast. Antw. (a) i©e fiinberen in ö^t lt;0. @1. Antw. toie^ben Befneben/ bc befnijbEiii^fe bta^ niet te bErgeefö/ nogtanjï ïj^bben 3e gcenc ingesettebe ïi?atljt om (jet öarte tc befnijben; bie^ijlljctfilaar/
bat een fiinbefte een Sacrament ontbangen ftan tot nutte/ fcljoon Ijet fa-crament grene ingejcctebE ftracFit jjcEft/om be genabe boor jicjj selbe te tuejfien. (b) ©ebJijle be ©oop ioejftt al^ een teeften en jegel/soo ftan een ftinb bejjegelb taa?beii. €iob en be gcmEEnte/ 300 ooft be ouber^/
3ien 3e aan al^ bersegeïben. lt;Ee ouberg IjEbÖEn ec Ijunne be^oo^tinge uit / en Bet gehoopte Sinbefte tot bejftanh ftomenbe/ treftt uit 3önEn i^onp be ftjacïjt ban liejsegeïinge tot bejtrooétinge en ijdno^ftinge.
XXL ®e ft^acrjtelocgfjeib ban be gepretenbcerbE ft?acöt bE^ ©oopj? ge-
Do Doop
toonöï)e6benbe/be?bauenban3eïbe bebjieiniteflingendpbiegepjetenbeejbe neemt do fi^acl)t geboutab. J©elftE toij ban metlneinige taoo^benftunnentDebe^Ieggen. smette dequot;
©rage: Of de Doop de verledene cn de legentuoordige zonden wegneemt, zondo niet alleen zoo, dat ze hun niet worden toegerekend; maar dat zij gansehelijk nietmet wee' zijn, noch ten opzigte van schuld, noch smette ? ÜDe papisten jeggrnja, tot) neen.
1. (0inbat be ©oop gangcg geene ingescttebe ftjatljt öeEft om na» tuurlijfterraijse be jon be taeg te nemen.
2. 3|nbien be ©oop be 3onben 30a Inegneemt/ bat 3tj ganfcQeïtjft niet 3ji!i/3oo bia^ be menfdamp;e al^ SCbain boor ben bal; baar be ^cöjift 3egt: Wie kan zeggen, ik hebbe mijn harte gezuiverd; ik ben rein van mijne zonde ? SjK. XX: 9.
©jage: Of de Doop absoluut noodzakelijk is lot zaligheid? papisten 3eg- is niet gen ja, toij neen; maa? bat 09 geöiuiftt moet taorben/ ombat be l|eece 1e« ^^iuut^ 3U^ öem inge^elb geeft/en baa?om7bat fjet beraeftten bejboemt. ^it Olijftt: lyk to't
1. i^eeft be I^oop geene ingc3ettebe ft?acöt om natuurlpertotjse be zaligheid. 3oiibEn lueg te nemen/gelijft nu bebegtigö i^/300 i^ er geene abfolute noob3aftehjft0eib.
2. ^e ^eere Slesu? ontftent 3uïft eene abfolute noabjafteïijftgeib/ bctaöle i|i3 bc be/fcae;nenigfe niet bjeigt aan be niet geboopten/ maa? aan be nirt ge-loobcnben/nabar ijij geloobe en ©uop bij elftanbe: gcfleïb Ijab. Mare. XVI:16.
3. „iiaen ftan boo? stjnen ©ooy gclooben en befteErb 5tjn/ja in be boï' taagfenen laorbt fiirt bcjeiédjt/eer 33 gcboopt biojben; öe 3oobanigc nu
JFfffff 3 ÖEfft
966 Van deu Heiligen Doop.
fjeeft Ecutuige lelien/ Joh. Ill: 36. goo Ban öan Ijet nictoeöooiJit 5ijn/ öem niet Duiten ten geniel öouöcn. ©ie? öe ©oop niet afifoluut noobsaftelpfi tot öe salioljeiö, ^e tegenoebraotc plaatfe/ Joh. III: 5, fp?eeHt niet ban öen Doop/ Qeiijft üoUen oeroonö.
Do onge- l^tage: Of alle ongcdoople hinderen verdoemd zijn, en nooit in den hemel ónderen ^unncn komen? JDapipteu jeggen ja. ilDij fetj^iifiien booc julft een fcljcffi» ziju niet fteltjÉi ouröee!/ 50U regt aangaantie tegen Ijet bt^bonö te? genade. JDant/ verdoemd, i. ^aac .iulft eciie ftcacljt niet in ben (©oop/ al^ 59 bejfieren/ geltjft getoonb {?. 2. ©an joube leinanb .^onbec siin eigen fcljulb/ booc öe ilof» {jeib of Vu?eebf)eib ban een anbec berboemb ftunnen tuorben/tegen Ezech. XVIII : 20, De zone en zal niet dragen de ongeregtigheid des vaders, ©an toa^ !)et in be Fisnb i,dn Ecn nienfclje/ om een tmiD salig te maliën/ of te bejboemen/ alg ^ij ijet ftinbelie of boot/ of na jijnen doop boobbe. Beschrij- Ijebben luij ben ©oop in be^jelfg nature bertoonb/ üiaaniit ülijUt/
Heufgen68 tiat öc Ijet eerjïe faccainent be^ (3r.; een teeïien en jegei ban
uoopl Ijet genabeberbonb/ ban öob ingeflelb/ ban ben ï^cere SUejiiö aan jijne SCpojiielen/ en in Ijen/ allen Ijerber^ en leeraard beboïen te öebienen/ om boor inbompelinge of bcfpienginge met rein taatec in ben name be^ ©abergVen be^ goou^/en be^ heiligen «öee^teó/aan be geloobigente beteefienen en te betsegelen/ be afinagfefjinge ber jiele ban fcljulÈi en finet» te öddc get bioeb cn ben Geëist ban Cij?i^tug/ en be inlijbinge in be gemeente ban Ct^iptu^/ om boot geïoobe/ ïiefbe en öeiligfteib te 51311 tot cere a3ob£/ fieraab bet fterlte/ cbertniginge ber onüefteerbea/ en op» VucfJliingc ban be geïoobigen.
Moetbc- * XXII. 't noobig/bat tnij bij Ijet borioe boegen be voorwerpen, of wden aan ^11 i:iE ©oap moet ücbienb tnorben. ©ejc s«1n geene iiloMlien of aan go- biergeltjfic hingen/ gelijfi be papisten/ ben ©oop fcöjilibelijli pjopyanc-loovigen. renbc/baen; maar 't moeten menfe^en jijn/en onber be menfcljen luarc geïoobigen. ©e luare geïoobigen aïïeen gefiöen regt tot be facramen» ten; boclj be'aiyle Ijet be iierlienietgegeben ip/selieteftennipfcofappa» rentie ban üiebergeboorte te Ijebüen tot uenen gronb/ tnaaroiJ be bie^ naar iemanb be facramenten moet toebienen/500 luorben op gaebe 0?°quot;' ben/en aïsoo in goeber confcientie geboopt allen/bie belijbeaigfe boen ban ljunne jonden/ ban gun geïoobe in Cö?igtu^/ en boo?nemen om 31e5uj« boetftappen na te boïgen/ en een ïeben te leiben/ dat met die ljunne behjbenigfe obereenftomt. gijn ban be boopeïingen onüeïieerb of gebeingben/ bat fioint op Qcn selbe aan/ en de doop ia gun geen jegeï/ de» bnjlE si) geen beeï fjebamp;en aan öet beröonb en geen regt aan de gocbe» ren. Siet (jet ge^egbe/Matth. III; 6, Zij wierden van Hem gedoopt... belijdende hare zonden, vs. 11, Ik doope u wel met water tot bekeeringö. vs. 8, Brengt dan vruchten voort der bekeeringe waardig. Hand. II: 38, Bekeert u, endc een iegelijk van u worde gedoopt. Hand. VIII: 37, Indien gij van ganscher harte gelooft, zoo is 't geoorloofd.
XXHI.
Van ticu Heiligen Doop. 967
XXIIL 5(51^ buji icmanb in Ijct be^Bonb 5icö Öecft ingelaten/ 't jij in En aaa lDaa?öeib/ 't 59 uiterhjft/ en gcboopt i^/ 50° 50« 5^ 00amp; amp;unnE ^bond-
ftinberen aan In Qet beramp;onb ober tc oeben/ en bie te laten beo- genootcn.
pen/ betaijl ö^t be;6onb gemaaftt hsojbt ooft met gunne fitnberen. Otej tog bit öetDijsen/ fjcbBen totj tot nabrre opening ban ben fiinberboop eenige jaftrn booraf te jeggen: (1) ^e fiinberen bic te boopen jijn/ moeten 30quot; (a) geenc fiinberen ban Soben/ ^Tujfien/ i^eibenen en ftetteren/
i'cöoon 55 ban een öonbgcnoot tot fiinberen toaren aangenomen; taant be aanneminge maafit niet/ bat 5e in Ijpt berfionb gcamp;oren jtjn. Cb) ^eenc bonbelingen in een lanb/ in Ijettaelfie bc taare fte^fi niet ij»/ of in een lanb/
altoaa? be taare föe^fie tael i^/ maar baarbij bejbulb met Sfaben/ ^ur»
ften/ ^eibenen/ ^ocinianrn en anberc fietteren/ betaijl öet sootacl fiin»
beren ban bie/ alji ban bonbgenooten fionbenjgn. (c) ^eene ftinberen ban öeibe be onberg? grËycainmunicce?bcn/ na be rycommunicatiën ge-tcelb/ betaijl bie boo? l^eibenen moeten ge^ouben taorben. Matth. XVIII : 17. (d) (0eene ongeborene of ten beele geborene/geltjft be papisten boen,
JiBaa? 't moeten jijn (a) fiinberen ban bonbgenooten/ 't jij bat 5e get beibe jijn/ of ren ban beiben. 1 Cor. VII : 14. (b) (©oft fiinberen ban bonbgenooten/ bie uit Ijoererij geboren 3fjn. (c) gt;0ofi fiinberen ban gefenfuree?ben; taant be jone jal niet b?agen be mi^baab ban benbaber.
2. We pfaat^ taaar be fiinberen geboopt moeten taorben / if? in be .êcïijiftiire niet brpaafb/ en beljoojt tot get taesen be^ ©oopö niet; maa?
baa? be ïtc?fie Ijare openbare jamenfiomfie fiecft/ iji Ijet jlic^telijft/ bat ïjet in be bejgabcring gefcfjiebe.
3. J^a öft bejamp;jefien ban ^et bejüonb be? taejfien Ijeeft ^ob een ver- Niet uit bond der genade met ben menfclje opgerigt/en nooit/noclj in ftet (0. (£• wendig nocg in Ijet 4B. (C./een nittaenbig berbonb opgerigt/ taaarin öefieejben cn verbond. onöefiee?ben fcno? een rjeltjfi regt bonbgenooten jauben 51311/ en in 't Inelfie
OPob op uiterlijfie gerjaojjaainljeib renige uittaenbige goeberen jonbc fie-lonfb IjeDBen/ onbe? taat naam (jet oofi mogte jijn/ 't jij nationaal, voor-oeeldisch, aardscli, uitwendig, ©aajom mag men geenc fiinberen boopen op een nittaenbig bejbonb/ maar adeen ten opjigte ban Tjet oenabebcjSanb.
4. .jflBen ban be uitliejfiorfne fiinberen nanmejften/ of Qoe jij jijn ten op* Noch ver-jigteban a3ob/afin jiclj jeïben. (!3ob ficiit5eal?iiitbp;fiorenen/al^e?fgena» kiezmge-men bes? eeutaigen kben^/ al^ be^ïoéten bno? ben bonbban Dunnen ^Ekuge Slejug C|)?iötii^. Sin jicti jclben jijn 5e gelijfi alle anberc fiinberen/ mi^fenbc
f^et beclb (Stobfi/ Qebbcnbe Ijet bcetb öe^buibel^/ jonbe? ^aab be^ gefoof^/
jonbe? taebepgeboo^te in Ijun begin/ of be minfle Ijebbelijfie genabe/ jonbt;? intaoninge bes heiligen idScearrö/ en afjoo gatelijfien bejbocnuiijfi/ joobat bc g?onb om Ijcn te boapen nietig eenige genabe/bie jij nu in 3icÖ5clben ljeamp;' ben/ noeïj op b?n gjonb bcr eeutaige be^fiiejinge/ bic boo? ons bejöojgen i^.
5. #ob fionbe bc fiinberen ban jongé op/ 't jij ten beele/ 't jij gcljcd/ zutendo0quot; bolmaaftt fjciligen/ gelijfi a!lc fiinberen te? taerclb souben gefiomen jijn/genade.
in»
968 Van deu Heiligen Doop.
intiien 5(iöani niet oesonbigb gaöbe/ en geïp tiDlmaafU DcHlg të
gcBoren/ en gdijri öe uitbc^ïiorene fiinbcjfteng in Dun (lebben bolmaafit Ijeilig gemnafit luojben/ aljoo tuel al^ be bollnagffne geloobigegeBeiligh Vuo?tjt. 4©aa? «pob boet Dat o^binai? niet; 30a Ijct ai aan bcse of gene cpt^aojbinatr beöe/ baajban i^ geene aiibc?biiibiiigcofftlaa?ïiclu(jg; joobat al tocbrjoin iet^ in siclj te jjefiben/ bc g?onb piet ig ban fiinberen te boopen. Dc Doop XXIV. ^e iPoop een tecfien en jegef/ en tuejfit be^ljalbe niet anberjï hetZk!nd.öan fietEefteiienbe en bejsegelcnbe. üJe?lit dooEeene ingevette ft:ac[jt be maar ver- genabe niet/ nodj ö?t i^ geen uittoenbig teefien/ tnaa^boor/ tuaa?op/ of anderthet jjjaajfttj öe taebcggEfioarte ine?Fu/ geltjft Cö?i^tu^ in öcf boen ban 3Jgt; nc mirafielen iet^ uittoenbig^ gcfi^uiftte/ om bejelbe te Baa^fiiijficlpe? te maïicn/ en gelijft boar be opïegginge be? öanben be eptraorbinaire gaben öe-ö (fikeptEjii raEbegEbeelb UiiEjbBn/ soobat be QEiiabe-Vne^ftingEn 45ob^ nier gefionben sön aan ben tpb en actie beiS (©oop^. Oofi 6?engt be ©oop amp;et Rinb niet in Een anberen intaEnbigen fïaat/ ban (jet tE borEii tua^/ En (öob ÜEinint bat Rinb niEt wee? met eene liefbe be? taElBEljagelijRamp;Eib ban tE ba-rEn; maa? bE gefteElE fi?acamp;t bE^ ©oopö i^/ bat Rinb tE bE^egeïen Qet be^Bonb be? gEnabE EU aÜE bE^self? beloften/ niet bat Bet bie öceft/ maa? bat ö^t regt aan bic ö^eft/ en bat ijet lt;000 aan ÖEtselbe 3al bolö^engen/ gelijfl aan be bolüjagfeiien ooR toeftomenbe goeberen becsegelb tDorben. iciuderen XXV. 7. SHHe fiinbereu bet boiibgcnootfn/ 't sij öeftcerben of onbefiee?* dernootIn'öen/ '* 50 bon? of na fjet entbangen be^ ©oop^/in jjunne jonftÖEib flec» moeten als benbe/ moeten geïjouben tuojben 3altö te siju/ uit ftjacïit ban {jet Ue?bonb tegena- ^obg/ in 't tticiïiE 31J gcBocen 3tjn/ en alsao te sjjrt ftinbersr. be^ be?-^ugen banö^; 5ïjn öe ouber^ oiiBefieejb en t^outucïaep in jjet be?6onb/ b»t ig oy merkt Quiine EigenE rERfninge / be sane jal niet b?agen be mtpbaab beg ba^ worden. t,e?g; 30Q Ijeeft men 3e ooft boo? taare Bonbgenootcti en Rinberen te Ijouquot; ben alp 5e optua^fen/ tot bat 5E niEt be? baab be?toonEn/ bat 3E t?DutaElaoiS in get bE?Bonb 3ijH/ En aan bE Belofte gEEn beel IjeBBen. ^ij ballen niet uit uit be genabe/ en be be?3egelinge tao?bt niet be?nietigb; maav 't i^ een Be^ togp bat be ©oop Ijun geen 3Egel toa^ en bat 3E nooit toaa?lijR in Ijet be?' Bonb 3gn getoee^t; maa? alp fommigeu na een 3'anbig leben 6eftee?b taor-öen/ 500 bjap be ©oop ijun een segel/ bat 3e toaa?lp in Ijet be?6onb tuaren opgenomen/ En bat se bEel aan allE bedelf? gnEberen souben {jeBBen met be? üaab/ gelijfi 3tj baaraan in Dunne fiinbpc!)Deib regt Dabben/ fcDoon 35 tup^ fcDcn ben ^oop en Dunne Befteeringe niet minbe? ban naar Bonbgenooten gelefien/ én tEii opsigt? ban Duimen ftaat in 3icö 3ElbEu/ én in Det Uiaa? 00?-üeeIban anbecen soobanig Inaren. We ©oop bB?3egelt alleen uithc?fiarenEn. De zin XXVI. 8. ï)et fo?mutie? ban ben ©oop b?aa5t be oube?p en be getui-vail^^e' SEn : Of ze niet bekennen, dat hunne kinderen in Christo geheiligd zijn, en het formu- daarom als ledematen zijner gemeente behooren gedoopt te wezen ? lt;Dm be^E «er des b?agE te ije?jlaan/ 300 me?ftt/ (a) ^at Det fo?mulie? fp?eeftt tot bond-00ps' genooten. en ban hnnne fiinbercn.
Van den Heiligen Doop. 969
(b) Geheiligd zijn, tuit niet jeggen/ öat be fcinbercn nu In toaa?öeit)
ïjet Beginfel beg geloof^/ bec toeberocfioortc/ en fteiligmafiinge beelarfj-rig 5ijn; ooft niet/bat alle be teboopene ftinbecen/en ööjonbe? bit mjjn iiinb uitberfioren f^/Befiectb en jalig jal Inotben; maac in 't gemeen öat be ftinöeren be? fianbgenooten/ uit firadjt lian öc't bcjDonb met be Donbgenooten en ijunnc fiinbercn ojpgerigt/bc goeberen be^elfö in rrgt ijcamp;ljen/en in üesittinge gullen beeiacljtig luocben/tn tegcnjieüinge Uan bc iiinberen bejgenen/ bie geen öanbgenootcn jijn/ betnelften geene üc=
ïoften ï)eöÜEn in Ijct i©oocb/ latenbe be ?;alirtl)£ib/ afjS 5e jong jlerbcn/
aan be lirije en beröorgene fianbelingen a3obp/5onbcc Ijct een of anber met fnnbament baarban te fnmnen jeggen. (iEn belmjle be ïiinberen bec fionbgenooten nietg bertoonen bat booc of tegen i#/ 300 IjcBben Inij 3e niet te onberfcbeiben/maac Ijen uit ftracljt ban be belofte boor ftinberen (©obg te pouben/tot öat jij Ijet contrarie bertoonen. goobat in tug geïjeiligb te 3ijn/ig beel te O^öBen aan Cfilt;?i?tug.
(e) Geheiligd te zijn, ig niet in ren uitlnenbig bf?öonb opgenomen te 3ijn/taant baar ig geen uittuenbig berbonb. ©esaligfjeib beg fiinbg/en niet ictg uitlnenbigg/ tuoröt ban be onberg beoogb. ©e Sacramenten 3gn geene 3cgeien ban een uitteenbig bejöonb/ maat alleen ban (jet ge-nabeberbonb/ en teefienen en segelen ban be regtbaarbigljeib beg geloofs;
en ooft Ijet fiinb taorbt beftenb in CÖ?'gtng geljeiltgb te 3gn/ bat ban geen nittaenbig berbonb ge^egb ftan luorbcn. lt;0afi Inorbt Beftenb bat Ijet fiinb boor ben ©oop gejjeiligb ig/en baarom geboopc moet hiorben ; 300 taorbt Ijet ban niet een Boiibgenoot boor ben ©oop/maar bet taag öet al tc beren/en tc boren tuag er geen berbonb/ban Ijet berbonb ber genabe^
(d) C^et ftomt uit be onftunbe en migbattinge ban be 3aftc/ alg fom»
migen tjet fonnnlier beranberen/en peggen : in Christo geheiligd zijnde,
of/die geheiligd worden, in Christo geheiligd moeten worden, ^nbien men met bie Inoorben taat anberg tail/ ban tn |jet berbonb bet genabe tc 3ijn/ gchjft men fcljijnt te taillcn/ 300 ftan ift niet Begjijpen/ op luat gjonb 31J ljunne Rinberen laten boopen/of anbrre ftinberen boopen/baac toefi geen anbere g?onb ban boopen tg/ ban Ijet berbonb ber genabe/ taaarban be 35oop een iegel ig.
XXVII. ^)it nu booruit ge^onben gcBBcnbc/ 300 ig be brage: Of de De kinde-kinderen der bondgcnoolcn mogen en moeten qedoopt morden ? Mennisten, rcn (|er Socinianen en Brouwnisten seggen neen, tag 3eggen ja; taant nooten6
1. Sin öct moegten be ftinberen ber Bonbgcnooten Befneben ^o01011
taorben/bieg moeten 3c ooft in ïj^t M. 011. geboopt taorben. 't «Hertlc wórden, ig Buiten bcrfcfjil. ^e reben ban fjet gebolg ig: (a) o^mbat in üeibc Bewijs i. ^egtamenten een en riet^eifbe berBonb ig/raaftt bat 3clfbe berbonb in Ijet 0. ooft ben ftinberen/en moegten 3e baarom ïjet 3efu,l ber SSe* fmjöenigfe ontbangen/ 30a ban ooft in ijet JS. «C./ en moeten berljalbe geboopt taorben. (b) ©e ©oop ig in plaatg ban be 25efurjbenigfe geftomen/ i. -öggggg
Van den Heiligen Doop.
ftet uitluni'Jüj tcEÏtrn ip maai: lieranbcrb / Ijet jegLi iji Ijetjelfbe. Ooi. 11:11—13, lu welken gij ook besneden zijt... zijnde met Hem begraven in den Doop. ©ie rrcboopt i£/ Vuoibt Dp5E[Iö öcfncüen tc sjjn/ beiinjle Jjet 't jrlfbc ^ntramenc in Iueïsii lp. (c) 3;» fieibe ïp bejelfbc Uctre» litiibe saKc/rn Ijèrjelföe ctnöc/namcfijf!/öc rchiijjiuos üoor fjct üfocö en ben (©rept ban ^iSoepten ban be JiinberEn toen öefneben tnoj»
bfti/joG inoctrii se ban nu uall gegaapt laarbrn.
Ucwjis2. 2. ÏDe InnbEicn jyn in Ijct#. gcbcopr. 1 Cor. X:l, 2, Dat onze gedoogt1 • vaders allen onder de wolke waren, ende alleu door de zee doorgegaan zijn , ende allen in Mozern gedoopt zijn in de wolke, ende in de zee. ©at tjicr al!e IjunnE iiinberftEsi^ niEbc tuaren/ ig ünamp;EtbjiptelrjFi/ Exod. X : 24.
bc boopelinoen onber luatEt ingcbompclb laiErbcn/300 InarEii 511 nllrn in be jee/eh Ijct Itiatec in be luolftE/liiellfe ftcEb^ dUei; gen tua^/ öebfRtE firn/en bfje ©ocip hia^eenebEcsegelingcban IjunnE geEgtclijfie berjonticnipfc/ oclylf 30 boor jjEt taatEt bee see jpfiarao'? tjanbEU ant' litoauiEn/ En boar be tuolftE oberfcïjabulnb rn öElnaarb bjicrbrn boor be ï)!ttc brc 5onne/i» be^E bioifiE limp be ^cEtE S-eju# met 3ijnc tcgen-tooorbig0riö/ Exod. XÏV: 24. Sijn isc lilnöcrcn toen geboopt al? Donb» gEiiootEU/joo moEten 5e oon nu geboopt Uiorben/taant sij nu .voD'tucï bonbgrnootcn jgn/aï^ toen.
nowiis 3. 3. ©e ftinbEten bet öanbgEnootcn 31511 in {jet be^öonb/ bie^ O^üen 3c hotver ooft regt tut bc scgelcn bcö beramp;cnbst. ©at 5e in Ijet btTÖonö 31)11/öltjlit/ bond.1 Cc11- XVII: 7, Ik zal mijn verbond oprigten tusschen Mij ende tnssehen u, ende tusschen uwen zade na u in hare geslachten, ©it tuap niet ai= leen in fjet ©. (C./ maar doü in Ijet JSieuIüc ; biant ooft fee geloobigen uit be ^eibenen siin SCfiraOamp 3aab/ rn aljoo in bat berbonb inge» floten. Siet Eom. IV: 11, Opdat hij zoude zijn een vader van allen, die gelooven, in de voorhuid zijnde, ©it bebegtigt ooft ^etrup/ Hand. Ill: 25, Gijlieden zijt kinderen der Propheten ende des verbonds, 't welk God met onze vaderen opgerigt heeft, zeggende tot Abraham: Ende in uwen zade zullen allo geslachten der aarde gezegend worden, ©oet IjitrOij/ 1 Cor. VII: 14 , Anders waren uwe kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig. Sïn'fflcn^ bige geiligfieib IjEDöen sjj niEt/gEÏyli boben i? belnesen/maar sy Inorben ïjeilig genaamb/ ombat een ban bEibe ouber^ gEloobig/ en fiisno iu 'jet berbonb luatEU/cn 300 sgn be fsinberen Ijsilig boor eeue beramp;anb^cilig» lieib. ©aar i^ geen nittoenbig berbonb/ baar i^ tupfiijEii öob en öe ge» ïoabigen maar één berbonb/en bat ij? ijet berbonb üer genabc; 3005011 ban be ftinberen ber bonbgenooten in Ijet berbonb. 3in besen opsigte noemt be l^eere fien 3t)ne ftinberen. Ezech. XVI: 20, Voorder hebt gij uwe zonen ende uwe doehteren, die gij Mij gebaard hadt. vs. 21, Dat gij mijne kinderen geslagt hebt. Cn 5t)n 5c in Ijet be^öonb/ ;oo moeten 3E ocli fji-'t 5c» gel bep be^öonbp ontbangen/ gcfiift ölijftt uit Hand. II: 38 , 39, ïlen iegelijk van u worde gedoopt... mint u komt de belofte toe, ende uwen kinderen.
4. ©c
1)70
Van den Heiligen Doop. 971
4. ©e ïtinbEcen ïjeBDen öeeI nan öc gDEöEcen öcsi lie^ljantj^/ aan be Bewüa4. ücvbiEnftEn ban aan ÖE Iicloften/ aan öc ^aügljfiö. Matth.
XIX : 14, Maar Jezus zeide: laat af van de kinderkens , onde en verhindert do sroedo-haar niet tot Mij te komen; want derzulker is het Koninklijke der be-melen, ©cje taarcn occne OEESttiijlk Hmbcren in rcticvigijciö / maa? natuurlpE ftinüEriiEn^/ bic tot SIcju^ luicjbcn/ en Dan anbc=
VEii/ai^ te gering/ ban Se^u^ getoce?b taic^ben. ©Ejen be^ïilaart 3u^ beefgenDotcn ban Ijet ïfioninftnjfJE ber Fjeineïen/ 't toclfic uiemanb ftan 5Ön ban boor en in Cf)?té£u^ bi ie er/ bie bE fiinbejiien^/
jong jterbenbe/ burft ünitcn ben gemel fluiten ? Sao ooft/ Hand. II: 39,
üweu kinderen ïtomt be Selofte toe. ©ie mt bcel l)f blien aan be öiiaftEn be^ berbonbé/ bicn ftomt ooft fiel: 5eÖe' ^e? be?6onb^ en bej beloften toe.
XXVIII. Tegenw. 1. 't Sp HE^gen^ bebolEn/ boopt ftinbEtEn. Antw. Tefrenw.i (a) ©e ig aan rebelijftc menfcöen gcgcbcn/bie bieten bat onbe? An,w-
bonbgeiiooten allen be^ftaan bjorbcn/bie in Ijet berBonb jtjn/of 3e ban nian/bronhi of fiinberen 5ijn. (b) Daar flaat ooft niet/booyt man/boopt brouto. «Ooft bjorben je niet naam en toenaam niet genoemb. Cc) ©aar ftaat/Gen. XVII: 12, Cen joonfte ban acfjt bagen jal u befiiebcn bio?-bcn. ©aar flaat/Hand. 11:38, 39, oEen iegelijft biorbe geboopt; taant u en utae ftinberen ftomc be belofte toe.
Tegenw. 2, De ftinberen ftunnen er geen nut uit l)cöBcn/ jij berftaan Tegonw.? get niet/ jij fcfjjeentaen tael/ tejtoijle jij geboopt toorbcn. Antw. (a) ^JSen Antw, moet niet tagser jijn ban «öob/ bie 5oa bcbolen Ijeefr. (b) ©at al/
en taat men meet bcbenften ftaii/ ijabbe ooft plaat? in be befiujbenijSfc be? ftinberftenö. Cc) De oube?^ tteftften er t^oopt uit/en taorben baar»
booc bejöonben en opgetueftt/ om 3c a!;* bonbgcnaoten aan te mejfien/
en op te boeöen. Cn alji be ftinberen tot Qun be^jtanü ftomen/300 trelt«
Ren 3Ü er aljoo biel imttigljcib uit/al^ bic boltaajjfen geboopt taorben.
Tegenw. 3. i^ quot;'ct boor be brrtig jaren geboopt/ bieö moet Tcgon\v.a
men ooft 300 lange met ben Doop tnacljten/ tot bat be ftinberen tot yim bc.Jftanb ftomen. Antw. Ca) Daaruit jotibc bolgcn bat men boor Antw. be bertig jaren uier moeite geboopt taorben; 't taeift 3ij met ljunne eigene prafttijfte omftooten. C^) Doop toaé toen ee^t ingejlelb. Cc) C!j?i^tup taa^ in sijne jonft^Eib befneben.
Tegenw. 4. jföen moegtcej^t onDertoejen taarben/beftee^b en geloo» Tcgcmv.t big ti}v./ re? men geboopt mag taorben. giet bat/ Mattb. XXVIII: 19.
Hand. 11:38. Hand. VIII: 37 , 38. Marc. XVI: 16. Antw. 00 Daar ftaat Antw. ooft/2 Thess. III: 10, Dat zoo iemand niet ca wil werken , hij ook niet en etc. gal men ban ben ftinberen be fpijsc ontljouben? l!3ic 5ict niet bat f)et beibe 3iEt op boltaagfencn 5 Ch)quot;cï!iaci! mag geene ftinberen boopen ban ber Donbgenooten/ 300 moeten ban be oubej^ ee^^t boubgenooten taorben/ en in bic moet onbr^ta^ingc/ öefteeringe cn ncloobe boorafgaan. gooöat bie plaatfen niet''boe? rrgen Ijet booten be; fiinbcmi ban be boubgenooten.
' 2 XXIX.
972 Van den Heiligen Doop.
denTblf'* ^XIX. Bedenkingen ober 1 Cor. XV: 29, Anders, wat zullen ze doen, denkin*-quot; V001' de dooden gedoopt worden , indien de dooden ganschelijk niet op-gen over gewekt en worden ? Waarom worden zij voor de dooden ook gedoopt ? i£5it xvTb. 02 taaarober sec? bccl ip. Soo eIöe^/300 tg't gier :
500 brie'fjooföen/5oa bclc sinnen. DDat cr aan gi'ïcgEii/bat ec nog een OBboclEn 6p fiomt ? SfctiEt ftiEgt beu gelioE(En/ niEt ombat |jjj UolfloniEn obEttutgb i^batljct bE tuaaraefttiae 3in i?; maar ombat gij qeeue ÖEtErc tDEEt. §J9tj bEjig jijnbE in bESEii quot;SSriEf boor bBlt;0EmEEnte te berfilarEn/5ijn tot bit be^ gEfioniEU/bat on^ occafiE gEEft be taoorbEn naautoïtEuriger tE obEttaEgen/ of toy bEn rcgtEn sin joubEn Bunnen binben. ^oo i^ 't/bac tui) bit/ boorgeen oy 't papier geftelb/m bit taE?ft/aI^ EEn aanljangfel ban be lEEtE bEg lt;©oop^/boEgen/boor bat toij tot bE pjafttijft ban biEn obE^gaan.
€Ergt sullen toij berfefteibene geboEÏEn^ boorflEnen/ eh reben gEbEn/ toaarom sy niet ftunnen gEapprofieerb toorbEn; eh baarna sullen tog eene anbere betfilaringe soefien. Élit alle be geboelenjj sullen toö bese alleen op-Dalen en onbEjsoeliEn/ bE anberen syn te berre af/ en berballen ban self. Bcdcuk.i De eerste bedenkinge ban be ^apigten; bie totj boorjlelle»/ niet om» bat get toat gelijftt/ maar om Ijen ban ljunne btoalinge te obErtuigEn ; biE meeneu/ bat be sielen na ben boob in eenE pïaatfc bErgabE^b toorbEn/ biE sy bagEbuur noemen/ om baar gesuibEjb te toorben/ eet 5e in ben ijemel ftomen. lt;Dat be sielen te Tjulpe ftunnen toorben geftomen Ooor ber-bienften/gebcben/sielmigfEn/ens. ©ese gEÖruiftEn bEse plaatfe tot ber» brbiginge ban gun geboelen/ en bEjftlarcn voor de dooden gedoopt te worden , /ot nulle van de dooden gedoopt te worden; maar bat niet i£t/oaarban fian nietp gesegb toorben. €11 sö selbe toonen met gun boen bat se baar geene ft?atDt in pellen/en sicfi op Öunr.e berfilaringe niet bertroutoen/ ombat sc boor be sidtje^ bagelyft^ niet boopen/ gelyft sü erbagelyfi^i mijjfe boor boen. 25iet on^ tweede deel, kap. LI.
Bedcuk. 2 De tweede bedenkinge : Of men (voor de dooden gedoopt te worden) nicl moei verslaan als martelaar voor de waarheid te sterven F JIDant Stoaar en menigbulbfg lijben toorbt in be ïj. ^cfjrift boor toater uitgebjuftt. 2CUe utoe baren en golben sijn ober my genen gegaan. J©y toaren in 't buur en toater geftomen. iDe toateren sijn gEfiomen tot aan be siele. SIft ben in be biepte ber toateren geftomen/ en be bloeb oberfooomt mij/ ens. ®aatby/(jet boopen betEEftent een getaelbigen boob te flerben/en alsoo met bloeb obergoten en geboopt te toorben. Luc. XII: 50, Ik moet met cenen Doop gedoopt worden. Matth. XX: 23, Met den Doop, daar ïk mede gedoopt word, zult gij gedoopt worden, ©at men bese tooorben ban ben ©oop be«i bloebji moet berftaan/blijftt ooft uit Jjet bolgenbe/b. 30, 31, Waarom zijn ook wij alle uren in perykel ? Ik sterve alle dagen, ©e ftrac|)t ban bE rebe» neringe bese: inbien baa; gcene opftanbinge bejbooben toa^/toaa?om sou men siclj ban aï? martelaar laten booben? ©at toalt;l onnut en btoaa^; maar h ig niet onnut en ötoaa^; 50a i^er ban eene opjianbinge ber booben.
XXX.
Van den Heiligen Doop. 973
XXX. lt;£)}) bE?e uitlcgginge i#UecI te segocn : (a) lt;©f hjöEn tnel ijoot feia3 Daar is rer uitgcbjufit tnorbt/ 30a fieteeïiEnt get nootan^ nooit tien (©Dop. (b) ©e zoggen. e i^EEre Scsué bjufit sijn oebcoti taorben tacl uit boo? gedoopt tE taorbEn/
tn paét bat oofi np öe cUiee jonEn ^camp;eöéï ; maar Buiten bat taojbu geboob tuorbEn nooit bocc geboopt Inctben uitgeb^Hfit. ©it op aïlE hgt;
bEn/ eh op ben boob lian aï!e marteïaren te paffen/ balboct niet aan 't gEmoEb. Cbjiptu^ noemt jijn fterben geboopt taojben. Ergo, ^aulug noemt ooft fpn: geboopt tnorben/iterben. ®!t fluit niet; bat möejSt öe*
toesen tuorben ; maar 't ftan niet. (c) ©e lioïgenbe bErsEn/fpreftenbE ban ^aulujj ïgben/ fiebe^tigen bit geboelen niet; taant bie BjEBamp;En gEEn' ja» inEngang met bit bej^/ bie berbatten eeh nieutB Betaijö op sicgjelbe.
(d) C^et Polboet oofi niEt aan be fpreefttuijse/ voor de dooden gedoopt te worden, battoaptEU uitE?fte metbEii boob geboopt te tuorben/niet hoor be boobEn. (e) (éofi boïboetljet niet aan'toogmejfi bE^SCpogtEl^/ÖEttaelfic i^ met bie luoorben/ be opftanbinge ber booben te BebJijjen ; martElaar te jlerben/ Betaijgt Ineï bat ^ij in Ijunne confcientie filaar obertuigb bia^
ren ban be Uiaarljeib beö Cuangelinm^/ bat 50 bie niet berïoocljEnEn/
maar met gunnen boob BeUe^tigen Voilben; maar niet bat er eeue opftan*
binge ber booben jaf sijn ten uiterften bage/'C toeifi bc^ SSpo^teïg oog^
inerii ij? te öetagsen. (f) ©aarBij/julft eene berftlaringe ftomt niet obereen met ben tefi^t. ^aulu^fpreefit ban be martelaren/baar iiö niet
ulleen geen fcgijn ban; maar ban begenen/bie Iji) zij noemt/niet wij, gij,
niEt be ^Eineente; maar ban begeneu/ bic ijtj b. 12, genoemb fjaübe/ sommigen onder u, bie 5eiöEn bat er geene opftanbinge ber booben toa^; 't ij?
niet apparent/bat bic boor 't Cljri^tcnbom 50i!bEn ftErbEii; imniE^/bie fionben met fjun martelbom be opfïanbinge her booben niet in 't oogc gEBben ; taant 31) ontfienben bie. ©it geboelen i§ ban omjeg?oiib.
De derde bedenkinge : Of mm door de woorden (voor de dooden gedoopt Bedenk. 3 te worden) .niet. moe! verslaan het wasschen van de doode ligchamen, eer men ze begroef? ©at bc gelnooutc onbe? öe SiobEn. iBen lec^t Hand. IX: 37, bat get boobe ligc^aam ban ©orcaé getoasfcljcn tuierb. (öofigc'
tuigen öe KomeinfcFie gi^toriën ban get feiasfcljen ber boobe ligeftamen;
en bat tDa^fcBen gaf te fiennen be juiberinge/ en becbolgen^ be bol» raaafitgeib naar be jiele en get lirjcgaam in bc opfïanbinge.
(SCot antwoord bient; (a) (0f to el get iaasfegen ber boobe ligtgamen Antwoord onber bc SJoben en ïïomeiften in 't gcöjiuft mogte geüjee^t jijn/ 50a 'meet ^opmen niet bat get nnber te brieften/te Corintge/en onber,be Cgjigte^
nen in 't gefiruifi i^ getDcegt; bat moeite EEr^t seïtEr jijn. (b) 't S!$ fiefienb/bat be ï|efbenen en be^abbuceËn onber be Sfoben üEBpftanbinge ber booben foocgenben/ En bat bie met get lua^fcgen bec boobe ligtgamen bE opftanbinge^ber booben niet tc fiennen galien; 't tna? maar een Burger-lijfi geöruifj. ©e laagfegingen in get ©ubs cCestaniEnt/alp men een' boobe aangeraaftt gabbe/Octecficnben niet be opfianbingc; maa; begeiügmafiin-
iPggggg 3 gc
974 Van den Heiligen Doop.
ge in bit leben. (c) Spat toa| lad een öocpen ban öooöen/ maar niet ccn bao-' pen boor bc baoben. gaobat bit gcboelen jonbe? gjonb/ ja jonbe? fcgijn \é.
Bedenk. 4. De vierde bedenkinge: Of de Apostel met de woorden (voor de dooden gedoopt te worden) niel ziet op de gewoonte der eerste Chris!enen, die den Doop bedienden op de begraafplaat sen der martelaren en der Christenen , en alzoo als voor het aanrjezifjle, en als in tegenwoordigheid der dooden, waardoor zij hunne hope der opstandinge te kennen gaven F
Autw. 't Antwoord i#: (V) ©at ten ttjbe ban ^autngbe dTljji^tcnen gccnc Rerficn/ nocQ fiejfiljoben/ nodi afgejanbcjtiE'öeg^aafplaatfen öaöben; öoe ftonben 3e ban baarop boopen? ©ergaberben beboobe galf beröranbe UgcQamen ber martelauen Qeimeltjft/en bragten 3e bie bij nialftanbcren om ÖEiniElijft tcbeg2aben/en öooptcn3E ban op bic g^aben ? en batten tijbe ban J^aulu^ ? ©at ip niet bjaarfcgijnftjft; tog ïjcöben bienaangaan-be 300 brèegeaanteebeningen niet; en bat boopen moeite al geljeelljci' melgft toegegaan 5tjn/ bat nog ten tijbe ;ban be SCpo^teïen niet geimelijft gefegiebbe; taant Ijet openbaa? boopen op be g?aben be? martelaren soube cene gaoote opfc^ubbinge onber 'tbolli beroor3aaftt fiebfien ;3DO^at snift boen/ naar alle lcaatfcï)ijnlpljBib/niet in 't geb^nift lua^. (b) ©aa^bij/rjct boopen op be g?aben ber martelaren/ inbien Ijet gefcFiiebbe/ bat todj niet te gelooben i$ in ber SCpo^telen tgben/batgaf Inel een'inb?uft 'ban onse jterfelijftljeib/en lee?betoelooamp;gEr?ouln boo? [jet Cftji^ten-geloobe te ftaan en be toaartjeib met gunnen boob re berjegelen; maar bat taaj? getn Detoijji ban be opftanbinge ber booben/ 't toelft ^auln^ öie? beoogt te belaijjen.
Bedenk.5. De vijfde bedenkinge: Of de Apostel met het (doopen voorde dooden} niet ziet op het doopen der stervenden ? ï©ant beien fteibcil ben TDoop Uit tot op 'tlaatfte ban ljun leben/opbat jij boor be berstoaringe fjunner 3onben öetoaa?b 3oubên 5tjn/bic beel stoaarbe? jtjn/bic na öen'Doop ge-» fcgieben/ban te boren. Cn ooit ging men om^gtig met fjet boopen te töerft/ beUiijle beien na ben ©oop boor bc berbolgingen tacl ra^ toeberom afbielen; men ö'db 3e lang onber be öeproebinge cn onbejluijjtnge/ en 30 UJiejben Catechumeni, leerlingen genaamb. StIIö bese sieft hjietben en fcgenen te sullen fterben/ en fiegeejben bonr ïjun (ierben nog geboopt te toesen/ 300 Doopte men bese öeblegerigen/ clinici genoemb/ oy 't boobfieb* be/ en 300 baierben 3c al«S boor bonb/ of alé booben gehoopt. Cn 300 ij? Ijet boopen boor be booben/ fjet boopen ber flerbenbeu.
Antw. Antw. ©it lang uitfteüen ban ben ©oop ig tfan lateren tgb; '1 luad een 3onbig migbjuiff. ©e SCpogtel 3oube bat in sgn' tijb niet geieben Qebben/ en get tael ernflig öcamp;ben tegengegaan ; soobat er be minfte fcljfjn niet iö/ bat fee SCpogtel baarop/ bat er fn sijn' tijb nog niet tua^/ cn tnaaiban geen fcfjtjn i?/ bat get er lnalt;?/ sonbe gesien fgt;eböcn met be lanorben boor booben boopen. oDoft gaat be fpjeeftlntjse niet boor/ boor be booben ge» boopt te bjorben/ i# op 't laatgt ban sgn leben geboept te luorben. ©an ftonbe men ooft niet seggen la/pcr, cü anis niet toon
ne-
nelit
Soc
5 iets
ÏMl 5 1
blij Eoï opcl Va( bet
bei lu in
bei 01!
tel
lm $
op
tel bi
en Cl 3? St
bv
Ri
Slt; w bi X n
IE
■ii
b
f;
Van den Heiligen Doop.
nekroon, voor de uooden, bat maafit in 't sulftcn gin niet ait.
gaobat cofi öe^c öebenfttng aan 't gemoeb niet Uofboen fian.
XXXI. ©egr Uijf öebenfiingen ban niet annnemdfjft sgnbc/joa moet men Deze vjjf
iets anbE^g ïaeUciV önt cp ba ére gjonben fraat/ en 't ormoeb lian een tebc? g^equot;^nmquot; öan isoSiaccn/soa men maar naautafieurig nafpeucenb^ joo itt$ toinben San. niet aan. lOcikn -nij De Huitrcben. wordtk'
1. De S^tiüge lt;amp;oap/tjcav inbempeïinge {ïcfcyiebEnbe/ Deelöt jcec ïcbcn- getoond, öigaf ftet jlEJtiEn/iöeg^aben/en [iet Uieber op ft aan ban be bnaöen. giet waarin do Bom. VI: 4, Wij zijn dan raet Hem begraven door den Doop in den dood, te^nden opdat gelijkenvijs Christus uit de dooden opgewekt is tot heerlijkheid des is. Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. (£)p üe begjafenigje fjeböen tag nn 'toogeniet; maar op be opftanbinge.
2. ©e ^düge ©oop berscgelt baarenboben be opftanbinge uit ben üoo»
öen/i^ een berjegeïenö teeiien/gelp öe ^Sefnijbenigfe. Col. 11:11,12, In denwelken gij ook besneden zijt... zijnde met Hem begraven in den Doop, in denwelken gij ook met Hem opgewekt zijt. ©at tic CJeiiige (Doop een bcirsegelEiib teelkn i^ ban be opftanbinge/bejbjacöte iü niet bat temanb ontVienneu jal. ï©ij juHcn Ijst in 't berbolg nog meet toonen.
Maar men zal denken, be SJipo^teï fprteïtt in bie plaatfen ban be geejl»Eene tcirjbe opftanbinge boon be tuebergeöcorte/ en niet ban be ligcljainelrjbe/ ^quot;g' itiaacban in be^en tefi^t gefp^often toorbt; joobat in bie plaatfen niet^
tot bebegtigingc ban be? SCpojltel^ vebencciuge boor fee ligcljamelgfte opftanbinge in beje pïastfe.
Antw. 1. 't ^ luaar/ be SCpn^tcl maaïtt albaar toepapfinge op be gEEg» Antw. lehjfje opftanbinge. .fBaar (a) baacin ligt ooft be ligcijamelijfte opftan»
binge bej geiDDbigen/bie sonber be gcEgteïijfte niet beftamEn jaï bjorben/
en op bejelbe jeber bolgen 50!. (b) €n col! jegt be ^ipogtel/ bat big met Christus üeruaben/ en in Hem opgebieftt jijn. Soebat be ©oop onji bet*
jegdt be berceniginge met Cl)ri^tu^; betagle be geloabigen ban één 3jjn met CDjigtu^/joo moet f)un ban Ijetseifbe bJeberbarEn én in boob én in ligcOameltjfte opftanbinge/gelijft beStlpaptel luel buibeltjfi aantoont/ Som. VIH: 11, Indien de Geest desgenen, die Jezum uit de dooden heeft opgewekt , in u woont, zoo zal Hij, die Christum uit de dooden heeft opgewekt , ook uwe sterfelijke ligchamen levendig maken, ©at in be opftanbinge ban Cfljipru^ be opftanbinge bet booben Ugt/i^ onbettaiptelijft uit 1 Cor. XV: 12, 13. SCRuaar Ijij bie tlnee 500 aan malFianbeten finoopt/bat je malftanbcren fteiien en biegncmen. goo opgeftaan i^/ 30a ju!»
ten öe booben opjlaan; 500 ej geene opftanbinge bec booben i^/500 i^ €lj?istn^ ooft niet opgeftaan. i^iEtuit bïijftt Ijet ftïaac/ bat be heilige ©oop ben geïoobigEn afoeelbt en bcrjegelt be ligdjamelijfte opftanbinge.
2. ©e ïjciiige ©ocp becsegelt ben boopeting bat 45ob sfjn ®ob i^/boor»
bien jij geboopt Itiarben in ben name be-^ ©abcr^/en be^ Soon^/en bep f^eilinen «Sergte?. oamp;dnft nu be ^eere 3e;ué baaruit/ bat a3ob i$ be ($oti
58öta»
975
976 Van den Heiligen Doop.
2IIamp;raf|am9/En 3|acafip/tie opftanbinge öer öoobEn üetnij^t/omquot; iaat lt;ï5ati niet ijS eeu (Öoö öEr öaobEn/ maar bEr feUEnben/ Matth. XXII; 31, 32, 500 fifpt ban ftlaar bat be «©oop/ hi Inelffen üerjEaElb taocbt bat (©ob bes öooyelingcn «Sub i#/l3cc5Egeït üe opftanbinge ber bociben.
3. ©e ©any i# Buiten tegenfpjaaft een jegcl ban net bejbonö bcc gena» bc en öltebESself'UJdoftEn. l®u/baaronbEt ie ooft bcapftanbingEöec bDoben en ïjct EEUtairiE lebcti. fgiet bat/ Job. VI: 40, Dit is do wille desgenen, dio Mij gezonden heeft, dat een iegelijk, die den Zone aanschouwt, endein Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe, ende Ik zal bem opwekken ten uitersten dage.
Hit bE^E bjie rebenen ig IjEt antnEbE^fpcEfifh'jB/ bat bc ©oop be lig» c^ameitifiE opjlanbingE öec boobEii bEtjegElt. TÖit nu ge6?agt tot bcsEii tefipt/500 i^ ijet argument be^ 55!pogteï# : ^oo ct gEEUE opfranbingE bE? üoobEn i§/ 500 Inoröt men te befgeef^ gEboopt/ 500 bersegelt be ©oop bE opftanbinge öe? bacbcn niet; maar men Inorbt niEt te bc?gErfg ge» boopt/Eti bekoop bejjegelt be opflanbinge ber baoben. %ao ijiErban Sefier eehe opftanbinge ber boobEn.
5i5u Blppn üaac nog ttuee stoarigljEÖEn te BEanttuoarbeti.
zwarig- De eerste is: ©e SïpostEÏ fpreeftt IjiE? ban EEnige particuliere perfo» hcid 1. nEn En |jun feopn/ jn 'J horige gEb?uiitt On bjoorb wij eh gij ; maar giEr 5Egt öö ^ij, bat gEeft bebenfiinge/ of be ^jpo^tel luel jiet op Ijet Sacrament be^ ^oopiS; toant be# tDocp^ jijn alien bEEÏacötig.
Antw. Antw. 't 3$ 300/be SUpc^tEÏ fprrefit ban EEnfge particnliErE pe?fonEn/ en bat geeft firacfit aan jijne rcbEneringE/en onje bejtifariiigE. .ïiiaen Ijeeft maar na te fpeuren/ tote be $üpo«5tel met bat taca?b zij öeaogc. W\z zij bermEÏbt Ijtj/b. 12, Hoe zeggen sommigen onder u? 't SDarcn bie fam® migEn/tDEÏfie be opjlanbinge bet booöen taoc^Eiiben. ^eje laaren geboapt/ toaren nog in be föejfie/liebienben ofjefben ben (©oop/of approbEEcben mEt gunnE tEgEntaooi'bigljEib ben ©cop/ aïji bie in 'oe föejlfe bebienb snierbe/ tUElfie be opiianbinge ber booben UE^segelbc. ©ic lÈunbesi jmmejg bc op^ flanbfngE brr boobEn niEt loocïjenen/of ijun boen taEbe^leibe jicFjselben. ^Te^ gen bejen fielt be 5Cpo#teï jiclj in bit ftapittel/en in bit b.en geamp;juifit ljun eigen boen tot een belutjl tegen fjen. Et gEene opftanbinge be?booben/ tnaarom tóerben jij ban jelbe geboopt; 't bJElfi iö een jegcï öer cpftanbing? zwarig- De tweede zwarigheid i«ü be gjnotftE/ 't iüEïfi be be^fc^eibenljcib ban ge» heid 2. boelen^ bercorsaaftt. ijs bess: ilDaé in bie taoorben/voor de dooden, niet taat Bijjonbe^ ban gjooten nabruf? bejBorgen/ 500 Ijabbe be Sïpo^tel maar Bunnen jeggen : Waarom worden zij dan gedoopt ? .ïöaar be SSpo^teï bOEgt Er bE taoorbEn voorde dooden ög/bst tuil Inat anbe?5( en tuat uij' jonbE?^ seggsn. Ïl0at bat i#/ i# 50a ligt niet tc jEggEn. €n toat i^ bat ? Antw. Antw. 't 31^ 300/bE bjoorben/ voor de dooden, 55)11 niet tE bejgEEf? baajbij geboegb/ 30 ^Bamp;en een' fiijsonbeten nabjuB/3g geben niet Inat anbe^ te Bennen; maar 39 geben filaaröeib en B^acpt aan bc^l SlpoptEïB öetiujg boor be cpftanbing öej Doob£n/3aai men maa? blijft bij be rebeuering bes Stpoiïtel^.
Van den Heiligen Doop. 977
üanft^öcib en inijüUattinge ftoir.t/ naa,: mijn oo^brrl/ öaar ban baan/ bat men tüv vtxowv, toon fielcroon, de dooden, Ucjecnigt nicttyjrfo ,
hvper, voor, al^of get öaa?ban gcrcoerjb taie^bc in genilivo, gelgft bac iDoo^b vnèQ, huper, ccn genilivum ri?c|ic; maaj iö actjte bat rw^ ,
toon nckroon, de dooden, niet g^cegee^b tuo^bt ban vnto, huper, voor. maa? ban een taoarb bat Ijte? be^^lneoen luaibt/ en met bejftanb baajöij geDcagc en gebact)t moet luorbcn al^af Ijct baar flonb.
i©e3e maniere ban fpjefien biojbt verzvvijginge, uitlatinge ge» pe tekst
naamb/ en ia jeer gemeen in alle talen. USij eyempel: iemanb b?aagt/
tuelfte be p^ij^ be? gjanen? en men nnttuaüjöt/ bur tarbe 500 brcl/ gingo vaa ber ger^'t 50a bed/ be? rogge ig 500 breï. Ceu ieber ;irt Vael bat Ijct0011 -d \iioo?b prijs telften^ be?5lxiegen tuojbt/ en nogtanj? baaronbe? moet tao;» Wö01 ben beslaan. tZoo nnft al^ men jegt: ®e liu^geinecatrrcn ban liotter» bam jijn eergisteren naar ben ï^aag gegaan/ban (0auba gisteren/ban ^e!ft óeben. ©aar i$ eene buüfiele berstaijginge/ én uan 't taoo;b be bar-gemeesteren, en ban 't nioojb zija gegaan; een gering mcnécf) tueet 5011-ber fiun^'t bie taao?ben baarbij te bcnlien en te bestaan/jonber bat get eenige moeyelyfifteib of bui^terljrib baart, ©cjc manier ban fpjelien ftomt ooft biriltnjfp in ben 25ijbe{ lioar. 3iebcre taal Ijeeft iet^cigen^/bat in anbere talen 500 biel niet bloeit/ en in be oberjettinge bnigterijeib ber^ Dorsaafit; baarom ïjcbben onie obe^etter^ Ijet berjlnegenc be^bulb/nu t bat tupfcljen tVnee tefigt-öaaS^ftené en met anbere letter^ nit te bjufiften. 2iet jullie berjUnjgingen Luc. III, alluaar Ijet tacojb zoon bifUarjl^ toarbt bejjlnegcn en ban be oberjetterji ingcbiilb. 2aa ooft Epb. II, in b. 1,
ijS iet# berjUiegen/ bat b. 5 uitgebjuïit ftaat/ en met be.ïe tuaoiben inge»
bulb taojbr/ beeft Hij mede levendig gemaakt, jonbej bielfte berbullinge ban fyet berjluegene ^et in onse tale tjiueijelijft joube 50quot; te begaan/ maai in be lt;J5?iefifcf)e taïe luojbt men al? met be f)anö baaitoegeleib. Siet ooft Rom. VI: 5, Indien wij met Hem ééne plante geworden zijn in de gelijkmakinge zijnes doods, zoo zullen wij het ook zijn der opstandinge. ïjier i^ ijct Inapjb gelijkmakinge uitgelaten en ban be abe^ettejj? tugfcljen ttaec tjaaftsiienö ingeboegb. be gcïeejben i?'t genoeg te seggen/Ijier i^ een É'/Zi/M-w,
maa? buj Rebben bat boo? be ongc|tubee?ben taat b?eebe? moeten brjïtlaren. 't biat maeijelijft be ongefhiüeejben be ftun^ttuaojben te boen bejftaan.
XXXII. a?m ban te flemen tot beje tuoorben/ Itnj achten bat vcov vexQiov, opsfan-loon nekroon, de dooden, niet gcregec?btaa?bt ban vntQ, huper, voor, maa? 5
ban ecu be?5tDegcn taoo?ti/ bat ooft genilivum regcc?r. l^iec i£ ecu Ellipsis, gein'
eene uitlatinge, eene verzwijginge. 't l^erslucgene Uio.j?b ia niet brrre re woord-3üeiien. ©e SÜpti^tel fp?cefit in bit flapittel geburig/ en in bit u. ban be opstandinge der dooden (oygrtueftt taa?bcn en opgeftaan iö Ijetjeifbe) en noemt uuft Qet b300?b opjlanbinge/ b. 12, Hoe zeggen sommigen ouder u, dat er geen opstandinge der dooden is ? b, 13, Ende indien daar geen opstandinge der doodeu is. b, lü, Indien de dooden niet opgewekt worden, enz. b. 29, ludieu
978 Van den Heiligen Doop.
de dooden ganscbelijk niet opgewekt worden. Staobat beSCpo^telDct bc^lttEquot; gen tuoo^b onp in ben monb gerft/ nanieltift opstandinge; borgt bat cc tult;»-fcficn fn met nine gebacOtrn/ en Icrgt albuö : ü^at gullen 51') boen/ bic booc (de opstandinge) bcr boobcn geboopt tnorbcn ? ï©aarom taocben jij boor (de opstandinge) bcr boobcn geboopt ï Cn in 't -l3?icftlt;;c|j vntQ (dvagdaewg) tmv viy.Qiov, hvpcr, (ana.slaseoos) loon nekroon. «ïEn biiö f)ceft vjztQ, huper, voor, ren fienilivim, Cil tujv vixqwv , loon nekroon, der dooden, tao^bt in genitivo gereofc^li ban Qct berstucgen tDoa:b opstandinge, dvazamp;aecog, amslaseoos. ©at mrn in 500 eene te jamenboeginge niet de, maar der scgt/ geeft geen bejanberinoe; 't ié beftenb/ bat Inr) genilivum met der te fiennen geben. ©u?/ bc fioeficn bcr Doeften; 500 opftanbinoc niet de boobcn/tnaaj der boobcn. Sin 't (!5:icftgcft gcene beranberinge/ baat flaat der. lt;0f ili scsge vTrfp tö)v vtXQiov, huper toon nekroon, ü\vntQ (dvctgdaecag) züv vixowv, htiper (anasla-seoos) toon nekroon, 't flaat in cjcniiivo. 3['iöicn on^E obcrjcttcrg ge^ct Ijab' ben/ voor der dooden, geïijft er in 't dJjicft^cQ flaat vntQ rwv vwqüv, huper loon nekroon, voor der dooden, 300 30U een iebe? gesien bat Ijet
Vuoorb opstandinge baaronber berilaan moe^t Vnorbcn. 5CI^ men bese tooo?» ben 31500 met een verzwijginge, betflaat/500 gaat allei? gemaft'
ftelijfi/ én ten opjigtc ban be tuoorben/ én ten opsigte ban ben jin/ én ten opjigte ban 't oogmcjfi bc^ SCpoptel^/ baar gefcljicbt gcene beranberinge/ en baar bïtjft geen ;Uiarig|jcib ober. €11 men siet bat bie taoD?bcn voor de dooden, of voor der dooden, tc tacten opstandinge, bc ftlem gebcn aan beji SCpo^tcïiö rebcncringe/ toclfte \§ zij, bic boor be opflanbingc bcr booben ge» boopt tnorbcn/ Fioc iiunnen 31J 5cggen/ bat cr ganpc^ geen opstandinge der dooden i$ ? IBaarom toorben ;ij ban boor bc opstandinge der dooden ge boopt ? ©c ©oop betegelt be opftanbinge/ bat bjnftt bc SCpogtel buibeljj-ficr uit l)D öaajbij boet/ gedoopt te worden voor de opstanding der dooden.
ïegenw. ^Iföaar men mogte seggen/julften maiiiere ban fpMten/bic men jEV/i/?-st's, verzwijginge, noemt/ ij? Inel geöruiflcirjft buiten cn in bc ^tlj^ift/ maar taaaruit jal men betagjen/ bat öiEr julfon verzwijginge ij?/cn met Ijct Inoorb opstandinge ingebulb moet lnorben/ ban toaji men scfler.
Antw, Antw. jjaen moet bc be^^lmjgingc ^icn uit ben samenljang ber tuoo?bcn en bc? jahen/ bie ^onber Èllipsis of onbe^flaanltjft/of bertnarb cn buitte? jijn ; en met ccne Ellipsis filaa? en bcjftaanljjfi/ cn Ineïboegenbc jijn/ en be mccningc ban ben fprcfier of fcfizijber tocl uitb^ufifien.
^00 moet men fjicr ooft tc taejït gaan. IZoo men Ijter geen Ellipsis of verzwijginge crftcnt/ 300 blijft bcjin onbestaanbaar cn buipter/en men blnaalt af rot gebocleng/ bic jonber g?onb 5ijn/ bie noefi jiclj jelben/ nocD anbrren bolbocn bunnen; be een Ijoubt 300 een geboden/een anber 500 een geboden boor Ijet bc^te/niet ombat men ban berseibe? taaar^eib obc?» tnigb ig/ maar ombat men geen beter hicet/en bit on^ alg toaarfcöyn» lijfttïc boorftomt.
3ntrgenbccl/n^ men Ijicr ccnc Ellipsis, of bersbJijgingc ftent cn crricut/
jou
Van den Heiligen Doop. 079
500 ij? alle^ QÏa0 cn effen/ én bc jamenljang öc? taoorticn/ én be 5111 cn 't oogine?ft be^ SCpo^tel^/ én be ficacljt ber rebeneringe; met één tuocrö/
alleié fcf|iftt jicfj gemaitftelijft/en baat niet^bac ftuit.
iCn toat aangaat be intulliiige ban jjet berjlnegen taaarb/bc geljctle Ueröanbfïingc in bit ilapitrcl cn ber^/ bat luoo?b meermafen genocmb/ bc onbe^ljanben Vjcöbcnbc ftoffe/ be janicnljang/ be?? SCpo^tel^ oogincrft/en be ftracljt ban be^ 2Cpo^tf!«3 ÜeluijjS/ ïctben on^ tot Ijet luao^b opstandinge, en geben fjet on^ ban self op. ®c aipoötcf noemt f)ct meec ban een?/en ÖÜ fjanbelt ban beopftanbinge. 2([ft getoobe bat niemanb een anbc^ taoorb 3al Dcgeeren/ of fiunnen of luillcn bcbcnlien/ ten bolle bcrgenoegb jijnbe met bit gepafte.
JlSeerber Betaijé ftan men ban mi Ellipsis, verzwijginge, niet eifefjen of tjeüben. 31ft aegte bat tjet gcsegöcbalbocnenöeis. SHU tjeböe mtj boU baan/ cn getracfjt een anbec te bolöocn. J®u gaan iDjj obc: tor bc pcalittjft.
XXXIII. 't 3I0 niet genoeg bat men ben Doop in jijnc nature Uerftaat/
maar 't i^ baarörj nooöig/ bat men een gocb geamp;ruift ban besclbc malie.
JilSen moet Ijicr Inerftsaam jijn : ntffens 31)11 eigen ©oop/ neffnis bc be bieninge be^ ©oopé/ en neffen^ stjne te Ooopcn en gcboopte ïtinDeren.
Vooreerst. .JilSen moet tac^ftjaam 51)11 nrffcns 31)11 eigen IDaop.
31^ iemanb niet geboopt/ |ij moet tr^cljteii gebuopt te mogen Inarbcn. Kenonge-31^ !jtj ban oncprigtene of ftcttcrfcfte oiibcr^/ Ijij l)ceft te Vuercn bat op fjem past/ en bat Ijl) i^/ 't gene ftaat/ Eph. II; 12, Dat gij in dien tijd waart zon- trachten der Christo, vervreemd van het burgerschap Israels, ende vrecnidclingcn van de verbonden der beloften, geen hope hebbende, ende zonder God in de we-wonion. reld. ©aarom üefieert u met uln ganfcljc Ijarte/ gelooft in ben l^eere SJe-3UÖ/ cn berlangt om geboopt te mogen Uiorbcn/ en boor bemclbcn ner^e-geïb te taojben ban be aflna^fdjinge ber 3onbcn/en ingelijfb te inorben in be gemeente ban ben lebenbigen j3oö cn liet ïioningrjjUc ban £l)ristti(i.
B3ant 't i^ tjet bebel/ Hand. 11: 38, Een iegelijk van u worde gedoopt. (Jtn inbien Ijij ben ©oop bejfmaabr en bicigcrr/ |)n tjaalr ben roorne 43obg ober 3icf|. Luc. VII: 30, Maar de Pharizeën en de Wetgeleerden hebben den raad Gods tegen haar zeiven verworpen, van Hem niet gedoopt zijnde.
XXXIV. gijt gij geboopt/300 bcbenftt Ijoe gij ben vIDocp beleeft. KCeeft Hoe prnt-gij gobloo^/ natnujlijff/ 3o^getoo?/ aarbpclj en tocrelb^c})/ gij fteamp;t mee be^t-fcörifiliingc aan nteen ©oop te gebenften; toant gij tt)aa?r ban utae uubezé zijnde, in naar be gemeente v6obj? gebjagt/ albaar open lij ü aan ben ÏJecre Sesu? ^0^01110 obcroegcbcn/ baar ontbingt gij al^ een bonbgenoot öet 3egrl/ en laiejb ge» evon' boopt in ben name töobji be^ J0aöec^/en be«S goon^/en be^ heiligen a3ee^
te^/ en gij tnierb al^ een mebe bonbgcnoot bcgemcenre ©ob^ingdijfb. (©at allegberpligt u al^ een Uiaar öonbgenoot Ijeiliglijft te leben/cn 300 reUian»
beien geltjff Cötistu^ getaanbelb Ijcefr. jiEaar 5iet/ nij 3ijt een apostaat/ een afbaïlige/ een oberlooper tot be lujanbcn / gij fjcbr i^ob berlaten/ Ctjri^tnö berfmaab/ ben heiligen Doop berac^telijft berlnorpen; men
f}ljtl!)ljlj a acljttc
980 Van den Heiligen Doop.
acOttf ii boor ren tnaar ftinb bep bcramp;anb^/ 500 lange gij contrarie nier ïiejtoonfc-Et; maar mi bertnont {nj öet contrarie/ bicj? moet ift tot u gen/ rn segge tot u/ gij ftrfit nocQ lot noclj beeï aan Cfj?i#tu^/ noclj aan aïlc ür beloften öeg genabe-b^bonbsS; 't sal u fcljjiftfielijfier jijn in ben bag beji unrbeelp; en in öe l)c!lc/ ban of gij nooit geboopf Inaart gelueept; niet ntu kb en tnaafit gij bat bc gemeente a3oüg/ bat üc laaatljeiü gelapterb/ en enteerb taorbt/ alscf öe gemeente/ aïrïof snifte gob»
feetooje leben Onböe. 't u niet grnocg boor u jelben gobfccloo^ tc lr^ lirn en iita eigen |l?affc te fcjagen/ irsoept gy nug baarenfioben be gr» meen te tot lapteringr/ rnCfi^igtu^totbrrfinabingesfjn? daarom ft iep t ren ban beiben/ of leeft goöjaüg/cn taanbelt Inaarbig ben oEnangeUo; of pioo niet/ 500 gaat toeber boor ben pjcbiftftoel/ en fterroeyt openlijft in be gemeente ntuen (Doop ' en berftlaart bat gij er geen genoegen in neemt bat nVue oubr?? n Ijeamp;ben laten boopen / en gaat ban Ijcnen cn leeft 300 uobbeloo?quot; al^ gg toilt/ ban jnlt gij be ïïerfte niet meer tot oncerE jijn ; maar taat jal Dan ulu EinbC3t)n5 bit/ bat er ftaatHebr. X:29, Hoeveel te zwaarder straffe meent gij zal hij waardig geacht worden, die den Zone Gods vertreden heeft, ende bet bloed des Testaments onrein geacht heeft, daardoor hij geheiligd was, ende den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan ? Luc. X : 14, Doch het zal Tyrus ende Sidon verdrageiijker zijn in 't oordeel, dan nlieden.
' XXXV. gyt gij geioobig/ en ig get ficginfel beg gccpteltjftcn febenjj in 11/ 't iiamp; tilu pligt booral een gocb geöniift ban nluen ©oop te maften. Men moet 1. (©ebenfit aan utaen vt»oap/ 500 biftluglé gij ntuen naam fjoort noe» Jj-ün- me,,/ selbe bie noemt of fcöjgft. (öebcnftt/ onber bien naam ben ifi ben denken?0' J^ecre tocgccirienb/ in be openbare gemeente tnierbe mijn naam al*? mebe-öbnbgcnoot allejeer^t obcjluib uitgeroepen; be naam ban mijn aajbfcljen baber taiejb br^teiegcn/ en in plaatg ban bien toierb ober mij nitge» roepen be name beg ©abero/en bes Soon^/en beg heiligen lt;i3ce^' teg; met bfen naam fta ift aangeteeftrnb in {jet boeft öe? gebaopte lebe^ maten bej ïierfte. SCppjobeert ïjet boen ban utoe onbejg/ cn bebegtigt I)et met uta gefjrelc tjartc/ bejbltjbt er u ober/ en iaat Ijet u tot eene gcöu» rige bc^binbtcnigfe aan ben C^eere sijn.
Gebrui- XXXVI. 2. ©eü^uiftt utocn i©oop tot utoe bcjtjoogtinge. geinig Ijic^in ken tol jij,, {je ftinbcren a5obg scer nalatig/ en op eene bijsonbere UiijjE fcljul-tinge?03 big. 't 3$ immerg met beien algof be IDoop maar Inag een uitüienbige cc» remonie/ algof cr geen nut in/ maar aan {jen te bejgccfg bebienb Vuag. ©elen/ alg sij aan Ijunncn ©ocp ceng gebenften/ bat ig maar bao? een rnfiele reip/ en bat nog alg ban berre/fupe^fïciccï en üo(-op/sonber boo? te b:ingen tot be ftracfjt ban bien. (6aat toclj 300 niet boort/ en berooft 11 niet lange? ban Ijct: profijt bat baarin fteeftt.
©e Sïpoptel Jpetjng ^cgt ban ben ©oop/ 1 Petri 111:21, Die een vrage is eenor goede eonscientic tot God door de opstandinge Jezu Christi. lindaan
ban/
Van den Heiligen Doop. 981
öan/ l^aagt getnicijr/ tnet opjtgt op utoEii ^oop: CÖ^tup ^oo? tnö geftorben ? fié 5511 fiïoeö niet tot aftaaöfcïjnige inijncr jonben/ en becjoc-nhigc niet H ? èijt «ötj nu niet mijn bader/ en ift uta ftinb ? 3$ öe ^oop mfi niet een seael ? ït^n bit jpgd taet be^fijofien toarbcn ? 3!mmcrj? neen ; 500 Ocüamp;c ih tïan ted nan bc bccocbinge mgnrr 5011 ben/ en aan be be?»
joenfnge met 11/ en aan alïc goeberen be^ genabc-betamp;anb^; bit ijoiibe ili ban ba^t/ en bii! ban broïrjl* cn gemazbtgb Sjcncngaan. ^ict rce/ jijt 5jicrin toerfijaain/ en 't ;al u jeer betfteriien/ bat sn al jonber ubi bieten/
in nbic fiinbpdiVjcib beregeld ^tjt gelnntben; geeft (jet ongfloobE niet toe/ met altijb te flingeren/öen ift al toebergeBoren/öen ift al geloobig/ be ©oop in mij tael een jeijel ? 13Hgt;ant bat jal u ïtjenften en be ft^acljt be^ ij^oop^ tnegnemen. 35(i jilt toel öebJu^t bat jonben/ jelf^ be ^ajt^on'
ben/ n een bittere fmarte/ en een jtoace lagt jijn; gij tneet biel bat uta fjarte In^t en begeerte Ijeeft naar be ber^oeninge met lt;6ab/ naa? get öloeb ban Ctjrijjtnp tot berjocninge/ naa? gebntig in be tcgrntnoorbigfieib/ in be breeze (öobis te {eben/ en bat gij baartoe telRen^ al ineberoin Cörigtu^
ïtieet/ aanneemt/ en u aan fr)cm obergeeft/opbat l^ö ^t alle^ in 11 üie^lie boor jijncn löeept / en bat nlu oogmerft gebnrig i^ niet te jonbigen/
maar ben l^eere taelamp;eljagelijft te leben. ®it baeet gij bat biaarïjeib ;
nu/ bit een blijft ban genabe/ en 31300 bat be©aop u een jegeli^ be| bcröonb^. ^ajit öct u ban toe en jijt blgbe.
XXXVIli'S. (öcbjuiiitt ubien ^oop tot {jeiligmaftingc. ISe ©oop een Eu totzü-jegel brr biebergeboorte/ Tit. Ill: 5. (Cot befteeringe/ Matth. Ill: 11. ï^oe ^eauing(?' iiracljtig b^ingt be ^Cpo^te! aan tot Ijeiligmaftinge boor ben ©aop. Rom. VI: 1—7, en fiijjonbec b. 4, Wij zijn dan met Hem begraven door den Doop in den dood , opdat gelijkenvijs Christus uit den dooden opgewekt is tot heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden, q^berreebt n ban geburig albué: Sal ifi/ bic in ben ©oop met Cfjri^cu^ begjaben ben; jal ift/ bte met ï^em ééne plante gehior'
ben Ben in be gelijftmaftinge 3ijné boobg; 5al ift/bie afgebiaisfcljen ben in 5ijn blocb; 5a! ift/ bic €f!?i?tu^ en jijiiiE rremcente Ben ingclijfb/ jal ift nog hi be jonbe blijben ? iDat sijiierre! ^ft toil ban uit be jonbe opquot;
ftaan/ ift tail imj lebenbig cn al^ afgetoapfeften bertoonen/ift toil jijn een fieraab ber ïterfte en een cere ban Cljiijftu*?. SCl^ gij uhie jonben en ubie magteloo^tjeib tegen be jonbe Bebinbt/ geamp;juiftt bieberom ben (©nop tot bejfterftinge en ópbieftftingc/en merftt gem aan al^ö een 5cgel ban Ijet bcrbonb/ in bielfie be Cfecrc Beloofb Ijeeft Ijct fteencn öarte bieg te nemen/
en ecn blecfdjen ftarte te geben/ en te maften bat men in sgnetoegen joube taanbeien/ Ezech. XXXVI: 26. jBeemt beje en biejgclijfte Beloften en Ijet jeget bcé ©oop^ baaramp;tj/ en ftomt 500 tot ben ÏJeere/scggenbe/
jiet baa? ïfccre nine beloften/ 3iet ban? Ijct 3egel ban be belofte/ bat ©ij 3c aan mij soubt berbullen/ mi fiibbe ift/ nu berbiacfttc ift bat aan mij/ bar ift al? ecn afgcbjaafc!jcne in alle reinigljeib en Ijeiliggcib mag toanbeïen. 3!ft
^ÖSjljÖÜ 3 BE'
980 Van den Heiligen Doop.
ïidjttr u boor ccn tnaar Ijfnb ör? berüonbji/ 500 lange oy l)et contrarie nief iie^toonbet; maar mibcrtoont pij {jet contrarie/ biej? mort ift tot u jeg' rrcti/ rn ïfcoe tot u/ gg Ficbt noclj lot nocfj beel aan CF|?igtu^/ nocf) aan alle br lieloftcn be^ gcnabc-be^Eionbjl; 't jal n fcjjjiftfielijftet 51311 in ben bag bc^ uorbrclf» en in be !)clle/ ban of gij nooit gcöoopt taaart getecept; met nto Isben maafit gij bat öe gemeente «3nbs/ bat be laaarijeit! gelagterb/ en €ï)riptup onteerb teorbt/ alsof be gemeente/ algof CÖ?iS»tujf snifte gob» belooje lebcn O^bbe. 3;^ 't u niet gruoeg boor u jelbeu pobbeiooé te Ir* ben en uta eigen ftjaffe te b?agen/ moe^c gij nog baarenöoben be ge= nieente tot lagteringe/ rn CFiiigtu^ tot brrfmabingesfjn? ©aarom fiie^t ren ban Oeiben/ of leeft goösaüg/en taanbelt biaarbig ben oEuangclio; of 300 niet/ 500 gaat lucberboot ben pjcöififtoel/ en fierroept openirifi in be gemeente ntoen tDoop.' en berfilaart bat gij er geen genoegen in neemt bat ntee cube?? 11 {jebben laten bocpen / en gaat ban Ijenen en leeft 500 gobbeloo? nl^ gij tailt/ ban jult gij be ïierfie niet meer tot oneere jijn; maar toat jal ban nlu einbe 3ijn 5 bit/ bat er ftaat Hebr. X:29, Hoeveel te zwaarder straffe meent gij zal hij waardig geaeht worden, die den Zone Gods vertreden heeft, ende het bloed des Testaments onrein geacht heeft, daardoor hij geheiligd was, ende den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan ? Luc. X : 14, Doch het zal Tyrus ende Sidon verdragelijker zijn in 't oordeel, dan ulieden.
' XXXV, g.jjt gij geloobig/ en i^ Ijet ficginfel be^ geegtrïijften leben^ in u 1 't i)i 11 to pliQt booral een goeb geörtnft ban ubien ©oop te maften. Men iTioet 1. ©ebenftt aan utoen vDoop/ 500 biVitogla gij utoen naam fjonrt noe-jjoopquot;quot;^ nicn/ .ïc!^E noemt of fcöjjjft. (öebenftt/ onber bien naam ben ifi ben denken. ' ïjeere toegeeigenb/ in be openbare gemeente toierbe mijn naam al?? mebc-öonbgenoot aUcjecrpt obc?luib uitgeroepen; be naam ban mijn aa^bfdjen baber taie:b bejjtoegen/ en in plaatjs ban bien toierb ober mij nilge» roepen be name ^ob^ be^ ©aberé/ en be^ Soon^/ en be^ heiligen «Geep» te^; met bien naam fta ifi sangeteefirnb in Ijet öoefi be? geboopte lebe^ maten be? ïierfte. 9Epp?oamp;eerr pet boen ban utoe onbej^/ en üebe^tigt Fjet met nta gefjeeie fiarte/ bejblijbt er u ober/ en laat Ijet 11 tot eene gebu* rigc bejbinbtenigfe aan ben ïjeere ^ijn.
Gebrui- XXXVI. 2. ©eö^uifit ntoen ®onp tot ntoe bejtjoo^tinge. (Petoi^ Ijiejin vertroos- S?quot; ÖE ^s'^i^en (6ob^ jeer nalatig/ en op eene bij^onbere toijje fc^nl-tinge?03' big. 't 3(ig immerjö met beien al^of be ^oop maar toa^ een tiittaenbige ce* remonie/ al^of er geen nut in/ maar aan fjen te bejgeefg bebienb toa^. ©elen/ alg 5ij aan ljunncn ©oop een^ gebenlten/ bat maar boo? een cnfiele reis/ en bat nog al^ ban berre/fupejficierl en üo!-op/.^onber boo? te bzingen tot be Hraclit ban bien. a3aat tocij 300 niet boort/ en bigt; rooft n niet lange? ban Ijet p?ofijr bat baarin fteeftt.
i©c Spotte! j}0cr?nö jegt ban ben ©oop/ 1 Petri III: 21, Die een vrage is ccner goede conscientic tot God door de opstaudinge Jezu Christi. iifgt;elaan
ban/
Van den Heiligen Doop.
ban/ b^aagt getmrip/ met opjigt op utoen (©oop: 3^ baoj tnö
gcftorlien 5 3$ jijn öloeö niet tot aftaaéfcljtnge mtjncr jonben/ en bersoe-ninge met IX ? Sijt a5g nu niet mijn baber/ en ift uta fiinb 5 3$ be ©oop int) niet een 5EaeI ? ÏJan bit jegcï tael liejBioften tuorbcn ? SJmmer^neen; 500 ïjeüïïc it! ban beet aan be teccgebinge mijner janben/en aanbebe?»
jorninge met 11/ en aan atïe goeberen be^ genabe-betüonb^; bit l)aiibe ifè ban ba^r/ en taiï ban broïtjlx cn gemaebigb ^cnengaan. quot;^iet ree/ jijt pierin luerftjaain/ en 't ,;al u jeer berfteriien/ bat gtj al jonber utu bjcten/
in ntoc fiinbpcljljeib be^egeïb ^ijt ijelnmben; geeft Ijet ongeloobe niet toe/ met aitijb te flingeren/ Sen i!f ai toebergeamp;aren/ben ift al geioobig/ i^ be ©oop in mij tael een jegel? l©ant bat jal u fiienften enbefi^acljt be^ ü^oop^ Inegnemen. 33ij jjit toel öeluuét bat janben/ jelf^ be lja?t^5on«
ben/ n een bittere fmarte/ cn een jtoare Ia?t ^ijn; gij tneet toel bat uta fjarte lu^t cn begeerte {jeeft naar be ber^oeninge met lt;!5ab/ naa? fyct bïoeb ban CÖti^tu^ tot ber^oeninge/ naa? geburig in be tegentooarbigfieib/in be breeze «Job? te ïeben/ en bat gij baartoc tclfien^ al taebcrom CÖti^tujS ftieet/ aanneemt/ en u aan frjem obergeeft/opbat Csfj fjet alle^ in 11 taejfie boor jijnen i2gt;ce?t / en bat quot;uto oogmerft gebririg i$ niet te jonbigen/
maar ben ï^eere taelamp;eljageip te leben. ©it taeet gij bat taaarfjeib ijü;
nu/ bit een Bltjlt ban genabe/ en al^oo bat be ^Doop u een jegel i^ be| beramp;onb^. jjpa^t f|ct u ban toe en jijt öltjbe.
XXXVII.quot; 3. (öebjuiftt utaen ©oop tot Fieiligmafiingc. IDe ©aop i^ een En tot zü-jegel brr taebergrboorte/ Tit. 111:5. (Cot befteeringe/Matth. Ill; 11, Cjoe °egJi^gBg' itracljtig b^ingt be S5po«Stel aan tot ïjeiligmaftinge boor ben ©aop. Kom. VI: 1—7, en filjjonber b. 4, Wij zijn dan met Hem begraven door den Doop in den dood , opdat gelijkerwijs Christus uit den dooden opgewekt is tot heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden, (©berreebt u ban geburig albué: gal ift/ bieinben^oop met CÖri^tu^ üegiabrn öen; jal ift/ bic met ï^em ééne plante getoor»
ben ben in be gelijfimaftimje 3ijn3 boobgquot;; 5al ift/bic afgetaapfcljcn ben in 5ijn bloeb; ^al ift/ bie arf!?i«3tu^ en 3!]nc gemeente öen ingelnfb/ jal ift nog in bc jonbe ftlgben 5 ©at jiiberrel 3ift toif ban uit be jonbe opquot;
ftaan/ ift tail mij lebenbig cn alé afgetaapfeften bertoonen/ ift tail stjn een fieraab ber ïterfte cn een cere ban CljiijJtu*?, SCl^ gij utac jonben cn utae magteloo^tjeib tegen be jonbe fiebinbt/ geamp;juiftt taeberom ben ©oop tot be^fterftinge en optaeftftingc/cn merftt ïjem aan al^é een jegel ban Fjct berbonb/ in taeifte be ^cerEbeloofb ijeeft Ijet fteenen Ijarte taeg te nemen/
en een bïeefcljrn ftarte re geben/ en te maften bat men in jijne taegen 5oube taanbelen/ Ezech. XXXVI: 26. J^eemt beje cn biejgeliifte beloften en Ijet jegel beé ©oop^ baarbij/ cn bomt 500 tot ben ÏJeerc/jeggenbe/
jiet baa? i|crre utae beloften/ siet baa? Ijet segel ban be belofte/ bat a5ij 5c aan mij 3011 bt berbullcn/ nu öibbe ift/ nu bertaac^te ift bat aan mij/ bat ift aljr ren afgetaasfcFjcne in alle reinigfieib en öeiliggeib mag taanbelen. 3!ft
981
982 Van den Heiligen Doop.
geloobc utac tuaaröcib/ ift bejtaacöte berbuHfnge en öaar op aan. Men moet XXXVIIL Ten tweede. JiBen moet ooft tDe^fisaam jijn neffen^ öeBc' werii- bieninge bE^ ©oopg». 5l!(# bc «©oop Dcbienb toojbt/ ban moet men niet neffens de nitloopen / niet inet malftanbeteu praten / niet toat anbec^ benften of bedienia- boen/ aï^of u aan ben ©oap niet met alien geiegen taaj?; maar men ge' moet aanbadjtig op be gefjeeie actie letten, (a) ïfier Ijeeft men te jicn be toonberbare goebtjeib (©ob^/ bat be C^eere ban ben C|einrl een brr-bonö optigt met ben armen menfefje / en met ons? en 0115c ftinberen/ baac anbrren boorötj gaat / en bat i^tj bat bejfionb nu bersegelt. (b) ^e grootljeib bet jafte; Vnat tnoröen baac al bierbare en groote 5a» Uen betsegelb/ bie een bonbgenoot jefier jal bedachtig taocben. Cn bat Rinb bat baa? gedoopt taorbt/ Inorbt ban a5ob Uerljeben tot een beel poogec jlaat ban een aarbgclj ftoning; joobat Qie? meer ban een ftoning ingegulbigb taorbt. (c) ©nbec be bebieninge ban ben ©oop moet een ieber reflecteren en taeberrieeren op jijn eigen ^oop / benlienbe / 50a folemneel ben iïf ooft een^ tot ben i|eere gebragt/ aan l^em obergege» ben en 500 ij! ooft get bejbonb aan mij berjegelö. (d) ©an geeft te benften aan jijne gehoopte ftinberen/ bat bic inebe bersegelben be^ ï^eeren jijn/ en bat gij beloofb Ijebt !jen 500 en 50a op te boeben/ bat jal u obertufgen en optaefilien. (e) jBen moet onbertusfcjien bibben/ bat be i^eere bie ftinberfien^ be beteeftenbe bersegelbejafte tail beelacljquot; tig maften, (f) Cn ban in iiefbe tot be gehoopte ftinbejften^ uitgaan/ aljS nu leben ban ben i|eere 3Ie5U]ö/ ban be gemeente/en nu mebebeel Qebbenbe aan bat jelfbe berbonb.
pugt der XXXIX. Ten derde. i|ier i^ ooft Brjjonber lne?ft boor ouber^ neffenp ouders gunue te boopen en gehoopte ftinberen. 2ij moeten Qunne ftinbereu niet tendoöpen ten (Eioop bjcngen uit be ncur/ ooft niet uit een paapfeften gjonb/ algof enge- üe ©oop ftinb saïigöeib aanbragte/ maar met ftennipfe ban be be?» kinderen, borgenïjeib; uit geijoorjaamOeib aan lt;0ob^ bebel/ met berlangen naa? be pribilegie/ bat ooit aan bat ftinb ïjet berbonb berjegelb mogte tao?» ben; in tnaarljcib beg fatten bat ftinb aan ben l^eere obergeben in ge» Öeelen eigenbom ; beel boo? bat ftinb bibben/ bat be l^cere ï|et toil aan» nemen/ en be beteeftenbe jafte deelachtig maften.
^et ftinb ten ©oop b^engenbe/ moet men bat niet boen boo? iemanb/ ebenbeel toie/ bie maa? ja jeggen ftan of tail; maa? boo? sulfte getuigen/ bie een Ijart jouben Rebben om Ijft ftinb in get optaa^fen be berborgen» geib be^ ©oop^ te leeren/ en uit ftjacljt ban ben ©oop en siine beloften te bermanen tot gobsaliggeib. Jjaen moet 0et ftinb niet opp?anften/ eben al^of men öet aan be taerelb en aan ben buibel tailbe opofferen/ maar flemmig en rein. tïiBen moet Qet ftinb een goeben naam geben/ niet na» men ban Cjj^tug of engelen/al^SJmmanuel/JHSicljaël/Gabriel/enj.; maa? namen ban on^ geflacljt/ om bie meteen in achting te Ijouben/ of fcö?iftuurlijftE/ of namen/ bic ecne bijjonbere bebuibcnigfe Ijebben/
500»
Van het Heilige Avondmaal. 983
joobat men boo? ben naam ban Bfnb iet^ tocn^cöt/ en Doopt bat get met bet baab be Beteefteni^fe ban bien naam beelacljttg mogte lao?'
ben/ of bat men boor ben naam get fiinb tot ietji tail berpltgten.
liet fiinb nu geboopt ^tjnbe/ moet men get tueberom alp ban ben ü^eece ontbangen/ aan tnien men tjet obergegeben öabbe/ Bet al^l een fiinb ©objji aanmeramp;en/ en batjelbe al^ joobanigen al^ een boebjle? opboeben/ naaj ben rege!/ bien be ^emelfcfje ©aber geeft boorgefc^eben/Eph. VI:4,
Voedt ze op in de leeringe ende vermaninge des Heeren. i^et fiinb leeren be fieteefienigfe ban ben ©oop/ tnaaraan get berjegelb i^/ toaartoe get ber»
pligt en beramp;onben i^. ïBelgeluftsalig i^ jnlften mtiigd)/ jtin sulfte fjui^* gejinnen. ©aar 5al be i^eere ben jegen gebieben/ en t)et ïeben tot in ber eeutoigljeib; bic jullen onbecbinben be jegeninge/ Ps. CXXVIII, bic boojgaan^ bij !)et t?outaen/ of op be bjuiloften gejongen toorbt. Amen.
Van het Heilige Avondmaal.
I. lt;l5elöfi men in tjet natuurlijfte ce??t geboren tuorbt/ cn baajna heilig geburig boebfel ban nooben geeft om op te blaffen en berflerfit te tno?» maal0 ben/ 500 ié 't ooft in get gee^telpe. ®e menfege taorbt ee?#t lnebet«
geboren etï baarna {jeeft grj geburig boebfel ban nooben. J^et ï©oorb ig Ijet mibbel ban beiben/ bij bat i©oorb geeft be ^eere ooft teeftenen en scgden gegeben. J^ct eerfte facjament be v©oop totberjegelinge ban be toebergeboorte/ aftna^feginge ber jonben en inlgbinge in Cg?i#-tu^ en in jrjne ïterfte/ biaarban torj in get borige ftapitref gefproften gebben. t^et ttaeeöe/ get 5tibonbmaaI/ i^ tot borbmge en be^fter-fiinge ban get gcc^tclfjfie ïeben in be üiebcrgeamp;oortc ontbangen/ luaa?quot;
ban toij nu sullen ganbelen.
©e ^cgjift noemt Oit ^aciainent des Heeren Avondmaal, 1 Cor.XI :20, 't Wordt Dat en is niet des Heeren Avondmaal eten. SCbonbmaal toorbt get ge» quot;heidene nocmb/ ombat get in ben abonb i^ ingeftelb. J^et pafega moegt gefiagt woorden toorben tugfegen be ttoce abonben/ tu^fegen licgt en bonfter/jijnbe get laatfle ban ben borigen / en een begin ban ben bolgenben bag/ bie/ ru naar be Soobfcge rrfteninge/ met get onbergaan ban be jonne Began.
dBer bat bereib Vnap/ en men get gegeten gabbe/ taa^ get al biep in ben abonb. .fèabat get pafcga/ get faqament be^ lt;0. gegeten toaë/
ftelbe be i^eere get i^rilig SCbonbniaal in ; ee?ber ïionbe get niet
ingeflelb biorben/ ombat get heilig SCbonbmaal fttaatn in be pfaat^ ban get pafcgn/ en tbace fac?amenten ban bejelfbe foort ftonben niet gelijft jijn. KCater fionbe get ooft niet ingeflelb tnorben/ toant be i^eere Éeju^
toierb in bei^elfben natgt gebangen/ cn beg anbecen baag^ geboob.
^oo»
y84 Van het Heilige Avondmaal.
^oobat öc omftanbiggciti Uan ben töb nict^ boet tot Ijet toejen ber jafie. ^at be ïie?fie ban be eejfte tgben Fi^t beelttjb? op ben abonb fjielben/ toap/ ombat men toen op ben abonb be gastmalen Ijielbc. Matth. XXV: 12, 13, enz. Hand. II: 15. 1 Thess. V : 7. ©aatbij filuam baa?na/ bat be tic?bolgingcn gen bcben bij nac|jt te samen fiomen. ©an t)ie{' ben jij Qunne ayunai, agapai, liefdemaaltijden, hl hielfte 51) bit ^acja» ment nuttigben/ 1 Cor. XI; Vuelfse fiefbemaaltijben om be bermentgbut-» öiginge bc? gemeente cn be ingeflopene mip6?uiften/ nagelaten luier» ben/ ölrjbenbe alleen get gebruiften lian Ijet ^acjament.
©it ^agament noemt be SÜyo^tel ooft be Tafel desHeeren, 1 Cor. X: 21, beteeftenenbe be gerrgten/ bie men baarop set om te eten. ï^et Ijouben ban get Slibonbmaal Ino.sbt genoemb brood breken. Hand. II : 46. ©e beftej toorbt genoemb de beker der dankzegginge, ICor. X:16, Voelfte benamingen te ftennen geben be liefelyfte en bjienbeltjfte berce« nfginge bej geloobigen met malftanberen/ en te jamen met C|)?ijStué/ tot faoebinge ban {jet geeptelijftc leben/ taaacom ooft be innezlrjamp;e ge» meenfegap ber jiele met CÖ^ijStu^ boor Ijet tooorb SCbonbmaal uitge^ bjuftt toojbt/ Openb. Hl: 20. Luc. XIV: 24. Openb. XIX : 9. ' IPe papisten/ niet tebreben met be ^cQ^iftuurlijfie benamingc/ öjuiften tot Ijun onfepiftmatig bejbicljtfi:! ooft een onfcp?iftuurlrjft tnoo^ö/ namelijft/ misse. ï©!j laten tjeri onber malftanberen bi^puteren/ lBaa?ï}et taoorb mi^fe ban baan fiomt/ en ftouben on^ by be 3Jn be bejfj^n-
beïingeban bit Jjacjament sullen taij be sflfbe orbe pouüen ala in 't borige.
11. De eerste s^ftc bie in obe?bcnftmgc ftomt/ if be Authenr of Instel-ler; bese ig be Ulcere ^esuö CÖ^i^tus; siet be 5'^tor'E/ Matth. XXVI. Marc. XIV. Luc. XXII. ©esc inflielltnge Ijejlj^alt be SCpojitel/ 1 Cor. XI: 23—27. l^icr sijn op te mejften/ C^i^tu^ baben en tuooiben.
De Au- De daden ban Cïi?i£tu^ sijn bie?: (a) nam het B^oob/ en baarna ben theuris 6efter in sfjne (b) zeoen(le) ïjij dankte. a3elöft alle fPÖS^ gc-
jezu8.ere fieiligti moet Inojben boo? get gebeb/ 1 Tim. IV: 5, en gelijft Cö?tëtu£ verkia- be (pose/ bie oinbceïbe aan anbercn/ jegenbe/ Matth. XIV: 19, 500 Ijeeft d^iMteuquot; 0011 fi?oob en Imjn gtjcgenb/ en baajboo? gebanftt/ opbat 5e sul* linge. Sen ftjacgt in üe communicanten megten Ijcbben/ al^ in be injlellinge fieoogb luiejbe. i©aajboor bat b?oob en bie toijn afgejonberb ttiie?bc ban get gemeene tot een geilig geb?uift. (c) l^rj brak get bjoob/ fii) on«» fmjbt men get fi?oob; maar in bie lanben/gehjft nu nog in bele lanben/Ojeeftc men get met be ganöen al^ men eet; 30a nam be $1m'E 'n beinfleï^ linge ban bit ^acjament ooft firoob/ en b?afi get/ en gaf alsoo icbe? bi^ cipel een afgebjoften {luft. (d) gaf get sijnen bigcipelen/ niet in ben moiib/ maa? in be ganb/ gelijft men boet in be Durgetlrjftc maaltnben.
De woorden ban Cgjiptug sÖ» bcbelenbe en be?ftïarenbe. De bevelende bioojben sijn bjie (a) Neemt, fteeftt utae ganb uit/gjtjpr get aan/ ta^t toe. (b) Eet, gft gebe get u/ niet am te öeluaceu/ uf baarbij u
nc- I
Van het Heilige Avondmaal. 985
nebe? te leggen/ alg nu genoegsaam bcijatiigb jijnbe boar Ijct eten üan get ^afcfia; maat sEfi gebe u cm in aller tegentooorbfgijctb cp te eten.quot; (c) Doet dat tot mijner gcöacjjtenipfe/en ütj ujelben ; cn gelijfi 3Ift u gesonben ijeamp;öe om te pjebifien en om te boopen/ 50a belaste u ooft öit Sacrament aan mijne gemeente ober te gebcn/ en Ijaat te be-belen/ bat jij Ijct onberljonbe; opbat afjoo mijn Itjöen en fterben ge» burigboor öareoogen fllgi afgefcijiiberb taorbt/en 33 mijne berbienften hoor Ijaar en be liefbe tot Ijaar baarbij gebenfte; onberljonbt bat.
III. De verklarende woorden, bie meteen betaegenbe ^ijn : want dit is mijn ligchaam, deze beker is het Nieuwe Testament in mijnen bloede. £jet tjS een teeften en afbeelbinge ban mijn lijben en flerben/ en een jegel bat mijn ligcijaam al5oa boor u bejbraften/ en mijn bloeb aljoo boor u hergoten fjï tot bernebinge ban utae janben.
^eje taoorben: dit is mijn ligchaam, jijn be niftcHinge niet/maar be Dewoor-gefjeele giptorie be injtellinge. gij jijn ooft niet ^ciiigenbe/üeel min beranberenbe Ijet broob in Cljrigtug ïigeïjaam/ Inaarban beneben ; taant lio-be ïjeiliomaïi'ngE ban Sacrament gefcöiebr boo? banften en segenen. chaam, ©e banftsegginge gefcljiebt tot löob boor öet toerft bet berlo^finge boo? heiligen-1 Clj?igtujS lijbenen jlerben ; be 3pgEninoe gefcfjiebt obe? Ort amp;?oab en ben lt;io, noch toijn boor Ijet geöeb/ bat a5ob bic teeftenen al? regelen tail b^uftften op remiquot;.'0 'tfjarteber gclocbigen/tot ^quot;quot;ne bcrftecinngc en be^troostinge/toeifte banfijcgginge en segeninge in jicf) berbat eene Ijeiliginge of af^onberinge ban jj^t broob eu ben toijn/ban ijet gemeene tot een l)cilig geamp;ruifi/0111 te jijn teeftenen en regelen. vDe banftjegginge nu en be jegeninge taaS al gebaan/alec? Cljrigtu^ bie taoorben/bit is mijn ligcljaam/ fpraft/taant bie fp?aft be ï^cere eerpt nabat ^|j ïjet broob genomen/ geb^olfen en ge»
geben jjabbe/ of nu gaf. «En ooft bie taoorben jijn geen gebcb/ nocö banft-jegginge/nocö iet^ gebicbenbe of orbinerenbe/maar 31311 jjerljalenöe en be;-ftlarenbe/ in taat opligt bat firoob en bie tajjn aangemejftt en gebruiftt moeten taorben/namclijft/ alö teeftenen en ;cgeleii ban sijn lijben en fter-ben boo? be geloobigen. a£n ooiii i? be teft^t self tegen be ^apigten; taant ^et taoorbje want ftaat in ben teftgt niet/ sij boen fjet^elbe baarbij/en 300 ftet ban Camp;jijitujj uitgefproften taa?/300 taaren bie iuoojben/dat is mijn ligchaam, eene reben/ taaa?om 3ijne ©i^cipelen get nemen en eten 3ouben/ 500» bat tietfi?oob Camp;?i^tu^ ligcfjaam al sonbe gelneept3tjn/eer J^tj 3c uitfp?alit.
dEn fieïjalbe bat/ inbien in be taoorben/dit is mijn ligchaam, eene ftjadjt ban be^anberinge taap/500 moe^t men 3e 30a uitfpreften/al^ CQzi^tuS beseïbe uitgefproften geeft/ en niet een tóoo?b baarbij boen/ gelijft 3ij get taoorbje want baarbij 3etten. ^oft taorben bie taoorben ban ben befter berfcgeibenlgft ban be Cnangcli^ten bejgaalb. .Jiiaattgeii^ scgt: want dit is mijn bloed; jilSarciis laat er get taoorbje want uit. 3Ciicalt;? 3egt: deze beker is het Niemve Testament in mijnen bloede. iBaarnit blijftr/ bat in get bergaal ban bic taoorben be ftjacgt ban beranberinge niet ftan ileften/ I. 3iiiiii ge»
986 Van het Heilige Avondmaal.
OEltjfi ooft Uiaarlijft D^ene tnesenlgfte lie?antierinoe in get SCbontiinaal ij?/ en baarom ooft in ben ocfjeden 25g6El niet één tooo.ib ban veranderen jlaat. Hocdc IV. lilt bcjE inflellinge fifrjftt/got be dienaren öe^ U3oo?b# ooft nu ÖEt dienaren tjeilioc 5Cbonöinaal moeten ftebienen/ en Tjet öroob en ben tofjn moeten ten 'belie- Ö^iligen/ nameïijft/ niet boo? get öinnenpinonbö mouipelen/en al öïa» nen. jeiibe en fipfenbe bfjp Inoojben : want dit is mijn ligchaam, uit te fpreften/ OGlljft be toaarjegge?^ boen/ Jes. VIII; 19, Vraagt de waarzeggers ende duivelskunstenaren , die daar piepen ende binnensmonds mompelen ; 't lueift öe Üpapen nabolgen; maar bc Ijeiïipinge/bat fg/af^onberinge ban Dcoob en ill ij 11 tot een tjeilig gcöruift/ grfcljiebt baar banften en jegenen/ bat iJ3ob/ bic boo? sijnc gjnote goebïjeib Clj}?igtu,3 Ijccft gefcamp;onften/ ooft bie tee» ftenen toil jt-genen/ bar je ftjacljtig mogen jijn tut be^egelinge en be?» fterfiinge in Ijet taace geloobe. üDaarop ban be bicnaac Ijet öjoob öreeftt/en Öet.iClbe/en baarna ben befte?/aan be communicanten geeft en ombeelt. Het uit- V. Het tweede in bit Sacrament aan te mejfteu/5Ön öe uitwendige tee-teekeif keiien i Ö'P? Öecft men acamp;t te geben oy be teeftenen en op be ceremo-zijn in-ood nien baaromtrent te Ijouben. ©e teeftenen jijn besulften/toelfte men in en wijn. fcj. jnaaltfiben gebruifit tot boebfel en berfilinftftfnge be^ ligcftaam^/na-meltjft/ brood en wijn. jlSen Sjeeft Jjier niet fuperftineu? of öeftonimcrb te 3jjn/toat broob of toijn Ijet i$. nam juift öroab en imjii al^
boorganben toaj?/ en men orbinair gebmiftte; 't ié te getcaben/ bat tug on gereden iiroob gebmiftte/ boor toebal ban tjet ^afdja/ in 't taeifte geen gereden broob gebruiftt mogte luorben/ en in bien tijb in 31eiquot;U5a» lem niet te beftomen toa^/en baarom ig bat niet noobjafteiijft na te bol* gen; Ijet moet broob jijn/ 500 al^ men orbinair gebruiftt tot fptjse/om be geegtelijfte boebinge ber jiele te beröeclben. lt;©e oiitoeltjf? ber Hpa» yipten en ïEutejfcöen jtjn mee? fcljuim ban broob/en 5911 niet befttoaani tot boebinge en berfierftinge. 't tegen be infletlinge : CÖ?i?tu^ Ijabbe geene outaelt jejS/maar nam ötoob en braft baar jluftfien af/en gaf bic ftuftften aan bc ^igcipelen/ en gaf niet iebe? een outueltjc. ^elijft om» trent ï]et broob/300 moet men ooft niet fupe?ftitieu«S 31)11 omtrent ben toijn/of bie juibernioBt sgn/of be?mengb met luater/gehjft men in be toarme lanben/ opbat 3e niet te beel berijitten ^oube/ orbinair boet; boei) Ijet moet 3ljn de vrucht des wijnstoks, Matth. XXVI: 29. lt;Ooft 't ebenbecl of men ben toijn uit een beftcr of uit een gla^ b?inftt/toat fatfoen Ijetljeeft; men fjeeft Ijet getoone te geb?uiRen 3onbe? fuperjlitie. Tot de cc- VI. ©e ceremoniën omtrent beje teeftenen Ijebben nabrnftftelijfte De» rToquot;'t t£'pfcen'?fen/ öanrom sijn bie te bolgen/ 300 al^ aLfi?iétuö boorgegaan ij? ook'het in be infteUinge. Cljriptnp öraft tjet broob/baarmebe afbeeibeube bebre» breken fiiuge ban 3Ön ligcljaatii/bat i^ sijnen boob. ©cSCpoptel geeft ooft beje broods, ceremoniën ban breften obsc aan bca^emeente/ 1 Oor. XI:24. C^g noemt l)Et ooft broodbreken. 1 Cor. X : 1G, Het brood dat wij breken, gjoo bebe ooft be 5t'jJDütuli[c!jE ïierfte/Hand. II: 46, brood brekende. Hand. XX : 7,
Als-
Van het Heilige Avondmaal. 987
Ais de Discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, daarom moet ooft nu öe ©ienaar get bcoob firefien/ en aljou aan be cotnmunicanteii geben; rcgt anber^ boen be Jpapi^ten en 'Cutejfcljen/ bie ieber een aii'
toeltjc geben .^onber b?eftcn. i^an Qet uitgieten ban ben tuijn i^geene inelbinge. 3I!» bc inaaltijben gefdjiebtsulft^ geüjoonlfjft ban bie/bielfte te tafel bienen/en 50a gefcijicbtop bcle plaatfen in ïjet S}. Stbonbmaal öe:: fcijenften ban bentatjn bour bebiafieuen/maar Ijij tuo^bt/geljjif noobsafielijfi \§/ boor öe {janb ban ben ©ienaar aan be communicanten gegeben.
Vil. (0bec ben beSec 13 be brage: Of den communicanten zoomei de Dobekor beker moet gegeven worden als hel brood? ©e ^api^ten/booc eens filillbe moet ^6.11 fiipe?ftitie gebretKii/bree^en bat be tajjn uit ben befter mogtc ftorten/of canttn gebat er ietj? aan be lippen of in ben baatb mogte (jangen bltjben/en bat ^en al^oo iet^ banQet bloeb ban Ctj^igtusi mogte berloren gaan. ©aacom wor en' {jeöben 3e boot een' ftejfiroof beu gcmecnen man ben belier ontnomen/
betuelfte tot op get jaar 1 15 eenen iegeljjften communicant joDbielge'
geben taierbe al^ get öroob; maar in Ijet gcmelbe jaar jjeeft Ijet con«
cilium ban Confian^/sess. 13, ben gemeetien man ben bdte? ontjegb/ met fiennigfe en cbemiiginge / bat |et tegen Cfj2i^tu^ inftellinge en gifte aan De üxejfte tnag/'t Uuift jij 3icö niet fcijamen ronbuit teseg-gcn. ftaat ej : Dit concilium verklaart, besluit en bepaalt, dal NB.
alhoewel Christus dit hoogwaardig Sacrament onder beide speciën van brood.
en wijn in het Avondmaal ingesteld heeft, en aan zijne Discipelen bediend,
NB. nog lans dit niettegenstaande, enz. Cen taeinig lage? : Dal alhoewel in de eerste Kerke dit Sacrament van de geloovigen onder beide speciën ontvangen mierde ,t enz. ï©|j baajentegen Fiouben bajSt/bat ben geloobigen 500«
luel be Befje? moet geoeben tuorben al^ get b?oob. ©it fihjiit:
1. ïlit be fn(leïlinge ban Cgji^tu#/bielfte/naar gunne eigene Bclööe» Bewijai. ni^fe/ get föeilig Sübonbmaal onbet 6roob en luijn geeft ingejielb/ en ° in' aan be Süpo^telcn uitgebeelb. Matth. XXVI: 27 , Drinkt allen daaruit.' 0 1Uotquot; Marc. XIV; 23, Ende zij dronken allen uit denzei ven.
ï^ie^ ft an be uitvlugt rreene plaats? gebüen/ bat Cg^igtu^ ben Defie?
aan be SUpo^telen geeft/ en niet aan anberen/ en bat baarom oafi be Jpapen ben befte? moeten geDben/ maar niet be gemeene man; mant (a) op bien jelfben boet moeiten sg ö^n oofj get öraab ben gemeenen man ontgouben/ en gen ban get gegeefe Sacrament bernoben/ en boor be H^apen alleen gouben/taant Cgji^tu^ geeft ooit get b:oob aan alle 3Öquot;e ièi?'cipcïen gegeben/ en niet aan anberen. (b) ^USaar be SUpo^te^ (en Romen gie? niet boor alg? Sdpo^telen/ maar alp communicanten.
2. ©e SCpopte! ftelt/bolgenp Cg?$tu£ lapt aan gem/ get {^. SCbonb-Bnwi^. maal aan be Cocintgiër^ in onbe? bcoob en taijn/cn fiebeclt g'uu jootoeï ï3^0.1-te bjinften alé te eten. 1 Cor. XI: 26, Zoo dikwijls als gij dit brood zult 01'* eten , ende dezen drinkbeker zult drinken, vs. 27 , Zoo wie onwaardiglijk dit brood eet, ofte den drinkbeker des Ileeren drinkt, vs. 28 , De mensciie be-
3iiiiii a proe-
988 Van het Heilige Avondmaal.
proeve hemzelven , ende ete alzoo van het brood, ende drinke van den drinkbeker. ïjiej fp^ceftt öESCpa^tcï tot bc gemeente bc? (jTocintljEren/ bic ten niEerenbrcJE uit rjEinreiiEn beftantie; aan öquot;1 BebEElt ï)ö tE l)?infiEn. Soo moeten ban be gemeenen ^oatoel ben beïte? ï|Efi£iEn alë be opjiene?^. TSewjjsS. 3. ®e gemeenfegap/ bic alle bE gEÏoobtgEn niEt CÖ?i?tii?l en met mal-heidquot;quot;'2 fianöfrcn hcööen/ betotj^t be SCpo^tel/ en bjingt 5E aan om bEjelbe te oefe» nen/ boorbien jtj allen be?j öefte?^ bCElacfitici ^ijn/ en uit benjelben bjin-ften. 1 Cor. X:16, De drinkbeker der dankzegginge, dien wij zegenen, is die niet de gemeenschap des bloeds Christi ? 1 Cor. XII: 13 , Want wij allen zijn door éénen Geest tot één ligehaam gedoopt... ende wij allen zijn tot éénen Geest gedrenkt. 5Cllen / bie ban bc gpmeenfcljap Ijeböen met Cö?i^tti^/moeten jootael uir benjelfben befte? brinfien/al^ 3c ban één broob eten/ en boor éénen boop geboopt jijn.
Tegenw.i VIII. Tegenw. 1. ®e ïtejfte Ijeeft magt om bele jafien omtrent bc gob^» bienpt te ocbineren en te bejanberen ; gelijfl jtj in pïaaté ban be inbom» pelinge/ be befpjenginge in ben ®oap geeft ingeftelb/ 500 't ban ooft in be magt ban bc ïie?fie/öet SCbonbmaal te bebicnen onbe? ö^oob al-Antw. leen. Antw. (a) ®e befpjenginge in ben ©oop in lt;l5ob^ ï©oo?b ge-g?onb. (b) ©e ^cfjjift 0«ft nrffen^ inbompclen en befpjengen nietj? be» paaïb. (c) ll?e inbompeiinoe En bEfpjEngingc raaftt niet tot f|Et taejen bc^ ©ocp^/ maac ié eene uittoenbtgc omjlanbigfjcib. (d) ©c öe?ftc ö^Eft geenc magt om btj ftct DPoojb tetiS toe te boen/of baatbanaf te nemen. 9Cl^ 5e ict^ uitluenbtg^ omtrent be gobgbien^t / niet in beselbe/ orbi» neert/'t 51) tijb of piaatfe/ of anberc omftanöigïjeib/bit i^ ban in Qet i©oo?b niet bepaalb ; maar al^ biEnaangaanbE cene bcpalingc/ geöob of bejbob i^/ban mag bc ïtejlic ganjdj geenc bejanberinge maften, (e) ©en bel?p? te ccben of niet/ i$ gecne omftanbigrieib/ maat beljoo?t tot Qct toesen be| ^lac-amcntfS/ en CÖ?i?tu^ geeft f)et bebolen en ingeftelb; baarmeöeié Ijet uit; bic anbe?^ boet/ bie ftelt jicö tEgen Cl)?iiStu^/taElftc 5egt: Drinkt allen daaruit, Matth. XXVI: 27. Doet dat, 1 Cor. XI: 25. Tegenw.2 Tegenw. 2. ïf et ^eiligc SCbonbmaal iiö bifttarjl^ met Ijet nuttigen ban get öroob alleen gegouben/bieg iö liet niet noobig ben befte? ben gemeenen man te geben. giet bit/ Luc. XXIV: 30, Ende als Hij met haaraaazat, nam Hij het brood ende zegende het, ende als Hij het gebroken hadde, gaf Hij het haar. J^ier i^ bc befte? niet gegeben. Joh. VI:51, Zoo iemand van dit brood eet, die zal in der eeuwigheid leven , ende het brood dat Ik u geven zal, is mijn vleesch. Hand. 11:42, 46. Cn Hand. XX :7 , taurbt alleen qefproften ban Ijet broob. Zij waren volhardende in de brekinge des broods. Antw, Brood brekende. Om brood te breken. Antw. (a} ©ejc plaatfcn ban bc Jpapi^ten boortgebragt/ beft?affcn gen jelben/ al^ 31) get outaeltjc/ bat 5e geben/ niet breften. (bj Lac. XXIV: 30 fprceftt niet ban get 9[[bonb-niaal/bE ©igcipelen ftenben 3iE3u^ niet/en souben get Sacrament bau pen onöeBcnben niet ontbangen gcböen/ 't tna^ maat een öagcltjftfcge
Van het Heilige Avondmaal. 989
tnaalnjb/taaarop be ©i^cipelen ben onfiefienben gagft tractec?ben. Cc) Joh. VI fpmfit ooft niet ban f|« SCbonömaal/ taant öet lua^ nog niet inge»
jlelb. «En Bef)albe bat/ in bat fiapittel taa:bt aljoo lurl ban Cli?iétU|S ölceb te bjinfien/af^ ban jtjn bleepcö tc eten gefptoftcn. (d) Hand. 11 en XX eene jeer gemeene manier ban fpjefien ; boot b?ooö Uejflaat tnen allerlei fpijse/ en boor 6?oab met iemanb te eten/ met jjcm ben maaltgb te ïjou^en/
baar joobiei b?infien i^ a!^ eten. ISiet bit/Luc. XIV: 1, Als Hij gekomen was in het huis van een oversten... om brood te eten. Matth. VI; 11, Ons dagelijksch brood geef ons heden. 1 Thess. III; 8, 12. Gen. XLIII: 16 ,25, enz.
Tegenw. 3. 3ïn ïigcfjaam ijgt; ooftbloeb; bie ban öet öroob/Tegenw.3
't toelft Cfciï'tujj ligcfiaam i^/ eet/ nuttigt ooft Ijet öloeb ban tu^. Antw. (a) i^et firoob i^ Cft?i^tu^ ligcamp;aam niet/ maar 't i^ en blijft Antw. b?oob. (b) aBen moet niet toijsc? jijn ban be J|eere Sfeju^/ bie ben befte? ingefteib en geboben. (c) oEn fc^ooquot; bat in een ligcfiaam ooft Moeb i^/300 b?infttmen bat niet/en fnc? i^ bjinften Bebolen. (d) l^et ö?oab öeteeïtent Cï|?i^tu^ bloeb niet/ maar sijn ligcijaam; be toijn öeteefient 3Ön blee^cö niet/ maar jijn bloeb; joobat iebe? op jicft self moet ge-nuttigb bjojben. (V) B^aarom Ijot'ben be ^apen jicf) ban ooft niet te-breben met get broob alleen/taie geeft tiun ben Befter meer toegeflaan ban ben gemeenen man ?
IX. Het derde bat in i^. SUlionbmaal in oberbenftinge fiomt/ij? be he-Debetee-teekende zake. ©e teeftenen 3511 niet ingejlelb om/boor get nuttigen ban z^ee bie/45ob tc bienen/taant il5ob ij» een 45ecgt/cn moet op eene gee^telgfte tagse gebienb biorben ; maar onbe? bie uithicnbige tceftenen sijn gee^te-Iijfte jaUen bekborgen. {gt;ct broob geeft Cg^iptu^ ingeftelb tot een teeften en afbeeloinge bansijn ligegaam/en get bjeften be^elf^ tot een teeften ban be be?b?eftinge jijn^ ligcgaam^ boor jijn Itjben en fterben. Luc. XXII: 19,
Dat is mijn ligchaam, 't welk voor u gegeven wordt. 1 Cor. XI: 24, Dat is mijn ligcliaam, dat voor u gebroken wordt. IDe toijn ijS een teeften ban CljjigtujJ blocb/boor een' getoelbigen boob be?gaten. Luc. XXII: 20, Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in mijnen bloede, 't welk voor u vergoten wordt.
©e communicant/sirnbe beje tceftenen/moet met jgne gebacgten in Hoe de ^ bejelbe niet einbigen / maar bejber gaan tot be beteeftenbe jafte/ tot cantTie1quot; get ligegaam en bloeb ban Cg^i^tu^/ berbjolien en bejgoten tot bolboe- vereenigt ninge aan 4Bob^ regtbaatbiggeib boo? be sonben ban be geïoobigen/ en ™gken® bu^ get teeften met be Beteeftenbe salie beteenigen, .©iet op ben g?anb ban jijiie eigene berbeelbinge/taant 300 soube men ooft boor anbereligcga'
mcïjjfte paften ftunnen opftlimmen tot oTgji^tuö Itjben en jlerben/ maat op ben g?onb ban Cg?iptu^ inftellinge. Sgoobat get niet i^ eene bereeni-ginge/bie met beg menfegen pgantafie gemaaftt tao^bt/maar 't ig eene taare bcjeeniginge/ boeg geene plaatfelgftc of ligcgamelgfte/ maar eene geegtelgfte/ geamp;benbe garen g^onb en toaargeib in oe injlellinge ban Cg?i5tug. Soobat be bereeniginge niet i^ in be fubjlantie be# Broab^
SQiiiii 3 en
990 Van het Heilige Avondmaal.
en be^ tafjn^/ op sicösclüen aangeme^fit/ en öaa? in öen fcljoteï en in öen Seïie? jgnbe/En bat Buiten tat gefijuifit lno?bt;maac be üe?» EEniginge gefctjiebt boo? tae^ftsaain geloobE ban ben coinmunicant/ op ben gjonb ban be injtellinge ban Cö?'?tu^/ aanme?ftenöe be inge» jlelbE relatie of opjigtelijftljeib tu^fcljen fjet teefien en be öeteefienbe jafie/gelnfi een fleen/uit een öoap genomen/tot een fdjeibfteen op [jet lanb geflelb/niet in nature/maar in opsigte bejanbe?t.
De over- X. Het vierde bat aan te mejtren ip/ i|» be obe^eenfiamite tugfc^en l)£C eenkom- tcEïtEn en be fietEEftenbE jafie/ tuelfie i^ boeben en bejfttnififien. 35ob Ijeeft in be geloobigen ttoeebe^Ici ïeben gegeben: een natuujlp/ 't tnelft jtj met alle menfcgen gemeen {jeamp;öen/ en een gcegtelijft ïeben/ öeftaanbe in be be^eeniginge be^ jieïe met 33ob. ^Tot bit ttoeebejlei Ïeben geeft 35ab ben jijnen ooft ttoeebejlei boebfel/ tot onbejöoi'ö 'uaquot; Ö^t natuurlijfte/ fptjje en bjanft/ ban tDElfie Broab en tuijn be baornaamite ^ijn; tot onbe?» joub ban öet geegtelijfie Ïeben geeft öob ooft fpijse en bjanft/ tnelfte i^ Cö?i#tu?' ©oo? bc natuurïtjfie fpijje en bjauft/ ö^oob en mijn/ fieelbt be ïjeere af be gee^teljjrie/nameltjfi CÖJÜ'tujS Ügcljaain en filoeb; ombat/gelijft fijoob en tnijn eene boebenbe en be^litaiftfienbe ft^acïjt öeöamp;en al^ be men-fc^e bie nuttigt/bat ooft aljoo ligcQaam en ölaeb/bar i^/jijn
ïtjben en ftejben boot öen gelaofae aangenomen/ ïjet gee^teïfjfie leben boe® ben/ bejiierften en bejfitaiftfien. Etet, vrienden, drinket, ende wordet dronken , ó liefste ! ïïoogl. V : 1.
XI. ©ebitjle beje teeftenen niet alleen aföeeïbenbc/maa? ooft bejjegc^ ïenbe sijn/joo neenit be geloobige öie ooft aan aï^ jegclen/en ö^uvit 5e op 3ijn garte op ben g^onb ban öe belofte/ en gelooft bat oHfjjijatugt tigcïjaam boor fjeni i^ bejlijoften/ en jijn filoeb boor Ijem i^ hergoten; bat fjij feaa?-boo? be^gebinge be? jonben geeft/en bat öö öeel Qeeft aan Cljji^tu^/en aan alle be goebcren be^ be?üanblt;?/hi CÖ?i^tu^ boob bebe^tigb. ©up ont-bangt een geloabige/üe teelienen nuttigenbe/ en liet tèeften met be öetee» ïtenbe jafie be?eenigenbe/ Cfj^lu^/nierftt be teeftenen aan aï^ een t?autu-penning/ban CD?if'tn^ ïiefbe tot Ijein/ban 51'jiie bejbienflen boer gein/ En ban sijne onberanbejlijftgeiö om (jein bie tot in eeuiuigljeib beclacg' tig te maften/en bu^ i^ be.^e geegtelgfte fpijje en b?anft ^etn tot boe bingE en berfibiififiinge in get gecgtelijfte Ïeben.
liet einde. XII. Het vijfde ig het einde, Inaartoe ijet Sïbonbinaaï inge^
ftelb. JiDeifte tiijsanüe? beje fc?ie sijn:
Gedachte- 1. De gedachtenisse, be be?liionbiginge/ be beïijbeni^re ban C!j?i^tu^/ nisse. ban jijn lijbcn en ftejben/ en ban 5tjne bejbieiifreu boot get ïijben en ben boob. Siec bit/Luc. XXII: 19, Doet dat tot mijue gedachtenisse. 1 Cor. XI: 26, Zoo dikwijls als gij dit brood zult eten, ende dezen drinkbekei: zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren, tot dat Hij komt.
lt;©it tnajj niet boor ben eejflen njb ber Sfpogtolijcge ïïe?fte/ om te ge» benften bat fnCg?iiStug alle boojbeelbcn geëinbigb 5ijn/en om be Cg?i^
te-
Van het Heilige Avondmaal. 991
tenen te onöe^fcöeibcn ban te ^eibenen/en ban fjun aföobenoffer/oslöfi fommioe tjlnaalgce^ten üJillen/ geltjff ijetoanti in 't batige ftapittcï;
tnaac bit i^ een ^acrament ban aan jijne ïfiejïie gcgeben /
en boor be SCpoéteïen aan be ïicjfte obergcgeben/ jonbe^ öepaiinge ban tijb/enbieg joolange al^ be ïie^fie sal ;ijn/bati^/tot op be boleinbings bet bierelb/geltjft in fiet borige getoonb i^.
2. De vcrzegelinge. iPat be Sacramenten bejsegelenbe sijn/ ig ooft te bo- Verzogc-ren getoonb. Soo becscgeïen [(Et fijoob en be tcijn be geloobigen |jun bcellmgequot; aan aIF)jij?tu£/ en aan alle stjne berbieniTten/booc jijn lijben en boob ber-tuorben/en jijn geene teeftenen alleen ban be gemeenfdjap ber geloobfgen
met malftanberen/ gelnft be JJSenni^ten en Socinianen taillen. SSiec bit/ 1 Cor. X: 16 , De drinkbeker der dankzegginge , dien wij dankzeggende zegenen , is die niet de gemeenschap des bloeds Christi ? Het brood dat wij breken , is dat niet de gemeenschap des ligchaams Christi ? Mattb. XXVI: 26, 28, Dit is mijn ligchaam. Dit is mijn bloed, ©at ip be goebijeib (i3oblt;j/bat ïfg aan be gelooliigen niet alleen belooft be bergebinge ber jonben/ bat ï|i} niet alleen Ijun aföeelbt/ boor tuien/ en taaarboor jij bergebinge be?
jonben ontbangen/ maar bat l^tj ljun baarenfioben nog panb en jegel geeft/om Ijnn imine?^ te boen gelooben/bat {|sj ljun een be?3oenben ©ob en ©abe? i^ in en bat i^ij get eeutoig 33! filijben/ opbat jij
öaatboor gerjaogt en brolijfi souben leben ; betmjle l)et be l^eere Slesnl tot be?3rgclinge ïjeeft ingeftelö/500 moeten be gelcobigen pet ooit aljoo geöriiiBen/en sij Ijet facranient ontbangenbe/peüben ooft jicfi bejjegelb te acöteii/ en sicij te bejamp;ltjben in ïjun tijbelijft en eentaig gelnff.
3. De vereeniginge bej geloobigen met maliianberen. Siiet bit/1 Cor.X:17, Vereeni-quot;Want één brood is bet, zoo zijn wij velen één ligchaam, dewijle wij allen
ééns broods deelachtig zijn. ©rje bejecniginge gefc^iebt niet met allen/bte dorcuquot;1 aan be tafel gaan/ taant be geloobigen fjebfien met be onamp;efieerben geene be?bere gemeenfejjap ban in be fieltjbeni|fe; maar be gcmeenfcljap i?E alleen met be gabjaligen/ bie je ftennen en niet ftennen/ bic tegenluaorbtg en bie aftoejig jijn/niet alleen met bie in beje particuliere ïtejfie jijn/
maar ooft met allen/ bie boor be geljeele tccrelb be^fpreib jijn/taant jij be?'
eenigen siclj met Cf)?^tu^/en in ifem met jijn ligctjaam/'t ïnclft beïterfte ig/en ljunne liefbe gaat uit tot bie allen/ en 300 met ïjen bereenigb ftamen 5e met bie allen uit in be belijbenipfe ban (£lj?i*ïtu^ en ban sijne tuaa?öeib.
XIII. (JiTot opljet jaar 800 ip be leere ban get £|. SUbonbinaalsuiber üegru-gefileben/en alle be manieren ban fpjeften sagen op ïjet gefiruift/relatie en bersegelenbe litacljt; maar ban bten tijb af i^ er ban tijb tot ttjb,uiss' een afbal ban bese taaar^eib geftonien/en Ijeeft men gjonben gelegb tot be allerfcljjilifiBlijftfle afgoberije.
®e ^api^ten ontftennen in fjet 1=). SCbonbmaal alle be^segelinge/betnijle 50 acïjten bat Ijet broob en be tnijn Cij?i?tu^ ligcQaam en filoeb/ en alsaa atljjiptiisS self i^/ en bat iebe? communicant ben geïjeeïen ïLÖJigtu^/ «iSab
en
992 Van het Heilige Avondmaal.
en raensjflj/ 500 al^ Ifyij ban jBaria gefioren en op HiSoIfjotlja gcfijuifigb met jgnen ligcljamelgften inonb eet/en in 5gn lijf instoclgt. (©m öic EEnigen fcljgn te geben/ 500 seggen 5c/ bat be mip-paap booc Ijet ïtinnen^monb^ mompelen ban beje tooojben : want dit is mijnligchaam, Ijct firoob en ben Uitjn beranbert/berlDCjent in ^et natuurUjüc ligegaain en Bloeb ban Cljji^tu^/ met injïuitinge ban jgne jiele en (öoböeib/ en bat ÖÜ aljoo uit bat ilulije b^nnti (6aü maaftt/ en öat et soobcle Cf)?igtugfeii fiomen/al^ er oulntitie^sijti/abcc toeïften Ijij öie bjaocben mompelt.
^iermebe nog niet tebreben/maften 5e ban ï)et SUbonbmaal eene offe?* 1 anbe/niet bcié lof^ en ber bani^egginge/ maa? een eigenlgft gejegb soenoffe^/ joobat niemant) bon? Ijet Itjben ban CÖ?ipt11? bejgebinge ber jon ben öeeft/ tensn bat Cljjigtu^ligcöaam nog öageïgu^ boor ï|eu berbroften en opgeof» fe?b taa?bt. i^et bagelijfi^ be?gietcn ban sgn öloeb bu?ben 3e niet seogen/ alBoetnel/ baat öet ligcöaam ban Cfj?i^tu^ be?broamp;en tno?bt/5tjn bloeb ooft moet bejgoten tnorben. J^et outaeltje/ bat bg C5?igtug i^/ bc^brefien 30/ 3onbe? bat Ci)?igtug bejfiroften soube taorben ; maa? Ijoe ftan ban bat bcjörofien taotben jonbe? Cl)?ii6tu^ ligcljaam te be?breïien/ 300 Ijet outaeltje Cljjiptu^ 3elf i? ?
©it noemen 311 mis , in toelfte be ^aap/ bien 315 pjieater noemen/ftaanbe boo? eene tafel/ bij tjen altaar genoemb/ met silbej/goub en andere ligclja' melrjfiepronfiertj/ beelben/ ftrucip):en/ fijanbenbe liaarfen/ fcljooii Ijet licftt bag i^/gejloffeejb; met bele gelilielijfte en belagcijchjUe ceremoniën/ban be?leggen ban een boefi/buigen/ffcnen/om en omlieeren/filinfien met fc^Elletjeiöonber 3ijn ban acfiteren opgeligt IjPiuö/ mompelenöe; ten laatfte uit 3gn outaeltje een' Een' 4?ob maaftt/ taelfien (jij ban/ öoben
5ijn goofb op^cffenbe/ben tegentaoorbigen be?toont om aan te öibben/ igclgft se 3Ulït^ met buigingeban tie ftnieën/en jïaan op ftunneborften/ met gjoote eerbiEbigïiEib boen ; be bjoob-gob aangebeben 3gnbe/3Qa b^ecfit !)g gem aan flufiften/met eene gemaafite floottngebe? leben/al^of Ijg fctjjili» te/En EEt ÖEm op/ en bjinlu baarop ben ftelfc/taelRgï tagn ÖÖ tot Ijet bloeb ban 3ijnEn 45ob gemaaftt Ijabbe/ met één' teug uit; bat ig ban eenz offejanbe tot bergebinge ban be 3onben/,t 35 be? lebenbigen/ 't 313 ber sieltje? in Ijet bagebuur/bie baarboorsoo gcftc?ftt sgn/al^ Een IjongerigE/biE b.zoaint bat gij EEt; baa?mEbE ban gebaan; itemissa csi, Dat is voor uwgeid.
JEEngfeftaltp 3ulfiEgEmaafitEb?oob-gQbEn bijbeljanb/men fluitse op in ïiagfien^ boor met eeu glag; men b?aagt bien bjoob-gob fomttjö^ met g?ootE pompE obe; ft?aat/en boet een' iegelgft op be ^aat boo? Ijem ftnielen/ en IjEtn aanbibben/ en bagElgfi^ b?aagt men bese goben in sulfie feagften# naar be sieïten/taelfte oube?taegen aangebeben 3ijnbe/300 geeft men gem ben SieftEn in/ bie gem alj? get laatfte geregt/ of boo?3taelgt/ of taegen^ onmagt om gem 000? te fi?|jgen/ in ben taate?pot uit6?aaftt/ baa? ligt ban gun gob.
©ie bit niet gelooben ftunnen / en 3icg boor ben broob-gob niet taillen fiuigen/ of gEin op cemge manierc nist taillEn Beren/ obe? bie
pre»
Van het Heilige Avondmaal. 993
fp?efien 3e ï)Et anathema, öcn UïceR uit/ öfB aI;oo ftracljtin/ cn aljoo 3«? te brcesen i^/al^ gun 6:ooti-goti jelf. Sa/niet tcbreben met Ue?» blocSinoen/ dooben 5E/ en ö^engen se boor buijenbe^ei jjijniginoen aan (inn einbe allen/ öic üejen bzoab-gob niet toillen eeren/ en öe^e aller' afgjjjiafelijftfte afgoberijc met jjen niet toillen plegen; bil»? té beje gjoo'c lioere ban 25aBel met alle Ijare menfc^en-ete?^ cn bloeöjiüpe^ djon»
lien getoojben ban Ijet ülocö be? ïieilfge martelaren.
(©it be gjuVuel beg anti-cöjigtenbom#. ©it tji be fijacljt be? blua»
linge om lengenen te nelooben/ bfe tfjob inn gejonben Ijeeft/ ombat je be lieftie be? taaarljeiö niet aangenomen fieamp;bcn om ^alig te taorben/
2 Thess. 11:10, 11. ©ie niet Inil eeutnig berboemb taorben/toacljte .^icl)
boor beje alierfc^ifilteltjUile afgobenje/en flerbe liebe? buijenb booben/
ban bat öö aljoo CÖ?i?tHs betioocf|ene/En beelljebDe aan tjunne afgobe» rtje/opbat fjijmetfien niet ftome in ben eeutnigeii poel/boot be afgoben-bienaarjS bereib. Openb. XXI: 8 , Den afgodendienaars is haar deel in den poel, die daar brandt van vuur ende sulpher, hetwelk is de tweede dood.
XIV. ©m be g?iibuinftljcib ban bese afgobenje te ontbeliften/ jullen toij Door het eenige b?agen boorfteilcn/en bie beantluoorben. ©e iranssubstanlialie of quot;en van bertae3enl}eib be g:unb ban bie btnalinge; bie ban biL,be?legb 3i)nbe/de woor-juobalt alle^/toat men baarop boutnt/ban 3elbEombe?rE. ©e b?age i^ ban:
Of door hel uitspreken van de vijf woorden , want dit is mijn ligchaam , de ugchaam, subxlanlie, hel wezen van hel brood en den wijn verandert in de substantie, ^ramlert in hel wezen van het natuurUjke, eigenlijke ligchaam en bloed van Christus, „jgt jn met in sluiting e van zijne ziele en Godheid, en alzoo in Christus zelf ? Christus
©e ^api^ten peggen ronduit ja; boefi 5ijn onbe? mallianberen jee? ende^ti oneen^/ Ijoe be be?aiiöeringe gefcfjiebt/en doo? i) tinne reöenen/ toaarboot niet in jp mailianbe?^ redenen tuede?leggen/ bie taaarlóft aan beibesijden ft?acfj» j^^d' tig en ontoeberleggelijfe 5tjn/toc?pen jg be trang|ubftanriatic/bie 3e aan slantiatic beide spen ba^tftellen/ombe?re. ©e een toil/dat Ijet broob be?nietigb eu toeggenomen Uio?bt/ en bat Clj?iptu? ligdjaam en bloeb in een oogenamp;Iifi lL 130 quot; uit ben fjemel en in be plaatje Uan üroofl en taijn liomt. ©e anber toil/ dat Oïijrigtu^ ligcamp;aam en bloed uit de fubjlantie ban 1)« b?oob en ben toijn boottftomeu. Sünderen noemen de tranpfufijlantiatie eene betoa»
renöe be?anDettnge. ónderen eene 3amen)tellendE beranderinge. SÖnberen eene be?eEnigenbe beranberinge. SCnberen jeggen toeberom toat ande?|-lt;J5ecn toonbe? bat 5e 500 be?deE[b jijn/ en malltanderen 300 Ijeftig beftrtj^ ben; taant een lengen ij» nier goed te maften; en om die te bedeftften dienen 5E't toel eenö tesgn/of 3ij openbaren bie te naafiter. ojMt siju 5e tiet niet een^ Dbe? den tijd ban beranderinge. ©e een toil dat de beranberinge gcfcljiebt al^ be mispaap Ijer tooo?d hoe, dit, uitfpreeftt; bc ttoeebe/al^ Ijti segt est, is; de de?de/al^ï l)jj noemt menm, mijn.
manb 3egt/al^ 0ij noemt enim, want, detoglc 31) tael toeten dat i)et in den bijbel niet ftaat/maat ban tjen baarbij gcuoegd too?bt; tuaarnic I. Jlihftfttili oan
994 Van het Heilige Avondmaal.
öan ooft ligt nf te tiEincn i^/ bat 500 alle be luaotbcn/ boot taclftcr ficacljt be tranpfuBflantiatfe 50UÖE gefcQfeben/ Ctoant 50a een ban be bjjf tooorben achtergelaten tuorbt/ ,^00 ^oube r? geene beranberinge gefegieben) in ben bijbel niet ftaan/ bat ban bejelbe geheel buiten Ijet §©oo?b (©ob^ i#.
JCi) ftaan tael toe (a) bat ïjet b:oob en be taijn in get SCbonbmaal beranberen in relatie of op vgtelijftfieib/en geftelb tuorben tot teeftenen ban CÖ?i^tu^ ligcöaam/ 't bielfte anbec broob niet i^. (b) i©at get firoob en be tnijn ingejtelb sijn tot bejjcgeünge/om ben geloobigen te ber^rberen bat Cl)?i?»tii^ ligcfiaain boar l)en berb?often/ en bat 3t|n bloeb I'S brrgnten tot bejgebinge ban Ijtinne jonben. (c) i©at be geloo» bigen in Ijet gcbniiben boor een toerri^aam gcloobe Ijet teeften met be betcefienbe jaïte/ op ben gjonb ban Cfljiptuji inflellinge bejeenigenbe/ Cfi?i?tu^ geegtelgfi aannemen/ met CÖ^i^tu^ be?eenigen/en jgne? beelacp' tig biorben/ en bat inberbaab en tnaarïieib; maar totj ontftennen Inel uit» tijiiftfieltift ^ 11 lb eene bie^enltjfte beranberinge/ en betogsen get albu^: Bewijs 1. XV. Bewijs 1. eene g^oote jafte/ toaarboo? ecn menfcljE een afgo» uaarvan henbienaar Inarbt/al^ e^julft eene tran^fubftantiatfe of bertaesinge niet woord0 '#/ moeite tael nitbjiibftebjfi in 43ob^ l©oorb/bc eenfgffe regel ban leere nociiiet- en leben/ beftenb gemaafit 3nn; maar in ()« ge^ccle !©oo?b jlaat er «übeiden nccÖ bioorb nocl) letter ban. HCaat eene eenigc plaatfe getoonb biorben bat I)f t bjoob en be tuijn in get eigenbjfte ligcljaain en bloeb ban Cfj?i^-tuiS bejanamp;ejb b)n?ben/boor get uitfpjcfien ban be bebuij?te btjfbjoatquot; ben/ bat ijet bjoob en be bujn mebe bejanbe^b biorben in be jfele ban CÖ?i?tup7 bat ^t broob en be totjn bejanbe^b Itiojben in be ^ob^eib ban lt;£lj?i?tu£; Inant 30 sijn niet teb^eben/bat Ijet b?oob be?anbe?t in Cl)?i?tu^ ligcljaain; Inant 30 bieten/ bat 300 be jtele baar niet in ij?/ bat e? ban geene offejganbe ban 3ijii/bfe (fiobe aangenaam i^/en3Öbie'' ten/bat/300 bat bjoob (öob niet grlnorben i^/bat Ijet ban eene ban be allejgjubiElgftfte afgobertje 30ube 31)11/al^ 31) getjelbe aanbaben. 3|ft3Eg's ge/laat eene eenige plaatfe boortgebjagt üiorben ; öocDtotnog toe Ijeb-ben 3E baartoe geen raab gctneten/ en 313 3ullen Ijet ooft in be? Eeubiig« Qeib niet bunnen boen ; biant baarban fiaat nocft tnoorb noclj letter in ben geljeelen 55ijbel. ©ic»S ip al gun 3eggcn en beb^ijf maaj een menfegen' be?bic|)tfEl/ en baarom met fcgzifi en ben gjootflen affiee? te bejtoejpen. Eewüas. XVI. Bewijs 2. i^et ip toel uitbjnbftelijb tegen b2 inftellinge ban Cö?i^ 'tis tegen tup/taelftc befcljjeben ip/Matth. XXVI. Marc. XIV. Luc. XXII. 1 Cor. XI. finge^'in ^i^r binbt men get tooojb transsubstantiatie, verwezinge, veranderinge weikè niet; maar get contrarie. 3!)e inftcliinge i^ buibelijft en blaar; een een-tenmoet botibige/be bioo^ben be? inftellinge lE3cnbe/ban bejelbe met cenen op* opde flag bejftaan. iJDaar ftaat toel buibelp/ bat lt;iElj?iptup brood nam/ en woorden :t,at batgene/bat nam/segrnbe/geltjft J^tj altijb/ al^ i^ij fpijsc nam/bebe; bat bat brood, bat genomen en gesegenb ftabbe/braft/ bat bat geb^ofien brood jijnen ©igcipelen gaf/ en bat j|fj bebal bat
3?ï
Van het Heilige Avondmaal,^ 995
jtj bat brood soubm etEn; Ijtj sal jien/ bat bat aüeia grfcgieb tuaé/ eet bic bgf toaojbcn ([bocö Camp;?i^tu3 fyralt et maac bier) want dit is mijn ligchaam, iiitgffp?ol!EU Ijabbe/mbat baarom i)Et brood niet ftonbe be?anbE?b jijn gelDorben door Ijet uitfpjeften ban bie luoorben/ of Ijet moeite/ na Ijct ürcljen en gcUcn/ bcranöcjb stjn gebiocöen in be gan» ben en monben be^ ü^jjacipelen; 't Uiclfi 51) selbeii tegenfpteften.
Cn toat belangt bic luaorbeii: ï^ier i^ op te me dien Ijet luoojb dit.Di en is, en mijn ligcliaam. oEen eenbonbige .^al niet eenen opflag jien/bat Ijet lnoo^b dit f)rt b^onb luag/ bat ïjij genomen/ gebcoften en gegebeu Öabbe/en Jpaulu^ ^egt bat lllaat/ 1 Cor. X:16, Hel brood dal wij breken , is dat niet de gemeenschap des ligebaarns Christi ? Cn 1 Cor. XI: 23, Hij nam het brood. vs. 24 , (fijn als Hij gedankt hadde, brak Hij het, enz. vs. 26, Zoo dikwijls, als gij dit brood zult eten. vs. 27 , Zoo dan wie onwaardiglijk dit brood eet. vs. 28, De mensche beproeve hemzelven ende ete alzoo van het brood. Hit bejen jal een iebej/öie niet blinb tail iijn/ ligtelgft jien bat J)ct üjoob i^/en niet C!i?técu^ ligdjaain/bat geb^o» fien/gegeben en gegeten taorbt. C^ierbij ftomt' bat b|i |)et geben ban ben beller ge^egb taoröt/deze beker, Luc. XXII:20. goa ban ooft dit brood, al?mebe bat in alle be^anberinge tet^ ig/bat bejanbejb taoebt/ en iet^/in 'ttoe-lfteOet beranbert/cn baarom/of baar is geene beran-beringe/of boo: Ijet taoocb dit moet fjet brood berftaan taorbeii. I^ierbij/ taat joube fjet eene taonbejlijftE uitfprafte 3!jn/al^ men boot dit OTlj^i^' tu^ ligchaam berftaan soube. 't goube ban 51)11/ bit ligdjaain i^ mijn ligdjaam. ©it mijn ligcftaam/ i|S be gemeenfcljap mijligcfjaam^.
C8?i^tu^ 3cgt/ bit is mijn ligcamp;aam ; een eenbouüige 53! ten EE?|te 31611/is bat is niet betEEftent veranderen of worden, maar bat IjEt 300 bBEl in bese SamEnboEginge te 3eggeii i^/als het beteekent Clj?istu^ berbroHen lig^ diaam/bat i^/3ijn lijben en fterben/bat 3ulfte fpreefttoijsen seer gemeen 5gn in ben bnrgedijften omgang/en in be Jjdjjiftnre/ 300 buiten {jet geb?uilt ber facramenten/ alé in be facramEnten. jiBeii 5Egt ban eeue fdjilbErtjc/bat ij? bE Romng ban ïEngElanb/bat i^ be boning ban Jf canU' rijft/ en ban eenen trouuipenning 3egt be faruib/ bat i$ mijne tcouto/ en men taEct ailEii/bat ijet tooojb is baat 3oobed i^/al^ bat i? ljEt be geljjftenigfe ban bien ftoning/bat ig öet teeften en {jEt segel/'t taelft bE bruibegom tot bebeistiginoe ban sgne t?onta Ijeeft gegeben. 2oo ge» meen iiS ooft be3C fp^eefttagse in be {^eilige ^djjifturE; buj) (laat e? : Gen. XLI: 26; Zeven koeijen zijn zeven jaren. Matth. XIII: 38 , 39 , De akker is de wereld, eude het goede zaad zijn de kinderen des Koninkrijks, ende het onkruid zijn de kinderen des boozen. De vijand is de duivel, de oogst i,s de voleindinge der wereld, ende de maaijers zijn de Engelen. Opeab. 1: 20, De zeven sterren zijn de Engelen der zeven Gemeenten. Zeven kandelaren zijn de zeven Gemeenten. Openb. XVII: 9, De zeven hoofden zijn zevenbergen, vs. 18, De vrouwets de groote stad. Soa ooft ban Cljjiötus. Joh. X:9,
ïiftftiiïift 2 Ik
992 Van het Heilige Avondmaal.
en mcn^cg/ 300 alj? l|ij ban Jjaaria gefioren en op aSoIfjotlja gcfi?uifiob i^/ lijfïgft met sijncn ÜocljaniclrjfiEn monb eet/ pn in 50quot; löf injtDelgt.
(0m bic rniigrn fcöön te oeüen/soa seogen 3E/ bat be mi#-paap booc Ijet fiinnen^monb^ mompelen ban tieje tooo^ben : want dit is mijnligchaam, get öroob en ben bitjn beranbert/berluejcnt 111 ^et natuurlijUc ligcltaam en bloeb ban CÖ?lt;?tUjS/ niet influitinge ban jijne jiele en ^obljeib/ en bat f)ö aïjoo uit bat ftuftje b^onb 35ob maaftt/ en bat er ^oobele Cftjigtugfen ftomen/aï^er outaeltje^ 3311/ober tnelften Ijij bie Umarben mompelt.
l|iermcbe nog niet tebreben/maften 5e ban Ijet (^. Sdbonbmaal eene offe?' anbe/niet beiS lofis en ber banfi^egginge/ maa? een eigenlgfi gesegb joenoffe^/ joobat niemanb booj ftet lijben ban CÖ?'?tii^ be?gebinge ber 3onben öeeft/ tensn öat CÖ?iptup Iigcljaam nog bageliju^ boot Ijen Uerbroften en opgeof» fe?b tao?bt. ^et üageltjfi^ bejgieten ban 51)11 Bloeb bu?ben 3e niet scggen/ al^oetael/ baar öet ïigdjaam ban Clj?i^tu^ bejörofien bJo?bt/5ijn bloeb ooft moet be^goten biorben. ï|et outaeltje/ bat bij fj^n (£|j?i?tug i^/ be^breften 59/ 5onbe? bat Cb?igtug be^broften 5ouöe taorben ; maa? Ijoe Ran ban bat be?brofien taorben sonbe? Cljfigtn^ ïigdjaam te bejbreften/ 50a Ijet outaeltje Cïj?igtn^ 5elf i? ?
(Pit noemen 511 mis, in toelfte be ^aap/ bien 31) pjie^ter noemen/itaanbe boo? ecne tafel/ bij tjen altaar genoemü/ met silbe^/gouö en anüere ligclja-meltjfiepronfterij/ beelben/ ftriicijïj:en/ bjanbenbe iiaarfen/ fcljoon Ijet licljt bag ig/geftoffeeiö ; met bele getiliclijfte en belagcljehjUe ceremoniën/ban beleggen ban een boeft/ buigen/ ftenen/ om en omlieeren/ filinfien met fcljelletjeiSonber 3ijn ban achteren opgeligt Ijenib/ mompelenbe; ten laatfle uit 3Ön outaeltje een'Cï|?igtu^/een' a?Db maaftt/taelfien Ijfj ban/boben 5ijn öoofb opöcffenbe/ben tegentaoorbigen bc?toont om aan te bibben/ gchjfi 3B 3Ulft^ met buigingeban be ftnieën/cn jlaan op ^nnneborften/ met gjoote eerbiebigfjeib boen ; be b^oob-gob aangeüeben 3ijnbe/5oa b^eeftt pij gem aan ftufiften/met eene gemaaftte ftuottngebe? leben/alpof Ijp fclj?ilit» te/en eet fjem op/ en bjinftt baarop ben ftelli/taelfi^ tagn ï|ij tot Ijet bloeb ban 5rjnen 45ob gemaafit Ijabbe/ met één' teug uit; bat i£ ban eene offe^anbe tot bergebinge ban be sonben/'t 5ij be? lebenbigen/ 't 59 ber steltje? in Ijet bagebuut/bie baarboor 500 gejle?ftt 3tjn/al^ een Ijongerige/bie b.zoamt bat gt) eet; baa?mebe ban gebaan; itemissa csl, Dat is voor uwgeid.
JUSen geeftaltijb 3ulfiegeniaaftteb?oob-goben bijbeljanb/men fluitse op in ïiagfienÉ? boor met een glajgt;; men bjaagt bien bjoob-gob fomttjö? met g?ootE pompe obe? fl?aat/cu boet een' iegeitjft op be jt?aat boo? Ijtm finielen/ en gem aanbibben/en öageltjfi# b?aagt men bese gobenin sulfte fta^ftenp naar be 5ieamp;en/taelftE oiibe?taegen aang.ebeben 5ijiibc/5oo geeft men Ijem ben Sielien in/ bie gem alg get laatfte geregt/ of boo?3taelgt/ of taegsn^ onmagt om Ijem 000? te fi?ijgen/ in ben toatejpot iiitb?aaftt/baa? ligt ban ljun gob.
®ie bit niet gElooben fiunnen/ en sicg boor ben broob-gob niet taillen buigen/ of (jein op eenige manicre niet taillen eeren/ obe? bie
pre»
Van het Heilige Avondmaal. 993
fpjeficn je get anathema, öen blccft uit/ öfe al;oo firacOtig/ en aljoo te brcEjcn i«S/al«« öun 6:ooti-ooti self. 3Ca/ niet tebreben met be?« iiloeftingen/öoaöen je/en brengen se öooc öursenöe^lei pijnigingen aan {jun einde aKcn/ bie üejen bjooö-goö niet toilten reren/ en be.^e aller* afg?ij?felt)ftftE afooberije met Ijen niet toitlcn plegen; öii^ is beje gjoocc ïjoere ban 25aDel met alle Ijare menfcöen-ete?^ en bloebjtiipe^ bjon =
lien gelnojben ban jjet ülacb be? peilige martelaren.
lE»it i^ be g?utoel beg anti-ct)?i?tenbom^. ©it i^ be fi^ntljt be? btua»
linge om lengenen te nelooben/bie ^5ob ftun gesonben Jjeeft/ombat je be tiefbe be? taaarljeiö niet aangenomen liebben om salig te taorben/
2 Thess. 11:10, 11. ©ie niet luil eeutaig betboemb taorben/tuaeftte siclj boor beje alierfcl)?iïtlielglijle ofgobenje/en fterbe liebe? buijenb booben/
ban bat öfj aljoo Cö^igtn? berloocöene/en beel IjebDe aan Ijunne afgobe» rtje/opbat |)tj met fjen niet ftome in ben eeutaigen poel/boor be afgoben-bienaar^ bereib. Openb. XXI: 8, Den afgodendienaars is haardeelinden poel, die daar brandt van vuur ende sulpher, hetwelk is de tweede dood.
XIV. q^m be g^nbn lnfiljeib ban bese afgobertje te ontbeftfien/ jullen tag Door Uet eenige bjagen booritellen/en bie beanttaoorben. ©e Iranssubslanliatie of quot;en v'an bertaesenljeib i^ be g:onb ban bie btaalinge; bic dan taebe^legb sijnbe/de wóor-500 balt alie^/tnat men baarop boutat/ban jelbe ombe^re. ©e b?age ig ban:
Of door hul uitspreken van do vijf woorden , want dit is mijn ligchaam , de tigchaam, subxlanlie, hel wezen van hel brood en den wijn ver ander l in de subslanlie,
m hel wezen van hel nalunrlijke, eigenlijke ligchaam en bloed van Christus, niet in mei insluitinge van zijne ziele en Godheid t en alzoo in Christus zelf ? Christus
lt;Dc Jpapigcen peggen ronbuit ja; boclj jijn onbe? malüanberen 3«? è'nde^u' oneenié/ {joe be bejanöeringe gefcfjiebt/en öoo? jjunne rebenen/ taaarboor niet in 5p mailianbepj* redenen liiebe^leggen/ bic taaarli)ft aan beibesijben fijacö» jf°,s^e.d' tig en ontaeberleggflijli 5tjn/tacjpen jij be trangfuöftanriatic/bieseaan slantlatie öeibe 5pcn ba^tfteilcn/ombe^re. ©e een tail/ bat Ijet broob bejnictigb en toeggenomen taojbt/en bat CÖ?'Ptup ligcijaam en ölaeb in een oogenfilili '^130, uir ben Ijemel en in be plaatfe ban brooü en tann bomt. ©e anber toil/ bat (iitjrij;tu«j ligchaam en öloeb uit üe fufijlantte ban Ijet b?oob en ben torjn boottftgmen. Sïnberen noemen be tranpfuüflantiatie eene betaa»
renDe bejanöeringe. SHnberen eene samenjtellenbe beranberinge. Sflnberen eene be^eenigenbe beranberinge. SCnberen jeggen taeberom taat anbe?|.
(öecn taonbej bat je 500 be?beelb sijn/en malHanbercn 300 fjeftig öeftrij# ben; taant een lengen niet goeb te maften; en om bie te bebeftfien Dienen 3e 't tael een^ re 5tjn/ of 31} openbaren bie te naaftter. (Doft sijn 3c Ijet niet een^ obe? ben tijb ban beranberinge. ®e een tail bat be beranberinge gefcljiebt at^ be mispaap Ijet taao?b hoe, dit, mtipreefit; be ttaeebe/ al^ Ijtj segt est, is; be bejbe/ al^ Ijjj noemt meiim, mijn. Mif manb segt/al^ ÖÜ noemt enim, want, betagle 3ij taeltaeten bat Ijet in ben ^amp;tjbel niet ftaat/maar ban tjen baarbij gcboegb taojbt; toaaniit I. ïiftftftlift ban
994 Van het Heilige Avondmaal.
ban ooft ligt nf te nemen iJS/ bat 500 aïlc be lnaorben/ boot Vnelftcr ftcacljt be tranpfufiftaiitiatie joube gefegfeben/ (tnant 300 een ban be bijf taoocben achtergelaten tuorbt/ soo ^oube f? gcene beranberinge gefc^leben^fn ben niet flaan/ bat ban bescllje gegrel Buiten Ijet l©oo?b (fijobji ié. ïl|»tj jlaan tacl toe (a) bat f)Et amp;?oob en be totjn in fjet SCbonbmaal bcranberen in relatie of opygteltjft^Eib/en geftelb tuorben tot teeftenen ban ar{)?i^tu*s ligc^aam/ 't Vnelfte anbec öroob niet i#. (b) ©at get firoob en be taijn ingedelb jijn tot bej^egeJinge/otn ben geloobigen te ber^ffiertn bat CÖJijjtu^ ligcpaam boor Ijen berb?often/ cn bat sijn b'ocb bcrgoten tot bc?gebingc ban Ijunne jonben. (c) ©at be geloo» bigen in Ijet gcfmiiften boor een tncrft?aain gefoobc Ijet teefien met be betceftenbe jafie/ op ben gjonb ban CfijiptusS inflellinge be?eenigenbe/ dlfj^i^tu^ geeptelijfi aannemen/ met CF^ijjtnjS be?eenigen/en jijne? beelatQ' tig üiorben/ en bat inberbaab en taaargeib; maar tot) ontftennen toel uit' bjuftftelijft suift cene toe^enltjfte beranberinge/ en betaijsen Ijet albup: newijs 1. XV. Bewijs 1. ^itïfi eene g^oote jafie/toaarboo? ren menfege een afgo» Daarvan bcnbienaar Inorbt/ al^ e? julft eene tran^fuamp;ftantiarie of bertoejinge niet woord •?/ moeite toel nirö^iiftfielijfi in 43ob^ ©oorb/be eenigfte regel ban leere noch iet- m leben/ beftenb getnaafit stjn; maar in l)et gelede ïBoojb jlaat er BHbeiden nocÖ tooorb noclj letter ban. lÉaat eene eenige plaatfe getoonb toorben bat [jet öjoob en be toijn in Ijet eigenltjftc ligcftaam en öloeb ban Cfj?i^-ttig br^anbejb toorben/boor ïjft ll'tfP?efiEn ban be Betou^te briftooor« ben/ bat Ijet Bjoob en be taijn mebc bejanbe^b toorben in be jiele ban Olfiji^tHg/ bat Ijet firoob en be totjn bejanbe^b toojben in be lt;©abf|eib ban aEÖ?i^tuö; toant 59 jrjn niet teb^eben/bat F|Et bjoob be?anbe?t in Cf)?i^tu^ ligcljaam; toant 31J toeten/ bat 300 be 3iele baar niet in \i/ bat c? ban geene offejganbe Ban 3tjn/bte öobc aangenaam i^/en3ijtoe« ten/bat/300 bat Bjoob oSob niet getoorben i^/bat Ijet ban eene ban be alle?g?utoeltjftite afgobertje 30ube 3rjn/ai^ 51) ö^tselbe aanBabeti. Süftsegquot; ge/ laat eene eenige plaatfe boortgeb^agt toorben ; boc|j tot nog toe QeB-Ben 3e baartoe geen raab getoeten/ en 31J 3ulleii Ijet ooft in bej eeutoig» f|eib niet ftunnen boen ; toant baarban flaat nocï) tooorb noc!) letter in ben gcljeelen 25gbel. ©ie^ ig al gun jeggen en Bebjijf maaj een menfcöcn' bejbicötfel/en baarom met fcö?ift pn ben gjootften affiee? te bc?tae?pen. Ecwijs 2. XVI. Bewijs 2. ü^et i^ toel uitbjnftftelijft tegen b^ inftellinge ban lt;CÖ?i£' 'tis tegen tu^/toelfte Befcljjeben i^/Matth. XXVI. Marc. XIV. Luc. XXII. ICor. XI. K^geS,telin^ier binbt men Ijet tooojb transsubstantiatie, verwezinge, veranderinge weikè niet; maar get contrarie. «Be inflrliinge ig buibelijft enftlaar; een een» ten'nioot boubige/be tooojbea br? inflellinge le3enbe/ftan beselbe met eenen op^ op de flag bejftaan. ©aar ftaat toel buibelp/ bat aTDjiptu^ brood nam/ en woorden: {,at Qij batgene/bat ï^ij nam/3egenbe/gelijft J|tj alttjb/ al^ ï^ij fpöiE nam/bebe;bat 1^9 bat brood, batgenomen en ge3egenb öaöbe/Braft/ bat öat geb?ofien brood sflnen ©ijkipeleti gaf/ en bat ^ij Bebal bat
30
Van het Heilige Avondmaal.^ 995
51) bat brood soubcn Eten; f)Ö 5'En/ bat bat allep gefcöieö tnap/ eet bie btjf tnoojben (bocö Cf)?isStug fjjratt er maat bier) want dit is mijn ligchaam, uitgefpjolien gabbe/enbat baarom l)Bt brood niet fiontic be^anbejb jgn gc\Dorben baor Ijet uitfpjeften üan bie Uiourben/ of Ijet moeite/ na l]et Dcefien cn gcüen/ lieranöe^b jijn getiiocben in be 5an' ben cn nionben be^ ©ipcipBlci!; 't tuelft 51) stlljeii tegeufpreften.
€11 toat belangt bie iuooiben : C^ier op te meeften Ijet laoojö dit, dit en is, en mijn ligebaam. (iEen ccnboubige vil niet ecnen opflag sien/bat get laoo:b dit jjrt b^onb lua^/ bat l^i) genomen/ gebroften en gegeüen 5aötie/en JpanUi^ ^ctjt bar ftlaac/1 Cor. X:16, Het brood dal wij breken , is dat niet de gemeenschap des ligebaams Christi ? Cn 1 Cor. XI: 23, Hij nam het brood. vs. 24 , Cn als Hij gedankt hadde, brak Hij het, enz. vs. 26, Zoo dikwijls, als gij dit brood zult eten. vs. 27, Zoo dan wie onwaardiglijk dit brood eet. vs. 28, De mensebe beproeve hemzelven ende ete alzoo van het brood. Uit bejen sal een ieöej/ bie niet blinb toil ïtjn/ ligtettjft jien bat tl^t öjoob i§/ cn niet CF)?i0cu«i ligcljaain/ bat geb^o» ficn/gegeben cn gegeten taurbt. hierbij ftomt/ bat üi) Ijet geben ban ben befter gc^cgb tooröc/deze beker, Luc. XXII :20. goo ban ooft dit brood, alpinebe bat in alle bejanöeringe iet^ i^/bat bejanbejb toorbt/ en ict^/in 't taelfte Ijet bcranbert/rn baarom/of baar is gecne beran-öeringe/of boo? f]ct taoorb dit moet fjet brood Uerflaan toorben. ïfierbg/
taat jonbe Ijet eene toonbe^lijriE uitfpraftc 31311/ al^ men boot dit tu^ ligcöaam berftaan joube. 't Stmöe ban 31)11/ bit ligdjaam mijn ïigcFjaam. ®it mijn ligchaam/ i^ be gemccnfcïjap mijn? ligcljaam^.
CÖ?i^tu^ scgt/ bit is mijn ligcljaam ; een eenbouamp;ige sal ten ccjite sien/ is bat is niet betceftent veranderen of worden, maar bat Ijet 300 beel in bese Samenboeginge tc seggen i^/ alé het beteekent CÖ?i?tu| becamp;roHen lig» cfiaam/bat i^/sijn lijben en fterben/bat jullie fpreelitoijsen jeer gemeen jijn iu beu fiiirgerlijften omgang/en in be ^cijjifture/ 500 buiten Ijet ge6?uifi ber facramentcn/ alö in be facramenten. Jl^en jegt ban eene fcftilberije/bat i^ be ftaning ban Cngclanb/bat ig be Honing ban JFcauli» rijft/cn ban eenen troutopenning 3egt be bruib/bat iiö mijne ttouta/eu men toect allen/bat Ijet tooojb is baar soobeel i^/al^ bat ij» Ij^t beelb/ be gelijfteutgfe ban bien boning/bat iji Ijet teeften en Ijet jegel/'t taclfl be bruibegom tot bebcistigiiige ban spne r?oiito Ijeeft gegeben. Sioo ge» meen i^ ooft bcsc fp^eefttoijse in be ^eilige ^djjifturc; buis ftaat e? : Gen. XLI: 26; Zeven koeijen zeven jaren. Matth. XUI: 38 , 39, Dc akker is de wereld, ende het goede zaad zijn de kinderen des Koninkrijks, ende het onkruid zijn de kinderen des boozen. De vijand is de duivel, de oogst is de voleindinge der wereld, ende de maaijers zijn de Engelen. Opeub. 1: 20, De zeven sterren zijn de Engelen der zeven Gemeenten. Zeven kandelaren zijn de zeven Gemeenten. Openb. XVII: 9, De zeven hoofden zijn zeven bergen, vs. 18, Dc vrouwe is de groote stad. SSdo ooft ban CÖJiótus. Job. X:9,
ïi ft ft li ft ft 2 Ik
996 Van het Heilige Avondmaal.
Ik hen de deure. Joh. XV: 1, Ik hen dc ware wijnstok, 1 Oor. X:4, De steenrotse was Christus, ^ipnianb 30a blaaaé/öat ftij Ö'ec fiettooorbis in ben figenlijftcn ;in joube nemen/be tenboubigite 33! jien/bat is 300 ber! te 3eogrii lp alg/ het beteekent.
* Sclfj? teojbr liet Itioajb is genomen boor beteekent in be anberc Sacramenten. giet ban (jet Pascha, Exod.Xllrll, Het «s desHeeren Pascha. Jpaftija in on^e tale voorbijgaan te seggen/üi-teeftenenbe fiet lioorfiijquot; gaan ban ben Cngcl/ fcie alle be ee^stgföorenen in (Égpptelanb boobbe/ en be Ijni^en bec Sjpraëlieten/ aan liielliec beuren het bloeb ban ïjet geflagte lam gefi;eiten b3a^/ boocfnjgnig/ en be eejstgcfiorencn niet bnob-be. i^ctgeflagtc lam moeiten be ftinbercn Qisraëlis? reiiébaarbig/tnet op» gefcljorte lenbenen/fcfiornen aan bc boeten/en ftaben in liunne Ijanbcn/ ïten. SBant bet, dat lam, is Jjet üpafrlja brp ^eeren; ntemanb 331300 bom 3tjn/ bat ïjij 3oube seggen/ bat fiet lam be boorbijgang 3elf tnaiS/ een irgehjft Inert bat is 300 beel te 3Eggen i«5/alp/ijet !am beteekent ben boorfiygang. C^iertoc tfent ooft be uitbjiiftftinge/het Pascha eten ,'t InelH menigmaal in F|er(0. iC. boo?fiomt/'t tuelftiiö l)et lam eten. goobatljict eene tbjeebe^lei brjOlocmbe nianiere ban fpjeften ip/ ec^t is tp 300 beel al^ Oeteefient/en ban bat ^er lam genoemb lno?bt ^afclja/Betecftenenbe C[)?i#tui0. 1 Cor. V: 7 , Ons Pascha is voor ons geslagtet, namelijk Christus.
Siet ban be Besnijdenisse be3elfbe iiitbjufjlfinge. Gen. XVII: 10, Dit is mijn verbond, 't DnBetUiiptelrjft/bat Ïjet Vnoozb dit ^iet op be ^efntj» benipfe/en bat is niet fiet bejDonb sclbe i^; maar bat is 300 beel te 3eg-gen is/ alj^ fiet ij* een teeken ban fjet bejüonD. l^et öcreelient ftet beröonb/ 't bcsclfbe nianiere ban fpjelien/ dit is mijn verbond ; dit is mijn ligchaam.
éiet beselfbe maniere ban fpreften ban ben ©oop/ taelüe genoemb Uio?bt/het bad der wedergeboorte, Tit. 111:5. ï?e ©ooy is ïjet 6ab niet/ Uiojbt ooft niet be?anbe?b in Ijet Dab; be ©oop ooft be tnebejgeönorte niet; maar be ©oop/bie öoo? inbompelinge in/of amp;efp?engiiigc met öet Vnate? gefcfnebt/is een teeften en 3fgel ban be toebe?gcamp;oo?te.
mijn jjju fiebfien Inij nog be laatfte Inoojben aan te mejften/mijn ligchaam. cuaam. ®it6?oob ié (beteeftent) mijn ligcljaam/bat ftomt in geen be?fct)il/bat jjier Qet natitnrlpe ligcljaam/ban jlSaria geboren en op (öol» gotfid geft^uifigb/bejftaan luorbt; maar be üebenfiinge i^/Ijoc Ijet aan» geniejftt moet Inorben. 3Siet lebenbig bereenigb met sijne 3ïlïc en ^ob^ lieib/en 01300 be ^ejfoon (0ob en mengel) ; maar Ijet moet aangemejftt Vnorben al^ gebjoften/ geft?uifigb; 3oobat baarboor be?jtaan bio^bt Ijet Itiben ban Cljjiptu? ; Inant (a) bit 3pgt be l^eere 3clf/ Luc. XXII: 19, Dat is mijn ligchaam, 't welk voor u gegeven wordt. 1 Cor. XI: 24, Dat is mijn ligchaam , dat voor u gebroken wordt. Cn 300 ftaat er ooft ban ben lujjn. Matth. XXVI: 28, Dat is mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, (b) ï^et Olglit ooft baaruit/ bat in |et % SCbonbmaal Ijft övoob en be luijn/Ijet ligcijaam en filocb
ban
Van het Heilige Avondmaal. 997
ban fieteeïtenpnöB/ ban maïftanbcren afgefcljeiöEn ingeftelb 3fjn/
en fetie? in 't fig^onbc? tnt0eliEElö/en 500 ocnuttigö tao^bt/'t toelft na»
tuurlijft ben boob ban uitb^uïlt/taelfteoDfi in get SCbonbmaal
gcbacöt en bejftonbiob moet Inorben/ 1 Cor. XI; 26. (c) Cn ooft/ betatile bie teeltenen jijn tot berjegiiinge ban bebejgebinge be? jonben/ Matth.XXVI: 28, en boor C{)?istu«S toab be bejgebinge bet janben bejtoorben ié/ Kom. V: 10; p;oa ftomt ban ïiet b?anb boor/ aijs öcteefienenbc ï)et ligtQaam ban CÖrilt;jtiilt;ji alp geftjuifigb/en nietalé i alj? öeteeftenenbe ben
boob ban Cf)?iiBtiiö/en niet ïjem/nnin ben ïjemel aan .föobé regrcjljanb.
Wit alle Ijet ge^egbe maFien tiii) ban be^e conclufie: (a) Stnbien in be Conciu-inftellinge ban ftet Sübonbmaai/ en alsoo ooïi nejgen? in f(Et J^ootb 316 lt;6ob^/ geene meïbinge gemaaftt taoibt ban tjanpfuöftantiatie/ bezbjejin»
ge/ban be^anberinge beé öroob^ rn tnijnö m Clj?i?tiig natuuriijft lig»
cfjaam en filoeb. (b) 3ïnbien be injtellinge bnibeliift jegr/ Dat brood nam/ brood jcgenbe/ brood bralï/ brood gaf/ brood bebal te eten/en bat boocïjet bejfjaal ban be tooorben/ ditisraiju ligcbaam; 300 ooft ban ben befte?; en fjet na be ^egeninge/ en ooft na {jet berliaa! ban bie taooc-ben/ én Ret brood blijft/ én Ijet brood ijs/ als ïjet gegeten toorbt/ 1 Cor. XL (c) gfnbien in bic taoorben het aantuijsenb tnoorbefien dit op firoob giet/ üet tnoorb is in gren anberen 5111 Jjier genomen ftan taorben/ en genomen taorbt/ban beteekent, gcüjft ÖEt 30a genoincn tao?btinben genieenen omgang/in be heilige ^cQrifture Buiten be Sacramenten/en bie selfbe uitbniftftinge nefijuiftt toorbt in be anbere ^acrsmenten/ en al»
baar buiten tegenfpraaft ijet luootb is^oobfel i? al^ beteekent, en Ijet ta0D?b ligcbaam aangeme?fit too?bt a(é bcrB?oHcn en geft?uifigb; 500 toojbt get b?oob riet be?aiibe?b in Cljjiétug Ugctjaam/ en be lugn in 3iin üloeb. %ct eerfle ijs taaargeib/ geiiift nu getounb ; 50a ban ooft get laatfte.
XVII. 3. Bewijs, i^et t}. SCbonbmaal i# een Sacrament/bat ijS 3onbC2 Bewüs3. tegeiifpjeften. gnbien nu in Ijet Stbonbmaal 3ulft eene \ne3enlpe be?» ^vanquot; anberinge gcjcfiiebbe ban b?oob en Inijn in Cf)?i£tii«S (igcljaam en bloeb/ een Sacra-30a tua^ get geen Sacrament; Vuant 3ulft eene beranberinge ftoot bemont. nature ban een Sacrament om; Vuant in alle Sacramenten moeten bese btjf 3af{en 3ijn : (V) ©e injlellinge tot een Sacrament. O) aten uitejlijft ligcgamelijft teeften. (c) «Eene intaenbig beteeftenenbe safteop oTgjiistug ;ienbe. Cene obereenftomite tuafcgen get teeften en be beteeftenbe 3afte. (e) €en einbe/ 't taelft i^ te öeteeftenen en te bersegelen; jiet bit boben betaesen. éulft eene Ine^enlijfte beranberinge nu jloot alte^ om»
berre. O) be?nietigt get uittaenbig ligcgamelijft teeften ; Inant get 3egt bat get bjoob en be tuijn tneggenomen taojben/ en niet 3tjn alji get genuttigb Inorbt. (b)^et bernictigt be beteeftenbe safte; taant goubt get teeften op/ 30a goubt ooft be beteeftenbe 3afte op/en al?? get b?oob nu Otgjiptué liocgaam 3eif taa^/ 300 tuiejbe get nergens boor beteeftenb; begal»
be bat get't ligcgaam ban alg^i^tus 3ElUe bernietigt/ betogle get Cgjigtu^
ïiftftftftft 3 lig»
998 Van het Heilige Avondmaal.
liflcljaatn öcrooft ban jtjne gjootgeib/ jiotBaarfjeib/ ta^tcltjftljeib en eeii' ' tjefti. (c) l^et liejntetigt öc abereenftomilc tugfcften öet teelien en öe fietec» ReniJejaRe; tnant baar i^geen teeRen mee?/en baa? gcene öeteeftenbe jafte meej. (cl) ï^ct bejnictlgt get einbe; taant ig ftet teeften taeg/ 500 ij? cc geen segel/ baar Ijer nogtan^ ig rot berscgelinge ban Cö?f!Stii^ lijben en flcrben boor bc gcloobigen. ï^et ligcljaam en 6loeö ban iillj^ijstu^ jelf baar ^ijnbe/ neemt taeg be gebadjtcingfe jijner; taant gcbacamp;tEnisfe ban eene aftae^enbesaRe. ^ienjsbulgcn^ Er 5111ft eeiie taeseuïgfieberanbEringe niet. Bewüs4. XVIIL 4. Bewijs. 3!n geen ban alle jSacramenten i^5iilR eeue beranbE* dere^Sa-11quot; r'll0C/' En ^''Einanb bjijft sulft^/ En nogtanp 51111 in bEanberE ^anainenten cramen- tesclfbc maniErEn ban fpjeRtn. Dit is het Pascha. Dit is mijn verbond. Doop, ten- het bad der wedergeboorte, 't Ham fileef Een lam/ En taierbe niet CÖ?'?tug; be ^Efngbeni^fe blEcf bE affntjbinge ban bE boorljuib; ^Et taatE? in ben lt;PoopölijfttaatEr. ^etatjlEnn alle ^acramentEn ban beselfbe nature 51)11/ allegEbbEnbE be te^jtonb gemelbe bijf bejeiscljte 5aften/en inbien in bc ttaee ban fjet lt;0. en in ben lèoop in {jet 49. julftEcneberanberingEnieti^/ 300ban ooft niet in Ijet 5£bonbmaal; .^agamen ten 5ijn ban beselfbe nature. Bewijs5. XIX. 5. Bewijs, ^et taerptbc?fcl)cibeneartifielen be*? geloofd/ban par» « J®™'6quot; tijen jElben beleben/ombejre; taant 5Ulft eene taE5enltjftE beranbennge scheldeno bemietigt (a) be taaarpeib ber mcnfcgelglie nature ban Cö?iptu^/taaa?in artikelen on^ in alle^ i^ gelijft gctaorben ; taant een menfcljenligdjaam 5onbe? loofs.0 g?ootgeib/ ftunnenbe sijn in een Rjuiinpje Droob/ i^ geEn menfcöenlig-cgaani; bat op ïjonbejb bui5Enb milioenEn plaatfen ban malfianberen gE» fcftEibEn ij?/bat i«? nirt Een/maar beel/bat 1«? niet ÖEt ééne ligcfjaam/ bat ban ilSaria geborEii i^/bat on5iEnl!)ft/ontagtEltjft i^/ bat ig geEn taaar mcnfcïiEnligcljaam/ eu biE#/ 500 baar julft eehe taesenlgfte beranbe* ringe toaé/500 l)abbc ban dTijjiptu^ gren taaar menfcgelijft ligc^aam/ ge-lijft tag. (b) t^et berniEtigt bE ééne offcrganbe ban CÖ^'ptu^ boor ben boob; taant Ijet ftelt/ bat Cljriptu^ nog bagelijli^ bui5Enb En bui5Enbinaal flEjft/ bat 5tjn ligcljaam bE?broften/En 5gn bloeb bergoten taorbt. (c) jjet fl^ijbt met be f)emelbaart ban CÖJ'^tu^; taant bie segt bat (Cftji^tuê ligcliaam/ bat sigtfiaarlijft ten fjemel ij? gebaren/albaac i«?/en albaar blgben moet tot ben jangftfn bag; want indien Hij op aarde ware, zoó en zoude Hij zelf geen Priester zijn, Hebr. VIII: 4. i^at bat ligcl)aarri geburignog op aarbei^/ En in fiagfieng in be ïie?ftE öetaaarb taorbt. (d) C^Et il?öö£ 'quot;Et 5ijnE taebe?-RomftE ten oorbeel/al^ taanneer tag Camp;jijStus? uit ben ïicniel be?taacfiten/ bat ban niet 51)11 ftan; taant ban soube l^ij al op aarbe 5jjn/ eii 500 ï^ij al op aarbE obE?al in bE Rejften lijfïiift ij?/ 500 be?taacl)t men jjEtn tE bE?geEf^. st^dt t' ï®aa?l,'tt'ail6lll'ifttöcüa^i:ftÖc't,t,an5ll,fieequot;E0EP?clE,lt,CE?ÖEbc?anbcring. gen de na- XX. 6. Bewijs. 25tj be fietaijsen uit be .êcÖJifturc sullEn taij nog eeii tnrevan of ttaee uit be nature boEgEti. Cn booreejpt: lt;èob ig eeii iffob ber taaar-ofctoeTau Öeib/en geeft eene taaajljeib in fcljepfelen gefielb/en geeft ben mengcg ien. 'bejftanbgegeben om bie taaarljeib te ftenncn/en baarin baatte gaan.
($ob
Van het Heilige Avoudmaal. 998
(J3ob hu Ijeeft geftelbbat een ligchaam maar op ccne plaat# ftan 5ön/cn öat icbe? liscgaam jgnc eigcntt plaat# öeeft/ joobat in bejelfbc plaat#/ in taelftc 1)quot; eene ligcOaam i#/tc?VDgfe öct baatin i#/een anber of bele anbere liacBamen tegefijft baarln niet Bunnen jijn. ^©at icöer ligcamp;aam 5ijne Beöoarlpe ozoot^eib en uitgeftjefitöeib {jEeft/sooöat buijenb olifanten niet Bunnen srjn in be plaatfe ban een ftlein bliegje. »©at get een en 'tselfbe ligcïjaam bat i#/te?togle Fi^t i#/ niet buisenb en bui» jenbmaal gefcQapen of boortgebjagt ftan luorben. ©at een ligdjaain of fubilantie niet ïtan jijn jonber sijne eigene goedanigpeben en jgnc tae» jenlgfie eigenfcfiappen. ©at batjeifde ligchaam/te?tagle ïjet opbeeene plaatfe leeft/ op eene anbece plaatfe niet ftan jle^ben en boob sijn.
Cnten opsigte ban be toevallen: bat geen toebal op sicljselben/sonbec in eene fufiftantie te sijn/ ftan beflaan; betaijle ö^t ban geen toebal/ maat eene fubjlantie joube jgn; bat een toebal niet ftan bejguijen ban bc eene fubftantie in be anbere. ©e^e InaarÖEbcn 3ijn in be nature gejlelb/ en be raenftïje fient 3e al# onfeilbare Inaargeben.
©e tran#fu6ilantiatie nu ftee?t be geljeele nature otn/en berbiflrueejt je/ 300 ten opsigte ban be jelfftanbigljeben/ al# ten opjigte ban be toebal-len ; taant bic leert/ bat get een en {jetjelfbe ligdjaain ban CÖ?i#tu# op Öonberb buijenb plaatfen/ ieber mijlen taeeg# ban malftanberen gefcljeiben ftan sgn/en bagelgft# i#; taant jg seggen bat er 30a beïe ligcljanien ban (ltÖ?i#tu#/En al5oo 50a bele lt;irö?i#tu#fen in be taerelb 3gn/ al# er geconfa* creerbe onlaeltje# sijn/en bagelgft# gcconfacree^b taorben/en bat get ban nog maar een en l)et3elfbc ligcfjaam ban Cf)?i#tu6 i#- ©at Ijet geljeele lig» c^aam ban CB?i#tn# 30a o?oot a(# fjet aan Ijet ftjuife gehangen Ijeeft/ en aï be#5elf# Irbcn in öe plaatfe ban een ftlein ftjuinipjc broob i#/300bat be boe» ten 3011 in öe plaatfe baar be Ijanben sijn/en bat öet Ijoofb in beselfbe plaatfe i#/ en bat alle öe anbere leben ooft in beselfbe plaatfe 3ijn/beljoubenbe Ijet ligchaam 3ijne 3elföe gjootljeib en uitgeftjefttljeib. ©at fjet ligdjaam ban Clj?i#tu#/tertogle Ijet i# en blijft in ben Ijemel/nog buisenb en buisenb' maal op aarbe/boor üe confecratie boortgeb^agt taorbt/al# blijbenbeamp;et een en öL't3Elfbe ligcftaam. ©at batselfbe ligcamp;aa:n ban Cf(?i#tu#/ter^ tag Ie get in ben Ijemel in ljec^lijfiï|eib leeft/ op aarbe berbroften taorbt/en ban menfejjenboeten bertjeben/en ban ratten en mutsen gegeten ftantaor» ben. ©at batselfbe ligchaam/bat jigtöaar en ta#telgft i#/taaarop 3icö C!jti#tu# beriep/ Luc. XXIV : 39, in benselfben tijb onsienlijft/ onta^te-lijft/ ens. i#. ©at be eigenfcljappcn ban ïjet bjoob en ben taijn/ namelgft/ renfi/ fmaaft/ftjacljt tot boebinge en b^onften maften/ blijben sonber bjooh entarjn; taant bie taorben naar ïjun seggen taeggenomen. ^ietgieruit be bomme btaaa#ljeib en leugen ban be t^anfubjlantiatie; men sonbe niet ftunnen geïooben bat menfcljen tot 3111ft eene onsinnigljeib sonben Bunnen herballen/ maar lÊcb geeft gnn gesonben eene ftracgt ber btaalinge om be leugenen te gelooben/ombat 3e be liefbe be? taaarljcib IjebBcn bertaorpen.
1000 Van het Heilige Avondmaal.
XXI. ^oc Utaaa^ Ijunne ïeere oofi i^/300 saefien 3e bcselbcnoo te Be uitvi. 1. fcljenncn met eene uitbïugt of ttnee te maften. Uitvl. 1. 3ln be .êacra» menten moet men gelooben/ en baar oeloof pïaat^ geeft/moet be re»
Antw. ben tugften. Antw. (a)'t 45eloof bat in be Sacramenten berei^cgttoorbt/ is te gelooben bat Cf|?i?tu^ öet btooö en öen toijn in tjet heilige aiïjonbmaal inge|lelb t)ccft/ tot teeïtenen en 3egelen ban sgn gcït?ui^t ligcgaam en bergoten bloeö/ tot betgebinge öer sonben ; maar get ge-louüe O^en opjigt op be nature beji bjoobiö en bejJ ünjnö/ al3aa taeinig al^ op be nature beg toatejain ben ©oop; Öun beioer nature onfeilbaar beïtenb. (b) (00b gebiebt nooit iets? te gelooben/ bat ïeu» gen i^ in 3icÖ3elben/en bat sjjne taaar^eib/in be nature gejtclb/om» toette toejpt/ gflijft be t?anpfubftantiatie boet. ©ob gebiebt Inel iet»? te gelooben bat boven get bereift ban be reben ij?/maar nooit iet^/bat tegen be Inaargeib be? 3afien/en tegen be rebe/ be toaarljeib ber 3afien tuel bebattenbe/ i^. Cc) #ct geloobe geeft fomtgb^ opygte op onsien» lijfie bingen/ bie te tarnen geboegb 3gn met ligcgameitjfte salten/ gefijft in alle Sacramenten; en ban geeft get geloobe te merfien op be onsien-lijfie/en be rebe te boben gaanbe saften/larenbe be nature ber ligcga-meijjfie saben in gare taaargcib; tnant getgetie iemanb 3!et/ üaar geeft geloobe geen plaatj?/Eom. ¥111:24.
uitvi. 2. Uitvl. 2. ajSob i^ almagtig/en fian boen inat ^em begaagt/en baar^ Antw. om ban at get bobengenoembe tael boen. Antw. (a) 5111 ij? lt;ï5ob ah magtig/ 300 ban i|t) nogtang niet liegen/ Tit. I: 2. €n bie bobengc genoembe tegenftjijbige bingen te boen/ié liegen; taant get ij? tegen te toaargeben/ bie (!5ob in be 3aben gelegb geeft/ en baarom ban i|ij bit niet boen/ soobat be almagtiggeib gier niet te papfe bomt/ maar toaargeib. (b) €n 30a a5ob get al boen bonbe/ bat ï^tj tocg niet boen ban/ombat get leugen 1^/300 bolgc nogtanp baaruit niet bat a5ob get boen toil en boet.
Bewijs 7. XXII. 7. Bewijs. 33egi menfegen uiterlgfte 3innen/ reub/ fmaafi/ ge» Tegen al. bDEj/ 5a0 Ö00I. aantasten / alg boor be taoebenbe en bjonfienmabenbe ke^innéu bracgt/en bie sinnen allen toelgeftelb/ én ban binnen/ én in bie ber» der men- ejigcgte omjlanbiggeben ban buiten/ en bat ban alle menfegen/ en bat schen. in- at{e t^|jen// ije?3ebercn/ bat na be confecratie be minjle tae^euïgbe beranbetinge niet i^ gefegieb in get b^oob en ben tojjn; Dat get niet een menfcgenligcgaam en bloeb/maar bat get toaarlijfi b?oob en tojjn ii en blijft/gelp get te boren taa^. ©it ban niet tegengefpjoben toor» ben ; bie^ i^ get 3Cber bat er 3ulb eene tranpfubftantiatie niet i^/ en bat get be uite?frc blnaa^geib en ontoaargeib i$/ te peggen/ bat get bjoob en be taijn in Cg?igtug ügegaam en bloeb beranbe?D toorbt boor get bejgaal ban be bgf tooorben.
uitvi. 1. Jjêen geeft gier niet^ tegen in te brengen/ ban/1. ©at men gier ge« 2. lootoen moet. ^iet get anttaootb eben boben. 2. ©at be sinnen bebriegen
Hun»
Van het Heilige Avondmaal. 1ÜÜ1
Sunnen. Antw. (a) ©an ftunnen tot sijn 0Elöt öct gebafg nfet. (b) SClle jfn» Antw, nen tael seflclb/ e» öat ban aüe inenfcamp;en/ en öat in alle tijben/ öctjelföe in eene gaali bebinbcnöe/ taaa?öeiö en bcöjicat niet/ men gaat baa? bagt op/ en Ijrj biojüt met regt onsimiig gefioiibeii/ trie Ijct joube tegeiifyjclten.
JUit öcje allen befluiten bij met alle bagtigljeib en Ucjselieringe/ bat Ijet b^oob en be tnijn in i|* SCbonbmaal niet be?anbe?b tuojöen in get ltgci)aam en bloeü ban Eaat a up nu gunne tegenbie^pin'
gen beantbioo^ben.
XXIIL Tegenw. 1. ©E taoo^ben ban CÖ^ijStu^/ dit is mijn ligchaam, moE' Tcgenw.l ten eigenlijft berftaan iuo^ben/ en 30a jiet ban Ijet taoa^beiien dit niet op ftet bjuab; Uiant 't ig filaac/ bat ijet m gencre niet obereenhamt met b?oob/ maat met ligcljaam; bie? siet Ijet op ligcfjaam. (i5n {)Et luauzb ligchaam ig in ben EigenlijliEn 5111 ligcjjaain/ bau JBaria gebaren
en op gt;£gt;olgotlja geli^uifigb. lt;!tn Ijet luoojb is moet 00H EigEiiljifi bejftaan hiojben boor in be? baab natunrlijlicctatjjE te sjjn.
Antw. 1. ©ese tEgentae^pingE raaftt ijet gcl)EEÏE be^fcQil niEt; taant Antw, Öet bejfcljilpunt i^/ of öct ö^nob en be luijn/ boor Ijet uitfp?efien ban be^E tooo^bEn/ want dit is miju ligebaam, brcanbejb InorbEn in f|Et natuur»
IgftE ligcriaain En bloeb ban Cöji^tu^. 3|n be5e tuoojben nu niet ééne letter of tittel ban t^anfubftantiatie/ oberlnejinge/ of Ueranberinge; noclj ooü niet/ bat be beranberinge joube geftöicben boo? {jft bejljaal ban bic taoo^ben; toaaruit filaa? blijftt/ bat met bcse taoo^beu tegen te bjEngEn/
Ijet bejfcljil miggeloopen taojbt. ffiermebe be tegenluerpinge beant'
taocrb; maar tot obecbïoeb suIIeu tnij ijaar op 't fpoor bolgen.
2. i|et tuoDrbefien dit 5iet immerif op ftet b^oob/bat C(j?f^tus nam/
öraft eu gaf; jiet bit betuesEn § xxvi—xxx. ©e rEben/taelfie partijen geüen/ bat Ijet tuoojbeamp;en dit niet jiet op 't broob/ maar op 't ligcljaam/
ombat (jet in genere niet met fyet laatjie obejeenriomt/ berbalt ban jelbe.
iKgt;ant (a) Ijet iuoajbeften dit Fian {jier niet adjective, maa? moet noobjafiE»
lijft subsianiive genomen taorben; taant 50a adjective, ban jaiiben öe taooj^
ben beje jijn/ dit mijn ligebaam is, bat ip/IjEt bEjlaat/'t taeift ban gce»
nen sin Ijeeft; taant bc öipcipelen jagen tael bat Cö?i^u^ ligchaam baar tegentaoorbig taag?/ en 50a men f)et taoojb ligcljaam Ijerljalen jonbe/ 30a IjabbE Ijet oofi gsen flat; taant ban joube ijet 3ijn/ dit mijn ligebaam is mijn ligebaam. (b) fjnbien men Ijet taoojb dit b?agt tot ligcljaam/ 50a flooten 5e selbe Ijunne t?anfufi|l:antiatie omberre; taant ban taag er nietgi bat be^anberb taiejbe/ betaijl in alle beraubcringE iet? i^/bat beranbe?b taorbt/ en \et§/ bat boo? be beranberinge fiamt. ©at boor be beranberinge ftomt/ ig Ijet ligcljaam/ En 30a Ijet taoorbeften dit niet siet op b?oob/ 500
er niet/ bat in Cljjiptu^ ligcljaam bc?anberb taorbt. ©it 3ien eenige partijen/ baarom 3ijn 5e onber malftanberen seer oneenö.
3. ©00? bc taoojben/ mijn ligebaam; taillen 50/ bat Ijet natuu^lijftc ïig-cFjaam ban Clj?i?tn^ bejflaan moet taorben; maar bat i^ 500 terflonb met
I. rCini! bele
1002 Van liet Heilige Avondmaal.
ijcïe rpbenen tucbcjletjb/ cn oetoonb/ bat bc jcïf ften taebeclcgt; taant licljaam lua^ baar aan De tafcï/ Cij?igcu^ nam met jgne ganb IjcflJjoob/ cn nift jtjn ligcjjaain; C^ö öJaft ijct b?oab/ en scibe/bitijï mrjn iigcljaam/ bat baor u gEÖ^afien tnocbt; pobat fjet ligcljaatn Uan Cfjjigtu^ lic?ftiaajb toorbt/ liejbcofiEti/ geftjuifigb en gcbaob te5Dgt;V.En {}ij itonö baar Irbcnbig cn onfie^ce^b. ^n inbicn Ijet Iigcljaam ban tn^ toen bejbjoften en opgroffejb toiejb rat bejgcbinge bet jonben/500 iuap liet al bDib,:agt/ cn Clj^igtu^ Ijabbe nier beö'J^bcn te Igben en te (terben; biant ï)*) Ijceft alleg met écneofferande bolb^agt. llebr.X: 14.
4. ï|st Inoajö is tuinen 5c beiftaan jjeüben/ bat Ijet bejftfaart bac ftet ciljjtptu^ natuujïijft Iigcljaam i^. ©at ijet Clj:istii^ natnurlijft Iigcljaam niet is/ en bat ijet bioojb is bat niet te fiennen geift/ i^ mebe baben betoE' 5en; maar tot obcjbloeb peggen luij/ bat bic lnao?ben/ dit is mynlig-chaam, 500 moeten genomen en begaanUio?ben/al^ Öcl: CÖ?igtuji beoogt/ cn jijnc mecningc aan rebclijfte racnfcöen uitb?nïit booj eene manierc ban fyjefien/ bic aïlerftlaarpt/ bnibcljjftst/ getuoonlijfipt en bcjftaanbaargt i^. 2ïig is genomen toiejbe boor natuurlijk zijn, bat taa^ niet te ücjftaan/ noctj re benfien boo: be bigcipclcn/noclj boo? eenig rebcitjfi menscl)/ ombat bui» jenb Dngerijmuöeben/ en eene gdiccle omftcerir.ge ban be nature baaruit botgcu moejte; maar 'aïjS is boer beteekent bejftaan tao?bt/ bat in s'JÏft eene grltgenljcib be getaoonfte/ be filaarfte/ be buibetijfifte en be^jlaan» liaa?fic tale, ©at-i? onamp;cttaigtelijfi/ bat Ijet taoorb is 31500 gemeen genomen toojbt boor beteekent, algi boo? natuurlijk, wezenlijk zijn, en bat baa?om bat tooojb moet bejjtaan Uio^ben/ naar bat be omi'tanbigpeben cn safïen syn/ ban toetfie {}ct gejegb tnorbt. men ban eene ftljilberö jegt/ bat ig mrjn baber/ bat mijn g^ootbaber; ban een tjoutopenning/ bat i^ mijne troubi; ban iet? boor gehjfierrigfe/ ^an i? een flange/ ^aplj' tali een Ijinbe/ ^fafcljar i^ een fte?ït geamp;eenbe e^el/ Sojepfj een b?uctjt' bare taft. Geo. XLIX. ^isfnc i^i eene rcebe/ {^crcbea ip een bog/ be gob* luojen 3ijn bleMien/ Iriaterïoose Itiolftcn/ berftarbene boamen en iuilbe baren bcr jee;- jonbe Ijtj niet boor een bluaa^ met regt oeljouben bjorben/ bic ï)£t luoorb is soube nemen boor jijn/ en baarop uitroepen : jtet baar ftaat ijet/ v©an/ 43ap|jtali/Séfafcljar/^crobcg sijn becpcen; mant baar fiaat/ i^ flange/ ig een pinbe/ een c^el/ enj. jPÊaar iebe? Uiect bat men bic fpjeeiitmjsen Dneigcnlijf! moet nemen/ een fiinb 5^1 regter 51)11. ©oct t)!E?amp;ij/ jeben ftoeijen jijn jeben jaren/jeben boefben ^tjn jeben bergen/ be b^onbje iö be gjoote ftab. 't 3$ baatöltjHelijb/ bat is baar 500 beel te srggen ig alp beteeftent. Jgognabc^ban Camp;ri^tup: Ik ben de deure. Ik beu de wijnstok, goo ooft/ Christus ons Pascha; be steen-rotse was Christus. Jllt beje allen ip öft ontaebejfpjeftelijft/ bat men ba» bclijli uit Ijet bioo?b is niet bcflultcn moet Ijet natuujlfjft gijn; maar bat is soo beel te bennen geeft a!^ beteekent.
uitvi. Zegtquot;men, bat bui Uiaa? Duiten be.êacjameuten; maa?Ijier ipeen
Van liet Heilige Avondmaal. 1003
Jteaament/ en baacom fian men ban get eer jte tot öit geen geliolg trefiftcn. Antw. (a) iBQ jienuit get gelegde Inat {jet Vnoojb is öetcelient/en Derft ftet Autw. üie üeteefïeni^fe in 't eene/sao lian Tiet 5UIamp;0 ooft Sereeftenen in Ijct anbere; imme^ bat ftaat ba^c/ bat men ban fimpelgft/ ombat cc is ftaat/ nier üe» fluiten Ran öet öroob natuuclrjft ligcQaam; maa? men moet uit
öe omftanbigOeben toanen/ bat jjet tooo^b is baar eigenlijft genomen moet lnolt;!ben; boc^ bat ontö^eeftt/en bat liet niet eigenl^ü ban Ci)?'?tué ge» fi?uiftt tn^bt/filijftt uit ben gsDeeïen teli^t/en i£ BoUen getoonö. (b) jBaagt; om fjen 00ft tE bofboen bat Det eene getaone maniere ban fajefien oatgt; in he ^acjamenten 1^/300 5iet banDetjjafdia/Exod.XIIil^Het [Lam] isdes Heeren Pascha, j^et ^Eam lua^ niet iïe^anbejb in een bot^Bijgang. Siet Uan be amp;efnt)bcni^fe/Gen.XVII: 10, Dit is mijn verbond. Ban ben boojj/l Petri 111:21, Waarvan het tegenbeeld de doop... die een vrage iseenergoederconscientie.^
i©at balt er mcec tejeggen ? 4©ipfcamp;ien bit: 3n be jaHen be^ gcloDf^/en Aanii. in testamenten moet men niet buitte? en aneigenlijft/ maar buibelgft fpje»
ften. Antw. (a) €n iee^t ï|cm/üie ben tnenfcfien be ({j^afte geeft/niet ftoe Antw. moet fp;efien. (b) Clj?i^tu^ fjceft baorgaan^ in be ^aïfen bc^ geiaofé boor gelijfieni^fen en bcjDIoembe rebenen gcfpjofïen. (c) SJacoö^ testament/ Gen. XLIX, bol oneigenïtjfie f^eelïtnijsen. (d) ©e onergenïgftc fpicefitaij-jen 3tjn te onbecfcficiöen ban be tmööelsinnige. '©e^c ftunnen eenige bon» fierïieiö Baren; maac öe bc:amp;!ocmbc en fïguurlijfte51)11 buibelijft/geben mcec licfjt aan öe ^afte/ eu bjuliften be nature bcc jaf!? filaaLÖcr en i^aclj-tigee uit/ Bijjanber al5 315 Beiienb 3ijn/ en 300 gemeen aiö be eigene/ ge!r|ft gier Ijet taocjb is. (e) Jpactiïen sefüe moeten obertuigb ftaan/bat in be ftel» lingcban Ijct ^aqamcnt Chjigtii^ eene oneigenïtifie en fïguurH)fie fyreeft»
toijje gcBjuihr. Luc. XXII: 20, Deze drinkbeker [is] het Nieuwe Testament, ©oorcergt tcorbt noobsafielöft'/niet be fiefeec selbe/maar't gene baarin iiö/be?)'taan. (^en tlueebe/üe Befiec ij? {jet .©ieubie ^e^tament niet/ooft i^ 't gene öaarin ig Tiet ^ieuluc ^e^tament niet; maar tot Bcbe^tigm»
ge en bersegeiingc ban Ijetselbe/ 't tadfi boor Ijct hergieten ban 3!jn Bloeb berbnïb en bertuerben i3 boor bc geïoobigen. ©aarürj/ be lnoorben/'t welk vergoten wordt, berftaan 5e niet eigenlijfi; Inant 33 ontftennen aïïe bloeb» flojtinge in be migfe/ ombat naar ^un seggen/ Ijet Bïoeb niet afgefcl]e!ben toojbt ban Ijet ligdjaam/en Ijet uitgieten 5ict op be Bi'ocbjïortinge aan get ftjuifc/ en 300 becl te seggrn i£/ al^ bat terftonb bejgoren 3a! bwben/ toaarban CD?'?tuS in 't iaatjle Sübonbmaal maar eene ijectooninge bebe. Cn ooft moeten 3e toeslaan batinbieüioojben/ditismijnligcbaam, eene oneigenlijfte maniere ban fpjefien i^/ alp stj bic naar ljunne eigene meequot;
ninge opbatten/ al^ 5e boor Bet Inaorb dit berftaan/ of 't gene onbec be gebaante ban amp;:oob en ÜJijn ig/ of 't gene nog niet i^/ maar in 't (aatfie ban tjet uitfpjeften Dier bJoozbrn taorben 3al/ ofceneselfitanbiggcib in't gemeen/ of een individuum vagum, ictg onüepaalb cn ongenocinb/ en bic^' geljjftc/ luaarobec 5(j onbec malftanberen Deftig obcrljoop liggen'. Efet
EHUI 2 tuoorb
1004 Van het Heilige Avondmaal.
taoo?ti is nemen 5Ö ooft niet in ben eigenïtjfien sin/ en be^flaan baarboor of
bevattet wordt, of zal zijn, of wordt, of veranderd wordt, of getranssubstan-tiëerd wordt. ïjet luoojb ligchaam taojöt 6tj |)en ooft oneigenlijk genomen/ of boor een ïigcljaam ^onber gjootljeib/ of met g^ootgeib/ maar jonbe? uit-gefljefitljeib; of met gjootïjdb/en uitgejljefitöeib/maat niet pfaatfelöft omfcf)?eben/ gefrjb 30 onber malftanberen be eene bit/ en be anbere bat jeggcn; boel) allen moeten 5c get fignurljjft berjtaan/ombat een eigenïtjft ligcljaam én jienlijft/ én ta^tclijfi ig/ en jijne gjootgeib en uitgefljelttgcib plaatfeïijft fieeft. ^Bteeftent ligcljaam ooft be jieie en a3Dböeib ?
Tegcnw.2 XXIV. Tegenw. 2. Luc. XXII: 20, Deze drinkbeker is bet Nieuwe Tes-xtttt 9n ^ameil'; ^11 mijoen bloede, 't welk voor u vergoten wordt, Iniiïen bat :' men niet jegge/ hetwelk, maar dewelke, te tueten/öefier/bejgoten taojbt/ betagle ï)et tooojb/ vergoten wordt m causa obejeenfiomt/ niet met bïoeb/ maar met 6efier/en bat men boor ben beïiet berfta't gene baarin i$/te toeten/ bïoeb/ joobat be jin jonbe jtjn: ©it mijn filoeb/ bat boor
u be?goten toojöt/ ig {iet JSientoe (^e^tament in mijnen öloebe; en baa?* Antw. uit toilien 3e ban öat be taijn beranberb toorbt in Clj?i^tu^ fifceb. Antw. (a) ©eje tegentoejpinge Vneberlegt sicljseïbe; toant bat ftaat ban ba«?t/ bat get bïoeb afgefcljeiben ip ban Cïjjigiu^ ligcljaam; bat flaat ban mebe bagt/ bat er ifl eene bloebjtojtinge/ 't toclft jij boel) beibe niet toillen toegaan/ noemenbe fjunne mi^fe eene onblocöige offeranbe. (b) ©oor ben be-ber toorbt toel berjïaan 't gene baarin i^; maar baar toag geen bïocb in/ maar toijn; COj'Ptu^ noemt Ijet de vrucht des wijnstoks, Matth. XXVI: 29. (c) SClg men ftet tooorb vergoten wordt al brengt tot ben befier/ 50a ij? be jin eben ftïaar; be bcfter/öat 10/be toijn/bie baarin i#/totlfie be^go* ten toojbt/ i^ l)EI: JSieutoe ^egtamenr/ bat i#/ berjegelt aan be geïooui» gen get ^mitoe ^Egtatnent/ 't toelfi bebe^tigb toorbt in Clj?f^tu^ bloeb/ toaarban be toijn een teeïten en jegel i^. (d) jBaar 't ig bij anbere fcFj?ö-bejg/al^ooEi in get (pT. gebruilicïtjfi/bat be tooorben/fcljoan 31) met een anber tooorb in causa obejeenftomen/ nogtan^ in ben jin cbereenfto* men met fjet tooo?b/ toaarop men boeit/ gclijft onber anberen te jien ij?/ Matth. XXVIII: 19. Openb. 1:5.
Tegenw.3 XXV. Tegenw. 3. Joh. VI: 56, Die mijn vleesch eet, ende mijn bloed 56h'V1: die blijft in Mij, ende Ik in hem. Antw. (a) ©650 teftpt fpjeefJt niet
Antw. ban get Sdbonömaal; toant get toa^ toen nog niet ingcfielb/ en ooft toag baarop be minfte repejrie of boorsegginge niet; maar be rejïejciei^ op get manna/ joobat men fjiejuit op ben paapfegen gronb jaube öefluiten/ bat Cgji^tu^ in get manna beranberb toaj?/ betoijïc ï^ij jegt/ Ik ben bet brood des levens, vs. 35. (b) ©ocg Cg?i^tu^ fpjeefit gier ban get geejStelijft nuttigen ban Cg^iptu^ boor get geloobe/'t toelft altyb plaat^ geeft/en nict ban een ligcgameljjft eten en bjinften; toant ïjij jegt toel uitbruftftelijft/ b. 63, De Geest is 't, die levendig maakt, bet vleesch en is niet nut, de woorden, die ik tot u spreke, zijn Geest ende leven.
XXVI.
Van het Heilige Avondmaal. 1005
XXVI. Tegenw. 4.1 Cor. XI: 27, Zoo dan wie onwaardiglijk dit brood eet, Tegenw.4 ofte den drinkbeker des Heeren drinkt, die zal schuldig zijn aan 't ligehaam ^.0|quot;7 ende bloed des Heeren. Antw. (a) vDeje taebejlegt jtcfodben; taart f)tj Antw.' SBQt öat öen gemeenEn tnan öe öelier ooft gegeben moet taojben; al^mcöE
öat get braob en togn ig aï^ men get eet en ö^inftt; 500 ij? ö^t ban Cö?»#'
tujl ligcljaain en öloeb niet. (b) ©e ontaaarbige nuttiger^ mafien jicg fctjulDig aan Cïi^t^tuip iigcljaani en bloeb/ ombat in fyzt ontaaarbig eten eü bjinftcn eene berac^tinge en bc?fmabinge ban lijben en ilec»
ben. JSelgft ietnanb/ bic in beranttaaarbigtnge een^ ftoning# jegel of beelb fcïjentit/toont/bat Qfj ben ftoning jelf berfmaabt en bcracijt. ©ieö blijft ï)et ban ontorifibaar/ bat get braob en be taijn in ïjet ^eilig SUbonbmaal CÖ^tu^ ligcljaam en öloeb eigenlgft nietig; maar bat jij jgn teeftenen en jegelen ban (£F|ji??tu| ïgben tot bergebinge bet sonben.
XXVII. J^jage: Of in het IJ. Avondmaal is eene eonsuhslantialie ? «©e üEutej- Daar is fcfjen toillen/ bat tocl l)et broob en be tagn niet beranberen in Cöcr^tu^ °° ligcljaam en bloeb/ maar firoob en tagn blijben; maar jeggen/ bat quot;quot;
tuji ligcgaam en bloeb in, met, onder get b?oob en taijn jgn/en bat in be piiquot;stus taoorben/dit is mijn ligehaam, get taoorbefte dit beteeftent fjet Sroob en ^'oLcr' !jet ligcgaam ban fcfaigtug te samen/ bit noemen jrj consubstantiatie; tag het brood, ontfiennen bat/en bctaijjen ö^t met be^elfbe argumenten/taaarmebe toij be paapfdje transubstantiatie fiebben taeberlegb. jSamelgft :
1. Hit be t)i^torie bej injlellinge/ taelfte buibeigfi ?cgt: (a) ©at Cf)?i^ nowijg 1. tu^ baat ligctiameiijft/ plaatfeïgfi/ sigtbaarliift aan be rafel liiaj^/ niet ge» uit Uein-Rtaet^t/ gebjoften/ booö/ maar lebenb; bat CÖJMStu? broob nam/braö b e mse' en gaf/ en öat be ©i^cipelen {jet gegebene broob aten; bat Ctj?i?tu^ ban bat bjooö jeibe/ bit ié mijn ligcljaam/ joobat O^t taoorbefte dit niet an-ber^ ban beteeftenen ban alleen ftet broob. (b) S2oo bejftonb Ijet ^auïué/ jeggenbe: het brood dat wij breken, is dat niet de gemeenschap des lig-chaams Christi? C^et ligcljaam ban CÖriiötuiS taa^ niet be gemeenfefjap beg ïigcïjaamg ban C!j?i^tué; maar ^et broob alleen taa^ be gemeenfe^ap ban CÖ?i?tii^/ beteeftenenbe en berjegelenbe. (c) ©it bltjftt ooft uit jjet anbere teeften. ©an ben befter jegt Cljjtj«tiié/ deze beker is het Nieuwe Testament, ^et taoorb deze ftan op nietji anberé jien ban op ben befter;
taant bie taorbt er bggeboegb/ deze beker, bat ié/ deze wijn in ben befter.
Eoobat ijet tooorbefte dit ban np niet^ anbergl jien ftan ban op fjet broob/
en niet tegelijft mebe op Cfjti^tu^ IfgcFjaam; taant ban moeite balgen/ bat aT-Srigtu^ ttoee ligc^amen fjabbe/ een ligcfjaam/ bat baar lebenb/ sigt-baar/ ta^telijft/ plaatfelijft aan be tafel taajS/ en get broob nam/ braft en gaf; en ban nog een/ öat genomen/ gebroften en gegeben taierbe/ bat on»
jigtbaac taag. (0f bat eene en {jctjelfbe ligcljaam moeite tegelijft jigtbaar en onjigtbaar jgn/ tegeïgfi geljeeï bltiben/ en tegelijft bcrb?often taorben/
't taelft be ongergmbljeib ^eibe i^. (d) gij tailïen öat beje taoorben/ bit ij?
mijn ligehaam/ bat boac n berbroften taoebt/ in ben eigenlijften jin moe-
Xlllll 3 ten
1006 Van. het Heilige Avondmaal.
ten genomen toojtiEn/ en toillen bc mfnjle oneigenïijfte fpcecfitaijjc nfet toelaten. JilSaar ban'obertuigen be tnoorben ftenselben/of 5tj moeten be pa« pieten toebailen/ en peggen/ bat Ijet Ct^tétuis Itgct)aara selüe i^/of 311 sijn sonöec eenig öeüiijö; Voanc/ditis mijn ligchaam, melbt niet ééne letter ban in, met, onder. Cn ooft als er ge.ïegö.mojöt/dat gebroken wordt, 300 moeten 3E ietis oneigen^ in be fp^eefttoij je toeftaan; Inant tjet ligcljaamban Cfj?i^tu^ tniejb toen niet be?ü?often/cn jijn ïtloeb Uiie?b toen nictbe?goten; maa: 5oobeel/ af^ (jtj S^ïben regter 3ijnbe) bat nu (jaasSt be^amp;?ofien 33! taojben. Bewijs ?. 2. ©et J^eilig SCüanbmaai een Sacrament. Jêu/ een ,êat?ament ig be cramen^'1quot; 5a^E 5e,ijE n'et/ maaE EEn tEfftpn fquot; 5Egef ban be safie. Cn 300 CÖfi^tu^ ligt^aam ban taaiS in/met/onbet get broob/500 toa^ get be salie selbe/ en alsao geen Sacrament,
Bewijs 3. 3. ||n alle be anbere Sacramenten 3t:lft eene ligcfjamelgfte tegentdoo?-re' sacra- niEt/300 ban ooft niet in bit ^acrament. 3in be anbere ^acjamen®
menten.' ten 5tjn bcsBlfbe uitbruftftingen. (©it ifl ^afcamp;a' ®it i^ mtjn be?6onb. Damp;elfte i^ taebergeboorte/ toelfie be brage eencr goebe con-
fcientie. Sïnbien ban nu bie^elföe uitbruftfiingen in be anbere ^acramenten niet 3eggen eene figegameipe tpgenluoorbig^db ban Cljji^tuEf/ in/ met/ onber/30a ban ooft niet in bit. i©ant bre uitbruftitingen 50n bc3elfbe/en alle Sacramenten 3ijn ban brsclfbe nature/ teeftenen en segelen.
Bewijs 4. 4. Cenc 3ulfte ligcftamelyftE tegenlnoarbigïjeib ft:rjbt tegen öe menédj' artfkeien0 bjorbingc ban CFt?i^tu^; toant i}et onthent bat Cgriétué nn^ in alfe^ dos gelüft ig gebjorben/ een teaar men^c^ quot;it menscfj. i^et ftjijbt ooft tegen geioofs. c^rigtu^ gemelbaart/ en 3itten ter regterFianb (öob^/ taeifie te ftennen geben/ bat Camp;?i?tu^ naar ben ligcljame nu niet op be aarbe/ maat bie neeft bedaren/en bat 300 tiDab5a!kü3f!/bat €fpf?5Ci!|ö/500 l|ij nu nog op öe aarbe Ina^/ bat ban self geen Cf oogepjte^ter taasr.
Bewijs 5. 5. Cenc 3ulftE ligcïjameltjfte tegentaooröigtjeib berntetigt een ïigc^aam; nature de toant alte menfcgelijft ligcljaam i^amp;efiotcn in eene plaat#/i^tmpenetra' van een Öel/ bat i^/ 't eene ligcljaam. bringt niet boor/ boor be fufiftantie ban een iigchaam. jwtigj./pn ftan niet sjjn in be plaatfe baar fjet anbere té. Cen ligc^aam iiö ta^telijfi/i# 3iEnlijamp;/ en;, ©ie^ ié Ö^t ftEllen ban Bene ligcOamsIpe tegen» gentooorbigljeib ban Cöri^tup in ^eilig SCbonbmaal bol ongerömböequot; ben tEgEn bE nature en Stamp;K'ftuCE'
Uitvi. jaaen mogte 3eggen/ 45ob i# almagtig/ en baaram ftan C^ij bat maften. Antw. Antw. (j5ob i^ een tèob ber taaarïjeib/ tjeeft Eene taaarjjeib in be natutE be? fcljepfelen gelegb/ 't i^ ja en neen/ een tnaar ligcljaam te 3t)n/ en oneinbig te 3ijn/ on3tgttiaar/ onta^telijft/ penEtraöel te 3tjn/ en3. €n baarbij/ men ftan uit lt;Ö5obBi magt niet bejlnitEn bat iEt^ i^. ÜSaar bat eene 3afte i#/ buö en ?oo i#/ bat moet öelnesen taotben uit Den mille/ uit fyn Bpoojtrqpob#/ 't Inelft ban eene tegentaoarbigljcib ban Cfjjigtu# ligcljaam in/ met/ onbec get firoob niet ééne letter fp^Eeftt/ maar get contrarie getuigt/ en baar» tnebe i^ get uit.
lDO | |
blo | |
lijl liil | |
•IM ma | |
9% | |
fte | |
W | |
fte | |
öe | |
30' | |
loc | |
nu | |
ba | |
tDt | |
gf | |
m | |
ba | |
OP | |
trs | |
ba | |
Z | |
$ en | |
be | |
50 | |
ra | |
et | |
en | |
SU | |
ö? | |
cr | |
't | |
ni | |
er | |
bc | |
la | |
bi |
XXVIII.
Vau het Heilige Avondmaal.
XXVIII. Dit nu jijntie/ bat get 6?ooli eh be taijn niet trc?atitierb tDoröen in get ligcïjaam en ölaeb ban Cbjt^tu^/ en bat get liocgaam en btoeb ban CD?igtugl/ met/ in/ onbe? get b^oob en ben Vuijn niet ligcgamequot; ïgfi tegentaoocbig jgn/ 500 berbalt ban jelbe gun fieibe? gcboelen/ name» Kijft/ dat het ligchaam en bloed Christi ligchamclijlcerwijze in het //. Avondmaal tegenwoordig zijn, en ligchamelijltenvijze met den mond des ligchaams gegeten en gedronken worden. J©ij jeggen/ bat in jgn lijben en
jïejben in De teeftenen ban öjaaü en toijn geeptelijft alöaac tegentaoocbig ip/ en bat be teefienen uit ftjadjt/ en op ben g?onö ban Ctjji^tu? in» ftellinge booj tjet geloobe/ niet *£ö?i£tus in jrjn lijben en fletben/al^ be fieteefteube safie bejeenigb .^ijnbe/ aisoo alé scgeien ban be bergcbinge bej Sonben gennttigö taocben/ en meteen lt;!ri)?i^tu^ op get jjarte/ boo? get ge» loobe genuttigd/ bat ié/ toegepast taa?öt/ en be geegtelijfie getneenfcgap met C|)?tétu^ boor be mebetaejftinge beg l^.iöee^te^taorbt geoefenb. ^00-bat Cb?tétug tael taaajfijft baa? tegentaoojbtg ip/ en bat be geloobigen tael taaa?ltjft gemeenfcgap oefenen met Cö?i^tiig/bocg niet ligctjamelijft/maaj geegtelijü; taant gee^telijft i^ imme?^ 50a jeer taaajtgft al^ ligcamp;amelijft. JlSaa? taij be?taerpcn met bejgjutainge be ligcgamelpe tegentaoo^bigijeib ban Cg?i^tu^/ en get eten en b?infeen ban sgn natuu?Iijfi ligcgaam en bloeb op eene ligcgamelpe taijse met ben monb be^ ligcgaam^. ©it filpt;
1. ïtit al getgene/ met 't taelfte taij gunnet öeibec btaalingen ban be transubstautiatie en consubstantiatie, gebben taebejlegb. Cjet fonbament ban omberre getaorpen ^ijnöe/ ?;oo bejbalt ban ^elbe gun gegeel gefiouta. ^iet gie?ban öoben § XIV—XXVII.
2. öit (|Lij?i^tug gemelbaart. 31^ Cgji^tu# ten gemel gebaren/ geeft ^ij be aa?be beklaten/ i^ tjij nu met sgn ligcgaam alleen in ben gemel/ en ig l|tj geen ï^oogcpjiejitec/ inbien i|ij op aacbe taare/ Hebr. VIII: 4, en bectaacgten tag i^em ee^t ten jongilen bage uit ben gemel in be taollien/ 500 ip Cg?i?tug niet ligcgamelpft in get SCbonbmaal tegentaoocbig/ en men ftan i|Em öan ooi! niet ligcgamelijft met ben monb be^ ligcgaam?! eten. a3f men segt/ bic pïaatfen aile sien op be jigtbace tegentaoocbiggeib/ en niet op sijne anjigtbace/ bat i^ niet met allen gejegb; taant Cgji^tu^l ligcgaam fian niet onsigtbaac clbecia sijn. €11 't itrgöt tegen alle be uit» bjufifiingcn ban Cgji^tus/ ban jijn tacggaan en taeberftomen.
3. JXit be nature en get oogmejft ban get ^acjament. 't^een Sacrament ban boebinge; taant get taojbt boo? eten en btinften genuttigb. 't (©ogme?ft nu i^ niet om get ligcgaam te boeben/ maar be siele. i^oeba» nig be fpijje/ joobanig get boebfel; oTgji^tug natuujlijft blee^cg en blocb i^ iet? ligcgamelijfig/ en 300 get dan met een monb be«j ligcgaam? gegeten en geb?anUen taic?bc/ 30a ftonbe get ban niet anbe?^ ban get ligcgaam boe» brn/ en geen^inp öoojbjingen tot boebinge ban be stele/ bie een gee^t i^/ taelite? boebinge en berftejliinge gie? öeoogb taojbt/ en bat niet ten opjigtE ban get taejen ber jiele/ maa? ten opsigte ban get geloobe en ben tjao^t.
t^ie?'
1007
Christus ligchaam eu bloedis nietlig-chamclijk tegenwoordig en wordt niet iig-chamelijk genuttigd.
Bewijs 1. Uit het vorige.
Bewijs 2. Uit de hemelvaart.
Bewijs 3. Uit de nature van hot Sacrament.
1008 Van het Heilige Avondmaal.
J|fe?ban/ naraElgft ban öe gce^telijfte faoelnngE be? jfele/ öc ^ecre 3Ib5u^ torjöïoopig/ Joh. VI, 't todff be Sloben bleefcgelp opbatteben/ seg» genbe/ b. 52, Hoe kan deze ons zijn vleesch te eten geven ? iBaa; CÖ^i^u^ toeöejlegt ïjen/ scggenbe/ bat i|ö ban ligcöamcltjft biecht] niet fp^aif/ maar ban gee^tElp boebfel ber siele. b. 63, De Geest is 't, die levendig maakt; het vleesch eu is niet nut. De woorden, die ik tot u spreke, zijn geest ende zijn leven. €n bat i^ij niet ban ligtljaniBlijIi eten met ben monbbE^ligcljaam^ fp?afi/ maar ban ïjet gec^telgft eten boor ben gelaobe/ bhjftt b. 35, Die tot Mij komt, en zal geenszins hongeren, ende die in Mij gelooft en zal nimmermeer dorsten, goobat bit geljeele ftapittel fp^ecfit üan be gec^telijfte gemeen® fcljap met bao? bengeiaobe tatbEjilcjHingbanijetgee^telgfi le^
ben/ en gangcb niet ban tjet SCbonbmaaï/ bat toen nog niet ingefteib tnajL Bewijs 4. 4. partijen taebejleggen siclj jelben/ met te seggen/ bat öet ligc^aine» Partijen (jjjj Eten jonber ö^t gee^telijft eten boor ben gcloabe niet alleen geen nut gen ezrichquot; boet/ maar ooft fcöabelgfi en becboemelrjfi i^. goo iji ban lig»
zeiven. djaam met ben ligc^amelijften monb gegeten/geene fpgje boor be sicle;
maar alleen öet gee^telrjft eten boo? ben geloobe boebt be jiele.
Bewys 5. 5. 't 3$ be fieeétacljtigile/ be ongee^tElgfifte/be allerafg?tjgfelijftjle af-is^gruwe- goijEntriengt/ bie Ö3ob/ geloobigen en alle menfcljen/ bic niet taiUen^ blinb 3gn/ öatEn En toalgelgft berinerpen; luant ö^t Öe'lige en Ijeerlgfie lig' cÖaam ban ben lieben SJeju^/ en 500 men gen gelooben toil/Cb?iptug iöab en nieniScp/ bJo?bt in een onreinen inonb beg jonbaarg gejlaften/ gegeten/ boorgefloftt/ in be buile tnaag geö?agt/ be?tee?b/ en in be fiehnelgftijeib uitgelnorpen. (öobbeloosen betfcöeiiten get/ Ijonben/ ratten en muisen eten ^et op. «0ie ^ejupi lief Ijeeft/ Vnacljte stcö boot bien grulnel.
Bewijs e. 6. ïjet ftEe?t be geljeele nature ban een ligcljaam om/ öet jtelt een ligquot; Keert de c(jaani jonber gjootljeib/ uitgefijefttpeib/jonber plaatfeltjfte berbullinge vaneen en bepalinge/ onjigtbaar/ ontagtelijft/ anbere ligcöamen öootbringenbe/ ligchaam gn ban anbere boorgebrongen Uiorbenbe/ ja te gelrjft stgtfiaar en onsigt» baar/ te grIgft oneinöig en einbig/ te gelgft öeerlgft en geamp;^ofien en gegeten. üDit alleg moet toegeflaan taorben/ alp men CBji^tu? ligcamp;amelijfte tegen-taoorbigfieib/ en ligcamp;amelgfie eten in jjet Ij. Élbonbmaal fielt; eene btualinge/ bie een l^eiben jal tneberleggen/ en ban toelfte alle rebelgfte menfcljen ög siclj selbcn fiunnen obertuigb jijn/ en bie 5e jelbc jouben ber^ taerpen/ 300 5e reben gebruifttcn/ en be ^cfjriftuur geloofben.
jiaen loopt tot be almagtigljeib 43obg te bergeefp/ aljS men ïcugencn taaarljeib tuil maften/ alg a^obg toille stoggt.
JlBen jegt/ Cflji^tug fttaam in Ijui^/ als de deuren gesloten waren, Joh. XX : 19. ^00 b?ong ban boo? be beur fteen. Antw. 't gegt ben tgb/ taannecr infttuam / en jijne onboorjiene iniiomfte/
maar niet tjet boojbjtngen met jgn ligchaam boor be beur. Sliileg moet berballen en iuijften afê Sesug in tail, ^tj fieljoeft baartoe be in ge ftelbc nature niet oUcrljoop te taerpen / en neen en ja niet te gelgft
taaac
Uitvl. Antw.
Van het Heilige Avondmaal. 1009
taaar tc maficn ; toil ï|ij uk Ijet graf/ fieF)0^ n'et tien fteEn ^00? te br!ngen/i|ij tnel Cnoelen/bie bcm aftocnlelen. €n a!^ boor be ^cinelen boorging/Ilebr. IV: 14, 500 moeite be bunnc Uicljt tuijften boo? eencba^tetc fiiöjlantie/geltjft stju ïigcljaam lua^/cn bageltjfip ge-fcïjiEbt/ al^ een ligcljaam ban be rene plaat? tot be anbcre oliejgaat.
€n aljs b^in lt;irö?i?tiig gejegb luorbt: ftluain tneg uit gun ges'Qt/ Luc. XXIV: 31, soo^cgtbat niet mie be^bbnjninge of cene onsigtbaa?' tDotbinge/maar een fcpirlijft en fuel Uieggaan ban Ijunne tegentaao^big^'t1'
XXIX. Ite t?angfufi|ïantiatic Uiebe^legb jijnbe/ 50a bejbalt meteen ban iictou-3eIüE be? Jpapigten allerafgabifcljebtoalinge/ namclij!{//gt;«/ een geconsacreerd of gezegend ouwel!je, over 'l welke de vijf woorden, want dit is mijn ligchaam, ae.n is af-uilgesproken zijn, mei godsdienstige eere , als de ware God moei aangebeden gouorye. worden. Jpapi^tcii maften onbejfcljcib tugfcljcn SaXda. douleia en iurntla latreia; met rfow/eia aanbibben 5c be Cngelen en be berftorbene menfejjen;
maar met latreia mag niemanb aangcöeben luorben/ ban be eene/ toaar» adjtige/ eeubiioe ii3ob. 55u/Ijet outaeltje/ peggen je/moet met latreia,
niet be ailEjamp;oogfte gob^bienst/ bie alleen ben eenigen (!5ob toefiomt/ aangebfben tnorben/ bebiijle öct outaeltje nu niet mee? Djoob i^/ maa?
Ijet ligchaam ban C(j?igtu^ bereenigb met be tfiSobljeib/ en aljoo i0ob jelf. lt;JEen onrumbige soubc benfeen/of men ljun geen ongelijft bebe/bat men ljun julft een gobloo? geboelen toefcö?eef; maar 50 flaan baarboo? fieftenb/ jj) taiilen bat Inel bieten/ jfJ belijben en be?bebigen (jet met alle magt. 3Ia/5ij seggenbat jjetniet genoeg i$/ bat men fjet oulueltje in sijn ijarte aanüibt; maar bat men Ijet moet aanüibben met be al» le^biepile uitejltjftc be^ootmoebiginge en eeröicbigOeib/ öuiginge be? ftnieën/boumen ban ^anben/ en afnemen/en biejgclijfte. £a bat niet alleen in be föe?fie/ biannee? be mipboene? Ijet onbicltje öoben jtjn Ijoofb opheft/ maar ooft allt;« ö^t in eeu fia^tje opgefïoten/ ober ft?aat naar be jiEften gcb?ageu tnorbt. €11 Bijjonbe? op Ijunncn facratneni^quot; bag/taannee? get outaeltje met g?oote pompe boo? bezaten omgeb?a» gen liio?bt/en ooft al^ oulneitje Dij eene Bijjonberc ongelegcnljeib be$ ttjb^ openbaar ten toon geilelb liJO?bt.
5?ggen/ bat CÖ?i^ru^/ betnijle be eene/ eeulnige/ blaarachtige a3ob i^/ aangcöeben moet biorben/ en bat ooft be geloobigen/ tc?tuijle ijet 1^. SCbonbinaal liebienb tuo?bt/en tuannee? 35 be teeltenen en 3e'
gelen geamp;?uificn/ onbe? ïjet eten en b?inften pmine Ijarten oplnaart^ tot Clj?i^tu^ in ben Ijemel moeten berlieffcn/3icö met ü^em boot ben ge»
loobe bereenigen/^em eeren/aanöibbcu/banften/en 3iclj aan Qem obc?»
geben ten bienjle/ en 3icF| aan i^em toebertrontuen; en bat men bie uite?ltjamp;e teeftenen/ fjet ö?oab en ben Vntjn / in ÖEt SCbonbmaal aljS tceftenen ban Cl)?i^tu^ geft?iii^t ligchaam en be?goten bloeb/ moet e?* ftennen/biaarberen/acgten eninlnaarbe öouöen/altpb tocl onbetfcljel»
ücnbe Ijet teeften en öe Beteeftenbe jaften. jCföaar taij be?focüeii met be I. ajamnnnmin al*
1008 Van het Heilige Avondmaal.
i^fe?ban/ namEltjït ban öe Qee^tclijfte bOEbinge be? jlele/fpjcefit bc ^eere 3[E3U?[ tDrjbloopig/ Joh. VI, 't todft be gfoben bleefcÖEltjft opbatte^en/ jeg» genbe/ b. 52, Hoe kan deze ons zijn vleesch te eten geven ? ^Baa;
taeöe^Iegt ïieu/ seggenbe/ bat ban ïigc^aniElpfi blPE#cl) niet fp^alt/ maar ban geeji telijft baebfel ber ^iele. b, 63, De Geest is 't, die levendig maakt; het vleesch en is niet nut. De woorden, die ik tot u spreke, zijn geest ende zijn leven. Cn bat niet banligtljaineljjlieteinnetben monbbe^Iigcljaain^ fp?afi/ maar ban Qet geegtelgli eten boor ben geloobe/ blpt b. 35, Die tot Mij komt, en zal geenszins hongeren, ende die in My gelooft en zal nimmermeer dorsten, goobat bit geljEele fiapittel fpjeefit ban be gee^telijfte gemeen® fcöap met bao? bengciaobetotbe^ilejliingbanljetgEE^telgfilE'
ben/ en ganjicjj niet ban t)Et 5llbanbmaal/ bat toen nog niet ingeftelb tnag. Bewijs 4. 4. partijen taebejleggen jic!) selben/ met te jeggen/ bat Qet ïigdjame» Padtij1e quot;Öfi eten jonber get gee^telijfi eten boot ben geloobe niet alleen geen nut gen zich boet/ maar ooft fcljabelijft en berboemelöft ij. 2oa i# ban Cö?i^tu^ lig» zeiven. ctjaain met ben ligcljamelijfien moiib gegeten/geene fptjje boot be siele;
maat alleen gee^telijfi eten boa? ben geloobe boeöt be jiele.
Bewüs 5. 5. 't 3^ be beeétacljtigile/ be ongee^teitjlijte/ be allerafgjligfelijfijie af-mgruwe gobenbiengt/ bic a5ob/ geloobigen en alle menfcljen/ bic niet billen^ blinb jtjn/ jjaten en tDalgelijli bermerpen; luant ö^t tjedige en ijcerlgliEB lig-c^aam ban ben lieben Éeju^/ en 500 men ö^n gelooben b3il/Cö?i?itu^ i3ab en menjScp/ tao?bt in een anreincn monb beg jonbaar# gejiafien/ gegeten/ baargL-fïoliEt/ in be budc maag gefi?agt/ bejtee^b/ en in be Fiennelaftpdb uitgebjorpen. dSobbelaosen becfcljeuren fit:/ Ijonbcn/ ratten en muijen eten ^et op. ©ie Sfeugi lief Ijeeft/ tnacljtc jicö boor bien grutnel.
Bewijs 6. 6. ïjet fieejt be ocQcele nature ban een ligcljaam om/ Ijet ftelt een lig» Keert de cjjaam jonöcr g?ootl)cib/ uitgeji^Efupeib/pnber plaatfelijJic berbullitige vaneen en bepalingc/ onjigtbaar/ anta^tclijif/ andere ligcöamen boorbringenbe/ ligohaam en ban anöcre boorgebiongcn bJorbenbe/ ja te gtirjfi sigtbaar en oiijigt® omquot; baar/ te gclijli oneindig en einbig/ tc gelijft Ö^erlgit en geb^oöen en gegeten, ©it alle? moet toegeftaan bjorben/ alp men Cö?tétu£ ligcamp;amelglie tegen-taoorbigljeib/ en tj^t ligcftamelijfte eten in ^et Ébonbmaal ftclt; eene btualinge/ bic een llciben jal bjcberlcggen/ en ban toelfte alle rebEtijfte menfcljcn bg sicfj selben ïtunncn obertuigb jijn/ cn bic 5e jelbc jouben ber^ toerpen/ 300 5e reben gebruiftten/ cn be ^cljtiftuur geloofben.
JKen loopt tot be almagtigljeib oSobg te bergeefp/ alg men lEugencn taaarljeib tuil maften/ alg a5abg mille jtnggt.
Uitvi. Jjaen jegt/ Cl)?i^tu0 fttaam in fjuig/ als de deuren gesloten waren, Antw. Joh. XX : 19. ^do b?ong i^g ban boo? be beur ïjeeii. Antw. 't Stegt ben tgb/ toannecr Cöjigtug infttnam / cn jijne onboorjienc inftom^e/ maar niet Ijet boojb^ingen met jijn ligdjaam boor be beur. %[{£$ moet berballen en tugften alg Sücsug in tail, ^g beljoeft baartoe be inge» ftelbe nature niet obet^oop te Inerpcn/ en neen cn ja niet te gelgft
Van het Heilige Avondmaal. 1009
taaar tc maften ; toil uk Det graf/ ^ij Dcljoeft niet boor ben fteen boo? te brinoEn/l|jj Qceft UicICnoelen/bie Ijem aftuentclen. (!En aï^ boor be femelen boorging/Hebr. IV: 14 7 500 moeite be bunnc tuctjt tuijfien boo? eeneüa^tere fuamp;ftantie/giiijft jtjn ligtljaam lua^/en bagelgfig ge-fc^iebt/af? een ïiocöaam ban be rene plaat^ tot be anbere obe^gaat.
€n aljs ban dlljjigtii? gejegb biorbt: S^ij ftluani tneg uit Ijun gesigt/ Luc. XXIV: 31, 300 jegt bat niet cene bejbbnjninge of eene enjigtbaa?' tootbinge/maar een fcpirlijft en fuel bieggaan ban Ijunne tegentaoo^big^eib.
XXIX. t?angfuö|tantiatie tiiEbe^legb jijnbc/ 500 bejbalt meteen ban iiotou-Selbe bej papisten anerafgabifrljebtoalmge/naincltjft/Z^ pew geconsacreerd of gezegend ouwel!je, over 'l welke de vijf woorden, want dit is mijn ligchaam, den ig af. uilgesproken zijn , mei godsdienstige eere, als de ware God moei aangebeden goüerije. worden. IPc Jpdyig'tcn maften onbejfcl'jeib tugfdjen öuhla. douleia en latQtia laireia ; met douleia aanbibbeu je be Cngelen en be berftorbene menfcljen;
maar met laireia mag niemanb aangeöeben luorben/ ban be eene/ taaar» acljtige/ eeubiige oJob. Su/get outneltje/ jeggeu je/moet met laireia,
met be allEjïmogfte gobgbienst/ bie alleen ben eenigen lt;i5ob toefiomt/ aangebfben iiorben/ bebnjfe èct outaeltje nu niet mee? B?oob i$/ maa?
tjet ligcftaam ban Cfj?iptuji bereenigb met be (öobljeib/ en al^oo sJSob jelf. (£:en onftiinbige joubc benfien/of men Dun geen ongeltjft bebe/bat men t|un juift een gobfoo? geboeïen toefcl)?eef; maar 5tj flaan baarboo? öeftenb/ 51) teiilen bat Itiel bieten/ 35 beïijben en be?bebigen get met alle magt. 3fa/5ij seggen bat get niet genoeg ig/bat men get oubieltje in 3ijn Ijarte aanöibt; maar bat men get moet aanüibben met be al» ÏE^birpjtc uitejlrjfie bejootmoebiginge en eerbiebiggeib/ buiginge be? finieën/bouineii ban tjanben/ en goeb afnemen/en biE?gElöfie. lEn bat «iet alleen in be fóe?fte/ taannee? be migboene? Ijet oulneltje boben 31)11 fjoofb ojpigeft/ maar ooft al^ get in een fia^tje opgefloten/ ober ft?aat iiaar be 3iEften geb?agEn Uiorbt. Cn bijsonbe? op gunnen facramentj?» bag/toannee? get outaeltje met g?0Dtep0mpe boo? be jl?aten omgeb?a» gen lno?bt/en ooft al^ get oulneltje bij eene bijsonbere ongelegcngeib be^ tijbji openbaar ten toon geilelb tao?bt.
IDij jeggen/ bat !!lg?i^fug/ betatjle be eene/ eeutaige/ taaaracgtige a5ob f^/ aangeöeben moet taorben/ en bat ooft be geloobigen/ te?tuijle get ï^. SCbonbmaal bebienb tao?bt/en taannee? 30 be teeltenen en 3e»
gelen gEb?uiften/onbe? get eten en b?inften gunnegarten optaaatt]S tot Clj?i^tu^ in ben gemel moeten bergeffen/3icg met I^em boor ben ge»
ïoobe bereenigen/i^em eeren/aanbibben/banften/en 3icg aan Qem obe?»
geben ten bienjte/ en 3icg aan i^em toebertroutaen; en bat men bic uite?ltjfte teeftenen/get D?oab en ben taijn/ in get SCbonbmaal al^ teeftenen ban Cg?i^tu^ gefi?ui^t ligcgaam en be?goten bloeb/ moet e?= fiennen/taaarberen/acgten enintaaarbe gouben/altpb tael onbetfegei»
benbe get teeften en be Beteefienbe jaften. .ïiaaar taij be?foeijen met bc I. ^iB 111 mm mm al»
■
1010 Van het Heilige Avondmaal.
allrjljooojle beronttoaarbighige/bat men ïjet outaeltje joubc aanöfbbcn/ en iebe? bie snne jaligfteib lief jjecft/ luacgte jicg boor bie aüergjutac» lijftfte afpobrrtje. ilPant/
Bewüai. XXX. 1. ïfet oubieltjc 45ab niet/ get \i ooft CÖ?^tU|S Ugcljaam niet; uiet0011 ,naar alleen een flufije broob/ of taat fcftuim ban bjoob. ©it {jebben b3ij boben beüiejen/ en be tegentnerpingcn öeanttooorb/ ^iet atbaar. lt;©etntjle ban fjet oubjelrje lt;0ob niet f£/ ^oo mag men fjet ban ooft niet aanbib» ben ; toant den Heere mven God zult gij aanbidden ende Hem alleen dienen , Matth. IV : 10.
liewjjs2. 2. 3!n f)iquot;t geljeele nPoorblt;!?abg ignocö öebeïnocö epempel/nocf) be derbevei ,n'nftE ffÖÖquot; ban fgt;et hroob in 't i|. SCbonbmaal aan te öibben. SÏÜen zonder ' en een icbec jaï moeten beftennen bat ftet ontaeltje aan te bibben/ cxeropeL Efnc jafie ban be aKergjootfte aangcfegenljeib/bat be^ inenfcöen jalig-ïjeib baaraan fjangt; toant afgobenbienaat^ jullen ö^t Öoninftrtjfie bet fiemelen niet beifrben/1 Cor. VI: 10. Cn betaple fjet aanbibben ban tjet outoeltje be geljeele pit ilt;l ban be paapfclje gobpbfeniêt/ joo moet iebejeen obertuigb .;i)n/ bat eene salie ban Ijet allrniiterfte geinigte/ en baar be geljeele gobpbiengt op rupt/ en bat bagelrjli? tne?ft ij»/ bat julf? eene jalie toel buibelgft en ftlaat in Sfobg JBoojb geboben joube sijn/en batmen baarin niet moeite treben ban op uitbjulifteltift bebel. JlSaat: nu i^ er noc^ taal/ noclj teelien/ nocö jelfé erempel ban in ilPob^ ilDoorb/ gelgft be ^api^ten !jet selben tuel toeten/ en niet ééne plaats rot nog toe Ijeb» ben ftunnen boortbrengen ; en baarbij Ijeeft öe ïie?fic ban ber Sfipop* telen tijben af/en bele ï)onbejben ban jaren baarna/ban Ijet outoeltje aan te fiibben/niet^ getoeten; bie^ ié Ijet ftlaar/bat men Ijet aanbibben ban Ijet outoeltje/al^ eene vervloekte afgoderije, gelijft Ijet ip/moet bertoerpen/en jidj op jtjne saiigamp;eib baarboor moet toacljren.
Bewös3. 3. Jgaar |jun eigen geboelen jgn 5e altijb in perpftel ban afgoberije tc titene?ge- ^ebjijben/en aan tc bibben bat HSob niet i? ; toant/seggen sejelf/aliÉi negron- bc migpaap niet ij? geboopt/300 ijï alle jijne confecratie nul/en Ijet broob zeaifidinn'Et 'n € t)?j^rup ligcödam/f)et outoeltje ijS j5ob nier; ber-
perykel quot;ber/bc mispaap i^ nier geboopt/até |jij geöoopti^ ban een' bic niet ge» omatgo- boopt toa?/ en al? bie toebejom ban een' anöe? niet geboopt üiaé/ en 500 al bedrijven. 0Ptoaatt$ aan; en soo l)ij altjet toatcr öeeft ontbangen/en of bie Ijcin boopte/of iemanb optoaartp aan/IjabbCLbe intentie niet geijab om regt te boopen/ 500 toa^ be ©oop nul en 300 ooft be confecrarie/ en ooft alg bc mispaap be intentie niet fjabbe om grt broob te beranberen in Cb^iptu^ ligcljaam/ 500 taafl be confecratie nul/ en Ijet toiejb Cijjigtité ligcljaam niet; en ooft alp gij een ban bie bgftooorben uitlaat/of al^ tjij er een tooo^b bijboegr/ 500 ijS be confecratie nul/en jullie conbitiën sijn cc mee?; toie nu ftan met eene nJobbelijfte jefte^ljeib berjefterb jijn/ bat alle be conbiticn in be confecratie 5tjn toaacgenomen? Slinme^ niemanb/en ban ebentoel bat outoeltje op get alle^bcboot^t aan te bibben/30a aanbibt gij/bat gij
niet
Van het Heilige Avondmaal. 1011
niet lum/ en is Tiet naar gunne ftellinoc (0ob niet/ 50a f|fj hn-
mec^ bc aHejöotjle afgobertjc/ een jluftjc 6200b aanfiibbenbe al^ ïfjnen (J5ob. lt;©f jouben 5e baarmebe ce^jrcufce^b ^tjn : Ik aanbidde u, zo gij God zijt. 't 3ïg een gzutael iet^ aliS vl3ob aan te Dibbcn onbe? conbttfe/ 500 ^et lt;l5oo i|S; men moet toeten taat men aanbibr. KEaten ^e ban ieberen boom/ja een beeét ^el^ aanamp;ibben onber bie conbitie: ifi aanamp;iböe n/
500 oij (©ob sijt; en laten 5c ban in ben bag bc£? oojbeel^ getaaar taorbcn/ of 5e gcerc afgobenbienaar^ getoeeat jtjn. IBie ban Begeert ;altg re toor^ ben/ toacljte jicf) Ijet outaeltje aan te bibben/ toant Ijet (Poö niet/ en naar ftunne eigene ilellingen fian niemanb n bej^efteren bar Ijet löob ilt;?.
4. J^ooit e? bee^racljtigcr oob|öbten^t Uer^onnen/ban fier outoeitje Bewijs4. alg ifiSob aan te Bibben/ löob in een ïtagtje op te fluiten/ en boor een glaasje ban boren re laten fiijften/ (öob om te blagen en op ^ijne plaatia taeec neer heki ;aici-te jerten/ (00b sorgbulbig te moeten Betoaren/ opbat be gonben/ ratten en dwansha-muijen e? niet acljter ftomen/ en Éjem opeten; en ^elf^/ aïé 3c Ijunnen 'n' gob lang genoeg FieBBen Betoaarb en aangeBeben/zoomoet ftrj pc aan/en 30 Etcquot; ftcm op. ©it alle^ Beftennen ^tj/ en nogran^ W ^oo berbtaaagb/
bat 3c niet fnmnen sten/ bat 5e afgoberije Bebjtjben/ jjoetael be?ftanbigen onber Qen Beftennen/bat/300 Ijet ontaelrje djinb niet i^'bat 3e öe flimfte afgobenbienaarjS 3rjn ban be taerelb/en beien onbe? lien gelooben niet mee?
aan be trangfufiftantiatie/ en reftenen get alleg maar eene ceremonie/
bie men maar bolgen moet/ om geenen aanftoot te geben/ of om niet te lijben. Cen iebe? taacrite 3icf) ban boor be3en gjutnel op 3nne 3aligljcib.
XXXI. Cn taat Fjcamp;Ben 3e toc^ Bij re B:engcn/ om bese fjunne afgoberije ftaanbe te gotiben ? ©oortoaar niet cene eenige ^cljjiftiiurplaaté of exempel ban be 9iIpo?telen of ban be ec?fte ïie^fte. jllSaa: ebentoel seggen 3e:
Tegenw, 1. ©aar flaat: dit is mijn ligchaam. Antw. (a) Cn 300 ^et Cfl?i^5 Tegenw.i tu^ natuurlijft ligcljaatn al taaé/ 300 ftaat er niet Bij: gij zult het aanbidden,Antw-bat nu Tjet be?fcf)il i|S/en ooft men mag CÖJistué geft?uiét ligcfjaam met aanBibben/taant ïjet blee^cfi en Bloeb ban Cfijiétii^t^ vj3ob niet. (b) Cn get outaeltje iia ganftJ^eltjft Cftjiétn^ ligcQaam niet/ geltjft Bobcn i^ ge-toonb/ 500 ijS {)et ban geljcel mi^.
Tegenw. 2. jpfécn moet a3ob aanBibben obe?al baar l^ij ié. ^u/l^tj t^Tegcnw.2 in be Ijo^tie r.f ïjet outaelt je/300 moet men i^cm baarin ooft aanbibben. Antw. Antw. (a) jlSen moet (0ob/bie obe?al ié/aanBibben/maar niet met refïfFie en toeberfteering op alie fcfjepfel#/baar (60b in ié; anbe?^ moestemen boor ieberen Boom nebejftnielen/en t{5ob in bien Boom aanBibben/betatjle lt;l5ob in benselben ié. (b) 2tj 3tjn niet tebreben bat men «öob aanBibbe/bie in get outaeltje i$/ geltjft Cf ij in alle^ i^/ maar 311 taillen bat men ïjet outaeltje 3elf aanBibbe/ ombat ftet/ naar ftun 3cngen/ -isnb i^/ en biejS ftlemt fjun argument niet/en {jet outaeltje ié (0ob niet. (c) JlSaar/seggcn 3fj/al fietgenc/
baarin (i?ob i$/ bat al moet men aanBibben/ boeïj tatj ontftrnnenljet/ en ^tj 3clbcn moeten f)Et meton^ ontftennen ; taant lt;!5obi^in iebereii Doom/ ^ob
^mmmmtn a ié
1012 Van liet Heilige Avondmaal.
ig in een' gdoobige al}? in eeii' tEinpEl; tuiE i^ 500 btaaa^ bat niBn seooeh joubE/ baarom moEt iiieii iEbEmi öoom/iEbEtEn gcloobigEn aanamp;iböEn? ^Pe l^ecrc Uiap in Ijet ojaf/inucc men baarom ^et g?af aanfiibben?
ï^Ecrc Stcsiijs' is in ben IjEtiiEÏ/ moet men baarom ben ftEind aantnbben ? Soa ooft/ al Voaji C{j?iisrii!5 in Ijet outneltje/soo moE^t men baa?om fjet oulncltje nier aanfiibben. ^et blijft banbaét/ljct outueltje te aanbibben ip afgobetij. in het n. * XXXIL iBe ijangfubftantiatiE be^nietigb 5öquot;bE/500 ip! niEteen bc gE-niaauö- Öci:le paapfdje niigfe al? eeiie offerljanbE bEjnietiob/ gelijli b^eebE^ in Ijet schiedt bc^lianbelen ban bE^e bragc jal blijïiEii.
offerhan- in het II. Avondmaal is ccnc nieuwe, eigenlijk yezegde, ware, uitwendige
tie van offerhandc van Christus ligchaam en bloed, en al zoo van den geheclcn Christus, Christus. Cod en metisch, aan God tot vergevinge der zonden voor de levenden en dood en F ©e ^apigten seggen niet alfeEii/bat er eeiie bejtoonEnöc eh toeya^ fenbE offe^Danbe/maar ooft jelf^ eeiie bersoenenbE DffejljanbE/soebat Ie» bEiibigen eii tooben gEEUE bErgEbingE bE,: jonbEii {jebbEn/boor b£ offEi» lianbe ban ^511? Clj?igtii^ aan ftet ft^uifE bolbjagt/ tEtisij bat C!)?i§a tup nog bagelijft^ in be mipfc gcuffe?b biicrbe.
ïl?ij jEggen tocl bat bagelijftg/ 300 buitEii alp in {jet gebruifi bEp 5Cbonb» maalp/ gebEbEn en banltseggingen gebaan niüEten toarbEii/ 't biclft bE SCpo^tel opofferen ban cffE^fjenben noemt/Hebr. XIH-.lö, Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen eene offerhande des lofs. JilSaar Itiij ont» ftennen/niet bcallcrg^ootftEbe^onttaaarbigingE/siilft eene ge^Egbe opoffe» ringE ban Cï|?i?tiié aan iiob tot bejgebingE be? jonben boor belEbEn» bigen en booben, 't IBelll toij albu^ bEtnijsEn :
newijs 1. 1. ^at i^jeftej/bat a5ob oti^ in 5gn J©oo^b be gcfjeele gobébienat/en nitt gSo- ^UJonbej be alle^grootftE pimtEn beg gdoof^/(jeeft latEn beftjjjijbEn/ en tien.0 bat men baarom 45ob naar sijnen geopcnöaarbcn biillE alleen moet bie^ nen/ en bat alle gob^bienpt/ biE a3Qb niet fiebolen IjEEft/ alp menfcijenboii' ben moEt bejUiorpen tDoröen. Matth. XV: 9, Te vergeefs eeren zij Mij, loerende leeriugen, die geboden van menschen zijn. .JSu/ljEt UDoorb öoDp fp^EESt niEt eeii tuourb ban eeiie nieutue/of ^EcljaalbE/of coutinuËrEnbE opoffE» tinge ban Cljj'ptiijS aan a?ob/na jijnE bolbjagte offeröanbE aan ijet fijuip/ noclj ElbEjjj/noclj in bE inftellinge ban f|Et SCbcnbinaal befclj^eben/Matth. XXVI: 26, Marc. XIV: 22, Luc. XXII: 19, 1 Cor. XI; 23 Ell X : 16. J^Saa? het coiurariE ban bien blijfit albaar 50a lilaaralp be bag. Clj^iptnp toap baar jElf jigtfiaar aan be tafel/ C0?igtiip nam Droob/banfite/ bjafi Ijet/Eii gaf [jet jijnen «Dipcipelen/ niet aan «i3ob/ eii baarna ben btftej. oEn üebal ljun te EtEii eii tE brinliEii tot sijner gebacfjteniiéfE. ^ilöaar ip IjiE? eeii ïuoojb ban offejljanbe/ ban opofferen aan (J5ob ï dEn ooli/ inbien (jet eeiie opofferitige ban sir.D?i?tup/ ban sicljstlbEn aan (!3ob tnaó/jootDap ban 51)112 cfferljanbE tot bEjgebingE bei jonbEii in biEn aüonb al bolbragt/eii 50a Ijet EiiiE Vnare ojfejrjanbe to a 53/ 300 Ijabbe Cjij niet ban nooben geljab/l|Eni bep bolgenben baagd op re offeren ; cn beljatbc bat/ iubiEii iiieii soubE jEg»
Van het Heilige Avondmaal. 1013
gen/ '£ tuajS ccne representerende ctt toepassende offerljandc:. Antw. ©e Ééne uitvi. DfferljanbE ftan tiaor eehe anbcrE/bie meer ban in relatie en affcfjabutaingc Antw-lian be anbere berfcfjiit/niet gerepjefentee^a taorben ; bocft men té niet telircöcn met repjefenreren en torpa^fcn/maar men toil bat Ijet eene tDare Uc?^otnenbc offe^ljanbe ig/' ja bat ijet in teejen öesetfbe ig/ bie aan 't BtfcöiEbbE/alleen in maniere l)aii uffeten onberfcljeiben ; 500 luaren ban bicn alionb/ toen Cf)?igtu^ Ijet SUbonbmaal inftelbe/ Ijet öroab en ben Unjn fijnen ©i^cipelcn gaf/ in tiiesen be jonben al öetaalb. üXit 'c iBclfic ïflaar ïilijïit/ bat in be in^ettinge be^ 5l!üonbmaai^ be minfte mei»
binge of fcamp;ijn lliEt ig/bat Cljrigtng l|Em toen opgcoffe?b öeeft/en eene bagclijfifclje opofferinge ban ^emselben tot aan be boieinbmge ber iae^
relb öeüolcn Ijecft; maat ter contrarie ülijfit Ijet/ bat sullig ontoaar i#.
XXXIII. Bewijs 1. oTöjiiétu^ i^ maat een^ opgeoffejö/ en bie ééne op-Bewü? 2. offeringe i? bolmaafit Rracljtig tot tuegneminge ban alle jonben ; bieé ftan P geen bagelijfi? joenoffe? mee? plaat? Waar nu vergevinge der zon-maar eens
den is, daar en is geene offerhande meer voor de zonden, Hebr.X : 18. ©at geofferd Ci)?i?tiijï maar écng opgeofferb ig/en bat bie ééne offer^anbe bolmaafit bersoenenbE i^/bltjlit uit be^e plaatfen/bie peene öeftniböelinge onbej'ééneis taorpcn üunnen jrjn. Hebr. Vil: 27, Dien het niet alle dagen noodig en was... volmaakt, want dat heeft Hij eenmaal gedaan, als Hij Hemzelven opgeofferd heeft. Hebr. IX: 25, Noch ook opdat Hij Hemzelven dikmaals zoude opofferen , vs. 26.2Cn-berg hadde Hij dikmaals moeten lijden van de grondlegginge der wereld af. Maar nu is Hij eenmaal in de voleindinge der eeuwen geopenbaard , om de zonde te niete te doen door zijns zelfs offerhande. vs. 27 , 28, Gelijk het den menschen gezet is eenmaal te sterven , ende daarna het oordeel. Alzoo ook Christus eenmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen. Hebr. X: 10, In welken wille wij geheiligd zijn door de offerhande des ligchaams Christi, eenmaal geschied. vs. 12, Maar deze een slagtoffer voor de zonden geofferd hebbende,
is in eeuwigheid gezeten aan de regterhand Gods. vs. 14, Met ééne offerhande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen , die geheiligd worden. Siet baat maar ccne cffe^nbe ban bie bolmaaftt in eeutnigöeib.
Uitvl. 1. Éegt men tjierop; beje plaatfen fpreïtEn ban C8?iptnji bolboE-uuvi. 1. nenbe offcrljanbe/ en niet ban sijne bertoonenbe en toepajJfenbe onbloebige offerfianbe/Inelfte fcagelijfijj in bE mijjfe gefdjiebt. Antw. (a) 3$ 5e maar Antw. bertoonenbe/ toepapfEnbe/ onbloEbig/ 500 ftaat bat ban ba^t/ bat bE ojfEt»
Fran be in be mipfe ij? eene anbere offerfjanbe/ban biE Cl3?i?tu^ aan [jet ïtruig bolamp;ragt Sreft. (b) ©e ^clj^ift Rent geene anbere opoffering ban CDji^tp^ ban bie Ééne/en baarom/te fpteüen ban eene reprefenterenbe en taepagfenbe/onbloebige offe^ljanbe/i^ maar öeusclen Buiten Ijet i©oojb/
en tegen be salie selbe; taant eeiie ojfErljanbE gefeftiebt aan 43ob/ en eene toepagfinge aan ben menfefje. (c) €n ooft 31)11 jij niet tebreben met eeiie reprefentetenbe en tacpasfcnbz offe^Fianbe/ maat jeggen toel uitbjufifie-Igft/ bat öunue mipfe i| ceue bersoenenbe offerQanbe/ eu be teftgten 5^0-
jEmmmmm 3 gen
1014 Vau het Heilige Avoudmaal,
gen bat be bolmaalit be?3oeneiibe Dffc?öanöc üan Cö?i#tii^ maar éénmaal gefcQieb i^/en oefcDgt;eöeu Fian/ombat 30a bifttatjl^ al^ op«
oeoffe^b jaube Inorben/300 bilituij^ ^aube moeten Itjben/en baarom tae» beleggen bese telipten ontaebejfpjeifitelöft be offe^ljanbe in be miafe. (d) baarbij/ of be cejjjefenterenbe en toepagfenbe offejljanbe ban Cf)2iötns in be migfe/ijï eene luace offe?aiibe/or alleen maar eene ar'öeelbeiibe bertooning ban De cffejl)anbe ban CÖ?i?tup? Zij 3cggen eene Inare. ^oo eene Inare/ei» genltifie; 500 ban/ of be^elfbe/ bie Cljji^tué aan ^et ft^ui^ bolöjagt fteeft/ of eenenieutoe/ eene anbece/ of eene ïje?l)alinge ban be3elbe. i^oe men Ijet ooft maaftt/300 in be mipfe i^ eene hiare/eigenlijlitB opofferinge ban CtijijStu^ tot bc?3oeninge/ 300 boet men en Camp;?i?tu^ nog bagelijftg Ijjben/ Hebr. IX: 27, én men be^Ioocijent be bolmaaftt boiboenenbeoffejijanbe ban Cfjjiétu^.
XJitvi.2. XXXIV. Uitvl. 2. 't be3el|be in biesen/maar in maniere be^fcfjejben/ en baarom bie plaatfen/boben gemelb/ stjn niet tegen be offerfjanbe in be mi^fe/ maar fp^eften ban be mi£fe 3elbe/ betoijle in be mi^fe gcene anbere
Antw. offe?Jjanbe i#/ban bieseifbe/bie aan Ijet fi^uife gefcfjieb i^. Antw. (a) goa be nngfe be3clfbe ig/ bie aan (jet ftjuife gefc()ieb ig/ 300 Itjbten jlejft €f)2ig' tup nog bagelnfip/'tsn boo? continuatie/'tsijbooc fierftalinge; taant Cf|?ip-tup leeb en flie?f aan't fi?uié; öeljalbe bat öet lijben en fterben/bat jje?-tjaalb taorbt/ öet3eïfbe niet ftan 3tjn/ bat te boren gefc^ieb i£. (b) Éoo (jet be3elfbe offejljanbe ip/soo taap CÖ?i?tu# offerganbe aan {jet ft^nié niet boN maaftt/ taant jjet taajS nog niet afgebaan/ ïjet buntt nog/ en moet nog ba» geïrjftp gefcfjieben. (c) 2oa al in be migfeeene offejljanbe taaö/battoclj mip ip/300 i|ö Ijet beselföe niet; en't ftan beselfbe niet sijn/bie CÖligtu^ aan Ijet fijuife geoffe^b geeft/'t ip alle? be?fcfgt;eiben. (a) Priester.' SCan 't fi^uife taap CÖJiptu? in eigen pe?faon piepte?/ Qij ^eeft ^emselben opgeoffe^b. JlBaar in bemipfe fiomt een menécö/bic 3icö PJtepte? noemt/ en offert CtjjiiStué/en offert een' anbe? ben Cijjiptup; 30a ftan bat offe» ren niet bolboenenbe 3jijn/ombat be bolboeninge (jarc ftracljt ftnïgt ban 4rij?ii8tup ^oogep?iegte?amöt/ban bat ©em^elben opofr'ejt. (b) Het altaar ip be?fcbeiben/Ijet altaa? Ijeiligt be offe^janbe/ Matth. XXIII: 19. Cljji^tup ip self get altaar/en heeft ïfem boor ben eeutaigen ^eept vöobe onft?affelgft opgeoffe?b/Hebr. IX: 14.'Hebr. XIH: 10. 3in be miéfe ip een Öowen of fleenen tafel of itellaabje; en ooft/ naar {jun 3eggen/ taap hip altaar Ijet ftjuip/ en 30a ban be^fctjeiben ban Ijet fjunne. (c) De offer-hande ip be^fcljeiben/ en Ijet offeren ban be3elbe. SCan 't ftjuife taap CÖjip-tup ligcljaam en bloeb/ en taie?bc albaar in bele fmarten/ taelfte 't tacscn ip ban eene offejganbe/bie boor be 3onben 30Ube bolboen/berD^often en be?goten. ^dSaar in be mipfe ip 3elfp/naat ljun 3eggen/(en ebentael be pe?foon CÖ?iptup) noclj fmarte/ noctj be^Breftinge ban CIj?iptup lig» cljaam/noctj be?gietinge ban 3nn bloeb; 300 ban niet alleen in maniere/ maar ooft in tae3en bejfcfteiben. il^ij fp^eften op Ijnn prefuppoopt/ taant 't ligcöaam ban Cljjiptup ip niet in be mipfe. O-Ó De plaats ip berfcljei-
ben.
Van het Heilige Avondmaal. 1015
tien. offedjanbe prfcljietibe np (öolgotlja/ en nfet Buiten öie
ylaatfe in belc anöcre plaatfen tegclrtfi; be mi^fe gcfcrjiebt nfet op 1?o(»
potfia/ maar op buijenbe anbere pïaatfen/ en bat in Ijerjelfbe oogenbltft. (e) De tijd i^ be?fc|)eibEn. offe?ï)anbe/ taaarober i|ij jctbe/ get
té UalBjagt/ i^ bofeinbigb al bele ljonbe?be jaren ; maar be mi^fe gefcfiiebt nu bageftjfi^. (T) De kracht i^ be^cgeiben/ tnant Cftjiptu^ offer^anbe taa^ tot be?5ocninge/ ooït ban be jonben ban bie in fjet (PC. ban ben beginne be? toerelb gefc^ieb tnaren/ al^ bie in fjet lt;$L. gefebieb 3ijn ; maar eene mijfe té niet fijac^tig genoeg tot bersoeninge ban be jonben/jelf^ geeft be mtéfe geene firacljt tot bergebinge be? jonben ban een menitfcö ; maa?
baar taorben fomttjb^ biel but^enbe mipfen gebaan/om een .pieltje uit get bageüuur te t)e(pen/ até be menfcöe in jijn leben rp i^ gebleekt. Ilit beje allen öfijfit boor alle rebelijfte menfcöen/|oc bom ban berftanb 5e ooft jijn/
bat be Dffe?f|anbe ban Cö?tétii0 aan 't ft?uté/en be offe?lianbe/ bie men in be mtéfe be?fiert/ niet eene en bejelfbe 5rjn. lt;èn bie^ ölpben be aangetogene teïtéten in ljunne bolle ftracgt/en öetoijsen bat in be mi^fe geen joenoffe? té.
XXXV. Bewijs 3. 3n be mtéfe ontfi?eefit alfeé/taattot eene ofïe?öanbe öe» Bowüss. goort; bie^ té er geene Dffe?l)anbe in be mtéfe. Cor eene offe?f|anbe fiegoort/ gquot; o® ™i3' met alle? toeftemminge/ prie^te?/ altaar/jtenlnfte/ iiiterlijRe offc?r)anben/ breekt al-be?blgtrueringe/ bernietinge ban be offe?f|ant!e. Siet^ ban bit allej? i^ in i6®»wat
ÖC tniSfe. Xrhan-
1. 'Jn be mi^fe :?tjn geene priepte?^; alle grloobigen jtjn biel gee^telijfte de be-prie^te?^/ 1 Petri II: 5, 9. Openb. 1:6 en V: 10; boclj bat té öe mecninge ^001,1quot; Ijier niet/ sulften ?ijn niet befttoaam om een cigenltjft gejegb joenoffe? te offeren/maar baarroe moeten eigenlgR gejegbe p?iepte?g jijn/gelijft bic ban Ijet paitébom p?eienberen te sijn. J^u/baar 30quot; nu in get 55.
geene eigenUjfte p?ie|te?^; biant Ca) ne?genj? jlaat get in get IBooib lt;!5abg/
gelijft 30 ooft 3elben tael toeten/ en baacom niet eene eenige pfaatfe boort»
brengen om iiilftgi uit be Benaminge te Betalen; toaar toorbt ^etru{?/Jpau-lu^/eenigSlpo^tel/eenig leeraa?/prie^te? genaamb ? toie ban gen geeft 3lcg ooit boor een' priepte? uitgegeben t (b) (!?e SCpojjtelen/ até 3B be Be-üieningen in get Jg. ^.optellen/flellen onbe? bejelbe geene pjie^te?^. Eph. IV : 11, 12, Ende dezelve heeft gegeven sommigen tot Apostelen , ende sommigen tot Propheten, ende sommigen tot Euangelisten , ende sommigen tot herders ende leeraars. Tot de volmakinge der heiligen, tot het werk der bedienin-ge, tot opbouwinge des ligchaams Christi. gouben 3e ban be boornaamfte bebieninge/ goebanig priepter^ 3gn/ niet genoemb fgeBBen/ 300 51) et toa»
ten t (c) gtjn be gunnen prie?tc?iEi/300 moeten 3c 3ijn/of traar be orbeninge ban Staron/of naar be otbeninge ban Ii]Kelcgi3ebeft. 3011 geene prieel»
terjl naar be orbeninge ban SCaron/taant 3$ sgn geen gioben ban affiom-jle/ en niet uit ben ftammc ïebt. Stj 31)11 ooft geene prie^te?^ naar be ot»
beninge ban 3iiaelcgi5cbcft/ naar taelfte orbeninge Cb?tétué alleen ^rie^»
ter i^. Ps. CX: 4, Gij zijt Priester in der eeuwigheid, naar de ordeninge Mei-
1016 Van het Heilige Avondmaal.
chizedeks. Cn Beeft gecne fufCE^feur^ in jfjne prlc^tcclgfte be*
bientnge/omöat l^# altijti leeft en üttjft. Hebr. VII:23,24, Gene zijn wel vele priesters geworden, omdat zij door den dood verhinderd wierden altijd te blijven; maar deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, heeft een onvergankelijk (gr. onovergankelijk) priesterschap, giet/ 500 ftunnen 3e ban ooft gpenc priegtejp naar be orbeninge JiBelcöiseöcfi^ 5tjn/en toillerijC Der cbentoel 3tjn/ 500 tnacten 3e fiunne arbe Betalen/ bat onmogehjït ig. lt;ïEn 3ijn 3e ban nooEbentDeïprieéte?g/ fcljoon niet naar be orbeningc SCaran^/ noclj JlBel» cf)i3ebefip/500 moeten 5e 'SSaal^prieétejg 3tjn/of ptie^te^ ban Jupiter/ ban hJClèe Hand. XIV: 13, 't taelïie liiij gun niet fiebi^puteren Inillcn. (d) ^teït ïjet een^/ 39 lnaren pr!e^tej^/30Q r}onben3ïj ebentnel 5eïf
nietopofferen/ bat Oceft 5tcï| nooit eenig prie^te? aangematrgb; pjie^te?^ of* fejbeu iet^/bat een boojbeeïb tnaé ban Cöjtétuj?; maa? Cö?i^tu| 3elf niet/en baa?am 300 3aubcn 3c ten uitc^fleietj? offeren bat eennabeelbbanC|)?i^tu?i tDal/ maar C!j?i^tujgt; self niet; Cö?'^tué ftan niemanb offeren ban fr}ij 3elf.
2.3[n Ijet jlientDe ^egtament 3gn ooft geene eigenltjfte/ materiëele altaren. J|et altaar/ 3egt be ï|eere Siesu^/ meejber ban be offerfjanbe/ om» bat^Et be offe?öanbc f)tiligt/3iet Matth. XXIII. IS, 19. J®ii/niemanb ban gen sal burben seggen/ bat tjunne altaren meerbe? sgn ban ombat se Cli?i?tup geiligen/en be opoffertnge ban C8?i^tiip aangenaam uitvi. bij «fijob maften; bfc^ gebbcn 3e ban geen altaar, üitvl. Hebr. XÖIilO, Antw. Wij hebben een' altaar, Antw. (a) {|fer ftaat ban één/ en jij Ijebbrii bij buisenben. (b) ©it ééne altaar i^CIjji^tu^self/op toellten wij opofferen eeneofferhande des lofs, vs. 15. Sf.iet bit ooft/Openb. VI:9, De zielen waren onder den altaar, bat ij? Cf|?i^tiig/ bic {jut1 altaar en offerljanbe bet bersoeninge tg/ en bic gen oberfcfjabutat en bejftlniftt.
3. %jj lebben ooft geene uiterlijke offerhande; taant broob en tatjn ig et niet mee?; 'ti# tacg/seggen3e/en ligcgaami^ er niet/en 300 Ijet e? al toa|/ 500 i$ Qet e? niet sigtbaar/ gelijft 30 selbcn toeftaan/ en bie^ ié er geene uittaenbtge en sigtbare nffc^öanbe ; be gebaante ban b?oob taorbt toel gesien/maar niet be gebaante ban be cffer^anbc/en be gebaante bie baar tc sien ig/ ig ö^t offe^ niet.
4. (©oft tao?bt/ naar fjtm eigen seggen/ Cf)?i^tuö Ifgcfjaain niet verbroken ; be berb?efiinge ban Ijet ontoeltje/ seggen së/ berbjeeftt ligcfjaam niet/ maar i^ en blijft geö^I in ieber ftufije ban .Ijet Diitaeltje/ en ooft taojbt/ naar gun eigen geboelen/ get bloeb ban Cljfté* tug niet bejgoten/ goetael get uit ben öefte^ in ben monb ban ben mi^-prie^te? loopt/en gij get boojstaelgt; maar 3?} noemen get eene onbloe» bige offerganbe. «i^u^ bejtaarren 3e sicgselben/ en get eene loopt tegen get anbe?. ©aar geene be?b?eftinge i$ ban be offejganbe/en bat met fmarte en boob/ baar ig geene betalinge ban be sonbe/ taier besolbinge be boob i#. €n baar geene öloebftortinge i^/ baar i^ geene be^gebingt. Hebr. IX: 22, Zonder bloedstortinge en geschiedt geene vergevinge.
ïlit
Van het Heilige Avondmaal. 1017
IXit fjct OEsegtie bljjfit ban/ bat in be inipfe nocö y^ic^ter/ nocïj al-taac/ nocö uitcrlgfje sigtamp;are offe?anbe/ noclj bejö^eftinge ban be offe?-anbe/ noclj öloebftortinoc ; en bien^UoIgenp Ö^t ba^c/ baar grenc offeranöe.
XXXV. Tegenw. 1. jBeicIjiSEöcfi taag een Uoo^beelb ban Cftjiistn#/ Tegenw.i JClSclctjisebelf offerbe fi^ioub en turjn. Gen. XIV : 18, Ende Melchizedek Koning van Salem bragt voort brood ende wijn ; ende hij was een Priester des Allerboogsten Gods. Antw. (a) ïl?at boet toef) bit belDij^ üoo(lAntvr-bat öe payen p^iegtej^ ^tju/ en bat be papen opofferen tot Uej»
gebinge ber sanbenï ïDie jal bic einben aan maïamp;anberen Rnoopen? 4ll0elcfj!5Ebcfi taa^ een priester/ bat ig luaarTjeib. .iBefcfMSEbeft Uiap; een lioorbeeib ban CÖJigtug/ bat oofi luaarljeib/ cn Uiat nu? €n 500 ban ooft een boo?amp;celb ban bc papen/ bat filenit niet. Sfia/ maar Ijij offerbe öcoob en lujjn/ tuat ban? €rgo/ be papen offeren ooft öjoob en tüijn? iDat joube op 't öe^tc bolgen/ alp men ietp baaruit fieiluiten joube; maar jsj ontfienneH/ bat 513 ö;oob en tatjn offeren/ jrj seggen bat 5Ö Clj^ijstu^ opofferen; bieö Ijanut noclj fileeft bit aan malftanbe»
ren. (b) 4i19cfclji5ebei{/ be fioning ban ^alem/ luap ooft priester/ bie gaf amp;:oob en luijn aan 5Cbjatjam en 3ijn bolft tot berberfcfjinac; maa^ |)rj offerbe {jet B^oob en ben ünjn niet aan 60b/ gelijft alie offeranben lt;6obe toegebragt Inorben. ^oft ltiap f)ij ten op.vgte ban Ijer boo;tb:en»
gen ban biaob en taijn/ geen boorBeelb ban ^ljjiptu^; be 5ïpo^tel/
bie be roepttpfinge tu^fcljen jQSelcljijeberi aijS boojbeclb / en Cl3?i^cusi alé tegenbeelb bcjfilaart/ Hebr. VII: 17, ma a fit geen menfte ban Ijet Uoortbcengen ban bjoob en luijn/ maar ftelt be abereenfiamfle in an-öere jaften; ooit bceb jjij bar niet alj? priester.
Tegenw. 2. Cfet pafdja lua^ een buojamp;eeib op €.amp;?i?tii^/ bie baa^om Tegcnw.s ïjet jpafclja genoemö luorbt/ 1 Cor. V: 7. i^et pafc5a Inaa eene offt^an-be/ 500 moet ban ooü nu Cn^ijsnij; on| pafdja geoffe^b tuorben. Antw. Ant-.v. (a) 3|ii Ijet offeren ban tjet pafcija tniejb Cijriptu^ eigenlijft self niet geofferb/ maar een lam/ al|? een boorbcefb ban Cljriptué. (b) i^aa? i^
geen gebolg/ Cfjji^tna Inirjb in be offeranben be^ (0. (C. boopgebeelb/
ergo/ 50a moet Cljrigtu^ nu ooft nageüeeïbInorben in offeranben; maat ïjet contrarie ié taaar. l©ie;b in Ijet (0. (C. in be offeranben
afgebeeïb/ 300 moet Ü^ö nu geene offejanbe meer afgebeelb Inojben/
behJtjl alle fcljabutacn en afbeelbingen in ïfem einbigen en in l*em bej»
Uufb 3jjn, (c) Cn ools i^ ec geene obejeenfiomfle tusfeijen Ijet offeren lian igt;et pafdja/ cn Ijet offeren in be miéfe; in Ijet pafdja Inap eenc jienlijfte offeranöe/ in be misfe ié be offeranbe onjieniijfi; in Ijet pafdja tnierb Cljjipm? 3EÏf niet geoffcrb/ in be migfe al; in {jet pafdja moept geen Been gtbjoften tuorben/ in be misfe Uioröt f)rt on'aiettje geö;o»
fien. ©eje bingen sijn te berre bcjfcljeibcn/ ban bat men 5e bij mal» ftanberen joube Brengen.
I. «ï^nnnnn Te-
1018 Van het Heilige Avondmaal.
Tcgcmv.3 Tegenw. 3. ©flar jijn bele profetiën/ bat men in Bet M. ijl. nog y?ie^' le?^/ flltatEii en offejanben joubc IjEamp;fien/ a!^ Jes. XIX : 19—21, Zij
zullen Hem dienen met slagtoffer, ende spijsoffer. Jes. LXVI : 21, Ende ook zal Ik uit dezelve eenige tot Priesters, ende tot Leviten nemen. Mal. 1:11, Aan alle plaatsen zal mijnen naam reukwerk toegebragt worden , ende Aniw. een rein spijsoifer. Antw. (a) 't 3$ BEincen in lt;£3öb|S U^oojb/ be geeptehjfie gööjibienst in Ij et (;£. uit te bjuïfRen met Benamingen l)an be sob^ï-bienót bc^ lt;0. lt;amp;. giet in piaat^ ban beien/Rom. XII: 1, Dat gij uwe ligchamen stelt tot eene levende, Leilige ende Gode welbehagelijke offerande. Hebr. X:19, Dewijle wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom. iE)u^ toorben be geloobigen Gods Tempel genaauib/ 1 Cor. III: 1(5; een öeilig p?icpte2bom/ om nregtelijlieoffej-anben op te offeren/ 1 Petri II: 5; en 500 gebuuig in be Openbaringen, (b) ®c aangetogene yïaatfen jelbe geben te ftennen/ bat er niet? i$ boo? be offejanbe in be migfe/ maar batsefp^Efien ban be gcegteltjfie bien^t be^ 45. ; tuant 5tj fpjefien lian fptj^offer/ ban KEebiten/ ban reufttoprft, Tcgeim.4 Tegenw. 4. Luc. XXII : 19, Doet dat tot mijner gedachtenisse. JiKet bie Inoorben maaiu Cljciptii^ be Spogtelen priejiter^/ en bebeelt ijuii Antw. 51} 11 ligcljaain te offeren/ geïijft i^tj beeb. Antw. (a) IDaar i? nocö Voocjb/ noclj fcljijn ban pjic^teren te mafien/ noctj ban offeren/ notlj ban jgn ligcljaam te offeren ; baarom 500 ra^cl) genoemb/ 300 raécf} liiebe?Iegb. (b) Cijriptug; Ijeeft sicDjelbeu toen niet geofferb/ en 300 Ijeeft Ijet ban Ijuii ooit niet öcbolen. (c) Cp?!pru£ geöiebt gun teeten en te b?in» lien tot jrjne gebacötenipfe/ en bit ^agament aan be geiiieente obej te geben/ en ban ijen te boen gebnnften.
Tegenw.5 Tegenw. 5. Hand. XIII: 2, Als zij den Heere dienden, in ben ^jieft-fcfjcii tefJgt hiTUQ/iTv, Iciionrgein, 't Uielit beteeftent be migfe te be= Antw. bienen. Antw. ©at tooojb beteeftent in't gemeen bienen/ met bit luoojb toorben be engelen genoemb gebienjlige geesten / Hebr. I ; 14. lt;gn be olierïjcben bienaarj? vs3ob^/ Pom. XIII: 6. fi^et beteeftent aalmoe# geben/ 2 Cor. IX: 12 en Pom. XV: 27. goobat ooft tpej geen fteunfel i^ boo? be migfelgfte migfe.
fjebben toij be g^utuelijfte afgobecije be# antic{)?ifitenbam# ontgt; befit. Cjoe Vxiel {jeüüen on^e boorouber# gebaan/ bat 30 op't öebel be# ï^eeren be moebec bet Ijoetertjen/ bat groots Babylon/ Ijeööen bejla» ten/ en ban öaar 3ijn uitgegaan/ opbat 31J aan ijare sonben geene ge» meenfcljap souben fjebben/ en opbat 30 ban jjare plagen niet 3üiiben ontbangen/ en bar 51) {jft al^oo IjeDamp;en faten Inorben een tuoonftebe ber buibeien/ en een plaatfe ban alle onreine geesten/ en een belnaa?-' piaatfe ban aüe onrein en öatelijfi gebogelte! Openb. XVni:2—4. bte sijne saligljeib liefheeft/ teac^te sicj) boar Ijaar/ en late 3icl] nocfj boor bleijen/ nocö boar pijnigen berboeren/ om eenige gemeenfeijap of fcfiijn ban bereeniginge met tjen te ÖPamp;öen.
XXXVII.
Van het Heilige Avondmaal.
XXXVII. ©e nature ban Ijet ^agamcnt bFö JCijonbinaal^ IjeB' fienöc oej'En/ i$ nog alierig eenige amfl:anbigf)EQen aan te merfien/ na-rneïijft: Sllan tuie get SCbonbinaal öebienb moet tnorbcn. sjpp Irelfic pïaatfen. jfflSet {jofbanige gegtcn. (0p Inelften tijb.
't éj. SCUonbinaal moet öebienb toojben niet (V) üoo? be boaben ; taant bic jijn nu al op ljunne p(aat^/ baar 3e eeulntg 5tjn jullen. Sijn 3c in ben 0emcl/ baar ïjeamp;Ben 5c be bolle Óe^ittinge ban be .^afte jelbe/ e;i biegi geen ^eget ban nooben. gijn 3e in be geile/ 313 öeüBeii g^ne üe-ïofre/en3oa geene be^egelinge ban be3ell)E. tjet bageliuu: iö maar een bejfi^fel om aan gelb te rafien. 15e offejöanbe in be mfgi/ tot nut boor öe booben/ öjengt ljun imme^ 3aabeEl berftluiliftingE aan/ al^ 't bagE» buur fmartE. (b) 't JEKoEt niEt öebienü taorben aan ftecbenben eii 3iel« togenben; taant bie 3ijn niet in ftaat/ om boo? IjEt gEfoabE ÖEt teelien met be fieteefienbe 3afie te bereenigen/ en al^ een segei 3iclj toe te ya^jen. (0e inbEElbinge bat men fgt;un ban aTïjjiptu^ ingeeft/ en bat 3B 30a in En niEt i^Ein ftE?ben/ en al3oa 3EïtE? 3altg taorben/ i^ aÏ3oa taaar/ aï^ öe fabel ban ö^t uagEbuur. (c) 't üBoEt ooft niEt gegeben taorben aan fiinberEii/ ombat 3e niet tn ftaat 31)11 3icÖ5clUEn tE öEpjoeben/ en om geloobige toepa^fingen boo? fj^t ^êacramEnt tE mafiEii. (d) (jDoft niEt aan ongEbootiten; betajjle niemanb EtEii ftan/ 30a ijg niet ee^ét gebo' rEn ig/en niemanb aan ben maaïtijb met be ïtejfte ftan aan3!ttcn/of ïnj moet ec??t 31311 in be iiierfte/ en tot Een lib ban öe^Elbe aangeno' men 3ijn/ en baarban bE?5egelb 3ijn. (e) oDoft moet liet niEt öEbienb taorben aan bie breemb 3t)n ban be taarE leece/ aan be ongeloobigen/ bic buiten 3ijn/'t 31) bat 3e nooit tot be ïtejiie öEf)oo?b IjEöBEn/'t sij üat 5E gcËpcommuniceejb 3(jn/ 3oolange 31) in bien jïaat 3yn/ bEtaijle 30 geen beel Ijebben aan be beloften/ aan CÖ?igtu?/ aan üe gemeen» fcf(ap be? IjEÜigen.
Jiiaaac 't moEtEti 3011 taare geloobigen. iDe taare geloobigen alleen Ijebfien boor jicöselben regtaan öe beloften/aan Cfjjipcuö/aan bEge-tneenfcöap be? Ijeiligen/ en 50a ao!{ aan be bonötceftenen ; maar bE ïie^fte oorbeelt niet ban Ij^t intaeubige/ be fiennijfe ban eens anbe^ taebe?» gefinorte i^ be gionb niet/ taaarop 3Ö iemanb aan be ^eilige (Cafel laat gaan; maar 31) Iaat toe allen/ bie bejftanbige öelrjbeni^fe boen ban be taare leere te^ (SEuangelium^/en bie eeu lEben lEiben/bat met be Be-ÏÖbeni^fE obe?eenftomt.
©c plaaté/taaa? bit ^aaament bebienb taorbt/ gseft niet tot fjetselbe/ en baarom i^ tjet anbVjfcljillig/of öet i^ eeiie opEnöare be^gaberplaaté/ öie men ïtcjfte noEmt/ ban of ftet een particulier üuig ië/ Dejg/ baï of fye-lonfie/'tié ebeneené. JOSen ^eft 3iclj tc boegen naar ben Slaat üe: fte/ 't 3ij in be bjriÖ^b/ 't 3ij in be be^bolginge. ^ocï) mnct ge» fcöieben in be bejgaberinge be? gemeente/ 't 30 bat 3e groot of ftlein i^. C^et SCbonbmaal tebrengEU tot be sieften/fmaafii naar fupejftitie;
Aömmnn 2 IjEt
1019
ümsfan-
iliglioden (lea H. Avoml-inaals.
Aan wio niet.
Aan wio al.
Do plaats i3 onver-schillipr, als 't ui aav geschiedt in de Gemeente.
1020 Van het Heilige Avondmaal.
get met eenljjE tnefnigen ban be Gemeente Fiefmehjfi in een öeimeïjjïi ljul# te Bouöen/fmaafit ten minflc naar fctjeucfnge.
Dc manie- (E?e gegten of uittaenöige maniere ban Ijou^en ban bit ^acra* üoonako n,e,ir/n,oeten joobanig 5ijn/bie allejnaagt aliereenftomcn met Ijet eerile raen'laan0 SCbanbmaal ban CD?i^tu^/cn met Tjct (jouben banger SClionbinaal het eerste jjati be SCpogttlen en SCpogtolifcüB föejften/ in be ^cöjift bcfdjjc' niaafais ben. «©aar toicjbE Ijet Sacrament gc^ouben/ san eene tafel sittenbe; meu kan. betarjle 0Et ren maaltt)b 1^/300 papt ijet ooft bat men Ijet 300 Ijoube/ aï^ men be ocbinaire cn f jetraorbinaire maaltijbcn Ijoubt. i^et een boo? een fiotnen tot een trirater/ 't tnrlfte men ben naam ban aïtaac geeft/ cn albaac uit be ganb ban ben bienaar tj^t broob telftenjS ban Ijet aU taar nemcnbe/en 0rt ben communicant gebenbe/te ontbangen/fictftniE-lenbe ontbangen/Ijet jicg laten in ben monb flcfien/ i^ fupejftitieu^/ of geeft aanïeibinge tot fupejftitie. ^et gaan booröij be tafel/ en al gaanbe en flaanbe f)et Sacrament te gcb?uifien/ ig niet 500 fiicfitelijft en 300 tael obereenUomenbe met be ee^fte bebieninge alg get 3ittL'n aan be tafel/'t 3fj bat be bienaar een boor een get broob en ben befter toereiftt/ 't 3tj bat gij get bjcob in fcijotelen fireeftt/ en 31500 ben aan5ittenben gagten tocjenbt/ en baarn3 ben befte? in#gelijft^ ban ganb tot ganb boet obe?ganbigcn.
Tüd wan- tijb taannee?/ en goe bifthifjl#/ ftan men ooft niet Beyalcn/ bie
hoe dik-11 0fEft ooft quot;'Et tot get b3E5En be^ Sacrament#, 't ^ fietamelp^t bat wijis, is men gEt goubc op ben ^bbatg/sljS be (©emEEntE tE 3amcH ftomt/En paaid' 031 tegEii biEii tijb/ al^ men orbinaic 3tjnEn maalttjb goubt/ opbat men boor bE fiEgEErtE bE^ ligcgaam^ naar fpijse tE bEfttuamE? biorbE/om bit geegtelgft boebfEl/ broob cn taijn tE nuttigen. Cg^i^tujs ftelbe gEt op een' abonb in/ombat ÏJij get niet EErbE? ftonöE injlEllEn/ombat get laat-fle ^afega op ben abonb moegt gegetEn biorbEn/ en ïfyij ftonbE gst niEt latE? infiellen/ombat 3gn lijbcn in biEnsElfbcn nscgt begon, ©u^ gEb^ ÖEn tag bit ^acramcnt in 3tjnE nature cn omftanbiggEben boorgepiclb. Igiet be prafttijfte in get bolgenbe ftapittcl.
KA-
Van de Voorbereidinge, Betrachtinge, enz. 1021
Praktijke des Heiligen Avondmaals in de Voorbereidinge, Betrachtinge en Nabetrachtinge.
SClïej*/lyaarin bc niEegte nuttigfjeiti boor öe fiinöeren (0ob^ fleefit/ Praktyke. tDarüt mecjSt öeft^eben iian ben buibef en syncn aanljang; onbï? bc^e igi ooft Qet 5CUonbmaal. JPat eeu stnarc toaJi ban aUerlei ftetterijen
uit ben afo?onb liaocrgcftamen/ om be nature ban bit Jjacrainent te bEtbonficren/ toeïftE toij in IjEt borige ïtapittel/ boor Ijet licljt bet luaar*
geib IjcbBen bEtb^Eben. SClji be buibel be taaarö^ib niEt hiëe? ïtan bEt» bnigtcrEn/ban tracfit ÏJÖ öe oefeninge berjEibE te fiElEtten cf te fiEbE?»
ben/'t jij mEt allerÏEi ruigt in bE ïte?fte te BcEiigEn/en aan be (s£a-fEl te boeren/ betatjle ÖÖ taeEt/ bat be segen baarboo? jee? toorbt bEt-IjinbEjb/ Jer. V : 25, 26. 't Saj niet be geïoobigEn omttEnt biEii tgti mEEgt te fiejlormen/ om je tot jonben/ En baarop tot ongcloobigF)Eib te fijengen/En öcn af te ÏEibEn tot be^tnaarloosinge ban ben tijb/ en ïjet inejR/ bat ban te boEn ig. amp;icp moet eeu iebE? gelaobige omtrent bien tijb öijsonbe^ op .^gne ijaebe jijn/ eu tracljten bat ÖÜ ö't Sacrament te jfinen nutte gebjuifie. ^iertoe i^ noobig eene goebe Voorbereidinge, Betrachtinge en Nabetrachtinge.
Van dc Voorbereidinge.
I. 3?aar i$ eene gjoote noobjaftelijftijeib / bat een iegeïgïE / bic met voorbe-nuttiggeib ten SCbonbmaal tail gaan/siclj te boren baartoe fcljiftfie en rnG0l^ei3 bEreibe; taant:
1. lgt;cta|jiE be geïoobigen nog ben oubcn Sübatn en aarb^cljgesinb^
gEib in jicfj ÖEöamp;en/ soa jaftftEn je nog geburig taebejom naar be aa?» be/geïijft be getaigtcn in een porologie/taaarboor gij sicfj onbefttaaam fiebinbEn/aï^ e? iEt^ btjjDnbE?^ tEbe^rigtEn ig; baarom ö^bben sesidi figsonber in julfte gelegenöeben op te beuren/ te be^taafiïieren en te bErgcE^tEÏgfiEn/om gEE^teïgfJe bingEn gEEptelgft te bejrigten.
2. Ceh iEbE? gal baar naauta bEjien taorbEn/ of {jij ooft een bjuifoft^
filEEb aan IjEEft/ bat i^/ in eeue begoorlgfte geftalte be^ jjarten aïbaar begfcöönf' Matth. xxii:ll, 12, Ende als de Koning ingegaan was om de aanzittende gasten te overzien, zag Hij aldaar een raensche niet gekleed met een bruiloftskleed. Ende Hij zeide tot hem, vriend, hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende? ©aatom ij* [)Et noobjafielfjft/ te boren get bruiïoftgïïïeeb aan te trefiften/ om aïsoo een aangename ga*St te jgn.
jSnnnnn 3 3. i^ier^
1022 Van de Voorbereidinge, Betrachtinge
3. J|ferDvj Bomt bat get een Ej:t?aatbinatr tae^ït .sBen naamp;crt tot OBoiJ op eene E^traorbinairc tDtjje/ en bat seec naBtj/ men fiomt baar a(g ten Bonbgenoot/onbei-be fionbgenooten ; men jit baar aan bc^ ^Ee= ren tafeï/ in 't ïfcljt ban jijne tegenlnoo^btgljcib/ en men nuttigt baar be teeïtenen en jegelen ban be^ ^eeren ^ejti geftjuigt ligdjaatn en lie^ goten bloeb. Cn betnijle be ileere ge^eiligb tail jijn in begenen/ bte tot ï?em naberen/jao fjet tael noobig te fiebenften: Waarmede zal ik den Heere tegenkomen, ende mij bukken voor den hoogen God ? Micha VI: 6. Cn baarom moet men jicïj tot bat cytraorbinaire Vuejfi / ooft op eene ej:traorbinaire luiije bereiben.
4. (©oft i$ liet 't fiebeï a3ob^/ bat men e^traorbinair tot dJob nabe=gt; renbc/ sid^ellien te boren baartoe fcljiftfte. be iF)eere tot ^Et bolft 3oube afftomen ojj ben berg ^inaf/ 500 gaf be £feere bebel aan jBoje^/ jeggenbe: Heiligt ze heden ende morgen, ende dat ze hare kleederen wasschen, ende bereid zijn tegen den derden dag, Esod. XIX: 10, 11. SClj» Si^raël boor een miraftel a5abj?/broogboetg? boo? be Sloröane soube gaan/ 300 tna^i get gebob : Heiligt u; want morgen zal de Heere wonderheden in het midden van ulieden doen, Joz. III: 5. 5111^ ^BojC^ tot ben 6?anbenben öraambojfcïj/ een teeften ban aBobp eptraorbinafre te» gentdoorbigfjeib/nabejbe/50a biaö be flemme: Trekt uwe schoenen xüt van uwe voeten ; want de plaatse, daar gij op staat, is heiligland, Exod. 111:5. ^amuef 31faï en be obejften ten ofir'e? noobigbe/ jeibe Ijij: Heiligt ii, ende komt met mij ten offer, 1 Sam. XVI : 5. %l$ be piie^ter^ tot get altaar jouben naberen om te offeren / moeiten 3c siclj ee^t luagfdjen. SCljoo ban ooft teg/ aï^ fairj tot be £^. (Cafel sutlcn naberen/ 300 moeten tot) on^ ee?6t bereiden.
5. (©oft jal men boorgaan^ bebinben/ bat men segen ontbangt/na» bat men jtcli boorürreib ijeeft. 35ft seggc boorgaang; tnant Ijet gebeurt toel/bat cen gobsaligebe JDoorbereibinge/tot get laatst toe heamp;benbe be?naft/en cp 't {aatfie jtclj er ooft niet tael toe ftan fctjfftften/in een ftorten tijb 50a geboelig ftan injinften in jtjne biafgelgftgeib/ nietiggeib en jonbigljeib/en 50a lebenbtg ben ^eere Sjejup ftan aannemen/en be brtje genabe erftennen/en 30a ernfrig ftan opftaan nit 3tjnen sonbigen ftaat/bat !jij in ben geloobe aangaat/en hiel beïe geboeltge bertroo^-tingen ontbangt/ soobat Ijg be?b3onbe?b flaat/ en ^egt: Hebbe ik 00k hier gezien naar dien , die mij aanziet ? Gen. XVI: 13. daarentegen ge* beurt l)et Uiel/ bat een geïoobige/ bie beet luejft^ ban be ^oorbereiquot; binge gemaaftt ïteeft/ én in be ^oorbereibinge/ én in get geb^mft buié» te?/ troebel en staaftgeloobig blijft/ en 50a ijtj al liegt in be ©aorbe^ reibinge gegab Ijeeft/ bat tael aan be tafel eene fcFiielpe butéternigfe en boobigfjeib op Ijem balt/soobat gg/bie gemoebigb (jenenging/bjoebig taebe? naar sgne plaatfe lieert, doel) of bit tael geamp;eurt/ 30*0 moet men baarom be =l0oo?bereibingc niet bersuimen; taant 't ig 3rjn pligt/gij
en Nabetrachtinge des H. Avoudmaals. 1023
ïjecft teeg in te flaan/ en doorgaan^ geeft (i3oti op cjnflfge ©oor-öcrciiJinge jegen/ 't jij ietf/bat öö fieoogbe/ 't sö iet^ bat Ijem boor bien tgb nuttioe? ip. ©e belofte jal aan |cin Beloaaröeib tnojben: Gij zult Mij zoeken ende vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met aw gansche herte, Jcr. XXIX: 13. f[inme^ De siele jaï sfclj niet befcöuïti-gen ban flofljeib/ maar nog toebc binben in Ijare opreote pogingen. Hit be/je sier men be noobsaMijftfjcib ban be ©ooröeceibinge.
II. a3f men lue! be nccbsalïehjftljeib ban be ^oorbereibingB jiet/ 300 jicietac-iaat men jiclj nogtan^ jee? iigt berljinfieren/en ban öejelue afljouben. k'n-(a)'lt;II?oor uitilelien/'t i?/ja ifi moet/ift taü/ifi 5af mij öegeben tot be l^ocrficreibinge; maar 't i^ dan, en dau, a!^ bat boorfiij/ al^ bat ge»
baan en aan een ftant is/ ift ben nu te onfiefttoaam/ en ban bat dan fiomt biliinrjl# niet bed van, onbejtugfdjen ontglipt be tijb/ bie men telften^ meenbe nog te sullen öeööen/ en men Inorbt al?i oberballen met be jaafi selbe/ee? men jic!) bereid Ijeeft/ en men binbt 3iclj ban nog onbelitnaam/ om ftet laatjie tijbje nog bael te geöjuilien/ en ban meet Ijet e? 500 onbereib mebe boor.
(b) ©e buibel i^ ligtig boenbe/ ban met oné soobele fiesigïjebcn te bcifcFiaffen/ bat men geen ttjb fcljgnt te fjebben tot be ©oorbereibinge/ ban met bfoonbere occafie te geüen/ tot optaeFifiinge ban be öegeerlgft-Qeben/cn tot bailen in sonben/soobat men al^ ftaf boor ben toinb/om en om gcflingejb biocbt/ en bu^ tracht fiij öet ö^rte te jagen/ en tjet geene flilte te geben nm öebaarbe gêbacljten te formeren.
(c) Jjomtijbj? ftelt men in tlmjfel of men biel sal aangaan/bit en bat e? in ben tueg/ilf ben 50Q buipte?/50a ongeioobig/300 be?b.iarb/soube
ïjet niet begr 3tjn/bat iftboo; bitmaal niet aanging? €n 300 tugfcljcn beiden fraande/eben of jtjet in ï)u»nc eigene fieur laa^/otn Ijet te doen of te laten/30a gaat be ttid en In^t Uieg. jlÈaa? al^ men ba^tftelt ift moet gaan/
iö 3al gaan/ban taojbt men ernfrige? gebjeben tot be ©oorbereibinge.
(ii) Cn alfi men sici} nu ter ©oorüereibinge 3al begeben/300 ftaat l)et toerft teel geijcii sbiaar boor/ en men öebindt sicj) geïjeel onbefttnaam om bat stuare bierft te be^rigten. goo ingefpannen te 3ijn/3icÖ3Elben naauia te onbe^soeiien/ nber be jonden te treuren/ te öibben en te inee» nen/een' ba^tenbag te gouden/dat 3fjn dingen/ bic mij te sbjaarstjn/ 50 SÖn mij onraogehjift; en buplaat men ïiet ftaan/of men fielt tjet ban bag tot bag uit/ of men begint ïjet al fcfjoorboetende; baar men op eene (SSuangelifc^e tutjse moeéte te laejfi gaan/ 3iclj maar (til Ijouden en biacijtrn op ben 6ee^t/ en die betaegingen ftilletje^ opbolgen/ 500 bejre men fian; tnant 't ïjiec niet door ftradjt/ nocö boor geteeld/ maar 't moet doo? ben (öeeiet gcfcfjieden.
(e) 't 'q3cbcurt ooft tnel/bat/alj? men sidj tot be ©oorbereibinge be*
geeft/ bat men siclj onbefitaame? bebinbt/ dan men meende bat men bia^/ ja men 'inoudt gce^teloose?/ be?toatbej/ buigtejde? dan men te bo®
ren
Van de Voorbereidinge, Betrachtiuge
ren taaj?/ en men raaftt tuel ban cene lebcnbfgc geflalte in cene boo» bige/ ban een gcloabigen ftaat in een ongeloobtgen / 500 omtrent be toaarljeben alp ten opygte ban jtjnen ftaat/ taaaröoo? men Inel moe-beioüp taoctir/ en men joube öet luerU biel laten ftaan; baat men bte geftalte moeste aanmerljen al^ boorteeftenen/ bat (J3aö op eene 5anbe?«' lingc tatjje tail baorlfomen/ en beel gerabe geben; baarom/ loopt ban niet tacg/ laat Ijet Inerft niet ftaan/ maat grijpt moeb en taacQt op ben ^eere/ rn ^al uüi ijarte berfte?ften.
Bestaat: ' UI. ïiümenbe ban tot Ijet öcr boocöereibinge/ 50a sgn cc bjie
jaften te betraditen : 1. Cenc npbjeliftinge ban beriangen. 2. Cene be-proebinge ban sid'i ;elbcii. 3. Ocene bejficringe.
1. in ver- IV. Vooreerst. Jilèen moet in tjadjten te bcjlneftfien een sterk verlangen. langen om onbe? Ijet bolli oöoö^/ onbet be fee^tljoubenüe menigte bao? ben iljc^re te mogen bejfdjoncn/ om aan te ftijouluen Ijet goebe be? uit-bejftorenen/ om jictj te be^blijben met fiet bolft be? [^eeren/ en jiclj te roemen met 51)11 erfbeel. ïjoe berlangbe l^abib baacnaac ! Ps. XXVII: 4, Een ding hebbe ik van den Heere begeerd, dat zal ik zoeken: Dat ik alle de dagen mijns levens mogte wonen in het huis des Heeren, om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen, ende te onderzoeken in zijnen tempel. Ps. XLII: 3, Mijn ziele dorstet naar God, naar den levendigen God; wanneer zal ik ingaan , ende voor Gods aaugezigte verschijnen? Cjoe bjoebig InajS f)Ö/aïgï tnj baarban bezftoften bias! Ps. XLII:5, Ik gedenke daaraan, ende storte mijne ziele uit in mij, omdat ik plagt henen te gaan, onder de schare, ende met hen te treden naar Gods huis, met eene stemme van vreugdegezang, ende lof onder de feesthoudende menigte. Ps. CXX:5, 6 Wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kcdars wone! ii^ue bfcöiiib taae Iji)/ aliS tm ötj 't bollt ijjoöp in ben tempel mogte jijn! Ps. CXXII: 1, 2, Ik verblijde mij in degenen , die tot mij zeggen: Wij zullen in het buis des Heeren gaan ; onze voeten zijn staande in uwe poorten, 0 Jeruzalem. HEaat ban ooft utae begeerten baarioe gaanbe gemaaöt taot» ben. HCaat mij toe/ bat iö iitaen lugr een^ gaanbe mafte/en n optaeftfte. opwek- V. 1. ^e be?gabe?plaatp/ baar Ijct £f. Sfibonbmaal geljouöen taoibt/ kingen; ié al^ban niet anbe?ö/ ban een portaal beg ftemeljS/ men mag baarban piaatse^s ^c5gEn niet ^facob/ Gen. XXVIII : 16, 17, Gewisselijk is de Heere aan een por- deze plaatse; Hoe vreesselijk (ontvaggelijfO is deze plaatse! Dit en is niet iiemeis3 c'an een ^uis Gods, ende dit is de poorte des hemels. ®e Ijemcl boet 3!c!3 leme s. plaat|-E 0pEn/ En jjc jljalen ban be oobbeltjfte Qcerlijftljeib en gena
de balen tot in bie plaatfe nebe?/ en becbullen be^elbe met be tegen» taoojbiiigeib (J3obiEi. 33abet ftomt tot f)en met jijne goebgunjïigfteib/ en openbaart ^ici) b^ienbelrjft aan jijne gun^tgenooten / !jun toefpje-fienbe/ ammi ruchama, mgn bolft! ontfermbe! u ijeb 3Eft liefgeïjab met eene eeutaige liefbe/ baarom Ij^öbe ÜBft u gettoftften met goebe^nereii' Ijeib/ 310 ben t)iet tat u geftomen/ om mijn genoegen en mijne liefbe
bc»
1024
eu Nabetrachtinge des H. Avondmaals.
firftcnb te maften cn te öoen geboelcn. ^e ^cece üfesiif»/ be 23?inbegoin/
tioint in 3ijne ïieföe tot tjen om met Jjen SCüonömaal te Ijouben/ en !ju:i [jet inet ï)ein te boen genieten/^!) jiec 5e ronbom in liefbe en bermaaft aan.
©aac i? be l^eilige ^ee^c tueiiisaam/ en Uccliult be .^iele met licljt/ genabe en iJL'ctrooptingcn. ©aaj 5ijn menigten lian Ijeiïige engelen/ en bcjmaften 3ic|) in be genaoige fiomite vöob? tot 31JU Uollf. Sij letten op eeng ieöe:? ga-b?ag/ stj ftucen na/50a Ucel srj ftunnen/taat fieliirginge een ieber ijceft;
IjiCE sien 5e een/ bic tie;,\injltc Uan behangen/ baar een bie bjonfien i^ ban liefbe/baat balt er een in bejlnijmingc luegen^ fjet torgjijn ban ^511^/
öaaj buigt 5ic[j eene jiefe nebec booc b:ucfljeiö/ baat jit et een/ bie men be boobclijfie Denaautub ]cib uit üe oogen 3ieii fian/ombat Ijet Ijartc 300 üe»
filemb/ 50a Ijatb ig/ bat er niet eene 5uc!jt naar balien ftan uitlfomen/ baat öiggelen be ftiïle tranen langö be lnangeii/ ombat be (Cjoo^te?/ bie ïjunne 3iele be^uoo^ten 3oabe/ bejre ban Ij en i^/en ginber ig cr cen/bie |ïejif in 't gclaabc ifï/ en ay bc tuaajljeben en beloften vöüba ftaat/ af^ op eene raté;
Ijier filecft er een adjtcr aan/baar leunt er een lieflglf op jjaren SCieffte/
baar i§ et een besUiaarb met 3anben/en ftamt met bien 3lnaren lagt tot 3fe3us om be^Iojst te tootben/baar fiamt een lilein ftinbefte in eenboubiglt;
Ijeib aan/baar ontbangen eenigen ftjaomen ban genabe en bejuooöcingen/
500 bat 3e tot obedaopenj» toe bal 3ijn. gt;£n al Ijet uit^ien/al Ijet reiüljal3cn/
al pet 3Ucfjten/ alle tranen/ alle uitgangen ban liefbe/ alle^ gaat naar Sfe»
3ug/ en einbigt in gt;öab; baar fiomen alle ge^igten/ alle beteegingen alg» in ren mibbelpunt te 3amen. ©it allej» 3ien be engelen met lnonbe^ bejmaalt aan/en be^ljeejlglien söob megen^ sijne genabe en gaebljeib ober be men»
fepen. CJie^ i^ Ijet öuiéoestn «èabtj/ jjjer 31)11 be gee^telijfte bjienben een^ bij malfianberen/ om 3ici) in be tegcn!3oorbig!)eib ban ljunnen Ijemelfctjen JDabe^/en tjimnen lieben 25^uibegoni 3ie3ug te be^maüen. iBien^ tjarte 3al op't befcljQiitoen ban bC3e bertoaningen niet gaanöe gemaafit luojben/
om oarf baar Oenen te gaan/en mebe onber bie be^gaberinge te 3;jn/en 3iclj mebe in ben J^eere te bejinaïten ? oEcne bone siete 3al self 3eggen/ift toil baat Ijenen/ ift l^ijge Inel eenjs cenen segen mebe.
VI. 2. MSejlit bie bejgaberinge aan aï^ tno^benbe ingeletb in be Binnen- Daar Rameten/ Hoogl. 1:4; 311 tie? ftonings paleig/Ps. XLV: 16; alhiaaj !)un al-letleije toonberen bejtoonb luo:ben/ bie geen oage Ijeeft ge3ien/ noclj oote leid in lt;lö ge^oorb/nocl) ooit in Oct be^ menfci)en is; opgefiomen/tnellie ©ob biquot;»lquot;llkil-
bereib Ijceft boo? begenen/ bic l^em liefhebben. 6 JBat toont be C^eere öun quot;nzieniü-1 baar al öeerlijlie paften; toat al 3oetig!jcben geeft J|ij gun baar te fmafien! ke dingen ©aar laat tjij 3ijne ftinberen biep indien in Ijet eeutoig/ b?ijtuilltg boorne*
men bet ceutoige berliiesinge/ bat ï^g |)en ban eeutainfjeib af gelirenb/ lief wen. geljab/ en gejlelb geeft tot be?ft?ijgingc ban erne 3aligljeib/ bie alle begjip te boben gaat; baar openbaart ï^sj ljun Ijet bejöonb be? bejlogfinge/ ben taab be^ brebe^ tnjsfcljen ^eöobalj en ben man/ toienji naam i«» opruite/
met alle be conbiticn en beloften/ eu be geüitllige ftellinge be^ 2oon^ I. vEDaoooo tot
1025
102ö Van de Voorbereidiuge , Betrachtinge
tot eenen USojge ban öie uttbetfiorenen/ en goc bat be^öonb gunne ba^-rifjlieiö en valig^cib; baar openbaart ftun sijne onbca:fjpeln»e biné-lieio in ben Uipg/ Vnaarüaar ïjiin tot ^aliijtjeib leibt/ bat Ijeh perpc onber bc ^onöe bciliiir/ en in ftaat ban gehecte misftnge en bctlirecmbingc ban gt;0oli laat liomcn/ en baa^na tjen/in bcconnmije ban ^ijne bionderbare tiarniljattigljEiO/ba-ir liicöeroin uitljelyt; baar toont tjij l)un Ijct tueilf be? bejloafmgc/ baar 5!lmi 5c ifesua/ fioinenbE in öcn b(cctc!)e/ en bofgen lr)eni ban Dc fttibbe tot aan liet liruife/in siin preöiften/ goebboen/ lijnen cn (te:-iumi ; en üat niet aifeen a(ö eene tnaartieiü/ maar leuenbig/ ban uabrj/in üe neitalten ber jafien ^rlue en alie oe bolmaafttöeöen (i5oog/ bic vcii baarin opboen; bij ieber üiijben ^e itaan/ober teber bejüjanöeren 51] S'CÖ; #!j toont ïjun alle be bJoiibe:li)ife tueijen/ boa? tueltie be [fcere tjen getroHUcn en tot ftiertoe geleib Ijecft; baar openbaart ï^ij ljun iet?; ban bc taefioinen-be (jeerltjftljeib/en bat biel tot be^rtififten*? toe; baar be?3effE?t en ber^e' geit Ijen ban jtjne eeutaige liefbe/en baistigfieid ban gunnen ftaat/en laat ;e gaan met eene fiefelijUc ftnsfe jijney munbs.
Jezus zcif vil. 3. Oue^leot eeng be soete en bjienbelijlie noobinge ban ben ïjeere vrienfo- Sïe^u^ jelf. l|ij heeft ulnct niet ban noobcn/ föt) ftonbe u luel fjebben boozbij lijk. gegaan/ en anberen genoobipb; maar nu ü^ij tot u jegt/ liumt/ Inant alle bingen jijn gerceü/cn be^e 5iine noobinge met ^oabele soetcbelneegrcbenen br?ge5Elfcf)apt gaat/ ja u laat in jijnen name bibben/ of gij botlj luilbet lio« men; en bat meet i^/ljij jelf ftaat aan be beure en Ufopt/inacljtenbe bat gij frjein open boet/en bat ïfij met u 5Cbonöniaal tjonbe/en gn met i^em/Openb. 111:20. ©it erftenbe be ^uib/jeggenbe/Hoogl. V:2, Ik sliep, maai-mijn harte waakte; de stemme mijnes liefsten, die klopte, was: Doet mij open, mijne zuster, mijne vriendiune, mijne duive, mijne volmaakte, want mijn hoofd is vervuld met dauw, mijne haarlokken met nachtdruppen, ©etoijie ÜJij u ban 500 ujienbelijh roept en noubigt tot .^ijnc gemeenfcljap/;oubct gij ban nagvueg-loopen/of blijben ftaan? 4£een; maar ontö^anüt in liefoc tot snift eene be?-gabcringe/en laat be ;ieleal^ bleugelen aannemen/ain baa? Ijencn tebliegeu. Dnn- bo- VIII. 4. 'ju Ijet i^cilig Sliboiibmaal i^ eene openbare belgbenigfe ban ben !Fczuslun t?efCe ©e fee^tlionbenbe ïtejlie lioint alsban in Ijct openbaar uic
boo? be gelieele tuerelb/en roept uit bat'Jejn^ Cb?!ptiilt;5 is be eenigc en bolftomene èaligmaïrer/tjun ifoofo/en fjnn li^eer. ^ij tjonbt gebactjteni^fe ban 3on Itjben en boob alp Ijet renige ^oenuffcr/jij bejltonbigt ben boob beg? J^eeren/aljj ïjet eenige fondament ban b?ebe/troogt en leben. 't^de Uieg ii3obs boor be beiijdeniisfe ban ben Sfeere menfdjen tebefteeren/ en 3ijne ïiejfte te bejgaberen. 't 3ió be cere/ bie be il^aber aan ben t^eere Süc^us op jtjn lijden {jeett toegeboegd/ en een taaar geloolngc ïieeft liefde tut ben t^eere SSejugi/ en baar liefoe ijS/ ié begeeite om ban baren 25eniindc re 5f gge» : Zulk een is mijn Liefste, ja zulk een is mijn vriend, Hoogl. V: 16. ©c fi^etre Jfe^nö let er naauUi op/luie jiclj jijne? fdjaamt/en luie lugc ijceft i^t-in te behjben/en met be fiii'^fie te sjjn tot eere en lof ban ïjem/
en
?
en Nabetrachtin^e des H. Avondmaals. 1027
rn Ejjj firlaoft bat 5E lnpbc?oin fipïjjtien jal boor ^tjnpn ©aöcr/boor be moeien/ rn boo? be apljfcle tnerefb. ©fbiiji ban mi tn lift tiouben ban het ï|. JCbonbmaal erne ojjenfiare belijbentpfe ban ürn ^rere Une
Itiotöt ban niet rraanbc gemaafft om onörr bat üclóbenö en nitroepeiib bolfj/ bat SSejn? ïtanh g ié/ te jtjn/ baar men in tijb ban berbofginge Ijet nirt ^oiibe Inilbe nalatrti/ al sonbe nirn baarom ftejben.
IX. 5. 2in Ijet l^. ^Cbonbmaal oefent men gcmcenfcljap met Cl)?i?tug,. daarnaar i^immergal uln bcrlangen/ fcanrin 10 iminer^ uta leben/oiie? Ijet gilmeenquot; gemip immers be vele ontroerb ; baat ber^eften be i^cerc Slejué be oe» quot;h t loobioen ban (jun beet aan i^ein/en ban jtjne liefbe tot fjen; baar Uiertit tJquot;nstu^ be ï^eilige (öregt boorgaan^ geboeligcr/ en toonr ljun aan be ecne viöe be beloften/ en be fjoebanigljeben bergenen/ fcte erfgenamen lian be^elbe 31311/
en aan ben anberen ïtant toont Cfij ljun genaden/ bie in tien gelegb 31111/ en boet fien atjoo uit ftet IBoorb öe condufie opmaften: aan bie 300 en 30a 5tin/ öeïooft be l^eere snifte en 3iilfte 3 alt en; nu/ ilt öebinö m be tegen» inoovbigfirib (ï5ob^ 3ulUe en sulfie geftalten in mij; 30a 31111 ban bic en bic beloftrn boor mij/ en bc t^eere is toaaracfjtrg/btej? 5ai Cjij 3e ooft aan mij bcrbutlen. ti?e geionbigrn merflen baarbrj be teeftenen in l)et SCbonb»
maal aan als een 3egel en trontapenning/ ljun uerseberenbe/ bat 3!i tuaa?-iijft CtjjiiStu^ eigen 31111/ en bat lt;£!i?istu£ be ljunnc is. üfier luerftt bc ï^ei'
lige ifieept onmibbelüaar/ en getuigt met liunnen geest/bat 3e tiinberen a5ob^ 31111/ en bmfit tiun rn lèoojb én gegel én conclufie 300 ft^acijtig op tl tin tjartr/ bat 3e Inrten bat be t^ecrc Se^u^ tien lief Ijreft/ en baarboor taorbt fjunne tiefbc lueberom tot tjem gaanbc/ en oefent atbiiE?eenef.imilia« re gemeenfetiap met CtlJtStn^. giet llierban 1 Cor.X: 16, De drinkbeker der dankzegginge, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bleeds Christi? Het brood dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des ligchaams Christi ? ierboor moegte tmmejs een geloobige gaan* bc gemaafit toorben tot genietingc ban {jet ï^. SCbonbmaat.
X. 6. 4Biet alleen !■? in tiet ï). Slibonbmaal eene ber^egelenbe gemeen- Daar wo r-fetiap met Camp;?i?tué/ maar baar geniet men toet ertraorbinaire en berruft» b™cgcnr'. ftenbe genaben/ men toorbt toet een^ met bc bjte biscipelen gel^agt op ben dim uit-' Ijeiligen berg/ en men jiet (£fi?i?tu^ in 3!ine tjeerlijfiljeib/ men luojbc öaa? g^eeid. toet eenjj geboerb in [iet toijnliui^/ en tfij D?eibt 3tiiie liefbe alseencbaiiicrc
ober tien uit/ ï^jj rn be ©aber ïfomen en maften tooninge Dn fien/ tjij boet 3e toet met brengbc toater fdjeppen uit bc foneine beis tji-ilpV bat ftoorn en bic tiiost boen be lippen 3elfö be? ftapenbe jongelingen en jonge bocljteren fp?eften ; $ti ftn^t lien met be ftitjêfe 3!iii^ nionbs; %t) bersaöigt 5e albaar met tiet góebc ban 3011 liuis/ en met Ijet heilige ban 3ijn palcié/ en boer n;i;ii. o()_ Ijen roemen met broliiftsiiigenbe lippen, ©ie ban borgt ficeff/bic ftome i fent incn en bie Vuil/ reme ban fyet toater be? leben^ om niet. gcinecn-
XI. 7. Cjieröij Oebenftt toat een 3oet ge;elfc!gt;p baar Dij malftanber is/iïe'lJ'eioo-
öaar 5ijn bc fiinberen ^ob^ censbti maUianbej/Dmboojtjetaangesigt ban viguu.
Ooaooo 2 Ijun^
■
1026 Van de Voorbereidinge, Betrachtinge
tor eenen Qöojge ban Die uitbecfiarencn/ en öoe bat bejöonb {juune Ua^-tigfieib en valigFjeiö; öaac opsntjaarf tjun jijne onbegjrjpeltitte tnos-lieio in ben Uifg/ Uiaarüaor fj,in tot saligljeiD leiQt/ öat fjen perjic onöer be piibc bcflluit/ en in ftaat ban geheele inióftnge en bPcUreeinöinge ban *6aLi laat linmmi/ en öaa^na Ijen/iii betonnmoe ban ^ijne bionoeröare banntiactigljeiö/ba-ic liicbetoui iiirljelj.it; baar toont tjij ljun Ijct lueilf be? be^lo^finge/ baat sicn 5e Se^ua/ ftomeiibe in öcn blectct)c/ cn bol gen it)cin ban bc ftcibbe tot aan liet tiriiife/in jrin prcQilkn/ goeDöacn/Ujoen en (te:-Uen; en bar niet aüeen als eene luaachciü/ maar ïeuenbig/ ban nabij/in be geiralten ber safien ^rlue en alie be uoimaaHttjeöen (0oó«/ bie ^icFi baatin opboen; bij ieber olijben ,e itaan/ober lebec bejluonöeren 51] jicl); li^n toont l]lin alle be tuonbejlijbe tuegen/ boo? tuelfte be Cfeere (jen getrohften en tor jjiertoe geleib Ijeeft; baar oyenöaart i^ij ljun ieté ban be toEftomen» be fjeerlijRljcib/en bat biel tor bejcnftftenji toe; baar be?5efte?t en bec^e»
geit l^ij tien ban jijnereultiige lietbe/en baangijeib ban ljunnen i'taat/en laat ^e gaan niet eene (irfelijtie fnisfc sjjne^ nionög.
.itziis zt if vil. 3. (0üe?legr eeng be joete en bjienbelglie noobinge ban ben ^eere vHendc- 5IIegt;u«i 3elf. l^tj heeft utaer niet ban nooben/ fötj Hon be u bief fjetrben booztiij lijk- gegaan/ cn anberen genoobigb; maar mi tot u segt/ Siomt/ biant alle bingen ^fjn gereeü/en be^e 5ijnc noobinge met ^oobefe joete belneegrebenen be^gejelfcijapt gaat/ ja u laat in sijnen name liibben/ of gij boc^ biilbet l!o» men; en bat meer iiö/tjij self ftaat aan be benre en ftlopr/biadjteiibe bat gij fi-jem open boet/en barbij met u5iIlJonbmaal tjonbe/en gri met l^em/Openb. lil:20. ©it erlienbe be ^uib/jeggenbe/Hoogl. V;2, Ik sliep, maar mijn barte waakte; de stemme mijnes liefstcn, die klopte, was: Doet mij open, mijne zuster, mijne vriendinne, mijne duive, mijne volmaakte, want miju hoofd is vervuld met dauw, mijne haarlokken met nachtdruppen, ©etaijie lijrj u ban 300 ujienbelijh roept en noubigt tot jtjne gemeenfcljap/soubet gij ban nog lueg-loopen/of blijben ftaan? jèeen; maar ontbjanDt in liefae tot gt;ultt eene be?-gaberinge/en laat be ,ielea!^ üleugden aannemen/ain baa? henen tebliegen.
nnar be- VIII. 4. 'Jn Ijet i^eilig $libonbmaal i^ eene openbare beltjbentpfe ban beu jilzuquot;1™ ^eere Sfieju^. ©e feeét|ioubenbe ïtejlfe bomt alsban in Ijet openbaar uit boo? be gelieeie toerelb/en roept uit bat'iiesu^ Cljjiptu^ is be eenige en boliiomene ^aligmaber/ ljun tfoofo/en fjun l^eer. gij tjoubt gebacfjteni^fe ban 5i)n lijben en boob alp Ijet eenige zoenoffer/513 bejlfonbigt ben boob be^ ijeeren/alp ftet eenige fonbament ban b?ebe/troont cn ïeben. 'tSCpbe bieg gt;i3ub0 boor be beiribenijsfe ban ben fifeere ifie^uó menfeïjen tebebeeren/ en jijne ïiejfie te bejgaberen. 't Sis be eere/ bie be JDaber aan ben {^rere Stejus op stjn ijjben {jeetr toegeboegb/en een biaar geloobige ïieeft liefbc lot ben tjeere Sie^uig/ en baar liefoe is/ !ó begeerte om ban Ijarcn 25eininbc re srggen: Zulk een is mijn Liefste, ja zulk een is mijn vriend, Hoogl. V: 16. $gt;e fr^me ffe^iui let er naauUi op/biie jiclj jijne? fcfjaamt/en üiie ïupc ijeeft i^ein re btlyben/en met be te sijn tot eere en lof ban i^em/|'tma
en
'
en Nabetrachtin^e des H. Avondmaals.
rn Ujtj firfaofr bat 5e Itipbc^om fiplijben 53! bont ^tjncn !0abcr/baor be rnofien/ rn Uao? öe odjcclc liierrlb. ©etaöl ban mi tn liet liouben Uan het JClionbmflal erne oyenamp;arc öelijöeinéfE lian üen ^eere Se,?Hé Um luorör ban niet rraanbc gemaafn om onörr bat beliibenö en uitcoepenb bolfi/ bat Seju^ Stoning ié/ te 5ijn/ baar men in nïb ban bcrbolginge Ijet niet ^oube luilöe nalaten/ al ^oiibe men baarom fteiben.
IX. 5. Sin Ijet l^. SCbonbmaal oefent men gcmcenfctjap met Cftsiistug. daarnaar l^immerpal 11 Ui berlangen/ fcaatin ióimmer^ubi leben/oüe? Ijet gem?]S i^ immer? be vele onrraerb; baat bpr^eften be i^eere Stcsus be ge» loobiocn ban Ijiin beel aan t^nn/en ban jtjnc liefbe tot Ijen; baar luerHt be heilige (©regit boorgaan^ geboeligcr/ en tnont Ijun aan be ecne vibe be beloften/ en be f;oebanigl)cben bergenen/ bte erfgenamen lian be^elbe 31)11/ en aan ben anberen ïianr toont ljun genaben/ bie in Ijen geicgtJ ^nn/ en boet ïicii aljoo uit h^t JBoorb be condufie opmaftcn: aan bie 30a en 30a jijn/ beïooft be i^eere ^ulfje en ^ullte paften; tui/ iti bebinö in be tegen» Uioorbigftrib (©ob^ juIUe en ^ulfie geftalten in mi); 30031)11 ban bic en bie beloften boor mij/ en be £|ecre is taaaracfjtig/btejj 33! l^ij 3e ooit aan mij berbnUen. Q^e gelnnbigrn merfien baarbrj bs teefienen in f)et Sllbonb» maal aan alc een 3egel rn troulrtpenning/ ljun uerjeberenbe/ bat 3ij tuaa:-hjft eigen jrin/ en bat ChJiétii^ bc jjumie is. i^ier iucrfu bc CJei» üge i^ee^t onmibbelbaar/ rn getuigt met l)untirn geeót/bat 3e binberen (öob^ 3ijn/ en bmlu l)un én IBoojb cn ^egel én condufie 300 ft^acijtig op ï)mi Ijarte/ bat 3e tneten bat be f^eere t)en lief ijeeft/en baarbooc taorbt ïjunne liefbc taeberom tot i^em gaanbc/ en oefent albiiEieenefamilia» re gemeenfefjap met €ï)?t|tti^. giet l)ierban 1 Cor. X : 16, De drinkbeker tier dankzegginge, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bleeds Christi? Het brood dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des ligchaams Christi ? ïjierbaor moeite imme?£ een geloabige gaan* bc grmaalit Inorben tot genirtinge ban i)et SEbonbmaal.
X. 6. ^Biet allren ij? in fjet Slibonbmaal eene ber^egelenbe genieen-fcfjap met Cf)?i?tué/ maar baar geniet men tael eptraorbinaire en bernifi» Itenbe genaben/ men teorbt biel ern^ met be bjie biécipelen geü^agt op ben tjeiligen berg/ en men 3iet ar!j?i?tu^ in 3tjne tjeerlijFfljeib/ men tuojbc baa? loei een^ geboerb in ftet Vnijnfjui^/ en l^vj b^eibt 3t)nc liefbr als ecne Daniere ober Ijcn uit/ ï^tj rn be 5?aber Somen en maften bioninge bri Ijen/ i^fi boet 3e tori met bteiigbe toater fcljeppen uit be foneine beié Ijeilpf/ bat fmorn en bic moét boen be lippen jelfé be? flapenbe jongrlingrn en jonge öocljteren fpjefteii; ©ij ftngt bpquot; mpt be fiu^fe 3tjn^nionbé; ^|j ber3abigt 3e albaar met tj^t göebc ban 3ijn Ijiiié/ en met tjet heilige ban 31311 paleié/en boet hen rocmrn met brol|jft3ingenbe lippen, ©ie ban borgt hcfff/bic iionic; en bie luil/ reme ban het biatrr bc? lebrné oni niet.
XI. 7. ïjierbij öebenftt biat een 3oet gc3Elfcljap baar bij malftanbrr is/ baar 3ijiJ bc fiinberen (j5ab? cciisbijmalUanbe^/onjboojljetaangesigt ban
öooaoo 2 ïjuii^
1027
Daar oo-font men gomeen-K'haj) met C.'iristus.
Paar worden (iior-bare fjena-den uit-getlceld.
Daar oefent men genioen-Rcliap met do geloo-viircu.
1028 Vau de Voorbereidinge, Betraclitinge
riunnrn IjEmcIfcrjen ©abcj/en jjunntii öcminbcn SCfSi's/sicI) met nialffan-öcrcn te bejnialjen/ baar latrn 5c öliniic tot m.iIFtanöcren «ft/ baar fcljEibt men vefi ganfcöelijri Itai) bc Increlö af/ en men üe^fmaabt Ijare lief» be/ al? genoeg fan be ïiefbc tot malftanberen/en men Bjeibt jijnc
licfbe uit/ niet alleen tot bie/ toelïte men fient/ maar ooft tot alle geloobi» gen/ bie men niet iJent; men bejeenigr 5icl) niet aliren met be gobsaligen/ bie baat legentwoorbig 3fjn/ maar ooft met allen/ bie in be geljeele taerelb 5ijn; ja met be Cngelen en met be jiefen ban fce bolmaaftt regtbaarbigen in ben Ijemel. Zij zijn gekoraen tot deu berg Sion , encle de stad des levendigen Gods , tot het liemelsche Jeruzalem, ende de vele duizenden der Engelen , tot de algemeene vergaderinge ende de gemeente der eerstgeborenen , die in de hemelen opgeschreven zijn, ende tot God den Eegter over allen, ende de geesten der volmaakte regtvaardigen. Ende tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezum, ende liet bloed derbesprenginge, Hebr. XII; 22—24. 3$ be Ine* relb fjun bijanb/ haat/ be^acljr/ be?bolgt/ be?bjiifit bie öcn/ baar i^ geen tioob/5rj ftunnen ïjare liefbe Inel mi?fen/5ij fjiböcn fietej gejeffcfiaij/stj be?» ftüiiftften 5ir[) soetrlijft in be licfbe tot mairtanberen/be^e ïiunne eenljetb betuigen je in Ijet ï}. ^bonbmaal boor liet eten ban Fjet^elfbe Djoob/en get bjtnften nit benjelfben befte?. 1 Cor. X: 17, Eén brood is het, zoo zijn wij velen één ligchaam; dewijle wij allen éénes broods deelachtig zijn. i£)U£i ïjou^ öen be ftinberen a3ob^ Ijier be boorbruiloft.
Daar XII. 8. (Doet l)ieramp;t}/ bat men boo: ïjrt ^Ibonbmaal fiejfter tecjbt In ^E'ligmaftinge/cm jon ben te booben/ en ben ï^eere ttielbegagelijft te leben; kmdittot taant ïja'? i$ be^flerftenbc fpij^ en bjanft/ljier lno?bt öet geloobe bc?ile?ftt/ iieiiigma- jjjrr inijcbt be lieföe gaanbe gemaaftt/en meer Bebe^tigb/fiiej ié eene ■Inge' bejeeniging met Éesn?/ ï}et leben be? jiele/ ïj'C? ecne getatllige bc?6inb-teuigfe om ben ^eere te bienen/Ijier ié eene berpligtinge tot fiinberlijfie gefjcorjaamljeib/ fjier i^ men be^liefb gebiorben op be geburige gemeen» fcfjap met (öub/bie boor bejonbe tno?bt bc?i)iiibe?b/eti boor beoefeningc be? gobjalig^eia luerbt be?taaftftc?b. ^Daarom Incrbt be jicle aï iiilletje^ bliniicube gelijfi JBoje^ aangejigte ; jfj aio be ö?uib ban genbe bnibenoogen/om geburig ^aren beminbe in 't oogc te jjouben/ en ban alle öegee?iijfte bingen af te jien/ sij Fieeft lu?t om öaren üeminbe te berbltjben/baarom boegen jtj jicg naarjijnen taille.
SJnbien e? nu betnegen aan ié/300 moet een geloobige/ljoc traag {)ij ooft i$/ en Ijoe bele ^taarigljcben en tegentaerpingen gij ooft getaoon i^ bij tc brengen/ gaanbe gemaaftt toorben in berlangen naar öet If. Sbonbmaal/ en met ^Boje^ peggen: Ik zal mij daar henen wenden, ende bezien dat groote gezigte, Èxod. III: 3.
2. Bestaat XIII. Het tweede bat tot be ©oo?6ereibinge noobigiji/ijï bebeproevingeban ^nbecProe'5(Clj5elben/ of men in jiaat i^oni te mogen en tefiunnen tot be tafel toetre» ■ ' ben/en geeistelijft te eten en te ö?inften. ïfierjullen torj bier 3afien boor» ftellen: 1. ©at be bcpjoebingc ncobjaftelijft ig. 2. ©at be DiiDcfteerben niet
tno*
en Nabetrachtinge des H. Avondmaals.
mogen toetrcbEn. 3. li?at ficSecrben niet mogen afBhjben. 4. i^oe staaft» geïoobigcn ^iclj moeten cpbeuren.
XIV. De ïjeproevinge ban sidjseltieii/ eer men ten 2EbanbmaaI gaat/ isnooaza-ift een zeer noodigwerk; taant/ wanulct
1. 't 3^ een ejrptcjï bcbel/ 1 Cor. XI: 28, Demcusche bepvocve hem is bevolen, zeiven, ende ete alzoo vau het brood , ende drinke van den drinkbeker.
2. 't 30 niet boor ieöereen ;een b?rembcling/cn onbefneöeue/een be?quot;tisniet
ontreinigöe mogte ban fjet Jpafclja niet eten/ Exod. XII. Tot den godlooze voorie-zegt God: Wat hebt gy müne inzettingen te vertellen ? ende neemt mijn ereen-verbond in uwen monde? Ps. L: 16. Cl)rigtug nooöigt bdenben/ Hoogl. V: 1, l|origerigen en borftigen/Jes. LV; 1.
3. 't SCs eene fcö?ififteltjfte joube ontoaarbig te eten en te brinften. 1 Cor. 't is eene XI: 27 , Die zal schuldig zijn aan 'tligchaam ende bloed des Heeren. (£*en fc8?ifirselijft oorbeel ftangt julfien obej't Ijoofb. 1 Cor. XI: 29, Die on-de,oa-waardiglijk eet ende drinkt, die eet ende drinkt hemzelven een oordeel, niet onderscheidende het ligchaam des Heeren.
XV. 4. IDcïen gcSbcn rene berficerbe inbeeïbinge ban sicljjelben/sij me» vorkcer-tcn 5lt;cÖ3elbEn met itcQselben; 51) meenen bat ;e tael öehtaaam jijn/ taant dfnge^eel 5ij öebbcn geen ttoi^t met Qunne naakten/jtj jijn geboopt/ jij gaan naar» ftigtot^et gcfjoot ban iönb^ iDoorb/3ö ieben 500/bat niemanb op l)en
taat Ineet te jeggen/ jtj gclooben bat CF)?'étu^ be Saligmafter i^/ men moet baai* niet aan tlmjfelen bat men tael jaiig jal taorben/ bat Cfjji^tué oeft nnjn gafigmafie? is ; baarom al bubbel tael/ CDjf^tu^noobigt en be»
faeelt Ijet on^/ift tail ben ïfeere ban baarin gegoorjamen. SCnberen boegen baarbij een afljouben boor bien tiibban 5quot;nne beminbe jonben/lejen in bebote boeften/ en tiibben tael een^ te meer/en bug ^elt men sicfj in eene plooi ban beltorie/en men gaat aliao genipt Ijenen/en eet en b^infttjicö jelben een oorbeti.
XVI. 5. ©elcn fiunnen sicfoelben niet bep?oeben; 55 ftennen/nocl) be veieu
goebanig^ebcn/bie een iegeljjft/bie ten SCbonbmaal jal gaan/moet Ijeb^i^nict ben/noctj sic^scüben/cn taeten selbeniet bat men 3icö bepjocben moer/beproe-en gaan 31300 onbep^oefb {jenen/ en Ijalcn 3tclj (öobé toojne op ben ven*
G. Joelen taillen vcïj niet bep?Debcn; taant sg tacten bat {jet onftlaa? oplt;= wmen Somen 50ube/3tj jouben benaautab taorben en ttaijfelen aan ljunne salig» met-Ï|eib/3t3 30HbEn miisfcljien niet tmrben ten SCbonbmaal gaan/en taat 5011»
ben bc menfcljen ban ban ïjen seggen/baarom beftften ;E ben pot toe/en ïeben geruist in ljunne sonbe/ en bestaaren bie boor Tjet ontaaarbig eten en bjtnfien. 3!^ fi^t ban niet tael n^abig bat febe? sie/ Fidc get met fiem ilt;??
7. Stls men sicl) te? Beproebinge set en get IBooib «Scb^ tot ben toeréftecn Bcproe-iieemt/ ban Begint e: ejnst en Beftommeringe te ftoinen ; Bebinbt men sief) k®quot;^0cr onbrBcrjb of ttagfelt men aan sijre Befteeringe/men raafit aan't soeften/emst. bibben/ fcF)?CDEn/ en tot Sfesué loopen; siet men taarc gtnabe in sicïj/ baa?
fiomt Blgbfc^ap cn bjiimaebig^eib om boor Ijet geloobe toe te treben. 2itt/
(Ooaooo 3 uit
1029
1030 Van de Voorbereidinge, Betrachtinge
uit alle bc^cn filrjftt/ftoc noobio en nuttig ïjet i^ jicftjelben tcficyrocbEn. Onbokccr- XVII. Een onbekeerde mag niet toetreden. Crn lijmnhrling/een onfie^ gen niet fnei3ei1E/ EPquot; bpronmhiigbc mogte ban f)et^afcl]a niet eren/ bh 30a nu nat? toetreden, niet ban tienen Bjoobc rn bjinftamp;efte?; boor ontjcftccröen is niet erne eenigr belofte/cn öie^ 00R gcene bcr^rgrlinge. (Onbcliieejöcn jrjn öoob in ^onöen cn migöatiEn ; nu/ öooben fiunnen ntet eten ; 't odaobe ig öe monö en öe fianb bcr jiefr. ©e DnBEftEcjben Ijcööen geen geïnobe; bteö bunnen 3e nfet eten ban bat öjnab 'bat aUmi boar üe geloobigen üercib ; rn baeii 5c fjet ban ebenlnel/500 tirböen 5e te bieten bat ^e Cti^i^tug fiefpotten/jidj fctiulbig maften aan fjet ligcDaam en bloeb ban CJj?i^tul/ en ^em aïjS op nieuta met be 3iobcn rnuifigen. ïEn braagtmen: ilDie ^ijn onlicftoerben ? gift anttoDorbe/ (a) ontnetenben/ bie jcifé gcene ïertcjfiennié'fe ^eEiben ban Cljri^tué perfooti/ nature/ öo^gtogt/ bi'rneöeringe en bejijoaginge/ noob» 3flfteitiftf|eib ban bolbocninge/ en fnarftt ban Cljiigtué boob; bie nog geenc ftennt^fe fiefibrn ban bc nature bejj geloof?/ bcr toebergebnorte/ban geeé-teïijft ïcben/ ban (©abö regtbaarbigljcib en be^ jonbaar^ be?boemelijftljeib; tie bc nature bej« SCbonbmaaf^ nier bcrflaan/ en fjet tceftcn met be 6e« teeftrnbe jafte niet Uirten te bereenigen/cn ^et niet ftennen aïj? een segef. (b) ;E)ic niet bcjneberb ^ijn ober be ^onben/ en geruft ïcben fninnen monter be bcrsocninge in CÖ?i53tus te joeften/ bic geen behangen {)rfifien naar ijcr geboel ban be bergebinge bcr jonben/naar troont 'naar berjefteringe ban ^aligfjcib/ naar l)Eiliginaftinge/ en naar een leben in bc bcrtegenbiDorquot; öigingc ban a3nb ; nnar ^orgeïooé en gerant lcben/^onber bie bingen beellt; ntljtig te 31311. (c) ®ie gcenc oefeninge bejt geloofd ijeüben/en niet Ine?ftquot; 3aatn 5t)n in C!j?ijjru^ al?? ben 'SSarge te ftrc^cn/ naar Cfem te berlangen/ uit te 3icn / i^em met fiibbingen en fmeeftingen aan te ïoopen / ï|eni aan tc nemen tot regtbaarbigmaftinge en öeiligmaftinge/ 3ic|j aan t^ein ober re geben/en 't Ijarte op ^em re petten/en in bcrecnigingc met l|ein te leben. (d) ©ie nog ganfdidfjft lebcn in be aarbe/ biicr In^t/ berlangen/ 3oefien/6cfiotnmeringen/ tirfbe/ bergcnoegcn/ breeze/alleen iié in be aarb» fcfte bingcn/in beöcgerrtjjftljeben brr oogcn/in be begeer(ijftiicbcn beg biee-fcfjc^/ in bc groot^cfjliebcn bC3eé ïcbeniS/'r 35 bat men uitlncnbig cen bur-ger!r)ft lebcn lcibt/ en gob|b{cn!tig i^/ 't 31) bar men in giobe jonben feeft/ cf in't openbaar/ of in't ^cimeftiftc, i^u^banigen 3ijn onfiefteerb/ bat Ijeb» ben 3c te toeten/bc3e toaarfcljutocn toij np'tcrnjligjlE/bar 3rj3ir[3 nict bev'ionten tot be ï^ciligc tafc! toe tc treben/en berftonbigen Inm/bat 3c geen öecl aan CÖ?^tu^ en 3line goeberen fjefiben/ bat t)et SElionbmaaï boor {jen nict i^ bereib/ en 30031) cbcntoel roetreben/ 500 berftonbigen toy tjiin ben toorn ^ob*?.
Bekeer- XV1IL Bekeerden mogen niet afblijven, af# 3e ge3anb ^fjn/ en gefegenfjeib gen niet l)f 0,,J r2 fiumien neöjuiftcn ; toant (a) Ijet i# tegen be Urienbeltjftc ifbiüvcii. noobinge ban Cfl?i?'tnf?. (b) 't tegen {jimne eigene bertrooötinge. Cc) 't II# tegen !jun eigen toapbom. (d) 't É# tegen öe öeltjbenigfe ban
Cj)?'#'
en Nabetrachtinge des H. Avoudmaals. 1031
(e) 't *3^ tegen öe gemeenfcöap öe,: Ijeiligen/ eo tegen al 'c gae^
öc/ bat turj üaUen j)c6öen UoajgeftElb. Sdnöicn jij bao? Ejgejniéfe te gtben/
of in ttniiBt en Ijaat te (eben/ of aan mu- janbe ^oa te UleUen/ bat ijaoc üien tijb oeeiie UDlftonienE refolutie üiiflen HBiiiea om au re fcaan/ sicij üe^ heiligen aibonbmaais oniuaajöig inalitEn/5üo be^Qiiöigcn 513 bubamp;El/rn Ijeböen sief) jeer Uauc ben ^eere tE 'oecneberen. SEaat öe ioobanigen oiibcc De öcöieningein bcï^E^lu, ültjüen/banliejre flaan/eiijien de geloaUtgen aangaan/en Dan bij ^icl) u'lben ttEiireii en benfien/baac mag ifi nietonbe^ jijn.
XIX. 5111^ iemanb in sictj selbcn re beyjoeüEii niet Ïïan ftomen tot Henni^- noc ou-fc ban söuen ftaat/ en geen öriluit Ran maften of {jö öefteerb ig of niet/biat ftaat julR eenen te boEii? sülSag ^ulli een niet Inel afblijbeu ? Antw. E^en nieten ' (jceft nooit Ijet boot eene ycibilcgie te relJEiien bat iiibii afblijben mag; cir.ig.;n. maar Ijet moet eene jeer gioote fmatte bertueiiften/bar men niet aangaan mag/Dar men afblijben moet; 't ig eene jeer be^fteerbe Ijanbelinge al^ men rebenen soEftr om l)Et gemoeb te jlillen/bat men afblijben mag. Jiaen ijeeft niet ban iiooben/ eer men aangaat/ eene bolRamene/ bajïtE/ taejftsatne be^jerjeringe ^onöer öeftammejnipfe/ bat men in ben (laat ber genabe ia/
eu een tUEberReeren oy bie be^ielieringe; maar 't i? gEiioeg bat men ober*
tuigb is ban be uitgaanbe baöen bes geloofd en ber beiieetinge/ al bujft men beje conciufie Daaruit niet op maften: iit geluobe/ ift ben beiiet^ö. Êen toaar geloubige vil in vclj öebinben/(a) bat Ijij met al .^ijn ^arte/ben eenen tijb toel geloobinct ban ben anbEren ti)b/ uitgaat naar ben tjeerc lesu^/ om boor 5!jn blorb geregtbaarbigb/ om boor jijne bolbienginge ban be luet met sijiiE fjeiligljeib belileeb/en bouc jsjnen öeeét beranberb en geljeiligb te Uiorben; bat iji) naar 3lie,;u^ uitsirt/ berlangt/roept/looyt/tuacljt/
jiclj aan i^em Daartoe obergeeft/ bat ijij tegen Ijet ongeloobe Uiorftelt om SJe^u? in Ijet 5atte te brengen/ en om ber^efterb te luorben bat men in föem gelooft/ en beel Ijeeft aan i^em en sijnc goeberen. •
(b) jal bebinben bat Zijniet tebreben Ran 3tjn niEt te geïaoben bat Ijij genabe berlfjegen Ijeeft/ maar bat Ijü met al 31)n ijarte begeert be be» jittinge/ fjet genot/ben fmaafi ban be goeberen beis berbonbg; bat j)ij be^-lieft op eene babelpe bereeniginge met £iab/ op een leben met cenen in»
b?uft ban be^ i|eeren tegenliiootbiglieib/op Urebe bet confcientuV op be liefOe en bceese beis i^esTEii. 5CI? l)ii bit inigt/ 500 ip Ijij ontroerb/ Ijeeft Ijij Ijet berloren/ Ijij Ran niet rugten/ tot bat Ijij Ijet tucberom beftomt; laaat 't ia yjn leben/ jijnc ^QEtigijeib/ 5ijne saligljcib.
(c) £^ij jal in ^iclj brbinDen eenen ijaat en aflieer ban be ^onbe/eenefma?»
te alsi Ijij jonbigt/ een telRenjS tueer opitaan/ een loopen naar 't bloeb ban Sle.^u^ tot licr^oeningE/ een luiét en liefbe om ben j^eece luElbeljagelijR te leben. ï^ij bebinbt in sirtj eenen ftrtjb tngj'cljen blee^cfi en geegt; bat be aarDfdjE üegeerlpfjebEn tjEin riEbnrig tot De aarbE/En ban ^obaft^EliREn/
en bat be geegt/ liet fjejboren gebeelte/ Ijet geegtclljli lebEn Dat in Ijem ié/ |jem geburig lueberom ban be sonDe tot viigt;ob tiefit/ en bat in bejen ftrijb/
ban
1032 Van de Voorbereidinge, Betraciitiug-e
öan Dec liïeegcö tat stjne ftna?tE be obc^anü Secft/ cn famtfjö^ tot sijne filijbfcfiay be gEE?t. iemanb in tuaacfjeib öE3e scftaften en tuerftiii' oen in sicl) fieUinbr/sao is Ijrj in jlaat am ter tafcl toe re tceben/al Öecft Ijij öe iilare UErjeliEcinge niet; öaa? Ijapcn Ijet üeIe gEloaUigen aan/ of baar anftunbE ban Ijet ii^oojb/of boar bE jlnaftljeib ban {Kt Ö'Pta* ri^cli geloobe/of öoo? ü^eeje bat 5e jiclj bebjiegcn mootEn/of bat je bij be gEnabEii nog 50a lisle sonben 3ien. ©e saobanigEn mogEii siclj niet abfEntECEn/ maar 51)11 ue^pligt 0111 onbEC be fee^ttjaubenbE menigtE toe tE trEben/om baar geb^uift ban be tEElienen bErjegelb te iuoiben ban bE beloften/ bie aan juliien/ al^ mi gemelb/ gebaan 51)11.
3.Bestaat XX. Het derde, bat tot be baojbercibinge bej.el^cijt taajbt/i^ be ver-j.1^ Jtfr3iequot; sieringe. gal iemanb ter Driiiloft gaan/Ijij beifiert 5ic{j met Ijec öe^te/ bat jj'j öeeft. (jEene bjuib berfiert 3ic!j ürj uitnemenbljEib om aangenaam te sijn aan ben bjuibegam/ en IjEin te bejeeten; beel meer moet bat een geloobige baen/oybat be ïianing lu^t fjebbe 5ijiie fcijaoiiijcib. ®E ga^'t/ bie ^anber bruiloftgiileeb mebe ging aan5itte:i/ üjerb alra^ gefienb en uirgEtuocyen. Matth. XXII : 12, 13. ©at ig a:i^ tot maar-fcljutDingE en optnEfiftingE/om oal! een üruiloft^fïlEeb aan te rtfdïften. Hiertoe ((JTat be versieringe beljaart: 1. Eene venvakkeriuge van het historisch behoort geloove, booj eene ftille «lEbitatiE en obe^benliiiige ban ÖEC.gE^cElE tUEjft keriuge' ^ bejlo^fitige/ met apy^obatie en blijöfCtMp obe? be gaeDijeib/ taij^-van het f)Eib/ regtbaarbigl'jeib/ magt en iuaarljeib a3ob^/ larlfte 3ict) in 'jet tae^lï geio0ove?h ÖE!: torlogfinge opdoen.
XXI. (a) ïitimt met utae gcbacOten op tot be fanteine ban alïcji/be Ecutuige bE?iiiE5!ngE/ bat Ijet ban Eentuigljeia ii3oö^ tuelbeljageu i# ge-inceist ftoffe ban berbionberiiige/ blijbfcljap/ banlijegginge/ Cgt;ab-be?{}Ee?= Iijftinge en 31500 ban 5aligljEib/ tE gEbEn in Set openbarEn ban sgne tEgtbaarbigljEiD en barmljactigljeib' en bat Ijij tot birn Einbe bcojge-nomen heeft EEiiige engelen en nienfcfjen om tj^nne sonben te ft^affen/ en anberen geftelb Ijeeft tot be^finjginge ban be eeutuige geluf{3aligi)eib boor enUele genabE En brij taElbcljagen.
(b) a5aat ban baar tot be befcljoulriinge ban Ijet be^banb ber berlogfin» ge of ben raab beg; brebe?/bat be gone quot;^orgesanbe 31)11 boor oe uitbe?-horenen/ bie boor eigene moebmilligijeib ban a3ob souien afbal» len en siclj brengen onber ben tijbelijften cn eeutnigen bloeft/ bat l|ö beji menfeften nature in cenigljeib 3ijn^ perfaan^ 3oube aannemen/ en al^ 25a?ge punne soiiben al^ 3i)n eigen ban pen op li^em abErnemen en boor 51)11 Irjben en flerben aan De regtbaarbigjjeib èoö^ balboen/ en uituoeren allej»/ teat ban nooben lua^ om gen tot be 5alig!?eib te brengen.
(c) ©aalt neber tot be fcljeppinge be^ meufcfjen/en tot be berbjeftinge ban l)et berboub ber toerfien/ eh tot be feeloften ban bEii 3J5ibbelaar/ en tot alle be fdjabulnen rn offertjanben/ bie Ijet bolft sjpobjf leerben jjoe be ficloofbc SJaligmafier jjen beclagfen cn saligmarien joube/en let
en Nabetrachtinge des H. Avondmaals. 1033
op f|£t berlanoEn ban be ocfaotifoen/öat öe BcïoftE mostc Uecbulb luojben.
(d) ©at be ficlooföe Jiaegfia^/na bekoop ban omtrent btec bui^enö ja^ ren/ in be taerelb ij? gefiomen/ en be menfcFjelofte nature uit be maagb Jiaaria ö^eft aangenomen in eeniglieib be^ pe^foontf/ en aljoo in ftaat
geftomen om ben borgtogt te fiunnen uitboeren. ©at be ^ecre Sic?11?/ ban jijne geBoorte af/ i)en bioeFf/ bie op be uitberftorenen lag/ op i^ein met julfte gelniUigljeib en liefbe geeft obejgenomen/en daarom ter jlonb alle^ tegen gabbe; in armoebe tuierb geboren/en al^ een bejfdjobeling acöterin een fcgunc in eene ïtribBe gelegb/l^rj moept blugten boor be bejboïging ban j^erobe^/ in 't jtaeet jijn^ aangejigt^ at ^|j jgn brooö. gullenbe nujijne puBIiefte bebieninge aanbaarben/taierbe Cjt) ee?^t jeer Qeftigin te taoe^tijne ban ben buiUel beftjeben ; omging f)Et gcÖEElc lanb/ met g^oote ït^acljt prebiftenbe om be menfcljen tot beftceringe en 3a* ligïjeib te bjengen/i^tj genaé allejlei eHenbigen uit Ijet biepfie mebelijben/ blinben/ booben/ ftommen/ Rreupelen gena^ {^tj/ taie?p be buibefen uit;
jj taefite be booben op tot bejtroo^tinge ban be bebjoefben/maa? ft^eeg te?-jtonb ben Ijaat ban be ^liari^eën en ^ctjjiftgdeejben/ bic tjem met allerlei lapteringe be?acöt jocijten te maften/ en baa^op toelegben om i|eni te booben.
(e) fijnen loop gebbenbe boleinbigb/taierbe 30a met ben toornc (©ob^/toegen^ be obergenamene 3anben be? uitbejftorenen/ obe^goten/ bat iiö beb?oefb bJie?be tot ben boob toe; Bab met fte?!* geroep en tranen/Ijet bloebige 3toeet b?uptEban 3gn aangesigteop beaarbe/t}ij ging Inel tot 3gne©i?cipelen/maar niemanb onbejjteunbe ^em. i|ij tniejbe ban sijn eigen ©i^cipel/ Sluba^/ be?raben/ ban 3gne bganben gebangen/ aJ^ een moorbenaa? toreebelijS tneggefleept/ boor get fte^rfelijft gerigce gejleïb/ balfcgeltjft fiefcgnlbigb/ alé een öob^ïasteraar ter baob bejooc» beelb/befpot/in't aangesigte Befpogen/ met buitten geflagen/aan ben ïfeibenfcfjen regte? Ipilarug obergeiebejb/naar ^erobu^ geb?agc/en met een fpotacljtig ftleeb' boor be ftjaten geleib/ ban 't bolif/ boor opjjitfinge ban be (0be?prie^tcré/ ten ft?uifc gecipcljt/ Ejbarmcltjftgegeepfelb/ in fpot met een' boornenïJjaone geftjoonb/ met ftofiften op stjn tfoofb geilagen/ ter öoob geboemb/ uit 3eru3alcm naar ({poigotga geleib/ b^agenbe get ftrui^/ aan get bjuife genagelb met nagelen/ bie boor 3ijne ganben en boeten in get gout gefdonfien tnierben/ met get ftjuife opgerigt/ en 31300 tu^» fcgen gemel en aarbe opgegangen. ©aar gangt be liebe Ée.iuS/ beöloeb ban ben goofbc tot be boeten/ in be aUe?g?oat|le fmarte/ in be allergjoot^ fte bejfmaabgeib/ en moet baarBQ be Blijbfcgap ban 3rinE bganben/ gun fiopfegubben/get uitftefien ban gunne bingeren/en aüerïei bijtenbe la^ tertaoorben sien en gooren ; ©ob onttrcS i|em alle licgt en betooninge ban gunjle/ berbulbe l|em met snnen toorn en tujafte ; roept in be* naautabgeib 3tjn^ geejite^ uit: Mijn God! Mija God! waarom hebt Gij Mij verlaten ? ^em bor^t fmartelfjft/ maar cbib met galfe gemengb taorbt
I. Pppppp f}cii!
Van de Voorbereidinge, Betracbtinge
ï^cm te brinTicn orocbcn. ©e jonnc taorbt berbui^tcrb/ joobat ecnc bififte bonftergeib l|cin nog meer beslnaatbe/En ten laatfle geeft l|tj ben geegt. Soobeel Ijielb Ijet in 23orgc te sfln boor een'sonbaar; bu^ fietaalbe boor u/ Inare geloobigen/ bic bit lerpt of Ijoorr.
(f) ï^tj toierbe fieg^aben/ten berben bageftonb ban bebaobenop/ na beertig bagen boet frjtj oy ten Ijeinel/en ontbing be aIlcrg?ootflE eerc en ïjeerlgfiljeib aan beg ©abe^ regterganb/ cn sal al^ Begter tnebEE-ftonien ojj be taolfien om be menfefjen te oocbeeïen.
XXII. ©it alleg met eene ftille bebacljtsaamljeib te oberbenïten i$ ö^t luerft omtrent ben tijb be^ ^lbonbmaa!^/ in tuelfie men srjner gebenftt/ cn fijnen boob berftonbigt. ©it te oberbenfien ja! een ftïaarbe? inbjuft gebcn ban be rcgtbaarbigijEib 6obg/ ban be noobjafteïglifiEib be? bol-boeninge/ ban be liefbe ban Cfiri£tu£/ ban be jtnaarFicib beg Itjbeng en ban be ftjacljt ber boïboeninge boor Qetjelbc.
1. iöaat baarop boort tot fiefcijoulainge ban ben taeg/ taaarboor (Ctob be iiitberRorenen brengt tot be gemcenfdjap met ben galigmafie?; lt;èob Iaat ö'cr cn baar in be tnerelb öct Cuangelium berftonbigen/jenbt bie-naren bié {jet prebifien/ roept be jijnen boor Ij^t JIDoojb niet alleen uit-toenbig/geïijfi %ij beïen boet/ maar ooft intaenbig; ^jj berlidjt 5C/oUer-tuigt 3e/geeft fiun begeerte tot ben i|eere SJejug/ trefit 3e tot ïfetn/ geeft ljun Ijet geloobe/ taaarboo? jij CÖJtgtug aannemen/ en 3icl) aan %ein toebertjoulnen tot regtbaarbigmafitnge/ fieiligmaïtinge en saligfjeib. ©at (t5ob fjen 31300 tncberfiaart en tot nieiitaefcamp;epfefcn maafit/en Ijen ieber naar sijnEn raab geleibt/ en ten ïaatfle in be be^toorbene IjpEjItjftöeib opquot; neemt; en refïecteejt meteen op bie Vncgen/taaarboor be i^eerc u tot Ijier* taegeB?agt Ijeeft. ©ugsietmenin ieberpunt taonbe^ljeben/men too^bt be?fte?ïtt in bc taaajljeben/men approbeertse met öltjbfcfiap en taorbt flillEtjeg in beselbe obergebragt/en al3oa boa? stjnen raab tot gecrlgft' Ijeib geleib.
Ootmoed. XXIII. 2. ^Tot be opfieringe Beljoort [jet in staat brengen om een voor-werp te zijn van vrije genade, ©it gefejjiebt boor l}Bt befcljoutaen ban sidj-jelben/ten opsigte ban ^tjne nietigljeib en ^onbigljeib/ om baarboor filcln te taorben ; sufïten 3ijn üefttaaine boortaerpen ban genabe. 1 Petri V; 5, De nederigen geeft Hij genade. Jes. LVII; 5, Ik wone by dien , die eens verbrijzelden ende nederigen geestes is, opdat Ik levendig make den geest der nederigen, onde opdat Ik levendig make den geest der verbrijzelden. Matth. IX : 13 , Ik en ben niet gekomen om te roepen regtvaardigen , maar zondaars tot bekeeringe. ©enftt öan : taat Ben ift arme taorm/ bat be i^ecrc aan mtj gebenHen sonbc! 3Ili öen een mengel)/taieng g?onbflag in ö^tflofig/ en bie een leemen l)quot;tte betuaont/ccn mabensaft/een ö?ooge fioppef/een cnftel niet; sal suilt een met a5ob in een bejBonb fiomen/ en een Hinb sijn ban ben ^eere be? ÖEfr^n/En gierna be^fteeren en getneenfcljap geBben met ben ïjec.ilpen en algEnoegsamen (I5ab5 ©aarfitj/ift Ben imme^g niEt
ban
1034
n Nabetrachtinge des H. Avondmaals.
öan jontic/ ifi tnisfe lian nature get Dcdb (J5ob^/ cn üe oejtalte Uan öcn O^ulueltifien buibel taa^ in mtj ; luat geeft bat 6003e Ijartc niet al giii*
tuelen opgctaojpen/en bat niet alfeen baau möne öcfteccinge; maar ooft nu nog na mijne fieliecringe ! I©at al jonben Ijeüöe itj met Uioo^ben/ gc=-öacfjten en baben öeb^eben! lt;0^ bie ylaatp/ op bien tijb/ fiij en met bic/ in mijne eensaam^cib; f)oc In^tcïoaö/gee^teioo^ en jonbig Oen ift in be gob^bien^t/ in Ijft Öao|-eii en lesen Uan fjet J©Dojb/ in üibben en jingcn/
ijoe ontrouln öen iftaan be genabc/Ijoe tjeböe ift ben heiligen ^eept be-öroefb ! ilDaarlijft/ ift öcn niet tnaarbig/ bat a?ob op mij joube jien/ of mij eenige genabe öetagsen. blijft baar luat op flaan/ tot gij regt aan» gebaan luojbt olie? bie 3aften/ en insinfit in nine jonbigljeib; niet Dat gij haarboog ongeloobig joubt Inorben/en ntaen ftaac joubc Uejtaerpen/
ooff niet om boo^ be iöet en öe eeutuige bejboemenipfe be^fcfj^iftc en geljeei bc^plcttc?b te üiorben/al^of bat alleen be regte üerneberinge Ina^; neen/bat l)ecft Doorgaan^ plaat^ in be eejflc befteeringc/en bat ftan nu 50a geene plaatfe Ijeölien in begenen/in luier Tjarte f)ct geloobe ; maa? öe be^neberinge/ bie piet te pasfe ftomr/beftaat in beje gejlalten;
XXIV. (a) ©e ftleinljeib be? ijarten. Gen. XXXII: 10, Ik ben geringer Wnariri dan alle deze weldadigheden. 2 Sam. VII: 18 , Wie ben ik... en wat is mijn b03taai-huis, dat Gij mij tot hiertoe gchragt hebt ? Luc. XV: 21, Ik en ben niet meer waardig uw zone genaamd te worden, (b) ©e (6iiangelifcfjc fcfjaamte/lier» gejflfcljapt met geloobe. Ezra IX : 6, Ik ben beschaamd ende schaamrood, om mijn aangezigte tot U op te heffen , mijn God! want onze ongeregtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd, ende onze schuld is groot geworden tot aan den hemel, (c) 5E)e finarte tóegen£t be jonbigfjeib bec jonbe. Ps. LI:5, 6, Ik kenne mijne overtredingen, ende mijne zonde is steeds voor mij. Tegen U, U alleen hebbe ik gezondigd , ende gedaan dat kwaad is in uwe oogen. (d) ©erootmoebigenbc Uerfoeijinge. 2 Sam. XXIV: 10, Ik hebbe zeer gezondigd in 't gene ik gedaan hebbe , maar nu , 6 Heere ! neem toch demisdaad uwes knechts weg, wantik hebbe zeer zottelijk gedaan, (e) ©reeje boor be roebe. 6 Heere! en straft mij niet in uwen toorne, ende kastijdt mij niet in uwe grimmigheid, Ps. VI: 2. (f) ^elijbeni^fe bej ;onben/ met erften»
teimfe ban De^elber gatelijriljeib en lierbDemelijïirjeiö. Ps.XXXII:5, Mijne zonde maakte ik U bekend, ende mijne ongeregtigheid en bedekte ik niet; ik zeide : ik zal belijdenisse van mijne overtredingen doen voor den Heere. (g) frjartelijfte geöeben om bergebinge en ürebe ber confcientie. Ps. LI:3, 4, 11, Zijt mij genadig, 0 God! naar uwe goedertierenheid , delg mijne overtredingen uit naar de grootheid uwer barmhertigheden. Wasch mij wel van mijne ongeregtigheid, ende reinig mij van mijne zonden. Verberg uw aangezigte van mijne zonden , ende delg alle mijne ongeregtigheden uit. (h} Cene UejlKffmge bejifjartcn boor Ijer geloobe op be beloften aan öe bel|jbL7? bec 5onben gebaan. 1 Joh. 1:9, Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw ende regt vaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, ende onsreinige van allo
^ppppp 2 on-
1035
Van de Voorbereidinge, Betrachtinge
ongeregtigheid. Itejc jijn be berneberbe ocflaïtcn belt;S fiaEtcn/aan toElftc bc ï^eere stjue brtje oenaöe en beje jijn berficrfelen/aan tDEific be ^ecre
(u^t Ijceft/ öibt om jnlfte geflaltcn/ en adjt 5e Ijoag/ aï^ oö 5^ ö^öt.
XXV. 3. iCot be bcrfipringE behoort een herstel in 't verbond der genade, en ectiE bErniEutoinge bE^seïf^; ^oa öebe ^Jsracf/ 2 Chron. XV: 12,14,15, Zij tradon in eeu verbond , dat zij den Heere den God barer vaderen zoeken zonden met baar ganscbe harte , ende met hare gansche ziele. Ende zij zwoeren den Heere met Inider stemme, ende met gejuich. Ende gansch Juda was verblijd over dezen eed, want zij hadden met baar gansche herte gezworen, ende met haren ganschen wille Hem gezocht, ende Hij werd van hen gevonden. 'r 3$ teaar/fict bcjbonb eeiijS rjemaaftt/ blijft balt;St tot tn ber Efutoijj' ïlPib. Jes. LIV: 10, Het verbond mijnes vredes en zal niet wankelen. Jer. XXXII: 40, Cn Ik zal een eeuwig verbond met ben maken , dat Ik vanachter hen niet en zal af keeren, opdat Ik hen weldoe, ende Ik zal mijne vreeze in baar herte geven, dat ze van Mij niet af en wijken. MSaar fominioEn Inor» dEii bifilntjf^ boniJE?/ en tlntjfden/ of je siclj VueI ooit regt in öet brrboub JjEbben btgEbni/ eu jijn fiefioiniiiEjb ober beel aan ; anbe-tEn migfen be lebEnbigljEib/be ölijbfcöap obEt jjun berbonb met (0ob/ eu be glan^bcj goebErEn be^ bE?borib^jö boor f|En berbonfn^b/baarom
öet nuttig rn ncDbig Ijet berbonb te bEniieutuen. vöaat banftilobec-benfien ben EiIcnbigen/sonbigen/bEjboEmElijftEn/omnagtigen En taalge-lijften ftaat ban bie/ tnEUic buiten IjEt genabebe^öonb 5iiquot;/En bat gtj 500=-banigen in iiselbEii tuaart/en oberbenftt aan be anbere jijbe goe geluft» 3alig tiet ié in Ijpr berbonb bet genabe tE sijn/ en eigenbom te Rebben aan br^Elf^ nitneniEnbe goeberen/en Ijoe bapt en bolmaafit Qet in öen boob ban ben frjerre Sesug bebr^tigb i^;berltEft op bien ftaat. ïiEErt u ban tot bE toaarac^tigE/E?nfligE en beluegelijite noobiginge en roepinge ban ben ïfeere Sejug/lui^tErt naar bE liEflpe ftEmmE/En bEriuaftlitErt aljoo ulue begEErten/eh geeft 11 met e?ngt en gebnlligfjeib in bat bE^bonb aan ben l^EEre Sesné obe?/ alsof ^et nooit gebaan Ina^/ en jEgt: nu öoe ift niet mijn oanfclje Bane/ op bit berbonb tuil ifi en jal ift lebEn eu ftEtben.
XXVI. 4. (Cot bE Uejfierhige bEÏjoort een ernstig voornemen om heiliger te leven. 1 Cor, V: 8, Zoo dan, laat ons feestbouden niet in den ouden zuurdeesem, noch in den zuurdeesem der kwaadheid ende der boosheid, maar in de ongezuurde brooden der opregtigheid ende waarheid. Spr. IX ; 5 , 6, Kornet, eet van mijn brood , ende drinkt van den wijn , dien Ik gemengd bebbe. Verlaat de slechtigheden, ende leeft, ende treedt in den weg des verstands. 4,1®En moet niet allEEn Een boornenien Ijefiben in 't geniEEn/ maar ooft ugru bie en bic jonbe in 't particulier/ en tot beje eu bie beugb; fjiEr i^ noobig eeue bsr» ïuafiftrrbc begEerte naar ïiEiïigljEib. Ps. CXIX:5, Och dat mijne wegen ge-rigt wierden, om uwe inzettingen te bewaren! Cen bolftomen opjet. Ps. CXIX:112, Ik bebbe mijn herte geneigd om uwe inzettingen eeuwiglijk te doen. Crnflig bibben om öulpe/ betoijle men jijiie onmagt ft ent. Ps, CXIX:
133,
1036
Herstel in :t verbond der genade.
Ernstig voornemen tot lieiligiüa-kiiige.
eri Nabetrachtinge des H. Avoudmaals. 1037
133, Maak mijne voetstappen vaste in uwen woorde, ende en laat geene ongeregtigheid over mij heerschen. Ps. CXLIII: 10, Leer mij uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God; Uw goede Geest geleide mij in een effen land. ©e jiele ttelnu^r sijnöe ban gare opcegtifllid0 in be.^E/ ïtcijgt bnj^ inoebigljeib om tot öcn ^cere toe tc treben. 1 Joh. 111:21, Indien ons herte ons niet en veroordeelt, zoo hebben wij vrymoedigheid tot God.
XXVII. 5. (Cot be berfieringc eeue hoogachtinge te hebben Hoogacht van de Kerke. Ps. CXXXVII:5, 6, Indien ik u vergete, ó Jeruzalem, zoo vergete mijne regterhand haarzelven. Mijne tonge kleve aan mijn gehemelte,1
zoo ik aan u niet en gedenke , zoo ik Jeruzalem niet en verheffe boven het hoogste mijner blijdschap! 3$ bE ïie?fie niet het bolft ©nbji/ bc beminbe bc^ l^eeren/Jjet ligcljaain be^ l§eeren Sfeju/ ïtoninfitijfi/eene fiec
IpE jtab op eenen 6erg/ een lidjt ber toerelb/ een boor bc ftoningen be? aarbe/niet boor ïjare ligcöameljjïte magt/maar ; een
ontjag boor be gobloosen/get bc?maaft boor be gobjafigen/ een fieraab be?
ganfclje aar bc/een fierlijfte Ijoeb in be ïjanb 4i5ob^/eene eere ban tu^ ! ®c ifóejfte get boorlnejp ban (öobjS goebljeib en taelbabigljeib. Ps. LXXXVII: 7 , Alle mijne fonteinen zullen binnen u zijn. ÏDaat eene bet'
lige feguilinge onber fict op5lt;gt en be fietnaringe bcéi^ecren. Jes. XXVII: 3,
Ik de Heere behoede dien wijngaard , alle oogenblikken zal Ik hem bevochtigen , opdat de vijand hem niet en bezoeke , zal Ik hem nacht ende dag bewaren. É)at 13 Ijet een geluli onbe? bic jjeHigen en Ijecrlgften te jijn/ en met gen boor let aangejigte be? i^eeren te berfeggnen/ Sllcju^ te öelöbcn/
lt;!3ob te Ue?l)ccrbjïicn/ en eenen jegen met l)en tc ontbangen ! i^ie soube niet be?lioe?b toorben in üegcerten om onbe? öcn tc jijn/ met gen joet en Suur/ boorfpocb en tcgcofpoet) te gebben en uit tc flaan ? ©at toa^ ÜBoscgl toc^fi/ Hebr. XI: 24—26, Door het geloove heeft Mozes , nu groot geworden zijnde, geweigerd een zone van Pharao's dochter genaamd te worden. Verkiezende liever met het volk Gods kwalijk gehandeld te worden , dan voor een' tijd de genietinge der zonden te hebben. Achtende de versmaadheid Christi meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte.
XXVIII. 6. (STot be berfiEringe beljoojt ooft een Ijarte/dat in liefde uitgaat En veree-tot alle kinderen Gods, öElienben en onbefienben ; ja een garte/bat siclj
in liefde uitb?cibt tot alle menfcljen. 2 Petri 1:7, Voegt bij de godzaligheid ve in lief-broederlijke liefde, ende bij de broederlijke liefde, liefde tegen allen. ï^et 1^. de-Sübonbmaal eeue gcmeenfcFiap oefenen met allE rjEloobigEn/ taElftc ge= meenfegap niet ftan jtjn jonbc? uitgaanbc liefde beó Ijarten. ^ic? bient get garte tnel onbejsocgt/ of e? ooft eenige gaat/ nijd/ tn?aaftgieriggcib in 't garte jleEftt/300 ja/bat biEnt er booral uit toeggenomen tc toorben. jJSen geeft te oberleggen of er ooft EEnig bc?fcgil of ttoijSt getDEE^t tugfcgEti n en utoEn naagte/ 't 31) bat gg gEin met Inoorben/ baben of gelaat ficleedigb gebt/ of bat ubi naakte oorbcElt/ bat gp u niEt biEl nEffEné gem gebjagen gefit/of bat uto naakten geeft öelecbigb/en gij uin utacbcjbebiginge
fppppp 3 eenig-
1038 Van de Voorbereidinge, Betraclitinge
cenigsin^ npffen^ gem niet tael öeöt geb^aoen. Sic toe/ loop cc n(et ra# obe? fienen/ berblintit u niet boor eigenliefde/ jijt utn eigen regtec niet/ en flaat niet op uta uitejftc regt/ 'iiaac li am gem te getnaete/soabeel be iDaArhcib igben ftan/ ei^cli geene be^neberinge ban utoen naakte onbe? u/ ttiumpljeert niet obec ftem/ maar jijt gtj be minfte/ at i^ be meeëtc fcöulb bij Ijem/ai i^ljtj jonger ban jaren/en minber in filnaiiteit/al soube F||j baatobe? roemen/ga 6tj ljcm/be?fp^eeft get met gem in liefbe/en obertuig ï)em met nbie tegr^artiggeib en brecbjaamlieib. indien gy Ijem Oeleebigb jjebt/ga bij fjem/öefijb ronbeïijfi utae fcljnlb/en bersoeft be^giffeni^fe/en fc^aam u bie^ niet/ bie gi) u niet gefcfjaamb jjebt/ tegen gem te mi^boen. 25ie toe/ïoop et niet obc? Ijenen/seg niet: ilï bejgebe get gem in mijn garte/of ift fieftenne mijne fcgiilb boor (6ab/ mgn garte i^ geruft en bier-gelijfie; tnant gg gebt geen' jegen te bertaacgten/jao gg aan utuen ftant niet alle^ bg ulnen naakte gefit bijgebragt/al taat tot bjebe bient; tail uta naakte niet be?3oenen/ gg gefit get utae gebaan; ftel u tut bien cinbeboo?/ Matth. V: 23 , 24, Zoo gij dan uwe gave op den altaar zult offeren, ende aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat daar uwe gave voor den altaar, ende ga henen, verzoen u eerst met uwen broeder, ende kom dan , ende offer uwe gave. Eph. IV: 32, Zijt tegen malkanderen goedertieren, barm-hertig, vergevende malkanderen, gelijkerwijs ook God in Christo ulieden vergeven heeft.
waar- XXIX. geöDen tag n joeRen te betaejfien tot eene geilige l^ooröe-reibinge; beje eene jafte boen tag er 6g/ tot taaarjegutainge en raabgebin» ge. Tot waarsehuwinge. (a) 25cpaalt n niet tot een'tgb/goe lange gg in be ©oorbereibinge besig snit jgn/ en tot eene maniere/ goe gg get snit boen/opbat gg niet bertaarb en ontroerb taorbt/ alS gg get 50a flipt niet naïtomt; taant be ll|eilige 45ee^t i^ btg in sgne taejftingc/ alleen bat er geene luigeib en floffiggeib onbe? loope. (b) ©oet n ooft geen getaelb aan/ om in snift eene gehalte jui^t te taillen Stomen/ 300 en 30a geftig te tail* ïen aangebaan 3gn. ©at bertoont inöeelbinge ban eigen fijacljten en eigen taille. fl)et taejfi in ftille gelatengeib te boen/ontbloot te sijn/te be^' taacgten/ben (!5ec?»t niet boornit te loopen/ maar 3gne leibinge te balgen/ öat geeft beSclt;Ste©ao?fiBreibinge/batIeejtop30ao?fiercibfngeniettejleunen. Kaadge- XXX. Tot raadgevinge, 3egge ift/bat get 3gne g?oote nuttiggeib geeft vinge. ij001; jjgj Sdijonbmaal een vast- en bededag te gouben/'t 30 bat men ge-geel niet tae?ftt/ nocg eet/of taeinig en bat ban get fïecgfte eet/ en taei^ nig tae?fit/een ieber lette op be omftanbiggeben/in taelfte ggi^/bien^t* baar of brge/rgft of arm/in een gobloo^ of gobsalig gui^gesin ; taant bc ^eere geeft getinonse brggeib gelaten/goe be?re tagonjiin besen tail» ïen bepalen ; maar fmme?jl bat tag eenen bag gefiben/ bien tag orbineren tot afsonbermge. ©e afsonberinge selbe/en baaraan op bien bag telften^ te benften/geeft eenen inbiufi/en bien bag met bien inbjalt ban afjon» öeringeöoor te ö^engen/berootmoebigt/maarit ftleinen taeeft. Süli^men
ben
Bchuwin-
ge.
en Nabetrachtinge des H. Avondmaals. 1039
öen gcljEEÏEn bao öoc/ dooblg/ ïu^tcïoo^/ in omstaetbinge ban gebarJjten gctace^t/ men f{?tjgt nog toel doorgaan^ cene fiijjonliEre fietneginge oy öen abonö/ joabat men jtcö ober öic afsonbcringc nog berfilijbt/ en 300 aï niet/soa sal get toilten joeftcn on^ nog Eenigjin^ be^ontfciiulöigen/en men gal ftlEin En biEcfi toorben dIie? jjet fttualjjft boorfi^Engen ban bten bag/baar mEii ober be anbecE sonben op bien bag jicj) niEt Ijeeftfiun-nen berooimoebigEn. Pit ijS ban bE ©oarBercibinge.
Van de Belrachiinge des H. Avondmaals.
XXXI. Pe niEnfcgE sitg/ 500 ai^ gejegb/ booröerEib gEfifiEnbe/ moet Betrech-be^ mojgEn^ niEt tE lange flapen/opbat be trjb gEin niEt ontflippE/En tinse.hoe öp ban niEt in eeue gaa^tEnbE gEftaïtE be^ gatten ftomE. «©oft moet gij moetje--niet al te broeg buiten getnoonte opjlaan/ opbat l)tj niet flaaubs/ fïape» dragen, rig/of afgemat jij onber get gEgoor en bebicninoE/taant eeh uitgEput ligc^aam belet be jiefe in gare taerfiingen. fi|tj fiegEbe jicö tijbig naar bE fie^fj in een rein en eerbaar getaaab / jonbe? fïorbigljeib of p^onif.
iemaiib arm/en f|Eeft ïjtj gcene fiïeebinge ban stjn bagEÏijffpclj gE»
taaab/ En bat nog fubE? oenoEg/ öü blijbe baarom baar niet banbaan/ be j|eerE jiet op 't garte/en niet op be iileebingE; bcgobjaligen sullen ïjrm baarnm niEt bejacljten / aan be anberen i^ niet gelegen/ be Jjonben en stoijnen fiegooren ^ElbEn ban get ïjEilige af te büjben.
Als gij uit uw huis, boo? be iftraten naa? be ïie?ft gaat/ gaat ban met Uit zijn uta garte uitbE toerelb/met ÉB?aljam uit Hj/met HEotg uit i§abam/)}uiagaan_ met 3I?raËl uit Cgypte. llaat alle aarbfc^E gEbadjtEn/ öEgeejten/ fie» c' fiommeringen baar/ftapt e? uit/gaat obEr fl?aat niEt Een breembeïing^ garte/fpoebenbE naar bEn gEmel/get baberlani)/gaat aï Bibbenbe/ al be^langenbe/al uitïienbe naar ben ï^eere.
In de Kerk ingaande, ïaat e? EEn jjEilig ontjag in utaE jiele oprijjEn/ ingaande ombat oSob/bc (ÊngeïEn en be fiinbEren (öob^ baar tegentaoojbig 30quot;/1quot;^ BibbEnbE : Zend uw licht ende uwe waarheid , dat die mij leiden , dat ze mij v brengen tot den berg uwer heiligheid, ende tot uwe woningen. Ende dat ik inga tot Gods altaar, tot den God der blijdschap mijner verheuginge, ende U met de harpe love , ö God, mijn God ! Ps, XLIII: 3, 4. (J5aat in jlilgeib op ntoe plaat^itten/Enlaat aanöacïjt/EEjbiEb eii beftigljeib siclj inutage^
geel gelaat en geiten bertoonen/taacljt u aan ben Eenen ïtant boor ijbel om En toeejom sien/ En aan ben anberen ftant boor gemaaftcljeib/ in Ijet laten gangen ban get goofb/ in get trefiben ban ben monb/ in geiten met be ganben/in get gemaaftt nmgoog 3ien beroogen/ in luibe suegtingen/
bat een anbe? get gooren ban/in 3icg ban bu^/ban 300 te ftjemmen/en bie^gelijfte; foei bie gemaafttgeib ! Sg i^ taalgelgft boor bramen en an=
bromen/ 31} maabt be gobsaliggEib bejbacgt en faejatgt/ en of e? geEnc gEbEin^bgEib onbEjloopt/ mogen 3e 3Eïben ïazten/ immE?^ gEt fmaafit
er
1040 Van de Voorbereidinge, Betrachtinge
EC naar. Spr. XVII: 24, In het aangezigte der verstandigen is wijsheid. Onder het Onder get ïejcn ban éoti£ J©oojti/jingen/geöeö en pjebifiinBe/boegt woords8 u mEt iïE Gemeente tc samen/en boet Één taerfi metgjEn in jingen/öiö-ben en fjoocen/en laatuta fiartesicg algban naar bicjaften Dctnegen/ ban ig 't geen ttjb om op particuliere gejtalten omtrent öet SCbonb» maal te taejfien/ ban bejlieiét men tael 't eene en fjet anbere. ^iet ban 0oe gtj goort/ Luc. VIII; 18.
opstaan- Opstaande, om tot be (jCafel toe tc treben/ 500 jlaat op aljS eene B?uib de- om te tjoutaen/en bat aan be eene jpeop beroepenbe ftemmeban ben B?uibegam Sdesu^'t Sta op, mijne vriendinne, mijne schooneendekom, Hoogl. II: 10. 6 Alle gij dorstigen, komt tot de wateren, ende gij, die geen geld en hebt, komt, koopt ende eet; ja komt, koopt zonder geld, ende zonder prijs wijn ende melk , Jes. LV: 1. SCan be anbere jijto jjaat 0p met berlangen om ötj ulnen 25?Uibegom Sejuia te jijn. Ik zal mij daarhenen wenden, ende bezien dat groote gezigte, Exod, III: 3. ï|ier papt get niet te trillen en te öeben/ en al fcljoor» boetenbe baarbenen al^getjoftfiente tuojben/ljier papt liefde en berlangen. Omgaan- Omgaande, naar be tafel/inbten er eenige tgb ijS/gebenfit aan de- tu^ omleibinge en gangen in jgn Irjben/ of ïjcmöt u in eene ftille toege-fieerbe geftalte/en bolgtop bic gebadjtcn en öetaeoingen/bic De i^eere u boet boorftomen/ of peinpt op be letöinge be^ heiligen (jpee^teö/ berge» selfcïjapt met uitfeftietenbe gebeben/om ban bcnselbcn geleib te tnorben/ jeggenbc: Uw goede Geest geleide mij in een effen land ! Ps. CXLIII: 10. ©f berfieelbt u ïjoebe i|cere ^esu^/bergcjelfcfjapt met belicilige Cnge» len/ u al^i Bij bc ïjanb neemt/ en u tot bc tafel leibt. In gestikte kleederen zal zij tot den Koning geleid worden. Zij zullen geleid worden met alle blijdschap ende verhenginge, Ps. XLV:15,16. Hij zal ze aan de sprinkaders der wateren zachtkens leiden , Jes. XIX: 10.
Aanzit- Aanzittende, aanmejlit u al^ jittenbe in be fiïaarïjeib belt;? geopenben tende. f|emei^/ nebcrflralcnbc ober bc tafel en alle aanjittenbc gakten/ en ooft ober u/ en alsoo in be tegentooorbig^eib iï5obg utne^ IjEmelfcljen ©aberp/ en CQ^iptu^ nto^ ^ruibegom^; jinftt brij in ulnc ftleinljeid/laat er een fiinbejlgft ontjag cn eerBieb in utoe sielc oprijjen/ seggenbe: Gewisse-lijk de Heere is aan deze plaatse, dit is niet dan een huis Gods, ende dit is de poorte des hemels, Gen. XXYIH; 16,17. giet toe/ en be?fcF)?iftt niet/ toant bc J^ccrc öeeft boorgenomen u becl genabe in Cö?t^tu^ te Betmgt; jen/ljoubt u bapt in ben geloobe/en bergecrlijftt (!5ob injgnc genabe/ cn C5?tétult;? in bc bol^cib jtjner berjoeninge.
Etende Etende en drinkende, jijt berftanbig toerfijaam boor gcloobc/ kende!' (a) tce/al^ ban ben 25ru!begom genoobigb/jeggenbe : Etet, vrienden, drinket, ende wordet dronken, ö liefste, Hoogl. V:l. (b) ©ergaapt u niet op be uittnenbige teeftenen ; taant gij taeet bat bie utae siele niet boeben Runnen ; trefit uto öartc ooft ban bcselbe niet af/ om maar alleen boor Bet geloobe onmibbclBaargesu^ aan te nemen;taant bat ig ïjet ta^rft
Bui»
en Nabet r ach tin ge des H. Avondraaals. 1041
öuitcn {jet SCbonbmaaï; maar be?Eigt;nlt;tjt op pene berfianbige cn boefige Itiijje öet teeften met öe fieteerfenbe ?afte/ea jiet in öe^clbs fjet bejöjdten ban ItgcFiaain/ eh ï}tt bejgiEteii ban söquot; ölaeb/ en
baarfn jijnE liefbe en be fi?acöt ban jijn ïtjbEn tot bejgebinge utue? jan-ben/ En mejfit bie tecïiEenen aan alé een jegeï En troulnpcnning/ bien öe l|cere S[e;ii^ 11 geeft tot ber^efteringe/bat jtjne bolboeningE boor u/
En sgtiE liefbe tot u i§/ cn eeiitaig gal öïtjbBn. (c) 10c?lnacf)t öicc geen miraftel/ of ejrtraorbinaire optrefiftinge/be^licötmge of iiecrufiftenbe filijb»
fcfiap ; geeft be {^eere u bat/ geniet liet gnebe/ tejlugle Ijet u geöenren mag; maar toeet/bat be orbinaire tucg i^ {jet geïDODe te oefenen/eh u boo? bie tecftenen/ al^ jegclen En aliS tjoulopenningen te bereikten/ bat/ 30a jeïte? aï^ gij bat öjoob en ben tofjn eet en bjtnïit/ CO^stué boor u geftorben if/ en u ïief geeft/ en tracht aljoo boor Ijet geloobe b^ebe te fiefiomen in utoe confcientie. (cl) l^oubt utue jiele in eenEba^te/öebacöt-Same/toacljtenbe en geïoofiö-oefenenbe geflalte; taee^t ban u Qet taan=
Jfelen en get bree^en/'t 51) boor fcgielijfte inbaïlEii/'t jij uit b^Ee^e ban een oorbeel te stillen eten cn b?inficn/'t jtj bate? fcijieltjft eenebonfie?-geib op u balt/ 't jrj bat gtj ulne gebacljten niet bij malfianberen ftunt gonben/en al^ jonbe? gebacljten sjjt/betuu^t srjnbe ban be opregtiglieib utoögarten/cn utaer Êcooginge; Vnant bie geftalten öcletten be b?udjt.
(e) SCI etenbe en bjinütenöe/ 500 past tt CÖ^igtup toe/ bereenigt u met J^em in taaa?Fieib/in ba^tiggeib/in liefbe/en bejgeft u tot be onber-anbcrlijfigEib ban Ijet bejBonö aan u nu bejjegelb/ jeggenbe: mijn Liefste is mijn, en ik ben zijn , Hoogl. II: 16.
Weggaande: (a) gegt in uta Ijarte/ mijn SHeju^ jaï 1doo?ö [joutien/ baar weggaan-Sen fii mebe tebjeben; £|ü jal mg niet Begcben nodj beklaten/jal(lc-get alle^ boer mg boleinben/Clij jal mij üelnaren/'t ooge op mtj gou»
üen/ en mij geleibcn boor stjnen raab/ en baarna tot 3^cm opnemen in {jeeclijlJljcib/op jijne ahnagt eh tmjfgeib fictcoulnc ift mtj. (b) ^ertaaft-fie?t be amp;Egcc?te om fijj Sfeju^ te uiijben; maar ombat niet 5511 mag/ 500 laat uta garte baar/ en bejtjouint get ^em toe. (c) ^Croo^t u met sgne lnebejFiomfle ten oorbeel/ en siet bien bag al reiöijaljenbe te gemocte/ om al^ban met jiel en ligegaam eeutaig fig t^em te jjjn. (d) »i5aat ban genen/al^ ban ^eju^ gejonben om stjnen boob en balljeiö ban 3a»
liggeib aan be teerelb re be?ifanbigen/ en te boleinben bat toejft/bat be latere u gegeben geeft te boen.
XXXII. ^ese jaften geamp;fie ift u iebe? op sicgjeïbe boorgefielb om n te öetaegen/ om in eene tegte geiïalte ten Sllbonbmaal te gaan ; maar ber»
pijnigt u niet om beje jaften 300 orbentliift te tuillen nabofgen/ be geeét moet ban bjijgeib gebfien/en be Cfeilige èeept ftomtban btt# en ban 300 boor; maar be.se gejegbe saften lejenbeen gejlejenbe/jal ej eene gefi» Belijfigeib in be jiciB ftomen/ en gij ;ult öefttaame? tnorben om uit bie geftalte te tucjfien. Welgelukzalig is hot volk, dien liet alzoo gaat. Wclge-
1U42 Van de Voorbereidinge, Betrachtiiige
lukzalig is hij , dien Gij verkiest, ende doet naderen , dat hij wone in uwe voorhoven ; wij zullen verzadigd worden met het goede van uw huis, met het heilige van uw paleis, Ps. LXV: 5. il?clocïufi53l'g 'S* ÖÖ/ öiE aljoo in öe fiinnenfJamerEn bes Cuamjelfuir.g ingeleib tooröt/ en öic scogcn Vian : Voorwaar ik hebbe U in 't heiligdom aanschouwd, ziende uwe sterkheid ende uwe cere. Want uwe goedertierenheid is beter dan het leven; mijne lippen zouden U prijzen, Ps. LXIII : 3, 4.
Nahetrachlinye van het H. Avondmaal.
Kabo- XXXIII. SCIp men ten SCboiiömaaï GEtaeciét 10/ moet men jfcg niet g™clltmquot; oP13?a0cn/ Hljsof men een jlnaar paft'/ teoen gettaeiri men aan.^orgüe/ afgiico0 fiabbe/ en Vneï tebreticn jij11/ omöat men ö^opt bat men jicg peen oorbeel gegeten en gebjemften Ijcefr/ en ban luebejfteeren tot fijnen borigen ftaat en IcUrn ; jiet toe/lnacgt n boe? jnlft een gebjag/en syt jee? sorgbuïbig om u na ïf- Sübonbmaal taei te gebjagen; taant be fatan/ficeft f|ij in öe ©oorïierEibingc en 23etracl)tinge op u niet^ fluimen toinnen/ja! traeftten na Ijct Stlionbmaal u nog een boorbeel af tc jien. ^Hoen be ü^eere SCesn^ geboopt taa^/ tniejbe ban ben buibel be^otljt; toen be ®igcipelen f)et £). SCbonbmaal met Cl]?i?tn^ geïjouben/
taiejben 5e in ben^eïfben nacï)t geërgejb en bejiljooib/en Jpetru^ gejift alg be tartoe; toen 30auïiip in ben be^ben fjemel taag opgenomen getaeegt/ fijeegljij een enge! be^ fatan^/bie 0prn met buiéten fiaeg; 500 gaat (jet nog boocgaan^ ben geïoobigen/ bat 3E na be^troogtingc jicÓ taapenen moeten tegen aanballen be? bijanben/ bat bie geen bat aan Ijen fijijgen; en gelijft men ban te Vnafien geeft tegen be bijanben/ 300 fjeeft men algban ooft jonberling sorge te bragen/ bat men vcö betamelsjft geb^age neffen^ (Hkib/öen J^elöoenej. lt;Dp be^en geeptelijfien maaltjjb mogen Unj taeï pa«5^ fen/'t gene be J^eere ban Israël eigclue/al? 513 in Oct bolle ïïanaan geftomen jonben jijn. Deut. VIII: 10; 11, Als gij zult gegeten hebbenende verzadigd zijn , zoo zult gij den Heere uwen God loven over dat goede land , dat Hij u zal gegeven hebben. Wacht u, dat gij des Heeren uwes Gods niet en vergeet. ^Hot be J^abEtracqtinge beljooren beje nabolgenbe paften: Bestaat in XXXIV. 1. Eene stille nadenkinge, Ijoe f)et on^ omtrent tjet SÉboüb-stiiio na- i1iaai gegaan is/ en baarin/ ftoe ton 011^ Ijeöfien geDragrn/ en toat öoö , en-mge. aaii gettaan fjeeft. Deut. VIII: 2, Gij zult gedenken alles des weegs, dien u de Ileere uw God deze veertig jaren in de woestijne geleid heeft.
O^berbenfit/hoe gij gesteld zijt geweest, (a) Stjt gi) aïijcib^aam gebieegt in be ©oocöereibingc? $}cüt gtj e? tijb toe genomen ; of Uia? Ijet geburig uitftef/totbat be tijb n ontglipte/en Ijet met eene ftlcine fielneginge/en Een f?ajt gebeb of tiuec baar 500 mebe boor moe^teï il?a^ er een oberbenften bm ^onbeti? €en tnorftelcnb aannemen ban quot;ïHequot; lebcübigc
opftanb en bertaafjfteringe tot befteeringe ; of tnag Ijet buipter/ ïu^teloo^ pn incebelao^ ? (b) i^oe taaart gij cnber be tieöieninge 5 ©joebig of blijbe?
en Nabetrachtinge des H. Avoudraaals.
iBecft of öarii cn oiioeIjoeIio/bEjmcnjjb met fmarte ? ^uigtcc of bet»
liegt T (éntrot'jö of beöaarö ? töLiooüe oefenenbe of bol bree3e? ©er» laiiocnöe of boabig?
XXXV. O^Uc^bcnllt oqS hoe de lleere u outinoetis. (a) Sijt oÜ b^oeblg aan-/ cn bjoebig afgegaan/ jonbei* iet^ ban ben tjeere gclnaar te tnor-üen ? (b) ©ejlijcegt [fjj lisebe/ ftilte/ Jjope/ be?5eftcriiigc/ bhjbfcljap ?
ïfleefbet gtj ^oeteltjS aan/en bar aï baeenenbc/sonber beel bejtroogt!ngt; ge? (0f ftonbet gtj (jet ben i^eere taebectrouUiEn/ en ïeunbet gij lieflijli op ultien SCieffte ? Ontmoette be i^eere u sonbetltng mer cjrtraocbinaice optcefiftingen/of tnet ülarcen litacamp;tige bc^eftcringe ? (0uerlegt beje en biergelijfie bingen/oncfient niet 't gene gy ontbangen Ijebt/ Uiaarbeert ï}£t ininjle Ijoog ; al^ be sieïe in jiille uabenFiinge jrctj ïtan bejtg jjonben/ 50053! ïjet SCbonbinaal nog een' saeren nafmaali Ijeöben ; men 5a! sijne mislagen 5!En/ en ejftennen be bnje genabe ii3ab^/ 5ijnE gacbljeib en toel^ babigijeib/ en 't 53! eene bejnientoinge ban bcienbfdjap/ en al^ eene tneêr-Bruiloft jijn/om 316511^ cp sijne eigene geregten teontljalen/seggenberóDat mijn Liefste tot zijnen hof kwame, ende ate zijne edele vruchten! Hoogl.
IV : lö. 3ia men 5al ban nug biet in be JgabetracfitingE bicn 5cgen ontbaiv gen/ öien men in Ijct gebjuifien ban {jet Slboubmaal moeten mififen.
XXXVI. 2. ^Tot be J^abEtjacIjtinge beïjaort eene blijde dankbaarheid, in blijde Ps. CIII; 2 , Looft den Heere mijne ziele , ende en vergeet geene van zijne ^quot;dkljaar' weldaden. Jes. XII ;4—6 , Dankt den Heere, roept zijnen name aan , maakt
zijne daden bekend onder de volkeren; vermeldt dat zijn naam verhoogd is. rsalmzingt den Heere, want Hij heeft heerlijke dingen gedaan, zulks zij bekend op den ganschen aardbodem. Juicht ende zingt vrolijk, gij inwoon-deresse van Sion ; want de Heilige Israels is groot in 't midden van u.
Dankbaarheid beftaat (a) in 't fiennen/ befcijoulnen/ VDaarbnxn ban CEnig ontbangen goeb/en (jiet/ban't geljEeïe tUErft bec berlo^fi^ÖE öoor ben ïjeere 3i£3u^ Cö^i^tu? eh ban alle gaebccen in Ijct berbonb ber ge-nabe beioofö/ en Vian bic goebe geftalten be^ .ïjarten en ontmoEtingen beg Qeeueh aan u infjetC^. SUbonbmaal. Ps. CXXXIX:17, Daaromme, hoe kostelijk zijn mij, 6 God , uwe gedachten! Hoe magtig vele zijn hare sommen! Zoude ik ze tellen ? Harer is meer dan des zands. ©iebElnaarbe ban Ij Et ontbangEiiE niet Rent/ ban uiEt banben.
(b) 3n ErliEnnEn bat mEn Eigenbam aan biE gnebtren Ijeeft. Gal. II: 20,
Die mij heeft liefgehad, ende Hemzelven voor mij overgegeven heeft. ïjet Eigenbom maalït blijbe/ en maaöt jjec jjarte banftbaar.
(c) 3jn eene e?fientEni*Sfe ban be bjijE goebljeib bep l^eeren/aïs be fanquot; teine/biaaruit bie bielbabEn alïcEn 5|3n boortgeftomen. Ps. G;3 , Wetet dat de Heere God is; Hij heeft ons gemaakt, ende niet wij, zijn volk ende de scha|oen zijner weide. t{5orbfjeib bEtfeubbelt bE giftE.
(d) Sn eeiie betDoninge ban bbjbfcfjap boor bE^ l^cEtEn aangesigtc obE^
allEg/ toat men ontbangen ïjeeft/ l^Etjij beel of mfnöcr. Ps. XGII: 5,
'ÖqQtiai 2 Want,
1043
1044 Van de Voorbereidinge, Betracbtinge
■
Want Gij hebt mij verblijd, Heere, met uwe daden; ik zal juichen over de werken uwer handen. Cen filtjtie gebe? eigcljt een' blijben ontbange?.
(e) ïn eenc Qcnegcnricib tot bejgelöen. Ps. CXVI: 12,13, Wat zal ik den lleere vergelden voor alle zijne weldaden aan mij bewezen ? Ik zal den beker der verlossingo opnemen, ende den name des Ilecren aanroepen, ^dioon men niet btirgclöeii ban/ lua^öc üe genegenOeib be^ei^cljt.
(f) 3in lobcn/ roemen/ pjijsen ban bep £)certn gciebljeib/ genaöe en Inribaöfgijcib/bic sicl) oybacn in be ontbangene goederen. 1 PetriII: 9, Maar gij zijt een uitverkoren geslachte, een koninklijk priesterdom, een heilig volk , een verkregen volk ; opdat gij zoiult verkondigen de deugden desgenen, die u uit de duisternisse geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht.
(g) (£*n ij? men onbe^ be^troutübe oobsaïigcn/500 moet men nietaclj' terljoubenbc spn; maar malftanberen bentellen/ Ijoe ï)et an^ in 't ^bonbquot; maal gegaan i$/ bat geeft bcoigaan^ beel nut aan bc fjoojbe?^ en fte??; öe een 5iet baar in 51311 eigen Batte/ een anber tuajbt Ueri;?oogt/ een anbe? bejeuafifie^b insoefien/en men tnojöt öct tael eené om ben C^eerc geiijfieïijft te banfien met psalmen en geamp;ebcn. Ps. LXVI;16, Komt, boort toe, ó alle gij, die God vreest, ende ik zal vertellen wat Hij aan mijne ziele gedaan heeft.
wande- XXXVII. 3. (Cot be Jöabetracïjtinge beboert een gebiing oyjigtop/ 'üod0 in0t En 0U1S'anS met den Heere. Gen. XVII: 1, Wandelt voor mijn aangezigte, endezijt opregt. Gen. V: 24, Henoch wandelde met God. daartoe igï noo-big/bat men oBob aanmejftt aï^ een' in (Jiljji^tu^ bejjaenben ©abtr; al gaat öet ïicljt Ineu/al bait men in sonöen/ al bomen er jijijben/300 moet men 3icö ebenbiel baltljouben aan be onloanRelöaaröeib ban get Uejamp;Diib; luant {jet be^Donb i^ niet ba^'t of ïoj? naar nïu geboet/ naat ubi ftaan of ballen ; maar cm be onberanbejiyUljcib t£5ob«i. Jes. LIV: 10, Bergen zullen wijken , ende heuvelen wankelen , maar mijne goedertierenheid en zal van u niet wijken, ende bet verbond mijnes vredes en zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer. Mal. Ill: 6, Ik de Heere en worde niet veranderd; daarom en zijt gij, ö kinderen Jacobs, niet verteerd, ©aarcin üeslatjüt 500 ra? niet/ öoubt bat gij Ijefir/ lïaac in {jei gcloobe/ jjoubt u maimelijft/en al^gij naar gcboel be conciufie en ba^tig^eib ulng ftaatgi niet ftuiit opmalten/ 500 öefluit öet uit n'm oojbcel. 2iet bit/Eom. VI: 11, Alzoo ook gijlieden, houdt bet daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christo Jezu, onzen Heere. 2 Cor. V: 15 , Als die dit oordeelen , dat indien één voor allen gestorven is , zij dan allen gestorven zijn. .gtelt ban 31300 ben ïjeere gebiicighjfi booj n/eu ïeeft in eene ge^» burige jamenfi^aafi; ban Dibbenbe/ban raabbragenbe/ban afDangenbe/ ban laacljtenbe/ban eejbiebig aanfiibbenbe/ban ruftende in Jlem/ban ban^ Funbe/ban jfd) te 3ijnEjbien^eaanp^efenterenbe;gebicntu aljooaan ^em.
XXXVIII. 3In ben omgang be^jiele met löab ig aüc Ijciï/aiïe troont/ alle br^genorgingc/aïle bciligFjcib/ alïe vabgljeib. 3Bant julfi eene jiele
biarbi:
en Nabetrachtinge des H. Avondmaals. 1045
Inoubt gctoaar/ en jtet üe regtvaardigheid Gods, aïiS enficl ïicljt/ Enftele {jEcjlijftljeiö/ enftc?e juüjcrïjeiö/ 30 Ijfeft tcjElbc ïief/ 31) becgeugt 3IC5 in ftE3eliJc/rE nice?/Deturjle öic niet trgen Ijaat jg tat Fjaar bezdejf; maaj lioor fjaac om Ijaar te öclpcn/öeltiijle be^orge bcjciliE liejbicub öcefc. De goedheid eu algcnocgzaamheid, En finaftEnbc be li?acf)t ban ine/ 300 binbc se niet aïlcsii geenE 30Etigljeib in öe fdjepfelEn 3onbE? ©ob ; maar neffcnip (i3ob Ui ét Ijaar niets 0}.i aaröE/ betoijle be 3iele alle«j in söob binbt.. De heiligheid éobé/en niet fnmtienöe ben glang bE?3EltiE t!E?b?agen/30a tiebeftt 3e Ijaac aangesigtc/cn 5iet in bicn glan^are sonbigtjEiü/lierquot; ötugnt afjs ban fcljaanne cn teorbt Niet. De liefde tjpabj/ En 39 ban bie liefbe tiefeaalb toorbcnbe/300 bermaafit je 3ic|j üionbejhjli/en lno?bt beilnacmb in luebejliefbe. iJen wille ban a3ob/at^ ben a5pjje?|'ten en ^ou» beceinen obe? alle?/en bE?(iEpt aïjoo gaar Eigen luiUE in al üiat Itjben [jaa? obejfiomt/En taat bcor Ijaar te baen i^; 31) toil 300/ombat Ijet beö 8|ee* ren toiHe De hoogheid en heerlijkheid (öabg?/ taaarbaor alle fc^Eyfelen gumiE fioogijciü en tjEejlij^tJcib be?lie3En/ en 3ij öuftt 3icö nebE? boor IjarEn Ijoogcn («Job/aanbibt ïfem in üicpe Ee?lncbigf)cib/geeft i^cm eeee en ijecjiijliljeib. De almagtigheid 45cbp/Énin 3iCi)3ClbE/Én toe^ftenbe in be fcgepfelEn; bu? bejbtoijnt alle fijacfjt beji fcljepfelp/bie 3icij boot of tegen |}aar oyboct. De wijsheid (ÖQb^/ jiCij opEnamp;arcnöc in alle 3t}ne toe?» ïicn/300 ber nature aij» be? genabe; bu^bc?fineït alle? fcgepfelen toijö» lieib/ en 31) ig ftil en toe! tebjeben in be alleen toij^E regeringE (Sob^. De waarheid en de getrouwigheid öoö?; 3g ftent be belaften/ 3g gelooft 3e/ en i^ e?/ tEn opsigte ban berjeibe? 3cfie?0eib 300 toel geruft op/ al^of 3e al bejüiilb toaren; eene bedachtzame en standvastige gefialtE; EEnc stille onderwerpinge in ailep/toat Ijaar ontmoet; eenc onbevreesde dapperheid in 't uitboerEn ban öaren pligc; vergenoegen in 't toejft/bat men baar ben Deere gebaan Ijeeft/ cn latenbe ben uit]l[ag in gelatenheid aan bcjs £)rcrcn beftie?; bit i# een regt vrolijk leven , Ijiejuit ulaeit de zuivere heiligheid; alle üEugbjaamijeib/bie niet gefeïjiebt met Dp3igte op ^ab in Cfj?i?tup/Ejfecnt je boor onbcngbsaamljeib. Sraili! ccn omgang mEt a3aü de hemel. 1 ïhess. IV : 17 , 18 , Ende alzoo zullen wij altijd met den Heere wezen. Zoo dan, vertroost malkanderen met deze woorden. ÏJierban 5egt ÏDaüiö/ Ps. XVI: 11, Verzadinge der vreugde is bij uw aangezigte lieflijkheden zijn in uwe regterhand ecnwiglijk. Ps, XVII: 15 , Ik zal uw aange-zigt in geregtigheid aanschouwen, ik zal verzadigd worden met uw beeld, als ik zal opwaken. Qcmel ftort ge3egb/ maar berre boben alle fiegjip. iDe side in snliien omgang sidj aan (l3ab getocnncnbc/ Ijccft bclc brij» moebigïjEib om jjacen noob aan ben fyeete/ Ijaren 33aöe? te lilagen/en Ijare begeerten in ben gebebe ijem boor te ftellcn/ en be brrbnllinge ban be® jelbE te berjoelien/ en (60b ié fjaar een anttaoorbenbE en berljaarcnDE 45ob. Siet bit/ Jer.XXXIII: 3; Roept tot Mij endeik zal u antwoorden , ende Ik zal u bekend maken groote dingen ende vaste dingen , die gij niet en weet.
«aggggg 3 ^iet
1046 Van de Voorbereidiiige, Betrachtinge
Sf.ict öaac be uitncmcnbe gcluftjaïiaöfit1 öen omgang iiu-t €gt;ua; bftutjtc gö nn met a5ciö in ccn bcröanü jijt gcftomen/ en öac Uerbaiiö aan u hcrjcgelb ip/joa Debt gij be pjibilegie/om met nlnen 45üt! ootmoedig te tnanbelcn/ en 'r ig oor? uto pügc; gelucnt u bau aan beu ïfeere/ en ï)eamp;t brebe/ en toorbt ölinÏJcnöe.
Vcriatiu- XXXIX. 4. (Cot be JSalirtracljtinge öiiioci'C/ ccne versmadinge en verla-
1 wereld/ wereld/16 tinge van de wereld. 1 Joh. II: 15, 16, Eude hebt de wereld niet lief, noch 't
gene in de wereld is ; zoo iemand de wereld liefheeft; de liefde des Vaders en is niet in hem ; want al dat in de wereld is, namelijk . de begeerlijkheid des vleesches , ende de begeerlijkheid der oogen , ende de grootschheid des levens, en is niet uit den Vader, maar uit de wereld. (J-n Joiltt gij be tnerciö niet lierlaten? l©ant/
(a) ®at ilt;j ingefiütcn in Ijet becöonb/toaarfn gij u Qefit ingelaten/cn bat ii brrjegeib i?; bat tj'db in/vöob alleen al mijn lu^t/ mijne ru^t/ mijne amp;Iijbfcljap/ mijne Ueroenoegmge/mijne bjeeje; be toerelb Uooctaan nu niet mer af/bic nu maar aïgi een mibbef te geamp;juüien/nm baaraooc maac ts gaan al^ eni b^cembeling om tot Ijct baberlanb tefioinen, (b) De tocrelb maac cuSelc builigljeib/jö ligt in ört bocse/cngij jijt afgetoapfcljen boor [jet bfocb en ben ^ecjt bau Cljjigtn^; öoc joubt od u ban baacmebe tuebecom feesoebcleu ? De ^ecre jjeeft u gecoepeu en ge» tjotifien nitöecjge cn boo^e taerelb/gelijb 5Cbca{jam uit Elc/en 3(ïgcaël uit Cgyptc/ ijoc soubt gij ban nug öaac bJebe^am ijrnen fteeren ï (e) TMc ttoee/iÖDö cn be toeretb ftaan regt ftcijbig tegen malbanbeeen obcr/bie ben eenen bemint/ Ijaat ben anbecen ; niemanb ftan ttace tjeeren biencn. Jac. IV :4, Zoo wie een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand Gods gesteld, (d) 't SJjj eene obe^fpetlge Itefbe/en uto ^uibegom SJesu^/ met builu'n gij onbcjtroulub sgt/jat baacobec jee^ jaloe^ci) sijn; 'tig J^em ooft tot oneere/al^of be jiele nirt tot algeuocgjaamljeib Uec-Sabigcu bonbe/joobatgg nogtuat anbn| bij ^em moegt Ijeböen/al^of ïjij niet goebig en b^ienbeïijft genoeg toag/om sijnebruib te builen ber-bbiiSften eu bc?Blijben. (e) £n bc C|eerc ^at bat bedaten ban {jet aarbfe^e uit liefbe tot Cfein niet onbe^gclbcn laten; maar ïjet bejïoocöenen ban bat met obe^bïoebiger be^troogtinge betbullen. (f) 6n tocö bjat iö' be Uiereïb met a!(e be^elbrr Ijeeiiijfiljcib jonbc^ 3c3ti#? 3?mmrjé niet br.n ijbelijeib. Cg) €i!ielie toef]/bantuaar bomt u be^tuacringe/be bjaefïjcib''f|et Ue?-bjiet/be moeite? Sfmmejg nejgen? ban baan/ ban ban be bierelb/ bic u al^ bijanb/of boor blejjcn/of boor üerfcljjiiibingen fterb^ taonbt. 2uït gij ban uVn eigen bcjbjiet joefien ? ï^ebt grj niet lang genoeg jjace bitte:ljeiij ge-fmaafit? ©aajom flapt ej uit/cnlaat uta bianbelboo^taan in ben Ijcmefsijn. Vertoo- XL. 5. ^Tot be 4Sabetracljt!nge beljoojt een openbaar vertoonen, dat men betreven eei1 Christen en bondgenoot is. Djaagt ban boojtaan Cfi?i]Qtué liberri/ met ,-anchris- 50a te Inanbelcu/gelijfi Cjij getaanbelb ftceft/1 Joh. II: 6. lOpbat allen/ bic tus- u sien/ u ficnucn/ bat gö iet met Sfejus? en 3ijnc safte Ijoubt/Hand. IV; 13.
Dit
til
V
eu Nabetrachtiuge des H. Avondmaals.
©it licrtcont jicö CO in üefde. Joh. XIII: 35, Hieraan
zullen zij allen bekennen, dat gij mijne Discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder malkanderen, ben i^eerE lief/ üoolt fterö^ in IicfDc ban iitnen beminbEn 3Ec3u^ 'cti bcjtoont ooft uluellcföe tot alle gelcubigcn/ombat Ijen lief ijftft/ en sn ^fejuiö beminnen; laat fjunne onliofmaaHt'
Ijeben en gcamp;jeften ntnc lieföe niet fijenften/beltiglc jij een'anbccen Ijeeft. 'Caat utu Itrffteijöenö Ijarte 5ic{j ooft bertoonen neffen^ alle men»
fcljen/ gcljji'J Ijet licöt en buur/ beibe/ gaeben en fttoaben/ licijtèn en be?» taarmen. (b) nebcrigfieib cn jatfjtraocbigfjeiö. Blatth. XI: 29, Leert van Mij , dat Ik zachtmoedig ben ende nederig van harte, ©elngle gij nu 3[e3us geftasen IjEamp;t totutoe cere/utae liefbe/ulue bcluaringe/tuat Ijebt gij ban nu met be eerc en licfhe ban mcnfcljen/ en met be goeberen bcjec bïercïb tc boen? SC^gtj nu beccrgicrigöeib en gelögietigljcib öeamp;t uitgefloten/ ban sal ncbcrigtjefb en jacljtinorbigfjeib t^ren glan^ ber»
toonen. Cn betotjle gij nirt^ Ijebt/ of gij ontbingt 0« ban ubjen öe-minben ^50^/500 3!jt Etlcin bij u^clben/ en bekroont bat in utocn b^ien'
belijficn Dingang/in ulu eerbaar getaaab ^onbc? pjanfterije/in utue Ijui^ ^oubinge/ en triaar ncbcrigfjeib te paefc ftomt. €n aiji u ongelgli ge'
fdjiebt/ cf occafie tot toornen gegeben luo^bt/ sgt ban op utac öoebe tegen toornc cn lojaafjgierigrjcib/toont bat jr; jac^t ban aarbjgt/ö'it gij bedragen fnmt/ en utae bijanben fiunt iiefljcöamp;en cn gocO boen. (c^fCoont een ticrib ban Cfjji^tu^ in taelbabig^cib. (De ^eere Scju^/
Inat hia^ £):j Ircïbabig! IjDie ooit onocttDo^t ban i^cin Ineagegaan? 2oa ooft gij/ trnagt be bebjocfbrn/ be^aeftt be foanften/ Istjt tnilbbabig aan be armen/fjrbt gij niet te gcbcn/ontmoet 3e cbenlnel brienbelijft/ en bcjtoont uta mebclöben. ïaat 313001113 lidjt fcljrjnen onber be men»
feïjen/ cn bertoont nbi geloobe uit be lacjfteii.
XLI. 6. (Cot öc J0abetracj)tingc fiefjoort de belijdenisse van den Heere Beiijde-Jezus. Oct l^eilig 5Ebciiümaal bejpïigt ben boob be^ eeccn tc berfton» JJ^nSHVan bigen tot bat f)ij ftomt. ^cfjaamt u toclj Cfj^iptus niet/ nocl) Sijnc? jezus.eere leerc/nocf) sijne^ ïicifïc/nocij fiinberen/noclj 3arje. ïiomt tocfj brijmoc»
big uit/ openbaart met uln fprefien/ met ulue baben / met ubj g^el*
fcljap/ bat gij 't met Sïf.ïul Doubt; 3ijt Bltjbc alp gtj occafie ïjeöt aai te Uectooncn/ !|oc ij re:! ij b/ Doe bol ban jaligOeib/ cn Ijoe biejbaar bat l|ij u i^. JDcjblijbt u alp be mcnfcDcn u om Cljji^tuö Inille fmaben/cn fcDjoomt niet boor bejbjuftbingen om ben naam ban CD^i^tu^ te lij»
ben/ cn 500 bc fijecrc u 3al beliebcn te l5Ejjjecrli)ftcn/ met ti tat een' martelaar cn bloeboetuige te roepen / Ixieigejt bc fi^oonc niet / maar neemt 5e met ölijbfcpap aan.
galig 3tjn 3c/ bic sic!) 300/ aïs nu gesegö i#/ gebjagen/ in bc iDaotfierei'
binge/ 25etrricDtinge en jSaberrailjtinge. ©ie baar naast aanffomt/i^ cc bcjst aan/ooff bc Dinfienben somen met 3£acob in föanaan; be opregtig»
Ijcib bc^ Ijartcn i^ aangenaam bij 6cb/ cn geeft fteunfeï om tc gclooben.
©e-
1047
1048 Van de Voorbereidinge, Betrachtinge
©den {jcfifien hi^t aan aUc ijejc grflalten/ en rflajien bat jij ?e nfet geöfien/ cn jij geBBen g^oote rEöen; maar taaar ftomt roef) ban baan? Jgefip? be fcljulb öij fienselben/jij jrjn t^aag in ftcr ^ocfien; 't i«S gun te jtaaar een tae?ft in buigrejlieib/ en in geegitefDo^ljEib/ ebenquot; tod toe^ït^aam te jijn; bic niet arbeidt/ jal niet eten / bie niet bibt/ jal niet ontbangen/bic niet joefit/sal nofi niet binben; gelijfi^ob in be nature alleen op get geö^uifien ban be mibbelen be ligcöameïpe gegeningen geeft/ 500 ftanbelt (jpnb ooft in l)Et geepteïtifie; baarom 6e« gee?t gtj be saften/^oo jijt luejftjaatn in f)et joeften; bertoontu bifi» tngl^ 500 aan ben i^cere/gelijlt oö SÖf/S00 Sonbig/jDO traag/300 luê» teloo^/ 500 buitte?/ en toont tneteen utrie ontnagt/ om met Ijet ftleine gee^tclijffe leben/ tegen ben tegenftanb ban ben onben SEbam boor te brefien/ja jelf^ aan jjet tnerfi te fiamen/en bibt ben C^eere om boorquot; fiomenbe genabe/ om (©ee^t/ om te taillen en te fiunnen soeften/ ben i^eere stjnc beloften bcorljoubenbe/ en be ï^cere 5a! ftooren/ cn jal ge» nabe geben; Inant bat toillen joefien/^et bibben om 35ee^ttot laerft-Saamfieib/r^ ben ^eere aangenaam/en utae jieïe jal boor bat magte* ïooé soefien bifitutjljï in eenen ïebenbiijer ftaat ftomen/ cn gg jult eene ftilie siele baarboor beSomen/ cn tüeï gjootcr bciMicï)tingc en bertrooé» tingen. iDc J^eere bic goeb iS/ boe u jocfien en binben.
Het Leven des Geloofs op de Beloften.
©oor ecnigi; jaren ié be^e ftoffe ban mij bejbat in eenen b?icf aan een gobbruc^tig ftoopmnn in jlienUi .©cbcjlanb •, i^ baarna bermeejbcjb/ cn be?fcöciöcne maïcn geb?iifit/ en taojbt nu in bit tuerft geboegb.' Aiiez^iig- I. gciie jaligficib/ bolle bcjgsnDEgingc / en befienüige blijbfc^p beg staaunde tnenfcïjen/ fiejtaat in gemeenfeijap met agob. goa leefbe 21 ba ui boo? ben gemeen- bal. jèabenbal i^ bc inenfeije bcrbiiigte?bin'tberfianb/cn berbjeemb amp;chapmet^an 't j1,|jE1j cn fjg geerlijfigEib a3ob^/en gaat alsooDpben
breeben üieg ten berberbe.
Dooreen II. ©c goebljcib igobg ö^cft eenen ineg geopenöaarb/boor Inelfien een heiligen berboemcltjff jonbaar in eenen berjoenben ftaat met (0ob Ran fiomen/ en (J5ob genieten tot jijne salig^eib/bergenoeginge en blijbfdjap in bit ïeben in Ijet begin; maar na ben boob cn algemecnc opftanbinge bcc boaben/ in ben be^ben fiemel/ 't parabij^ a5ob^/in bolinaafttfjcib. Welke is III. (amp;C3C tupg i«j be Ileere Jezus Christus , be eene/be cculuige/ïeben-cStas ÖS// alÏECn Eeutnige Sone be? eeutaigen ©abc^/ bic on^e
eigene menfcljEiijfte nature/uit be ö^iligc niaagbjllaria Tjceft aangena» men/ en in cenigfjcib beiS pcjfaon^ met ^etn betEEnigb/ eii aljaa lüaar»
Het Leven des Geloofs op de Beloften. 1049
acljtig Etutaffl J3ob/ en bolmaaRt Ijeilio ©ejc in den eeuwigen
raaö öep b^eiae^/ of fjec eeutarge bejamp;anö be? bejla^finge/ ban ben ü^aöe?
jijnbe bcjorbtncccö tot ben 2Bo?ge en galfgmaber/ cn 3ic55elben baartoe geflcïb fiebbende/ ö^eft al^ 2amp;o?ge alle soube» ban alle uitbe^ftocenen ban tien af/ en op ^em obejgenomen/ en {jeeft boo? 5nii Itiben en fte?ben aan be tegtbaatbigfjeib (©ob^ bolbaan/ en be uitbeiftocenen met JSob be?' 30CHb/ en boo? stjne gepoojjaamljeib In Met bolb^engen ban be taer/ ^unnc bolfiomene getegtigfjeib berlnojben. ©e^c ié de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot den Vader, dan door Hem. ©e jaligtieib ijl in geen anbecen. Ran bolamp;omen jaligmaUen allen/ bie boo? l|ein tot vjamp;ob gaan.
IV. iPeje galigmafie? en 25o?gE/ al^ ben eenigen lueg tot be jaligljeib/ Door hot Iaat (öob en baat in be tnerelb boo? Ijet Euangelium, bat ip/blijde ^nlJa^eli-boodschap, bE?ftonbigen/ maalit Ijet ljun befienb/coept en noobigteeniege» kondig. Ifjfi/ bat 3e be saligljeib begceren/ en otn bic te beamp;omen/ besen tot Ijunnen 25o?gc 3ouben aannemen/ en 3ic|) aan ï^ein 3oubcn obc?gebcn/ om boo?
i^em tot be salig^eib geleib te tuarben. fjij ban niet bepperaat booé/
bic in 5Öquot;'En pjubJeiijft-eUenbigcn daat luü bin'uen/ bic bc saligiicib/ ecu-tnige soetigljEib en büjbfctjap in bc bolmaaftte gemcenfciiap met v(5oa be?»
fmaabt/ ben 25o?gc be?|l:oot/ en alle be b?ieiibclijfic noobigingen fmaöelijü bc?U)c?pt/En af^oo eentoig be?loren gaat? ©aa?entegen/ip ijij niet gelul^a»
lig/bic be noab3aftelijftljeib ban/en be bolle saliglieib in bezeil 23o2ge *3e3u«S (Camp;?igtU0/ cn be b?ienbelglie noobigingc ftent ? ©ie tot bc ^aügliciö luét/en tot be^cn lucg Degectlc l]eeft/en bic 3e boot be3cn lueg beelacijtig bio?bt?
V. 23?Engt bit nu tot U3elbcn; 3i)t gij oiibeiiec?b/300 5nt gij nog 3on» Een onhc-öe? Cb?i^ru]g73onbe? yi5ob/ 3onbc? beloften/en sonbe? fiopc lian ^alig te keer,llt;;-tDo?bcn/ inbien gtj 500 blrift en 300 fte?ft. Cfanbelt nu cenja Ue?jlaiibig/
of öcc ben C|eere beljaagbc u te befteeren/'t gdoobe te geben/ en tot be saligfjcib te b?engEn.
1. (©bejbcnftt met bebaa?bÖBib utoe ölinbF|Bib/ Cbocf) Ijoc 3al men een overden-filinbgebotene obe?tuigen bat hij blinb i$/ bcünjlc fjg niet Incet taat 3ien bundhem
(!3g toeet boo? utac nature bat er een il3ob i^'; maar fient gg l^cin/
^elt gg ^em U3elben gebutig boot/ alg ben Ij00ge 11/ obcralregenlnoo?»
bigcn/ alniagtigen/ aïtoctenben/Ijeiligen cn tegtbaa?bigcn ^ob? i©cer gij/ Inat öct i^ (0ob^ aangesigte in geregtigljEib tc aanfclfoutaen? Öcnt gij toat soetigljeib (jet 1$ met (!5ab be?3acnb te 3ijn boa? ben 25o?gB? l^oe^
banig eene liefclgftfjeib Ret i^/alp «éob 3iclj aan bc 3iele openbaart/bc 3iele L'e?bult met 3gne liefbe/ al^ be Qcere 3fe3u^ be 3ielc ftujSt met bc fiu^fc 30quot;^ monbg? ^oebanig eene iJe?genoegingc cn blijbfeïjap be ^iele binbt in be berecniginge en genietinge 45ob^/cn fjoebanig be3icle be?'
toa?mb cn burig toorbt in bc lieföe tot «öob/ al| 3c beft?aalb b}a?bt met 3n« ne ïiefbe? öent gij bien suiberen/bien Ijeiligen/bien brijen'bten berge» nocgenben/ bien genoegcigften/ bien bebrebigben ftaat ber 3iele/ uit be IiEfeiijfic gEineEnfcjjap mEt fl3ob/ alé be?30Enben J^abc? fn Cö?iptu^/ bloei' I. ïïrrrrr jeu-
1050 Het Leven des Geloofs op de Beloften.
irnbp? ^egr oil/öie taoojbcn bc?fta ffit/cn faect tnat geti)§innatuut' ttjfte tiinpen; maat iö lian bpjöeelbingpn maften ban bie oceöte-
lijbe bctaeginoen öe? ^ide/cn ontmoetingen ii?ob^ aan be jiele. ^ftben baac blinö in/en öaarom ftan ift 3e ooft niet Begefren; maar bat tticct iU/ ift hiif teel ljp?gpnaegb en ülpe ^tjn; maa? ift ftenne geenc ban in aajbfcfie bingen/ili fjeöbe geene fmarte bat ift gt;j3ob mié/ooft geene öe» gcejte om gt;j3ob te fjebben/ ift ftenne l^em niet.
zondig- VI. 2. gut gij niet ban binnen en buiten sonöig/en leeft gij niet in hoid. a((e?(cijc ^onben/bic u be nature teert 5onbc tesijn? ^e öegeejlriftljfib öe? oogen/ öe öeg?p?lijl?ljeib beé bleefcljeö/ be g?oot!scl)!)eib beiö ïeben??/ 3nn bie niet mooi en fieminnehjft? ■CCerft gtj baar niet in? ^tellrn bic alle öc mogenbljeben bc? jicle/ en alle bc leben be^ ügcljaainié niet te Incjft/ om öie te beftomen/ om bic te genieten/ te ytcgen/ u baarin tc bertna» ften en tc bc^abigcn? 150b niet uit öct Ijarte? Stjn fcljabc en fcgan» be be ecufge brcibel ban ntae ïu^tcn niet? iJ^at 3cgt gg ?
Dato..) VII. 3. CPflt bunftt u/ftan be J|eiiigc (0ob in sniften buiten/grutae' dnien nTrt .^nbaar/al# oö stjt/taet een tactgcbalfcn fjebben ? ïJan a5ab/bic óngestraitöe rcgtbaarbigc llcgrer bej ganfcfjc aarbe i^/toet anbejó ban regt boen? kan laten. 3$ ^tjn oorbret niet naar toaarijeib/ Ijeeft (^g niet gejegb; Vervloekt is een iegelijk, die niet ca blijft in al betgene geschreven is in 't boek der wet, om dat te doen? 6 ©at on ftenbet tnat tjet taoojb vervloekt, met toipaefinge op u/te jeggen i^! 't 3P ban dSob bc^fmaafc/bcjacöt/ Ue^tooten te Inoiben; 't iji alle genabc / atle tjutp / atïe troont/ atte Ijope ont^egb ie Inojben; 't i^ ^onbe? toeblugt/jonbej hcjfcl.uiilingc te 3ijn; 't ijö in onberbragelijften en onbB?3cttelijfien fcjjjift/beben en Bc» uaaulubijcib/ bejtiuib te toojben met (öobjS toojne/ 3onbcr be^poosinge/ 3onbrr cfnigc tuiste te blgben; 't i^ boor ceutnig ban (Jamp;ob bcjjlooten tc 31311 in brn bejboftnben peet/in het eeutaigc buur/baar niet ban tuce» ninge m fenerfingc ber tanben ig/ baar be rooft ber pijnigingc opgaat tot in aüe eruluigDeib/ rn bat in be allerfchjiftfteltjftlte laan|)ope; ombat iillc Ijope ban uitffomfte gangcf) i# afgrfneben. Ziet 300 3ijt gij/en bat 3nt gij Inaarbig/ en bat 33! u obejftomen/ inbien gn nu niet gaa^tig blirbr tot ben 'SJojge/bicn tui) u baar gcBBrn bcorgcjletb.
Niemand VUL 1. Cu bcbjicgt u niet te benften/45ob i^ genabig en Bajmïjar-iTch^foor t'0/ t,aar 'l? nP- üBenfcfje! onttaaaftt totf) uit ben |quot;t:ift tep buibetr./ cene in- en utofp bejbuigteröen bcjftanbp. llPorben er ban gccnc mcnfcljen ber* v'inoods rn öaat l'Et meercnberl bc? menfehen niet bejtoren ï Matth. VIL
genade.S i^aar ia ban utuc ingebcelbc Barmöartigljeib (fitob^? gsat i$ geene barmlrartigljcib/ bat (6ob/ be regtbaarbige ïtegter/ 3onben 3oube bc^ge-ben 3011 be: bie boibomen tc ft?affen; 3ulft eene Barmljartigljeib 3oubet gn bpjfonjrn in be Uicrctbfcïie regterg; maar bat i^ bc barmljartig-Ijcib i?obpf/ bat ï|n eenen 25o?ne geeft/en be sonben be? geloobigen in i^etn bolUomcn ftjaft/bar icmatib Ijet geloobe geeft in ben ^ojge/bat
bien
Het Leven des Geloofs op de Beloften. 1051
trien taebejamp;a^t/ ïieiligt en booi blen tacg tntbe jaïfg^cib ö^cnot. Sier gij ban nu/ bat ulne öope ny be 6a?niöartigf)eib bai^dj i§/ en u amp;eb:fegeii 3oiibc/ belmjl nine ïjope gcenen gjanb
IX. 2. 23eb?icgt u ooft niet met bese gebacOtcn/ alp ift geïaobj bat Mot 74)11
boo? onö offtotl'Cquot; '#/ En alö iVf mgn öest boe/ mij befteere cn goösalig t?atF)te te leben/ cn Dibbe bat gt;0ab inij gcnaöig tuil stjn/ ban heb doen. ilf gaebe öope/ bat i!{ jalig jal Ino^ben. ©it t«ï pet b^eeofte barty.ib naar't be^bc^f; tuant 't igaüe^mié. aTOjtgtiip niet booj alle menfetjen geflorben/ maar alleen baar be sijnen/ bien Qtj geeft een tnaar gelaobe/
toellt^ nature tag tejftonb sullen bertconen. IlDat best jult gi) ülinbe/in jonben boobe/ boen ? ïEn gij/ bic geen Seginfel bcö gccpteltjfien lebcnpquot; in u Öcöt/ taat befieeringe jal uit u boojtftanien? iiluc be^beelöe beliecringe cn gabsaltgljeib öcjlaat tn natuujltjft tocjft/ in Ijet g;obc fttnaab te laten/
en l)et maar 6u?gerlijft gaeb te baen; bact) bat rê bc fiefteertnge cn gobja»
liggcib niet/ bic i? een begin bejS gec^telijften leben^/ bonrtfiomenbe uit bc bejeeniginge ber jiele met (j5ab in Cf|?i?tug/ cn boorbringenöc tat geepte^
ïtjamp;c baben/ boor bc almagtige f^aeftt a5ob^ in be siele gelu^acljt.
X. 3. 25cbjiegt u caft niet met te benften/ bat gij öefiee^b jgt/ ombat gij Mot vai-bebjoefb/ beraerb/ bc?fcöriftt sijtgelncegt/cn ombat gij geloof t/bat €lj?i?'
tu^ ntn galigmafte? i$/ en ombat gijüibrombejgcbingebc^onbeii; bat al» vandëbt ïe^ beien gebaan/ bic nn al in be F|el liggen, ©e regte bjocfijcib/ Ijet kecnuge,
taarc geloobe/ 't regte Dibben/ i$ bao? een onbeftee^ben bekborgen/ bie jiet alleen op 'tnatuujlrjfte; bic in ben blcefcljcsijn/ftunnen i3abe niet behagen.
XI. ©ué 5'jt oö iinmc2p geljccl ontbloot; gö 5i)t blinb/ boob in ^onben/ Daar is be^bocmcirjft/ cn nine fteiinfel»? ban jjope jijn enftcl bebjag, iDat nu? ©aaj ^™0V001, i$ nog Ijopc boor u/ 500 gij maar bnlöct booj Den laeg/ bien iü u boajitcl-- zorgeioo-len jdiV beljouben luorben. -^Tot ben ongcboeligcn ober fijnen ellenbigen zi;Q-flaat/ bic ban ben Qemcl noc^ Oetïe üieet/ bie nodj begeerte noclj breeze ijeeft/ tot juirien i^ geen raab. ^Baar arme menpclj! oütinaafït toctj/gij
ligt oy Ijet fiantje ban be f)elle/ siet baar/jiet baar balt gij er in/ont-taaaftt! ontlnaaftt! eer Ijet te laat i^; 50a niet/ 50a moeten tug n met ont-jettinge jicn in bc ceutnige berbaemenipfe berjinfien.
XII. ÜSaar is c? ecnigc berjommeringe/ i# er eenigc begeerte/ om nit be Maar wol geile ticrlo^t cn eentnig jalig te biorben/ Ijoort ban/ cn laat bc raab
u tnelgeballen. ©c regtbaajbige en goebc i!5ab fjeeft fijnen gone ICesu^ cienquot;quot;quot;quot; CF|?i?«tiW ^ob en incn^cö/ tot eenen 25orge gcgeben/bie Ijeeft boo? 51)11 ïijtien en fterbcn cene eeubiige berjoeninge en bcjlosfingc te biegegebragt/
en boor jijnc geilige gclOoorsaaniïicib eene bolmaaftte regtbaajbigöeib be?»
tnorbcn. ©ien 25orgc biebe ift/ alé 5ijn bienaar/ in jijnen naam u aan; ja n/ bie bit ïccgt en ^oort leseii. ©e (!?ob ban ben Ijemel roept 11/ om bezeil ^orge bjtjdijft aan te nemen tot utu rantfocn en gercgtigljeib. ©c goebc cn taaaracamp;tigc Sfcsii^ noobigt u op 't bjienbelgftfle om f}em aan te nemen/ cn ujelbcn geheel aan f}cin ober te geben/ met bcnelknugc/ bat tji}
lirrrrr 2 u
1052 Het Leven des Geloofs op de Beloften.'
ii niet jal br^ftooten/ maar tot if)cin rn be ceutofctc ^alfogeib .;aï op« nemen/ inbien o»j ftomt. ^.ult qij naar ^ulften roepenben oPob/ naar jiilflen bjienbclijft nooDioenben 3icuig nier öooren ? ^al bat iito fjarte niet öetne-Ben ? ^nt gij ban boo? jnüle aanöieöinoen niet te trefiften 5 galbeüer» lopfiroe uit be fylk/ en be ecutóige jatigïietb u ban niet ter ïjarte gaan5 SR tacnfclie/ bat be ^eere ut» be?itanb berlicljte/ utuen toilie neige/ en alle utue generienbcben gaanbe mafte om bien 25arge aan te nemen/om u in bat O?oofe be^bonb be? genabe in te laten/ en u te (aten salig maften. v©e ^eere jelf rreftfte u ft?acljtbabig/ en jette u ober uit u jclbcn in lt;Cfj2i?Stu^ ; ^ti gcbe u F|Ft gelootoe; tnebejbare u/ en gebe n get leben in be beree» mginge met en boe u baarin g?oeijcn en toenemen! taant 't i^
toth 4?ob/ bie in ben menfcfje tae?ftt/ beibe l)et taillen en (iet toejlien. Die ge- XIII. 1. ^in be^Fn Uieg ij? noobig/bat oö toel ftent en geboelt ubien el' n^ètien-' ïcntliOen ftaat/ 't boa.^e (jarte/ be borige sonben/ en be nog fteeb^ boot» üe. ö?eftcnbe i3e?borbenl)Bbcn; maar taorbt baarboo? niet IjopeloojS nocg moe» beloog; taant be torg br|? lebeng niet boor een bernieutab berbonb ber taerïten/ maar boo? jiet berbonb ber genabe/baar alles? om niet gegeben taorbt/ baar alleen be bolboeninge ban Cö?i^tiig be g?onb ij?/ baar allej? gegeben too?bt tot p?ijg be? Ijeerlqfie genabe (öoo^.
Blij veniet XIV. 2. JBen moet met lange ftaan ftaroogen op jtjne berborbenfieib/ 8taannm om baarooot nog bieper neer tejinftenin jtjne ellenbigöeib/er nog mee? dat ge- be?hn]5elb te taorben/ algof be geboeliger ber6?05eiinge boor be befteeringe voel- ii ^obe aangenamer jouOe malien/ aipof tjet eene conbitie taa^/ op taelfte/ en jonber taelfte niet/ gij tot Ch?»??!quot;?? ftomen mogt/ en alpof bat be g?onb ban brtjmoebiglieib tnaó om aan te nemen; maar be ,ae?b?i)^e'
linge beg fjatten ig alleen noobig/ om u uit u ^elben te boen gaan/ en otn utae toeblugt tot Sejng te boen nemen; en alg b?oefljeib ober utaen jonbi» gen ftaat bat boet/ 300 tg 'r ebenbcel/ of be b?oeffteib en be?amp;?tj5elinge g?oot uf ftiein ip/ 't ig maa? om n nog onbeftrerb rot SPejug re b?ijüen. worateio XV. 3. i|er aannemen ban Cl3?igriig boor ben gelooiie tot sgn rantfoen aannemen En gtrpgt'gljfiö/ gaat selben jonber jiorren en ftooten toe. dEen obe?gaan' Van Chris-be jiet en geboelt meer of min jgne rampsaiigjjeib/en al ftan Ijij 500 op tlls- sönc baben nier rFflecreren/ 500 jijn er/ fcljoon butgrere/ bebattingen ban be regtbaarbigfjeib töobg/ taaarboor |jij telfteng alg gefluit en bijna moe-beloog taorbt. i^ij ftent -Jesug alg 25orge/ en alg ben eenigen taegom tot berjoeninge en salieöeib te ftomen/ en taaaroüer Ijtj aangebaan/ en taaarom bet ftem te boen ig, tjij ig fointijbg buigter of t)ij tael ftomen mag/ ombat fjij te g?oote sonbaar ig en birift; fjij ftan 't ebentael nesgeng anbe?g blnben/ öij taenbt er jict) ebentael fjenen/ op tjope of be ^eere i£cm tailbe laten be?bibben/ en Ijem Cf|?igtug fcljenften; fomttjbg ig ÖD taatmeer bEtUcftr/ en jiet be aanbiebinge/ en be roepinge/ en be noobiginge/ en baatop neemt ög b?ijmocbigöeib. ^ie? mengen siclj berfc|jeibene betau-yingen onber malfianberen; ban taenbt ÖD jiclj/alg ban berte fïaanbe/
naar
Het Leven des Geloofs op de Beloften. 1053
naar toe/ jonbe? een taoqjb tc ftunncn fpjeftcn/ öö ftaat berfegen/
tijuipt er tarl ren t?aan. ©an gaatlie sfelcutt inbr^ïan^ gen: OM) ftonöe ift ^etn binben/ ftonbe ili aannemen! ©an té3c toacJjtenbe/ of be ^eere eenig licfjt/ eenige betoeginge/ eentge toenabe-ringe/ eenige ti^ijmoebigöeib toilbe geben; ban ftan 5e btbben/fcö?egen/ fmeeften/ aanamp;ouben/ om 3[e5u^ te be?b?tjgcn; ban neemt be jiele tajö' moebigfteib om jicf) aan Sficjué obe: re geben/ 31) bcjfilaart aan ï^em Öare begeerte/ fiaren opregten toille/3ij geeft ^em 'tijarte/maar 51) ig be-fiommerb of be ^eere ICejii? [jet toel 3a! tuiUen aannrmen; ban gelooft 3c bie aanbiebinge ftl.ia:tier/ en 39 neemt ^em met alle jgne boltjeib aan/
ombat 't jjaar om niet aanbiebt. $Jier bomen beJerlei tooeltngen ban licïjt en bnipter/ ban öopc en moebelooéfjeib/ ban geloolie en ongeloobe/ ban aanbecütingen en Ijeitig^^'b. 3ln be3e taoelingen gebient be 3ieïe meer aan 3fe3u^/ 3fe3u^ i«S gaar 300 b?eemb niet/baar bomt een gjonb ban öope in 't garte/baar bomen fomtgb^ be?5eberingen; maa?3ggaan rag taeberom taeg/ en a! tDorilelmbe leert 3e/ ïjoe langer ftoe meer 3iclj op ^311^ berïaten/ en tjare siele aan 'Jesu^ toe te bert^outaen.
XVI. 4. aDnber be^e ft^göen en oefeningen be^ geloofd beranbert bein welke i^eere get ftarte/ tneöetbaart f)et/ en geeft get geegtelgb ïeben/ bat een ^ God1' afbeer Ijeeft ban get borige sonbig leben/en bat een iugt/bpvlangen en het harte iiefbe geeft tot geiliggeib; en goetael get gee^teltjbe leben nocg fifein veran(lert-en teeber ig/ en be Vie^bo?benfieib gjoot/300 taojbt get nogtan^ niet ge-boob; maar 't bomt relben? taeberom boben/en al3oa in ben geburigen jt?ijb tugfegen bleegcg en geegt geoefenb taorbenbe/ toorbt 3e al fle?-ber en fterber.
XVII. aten geloobige en bebeerbe/ nu taillenbc toenemen/ moet 3icg wmende naauta taacgten boor inbeelbinge ban eigen b?acgt; maar gg moet tracg» ^®ete™eenn' ten eene gebbeliibgeib re bjggen ban 3ijne onmagt/ ban sal gg meerber ™ch men afgangen ban ben l^eere in iebere baab/ iebere goebe gebachte 3al gg ban= wachten belgb erbennen/ gg 33! boor bele ballen betoaarb sQn/ bele tenratiën ont» beeiding'o loopen/ en baéte gangen maften in ben taeg bep ^eeren. vau eigen
©aajtoe ié nooüig/ bar men met opmejUinge goore/taatlobbesen aan«
gaanbe ban ben menftge 3egt. (a) onob 3egt/ bat be menfege dood is in zon- heeft gee-den. ïl?at 3al een boabe boen tot 3ijnc lebenbigmabinge? (b) IDat gg 300 °e.;ktda*.t blinb is dat hij niet begrijpen kan de dingen, die des Geestes Gods zijn, dat ze h.'t U1 hem dwaasheid zijn, dat hij ze niet verstaan kan, omdat ze geestelijk onder- Woord, schelden worden, 1 Cor. II: 14. l©at 3al een menfege boen en goe ban gg ieré nitrigten/ baarban gg 3elf geen begrip ban manen toat get i^/ en goe get taesen moet ? (c) ©at gij 300 boog is/ dat hij niet wil tot Christus komen. Dat hij hem van Christus niet wil laten vergaderen, dat hij aan de kennisse der wegen des Heeren geen lust heeft, dat al't gediehtsel der gedachten zijns harten t'alien dage alleenlijk boos is. ïEgt;at ilt;gt; ban 3ullreii menfege te bertaacgten ban boopgeib ? ïian 3uib een menfege iet^ goebé
JSrrrrr 3 boen?
1054 Het Leven des Geloofs op de Beloften.
öocn? (d) ^at öe mcnfctic aBfoTut niEtö gee^relgli# boen ftan. Het bedenken des vleesches is vijandschap tegen God, het onderwerpt zich de wet Gods niet, het en kan ook niet. Alzoo weinig kan een mensche goed doen, als een Luipaard zijne vlekken kan veranderen, bat onmogdijft i«S.
jegt/ bat niet bc menfefje/ maar ÊJt) iemand tot een schaap Christi maakt, (e) ©at t^ij alfecn het steenen harte wegneemt, en een vleeschen, een nieuw harte geeft, dat Hij maakt dat een mensche in de inzettingen des Heeren wandelt, en zijne regten bewaart en doet. ^ao ftan ban een onöe* Reerbe niet^ oEE^tc'gftë boen ; bic ban gef^tetijft icben ontliangen 0ecft/ bie geeft Ijet niet ban sfcjjselben/ maar lian i|?ob.
uu eigen 3!a al^ lt;0oh nu iemanb Beftee^b Ijeeft' 500 Ijceft ï^tj nog ben boo^Ro» ondervin- mcnben/ onberfteuncnben en boleinbigenben inblaeb bep heiligen 4i5ce^ ■nge- teg üan „oojjen; taant be ï^eere SCeju^ jegt tot jgne bi^'cipelen/nu al taebergeboren/ zonder Mij en kunt gij niets doen; cn ^aulu^ ;egt aan öe geloobigen / ïjet God, die in u werkt beide het willen ende werken. %Enfit beje en biejgelgfte tefi^ten bifttag!^ obe^/ mejftt 3c met bejgeffinge be^ gatten tot (l3ob aan/ al^ berftlaringen en uitfp?aften ban ben taaar^ acljtigen a5ob en jegt/ bat jegt aJob ban mij/ 300 ben ift. ©it moet leben-big In 't fjarte 3ijn/ in bie geftalte moet men alle^ boen/ en in alle^ ban ben l|eere afgangen/ en ben i^eere obe? iebere goeDe betaegtnge banften.
XVÏII. ^ie?Bij/ let op nta f)a?te en baöen/ cn 3iet Ijoe onmagtig gij 3ijt. (a) (0m eenige 3afte regt tc boen/ uit ben gefoobe/ in bejeeniginge met Cfi?i^tu^ alé get U-ben en be ite?fttc. JSaa? be taet/ al^ ben taille ban Ii0ob en bat in 3aibcre liefbe. (Cc? eerc ban ^ob/ sonber gelling naa? eigei.öcooging.
(b) Ziet goe afftecriggetlja^teigbaiiljet gecptclijfir/ ijacstaaai/gaclag» tig get Jt ongerfioren gcbeclte i^ te leben in he üertcgcntaaoröiginge en gc« burige gemeenfdjap met lt;{5ab/ en gae gencigb get naar be aarbe; in bie gebacgten fcgijnt be nature te ruften cn 3icg tc berfitaififten; een tceften bat baarin gun element i^/ en bat get gcestelijftc baben gunnc nature i^; niet boor gen/ maar boo? eene almagtige fi?acgt baajin getajoegt ig.
(c) .Jiaejfit op bc ontelbare menigte bc? janben/ bie uit bat tjarte geburig opborrelen/ tot 500 bclerlei boortaerpen/ op 500 belerlri manieren/ cn ban 3Clbe/ofboor be minfteoccafieban buiten gaanbc gcmaaftr.^SI^ men begint 5icg tegen bc 3onöe te jetten/ goe bele 3onben te gelgft ftomen er ban boa? ben bag? ï*oe b^ui^t bc nature baar tegen aan ! Sfa 3e[f^ boo^iclj tetaillen 3etten tegen be sonbe/ ontbonftt besanöeen tao^öt lebenbig/ en bc jonbe oo?5aaft gendmen gebbenbe baoj get gcbab/tae?ftt 5elf alle Bejecrltjftgcib.
(d) Cn taat i^ be begeerltjfigeib be? sonbe ftejfi! b?ingt boo?/tegen reben/ tegen eigen oorbeel/ tegen opjet en boornemen/ tegen be goebgeib gt;J5obg/ tegen be fta^triGingen. er ban tacl raab en ftjacgt bij u om be 3onbcn te booben? B3at i^ get ban een bejfteerbe taeg/te taejftcn in 3öne eigene bjacgt.
(e) 5l!l^ bc nienfege met bclerlei ftjui^ obc?ballcn taorbt/ al^ get goog
gaat/
Het Leven des Geloofs op de Beloften. 1055
gaat/aïi? Ijec ïang tiuiirt/taaar ban bc bcjoatmoEbfamgc? (©cerfien-tenipfc ban bejj ^eerEii fantieretnljeib en regttiaarbigl)eiö ? ï^et geloobe/
bat Ijft Öob^ Oanb ilt;S/ be erftentenijife liau be baorsienigFicib \0ob^/ 'c giioobe bat tjct uit liefbc a3ob^/ tot utuen nutte u abe^ftotniV bat gt;6ob tijb en mate Bepaalb f)cefr/öat er uitrioinjle/u ten goeöe/salsrjn ? l©aa? be gcïnillige Bufginge ontier be^ J^abe^ jjanb ? l©at een turebel/ bejbrietig»
Ijeib/ moebeloosQeib/lictltir^pinge ban sgncn (laat/en be^yerats tielnegin-gen rrj^en er niet in Ijet ^arte oy! Sal bat u ooft ulue onmagt niet leecen -?
(f) IDaarötj/fjoe onbefttaaani ^ijt gij om boorfpoeb bui te geö^uiften.
5111^ gij uit bjniiftenb of b?cigenb ffjuiö bejlo^t bjojbt en segen op 5e-gen ficfiomt/eeftent gij ban lebenbig/bat be ^eere [jet gebaan tjeeft ?
Öet IjartE broïp in banfi^egginge tot a5ob/ of Ijeeft men beel b3e?ft om buigter te geiooben bat er q^ob^ !]anb in toag? 4il5aafit ubie jiele filein/ en te geringe alle bier Inelbaben/ of ip 't ai^of Ijet S^Ibe 300 gebeurbe/al^of (jet boor bit of bat toebal 500 uitbiel/en aljfof {jet ban bic of bic mibbelen alj? oorjafien uitgeboerb taas»?
ïjoc bejijeft men ^icfj in boorfpoeb/ en taorbt be rjjfibom niet be jlab Sijn'cr ftejftte/en ru^t men niet ftilletjej? op jijngoeb? i©at eene sojge om ijet te betuaren en te be^meerberen/ en Ijoe g^oot i^ be ontjlelteni^fe en moebelooifjeib al^ ïjet biegbliegt? giet gtj uit beje allen niet/Ijoc onmagtig oö 5Üt om jonben te booben/ beugben regt te boen/ tegen-fporb en boorfpoeb regt Cpjigteffjft te brageu ?
XIX. Een onbekeerde, al? Ijfj obertuigb luorbt ban jonben/ban tno^ne Een onbo-a?ob^ obe? Fief / m al5oo ban 5ijn bejboemelijfien ftaat/ bie begint allc| in a eigen ft?arf)t/ Iji'j 5'CÖ fiefteeren/ 5nn jonbig leben bejlaten/ en beugb' zijnde!g jaam leben/bau ^oopt fjij/jal (ügt;ob genabig jijn/en öibt ({3ob om handeit bejgebinge. SCrme menpdj! l^tj tueet niet Inat befteeringe i^; bie beflaatvcrteer • niet alleen in 't ïttoaab te laten / in 't goebe te boen/ maar in eene geljcelc beranberinge ban Qarte en baben/ ban buister ïicQt/ ban boab ïe-benbig/ban aarb^cfj Ijemelgcö/ ban ligdjamelgli gce^telijft/ban jonbig gobsalig te taorben/en bat boor be berceniginge met C(j?iptu^/in get
Ijarte boor ben ijeloobe taanenbe/ en boor sijnen lebenbigmafienbeu in»
bloeb in be sielc. Cn ban aïjijn npjet ftomt niet^; al^ be fcïjjifi obe?-gaat/ en be nature Vneberom boben ftomr/ 500 ip {jij bejelfbe bie Ijij te boren taa^. Cn 500 Ijij al in bat 3ijn boen bleef/Ijij Inorbt niet beran»
be^b in fobjte/ maar alleen in t?ap ban natuurhjfte beugbjaamljeib. ^gt;e IjoosftE tjap filpft natnujlijliljeib/ en fiomt niet tot geepteltjfte ba»
ben uit een geegteljjlt Ijarte/ en gij gaat met alle jijne beugbsaamïieib be?loi;en/ 500 {jij boor ben (©eept a5ob^ niet toïbejgeboren
XX. Als iemand het ware geestelijke leven ban töob ontbangen fieeft/ en Een ge-'t leben uog filein/ en 't natuurlijfte g?oot i§/ 30a boegt ijij lt;i5obg üiejfi
en Ijet sijne te samen. I|i3 soelit niet alleen bejgebinge ban sonben en bej- deeie.eu Soeninge met lt;l3ob in't öloeb ban CD^'^tué; maar Qg bibt oofi om ïjci-
lig-
1056 Het Leven des Geloofs op de Beloften.
liflinaftfnge/cn toont baartncbe bat gij onmagtig i^/en ban
nooben ï)quot;ft; maac 50/SÖnE inbeclbinge/moet ooft 3elf«( tne^ftcn/ f)ij bcnftt/ inbfEu ift 300 lange taacljtebc tot bat lt;(5ob mij Uoojftltiain/ en a!' teg in nuj lojncgtte/ baar joubc nooit ict^ ban ftatnen; baarom Ijij öcglnt/ neemt refolutie/cn bat in bcel gnnoebtgbOeib/öö stet be fcfjjiUftelfjft» ïjeib bep xanttp 500 filaar/ I)Ö 5°° be^licfb op [jeiligljciö/ bat Ijct fjein on-inogclgft fcljijnt tot bc sonbc tuebcr te fteeren. 't 3!? cr op 0E3et/ 't 3^1 flu gaan. Iirgt;aa?op be3c mocb gcg?onb5 (0p be be^jcfteringe ban 45ob^ iii' bloeb? Jgeen/maar op 3911 Icbenbig boojnemen/bat öy uitboeten 33!; 300 jlelt öü bagt bat gij ftjacgt in 3icD Tjecft. jcEaar al? bat boa^neinen uit be gcbacFiten raaftt/ het Dp3et \je;flaautat/ be ftlaarbeib be^ gc3'gtö ban be fcamp;?iftftrlöfiïieib öej 3onbe en be Beminnelijfifjeib ban get geeptelgfie leben be?bonfte?t/bat boorgaang al ra^ gefcljiebt/en al^ be berborbene nature Ineberom ït^aclit fijggr/en men taebejom in sonben balt/en ban öc sonben geüangen gejouben lnorbt/ baar ligt ïjet ban altemaal/ men be-fcljulbigt 3!cÖ3clben/maat 300/alpcf men Ijet beter f)ab fiunnen maften/ en niet joodeer ban 3gnc boo^ljeib/ onluilligïjeib en onmagt/ bie gEeiie be?' minberinge i^ ban fdjulb/ maa? tcne 3ee? g^oote be^tDarlnge/ tot sijne incejbcre bejneberinge; en atgi men ban al tucer begint/en be uitflag i^ toeöcjom Ïjft3flfbc/ baar tuojbt men ban moebeïooj?/ en begint meteen 51)' ncn ftaat te be?tae?pen; bat iiS een Baarblóftelijft teeften/bat men alle |jopc (teibc in 3ijnc eigene ftrac^t. Zoolange be mem'cöe ban eigene ingeberlbe ftracöt niet toojot afgetcohften/ en in eene geftalte ban onmagt ftomt/ 50a 5al liij hieinrg sufbcjfjcib en boortgang in Ijciligmaftinge Ijebben.
Eene be- XXI. üBen mogte jeggen/ men moet ban alk^ op riemen laten b;'jben/ vanzoo-6 cr b311 af3ien/totbat lt;6ob oii^ onlueöejftanöelgft baorftomt/en alle^ danigen in onp bir?ftt? ^ be meiifcgc maa? al^ een ftoft en bloft/bat 3ic5 niet be-teant- tueegt/maa? alleen ban buiten Betaogen tuojbt? SCft antlnoojbe: 1. Cen woort' onbefteejb menfclje ftan niet^/en 3al niet^; een belteepbe ftan ooft nietji boen 3onbe? OTÖJi^tn^/ vjkib moet Ijcm ooft öEt brillen en taejften geben/ grip Boben getoonb ig; maa^ 't be pligt ban beiben/beibe 30quot; 3iï er ban obe?tuigb. dEen onbefteejbe beelbt 3itD in bat Oü 30a be^botben niet i^/of öü ftan 3icö fiefteeren al^ jjn iuil/en öö Ooïi biillen/ 't i^ in 3gt;jne Oa»b/300 ÖD meent. 2. SClji «©ob 5clii tail befteeren/30a beljanbclt 160b quot;^ar 3gne nature/ bat ip/ obereenftomftig spne rebe-löftöeib. ((5üb bejlicftt sön be^ftanb/ en raaftt 3önEn taille omnibbelöaar aan/ en neigt bien tot l|em/ en boet ben menfefje boo? 3tjnEn inbloeb 3elf tae^ften. Cen befteejbe öceft öefjalbe bat nu gee^telgft leben ontbangen/ ig een nieutu fcgepfel/ een nieuta mengel)/een bejbo^gen mcngcö be^ i)a2' ten/en bat leben geeft 3nne öebiegingen/en {jeeft beftbiaarnamp;ebrn om te töBjften/naa?bat get staaft of fte?ft i^; 't Ijie^mebe in eenige opsigten alp met get natuurlijfte lebEn. 35n't natuurlijfie ip be menfege gegeel af» ganfielgft ban (©ob/ 3onbe? taienp inbloeb en taille gij 3icg nocg reppen
Het Leven des Geloofs op de Beloften. 1057
nocïj roeren fian ; nogtan^ i]é ÖÖ eigenlijft ecne formele oocjaaii banjnne öaben. ®e menfege Ijeeft üefttaaamlieib cu ftracljt om te gaan/ öit of bat te boen/ boclj jij jijn ban ongelijfie fterVlte. (Één man tja beftano tegen een liinb/maat Ijonbe^b fiinbe?fien| 5ijn niet Deftanb tegeneen man/500 [jet ooft in't gcejBtelnrie; Inj Ijeeft gcegtelijlit Eeben/bat lEelicn Ijeeft 3t)ne belncginge en poginge ban uittocMxinge/ boclj in afljanSelijftljeia ban ben inbloeb ban vöob^ tfkept. ©at HCeben Dlijfc e? in/ en Ijoubt niet op eljS be baab opljoubt/ en bet Uiojbt niet telüenp op nieuüi toebejom gege»
ben/ al^ be menfclje begint te lue?ften/ te bibben/ 't geloobe/ljope en lief-be te oefenen/aljiof ïjrj in be tn^fcljcnijoosen bccb tua^ ; maat bie tdftené Öc^batte betaegingen Somen boo^t uit Ijet inblijbenbe HLeben/ 't bour ben orbinairen/ 't 3(j boot een eftraoröinairen inbtoeb 45oö^. een gee^tehjft menicïje oplua^t en groeit/ 300 gloeit ÖÖ quot;'et alleen in be ba» ben/maar ocfi in be Ijeübelijfie gejlalte be^ leben^ intnenbigjen al? be menfefje afneemt en tcrugge gaat/50a be?5taalit ouft be gejïalte bcg 3£cgt;
bené ban binnen/ niet op eene .^oiibige baab; een man/ballenbe/öeljoubt jitne ftracljt; maar op een aanljouöenben trein ban nuer ^onbig leben. ^aarbat bit leben in be liebbdijltljeib Vilein of grnot/stnaft of ife^li ijs/ baajnaar ip be menfclje befilnaam mee? of min tcgenftanb te boen tegen be jDiibe/ en mee? of min op eene ^niliejbe? of onsuiberbe? toijje beugöen te oefenen ; i$ een geloobige nog fJlein/ jjij ftan maa? liinöiptlj Uie?li boen/
groter tnejft i^ boot iongclingen en mannen. 'tSjj gcegtelijfie bJij^tjeib 3|jnc 3\iiaiiljeib en ftejUte te bennen/ en in ben ombjing stjner meej of mm fteilne te tór^bm/ niet lage? en ooft niet Ijooger/altijb soefeenbe te gjoeijen.
XXII. JSeffenö bit gee^telijfte ïebeii moet een Clj;ifgt;ten get?outu sijn/Kon opbat ÖEt boor 3ijne acf)teloopl)eib en ïugteloogöcib niet bc?minbere/ maa?
bat ÖÖ 't boor naarltigljeib be?mce?bete/ tnant men 3oiibe/ ten op.ygte trouwquot;'quot;' ban 't quot;Ceben/ boor ben orbinairen inbloeb OJobp uit bat gee^telijfie handeieu ben bifilDi)I]S mee? taejïten bunnen/ban men boet; bc bejmaningen moeten hot Leven ong telHeng be^lebenbigen : 2Peti,iIII: 18, Wast op in de genade enclc ken-dat in hem nisse onzes Heeren. Phil. II: 12, 13, Werkt uwes zelfs zaligheid met vreeze 1S'
ende beven. Want het is God, die in u werkt beide het willen ende het werken. ©at ig/ Inejfit niet in utoe eigene H?acf)t/ maar afljangenöe ban Oen inbloeb «öob^/bie u leifienp boorbomt/opUieftt en onbe?fteunen 331/300 33! be arbeib niet tjbel 3tjn. Col. 111:1, Indien gij dan met Chtistus opgewekt zijt, en geeételijli ÏCcben in u Ijebt/ 300 laat bat =(leben tnejftsaam 3!jn/ en zoekt de dingen, die boven zijn. Èjieiitoc i^ noobig teoetenen't ^2° ^ghew^ ïoobetotregtbaa?big:natnnge/en met Firt'é'-Maobete iuejftcnop be beloften, spruit uit
XXIII. 21111e tnare en 3Uiberc Ijeiliglieib fp;iutuit be oefeninge ban be )cJfI)0n.®f^.ul regtbaarbigmabinge boor ben a3elcobc/ baarom ban ooft boot alle bingen dè^cgt-'quot; ernflig te betracöten. -vaardig-
't (èeloabe Ijeeft tot een' gjonb 't 3]3oojb lt;33obji in 't gemeen/ en in 't bij* dTor'hct 3onbej bc roepinge/be aanbiebinge ban en be noobiginge tot ben ÏJet re ^e- Goioovu.
1058 Het Leven des Geloofs op de Beloften.
311^ moet bamp;ojnf aïp jcftr?/ ba|t cn onfciïBaac rrftenb taor •
ben/ aï^ lian ben niaaraclnigen/ oribc?anöe?lpen en getjoulucn J3ob geo-prn6aa?b/aangebobcn en beloafb. J^iet bat bir hctjaligmaBrnbetjJeloatic \$/ maar 't ié be gronb/ bie ee^]öt gelcgb moet tuojben/jal men baacop boutóen. De grond XXIV. ij?ob berfeïaa^t De menfefjen ban nature fiinberen be^ toojnö te 530/ is de vol- niet al^ jonben ban binnen en ban buiren/fjateliift/tnalgclgft/onliejbja-gt;.oeumgc. \jrttiocineIi)fi. a?nb faejïilaajt ïjem^rlben beiïigte? ber ganfefje aar»
be/een regtbaarbig ïSegte?/öie ben fcfjulbigpn geenésinjé onfdjuïbig gal ïionben/ toien? oo^beel tiaar Uiaarljeiti ig/bie een iegelijH bejgelben jai naa? Sijne taejften. ^al ban be menfefte jadg tUDtben/soomoet aan be vegtbaa?' bigljetb ajob^ genoeg gebaan Inorben boo? get bjagen ban be fl?affe/ bie be sonbaar Vnaarbig i^/en boor be bolfiomene bolbjenginge ban a3ob^ ï©et/ in VuelRe gelijftbormigljeib be menfefje gefcljapcn toaé/ en op taelfie? gc» goojjaamljeib be eentaige jaligfjeib Deloofb üia^. OSoti openbaart in sijn §l?oo?b ben tnonbejbaren tóeg/taaarboor bic tluee paften uitgeboejb srjn/ cn taaarboor be sonbaar bc eentaige .^aligheib ftan beelacï|tig taorben/ na* nicliitt/ bat C}|) uit juiberc brije genaDe/ uit cnficle ïieföe tot Ijatclijfsen/ naar ^ijne onbDDrg:onbrlijfietaijgöf'ö/boor5rjnealmagtigrjeib/3ijn' eigen/ eeutaigen ^one/taaaracljtig tCob/céngtae^cn^ met ben ©abe? en Den a3cegt/ tot een' 25orge boor be uttbe?ftarenen Ijeeft grgeben/bie be incnl'cljelijfte nature ^eeft aangenomen/De jonben ban be uitbejftorenen op ï|em ïjeeft obe?-genomen/ be ft?affe beeft geb?agen/ be n?et be?bulb/en baarboor öe uitbrj-borenen met (J3ob bcrsccnb/ en Ijun rrgt tot Ijct eeutaige leben be^taorben. dooï lt;Pc 25o?ge Ueju^ C^2i?tup7 aljoo jijnbc getaojbeu Fjet rar.noen en bc rh^t gcregtigamp;eib ber uitbe?f5orcncn' be?ftonbigt u boor Ijet ïtuangetium brebc. ns ua. riC)otJjgt/ jjjpjjf aan// n)rt aj(ej{ei betoeegrebcnen een iege»
liiïf/fig 50 toie Itnij/Soe g?oot cen^onbaar f)Ö ooft i^/bat öö tot l^em ftomt/ om boor C?em cEftStbaarbigb/gcljciligb cn brrF|ee?Iijftt te taorben/ met bie jeftere 25eloftc/bat ï^ij bien/bie tot ÏJem ftomt/ geen^inp jal uittaerpen. ©it ip noobsaftelfjïJ te gelooben/taant be ïl?aaracF)tige jegt Ijct; bie approbatie baartoe r.ict ceeft/ bic bat aï^ be onfeilbare taaar{)eiö/Daar nien bagt op aan gaan mag/niet aanneemt/bic onteert «Job fcö?ifiRelijamp;/en fjoubt lt;j?ob als een leugenaar/ 1 Joh. V: 10. ïtent ban beic OiiiangeiifcOe taaarftebcn/gelooft 5c/en berblijbt u bat er een 31r:;us ip/en bat bic u roept om u 5alig te maften.
Deze XXV. ©eje vöoöDclnïie npcrBaringen srjn be gronb/taaarop fjet saïigma-wordt fienbe 43ElDobc nt^'t. ^etagle in Süesug alle be boljjeib t^/ en bic bolljcib u/ Gcloove1 u in 't bijjonbe? aangeboben taojbt iian ben goeben süejujé/ joo neemt ï^cin pangeno- niet een bolbaarbig en getoillig gemoeb aan tot utacn SCcsu^/en geeft u BTBn, ijartelijft aan föem ober/ en bertjoutat utac jiete ï^cm gcöccl toe/ om Door {Jein beeladjtig te taorben alle bc goeberen bes J3cramp;aiib?. ©at incjen/ bat aannemen/ bat obe^geben/ bat toebcjtrouincn/ i^ saligmafienbc ^eloobc; op een jooöaniijc 3Ü11 bc geloften ; 30a beien i|em aangenomen
Het Leven des Geloofs op de Beloften.
sneu öcBamp;en/ öien fjccft J^ij magt gEo^icn otn ftinbercn ©abp te ina^ben/ nanielijft/ öie fn i^em {jetoolJen. lt;©ie in ben ^ane geloaft/bie Occfl ïjet ceii'
tuige (elien. ODelgeliittjalig 51)11 alfcn/ bie op {Jein üP?t?oiilneii.
XXVL Joelen 3!jn ointment be oefcningc öc^ öcluof^ buigtej/en fjanbelen Velen zijn br^taajb. 2ij Beginnen ban jicljjcibcn; sg tnenbEii siclj naa? fieju^/jij de'oeTe-1quot; Sibben nm genabe booj Ijct öloeb 'uan 3jc5u?i/5Ö ioopen naa? t^em/ 51) g:jj- ning« lt;ios prn l^em aan/ en öud j'jopcn 5E bat iijtj öcn nog een| sal aannemen/ en 6c=
biogcu tao^ben ljun genabe te öetorjjen. vDeje saiien jijn in jicfi^ellJen tnii/
maar 't Ijape^t aan be regte maniece ban üanbelinge; 50 toilien iïesu? lie-taegen/ baar 3c moeiten toeten en gciaolien/ bat SCesu? gelnillig toaé/ Ijen riep/ en sfcöscllien aanamp;oab/ jeggenbe: bie \m\/ bie borgt {jeeft/ bie liome. (©ie aanbiebinge inoe^ce öc g?onb 5ijn/laaarop 51) b^ijnioebigljeib namen om ï^em aan te nemen/en bat moeiten 5e ftellen tot cenen gtonb Uan be^efietinge/bat 31J/ l!)em op 31)116 aanbiebinge aangenomen öeöamp;enbe/
taaajlijfi be^gebinge be? jonben/en eigenbotn aan aüe goeberen be^ ber»
öonbp ö^öben. ©ie 5onbet ben g^onb ban aanöiebinge tot S^njMaopen/
fiomert 5Eibcn tat br^eiJcringe ban Ijunnen )T:aat/ tenjij be i^c.lige incest gen eftraarbinair boo^ftome; en bie be^eftennge buurt niet (anger/ban be joete geboeligOeib be? genabe buurt; al? bie lueggaat/ 300 leben 3c lue-berom in b?er3C/3Ü Bebigputetcn bic borige be^efteringe en bejtjoa^tingc. 2ij benffen bat bc ^eere leju? !)en niet toil Ijeüamp;en/ bat 3c te g:oote 3011»
baren 3011/ bat 30 !)t't tellienp bebejben. quot;Zij bispateren of 35) \ncl in ftaat 5Ön om Sesuti te mogen aannemen/ Inant 50 31)11 niet regt be?lj?ij3elb/ 3!)
toeten niet of 30 tael regt Uiillen/en3./ al^of i)c?b:ij3clingc/ lnitlen/ tjonge» ren/canbiticn toaren/op taelfie men ftamen mogte; baar ^ct beliegen 3011/ Qet ftengeren/ alleen geftalten 3511/ tuaarboo? men gepjiliamp;db toorbt om SJesug te socHen. ïlDapbt gij ban gepjihfielb om uit U3elben/ en tot 3c3u^
te gaan/ treebt maar toe op be aanbiebinge/ en blijft btj bic genoembe bequot; öenfiinacn niet |taan/ 300 snit gij baxter gangen maften.
XXVII. 't (!5cIoabe i^ ban bie nature/ bat fjet niet ftaan Blijft Bp ö^t 't Geloovo aannemen ban 3^3115?/ maar get bjingt boor tot be regtbaarbigmaftinge/ ^1?*-tot Ijet 3Eebrn booj ben (öeloobe in liefbe en ljdligÖe'b- het aan-
©e regtbaarbigmaftinge i^ niet een luejft br? menfcöen/ maa?ban 43ob JJ®™®quot;' al^ regtbaarbig Segre?. ^De nienfcamp;e fiomc boor bat gerigte niet in 3iclj3el= dringt ben/ taant ban ftonbe niet anbej^ ban bejbaemb taojben/ maa: al^ IjeB- door tot Benbe be geregtigfjeib ban ben 25ojge 3ie3ué Cf)?i?tu^/ bie be ïxegter ben geloobenben toereftent/ombat (Jll)?i^tué met 3nn confent en Betnilliginge digmakm-i^ 2I3a?gc getno?ben/tn alleg bolbaan/en alle? be?tno?ben f)ceft in (jmine g0* plaatfe/ en toelH^ rantfoen en geregtigljeib een geloobige l)eeft aangnio-men/op ben ojonb ban aanBiebinge/en bu| Ijeeft een geloobige balmaaltte geregtigljeib/ bie in 't oorbee! (0obé Beftaan ftan. ©ug i'taanbe boor be bfejfcljarc a3ab^/ taorbt öö bjijgefp^often ban fcljulb en foaffe/ en ingetae-jen in 't regt aan alle goeberen be? genabebe^Boub^/ in bit en Ijct toefto»
a men»
1059
1060 Het Leven des Geloofs op de Beloften.quot;
menbc Ip'jrn. uitfpiafie üer rcgnjaarbfscntie fcntentic tjefdjiebt in Ijef U?oojö/ in alle be beloften aan be gelaaliigen. ©eje Beloften joeftt een ge» (oo^Jiije op/ lijj ijs oörrtnigb bat t)ii in getooft/ en bat bejgaltie il3ob bie beloften aan ^eni ncbaan ljeeft/en Ijem be^lMaact een erfgenaam aan aife öie goebrten/ at^ bejgebinge be? jonben/ bji) ban bïaeft en ban bejbne' nienisfe/ a?nti te Ijcbfien tot een be^oenben ©abej/ een fiinb ©ob^ te jiiin/ en erfgenaam ban a?Qö/ en een mebe-erfgenaam ban Sfesué in be
eculnioe fjee^lijfifieib/en^. J^aaabat nu Ijet ©eloobe in ben i^eere Slcjuii ftejft ié/ en naacbat be beloften/ aan be geloobenben gebaan/ ftlaa? öe-fcfioubiö/ lebrnbig boo: ben gelaobe aangenomen en op be jiele toegepast taojbfii/baarnaaj lioojt fttj be uitfpjahe her regtbaarbigenbe fententie bed regtbaarbigen ïïegtcr? ftlaarber/ en baa?naa? ig be bjebe en be blgbfcfjap mer^öej. ïPocij allerlebenbigét en aïlersoetst fmaaftt men be ft?ac!)t ban be regtbaarbigmaftinoe/ al^ be ^eilige (öee^t be jiele ^ijne genabe boet jien/ be beloften op 't Ijarte bjufit/tot be ^ielejegt: SCft ben nln j^eil/gij sijt miine/ u Firbbe ^llft lief geF)ab met eene eentoige liefbe.
En dat ' XXVIII. oEcne grloobenbe ^iele i^ niet tebjeben met eenjj SfejuS boo? ben dikwijls, gptooüe te fjeöben aangenomen/ maar boet Ijet telften^ tarbe?oin/ én alj» :;e in 5onbcn ié gebalien/ om ben be?itoo?ben b?ebe üiebeiom te ï)e?ftcllsn/ én ooft Buiten bat gclial;5tj i^ brgeerig om gedurig met (jrö?idtug be?eenigö te leben/en in be obe?beRf{inge ban ^et g?oote lne?ft be? beilo^finge jidj ge-burig te be?lnonberrn en te be?blnben. gij ftlimt op tot be eeutnige be?' fiie^inge/tot ben bal/tot be beloften ban ben toeftomenben Jjae^fias?/jtj befrljoulut be bDo?bcclben/jtj liomt tot be men^r|jtao?bingc ban benzee» re Sieju^/ 5!) obe?bcnftt jyn !i]ben cn jlerben/ ban be ft?ibbe tot fjst {i?uife/ 5n obe?legt 5gneDp)'tanbinoc/})emelbaart/frJem metl)eerlrjr}})eibgcft?oonb/ jijne boorbebe/ syne liomfte ten oorbeel/ be eeutoige Ijeerlrjftljeib/ en fie» fcl]oubit in b^t alle?/ ftoe be^ Cateren öeerlDliÖfib/ regtbaarbigtieib/ goeb» ijeib/Ingéljeib/tuaariieib/alinaotigl)rib en anbere bolmaafttiieben ÜJobjS baarin biinfien/ en prijst en be?t]eerlijfjt (60b baarober.
Waardoor XXIX. jiet 5e be geerltjfiljeib bed i^eeren in't aange.iigte ban 3e« cciie'uled 511? En öu0 bianbelt 5e in Cö?i?tu^/ getaa?telb en opgeamp;oulnb
wordt, in ti)ein/en gelijli JilSo^e^ aange5igtc èlinlfenbe taa^ getaojben boor be toiibe?fatie met gt;i?gt;ob/=500 üebitibt 5e bat Ijare jiele eene niee?6e? Ijebbeltj' be geftalte ban geejitelpljeib beftomt/en bat be 3ielc meer in jtaat i^ be lueri'lö met al biat ec in is/te be?acören/sic^.^elben te be?ljoclienen/en met een bolhomen ijarte re Vnanbelen in be toegen be^ i^eeren/neffen^ ii5ob cn fjaren naajsten; bese geflalte en uittoc?f{inge ban een geheel anöcren aarb/ ban toanneer men maat eene be?£ieeibiitge maaftt ban met a]3ab be?» 3oenb te sgn/cn jicO ban opfioubt met be öefcljoutaingc bain0obd Öocg» heib/ en jgner en alle? fcftrpfelen nietigljeib; bit i^ maar natuurlij!! üie?li/ en 't anbere i^ luaarlijü geeatelijft/ ooft in ben minften trap, ©up; bloeit be biare Ijeiligijeib uit Ijet geloobe en be rpgtbaarbiginaftinge.
XXX.
Het Leven des Geloofs op de Beloften. 1061
XXX. Boben sesegb bat be toajSbom be^ gee^telijften HCclJcnS Ea op-toencemt/ ooft uit be toejftinge be^ a5eloof^ op be geloften. wast-
't 25eljaagt ben alleen luijsen 43ab jijne iiitbejftorenea/nu tacberge'Door veie öoren jijnbe/ bao: tieiejlei tegen^ben en bjoefneben tot be berorbirceJbe ^°enhequot; en baa? Ctjjt^tu^ t)r?taa?benc ^aligljeib te leibpn/ ban boo^ Ügcljame' ^ quot; iijftp/ ban boo? geeptclijfte/ en bifttaijl^ öooc öeibe te geiijft; luant ïjet ligdjamclnft ftjuip beroert boojgaans be ,;iele/ en boet be bpjbarbenljebcn/ bie be ïjef cp ben g:aiib (iggen/ fiauen ftomen/en ontrueten Ijar^n [tilfen en lielberen ftaat. ©clijft Ijet ftejüe öeenen moeten ^ijn/bie booj-fpoeb Uiel ftunnen bjagen/ 500 is 't ooft gjoore ftun^t/en baartoe ooft groote genabe ban nooben/ teaenfpocb Inel te bjagen; be regenfpoeb bjuftt be ,ve!e neber/ neemt tueg be ölijbe en taelgemoebe geftalte/ ftlemt get fjarte toe/ en beroorsaaftt -ieïf^ in 't ligdjaam een fttoaab temperament/
't to elft occafie geeft en pjiftfteit tot belerlei jonben; bjoefljeib boobt mee? menfetjen/ ban men benlit/ fcljoon Fict niet opgcnie?ftr luo?bt. tegen-fjpoeb be maebeloo^ljeib en raöe!oD«il)eib jeer aanliggenbe; biiflBij^ i^ 't/ 't i«i gebaan/ baa? geene iiitftomfte te bertaac iten/mijne fjope ij? be?»
gaan. gal men jicfj ban een? tueberom opöeuren/ en begint men te tae?»
ften/ men is! al^ een jong paarb boor ben taagen gefpannen/ ban fp?ingt Tiet boo?uit/ ban loopt Ijet ter ^jbe Ijet fpoo?/ ban fteigert l)et/ ban ïtaat t)ct ftil/ maar 't joft blijft euentael op tjet^elbe. Soo ongebienb i| men in Ijet ft?Hf«j naar ligcljaam of naar ^iel/ men Itieet niet Inat men boen jal/ men joeftt (jet Ijier en baar/ maar 't er niet/ en |)oe mee? men Inoelt/ t)ae mee?
men jict) brrtaart; men laorbt be?b?ietig/ men ttagfelt aan alle boojgaan» be genabe en onberbinbinge/ men me?fit lt;J5ab aan al? bertoomb/ alö een tarefter/ men ftan tot ben l^eere geene toeblugt nemen/ vJSob bc?üe?gt l^em/
men i? lop/ sonbe? g?Dnb/ men öejonbigt vclj Ijoe langer goe meer/ Ijet ft?uié balt ijoe langer tjoe jlnaarber/ men toil jiclj biberteren/ en 't ft?ui^ affcftnböen/ maar 't ftlemt ijoe langer Ijoe baxter/ gelijft een gefc^óten Ijert al blugtenbe ben pijl met jidj b?aagt. ©u| loopt men in ben rosmolen om/ en na lang omloopen i$ men nog al in be5elfbe plaat*?.
XXXI. daarom ip {jet noobig bat men tuete/ Ijoe men jicf) in 't fi?uiö in weiko geb?agen moet/ opbat men baa?boo? geljeiligb too?bB; Uiant bati^ Ijet oog-
me?ft ban OSab/ alp jtjne ftinberen niet ft?ui^ bejoeftt. ftasttjbt on^ gedragen, ten onjen nutte/ opbat inij fijner ljeilig!)eib jouben beelacijtig tnorben; en be geloobigen üe?ft?ijgen bat ooft/ al^ jij ^icö in't ft?ui|S me! geb?agen;
Inant of Ijet fi?ui? geene safte ban b?eugbe/ maar ban b?oeff)eib ftljijnt al|
jjrt regentDao?big 15/ 500 geeft fjet nogtanp baarna ban jidj eene breeb» 5ame brucfjt ber gercgtigljeib bengenen/ bie boor tjetjelbs geoefenb 51)11. ©aarom/ belnijl Ijet ftrui^ niet te ontloopen en niet af te b)e?pen ié/ 500 moet men jiclj baarnaar setten/betoijl et geen anbere taeg ten Ijemel i^/ en Ijet ïi?uiS getuillig opnemen / en Ctj?isütus» baarmebe nabolgen/ en baarnaar tracljten / bat men Ijet luel b?age; ban sal Ijet ftrui^
ggtféê 3 5aet
1062 Het Leven des Geloofs op de Beloften.
50Et rn ligt 5»jn/al pcjêt f)Pt tgt;c tranen uit be oogen/öan jal inrn jijue 3iclc fn jliKe lijbiaamljfiü f^itrpn en öe UivlileB^bE ^irtgtajtcn in öe magt ï)fB6cn; tian jal men be^tjoo^ringen cn öc ijufpe bc^ l^eeren oiibejüinben/ rn bed profijt uit Ijet Finns üiegöjagen/ en ben Qccrr baiiften/ bat Qij un^ boo? bien tneg grlcib Ijerft. .JilSaac be g:oorc brage t^/ tjae ^al men jictj in Ijrt lijüié bragen/ bat men er baur geijciligb Inorae ? 3ft antluoocbe ; door 't Geloovc op.de Beloften.
Door het XXXII. #pbat be ftiii-bemi öobéboor iicbcelf|cibeii be^fcfjcibenljeib ban werkenen l'oclj^'uelijftc en geestiiijlïc tegenyebPii niet jouben öe^tDijftBn/maajbaaj-metde boo? geijriligo joubcn taa:ben/50a {jeeft be l^eere bele geloften aan f]en Beloften, gcöaan/ met Vnelfte een gelaobige moet luejftpn/ om baavöoar getLoast en geilejFtt te Uiorben. ^abib bonb beef fterfne in be ^efoftEii/Ps. CXIX: 49, 50, Gedenkt des woords tot uwen knecht gesproken, op hetwelke Gij mij hebt doen hopen. Dit is mijn troost in mijue ellende, want uwe toezeg'ginge heeft mij levendig gemaakt. Soo ja! ern ieber gefaabige boor bc 25elafrquot;en bejlebenbiijb Uioiben/als Ijij Er geöruifi ban maalu; maar ijier IjEt: tjunne Fi^nbcn Ijeamp;bEii oogen/51] geïooben bat 5e ven. 2rj f)aubcn ban fjEbbrn/terftanb be?ln^t te tnarben/al^ get ftrui^ 5!jnE tanbim maa? fiegint tE laten jiEn/ bar té {jumiE bertroo^tinge/ ban acfjtcn 3e gaeb; maar in 't ftruié berber ingeleib te Uio?ben/ cn lange baarin te blijben/ 500amp;at men nejgenö eenigE openings of miböel ban uitftomfre 3iet/ En ban tE fitijbcn tn 't geloobe/ban gemoebigb in Ijet ftrui^ te ftaan/Eii baajuiEbE in bE ItiEgen bE^ i^eeren boort te gaan/ in be [ebenbigt ijope ban bE reutoige JjEejIijfi^eib/ bat ié inannEntae^fi/bat ig ttje^fi/bat ar» fieib. J^ier muet eeii ffinb ©obg 3!c|) op uitleggen/npbat jjfj boor bele OEfenfugen joobanig erne JjebbElijEtljeib fiefiame. SCan alle fianten met firuijö omfingelb tE toojbEn/baii Duiten eu ban binnen/baar moet ÖD Sicg naar 3BttEn/ btE naar ben jjemet tail gaan; jlaat u be ijEinr^oo buu? niEt aan/fcljBiöt Er uit/rn lEeft in be üegeerlijFErieben ber oagen/in öe fiegeErlijftfjebEn be^ bfeefcljE^/eh in öe groat^djljEib beé ÏEbcnsi/fjeöt öe Inerelb lief/en neemt Er uln beef terbeeg af/en trao^t u Ijet Einbe/bat isl ÖEt eeutaige be?bE?f/ooft tE bragen. Jiïïaar jjebt gij liefbe tot 4?ab/tot bE?30cninge met t^em/ tot gebung in sijnr gEmeenfdjap te leben/ in l^em boo? C9?i?tu^ tE genieten üen b?Ebe/ bie alle be?ftanb te üoben gaat/te Ie» ben in nEberigljeib/ 5acl)tinoEbfg!)Eib En ootmoebigljEib; i^ al uln lugt ben ^EEre toelDeljagelijfi! te lEben in getaillige geljoo^aamljeib/ l)eamp;t gij ben ^eere gEfiosEn tot uta EEnig En algEnoEg^aam beel/om u in ;3en J^eere tE bermaften/itElt gij Qet eeutoige lebEii aié uta Einbe u boor/grijpt gij baarnaar? UDelaan ban/ fiiE^t ban ooff bEn taeg beé firuife^/ben taeg ban aanbecÖtingEn/ban bui^terijEbEn/en ban beFe Beroeringen/bclnijle bat öe^ ïfeeren taeg met 5tjnE UinbErEti/btE ^ij ter Ijeerlijfiljeib lerbt; bien taEg/ biEn Cgri^tuji tp grgaan/ moet gij o'oüt gaan/ en Iaat al uta aröeib jijn/ niet ï|oe gij öet firui^ ontloopen of aftaErpen 30HbEt/ maar !joe
OD
Het Leven des Geloofs op de Beloften. 1063
gij get taclpemocbigb/ getroost/ ja broltjft bjaaot/ en ban suit gtj jjet bocn/al^ gij tac^ft maalit ban öc ^cïoftrn ; ban/af^ niet be ÖEbnjbintje/
maar öe bcrtvoa^riiigm u get licfehjftfte jullen jija.
(0tn gacb geB^uift ban bc je beloften tc maften/ ftomen beje bier 5a-En aan to ïten booraf rc pasfe: 1. ÜPie te geloften boet. 2. 5lian toien je gebaanmerken-taarben. 3. llDelftc in 't particulier/ en fioebanige geloften gebaan ^ijn. 4. ©erjeficringe bat be beloften nocö t^aaa't/nocfj |l-ejftte.5Ullen geben/ 300 be heilige OSeept beselbe oy be jiele niet toepast.
XXXIII. 1. 't^^niet ebenbeel taie Inat Belooft, iamp;t beloften ban ie» wie de manb/ bic mee? örlooft ban 50 geben fian/ bie oninagtig fian taorben/ bie ®oèt.ften beranöeren ftan ban boojnemen/sijn ban lueinig ft?acljt; saobanigspn
alle menfc^eljjlte beloften. Jjaaaral^ öoö iet^ belooft/ban mag men niet alleen bic ba^t/sefter/onfeilbaar flelicn/maar men moet öet ooft boen/
of men onterft tèob fclj?iSfielijft/ beUiijlc men ffem ban al^ een leugenaa?
acfit. 'öob ié 'quot;3g üeloben of niet belobcn/bit of bat/en aan
tie/en aan bie niet. lt;l3ob toonbe^baar goeb/en belooft aan sijne ftinbc» ren g:cotc Dingen ; (3?Db i^ almagtig en ftan onberljinbc^b alleg uitboE' ren/600 ig toaaracljtig en getroulu/ïjij ftan/£^jj .^al niet beranbrren/ m sal'tsefter boen/re? ^oube fjemel en aarbe t'onbe?jle Boben fteeren/
eer ren ban 50quot;^ goebe inoorben cp be aarbe ,;oube ballen, goobanig moet men ii5cö met be^effinge ban srjn f)arte en met bolftomene appro-öatic en bersefteringe aanmcrften/al|S men met eene 25elofte sallnerften;
alg men bit niet boet/sal be gelofte taeinig t?oo^ten en toedien/ maar bit greft fce ftlem ; baarom boet Oft telïtens met berfteffingc be^ fjarten.
2. 9l;l^ men eene gelofte sttl) boorftelt/ moet menaanbadjt'g letten aan Aan wien taic 31) gebaan sijti. ^onbe: gjonb sief) beloften toe te eigenen i^ eene ^„f^en?11 gjoote blnaapljeib/ ig inbrelbinge/ bebjieijt be siele tot gaa? bejbejf. ©aa?-Din moet men be belofren in Ijare omftanbigljeben aanmejften. JiKen sal bij iebere 25clcfte eene bffcamp;ri)binge ban ljoebanigl)ebcn be? pe?fonen binben/
aan üiie 5e gefcljieben/ en ban ig |)et noobig sief) te bcp?aeben/ of bie öoe-baniggebenin onp stjn/sno ja/ban moet men lT)eluitb?uftftelgft baetftellen/ bic gelofte i? aan mg/ aan mij gebaan/ ban ben g?ooten/ almagtigen/gae= ben/onbe?ant!C?lijftGn töob/ en be?ïjalbe bic 25clofte sal sefte? aan mij bcro bulö lüurben/ bie^ s^t ift et mij naar/ 300 sefter alsof iu bc safte alreebe Ijab-be. 5?us beUiuist men sicljselben/ en men ber{jee?iijftt 45ob al^ tiiaa?aci)tig.
XXXIV. 3. (©eluijlc bc tueg naar ben fjemel leibt boor bele berö?ufthin^ watbe-gen/soo souöen be gcloobigen in g?ootc naarfteib Ijun jEebcn moeten boo?= Brengen/ja ten opsigte ban Ijaar op ben Ineg bestaijften/tenstj be 45oöbelijHe gaeblieibbaarin l)atibe boo?sien metbclegee?lijfie25eloftenaan gen tc boen/
niet alleen in't gemeen/maar ooli in alle?lei boorballen en omTclcgenfjC' ben/opöat sc/boor beselbe bert^oopt/te gemoebigbee boor allGsUiarig-ïjeben scnbeii Ijrne» öringen. Cjij Ijceft bcel buoruit/ bfc ben 25pel geeft gelesen/en eene bE?3amelin8e ban bclerlci beloften fieeft geinaaftt/300»
bat
1064 Het Leven des Geloofsop de Beloften.
bat je Ijcm fit) be Ijanb jvjn/ aï^ gij in eenige fieproebtnge ftomt. ©c heilige aScept toel getuoon in jtjnc intuenöige bect^oaptinge^cljjif-tuurteïigtcn te gEfijuühin/ en bie op l)iin niet illaartjeib cn ftjacljt in te bjufifien/'t 3ij in ben 't 31J toafienbe/en bat luel 5ullie/op
tnelfte men geen acöt gegeben Ijabbc/ ja bic men niet tuiste bat in ben ^Dijfiel jlonben/cn bie men baarna met bc^luontierinac binbt. jullie in» taenbige bertroaétinBen/ bie boor ^clj^iftuurteft^ten gefcljieben/ (iefiamp;en boorgaan?! ineejbc? ïrjacöt/ en fc|)ieten biepe^ Inortelcn in Ijet {jatte. HCeejit ban ben 25ijöel beel/ en getuent 11 tot iebej boorbaï cene %c* lofte of een exempel te soeften/ en gij suit ficbinben bat fjet litaaab u niet 5al fmarten/ natFj boen toanfielen in 't i0eïoabc/ nocï) u öopelüo^ en moebelaü^ marien.
Hebben • XXXV. 4. %\ fcïjoon E? snifte IjeerlijfiE beloften ban gt;l3ob aan sijnE ïtin-kracht, beren gebaan 3rjn/cn 3Ö bic booj ben sSdoabe op sicö moetrn taepap-zoozü' fen/en siclj baarmebe onbe^iieunen en bertroo^ten/joo öeliÖEn 3^ biU-den H.0r üaeinig firac^t/alis 50 in Ijeftigljcib bc? be^saeuingen ban öinnen/ peestóp En oberftelpenbesüiangöeben ban buiten sijn. ©an i^ Ijet al^ofccniet
bekrach- ^HE 25EÏoftE ill bEll ^ljamp;El iBaS ; billbtll 5E EEIIE/ Jij fiuntlCn IHEt jiEll «gdwor- bat sö bie tjoetianigljEbEn IjEööf»/ a^n tDEÏfte bie geloften gsbaan 3ijn/ den. Én ^oo achten je bie niet boer jidj; En ïtunnEn je Ijet niet ontfiennen/ EbenUiel gefifiEn 3e gEEiiE f{?acfjt/ of ombat bE jaftE aan Ijen niet bEtbulb
tnorbt/of ombat se joa ftEjli sicn op be biebEjluaarbigfjcbEn/bat 3E jjun gemoeb tot gEEii beQaren iuninen i^tjgen/om e? aanbacljtig op tE IcttEn/ of ombat je InjEbelig/ berbjietig En tegenfpjeïiEnbE gebaorben jijn/ of ombat 5E in stuijm liggen/ En aiö ten booöE boor moebEloo^ijEib a!ó ongeboc» lig 5tjn gEtncrben. aHen berftagen gee^t/ luie 53! bicn opristen ï gullen ban bc 'SörloftEn l{?acfjt fjEÖamp;En/300 i^ noobig bat bE heilige vöee^t self Ijun bie in gebacijtEn fi^EiigE/f)un idoiie bat bis beloften aan gen ge* baan sijn/bEtufjle gij biE lioEbanigtjebEis ÖE3ittEn/En bat ÏJi) f|«n be Ijee^lijft* gEib ber geloften eh be^Elbe? seHEjljcib boe jiEn/En tjen baarmebe t^oogte.
XXXVI. Cene gobsalige taebutUE bEtljaalbE mg eeh^/ bat 3E eÉnp in groot ftjui^filuam; sri/al^ rabeloo^/jloeg ben 23ijamp;cl op/en la? Dg ben Dpfïag Matth. VI. ©at fjabbe sulfte liiem op Ijaar ijarte/ bat 3E met bro^ lijftljeib Ijet ftjuip opnam. Sij floeg eeu boutucje amp;ij bat ftapittel/ en bacf)t/ nu {jebüe ift gsnoeg om mg tE tjoo^tEn/ift biECt nu luaar iR mgne ftEjfttE galm 531/ alg mij namaalg toebejom isjuip jal ontmoEtEii; 't ft^uij» litnam/ 30 al ïiaar bept naar Matth. VI, maa? 't inaiö Er niEt in/bat sg tE boren baarin bunb. ïöaar ftluam bat ban baan ? ©e heilige ©cegt gcDruifitE torn bat mibbel niet/paptE {jaar bat niet toe aljê te boren, ©e Cjeete 3Enbe u öcn ï^eiiigEii iSeept tot EEiien ^CrooptEr/ bie brenge u tiellien^ 23Eiof» ten te binnen/ bie tooiiE u bat gij bie ijoebanigljeben Ijtamp;t/ bat 3E aan u gebaan sijn/ eu b^ulifte bErjelbEr seiierljEib en IjEErlijfifiEib 300 op uta ïjarte/ bat gij fiij 30« Ucljt met gemoEbigbljeiü bE bui^tE^nigfe boojlnanbelt!
quot;XXXVII.
Het Leven des Geloofs op de Beloften. 1065
XXXVII. (©it booruitgcsontiEn JjeBBenbe/juIlEn VDeinig tooorben genoeo üemauie-3vjn dhi u te toanen te manJEre/ïjoc men met be geloften moet öanöelen ^ chris-om 3e tot nutte te gEamp;juifien. 1. goeftt eene gelofte/ op utaen fttiAt ton met de fenbe ; inejftt bie aan aï^ ban tien taaaracgtigcn a3ob aan jijne fiinberen gebaan/ en bat bie jelie^be.? ban jeftec bejbuld jal taojben/ bat geen gedrag Stjne? fiinbrren 43ob jal boen Ue^anöcren/en jijne geloften te niete maliën/
öetegle be belofte abfolut tjebaan/ gelijft alle be geloften be^ genabeUs?»
fionbp 3pn/cn niet op eentge conbitie ban öegS menfcljen jtjbc/fioebanig cr luel son/ ten opjigte ban ligcljamelijlie bingen/Btj cfempel/Jes. 1:19, 20.
2. 'SBefcijoubit aanbacljtig be Ijoebanigöeben bergenen/ aan taie be belofte gcfcljicbt/ bie of ontniböeltjft Dij be beloften i'taan/ of in be conbi' tie; legt ubie geflalte ban baaramp;tj in be tegentuoorbigfieib be^ l^eeren/
en laat be l^eere en nine canfcientie regte? 30quot;/ of saften niet in u 31311.
3. ^iet meteen op ben i^eere ^e.^u^/ 't 31) bat grj nu in eene öeöBeiijfte geloobige geftalte/en in geineen3ame beueeniginge met 5tjt/'t3tj bat gij ban nooben Ijeöt be baab be^ ^jeloofö met mee? of min fbijb te be?» nieutoen/ en merftt al;oo aan bat alle be geloften in ï|em 3ön/ ja en amen/
bat Ijct regt aan bie geloften bacr 3IIe3U3 i?S bejtoorben/ en bat een geloo-bige/ 't 30 l)ij (te^ft of 3tuafi ié/ een EjfgEnaam i^ ban alle/ En 500 ooft ban bie en bie gelofte in 't Btj3onüe?.
4. ïtomt ban tot n en tot be beloften/en mejfit 3e aan al# aan u/ja aan u ban ben onberanberljjiJen a5ob gebaan/ en bat 5e aan u 3etJerbec ban 3ef{e? berbulb 3ullen taorben. ©it iel 't pit; maat tuat maaftt men ec tneinig bicjft ban!
5. 4IÏSaafit ban baar (laat op/fielt et uIue 3ar{en naar aan/be^Bïijbt er u in/ algof gij bE 3aïie alteebe Ijabt/ en 3Egt: mijn 45ob 3al 't mij geüen op bien tijb als't mij nuttigst i$/ en in be bnjjjfjcib 'öab^ Ben ift tebreben. 3§e?t?oo^t u baarmebeal# 3e opsigt ijeeft opfijui^/en toe^ftt e? mebe/ al^e opligt Ijecft tot be?licljtinge/op gee^tehjfie openBaringen/op ftjacfjt tot Qeilfgmafiinge/ ïjonbt öiE ^ÖElofte in 't oog/ ftelt 5e bEn l|eerc boor/ en maant If em op öe beloften/ en gjijpt gij bie belofte jïeebé aan/ en biejftt in be aangjijpingE baannebe al Bibbenbe/ en be^ ^eeren fterftte aangzij» penbe/En lEunt ee op met (lille bej^efte^bljeib/ en geb?uifit alle mibbelen/
bie be ^eeee tot Belïominge ban 3Uifte 3affen bejorbinEEjb {jeeft. Slll# öob ïjet einbe Belooft/ 300 tail ï^tj aoft be mibbelen gebEn/ en 3al 3e ben men»
fcljen oufi boen geamp;juiften/ al# öe tijb ban bejbullingE öe? ^elofren ge*
fiomen ié. ©e bejbullinge ban be geloften ö^igt quot;'Et flf ban be mibbe» Ieh/ maar bE mibbelen ban be berbullinge öer beloften.
6. i©acljt ban in lijb^aamtjeib op be bejbullingE/ 3tjt niEt ongcbulbig nocö bejbjiEtig; taant bat fp?uit uit ongEloof aan be geloften be# taaat»
acfttigEii a3obé/ en 't ontEEjt ï^em/ of 't i# gebjeft ban onbertaejpingE aan 3üne taijgljeib. tïBaar öet ftil en nogran# tae?ri3aam taacfjten be?#
Ijeejlijfit 45ob/ Beibe in srjne taaarljeib en 3t»abE?lijriE tatj#ljeib; baarom
I. quot; (Cttttt 300
1066 Het Leven des Geloofs op de Beloften.
soo Cftj brjtocft/ lic^Bcibt 5gt;5Ï Betoi^'fdp ïtomen/^ö jalnict
acfitcrlililbcn. toc?ftt men met De geloften.
XXXVIII. aj3m u een baoramp;celb rc gcUcn/salift cenigc geballen boor» ficllcn/rn bij icbe? eene belofte of tlnee bncgen.
Aisiiij in 1. gijt gij in een biuftftenb of bjcigcnü ftjui^/ten opjigte ban ligclja-i|iii kr'uis' •nelgftc öingcn/bcl beftomnicringcn/15} be giele bcrorjti ? taant be ligc^a-is.v inelgUe tegenlirbcn fiunncn be jiele tacl iiitcjmate fcf|uübEn en f|et gee^te-lijft KCebcn niet alleen beletten te tae^ften/maar ooft ;ee? berstaaftften;
» 3iet ban cp beje en biejgelrjfte 23e!ofien. Ps. XXXIV: 20, Velen zijn de tegenspoeden des regtvaavdigen; maar uit alle die redt hem de Heere. Hebr. XIII: 5, Zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd : Ik en zal 11 niet begeven, noch Ik en zal u niet verlaten. 1 Cor. X: 13, God is getrouw, welke u niet en zal laten verzocht worden boven hetgene gij vermoogt; maar Hij zal met de verzoekinge ook de uitkomste geven, opdat gij ze kunt verdragen, in 't go- XXXIX. 2. 4?trboclt gtj ben Ia«5t be? jonbe/ bejselber bTtte?lie!lt;3/ be onge-z on denn be? confcientle/ ben fcljjiiï boor öob^ toorne/bcor boob/ booj be;-
zön'cn. l,0l,mEnjgj'e5 jjijpöt 31c5up/eii neemt S^em aan tot uta rantfoen en ge« regtigtieib/ merbt op ben taeg ^obé in be regtbaatbigmakinge/ bat be menfclieom niet geregtbaarbigb taorbt/uit sjjnc genabe/boot be berlo^-finge/bie in COjisto fjesu is; en fleert 11 in bien ftaat tot be 25eloften. Jer. XXXI; 34, Ik zal hare ongeregtigheid vergeven, ende hare zonden niet meer gedenken, vs. 37 , Indien de hemelen daar boven gemeten , ende de fundamenten der aarde beneden doorgrondet konnen worden , zoo zal Ik ook het gansche zaad Israels verwerpen, om alles , dat zij gedaan hebben ; spreekt de Heere. Jer. XXX111.8, Ik zal vergeven alle hare ongeregtigheden, met welke zij tegen Mij gezondigd hebben. Ps. LXXXVI: 5 , De Heere is goed en gaarne vergevende. Micha VII: 18 , Wie is een God gelijk Gij , die de ongeregtigheid vergeeft, ende de overtredinge van 't overblijfsel zijner erfernisse voorbijgaat? Hij en houdt zijnen toorn niet in eeuwigheid , want Hij heeft lust tot goedertierenheid. gegt ban/ bie ^efeften 5al Cgt;Qb aan mij bejbuden. 't ban taeï. inde XL. 3. flDanfielt Ijrt 43cÏDobe/ié e? gecne bjacljt tot aanneminge ban de^ulTquot;1 ^11 ^CErc SW/ni ftomt op bic buistere en flaautoe onöerljanbcünge iooff?.1, met {|ein/ tiodj licljt/nocij bjebc/noclj be?5efietingc; ©enïtt gij menig» maal/fioe jat tii Ijet maften/l)ae jal ift jalig taojben ; sal ift ban noait ir. giejn^ taaarftjii gelooben/ .;a! Cjij mij nooit tot JJem treUften/ ^al ift nooit bersoeninge binben ? jEijne jieïe taorbt oberftelpt/oc^ bat j|Tj mtj boor-fttaame/ ncf! bat ift f^em ïionbe binben! 2-iet op be 25eloften: Matth. XH: 20, Het gekrookte riet en zal Hij niet verbreken , ende het rookende lemmet en zal Hij niet uitblusschen. Jes. XL : 11, Hij zal zijne kudde weiden gelijk een Herder ; Hij zal de lammerkens in zijne armen vergaderen, ende in zijnen schoot dragen; de zoogendezal Hij zachtkens leiden, vs. 29 , Hij geeft den moeden kracht endeHij vermenigvuldigt de sterkte dien , die geene krachten en heeft. gieDaar utaen flaat/ jiebaar beloften/ taejfit ban baarmeöe.
XLI.
Het Leven des Geloofs op de Beloften,
XLI. 4. ïiïaaot gij olie? buiiSte?ni^fe/ jeggentJC/ 8 tnat iö Ijet liefje Be» in ams-minnclijfi! öe IjccjfijlfIjeiö br^ i^ecceii in fjer aangestgtE ütvn re sicn;terluiid-aïïc öe goeberen bc^ grnabe-lie^öanbö tn !jarc njootljeib/fcljaonfteib en 50ctigt)eib te fiennen; Ijcr gioare taejft be: bc^loisfinge ban 't begin tor Ijet cinbe in geburitje bejüionberinge te ouejïeggen/be bieye üejneberinge ban üen EJeere Sejup/ en alle be jaligljeöen baariu te oUe^Oenfien; Seju^ niet eere en lieerlfjlifjeib geft^aonb ban nabij te befcijoutncn/ bat een ijemrl op aarbe! 3ift fieböe baariian tnel ierji gejien/maa? toen ejftenöe ifi Ijet nier/
ombat ift mie te gjoore begeerte fjabbe naa? Iiel0e;be^ en ftlaarbe? licljt;
niaaj Ijabbe ift {jet nu/ (joe jonbe Ijef mij bejblijben ! 4ll5aai be sonne i^ oii' bejo^gaan. 3lft Ineet nog tael/ bar al luar in SejiijS i^/gangd) begce^lijii i^;
maar ift ^te get niet/ mijne Begeerte luo:bt niet gaanbe gemaaftr öoo? Ijet gesfgre. JÈft Ben rieljeel en al buïstej/ ifl jie noctj «éob/ noct) arij?iptu?7noclj genabe in mtj/nocö be Fjcminnclijftljeben öesf Cuangelitunó; home ili tot Ijet geBeb/ 't nf ift een onBeftenben gt;i5ob aanroepe; tail ift tor Sfeïiig gaan/ ï|ij be^amp;ecgt 5icf!/ if? ft an f^em niet in 't ooge ftjijgen; 5al ift om ietö Bib»
ben/ ift ftan be ;afteii niet indien/ ift noem ^e tael/ maar be Bcgeecren baac-toe raften niet gaanbe/ en baarom ij? 't aiéof ift ^e ban (60b niet begeeroe. 't 51^ niet eene biftfte Inolfte/ bie tu^fcljeii mi) en be sonne öej geceijrigljdb boojüij bjijft/maar {jet i^ een ftiftbonftere nacljt; oclj! bat be boailudj'
tige mojgcnftejre mij eens opging/ bat be bag een^ aanfttoain en bat ift taare al]S in be bange bagen! Jl^ijne Begeerte en Bebe is en 3al blrjben/ 5cnb utn licljt en utne taaa?F)cib/bat bic mtj geleiben; maar't blijft 500 al^ 't !«f. i©etet bat cc een onmibbelBaac en cptraorbinair licljt/toaai-mebe be ïfeere nu en ban be^e en gene Beftjaalt; ii3 uüie ftlagte auec geamp;^eft ban bar licFjt/^no i^ ulne Begeerte Inelgoeb; maar bie moet ge-marigb jijn met onbe?ltiejpiiige/ belutjle be l^eere bat niet aan allen boer/
maar Ijcr aanfcFinutaen BeVnaajt boo? be eeuttfigljeib; Ijet ll^oo^b i? Ijer ïicljt/ Bij 't luelfte toij nn moeten Inanbelen. ^iejneffenp ftan ooft een ge-loobige btii^te? jijn/ niet alleen in be letterftennisfe/ maa? ooft in be geejS'
telijfte ftenni^fe/om be geopenBaarbe paften in Ijare geestelijUe nature re üefcfjoutoen/en op be^elbe re be?lielien; alé Ijet Ijier fjapert/soo moet men sjjne toeblugt rot be Beloften nemen/ en baarmebe tne:ften als Boben gejegb i^. jflêejftr opbe^eenbie^gelijfteBeloften/Ps. XCVII: 11, 't Licht is voor den regtvaardige gezaaid, 't ^al op fijnen tijb opgaan. Ps. LXXXIX: 16, Welkgelukzalig is het volk, 't welk het geklask kent. i©ar i^T be ftemme ban ben ïjeere leju^/ fpjeftenbe in Ijet 45uangelium/ bie met inelgeballen bie ftemme gaajne ïjoojt/aanneemt en opbolgt. ö Heere! zij zullen wandelen in 't licht nwes aanschijns, Ps. CXII: 4. Den opregten gaat het licht op in de duisternisse. Mal. IV: 2, Ulieden daarentegen, die mijnen name vreest, zal de zonne der geregtighcid opgaan. Joh. XIV : 21, Die Mij liefheeft, zal van mijnen Vader gelievet worden; enrle Ik zal Hem liefhebben, ende Ik zal Mij zeïven aan hem openbaren. Jes. XLII:167 Ik zal de blinden leiden door
(^ttttt 2 den
1067
10G8 Het Leven des Geloofs op de Beloften.
den weg, dien zij niet geweten en hebben. (Cteïooft ban ooft bcje 25cïoftEn. in doodig- XL1I. 5. gijt jij in een bojrrn en öoobigeiiftaat/fcgijnt al f(Et IctiEn iicKt. pi1 gptjogj ijjpg tBjijn? 2cot oö/boo? «quot;Ö i? Been raab/boa? mi) gEEiie Öopc/ hiant ift ijetibe iie^gcné pebos! ban; öe ^onben ontroEten mtj niEt inEej/bjEioEniEntEn bEjfcljjiltliEii nnj niEt/^JBeloften öEtiu'gEn niEt/föb?Ee-3E niet boor bc Jjclle/ ift jjEbfic beejie begeerte naar ben tjEiiu'!/ Ieje ift l)Et J©Po?b/ ift öeööe er geen nut ban/ mtjnE gebacfitEn UïiEgEn fjEtbaart? en bEjtaaartg/ Dibben Ran ift niet/ mijne oebacljtEn bejitjooijen/en te^taijleift pp mijne finieën ligge/ Inoröe ift .^onbrger ban te boren/ ift soube tuet in fliiap ballen/ift oebde ben l^eere niEtp boor te bjagEn; taant ift ÖEgrEreniEtjj. 3ift bcnftE VucI/öeEiöe ift eeub sieïe/getoobe ift bejselber onftcrfeïijftljEibtaBl? 3a baa? Itiellcn jtilfte be^Bij^tejbE gcbacljten in nnj op/ bat ift se niet noe« men burf/ en in bit alle^ bEn ift ongeboElig/ ift gEbe Ijet op/ mij ijS toeft in eeutaigöeib geene genabe mee? üereiö. 't C^eeft joolange gebmijb/ bat mij» ne {jope be?gaan ip. 't gebaan/Ojob ijeeft mij bejlaten/en iftv!5ob. 5Cjm/ bejboDlb fcljsapje! nta flaat i^ naar genoeg; maar utae taooröen jijn be» folater ban nto flaat ip. 5Cnttaoo?b mij eenj? op bEje bjagen :
vertroos- XLIIL ^ijt gij toaajïijft tael tebjEben in bien ftaat/of fttaijnt bejiele? 2ijt bquot;ionenCn 00 ÖEftlEinb en naar/ aïp gij aan (£gt;ob benlit/fcljoDn gn » bejgeet/ al^ gij bij in ongele- mEnfcljcn jgt/ En in ntaE tEbEiien blijgeestig febijnt ï ïjebt gij taat gij De» te™6 blijft DPErt/sijt gij bejgenoegbï 03ij jult mij moeten anttaoo^ben : neen ift; maaj gevoel entnat jjeipt Ijet? goube be toerelb met Ijare aanloftftelijftïjEbeii nftunnEii smarte. ijejgEiiOEgen/ al^ gij baar alle? naar utaen lust fjabbct ? €gt;ij 5«lt antluooj-ben/ mij öunftt neen. JBaajom ban ^do geburig in be pe?is/ in be gelioclige ongebDEligljEib/ al^ in be teringE ? SJa Seju^ taeg/ ip be ^oo^ter/ bie utae jiele bejtjoopten soube/berre lian u/i? er geene gEineEnfcfjap met q3ob/ geen targ om te nabrren/ ig Er gEEn lebEn/ gEEn soefien/ geen binben ï Opij jult mipfefjien anttooojben/ift ,;iE bat teel/maar't geuoel i^ tacg. goube ban be l^eere ntae sieie moeten boojftomen/ en jicfi aan u openbaren/ al# ntaen 45ob 5 goube be ï^eere 3[!e?uS3iclj aan n moeten fteftenü maften/ bat J^ij uta rantfoen en geregtigfteib taa? ? Soube be ïjeere tot u moeten ^eg» gen: Sift Gen uta Ijeil/gij ?rjt mijne/nine jonben jijn u be^geben/3Jft tail u toclj saligmaften ? JlSoegte be C^eere u lebenbig maften in gelaube/ IjopE/ liEfbe/ bibOEn/ öanftEn/ftjijben en Jjeiligmaftinge? gonbet gij ban in utaen fcljift en element jijn ï SCnttaoorbt gij/ ja bat ig't; maar taat öaat Ijet/ ift Ijeölie ïirr: niet/ rn ftan ec niet om aröeiben/ ift 5al jjet toeft nist beftomen/ baarom liEjïate ift ftet met eene sutïjt ? J©nt bunftt n/ftan sulft eene ge» ftalte ban be nature boojtfiomen? Siet gij baar be taerftinge be^ vSeejate^ niet in? Siitp gij bie gejlalte in een anber ^aagt/gij saubet tegen bien 5eg« gen/ljebt goeben moeb/utae ongeboeligljeib fp?iiit uit al te groot en te lang» burig fma?telijl: gcboel en moebeloo^eib/ be C^eeresal tae! taebejom tot u ftomen. ©at ^rgge ift ban ooft tot u; taant 't ij? nog met u: Wien hebbo ik nef-fens U in den hemel ? Neffens u en lust mij ook niet op der aarde, Ps. LXXIII; 25.
XLIV.
Het Leven des Geloofs op de Beloften. 1069
XL1V. Nog eens. stijft p? nog in u eenE fienni^fe ban ben heiligen Kennisse OPcE^t en sijiie tnejïttngen ? ïSeiu oÖ quot;00 öe geflaïte lian EEne BEluoben^ bE/liior|ÏElEnöE/üibbenöE/ aanïUEbEiibE/ fc5?EgEnbe/QapcnbE/in oprEg-- emmtuur-tigljEib en bolftaniEnljEib boar (!5ob^ aangEsigre tuanbElenbE jiElc ? ïSCfgt W'-baar tegcnobE? bE ftninigfe/ be gob^btenjligljEib/ be beugbsaatnljEib/ be talE baiiEEn'/bie niEr tUEjfit in be bEjEeniginge inEt ben t}EEre tot regtbaarbigniaftinge/ en alsoo ban eenen bie nog in bE nature ij?;
ïtEnt gij IjEt onöE^fcljEiö/i«S 't eejiie u ÖEtninnEÏijïl; of ininiE?^/fiEnt gij ^Et aïg! fieminnelijft/ aïö laaarljeib/ afé juibE? ï ïïan ö^t anbere u niet be^genoEgen/ ig 'c lie?lDe^EÏijft/tnalgelijft ? 3[lj brage 11/ftan be nature bat onbErfcbeiö niet approbatie En iinproöatiE/met liEfbE en afRee?/tDEl tnafien ? Sié bat niEt Een jeftE? ölijfi ban geEétElijrj licftt En r£Eben ? JiEejfit met aanbacfit op be plaatfE/ Joh. XIV: 16, 17 , Hij zal u eenen anderen Trooster geven , namelijk, den Geest der waarheid , welken de wereld niet en kan ontvangen, want zij en ziet Hem niet, noch en kent Hem niet;
maar gij kent Hem , want Hij blijft hij ulieden, ende zal in u zijn. Joh. X : 4, 5, De schapen volgen Hem, overmits zij zijne stemme kennen; maar een' vreemde zullen zij geenszins volgen, overmits zij de stemme der vreemde niet en kennen.
XLV. Verder, blijft e? niet be iieure tupfcljen SCesug en sijne jaftE aan Do kem-e. bE Eene/ En be icliijnbeugbjame of onbeugenbe Inerelö aan be anbece jijbE ? 3!BEt taiEn ig utu f)artE 5 iSaat Ijet IjartE uit naar bE gdoobigEn/ ombat SÜ Siesus Beminnen/en ban öeminb tnorben/of naar be beballige UiErelblingen 5 4il3cttaien lioubt gij lt)Et ï .iBott gij nier anttooorben/bat onbejfcljeib tg te gjoot/ ili Ijoube Ijet mEt mijn Ijarte met Sfesuö/ mEt jijne jaftE/en met sijne fiinberEn. 31^ ban Ijet fp?er5ittaaorb niet mee? taaar/
gelijïi bemint gclijfi/En gaat bsat fjem i^ ongehjft ? Set uta Qarte op 1 Joh. 111:14, Wij weten dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven , dewijle wij de broeders liefhebben.
XLVI. Ten laatste, gijquot; E? ban geene tupfc^enpoojen ? IBojbt ïjet Ijarte Tusschen-niet'tuel een? bieef?/raaftt gij niet luel een^ aan Ijet öibben/aan tjanen/poozen-aan uitjiEn naa? ben Ijemel/ of e? gcEtiE gsnabE en iöeept boor u i^ ? föomt er niet tael een*? ftejïne om SGesu^ aan te nemen/ niet toel ren^ eene fileine bertjaogtinge/ en eene lebenblge Ijope ? bat niet een blijlt bat er KCeben ban binnEn ift ■ ©aarom ïjefit moeb/En rigt eenp' toebe?otn op be trage ftan»
ben en flappe ftniecn/ eh tot bien einbe jlelt u beje en biEtgeiijftE 25EloftEn boor/ en liie^Rt baarmebEgelijliboben i^ aangebjejen. Jes. LVII: 15, Alzoo zegt de hooge ende verhevene, die in de eeuwigheid woont, ende diens name heilig is: Ik wone in de hoogte ende in 't heilige; ende bij dien, die eenes verbrijzelden ende nederigen geestes is, opdat Ik levendig makeden geest der ne-derigen, ende opdat Ik levendig make het herte der verbrij zelden. t^ie?op bolgt be {janbelinge Opobgrnet eenen ten eenemaleberbijstEtbc en bertjarbe/ met be ^eiofte aan ben soobanige/b. 16, Want Ik en zal niet eeuwiglijk twisten,
noch Ik en zal niet geduriglijk verbolgen zijn; want de geest zoude van voor
$Uttttt 3 mijn
1070 Het Leven des G-eloofs op de Beloften.
mijn aangezigte overstelpt worden, ende de zielen die Ik gemaakt hebbe. vs. 17, Ik was verbolgen over de ongeregtigheid barer gierigheid, ende sloeg ze ; toierbm 5e daardoor iiefteeja en ïje-ftelü? 3e/maar norj meci: bcr-; evenwel gingen zij afkeerig benen in den weg bares herten. UDat balgbc daarop? ©e oeÖccIc UejtUErpinge en derftootingc/gelijft 51) Uiaarbig tna' ren? JSeen maat ree contrarie, vs. 18 , Ik zie hare wegen; ende Ik zal ze genezen ; ende Ik zal ze geleiden, ende ben vertroostingen wedergeven , namelijk , hare treurigen. vs. 19, Ik scheppe de vrucht der lippen, vrede , vrede dengenen die verre zijn, ende dengenen, die nabij zijn, zegtde Heere, endeik zal ze genezen, ©at ijai eene onöoorgjondelijtie ooedlieiö. ©oegt t)'e?öö Jes-LIV: 6 , De Heere heeft u geroepen, als eene verlatene vrouwe ende bedroefde van geeste; nogtans zijt gij de huisvrouwe der jeugd. vs. 7, Voor een klein oogen-blik hebbe Ik u verlaten; maarniet groote ontferminge zal Ik u vergaderen, vs. 11, Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste, ziet Ik zal uwe steenen ganscb sierlijk leggen, ende Ik zal u op saphyren grondvesten. 3?at jijn
topne/uasteen heejlgfte beloften, deüejtjoogringen löaöti utetueinig? Lieflijk XLVII. 6. Igiit gij tjcurig/niet gelgft in tjet borige gebat gemeld ig1/ toan,ieEr men ongeboelig litntjnr/ en tuenécBt öarteïtjH en fmarteltjlt rjeu' ge gena-' rig te jijn; maa? i? de yeleom^et met benaautndfjeid/ met en beben/ den en dan ober dit/en dan ober dat boojbaï/dan ober beïerlei tegenljcöen/die zliamhe- ligcftaatn en steïs tegeïjjli oberballen. ©ondtde ^eece ^em bjeemd/ jjoudt don. i^em ftil/ beröeigr l^ij jiclj met eene tuoüïe/ joodat er geen geamp;eö door
ftan/anttooojdt niet op uto geroep/ berftoot nine ^iek/ geeft jijne öarmljartigljcid boor toojne toegefïoten/ e? gcene cugtc in de vele/ igï 5e be^re ban ben b?ede bejftooten? Sesiig tueg/i^ nliie jirle ontroerd/ ombat nln Utieffte ip fjenengegaan ? ©?uipt utae jiefe tneg/ai^ gtj aan den borigen ttjb den fit/toen g:j ttonbet bidden/fcöjEijen/Inacfjtcn/ uitsien/ behangen/ toen gij liefefijb op J|eni lianöet leunen/ toen gij in onderlinge liefde alg bejdoolbet/ en alpiedejeen berjocfit/ dat 5e dc liefbc niet ftoorben noclj taalifier maafnen/ tot dat t]et öaar lustte/ toen l^ij u furgte met den ftupïfe ti)n? mond^/ toen jgne flinfie?!]anb t£ia«i onder utn Ijoofö/ en u met^gne regterljand omljelpde/en oö ftranft ban ïiefbe Inaart/en gij u bermaafttet onbe? Ijet lamme? sijner gaebgunftigöeid ? ^ datalij tueg/ en jijn allerlei jondige en d?aebige tegentieden in de piaat^ grfiomen? i©arbt utu ICeben bertee?d door djoefenipfe/en utne jaren banjueftten? ïtomt en Ijoort aandacljtig naar de geloften : Jer. XXXI: 25, Ik hebbe de vermoeide ziele dronken gemaakt; ende Ik hebbe alle treurige ziele vervuld. Jes. LXI: 1, De Geest des Heeren Heeren is op mij, omdat de Heere mij gezalfd heeft. vs. 2, Om alle treurigen te troosten, vs. 3, Om de treurigen Si-ons te beschikken , dat hun gegeven worde sieraad voor assche, vreugde-olie voor treurigheid , het gewaad des lofs voor eenen benaauwden geest. Matth. V: 4, Zalig zijn die treuren ; want zij zullen vertroost worden.
XLVIII. 7. belieft liet den J^Ecre den fatan lo^ te laten om u te fiejtjfj-
Het Leven des Geloofs op de Beloften.
ben/om umet buitten te fïaan/en jijne burigc pglenop u tefcïjfcten/ om u met intDcrpingen cn bc^fcftjififtenbE gcbacftten te fitaeilen/e»'t nn«
brrile boben te fcljubben; of yecift utu eigtn tjartc onociuobige gebacö-ten op; ofig be jiflc onörr bejfcfirilïftinge ban vfob^ toornc; ofanbec VireesE belt;» boob^/ of onbe? anbere ongcfunbEE?be brcescn/ban bat bir of bat u obE^ftomcn ja!? Het aanbacötig op beje belonen/ni tracfjt baar-booc ceiie ftille vele te 'oetfijijgen cn tc öe^itten. ^Cen opygte ban bc üeft?ij«
binge brji fatane. Kom. XVI: 20, De God des vredes zal den satan haast onder uwe voeten verpletteren. Zach. III: 2, De Heere zeide tot den satan , de Heere schelde u , gij satan, jade Heere schelde u. ^Ten opligt e ban tooniB (!3Dbg. Jes. LIV: 8, In eenen kleinen toorne hebbe Ik mijn aangezigte van u een oogenblik verborgen ; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, vs. 9, Alzoo hebbe Ik gezworen, dat Ik niei. meer op u toornen ,
noch u schelden en zal. ^Tcn op^igte ban be be^fcö^iliïtinge beg boobg/Hebr. II; 15, Opdat Hij (Jezus Christus) verlossen zoude alle degenen, die met vreeze des doods door al haar leven der dienstbaarheid onderworpen waren. 1 Cor. XV : 54—57 , Alsdan zal het woord geschieden dat geschreven is : De dood is verslonden tot overwinninge. Dood, waar is uw prikkel ? Helle , waar is uwe overwinninge ? De prikkel nu des doods is de zonde; ende de kracht der zonde is de Wet.. Maar Gode zij dank, die ons de overwinninge geeft door onzen
I Heere Jezum Christum. ,êclj?iïlfien jonbe? funbament ober 't gene nog ftomen wiogte/ jijn te acijten alg een bogel/ bie ober 't Ijoofb bliegt; fpeelc ben Jptopfjcet niet/ toant gi) tneet niet luat Romen .;al; bebeelt beu ^eere be toElmmenbe bingen/ en beftiert u naar 't JlPoorb 45obg/ iebcre bag Ijeeft gEiioEg aan jtmé 5elf? ftluaab. Heere Jezum Christum. ,êclj?iïlfien jonbe? funbament ober 't gene nog ftomen wiogte/ jijn te acijten alg een bogel/ bie ober 't Ijoofb bliegt; fpeelc ben Jptopfjcet niet/ toant gi) tneet niet luat Romen .;al; bebeelt beu ^eere be toElmmenbe bingen/ en beftiert u naar 't JlPoorb 45obg/ iebcre bag Ijeeft gEiioEg aan jtmé 5elf? ftluaab.
XLIX. 8. Érjtgtj gcljeEl ontbloot ban allc^/gelirEl kbig ban alle geeg» Hongeren tclijit goeb/ ij; bic leblgljEib u fmartEÏiift ; toant eeh mEnfclje fian niEt Ie- dorst-ben/ of l)r) moet iet»» f]Ebben tot sijne bErrttaiïifiinge; eene jiele te [jEbÖEn/
bie siclj niet bErgenoegrn fian met jicljSElbc/ eu ban niEtp ban buitEn te ÖeBBcii of te bErbiacfttEn/bat bElEöigeen Ijuilcnbc 5icïc berbullEn soube/ ip onbjagElijft/ ijs criiE IjEile. 't 2£arbfcf)c nu fian be jiele niEt bc^abigEn/
ja bc DiinrbclpE firgEErtE tot tiEt aarbfcljE pijnigt SElfg bE jiele ban EEn' gob^aligE. vDe jIeIe moEptc SÉEjup FieDben tot Ijaar rantfocn en grregtig» §Eiö/ lt;i?ob tot IjarEii ©abc?; bE lebEiibige gEtiiecnfcfiap met vfgt;ob; be joete inbloeben ban berlidjtenbe/ bcrbiybcnbc en ^Eiligmaftenbc genaben beg ^ciligcn ^re^te^/ in lumina/ 't bejit en't genoc ban ade goebeten beé gc nabebcrbonbg. hiernaar gaat be Icbigc jielc in fte?fte begeerte uit/ 't gemiö ié fmarteljjli/ jonger en borgt igfcfjErp/bEjiElEbcjgaat ban tjongrj/üiojbt flaanln/ baït in bestaijmingc/ al 't roepen i]S om 't gEE^teigft bjoob/om Ie»-benbigmaftenb üiate^/be vele bcjturjftt ban berlangen/maac jti ftjijgt niet; 5tj jOEÏit/maar binbt niEt; jg bibt/ maar ontbangt niEt; arme bE?» IjongEjbe jiclc! Ijoor be 25EloftE/ eh bcritEtft e? u mebe/ totbat jebejbtilb taorbc; luant jij 3al bejbulb taorben.Matth. V:6, Zalig zijn die hongeren
en
1071
1072 Het Leveü des Geloofs op de Beloften.
en dorsten naar de geregtigheid; want zij znllen verzadigd worden. Jes. LV; 1, 6 Alle gij dorstigen , komt tot de wateren, ende gij , die geen geld en hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs, wijn en melk. Openb. XXI: 6, Ik zal den dorstige geven uit de fonteine van het water des levens om niet. Joh. VII: 37 , Zoo iemand dorstet, die kome tot Mij ende dt inke.
Smartc ' L. 9. gij öe litjacljt üec hEtöarlienïjEben/tie 6egee?lf)ftFleöEn ftjyg kracht der ^quot;EccutJE tEflCii öe jieIe/raafit gij QnöE?/Ijcöben bE gbele maüngEii öe? verdor- gebacljtEn/ bE jonbige oyliiEilingEn bEj? l] act En öe obe^Fianb ? i©o^bt bE veniieid. inEEgt aanlfgiTEnbe jonbe ftejft/ En neemt je u gebangen/ bjingt je bao?/ toaEbt 3E onbEjftanbEltjft/ taorbt gij gopEloog/ bEnïtt gij/ mijn leben fiome ifi get niet tE öobEn/ mtjnE jiEle ft^ijgt tElfiEii^ taonbe ap taanbe/ be janbE fiEiiEEtnt mij adc bjijmoEbiggEib tot a?»ob/ allEn ïuér/ alle ffieUen/ ïjoe jaï ift {jet maften? éiEt op bE geloften. Ezech. XXXVI: 26, 27, Ik zal u een nieuw herte geven, ende zal eenen nieuwen geest geven in 't binnenste van u; ende Ik zal het steenen herte uit uw vleesch wegnemen , ende zal u een vleeschen herte geven. Ende Ik zal mijnen Geest geven in 't binnenste van u; ende Ik zal maken dat Gij in mijne inzettingen zult wandelen, ende mijne regten zult bewaren ende doen. Jer. XXXI: 33 , Ik zal mijne Wet in haar binnenste geven, ende zal die in haar herte schrijven. Jes. XL: 31, Die den Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen, zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen loopen, ende niet moede worden, zij zullen wandelen, ende niet mat worden. Joël III: 10, De zwakke zegge : ik ben een held. Zach. X:3, Hij zal zestellen gelijk het paard zijner Majesteit in den strijd, vs. 5, Zij zullen zijn als de helden, die in 't slijk der straten treden inden strijd, ende zij zullen strijden, want de Heere zal met haar wezen ; ende zij zullen die beschamen , die op paarden rijden.
Beloften LI. ©Eje en biejgElijftc geloften Ijetitien tlDEEbe^lEi geB?uif{/ én om te bEjtroo^tEn/ppbat be geloobigEn met gEinoebtgbijeib en BlömoEbigljEib tinge en allE^lEi gEtaillig opnemEn/ gemaftftEltjft bjagEn/ en sicl) liersEfteren
ban eene p:ofijtElijftE En ljEE?lijftE uitftomptE; Én om te tjeiligen/ be« inse' taijlE mEn boor 't üBeïoof op bE ^EÏoftEn ben ^eere gebiing bertegEn» bmorbigt/ erfisnt al^ afmagttg/ goEb / be^oenb in Cl]?i3to SPesii/ en taaaracljtig/ met ecu ftil bmroutUEn ban ïfem afljangt/ eii jiclj ba^t^ ^ouöt in alïc onrmoctingEn/ al^ jiEnbE ben «©n.venlijftE. ©it i^ bE fon» tEiiiE ban be juibere geiligijEib/ En buj? tuorbEn tarj boor be geloften bE? gt;l5oöbElijftE natiirE bEEiacljtig. ©aacom/ in taat ftaat gij ooft jtjt/ ncEint EEne 'SÖEloftE/eigEnt biE u toe al^ aan u gEbaan ban ben taaar» acamp;tigen lt;i5ob; ftElt bic ben ïJeece boor en maant i^cm ootmoebig/En in Cljjiisro Süesn brmnorbtg op be bejbiiHinge ban bie 50ne geloften/ eii öouöI: öaquot; bie 20EloftEn in 't oogE/ en taejftt baarmebe/ en laat 3e ultie 3tjn in ben ft?fjb/al^ bie gij 3e 3eftErIijïi suit befioniEn.
LIL
Het Leven des Geloofs op de Beloften.
Lil. 45ob ÖEïft aïtemet^ een ïangcn tijb geftelb tugfc^en ben cc^flcn God stelt tijb/ Dat be ficgfcrte tot bie jaftc in ntu {jarte opfitoam/ en tu^fcfjcn ben tijb brr bcrbuUingc. 2Cbrnf)am ö^bbe be ^Scïofre taan ccnen 50011 der Öolof-llit ,§ara te sullen Ijcbüen; maat 't buuröe 500 lange/ bat alle appa«^|i wcl reutie targ tuasL i^oe lange buurbc fjet met 3?abtb ' eet 1)0 (Kt beloofbe fioninftrrjft ontbing! ^acfjariajj Ijabbe lang te boren in jijne jengb om renen 50011 gebeben/ en 31)11 gebcb taierbe in jijnen ouberbom berljoo^b. 3?ieé öE6öen Uitj be beloofbe safte/met bat be gelofte on^ te binnen fiomt/ niet altijb te bertuacriten/ en niet moebelooö te Inorben/ al^ 5c niet terfïonb Remt; maar ^ier i^ lijb^aam taarfjten ban nooben.
LUI. ©et li)b;,aam taacF)tfn op be berbulllnge ban be uitgetlelbc 25c» lietiijd-Icften i^ beel nuttiger ban be beloofbe safte tctftonb te ontbangen; ^dSten Uiant't bjengt be 5iele in eenen heiligen ftaat/en leert bele beug» opde uit-ben oefenen ; onbe? anbere bE5e : Sn'en
(a) JSlSrn i^ nirt altjjb in ftaat om be beloofbe saïie te ontbangen 5 is zeer maar be ÏJeere Bereibt boorOet uitflellen be 5icle om be beloofbe 5afteIlu,tl--Inel te fuinnen ontbangen en te gebjuiften/ gelijft men een bat eejét reinigt en berribt/ om Bo^telijlt nat baarin te boen/ opbat Ijet niet boor eene fplete uitfppe/of eene Bijfmaaftban Ijet bat naar 5tcf) treft-
fie. IDat bereib Inorben ijf alreebe gefjeiligb te taorben.
(b) 't Hitftelfen leert gelooben sonbe? 5ien/ leejt 4?ob te erftennen al^ Uiaarac^rig/ fcljoon t}ij {jet niet brrimlt alsnog. Cn b'e gehalte ip erne Ijfil'ge gejlaltc/en u in bien tijb nutter ban be Beloofbe safte. 31a 't i^ fomtnb^ be Beloofbe salie 5elbe/op eene anbere tuijse/alö gij u ïjabt be:beelbr.
(c) 't ïliritellen leejt (l?ob Bennen en rjftennen / al^ li?fj en alleen tegó/bie alle bing fdjoon maafit op sgnen tijb/en bat ij? Off'ÖÖE'0/
en «Job bejfjPcrltjBen.
(d) 't Hitftellen maaBt ufilein/boet u utae ontnaarbigBeib 5icn/bat (öob ött u om ulnenttDille niet geben jal/en seggen'ift Ben beminfte genabe niet toaarbig/nier taaarbig bat a3ob be minfte %dofte aan mij/ taojm/5ouöe boen/en tui ï}ti sulBe g?0Qte safien aan mij belooft/soube ift ban niet Blijbe jijn/ rn bie in ootmoeb nirt tegemoet 5ien5
(e) 't Hitftellen boet uitjien naar ben Cjeere/boet Uiacïjrrn/boet flil en bergennrgb 5fjn met Ijet tegcntooarbige/ boet 5icf) BerBltjben in be gelofte alj?nf men be scBe alreebe Ijabbe / ombat men l^em/ bie Beloofb Tieeft/getroutu acfu/en tjein baarin BerfteejlijBr. Sijn bese ge«
ftalten geere Ijeilige grftalten ? ^oube men niet liebej QeBöen/ bat 4?ob be belofte taat uitftelbe/om be^e geftaltrn te Befiomen/ ban bat «öüb be Beloofbe gallen ten eejfte gaf/jonbe? bic grjtaUen?
(f) 't ïlitjiellcn maaBt be siele banfiOaarbcz/a'| Bet Begrerbe Bomt/ 't brrfilijbt be 5ie!e meerbci/en boet 5e scrgbulbigrr Belnaren. l?gt;aar'
om xijt nirt Berbrtetig/ nitt mnebelooé/ niet allep UiegUiejpenbe / ai^
I. X?gt;bbBBB be
3073
1074 Het Leven des Geloofs op de Beloften.
be ïjrrre bc 25cloftc uitftrlt; maar tradjt bfjc nu genoembE gpftaïte bet jielc baarbaorte fieftomEn/en alsoo ofbciligb te tnorben ; taant f)et toe?» ften nut cn op br ^lioftpn/ rn öft toacfiten op be berlnillinge/ boet be 3trlc afgetjoïïfien jtjn ban be aarbfdje bingen/fioubt 5e ö^fg in onbej^'T1* brlinge met a?ob/ en Bjengt be jiele in cene gce^telijfier geftalte/ooft jonbc? bat 5e fjct mrjfit/ cn uit bien geljeiligben g:onb jullen allerlei beugbcn ban sellic/jonber beet nioeiteFr. arbcib boortfiainen; gij jult in ben ï^erre ru|ten/ u in ï^em berblijben/ ^e-.n banftcn/ ï|em erfieti» nen en bcrörrrltjftfn in jijne bolmaafitfjeben in (irf)?i?to 3;C5U. ©ie ïjem eerrn/ ^al eeren. Verlustigt u in Heere, zoo zal Hij u geven de begeerte uwes herten. Wentelt uwen weg op den Heere, ende vertrouwt op Hem, Hij zal het maken, Ps. XXXVII; 4, 5. Wacht op den Heere, ziit sterk, ende Hij zal uw herte versterken ; ja wacht op den Heere, Ps. XXVII: 14. Alsook LIV. 't Sfs niet genoeg geloften sidj boor te lïeilen/bie beloften sfrtj hetie-.tenfn (£I)?ij3quot;tug toe te eigenen/en (tjb^aam op be brrbullingcte tuacDten ; è^waarm maar 'tip noobig en jeer nuttig/bat men aanbacf)tig lette/htanneer en do Beiof- toaarin eene belofte betbuïb toorbr/ en ban 3icf| biftbitjfg te öiiinen öjengc lul/wór-l,E lüOr'0E brrbullirge bc? belofte ; ja bat men 5e telftrn^ met stjne om^ den. ftanbig^rben aanteeRene/om een regi^te? ber bejbulbe geloften te ï(Eamp;' ben/en bat men bat regi^te? biftbn'il^ leje. ©abib gaat or^ boor/jeg» genbe : Ps. CIII: 2, Ende en vergeet geene van zijne weldaden. ï^ijjftia ont» ftielbe be bejbullinge ban be geloften. Jes. XXXVIII:'15, Wat zal ik spreken ? Gelijk Hij het mij heeft toegezegd, alzoo heeft Hij gedaan. jilBojcp tre-fienbe ben netten tijb aan. Exod. XII: 41, Ende het geschiedde teneinde van vierhonderd ende dertig jaren; zoo is 't even op dienzellden dag geschied, dat alle de heiren des Heeren uit Egypteland gegaan zijn. ©it brengt ^o» jua SlgraEl te binnen. Joz. XXI: 44, 45, Ende de Heere gaf haar ruste rondom, naar alles dat Hij haren vaderen gezworen hadde ... Daar en viel niet één woord van alle de goede woorden , die de Heere gesproken hadde tot den huize Israels; het kwam altemaal. ©it Pbejtuigt ong ban on3e arijtelooéijfib.
SClp be gQb5aligen in gjooten noob sijn/ of fte^fte öegeejte elbcr^ toe ftebben/ban öibben 3e tuel jjartelijft/sofften/ 't 313 generale of particnliete geloften/ bic blagen 3e ben C^eere boor/ rn bejftrjften 5icö met beselbe ; maar aljgt; 160b bie beloften be?bult/ 3tj banften biel eené/ maar be berbul» lingeban bie gelofte lnoibt Ineinig apgrnie^ftt/en minbe: ontljouben ; taat anbe?^ ig tjet be befool'quot;ge ^an on3e gebeben te ejUennen/en taat anbe^ op be berbiiUinge ban be SJefoftrn tj3ob^ te letten ; 't eerjie me?tit (Cgt;ob aan alé goeb/ 't laatfie al?1 toaarac'jtig.
3!ii {jet br^fiooren ban on3c gebeben moet men niet alleen 't bergooren ban be gebeben aanmerften/ Vöaarban Intj in 't bseebe fpjeften gullen in 't II Deel, enz., maar ooft be bcrbnHinge ban be QSeloften. ^3tj exempel/ neemt een? be^e ttaee geloften : Ps. L ; 15, Roept Mij aan in den dag der be-naauwdheid; Ik zal er u uithelpen. Joh. XIV: 13, Zoo wat gij begeeren zult in
mij-
Het Leven des Geloofs op de Beloften. 1075
mijnen name, dat zal Ik doen. Ccn ocfoobige/ bringenbe ben ÏJecre cp bfc beloften/niet rarpapf'nscop 3Üncn tejjBntaaorbigeii noob en fiEgrerte/
toorbt berïebenbigb in get geloobig bititien/ en berseftejt jicft ban de bet»
bulltnge lieje? geloften/mrt onöe^tDerpinge aan öcn toille ^ob
geeft öe begeejtie 3abe/baar té ban be berOooringe ban be gebeben/en be berbullinge ban be 55eIoftc/bcibc moet ren gcïoob'ge aanmrrfien en ont-ïjouben ; inbien men telfteng op be bcrbulünge lette/en een register baar-ban tnaafite/ met omfcljjtjbinge ban benaautabFieib/ban jlejfte begeerte/ ban ernftige gefieben/ ban boorftrUen ban geloften/ en ban baarbij be berbullinge bet? Jureren ban bie 25eioften/'t ^oube on^öaarna bilibiijla boen toegjinfien in berteonberinge/en 't ;oube eene :?onberlingc biijmoe»
big^eib geben otn beloofbe goebcren ban lt;i3ab te begceren; 't joube on^ uitejmate jterften in fiet betroutaen op i33ab/en met toat eene bersefie»
ringe ^oube men be generale en particuliere geloften bertaacljten !
LV. 't Zaï nuttig jiln be?e brage te öeantbjoorben: Of men eene Belofte in t gce=-zich wel niet verkeerdelyk kan toepassen ? Antw. ©aoc een' onbetïeerbe ^g®,, jijn gcene geloften in ben 25riBel; al liiat geloften 30 jicfi toeëigenen/ geloovige baarin brbjiegen jg ^ic^/50 jnllcn nfet Romen/jij ^jjn zonder Christus , ^ich de ^ vreemdelingen van de verbonden der beloften, geene hope hebbende, Eph.njetTcrquot; II; 12. (0e geloobigen alleen jijn erfgenamen der beloftenisse, Hebr. VI: 17. keerdeiyk 5Clle goeberen be^ genabeberbonbê .gt;ön boar f|en/ bie sullen sefsrr aan fjen n0eene.'gc' gegeben Uiorben ; al^ jonberlingen lu^t tot be eene of anbere gee^te=
ïtjbe jafte Ijebben/ 51J mogen bie niet alleen Ijartelrjft in fjet gebeb ban v0ob berjoeften in Cfj^iöti name; maar 31) mogen ooii bie gelofte ii5ob^/op-3igt l)Eb6cnbeop bie faeoogbe salie/of ooft eene gemeene belofte tot bic 3afie bjengenbe/aanniejften alg? aan gen gebaan/jg mogen ettf5ob oot» moebiglp op manen/ en e?nftig om be berbullinge bibben/ en 3iclj ber*
3elie?b jjouben/ bat bic ^Seloftc inberbaab aan fjni berbulb 3al Inorben/ 3icp onbertnejpenbe cnber ben toille töob^ in op^igte ban tijb/ mate en trifle, daarin ftan een geloobig bibber 3tclj niet öebjiegen.
LVI. JiEaar met ligcljamelijfie jaften 't eenigjfné anbe^/ in opvgte Maar wei ban be^ menfcljen Begeerte. lt;amp;c gobsaïigen Fjeböen ooft be geloften be^ te» mJljke11' gentaoorbigen lebeniö. (öob geeft Jjun ooft beloften ban onberileuningein dingon. 't fi?ui^/ban uitftom|le tot Ijunnen nutte/ban 0cn ban boebfel en beftfel te sullen bezorgen. jüBet bie beloften mogen en moeten 3e sidj ooft be?» flejften/en bie ooit berlnacf|tEn po berre/al? 't l)un noobig en nuttig i^ tct saligljeib/ met onbe?toe;pinge aan ben toille (6ob#/ toiend toeg Ijet ig be uitberftorenen boor bele bejbnififtingen tot ö^rlijft^eib te leiben.
Cen gelooblgeftan toel ongeregelbe begeerten tot beje of gene particuliere ligcljameltjfte safte gefaben/ bie men niet ban nooben Ijreft in on.ic flanb-plaatfe/ 't stj bat bie safte in 't eejfte fcljiclnft inbalt/ 't sij bat 3e boor oc-tafie allenggUen^ bat ftrtjgt. ^e al te gjaote begeerte tot bie safte belet be nnbertoerpinge/en maafit bat toij onö bc?lo^fingc of bejftrtjginge ban eene
©bbbbb a al
1076 Het Leven des Qeloofs op de Beloften.
a! te o?oote öeoeetbe jafte berBcdben/trie niet ban «öob Beloofb i^/maat bif tuij onj?5cUiEn Bcloben ; en ban gebeurt ^et Inel bat eene ^cfj^ftuur* plaat?/ 't jij taafienbe/ 't 5ij in ben Paap/ fdjjielijR inftgiet/ Inelft fcljieftjft ir.fcljieten men ban aanmejlu/ algof f)ft eene openDaringe/ of eene 25eloftc Uan il3ob tot nn? taa^. lt;!3f men treftt baartoc be eene of anbere ^cfj^iftuu^ plaats/bic tag tnrl tiietcn bat particulier aan bejeof gene per jonen/al^ Stbjajjam/^abib/of eenen anberen/gebaan jgn/en bat in anbere parti-culiere gebatlen; maar boor be fterfie begeerte eigenen tnij on^ bietoe/ algof ge ban 4?ob boor eene tnj^onbere torpagfingc aan on|g gebaan toa» rrn/ rn al^cf Vmj baarutt een grbolg boor onje onorbelófie begeerte tKft» ïien mogtrn. JlQrn hiorbt baarin bejftejfit/ boorbien men fte^Be uitgangen be^ Darten naar (!?ob gelnaar tnojbt/in liefbe/in ïebenbige cjïicntenigfe ban oPob*? goebfjein. ^iKen Ijecfc ormeenjame bejfieeringe met s!?ob/ men ftan bibben/rn oefent Ijrt éfloobe in llï)?iptu^/en men Bebinbt 3iclj in eenrn gobsaligen ftaat/ 't jij met/ of jonber opligt op bie Begre^be jafte/ ja men tail biejafte niet/jco 't niet naar ben taille (£gt;obJi taajl/cn men ig ftil tn onbertaejpt iici); maar be jafte ftomt tneberom boben/en'it ijS algof a5ob nieutae be^rlieringe geeft/ en jijne almagtigljrib jjnn lebenbig boo^ftclt. Sierboot raften bejrn en genen Inel in eenen ft?ift/ bie Dun jaren bijblijft/ en {jun jeer Ipnbr^ltjb taojbt in ljunnen brijen ftaat en taanbcl. 't aHinbe ift 't nier b er li jij gin ban bie jafte/ en 't jien bat men eene ^Sclofce ^iclj bejfteerbelijB toegepast fj^böe boor eene te sterfte Begeerte tut bz salie.
jlSaar ö'fc taelt eene bebenftinge np/Ijce uit snift eene bcrftec?be in» Beelbinge/berlteeringe met töob in liefbe/^kiaabe eu ïjupe Ban boortfro» men/of joube bat ooU inbeelbitige 3iin? Antw. J^een : bie gcf^ttlijfic gehalte ber siele in een' gabjalige/ en öie oefeningen baaruit bnortltomenbe/ jijn genie iiibeelbinge/maar b.aarljrib ; 30 30quot; naa? Ijet l©oo?rJ tot 4?cb boor arf!?i?tii5; sfjfp^uiten niet uit bc be?fiee^be inBeelbingc; maar uit {jet gee^telijft KCeben ber siele/'t U'clft berlebnibigb taorbt boor lebenbig èelüobeban (©ob^ goebljeib/taaatljeiö en almagtigljeib/lioEtaEl't gebal en be occafie mijï taa#. »l5ob laat be bolingen tael ten Be^te ban be geloo* bigen uitbaïlen/niet boor be nature be^ bolinge/maar naar stjne guebe gatib obe? f)en. Eom. VIII: 28, Alle dingen werken mede ten goede. Gcnoiüio LVII.'t 3^ niet altijb noobig bat men eene particuliere 25e!ofte Ijceft om wcuóoquot; 3'CÖ ^an tic berbullinge te becjeïteren; maar men Ban en moet sicjj aofi ge^ gepast, neraïe geloften boorftellrn/en baarop aangaan/en be berbullinge tot bic f'quot;,?6* Brengen/ alp be ï^eere on^ ermtig boet Biböen om eene salie/ en onp boet tnoritelen met bese of biergelijfte 25eloften/al^/l Petri V : 6, Vernedertuonder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhooge tot zijner tijd. Ps. CXLV: 19, Hij doet het welbehagen dergenen, die Hem vreezen, en Hij hoort haar geroep, en verlost ze. Ps. LXXXI: 11, Doet uwen mond wijd open, en Ik zal hem vervullen. ©eseftunnen 300 lebenbig op 't Ijarte geb^iiftt toorben/met tocpaj?' finge op onsen particulieren noob of Begeerte/bat men eene fterftc berse»
UC'
_
Het Leven des Greloofs op de Beloften. 1077
ftetingc bat (öob Qct boen cn sebeu jal/ joobat men jicg baaibao? l)e?ftc?fit/en e? ocinoebigb op aangaat; en be i^cete boet onse begeerte ooïl fiomen/ 't 53 tejftonb/ 'tsij eenigen tjjb öaarna/'t 30 met eene anbere jalie te geben; nogtan^ met op^tgte op bie onje begeerte/en toot fteien met be ploften/50a moet mennet aamnc^fien alp eene Uerbullinge ban be 2Seloften.
LVIII. Jjiaaar 0icc Ban men ooft te l)f?re gaan/ en aï^ men te b^iftig i^/ Wanneer of ten op5tgtc ban ben tjjb/ bat men tjet te raé begeert/ uf ten up5itste ban mate of maniere/^oobat men jiclj niet onbettaerpen fian onber be luij5C Be- toepast, ftierinsje 45ol3g ; ja 't 1^ Bij fammige errfïtöeginnenbe CÖJ'Stcnen/ aljJof bc fiepaïinge Ban ttjb/mate cn Intjse maar nitBlugten taarrn/in luiUen bat men ftaar op be 25eïoften moeite Bunnen mafien naac ljunnc Bebattingc/ ficgrejten en Bebe. iDit eene btuaasöcib/alpof een laubman lailbe bat get gesaaibe uitfp^oot/ ^oo ra^ alg ÖÜ gesaaib ïjabbe/en aljof f)Ü/ Boor bat j)ft Boom rijp tnaö/ luiibe inaatjcn. Cen Bc/)ïanbig en berber gcfiomeii CD?i?tcn tjeefc mee,: op met ben toijjcn en fauBereinen luiKe Jjobg/ban met Ijet BeiBnlfen ban sgnc begeerte. amp;ibt !jn/ bu| fleïooft f|!j öe 252quot; loften/bnp Biacljt ïjij bc Uerbuiunue niet onbejüiejpingE/ niet bat be onae?» tyejpinge if een afsien ban be gelofte/ of eene Be^niinoeringe ban be gelofte/en Brjna afflag/maar eer.e be^ootinge ban be 25elofte/ombat 5e bete? cn nutte? be^Bulb jai luarben/ban Biannee? onse b^iftige begeerte Bol»
baan Bnerbe; Ijoe menigmaal ftaat men bejlegen met fjet Belmmen Ban sijne begeejte/al^ psracl met be Bhiaftftelen ; 0°^ menigmaal banftt men ben ÏJeere/ bat onp on^e begeejte niet gegeBen Ijeeft/ ombat men Ban ac|j-teren ^iet/bat (jet on^ niet goeb soube jijn geBiee^t! daarom/gelooft be geloften/Bejlnacfit be BcrBulHnge/ en geeft ttjb/ mate en mijse blijbelijfi aan ben ^eereobe,:. 13u9 5ultgn alé eenlnnbefiebeJtjouBien/' en bebe^tigb Biorben. 25e!)artigt besen tefiiöt/Ps. CVn:43, Wie is wijs, die neme deze dingen waar ; en dat ze verstandeiijk letten op de goedertierenheden des Heeren.
LIX. 't 3is niet genoeg om maa: bij sicöjelben gob3alig te leben/ maar Een godeen Cfotéten moet sicl) aan be üicrelb en in be Üe^ftc Bejtoonen/ om g!5ob in jijne ftanbplaatfe te be^ljee^lgBen/jijiicn ebennaapten nuttig te5gn/en openbaar be ïie^lie luigte? aan te 6?engen. vertoo-
vDc genegenljrib tot gejelfc^ap i? ben menfclje ingefcl)apen/ maar baar neu' ijS genabe toe ban boen/om be berBeeringe onbe? be menfcljen BjcI te ge-fijuiBen. dommige geloobigen (ifi fpjefie niet Ban onbeBeejben) Berltee-ten al te lueüng bg menfefien/ 't jij ombat jeoberftelpt 5tjn met jjuipfelgBe bejigljeben/ 't 3ij bat 3e lupteloo^ en al^ uitgeboofb 3gn/ en 't gee^telijfie 2Cebcn stoafng» en al^ in 3Bjgm ligt/'t 39 ombat 5e onberuinben bat 3e 3ic!j onbe? be menfcljen 30a niet geb?agen Bimnen al? 3e moeiten/ en boo?» gaaii^een onoerupt gemoeb te !)uid üjengen/'t 5ij bat 5e geburig besig Biillen stjn in geegtelyBe oBerbenBinaeü/en toonen aljoo/op 't öegte genomen/ bat 3e maar KCeBen Billlen Boor 3icl)5elBcn/ en niet be rere vi?at)^/
©liBBbB 3 luig»
1078 Het Leven des Geloofs op de Beloften.
ïui^ter bcj ïJe?ftc cn be jaliofteib bc? jfelcn niet op gcbBen ; bejen ïi?ijgcn boorgaan^ tot önnnc bcIaoningcbuijSterljcib/ bErjtóarififngeban be ïijftc genabc/geüangcn te üjorben onbe^ be janbe/afte btaafen tot eene mee? natuurhjfte goti^öirn^t/ onbe? Sebactftigeban nice? geejatclijft te jijn/ ombat öft biare gce^telijfie in Ijcn berbanrie^b ig/ of bat 3e Ijet ^elf^ niet tjeböcn.
SCnberen gaan te beet öjj menfcFicn/ be?5ui:uen ljun beroep/ ïoopen ban ben eenen tot ben anberen/ bieren niet toaar 5e Ijunnen tijb Bjengen sullen/ bugbJo?ben 5e lui/ïüapacljtig/pel/en in ptaat^ ban te (ïieftten en ge# flicljt te taorben/ gt;i)ii 3e tot an|tic[)tiiige ban jicö en anberen/ en leggen een blaam op be ïie^iie en op siclj^elben.
Dit is be- LX. ©at men onbec be menfcljen moet bejfteeren ié een öebeï ban «J5ob. voien. Matth. V : 16 , Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen. 1 Petri II: 12, Houdt uwen wandel eerlijk onder de Heidenen, 't SC? be pügt ban een C|)?igi-ten SfouiEji te belfjbcn/in onsen Inanbel't 3[cbcn ban «'t te bjuftften;
't onjcpligton^ talent op biinfte uit te jetten/ menfcljen te öcfïeeren 'en niet alleen boor't oocbecl te Samen/maar te tnmnen srggen: jiet Ijie? ill en be fiinberen/bie mij be Sfcere gegeben ö^eft; te 3ijn alé fetjapen/ bic uit be tnapcfjftebe opfilimmen/ bie al te samen tbieelingrn boojtörengen/ onbe^bielfie gecne i^ bie jangclooj; i^. {fjoe joube anbej^/ban boor omgang met menfcljen be ïiejfte bermecjöejb en opgeboutab tuorbrn/fjae joube an-bejS jjet licljt/öe Ijeiligljeib en boa?tjeffcli)ftgeib in be ïiejfte befienb Ino^ben/ 30a men niet bcrfteejbe met menfcljen? .HQaa: men moet btjsonbe: 3n:ge blagen bat onsebetfieetingebetameipfton^Cljjip'tcnboinstj; baartoe ténoobig: Moet ge- LXI. 1. ©at men [jeböe en beljoube eene reine cn onbefmette 3ieïe/bie schieden bolliomen tot a3ob/ bic in be genirenfdjap met ^ob leeft/ soobat men te onbesmet- ge'Ü'* |net mcnfcljm ftan fp:cl{en en tot tèob fiibben/ gelrjlt 4fic!jemia be« te ziele te be/Kap. II: 4, 5. jjBet 3UIU een boornemen moet men uitgaan/ en om bien bewaren. jjaat te öepouben/ ernftig bibben telfien^ als men uit sal gaan. ©ie in Stjn 'i eensaamljeib bij sicljselben/ niet toejiisaain i^/om in een ge* burigen toefteer tot 45ob met een bolftomen ^atte te Inanbelen/ben f^eere niet Stent in alle sijne tuegen/cn boor geloobige bereeniginge met ben t^eere Slesu^/ l)et ijarte al ft^tjbenbe niet reinigr ban be aarbscljgesinblieib/ijbel» tjeib/ftleben aan eene sonbige begeerlijliijeib/en gesetie malinge ber ge^ backten op berbeelbingen/ en boor geburige oefeningen niet soeftt eene geeptelgfie geftalte te l)ebben/ bie sal niet seer öeamp;toaam stjii/ om onber 't geselfcfjap ber menfcljen en t' samenfp^eben/ bie goebe geftalte bie {jij nog Ijeeft/ fcfjoon omset met be genoembe beröorbenljeben/ te befjouben; 't Ijarte bliegt raj? ten monbe nit/en men sal binnen siclj niet (jeöben eene fonteine/ bie allerlei geeóteltjlie saften optnelt/ tot nutte ban stcöscï' ben en sijncn ebennaa^te; maar men sal bilitnijl^ ban gee^telijfte saften fpreften/ om maar te platen/ jonbe? toarmte ban binnen/ en sonber anbe-rer Ijarten te boen öjanben/ Ja men jal sicg intuiftfielen in aarbfclje samen»
fpra»
Het Leven des Geloofs op de Beloften. 1079
fp^alu-n/ en aï^ men te ïjuié fiomt ilt;? men jijn Qarte fitntjt/ en binbt men erne nnruptigc confcientie. daarom mort men Dg^onbec trac^ipn tiaar fene bolfiomcnfjeib öp^ F^rmV'r 50 men een ftinb in Cö?'?ta i$/'t 30 beröec geïlomen/ ieber naar öe mate be^ gcnatie/ bie öö ontbangeu neeft; men moet niet ^toijgen ban gceia'telijriie jafren/ ombat men maar een ftinö f^/en geeue groote Befttuaamljeben öffft; neen/ fiinbfcljc taal is biftUigl^ fieballig/ooft FjeBBcn fileinen een talentje ontbangen/bat 3e oy toinjle moeten nitjetten.
LXII. 2. jlQen tracFitemet op^et log en brrj te jijn ban menfc^cnliefbe / Vrij van ban menfcljenbree^e/ bat men baarbonr jicö Ijnn niet gelip mafte/ nrcfj ^le(!^.eerdo belet tnorbe te fprefien en te ^tatjgen/ 500 liet een' nabolgcr ban (jrij?i?tus s'heniief-betaamt/en bat men liooral befionbe berenjamegefïalte brr siele met 60b. de en 't 31^ ft In a lij ft na te (peuren/l)oe r.ié menfcftcnliefbe en menfeftenbreeje fjet quot;iheL-Ijarte Brörfttrlijft inneemt/men ficbinbtjicO insijneeen^aamöciö al bpjj I03 vreeze. ban menfct)rn/ men ^tet ï)iinnc nierig'jeib/ men Ineet bat 3e ^icl} nocf) rep» pen nücl) roeren ftunnen/ ban naar ben Oepaalben raab «jobs; men Tjeeft boor onberbinbinne/ bat er geen Haat op te maften i£/ en ebenlnel ft:uipc fjet 500 ligt in. UDat ia tod) be oor.^aaft baarUan ï lt;£-igeii(icfbe/geacjjt en geëerb te teillcn jijn. daaruit fiomt ban l)^ee3e bat men niet berftanbig genoeg 3aï boen/en begeerte om beballig te ïijn. 6 namp;at bebejft bie afgob beel goebé/en ftoebeel ftidfjtinge taoJbt baarboor Belet! - .
LXIII. 3. ©at enftel on3e Beooginge 313 te fticfjten naar be mate ber gena» Hebbende be/ !)oe ftlein jij ooft {£/ en om geflicFjt te taorben ; baartce i«i noobig/ bat aiieen^be-men besen cn genen bij on^ellien iiitftic3e/ tuie be Befttoaamjlc bnorlne^ onfTege pen 3nn boor on3e Befttaaainljeben/ om 5c te onbe;bJij3en/ te leiben tot stichten. CFj^igrug/te bermanen en op teUieftften/of ban b'ien Inij 3elben mee^t 3onben borberen; be cnberbinbinge 3al 't oné leeren. Sijt gij in een gG3cl»
fcfjap/ 't 5tj ge3rt of toeballig/ of ooft bij be3en of genen alleen/let naanta op iebe^ gcbrng biat in ben3elbeii miDjtaat/om sicö baarboor te tnacljten/
Inat Beballig cn aangenaam i^/ om bat ban bie te leeren. men bij eenen brrftanbigen cn gee^tclijften/ bat men ^bnjgc alé Ijtj fpieeftr/ maar .Unijgt [lij/ bat men ïjem occafiegebe tot fpjeften ; ismen Bij een' ontaetenbe/ bat men gem eentgc onberbiijsinge gebe; Bij een'5lriafifte/bat men Ijem ber»
^erfte ; bij een' 3onbige/ bat men gem bermane en Beftraffe; bij een' trcu»
rige/ bat men ïjrni bertron^te/ en men 53! Bebinben/ bat tafj 3elben 't ecr-fte cn mecöte boorbecl3Ulïen FicbBcnban on^fpreften. 3^men bti gclijften/
bat men in jorte liefbe en brienbelijftgcib onöcr maïftanberen fpjefte ban geegtelijfte 3aften/en 500 malftnnbcrcn berfterfte cn optacftftc/Rora. I; 11,12.
LXIV. 4.men bij ren' onamp;eftecrbr/ en Bij menfctjcn ban ccnc bbialenbe Een onbe-religic/ bat men toonc/ 3onber gcmaafttjjeib/ 3anbec trot^/ 5onbcr peggen/ ue^rtle te maar met be maniere ban fpjeften/en fjet fpjeften ban snifte 3aften/ bat 6 ceien' elft regtbaarbige boort^cffelijfte? ié ban 5ijn' naakte/ bat 31) ban een uitne-menbe; jjeept sijn/ bat e? ccnc g:oore biftantic tujfcDen beiben ig/ gclijft
1080 Het Leven des Geloofs op de Beloften.
ru^'djcr. lic^t cn bui^trjni^fc/ tugfcficn ïcbrn en buoh/ tugfcljen iJe fiiif ttercn ©obj? cn bc? turrefb. 3!n bic gfftalrp inort incn tooncn nebcrfgOf'13/ berloocïieningp/ gpnirrnelicfbc/fiefc^eibengrib/ gEbicnjligfjeib/ opbat mt-n ban Ijen ffïjeibpnbp (baar bient gppn lang bcrbiijf/tnant 't ié baat niet bpüig) epnp ohprtuigingc in Qun ïiacre latp. üft tail nipt ^pggpn/bat men altijb lian gpegtelijfip jalipn fprpftp/ pph berftanbice 3al trjo cn taij^e tartrn/pen Cfl^igten mag poft ban aarbfcljc en 6urgcrïtjfte saffen fprp» ficn ; maar ban moet nipn ropsien bar men nfptijbel taorbr/maar allré fprrftc in jpbigfic'b/brfrigljciö cn gpmatioblicib.
Aiies LXV. 5. (Par men obcral/toaar men i^/ lette bat men allej? op rene Doebe maniere boe/niet ftiuirfcïi/ maar brienbelgfi/niet staijgenbe en opëene11 maar ïicorenbc a\é een Dcrbccler/ maar fpraaftsaam / bcclj niet brei» goede ma-tooorbig/nier filaparötig ; ncberig/taij^/ beftig/ flellerbE 5'cQ in alle^ niere* bpn ÏJrere Stfsus boor nlj? een boorfirelb.
(^e i^rere ïeibc n in ör^en joetcn en ïjeiligen tneg/ en boe er 11 in boortgaan/en firenge u ten laat fte ober in be ecutaige Ijcerlrjft^Eib/in be botmaafite bereeniginge mer (!?ob/ in berjabiginge ber brengbe en SUiberljeib/baar fipjjb/^eloobc en gope een einbe fjeBBEn/en nier ban liefbc filQben jal. Amen.
Waarschuwende Bestieringe tegen de Piëtisten, Quiëtisten, en diergelijke afdwalenden tot eene natuurlijke en geestelooze Godsdienst, onder de gedaante van Geestelijkheid.
Gcd i. 'r 5BeF)aagt ben J^eere op aarbc ber^eerlpt tc tnorbcn boor jitïj verife'er- ccn eigen volk, Gemeente of Kerke, ban alle anbere menfegen af te lijkt in 5onberen/en boor een'geepteltjïten éanb onber malftanberen te bereeni» zijne Ker-gEn/{jei{jg j^oorb gtm te gcben/fien alg een lirljt in be buistere toerelb te boen fcïjünen/ jelf onber gen te taonen met ;tjnE genabigc en segenenbe tegcntaoorbiglicib/ jjjne bnlmaafttfteben in 't aangpjigte ban Sesn^ Cftjiétu^ aan gfn te openbaren/ besrlbc tegen alle If^ten en getaelbige aanballen ban buibel en taerelb ftaanbe te fiouben/ cn gen ten laatfte obe? te brengen in ^iinc gepjlijftlieib.
Heeft veie II. 3?c fiaar toebp^tjoutabc taaargpib ïjeeftbele btjanbpn/bie of bno? vijanden, uittacnbig gelticlb be ïtejfte ;ori?en nit te roeijen/of bonr bet ^aaijen ban allcjlei balfcfie leeringen bc taaarfietb tc bejbonïteren. ©e balferie lecrin» gen raften/ of paften bie te gelocben en tc beljjben jijn/ of bic te boen 50n/ bat i£/ bic be toaarljcib of bcprafitoRefietreffen; men onbe?fcf|Eibt
3e
tegeu de Piëtisten, Quiëtisten, enz.
5e 30a öoa^aanis/maar i» quot;iittire 5ijn 3c alfc tegen öc tuaarljEiö; uit balfcijE Icetc bloeit Ualfdjc p:acti)rje/ en üalfclje yractjjiie ig Uec»
niengb niet Ualfcöe teere; 3tet inj icinaiiö 111 't eenc uf anöere öïualen-öe/ sict |)eni aan aia in beiüt' oiiialenbe; Daarom moet men m 't eene 300 omsiQtig en sorgliuitiig 5ijn a(^ in 't anaere/310!) souluel Uoo^
't eene luactjren/ alé boor liet andere.
III. öuö tjeefc |jct «Eiiangelium gebjagc tot öe J^eibenen/ en sijnc fiejlte vcrsciiei-onöe? ijen opijerigt; nu gaat Ijet met g:oote fcijjeüen taeüeroin tot i)et t™uvs°quot;' l^ciüenDom. v0nlnetenbf)eiü ücbeUt Ijet aangeiigte bc^ ïte^fte. 5lll(e tuijé» zDekoVs.-Ijeib ftelt men nu in be Uennigfe Der natuurlijUe toetenfcljaypen/en in öe loelfpjeHenböeib/men ftelt ijet aarbfcfte bejmaail met be Epicuristen tot 3t)nen tjcmel en 5aligljeib/ 't ip: eet en b^mlft/en fpeelt met breuga/ üiant
na ben boob ié geen geneiig,r. men ftelt 3ijne 3aligi)eib met be Stoïci in ongeboelig te sijn/in alleji ftil en tnelceb^eben tc 3011/öoa? ljun bej-fiejbe fatum, of eeulnlge ocbcre/baat toc[j niet tegen te boen i^/en men |jct baajoi-a op 31311 beloop moet laten. Stlnberen bolgen be gab^üien-ftige £|eibencn/ban luelftc foinmigen 3tc[) Daarop uitleiden pm Ijet litaa»
De te iacen en Ijet gocbe te boen/ 3onbe: Cl)^i?tu^ te fiennen; anbe»
ren ban be gabgbienftige l^eibenen Ijielben 3icl) op met obejbenftiiigen en Dei'cljoutningen ban gt;0ob/ ftclben baa^in Ijun bejmaaft en güb3aiigl)eiü.
IV. sDe3c laatiten bolgen bele genaamoe Cftii^tenen/bie een natuur»
lijften möjuü lieööen ban -öob/ en bat in be Hennisfe en gemeenfctjaij met töob beji menfcljcn saligijeiD i^i ®e3e öe luare befcftoutDinge ban vöob/cn De mare gemeenfcljap met ^ub in Cftzi^tUiS niet lieniienbe/bij tnelfte/
al^ te ljoog/cn boo? Ijen te iiioeijelrjif en onmogelijft/sij niet ftuniienbe ilomcn/afblualen tot eene natuurltjile befcftauuiinge/en ücelben 3itl) iir bat Dat tuonber Ijoog en geegtelijft ilt;j.
©nöc? Ijet blinbe paupbom/ laelUst gobóhienpt niet becl ban Ijet ^ei»
benbom bejftïjilt/ 51)11 te allen tijbe getnee^t/ bie De ligcfjameliifte fcijep»
felbienst be^Uiicjpen/ en beel gefcijjeben Ijeböen ban eene inwendige yob^ Dienst/bic 31) 300 Ijoog in Den top opbijselben/al£ l)et uatuuriglf bet*
ftanb bejmogte/beje nornit men mistyke schrijvers, bat ii3/verborgene,
ombat liet gemeen tot bie öefcljouliiinge niet fttaam/en bic bejljefflnge öeis geeptep boor Ijc» toag bekborgen. Joelen Ijeben ten Dage Ijebben bed op met Ijet Uioo^b mistyk, al^of baarin ij:aote gee^relijlifjeib ft a ft.
©nbcj b?3e tellen tnij niet 3003eer Johannes Taulems, be3e Ijeeft belCMistyko' aitnemcnbe ^aUen op eenc gee^telijfte en 3ielroerenbe lDij3e boo^geftelb/S(:hr!J-maaj met btDcepenjen en g?obe Dlualingcn be^inengb. (0af{ ftellen taij [„quot;ét200 onbrj bie niet Thomas amp; Kempis. in bat iiitnemenbe tjactaat ban de na-paiuiioiu, volginge Christi, in b^ic boelien/ Ijet bierbe boel! i^ niet/ bat 13
afgobisrl)/ en ban een anbe; baarbij gelapt/ maar beibe/ 30a Taulems al«l Kempis, toeten toeinig te seggen ban ben ï^eere Sïe^ué/ als Ijet tantfocn en öc getegtigljeib/ en Ijoe bien boo? een Uiaaracfitig gelao-I. * IJC
1081
1082 Waarschuwende Bestieringe
be tc {jcö^uiften tot rEötUaarbiginaïimge/tocnaberinge tot lt;0ob/oitiin 5ijn aangejigte ü3otig IjpffHÖftÖetii te aanfcfjoutaen/ en uit C^em/ En in tie bEjEEiiigiiige met IrjEm/ be taare geiligljeib te öEtjacljten/ 'r InelU be ban bie öcibe Ijeüben aan te niejhen/ eii bit in 't ooge te fjou-ben ala jij 5e lejen/ ban ftan men er profijt uit Ijalen.
Ais antic- V, 4Sa be njben öe? rEformatiE sgn beien berbEr ban be toaarljeib ren- afgebtuaalb/ ban fjet pau^bom jelbe/ tuaaruit 51) uitgegaan tuaren/ en 5ijn belE oube ÉtEttenjen/ msc eeu niEuta ftfEeb opgepjonfit/ boor ben bag OEfiomen/ bie iebcr {jaren aanjjang fjEÖücn; 300 i^ 't ooft gegaan met be practijfie; ailErleije pöantafie ban Ijolle ijcrfeiiEii/ natuurlgUe fpeculatiën/ bcb^ieocnjen be^ fatan*gt;/ broomEri/ gEEptbnjberijen gaan op ben naaili ban mistyk boor. ©E3e stjn 500 bEjfctjeibEn in Debattiii' gEii/ 300 ber ban be luare practijfie ban gobsaligljeib/ 30a in f|Et pau^ bom / al^ buiten öetsElbE/ bat IjEt mij en bEii leser berbtietig 3üuöe 3Ör./ maar teté baarban te fcpjijben of te Ie3en. 3!n ^uitscljtanb beeft Boh'm be niEegte nabolge^/ in (lEngelanb 3ijn be Kwakers opgeftaan/ bie 300 genoemb toojben ombat 50/ aan (J5ob in opgetogEiiljeib benften» be/ of ban (©ob en gobbEtijfte bingen 3ulfenöe fpjeften/ beginnen te be« ben/ ('t taiift ben tearEn gobsalige boor ontzag boor gt;0ob ooft biel ge-beurt) ftluanfui»? algof 3E ban bEii ïfEiligEn ©ee^t ontbingen; Ijimnc meniobulbigc btoefprrijen 3ijn fieftenb.
Michieido VL ©oor EEtiigE jarEn fttDam Miehiels de Molinos, een ^panjaajb/ geeji» llindufdü «Ujfie leibgman uit/in taelfte Ijij alle be ligcljameigfte oefeningen in be Quiotis- gobgbienjit be^tniejp/en toilbe bat men 3icl) alleen ftil 30Ube Ijouben in len. c£;tie teEgefieerbe gehalte tot a3ob/ om ban l^em öeft^aalb te taorben. ï}ij ö^agte 3t)ne aanbac^ten tot brie trappen. De eerste üeftonbe in [jet 30Eften ban geboeiige ÖElUEgingEn/ of DEfcljouluingcn bie soete en ge^ boelige üElnegingen boortü?agten; bese bejbjiErp Ï|Ö« De tweede noEmbe ÖÖ be rEbEltjfte befc^oubiinge/ in tnelfte {jet be^ftanb be3ig in be be» fcljouluiiige ban (öob/ bc toaarfjeben te ftennen/ te approöeren en uit te taejften; beje tuaj» Ijem ooft te gjof en te laag. De derde taa? btj Öetn be ontboeninge ban alle ligctjameljjfte betoegingen/ self^ ban be tuejl^aamljeib be^ berftanb^/ en opgetogenljeib ber siele/ lo^gemaaftt ban alleiö en ban 3icl)3elbEn/en be^tjrüen boben alleg/gefieel met 6ob bereenigb/ en 3icamp;3elUen in be lijbenbe öefcïjoutiiingE gEljeei in ^ob bej-liESEiibe/ en i^em 31300 in 3uibere liefbe aanbibbcnbe. %oo ïjotig gaan be pljantafiën en jjbele fpeculatiën ban natuurlijlie menfcljEn/ biE ben v!3Eegt niet IjEÜbEii/eh bEu lueg 43ob^ niet ftennen; ombat (jij be lig-cfjamelijfte en 3iel£ÖE\yEgiHgen uitfloot/ en eene jtllljeib in beiben breef/ 30a InojbEn 3ijne nabulge^/ bie onber papisten en allerleije feftten 3|jn/ Quiëtisten, bat 10/ rusters, genaamb.
fan Ka-1' VH- dEer.ige jaren na bE3cn ^JSoIino^ / IjEEft Fr, de Salignac de la inerijk. Mothe Fenelon, Aartsbisschop van Kamerijk, uitgegeben/de verklaringe
van
tegen de Piëtisten, Quiëtisten, enz. 1083
van de maximen der heiligen, of het inwendig (geestelijk) leven. i3lgt;aa?'
ïijïl ten oep^telao^ fioeft/ in 't tnclfte jjceptelgUE bingcn/ bie in
öe ïfeiügc ^cfj^ifr/nodj in be practgfte bcj geiligen te binben sfjn/op eene natuuriijfte 500 fjooo oyocbocrb tnorbcn/aljJ be natuurlfjlie iJcjbcElbinge ftan Ue^fieren. fcgocit op be lecpt ban Molinos, en ber borige mistpüe paapfci/e fcüjijbejé/ tuelfter toei-ft te leeren eene lief-be/ (of liefDeloosljcib) eene bcfcljoutatnoc ban (öob en bereemgfnge met öSob/ bie in enftele bejbcelöingEn ^onber toefen Beflaat/ tegen Ij^t i©oo^b a5ob^/ bat 011^ leert OJob te aanfdjautaen in 't aangejigte ban tujf/ 5ooa[^ C^ij ^ein in 't taerlt Oer berlo^finge openbaart / en ban taare VnEbergEborenen en toare geloobigen geftenb en geloofb Inorbt tot Ijimiic blijbfcfjap/ liefbe en bertjeerlrjlnnge ban lt;j3ob.
VIII. 't (©nb^fcljflb tu^fcf)En be bejloocljeninge jtjn^ jelf^/ liefbe/ 6e- 't Onder, fcljoutainge ban 60b/enj. ber mi^tpften/en tugfeben be taare gob^a-
1 ligen/ öeftaat ö'ccin/bat bc mi^tpften alïeó öebatten/jeggen en boen natnuriü-öoor IjEt natuurftjff bcjjlanb / boot p^antafie en bcröeelbinge/ jonber ke en «©eegt/en sonber gcöjuift maften ban ben ^eere SIlESu^/al^ fjet rant^®6^0.1quot;' foen en geregtiggeib/ tot regtbaarbigmaftinge en bjebe/ tot toenaberfnge schou-boor i^ein/ alg ben eentgen taeg tot i0ob en tot taare en jnibere ïjEi-wingc-ïigmabinge; bie taeg en taerftjaamljeib ig boot Den herborgen. ^ilSaar te toare gaösaligen / taebcrgeöorencn/ geloobigen feben boor geïoobe/
en niet boor aanfcljoutaen/ maften in allej* gebjnift ban ben ïjeerc 3[e' ju^/ nabcren boo? irjem tot ben ©abe^/getaennen jicl) om (!5ob te aan-fcöioiitaen in 't aangesigte ban Slesti^ Clj?i^tiiié/ om (l5ob in al [)nn boen te bejtegentaoojbigen / en boor i!3obé aangejigte te taanbelen in oot» moebigljeib/breeze/liefbe en ge|)aor.?aaml)eib. ©it jijn be geöaanbe tae» gen. ^ieruit jiet gij/ bat mi^tpften en taare gobsaligen bcrfcöillen/ al;? berbeelbinge en taaarfjeib/ alf? natuuriijft 5onbet 45cept/ en boor ben heiligen téee^r geleiö taojbenbe/ al^ aarb^ctj en ïjemtlpcf}/ alsï een on» ftefteiiben 43ob te joeften/en ben taaren lt;éob te bienen/ al# sonbe? en tegen be ^eilige ^cljjift te taerften / en in te treben in bingen / bic men niet gejien Oceft/ en te leben naar fjet Befcö?cben ÏBoojb a5obigt;, €en taare gobjalige gonbt siclj laag/ en blent (60b in ^ee^t en toaa?»
Ijeib/ en bu# taorbt 5ö Detaaarb boor beberleibinge ban berfierbe fjao6 ge inbeelbingen.
IX. ©oor taeinige jaren i# er onber be C£ute?fcljen in ©uitgcljlanb Woar van eene groote ftetaeginge tot gobpbienftigFjcib ontflaan; fommigen/geloo-''e ben taij in taaarljeib/ maar be meeaten in fdjtjn/ taelfte fcpn-gob#- ILtlsun' bienftigljeib ooft obejgefïagen i# tot be öereformeerben in fommige plaat'
fen; be taerelbfflje tnenfcljeii/ ^ienbe bat beien jicfi tot een gob^allg lc« ben begaben/noemben be^en Piëtisten, meenenbe fjen te fmaben/maat inberbaab beroorbcclöen jij baarmebe jicOselben/ bat jij gobbcloo# toa#
ren/ en setteben eene ft^oone op fjet Ijoofb ber taare gobjaligen/ bie
1084 Waarschuwende Bestieringe
30 mcenbcn te fmabcn / toant pen Piëtist ij? een gob.^aliöc te secgen.
ïl?Ü/ Itiilïcnöe ccn icpclijft toaarfcIjMtaen tegen bc Piëtisten, en tail-Icnbc baarnmtrent eenige 25cfl:ieringc geben / fjeöficn ganfcfielrjft niet in 't Doge be Uiare gob^aUgen/bejre/brrrc ij? bat ban mtj. ïjeere jegene .Ijen/ en gebe fjun mcerber be^Iicljtinge om be lEutcrfrlje btoa» lingen te jien/ en jicïj baarban af te taenben! jcEaar ilt fieböe in 't noge begenen/ bic allerïetje pfjantafiën en bUialingen boeben / alö be Mistyken, Quiëtisten, Dwaalgeesten, Geestdrijvers, David-Jorissen, Boh'mis-ten, Kwakers, en a( julft foovt ban nienfefjen/ bic Qeben ten bagc on» ber ben naam ban Piëtisten öcftenb dtvaaN X' 3'cöcrG öbiaalgccgt l)rrft ktp/ biaarboor be gobjaligen Belaft cn geest obertuigb taorben ban fiunnc nalatigljeib/cn ier^ bat {jen aangenaam heeft iefs inaafit/ en bat een onbaptc goö;a(igc boet flingeren boor öegcerte tot ininm'iijk tlie öen'innelijfte paften/ bielftc 3ij Ijooren boo^ftellen. 't 25rminiielijftftc schijnt, bat be5e menfefjen bcorftcllen / i^ be brfcljoubiingc lian a5ob / cn F]oc baarin te leben/ te fppeften ban bc bcrïoocljcningc jiin^ 3;elf«j/ en ban bc Deminnelijfirjcib ber liefbe. beje paften op fjet lie'felöftilc boot» geflelb Uiorbcn/ 500 Ijecfc Fjet ingang in 't öarte ban natuurlijfie bc» boten/ en ban be Itiarc gobjaligen/ bebiiiïc 31) jien/ bat lt;J5ob tc ftciT ncn/ en m 't liclit ban 5!jt; aangejigtc te toanbelen/cn met (öob be?-cenigö tc jijn/be .viligijeiö if»; 31) ytn bat be cigcnlicfbe nog ^cobicp in ijun Ijartc fteeftt/ en lum soobeef begiet baart/ cn biatb.in ont» flagrn tc taojben / al Tiun lujjt 5cube 31111; 31) 3!en bat bc liefbe ^ct a!lcr3uibc?)tc/ Ijet alle^oetile/ Ijet allernoob^aftclijftftc/ (jet alïcramp;eiligftE i^. 35 ban ban be3C 3aflen uitneinenbe cn met belc inclfp^eftenb-ïjeib ftooren fpjeftcn/30a luojben 5c al^ bcjrufit/cn baar ijs in Ijen eene iieigingc bej? tjarten/al^of be fp?eljc?]S bic 3aften 6e3aten/taaarboor 3« geflingerb liio^ben om 3idj brj Ijen te boegen/ om biiitaijljt 300 bejruft* ben be tc Ijoocen fpjefjen; maar be angel/ bic in bat fpjefien ip/ i$/ bat bc fp^ebcr alleó boor be nature/ 5onbe^ Cïeeét/ cn fpjeeïit/ cn ber^ ftaat/ cn gij f)et gecjstelijft opbat/cn boor 3t1n fpjeftcn u'jan bc gce^-telijiic bcbattinge/cn begeerte om fjet geefiteitjfic te genietenen tc boen/ 3Duöc afleiben rot bc natuurlrjljc en gee^tr 1003c öebattinge en Ine?ft» 3aamljcib/ en meteen tot anberc bUialingen/ bic fjij in 't ec:ftc be:öef gt. Niet alio XL ©e^bwljr niet bat il? aïfe ljunne blnalingen/300 in leerc al^ pjac-
(ler dwa-
tijlJc/3al optellen en tncfceplrggcu/bat ijs een onbocnlijft tre^fi/ betnnlc iinKen ieber bijna een anber geboelen Ijceft/bat bc een segt/ontltent be an-'t eek en en. t!Erc; ,quot;!aai: 3^1 alleen ecnigc ftellingcn boorftVllen en lie^bcbigen/ tnaamit bc bUialmgen 3iillen openbaar taojben/ en biaarboor een ge» loobige / 3ic!j aan bic toaarljcben ba^tftoiibenbe/ bcbrijb 3al 3nn boor jjunne bcrlcibingcn.
STEL-
tegen de Piëtisten, Qniëtisten , enz.
STELLING-E I.
Een Christen moet groote liefde hebben tot de waarheid; al het schoon voordoen, zonder liefde tol de waarheid, is bedrog.
I. toaajljeib ié be ban (I?ob in jvjn J©oo?b geopcnamp;aarbe Voeg ter waar-jaliglieib, 2CI Inat (èab ïiccft bcftcnb gcmaaftt ban 5icl).5clben/ ban ben heid-^cere Ctj^istns/ ban be türörjriiboarrc/ban Ijft ^alioinaftrnbe gcloobe/ ban be biare Ijfiligficrb/ ban bp manirre/ Ijoe 4?oCi in allr? gc-bicnb biil 31)11/ bat i^ taaarfjeiö. Joh. XVIi:17. Uw Woord is de waarheid. Eph. 1:13, Nadat gij het woord der waarheid, het Euangelium der zaligheid, gehoord hebt. IDaar ^ijn gccnc anbere tiicgcn te? jaligtjrib Dan een ;
bie ben écnen tacg mi^ loopt/ gaat berloren/ men 8an bij alle religiën niet saïig biojöen. 5Cl biat tegen be;e Uiaa?l]eib i|é bat i|é leugen/en uit ben buibei; die is in de waarheid niet staande gebleven; want geene waarheid en is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zoospreekthij uitzijn eigeu;
want hij is een leugenaar, ende de vader derzelve leugen, Job. VIII: 44.
II. ©eje bjaa?!)ci£) (jeeft ^ob aan 3j)ne ïtejlie/ Cue ecne eenige tg/ ge is aan de geben/om bie te belnaren/brftenb te mafun en te beliiben. 1 Tim. III:
15, De gemeente des levendigen Gods, een pilaar ende vastigheid derg waarheid. Kom. 111:2, Haar zijn de woorden Gods toebetrouwd.
III. vDe^e biaarljeib ip [jet ^aab fier biebe:geboorte/Ijet mioöel/tnaaj-is hot boor be menfdie uit bc butóteniisfe getjoliften taurbt rot fjet taonberbare licljt. Jac. 1:18, Naar zijnen wille beeft bij ons gebaard door het woord i,oorteT der waarheid. 1 Petri I;23, Die gij wedergeboren zijt... uit onverganke-lijken zade, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. ©ie ban be tnaarljeib niet lient/ en niet Ijrcft/ bie ftan niet Uieöejgeboren Inorben/
en ig t]ij niet taebejgeftoren/ al ;ijn geestelijft fpjcfteu ig maat natuuj'
lijft bjejft/ l]ij i{? be gelicele taaarljeib miisf.
IV. ©e ttiaa?f)cib ip liet eenige mibbel om ïjet toare ^aligmaftenbc is liet grloobe te bc?b?ijgru. 'r galiomaftenbe geloobe ip be uitgang ban eenc bejlegene jieie obe,ï jonben en lt;affrn/ en lian eene begrerige vele naar icöis. bej;ocninge/ Ijeiliglieiö en gcmretifcliap met ^dö; ift jegge/ uitgang naa?
ben ïjeere Sfe^us;/ als liet rtintfoi.ii en be geregtirilieib/ tjeir. aannemenbe/
5icfi aan ÏJcm obrjgebenbe/ rn C^em tjare ;iele rDEiiejtronlnciiDe/ en 500 in ïjem lebenbe en opbiapfenbe; b't geloolie ié uit br biaarfieib/^onbej bie ig et geen geloobe. Rom. X: 14, Hoe zullen zij in Hem gelooven, van welken ze niet gehoord en hebben ? vs. 17, Zoo is dan bet geloove uit het gehoor ; ende het gehoor door het Woord Gods. vs. 8, Dit is het woord des geloofs. is de fon-
V. vDe ItiaarjiEiö i? ïiet mibbel/ be fonteine en be regel/ tnaajuit oe Ijei jeillr'' ïigrjeib fp?uit/ en toaatnaat .;tj ürfrlerb moet lno?ben; lieiligljeib iéde/hoi-töaarïicib bctjacftten in liefbe. Eph. IV: 14, 15, Opdat wij niet méér kin-ugheid.
1085
deren en zouden zijn, die als de vloed beweegd ende omgevoerd worden met allen wind der leere, door de bedriegerije der mensehen, door arglistigheid om listehjk tot dwalinge te brengen. Maar de waarheid betrachtende in liefde, allezins zouden opwassen in Hein, die het Hoofd is, namelijk Christus, ©e i^crre tnöoenoe om ijciiigtjelö liota oe ïijnm/ üat Ijet
gcfcljicöcn ^oubc öuo? öe tnaajhpiö. Joh. XVII: 17, Heilig ze in uwe waarheid. jgal f)pt l)a;tE gprcinigó 't moi-t grfciiu-Oni tmo? öc Inaai-ïieiö. 1 Petri 1:22, Hebbende uwe zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, ©ie in öe 3unöc leert / tg een (Talie en tnenétUnccljt öe; scwöp; üie ban jonden bnjgemaaüt lno;öt/ Ino^öt bjrjijemaaut bon? öc luaarlieiö/Inel üca-ppcquot; m ocftenö. Joh VIII: 32, Gij zult de waarheid verstaan, ende de waarheid zal u vrijmaken. Cfeilig te lelKii ié m br tuaarlieiD te toanüelen. 3 Joh. vs. 3, 4, Gelijk gij in de waarheid wandelt. Ik hebbe geen meerder blijdschap dan hierin, dat ik hoore dat mijne kinderen in de waarheid wandelen. 3fcmaiib/ tjjg be luaarljeiiï niet iient/nocjj Ijeeft/bie ftan niet {jeilig sjjn/alle 3ijne bc?toaninoe maar natuurlijft toe?ft ban een onbelïeerben; iebece fiap ban be taaac» geib af/ en bcroorjaaln Dn^nibe^fieib in be Ijeiligljeiö.
De waar- * VI. (fiSob eipcfjt ban be geloubiocn bat je alle ftjacljten siilleii tnfpan-Bchermen nen oin '3C Inaarljcib te befclje?incn/ en baartioo? te ft^ijben/opbat er bü icimeD. njpt^ ijan üe inaarljeib bedoren of be^öonliejb luojüe. Êen gee^te» lijft ft^tigsman moet 5Elf omgord jtin met be Inaarljeib. Eph. VI : 14, Staat dan, uwe lendenen omgord hebbende met de waarheid. Cn bng ge» toapenb 3önbe/ moet Inj be inaarljeib in 't ooge Ijouben/ rn niet toe» laten/dat ietnanb die in eenig punt ftrenfie. Jud. vs. 3, Zoo hebbe ik noodzake gehad aan u te schrijven, ende te vermanen, dat gij strijdt voor het geloove, dat eenmaal den heiligen is overgeleverd. 1 Tim. VI: 12, Strijdt den goeden strijd des geloofs. UiMj moeten 't exempel üan ben SCpoiBlcr Jpaulus nabolgen/ die jeibe: 2 Cor. XIII: 8, Wij vermogen niets tegen de waarheid, maar voor de waarheid. 21110 Ijij sag dat iemanb be tnaa?» ï)eiö te na ftlnam/ till tuajS et terftonb bij. Gal. 11:5, Deawelken wij ook niet één ure hebben geweken met onderwerpinge, opdat de waarheid des Euangeliums bij u zoude blijven. Rebben tnt) liefde tot de toaa^ljelb/ tDij jullen al tnat tegen be tnaartjeib i^/Ijoe Rlein fjet i?/jjjaten; loant eene dlnalinge blijft niet alleen/ maar bermenigbnlbigt onbebenftelijft. Hoogl. II: 15, Vangt gijlieden ons de vossen, de kleine vossen, die den wijngaard verderven. Ps. CXIX: 104, Ik hate alle leugenpaden.
Ais een VIL ülSet be taaarticid ip niet te fpelen/ 't ij» te bierbaat een ge» panrd.aar fcfifnit s!3oO0/ en lt;0od ijeeft er Ijet ooge op/ fjoe men de taaatljeib be» Ijandelt; ijeeft men de taaarfjeib fjartcitjlt/ babelnft lief/ de C^eece jal meer licljt geben; maar ia men nrffen^ de toaa^ljeib ftoel/jargeloo^/lu^-teloog/ inbifferent en onbejfcljillig/soodanigen Ijebben a5obis*g?ainff(jap en DotbeElen te ttiacfjtcn. op nta Ijarte 't gene er ftaat/ 2 Thess.
II:
1086
tegen de Piëtisteu, Quiëtisten, enz.
II : 10—12, Daarvoor, dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen en hebben om zalig te worden. Ende daarom zal haar God-zenden eene kracht der dvvalinge, dat zij de lengen zouden gelooven; Opdat zij allen veroordeeld worden, die de waarheid niet en hebben, .illaalu öan Uoo^t*
aan ^oa tacinig tae^lt niet üan De toaacrjciö.
Vlil. 45ob tuil/ Dat men grene gemcenfdjap moet Ijcööen/ niet alïeen zich te met öUialiugen/ maar jelf^ ooli niet met blualenden. 13e Éi 17fte ip een wachten fiefloten Ijuf/ i^ een omgenumebe Inijngaacb/ i^ afgefdjeiben ban aile nufe'»-8'' anbere mcin'd)cn / ban Uur religie 31) ooi! ;tin / en ontftaan uit l)et schaP met mibben ban l]aar blnaalgceéteu/bic moeten uirgetaorpen inarben. SSiet ^iaquot; bit/ Openb. II : G, Maar dit hebt gij, dat gij de werken der Nicolaïten hatet, welke Ik ook hate. Vs. 2, Ik weet nvve werken ... dat gij de kwaden niet en kunt dragen; en dat gij beproeft hebt degenen, die uitgeven dat zij Apostelen zijn, en zij en zijn 't niet; ende hebt ze leugenaars bevonden. Vs. 20, Ik hebbe ... tegen u, dat gij de vrouwe Jezabel, die haar zelve zegt eene Profetesse te zijn, laat leeren ende mijne dienstknechten verleiden.
goa moet aoft iebe^ lidmaat sicfj toacljten ban bermengnujc met be»
genen/ bie be taare Irere niet mebeö^engen. l^oart Uiat Ijct bebel i^/ 2 Cor. VI: 14—17 , En trekt niet een ander jok aan met de ongeloovi-gen. Want wat mededeel heeft de geregtigheid met de ongeregtigheid ?
Ende wat gemeenschap heeft het licht met de dnisternisse ? Ende wat t' za-menstemminge heeft Christus met Belial ? Ofte wat deel heeft de geloo-vige met den ongeloovigen ? ... Daarom gaat uit het midden van haar en scheidet u af, zegt de Heere, ende en raakt niet aan hetgene onrein is, ende Ik zal ulieden aannemen. 25oo ii5ob*t tjocigljeib u untsaggclgft ijgt;/ 30a gij boor jijn ïl^oojb beeft/ 50a be tnaarljeib u biejamp;aac ijsi/30a toactjt u Hoor baifcije leere/ boou bali'cfie leeraren/ boor in btualing ile-ftenbe metUcJjen/ met Ijoe fcljoonen fclnjn vi ooft boorftomen/ legt op ulu harte De bermaninge be? SCpostel^/ 2 Joh. vs. 10, Indien iemand tot ulieden komt, ende deze leere niet en brengt, en ontvangt hem niet in huis, ende en zegt tot hem niet, zijt gegroet, ©at i£ / Ijeöt ge ene gemeenfdiap met Ijem/ bliebt Ijem/ opbat gij boor hem niet eemg;ina ban be mi 11 fte Uiaarljeib afgetjaftlien binrbt. Rom. XVI: 17, 18, Ende ik bidde u, Broeders, neemt acht op degenen die tweedragt ende ergernissen aanrigten tegen de leere, die gij van ons geleerd hebt; ende wijkt af van dezelve. Want dezulken dienen onzen Heere Jezn Christo niet...
ende verleiden door schoon spreken ende prijzen dc harten der eenvoudigen.
IX. l^oe noobig ig tjet bc.^e fteUinge in naanbie adjt te nemen ! quot;3Ergr Hiemitde u Ijirc een^ ö:j/ Ijebt gij jiiift eene teebere llefbe tot be luaarfjeib ? 3$ 3e 11 50a biejbaat ? ©anftt gij et (föob met blijbfdjap boor? 3e iitae e 'ennei1* fietiacljtinge t ^trijbt gij er boor? gjjc gi) 500 affteerig ban alle blna»
lingen en bhialenben? Sijt gg angflig en üesorgb boor omgang met be Soabanioen? Ij^t 500 met u/ gij Ijcöt geen uoob om boor l)et
1087
fcljnonfp^efien ban öe ^icti^tcn afgcleiij tc tao^öen; taant pij suit ccrfte jicn of jn taaarljeti) of bai^cljïjeiö [jeüÜEn en boori'tellen; of 3e Uefbe tot be ltiaart)crö jjebfien/ of niet.
tDat 5al ülijUen'alé tni Öfquot; ban Ijet rioogfp:ETien juk afgclciïJ fjcb* Ben tot öe gjauöen ban De religie/ en gij ^ult bebinDen Dat ;ij öienaan-gaanöe of ontuetenDe jtjn/ en Daarom öaarüan niet sullen tnillen ften/ of Dat sc be;fc!quot;)e!Dene öbialtngen liocüeii/ De eene öeje/ een an» öet anDere/en gti suit genoeg fjeüben om ban jjen/Door De liefDe tot öe toaarheib/ af te tmjUcn/ cn te sten Dat al ^un JjoogfjjreUen niet boor ben «Peest \%l maar boor een narmnigft bejilanD gefebiebt; en 300 nij fiun boen fiestet/ gi) suit öebinoen bat sc geene liefoc tot be inaa/Ocib lieamp;ben/ ombat se ebengelijfie gemecnfcl]ap tjebben met ^a» pieten/ Socinianen/ tennisten/ ens. en onbc?fct)illig sön in omgang met menfclien ban allerieije religie/en aisoo luaarljcib en leugen/lic^c en buigterniëfe met inalltanberen berecnigen; 300 50 6Et a' n'Et 3CSquot; gen/ gelijft beien nogtan^ boen/ sn toonen tjet met ljunne practöfte/ bat men malbanberen bij sijn geboelen moet laten/ malftanberen baaj» ober niet moet oorDeelen/ baarober niet tlni^ten/ bat men maat liefbe/ liefoe moet oefenen. ^ bat niet De Uiaarlinb öoöé te bejbJcrpen/ tc beracljten/ niet lief tc iiebben/ cn tegen Ijet bebel öobp:/ baüen bejmclü/ 3icö tegen bc luaarljcib tc Hantcn? ï?ien men niet ftent uit sicjjselbcn/ üien lU'nt men uit stjn gesFifcljrip; Daarom InijUt af ban De sulftcn/ laat se baren met al F)nn natuurlijn tnerlï en Ijoogfp^cfien/baar 3c op ben cerften trap nog niet grUicest sijn; lna:bt gij/bic ger^telrjft stjt/ niet geilmgejb boor fjun fpjeljeii ban gi'esrelnftc Dingen sonbe? öeept/ tuaaroiiDer berborgen ligt ijet bc^tnejpen ban öe inaajftciö.
En zich X. Cn gij/lilcingeloobigcn/bic ooit Uiein sut in Hennilt;5fc ban be taaa?» tewacit Öcöen / bat beftjaffi'ltjft in u is/ snt gij op nine fjoebe/ gij sijt in 't ten. meeste gebaar; taant gij Ijebt Inisr tot geegtelijiirjeib/tot ^obtclicii' ncn/ en gcmeenfcljap met ï^em te Ijebben/ en tc taanbelen in öe lief» be/en sijt bebjoefD bat gij er nog s^o berrc afsijt. 21! 3 gij öesen Ijoojt fpn'ÜL'n ban bic {joogc bingen/ 50a berlieft gn er op boor Ijet gec^tc» igli beginfel/bat in u f^/cn taoröt geflmgcrö om tjen tc bolgen/ niet Sicnbe Den angel/ bic bekborgen ié/ cn Ijet cinDe/ taaarap Ijet uitloopt/ niet merftenbc bat |jet alle«ï maar eene natunrlijfte öefcijoutoinge ban i£)Oö ijé/en cenc IjaiiOelinge met (0ob/ Ijoeöanig öaba IDoorb niet lecjt/ en op Ijoebanfgen tneg en taijse gt;i33D sijne Itinöeren nier Icibt; Ijaubt gij u brj Ijet ©aorb / sopbt gij ■öoö boor Cij:iéruö in eenboubigljciiï ulues liarten/en sijt tebreben met öe beöeclinge Der genabe/ bie iJ5ob u geeft ljun tacg s^'be u afrrrl(i;rn ban lier taarc geesfclfjlic tot Ijet natuurlijlte. 1 Joh. IV: 1, Geliefden en gelooft niet eenen iegelijken gees-te, maar beproeft de geesten , of ze uit God zijn; want vele valsche Pro-pheten zijn uitgegaan in de wereld.
STEL-
1088
tegen de Piëtist©» , Quietisten , enz.
Een Christen moet grooie liefde tot, en achtinge voor do Kerke hebben.
I. lEMe ftan aan bc ïtejfte benften/jonöf? fn liefbe tot gaar antftnficn Liomc tot te Inniöen ? lt;Zi) iif ijrt {jrejirjftftE/ ftet suiüejftf/ firt nirnemEnöi'tc ban ,ie K01'15quot;-af tear op aartie ; Inat ^oubc be toereib jonbrc ïteifti' ^tin anbe?^ ban
een .©obom J 3!a bc luerrib ftonbe nict/^oo baat grene ft'-jfte hi örtu?»
relb tiia«f. 35c ïte^he de vreugde der gansche aarde, Pa. XLVII[:3.
Een lof op aarde, Jes. LXII: 7. ©p bliibfdiap brj ftinberen (|?obé/ja't iiooijfte üüUeii alle blijöfcliap. Ps. CXXXVII:5, 6, Indien ik u vergete , ó Jeruzalem! zoo vergete mijne regterhand haar zelfs. Mijne tonge kleve aan mijn gehemelte, zoo ik aan u niet en gedenke , zoo ik Jeruzalem niet en ver-heffe boven het hoogste mijner blijdschap! 2Clle lt;Paüibji licfbe'Blijbfc|jap/
jojge/ berteejte/ ging nfr naar be ttejfte. firj baarban \iejb?e\jpn/ ban toaó 't: Mijne tranen zijn mij tot spijze dag en nacht, Ps, XLII: 4. dEn/ Ps, CXX: 5, 6 Wee mij , dat ik een vreemdeling ben in Mesech I 25t) be ïirjftc te .tfjn/toa^ jtjne centgite üegeerte op aaröp. Ps. XXVII;4, Eén ding hebbe ik van den Heere begeerd, dat zal ik zoeken, dat ik alle de dagen mijnes levens mogte wonen in het huis des Heeren. l^ti berbliiöbe jicll uiter» mate/ais Ijtj bat {jelutt tjabbe. Ps. CXXII: 1, 2, Ik verblijde my in dege ■
nen, die tot mij zeggen : Wij zullen in 't huis des Heeren gaan ; onze voeten zijn staande in uwe poorten , ö Jeruzalem ! (©at ban bie peftaUen on^p? Ijar* ten/enbie betaegingen nrffpn^ be ïietfte/ooft in on^ ^ijn; taant/
II, ïPe föejfte be ppmprntp des levendigen Gods, Rom, IX: 26. ©e'fis do tacrplb in bele Hauinftrnften Uerbeetb/ ieöe? ftpeft fijnen ftaninO'' fiet des'ieveu-rene tjeejïjjfte? en magtige? ban öe anbpre; belofte ooft een ftontnli'd^r611 rijft'Inel op be aaröe/maar niet lianbeaarbe; 't ié liet ïtnninftrtiH be? G(jtla. ïjeinelen, (6ob jelf i^ baar ïfoning obej. Jes, XXXI1I;22, De Heere is
onze Rigter, de Heere is onze Wetgever; Ue Heere is onze Koning, Hij zal ons behouden. i©p l^rrre fipyi^/ be S^eere öe^ örii,?lrlHlieib/ be ïtoning iiej ftoningen/ en l^cpre bp^ Ijpprpn/ ié hun ironing. Ps. II: 6, Ik toch hebbe mijnen Koning gezalfd over Sion , den berg mijner heiligheid.
a?nö 5Elft)pp|t be genuente uit alle Uoiftrrpn iiitgpftoren/opbat vi ^em tot een eigrnOom jonbp ;nn/in trgpnitcHtnge ban allp liolftprpn ber Iup»
relb. Dent. VII: 6, Gij zijt een heiiig volk den Heere uwen God; u heeft de Heere uw God verkoren , dat gij Hem ten volke des eigendoms zoudet zijn uit alle volken , die op den aardbodem zijn. J3ob ;elf lipraaopjt bit bolft ün nialftanbeten. Jes. XLIII: 21, Dit volk hebbe Ik Mij geformeerd.
Hand, II :47, De Heere dede dagelijks tot de Gemeente, die zalig wierden.
lt;©ob jelf behiaart *c }eet: naauln, Jes. XXVII :3, Ik de Heere behoede dien , alle oogenblikken zal Ik hem bevochtigen ; opdat de vijand hem niet I. fênöijijij be-
1Ü«Ö
1090 Waarschuwende Bestieringe
bezoeke, zal Ik hem bewaren nacht en dag. Zaeh. II: 5 , Ik zal haar wezen , spreekt de Heere, een vurige muur rondomme. HEaat Dc bijanöen brrj alle lieten en gelnelö troen be Biejfie BeöenRcn/en tn't toejft fteKen. De poorten der helle en zullen dezelve niet overweldigen, Matth. XVI: 18. ÏBn öien/ die jicfi tegrn be ïierfie ïtanr; want die nlieden aan
raakt, raakt zijnen oogappel aan, Zaeh. 11:8.
flPie joube ban be {jjootfte actjtinge boor be dPemccnte niet öfhöcn/bie «öob/bie ben i^ecre tot eenen ïïoning heeft? I^ae fian Ijö öoö
\1rce5en en liefIjcBbrn/ bie be gemeente/ jqne fnnberen/ niet lief fjreft/ en g^ene aclitlnge boor bejclbe fjeeft. 1 Joh. V: 1, Een iegelijk, die liefheeft dengenen , die geboren heeft, die heeft ook lief dengenen, die uit Hem geboren is. 'tis cene ui. 25efctjoulDt aanbacïjtjg taie baar binnen jtjn/ en gij ^nlt bc ïierRe nn'fe van lieftjeöben. 't ^ijn be {jeiligen ban be Ijoogc plaatfen. Dan. VII: 18, kinderen Maar de heiligen van de hooge (plaatsen) zullen dat Koninkrijke ontvangen. Gods. 't gjjn de heiligen, die op de aarde zijn, ende de heerlijken, Ps. XVI: 3. 't 2iin be uitberfiorenen/ 't jgn be geftoeftten boor jjet öloeö 3!esu Clj?ipti. Hand. XX: 28, Om de Gemeente Gods te wijden, welke Hij verkregen heeft door zijn eigen bloed, 't gijn bre/ ban tnelfte gejegb toorbt/ Openb. V: 9, Gij zijt geslagtet, ende hebt ons Gode gekocht met uwen bloede , uit alle geslachten, ende talen, ende volken, ende natiën, 't ^gijn be ho^ telijlfe boc^tecen ^iong/ bic Binnen jijn/ be fiinberen ©ob^/ be eefgena» men beis eeuUiigen leben^/be ban Ü3ob/ban ben I^eereEn ban be Vnare geloobigen Beminben/ bc grregtbaarbigben en be gctjeiligben/ ban biellie be 21'pogtEl jegt: 1 Cor. VI: 11, Maar gij zijt afgewasschen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt geregtvaardigd in den name onzes Heeren Jezu , en door den Geest onzes Gods. 't 58rjn bir/ tnelfte 45ob noemt ra-'san cheplsi-bah, mijn lust is aan haar, Jes. LXII:4. '£ 3$ bc ïierfte / tnciher muren 31) heil, en tuellier poorten 39 lof Ijeeten/ Jes. LX: 18. ïian nln licf[)eBBen/cn boor ieté act)tinge ^eamp;Ben/
't mort be fterftc 3ijn ; Beöt gij be brocberfrljap niet lief/ gij tnaa?» lijft 4?oti niet lief/ gij moogt seggen toat gij Inilt.
ai wat IV. 2CI taat öfftlyftfiriö i?/bat i^ in bc ïietfte. (J5ob ijS baar op cene cgt;:tra» is^n1^!-3arbttiaite ttirjje. Ps. XLVI:6, God is in 't midden van baar. daarom toorbt be ilte?f!e genoembnnii' mn', Jehovah Schammah. De Heere is aldaar, Ezech. XLVIII: 35. camp;c Sjrerc ^5119 i^ in 3tjiie Itejfte tegmtnoorbig/en jegt 3Clf ban ïfem/Openb. 11:1, Dit zegt Hij, die de zeven sterren in zijne regterhand houdt, die in 't midden der zeven gouden kandelaren wandelt, iï^e l^eere maaftt 3|jnc ïJerfic tjeerlnft/ cn intuenbig én uittoen» big'boor een'glané brr fjeerlrjftljeib. Ps. XLV:14, Des Konings dochter is geheel verheerlijkt inwendig; hare kleedinge is van gouden borduursel. Ezech. XVI: 14, Daartoe ging van u een naam uit onder de Heidenen om uwe schoonheid ; want die was volmaakt door mijne heerlijkheid, die Ik op n gelegd hadde, spreekt de Heere, Heere. i©at een ontsag Ijaötie Sfacoö
tegen de Piëtisten, Quiëtistea, enz. 1091
toegen^ be tegentaoorbigQeib oPab^ te 25etïjen Gen. XXVIII: 16, 17. Cn ^léose^/ toen bc ï^ecrc gem in ben Braamtia?clj bErfcljeen 1 Exod. 111:4—6. Wie jal ban geen ontzag jjebben Uaor bc ïiejfie/ baar be ^eere tegenüioorbtg ^.elfg onbeftce?ben ftabben gzoot ontzag booj be^elbe. Hand. V:13, Ende van de anderen en durfde niemand zich bij haar voegen; maar het volk hield ze in groote achtinge. ü^OEbrel te meet moeten be geloobigiMi tjoogactjtinge boot be ite^ite Ijebben!
V. SCet op be jegeningen en toeibabcn/bie .a3ob aan be ïiejfie geeft/Mie zege. en gij ,;ult ;e fiefhebben. ©ie jijn oiibEbEnrtEli)amp;. Immers is God Israël goed, Ps. LXXIII: 1. ^anluié biuin Ijet uit met alle, en gee^tElgfie. Eph. over haar. 1:3, Gezegend zij de God ende Vader onzes Heeren Jeza Christi, die ous gezegend heeft met alle geestelijke zegeningen in den hemel in Christo. (a) ©aar fcötjnt begonne bc? geregtigijeib/onöEC Inie? Uletigelen oene-jinge ig/Mal. IV : 2. ©e föe^ïie tuoröt fieft^aalö met IjEmeïgcl)/berbltj' benb/bejlnarmenb/bruchtbaarmafienb en lUEgtanienCi licOt. Maakt u op,
wordet verlicht, want uw licht komt; ende de heerlijkheid des Heeren gaat over u op. Want ziet, de duisternisse zal de aarde bedekken , en de donkerheid de volkeren; doch over u zal de Heere opgaan , ende zijne heerlijkheid zal over u gezien worden , Jes. LX : 1, 2. ©at licljt jal 300 Hiaat en Kjaclj-tig ben toeg aanlnijjen/ bat zelfs de dwazen niet zullen dwalen, Jes.
XXXV : 8. Ende die dwalende van geeste zijn, zullen tot verstand komen, Jes. XXIX: 24. (b) ©aar ié be l^rere tot rEgtUaaröigmaamp;inge en
tot tjeiligmaftinge. Zach. XIII :1, Ten dien dage zal er eene fonteine geopend zijn voor het huis Davids, en voor de inwoners van Jeruzalem tegen de zonde, en tegen de onreinigheid. jgooOat geen inwoner zal zeggen: ik ben ziek; want het volk, dat daar in woont, zal vergevinge der ongeregtig-heid hebben, Jes. XXXIII: 24. (c) ©aar luorüt be ü|Eiliae Ojeegt oliEt öe intoonecgi uitgegoten. Ezech. XXXIX: 29, Noch Ik zal mijn aangezigte voor haar niet meer verbergen; wanneer Ik mijnen Geest over het huis Israels zal hebben uitgegoten, ©ie töeept leiöt l)en in allB luaarljeib/Joh. XVI: 13. Rom. VIII: 14, Zoo velen als er door den Geest Gods geleid worden , die zijn kinderen Gods. (d) ©aar geeft 43ab fjErberg/ öie Ijen lEiöen. Jer. III: 15,
Ende Ik zal ulieden herders geven naar mijn herte, die zullen u weiden met wetenschap ènde met verstand, ©e^e geben acl)t op 't geürag ban een lEbet/
en ijj er iemanb/ die ban ben tegten ineg aftogfit/ .^n SÖn er terftonb btj/ en roepen 5e tos: Dit is de weg, wandelt in denzelven, als gij zoudt afwijken ter regter-, of ter slinkerhand , Jes. XXX: 21. (e) ©aar bec»
fitoiftt en berblijbt isoö bejijnen. Ps. XLVI:5, Deheekskens der riviere zullen verbljjden de stad Gods ; het heiligdom der woningen des Allerhoog-sten. Ps. LXXXVII:7, Alle mijne fonteinen zullen binnen in u zijn. ©aac eene beilige öetnarlnge/jooöat niet één fcfjaapfte berloren gaat. Jes. IV: 5, Over alles, wat heerlijk is, zal eene beschnttinge wezen, ©aacom nemen be berlegenen/ be rabeloo^cn tot be Üerfie tjunne toeblugt om baaz
SÖÖÖÖÖ 2 tc
1092 Waarschuwende Bestieringe
te fcftuilen. Jes. XIV: 32, Dat de Heere Sion gegrondet heeft, opdat de bedrukten zijnes volks eene toevlngt daarin hebben zouden. Cn opdat ift ï)et aI(F|S brflutte: De Heere gebiedt aldaar den zegen, ende het leven tot in der eeuwigheid, Ps. C^QQQII: 3.
Daav VI. (Poet fjietbij be ticfïijfte en mitttge hiejsftsaamïieib ber öecfie.
God ge- (a) ^aar 3igt;igt men beé (|eeren lof. Ps. XXIX: 9, In zijnen tempel zegt
dienü. Hem een iegelyk eere. ÜDaat dient men den Heere met blijdschap, en komt voor zijn aangezigte met vrolijk gezang, Ps. C:2. (b) llaar aanbtbt men Ben l^cere in ontmoebtgtjein en tjeilifi ontjag; baar but(it men ^«cti ne» be2 naar het paleié ;tjne2 ï|ei!igf(eiö/Ps. V: 8. ®aac stjn de ernstige aanbidders , Zeph. III; 10. Ps. XCVI: 9 , Aanbidt den Heere in de heerlijkheid des heiligdoms. (e) ©aar ÖFlijbt men ben Cjeere/ baac roept men uit: lt;©e 0eere gt;lt;?ob! bc l^rereSie^iié i? öe eenige cn bolRomene ^aligmalte? ; (éobé é^oorö ié be tnaar^eib. ©aar roept men uit: Ziet deze is onze God, Jes. XXV : 9. ©aar offejt men a?oDe op eene offerhande des lofs, dat is de vrucht der lippen, die zijnen name belijden, Hebr. XIII : 15. ©aar butgt jtrli m ben name SJe^u alle ftnic/ en alle tonge brlnbt dat Jezus Christus de Heere zij , tot heerlijkheid Gods des Vaders , Phil. II: 10, 11. ©e SCpoistel segt ban be ïierfte/ 1 Petri 11:9, Gij zyt een uitverkoren geslachte, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een-verkregen volk; opdat gij zoudet verkondigen de deugden desgenen, die u uit de duisternisse geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht, (d) ©e ïtejfte/ hlinlmibe boor öe taaarljeiö/en t)Eiligl)e!b/en belgbenigie ban ben l^eere Sflejuiö/en Uiejltsaamljeio om l^em aan anderen beftenö te maliten/be toeülngt ban een iebe? om (55ob te dienen. Jes. 11:3, Vele volken zullen henen gaan , ende zeggen : Komt laat ons opgaan tot den berg des Heeren , tot den huize des Gods Jacobs, opdat Hij ons leere van zijne wegen , en dat wij wandelen in zijne paden, (e) ©e ïie^lie iö in arbeid om liele pielen te beheeren; luie ijï et beheerd/ luie ja! et befteerb marden ban door de moede^/ de Öeilïe ? Gal. IV: 26, Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, welke is onzer aller moeder. J^an be Ilie^He taordt in bEjen op3igte gelegd/ Ps. LXXXVII: 5 , Ende van Sion zal gezegd worden: die en die is daarin geboren, ende de Allerhoogste zelve zal ze bevestigen, (f) ©aar oefent men be liefde/én tot v0ob/én tot malftanderen/Inaartn oe (öemeente te Ctiegfalonica ^oo uitnemende tua? / bdt be 2Cpo?tcï jegt: 1 Thess. IV: 9, Van de broederlijke liefde nu en hebt gij niet van nooden dat ik u schrijve; want gij zelve zijt van God geleerd om malkanderen lief te hebben, (g) ©aar taorben oe .^ttiafiften gefterftt/de fiebgoefben ber» t?oogt/ be onUietenben onbe?UiEjen/ be dtaalenden teregte geöjagt/ be tja-gen opgetuefu/men moedigt malltanderen aan in ben gee^telijüen fljijd/men neemt malüanderen bij de Ijand/ men geeft heilige boo^beelden/enbolgt je.
©u^ blinftt bc ïiferfte in Ijeiligljeid/ tneiamp;e ben fjuije be^ heeren fier-Igft ig, Pan gen tooröt gejegd/Ps. CX:3, Uw volk zal zeer gewillig zijn
op
tegen de Piëtisten, Quiëtisten, enz.
op den dag uwer heirkracht, in heilige sieraden. jfct Jtj baat uit als de dageraad ; schoone gelijk de raane , zuiver als de zonne, schrikkelijk als slagorden met banieren, Hoogl. VI: 10. Cn of öe Jficrfte nog in ai»
Irjï ié/ jij {jceft nogtau^ aïlep in VuaarijeiD/ tic trap bet'
anöert öe foorte nift; jluart Ërflagcn silbcr bcrlte^t baarom jtjne taaarbe niet/ en filtjft bierbaatbcr ban Ijet falinfienbfte tin; get ïloren berliejt baarom sijne noobjafteiijftlieib en boEb^aainöfiö nier/ ombat ïjet op bor^cQbloec Uermengb i«5 met tieel ftaf.
VII. IMe bit alleiê te jamen neemt/ en be Étetfte met een gecételtjR AUen,die oog en tjart aan alle ftanten befc^outut/sal niet alleen in liefbe tot be ^^erke gemeente ontbranben/en in ontjag boor be ïjeerlijftljeib bet BierRe al^ aisehei-berruftt flaan; maar |)ö ja! ooft in Ijeiligen toorn bergrimmen tegen be joobanigen/ bie iet^ bnrben onberleggen/ bat tot bet ^erfte nabeel holsciioo-i^/en Ijij jal genoeg Rebben om stcljbaor be berleibingen be? ^icti^» nenaenün ten te taacijten ; betrijlc bie alle ftraebten infpannen om be Bietfte/toa^En.er 00quot; jjet öun mogeltift/ te ruïneren; 5tj bertue^pen ïferfte/ ïtetbenorbe/ be jenbinge ber Eerraren/be ^rebiftbten^t/be Sacramenten/be Sleiite»
ien be^ föoninfttijft^ ber tjemelen; bupf maften 5!) fcljnlbig aan be grnUielijfte sonbe ban berac^tinge ban be gemeente ban lt;öob. 1 Cor. XI:22, Of veracht gij de Gemeente Gods? «En bie öe gemeente öobé betacïjt/ bie beracjjt 45aö jelben/ en ben rijftQom jrjnet goebertieren-lieio/en sal iJSoDp; oorbeel niet ontblieben. €n beljalbe bat be een beje/
en gene anbere bettertjen en btoalingen in (junnen boesem boeben/en ren ieber geboelenj? op söne eigene ijanb f)ecft/ 50a bomen se Ijierin obereen/ bat Ijunne gobsbienpt beftaat in ontboeninge ban sicftselben alg een' niet; boet) ten npjigte ban (!5ob/en in be befcfjoutuinge ban een' berbeelDen en beriierbcn lt;6ob/ 300 lierre tjet opltlimmen ban na-tunrlnbe berbeelbinge ban bomen/ bat bij bie buigte?lingen taonbet licljt en geeptelgb ig; sö bomen bij occafie een^ samen/ en tjooren ban bie bingen temanb taat praten; en boort^ beftaat tjunne gob^bien^t in 011-berfcamp;illige liefbe tot menfejjen ban allerlei feftten tot aan ben buibei toe. ©ie geene liefbe tot be gemeente öecft/ b'^ ijeeft geene liefbe tot a5ob. ©ie be Gemeente (öobp beftrijbt/ bie beilrijbt (0ob/ en sal sijn oorbeel blagen; siet ban toe/ bat grj utae saligfjeib lieföefit/ bat gij u ontljoubt ban bit flag ban menfcljen/ om geen mebebeel te Rebben aan be beftrgbinge ban be gemeente a5ob^. 25efcf)aumt met aanbacljt Deut.
XIII: 1—3, alfaaar «5ob Vaaarfcftulnt tegen su'fte ^rop^eten/ bie een toonberteefien geben/en al^ 31) acfjtinge berfttegen Qebben boot get fta« men ban Ijet taonberteefeen/ 300 taben 3e anbere goben te bienen; be teftpt segt bat (öob Ijen ban betsoeftt/of Dun Ijarte biel bolfiomen met (©ob ip. ©it bomt ijiet te pa^/ sij maften gtoote bettooningen ban gee^teltjfiïjeib/en baatboo? ingang bij be eenboubigen betftregen fieb» öenbe/soa leiben se jjen af ban be öe^fie en ban be mate «öob^bien^t;
1 baat»
1093
1094 Waarschuwende Bestieringe
öaarom Beamp;t gtj ten cerfle utn oog tc flann op Fiet cinbe/ toaac get ftcnen toil/ en oorbeelt uit öar einöe fjun fcfjoanfpcefien; maar (aat u üoot fjct fdjoonfprcften met liangcn/ en afleiöen tot sulft eene fdfjrift' ffrlnfte jonbe ban ör Btrrlie te Uerlaten en te bejtrgüen. Matth. XII; 30, Wie met Mij niet vergadert, die verstrooit.
STELLINGrE III.
De Heilige Schri/ture is de eenige Regel van Leere en Leven.
Woord. 1. öe eerfte fteïlinge TjeDDen tuij getoonb be bierfiaarfjeib en Be-minnelgftljeiti ber taaarfjcib/cn batöü/ bic'be taaac^eib lief tjeeft/al taat ban be toaarfieib aftogfit/f|iiat/ en gt;icÖ oiitttefit Uan allen/bie ban be toaarljeit! afbtoalen/en aljuo ban be iPiëtisten. fjn be ttueebe fiellinge/be googacfjtinge en iiefbe/ bic alle licf(]eliamp;c^ ber ïterüe Oeüamp;en tut get bolft/be aSemeente lt;i5obg/ban taclfte bc Piëtisten afgcfefteiben jijn. Mu gullen tog baar figboegen be bieramp;aacgeib en bcminneliiftgcib ban {jet Woord Gods, in 't taclfte alle jaliginaftenbe taaarljciö öegrepen i^/ op 't taclfte be ïte^ftegeboutab/en 't taclfte ban a5ob aan be ®Ee?fte ge» geben/ bat jij bat joubc fictaaccn en betbjeibcn/ 't taclft be Piëtisten bertoerpen/of ftlcin achten.
is van II. lt;0}jbat BctboiftjJob^ ccucn bapten regel ban leere en leben joube Cod. {jcbUen/ en befclje^mti joubc jijn tegen bc bebjicgcrijen be^ fatanjj/ bie uit üen put bc? afg^onbg grooten rooft cn bamp boortbrenot om be taaarljeib te bc^bonftcren/ en jicl) tacl bctanbert in eenen engel bc^ \icï)tp/ bat i#/ï|et allcrgcfgtclgfifte nabootst/om bat op eene natuurlijfte taijjejan-be^ aSeegt/^onbcr djriétu^ te boen berrigtcn ; en opbat De ïicrUc beilig 50ube 5gn tegen be bebjicgcrgcn bet menfetjen/bie argliptigljeib gebrui-ften om li^tiglijft tot btaalingen tc brengen/ al#incbe/ opbat een iebcr befclje?mb joubcjgn tegen jgn eigen Ijarte/bat Ijet saab ban alle ftet* terijen en btaalingen in jitlj self Ijecft; baarom geeft lt;i3ob ben tacg tot be saligljeib/bic maar één i^/en boor bc nienfcljen ban nature be^bor* gen/ laten bcfcljjgben/ en 50a bcfcljjebcn aan be ïie^fte obergegeben; opbat bic benselben in jgne sutbergcib soube betaaren/ bieu ban geflacgt^ tot gcflatljte/ ban natie tot natie/ joube obergeben/ en alom berftonbigen tot befteeringe ber mcnfcgen/ en tot toebjenginge ban be befteejben tot be ifóejfte/ cn tot Bejlicringe in 't geloobe en leben ber leben ban be föejfte.
't ÏBoorb a3ob^ ij» Ijct funbament/ taaarop be ïte?fie geboutab i$/ Eph. 11:19, 20; ijS get mejfttecften ban be taare föcjfte/ get boeb» fel boor bc ïte^fte/ be eenige regel ban geloof en leben/ i$ get jtaaarb tegen be btaalenbc en taaargeib-öcft?i)benbe brjanben/ i^ get alle^. 45eene ïtcjfte sonbe? l©oorb/ geen i©oojb jonbc? Öe^fte.
defijk'ie' UI. aClle acgtingc/ alle ftjacgt ban 't JÉgt;oo?b/ ten opjigte ban on^/ erkennen, gangt baataan/bat tag ijet erftennen ban (©ob te sgn/bat tag get aan»
ne»
tegen de Piëtisten , Quietisten , enz. 1095
nemen/ niet als des menseheu woord, maar (gelijk het waarlijk is) als Gods Woord, 1 Tesss. II: 13. 't Innarltjlit lian ben uiaaractingm 45ati. 2 Tim. Ill: 16 , Alle Schrift is van God ingegeven. 2 Petri 1:21 , De Prophetic en is voortijds niet voortgebragt door den wille eens menseheu; maar de Leilige menschen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben zegesproken. ©ie tiJeegt/boor tnclfjen Ijet I0oq:D is ingegeüen/ en Die be jaheu/ in ^Et ÖPoorb Urrliat/ ben geloobigcn borr jien/ fmaften en geUoclcii/ bie Uerjeftcrt ban be 4Pobbelt)[{l]eib ban ftet U3oorb ; niet alleen bao^ be ingebjuftte me^ftteeftenen ban ^5obbe(nUl)eib' maar ooft boor cviie unüiib'
belöare Uie?ftinge in fjiinne lianen. 1 Joh. V: 6 , De Geest is het die getuigt,
dat de Geest (in Ijet llamp;oo^b fpjrüenbe^de waarheid is. Jïïet Ijoeoanig een ontzag moet men ban Ijet IDooro Ijooten en le^en ! daarom begint Sfefaïa Stjne propftetie met be^e Inoorben : Hoort gij hemelen, en neemt ter oore gij aarde, want de Heere spreekt, Jes. 1: 2. JiBet loar een oel)tior;aain ftarte moest men f)et l©aa?b Uoorenen (ejen/en peggen: wij zijn dan allen nu tegenwoordig voor God, om te hooren al hetgene u van God bevolen is, Hand. X 33.
IV. ©etuijle öe ïfeitige ingegeben ban ben töob ber luaajtjeib/ is enkel bie niet liegen fian/ ban ben frjeiligen tjicepr be? toaarljeib/ bie in alle waarhei(1-Vaaarfteib leibt/joo 10 ban allr^ Inaaröeib/tuat in be tjeilige Jicamp;jif'
tnre ig örfcö?eben/'t ip alle^ ba?r en 3eftej/'t iö allep onfeilDaac/ men mag er ftaat op maften/men mag rr onBefcgJoomb/^onbe? |Hngercn/in bolle be^etierbijeib be^ geloof^ op aangaan. Ps. CXIX: 43, Het Woord der waarheid, vs. 142, Uwe Wet is waarheid, vs. 86, Uwe geboden zijn waarheid, ©e l^eere Éejuj» betuigt öi't/Joh. XVII; 17, Uw Woord is de waarheid. ®e ^Ipoptel noemt Ij et/het Woord der waarheid des Euangeli-ums. Tgt;ie Ijrt Htioorb bertoejpt en niet gelooft/bie berüiejpt J3ob/en ge»
looft «Pob niet/ maar ('t ié fchjiftftelijft) acljt a5ob al^ een' leugenaar. 1 Joh. V: 10, Die God niet en gelooft, heeft Hem tot een' leugenaar gemaakt;
dewijle hij niet geloofd en heeft het getuigenisse, dat God getuigd heeft van zijnen Zone. Cn in opjigte ban ben inei)fcl)c/ bie met berljeffinge beji gcegr teg Ijer il?oorb (öobé niet aanneemt/al^ ban 45ob gefproamp;en/ en alsoo toaaracljtig en onfeilbaar/bie jal geene nuttigljeib baatuit ftunnen Tjeb-Den. Rom. 1:16, 't Is eene kracht Gods tot zaligheid , een iegelijk, die gelooft. Hebr. IV: 2, Het Woord der predikinge en dede haar geen nut, dewijle het met het geloove niet vermengd en was in degenen, die het gehoord hebben,
V. 3In get JBoorb openbaart ^ob aan sijne föerfte fjemelfctie ijecborgeti' open-ïjeben/ljet geljeeie tuert! be? be;!o?finge boor ben ^iBibbelaar 3If5U^ ^nature tu#/ en bemaniere/ljoe be meiifdje baartoe geleib taorbt/ en boor ben llSib* niet kan belaar tot ij3ob/ fjoebanige taerftingen be ^eilige ^eejit op 't Ijarte ber openba-öefieerben Ijeeft tot berlicfjtinge/ be-rtjoo^tinge/ijeiligmafiinge en eeumigercn' jaligljEib/jjet einbe/ Inaartoe -Pob Ijet JBoorb gegeben Ijeeft; baarom inorbt Ijet genaamb het Euangelium der zaligheid, Eph. 1:13 De kracht
Gods tot zaligheid, Rom. 1:16. De Heilige Schriften, die wijs kunnen maken
1096 Waarschuwende Bestieriuge
ken tot zaligheid, 2 Tim. 111:15. Het Woord, dat in u geplant wordt, hetwelk uwe zielen kan zaligmaken, Jac. 1:21.
©e nature toEEt niet^ lian öejen Uieg ter jaliBOeib ; nocfj engel/nocfj inengctj ftonbe öien uitbinüen; 't jtjn iie^öorgenljeöcn/Die niet öan booj quot;be openbaringen (fiiobp ftunnen gelueten laarDcii; niet alleen trn opvgre ban be saftcn/ maar ooft ten op^igte ban be firadjt t-n öeluegingen/ Ineifie be heilige ^cc^t bear mibDel ban liet l©oarb in öe stelen toerltt; ten be-jen opvgre srgt be l^eerc 3Ie^ué/ Matth. XIII: 11, Omdat het u gegeven is de verborgenheden des Koninkrijks der hemelen te weten, maar dien en is het niet gegeven. (Cn J^aulu^/ Rom, XVI; 25, Naar mijn Enangelium ende predikinge Jezu Christi, naar de openbaringe der verborgenheid, die van de tijden der eeuwen verzwegen is geweest, maar nu geopenbaard is, en door de Prophetische Schriften naar het bevel des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid des geloofs, onder alle de Heidenen bekend is gemaakt. fe°ii k een natuurlijft tnenpcfj be berüorgcnljeben uit Ijet lBoo?b
men ach «©ob^ (joort en leegt/ 30a Uerftaat ftij 5e toclj niet/ ten;tj lt;0ob bejelbe kan noch öoor jijnen tiSec^t aan be jieie Door eene omuiüOelbare berltcljtinge fiehenti nociTde1*1 quot;laa^t' ©e taijsen en berftanbigen in natuurlghe jaften beelbcn jicg hcmei- proote Dingen ban De gaanltitgQeiö berftanb? in; sonbe iemanb/ ben^ borgenhê-ften 3^/be^fiorgenfjeben beg?npen/baar moeiten 51) bij jijti/^iJ ^ouben 5e den ver- tucl begrijpen/ baar 3c toclj neffenp gecgteliific bingen 300 blinb 3tjn alö staan. mollen, ©e SCpoptcl 3egt ban lien/ 1 Cor. II: 14, De natunrlijke mensche en begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid , hij en kan ze niet verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden. De éïpogtel 3iuba3, nietbr 3igcariot|j/3eot ban benatuujlijfte menfdjen/ ben asceet niet liebbenbe/ Jud. vs. 10 , Deze hetgene zij niet en weten, dat lasteren zij ; en hetgene zij natuurlijk als onredelijke dieren weten, in hetzelve verderven zij haar. (0inbat3tj be geeptelijlte berboroenljeDen niet berftaan en maar ban buiten aan op eene natuurlijamp;E bnj^e aan3ien/ 300 üeratfiten 5tj 3B alg pljantljaficii en niet-biaatbiae Dingen/ en ombat ^nnne rebe niet boorbringen ban tot Ijet pit be? hjaarfiebrn/300 be^toejpen 311 3e/ en fluiten 5idi3rlben al3oa buiten beir^emel. 5Can bit gee^celgfi liclit pert tjet Den Piëtisten , 31) Rebben liet natuurlijlte licl)t ban v{3oDb |)Qoggt; Ijeiö en Dep fctjepfelp nietioljrib/ en bat bejï menfetien 3aligtjeib ié in ^et aanfcljoulucn lian *j5oD/eii boor be l^eilige ^ct)?ift luorbt ljun natuurlnft licfjt meerber oygtijelbe^b; bc3c De gcejtelgUe Uerbo^genljeben niet fien» nenbe/houbcil 3icij cp met Ijet natuurlijft befcljoulnen/en beelben 3itfj in bat liunne naiuurlijfte bebattingen luonbej gecptelij!} 3511/en brirebo. t t benljtt D5uotb/tii alle aiaarlijli lieclicl)teii öencn gaan/baar Ijet maar en» aUesf\vat fte,E bt^fieringen en inbeelbtngen 3ijn/ Die l)cn ban be 3aligfjcib aftjouben. God wil, VIL 4|iet alleen berbat be lieilige ^clijift be^borgengeben; maar mensche ooS allE betborgeugeben/ bit (0ob lnil/ öat 3gne fiinberen toeten sul-zaïweten, lm/ cu bic ftuu noobig jija omötcc s^tcltjfi te lebcn/en ïjierna jalig
tc
tegen de Piëtisten, Quiëtisten, enz.
te hiorben. goobat öet fieb?ieserrjcii sijn/ of gce^relijfie jaften/ of geeiö-telijfte oefeningen te keren / of te y^actifecen/ bic in 't I©oo2b 4fgt;oö^
niet ^tjn fieftenb oemaaftt/ of niet .^ao v)quot;i Uoo^nefclpelu-n. Al ware het ook dat wij, of een eugel uit den hemel u eeu Euangelium verkondigden buiten hetgene wij u verkondigd hebben , die zij vervloekt, 5tot bc ÏCpoétrl/ Gal. I : 8. ©aa^ onü^eclitt niftö aan l)et iDoorö/ noch liirtn nodj o^oot/ noclj laag noclj Ijoog. De Wet des Hceren is volmaakt, Ps. XIX: 8, ©ie baarlian af- of taeboet/ bie jal geen öeel ||ebben aan alle üeloften/ bic in j)et ÏDoojb ftaan; maar alle bc Ulocftrn/bic in't iPaoib aangeljonbigb luorben/ gullen op tjem ftoincn. Deut. IV:2. Openb. XXII: 18, 19. ^©cljriht en öeeft ban/ en |)oiiamp;t n ftipc aan liet iDotao/ en 50cjit ben gccételijlten jin te berftaan cn te boen. 't iDoojb kan wijs maken tot zaligheid, ende is nuttig tot leeringe, tot wederlegginge, tot verbeteringe, tot onderwijziuge, die in de regtvaardigheid is; opdat de mensche Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust, 2 Tim. Ill: 15—17, ^ccc ftan men niet bcgceren; bic Uiat anbtvs ue:»
jint / befcljulbtgt (Cgt;Qb^ JPaorb yjtin gcüielt; a3ob eiscljf niet anbcre/
bie iet^ anöcjö eipcljt/ joclJt/ boet/ lian vöoöc niet tui)agen met stjne eigenlnillige goDsbicnpt. Deze dingen zijn geschrevei), opdat gij geloovet dat Jezus is de Christus, de Zone Gods; ende opdat gij geloovende het leven hebbet in zijnen name. Joh. XX: 31.
VIII. ©e Ejeilige ^cljjiitiire ip be ccmc regel b^n leere en leUcn; bieisdc gob^alig Uiil leben en jalig tuorben / moet berftanb/ Inille/ genegen» ®egcn0vart lieben/ Inoorben/. babcn en gtijcele gob^bienot baarnaar üefttcren. Jes. iceru eii VIII : 20, Tot de Wet ende het getuigenisse: Zoo zij niet en sprekenlevon-naar dezen woorde , het zal zijn , dat zij geenen dageraad en zullen hebben. Ps. CXIX: 6, Dan zoude ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zoude op alle uwe geboden. Vs. 9, Waarmede zal een jongeling zijn pad zuiver houden? Als bij dat houdt naar uw Woord. 1 Petri IV: 11, Indien iemand spreekt, die spreke als de woorden Gods. ©aaroin luie gij Jijt/
ï)ebt gij gob^alioljeib en jaligfjeib lief/ Ijeüc gij acljtinge cn ontjag boo? l?ob/ joo fteamp;t ooft cerfaieb en hoogacljtingc liuoc ben gropenbaa^ ben Inille Uan «öob/ ons tot saltjljeib lian bc goebljcio ©obs gefc'jan' Sen. .©telt n bic IBoorb lioor alé be eenigc regel en boet als ©aUib/
\nelfte Uan ^clben getuigt/ Ps. CXIX: 30, Ik heb verkoren den weg der waarheid, uwe regten hebbeik mij voorgesteld. Vs. 97 , Hoe lief hebbe ik uwe Wet! Zij is mijne betraehtinge den gansehen dag. Vs. Ill, Ik hebbe uwe getuigenissen genomen tot mijne eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. Vs. 112, Ik hebbe mijn herte geneigd om uwe inzettingen eeuwiglijk te doen tot den einde toe. J^olgt ban Ijet geamp;ob löobjt en brr Ijeiligen cFcmpelen/ en gij jult refter luanbelcn. Zoo velen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn vrede, ende barmhertigheid, Gal. VI: 1G.
T SV-r-»,-» TV
*• ^.gt;31 s.y
1097
1098 Waarschuwende Bestieringe
Hieruit IX. ^Cnbfen Bet i©aoiö u 500 biejöaar/ 300 lief ij?/inbien gtj bat jïcït
Piëtisten0 ti:,t eE,1En reÖEl geloobe en (eben/ 50a suit gg beilig jtjn boor be
ontdekt, bfrlcibtrge ber Piëtisten; 300 gij opgenomen en gcfUngevb toorbt boor ljun C500 't fcöflnt) gee^telijft fpjefien/ en gij fieert u naa? (jet l©oo2b/ gjj suit terflonb 3ien bat {jet niet i^ naa? tyt i©aorb/ bat f)et l©oo^b 30a niet fpjeefit/ en bat lt;l5ab 3nne fiinberen 300 niet leiöt/ en 't i©oa2b 33! u tot een fcjjilb 3ijn.
5111^ gij gen ontmoet/ onbersoeftt ten eerfle/ taat ftennigfe/ taat ac5' tinge/ tnat toe^ft 3tj ban f|et ï©oorb maften/ en gg 3UÏt öebinben/ bat sommigen Jjet gegeet bejtoerpen/ bat baar laten/ en u op uta onber» 3oef{ niet 3ullen anttnoorben ; anderen 3ullen {jft aan3ien Uooj een % öoeft/ baar be fileinen en ee^tbeginnenben nuttigFjeib uit t?eftften fnin-nen ; maar bat men boben fjet B^oojb moet opftlimmen in tjoogr? be» fcljontuingen; maar bat Jjet BI*oo?b ban 4?ob ig ingegeben/ en tot een mitaigen en eenigen regel i*? gejlelb/ sullen 33 of neen toe 3eggcn/ of 3tDngen / 't toelft gij boot een ontfiennen moogt opbatten. Anderen , ombat 31) be geegtelijftfjeib ban |)et iBoojb nier 3ien met ljunne na» tunrlijUe oogen/ 3iilleii ljet3elbe gering acF)ten/en aan3ien al^ een boobe letter / baar noc§ .geept nocö leben in / en bat 3e nooit gee^telrjft Sullen toorben/ bie 3fclj baaraan {jouben. Anderen sullen Ijet gebjuiften in ljun fpjeften/ en snifte .^cgjiftuurplaatfen noemen / bie ban licljt/ ban befcöoubien en geegteiijfi|jetb fpreliien/ opbat 50 niet souben fcjjjj» nen t)et te be?taejpen / en opbat 39 u ban (j™ niet souben affcijrift» ften; maar onbersoeftt gen nabe?/ of 39 (jet iBoorbA geljeel ban i0ob ingegeben / gelooben/ en alg ben eenigen regel ban geloobe en leben erfiennen/ en gij suit bebinben bat (jet er (japejt; en onbersoeftt na-ber/ al^ 35 be heilige ^cöjifture gebruiften/ of 39 ben rekten 3111 in Stjne toaajfjp'ö geegtelijfi(jeib sullen berftaan/ en gij suit 3e gee^ teljjff blinben bebinben/ en een blijft baarban sal stjn/ bat stj bienaan-gaanbe niet onbersocljt taillen sijn/ of 31) moeten sien bat 3e een ftlein-Vuetenbe boorï)ebben/ bien se rag sanb in be oogen ftunnen luerpen.
ï|ie?uit Ijebt gij reben genoeg om tjen te bejtuejpen/ en al ljun boen maar boor natuurlijft/ gelijft ïjet tuaarlijft ig/ aan te sien/ benftenbe nan be plaatfe/ Jer. VIII: 9, Zij hebben des Heeren Woord verworpen, wat wijsheid zouden zij dan hebben? jBaar Ijebt gij sulft eene acljtinge en liefbe boor (jet i©oorb beg lebenbigen 45abg niet/ alö boben ij? ge» Segb/ 300 sjjn boor u alle tuaarfcfjulDingen te bergeefö/ gij ligt open boor alle berleibingen/ bie onber eenen fcljijn ban geegtelijftfjeib boor» ftomen/ en om boor allen toinb ber leere omgeboerb te biorben/ boor u ig geen raab/ en ()oe suit gij salig toorben? iBilt gij blrialen/ be?-tuerpt gij alle tnaarfcöutDinge/ 300 gaat po toeet bat gij ge»
Vnaarfcljubib stjt.
STEL-
tegen de Piëtisten, Quiëtisten, enz.
Dc Wedergeboorte is het beginsel des geestelijken levens, en van alle geestelijke gedachten en daden.
I. 5llll£sj taerfft cfaercEtiftomfttg jijn öcBiiifel/ naar sijnen aa?b. Igoo Een na-tnerfit ooft be nienfct)e naac sijn intaenbig beginfel/ 't 5p ÖÓ 'n öe na_ ^quot;een 0 turc i$/ of boor ben heiligen ïeeft. Cen natuuriijfte tae?ftt ap geesteiy-eene natuuriijfte taqje neffen^ natuurïpe eu gee^teïtjfte bingen/en een ke werkt oee^tcïijfte gecgtelijft neffen^ ficibe; bit onberfcfjeib ig ban een natuuj-zpn'he-lijft menptg niet te 6eg?gpcn/ ombat fjij pet geeiSteliiftc niet berftaar, ginaei. ©at be jafte 300 ig/ leert be CfeiligB^c^rifture/Luc. VI:45, De goede mensche brengt het goede voort uit den goeden schat zijns herten; ende
de kwade mensche brengt het kwade voort uit den kwaden schat zijns herten. Rom. VIII : 5, Die naar den vleesche zijn, bedenken dat des vlee-sches is; maar die naar den Geest zijn, dat des Geestes is.
II. jijaen moet niet meenen/ bat alle natuuriijfte nietifcften tn aïïe?ïei Natuuriy-goötoa^ljcben uitfyatten; neen/ 51) ïeben lucf ten oy.Mgte Uan ftet uiter» ^ lijfte onfeeri^pelglt/ 30 letten fommigen op Iji'n Öarte/ 30 examineren wei jicfi bcg abonb^/ t]oe 5e bien bag boorgeamp;ragt IjeBamp;en/ toat 5onben 31) ^uheid. gebaan/ tnat beugben nagelaten/ luat beugben gebaan; 3Ö ftellen jict)
lt;i3ob boor oogen/ en letten op ben oJee^t/op be öetuegingeii bc^ «öeeg' le^/ bien 35 acöten gen 300 te ïjanbelen/ al^ 30 Ijem Ijanbelen; 3ij tnetcn bat al Ijun geluft en salig^eib ip in be gemeenfefjap met lt;0ob/ en üegeben 3ic!j toel tot geburige fiefcöoutoingen ban j5ob. ©it getuigen be ^cljjiften be? ^eibenen oüerbloebig/ en met jullie uitbjuftftin'
gen/ bie üeftluaain ^rjquot; cm eene 3iele te Ue^ruftften/ en tot 45ob eu gob» 5aligl)rib op te toeftften ; nogtang ig [jet altemaal natuurlijs tnerft/ bat a5oöe niet lian ficljagen/ en een taaren gob^alige niet bc^genoegen ftan/
en bat ben toerftec niet ftan salig maften. Sül fe njnt Ijet gee^teli'jft/'t nogtan^ ben naam ban geegteltjft niet tuaarbig/ en 't i^ enfiele bui^
terörib en builigljeib/ al| f}et ban een geegtelijften öij Ijet geegtelijft beidjoutoen ban a5ob/ en ö^t biare leben in v£?ab bejgelelien tuorbt.
^egt gij / luat fcpcelt er aan ? 3ft soube benfien bat ift al Qemel^cft leefbe/ alé ift 300 in be befcftonbiinge ban «öob öe3fg toag/op mijn Ijajte lettebe/ mij 300 bageltjftjï ejramineerbe/ en 30a toenam in beugb3aam«
fjeib: l©at 3oube baaraan manfteren ? i!5ce^t/ leben/ alleiö. (Êgt;aft na-tuurltjfte menferjen fiunnen gob^öienjtig 3!jn. Hand. XVII: 22, Dat gij allezins gelijk als godsdienstigen zijt. Vs. 23, Dezen, dien gij niet kennende dient. ïïunnen i^eibenen/ bie Ijet il^oojb aBob^ niet IjebBen/ 500 gobpbienftig 3tjn/ brei meer be onfiefteerben/ bie boor f)ct ISao^b uit^
üienbig berlicfjt 3tjn. gooüat men niet ter^onb ijet boor gce^teijjft tnoct
1099
opiicuien/ öat fcïjtjnt/ lnant baar cenc uatuurltjfic cu cene
OcrétfliiHc gob^btenftigöciö.
uit III. SCllc mrnfcf)fn/ ^oaalé 3e gcborEn Vnnrbrn/ en in birn ftaat op-
quot;quot;Ten ^i^sfen/stjn ten opjfgte ban fjer greétrlijfte/bnob cn ölinb/rn 500 ^rjr! kan men ban alle Ijunne baöen. Eph. II: 12, Dien gij in dien tijd waart zonder ziine Christo, vervreemd van het burgerschap Israels, ende vreemdelingen van ly'kheid de verbonden der belofte, geen hope hebbende, ende zonder GLod in de niet be- wereld. Wit ig be ftaat ban pen nienfcïje boor jtine i©ebe?gc6aortE/ooft simtea. 0p j,cptpgt; girt ooft/Eph. 11:1, Daar gij dood waart door de misdaden en zonden. Eph. IV: 18, Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid, die in haar is. (©c^e ontDEquot; renbijeib/ ooft ^elf^ in be uirerlijft lirrlicfjteben/ iö 300 groot/ fcljoon jij inbCElben/ bat 3e gronter licfjt ftebben ban be toare beftcerben/ bat je geen regt Beg?ip fninnen ö^öben ban be geeBtcü'ifte paften/rn bic in tiare nature niet ftunnen befcfjoulnen. 1 Cor. 11:14, Maar de natuurlijke mensche en begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat ze geestelijk onderscheiden worden. Sgoobat men uit bed menfetjen fp:eften ban tjooge en geepte' lijfic bingen/ en uit jpn uiterlgft gebrag niet ftan bcfluiten bat Oö •öee^t en leben heeft. Uit ^tine cigrne öaben ftan men sfjnen ftaat niet beflutten/ maar uit jrine Inebergcborrne natnrr/ uit sfjnen ftaat moet men ooröeelen ban ^rjne baöen; oit^clföe tnoojOen/ bie^elftie baben/ bic een befteejbE fpjeeftt en boet/ bie ftan een onbelteerbe ooft fpzeften en boen/ maar in ben cenen ié fiet ^eest/ cn ftomt uit ren lebenb öeginfei boort/ en in ben anbe« ren uit een natuurlijfi beginfel. 'Zt) bFjfcl)illen aljf bjoomen en bejöeelbin» gen en tnaarljeib/ a'p fcbHbergen en Irbrnöige pejfonen.
Do we- IV. ga! ban be inenfrfje/bie boob en blnib i^'en julfte betaegingen derpe- frl öaben/ at? gejegti ig/ uit bat beginfel boortbiengt/ ^al bie in gehalte roodza-3 en baben venbe/lebenbe/geepfteliïft tnorben/300 moet jjjj tncbergeboren lijk. iDojben. 't eene abfolute Inaa^eib/ bie geene exceptie lijbt. Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij en kan het koninkrijke Gods niet zien, Joh. III: 3, en b. 5, Voorwaar, voorwaar zegge Ik u, zoo iemand niet geboren en wordt uit water ende Geest, hij en kan in het koningrijke Gods niet ingaan. ïPit ip 300 algemeen/ bat er niet één menfdje in ben hemel ftomt/ bie niet eerst be?anbe?b en taebejgeboren tno?bt/niet een ejrempdrêer ban Ijet contrarie. Ezech. XVIII: 31, Maakt u een nieuw herte, ende eenen nieuwen geest, want waarom zoudt gij sterven, 6 huis Israels? vE?ic öe3B tuaajljeib 3!Cti niet biep in fjet liarte inbjuftt/ en naar öe ?lIgt;ebergebQa^-te tracljt/Ijtj 3al niet 3alig Ino^ben. ©ie bit Vnoojb gt;j3oö{S br^tnerpt/bie 3al ban ^ob bejtaorpen toorben/ totj be^lnerpen quot;a öc eerfte of . ttneeöe bermaninge/en Ijouöen tiein alj? een J^eiben.
die uïèt V. jUSaaf tj'^r ftomt Ijet op aan/ taat be i©ebe2grboQ?te ig/ en Inat bestaat, bejanberingc jij in ben menfeije te Uiege brengt; al luat be fiElieE^ben laten
11Ü0
tegen de Piëtisten, Quiëtisteu, enz. 1101
ten £11 doen/ bat fiutnien ooft bc nnBcftccrbcn laten tn boen; ja/ een 2li6iniclecf| jtaat Vacl baat ccn ^abib balt. ©ele i^eibcnen 31)11 soa uit-nemenb geluee^t fn 't obcrüJinnen Uan bcrbotbcnljcbcn en beugb-saamFieben/ bat Uele tuaarlijft toeberflcamp;arencii faefcfiamen; fjrj ftaac UerBaagb/ bie Ciceto/ ^cneca/ jBarcu^ SClntoniu^ Cpictetii^ en an-bcre ^ribcnfcfjc fctijiften lef^t.
©oft fieftaat be n?cbcrgebaarte niet fn ydj jellien te bedfejen/ jijne taelbaart en saligfjeib/ 5tjne filgbfcljay en bennaafi niet te öeoogcn of te jocften/ maat jicljscïben ftbnjt ie Inotben in be bcfcftoutainge ban 4Pob; 55 fit'ftaat niet in bat öefpicgeFen/ fiefcftoutaen ban (©ob/inbat in «ïamp;ob bersinfien tn berbjinften/ in bat geburig vCtob te bettcgcntaoo?-bigcn; taant ooft bat aUcjS fian natunrlijft tacrft 5fjn/ be l^eibenen en be afgnbifcljc ^ayi^ten/ en anbere btaaalgeeéten boen bat ooft tae(.
^13 fipftaar niet in ben aantaal ban ïj^c natunrlijft licftf en bengb^ jaainïjeib/ en bat öe menfclje ban loebetgcboren joube jgn/ alj* ö^t licfjt meerber i^ ban be bui^tejni^fe/ en alg be beugbjaatnljeib meerbet i^ ban bc jonbc; taant (a) öe taajjbom Blijft ban bejelfbe nature/ ban taelfie Ijct beginfel ig; liet Beginfel ban licf)t en bfugbjaamljfib i^ natnutlijfi/ 500 ooft fjet toenemen in bejelbe/ {joe l)cog-Ö^t ooft fiomt. (b) ^e na^ tutirljifte menfeften/ fjoe btrlicfjt/ öoc beugbjaam/ poe bernietigb/f|oc opgebtj^eib in be Bcfc^aubiingc ban Ciob/ jgn en Biijben btaa^en. Rom. 1:22. Sonbrr ©ob cn Ijope/ Eph. 11:12. 25liiiben/ Eph. IV:18. ICor. 11:14. (Die^ beftaat be JBrbergcfioorte niet in Ijet toenemen in be ge»
sertbc saftrn. (c) ©an Qab be menfclje niet ban nooben taebergeboren te taorben/ bat t)i) roef) nooNg Ijeeft; taant taa^bom ig gren ontbangen ban een beginfel bc^ Icben^/ bat er te boren niet toajï/ maar een boortgaan tn bat Beginfel/ bat er i^. J®aar be i©ebergEboorte 151 eene boortbren®
ginge ban een Beginfel be^ kbeng/ bat er te boren niet taaj?/ en aljoo eene oberBjenginge ban be eene foorte/dood, tot eene anbere foorte/leven, (d) (De nPebergeBoorre ftomt ban ben tfeiligen oSeeiat boor mibbel ban Ijet Cu-anoelinm/ boet öob jien in ^ft aangejigte 3pe5U Clj?i^ti/Bjengt boojt een töcestEhjl! ICeben boo? be bereeniginge met CÖJi^tu^/ enleibttot 3aïigf)eib; geen ban alle be.^e bingen Ijeeft tjet natimrlöft licVjt en bengb» jaamïjeib/ 300 gijn 5e ban in be geljeele nature bejfe^eiben.
VI. De Wedergeboorte is eene geheele veranderinge van den mensche, waarin inwendig en uitwendig, van dood tot leven, van natuurlijk geestelijk, al-van aardsch hemelscb , van zichzelven en alle schepselen tot Christus, en door Hem tot God, van den Heiligen Geest gewrocht door het Woord.
©c ilTTbrjpfboorte Begint ban 't {jarte/ ban be innigfle gejlalte be?
jicle. Ezech. XXXVI: 26 , Ik zal u een nieuw herte geven , en zal eenen nieuwen geest geven in 't binnenste van u; en Ik zal dat steenen herte uit uw vleesch wegnemen, en zal u een vleeschen herte geven, 't ï|artc berbat be?|tanb/ tail/tjencgenfjebtn. (a) Het verstand, bat te boren bnijï'
^33555 3 ter*
1102 Waarschuwende Bestieriiige
le?nl]afe taa^/ tao^bt bevliegt/ ftcfjgt verlichtede oogen. Eph. I; 18. bit/ 2 Cor. IV: 16, God, die gezegd heeft dat het licht uit de daisternisse zoude schijnen, is degene, die in onze herten geschenen heeft, om te geven verlich-tinge der kennisse der heerlijkheid Gods in 't aangezigte Jezu Christi. iJEjlidjtetJC Jiet nu anberc bingen ban te boren/en 5iet bc gesiene paften nu anbe?^; bat te boren fcfjoon Ina^ in 5ijne oagen/ i^ nu buil/ bat te lia« ren licfjt fcfieen/ ij? nu enftel bui^ternisfe; nu jtet De bejiicötcbe bat 45ati nu niet te fiefcfioiitDen i^/ ban goe ï|tj 5icö in CD?i^tu^/ in 't toc?ft bet bejlogfinge openbaart/ en bat in bat befcljoutnen bc menfe^e gefjeiligb/ be?6ltjb cn gejaligb tuo^bt.
(b) De wille, bic te boren get filinü be?ftanb bolgenbe/Ijet Batelgfte/ onbe? bebattinge ban fieminnelijfi/öeminbe/bie gaat nu bat 09 te boten Deminbe/en bemint nu/bat gij te boren ijatebc. SCI 3tjn lu^ti^nutot a5ob/ niet jonber/ maar in CF|?ij3'tup; sfjue Uefbe i^ nu tot be^ j^ee* ren tail/ 50a alé l^ij bien in stjn ï©oo?b boor fielt. Ps. XVIII: 2, Ik zal U hartelijk liefhebben. Ps. CXiX: 97 , Hoe lief hebbe ik uwe Wet!
(c) De genegenheden gaan uit tot anbere jafien en op eene gegeel anbere inaniere.^ebitjl be geftalte be^ öa?tEn nu gee#telgft 1^/500 jtjn 00b be neigingen en begeerten geeptettjb/otnmetgee^tchjbcsalienliejüulbenbejsabigb te biorben. Rom. XII; 2, Wordt veranderd door de vernieuwinge uws gemoeds.
Vertoont VII. 't ï^arte 500 bejanbejb 5gnbe/ 300 stjn ooft alle be uittnejfiingen zich ook jjcgj garten bejanberb. ©e biebergeborene jiele be^foeit alfe,^/ toat uit Ijet dig!7611quot; fiarte/ nu be?anbetb/ niet boojtbomt/jtj en bliebt be jonbe Ijarte» Iijfi/ 5»j 5oeftt «J5ob Ijarteltjft/ 5tj beb?oeft vclj ober 't geinig ban 45ob ^arte^ Igft/ 3tj be^maaïtt jiclj garteltjft in ©ob/ jij bient (©ob Fiartelijft; 'ti^ aüe^ ban Ijarte. Doende den wille Gods van harte, Eph. VI: 6. Ik zal U hartelijk liefhebben , Ps. XVIII: 2, ©it beranberb öarte geeft anberc gebarsten op/ geeft Ijdlioc oogmejften in al Ijet boen. ©oet jonbe cn tae-relb biteben/ beugben oefenen, ©oet tracljten om CD?i^tu^ in alle«5 gelijfi» bormig te jijn/ cn bat {jet leben SÜeju in onse He^felijfte ligcljamcn open» baar Inorbe. Sin fumma/ een JBebergcborcne ié een geljeel anbc? men^clj-2 Cor. V : 17, Indien iemand in Christo is, die is een nieuw schepsel, het oude is voorbij gegaan, ziet, het is al nieuw geworden.
JiBaa? bc i©ebe?geboo?te gaat baojgaanj? 300 gemaftftelnft niet toe/baa? 3tjn bele angsten/ bjoeffjcben/ tooriïclingcn om met *6ob bcjsocnb te too^ ben/ om in Camp;?i^tii]é/ al^ 5ijn rantfocn en geregtigljefb/te gclooben/om een nieuto öatte en een nieutn leben te bettomen; en betoijl öe iBebc^gcBoor' te (jter altp onbolmaafit 3al bltjben/ 500 3al ooft be ftjjjb tu^fcö^n bleoöcri en gce^t niet opïjouben/ balgen^ Bet getuigenipfe ban ben SCpo^tel/Gal. Gevaar V : 17, Het vleesch begeert tegen den geest, ende de geest tegen het vleesch ; voor de en deze staan tegen malkanderen , alzoo dat gij niet en doet hetgene gij wilt. cerstbo- vill. SCfg ieuianb in obejtuiginge ftomt/ en begeerte tot ii3ob ftrijgt/ 30a |ènncn' ÖD in gebaar om ten eerjte naar Boo0e bingen te tracöten/ en belt;
I
tegen de Piëtisten, Quiëtisteu, enz. 1103
toijl bc natuurltjfie gob^bienglt gemafifielgfte? i#/ ombat bie be inebe-jlcmminge ban öb nature baat be taare Döebejgeboarte be nature
tegen Ijeeft/ 300 too?bt [jtj jeer iigt afgetjoüften tot be JMtijatm)/ bic niet anberp ig ban eene natuurlijïtc gobsbienist/ en ié alsao in pcrntiel/ 0111 nanuirttjft te ölrjlJt'n en berlocen te gaan; baarom/ 500 gg bejjou»
ben üiift Uiorben/ tjac^t naa? ulne taebe^gcfioorte/ 500 a!é tui) 5e in't fia?t öeöDen boojgeftdb. Sict op utaen jonbigen en bejboemeiijften ftaat/
giet op ben geluft^aligen ftaat bc? taebejgeamp;orenen; aanmejtët nine on-magt; fjoiibt l)et ooge op CÖ?i?tuö; ï)et J©oo?b (èob^ 50 't baa?tne?p ban ntne obejbenftinge/ en tjonbt u bij be taaarhjFi-gobsaligen/ opbat be heilige «öee^t u Door bic mibbelen befieere; en bomt er beranberinge/
ïjoubt u laag/ en tna^t in bien eigen taeg op/ bat jal u refter en ba^t boen taanbelen/ en gij suit boo? be afleibinge ban öe ^piëti^ten beilig jijn.
IX. i©anneer gg bij bic Itebcn ftotnt (boc^ ift rabe f)en te blicben en Waaroor u bij be itejfte/ en bc gobjaligen in be 3ftc?fic te gouben) 500 be?gaapt u ^ebbe^te niet aan be fjoog opgebtjjeibc jatten/ brc een groten fcörjn ban gee^telp» wachten, fieib gebben/ en baarom jee? aant?eftbelgft jijn boo? bc eejétbeginncnbc C8?i^tenen; maar boet ïjtm fp?eSen ban bc ïBcbejgeboortc/ en gij jult 3e baaromtrcnt onfiunbig binben/ of gefjecl btaalcnbe/ en 30a Ijebt gtj genoeg om te 3ien/ bat al ljun tnejft natuurlijs/ en al^oo ban bc taare beiügfieib en gemeenfcljap met djob/ en aljoo ban bc satigljeib ajïeibr. €n ig er iemanb onbc? bie toaarïp Ijct beginfel bc? JPebergeboojte beelacljtig getacept/ eer öö tot öfquot; fttaam/ en aisoo baajban regt fian fpjclicn/ 300 Iaat u met bie/ inelftc be?!eib i$/ niet berleiben; get beginfcl ban bien ig toel regt/ en f)ö sal beljouben toojbcn/ maa? ftet Ijooi/
ft?oo en koppelen/ bat bö baa?op gcboutob tjccft/ 3aï be?b?anben; be ilPebejgeboortc i^ onbolmaaïtt/ baarom moet men al niet naboigen/ taat 30 boen; 39 sonbigen ooft tael; 3ij een gccgitelijft beginfcl besittenbe/
Bunnen gunne nature/ bic nog in Ijen i^/ toel eenigsiniS opbolgen/ en 300 ooft bc natuurlijfte bcrloocljeningc ban sicljsclben/ en bc natuu?-Ipe befctjoutoinge ban «Bob; bit sal gun een ftlein CÖ?i^tentjc boen blijben sonbc? taaren taapbom. ©aarom sict gij toe.
STELLINGE V.
Een Christen maakt gedurig gebruik van het Gehore.
I. 'Zoo na al^ SCbam boo? bin bal met a5ob^ gcilfgc nature obereen De na-fttoam/ en 300 naauta ÖÖ in be bc?eeniginge met (l5ob leefbe/ 300 contrarie i# bc menfcge na ben bal bc? nature lt;J3ob^/ en 300 berre i^ ftg ban 45ob af= quot;aan aiie gefcljeibcn/ en berbreemb ban ïjet leben 45ob^ boo? be ontaetenbljcib/ bie kailteo in t)em i?/ en boo? be be?parbinge stjniö parten. »i5ob i^ licfit/ gij buister» gruwe IJ ' ni^. ^ob ig fieilig/ gQ niet ban sonbe ban buiten en ban binnen; sijn Ijarte i^ een poel ban allerlei tjatelijfte gcb?ogten/ ban allerlei tjbele/
on^
1104 Waarschuwende Bestieringe
onreine/ ïjoogmoebige/ jjatetibe en ntjlifge gebadjten. ^oo ieinanb sijn latte éij een ïjemdpclj Itcbt fton jien/ öet soube Ijein jelf^ tot een afg?9$en sgn; taant alle buile en ftinftenbe teooiben ftbmen uit bat öoo;c ftarte boort! T^e beften Ijeüben een reuH en fmaaft ban Qet bat/Daa? Ijet uit ftomt; ten eenemaal ip Ijij bejb^aaiü in alle jijne baben/ 500 regt ban vi5ab^ taet af/ 500 regtb^aabg tegen be^elbe/ al^ (jet ftan/ en in boen en laten/ en in maniete/ en einbe en beooginge; of be eene 3icö taat mee? inöouöt ban be anbere/ uittaenbig op eenc natuurlijfie tajjje iet?? boet/ bat regt fc^ijnt/ 50a \$ ftet toclj alle^ in jicljselben eenc taalgclöHc builljeib/ en ilt;? al^ be menfcöe befcB?eben too^bt/ Rem. 111:11—19. SCllejS roept/taeg met julft een gebrogt. hieruit lian een iegelijft tael sien/ bat ren nunfefje in be nature jgnbe/ niet ftan leben in be gemeenfcljap met ben Ijeili* gen 43ob en in een faermafielijft aanfc^outacn ban bcnjelbcn.
Ligt on- II. SDa taat meer i^/ ombat be menfcöe 500 gjutoeltjlf i^ ban Binnen der Gods en ban buiten/ 300 ijS lt;l5ob tegen öem; tegen ié (^ob^ ^'''OÖ^ib/ toorne. om jjengnige pabbe tocg te ftooten/ (!5obé om tjem te be?quot;
treben/ a3obg! liefbe om üem te öatfquot;/ ^oti^ goeb^eib om tjem te be^# berben/ 45ob^ rcgtbaarbigljeib om Ijem te be?boeinen/^obp almagtig» geib om bat gebjogt te berpletteren/ a3obö Ijarte/ (©ob^ aangesigte/ 45ob^ Ijanb/ ja afle^/ taar a3ob i^/ i^ tegen gem. tïEn ombat jtjne jiele niet flerben ftan/ en 31)11 ligcöaam na ben boob toeberom sal opgetaeftt taorben/ 3al öij boo? eeutoig 5ijn onber ben onbe^bragclijften toorn ^ob^. 0 I|oe b^eegfelijft 3al öet 30quot;/ te ballen in be (janben beg lebenbigen Jöob^! Cn ombat gt;{?ob tegen ^em ip/ 30a ig ooft alle^/ taat in hemel fn aarbe \i/ tegen 0em; be engelen 3ijn tegen öem/ 3onne/ mane/ ftejren/ ftorm-tainben/ taatei/ buu?/ menfetjen/ beesten; alle«J/ alleg ip tegen fjem/ ne?-gen^ fif^f1 ÖÖ be?fcöutlinge/ne?gen^ 0f toeblugt. l©at bunlit u/
3al 3Ulft een pabbe 3icl) bejjiouten in ben gemel te ftomen/ en fig öen troon op te fijuipen/ om gemeenfcöap met (öob te gcBben/ en 3icl) te berma^ rien in be örfcljontaingc ban «öob 5 ^al öe sanbaac fitj (öob berfteeren/ 3al (60b lugt aan g^m Ijefiben/ 3al iöob 3id) aan Qem openfiaren ? verkeer- III. 't ICigt 300 öij ben menfefie/ bat (öob telftené ebcn genabig \i/ deinbeei-en Eben gotb/ bat be menfcöe altijb tael tot (öob ïtomen mag/ en fto» den8 menquot; men fia,V 300 bifitaijlp alg 't Bcm lugt/ en bat amp;ij 3icf) alti)b ftan fie-sche. 3ig ïjouben in be gee^telijfte oberbenftingen en fiefcljoutaingen ban 45ob/ alg fjij 3icö maat ban be 3onbe en taerelb affteert/ en in eenboubig-geib en optegtigöeib tot öob fieett/ en beugbsaam tail leben. 4ilScn taeet niet ban bersoenben of onbersoenben ftaat/ men ftent be fc^ei-binge niet tu^fcDen öob en ben menfclje/ men taeet niet bat (öob be ïSegter ban gemel en aarbe/ be 3onbe niet ftan bergeben sonber bat be |c|)ulb fietaalb en be ft?affc gebragen taerb/ en bat er sonber bat geen taeg nocö toenaberinge tot (öob ig; beser boen maat eene bet-fieelbinge/ maar' natuurlijft taerft; en nocö be infieelber/ noclj 5ijn
taerft
tegeu de Piëtisten, Quiëtisteu, enz. 1105
tncjft ftau Behagen/en of bie tneg Ijem bunftt regt te 3lt;ju/quot;t jijn toeti InegEti Dclt;? öooöp/ en üie eindigen in Ijet ceutnig lie^be^f.
IV. 'Zal iemand rot a3od naderen/ daar i|c ccne aöfalnte nooti5afje* Noodza-ïijliljeiD/ dat aan öe cegtbaarüigljeid \j5odó baldaan InorDe duo^ Ijer 0;a' vau voi-lJ gen üan de l't^affe/ 'Oiellte de jondaac Inaaröig laa?/ en öoac liollicmen doeningo. l3iil!g!)cid/joadac Iji) ürftaan Ran in ïj^t regiüaaröig aajdeel «öuö^/ en aldaar üan gercgtlidatdigd tooiden; üiant (öoö? oordeel ip naar inaar-Ijeid. ©e ilrgte^ oe? ganfclje aarde ^oude die niet regt doen ? C^i) Ijoii'Jt den fctjuldige getiipsin^ onfcljuldig; de Cjcere i? een tn^eUe; aan jijnE lucdejpaitijöe:?/en lijij öeljoudt den toojn jijnen bijanden. ^tj Ijadde ged^eiga: ten dage al^ gij daarüati cet/ jult gij den dood fterhen. IDe üapte IBet «öodg i?: beruloelit ip een iegeltjft/ die niet ölijft in fjet-gene gefcö?cUen ip in Ijct öotft de? IDet/ om dat te boen. ©ie onder de n^et sijn/jijn ondej den Uloeli. JDe^balgenfteib en toorne/Uerd^nü»
liinge en öenaaulndljeid otie? alle .^iele de^ nienfctjen/ die jjet ftlnade tnejlit; daarom sal ten jongjicn dage gelegd luoröen tot die aan dejlin-fte^tjand/ gaat lucg üan 3iBi)/gÜ bejliloelucn/ in 't eeulnige buur. ©jnfit dit op uüi Ijarte/en jiet nine Uange düiaasljcid üan jonde? üerjoeninge tot ijjod te durben naderen/ of Ueüc? sicl) inDeelbt te naderen; tracljt ee^gt naar üc?30cniiige met i6od/bic 50a, tegen u i«j/alé § III gelegd ió; 300 niet/aile uVue geeptcljjfiljeid/allc ulue meditatiën/bernietigin» gen/ brfctjoutoingeii 31311 tjdel/ en sullen u ban de jjelle niet redden.
V. 4Baar Ijoe suit gij bejsoend tnorben ? »6ij suit Ijier niet toe gera» Door de» Hen boor eene ingebeelde genade öoDs/ gelijü nu i^ getoond/ niet door ^5^^quot; bidden en fmeeften/ niet door lijden/ üefteeren/ door Ijct ftluade te laten/ tu». en Ijct goede te doen ; maat 't moet gefcljieden door eeneii 25orgc/ die be fbaffe utue? sonben bulftotnen b^age/ en in uteic plaatfe be U3et bol-b?enge/en u alsoo met töob üersoene/en regtbaarbig üoor a5od ftelle.
SÜlle fcljepfelen sUijjgen fjiej/bg niemand ilt;? Ijulpe; maar (6od self tjeeft eenen 23arge in de mereld gesonden/ namelijft/ den f)ecre 3|esu^ Clj?i^' tué/luaaracljtig 43jd cn incngclj/ bie be sonben üan de uitüe;liorencn ban Ijen op ï}em obergenomen Ijeeft/ cn de ftraffe bolfjomen Ijeeft ge»
bjagen/ en £jem gefteïd onbe? be Wct/ en Ijeeft Ijen/ in be nature bij»
anden öodié sijnde/met 1600 bc^soenb/en tot 45od gebragt/brede en alle Saligljeid be?tuorüen. ©e saligljeid i^ in geenen anderen ; maar tjij ié de
tueg/de luaarljeib en Ijet leben/niemanb ftomt tot den ï^aöe? dan door l^cm; tjet Ijeeft ^ode beljaagd dat in l|eni alle boltjeid Inanen souöe; Ejij ïian üolUomen saligmaften allen/die door ï|Ein tot a3ab gaan. ©it ijs de meg.
VL jiBaar Ijoe sal men besen ^aligmafte? fieftomen ? IBat raad té fjier» Deze toe; ©it Umü boor ben menfefje onmogclijl}/Öij ftonde niet tot ftenniéfe ban desen Ssaiigmafie? fiomen ; en alp !jjj Qem al liende/ toat g.;ond Ijadde den? j)ij om te denfien/bat l^ij sijii galigmalk? brilde stjn/en tuat Ijadde Ijij/
en toat fiande ïjö om i^em te betuegen/ dat ï^ij fiEftoilbe 3ijn ? Jiiaaac I. Staaaaaa
1
Waarschuwende Bestieringe
jiet be taonberamp;are goeiJ^Eib 45ob^/gt;l5oö Siebt öien ^aïigmafiE? aan ; al bic tuil/mag ftomen/cn nemen l^em aan/en bclaaft/Oat öic ftomt/niet uitgetoorpcn jal tooröen/ en bat met bcle liefïtjftöcib en allerlei öelueeg-rebenen/ en bat allejl om niet/ alle^ jonbe? letjS üan ben üerboemeling te cifcöen/ al^ eene conbitie/ tnaarop beje jlSibOelaat aangeprefentee?ö iDorbt. ©it ijS be g?onb/ tnaarop iemanb brijmocbig tot Cl)n#tus fio' men mag; maar beien ftennen ïjem niet/en Vnenöen geene naarftigljeib aan om m te ftennen/ en of jij üjem al ftenben/ 31) Ijebben geenen Ui ét aan l^em nodj aan jijnc goeberen/ jij ftiesen Ijet aarbfdje/ en Ijunne firgce^lpljebcn üoUcn bit; anberen sijn tael öetuogen/ en liebben Inel üegeejten/ maar tueten geen raab om 3([c3u^ te beftomen/ jij fiibben en joeften/ aljïof jij baarboor 3Jem^ belnegen souben / en 50 luillen luat mebcbrengen/nameljjft/een Ucrbrgselb Ijarte/een fjeilig öarte/Eei1 ÖEfquot; tig bcgcerig l)arte; bu| blijben 5e altijb in bejelfoe onrust en onje» fte^geib; jij mochten beginnen met bese aanbiebinge ban ben Vuaaraclj» t'gen/onbetanberlijften en goeben ^ob; maat öe jtoarigljeib/bie beien maften/ i$/ ift Voete niet of 45Db mi) 3^5«^ aanbiebt 5 Sijt gij niet een mengcft/Ijoort OÖ be flemme (J5ob^ in sgn iEgt;oo?b niet/jegt 45ob niet/ bie tailbie ftome/i^ l)ct quot;«et gelooüen niet eene berfloatinge ban ben i^eere SCsjnp/ eene berfmabinge ban jtine brienbelijfte noobigiiige/ i^
niet (|5ob al^ een leugenaar acljten/ ia 't geene sonbe/ sullen be ongeloo-bigen geen jüiaarbe? oorbeel jjebben ? Soa tuojbt ö^t u ban aangeboöen. Moet door VII. gal iemanb nu beel ft^ijgen aan bejen Zaligmafte?/ 300 moet Ijij (iengeioo-0p beje aanbiebinge aangaan/tot Cö?i?tu^ gaan/ l^em aannemen/ en den aan- sicDselbeu gc^fEl en al aan ^em toebertroutoen; bit gelooben i^ niet genomen, be ootjafte ban beel aan üejup te fi?ijgen / maar alleen Ijet mibbcl; en baarom of Ijet staaft of fterft i^/ of ftet fjelbe? of Ijet buitte? toe» gaat/of Ijet gemaftftelgft gaat of met beel fl,2ijb/bat boet niet^ tat be safte jelbE/al^ get maar in taaarftcib met Ijet fjarte gefcljiebt.
©it i^ teel ftort gesegb/ maar 300 ra?l niet gebaan. 2Cl^ 45ob iemanb toil obe^brengen/ 30a obertuigt De'quot; c^gt ban be sonbe/ ban ge-mi^ ban «fitob/ban toorne 45ob^/ban betboemeltjftf(Eiö ; bit raafttfma^» telöft/ Öö ^ 3Ö«ien ftaat moebe/ ÖÖ tailbe bat t)Ö quot;it taaó/ öö ftan 't in bien sonbigen ftaat niet langer Ijarben/ öö moet ö^ilig 5Ün/ flpob in liefbe gefjoorsamen/ in ootmoebiggeib en breese bienen/ Dij toeet er geenen raab toe/ög Met om naar ftulpe/maar ÖÖ üiquot;bt 3c niet/be benaautaööeben begi ö»»rten fl^efiften 3tcb tagb uit/ in ben eenen meer/ in ben anberen min/in ben eenen lange?/in ben anberen ftorter ; 45ab?l regtbaarbigljetb b^ufit \}tn/ ïjumic sonbigöeib en nietigljeib maften Ijcn moebeloo^/bat lt;6ob naar snifte menfeben soube omsien.
O^ob openbaart öun ben 25o?gB en jOSibbelaar in sijn
lijben en fle?ben/en3. (Coont ljun be aanbiebinge/be roepinge/be brienbelijfte noobigingequot;; 3ij ftiescn bien toeg met ljun ganfcöe öarte/ boor J^em
toil'
1106
li
tegen de Piëtisten, Quiëtisten, enz. 1107
tailben 3e tot bcrsoenhigc met lt;l5oti fioinen/ In tailben 5e booc Ijet oorbeel lt;(3ob^ ftomen/ baar souben 3e Ijet tnel onbebrcesb op burben laten aanRomen/ üitlbe {JtJ ïjen maar aannemen/ en !)iin fïr.uis ^ijn. %ij örnren 3iclj djj boor be aanöiebinge/3Ö toenben 3iclj naar t}ein toe/
30 5ien uit/31) reiftFjalsen/3tj berïanjjen/311 fiomen met beu f^eere aie-3U^ in gefpreft en onbejFianbelinge/30 Bibben/313 fclj?eijen/ 30 toorfte-len/3ij Rijgen meejöere Unjmoebigljeib/en nemen {Jem aan/en geiien 3itÖ gefjeel aan {|em ober / 3rjne aanöiebinge en goebljeib en get^ou-totgljeib i$ 't fteunfel ban Ijnnne siele/ in sicft ganfcöeliift op t)cm te berlaten/ en riuniie 3iele l^em toe te bert^ontDen tot rerttbaaröiama-ftinge/ ficiligniaftinge/ fielnaringe en Ijeerltjftmaftinge; Du^ Uiorbt be i^eere 3Ie3u^ be Ijunne/ en 31) 3tjnié/ 't bielfte 31) fomtiiö^ met berse»
fteringc gcboelen/ fomttjb^ mer tnebe^fieeringe op 3icfnclben gelooben/
fomtnb^ in jlillieib ïjopen/fomttjbö i^ fiet ra^bieberom bertoarb/buis»
ter en tVuijfeiaclitig/ en men boet f)et3elfbe toejft Itiebejom ban boren aan/en beien bltjben biel al F|un leben in bic tnorftelingen/cn 31111 ban Öoog/ban laag; maar anberen Romen boor beïe bioritelingen tot een' ber^eRejben ftaat/ en toe^fien al^ Rinberen #obé.
VIII. ülSet een^ of meermalen geloofb te fteböen/laat men Ijet baarbij En dat niet Bli)ben/alj? eene 3aRe/bie nu gebaaniiS; maar men oefent f)et ge* gu(lunf?-loobe 300 lange men leeft/300 bie/tnetfie telRen^ biebejom aan fju'inen flaat ttnrjfefen/om taebe^om tot ber^eReringe te Romen/al^ bie/InelRe mi in een* benefterben jlaat bebeptigb 3ijn; niet om gunnen ftaat al^ op nieuto te bebcstigen/ maar om in be gemeenfcljap mer Siesup te leben/
't bielfi niet gefetiieben Ran ban boor be oefeninge beg geloofé; 00R Ro^
men sfj inbelerleiongelegenf)eben/in biefRe 30 fjet geloobeban nooben fjeö'
Iien tot tjunne onberfteuninge; en uit InelRe 31) niet/ban boor ftet oefenen ban het geloobe/gcreb Runnen biojben/en be slnarigljeben te boben Romen.
IX. 3ijn nog niet bolmaaRt/ maar fbuiftelen en ballen nog me- omdat na nigmaal in 3onben/ en be 3iele tnorbt niet alleen geRbietjSt en onruétig
boor uiterlijtite 3onben/ maar 00R booj inbicnbige öebiegingen/bie be Rlei- ien. nen nog niet 3ien ; biant Iioe fjet licFit meer toeneemt/fioe bebe3eltje£Ï fieter ge3icn biorben ; be berborbene geftalten beé Rarten/ be IjtinRerin»
gen ber nature/ be Begeerltjfiljeben be^ UleefrRejS/ be ijbele gebacljten/ of 30 biel baarboor niet geflingerb taorben neffeng Runnen ftaat/ {jttt'
taei bat ben fterfieren nog tnel gebeurt; 31} toorben nogtanö baarboor getaonb/ 't fmarr gun/ 31) fcRamen cn berfoerjen 3icR/ be brebc ia ge-ftoorb ; baarom looprn 3c telfteng bieberom tot be fonteine/en taasfcljen 3icfj af in firt Bloeb Cf^ieti boor ben geloobe/rot bat 3e geregtbaarbigb 3ijiibe boor ben gcloobe/taebcjom ben brebe BeRomrn/en met brijmoe»
bigReib taebejom tocnaberen/ en roepen : SCBamp;a/ ö ©aber. quot; En in b
X. ij5ob beproeft Ren tael boor berberginge ban 31)11 aangesigte/ bat proequot;ingeê gun leben ij? te aanfcRoutaen ; 30 Uiorben buisrer en boobig/be bijan» komen.0
3Caaaaaa a ben
1108 Waarschuwende Bestieriuge
öcn ficfpringten f)en aan alle ftanten/ Ijiertioot luotben 5c jeet geftfjiiö/ ïjnn Ijartc berre ban Dni brede berftooten; liier ié oefenen ban l)et Ofloabe ban nooben/ jij nemen tarblugt tot gunnen / liiec
fcfjuilen .;e/gier fjouben 3e vrfj bast; op 3Öne onbejanbejlnUc troutne fteunen 5e/ 31) nemen ben fcgilb be^ gdoofé aan om alle burige ptïlen be^ üoo3en baarmebe uit te blugfcljen; bu^ Inorben 3e biel l]c?tnaart^ en be:taaartg geflinge^b/ maar 31) Ijouben 3icf} bagt aan 3|e3ii5/ fjunne Ijope/tjulpe en t?oogt/en niet 3fciibe/ 300 gelooben 3e bat (Jjob eben» Itirl Ijun (i5Db en ülijben 3al boor be eentutge bej3oeninge/ öie ïjtj tetaege orb^agt fteeft. ij?elijft een.fcf)ip met oocbe aiifte^p en toutaen buar3icn/cn goebcn anftejojonb IjeDbenbe/in een' ftorm biel geflingejb lt)ot2bt boor be fiarrn/ maar nogtané op 3tjne plaats blijft/ 30a is bc i^eere ^ué in alle beroeringen f)un anfte;/ en 313 ftaan boor Oct gc' loobe be jtormen uit/ tot bat fjiinne bui^tejni^fen opUlaren/ en 31J in eene 3oete ftilte biebc?om bejlstniUt ttiorben.
En do ge- XI. lt;£:n of Jen al geene r):traorbinaire geballen ontmoeten/ bie {jet schiip'met QEloobe beftormcu/ 30*0 taoont Crj?i?tu^ nogtan^ boor geloobe in Christus ljun ïjarte/ en 31] oefenen bat geloobe om geburig in be gemeenfcljap daardoor inet j^eiii te leben ; ban leunt be 3ielc lirflijR op ^311^/ 30 benelt t)em wonit!11 Ö^ar rienoegen en be^maab/ bat 35 in (^em Ijetft/ bat 3B ïjein alles? tocbe^troulnt/bat 3c 3onbe? Deftommeringe/3onbe? b?ee3e i^/ombat l^ij liaar ^311^ en 30 3ijn eigenbom i^ bat 313 Ijet boorbir?p i^ ban 5ijne lieföe/ ban 3(jne trotitoe/ bat Cjjj (jaar geieiben ial boor 3Ü'ien raab/ en tot ïjem in ljcf?lÜ{5ÖEib 3fll opnemen; bup fcfjuilt 3e bg C^ein/ en bernacfjt in 3ijne fcljabutae/ al fmaaftt 3^ be soetigjjeib ban 3ijne ee« uieenfcbap niet alti)b/3g gelooft ebenluel fjaar eigenbom aan l^ein/cn Ijangt ban i^cm af in een be^efte^b bertroubien.
En zij XII. SClttjb gaat eene geloobige ^iele boor tjaren 3!e3UiS tot ben 35a-1*0f God'1 be?/ 5fi ftan niet onmibbelbaar met j5ob berftreren/en 3icfj besig ijou» gaan. ben met (jet Defcfjoulnen ban a?ob alé Ijct al/ en 3icfj5eSben al^ niet; bat ip Ijaar te bejre en te bjeemb. JSiet bat 3e altijb bie ej:preefe baten ban geloobe/in Cjcm aan te nemen tot })are bcr3oeninge-/met 43ob oefent/maar 31) nabe?t tot (öob in eene geloobige f)cbbe!i)l!ljeib/telHenp Ijomt CljMstii? er tusfcljen beiben in/ 30 bcfcljoubien «èoo in 't aan-ije^igte ban ^1-311^ Cfjjiptu^.
En aücs XIII. 211 Inat een geloobige boet/ 't geloobe ip Jet begin/'t geloobe ven-igten ^ 5jEle ^a,1 jjUn toeifi/ 't geloobe bjingt boo? allep Ijenen. ©oo: Ijrc geloobe gjijpen 3e 3ijne ftejlite aan/en bjcrften baarboo: al? ljunne ftracljt; boo? het geloobe obe:tainnen 3e be bierelb/ 't geloobe be?cciiigt Ijen met üe bolljeib ban C!)?i?tup/ en boet ljun beel en eigenbom Ijebben aan alle 3ijne goeberen/baarboo? bjagen 3e bea?mocbe en tegenfpoeben in be lue-rtlb gemaftfielijfi/en baatboor i£ nl f)et mooi ban De bierelb ljun lee-Irjü/baatöoo: lagcljen',c met alle be lujeebe gesijten en bjeigingen ban
be
tegen de Piëtisten, Quiëtisten, enz.
tie tnerclbfc^e mBnfdjen ; öoor ftet gcloobe üiebpjftaan 5e ben öuibel/ bc»
Intjïe (jet firn berccnigt met l^em/bie Oen bitibel ben ftap geeft bermor»
felö ; boor I)et gricalie lunrbr l)un fjiirte (lereinigb ; Inant ;() üiorben öaae-boar met ljunnen brrcemgö in bc liefbe/be liefbe bejernigt Ijimnen Inille met ;nncn tnille/ en heeft geen' anbrren liilt;5t ban 31]ii Uiclöef)ag?n re boen/en Cjem toelbeliageïiift te 51111/en Ijeilig te stjn/gelnft heilig i^.
XIV. ïjiernit jiet gii/ bat een olfpipten geburig in alleé fjet gcloübe Uit het oefent. 2nt gij nog niet op be4,en tneg/ gn ^ijt nog geen Chjiéten/ gi) |^n00eIgen 5nt edenbig; bibt om f)et geloobe/taant Ijet iö eene gabe J3a0s/en ge staat te éjnifit be mibbelen/ taaarbaur a5ob het grloube taerfit/ iiamrlrjlf/ Ijet l™™1-irjen en hooren ban het IDoorb/en ben omgang met be geloobigen. ©e piëtisten, l^rere 5ic 11 aan in pjne Barmliartigfjeib.
Sijt gij op be;en taeg/oefent gij het geloobe/geïtjft hier bertoonb i^/ 5iet toe/bat gij in bien;clfben taeg boortgaat/brrlaat bien niet tot ben einbe toe/en Ijij .^al 11 bcilig firengen rot het einbc bes geloof^/beu-liohrib ntne? vele/en gg ^nlt öcbrijb v'jn boor be afbtaalingen ber üa' öabiiéren/50iËti|6len/en allerlei blnaalgee^ten in be p:aHtijhe.
Tgt;aa^ ;iin menfehen/ bie in obertnigingr ;ijn/en bed gejocljt hL'ö6en om te grlnoben/maar ?;nn er niet toe geftomen ; besebij een btaalenb gcjcl-feïjap ftomenbe/Uiorben ineen oogenbhft brij ban alle bie talmerijen' gelnh 51) het ban noemen/ en ten opygte ban hen 00H ^no tael normen mogen/
in een oogenBliii geloobrn 5e/ en 31)11 ftejlt in het giioobe/300 vj meenen;
maar inberbaab ié het een afgaan en bcrlaten ban ben targ öes gdoafa/
rn nber te gaan tot eene narunrlijfte gobgbienét. IBadit 11 boor uillieu.
SCnberen berbeelben ^idi/ hce het geloobe taeiftt/ appjoberen bat/ en jien ben gelnljjaligen ftaat ban een gdoobige/ en beelben siclj baar»
boor in/ bat 311 gdoobig 3ijn.
iPaar 5fjn ooh 3iilften/bie eenlt;gt; 3^311«? tot hunnen SaTigmafte? fjebamp;en aangenomen/bat ip ban een grbaan taejft/ban 3al men maar tot be bol» maafttljeib boortgaan/en rot honger bingrn opftlimmen. Strme menfcljen!
aléof men anbr^ lionbe oplnasfen/ban in Chjistus/ alsof men anberé ïtonbe leben ban boor ben geloobe/rn be geburige babdijfte betctjontaingc ban/en bererniginge met Ch-'Stué; alsof men briicljtrn ftonbe bragen 3ciibrr geburig fap en borbfd uit Ch?'?tuö tetreftHen. iEgt;ie 300 hanbelt/
of nog breember/bic 311 oberruirib ban jijne btaalingen/ en lieere 3'ch tot Chji^tus/ om gebnrig tjem boor brn geloobe te gebjuiHen tot rrgr» baarbigmahinge rn heiligmaVringe/ opbat ijh ^alig taorbe; en 300 gij 300»
banigen 3iet/bie 300 btoaaslijlf hanbden/ erbarmt u ober hen'brengt 3e trrrgt/300 gij ftunt/en tailfen 3e naar u niet hooren/berlaat hen/en bermengt u met hen nirt. «Sn is iemanb oprrgt in be orfeninge öeé ge»
loofs/ maar nog lilein in genabe' bic neme her ge^egbe tot een baften/ en blieöe allen/ bic be^en Vneg bep geloof^ niet infïaan/ en onöer een grooten fcljgn ban ocegtelijUljeiij Éesup misloopen.
1109
1110 Waarschuwende Bestieringe
Alle des menschen zaligheid hier en hierna , bestaat in de gemeenschap met, en beschoiiwinge van God.
Demon- I. u?ob IjeFft bm menfcftc niet alleen rebeïijft gefc^apen/ maa? ooft God er- ®00 ^fteiuienbe. ©ie beHlnaamfjeib beyelbe iJ3ob in ben Beginne met kennende. Sijn öeeib/ bat i$ met juibej fiemeljscft lidit/ geregtigfjeib en öe'ï'BOp'ö/ inaaröoor öe menfcfje öeftlnaam taas/ 4?Qb te brtctiontoen / en in be gemmifdiap met l^em te leüen/en Uiaarbaor be menfc|)c in ftaat tna^ bar i!5oö ^idj nabe; aan Fiem openöaarbe.
Naden val II. jiBaar na ben bal Ijceft 45ob 5icl) ban ben menfdje ontt?oftften/ tergen' l3t'rtjo?0 ü[,n llcm SÜne fieeiltjfte/ be:ijlijbrnbe en be?5abigenbe bolmaaftt» va™ ™od ftcbfn/cu Uieigcjbe ben menfclje be gemeenfdjap en beieeniginge met C|em; ver ja be menfctje ip een boo^tnejp ban stjnen regtbaarbitjen too^n ; en be vreemd. nipi1ftf,p ,00 jjan afgefcïjeiben/ leeft in ernen afliee? ban «öob/ en het bedenken des vleesches is vijandschap tegen God , en alle be boojtreffe-lijlïe mogenbljebm be: jiele/ be?itanb/ luille/ genegetiljeben/Bn alle^ toat in tjcm !£/ jtin gannef) fjatclrift be?b?aaib/ en bat ban lt;!5ob/ ja tegen 43ob/ naar Ijft jigtamp;are/om baa?mebe jtjne golle en lebige ^tele te bej^abigen ; ^oobat be menfcfie in be ^cfi^ift genoemb Inojbt ccötos, aihcos, zonder God , verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods , door de onwetendheid, die in hem is, doorde verhardinge zijns herten, Eph. IV: 18. De geioo- III. Pilaar il3ob tjeeft boor jijne oneindige goebljeib jicö ontfe^mb obrj vigpquot; n een Hlein gebeelte ban fjet menfcïjeltift grfïacljte/ fieeft fjun ^jnen ^one rorren 3IP3quot;?! Cljjistné tot eeren ^JBorge gegeben/bie Ijeeft boor jijn lijben en Christus ftpjUrn hen met God verzoend , en Ijeeft öoo? {jet bloeb jtjns iitjuife^ vrede tot'oodquot; gemaakt, ©n ïiegtbaarbige heeft boor be onregtbaarbigen geleben/opdat gebragt. Hij hen tot God zoude brengen. i©e;ebiebe;baa:t C^ij/geeft f)un tjet geloobe/ en boor het geloobe/ de toeleidinge boo: Cll?i!gt;fné tot be genabe; be;e Ijeö-ben vrijmoedigheid, om in te gaan in het heiligdom door het bloed Jezu. Godopen- IV. 3?it ig brj^onbe? op te me?ficn/bat vi5ob ^iclj openbaart aan ^tjne baarjez-rcl.1 bej^oenbe en nu geloobenbe ïtinbeten/en niet aan be toerelb/öat on» ïoovigel?. beftee^be en natnurlijfte menfcljen.
3il{ .^egge/(©ob openbaart jicft aan ^tjne bej^oenben en nu babeïtjft ne» loobrnben/en geeft ftun brjeeniginge met iJ3ob in be liefbe. Ps. XXV: 14, De verborgenheid des Heeren is voor degenen , die Hem vreezen. Joh. VI 46, Niet dat iemand den Vader gezien heeft, dan die van God is ; deze heeft den Vader gezien. Matth. XI: 27 , Niemand en kent den Vader dan de Zone, en dien het de Zone wil openbaren. (Petaijle ©ob |)en geftelb Ijeeft tot berltrtj-gtnge bet jaligljeib/en alle jaligljeib beftaat in {jet geiigte/en inöe ge» meenfcljap met oBoö/ 50a openbaart Sjtj ^em aan Ijen. Matth. XI: 25,
Dat
tegeu de Piëtisten, Quictisten, enz.
Dat Gij deze dingen voor den wijze en verstandige verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard, ©it i$ öe uttnemeiibe öclofte. Joh. XIV: 21, Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren, vs. 23, Wij zullen tot hem komen en zullen woninge bij hem maken. 43i'liiil (üvili Hjem aan 3i)nf ^i)öe opeiiuaart/500 5ieii 5M v6jö. IJob. V:20, Ende heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen. 2 Cor. III: 18, Ende wij allen met ongedekten aaugezigte de heerlijkheid des Hee-ren ais in eenen spiegel aanschouwende. 2 Cor. IV: 6 , Is degene , die in onze herten geschenen heeft, om [te geven] verlichtinge der kennisse der heerlijkheid Gods in't aangezigte Jezu Christi. ®it tö 017 goOjalijcn En ocrenmtlP. Ps. XVI :8, Ik stelle den Heere geduriglijk voor mij. Ps. LXXXIX: 16, Zij zullen in het licht uwes aanschijus wandelen. Ps. C1V: 34,
Mijne overdenkinge van Hem zal zoete zijn. Ps. CXXX1X; 17 , Hoe kostelijk zijn mij, 6 God, uwe gedachten! vs. 18, Worde ik wakker, zoo ben ik nog bij U. ©it ijj genoca atn te jien öat öefcljautaEn lian söaö alleen ijl boor öe ftmbcren lt;15d6^ ; bit UE^borgen manna/ be5Eii InittEii fieiir»
l'tEEn/ En öcsen niEutDEn namE ïtEnt niEinanb/ ban biE je ontUangt.
V. (J5ab opEnöaart 3iclj niEt aan öe iDErclb/aan onbEllEE?bcn/aan na-Nietaan tmirlijlJE mEnfcliEn/ bEn oJEESt ntEt IjEbbEiibE. ©it üliiftt uit Joh. XIV : 22, jg^keer' Heere, wat is het, dat Gij Uzelven aan ons zult openbaren , en niet aan de Avereld ? vs. 17, De Geest der waarheid, welken de wereld niet en kan ontvangen; want zij en ziet Hem niet, noch en kent Hem niet.
jSiEiiianö haint tot bEn J^abej ban bauc ClJ^tug, Joh. XIV: 6. ©e onbEtiEE^dEii nu stjn ^anbe^ CljjiiStu^/300 ftumiEn 3E ban tot bEn i^aber niEt lioiuEn. ©aarüi]/ baar ig 3111ft eeu onbejfctiBib eh tEgenftcijoijljEib tugfcljEii iJ3nö En bEn natuurlij lien mcnfcljc/ bat t)Et onmogElijft is/ bat (öob 3ictj niEt IjEin bEtEEiiigen en 3iclj in bjiEnbElijftljeib aan Ijem opEnba-ieii soubE; En ijoE 30ube öe niEnfclje/b!e boob ig 111 3onbcn eh mióbaben/ biE blind ig/bEjbui^tEjb in fjEt bE^jlanb/Eii bErb^EEinb ban Ijet lebEn ©aDg/ üooc be anVuEtEnbljEib/ biE in j)Ein i^/ boor stjiiE beUtaaamljEib/ biE onmagtigi^/tot dj^iptu^/En boot I^eiii tot gt;0ob ftomen ? «öob l^Ein aan bEn anbEfieejÖE niEt toillEnbE opEiibarEii/En fjg tot J3ob niEt ftuntiEnüe opftlimmEii/300 ülgft ec EEne onEinbige fcbeibinge/ en biEiióUolaEnj? gt;00 ig 't Eiiliel pljantafiE/ tuat be natuutlnftEn ban befpiegElinge of ^ob aan^ fcfjoutUEn/niEt l^em betEEiiigb b3o?öEn in öe licfbe/uoU fcl^ijbEn offpjcftEn.
VI. Stlljocliicl eeu natuuclijft nienscfj tot be tEgte ÜEiinisfe en beicijon» Nogtans Innige niEt ban opftlimmen en *J3ob 3icl) aan bE3Ulften niEt opEiibaact/300
to Eet fjtj nogtanp uit be nature bat 4job i^/en bat in be gEinecnfctjap te hë- 0 inEt iJ5oö 3tjn tjcil öeftaat/ 't toelft meejbe^ opgeliclöe^b inoröt öoor öe aciiouwcn natuurliilie ftennigfe ban Ijct CPooib ^ubg ; toaatboor beien 3icl) brge- ij^ ben Ijebben tot l)Et befdioutoen ban a5ob; 3oobat Ijet befcljoulnen ban lt;J3ob en i)tt fpreften baarban geEn blijft ban gEe^telpUljeiö.
31ft segge/bat bele onbefteejben 5icö toel begeuen tot befcljoutoinge ban
d^ob
1111
Enbege- lt;!3üb booc ljuu natuutlijfi (icDt/of poft boot öe ficnni^fe üea IDaorb öobé. {jeüj
ven zish (a) jgjit ip 5eL7 openbaar in De Hjcibenen/ bie IjicrUan in ijunne fcljnf' ai rt
bTschüu- ten ipjiftcn/en bat niet julUe Ucjljcbene uiibjuUliingen/bdt ccn Cljii?- raati
winsie. ten Diiaruüec bcrlnoiiorjb en Uetbaa^O moet ftaan. niet
Paplstlfn.' (b) ^11 ülijlit uoli uit be p.iapfcije migtplien en öefpiegelaar^. 't 31^ want
openbaar bat ^e aijobenbienaacs itju/ 51) uioDen een ftuUje brood aan V]
alp Ijunnen a3ob; 51] biüben engelen en uerftorUene menfcljeii aan; jij mejt
boen ben Ueeiben gabsaienftioe eereaan; 51) Uernietigen bc bolbaeninge öe^lt
ban ben tjeere SCi'iiia Door ljunne gjnluiiijHe mipfe/ en in anbere opjig» (a
ten; 513 tuillen boot ljunne eigene Inejften geregtuaarbigö tootbeu/ en toaa
ben Ijenui bejbienen ; 51) ejlknnen ben antfcij^ipt t)quot;quot; ljuofö te 51)11; 51} (t
Ijaten be tnare geloouigen ; jij 51J11 UejUuljjej^ ban be ïic:ftc Uan ben be^li
^eete ^e^u^/en of met ljun toeboen/ of Door Detjagen Ijebben/jijn 3e tafie
fcljulbig aan Ijet bloeb ban be martelaren; eu 51]n al^oa Ueel gjuluelij' t^eft
Her/ ban be t|eiCenen en anöere enliel natuutlgUen. ïJeje fclj^tjüen beel/ i)En
en fyreUen ban be gobbelijfte oberbciilnngen/cn bat met jnlUe fjooge uit» (c
bjuliningen/al^ ljunne berüeelbenbe litacljt Ijet lian uitbinöen/ja ljunne turt
luoorbtn gaan ^clfp be pljantafie te boben ; itunnen 51) 5e niet be?ftaan/ sein
onberen niugen 3B be^ftaau ; of Hunnen :5e niet/ 50a mogen se Uerluon' ban
be;b ftaan obe^ Oe.Diibig;|ipcltjlie uitbjuliUingen. tooi
Anderen, (c) Pit bit)lit oo!i nit Ueie aiibercn/niet ban be paapfclje gobébienét/ ber/
bie 3irl) uoU begebcn tut gobbcltjUc obe^benUingen en Uefiiiegclingen. 't reni
oper.baar bat 3e geene lienniafe Uan/ en liefde tut be ünatijeid t)ebben ; uit
grene lirfbe tot het ll?Dorb 4?oog/en bat niet fteilende tot den eeingen re» 3|u
gel ban leere/ ban ljunne beliiegmgen en ban ljun leben ; geene liefde tat (( be ïlcrUe/De3eIbe beiiatetiDe; geene lief'be en bereentginge met be luare gob-
3al!gen ; nut alle Debuten fcunnen 3c 3ictj bejeenigen/ maar be luarc gub» gini
jaligen Hunnen 3e niet berb^agen/ombat die buur ljun licljr !jen üeftraf' alle
feu. 'Zij Hennen De nature tiej laare bLiieeringc niet/ gelijH 00H ban l)et naö
taare 3aligniaHenDegcluobe/tian tiielU^oefeninge 31) geljeclbreemd 51)11 (.bie zij 1
Ijie^ niet aan fcljuldig 31)11/ bie Ijebben lui) niet 111 't ooge/ öie Ijeöben bit (i
31CI) niet aan te trcüHen.) ^)e^c fp^eHen oofi uit be f;ougtc ban gruote biiv fc^c
gen/ban Ijooge optrelilungen/ban opliluntnen üubrn 3iclj3elbeii/üoUen ben
alle fcljepfelen/ )a ( 't ié fclj^iHIielijH) boben 43ob ; ^ilcamë taal luorbt acl)
ban ijrn geljoo^d. De mau , dien de oogeu geopend zijn , de hoorder der re- frlji
denen Gods, die des Almagtigen gezigteu ziet, die verrukt wordt, Num. XXIV. (jgei
Daarom VII. lilic Dit ge3egöe blyüt Ulaar/ Dat ouli onbeUee^den tne^H maüen gee
niet ai het üan De bi fcljoulniiige ban a?oD; Oejljalbe moet men Door Ijet beuallig I
vaifi'ooge fpreHen ban ljuoge berlici)tingen niet belaogen tuorben/ om terftund te Befl
beschou- DenHen/bat 3ullie fprelir^ luare begenabigden en gcepquot;teii)Hcn 51)11/be» tin
vo''rSgee3- ^llijlc ooH bliiiDcn ^Hunnen fprelien ban lidjt/ geefitrluo^en ban geept/ ine
teiijkop berbreemüen ban a3uD/ban gemeenfetjap met (60b, liefDeIoo3eii ban lief» gei
te vatten, fcc/^ tot niet uit gebEinpöl)cltl/niet een Ijatte/bat meent tuaar» nie
1112
tegen de Piëtisten, Quiëtisten , enz. 1113
iab|. jjgjj, ^ cn rc fptEfien; baarom moet men ontie?50Erien/ of get
at rrgt gec^teliift i^/ baf 3c ban öe firfegoutuinge fpreflen; boJgt ben Dfraab ban ben SCpojkel Slo^anne^/ 1 Joh. VI: 1, Geliefden ! en gelooft niet eenen iegelijken geest; maar beproeft de geesten , of zij uit God zijn;
: -fi* want vele valsche Propheten zijn uitgegaan in de wereld.
aan VIII, ^in niet Ijaagtclijft öebiogen te tuorben boor tooorb of geegt/300 Natunriü-
7 3ii mejtu tiirt aanbacljt uit Ijet tor liicrtoe gesrgoe/ bat er ig ecne ttcee- gees'tdy-
inge be^lci befcfjotiiiimge/erne natuurlijke en eene geestelijke. keiie-
(a) t©e natuurlijke taoröt georfenb ban onöeftce^ben; be geestelijke ban
1 Eii teaarlijls begrnabigöen/taebc?geamp;orEnen/gcloobigen. waarin
'■gt; 5Ü (b) ©e natuurlijke gcfcljiebt boo? 't lifl)t be? nature/ cn uitlnenbige cn1dquot;r'
öen be?licf)tingc bejl ilEgt;oo?bp/ boor ftunnen eigenen gee^t/ boo? Ijunne pf)an»8L161 en'
'i tafie en be^amp;eelbenbe ftiacDt/ boor tebenetinge/ Oet een uit Ret anbe?
'pIÜ' t?eftftenbe; be geestelijke boor be bcrlftljtinge beg^eiïigen (©eepte^/bie
'tel/ yen uit be biuprc?nipfc getrofiften Ijeeft tot stjn tnonbe?öaar fleïjt.
uit» (c) ®e natuurlijke Reeft tot een boo?tae?p tëob/joo al^ ï|rj ï^em in be na»
nine ture bertoont ai^ ben Ceutaigen/ttoben alleö Éejljcbenen/l^eejltjften/
ian/ SCImagtigen/en 500 boort; be geestelijke DefcRoutot^oö in'taange^igte
Jan- ban Siesujsi CR?i?tU]ö/ bat : Roe alle be boïniaafitReben ban lt;6ob jicR be?-toonen in Ret tae?ft bc? bejlosfinge/ en 500 al^ Run be^ioenbe (60b en ©a-
iét/ ber/ jicRjelben in be geeptelijfte befcRoutoinge biel omnibbelamp;aar openba»
: 31^ renbe met snift een ItcRt/ReejIijftRetb/' ^oetigReib en jaligReib/ bat Rct niet
en ; uit te b?nftiien ijj/en fomtiiti^ met be intb?uftftingen: 3ift öob Den ubi lt;i?ob/
1 te^ 2||} ücn ub! Reil/ 3|lt Rebbe u lief met eene eeulnige liefbe/ gij jijt mijne, tat (d) 33c natuurlijke laat ben menfcljc bc?b?ccmb ban J5ob/be fcRriöinge
job- blijft/ be berbcelDinge ban bc?eeniginge met vpob i$ inaa? eene be?ceni»
jaö' ginge met Runne eigene pRantafie ; Itiant be Voare bereeniginge gcfcRIcbt
riïf' alleen boor Rct geloobe/ bat 513 niet Reamp;öen ; be geestelijke öjengt öe jicle
Rct nabij (!?ob/ja bcreenigt 3e met a3ob al^ een eigen. Joh. XVII: 21, Dat
C.ü'E zij ook in ons één zijn. fl goete eenReib! 9 löanbcjlijif eigenbam!
1 bit (e) ©e natuurlijke Iaat ben mcnfctjc/300 alg Rij f^/bat igf natuurlgfi/
uiii' fcRoon 5tj boor be ftenni^fc lt;j5ob^ be g:obe befmettingen ber tarrclb ontblic-
ben ben; be geestelijke maaftt üc 3ielc meer en mee? be? gobbeltjftc natnre beel-
'cbt acRtig/cn Reilig/gcltjft.I|ij Reilig i?/cn be?anbe?t bE.^elije naar Ret öe»
; re- fcRnutobe boorbieip ban ReerlijftRclb tot Ree?lijfiReib/ al^ ban beé Cfccren
lIV. a5ee^t. jilSe?Ut bit toel aan/ om niet alle i0ob-6efcRaulainge terjlonb boot
ücn gecételiift op te nemen.
iilig IX. ©at Ret bcfcRoiituen ban be soobanfgen/taelfte in biaarRcib meer Ook in do
te öeftaat in Rooge bioo?ben ban in saftcn/ 't bic?ft ié ban natuurhïfte berlicR-
be5 tinge en bc?bcclbingcbcrpRanrafic/blijftt uftbe nature bc? befcRoubJinge/schou-
'pt/ inelftc ^ce?be:fcReibcn i^ naa? een iebe?^ temperament beéUgcRaam^/gene- ^inge.
lief' genRBibenft?acRtbc?be?amp;cclbinge.i©C5e5ijn begetooonlijfte^ooiemanbsoa
tiit' niet bie?ftt/ alé lun Ijie? seggen siitlen/ bic hiete bat Rij niet beoogb Vuorbt. )cib 1. ^öböüüb X. Som-
Waarschuwende Bestieringe
onbe- X. Sommigen (a) ^iclj tot öc fiefcfjoutoinge jettenbe/ obEjbenften 't gene werden 30 ban «l5oti natuuclijU fiennen/enban ^obuElejen en gegoorö gebbcn/ verschei- jonber jui^t te benlien bat je get gelrjen of getjao^b jjebben ; en ftlim* den, iioeinEn jn t)je fippemsingen ban 't eene tot ï)ct anbere/en maften bebat» tingen ban dJob/naar bat öun Batte en berbeelbenbe ft^acftt get opgeeft/ malen ban op bie be^beeibingen/ en Uiat jtrg baarin opboet/ bat ban befpiegelen/ 300 moet ban «^ob 51)11/ 300 fjeeft 45oü jiclj ban aan be jieie geoptnbaarb/ of Ijet ban betamelijfte gebatjjten ban töob jtjn of niet/ of jjEt niet be l^eilige ^cljjifttiur obejeenfiomt of niet/bie openbatinge i^ ftumie genoegsame bejseftetinge/ bat get regt en geegteloft '#•
XI. (b) Sommigen tjefiften gunnegebacgten ban aile^ af/ban fcgepfelen/ ban jicgsclbcn/ban (0ob/cn 3ijn ne?gen^ mebe be3ig/ban met toegfinij» ten ban bie boo^bie^pen/bie teiften^ boorftomen/ om ai^ 3oiibe? gebacgten te sfln/ en algof e^ nietg taa^/ en aïsoo te ftomen en in te 3inftcn in eene biftfte bonfte^geib; al£ ban in bic biftfte bufête^nipfe een fl^aalt je ban liegt in be ge^fenen flomt/ jonbe? boo^tne^p te ontbefiften/ bat acgten 3e ban ben «Hieegt/ ban bat liegt laten 3c 3icg behalen en opleiben/ bat liegt ber» meejberenbe/ ontbeftt gun (öob buji of 300/ bit 3icn se al^ lijbenbe/ alp ont» bangenbemaar aan/en laten 3icg baarban befcgönen;biigtDo^bt be tfcle be^bJajnib in be liefbe/ en ontbangt be^e of gene bebiegingen en aanraftin» gen/tot bat 3e tuebejom tot 3icg3elben ftomen/en e? boo? bien tgb uitfegeiben.
XIL (c) Sommigen, lugst grbbenbe tot 43ob te naberen/en ^em te aan« fcgoubjen/ ontboen 3icg ban alle rebeneringen/ memorie/ genegengeben/ ooft ban bic gebacgten/bie in 't eer|te be genegengcib/om 3icg te bc» geben tot bc befegoutninge ban (i3ob/ ontbonftten/ alp nu uitgebienb geb» benbe/ en300 ontlcbtgb ban allep/ ftee?t bc 5iele tot (©ob/bien aanme?ftcn* bc alp garen (60b/ en bcnftt maar/ fl ièob/ lt;60 3Öt mgn 45ob/ ift ben utuc; en luiptert ban boortg» luat 43ob ban 3teg3clbcn -jal openbaren/ en bu^ bcg» Iigtbc3ielc5icg in een bc^liefb gesigte ban (Öob alp; tegentooorbig/39 blgft ftil ftaan/ fmaaftt meer ban 5e 3iet/ aanbibt/ be?gcft/ onbe?toe?pt/ lieft. ï^icc ontbreeftt alleen oJccpt/ gee^telgft lebcn/ oefeningen be^ geloof^/ 't gaan tot a5ob boo? (Cg?i^tu^/ lt;0ob te befegoutaen in 't aangE3igte ban dlgjiétup; en betogle be3c bingen er uit 3011/300 i^'t alïcp! eigen inerft/ eigene inbeclbiiigen/natuurlgftc oefeningen/en alsoo ban geene taaaröe.
XIII. (d) Sommigen gouöcn 3icg ftil in eene toegchee?bc geftalte tot iJ5ob/boen niet ban biacgten op ben (ï5ee^t/balt gun nietp in/30 gaan hicêr gecn/tuel tebreben ; balt gun toat in/bat i^ ban bg gen bc gt;J5ee^t/ bat ip ban lnaargrib/ en 3efte?ber en onfcilbaarbc? ban get ï©oo?b »J5obp/ bat 3B maar acgten al^ eene boobe lette?/en maa? een SC 25 lt;£ boo? be ec?^t» bcginncnbcn/ of ban ganp'cg gccne nuttiggcib. SCl^ be inbal gun bit of bat aantoijpt om te bocn/of te laten/bat ip be Icibinge ban ben lt;J5ccpt/ bic bolgcn 5e/ 3tj bibben nict/ 33 fp?eften niet/ 30 boen nict^/ 300 een in» bal gen niet b?pft/ en leben 30P ftil met genoegen baar genen; maar alé
etn
1114
SDfnim-gcn.
Hoe wederom finderen.
Pn wederom finderen.
Andoren op eene 3ndere inaniere.
tegen de Piëtisten, Quiëtisten, enz. 1115
een inbal gen fcaar gaan 3e öan op aan/ of get öan naar of te-gen (J3ob^ i©oo?b i^/ öaar boen 5c onbec^oeR naa?/ bat gun eben»
beef/en 5O tDoröen aljoo boor gun eigen gee^t tael brjboejb tot gjutae» len/ baar ooft bc nature boot fcgjjllt/ gelgfi getuigen öegenen/ bie *i5ob boor jijne goebgeib ban bc btoalinge guné taegs öeHee^b geeft/en be ba» gelijhicge onbejbinbinge ïee?t. Sommigen gaan berbe?/ en fpelen ben ^ropljret; a!^ Ijunne golle ge^fenen inballeii opgeben ban toeftomenbe bingen/ bat jgn ban openöatingen/ bat jal ban ftoinen of niet Romen,
Stnne be^boolbe menfegen ! geöben begeerte om vöob te joeften/ en 3gn tuelbegagen te boen; maa? loopen ben gegeelen taeg mi^/ en gaan met fiunne inballen en onberjettelgfie bjift ban eigen geest bedoren.
XIV. ^at men jicg a5ob bertegentooo^bigt/ bat men Depjorft/ luelfte be goebe en dPobe bielftegagenbe luiile 55/ bat men get IBooro 43obö/al|5 ben geopenbaarben taille 45ob^/ jich alé ecnen onfeilöaren regel boo^ftelt/ bat men geburig atgt geeft op be leibinge ban ben J3ec$t/naaii\u (et op sijne toelberlicfjtenbe confcientie/en tegen beselbe niet boen of laten tail/bctaamt allen Cg?i^reuen; maar jgnen eigenen geegr/ en eigene inballen/ aiéof Ijet ban ben heiligen «J5ee^t taa^/ op te balgen/ i^ in jijn eigen lierbc^f loopen.
(0in boor bie eigene gee^tb^gberge Betoaajb tejijn/ geeft men in 't ooge MiJdelen te gouben: (a) (Dat be menfege eenen eigenen geegit geeft/bate? uele0!iy00r bejleibenbe geepten jtjn/ bat be Booje geest jicg in eenen engel beö licgtö glütjrii-brranberen Ran/ en tael gebacgten/ bie in be ftoffc goeb sgn/ met een oog- quot;enje bV merfiom te be?leiben/fian ingeben en aanporren/om bie op eene bejUeejbe ^jana/dt0 maniere te boen/ en bat men baarom tael moet toejien/en taeten/ boo? tael» Ren greét men gebjeben tao?bt. (b) ©at be heilige ^ee^t ben menfege ober*
tuigt ban jonbe/en gem ober jgnejonbe bjoebig/berlegen en opbele^lei ttgje beroerb maaRt. (c) ©at be heilige a5ee^t ben menfege/ bien l^ij in*
neemt/ taebe?6aart• ban buister liegt/ ban boob lebenbig/ ban aarb^cg ge*
melgfcg maaRt. (d) ©at be ^eilige ©ee^t i^ een (©ee^t be£ geloofd/ en be Rinbercn (0ob|S tot Cg?iptii^ brengt/ en gun 3Ie5ué tot gun rantfoen en geregtiggeib boo? een taaar geloobe boet aannemen, (e) ©at be heilige (©ee?t jgiie Rinberen be?eenigt/ en bejeenigb goubt met be ïte?Re; taant 3n allen tao?ben boor éenen öeest tot één ligcgaam geboopt/1 Cor.XII: I3w (f) ©at be ^eilige dPee^t be geloobigen in alle^ leibt naa? get ïBoa?b; be l^eilig^ lt;amp;ee$t geleibt 3c in alle taaatgeib/ nu/ 't i©oo?b i# be taaargeib/ bat i^ be eenige rrgel/ opbat tag niet 3ouben btaalen/ boo? baf I10oo?b taebe?6aart i|g 3e/ geiligt 5e/ leiöt ^ij 5e/ t?oo^t 3e.
B?eet ban 3eRe?/ bat baar bese bingen niet 3qn/ bat baar be (!3cc^C (fiiobé riet ié/ en bat alle??/ taat men boor gee^t opbat/ en met get gesegbef niet obc?fenRomt/ enRele inöeelbingen enquot;be?leibingen ban fijnen eigenen geest stin; men gebe ban geejSrelgRgeib op/goe goog men get ooRop»
gebe/ 30t ban onbe?rigt en getaaarfegutab/ en taeet bat be heilige (6ee^t alïeen aan be Rinberen Oïiobp gegeben tao?bt/en bat bie alleen öenlt;0eedf
25amp;amp;B6BB 2 ban
1116 Waarschuwende Bestieringe
ban CfjjigtujJ gEfifien/ en boo? ben lt;0Be^t rtcleib toorben ; maar bc na» tuurlijfie menfcfjen fi^öBen bcmSec^t niet/Jud. vs. 19. IE5c Uierclö ftan Den 43ecj5t niet DntUangen/ jij jiet ^em niet; 51) lient ïfem niet. Natuur- XV. Hit bejE manieren Uan öefcjjoiiVDinge blijüt Ijet lilaar aan öe Uiare schouwen Ofbjalioen/ bat j)et a'le^ maar natuurlijli toejli ig/ en fiijjonbe? baatuit/ blijkt nit bat jij Ijetbe gjooifte oecptelijftöeib acljtrn/i)oe iemanb nier? ontDaan rê 8lt;-'zlt;'g- ban siclj^ellien/ en sicOselben 500 ganpclj fttogt ie/ al^of |jt) niet Ina?. i^ict re van'be-boor 't fcljaamactjtig ge^igte ljunner jonbrn ; maar boo?/of bergelijtiinge stbou- met (öob/ of sonbej reben/ of ombat 513 meenen bat l)et 30a 3ijn moer. ^tna3e ger^tciijftDeib/bie maar i^ enfiele natuutipöeib ! IE»aarani Ijeüt gij Itigt aan {jet ücfcljoiitarn in een geljeci li to ij t 31)1) ban uselben/enin aan u3Elben niet te benften ? 25coogt gtj baarin ii3elUen niet/ acfjt gij bat utoe 3aïigf)eib niet ? toaarom begeeft gij e? u ban toe ? (©m .©aDp toille öe^oeft en ftunt gij boen/bie fjeeft er imme?s geene nut»
tigljeib ban/300 boet gij ïjet ban om uto^ 3elfp toille; ombat bat befclion-toen in ben fiaat ban niet uto bermaaft ié/ en 300 beoogt gij uselben Daarin/ in 't toellie gij meent nselbcn gangc^nict te beoogen/en U3cll)en gefjeel fttogt te 3jjn. 2|nDien bat «irfluiten en be?nietigen ban sicamp;selben geeé-telijft toag (baar fjet toaarlöli natuurjijft en sonbig ip) 30a toap öet geen jonDig 3oeftEn ban jicg; maar een Ijeilig 3oeftcn ban 5iclj3tlben.
Daar is XVI. ©aar ig 1 een 3onDig en een tjeilig 3orftBn ban 3iclj3elbEn. --o„- Zondig soefien ban jicf^elben eere/acljtingc/liefbe/bjee3e/yrofïjt ken van En bic?geiijHe te beoogen/opbat alle menfcljen/en alle? in Ijen 3quDe ein- j ïiehzei- Digen. Heilig zoeken ban 3ic()3elben i^ 3|jnen eigenen toelftanb naar ben wdk'eniet^OCamp;ame te 3arliEn/om brfitoaaiii te 3rjn ^aD op beeene ofanbere toi)3e besta tin te Dienen ; ben toelftanb ban sijne siele/ lidjt/leben/jiefDe/biijüfcljap/ zoeten bergenoegen/3alig{)eiD in get soeftEn ban ij5oa te fieoogen/Dat ig geene van zijne 3onDe/ maar een teeben ban regt geegtelijli te toejfi te gaan/ Dat ig gei' zSeid 1|0 SOtben ban 3icÖ5clben; toant/
Vijf be- ' I. ©Ob geeft Ijet geejtclijft soeften ban sicgjElben Den menfefje in ge» wijzen, (cljapen ; moeate 5CDam Door fjet Dreigement/ten Dage/ai^ gij Daarban Eet/3iilt gij Den boob fte^ben/niet 6E3ojgD 3ijn 3icl) ban Ijet eten ban bien boom te toatfjten? Jiiaoegt fjij niet b?eE3en 3ijn' gelulisaligen jlaat te be?Iie-5en? JiBoept Ijij 3ijne 3aligfieib niet 3oelien in be gemeenfcljap met 3ijir a5oD?
2. (!3oD fiebeelt 3i]nen binDeren bare zaligheid uit te werken met vree-zen ende beven, Phil. 11:12. ^oo moeten 3e f)et Dan beoogen.
3. lt;j?oD fielt Den menfeije geburig bjeigementen booj om Den menfdje door vreeze te behouden, Jud. vs. 23. SSiet Luc. Xin:3, Indien gij u niet en bekeert, zoo zult gij allen desgelijks vergaan.
' 4. «Job gebruiftt biie betoeegrebenen/om Den inenfc(je te betaegen tot get 3oelien ban sijne eigene beljouDenigfe. Mattb. XI: 28, Komt herwaarts tot Mij .... ende Ik zal u ruste geven. vs. 29, Neemt mijn jok op ... want mijn jok is zacht.
5. 3in»
quot;win ge.
tegen de Piëtisten, Quiëtisten, enz.
5. Sdnbien be mpnfcïie sidfodfaen en sijnen taeljlanb niet moeite fteoogcn/ 300 moegtc fjet ftcm eltcnUFEl 51)11/f)oe tjrr fiPiu ging naar ligcliaam en naar 5iele/cn 500 tnöiffcrciu cm oiibevi'djillig yjnöc/ 500 tiirlöen alle gefiefeen op;
hiatit Ijtï liatibp nirts tc 'jnjeiren rn n-Vier^neUen/baa? nograns il?üb tnil dat hij zijne begeerten iu alles door bidden eude smeeken met daukzegginge bekend make bij God . Piiil. IV. 6. ©au liiciarn un!i oc baiiUvgtli^gen l'nuc be ontüancicne liicibatien ep ; haar nograiiB •öoö Vuil dat wij God danker; ia alles, 1 ïhess. V: 18. Dankende den Vader, die ons bekwaam gemaakt heeft, om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht, Col. 1:12.
Hit be^en alten blijlst öat !jct nier üeoogcn ban 5nnen üielitanti/ yclj Sellien geljeel uit tc treïilu-n/sicl) ten opiigtc ban jijne amp;el)oubcniisfe ge»
ïieel ft lutje te jijn/ en sirlj^elben Dberal ulc re fouten / gerne geejirelnftljeib i^/ maar eene eigenberficröe gobisöienst/tegen gt;0oö0 geöob/en tiergeu^ toe birnt/ban tot ber;abiiige DeiB blnfcijeó/en eigene inbeelbinge.
XVII. Tegenw. 1. jlSen mogre benften/ moet niet a3ob fjet einbe ban ïegenw.i alleis 5iji!/ eu alli^ in séhiö einbigen ? ^laaat met Ijet Benogen ban 5icl]» jelbcn/ftelt men jic^elben tot Ijeteinöe/en menetnbigtin jicfj^eiben.
Antw. %\§ een gob^alige jicljjelben in het geepteltjite beoogt/joo Ijan» Antw, telt l)ij naar get bcbeï en ben taille (!5oöié''en 't ifi onmogelnft bat Ijtj in Sicljjelbcn soube einbigen/en in jijrie geluftsaligfteib ^onbe ftaan bliiben;
leant ban !«gt; Ijtj niet tot Ijet top ban 3tjne geluftsatiglieib ; maar ög 300 begenabigb 3i)nbe/ en onbe^ Jjet genieten ban be goebgniifrigtjeben üan üroö/ 500 firejt l)ij 3iclj telfmié tot a3ob/ aló be oorsafte ban 3tjne 3aligï)eib/en einbigt insein/ ïjem bar.ftenbe/ l^em eere en |)ep;lqftljeib gebenbe/^ein lobenbe en p^jjienbe/ombat t^em alle lof boor jijne nature toeftomt/en l^ij het taaarbig is; en f)oe een geeételijfte ^uiberbe?
einbigt in be berfteerlnftinge ban 45ob/Ooc fti) meejbe? 5alig leib |jeefc;
en t)oe Ijij meerber saligtjeib Ijeeft/(joe Ijij meejbej in 4?ob einbigt/niet
öat f)|) gt;6ab tet^ toebrengt/maar be nuttigtjeib i? boor ben menfetje;
300bat 3ijne 3aligl)eiD te bcoogen/ en in 45ab te einbigen/samen moe» ten gaan/en be gob^alige ftet eene niet ^oeUcn en oefenen ftan 3onöe? get anbere ; gelijft alle gobsaligen in a5nb einbigen in Ijet ontbangen en Oenieten ban be taelbaben ban i0ob/ 300 fieoogen 3tj ooft (bnsnnbe? be babpj^ in Ctj?iptu?) be bejljeejlpiiige ban 43ob/aijj 53 ietg sullen öe-ginnen te boen.
XVIII. Tegenw. 2. Cen CÖJ'éten moer 5icïj;elbpn berloocïjenen/Matth. Tegenw.2 XVI: 24. ^JSoEt niet soefien bat 31)1116 ié/ 1 Cor. X:24. niet^/ Gal.
VI: 3. 4lSüct neberig ban Ijarte 3ijn/Matth. XI: 29. ©ip# moet be men-fclje oVipral uit bli)ben/ en sicfiselben np?gcn«j in sopften of beoogen.
Antw. ©aar i^ b'ipbpilpi zeiven. Een zondig zeiven , bat is/ bp Ijoogmoe» Antw. üig'oeib/ boosaarbigheib, ta:aaUgiPtigl)eib/ ni)bigt)pib^gierigrjpib/0ntiicfj«
tigljeib/ en allp sonbigp Dpgeerlijiiljebpn beg be baben bie baar»
uit booctftomen/ toaacboor tjij iijne luiten tractjt te lnolboeii/ en srjne
3 öe-
1117
1118 Waarschuwende Bestieringe
fipgeerte soeftt te Beftomen. ©itjeïbe moet «n Cfof^ten niet ^oeften; maar f|rj moet sicFj ontljoubrn ban be bteefcfjelgfte 6eflep?(pFjctien/ tael» fie tohij baprcn tegen öe ^iele; maaz fiij moet öie öooöen en ft^utfigen. Daar is XIX. 2. ©aar ooli een natuurlijk zelven, bat i$' begeeren en 30e» tuurïyk fiEI1! al tot toPlftanb ban Ijet ligcijaam bctjoort / fpfj^e/ bjanft/ zehen, flaap/ lilceberen/1)uüen/goeberen/ in bjrbe onöe? be menfefjen te ber* Taue'vcr-heEren/ Pn bif jgclijfte bingen/ bic tot be^ menfcljen leben be^ooren ; beje louche- bingen mag en moet men jotfien/niemanb Ijeeft ooit sijn bfceétlj ge« 11611 Öö fioe^tejt Oct; maar een dlJigten i^ baa?op niet gre
tig ge.;rt/ liij beoogt bie bingen om ©obe baarin te bienen/ i^ gelaten in be bebcelinge vJnobjS/ bccl of taeinig moet-fjem be?gcnopgen/ ombat get 3iin beel nietig; maar alp bcje bingen ftomen in tegenftcllnigc ban ben J^rere ^ejus/ ban sijne jalite/ ban bjaarlieib en gob^aligfjeib/ en men moet Ijet erne of j)et anbere laten/ban brrlootfjent een Cij^ipten jicï) gctaiUig/en faat alli é geVnillig baren/ftan be roobingen jrjne? goe» beren met blijbfcljap aanjien/ en jjoubt 5ijn lebcn selfg niet bie?baat. ^it ip bc bejlDocljcninge/ bie Cf)?'stu^ eijgt;cïjr.
Daar is XX. 3. ©aar i^ een geestelijk zelven, bat ij? be begeerte tot be be-temzd-' fiouöfnipfe en het toel^ijn ban 3gne 3ielc/ alp be be^oeninge met *lt;5ob boor ven, 't Cü^iptuig blocb/ bejccniginge met *lamp;ob/ en een leben in 5i)nc gemeen» welke ai-fcljap/liefbc/ lic^t/ IjeiligljeiD/be eeutoige ; bit gcc^telijfre
zocht0 mag een Cl)3ip!ten niet be^loocfj^nen/ öö 'quot;oet Ijet met alle 3t)ne magt moetwor-en altijb soebeiv't ip f)et leben ban be 3iele/'t ip öe taille «èob^/'t igl l)et bebel lt;Sobp/(l3ob f|crft baar Defjagen in ; bit niet tc joeften/niet te beoogrn'ip 3onbe. ©iep mag bc menfclie in öen omgang en bcfcljou» tainge ban lt;!5ob/3icl) ban 3iclj3eH)cn niet ontboen/3iclj3elben baat ge» geel uit tjouöcn; maar moet baarin beoogen'en trachten te genieten gecételgh br?maaU/ biiibfchap/ liifbe en Ijeiligfteib.
©e plaatfe/Matth. XVI: 24, 3tet op 't natuurlrjft selben/1 Cor. X: 24; op 'tsonbig selben/Gal. VI: 3; fpjecftt ban 3ulfic menfeften/bic g.zoote inberiomgen hebben ban 3ict)3elbcn/ anöercn bejacfjtten/en onbe^tu^» fcljrn ^ellien of grene genaöe/ of ganpet) bfeine ö^öben,
Matth. XI: 29. Jöeberiglieib fluit 3icf|5rlbcn niet uit; maa? öc» trehliinge op 3icl)3Elben/ e?ftpnt/ toat öö ip/ toat genabcn en Vnelbabcn Öö Ijceft/ be^ljeft 3iclj baar niet op/ belnijle ö'l e?lient/ bat {jij 3e ban 3icti3eiben niet fyeeft/ maat bat 3e ïjem ban (©ob uit enfielc goeblicib gtfci)onften 51)n ; 3tet 3ijnc sonbigljeib/en bat tjij baa?om nieté taaa?» big i^; 5iet beugben en facftttiaam|)eben in een'anbe^/bie fjn niet Ijfeft/ en Urrlieft bien buben 3iclj/ en bemgle t)i) ben l^eere Si-^ué tot een boor» bcclb tierft/ en Ijij tacct bat bic lage/ bocii meteen gcnrrc»3e geitalte al^ een Chipten/«£gt;obe aangenaam ip/30a tracht Ijfj ootmoebig te taanbc len met 35ncn lt;©00/ alp een gefpeenb ftinb bij jicljselben/ en in alle bc tamelghe onb^ftellinge en gebienftigOeib neffenp be menfegen; uit be3e
al'
tegen de Piëtisten, Quiëtisten, enz.
ellen amp;Ipt/ bat Qet uttfTuiten ban jiclj in be befrijoutoinge ban (6ob/ een Öaat6ïtjfiiflö8 tecften ip ban enftele natuurIt)ftl)eiD/ eigene be^amp;resinge/ en jonbitte tianbrlinge nrffcn^ brn öoo0en rn Ijriligcn 43ob.
XXI. ^ip dingm jjjn er/öie öe gob^aiigen luel (jet meeste boen flin-Drie za-geren. Het eerste i?: öat oie- tarll?e ban Die ^ooge befpirgElingen fprc e®ük0iehi fien/ ooit brrtjalen ban fiimne br^renigingc met (!5oö/ ban l)uii eigmbum Christen aan «JPcb/ cn bat 3e in bc brfcljoubmige gt;(Poö aanmrjltcn alp tjunnen il5ob.
Het tweede ig/ bat 5e uitnemenb toeten te fpjeHen ban be liefbe tot 160!)/ gtr ^ en ban in be lirfbe ©obp te bersiiiftrn/en baarbooc al? be?tee?b te üio?« ben. Het derde ig/bat fommigen 500 uitnemrnb fpreften ban De fcfjoon-Öeib en tjerjltjbbeib ban ben ^eece 3r3U#. ^eje b^ie jafien/ benhen je/ 3ijn itnme?^ gee^telijft/en filijften ban bijsonbecc genabe/en toicjoube op bie safien niet be^lieben/ en baarban niet gaarne alttjb fjoocen fpre»
fien? 3tfi anttoootbe: 't Ran niet anbe^p jijn/of een tnaar brgenaoig-be/ ftoorcnbp fp^eften ban brfdjoutoinge ban dPob/ban eigenbom aan aamp;ob/ ban Jiefbe tot «Öob/ ban be fcfjoon^eib en ÖEejlÖftamp;c'b ban ben l^cece Seju^/ too?bt baarbooc opgrtoeftt in iiefbe cn bctlangcn naac julften ftaat; bctoijle 51) bic jaften in Ijate gecptelijfie nafure Uennen/en aljoa opüattcn/als jij baarban tjooren fprebcn. lt;Cn inbien bc fpjefte?p bie 33=-firn ooft in ijate toare gerstclijftr nature ftrnben en öesaten/ 't 5011ÖE br?re ban on^ 3tjn/ bat taij iet^ 30UbEn boen tot taaarftljntoingc ban bejcllje/tatj souben 3e in liefbe omgeven. jiBaar betaijle toij toeten bat bese bjie jaamp;en ftimnen boortftomen ban eene natuuclijfte beclicljtrnge/
cn ooft gesrgb toorben ban ^ulfte menfcljen/ bie grene lnare gcnaöe bc3it»
ten/en bic opFjrffen afieibcn ban be liefbe tot be toaarljeib/tat Ijct lEgt;oo^b/
tot bc ïicjfte ban ben C?cere SfcjiijS/ban be befteeringe/ban be oefeninge/
ban öet toare jaligmafienb geloobe 'soo tjebbcn totj noabsafte te toonen/
Boe be onbeftee^ben neffrnp be5e b?ic saften ftunncn besig 3ijn.
XXII. tSclangenbe het eerste, 't Sfs gemeen bat tgögcloolJigen/nittoen-Dat de big goDpbicnfligen/natuurlijften/ja ^ciDenen/J5ob als ijunncn a?ab aan- 20^®° inc^ften/en l^em gunnen gt;6oD noemen/bat lp ftennclijH bij een iebe^. U^aaj- spreken om 3oiiben bic/toclfte ban bc ftefeboutainge tacjft maften/ fjetooft niet ftun- T^n.v?'nr-nen boen ? jiBaa? ombat sijsicg bat inbeclben/baarom ip't geene toaar-met quot;God. geib; lt;J5ob ip niemanb^ gt;l5ab/ban ban be toare geloobigen/ bie boor
tu^ en met sijn aangenomen rantfocn en gecegtigfieib rot 45ub gaan om bersocninge. ®ie ban breemb 3tin ban bien toeg/ cn boor b!cn toeg tot lt;l5ob niet gaan/ bie {jrbben in bej toaa^fteib geen eigenbom aan (6ob ' (©ab ip f)un «Pob niet/'t 3t)n maarübelc inbeclbtngcn sonbe^ g^onb ; 31) l)eamp;« ben nooit gesien cn geboclb bc fcljeibinge tupfcfjcn (60b en hen om be ^on»
hen/ ben toorn lt;l3obp tegen ben ionbaar/ be regtbaarbigheib ^abé al# iïeg»
te?/bic ben fcj)utbigen geeng3in# onfcliulbig fjoiibt. toeten niet Dan Cbjiptug boo? ben geloobcaan tc nemen/ {joc souben 3c ban beel aan iPob ÖEböenï 3ó mejften dSob aan al^cen^ob ban alle menfcfien/of ban
allt;
1119
aïlen/bic jfdj tot Begeljen/En socften/fdjoon niet boo? ben fenigen taeg ban Cf)?i6tu£/of 51) licböi'n gmif rfbenen en o:onörn in 't ongc/en Ur^öcElöen Ijrt vel) nida?/cn gaan tn üie beJÈcelbinge boojt tot be^nionöcrcn/ tot gmorgen iifmcii/ tot bli)öfcl)aplt; gt;i3oö ^ulli een gt;J5oö/ en Oie gt;l3oö fjun «Siob'en bie €gt;oD al üiat l^n is Uoo? })en/Dat ^tjn gjoote bingen ; buci) bcle ban bic bcicljoiiliuvs arbciöEii alle bebiEgingEn nef' fen? 5icÖïpl^ri1 quot;'f te tjebliEii/5tclj5ElüEn Illnijt tc yjn'aan vdj^Elben niEt te benlien/cn grene tOEOejUeEringcn op ycljsElben te mallen ; maaj alleen vöub re ürfcl)uuti.ien/ban •öub bcft^aalö te tooröen/in be fjoog* [)Eib/ lier;li)lil)Eib/ ecnu ighrio/ opgEtroltliEn te toorben/ ja/Ct i^ Een fctvifJïtElijli SEggni) gt;Elf0 üobEn 43oö tE ftoir.En in ljunnE brfpiEgelin-gen. UPquot;ie sal 5ict) ban ftootrn aan (jet jegoen ban beje befctjouüie^/ bat ie Eigrnöum aan 43oö t)rbbEn/ bar éob l)nn (öob is ?
Fn van de XXIII. Het tweede. quot;Zoa al? hun eigenbom ig/ 500 i«ï ooft i)unne liefbe tot Gods6 ^00* meu^z -,EC^ CL,|1D 'ifftjc^benbe nature/ binbt of bejbeelbt 0 s' f)i) 3icl) een fceminneltjft boojlUE^p/ jijne liefde'gaat baarnaa: uit. ©e be^beelbinge fteeft ötc? toonöErljjfte ft?acljt/ be ijbrlc mrngtf) ftan sicQ ietié of iemaub bejbecloen'bien tji) nooit gesien IjeEft/baar maalt fttj op met söne gebadjtEn/ ög bejmaaftt .vel) in bE?bEElOE janiEufpjaaft/ fjtj bErblijbt jiclj in be liEfoe/ aljiof |)et üiaait)eib taaö. SClö nu een natuuj-Igftmenfclje op iöob balt met sijne gcbacfjten/joo ftan Ijt) coft natnujlijfte fistiicgingen ban lietbe tut 4?ob l)ebüen/en als hi) baarbij öe balmaaftttje# ben ban «öub/ 't 511 boo: t)Et licljt be? nature of uitejlijfte be?licl)tinge ban ï)Et ll?co?ö/bEfcl)ouUTt/5oa bolgt op bat ge^igtE liefbE/niEt iaarE gEi-|étEltj-fte/maar natuu^lijlie; l)ueban!g be ftenniófe i^/jooöanig is ooft öe lieföe; 300 beminnen öe i^eibenen a?ob/ 300 fpjeften bE afgobenbienaar^ eii be afgEbinaalben ban be saligmaftEnüe toaa^ljeib ban be liefde iJ3oü«ï/ ban be pionbe^lijfte belnegingm de? liefde/ ban den ftus» be? liefde na {jet ontlualien/en ftlimmen doo? allE belucgingen de? natnurltifte liefde/bic een menfefje tot een menftlje l)rbben ftan/ op tot öob/ soobat niet bc nature bc? liEfbc beranbe?!/maar alleen Ijet bao?Uie?p/en onteeren lt;i3ab met linnne geuaambc liefde iJ3obé.
Beden 2 XXIV. JltiEn mogte denftEn/^tjn niet natunrïfjftemenfcrjrn riatE?^ gt;6obé5 denkel 'k quot;^8, ; Zijne baters zullen van zijn aangezigte vlieden. Rom. 1:30, Ha-
heid'e IJ' ters Gods. Kom. VIII 1, Het bedenken des vleesches is vijandschap tegen God. ©cüJi)le uu UEle bau bE üEfcboutiiE?^ ^od in dat befcljouliiEn bEininnEU/ dat ban gcEii blijft/bat 31) gEE^tEltift bErlidjten eii tnaajlrift \iiEbE?ge» boreiiEii ^nn ? 0?ant./ 1 Joh. IV : 19 , Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft. 1 Cor. VHI: 3 , Zoo iemand God lief heeft, die is van Antw. Hem gekend. Antw. 't 3^ niEt al liefdr/ bat ben naam uan liefdE b?aagt; baar is ceiie natuu?l!)ftE liEfde/ eu baa: i? Ecne IjeiPge liefde, ^ nuurlijftc inenfcfycn/ alg tfEideuEii en alle Dnbcftee?oen/ (jebben natuu?Itiftc liefde/ bie i?i ban biensElfben aa?b/alg Ijij ig/ uit toelften jij boo?tfioint; nu/
die
' 1120
tegen de Piëtisten , Qliiëtisteu , euz.
die in den vleesche zijn, en kunnen Gode niet behagen, Rom. VIII: 8, ïlit bie natiuijlijllE licfbe ïtan men uiaa^ ÖEfluitcii/ önt Die menfefjen in be nature jtjn/ en o^niscfj niet bat jij oceételijfjen en tucbcjgctioirenen sijti. ®ar ftaan bnj ganfcjjeiijli toe/ bat een natuurlijft mengel)/ befcljoutoenbe uol» inaafttljEbcn/ 500 a!^ I^ij ii)ein in be nature openfiaart/jgne Ijoagtjeib/ IjeejlijJjfjeib/ inagt/ gocb^cib/ en 300 boort/ até joobanig uit sijn natuu:-üjli Ijarte met eene natuurlijfte liefbeamp;eininnenftan/cn fjeibcnen en anbece onbeftee^ben l^em 300 lief Ijeübcn geljab, Cn be3e/ bie in 3U[lie oyjigteii (öob ftunnen beminnen/ ïjatEn tf|ein in anbete op5igtL,n/ en toonen bat/ in 3!jn iDoojb te be^toe^pen/ in sijnen Zone niet aan te nemen/ in 3tine Idn»
beren te Ijatcn en te be^boigen; luant met alle menfcfien Fiunnen bie na-tuurltjfte öefcljoulBejg omgaan; maar baa; ig een afl'iee? ban be ftinbereti (0obp/ bie get beelb vèobp Inaa^ltjff bc?toonen/3t) {jaten Ijet licljt/ ombat 31)
öaajbg bejfcljijrien/ en 51) ban ijet licf)t in be taare geloobigen Beftjaft tuo;«
ben/ 3tj toonen bat 3e 160b öatcn/ ombat 3Ö naar 3ijne üietten niet tnillen lebcn/ maar naar amp;unnc eigene pljantafre/ en bat 3c 5öne Bejï?affingen Ija^
ten/ ja/ ljun geljeele leben toont/ bat 3e «£?ob niet beminnen.
Siilö men bese natuurlijïte liefbe bergelrjfit met be 5inbere geesteïgfie ïiefbe vipobg in CÖ^i^to Sü^u/ toaarban tnij een Ineinig bencben 3uUcn fpje»
ften/ 300 331 men sien bat Ijet ïileini'te banUpTien en Ijet min)te iljaaitjen ongelpelnfi fjooger en 3uibejDer ig/ ban aï batboorgeben ban be? befcfjou-toeren licfbe/ met Ijoe frljoone tnoorben 3!) öie oolï oppjoniten. Sij be^fcljil'
len niet in t^ap alleen/ maa? in be geljeele nature. 9 ïjoe berre obetn?cft be «öaübiltjfie bonfie/ bat Ijemeljidj buur/ alle bie boobeHolen l
XXV. Het derde i^ Ijet uitnemenb fpjeamp;en ban be fteejlgtfïjeib en fcïjoan-En v^n de fieib ban ben f^eere 3c5U^. %$ bat taonbe?/ Dat iemanö/ bic öe ^cïj?ifture ^S^van Ijeeft/ en bie bc? gob3a!igen fcljjiftcn/ ben l^eere SSesup in sjjne fclioontjcib ilen Hecre en ^eejlijfiljeib bcfcfj?ijbenbc/ leest/ en baajlig een tnelfp^eftenbe tong ^ceft/ Jezus-uitnemenbe ban ^us fpjeUcn ffan ? ïient temanb baajom lesug self; 33
bat een bltjft/ bat tjij zelfben lleece 3e3u^ in 3ijnc fctjoonljeib en Ijecjlijftfjeib) boo? onbe^binbing/ 5jct en fmaaftt ? ^ij i^ tc onnoosel/ en te tncinig bebjeben in öct CÖfMtenbom/ bie bat uit fjet beballig fpjeUen öefïuiten 3ouCie. iet ben fp^efie? eenp ronbom in 3ijnc gcbodeng/ in 31)11 geselfcfjap/ in stjne liefbe tot be gobsaligen in beïiejfie/in bebijf ee?fte t'tellingen ban bit ftapittel/en gij 3uit Ijaa^t yen/ tuat ban bien fpjefte? te oorbeelen ip; maa? in3onbe?ljeib let er op/ Ijoe tjij fp^eeftt ban De toclcibinge bc? 3iele tot 3[e5iia alp 25orge/
goe be siele quot;mf^ftt in jjrt aannemen ban ben i|ecrc ^511^ tot 3|jn rantfuen .^'s0 . en gercgtigljeib/ in be siel-taoritelingen/ en gij suit 3ien bat al fjet fffjoon- genadequot;quot;1 fpjclien maar i^ ban ben [feere 3ic3u|/ alg ïtoning/ of a!^ een patroon ban beginnen nabolginge/ en niet al^ i|aogcp?ic^ter/ om in 3(jne bolboeninge be^oenin» gehou'-ge en bjebe met i!?ob te 3ocften/bcor cene geburige en biftlnnl^ Ijerljaaldc winge op aefeninge be^ gcloofg/ bat Ijet pit en Inesen is ban Ijet toare Cfjjistenbom. tuuwiikoquot;
XXVI. dommige ftleine fiinberen in Camp;?i^tu?/Die ligtclgft met allerlei wijze.v I. Ccccrrc tcinb
1121
1122 Waarschuwende Bestieringe
tninb bc? leere om0cb?cl)en taojben/ Doorenbe Bebalïig feEficn ban be Boa» ge öefcljouüjingcn/ cn niet mejRenbe ben angii/ bfe baaronber bekborgen ligt/ be^licben op 300 eenen jlaat/ boo? gee^tcltjft Ucljt en ïebrn/ bat in gen ig/ ficgeben jicïj ooft tnel tot be bcfdjoutoinge ban (èob oy ber jpëtiji' ten/ bat i?/ natuurlijfie batjje; boeg met be^fc^eibEnen uitfiag.
Sommi- (a) Sommigen l)et Brgmnenöe/ geboeïcu een innigen il?ijb cn affiee? ban pen vor. t|jEn ^ert/ bisjbenbe be öartclijfie begeerte tot bejafie; 33 befcOulbigen jiclj veriteerd-selben ober bien fluit en affice?/meenenbe bat 0quot;quot;quot;^ berboEbrne nature Leid ge- bic bciJlBcftt/ en bcnftcn bat i)et lui^cib en geejiteïoopfjeib ip; jg berbatten waar' ïjet/ en brinoen re emftiger baar tegen aan/ maar bc (luit en afftce? blpft en bermeerbert; bn^ ccnigen tyb gctuorjtclb fieDüenbe/ beginnen 5e te jicn bat öun Efnbc/ Ijct jien ban lt;!5ab/tnel goeb en gce^telijr} i^/maar bat be tneg maar natuurïtiff ip/ joobat be fluit en affteer geen jonbe braj?/ maar een tnerfi ban be tacbergeBorene nature/en bat er een geegtelijftelneg ijS om in 't licbt ban «Bobg aangesigte te toanbelen; bu^ontfiomen jtj bien fljift/ en berlaten öicn natuurJijften bieg.
Anderen (b) Anderen, tuel öeöBEnbe get bcginfel be^ gec^telijficn lebenp/ jfjn acB» worden er teloog om get te bctoarcn en op te boutoen/ en 3»jn geneigb tot btoalen/ tot strikt.vev' inat bijjonbc?^ tc jgn; bcje/ jicnbc ben fcöö11 ban gcc??tcltifiljeib in bc fjoo-gc befcfjoutaingni/ bolgcn bicn bicg roeftcloo^/ en itfob ïjEn ^ latenbc/ 500 btaalen 3e af tot jjet nabolgcn ban gunnc en natuu?lpe bc?-
beelbingcn/ en boutocn op bat goebc fonbament/bat in fyzn i^/gout/ Qooi/ floppelen/ taelfte be?tiranbcn 3ullEn; boef] 31J sullen nogtan^/ ombat be ge-rabegiftcn d^obiS onbcranberlgft 5ijn/ befiouben toorben; onbertujafcfjen maften 3?) 3icö fcïjulbig aan ejgejni^fen te geben/ en 3gn tael oo^saaft ban bc be?boemenigfe ban anbere menfcöen/ toclUe gecnc gcnaöe besittenbe/ boo? be acljtingc/ bic 3g ban l)en tobben/ gen in bat natuurlgli Vuejft ra-bolgcn; en 3cer ^clben gebeurt öft bat beje hiebcrom 3uibcr üic?fien/ en tot bc ccnboubigöfib/bie in CÖ?i#ti i$/ Somen/betogl be öoogniaeb/toclfte be-3e buo^geber^ ban fioogc bcfcljoiitoingen eigen i^/ ooft gun ^arte fteeft in» genomen, ü^ebigl ban be luaarlgft bcftccrbcn grootclijft^ ftunnen ballen en btaalen/3oa moet men boojsigtig 3gn in Ijct oojbeelen ban be baben be? gob-3aligcn/ belnijl bar Ijet niet al goeb i$/ taat 3e boen/ cn men mag fjen niet na-bolgen ombat 3c gob3aligcn 3gn/ maar alleen baarin/ biaa:in 3Ö nabolgc?^ ban Clj?i|Btu^ 5gn en naar f|et l©oo?b nPobg taanbelen. Dan en zoude ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op alle uwe geboden, Ps. CXIX: 6. Geeateijj- XXVU. ©ctoarc gec^teltjficn maften geen onbe?fcöeib tugf£amp;en obejben» ke be- flen en aanfeftoutnen/ beibe al^ 't tac?amp; ban ben menfcöe aangemerftt/ wers?' n,aar tupfcijen be bjcrftsaamficib ber 3iele in bc lt;£5obbelgHc oberbenftin-gc/ cn tugfcljen bc cytraorbinaire ojfienbaringcn uan lt;!5ob aan be side/ bic in «Sobbelijftc oberbenftingen bcsig i^/ tDelfte bc 3ielc ontbangcnbe/ erftent/ geboelt cn fmaaftt.
€en geloobige/ pc ftlein O'j sidj ooft jjouöt/ Jjoe Ijij luacDt/ uit3iet/ in»
fpant/
tegen de Piëtisten , Quiëtisten , enz. 1123
fyant/opfilimt/ÖD jal öaarboac nooit fiomen tot een gesigte ban «6ob. ^jjn taejft ijl obe^bpnfiiEn om berber en berbcc in te jien in 't gene fjtj boot 't ij^oojb/ boot 't gcloobc/ booc onbe^binbinge ban (öoh taeet/ om jicö gt;n (0ob te bcjmafien/ te be^amp;Ijjben/te be^taanberen/sicj) in cerbieb nebc^buigeiibe aan te Dibben/telolieii/sicö aan «ÖSoti te gElnenneii/Bn om boor ben omme»
gang öeifiger te taojben/en ben J^eere toelbeljagelgftec te bienen; ;egt leinanb/ bat alieji eigenlicfbe/ en baarom te be?tDB?peii; ifi antlooocöe/ 't eene fjeilige/ ban 45ob gebobenc/ löabe aangename eigenliefbe/ en een öetoj^ ban be gcegteïtjliöeib ber obejbenftinge; jonbige eigenliefbe/in't joeRen ban aefttinge/ eere/ liefbe/ b^ecse/ bien^t/ en om atleg in 3ict),5clbcn te boen einbfgen/ bie jonbtge eigenliefbc [jaat/ bejfoeit en bliebt een gob^a»
lige obejbenïter/en in be gce^telijfte obe^benftinge sijnen eigenen gee^telg»
fien taelftanb soeïienbe/soo einbigt IjiJ niet in sitamp;selben/maai: erftent allegl uit ^Pob en boor (6ab te 3ijn/ en brengt ö^t alie^ in liefbe en bljjbfc^ap tae»
berom tot «J5ob/ C|em eece en geetlijftljcib gebenbe.
XXV1IL ({5ob ontmoet julfte geegteïgfie oliejbenüie^ tuel met ejrtraorbi» Ontmoet nare en meet omnibbelöate openbaringen Uan Éjem/naar jijne belofte/ üodwel-Joh. XIV: 21, 23, en boet jjun meet nabij sien en fmafien üiat ïSab i^/ en tnat l^g (jun ig in CÖJiétu^ Seju^; boc|j niet aan allen/ maat aan fommi-gen/en bat ig ban nog een zelden uur van een korten duur. beje openba-tingeacljt te geben/ bie te sien/jiclj baarin te bejlnonberen/en berruftt te taojben in liefbe tot bien jaligen tèob/ bat mag men eenigsinjï aanfefjou»
toen noemen/ en een boorfmaaft ban be eeutaigfjeib/altaaat men niet mee?
boor gelooben/ maat boo^ aanfcfjouVnen jal leben. ©elmjle gt;l5ob siclj aan be luetelb en onbefteerbe menfcljen niet openbaart/en jij boot ljunnc toe^ft-jaamgeib niet bunnen Somen tot fjet jfen en aanfcljoutnen ban löab/ joo i^ ban al Fjquot;quot; fp?eften ban be befcfjoutoinge/en al f|quot;n bifcDoutoen niet anbergi ban berbeelbinge en ptjantafie/ jonbe? luaar!jeib/ en een taebejfiee»
ten ban ljunne gebacgten op ljunne eigene gemaafite betDeelbiugen.
XXIX. Cen getoobige/sicö begebenbe tot be gobbelijfte obe^benftinge en Een ge-bejfteeringe met «5ob/ treftt 5ijn Ijarte af ban alleg üiat et i^/ en i^ al|of et {.egehou-niemanb lua^ ban löob en öü; amp;Ö erbent bat öö rrn ftjjrpfel ban gt;öüb ij»/ wor bo-bat ög eene ontle^fdijfte jicie fyeeft/ uitnemenbe IjEüig en fjeerlgft/ al^ be menfcljelijfte nature örbbcnbe in 5Cbam gefegapen/maar bat Bii in alb$ el« digheid. lenbig berb^aaib/ mijSmaaftt en affcBuhielijft if/ ban binnen en builen 5011»
big; jjfj blgft op bie jijne gejtalte fomtpb^ tael taat jtaan om een biep ge»
jigte te firtjgen ban jicOjelben/ en 300 3iclj5Elbcn te etftennen/ bat (jij niet toaarbig i^ bat ^ob op öein S'^t/ of F|cm eenige genabe en eenige taelbaab bebJijje/en bat öö gan^cö onbefitoaam en onbiaarbig i^ om ben Ijoogen en Beilrgcn tï5ob te naberen/ baat BÜ tocÖ g^n licamp;t/ leben/ brebe/ ru^te/ betjabinge en saligöeib ^eeft ban in be gcmeenfcljap met vöob. En
XXX. ®u^ in bie laagöeib sicö Öoubenbe/lnenbt 6ö 3ijn ooge naar ben jezus tot JOSibbelaar/met aï 31)11 {jatte goebïteurenbc bien Ijeiligen beg/om boo^ ï^eni God.
Ccccccc 2 tot
1124 Waarschuwende Besticringe
tot (©ob te ftomen tn te tnooen nahpren; fouUp^fiefleeftïjÖStcïMnlJCQn» öejÖanbelinge met ben 3il5ibbElaac/ niet alé ecr^tamp;eginnenbe/maat al^ berniEiiVnenbe ^ijn bcel aan quot;3(!e;u^; i'cljoon fammige fileingeloabigEH 50a aanucmen al^ bcginnenbe/ ombat 30 breescn of 5e tjem taeï regc aangmoinen rieDöeii/ e» of 59 toel in tuaar^cib beel aan S|etn geööen; maa? biUUig^ Ue^iegentDoojbigt Jjg ^icfi ben ^cerc gesu^/alé sijnen boot be [jebbeiiiftrjEib bcg geloof^/ en al^ ben tueg/ boor luclften en in tnel» ften htj nu tot q5ob naberr.
Die Hem XXXI. gjn bien )taat öü 3icÖ naar oPob toetaenbenbe/ 50a binbt ötj eene verbidt. 0?Dote bBjfcOeiben^Eib in be toenabecingc; fanitijt3^ be^amp;ergt (öaü ^em 500/ en baar bair julft eene buiiBterni^fe op Ijem/ bat ötj quot;'EtP ^an (lamp;ob gc-toaac bjotbt/ en er fomtijbp hiel uitfefteiben moet/ ombat be buipterm^fe uog bonftejbe? luojbt/ en bat e: tentatiën fiomen/ bic Ijtj boo? bien trjb ont-blugten moet; fomtiib? taelamp;eliagen f|em te ficp?oeben/ en tot
g^ooter bingen te bereiben; famtijb^ ig Et self be ooc^aati ban/ombat Öü ten eerile te goooe be?ÖEffiquot;3e ban jtjne jielc/en tefte?fteinfpanningeu Ijabbe/ en te oneetamp;iebig ü)a^/ en te groote bingen bertoac^tebe.
Of famiii- XXXII. ^omtijbs ip 't biel niet 500 Donfie?/ maa? iJ5ob öoubt jic^ b?eemb/ ean° wet toE'0Ert fdni'liacc tocnabEriiige/ ftaat ban berre/ ^oubt jiclj ftil/ algof l^rj lt;r'erf. Ijem niet jag/uocfj ftenbe; gier Uiorftelt ÖÖ bie tat'öab toil naberen/ban bibt en fmeeftt 09/ ban bejtoont Iji) jiclj aan ben l^eere Scjus/ al^ 51)11 rantfoen ni geregtigtjeib/ en b^ingt baarboor ootmoebig aan/ban brengt ï)ij ben l^cere 51)11 fiinbfcljap boor/ ban be eeutoige iiefbe ^obj» tot jjein/ ban Ijet gcnabe-be^boiib/ban be beloftEn; in bit taorfteien toorbt ïjtj toeeft/ l)ij raaamp;t aan 't fcljreijen/ ban taorbt l)ij moebeloop/ ban rigt ïjij 5ic0 toe» berom op; 't gebeurt toel bat bij 50a toeberom fjenen gaan moet/ en meent öat tjg te bEtgeefs» gesocljt tjeeft/ en toorbt IdeI amp;eft?tjbingen tegen sjjn ge» loobe getoaar/ baar Iitj nogtan^ g?oate reben tot blijbfcljap en banftseggin» ge tjabbe/ betoijl (jamp;ob ö^m ontmoEtebe/fcljoan l)Eimeliifi; bilitoijlié geeft
ijet Ijfin be?fttoififtinge/ bat f)jj sijn fjarte boor ben Cjcere Ijeeft ftunnen
uitgieten/en 1)1) luenpctjt toel 30a eenen tijb eeniö toebejom te mogen Rebben, of weg- XXXIII. jjomttjbg meenbe fttj met briimoebigrieib toe te trebrn rot ben stpof. troon ber yenabe/ en boor ïjet bloEb Siesu in te gaan; maat l)ij taorbt in 't begin gefhiit/ 't ip alpcf 60b fiem tocgftoot/ en in toornipljeib be toenabe* ringE tot t^ein toeigert; baat ftaat Ijij berlegen/toeggaan tail Dg niet/ toe naöetcn ïtan Ijij nirt/ taegftootinge/ be toorne ban 5|jnen (!5ab i| Ijem bit' tEr|)eib/ taat 3al {jij boen ? I^ij boorsoeftf jijn fjarte/ (joe amp;et geftelb i^/ of Ijet toel in ftaat is rot *i5ob te nabeten/ Ijij Ijerbenftt 3ijnen borigen toeg/ (jtj 50Eftt naar be oDrsafte/ taaa?oin ij3ob Ijem 500 Ijarb ontmoet;binbt Ijij 3011» ben of een onatljtjanijm taaiibEl/fjij regtbaarbigt vï5Db in sijne^anbelingen met Ijem/ Ijtj beiootmofbigt ^icg/ i^ij boet öeltjbeni^fe/ èö taasrljt ycf) in ïjet öloeb ban Sfeui'/ en tracijt 300 tot 4Bob te nabeten; toeigert (ï?oö ban nog/ [jij gaat treurig jjeimi/ niet berb^ietig/ maar ot'ötoee/ alg een fiinb/
bat
tegen de Piëtisten; Quiëtisten j enz.
öat get faE?ho?lJEn fiecft/ en onbertoe^yt jicg ftil en lijtisaam/en jeat: ifi 5al be# i^eeren o?amfcljap bzagen/ tnant iït fteööe tegen ^em gesonDigiJ;
maar 300 be ^eere i^em Uerfiibticn Iaat/ sgne toornigljEiti tdegneemt/ en l)em brtjen roegang tot lt;i5ob geeft/al f^Qet nfet in te borigebricnvielöamp;«
Öeib en fainiliaar^eib/ 0 Ijoc öltjbe ig ÖU' 1)0^ aotmoebig Stamt ÖÖ a' öeben-be tot ben i^eere en jjjnc gaebljeib! en fioe fjti ootmoebiger en in eene feleiner fiinbfdje geftalte öouben ftan/ [joe ötj tuel meer liegt en bertroojS-tinge ontbangt.
XXXIV. ^omtijbg ontbangt be ^eere ben ftomer tot^embrienbeïijft/ En som-ja locyt ^cm ais te gemoet/ en boorftomt gem met goebljeib/ joobat men yquot;rfe3ndZee-er aljj berlegcn iö met begf ^eeren goebljctb/ en ^egt/ ban taaar fiomt mg bit ? lyk ont-
be ^eere 30a gaeb aan een toonn ? SCan mij/ mij jonbig menfefje? 9llnt»moet-tnoorbt be ï^eere eet men roept/ en jegt ï^ö/ 8^r öcn %amp;/ tertarjl men fp?ceïtt ? 3[a/ be ^eere gaat tnel be?be?/ en jegt/ boet ubien inonb taijb open/
en SSft jal gem be^bulien; i^ij segt/ toat tnilt gg bat 31ft boen jal?
maa? boor u/ boo? be ulncn/ boor anbercn/3Ult sal't n geben/ en meteen geeft be C^ecre 500 bcle en 300 heilige fiegeertcn/ en geeft fjem bic met 500 eene ftinbfclje en ftleine geftalce te uiten/ bat famtijb^ meer tijb ontamp;jeefit/
en be ficacfjten be# ligct)aam# eerber bestDijften/ ban begeerten/ ban ant' tooorben. jèen gelooft bic beloften/ men maaftt e? ftaat op/ en men taojbt be berbnlling ban be belaften op be begeerten famtijb# luel ftojt baajna getuaa^.
©h# taojbt ïjij/ biesitlj maa? fcf|iHteomlt;5Dbteontmoeten/infjet begin toel opgefjonben/ joobat tjg tot be obe?benftingen/ al# be jafte/ bie gij boor-genomen gab/ niet eens lian bomen, ^oete opftoubing! Jguttige opgoubing!
XXXV. ({Jelnft l3ob gen/ bie jicg tot be lt;6abbelpbe obe?benftingc bege» Ook is de ben/ niet aitijb op öeselfbc taijje ontmoet/3511 55 selbe ooft niet altgb in *°®°|dne:et benselfben (laat/ al# 30 sicg tot (fijob begeben; boorgaan# maamp;en 3e geene altijd in berfifesinge ober üiat 3abe 39 met «öob toillen ganbelen/ laten bat aan 'tstaat* geleibe ban ben vöee^t/ tot toat 3abE bie gen leibt/bien bolgen 3c; 50a 3tj
geene bfj3onbere boojftominge getoaar toorben/ 500 brengen 3eboa?gaanS 3icg boor ben l^eere in ben ftaat/ taaacin 3113icg ban bebinben/ en fteüen bie 3afie boor/ bie gun mee#t op 't garte ligt.
XXXVI. 3# be siele 02ocfgee#tig/onrugtig/onbnj/'t5Ö bat men geen Somtijds 6g3onbete reben taeet/ of bat be 3iele lebig \$/ en 45ob# gemeenfegap mist; «Voefgees-toant eene 3iele te gebamp;en/ te bennen bat Ó^ob alleen be bersabinge/ be ru#-tlgquot;
te/ be brebe en blijbfcgap ber 3iele \$/ tnel gefmaaftc te gebfien bat get goeb i# nabg a5ob te 3nn/ en ban alleen te ftaan/ a5ob berrc/ en geen garte te gebben om ernftig te soeftcn/ i# niet alleen gen tot b^oefgeib/ maa? bie bjoef»
geib fcijiet biepe luortelen/en baa?tb?oefgee#tiggEib/onrn#tiggeib en be?» flagengeib/ 3oabac be 3iele fcgijnt nergeu# boo? te bunnen opgeöeurb toot'
Oen; be 3ielc in bie gejlalte nabert tot ©ob/ bertoont sicg aan ben l^ecre/ 300 aï# 3C i#; beel bibben/ rebencn boortbjengen/500 ban gare/al# ban a5Dbg jijbe/ fian 3e niet/30 goubt 3icg jïUtot(l3ob,/5ibertegentooo?bi0t5icg
oicccccc 3 iJ5ab#
1125
1126 Waarschuwende Bestieringe
(©obp getatme ganbelingen in lebigen te be^buïïen/tjeurigen te be?t?oo#tcn/ sVnaftïicn te be?fte?Ren/ met eene bejgeffinge be^ oe^te^ tot lt;0ab/ jeggeii' be/ 500 get H begaagt/ «ög fiunt Qet ooft aan tmj boen/ ei boe (jet ooft aan mfj/ maafimij lebenbig; 39 goubt jicö 300 fn be tegentaoorbigljeib lt;!5obg/ 3oefit of 39 niet eene balmaafitBeib ban 45ob in 't ooge fian fi^ijgen/ bie oy fiare gelegengeib ya^t; ftomt Ijaar iet^ boor/ 30 bltjft baarop jlaan met be gebacfjten/ of bic bolmaafttöeib fijactjtig tDejftte tot Date bejfibJiftftinge/ 30 Beert 3ic(j naar öet J©oo?b/ en 3oeftt eene belofte op gaar pa^fenbe; binbt 3e eene/ 39 bjengt bie tot ben i|eere/ en bjingt aan op be tuaarïjeib (l5ob^/ op be goebïjeib lt;l5ob^/ en öoubt 3icö op met Befcfjoiitainge ban bie bolmaafttamp;eben/ met taebe^fteeringe op garen ftaat. .êomtgbjS gaat gaar 't liegt op in be bui^terni^fe/ en gare broebige siele firrjgt be.jfilniftEiinge; maa? fomtijb# ftomt e? niet#/en 39 moet b?oefgee^tig met een 3ucgt/ of met een fïillen t^aan tneberom genen gaan/ en fomtjjb?i met geïoobe/ bat ((5ob op 3öncn ttjb gaa? tael taeber 3al be^fttaififten/en bat gij ebentoel gaa? J^a» ber i0 en ölijben 3al.
0mzet XXXVII. 3$ men omset met aajbfcge 6e3iggeben/taaa?ban men 3icg nocg met aard- mag nocg fian ontflaan/ Bi) exempel/ een lastig Beroep/ en bat onber gob^ zieheden. 0f eene brouta/geBDcnbe bele ftinberen te ber^orgeri/3oobat men
' fttaaïijft tflb ftan binben tot afsoubering/ en al^ men al een tijöje geeft/ 300 be 3iele boor alle be Be^iggeben 50a br^biarb/ en 30a berre ban «jBob/ bat 3e tot geene Bebaarbe flilte ftan ftomen; fomtgb^ Befcgulbigt ae confcientie/ bat men 3icg ben ï^eere nirt geburig be^tegentooojbfgb geeft rn 5t)n Beroep/ bat men niet genoeg oberïeg gemaaftt geeft 0111 ttjben ban afsonberinge te geBBen/ bie men biel gabbe ftunnen uitbinben/ bat er gee^telgfie Inigcib ig? getDee^t. (©oft in bie geflalte bertoont be sieie 3icg aan ben ^eere/3g geeft Begeerte naa? lt;l3ob/goage be^Iicgtingen/ej:t?aorbinaireboo?ftominge bu^ft 3e niet te bejbjacgten; maar 31J i^ in eene lage geflalte/ 30 toeet bifttugliS niet anber^ te boen ban een^ gartelijft uit te fcgjeijen uit berlangen aan be eene 3ijbe/ en aan be anberespbe ober geBjeft ban tijb/ en obe? gaar bec» 3Uim. $20 bertegentaoorbigt 3icg (!5ob al^ 300 goeb/ bat tael gebonben taorbt ban begenen/ bie ^em niet socgten/ bat ïfij tnel anttaoo?bt eer men roept en tertujjl men fpjeeftt/ Inel 3eat/ siet gier ben Sljft; fcat ï|g brij ig in 3tjne Bebeelinge/ en 5jem Uiei rag laat binben ban begenen/ bietaeinig tijb of Beftbiaamgeben geböen om met beel aangouben te 3oeften; 39 3iet terug» ge/ bat be ï^eere gaa? boor be3en toel rag en onboor3ieng ig boorgeftomen/ en bug gaar Be3ig goubenbe/ bertegentaoorbigt 3e 3icg (0ob in 3ijne bol-maafttgeben en ganbelingen/en be?maaftt 3icö mee? in (60b te Befcgoutaen/ ban met reflejcie op 3icg3elbe/ goetael men nietgban (©ob getoaa? ftan taaj« ben/ of get ftee^t taeber tot ben menfege en sgneberfttoiftftinge/en of bie met Bc3iggeben oberjlelpte in 3gnc ftorte af3onberinge niet beel liegt en troogt getuaar taierbe/ 300 berBlijbt gij 3icg ebentoel/ bat gij ben Cf eere gesocgt geeft; be ft^uimfteng ber genabe be?fitoififten be 5iele.
XXXVIII.
tegen de Piëtisten , Quiëtisten , enz.
XXXVIII. get ligcjjameltjfe en öat tod 500/ bat men e? al^ ais men
onbej 6eg?a\jen ligt/ en jidfj geene mibbelen opboen tot eenige bejïfgtlnge gelijk of be?logfinge/ jooöat men fomtijö^ maebelDOji toarbt/ fonatgb^ be^bcfetig/ kmis 13. fomtijt;^ beröijistejbe gcbac^ten öeeft neffcn^ a5ab en sijnen eigen ftaat/ en fionbe men yet/sonbe^ jicij te öejonöigen/bjagen/'t firuijS soubE-geen ftjui^ jijn; maa? be jonbige öecDecingen be^ ïja?tcu/en be sonbige taoojben en baben üerbuüfidcn Ijet ficiii^/ en 3ijn be angel; betuijle 50 elienlneï ge-loobe Qefiöen in Cö?'f'tug/ geejatelijft leben/En al gun Ijeil i^ in be gemeen-fcljap met (0ob/ 500 öegeben 5e vcfi tor i^nb/ om in sijnc tegentnoorbiggeib jiclj bejig te fiouben in gobbelijiie obc?benftingen/ maar tot (60b fiomenbe/
Itan be jiele sief) lilnalijft ontboen ban be iieftonimeringe ober get bjufiftenb cn bjeigenb ÏJ?ui^/ maar bertoont jicfj aan ben l|eere/ jooal^ 30 i^/ bc?ne-öert jicfj obe? pare jonben/ bat 5e jiclj in 't ft?ui| niet tael gebragen Xjttft/
joeftt bejsoeninge in C5?i?tu^ Bloeb/ bejljeft 3fdj tot be boor3ienigöeib (j5obg/bat get fijuip ban lt;!3ab^ babc?lpc ganb gaar toeftomt tot garen öe^te/ be^nebert 3icg cnbe? be fi^acgtige ganb djob^/ obc?benHt be ontfer»
inenbe nature (©ob^/ tot (0ob^ naautae op3igt obe? be 3rjnen en ober gaar/
tot be beloften ban be bejgoodnge be? gebeben/tot be almagtiggeib 4Bob^; bug too?bt 3e tnel ontfïagen ban be beroeringe be^ gemoeb^/ binbt b?ebeen ftilte/ 't ftjuig mojbt gaar filein en ligt/ 50 neemt get op al^ een pluimpje/
en 3tj bejmaaftt 3icg in bebefcgoumingeban^obgalgenoegjaamgeib/fiiegt ben tjeere tot gaar eenig en algenoeg3aam beel/ ru^t baarin/ en gaat tael bergenoegb genen tot gaar fi?uip.
XXXEX. be 3iele in een 3onbigen flaat/ openbaart 3icg get be?bo?ben ais de ï|a?te/ ban men be ijbelgeib be? gebacgten niet ban 3icg toeren/ gebben be begeerlijftgeben bijsonbere ft^acgt en nemen 3e on*? geliangen/ too?ben be krachtig aanliggenbe 3onben lebenbig/ 't 39 boo? get temperament/ be gejlalte be^ ïigcljaam^/'t 313 boo? occafiën/bie men of begeert/of bie men ontloopen ftan/of niet ontïoopen mag/ en geeft men fifeine fi?acgt baartegen/baar ftaat men be?lcgen/ be 3anbe i^ tot een staaren la^t/ men gaat er onber gebuftt/ baar i^ geen b?ebe/ be gemeenfegap met gt;!3ob ig gejloorb/ ^ob berbergt ï^em/'t geloobe taorbt beft?eben/toat raab? (ép3etten nemen geeft geenen bao?tgang/ ban a5ob afbïijben betacgte?t mee?/ tot ojob na-beren butft men niet/ ombat men 30a 3onbio ig/300 tebltjben ig geburig te fte?ben/ betogle er leben en geloobe in be siele i^. JiBen neemt refolutie om 3icg tot ^ob te begeben/ betogle men obe?tuigb i^ ban 39ne opregtiggeib/ om niet alleen ban fcgulb en jt?affc be?lo^t te tao?ben/maar ooft ban bebe?-bo?bengeib en alle sonben/ bie uit be3elbe boortfiomen; men bertoont sicg ban aan ben ïjeere 300 3onbig/ 30a ellenbtg al^ men i^/ en met be fmarte/ bie men baarobe? geeft/ en begee?te om baarban be?logt te too?ben. JiBen Dbc?bcnftt be b?qe genabe (©ob^/ bat l^i) nocg beugb in iemanb/ bie er tocg ban nature niet i^/ nocg 3onbe aan3iet/maar iemanb genabig ié/ombat gem genabig toil 3Ön/bat i|eni ontfe?mtbien^)}toil; be3Cb?ge genabe
3iet
1127
1128 Waarschuwende Bestieriuge
5{et mni al obejlienfiEnbe biep in/men fieurt je goebmctsgnganfdjcfjajte/ men licft je/nieii liejtooiibe^i siclj baaroUer/ hieji gaat Ijic^Oi) tot öb Eeuüii-ge en bjtjE UErfiiEjinge/ tot bE EEutDigE lit-fbE/m met lucbejftEErinije op jicg 3e!Iicu eii op br ptiabE/ bie men in sicfj ficbinör/ bcjlnonbert uiEn jicl)/ En 3infit alj? in iJEjtoonbEringe Uirg. JUSii/my jonbig mEnpcö gEftenb! 3if{ ban il fiEminb! ïïft Uan EEutoigfieib geftElö tot UE^ït^tjgingE bE^ saligljEib, H/ ö J^eEtE/ ïl allEcn 5ij be eece ban uIue brijE genabc/ lian utDE onbnorgroii' bEltjftE mEiifcfiEnïiEfüE. JllSen gaat bE?bE? tot bEn ^BibbElaac ftEju^ CÖ?i^' tu|/ in biiEnp obE^bcnfiingE inEii noclj ÊEgin nocft EinbE binbeu ftan/ tDEgEii^ Bet opboen ban ai(E faolmaafitliEbEn ban a5ob/ ban liEfbE/ ban regtbaarbig' §Eib/ ban tag^fjEib/ ban aïmagtigïjeib/ ban öatmljartigfjeib eii 30a boo^t. juseh crftEnt biEn ijsiligm bieg om bEn jonbaar met (60b te be^oenEii/ eii om fjEm bjjjmoEbigöEib tEgEbEn tot (J5ob tE nabEEEn/bEjEn Insg ïtEurt imn goEb/ men bEtlieft ec op/ niEn ftiE^t bien boot yti]/ niEn jiEt baar bolljeib ban bolöoEninge/ eii mEn tao?bt boot be onboorgjonbEltjftfjEib bE^Elf»? Iie?» flonben. alSEn obEjbEnftt öiEjötj bE oiibEr8nbB?!pÖEib töobé/ bat 6ab in 3Ön boo^nEHiEn sn liEfbe tat be iiitbejamp;orEnEn bejelfbe öïrjft/ fcfioon jij pet tElltEng tEgEn ï^Ein ÖEbErben/Cö?i^tu^ bolboeninoe fian niEt bEtniEtigb tDo?bEn/ IjEt bE?bonb bEt gEnabE onbEjörcftEiijfJ/ lt;Jigt;ob blijft get^ou'ca/ b?Engt bE stjnen altijb bJEbErom tE rEgte. ©cjiEfEin Sarcn ongElEgEHEO (laat/ jicfi in bEjE obEcbEnfiingEn bEjig öoiibEnbE/bEbinbt eeue luonberöa' re bEranbEringE/bE confcientie tnojbt btEbe met ^ob gElnaar boor tjet bloeb ban SJE^up/ bE berbtEEnibingE luojbt bE?anbE^b in familiairljcib/ En be sie» ïe afgEtoagfcÖEii En gEtEinigb/ gaat met liraïijSgeib IjacEn tCEg.
ais men * XL. ©E jisiE ban EEnen gobjaligEn fjEcft fointtjb^ mEE^ ban orbinaire De^ ordinaire beeite Iot ijciligöeib/jfj bE.iliEfb op be bE?loocF)EniiigE ban jicij ^eiueh/ begeerte ten opjigtE ban eeee/ acamp;tingE/ ÜEfbE bE^ inEnfcÖEn/ ban öaar gemaft/ ban tot hei- öe aarbfcöe berinafiElijfifjEbEn/ban be rtjftbommen of goebetEn bEjer tne-heeft! quot;'ft iquot; 3'cl) S^lbc/ en al^ be ru^te en Ijct biEljtJn ban be jiiie/
maar om bE# ï^EErrn tailie/ 500 be?re en in bie omitanbigtjeben ai# be l^ee' re get ban gaar Eipcamp;t. gg i# bejliefb op bE gEburige bErtooninge aan lt;^ob/ op be gEpoorsaamgEib/breeje/Iiefbe gt;6ob#/En ootmoEbig met tjEin tE luan' bElEn;3p i#3ee? fiegEErig naa? nEberig^eib en sacfitmoebigfteibbeg^a^ten/ naat toijpgeib/ liefbe/ bejb^aagjaamljeib/ b^iEnbElgfiebEfngljEib/ na a? IjEt fteelb ban jjaren leju# tE bEjitten/ En 3ijn lEbEn in öaar lebEn uit te b?uft' lien; en bat niet ft offE lijft op eene buobe En natuurlijftE Un)3E/ ge lijn be on' beftEErbEn/ maar op eene lebenbige en regt geegteitjfte totjje in bereEnrgin-ge met ben i^EEte 3E311# boor bEn gEioobe/ eu boo^ l^em met (ÖQb/ boo^ ben inbloeb ban bc# ^EErEii lt;ï5EE#t/ tot bErfiEErlfjftingE ban garEn ^ob/ tot eetE bEc ftE?ftE/tot öe^oubenigfe en optueftftinge ban anbere menfcljen. 3|n bcse begEEjte bertoont 30 siclj aan bEn ^eere/en Blijft 3iBn op be Ijeiligljeib beg J|EErfn; maar fjaac gebnrig fjoubEiibE in arijt2i#tii#/boor {jet gejigte ban lèob# geiligljeil»/ jiuïit 3e Uieg ban fdjaamte obe? öate nietigF|eib en
50H-
tegen de Piëtisten, Quiëtisten, enz.
.^onöigöciö/ met Slofi scggenbe: Nu ziet U miju oogc; daarom verfoeije ik mij, ende ik hebbe berouw in stof en assche. quot;Zi) roryt tuti uit met SiEftiïa : Wee mij , want ik verga, dewijle ik een man van onreine lippen ben. Zij Ijuutit 5!c|) eoenUiet cp in be bt-fdjoiitaingc uan be juibcre jjei' liOÖcib/nu srjnöe in Clj^iptug/ïaat jiclj liau öie jjeitipljcib üeft?aien en liEjtDariiiBn/en in bat omigte Inoibt {jetlioe? en Ijeiligej/ oeUiff bc 2l!po0tci OEtuigt/2 Cor. 111:18, Wij allen met ongedekten aangezigte de heerlijkheid des Heeren als in eenen spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid,
als van des Heeren Geest, getnent jiclj be üE?liefbe op tjciligljeiti aan ben l^ccre/Ijoubt jicf) ba«it/alj* jtenbe ben ^njienlnfte/pn tjoubt geöucig in 't ooge be Uejmaninge: Zijt heilig, want Ik ben heilig.
XLI. jiele geene hijsonbere jafien ten upygte ban jicij Ijebbeube Aismen ben l^cere Isooj te blagen/ en be J^cere Ijaa? niet infeibeube in liie bij» zfn^'vaif gonbere saamp;en/ ;oa maaiit 5e Ue^fiiejinge; ban ü£fc|)ciiUit 5c ben i^cere in stoflo Ijet toejli öe? berlosfinge/ en iDEilie boIinaafitSeben 31CÏ3 oyboen in t)etmailkt-aangcjigte ban Cljji^tiiö/sy begint ban be ceiituige bejfiiestnge en ban ben raab bes bjebe^/ 5n gaat buopt cat ben baf/ tot tjet ec^ite OEuan»
gelium/ tot be cecemonicn/ Cljjiscu^ afbeelbenbe/tot bc pjupDetiën en be^
loften/ 5tj gaat boojt tot be mengcfjtao^binge ban cquot; balgt i!}eni
in stju leben/ in 31)11 p.icbifien/ in jijne niiraftelen/ in jijn ïijben/ in jijn ftejben/ en aisoo ban öe fijiböe tot Det ft^uife/ teifien^ met torpa^fingc op sidjselbe.
^ointtjb^ öefcljoutot 3e be^ heeren bolmaafit^ebcn in Ijet toejli öe? fdjeppinge/en obe?benftt bat orbelgft en aanbacljtig; famtijb^ tjoubt 5c jictj besig niet 'be boo^ienigljeib bep ï^eeren te obejüenfien/ en lce?töaaj-uit (j^obp bj!jf)eib/3gne tDii^tjeib/sijne regtbaarbigljEib/jijne goebljeib rrgt Rennen/joobat aüe? fc!)ppfclen inagt/boo^ijeib/goebljeib bejbltnjnt/en incn sier löob alleen toejftenbe/en ailc^ naa? jijn boojneaien en laelbtija» gen ontoebcjiianbelijfi uitboerenbe; fomtijb^ be^fiiefic bc aanbacljtigc obejbenfiej eene anbere ftoffe/ en getoent siclj 500 aan ben ^eete/eu sijn Ijane toa?btba^t bejtroutoenbe op ben l^cere/^ein Ucf^ebbcnbe/ffetn b?ee3Enbe/ ïfem üienenbe/ en boar ben geburigen omgang niet sï5ab toot:bt Sijne 3iele blinftenbe/ gelijft JiBose^ aangestgte/ toen Ijij beestig bagen op ben bc?g met a3ob be?l!ee?b Ijabbe.
XLII. g^e l^eere ïeibt be begeerige 3iele biel tor eene mee? onmibbelDarc Als men' befcöouüiinge/ in Ü3ellie 3?) öare (taten ben l^eece niet bou:b?aagt/ ooit 3icij niet be5!göoubt met be bjejften ^ob^/500 be? nature al^ be? gena» re b';-0quot; be/ maar 39 gaai mee? regtuit tot 45ob/ 't 31) in 't gemeen/ 't 30 tot iedere bolmaafitijeib/en bat niet bo? en boobig/bat alleen befclioutaenbe en e?-toe^a-Siennenbe; maar lt;J5aD laat Ijaac tnei ('marien be ïfjacljc en öe saligtjeib/ teuv/ordtv öie baarin ié/ en geeft Ijaar luel een bao?fmaaftje ban Ijet aanfcljauluen inüenljcmel; be lebenbige en geegtehjlie aanfetjautue? öouöt Sicjj altijb I. '©bbbbüb ii?
1129
1130 Waarschuwende Bestieringe
in Clj^tug/ en in öie gtcjlalte DefcQoutot 5e a5cit$ algenoeDjaamöeib êii goeböEiö/ liefde/geiligOeib/foubereingEib/Boogljeib/ öEE?löft9Eib/ aïmag-tigöeib/ en bat met opine^fiinge op jicö/ bat bie d^ob Ijaac «Pob i^/ en bat a3ob bat alle^ baoc Ijaac i^i; Ö'e? betluonbEcingE/ öic? i^eug» be/gif? i^ liefbe/Oic? ip^ lof. Sn bese Defcljoutuinge bouöt be sieïc sicr; laag/ ftil/ gorbfieurcnbe/ ontlebigb ban aarbgcljljeib/ geloobenbc/ befeljou» toenbe/ uitgaanbe in iicfbe/ familiaar 3amEnfp?efiEnbe/ affjangenbe/raab^ bjagenbe/sQne fijacFit en goeberen al^ Eigen gefi^uifienbe.
Wat hier XLIII. ï|et ficfcljanmen ban (I5ab {jebfiEn ünj uitgefitEib Kap.III, ban moet bij- § XLIV tot f)Et einbE öf^ ftapittElf./ en XXVI, § VIII—XI. 't noobja-woïdfn. üchjft/ bat tetSEne Inij baar ges^gb fjebben/ Ijierbij gelejen tootbe/ toant 't iji een principaal beel ban bt^e ftoffc. ©oegt Ijie? ooft öij uit ö^t Tweede Deel, kap. XIII, Van de veiheerlijkinge van God. Kap. XIV, Van de liefde tot God. Kap. XV, Van de liefde tot Christus. Kap. XL, Van de liefde tot zijnen naaste, Kap. XLI, Van de nederigheid, ©ie saftEii/ biE tog in biE ftapittelcn be?ï)anbclb IjeBDen/souben bjjj £)'£? De£ifon bijgeboegb/taant 50 öeöooren tot bE3e jaften/ inbien toij 5e baar niEt bertianbElb {jabben; bE^elfbe jafien ineen boeli ttaremaal te ftcllEn/boegt niet/baajomtuij-jen toij ben ïejer baa?öene5i. Regeert iemanb een boarÖEElb ban {jeilige niebitatiën/ om baarbocr opgElEib tE tciorben/ biE Ie.^e De trappen des geestelijken levens, van mynen vader zalr. ïheodorus a Brakel. bEgeert Ijtj niEbitatiën in EEiien tageten trap/ öö (cje den aandachtige leerling van Sara Nevius , mijne vrouw zalr. gedachtenisse.
't siotvan XLIV. 't J)lot ban al 't gene toij tot UiaarfcöutoingE ban bE ^iëti^ten gEjegb liebben/ i£/ bat e? i^ eeiiE natuurlijke gabgbiEiigt eh eene geestelijke; quot;ng'ecste-EEiie natuuttijfte verloocheninge en EEne geE^teïijfiE; Een natuarlgtt cigou-iük. dom aan (J5ob/ alp ,§cljeypcc en o^nbejïjoubr?/ en een geEfitelijii eh taaar/ alg bE^oenöen ©abc? in oT^igtu^; eehe natuurltjfte liefde tot God en tot menschen, En Eene gceptElijfie; cenE natuuclijl'iE bespiegelinge, beschouwingevan God, en EEne geEplxlijfte. ÏDiti^ be .^afiE/piecaan ijS öE£ ijElegen/ ï|ic?aan fjangt be jalt'gljeib of be bEjboemenipfe. ïfet onbecfc^eib tupfcljen get natuucüjfte en geE^telgfie Ijefiben tap 300 ftlaac bectoonb/ al^ taij ÖEbben iiunnEn/ eh taEnfcfien bat Een iegelijS/biE be 3aligÖ£ib liEf ÖEEft/ÖEt onbe^fcQEib fienne/ÖEt natuucIrjtïE be?toe?pe/ en Ijet geejgt;te» lijfte fierjatötc/ en bat niemanb tejjtonb g?Etig aangiijpE/ taat eeue gebaante ban gceptelglJljelb bcctoont.
Aan de XLV. ^ilaen iiiagtE benfiEn : gobpbien^c / bejloocijEninoE 3tjn^ 3EÏfg/ maniere pigenöoin aan (J3ob/liefbE tot (öob eii inenfcïjEii/ befcljcutaingc/ En3./i^ anes geie-imme?^ goeb/Eii als? iemanb in bat goebe üejig i§/ bien moet men lief^ gtn. jjeööen; taat öeljoeft men 300 naauta ijet onbejicljeib tnéfcljen natuuclijft en geeptelrjfi te onbe^oefiEn/ en op ecu goubfcamp;aaltje te taEgen 5 JlBen be» |)ao?bc mslfianberen baajobe; niet te oorbeeien/maa? maïftanbecen baajin te bjagen; of bs eeii tj^t op be5e/ en eeii anbe? op genE taijsE boet/ in
ijet
tegen de Piëtisten , Quiëtisten , enz. 1131
Bet boen fiomt men obereen/öe filehiioÖE'0 ban de maniete moet men obejsien.
JlEaar gt;noct men 3tjn'ebenmengcö niet gactelp liefÖEÜüen? öat liefde/bat tnen/om ben U^eöe en eenigljcib te Ijouben/sijn'naagte in jtjn be?be?f naac be Ijelïe Iaat ïoopen. 't geene liefbe/ al^ men ftem ötj bc Banb toil leiben tot be ^altgljeib/en Ijem boor ben Ineg naa? be {jeüc toaa?» fcgutat? €n of ötj baa? moeijtlp oüe^ tnojbt/en u al^ nefbeloaö öanbe-lenbe/ en al^ meeötejlijft obe^ Ijnn toillenbe geejfcöen/ aanjiet/ ftet baarom gcene liefbe/al? men {jein ebcnluel uit jijn berbe^f toil turiftenï ©at ift in bejen boe/ bat boe ili uit liefbe om jielen te fiegouben ban gaar be?be?f/ en f)aa? in eenen fiEWOPn bjeg in te leiben tot jaligljdb. men niet fiooren/'t jal mij b^oebig jijn bat gij in uto bc^be?f toilt loopen.
lt;©0 jegt/ in 't boen fiomt men obe?een/ be maniere i^ eene fileinigfieib/ baarin moet men ieber naa? jijne üebattinge laten begaan; maar alp be maniere Ijet alle^ i^/ en al^ be nianiere natuujlp of gec^telijft maafit/ tot Bet be^berf of tot jaltggeib leibt/bat i^ ban geene ft!einigl)eib/be liefbe ei^cöt bat men bat malfianberen aantnijse/malftanbercn taaajfcButoe/betaare en teregt b^enge. 2i5ij boo^bcelb in 't nattuijlpe: i^ 't u ebenbeel of gij eenen gelberen biamant in uliien ring Ö^bt/ Qf Ecn ftufije gla^ ban be« Selfbe grootte en ban getselfbe fatfoen ? taant bat ölinfit ooft. 't u eben^ beel/af-Je? maar be munte ban eenen bufiaat op ftaat/of ljetftope?of goub i^/en get beibe roob i# ? Sal men in 't natuurlijfte naa? fjet onbe?fcöeib joefien/ Bet een be^fiiejen en be?taerpen/en booj ben uite?lrjften fcljp jicB niet laten amp;Eb?iegen/en jal men in 'tgeegtelijlieacljteloo^sp/baat Bet allemaal aan ijangt ? 2tl^ e? ttoee rpie lieben 5p/ be een Bquot;ft 30quot; Qoeb regtbaarbig/en be anbe? onregtbaarbrg/sult gij je eben gelgft acöten/ en jeggen: njft i^ rfjfi/ aan be hoe i^ niet gelegen/ bat moet men 300 naauto niet onbe^oefien nocfj onbc2fcBelt;bcn? €n sal men in 't geeptelijfte op bc hoe geen acgt flaan/baar Bet tocB op be hoe alle^ aanfiomt? er ttoee paa?ben sijn/'t eenei^ fcDaon/f;i?cfj en blug/en 'tanberiöbol flinfienbe etterbuiïen/ ftïjf en ejbacmelp Btnftcnbe/ suit gij seggen/ een paa?bi^ een paatb/leben i$ leben/boo?tgaan i^ boo?tgaan ï ^al 'tin 't ligcBaniclpe niet ebenbeel jijn/en sal in't gee^tehpe alleé goeb moe» tengeeten? ^ 't ebenbeel of een booü paarbfirielt ban lebenbigetoo^ men/ban of Bet leeft? 3^ 'tu ebenbeel of gij utoen babe?/fiinb/man/ brouto in eene fcBilberije B^bt of in lebenbige Igbe/ suit gij seggen/ ge« lijft ig gelijft? Sooij* 't oofi in Bet gceptelpe. ^ 't ebenbeel of eene flloft met Baren filanft aantoij^t taelfi uu? B^t i$/ ban of eene menfcBen-flem B^t boer 5 5fll^ eenige menfcBen naar eene en beselfde ftab toil» ïen gaan/fommigen gaan op den regten toeg/anderen Haan eenen toeg in/bic niet inde ftab fijengt/maar inbgand^ land; suit gij spogen/ 30 Bcbamp;en allen eene goebe meeninge/ men moet 5e laten begaan in Bet bejfiiesen ban ben taeg? JUSoetmen be bejboalben niet toaajfcButaen ?
l)bdbt!bb a XLVI,
1132 Waarschuwende Bestieringe
'tGczpg. XLVI. (IDcje cdijftcnisfcn Ijpfilic {ft hoo^gcftelb om ten tegelöft nbe?» noegfot i,l0EÖ'Ö cn ftjactjtig te obcjtnigcn/öat (jet alle?? np be hoe, op be ma-overtui- niere aanfiomt/en bat men baar meegt op moet letten. (De ^cFijift jegt: ginge. -jet ij0e gjj Ijoojt. ^pjeeftt alzoo, boet alzoo; taant bc natuu^ïtiHe men-fcften/ bie be geegtcltjfte 5atten op eene natuurlijfte tarj^e ficfcljouluen/ filtjben natuujiijff onlje^Borenrn in ben bleefctje/ Ijnn lfcl)t bc?anbe?t ïjen niet ban in ben trap/bat ig inee^be? of minbe? in be natnujlijfte bengb» ^aatnFieib/toaa?mcbe jij lt;J5obc niet fiunnen öeljagen/Kom. VIII: 8. èij ïilpen jonbc? (£l)?'^tu^/3otiöc? Ijet taaaracötig saügmaftenbc geïoobc/ rn baarom ^onbe? gee^teltjft leben/ en alle Ijunne ücfcljoutaingcn/ be?» loPcFieningen / ïfefbc tot (£5oö cn menfclien/ 5tjn boobe toedien/ cn jij 5iillcn met alfe Fiimne inöeelbingen/ gregtclijftficbcn/ 50 Bet noe»
men) bcrmaFJeltjfte/taaRrnbe bloemen bedoren gaan/inbien je jicft niet ïiehceren. Sfjt getaaarfdjutab / be £^eere obc?tuige be ^oobanigen/ en 6?cngc .;e teregte. ïet op be.^c tteee plaatfen : Luc. XÏII: 24, Strijdt om in te gaan door de enge poorte ; want velen (zegge Ik u) zullen zoeken in te gaan , en zullen niet kunnen , ombat 51) op ben reoten toeg/ en op be regte maniere niet jocfien in te gaan. ©oet ftierbij Spr. XVI;25, Daar is een weg, die iemand regt schijnt, maar het laatste van dien zijn wegen des doods. (0mbflt 513 meenen/bat 51) Ijet regt gebat tjeBfipn/im bat be bejöorgene cn geepteïjjfic toeg ten Ijemelban Ij™ geUonben i^/ ^no ij? t? tocimg fcfnïn / bat 3c oliertuigb fiunnen tnorben ban ïjnnne btnaïinge. Matth. XXI: 31, Jezus zeide tot haar: Voorwaar Ik zegge u, dat de tollenaars ende de hoeren u voorgaan in het Koninkrijke Gods ; taant de tollenaars en de hoeren hebben Hem geloofd, vs. 32. ©aajom taaarfciiutae ift u uit liefbe/ btaaalt toef) niet bejbe?/ opbat gij niet bej» ïoren gaat. lt;JHn gij Rlcinficgenabigbrn/ bie tot be natuujlijlje fiefcöon» tainge/bejloocrieninge/lieföe afgetjoEEÏien stjt/u roepe ift na: Keer weder, keer weder, 6 Sulammyth ! Keer weder, keer weder, opdat wij u mogen aanzien, Hoogl. VI: 13. ö?e l^eere Fjoorc mrjn geöeö boo? u! Bekotn- XLVII. tiefiamp;c liiel booj^ien bat fammigc gcbjaligen bE.;c waarschu-YMkie^noAVinge lesenbe/öcfiomme^b suilen tatuben/ en aan Jjunncn ftaat puilen frodzaii- ttaöfelen/ benfienbe/ ftunnen anbefteerben 500 bejee fiomen/ fiunnen bie kenoracn lciJEU 'n ^ öefcijüutaiiige ban lt;0ob/in be bejlaocfteninge .^df^/in Kenointn. ^ {ir^c tot «Bob en meiifcljen/ tot ba^tilellinge ban eigenbom aan a5ob te Ijebben/ en met lt;0ob al^ Bunnen (éob te bejfteccen/ taat gelijftc ift bij Ijen ? ïfoe fian ift benften bat ift genabe Bebbe/ bic al^ geene geïijftcnigfE bij BEn ftebbe/ noclj in 't tee?ft/ noc!) in 't be^ruftftenb fpjeften ban bie ^a» ften/ cn ban ben C^eere ? 3ift benftc taaajlijft/ {jebbe ift tael genabc?
SCft anttacorbe: ^gt;at jij np cene natuurlijfte taijje boen/ battet gij ger^» teUjft/boo? {jet beginfcl ban gccgtelijfie ftenni^fe en leben/ bat in u i^. SüïjS iij {jet ïooalbcbEncn fpjaften/al^ gij Bet opneemt/fclEjaon 59 ïjet niet öocn/ son gabt gij nogtan^ gccne reben om ntaen ftaat in ttaijfel te
t?eft'
tegen de Piëtisten , Quiëtisten , enz. 1133
pcFfftEn ; taant ccn fiïdn jtaaft fitnb i$ jootael een men^clj al^ be ftcjfijlc man. 3In bc ^ijn Vnaartijft mannen en babejgi in Clj?i^tu^/ en baar 5tjn ooft jtaatfftc ftinberen; uit be ftlcinljcib in Ue^gelijfttnge met anberen mau men geen fiefluit maften tot niet jijn/niet fjEböen; maac men moet ejfiennen bat men geeft/en fiegeerig jiin naar g?aei.
©aarbij/uta liegt ban 45ob/ban cftfistujs/utne geBeben/utae begeerten naa? ©ob/Qet joeften ban ben ^eerc flrjug/ubj bertegentaoarbigen ban (Öob/ en utae baben cn oefeningen/ uit bat bcginfel beé lebeng boo^t-fiomenbe/obertreffen alle gunne befcfjoumingen/befpiegelingen/in iï5ob berjinfien/ jicg in lt;J5ob berliejen/ en biergelijfte uitb^uliftingen. ©aar ip joobeel onbejfcficib al^ tu^fegen een boobe en lebenbige. 't quot;1^ onberge» lijftelijft/ 't bB?fff)ilt niet in trap/ maar in be geljeele foortc; 't eene i^ na» tuu^Iijft/ 't anbere gee^telp/ 't eene i# maar pgantafie/ bejfieringen/ fieeiben/bie men jelbe maaftt/en biemen Qesien ftan/joo menigmaal al|i men tail/ 't anbere i$ taaajïjeib/ (J3ee^t/ leben boo? ben ïfeiligen lt;j5ee]öt. SCnbien gij Qun boen ftenbet/joo al^ jij ©ob fiefcfioiitacn; boeg 50 ft0' men tot 45ob niet/ maar berbeelben jicö eenen aSob/soo aïié sij ^em fycfa Ben taillen/^oo at^ jij bejïoociienen/lief Ijebben/fpjeften/gij joubt ^ulft eene geeételijftDeib niet begeeren/ maa? bc?tac?pcn. J5i) ftunt ooft julfte natuu?ïijfie berbeefbingen ban i6ob tael maften/en boo? utoe gcbacfjten al Fjooge; en Jjooge? ftlimmen; maar aliö gp in bat natuurlijft bejbeel' ben u toegeeft/gij jult terjlonb jien/batbitu niet ftan bejmaften/bat ïjet u fioube? maaftt/bat gij 't be^taejpt/en öe minfte finaal ban 33ob in Tjet aangesigte Cftiiéti/'t minfte loopen tot CÖ?i^tU3/en leunen op ï|Em/ 5al u onbejgelrjftclijft liebe? snn/ ban bat bor oberpeinjen. ©aa?-om berbltjbt u ftiï in uta beel/ ïjoe ftlein Ijet u ooft toefcfjijnt/ betatjle Ijet licöt/ïfben/taaarpeib/bereeniginge/liefbe i^/en laat [jen met alle Jjunnc tjooge natuurlijftljebcn baren/ gaat gij boo?t/ tae?ftenbe uit bat gee^telijft beginfel naar [jet ï©oo?b (i5ob^ in be liefbe tot gemeenfegap met Sejiié/ in be liefbe tot jijne ftinberen/ en banftt ben l^eere obe? uta beel/onbejgeïijfieltjft obertjrffcnbe ade {junne natuurlijfte taoelingen; uta gee^telijft Beginfel ftan jiclj met gen niet bejeenigen/ ombat fyet malftan» beren contrarie i^; ljun taerfi maar te Bennen i^ genoeg om ijet te be?» tae?pcn en te blieben. 4SeEmt maar bit céne ftaaltje: utae liefbe i^ tot be gobjaligen/ombat jij ben ^eere S!c?ug Beminnen/en ban ï^em Be-minb jijn/en gtj bemint anbere menfcQen op eene geljeel anbere taijjc ban bc ftinberen (öobp/gg ftunt u niet bejeenigen met allerlei balfcfte leeringen; 5ij nu beminnen jonber onberfcijeib/ ban taelfte religie ooft iemanö i$; be taare gobsaligen/bie ftaan in Ö^t geloobe/bic BeUegtigb jijn in be toaarljeib/ bic familiaar met lt;l]5ob in ben lt;!3ee#t be?ftecren/ bic alleen beminnen jij niet/ ban bic Jjebben 5e eenen afftce?/ ban bic bïieben 5e/ ombat boo^ joobanigcr ïicljt Ijunne taejften npenfiaa? tao^ben/ bie niet regt/ maar cnftel natuurltjft jtjn; baaruit ftunt gij be rejSt
IDbbbbbb 3 ban
1134 Waarschuwende Bestieriuge, enz.
ban gun boen ftennen/ taacljt c? u boo?; öouöt n tu^fcQen (®ob en utDE jiele maar cenboubig In biaarFieib öe^fg/ gebt geburig Qet ooge ojj Ijet iEgt;ao?b «ï5obö/ taaarbooc gij gEEjStelnft licftt en leben öeBt ontbangen/ en 'r ooft uïn gebucig boebfel ig/ en een regel ban uiu leben/en gtj suit beilig boo^tgaan.
't besluit xlvttt. (égt;uib FieBben tog be gjonben/ tuaarop men jlaan moet/ om traktaat- teBen JpiëtiptEn bejleibingen beilig te jijn/ en bie meteenen ont-je. befifienbe itenteeftenen ban gen jtjn/ boorgeilelb; bu]ö ïjeböen taij be liefbe tot 45Db en menfcljen/ be berloocgeninge jelfê/ ben eigen» bom en be be?eeniginge aan en met lt;l5ob/ be befcjjoutainge ban ifiiob/ aan ttaee jijben befcïjoubib/ én aan be jijbe be? ^ietigten/én aan be 3gbe be? gobjaligen/ en ïjebben uit get i©oorb dBob^ aangetoonb/bat gun h3e?ït een natuu?Ip tnejft i^ ban onfiefiee?ben/ hjaa?mebe jij bedoren gaan/en bat fjettnejR be? gobjaligen ind^ob/boor ben ïfeiïigen OBee^t/ naar Qet il0oo?b (!3obé gebaan hJO?bt/en gen tot jaligfjeib leibt.
J^et gejegbe iiS genoeg tot obe?tuiginge ban bie arme be?bDolbe meno fcQen/lnelfie luistgebfienbe tot lt;èob te naberen/ban (öcb afïoopen/om be saïigfjeib beelacljtig te toorben / en ben b?eeben lucg be^ be?berf^ inflaan. (0c8 ! bat'be l|eere fjun be oogen openbe/ en gunne Ijarten beranbe?t!e/ bat je ïjunne flecIjtigFjeben berlieten en traben op ben bieg beg bE?jianb^ I
i|et gejegbe i^ ooft genoeg tot taaarfdjulniiige ban bie/ tneïfie naa? gunne toegen geilen/boorbien get een geinafifielijfte tneg i#/behsijle Qg met be nature obereenftomt/en be fatan gen in brebe laat/ombat gij gen boer bien tneg beilig te? geile ftan leiben/ baar be toare gobjali^ gen en nature én bniUel tegen fiebben. (Paa?om t?eliit utaen boet tE?ug« 8f;/be?laat gen/onttaajt uuitgunne fl?ififien; gebt gij ïu^ttot juibe? liegt/tot biare oobsaligijeib/blijft btj be 0e?fie/ bolgt get ï©oo?b/Bn toanbelt in be grbaanbe taegen.
't 1? genoeg tot bB?tDafifieringe ban be toare gob^aligen om met eene nieutoe gemoebigbgeib/ en be?geffinge gun?i garten in ben taeg be^ i^ee-ren te toanbelen/gun liegt te laten fegijnen/tot betooninge/taat taaa?» geib i^/ taat ft?acgt be taaargeib geeft/ en toelfte be juibere en geilige taeg t^/ tot be fiefegaminge ban be piëtisten met gunne pgantafiën. Wast op in de genade ende kennisse ouzes Hceren ende Zaligmakers Jezu Christi. De Heere zende zijn licht ende waarheid , dat die u geleiden , dat ze u brengen tot den berg zijner heiligheid, ende zijne woningen! Amen.
RE-
IN HET
Kap. Pag. Kap. I. Vau dc kennisse Gods uit de XV. nature. 1 II. Van het Woord Gods. 17 IU. Van God. 64 XVI. IV. Van de Goddelijke Personen. 109 XVII. V. Van de besluiten Gods in 't gemeen. 154 VI. Van de eeuwige voorver- XVIII. ordineringe der verkiezin- ge en der verwerpinge. 168 VII. Van het verbond der ver-lossinge, of van den raad des vredes. 204 XIX. VIII. Van de seheppinge der wereld. 215 IX. Van de engelen en de duivelen. 232 XX. X. Van den mensche en bijzonder van de ziele. 248 XXI. XI. Van de Voorzienigheid Gods. 268 XXH. XII. Van het verbond der werken. 288 XIII. Van het verbreken van het verbond der werken. 299 XXIII. XIV. Van de zonde, zoo erf- als dadelijke. 309 XXIV. |
Pag. Van den vrijen wil of on-magt, en van de straffe der zonden. 330 Van het verbond der genade. 346 Van de noodzakelijkheid der voldoeninge door den Borge Jezus Christus. 378 Van de Godheid, mensch-wordinge, en vereenigin-ge dier twee naturen in den éénen Persoon van den Heere Jezus Christus. 400 Van de drie ambten van Christus , en in 't bijzonder van het prophetisch-ambt. 422 Van Christus hoogepries-ter-ambt. 440 Van Christus koninklijk ambt. 459 Van den staat van Christus vernederinge tot voldoeninge van de zonden der uitverkorenen. 471 Van den staat van Christus verhooginge. 514 Van de Kerke. 545 XXV. Men |
1134 Waarschuwende Bestieriuge, enz.
ban gun boen ftennen/ toacljt b? u boo?; goubt u tu^fcBcn (!5ob en utoe jiele maar ecnboubtg fn toaargeib öejfg/ gefit Beburiu get ooge op F|ft iï^oojb lt;!5Dbé/ tuaarboor gij get gEE^teltjft licljt en leben Qefit nntbangen/ cn 'r ooft uiri geburig boebfel i$/ cn ccn regel ban utn Ie-ben/en rtij ^ult beilig boojtgaan.
't Besluit XLVTIÏ. öefifien tn^j be gjonben/ tuaarop men ftaan moet/ om traktaat- tE0en ^iëtigten bejïetbingen beilig te jijn/ en bie meteenen entje. beïifienbe ftenteeftenen ban gen jgn/ boargeftelö; bu^ ïjeDBen tarj be ïiefbe tot 45ob en menfcljen/ be berïoocgeninge jijn^ jelf^/ ben eigen-bom en be be^eeniginge aan en met (öob/ be fiefcljoutoinge ban a5ob/ aan ttoee jtjben fiefcfjoutob/ én aan be jgbc be? ^ietigten/én aan be jgbe be? gobjaügen/ en gefifien uit get iBoorb dPob^ aangetoonb/ bat gun hjejft een natuujïijft b3e?ït i# ban onfiefiee^ben/toaa^mebe gtj berloren gaan/en bat gettoc?fi be? gobjaligen inlt;0ob/bDor ben heiligen Opec^t/ naar get il0oo?b (öobé gebaan tao?bt/en gen tot jaliggeib leibt.
J^et gejegbe ig genoeg tot obejtuiginge ban bie arme be^boolbe menquot; fcgen/Inellite ïu^tgefiamp;enbe tot (éob te naberen/ban (öob apfoopen/Din be jaliggeib beelacgtig te toorben / en ben b^eeben bicg bc^ bt^berfji inflaan. (0cg ! bat be l|eere gun be oogen openbe/ en gunne garten beranbejbe/ bat 3e gunne flecgtiggeben berlieten en traben op ben tueg be^ bejjianb^l
i^et gejegbe i^ oofi genoeg tot taaarfcgubiinge ban bie/hJelfie naa? gunne biegen geilen/boarbien get een gemaïtfteïijïte taeg i^/betatjle gg met be nature obereenfiomt/ en be fatan gen in brebe Iaat/ ombat gij gen boor bien teeg beilig te? geïfe ftan ïeiben/ baar be toare gobsali^ gen en nature én buibei tegen fiebfien. i©aa?om t?efit uluen boet tejug^ ge/bejïaat gen/onttaajt u uit gunne jl?ififien; gefit gij lugt tot juibe? ïicgt/tot taare gobjaiigfirfb/fiïijft fitj be ^ejfie/ bolgt get J©oogb/en tuanbeït in be grfiaanbe toegen.
't 5? genoeg tot bejtoafiHeringe ban be toare gobjaligen om met eene nieutae gemoebigbfjeib/ en be?geffinge gun^ garten in ben toeg be^ i^ee-ren te toanbeïen/gun ïicgt te laten fcgijnen/tot fietooninge/taat taaa?» geib i^/ taat fi?acgt be taaargeib geeft/ en toeïfie be niibere cn geilige taeg i^/ tot be fiefegaminge ban be piëtisten met gunne pgantafiën. Wast op in dö genade ende kennisse onzes Hceren ende Zaligmakers Jezu Christi. De Heere zende zijn licht ende waarheid , dat die u geleiden , dat ze u brengen tot den berg zijner heiligheid, ende zijne woningen! Amen.
RE-
IN HET
Kap. Pag. Kap. I. Van dc kcnnissc Gods uit de XV. nature. 1 II. Van het Woord Gods. 17 IU. Van God. 64 XVI. IV. Van de Goddelijke Personen. 109 XVII. V. Van dc besluiten Gods in 't gemeen. 154 VI. Van de eeuwige voorver- XVIII. ordiueringe der verkiezin- ge en der verwerpinge. 168 VII. Van het verbond der ver-lossinge, of van den raad des vredes. 204 XIX. VUL Van dc scheppingc der wereld. 215 IX. Van de engelen en de duivelen. 232 XX. X. Van den mensche en bijzonder van dc ziele. 248 XXI. XI. Van de Voorzienigheid Gods. 268 XXn. XII. Van het verbond der werken. 288 XIII. Van het verbreken van bet verbond der werken. 299 XXIII. XIV. Van de zonde, zoo erf- als dadelijke. 309 XXIV. |
Pag. Van den vrijen wil of on-magt, en van de straffe der zonden. 330 Van het verbond der genade. 346 Van de noodzakelijkheid der voldoeninge door den Borge Jezus Christus. 378 Van de Godheid, mensch-wordinge, en vereenigin-gc dier twee naturen in den éénen Persoon van den Hecrc Jezus Christus. 400 Van de drie ambten van Christus , en in 't bijzonder van het prophetisch-ambt. 422 Van Christus hoogepries-tcr-ambt. 440 Van Christus koninklijk ambt. 459 Van den staat van Christus vernederinge tot voldoeninge van de zonden der uitverkorenen. 471 Van den staat van Christus verhooginge. 514 Van de Kerke. 545 XXV. Men |
Kap. Pag. XXV. Men moet zich bij de Kerke voegen , en bij dezelve blijven. -590 XXVI. Van de gemeenschap der geloovigen met Christus en met malkanderen. 617 XXVII. Van de regeringe der kerke, en bij zonder van de zendinge der dienaren. 634 XXVIII. Van het ambt der herders en leeraars, der ouderlingen en diakenen. 653 XXIX. Van de kerkelijke magt, en het gebruik der sleutelen des koninknjks der hemelen. 675 XXX. Van de roepinge. 701 XXXI. Van de wedergeboorte. 738 XXXII. Van het geloove. 762 XXXIII. Kenteekenen van het zaligmakende geloove. 801 'A XXXIV. Van de regtvaardigma-kinge. 830 XXXV. Van de aanneminge tot kinderen. 894 |
Van den geestelijken vrede. XXXVII. Van de geestelijke 927 XXXVIII 938 952 983 XXXIX. XL. XLI. XLII. blijdschap. Van de verzegelinge door den Heiligen Geest en de sacramenten. Van den H. Doop. Van het H. Avondmaal. Van de voorbereidin-ge, betrachtinge en nabetrachtinge des H. Avondmaals. 1021 Van het leven des ge-loofs op de beloften. 1048 XLIII. Waarschuwende be-stieringe tegen dePië-tisten, Quiëtisten, en diergelijke afd walenden tot eene natuurlijke en geestelooze godsdienst, onder de gedaante van geestelijkheid. 1080 Kap. XXXVI. Pag. 914 |
KE-
quot;ag- ■
der Schriftuurteksten , die verdedigd of verklaard worden in het
Kap, Pag. Genesis. I : 16 51 XIV : 18 1017 XV : 1 855 „ : 6, 7 78a XVI : 13 66 XVII : 7 970 XVIII : 13-20 66 XXVIII : 16, 17 1024. XLVI : 26 2^4. XLIX ; 10 396 Exodus. IV : 16 691 « : 25 957 XVII : 15 67 Deuteronomium. IV : 2 28 V : 29 gi XXIV : 16 315,390 •losua. X : 12, 13 51 I Samuël. 11 : 30 160 XIII : 14 160 XXIII: 11, 12 83 II SamuSl. XII : 8 83 I Honingen. II : 27 690 XXI ; 29 374 I. |
II Honingen. XIII ; 19 84 «lob.' XIV : 5 162 XIX : 25-27 876 Psalmen. II : 7 125 VII : 9 856 VIII : 3 767 XIV : 1 7 XVIII : 21 856 XIX : 8 27 XXXIX : 5,6 162 LI : 7 317 LV : 24 163 LXXXIX : 29 , 35 205 XCIX : 8 491 Spreuken. I : 25 159 Vin : 22-25 127 XXVII : 1 120 Hooglied. VIII ; 5 120 •lesaïa. I ; 19 160 V : 4 7:6 XIX : 19-21 1018 |
XXXVIII : 5 163 XLVIII : 18 91 XLIX : 23 690 LUI 1 11 770,833 LXVI : 21 1018 «Veremla I : 5 767 XVII : 9 879 XVII : 24-27 160 Ezechïëi. XII: 2 737 XVin ; 4,20 315,390 „ 23 91 XXXIII: 11 181 XLVIII : 35 67 Daniël. IV : 47 879 IX : 25 422 XII : 3 834 Hosea. VI : 7 297 nieha. V : 1 128 Haggaï. II : 7, 8 395 Zacliarla. III : 9 481 VI : 12,13 206 Maleachl. I : 11 1018 Mattb. |
Register der Schriftuur teksten.
Kap, Pay, Kap. Pag. Kap. fflaftheus. Johannes. I : 17 708 III : 5 964. „ : 12, 15, 780 32,33 „ „ 16 181, 484 498 „ 34 414 V : 26 li) VI : 33 408 „ 44 724 „ 51 499 ,. 56 1004. XI : 25-27 781 XIV : 28 139,405 XVI : 12 29 XVII : 3 139,771 „ 12 196 XX : 19 1008 „ : 31 124 XXI : 15-17 639 Handelingen. II : 31 479 „ 38 964 „ 42-46 988 „ 44 63a VII : 51 737 VIII : 4 645 „ 22 879 „ 30,31 41 „ 26-38 78 lt; „ 38 956 X : 48 XIII ; 2 1018 XVII : 27 10 XIX : 4, 5 954 XX : 7 988 XXII : 16 956 XXVII ; 27 51 Romeinen. I : 19, 20 10
|
II : 4 ,, 6 „ 11 III : 20 847,8^8 „ : 24 848 „ : 28 859 IV : 2—5 850 V ; 12,18 312 „ 18,19497 19 503,839 VIII : 3 408,503 „ 9 769 „ 26 730 ,. 29, 30 184 188, 191 „ 38,39 876 X ; 4 32 XI : 32 497 XII : 1 49 XVI : 25, 26 708 Pag. 10 853 487
|
Register der Schriftuurteksten.
XV : 29 972 „ : 47 409 II Corlnthen. III : 5 724 V : 10 853 „ 15 497 „ 19 499 VI : 1 730 „ 14,17 596,612 X : 5 38, 772 Galaten. III : 19 708 VI : 15 950 Ephezen. I : 4 183,201 II : 1 724 III ; 12 781 IV : 9 409 „ 10 414,528 V : 26 964 PhiHppcnscn,
|
Kap. Pag. XI : 13 370, 707 „ 39,40371,710 Xin : 16 853 •Vacobus. II : 5 192 „ 14 849 „ 23 782 I Petri. II Thessalonlsensen- I : 6,7 856 II : 3 564 „ 13 192 „ 15 29 III : 14 609 I Tlmotheus. I : 9 290 II ; 4,5,6 498, l8ï II Tlmotheus. I ; 10 371, 710 II : 20 555 IV : 8 856 TI tas. II : 11 706 III : 4 484 „ 8 856 HebrcCn. I : 3 130 II : 16 1 IV VI : 10 VII : 19 370, 709 711,950 448 414, 448 950 31 370, 709 501 771 192
|
eecfccc 2
HE-
der voornaamste Zaken des EERSTEN DEELS.
A. waarin niet, waarin al bestaat, 441.
Koninklijk-ambt, 459.
AanncnniKjc tot kinderen, ziet kin- Antichrist, ziet Paus, 581.
deren , 894. Apocryphe boeken, waarom tot den
Aanvcchtingc over de verkiezinge , Bijbel niet behooren, 20.
en raad daartegen, 197 , 198. Arrest van den koning van Frank-
Adam zoude niet gestorven zijn, zoo rijk tegen den Paus , 43.
bij niet gezondigd badde , 267. Hadde Atheïsten, leere, leven , oorzaak, 7. eene Wet, 289. Welker inhoud was de Avondmaal, met verscbeidenewoor-Wet der tien geboden , 291. Hadde de den uitgedrukt, 983. Verklaringe van belofte van de eeuwige zaligheid, 292. de instellinge , 984. Het einde derin-Heeft zich in het verbond der werken stellinge is driederlei, 990, 991. Wat ingelaten , en de conditiën aangeno- de woorden , dat is mijn ligchaam, niet men , 295. Heeft het verbond verbro- beteekenen , 985. Wat al beteekenen, ken, niet op, noch voor den zeven- 995. De beker moet al den Commu-den dag, 299. Beteekent Hoz. VI: 7. nicanten gegeven worden , 987. Hoe De eerste mensch, 297. het teeken met de beteekende zaak
Afhangen van tweede oorzaken , is vereenigd wordt, 989.'t Brood wordt ijdelbeid , 285. niet veranderd in Christus ligchaam ,
Algemeene genade is nooit in Gods 993. Christus is niet ligcbameljik in , voornemen geweest. Ongerijmdheden, met, onder bet brood, 1005. Chris-daaruit vloeijende. Tegenwerpingen tus wordt niet ligchamelijk genut-der partijen beantwoord, 178—181. tigd, 1007. 't Ouweltje te aanbidden Almagtigheid Gods behelst authori- is afgoderije , 1009. In het Avondmaal teit en kracht. Is tot troost voor godzali- is geene offerhande , 1012. Omstan-gen, en schrik der godloozen, 102-104. digheden des Avondmaals, 1018,1019.
Alwetendheid Gods gaat over iedere Voorbereidinge tot hetzelve is noo-particulierc zaak , 80. Is tot schrik der dig, 1021. Beletselen, die daarin godloozen . troost en opwekkinge der voorkomen , 1023. Bestaat 1. in ver-godzaligen , 84, 85. langen. Opwekkende beweegredenen
Ambten van den Heere Jezus Chris- daartoe, 1024.2. In beproevinge, 1028. tus zijn drie. Propbetisch-ambt, waar- Opwekkende beweegredenen daartoe, ip bestaat, 423, Hoogepriester-ambt, 1029. 3, In versicriugc, wat daartoe
be-
Register der voornaamste Zaken.
behoort, 1032. Onbekeerden mogen Belofte Gods, de manicre hoe oen niet toetreden. Bekeerden mogen niet Christen met dezelve werkt. In lig-afblijven , 1030. Hoe onverzekerden chamelijk kruis, in't gevoel van zon-zich moeten gedragen, 1031. Waar- den , in zwakheid des geloofs. In sehuwinge en raadgevinge wegens de duisteruisse. In doodigheid. Vertroos-voorbereidinge. Hoe zich te gedragen, tinge wegens het overblijven van geuit zijn huis gaande, de Kerk ingaande. voel en smarte,1065—1068. Zijn tot Opstaande, omgaande, aanzittende, opwekkinge en vertroostinge, 1072. etende en drinkende. Weggaande. Na- Op de uitgestelde beloften, hoe te betrachtinge, waarin bestaat, 1038 tot wachten. Te letten op de vervullinge. 1042. Men mag zich niet van het Verkeerde toepassinge. Gemeene be-Avondmaal afhouden, 597. Oordeelen loften zijn dikwijls genoeg. Wanneer over dezulken. Voorwendselen van die niet wel toegepast worden, 1072-1077. zich onthouden. Dezelve beantwoord. Beproeven of men in het geloove is, 601—615. is noodzakelijk, 802. Verkeerdehan-
JJ. delingen in het beproeven. Goede gron
den verkeerdelijk toegepast. Oorzaak Ban, ziet sleutelen , 696. daarvan, 804—807. Is noodig als men
Barmhartigheid Gods heeft ellen- ten H. Avondmaal zal gaan, 1029. digen tot een voorwerp , doch ellende Beschouwhuje van God, is natuur-is de oorzaak niet, 97. lijk of geestelijk, waarin te onder-
Bedenkingenover 1 Cor.XV:29,972. scheiden, 1083, 1113. Hoe zich te Beeld Gods, wat is, en wat daartoe gedragen in de beschouwinge, 108, behoort, 13. Is den mensche natuurlijk 1080, 1130. Sommige kleine Chris-geweest, en den mensche niet boven tenen handelen daarin verkeerdelijk, zijne nature toegevoegd, 261-264. 1122. Beschouwinge van Christus in Begrip des verstands, hoe klaar en heerlijkheid, 540. Beschouwinge der distinct, is geen regel van waar H. Drieëenheid is van groote nuttigheid , 255. heid, 140. Geestelijke beschouwers, Bekeerden kunnen door hunne kracht hoedanig hunne ontmoetinge , 1123-niet toenemen in 't geestelijk leven. 1125. Bekommeringen van kleine god-Hoe moeten werken tot groei, 1053- zaligen weggenomen, 1132. 1055. Besluiten Gods, van wie niet er-Bekceringe zijns zelfs is den men- kend. Verscheidene benamingen. Zijn sche onmogelijk, 723. Heeft zich iu de oorzaak van alles , zijn van eeuwig-'t eerste oogenblik der bekeeringe heid. Vrijwillig, wijs, absolut, zon-enkel lijdelijk, 729. Is eene onmid- dereenige conditiën van den mensch delbare en krachtdadige werkinge afhangende. Onveranderlijk. Gaan Gods, 731. Is onwcderstandelijk , 735. over iedere particuliere zake, 154-159, Zelden weet men den netten tijd zijner 161. Over des menschen leeftijd , bekeeringe, 748. 162. Over alle gebeurlijke uitkom-Belijdenisse van den Heere Jezus, sten, 164. Hierin is veel troost, waarin bestaat, 1047. misslagen der geloovigen hierin. Hoe
^crccre de
Register der voornaamste Zaken.
de besluiten Gods te gebruiken , 165, Christen, waar en wanneer, eu 166. waarom zoo genaamd, 433. Hoe zich
Beirachtinqe des Heiligen Avond- openbaar moet vertoonen, 1077. maals , 1039. Coëxistentie is er niet in de H. Drie-
Beweyinge in kleine kinderen tot eenheid, 116, 137.
godvruchtigheid, wat daarvan te oor- Conscientie, derzelver nature , 256. deelen, 751. Is goed of kwaad, 257. Hoe niet,
Bisschops-ambt is niet van Godde- hoe al kan dwalen, 258.
lijke instellinge, is geen ander dan Consubstanliatie verworpen , 1005. het ordinaire herders-ambt, 640.
Blijdschap, de geestelijke, derzelver J).
nature en werkzaamheid , 819. Be-
schrij vinge en verklaringe, 928. Proe- Dadelijke zonden, verscheidene soor-ven, 931. Opwekkinge tot blijdschap , ten, 32i.
933. Blijdschap der tijdgeloovigen, 930 Dankbaarheid te oefenen nevens de Bepalinge, 932. Zwarigheden der ge- Voorzienigheid Gods, 287. Na het ge-loovigen beantwoord, 936. Middelen bruiken van 't H. Avondmaal, waarin om in blijdschap bestendigte zijn, 937. bestaat, 1043.
Boeken des Ouden en Nieuwen Tes- Denkbeeld , onschriftuurlijk , ge-taments, 20. vaarlijk, 3.
Boom des levens was geene af beel- Deugdzaamheid, onderscheid tus-dinge van den Zone Gods. Hadde geene schen natuurlijke en geestelijke , 720. kracht tegen den natuurlijken dood, Diakenschap , is van Goddelijke in-265. Was een sacrament van 't verbond stellinge. Diakenen moeten van de ge-der werken, en verzegelend teeken des meente verkoren worden. Derzelver levens, 294. Waarom de weg tot den- vereischte hoedanigheden. Hun werk. zeiven na den val bewaard wierd, 308. Opwekkinge tot hun pligt, 668—671.
Boom der kennisse des gogfls en des Doop, beteekenisse van het Woord. kwaads, waarom zoo genaamd, 266. Beteekent verscheidene zaken. De doop Borge, deszelfs vereischte hoeda- van Johannes en van Christus is één nigheden, 391. Jezus Christus is Bor- in wezen. Niemand magdoopen dan ge, 393. Moeste als Borge zich stel- gezondene Leeraars, 952—955. Der len onder de Wet, 503. De tijd zyner ketteren doop is geen doop. Moet ge-komste onderzocht, 394. schieden in den naam der H. Drieëen-
Brood in 't Avondmaal wordt niet heid. Indompeling en besprenging is veranderd in Christus ligchaam , 993. één, 957—958. Is niet eene ceremonie alleen voor de tijden der Aposte-c. len, 960. Jt Water des Doops heeft
geene ingestorte heiligende kracht, Catechisatien, vierderlei soorten,660. 961. Neemt de schulden en smetten niet Christus is Gezalfde, welke bestaat weg, 965. Alle gedoopten ontvangen in verordineringe cn bckwaammakin- de genade niet, 963. Is niet absolut ge, 422, 423. noodig tot zaligheid. Beschrii vinge des
Doops.
Register der voornaamste Zaken.
Doops. Moet aan geloovigen bediend Ellenden des menschen, ia opzigte worden , 965 , 966. En aan hunne en van zondigheid , waaruit te kennen, geene andere kinderen, 967, 969. De Ten opzigte van strafwaardigheid, zin van de vrage in het formulier, Verschrikkelijk, 339-342. Ten opzigte 968. Voor de dooden gedoopt te wor- van zijne onmagt, 345. den, verscheidene bedenkingen , 972. Engelen, zijn geene medewerkers Wordt getoond, waarin de regte zin geweest in de scheppinge , 218. Bana-te vinden is, 975. Ongedoopten moe- rainge. Beschrijvinge. Verschijnen wel ten trachten gedoopt te worden, 't Is in ligcharaelijke gedaanten. Zijn in gruwelijk, gedoopt zijnde, in zon- eene plaats, en.dat teffens maar in den te leven. Men moet aan zijnen eene, 232,235. Werken op ligchamen, doop gedenken. En werkzaam zijn ne- 237 , 244. Der goede engelen bena-vens de hedieninge, 979—981. rainge, woonplaats, orde, ambt, werk.
Driecenhcid, in hoedanige gestalte Hoe zich nevens engelen te gedragen , te beschouwen, 109, 140. In de be- 239—242.
schouwinge van dien ligt groote nut- Erfzonde, ziet zonde, 310. tigheid , 140. Hoe de geloovigen wer- Euangelinm, wat beteekent, onderken nevens ieder persoon, 141. Wordt scheid tusschen de Wet en het Euange-bewezen, 111. lium, 702. Had ook plaats in't Oude
Droefheid overzonden vloeit niet al- Testament, wordt bewezen cn tegen-tijduit geestelijk licht en leven. Ver- werpingen beantwoord , 706, 710, keerde droefheid en derzei ver oorzaken in onherborenen. Oorzake van ware F,
droeflieul in de kinderen Gods,808-810,
929.Droefgeestigheid is schadelijk,933. Formulier van den Heiligen Doop , Duivelen, benaminge. Daar zijn dui- hoe de eerste vrage te verstaan is, 968. velen, en vele. Werken op ligchamen, ^
242-244.
Dwalingen en dwnlenden moet men Gedrag van een Christen in omgang schuwen , 1087 , 1088. onder de menschen , 1077 , 1080.
r Geest, de Heilige Geest, waarom zoo
* genaamd. Is eene zelfstandigheid, 132,
Eenvoudigheid Gods is zijne enkel- Is de waarachtige God, een 'goddelijk heid , alle zamenvoegingen uitsluiten- persoon, 134. Is geen coëxistentie.Gaat de, 74, 75. uitvan Vader en Zoon, 137. Hoe aan de
Eerste zonde was ongeloof, 302. geloovigen gegeven wordt, en in hen Eeuwigheid Gods, onbegrijpelijk, woont, 143. Watin hen werkt, 145-152. sluit allen tijd uit, 70. Geestelijk goeddoen, is den mensch
Eigendom , Christus heeft eigendom van nature onmogelijk , 333.
aan de geloovigen , en de geloovigen Geest der prophetie is niet geheel aan Christus , 617. uit de Kerke , 433.
Eigenschappen Gods , hoe te onder- Geestdrijverij , hoe zich daarvoor scheiden , 69. te wachten , 1115.
Ge-
Register der voornaurastc Zaken.
Gehoorzaamheid van Christus aan, merlijke gedachten der geloovigeu , en het stellen van zich onder de Wet, opbeuringe in dezelven , 827—829. was noodzakelijk tot regtvaardigma- 't Geloove is het middel, waardoor de kinge des zondaars, 502, 503. mensch geregtvaardigd wordl, 843.
Geloove, hoe gewrocht, en waarin Hoe het werkt in de regtvaardigma-bestaat, 145. Wat beteekent, en met kinge, 844. Werkzaamheid des geloofs welke woorden wordt uitgedrukt. Be- beschreven , 888. Geloofsoefcninge , teekent verscheidene zaken. Het histo- waarin bestaat, 747. Velen zijn er duis-risch-entijdgeloove, en het geloove der ter in. Blijft niet staan bij het aannemen mirakelen beschreven. Het zaligma- van Christus, maar werkt door tot kend geloove, verscheidene benamin- regtvaardlgmakinge. En daardoor tot gen, Wat daarin aan te merken is. Is heiligheid. Hoe werkt met do belof-niet dadelijk in de gedoopte kinderen, ten in kruis. In gevoel van zonden, 762-766. De uitverkorenen hebben van en in zwakheid des geloofs. In duis-hun begin aan geen zaad des geloofs in ternis. In doodigheid. Vertroostinge zich. Heeft zijne zitplaats in de ziel. Tot daarin, 1059 —1068. In droefgeestig-het geloove behoort kennisse, toestem- heid. In aanvechtinge des satans. In men en vertrouwen, 768—772. Onder- geestelijken honger en dorst. In de scheid tusschen Gode te gelooven, en kracht der verdorvenheid, 1070-1072. in God te gelooven. Bestaat niet in Gaat niet in tijd, maar in orde voor liefde, en gehoorzaamheid. Ook niet de wedergeboorte, 748.
in't geloove, dat Jezus zijn Zaligma- Geloovigeu hebben regt om zich to ker is. Ook niet in blootelijk te wil- verblijden, 634. Zijn Christenen, waar len. Maar zich aan Jezus toe te vertrou- en wanneer zoo genaamd, 433. Zijn wen. Is geene daad des verstands, en Propheten, in twee opzigten, 434. Zijn bestaat niet in de toestemminge der Priesters, hun werk als zoodanig, goddelijke waarheden, 773, 676. Wat 457. Zijn Koningen in vijfderlei op-al in zijn omtrek begrijpt. Wat de zigten, 468—471.
oorzaak en het einde des geloofs is. Gemeenschap der geloovigeu met De hoedanigheden en vruchten. On- Christus, 617. Die te oefenen. Op eene derscheid tusschen het zaligmakend en betamelijke wijze, 621—623. Der ge-tijdgeloove. Beschrijvinge des geloofs. loovigen met malkanderen , 625. Hoe Overtuiginge van verscheidene soorten die geoefend wordt, 628. van menschen, 783—791. Opwek- Genade Gods, in betrekkinge op kinge tot het geloove, 793—797. En menschen , is gevende of gegevene. Is daarin toe te nemen, 799. Bekom- gemeene of bijzondere, 97,722. Ver-meringen beantwoord, 798. Kentee- keerde bevattingen van dezelve, 721. kenen van het ware geloove. Beproe- Is niet eene goedheid om zonden on-vinge van zichzelven , noodzakelijk en gestraft te laten , maar om een' Borge profijtelijk. Men kan tot kennisse van te geven, 101.
zijnen staat komen , 801-803. ïijdge- Generatie des Zoons Gods is onbe-loovigen ontdekt, 804, 814, 816. Wa- grijpelijk. Wordt bewezen, en de uit-rer geloovigeu werkinge, 815. Bekom- vlugten beantwoord, 116—130.
Ge-
Register der voornaamste Zaken.
Gcvulyen, die waarlijk in do Schrift geloove. De grond is de voldoeninge liggen, zijn de Heilige Schrift zei- Christi, 1057, 1058. ve , 36. Heilifimalcinge, te betrachten, waar-
God, moet gediend worden , omdat iu zich een geloovige openbaart, 889.-Hij God is. Daartoe is het redelijk Hemelvaart van Christus , is eigen-schepsel verpligt. Godsdienst, waar- lijk, waarlijk, plaatselijk, zigtbaarlijk, in bestaat ,1,2. geschied. Is niet een alomtcgenwoor-
Gods namcu, welke die zijn. Heb- dig worden, 526. Derzelvcr noodza-ben opzigt, of op zijn wezen , of ma- kelijkheid. En nuttigheid , 529,530. niere van hestaan , of de Goddelijke llemelsche wandel, opwekkinge Personen, 64, 65. daartoe, 503.
Gods wezen is onbegrijpelijk, 68. Herdersambt, deszelfs hoedanighe-Gods eigenschappen, worden onder- den , 654. Derzelver ork , 658. Op-scheiden in mededeel-en onmededeel- wekldnge tot hunnen pligt, 671.
bare. Welke die zijn, 69-102. Ver- llistori,schlt;)cloovc, beschreven , 764, scheidcne spreekwijzen deswege ver- Huishesoelcinye , wat daarin waar te klaard , 73, 77, 81,91. Zijn tot schrik nemen van Leeraren, 661. Van ouderder godloozen , én troost der godzali- lingen , 666.
gen , 74, 78 , 84, 95, 101,102,104.
Hoe zich te dragen neffens de eigeA- I,
schappen Gods, 98, 108.
Godzalifjen, moeten zich openbaar Jehovah, is een eigen name Gods, vertoonen. Zonder hunne zielen te be- wordt nooit aan eenig schepsel gege-smetten. Vrij van verkeerde men- ven, wordt in het N. Testament niet schenliefde, en met oogmerk om te gevonden, wordt in onze dagen veel stichten, 1077-1379. misbruikt. 64, 65.
Goedheid Gods beschreven , 95. Jezus Christus is de eene, eeuwige ,
alleene, waarachtige God, 401. Is H. waarachtig méjjsch. Mensch uit
mensch, 406. Heilig mensch. God'en Hebreen, eene vuile secte, onlangs mensch in één persoon , 409. Is de be-opgekornen , 863. loofde Messias en Zaligmaker, 394. De'
Heerlijkheid van Christus te be- vereeniginge der twee naturen is ge-schouwen , 540, 1080. schied door aanneminge, 410. Ondeel-
Ileerschende en niet heerschende zon- baar, onscheidelijk. Niet door veran-den, waaruit te kennen, 322, 323. deringeof vermenginge, 411. De men-Heiliffheid Gods , beschreven , 95. schelijke nature zijn geene goddelijke' Der ware geloovigen, waaruit ontstaat, eigenschappen medegedeeld , 413. De cn hoe geoefend wordt, 823. Der tijd- menschelijke nature mag niet aangebe-geloovigen is maar schijn, natuurlijk den worden, 412. Is naar beide naturen werk , hoe verre kunnen komen, 820, Middelaar, 415. Heeft als Borge gele-821. Heiligheid spruit uit de oefeninge den , 494. Heeft ook voor Hemzelven van de regtvaardigmakinge, doorliet verdient, 212. Is Propheet, Hoogeprics-I- ' ' Jrfmff ter,.
Register der voornaamste Zaken.
ter, Koning, 423. Te beschouwen in zij- natuurlijke en de geestelijke, 719. ne menschelijke, Goddelijke nature , Kcnleelcenen van de verkiezinge, Middelaarsambt. Zicb te verblijden in 200. Van liet ware geloove , 801. Der de menscbwordinge van Christus, 417. regtvaardigraakinge , 887. Van het Inhccldivrjeopvalschegronden,805. kindschap, 905. Van den geestelijken Jndüinpeliiifje of besprcnginge in dea vrede, 920. Van de ware blijdschap, Doop is één, 958. 931. Van de ware Kerke, 564, 574.
Inklevcnde verdorvenheid, waarin Kerke, ontleent haar gezag van het bestaat. Is in alle menschen , van de Woord , 22, 24, 546. Verscheidene geboorte aan. Wordt bewezen en be- benamingen en beteekenissen, 546, weerd tegen partijen. Hoe overgeërfd, 547, 553. Daar is maar ééne Kerk. 316—319. In hoedanig opzigt zigtbaar en onzigt-
Invloed Gods in alles hoedanig, 273. baar, 547. Beschrijvinge en derzelver Stelt niet eene eenige oorzaak, en al- verklaringe. Bestaat alleen uit ware les lijdende, 275. geloovigen, 550. Is eene heilige , ook
Inwerpinge des salaris, zietaanvech- in 'tOnde Testament, 556. Algemeene, tinge, II Deel. Christelijk, 559. Is eene vergadering,
Jnwoninge des H. Geestes in de ge- afgescheiden van allt; anderen , ver-loovigen , hoe geschiedt en hoe niet, eenigd onder malkanderen, 561. Daar 143. Wat werkt, 145. zal altijd eene Kerke blijven, 563. Ge
reformeerde Kerke is niet nieuw, was I(. al voor Luther , 575. Waarom zoo ge
naamd , 560. Heeft zendinge der Lee-Kennisse van God , in engelen, he- raars, en successie, 577. De Paus is mellingen , menschelijke nature van niet het hoofd der Kerke, 581, 634. Christus, menschen op aarde, 2, 3. Men moet zich bij de Kerke voegen. Uit de nature is uit de conscientieen Beweegredenen daartoe, 590, 591. werken Gods, door driederlei weg. Men mag de Kerke niet verlaten. Kwa-3—6. Is in alle menschen. Wordt door de uitslag van die zulks bestaan heb-vijfderlei redenen beTestigd, 6. En den ben, 594, 595. Zijn te vlieden, 1093. tegensprekers den mond gestopt, 7-9. Men mag zich niet afhouden van het Kan niet zalig maken. Driezins be- gebruik des Heiligen Avondmaals,[we-toogd, en de tegenwerpingen beant- gens de verdorvenheid der Kerke, 597. woord. Heeft vele nuttige einden. De Heere Jezus regeert zijne Kerke Heeft haren oorsprong, niet uit een door menschen, niet door een aanzien-overblijfsel van het beeld Gods, maar lijk hoofd , den Paus , 634. Christus uit de nature des menschen. Natuurlij- geeft geen opperhoofdigheid aan Pe-ke kennisse van God , en de zedelijk- trus , Matth. XVI: 18 , 637. Alle Op-beid daaruit vloeijende, verschilt niet perhoofdigheid is verboden, 641. Een in trap , maar in werken van het beeld Christen moet liefde en achtinge voor Gods, naauw genomen, 9—15. de Kerke hebben , 1089—1092.
Kennisse , ten hoogste noodzakelijk. Kerkeraden moeten gehouden wor-427—429. Onderscheid tusschen de den, 675.
Kin-
Register der voornaamste Zaken.
Kinderen Goda, verscheidene zoo ge- van Christus noodzakelijk. En zeer naamd. Derzelver voortreffelijkheid, profijtelijk. Wijze hoe te overdenken, 894, 895. Voorregten, 899-9Ó2. Hoe 505 507. 't Lijden naar de ziele was die te gebruiken, 903. Kenteekenen, noodzakelijk, 473. Deszeifs gevolgen 905. Hoe een geestelijk kind Gods en oorzaken, 474, 475.
werkt, 809. Overtuiginge. Hoe zich Lijdzaamheid, hoe die te betrachten als kinderente gedragen, 911. Wat in het beschouwen, van de voorzienig-van de goede bewegingen in de kin- heidGods, 286. Op de uitgestelde be-deren te oordeelen, 751. Kinderen der lofte is zeer nuttig, 1073. bondgenooten moeten als begenadigde Liefde Gods is, of der toegenegen-aangemerkt worden. Moeten gedoopt heid, of der welbehagelijkheid, 96. worden, 968, 969. Liefde der geloovigen lol de waarheid,
Klaarheid der Schriftuur, 38. hoe noodzakelijk, 1085. En tot de Koninfirijkder hemelen, zie kerke, 545. kerke, 1089.
Koninklijk am bi van Christus is driederlei. Deszelfs voortreffelijkheid. 51»
Heerscht alleen inzijnekerke, 459-462.
Wordt veel bestreden. Hoe zich daar- Marjl Gods , beteekent authoriteit en nevens te gedragen, 464, 465. Hoe na kracht, 102. Der overheden is niet te volgen, 468. over, maar omtrent de kerke, 685,
Mededeelbare eigenschappen Gods, L. in welken zin te verstaan, 79.
Medewerkinge Gods, waarin bestaat. Leer en moet men anderen de ge- 272. Is niet eene aanradende, maar kende waarheden, 435. krachtdadige invloed. Is nietcollate-
Leeraarsambl, ziet herdersambt, 653. raai; maar 't schepsel hangt in zijne Leerslukken worden, of met uitge- beweginge af. Dit wordt bewezen zoo drukte woorden, of door een gevolg uit de Schrift als de rede. quot;De mensche voorgesteld, 36. en alle schepsq^n hebben zich niet
Lezen moet men 't Woord Gods, 52. slechts lijdelijk, maar zijn de formele Leven, 't geestelijke, waarin zich oorzaak hunner daden. Blijkt uit vier-vertoont, 753. In een verzoenden staat derleije redenen, 273—277.
is zoet, 884. Op de beloften te leven, Melchizedek, wie niet, wie al is ge-1041, enz. weest. Hoe een voorbeeld van Chris-
Lijden van Christus, heeft verschei- tus, 444 , 446.
dene trappen, 477. Niet alleen het drie- Mensche, benaminge en scheppinge, urig lijden ; maar al het lijden, van de 248. Deszelfs ligchaam , 250. Zonde kribbe tot het kruis is voldoenende. Is niet hebben gestorven , zoo hij niet ge-volmaakt voldoenende. Voor alle zon- zondigd hadde, 267. Is geschapen naaiden en straffen. 480-490. Alleen voor het beeld Gods, 261, 263. Is de eigende uitverkorenen. Christus heeft als lijke oorzaak zijner daden, 276quot;. Kan Borge en Hoogepriester geleden, 493, zich niet bekeeren , 333, 723. 494. De overdenkinge van het lijden Mcnschwordivgc van Christus, is niet
Register der voornaamste Zaken.
een trap van zijuc vcrncdcringc, 472. Is ecne oorzaak van blijdschap voor de gcloovigcn , 420. Middclkennisse Gods, wat men daardoor verstaat, wordt verworpen, 81,82. Middelen om van eigene geestdrij-verije bewaard te zijn, 1115. Misse is een gruwel, 991. Mistyke, verborgene, inwendige godsdiensten , derzelver scbrijveren , 1081, 1082. Naam Jehovah, wordt nooit aan eenig scliepsel gegeven, zulks beweerd tegen partijen , 65 , G6. Nabclrachlingc van 'tH. Avondmaal, waarin bestaat, 1042. Nederdalen ter helle, wat is. Is geen trap van Christus verhooginge,478,479. Offerande, is in 't H. Avondmaal niet, 1012. Onhekeerden, mogen nietten Avondmaal gaan, 1030. Hoe zijne blindheid, zondigheid en strafwaardigheid te overdenken , en zoo te wspken tot zijne be-keeringe, 1049. Bedriegt ziehzelven schrikkelijk op vele wijzen, 1050 enz. Overtuigd zijnde, handelt verkeerd, 1055. Onderhoudinge, wat is , geschiedt door of zonder middel. Is ordinair of extraordinair, 271. Onderscheid tusschen natuurlijke en geestelijke verloocheninge, liefde en be-schouwinge van God, 1083. Tusschen wet en Euangelinm, 702. Tusschen natuurlijke en geestelijke kennisse, 719. Tusschen natuurlijke en geestelijke deugdzaamheid, 720. Tusschen het zaligmakende en het tijdgcloof, 788. Tusschen de geestelijke magt in de kerke, en de burgerlijke magt in de politie, 686, 687. |
Oneindigheid, en overaltegenwoordigheid Gods , is wezenlijk en onbegrijpelijk, 71, 72. Verscheidene spreekwijzen deswege verklaard. Nuttigheid en troost daarin opgesloten, 73, 74. Onmededeelbare eigenschappen Gods, welke zyn , 69—79. Onveranderlijkheid Gods, verklaard en bewezen, 77, Onverzekerden van hunnen slaat,, hoe zich te gedragen in het gebruik des H. Avondmaals, 1031. Onwetendheid is oorzaak van zonde, genadeloosheid en ongestalle, 428. Bestraffinge der onwetenden, 430. Oordeel, behoort tot het verstand, niet tot den wil, 256. Oorzaken van vreezen der bekeerden over hunnen staat, 827. Ootmoed waarin bestaat, 1034. Opstandinge Christi bevestigd. De omstandigheden en oorzaak. Met hetzelfde ligchaam. Noodzakelijkheid der-zelve. En vruchten, 515-520. Toepas-singe, 522. Opvuekkinge aan herders, ouderlingen , diakenen, tot het waarnemen van hunne ambten, 671. Ordinaire weg tot bekeeringe, 743. Oude Teslament. is en blijft een regel van leer en leven in het Nieuwe Testament. Zulks bewezen en beweerd tegen partijen , 30—32. Ouderlingschap is van God ingesteld, 663. Derzelver hoedanigheden cn werk, 665, 666. Opwekking tot hunnen pligt, 671. Ouweltje aan te bidden, is afgoderij , 1009. Over- |
Register der voornaamste Zaken.
de Aaronische Priesters. Bestaat in of-Paradijs, beschreven, 265. feren en bidden. Voorbeden quot;noodza-
Paus van Rome is de antichrist, kelijk, 440—447. Maniere, kracht, gewordt bewezen , ook uit zijn naam- noegzaamheid, 449—451. Hoe te ge-getal 666 , 580, 581. Is geen navol- bruiken , 453. Hoe na te volgen , 457. ger van Petrus , 636. Prophotisch ambt van den Heere Je-
P er soon , is eene verstandige zelf- zus, waarin bestaat. Wanneer Hij het standigheid. De drieheid der Godde- heeft bediend. Maniere hoe Hij het lijkePersonen bewezen, 111. Iedere heeft bediend. Het onderscheid tus-Persoon is dezelfde waarachtige God. schen Christus en andere propheten. Zyn noch van het wezen, noch van Men moet Christus als Propheet ge-malkanderen verscheiden of afgeschei- bruiken, 124—427. Naar Hem hooren, den. Maar onderscheiden, 113—115. 431. Hem navolgen, 433.
Petrus, geen opperhoofd der Kerke,
tegen partijen beweerd, 637.
PiëUsleu, vanwaar hunne beuamiu- Raad des vredes, ziet verbond der ge , en wat het woord beduidt, 1083. verlossinge, 204.
Worden ontdekt uit hunne kleinach- Rcylvaardifjlieid Gods, de wrekende tinge van de waarheid , 1085. Van de is Gode natuurlijk eigen, én als God, Kerk, 1089. Van de H. Schrifture, én als Ilegter, 100.
Reglvaardigmaldngc, benaminge, 830. Beteekent nooit heiligmakinge, 832. Beschrijvinge. Waarin bestaat, 835, 836. Geschiedt alleen om de verdiensten van Christus, toegerekend cheninge zijns zelfs. Eigendom aan en aangenomen , 838. Niet door eigen-God. Liefde Gods. Verheffinge van geregtigheid, lijden, goede werken, den Heere Jezus, 1118—1121. 844. Ook niet omhetgeioove als een Pligl der ouderen aan hunne te doo- werk, 858. Het onderscheid tusschen pen en gedoopte kinderen, 982. regtvaardigmakingevaneenengodloo-Prcedeslinalie of voorver or diner inge, ze en godzalige, verworpen, 856. Ge-is bij de dwaalgeesten onverdragelijk. schiedt niet van eeuwigheid. Geschiedt Wordt van verscheidenen gezegd. Met niet eens, maar dagelijks en dikwijls, verscheidene woorden uitgedrukt. Be • 861—865. Geschiedt niet alleen over schrijvinge , oorzaak, einde, 168-170. den mensche, maar tot den menscbe, Is eeuwig, vry willig, wijs, absolut, 881. Men kan van zijne regtvaardig-
Overheden hebben geene magt in of Priesler-ambt, verscheidene bctce-over de Kerke ; maar wel omtrent de kenissen. Van Christus, waarin niet, Kerke , G85. ea al bestaat. Is niet zijn Koninklijk
Overzcllinricn der H. Schrift zijn ambt. Christus is waarlijk, eigenlijk noodzakelijk, doch niet onfeilbaar, 55. Hoogepriester. Ook voor zijne hemel-
vaart. Dcszelfs uitnemendheid boven
onvcranderlijk , 172 , 173.
P.
R.
1094. Van de wedergeboorte, 1099. Van de oefeninge des geloofs tot regt-vaardigmakinge, 1103. Al hun werk is natuurlijk , namelijk , hunne be schouwinge van God, 1111. Verloo-
Opwek-
verzekerd zijn, 874.
makinge
jr ffffff 3
Register der voornaamste Zaken.
wekkinge, om naar verzekerdheid te trachten. Beweegredenen , men kan er toe komen, 881. De vruchten van de regtvaardigmakinge. Proeven en middelen, 886, 887. Men moet zich niet regtvaardigen, als God verdoemt , noch verdoemen als God regtvaardigt, 891 , 892. Regel van godsdienst is de geopenbaarde wille Gods, 2. Regeringe Gods , gaat over alles, dat wezen heeft, 277. Hoe ook over de zonde, 279—281. Roepinge, geschiedt niet door de Wet, noch de werken der nature, noch der Schrifture. Maar door het Euangelium. Is inwendig of uitwendig. De uitwendige is niet algemeen, 701—704. Geschiedde ook in het O. T. 706. Allen, die onder de bedie-ninge des Euangeliums leven, worden geroepen , 711. Het einde van de roepinge , niet van den roepende , is de zaligheid, 713. De inwendige geschiedt door den H. Geest, overeenkomstig des menschen nature, 717. Is eene onmiddelbare en krachtdadige wer-kinge Gods, 731. Is eene onwederstan-delijke werking God^ 735. Tegenwerpingen deswege beantwoord, 733-737. Sabbath, is geen voorbeeld van Christus begrafenisse geweest, 517. |
Sacramenten, wat het woord betee-kent. Verzegelen de geloovigen. Be-schrijvinge. God is de Insteller. Derzel-ver kracht hangt niet af van de beoo-ginge der dienaars. Moeten een uitwendig teeken , en beteekende zaken hebben. En overeenkomste tusschen die beide, volgens de instellinge Gods. Hoedanig de overeenkomste is. Sacramentele spreekwijzen daaruit ontstaan. Het einde derzelve. Verzegelen 't verbond der genade, 940—946. De teekenen hebben de genade zelve niet in. Die van het Oude Testament komen met die van het Nieuwe Testament overeen in sommige dingen , en verschillen in andere; doch niet in kracht. Hoe Woord en Sacrament overeenkomen , en verschillen , 948—951. Men mag zich van het gebruik derzelve niet afhouden, 597. Hoe de Heere Jezus de Sacramenten gebruikt heeft, 211. Scheppinge, verscheidene beteeke-nissen , 215. Is een eigen werk Gods , des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes,217. Is uit niet, 219. Wat aan te merken , in de scheppinge in 't gemeen, en in iederen dag, 221. Nuttigheid der overdenkingen derzelve , 225. Hoe die te beschouwen , 229. Schrifture, zie het Woord Gods, 17, Slange, die Eva verleidde, was de duivel, gebruikende eene natuurlijke slange, 300. Sleutelen des koninkrijks der hemelen, welke zijn, 676, 677. In de Kerke is zulk eene geestelijke magt, 680. Hoe te gebruiken , 694. Opwekkinge daartoe , 696. Groot verval in dezen , 697. Raad en middelen , om getrouw te zijn. Pligt der ledematen nevens ongecensureerden en gecensureerden, 699. Onderscheid tusschen de geestelijke magt in de Kerke, en der overheden , over de Politie, 686. Spinoza en Leenhof, Atheïsten, 7, 8. Staat der verdoemden,vertoond,343. Staten van Christus, zijn tweederlei. Van vernederinge, waarin niet, waarin al bestaat, 471—473. Van verhoogin-ge, heeft vier trappen, 515. Generale toepassinge op dezelve , 539. Staal |
Register der voornaamste Zaken.
Staal van een geloovigen, ten avond • maal gaande, 1039. Straffe der zonden is verscheiden. De eeuwige bestaat niet in veruie-tinge, 334, 335. Maar in gemis van zaligheid, en gevoel van pijne. Is schrikkelijk, vertoond. 338 340. Tijdgeloovigen, beschreven en ontdekt, 764, 813. Onderscheid tusschen tijd- en ware geloovigen, 788, 801. Tooverije, beschreven , 246. Tradition, zijn te verwerpen, 28. Transubslantiatie, is een verdichtsel, 993. Twijfelen, of er een God is, en daarnaar tc arbeiden , is een gruwel. 15, 16. Uilstorlincje van den H. Geest is eene vrucht van de Hemelvaart Chris-ti, heeft ook plaats gehad in het Oude Testament, uit kracht van dezelve , 531. Uitwendig Verbond, wat zoude moeten zijn. Is nooit met den mensch opge-rigt, noch in 't O. T, noch in 't N. T., en kan ook niet opgerigt worden , 372, 373. Val Adams, is geschied vrijwillig, niet zonder de voorzienigheid Gods,303 Verbond der Verlossinge, tusschen God Vader, en den Zone Gods, over de uitverkorenen. Bevestigd. Deszelfs conditiën. Beloften,204-209.En verzekering. Van den Zone aangenomen. De conditiën voldaan, en beloften geëischt. |
Deszelfs groote nuttigheid, 210-213. Verbond der werken , is met Adam opgerigt, 288. Deszelfs conditie is de inhoud van de tien geboden. Had de eeuwige zaligheid tot eene belofte. En een bijgevoegd dreigement, de tijdelijke en eeuwige dood, 291-293. Is van Adam aangenomen , 295. Is verbroken. Door verleidinge des duivels, 299,300. Gevolgen van de verbrekin-ge, 306. Onbekeerden zijn in het verbond der werken, 304. Verbond der genade, deszelfs bena-minge. Onderscheid tusschen verbond en Testament. Verscheidene beteeke-nissen. Beschrijving,346-348. God handelt met den mensche bij wege van een verbond. Partijen, God en de mensche. In wat deugden en volmaaktheden God ons voorkomt. Deszelfs voorwaarden of beloften, zegeningen en einde, 349-360. De Borge, 358. De vorm , of we-derzijdsche bewilliginge, 359. De hoedanigheden dezes verbonds, 361. Deszelfs zegelen. Oorzaak, waarom velen in dit verbond niet ingaan , 363. Op-wekkinge om in te gaan. Vermaninge voor degenen, die overgegaan zijn. Heeft zijn begin met de eerste belofte in het paradijs, '365-367. Verdiensten van Christus lijden en toepassinge zijn onafscheidelijk, 495. Verdraagzaamheid Gods is wonderbaar, 98. Verdorvenheid, waarin bestaat. Is in alle menschen van hunne geboorte aan. Wordt tegen partijen bevestigd, 316-318. Verdorvenheid der Kerke is nu zeer groot, 602. Men mag zich daarom van het avondmaal niet afhouden , 597. Vereeniginge der twee naturen in Christus, is geschied, niet door ver- an- |
Register der voornaamste Zaken.
anderinge of vcrnienginge , maar door aanneminge, 410. Vereeniginge van de geloovigen met Christus, hoe die niet, hoe die al geschiedt, 618. Vcrtjeviiujii van schulden , geschiedt dagelijks, 870. Vei hooginge van Christus heeft vier trappen, 515. Overdenkingederzelve is noodzakelijk en nuttig, 539. Verkiezinge, benaminge en beschrij-viuge derzelve. Is van eeuwigheid, vloeijende uit enkel welbehagen. Is onveranderlijk, 't einde is de ver-heerlijkinge van God, 173—175. Zulks beweerd tegen partijen, 193. Gevoelens van partijen ,177. Gaat over particuliere menschen, als met name. Wordt bewezen , en tegenwerpingen beantwoord , 184—186. Bij God is geen voornemen van eene algemeene genade. Zulks bevestigd, en beweerd tegen partijen. Christus is verordineerd om de uitverkorenen, niet zij om Christus, 179—182. Is niet geschied uit een voorgezien geloove of werken. Dit wordt uitvoerig bewezen, en de tegenwerpingen opgelost, 187—192. Men kan van zijne verkiezinge verzekerd zijn. Ka ad tegen de aanvechtingen der verkiezinge. Teekenen zijner verkiezinge, 196—200. Nuttigheid in dereg-te overdenkinge derzelve, 201, 203. Veria ling e, van de wereld , wordt aangedrongen, 1046. Verloochcninge zijns zelfs, waarin niet, waarin al bestaat, 1116. Vernedcringe van zichzelven eens geloovigen, 1035. Vcrzekcringe van zijne regtvaardig-makinge, daarnaar moet men trachten, 881. Kenteekenen en middelen, 887. Versland des menschen kan dwalen , 255, |
Vcrwerpinge, benaminge, besehrij -vinge. Gaat over bijzondere, vloeit uit Gods welbehagen, tot eere van zijne regtvaardigheid. Gevoelens van partijen daaromtrent, 175—178. Versegelinge, besehrij vinge, wat is. Daden derzelve geschiedt door den H. Geest en de Sacramenten, 938—940, Voldoening e , natuur en benaminge derzelve. Is absolut noodzakelijk , zoo door het dragen van de straffe , 378 , 379. Als door de volmaakte onderhou-dinge van de Wet, 386. Mag geschieden door een bekwamen Borge, 388. Is geschied door Jezus Christus, als den bekwamen Borge , 393. De noodzakelijkheid der voldoeninge, bij velen niet gekend, erkend en gebruikt, 397. Volmaaktheid der U. Schriftuur, bewezen. Tegenwerpingen deswegeris beantwoord, 26—30. Volmaaktheid Gods, is zijne alge-noegzaamheid, 70. Voorbereiding e, ten H. Avondmaal is noodzakelijk , 1021. Voorkomende beletselen beantwoord. Bestaat in verlangen , opwekkinge daartoe, 1023, 1024. In beproevinge, opwekkinge daartoe, 1029. In versieringe, wat daartoe behoort, 1032. Voorbidding e van Christus, vertoond in derzelvernoodzakeljjkheid, maniere, kracht, genoegzaamheid, 447—451. Hoe dezelve is afgebeeld, 548. Is eene vrucht van Christus hemelvaart, 532. Voorsegginge der gebeurlijke dingen uit de sterren, is ijdelheid, 224. Voorzienigheid Gods, benaminge , beschrijvinge. Bewezen. Bestaat in onderhoudingc. Medewerkinge, 269— 272. Eegeringe, 277. Gaat over alles , en over iedere zaak in 't bijzonder , 272 , 277. Sluit de werkingc des |
REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAKEN.
des menschen niet uit, 275. Gaat over het goede en over het kwade. Hoe nevens de zonde. Nevens gebeurlijke zaken, en die door den vrijen wil geschieden. Over de uitkomst des oor-logs, en over de huwelijken, en dag des doods, 278—283. Hoe zich te gedragen nevens de voorzienigheid, 284. Leert ons lijdzaamheid, dankbaarheid en stil vertrouwen, 286,287. En van geen tweede oorzaak af te hangen ,285. Voorver ordinering, ziet Predestinatie, 168. Vrede, de geestelijke, ziet op het voorledene en tegenwoordige. God werkt dien alleen in de geloovigen. Openbaart zich in verscheidene daden, 915-917. Heeft verscheidene voorwerpen. Deszelfs grond en kenteekenen. Oorzaak van onvrede. Wordt verschei-denlijk gestoord. Overtuiging van god-deloozen en begenadigden. Vermaning om vrede te zoeken en te bewaren, 919—925. Vreeze voor het schepsel is ijdel en zondig, 285. Vrije wil, hoe vrij, hoe niet. Bestaat niet in onverschilligheid, 331. Is slaafs onder de zonde, ziet onmagt, 333. Waarheid, in het Woord geopenbaard , is aan de kerk gegeven, is het zaad der wedergeboorte, het middel des geloofs, de fontein van heiligheid. Men moet die beschermen. Uit de liefde en met liefde der waarheid zijn de dwaalgeesten te kennen, 1085—1087. Waarzeggerij, wat is, 246. Waldenzen, getuigenis van dezelve, 576. |
Wandelen met God, waarin bestaat, 105, 1044. Wat zoetigheid en zaligheid daarin ligt opgesloten, J.05-107. Wandel in den Hemel, 533. Water in den doop heeft geene ingezette kracht om zonden weg te nemen , 961. Wedergeboorte, waarin bestaat, en waarin niet bestaat, 146, 1101. Vertoont zich ook uitwendig, 1102. Is noodzakelijk tot zaligheid. Is eene verandering van dood tot leven. Geschiedt door het Woord. Geschiedt op vele manieren. De gewone weg tot bekeering. Hoe onbekeerden handelen. Hoe waarlijk wedergeborenen werken, 739-744. Werken wel verkeerd, en in eigene krachten, 745, 746. Zelden weet men den juisten tijd zijner wedergeboorte. Geschiedt in verscheidene tijden des ouderdoms. Vruchten der wedergeboorte, 748-756. Vóór de wedergeboorte heeft niemand het zaad derzelve in zich, 750. Hoe oude en nieuwe natuur te gelijk zijn in de wedergeborenen, 753. Onbekeerden worden overtuigd, 756. Raad voor overtuigden, 759. Wedergeborenen moeten trachten hunne genade te kennen, 760. Wederkomen ten oordeel, hoedanig zijn zal, 538. Wereld is niet van eeuwigheid, 216. Is uit niet geschapen, 219. Werken des H. Geestes, zijn velerlei, 145-152. Wezen Gods, door verscheidene benamingen uitgedrukt, 67 , 68. Wetenschap Gods, hoe die te onderscheiden van de menschelijke. Is niet alleen in 't gemeen, maar ook van ieder ding in 't bijzonder, wordt bewezen. Spreekwijzen deswege verklaard, 79—81. |
I.
Wet-
REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAKEN.
Wetten Gods, komen voort uit Gods vriien wil, overeenkomstig zijne natuur, 289. Wet, onderscheid tusschen Wet en Euangelie, 702. Wille Gods, besluitende en gebiedende is in God één , de versclieiden-heid is in de voorwerpen. Is te gelijk noodzakelijk en vrijwillig. Verkeerde onderscheiding verworpen. Spreekwijzen worden verklaard. Hoe zich te gedragen nevens den besluitenden enden gebiedenden wil Gods, 87—94. Wil des menschen, wat is, 331. Hoe niet, hoe al vrij, waarin de vrijheid bestaat, 259, 331. Woord Gods, onbeschreven. Beschreven , verscheidene benamingen, 18. In watopzigtnoodzakelijk, 19,57. Is van God ingegeven. Heeft zijn gezag en authoriteit niet van de kerk. Zulks door drie bewijsredenen bevestigd, en partijen wederlegd. Maar openbaart zijne goddelijkheid zelf, 21-24. Is door middel van heilige mannen, op Gods bevel, geschreven in de Hehreeuwsche en Grieksche talen. De inhoud is het verbond der genade. Is volmaakt. Zulks bewezen en tegen partijen beweerd, 25-30. De zin van het Woord is maar eenerlei. Zulks bewezen en beweerd, 32, 33. De woorden betee-kenen niet wat ze beteekenen kunnen , 34, 62. Is klaar om te verstaan. Zulks bewezen en partijen wederlegd. De Paus is geen regter van het Woord, 38-41. De reden is de uitlegger niet, 46. Spreekt niet naar het dwalend gevoelen van menschen. Mag en moet van ieder gelezen worden , 49 52. En in allerlei talen overgezet, 54. Nuttigheid en noodzakelijkheid van het Woord, 57. Betrachting omtrent hetzelve. Vier schadelijke klippen te vermijden , 61, 62. Is de eenige regel van leer en leven, 1097. Is goddelijk te erkennen. Is enkel waarheid, openbaart dat de natuur niet kan openbaren. Bevat alles wat God wil, dat de menschen weten, 1094-1096. |
Worstelingen in het aannemen van Christus, 1052. Derzelver uitslag, 1053. \ Zaad der wedergeboorte is in niemand voor zijne bekeering, 750. Ook t niet in het zaad des geloofs, 768. Zaligheid des mensehen bestaat in de gemeenschap met God, 1048. Is op het geloof beloofd, 293. Zalving, bevat verordinering en heli waammaking , 422, 423. Zamenstelling is zeer verscheiden in soorten, 75. Zending der Apostelen was van even-gelijke magt, 635. Der herders en leeraars is noodig, wordt tegen partijen beweerd, 643. Is inwendig, wat daartoe behoort. Uitwendig, hoe die niet, hoe al moet geschieden. Wordt onderscheiden van de beroeping. Aete van zending in Friesland. Is noodig te onderzoeken of men gezonden is, 646— 650. Ziel, benaming, beschrijving. Ieder menseh heeft maar ééne ziel; namelijk de redelijke. Is van God uit niet geschapen. Wordt van den mensch niet voortgeteeld ; maar in de teeling van God voortgebragt, 250-253. Is onsterfelijk , 260, 336. Is en blijft in 't lig-chaam, en daarmede vereenigd , zoo lang de mensch leeft. Is niet daar ze denkt, 260. Zie- |
REGISTER DER VOORNAAMSTE ZAKEN.
Zielelijden van Christus, waarin bestond. Deszelfs gevolgen. Welke de oorzaak niet, welke al, 473—476. Zin van de H. Schrift is eenerlei, 32. Van de vraag in het formulier des Doops, 968. Van de plaats 1 Cor. XV: 29, 972-975. Zillen van Christus ter regterhand, wat beduidt, 535. Heeft opzigt op de drie ambten, 536. Nuttigheid, 538. Zoeken van zichzelven is tweederlei, 1116. |
Zonden, verscheidene benamingen. Daartoe niet altijd noodig, kennis en toestemming van den wil. Is onwettigheid , 309, 310. Wanneer heerscht, en niet heerscht, 322, 323. In den Heiligen Geest, waarin niet, waarin al bestaat, en waaruit te kennen, 325. Erfzonde wordt toegerekend aan alle bijzondere personen, van Adam, niet als hoofd van het menschelijke geslacht, maar van het verbond der werken, 310, 311. De inklevendeverdorvenheid is in alle menschen, van hunne ontvangenis af, 317. Hoe overerft, 319. Dadelijke zonden, verscheidene soorten derzelve, 321. Zo», loopt om, niet de aardkloot, 224. |
1
-
,5 ^ ^ ;. -' ^ quot; -■ ^ h. Af•
■. . . ■ - •
:■quot; A
■ . • ■'- . i . - .■ ^ • v . .. ■■■ .. • • • • ;
■ - ' ^
^ 'r,--,: '■ t ' vv?; r ■
-. -
.■' :gt; -i.' -■ :■ • 'v.,»;/ :-■■ ■quot;r. V :.lt;••■ -?- ■' ■ ^
■
s *
■ - ■
:.--vr, I
- ■'
gt;- i r ■ ' .ifii . '•;
,,. T_ gt; ''
' quot; •■■I
-r - : .
j ^ .■„ .■■ V .y
. .. ■ ; ■(,
'
■ / ^ ^ ■ . gt; . ■ ;■ ■ .■ . •■ • ■ ■■•• ■ ■ ■ quot;,.■■• ., v ' H-;gt;r
- r V,quot; .v ■.. ' - • v.-: ■„ ■ '. , ■ •• ■ ;
V ,:; -,r? -V,:...,-
■ ' ' • ■ • ■ ■ ■ ,
r ' s \ - quot; -gt; ^
■
\ ,Jx 5; \t.. -^vh ■ r' -, „• ^ ^ V\ {■■■. ' quot;'; ^.ï:quot;
.
' ; .v -'■■ ••'■ ; ^, r
l .!. ? S ' ' Y ■ ■ ' ■ ■ ■ '- ' ■ , ' in-' -j
' v:v:'v 1 ^ ^ ^
----------------
.
......
•H.l
. v.-
quot; ■ , 'c ,
■ J •__^c.V !■'••quot;'xJ
• •quot; ■ '•quot;■quot; ■: •'1 ,
i:.^'.- 'V-:-;-.' .
.M;'
.
-• ■ -p K V ■ . / ,quot;-C ' quot;
'i'
/■ ■, - ■ -
:: ■. Ï ^ ■
' a;-'v ^
r^X-
- ij 4;
-
..•/ . ■■ ^ V . : ' •. J-'0 .
'(A-
'' ft quot;Ti '
' gt;;
!- r
-:Kê
-
n:
Vquot;C
■ '^3
Mr
/rv:. ,!■
quot;Sn.
quot;-(3'
■v.
i
:C-- amp;?■
. gt; ; ;u
1-- /'
■'tV;. ■••!'
■
' lt;;
■ (
'• ' ' /'.' 7' - •'
1
■■ O» ^
gt; .■• hr
' ^
.i-'V
•••.-
VvC-
1 r
H
- a?! ■■
. ^ •
X::i
gt; A
■
1 '■ ' ■■ ■ f.
V
■ vV''
' : ; ::' V' O V
■. . 'v i
yS: ■ ■'
, ' V ; ';gt;' !gt; f
■■ '■r :,( , ■;
.!,v
- - -lt;•;
-
ry-
,^rquot;;
• f C- :-lt;gt; ;
i -
'i;
. 'i
quot;
■'S
Av;
'-•yv ■.
• ■ . ■•■
-■
J \
4
.
a t.
v. r.
H:
A'
.;. X--quot;
s. , ; ■
■
■ï
V .VA
r;
■- ;v„
ÏA
gt;F ' ■
t. r
''VJ ■ -
jf—
_