-ocr page 1-
-ocr page 2-

GUNNING

3

s

f

-ocr page 3-

-

ir

- I ' • ^

j ■' p. ■■ ' '■ ^ ,' / • ' ' ■.

' 'quot;' 1 ^ i

V :: ^ '■■ ■ .. •, V.H

. i ' ^ Ur •■;■ ■.V:r-'' . -quot; V

, v

. J

■- . gt; r

■■* :

.

•'S

'J'

...

f. ■

-•• f ■ •-

-. ' 1 \

'

•'• -• ; ; ■ I ' \.

-- . ;

v .' V-.'-' r

'■f' ,■; l- ^ ;' ■

-::- ■ -. . - - ■■ ■ -. -. t'1 ... ■

..

; ' ,■= '•

;• .,U

'0-;v

: ■■y'.

0- 'V- ;. ■

;nf\ ' r. -gt;

' 1 : -■■■ ' - ; 'K1 gt;..■•'■■ ■ ' ■■'.■■■ ■■■

' . vy ., % 1 ■ ; -? ■' , . . ■■.,'■■„ ' - v

J v •.• V • ■; v- ■

t^, V .....■■■■ ■ '■ :.! ■ . ..

.

■ ' r^- ,,, , . V ,

'i;

/ ' ■ . ■; - , V

.'■-V ■ x •,

- ' .lt; -

■■■\.-.

Nv-; * -i; '

^ /; . ' - • ' • ' 1 ... ^ '■

- , \ :r L —- - ' ' '

. -■ .

^ ~

;nfs. ^

. -r ■■■- '; : ■ ........1 ; ' . ; - • ■ .. '• ■ :•

: ^ . .. ; ■ x-. -• ■ , - •; :. - ..■■■ •-.

I ' , ' A --j

I -a-' • • :• • . -

I - -■ . . • V-

;. -'

;• ',(J

-PV: v;

; - t f'., ■

- - j: , 'quot;r V ' ('v. f

' ■• ■ V-

... ■; gt;; ...

• V' ' ^ • ■ 'V.: ' K

i :

-ocr page 4-

——

10

rijksuniversiteit utrecht

1594 3289

-ocr page 5-

GUNNING S.quot;

AOriRH AATPEIA,

DAT IS :

REDELIJKE GODSDIENST,

IN WELKE DE GODDELIJKE WAARHEDEN DES

GENADE-VERBONDS

WORDEN VERKLAARD, TEGEN PARTIJEN BESCHERMD , EN TOT DÉ PRAKTIJKE AANGEDRONGEN.

ALSMEDE:

DE BEDEELINGEN DES VERBONDS IN HET O. T. EN IN HET N. T., EN DE ONTMOETINGEN DER KERKE IN HET N. T., VERTOOND IN EENE VERKLARINGE DER

OPENBARINGE VAN JOHANNES,

DOOR

WILHELMUS a BRAKEL, Th. F.,

In ziju leven Bedienaar des Goddelijken Woords te Rotterdam.

TWEEDE DEEL.

ONVERANDERDE UITGAVE. TWEEDE DKUK.

NUKEfjU; T, T. MAT.riA. 1^0.

Bibliotheek der

rtJJKSUMIVERSlTEIT u t i'C echt.

-ocr page 6-

Joh. XIII : 17, Indien gij deze dingen weet, zalig zijl gij, zoo gij dezelve doel.

Jac. I : 22, Zijl daders des Woords, ende niet alleen hoorders, uzehen mei valsehe overleggingen bedriegende.

Openb. XXII : 14, Zalig zijn ze, die zijne geboden doen, opdat hare magt zij aan den Doom des Levens f endc zij door de Poorten mogen ingacn in de Stad.

-ocr page 7-

DE REDELIJKE GODSDIENST.

II. DEEL.

HANDELENDE VAN HET HEILIG LEVEN DER BOND-GENOOTEN IN DERZELVER TOENEMEN, AFNEMEN EN STRIJDEN.

AA/LAAA AAAJWIAAAAAA fl AA/l/1A

KAPITTEL I.

Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

Sdn {iet Eerste Deel QeBBcn lutj pefpjoftcn ban be be?toe^binge öer Heiiigma-^aligljeiö/ en ban tierselbcc toepagfinge aan be uitbe?ftarenen; in bit inge' Tweede Deel sullen Vaij ganbelen ban get leben bet taare Bonbgenoo» ten / en bedelf# Boebanigljebcn en tocballen. Wij beginnen ban bc i^piligmaftinge en ^eiligfieib.

I. l|et Uioorb heiligmaken of heiligen Ijeeft berfc^eibene Oeteefienipfen. Verschei-1. .êamttjö^ Uiorbt Ijet in {jet b^eebe genomen boot be geheele zaligma- ^6^3-kinge, in sicfj beUattenbe tacbcjgeamp;oorte/ regtbaacbigmafiinge/ Deiligma» sen. ïiingeenï)eerIöftinaftinge/Hebr. X:10,1 Petri 1:2. 2. ^omtijög Beteeftent tjet de eerbiedige erkentenisse van Gods hoogheid, toejenlijtie geiligljeib en anbere eigenfcriappEn/ 1 Petri 111:15. 3. Eene afzonderinge van het gemeenc gebruik ten dienste van God. (a) ï^et.w ban ttjb/ 500 f)EEft lt;!5ob ben jebenben bag geljciligb/ Exod. XX: 11. (b) J^an jaften en goebe»

ren/tot be gobgibienpt toegfcigenb/Exod. XL :9. Num. V: 10. (c) J^an perfonen/ te? bebiening ban be openbare gobgbien^t afgesonbecb/al^ be eerstgeborenen/ Num. 111:13. Cn baarna in ljunne plaat^ be ftam HEebi/ Num. 111:12, 45. Cn 5C5ron en .^tjne jonen tot liet pnegtec' amBt/Exod. XL: 13. 4. Zich schikken ende bereiden tot godsdienst, Exod. XIX: 10, 11. 5. Eene afzonderinge van de wereld en obergang in be berfte/ Deut. VII: 6 . 1 Cor. VII: 13. 6. Eene inwendige gestalte naar fjetBeelb a^obg/en nitlaenbige bertooninge ban ïjetselbe/Hebr. XII: 14, 2 Cor. VII: 1. ©an beje laatjte fpjefien toö iquot; bit Rapittel.

II. % 2 II. lt;E)e

-ocr page 8-

4 Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

Gaataitijd n. ©e rrgtbaajbigmaftiiigc cn geiligmafiinge gaan alttjb jamcn in mefregt-CEncn Bcloobigp/iDaar fjct ren i^/ ié ooft Qctantie^ IjEEft jiclj geene vaardig- rcgtbaarbiginariingE in te örrlbcn/ bie niptEen niet Ijccft ijft bcginfel makinge. j3EC geiiigmaftingE; cn ijij {jeeft 3icÖ ooft niet in te öeelben/bat ÖÖ

taare {jriligmaftinoe beelacljtig i^/bre niet ié geregtbaacbigb/en Ivelfte bte nirt ernflig joefit boor get geloobe in Cf)?i0tu^. daarom Voojben 30 te samen gelioeftb/ 1 Cor. 1:30, Die ons geworden is wijslieid van Gode , cnde regtvaardigheid , ende heiligmakinge. 1 Cor. VI: 11, Maar gij zijt afgewasscben, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt geregtvaardigd. isonfinr- JgagtaniS jijn beje ttoce in tnejen gansclj onbejfcfieiben. 1. «Pe regt» vanei^c? ^aatö'Smaftinge gefeftiebt ban lt;i?ob/alg regtbaarbig ïïearer; be f)ei!ig-inaftinge gefcfiiebt ban ij?iob ben Cf ciligcn fljee^t/ al^ ^ejfcDcppEr. 2. (De reotbaarbigmaftinoe gefc^iebt ban 43ob tot ben nienpclj/ al^ ïjet boo?* taerp ; öe ïjeüigmafnnge grfdjiebt in ben menfclje/al^ onbe?toe:p. 3. ©e rrgtbaarbigmaftinge ncctnt toeg fcgulb en flraffe/ en fielt ben tnenfefje in ftaat ban ^alioririb; be lieHigmaftinge neemt toeg be fmet' te/ en ftrt Deelb (öob^. 4. 3?e regtbaatbigmaftinge gefcf)icbt

teïfieng botfiomen; be fteiligmaftinge blijft altijb onbolftomen/^oc lange be mengel) op aarbe ijj. 5. ©e rcgtbaarbiginaftingc gaat in orbe bec nature boor; be fjeiiigmaftinge bolgt/ en ftomt nit bie boo^t.

Bcschrij- IIL De heiligmakinge is eene krachtdadige werkinge Gods in de niiverlco-vingc. renen, geroepenen, veedergeborenen en geregtvaardigden, hen door middel van het Woord remtgende van de vuiligheid der zonde, en hen veranderende naar het beeld Gods, cn hen, int het inwendig beginsel des geestelijken levens, doende leven naar zijnen wil, in de wet der tien geboden voorgesteld. is eon IV. ïlEgt;ij jesgcn/ bat be Ijciligmaftinge een krachtdadig werk Gods. (Uods ^00 alilfen r? öc oojjaalf ban; nljoo ineinig be tnetifclje boen ftan tot stjne tuebrjgcL'ODrte/ geloobe en rerttbaarbigtnaftingc/ aïpo Ineinig ftan Ijtj ooft been tot 30quot;^ Ö^iftgniaftinge/ Joh. XV :5, Zonder Mij en kunt gij niets doen. ©at fpjecftt be Cfecre ban srjne nu al ge»

loobenbe bipcipelen. Phil. 11:13, quot;Want het is God, die in u (fjeiligen/ kap. 1:1.) werkt, beide, bet willen ende het werken, ©it toont be Stpop-tel met 3Ö,ie bcbe/ 1 Thess. V : 23, De God des vredes zelve heilige u geheel en al. Ezech. XXXVII: 28, De Heidenen zullen weten, dat Ik de Heere ben, die Israël heilige, ^omtijb? tnoiöt Ijet ben ©abc? tDegefcFije» ben/ Jnd. vs. 1, Aan de geroepenen , die door God den Vader geheiligd zÜn' têoittttjbj? ben goon/Eph. V:26, Opdat Hij ze heiligen zonde , baar gereinigd hebbende, ^omtjjbg ben heiligen «3ee?t/ 1 Petri 1:2, In de heiligmakinge des Geestes. Gal. V;22, De vrucht des Geestes is liefde, enz, ijpiie baarom de Geest der heiligmakinge genoemö lno^bt/Kom. 1: 4. Het mid- ' V. 5CI geeft (j5ob geen mibbel ban nooöen/ 50a gcöjuiftt nogtan? Ijet Woord161 ^001^ a'^ Ei:11 •fibbel/ Job, XVII: 17, Heilig ze in uwe waarheid; uw Woord is de waarheid. Eph. V : 26, Haar gereinigd hebbende met het bad

des

-ocr page 9-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid. 5

des waters door het Woord. (amp;aar taotben be jonben in berfoeije» booroeftelD/baor tBorbt 1)« gec^teltjfi lebEn in jtjne fieminnc lijftÖEib oeopEnbaa?ö/baac jgn obejtuigingen/ Bcjljaffinaen/bjetgemen-tpn en ooröfElen; baar jijn optaeftfiingcn/ en allerlei betaeegrebenen/

baar ÜJojbt €li?t^tuiS boorgeftelb e(£ be jfontein ban geiliginafiinge/

baar jpn be Beloften; beje papt be föeilige 43ee^t op Ijct part be? ge» geloobigcn tot/ en maaftc 3e gaanbe en toerftiaam tot geiligmaïtinge/ en 500 ilt;i l)Et !©ooji3 een mibbel in be 0anb »l5ab^ / janbe? taelfie een niibbel niet toejften fian.

(Cn ombat be bicnaren get ï©oo?b dJob^ pjebiften en aanbringen tot De beïteeringe en fieiligmaftinge/ 30a 511 n 39 ooft mibbelen ban geiligma-e fiinge/ 1 Cor. III: 5, Wie is dan Paulus, ende wie is Apollos, anders dan door in-dicnaars, door welke gij geloofd hebt ? vs. 9, Want wij zijn Gods medearbei- Tan ders. Dan. XII: 3 , De leeraars nu, zullen blinken als de glans des uitspan- Geest, seis, ende die er velen regtvaardigen, gelijk de sterren, altoos ende eeuwiglijk.

VI. (Selijfi be tnenfclje eene oo^aaft ban 3Öne baben ijS in ö^t natuu?»

Iijfte lelien/fcljoon gij in stjn 3ijn/cn fielnegingen ban lt;j5ob afamp;angt/en boo? be boojftomenbe/ mebclticjiiEnbe en uitboerenbe fi?acl)t lt;!5ob^ taejftt; 500 l)rt ooft in Ijct geeptclgfie: be geïoobigen gaten be jonbe/be ge^

ioabigen fieminnen ©ob/ be geïoobigen 3iin geF|oor3aam/ be gelooliigen boen goeöe tue?fien; bodj niet op 5icÖ3ell)en flaanbe/ en onaföanfielöft ban (©ob; maar be heilige (!5eept in be befteeringe öet gee^teltjfi leben ingeftort öeüöenbe/ onbergoubt bat leben boor eenen geburigen in»

liloeb/ bfe Uielit bat leben op/en inaafit get gaanbe/en boet Ijct toe?* Ren obereenftomftig bcg3elf^ gce^telijfte nature/en bat in bic ojbe/bie a3ob in be lue? ft in gen ban beg menfefjen berftanb/ tnille en genegengC'

ben/ en baarnit boortftomcnbe taejften/ geftelb geeft, ^e menfclje nu albiig boo? ben inbïoeb ban aJobg ajcegt betnogen taojbenbe/ belreegt 3ic|j/ geiligr 5icg/ boet bat tncjft / toaartoe sijne nieutoe nature lu^t geeft/ geit en geneigb ie/ boet batqene/ gettaelft gij taeet sjjn pltgt te 3ljn. S-iet bit/ 2 Cor. VII : 1, Geliefden, laat ons ons zeiven reinigen van alle besmettingen des vleesches ende des geestes, voleindigende de heiligmakinge in de vreeze Gods. 1 Petri 1:15, 16, Gelijk Hij, die u geroepen beeft, heilig is, zoo wordt ook gij zeiven heilig in al nwen wandel. Daarom dat er geschreven is, zijt heilig, want Ik ben heilig.

VII. degenen/ bie gegeiligb toocben/ 3ijn alle/ en alleen be uitber» Geschiedt ïtorenen. Eph. 1:4, Gelijk Hij ons uitverkoren beeft in Hem , voor de grond- dë^ftTcquot; leggioge der wereld, opdat wij zouden heilig ende onberispelijk zijn voor Hem korenen. inde liefde. Kom. VIII; 29, Die Hij te voren gekend heeft, die heeft Hij

ook te voren verordineerd den heelde zijns Zoons gelijkvormig te zijn.

33n be5e biajbt get alleg nieuta/ niet alleen be?|1anb/ maar ooft toil; niet alleen toil/ maar ooft bejftanb; niet alleen bejftanb en toil/maar ooft be affecten of genegengeben; en alsoo niet alleen be onbe?fte fa«

% 3 cut'

-ocr page 10-

6 Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

cuïtciten of mogenbrjEben öec jiEle/maar oort bE üobEnfte; niEt bHeeii p

be intaEnbigE/maat ooft bE tiitliiEnbigE babEn; niEt allEEn bE uitüiEn» to

bigE babEn/OEÏijft bE Socinianen get gaaniE Qabben/bEtnijl jij ÖEt in» 31

taEtibigE niEt fjliEnneii/ maar ooft bE intriEnbigE inogEnbfieben/ bE?jlanb/ c

tuil En OEnEgEnamp;EÖcn. Rom. XII; 2, Wordt veranderd door de vernieu- ir

winge uwes gemoeds. 1 Cor. VI: 20, Verheerlijkt dan God in u\v ligchaam, fl en in uwen geest, welke Godes zijn. 2 Cor. V : 17 ; Indien iemand in

Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbij gegaan, ziet, n

het is al nieuw geworden. 1 Thess. V : 23, De God des vredes zelve hei- b

lige u geheel en al; ende uw geheel opregte geest, ende ziele en ligchaam p

worden onberispelijk bewaard in de toekomste onzes Heeren Jezu Christi. B

tuorbcn jtj alÏEn gEljEiligb/en in aüEjj tEn opjigtE toan be bEElEn/ g

300 tojo?ben 3ij nogtang in bEiijeifbEn t^ap niEt allEn EbEn gelijft geljei» ö

ligb. ©aar jijn ftinberen/jongElingen en UabEjsS. 1 Joh. 11:13. ©aac O

5tjn EiftEnöoomEn be^ gcregtigljeib/ groenE palmboomen En Ijooge CEbe- fi

tEn/ cn baar sgn geftjoolUE riEtfeiö/ en glimmEiibE tolagtniefEEn; biE jUiaft g

i^/ tnojbt Ideï EEng flEjft/ En biE ftEjft \ f/ taojbt tocl eeuj? staaft/ niEt aïteen hi

in bE uittaEjftingcn/ maar ooft in bE lebbElijftE gEnabE ; bodj nooic gaat ri fjEt fctoEn taEg/ nooit ftomen sij toEbesom onbE? bE Deejfcljapjptj öec jon»

be/ fcljoon 31J ban be jonbE a!^ toan eeiicii toijanb tafl getoangen genomen/ en fii

tooor Een' tiib In el getoangEn geljoiibEiitaojben. Ps.XXXVIÏ: 24, Als hij valt, 31

zoo en wordt bij niet weggeworpen ; want de Heere ondersteunt zijne hand, ij3

Werkt te- VIII. ©E toEjftiaamljfib/of be baben bE? jjEiligmaliinge tjebben ttaee' hlt;

foTdeugd0 be?lpi 0P5tOt; namEltjft: troen be 3onbe/en tot IjEiligljeib. ^Ten op.ygre V H 'toan bE 3onbe taojbt 31) genoemb/ de afleggingevan den ouden mensche,

Eph. IV : 22. Het dooden van de leden , die op aarde zijn, Col. III: 5. Het is

vleesch met de bewegingen en begeerlijkheden te kruisigen, Gal. V : 24. ïl1

De uittrekkinge des ligchaams der zonde des vleesches , Col. 11:11. Zich ïji

onthouden van de vleeschelijke begeerlijkheden, 1 Petri 11:11. Zich rei- V

nigen van de besmettingen des vleesches ende des geestes, 2 Cor. VII :1. se

(Cm opsigtE toan bE ljEi!lgl]eib taoröt 30 genoemb/het aandoen van den tu

nieuwen meusche , Eph. IV : 24. De verandering door de vernieuwiuge des in

gemoeds, Kom. XII: 2. Den heelde des Zoons gelijkvormig te worden. Kom. al

VIII: 29. Te arbeiden , dat Christus eene gestalte in ons krijge, Gal. IV: 19. to

Oude IX. De oude meusche ig be toerboitoenljEib be^ natnte. ©oac ücn toal gi

menaohe. jg jjE nienfctje geftomen in b£n alle^touiïften en affCÖuüJEÏgfi|ïEn ftaat; to Ijij mipt 0Et bi'Elb (0ot^/al[E licijr/ alle taare licfbe/ al(E geregtigljEib;

alle IjEiligljrib/ aÜE torebc/ aliE taatE bhjbfcljap; Ijij bjaagt be natnrE toi

be^ bmtoeljj in 5icjj/ cn i^ ÜEfttaaam om allE gjntaelEii tegen 45ab En toi

SijnEnnaagtE te ücöjijtocn/Ijij IjEEft gEen taelbeljagen aan tj?oCi; maar y

DÖ Ö'iat (èob En allriö taat naa? (©ob gclijftt/ eh allc^ taat 45ob IjEm gE» 3c

fiiEbt; {jrj toil toEl/ bat bE i^Eilige ^cacl^ ban IjEin oppoubE/ tjij ij» ni

toel tEto?EbBn ban i£gt;ob af tE ölijüEn/ öö toil siclj O^obe niEt onbEctaE?- ei

pEU

-ocr page 11-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid. 7

pen/ al Jijn ïu^t in öc jonbc te lebcn/ mogt gij eeulDig baacin Ie»

ben/ ïjij liet gaarne 35ati ben öemel ïjonben; öe öegcedjjftöeöen jijn 3i)n meeste?/en jctten be^jlanb/taille en allclebcn be^ ïigcljaamgr aan/

cm jijne luiten tc Uuïbaen; buj» Ijerfieejb en berbjaaib alieji/ tnat in gem i^. ^aa i^ bs inenfCijE geljeel liooj jtjne fiefieeringe. ©esc ge»

ftaltc noemt be ^cfl^ift ouden mensche.

Mensche toojbt jij genocmb/ ombat beje berborlienQeib ben geQeelen menfclje fiejielt/ en baorbjingt tot bejftanb/taille/gencgenQeben en al be leben beg ligcïjaaing in sönc üctaegingcn / 300 boor ongeteni'

perbQeib be? fuimeuren/ al^ boo? ftittelingen/ bie Ijet ligcQaam in 8et Beb?tjUen ban be jonben ontbangt/ bie tao^bcn ontftoften ban be üe» gce^lijfigeben/en bie ontildJcn tacbejom öe öegce^lgfiljeben ; joobat bei» De/ bejjtanb en confcicntie/bebleftt sijn/cn be mcnfcge g:utoelijft/an' gegoorsaam tn tot elli gocb tac?ft onbeugenb ié. Tit. 1:15, 16. Cen Rtoabe boom/eene ftlnabe bjudjt; be bou^e menfclje brengt Dooje bm» gen bao?t uit ben booten fcfjat Jijn^ gatten. Matth. XII: 33, 35. Uit bet harte komen voort booze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, valsehe getuigenissen, lasteringen, Matth. XV: 19.

Oude menfclje taorbt jij genoemü/ombat 513 al ban 2(Ibam^.t0benaf»

ïtomflig i$/ en alboreng in ben menfclje ig/ ee? gij taebergeamp;oren taorbt;

joobat een menfclje booj sijne befteeringe nietig ban oube menfclje/bat ^/be?bo?bengcib; be.^e oube menfclje taojbt ooft genoemb begeerlijkheid, 1 Petri 11:11. Vleesch, Eorn. VII :7, 18. Wet der zonde, Hora. VII: 23. Eeeld des eersten Adams, Gen. V : 2. 1 Cor. XV : 49.

X. ©oor ben regel ban get tegenbeel blrjftt nu taat nieuwe mensche Nienwo is, namelrjfi/ be geegtelijbe Ijoebaniggeib/ get gee^telijfi leben/ be ge» mensche. geiligbe nature/ get bcelb (©ob^/ be taare fiennijife/ geregtiggeib en geiliggeib; anbej^ taorbt jij genaamb de inwendige mensehe, Eom.

VII: 22. De verborgene mensehe des harten, 1 Petri III : 4. Gods maaksel, Eph. 11:10. Het nieuwe schepsel, 2 Cor. V: 17. De goddelijke nature, 2 Petri 1:4. Mensche taorbt 50 genaamb/ombat 51J ben gegeelen menfege bestelt/ en üoorbjingt tot berfianb/ taille/ genegengeCen/ en al be leben bep ligegaamp in gunne betoegingen/ en Den menfege boet taerfien obereenfiomflig bie geilige nature. Nieuwe menfege taorbt 39 genoemb/ombat jg na ben ouben menfege in be taebergeboorte ingejtojt taorbt/en ben menfege een gegeel anbe?/een be:nieutab menfege maafit.

XI. ^cgoon be menfege eene nientae nature in be taebergeboortc ont' 0u(le bangt/en get alle# nieuta taorbt ten opjigte ban be beelen/bat i^/jicg biyftCin bejfprdbenbe in be^lanb/ taille/genegengeben en leben br£ ligcgaam^/joa aiienover. 3al teeg be menfege niet bomen tot ben googften trap be? boimaaïttljeib/

300 lang gij leeft; maar get 3al oberal en altijb ten beele 3ijn. ©c oube nature/ fcgoon 3ij niet Ijce^cgt/ 30a blijft 3ij nogtanjï in ben menfclje/ m begoubt gare nature/ en laat niet na beselbe bij alle gelegengeben

te

-ocr page 12-

8 Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

te bertooncn. be tofoe tniHe dSati^/ be oube nature nog olicrig

te laten. C^iecboo? filinfit te mee^bcr be lintje genabe lt;j5ob^/ jijne ïaug» a ti

moeöigljeib en jijne magt/biebe nieutae nature boar be oubc/{joeftB^ft 9 b;

5n oolf i^/ niet laat uitgeamp;Iu^cöt en berilonben loo^ben. ^ietbaot blijft 1 Ri

Ci]?i^tu^ bolboening alnjb ber^cljEn bierbaaj/en be eenige g^onb ban 1 ft;

onjc regtbaarbiginaUinge en bhjbfcljaj!; tjierboor öJijft be menfcljc ftlein i jji

bij sicösElben ; bit geeft ft of tot geburigen ft?ijb/ op Ineïftcn be lijoon 1 bi

beloofb toorbt. ©it boet naar ben tjemel/ ben Uolmaaftten ftaat/ beltin' ffl ti

gen. ï^ij fjceft jjet rrgt gebat/bie/ be^aubenbe be begefrte en lUE?f{» 1 b£

3aaml)eib tot be bolmaabttjeib/ jicg Ran boor get ttgenbioorbige on» ::| m

üertuerpen aan ben taiüe (J5ablt;j in bejen/en jicl) betoaart boor inoebe» I gj

ïooéfjcib boo? be regtbaarbiginabingc/en öope bat öü't nog een^ jal jijn. 1 bt

Daaruit XII. ojelgft biatet en buuc in één bat met elftanbe? niet ftunnen M bi

stm^ obejeenftomen/ maat t?arBtcn elftanbe? te be^brtjben/ en iebe? alleen § le

tussciien ober tc bltjben/ 300 gaat get ooli met ben ouben en nieutoen menfdje; jS ee

engeeat 30 fi^ben jtjn In een en benjelfben tDebejgebarenen menfege/ niet bjj » ta

fieutte/ nu een^ be eene gegeel/ en ban taeberom be anbere/ maar jtj | i be

3gn er tegelgfi in; jy jtjnniet ieber in eene anbere plaatg/be eene in bii

get be?ftanb/ be anbere in ben Unite/ be eene in be jlel/ be anbere in s ba

get ligrgaam; maar jij jijn boor malfianbe? gemengb/ geïijft liegt en l l je

buigternipfe in be fcgemeringe/ gelgft Roube en gitte in laauta toater/ ! | on

en 500 boo? nialftanber gemengb/ jl^gben 3e om malfianbe? te berb^gben. | no

^eje ft^gb gefegiebt niet 300/bat ee?iSt be oubemenfege bieggenainen 1 bo

taotbt om plaat^ te mafien boor ben nieubien/gclglf een oub guip eej^t I So

moet baeggenomen inotben/ee? men er eenniento in plaatg Han boutoen/ I to

goebanig if. be morti^catie in be paapfege Rloopte^/toaarin be Labadisten, J ge

taiet gegeele tnerR i£ be paapfege my^tiefie-fcg?gbe?é en gunne fp?eeR=gt; n mi

Vag3en na tebolgen/gunne bebotie ftellen/en üe stelen a^oo ban ben regten il b?

tneg afïeiben; tuaarom a3ob 00R in al gunne boarnemen^ geblasen geeft/en || ge

baarom in stjnen too?n geeft berlna^b en ban malRanber boen frgeiben; p 501

bat bit gun tuerfi maar lna^ ben ouben menftge toat in te toornen/en ban *| ua

Binnenin 3gn gegeel te laten; en bat get maar eene natuurhjRe bebotie -jl no

taa^/bïgRt genoegsaam nusö taebe?om onber allerlei flag ban menfegen | «1

bejReeren/toonenbebat3ijbEmin|l:Bbe?laotgcningenognietgEböengelee^b/ I nu

ögsonber al^ getop acgtinge en gelbaanRomt/uitgenomen/bie toelbebequot; 3 öe

Reerb tuaren/ ee? 59 tot gen Rtoamen; in bic blijft en blinftt nog be genabe. | go

'©e3e ttoee naturen in een' Inebergeborene beroorsaften een' geburigen | boi

ftjijb/ in toelRen/ alg een geloobige 3icg tael Rb3gt/3oa 3al be oube nature ^n

meer en meer afnemen/en be nieutae geilige nature sal goe langer goe 301

meer toenemen in be geiligmaRinge. (Cot bien einbe sullen tog beibe? toejRin» ? tte gen boo?ftellen/en ee^t bie ban be oube nature, ©e oube i^ bjiesin? boen*

be. 1. (0mben menfcgEtot3onbcteb?engen.2. (©mbangetgocbeaf tegoiu ; IBei

ben. 3. o^m get goebe toe?R/bat 30 niet berginberen Ran/te besoebefen. |Def

XIIL

-ocr page 13-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid. 9

XIII. 1. ©e cube nature po^t aan tot öet fieb^ijlien ^an bejonbe (a) Som- dio den tijds boo? onfluimige aanballen; be öetjee?UjRljeben Vuo?ben 300 gaanbc/ en °nuedu8squot;he ö?pen 500 onjtnnig/ bat 3e oeen tflb gelien om op be b^eeje ®ob^ te ben» tot zonde

fien; en tnelt be bteeje lt;èob^ een? op/30a nemen be beoeerhjftjjeben 500 aanport.

fijac^tig toe/ bat be goebe betoegingen te?ftonb gefmoorb toorben/ en bu^ get gemoeb/ al^ fiaf in ecn btoarltoinb/ om en ombocrenbe/ toojbt be jonbe balboe?b/ eer men gejet op ietg anbe?^ benfit. (b) Somtijds joefit be oube nagt; tuu? eenige rugte; 500 ingefpannen te spn op 45ob maaftt Bet ll0Cl)aam en be fjejfenen 300 moebe/ bat get onmogelijlit fcljijnt 30a te ftunnen leben; 30 nu eenige rugte en uitfpanninge joefienbe/ 30a begint 3B te malen met be gebacljten eer^t tnel op natuurlgfte bingen; maar alleng^ftenjS liamen be fiegee?ltjïiÖEben op/ en be gebacpten beginnen in bie natuujlgfie bingen 3011-big te tnorben/boo? amp;et eigen iö baar onbe? te mengen; men begint fiaftee»

len in he luc^t te boutoen/ en men bejbeelbt 3icB bingen te bc3itten/ en in een jlaat ban googljeib/ ban eere/ ban rgftbommen te 3tjn/ tot taelften men toel toeet bat men nooit 3al geraften/ maa? men be?niaafit 3ic|j ebentoel in be be?beelbjngen. I^an baa? gaat be oube nature boo?t tot malen op be bigtgt aanliggenbe 3onbe/ 't 39 onreinigfteib/'t 39 gierigfteib/'t 50 000^ baa?big|jeib/ en alsoo ban 3tjne baiStigljeib afger?oftften 3önDe/ 300 öeb?ijft 5e be 5onbe/3aa berre al^ 3e boor bien tijb ftan/ en 300 ö^t aan geene occafie ont6?afi/ men 3aube ballen in 3onben/ bjaartoe men tnel öarljte bat men nooit 30ube Romen/ gelijfi be occafie ftomenbe/ men in bie 3onbE berbalt/ boo? taelfie men meenbe/ 300 boor be nature alo genabe/ bebrgb te 3tjn. (c)

Somtijds ït?ijgt be oube nature ri?ac|jtbao? roefteloo^l)eib; men begeeft 3icb tot occafiën/ bie men boo? onbe?binbinge taeetbaton«S inee?tnalcn be?fl?ilitr Öefifien/ 't 39 een3aamF|eib/ 't 33 bie en bie ge3elfcïjappen/ en men meent/

men 3al 3ic|| nu tael taac^ten boor be borige sonben; maar be occafie ge» b?ui{ienbe/ 30a ligt men er toe/ eer men er om benamp;t/en be 3onbe openinge gefijegen gebfienbe/ 300 moet ö^t er 300 mebeboort/en be aanliggenbe 3onbe fi?tjgt be oberfianb. Vetjes maken smetjes, (d) Somtijds ftelt be oube nature be nuttigljeib ban bit of bat boor/ en bErfie?gt be sonbigljeib; 't noob3aftelijft/ 't i^ berniaftelgS/ 't p?ofijtelöft/ 't i^ eerlijft/ ens. 't een leugen om öe^t tuille/ 't i^ noob3afieltjft/ men Stan anberg geen ftoop-manfc^ap b?öben; bat i^ eerlgft/ men fton anber^ met geen fatfoen onber be menfcfien be?fiEeren / men 3al baarboor in flaat ftomen om baarna meer goeb te ftunnen boen/ en biergelgfte boo?tnEnbfeIen/ beinelfte tael niet met boorfiebacftten rabe gcfc^ieben/ maar bie op be occafie fcljieljp inballen/ en 300 neemt öe menfcfje baarop meer brtjljeib/ of ten minjle/ men ftaat be aQiibe 300 niet tegen/ en bu^ b?ecr{t be oube nature boor/ en be eene 3onbe treftt be anbere.

XIV. 2. oube nature i^ ooft aïtjjb taerftsaam om ben menfcQe ban Afhoudt Bet goebe af te gouben. (a) I^an geeft men geen tijb om 3!jne gobsalige oefeningen ban bibben/ lesen/ singen/ mebiteren/ te boen; baarom/ of

II. 'iJÖ nier/

-ocr page 14-

10 Van de Heiligraakinge en Heiligheid.

niet/ of maap te? Iaop£/ om be confdentie maar te paaijen/ 't al^of men gejaagd taie^b/ baar men todj blamp;Vnrjl^ Inel tijb souöe fteBDen. (c) Dan ftelt men be jafie uit/ men jal Qet boen/ bat fielt men üa|St; maa? bat en bat moet cetp't gebaan/ ban jal ift 't geruster en Bebaarber fiunnen boen/ en onbertu^fcDen ontflipt be tijb/ of be 6ee#t ig to eg/ en men Bomt e? niet toe/ of't ig alle^ gee^teloo^. (c) Dan ftaat get tae?f! taonbec jtnaar boor/ men jiet er tegen aan/ men joeftt get te onttoenben en al uit te ftelfen/ met bete moeiten jicj) oberbtnar^t ïjeöbenbe/ ftomt men tot get tue^li aip een ïuiaarb/ en men firuipt al^ boort, 't 3$ te jtaaar/ men f# er niet fieftlaaara toe. (d) Dan i^ al 011^ boen te bergeefg/ a5ab goort tocg niet/ men te?» fitggt niet/ en men fielt jicg boor/ men jal tocg in 't toefiomenbe ooft nietg bcjfniïgen. (Dnjc taoorben bij anberen gebben tocg geen Blem/men be*

ïjaalt 3tcg maar fcganbe/ anjgt; nnautn leben maaftt men maar uit boor ge* bein^bgeib. (e) ©an tracgt 5e tnaa? tu^fegen beibcn boor te gaan/ be toeg naar ben gemel i^ 30a naauta niet/ al^ men gemeenltjft 3egt/ 30uben bie alle bedoren gaan/ ble jui^t 300 niet 3nn ? 5Seen! refoluutgelb/ taellebenb'

geib/ brolgftgeib niet tegen be gobsaliggeib. Belet 3c bat men niet fi^acgtig boo?bjingt/ en ^30^ boetflappen ftfpt bolgt.

En het XV. 3. be oube nature ben menfege ban get goebe niet ftan afgou»

derft6 bequot; 0311 t?acrjt 3e get goetie te Bebejben. (a) Dan met bc?ft?ooijmge bet gebacgten ban 't een op 't anber. (b) Dan met goebe gebacgten/ maar bic ban niet te paj?fe ft om en; maar alleen befitnaam 3tjn om ben erngt tot get goebe/ bat op bien tijb te boen i^/ te Brefien. (c) Dan met btjoog-merfcen/ en get eigen ik er onber te Bjengen/ luaatboor üe menfege gefluit tBO?bt in 5gn tnerft/ ben ernpt berlie^t/ be berfttoififtinge tneggenomen/ en be 3Uilt; liergeib ban get taerfi besoebelb taorbt. (d) Dan met gebacgten/ bat get tocg altemaal sonber gee^t i^/ en maar natuurlijft taerft/ fa gebein^bgeiü. (e) Dan ftomt get SCtgefjStificg garte/ en get ongeloobe toben/ 't toelft get war gee^telijfifte taerfi Befmet/ en in plaat^ ban berfttaiftfiinge uit 3ön tae?ft te 2 gebben/ geeft men ontfleltenigfe/ en een taalge/ bat men bat goebe taerft te h op 300 fitaabe maniere gebaan geeft. lhilt;S taoelt be oube nature. |CX1

De nieu- XVI. ©ocg be nieuttie nature ig niet jlil/ maar fiant 3icg taeberom tegen geh 8chomkant1,6 DU,:iE/ 090 öirect om 3e te booben/ ban boo? get bc?}le?ftenban ben nieu« jon er zich taen menfege/ en goe lange? goe geiliger te taorben/ en bit i^ get eigenlpe ligc tegen, jjjejjj be? ^eiligmaftingr. nEerpt sullen tog fp?efien ban be taerftinge ber eem nieutoe nature tot boobinge ber sonbe/ en baarna tot berflerftinge ban be Ron nieutoe nature. Job

®e heilige dPee^t in be toebe?geBoorte eene nieutoe nature ingejtort Jniiji gebbenbe/ Betoaart bie boor een geburigen inbïoeb/toefitbie op/onbec (b) fteunt 3e en öefliert 3e in gare Betoegingen. Phil. 11:13, Het is God, die bet in u werkt beide het willen ende het werken naar zijn welbehagen, ©it toj; gee^teltffie leben / bie nieutoe nature / 50a onbc?fleunb en gaanbe ge dat

maaftt tao?benöe/ taerfit oliereenfiomjlig gare fi?acgt of R?acgt)e^/ en vrei

3« ■

L

-ocr page 15-

Van de Heiligmakinge eu Heiligheid.

^et jicft tsgEu be oube nature aan/ om bie te booben en te bejb^öüen. Rom. VIII: 13, Indien gij door den Geest de werkingen des ligchaams doo-det, zoo zult gij leven. Gal. V: 1G, Wandelt door den Geest, ende en volbrengt de begeerlijkheid des vleesches niet. De Geest begeert tegen het vleescb;

XVII. ©e nictilne nature Itant sicl) tegen be oube. 1. ©00? hartelijk treuren en öebjoefb 51)11/ bat 3c 500 omringb ig met be jonbe/ bat bie Ijaar 300 fiesoebelt en toalgelijfl maalit/ soabat 5e een affiee^ ban jicljsellje 't (mart öaar bat 5e baarboor öclet taojbt om in üe soete gemeenfcöap met (!5ob te leben/ bat 3e geburig tegen ben taiüe lt;èob^ boet/ en sicl) ben toorn ^cb;? toaarbig maalit. ©e 3anbe balt Ijaar lastig/ en ig (jaar atg een 3toare lagt te stnaar/ 30 tailbe toel ban bat afg?|j|felijft monfter out» jïagen taorben; 59 3oube be jonbe tael met een mannenmoeb tnegluerpen; maar bit 3it te biep/ bit ftleeft te bast aan/ 30 roept uit: Ik ellendig men-sche ! wie zal mij verlossen uit het ligchaam dezes doods ? Rom. VII: 24. SClle bjoefamp;eib ober anbere safien i? Ijaar niet^/ bij ben taanlu^t/ bij be fmarte/ bij be bJaigelijfiÖEib ber sonbe/ stj fiirt al^ een buibe/ en piept alji een 3tna-ïutoe/ 3ij gaat treurig om/ be 3onbE boet Ijaar biel magere ftaften bragen. Ssj ontloopt F|et t?euren niet/ maar soeftt be b^oeffjeib te bermeerberen en re be^gee^telrjften/ 3tj brengt ytï}/ 500 a!^ 5e \$/ fn be tegenbjoorbigljeib ban ben l^eiïigen (!5ee^t/ baa? 3inftt 3e taeg in fc|jaamte/ baaj boet 3e ronbe bebentenigfe/ baar fcöjeit 3e/ baar bentaaart 5e be 3onbigljeib ber 3onbc/ baar treurt 3e/ baar bibt 3e om bergebinge/ baar loopt 3e naar Éesu^/

Ineemt J^em aan tot Ijaar rantfoen/ en met bie bolboeninge gaat 3e tot ben ©aber/ en taorjlelt 30a lange tot bat 5e geregtbaarbigb/ en ben brebe ge» taaar b3o?bt. ©uö fiomt 3c in een 3uibe?bcr ftaat en toorbt angfliger boot be 30nbe. 2 Cor. VII: 10, De droefheid naar God werkt eene onberouwelijke bekeeringe tot zaligheid. Pred. VII: 3, Het treuren is beter dan het lagehen; want door de droefheid des aangezigts wordt het herte gebeterd.neemt J^em aan tot Ijaar rantfoen/ en met bie bolboeninge gaat 3e tot ben ©aber/ en taorjlelt 30a lange tot bat 5e geregtbaarbigb/ en ben brebe ge» taaar b3o?bt. ©uö fiomt 3c in een 3uibe?bcr ftaat en toorbt angfliger boot be 30nbe. 2 Cor. VII: 10, De droefheid naar God werkt eene onberouwelijke bekeeringe tot zaligheid. Pred. VII: 3, Het treuren is beter dan het lagehen; want door de droefheid des aangezigts wordt het herte gebeterd.

2. ©e tbieebe tegenfiantinge be? nieutoe nature gefetjiebr boor be 3onbc te haten. Ps XCVII: 10, Gij liefhebbers des Heeren hatet het kwade. Ps. CXIX: 113, Ik bate de kwade ranken. Vs. 128, Allen valsehen pad hebbe ik gehaat. ©C3e tjaat bertoont 3icö : (a) 3In een intoenbigen affteer ban be sonbe/ ber3elber builfgljeiD/ 3ienbc ötj 't licfjt ban (j3ob£ i^eiligljeib en jjei» ligen taille/ Ijoe contrarie be sonbe ig/ Ijoe onbetamelijft 3c t^/ en bar 3e ijS eene berfmabinge en berüierpinge ban 45ob/ bit baart in (jaar een aftieer. Rom. XII: 9, Hebt een afkeer van het booze. ÏJierboo? berfoeit 3e siclj selbe. Job. XLII: 5, 6, Met het gehoor der oore hebbe ik U gehoord, maar nu ziet U mijn ooge. Daarom verfoeije ik mij, ende ik hebbe berouw in stof ende assche. (b) 2|n eene geboelige onn'telrenigfe/alj! be sonbe begaan i^. 'ttja^telilopr/ be brebe bep gcmoeb^ totjftr/ onru^rfgfjEib ilomr in be plaar^/ baa? rjjjit een hijaaftluët in 't Ijarte op. 1 Sam. XXIV : 6, Dat Davids herte hem sloeg, omdat hij de slippe Sauls afgesneden hadde. Ps. XXX VIII: 4, Daar en is geen vrede in mijne beenderen, van wege mijne zonde. 2 Cor. VII: 11, Want ziet,

11

nun I Dan at en

JDEll/

i niet

JOOt/

f met ^een jaam I be?« niet^ n fie-it gc tneg !n tie jcniJ' i niet

f8au« :e bet it die it get cfien/ 2bt in c jui' it get iQeiti.

ft 0« ;?ft te tnerii

tegen nieu' nlijfie jc tier ian tie

effort nber»

i, die . (Dit

IE gE'

■$/ m

Itoe de nieuwe i.ature do zonde ba-strijdt. Door har-

teliU'

treuren.

Door haten.

25 2 dit

i

-ocr page 16-

1'J Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

dit zelve, dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe groote naarstigheid aan

heeft het in u gewrocht ? Ja verantvvoordinge, ja onlust, ja vreeze, ja verlan- öus

gen, ja ij ver, ja wrake, (c) Sn eene be?acljtingeban öe sonbc/sooöat men je 3on

niet jjoaren nocg sicn ïran/ men geeft geen toooröen boot Ijaar/ men tail 3e 5

niet jjoaren ftijeïien/ men tail er nier aan benften/ en taelt be jonbe op/ m t

men taejpt 3e ontaaarbig taeg/geïofi men buu? ban he ftleeberen {jaa^tig toil

affcljubt. Judas vs. 23, Haat ook den rok, die van het vleesch bevlekt is. 1

Door da- 3. ©E berbe tegenlfantfnflc gefcQtebt boa? dadelijk vlieden ban be janbe. jjj

^e nientae nature/ al«i 3e op ïjaren b?eef t^/ taaafit tegen bejonDe/ jaa v lt; cn 39 onttrefit besclbE alle boeöfcl en occafiën/ 3tj fteeft nu geleerb tot jftini

taclfie gare sonbe meeër genegen i^/boor taeifie occafiën bat 5e mee? oplt; den

taelt en ftjacöt 't ïeStgfieib/ij*'t eensaamFieib/ij?'t geseïfetjap be?

ban bie of bie/ 30 taac^t jiclj baarboor. Ps. XVIII : 24, Ik wachtede foul

mij voor mijne ongeregtigheid. Spr. 1:10, Indien de zondaars u aanlokken, toil cn venvilligt niet. Spr. IV: 14, En komt niet op het pad der godloozen. toil

Ps, XXXIV; 15, Wijkt af van het kwade. 3ety

Door wc- 4. gij wederstaat met een mannenmoeb be sonbe/ aló 5e boorfiomt/ en (: uerstaau. tracfn; 3C tE berbrprn/31) begint ban fjct ; taant 35 taeet/al^ Qet fieb ban binnen rein ipV bat (jet öan ooft ban buiten tael rein 33! taorben/33 |f]et refient geen uiterlrjft affiouben ban sonbige baben/ maar 313 inil bE sonbe bie met taoctel en al uit Qet {jam uittreftfien. ^ij i^ boenbe met be sonbe te beji booöen. Col. III: 5. jlQet ^t bïee^cp te ftjuifigen en alte be^eïfji begeet' niêi

lijftfj^en. Gal. V: 24. gij suibert Ijet Ijarte en reinigt be g^nben. Jac. fion

IV : 8. gij neemt refolutiën/ 313 go?bt sicg aan ten fijijbe/ 30 neemt coura» 3itF gie en tail pet be 3onbe niet getoonnen geben/30 fblt siclj boor be ïiefbc f)ar 45ob^/ en bie bjingt Qaar/ 3?) bereenigt sicg met be breeje i!5obö/ sg obej» ban benfit be taaarfcljuluingen en be oorbeelen (!5ob^ ober gobloosen en gobsa- ben

ligen/ bic snifte en snifte sonben beb^eben/ met taeifte 3Ö nu te ftjpen bati geeft/ 3tj bibt om fjulpe/ 33 Ijangtafban be ft^acgt 43ob^/31) boet alle^ bat Door ge- boot get geloobe/ 't taelft in besen bede albu^ tae?ftt. (a) gij soeftt eene eini loow. belofte ban a5ob/ bie op {jaren tegentaoorbipen ftaat pa^t. SE(^ 6^ epem- ren pel: Deut. XXX : 6 , De Hcere uw God zal uw harte besnijden... om den bug Heere uwen God lief te hebben. Ezech. XXXVI: 26, Ik zal u een nieuw harte j stor

geven. Vs. 27 , Ik zal mijnen Geest geven in't binnenste van n, ende Ik zal iïtta

maken dat gij in mijne inzettingen zult wandelen, (b) (©ese beloften jteft 3c hen

sicfj boor/ baarop gaat 3e naar aTÖJl^tu^/ Sjem aannemenbe tot regt» feeu

baacbigmafttnge/ taaarboor 3e lebenbig ba^tjlelt/ bat alle bEloften/en jde^

ooft bie in CÖ?i^tquot;^/ j«i ^n amen sfln/ en 39 merftt 3tc0 in i^em aan onz^

alö een erfgenaam ber beloften/en bat ban bie beloften ooft aan gaar be?' (1

bulb sullen taorben. (c) i^ier gaat 5e ban op aan/ al geburig bic beloften geb

ba^tDoubenbe. (d)®ujj gebruiftt 3e alle mibbeien/ öie (jpob gaa? boo?' 1 1

gefegreben geeft, (e) gij i^ lanftmoebig op bc beloften/ bic sij blijft uer- tail

troutaen bat aan gaat betaaarijelö sullen taorben/ 3|j onbejtaerpt sicamp; uie1

aan

-ocr page 17-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid. 13

aan üen taille ten opjigte ban tgb en t?ap/ en so ölöft tae^aam;

Du| gaat 3e boort en neemt lt;n ftejfite toe/ en ba^ be?mintie?t be ftjacgt bet 3onbefianb obc? fjanb/al fian jij jui^t niet telfteniö jien bat 3e taint.

XVIII. De tweede werkinge be? nieutae nature id tot bejsellie? bc^fte^fiinge Hoc do en toenemen in Sfeiligmaliinge. ^e3e beloont sicQ : 1. Én be liefbe tot ben quot;ature6 tnille (©obji. 2.Sin ben luj?t aan 't tae?tt. 3.3In begemoebigböeibin 't tae?fi. werkt tot

1. (©e nieutae nature niet tebjeben met be 3onbc te amp;eft?ijben/ maa? ^,g' 39 tail ^eiligöeib in be plaat#/ en gehjft tot fyet eene aröeib en tae?fi= Doei- ver-3aaml)eib ban nooben i^/ 300 ooit tot [)et anbere. jaagt be ^eiligma»

fiinge na/'t taelft 3ic0 6tj3anbe? bcjtoont in haren wille te vereenigen met quot;nie den wille Gods; 30 fielt sieftboor ben taiUe ban a5ob/al^ ban fiaten ©a-Gods. cljap be? in Cfjj'^tujii/ 39 fient (60b al^ öEquot;'0/ alleen Ijoosen/ al^ ben

itede foubereinen ©eöiebe?/jij 3iet julfte suibejljeib/3Hllie fcöoonöeib in ben ken, taille (SSobJï/en julfte fietamelijfigeib/bat fgt;aar taille een tao?bemetben ozen. taille «èob^/ bat 3e gefjeellrjft baarop belieft/ en 31CÖ baartoe met e?n^t

Ijet/ om fiaren taille te boen taillen/ 't gene i^ob tail bat 3ü 3al taillen.jet/ om fiaren taille te boen taillen/ 't gene i^ob tail bat 3ü 3al taillen.

(a) ï©il (i3oö gaar lijben toesenben naar 3ielc of ligcfjaain/3ij tail Ijetiniüden. gcUBen/ ombat !)et be taille ban Ijaren i^eere iiö/ 39 omljelgt Tiet/ 31) neemt |et getaillig op/aï i^ 't met tranen in be oogen/ taegen^ be fmejrelijftïjeib/

bie 3e geboelen moet/ betarile angeboeliggeiti tegen ben taille oSob^ ip/ 5ij bejootmoebigt en bernebejt 3ic9 onbe? be ïtracïitige Ijanb ^ob|S/ 3ij mort jeer» niet tegen/3$ i^ niet berb?ietig/3ö taojbt niet moebeloo^/en al^ bat op^ Jae. ïiomt/ 3egt 3c: 3taijg/ 't i-ï tegen ben taille a5objS; maar 30 anbectac?pt tura» sitg met lijbjaamöeib/ al tóeet 3e geene reben taaarom i0ob 300 met gaat [iefbc |anbelt/3ij 3egt: ift fieöoebe geene reben te taeten/iöob anttaoajbt niet 3be?« ban alle 3gne baben/ en taat soube ift/ taorm/ taillen/ bat a3oö mi) re» ab3a- ben gaf ban 3ijn boen aan mg ? Seen/ 't i# mij genoeg bat (jet be taille pen ban mgnen ©abc? 300 i^; ift taeet uit get i©oo?b/ bat get liefbe i^;

alleji bat get mij ten Be^te 3al gebtjen/ al 3ie ift nu niet goe; 't 3al eenp eene einbigen/ be uitfiomfle jal geejlijft 3ijn. (©ese aröeibsaamgeib/ om ga-jcem- ren taille te buigen onbe? betï taille ban OPob/ maaftt bc 3iele geilig;

q den buö taejftte ©abib in 3tjne berbjuftftinge. Ps. XXXIX: 10, Ik ben ver-havte stomd, ende ik zal mijnen mond niet opdoen, want Gij hebt het gedaan.

ik zal ©ué Klaagl. III: 28 , Hij zitte eenzaam, ende zwijge stille, omdat Hij 't e(t 3c hem opgelegd heeft. vs. 31, 32, quot;Want de Heere en zal niet verstooten in regt' eeuwigheid ; maar als Hij bedroefd heeft, zoo zal Hij zich ontfermen naar 11/etl de grootheid zvjner goedertierenheden. Hebr. XII: 10, Deze kastijdt ons tot i aan onzen nutte 7 opdat wij zijner heiligheid zouden deelachtig worden, be?' (h) Sooomgelét 39 ooft ben taille (öob?l in getgene ©ob ban gaat tail indoen, often Igebaan gebben/ 300 in 't ligcgamelijfte/al^ 't gee^teltjfte.^egt be gegrift/ uoo?' |1 Thess. IV: 3 , Dit is de wille Gods, «we heiligmakinge. 't 3$ ooft gaai : bet' toiKe. 3e bienptfiaar/ zij dient met goedwilligheid den Heere, ende t3icö «iet denmensche, Eph. VI: 7. ^ bit te laten/bat te boen/3tj 3^t ter» aan ^ ■ï ftonb

-

-ocr page 18-

14 Van de Heiligmakiiige eu Heiligheid.

ftonti op ben Vuille cn öoet en laat get/ ombat get jtjn tailfc i|, ais

Eph. VI; 6, Doende den wille Gods van herten. Cn ombat 5e ben taille strii

liau «5ob ^oo liefljeeft/300 geeft 3e 00U be üeUelen en toetten Uan ^ab 0pr

ïief. Ps. CXIX:97, Hoe lief hebbe ik uwe wet 1 vs. 103, Hoe zoet zijn uwe jjjgj

redenen mijn gehemelte geweest! vs. 14, Ik ben vrolijker in den weg uwer jgni

getuigenissen, dan over allen rijkdom, vs. 16, Ik zal mij zei ven vermaken ^0

in uwe inzettingen, vs. Ill, Ik hebbe uwe getuigenissen genomen tot eene jjat

eeuwige erve, want zij zijn mij nes herten vrolijkheid, vs. 112, Ik hebbe 5

mijn herte geneigd, om uwe inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. hek

(Egt;ué ganbelt 5e in iebere baab/en in iebere omftanbiglieiö/beproevende, j0U|

welke de goede ende welbehagende, ende volmaakte wille Gods zij , Eom. 'jjjin

XII: 2. 3in fumma/ 35 ij? {jeljeel en al baarop uit/ en i^ zeer begeerig, 't zij jg

inwonende, 't zij uitwonende, om Hem welbehagelijk te zijn, 2 Cor. V : 9. |{]jg

Door lust 2. ©e ttaeebe baab bet nieutoe nature tot Ijeiligtnge is de lust aan zake sier]

ende werk, Neh. I : 11, Uwe knechten, die lust hebben uwen name te op lt;

wer ' vreezen. ©e3e lu^t bectoont jicö (a) in be aanbicbinge ban sicftselben/ verl

ten öicnfte ban ben ÏJeere. 1 Sam. HI: 10, Spreek, want uw knecht hoort, dige

(b) Sn get raabbragen/toat be £?eere ban otiö gebaan toil tjeüöen. Hand. Baa

IX: 6, Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? (c) Sin liet luiéteren naar geit

anttooorb. Hab. 11:1, Ik hield wacht om te zien, wat Hij in mij spreken jgfy

zoude, (d) 3[ii be getoillige gereebljeib/ om get toerft te aanbaatben. Ps. gEE|

CX : 3 , Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag uwer heirkraebt, in hei- gn

lige sieragiën. Ps. CXIX: 60, Ik hebbe gehaast, ende niet vertraagd uwe oefe geboden te onderhouden, (e) 3In ben burigen tjbe? in fjet uittoetlien. Rora. XII: 11, Zijt vurig van geeste. Dient den Heere. (f) 31|n be bolftanbigtjeib in 't toejft. Luc. VHI: 15 , Die... in volstandigheid vruchten voortbrengen. D00r 3. ©e betbe baab ij? be gee^teltjfie couragie en gemoebigbljeib om boot geestelij- alle bcrginberingen boor te firefien/ cn nejgenj? boor (laan te ftlijben/ digdheui! toat 3'CÖ ooft souöe mogen opboen; balt 3e/31) flraat toeöerom op/ft?ööt

par jen/ geei

m

bie ben

den beel diei 2oc Pb 5

3e eene taonbe/ 30 gaat naar ben heelmeester Cf|?iiStu^/ en neemt 3ön op \ bloeb aan tot ben raji genesenben fialfem. Hit tegenljeben ftjijgtse firacgt/ J en bjijft e? te moebige? tegen aan/ 30 bergeft sief» in be taegen beg Ifjee-ren ; toant 33 taeet/ bat be btjanb al obertaonnen i^ ban ben i^eere Sle-5u^/ en bat 39 maar met sijne baobjtuipen te boen geeft. Zij taeet bat be bi)anb gaar nooit 3al obejtainnen / maar bat 31) obejtainnareip 33! blgben/en al^ obe^minnarejé gefijoonb 3al taorben; baaram i^ 't gaat rot blijbfegap regt te boen/'t i^ gare bjeugbe be btjanben te öebecgten. om B?eefit 3e booj: De liefde is sterk als de dood ; de ijver is hard als moi het graf, hare kolen zijn vurige kolen , vlammen des Heeren. Vele wateren en zouden ze niet uitblusschen, Hoogl. VIII:6, 7. ©e3cgemaeöigbgcben toot' iicïj Den uitgeb?ufit onbe? be benamfnge ban gelben. Joël IH: 10, De zwakke llijft zegge, ik ben een held. taojben 3e bcfcljjeben : Zach. X; 3, Hij zal bit ze stellen gelijk het paard zijner majesteit inden strijd, vs. 5, Zij zullen zijn goo

als

-ocr page 19-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

als dc helden, die in't slijk der straten treden in den strijd, ende zij zullen strijden; want de Heere zal met haar wezen, ende zij zullen die beschamen, die op paarden rijden. (iS5ujS toE?!U be nieutoc nature tot ^Eiligmaftinge/en i)ie?uit Blgfit/Ijoegioot een ont)e?fc{jeit) e? tujlfcpcn (jet intoomen be? janöe ban be onfiefteèjben/ en tugfcijen be Inare ï|eHigmaftinge; tu^fcQen be beugbsaainljeib ban een' onamp;rgenabigbc/ en ban een' Begenabtgbe. lt;!Fgt;c0/ bat alle 6u?ge?ItjfieEn natuujlijïte beugbjamenöiejbao? obcjtuigbtajejben!

XIX. De vrucht ban be Inejftsaamljeib be? ^eiligmafcinge if? be Heiligheid. 't Cn fian niet sQn/ bat be menfcge/ 50a ajfieibenbe/ jonbe? bjuc^t joube stjn/ 't flan niet sijn/ of 30a een menfcöe jal geilige? toojben/ en filinfien in geilige fieraben.

HEILIGHEID $ get alle^fcljoonfte fteraab/ be alle?fie?ltjflfte fcljoon^eib/ bie in ben tnenfclje flan jijn. Ps. XCin:5, De Heiligheid is uwen huize sierlijk, Heere, tot lange dagen. Ps. CX: 3, Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag uwer heirkracht, in heilige sieragien. 1 Petri III; 4, Maar de verborgen mensche des herten, in 't onverderfelijk versiersel eens zachtmoe-digen ende stillen geestes, die kostelijk is voor God. 't IDoojb Heiligheid Baajt acïjtinge en ontjag/ 300 ra^ men 't Ijoort; f|oc ljee?Igft/ f|oe ontjag» geltjfi öij ban/ bie taaa?lijft ö^ilig ! ^eiliggeib niet iet^ uitet' lijft?/ is niet jlecgt^ fttaaab te laten en goeb te boen; maar ^eiltggeib §ecft jitplaat^ in 't öajte/ en nit be Beiltge gehalte be^ garten gaar en bïiebt een gegeiligbe alle jonben jonbe? uitneminge/ en Bemint en oefent alle beugben jonbe? onbejfcljeib. ®dcö fioebanige geflalte ban get parte be ^eiliggeib ig/en goeuit biegejlalte geilige baben boojtbloet' jen/ Ran niemanb regt be?ftaan/ ban bie jelf in julfte geftalte i^/ geltjfl geene beugb regt geftenb tno?bt ban ban bfegenen/bie 3c boen. (©etoijte J^eiliggeib get Beelb ban (60b i^/goe 30ube ban iemanb ^eiïiggeib ftennen/ bie lt;J5ob niet Bent ? SClg (üSob 3üne Hitbc?fiorencn nu obe?geB?agt geeft in ben ^aat be? ftlnberen «éob^/ en be bolmaafitgeib ban gun l^oofb en ^orge op gen gelegb geeft/ 300 berfie?t 3e ooft taaarltjft met 3tjn Beelb/ jg boen den nieuwen mensche aan , die vernieuwd wordt tot kennisse, naar het evenbeeld desgen en, die hem geschapen heeft. Col. Hl: 10. Den nieuwen mensche... die naar God geschapen is in ware regtvaardigheid ende heiligheid, Eph.IV:24. ^oobat be ^eiliggeib een uitb?uflfcl ^ ban be 3uibe?geib 43ob^/ en eene gelgflbormiggeib met (©ob. 1 Petri 1:16, Zijt heilig, wantik ben heilig.

XX. BBrj sullen eene gegeiligbe 3iele in eenen g?ooteren trap boojftellen/ om be ffejïijftgeib te toonen/ 3oobat een fiïeine en 3lnaftfte sfcg gier niet moebelaojS moet maften/aï^ gij 300 be?re niet ijö.

lt;0ob geeft gun een inonbejBaar liegt in be 5icl/ 1 Petri H: 9. ©er-licgte oogen bc^ berjlanbg/Eph. 1:8. ©erlicgtingebe? ftennigfc be? gee?» ïijtigeib (Jdoö^ in 't aangesigte ban SJesu^ Cg?i^tii^/ 2 Cor. IV: 6. Sin bit liegt 3!et be jieïe (i3ab/ sgne baïmaafitgeben/ en onber anberen 3ijne googgeib en gee?IfjfigEib/ bat J|d boor C^emselben taaarbig i^/ bat alle

be?-

15

De vrucht van Heiligmakinge is Heiligheid.

Is een uitnemend sieraad.

Verbeel-dinge van een' groeten heilige.

In inwendige gestalte.

-ocr page 20-

16 Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

Uerftanbige fcgepfelcn al 0un genoegen/ Blflbfcöap/Iiefbe/ in j^em flellcn/ 1 en jiclj in atlegi naac jtjnen taille in alle bolbaarbiggeib fctjiftften; met» pn een jiet be jiele/ bat (i5ob 300 ooeö getneegt/ bat ^rj iet^ neffen^ ben rt,erlt; tnenfcöe tnii/ 't jij gem eenig Ijjben toe te jenben/ 't 39 ö^ni iet^ te ÏC.L'! gcöieben. ®e geïjeiligbe jiele öegoeft geene reben mee?/om 3ic(j ftattf ieili onöe?tae?pcn en bat te gcljoorjaaien/ ban ombat taille ban a5ati lvor( i^; maar sg 3iet ebenlnel üat be ï©et ö^ifig/en öet gebob jjeilig/regt' Df 0 baarbig en goeb i^/Rom. VIII; 12. SJa/sösiet in öejelbe eene onbooj-gjonbelijfte toijgïiEib/en 't i^ gaar bejmaaft in be i©et te sien/en bit famp;fö' geburig te oberleggen/en meteen too^bt 5e berrufit in liefbe/en öjan-öenbe in begeerte om bie J©et/ al^ ben taille (0ob£/ in öa^e nature en baben gelijftbormig te 3tjn/ gelp tag 3ien in l^abib. Ps. CXIX; 97, Hoe lief hebbe ik uwe wet! vs. 14, Ik ben vrolijker in den weg uwer getuigenissen , dan over allen rijkdom, vs. 47 , Ik zal mij vermaken in uwe geboden, die ik lief hebbe. vs. 54, Uwe inzettingen zijn mijne gezangen geweest, tei plaatse mijner vreemdelingschappen, geljeiligbc siele laat {jet bij bat ge3igte en genoegen niet bltjben/ maa? neemt een {jefig boornemen/ en berljeft amp;aac tjarte om be iBet te boen. Ps. CXIX: 106 j Ik hebbe gezworen,

ende zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de regten uwer geregtigheid, vs. 112, Ik hebbe mijn herte geneigd om uwe inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. Sülle be genegenljeben/bie te baren al^onbcfui^be'paar ben/

naar be?ftanb en taille niet Int^terben/ maar booruit liepen/ ja/ berftanii en taille bebjogen 3ijnbe/tot gen neigben/bie too?ben in Ijare plaatfe Ijerflelti om te geljaorsamen/ en bie taorben boor bat intaenbige leben gaanbe ge» maaïtt/in treli en öeHingete Ijebben tot ben taille (©ob^; 'tgeQeeleligcbaam tao?bt biengtbaa?/alle be leben taorben taapenen be? gcregtigf|eib/3g bienen be geljeiligbe siele/niet alleen om uit te taejften't geen jij tail; maajoog en oor geeft geburig floffe tot boebfel ban Ijet geegtelijïte leben; 3ipt/ 500 too?btboo? öetlicöt be bui^tejnipfebe.ibjeben/boo^öet leben bcboobbe?flon-öen/boo? be|eiligöeib enfcgoon^eib besonbige mi|maafitgeib taeggenomen.

En in uit- XXI. ï^ier blijft get niet bij/ maar be jiele intaenöig snifte geftaire öeB' 7eCrtoogo BEntlE/ 5°° bejtoont 3e met be baab/ bat 5e «Pob ïtent en bemint; 55J fiant ninge, siclj tegen al taat sonbe i^/ en in sidiselbe/ 3icö reinigenbe ban alle öelt; finettinge be^ bleefcfie^ en beiö gee^te^/bolelnüigenbe be ff2ilig!na6inoE in be breeze (èob^/ tn oolit in een anbe? naar öet bebel (0oblt;l. Lev.XIX; 17, Gij zult uwen naasten naarstelijk berispen, ende en zult de zonde in hem niet verdragen, geeft siclj obe? tot betjarijtinoe ban alle beucben/ en de vrucht des Geestes is in Ij aar liefde, blijdschap, vrede, langmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloove, zachtmoedigheid, matigheid. Gal. V:22. Zij voegt bij haar geloove deugd, ende bij de deugd kennisse, ende bij de kennisse matig-beid; ende bij de matigheid lijdzaamheid, ende bij de lijdzaamheid godzaligheid,

ende bij de godzaligheid broederlijke liefde, ende bij de broederlijke liefde liefde tegen allen, 2 Petri 1: 5—7. Cn 300 fiomt 39 boo? ben bag al^ een kind

des

-ocr page 21-

Van de Eeiligmakinge en Heiligheid. 17

Uen/ 4es Hchts. Eph. V : 8. Als een kind Gods, zijnde onstraffelijk in 't midden van met! sen krom ende verdraaid geslachte, onder welke gij schijnet als een licht in de ! öen !«,erel(,• Pkü. 11:15. girr/.^oa be^anöen cn hetffgt *ijne ftmömn gpquot; 'é tt Jecl ^an finnen en toan tjuiren. IThess. V:23, De God des vredes zelve at tE icilige u geheel en al: ende uw geheel opregte geest, ende ziele en ligchaam, (ggj, ivorde onberispelijk bewaard in de toekoraste onzes Heeren Jezu Christi. Cn ent' Di quot;03 alrcn'^al maat ten öcclc ij*/ nog beel ban öcn ouben inenfctjc ,00Jabe?61ijft/3oo lange een gcfjefligöe in bit ieben Blijft/50a jtjn ebenüiel be , ^jj tecgjnfelen sect beballig/ en berfteren op ecnc uitfleftenöe tiJij^e ren fttnö uaii' ftamelen/ (jet beletten ban be boeten/ be eecite berroa»

e en nlnge uan heiftanb/ in be ftleine ftinöeren seer :?oete beballigljeöen Rebben. Uoe XXII. ©e l^eiligtjeiö (0 niet eene beugb; maar be glan^ ban tjet beelb HBiüg-aige. a3oög/ sijntiB rene samenReteninge ban bete beugben. ^

)deD Cen stele/ bie ban *l5nb in jnn eeutaig boocncmen ié geftelö tot berftnj 1 monvloei-tej pingc öe? saligtjciü/ öie De t^rece Sfe^ué liefgeijaö/ en ban t)are jonöen gc-j'n^« van jaI taagfcfien Ijeeft in jijn bloeb/en op toelfte l^tj snnc fjce^lijtiljeib en ÉJeiligfjeib d^ugdeK. 5/ En ^elcgö fjeeft/en bic öooj ben heiligen löee^t ijjobji tnebejgebaten en gee^te-p lcbenbe gelnoiben/en nu ^eiliginaUinge najaagt/oefent bele üengben.

(a) 2$ afgefegeiben ban be toetelb/ ai taat in be taerelb i^/ name»

ijfi be begcerlijftljcib bc^ bleeichc^/en be Begeeritjftijeiö bet oogen/en ben/ 1,2 groat^cööc'ö be^ lebeng/i^ breemb/3tj fient Ijet niet/31] tail tanti feEt n'et/ SI 3affir fte,: 50 fdKiftt cc boor/ cn soobanig 3nn ooft llclti Ö^re oogen alle be tDerelbé-üJicjjten; 5ij tail tael toeten/bat 3e met : ge. fewquot; OPSdfctiap niet op Ijeeft/ bat 3c in ïjare oogen bejacijt en taalgelijft aam |ön/ 031 5') Öquot;nne ellenbe beHlaagt. 'Zi) maant 3ic!j ftun niet gelijfi in enen fi'CEölnoe/ noclj in taal/ nocfj in 3toicc ban geiten, (b) geftoiben . 'oog im biTloodjenb aan sicfj sclben; 31) taeet tael bat et nteté bebailigé in /500 i£/en baarom begeert 31) niet bat anderen tjaar eeren/iiefljeböen/

jton- ffC^cn/ oppaéfen/ en3. (0ntbaiigt 31} 3111^ niet/ 3tj ié niet broebig/ nen. gcmelijb/ nncïj moebelooé/ nocl) berbreemb/ maat tael in tjacen tjeg( ftl)iH; of ontbangt 3tj ban bie saften iet^7 303iet bat aan al^ een genabe-iant CEfcjienli ban fjaren i^ecre/ en 31) gebcuilit fjet taeec boot i^ein/ 30a öe, lange ijet l^em belieft Ijet Ijaar te laten (jonben. %ij siet be goeberert jnge éan alé maar reipgelb tot fjaren taeg; Ijeeft 3tj beel/3!] beelt tjet onöer : 17, ?e rei^genooten; geeft 31) tacinig/ 3Ö gaat 300 beel te ligter en onbfla-niej fcrner/en 313 fjeeft genoeg; (jaar sin ié taeg/51) Ijeeft geen anberen ban 3 de iie ban tjaren C^eete / en baarom 3tj getaoon ben fjaren te buigen :(jer. fiaar eené anberé sin/in 300 bejre fjft niet tegen haars t^eeren taille ié.

oegt (c) Öaar genoegen ié in (0ob te bennen/ en ïjem te breesen/ lief te itig' llEöbni/onbe^taojpen te sijn in eerbiebigljeib/sijnén taille te boen in alle leid, Icplijfte getoilligtjeiö / in Qetn te bertcontaen / in l^cm breöe/ ftilte/

efde fc'ööfcljap te fifbben. vjpoö ié fjaar al/en alles taat buiten ffcin ié/is Ijaaz kind quot;'et met al. ©an allré tjeeft 3ij sidj afgetroftften/ en jjeeft siclj met ai les/ des II. C taal

oren, heid. Iocd,

-ocr page 22-

8 Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

tc bertooncn. be totjjc taüle a5aö^/ be oube nature nog oberio

te laten. C^ietöoo? blinftt te mee^bec te b^tje genatic aSobjJ/sijne ïano» moeöigljeiö en sjjne magt/biebe nieubic nature booc be oube/{joeftejff 5n oolt i$/ niet Iaat uitgeölu^cöt en berflonben tuo^ben. ^ietbooc blijft Cl)?i^tug! bolboening alnjb ber?c|jen bierBaa?/en be eenige gjonbban onjc regtbaarbigmabinge en blijbfcjjaji; t)ierbaat blijft be menfcöe fttein bij sicöselben; bit geeft flof tot geburigen |1?ijb/ op tnelfien be Ihaon beloofb taorbt. ©it boet naar ben tjemel/ ben bolmaaftten ftaat/ be/ltin» gen. ïjij Ijrcft tjet regt gebat/ bie/ fieöaubenbe be begeerte en lue?f{' 3aaml)eiö tot be bolmaafttljfib/ 3ic9 ban boor get tegentuoorbige oti-berbJerpen aan ben taiile 43ob^ in besen/ en 3icïj betaaart boor moede» ïoopljeib boo? be regtbaarbiginabinge/ en fjope bat Ijij 't nog eenj» 5aï 3ijn. Daaruit XII. «öelgft luater en buur in één bat met elftanbe? niet bunnen sttyd obejeenlitoinen/ maat t?acöten elftanbe? te be?brgbeu/ en iebe? alleen tnsaciien obcc tc blijbcn/ joo gaat Bet ooft met ben ouben en nieutoen menfrlje; en geest. 50 ÖElt;bcn jijn fn een en ben3elfben toebejgeborenen menfclje/ niet bij beurte/ nu een^ be eene geljeel/ en ban Ineberom be anbere/ maar 30 3gn er tegelijfi in; 30 3fjnniet ieber in eene anbere plaat^/be eene in get be^ftanb/ be anbere in ben taille/ be eene in be 3lel/ be anberc in Bet ligtBaam; maar 30 3tjn boot malftanbe? gemengb/ gelijft licöt eu bui^ternigfe in be ftfiemeringe/geltjft fioube en B'tte in laauta tuarer/ en 30a boo? malftanber gemengb/fi?ijben 3e om malfianbe? te berb^gUen.

i©e5efJ:?ijb gcfcljiebt niet 300/bat ee^t be aubemenfclje Ineggenomen tooibt om plaat^ te maften boor ben nieutoen/gelijft een oub Bui^ Ec??t moet toeggenoinen biorben/ce? men er een nieutn in plaat^ ftan boutaen/ Boebanig 15 be mortificatie in be paapfclje liloopte^/bjaarin be Labadisten, bjiec geljcele tocrfi be paapfcBe mp^tiefie-fcf)?ijbc?^ en Bnnne fp?eefi^ toij3en na teboIgen/Bunne bebotie ftellen/en be 3ielcn 31300 ban ben regten tueg afleiben; tuaarom a5ob ooft in al Ijuntie boornemen^ geblasen Bceft/en baarom in srjnen too?n B^eft berbia?b en ban malftanber boen ftBtiben; bat bit Bun tuerft maat tua^ ben ouben menfcBe b3at in te toornen/en ban binnenin sgn geBeel te laten; enbatB^t maar eene natuurlijfte bebotie inag/ BIrjftt genoeg3a3m nu 39 taebejom onber allerlei flag ban menfcfjcn be?tteeren/toonenbebat3ijbemin|l:ebe?loocBeningenagnietBcbbcu gelee? V bgsanbet al# op acBtinge en gelb aanftomt/uitgenomen/bie bieifte be» fteerb tuaren/ ee? 3g tot Beu ftïuamen; in bie blijft en blinftt nog be genabe.

'iDe3C ttoee naturen in een' tnebergeüorene beroorsaften een' geburigen fl?ijb/in toelften/alg een geloobige sicB tael fttDgt/3oa jalbeaube nature meer en meer afnemen/en be nientne Buiige nature 3al Ijoe langer Boe meer toenemen in be Beiligniaftinge. (Cot bien einbe sullen Inij fieibe?bje?ftin^ gen boo?fteIIen/en ee?#t bie ban be oube nature, ©e oube iji bjiesin? boen» be. 1. (0m ben menfcBe totsoiibe teb?engen.2. o^inbanBetgaebe af te Boil' ben. 3. ©m B^t gocbe loe?ft/bat sg niet berftinberen ftan/te besoebeien.

X1IL

-ocr page 23-

Van de Heiiigmakiuge en Heiligheid. 9

XIII. 1. oubc nature po^t aan tot öquot; 6eti?ijben ban be jonbc (a) Som- Die den tijds boo? onftuimige aanballen; be Begeejljjfiljeöen taojben 300 gaanbe/ en °ueduegquot;he b?tjben 300 onjinnig/ bat 3e oeen tijb geben om op be b^eese «5ob^ te ben^ tot zonde fien; en bielt be breese ©ob^ een?; op/30a nemen be öeoeeclijftijeben 300 aanPorf-ït^acötig toe/ bat be goebe betoegingcn te?fionb gefmoorb bjotben/ en bu^

jjet gemoeb/ al^ fiaf in een btoarltoinb/ om en omboerenbe/ too^bt be sonbe bolljoejb/ eer men gE3et op iet^ anbejg benfct. (b) Somtijds 3oeïtt be oube na» tuu? eenige ru^te; 300 ingefpannen te spn op (J5ob maafit get Ifgcljaam en be tjejfenen 300 inoebe/ bat get ontnogeltjH fcöönt Soa te fiunnen leüeu; 31) nu eenige ru^te en nitfpanninge soefienbe/ 30a begint 3c te malen met be gebacljten eer^t biel op natuurlgïte bingen; maar alleng^ften^ ftomen be begee^ltjfiÖEöen op/ en be gebadjten beginnen in die natuu^lgfie bingen 3011-big te taorben/ boo? eigen ift baar onbe? te mengen; men begint fiaftee»

icii in be luctjt te fioutoen/ en men be?beelbt 3icö bingen te bc3itten/ en in een jlaat lian ^ooggeib/ ban eere/ ban rtjftbommen te 3t)n/ tot tneïfien men bjcl toeet bat men nooit 3al geraften/ maa? men bejmaafit 3icö ebentoel in be bejbeBlbingen. JEgt;an baa? gaat be oube nature boojt tot malenop be bigt^t af»nliggenbe 3onbe/ 't 33 onrcinigöeib/'t 3Ö gierigöeib/'t 30 800^ baa?big{)eib/ en alsoo ban 3rjne ba^tigljeib afgetjoftften 3ijnöe/ 300 amp;eb?ijft 5e be 5oni)e/3aa berre al^ 3e boor bien ttjb ban/ en 300 get aan geene occafie ontbjaft/ men 3oube ballen in sonöen/ taaartoe men tnel bat^te bat men nooit 30ube bomen/ gehjb be occafie ftomenbe/ men in bie 3onbe berbalt/ boo? tnelfie men meenbe/ 300 boor be nature als genabe/ bebrgb te 3ijn. (c)

Somtijds amp;?tjgt be oube nature ft?acljt boo? roefteloo^eib; men begeeft 3icö tot occafiën/ bie men boo? onbc?binbinge toeetbatonö meermalen be?^?iftr fiebamp;en/ 't 39 een3aamöeib/ 't 53 bie en bie geselfcamp;appen/ en men meent/ men 33! 3icö nu tael taacgten boor be borige sonben; maar be occafie ge» b?uifienbe/ 500 ligt men er toe/ eer men er om benbt/en be 3onbe openinge gcfi?cgen öcbbenbe/ 300 moet Set er 500 mebe boort/ en be aanliggenbe 3onbe ft?ijgt be oberïjanb. Vetjes maken smetjes, (d) Somtijds fielt be oube nature be nuttigfjeib ban bit of bat boor/ en berbe?ot be sonbiggeib; 't i^ noobsabelijb/ 't i^ bermaftelgft/ 'ti#p?ofijtelöft/ 't i^ eerlgft/ei^. 'tSC^ een ieugen om be^t tuille/ 't i$ noob3abelijft/ men fian anberg geen boop-tnanfcljap b?ijben; bat i^ eerlijft/ men bon anbergi met geen fatfoen onber be menfcficn be?bceren / men 3al baarboor in flaat bomen om baarna meet goeb te bunnen boen/ en biergeltjbe boo?bienbfeIen/ bebielbe biel niet met boorbebacftten rabe gefcftieben/ maar bie op be occafie fcljielp inballen/ en 300 neemt be menfcfie baarop meer brijljeib/ of ten minfle/ men jlaat be 3onbe 300 niet tegen/ en bu# b?ecbt be oubc nature boor/ en be eene 3onbe trefit be anbcre.

XIV. 2. ©e oube nature ig ooft aïtjjb tDcrS3aam om ben menfcfje ban Afhoudt Bet goebe af te Jjouben. (a) ü^an geeft men geen tijb om 3üne gobsalige oefeningen ban bibben/ lesen/ 3ingen/ mebiteren/ re boen; baarom/of

II. ^ niet/

-ocr page 24-

10 Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

niet/ of maaj tc? loops?/ om öc confcientie maar te paaijen/ 't i^ al^of men gejaagb taiejb/ baac men tocO biftlnrjlgl toel tijb souüe ftcBDen. (c) Dan ftelt men be safie uit/ men jal get boen/ bat flelt men Ua^t; tnaa? bat en bat moet cer^t gebaan/ ban jal ift't geruster en öebaarber Bunnen baen/ en onbertu^fcöen ontfiipt be ttjb/ of be lt;iBcE^t i# toeg/ en men fiomt e? niet toe/ of't i^ allE^ geegteloo^. (c) Dan ftaat ftet tne?li toonbec jtnaar boor/ men jiet et tegen aan/ men joeftt get te onttaenben en al uit te jlellen/ met bele moeiten jicD obetbtaargt jjebfonbe/ ftomt men tot öet tne?amp; alp een luiaarb/ en men ftruipt alö boort, 't 3$ te jtnaar/ men ig er niet EteBtaiaam toe. (d) Dan ijï al 011^ boen te bergeef0/lt;!5ab fjoort toclj niet/men be?« firijgt niet/ en men fielt jicQ boor/ men jal tocö in 't toeftomenbe ooft niet^ be?fijtjgen. d^njc tooorben bij anberen gebben tocg geen filem/ men Be» ïjaalt jicl) maar fcganbe/ onj? naautn ieben maaftt men maar uit boor ge» bein^bgeib. (e) ©an tracgt 3e maai tu^fcfjen beiben boor te gaan/ be toeg naar ben Ijemel i$ 300 naautn niet/ al^ men gemeenlp jegt/ jouben bie alle berloren gaan/ bie jui^t 300 niet 3tin $ JBeen! refotuutgeib/tDellebenb' Öeib/ brolijfiljcib niet tegen be gobsaligljeib. (©U'S belet 3c bat men niet fi^acRtig boo?b?ingt/ en 35e3U£ boet^appen ftipt bolgt.

En het XV. 3. 2Clg be oube nature ben menfefte ban Qet goebe niet Ban afgpu-derft0 bequot; ',En/ 0,10 t?ai:amp;t 3e goebe te bebe?ben. (a) Dan met bE?fl?ooginge bet gebarsten ban 't een op 't anber. (b) Dan met goebe gebacgten/ maar bie ban niet te pa^fe Bomen; maar alleen belitDaam 3t)n om ben erngt tot get goebe/ bat op bien ttjb te boen i$/ te Brefien. (c) Dan met Btjoog-merften/ en get eigen ik er onber te Bjengen/ toaarboor be menfege gefluit tnojbt in 3ijn toerft/ ben ern^t berlie^r/beberfttoififiingctDcggenomen/en besui-berfieib ban get Inerfi besoebelb toorbt. (d) Dan met gebacgten/bat get tocg altemaal sonber gee^t i^/ en maat natuurlgfi toerft/ ja gebein^bgeib. (e) Dan Bomt get SCtgef^tigcg garte/ en get ongeloobe boben/ 't toelfi get gee^teltjBfle toerfi befmet/ en in plaat^ ban berBtoififiinge uit 3tjn taejfi te gebben/ geeft men ontfteltenipfe/ en een taalge/ bat men bat goebe tnerB op 30a Blnabe maniere gebaan geeft. lt;©u^ tooelt be oube nature.

De nieu- XVI. ©otg be nieutne nature i# niet jlil/ maat Bant 3icg taebetom tegen sohomkant,,e outie/ 080 bitect om 3e te booben/ ban boo? get be?jle?ftcn ban ben nieu» er zich toen menfege/ en goe lange? goe getliger te taorben/ en bit i^ get eigenlgfic tegen, bjE?j{ {jC? ^eiiigmafiinge. Cerpt sullen tbij fpjefien ban be taetBrngc bet nieutoe nature tot boobinge bet sonbe/ en baarna tot betfletfiinge ban be nieutne natute.

gt;©e heilige ^eept in be tuebe?geBoorte eene nfeulue nature ingeflort gebbenbe/ betaaart bie boot een gebutigen inbloeb/ Vuefit bic op/ onbetquot; fteunt 3e en Befliert 3e in gare betoegingen. Phil. 11:13, Het is God, die in n werkt beide het willen ende het werken naar zijn welbehagen, ©it geegitelijBe leben / bie nieutae nature / 30a onbejfleunb en gaanbe ge^ maafit luojbenbe/ toerBt obereenBomjlig gare B?atgt of B?acgtjeg/ en

-ocr page 25-

Van de Heiligmakinge eu Heiligheid. 11

jet jicft «gen be oubc nature aan/ om bfe te booben en te lje?b?|)lien.

Kom. VIII: 13, Indien gij door den Geest de werkingen des ligchaams doo-dct, zoo zult gij leven. Gal. V: 10, Wandelt door den Geest, endeen volbrengt de begeerlijkheid des vleesches niet. De Geest begeert tegen het vleesch;

XVII. De meuine nature liant jiclj teocn bc oube- 1. ©oo? hartelijk treu- itoe de ren en ücbjoefö 5ijn/ bat 5c 50a oinriiiQb ig met be janbe/ bat bic Ijaat ^oa d(, ücsofbclt en taaigeiijft maaftt/ joabat 5e een afflee? ban stcBselüe Ijeeft/

zonde be-

't fmart jjaar bat 5e baarboor öelet tnojbt om in be soete gemeenfcljcHi met sMi'it-a5ab te leben/ bat 3e oebtirig tegen ben toille 45ob^ boet/ en sicö ben te^ ïir* toorn (I5cb^ toaarbig maafic. ©e 5anbe lialt (jaar lastig/ en Ijaat al^ treuren, een jtoare la^t te 3taaar/ 3ij üiilbe toel lian bat afgjtj^feliift monfter out»

flagen taorben; jtj joube be pnbe tuel met een mannenmoeb tiiegtuerpen;

maar bit yt te biep/ bft ftïeeft te Uaót aan/ jtj roept uit: Ik ellendig men-sche ! wie zal mij verlossen uit het ligchaam dezes doods ? Rom. VII: 24. SClle b^oeföeib ober anbere jaften 13 Ijaar niet^/ amp;ö toanlu^t/ amp;ö be finarte/

fiij be taalgelijfifieib ber sonbe/ jij ftirt alg een buibe/ en piept al^ een stna-luiue/ 3tj gaat treurig 0111/be jonbe boet Ijaar tael magere ftaften bragen. Sij ontloopt Ijet treuren niet/ maar joefit be bjoefjjeib te üermeerbcren en te bejoee^telgften/ jij ö^engt siclj/ 500 al^ 3e i^/ in be tegenüjoorbigjjeib ban ben l^eiligen (!5eej?t/ baa? jinftt 5e Incg in fcfjaamtc/ baa? boet 5c ronbc befjcnteniae/ baar fcftjeit 5e/ baar berstnaart 3c be 3onbigljeib ber 3onbe/

baar treurt 5e/ baar bibt 3e om bergebinge/baar (oopt 3e naar 3|c3UjS/

neemt J^em aan tot öaar rantfoen/ en met bie bolboeninge gaat 3e tot ben ©aber/ en taorjlelt 30a lange tot bat 5e geregtbaarbhib/ en ben brebe ge-biaar biojbt. ©uö fiomt 3c in een 3ü!be?ber ftaat en taorbt angftiger boot be 3onbe. 2 Cor. VII; 10, De droefheid naar God werkt eene onberouwelijke bekeeringe tot zaligheid. Pred. VII: 3, Het treuren is beter dan het lagchen;

want door de droefheid des aangezigts wordt het herte gebeterd.

2. lt;Be ttneebe tegenfiantinge be? nieutoe nature gefetjiebt boor be 3onbe Door hate haten. Ps XCVII: 10, Gij liefhebbers des Heeren hatet het kwade. Ps.ten-CXIX: 113, Ik hate de kwade ranken. Vs. 128, Allen valsehen pad hebbe ik gehaat. ©c3e öaat bertoont 3icö : (a) 311 een inbienbigen affteer ban be 3onbc/ ber3elber bufligljeiti/ 3fenbc Dij 't licfjt ban ©ob^ l^eiligljeib en Ijei'

ligen tniHe/ Ijoe contrarie be 3onbe i#/ goe onöetamcïijli 3e i^/ en bat 3E ijS eene berfmabinge en berlaerpinge ban J5ob/ bit baart in (jaar een affteer.

Rora. XII: 9, Hebt een afkeer van het booze. l^ierboo^ berfoeit 3e siclj 3elbc. Job. XLII: 5, 6, Met het gehoor der oore hebbe ik U gehoord, maar nu ziet U mijn ooge. Daarom verfoeije ik mij, ende ik hebbe berouw in stof ende assche. (b) 5511 eene geboelige ontfteiteni^fe/ al^ be 3onbe begaan i^. 't Qa^te lilopt/

öc brebe bc^ gemoebö blijftt/ aiiruétigheib iiiomr in bc plaat*?/ baa? tijiét een tajaaftlu^t in 't Ijarte op. 1 Sam. XXÏV : 6, Dat Davids herte hem sloeg, omdat hij de slippe Sauls afgesneden hadde. Ps. XXXVIII: 4, Daar en is geen vrede in mijne beenderen, van wege mijne zonde. 2 Cor. VII: 11, Want ziet,

23 2 dit

-ocr page 26-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

dit zelve, dat gij naar God zijt bedroefd geworden, hoe groote naarstigheid heeft het in u gewrocht ? Ja verantwoordinge, ja onlust, ja vreeze, ja verlan-gen, ja ijver, ja wrake, (c) 5|n eenc hejacgtingcban be sonbe/soobat men je niet jjooren nocg jien ïtan/ men geeft geen tooorben boor Qaar/ men tail 3e niet fioaren fpjefien/ men tail er nier aan benften/ en taelt be jonbe op/ men taejpt 3e ontaaarbig taeg/ geltjli men buu? lian be ftlceberen öaa^tig affcljubt. Judas vs. 23, Haat ook den rok, die van het vleesch bevlekt is.

Door da-

3. üDe berbe tegenïtantinge gefcljiebt boo? dadelijk vlieden ban be sonbe. Pc nieutae nature/ al«i 3c op Daren b^eef i^/ taaafit tegen besonbe/ v 30 onttreftt beselbe alle boeöfcl en occafiën/ 30 nu geleerb tot tarlfte gare sonbe meeér genegen ip/ boor taelfte occafiën bat 5e mee? op* taeSt en fuacljt frijnt; 't lebigQeib/ i^'t eensaain^eib/ijï't geselfcljap ban bie of bie/ 31} taacgt 3iflj baatlioor. Ps. XVIII : 24, Ik wachtede mij voor mijne ongeregtigheid. Spr. 1:10, Indien de zondaars u aanlokken, en verwilligt niet. Spr. IV: 14, En komt niet op het pad der godloozen. Ps. XXXIV: 15, Wijkt af van het kwade.

Donr wc- 4. gtj wederstaat met een mannenmoeb be sonbe/ até 3E boorfiomt/cn derstaan. tracgt se te berbrtjbcn/3tj ticgint ban (jet Ijartc; taant 35 taeet/al^ get ban üinnen rein iaV bat liet ban oofi ban buiten tael rein 3al taorben/ 50 refient geen nfterlp afgouben ban sonbige baben/ maar 39 tail be 3onbe met taortel en al uit Qet tjarte uittreftfien. gij i^ boenbe met be sonbe te booben. Col. III: 5. jliJet b^t bïeegcö te ft^uifigen en alle begselfp begeer» lijftgeben. Gal. V: 24. Sgij suibert Ijet {jarte en reinigt be fjanben. Jae. IV : 8. 2$ neemt refolutië»/ 3tj gojbt 3icö aan ten ftjtjbe/ 31) neemt coura' gie en tail pet be sonbe niet getaonnen geben/ jij ftelt sicïj boor be liefbe vl5ob^/ en bie b^ingt Qaar/ sg bereenigt siclj met be breeje u^cbé/ 30 obe?quot; benRt be taaarfcljuloingen en be oorbeelen «I3ob# ober gobloosen en gobsa-ligen/ bic snifte en snifte sonben ficbjcben/ met taelfte 51J nu te ftjgben Qeeft/ sij bibt om gulpe/ sg gangtaf ban bc ftjacgt a3obg/31) boet alle^ Door ge- boor get gcloobc/ 't taelft in besen öeele albuó tae?Rt. (a) gg soeftt ccne loovo. gelofte ban 43ob/ bie op garen tegentaoorbigen jtaat pa^t. Sïl^ 6ri epein-pel: Deut. XXX : 6 , De Heere uw God zal uw harte besnijden... om den Heere uwen God lief te hebben. Ezech. XXXVI: 26, Ik zal u een nieuw harte geven. Vs. 27 , Ik zal mijnen Geest geven in 't binnenste van u, ende Ik zal maken dat gij in mijne inzettingen zult wandelen, (b) üDese beloften jlelt se Sicg boor/ baarop 'gaat se naar Cgji^tu^/ Cjem aannemenbe tot regt» baarbigmafiinge/ taaarboor se lebenöig ba^tftelt/ bat alle beloften/en ooft bie fn Cgji^tu^/ ja en amen stjn/ en 39 merftt sicg in ï^emaan al^ een erfgenaam ber beloften / en bat ban bic beloften ooft aan gaar be?' bulb sullen taorben. (c) CJier gaat se ban op aan/ al geburtg bic beloften ba^tgoubenbe. (d)Pu0 geöruiUt 5e alle mibbclen/ bie a5ab gaa? boo?' gefegreben geeft, (e) gij i^ lanflmoebig op be beloften/ bie si) bltjft ber-troutaen bat aan gaar Betaaargeib sullen taorben/ sij onöejtoetpt sicg

aan

-ocr page 27-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid. 13

aan ben toülc ten opjigte ban tflb en t?ap/ en jij filijft tde?fi?aani;

öuf gaat 3e boort en neemt In ftejBte toe/ en bu^ be?minbe?t be ft^acpt ber 3oni3e ftanb obe? fianb/ al ftau jij jut^t niet teïften^ jfen bat 5e taint.

XVIII. De tweede werkinge be? nieutae nature id tot bej^ellie? be?fte?rtin0C Hoe de en toenemen in ^eiligmaftinge. ü^eje beloont jicö : 1. 3in be lieföe tot ben quot;atüre6 taille «©ob^i. 2. fin ben lu^t aan 't tae?ft. 3.3in begemoebigbljeib in 't tae?fi, werkt tot

1. ©e nieutae nature i^ niet tebjeben met be sonbe te amp;eft?ijben/ maa? ^lg' 30 tail ^eiliggeib in be plaat^/ en gehjfi tot get eene arbeib en tae?ft= Door ver-3aaml)eib ban nooben i^/ 300 ooft tot [jet anbere. jaagt be ^eiligma= ^.'1™ fiinge na/'t taelft 3ic5 Btjsonbe? bcjtoont in haren wille te vereenigen met quot;Hle ea den wille Gods ; 3jj fielt 3icïj boor ben taille ban i|5ab/al^ ban gaten ©a- Gods. be? in C9?i0tu^/3ij fient a5ob al^ geilig/al^ ben alleen Ijoogen/al^ ben foubereinen a3e6iebe?/31} siet 3ulfte 3inbe?öeib/snifte fcgoonljeib in ben taille algt;objJ/ en snifte BetameltjfiFieib/ bat {jaar taille één taojbe met ben taille iöoö^/bat 3e gcgeellöft baarop bejlieft/en jicö baartoe met e?n^t 3et/otn garen taille te boen taillen/'t gene bobtail bat 31) jal taillen.

(a) i©il (60b gaar lijben toesenben naar 3trle of ïigcjjaam/39 tail tjctiniyden. gcbfien/ ombat get be taille ban Ijaren ^eere i^/ 50 omjjélat get/ 51J neemt

fjet getaillig op/al i^ 't met tranen in be oagen/ taegen^ be fmejtelijftgeib/

öiese geboelen maet/betaglc ongeboeliggeib tegen ben taille a3ob^ i?/39 be?OQtmocbigr en bernebejt 3icf( onbe? be ftracgtige ganb ^ob^/30 moet niet tegen/ 39 i^ niet berb?ietig/ 30 tao?bt niet moebeloo^/ en al^ bat op»

ftomt/ segt 3e : 3taijg/ 't ijl tegen ben taille ii5objS; maar 30 onberlne^pt 3itg met Ipösaamgeiö/ al taeet 3e geene reben taaarom 45ob 30a met gaar ganbelt/sjj segt: iftfiegoebegeene reben te taetenAöoti anttaoojbtniet ban alle sijne baben/ en taat soube ifi/ taorm/ taillen/ bat a5oti mg re»

ben gaf ban sijn boen aan mij ? Seen/ 't i^ mg genoeg bat get be taille ban mijnen ©abc? 30a ig; ifi taeet uit get l©oo?b/ bat get liefbe ;

bat get mg ten be^te sal gebtjen/ al sie ift nu niet goe; 't sal eeni einbigen/ be uitftomjle sal gee?lgfi stjn. ^ese arfieibsaamgeib/ om garen taille te buigen onbe? ben taille ban lt;l?ob/ maaftt be siele geilig; bu^ tae?ftte ©abib in sgne berb?uftftinge. Ps. XXXIX: 10, Ik ben verstomd , ende ik zal mijnen mond niet opdoen, want Gij hebt het gedaan.

Klaagl. 111:28, Hij zitte eenzaam, ende zwijge stille, omdat Hij't hem opgelegd heeft. vs. 31, 32, Want de Heere en zal niet verstooten in eeuwigheid ; maar als Hij bedroefd heeft, zoo zal Hij zich ontfermen naar de grootheid zijner goedertierenheden. Hebr. XH: 10, Deze kastijdt ons tot onzen nutte, opdat wij zijner heiligheid zouden deelachtig worden.

(b) Sooomgelét sg ooft ben taille «Sobg in getgene i^oö ban gaar toil indoen, gebaan geböen/ 30a in 't ligcgamelgfte/al^ 't geejltelnfte.Stegt be Jjcgrift/

1 Thess. IV: 3 , Dit is de wille Gods , uwe heiligmakinge. 't 3$ ooft gaa?

taille. se bienptBaar/ zij dient met goedwilligheid den Heere, ende niet den mensche, Eph. VI: 7. 3$ bit te laten/ bat te boen/ 3g siet ter»

25 3 ftonb

-ocr page 28-

14 Van de Heiligraakinge eu Heiligheid.

flonb op ben Vaille a3ob|/cn boet en laat get/ombat bctsrjn tuiHe ip.

Eph. VI: 6, Doende den Aville Gods van herten, oEn ombat 5e ben taille li an «Sob ^oo lieflieeft/30a geeft 3c ooft be beUelen en toetten ban ^oö ïicf. Ps. CXIX:97, Hoe lief hebbe ik uwe wet! vs. 103, Hoe zoet zijn uwe redenen mijn gehemelte geweest! vs. 14, Ik ben vrolijker in den weg uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom, vs. 16, Ik zal mij zei ven vermaken in uwe inzettingen, vs. Ill, Ik hebbe uwe getuigenissen genomen tot eene eeuwige erve, want zij zijn mijnes herten vrolijkheid, vs. 112, Ik hebbe mijn herte geneigd om uwe inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. Wuö ganbelt 3e in iebere baab/en in ieöere omftanbiglieiö/beproevende, welke de goede ende welbehagende, ende volmaakte wille Gods zij , Rom. XII: 2. 3}n futnma/ 30 ij« jjefjeel en al baatop uit/ en igï zeer begeerig, 't zij inwonende, 't zij uitwonende, om Hem welbehagelijk te zijn , 2 Cor. V : 9. Door lust 2. i©e ttaeebe öaab ber nieutae nature tot geiliginoe is de lust aan zake aanjt eilc[e Werk, Neh. I : 11, Uwe knechten, die lust hebben uwen name te wer ' vreezen. ©eje lu^t bertoont jicfj (a) in be aanbicbinge ban 5icf);elben/ ten bienjle ban ben i^ecre. 1 Sam. HI: 10, Spreek, want uw knecht hoort, (b) SJn get raabbraoen/taat be ïfeere ban onó gebaan tail gebamp;en. Hand. IX: 6, Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal ? (c) 3! 11 get luisteren naac anttaoorb. Hab. 11:1, Ik hield wacht om te zien, wat Hij in mij spreken zoude, (d) 3in be getaillige gercebgeib/ om get Inerft te aanbaatben. Ps. CX : 3 , Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag uwer heirkracht, in heilige sieragiën. Ps. CXIX: 60, Ik hebbe gehaast, ende niet vertraagd uwe geboden te onderhouden, (e) 35n ben burigen ijbe? in get uittaeeften. Rom. XII: 11, Zijt vurig van geeste. Dient den Heere. (f) ïfin be bolftanb iggeib in 't taejft. Luc. VIII: 15, Die... in volstandigheid vruchten voortbrengen. Door 3. ©e berbe baab i^ be gee^teltjfte couragie en gemoebigbgeib om boot geesteiü- alle berginbecingen boor te breften/ en nejgen^ boor ftaan te üUjben/ digdhewT taat: 5'cg ooft 3oube mogen opboen ; balt 5c/ 30 ftaat taeberom op/ li?ggt 3e eene taonbe/ 33 gaat naar ben heelmeester Cf)?i^tu^/ en neemt 3tjn bloeb aan tot ben ra^ gene3enben baïfem. ilit tegenljeben fi^ijgtse ftracgt/ en bjtjft e? te raoebige? tegen aan/ 30 bergeft 3icg in be taegen be^ i^ee» ren; taant 30 tneet/ bat be bjjanb al obertaonnen i^ ban ben i^eere Sfe* 3u^/ en bat 30 maar met jgne boobftuipen te boen geeft, fgij tneet bat bc bjjanb gaar nooit 3al obe?tainnen / maar bat 31'j obejtainnare^ sal 61ijben/en al^ obe^minnarejö geamp;?oonb 3al taorben; baarom 't gaar tot bltjbfcgap regt te boen/'t ij? gare bjeugbe be bganben te üebecgten. ^u^ b^eeftt 3e boo?: De liefde is sterk als de dood; de ijver is hard als het graf, hare kolen zijn vurige kolen , vlammen des Heeren. Vele wateren en zouden ze niet uitblusschen, Hoogl. VIII:6, 7. ©esegemoebigbgeben tnor» ben uitgebjuftt onbe? be fienamingeban gelben. Joël Hl: 10, De zwakke zegge, ik ben een held. ©ug taojben se öefegjeben : Zach. X: 3, Hij zal ze stellen gelijk het paard zijner majesteit in den strijd, vs. 5, Zij zullen zijn

als

-ocr page 29-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid. 15

als de helden, die in 't slijk der straten treden in den strijd, ende zij zullen strijden; want de Heere zal met haar wezen, ende zij zullen die beschamen, die op paarden rijden, taejlu be nieutDE nature tot ^ciltgmaRingc/en {jiejuit BIptt/fjoegjoot ccn onbe?jcF)eib e? tujSfcpen (jft intoomen be?

jantiB ban be onfieftec^tien/ en tu^fcljen be taare l|eHigtnaïitinge; tu^fegen be öeugbjaamljeib ban een' onbegenabigbe/ en ban een' begenabigbe. lt;0cö/

bat alle bujge?l(jRe en natuu^lijlie beugbsamen ljie?bao? obc?tuigb taie?ben!

XIX. De vrucht ban be Uie?ft3aatnljeib be? l^eiligmafttnge be Heilig-De vrucht heid. 't €n fian niet jfjn/ ban be menfege/ soa ajbeibenbe/ jonbe? b?u£ljt ^^n-joubesgn/'t fian niet jijn/of 300 een menfege 3al Seiltge? toojben/en ge is Hei-blinften in Ijeilige fieraben. ugheid.

HEILIGHEID get allejfcöoonjle fieraab/ be alle?fie?lgfifte fdjoonFieib/ iseeauit. bie in ben menfefje ftan jijn. Ps. XCIH: 5, De Heiligheid is uwen huize sfeaeandd sierlijk, Heere, tot lange dagen. Ps. CX:3, Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag uwer heirkracht, in heilige sieragien. 1 Petri III: 4, Maar de verborgen mensche des herten, in 't onverderfelijk versiersel eens zachtmoe-digen ende stillen geestes, die kostelijk is voor God. 't Uttaojb Heiligheid Baa?t acljtinge en ontsag/ 300 rag men 't goort; öoe ljce?!ijft/ goe ontsag»

gelp gij ban/ bie toaajlijfi geilig ig! BJeiligfjetb niet iet# uiter»

igü^/ i$ niet jlecgt^ fttnaab te laten en goeb te boen; maar ^eiliggeib Beeft 3itpIaatjS in 't öa?te/ en nit be Ijeilige gehalte be^ 0arten gaat en bliebt een gegeiligbe alle sonben sonbe? uitnetninge/ en bemint en oefent alle beugben jonbe? onbe?fcF|eib. '©dcö Ijoebanige geftalte ban Qet parte be ^eiliggeib is/ en Fjoc uit bte geftalte Ijeilige baben boo?tbloet'

jen/ Ran niemanb regt bejflaan/ ban bie 3elf in sulfie geflalte i^/ gelijR geene beugb regt gefitenb taojbt ban ban biegenen/bie 3e boen. (©etaijle ï^eiligfieib fjet beelo ban (Sob t^/goe 30ube ban iemanb ^eiliggeib Rennen/

bie (0ob niet Rent? SCI# dJob 3ijne uitbe?Rorenen nu obe?geB?agt geeft in ben ffaat be? Rtnberen ^ob^/ en be bolmaaRtgeibban gun l|oofb en ^amp;orge op gen gelegb geeft/ 300 berfie?t ^(j 3e ooR taaarltjR met3tjn beeïb/ 3ij boen den nieuwen mensche aan , die vernieuwd wordt tot kennisse , naar het evenbeeld desgenen, die hem geschapen heeft. Col. III: 10. Den nieuwen mensche...

die naar God geschapen is in ware regtvaardigheid ende heiligheid, Eph.IV:24.

*2oobat be J^eiliggeib een uitb?uRfel i$ ban be 3Uibe?geib apobj?/ en eene gelgamp;bormiggetb met lt;S5ob. 1 Petri 1:16, Zijt heilig, wantik ben heilig.

XX. JBij sullen eene gegeiligbe 3tele in eenen g?ooteren tray boo?ftellen/ verbeei-om be ffe?lijRgeib te toonen/ soobat een Rleine en 3taaRRe 3icg gier niet din?e van morbelool moet maRen/ al^ gij 300 be?re niet ig. tenhefiV

€gt;ab geeft gun een tt!onbe?baar liegt in be sicl/ 1 Petri II: 9. ©er- s0-. licgte oog:n be^ berflanbg/Eph. 1:8. èerlicgtinge be? Rennigfe be? fjee?»

lijftgeib a5obg in 't aangesiqte ban Slesu^ Cg?i)Stu^/ 2 Cor. IV: 6. p[n staitl. bit liegt 3iet be siele a3ab/ sijne balmaafitgeben/ en onber anberen 3ijnc googgeib en ÖEe?lfjRgeib/ bat ï|ij boor Cfemselben tnaarbig i^/ bat alle

be?-

-ocr page 30-

■5iquot;

T

16 Van de Heiligmakioge en Heiligheid.

betftanbige fcgepfeïen al gun genoEgBn/ 6I{Jlifcöap/IiEfbe/ in ftcïlen/ en jictj in alle^ naac stjnen taille in alle bolbaarbigljeib fcljütlien ; met» een jiet be .^ieJe/ bat 43ab 300 goeb ig gelnee^t/ bat iet? neffcnj? ben menfclje inii/ 't 59 öcni eenig lijben toe te jenben/ 't 30 amp;em iet^ tt 'K.1' gefiieben. ^e gegeiligbe jteïe fiegoeft geene reben mee?/omjicft batte 11611

wor

tnaf gele lijft (a lijft be \ ftet

onöe?tDe?pen en bat te geljoorsamen/ ban ombat be toille ban lt;0oti i^; maat sij jiet ebentoel bat be !©et geiftg/en öet geöob tjeilfg/regt« baarbtg en goeb ig/Eom. VIII: 12. 3a/sü jiet in bejeibe eene onboo^ g?onbelijfte toijgÖEib/en 't 1^ gaar bejmaaft in be ï©et te jien/en bie geburig te overleggen/en meteen taojbt je berrufit in liefbe/en öjan-öenbe in Begeerte om bie i©et/ al# ben luille lt;!5ob#/ in gare nature en öaben gelijftbormig te jijn/geltjft totj jien in ^©aUib. Ps. CXIX: 97, Hoe lief hebbe ik uwe wet! vs. 14, Ik beu vrolijker in den weg uwer getuigenissen , dan over allen rijkdom, vs. 47, Ik zal mij vermaken in uwe geboden,

die ik lief hebbe. vs. 54, Uwe inzettingen zijn mijne gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen, ©e geljciligbe jiele laat fjet üg bat gejfgte en genoegen niet filijben/ maa? neemt een Ijeilig hoornemen/en berljeft Ijaar Ijarte om be IBet te boen. Ps. CXIX: 106) Ik hebbe gezworen,

ende zal het bevestigen, dat ik onderhouden zal de regten uwer geregtigheid. vs. 112, Ik hebbe mijn herte geneigd om uwe inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe. 21111e be genegenljeben/bie te boren al# onfiefui^be paarben/

naar be?ftanö en toille niet luf^tetben/ maar boornit liepen/ ja/ laenlanb en toille beb^ogen jijnbe/tot ftcn neigben/bie too^ben in Ijare plaatfe öcr jlelb 'n ï

fjun

Öaa

b^CE

om te gefjoorjamen/ en bie toorben boor bat intnenbige leben gaanbe ge» maaftt/in treft en Ijellingete IjeBamp;en tot ben taille opob#; 't geljeele ligepaam too?bt biengtfiaaj/alle be leben toorben toapenen be? geregtig|jcib/3Jj bienen be geljeiligbe jiele/ niet alleen om uit te toejften 't geen jij toil; maa? ooo cn oor geeft geburig jloffe tot boebfel ban öet gee^telijfte leben; jfet/ 500 toojbtboo? fict liegt be bui#tejni#febe?b?eben/boo?9et leben bcboobbejflon-

öen/boo? begeilig^ib enfcamp;oongeib bejonbige mi^maafttöeib toeggenomen. noi:j

En in uit- XXI. J^iet blijft get niet 6ij/ maar be jiele intoenbigjulfte gehalte Ijefi» ftb'l

vertoo88 öenbe/ 500 bejtoont 3e met be baab/ bat 5e 45ab ftent cn bemint; jij ftant BEfc

ninge. sit^ tegen al toatsonbe i#/en in 3icli3Elbe/sicö reinigenbe ban alle öe» lanï

fmettinge be# bleefcfje# en be# gee^te#/boleinbigenbe be heilig naftinge ^an

in be breeje lt;èob#/ cn ooft in een anbej naar öet fiebel lt;!5ob#. Lev. XIX: 17, 1,2 1

Gij zult uwen naasten naarstelijk berispen, ende en zult de zonde in hem niet brui verdragen, gij geeft 3!CÖ obe? tot bet?ac{jtinoe ban alle beugben/ en de

vrucht desGeestesisin {jaar liefde, blijdschap, vrede, langmoedigheid, goeder- i'1aa] tierenheid, goedheid, geloove, zachtmoedigheid, matigheid, Gal. V;22. Zij voegt ffe) '■ bij haar geloove deugd, ende bij de deugd kennisse, ende bij de kennisse matig-

beid, ende bij de matigheid lijdzaamheid, ende bij de lijdzaamheid godzaligheid, ~rp'

ende bij de godzaligheid broederlijke liefde, ende bij de broederlijke liefde liefde fjfÖt

tegen allen, 2 Petri 1: 5—7. Cn 300 ftomt 30 boo? ben bag al# een kind pet

des een wer

-ocr page 31-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

Jllen/ des lichts. Eph. V; 8. Als een kind Gods, zijnde onstraffelijk in 't midden vaa 'tmtgt; een k10111 ende verdraaid geslachte, onder welke gij schijnet als een licht in de i ben wereld. Phil. II; 15. girr/ soa be;anöe:t eu heiligt ^nö ;ijne ftitïöpcrn tö te tK1'1 ban Binnen en Uan fluiten. IThess. V:23, De God des vredes zelve heilige n geheel en al: ende uw geheel opregte geest, ende ziele en ligchaara,

worde onberispelijk bewaard in de toekomste onzes Heeren Jezu Christi. Cn of öit nog altemaal maat ten örclc i^/ nog bed ban öen onben menfetje obejfilijft/300 lange een gcöciligöe in Uit leben blijft/300 jrjn ebenüiei Oe Beginfelen jecc beballig/ en Iterfferen op ecne uitfleftenbe tnij^e een fïinö (0oö^; gelijlt fjet ftamelcn/|)ct begt;^etien ban üe boeten/öe eerfte bertoa»

ninge uan beiflanb/ in be fileine ftinberen jeer soete beballigliebni tjebamp;en.

XXII. ©e tjeiligljeib (0 niet eene beugb; maat be glan^ ban tjet beeib n«iiig-

rAnhc/ 7»inhigt; rpnr ïainpnliofcnirirtp han Viotp ftpiinhpn. ''eid is

n/ en

roren, :heid.

Einge : I?»

l niet n de ïder-roegt atig-heid, iefde kind des

, Hoe

;uige- ©obj/srjnbe eene jamenfieteninge ban bete öeugben. eene za-

oden 5'c,e/ öiE ljlt;in in S1!quot; eeiitofg boocncmen geilelb tot berftnj ' raonvloei-

te{ ginge be? jaligljeib/ bie be l^rere liefgeljaü/ en ban Ijare janben gc-Jgt;ns« van i' bat biagfcfien Ijeeft in jijn bloeb/en op tneifte 0ij ^ijne 5ec^iijtit]cib en l^eiligljeib deugdeit. gelegd fjeeft/en bic öoo? ben heiligen 45ce^t 45ob^ tuebejgeamp;acen en gee^te-lijft lebenbe i^ getaozben/en nu Üfeiligiiiafunge najaagt/oefent bete öeugben. (a) afgefcgieiben ban be taerelb/ ai biat in be taerelb ié/ name»

doen ip begeeclqftöeib bcé bleefctie^/ en be begeeriijftijeib bet oogen/ en •tjen/ be groatpcötjeib be^ lebeng/ip ^aar breemb/ji) fient Ijet niet/51) tall itanii pet quot;iet/ 511 jofftt fjet niet; jij fcfjtiiit ec boor/ en joobanig snn ooft rftelö 'n Ö^re oogen alle be toerelbö-micljten; 51) tail tuel toeten/bat 3e met E p, fjun ge^elfcfiap niet op lieeft/ bat 5c in Öare oogen bejacijt en taalgelijft jaam t,at 5') fjunne ellenbe éeHlaagt. 2ij maaUt jidj (jun niet gelijlt in enen ftleebinge/nocli in taal/noclj in 5toiec ban geiten, (b) 2Jn i^ geftoiben j oog en bcrloocfjenö aan jicli ^elben; 55 toeet tael bat er nietö beballigé in / 30a Öaflr '?/ cn baarom begeert jij niet bat anberen Ijaar eeren/ liefhebben/

ïflon- bjcejen/ oppasfm/ enj. ^ntbangt jij sullig niet/ 51) ié niet broebig/ men. ncicÖ gemelijff/ nocg inoebelooé/ noclj berbreemb/ maat tael in Ijaren jjejj, ftljiU; of ontbangt jij ban bie jaftenieté7 30S'et bat aan alleen genabe-fiant gefcljenft ban Ijaren ^eere/ en 3tj gebtuifit het taeer boot i^em/ 50a jjes lange ï|et i^em belieft jjet te laten öouöen. jiet be goeberert an al^ maar reipgelb tot ö^ren taeg; Ijeeft 3tj beel/3!) beelt [jet onber e rei^genooten; geeft jij taeinig/ 50 gaat 300 beel te ligter en onbcla-ener/en 31) Ijeeft genoeg; [jaar 3in ié taeg/3ij Ijeeft geen anberen ban ie ban [jaren C^eere / en baarom 3ij getooon ben ijaren te buigen aar eenjj anberó sin/in 300 be?re [jet niet tegen haars (^eeren taille ié.

c) SCI gaar genoegen ié in a5ob te bennen/ en Cjem te breeze 11/ lief te ebbrn/onbejtaojpen te 5ijn in eerbiebigljeib/3ijnén taille te boen in alle rolijffe getoilllgheib / in Qem te bertcoutaen/ in Cfcm breöe/ ftilte/

lijöfcfjap te hebben. vJ5ob ié h^ar al/ en alleé taat buiten i^em ié/ ié haai iet met al. ©an alleé heeft 3ij sictj afgetroSften/ en heeft sicjj met aileó/ II. C taat

17

Jat te

(ÖQtl

cegtlt; booj' ti bic 3?anlt; :e en

-ocr page 32-

18 Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

luat 31) cn lunr jij Beeft/ aan a^ob obergcaEben. (d) ©cbaat jij öeti/ in be firrfic/in Ijarc ftamer/ in ^are censaamDeib gcburig öiööcnbe/ of 5)cci If^enbe/ of jingcnbr/ of mebtterrcnbe. Oprent iö 51) in aï öaren taan» Drl/ taaaracötig in Ijaa? fp^ften/ sacljtinaBöig/ lirienbelijft/ bcftig/ nebc» h rig/ luelgcmoeb/ bc^ftanbig in {Mren ommegang mer menfc^en/icbri tig en mebefgbig met elïenbigen/öic öesuclit jij gaarne en bifttaijl^/en Bteld öij De» see? gebienftig/liberaal tie ff ené be armen iu tinjóljeib/gebul» Lgt-big en Iijbjaam in Ijaar ft?iné/ernfïfg en ijberig tegen be jonben/ftanb-■ X ba^tig/ onbetaege!t)ft/ aitijb dbe?bloebig in fjet toe^S be^ ^eeren. 2ij Jöeé leert met Ijaar sbjggen/jij be^maant/bejt?ao^t/taeüt op met öaa? fyje- lt;öob i'ien. 3Ï# naar ft tg en getroula in paar fieroep/a(^ ban öob {jaar grge» tam beu om bat te boen; bao^igtig in aïljaar boen/en belorjle jij nog bien öe t ouben menfege in jiclj Ijeeft/ 300 i^ 31] op (jare {jocbe/ en öegeeft 5ic!j ge» eige tnilïig in ben jl:!jb/in geïaobe en fjope/bcrtaac!)tenbe be ïtroone be^ !e- jjoe ben^. Hit aile be5e beugbsame geftalten en oefeningen bloeit eene gob» Ifjg b beïijfte ftlaarfieib/suiberljeib en gïatié: bese ig be Heiligheid. jcen

«pruit. XXIII. '©orö/ geltjft fjet tiiet af goub i^/ bat ölinïit/ 300 i^ 't ooft taesi niet al ^eilig^eib/ bat ^eiligfjeib fcötjnt en ^eilig^eib genaamd toorbt/

geïijft getootib i^. jCot ïjeiligijeib taojben bese üjie saften bejeipdjt: 1. 2-ii ftomt boojt uit een goeDen gjonb/nameitjfi uit ben oeloobe. 2. gij gefc^iebt naar een goeben regel/ nameltjU/ ben taille (6ab^/ geopenamp;aarö in be luct. 3. gp Ijeeft een goeb einbe/ nameftjfi gt;0ob^ eere.

uit een 1. SCI Utat Cfeiligljeib genaamb mag taojben/moet uit een heilig be-beginsei. ^nsel boortfiomen/ 't geloove $ 't eerjte/ in opsigte ban orbre/ bat in be belteeringe 3ic!i opboet, 3Pgt;ir geloobe bereenigt beu menfe^e met CÜjijS* tu^/ öie on^ leben ilt;?/ 't inaalit on?! niet alleen 5ijner taelbaben beel» acfjtfg/ maar eergt en boojnamelöli ben 32e?foon 3clf. Clj^i^tu^ tooont boo^ Ijet geloobe in get garte. Eph. ÏII: 17. ^at öe 3iele i^ in Den menfeïje/ iö Cö?'?tu^ in fommige opsigten in get gee^telijrie leben. 't Geloobe/ be 3iele niet alleen in regt en eigenbom/ maar ooft babelgfi bereenigenbe met lt;£{jjigtu£/ 300 bloeit uit ^em leben en ft^acöt in be 3iele/ en boor bien in»

blocb leeft een geloobige. Gal. 11:20, Ik leve, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij, ende hetgene ik nu in den vleesehe leve, dat leve ik door het geloove des Zoons Gods. SDe 3tele boor be3en inbloeb lebenbe/30a i£ iKt geloobe in be bereeniginge met £f}?f£tu£ toenaam om fiet ijarte te reinigen. Hand. XV: 9. ign bat gereinigd ^arte ftantet 3ic{) tegen ben ault; ben menfefje/ 't toelft be Sfipoptel noemt/ een öaoben ber 3onbe boor beu *6re^t. Hom. VIII: 13. OEn meteen beloont ïjet 3ic|) in öeilige baaen. Jac. 11:17, 18. Cn i^ tuerft3aam boor be liefbe. Gal.'V: 6. 31^ be boom niet Boaal (joeö/ bc brucljt beugt niet. 31^ 't Ijarte niet in een fjei'igeu lïaat boot iruli be bereeniginge met Cfjri^tu^/ 't toelft alleen boor ïji't geloobe gefdjiebt/ 4;a0l alle baben/ Ijoe öeilig 3ij ooft fc|jöquot;En/ beugen niet; be jtoffe mag goeb 3ijn/ maa? be bojme/die be baben Ijet tue3en geeft/1^ niet goeb; maac be ba^ ^rap

Sen/

etj jcef i) a a fjeib ende iicfb al^c svet! 3en j egte

't iooj 10b 1 of ic cfjot )Eib wijf ïmle

x:

Itoa. f V

-ocr page 33-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

en/bic uit tie bcreenigfnae boor ben geioobe oefcöicbcn/geben em ap'

ieci anberen {jfatiji/ en Ret filtjftt/ dat zij in Gode gedaan zijn. Joh. Ill: 21.

it ij? !jet taat be rc jegt. Joh. XV : 5, Die in Mij blijft, ende Ik n hem, die draagt veel vrucht. Cn ^aulu^. Col. 11:6,7, Gelijk gij dan hristum Jeznm den Heere hebt aangenomen, wandelt alzoo in Hem; gewor-ekl en opgebouwd in Hem, ende bevestigd in'tgeloove. Rom. 1:17, De egtvaardige zal uit den geloove leven.

XXIV. 2. (Cot ïfciligljeib öeljaoct een goede regel, tuaa^mebe be geftaftc iiecft acu ep; Ijarren en beéjelf^ baben moeten oliereenHomen; beje ig alfeen be luille tot ob£/ in öe toet ber tien cteöoben boorgeilelb. ^telt men be rebe en öe^ eun regel.

tamelijftljeib tot een regel ban beugben en onbeugben/ men jlelt be re»

be tot sijnen n?ob; 300 ooft/alié nien menfcfieu-tnfl:e(lingen/getooonten/

eigen luiten tot jijnen regel ücö leben^ en ber gob^bienst jtelr; met tjoe mootjen fcïjijn Ijet alle^/luat buiten ben lutUe vjjob^ i^/boorftomt/'t ■ijS boclj alïe^ jonbe/en een grulnel boordSob. i!5ob i^ be eenbJtge/be al'

leen tjooge/be ^cfjepper en (©nbe^Qouber ban ben menfcFje/ bic in jijn esen en betuegingen ban a5ob afljangt; baarom 4?ob ooft de eenige kVetgever, die behouden kan en verderven, Jac. IV : 12. ^eje üjcere il3ob [geeft ben menfefje eenc tuet gefteib / tuaarnaar pij Ijceft tc leben/ en Itaaarin be In are ÏJeiligljeib fieftaat/ en toaarnit geftcnb toojbt ^eilig-fjcib tc 3ijn. óDeje wet is heilig, ende het gebod is heilig, ende regtvaardig,

Icmle goed, Kom. VII: 12. Cen bie Oeiltg ^oclit te luorben/(jeeft g:oatc iefbc rot beje toet/en fielt 3E jiclj boor ai5? een regel/en gaat baaruaar oy eciien geöaanben Vnanbellneg. Ps. CXIX: 97, Hoe lief hebbe ik uwe wet! vs. 165, Die uwe wet beminnen , hebben groote vrede, ende zij en heb-iiben geencn aanstoot, vs. 30, Ik hebbe verkoren den weg der waarheid, uwe regten hebbe ik mij voorgesteld, vs. 32, Ik zal den weg uwer geboden loopen.

't ^ niet genoeg/ bat men bc biet ban lt;6ob jicf) al^ jtjnen regel Een heilig boojfleïle; maar men moet telfien# öelnugt jijn/bat bit en bat get ge-oosmerk. bob ban ©ob ; Qier gelbt ecne goebe meeninge nict/al^ men tUhjfelt of iet^ geBoöen ig of niet/en men boet of Iaat Qer/'t beibe jonbc/

fcfjoon inj mogte bat boen/bat geboben biaö; bciurjle Rij gpe,'p fotuu^t-eib fiabbc/en Ijvj (iet niet bebe alé ben bulfc ^objS. Rom. XIV; 23, Die wijfeit indien hij eet, is veroordeeld, omdat hij niet uit den geloove eet,

«de al wat uit den geloove niet en is, dat is zonde.

XXV. 3. ^Tot i^eiligljeib öefjoo^t een heilig oogmerk. ï^eeft iemanb een toaab oogmerii/ namelijft/jijn eigene ccre/Beminb te bio;ben/tainfte f profijt te boen / of jijnen naakten te fc^aben; fjoe ban be jafie/

aarboor Ijij bat fttaabe oogme^ft tracDt uit te boeren/ jjeiliger i^/ Roe nitaelper jonbe gij boet. Sl'nber^ be menfcOc in ben ftaat ban bol» aaütöcib/ anber^ in ben ftaat ber jonbe/ anber^ in ben ftaat ban tae-ergeöoorte. ben staat der volmaaktheid ftenbe be menfefje dlkib in ben ap ber bolmaafttftctb boor fjem bepaalb; baarom ftonöe Qij enftel begin»

C 2 nen

19

i 50 ?/ of 3an» ebc» Ija:-i/ eu ■bul» anb-

Stj rP?E-i-'OS' Dien

5 Of le-Óob.

ooft irbt/ :: 1. m

aacd

g beat in

)?$' beel' oont 'Camp;E/ e/ be met

ii in* maar ve ik /500 te te i ou» : bcu

Jac. niet boor iebt/

50quot;/ t ba^ ben/

-ocr page 34-

20 Van de Heiligraakinge en Heiligheid.

ncn en gaanbc grmaafit tao^bcn öooc be be^eerïijfiinge amp;oti$/ en baajiu einbigcn. SJn ben staat der zoude fient be inenfcjje 43ab ntet/en baa:atn ftan öö nocö ïiefbe/ noclj oogmcrfi Oeamp;Bpi lt;i5ob ergcn^ in te bc?fiee?« Jtjften. IBaamit blijfit be binaa^ljeiö ber Labadisten, bie sen onamp;cfiee:b inctifcfte eergt taitlcn uitjuincren ban be iiefbe tot 3ijne fiefjoubenipfe/ toelfte jij onreine tirfbe noenun/ en bejelbe IniHcn boen beginnen uit Iiefbe tot berpecrlgftinge 6obg/ bie een onbefteerb incnfcljc toet) niet fient/ en riet beminnen Ban. Én ben staat der bekeeringe taorbt be menfclje eengöeelgi berfitamp;i/ joobat Ijij a5ob begint te ftennen en te beminnen/ en baaroin oclt een ooginetR begint te fiebbcn om a5ab te ber^eerlijfien.

OJob tuil bat be menfc^c sijne bcljoubeniffc sal beminnen/ belneegt beu menfcIjE baarbcor tot geloobe en befteeringe/ iaaattoi; be geljecle 53ijbel bol ig ban beloften en Dreigementen/toelfie be Iiefbe bet men» fcfjen tot siclj selben gaanbc maften/ en uit be eigenlicfbe aan Ijet Inejft jetten/om alle inibbelen te gebjuiften/bie baartoe fiunnen bienen. 2oo-bat een mrnfe^e in be ïjeiligmaïnnge mag en moet beoogen/ jijnc mee?-bere berlicljtinge/jijne brebe/ stjne suiber^eiti/sijne biybfetjay en jijne jaligheib/tnaarcoe be fjEi'ig'i'ariinge be lueg i^.

jKaat een bebeerDe ban noclj tail baarin niet ftaan fiïijben/ en a3ob maar soeftrn om jijn eigen nutte/cn siclj jelbcn alsoo jleilen tot pet uiterfte einbe/taaatin liij rinöigen sonde; maa? in ^et soeften ban sijne eigene beamp;oubcui^fe ftjtjgt {jó gt;6oblt;} bolmaafubEben mccc en meer in't ^ coge/ en al Uiierbe rii) in 't eerfte boor be bcrljeirlijliingc 4]3oDjj niet gaan-be gemaaftt / soo einbigt öü toeïj baarin / cn bertoont bat met sijne banftbaarljeib aan ^ob boor iebere ontbangene taelöaab.

OEn Ijoe be menfdje be^be^ ftomt in be C|eiligmafiinge/fioe fig in 31)11 tac?ft Riaartic^ beoogt be bejljeejlijfiinge ban lt;l5ob/ bat \lt;§/ öü begint uit liefbc tfteb^/ uit breese téob^/ in gcljoorsame onbertaeryinge aan ben taille ban ben foubereinen en alleen l)oogcn J|eer; baarboor gaanbe gemaaftt te taojben/ ij boor be beooginge ban iJ3ob te be?f)ee?iijften/ gaanbe g:maaftt te tao^bcn; taant in bicn alleen i^ eene erftentenigfe ban O^oOj bolmaafttfjcben/en een bertoonen ban bie erftentenigfe; en al? be bejl)ee?ltjftinge ban gt;6Db ops'fltE Beeft op anbere menfefjen/soo beoogt men/ bat bie uit onsc taoci^bcn en baben gebragt moeten taojben om (J3oD te ftennen/ lief te Ijebbcn/ te b^ecscn cn te e^ftennen/ ijoebanige 45ob bat be ftjecre ig. ®it ligt in ben g?onb ban een taebe?geborenen/ Ijicrin einbigt ï)Ö/ cn fjoE Ijij meer gloeit/ (joe ÖD Öquot; lebenbige? beoogt/ en ft^aclj' tiger boor be beooginge aangeset taorbt. 3inbien bie uit syne babcu ge» tace^t ij/öp taorbt onrustig/ öij taorbt bebroefö; tjoe uitnemenbeooft anber^ süquot; taerft i^ getaeept/inbien ï)p 'n 't torjft een oogmejb ban eigene ecre/ eigen bejmaaft/eigen tainjt eus. Öeeft/ gg bejfoeit

Sicfj seleen/ en bejnebe^t siclj boor ben tjeere/ en S'JEHt baarobe^ bej-soeninge; inbien suifaere oogme^ft be obejljanb geljab fjeeft/enet

cbeii'

-ocr page 35-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid. 21

EUftilnd Bijoocmp^ficn optoelben/ 50a ig gtj ontroerb in get tor?ft/ cn join S aïlc Uc^ftlniftfiingc laeg/ Ijoe intncmrntic t)ct aüöcr^ bcjrtgt i# gcrnce^t. cc?» p goobat tot be ï^eilighfib een heilig cinbe en oaamc:Ft öcliooit; bit pc:b j'ig 't bat be SCpoötel geé'Cbt/ 1 Cor. X:31, Hetzij dan dat gijlieden eet,

pfe/ :'!J't zij dat gij drinkt, betzij dat gij iets anders doet, doet bet al ter eere uit Gods. dEii/1 Cor. VI; 20, Zoo verheerlijkt dan God in uw ligchaam, ende ent/ in uwen geest, welke Godes zijn ïgt;ar luas ©abtbs lueniécij en ^orften.

fclje Ps. LXXI:8, Laat mijnen mond vervuld worden met uwen lof; den gan-/ en scben dag met uwe heerlijkheid, vs. 14, Ik ... zal allen uwen lof nog groo-;h. ter maken, ©it ij£ 't einoe/ tuaarroe «öoö ben snnen ijtt gecptrli)» Ie'

eegt ben gecfr. Jes. XLIII 21, Dit volk hebbe Ik Mij geformeerd, zij zullen lecle mijnen lof vertellen. Jes. LX: 21, Een plantinge des Heeren, opdat Hij lien» verheerlijkt worde. 1 Petri II: 9, Opdat gij zoudet verkondigen de deugden uejfi desgenen, die u uit de duisternisse geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht, goo- XXVI. Jgeeuit nu bit alle^/ taat tutj üan bc l^eilioheib gr^egb Ijfbbt n/ opwek-leej- renjS bjj malfsanbcren/ befcljoutnr 5c ban naöij/ en gij juit er op bejlieben/ tot 5ijne rn aangejrt-tuojbfn om bie ^eiïigljeiii jjclbe beelaclitig te tao^bni/ en ki^g|flln® Ipaulusr boetftappen na te bclgen/ Cue jich jclben l)ie?in een Uaojbeelb tejagen. iJ5ob ftelr, Phil. HI: 12—14, Niet dat ik het aireede gekregen hebbe, ofte aireede ïjet volmaakt ben; maar ik jage daarnaar, of ik het ook grijpen mogte, daartoe jijne ik van Christo Jezu ook gegrepen ben. Broeuers , ik en achte niet dat ik zelve in 't het gegrepen hebbe; maar één ding doe ik, vergetende 't gene dat achter is, san- ende strekkende mij tot hetgene dat voren is, jage ik naar het wit tot den prijs jijne der roepinge Gods, die van boven is in Christo Jezu. ïBrlaan ban/jet tiet er eenj» op om u jrllien re reinigen ban alle befmettingen bpp blerfcljc#

jijii cn brg geepte?/ boteinbigenbe uüic ijeiiigmaHinge in be breeje 45objs. ïaat gint imj toe bat ift u tor bir Ijdtig toe?ft aanjerre; neigt tacf) urne ooren/ aan en iaat mijne cpUieftfmigcn in utne Ijarten ingaan.

ante 1. iC'ij taebejgeSorenen/ gij moogr 500 nier (ebcn alé anbere menfefjen/ God [ren/ cn gelijft gij re boren Icefbe; (J5üb eigent/(Pob Ue^taacht nu hiat anbe^s eischt ban ban u. l^uort beje biymaningcn cn bebelen gt;Cgt;o3ë. Eph. IV: 1, Zoo bidde equot; [g be ik u dan .... dat gij wandelt waardiglijk der roepinge, met welke gij ge-oogt roepen zijt. Phil. 1: 27, Alleenlijk wandelt waardiglijk den Euangelio Christi. (000; Col. 1:10, Opdat gij moogt wandelen waardiglijk den Heere tot alle be-1 bat hagelijkheid, in alle goede werken vrucht dragende. IThess. IV:1, Voorts fin- rv dan, broeders, wij bidden ende vermanen u in den Heere Jezu, gelijk gij van acö'4 008 ontvangen hebt, hoe gij moet wandelen ende Gode behagen, dat gij daar-1 ge» R? in meer overvloedig wordt. vs. 3, Want dit is de wille Gods, uwe Heiligma-• ooft j ^ kinge. DDelaan ban/bonbgenaoCCP 'laat uw harte zich verheffen in de we-ban ' J gen des Heeren, geltjH ^ufapliet. 2 Chron. X\'II: 6, Hoort, O dochter, ende fucit I ' ziet ende neigt uwe ooren, ende vergeet uw volk, ende uwes Vaders buis. Zoo bej- lï:' zal de Koning lust hebben aan uwe schoonheid; dewijle Hij uw Heer is, zoo ;n et I hiigt u voor Hem neder. Ps. XLV:11,12. B^elaau bail/wandelt als kin-bril' ' C 3 de-

-ocr page 36-

22 Van de Heiligmakinge en Heiligheid;

deren des lichts. Eph. v: 18. lPetriI:16, Zijt heilig, want Ik ben heilig, f ü

SnlJfcn ban ecnige BiUDlnge/Ecnioe optaeïrftinoe/ccnig Bebel ban «5nb/utDEn jiet

©abp?/eeni(jc rf?acf)t op ulo ban fjebben/3oa laat uta ftane öoo^ be^e goi gaanöe gemaaftt taojUcn tot gbedge öetjacfitinge bc? ^Eiliginaftiiige. 1

Uw staat XXVII. 2. ^ebenfit met aanbadjt uluen |l:aar/en tna?bt Oaarboo^ op- iuv er'u'foc. oetaebt tot EEtieti fjeilipn ttianbeï. 1 Cn

(a) %ijt gtj niet een uitverkoren geslachte ? 1 Petri II: 9. J^an eculuigljfib ijg' geeft be l^eere u geftenb/ ban alle anbere menfcpen afgefcfteiben/ en u daj be;o?biner?b tot jijne gun^tgenooten/ om alleen/ uit alle anbere menfcfjen ziji ï^em tot een eigenbom tc ^fjn; en fjeeft u gesteld tot verkrijginge der za- uit ligheid. 1 Thess. V:9, Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in ilem, voorde en grondlegginge der wereld, opdat wij zouden heilig ende onberispelijk zijn voor lt; Hem in de liefde, Eph. 1:4. ^ulfte genabtge en Ijeejlijfte afsonbecmge/ I; en bat/ opbat tatj öeilig jouben jgn/ beFioo?t bar geen inbjuft in 0113e 03 parten te Ijrbben/om ren afge^onbejö Ijeiltg Irben te leiben? ia.1

(b) dJaat boojt met uUic gebadjten/en jiet Ijoe be ï^eere andere nieu» toe fcljen Iaat blijben 3onbe?Clj?i^tu^/breembelingen ban be be^bonben be^ ( öelofrenip'fe/gerne Fioy^ Qeblirnbe/en 5onbe? a3oö in be Increlb; en bat Ki i^ij 11/baar gtj in be nature hen anberen gclnb biaart/u uitverkoren heeft, gei ende gesteld, dat gij zoudet henen gaan, ende vrucht dragen. Job. XV: 16. nie (©at 11 geroepen heeft met eene heilige roepinge, 2 Tim. 1:9. (gn bat t^ij jtji u getrokken heeft uit de magt der duisternisse, ende overgezet heeft in 't ko- nie ningrijke des Zoons zijner liefde. Col. 1:13. Zoodat gij zijt medeburgers der bji heiligen, ende huisgenooten Gods, Eph. II: 19. gullen üuj ban niet een bolfï in 5ijn Dat alleen tooont? gal 01150 Vuanbel ban niet onbe?ftl)etben 3ijn ban 5^ ben taanbel bet natuurlijfte menfcljen ? gullen toij on^ ban niet berpanea aii een koninklijk priesterdom, een heilig volk? I Petri II; 9. (0pbat allen 5if bie on?) jien/on^ bennen/bat tag jtjn 2cn ;aaö bat be ^eetc gesegenb jhe geeft/Jes. LXI: 9. i^oen $Cö?aljam uit llr be? Cgalbcën geroepen en be^tjoftben taa^/ ttiilbc Ijg baar niet taee? genen/ nocij öulben öat jijn ba 3one na srjnen boob baar taee? Ijenen gebjagt tnie^be. ^Toen Israel uit b?i Cgppte geroepen en uitget?oftftén teas/ 300 moeiten 3c baar niet toee? bei genen fieeren; 300 taij ban ooft/ tatj stjn uit be taerelb uitgeroepen en uit* tet gegaan/ goc 30uben tatj baargenen taebe^fteeren 5 bei

Ais ook de XXVIII. 3. töaat met utac gebadjten boojt en Sefcgoutat be oysigtclij- ba

kingon. bctjefibingcn/ bie gtj geamp;t met C^ob en met öen i^cere 31e3U^/ e.i too?' gi

bet baarboor lebenbig tot be^loocgeninge ban ailejr/ en tot eenc rjberige üiE

betrecgtinge ban liefbe/ en taat be liefbe gebieöt. ijd

(tSlugfcgen u en Cg?t?tu^ ri§ imme?ö eene beicenininge/gtj 5fit imme?^ één

a^ce^t met l^em. 1 Cor. VI: 17. ö5ij jtit immejé alji een ente in C)em/ al^ ecu öe olijfboom ingeënt/ en aljoo stjné Icbcné en jfjnc? nature beelacgttg getao?- ,1 3? ben. Rom. XI: 17. gal ban bat 3elfbE leben ban Éeju^ in onji niet cprnbaa? s| 3^ jijn/ en gullen tay ban ooft 300 nh'f teanbelen/ giiyft l^ij getaanaelü geeft ? É w

#tj

-ocr page 37-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid. 23

SÜt be firuiö ban ben ^cere SfcjuiS/ tioo?gaan^ in't ^oog-

licb 500 gcnoemb. ^aï eene bruib jtclj nict bejfieren om aan ben ö?uibe-rjoin aangenaam en öetiaiïig te 5Ö11 ? Zult gÖ öat ban ooft boo? ben ÉJeere

Sesu^ niet boen? Suüen toy met ^au!u^ niet zeerbegeerigaijn, 'tzij inwonende, 't zij uitwonende, om Hem welbeliagelijk te zijn ? 2 Cor. V : 9. (j;n nu/toelfie tcciquot;) ïjrt ficraaö/baar ^e^ug fiegagen infjeeft? 't ^ ïjei'

ügDeib. Ps. XCI1I:5, De heiligheid is uwen huize sierlijk, Heere 1 tot lange dagen. Oesen oy^igte ^egt üe i^eerc Seju^. Hoogl. Vil:!, Hoe schoon ziju uwe gangen in de schoenen, gij prinsen-dochter! J@u ban/'Iaat SSesuji ulue bejfinabinge bt? toecelb/ ulue neöerigjjeib/utue ïiefbe/uta bB?tjautBen en ïicfelsiït (eunen óp f^em sien/ opöat cc een lueigebaHen in ïjeböe.

(Ö!) ^ijt maagöen/bie op ben ïjeere Stouj? iinmec^ bejliefb jgt. Hoogl. 1:3, Daarom hebben U de maagden lief. U^el nu ban/ gefit een maagbelijft ïjarte/ öoubt u jniüe? en onbebleftt ban be tuerelb/ fjebt buibenoogen/

iaat alle ulce liefde tot üejug alleen gaan / opbat fyii jie en een toelgeballen in 11 ïjebbe.

gt;013 b^aagt ben naam/ en jijt ooft inbejbaab fiinberen 6ab^. Phil. II: 15. Kinderen Gods, zijnde on st raffel ijk in 't midden van een krom ende verdraaid geslachte, onder welke gij schijnet als lichten in de wereld. J0u ban/gij f}Do?t niet ï)^?/ maat in be anbere taerelb/ of lieber in ben Ijemel te fjui^/ baat 5fjc gij Sinberen. ?2al een ftinb Ijet niet ftouben metsjjnen baöe?/en jicg niet ftellen tegen be^elf^ bijanben; 53! een ftinb 3ijnen babe? niet eeren/ Ujecsen/liefljebben/ljein bienen en jicö geheel be?eenigen met 3ni!E!I ÜJillK/ in manieren/ in fiïeebinge/ in gejelfcftap; 3a! Ijet ÖKtte ban een fiinb/ beg-5elf^ Uipt en genoegen/ niet stjn in ijet Oui^ be^ babe?^? ü^elnu ban/ bc ïBijle gij fiinberen lt;53ob^ 3ijt/ b?aaöt u ban aljü fiinberen/ en laat iebec 3ini uit utaen taanbel bat gij np aaróe een b?eembeling 3ijt/ en in ben Be-mel te Ijni^ fjoojt/ bat t0oc utn ©ader i$/ en gij fiinberen (öcbjï sijt.

XXIX. 4. ^ebenfit taat bat 3onbe en tuecelb ig/ om baa?boo? baa?bige? zonde afban bejelbe afget?Dfifien te too?ben. ©etaijle be menfcQe ban iJ5ob be?' f^u^. b?eemb i^ boo? be 3cnbB/300 joefit Dij 3Ön genoegen in get 3igtBare/en laat reld' acha-ben onsienlijften 45ob baren; ban be3e nature igi nog be cube 5llbam in be ^61^. ®n taebergeamp;orenen/ Ijie? {jeeft men ban By3anbec te toalten. lt;6g ban/ Bin- a 6 u • beren (i3ob^/bie nu toebe?om uln genoegen in (!3ob geflelb ö^fit/en baar soeftt/ taat hefit gg tod) met be taerelb en alleia toat er in i# te baen ? Zkt Ijet maar allej» op't ijeerlijlifle een^ in/Inat i|l)et alle^? ^aloma bie 3egt boo? onbejbinbinae en ben i0eegt ®obö/ Pred. I; 2, IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker, ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid.

(a) C^ae beien gapen naar een 6?afi/en g?ijpen naa? eene 3afie; maar be eene Ihijgt Ijet/ be anberen fipen toe/ en jjeüficn te be?geefg D^t na'

gejaagb. i|oe menigmaal ^ffit gö ooft op 't eene of Ijet anbere utoe fie»

SEF?ten laten gaan/ en gij öeelbet 11 in/ bat Set u al eenig genoegen soube aanD?engen; §oe menigmaal liep get 300 rap liao?uit/al^gij naliept/300bat

00

-ocr page 38-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

gij 5ct niet ftonbet acljtc?9alcn/maa? tp cn moEftebejgeEf^bcjfpilbet!

(b) (lEn 500 gij Ijop menigmaa! öpbontit gtj/bat gtj ten boü^nbo^cf) omliattröct/öie u ftaff/of ccn netelamp;ascft/bat u amp;?anbbe/of ccn bed De^rotte appplcn/ toaa^nipbe gti quot; ï'U'l maaiuct; 5aob.1t gij aücjbe banijist (JcfcljaamD cn met br5flüe beilfgen Uiaa?t/af bat Ijet maar tna^ al^ ecu tianö bol blicgcn/Cite 500 ras men be Ijaub opni bort/Daa? fjenen biicgen.

(c) Cn beljalbc bat/ Ijebt gt) niet lang genoeg onbc^bonben/ bat al ïjrt janften/öi-geeren/5oefteii ban bie bingen/öie op aacöe 5tjn/op fjoe fcfjoan een boojUienbfei f)et ooit mag/ ntae jiele troubleecDe en onrustig maaftte/ u beroofbe ban fjet brtje leben/ ban be jltlle b^ebr be? confcientie; bat ijet u Ijet gecptelijft GC5igtc ban 43ob en be gcmecnfct)ap met l^em benam/u bejfjinbejöe in ijet e^nfttg cn familiaar biböen/en taat ftinnec get u aan be üetrafïjtinge ber beugben toeboegöe? 'Zult gij ban nog öluaa^ blijben en beminnen nbJ eigen berb^ier en fcljabe ?

(d) EJcbt gij niet lang genoeg onöejbonöen/fioc aantreftfteïgft be ttie« relö iDorbt/ al^ men 5c maar een tneinig gcö:uilit/toat een fcDielijtte ftjüdjt Ijet bleegcfj ft/ngt/ equot; 0°? beel taejft firt Uo^t eer men tot leUen» bige/ ernftige/ bollJomene lo^mafiinge ftan fio len/ Ijae raé men tneet afget?oftlien too^ibt/ cn tjoe 5bjaac l)et i£ btrn joctcn fmaaft/ bie tjft bleegcl) baa?in Ijaobe/ te be^grten ? guit gij ban niet jorgbuibig jrin/ bat be tnerclb u niet meer betoobere ?

(e) €n Berjalbe bit alleg/'t ié Mnme:^ afgoberjie/'t iminr;é fielijU tot oncere 4?ob^; al^of tn 't fctjepfel nog iet^ taap/bat men tot 5nn bejgenoegen ftonbe ftcllen/ al^of be al3enoeg;ame gt;0ob nog ieré an» be:»i 50ube moeten Rebben, gotiöe 5icl) gt;l5oö öica niet belgen5 Éoube 5gne genabe niet inljouöen ? goiiDe C^ij bie obejfpelige liinberen niet it?af' fen ? Soube l|ij öct ljun niet eenj? laten onbejbinüen toat jjet 'P tot geb?alt; ftene baUften te loopen ?

(f) 25üücn alle aa^bfefje bingen munten uit: pjofgt/eere en bcjmaaft. .ïBaar liebe boclj! toat 5ijn bie bmgen tocg' aljs gij 5e in 5iclj selben injiet?

't Vermaak ban öet gesigte/ ban ben reuft/ ban ben fmaaft/ ban be buile ftittelmge/'t i^ allep maar boo? een oogenblilt/'t roept luibfteel^: 't bij mij niet / toat laat gij utoe oogen gaan op 't gene niet i^? ©e sicle blijft lebig/ toat 5egge iamp;/ lebig/ 50 too?bt be?bulb met oncu^te en aajbfcije builigheib/bic geene maagben pagt.

J©at iijn toclj be rijkdommen ban be toere-lb ? jBaften 5e ïjaren b^iti» ter toel een 5ie? bete?/ fc''oone2/ l)ee?lt)He? in jic!) selben ? Ji^et beftamme» tingen too?ben 5c boo:gaan^ be?f{?egen al? Ijet al regrüaaibig toegaat/ met 5ü?ge too^ben 5e beluaarb/ met öjoeffjeib maalit be ongeftabtge rtjU-bom 5ict) bleugelen. ^ij geeft Ijaren üe5!tte3 boo^gaan^ 5o?ge/ onbcjsa» beltjbe begeejte/ Ijoogmoeb/ liet be^besf. lieten 5ouben goebe lieben 5fjn/ taaren 5e niet cijlf. l^oe beien 5(jn met een Rlomp goubé of jilbejé/ al^ met een inolenjieen om gunnen Ijal^y in ben eeutoigen poel bc?3anftcn l

24

-ocr page 39-

Van de HeUigmakinge en Heiligheid. 25

25obea al de ijdele eere een gjutael/ boo? taeïfic een Bontigctwot moet, fftrififien/ en bie öÖ/5fI|)ft mfn eene fiool buur^ ban jijne fileeberen boet/ net Ijaagt moet toeatapjpEii. BDclfte eete Ijebt gtj toc[)/ bÖ jonbaa?/ ban be ere ban uta l^oofb ? jïSet jnne eere moet gij u befileeben en be^genoeoen; naa? eigene eere/lof/ toejuic^inge/b^eese/liefbe/bic in u einbigen 3011» ten/ ftilietie^ te broogen met uta garte in uüj boen en laten/ i^ ^ob al ftet jijne te ontnemen/ i£ ujelben tot een' (öob te mafien; 't bedelft fjoe pile ulne goebe üaben/ 't bebjoeft uUie jiele/ 't be?ljinbc?t utue btijmoe»

itig tngfjcib/ 't ontöoubt u (^oöiS jegeningen. Ciliebe/ taat profijc ö^^ft bic quot;eoogingc u ooit gebaan ? 3$ utae jiele in sicrijelbe baarOooc toijje?/ rlce?be^/ gob^alige? ? 3$ bat 500 gjootc jafte/ bat eene fcöoof/ een boom/ en ftlomjtJ aarbe/ een jonbaar/ een ö^Heaa?/ een buibel^jlaaf/ u g?oet/

Ö boor u tiebejbuigt/u a.anbibt/jic^ obe? u be?tDonbe?t en tod ban fpjeefitï bat een gobsaligc u tot een'afgob maafit/en stjne eigene iele befmet/ en bat gij öe lieföe/ bie bejelbe aan SCejn^ alleen befteüen oe^te/ en bat öatte/ bat alleen boot CÖ?i^tu^ moeite jijn/ ban C^em ot u afïcibt ï iBat stjt gij toef) be?bEte?b met CÖ?iStu^ te berooben en gne fiinberen te beberben ? léaar gtj tocQ maar een bejjcïijoftte blaaé tjt/ (jebt gij baar julftcn lu^t aan/ bat gij met tainb opgebulb toorbt/ n ujclben met Ijoogmoebigfteib opblaast/toaarboo? gij u toalgelijfi maafit n be oogen ban q5ob/be? Ijerlige engelen/en be? bejjlanbige gobjaligcn/ 11 bat u terjlonb tot belagcljmgc/en bij ujelbcn tot befcöaminge uto^ ange.vgtji boor lt;l3ob en menfct]en sal jtjquot;? t0CÖ beje Ijeer» ijftljeben/be?maften/p?Dfiiten ban be taetelb een^ in met een bE?itanbig n regttoegenb oo?öeEl/ en gtj jult bebinben bat 5c u niet pa^fequot;/ nocö ienen/ maar fcljaben jonben. !©cl ban/ gij bonbgenooten beé l^eeren/

aar be toerelb met al öet toerelbfcöe boo? be licben bejet toerelb/tael# fie? beel i^ in bit leben/en gij/ leeft in be googere/onjigtbare/geepte-Itjlic bingen/en bertoont u een breembeling in be toerelb; gij jijt fia«

hingi^ ftinöeren/bie te generen^ jijn/ban bat 5e siclj met bebelaar^ be?» maften/en met poppegoeb jottben op^ouben; ttai^te?ban niet om/5i)t baarom op niemanb mi^noegb/ joefit baarom niemanb| fiulpc. CÖ?i£-tuö is u alleen mee? ban genoeg tot cere/ be?maafi en piafijt. ' XXX. 5. aDm n tot een Ijeiltg leben op te taefiften/300 aannie?bt oPob «ofame-quot; en l|eerc/ met toelfien gtj u in een bejbonb Ijebt begeben ; Ijie? ligt eene uiliere ft?acf)t tot betoeginge, 1 Petri 1:15, 16, Gelijk Hij, die u ge-van God. oepen heeft, heilig is, zoo wordt ook gij zelve heilig ia al uwen wandel,

'aaiom dat er geschreven is, zijt heilig, want Ik ben heilig. 2Canme?fit aartoe «jjob^ nature/snn bebel en 5tjne eere.

(a) Gods nature. «J3ab ttnme?# toaarbig/ bat gij/ al toat gij sijt/ boot em stjt/ bat gp met liefbe/ b?ee5e/ be?t?outoen/ bien^t/ toe?fi3aam ;tjt tffené 60ben indent met alle bie betoegingen etnbigr. Jer.X:7, Wie oude U niet vreezen. Gij Koning der Heidenen? Want het komt U toe. Openb. ^ ! II. © IV;

iet! een /of zbe alö [en.

-ocr page 40-

20 Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

IV: 11, Gij Heere zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid , cnde de eere, cnde de kracbt. i^cDt oö niet lano oenoeo oelEEfb/jonbe? boojlucfttigfieojijJ lian bc^ pepten Ee^tgcib/ IjoogljeiD/ Vuaarbigljciti/ ^eiïigfiEib ? StonbEt qntip^fc5Eiben QesfatE/ bat lt;!5ob jeïf bE principale 0?oub en BetoeeerebEn moet jijn om Ijeilig te leben ? ^eöt OD niet lang genoeg be^re af ge» lecfb/ en nagelaten lt;l5ob tc lie^oogen/ i^em te fiennen in alle utae tnc gen/en boo? jijn aangesigte te toanbelen ? JSh jijt gij niet bfen ©oö in een be?6onb getreben/nu Ijefit gij niet te Doen/ban op É|ein te jien/ rn boet gij bit/ gij jult getuaar Uio?ben bat bat gejigte u jai beranberen/ en filinftenbe maften/ gelijft jBoje^ aangejigte ülonft/toen fti) met ^oö np ben berg i3e?ftce?b jjabbe; bu^ fpjeefit er H|gt;au(u^ Uan/2 Cor. III;18, Ende wij allen met ongedekten aangezigte, de heerlijkheid des Heeren , als in eenen spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest.

(b) Gods gebod, (ipob Ijeeft u geboben ïjeilig te 3ijn/ 't sijn bebel: Zijt heilig. Ps. CXIX:4, Heere, Gij hebt geboden, dat men uwe bevelen zeer bewaren zal. 3(0 't niet genoeg naa? utoen eigen' taille geleefb te Ijebben ? giet gij niet bat Ijct een fcljepfel pa^t sijnen luille te be^eeni* gen met ben taidE «öob^/ bat jijne jaligljeib ig ? giet gij niet/ taat een flout Beftaan en taat ern g?utoel Ijet ip/ bat een frgepfel/ 't taelft boor 300 bele Banben aan a3ob berpligt ip/ bat een Bonbgenoot/ iDen taille en F)et Debet ban jijnen a5ob niet alleen nalaat te boen/ maar ooft jiclj baartegen ftant en fj^t conttarte boet in bc tcgcnUioo^bigljeib/in Ijet aanjien ban «5ob. i©el ban/ ïjet 513 u genoeg ongeljoorsaam ge* taeept te jtjn/ gart en oore ban be i©et afgefteejb te IjeBben/ en met eene omgetaenbe jiefeutaen eigenen lupt te bolboen/en naar be ftemme (©obj? in be tonfeientie niet te luisteren, ©e tgb/ be kantelingen (öob^ met u/cifcljenmi taatanbe?^; taelaan/bejtaaftftejt u; tjcBt gij geenen lu^t om ben name bej» l^ecren te breesen ? i^eBt gij ban geen bejmaaft in be il^et be^ J^eeren naar ben intaenbtgen menfcöe ? JJ^cInu ban/ jiet op ben ^ebiebej/jiEt op jijnen taille en geBob/siet op u/en leeft alsoo al? ge^oorjame ftinberen.

(c) De eere Gods. 't ^eilig leben be? Bonbgenooten i^ tot berljeejlfj» fiinge ban «öob. Matth. V:16, Laat uw licht alzoo schijnen voordemen-schen, dat zij uwe goede werken mogen zien, «nde uwen Vader, die in de hemelen is, verheerljjken. Joh. XV :8, Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt, 't 3$ be eere ban eenen babe?/bat jijne ljuijjgenooten taelgemanierb jijn/en bat jgne ftinberen be beugben ban ljunnen babe? nabolgen ; 300 ooftljier: anderen geben a5ob geene eere/ alleen stjne ftinberen Ijeeft i^t) geformee?b/opbat 3ij 5Önen lof bertel» ien/ Jes. XLIIi: 21. (©ie sijn eene plantinge be^ heeren/ opbat be?' Qeerlijftt taorbe/ Jes. LXi:3. ^e3c 3ijn in 't ooge ban be gejjeele toe» relb/ eene ftaö op eenen Be?g/ een liegt op ben ftanbelaar. üebe?

mcf

-ocr page 41-

Van de Heiligmakingc en Heiligheid. 27

merfie jicg ban 300 aan: inbien oö ban nu nalaat 5eili0 te leben/ cn utDe geeatcijjftc nature te Uertoonen öooc een deuobsaain leben/of in»

öicn 00 u be toerelb gelijft maaftt/soobat men ntct Inat uitnemenb^ in u/öoben Ijaat fieniecften Uan/joasijt oö quot;iet toteereban ^ob/niaac tot stjne oneece/en be (jeilioe name (J5ob^ 3al om nUientluille taocbcn ; maat inbien gij u bectoont in baab en tuaa^fjeib een geljeiligbe te sjjii/ be eete/ rgftbommen en 3onbige bermafieïijftöeben te berfmaben/

en in iietbe en breeje (öab? ö^ilig/ regtbaacbig/ matig/ neberig/ goeb»

aarbig te leben/ 50a 3ult gij bat geluft tjeBDen/ bat 45ob boor u ber-Oeerlijftt taorbt. ©at ban be bejöeffinge OBob^ in utue ftele 3ij/bat gij be Oeugben berftonbigt beogenen/bic n geroepen jjeeft/bat gij ban aljï een licftt in be buigternigfe/en onber f)et ftjom en berb^aaib gtilacljte leeft/met bien inbjuft om tfiob baarbooj te bcrijEeplijften.

XXXL 6. ©e ïjeiligljeib ber Bonbgenooten i»S 3ce^ noabsafielijri baojisnood-anbere menfcljen. 't een tuaar fpreelitbjoojb: regelen leeren, maar^®1^ exempelen trekken, 't 31^ niet te seggeii/lnat een Ijeilig leben bermagrzigtc van laat ieinanb be toelfprelienbite/ be fitacfjtigfte en Ikgaafbite ICeeraa^an,le^cn, 3ijn ban be toerelb/ en itf be ^eiligljeib uit sjjn leben/ alle sijne gaben 3ijn maar fel] abdij ft; maar een jjeilig lebenb Zeeraar prebifit in 't garte ban gab3aligen. goo 't ooft met ieber bonbgenoot.

JSn ban/ peöt gij niet lang genoeg met uta florbig/ cn toeinig mee? ban öurgejlijfi leben be menfcfjen in bliubpcib geljouben/ en in flaap geVaifgb/eben al^of er geene anbere peiligljcib toa^ ban bie/toaarboo?

3ij sicö in f|un leben/ bat u al nabij fttuam / jjeöben bergenoegb/ en aUoo onbefiee^b 31)11 gebleben ? aDc!j! inbien beien aan u niet geërgejb tnaren getuecpt/ u 3ienbe op plaatfen/ baar be 3onbaar^ ftomen/ u 3ienbe lagcfjen en boetten al^ be sonbaar^/ u sienbe pronUen en p?agt;

len al^ De sanbaar^/ u sienbe ijbelöeib plegen al^ be sonbaa^/ in u geen mee? gee^t en leben/ bjec^e (öob^/ licftt 3uibert)eib/ liefbe/ nebe»

tigljeib/ beftigljeib/ öeiuelö gesinbfjeib/ bersaftinge be? toerelbfcfje hingen en eigen 5in 3ienbe/ban in be sonbaren l gij souben mipfdjicn obe?»

tuigb 5ijn getaorben/ inbien gij in utoen geljeelen bianbcl luaarlijft/

3anbe? gemaafttljeib/geeiételijft Inaart getoee^t/ 31J souben gesien Ijeü»

Ben/bat gun taanbel niet regt toa^/bat geeptelijU luat anbe;^ teseg» gen taa^. ©it toont be SfpojStel ^etru^/ 1 Petri III; 1, Opdat ook, zoo eenigen den woorde ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder woord mogen gewonnen worden.

®e eene gobsaiige 3ict op ben anbercn al mee?/ban men benften 30U» be ; inbien bic/ Uiellie g?oatc CDri^tcnen geacljt toorben/in ljunnen tüan' bel toeinig gee^t be?taoncn/ en luat naar be toerelb fjellen in ljunnc maniere ban boen/anbercn bolgen ooft al ligt na/en 300 raaftt op 't laatst 't patroon ban tjeiligljeib uit 't ooge/ en men tao?bt 3ee? be? taerelü flelijftbormig; bit R?uipt ban alsoo boort/en 300 raaftt bc ïte?He

© a Ijecï'

-ocr page 42-

28 Van de Heiligmakinge en Heiligheid.

ïjEE?IpljEib en luigte? fitoijt; maat toanntE? CBji^tenEti ('t 30 O^ootE of ftlEitiE) eeh Vian be hiErcIb lo^ eh afgEtrofiften/ eh eeh in öEn öeiiieI opneiootn (ebEii lEibEn/ eh 0EE^tEltjfiï]Eib jonbE? gcmaafitpEtb in tjunne tooorben En babEn bE^tconEn/bat gEEfc firacljtioe obErtiiigingEn/fiefcfja» mingen/bE^toaftftEtingen; biE tegEntiioorbigljEib b?ingt boortiarten en nierEii/ bE laErbEElbiiigEn in fiaat aftoEjEii itEtEn/ al^of je tEgEntooor» big taatEn/En obEral toaar 3e geVDEt^t sijn/iaten je eeii'boEtftap ban J^EilioÖEib ; filEitiEn sijn lEEraa?p ban gtootEn/grootEn snn bootbEElbEn lian UlEinEn/Eti 300 fi?ögt bE ïfEjfiE IjEEjIijligEib eji lui^tEr/ontsag eh BEminnElrjfifteib; en 300 toojbt ^eru^alEin tot efü'lof op aajbe/en eede tere ban ci)?i?tii^; laat ban iebE? SEgiiniEn al^ eeii bonbgEnoot ban 500 eeii fjfiiig bEtbonb te lEben/enlutj 3uliEn 3iEn/bat bE eeii ban bEn AtibE? aangeftofien sal taorbEn/gElöft be eeiie fiaar^ ban bE anbEEP. Heeft XXXII. 7. (l?ob bElooft t)EEjlijïlE bEloftEn op be ^eiligï|Eib. 951 i^'t/ heerlijke tat bÈ bErljEErltjftinCE OPob^ get uitErfiE oogniEjft \i/ Eti bie bEtoEgiii' beloften. pen/, daaruit boottfioniEn/ nitnEniEnbEr En fjoogE? 3tjn/ 500 moEt Een CÖ?igtEn 31CI3 ooft latEn belnegEn boot bEloftEn/biE Oob f)Em boEt op julfie of 3nlïtE 3afie; bat lt;0ob toil üeloben/moet on^ aangenaam 3tjn; bien toEg/ biEn »i5ob geB^uilit om onjS tE bEjlrafiftErEn/ bien moEtEii totj ong ooft latEn inlEibcn/en toij sullen sien en onbe?binben/bat met jKo* 3e^ op be bergElbingE bE^ loon]S te 3iEn/ see? 30Et En fi?acljtig betoe' genbe i^. 't 3!$ b?OEbig/bat bit 300 taeinig gepractifEErb too?bt. «Bob nu/ bElooft op J|EiligriEib bE?gElbingE/ boeg uit gEnabE/ al^ eeh babEt 3Ün fiinb boet. Ps. XIX: 12, In 't houden van dien (be? gEbobEn) is grooten loon. €n b?aagt iEmanb öoe g?oot ? 3ft anttooojöe: 't Gene de ooge niet en heeft gezien , ende de oore niet en heeft gehoord, en in het berte der menschen niet en is opgeklommen , hetgene God bereid heeft dien, die Hem liefhebben, 1 Cor. 11:9, ©at 3al niet alleen jjnn na btt leben ge» gebEn toorben ; maar i^ö eenige portie baarban ïjun ooft gie^ geben. 't ^Eoon bat bE ï^EEtEaanbe betracOtEj? be? ^eiligljeib gebEn tail/ié:

(a) ^EEbe bE? confdEntie. Ps. CXIX: 165, Die uwe Wet beminnen, hebben grooten vrede, ende zij en hebben geenen aanstoot. ®e ^eiligljeib 3yn be gebaanbe taegEn/Ps. LXXXIV:6. ©ie baarin gaat/toanbett se» ftE?/En binöt eeu taonbEtEn bjebe in 't gemoeb. (ËEn brEbe damp;ab^/öie alle br?jtanb te fioben gaat/ Phil. IV: 7.

(b) ^oete blijtfcgap en be?maaft ÖEbfiEquot; öe fietracFjte^ ber ^eiïig^eib. Spr. XXI: 15, Het is den regtvaardige eene blijdschap regt te doen. Ps. CXIX : 14, Ik ben vrolijker in den weg uwer getuigenissen , dan over allen rijkdom, vs. 15, Ik zal mijzelven vermaken in uwe inzettingen, vs. 54 , Uwe inzettingen zijn mijne gezangen geweest, vs. Ill, Zij zijn mijns herten vrolijkheid. 3In spnbe ij? ntet ban b^oEfljEiö; maac in ^eilig^Eiö ijl niet ban brolijftgeib. 't 3$ get föaninfrijfip 43obj? inbesiele; 'ti^een boorfmaaft ban ben gemel; bie brafp tuil lEben/ bie tcacgte naac ^eiliggeib.

(c) lt;000

-ocr page 43-

Van de Heiligmakinge en Heiligheid. 29

(c) lt;t5ob Belooft aan begenen/ ète ïjcffffg ïeben/ bat gal ontmoet ten/pn fiunne naBijftfib 6i) ^cm/pn opcnfiaringe ban II|em geben ;ytt/

Jes. LXIV:5, Gij ontmoet den vrolijke, ende die geregtigheid doet, dengenen , die uwer gedenken op mve wegen. 5l!anntErHelilU 10 öe iielofte. Joh. XIV ; 21, Die mijne geboden heeft, ende dezelve bewaart, die is't, die Mij lief heeft; ende die Mij lief heeft, zal van mijnen Vader geiievet worden, ende Ik zal Mijzelven aan hem openbaren. U3at öegcejt een ge» ïooUige anOc?^/ tuaarnaar bcjlangt tjij anOrjé? Cn ;iet/ bat ürlooft 45ab aan öie .vine geöoben örlriareii. 'Zoo oofi/Matth. V:8, Zalig zijn de rei-nen van herte ; want zij zullen God zien. ®ie 51 cl) nier öeUltjtigt op i^et' ligmafiinge/bie bfcft quot;iet te Slagen Dat ^oo öuióte? i^ en 50a toei» ben I nig ban (fikib jiet; öie baar lugt aan geeft/ bie moet ^icl) op (^eiliöl)EiÖ beblntigen/en biejullen be^c beloften/in }jen berbulb/onbrjbintien.

(d) tèob Belooft hun üiasbom en giaei In (^eiligmaftinge. Joh. XV:2, Alle ranke , die in Mij geen vrucht en draagt, die neemt Hij weg ; en alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. Cen-öüb* jaligc Ban jonöer ^rilioniaUinge met lenen/ geb^elï aan l^eiligljeib ig |ein een gebnrig flerben; maat te g:oeijen aljï meét-Balberen/ al^ een palmboom en al«gt; een cebejbooin op ïibanon/ bat i^ {jet liejlangen en be breugbe ban be jiele; 500 't immejé ooft met u/ié 't niet/3 gob» jatigen; n3gt;el ban/ mojbt ban iebenöig/ jiet op be be^gclbinge/ tjebt baar lupt a an/en taojbt boo: ben tuasbom/bie a ban jeUe? gegeben 3at

iber toojben/ Betaogen/ om u op ^eiligmaftinge uit te leggen, 't «Eej^t ijf 't stuaajpt/'t jal baarna biel bej^oet en tnel ligte? tnu^ben.

(e) 4Bob belooft/bie sief) l)ier berloocljenen/bc toerelb brjfmaben/4?ab beminnen en gffiooj^amen/Cljjiéins belnben/en al^oo lt;6ob;alig ^oeften te leben/ be eeutaige ^aligfirib. 1 Tim. IV: 8, De godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen eude des toekomenden levens. Matth. XXV: 34, 35, Komt gij, gezegende mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk... Want Ik ben hongerig geweest, ende gij hebt Mij te eten gegeven, enz, lt;i?e eeuUiige jatigljdb 't al/3 geluUUig einbe Sonbe? einöe ! fi lic!)t jonbe? buiiateiniiafe/leben ;onbe? boob/blijbfct)ap quot;Sonbe? bjoefheib/ÉJeiligljeib sonbe^ builigljeib! ban/fiinbcren bat embe belooft (^ob u/ en toil u baarbenen boor bien fioninftlijben/ fctjoonen/ Ijecjltifien breugbelneg ban i^eiligtieib leiben. !©elaan ban/ toat jit gtj ftil/toat brjteejt gii 11 ban'liritjeib/toaarom 5fnftt gij toeg in moebelooshefb ? ^taat op'gaat nit/ bergeef bat ac Jte? f^/fl;cfitu uit tot tjetgrne bat booj ip/giijpt al.^oo naar Ijet eeutoige ïeben.

®U]g ^eöben toij u tot (èob^aligjiriö jocften op te toebften/ boc^ 't ^ be i^eere/ bie bat in onó toe?Ht. ^ij/ bie Bet Voillen en taejften geeft aan anberen/ gebe bat ooli aan u/ leser! AMEN.

(5oö fr 3 K A*

-ocr page 44-

Van de Wet Gods in 't gemeeu.'

KAPITTEL II.

Van de Wet Gods in 't gemeen.

Wet. Pe rpgclban ^rHigfjeib té be IBet a5oö!S/ban tuelfte luij in l)et

gemeen sullen fp:eHen/ en baarna ban teDej pebob in 't biijanber. Verschei- 1. i]s»pr Hebr. min thora, liomr Uaii mm hora, leeren, ouderwijzeu , 5oaüat nam1ugen.Wet '6 een® 'eeringe , ontlervvijzingc ban ben Ineg/ öien men te gaan Ijeefr. '■ rusD mitsva , gebod. (®oR pn chook, inzettinge. (0oft oaco mischpal, regt, | regten. Deje biuurben ^oo te onberfcheiben/bat booc be eene öe zedelijke, boot be anbere be ceremoniële- en burgerlijke tuetten uttgebruln joubeti tnorben/ ijï ^onbej gjonb ; vet/ Ps. CXIX. Gr. vófioj nornos, van vtfitip nemein , bestieren ; oofï uitdeden , bebnjle be U?et bes menfciien leben 6c» ftie^t/en naar liet bolgen ban bie beftierlnye/belooninge of lt?affe uitgebeelb biorbt. Lat. lex ban legere, lezen; betnijle be ll?etten boo: be onbejbanen ' toorben uoo^gelejen/en om tjclejen te too^ben/tooien aangeblaftt; of ban ligare binben/ ombat be llDet berbinbt tot geljoorjaaiiiDfib. I©et ftomt in onje tale mipfcfjien ban welen ; ombtit be ftenni^fe ban be l©et 45obij beji tnenfcljen nature ingeb^uftt/en gt;6ob be;el\Je aan ;ijne ïitejfte ftlaatbei Ijeeft beftenb gemaafir/ opdat zij ze weten zouden , Ps. LXXVIII; 6. Saobat uit It^ac^t ban Ijet Uioo^b/ Wet is een verbindende regel van doen en laten, verschei.- • H. ©et tooojb lE»ettaa:bt beridicibenlijli genomen, l^et öeteeltent (a) teekenis- ®et öej nature/Rom. II: 14, 15. (b) Pc Uejborbenlieib bc? nature/bic sen. in be onbebeejben Ijeejsdjt/en be beHmben bifUtnjlö obe:lnfIbigt/Kom. VII: 23. (c) ©et (jrtieele UDoojb 45ob^/ Ps. XIX: 8, 9. (d) ©e boelten -jan Jiian^es/ Luc. XXIV; 44. (e) 't €uangeliuin/ Kom. 111:27. Jes. 11:3. (f) Pc burgejlnUe IlPetten/ Joh. XIX; 7. (g) ©e ceremoniale Heetten/ Hebr. X : 1. (h) Pc IlPer be? jeben/in be tien gebobcn begrepen/Matth. XXII. 36—38. 10an be EPet in ben laatptgenoemben jin fp:eftpn bnj Ijiec. Beschrij- III. /Je Wel is een regel des levens van God, den eenigen Wclgever, den vinge. mensche gegeven om de geslallc des harten, gedachten, woorden, doen en laten daarnaar te rig ten.

gien toij be l©et aan atë eene conbitic ban ftct beiöonb be? tae^ften/ 300 fterft 3e bt] sic!) bcbgt;eigingen ban ben boob aan be obert^ebe?^/ en ÖCquot; loften ban leben aan be Uulmaaftre onbcjljoube^; maar 5icn ImJ 3E aan in be omftanbigftcbcn/ in 't oogmejU/ joo al^ 5e ban Jjinai aftreftonbigb/ 500 Hunnen be üiace bonbgenooten baac tael in 5ien/ inat ljunnc obeme» bingen bedienen/ en taat op be bolimialnp gf!)oo?saain|)eib 3oube bolgen. lt;i®*aar be Hejbienbe ft^affe i? boo: ben 2!3o?ge birggenomen/en buo? ftun ge» buriö ballen gt;ien 3eluel bat 31J bc Uigt;et niet Uolmaaftt ftunnen onbe?l)ouben/ en buo? be l©et be saligtjeib niet ftunnen öeftomen/ maac alleen boor ben %o}Qe 3!e5U? Cl)?i^tité/eti bat 43ob oy Ijuune obectcebnigen gen al^ ©a»

bee

30

-ocr page 45-

Van de Wet Gods in 't gemeen.

31

-

et Ra^tpt/ en op Qunne oprcgte pogingen oEnabEfidooninocn

IV. W)t Jtëctgrbc? \é öe ^c^cpper En (0nbE?ljoiiliE? allE? bfngEii/Goa is de e l^EEtE ban jijnpïtpjitr/jtjn ciflenöom. ^Tor SSetgEtiinge beftoo^t (a) eeue ve°tge'

IjoogÖE'b Equot; bertjEbenfjeib ban iEmanö bobEn eeii anftp?. (b) Cenf rrgce nbf^grfcöiStfjetb ban bEn D^Ptontbange? oiiöej bpn DlU'tgcbr?. (c) jEine E^binOtrnigfE ban ben onbEjgEftElbpaan öen bErfiEbpnE/om gegpbEiie inEt»

tEii tE gpfioo^jaiiiEn. (d) ^n ban be nmtpn/ raHcnbe het te öocne En te latEnE. jÊu/aPgt;ob alleen ig be f)oogc en berfjrbene boor vi'ie nature; (^rj gpeft ben menfclje Tjet Irben/en boo? jtjnen inbloeü beVnaart j^ij tjet tne» jen bepjelf^; be l^eere igin ïjrmjplbpn grlioujjamensVnaajbig/en fteeft autï)oriteitom tegebieben/altuas e? geen fcfjipfel; en metöat er een fetjep*

fel 1^/300 ig 't ban i^ein; biejï liet fctjepfrl onOejgêftelb onCe^ ^rin in jijn ;ijn en tae^ftinge; en t)et i# be^amp;onöen alle get)oor^aamhPiö aan sijnen JSafie? te fielnijjen. 2C1 f|abbe ftet berftanoig fcfjepfel geen nitgeb^uUt ge»

bob/ 500 ij? get totf) ban f)et ee?ftenngenblift jijng ^nn be^bonben om -öob/ ben eenigen l©etgebe? te geftoorjanien/ in aKei tMt {|ij Ijem in jijne nature (jeeft ingeb?ufit/ en in allej? taat l^t) öem in beje of gene jaften ge»

Bieben of be^bieben jonbe; beje banb ip ooft jelfis in be confcientie bejS men»

fcljen ingebjnftt; joobat |ij/én banb en taille ban ben i©ergcber ftent/ goebfteujt/en jiclj be^bonben Ijoubt bien te gefjoor^amen/en beje geflalte inaafir ben inenfefte beftlnaani om a3ob/ ben IBrtgeiiej/ uit uj'ne toeifien te Rennen/en be bejbinbtrnijafe lebenbiger te jien en te geboden, ©e menfetje/

in ben ftaat bej bolmaalulieib/ liaöbe bit aileié bolmaafu in jrine nature in-gebjuftt/ en na ben bal blfjft öie inbauft/ l^oelitel onbolmaaiu/ in alle men» fcljen/tnelfie boojgaanp de Wet der nature genoemO too^öt/ban tnelfte taij in 't eejfte beel kap. I. gefpjolien liebben. 43cibat |)ct be^bonb be? taejften bejbjoften taa^/tieeft be l^eere Ijet ©e?bonb ber genabe opgerigt/en als t0ob Jijn bolli bepaalbetot SCbrahamé ;aab/enban andere natiën aftcöeiböe/joo 'ÖEEft ^0 be ÜPet met eene ^oorbare llemme ban JMnaï afgelionbigb/ en in ttoee fieenen tafelen ingefdj^cben/toelfte öoojgaanébe Wet der tieu geboden genocmb taojöt. i^an fieibe/500 U^et be? nature al? ber ^cljjiftute/ ig öob be oorjaaft en be gebe?/ Rom. II: 14, 15. (Itn alé 43ob oc tlrgt;rt ban ^tnaf afÏJonbigöe/ begon föij met : Ik hen de Heere uw God , Exod. XX. ö?e ÉJeere $ be eene eenige Wetgever , die behouden kan ende verderven , Jac. IV : 12.

V. i0oö öe ^gune IjaöDe at ban Den örginne btg genabrbe?bonb«S relatie zij is ge-of betreliftinge op be ïtr^fte/ a!^ üaar jèibbelaar en JJioning/ en be IBet»

gebinge taoröt l^em in Cue bet^pubingp topgefcli?cben. Cfij taorbt genoemb Jezus, als be Cngel/ bat ip/ ^e^ante/ ombat l^ij ban öen ©aber tot JBiöDelaar toa?

prftclö/ en ombat be l^abr? boor C)eni allee omtrent ?rine ïtirlte uitboejt. KerkeT Mal. III; 1 , Snellijk zal tot zijnen tempel komen die Heere , dien gijlieden zoekt, te weten , de Engel des verbonds. Iamp;i) is br Cngrl/in tmenp biii'

nenfte be naam Jehovah tg/ Exod. XXIII 20,21. (©cje taag be Cngel 31^' Öoba/bie Slüraljam bejfeïjeen/Gen. XVI1I:1. (©£50 toa^ be «Engel/bic

jnaq-

-ocr page 46-

Van de Wet Gods in 't gemeen.

jflSojcs? fn ben BraamBo^cö berfcljeen/ Exod. 111:2, 4, 6. ^cjejclfbe Cupel fireft fn Betrcftfiinge $ionttgt;g be IBgt;et ripgelien/ oeltjS bltjftt uit Hand. VII: 30, 35, 38, Als veertig jaren vervuld waren, verscheen hem de Engel des Heeren in de woestijne des bergs Sinaï in een vlammig vuur des doornenbosch Dezen Mozem heeft God tot een' overste en verlosser gezonden door de hand des Engels, die hem verschenen was in den doornenbosch. Deze is 't, die inde vergaderinge in de woestijne was met den Engel, die lot hem sprak op den bery Sinaï, en mei onze vaderen, Door mid- VI. Ijceft in ör U^rtiiclrngc «iEnrtrlen en al? }i)ne Engeten öifiiaaris grbruiftt. Sier dit/Hand. VII: 53, Gij, die de Wefc ontvangen en Mozes. hebt door bestellinge der Engelen. Gal. III : 19, Zij is door de Engelen besteld in de hand des Middelaars. De Engelen fjebüen in be UPetgelmige ben Sane (Ékib^/ tju« J^aafo/beictr^eifctjapt als jijne bfenaa?p/en ben fiejg ronbatn omfingelb/ Dent. XXXIII: 2. Cn alö be i©et in jleenen tafelen ingrfcfyzrben tna?/ fiebfien 5e bie rafelen aan jiiaosej? obe?ljan« bigb/Gal. 111:19. Mozes, be tafelen boa? be Cngelen ontUangrn lieB-Benbe/ ijeefr 5e tot l)et uolft gebjagt/ en in be SCrlie gelegb/ Exod. XXXIV: 29. Deut. X:5. (6elijft Iji) ooft be ceremoniëele UDetten op ben bc?g ban (0ob ontbaiigen tiebbenöe/ bie ben bolfte bpftcnb maaftte/ in tnelften ap» Sigte gelegb tnorbt/ Joh. 1:17, De Wet is door Mozes gegeven. Demanie- VIL maniete ban be UDctgelJinge ttueebe^iei/naineltjli/ boo? uit» urtspra-01 ft,ra,ie pn ^001- in ttaee fteenen tafelen. 1. Door uitsprake: te. begt;e gefc^iebbe met grooren toeftel. lamp;oojaf Inierbe l)er bolli |)et betbonb bec genabe boorgeliouben/biaartn al Ijet bolft falemneet inging/baacop morste Ijet bolti be tlnee bagen tc boren vel) tjeiligen en ftice« beren hjasfehen/ om intoenbig en uitbimbig gereeb te jijn tegen 3en berben bag/Exod. XIX; 11. iceberg Uiirrbe tonboin meteen ftaftetfel omtuinb/ upbat niemanb Den be^g aanroerbe/ met aanftonbinge/ bar al bie boorbjaft en ben berg aanroerbe/ geboob ^oube taorben. ©e ganfcamp;c Berg ^inai roofuc/ b^anbbe en beefbe/ al^ be {|i-ere op eene rpcraot» binaire maniere ban tegentaoorbigljeib nebejftbiain/ 30r.be? eenige ge» baame of grliiftenigfe te bertoonen/ maar in eene groote bonfierljeib/ Exod. XIX: 18 en XX:21. Cn nier bejfcliciamp;ftelijlite bonberflagen/blifi-femeii/geluibcn ban bajuinen/Exod. XIX; 16, 18, 19. ©it allejl ge» fcf)iebbe om een g?oot onrjag en errbieb in Ijet bolft te bertueftUen/om ^en te obertuigen/ bat sij uit be tnelften be? U3et niet geregtbaarbigö .^ou» ben Bunnen toorben/ en om |jen op re bieUftcn tot be breeje #ob^/ rpöat 3e 3icl) boot obertrebinge ber l©ct 3auben Inadjten ; maar geenjésinia om tc leeren een anbe?i'cf|eib ruéfetjen Met (0. (C. en Ijct 4S. [C./ bat be ïie?fie toen ban berre mueiste (laan/maat nu be toenaöeringe Deeft/bat ftaat nergen? in btn 2amp;ijbel. 't 318 een berbonb/be jJSibbeiaar br^ berbonb^ is gisteren en Ijeben bc3elfbc/ be ll^et taaftt on?; ^oobiel alp Ijen/ 35 Ijab» ben al jootoel be toenabecinge tct 45qö boo? ben Jfêibbelaac/ alë iuij nu.

VUL

32

V ac 1

Jcjf

bet; In er lj?rl

fieil ?fE

jer öicl tiroi II jrfc el ar 6, e Pa

mi

110 0;

1

urn

ttiel Ben ::iigc oefi

1)00 tooi 1 E Itjb tl'ar fipfc paa In ; mei ftljc int IX] len 11! Ie b

lIlE

-ocr page 47-

Van de Wet Gods in 't gemeen. 33

VIII. 2. Door de inschrijvinge in twee steenen tafelen. Cfr^t En door c tyeere jelf ttace fteentn tafelen/ en o?ataeerDc tie !l?et in be^elbe/ en

af je aan JlKojcp. Exod. XXXII :.16, Die zelve tafelen waren Godes werk; et geschrifte was ook Godes geschrifte. JiKaar 43®05e^ ban ben be?g af fto»

ncnöe/ en bejflaanöe Ijer maften en bienen ban Ret gonhcn fialf/ en Ijct lie?quot;

jrlicn ban be UDer/bie 3e 50a onlang^ fiabben ftooren afftonbigen/b^eefn in piligen gbe? be ttaee fteenen rafelen/ Exod. XXXII: 19. ©aarna bebeelt be cere aan jJSo^eé/bat Ijtj tlnee anberc fteenen rafelen jonbc maften en rcc em ö^engen/ gelijft gefdjiebbe/ en be ^eere fcf)2ecf anbejmaal be i©er in ielran .ïiaojeö oemaaftte rafelen/ en gaf ^e aan £iiao;eé/ bie ^ernt Rer bollt rofg/en in eene/baarroe gemaaftre/ftiQre of arfte leibe/Deut. X: 1, 4, 5. H^aarom be ü?er nier in papier of jEie?ftamcnt/nier in jilber of gauti intwee cfchJeben i^/ftan men niet aöfolur peggen; maar men mag baarboor et fteeren rot heömenfclien fjarre/bat 50a ffarb i^ al^ fleen/en bar nie»

anb ban (öob 3e(f jtjne Heetten baarin ftan infcljjijlien/ Ezech. XXXVI: 6, 27. (©oft mag men baarboor toel benften oy be eeutuigburenbljeib bc^

et/bic nocf| in Qer (0. C- nocft in Ret 4S. (^T. afgefdiaft 5oiibe taarben.

aarom be i©et niet i^ gefcfjjelien met taerfiebene lerte^/ maar met uit» cgjabene letter^/ i^ mebe niet aöfoliit te peggen; maar men mag baa?-00? Itiel benften bat Ret niet genoeg i»? be il3et uirtnenbig re liertoo»

rn en te born/maar bar je in 't tjarre moet gegjaUee^b tuorben/Jer. LXXI:33. lr»at be tafelen op öeibe jtjben DcfcRjelJen biaren/mag ooft el bie ftebenftinge geben/ bat be IBet be regel i«gt; ban alle baben/ en rn menfcfje fiefïieren moer/ üiaar Rij sicR fteere of Inenbe/ met jiel en igc^aam/ ban ben Roofbe tot be boeten/ en bat men e? nocR af- nodj ocboen mag. JüSaar b?aagr iemanb tnaarom be l©er niet opééii'/maa:

p ttnee tafelen gefcR^eben ié? ©aarop anrtnoorben taij/bat 52 rhiec oortDerprn Reeft/namclfjft/qpob en jjjne naagte/gelijft be l^cerc fjeju^ oont/Matth. XXII: 37 , 39.

IX. iOgt;c omftanbigReben/bie in be i©ergcliinge aan te mejften ^gn/jijn Deom-

ijb en plaatfe. Detijd Uiaj? bijfrig bagen na ben uitgang int (ggypre.

laren 3e beoogt uit be Ranb Rnnne? bganben/ nu Inaren 3e geReel af» pfdjciben ban alle bolfteren/ nu tnaren 3e met lt;J?iob in een berBonö inge» plaats, aan/en 39 Raööen beloofö bat be ©eere Run lt;!Pob 30ubc 3ijn/en bat 35 n 3ijne toegen jouben toanbelen/ baartoe ban Rabben 5e een regc! ban orn/ bien be (^eere Run ban ooft gaf. De plaatse taa*? een öejg. ©eé men» t^rn Rarte moet afgetroftften tnorben ban be lage bingen ber aarbe/ en oer 3irR naar omljoog tot OJob rn be RemelfcRe bingen beseffen. Ps. XXI: 1, Ik heffe mijne oogen op naar de bergen, vanwaar naijnc hulpe koen zal. Ps. CXXIII: 1 , Ik heffe mijne oogen op tot U, die in de hemelen zit.

ffiag een öe^g in tnoe^t Sllrabië/ eene borre plaatfe/ baar niets! te eren of e örinftcn taag/allnaar niet^ aaploftlteiiift^ of bermaftelijft^ VnaS/ baar 3c Hern Run bermaaft in ;öob moe^ren 3oeften en Reüöen/ en aïïeen uit 3ijnc II. lt;6 OU'

-ocr page 48-

Vau de Wet Gods iu 't gemeen.

Diibctrionbcnbe fiani) mofjStpn ïeUcn/cn baaroin UtbI toedien bfltöe bij Ijcn bleef/ boor Cjem te gehoorzamen rn b.m C^ein af te Ijangen.

X. (0liet be;e UPet 3ijn bele bcbenftfngen/uit lnelfte? Viecjjanbelintje be naiure en tiet eincie bec i©et ftl^arbej ^al B(i)fteii; merlu booraf:

Aan Ho- 1. Dat er een verhond ijemankt is lusschcn God en Israël, de Kerke, aan Verbondquot; ^quot;re^ gt; err ''e Wc! geqeven veterde , beicftrcben/ Exod. XIX : 1. 33c fisrf) gemaakt, tjan lt;l^ub ié/ vs. 5, Indien gij naarstelijk mijne stemme /.uit gehoorzamen, ende mijn verbond honden. 2. (De belofte ié: Een eigendom Gods te zijn. Een priesterlijk Koninklijke, ende een heilig volk te zijn, vs. 5. 3. ®e toeifemminrte ban liet lm Ut ig / vs. 8, Toen antwoordde al 't volk gelijkelijk, ende zeide: al wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen. 't Welke XI. 2. Dal dil verhond, aan Horeh gemaakt, of solemneel vernieuwd , lliaiit nadever^'^ ,udren ci: te boren al hl / is hel genadeverhond. ©it blijfU (a) l^it quot;•ondT r fefrbonö nan fênreb met quot;ïEaraël gemaaltt/ 10 hetjclibe ï^erbonb/ bat (0ob met Sfbraliam/ en SE^cob opgetirrt öaö0c/ 't ^oquot;bet

tegenfprchen het J^ftbonb bet genabe toaé. Dent. VII: 12, Zoo zal het geschieden, omdat gij deze regten zult hooren ende houden, en dezelve doen, dat de Heere... n het Verbond ende de weldadigheid zal houden, die Hij uwe vaderen gezworen heeft. Deut. XXIX: 9 , Houdet dan de woorden des Verbond, ende doet ze. vs. 10, Gij staat heden allen voor het aangezigte... uwes Gods. vs. 12, Om over te gaan in het Verbond des Hee-reu uwes Gods , ende in zijnen vloek, 't welk de Heere uw God heden met U maakt. vs. 13, Opdat Hij u heden ziehzelven tot een volk bevestige, ende Hij ü tot een God zij, gelijk als Hij u gesproken heeft, ende gelijk als Hij uwen Vaderen, Abraham, Izaak ende Jacob gezworen heeft, (b) Ü^et jjt^bonb aan ïforeb t)ceft alle be beloften ban ïjet «öenaöeliccbaiib/ iiaiuetnft : 1. 3!li .^al u tot een a3ob jjjn/ en gij utlt jBtj tot een bolh be^ einenbom^ iiin. Exod. XIX: 5, Zoo zult gij mijn eigendom zijn uit alle volkeren. Exod. XX: 2, Ik ben de Heere uw God. Deut. XXVI: 17,18, Heden hebt gij den Heere doen zeggen , dat Hij u tot een God zal zijn. Ende de Heere heeft n heden doen zeggen, dat gij Hem tot een volk des eigen-doms zult zijn. ©al bit öe belofte bejS a5enaöeberamp;Dnb^ is/iö te jien/Gen. XVII: 8. Jer. XXXI: 33. 2 Cor. VI: 16. 2. 3Een prie^terlijft Stoninbnili te 31)11. lt;2iet bit/Exod. XIX: 6, Gij zult Mij eeu priesterlijk Koninkryke zijn. i©at bit be beloue Uan het 45enabeUetbonb ié/ blnftt 1 Petri 11:5, Zoo wordt gij... gebouwd... tot een heilig priesterdom, vs. 9 , Gij zijt een koninklijk priesterdom. Opeub. 1:6, Die ons gemaakt heeft tot koningen eupriesters Gode. ©eje tluee fluiten alle anbere beloften in. (c) 2i) IjabDen bc Geheel 5cl'0c Sacramenten/ namelDli be befnijbeniéfe en be offetlianöen.

Israöi XII. 3. Dnt geheel Israël, al hel volk, gelijkelijk zich in het Genadcver-heeit zich hotid hebben ingegeven, Exod. XIX: 8. ©oclj tjet meerenbeel bebe Tjct alleen Verbond uitüicnbig/en niet in luaaiijeib/met fiennigfe/geloobe enliefbc; joobat ingelaten, ct boot be uitcrlyüe inlatinge ooli Inaji cenc uiteilijüe relatie en bettEüUing

IU|'

34

-ocr page 49-

Van de Wet Gods in 't gemeen.

tupfcljen gt;j3ob en (jet bolft/cnjij gobfoo:? Irbenbe/taorbcn ge^fgbtrauta'

Jüos te jijn aan bat ©ftbonb/ Ps. LXXVIII: 37. Cn «Öoö Qabbc in 't llnfcrrnbrcl ban Ijen geen Vnclgeliallcn/1 Cor. X:5.

XIII. 4. Dal geene onbe keer den in hel Verbond der genade zijn , s^Aoow ztj Schoon do zich uitwendig ingegeven hebben, maar dal ze waarlijk en dadelijk zijn m dèViiietr \icl Verbond der werken, gelijk alle Heidenen zijn. (Of tod Ijrt l^crbonb/ opregt |ii SCbain gemaafit/be^brofien boor olicrtrebinBe/ en il?et al.^oa

Douc (jet bleef'cfj ftradjteloo^ gemaaftt is om ben mrnfetje te regtUaar'

Ibigpquot;/ Pquot; leben te grlicn/ 50a filijben ie nogtanp onder be selfbc lijcrDiubtenipfe/ en 300 bilitaijla al^ 51J sonöigen/ 50a UejbreUen 50 Ijet acröonö. löelijïit eene luoulne/ abecfpel brb^eben f|Pöbeiit?e/ baacmebe fniet brij li an be biet bc^ man^/maar teliienp taebernm oberfyel be«

tinjfr. ^oo ooft Ijier: iD? onbefteerbe sonbigenbe/becbreelu telïten^ Ijet krbunb ber bjetficn/ in 't loclfie Ijjj i?/ er. jic!) uittoenbig in (jet ^ena» bebecDonb ingelaten Ijfbbeiibe/ en niet tcianbe'enbc rn ben geloobe/ 30a aerfmaabt [jij CÖ?i?tu0/ en berfloot Ijer aangeöoben Berbonb be? genabe.

XIV. 5. Dal men wel onderscheiden moei hel Verbond (tan Hor eb gemaakt Het Ver-voor de gevinge der Wel, Exod. XIX. Endede Wel, die daarna afgekon- j^'rebt? \ligd mierde Exod. XX. ®e ©et ber tien geöoben bia^ fjet berbonb niet/onderjet ©erbonb Inaö te boren gemaaftt/be U^et i^ al^ een aanhang ban ^e^en at ©ejbonb/ ais een regel boor be bonbgenooten. IDaarom wet op iiorbt Ijet ©erbonb en be ll?er ban malftanberen uitbjiiftfteïjjft onbe^» quot;a°rba cljeiben/biaarban (jierna breebe?. gegeven.

XV. 6. Dat men onderscheid moet maken lusschen den inhoud, de sloffe Ueinhoud (b) 1 mn de Wel, en lusschen hel oogmerk, waartoe ze gegeven is. De inhoud

onb/ : 'f stöffo i^ beselfbe met ben ei gel) ban f)Ct berbonb ber bjejlmi/ in 2tüdm waartoe mpgerigr. IPant (a) be Ijeiligfjei!) i^ één/en baarom ban er 00U maat cén regel ban Oeilig'.jeib jijn. 3P)c eipc^ aan SCbain Uiaé bolmaafttljeib/ .■ n 500 ooft be eijrclj ban be IDet ber tien geboben. (b) igt;e eiisci) nan het ^e^bonb be; üiejften ié in be nature ingebjuftt/Rom. II: 14, 15. ^u/ e ©et/bic in be nature is ingcbruftt/i| be^eifbe met be tien geüoöen/

oeluei ongelijft in ftlaar^eib; 300 i^ban be eijjeft ban 't J^erüanb bet erfien en ber tien geboben bejelfbe. (c) bolftomene ge()oor5aam«

eib toa? aan SBbam fjet leben beloofb/ bat ;elbe ^onbe ooft balgen op e bolmaafite bolöjenginge be; tien geboben. Roru. X:5, Mozcs bescbrijft e regtvaardigheid, die uit de Wet is, zeggende: de inensche, die deze iugen doet, zal door dezelve leven. ^l?aar Ijet oogmerk ban be gebinge er IPet ber tien geboben ij? geheet berfcfieiben ban 'r oogmerft/ biaar-oe ij?ob be IDet aan SSbam gaf. SCan SCbam Ina^ be lEgt;et gegeben/ in baarboor liet leben te berftrijgen; maar be ll?ct ber tien geboöen [p baartoe niet gegeben/ belnfjle niemanb befttaaam tuas om bic te bol-rengeu. .iMaar (a) om be onbefteerben te obertuigrn ban sonbe/ en eburige berbreftinge ban fjet ©erbonb ber toerftcn/en ban ben bloeft

C a ert

35

ieere n. je be

aan •iérf) men,

zijn. .

?elij-

!D.

uaot

#et bat nbet il het

ielve den, voorbet Hee-1 met tige, ;elijk

handelen.

j.ij '«•rjj pi

ili lif

,

lil'

i be^ t alle ,18, Ende

'gen-Gen. jb te zijn. Zoo link-)ries* n bc

I

I

-I

I 1

ui

i ir.

!? 1 i

cver-lierii obac iling tU^'

üi

-ocr page 50-

36 Van de Wet Gods in 't gemeen.

rn boem\naarbigf)pib boot öe oliFrtrcbinoc. (b) €11 om be onficlieetben/ birn tjet Urcfmnb bet genabe belienb gEinaalit Inarbt/ban {jet berbonb bit taerften te boen af5ien/alé niet ftunnenbe fytt leben geben/en om tien te bringen tot taaaradjtigen ingang in l)t't bcrbonb bet genabe/ en aanneminge ban Cljji^tu^ boor ben toaren gclaobe tot rrgtbaarbig-mafiingr. daartoe bienen be beelbuiöige ïjerfjalingen ban ben eipct) ban J)et berüonb ber taerften/ en be bjeegfelghe omftanbig^eben btj be B?et-grbinge; in bejen opygte ijï be !K»et be tiictitmee^ter/ leibisman/ on-bcrtatijcr/öeftierbe? tot Cf)?i?tu?/Gal. Ill: 24. (c) dEn't oogmetft ban be ïlPet ijS cm be Doiibgcnuotcn in tjet ocnabebertionb/ te 31111 tot een' Ueftenbigen ttgel be? leben#/0111 ljun ben Ineg in stjne juiberljeib aan tc tayjen/en om ijrn tot ingang en boorrgarig in bien ineg op te tuefilien/ en Din i)eii baarin te Bellieren. Ps. CX1X:9, Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden ? Als hij dat houdt naar uw Woord, gn be^en opsigte taojbt be ÜFgt;Pt genoemb des Heeren Aveg, pad, spoor, Ps. CXIX. Alsmede XVI. 7. Dat men wel onderscheiden moei hel einde en oogmerk van de 'ir'rk^en we,9ev'T'9e ■' en hel opvallen van de onhekeerden. ©e onbefteejöe 3igraëliten Ilebovat- batten be tien geüoben op al# een cigclj ban bat 3^e?boiib be? tae?» 1'quot;?« van Iien/uit VcEifjg onberljouöinpe 30 tjet leben moeiten jorften/ geïijft je 6iae' ooit be taetten be? ceremoniën 500 aanmejfiten/ en met be l©et be? ;;e-ben benneiigben/ en jocljteii boot {jet uittaenbig boen ban bie toetten/ ^oo ber ceremoniën/ al# be? ^eben/ qeregtbaarbigb te toorben. 'Zin bit Rom. IX: 31, .32. Kom. X : 3. Gal. V:3, 4.

Dok het 8. Ook moei men onderscheiden hel gebod en de beiveegredenen. 55ij l)et de'be- en t^'PCÖr/ brjbe/ bierbe en bijfbe gebob 51311 betoeegrebenen nitgL,b?uiit/ vreegrc- opnoinen 30Q ban l)et fcljabelyfte obe? oe obfct?cbe?#/al# ban (jet p?^ acnen. pjtflijfte oiier be onbeiijonbe?#. ©e geboben bli)ben onbe?anbc?lnft; maa? be betocegrebeiifn Vnorben mi bn#/ ban 500/ nu be^e en ban bie boorge» ftelb. ©it booruit gejonben Jjelibenbe/ sullen toij be?fc|)eibenE bcageu beanttaao?ben.

De Wet XVII. 0/ de Wel dertien geboden is een Verbond der werken? 11? ij ant-yegeven tooorben/ neen/ rn roonen bat albn#:

is niet een 1. opoQ# regtbaarbig|)eio ftan niet toelaten met een' jonbaa? in een der'wor^ bc?bonb ban brienbfepap ie t?cben jonber 25orge / bie be it?affe be# ken. ' berfa?oliEiiEn brröonb# in plaar# ban ben jonbaar b?age; nu/ be 3!#-Gedrcquot;t r0ëliIcii taaren ^onbaren/en liet berbonb be? tae?fteii Ijeeft geenen 2doc» vaardigquot;- ge; bir# ftan be ID i t peen bp?bonb be? toe?lirn jijn.

heid. 2. JïSet tuelften (j3ob een berbnnb be? \iir?ften joube aangaan/bie mcieste Ue^frn-' 3,ïn om ^1^11 P'?CÖ ban het berbonb be? toe?Uen ie bunnen boU

Bcheis bom/ en baarop Ijet leben beitomen; taant 400b# Ijeiligfjeib/ regtbaat» staatquot; bigtjr'b en taaarljeib laat niet toe op erne leugenacljtige belofte be# men» frtieii een taaaracljtig berbonb te maften/ laten ooft niet toe als eene conbitic ban jaligöfib ban ben menfcl)E te eifcljeii/ bat ÖU niet boen

ftan/

-ocr page 51-

Van de Wet Gods in 't gemeen.

en/ n ftan/lfltru nier toe op nientQ tiEU oninagtigen jonbaacbe bolmaafttljeto/

onb M alö erne conbitte om jatig te tuotben/ boot te fiellen/ en baarop een om S iluecDe toe^öonb beu tue?ften op te rigten; fenoon OPob uit ficacljt ban be/ » be? menfctien eejfteu ftaat/ locn t)ij in ftet berüonb bee luerften opge-lig» S nomen ttiiejbe/ met regt boltiomene gefjour^aamjieib bojbcrt ban ben aan K menfcöe/ bie boor sönen eigenen moeblnil 3ic§ ban sijne li^acljt bercofb ^et- S tjeeft. JSu ip be inenfcfje na ben bal niet in ftaat om ben eigclj ban on- ■ ccn berbonb ber Uie^ftrn bolmaaamp;t te bolboen. ^ir^ ftan e? geen nieula aan berbonb be? Inetlicn met ben menfefje opgerigt luocben/en Uij gebolg/ ^en1 be I13et han niet jnn een berbonb be? toejften.

ute 3. 2ioo be i]|gt;et een berbonb bej tnejfien bmé/ban tna^ Siisraël ge-Bewijs3. I en f: tocrgt/ en alle geloobigen bep J3. {fll. (biant be i©et be^binbt Ijen alien)

zijn 1; toaien ember tlnee contrarie berbunben te gelglt. 2ij luaren onbe? f)et tegen tgte is berüonb be? genabe/of niemanb Ijabbe ftunnen .^alig Vno?ben. Want uit

R de werken der Wet en zal geen vleesch geregtvaardigd worden, Rom. «taando i de fc 111: 20. Cn 300 be l©et een berbonb be? üierften U)aé/ 500 tuaren 5^ ^bonquot; iten ? ; Dan en onbe? Ijet berbonb ber genabe/ en onbej tjet be?bonb ber toer» eD' ie?» firn te gcltjft. J^n/bit iia onmogelntt; luant fi^t eene bernietigt ^et an« 1 5e I bere. Sinbien je be jaligljeib moejéten joelien boor be toe^ften/ 300 jjabbe je- 1: Ijet berbonb ber genabe geene plaaté; en inbien 3e be jaligheib boor en/ pi Ijet berbonb be? genabe moeiten joeften/ 300 Ijabbe |)et berbonb bet bit toerften geene plaats/ geltift be Stpoistel buibelijH jegt / Rom. XI : 6.

I baarbij/ inbien be U?et een berbonb be? luejften tuag/ 300 jouöe 31) be fjet , beloften Ijebben bernietigb. 3^u/be lEgt;et Ijceft be beloften niet bernic ifn/ tigü/ Gal. 111 :17, 18. IDie^ iamp; be iDet niet een berbonb ber luc?hen. pjOquot; 4. inbien be JBet een berbonb be? luejfien tuap;/300 moeéten 3e ^e Bewast laa? K 5Slig()eib uit be toerften 3oeftcn ; \uant bit 1^ be uitfpjaaft. Rom. X: 5, ^nz^°e93quot; rge» j-, Mozes beschrijft de regtvaardigheid, die uit de Wet is, zeggende: de men-zaligheid ;gen fi , sebe, die deze dingen doet, zal door dezelve leven. 40U/bit mag men met

boen; toant't ij baar niet te beftomen. Rom. X. 3 , Alzoozij de vegtvaar-ken!zoe ant- W digheid Gods niet en kennen , ende hare eigene geregtigheid zoeken op te

I rigten , zoo en zijn zij der regtvaardigheid Gods niet onderworpen, bat i^/

een H 31) lebben jjeen beet aan be geregtigtieib boor Cl)?iistu«gt;/en 300 ban ooft bej xS niet aan be 3aligl)eib. Soo ij ban be B^et niet een berbonb be? toerften. SKj- 8 5. gin Ijet berbonb ber toe?ften ftan geene barml)artigf|eib te pa jfe fto Bewijs5. Soc ■ men; maar in be IF'et be? tien geboben ïjeeft barmtjartigbeib P'aatö.

I Exod. XX: 6, Ende doe barmhertigheid aan duizenden dergenen , die Mij is hanneste lil liefhebben, ende mijne geboden onderhouden. Stoa l? ban be Btgt;et ÖEI jJeide bol» M berbonb be? toe?iien nier.

aar» 'm XVlil. ïegenw. 1. (J3e I©et/ toelfter infjonb is bolftoinene gelioonaam- Tegenw.i fien» H Tjeib in eigen'pe?faon/toorbt een berbonb genartnb. Exod. XXXIV; 27 ,

eene lï Kaar luid dezer woorden, hebbelk een verbond met u ende met Israal gemaakt.

Doen ® Deut. IV: 13, Toen verkondigde Hij u zijn verbond, dat Hij u gebood te fan/ ffl Oi- 3 doen,

37

-ocr page 52-

Van de Wet Grods iu 't gemeen.

doen, de tien woorden, eu de schreef zc op twee steen en tafelen. Q^elfte ta* Antw. felEii gcnoemö luorurn de tafelen des verbonds, Dent. IX: 11. Antw. (a) fjet tnooro bcrBonb hrefr ürrfcticiöEiie fitrecftciiiBfrn/^noöat men uit öat en-ftpte Uioojti niet Oefluiten ftan een cigenliili gescflö iiejtianO/ 't taelftc öoac tDeöp?3tjöfc{]e torftemminoe gemaaHt tacicör. C^et öeteefient eene onberan» lierltifte öelofte/ Gen. IX : 9, 10. «Eene üaste ordinantie/ Jer. XXXIII: 20. Cen enlirl bcücl/ Jer. XXXIV : 13, 14 , Ik hebbe een verbond gemaakt met uwe vaderen... Ten einde ven zeven jaren zul let gij laten gaan, een iegelijk zijnen broeder, (b) t^rt Ijerbcmb aan Cforrü luaa Uoot De gebtnge üec UDct gem.iaüt'biegt lian be ll!gt;et ;elbe Ijet berbnuö niet 51)11. (e) 't !$•? ccue figuurtQite maniere ban fpreften/ lier fingeboegbe braagt blliüi|)lg Cei1 500 ooit 0ier) brn naam ban lietgene daaraan tiet bijgebaegd ig. J^et berborb der genabe gemaalit stjnbe/ tuierde üe UDet alp ceu regel Uaac öe bondgenooren daar bijgeburgd.

Tegenw.2 Tegenw. 2. ^etaiile de tt^et gedurig tegen de genade uVic^g^ilcIö tnarbt/ 500 bolgt daaruit bat be ©et Ijet betbonb br? tnerlüen ig. giet dtt/Joh. 1: 17, De Wet is door Mozes gegeven, de genade ende waarheid is door Jezus Christus geworden. Gal. III: 18 , Indien de erfenisse uit de Wet is , zoo en is ze niet meer uit de beloftenisse. SJiet ootl/ Rom. IV : 14. Rom. X : 5, 6. Antw. Antw. (a^-iBen moet onde^fcljeid maliën tusfcUen be ftaffe en Inljaub ban dc ièet/ en tuéfcljen Ijet einüe/ Inaactoe sij gegeben ig. !|rt einde ban de ö^etgebinge is/ om een regel begl leben^ te 51311. SSict § XV. (Ên in bien np^igte ftaat be l©et tegen be genabe niet ober; maar 't ij? genabe/ bat den bonbgenoacen ecu bapte regel dep (ebenji gegeben i^. JlSaar be lE»ct ten opsigte ban tjaren eisch/en alé de intjaud üan Ijet Uerbonti de; taejften met Stdam opgeiigt/ ftaat tegen de genade ubt;; maar in dien opvgte ip 5E met gegeben/ en diep Uan geen berbonb der tae^ften daaruit beiloten luorden. (b) 3lüden bcrUce?den 500 dc morele de ceremoniéle toetten ban Ijaar tegce einde/ luaartoe jtj gegeben toa» ren/^ij batten die op alp een berboiid dec tiierften/en jocijten ljunne ge» regtig^eid daaruit / gelijft uele genaamde Cl^ipteuen non öocn. mipbattingen taorden in de bobeugemelde piaatfen onielit en öifbaft. (c) ©e ,©ct)jift ^pot luel biitdeliift/ bat de l©et tegen de belofte niet is. Rom. X:4, Het einde der Wet is Christus tot regtvaardigheid een iegelijk die gelooft. Gal. III; 21, Is dan de Wet tegen de beloftenisse Gods ? dat zij verre, hieruit bli)lu/ Ijoe de Dlgt;et if tegen dc beloftenipfc/ en fyot ,5e daartegen Veti8nier «s/en bat be IBet be? tien geboöen uiet ip een bejbonb der taerften. nit't het '8 XIX. Of de Wel der Hen geboden is hel verbond der genade : een formulier verbond (lf i;0rf begrip van hetzelve ?

de'nolfu l|ct biTbonb aan l^areb opgengt boor dc gebinge der ï©et t^luaarïijft eenior- fjet berbotid der genade; maar lutj ontlienuen bat dc iPct bet tien geboden quot;ërzeive ftct ^quot;fiond be? genade of een foinnuliec ban Ijetselbe i^. 't 251iiHt uit btsfn. Bewjjs 1.' 1. ©cgeijEele inljauö Uan be ©et bec tien geboden tuap SCbain in jijne

na»

38

-ocr page 53-

Van de Wet Gods in 't gemeen.

natuic bulinadfttelnft in(ieb?ufit/ cn joube/ 500 tie obert^cliingE met tu^-fc^cn gefiomen Uia^/ in be nariomclingen bolmaafitelgft Uoortgeplant 50n gelnajben ; en na ben bal ;e nng/ fjoctnef onbolmaafit/ in aller f^cibcnpii Dactcn ingfbjuftt/ Eorn. 1:19, 20. Kom. II; 14,15. SEhö'Cquot; quot;U bt een Hon bepnp lna^ ban Oer beramp;onb be^ genabe/ en Oct berbonü be^ Qfn^öe jclUe/500 luaé Ijct berboub be? genabe al Uoor ben bal gehieeist/ en fier be? iionb be? cienaüe tuaé ban nature alle Qeibenen beitenbjande? ({Euangeliuin. Igt;it ijs ongerjimb. goo ban ooft bat be lEgt;et Ijet tjenaSenerbonb joube ;iin.

2. iï3e n?et if be riiéch en be conbitie ban Ijct lierbonb be? toerken/ op teelft^ perfonele getjaor^aamtjeib fjet leben beloofb taaó/ doet dat en gij zult leven. 3tgt;at mi in ;ijnen eijétll cn inljonb iji j)et.;etfOe met ben Eigd) ban het berbonb be? tae^üen/bat ftan fjet berbonö ber genade met 3i)n;tnant baar be Ö9et ^egt/doet dat endegij zult leven, baar ;rgr lirt Uerbonb ber genafie/gelooft inden Heere Jezura , endegij zult zalig worden. ©ese ttnee üerbonben jijn te tirrre onbejfcljeiben/ Ijet eene berbonb neemt Ijet andere taeg/Kom. X; 5, 6. Kom. XI: 6.

3. CJet berbonö ter genabe fjeeft CÖ?i?ti'0 tot een' 25orgE/ bie moet Romen in be befcfonbinge ban f)et berbonb be? genabe/ Ijet fian niet l)eo?epEn taorden ponder ftenniisfe ban CD?i?tup. J|ii/ in be JBet ié niet eene letter/ noclj lian eenen 'iJrorge/ nocjj ban fjet geloobe in ben 25arge 3egt;ii^ Cl)?i|6tug; bie^ i^ be I©et f)et genadflierbonb niet.

4. C^rt berbonb der genade i]ö niagrig om lebendig te maften/om ben inenfdie te regtbaardigen/ en ^alig te maliën; maar de l©et ié niet mag-tig lebendig te maliën/te regtbaarbigen en jafig te maften. Gal. III 21, Indien daar eene Wet gegeven ware , die magtig was levendig te maken, zoo zoude waarlijk de regtvaardigheid uit de Wet zijn. vs. 18, Indien de erfe-uisse uit de Wet is , zoo en is ze niet meer uit de beloftenisse. Kom. VIII • 3, Iletgene de Wet onmogelijk was, dewijle zij door het vleescb kraehteloos was, beeft God, enz. 3 a/die onder de IBet 51111/51)11 onder ben bloeft/ Gal. 111:10. ©iep iji de IPct fier genadebe?6onb niet.

5. ïfet berbonb de? genade fielorft alleen/ en ooft de inftf)?nbinge ber DM in üe Ijarten/Jer. XXXI: 33. Ezech. XXXVI: 26, 27. JlSaar be B5et tijcljt alleen/en Ijeeft gcene belofte dan oude? conditie ban bolftomene DrljoorjaamhEib in eigen perfoon/ luelfte belofte niemand na ben bal ber» firijgtn ftan/ombat fnj de conbitie niet ftan berbullen ; be l©et eip'cljt/ maar belooft gcene fi?acl)t. lt;I?iep ié be n?et öer genabebrrbonö niet.

XX. Tegenw. 1. Uetuiile lt;ir:fj?i^tus al? 4i^!bbelaar en ïianing ban 3ijnc licjiic de IDet ber tien geboben gegeben fjeeft/500 moer bolgen/bat ban be Jl3rt de? tien geboden f)et genabebe?bond i^. Antw. (a) U^ij ontftcn^ quot;en Ijet gebulg. Jl3aar jonde bit gcbolg goeb 5ijn/ 500 fjeeft ban Cfjristnjï 1? Middelaar en öoning ban 5i)ne ïte?fte 5nn boift een' regel dea lebené fgtben. i0f duji/ 500 moet bclgen/ bat de l©ct ber tien geboden een 0cl i^/ toaarnaac de üonögenootcn moeten leben. Pc tegel be^ ie'

beniS

39

Adam

had'Je dezelfde wetten, nogtans niet liet verbond der genade.

Bewijs 2. De ei.sch is tegen liet verbond der genade.

Bewijs 3. De Wet spreekt niet van Cliristus.

Bewijs 4. De Wet heeft gee-ne kracht om zalig te maken.

Bewlis 6. De Wet ei~eht en belooft niet.

Tcgenw.l Antw.

-ocr page 54-

40 Van de Wet Gods in 't gemeen.

beniS boor tie Bonbofnooten tc ontie^fcOcitien ban {jet berBanb. (b) br^bonb taa^ al gcmaafit boor be Inctgcbirge; toaarutt bljjfit/bat be iPct een rroel i? ban aan jtinc Bonbgenooteii grgeben.

Tegenw.2 Tegenw. 2. boorrrbc/Ik ben de Heere uw God, toont ftlaar/bat be !l?rt lict gcnabcbc^Bnub i^; toaut btc uitbjufiftingc 15! be bie^fnljjfte Antw. uitb^iiUfiingr ban ö1quot;1 genabebejbonb. Antw. ©at bip nitbjiiftfnnae niet Qltilb hrt bribonb bpj genabc Brtreftcnt / blnamp;c uit Jes. XXVIII: 26, Zijn God onderrigt hem van de wijze, nainclijft/om Ijct lanb tr bauwen. JSugtanp itaan U11) toe/ bat uit be booctrbe/ en of uit erne Bctoeecreben/bij een gebob gcborgb/te ven is/bat ei een genabebcr-Bonb moet jiin ; boel) br.aruit bolgt nier/bat be I13ct jelbe fiet grna» bcberbonb i|ö; taant bie uitbjufiftinge/Ik ben de Heere uw God , taorbt meermaal geboegb ötj bcbrlen en taa,irfcl)ulDingcn/ bie met alter toe» ftrmininge liet berbonb ber genabe ^elbe niet jqn. giet/Lev. XVIII: 30, Rigt. VI: 10, en brie anbere. ©e boorrebe toont be autfjoriteit ban ben (I5ebirbr?/rn bej? bolfté berbinbteniéfc aan l^em om S^etn te gEljoorsanien/ niet alleen ombat J5oö i^/ en 31) ?fjne ftfjepfelen toaren ; maar oofi ombar 31) met lt;J5ob in een berBonb be? genabe getjeben taaren. ^oo-bat tooorrebe en !©rt onberfcljetben ^nn/ gclgft iJ5cüiebcr en geöob. Tegenw.3 Tegenw. 3. gfn be n?er Inorbt gefpjoften ban fiarmïiartfgïieiö. Ik doe barmhertigbeid, enz. Jgii/ barm^artigtjeib ^obg! ftan aan ben ^onbaat niet bftae^en lnorbeii/ ban boor tjet genabrberbonb ; bies ié be li^et {jet Antw. grnabeberBonb. Antw. jlScn mnet onöc^fcljciben liet gebob ban be be» taceortöen; ombat renc betaregreben genomen taorbt ban Tjet beröonö be? genabe/300 bolgt baaruitniet bat bat/tot taclHtf amp;ctracf)tinge julfte Betaeeareben gebruifit taorbt/ fiet berbonb be: genabe .^clbe i«S; maar berieer fjet contrarie/bat bie pligt fjet brrbonb ber genabe niet i^. Tegenw.4 Tegenw. 4. ©e IDet ié een berbonb ; nu/ 't ié niet liet berBonb ber Antw. taerUen; bieé ié f)et't brrbonb brr genabe. Antw. (a) ©at be i©etniet ié een berbonb be? taerhen/ié baben/§ XVII, getoonb ; en al taat ben naam b?aagt ban f|et berfionb/ié baarom Ijet berbonb ;etf niet. ©e Belt; fi ijbenicfe braagt ooft ben naam ban Ijet berbonb/ Gen. XVII: 10. (b) ©ie beje tegentaerpinge maften/fteilen/beljalbe Ijet berbonb brr taerften en brr genabe/nog een anDrr brrbonb/'t taelft 3ij een uittaenbig/een boorberlbiécl) berbonb noemen; biré balt Ijunne fluitreben/ ombat be ÜPet niet ié Öet berbonb ber toe?ften/500 ié ;c fjet genabeberbonb; 3ij jelben jouben moeten antlnoorbrn/baar ipeenberbr. (e) den of be D5ct niet Ijet berbonb be? taerften ié^oo ié 3c baarom niet het genabebc?' Bonb; maar 't ié genoeg bat 3c ban ip een regel boor be Bonbgenoo' ten ber genabe.

Tegenw.5 Tegenw. 5. ©at boor Bloeb/ afamp;eclbrnbe fjet Bloeb ban Cljjiétué/ Bc^ beptigb ié/bat ié fiet genabebejöonb; nu/ be ©et ié boot afbeelbeiiö Bloeb Bebegtigb. Hebr. IX: 19, Want als alle de geboden naar de Wet van

Mo-

-ocr page 55-

Van de Wet Gods in 't gemeen.

Mozes tot al het volk uitgesproken waren , nam hij bet bloed der kalveren ende bokken , met water ende purperen wolle, endebysope, besprengendo beide, bet boek zelve ende al het volk. Soo is ban öe ïl^et Ijer gpnabe»

üfjüonb. Antw. (a) ^nbten men uit sulfif )ïr!liiioc julft een gebofg moeste Antw. ircftflen/500 toas fier Violft (jtrt bcjöonb ; tnant ö^t tairjbe ooft met blorb Bifpjengb ; 't laatjle iö ongenjmb/ 500 ban ooft ^er erjfte. jKaar tuil men ba^rnit een geliolg trefifirn/ al bat met boojOeelbiccfi Btneb öefprrngb luojbr/beknort tot fjet beramp;onb bcr genabe/batiö tae(/cn toil men ban baaruit t^eftftrn/^00 örljoQrt ban be l©ct bej tirn ofö0bcn ooft tot Ijet brrboub br? genabe; baar (jeböen tofj niet trgen/al? men ^ctaléern rrgel boor be Boubgenooteti aanme?ftr. (b) .Jüïaar ne^genji toojbt gc»

jrflb/bat be ttoee fteenen tafelen'baar be !I?et ingcfcfjieben taaé/ met Dloeb bebe^rigb of 6efj.irrngb jfjn/bat immejé getonnb moegte toojben/

||3otibe be fluitreben bap't gaan. (c) .TÊojeiS Defprengbe fjet ^öoeft/in't ; tofilJc be gcljrcle reremonië(e/€t)?istu^ affcljabutoenbe biengt/befclijc»

ibrn biaó/'t btclfte jonbej trgmfpjcfjen tot Ijet genabebeiöonb Beljoo^t.

Tegenw. 6. iPc cciemoniële turtten Deljooren tot be IDet bcr tfen ge* Togenw.ö Oobrn/nameïijft/tot fjet ttoeebe gebob/geüiêbenbe gt;0ob te bieren op eene •tajjje ban ©em geboben. .0U i|'t fiiaar/bat be crremonicle toetten bc»

ijooren tot Ijet gfnabcbe;bonb/5oa ié ban ooft be n?er be? tien geboben 3clbE Ijet genabeberbonb. Antw. (a) ©aar \é mee? in be condufic/ban Antw. in be boaniitgrjonbene fteüinge, ipip morste ;tin; 300 belioojt ban ooft bc iret rot fjet genabeberbonb''t toelft toij toeftemmen al«J een regel liGor bc bonbgenooten aangemejftt. (b) (©oft be burgerljifte toetten be»

j)oorrn tot be E0ct bcr 5rbcn/namelijft/tot be ttoeebe tafel; joubc men baar ban ooft uit mogen bcfluiten/(fjet gebolg ié erne;lei) érgo/be tien grbobni jijn een politirft/ of een burgerltjft berbonb ? Snimejé neen;

;qo ban ooft niet; ejgo/^ij ^ijn get genabeberbonb. (c) 'ötj ontUennen/

bat be UDet be? tien geboben be ceremoniële toetten boorftfotjft/ bat Brfcljicbt nod) in *r ttoeebe/notrj in eenig anbe? gebob. mgt;e g?nnb ban alle birngt lt;l5ob|/ 30a in Ijet berbonb be? toe?ftcn alé be? gcnabe/ 300 jiii Ijet Onbe alp i5iciitae (,CE?quot;tainent/ iié tori in be tooorben be^ ttoee» ben gcbob^/ tarlfis in^oub i$ / ^ob te bienen op eene toijje/ bic Qi) orfrlj?(jfr; maar baarin too?bt ban be ceremoniële bicn^t nict^ ge^pgb;

m uit renen gemecnen g?anb/ taaannt soolnel be bienst in ben ftaat _tip? bolmaafttfjeib/ be birnét in ftet 55. al^ be ceremoniële bienst 3lJlarir/rc beiluiten bat bet gr6cb ceremoniëel en bat baarom be l©et sll Oft gcnabEbrrfionb/ gaat nirt baxter/ ban baarnit te beflniten/ bat be HM i^ een be?öonb ber toerften/ombat jc aantoils't' fioe be menécfj in bet berbonb be? toc?ftcn jic^ niffrnj? (i3oti in jijne bienst moet geb:ageij,

Tegenw. 7. 't berbonb ter genabe berpligt alle bonbgenootrti tot on» Tegeaw.T br?flotihinge ban bc n?rt; bieg beljoort bc IDet tot fjet genabeberbonb.

Antw. (a) 't 36 brjelfbe ftracfjr ban nebofg/'t berbonb br? toe;ftcn brr- Antw, II- Jr p!lt;at

41

ï^et

t ÖE ' öat

I ij ft E I

niet! ; 26, ucn. erne bcr-rn.i' orbt toe» ; 30, öru ten/ ooft goo-

doc baar : f)ct üe* ionö ulfte naar

'i-bcr niet ben ; lie-• (b) rfien ' een t bc ;

n^ct

noo»

/ tic« benö ; van Mo-

-ocr page 56-

Van de Wet Gods in 't gemeen.

ben# boor be Bonbomooten $ te onbejfdje^en ban get berBanlJ.(b) l^et br?6onb taajï al pemaafit booc be tactgcbinoe; tnaaruit blijfit/bat be il?ft ecu rcrie» ban Cf)?^ruö aan sünc öonbgenooten grgebcn. Tegenw.2 Tegenw. 2. ^Fgt;r boorrrbc/Ik ben de Heere uw God, toont ftlaar/bat be nr»rt liet genabcbejfionb i#; toant bic uitbjufiUinoe be liie;cnljjfre Antw. uitbjiillftinge ban f)rt genabelicjöonb. Antw. ©at bie iiitbjufiftmge niet altiib lier lic:Bonb bn genabc èrtreftent / bltlbt uit Jes. XXVIII: 26, Zijn God onderrigt hem van de wijze, nameftjft/om ftet lanb te Bouwen. JÏcigtan# itaan buj toe/ bat uit 'be Uoottfbe/ en Ijtec- of baar uit eene Beteiecgrcben/Bij een geöob geboegb/te ven ijj/bat ej een genabebcr-Bonb moet vin; boel) b.iaruit liolgt niet/bat be lirgt;et jelbe Bet gena» beberöonb ié; taant bie uitbjufiftinge/Ik ben de Heere uw God , taorbt meermaal geboegb 6tj Oebclcn en toaarfdjulringen/ bie met aller toe» ftemminge het berbonb ber genabe ^elbe niet jijn. giet/Lev.XVIII: 30, Rigt. VI: 10, en bcfe anbrre*. ©e baorrebe toont be autrjoriteit ban ben Ü^ebirbej/en bep bolfn? berbinbtenisfe aan l^em om l^cm te geljoor^amen/ niet alleen ombat ©ob is/ en jn sfine fcrjepfelen toaren; maar ooft ombar 31) met a3ob in ren berfionb be? genabe get?ebcn taaren. goo« bat boorrebe en l©rt onberfc^eiben ^iin/ geliift (öcüieber en geöob. Tegenw.3 Tegenw. 3. S^n be ll^ct taorbt gefpjofteii ban fiarmBartigïieib. Ik doe barmhertigheid, enz. ^u/ ftarmBartigtieib öobö Ban aan ben ^onbaac ntet bfbmen taorbrn/ ban boor Bet gcnabrberöonb ; bies ié be 113gt;et Bet Antw. grnabcberlbonb. Antw. JlSen moet onbc^frljeiben üet geönb ban be bcgt; taeegreben; ombat eene öctaregrcben genomen taorbt ban Bct Beröonb bei genabe/ 300 üolgt baaruit niet bat bat/tot taclUé öetracfjtinge ^ulfte betaeegreben gebruiftt taorbt/ ftet lierbo.ib be: genabe ^elbe i#; maar berlrer Ber contrarie/ bat bic pltgt Bet brrbonb ber grnabe niet i?\ Tegenw.4 Tegenw. 4. ©e «Pet ié een berbonb ; 1111/'t ié niet ftet berBonb ber Antw. taerHen; bieé ié fjet't brrbonb ber genabe. Antw. (a) ©at be ïl^etniet ié een berbonb bej taerhen/i? boben/§ XVII, getuonb ; en al taat ben naam b:alt;igt ban Bet berbonb/ié baarom Ijet brrbonb ;clf niet. ©e Belt; fi ijbeniéfe braagt 00B brn naam ban Ijet berbonb/ Gen. XVII; 10. (b) ©ie beje tegentacrpuige maften/fteilen/ beljalbe Ijet berbonb ber taerften en brr genabe/nog een anber brrbonb/'t taelif jii een uittaenbig/een boorbeefbipcl) berbonb noemen; bieé balt fjunne fluitreben/ ombat bc ïl?et niet ié riEt berbonb ber tac?ltcn/3oa ié ;e fjet genabeberbonb; jelben jouben moeten anttaoorben/ baar ié een örrbi. (c) oEn of bc ï©ct niet Bet berbonb be? taerftrn ié' sof 'ó 3c baarom niet liet genaaebe?' bonb; maar 't ié genoeg bat 5c ban ié een regel boor be Bonbgenoo' ten ber genabe.

Tcgenw.5 Tegenw. 5. ©at boor bloeb/ aföreïbrnbe fjet Dïoeb ban CÖ?'^tyé/ Bc« beétigb ié/bat ié ftet genabebejamp;onb; nu/ be ll^ct ié boot afbeeibenb Bloed fiebeptigb. Hebr. IX: 19, Want als alle de geboden naar de Wet van

Mo-

40

-ocr page 57-

Van de Wet Gods in 't gemeen.

iMozes tot al het volk uitgesproken waren , nam hij het bloed der kalveren lende bokken, met waterende purperen wolle, endehysope, besprengende Ibeide, het boek zelve endeal het volk. Soa iö ban öe }lE*et tjet gpnabe» |Uf?lJonö. Antw. (a) 2nbien men uit j'.ilfte ilrllhioe julft een geüoftj mnpjête Antw. Itrrftften/joo luag Ret holft öct üejDonb ; tnant ö^t biir;be ooft met bloeb Dcfp^ftigb ; 't laatjle ongertjmö/ 500 ban noft F)er rrjfte. ifiaar toil mrn ba^ruit een gelioïg treftfirn/ al bat met bciojOeeïbiccri öloeb fiefprrngb lüojbr/Behoort tot {jet berbonb bcr genabe/batié tael/en toil men ban baaruit t^eftftrn/ 500 Defjoort ban be IBct be? tien gröo!ïen ooft tot !jct berbonb be? genabe; baar {jefiöen hii) niet trgen/al? men rrgrl \iQor be Bonbgenooren aanmejftt. (b) .itïaar ne^genji Uiojbt ge» J^fflb/bat be t\i?ec ffeenen tafelen'baar be ll?et ingefcfjieiien taaö/ met Hbloeb bebciétfgb ofBefprengb jtjn/bat immejé grtonnb moeite Voo^ben/

£^3oiibc be fluitreben Bapt gaan. (c) jBojeiS befprengöe fjet 23oeft/in 't tuclfte be gcf)rcle ceremoniële/C!j?istu^ affcftaöumenöe bienpt/Befcfiie* brn tuari/'t tiielfte ^onbe? trgrnfpjefien tot Ijet genabelie:Bonb Beljoo^t.

Tegenw. 6. ïPe ceiemoniële toetten Brïjooren tot be llDet bcr tien ge» Togenw.6 ■ Bobrn/namchjft/tot Oft ttaeebe gebob/geüièbenbe öob te bieren op eene Itiijje Ban i|em geboben. 40U ié't ftlaar/bat be crremoniele toetten Bc»

] Ijooren tot l)et grnabcbejbonb/ joo i^ ban ooft be U?et be? tien geboben ' jclbe Ijet genabelierBonb. Antw. (al ©aar iö mee? in be canclufie/ban Antw. in öe boariiitgcsoiibene fleïlinge. mgt;ie morste ;rjn; 500 Belioojt ban ooft be iret rot ftrt genabeberBcmb''t toelft toij toeftemmen al^ een regel boor be Boubgenooten aangemejftt. (b) ©oft be Burgerljifte toetten Be»

Ijoorrn tut be C9et ber v-'ben/ iiamelijft/ tot be ttoeebe tafel; ;oiibe men baar ban ooftuit mogen Befluiten/(Ijet geBoIg ié eenejlei) ergo/be tien OrDoben 31)11 een politieft/ of een Burgerftjft Brrbonb ? 3!inme?é neen;

500 ban ooft niet; e^go/^ij ^jjn get genabcBe;bimb. (c) ,©i) ontUennen/

bat be HDct be? tien geboben be ceremoniële toetten Boorfc!i2i)ft/ bat gefeftiebt nocl) in Jt ttoeebe/nocö in eenig anbe? geBoö. ©e g?nnb ban ^alle birn^t (©ob^/ 300 in Ijft BerBonb be? toe?ften alé be? genabe/ 300 in fjet o^ube alp .Éienltie (.Ceptament/ ig toel in be tooorben be^ ttoee»

itien gcBob^/ torlfts infjoub i$ / «i3ot) te bienen op eene totj3C/ Die Qij boori'flj?gft; maar baarin too?bt Ban be ceremoniële bicn^t niet^ ge^rgb;

I rn uit renen gemcenen g?onb/ toaaruit jooluel be bieniat in Den flaat I be? bolmaafttïjeib/ be birnjft in Tiet 59. (C. alé be ceremoniële bien^t I bloeit/ te beiltiiten bat het gröcb ceremoniëii fn bat baarom be l©ct 9 Ijft gcnabeBrrfionb/ gaat niet Baxter/ ban baarnit te öefluiten/ bat bc IDrt i^ een be?bonb ber Uierften/ombat 3c aantoüst' fjoe be menecö Jiquot; firt berBonb be? tor?ften 3itö nrffenj? q?ab in 5ijne bienét moer geb:agen.

Tegenw. 7. 't BerBonb ter genabe Berpligt alle Bonbgenooren tot on» Tegenw.? r?fiuubinge Ban be n?rt; bie? Befjoort be IDet tot fjet gcnabeBerBonb.

ntw. (a) 't 3;w6 bejelffce ftracfjr Ban aeBolg/'t BerBonb br? toe?ftcn Bec- Antw, II. quot; J- pfigt

41

^Et t ÖC

' öat I ij fie niet ;26, ucn. ccne bcr-fna« oröt toe» : 30, öen iien/ ooft goo-

doe baar : ftet öc» janö ulfte naar

i-bcr niet öcn ; Belt; . (b) rften ' een t öe

; *9 i©ct

ibe?' noolt;

/6^ bciiü ; van Mo-

vr

-ocr page 58-

Van de Wet Gods in 't gemeen.

yliot alle menfcfjen tot onbejljouöinge ban be l©et; ble^ Degooct be ll^et tot ö^t liptbonb bet taerften. ^iendt blfjftt be ongefunbeejbljeib Vian fjet oeVioIö; be 3©et be.jpligt alle tnenfefjen- (b) 5111 taat tot ftet ge-nabebertionb befjoorr/ 't genabeberbonb niet; be iPoop en SCbonb» maa! fieljooren tot Ijet gcnabelJcjDonb/ nogtanö jijn se liet Urrbonb jelf niet. U?!j peggen ja/ be ï©et Befjooct tot Ijet genabcberöünb in't oog» niejft ban be gebinge/in ben eigejj om te jijn een regel boor be bonb' genooten ; toat o?onb geeft bat/ otn ban be 113et een genabeberbonb te fmeben ?

Tegenw.s Tegenw. 8. ©e ü?ct eigcrjt geloobe/ en geloobe beF|oort tot fiet genabe» Antw. betbonb ; bie^ ip be JL^ft Ijet genabeberbonb. Antw. (a) 3[n'iamp;ob te ge» looben ri«3rljt Ijet berbonb be? tac^fien/ 30a ié ban naar oie fïuitreben be il^et Ijet berbonb be? toerfien/en i^ 3e tiet bftbonb ber Uierften/500 ban niet tjet berbonb be? genabe. (b) 't geloobe in aTb^iptn? bfljoort tot Ijet genabeberbonb; bocli bat eigcöt be il^et niet/ CÖ?iptup taorbt niet in be ilPet beftenb geinaafit.

Tegenw.9 Tegenw, 9. ^et bijföe gebob belooft get lanb ïianaan/ en ïianaan bia^ tjet onbejpanb ban alle be beloften beg genabeberbonb^ ; bie^ ié be Antw. iBet get formulier of fiorte inlionb ban fjet genabeberbonb. Antw. (a) ^iBen moet onbejfcfjeib maften tiififcfien be iBet en be bclneegrebenen/ bie be nature bcjS gebob^ niet beranberen/ nodj ban bie nature maften/ ban biellie 51) genomen ^ijn. ©e bebiregrebenen tnorben nn ban *£SobiS na^ ture/ en ban ban ^ijne Inerften/ en ban ban be^e en gene beloften ge* nomen/tuelHe plaatjS fitböen/^oobiel in Ijet berbonb be? biejften/alji in liet berbonb be? genabe; joobat men uit be belofte ban ïtanaan niet öefluiten mag bat be nigt;ct Ijet genabeberbonb i]é. (b) öanaan i|ö in Ijet bijfbe gebob niet iiitgcb?uftt; maar be ftinberen 3|araËl|S ftonben Ijet boor een goeb gebolg baaruit öefluiten/ geltjft ^aulu^ baaruit öefluit alle lanben/biaar ^ob iemanbjé taoninge öepaaib geeft. Eph. VI:3, Opdat het u wel ga, ende dat gij lange leeft op der aarde, (e) ©at ïïianaan een onbe?panb toa^ ban alle be beloften begS genabebP?bonbp/ en ban ben gemel/ bat omftennen Unj/ 't jal nooit getoonb ftnnnen lnorben; bieji berbalt be fïuitreben ban self.

De Wet XXI. Of hel verhond, aan II or eb gemaal!!, is een vermengd verbond , ten deele vermengd uil hel vei bond der werken, en ten deele uit hel verbond der genade zamengesteld? verbond. ^ommtgen noemen liet een nationaal berbonb/ en batten Ijet bu^ op. ©at t(3ob ttb?eöen joube jijn/ en gen soube jegenen/ al gabben $e be bolmaaftre obe?eenftomi'tc met be iDet niet/ alj» 3e maar gabben een oprrgt boornemen en eene ernfiige betracfuingc ban gegoo^aaingciö en hiare gob^aiiggeiQ; eu al? 3c ban boort in ben ^iSiegfiaj» geloufben/ uin be becbullinge ban gun geöreft te 31)11.

JlPij jeggen baarop (a) bat get luoocb nationaal, niet 3egt een anbrr berbonb ban get berbonb be? Uierften en be? genabe; maat alleen/bat

42

-ocr page 59-

Van de Wet Gods in 't gemeen. 43

(jfob met be natie ban SCBraljain / 3f3aaïi en Ö^t berfionb bcr

Oftiabe Ijecft opgcrtpt/'t toclit in die natie, affmi jauDe 6tijlirn/tor op fie ftomfte Uan öeii jl^epfia^. (b) l^at Cljjigtu^ alfecn be oorjafte ban reot^aarbioniaftinge/ rn feat beg menfdjen ijoeoc luerftcn baarroc nict re-papfe Romen ; maac bat 45oö in be oyregte poginnen be? geloabioen een luelgcballen gtefr/en bie nit genabe beloont, (c) jiBaar tntj ontftennen bat l)et Uerbonb/aan Cfore'ti gemaafit/een Uennengb Uejbonb/onber-fcfjeiben ban fjet berbonb bcr taejücn en be? genaie/ en uit bic Deiöe al?' erne inibbelfaorce samrngrftclb. ©it filijllt:

1. Hit ade be tebenen/luaaruit lug boben be'iuejen gebben/ bat beBewüsi. §Bct/in Ijet oogme^ft ban be gebinge/ljet berbonb 0e? toerHen niet i^/

rn fiat er geen berbonb be? tucrften met ben jonbaar ban nientoé ffan redenen, opgerigt taorbrn; lian 't geljcel niet gefcpieben/ 300 ban ooft niet ten fiecle. ©at be U^et nirt ig t)et genabeiierbonb/ is mcbe/ § XIX, enj.

getoonb; i^ be ©et norfj fjet eene/ noctj fjet anbere/ 30a lian er geen bc?mengb berbonb uit die ttuee .^amengeflelb toorben.

2. ^aiilu^ toont/Rom. XI: 6, bat een ban bribe moet pïaatj? lebben/ncwijs2. en fiat 5c samen niet bertnengb fiunnen luoröen. Indien 't door genade^om-XI: is, zoo en is 't niet meer uit de werken; anderzins en is de genade geen genade meer. Ende indien 't is uit de werken, zoo en is 't geene genade

meer; anderzins en is het werk geen werk meer. ©e bieg beö genabeberbonbgi en ban get berbonb bcr taejftcn/jijn 500 berre ban malftanbccen/ja 5ijn malüanberen 300 contrarie/bat er geene be?menginge ban bie tlueeftan 5ijn; en baarom f£ 't ontnogeltjft/een fierbe berbonb uit bic tbice te maften.

3. fjnbien tae^ften en geloobe/ br«* menfcljen en Clj?i#tug gcregtigfteib/ijewuss. Samenbloeiben/ban berfneeg men be geregtigfteib ten beele uit be toer» isequot;^ firn/ten bcele uit Ijet gcloobe/tegen Rom. IX: 30—32. ©an taag Ctjri^ komen tu^ geen Uolftomen galigmafter; In a tic be menfefie bragt 3elf tnat toe tot ^lsma' 3ijne rrgtbaaröigmaftinge/tegen Eom. 111:24, 28. Hebr. VII: 25. ©an toaren 3e ten beele onbec ben bloeft/ Gal. Ill: 10. (£11 ten beele onöer

be 3egeningcn in Ctj^tu^/Eph. 1:3. €n tocberom/alé nu bie (alcqmle, gcljoorsamen bcingben; tuat ban ? i©as ban Ct):igtuö bolbocninge ooft te niet? ©erbiclen 3e ban uit ïte genabe? n^arcu ban be beloften ban ïict eenig3infcf)e genabeberbonb brrnietigb ? Siet 30a bol ongerijmbljeben ftccftt be3e ftellinge/ en 31) i^ aljoo te üejbierpen.

XXII. Tegenw. ©e (jeiligfjeib bjojbt geci^cht alg eene canbirie ban Tcgemv, bat liejüonö op ^orcö. Esod. XIX : 5 , Nu dan , indien gij naarstelijk mijne stemme zult gehoorzamen , ende mijn verbond houden; zoo zult gij mijn eigendom zijn. Cn b. 8 , Toen antwoordde al *t volk gelijkelijk, ende zeide:

al wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen. ©cggehjiJ^ aan be an^

fcere 3ijöe lna?bt e? ba?mftartigljeib brloufö aan be opregcen. Exod. XX: 6, Ende doe barmhertigheid, enz. ©aar nu geljoor3aatnl)ciö al^

Eene conbitie/en bajniljartigljeib uit blije genabe samen ftomen/ baat

iF 2 i^

-ocr page 60-

44 Van de Wet Gods in 't gemeen.

ié ren Up^tnengb bciDonb/ ten bede Bejlaanbe uit I)ct bejBonb be^ tuc^-fifn/ en ten beele uit Ijrt Ur^amp;onb be; genade.

Antw. Aotw. (a) l^iej toojbrn ttaee jalfen ^anicngclioegb/ bie Uerfcfteibcn 31)11 ban nialftanberen. Exod. XIX iiiorbt gcfp^olJen ban Ijrt grnaDebf jüonb. Exod. XX Inorbt öe ilpet toejljaalb alp trn rtgrl boor be bonögenooten/ en be bannftajtigfjrib ton^bt aljS erne brtorrgrebrn baarbij geboegD. (b) Exod. XIX tao^öt fjrt getiabrbe^bonö folnnnerl opgerigt/gelijft luij ftoürn/§ X, grtoonb Ijebben/ öe geljoorjaamfjeib/ en Ijrt ftouben ban Ijet be^Donb/biorbrn niet rteëi^cl)t al^ rene conöitie ban öet bejbonb; tnam gt;èob ftan ban ben jonbaar boor een nieuüi brröonb niet eifdjrn/ en op öie conbitie beloben/ gelp § XVI grtoonb itf; maar 'c luorbt ge* eiprljt a!^ ern pligt/ pt:urbc en brrtooninge ban gunne oprrgtigljeib/ 300 in l)et ingaan / aig in [jet lebrn 111 Ijrt be^üonb bc? grnabr. ©e belufte/ bie oJoö in fjet Ue^öonb ber genabe boet/ ip onbec anberen Ijen te julien ijrliigen; bie^ ban niemanb jiclj in Ijet be^boiib inlaten/ of Ijij moet lupt fjebben aan Ijeiligbeib/ en men ban siclj niet ber^efiE' ren/ norf) bertoonen bat men in ftet grnabrVierbonb i^/ ten;ti men bq heiligtieib brrladjtig i^. Toont mij uw geloove uit uwe werken, Jac. 11:18. nu be Ijeiligfjeib in Ijet berbonb br? genabe grëi?cljt luo^bt/ 300 too^bt 3e niet greijcljt al^ rene canbitie; maar alé ern teeften bet cpregtigljeib. ^ietin 51)11 be Uiare en balfrlje bonbgenoutrn onörtfcfjei-ben/giejuit tnorben 5e onbrrftenb. vPie niet geljtiorsamen/3011 brrbouD niet öouben/3tjii geene bonbgenooten/Rebben e; geen beel aan/en 3011 (öabp eigrnbom niit. JiBaar bie geïjoo^amen/en 31)11 brjbonb öouben/ be^toonm bat 31) bed aan Ijrt be^bonb tjebbrn/rn trn rigtnbom OJodj 3i)n. SCl^nu Ijet bolft bitboorftel ban(j3ob aannam/300 beben be merg' trn Ijet maar mrt brn monb/ en niet uit ern berlirljt/ gebiillig en op-regt Ijartr. Cn bc Inare geloobigen brrblaarben be berpligtinge/ bie op Jen lag/approbeejbfn bie mrt bol genorgen ; 31) brrblaarben Ijunne oil' tegtig^fib in be nnbe^a^brltnge met «öob/ en Ijunne grbiilligljeib en ljajlt; trlijfte grnrgrnrjrib ban 4?ob te ge{joo?5amen/ en bietrnbe bat be uitnoc' tinge niet in Ijunne l^acljt toafl/ maar in be ft?atfjt ban (0ob/ bic Dun ^et toilien gegeben habbr/ en jjoorenbe/ bat ^ob Ijun beloofbe/ bat C^jj get boen 3aube aan allen/bic met ^rm in Ijrtbrrbonb taaarliju trabrn/ 50a gabeu 3e 3itli in bat berbonb gehiillig obrr/ en berftlaaroen bat. De Wet • XXIII. O/ de Wel der lien geboden is een eeuwigdurende regel, en ook ookquot;nu mtM T. alle ware geloovigen verbindt ?

fietN.T. Cer tog op be3e brage anttooojbrn/dienen be3e bolgrnbe 3aftcii booi» verbinden fl^ Iot 0Pcn'nDe aangemcjRt te toorbeii.

do Heide- 1. «De nFgt;et bcr tirn geboben al^ban „êinaf afgeïionbigb/berbinbt bt pennict, ^eibeneii niet/bie je nooit grljab (jebben. Rom. 11:12, Zoovelencr zonder Wet gezondigd hebben, ©e tuct be; nature iji |)un tot eene biet; maaj be i©ct r^aftt allen/bic in bc JSc^fic sjjn/allen/bie Ijet DPoo^b tiamp;obg Ijrb'

beu/

-ocr page 61-

Van de Wet Gods in 't gemeen.

ben/en öe l©Et ooit öeBöequot; gel)oo;b/tot bB5en taotbt öe i©ct flcfp^o» ptn/tieSEn lirjfiinöt jij/ aliS op jullie manicre grgeben.

2. tjet funöameut ban öe Oe^öinbtenipfe De? iJ3et ig niet/ ombat be rcöe leert/bat bit gocb en bat ftlnaaü ig; luant ban tnap f)ft gcene Il?et 5oDe/ niaac berrebe; rn bat be rrbe aan ben een leerbe bat gueö tuap/ ^outic be anbec uit be tcbe/bie in ben inenfct]e berbojOen ig/oocbeelcn bat öquot; fttoaab tnag; maar Ijet funbament ban Oe^binbtempfe ig l)st [irlicl gt;0ob^/ be openbaringe ban ben Voiile tJ5oö^/ ombat gt;0oö bit aebo» ben/ en bat br^boben Ijffft; joobat be autl^oritrit ban ben ïPetoeber en ïij» icn tuille brrfimbt/ en be menftlje vel) bicn onbejtarjpt/ sooDat ,gt;ijne goebe baöen snquot; geljoorsaamlieib/ en 3i)nr hliiabe baöen ^qn ongrfjoorsaamlirib.

3. ^feaaiit onbe^fcljeib tugfcöen be geboben in sicijjelbe/in Ijunne ftoffe/ aoorben en sin/ en tugfcljtn be Uetoeegrcbenen/ luaaröoor 5e aangebton gen luc^ben ; be öetDccgrcbeben/ öie genomen jnn ban um|'tanbigt)eben 3ie be Sioben alleen raaftten/nameltjft/ bie u uit ^Egypte ben biengtljuise jitgeleib ^ebbe. 45ebEnlit bat gij biengtftnecljten in ^Egppte getneegt jijt. 5c Belofte ban ïtanaan/ riibie^gelyfte/rahen ons' nu in be omftanbigjjeben

liiet; maar alleen 300 be^re/bat tut) buor be Inelbaben (t3obg bertuaKDe^b [nocten tnorben tot gFfiuorjaamljeib. of be Belneegrebenen ong in bie amftanbigfjebennietraamp;en/soo blijbenen bejbinben nogtan^al be gcboben.

4. (fi5eli)ft be ïl^et toen niet gegeben i^ tot ren be^bonb ber tue?ften/ 300 jEEft 3e nu ooft sulli ecu opsigte niet; maar be onbeftrerben/ geigu 3e toen anöE^ Ijctberbonb be? toedien taaren/en bijgebolge onbf^ De ffigt;et/afg Seii inljoub ban öct be:Bonö be? Ine^fien boorftellenöe; 50051)11 nu 00U iille onbeliEepben onbe; IjEt berbunb brz tnejlien/ en 300 onüe; be ll^et in jEjcgben opsigte; en gclrjlt toen be IDet Ijen brtöoeinbe/300 uoft nu; knaar grlijH turn be 115ei brn bonbgenooten gegeben ig alé een regel bejl lebEiig/ aljoo ooft nu ; en grtjjft be bonbgenooten/ toen be I13rt abe^treben» DE/obej 3itf) fcljulb en ft^aftaaarbigljeib b^agten/feOoon be 23orge beseiue al ban Ijen af/ en op l^em obergenomen Ijaööe/ 300 ig be iL^et ooft nu een regel beg lebeng boor be bonbgeiicioten/en 3n obertrebenbe/maften 3icö ïdjulbigen ftjaflnaarbig/in 3iclj5elben en baben aangeme?ftt/fcljoon Cti?ig-|ug/De 25o?ge/De3eIbe alreebe ban Ijen af- op CJem obergenomen en bolbaan Tjeeft. ©e ilPet be?ftlaa?t öeh fc^ulbig en ft2afliiaa?bigop iebere obe^t^ebin» BE/ftljoon Cl)?igtu^ öfquot; gemaaftte frijuib en ft^af b;t)gemadftt Ueeft.

5. 45elijR toen be IPet aan be bonbgenooten niet gegeben ig om baa?-iiit geregtbaarbigb te taorben/ 300 ig 3e ooft nu baartoe n'et gegeben; toant 3jj ig boor 't bleegtlj ftjarhteloo^ gemaaftt/Rom. VIII: 3.

6. ©e ï©et blijft nu al jooUiel in fjaar rigeue en geftjengl)eib/al^ in |r lt;Q. (C. ïlöet ï©et/ regt regt/ baarin ftan nietg obergesien too,:brn ;

Bij 3ijn nu alsoo tneinig b^ij ban be rigeue en fljengljeiö be? IPet/als ;ij. :ii be opregte goüsaligljeib be? gobsaligenin l)et laag toen lt;5ob al-joo aangenaam/ cn tjabbe al julfte genabige öclooninge al^ nu in 't JS.

JF 3 7. ©e

45

Het tun-dauieat van ver-biiidteMS-se is Gois bevel.

Sommige ouistan-digheden rakeu ons niet.

Onbe-kcerden zijn in het verbond d r wei^ ken.

De Wet ia niet gegeven om da-ruit gvregt-vaardigd te worden Du Wet blijft in haar ri-geur.

-ocr page 62-

44 Van de Wet Gods in 't gemeen.

fé rcn br?mptigb t)e:Donb/ ten bede Bcflaaiibe uit l)ct be?Baiib be^ tuc?-fien/ en ten beclc uit Ijct Ur^fionb be^ oenabc.

Antw. Antw. (a) l^iej toojbrn itnee salten ^amtngcUoegb/bie Uerfcricibcn 3ijn ban nialftaubcrcn. Exod. XIX iuorbt gcfj^oUcn ban Ijrt genabfUEjUoub. Exod. XX Vporbt be il?et bc?öaa'b al? een regel boor be bonboenooten/ rn be barinOa^tiggeib tnojbt aI«S ccne tietacegrebrii baarbij geboegb. (b) Exod. XIX bio?bt fjet genabebejbanb foiemneel apgerigt/ gelijft Vnjj boürn/§ X, grtoonb OcbBen/ bc opÜ00^1^'0'^'^ en tjet fiuuben ban [jet be^üonb/biorben niet geëi^djt al# eene conöitic ban öet be^bonb; iriani tèob fian ban ben sonbaar boor een nieutn brrbonb niet eifetjen/ en op bic ronbitie beloben/ gelijft § XVI getoonb i#; maar 't lüorbt ge ei^rljt al# ren pligt/ p^orbe en bertooninge ban ljunnc opregtigljcib/ 300 tn Ijet ingaat. / aló in öf1 ïcVjcii in Ijct bejbonb be? genabe. belofte/ bic (öob in Tjet be^Donb ber genabe boet/ i# ontiec anbeteu tjen te juiien Ijeiligen; bie# Ban niemanb jiclj in Ijet bejBonb inlaten/ of Ijij moet lupt IjeBBen aan ficiligbnö/ En men Ban jicfj niet ber^efie' ren/ nocf) bertoonen bat men in fjet genabeberbonb i#/ ten;n men be? Ijeiligtjeiö beeiactjtig i#. Toont mij uw geloove uit uwe werken, Jac. 11:18. 311# nu be Ijeiligljfib in |jei berbonb be? genabe grëipcljt luoibt/ 300 too;bt 3e niet grëijicljt al# eene conbitie; maar al# een teefien bet cpregtigljeib. l^irrin 31)11 be biare en balfctje BonDgenooten onberfcfjci-ben/Ijiejiiit biorben 5e onberfienb. vPie niet geijoorjamen/30quot; berbonb niet gouben/3tjn gcene Bonbgenooten/Bebben e? geen becl aan/en 31311 (öob# rigrnbom niit. Jj^aar bie gclioo^amen/en 3511 bejBonb {jouben/ bertoonen bat 3ij beel aan F)ft berbonb tjebbeu/en een rigtnbum^oD# 3i)n. SCI# nu get bolB bitboorftel ban(0ob aannam/500 beben be mee#» ten öquot; maar met ben monb/ en met uit een berlicljt/ getuiilig en op» regt Ijarte. OEn bc Inare geloobigen berBlaarben be betpligtinge/ bie op ï)cn lag/approbeejben bie met bol genoegen ; 3Ü berBlaarben ljunne op» regtigfjrib in be niibe^Banbrliiige met 45ab/ cn ljunne grluilligljeib en lja?« telgfie genegenfjeib ban il?ob te geljoo^amen/en Uietenöe bat be uitboe» tinge niet in Ijuniie B^acljt toa#/ maar in be Bjacfjt ban lt;l3ob/ bic Ijun ^et biillen gegebi n habbf/ en (joorenbe/ bat (èob ljun Beloofbe/ bat Cjij l)et boen 3oube aan alkn/bie met üfem in Ijet berbonb Uiaarlijli traben/ 500 gabeu 3e 3icft in bat berbonb geVnillig obrr/ en berhlaaroen bat. De Wet - XXIII. Of de Wel der lien geboden is een eeuwigdurende regel, en ook ookquot;nu'intM ^et T. alle ware geloovigen verbindt?

hetN.T. Cer toij op be3E brage anttooojben/Dienen be3E bolgcnbe 3afien boor» herbinden lDt aangemejfit te biorben.

de Heide- J. (©e llPet bcr lirn gcBobcn al# ban ^inaf afgcfionbigb/berbinbt be pen niet, ^eibeiien niet/bie je nooit gefjab (jebBen. Rom. 11:12, Zoovelen er zonder Wet gezondigd hebben, ©e toet be? nature i# ljun tot eene toet; maa? bp iPet raaftt allen/bic in be iSc?Be sijn/allen/bie Ijet IEgt;oo?b 4amp;ob# öeB'

ben/

-ocr page 63-

Van de Wet Gods iu 't gemeen. 45

Den/ cn öe I©Et ooit Bc66cn gefjoojb/ tot beien Inocbt be i©ct flefp^o»

ftcn/ bejcn lirjbinbt 5(3/ aliS op jullie manicre grgeben.

2. fijet funbamcnc ban be iie^binbtenipfe be^ il^Et ig niet/ombat bcHetfun-rebe Ipert/batbit jjocb cn bat fttoaab ig; luant ban tnap f|et gccne ©et dBob^/maar bcrrrtic; cn bat öe rebe aan ben cen lecrbe bat goeö tuap' biudienis-joube be anbec uit be rebe/bie in ben inenfclje betbo^ben ipi/oocbetien ^1Uo(ls bat get filnaab taap; maar tjrt funbament ban bp^binbteniéfe 1? het

bebel gt;l5ob^/be openbaringe ban ben Inille ^obiS/ombat 45ob bit gebo-ben/ cn bat be^boben tjreft; joobatbe auttjoriteit ban ben a?gt;ct0pbcrpn gt;0» nen tuille berbinbt/ cn be menfelje yet) bien onbejtarjpt/ soobat .;ijne goebe baben jnn geljoorsaamljeib/ pn 5t)nr filiiabe baben jqn onorfjoorjaamtinb.

3. ^feaalit onbe^fcljeio tu^fcljcn be geboben in sic^jelbe/in ijunnp (toffe/ sommige Inoorbpn pn sin/ cn tugfcljen be bctopcgrcbenen/ luaarboor 3P aangebton dighedsn gpn luo^ben ; be bctoccgrebeben/ bie genomen jtin ban omftanbigtjcben rakeu ons bie bp 3oben alleen raaftten/namelijft/bie u uit Cgyptc ben biengtljuisc n,et;-uitgeleib Debbc. '©Ebcnïit bat gij bien^tfinccljten in €gpptp gptapept ^jt.

lt;$p fiplofte ban Canaan/ rn biepgdijftc/ raften ong nu in be omftanbigfjeben niet; maat alleen 300 bc?re/bat tug boor be taelbaben 43ob£ bprtuabUc^b moetpn tnorben tot geDuorsaamfjeib. ©otl) of be beUieegcebenen ong in bie omftanbigl)pbpnniptrafipn/3oa blijbenen bfjbinbrn nogtangal be geboben.

4. ^clOft be i©pt toen niet gegeben tot cen bejbonb ber tue^ftpn/ 500 Onbe-Ijccft je nu ooft sulii een ap3igtc niet; maar be onbeHrerben/ geigu 5e toen z(jnrinhet oiibe,? Ijct berbonb bej tac^Uen tuatpn/ en bijgeliolge onbe^ be UIgt;et/ atg verbond ben inljoub ban fjet bpibonb be? Ine^rien bootjlellenbe ; 500 5ijn nu 00U fceJivver' flfle onbeHre^bcn onbe.: ijet berbtmb bi\2 bie^Urn/ cn 500 onbe^j be IL^et in gejegben op3igtc; en gclijlt toen be IDet l)en brcboembe/30a uall nu;

maar gclijli turn be IDet ben baiibgenoaten gegeben ig alé een regrl bej lebeng/ aljoo oofc nu ; en grlijft be bonbgrnooten/ torn be IDrt obe^treben-bc/ obc? 3icö fc^ulb en it^attaaarbigljcib b^agten/t'cljoon be 23orge bc3elbe qI ban Ijen af/ cn op l^em obergenomcn Ijabbe/ 300 10 be iPet uuh nu cen regrl beg lebcng boor be bonbgenooten/en 3n obertrcbenbe/mahen 3icfj ftljulbigen ft?afbjaarbig/iii 3iclJ5elbGn pn baben aangemp?lu/(cl)oon Cll?ip-tug/bp '25o^ge/bc3elbe airecbe ban Ijen af- op Cjtm obergenomcn cn bolbaan Ijeeft. ©e fl^et bc^fjlaajt |)en fcfjulbig en ftjaflnaajbigop iebere obejt^ebin» ge/fdjeon ficn ban be gemaaftte fcljulb en ft^af b;ijgcmaaln lieeft.

5. lt;J5eljjft toen be IPet aan be bonbgenaoten niet gegeben ig'om baa?» ^®tWetis uit gcccgtbaarbigb te tnorben/300 i^ 3P ocft nu baartop n»Pt grgeben ; vln onf6* tuant 3g ig boor 't bleegc!) ftjaclitcloo^ gemaafit/Kom. VIII: 3. da ruit

6. il^et blhftnu a I 300Uicl in t'gpquot;r geft?etigt)Pib/al^ in vaard'jrt 't lt;0. (C. il^ct ig J©et/ regt i|é regt/ baarin ban nietg obcrgp;ie!i Inoiben ; teworden Inij 3Jjn nu al3oo toeinig b^ij ban be rigcut cn (lienqljrib be? IPet/ als ui.

OEn be opccgtc gub3aligljeib tr? gobsaiigenin t)et 0^.^. toap toen 160b al* haarri-300 aangenaam/ cn jjaböe al 3ulfte genabtge bclooninge al^ nu in't .J®. (fC. 8ear-

ff 3 7*

-ocr page 64-

46 Van de Wet Gods in 't gemeen.quot;

De wet 7. oeloobioen liart Ijct (0. (C. be 113ct obertjebenbe/tnaren ober» behoudt^ ttiigb/IjabbEn fmarte en tDjocginge be? confcicntie/liprbjfembingen ban tu\ge\uie (Pob/Babcn om brrgebingp/iocl)tcn bprjopningc/rot bat be ^ppre bJpberoin kraL-ht. brrbp tot Ijpn fpraïf. v!?p gobjaürjpn in 50quot; ban alle bic onrcoprin»

gpn pn brlnptiingpn/lDpgcng aUprt^pbmgp/ nipt iiippj brjj ban jtj in't (0. Verbin- 8. Verbinden i^/ bat be inpnfcfjp boar be tiiptgpbenbe autl^oritcit i|?ob^ den.wat gejj0lI[,rn te gehcar5ainEU/en 500 F|ij obcrtjppbt/bat 1)1) fcljulbig

be fl^affp te O^agpn.

Wat af- 9. Afschaffen gefEfjiebt (a) of boor opF|oubinge ban beramp;inbtPin's'fe/om-schaffen bat 5E maar tot 5UIUE11 tijb top gpgpbpn Inaé/ En na bien tijD gppne bjpt joiibp ;i)ii/En alsoo gppne ft^aclK iiipp? fjpbbpn ; jaobanig tuaren be tere» moniëlE tncttni/bJE tot op lirt (igcfiaain ban bie fctjabulnen/

mopptpn burpn en nipt fanppr. (b) Of boor bprmetigingE En Ijrrroppinoe ban ben n^pigpOer ban sullte bipttpn/bie sonbe? bppalingp ban tijb ge-genpn tnaren. (c) lt;0f boor 't geben ban bictten/ bie be anberc regt conrmrie ^lin-'pn met luelfte bp borige niet beftaan Ininnpn.

Verschei- XXIV. De Socinianen bpjlupjppn be 11?et geljeel/ gouben 5icl) aan be 'inet dene ge- {jep iiatutE/En üupgpn baarbft be Uiet/ bie €h?i#tiié aan be Clj^iptpnen ge-overde geben heeft/en naar 5quot;n gpbnplpn eene iiipulne luet is/bejfcfjidpnbe ban Wet. tiic op .^inaï gegrben ig. De Papisten ftjjjflen Ijpt tlupebp geamp;oö uit. Anderen be^biprpcn IjPt biprbe geliob. De Antinomianen berbieEpen mebe ([eljetl be BE»et. ©ejp 51111 of losse en godlooze menfcijpn/ bie allc gob5al!gljeib berfma-brn/en be Clj^istPiijije bnjliPib gebjuiften tot alle angpbonbpnlieib ; of f]et jijn bPïiillien/ die de godzaligheid Daocftaan ; bp5e ïpggen bat het nipt ge-oorloofb t|S iets te boen of te laten/'t geen be toet gpUobpn of lip^boben fjeeft/ en bat allen moeten oefenen be bpugben bie in be l©et grBoDen 5tjn ; tnaaj niet ombat 3P in be llEgt;et bejboben of gebobpn 31311/ombat/spggpn 5e/bie |]3et 3praël alteen gi geben luaé/en in 't (C. ganfcljpïrjft nipt berbinbt; maar bat mpii nu allp 3anbpn mopt laten/en alle beugöpn mopt bopn uit en» firle liefbe lt;ï3obs/ boor be 5albiiioe beó 1^. ipppptps/ Dip bpn gplooblgen nu alie bingrn lerrt/ en alles in Ijen Uirjlit luat C)eni buMbcljagelijft i-J/sonber eenigp bpröinöpnbp fi?acl)t ban bp lE»er. l^!t tjppft al^oo pen'fcljijn/al^of men 't in öe 5alïe een»? inaé ; maar bie ftellingEn geben Doet aan be gabloo5en boor tjunne goöloo^fjeib/'t Ipibt af tot gt'P5tb?ijbettj''t maafit be taare geiligljeib te 5oefi/bat be ren geoorlooft ftelt/5al be anbere ongeoorloofb reftpnen'en bat al op be inöeelbingp ban be 5albinge be? ï^. «öepétp^te hebben. Cn 't i^ tpgpn het ÏDoo^b/ 't biclft be 3onbe noemt dvofxla anomia, onbiettigheib/ en leejt be beugö te boen boor bp bpjbinbpnbe |jracl)t ban be 113et/ Vnellier inhoub is liefbe. oHn Brljalbc bit/ 500 3al men 5Plbcn iemanb Bewijs 1. ban 5oobanige Antinomianen binben/bie nier aan bejfcheibpnp btnalingpn De wet bast ip. (ÊP^t ^ulipn Inn be inaarheib bebestigin/en ban bese blnalingen wjften1'0tuebpjlpggen. ©at be lipteen eeubiigburenbe regel i^en bl|jft/blpt albu^: verbindt. XXV. 1. ©e i)3et ber nature blijft en becbinbt alle menfefjen. Eom.

II:

-ocr page 65-

Van de Wet Gods iu 't gemeen.

II: 14, 15. Su/bc i©ct öc? fieu gcamp;otien i£ in fuöftantie/niet in ma»

mere ban gebinge/ öejelföe met be met be^ nature/ 500 iieramp;inbf en liljift ooit be ©et ber tien opboben in be bagen ban tjet JS. ^te^tamcnt.

2. ©e IBet ié falrmneel aan be ilifjftc oegelien jonbej renige bcpalingc Bewijss. ban tijb/nooit cr renc Ije^roepinge ban bie IBet grfcijitD/nooit is d° et renr contrarie-biEt gegeben/ toelfie öie omftoot; bicg ütijrt be iL^ct geven. 30a lange baar ecuc ïie?He in?/ aan Uieltic 59 beftenb gcmaafït too^bt. Bewijs3.

3. 5?e i^eere SEejns brrfifaart Dat De U^et Dec tien geboben niet i$ afgefefjaft/ maar Oat ;c te alien tiibe een bcrbinbenbe regel blijft. Matth. V : 17—19, Meent niet dat Ik gekomen ben orn de Wet ofte de Propheten te ontbinden ; Ik en ben niet gekomen om die te ontbinden , maar te vervullen. Want voorwaar zegge Ik u, tot dat de hemel ende de aarde voorbijgaan,

en zal daar niet een jota, noch een tittel van de Wet voorbijgaan , tot dat het alles zal geschied zijn. Zoo wie dan een van deze minste geboden zal ontbonden , ende den menschen alzoo zal geleerd hebben , die zal de minste genaamd worden in 't Koninkrijke der hemelen ; maar zoo wie dezelve zal gedaan ende geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in 't Koninkrijke der hemelen, ©at ijier niet gefprolien luorOt ban be ceremoniële loet/ ülijHt Daaruit/ ombat Ciijifitn^/ ijrt lioci)aam / Die ontbonDeu Ijeeft / Dat be SCpo^telcn Die gepreDiHt ijeüücn al|S afgefefjaft/Dat Ijij De minfte niet iö/

Die 5e afgefdjaft lionDt/rn Dat teert/ Dat iiij De mrepte niet ié/ bic 3e uu ooftleerten Doet. ©at CijJ'SHnp l)ier fyreeftt ban De morele l©et ber tien geboDen/ ülijlu en uit tjet gr^egbe/ en uit tjet bolgenbe/ alltiaac Clj^ipiup berfcljeiDcne van die geboden aantrelu/ Den regteu .iin ber»

filaart/ en ban De balfclje uitleggingen Der ouben juibejt. ©e^e i©et fjerft €l)ji?tu? vervuld. Dat ié niet te peggen/Dat ï|i)/Die bolDaan tjeö»

öenDe/ boor jijne DaDchjlte geOoorsaamfjeiD/ Die afgefdjaft ijerfr/ O' Dat Üjjj Ijet onbolmaaftte aan De IDet heeft beramp;etejD/ en een bolmaafttec iBet öt,ffr grgeben/ maar berbullen ié Doen. Zoo wie dezelve zal gedaan hebben, Rom. XIII; 8. Die den anderen lief heeft, die heeft de Wet vervuld , Gal. VI: 2. Vervult alzoo de Wet Christi. 2oo vervulde ^aulu^ bet Euangelium, Rom. XV : 19. Het Woord Gods, Col. 1:25. ©e3C U?et jegt CÖ^iétué Dat Cjij niet ontbindt, ©at met een tittel of jota ban Die i©et voorbij zal gaan, maar Dat De^elbe binben 5a I tot dat hemel en aarde vooibij zal gaan, Oat Die een minste geboii, m tegenftellmge ban 't grootste gebod, Matth.

XXII: 38, oiltöinDt/be^luejjit/Dat Die de minste in 't Koninkrijke der hemelen ^al 31311; Dar ié: fnj ;al e: niet in ^ijn/geltjlt De laatite te 31111 bac ooft üeteeftent/Matth. XX;1G. Luc. XIII: 30. gooDat Ijieiuit onUieDe?» ftjreftclijft bfijftt/ Dat be lli?et ber tien geboöen een eeutoigDiirrnbe regel ié.

4. De Cjeere giejué gcbieDt Ijet goeDe te Doen/ombat De l©cr iiillié uewiisé. eiédjt; Dieg Blijft De U?et eene berbinDenöe UPet. Ziet/Matth. VII: 12 ,

Alle dingen dan, die gij wilt dat u de menschen zouden doen, doet gij hun ook alzoo, want dat is de Wet ende de Propheten.

5. m

47

-ocr page 66-

48 Van de Wet Gods in 't gemeen.

Bewgs5. 5. iPc onbe^oub'^Cic öe Ö£»ct ber ^cben fn Tjet 40. lt;amp;. too?bt obc^al boorocfttlb cn aangeb^ongen. 3?c5e plaaifeji sjjii nifnigüulbig/5ui» len ailren rnitge tioorftfllen.

Eom.Ilï: A. Rom. Ill: 31, Doen wij dan de wet te niet door het geloove? Dat zij verre, 3'- maar wij bevestigen de Wet. ©e SCpoptcl haböe/b. 24, 28 gejcgti/Dat tDtj om niet gcrEptUaaröiob üJu^öen/uit ;niiE gcnaöc/baoc bc be^la^finge/bie in arfj^gtii^ Scjuié i?; bat be menfi'lje baoj öEt gcioolje grrcgtbaarbigö luojbt/ Soutier be tuerften be? !l?gt;er. l^icjiiit ilelt liij een tegenme^pingeboo?: doen wij dan de Wet tc niete door het geloove ? tt.iaüt be l©ft ons ban niet mecj ? ïïjrbbrn Unj ej nn niet meer tnebe tc bom ? Sfé afgefdiaft? ^ictnanb ftan tjie? ernior bebcnfimae Ijcbüen/ of br 2Cyo^tel (licc uiet fp^eeftt ban be ceremoniale toetten,'bttoijl in Dit geïjeele Uapittel nieté ban bie gefpjoften luo;bt/ notfj ooft in Ijet bolgenbe Uapittei/ alluaa? fjn fpjeeftt ban bc regtbaarbig-maiiingp SCb^ahatn? ; en ouli ombat öe SCjjoisItrl met ^ijn antüiaojb : dat zij verre, enz. toont/bat Ijij fpKcftt ban eene uiet/aan toelfte taij gcöonbEn jijn/ taelfte grene anbere ftan ^ijn ban be seöeltjftE l©et be? tien geboben/beiutjle tnij gatiècl) bjrj 51)11 ban oe ceremoniele. ©e;c llBgt;ct be?Rïaait ï)ii/ bat taij boor lift gelnobe tot regtbaarbigmaftinge/ ^onbe? be toe; ft en be? toet/ niet te niete doen , niet bc;üirjijni/affcljaffen/lt;naar bat wij ze bevestigen, bat is: bejbliiren/goebfteuren, bat toij aan be^elbe gegouben 51)11; toelnietoin baa?» boor geregtbaarbigö te too;ben/ maa? als een' regel öe? leliën?/ om on^ in be Ijeiligmaftinge/bje met be regtbaa?öigmaftingc gepaa?bgaat/te bejlieren, Kom. B. Rom. XIII: 8—10 , Zijt niemand iets schuldig, dan malkanderen lief te xiil: hebben , want die den anderen lief heeft, die heeft de Wet vervuld. Want dit,

Q_IA '

gij zult geen overspel doen , gij zult niet dooden, enz. wordt in dit woord als ia eene hoofdsomme begrepen, gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven... zoo is dan de liefde de vervullinge van de Wet. 3?gt;e lia^igct'telbe pügt buo? be Cli?i9tenni is tieföe; öe ceben ö.ia:ban i^/ombat be ©et ^et eigclit. (!;n toat ÏDet ? lgt;c IPet be? tien geboOen/ toelfte be?biebt obe^fpef te boen/ booben/ ftelen/ balóel) getuigcui^ geben en brgeereu. ^oo 51)11 ban be Cf)2i|Btenen aan öe n!gt;et brr tien gebuben berpligt/ als aan een' regel be«5 lebené. Gal. V:i3. Gal. V: 13,Maar dient malkanderen door de liefde, want de geheeleWet wordt in één woord vervuld, namelijk in dit: gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven. i^icr lno:btlncbe?oin beorfeninge ban be liefbe aange» ö^unpen/ ombat be ifeet l)tt cifc|)t/en too^bt getoonb/ bat l)et bie toet gt;«?/ bie liefDe tot 5ijtien naagte alé tot vcfoelben eis?cljt. ®at nubielBet be ï©et br? tien gebaben i^/ bljjftt uit Matth. XXII: 39. SKltoaar be E^eere 5ujï op be brage/tuelft |jet g:oote geboö in be li3et toaö/ be ®et in ttoee ge* iamp;oöen be?bat/toaajban het tmeebei^at/'ttaelft be SCpoptel Ijie? aantjeftt. Eph.vi: Eph. VI 1—3, Gij kinderen zijt uwen ouderen gehoorzaam in den Hee-1-3. re, want dat is regt. Eert uwen vader ende moeder , ('t welk het eerste gebod is met eene belofte) opdat het u wel ga, ende dat gij lange leeft op de aarde. gtjn be ftinbeten geijonben ljunne ouüeren te geljoorsamen/ cn moe»

ten

-ocr page 67-

Van de Wet Gods in 't gemeen. 49

ten ;ij tiaajtae aangejet Uioiben/onibaf J)et tJÖföe ocCquot;^ Oft ci?cf)t/cn erne tirloftc öaajbri ac^urob tao?ör/3aa filijft ban be 113et een cegcl ban on^ lebcn.

E. Jac. 11:8, Indien gij dan de koninklijke wet volbrengt naar de Schrift: jao. ii:8; gij zult uwen naaste liefhebben als u zeiven, zoo doet gij weL vs. 10, Want wie de geheele wet zal houden, ende in één zal struikelen, die is schuldig geworden aan allen; want die gezegd heeft, gij en zult geen overspel doen ,

die heeft ook gezegd, gij eu zult niet dooden. enz. IDe SCpopref roont/bat bie i©et een regel bes; (eUenp/ met ao^b te ftenren bat jij luel boen/

bie je Ijouben/ en bat litj aan alle opü001quot;quot; 5'c5 bejanbiat/ bie in één ftjulftelt/ en bejftlaa^t/ bat jjij ban bie U3et fp^eetit/ bie obe^fpel/ buab» flag/enj. Urjtiubr; bat nu té be IDi't be: tien geboben/500 i^ ban be ll?et be? tien geboben een ctnüiigöurenbe tegel/500'inel in öet (,C*

até 3e toa«? in 't lt;amp;. lt;amp;.

G. 2Clle ^onben/ btc öe gelaobigcn boen/ jijn alie.Jtreöingen ban be Bewijs ö. !©et. 1 Joh 111:4, De zonde is ongeregtigheid ; ontaettigtjeib. Rom. IV: z.oa-15, Waar geen wet is, daar en is ook geen overtredinge. JSn/begeloO' ovenre-liigen in l)et 4i5. (£. boen bageti)lté janöc. Uoh. 1:8—10. 1 Joh. II: 1. dingen Jac. 111:2. lt;ÏIgt;ielt;? blijft ban be l©Bt een regel. Wet. e

Uitvl. 1. 2?tj jonöigen tegen be l©ct ban CO?f?fité/ inaaj niet tegen uuvi. j; be ll?ct be? tien geboben. Antw. ©e IBet ban Ct)2istu^ ig öe^elfbe Antw. i©cr/ bie öe U?et be^ tien geboben ig. Ctj?i^tu^ Ijeeft geene anbere n?et gegeben; Ctjiiatu? Ijccft bie Il?et bej tien geboben gcgcben/l^ij Ijeeft jitl) bie? tnet onbejbiojpen/en bie bolinaalhefijH beleefD/en on^

öaa^in een boojbeelö nagelaten; aljoo eene lebenbige l©et. Camp;?i£-tu^ Ijeeft nooit b^qljeib gegeben een eenig gebob be: tien geboben te obrjtreöen/'t 51) boobflag/ecfjtbjeften/jlelen/EU3. ^aoöat be l©et ban Ch^iérn^ is be Jl?et be? tien geboben.

Uitvl. 2. gonbigen i^ tegen öe lieföe ban Cfj?i^tuj? te boen. Antw. (a) uitvl. ö; 't 3l£« f)ct sclfbe/ tegen be liefbe ban Cfj^i^tuc/ en tegen öe licföe 45ob^/ Antw. en tegen be J19et te 3onbigcn/bie lieföe tot 45oö en jjjnen naaste ei^ebt.

(b) (0oft be geloobigen bejS (0. JJT. sonöigben tegen öe liefbe k(5ab^ en Cö?iptu^/bie be3elfbe i]a gisteren en fjeben. C)un geloobe \nap Ijet self-be met oité geloobe/'t In cl ft tae?ft3aatn i^ boo? be licföe/en Ijnnne 5an« ben Itiarcn tegen fjun geloobe en liefbe/ bie öeilig^eib bo?be?ben. Dé lirfbe isl ooft eene betaeegreben om niet te jonöigcn/ en om Ijeilig te leben/ 't Ineïft een leben naar be iBet.

XXVI. Tegenw. 1. Jfêien in öe 3alte eeiig/ beiöe b?ingen op Ijeilig- Tegen i inafiinge; of öe eene l)ct op een anöeren g?onb boet ban be anbere/men moest malftanberen baa?in bjagen. Antw. (a) ü^it be oube taal ban alle Antw btaaalgreisten. 't Is al oud, men komt in de zake zelve overeen ^ heiligheid, daar staat men beiden op, daarom verdragen , verdragen. üPat Ijeeft een fcfjoonen fetjijquot;/ bie ban toeten te moebeferen/ bat jijn b?eeb3ame lie* ben/ maaj bic sitlj boo? be tDaa?f)i,ib in 't gcregt bcgeben/ bat sqn jlijfftop« II. ^ iifrt.

-ocr page 68-

50 Van de Wet Gods in 't gemeen.

pen. iPao? Dcjcn fcfjaoncn fcljijn jocftcn 31) gunne öUialinaca te fnacrjtig^ boo?t te jctrcn; aïg öic ban Dc alirjljanb genomen ö^öBen/Uan ftan men öe gesanöE leere niet be^bjagen; maa? men behaagt be getroutae leeraa^ ban be pjebiftfloel te^ ftab uit; bat tuagTt efnbeüan be bejbjaagsaam» ïjeib be? iSemon^anten. (b) ©e gionb taaajuft/ en be mantetc oy inelfie be IjEüigmaftjnoe gefcljiebt/ geeft bejclbe ftet fatfoen/ (jet taarc taesen. 3^ men in o?onb en maniere niet een^/ men bejfcöilt geljeel en al; yaptjircii/ Socinianen roepen ooft ban tac?ften en fteiïigöeib/ baar men toclj men» fcöeii-insertingen bolgt/en jonbc? CÖ^'^tué/en jonbe? taaar geloabe in CÖ?i|tu^/op eene natuurlijfte toijse be beugb p?actifec?t; jal bat ban ooli al goeb fjeeten ? (c) men be liefbe ban lt;Cfi?ij»fu^ tot eene n£gt;et fteft/joa legt men ben g?onö tot alle bejtoajringe in leere en ïeben; bat be eene acljt te moeten boen uit lirfoc tot Clj?iétu^/ jal be anbere achten uit liefbe tot Cfj?i#fu^ tc moeten laten, ©c liefbe tot Cö^i^tuö jal bsn eeucn tot bit aanzetten/en een anbe? tot biat anbe^S; taant be liefbe f)ic? onbolmaaltt/en eigen 5111 taeet sicifj fuamp;tpl baajonbe? te mengen/joobat fjer in fommigen op gce^tbjtjberije uitloopt. ïlit alle bejen btriftt/ bat men tael met g?aoren e?n]St moet soeften naa? ben gjonb en maniere ban be (jeilfgmainnge/en in on^ ^eiben/en in anberen/ee? men jicö fèe?Helijl{ met öe saobanigen bejecnigt. 30 iemanb sbiaft/bacö lee?' jaam/ bie ftan en mort men naa? omftanbig^eöen ber saftcn be^bragen.

Tegenw.2 XXVIL Tegenw. 2. ^Ben Bjengt bele teft^ten tegen/ bdnclfte bejiila-ren/bat be geloobigen beé 4®. ;C. niet 3!]u ontie? be ï©ct/taaarban be boojnaamfte üe;c : Kom. VI : 13. Kom. VII : 6. Gal. III : 23—25. Gal V:18 en 23. 1 ïim. 1:9. (Op öe^e en biejoclfjlte sullen tytj eergt in 't gemeen aiittooo^ben/ en ban iebcre pfaatfe bellaren.

Antw. 3in 't gemeen Dient aangeme^ftt: 1. ©at Jpauiuji te buen Ijaöbc met 500» banigen/bie be morele en ceremoniële tuétten ineen fmolten/en bie uit bat boen ban bie toetten/(luant jij Inigten fcljabiiUJen en ligc^aam niet te be^eenigen) Ölli!nc regtbaarbigOcib en regtbaarbigmallinge sacöten. alia be Sllpo^tel ban be?lilaa?t/bat be geloobigen niet-jijn onber be iDet/ 500 fp^eelk Ijij fumtijb^ liau be ceremoniele taetten/betoijle Clj?iptu^ gefto-men tuap/en fomtijb^ ban be BDet be? jeben/alö eene couOirie ban bejüonb be? toe?ften/gelgfr be soobanigen be 10craanine?ikn; jooöatin bic plaatfen niet^ irlnaaruit mm soiibe öefluiten bat be geloobigen bepM^.^C. aan be IBet be? jeöen niet geftouben ;ijn/ alg ren regel fcej! Icbenj?.

2. 4,Hen moet be JDet aanme?fien/of in Ijaren ciscï)/of in't aogme?!! en einbe toaa?tOE jij op J^inaf i^ gegebcn. ©Ebiijle fjet Beclb vöobg één i?/300 ijS ooft be Ijeilig^eiD één; bieg i^ be JDet/Ineilieboimaaftte fteilig^ Ueib boo?|l:cit/ in öaren eipclj be selfbe/ bic ^lbam boa? ben bal in boi-maaluljeib öcsat en amp;abbe/al£ eene canbitic ban (jet bf?ÜDna be? taer-ften; maa? 't oagiiie?lt en einbe/biaartoe 315 gegeben i^/i^ niet om eene canbine ban Ijrt br?£iu-:b be? mc?fien te stjn/maar om te 31)11 een regel

beö

-ocr page 69-

Van de Wet Gods in 't gemeen. 51

öetf lebenj? boo? be Bonöoenootcn gcnabfbcjamp;anög/ trie boo? be bo(-boculnoe ban gcrcotbaarbigti luorben/ eii be jallgftcib bc?ft?tj»

gen. ^Ten opjigte ban rrrfle jtjn be gcloobigcn nict onbc? be U^er/

maar ten opjigte ban Ijet laatflc. €ti be i©et öquot;quot; een pribilegir/

't fjj blijbfc^ap 3oobanigcn batten rn liefelrjöen regel te Rebben;

en gelijf» 5ij in sulfien opsigte ban be Hlgt;et niet ontflagen spn/joo taiifen jij e? ooft niet ban 3ön ontflagcn/ 3Ü Rebben be Jli)et lief/#) ip öquot;'! bf?tnaafi; maar aUe onberiee?ben/ ooft in jjet {£./ al jijn 5tj nu b?ij ban be ceremoniële toetten/ 500 3tjn 3ij tocfj allen onbe? get bc?bonb be? hie?-ften/ en onbe? ben eipquot;dj be? ïl^Et alé etne canbitie bedelf?/ en betnijlc be UPet boo? get blregcJ) ft?ac!)tcloo)ö ip/ 30a 3gn 31] allen onber ben bloels/ ban toelfien be gefoobigen boo? lt;Clj?igtu^ brtjgemaaftt 3yn.

3. lt;©e geïoobigen bep lt;0ubcn ^Te^tamcnt^ toaren onbe? be J3rgt;ct br? ceremoniën/ niet al^ eene ft?affe be? 3Dnbe/ maar al? onber eene liefelgfte Uicgtnjj^tcr cn ïee?mce^terrg tot Cö?i?tu^; 3oobat be geïoobigen 3icfj baa:obe? 3ee? bc?Dlgbbcn/ ben ï^eere baa?booc banfiten/ en met g?ooten lii^t bie plecgben; maa? 3n toaren niet onber be i©ct in Baren eigcf}/ alp be conbitie bejS be?bonb^ be? b]e?rien/toant 30 toaren onber get bcr-bonb be? genabe/ 31J pabben OLfyigtug/ bie gisteren en fteben bcsclfbc igquot;/ tot punne rcgtbaa?bigmafiinge/ 35 ïjabben |)et3rlfbE geloobe/ ben selfben lt;!5efj5t/ be 3ctfDc Ijriligmaftinge/ ban toclfte be IPet een liefelgfic rrgei toag/3Po toe! al^nu; öe trgengctoo?pcne teïtjiten 31)11 niet eene tegenftel-linge tugfcljcn öct OD. en 43. (£./ maar eene tcgrnjlEÏlinge ban Dp3igtEn/ bic bribe? geïoobigen gemeen toaren/ 5Ö toaren niet onbe? be löet in Daren eicclj/ maar toel al^ een regel.

Jpagt nu bE3e anttooojben op ieberen teftgt/ en gij i|j bolbaan. Su 3u!icn toij ieberen trftpt op 3icfj 3elben indien.

XXVIU. A. Eom. VI: 14, Want de zonde en zal over u niet beerschcn; Hom. vi v want gij en zijt niet onder de wet, maar onder de genade. Antw. (a) ï)ie? ij gcene tL-genjlellinge tugfcFjen §et (0. en Ji. (£./ toant ooft alle gobbclQ03en 3ijn nu niet onbe? bc onbe bebieningc/ maa? onber be nieutoe. (©oft i^

e? geene tegciifiellinge tupfegen be geïoobigen ban Ijet JC. en be geïoobigen ban fjft $£•/ toant ban moepten naa? be3en teftpt be geïoobigen br^ (£gt;. ^T. allen gi'toccpt 5?)quot; tmbe? üe ïj^fcamp;appge be? 3cnbc/bat partije 3eïbe nict 30! taeftaan; bic# balt Ijet a?giniient ban 3elf^/taant baar ru^t be gclieele jtellimte op/ bat be geïoobigen b?n 3911 ban be lli?ct/

ombat 30 31)11 onbr? Ijst 5!5. (pl./cn toillca 31) be geïoobigen be^ O. mebe infïuiten en srggen/bat alle gelaobigen ban alle tijben onbe? begenabe 3;jn-be/ niet 3iin onbe? bc ÏDet/ 300 31311 ban be geïoobigen bcji lt;0. (C. ooft nict getocept cnbc? b? SJDer/ cn bu^ jtoorci! 31) Dunne eigene ftrllinge n-.n; toant 3tj sullen bat nict toeftaan ban be geioubigen bed aD. 0. (b) ï)e tegei^

ftelïinge i^ tupfcljen öcftee?ben rn onüeftec?ben. onbeftee?ben 3ijn on'

öe? bc UDct/al^ jijnbe be ei^cli ban f)ct br?£)onb be? toe?ficn/en baaroni

4? 2 UIls

-ocr page 70-

52 Van de Wet Gods in 't gemeen.

onbcj ben bïncïit; maar be ocfoobigcii 5Ö11 onhc^ fjct geiiabcbejüonb/in 't Uiclfte jij om niet ticrcgtliaajbigb tao^öcn/ uit jtjne penabe/ boo? be bcMngfinor/ bie in Clj?ipto ^511 ijf, ^|j jijn boo^iBcrpcn ban be allcnt' IjallJC VijiJe genabe/ 500 bat 51) l);ij 51)11 ban blocft/ en gebanoeni^fc of ijer^fcljappije be? ;onbe. aTljiiptu^ Örn bjijgcinaaftt ban be brjboc-nirnbe ftjacfjt be? i©ct/ en bie i^i) regtbaajbigt/ tjeiiigt J^rj ooft/ bie 111 a a lit ï^ij irlienbig/cn bat Irben Drej^clK obe^ ben boob, ^.ooöat niet onder de Wet te zijn, niet te ^rjn in Ijet bc?bonb be? tae^fien/ niet onber be bcr» boemenbe firacfit öer ïltgt;ct te 31)11/niet onber ben eipcfj ban be I©et/alp rene conbitie/ tuaajop be saligljeib jonbe befiomen hiorben. ©aar i|S prrne samenftnoopinge/ noclj gcbolg. IDie niet ^ijn oiibe? Ijet bejbonb be? tue^ften/onbrr brn ciiS£|j be? Il^et/afjS cene conbitie be^jelfjS/bie jijn coft v?ti ban be i©rt/aljj een rrgcf om öaa?naac te leben in Ijeiligljeib. pom. XXIX. B. Kom. VII :G, Maar nu zijn wij vrijgemaakt van de wet, over-V?l:6. inits wij dien gestorven zijn, onder welken wij gehouden waren. Alzoodat wij dienen in nieuwigheid des Geestes, endeniet in de oudheid der letter. lt;E»at Ijir? geene regenflellinrte i^ tupfcljen f)ct lt;©. (£. en J®. (C / iult;?' (cljen beibe? tiibgeloobigen/b(i)lit uit bejelfbe rebcnen op Eora. VI; 14 oegeben; be^öonb be? hie^ften be ce?fle man/baaronöec jijn be grloobigen boo? Ijunne befteeringe; maar R^cft Öen ban be be?»

bintenfsfe be? ce?flcn nian^/ be^ be?6unbB be? tnejften/Urggemaalit/en 50 obe?gaanbe fn ï)et bc?Donb be? genabe/50a bic oube man gun ge« fto?bcn/ bie jjeeft geene fi?acl}t mee? om te be?boeincii; maar 51) 31)11 tmbe? een nnberen JilQan/ namelijft/ Clj?iptu?;/ l^em aangenomen IjcB* benbe boo? get geloolie. 42u/50a b?|)grmaarit 5i)nbe/ 300 bienen 51) in nieutnigf)eib beg (öeesteg/ uit ren nieutn geejïteli)!! örginfcl/ in taare Ijci» liggeib; en niet in be oubFieib br? lette?/op be oube maniere/onbdicc?b/ rn onbe? !jct be?Donb be? toe?ftcn jijnbe/en aangebreben tDO?bcnbe tot eene uütDenbige bienpt boo? fcD?ift en b?eE3e ban be?baemenipfe. ©nö be n?et oeftD?beii te 3nn/ maalit niet b?i) ban be l©rt a!s een regel/ maa? be?binbt baa?naar in nieutoigljeib bes heeste? te leben. pal. ill; XXX. C. Gal. 111:23—25, Doch eer het geloove kwam, waren wij onder 23—2». jg ^gj. jn bewaringe gesteld, ende zijn besloten geweest tot op het geloove, dat geopenbaard zoude worden. Zoo dan de wet is onze tuchtmeester geweest tot Christum, opdat wij uit den geloove zouden geregtvaardigd worden; maar als het geloove gekomen is, zoo en zijn wij niet meer onder den tuchtmeester, i^ie? tuo?bt r):p?rg gc-5ciib / bat bie geloobcii niet mee? jijn onber be ii?et/ alp ben tucljtmrepre?.

Antw- Antw. (a) ï)at moepte ee?pt baptftaan/bat be5Cpop:tcl boo? be i©ct/ alp tucljtmeepte?/ br?ftoiib be ll^ct be? 3eöcti; taant aiibe?p ié Ijec be ge» llirlc 3 a tie mi^. n?i) ontliennen [jet/ taant be ni^et De? seben/ op siclj 3rllie naiigcme?bt/ maafit ganpclj geen getaag ban Cf)?iptup7 Dpcnamp;aa?t Cb?ip' U'p nipt/300 Itan jij ban ooft tot €ö?ip'tn^ niet leiben/ l)are tale i^:

doet

-ocr page 71-

Van de Wet Gods in 't gemeen.

doet dat. ©e SCpogrd fjcrft Ijet ontjc Bjjjonbc' op be ccremoniëïe toetten/ taelfce be 3joben liE^mengben met be be^ seben/ alpof ;n ban éene nature toarcn/ en scctjien uit Ij^t born ban bie gerigtbaajtitgb te toojben ; cn jij nu tot aTlj^tup fiefteejb itjiibe/Sjem erHennenbe boo: beu 4l5r5fi» a$/ 500 tailben 51) ebentnel Vnebr^om naa^ be ceremoniën/ naar be befngüe-nigfe/ naar be ferlt;jtbagen/ om baarnit geregtbaarbigb te luo^ben/ vet bit ben ocöeelen fi^ief boo?; naa? be.^e Ijunne opbattingen Ijanbelt be SüpoéteK met Ijen/en toont/bat men nit be tnejften be? öPet niet ftonbe geregt' baajbigb tnojben/maar bat be regtbaarbigmaftinge booj Cl);i?tup 1^.

(b) ilMt be^e bej^en aangaat/be Stipoptet tuil baa^mebe 5rggen/bat sij boo^ CÖ?'ptii«5 ftomfte be ceremoniële luetten noobig Ijaüben/ om öen tot C|)?igitiig/ bic jij afbeelbben/ re leiöen/ en Ijen in C^em te boen giloo^ ben; maa? bat luij/nu Cl)?i?tu5 geftomen i?/bc ceremoniën niet ban nooben Ijeböen/belBijle toij Ijet ligrJjaam ban bir fcljabulnen jelbe Ijebben; baa?om boet gij/ 45alaiiërp/ btuaasfelijlT/ bat gij nu Uieberom naar be ceremoniën toilt. Eer bet geloove kwam, niet be baab beg geloof»/ dj?i?-tu? aannemenbe; liiant bat Ijabben 31) ooft in het (0. (£./ maar Ijet boo^toerp bep geloofp/ Cljjiptuï?/ ftomenbe in ben bleefclie/ waren wij onder de wet in bewaringe gesteld, en zijn wij besloten geweest. JÖiet alpl in eenc gebangeniefe/ in een gat en Imil/ opbat jij niet ontloopen 5011-ben/ al^'of jij in een fttuaben en ellenbigen ftaat toarcn/ maar al^ in eenc beilige pïaatfe/ tie met een gceb ga^nijocn bejet ié/ beftanb om bc bijanben uit te ficerfn. 2irt bit Inoojb bejtaalb/ Phil. IV : 7, De vrede Gods zal uwe harten hcivaren in Christus Jezus. 1 Petri 1:5, Die gij in de kracht Gods hen-aard wordt. £.po bat in brlnaringe opgcllotm ic jrjn/een jegen en gelufiftigc ftaat is. 3;n be;rn ftaat tnaren ^n/tot op het geloove dat geopenbaard zoude worden , bat is: tot op Clpiptii? ftonnte. 50odc bien tijb i^ de wet onze tuchtmeester geweest tot Christus. (jEaictjt5 meeptej i^ niet een cipie?/ een raeptjuipinei^trj/ een garöiaan/ bie met flaan / ftooten en gclnelb aanb^ijfr/ alsof ^ij in een gt;ee? jammejlijften ftaat Uiaren; maa? 't taoojb tuchtmeester ren tiefeliilt lnoojb/ Ijet ftomt af ban ttuTs , naiSóf pais, pahlos een hind, en ban «/tu aijoo ik Icidc, onderwijze, baar ban baan: «/CO/17 agnoyac opvoedinfje, cn dycoyós agongos een leidsman, wegwijzer, TraiSaymyóspaidagngos, lö een bewaarder, een onderwijzer en bestierder van kinderen, en b;ulu uir eenc ^eer joetc cn jaclite Ijanbclingc/ gelt)ft men omtrent HinbejHcné liceft. ©c ©et be tucljtmccstcr of leibpman tot Cf)^iprult;5/niet bc !E)et bej ^eben op Sicij jelben aangeinr?ftt/bic openbaart Ctj?i?tus niet/bie Ijanbelbe 300 reebe? nier gelijft nirn ftinbe^ftens icibt; bic ^rgt: vervloekt een icge^ lijft/bic niet blnft in alles. Slijj fier Cuangelium aangebobcn tunjbt aan iemanb/ bic onbc: Tiet bc?bonb bc? tnejften ligt/ban ftan bc ï©et Vnel occafie gebcn/ bat iemanb/ boo? be il?et bejfcljjiftt tnojbenbe/ban bc-3Elbe bliebr/ en bat jjet Cuangclium/ julfi een onbc^fcljcppenbe/ Ijcm

3 tot

53

-ocr page 72-

54 Van de Wet Gods in 't gemeen.

tot Cö?«#tusS Icibt; maa; l)et ïciörn tot Cljrij»tiip fjft luejlt ban be cere-

moniën/bic Deljoorfii tot get CuangeHum/bie Icibcn tot [jrt gdoobe in n

; bugi taag be IPet be? ceremoniën cen leib^man/ecn onbe?toij5E?/ ti

een Bcftiejbe^ ban be fiinberen *öab«S tot Ctjjiptu^/ bie ftomen 3onbe/ opdat n

wij uit den gcloove zouden geregtvaardigd worden; bat lua£ bc joete leibtnge e

bQ ijcïoobigcn boo^ bicn tijb. Als het geloove gekomen is, a[jgt; 'n t

beu bleefcöe geopenöaa^b/ oy toeUten be ceremoniën sagen/ zoo zijn wij b

niet meer onder den tuchtmeester, ben teeberen leibéman tot CB?i^tu^; taant 1

be ceremoniën jijn ban niet mee? noobig/ belniile Imj be ^afte jclbe öcamp;Ben; Jj

en baajom ganbelt fiö ötaaagfeltjft/ bic nu toebejom boor be ceremoniën b

gcleib jonbe taiUen luojben. IDit öfühen Imj taat ö^eeber taillen jcggcn/ n

ombat get in belc jaften openinge ïtan geben. nit bejen ban i^ get open» ft

Ma}/ bat bic taoo^ben: zoo zijn wij dan nu niet meer onder den tuchtmees- t)

ter, niet scggen/ bat luij be ulet be: jeben niet mcc^ Ijefiamp;en tot cen regel ö

bep teben^/ maar bat Intj niet meer 5011 onbe^ bc ÖDet bc? cercmonicn. f

Gal. V: XXXI. D. Gal. V : 18, 23, Maar indien gij door den Geest geleid wordt, t

18,23. zoo en zjjj gy nje{. ^ wet. Tegen de zoodanigen is de wet niet. ©e 1

5Cpo^tcI segt/bat bie onbrr be JDet niet sgn/bie boo^ ben öcc^t gcleib 1

luo^ben; 50a 3ön 55 ban b?ij ban bc IDet, I

Aniw. Autw. (Onber be JlTrt te 31)11/ ip onfce^ get'u^fionb bc^ lar^ftcn tc 3Üti/ g

om uit bc luejfien Jöet be regtbaajbigmaftinge te soeften/bie baa? toclj c niet te üeftomen ip/ bcünjïe 39 boo? 't blccjöclj ft^acQtelooiS i^. daarom bie

onbc? be ESet 5!jn/3tjn onbe? ben blocft. Gal. Ili: 10. fgoo maren be g^loa« c bigen bc^ lt;amp;. {£. aï 500 tocinig onbe? be J©et/ al^ taij in 't 53. {C. (Die boor

ben (ï3Eegt ^obj? geieib tuo^ben/gcöficn becl aan Cö?'^in^/cn 3Ön 31300 1

bjij ban (jet bc^amp;onb be? taejftcn/cn ban ben bloeft/tegen be ;oobanfgen 3

ijJ be ïDct niet/ bic ïtan Jjen niet beiboemen. Daar en is geenc verdoemenisse 3

voor degenen, die in Christo Jezu zijn. Kom. VIII: 1. 't ü^eeft ban geen funba» ï

menr/iut btetDoo^beii/niet onder de wet te zijn, de wet niet tegen zich te heb- (j

ben, te tuiden ücfluftcn/bat men naa? bc iDct inet moet leben/bat men bie n niet moet ftellen al^ een regel be^lcbrn^. 3ia/bieboo?bcn öeeét gcleib tao?-

bcn/ in bie Ijunnc flatten fcö?gft be Cit'ilige «pcegt bc IBet in. 2 Cor. Ill: 3. 1

Jer. XXXI; 33. S5oobat bc ^eeiSt Ijcn boet leben naar be ïDct. goo be;re ig ]

get e? ban baan/bat 30 nier moeten leben ma} be tact sloren regel bcélelicn#. 1

i Tim. 1:9. XXXII. E. 1 Tim. 1.9, Dat den regtvaardigen de wet niet en is gezet, maar i

Antw. den ongeregtigen, enz. Antw. ©e apostel fteltrcgtbaarbigen en onneregquot; ]

tigen tegen malfianbcrcn; fjij segt/bat ben ongeregtigen be löet geftelb i

ip/ namelijft/ om pen te be^boemen/ te bc^fcöjiftftcn; maa: be rrgtbaarbi» i

gcn/3fjnbE in öct 'uejamp;onb be? genabe/jijvj b?ij ban be l)e?böem?nbe InacFjt i be? ièet/ ban ben blocR bej ï®2t. 't C'ebaïg ban i^ nier goeb: bicn tic lllgt;ct

niet gcftelb i^/om boo? bcsellic bejbfoelit en be^bocjifbrc tan?bcn om be 1

5anbe/bicn ij? be ©et geen regel bes lebenjj; 't laatiie ölgft/3tjnbc fjet i

ceritr boo? Cg?ig'tu^ toegacnomen. c

XXXIII.

-ocr page 73-

Van de Wet Gods iu 't gemeen. 55

XXXIII. Tegenw. 3.3?e UDet i# met Cf|?i#tu$ geëhibigb/ 300 fian sij 011# Tegeuw^

1 «u niet iJe^amp;tnöcn. Rom. X^, Het einde der wet is Christus. Antw. ©cSCyoé- Antw.

' tri lje^ltllt;ia?t öat öe 3Ioöen öcn Incg tot reot^aajbigmaftinge niet ftentiën

t nocö jocljtcn/ en baajam öunnc eigene gercgrigÖEib jocljren op te tigten/

e en be regtbaajbigQeib niet be^firegen; baa;op toont Ijij/taelffe fee

1 regtViaajbig^eib 6ab^ i^/ Inaajönp? men öc geregtigQcib fian tieftamen/bie

j boo? 45oö beftaan ftan/ namelijft Cfjii^tu^. ©c ^Cpoétel segt niet/ bat be

C JJ|)et met Cf;?i^tUÊï ftomfte een einde genomen fi^ft/be?nietigb itj en op»

; fjoubt. l^at ijS bezre baa? ban baan; maa? gij jegt/ bat CflJi^tquot;^ ÖEt einde

i be? I©ct if. Einde i«S gie? bejbullingc/liolfnaliinge. TBe l©et ei^cljt boïftome-

/ ne gcregtigfjeib/ en ^jaffe obe? be obejtreber^; be menfe^e mi be Il^et niet

' finnnenbe bc?VmlIcn/en baacboo? gecegtliaajbijb taojben'en ben eeultiigen

boob onbejlyorpen jtjnbe otn be ovic^trebingc/soo fiomt C|)?i^tué en b^aagt 1 be jljajifc/ bie be H^et b^eigbe/ en botboet aa n ben eiéclj be? l©et. Cf|?i^tn^

ftclt sic!) onbe? be llfgt;et/cn UejUult bie boo? babeljjfte geOoorviamQeib/soo' , bat be lllgt;et alïe^ eifcljenbe en breigenbe einbigt in CÖ?i^tu^/ alö boor S^ein

: boo? alfc uitberftocenen bolbaan tot regtvaardigheid, eenen iegelijk, die ge-

1 looft. Sao lno?bt Ijet Uioorb einde boo? bolmaftinge genomen. 1 Tim. I: 5,

Het einde des gebods is liefde, a^mbat nu be töet met Ijacen cijScfj en beb?ei'

ginge einbigt in Cfjeijitusi/ be Ue?bullmge/ 300 bolgt üaaruit niet/ bat jij I opïjDubt een regel be^ icben^ tc jijn booc be geregtbaaröfgbcn.

: XXXIV. Tegenw. 4. Joh. 1:17, De wet is door Mozem gegeven, de genade Tegenw.4

' ende de waarheid is door Jezum Christum geworden.

: I£5e lDetisboa?4Bo5cjiaan Israël gegeben/biecaafite Ijen ; maa?(£Ö?f^-

' tu^ openbaart genabe en luaa?ljeib/ bat ia boor aap/ 50a bat hnj nu met bc

i !Sgt;et niet te boen tjeamp;üen. Antw. SJIlé tai) Ijier boor be löet berjlaan/be Antw.

JDet br? ceremoniën/ ban ia (jet üia.ir/ bat 5$ onö niet caaftt/ bie taa# al'

ïeei) boor ^caci/ bie fsonbe in jicösellie be jalie niet geben/ bic jag op €ft?iptu^/ bie be genabe rn Uiaarljeib/in be ceremoniën afgefcpabulub/ aanö?engt. ^l^ toij boor be illgt;et be morele IDet Ueiftaan/ ban i^ be ^in:

.ïïïosetf [irrft be iBet ber tien geamp;oben gegeben; bat i^: boo? Qem/ al^ een mtbbel/ jjjn be tafelen be? ©et aan Sl^raël obeeïjanbigb; maar boor bic il^et Han nirmanb gecegtbaa?bigb tnorben/ bic brengt gcene'genabe aan/ maa? alleen Cljti^tuji boor 3rjne lijbenbe en babrlijfte gcfjoonaamljeib.

goobat Ijier geene tcgenftEllinge tn^fcfjen ïjet O. en Ijct 3S. (C /maa?

biat be HDct ban ^Boje^ niet Itonbe grben/en tnatCïjrifiiu^ al geeft; taant be geloobigcn in fjf t «1). (£. l)abben coft genabe en taaarfieib boo?

tuiS. ^irjuit ölrjïit/ bat l)ier niet een tooorb ié ban affcfjaffinge be? l©et in ^et ^5. {t. al^ een regel be^ leben^.

XXXV. Tegenw. 5. IDc getoobigen Qebben nu geen regel ban noobcn/ be- Tcgenw.5 I11 ijle be fi}cilige J?ec^t |}iiii alle bingen leert. I Joh. H: 27, De zalvinge, dio gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijlt in u, ende gij en hebt niet van nooden dat iemand u leere; maar gelijk dezelve zalvinge u leert van alle dingen, enz.

Aatw.

-ocr page 74-

56 Van de Wet Gods in 't gemeen.

Antw. Antw. (a) (De oelooliigeti oD. (SST. ïjabbcu noft ben ^ciligen aSeest/en Iniej- j

bfn boo? benjrllien gelEEjb cn geleiö. 2 Cor. IV: 14. Ps. CXLIII: 10. j^agtanjï t

taas be IBet tjun een regel. Ps. CXIX: 98—100. ^oobat boo? ben ^eegt gc» ^

lPE?b tc taojöen/ niet uit|liiit ren rrgcl/ lnaamaa: men gekib Vnojöt. (b) j

(E?c onbejlxnjvnge niet ban nooben te tjebben/iluir gpen regel lian leben uir/ ,

inaa? ten uitejite ben regel self nu te leeren Jfeunen. (c) 't 1©i'i nietjeggen/ \

bat 50 abfolut ganócl) geene onöe?tDrigt;inge in ecne ^a^P nn'c? ban nooben j

ftabben/ban {j-iöDen ^tj Ijet geljeele I©oo?b j3oCi^ niet mge? ban noaben; ]

tnaapom \11a0 ban ^iofjannr^ 500 öeyg met Ijun in bejen b?icf 500 bele bin- « gen te leeren ? .43aaa: 't tc seggen/ bat 51) boo? be sallunge bcó 45ee^te^

}jet Uiate ban Ijet Uaifcfje ftonben onüejfiennen/en op't seggen ban een an» i

be? nirt beljoetben aan te gaan; luar geeft bit tot beitne^pinge ban be lEgt;ct ?

Tegenw.6 XXXVI. Tegenw. 6. Phil. II: 13, Het is God die in u werkt, beide het willen ende het werken naar zijn welbehagen. -611 Gal. 11:20, Christus leeft in mij. l^ieruit befluir inen/bnö luerlit a5ob alleé in ben mcufctje/ en leeft Cll?i?tus in Ijeu/^oo heeft men geen regel ban nooben/lnaarnaa? men leben Sonbe. ©aa? tuij niet te tuerften Ijebfien 'baa? tjebamp;en Inij geen regel om naa?

Antw. te tnerlien ban nooben. Antw. (a) liEn ooft in fjet v©. bebe 43Qb/bebc Cipisjtug bat in be tnare geloubigen/ en nogtans taa^ be !Bet f|nn een re gel/en ban laas Ijet geen pribitegie boor Tjet 49. lt;amp;. (b) {^icruit joube/naa? 't peggen ban partijen/ bolacn moeten/ bat men mi ooft ^elf ben regel ban Cl]?i^tult;gt; niet ban nooben ïjaböe; maa? inbicti men nu bcïPct ban Ctj:i;ötuö ban nooöen ijeeft/niettegenjïaanbe bat Cjij alle^ in ongi Inejftt/500 bolgt baa?ban niet uit/bat men baajom benregcl beitoet nietbannoobenljeefc. (c) (Ï3e2t'puistcl fp:eefK ban be tuejftenbeoojiaaft/bie fjet lnillen/lue:ften en 't leben geeft; maai niet ban ben regel/ luaa;naa? mi] bjillen/üiejften en leben moeten/'t een fluit Ijet anbe? niet uit; ja/ombat a?ob fiet Itiillen en \ne?lien in ons ltie:ftr/;oo moet men zijne zaligheid uit werken in vreeze ende beven. vs. 12.

Tegenw.7 XXXVII. Tegenw. 7. 2 Cor. Ill; 6, 7, II, De letter doodt, maar de Geest

maakt levendig____Ende indien de bedieuingedes doods in letteren bestaande,

ende in steeneu ingedrukt... Want indien hetgene dat te niete gedaan wordt, it heerlijkheid was. ujie? toonr beJCpostel Ijet unöe:fc[)eib tusfetjen l)ct(D. iC. en tusfcljen Ijet l^rt ^ube is be lette?/cn bebieningebe^boobê/en i^

te niete gedaan, ©ie ban Doo? ben 43eeét leben/lnat IjeBüen öieban nog met be brbieninge be^ boobsV met be lette?/met bat/'t taelft te niete gebaan is?/

Antw. te boen ? Antw- ©e 5l!po^tel ftelt hie: geen onbejfcfjcib tujffcljcn Ijet (0. ((£. en l)et M- iC- 'üiant ooit 111 l)Et (C. maafite be 45ee^t be uttberfiorenen le-benbig/ en Oaa? tnaé eene beaieninge bes ^eeetes/ Uielfte i^ Ijet Cuengeli' um/ ^n hebben ooli be IPet ingrfch?cben m.bleefcljen tafelen beó Ijaiten/ 5ünbe? toelUe jij niet Inebejgrfioren tnaren grüuejst/nocïj be? fjeiligmahinge beeladjtig. Sier/ Ps. CXVÏ. 4jaaa? be Apostel maaftt onbc?fcf|eib tugfcljen be namp;et/500 morele al«5 ceremoniële/in !jrt uiterltjfte/50a alé Ijrt baar met letteren üefcD?eben taa^/en uittuenbig öebicnb taic?bc/En tugfcljen be

in-

-ocr page 75-

Van de Wet Gods in- 't gemeen. 57

inUicntii[je occ^iclpe geflalte en Betopflfngc beiS garten/ in oeloo^/ Dope en liefbE. jrot/ öat öe gegcElc inte?lijfte bebieninge/ jonbr^ boar bert lt;(5ee?t ÖB^ielb tc 31311/ maar een öoobe fEttec i$/ rn boubbe bpgenen/ die in bat uitejirjfte en liBcljamclglie Uiejït fileben Ijangcn/ en jicö öaariii UejgE» noegtien; 50a taa^ ftet taen/ 300 ig öet nu ooft; taant tuat ié be ïilanfi bsr tooo^örn be^ Cuangeliuin#/ be i^eitige ©aop en ^ilbonbinaal in jicfj ^ElUe/al^ be (i5eEgt baajboo? niet tac?ftt ? 3s l)et ban ooft niet ccne boobe en boobenbc letter ? i^Tegen bie uitejlijfte bcbieninge/ dij sjcïj .^elbe aangemejftt/ flelt be Stpostel be bebieninge/ boo: ben heiligen gt;J?ee^t bejielb en befijacötigö/ 300 in fjet (0. ^T./ altoaa? be lt;!5ecgt/ öottaeï fcfjaajfcfte?/ ooft incbetaejftre tot bc?{icF)tinge en befteeringe/ en bebe liun Cljjiétué/ be yele ban be fcöabuta-acljtige bien^t/ boo? ben geloobe om^etjen; bie fcfjabntaacljtige bien^t i? te niete gebaan met be ftomfte ban CÖ?i^tué; maa? bat Ino^bt ne?gen^/ nodj ooft flic?/ ban be morele j^et aïs een regel be^ leben^ gesegb/ bie blijft/ bie fcljjtift be Geëist nog in fjet fjarte en in het bejftanb ban be nitbejftorenen^

XXXVIII. Tegenw. 8. 2 Cor. Ill: 17, Waar de Geest des Heeren is, aldaar Tegenw.g is vrijheid. Sgoo 3tjn tnij ban in geenen bede aan be i©et be^bonben; taant

alp men aan be Wet bejbonben taaö/ ban taaé men nog onbe? een joft be? biengtbaarfieib/ ban toie?öe men nog gepc?'3t en tut Ijet toe?ft boortgebje-ben; maar nu 15? men brij/nu gefdjiebt allep uit lieföc. Antvv. (a) ©oft in Antw. get i0. (jjr. taa^ be (6ee^t/ 500 {jabben 3e toen ban ooft brijljeib/ en 30a i^ be brijtieib ban geen boorregt ban fjet 45- (?£• (lgt;) Ij^ijljeib ia niet Bdial, 5011»

ber joft te 3ijn/ ban tanjJ men ooft brij ban be ipcr ban Clj?iptu^/ ban 3011-be brijljeib 3ijn naar 5jjn eigen luist te ïeben/ en aan 3ici) 3clbcn gelaten te 3ïjn; maar b?rjf)eib i$ b?ij re 3tjn ban ijet berüonb ber taerften/ban ben blneft/ ban be be?bccmenbe fi?ad3t bet i^gt;et/ en ban een flaaffdjen itaat/ in luelften taaren/ en nu nog 3511/ alle bic 3onber ©eept 3ijn/brij te 3tjn ban be il^et ber ceremoniën. Hit liefbe iets te boen en naar be 113et iet£ te boen/ |l?ijbt nier; alamp;?i£tii£ joft is ligr/ en 3ijn lagt is liefelijft/ ombat Ijet Ijarte ber geloobigcn g?ooten higt baartoe Ijecft/ 31) ftebben be UDct/ taelUe liefbe ei^cöt/ lief/ en baarem ié 3e Ijunne betradjtinge ben ganfdjen bag;

be il?et i^ eene 113et ber brijrjeiö/ 't i^ brtjöeib naar bie ÏDet te leben; 3elf| een ï^eiben 3cgt: c/at is eerst de regie vrijheid, de overheid en de wellen le gehoorzamen. 'Zoo i$ ban brtjljeib in liefbe te leben naar be J13et/ en ontfla-gen tc 3ijn ban be Ijeejfdjapyij ber 3onbe.

XXXIX. Of de Wel der Tien Geboden is een volmaakte regel, dan of Chris- Do Wet lus die, als onvolmaakt, heeft verbeterd en vermeerderd ? maaktequot;1'

De Papisten 3cggen/ bat Cl}?i£tn^ be i©et be?6eterb fjeeft/ met bijboe-

reKt-'l, en

ginge ban Cuangelifdje geboben en raben/ en 3ij boegen baarbfj ^unne tja-bitiën en oberlcberingen. De Socinianen en Menuisten be?tae?pcn in ben zus niet g?onb be gelede BDet/ ijoetael 3e fomnjög taat 3ad)ter fp?efieii/en scggen/ verbeterd, bat?igtug be !©ct be?bcterb en bergee?teljjftt tjeeft/ en b?ie aiiDere ge-boöen baa?Bij gebaan Ijeeft/ namelp: 1. ©e berloocljEninge ban 3idj 3d' 11. ï?

-ocr page 76-

58 Van de Wet Gods in 't gemeen.

ben. 2. 't «©yncmcn ban't 3. ©e nabofginoe ban jcrtocn bat be iBet allentgalbe een bolmaafite regct. ©it filijftt:

new ij a i. 1. Uit 5 ii Hie plaatfen/ tuelfte uitbjuftfielijfibEriJlaren/bat öe il3et bol» macktquot; mailfit ijj. Ps. XIX : 8, De Wet tics Heerea is volmaakt. Ps. CXIX : 9G, In alle volmaaktheden liebbe ik een einde gezien; maar uw gebod is zeer wijd; baaroni bab f)vjb. 18, Ontdek mijne oogen, dat ik aanschouwe de wonderen van uwe wet. ©at öc .^cljriït jcijt boltnaafif tc jijn/ luie ig ban 30a ftout/ bat ij(j SEggen joubc/ 't ig niet Ivaat/ De ïIDet i-i onbolmaaftt/ öie iü bctbrterö en bejmcejbE^b/ 31) iö nier genaE^aam/ men moet be traöi» uitvi. tiën bec ïiejfte baaj bij öaen, Uitvl. Volmaakt moet obejgeset luorben/ onbevlekt. Cn 500 igr iebn* geboö oy .yclj selben; taant i©et i'taat tjie^ in Ijgt;'t eenboub/ baaruit bohjt ban niet/ bat be (Cien oJcDobcn genoeg» 3aain 3ijn; en ooü Uiojbt Ijct Inoorb bolmaalit genomen boor opuegt/ al Antw. ig 't bat er neg beel aan ontö.jeefit. Phil. 111:15. Antw. (a) ©e eigenlgfte fieteeftenigfe ban ijet g^anbtacorb ^ balmanlit/ baat nietöaan ontö?eeiit/ gebjft be yaapfcfje obe^etterö seibe ijet Inoorb airier bolmaafit berta» len/ fii bat jjet 300 bectaalb moet taerben/ biijtst uit get bijgeuoegbe/ be-keerende de ziele; den sleeliten wijsheid gevende; soobat be ï3?e£ bol» maaftt i? alp een regel, (b) ©at men get oy een gebob in be J©er teil toeyapfen/ ombat ijet in 't eenbotib jtaat/ om aljoo ben regel niet te bc-fluiten in be iPet/ maar ylaatjj tc maften boot: be trabiticn/i# ganscjj Sonber gjoub. ©e ^almipt 3iet niet op een geöob/ maar op be H?et in 't gemeen/ 't taelft oon in 't eenboub ié/ gelijü be 51'poptei Det ooü 500 geö^uifit. Eom. yil:10, Het gebod dat ten leven was, en 300 meenna» len; oob geb^uifit be Jpgalmi-ic Ijet taoo^ö i©et/ gebob/iu't beelbonb. b. 9, De bevelen des Heeren. b. 10, De regten des Heeren. (c) Cn of bol» maaüt tael gepapt Inorbt op ben mtufdje bie opregt i$/ en toaa^aan bat berl ontb^eebt/ 300 gefdjiebt bat mét 5uliie omfcf^ijbinge/ bat men Ijet jien fian/ bat Ijet in bergelijftinge en ten opynte ban ben tjap baar naar toe/ gefp^ofien Uiorbt; maar bat ijet ban be J©et in 30a eenen 5in genomen toorbt/ 33! nooit beluesen taorben. Dan be ii3et fprectu be ^cïjjift abfolut/ 't toelft uit be bolgcr.be rebenen blijfit:

Bewijs 2. a. Itit snïïie plaatfen/ in teclbe (öob bejbiebt iet^ baartoe/ of baartif te niet'a™t,QBn* Deut-1V : -; Gij en zult tot dit woord, dat Ik u gebiede, niet toedoen, toegedaan ook daarvan niet afdoen, opdat gij bewaret de geboden uws Gods, die Ik u worden, gebiede. Jtoo ooit/ Deut. XII: 32. (J5n Mattb. V:19, Zoo wie dan een van deze minste geboden zal ontbonden hebben, enz. ©at ilïojeji ban be morele ïöet ber tien geüoben fpreelit/ blij fit uit b. 10—13. ©at ïjij alle Bgboen bejbiebt/ fluit niet alleen in sulfie trabitiën/ bie regt tegen be l0et a5oöjf ftnjben; maar meteen alle bie men baar ncffenj? 30ube boegen; taant bat ilö een bijboen/ en men moet er niet bijboen. l^tj bejbiebt niet alleen sulft tneboen/ bat men ijet alp JJDetten a3obp baarbg 5011 boen; maa? alle toeboen/ onber taelHen naam Ijet sou mogen 3j)n; taant be reben ban

bit

-ocr page 77-

Van de Wet Gods in 't gemeen.

bit beröoö i§/ ombat be il^ct C^ab^ UolmaaRt \é. C^ö liccüiebt Ijet toc^

baen m afdoen nfet alleen aan be gloabfcfje maa? cioï* aan beCl3?f#s

tEnftejamp;e/oetijft Cfjji^tus bat jclf bErfiiebt/ Matth. V: 19. lt;fi*n Bltjftt iii^be BeanttooorbingE ban be boorgaanbe brage: Of do Wei in hei N. T. verbindt ?

3. Wit Matth. XXII: 36—40. ©e j^ecre leju# becljaalt ben inljoub Bewiiss. ban be l©et/ bat 3e ei^cljt bolmaaïtte lieföe tot 6ob en sijnen naagte

volmaak-

met geuEEtc Ijarte/vele eh berftanb. ©oltnaafitE? ftan e? niet jrjn. teiiemo. i|i) fy?EElit niet alleen iian f)Bt meejbere en minbere boo^luejjj/ maar ban be alIe?5uibE?|tE/bolmaaruftE infpanninge en toc?fnnge bE^mEUfcljen neffen^ bie booitaeryen/ en bat/ombat (!?ab Ijct in 5tjne 10ct gebaben Jjeeft.

4. Hit sulfie pfaatfEn/ in taelfte Ijet eeutaige leben Deloofb Inarbt aan

be anbejQoube^ ban be ll?et. Lev. XVIII: 5, Welk menschedezelve zal dei.ho{,. doen, die zal door dezelve leven. Rom. X: 5. Matth. XIX: 10—18, Watdinsedo zal ik goeds doen , opdat ik het eeuwig leven hebbc ? Onderhoudt de ge- beioquot;óf(ilU boden. Gij zult niet dooden, enz. Luc. X: 25—28, Wat doende zal ik het eeuwige leven beërven ? Endc Hij zeide tot hem, wat is iu de Wet geschreven. Doe dat, ende gij zult leven. IDatfiaii ec ban meej ban noo»

bEu snn ? JBaarop {jet eeuluig leben boigt/bat boïmaain.

5. quot;CÖ?i^tus geVjoorjaamfjEib i^ üuiten alle tegenfyieïtEn öe bolmaarn-Bewijs5. fte; nu/Cljjigtu^ gelioor^aamljeib is be onbe^ïjoubinge ban be K9et/al^ el°oht® dQ 55oriie booc be uitberftorenen/Uraarbao^ 51') bolmaafne rcgtliaarb!gl')eib/gohoor-bie in 't regtbaarbig oarbeel ban a3ob/ben regtbaarbigen iiegter/ öe»

P'aan ftan/berftnjgen. Siet bit/ Rom. VIII: 3, 4, Hetgene de Wet on-tus voi-mogelijk was... heeft God, zijnen Zone zendende... opdat het regt der Wet vervuld zoude worden in ons. Gal. IV : 4, 5 , Geworden onder de Wet, opdat Hij degenen, die onder de Wet waren, verlossen zonde. Matth. V : 17 , Ik en hen niet gekomen om die te ontbinden, maar te vervullen. Rom.V: 19, Al-zoo zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen velen tot regtvaardigen gesteld worden. ïlit be^e aiïen ié ftlaaj/öat be IDet een bolmaaftte regel ij?,

XL. Tegenw. 1. C!]:i?tU!ï Sjeeft Matth. V bele jaften öebolen/bie in be Togenw.i 51?et ber rien geboben niet geöaben jijn; ja met uitbniftftelijfte tegen-• fteïlinge/gij hebt gehoord; maar Ik zegge u. Antw. (Cljji^tné be:lï5ejpt tjiej Antw. nieté/ bat quot;in be IDet geüaben toa£/ ï^ij boegt ooft niet^ bij be il^et/

geeft be ilDct ooft geencn anberen jin/ ban be luaoröen fieteeftenen. 4!j3aaj ÏL^2igtu^ taeberlegt be berbjaafjingen ban be li^et boor be Sfiobcn/ en toont ben regten jin berjelbe/alé ftlnftt (a)tiit b. 20, allnaar C^ij toont/

bat ïjij l)?t ö^^öe tegen be gcregttgljeib/ niet bei* ilDet/ maar ber Jlpijari' 5cën. (b) tlit be bc?ftlartnge ban ben ^eerc SJeju^/gij fjebt geiioojb/niet toat ban 60b in be il^et/ maar laat gpjcgb i^ van de ouden, of tot be ou-ben/ bat ié/ be cube berbjaaibe oberleberingen/ bre liet gebod Gods krachteloos hadden gemaakt door hare inzettingen , Matth. XV : 3 , 6. (c) vs. 43,

Uwen vijand zult gij haten. (Dit taaj? in bc I19ct niet geBaben/maar lieröa' ben. Lev. XIX : 18. Exod. XXIH:4,5. Spv.XXV:21, 22. Dit toont be

ilgt; 2 ïJêê6

58

-ocr page 78-

60 Van de Wet Gods in 't gemeen.

^cere 3^5^/öat bejjti ban be ïJ^ettnag/sijnefatjanben Ifef te lje6amp;en/ b#. n

31. i^er betlaten ban jijn toijf Uia^ in be S^et nictgeöobcn ; maar om be 31

fiarbtgfjEib IjunjS ftarten taa^ get toegelaten/ en be omjlanbigljeben toa» ti

ren Bcpaalb; maaj toont/bat het ban ben Beginne500 niet getaeegt b

too?/ bat (jet niet gefcfneben mag anbe?^/ ban uit ocir3aaft ban ïjoererije. (1

Tcgcnw.2 Tegenw. 2. Cf|?i^tu^ Tjeeft een nieuta geüob gegeben. Joh. XIII: 34, ti

Autw. Een nieuw gebod geve Ik u, dat gij raalkanderen lief hebt. Antw. lt;©e b

ïicfbe toajf in be IBet fieboïen/Matth. XXII:39. 3in ben 45ieutaen (^Te^» b

tamente moet men licfljeDben/omöat get in be i©et beboïen i^/Rom. b

XIII: 9. Gal. V: 14. Jac. II: 8. i©aaruit Bltjftt/ bat Ijier nieuw gebod g

niet beteeftent een gebob/bat te boren niet getaee^t taa^; maa^ ver- 11

nieuwd, op nieuta bonrgeflelb en aangeb^ongen. quot; b

Tcgenw.3 ïegenw. 3. Cf|?'Ptu^ riccft bejfegeibene 5aamp;en geboben/ bie in be ï©et B

niet geBoben toaren/alg B

Antw. 1. Het geloove in Christus. Antw. (Pe J©et ei^c^t/ gt;6ob te geamp;Ben tot jtj- ïi

nen 45ab/ bat fluit in/ te gclooben al taat lt;!3ob jegt/ en oy ^em te be?- t troutoen fn ben taeg bien ^ij boorfcö?öft/ be jafie i^ Bebolen in be

iJDet; maar Ijet boortaejp i^ in Ijet Cuangelium geopenamp;aarb/ en in £

bat boortoe?p/bat i^ CljjiptujS/toojbt gefioben te gelooben/Ps. II: 12. i

2. De verloocbeninge van zichzelven. Antw. 3c)e ï©et eigent lt;6ob lief 1 te IjeOBen Boben al/en ïfem bolftomen onbe^toorpen te 51)11/en tc ge*

Ijoorsamen/bat (luit noob5ar{elijH be berloocljeninge sgné jelf^ in. 2oa t

i? be bejloocfieninge jijng self^ geoefenb in Ijeta^. J5an 2Cb?a!jam/ t in 't offeren ban sijncn joon/ban J3So5e^/ban be ICelntcn/bie Fjunne

eigene babe?^ en Bjoebej^ niet be?fc[)oanbEn/ ban ©aniel en bele anbe- ï

ren/bie/om bni taille lt;èabë te boen/{junnen eigenen taille be^aafiten. (

3. Het dragen van het kruis. Antw. ©it toaé msbe ingffïoten in 43ob 5 tot jgnen a5ob te geBuen/ en onbe?tao?prn te jijn. «En 't iö mebe in ïjet ( OD. (31. geoefenb ban 3ioB in Sö^e Itjbjaatnljeib/ban ©abib/in't brjbja- 1 gen ban ^iineï^ bloeH/en anbere tegenljcben/Ps. XXXIX ; 10. ©an be 1 $ie?he/ Klaagl. Ill: 27 , 28. Micha VII; 9. Cn 't 13 ooft geÖoben/Spr. III: 11. 1

4. Christus na te volgen. Antw. ©e iBet eipcl)t (tëob na te bolgen/en, i in öeiligïjeib/ en in onüe^Ijoubiuge ban ben JüabBatï); Camp;?i^tu#/ bie 3©e£ ! geljoorsameiibe/ Fjeeft on^ een F^etnpel gegeben ban nabolgtnge/ ^oobat 1 tjeteen i?7 be §©01 te geliooriamen / en Clj?t^tup in ö^ilioijeib na te i boigen. ©ese salie ié in be iDef öebolcn/fcljoon Ijet lioortaejp in ^et Cuan- 1 gelium geopentiaarb taorbt/sootael in Ijet (^.^.al^in 't M. (€. giet Exod.

XXIH: 21, Houdt u voor zijn aangezigte ende weest zijne stemme gehoorzaam.

Daar zijn 5. De Wet eischt geene bekeeringe. Antw. ©e UPet eiécljt bolmaalite liefbe en fteiligueib/bat bc?pligt een iebe?/bie boor Ijet obertrebcn ban scho ra- be iBet ban be Ijeiligljeib afgebtaaalb ip.

tiqn. - XLI. ©e ^papipten bejnietigen l)et gcBob (j3ob^ boor Ijunne injettin* gen/onbe?boorgebenban Euangelische raden; bese/jeggen je/ bat toeï

niet

-ocr page 79-

Van de Wet Gods in 't gemeen. 61

niet gcbobEn jgn/ maat nogtanj? aangetconö en aangEpjejen taorbcn/

jootiat öö nfet jontrtgt/ bic 5c niet boet; maat bat bie 5e boet/ eene g^oo» ter Qf'l'BÖEib boet/ ban in Ijet boen ban be !©et/ en aljoo obrrtolHge Inerften boet/taelïie bij 50quot;* (a) ont^oubinge ban tjet fjutaeiijft. (b) ©e öïinbe geöoor^aamfieiö. (c) i©e brgtDillige artnoebe. (d) i^ct ter-Ieben/en.v iBtj baaren tegen ftaan toel toe/bate? in jicljsEiben mib-belmatige jaften jgn/ bie men boen en laten mag; maac afp men 5e boet of Iaat/ ban jijn 3e niet meet mibbelmattg/ maar men moet 5e boen op bie maniere en totbateinbe in be i©et boo^gefclj^eben/en in get boen i^ geene meejbete geiligQeib ban in get laten/ en baar ip geene mee?bere geiliggelb ban inanbere saften/bie e):p?c^ geöoben of berfio-ben jgn in be i©et; maar bat iet^ bij be il3et joube geboegbquot;/ BÖ taege ban dEuangeïifcfie raben/ en bat niet neffen^ mibbelmatige 5a»

ïten/ maat neffen^ moreele of jebelpe saïten/en bat bie meerbe^gei'

liggeib jonben jijn/en inee?bc? ticerlijftgeib jouben berbienen/bat bet»

toerpen taij ganfcgelrjft. ^aar sijn geene «EuangelifcFic raben. B^ant

1. 45clgii e? geene obejtrebinge 15?/baar geene ï©eti^/5ooi^ et ooÖBewösi. geene beugb/baat geen bebel i?i; boet men ban iet^/ baat geen bebel

i|S/ 300 3tjn get menfcfgt;en-in5ettingcn/ban taelfte ge.^egb taorbt/Matth Xy:9, Te vergeefs eeren zij Mij , leerende leeringen , die geboden van menschen zijn.

2. ©eiBet ijs bolmaafit/geltjli getoonb i^/en ei^cgt be allEtsuiberjle 2-bolmaafttljeib/Mattb. XXII: 37. ©aarom ftan er nocg beugb/nocg on»

beugb 31)11/ bie niet geboben of be^boben iji.

3. ^ommige/ bie 59 Cuangelifclje raben noemen/ 3tjn taei eppre^ ge» 3-boben/a!? Ca} 30quot;^ bijanben lief te gebben. (b) ©e^bragen ban fi?ui^.

CO 3[tjb3aamf)eib in get berbjagen ban ongeïtjft. C^) fieinigfjeib. (e) ©e^ïaten ban alïe^/ en armoebe te ïijben om ben name ban Cg?i^tu^. (O a5egoor5aamgeib en onbcjtoejpinge aan malfianberen/ ieber in 3önen rang en trap. SCnbere/ bie 511 aï^ Cuangelifcge raben aanp2ij3en/ 3911 tael eppje^ berboben. SClö (a) bunne blinde gehoorzaamheid aan menfegen;

taant men mag niemanb onbertuorpen 51)11/ ban in ben l^eere/ naa? ben bebenben taille ban 45ob/3oobat men ben f^eere baatin bient. Eph. V: 21, Malkanderen onderdanig zijnde in de vreeze Gods. Eph. VI: 7 , Dienende met goedwilligheid den Heere, en niet den menschen. 1 Cor. Vil; 23, En wordt geene dienstknechten der menschen. (b) Hunne onthoudinge. 4306 geeft allen menfegen be gabe ban ontgoubinge niet/ Matth. XIX; 11. 1 Cor. VII: 7. ©ie be gabe ban ontgoubinge niet gebben/taorbt geboben te troutaen/ 1 Cor. VII : 36. €11 be menfclje/ 't 313 getroutab of onge-ttoutab/moet rein 3ijn/1 Thess. IV: 4, (c) Hunne vrijwillige armoede, (öob tail niet bat men 3tjne goeberen berfttaipte/3onbe? noob tacgtaerpe/ of 50a aalmoesen geeft/ bat men 3elf ban ban aalniaejen moet feben.

SlIpu^tEl bermaant/bat een iegelijft taerfienbe siju eigen en niet gebebelb btoob etc/ 2 Thess. III; 12. 5Clji (!Cg?igtuji tc öeïijben/ en 3ön goeb boor

^ 3 te*'

-ocr page 80-

62 Van de Wet G-ods in 't gemeen.

berboIgingE te bcrlaten/ tegen malftanöeren {laan/ öaii ijS öct fee yligt om CD?'?tu^ tailleaUegre berlaten/Matth. X:37. talige»

jien/öat alle gunne Cuangeltfcöe rafcen/af geene raöcn/maar geöuben 3ijn/ of maar eigentaillige goögöieniGr ijr tegen Ijet bebel (öob^.

ïegcnw.i XLII. ïegenw. 1. Siet te t^outoen/ ijs in öe JlPet niet fieüolen ; maar boa? een' Cuangelifcljen raab aangepjesen. 1 Cor, VII: 25 , 40, Aangaande de maagden en hebbe ik geen bevel des Heeren; maar zij is ge-Antw. lukkiger, indien zij alzoo blijft, naar mijn gevoelen. Antw. J0aitlu^ InenGCljt b. 7, bat alle geloobigen/in bie omftanöigfjeben besJ ttjö^ be? berbruft^ ïtinge/toaren 300 alg ög/bat ig/bat 5e be gabe ban ontöoubinge Dab» ben/en niet genoobsaafit taie?bcn te t^outoen/en naar gelegenljeib be»? tgb^ Ijet fionben laten en boen/fnj geeft tot eene reben/ombat et tijben ban g?oote berbolgingen op ïjanben taaren ; taant ban get?outab tesgn/ geeft bele fieftommeringen en tetnatiën/ten opygte ban jijn porture en fiinberen ; maar ongetroutab jtjnöe/ taa^ men iian alle bie^bjij. ©aarom raabbe gij onoetjoiitab te ülijben/al^ men be gabe ban ont^oubinge Qab' be/ niet ombat Ijet een fieifiger p-aat taao ban be anbere ; maar om ben aanftaanben noob gemabfteltjfte?. b. 26, Ik boude dan dit goed te zijn om den aanstaanden nood. b. 28, Doch dezulken zullen verdrukkinge hebben in't vleescb. ©e ongetroutaben achtte Sjij in bien tijb gelukkiger, bati^/ bat 3c get gemaftftelijlie? jouben Ijeböen in stilfte tijben ban be?bolgiiige/ geljjft eeni£t iegelijft^ oojbeel bat moet toedemmen. i©at öü jegt/bat ijij baarban geen bebel bc«S i^eeren Ijabbe/ baannebe berfilaart fjtj/ bat fjrj baarban geen uitbjuftfieltjft bebel Ijabbe/ taat in gebal ban bcrbolginge omtjent get troutaen of niet trontaen te boen of te laten taa^/en bat men baarom in snift een gebal op 't boorjigtigfle mnejffe fjanöelen/ en bat bij oorbeelbe Ijet boorsigtigfïe tesijn niet te t?autaen in julften tijb. be?» ftlaart/ bat gij ben a3eeöt Ijabbe/ b. 40. Cn bat ïjij boor ben «öee^t licljt en taij^eib Ijabbe 0111 tEoorbeelen/taatin^nlfteengebal öesJttaaj?. Étsoöat bit niet^ geeft boo? fjunneoEuangeltfcgeraben. ^gt;e üDet eisc^t boajsigtigljeib. Tcgenw.2 Tegenw. 2. ©e 9lquot;po?telen 31)11 ongetjoutab getaee^t. Antw/ il£»at ban ? Antw. (jtrgo/ a!le menfeïjen moeten ongetroutab leben ; of be bDfijte?^ moeten niet tjoutaeii ? of be ^jebiftantcn moeten ongetrantab jgn ? of sïj moeten ftunne b?ontaen berlatcn/fcöoon bat 60b f)et be?ïaten Ijaat? Mal. II: Ifi. Cn fcljonn ÖÖ/ bie getjoutab i^/geene ontöinbinge moet joeftcn/ 1 Cor. VU : 27. «i^f F|Et ongetjoutab 5(jn ig ijeilfgej ban getroutaö te ^gn ? ï^re ft an bit samen finoopen ? 'SSeïjaibe bat/alle SCpo^telen jijn niet ongetjoutab getaeept. ICor.IX:5, Hebben wij nietmagt, om een wijf, eene zuster zijnde, met ons om te leiden, gelijk ook de andere Apostelen, ende de broeders des Heeren ende Cephas ? taienp1 taiift? moeöcr be ïfeere SJeju^ gena^/ Matth. VIII: 14. Tcgcnw.3 Tegenw. 3. Matth. XIX; 12, Daar zijn gesnedenen, die haarzelven gesneden Antw. hebben, om het Koninkrijke der hemelen. Antw. ©e Éjeere ^ejua fpjeeftt ban sulften/taelfte öegabe ban ontriotibinge Ijeüüenbe/ boa?tfenien niet te t?oult;=

toen/

-ocr page 81-

Van de Wet Gods iu 't gemeen.

Inen/joD lange 50 be oaüe ban ontljoubfuge gcamp;öen/opbat 39 tebrijec (Sob mogen öienen/Bn in njöen ban liEjbolgtnge re niinbej ficlenunejiJ mogen 3ijri/ gelijfi blvjfit uit b. 11,12. iBat geeft bit üoo^ jjunne ftloogtej-beioften?

Tegenw. 4. Jes. LV1: 3—5. fülUiaar ccnc ljcp?lÖft£ belofte gebaan taojtt Tegenvv.4 aan be gefneöenen ; om ban bie Ijeejfrjfte beloften re bejft^ijgen/ 500 moer men angctjoiilutj blijben. Antw. vDe teft^t fpjceftt ban be joobamgen/bie A.ntw. tegen gunnen üanït ontmanb Vuaten/cn gecne ïiinberenftanben li?ijgen/bat geen Dösunijere jegen ig. ©e segeu liio?bt obe? Ijcn niet uitgefpjoften/

ombat 50 gefneben tcaren ; maar af^ 5e üen ï^eere jouden bieneu/ bat 5e ban ban ben ^eerc niet bejfinaab jouben biojben/gelrjfi5e ban be menfcljen be?acljt bliefden. oHn in be bergabering niet mogten iJomen/Deut. XXIII: 1.

Tegenw. 5. Matth. XIX: Hl , Zoo gij wilt volmaakt zijn , gaat henen , ver- Tegenw.5 koopt wat gij hebt, endo geeft het den armen, ende gij zult eeuen schat hebben in den hemel, l^ieruit üipt/bat bjijtuiüige armaebe een gjoote trap ban bolmaafitljeib i£. Antw. Cljji^tug jegt niet/ bat baarin be bolmaafitfjeib Antw. luaiEi; maa? fpjeeüt üen jongeling aan/ bie jiclj inbeelbbe/ bat fjij bol-maalit lua^. i£öjigtii^ ijabbe magt om te gebieben/bie Bebal Ijet öem/cn }jij ijabbe moeten toeten bat Cij?i?tug be .ïl^epfiaj?/ en al^oa a5ob toa^/ en gij Ijabbe moeten geljocrsamen ; joobat [jet geen Cuangelifcöe raab itiap/

maar een Bebel. JSiet een bebel aan alie menfcljen toa| bit/ maar een par»

ticuiier bebel aan bejen/om Ijcm te obertuigen/bat Ijt) niet bolmaafit toa^/

maar een afgobenbienaar ban ^ijn goeb. SClg r? Marc. X : 21 gejegb toojbt/ Dat Jezus hem beminde, bat biaj? niet/ ombat ijrj alle^ berfïocljt; Uiant bat bebe Ijij niet; maaj om ^ijneopregte begeerte/ om jalig te toorben/ baar |JÖ nogtang ben toeg niet ftcnbe/ gcFijb e? gejegb toorbt: Eén ding ontbreekt u.

Dat toil niet jegsen/bat Füj 500 bejre bolmaalit toa^; maaj 't iji naar stjne in* beelbinge gepraefupponee^b/Uaaronbergeflelb/om [lem te taonen/ bat tjem nog aüe^ cntöjab; namelijtï/gefjoorjaamlieib en geloobe in

XLI1I. Of een mensche de.Wet Gods volmaaktelijk kan volbrengen? Domende Jpapiéten jeggen ja/en baarenboben nog oUejtoüige teejftcn boen. sche kan De Socinianen jeggen mebe ja/JDij baartegen/jeggen neen; 't blp't. nfet voi-

1. lilt cjcpregfeplaatfen, 1 Kon. VIII: 46, Geen menseh en is er, die niet maakt on-en zondigt. Ps. XIX: 13. Wie zoude de afdwalingen verstaan ? Ps. CXLIII; 2,

Niemand die leeft, zal voor uw aangezigte regtvaardig zijn. Spr. XX: 9 , Wie Bewijs t. kan zeggen , ik hebbc mijn herte gezuiverd, ik ben rein van mijne zonde? Jac. III: 2, Wij struikelen allen in vele. 1 Joh. 1:8, Indien wij zeggen, dat wij geene zonde en hebben, zoo verleiden wij onszei ven, ende de waarheid en is in ons niet.

Sin beje plaatfen fpjefien be ïjeiligen/ én ban 't bolb iSobg?/ en ban siclj» jelben/en bejfilaren/bat niemanb bolmaafit i^/maar bagelijft^janbigt.

Uitvl. ©eje plaatfen jijn Ijooggaanbe en bejïjeffenbe manieren ban fpje» uitvi. ben uit neberigljeib/ en fpreften ban jonbetje^/bie niet te reftenen svjn/ban ftjuiftelingetje^/ of be Ijeiligc mannen fpjeben 300 ban onfiefieejben/toeU be: pe^fccn 31) boar bien tijb aanbeen/en ban'tgemeenc g:o^ be? men»

fcamp;en;

63

-ocr page 82-

amp;4 Van de Wet Gods in 't gemeen.

frffen; maat tat jeot nfct/ bat men nfet boïmaafit jonbc fiunnen jijn/ Antw. en bat beien niet Uolmaaftt stjn. Antw. gutfte pjaatje^ jgn enfiele on» inaarÖE'ö/ 't laat jicö 500 seboeh ; maar 39 taorben be|quot;l?aft ban be tefijSten sclbc. ^onben stjn jonben/of fileine? of gjootc? sgn/bic inéén jljuiftelt/bic fc^ulbtg aan aüe; be Jjclijift fient geeuE be?gEEfïi)ïtE jonben. Bewijs2. 2. Hit be EjccinpElEn bEr amp;EiligEn : SliibiEn iemanb in bitkben tot be bol-Exempe- maaijt|jeiti fitnam/ 500 moEptEn soobanig gEÜJEpgt stjn/ J^oacö/ Slibragam/ 3Ioö/33abib/ SEefaïa^/ SerEiniaé/ paufugi/ 3iacoamp;ug/ ^etcu^/ 3ot)annE^; boclj bE5En 31)11 niet boïmaafit getnEEiat/ljuiine geamp;jeften hiorben in be ^cljjifture aangeteEfienb. ï©iE i^ e?/bie 5icij boben bic ïjciligc mannen ucrlcffen bujft ? €11 500 onbc^ ftct paugbotn boïmaafitljcib bia?/ 30a raoe^t men bte binben in ben paujÉ?/fiarbinalcn/biefdjoppen/ens. ©oclj inbicn 31} boïmaafit tnarcn/ 300 toa^ Ijet trjb bat 3e öunne Bietljtba' be?^ ben 3aft gabcn/ en bat 3c gecne 3icl-mi^fcn boar 300banigcn meer boen; taant Ijiermebe belnben 3c bat 3e.niet boïmaafit 3tjn.

Bevvijss. 3. ©it Bltjfit uit öen ftjtjb tupfcfien bleegcl) en gce^t in be beften. Rom. tussdien VII: 23 , 24, Maar ik zie eene andere Wet in mijne leden, welke strijdt te-vieeach gen de wet mijnes geraoeds, ende mij gevangen neemt onder de wet der zonde, en geest, die in mijne leden is. Ik ellendig mensehe! Gal. V: 17, Want het vleesch begeert tegen den geest, en de geest tegen het vleesch; endc deze staan tegen malkander alzoo dat gij niet en doet hetgene gij wildet. ©aa? een ftjtjb të/baa? 5Ön ttaec partijen/li(eeeti) en gee^t/baar uleepcl) i?/ baar ig gecne boimaafitijeib. Bewijs4. 4. Hit bc noab3al5elijfitjeib om bagclijfij? te bibben om bergebinge ban bidden om 30nbcii. Matth. VI: 12 , Ende vergeef ons onze schulden , gelijk ook wij ver-vergevin- geven onzen schuldenaren. Sïlle bese beben in 't gebeb be^ J^cercn moet men ee- bagelijb^ bibben/ ig 't niet met bie taoorben/ imme?^ be saftcn/ bagelp^ moet men bergeben 3önen fcljulbenarcn/ bagclgfi^ bibben om bagelp^ bjoob/ensoo ban oofi bagclijfi^/ bergcef on?; Dn3C fcljuiben. .ïBoet bit get bagelijfi? tac?fi 3gn/ 300 boet men oofi nog bagelp^ sonben; baar gecne 3onben meer 31)11/ baar ïioubt ^et bibben om bergebinge op. Tegenw.i XLIV. Tegenw. 1. ©elen toorben De5egb boïmaafit te 3gn. 1 Cor. II: 6, Wij spreken wijsheid onder de volmaakten. Phil. Ill: 15, Zoo velen dan als wij volmaakt zijn. Hehr. V: 14, Maar der volmaakten is de vaste spijze. ©QCt Ijierbij be ejcempeien bergenen/ bie gesegb taorben boïmaafit gctaceét te 3ijn/ alp J^oacfi/ Gen. VI: 9. Job I: i. ©abib/ Ps. CXIX: 10. l^ïjia/ Antw. Jes. XXXVin:3. «Sac^aria^ en Clisabetl)/Luc. I: 6. Antw. (a)(Egt;atbe5e genoemben in alle beelenen trappen niet boïmaafit 3ön getare^t/bltjfit uit be 3onben/bic ban iebej 5e?3el\jer aangetceficnb 3tjn/ soobat boor fiunne bolmaafitgcibopregtigljeibbeiftaan taorbt. (h)©aar i^ eenebolmaafitgeib bcr beden/taclUe igopregtigftcib in alleé/cn ftaat tegen onopregtigfjeib en gebeingbljnb ubcr ; 3ulfi eene bolmaafit^eib ftaan tajj gaarne toe/ ja fjn i# geen geloobige/ bic be3e niet ö^eft; taant bat i^ ö^t nieutac fc^epfrl/ 2 Cor. V: 17. ©c gobbelijfie natutE/2 Petri 1:4. jiEaar tot ben trap ber boïmaafit»

Ijelö

-ocr page 83-

Van de Wet Gods in 't gemeen. 65

liefb geraaftt immanb in bit ïcben/ (jeltjft gctoanb i^/ rn ooft nit be tegengcltiojijenB exempelen jelUc öltjftt. (c) ©aaj té cenc luoimaaUrfieib in lie^oelpinae met anberen/ bie 50a Uf?rc niet geftomrn ^tin; .^oo jrin be baöe^ nrffené be jongelingen en ftinberen. 1 Joh. II: 13. ©an bjc fpjeeftt be Slpoétel in be aangettoliftene reftpren.

Tegenw. 2. CÖ^iptué joft itf ligt/^ijne geöoben gt;1)quot; niet stnaaj. Matth. Tegcnw 2 XI; 30, Mijn jok is zacht, ende mijn last is ligt. 1 Joh. V: 3, Zijne geboden en zijn niet zwaar, ©ienpboïgenjj ftan een menfclje gemaftffeiijii bahnaalit toojben. Antw. (a) ïÊtet een man figt ié/ iö tael een ftinb 3tnaar en onmo» Antw. gelijft te blagen, ^at Sllbam gemallUelijft taaö boo; ben bal/i£ na ben bal onmogelijlt. (b) SDe ï©et in sicljjelbe i^ tje.lig/ regtbaa^big en gocb/ in bejelbe i^ geene onniogelijftöeib; maat be jtaaajtjeib i? aan be ^ijbe be^ menfcfjen/ bie ^iclj ^elben in ftaar geb^agt tiebben ban niet te ftun-nen. (c) ©e IBet i^ ligt ten opjigte ban ben lii«jt en liefbe/ bie be gob^ali' gen öaartoe (jeböen; 't té niet tegen fjunnen toille/ bar jij ïi^n be IBet ge»

ijouben jijn; maac jtj ^tjn blijbe bat i|3ab ljun taat bebeelt/ bat ^i) «öob cr»

gen^ in bienen mogen, «©c ©et \é (jan bejmaaft/fjun^ Ijarten brolijft» Ijeib/ljnn gejang. Ps. CXIX. ©at men met UifSt boet/balt niet jtoaar/

fcljaon bat men tj^t niet bolmaaftt boet. (d) ©e IBet ftomt niet boot alp eene conbitie ban bet be^bonb be? luejften/ alp bteigenbe ben bloeft/ maa?

alp een liefelijfte tegel/ baarom ié jij hun niet jtoaat/ niet laptig/ niet bej»

bjietig/ maaj ligt en bejmaftelijft/ fcljaon jij obetal in feilen.

Tegenw. 3. ^ob eiécf)t be bolmaafttheib/500 ftan men 5e ban ooft bet- Tegeiiw.3 ft?tjgen; taant a5ob eiscFjt geene onmogelijlte bingen. Anhv. (a) ©at tao^bt Antw. geei^cljt ban alle menfcljen/ 500 ftunnen ban ooft alle onbeUee^ben be lêet bolmaafttelijft onbe?!jouben/ bat toclj partijen niet jullen toeftaan. (b) i0ob ïiabbe be menfcftelijfte natute bolmaaftt gefdjapen; 500 mag l^ij ban be bolmaaftt^eib eifdjen/ fcfjoon be menfefje sic!) jelbcn in ftaat geöiagt Ijeeft ban niet teftunnen/taegenp ^tjne blinbfteib/boopljeib en onmagt. (c) ©e bolmaafttljeib ip 0et einbe/ben menfclje boojgeftelb; ^ob taeftt jtjbe ftin»

beten op/baarnaat te tradjren/bie baa? naapt aan ftomt/öie ip et ftet bept aan; maar bat jegt niet/ bat be menfdje in bit leben tot ben uitejften t?ap ban bolmaalittljeib ftan geraften. Cen gobjalige jal be bolmaaftr^eib/

Ijein boo^geftelb/ooft jefte: beftomen : niet Ijiet/maar na bit leben.

^egt en boet Ijij alp J^aulup/ Phil. Ill: 12, Niet dat ik het aireede gekregen hebbe, ofte aireede volmaakt ben; maar ik j age daarnaar, of ik het ook grijpen mogte, daartoe ik van Christo Jezu ook gegrepen ben. Mon k,in

XLV. Of men met het onderhouden van de Wel, of een gedeelte der zelve, met hót den hemel of iels verdienen kan? p^f'

De papisten seggen in 't gemeen ja op beje brage. gij vjn onbe? malftan- onder-quot;'quot; beren ttaiptig/op taat manicre be goebe taejften bejbicnen. gij ftellen rtaeebejletje berbienften. 1. Merilum eongrui, eene verdienste van gepastheid, nt of taelboegenbïjeib/ baarboor berftaanbe/ alp een menfefje een goeb taejft dicueu.

II. boor

-ocr page 84-

GG Van de Wet Gods in 't gemeen.

boo^ enliclrn brijen taille of efgen ftracftt/ jonber ban gobbelijfte gcnabe Oefiolpen te tao^öen/ boet/ bat tjet ban i0abe paét en betameltjft ip/ ben inenfclje/jijn be^t boenbe/genaöe in te flopten. 2. Merilum condifpd, eene verdienste van gelijkwaardigheid; baa^üoo? be^ftaanbe/ bat be menfclie een ooeb tuerft/ door bc firadjt ban fijnen b^tjen taille/ geholpen sijnbc ban be ooöbclnftc genabe/ boenbe/ boor be intaenbige taaarbigljeib be^ tacrft^/ ben ïjemcl be^bient/ .^oabat et ip cenc pjopottie of obereenfiomfle tujsfc^en Ijet taetft en get loon; fommigen jeggen/bat be goebe toejfien ben Ijeinel bejbienen boor be intaenbige taaarbigljeib bejS taerft^/ al taaiS er geene belofte of be?brag titéfcljen ©ob en ben mcnfcge/in taelfte ojobaanbe goebe tae^ften ben Ijemel i^ belobenbe. SCnberen flellen be ftcadjt ban be^öienjten niet in be intaenbige taaarbigfreib be^ taerft^/ 't taelfi boor be fiuipe ban be gobbelijfte genabe gebaan taorbt; maar in l)Et berbrag/in 't taelfte vJ3ob aan be goebe taerften ben Ijemel belooft. SCnberen jeggen/ bat be goebe taerften ben jjeniel berbienen/ notfj ten opjigte ban ^et een/ nocfj ban Ijet anber alleen/ maar boor beiben samengeboegb/ en batten ïjet 300/ bat be öemcl ban 60b al^ een prijgi taorbt opgeljangen/ belobenbe aan begenen/ bie goebe taerften boen/ bat 31) benjelben sullen beflomen/ en bat be menfctje ban tar^liienbe/ boor be intaenbige taaarbigljeib be^ tae^ft^/ bulgeup be regtbaarbi jtjeib töob^/ ben ftemel berbient.

De Socinianen fp^elten ban accepiilatie, bat (0ob/een gebeelte boo? bol aanneinenbe/ ben menfcljc/al ig [jij niet bolmaaftt/om be goebe toer» fien ben ïjemel geeft

i©n baarentegen jeggen/ bat be goebe taerften aangenaam jijn btj iJ3ob/ bat «öob bejelbe uit genabe beloont/ bat be meiifcfje beibc moet in 't coge Rebben/en boor beibe aanQejet taorben tot Ijet betracfjten ban goebe taerften/en bat lt;ü3ob be^oibinee^b Ijetft/bat l^ij begenen/bie jaligjul^ len taorben/ boo? be {jEiligljcib en goebe taerften/ al$gt; boor eenen ttieg/ baa?toe tail geleiben/ joabdt be menfefje geene jaliiiöeiö te be^taacgten geeft/300 lange gij niet iiS op brn taeg be? geiliggeib. Cnbatlt;0oböen boor atgjidtu^ berbienben gemel aan begenen/ bie J^ij geiltgt/ beloofb gebbenbe/ bien ooll/ bolgen^ sjjiie taaargeib/ geben 331/ en betaijle ÏJij ge^ trauta i^/get ooit regt en regtbaarbig i^/bat l^gbiengcUe; maar taij ontftennen/bat be goebe tae?ftcn berbienen boor eenige gunner intaen» bige taaarbiggeib. ©it blijftt:

J5owijs. i. XLVI. 1.2Cl bat boo? intaenbige taaa?biggeiö be?bienen 30ubc/ moet be-tio van3' conbitiën gebben/ bie ieber sal moeten toeftaan. (a) 't jBoet ietié 3011/ verdie- bat men niet gegouben taa^ te boen/en bat in onsen efgen brgeu taille pen. taag?/of men get boen tailbe of niet/soobat men get sonbersonbesoube mogen nalaten, (b) ©at get ons? eigen toerlt 31); taat bat men ban bien/ bp taelften men berbienen soube/ ontbangt/ baarmeöe ftan men bij gem niet be?bienen. (c) ©at get moet bolmaaftt sgn/ en allentgalbe sonber eenige fmarte. (d) ©at get moet obe?eenftom|tig sijn met get loon; 500 men

mee?

-ocr page 85-

Van de Wet Gods in 't geracen.

mce? ftcggt ban get tucrft Uiaarbfc i^/ bat cen oefc^enft en gcene brt^ bicnftc.

43u/on5e Inentten jtjn (a) niet in onje eigene fietire/inen mag 5e niet nalaten of men jonbigt/ en i»? nsen 3e fc^ulDig te boen/ 300 Ran men baajniebe niet Uejbieneii. Luc. XVII: 10, Alzoo ook gij , wanneer gij zult gedaau bobben al hetgene u bevolen is, zoo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten , want wij hebben maar gedaan, hetgene wij schuldig waren te doen. Rom. VIII: 12. (b) (^ii3c goe^ie tae^ften 3ijn niet uit anê selben baojtUamenbe; in öc nature jljijbe/ Han men Gode niet behagen. Rom. VIII: 8. tlDe soobanigen 31)11 boob. Eph. 11:1. 55linb. lCor.II:14. 25005/niet Inillenbe. Rom. VIII: 7. (011' magtig/en tot alle goeb \Dc?ft onbeugenbe. Tit. 1:16. gulfi ecu menfeije fian ban 3iclj 3eïbcn uit 3nne eigene Hcarijten geen goeb tucjft boen; 3al ban be menfefje ieté goeb^ boen/ [jet maet fjein eer^t gegebeu luo^ben. 1 Cor. IV: 7, Wie onderscheidt u ? Eude wat hebt gij , dat gij niet en hebt ontvangen ? Ende zoo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij alsof gij het niet ontvangen en hadt ? Phil. II: 13, Het is God, die in u werkt, beide, het willen ende het werken, naar zijn welbehagen. Jac. 1:17, Alle goede gave, ende alle volmaakte gifte is van boven, van den Vader der lichten afkomende. 2 Cor. Ill: 5, Niet dat wij van ons zei ven bekwaam zijn, iets te denken, als uit ons zeiven; maar onze bekwaamheid is uit God. (c) (Jpnie taejfteii/ niet een eenig

bohnaafit/in be allerbeste 31)11 3ulfte geamp;reftliteltiHfjcben ban geloobe/ gefjoa^aainjjcib/ liefbe/ ijber/ bat er ftaat/ Jes. LXIV: 6, Alle onze ge-regtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Rom. VII:18, Ik weet dat in mg, dat is, in mijnen vleesche, geen goed en woont; want het willen is wel bij mij, maar het goed te doen, dat en vinde ik niet. vlDaet Ijierbij: 30a be menfetje in één feilt/ al $ 't in be niinfte uiuftanbigfjeib/ 300 iö fjÖ fcamp;ulbig aan allen. Jac. II: 10. (d) ©aar i^/ noc|) baar lian gcene inlnenbige tuare propojtie of obereenfiomjle 31)11 tussfefjen fict tur^ü be^ menfefjen en ben jjemel; tuant tu^fcljen amp;et einbige en oneinbioe/en tu?fc!jen ijet tgbelij»

fie en eeutoige i^ geen obereenfiomfte. Rom. VIII: 18.

jSeemt bit nu een^ alleg bij nialftanberen/ en tog 3ullen be fluitrebe bin-ben. 2111 bat be^bicuen sal/ moet iet^ sgii/ bat tui) niet fdjulbig Inaren te boen; bat moet on# eigen tue^ sijn/ en uit onse eigene li:ac!)ten boortHo» men; bat moet bolmaafit sijn; bat moet eene proportie Ijeöaen met f)et loon. Mu/ be goebe toerfien/ tot alleé/ en alle bolmaaftttjcib toe/ 31)11 toij fcljulbig; 30 ftamen niet bao^t uit on3e eigene kr.icfjt/51) sijn ganéci) 011« bolmaafit en besoebclb; baat geene gclijfi[|eib tupfcljen oné tnerft en ben gemel. Crgo/ on3C goebe Ine^fien ftunnen ben {)eineluiet bejbienen.

XLVII. 2. ©e 3aligljeib i^ eene erfenipfe/ een gefeftenft ei Hel uit rtcnabe/ Bewp a bic# taotbt 3e niet \je?fttjegen boo? bernienfte. ^iet bit: Matth. XXV: 34, ue zaïig-Beërft dat koningrijk, hetwelke u bereid is van de grondlegginge der wereld, Col. III: 24, Wetende, dat gij van den Heere zult ontvangen de vergeldinge scheuk. der erfenissc, want gij dient den Heerc Christo. Rom. VI: 23, Debezoldinge

3J 2 dee

-ocr page 86-

68 Van de Wet Gods in 't gemeen.

der zonde is do dood; maar de genadegifte Gods is het eeuwige leven.

Oifii be Ijemd öoar Ije^bienflen bErftjegen tniEtöe/ 50a moi?«3te be tegenftel' lintte 3|)n: giitjü be fiesalbinoc bcr jonbe be boob ij?/ joa jp be {jemel be üe» SalDmoe brr parbe lueifttn; maar üe Stpoptel toont f|ec onberfdjeib met tjer rene eene bezoldioge te noemen/ en t)ct anbere eene genadegifte. 3egt niet bat (jet Uirjlt/Inaarop be 3aligtjeib gegelien tnojbt/eene gena' begifte ipV ganfcftelgfi niet/maat bat be jaligljeib jellje eene genabegifte té. Bewijs3. * XLVIII. 3. dlljrigtu^ ijS een bolfiomen Saligmaiter. Cftji^tug Ijeeft be heeft'de 5al'8l)Eib boor be fijnen bejbienb en berUiorben. Joh. X: 28, Ik (/eue haar

zaligheid

het eeuwige leven. Hebr. IX: 12, 15, Maar door zijn eigen bloed éénmaal volkomen ingegaan in het heiligdom, een eeuwige verlossinge te wege gebragt heb-vcnW01 bende. Ende daarom is Hij de Middelaar des N. T., opdat de dood daar tus-schen gekomen zijnde, tot verzoeninge der overtredingen, die onder het eerste Testament waren, degenen, die geroepen zijn, de beloflcnisse der eeuwige erve ontvangen zouden. Hand. IV; 12, De zaligheid en is in geenen anderen. OHen ban ttoee moegt baptftaan/of Cljjiptii^ f}ceft ben Ijemel boor be 3ijnrn niet bcjbienb/of ljunne tuerlfen bcrbienen ben3eIbEn niet. .©n/ beeft jjein bejbienb/300 ban Ijuune tuejfien niet. Cnfj0e30u» ben öe toedien berbicnen ? ©f gegecl/of ten beele? Soo geljcel/ban taa^ Cfoiftup geen galigmafter; 30a ten beele/ ban Uia«? oiljrigtu^ geen bolfto» men galigmaftrr. 4l5u ig SaligmaRer en een balFiomen Sfolig*

mafter; 500 Ijrlpen ban on3e toerfien niet om be 3aIrgljEib/ 't 30 geljetl/ 't 30 rrn öcele te bcrbienen.

uitvi. Uitvl. Cljriptnp petft berbienb/ bat on3e Vucjften berbienen ftunnen. A.itw. Antw. ©at nietis gc3egb/en ö.et ontftnoopt be licacljt ban ong öetaijö niet. Stllt;S Cljjiptug ben Ijemel bolftoincn be^bienb Oecft/ban fnmnen on-3e Uierben niet te papfe ft omen om te berbienen/ offcfjoon alfiji^tug boot l)en bejbienb ijabbe/ bat ljunne tuerften 30uben Runnen berbienen. IBij untftennen tael uitbruftfteïijfi/ bat CÖJigtti? be?öienb Ijeeft/ bat 01136 tner-Iten berbienen ftunnen. 't 3$ eene enfiele blnaa^ljeib 3Ulftji te 3eggen; Uiant 't iji 300 beel al^: uit Cljjiétu? berbienften ftomen anbere berïogfe?| rn 3aiigniaftet^ boort, ^oa blijft ban baiét bat be Uiejften niet bcrbienen. Tegenw. XLIX. i^icctegcn Inorben bele tegenbierjiingen boortgebragt/als; 1. .iiaen iuo?bt uit be Inejlten geregtliaarbigb. 2. (Öob Ijeeft beljagen rn öe goebe tucjlsen. 3. 4.1Sen 3al uit be toejften geoorbeelb tnojben. 4. Jiaen bi'ligt be 3aligljcib ombat men ïjet taaarbig i^. 5. ©e be^gelbinee ge-fcijiebt om be tnerften. 6. ©e goebe Ine^ften berbienen loon. 7. 3|jn nuttig. 2iet ftct anttooorb op be5e tegenbierpingen in 't Eerste deel, kap. XXXV, Van de regtvaardigraakinge, § XXIX, enz.

piigten. L. %i bit boben beröanbelbe ijS niet om get maar te toeten/ maar 0111 fjct te boen. 3? ban be i©et 011^ een bolmaafite regel. 1. Eeert be i©et in ftare uitbreibinge en geeptelijften 3111 bejftaan. 25ibt: ontbeftr mjine oogen/bat ill aani'djoutue be toonberen ban ulue i©et. Ps. CXIX:18,

ICeegt

-ocr page 87-

Van de Wet Grods in 't gemeen. 69

Eefgt it obe? en toebe^am/ soeftt in Ijet i©oojli taat al onber be i©et begrepen i^/ bemeditEert/ otiE^pehi^t geburig be i©ct/ tot bat 51) u ftlaar ip/en og alp cenc ïjebbelijttljeiö ftrjjot ban öe B5et/joobat jij u peöurig boo? ougen jlaat in al uto bucn en laten/en bat gij getnuig ban bat ficfjt be»

fcljenen tuo^bt. 2. ^telt u bie il^et gebneig boo? alg ben luilfe ban i5cb/liBii?t 3c goeb/ Ijebt se lief; onbejtaejyt u bejelUe in gefjoo^aamfieib/ en al laat gij boet en laat/ doet Ijet naar bejen regel/ ^onbt bien in 't ooge/gelijft een timmerman sjjn teefien. 3. (g]caniineert n bagelijftp naa? delDet/bjatgeöod gij obe^treden/ tuat gebob gij gebolgb Fiebt/ bat jal n ïtlein mallen, (©ij ^ult baarboo? boo;5igtiger taojben in ben toeftomenben tijb/ Tjet jal u doen bidden om de leidinge dep leegte?/ en Sfoup jai u biejbaardet tuojben.

KAPITTEL III.

Van het Eerste Gebod.

üi-er üJtj fiomen tot bejftlaringe ban iebe? a5ebod in't bijzonder/bie-Do wet is nen eenige jaben boo^af opgeme^ftt. 1. lt;0clijfi a3od in be nature bep men»

fcFjen be ïtennipfe ban eene lt;£3odf)eid Deeft ingefcfjapen/50a oofr de ften» duister nipfe ban den taille (!3odp/ boel) beibe jeer donfte?/ en in den menfclje bekend, ganpcii onboïmaafit/ en 50 taorden door gedurig sondigen nog bonfier-be?. ©at blijft in alle inenfcïjen/ bat get fitaade te laten en Ijet goede te doen ig; maar taat fttaaab/en taat goed ig/i? in den eenen blaar»

de? dan in den anderen, ©e be^ftanbigften en beugbjaamjlen taeten niet allep/ taat ï5ob ben menfe^e geboden en bejboben fytefc/ noclj be maniere ban dien; ^aulup self ^eijt: Rom. VII:7, Ja ik en kende de zonde niet dan door de wet. Want ook en hadde ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet en zeide: gij en zult niet begeeren. ©e taet der nature ip alp een gefc[)?ift op eene cgferleije gefcljreben/en met de ïjand taedejom obe^gejireben/ joodat ï)ier en daar eene fententie/ eenige taoo?*

den of lettejp jijn gebielien/maat andere jijn onleefbaar gemaaftt; de ïjcidenen taeten jjie? en daar een dSebod/ maar andere/ alp ooft de maniere/ boe jij gedaan moeten taaiden/jijn ten meerendeele ï)un onbe»

fiend. Siet Ijierban 't Eerste Deel, kap. I. ©e l^eere ïjeeft aan jijne ftejfte De wet is de taet in de tien geboben bolmaafiteigfi Uoojgeftelb/ baarnaar moeten de^jegei, bondgenooten leben; joodat men Ijet fc()enie?licïjt der nature niet moet Sat dTre-ftellen tot een regter/ taelfte geboden onp herbinden en toelfte niet/do dezei-noclj ooft alp een toetpfteen of jij onp raften/ of niet/ en dat jij daarom keurt, onp be^binden/omdat de rede/dat ip: Ijet fcljemerlicljt der nature/dat maar om-oojdeelt/ maar ombat tCgt;ob/alp i©etgeber/ ö^t gebiedt; en men moet06 uit de afgefioudigde taet ban ^inaï oordeelen taat alle menfcf)en/ 500 Gods ia. heidenen alp Ci)?iptenen/moeten boen en laten/en taat de nature en

31 3 de

-ocr page 88-

70 Van het Eerste Gebod.

tie rebc IjabOen moeten Iceren tnat jonbe/ tnat beugb i$. lt;gu ooft jelfji tie reüe ban lt;l5oö/ en öaarüoo? jegc lt;l5ob toat sjjn tail f£/ en bic^ moe» ten scifê be H^eibenen eene jafte gceb of fttuaab oocbcelen/niet ombat öe reöe ö^t Ijun ^Egt / maar omüar a5ub [jet Inil / en l|jj Ijun 3ijucn iDille öeftenb maalit öoac 02 reöe/ ba: i?/öct ücljt Oct nature. f1, ^ '5 ÖeitiQ/ baarom Han ben nicnfclje nier gcbicbcn ban biedt^is Ö^l'OlJ^b. ^ammige regelen/üie a5ati oen menfclje Ijerft UcorgcfcStc» heilig, ben/ 5ijn Uoortoeriamen uit dea enkelen wille ban öob/ jooöat tjij 5e fjab-be Stunncn niet geben/en gcgeben 3önbe/50a jijn 5c goeb; en be menfctje i]S bejplfgt be^elbc te barn/alleen ombat Ijet ben faubeceinen 'öcbiebe? aljoo öetjaagc. ^oubanig lua^ (jet t^cOob aan SUbam/baii niette eten ban ben boom bet ftennigfe/ bcg goebg en be^ fttuaab. Soabanig tnaren öe ceremoniële baetten; maar gehjft IjEt uit be nature (6ob«S en bcjj rebe» lijften fcöepffl^ bloeit/bat jjet berDonben ié gt;i5obe te geöoarsainen en ge» öoben te ijcbben/taaarin Ijet öobe ge^oorjame/soo bloeit Ijet ooft uit de nature Gods, bat be menfclje snifte geöaben fjcBbe/ al^ in be tien ge-üobeu jijn be^bat/ en bat bat be^ menfcljen Ijeiligfjeib 513/ tuelfte Ijeilig» Ijeib iié Ijet öeelb löobé/bat if?/be obereenljoinite met be mebebeelöare cigemcöappen oBob^; joobat (öob bie aan ben menfcamp;e/500 gefcljapen/ bolgenii jijne Ijeiligc nature/niet ftonbe niet geben/offjetcontratiege* bieben/ namelijft bat be menfclje/ naar 51)11 fteelb gcfc^apen/ l^em 5oube gaten/ i^em niet bfenen/ of alleen ligcijamElijft bienen/ l^em onteeren/ niet oyenbaar en gesamenlijft ï^em aanroepen en b^röeerlrjften/obejöc-üen en ouberen ongetjoorsaam 5ijn/ faoogaarbig/ ontucfjtig en onrein 5ón/ fijnen naakte te berooben (jeimelijft of openbaar/3130^ naakten eerc te fctjenben/te liegen en een onbergenoegb Ijarte te Ijeööcn/om bat met iet^ ligcljamelijftp te berbullen. I©ant bat alle^ tegen be fjeilige nagt; ture «öobp/ Inellig beelb be bolmaaftte nature beé menfcljen brorg. 3l[n-bien be menfclje nog bolmaaftt laaié/ tjtj soube get allc^ ftlaar sien/ bat alle be tien geboben en ieber berselbec/ niet baarom eene biet inaren/ en-fteï ombat «öob Ijet 300 toilbe/ maar ombat be mille ban sullte biet tc geben / bloeibc uit 3ijne Ijeilige nature/ cn ombat er eene intnenbige geregtigljeib in bja?/ bat be geilige (öob aan ben menfclje/ naar 3tjn öeelb gefchapen/smfte toetten gaf/en tuilbe geben; taaaruit ban bolgt/ bat (l3ob balgenö 5ijne öeiligamp;eib/ ben menfclje noeïj ban gegooisaamijeib/ noclj ban ongeljoorsaamgeib aan eenig vöcöob ban be tien ontjlaan ftan/ en tjet contrarie getiieben; luant ban 5oube sicij 3etben/sgne gei» ligljeib berloocöenen. ©eel minber ftan ban be menfclje 3iclj 5elben ont' liaan ban eenig öebob/of be eene menfege ben anberen/of be obe^ïje' ben be onberbanen; beflaat iemanb bat te boen/gtj ftantet 3iclj tegen ^ob. tjabben taij bolmaaftt licijt/ be b?agen/ tnaarom 5oubc öob bat 500 niet ftunnen geboben Rebben ? cn3. 3ouben in Ijet garte öeg men» fcöen niet opftomen/ en men joube sien bat (öob nooit iemanb ontfïagen

fjeeft

\

-ocr page 89-

Vaa het Eerste Gebod. 71

Ijeeft lian be geljoor5alt;imljdb aan cenig a3eöob/ en allfg Inat Ijct tje?»

borben bcjftanb baartegcn tnogtc inbrengen/ saube ra^ berbbnjncn.

III. ©e toet ip boiinaafit/ en be tnenfclje/ ooö be Ijeramp;tirene/ ip onbol- onder die maaftt/soD in 't be?!Ïaiiö alé in ben bjille/baarom öecft (jij ban naobeii niet aüeen te öibben: Ontdekt mijne oogen, dat ik aanschouwe de wonde-is zeer ren van uwe wet, Ps. CXIX:18; tnaac (jij moet ooft naariligljeib aan»

üienticn om te fiomen tot cene gronbiget ftennigfe ban bctnet; opbatfe p n' fttj öe fieiligljEib/ baarin bcgreijen/ jie/ en opbar Ijij jijne obe?trebingc ftlaa? ftennenbe/ jicl) baatobec betnebere/ en Ctj?igtup bolbaeninge gao» get ac()te/en suibetöet baarnaa? Icbe; baartoe i^ noobig/bat öÜtiÖÖE:

tnoojben bet biet/ in 't Harte maar baorgeftelb/ niet ftaan öljjbe/ en baa?»

mebe ojpi^oube; maat bat fjij naauta boorjüeamp;e/taat ai onber bat ftajtc bioorb begrepen jtj: baartoe i^ bienjlig bat IjÖ bese regelen tot sijn De»

ftiet in fiet onberjoeamp;en bij be Jjanb

1. De inhoud van de wet is liefde tot God ende zijnen naasten, Matth. Liefde. XXII: 37, 39. Rom. XIII: 8—10. ©aarom i^ fjet boen en laten niet genoeg/ maat 't moet alle^ uit liefbe oEfcamp;iEöen. *i3ab en be naaóte srjn

niet in een en benjelfben trap te jamengeboegb; maat ojob i^ onein-big boben ben menfclje/300 moet be liefoc tot (öab ooft Ijoogrr jgn bau be liefbe tot ben naakte/bc liefbe tot ben naaste moet bloeijen uit bc liefbe tot (0ob/ al^ ban be liefbe tot ben naapie in be nitbocringe ftaat tegen be uitboeringe ban be liefbe tot «Oob/ 300 moet in bat gebal be uiiboeriiige ban be liefbe tot 3tjnen naakte taijften boot be liefbe tot i©ob.

©aber en moebet moet men lieffjebben/geljoatsamcn; maar alö in tijb ban berbolgingc fj^t aanfileben aan f)En Dn^ berljinbert in be öelijbE»

niisfc v6obg/3uo moet men 3e in bat gebal/en in bien op3igte/niet in anbere en geljeel/ niet bennen/ maat laten baren-

2. De wet is geestelijk, Rom. VII: 14. dEn God is een Geest, Joh. IV: Geeste-24. ZDaarom i^ get uiterlgfi en ligctjamelijfi boen niet genoeg; maat 1üklieid-alle^ moet gebaan en geiaren taorben met be siele/ met be?|ïanb/ taille

en fjartistooten/ en bat alle^ bolmaabteltjft/ geljeiiigb en bergce^telijöt/ 't öeginfel moet bolmaaftt geeptelijft 3ijn/ en be maniete en bet rinbe/

3üabat ligcljaam en 3icle in be geljoorsaamljcib bet tart be?eipcljt tao?' ben. Verheerlijkt God in uw ligchaam, ende in uwen geest, welke beide Godes zijn , 1 Cor. VI: 20.

3. Onder een Gebod is een verbod begrepen, en onder een verbod een Gebod. Een Ge-l|ij Ijeeft 6« 3e6be (öeöob niet bolbaan/bie niet boobt; maat ïjtj moet

naat 3jjn bermogen 3ijnen naakte in 't leben beljouben/ in liefbe en brebe bod, en met Ijem leben. J^ocö ï|ct ac}ji|l:c/al^ljti nierfteelt; maat (jij moet 5ijn Gebod, goeb betaaren/ en Ijem baarin bejjalpelnft sijn. 5Socö amp;et negenbe' alj? ög geene balftlje getnigeni^fe geeft; maat't fluit in 3Önc eere boor te ftaan.Gebod

4. De gebiedende geboden verbinden altijd als er het voorwerp is; maar eiSCiit verbiedende geboden verbinden zonder exceptie. dEen oubetïoose taC3e fian voorwerp.

30*

-ocr page 90-

72 Van het Eerste Gebod.

verbod jfjncn babct en tnoebcr nfct ceren; taant jtJ .^ijn nfct. JdSaar d^ob eii aurHd?dt 50quot; naakte jijn n altt)b/ baarom et oeen gebal/ in 't tadftc Ijij sic^

niet tael neffeniS een lian öeiben mag gebragen.

uitge- 5. 5ii|^ Er ecne bcugb geöoben Uiocbt/ en ecne onbeugb toojbt be^öo» he1-®,. quot; ben/ 300 ltio?ben meteen geOaöen en lieramp;oben alle öeugben en onbeug-ben/ bie ban bejelfbe flag en foorre spn. ©e trap beranbect/ be foo^te niet. ^tot uitlnenöige befjoojt ooft öet intaenbige/en alle Betaegingen a(]ö be g^onb ban beugb of onbeugb. (Cot boobflag üeöoort ntjb/ too^ne/ tajaaligierigrjeib/en ter contrarie/liefbe/ taegBiiegcnjjeib/brebe/goebaaclt; bigöeib of goeb^eib. ^ot oberfpeï üeljooren alle onftuifege fietaegingen en baben/ en ter contrarie/ alle reintjeib ban binnen en ban buiten/ en sorge bat jiijn naaéte niet onrein toojbe; maar rein lebe.

inhoud ia IV. ©e inljoub ban be taet i^ liefbe/ te tnelften op.^igte be toet ftan gejegb De vóór- tao^bcn één te jgn. ^ boojtae?pcn sijn (00b en jijn naaste; Ijie? ban baan werpen toojbt jg afgebeelb fn ttaee geboben. Matth. XXII: 40. d^elijlf jij uoft op ttoec eSnd?od tafcllen Befdjjeben i^. gij toojbt uitgeboerb op tienberleije tnil^e/ baarom naasten. tao?bt sg genaamb be tien tooo?ben of geboben. Exod. XXXIV; 28. Deut. X: 4. noede (0ber be tafelen i^ be Bebenftinge/betagle 5ij Beibe aan öeibe ^ijben be« i^oVder-fcÖ?EbEn toaren/of er geen onbeffcftcib gemaaftt toaé in be geboben/en scheiden of 51) alle in een contract al berbolgen^ gefc'óreben taaren/en al^ er 30a zijn. tjeel op be ecne tafel gefcbjclien taa«S ai^ er op ftonbe ftaan/of ban op öe an» bere tafel fiet bolgenbe gefcljreben toas/sonbe? bij een lt;0ebob op te Ijouben/ betaijle get ttaeebe en bierbe geBob 3eer langsgn: bodj bit i^ ganfc^Elijli niet te gelooben; taant ban ftonbe ftet alleg tocl op eene gefcljjeben 3511 ge» taeegt. (©at op iebere tafel bi)f geboben 3ouben jrjn gefcljreben getoee^t/ i{? ooft niet te gelooben. ^JSaar IjetBlijftt/bat be geboben in iebere tafeion» bejfcöeiben sijn ten opsigte ban Ijunnen inljoub/ en bat bie/ taeifte opsigte IjeBBen op ©ob/en be bier eerftc 3ijn/op be eerfle tafel gefcljreben 3ijn/ en bat üe geboben/ bie opjigtc IjEBben op 3tjnen naaste/ en be 3e^ laatfte 3ijn/ gefcö?ebeH jijn op be ttaeebe tafel. 1. ©it ig te 3ien uit Matth. XXII; 38, 39. SCltaaar be l^eere 3|e3u^ be tafelen onberfcljeibt naar f|a« ren infioub en Dp3igte op (J5ob en 3ijnen naakte. 2. ilit Eph. VI:2, al» taaar Ijet btjfbe i0e6ob het eerste Gebod met eene belofte genoemb taoebt. ©it ftan niet 3ien op alle geboben; taant Ijer ttaeebe en Ijet biejbe öcfi-Ben ooft Beloften/ biejé i^ get te berflaan ban Ijet eerjle ^ebob öe? ttaeebe tafel. 3. Matth. XIX: 18, 19. 5Cltaaar be gcBoben ber ttaeebe tafel ber» tjaalb tao;ben/en geene ban be eerfte/en onbe? bie tao?öt Bet bijfbeopgetelb.

©e papisten, opbat Ijunne Beelbenbienét boor Ijet gemeene bolïit te raeer-öer Bebeftt sonbe Bljjben/ bat Ijet afgoöertje ijS/ berfieften (jet ttaeebe lt;6e-Bob onber Ijet eerfle/ en maften er een (öeBob ban/ en flellen brie geboben in be eerfte tafel/ 't taelft be Lutherschen ooft nabolgen. Cn opöat 35 Ijet tiental taeberom bol sonben maften/ 500 beelen 35 Ijet tienbe ^e» Bob in ttaee/en fiellen in be ttaeebe tafel seben geBoben.

V.

-ocr page 91-

Van het Eerste Gebod. 73

V. ü^at ïjet ttacebe Crbaii een ontiejfdiciben tfefiob iS ban Ijft ect^e/Het twee-ftlijftt: 1. lt;0inbat ieber eene gcljeele anbere salie oebicbt/ en ipöf? een iH0eeneoB0. geheel anbc? boortuejp Ijeefr. l^er erjit^ S^Ot wie te ceten en te birncn derst'hni-igi/liet ttoeebe op tnclfte maniere a3ati te eeren en te bienen ij ; baarom 2gJ}quot; i| 't bat men soiibiQen han tegen fjet eene/eti niet sonbigen tegen tier anbere; men fian ben Voaren gt;0ob bieren op eene toijse/bie niet oeüo»

ben heeft/ en bic l^em migtjaagt. 2. ©aatom trorbt t)et met nabniH aisi afgcfclieiöen ban fjet ce?jie/ en een iJ3ebob op sicljjelben boorgeftelb/

Deut. IV: 23. 3. i©an tuaren e? maar negen «Jjeboben/betotjïe bet rienbe iier tien-O^ebob nietftan in ttaee 45eöoben gefcfieurb Vnorben. ï©ant (a) ^anhié öefluit bet in een/ai^ eene berüiebenbe begeerlijkheid, Rom. VII: 7. (b) godeeid ^e E^et biorbt be^5^^lb/Exod. XX en Deut. V. 3?n beeene plaatfe ftaat W01d•quot;'• be begeejlnamp;fjnb ban beg naasten Iju'^ boor/ en in be anbere plaatfe be begrejlgftljeib ban be^ naakten Intjf/ 't bselft toont bat fjet (öebub jiet alleen op brgeejlnl?fieib/ ebenbeet tot biell! bonrlue^p. (c) ©iré luaé Ijet ban onjefie? Vuelft fjet negenbe en taelft ftet tienbe 43e0ob toa^/ 't bielf! met be bitjéfieib en ïtlaarfjeib ban fpjeften be^ S^etgebejé niet obereenfionu. (d) Cu ooit loorben bie ttuee niet afgefefjeiben met een ■punctum, luaarmebe iebej (©ebob ban l)er anbere onbejfcljeiben buirbt/

maar met duo puncla, een leeften bat be jafie nog niet afgefneben i^.

Cn bat geeft geen bebiij^ bat Ijft bjoorb gij en zult niet begeeren Ijer»

ijaalb taojbt. (6n bat Dent. V een anbec Inoojb/ bat ooft begeeren betee»

ftent/ geb:uil!t tuojbt^bat gefc^iebt bifttoyljin •l5oü^lïgt;oo,Jb/en fiet laatfte is meermalen eene berftiaringe en bergiootinge ban tjet ee^le ; ^oo ftaat er in tjet tlneebe 43e6ab/ maken, buigen, dienen, ^oa Jos. 1: 5, Ik en zal u niet begeven, noch Ik en zal u niet verlaten, vs 6, Zijt sterk ende hebt goeden moed.

VI. ©e Uoorrebe is sec? opinejftelijft en ft?acljtig bebiegenbe totge» ^edcrquot; fjoorsaamDeib. lt;P;ic bij^onbere bingen jijn in beselbe aan te mejften.-wet. Wie ^i) i^/ bie be J13et geeft. Wat betrekkinge be IDetgeber tipeft 0P

öie/ aan tuellte {Jij be ll?ct geeft. Cn eene uitloftftenbe beweegrede.

1. ^ji/bie be Wetgever i^/roept fijnen naam uit/en toant met jijnen naam sijne aiitjjoriteit/om aanbacfyt/eeröieb pn geljoor^aamfieib te be:»

taeftften. Ik ben JEHOVA. 35H/bie tot n fp:efte/ben JEHOVA, be eeu»

taige 35ob/bie i^/bie tuaji en bie 31)11 sal. ^ft ben be lebenbige 45ob/bic leeft ban eentDigljeib tot in eeulnigfjeib/bie alïCiS en al biatleben Ijeeft/

Tjet bieJicn en Ijet ïeben lieböe gegebcn/ en Die [iet alieé boor ninnen inbloeb unbc?f|jube en Qeitiere. .lÊijftomt alle eere/bienpt en gefionr» jaamljeib toe/'c i? be jaiigljEib De; rebelijfie fctiepfelen/JMg alp JEHOVA te ftennen/eeren/ bjccjen en bienen. Ik JEHOVA ben oe eenige Wet* geüer/bie öeljouben fian en beröerbfn. daarom hoort gij bemelen, ende neemt ter oore, gij aarde, want de HEERE spreekt, Jes. 1:2.

2. ©e l^eere boegt baarbij een Inooab/ 't taelli betrekkinge op be ïi?:T{t'/ en be^binbtenigfe be^ ïie?fte aan C^em te ftenncn gerft. Ik ben uw GOD.

II. ft Slfi

-ocr page 92-

74 Van Let Eerste Gebod.

3!ft 4nob/ ©abcr/ Stone eii tjeilige dPecêt TjcBbc u ultbcjfiaren om jilSij tot een Uolft öc^ cigcnöon)^ te jijn/Siri Öeamp;üe u mijn berfionü in ben éane flangföoben/ en u boo? ben heiligen geüjagt onbec ben amp;anb bcg ber-fionbp/ gy fieöt JiKij be ïjaquot;b gegelien/ en ^ijt met jBij in ^et berDonb ingegaan/ gij (j^öt JÉij bc^fioren tot ntaen téob. ©iep ban ftomt J.1SÖ toe u lnetten te geben tot utoe Beftieringe/ en gij .^ijt berpligt boot ftec genabeberbonb JiKij te gegoocjamen. daarom neig de ooren, gij hemel , ende Ik zal spreken , ende de aarde hoore de redenen mijns monds, Deut. XXXII; 1.

3. ^ie^bij tootbt eene beAveegrede gebaan / genomen ban be tnelba» biglieib/bie ^ij fjiin 50a onlangs öclnesen fjabbe. Dieu uit Egypteland, uit den diensthuize, uitgeleid hebbe. a?r) tuaart Ureembelingen in lt;lSojip* te/baar Vuiejbt gij ten iiitejjtc Ijarb geljanbelb en berbjuftt/ en baat loasl geene uitfiomfte; maar 31fi nam u Dij be Ijanb en berichte 11 boo^ cene ftejlie Ijanb/ Sh plaagbe nUie bijanben/ en boobbe 5e in be fcljelf» jee; maar u leibbe 3ft broogboet?? boor beselbe/ en ilelbe u in brij* ïjeib/ om u te geben bat gelnen^E^t^ lanb tot eene erfbesittinge; jult gij ^rj ban niet breejen/en naar mijne ftemmc niet fjooren? ©at ijS betamelijft/bat betamp;inbt en berpligt. Luc. I : 74, 75, Dat wij verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vreeze, in heiligheid ende geregtigheid voor Hem, alle de dagen onzes levens. •tEersie VII. Jgu Romen üiij tot berftlaringe ban iebej vöebob in (iet brhoii' Pciiod. bPj/En pE?pt ban het eerste Gebod, IncllijS tuoorben ^ijn: Gij en zult geene andere goden voor mijn aangezigte hebben ; baar jijn geene anbrre guüen bel)albe be J^eete onje lt;6üb. Hoewel daar ook zijn, die goden genaamd worden, 't zij in den hemel, 'tzij op der aarde, (gelijker vele goden ende vele heeren zijn) nogtans en hebben wij maar cewew God , 1 Cor. VIII: 5, 6. ©e engelen tuo^ben guben genaamb/ tnegenis eene afft?alinge ban j5oti in jefteren opsigte in ï}en/ 300 in IjeerlijUtjeib/ fi^acjjt/ Uiijéijeib en aiT begins/ Ps. VIII: 6. ©e obe?(jeben üiorben 00H goben genaamb taegen^ be afftralinge ban (fi5ob op Ijen/ ten op.iigte ban be Ijee^fctjappije ober anberen/ Ps. LXXXII: 6. Cn betjalbe bat/ 500 bejfieten be menfc'jen icfjeyfeien/ ble 3e eeren en bienen a!ji goben/ be buibei jelf^ taorbt be gob beje^ eeuüie genaamb taegen^ 3ijn gebielb obe? be boobe tnerelb/ 2 Cor. IV: 4. «En ombat be menfclje 500 flaaft/ 500 bejorgü i^ ober ben bnifi om bienjijne begeerte te geben/500 taorbt be buift ooft gob genaamb/ Phil. HI: 19. ©eje allen toorben ftie^ bertoorpen om je al^ 45ab te eeren/ bjeesen/ bienen/ bert^oulnen/ en jjet goebe ban {jph af t* taacfjten.

ij5ob bejbiebt ö'c? goöen te Ijebben boor sijn aangezigte. «amp;ab is onbe? 3ijn bolft tegentaoorbig. Qij yet op Tjen/ensijop l^em/en baaroüi be?' jtaaart bat be jonbe ^eer/al^ 3e gefcljiebt in iöob^ tegentaoaibigljeib/ en Ijae bie tegentaoortiigijeiü ejetraojbinairer / ftlaarbe?/ Ijee^lper i^/ :joe be jonbe gjutaelijfte? ig. a5eene jonbe fc8?iRftclijfte? ban in öe

plaat'

-ocr page 93-

Van het Eerste Gebod. 79

plaatfc/ Daat ^ab gebicnti tuo^br/ anbcr bat bolfi/ in toicn^ mibben 160b \il of iet^ anbejjS in 5tjnE plaatfe te fteden/ of neffeng »l5ob ietp te Öcbben/bat men al^lt;!5ob ee?t en blent. Sfin iebec 43ebob i^ ictié/bat gs-üoöl'h en iet^/bat Uejboben i^/en 500 oofi in bit (öeöoö; taii juUen bet'

Ijalbe tiaoritellen crj^t be üe^boben jonöen/ en ban be ocamp;oben beug*

ben. (©e Vie^öoben onbeunben ,;i)n besc:

VIII. l?e ee^fte jonbe ijl Atheïsterije, bat i^/ongodisterije, godloosheid, Verbiedf losheid van God. aSelrjft be rebeltjUljeib/alsoo i?l 00R be Hennipfe en er Hen» ^613^ temgfe ban eene iöobljeib ben menfe^e inoefc^apen; en gelijft bc rebcltjft'

fjeib in ben renen menfcljf jjelberbr? i|/ en mee? geoefenb toojbt ban in ben anberen/ en fommigen boo^ bjonUenfrljap/ filnetfinge be? ï)e?fcnen/ of an«

bere ongeftelbljeib/ sinneloop en geft ^ijn/ en alle rebelijftljeib üpna fcfnjnen berloren te QeBben/joo i? ooft be natmijlijfte ftennipfelian lt;6obin ben eenen ï)elbr?bej ban in ben anberen/ en beien hebben besellie boor obejgegebene goblaophrib/en geburig tegen bit lidjt t e sanbigen/of ooft boo^ bi^'puteren te*

gen eene ^obheib/jee? be?boofb/en bijna nitgefilu^cht/ljoetael er alttjb nog een bonftje in 't Ijacte blijft/ en nu en ban/fcl)oon tegen hun* toille/opvuelt.

(Cot be^e SCtheïstenje fiehoort ooft God in vergetenisse te ftellen/ fjein niet in erftentcnigfe te fjonben/ bat i^/ al^ men öob sicjj niet geburig ber» tegenluoorbigt/en 500 men aï aan C^em gebenftt/ toch ?Öne bolmaaamp;töeben geen inb^uft en ft^adjt op't h^rte Ijeöben/om baarboor afgetroftften te tuorben ban jonbe/ en belnogen te taojben tot alle geb^ag/ bjaartoe be bolmaafitljeben ban 43ob on^ berpligteu in jijnc liefbe/breeje en gefjoo?» .;aamheib ; in 't ftorte/ 't jij lange? of ftocte? 300 te leben/ al^of e? geen (J3ob toa^/ of al^of (6ob niet jullt een (l?ob Ina? al^ l^ij ié. Siet ban be SCtljeïjSteriie/ kap. XLIII. I. Deel.

IX. ©e ttneebe jonbe i^ afgoderije. ©eje ftan men tot bjie öaofben Afgoderif. Bjengen/ namelijft/ allejplompst/ Uiat minbe?/ en fubtiele?.

De plompe is/ al^ men iet^ in be plaat»? ban ifiob ftelt/ of iets boo? 45ob houbt/ ee?t en bient aléof het (0ob jelf lua^. ©eje plompe afgobenje morbt 3elf^ in h^t ^eibenbom niet gebonben/bie ljul,nE onbejgoben toel hab-ben/ maat boben bie eene ^ob^eib ejfienben/ taelfte jij al^ een' onbeliten» ben lt;J3ob bienben/Hand. XVII: 23. Nemo quis Deus, een iCob h^fft ben ïiemel en aarbe gemaaftt/maar ik welc niel wie Hij is, jegt een ^eiben. €11 al^ be ^cibenen een öeelb eerben en bieubcn/ 30a Inigten 5e luel bat bat beelb ijjob niet Inaö; maar 51') tuilbcn i6ob baarboor afamp;eelben/ en acljtten bat 43cib in en bij bat beclb tegentnoorbig taap/en bat hft ï|ein aangenaam Ina^/bat 31) JJem baarboo? bienben. .JiKaat be3e plompe afgo» berijelnojbt in 't paudbom beb^eben in be aanbibbinge ban Ijet onUieltje in huquot;quot;E migfe/ 't Inelft 3fj boor hnnncn iljob 3clf Ijauben. Zij 3elbeii be» fiennen/bat 300 het ontaeltje i6üb3clfniet i^/bat 3c ban be g:uVnelijftftc afgobenbienaa^ ban be taerclb 31311/ gelijfi 5c 31)11; biant 't i^ 45ob niet. De afgoderije, die wat minder plomp is, ig al^ men neffené ben buren

ït 2 *Égt;oW

-ocr page 94-

Van het Eerste Gebod.

gt;6oti fct«i ftelr/bat men lt;!?)Obbclrjfie cere fictDtjgt/joobanig taag cniébc dfaohfrtic Uan be ^cibencii. gjiet giEtUanRom. 1:25. Gal. IV: 8. Uoh. V: 21. ®f5E jjabbcn er^tijbé ïjunnen ^upitec/ .©atiirnu^/ ©enuê/ en ontelüace anberen/ bic of menfcften 5ijn flEineept/ of berfierb 5ijn/ eu bij firn ütiyoob tnaren; in naholginoe lian Ijen Ijeamp;ben ooft be yapt^ten engelen/bejftorbene menfcpen/of bcjfierben/bie 3ij aanbibben/en goöé' bienftige eerc üetoqjcn/ al? be yaus tjen onbe? Ijct gerat öec aan te öib» ben ïieillgen gecanonifeejb of gefteïb f]ceft.

Engelen X. Cjierobec Ig be Urage: Of engelen en verstorvene heiligen aangebeden stavenen moe'cn ^rdcn ?

mogen De papisten tnailen onbrrfcFieiti tit^fcljEn Xutqilu lalreia, SaXfia douleia, gebeden' vnu'duliiu huperdouleia. Lalreia, ^rggrn ;e/ ié cene btenpr/ öie men worden, alleen aan lt;ï3ob moer boen. Douleia ié erne Dienst/ bic men cngclrn en berflrrbenc IjEtligpn mort Dctoijjen. Huperdouleia noemen jc rene biensr/ tic Uiat Ijociger gaat/ ban bc birngt OEr Engelen eu ijEiligen/ en taElffc 5i) aan be menfcgelijftE nature ban CD^tuiö/En be maagb .JBaria toE-ö^engrn/ en peggen op be brage/ja, bat men be engelen en Ijeiligen met douleia, en be menfcl)eli)lie nature ban Ct)?i^tu^/En bE maagb jilSa-ria/ niEt huperdouleia moet aanöibbcn om ljuipe/ bergebinge bet jonben/ Ijeiligmaliinge en saligfjeib/en tooncn oufi met Ijimne prafinjlte.

De Socinianen, geloobenbe bat CljHstug niet iö be eeutnige aJoö/maaj alleen een bloot menécfj fn natare/ bib ben (^rm aan/ ombat ban *öoa .;oo uitermate berfjoogü/en tot een'vöob gemaaRt i^;Enom bE5E fjiuine afgobEnjE tE berlilocmen/50a maften 5e onbe?fcljeib tiififc^cn aanbidden En aanroepen ; aanbibben üiilten je bat ben ©abe? a!^quot; ben Ijoogften C^ob moet betue^en Uiorben/ maar aanroepen luiilen 3E bat minber if/en rot CÖ,2'6tug mag En mort gefcljiebrn.

SaRenbe be biftinctiE be: papi^tEii: iPg jeggen/ bat bie onbe^feftei^ binge ber tnoorben maat Een ijbei bejbictjiM ig/sonbe^ gjonb cf bij bE gt;J5?iEfifcljE fcf)^i]ber#/ of in a5ob^ IBoojb. 3ïa 500 men bie taoorbEn in ïjunnen oorfp^ong aanmE^ftt/ ;oo 50UÖE douleia eens beel IjoogctE biEtiét .^jjn ban lalreia; taant f/oji/em ié eene biengt/bie bE lijfEigenen boen aan jjunne IjEeren/eu lalreia Eene bienpt/bie een gefjuuröe iinrcFit om loon boEt. ®e ^cljjifture Rent .^ullt een onbc^'cljeib niet / niet allEEn mort j3ob gebieiiö Vuorben met lalreia, maar ooi? met douleia : ytt alleen Hand. XX: 19, Dienende (5«A.«.W rfoi//ei/oort den Ileere met alle ootmoedigheid. Hom. XII: 11, Dient ëaltvovTtg douleuonles den Heere. lt;iHn j)etteootb lalreia betEEÏtcnt gt;oobieI be birnst be? fcljcpfelEn aljS bE bicr.^t Cobpf. Hand. VII: 42, Dat zij den heire des hemels dienden laTQtv'tiv Lalreuein. Rom. 1: 25, Ende het schepsel geëerd ende gediend hebben tlaTQivaav elaireusan boven den Schepper. Sta be^diiift noemt f)ct afgobenie met douleia te bienen/ bic ban nature gren 4Bob 5!)n. Gal. IV:8, Diendet tëu/.cz'aazf edouleusatc gij degenen, die.van nature geen goden zijn.

Soa

-ocr page 95-

Van het Eerste Gebod.

^oo tucinig g?onb fycefz oaff öc bi^inctic bc; ,§acinianrn; taant én aanroepen cn niinBibben taorbt ben JDabej toeoeft^eben. Matth. IV : 10 en Hand. II: 21, Een iegelijk, die den name des Heeren zal aanroepen. oHn ooft CtlJ'stué toojbt jootnel aanrtebeben alë aangeroi-pen. 1 Cor. 1: 2 en Luc, XXIV;527Zij aanbaden Hem. Hebr. 1.6, Dat alle engelen Gods Hem aanbidden.

il?ij seggen/ bar men be engelen moet eiftennei: te jijn berftanbige/ ftei-lige/ jiejfte/ gabsbieniligc geesten/ öie i0Qb nitsenbt tot bien^t ban be uit» berftarenen/Hebr. 1:14. ï?at men jicl) in fjunne trgcnVnoorbigfjefb eet»

biebig cn gcfcljiftt ofbjage/ en ycï) Uiacfite boor jonben cn 't beleebigen ban be ftinbeten i£5nb«ï/l Cor. XI IO. Matth. XVIII: 10. IBij jeggen/bat men ber Ijeiligen icbrn/ babcn/ ft:ijöen en obejlninningen moet Ijejbenftcn/ an»

beren bectcdcn/ cn tjun Ijeilig cjrempeï tot nabolginge vcii^elbcn cn anbe» ten niBtt boojjlellen. fg''et bit/ Luc. 1: 48. Mattb. XXVI: 13. Hebr. XII: 1.

jlSaac Ujq ontftenneu mei bejfuerjinge/Ddt nuu uf engeien of getligen eenige gabisbieiutigc eere mag en moet öelntj^en. ©it toonen torj albuö :

XI. 1. gt;6ob aüeen moet men aanöibben/met uitiluitinge ban a(Ic^/bat BewUsi. lt;öob niet i^. Matth. IV : 10, Den Heere uwen God zult gij aanbidden , ende ^en aan Hem alleen dienen. £}icr ftaan ttaee tnoorbcn/ aanbidden cn dienen. Cl)?!?1 te bidden, tug/op ben eiscFj b.m ben baibel om Ijem aan te biöben/antUmo^bt bat

men geen ban beibe/noclj aanöibben/noeft biencn mag/ban alleen ben Inaren ij5ob/ Ijct luoorb alleen fluit alle fc^epffïcn uit.

Uitvl. Cjct luoorb alleen ftaat bij bienen en niet brj aanüibbcn. Cn bie» üitvi. ncn taorbt uitgcbiufit met lalreia en niet met doulcia. Antw. (a) ï^et taoorb Antw. alleen jict op bcibe/ en taorbt niet bepaalb tot biencn. 't Sféi in ben ge»

meenen omgangen in be ^c^iftincgefoniftelgft/bat tlnee m-èa , werkwoorden met en tc jamengcbargb'en btj't eene zen adverbium , fiijlnoot»

beften geboegb/ bat fiet af^ bij beibc geboegb breftaan moet \nurben. SCIé men jrgt/ ik wil dat gij mij dient en alleen gehoorzaamt, bat iö vio bed aïö ift Uiii Dat gij mtj aücen bicnt/cn aïleen gefjoarsaamt. Sier bft in be ^cgjift/

Jos. I; 7 , Alleenlijk wees sterk, en heb zeer goeden moed. ÏJct tooorb alleenlijk moet joolnel Dij heb goeden moed, geboegb tnojben/ alp: öij wees sterk , baar liet bij uitgebjuftt ftaat. Son moet ooft ijier fjet vuoorb alleen ^oolncl bestaan en gcuoegb Inorben bij aanbidden aljï bij dienen; bie incarbcn Uiorben niet met een tegenftellenb Vuaorbcfte maar tejamenge» liocgb/alö man neer Oer meerbec feftijn sonbe Ijeööen'maar met een te 5aincnboegenb Inoarbefte en, Inaarboor jclf? alle fcöfjn Vnorbt nitgeiTo»

ten. (b) Cn bat ijicr Ijct Inoorb larotvaeig lalremeis jtaar/ ig ban geenc ftracfjt/ gelr.ft Inij getoonb fteBben/ te meer blijftt be nietigljeib ban bic öiftmetie/ ombat jclf^ fcfjepfclen te biencn met douleia afgobcrijc ié/ Gal. IV. 8. Soofiat men vöob alleen moet biencn cn met lalreia én met douleia. Bewijs2.

XII. 2. «ïiBen msg niemanb gobsbienftige eere betonden/ bie ban na-Ziizjjn ture iJ5oti niet i^/ belnrjle [jet afgüöcrjje i^. Gal. IV: 8 , Maar doe, als gij God Joggen n niet en kendet, diendet gij degenen, die van nature geen goden en zijn. JÉu be God.

amp; 3 en»

77

-ocr page 96-

Van het Eerste Gebod.

engelen en QeWoen ^ijn ban nature geen goben ; 500 mag men 3e/ jelf^ niet douleia, üirlft tnnnrb fjie? jtaat/ niet Öienen.

Uitvi. Uitvl. f»aiiliiig fp:prftt ö^ar bdn ^eiöenfrfje afgoben/en niet banen» Antw. gelen en hfiligrn. Antw. aDf Ciejr boor lumnr örftccringe C^eibetifcfie afgo» ben ftienben/of anbrre fcijepfelen/bat onbejfcfjetbr bp 2l!jpo|tcl ntet; maa? ï)i) fteU een grnicrn funbamenr/ bat inrn niemanb bienen mag/ bie ban na» ture geen J?ob ijs; bie geineene regel mort tot alle particuliere geballen ge» past tnorben. ^al men aaiibibbpn/en gobébienftige eere firliii)3cn/incn moet jien of bie men aanbibt en bipnt/ ban nature (öob of niet; 300 nirt men mag 't nirt bopn/'t ié afgobpriïe. (0f ïjet ban een Jnpiter, of Petrus is/gppn ban beibp is ban nature 43ob/baarin 5ijn 3e fteibe geljjft/ en baarom mag geen ban öeibe gobsbienftig geëerb biorben/lioetael bie bribr onbejfciieiben taorbrn/ be eene gnblooö/ be anbere ïjeilig.

Bewijs3. XIIL 3. 3ln be geljpplp .©cljjift i«S nocrj geüob/nocl) exempel/nocïi öe» bod,noch laftc ^■,l1 öe engelen of Ijnligen te aanbibben. ti5ob fjeeftalle gobsbicn^t in exempel, ^et llFgt;oprb in alle tiare omftantiigfjeben naaulnfteurig laten befcl^gben; maar ban 't aanbibben ban fjpüigpn of engelen i^er niet eenUioo^b te bin» brn. iPe gobsbienfttglipben ber gob3aligpn 31)11 in gjooten getale befefue» ben/ maar nier een epnige Tjeeft engelen of Fjeiligen aangebebrn/ en bjierbe iemanb berruftt om liet te boen/en miefdjien boor btualinge/meenenbe/ baf fiPt be ^eere 3Je3ué ;elf bias/fit) Unerbe beit:aft en onberrigt/Openb. XIX : 10. Jrob lippft obrrbiorbige beloften gebaan aan begenen/bie l^em aanbibben; maar niet eene belofte ié e? te binben boor be aanbibber ber fjpHinen. «Pips iéfjetenftel eigentuillige gobébienst en afgoberije.

Bevrjis4 XIV. 4. 't tupl tnrbMiftftelnft bprbnbrn Col. II: 18, Dat niemand u over-Verboden. heer«che naar zijnen wille in nedrigheirl ende dienst der engelen. Openb. XIX: 10, Ende ik viel neder vnorzjjne voeten om hem aan te bidden , ende hij zeide tot mij, ziet dat gydat niet en doet, ik ben uw mede-dienstknecht, ©ie ban inebe-bieniBtHneclireii 3ijn/mag men niet aanbibben; be eiigelpn pn fjeili-grn 31111 mebe-bipiistfmptljtrn; 300 mag men 3e ban niet aanbibben. Bewijs 5. 5. De engelen en fjeiligen bebbeu bie l)oebanigl)eben niet/ bie beteijgt;cf|t Hebben biorben in begenen/bie men aanbibt. Sij 31111 niet albietenb en fjebben ei se ii te geene p,uticnliere bennipfe ban ern iebe^js «loob^nftennen l)et barre niet/of hedenquot;1'8 'lct nPre0t 'é of nipt ;r| lioorpn (iet be23aeit niet. Jes. LXIII.16, Abraham en niet' weet van ons niet, ende Israël en kent ons niet. Si) tirbben be magt niet om te ï)rlpcii/3ij bullpii ooft nipt aangebebpti toorbpn Openb. XXII: 8. 2t)3ijn ^elfé on» on;e boorfp:aa!} 0'bon^bitibpjs nipt/bie is alleen be lepere 3fe3ué. 1 Joh. II: 1, Wij hebben één' voorsprake bij den Vader. ^00 ié 't ban enflei afgobetfj. Tegenw.i XV. Tegenw. 1. jKen beroof bt biel ban be geloobigen op aarbe/ bat 3E boor ons loillen bibben/ brei mere mag men Ijet boen aan be bertieerlijft» Antw. ten in opn Ijpinel. Antw. 4Sergpné ;nn bp pnpiéten 300 onnoo3el in \ytt 6etnt)3en/ban in be^e 3af{e/en be beplbenbiciiét. Sé bit Ijun geljeel be» toijé boor be bienét ber engelen en ber jjeiligen/ geljjft ö^t bijna i^/ f)oe

amp;s»

78

-ocr page 97-

Van het Eerste Gebod.

öeftgaamb Dcïioocen 3E ban te jijn/ öat it op 300 nietig cm Betotj? Quiine ge^eelE bien^t ber engelen en Ijeiligen/en 31500 afgotienje/boulnrn. gt;!?e?ft een Debel; maar bar i0 er niet te binbeii/ en baarom moet men sicfj tm^ betjelpen. (fi-n tuat be jafte aangaat. Rijnse telireben met 311IH een bersoeft maar te boen aan be [jcüigen/ al^ men boei aan een gcloulJige op aarbe? a3aii^ct) niet. 4il3eii ftclt te? eere ban be Ijeiligen bier-bageu in/ men buigt 3iine ünieen boor Ijen/ men Uoutot be Ijanben 3amcn/ men 6ibt l)en gobgbitnftig aan om uergrbinge ban sonben/ om tjeilig» ljeib/om be 3aligt)eib/om tjulpe tiaar 3iel en !igct]aain in leben en in jlerben/men maakt ter ecre ban Ijen beelben/men itelt öie op altaren/ men begiftigb hen met gefcljenften/ men ftelt berbiemten en aflaat ban 3onben en fl^affen in fjet bienen ban br lieiligen/en tienmaal meer l)eb-öen 3e te boen met be bien^t be? engelen en beiligen/ban met be oiengt (!3ob^; laat gelijftenipfe ban hunne bienist bej Ijeiligen met Ijet be?5oeff be? gcloobigen/ 0111 obe? een 3cfte? gcbal boot en met Ijen te bibbtn/opbat ^ob boo? beien üc?50ctjt 3ijnbe/ ooft boo? beien gebanfit mogte toorben ? Cie ttaee liebben ganécl) grenen samenhang. JCBeu bibt malftanberen h'e? niet aan/baa?al. ©it gcboben/bat i^^ooen. i|ie? lient men ben noob en öe begee?te/ baar niet. lijier bctt?ouüu men niet guDji»

bienftig op malftanberen/baa? al. ©it b. F)ao?t tot be ttaecbe rafel/ bat tot be ee:fte ; 3oobat er gansrh geene ronnrjrlc is/ en baarom geen grbolg.

XVI. Tegenw. 2. Exod. XXXII: 13, Gedenkt aan Abraham, aan Izailk endé Tegenw.2 aan Israël, uwe knechten, ftjie: neemt JïlüseQ tocblngt tot Oie heiligen. Antw. Antw. ^HSo^es ötbt be hr'l'J1'quot; quot;'ft aan/ maar 4?ob/ en b?engt ben Ifjeere liour l)et be?bonb/ bat l^lj met hen gemaatu habbe/maann 3n mgeftoten Inaren,

Tegenw. 3. Job V ; 1, Tot wien van de heiligen zult gij u keeren ? ©aa? Tegenw.3 lDo?bt 3fob be?inaanb toeblngt te nemen rut be heiligen/300 mag men {jet ban boen. Antw. «gliphaó iie?ftlaart/bat hl) bi] be hriligni geen uouc« Antw. beel 30ube binben. Cn hö be?ftaat baarboo? niet öe heiligen in ben Ije* mei/ maar be Ijeiligen op aarbe/ en be?Ulaart/ bat niet een ban allen met lob in een geborlen ^onbe 31111.

Tegenw. 4. Job XXXIII: 23, 24, Is er dan bij Hem een gezante, een Tegenw.4 uitlegger, een uit duizend; om den mensehe zijnen regteu |)ligt te verkonden ? Zoo zal Hij Hem genadig zijn , ende zeggen , verlost hem , dat hij ia 't verderf niet neder en dale, Ik hebbe verzoeninge gevonden. Éfie? U)o?at ban eenen engel gefp?oUen/ en bie InorOt gesegb/ hem genabig te 31)11/ Ijem te be?lagfen en ber3oeninge gebonöen te hebben ; 3tjn bc engelen 300/ ?oo mag men het ooft bij Ijen 30cften/ en hen baarom biöoen. Antw. I^ier mo?öt Antw. niet orfp?often ban een' hcnelfdjen engel/een' 43eest/ban 3011DC (JElMju niet gesegb hröben/een nit biit3enb ; tnant oe minfte engel tnaó tot bat tae?ft befttnaam; maar baarboir Uio;bt een immuntenö quot;3Ceeraa? ber»

ftaan/ bie ooft mee?maal engelen genaamb tao?ben/ geliift ooi! Oe l^eere ^leju^een engel genaamb li]a?bt; 3oobat men uit 0et enftele tDoo?b engel

niet

79

-ocr page 98-

80 Van het Eerste Gebod,

niet Befluiten fian/ öat get een QEfcljapen töce^t i^. (©ejc uftmuntcnbc ïeeraaj ban vöoö tot iemand oesontiEn/ cn baarotn engeï of gejante gc-naamö/ joutie öen eHenöige sönen regten pllgt fieftenü maften/ boe öö jief) in be Ue^ocln'nge «öob^ öabbe te berneberen/ en 5tcö te öuigcu on» be? ^üb# Fianb in ftiiligbEib; ban ftaat 17/ joube ^ij/ bat i^ (öob/ bic in 't boeit Slab»» boo:gaan^ Hij bij uitnemenbDcib genoemb lnorbt/ bien bccnebejben en tael onDejlnesenen genaoig 31)11/ rn tfjij joiibc tor bien ge» jante seggeii/beoogt ftem/ be?ftc?ftt/ bcjtroo^t/UrjUlniftt liem/gelijft Uejlo^fen/ tiel)nuben/ ben leeraren meermaal Inorbt toegefcöjeben/1 Tim. IV: 16. Jac. V : 20. H^aartoe tjet luoocb öe? bersoeninge in fjunnen monb gelegb i^/ 2 Cor. V: 19. ©e teben tian julft een' tapt i^/ Slli Ijcbüe ber» soeninge gebonben / 2ft Öeböe mijnen eigenen Sone berojbincejb tot eene be^oeninge in sijnen öloebe. 4iBaafit Ijem bat öeftenb/ en ftejltt fjem baarmebe/en ïijn geejSt soo berfttnlfu siinbe/jaa 3a{ oaft jtjn staaft ligcljaam ö^rftclb toojben. ^oobat [)ier ganjjclj niet gefproften taorbt ban eenen (jf'iiflfcÖP'i Equot;gfl; öie^ ig ijet aüe^mi^/taat 5c ïjieruit lioo? be aanbiböinge be? engelen Befluiten/bat ftlgfit re ftlaarbcr/ombat een engel ben menftt)e met (öob niet ftan betoenen/en baarbaat ban fjet berbe^f/be jjclle/nier ftan bejlojfen/bat ip beé Jureren SEejUp1 CO?i?tu^ lue^ft alleen/baarom jonbe men ee?be? ben C^eete Sfouj? Tjier bejftaan/ Ijoetnel tag adjten bat jnlft^ be meenlnge (jie? niet ié- 't Sfttt ((5obpla^» teringe/be bersoemnge iemanb anbe?^ toe te fcö?öben/en 500 ig 'taf» gjÖSfelpe afgoOerije/ een engel op bien g?onb aan re bibben.

Tegenw.5 XVII. Tegenw. 5. Gen. XLVIII: 16, Die Engel; die mij verlost heeft van alle kwaad, zegene deze jongers , ende dat in ben mijn naam genoemd worde. ïjier ilt;ji eene uitbjtufiftelgfte aanöibbinge ban bien engel/ en Sa» cob toil/ bat jijn naam in amp;en/ bar i^/ ban bie jonge^ö joubeaange-Antw. roepen tourben. Hebr. Nip' jikkaree. Antw. (a) ©e engel i? niet een ge» fdjapen engel-; maar be (éngel be^ ©erbonCjS/ in taien^ binnenfte be naam Jehovah is/ Exod. XXIII: 21. tDc.^e Ijabbe 5tl6?atjam/ Sjaaft en Ja» cob gejegenb/ en bejen bab ön o;n eenen jegen ober be rtaee ftinberen Slo-jcpf)^. (b) ffacob tailbe niet/bat Ijij ban bie ftinberen/noclj in jtjn leben/ noclj na jijnen boob aangebeben joube toorben/bat roonen de taoarben ntet/nocö Ijet ^eö^eeutofclie taoorb kara; toant Ijet üeteeftent/roepen, noemen; maar è'l toilbe Dat bie ttoee gereftenb jouben ton?ben als jtjne eigene ftinberen/ bat 35 (jen souben noemen ftinberen ban Éacoö en niet ban Sojeplj/ en bar 33 iebe? eenen ftam 5ouben nitmafteii/en een lot ban E?feni£fc in Öanaan ijebbcn/sootoelal?? iebe? ber anbere ftinberen SfatoöjS. Keiiquüin XVÉI, ©ttoijle Ijet ban afgoberije i^/ be engelen en be fjeiligen aan te bib' eèren.e 5na amp;ct 0311 eene 50ttc afgoberiic 'be ligdjamen en obe^blgffelen ban

be Ijeiligen/ ^rr ftjuis/ baarban 51; lucfj Ijet niet ftcbben/ be ^ols ban Jïïaria'^ fcfjaen cn biezgelrjfte berfiejbe bi ngen/eenige gabsbienilige eere aan te boen. 't toaar/ men moet be toare ligcöamen ban be berftorbene Ijei»

li»

-ocr page 99-

Van het Eerste Gebod. 81

liflcn niet Befpottcn/ maar tjejelljc laten ruften In Ijft o^af; maa? boo? be leUenbtgen be boaben te eecen. Jes. VIII: 19; be gratiën be^ ^afeten te fiou»

lucn op sgii jparisee^clj/ Matth. XXIII: 29, bat ijS ne^gen^ öeUolen/bat Öecft geene Belofte/ bat eene jatte afgoberjj; be miraftelen/ bie men f)un tacfclj^ijft/ sgn Ue^fie^b en leugen, ^at be boabe/ in Qet g^af ban Clija ge-luarpen/ 3ijne öccnöeren raftenbe/ tuebejom Iciienbig tuierb/ taag maa? boo^ bat geüal/ en «6ab gaf bat tot ïjunne öebe^tigingc ban be profetie baoj Ijem gcpiofeteerb/ bat Israël be ^prlëró briemaal fïaan joube/ 2 Kon.

XIII: 17—20. ©at baaj Ijet aanraHen ban ben 300111 ban Cljrijstug Uleeb be broutue genejen taa^ gebsorben/ Matth. IX : 21, en bat be fcfjabulne ban J0ettu^/ Hand. V : 15, en be jtueetboeften en gorbel ban Jpaulu^/ toa^ tot genejinge ban be fijanften/ gefcljiebbe bij f|ft leben ban Ijen/ en niet na ljunnen boob/ en in bie saften bia^ be fnacljt ban genestnge niet/ maar 't taaren alleen teeften ban be iniraftelen/ bie be Sjeere self t-n boor be Ijanb ber SCpoptelen bebe tot bebe^tinge ban be leere; maar baarom nn be obe^* bli)ffelen ber fjpil'gci gabgbieni'tigc eere te öetuijjen/ en in bejelbe eenige ft?acljt te ftellen/ ig buiten en tegen 't IBoorb.

XIX. ^tj be allerplompile en tuat minber plompe afgobertje be^au^- Subtiie bom^/ nu bjeberlegb/boegen tenj be berbe afgobertj/ bie subtiler i^, ©eje i^ afsoiierü. Ijct afgangen ban/ en fyzt sien op be onberoorjaHen of mibbelen/ uit bie te beginnen/ en met 3ijne Ijope/ breeze en bertroutaen in bie teeinbigcn/3on-

ber op «öob te 5ien a(^ ben alleen 45eber ban 01130 begeerten/ 3onbe? leben-big te e^ftennen/bat be l^eere be mibbelen geeft ofontfjoubt/segenen moet/

of in bejelbe blaaiét. 2111^ men met alle magt a^öeibt 0111 begunfteban men^

fcljen te beftomen/ bie onj? onseöegeejtejouben ftunnen geben/of on^ boo?»

beelig of ï)iquot;be^lijft 30uben ftunnen jijn/ en bat 300 jjartelijft bat men niet opmerltt bat men in (jet soeften ban menfetjengunfte 3ic!j tegen 45ob bejon»

bigt en 3ijne gunjte be^lie^t. %\é men in fjet 3oeften ban 3gne begeejte niet juibcr en alleen ban tJ5ob affj^ngt/ en be mibbelen niet in confcientie ge» bruiftt/ombat gt;J5ob get bebolen Ijeeft; maa^ ftilletje^/al^of (jet ban be mib' beloor3aften ftomen of niet fiomen 3oube/ en baa?om baajnaa? ölijbe of b?oe' big {$/ naa? bat be mibbelen boo? of tegen fcOijnen.jaaenfcftenbreese/men-fcljengunfte/ liefbe tot menfefjen/ liefbr ban menfe^en tot on^/ jijn boor-gaanp be beginfelen ban afgobertje/ en een Vaille ban allerlei afgobifclje ba' ben. ©ug blijft men Ij^ngen in flesten/ folbaten/ fcöepen/ bonbgenooten;

in gelb/ b^ienben/ eigen bc?(lanb/ ftunp't/ ft?acljt; in fpijje/ bjanft/ fcljooii' ^eib/ beballigljeib/ pronfterij/ en in alie^/ toaarboor men iet^ tracht te be»

bomen/ oftuaarin men sijne rugte/genoegen en blijbfcfjap neemt. 2oo be^* t?oulnbe oBoliatlj in 3fjne flerftte/ Sllja op ben mebicgnmee^ter/Öabfaftc op 3ijn maotig öcir/ jgimfon op ©eiila/ ens. ©it alle? afgobenje; baant (!5ab raaftt uit Ij^t ooge/ sijne boor3ienig9eib en begier biorbt |ïil geloo»

tljenb/ en niet geloofb/ en {jet fcljepfel taorbt in be plaats? geflelb.

XX. ©e berbe sonbe/in bit gebob bejboben/ijS tooverije, luelfte iji boor TooTefïl

II. quot;C Dn'P

-ocr page 100-

82 Van het Eerste Gebod.

ljuljj ban ben bnibd bfngcn tc boen/ bic fiobEn 't Berefft ban be^ men' fcljfii ïtjacQt 3011/ 't 5(j boo; ren lontjact met tjem/ 't 51) ccntgeöm» Oen/ bij Ijeiii tot trrftrncn ocft^lb/ met toeten en Itiillrn te geöjuiften. Sfft Ijcamp;öe een rpempcl te Stavoren, toen ift baar pjebiffanr toap/ oefjab; OHen opreot man/ een lidmaat/ met eenige anberen/ bie baaraan gelegen toap/ Iniiöen toeten toie 0« fte?ffiur^/ toaa^lian 511 erfgenamen toaren/ Drroofb ö^ibOe; be anbete eerlgiie ïiebcn/ mannen ban goed berftanb/^et-ben toei gef|oo?b te IjeüBen/ bat men fi^t flonbe toeten met een fleu» tel in jeftere plaatje ban ftet testament te leggen/ en ban ftetop ^eftere totï» 5e te grb:uifien; jij ftelDen Ijet in (jet taetU en bonben baarboo; ben pe;-foon; 5Ö beben fiun uiterfte bc^t/ ia getoelb/om jjet bocfi en ben fieutel met tjunne lianben bapt te Ijoubrn; maar aljl jij ben bief noemben/300 to^ong Ijet jicj) uit ïjimne jjanben/ en braaibe 3ic|j eenigen tijb ronbom aliS ren tol/ en bat niet een??/ maar bifitogliS/ en 300 menigmaal alp 31) f)et beben/ 39 bonben niet alleen ben bief/ maar boor bat selfbe miböel 00H be lieiinelijfte piaatfe/ tiltoaa? fjet in een tuin begzaben toa?. ©E5e men» fcfjen seiben/ bat 3tj geene beooginge geijab Ijabben ben buibei raab te blagen/ maar 3ij fiabben alleen gelioojb/ bat men boor bat mibbel ftet ïton-be toeten/ en grb^uifiten f)et al^ eene natuurlijfte 3aftc; be een bertelbeftet mij/ 500 ift meene be^ anberen baagö/al^ eene Qi^torie/3onbEr re toeten bat ö'J baar lïtoaab aan gebaan fjabbe/ en al?l ift Ijem 5ijne 3anbe ontbeftte en ernftig beft^afte/ berfcf)rililte 09 5eer en berneberbe 3icfj biepeltjft/ met belofte ban nooit l)et toebe^om tc plegen/ berftlarenbe in 3ijne opregtigfteib/ bat hij niet opgemerftt Ijabbe/ bat fjet fttoaab toa?E; toaacuir ill 3ag/ bat be biiibel ooft 3ijn toe^ft uitborrt al^ menfcljen/ bie geen oogmerft op l)Eni jjebben/ 3ijne teeftenen geb^uiften/ en ban ben toeg brjS l©oo?ö^ aftoijften.

©at e; tootienaajs 30quot;/ en tooberij ig/ ié 300 lilaaj uit be heilige ^cljjif» ture en onbejbinbinge/ bat ÖÖ amp;eroobe?b is ban ben buiüel/bie

jijne 3innen be^fjarb en bejblinb jjeeft/ bie 300 (lijf op fjun booroorbeel en bejblinb berftanb jlaan/ cn alle buibelg en toobenje loocljenen/ en f|rt nier puilen geloobrn/ tot bat lt;J5oti be oorbeelen 3al gebieben te toonen/ bat Ijet 30a i^/ tot f)un nabeel. ®at er toobenaarp; 3tjn/bltjftt uit be Cgyptifclje toobenaar^/ bie ljunne ftaben in flangen beranberben en anbere ureembe bingen bcben/ Exod. VII: 11. Exod. VIII: 18. ©e toobere^fe te «Enbor/ bie ^amuël in ben fcijijnbeebboorftomen/1 Sam. XXVIII: 11. ^imon be too-licnaar/ Hand. VIII: 9, 10. Clpma^ be toobenaar/ Hand. XIII: 6, 8. ©at öinftt ooft uit bebebclen (Öohff/öe toobenaarö te booöen/ Le7.XX:27. Deut. VIII: 11, 12. Openb. XXI:8. ©it leert obe^bloebig be onberbinbinge/500 in üc menfcljen op eene 3onberlinge toij^e te befcljabigni/ al? in anbere brermbe bingen te öoen ; nier öat bc binbe! miraftelen/ bie lioben be nature 3rjn/ boen ftan/ bat eigent i6ob Cjem alleen toe/Ps. LXXII: 18; maar tjij torct be nature ber ttoeebe oor^alfen/jjij lueet 3e te geb;uiftcn/en baa?» boor uit te boeren bingen/ nirt bie boben be nature/ maar boben beó men»

frfjen

-ocr page 101-

Vau het Eerste Gebod. 83

fcljen ftracljt jijn/ en ombat be menfcgen be oorsaftcn Van ?ulft een tuerfr niet ftennEii/ 500 ig 't tjun b^eemb en toanbejU)ft; tuaajom be JfjiE.gt;en een toobenaar een tjoener, en eene tooUcre^fe een tjoenster noemen/ bat ig/

een bie bteembe en taonöerïijfte bingen boer. Tjoed tg tuonberlgft/ bieemb,

©at tooüerije afgoöerij ig/ blijfit baaruit/ bat men (öob Uerlaat/ban l^em Ijet gocbe/ of bc bejbullinge ban gijne fttnabe begeerten/ niet üe^

iDacamp;t/ en jfcö tuenbt naa? ben buibel/ 43ab^ bijanb/om boo; !)ein ^i)»

nen sin en taille te be?fi?ijgen/bolgen^ ban virSilias:

Fleclere si nequeo Superos, acheronla movebo. Kan ik God niel bewegen mijn zin Ie doen, zoo zal ik den duivel Ie hulpe nemen.

XXI. ©e bieröe sanbe is waarzeggerije, al]S men bejüorgene/tegen-quot;Waarzcs-iDooröige/ of toefiomenbe gebeutliilic jaften openbaart boo? öuijje ban ben gcrü-buibel/ bie be tegentcoojbige be^borgene lueet/ en uit be geitelbïieib be?

ttneebe ootjaften/ bie beter toeten ftan ban be menfege/ julft of julft een

effect gi^t/ en raaftt 00 't quot;'^t/ 50a i^ 't mi^. 43oU fian tjrj bingen Inetrn/ bic (öob in jijn nDoojbhoocjegb ^eeft; ooli openbaart 4Pob Ijem migfeljien beje cf gene saftcn tot een oorbeel oUe? be menfcljen/ bie boo?

Ijet naftomen ban julfte baor^eggingen te meerbcc aan ben buibel geloo* ben. Exod, VIII: 12, 13. 3Cn bit boorjeggen geb?uiftt t)ij boojgaang tce*

fienen. ^JSijn baber/ jaliger gebacfitenigfe/ InÖ berljaaib/ bat een jongman te Mackum, allnaar ïji) prebiUant biag/ Uiillenbe bieten luie Ijtj tot sijne b?outae ^oube tjeüöen/ be morgenfterre groette/ met julfie te» remoniën bie Ijem geleejb tnaren/ ift jai 5e niet roemen/ Uiaa?opeeii boobftigte ö^m bejtoonb toierbr/ tnaarboo? t)tj 500 be?fcl)?irtt taierb/bat Ijg te bebbe ging/ en ïjet bag luorbenbe/ mijn baber ontboob/ en Ijem be ge^eele ftanbeling bertelbe/ en na een bag of ttoee ftierf. SCnberen ge-öjuifiten teellenen en bDorjeggingcn/ en jjet naftomen ié mij te Ratlin-gen bertelb ban bejulften/ bie get jelben geöjuifit fjabben. Rie^toe bc»

Ijoort Ijet boorjeggen uit be lineamenten in be öanb/ uit [jet lesen en ,;oe»

ften ban be planeet/in toclfte men geboren ig/en biergeljjfte; beje boo^seg'

gingen stjn leugen en t?cl{f!cn Ijet Ija^tcbanöob af totbenbelïjeben/ Inaa?»

om 43ob bebolcn ^ccft be^ulftcn te booben. SJict Lev. XIX; 31 en XX: 27.

XXII. ©e btjfbe 5onbe i^ superstitie, bijgeloovigheid.SCl^ men buiten {jet SuperstL-J©oorb ©obgeenigebobennatuurlgHcrtracljt of boo?6cbuibinge ftelt in na»tlu-tuurlijïfe bingen/ en baacom een ontjag baarboor Ijeeft/ ouft sicljbaarmcbe troogt of baarboor berfcljjilit toorbt. SClé ontzag boor een Ijouten beclb/

bat niet bnrbenoe breften of berbcanben; bjecjcnbe baarboor cenig fttnaab alg 't jout op be tafel ombalt; op b?oomen ac^t geben/op 'tbliegenen fctijeenüien ber bogelen; fioo?tfen affcljiijben/ jeaenen ban toobenaar^/ hnjtoater/ lnasftaarfen/ ftjnifcn en biergelnfte. Jer. X: 2, Ontzet u niet voor de teekenen des hemels. Lev. XIX: 26, Gij en zult op geen vogelgesclrei ^|'odenamp; acht geven, ©it süti be tjoof^oRben in bit iJ5eBob berboben. God keu-

XXIII. De hoofddeugden in bit «öcüob geboben/jgn vooreerst God regt nen.

2 ken-

-ocr page 102-

84 Van het Eerste Gebod.

kennen, 't 3$ niet gsnocQ tc toeten/ öat er een (J5oli ip/ 't 30 Ooo? ben inD^uf! in tie nature/ 't 31J boo? fluitrebenen opoemaaüt; maaj be ften» nipfe/ bie f|'c? BEÖoben Itiojbt/ bie/ in Inelfie get fieelb «Job? fieflaat. Col. II: 10, Die vernieuwd wordt tot kennisse, naar het evenbeeld desgenen , die hem geschapen heeft, 'i 3$ bat intuenbig en ban nabij öffcfjou-üien (èobp in stjiie Uolmaafitöebcn/ boot be Urtïicfjte ooQen beg berftanb^/ tnaarim alle gef'Sf fietoegingen bloeijen; 't isgt; be ftenniéfe taaarboor jBo» je^ zich vasthield als ziende den Onzienlijken, Hebr. XI: 27. JDan tDeiften 3Ioö jeibe/ nu ziet U mijn ooge, Job XLII; 5. |0an 't tnelfte ^autu^ jeibe/ 2 Cor. III: 18, Wij allen met ongedekten aangezigte de heerlijkheid des Hee-ren als in eenen spiegel aanschouwende, worden naar hetzelve beeld in gedaante veranderd, 't ftet Inanbelen in 't licfjt ban vfikibji aangesigte/ Ps. LXXXIX : 16, 't 3ÏÉgt; bat licpt/ tnanneer be jiele met «JPob onifcljenen toot-benöe/ in bejluonberingc jiclj jelbe berlie^t/ tn birpen ectbieb jiclj boo? i^ein neberbuigt/ in fiti)bfcljap be^ruftt/ en in liefbe bjanbenbe tnojbt. Licfiieb- XXIV. ^e tweede deugd ip liefde tot God, tcelfie be|Taat in googacgtinge ben. E11 ijf?ljeffinge lt;l3ob^ bette boben alle fc|)epfelen/ bie alp niet be^btotjnen in be toeftemminge ban be ^aligfjeben in oSnb/ in be Blgbfcl]ap.baatouer bat ij^nb jullit een (ÖDb i£; in be 3utbBte genegengeib 0111 gemeenftgap met ©ob te IjeBfien/ en in ^em en met l^em bersabigb tc toiorben; in be getnil» lige onbertoerpinge onbe? Cjeni/ en beteenfginge met sjjnen tnille in lip ben en boen; en in allrp/ taat men i|S/boo? d^ob te 3ijn met brolrjfigcib. ©it ij? get g:oote (l?ebob/ Matth. XXII: 37 enz. ©it Uiap ©abib^ p?aft» tgfte/ Ps. XVin:2, Ik zal U hartelijk liefhebben, {^iettoe taeftt gi) een ieber op/ Ps. XXXI; 24, Hebbet den Heere lief, gij alle zijne gunstgenooten. Vreezen. XXV. ©e derde deugd ig vreeze Gods. Stip be siele ©ab 5iet in snne goog» geib/ geejlijftgeib en geiltggeib/ 't ftan nret 3gn/ of be 3ielc fiebinbt in 3irg een beben iregen^ ontsag boo? lt;l5ob/ in een birpen ootmoeb/ in aanfpralte tot 4Bob/ in omgang met $ob/ in eene naaiitafteurige omsigtiggeib ban niet^ te boen of te laten/ bat tegen 3tjnen taille i]é. ©at 1^ 't bat ©abib segt/ Ps. XXII: 24 , Ontziet u voor Hem, al gij zaad Israels. Ps. XXXIV : 10, Vreest den Heere gij zijne heiligen. Ps. XXXIII: 8, Laat de gansche aarde voor den Heere vreezen; laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken. Gehoor- XXVI. ©e vierde deugd ig gehoorzaamheid. ©e3e ontftaat uit etftenteni^ »anien, ban beié ïjeeren googgeib en gegoorsamenpliiaa^biggeib/ en birecte onbe?-geftelbgeiö ban 3icg onbe? »Jigt;ob/ en beflaat in be goebfteuringe en blijbfegap obec bat onbergeftelb te 31)11; in be oetoillige aanöiebinge om alle^ te boen taat be l^eere 3al gelieben re gebieben; in get raab btagen ober iebere pat' ticuliere safte/l^eete! taat toilt 4Pij bat ift boen 3al ? S!quot; get baajbig aanbaa?-öen ban get ttie?f}/ alé ben Inil gt;i?ob^/in getyberigen bolftanbig uitboeten tan get tuejft. Exod.XIX;5, Nu dan, indien gij naarstelijk mijne stemme zult gehoorzamen. 1 Sam. XV; 22, Gehoorzamen is beter dan slagtoffer. Ex. XXIV: 7 , Alles wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen, ende gehoorzamen.

XXVII,

-ocr page 103-

Van het Eerste Gebod. 85

XXVII. vijfde deugd ijl be lijdzame onderwerpinge onbe? be fjanb Onderbed l^eeren/ bat men ocburig 45ob aanfc^outoenbe/ ooft jijne fouberefn» terpen. Öelb Renne en erfienne/ en baaniit f|oe betanieltjfi get is/ bat alle? sief)

onbec ï^etn fiuige/ en bat men niet genoegen erftenne/ bat Hji) bie i^/

bic boet naa? jgnen taille met 6ct gek bejS fjemel^ en be intoonr^ be?

aacbe/ en bat er niemant? i|-' bie sijne fjanb afflaan/ of tot ÏJem jeg» gen fian/ taat boet gij ? Dan. IV : 35. geeft men ^ict) aan l^em ober/

opbat bolftomen naar fijnen toille met ons fjanbete/ ons b^efte/ ma» fte/ troopte/ jicfj berberge/ boorfpoeb gebe of tegenfpoeb/tot eere of tot beracötinge ftrlle/ 3onber met ben J^eere te ttaigien/ of l^em reüen af te eifchen/ toaarom 1^0 300 met on^ ganbelt/ sijn fouViereine tail ong genoegen sijnbe; en taetenbe en jich berjefterö fjoubenbe/ bat alle be taegen beg tjeeren met onp regt sijn/enfttl taijéljeib/enltel getroutaig'

Ijelb/ enftel goebheib/ en bat be imftumfte brebe ;al ^tjn. goo bcbe 306/

Job I : 21, De Heere heeft gegeven, ende de Heere heeft genomen ; de naam des Heeren zij geloofd, ©abib/ Ps. XXXIX: 10, Ik ben verstomd,

ik zal mijnen mond niet opdoen , want Gij hebt het gedaan, goo ooft/ 1 Petri V : 6, Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods.

XXVIII. ©e zesde deugd ij vertrouwen op den Heere, alj? men uit aan» Vertrou-merftinge ban be bolmaafttfjeben 45obg/ alósgnen berbonbj ^ob/afjiet^611* ban allej/ 't taelft onj ftfjijnt fttaaab of goeb te ftnnnen boen/ te {jelpen

of te ïimtetfn/ jienbe bat bat alle? gecne ftiac^t Ijetft uit jitlj jelben/ bat l)et allej/ joolnel in be werkinge alj in't zijn, in be ganb bes C^eeren ip/ en bat be ï^eere boo? sgnen inüloeb en beftie? bat alleiS nrffenj onjl 300 boet taerften/ booi of tegen/ alj 0« bef)aagt. iPat on3C? brienben Jjartr omftcett om ouj te ftaten/ en onset brjanben tjarte 0111 011^

ïief te Ijebben en te ftclpen/500 bat al be ttaeebe oorsafien uit on3f oogen berbtagnen / en be ï)ccre alleen blijft alj alles taerftenbe naar sijnen raab rn bcfluit/ soofcat men in Cjem rust en ftille is sonber bjeeje/mrtben uitflag brr 3aften tcb?f ben ip/ ombat tiet naa? 3gncn goeben taille obej onjS 3al snn/ 500 C|eni öeljaagt; bu^ laat men ^rm boor onsquot; sorgen/en men Ijangt lian l^cin af/ en be mibbelm gebjuiftt men ombat Eji) l)et brro?-bineerb öffft/ m tail bat tag 3c geb?uiften 3iillen/ en men gebruifrt 3e om tot bat einbe en bien uitflag te ftomen/ bie be ©eete beflotrn IV eft/ rn geen fcftepfel betanberen ftan. 3in be^en jlaat bebonb 3?abib stcfj / Ps.LXII 2,3,

Immers is mijne ziele stille tot God ; van Hem is mijn heil. Immers is Hij mijn rotssteen ende mijn heil, mijn hoog vertrek, ik en zal niet grootelijks wankelen. i|iertDB taeftt (jij anberen op/Ps. XXXVH: 3, 5, Vertrouwt op den Heere, ende doet 't goede. Wentelt uwen weg op den Heere, ende vertrouwt op Hem, Hij zal 't maken. Ps. LXXIII; 23, 24, Ik zal dan gedu-riglijk bij U zijn, Gij hebt mijne regterhand gevat. Gij zult mij leiden door uwen raad, en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen.

XXIX. (©e zevende deugd ij «job eeren. $(Ilg men intaenbig in jij» Eeren.

% 3 Öar-

-ocr page 104-

Van het Tweede Gebod.

Öarte fient en e^ftent be bolmaafttftctieii ban «Sob/ 300 in 't gemeen/ al? ieber in get bij^anber oniniööelbaa? aan be siele jicfj openbaccnbe/ of in be^c en gene lue^ïten bertoonenOc/ alj* men jictj in bte öefdjjou-luingp be^blijöt/ en met een joet bctgenoegen siclj Uecmaaftt/ alg öaa?» boor alle Ijrcjlrjftijeiö ber fc{)cpfrlen üctbunjnt en uit fjet oogc raaftt.

in be ejftentenipfe ban be eere en taaarbigtjciti öabé/alle? Inat in eng gaande Uiorüt/ am tjFm cere en f)ecrlnlïl)eib te aeben/ te loben en re prii^cii. Ziet bit Ps. CXLV 2—5, t' Alien dage zal ik Uloven, ende uwen name prijzen in eeuwigheid eude altoos. De Heere is groot ende zeer te prijzen; ende zijne grootheid is ondoorgrondelijk. Ik zal uitspreken de heerlijkheid der eere uwer Majesteit; ende uwe wonderlijke daden. Ps. XXIX: 1,2, Gevet den Heere, gij kinderen der magtigen , gevet den Heere eere ende sterkte. Gevet den Heere de eere zijns naams. Jlècn geeft lt;15od rrte/ als men up iijne aimagt/ op jtjne beluüföe op 51)11 e

Inaa-ijciö tiurft aangaan, vpus is 2tötaf)ain gesterkt geweest in 't ge-loove, gevende God de eere. Eom. IV: 20. Hallelujah!

KAPITTEL ÏV.

Van het Tweede Gebod.

Maniore I. ïjet (Clueebe lt;É5eBob ei^cftt be regte maniere ban aSobsbien^t. SCebe^ dfen?t0d3 Öfec Söne manirre gebienb jijn; 't ig iügt;übe ooli niet eüeiibcel

j)oe men (^em bient/ en men moet niet meenen bat Tjet {ftm al Irel moet 5i)n/ alé men ï^em maar bient/ al 't op ecne maniere öie onjl gocb bunfit. J^crn/ Inil gi bimb taoröen op eene maniere bie l^em behaagt/ en bie l^ij 011^ liooiicliiijft. frjij let immer? 300 naauln op bc ma; irrc ban biergt/ al? op be bienst 3elf. gt;j3ob 15 een lt;l?cegt/baa^om toil ÏJij ooit in oBce^t en in toaarljrib gebienb toorben / en opbat taij Ö'erin niet louben bUialen/ 500 Ijeeft ^ij bij Ijrt Cerfte 43ebob bit (Ctueebe gegeben/ orbinerrnbe op toelfte maniere men lijem moet dienen.

31n bit ifiebüb i$ aan te me^ften: 1. ©e salte bic betboben en gebo» ben toordt. 2. ®e bijgeboegbe betacegredenen.

't Ver- 1. ©e zake toordt berbonbptoijse boorgefteld. Het voorwerp 5fjn beel-voorw^r ÖEquot; en Oel,3^cn'Pfpn/ PI1 opbat er geene uitblngt gemaaitt soube too^-rvv '' ben/ 300 toorben bc bingen/ baarban men gelnftenipfcn 3aiibe toillen maften/ gefprtifïceerb en uitgebrrid/ bat geene beelden gemaaftt mogen toorden : (a) Van 't gene boven in den hemel is ; baar is 43oh/ baar 51311 be engelen/ baar 31)11 de beritorbene Ijeiligen; in ben ttaeeben ijemel itjn 3011/maan fterren ; in ben onöecilen l)emcl 31111 toolften/Ijagel/fneeuto/ bogelen. (b) Van 't gene op de aarde is. 25ee9ten ban allerlei flag/

men-

86

-ocr page 105-

Van het Tweede Gebod. 87

menfcfjen/ Baoinen en ït^itiben. (c) Van 't gene in de wateren onder de aarde is. auiejlct fi^uipentie gebiertcn en onoeüipjten/bisfcf)eR ban al»

lerlet foortE; boor beje fpcciflcarie taorbcn ban alle bingen/ alle^ toat pr ig/uitgrflotcn. ©aar ia nietë/of 't in ben hemel of op aarbc/of in be Vnateren; ban alle be;e biugen mag uieté aigclieelb luarben.

©c baben omtrent be lioojtnejpen 51)11 b^ie: maHcn/baarUoac öui» gen / bie üienen. (a) Maken, en op Inat nianiere men 00u een beelb inaaln/ 't 51) met infnijben/ uitljoutoen / 't sg met fcljilbeten/ of ioa ec eene anbere maniere Bebaclit fian taorben. ©it \15cöob i^ een 45e' Bob ban be eejjle tafel/ en 500 innrbt fjie^ ban Uejöoben Ijet maften ban Beelbrn tot be gobabiengt; maar niet ftet maften ban beelöen tot be ttoeebe tafel bflioorenöe/ raftenbe fjet fiurgejlijft gebiuift/ 't 50 op 't gelb/tot bejfieringe ban l)Et: anbe^in^ te pasfe ftomt/

luaarointrent ooft bepalingen gemaalit lnovben. IDe l^eere ^Iruisfieurbe goeb bat fjEt beelb be^ ftei^e:éap ^ijn gelb geflagen taas/Matth. XXII: 20, 21. (b) Buigen boor be^elbe in bebotie en gabsbien^t/met eejbieö/ 't 31) men mEt ben ee?öicb in f)et brelb einbigt/'t 51) bat men baar» boo: dPob toil eeren. (e) Dienen. (0ppjonfien/ op altaren jetten/ aanbta» ben/ offejljanbrn ban goub of vlbe;/ of tuat anbej^ tocbjengen/ op be jt.ia» ten ombjagen/ten toon ftellen/opöat Ijet ban iebe? geëejb bio:be/of op goEbanige tiig^E men baarboor of baarneffen^ eenigE gobsbienét oefent.

2. De beweegredenen tiipjamp;t) geboegb/ üJocben genomen, (a) ï^an öeDeiie-BetamelijUtieib. Ik ben de Heere. SGft ben een 45eeiBt/ onjienlnft/ onbE' giijpelgH/ baarom betaamt t)eI: n'et öno: iEté ligcljamelgftó te bie-iieii. Ik ben uw God. ©oEn anbere bolftcren 500/ bat moet gij niet na-bolgen/ gi) 5i)t met JlKti in een be?bonb getreben/ gij l)ebt jBg tot iittien lt;J5ob geftojen/ gij jijt mijn bolft/ baarom betaamt ftet u/ bat gij 311^1) bipnt/500 alö aft Ijet ubebele; nu/ Kift toil niEt boor beElbEn ge«

biEtib ^ijn/baarom taacljt 11 baarbooj.

(b) ©e tluEeöe betoeegreben iiö genomen ban be ontzaggelijkheid ^obö. Ik ben een ijverig God. (iEen man let naauüi op l)et gcöjag ïgiiez broubie/ en 500 jij sict) niet biel gebjaagt/ fjij i^ aangebaan met jaloejgcljtjeib/ en ijbe^t obe? met eeue hEftigE en bejfcfjjiftftelnfte b2iji en ijbe; om Ijaat te ftjaffen; 500 ooft 3ift/3fft Iftte naanto op uln gebjag/ 3!ft 3al raé nbiE aflnijfiingen in bejen grluaar taorben / en mijn gberige toorn gal ober u ontfteften/ eh u obe? utoe onteecinge ban jjatj en obe?

ubie afgoöerije fr?affen.

(c) ©e be^be betoregreben i^ genomen ban het schadelijke. Die de misdaad der vaderen bezoeke aan de kinderen, aan het derde en vierde lid dergeneu, die Mij haten. 3IU 5al niet alleen ben babe? ^rlf itjaffen/ maat SCI! ^at l)em ooft ft paffen in sijne ftinberen (be staaarfte ftjaffE bE? oubE»

teiO ja tot in IjEtbErbe en biE?bE lib. 2oa bebevöob aan be eerftc toe-tElb/ f)quot;nnp Rmberfien^/ bic nog mEt bE baab niet gesonbigb {jaöben/

-ocr page 106-

88 Van het Tweede Gebod.

berbtonfien jootael alg be baberfi/ Gen. VII; 21. 5CIIe bc naftamelingen ban €li tQfe?bcn ge|t?aft om sijne jonbc/ 1 Sam. 11:31. gjcrofeB' ainja snnöp nurjöe allea/ taat ban jijnE naftomelingeii aöem gaböe/ ber-belgD/ 1 Kon. XIV : 14. .iHSen moote peggen/ Daar ftaat/ Ezech. XVIII: 20, De ziele, die zondigt, die zal sterven. De zone en zal niet dragen de on-geregtigheid des vaders. Antw. (a) ©e „©cljpift (i^ijbC niet. (©00 5egt bili-belgtt oat jna Ijanbelt/ en al? ll|i) niet luil/ ?oo laat tjer. 3l[ti bit geual öeloüfOe -öob bat l^tj 't niet boen 5outie. (b) ©e .^ane/ of bie toel geftjaft tao:bt om be ongecegtigljeib be^ babc?^/ 300 bjorbt ^tj nog-tan? niet gcreHcnb al^of Iji) be jaube ban ben babe^ jrif gebaan (jab-be; be jonbe Doet iebe? boot vcljselben/ maat be ft,laffe ftoint toel oy be liinberen/ niet be eeulnige/ maat be töbelgrte. (c) (©oft be ftinberen jijii 3onbig/en baarom alle ft?affe taaarbig; maat 45aD langmoebig en brrt^aagt biel lange/ maac al^ De baDejg S^e? berDe?ben/ 50a geeft bat occafie bat gt;l5aDj? tootne ooft obe? De jonbige ftinberen üio^bt uitgeftort.

(d) ®e bierbe Betaeegreben j$ genomen ban bet profijtelijke. Ende doe barmhertigheid aan duizenden dergenen , die Mij liefhebben ende mijne geboden onderhouden. 40iemanb na ben bal ftan Ojob bolmaafttelijft lief» Rebben/ bolmaabtelqli snne geboben onbe^ijouben/ en baarom uit be üii?clt; ften be? I©et niet geregtbaarbigb tuarben. JlSaat belnijle be l©et nfet gegeben i^ om baaruit geregtbaarbigo te toorben/ maar tot een regel boor be öonbgenooten/soo fteeft J5ob beljagen in be opregte pogingen stjne? ftinberen/ en beloont 3e/ boclj niet uit berbienfte/ maar uit genabe en fiarmftartigljeib ; al^ J^eljemia met een' g?ooten ijbcj Ijet tuerft beé l^ee» ren in be opboutuinge ban pdenualem en in Ijet reformeren begbolftjl boib^agt ftabDe/300 jeibe Ijtj: Gedenk mijner ook in dezen, mjjn God, ende verschoon mijner naar de veelheid uwer goedertierenheid, Neh. XIII: 22.

dPelijtt in (jet borig 45eBoD/ 300 Ijebben tuij ooft gier aan te mc^ften eerét be jonDen/ bte be^boben toorben/ en ban be gebobene beugben.

Verboden ^ De zonden, die verboden worden, zijn deze:

cuenstquot; 'li- ee?fte ^onbe ié beeldendienst, i^ierober i^ be brage: Of men heelden marj maken van God, van den Vader, den Zone, den Heiligen Geest. En van de verstorvene heiligen, om die aan le bidden, te eeren, of om God en de heiligen daardoor te dienen ?

De Papisten liggen onbe? malftanber obejQoop obej be mantere ban jjunne beeldendienst, luiilenbe be een bat men 3e moet aanbibben/be anbere alleen eeren. een bat men gen eigenltjft en boo? ïjenselben moet aanbibben/ soobat men in be aanbibbinge in be beelüen 3elbe einbigt/ en anbere onet-genlgft/ en alleen maar om boo? bat beelb aan te bibben en te eeren bien/ toienp beelb Ijet i^. Cjierin ftomen 5e obejeen/ bat men beelben ban De gob-beiijfte perfonen mag maften/ aljSmebe/ bat men beelben ban be Ijeiligen mag maften/ en in be fterften tot gob^bienpt geb^uiften/ om boor be3eibe

$00

-ocr page 107-

Van het Tweede Gebod. 89

*!3ob en be fieiltgen te ecren. ï|et concilium ban ^rente gebiedt de beeldendienst, Sess. 25. €n [icroeyt jtclj op't ttoeetic conciliuin ban J^iceèn/ 't welke den vloek uitspreekt over allen, die der heiligen beelden niet aanbidden , en die eenigzins hierin wankelen , ja over die , welke wel toestaan dat men de beelden moet eeren, maar weigeren aan te bidden. (De pfgten in öeje rijöen jiin öoor (jet l'cfK reformatie fiefcljaainb ouec Öunne afgobenje met ljunne lieeiben/en tracljten fjet luat te bcmante'

len/en leeren Ijun bolft jeggen/wij bidden de beelden niet aan, wij hebben ze om ons in gedachtenisse te brengen dien, wiens beeld het is, en wij eeren ze niet om huns zelfs wille, maar om diens wille, wiens beeld het is, en eeren die door derzelver beelden. ^,13aac jjlinne baben Ineöej*

fp^eften fjunne taoojben. boen a!(c^ neffenj? be beelben/ taat men uittaenbig in be gobgbien^t boen Etan/ 30 nemen er ben ïjoeb boor af met biepe rebcrentie/en buigen jidj boor bejelbe eejamp;iebigitjfi; sij finie»

len boor beselbe/ en met te samen gebouluen panben fpjeHen 5e een paterno^te? of anbere gebebeïtEn^ boor öen; 3ij jetten 3e op altaren ten toon; jij berficren 5e met allerlei ftoptelgHljeben; 51) fteften boot be niet sienbc Deelbrn Uiapftaarfen aan; 31) offeren eene mijïfe boor Ijen/

en?, en bie 5e niet tuii eeren/i^ in perpftel ban gefïagen of geboob te Inorben; luat bunnen be^eibenen mee? neffenjS ljunne afgoöen boen?

De Luterschen 3fggcn bat.men biel üeelbcn maften mag / maar bie niet eeren/ bat men 3e alleen in be ïte^fte (lelt/ om boor fyct aanfcljou^

luen sicl) be Iji^torien te bectegeutaaorbigen/om baarbooc opgelneftt te taorben tot gobgbtenjligÖE'b.

Wij baarentegen berftlaren/ bat f)^ maften ban Beelben ber Qeilige (©jie^enigljeib abfolut Uerboben i# / en bat men be geegtelijftljeib ber engelen/be toare gebaante beg ligcljaam^ ban Equot; be; 5lipo^'

telen niet taeet/en bat Tiet maften ban (junne beelben niet geltjftt/ en bat ï)et ijbelljcib i^ een beelb te maften/ en te 3eggen; bat is 4r|)?i^ tu^/batig ^aaaria/bat JDetru^/ens. ja al Ijabbe men ljunne tnare beelb-ienigfen/500 mag men 3e op geenejlei tajjse aanbiöben/eeren ofcenige gobgbienftigfjeib BebJij^en/of Ctjt2igtu?i/^aria/JDetrup/en anbere Ijei-ligen baarboor ecren. ©e brage i^ tbaeelebig/ iebej sullen loij op sicij Selben tneberleggen.

III. i^ooreejet: Men mag ganschelijlc geene heelden van God, van den Oeen Vader, van den Zone, van den Heiligen Geesl maken : van dTn.

n?ant 1. Oct ig abfolut becöoben/ en in bit gebob/ en op bele anbere Drieëc-plaatfen/ 5iet alleen/ Dent. IV: 12—19, Gij hoordet de stemme der woor-den, maar gij en zaagt geene gelykenisse. Wacht u dan wel voor uwe Bewijs 1. zielen. Opdat gij niet en verdervet, ende maket u iets gesnedens, dege-lijkenisse van eenig beeld, de gedaante van man of wijf, de gedaante van eenig beest, dat op de aarde is, de gedaante van eenigen gevleugelden vogel, die door den hemel vliegt. De gedaante van iets , dat op den aard-II. M bo-

-ocr page 108-

W Vau het Tweede Gebod.

bodem kruipt ; dc gedaaute van eeuigen visch, die in't water is ouder de aarde. Dat gij ook uwe oogen niet op en heffet uaar den hemel ende aanziet de zonne, enz. Ï13ie ban 50D ftaut öat tjij/ljct iDoorö iöüb# geloaUen» öc/500 rrgtuit baar tegen burft aangaan 111 üecibcn ban «fiiob maliEn/ Dat 300 Uiaar brtamp;ooen ijj.

2- 2. ii?ob Ran ntct afgeamp;relb tuorbEn/baarom (!?ob Inil bat niet ge» fcljirbe. Jes. XL: 18, Bij wien dan zult gij God vergelijken? ofte wat gelijkenisse zult gij Hem toepassen ?

3. 3. 't inteert lt;il3ob op 't t)uag|l:E. Kom. I; 23, Ende hebben de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd in de gelykenisse eens beelds van een_ verderfelijk mensche , ende van gevogelte , ende van viervoetige ende kruipende gedierten. IDit balgen bc Jpapi^tcu iiEtjc^ na. gij ficclbcn lt;J5ab ten Jtgt;aö2^ uit in be gebaante I een menfetje / ban een oub man, ^nb ben Zone in be gebaante ban een bierboetig bie?/ ban een lam. lt;!3ub ben ïjciligen aBecjt in be nebaanre ban een' bogel/ ban Eenebuibe. ©ie? unrEErEn 53 lt;!3ob gelijft be ^eibeneu.

i- 4. 't ©erberft ben ineiiieljc. Deut. IV: 15, 16, Wacht u dan wel voor uwe zielen. Opdat gij niet en verdervet. l©ant baarboot firtjgt be men-ftljc ligc|jameii)fiE gebacöten ban 43ob/ die een (iSeejt i§/ en in (CScest moer gebienö luacbcn.

Tegonw.i IV. Tegenw. 1. gt;Ooti jjeeft jicri in bie gebaanten bertoonb/ baaroni mag Antw. men ï^em ociff 500 lnel afamp;eelben. Antw. (a) IDij DiitHennen ijer gebolg; luant \i?ab Ijreft Ijet uiibruRlJElijli betboben/ baatmebe ijj tje: legcnfiirc-Ren uit. (b) Die bertocningen jijt) propljetifcije gejigtEn geïbEEgt en geenc afamp;Eelbingeu/en een teeUen ban cftcaorbmaire tegeuluoü^tiigOPit. Tegcnw.2 ïegenw. 2. gij Jiin leersaam/ 300 be Oeelben ban 43ab al«J ban b£ Antw. Qeiligen. Antw. (a) Jgogtan? Ijeeft a3ob f)Et berüoöen/ 't Ijet luerli ban De J^eibenen/tuij liebben ban geene nuttigljeib booc te tuenbEii baa? Ijet brjöoben i^. (b) iöob toil niet bat men boor ftomme beelben 3al gctce^b üiorben/maar boor 51)11 UDoorb. Ps. CXIX: 24, Ook zijn uwe getuigenissen mijne raadslieden, vs. 105, Uw Woord is eene lampe voor mijnen voet, ende een licht op mijn pad.

Tegenw.3 Tegenw. 3. ij3ob l)Eeft üebolen öeelöen te maften/ alj! te fioperen flange/ Num. XXI: 8. (£11 be CljeruDim in Den tempel/ Exod. XXV: 8. 1 Ken. Antw. VI: 35. Antw. ©e flange Uuerbe cpgerigt bij occafie ban be burige flail' gen bie Ijrn jlaften. ©e fl^iigc toagi geene afbeeibinge noclj ban jjc.o/ noclj b»^n [jcHigcn/ bier beelben ftunuen ban jjieriiit niet üctueE?b luoc-^ ten. 'tnDag een facramcnt/in't Uielfiealajb een uittuenbig teelien maet 3ijn/tat alle jonbigen/bie boor ten tmuel/he tmbe flange/ten bal ge» ijoinen toaren/en 5tenbe en gelcabenbc in Cfaigtup/ljit 5aab btr broulue/ - t toellt ben buibel ben ftop bermo^felen 3uubE/ üföouöEu 3oub£n Uiorben/ Joh. 111:14. %,ij ixia^ nier opgerigt om {jaar eenige tere aan te been; lyaut teen Ijet belli [jaar Degon te teren/ Uiiejöc 3e bermojfeiö en bernic»

ngö/

-ocr page 109-

Van het Tweede Gebod,

tigb/2 Kon. XVIII: 4. tEgt;e CfjmiBhn/öc pafmüoom in cn aan öcn tempel/ taaren fcöabutnen/ gelijft toen öc oc'jceïc öien^t fcrjabntuacOttg 't iDarrn opeiil* üreïben ban J3nb no dj ban Ijci'iöcn/InaacoUer Ijiec'r 't bcrfcfitl i^/oa!f Inicröe Ijun gccnc rcrc aangcbaan. jBaar vi bienben tot ficraab ban bat oeEmquot; W 't Ui el ft öct l)efr'Öf{^e 0P aarbe/ met«

rrn fjen Inijjcntie naar C!]:i5tuj?.

V. If^et tbicebe öeel ban be brage is obrr be bienst ber beelben. Of Oec.no men heelden eenige godsdienstige eere mag aandoen!' ©e Ipapióten eeronquot;quot;^

ja, taij neen. ojjuje rebenen jijn be^e:

1. ©oor be üeelbenbfen^t iii noclj lt;0eüoö nocfj rjtenipel; bieö ij? gctBewöai. op 't aUc^acQtfls eigenwillige godsdienst, bejöobeu Matth. XV : 9. Jtifëaac

in syne nature Ijet afgobenje/ 't gob^biemtio te eer en ban 't gene geen i6cb is/ en engelen of berilorbene Ijelligen oabpbienftig te eeren/

tg 5clf^ nfgabertje/ cn al^ men ban nog Ijun beclö ee^t/ of {jen boor f)et berlb/ ;c!o ié 5c buööel.

2. iDe fieclbenbien^t 300 ftïaar/500 butbclijft/ 500 iiabnjftfïelijft bei* ik-wgss, üoben/ bat fjet niet naafttei fian bejBabeu Uiorben/en bat 500 menigmaal/

bat !jct be g:aor|te be^flnfitfjnb of mocblnillig'jeib ban be bierclb ip/ brelbenbien^t nog te plegen. 25ict uit eene menigte ptaatfen alleen beje:

(a) ï^it 23camp;Qb/ bat niet allreis be:öicbt maken, maar ooft boor bie ilcl) te bnigen, en bie te dienen , en opbat e? geene uitblugt ober ^onbe bltiben/500 bi or ben be Deelben gebij^onbeib/noch van 't gene in den hemel is , noch van 't gene op aarde is, noch van 't gene in de wateren onder de aarde is. 3amp;u/ tjunne beelben sijn öcflben ban 't gene in ben Ijc-mel id/ en ban 't gene op aarbe i^/ 500 5511 5c ban uitbjufiftelijR be^öoben.

(b) Pare ftiejblj/ Lev. XXVI: 1, Gij en zultulieden geene afgoden maken,

nochte gesneden beeld , nochte opgerigt beeld en zult gij n stellen , nochte geheelden steen in uwen lande zetten, om u daarvoor te buigen, partijen mallpn onbejfcOeib tusfdjen afgoben/ en beelben be? Ijeiligen ; maar bc^e plaatjï neemt be uitblugt lneg; luant bio^bt niet alleen be^Boben Ijet mallen ban afgoben om jic^ booj bie te buigen/ maa; ooit ban een gefneben beelb/ 00H opgerigt beelb/ 00» gebtelben fieen. 4^11/ l)miquot;E beelben jjjn gefnebene beelben^ opgerigte beelben op Ijanne altaren/ geüeelb tjout en iteen/ bic op be ft: a ten en elöe^é geftelb laoibcn om ;ici) boo: bie te öuigcn/gclijli 5c boen.

(c) Poet hie:bij/ Deut. XXVII: 15, Vervloekt zij de man, die een gesneden of gegoten beeld , een gruwel des Heeren, een werk van werkmeesters handen, zal maken , ende zetten 't in 't verborgen , ende al het volk zal antwoorden, ende zeggen, Amen. 4i5u/ïjiinne beelben 51)11 grfneben en gegoten beelben/ een Uie:l! ban üie:bmeeste:»? tjanöen/ en 513 petten Ijf t niet alleen in 't bekborgen/ maar ^elfé ooft in 'c openbaa? ; ioo 31)11 ban ljuntie beelben een g:nUirl bré ï)eeren/ en op Ijen past ban Ijet bijgebDegbe bjeigemrnf.

(d) Ps. XCVII: 7 , Beschaamd moeten wezen alle, die de beelden dienen,

die haar op afgoden beroemen. Sn nu bieneu be beelben / jij beroemen

JilS a ' S'tfj

91

-ocr page 110-

Van het Tweede Gebod.

Siclj op (junne afooöcn/ ban luelRc 51J 30a bele micaamp;elen UcrtLiieii; 50a 3ullrn ;e ban te fetjanbe tnojDen.

Uitvi. 1. • VI. Uitvl. 1. (Pit 4?gt;cDab en alle bc aangctogcni? pïaatfen 5fen op be

benfcfie aftjaben/toeilic ssjn Beelbeii Uan Ucrfa^öc bingen/bie ec niet ge' Ineeét en bie jij boor goöen Ijielben; maar on^c bcelben jijn geene af--goben/taant't 5511 öeelben ban bingen/tiie er nog jijn/en geltieeêt sijn/ naineljjrf ban 60b/ engelen/ CijjijStnp/^liiana en anbere Ijeiligen/ en taij ijonben be öeelben niet boor ^ob. ^ie^5ijn alïebie plaatfen niet tegen onj?.

Antw. Antw. (a) t^et (!?eBab en aüe be aangetogene plaatfen maften sulit een onberfcljeiö nier. Cn 300 men al boot phesel een afgob ban een frH'iquot; ben moi'^te bejftaan/'t taelli Ijet taoojb nogtan^ niet beteeftent/maar allejlei öeelben boor fmjben of uitfjonluen gemaaftt/500 (laat er Ijct taoo^b ruinn ihemouna, eene gelijkenisse bij. 35n gelijlicnisfe te maften ban iet^ bat tn ben fjemel/ aarbe of tuateren \H joobiel berboben a(^ een afgob te maften. cfi5i!/ gunne beelben jijn geïijftentpfen ban ietg/ 500 ban ber» Doben. (b) 3.5ooit fjeeft een ïjeiben Ijet Deelb bat f|ij eerbe/ geacfjt öob jelf te 51)11/bie Ijemcl en aarbe gemaaftt heeft/en 00U jelf^ niet Omme bergobe getligen ; taant sn tai^ten luel bat 51)/ of een anber men^cg bat beelb gemaaftt Dabben. IDe CpDEfiër^ maaftten tael uitbruftfteltift onber» fcljeib tapfcöeti be groote godinne Diana, en het beeld dat uit den hemel gevallen is , Hand. XIX : 35. (e) üDe Spracliten maaftten ren gouben ftalf/ 311 taiisten tael öat bat ftalf Jehovah niet taaé/ en bat bat ftalf fjen uit iEgupte niet berloöt fjabbe; maar 59 tailben lt;33ob baarboor eeren/baarom U'iticn V')/Exod. XXXII: 4, 5, Dit zijn uwe goden , Israël, die u uit Egyp-teiand opgevoerd hebben. Als Aiiron dat zag , zoo bouwde hij een altaar voor hetzelve, ende Aaron riep uit, ende zeide, morgen zal den HEERE een feest zijn. gij Ijielben ban bat ftalf niet boot a5ob jelf; maar tailben lt;i5oü baarboor eeren. (d) ©it ftalf taag een öeelb ban quot;iet? bat taaë/en nog» tang ta.ié Öct een afgob/ gelijft 't uitb^uftfteltjft een afgob genaamb taorbt. Hand. VII: 41, Ende zij maakten een kalf in die dagen , ende bragten offerhanden tot den afgod, en verheugden haar in de werken harer handen, ©aar* int blaar blijftt bat beelben afgoben 5|jn en beelbenbiengt afgobenje.

uitvi. 2. Uitvl. 2. ü^et eeren ban be bcelben met latreia taorbt berbobrn ; maat

Antw. niet l)ct: eeren met douleia. Antw. (a) ©at ip eenetjbele biftfnetie/gelijft in ijet Uorige Itapittel getoonb. Xaat f)quot;quot; feng een eenig betaijé ge» lien bat men öeelben met douleia eeren mag. (b) 3in be i|e[ireeutafc0E tale taorbt ooft geen nnberfcfjeib gemaaftt tupfdjen eeren quot;ban a3ob en berlben/ 't eeren ban beibe taorbt met {jet^elfbe taoojb uitgebjnftt. (c) €n 31') SPlben 3eggen bat men Ijet öeelb liaii Clj^igtnó en Ijet ftjuig met lalreia eeren mort. fpjeeftt gun Cajctanus in Not. en G. Biel. lect. 4SJ. in can. mis. Indien het zijn beelden van Christus, laat ze met dezelfde soorte aangebeden worden, met welke Christus aangebeden wordt, dat is met dc aanbiddinge ran latreia. (quot;Sn ban 't ftrnié jeggen 3e in Pontif. Hom. f.

205.

9-2

-ocr page 111-

Vau het Tweede Gebod. 93

205. Hel kruis zal aan de r eg Ier hand des apeslolischen legaals zijn , omdat men dal lalreia schuldig is. 51)11 ban fjunnc uitbliiQtcn ijöel/ eu bielt;?

filijben be fiobenge^egbe plaatfcn in gumiE boUe ftjac^t.

VII. iDetaijte bcje fjunnc afgoberge 50a orof tf0en öet i©aarb 43ab^ aanloopt/ cn 55 geen fiebob noc!) exempel boor fjunnc Dcclbenbienét bieten te bfnbcn/300 Bcljeïpen 5C jicfi met bic uitblugt/onje bcelben jijn gecnc ^eibeiifcfjE afgaben/ cn tatj öibben be üeelben niet aan/ 't üJLift nu a! öcantluourb i^. «lEbentael om nog toat te fjebbcn/ 50a brengen je nog bcsc pïnatfen bij:

Tegenw. 1. Exod. III : 5, Ende Hij zeide, nader hier niet toe, trek Tegenw.i uwe schoenen uit van uwe voeten, want de plaatse, daar gij op staat, is heilig land. vs. 6, Ende Moze verhergde zijn aangezigte, want hij vreesde God aan te zien. frjier/,;ccigcn z.c/bebcclt i0ob ^Bojc^ 3iclj eccöicbig te gebjacen ncffen^ Ijet braamöo^cfj/ en Jiaoje^ belnee^ Ijet groote eec^ fiiebigljeib. Antw. ï^iec lua^ geen öccib/ 't tnaé en 't bleef Ijet braam- Antw. fiojjdj. €gt;oft bcltiec^ MSasc^ Ijet braamboiscö gcene eere/ ooft tatetbe Bern bat nfet bebolen; maar |em Inorbt belaft jicfj cerbiebig te ge^^agen nrffcnj? ij3ob/bie op eene cj:traorbinaire tntjsc 5ic5 aan f)em openbaarbe in ben öraambo^cfj/ cn Müo^e^ öcbefitc jijn aangejigte niet boor ben braambo^cö/ maar boor lt;J3ob/ want, ftaat er/ hij vreesde God aan te zien.

Tegenw. 2. Ps. V: 8 , Ik zal mij buigen naar het paleis uwer heiligheid, Tegenw.2 in uwe vreeze. Ps. XCIX: 5 , Buigt u neder voor den voetbank zijner voeten , Hij is heilig, i^ier toorbt belagt aan ben tempel gob^bicnftfge cere re betalen. Antw. 3gt;e tempel en toat baarin toa^/ taaren fcjjabutacn op Antw. Cfjjiptu#/in tjEt naberen tot 45ob fian en moet men alleen naberen boor Ctj?i£tu^. jij siefi ban bogen naar ben tempel/ cn jidfj boor ben*

jclben neberbogen/ 500 baben 5c ben tempel niet aan/ noeft gt;0ob boor bicn/cn beben bien gcene gobpbicnittge eere aan; maar boor bc fdja»

biiinen ^agen 35 op Cljjiétujj/ in ben tempel afgeamp;eelb.

Tegenw. 3. Gal. III: 1, Denwelken Jezus Christus voor de oogen te vo- ïogenw.3 ren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde. l=)ier ftaat tnel ejrpcc^

bat be aBalater^ bc fcljilberijc ban Clj?!^tu^ Ijabben. Antw. ®at ftaat A.ntw. Öicr gccn^ingi/ ïjij toa^ boor ljunne oogen/ 300 aljt l^ij onber f)en gc«

lenigt taa^; nu/ ï^ij Ina? te talaria niet gcfijinpt/ maar op OPoIgotfja. 't 3^ 300 ^fel alg/ CÖ?i?riiP 5Da fila^r cn buibcltjft u berftonbigb/

al^of ïjij onber u geftjuigt toap/ cn al^of l|fj boor uUic oogen afgefcljil»

bcrö/ en in een tafereel bertoonb tnicrbc. (©oil ié fjier g^cn ceren.

IEgt;ué Ijcbamp;en tnij ban bc ccrfte3onbe/in bitv6eöob berboben/gefpro' lien/nameltjft ban bc bcelbenbienist; boclj onbc? bit(!5cfiob 3ijn al meecquot; bcr ^onben begrepen/bic tnij ftorteltjfi gullen boorftellen.

Vill. ©c tlneebe sonöc i^ eene ongodsdienstige gestalte des harten. lt;!5een Ongods-inbjuft ban a5ob/ gcene brce3c/ gcene liefbe tot (60b/ 5ijncn Inillc nacamp; te ftcnncn/ nocl) soeftcn te ftenncn/ noclj tc luillcn boen; gcene acljtin0f üolt;,c

3,^ 3 Ijet

-ocr page 112-

94 Van liet Tweede Gebod.

Öet ïöoorb/nod) boor bc prpbiftantcn/ oesne ftrgccrtc om berecnigti tc Incrbcii met Tiet bofft ban ^ob/ om ben l^etrc te öeljjben/ tot jijne eere te jtjn/baacom nocF) In be föejft te Itainen/of jelben/alé men ntet taeet Uiat men anber^ boen jal / of om eenjS te ^ien en gesien te luoröeu. Cjierban Ps. XIV :1 , De dwaas zegt in zijn herte, daar en is geen God. 2 Chron. XXXVI: 16, Zij spotten met de boden Gods, onde verachtten bare woorden. Hebr. X: 25, En laat ons onze onderlinge bijeenkomsten niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben.

Eigen- IX. iDe bejbe 3onbe eigenwillige Godsdienst. 4?ob te bienen op cene dienst? niamere/bfc injj jelben Deramen/of bie ong ban menfcljen boorge» ftelb/jenbe? fiejorgbrjetb en onbe^oeft/goe v!?aïi ofbienb Inil 51)11; 5irlj inbeeïbenbe/ bat (ipob een Inefgebalfen aan oné itie^ft 3a[ fjeBamp;en/ aï^ leg maat eene goebe meeninge IjeDamp;en/om (!?ob boor bat lue^ft te bie» nen. tDit bertoe^pt be ï^eere Slfe^uiS/Matth. XV: 9.

Luste- X. 33e bierbe jonbe ij? traagheid tot, en lusteloosheid in de godsdienst, oos ei . 5gaj iTiFti ben ttjb ban jgnc particuliere oob^bien^t bjaarnemen/baar altijb toat in ben meg/en men bieltebreben all men eene taetttgc brr» riinberinge ftjijgt/ men gaat ej ^enen al3 een mi^babige? naar bc boegen/ en 't ip ra^grbaan/en gelijft be fimberen i? men öltjbe/als» men amen mag peggen; men Ijeeft be confcientie biat geftilb. (i£ot tjet iDoojb te ïejen i$ geen tgb obe^/ en leegt men ïjet om sijne taaft af te boen/ 't ig jonbe^ lu^t/ jonbe? opmejftinge; men neemt een ftort ftapittel/of eenen ftorten ^alm/en men taebe?om blijbe al^ get gebaan ^oo gaat Öct ooft met be openamp;are gob^bien^t/ om een {jabe^ftjoo blijft men uit be för?fi/en a(é men baar i?/ men faat be gebacfjten ijertoaart^ en ber» üiaartg bliegen/men gaat jitten fl^PC'Ven ban Ijeeft be prebiamp;ant Ijer nog gebaan met 31)11 geesteloos en lang p^ebifien; ban Ïjet oberbenften ban fiet ge^oorbe/ of ftct miberc te bi\2ljalcii/ bat een Itiejis b:n al te lagtia i^/bat ig al buiten gebruift/be prebiftatie gebaan/al gebaan.

be^en pa^t/ Mal. I: 13, Nog zegt gij , ziet, wat eene vermoeidheid! Openb. 111:15, 16, Ik weet uwe werken, dat gij noch koud en zijt, noch heet; och, of gij koud waart, ofte heet! Zoo dan, omdat gij laan w zijt, ende noch koud noch heet, Ik zal u uit mijnen mond spuwen.

sieur- XI. IDc bijfbe ;oiibc is in het gedane sleurwerk te rusten. jKcu Ijeeft 5'jn werk' morgen-en abonbgebcb opgejegb/men fteeft een ftapittel pelejen/men i]S tbjeemaal ter Éejfte getneept/ men quot;ooit |)rt C^eilig ?Ciionb-

maal bersnimb/ men fjreft jijne aalmoejen gegeben ; Inat ^oube men mee; ? 't tael/ ift Jjebbe mijn' piigt gebaan/ en baarmebe ig men tebreben/ men [leeft goeben moeb/ bat a5ob oné in ben fjemel sal ne« men/fcljcon bat men noclj ftennijafe öceft ban ben lneg be^ taaarljeib/ iiocjj ocE^telijfte beVoegingen; ban bejen jegt be ÏJeere/Jes. XXIX: 13, 14, Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijnen monde, ende zij Mij met hare lippen eeren, doch haar herte verre van Mij doen, daarom, ziet, Ik

zal

-ocr page 113-

Van liet Tweede Gebod. 95

zal voorts wonderlijk haudclcn met dit volk, wonderlijk) ende wonderbaarlijk.

XII. ©e sejSöe jonde geveinsdheid in de godsdienst. men met Goveius-Ijet plegen ban guöpbteni'tige oefeningen 5icl)5Elben öeoogt / om Uan ^fensf8quot; inenfcöen gcëe?ö te luortien. 5111^ öe ^rebtfiant 3!inc bcIilDaam^eden op-inefu/ tooi geegt fdjtjnt te jijn in Ijct öiöDen/ beel Uunc liejtoant in

ïjet preöiHen/ en ais gij «quot;ct bat alleg öeoogt ben naam Uan gob^alig/ ban gelee?b/ be toejuictjinge en acljtinge ban Ijet bolfi; een gjutuel!

2CI# ten pattitulie? pe^foon naaeftig ter Öerlt gaat/ baar itemmig en aanbacljtig jit/ en 't om ben naam ban een bebatan^ te öefiomen/

al? ÖD 3ingt/en 't om te laten öoocen taat eene jlem fjij Ijeeft/en Ijoe bajt fjy be luijje ftent. SClp; men onber ijet geöeb luibe jucljt/ en eerbiebige/ ja made gemaafite inlenen maaftt/ en Jt ig om gejien cn ge-lioorb te tuorbcn. 5(Il«S men ecne aanöac|)tige bcttooninge maaftt onber Ijet pjebiften/ cn onfcertugfdjcn ftil omjiet of een anbej Ijem lüel jiet/

alg men een lueinig in Ijet jabje ban ben biaften tue;pt/ en luilöe bat l]et blonb al? bat g^outp; in futnma / aljt men boor ben fcOijn ban èob te bienen/ menfcljen in 't ooge Ijeeft/ en baarbaat jic^jelben. Siet tjierban Jes. LVIII:2, 3. Ezeeb. XXXIII: 30—32.

XIII. ©e jebenbe 5onüc is ligebamelijke verbeeltenissen van God in onze LifrcUa-bersenen te maken. a5ob openbaart sicjj aan öe jiele be^ menfcljen al^

een' 45ee^t/en afgetroMener ban Ijet ligctjamelijfie/ban men Ijet ban dingen, nitb^ubben; maar alp be natuurlpfte menpcf) op bat cejfte benben aan »J5oö rrflectcEjt/300 bebejft Ijy bic ee^fte berrooninge ban lt;ï3ob/en bac geejstciófte beranbert fjjj in iet^ ligcrjainelijfigi; bc3c ligcfjameiijfte ber» beclbinge ban «öab/ of soeftt men aan te öouben/ en men neemt ge»

nocgen in allerlei bcelbtcnigfcn ban 43ob in bc fjerfenen te maften/ of Ijet ip tegen ben taille ban ben benfte?/ bic gecptelijbe gcbacgte» ban (ï5ob Inil jjebben; maar {jij ban niet/of {jet bomt ban buiten aan boo?

Ijet fpreben ban be menfcljen ban a5ob/ of oob {jet bomt boar taejbinge bep fatan^ op be pöantafic; {jet laatfle niet be ;onbB ban ben men-fcöc/ maar ban ben fatan/ al^ be meufcfje 3icb enftel lijbelijU gebraagt/ met berfoctjinge/en arbcibt om Ijet ban 3icli te tuercn/Joh. IV: 24.

XIV. ©e acijtfie 30iibe lp zich de afgodische dienst gelijk temaken. .ïifêet Gemeen-iu be mipfe te gaan uil iiicutopgierigtjciD boor ben afgob/'t sfj in Ijunne bcjb/' 't sy op be |1?aat omocb;agcn/3ic|j nebe? te buigen/ al^ men ftilte» dienst.11 tjep ont.iag of cej'aieb ijeeft booc ijunne bcelben/ alp men bc paapfcljc Ijrilige bjap-bagea met bjap'fen/b^iiiften/fpekn Ijoubt/al^ bun ^t. Mi-coiaas/ b^ic ïioningen/ ïioypcjmaanbag/ baptcuabonb en Die?geigfte.

IDabibp boetjlappen moet men nabolgen/ bic 3eibe/ Ps. XVI: 4, De smer-

teu dergenen, die eenen anderen god begiften, zullen vermenigvuldigd De geb(). worden ; ik zal hare drank-oiferen van bloed niet offeren, ende bare namen op deno mijne lippen niet nemen. vDitjijube Ijoofbsonben ia bit öcbob berbobcn. q

XV. ï)e beugbei! iu bit ^ebob geboöcn 3ijn boarcej^t/ zich geheel ten aan God.'

dien •

-ocr page 114-

Van het Tweede Gebod.

dienste van God overgeven hi allc^/ met allcjj/ en aUcii tfjb. Hom. XII: 1, Dat gij uwe ligchamen stelt tot eene levende, heilige, ende Gode welbe-hagelijke offerhande, welke is uwe redelijke godsdienst.

Naar Gods 2. God dienen naar zijnen wille. %\k6 öoen en laten/ ombat (jet ÖC Wllle' toillc 43dö^ i§/ onp öelienb gemaaüc m 51)11 ïBoarb/ bat geeft be 5111-berljeib aan be öien^t. Eph. VI :6, 7, Als dienstknechten Christi, doende den wille Gods van herte. Dienende met goedwilligheid den Heere, ende niet de mensehen.

Met ziele 3. God dienen met de ziele, met ben gee^t en gee^tehjl!/ met becjlanb/ iDille/ genegenfiEben. Ps. CIII: 1, Loof den Heere mijne ziele; ende al wat binnen in mij is zijnen heiligen name. Jes. XXVI :9, Met mijne ziele hebbe ik U begeerd in den nacht, ook zal ik met mijnen geest, die ia 't binnenste van mij is, U vroeg zoeken. Joh. IV: 24, Aanbidden in geest ende waarheid.

Voiko- 4. God dienen met een volkomen harte. ^Soobat men niet gebeelb i^/om men har. anjjC^ öaanieffenj? te fjebüen en te soeften; maat getjeel en alleen baartoe obergegeben 10/en bat met infpanninge ban alle mogenbfjeben be? Jiele. 1 Chron. XXVIII: 9, Kent den God uwes Vaders, ende dient Hem met een volkomen herte, ende met eene willige ziele. 2 Chron. XV: 15, Zij hadden met haar gansche herte gezworen, ende met haren gan-schen wille Hem gezocht.

Metvro- 5. God dienen met vrolijken ijver, goobat Ijet geen lapt i#/maa?eien ijver11 En 031 mEn ö'Öbe ig / bat (i5ob Uan Ijem nog toil geöienb 3ijn;

ÖÖ acöt öet boor eene g?oote yritiilegiE/ bat Ijij gt;0ob bienen mag/ bat OSob Ijem iet^ geöiebt en geeft om te hoen/ baacom boet Ijjj Ijet met grooten erngt en ijber. Ps. CIV : 4, Hij maakt zijne dienaars tot een vlammende vuur. Rom XH: 11, Zijt vurig van geeste. Dient den Heere. Openb. IH: 19, Weestdan ijverig.

96

Afgoderij 6. De valsche godsdiensten te verhinderen, de afgoden en beelden uit tegen- te roeijen. gjeber naar sgnen ftanb. ©en oberljeben taorbt 0et Belagt. gaan. Deut. vil: 5, Hare altaren zult gij afwerpen , ende hare opgerigte beelden verbreken; ende hare bosschen zult gij afhouwen, ende bare gesnedene beelden met vuur verbranden, goo debe 4113o3B^ ÖEt gulben kalf, Exod. XXXII: 20. ^goo bebe tjipfiia aan be tieelben en ftoperen flange/ 1 Kon. XVHI: 4. 2oa bebe éiïja ben afgcpgfelijfien afgoö/ bien jijne moeber gemaafit {jabbe/en jettc baacom jgne moEbEr af/bat 5e geene honinginne tuare/ 1 Kon. XV: 13.

K A-

-ocr page 115-

Van het Derde Gebod.

KAPITTEL V.

Van het Derde Gebod.

I. ©it gt;J3cöatJ taorbt ooft bctBonbstoiJse Uoo^gcflülb. J^ct becbat veruia-bc berboDcne safte/Eii ban enic ftraclitigc bcaiitjreben. Gebodsquot;33

Vooreerst bc brjbobene s.ifie. Gij en zult den name des Heeren uwea Gods niet ijdelijk gebruiken, 't Voorwerp ip be naam brij {Jccrcn. l^irjbooj tao:br bejflaan : (a) be tnoo^bpn Jehovab, Elobira, Heere, God. (b) lt;Cn ooft J?ob 5rlf. Lev. XXIV: 16, Wie den KAAM des Heeren zal gelasterd hebben, zal zekerlijk gedood worden, (e) a3ob{? boltnaafttficbcn. Exod. XXXIV: 5, 6, Ende Hij riep uit, den NAME des Heeren. Barmhartig ende genadig,

enz. Ps. LIV :3, Verlost mij door uwen naam. Ps LH: 11, Ik zal uwen name verwachten, (d) ^ob^ liulpe. Ps. XLIV:6, In uwen name zullen wij vertreden, die tegen ons opstaan. 1 Sam. XVII: 45, Ik kome tot u in den name des Heeren der heirscharen. Spr. XVHI: 10, De name des Heeren is eene sterke toren, (e) IEgt;e luc^ften / tn taelfte be l^cere jjeib be^toont. Ps. VIH:2, Hoe heerlijk is uwen naam op de gansche aarde! (f) (!?ob^ roem onber be menfcfjen. Ps. V:12, Laat in U van vreugde opspringen, die uwen naam liefhebben. Jos. VII : 9, Wat zult Gij dan uwen grooten name doen? Soo bat boQ2 ten name ü5ab£S bestaan tnoibt alle# / taaarni iJ3ob jirfi openbaart / toaarin t^ij gepiejen of beracljt lTi03br. Hand. IX: 15, Om mijnen naam te dragen voor de Heidenen.

Mefien? be^en naam (jft be^öob: gij zult dien niet ijdelijk gebruiken, bat ictlt;ï jeggen cf boen bat opligt op (öob laaarboo? «3ob niet getferb/ en niet erftcnb taojbt ^ulft een (|?ob te jtjn alö fé/ maar tuaarboor (ï3ob onteerb luojbt/ ijdel, bar i^/tc bergecfö/a!^

't niet te pa^fe ftomt / onöebacljt/ oneeröiebig/ roeftefooö/ uit bartel-Fjeib/ ^onbe? een ficil'g oogmcrlt/ .^oobat get ooft in anberen een onrej-fiiebigen inbrufi ban a3ob bejtaefiliicn ftan.

Ten tweede, ©c Belueegrcben (jierbij geboegb/ genomen ban jjet ftrjabclfjfte. Niet onschuldig houden. (0f be menfcF|e bat 500 lueinig re* ïtenr/oBob reftent l)et jeec groot; of be incnfcFie baarobe? niet geboe»

lig fd/ en niet bcnftt bat tin eene groote jonbe begaan Ijeeft/öob re-frent Ijem fcfjnlbig en taaacbig om ge^raft te tno?ben/En {^ij ^al Ijein ooft ;efte?hjft ftjaffen; toant Ijet ij? eene groote beracfitingc ban (Pob/

en eene ftlare betooninge bat Fpj vöob niet Iref Ijeeft/en al^oo ig't eene birecte nanftantingc tegen (öob. Ps. XVIII: 27, Bij don verkeerden bewijst Gij U eenen worstelaar.

De zonden in dit Gebod verboden, zijn deze:

II. i©e eerfte ^onbe i^ lasteren, ©it gefcljifbt (a) al^ men ^obclnat Verboden, ongenjinb^ tcefcfjjijfr/ en mrt li'oorben of gesten (j?ob fmaabt uf öc» Lasteren.

H. quot; B la rijt/

-ocr page 116-

Vau het Derde Gebod.

Iflcljt/En anbercn baaroin boet fmaben en lagcïjcn. Lev. XXIV: 11, Toen lasterde der Israëlitischer vrouwen zone uitdrukkelijk den Naam, ende vloekte. (b) men be luaar^cib J5obj?/jijne magt/of anbere eigenfcfjappen loocljent/en sijnc ttoor;!pnigfjrib/ onbiTljmibinge en regeringe ontftent rn Vie^tarrpf. Ps. Xrll, Hij zegt in zijn harte, God heeft bet vergeten, vs. 13, Waarom lastert de goddelooze God ? zegt in zijn harte, Gij en zult het niet zoeken? Job XXI: 15, Wat is de Almagtige, dat wij Hem zouden dienen? en wat bate zullen wij hebben, dat wij Hem aanloopen zouden , Zeph. 1:12, Die in haar herte zeggen : De Heere en doet geen goed , noch Hij en doet geen kwaad, (c) men anbercii toefdptjft fiergme lt;0Dbf alleen eigen en 't gene {Jij alleen boet. Matth. XII; 14, Maar de Pharizeën, dit gehoord hebbende, zeiden: deze en werpt de duivelen niet uit, dan door Beëlzebul, den overste der duivelen, (d) men be Oenabe/ bie dnob in iemaub gelegb tjeeft/ en be Ue^taoningcii ban bie lieracljr/ biiacljt/ bejbjaait/ fmaabr; namrïjjft/ al^ men be gob5a!igen en hunne gob^altgljeib/gebrinêben en gebeinsblicib noemt; 500 belachten be ^obfii Cf),2i^tus lirrrroulnen op (éob. Matth. XXVII; 43, Hij heeft op God vertrouwd, dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil; want Hij heeft gezegd, Ik ben Gods Zone. vs. 47, Deze roept Eliam. (e) Stlji men be toaartinb a3ob^/ in be ^cf^ifture ocopenbaarb/ loochent en be» fpot. 2 Petri HI: 3,4, En de spotters zullen zeggen, waar is de belofte zijner toekomste? (f) 5Clg men/ ben naam Ijebbenbe han een Donbge» noot/ bien ftaat niet beleeft/ Inaarboor men maaftt bat anberen be leere ber Inaar^eib en ber gobjaligljeib lanteren. Rom. 11:24, Want de name Gods wordt om invent wille gelasterd onder de Heidenen. 2 Petri 11:2, Velen zullen hare verderfenissen navolgen, door welke de weg der waarheid zal gelasterd worden.

Vloeken, Hl. (©e tturebe .^onbc ig vloeken, anbete menfcïjEn of jicljjelbcn fttuaab roetoenfcijen ban töob/ban ben buibel/ban ben bonbe?/of ban iet^ an» ber^. (©e heiligen/ boor ingeben ban 4?ob| a3eept en öebel a3oö^/ ftrB» ben fommigen gebloeftt. Ps. XXXV : 4; Ps.GIX; 6, 20. 2Kon. H: 24. '(©it 10 ban anberen niet na te bofgen/ be3e 51)11 in bit (öebob niet beiba» ben; maar 3111ft blaelten/bat in fpot en fpel/jonbcr acljterbenften ge-fcï)iebt/ en bie boortftomen uit Ij^t en lnraafisucjjt/ berbrietigheib/ of om ietjS te bebeptigen/ en beter geloofö te tuorben. Sioo berbloeftten be beerttg mannen 3iclj 3elben/ bat 39 noch eten/ noch brinften 3011= ben/ hoor 3t) J^aulus geboob habben. Hand. XXHI : 12. ©it tea?» be 3onbe ban Ipetruö uit bree3r. Matth. XXVI: 74. be^bloeftte 3[ob uit tiejbrietfgfjeib ben bag sfjner geboorte. Job Hl: 1. bioeftt be een ben anber. Ps. LXII : 5, Met haren mond zegenen zij, maar met haar binnenste vloeken zij. Pred. VH;22, Opdat gij niet en hoort dat uw knecht u vloekt. JlSen moet niemanb occafie geben tot büoeftcn/en 300 iemanb on? bioeftt / men heeft 3ich baarober niet te ontsetten; tuant het i^

in

us

-ocr page 117-

Van liet Derde Gebod.

in bc magt niet Uati anbcren/ben blocft op on^ te Bjcngen. Spr. XXV1:2, Een vloek, die zonder oorzake is, en zal niet komen. JiEaa; (000 be^an»

öert be 60036 lilaeften lian anberen oliec on^ Inel in eencn scaequot;/ 8^'

Igft ^aliib jciöe ban ben bloell ban ^imcii/2 Sam. XVI: 11,12, Laat hem geworden, dat bij vloeke... Misschien zal de Hecre... mij goed vergelden voor zijnen vloek, te dezen dage. SCtHincrji 't ij? 01136 pligt/ zegent ze, die u vloeken, Matth. V: 44.

IV. brrüe ^onbc i^ onnoodig zweren, al^ men boor in On.iooijig ben gemeenen ommegang een eeö boet tot öcbegtiginge 3ijner tooo^ben/zwerlt;!quot;'' 5anbcc noQb3affe/sonber bat ïjet gcciscljt üiarbt. ïjiertegen tuaajfcliuüJt

be ï|rere 3fP3ii^ Matth. V:37, Laat zijn uw woord, ja, ja; neen, neen; wat boven dezen is, dat is nit den booze, vs. 34, Zweert ganscbelijk niet.

V. l?e biejbe sonbe i^ valsch zweren, bat ilt;j/ al^ uien niet aanroe-^aisch pinge ban (fiobj? naam/'t 513 met of sunbe? be^bloeftinge/eene 3arie be-zwer(!l1' begtigt toaar te 31)11/ bic men niet toeet of tuaac ipquot;/ of ble men toeet niet Vnaac te 3!jn. men iet^ belooft te boen/ bat men niet boornermt

te boen/ of bat men boarneemt niet te baen/ of boorljenen tocet bat men niet boen 3a!. ©it 3al gefcljieDen in pleibooijcn ban ben impetrant/ gebaagbe of getuige/ en in öet aanbaarben ban een ambt/ bat te De»

Ëebigen i^. Zach. V:4, Ik brenge dezen vloek voort, spreekt de Heere der heirscbaren, dat hij kome in het huis des diefs, en in 't huis desgenen, die bij mijnen name valschelijk zweert. Lev. XIX: 12, Gij en zult niet valschelijk bij mijnen naam zweren.

VI. ©e bijfbe jonbe ij? ben eed te breken, üjeeft men eenen eeb gebaan Ked to om iet^ te boen bat «©ob be?boben Ijecft/bat moet men niet boen/enbreke,ii men 3onbigt niet bat men Ijet niet boet; maar men Ijeeft ge3onbigb mef 3111ft eene fttoabe safte te Bestoeren. ©abib 3\Doer bat Ijij fjet öu'^

J^abal^ 3oube uitroeijen/ 1 Sam. XXV: 22, nngtan? bebe Ijij (jet niet/

en Uiap filtjbe bat Ijij ber^inberb toierbe. b. 32. ^.ISaar alé men rrne goebe jafte be3taoren Ijecft/ 300 moet men 3e Ijouben/ al lua^ ö^t on? in Ijet iigcFiamelljfte fcjjabelijll. Ps. XV ;4, Heeft hij gezworen tot zijne schade,

(Hebr. om kwaad te doen, namrlijH/bat tj^'n selben nabeelig i?) evenwel en verandert hij niet. aDmbat ^aul/tegen ben eeb/ten tijbe ban'Jo-jua aan be lt;6iEieonieten gebaan/be ijibeonieten geboobet fiabbe/300 tituam er een briejarige tjongejpnoob obe^ Sisraël. 2 Sam. XXI :1. Matth V: 33, Gij zult den eed niet breken, maar gij zult den Heere uwe eeden houden.

VIL ®e 3Cpbe 3onbe ijS misbruik van Gods name, al^ men 30^gel00^/Misbmife ligtbaarbtg/ 3onbe? eejbieö/ 3egt: 6 Heer! ö God! 6 Jezus. Uit getooonte/ ^an Goti^ in bejUionberinge/in ptjne/in nie3en/in iemanb toe te bjinften/in Ijet amc, afseggen ban arme lieben/in be^brietigljeib/in 30t geftlap om te lag»

cfjen / of in toiift gebal Ijec 31). C^iErtoe öeljoort ooft ijbele boeften tc Ïc3en/ baar ^ob^ naam in mipfiruilit luojbt; snifte bisconrfen 3onbct noob bij te tnonen/ gelijft in be comebiën boorgaanj? grfrfiiebt. ^iertoe

M 2 fif '

9D

-ocr page 118-

100 Van het Derde Gebod.

bfljoort onmBicbio iBoorb te Ijoaren/ of tc le^en; taant baat fp^rcfit 43ob niet alleen/maar men noemt baar oeburuj ben name be^ l^ei'ren. goo oolir onaaubacljttg tc fiiöben/ en a(é men tjet taaojb Heere al^ ecu ftoytaootb pcamp;iuiftt/ alé be rcDe niet luel Ulocijcii tail, föier» toe bdjaart ooit loopje^ üan ^clj^iftuurplaatfen te mallen/ en bat te yasfe te brengen om tc boen lagctjen en aatbig te fcljijnen.

stiizwü- VIII. ©e jebcnbc sonbe i^ stilzwijgen, alé men ben name OJob^ ftoojt hooren l^rprEn. Lev. V: 1, Als nu een meusche zal gezondigd hebben, dat hij ge-lastereu. boord heeft eene stemme des vloeks, daarvan hij getuige is, 't zij dat hij het gezien heeft, ofte geweten heeft; indien hij het niet te kennen en geeft, (aan orgenen/ bic gcftrlb snn om liet tc ft^affcn) zoo zal hij zijne ongeregtigheid dragen. Spr. XXIX: 24, Hij hoort eenen vloek, en hij geeft het niet te kennen. jiBcn moet onbe^fcljcib maften tngfcljen tjet uitbrufiftcltiU lanteren Pan (öob/ en tupfcljen Ijet mipbruift Pan ^obuJ naam; I)ct ce^fte moet men aan öe oPe^ebrn befienb maften/of men beelt mebe aan Ijet lanteren; pet ttacebe moet men met Ijet gelaat beftraffen/en ooft met taoorben/ inbien bc omflanbigïieben ban tijö cn plaat? tjet toelaten/en baar oc» cafic om ben mi^bruifter niet tc berbitteren boor be fcfjanbe/ bic ÖÜ meent bat {jem in een gejelfciiap aangebaan taorbt/ maa? om ficn bejbeteren; of men mort baarna ocraftc nemen/om Ijem in alle ncbr» rigljrib/jonbrr meeetcracf)tigi)riLi/te onbe^rigten en te obertnigen/jon» be? unpt Ijet laatfte tnoo^b te tailïen Ijebben/ bat bejbittert ligtelrjft. Misbruik IX. 3?c acfttflc -jonbe ip misbruik van het lot. 't SCot ig een eptrao?» vau 't lot. binair of ongctaooii bersoeft aan oPob/ bat {Jij jrjncn taiiic tail open» baren in ren getaigtig brrfcljil/taaarban men nodj boor taijp^cib/nodj boor ftniipt/ noci) boor fterftte eene uitfiomfte beftomen ban/en baarban nogtanp eene imliomfte moet jijn/ of baar ig perpftcl ban groot nabeeï aan lanb/of licrft/of perfoon.

Wag gc- 33at fjet ^t gebjuiftt mag tao^bcn/bïijftt nit be bebelen. Lev. XVI: wórden. 8' 9- Nu^,• XXVI;55, 56. üEgt;e tjciligen Ijebben Ijet ooft gebruiftt. Hand.1:26.

©at 4?nb bet lot beitieu/ cn laat ballen naar jjjnen taille/ blnftt/ Spr. XXVI; 33, Het lot wordt in den schoot geworpen, maar het geheels beleid daarvan is van den Heere.

l^ct lot ig een gobpüicnftig Uierft/ Ijet een brj^oeft aan 60b/ en moet baarom met boorgaanbc gebebcn gefdjiebcn. Hand. I ; 24—26, Ende zij baden en zeiden, Heere, Gy kenner der harten van allen, wijst van deze twee éénen aan, die Gij verkoren hebt om te ontvangen het lot dezer bedieninge ende Apostelsehaps. En zij wierpen hare loten. 3|n ()et lot brrtaacöt men eene uitftomfte tot li e?lj eer lij bin ge ban gt;j?ob/en tar!gt; ftanb Pan lanb cn fterfte; bie^ ijs tier een gobisbicn^tig taerft/cn moet met een gobélbieustig fjarte grfeljicbeu.

^rt lot bomt alleen te papfe in getetgtigc bcjfdjillcn/in saften ban grootc aangclcgcnljrib/ taa.iraan be inclftanb ban bc sainenlcbfnge be?

men-

-ocr page 119-

Van het Derde Gebod.

menfcjjcn ljanpt/En fiomt tc papfc isi julfic saftrn/hiaarbaii men au-tcrpl gccnrn uitnag ftan Ijebamp;en/of ta.iajni br f)anö (j?ob^ mtbriiftfu'ltjft gc^ifn moet tao^ör»/alé in be bcclingc brg lanbs ïtanaai'ni nc ttojc fioi'ifini/in br \j17fiirvngc ban ren iluaalftien SCpostrl. Spr. XVIII: 18, Het lot doet de geschillen ophouden, en maakt scheidiuge tusscbeu de mag-tigen.

3In Fjct lt;0. (C. fcljtjiit fict bar Ijft fut ooft geBruiftt ot'tacfst ineen fcïiulbigen te ontbeftften. Soa Uiierbe apparent Sïcfjaii gcUunben/ Jos. VII: 18. 2oa ooli ^Bunatljau/ 1 Sam. XIV: 40, 41. lt;6n ICjiiaa/ Joual: 7.

4il3aar bat ij? niet na te liolgen. Sun tjrt intlunben lian SCclian boo? Ijet lot gefdjieb ié / boei) 't gaat niet Uast/ Dat i;5 boor openliaringe üau (j?ob in bar geb.il grfcijirb. q?p ^auiG üocn is mrt aan re gaan/bie beDe UiEi meet bat niet goeb üiaii. ©e idjipiieben üan gonas maren l^eibeiien.

X. IDetojjle bat Ijet lot een rjetraorbmair gob^Dienitig tDccfl iè/om ge» Niet uit luigtigc berfcljillen te boen opljouben/ 500 moet .men fcl^itilien )jet lot g|(trig-3quot; tc miöamp;jiiifjcn tot bolborningc lian ^gne nienlxi^gierigljeiö/om iets? Uej» heid. fiorgens te tneten/ of nalatenbc ben eenigen n-ge' ban v!3obé ïïDaorb/

a?ob boo? 't lot tc Uiillcn bjagen hiat men in eentr tiDijfiiaclitige ^afte/ baa? men niet booj 5ien ftan/ joube moeien boen/ in rroutugcliaileti/in jijn abbie^ olier eene salie te moeten geUen/in ftet aaiiliangcn ban eenc neringe/ in ïjft BlijUen of Urrljni^cn/ en biergcijjlie. ïjer joube -!gt;üC! iie?-joeffen 5511/ quot;t sonLic a?ub tor roorne UerUieUften/ en ÏJi) joube boo; ijet lot nier antlnoorben/en jaubc liet lot Uiel boen balien rot uta 'labeci rn lierbejf. ï^oubt u aan !jct ii?oojb/bejjoeftt ben ïjeere niet/en teigt ïjein niet. ïïuut gij eene salie niet booj.vcn/ en ftaat gij in rlii!)fcl/

binft ban; luanr men mag met boen ban in gelaube.

XI. Cjieruit blpfit ooft/ bat ftet een fclijiliftelijli mipbruift ban be boor- Niet tot jicnigljeih a?ob? i^/F)et lot tc miéb^uiften tot fpel/ tijöbcjbrnf/ lumfle.spel' ÏPaar sgn fpelcn/bic enfiel boo? ftunpt of ftracftt/of boor öie tc samen gefcljieben/ alg fcljaften/bammen/ ftaatfen/ fene^men/liloéfen en blergc=»

lijft en; bcsen 5t]n in 5irl) jclbrn geoojloofö/ maar 311 moeten gefcï)tebcn tot een fteilig oogme^ft/ om be be:moeibe Ijerfenen te bejiiLDilitten/ om be gesonbfjeiö be^ ügcljaamg te beluarcn/ en baarboor befttoamer tc tao?» ben tot ben bclgenbcn arbeib; Qet moet ooft niet te bifttanl? gcfci)ieben/

ooft niet te lange/ban joube men Ijet oogmejll misfen/ men sonbesij' ncn tijb bejftUiijjtcn/ en ^ct Ijarte soubc ban ben CJeerc bejbreemöen/

en in bat fpel blijben Ijangen. ^aar sjjn ooft fprlen bic gemengb sijn/

en ten beele boor lot/cn ten bcelc boor ftunjst gefcljieben/als liet ftaajt-fpel/ tilualiften en bic?gelgfte; be^c jijn 300 toel ungeoo^loofö/aUS f)et enliel lotfpel/en ooft Ijet lot Deergcfjt in jullie fpclen ; hiant 500 iemanb Ijet lur ganisclj tegcnbalr/500 Onpt ujnr liunst met. Cn baar jijn fpe^ ien/ bic enliel en alleen ban Ijet lot afljangen/ alê Ijet fpel met ben teerling alleen/of met tiriefjrsï treftften/ rn biergdijfte.

m 3 xii.

101

-ocr page 120-

Van het Derde Gebod.

Lotspelen XII. Dat het spelen met het lol, 'l zij alleen, 't zij mei kunst tezamen

oorion M. 9evocfl^ gt; ongeoorloofd is, blgiit uit be^e rebrnen ;

Bevrijsiquot;. 1. Sin 43tibö ll?ao^b !£ nodquot;) bebti/noclj c^pinpel/noc|j g?onb/tuaa?' uit men noor een gueb gebolg Ijct lotfpel ftan befluitEn. Zegt men, bat fian mrn ooft .,enöC!i ban anberc fpcleii/ bic boo? Uunet of Uracljt ge fdjicbrn. Autw. iKen fian tiier;liiant in »J3ob^ IDoorb i^ geg?oiib/bat men rujren/ flapen/ eren/ brinlien mag/ en meteen/ bat men ^iel en ïigcljnam mag trac!]tcn in eeue goebe geftalte te ftoubeii/om Dfliluaam te snn tot br bieujit ban vCmb. Zegt men, baartoe lian ooit get lotfpel bienen. Antw. Cfet lian niet/ombat {jet enfiel ^onbe i^/en be jiele jouöe ontftcllen/ al]S men obec jonbe geboelig bias. ïlit {jet in UJioojb gegronDc mag men geen gebolg trellften tot t)et ongegronbe.

Bewijs2. 2. 'jjet lot te geliruilien is een gobsDieiiftig bie^ft/in Ijet fl^oojb 6c» paalö/ten op-igte ban be omitaiibigljeben ban jalien tnaarobe?/nianierc {joe/en eitibe biaartoe {iet gcüruilit mag taojben/namelijrt: fjet ié een gobgbiriiftig taejft/ 't i? een raabbragen aan ben C^eere/'t i^ een be?» Soefi/bat ï^ij srjnen luiiie luil openbaren/baarom niet boorgaanae ge» beöen gibnnfit. Hand. 1: 24—2G. Qet moet gebaan tuorben in getoigtigc boorbailrn / in toelHe oJob? Ijanb ejrtraoröinaic moet gezien taorben/ als in be tinec büliüen/ in be bcelinge lian {jet lanb Öanaan/in be be?» fiieynge ban ern tluaalfben SCpostel. £|et moet gebaan biorbrn in ben gt lDobe/bat {)et getjeele beleiü baarban ban ben l§eere i^. Spr. XVI:33. ifat i^ij sijncn Uiille jal openbaren/ om baarin met genoegen te ruften, i^rt moet gefcl)ieben om brjfcljillen te einbigen. Spr. XVIII : 18. 4Su/ alle be^e bmgen jijn in {jet loifpel niet/500 ban ongeoorioofb.

Bewijs3. 3. jgitt lot 1? een eptraorbinair mibbel om in een seer gebiigtig ge» bal a3obs biillr te bieten. iKt lotfpel nu geen gelnigtig gebal/ geenc jafte bes brjfdjüs; men soeftt baarboor niet ben biille vjpobe te bieten/ om 5ic{) bien re onbetltierpen: bics ijS ï)et lotfpel een be^^ocfien ban lt;l5ob/ bat be;büben i^. Matth. IV: 17, Gij en zult den Heere uwen God niet verzoeken. J^jorUen is ben otbinairen laL-g/ons boorgefcljreben/te berla» ten/ en biat eytraorbiuairg ban 45ob begeeren. 't 3s fputten met gt;3l5cbé boorsienigljeib/ en l^em te maliën tot een bienaar ban tjunnen bbiajen taille. Segt be bobbelaar; ift {jebbe baar geene gebaci)ten op/ 't té mij maat te boen om glorie en biint'te. Antw. ajjii bie beoogingen jijn jonbE/ en of men geene gebacijten op 45ob {jeeft/ baarin ij! selfs son» be; men moeste in alle# gebarsten op (öob {jeamp;ben/ en of men geene gebadjten op 45ob {jeeft in {jet liegen/ ié Ijct baarom geenc jonbe?

Bewijs4. 4. iÉ'l' uttilag ban {jet lot/ 't bielfte be bubbclaac {jnopt/ ten goebe boot Ijem te ^uden stjn/ijé niet in be {janb ban ben fpeler/ en eben» tael i)ij {joopt/ en ban taien {joopt {jij liet / ban Den buibel? jlQeen. 30an be fortuinp/ bie be ïjeibenen tot een afgob flrilen/ al^of bic ietj} {{oiibe uitrigten? jQren. ©an taie bertaac(jt men {j^t öan/ban öe bob^

102

-ocr page 121-

Van het Derde Gebod.

Bditccnen; ©an fielt men bte tot 5fjncn (!5ob/ en'r grutaclfjfi centg geïuft te bc^taacïjten ban ietj? anberö öan ban dPotJ. ^cgt be bobbelaaz/ ift bertaacfjte ben uitfïag ban niemanö/iff jie maar op'tgrbal. Antw. Soa jcube een SCtfjeïst fpjeften; bat gebal regeert 4?ab. Spr. XVI:33. Cn 50a ligt Jjet in öe 5 a tic/ bat men tjet gelult ban gt;i3oö bcruiactjt/

en bat op een eptraorbinairen tacg/ en in (pel bar niet anber^ ip ban brjjoeftcn/fpatten/en (J5aii te malicn tot een bienaar ban jijnen lust.

5. l^et (otfpelen baart/niet boor tocbal'maat boor siclj ^ciuen/fetia BewüsS. bclijfte brutljten. j^et neemt Ijet Ijarte torg en baarm is alé eene bc» tooücrenbc firacïjt boor ren regtbaarbig oorbetl ^obs. 2Cls Ijet !ot te» genbaït/ rijijt ecne ftillc gemelrjHIjeib tegrn 43ob in 't Ijarte op/ al re-flecteert Ijij er niet e^prr^ op. l^ieriiit ftomen ban bloeUen / lasteren miisnoegen tegen ben toinner. iDe eene br^lieét jnn goed/ beel ofttiei-

nig; be anbtre ftrtjgt berrotte en befmettenbe tuingt.

6. ^ferbfj ftomt Ijet algemeene getuigenisfe ban be gob;aIigen en ge-Bewijse. leerde mannen ban alle eeutaen/fpnoöen/fteiserltifie luetten. (lEn ijgt; er

flier en baar een boor Tiet lorfpel/ 't ié een papist/ of een Inereldgcfj menscf)/die met ben 23nljfl niet te boen jjerft; of ié er een enftrle ge»

leerde/ Ijij Ijeeft 3line tocbrrlegger»?/ bie f)em ben mond geftopt F|cbben/

en fii) Ijeeft op jiclj/en jijne anbere fcljziften/eene blame gelegd.

XIII. ïlit Ijet gelegde blglit ooit/ dal de publieke lolerijen, van de overhe- Pnblieke den ingesteld lol onderhoud van armen of kerken, ongeoorloofd zijn. IBant:

1. vj^e lotspelen en tie loterijen 31)11 ban be^rlfbe nature/ 't eene oariopiü. ongeoorïoofb/ tjet andere ouli/ ^fet daarom be bobenoemelüe rebenen/Bewü31-al^of tnij je Ijierbii geiteld Ijabben. iDat bif be loterijen der ouerljeden tonfent ftomt/neemt be nature ban de salie nier taeg. lt;0bejl]cben ^eü» Ben geene magt be godbelnlie geboden te bernietigen/ en eene ongeooj'

looide ^alie geoorloofd te maften, ©e geoorloofdljeib moeste ftomen/ of ban be obcrt)eld/ of ban Ijet einde. 3i5iet ban be obe^lieib/taant men moet lt;!?ode meer gefiooriamen ban ben menfcljen. C^cr einde 'om armen en fierften te onderljouden/ ftan be loterijen niet meer goed maften ban ^aul^ oogmerli om ben ï^eere ban het berbotene geroofde te offeren; men moet geen fttaaab boen/opdat (jet gocbe baaruit ftomc/een goeb cinöe moet ooft eene goede manierc/om b«t te beliomen/ïjebamp;en. »igt;oft fton»

ben be armen boor andere toegen geljolpen taorben/boor milböadigfjcib/

boor fcljattingen op te leggen/ of boor anbere middelen/ die grond Ijebaen in 6odg i©oord. den 't ip ^elf^ niet tot hoordeel ban be armen/ maar tot nadeel; taant baajboo? raiien beien/bie ter naautaernoob tjunnen ftoglt fiunnen tainnen/ tot armoebe/ en moeten ban mebe onbrrljouden luoj» ben. Zegt men, besuliien moeéten in be loterijen niet inleggen. Antw. ©ie maepten er al / op fjun prefnppoos't / inleggen/ om daardoor tot ren beteren ftaat te ftomen. «En hebben bic geene magt ober liet toeiiiige / Ce anbere ooft niet ober beel / en ieder berpligt /

Ijet^

103

-ocr page 122-

Van het Derde Gebod

Qetgene F)em ban apob gegcbcn f^/ naar 45ob| orber tt fieUiarrn. Bewijsa. 2. ü^oor bc ïotenirn taorbr Ijet ben ccnrn aiurioftftcn/en be antirre ftrijgt get; taant jeer beien inocten inleggen/en eenige tueinigen gaan er meöe baa,; en bat ^onber eenfge fuinjJt/ crfeniefe/ of anbere öeöoorfijac mibbc« fen. Zegt men, 't toardt niemanö ontrroftften/jij gelicn fjet allen bnjlaif» lig. Antw. ©aar beljootbe geene occafie gegeben te Uiorben/ taaarbooc be cnberöanen l)iiii!ie gocöften bctUlnisten/'t tnelite 43ab bcrbo^cn heeft. Bewjjs3. 3. lijet inleggen in bc loterijen ftoint boort uit een Ijarte/ üat niet bejge» noegt) is met fijnen ftaat/bat rolt ininnoiöen/en Daatöoor in blua^e öe» gee?liifti)eben balt; iebcreen gaapt naar örn fioogften prtjö/en bat Oooc tenen toe.T/ bie nndi bebolen/ noc!) gegtonb ié/ nodj lnaarban eenig epcm» pel of boerftap in «öoös U?doiü is/'t Uiell! ïeert Dat l)ct lot i^ een go!?!?» bien^tig tnrjft/een rrtracröinair mitiöcl om 43obs taille in rene jafte/bie in brjicljil 10/te tarten Dat Ijirr met in confiberarie fiamf. Zegt iemand, if} boe het gobgbien^tig/ ill ben berlegen cn jrer befirompen/ öaar i^ gele» genljeib nm rot beteren ftaat re geralten/ilt bertaacfjte ben nirpag ban ben ^ecre/ ift biübe om eenen ^egen. Antw. SEUe gotisbicnst ru^t op Ö5ob^ i©ooro/ öe loterijen niet; bie? is ïjet geene gob3öicn£tigl)eiö/ men ftan fiie? niet bibben in geloobe/ en np ^oa eene taij^e ban ^do een gocben uttfïag Ijopfn; 't i? ^ob ber^ochen/ men berlaat ben orbmairen taeg/ en tail Ijet boor een cj:traorbinaircn taeg. Een ander zegt, ift boe eene gobabienr/ taant ift geüe Ijet aan be armen. Antw. ©at is soa niet; tailt gij 't aan be armen gelien/^oo geeft ionber iets taeber te ftopen/be armen ftrijgen baa^» ban ben acntftcn 0» ben tienbrn penning/uta tjajtc tacettaelbat gij liet niet geeft aan Ce armen/maaj om een goeb lot te bc?ft:ijgen. Zegt gij verder, ift jjebbe een goeb beel aan öe armen beloofb/ als ift een goeb lot ^al ftrijgen. Antw. ©at ig llonpmanfcljap met 'önb te brtjben/geef m|j bit/en ift sal II bat baarboor geben; beliatbr bat/ Ijer a é Ijonbenpnjs en Ijoerenloon/ goeb/ berftregen op eene nngeoorloofbe taij^e/ tail ^ob in bc offerfti'ite niet Ijcbben. Hit bcie rebenen/ geboegb bij bic § XII tegen Ijet lotfprlen gege» ben sijn bluftt/ bat be loterijen oiigroorloofb 51)11/ ^oo tael a!lt;» Ijet lotfpel. Bewijs 4. 4. ©aet Ijicrbtj/ bat inbien bc loterijen genorloofb taaren/öat ban bjicn» ben/ grburen en belfcnbcn onber malftanbcren lotcriien mogen oprigten/ icöcr taat inleggen/cn ban loten taie fjet altcmaal jal Ijeböen. ©it nu 53Ï beu gob;al!gen Ijet Ijarte boen ftloppcn/ en be obcrljeib ^oubc fjet niet toe» latrn/taaarb.ior 5tj te ftennrn gebcn'of bat be gcoorloofbtjeib/of onge» oorloofbljcib ban be loterijen/'t In el ft een taerif üan gobébienst is/ban tjen afljangt/ of bat bc loterijen in ljunne nature oiigeoorloofa jijn/ of na-becltg Hoor arn itaat ber rcpnblieft Geboden. hebben tai) getooiiö/ b? ;oiiben in berbc a3eamp;a5i berboben.

Metont- De deugden, in het derde Gebod geboden, zjjndeze:

Ms van XIV. 1. Met alle ootmoedigheid tot God, ende met allen eerbied des her-spreken. ten, en vertooninge van ontzag, van God eu goddelijke dingen te spreken,

104

-ocr page 123-

Van het Derde Gebod.

en tc pooren fp?efien. (0pbat ïjct openfiaar tao^be / 5quot;^ ont^

Saggeltjö en te ü^eejen (Öoö ig/ en opbat een ieijclgö boo^ oniö geb^aa neffenjS «j5ob/ een julfien inbjuft ban lt;!5ob ftefiOe. ÏJne bejovitmoEöfgbp jfclj babe? SCöraöam/at^ gntot^ob fp^aft ! Gen. XVIII: 27 , Ik hebbe mij onderwonden te spreken tot den Heere , hoewel ik stof ende assche ben. Cglon/be? jBaabiten ftonmg jeïf/toonbe jee? g^oot ontzag booz^aö;

taant aljö lt;!EÖuö tot^em jeibe : ik hebbe Gods Woord aan u, doe stond hij op van den stoel, Rigt. III: 20. ©e Stpoprel be?maant met eecöieö ban «éob en gobbctnfte bingen te fpjeften. Tit. II: 7 , In de leere betoont... deftigheid. 1 Petri IV: 11, Indien iemand spreekt, die spreke als de woorden Gods.

2. Den Heere heiliglijk en vrijmoediglijk belijden, bat julft een löob Oort'bciy-{£/ aliö ip/ bar tai) (jet met' l^em Ijanben/ l^em ecren en breejen/ bat acu-totj op j^etn oné bertroutoen ftcllen/bat to:) {jet Ijouben met jijne tuaa?»

Öeib/met jijne jafie/met jtjnc 8inberen/bat tnij ong in bejen niet men/ maar tjct on^e giootfte eere acïjten / baarbooc beftenb tc 5ijn.

Matth. X: 32, 33, Éen iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de men-sehen, dien zal Ik ook belijden voor mijnen Vader, die in de hemelen is. Rom. 1:16, Ik en schame mij des Euangcliums Christi niet.

3. Ben Heere verheerlijken in alles, wat men spreekt ofte doet, batTorhoer-bcDDgcn / baarfcoor gaanbe gemaaïtt laojben / jijne ijeugben bentellen. Iquot;k',n-

1 Petri II: 9 , Gij zijt een uitverkoren geslachte... opdat gij zoudet verkondigen de deugden desgenen, die n uit de dnisternisse geroepen heeft, tot zijn wonderbaar licht. Col. 111:17, En al wat gij doet met woorden ofte met werken , doet het alles in den uame des Heeren Jezu , dankende God ende den Vader door Hem. 1 Cor. X: 31, Doet het al ter eere Gods.

4. IJveren voor zijnen name en zake; 500 bcbe Exod. XXIII: IJveren. 19, 20. diaamp;/1 Kon. XIX: 10. ©abib/al^ een boorbedb ban Cijsiptujs/

Ps. LXIX: 10, De ijver van uw buis heeft mij verteerd; ende de sraaad-Ledeu dergenen, die ü smaden, zijn op mij gevallen.

5. Den Heere aanroepen, bont i|cin jiclj eejbicbig nebe^amp;uigen/l^ern Afinroc tacgen^ jijne tjec?In5tfteib aanötbben/ban frjem allejl'taat men tn !ebe?pun-gcbal ban nooben Fserfr/nntnioebig behoeften/50a alleen/aï^ openbaat

met beileifte. Ps. XCIX:6, Mozes ende Aaron waren onder zijne priesters,

ende Samuël onder de aani-oepers zijnes naams; zij riepen tot den Heere,

ende Hij verhoorde ze. Zeph. III: 10, Mijne ernstige aanbidders.

6. Heiliglijk bij zijnen name zweren, i^iec ïüHen taii toat mee? op (taan/Zweren, om een iegelsjlf re anbe^rfgten/taat een lt;Jl*Ebig/en toat bie al ingauöt;

om een iegebjft aan jicïjjelben openbaar tc maften/ tn opugte ban beu Ceb/en om te onbe^tatj^cn/en om öe partijen tc tacbejleijgen.

XV. Ï0!j nemen ben Ceb niet in 't gemeen boor bc ganfefte gob^bienét/ Nntum gelijfi Jes. XIX: 18, ïe dien dage zullen er vijf steden in Egypteland zijn, ^'j.quot;en sprekende de sprake Kanaans, ende zwerende den Heere der heirscha-ren. iBaar naautue? boor öob tot een getuige in jeftej gebal re ne» II. lt;£* men,

105

-ocr page 124-

lOG Van het Derde Gebod.

men; öejEn öpfcf^rjft be (CatrcQl^mu^ albw^: Een region Eed zweren, is God aanroepen, dat Hij, als die alleen het har le kent, der waarheid ge-tuigenisse wil geven, en mij straffen, indien ik valsehelijk zwere.

lt;Dc ecb i^eene aanrocpinoe lian (l5ob/bat ï^tj getuige tail sön. 2Cor. 1:23, Ik aanvoepe God tot een getuige over mijne ziele. Jer. XLII: 5, De Heere zij tusschen ons tot een waarachtig ende gewis getuige. Mal. II: 14, Daarom dat de Heere een getuige geweest is tusschen u, ende tusschen de huis vrouwe uwer jeugd.

(©e €eb ip eene flanrocjjinge/met he^fiinbtEnigfe tot jegen offl?affe. 2 Cor. 1: 23, Over mijne ziele. Jiomtijbg taorbt bese be^Binbteniafc niet uit» geb^uRt/ fomtgb^ af. God doe mij zoo, en doe er zoo toe, 2 Sam. Ill: 35.

$ct formulier bejfcfjeiben/ fomtijb^: De Heere leeft, 1 Sam. XX: 21. Zoo waarlijk de Heere leeft! 23t) ongt i$ get formulier/ Zoo waarachtig helpe mij God almagtig! ©e uittoenbige geflalte i^ ooft bejfcgeiben/fttj on^ gefcöiebt 5e met opftefien ban be ttaee boorfte bingcren. 't ^ 500 biel/ alpof men jeibe : 0 altactenbe/almagtige/ taaaracötige en regtbaar» bige (©ab/bie !u^r tottaaarjeib/taien^oogen naar taaat^eib sieii/ EntjiegijaHe bal^cïj^cib gaat/bie ooft be tuaarljeib ban beje saftetaeec/ en bie mrjn fjarte/öejen mijnen monb en baben fienr; ifi fiibbe U/bat ©Ö op mij tailt nebejjien in bit gebal/ en naar mijne jletnmc gooren/ en bat «Öij getuige tailt jijn ban 't gene ift nu jegge of fielobe; bat «Êij mij/ anberen tot een ejretnpeï/ tailt paffen naar sfele en ligcljaam/ in» bien ift be taaarljeib/500 beel 51) mij Beftenb ig/ niet jegge/ en niet naauta» fieurigen ftiptelijft nafiome/'t gene ift öelobe; en tej contrarie nnj/naaz 5ieï en ligcfjaam tailt jegenen/ al^ ifit be taaarQeib segge/ of fjoube't gene ift belobe. KCaatalsaoblijRcn/tiat lt;ï5ij een altaetenbe/aïmagtige/taaar-aefttige en regtbaarbige (öob jijt, i^ie soube ban ben €eb niet b^eesen ? Moot go- XVI. (£ot eenen goeben Ceb Bdjoorenbesebijf jaften. 1. ^3ij taien men Bcineden. 5k]ErEn in0Et, 2. D0ie eeneii aEeb mag boen. 3. 33e saften bie te Bcjtae» ren jijn. 4. ^e inauieje/goe be €cb gebaanmoet taorben. 5. J^etein-be/taaartoe bie gefcljieben moet.

nyGod, 1. Die inden Eed aangeroepen wordt, Bij taien men jtaeren moet/i^ quot;'clea '1quot; be taaaracljtigc (J5ob: Bij engelen en heiligen mag men niet zweren,

^ 'n' gelijft be Papisten jeggen en boen. i©ant 1. ^ie mogen niet aangefce-öen taorben/ gelijft Boben getoonb i^. 2. ©ie ftennen get Ijarte niet. 3. ©ie fjcBBen gcene magt om te jegenen en te fl:?ajfen. 4. (i5ob be?-toojnt sicljobc? begenen/bie Bij ieté anbe?^ jtaeren/ban Bijbentaaar» acljtigen t!5ob/en ft?aft5e. Amos ¥111:14, Die daar zweren bij de schuld van Samaria... en zeggen: zoo waarachtig als uw god van Dan leeft! Zeph. 1:5, Die zich nederbuigende, zweren bij den Heere, ende zweren bij uitvi. Malcham. Uitvl. ©at taaren afgoben/ en geene engelen of Qeilfgen. Aiiiw. Antw, ©e g?onti ban get ongeoo^loofb jtaeren Bö be genoemben tan?/ ombat je geen lt;©ob taaren/ bat geeft altijb plaat^/ eben» v beel/

-ocr page 125-

Van het Derde üebod.

bed / talen men neffenp in beu Ceb fleit om Dij tc jtotren.

Tegenw. 1. 1 Tim. V:21, Ik bctuigc voor God, ende deu Heere Jezu Tegcnw.l Christo, ende de uitverkoreue engelen, dat gij deze dingen onderhoudt! ©aac stoeejt ^aulu^ öij öe eiijjelen. Antw. Cjie? geen gctoag Uan Antw. eencn €eü. Jpaulu^ Bmügt (5£imotfjeusi in be tegintaooibigfiEib bp? uit-Uejliorene engelen, vfijtitjft men «n üe» gcmeenen omgang scgr/ ift be-loUe Ijet/ ift üelijbe/ ili segge get boac allen/ bic ftiec tegentaoorbig jtjn.

Tegenw. 2. ^ÜciiEPÖ staos? fiij Jpljarao. Gen. XLII:15, Zoo waarlijk Tesonw.'j als Pharao leeft! Antw. Jllöen moer naac regelen leUen / sunbe,: tuelfte Antw. exempelen niet te Uolgen jljn/ fjie^nit joube men anbejé moeten lieflui-ten/ bat men örj een leUenbig mengel)/ ja btj eenen J^eiben joube mogen 3taeren. dEn ooft ig jjier geene aanroepinge ban ^ljarao/en al^oo geen €cb.

XVII. 2. Die eenen Eed mogen doen, moeten niet jijn ftinberen/0115111» v.m oon' nigen/ b^onftenen/ toornigen in bien tijb/ leugenaar# en biejgelpften/

niet alleen ombat jij niet te gelooben jijn/ maar ooft ombat sij niet in itaat sgn om eenregten inbjuft ban (öob/en ban ben Ceb teljdjamp;en/en niet gob5alig ftu 1111 en 5toeren ; maat bic ben «Eeb cegt ftunnen boen/ moe^ ten be?licF|ten/ toebcjgeamp;orenen/ gob5aligen 51)11; maar betoijle men ban een^ aiibe?# intaenbigen (laat niet oorbBelt/5no laat men alle öiirget«

Igften metregt toe; 5taeren 5e niet regt/bat ftomt op f)un5elben aan/ en 500 ontbangt men ooft ben (Seb ban bc afgobifdjen en ban anberen/

niet om ljun tael staeten/ maar om bc bejbinbteniisfe/ bie Ijij op ö^n legt/ en om gen getrouta tc boen 5ijn/ en om be^fcljillen te 6ejÏ!?fen.

XVIII. 3. De zaken, die te beëedigen zijn, moeten 51)11 (a) ban belang/Oyor^-en öie aiibe?# niet ftefli^t ftunnen taorben/ Exod. XXII: 11. (b) gjö 't Zk™.''' een Ceb ban getuigcnipfc/500 moet men be saftc 5ee^ tael taeten/5aiibej ttaijfelinge/ opbat bc èeb in taaar^eib 5ij. Jer. IV: 2. Ps. XV :2, Die

met zijn herte de waarheid spreekt, (c) Stjn 't salieii/ bie men belooft tc boen/ 500 moeten ftet goebe 5aficn 51)11/ fttnabe vlEeben/ of 0111 fttaaab te boen/moet men niet Ijoubcn/Mare. VI; 23, 25, 26. (d) 't .ïJSoeten 5ijn 5aften/bie na tc ftomen 5ijn/bie in onsc inagt 51)11/ toaarbau tai) üe^

taugt 51)11/ en taaartoe toy Defttaaam 5ijn. (Dnamp;ebac^tc liEeben maften fcöulbig/Lev. V:4, 5. ÏJiertoe bel)ooren ooft bc plcgtelijfte bejbinbee-nijifen in troutaen/particuliere beloften bie in 0115e inagt jijn; ooft ftan men hiertoe brengen be belaften in en abc? ben ï)aop gebaan/ en in 't Siiboubmaal/ onbc? toclftc be conbitic i^/ 500 bc ïjecre genabe en ftracftt geeft/ Jes. XIX: 18.

XIX. 4. maniere, hoe men zweren moet. ïjet moet gefdjiEben (a) uitOpoerio liefbe tot be toaarfjeib. Zach. VIII : 19, Hebt dan de waarheid en den vrede lief. (b) 3n g^oot ontsag boo? ij3ob/ bie men 5icö ftlaar bertcgen-taoorbigen moet; toant men fpreeftt tut öob/en roept in ben OÉeb ^ob

aan. Ps. V: 8, Ik zal mij buigen naar het paleis uwer heiligheid, in uwe vreeze. (c) 25ebacl)t5aam. Pred. V:l, Wecst niet te snel met uwen monde,

qï) 2 en-

107

-ocr page 126-

108 Van het Derde Gebod.

ende uw herte haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aange-zigte. (d) Sl'l? te obcrÖEiö Ijet EiiScljt/ of ooft Buiten jjet gerigtp/ afê be nooö fjet boröcjr/ alé ej geen anbc? miöbel ip om get sefdjil te Befiij»-fen/ om ie boen liertroutoen/ om be tuaar^E'0 eene ^afte/ baar ten IjQogfte aan gelegen ig/te boen gelaoben. Hebr. VI: 16, De Eed totbe-vestiginge is denzelven een einde van alle tegensprekinge, (e) ©e eeö moet gefdjieben buibcltjft en ftiaar/ jonber fieiiiimpeimge/ jonbej bet* bjaaijen/sonbe? ajquivocatiën of sin^-öefjouöeni^fen/bati^/alg men iet^ Segt/ Uuiaronbej men eenen anberen jtn öenïtt/ en eenen anberen jin ben fjoorbe? laat opbatten/beUiijle be ftlanft be? tooorben ben sin/50a al? be Ijoorbe? öct opneemt/öeööen ; beje tnorben boargaan^ Jezuïtische streken genaamb/ ombat 5e boorftaan en geamp;juiften; a(é üi) ejeem* pel/ men braagt iemanb/ fieüt gg bien man niet gezien ? dEn men ïjem gejien tjebficnbe/antlnoocbt/ neen; en men begaat get/op bien toren/ of bliegenbe in be luct)t.

quot;inquot;'be- i^'ejobej ié be brage: Of men in eenen Eed, of in andere gelegon-

Lo'udiagc. heden zulke wquivocalièn of zins-behoudingen wel gebruiken mag F ©e J£)a» pigten jeggen ja, tntj neen. (£5it ftaan tnii tael toe/bat men tuel eene toaargeib mag seggrn/ en eene anbere/ naar toelite men niet geb?aagb toorbt/be?5teijgcn. oMt ffaan Iflg Uiel toe/bat men tael lnoo?ben mag geb^uiften/bie ttaee jinnen öeüDen/cf tor fïcraab/of om een anbe? get bcjftanb te oefenen/ goebanig onbe? anberen ooft öe raabfefen sö^/ toaar» mebe men ban onbp malfianbe^ bejjtanü Oep^oEfbe; joDbanige raab» felen binbt men ooft beet in't ïl^aojb lt;l5ob?; öec raabfei ban ^imfon/ be raabfrïen ban be ftoninginnc ban ^cöeüa/ om ^alomo'j* iDtigljetii te öepjoeben/500 ooft get raabfei ban SJotgam/ ^ibeon^ sone/enban anberen; maar als men naar eene 5aftc geb^aagb tnopbt/ cf al^ men eene jalte beëebfgen sal/ban anrtuoorbenbe/500 moet men antmoorben buifcelijft en ftlaar/naar be meeninge beé b?age??/opfaat bie noclj jicg selben be?leibe/ Ooor on^ anttuoorb anbe^g op te batten ban blij get meenen/noclj opbat tntj gem migleiben. ©it blijltt:

Bewijs 1. 1. 't fig liegen/en get bed ber leugenaar^ i^in ben poel/in be geile. Uitvi. Men zal zeggen: 't i^ geen liegen/ ombat get tuoajb niet ié tegen be mcEuinge be^ gatten ; men neemt get in bien s'n/sao el# men 't jegt. Antw. Antw. Jjacn ig in get anttaoorben of öeëebigen 500 beroinftanbigb/bat men geene geimeltjfic meeninge mag maften; maar bat men get 500 meenen moet/ alé be tooorben ^elbe mebcö?enge:i/ en get past op be meeninge beé brage?#; 't ié niet alleen liegen/ al# be tooorben tegen Ijet gnnoeb jijn; maar liegen i# ooft/ alé De tooorben niet obejeeniita* men met be jafte/baar men naar geb^aagb toarbt/en biemen tael toeet. daarom too?bt be €eü bepaald/met bie tooorben/zonder erg of list; al# men ban nief anttooo^bt jonbe? acg nf li#t/500 liegt men.

2- 2. l^ct i# bebjiegen. Van den man des bedrogs heeft de Heere eenen

gru-

-ocr page 127-

Van het Derde Gebod. 109

gruwel, Ps. V: 7. Zegt men, mpn 6Eö?icgt niet/ ombat men öquot; jegtmtvi. 300 al? men meent. Antw. 't 3$ nu öeanttDOD?!)/en men 'tAntw. tael uitbjufiftelp boor; men Beoogt een anbe? boo? 5Öne luoojben ïe mi^leiben/ bie jicö tefareben öoubt met ïjft tnoorb/ of ben 4Seb.

3. Jt JilSaafit be Ceben onnut en te be?geefjS; tuant men fean e? geen s. ftaat op maften/baat be eed... is een einde van alle tegensprekinge, Hebr,

VI: 16. JEEen maafit be gegeele jamenlebinge be? menfcamp;en bol ber» toartinge; toant men fian ban niemanb gelooben/ men geeft aïtijb te benften/ öat öö iet^ in jyn gemoeb baarötj geboegb fj^eft/ en Ijet in bien tjeimelgften jin be?ilaat. ©u^ i^ alle troubi taeg.

4. ©an beöoefben be martelaren niet geïeben te ïjebDen boor be taaar- 4. Fietb/ men fian op alle btoalingen ja jEggen/ en bat fj^t alle biaarljeben Sijn/ alg men get in jrjn be^ftanb maar een anberen bjaai en jin geeft.

Tegenw. ©e geiligen ïiebSen julUe sin^öe^oubingen gebjuiftt. (a)Togenw SCbjaïiam jeibe bat ^ara jijne jutter toa^l. Antw. ©at toajï toaarljeib/ Antw. ooft bJierbe öö niet gebraagb/ of 5e jijne broubie bia^/ baarom fionbe ÖÖ bat biel jbjijgcn. (b) Jiamuël geöruiftte sinjSamp;eljoubinge/al^ gij jei-be/bat Ijïj naar SSetljleljem ging om te offeren/baar t)ö tocijgingom eenen ftoning te jalben. Antw. J^em b3ic?be niet gebraagb/of 50 s^aar eenen ftoning joube salben/ baarom ftonbe öö bat jtaggen/ en {jij jeibe be hjaarfteib/ bat öö g'ng a!n off^ten/ gelijft bö 00amp; beöe. (c) Cö?'#' tii^ geliet i|em al^of ^ij bejöe? gaan toilbe/ baat ^tj tocö met fien in tuilbe gaan. Antw. ïjic? i^ geene jingbefioubinge in be bJoo?ben. Camp;?i^tu^ toilbe met jijn ^oiiben/ of l^ij bejbe? gaan toilbe/ 0un occafie geben om i^em tot inftomen te behoeften/op toelfte bc l|eere Qet toilbe boen/en niet anbej^.

5. Einde. |5e?öe^IÖft'ligE ^ar| 45ob/ al^ altoetenb/ almagtig/ toaar- 6. acljtig/ regtbaarbig/ aanbibbelvjft/ ontsaggeltjft. 6. ■©m t?outoe en toaar» 6. ïjeib/en beiligen omgang onbe? be menfcljen te ftouben.

XXI. ©e nature ban ben €eb/ en be Ue?ei;éc{jte omftanbigpeben öeö- ^isten Üenbe gctoonb/ 500 iö be bcage ; Of het een Christen geoorloofd is , op de

mag een

maniere, als gezegd is, een Eed le doen? ©e ^HSenni^ten jeggen/neen , Eed doen. totj ja. (©né betoijg i^:

1. 't een oberblijffeï ban be toet ber nature/ gelijft öltjftt uit öet Bewüai. geb^uift öij alle bolfteren.

2. ig uitbjuftftelijft bebolen/ Dent. VI : 13, Gij zult bij mijnen 2. name zweren, ©oegt hierbij alle be gcballen/ in toelfte (öab gebiebt bat

be Ceb gebruiftt joube taarben. ii^ier gelot niet te jeggen/ bat toaj» in 't (0. toant'ttoaiS niet iet^ ceremonieel#/ maar moreel#/'t bielft al'

tijb alien berfiinbt. 't SC# neggen# in (3^. afgeftBaft/ maar te? contrarie gebruiftt.

3. 't gepropljeteejb bat men in Ijet J®. (C. stoeten ^oube. Jes. XLV: 3. 23, Dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tonge Mij zal zweren. Jes. LXY: 16 , Wie zweren zal op aarde, die zal zweren by den God der waar-

3 beid.

-ocr page 128-

110 Vau het Derde .Gebod.

uitvi. heid. Uitvl. ©ejE ylaatfen fp^efiEn niet Uan fier cebjlneren/ maar Uan Antw. öe gee^teïijfte Qobpöien^t be*? B. lt;$.. Antw. (a) gaa ftan ban be €eb niet uitgefloten taorben; taant btc eene geegtelijfie gobgbicn^t/ 't i$ een aanroepen ban alSobj? naam. (b) ontftennen bat baar/öjjsonbet in be lastfte/ ban be gee^telijFfe gobpbien^t gefpjoften iuorbr/ maar tael uitbjuftfteltjft ban ö^t eebjtaeren; be taoorben brengen {jet mebc/ en Ijer geöjuift in tjet J®. (£. bebe^tigt Ijet.

4. 4. (jpob öeeft geataoren/ Hebr. VI: 17. nEen engel Ijeeft gestaoren/ Openb. X:6. Jpaulug geeft gE5taurEn/2 Cor. 1:23. 1 Thess. V:27. quot;©ie^ i^ fiet 3lneren cen fjeifig toerft/ en geoorloofb. ©oet ö'Erbtj bat be SUpajStel in fjet J®. iC. Ijet eebjtaeren af^ eene geoorloofbe jafte ba^tjlclt. Hebr. VI; 16, De menscben zweren wel bij den meerderen.

5' v %,c E/ni3E 0311 ben 3Eeb blijft altijb/taaac lierfcfjillen en tegenfpje* fien geifinbigb moeten taorben/ en niet anbc?^ bunnen geëinbigb taorben ban boor ben a5eb. Hebr. VI: 16, De Eed tot bevestiginge is denzel-ven een einde van alle tegensprekinge.

Tegenw.i XXII. Tegenw. 1. f^et f£!j?if:fieli}l{ migbruife ban ben €eü. Antw. i|et Antw. tnigbruili neemt {jet gebruift niet taeg.

Tegenw.2 Tegenw. 2. Mattb. V: 34 , 37 , Maar Ik zegge u , zweert ganscbelijk niet; maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boveu deze is, Antw. dat is uit den booze. Antw. (a) ©at CijjistugS ïj'^? ben regten oïeb niec Öeeft afgefcljaft/blijftt uit be propljeticn bat men in ö^t lt;©. (C. joube StDcren. (b) Cljjiptu^ fpreeftt ban bie eeben/ bie be Sloben pleegben/ jij ^bJoeren btj allerlei bingen/ en maaftten tu^fc^en bie onbe^fc^cib. Mattb. XXIII; 16, Zoo wie gezworeu zal hebben bij den tempel, datenis niet; maar zoo wie gezworen zal bebben bij bet goud des tempels, die is schuldig. b. 18, Ende zoo wie gezworen zal hebben bij den altaar, daten is niet, maar zoo wie gezworen zal hebben bij de gave, die daar op is, die is schuldig. (EÜegen bit stoeten ftelt jidj Cij^iptu^/ en jegt in besen opïigte/ zweert ganscbelijk niet, noclj bi) ben Ijemel/ noclj bij be aarbe/ noclj btj Jerusalem/ nocj) bij uta Ijoofb. quot;SSiié be SJoben plegteiijft ^taoeren/ban staoe» ren 5ij bij Jehovah; maar in ben gcmecnen omgang Ijabben 5e terjlonb eenen Ceb bij 't eene uf tjet anbere gcreeb ; te besen opsigte ban ben ge» mecnen omgang/segt Cö^igtu^/ uta taoorb jij ja, ja; neen , neen; en al^ men baar boben gaat/ met telften^ eenen Ceb baarbij te boegen/ bat ij? uit ben booje.

(c) ©aar bunnen oinjlanbigQeben jijn/ in taeïbe men be?be2 mag gaan ban ja en neen; taant lt;jr!j?igtult;i gebruibt meermalen ïjut taoorb amen, voorwaar, en be partijen jelbe gaan be?bej/ a!^ 5e iet^ bebej^tigen/ met Ovortai- bij mijne mannen-waarheid, joobat 50 beje plaatfeniet boor jiclj ftunnen niek^inQ11 bijbrengen, frjetselfbe anttooorb bolboet 00b/ Jac. V:12. SCltaaar bijna ze zweer- bejelfbe taoojben 3fjn.

ders. XXIIL ©oer ^Etgene bug berre ban ben ïteb oejegb i^/ taarben jter

bc=

-ocr page 129-

Van het Derde Gebod. Ill

bden fiefl^aft/ al^i l.tiie coeïteïoasc menfcQen/öfc nietji segQen

fiunnen/ of baar moet een €eti 6g/ blaarachtig (©ob/ ötj mijtic jielc/ sn öiE^öEbjfte fcBjffifieïtjfie en «öoö-tergenbe uitb^ufifiingen.

2. loeien moeten obertuigb flaan ban gim onBebacftt / en mi?fcljien yaischo balgcg stoeren in gctuigenigfe te oeben/500 be impetrant, bat ig/bieeen ^®CT' anbe? boor 't geregte roept/ en onbej «Eebe artihelen oberlebejt/ a(^ be gedaagde, bie boor't gerepte onbe? ïEebc be boorgelegbe artiftelen Beant» tooorbt/ al]S ooft be getuigen. KEaat ift eeni§ eenige bragen boorftelïen/ en Beanttaoorbt gi) 5e jelf boor ben ^eere. ©ejjlonöt gi} biel filaar en bui-belijft ö^tgene gij fieëebigen joubt ? Cn 300 niet tael/ naamt gij öe b^ijmoequot;

bigljeib om naa? ben 5in ban be artiftelen te bjagen? ïBi^t gij be jafte je^ ftE??(!5ingt gij regt boor/sonber b?aatjen/3in?BE0oiibBnigfc/sonbe; een» Sijbigöeiö ? i©ag be jafte in be? baab 500 al^ gij 5c öestuoejt J ^estaoe^t

gij 3e met ontsag boor OJoö/nit liefbe tot be taaarïjeib ?'SSebacïitsaatn?

3. ^ierboor sullen beien aan sicljselben openbaar taojben/ bie ben €cb Die dcu ban beröinbteni^fegebaan geBben/geiijft er beie ficëebigben/ 't 30 in ftleine hJ0eudquot;ne of gjoote ambten/ 3tjn. DDipt gij ben infioub ban iebe? artiftel en ban iebe?

tooorb biel/ en biat iebe? artiftel ei^cgte ? ï©aart gjij obcrtuigb bat gij be-fitoaamïieib Ijabt om alle be artiftelen en iebc?in 't bijsonbe? uit te boereii5 3©a^e? eene gartelijfte tefolutie om ftet iebe? in fiet Bij5onbe? na te ftomen? ,§telbet gij ban ben tijb utoj? €eb^ af bie artiftelen u boo? al? eenen regel/

Soobat 5e altijö u ftlaar boor oogen flonben ? i^eöt gij in alle beelcn ben €eb bolö^agt ? lt;énbe?5ocftt u Ijie^aan/en taeet bat öob ^et taeet. 'iJSeïielptu

niet met öe3E en gene uitblngten; iuant 39 jullen u niet ontfc^ulbigen/ al^:

(a) Sjft gabbe een generaal boornemen om get^oiito te sijn. Antw. IDat uitviug-i^ niet genoeg/op 3Ulften €eb souben beien tot gun amBt niet toegelaten

3gn getaorben. 2Cl^ bc oberfteib baarmebe tebjeben taa^ gelueegt/ 30 Soube geene artiftelen opgeftelb/cn fiepaalb IjcbBen.

(b) ü^e Ceb ban getjoulDigïjeib fieeft eene fjeimelpe conbitie in/ 300 beel al^mogelijft ijl. Antw. Cn 300 gij bie conbitie BijJjet 3taeren gjaötuitge»

b?uftt/ gij öabt Ijet amfit niet fieftomen. ©ie conbitie bejfiejt gij U3elben/

't tua^l be meeninge ban be nbejljEib ganfcfjelijft niet/ en gij moeöt niet^ Be3b3eren/ ban 't gene taaartoe gij bii^t bat gg Befttnaaraleib bsbt/ of 300 raj? gij Bebonbt bat gij niet fieftbiaam biaajt/ 300 moept gij babeïijft get amBt Ijeamp;öen obe?gebjagen.

(c) ©e €ebcn stjn 300 Bepaalb bat ö^t onmogelijft ig bat iemanb bic goube/baar iiE? niemanb bic 3c ftipteltjft naftomt. Antw. 't^ö taaar bat fjct onmogelijft i^/ al^ men e? 300 beel biil üitbalen al|» utae Begeejtc i^; en i^ {jet aBfolut onmogelijft/ öan moe^t gij nocb bat amöt begeeren/

noclj ben Ceb gebaan Ijcamp;ficn/ of e? tc^ftonb uitfcgciben.

(d) il3£) 3ijn allen stnaftftc menfdjen/ blij Besonbigen on^ obe?al in. Antw. 3Den €cb te Bjeften moet men niet jlellen onbe? öe bagelijftfc^c 3b3aftöe' ben/ bc Bccebigbe jaftcn moeten in onsc magt 3ijn/ of men moet ben Ceb

nier

-ocr page 130-

112 Van het Derde Gebod.

nfct boen/get olie?treben met toeten entafHen/en boo? ben «Eeb ïigt op u eetie fofemnefe be^Binbtcnigfe tot ft^affe / bie 00 3Elf ban a3oü£i reotbaa^biggefb IjeBt be^joc^t.

JEet met opme^fitnge op Ijet be?bc lt;!5eBob. De Heereen zal niet onschuldig houden, die zijnen name ijdelijk gebruikt, ^pem tej Jjatte 't gene flaat/ Ezech. XVII: 15, Ja zal hij het verbond breken, ende ontkomen ? BDat get fcgjffiamp;elijft bat be ïjeere i5cgt/ Zach. V: 4, Ik brenge dezen vloek voort, spreekt de Heere der heirscharen , dat hij korae in 't huis des diefs, ende in 't huis desgenen, die bij mijnen name valschelijk zweert, ende hij zal in 't midden zijnes huis overnachten, ende hij zal 't verteren, met zijne houten, ende zijne steenen. J^oort taat be ^eerc fpjeefit/

Mal. 111:5, Ik zal totulieden ten oordeele naderen, ende Ik zal een snel getuige zijn tegen degenen die valschelijk zweren, ^c^jiftt ban allen gij/ ble u frljulbig öebtnbt/en amp;efiee?t u ijaapteljjff ee? jjet oorbeeï obe?u uitgeboejb tuorbe/ Ijoubt boertaan ben (érb naautofienrfg/of Iaat ïjet ambt baren/ Bete? arm/ ja ^tjn B?oob Bebelen/ ban boor ben Ceb te B^e» ïien obejbïoeb te ïjebBen. ©?ce^t ben Ceb/en taojbtgtj geroepen/tocf« gc?t niet getuigenisfe be? toaargeib te geben; maar jïct toe bat gtj get ï)eüfglrj8 boet/ opfcat gg baarna öcene tojonginge ficöt.

KAPITTEL VI.

Van het Vierde Gebod.

I. (©lt;t fg! ö^t «öeBob bat ban beien tegengefp?ofirn teorfjt/ tegen 'r toelfie men met bUi be?0ebenc fc^ilbcn aanloopt om f]ct te uejiojmen/ en toa^ Jjet in be magt ban beien getnecis't/ 't lua^ ai lange bejUioc-pen en be?geten getoee^t. ^Eaar in fpijt ban allen/ bicu I)ct Iccb {«?/ {jet toorbt nog alle ^aBbatljen in be gemeente/ al? een regel fcc^ leben^/ gelift alle be anbere gcamp;oben/ boorgele^en.

n- tooorben beje? lt;l3eBobg Beg?npcH : i. «Een fcon iioojfrel. 2. Cene Sebods be?maringe. 3. ^e Betoeegrebenen.

Voorstel. J^et ec?jlc {jet fiorte voorstel. Gedenkt des Sabbathdags, dat gij dien heiligt.

(a) ©ooraan tao?bt ren nota bene geftelb/een tuoc?b ban g?ooteii na-bruïf/ en bat een' btepen inb?ufi in onje Ijartcn öeljaorDe te gebe'n. Zijt gedachtig. Ziet toe bat gtj bit (©efiob niet tegeHfp?eefit/ niet bejtui^pr/ niet fn bergetenipfe ftelt. oJebenfit e? te buren aan/ cc? bie bag ïfoint/ am utae jafien 50a te fcljifiamp;en bat gij ban geen Belet [jcBt/ Bereibt er u te 'tvoor- boren toe. gtjt bc?maanb/ jijt getaaaefcQutub.

wen)Sab- m. (b) 't iyoortuejp i$ be Sabbathdag. 't il3üo?il ftomt af ban rov verschci- Schabath rusten. ïiu^tcn inoebt ge^egü alg eene jafie opljeubt ban dene. meer te jjjtl. Jos* V : 12. ]Dr\ naii-'M Vajischboot llaman. Ende het Man

(rus-

-ocr page 131-

Van het Vierde Gebod.

(rusiede) hield op. Supfcn coïit (jrf ta^ft/lnaarfn tnen Ittaö pr»

Iticejit/ te laren i'taan/ en jidi tia ben arbeid te berftVuiftfien. ^ao bio^bc Ijct ban (6oö geseob. Gen. II: 3, Omdat Hij op denzelven gerust heeft van al zijn werk. ©an menfcfien tuorot onder anörren fjeu'S0/ Exod. XVI: 30, Alzoo rustede het volk op deu zevenden dag. (öoH Uiorüt üc aaröc ociroö re ruéten al^ ;e ftil bliifc liggen/niet geploegQ/nocij be-^aaiö liiorbt/en 31300 nalaat limclitni te Dragen/Lev. XXVI: 34, Dau zal het land rusten, en aan zijne Sabbathen een welgevallen hebben, ©au fUü* schahalh Ramt naa» schabbaalh pnna' schahhalhoon, ruste, Lev. XXV: 4, 5, Doch in het zevende jaar zal voor het land een Sabbath der ruste zijn. ;2no bereeftent Ijet ooit tien ttib lian ruétrn/ 't ;ri alleen geftiiö/

Exod. XVI 23, Morgen is de ruste, de heilige Sabbath des Heeren; 't bat bag nf jaar baarbn grbneoQ Innröt/ Xeh. XIII ;17, En ontheiligd roBTi nv joom hasschabbaalh, den Sabbathdag. ^C1' bit ^cboo luorDt Ijet taoorb bag ban baarbij gelioegb/ en ban baat niet bijgeboeob.

't IPooro Sabbath Inorbt be^fcócibenlriU genomen : 1. ^amtqb^ Betee»

ftent Ijet eene week ban ^eben tiagen of laven/ ombat üie einbigt met ben ^abtiath/ Gen. XXIX : 27 , 28, Vervult de weke van deze. 2. ©e jaar-sabbathen , ^nnbe Ijet ;ebcnDe laar/ in VoelHe men noct) ploegen/ noct)

^aaiien/ noct) oogften mogte/ Lev. XXV :4, 5. Cn tjet ugttigite jaar/ Lev. XXV: 8. 3. ©e ^abbattjen der weken, burenbe ;el»en bagen na mal» fianberen/v'jnOe be brie feefitöagrn/ paasch , pinkster en brr loofhutten, Lev. XXIII; 4. ©c ^aööatljen der dagen, ©e^e Uiaren (a) be eejite en laatite banen ban be o:re feeétrn/'r bat ^e op ben .gabbatlj HUiamen of op eenen anderen bag. Lev. XXIII: 39 , Op den eersten dag zal er ruste zijn, ende op deu achtsten dag zal er ruste zijn. (b) ©e tienbe bag ber ^rbenbe maand/Lev. XXIII: 27, 32. (c) ©e eeifte bag ber ^ebcnbe maand/Lev.

XXIII: 24. (d) tJoeljalbe bie allen beteeitent ijet de ^ebendaagtclje ^aü-barlj/tnclite uinen norfprnng Ijcetr met ben eesten hebenden bag/en 5at bu^

ren tot aan Ijet tinbe de: Uierelb. ©an be^en inuibt in bit vPcbob gefpiolien.

IV. (c) 't It'ejli nrffciié die Vjnnrluejpen is heiligen, dat is/ afzonderen 'twerk is tot een tieilig gebruilt/ Exod. XIII: 2. Zich bereiden, Exod. XIX : 11. heilig/Uietteiiilt grbruiften/1 Tim. 1:8. IPaarnemen/Kom. XIV; 6.

V. Het tweede in bit gebob aan tc mekten ié de verklaringe of berbrei» Uitbrci-dinge/de?e lieert opligt op: l.©cn tiid. 2. ©e maniete. 3. ©e pe?fonen.

1. De tijd ban ben ^abbatli ié niet om de djic/bie?/tien/ttnintig of dctijd. dertig dagrn/of taannee? Ijet de obejljeiö of ftrjüe mogte goebbmben;

maat be sebende dag. Zes dagen zult gij arbeiden ende al uw werk doen.

Maar de zevende dag is de Sabbath des Heeren uwes Gods. 't 4,13oet dan een ban ^eben dagen vlquot;/ quot;'ft ee^br;/ niet later mort die omfiomen/ en b^aagt iemanb/i^'t dan ebcnbeel lurliirn ban be ;encn men neemt?

Cn ^oü nirt/ \iielite ban Die ^tben ié dc ^afibatii ? 't töebod ^egt/ be ^ebenDe/bie na jeé Dagen arbcibené bolgt. Zes dagen zult gij arbeiden.

II. ' lp l^ift

113

-ocr page 132-

114 Van het Vierde Gebod.

Cjir^ niet ccn aPicBob ban Incrften/ bat BcQaort tot bc tluccbe tafel/ maar rrne Orpaliinjr/fjoc (angc men mag tnpjlirn/en cfnc aanhnj^inge Inanncrj men l)ct Uirrftcn moet ftaften' en Itiaimec? be ^aüüatlj öc-onit;'r i$ 50a üeei al^/alle^ Vuat gij te boen IjeBt/bat moet gij in wa bagen berrigten/be jelienbe bag be tijb lian ruéten/bie de Sabbath des Heeren uwes Gods. (0p ben jebcnben bag geeft (!5ob geruft/ ni boor 5511 boen on^ een ryemyel gegeben/en geeft bicn bag tot Qei» liginge afgejoubejb/en Ijeeft ben menfclje geöoben bien re tjeiligen tot Uerljeerïrjftinge ban jijnen name.

])e in;i- VI. 2. De raauiere, goe bie bag geijciHgb moet taorben ip/ dan en meio. zujt gjj gCCI1 wei,k (^oti tljenEn I{= j11 ,t rEr^e (jjcjjpt, rjeöoben/en ftrefit jiclj uit tot al org boen naar yel en ligeïjaam/pn tot alle tij-ben/ bagen en nachten. ilSaar lt;ï5ob algemeen te bienen/ met fïaftinge Ban sijn toe^ft/ei^cDt bit bierbe (J5cfiob.

Kusten. q3eeii Inerli boen of ruften ftan men aanmeriien of aï nietg te boen/ ftil en lebig te jijn; of niet^ boen ai^ een öebeï ban dPob/ombat «öob geboben Ijeeft niet te taejften. (Df niet^ boen/ geen tnerft boen/ opbat men luat anbe?^ boe/ betmjle men ttnee bingen te gelijft niet boen ffan. iDf niet? boen/rugten te jamen geboegb met iet^ anber^ te boen. 45een Uierft te boen/ ip jjier niet (a) lebig te jijn ; taant lt;l5ob ftan in lebigïjeib geen beljaoen nemen, (b) (Daü ig 't gier niet lebig te jijn fiebolen; taant ^ob Ijeeft bat nergenjS geboben. (c) Ooft i^ geen Inerft te bom geboben/om taat anbr?g7 namelp/ iet«5 geepteltjft^ te boen/alsof geen taerft te boen niet öeoogb 3oube taorben/maar alleen be gee^telijfte bienpt 43obg/En bat men baarotn |jet taerft boor bien tijb moeite ftaften/ onv bat/of boor 50a brei al^ Ijrt 't gee^telijfte Beletten joube. (d) (0oft i? geen taerft te boen geboben aljï een beel te janiEiigeboegti met een anber berl ban be (jeiliginoe beg J»abBatlj^/soobat lebig te sijneiidjob te bienen ai^ tlnee collaterale en besijben malftanberen gaanbe te samrnge-nocgb taierben/en bat Ijij een gebeelte ban bit ^ebob gebaan joube geb-Uen/ bie geen taejft gebaan Ijabbe. lt;l3f bie ©ob gee^teltjft gabbe gebienb en elientarl taejft gebaan Ijabbe. (e) ilfiaar geen taerft te boen moet men re jamen boegen met be gobgbiengt al^ een/ geen taerft boen i^ geboben alg be^ielb/ be^gee^telijftt/ joobat Ijet i^ be maniere ban be gobé' bienpt/en baarboor onbe^fdjeiben ban be gobgbieniSt in 't gemeen/Bebo» len in Tiet er?fte OBebob. a5eene ruste, maar eene heilige ruste luorbt gefto--ben. Exod. XVI: 23 , Morgen is de ruste, de heilige Sabbath. Exod. XXXI: 15, Aan den zevenden dag is de Sabbath der ruste, eene heiligheid des Heeren. Van VII. 'tWerk, bat ïjie^ bejboben tao^bt/ig tjet tae?ft be? beroepinne/

werken Cn,iren,l'i|{ bim^ttaejft gcnaamb/ 't 51) ban ambacljten/ ban plorgèn/ viaijrn/ oogften/ ban neringen/ ftoopen en bejUoopen/ en alle^ toaar» inebe be menpilj fijnen fto^t taint, fjiejonbe? taojbt niet Begrepen, (a) 'f il?c?ft der godsdienst, {jet p^ebilicn be; p^cöüianteiuot jlueeten^ toe/

en

-ocr page 133-

Van bet Vierde Gebod.

rti a! taat in be jjobjibirniBt ^ ^icötercn tioobbrn be bceg-

ten op ben ^aBamp;atlj/ nogtan^ jonbigben 5c niet. (b) ©aft luo^ben jjie;

niet on be; begrepen be In e; hen ban absolute noodzakelijkhoid, In elite noobsaftelijfiöeib -bejoo^aafit toojbt boot een onbe^lnacljt liaorbal op ben .^abBatf)/'t 5»j bat e? öcanb ftomt/een mengclj in 't taate? bait en bie?gelijfte. Cc) luorben f)ie? niet onbe; Degjepen be Ine?lie 11 der barmhartigheid, al^ jieften üiaar te ncmeti/enfommige tnrjften Uan apo' tljelte^/boctoren/cï)irurgiiné/broebb:ouUien/booi- 500 beef bie opjigt IjeBamp;en ban ellenbige en barenbe b^outnen te ftelpen/ ïjet bee boebrc in ben Uiinte? te geben/en befcliejiningc tegen be bijanben en biejafltjftc; ban gelbt: Ik wil barmhertigheid en niet offerhande, Matth. XII; 7. Dc Sabbath is gemaakt om den mensche, niet de mensche om den Sabbath, Marc. II: 27. Do pnr-

VIII. 3. De personen , boo^ Uiie be ,©abamp;atlj gcijeiligö moet luotben/S(quot;1Cl,• 3(jn/noch uw zone, enz. iDooj be^e fpecificatie ïuo^bc allen menfeljen/

5onbe? onbejfcfjeib/ Ijet taejlten be^amp;oben. 't 31^ nier genoeg bat men

jelf rupte/ maar men moet ooft jijnc fiinberen en bien^töaben laten vuö»

ten/en men moet ooft de vreemdelingen, bie onbe^ 011^ Inanen of bertae' ben/boen nipten; taant 31) 51311 ooft menfcöen/en pet ^ebob raaftt fjen 30a tael alp inboorlingen/en leben ban be ïte^fte/het vee mort niéten/ ombat bie 3onbe? menfdjcnöeftie,? niet In elften ftuimen/ en lt;i3ob ban alp eene oeljetie ftilte ober ben ganfcljen aarbbobem lui! öföamp;en.

IX. Het derde in bit oBeDob aan te me^ften 5ijn be üijgeboegbe drang-De dmng-redenen. ©esc 31)11 bjie : rodenen.

(a) ^et exempel ban a3ob. v23ab fjerft ben mcnfcFje naar ujn beeïb ae= fcljapen/bese Ijeilige geflalte be? siele moegt Ijij ouli bertooneti met sijne baben/en ai^ljij Uu^ftt/30a moet tjij Inejften naar Oft 45eamp;ob löobtt/al^

inebe naar !jet exempel 33ob?/Eph. V:l, Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kinderen. 45ob nu ^eeft 11a se^ bagen ü'^eppen^ ben sebetiben bag geruft/ en Deeft bat sijn boen tot een epempel ban nabolginge geftelb/ baarbooc moet be menfcljc beluogen taorbcn om ooü 300 te Doen.

(b) ïPe ttaeebe öetaeegreben i? genomen ban Ijet pcofijtelijfte. Daarom zegende deHeere den Sabbath, niet bat bic bag in sijnc nature iiracljc untbing om ben mcnfcIjc profijt aan te brengen; maar't i^ eene belofte ban scgeninge aan be confcicntieuse onbe^ljoubeis ban bien bag/en naa?

be siele tot troojjt/ ölpfcijap en ljeilig0eib/ en naar ben ligcfjame/ baenbc tjet tac?ft ban be seé tae;ftbagen boorfpoebige? en p^ofijtclijfter boort^

gaan; taant aan ben segen bc3 l^eereii ftangt Ijet alteinaal/ sonber bien 1^ al onj» taejft tc be?geef^/ Ps. CXXVII:!, 2.

(c) ©e bejbe öetaeegreben i^ genomen ban ijet öebel 43obö/en be De» tainelgfiljeib om bat te geOoorsamen. Hij heiligde denzelven. Ijeeft bien bag ban aubere bagen afgesonbejb tot een Ijeiüg gebruift/ani ben tjeerefolemneellijfi/gelijlfelijli tc bejljee^lijften en tc bienen met eene Ijet-lige rn^te; baarom mag nicmanb bien bag gemeen niafien/ en a(^ be an»

p 2 be*

115

-ocr page 134-

Van het Vierde (Jebod.

tere taoen ocfiniifjcn/rn met iDc^ftcn bcocü^ngcn ; maaï bolacngljpt vCröcb al*? afoc3onbcjö ^ftenncii/cn bien 500 boorbreiiocn/taaar-tce br^clbr ban gt;j3ob i|} affle^onbr^b rn prftclb.

X. in br tinbcre pc^obrn/ juo Ijibüeu Inn oofl in bit aan tc

inplnn/ bc lip^öobrn ^unben rn bi* gi'öobiii beiijticn :

De ^verboden zonden rninncn tot fjoofben geblaat Inorbrn. Verboden 1. Trn ^abbatl) ban br anbrrc baflru met rniE blijbe goebljcurinoc n!etaf-g ,lict ^tc .3uquot;ÖPren/ en met oymrjfini nitt te rjlipimpn bat bic ban vj3ob/ zondoren. c» mpi 5ö» ppemppï/ en lipbcl ip afypjonbe^b/ cn geftplb tot prn bag ban ru^re/bp^fttiiiftrnngp en berljpprlijfiingc ban 4?ob ; bat i«S eenp .,oiibc ban ongpl)oor5aaml)pib/ cn berfmabinge ban bc pribilcgicn.

Dien te 2. Pan tien bag pen werkdag te maften/naineiyii/bat men jicfj Bejig «ïsoen f'01101 met. Öet Ulrrft .ÏÖquot;E beroepingc/ alp ö^onbjp^'/öalifipjjj/ blpc^ werkdag, lip^/ fiuft?/ filpp^maftprg/ fcljocmnaftp^p/ om 't rejtcrrnbc toe^fi af tc toen/ cn 't Uip?ft ban al i?quot;'t tcgpn bpn quot;mibbag te Ijui^i tc brengen, ©c barbieren met ferjeren/ losfen en laben ban fdjepen/baren en njben op te becjuren/ firuijp^/buünijfinfiatrcn bocjbp^. €11 bcort^ atlelDPiH/ luaaimebc bc ftopt gebionncn lnorbt/ Ijicrtuc brljoort ooft Ijct futfel-lup^ft/ 't fcelft men uitftelt tot ben tuptbag/of bat men op ben rugt» bag buet/ om op bpn balgenben bag gerecb tucjft tc Ijcöüen/ alö fap-pen en naaijen/ftinberen ljabciicn/tua?cö gerecb maften/naar ben bleefi cc senben/oftc ljuts tc ft^ijgen/refteningen uitte fcij;ijbcn/boobfcljap' pen te toen/in funnna/ alle»;/ tuaarmebc men gtlb of t|)b Uiiur. öuö luil op bien bag cenc algemcenc ftiltc op ben ganfdjen aarbbobem Ijeü» brn. Siet Ijierban fjEt gt;J?eöüb self.

Marktdag. 3. JDan bicu bag een marktdag te maften. Samelijft/ (jet ftoopen cn brjliocpcn ban ftaupliebcn/ tainftclic^/ appeituijbcn/ omioopftc^ met allelic! fnoepbiaren of eetliiaren/bijcötnnbcn/cn bicjgclnftc. giet fiier-ban/ Neb. XIII: 15, 16, 19—21.

pioizier 4. 33au bien bag een tnerelbfcfjen pleizierdag te maften/bc ^aööatlj dag- i$ ecue br^lugtigiiigc/ bocö iquot; btn Cfpcre; maar bic bcjluótigingc in jjet aaibfdje cn boor f)Pt Uïecjidj tc inrgö^uiften/ ig eenc fctj^iftHclijlJc ontljeilijinge ban bien bag/Ijuebanig te seilcn met fcamp;uiten/en ngt; ben cn ro^fpn/tc gaan bigfcljen/of bogelfcöietcn/fiaatfen/balflaan/fpc jen met snifte bingen/bic op anbrre tijbenin Dcljoorlijftc bepaiingc ban iijb/plaatfe/geselfijjap rn aogmejft gcoorloofb jijn/beel mee^ ban fjet lütfpclen met ftaatt of teerling. Sier Ijierban/Jes. LVIII;13, 14. T'acD tot bc bQbobeue sonben brengen Inij niet ijet Inanbelen in 't belb of gaan in tuinen/'t stj alleen of mrt anberen/ um be bi elften ban öab te aanfeïjoutoen / rn Cfem baarin tp brpljcejlijftcn/ om jic!) naar jielc en ligrljaain te bpgt;rnniftftrn; boet be Inerelb sulft^ tot sanbe/bat Uan Zondea- gcloobigc niet beletten om !jet gerptelijft ie bucn. dag. 5. Pan bien bag een zondendag te maften/ met sic!) op tc pjonftcn

met

] 16

-ocr page 135-

Van het Vierde Gebod.

met alïrj'.ei pel hurcïogclj optooifel/ en baannebe jclfjé boor ^obs aan-orsigite in bc ïte^fte te öutbcn ftomcii; met in ftjorgen en Ijerbc^gen te gaan b^inften / baar men be inool/ l]ct btonlienmanö ijbrl geliiap en orjuic!)/ Ijet ftlappen ban bc fcinibeii tjoort/ met cullationó aan tc rigten in be tuinen/ gastmalen in be tjm^ei:/ met atlrilei 3at getflap/ acfjtt^ftlap te hanteren; met aan be reije te ijaan rtrlï)!J be jonijttian^

en jonge bocljtejis up bele bLirpen be geluonnie tjeDuen ; in fiimma /

alp men bien bag tot alle loefiijtjeOen er. ongi'öonbentisben boa:ö:engr. «E»e jonben 51)11 ban bubbel ja bsj utniemenbljeib vöob te^genbe.

6. ©an bien bag tc maften een' ezelsdag, met lui en leöig ben ge-Kxeis-ïjeeien bag om te gaan/ 'p morgens een gat in ben bag te flapen; ban das-mag fjet gebeuren eens uit te flipen' Inant nien Ijeeft niet te boen;

bug brjflaapt menigeen öc boormibbags-prcbiftatic / be.jeet bc namiü» bags-gob^Liiengr/ en bejVtianbelt be abunb-Dienst/ en 500 men al een^ of tlucemaal in be gobsbienjpt gelueest is/ men tjeejt mijfrljien baat gejlaycn/of met anbete gebaciiten 6evg gelueegt/en geen meec profqt ban baar geljaalb ban een eïi'l. T»c;e lieelbcii jic!) Ebentuel in/ bat 3e ben ^alibatlj al biel ftcbücti bonrccamp;ragt; biant 51J ijebben geruft/en 5ijn m be ïiejfte ge feest.

7. ©en ^abüatl) te licjiue^pen en tegen tc fpreften/en anberen mebc Dien dag ban öeg'seli'g Ijeiiiglngc af t? trefiftcn/ en bjtjheiö te geUen om 300 te

boen/en te (potten met joobanigen/ bie ben ^abüatlj naar 4?üDs bc» bel confcientieufilijft Ijeiligcn/ bie al? Uicet-nicten/ muggen-aiftc^/ ge»

beingben (een gjutncl) uit te fcfielben; selben niet te tnillen/ anbeien nf te trefiftcn/en met bc Ijeiligejs tc fyutten.

XL De deugden, in bit J3ebab geboben/51311 begjepen in be booramp;e Geboden, reibinge. 25etrarlitinge. j^abetracl)tinge.

IDat et eene voorbereidinge ban nooüen i^ blijftt uit fjet gt;j3e6ob : Zijt Voorbe-gedaebtig des Sabbathdaags. T'e^r lule^be in be ïifjfte onbe^ljouben/ geliili ieidms0-blljlit uit IMarc. XV: 42, Dcwijle het de voorbereidinge was, welke is de voor-Sabbatb. vDcse bTPjtt alpnog ban be KDitejfctjen m bele plaatfen ge» oefenb/tot obertuicinge ban be «èereformeejbc Ïïe:!ïe. ïjiertoe örhuo^t/

1. De ftennijfe en toeftemminge ban 01156 berbinbtenipfe om bien bag Toestem-tc ïjeiligen/en bien met be baab ban anbere bagen/naar Ijet fjrempelquot;,inae' en bebet ii3ob|g/ af tc sonberen tot julft een lieflijft/ profijtElijft/

b e ? 0 e e ? 1 j] ft e n b In erft.

2. Cen gicistrltjft berlangen tiaar bien bag/ om in alle ruste tot £gt;00 re vrrian-nafcerru/en sirf) in f)em te bejbl'óben/joubar bie ié een hipt/ geen l.iót.

3. Ribben om ftjacljt en beiilua^mijcia tot lieiligingc ban bien bag/

in 't gesigtc ban be afftcerig!)eib bic Ijer bleesf!) ban bien bag fteeft/ kwaam-om 300 eeniglijft tot Ijet geegtelnlie ingefpannen te 51)11. 'rT'diVsta-

4. Qct öif^U bfj baagé te boren in ttjbó tc Itaften/ opbat men/ tot Van laat in ben aboub tóejlteube/ fjet figcljaam niet onbelitoaam mafte/ en züa werk.

13 3 Öct

117

-ocr page 136-

118 Van het Vierde Gebod.

Ijct niet bcrljinbcrc öe lelientirgrjeiti/ in tnelFfc bc steïc öeljoocöc tc 51)11/ cn opbat baat een tijb tot baouamp;ereibinoe oUe^iiljjlie.

Huisgezin 5. H^et öutéQesin te Uerjorgen ban fpgse teflen bien bag/ en bie ge» verkor-11 rcei) tE in|aften/ opbat men op bien bag niet ftoope/ en niet beel ooi' gen. flag Ijeamp;Eie met ïiofien.

Betrach- XII. De betrachtinge Btftaat niet in alleen te rusten, al^of get 't ge» tinge. jjCEj pgj, gcöcEftg 5jail fjet te öetracljtene tna^. JSocg ooft niet in eenc geestelijker dienst lt;j3ob^/ ban op anbere bagen. i^ocö ooft niet in een superstitieus raafit niet/fmaaftt niet/mag ift bit luel boen? 4iBag men bat biel boen ? lt;De ^afiBatl) geen ftjili; maar een bag ban lierlué* tigingi'/ boeg niet boor ïjet jonbig bleepcg; bie ger^telgft ^ijn/ sullen üielpaagt ftennen biat boor of tegen be geegteïtjftfjeib ban ben ^aö» amp;atö/en be^elf^ Ijeiliginge ip. MSaar be öetracljtinge fieftaat in bejen: Gods l. ^ct ©eljob cn [jet exempel ijBobé/ tot nabolginge boorgeflefb/ in 't navolge'i. oogc te pouben/met gcljoDrsame onberlne^pinge en liefbe tot nabolginge. Eene hei- 2. ®ien bag in eene Ijeilige ru^te en geljreïe afgetroftfienljeib ban be i.goruste. aartlc/ En opgetogcnf)cib/ brolijftjjrib in téob / cn Ijeilig gejniclj boot tc brengen.

Godawer- 3. gicjj ücsig te Ijouben in be befcljoutaingc bcr Inerften ^ob^/bcr schou- fcDcppinge/ber onbe?rjoubiiigc cn regeringc. nEti in öe obejbenfiingc ban wen. Ijct g?oote lne?ft be? be?lo^fmgc boor Cb?i^tus/en in alle^ a3obö gocb» tjeib/lnii^Öeib/ magt/ Inaargeib/almagt/en aïïc^ laat jiclj ban^ob baar:» in aan on# jjarte openamp;aart/ te erfiennen/ on^ baarober te berülrjben/ en oBob baarin te loben en te pjijjen; bjt soete engeïcn-bie?fi! Openbare 4. (©penfiarc bergabcriiigen ban ïjet bolb öab# bij te bjonen/jicFj tc rin'lfnbH- ^^tb'Ööciv bat men baaronber mag sijii/' en met Ijen geltjfjeïp boor ^ob£ wonen, aangcsigic mag betfcljijncn/jtjnen lof singen/^em aanöibben/cn öe# fjeeren ftemme tot onse ooren en Ijacteti tc [jaoren / en ben segen tc Diitbangen.

Eiiendi- 5. ïiranficn en eïlcnbigen tc Besoefien/öim ban Ij^t ontljoubcnc taat zoeken niE^E ^ ^EE'En/ u't Ö^t J©oojb i!5ob# baat boorlcscn/ en boort# Ijen te obertuigen ban sonbc en fijaffc/ en Ijun ben ^eerc Seju# beftenb te maften/500 5eonöeHcejb 5911; be Befieccben tc bêrtroo#tcn/ cn tot lijb» saamFieib op tc bicftften.

Gemeen- G. De gcmccnfcljap bc? geiligen te oefenen / in socten omgang met heiligen r ö^ftcnbe gobsaligcn in particuliere Bijecnftamfteti/siclj met malftanbercn besig tc Ijouben in (jet ïescii ban öob# i©oo?b/ in psalmen cn gec#-telijfte ïicbcren te jingen/ in onöc^lingc 5amenfp?eftingen/ optaeftftingen en bertroo^tingen.

Miidda- 7. J^an sijne biinftc/ in be bcrlcbene bic^ftbagen begt;fi?egen/ of anbc?gt; g 5in^ ban sijnc goeberen/ben armen meteen blij en mebeboogenb jjaite iet# mebc te beelcn/ en in ben gcmecncn Bocbel be? biaftencn/ en aan particulieren/bie men ftent/of anbercn/bic öe l|eerc on# boet boojftomen.

XIII.

-ocr page 137-

Van het Vierde Gebod. 119

XIII. De nabetrachtinge i$ ooft noobig om be ^afiBatlj^gejlaltc en Na,Jc-. Spgen te öehiaren. ©eje öcftaat: trachtm-

1. 3In Ijejöenften/Ijoe bie bag ban ben inorgen tot ben alionb in 't nérdcn-oyenamp;aar en in 't figjonbe? boojgeöragt i$/ be jonben bie snen Begaan l)eeft/ be t?aaol)eib/ lu^teloopljeib/ be geegteloosjjeib/ en jjet geb^eft m quot;

't tDe?fi te tierfoeijen/ met fmarte boor ben l|eere te befijben/ en bec* joeninge boo? Cb?i?tn^ te joeften.

2. an {jerbenfien ban fjet goebe/ bat tnij op bien bag gebaan ïjeamp;*notgoc-ben/ ïjet opregte oogmejft om ben J^afibatö te Fjeiïigen/ be pogingen ,u-

om alle^ 500 te boen/bat ÖEt a5obc befiagelijft mogte jgn; al^mebe in be fiftbenliinge tnat jegeningen/ berfitoiftfitngcn/ bertroo^tingen/ bet» lichtingen/ bejtoafifieringen tap ban be^ i|eeren lt;èee?t genoten öeböen; bat ban te erfiennen/baar blijbe ober te 50quot;/al bia^ 't nog 300 tnei»

nfg/ en al ö^öben toij be onberjabelgfte begeerte onjer jiele niet ber*

firegen/ ben te banften boor bat goebe.

3. 3!n erftentenipfe ban be goebgeib (0obg aan jijne Ïïejfie/ bat j^ij Eenc pri gaar ben ^aöbatg geeft/bat 3e openlijfc te 3amen mogen ftomen/ en t( alle openbare gobgbienfien mogen oefenen/en bat 3e be pribilegie öeb^' 0 ' ben om eene geilige ru^te te ïjeböen.

4. 3[n jjet reifitjal^en en behangen naar be rugte bie boo? Ijet boift a3ob^ Keikhai-oberfg i^/ Hebr. IV: 9. in bie {)ope berölijben/en te be?geten toat aclj= ^quot;^ic ter ip/en on^ uitte ftjeftfien naa?'t gene bat boo? i^/en alsoo te jagen eeuwige naa? pet Voit tot ben pnj^ ber roepinge ©ob^/bie ban boben iji in Cfj?i)5tu^ 1'l,stu-Sle^up. galig i^'ïiij/öiesoo ben ^aööatö begint/boo?b?engt en einbigt.^

XIV. SCIljoelnel be.^e bobengc3egbe 3aften een gob5alige betnegen tot'üpwck-e?nitige bct?acötinge/3oo 3al ^et nogtang nuttig 5ijn/bat lag eenige be» kinsc-taeegrebenen tot optoefiftinge fj'Etbg boegen/ genomen ban ï)et fepabe»

Ijjfie obe? be abe?t?cbe?^/ en ban get profijtelpe obe? bc confcientiense onbe?Ö3ube?^.

Vooreerst, obe?bcnftt met opme?ftinge get fcgabelijffe bat obe? be ontgei^ Beweog-lige?^ fiomt/300 be sonbe al^ be jl?affe. 1.3ln be ontljeiliginge ban ben ^ab» vanïicquot;' batfj ijö eene fcf|?iftHeigfie 30!ibc. (a) 'tSIéeene be?b?e!ïinge ban iï5ob^*!3e^ schadelij ■ bob/ en bat ig baa?om te 3onbige?/ ombat men meteen be?tuc?pt {jet ejcem^ ke-pel ban a3ob/ om bat na te bolgen. (b) 't eenc be?tDoe^tingc ban be ge»

fjeele/ iiitejltjfie en algemeene gobgbien^t; tuant in bat lèeöoö ftomen alie (©ebobrn bc? ce?fle tafel te samen, (c) 't 3^ eene be?acötinge ban «öob^ brienbfegap en goebljeib/uit taelfte Ijet geben ban ben ^abbarl) i^ boo?t0e» ftomen/en bic lt;l5ob op ben .Jiabbatl) aan 3ijn boift be?toont/en laat finaften.

2. C^ob fpjeeftt fc|)?iftfteltjfie oorbeelen uit ober be ontljeilige?^. (a)

JilSen berooft sicöselben ban be gee^telgfte en ligcljamelijfte segeningen/

öie a3ob bcloofb geeft obe? be gciligc?g ban ben .^abbatg uit te ftortcn. (b) ©e generale bloeft obe? be obe?trebe?g bc? Itëet ïiomt op bc^ulffen.

Gal. Ill : 10, Vervloekt is een iegelijk, die niet en blijft in al hetgcue

£0-

-ocr page 138-

Van het Vierde Gebod.

geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. (c) Ce tl rjdjcEl retji^tEt ban plagen Inojöt cietupigö obr? be ontljpiltgc;^ ba» ben ^aBSatli/Lev. XXVI: 2, 14—16 enz. (d) ulu tjart? inetie op bc^e. Neh. XIII: 17, 18, Wat vooreen boos ding is dit, dat gijlieden doet, ende ontheiligt den Sabhathdag ? Deden niet uwe vaders aizoo, ende onze God bragt al dit kwaad over ons ende over deze stad'? Jer. XVII 27, Indien gij naar Mij niet en znlt hooren, om den Sabbathdag te heiligen... zoo zal Ik een vuur in hare poorten aansteken, dat de paleizen van Jeruzalem zal verteren, ende niet worden uitgebluscht. Ezech. XX 15, 1(3. Evenwel hief'ik ook mijne hand op tot hen in de woestijne, dat Ik ze niet en zoude brengen in het, land dal Ik hen gegeven hadde... Daarom dat ze... mijne Sabbathen ontheiligden. Amos VIII:5,11, 12. 4303 b^tjaalt in Dit Haptttel betfeoei-bfi r ^uiibtu/ cn nnöej anberen ben luer^ni terjen ben ^atjbatf). ©aar-op Inorüen be^fciieibrne norbeelen rjebiP'gö / onöc,? anberen De tneone» mi. ge ban ïtjn iPoo:ö. Ik zal een honger in 't land zenden... Zij zullen omloopen om het Woord des Heeren te zoeken, maar en zullen't niet vinden. ©te ban liree^e heeft boor juiHe oo^beelcn/ alö in be^e piaatfeit QfbJeigb 'murüni/ oir luoröc baarboo? afgefcljjifit ban be- ontlieiligmge ban Orn ^abliatl)/ be oor^aUen ban bic oo^öeefen.

Van het XV. Ten tweede, obe^benlH aan beu anbtmi Ham (jet p?ofijtelijftc aan profijttiy- be tjriligeré ban ben ^abbatf) beloofb. 't a3rbctb iluit alle? in/onbe? be iDuocbeii/daarom zegende de Heere den Sabbathdag. 1. 't 33 een bet» maali boor een grlOLiuige/ ben ^atitiacli te heiligen/ al taaren e? geenc anbrre beloften. Ps. XCII: 1, Een lied , op den Sabbath'dag. vs. 2 , Het is goed dat men den Heere love. vs. 3, Dat men in den morgenstond uwe goedertierenheid verkondige, ende uwe getrouwigheid in de nachten, ©it 't Uu;!i op Den ^aüuatl) cn Dit btcjii rjceft alle goebljeib en soetlieib in. 2. ^■ibbattjpliuvli tö/^oQ te beiiiceJlijHen/ en bat io oe l)oogftE jaligljcjb. ©u ié be geheele tnljoub ban ben oepoembrn Jfiabbatlj-psalni. Eirtbit oolt/ Jes. LVIII: 13 , Indien gij deu Sabbath noemt eene verlustinge , opdat de Heere geheiligd worde , die te eeren is. 3. iïoa lirtooft ban toe 3011 bütö te li'omen/en li|!) bjengt Ijen tot l^em. gjn örje bjebc^nöfcfjc'naöermge en omgang niet malUanbrrcii ié bc ialtgljeiD/aile fjeil en be^limiHbinge üooj be gcluobrgen. £00 openbaarbe be birl)ec^lijttre ÏJcere ïTeuié ;!£'{ aan pjne ©isc peicn' icifo tlnee ^abbathen na malltanbiv/ Joh. XX: 1, 19, 26. Soa openbaarbe oe bcilieejlnhte 3Ie^ii6 fgt;eiii aan ben SCpostrl 3fol)anncs/ en 6jagt hem in den Geest op den dag des Heeren, cn maaUte hem bi fimaam um be openbaringe tc untüangrn, Openb. I 10. 4. ki5ob belooft aan be Oeiligejö ban ben ^aüüatli bclc ^egenii'tnn naai ^iel en ligcliaam. %kt l'jiejban ni.ilt;tr Ü!';c tlitre plaatfen/Jcs. LVI: 2, Welgelukzalig is de mensche... die den Sabbath houdt, zoodat hij dien niet en ontheiligt. P. 4, Want alzoo zegtde Heere van de gesnedenen, die mijne Sabbathen houden, li. 5, Ik zal hen ook in mijn huis ende binnen mijne muren een plaatse ende een' name geven, beter dan der

zo-

120

-ocr page 139-

Van het Vierde Gebod,

zonen, ende dan der docliteren; eenen eeuwigen name zal Ik een ieder van hen geven, die niet uitgeroeid en zal worden, vs. 6, Al die den sabbath houdt, dat hij dien niet en ontheilige, ende die vaste aan mijn verbond honden, vs. 7, die zal Ik ook brengen tot mijnen heiligenberg, endeik zal ze verheugen ia mijn bedehuis: hare brandoffers ende hare slagtoffer»

zullen aangenaam wezen op mijnen altaar.

vDocr l)U7b[i/Jes. LVIII:13, 14, Indien gij uwen voet van den sabbath afkeert, van te doen uwen lust op mijnen heiligendag; ende indien gij den sabbath noemt eene verlustinge, opdat de Heere geheiligd worde, die te eeren is; en indien gij dien eeret, dat gij uwe wegen niet en doet, noch uwen eigenen lust niet en vindet, noehte een woord daarvan en spreekt: Dan zult gij u verlusten in den Heere, ende Ik zal u doen rijden op de hoogten der aarde, ende Ik zal u spijzigen met de erve uwes vaders Jacobs, want de mond des Heeren heeft het gesproken, ©ic öan luöt Derft alle bese torlbaben/ bie Ijfiligc ben fafiéatljbag/ taaarop jij fidoofb jrjn.

XVI. 45u ig olierig/ t)Et g^oote verschilpunt, 't Uiclft Uijj arSjteraan Men moet {jcböni luilleu boegen/ ombat toij fjierin ou^ tuat üreeber jullen mae-^^r ten uitlaten om be eere q3obs/sjjnen Ijeiligen biengt/en jgnen heiligen ligeu uit

bag buor te jtaan. van het

Of de zevendaagsche sabbath, in het vierde Gebod voorgesteld, behoort tot vierde de wet der ceremoniën, aan Israël alleen gegeven, en in Christus vervuld en Gebod. te nic.te gedaan F Dan o/ die behoort tot den onveranderItjlcen regel van heiligheid des levens, gelijk de andere geboden van de ivet, en alle mensehen van alle eeuwen, zoowel na Christus Icomste in den vleesche, als voor den-zeiven, verbindt en tot gehoorzaam waarnemen verpligl ?

XVII. ^iec boen ^iclj lielecletje-Beitjijbe^ op/bie/öoPSffï 50 ooFi ban Bestrü-tnailianberen in anbere jaften be^fcljillen/ijiej jicj) jamenboegen in 't06quot;-6eft?ijben ban ben faööatf).

1. De Joden, inaarbij jicö in be cejjle fterf!e eenige ïtetteren boeg» ben/ jlaan toe bat be fabbatg eeutatgburenb i^; maar tnillen bat be Sebenbe bag na be fctjeppingc/ of bie ban be ^ubcn altt)ö i^ onbejfjou» ben gebieest/ moet gelioubcn taoiben.

2. De Socinianen, Mennisten en Antinomianen of wetbestrijders bej-Inerpcn be geljeele toet/ en 30a ooft bit (£gt;ebob.

3. SUnberen 31)11 er/ bie be negen geöoben Inel flellen tot een eeutaig* bucenben regel; maar nemen bit bierbe (0cöob/alé gefjeel ceremonieel/ ganfcljelgfii lueg/cn 3eggen ronbuit/bat toij nu geen tien gelioben F(eB-ben/maat alleen negen; bac'j bit geboelen Jjceft geenebolge^ó ban on-Bcfui^be nunfetjen/ bic niet bieten üiat 31J seggen/ of biat 33 faebe^tigen.

4. ©aar 3!jn anderen, bie hi be Uioojben Itiel minbec aanftootelgft 3ijti/ maar in ber baaü |)ct gefjeele gt;i3ebaö bejluerticn. 3eiT|gen/ bat in bit a5ebab iet^ moreel^/ en iet]5 ceremaniëel^/ bat i^/ Cfjcistué af» fcljabutoenbe/ i^. C^et moreelc ij? bi) Ijen/ bat cc eene openbare gobS-

II. ^ (£1 bienpÉ

121

-ocr page 140-

122 Van het Vierde Gebod.

dienst moet jijn/janöer opsigtc ban ceil bag of ttjb/en bat üe sebenbe bag cci cmoiiiëel / en afüerlbenbe get tuften ban C8?i?tu^ in D^t B?af/ cn bat bie nipt C!)?igtugi opjtanbinge bcjnictigö.

5. Aucleren nemen Oct bu^: (0ub gaf SCöam booc Den lial taerft alle be bagen jijne^ lebcnpV boclj ^onbec laér/ fmajte of üejmaeijiuge. ©at blijft be pltiit ban alle menfcljen buiten be lie^fte/en bat met fma^te en pijne/ alp eeiie ft^affc be^ janben; maar bat (öob op ben jebeiiben bag Ijet be^-bonb brr genabe Ijreft oygetigt/ met toejegginge ban be fiomfte beji 4iae?fiap7 en bat f}rj 5lijnen Donögenooten een Qag refpgt en berabeminge gaf/ namelijfi/ben jcbenben/taclUe boor Cljrijtu«5 lioinite ljun be op» fianblnge ban Cl)3iptu^ afbeelbüe/ en na jijne fiomjle ljun tot gebactj-tcnipfe ban bf5elbL, ip/en meteen in beibe tijben betceftenenDc öe bni-baben boor aTtijiptujS opftaiiDmge/500 in bit leben/alp in 't eeuluige.

XVIII. 6. (j£egen be.^e ftellingen Ijecft sidj be fterlic üan alle tijben 0^ ftantet. ï©ij seggen ban/bat bit «tfkamp;ob ban bejelfbe nature/bat i^/ moraliteit/met be anbere negen/en be minfte afbeelbinge op Clj^iptu^ niet f)ceft; soobat bit oJeboü niet alleen gebiebt erne openbare goüp» bienpt/ maar gebiebt be Ijeiligiiige ban ben sebenben bag/ bie na jeg Uiejlibagen liomt/ 0111 bien boor te brengen in eene rup'te.

Ondcr- ^Tot nabet oyeninge/500 moet men onbejfcOeib maften tusfctjen Ijet tusschon f'1 '3e belneegrebenen. Slil biorbt er luel eene öetoeegreüen geno-

iietüébod men ban ietfS bat Ésrael alleen eigen tua^/alö Deut. V: 15, Want gij en ue bo- zuit gedenkeu, dat gij een dienstknecht in Egyptelaud geweest zijt, enz. demjn.6' i^fllie bioojöen niet 3ijn ban Sinaï afgeftonoigb/ of in De fteenen tafelen ingefcfj^eUen/ maar ban ^Eoscp/ ala een getrouln bienptftnecljt vöoöp/ in be tje?l)alinge ban be biet gebrnilit/ alö eetie belneegceDen om hen op te tueftften bat jtj Ijunne birnptftnecliten op Den ^aböatlj jouDen laten rupten. wat cere- lt;0oft moet men aanine^ften/ bat ^et tuoojD ceremonieel in Den 2i3nbcl tTze^gon n' gebonden/en bat men baarom ober öct bioorb niet Ijeeft te

is. ^ëo tbiipten/ 't gemeene gebruili i^ te öeteelienen fierft pligt/ eene uittueiiquot; bige oinftanbigtjeib/gepte/actie of ftanbelinge; bup jgn er in be fte?fie bep CÏ5. call ceremoniën/namelijft/te prebiHen met gebeftten of onge» beiiten Ijouföe/ in beu heiligen ©oop eenmaal of briemaal te fpjengun/ bien ie bebienen met De inbompelinge of befprenginge. 3In öct Cjeilig Sibonömaal te fitten of te ftaan/en biergelijfie. ö3it jijn cercmoniën/bie - tot Ijet bicjen bcr 3 a lie nietp boen of nemen. JiBaa: Ijet ip onber be job» geleerben geamp;ruilielijft/ De boojbeelbcn ban Cfjriptupf ooft ceremonicn tc noemen/ ombat 51) uitbJenDig bebienb taierben. IBij nu peggen/ bat het bie^De a5eboö gctuc afbeelbinge ban Clljtptu^ in jicïj ft; en in bien 5in jeggeu lutj/Dat Ijet nietp ceremonieel^ in Ijcfft; maaj al^ men ce» remonicel noemt eenige uitbienbige omftanbigfjeib/ bie beranberb fian bio^bei!/ blijbenDe [jet bieden Der safte/ ban ftunnen bnj biel jeggen/ bat er ietp ceremaniëelp in ip/ baarboar ban alleen berftaanoe be be?»

an»

-ocr page 141-

Van het Vierde Gebod. 123

anbcrinse ban öen bag/ 3(jnlie In get lt;©. be laatftc bag bet tutfte/ en 500 men of?t/ be jebenbe bag ten opjigte ban be fcljeypttige. ijft jegge / 500 men gt^t / toant jefter fian men fjet nfet jeggen/ betoijle men 500 net be tijörefteninge tot op 'SCbain niet Ijeeft/en fjet ^ijn öcr menfeften / oopt of taept / Han tUiaalf uren/ en aijoo een ö'ilf etmaaf berfcfjillen/ en Oij^onticc fiunnen bie niet jeggen bat fjet net be ^eben»

be bag na be fcfjepptnije Inaö / bien Israël al^ ben ^aBamp;atlj ö'ffbe/

toellie seggen/ bat er boo!: jlSose^ tijöen geen ^aöamp;atlj Uiaé gelueest/

nocl) Delienb toa^/'t Uieili Unj ontfiennen/fjoetoel Vuij toel jouben fttni' nen gipfen/bat bie fomttjb^ seer be^juimb toierbe gefjeiligb te Vooiben. goo bat fjet bieden ban ben ^aööatfj niet üeilonbe in net ben 5eben-ben bag na be fcfjeppingc te fjeiligen/ en bat/ 500 men Ijierin eeu bag of een {jalüen mi^te/ men Ijet (©ebob sonbe Ijeböen bcrDcoften. I©at i^ ganfcöelgft be meeninge ban pet bie^be (J5cbob nooit geltiee^t/ maar al'

leen ben jebenben/ bie op jes taerfibagen bolgt/ te Ijeiligen; niet bat jij ftetic Qabben om eenen Uan bejeben te nemen/taellten 3!) Inilben/en telfien^ baattoe eenen anberen ban be jeben te nemen/ alö l)et ljun 300 ge»

raben bactjte; maar 3!?raëf taióte/ bielfte bie 3ebenbc bag bia^/ bien moegten 31) |)oubcn en Ijeiligen; 30a bia^ Tjet boor ftomfte/

na Cll?i^tti^ fiomjle i^ be bag beranberb: ban ben laarften bag bet biefie op ben eevften bag bcr taeFic/naar be 36oobfclje refteninge; boclj bese bcranberinge ban ben bacr is niet naar bea menfcljen biiKe gefdiieb/

maar boor Clj?i?tng en bcr aipostelen lajft/uit Cl^iptii^ name. ^lij-benbe Ijet toefen ban ben ^abüatfj in 5ijne bolle ftracljt/ en na 5e^ bjerftbagen telUen^ biEberatn ftomenbe.

IDiip Ijebben biti ben flaat bej* berfcljil^ opengelegb. 4!5ii iö noobig on^ gcboelen te Bebe^tigen / en ban be tegenluerpingen ban pattgen te beanrtnoorben.

XIX. Het eerste bewijs nemen bnj ban be infhilinge be^ lt;?eöab^/taelfte Bewijs 1. i$ Hoor ben bal. tjieruit fiefluiten bnj albn^: Sdnbien be ^abbatlj aan ^aeths^s Silbam boor ben bal gegeben i^/3co Defjoort bie tot ben onberanberlij'voor den ben regel ban Ijeiligljeib/gelijli be anbere gcamp;oben ban be 5ebelpe luet/val.

en berbinbt alle menftben ban alle tijben/en öeljoort niet tot be cerema»

niele biet; en ip in Cl)2i?tii^ niet berbulb al^ eene fcfjabutae/ en al3oa be?^ nietigb; maar be Juibbatl) i«3 aan SCbam boot ben bat gegeben. Ergo, enz.

XX. ©e ïsracljt en toaa^fjeib ban be eetjle boorftellinge bltjftt biernit/

ombat 9libam boor ben bal f)et geljeele menfcöeltjfie geflac!)te reprefen»

teerbe/ ombat toen fiet beröonb ber toerften in ftanb lua^/ ombat €lj,:i^' tu^ toen noeïj ban nooben/nocl) beftenb/nocl) öeloofb map/300 bat nodj Cuangelium/ nocfj fcljabntae plaat^ IjeöBen ftonbe. ©eje bingen alle 3l)n bri) ban alle beftnibbelinge.

iDe tlneebe boorftellinge/ bat be JSaBBatlj aan SCbam boor ben bal gegeben f^/filijRt uit Gen. 11:1—3, Alzoo zijn volbragt de hemel ende do

2 aar-

-ocr page 142-

124 Van het Vierde Gebod.

aarde, ende al haar heir. Als nu God op den zevenden dag volbragt hadde zijn werk, dat Hij gemaakt hadde, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al zijn werk, dat Hij gemaakt hadde. Ende God heeft den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd, omdat hij op denzelven gerust heeft van al zijn werk, 't welk God geschapen hadde om te volmaken. (0in üc firaclit ban öeje jafte te jtcn/ ^ua let:

De draaii XXI. 1. Vooreerst op ben öjaab eu fji^totifcljen jamenOang ban be 56= de. usoeerfte bagen aan tnalftanberen/sonbe? eenige rusfcljenfiomenDc 3a» ften; (tnetet/ bat in ben tfeb?eeutofc!jen relfêt geene ftapirtelen jtjn/ lee^t ban bit eer ft e en tlneebe liapittel a(p een fiapittel) baat toorbt lie?!)aaib/ luat (J5ob in iebcren bng Ijeeft gebaan/ en meteen/ fjoebanig eene ojbon-nantie en goeblieuringe a3ob aan ieber bag^-lue?ft gegeben Ijeeft/en fiao menbe nu tot ben sebenben bag in beselfbe orbe/soa tuajbt be^aalb/ bat et toen geen taerfi mee? te boen tna«S/ tnaa? bat get alleg in be borige je^ bagen taa^ bol6?aot; bat Ojob op bien bag geruft fieeft ban 3gn toe^fi/ en bat (öob/ gelijfi obec be anbere bagen/ ooft obei: ben je» benben bag eene goebReuringe en orbonnantie Ijeeft gegeben. i^tj Ijpcft bien gezegend en geheiligd, niet I]em gcscgeiib/maar bien bag/en bien ge^eiligb; niet ben natmirüjften bag in 3icö 3elben/maar bien bejor» bineerb tot een tjeüig geü^tiiff / geïijft 3utft^ ooft in liet bie;be fl^ebob bjojbt aangetucsen. 5Siet alleen Ijeeft (60b een exempel gegeben/ ban op ben sebenben bag te rusten/en bat 31111 exempel rot nabolgitigc boojge® fielb/ Inanneer 3iji]e ru^te alp eene reben ban 3egeninge en Ijeiligmgc geftelb tao^bt; maar a3ob ïjeeft eene ejcpregfe orbonnantie gegeben/fijij Ijeeft ben3elben bag gezegend en geheiligd. iBat i^ Ijeiligen ban eenen bag in be^en geballe anber j ban bien bag te geben tot een Ijeilig geBjuift ? scheed XXII. 2. Ten tweede, mejlit bat be3e orclonnanlievan den zevenden dag voor den geschied is voor den val. IDit Dlrjïit:

vai. A. ©e se^bc en sebenbe bag luejben aan mallfanberen geboegb/ge-

Igft be anbere borige se^ bagen/ 3onber eenige tu^fcljeninfioinenbe 53» Ren/en 31300 sonber ecnig getoag ban ben bal; 't ig ban floutigljeib iet# baarin te tuillen boegen.

B. ©e bal taojbt fiefcl)?ibcn na ben 3ebenben bag gefc^'Eb te 3ijn/ taant bie too^bt befclj^eben kap. III. na bat bie seben eerfle bagen/ en toat in be5elbe gefchieb taa^/pertinent en 3onbc? interruptie befcfj^eben taaren.

C. ©e tjeilige (jpeept getuigt/ bat allejS nog seer goeb luaiS/ toen be Sebenbe bag gee'inbigb taa]S. Gen. 1:31, Ende God zag al wat Hij gemaakt hadde, ende ziet, het was zeer goed: toen was het avond geweest, ende het was morgen geweest, de zesde dag. goo ban geen bal.

D. (0p ben jebenben bag ru^tebe be ï^eere/ bat i^/ 3ag alle 3ijne toe?ften met genoegen aan/ be^bltjbbe 3iclj in be3elbe/ en ber» iitailue ï^em. Exod. XXXI: 17, Dewijle de Heere in zes dagen, den hemel cn de aarde gemaakt, en op den zevenden dag gerust en Hem verkwikt heeft,

(Coen

-ocr page 143-

Van het Vierde Gebod.

^oen lt;000 be jonbc ban ben mcnfdje sao/soo ftaat Toen berouwde het den Heere, dat Hij den menscbe op der aarde gemaakt hadde,

ende bet smertede Hem aan zijn harte. Gen. VI: 6. 3inDipn fian öe mPiifCllC cp Den ^r^örn öao geUallcn tnas/500 5011ÖP |?üD/in plaaté taan l^em te br?ftUiiftften/bcrouUi en fma^tf bré harten cieljaö tlibbrn ; Oocl) Oat ljer|t toen nirt orl)ati; maa? tjij bejUtoifttc ÏJim' en in piaaió uan ;rgrnrii/'

joube tfSob ben mem'clie cn be aarbe tafjtaloeUt Rebben. 3?iig veu Um uit be^c allen/bat be menfefje op ben ^egben bag niet 10 oetaallen' en bar öe ^abbatl] {jein boo? ben taal \p gegetaen/ en alioa gelneeiBt 10 boor ben taaf.

E. Stlljoetuel tiet liracljt lieeft ban betaeptigen en otarrtinginge

(ii^ |)et alleen ftonbe/500 geeft Ijet/bij be anbere tebenen getaoegö iijii-be/ al cenige ftlaarljeib/ bat FiEt niet te gelootaen iji/ bat be menfche/

jjjne oogen pajS in be bterelb opboenbe/500 te^ftonb ^oube getaallen ^nn/

en bat Ijtj geen tijb soubc gefiab fjebben om 5iclj in a3obe te bejlu^rigen/

en jicf) in jijnen Ijeiligen en {jeerlnficn ftaat te taejblijben; inaaj'tijéte gelootaen/ bat «Job Ijem eenigen ti)b 't goebe latEn onbe^binben/ 300 öat Qtj al eenig^inquot;* aan 35oö getoennet taap/tnant liij aan ben tainb be^ baaga al ftenbe het naberen ban lt;!?oö tot Ijem. Gen. III: 8.

XXIII. Uitvl. 1. 30 be;e plaatfe niet een boojtaejljaal ? gao öat JiKo-Uitvl. 1. je^/ taan ben gjonb be^ ^abbatliis fp:efienbe/ btj bic occafic be inftellin* ge ban ben ^abbatf) in fijnen tiiö er tuéfcfjen in taoegt; taant toij binben tael nnet boorberljalen in i!3ob0 B^onrb.

Ik antwoorde. A. 4il5en ban boor bragen ihn eigen en eens? anberjj A:itw. onbaiét gemoeö tael boen taaggelen;' Ctaa ^eltae taierbe booj tajageii be» brogen; maar men moepte peggen/ bat ip 300/en baar i^ be blnli. 't ll?o?bt ontbenb/ taaar i^ betan? ?

B. 't taaa?/ gelijft bifttaij^ in be menfcrielijfte ^^torifcfic fchjif-ten/500 taojben ooft in be lieilige ^cfijiften tael taoortanbalen getaonben/ maa? ban be^eiiécljt julftg öe ftt ffe/ en bat i? ban taeieinb; maa: lite: ié liocl) fiet eene nntl) liet anberc. BPaclit u taooj 't mogt zoo zijn. Dat geschiedt op andere plaatsen wel. IEgt;at ^tjn btaabe meec.ti js/ Oie bc velt- met Uuoj* ccrbcelen innemen/ cn onbefttaaam maften om be taaariieib te ;ien.

C. 't ïian geen boojtaejfiaal 3tjn/ bat bltiftt uit ben teftst ^elf/ taant e? taojbt gejegb taat (60b op ben eerften ^etaenben bag ' en ntct om»

trent 2400 jaren baarna bebe. Cn ooft/ als -Pob taan ben ^abbatl) ten ti)be ban ^iEo^c^ fp^eefit/300 tao^bt e? 300 taan gefp^often/a £ taan cene jafte/bie rp ben eerften 3ebenbrn bag mgeftelb taaé. S-iet maar/Exod. XX: 11. 't 5(0 immer? ooft tegen alle taaarfclinnlijHlieib/ bat iï3uö na 24C0 jaren ietis betaelenbe/ eene reben 3onbe nemen taan ieta/ bat 30a lange boo^ljpcn gepaGfeejb taa^/en taaartaan in alle bien tnb gecne Uen»

nijife getacegt 5oube 31311. Cn ooft/inbien be ^abbfliti enfteli'ft op Clipiö-tup sag/300 ftonbe bese berlebene ruste op ben setaenöen biig/

niet tot eene reben en gtonb ban ben ^abbatf) jtjn.

(ül 3 D- Sin»

125

-ocr page 144-

Van het Vierde Gebod.

D. SJnbien üft ten boojber^aal tDa^/300 fionbe men gcene ec^flcin' ftplltnge ban brn ^abbatli in 43ob^ iBonjti Ufnben; toant b!e taaé er al boor Of biptgrbinge a;i ^fnaf/bie al tn bc taoesttjne ten tijbe ban tjrt QCben uan int nidiiiirf; tiaar h.io;öt ban ben ,§tiböat|) gefp^often als ban eene öeUenbe en nier roen inijeftelbe 3afte,

E. jU3in ^oube On b n^brrljaal uitbinüen/om ben ^abbatlj ceremo-niëel tc maliën; maa: öar ;otiQe Ijet boo^bejljaal jelbe umi'tootcn ; luant ïiec biuvbrjijaal ^ouoe geffljieben bg orcafte ban Oen ojonb en rebe Oegi ^iabtiatl)0/'t toellt ban rugtaaartg sag op ijobt? rugte/cn niet booj« tuaaris op ben ilSepfia^.

F. 3inöien Ijet boo^br^Oafl eenigen fcfjtjn joube Rebben/ 500 moeite bat Ecrpt ba^tftaan/ bat Ijet geljeele boeït (öenefi^/ en bt)5anbet be eerjle fiapittelen/ban ^lKo^ep beich?eben taa^ na ben uirtogt uit €gpprc/cn na al |]et ocp^éff^be aan Cjoreb. JlSaa? fjiejban i^ nocfj taal/ nocf) tec-fien; en 300 iinmejg jeggen ban een boojbe^aal jonbe? g?onb.

Aanhoud. Aanhoud. n5ob beoogbe toen/ en orbonneejbe bien bag re geben aan 3tjn bolH 2400 jaar baajna/ maa? ^ti beüal bien niet aan 5Cbam boor f)ein Antw. en stjne naftotnelingen te onbejljoiiOen. Antw. 't SCsl tegen ben tebpt/ Voelhe nier fp^eelit ban een boojnemen/ maar ban eene babelijfte ojbon» nantie. 't 3f0 julli eene orbonnant'e al? ftet ruóten öoOs bia^; nu/gt;13ab^ nipten taaó geene intentie om namaalé eens te maren/maar een ba» belijft rupten/en 500 oaft/jegenen cn Ijeiliginge gefdjieöbe niet ten op» jigte ban 4?ob/maar ren opjigte ban ben nunfclje; bie^ bia?

bebel aan ben menfetie/ en Dat in bien eerften njö.

Uitvi. 2. XXIV. Uitvl. 2. ^e .^abbaiö papte op 5Cöam booj ben bal nfer/ taant ï)Ö Ijaboe niet te arbeiöen/ noclj taie^be nier bejmoeib/ en fjij bertieejlijfi-te 4PoO alle oogenblififten/ ;oot)ar be ^abbatlj aan Ijem roen nier gege» Antw. ben ftonbe taojöen. Antw. (a) SCbam IjaOOe immrjé re tae^Ften. Gen. II: 15, Ende zettede bem in den hof Eden, om dien te Ijouvven ende dien te bewaren. (b) ïPc ^aübatlj ig om te rusten/ bar ip/ Ijet bieili te ftalten/ al t^ er geene bejinoctCiljeib. (e) 2Cl ftonbe 2Cöam 43cb elHen rijb bejljeesltjften/ 300 tailDe ^ob bat hg get op ben jebenben bag boen 3aube op ^00 eene taij» 5e/ met ftaftinge ban ^ijn tne^ft en afsonberinge ban Oien oag. (d) iDe taet toiejoe gegeben aan Sïbam/ niet al^ alleen suilenbe blijben/ maa: alé yjn» be een baöe? ban Ijet geljeele menfclielglte gefïacljte/ 't taelH/ als l)er bej» menigbulbigbe/be^en bagsonbe Ijrbben te bieren/ban bij inalftanDeren fta-men boo: lier aangetipte öep l^eeren, l^em ae;ainenlgfi lobenbeen p:g3cnbe. uitTi. 3. XXV. Uitvl. 3. JJSen leept niet bat Stbam of be bolgenoe baöeren tot op Exod. XVI, Den ^abbatf) tjebben geltenb of onbrrfjouben/en baarom i^ liet met biaajfcljgnlgli/ bat öe .êabbatft roen al gegeben taaé.

Antw. Antw. (a) J^an be eeifte ^ooo jaren ftaat toeinig befcli^eben. 'treeft (PüO betjaagb biJ3onbe^lgft te fcg?óben 't gene met SCü^atjam en 3gnen 3a« üe boo^geballen ip; 300 bat men niet fian bEfluitcn/ toat 3g geftenb en ge»

baan

126

-ocr page 145-

Van het Vierde Gebod.

baan IjcBBen of niet/ombat get niet fiefcfjjeben (laat. (b) 'tfiomtec niet op aan/ Inat SCöain en oe bolgsnbe menfeiien oi'baan Ijcöörn ; maar Inat jij üolgcns Ijet 45eüoö moesten öorn ; bc brfnijöenipfe in öc tooeétijne toir.öe ooU Ui7lDaa^[aüpö/ nugtans bleef t)et ecu 43cüqö. gno ooll bc ^atibarU. v,a) mrnfclicn üao? Uiisicn tian örn ^cbenoen ö.uj te iriujen. %'it

Gen. XXIX: 27, 28, Vervult de weke van deze, ende hij vervulde de weke vau deze. Sti't Uui/ in öen gjonatcHsc itaat sub' scliebimnijhlc, 'c lurili (laat op Ijet liioo;ö schehighkni, ben ^elicnörn/ b.u ijii^ in bn-öetiob jtaat. (d)

^Toen (ödb be luet gcU-' fp^a't Cf ij baa:ban als ban cene jaHiV Dtr al Inas/ ril al brfienb Inaa: gedenkt, niet brs ;elienbrn öatjó/ maar des Sabbath dags,

daarom zegende, niet ^eornt/ heiligde, met heiligt l^ij beimMUcn. ge-fcl)iebr tjet ooU. Exod. XVI: 22, 23, Ende het geschiedde op den zesden dag, dat zij dubbel brood verzamelden, twee goniers voor eenen , ende alle oversten der vergaderinge kwamen ende verkondigden 't Moze. Hij dan zei-de, dit is 't dat de Heere gesproken heeft, morgen is't de ruste, de heilige Sabbath des Ueereu. Wat gij bakken zoudet, dal bakt, enz. 3?e ubrnten taipten niet ban luaar Ijet hmani bat net brouö 300 bcnnemgbulbigb tuag/ toaarban tjen onberrigienbe/ brengt t)un ben boar öe;en ingeflel»

ben en gejegenben ^.ibbatlj in gebacijten/ bat bie/ gelijlt vi toieten/ br^ bolgenben baagó toas/ bat (l?ob lailbe bat men rusten 5oiibe/ en bat C^ij baarom l]en boojt)een bersojgb i)abbe. (e) ^anlus fpjeclit ban rene nipte/

en ban eene nipte bep ;eljenben öaans' bic ban br gjonbleggmge ber toe»

relb af al getoeept taas. Hebr. IV:3, 4, Indieu zij zullen ingaan in mijne ruste, hoewel zijne werken van de grondlegginge der wereld af al vol bragt waren. Want bij beeft ergens van den zevenden dag aldus gesproken: ende God heeft in den zevendeu dag van alle zijne werken gerust. U^ijienbc op Gen. II.

IXit Dpje altirn 5ien lui)/ bat men boo^ be gebinge ber toet ban Jlibam af bc ililtellinge en be Ucnnipfe ban ben Sabbat Ij Ijeeft geljab.

XXVI. Uitvl. 4. 3Inoien in Gen. Ü al ban ecne afsonbrringe ban ben 5e' Uitvi. 4. benben bag grfpjohen toie?be/toas t)et ban niet be afsonbenngc ban bien eenen bag/ en bat buor eenji/ en bat boor lt;öoö/ en niet boo^ ben memclie ?

AntAV. Neen, 't taag eene af^onberinge ban ben jebenben bag/ in orbe tel Antw. Itpns omltoinenbe/en bat boo? ben meniclje/gelijH ^uiua ftlaar blgiit uit Exod. XX, albiaa? be Ijriliginge ban elften ^ebenben bagin orbe geboben tao^bt/ombat ^ob bien ge^egenb en geljetligb t)abbc/en alleen/hoetoel uoft/

ombat ïfi) op ben eerften sebenben bag gerust fjabbe/jienbeop Gen. II. ©aa?-

uit blnltt ban meteen bat «öoö bien bag aan ben menfclje gegeben Ijeett. •

XXVII. Uitvl. 5. 't ^cllrint bat èob op ben ^ebenben bag nog eenig uitvi. 5. hiejU grbaan Ijeeft/bJant Gen. 11:1, ip Ijet benuit ban be sesbaagfdie fcl)eppinge/en b. 2 toorbt toebejom berfjaal gebaan ban eenig toe:)». Als

nu God op den zevenden dag volbragt hadde zijn werk, dat Hij gemaakt hadde.

^oobat tjieruit af te nemen ip/ bat Jjob op ben jebenben bag Ijet toet ft dec bedopfinge geeft uitgeboecb met den menfclje iDebecanue tjecftelien.

Antw.

127

-ocr page 146-

Van het Vierde Gebod.

Antw. Antw. 1. 't 3$ een mipflag: 8'C? niet/ bat d^oti eenig luejfi ap öcn je-bcnöfn öag gnnaaftt ftceft; maar öat (^ij op öen jcbentien üag al tioltuagt Öaöbe Ijet tur^ti Dat éjn gcmaaUt Ijaööp/ 't toa^ toen gebaau ; üicrft IjoI-faragt te ticbüeu/ is nier tr ^rnnen/ tc lijqften/ maar gtOaan te tjebbcn/ grpn ïticjli te boen. 2. Exod. XX: 11, ma:Dc Dit uitbruUUelflft tueöec» ifiiD/ üiant Daar |taat/ Dat ^oD op Oen u'bcnbcn Dag rustebe/ in te» gem'trllinar lian a' ^rtn ^t sDaaija Vup:!?: Want ia zes dagen beeft de Hee-re den hemel ende de aanle gemaakt, de zee, eude alles wat daarin is, ende Hjj rustede ten zevende dage. 3. l iDien öoD op Den ^ebenDeii Dag i)et nierstr uif^lf gco.ia i tjaooe/ nant De bejlogfinge ig meejbec Dan De icijcp» pinge/500 iionDe 43afft rpcmpcl'ban op Den sebenDen Dag na Dagen artieiö gmist te tji öben/ oen nipiifctje niet boojgi'i'telD too^ben om Oen 50« benOcn ie niBten/ gelijlf «ffcljiebt. 4. Sünbien cenige gebac^ten souDen pia.irg g:nufn/ Dar önD t)pt Inejli De; lie^losfinge op Den sebenDen bag ge» t.^ uiji IjaDOe/ ^oo iiioisre ci^öt Di'HenD ftaan bat be inenfdje al gcjonbigtl Ijaöör/ mna: bat bliiut niet alleen niet/ maar fjet contjarie nu üetne^en.

Wit alle be^en 10 't ban oiiüeinrgfltift/ bat De .^abbatlj aan SHoam lioo^ ben bal/en aUoo aan Ijct ganfclic mcnfctjelnlïc geflaclit ijS gegeUen/en bat öie birpbolgené nirt ccremomcrl ié/maa^ ban céne nature met al» le aiiDtre seDfliiUe geboben/ Die een geburige regel De? ÖPÜ'OÖ^'b 50« limj Alle mrnfclirn.

Bewijs. 2. XXVIII. HET TWEEDE BEWIJS is het Gebod. Exod. XX. ^iejuit De d^G^bod ^quot;U '(i alDt,ö: b-it öfüüD/ 't uifiu ig ren i^ebaD üan be toet bej jeDen/bat 'L L 0 ' öeüub ié iret cerenioiiicel/maar beljoort tor Den eeuvaigbucenben regel ber UeiligliriD/ üerpliutcnOe alle menfdjen. Mn/ (jet üieroe lt;0?buD is een vï^eüoD ban De toet be2 ^eOcn. Ergo, en;, ©eeeritebooiitellingc iéonbettnié» telijli; ban lioeDanige nature Ijet giijeel ié/ban ^oobanige nature ié ooft bee^elté gebrelte. SinDien öe geljeele tort icbrlijll ié ^oo ié ooft ieber öebob jrbr i)tt ©e tbecbe bao:itrHinge bigftt t)ie2iiit: be toet ber ^eOen ié Die toet/ iiiEllie *j3oö jrlf uan t^orrb uit I)et mibben beé bunré boor bc ooren ban ganérlj ^éraël ïjeeft uitgrfproftrn/toeilfe *600 gt;elf in ttoee fteenen tafelen Ijee't mgrgrabee^D/ toeiüe tgt;e toet Der liefoe ié. Matth. XXII. IBelUe be fta» ninülijfte biet ip. Jae. II: 10, 11. IBelftein jidjberbat ben ciipcr) ban tjet bej-bonb be? toe^Urn/ op toelhe l)et eeutoige lebrn ;ouDe bolgen ^onDe? 't Cuan» gellum. Rom. X. Il^ellte ig De wet der tien geboden. Exod. XXXIV: 28. Deut. IV: 10. £}icrop 5al ieDer le^ec ^ijne roeftemmingc moeten geben. J9u/t)et biejne »i?rboD igeen tooo:D ban Die toct gelijft blnftt uit Ijet bertjaal Dej toet. Exod. XX. üeut. V. (£n tg getuft alé anbere geboben getjanbelb. oEigo/ en;. Uitvi. XXIX. Uitvl. gfemanD mogte ^rggen: De toet ber tien geboDen

öe toet Der jeben torl/ maa^ e^ moet een a?ebab ban UTtgenomen toot» ben / namelijH / (jet bierbe / bat ié/ of boor 30a beel tiet ié/ cerema-Antw. niëel en ban eene anbere nature. Antw. ©at ftaat nergené. 2. ©an tuaren ec immer^ maat negen geöoüen, JUSen moet toesien/ bat men

128

-ocr page 147-

Van het Vierde Gebod.

ban be l©et nfrt afboct/ uotlj roT! torboct/ Deut. IV: 2. Cu nirn niet Tjet mfnftp (j?gt;eamp;ob nntfiinbe/Matth. V : 19. 3, Dit *!?föoö tiictj?/ bat naar cecnnnniëeï gflijnf. Jiani ftan nirt toonei? uit bc ofOff'e ruur/bat be ^rlienb.tagfrlje ^atiö.itf) op j'rt' cn fn liiflfip;i op»

jtgtc bfp op COjistii^ sirn 5oiibp. .iRcquot; jrnbe jpggcn'jjrj sag op CO?'?' tué ru^tP in lirt 0:af; maar (a) Cfj^iptua fjerft D?ie bagen in ïjPt O'^f gelegen, (b) «En ooft taasf ticg:afeniöfe een tray b.in

rug brjnrberinge/ be boab Ijiclbe C)eni. (c) fjoe ffonbc snift crn b^oüj' ftc/liltjbp/brjftlinfifipnbp/öab bpj^pprlnRrnbe ruptc brji srbpnbcn baj?? ren lioorörrlb 31311 ban ben jtaat be^ bciobé ban Cf)?i?tu^/ torn f)ct af trrnrbe Uiar teas? (d) iPe bernirtbr Ijec nier. (e) ri'Dp

ié r? tegen; taant fjrt ig gpgpUen met opjigte op ieto Uaorg.ianöc/cn nirt met npjigte op iei;i tupftoinpnbp/ tuaarUan be fcljijn seif^ niit ijï. 4. Tgt;p gr!)fcle inljaiib ban firt bffjbp '4?eDob toont bcp.^elf^ jcbpïijrjljpiö. lamp;t ;afle/bip gpamp;ubrn taorbt/ij? ppne fjpilige en (l5ob be^ljeecliifienoe ru^-te. ©c reöen ban get ^ebob \$/ ombat a?ab bpnjelbpn al ban ben be-ginre Qcrft ingrftelb. 't Cpcmpcl/ 't Inrlfte ongquot; tot naboïginge taorbt baorgeftelb/i^ i0ob^ boen jelbe/bie l^ftn naait (onsej? Uictcns) tot een rprmpel boorflelt in cph cerenianieel vï3pamp;ob. jèeemt bp^e bingpn nu alle Dij malftanbrrpn/ bp ftoffp/ bp rpben/ ijet exempel/ bc IDet/ bat; taf Hip fjet ecn grbrrlfp i^; 't réallr? luacOtfg om ben mcnfcl)r/b c meer naar 't 6cöob ^.ibs/11.111 eigrn bcrtaarrrnbe inbaden luistr^t/tr olierreben/

bat be ^aböat!) bps liierbcn 43cb 3ög niet c^rrmon'ëii/inaiiu moccrl cn Scbplijfi/ en aliao alfrn iiipnfcfien ten allen njbe bprpïigcrnöL' ig.

XXX. HET DEEDE BEWIJS. Matth. V;16—19, Laat uw licht alzoo Bewijs. 3 scbijuen voor de menschen, dat zij uwe goede werken mogen zien , ende v uwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. Meent niet, dat Ik gekomen ben om de Wet ofte de Propheten te ontbinden ; Ik en ben niet gekomen om die te ontbinden , maar te vervullen. Want voorwaar zegge Ik u, tot dat de hemel ende de aarde voorbijgaan , en zal daar niet een jota,

noch een tittel van de Wet voorbijgaan, tot dat het alles zal zijn geschied.

Zoo wie dan een van deze minste geboden zal ontbonden , en de menschen alzoo zal geleerd hebben, die zal de minste genaamd worden in het Konink-rijke der hemelen ; maar zoo wie dezelve zal gedaan ende geleerd hebben ,

die zal groot genaamd worden in het Koninkrijke der hemelen, 't sl^jg-mc;H ban ben Cjrerp 3lfcgt;u3 jn öese plaatfe i£/te toonen/Dat boo^ vJfic ftomfte De naautoe gobsafigljpib niet afgefcljaft Uiorbt. ligt;at fjicr ban be il?Pt bp? ^cbpn gefproften taorbt/ i?' Ijipruit te jien : (a) bebiijle Od bie IBi't ié/ bie ppii rrgel ip' bpj gopbp taejfien/ pn ban em Ijpili j irben/ b. 1G.

(b) ltgt;pliiij!e fjrt Die IPet ié/tot taellter ontBinbinge Cl)?istup niet gefio» uienié/baar Cjij al geftomtn ié om bp IDpt brr ceremoniën te umöinDen.

(c) 13elnöle Öct Il^et ié/birlSe Ijfi'ft berbnfb/b. 17. ■goj'

Dat taii boor jfjne geljoo^aamljrib tot regtbaarbigen toorben gefteib/

II. 15 Rom,

129

-ocr page 148-

13ö Van het Vierde Gebod.

Rom. V; 19. (d) ^ctaijlc f|Et öie i^/tiiEÏfte filtjben jaT/ ^oo Tange fjemcl rn aarbe sullen ftaan/ li. 18. (e) ©eiujjlc get öie i©et bie men na Crijiéruö ftomfte niet nioate oritamp;fnbcn/ maar boen en leeren/ b. 19. (f) vPetoijlc get bie HPet ié/ in turlfie beröoben tuorbt boaö* flaan/ baï^cö En onnoDbig jtoEcen/tócr^afie/rcljtt^eften/en in InelHc be taelbabiapeib cn be opregte liefbc/ ooft rfgen bc liganben/ gebobeit toorbt/geïijft uit 5)Pt bolgenbe-ban bit ftapittel Biqftt. JSu/be.^e i^ öe B5gt;Et ber seben/ toelftE i]g be iBet ber tien gESoben. ©ic^ toorbt fiier Uan be il?Et ber srben gcfyroften. J©u/ban beje lOet 5a( noct) tittel noclj jota bcrgaan/ 500 langE IjEtnri en aarbe ;uïlEn ftaan. «Sn beVuijle nu Ijct bierbe ©efiab een oefteel vpEbob i^ ban bie B?et/ 500 jat ban ïjet bier» be «öcBob blijben en nooit bpjgaan; en bienabolgeng ^Et niEt ceceina» niëe!/ maar Een eEiitaigbiirenbE rEgel bc^ lEben^/ geliiii anberE geboben. uitTi.i. XXXI. üitvl. 1. ïjier Inoröt lael gefprofien ban be Ï0et ber jeben/bat bie niet bcrgaan 3a! ; maar baaruit i^ geen geboïg/ bat be ^abBat^ ban niet bergaan sal/belntjfe bie niet beljoort tot be iDet ber jcben. Cn ombat bie in be tien geüoben jlaat/bat i^ geen ficbins / bat f)g jebelijft Antw. ié. Anhv. ©it ilt;? al getoonbfn oné ttoecbe bEbiijé. greint ïjEt gEljEele iö. boor 11/ en gij 5«It jien/ bat obejal/ baar be !Bet in tegenftel» linge ftnmt tegen bc UPet be^ cetEmonien eh IjEt CuangElium/ bat baa? obE^al quot;t ooge geflagen ié op be JE»Et bE? tien taoorben. Zegt men ueen; maar op be n?Et bet jEbEn: ift brage/lnaar jal men bc ll?et ber sEben binben ? J^iet in be tien tnoorben. Segt men ja/ maar één nitgeno» men; maar toaar ftaat bat ? Bcrgené- ©ieö ié 't maar eene loéfc ge-bacfjte. ©e ï©et bej tien taoorbcn tuorbt genaamd be ltëgt;et ber seacn; bieé Si)quot; JE altc tien sebelgft.

uitvi.2. XXXII. Uitvl. 2. l^et taorbt niet ontflenb/öat 0et bierbe «PeBob Bc» goon tot be ïl^et ber jeben/ en baarom eeutaigbnrenbe ij?; maar fyet moreeïe/bat er in ié/ié be openBare biengt ^obé/en niet jjetcerema» niëel in bat (fiSeBob/ 't InelFie ié be Ijeiliginge ban ben jebenben bag. Antw. Antw. ©it ié een eigen bejbidjtfcl. jiCaat eené getoonb bJorben/ bat bc openbare gobpbienét ié bc morele in^oiib ban bit ■JSeBob/ noclj lette? noclj tittel jal baartoe Bjjgeöjagt fiunnen bjojben; bteéié Öet 500 raé be?tao:pfn alé gejegb. ©e taoorbcn ban jjet ^èebob tooiicn/ bat be nature ban Ijet ^eBob Bcftaat in be tjeiligingc ban ben jebenben bag. «En bat baarin nieté tercinoniëel^ Begicpen ié/ ié Baben genoeg getoonb; 300bat/ inbien Ijet tfu'Bob ceutaigburenöe ié/ ooft naar 't jeggen ban partijen/ in gunnen 5in en Bebattinge/ 500 ié Ijet geijeel eeubiigbiirEn-bc; taant 't geeft grene ttaeebejlei opjigten. ©c bonne ban 't Oïcbatt iji be griligingc ban ben jebenben ban na ,;eé tae;Hbagen.

Bewijs 4. XXXIII. VIERDE BEWIJS. Matth. XXIV : 20, Doch bidt, dat uwe vlagt xxiv-20 n'et en des winters ofte op eenen Sabbath, ©at in bat ftapittel ge»

' fpjoften taoïbt ban ben tfjö btj toeftomftc Cgiiéti/ cquot; ban be balein»

bin-

-ocr page 149-

Van het Vierde Gebod. 131

binge be? üiErflh/ uit b. 3. ^at Ijiej ooft oefy^often too^bt ban be b^tnaegtiiige ban Sicrusalcra / Uec^tig jaren na CÖ;i?tu^ gemcl'

baart/ fiuiten ttai^'t.

tPe cpremonié'n taaren te^iionb na boob/opftanbinge/ïjcinel'

baarr/ alle Ijuniip ftjacljt fttuijt/ en 't tna^ tr^i'taiiö jonbc/ bic op bc Sloob»

fct)e tniliC/'al^ fcljabulutMi op ben tocliomcnbeii ifee?fia^/te gBÖ^iiiamp;en/ Öortotl Ijct uite^lijfie in cenen generaal gobpbienjligen 5in buo? eeni» gen tgb gebulö toie^be/om be 3\iiat!getoobigin niet te ftuiten/en ttjb te ||e6ben/oni i)en bao: onbe^taijsinge te fte^ften tegen be geljeele affcfjaffinge.

©e Cf)?igten-amp;e?fte toaj) nu I1002 be uejüiaeptinge ban alerujaiein al lange ban be Stcioöfclje afgefdiciben/ en be cetemonicn blaren al boobe'

lijft gelnorben/ Gal, IV: 10, 11. Soobat men boor bejelbe niet inogte fl^rjben/ noctj öiböen.

Cbentncl jien tnij gie? uitb^ufifieltjri / bat er nog ^aböatlj jonbe jgn jooluef al?i tointe?; Inant bat e? niet ip7 baaromtrent ftan niet^ fieboien tDoeben. iBij jeggen niet/ bat geamp;oöen taorbt ben ^aööatlj tc geiligen; maar bat uit bit Bebel nejfen^ ben ^abbatft blijftt/ bat e^ ban nog een ^afiöatlj souöe 3ijn ; bie? ij? be .^abfiatlj geene ccreino« nie/ maar eeultiigburenb.

lt;£)uH bient biel gelet/bat bit ftapittel niet alleen fpjreftt ban be be^' tooestinge ban Jerusalem; maar ban be bree^felijfte bejUolgingen/bie be Ïïejftr in jjet JÖieulue (SCe^tament souben obe^amp;omen ; gelijft 5e Ijaar lange baarna menigmaal obe^geftamen ^tjn; en imme:s toen luaren be ceremoniën at Vueg/ en nog joube be Sabbath gelijlt be winter blijben.

XXXIV. Uitvl. 1. öDag niet bit fiebel om te öibben/bat be blugt niet Uitvi. 1. gefetjiebüe op ben ^abbatli/aan be 2'oben gebaan/om alsoa eene lijbe»

Igfte cllenbe te lebben/ betotjle sg op ben Jjaamp;öatö niet mogten blng» ten? Antw. 2ij mogten tuel blugten/bat üia^ niet be?6oben in be IBet. Antw. ©at blijftt uit bejfcljeibene exempelen uit (0obé IBoorb.

Uitvl. 2. iBaabit bebel niet boor be jbiaftftc Cö?i?tenen/bic nog jtaa» uitvi.2. rigljeib ^auben maften op bien bag te blugten ? Antw. Sij mogten luel blug» Antw. ten/be ceremoniën toaren al Ineg/men mogt baaromtrent niet mee; bibben.

Uitvl. 3. U?a^ bit bebel niet/opbat be 3iobcn/jienbe Cljfistenen op Uitvi. 3. ben ^aübatlj blugten/ften niet jouben boobfïaan ? Antw. ©aar i^ nocö Antw. blijft/ nocö reben ban. ©it Ina^ niet eene algemeene blugt/ maar rene blugt 30a menigmaal al^ 5c bejjaagb tuie^ben. ©c 3!oben troftften jicft öe Clj?ij5tenen niet mee? aan/ ban bc l^eibenen. (0a Sfoben cu ^eiöe-nen/en Cljjie'tenen mogten biel blugten op ben ^aamp;batlj.

Uitvl. 4. njaarom moeiten 5e ban aföibben fier blugten op ben .^aB-Uitvi. 4. fiatl) ? Antw. ©mbat ^ob bien tot eene bcrftbiififtinge en 5onbe:linge Antw. filijbc ruste Ijabbe ingeftelb/en jijsulft^ban mochten misJfcn/ombat jg ban be occafic besloten/om (öoti met be «©emeente tc loben/en om tc fticljten cnge^icötte luorben; joobat Ijct blugten op ben JiaBBatlj eene

ït 2 buö'

-ocr page 150-

132 Van het Vierde Gebod.

fcubïicTc cllrnbe tuajj/ten opjfgteban tic sid/odijTi Dct Vilugtcn in ben luintr?/tenc buübcle rflcnöe i# lioor Ijct lipdjaam,

■Bew(jsn. XXXV. VIJFDE BEWIJS. 25(j I1C3C bobEiioi'Sienc fictuijircbenen bat rkc^van .^.lööatO nirt trreinoniifel/ innac iPöclijlt cn cculniobureiifce ip/ üoc Christus Ofquot; bnj nu nog de prafttijiïe ban Cf);iptug/ ban öe 2Cpogtc!cn tn bc endo tf^ite ïti-jfte. C^ccrc 31E511Ó brjcE^be be torberoaöEtinge jjjnEj jon?s 0 cipclrn mrt jijiiE trornbJuurbioijEib/op ben EE?|tEn bag na 5ïjue op [tan • binoE/ up brn e 17 ft eh bag bp? üiEftE; eii acljt bagpn baati.a bebe öc ï?EEre tDEbEjom/ Job. XX: 19. fin be rEijEn ban Jpanln^ ftaat/

Hand. XX : 6 , 7 , Ende kwamen in vijf dagen bij haar tot Troas , alwaar wij ons zeven dagen onthielden , ende op den eersten dag der weke, als de Discipelen bijeen gekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met haar, zullende des anderen daags verreizen. 4,l?Eclit [)'e? bat in IjEt j^iEUliie (fEptamEin nooit anbEtEDag genaamb toorbt; maat bat jjift biEbE?om gEnoemb Inorbt EEn ee^iIe bag bE? UiEÏtE. ©at op bien bag be ■^rmEEufE btjcEii gElioinEn bia?/ fpjeftEnbE baarban al^ ban eene geüione ^afte/ bat ggt;aiilii^ op bien bag in be bE^gabctingc ptebifite. ÏDat fig beji anbETEn baagji joube bE^rtijen. U?aaruit ban blaar ge^iEii Inorbt/ bat 3e brn ^abbatl)/ en bat op ben EEjftEii bag be? bjffte/ ftebbEn grfjouben.

l?oEt ljiE?Bij/ 1 Cor. XVI: 1, 2 , Aangaande de verzamelinge die voor de heiligen geschiedt, gelijk ik in de Geifleenten van Galatië verordineerd hebbe, doet ook gij alzoo. Op eiken eersten dag der weke legge een iegelijk van u iets bij hemzelven weg, vergaderende een' schat, enz. IlpEbECom Inorbt bE eejfte bag bet lUEbe genaamb/ a!^ eeii bEÜenbe bag ban goö^-bienpt en bergabennge; niet bij beien uf genen in 't partienlie?/ maar Inj be gemeen feu. SCpogtel Soljanneg op (jet eilanb Pathmos nu al na be Uejtaoe^tinge ban SJernsaleni gebannen/ geeft te ftennen bat be bag bté Qrercn Tjeilig gebiejb tnierbe/en bat ÖD bien bierbe/noemenbe ben-:elbtn/al^ bij allen taelBefienb/ben bag beg ïjeeten. Openb. 1:10, Ende ik was in den Geest op den dag des Heeren. IDan bEn ^abbatf) ftaat in't Ui er be ^Ebob/ Exod. XX : 10, Maar de zevende dag is de Sabbath des Heeren. ©at ip bie bag/ bien be EJeere IjEEft ingeftelb/ geljeiligb en gejegenb. Oopi-ak- XXXVI. ©oet be prafitrjHe ban be gemeenten ban Cljjistu^/

•letferrfquot; ban bet SCpo^ielen tijben af tot op t^e baaen toe. 4Êeeint tot een Kerke. jlaait|c be5e getuigenipfe ban ïiE?fiIeeraren/ bie ftoct na bet SEpogtelen lij bui tjcööen geleefb.

Irenaeus, Adv. Bceres. lib. 4, cap. 31, God heeft de woorden van de tien geboden door Hemzelven gesproken, en daarom blijven dezelve bij 0«;.', dewelke door Christus komsle in het vleesehe noch verminderitige noch ontbin-dinge ontvangen,

Basilius noemt ben bag beé Sweeten den Sabbath. Epist. ad Caesar. Pair.

Epiphanius, Hceres. 51, De eerste Sabbath is die, welke van God van den beginne is besloten, en belast in de scheppinge der wereld, dewelke van

dien

-ocr page 151-

Van het Vierde Gebod.

dien lijd af i\B. lot nu toe, in den omloop van de zeven dagen nog duurt.

Athanasias, de Scmin. Eertijds was bij de ouden de Sabbath in grooter eere, welken heerlijken dag de lleerc Jezus veranderd heeft in den dag des Heer en.

Eusebius. Christus heeft belast aan alle mensehen , die in de wereld zijn, te water en te lande , dat zij o/t ecnen dag in de week te zanten zullen komen.

Augustiuus. Epist. 3. ad Magn. De Apostelen hebben den dag des Heer en ingesteld in plaatse van den Sabbalh der Joden. Serm. de Temp. 251. Men woel weten, dat het niet alleen geboden is van onze heilige voorvaders, maar van God zelf, dat wij rusten moeten op den dag des Ueeren.

Justinus Martyr. Ural, ad Aut. I'. Op den dag, welke de zondag genaamd wordt, geschiedt er eene zamenkomste van allen,

Chrysosthomus in Gen. Hom. 10. Deze leere heeft God ons nu al van den beginne bekend gemaakt, ons leerende, dat in den omloop van eene weke, een geheele dag moet afgezonderd worden, en besteed tot een geestelijk werk.

CoDStantinus Magnus. Teste Eusebio in vita Constantini, lib. 4. 18. gaf bit fii'licl: Laat de geheele ziele op dien dag bezig worden gehouden in de dienst Gods, en dat men ruste van het marktwerk, van regt en pleiten, en van het werk der ambachtslieden, ©e cejfte Clj-'Stenni Inarm ooft confcicnticu^ in l)et bciligfn ban örn .^abDatlj/cn oclijft aleci öe ^aö* 6arl) cfii tccftui tnag/öac lt;£3ob öe ^ooLfciic Cicjftc iiciligöc en tot jijn bolft opnam/^oo tna^ be ^abbatlj ouli onöc^ be rcjfte Cljjistencn 500«

bamg cru tiflicn/öe C^riDenrn loe^ben op bien bag om be Cl)?iptenen te aclue?ö''1fquot;» c» S'l icinatib gebangen fjabörn/ 30a luie?be gc»

braagb : of l)ij ben bag bep ^eeren ooft grliouben fjabbe ? U?aa?op ban filorftinoebig anttnoojbrn : Dat zij Christenen waren, dat zij den dag des Heeren door een gevoegelijken godsdienstigen ijver hadden onderhouden, omdat men niet nwgle nalaten dien dag te onderhouden. Baron. A. 303. No. 37.

Sliet/ baar Ijebt gtj eemge luiinige rcbenen ban be rrjfte ïiepften; uit üiclftc Injj ven/ Ijne bat 51) boor renc goböeiijlic orboiinatnie ben 50»

lienbcu bag iKbüen geuiejb; neemt bc^e bingen nu eenó te jamen/abc?»

Vceegt/ bat be ^ebenbe bag bout beu bal nigcftelb/ in {jet bierbe öe» 60b ban be n?et be? 5etien Deüoltn ; bat ban bic EPrt rocfj jota noclj tittrl sal be^gaan ; bat d)?i?tiis bejftlaa?t/ bat be Jiabüatli na itincn t|)b c? nog Blijlien jDübc ; bat Cfj?iptujj/be SCpogteleu en bc ec?tte ïie?'

Ren ben ^abüatlj Ijebörn onbejfiouben; Ijoe ftau nu temanb ban ;nne tonfcicntic bc?liic?bcn/ be^cn bag te be;Uiejpen J jKijet iebe?ecn niet olicrtuigb ftaan ban be ceu'uigburcnbljeib ban ben ^abbatl)/ en be-fcfiaamb ftaan/ cn obe? jijnc onbastigfieib/ en Bcb?oefb jnju obe? beé»

jelfs ontfjetligingp ; cn opgcUieftr jijn tot ccmfcieiitieu^e onbcjlioubinrie? Te?enw.i

XXXVII. Tegenw. 1. 2tlte a5camp;obeu/ bic een buurdame regel be? jr yioèit ben sijn/ blGeijen uit be nature töob?/ {jeöben beugbcinftljeia in Vdl' Jl'l,Jurotde En ictg ban f)et ftcclb 45obg; boor bc nature tieftenb/en bcrplig-Gods.

Ö 3 ten

133

-ocr page 152-

Van het Vierde Gebod.

ten aïïe raenfc^tn/en bïoetjen niet uit eehe b^titaiiliBC inftEllfnoE/ bie (I^ob oeBiEbni En niEt gEÖiEtien fian/inaac öe ^aamp;öatlj bloeit niet uit De nature lt;6ot)^/ ï|Pfft gcene beugtJelpfifjeiD in 5ict)/naclj iet^ banket fieelb ©aCi|5; örtnnle Ijet een gramp;oö i^/ öat öe ri)b maaj raaftt/ i^ boat öe nature niet Orlienb 'ue:pligt atle menfdjen niet; tnant betaijle be l^et» benen gcene ftenniéfe ban bit gebob Ijebben'joo ^onöigen 5») niet öat 5e ten ^aamp;batlj niet houöen/en öie ié aan Israël alleen gegeben. JlBaar gti biorit uit erne bniUiilliöe inftrllinge iffiaöö/ 3ooöat ij?gt;üO toet Unnbe ben ^abbatl) met nrUciben tirbben. Petlialbr i? liet gebob ban ben .gabfi.nft gren burenfiE regel bf^ irbenp/en raaftt 31500 onp niet in fjet 40. t£e^. Antw. tamenr. Autw. tjet eejite en ttoeeöe boo^jtel bribe gaan niet bajit/ en fteu» nen op onnrgrnnöe gebacl]ten ban fjet bcröui^terb en beröorben berilanb. Ant- XXXVIII. iSaftrnbe het eejfte boo?ftel: 1. ©at too^öt ontftenb. #eeft jroord op gppfjpfl gionb in (ügt;objBf i0oo:ö. maar eene enftele inöEelbinge; of een Bteiiinge. ^ebob bloeit uit be nature obg/^oobat niet ftonbe fjet vöeöoö niet ge-ben/ban ofjjrt 43cbob bloeit uit Ijet enUel bjtjtaiüig toelöeljagen/soobat fei) bet Hon be geben of niet geben/ 't ió eben fte^li ben inenfcf|E b^bhiöenöe.

2. 't 3^ be foubereintieib 43ob|5 benabeclb/ bat i^ob gcene brijtaillige (Égt;eBoöcn/ bie niet noobjaftelijU uit sijne nature bloetjen/sanbe mogen of fiunnen geben tot een èeutoiaburenben regrl be? jcben boor f)ct gehecle merftéelnU grflacöt. 2nn taille moet I)quot; fcftepfel genoeg 3(jn; i^ij i^ Een foubcrein ll^etgebe?; gi)/ toie gij ^tjt/ bettoigt toch 51)11 regt niet.

3. He berbut^trrbe nature öe? menfctien ftent nu niet öe betameltjlt' fjeib ban a3obg toetten/in julbe en julUe omftanbigljeben be? rebelpen fcljepfel?/ en baarom ftan Ijij niet oorbrelen toat bctameli)Uljeib in be toetten ligt/ bie hö maar ban buiten aansiet/ en niet tot ben gjonb toe booklet, ftent 00H ^ooö nature niet/en ban niet oorbeelen toat uit be nature lt;j3obj« nrffer.0 een fctjrpfel / öu^ of 300 beromftanbigb bloeit, 't 3s onberö^ageli)» bat sul» een bom creatuur sict) onöertoiu« ben 3ouöe/ ((3o1j boor 31CI) te roepen en reben af te eifdjen/toaarom £)tj julft eu 3ull:t eene toet geeft/en öat bieplompert sicö onbertoinbt eenen regel te fnllen / toaaruit cene toet Eeutoigburenbe of niet ceutaigöu» tEnbe te ftellen ié.

4. vDofi 31)n aiie geamp;oben ban be eeutoigburenbe toet bet 5eben öjoc be beröorbene nature niet bcbrnb. ^aulug ^ent b,in het tienbe 43cbab. Rom. VII 7 , Waut ook en badde ik de begeerlijkbeid niet geweten zonde te zijn , indien de wet niet en zeide , gij en zult niet begeéren. jBen meet toel oii0i7fcl)cibni be Ijeilige naiure en be berOurbcne nature; tost be geilige nature gt;oubE leeren/ toeten toij buisterlingen niet. l?e bejborbenE nature Han baar niet ban oorbeelen/ bie i«. be regel om «ffieboöen tE rFamineren niet; ooit ij? bat genoeg bat43ob boor een sftebob fjt't menfclie' Isjb gcflatljte bejöonben Ijetft/of be menfcl)c be Uennipfe boor act)tetoosljetb ig btoyt getoorbEii/ ban of öö 't nog hcut/ 't berbinbt fjEtn EbEn3Eer.

5.

134

-ocr page 153-

Van het Vierde Gebod.

5. ©c menfcfic Qeeft in get onbcrOouben ban hc (öeBobcn tc .;fcn op ben hiilïe «3obB/als5 ÖÖ 'naar jiet/bat Ijeeft be fouUpreine J©etge» bec gröoben/bat Vuil Qij bat ift boen 5a(/bat ip ben mcnfcfie genoeg/ Eph. VI: 6, Doende den wille Gods van herte.

XXXIX. tlueebe boorftel/ namciijH/bat be ^abbatQ niet bloett ^nfw. op uit be nature ilt;?ub|B/ gerne briigörlnMmö of ietó ban het breib 4amp;ob]ê ieuinge.0 in jictj Ijeeft/tioor De nature niet i? brüenb/ aan Usra^l alleen geae»

ben ig/ en alleen een pcfitief 43rbob ij/ 't toellie gt;ipub geben en üieg»

nemen ftan. ©ie ftellinge ia bprfoeiielijft/ en bettihle be eerfte ftellinge niet met De taaarlieib obereenHomt/300 ij 't ebenbeel of be ^abbatlj ren noab^affelnft of bnjtnillig enj. gebob ij/men Ijeeft maar te 5ien of bic onj geboben ij of niet.

SCn 't bijjonbe?: 1. bat bc ^abbatF) niet bloeit uit be nature tl3obj/

bat ij rajfej te jeggen ban te bebinden. 53e be;borüeiie nature ban in bejen beele on.^e regte: riet 3tjn. Siegt gij/'t raalit immens maar eene brpalinge ban Den tijb. 3ifi antbJootOe/bat baet l)et niet/'t raaftt eenc tjeilige rujte op 500 eenen tijb grlijl} 43oD onj ij boo:gegaan en 51)11 boen onj tot een baorbeelö ban nabulgmge heeft ingeftelD. (lEn Inaarom 50110e be omftanbigljEib ban ben tt)b iooluel niet jebrliju liimnen 5ijn alj öe omftanbigfjeib ban pe^fonen of jaben ? lt;tBn 300 be ^abbatlj niet bloeit nit be nature (fioDg/ bat biij nogtanj niet toegaan/ toat ban 5 ©aarom ftan |)et tuel burenb en 5ebelijft 3i)n. ©e taille gt;(5oDj berbinbt ben menfci)e.

2. ©at be ^abbatf) gecne beugbsaamljeib in ^'Ch^elben fjeeft/ noeft ietj ban f)et beelb «©aDj/ontftennen taii. ©en .^abbatlj tc l)eiliaen ij beuab3aamljei0; taant ij Ijet bolb;engen ban ben taille ^oDj/ be gcl)oor3aamt)pib nrffenj bit «öebub bclioort tot Ijet beelb 45uög; mant 31) ij eene bereeniginge met ben taille j5oöj in lirfoe. 3ia't ij ooft eenc nabolginge en gelijbljeib met a3ob; taant 45ab Ijeeft op ben seUenbcn bag gemst/ en baacotn onj bien bag om ïfem na te boigen grgrben/

Exod. XX: 11. (!5n tag 3tjn be^pligt navolgers Gods te zijn als geliefde kinderen , Eph. V : 1.

3. ©at be ^abbatïj uit be nature niet öeftenb ij/gaat niet ba jt/en (a) 5ulbj ij gcene reben om een 45ebob uit be 3ebeliil{e toet taeg te ne»

men. (b) l©ij bunnen niet 3eggen bat be fjeilige nature ben menfefie ben ^abbatij niet soubc gelee^b (jebben. l©n gelooben bat be tjeilige nature/ Hennenbe Ijet epempel ban t!5ab/ ben ^abbatj) te bieren gelee.zb 30uDe Ijeböen/ 3ootael alj be anberc geboben. ©e be^borbene nature taeet taeinig ban gEestelijlitjcib be^ taet be? seben/ alleen maar eenige uttec»

lijfic en gjolie Dingen/ tot Ijare berontfcljuioiginge. (e) 25i} Dc i^eibenen 3Ün al beic baetffappen ban bagen bieren/ja ben ^ebenoeu bennen 31).

4. ©at be ^abbatl) aan Israel alleen gegeben is ontftennen taij.

ij gegeben aan be Sterfte/ ble toen in gefldctjte *3firaclj beftonb/ maar tjjj taaj ooft al te boren aan 5Cbain en alle tnenfcljen gegeben.

jDSaae

135

-ocr page 154-

Van het Vierde Gebod.

311I5aar fn bit lt;l3fBob Vtiorbt ipr^ gfmelb bat alleen maar op 3!|raifl opvgfe firbamp;en ftan/ Dent. V:15, Want gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht in Egypteland geweest zijt... daarom heeft u de HeereuvvGod geboden , dat gij den Sabbathdag houden zult. (^ac antliuinrö 1. ©at nirn oiibc:fclirio tnoct nuiltni tuefcljm liet 'öcbuO/ cn rugfefjen öc om* ftaiiDclnHi- tcirpaófinofti. £^rt crJtte alrnb fjerjrlfbc/lict tttrebe Han tcIHrns UrranDrro tourbi-n; Vuant inbicn mmuitrene omi'tanöeliifie toe* paotimjr/örp 3fsracl alieen raaftte/3011ÖC bcjlniten/bat ban Ijrt orficclc ^tba?! lien alleen raaiïtr; 500 morst ;nen buor batsrlföe rrgt brfluitrn/ bat cc Bcljcflr ©ct one nirt raalue/ombat booraan erne tcörn ttaat/bie alleen up JeraÉfl past/cn U'cl bieirlföe/bie l)trr uit Deut. V;15 Inorbt btjgrbragt/ namelijt?/ De berloisfinge uit dEgypte/uit Den bienéthuijf- Soa ItoiiDe men ooft befliiiten/bat liet bijfbe öcbob on^ ooit nietraafite; be^ tniile baar rene belofte ip/Die ïtanaan en al^oo 3^raËl alleen raalitr/rn noararö Cn De pelieele ll?er/én Ijet bijfbe 45camp;aö/jcbeltift/Eph. VI; 2.

Tegenw 2 XL. Tegenw. 2. Ezech. XX : 12 , Daartoe ook gaf Ik hun mijne Sabbathen,

xxquot;i2 oni een teeken te zijn tusschen Mij, ende tussehen hen, opdat ze zouden weten, dat Ik de Heere ben, die ze heilige, ©c fcljtjn 0c5e: (a) 13at 4?oo/ btrljaalö f)ebbenDe Ijet geben ban be injettingen en regten/ be-tnelhe/ 500 ;e eetv menfefje Doet/ bic jal buor bc^clbe leben/ baarop 5egt/ daartoe gafijfthun ooit mnnf .©abbatljen/luaarmebc te ftenncn gegeben tourot/ Dat oe ^abb.ul) ban ecne anberc nature toa^ al? Dc anberr reg» ten. (b) ©at bê ^abbatl) een teeften genaamb taorbt; bie^ ié ïjrl ccn af», öcclbfet en erne fcljabutne ban Clj?'étiis. Cn biensüolgené 300 üelioort be ^abbatli tot be toet be: ceremoniën/ en on^ nn geen regel be^ leben^.

Antw. Antw. 't 3|s tegen hunne eigene ftellinge; taant boor be inzettingen toarben naar fjtinnr nitlegginge De ceremDnicle toetten bejftaan/en ^oa ban Ijet tooorb dji daartoe, te ftenncn soube geben/bat be ^.ib»

öattien ban cene anbere nature toaren/500 toaren ban De .fiabbatDcn moreel; maar tot anttoonzb op be jaftc bient: 1. ©at fjet taoorbeltcn vegam, daartoe, in 3iincn re^fter! 3111 beteeftent / en ook, scobat De tooorDen daartoe, in 3iilftcn 3in moeten berftaan toojbrn/ al? beteefiB' nenbc 300 becl aló en ook. ©it maaftt gccnc teoenftellinge/ 3oobat ftet cene ban cene anbere nature ban tjet anbere joube 3i}n ; maar Ijct berre» fient bibtoijlé 't boegen ban ttoec cf D;ir saften bij maiüanbcrei)/^onbec opuote obe? be te 3amcn geboegöe natuur/ grlijft' Ps. XIV: 3, Daar en is niemand die goed doet, ook niet één. Gen. L : 17 , 18, Ende Jozeph weende, als zij tot hem spraken. Daarna kwamen ook zijne broeders. Zach. VIII: 21, Laat ons vlijtig henengaan, om te smeeken het aangezigte des Heeren. Ik zal ook henengaan. 3teOe? ftan ligt 3ien/ bat Ijct tooorbeften ook geenc tegemtellinge uan naturen maaftt/ maar cene liejgjnotinge. SSoobat ooft f|icc daartoe, of en ook, 3oobeel te peggen i^/ alij/Sft Ijebbe u unjnc In3crtingen en tEgten ocgebcn/ cn toel bijjonberlijft mijne ^abbat^cn.

136

-ocr page 155-

Van het Vierde Gebod.

2. ©e jebentiaaofcfic ^aBöatlj Dcljoort ^oo Uiel onbcc öe iDet/ Die ^tcpljanu^ de levendige woorden noemt/Hand. VII: 38 , a(^ be anOrre Ocöoöcn. «èn lian Den ^aböatfi Uio^bt tncl uitbnifttieltjft pe^rpb/ Jes. LVI; 4, 5, Die mijne Sabbatheu houden... Ik zal hun ook in mijn huis endc binnen mijne muren eeue plaatse ende eeneu name geven, beter dan der Zonen , ende dan der Docbteren ; oenen eeuwigen name zal Ik een ieder vau hen geven , die niet uitgeroeid en zal worden. (lEn Jes. LVIII; 13 , 14, Indien gij den Sabbath noemt eene verlustiginge, opdat de Heere geheiligd worde... Dan zult gij u verlusten in den Heere, ende Ik zal u doen rijden op de hoogten der aarde; ende Ik zal u spijzigen met de erve uwes Vaders Jacobs, ^iejuit ölijfjt/ bat iiie^: gcene terjcniÏEUnijjE ftan siji! tusfcücn in» Setringen en rcgtEn/ bac baoc bte ftct leuen te öefiomen soube 31311/ en tu{5fcf)en ben sebenbaagfetjen ^aboatl)/ bar boo^ bc.^cn Ijet lelmi niet te beliDinen taais, goa 13 e? ban grene tegenftEllinge/ nacjj uit Ijet tooo^b/ nnctj uit be 5^fte selbe te öctUiicen.

3. 't 25(ijftt ooi! niet bat fykt ban ben Ineftelijfifdjen ^aamp;öatl) ge» (ploften biojbt/ bie binjbt buu:gaan^ Sabbath, en be erremaniële Sabbathen genaamb. Cn ooft/ al ijj be naa:n gemeen/ be;5elbe^ nature 1^ ongelijft; joobar er rebenen inoelt;5tcn yjn/ bie on^ aantoesen/ bat Ijiec be toeftelijUfdje ,§abbatf) mebe öegiepen maecte tuojben.

XL1. llDat nu be thieebe jbiarigljeib aangaat/ bat be .JjaöBattj een teeken genaamb Itiojbt/bic ligt b^buii)iien/af8 men aanme?ftr: 1. ©at be getjeele jebelijfie biet nolt een teeften genaamb hiorbt. Deut. VI:8, Ook zult gij ze tot een teekeu binden op uwe hand. ©e plagen 43üb9 bioj-ben ooft een teeften genaamb. Deut. XXVHI:46, Ende zij zullen onder u tot een teeken ende tot een wonder zijn. Slefaia/ (iclnft ooft anbere J^ro' pieten/Vuorben 00H een teelten genoemb. Jes. XX: 3, Gelijk als mijn knecht Jesaïa naakt ende barvoets wandelt, drie jaren tot een teeken ende wonder over Egypte, ©e ÏJeere Sfcsns jelf biorbr ooif een teeften genaamb. Luc. 11:34, Deze wordt gezet... tot een teeken, dat wedersproken zal worden, ©e eptraorbinaire gaben bep 1|. heeste?» biorben ooft teeHenen genaamb. Marc. XVI: 16 , Degenen , die geloofd zullen hebben , zullen deze teekenen volgen. lt;0oft üeteeftent een teelten niet altijb iets toeftomenb|/ maa? ooit iet^ tegenlnoorbig^/jiet bat ooft/Ps. LXXXVI:17, Doe aan mij een teeken ten goede. Uit alle bE5c plaatfen blijlit genoegzaam/ bat al tuar beu naam ban een teeften bjaagt/baarom geene ceremonie of fcfjabutoe/op Cljjigtup venbe/ i^/of ictjï roeftomenb^ beteeftenr. ^elijlt algl ooft Ijiec bui rppje^ biorbt aangeVuejen/ bat bit teeften Ijie? een teeften ban be tcgenlnocrbtge safte iê. Een teeken, dat Ik de Heere ben, die ze heilige.

2. ©an eene jafte ftnnnen bele einben ;tjn ; algl men ban fjer eene einbc al jlelt/ 5C0 ontftent men baarmebe her anöere einbc nier. oEene jalte/ bie te boren al luaé/ maar geen teeften bia^/ ftau baarna/ belionbrnbe Ijaac ecjfte gebjuift/tacleen teelten banier^ luorben. 52oa üio^bt bc re» II. ' öEn'

137

-ocr page 156-

r

138 Van het Vierde Gebod.

OEnbacg/ die te boren ai Ina^/ baarna tot een teeïten tian ftct beröonb/

met 45oacfj upoeriot/gcftelb/ Gen. IX: 12. goo ooft/ be ^abamp;atfj/ bie ^

SCbam al oefleben toa^/ bie ftonbe baarna/ öcljoubcnbe be^elf^ sebe» \

iltjftöefb/al^ be tnerelb grljeeï oobloo^ taie^be/etmöob uit aile UDiïicrcu ltjftöefb/al^ be tnerelb grljeeï oobloo^ taie^be/etmöob uit aile UDiïicrcu j

ï^em een eiocn bolft opnam/tuei een teeften Uio^öen/bat bat Uoiii^ob^ :

boift tnap/ bat men ÖEt aan get onberljouben ban ben ^aöamp;atj) soube ]

onbe^fiennen; Vuant be ^aööatlj iooyt jce? in 't ooge. 't 3,0 Ijet af- i

sonbe^lqftfte en openfiaarfte ban aile gob^bienften. i

Tegenw.3 XLÏI. Tegenw. 3. Matth. XII: 8 , Want de Zone des menschen is een j

xïi'-'s Heereook van den Sabbath, ©e fcljijn i^/bat Ch^iptug 5ijne ©iéciyeieu I

in get plulifien ban be aren be?bebigt/met ljun bJijfjeib te geben ^uitiö j

oy ben ^abbatf) te boen/ boorbicn ï^ij een l^eere ban ben Jiabbatl) toag/ 1

en baajmibe taonbe/ bat ben ^abbatfj nu affcfiafte. lt;0f bat be men- ]

fepe geftelb ip tot ren geere ban ben ^aBBatf)/ 0111 baarmebe te boen naar j

Antw. sijn Uielgeballfn. Antw. (0p't eejfte : 1. i^ier i? niet één tuoo^b ban af» ]

fcfjaffinge; ombat icmanb een fieere ban iet^ i^/ baarom tae?pt öjj't niet , ]

toeg ; maar Ijjj Oftaaart Ijet/ Ijij geDruiftt en 6eftie?t f)er. 2. ^ie^ taajl geene obegtrebiiige ban ben ^aöbatl); taant f)et taa^op ben ^abbat^ tael gcoo^loofb/ boor iiet belb taanbelenbe/ aren te plnftften/ bie in be Ijan» brn te tanjben/ en be gjaantjej? te eten. ©at ongeoorloofb te acljten/ toa^ maar eene fupc?flitie ban be 21[oben. ©at blpt quot;it b. 3, 5, En hebt gij niet gelezen wat David gedaan heeft, doe hem hongerde, ende haar die met hem waren ? Of en hebt gij niet gelezen in de Wet, dat de Priesters den Sabbath ontheiligen in den tempel op de Sabbathdagen, ende nogtans onschuldig zijn? 3. 3lnbien be ^abbatt) taa*i een boorüeelb ban d)?i£tU}S 5ijn in gjaf/soo ftonbe bie Ijier niet afgefcijaft taorben; taant fjet tegenbeeld taajö nog niet berbnlb. 4. CDti?tug self onbe^ijielö ben .^aö» Üatfj/ Luc. IV: 16 , Ende ging naar zijn gewoonte, op den dag des Sabbaths in de Synagoge. 5. leerbe jtjnen ©ipcipeïen bat je na jijnen

boob 3ou0en üibben/ bat ljun geen ongemall op ben ^abbatFj obe^fttaam. Matth. XXIV : 20, 6. goobat Clj^igtué gi^mebc jeggen tail/bat i^ij/al^ be J^eere ban ben .^aamp;batf)/ ben regten sin taigte/en bien ftonbe bejftlaren.

(Cot anttaoo^b op get tweede bient: 1. ®at get be getaone fpjeefitatjje ban Clj^i^tu^ ijj/ tjem ben gone be^ menfcljen te noemen/ en l^em a^oa naar be eene nature genoemb Ijebbenbe/300 fcjjjtjft ^jj ^em toe/'t gene

^em naar be andere nature eigen i^. ^ij i^ bie/ taelften de Vader magt gegeven heeft ook gerigte te houden , omdat Hij des menschen Zone is, Joh. V: 27. goodat gier boo? den gone deji menfejjen Clj^i^tu? self/en niet ieöe^ menfege berjlaan taojdt. 2. benomen doot: de^ menfejjen jgone taierbe Ijct getjeele menfcl)clijiie geilacrjte bestaan/30a taaó ban be,^aamp;' bat jj aan (jet geljeele menfcijelijfte getlacljte oegcben/cn diengbolgcn? i^ Ijet een sedelijft «öi'bod/ allen nienfcijcn raftende. 3. 4gog nabe^/300 door ben Zam deg menfetjen de Sloben taie?den be^ïaan/jjoetael suiti^ buiten de

'

^cö^ift

M

-ocr page 157-

Van bet Vierde Gebod. 139

^rlMt cn rcbeIjJ/3ö500/toat ban? (0mbat jeljccrcn ban ben ^aBBatQ liiaren/300 inogten jtj baarmcbc Ijanbcleii 300 50 tuilbcn. ©an fiabben 5tjnict oesonbigb aliS 50 ben ^aBbatO oUertraben/00T? niet boo? bic tijben. JSoo men be ©ijfrfpelen baaröoor bejitonb/en hoor een Ijeer te jijn öft affdjaffen/ban luasljet boorBeelö bieogenomen/eer get tcget!»

Beelb/ be becbullinoc/ baac ïnaé. 4. l^ie? ban tnaa? eene bejbeöiginge/

bat be ©iscipelen niet ge5onbig6 {jabben; bat l)ct pluftften en eten bet aren op ben ^aDamp;atö geoorïoofb bja^. Cn fcljoon |)et toa^ niet geoorlcofü 5011» ber noob^afie/500 5oubc bet ebenlnel geene 5onbe 5011/bebiijle bet nD0b5afie tia^/en get soube maar ban 500 beel te 5eggen 5nn/ al^ bianncec bie tbaec fn oppofitie ftomen/ namelgfi be menfefje en be ^abbatfj/ en een ban beibe moegte geftrenftt Inojben/ of be mcn^cfj moeéte tot rebbinge ban bfen menfclje ietj? boen/bat buiten bat gebal niet geoorioofo Voag te boen op ben ^abbatb/ of be menfclje moeite br?gaan/ bat ban be rebbinge ban ben menfcïie moegte boorgaan/ en bat be ^abBatfi ban biijfien morste; ombat be menfclje meejbej ig ban be ^afiöatlj/en ombat be bajmba?tigbeib boo? be offejanbe moet gaan/b. 7, 5ootiat fn bE5e ptaatjé niet^ i^ tegen ben ^aöamp;atb.

XLIII. Tegenw. 4. Rom. XIV: 5, 6, De een acht wel den eenen dag boven den Togenw anderen dag, maar de andere acht alle de dagen gelijk. Een iegelijk zij in zijn 5gt; eigen gemoed ten volle verzekerd. Die den dag waarneemt, die neemt hem waar den Heere ; en die den dag niet waar en neemt, die neemt hem niet waar den Heere.

Gal. IV: 10, 11, Gij onderhoudt dagen, ende maanden, ende tijden ende ja-Gni. IV ren. Ik vreeze voor 11, dat ik niet eenigzins te vergeefs aan u gearbeid en hebbe.10 gt; 1 ^ Col. II: 16 , 17, Dat u dan niemand en oordeele in spijze ofte in drank, ofte Col. 11; in 't stuk des feestdaags , ofte der nieuwe mane, ofte der Sabbathen : welke 16 gt; 17* zijn eene schaduwe der toekomende dingen , maar het ligchaam is Christi.

(©è 5UiarigbEib/ bie 5icr) in bejE plaatfEii opboEn 50ubE/ té bE5E: bat ijiE? fcfiijnt/algof fjEt onbEjfcfjEib bEt bagsn tDEggenoniEn/5ooöat msn inalftanbECEn baarobE? niEt mag oorbEEÏEn ; ja bat IjEt onbE?f)oubEn bEt bagen fcöabEltjft i? aan CuangEÏiuin/En bat biEngbolgEn^ nu gcEn ^abbatb in ^Et i^iEUbiE (^E^tamEnt t^/ nocb gEftonbEn mag toorben.

{Cot anttuoorb: 1. ©C5E pfaatfen Ran mEn tEgEn ben ^abbatlj niEtAntw, boortörEngEn/até men in jjEt bierbe lt;3!»Eamp;ob nog iEtsS 5Ebrlijft0 ftclt/ al laa? maar bcrpligtinge ban een' tijb ('t 50 ban toat ttjb tjet 5ij/en Ijoe bc?rE men 5uirté boEt) af te 5onbErEn tot opEnamp;arE gob^biEnpt; taant bat flE't onbE^fcbeib ban tgbEn/altaa^ öft miiac om 060 ttnintigiïEn bag/

al bia^ bet maar een b^lben bag of eenigE urEn. ^oo fpjEften ban bE5c plaatfen bolgEité bat prEfuppoogt niEt ban bE onbEjfcbEibingE bertijbEn of bagEii/biEin f|Et tiiE^bE (ÖEbob tno^bt gEbobEn/taaarobE? bE bragE té, Cn 500 ftunnen bE5E plaatfen niEt fiijgEbjagt bjorben tEgEn ben ^abamp;atb/

naar 't gEboElEii ban bc bEfl^ijbc^ 5Elben.

2. 't 3$ eene fiEfienbE InaarbEib/bat bE bag bE^ i^EErEn boor beSCpo^»

.45 2 te-

-ocr page 158-

140 Van het Vierde Gebod.

telrn nlom aan be liicrfirn ig fiebolcn te onberfjouben; jfet bft fioben. 't 3;^ bfffenb bat ober öien b.ig geen berfcftil biel/bat nietnanb bfen bag trom brr SCpo^trlen bauft biilbc inbjlngen of uitrocijen ; jooöat Ijrt ölijftt/ alg be aipogtel in be öobrngrftelbe plaatfcn ftant tegen bie/ Uielfte Jjrt biereii brr bagrn luüben inlioeren/ bat |)ij 't ooge niet Ijeeft op ben bag br? ^eeren/en bat niemanb ban bc eejite gemeente eenige gebacö' ten op bienbag ïjabbr/ maar bat icbe^ jee? biel bejjlonbe/bat beSl'po^» iel ban bien bag nier fpjaft / maar ban anbere ÉoobfrÖB ceremoniËle bagen; mi ban/ fyjeelit be SCpn^tel in öese plaatfen niet ban ben bag beg l^reren/ 300 fian men bejelbe ban ooft niet bijbrengen tot baeringe ban brn bag be^ C^errcn/ en 500 joube men be getieele brage mipflaan ; Uiant bie i?/of men ben sebenbrn bag/üjelfte be ^abbatïj i^/enbebag br^ ^cercn genaamb bjorbt/ mort bieren.

Uiivi. 4115aar iemanb mogtejeggen: iEJege pïaatfen tno^ben öijgefiragt/niet om ben bag be^ f^ceren te bieren/maar om te toonen/bat men bien niet mag Douben/ uit luarljt ban eenig gobbiiijft Cebob/ en bat turj bien

Antw. alleen Ijonbrn boor menfctien-inftellingen. Ik antwoorde: ^nbien be SCpoiö» tel grijerl niet fpredit ban brn bag bcj? i^eeren/ 30a fpreeftt ïji) ooft niet of ï)ij uit iiracljt ban oJobp bebel of menfcljen-injettinge gebierb mag toorben. (Cn 30a ftan men noc|) Ijet een/nod) f)et aube? uit beseplaat-fen bebe^tigen of omfïootcn. ï)e SCpojstel fpreeUt ban be ^oobfclje cere-inonicle bagen ; soobat men cc?gt morgte üetaijsen bat be sebenbe bag/ be .êabbatlj/be bag br^ j^ecren/eene ceremonie en fcOabuine tua^/en ban moegt men met bese piaatfen aanftomen om bie te berbjijben ; maa? te 3eggeii/ be 5£pogtel beröiebt Oct Ijouben ban be ceremoniële bagen/ ergo be ^abbatlj ip ceremoniërl/ bat gebolg beugt niet.

3. 3Inbfen jjier alle onberfrljeib ber bagen berbuben taorbt/300 fionben be SCpuptelrn ben bag be^ ^eeren niet IjrbDen ingeftelb/300 bermogt be Kerfte uiit/ of ben bag beg ïjerren/ of bebebagen/ of banftbagen in te ftellen of te Ijouben ; taant Fier onbe?fcf|cib ber bagen/ ban bjelfte ^aulu^ in br;e plaatfe fprerïit/i? fcljabrlijft aan tiet Êuangelium/ en, 't i'? tegen l)et bebel brr StpoÉtrlen aan te gaan/en't joube eene eigentoillige gob^» bienpt 31)11 tegen Matth. XV: 9. ^Ca/ gelijft Ijet onberfetjeib ber fpi)5en/ bielliein be3e piaatfen in gelijften g?aab met be bagen geftelb taorbt/in te boeren/een teeften ban ben antict)?igt/en Ijet eene leere ber buibefen ia/ te gebieden van spijzen te onthouden, 1 Tim. IV : 1, 3, 30a 30Ube Ijet onberfcljeib ber bagni in te ftellen/inbien be SCpogtel Ijet in 't generaal beft^afte/ooft ren g^out ftnli Inrrg^ baarbenen loopen. ©ie^blijftt Ijet blaar/ bat be SCpoptel in 't generaal niet fpreeftt tegen fjet Ijouben ban tijben en bagen/ maar bat l)ij fpreeftt ban jjet Ijonben ban loobfcöe en crrrmoniële bagen. Cn baarom ftan men niet befluiten/ ^Et anbe?« fel)eib be? bagen Ijoubt op/ ergo ooft be ^aübatlj. €n 300 lang men niet Ijeeft beloesen/bat tjet Ijouben ban ben JiabbacJjof bag beg J^eercn/uit

ft^ac^t

-ocr page 159-

Van het Vierde Gebod,

firacïjt ban (fitobgf «flteBab/ SCoab^cQ en ceremonieel fiö/ 500 mag men beje plaatfen baar niet tegen brengcii; maat snll;^ gefcljieü jijnbe/ ban jou»

ben 3e eeipt te pasfe Ooinen/ maar ee? met.

4. gïnbien men malltanberen nier oorbrelen mag in ïiet onberïinuben ban örn bag; ja inbien bie be jlcjtffteii ;tjn/bie grenen bag onbcrljon-ben/jaljet oiiberfjouben fctiabehjli ip aan (jrt Cuangeliiim/300 ts nfe»

manb berpligt/ja Ijii boet üeét/ bie op ben bag Dré t^eeren gaat mer-fien/cn laat ter föejfte laopm bleu Ijet lust. jSu/bat jal nienianb fiun-nen toeflaan; bie^ ölijftt/bat be plaatfcn 300 generaal niet fpjefmi maar ban be Soobfcfte ceremoincfe bagen; boef) ban ra ft en 3c oen bag bejj ï^eeren niet/ of bic geljouben maet tuorben uit ftracljt ban üet bebel lt;èobg/ofuit firacfitban menfcljen-inftellingen/bat is? immejs eene geljecl anbere Prage. S^tj Haan gaarne toe/en taij (ïjtjöen e? boor' bar be 2Cpo^« tel fp^eeftt ban 3ooöfcl)c ceremaniëfe bagen/ bat bte niet luebiyom inge»

boc?b mogen tnorben ; maar Inar bebiijé is bar regen ben ^abbatfi be^

bie?bcn ©cbobe/al boor ben bal ingcftelb? Gen 11. 't'SSeUirj» uit bese plaarfen ip bus: l?»e SPoobfche bagen moeren afgefcljaft üiorben/ ber»

^albe be ^abbatl) moet afgcfcljaft Vnornen. IDe ^o^bfclie bagen 3011 ce» remoniëel/bejljalbe be ^abbatij ceremonieel. IEgt;ie ;iet nier/bar ;utft ren gebolg met bolgr ? ^tërn moest ec:ét baétgaan/ bar be ..ftabbarfj Soobpcfj en ceremontëel taaé/en ban befluiten/bie^ moet fjtj atgefcljaft taorben ; maar bit ee^fte i^ utt be3e plaarfen niet te beltiij^en/ gelnft Vog geöben grtoonb. SCaat oni nu iebere plaaté in 'r öti3onbcr in3ien.

XLIV. jSaftenbcKom. XIV: 5, 6. Cfie^ i^ fjet bispuut om te bulben ftct Antw. op Qouben ban alle bagen. ©e geloobigen uit be l^eibenen/uit bieifte be ïte:fte xïv :5,6. fieilonb/ be?ftonben/ en bar ten regre/ bat men aan be 3PQnbfcl)e bagen niet gefjouben bias/ en ooft !)et onbejfcljeib bej fpine nu opfiielb. ©e jUiabgeloobige SJoben/bie ror be-Pemeenre 3icri gebaegb fiabben/ ber»

^onben biel bat get ceremonieel er moeste afgenomen biorben ; Inanr 35 èeleben bat Cbjistus al geltomen biaö; maar 3n adjrten/ bat men be 3ioobfcl)e bagen tot be gobsöienst nog moeste onberl)onbe-/en bat men nog alle fpijie nier moijte eten. ïDit ftonben be geloobigen uit be l^ribenen niet bulben. Jpaulus be^maanr/ bar men bic 3 biaft ft en boo? b en rijb moeite bragen/bat 30 bie ceremoniële bagen fiiclben/nier als ceretnoniën/maar om bie in gob^aiigc oefeningen boo? te brengen; 300bat 3e bie ben l^ecre ^ielben/bat men boor eenigen tiib in Ijen blagen ftoubc/en be 3inben maeiS' trn taebetom buiben/ bat be ©eibenen bie bagen niet lüelben. ^oobat be3C plaatfc in 't minfte ben bag beé J^ceren/ben ^abö.nti/ niet raaftte.

XLV. ïSaftenbe Gal. IV: 10, 11. Un plaaté óat Or ^inaftgeloobige 3Io OpGai. ben/ Rom. XIV, gcbulb moesten biorben/ 300 tail be ^Cposrei met bat mrn ïViio.ii. bejbjagen soubc bat be 3ioben be gelieelc ceremoniële birns't en 300 oaft be 3iODCfcl)e bagen met ftracljt berbebigen/ taebcjom inboeren/ en anberen baartoe b^ingen jouben/gelijft be 36obEn jocfjtEn te boen/al^ tE jien i^/

£gt; 3 Gal-

141

-ocr page 160-

142 Van het Vierde Gebod.

Gal. III; 1 enz. Gal. IV: 9. ïllgt;ant bat men in iemanb/ bfc ö(i sidjjclbcn berbjagen mag/mag men niet berbragcn/al^ iemanb baarbon? (tout biorbt/en ;fjnc blnalingen anberen tail opgingen. l|iec nirt ren Uioo:ö tian ben ^ribbatfj/of bic ceremaniëel of ^pöig iö/of öie af» grfclidft moeéte taorben/of ülr(ben. ©at men be.^r plaarfen niet generaal opliatten rn uit eene generale ftellinge ban alle 3!aoöfcl)e bagen niet^ te» gen ben Sabbat!) befluiten ban/ in be generale anttaoo^ben nu getoonb. Uitvi. Uitvl. ïjier moeten alle lïcilige bagen ber SBoben bcjftaan taorben / jelfs ooft be taeftelrjftfctie ^ibbat^j. l|ie? taorbt gefproften ban jaren, taaaronöe? beljooren (jet ^eüenbe jaar/ en Ijet jubeljaar, ©an tijden, tnellie jtjn be b^ie fjoog-tt)ben/ Paascli, Pinkster en Loofhutten. =0an maanden , inelfte 51111 be nieutne maanben. €11 dagen, taelfte ban bic anbe^ Antw. 31)11 ban bc sebenbc bag/ be ^abflatlj. Antw. 1. ©at moc«»t eejpt be-toefen toorben/ bat be JCpostel boor bic taoorben be nu genaambe biet» bagen bejftonb, 2. Siibien men Ijet nu al toeftonb ban jaren/ maanben/ tijöcn/ 500 bolgt nograné niet/ bat men boo^ bc bagen ben ^abbatfj be^ biejben d^rbobs bcn'taan moejste/tenzij 51) befjalbe bc be^fjaalbe tö* ben/ jaren/ maanben/ en jebeiibe bag/ gecnc anbere bagen fiabbcn; maa? 35 Ijabbcn bebalbe bic nog lie:fcticibcnc bier-bagen/ gclijft Ler. XXIII te sten ij?/ en te^ftonb op Col. II getoonb jal Uio;bcn; en beje anbere bic? bagen tnaren ban gelpe natuur met besc tijben/jaren/maanben. Sgoobat/ ombat Ijier bagen genaamb taorben/ 300 bolgt niet/ bat bc ^abbatf) baaronbe^ gerebcnb moejstc taorben; maar betaijl bc scben» baagfclie ,f»abbatl) niet ip ban beselfbe nature met bc anbere bagen/ maar sebelgb/ fjet (guangelium niet f|iquot;be?lijft/ maar boorbeelig / 1,0a blijftt/ bat be 5Cpostei jjier ban ben ^abamp;atfi niet fp^eeftt. ©oegt Ijie^bij bc generale anttoonrben.

Antw, op ' XLVI. Saiienbc Col. II: 16, 17. (0m be^e plaatfe te berftaan moet men ie0' 17: i,flquot;,,u7,{en : 1- ®at onörj be Ufoben licle .êabbatfjen taaren. De v^ftiende dag be^ errfte maanb/Lev. XXIII: 6 , 7. De laatste dag ban liet J^afdia/ b. 8 ; b. 21 taorbt nog ban eenrii anderen vier dag gemelb. De eerste dag ban be ^ebenbi' maand/ Lev. XXIII: 24, 25. De tiende dag ban be scbeube maanb/Lev. XXIII: 34, 35. De achtste dag ban 1)et feeét bej loofijutccn/ b. 36. ®e3C alle taaren ceremooiëd; maar beljalbe bic taa^ er nog een/ bie al ban ben beginne getaeegt 1#/ en in IjEt bierbe «öcbob ban be tact ber seben ij? geboben. ©ese taas ban eene gcf)eel anbere nature/sebelijR.

2. 2aHen ban berftljeibene nature Ijeböen biel ben.ielfben naam. 3iu-bap bc bejraber/ en iïubaó/ bie een ftracljtigen senbbjief gefc|j?cben geeft/31311 in brnm^n name gelijfl/nogtang mag men ban Oen beibe niet jeggen/ bat men ban SCiibaft 3egt. Eoo mag men ooft ban alle ,4?ab» batben niet seggen/ taat men ban ben Jjabamp;atlj 5egt/ betaijl jjet bcr« fcl)eibeiie 31)11/ en be cetemomcie/ bic taegen? be ru^te met ben sebcltjfie ben naam blagen ban ^abbatlj/cn be morele.

3.

-ocr page 161-

Van het Vierde Gebod. 143

3. Cene onBepaalöB fpzEEfitagje mag men nfet tot alle jaficn banbfcn naam uitbrftöen; maac men moet filijben in bic ftoffe/ban toelfte oe-fproRen tuorör. ©it i^ bij iebe^ bcrftanbige befieiib; maar om

aan onerbarencn te toonen/soo jict bit in öescn tebpt. üjet luoorOfpijse en b^anft loorbt f)iec ebcn onbepaalb gcüruiHt al? Ijtt taoorb .©.ibba' tijen. 43ii i^ 't ligt te berjïaan/ Dat men Diiöec öc fpOse en öran» niet begrijpen moet alle fpijse en üranft/al b:aagt Ijet beii naam ban fpij^e en bjanft/maar alleen Die fpij^e en ü^anh/tnaa:a'uer öl't bisptuir biel/ luelfte lua^ niet obe? moegfijuiben/bjoob/en^. maar ober be becbobene fpijse in be ceremoniële Uiet/ tot Inrilie^ gr brui ff öe SCpogcel hier brij» Ijeib gaf. Jiiag eeng/ 1 Joh. V;3, Dit is de liefde Gods, dat wij zijue geboden bewaren. ïjie^uit mag men niet befluiten/ bat men 111 Ijet 43. (C. be ceremoniële geboben moet oiibr^oiiben/ombat bie ben naam uan geboben ooft bragen; maar men moet bejftaan be geboben/bie nu in ft^adjt ftaan. Cn 500 51)11 er menigren ban plaatfen/ in toelfte Ijet on» bepaalbe naar be onberfjeübenbe ftoffe moet berftaan/en niet tot allep toat^bien naam braagt/ uitgcbreib toorben. guo men bit toeeigent op be ^abbatljen/joo jal be jtoarigljeib toeg 315)11. Sn l)et 4?. iC. luareu bele jfiabbatljen. paften ban berfcijeibene natuur blagen toel eenejlei naam. Hit onbepaalbe i'preefttotjjen mag men geene toepagfingen maften op alle? toat bien naam braagt. ©it nu ontoebe^fpreftelijft sijnbe/ 500 ig 't ban ooft ontoeberfprciielijft/ bat men niet beiluiten mag/ bat be sebenbaagfclje ^abbatlj i^ afgefcftaft/ombat be 5Cpojitel eene onbepaalbe fpreeütoijse/ ^abbatljen/ gebruiftt; maar bat men julftfi moet toepasfen up bie ^abbatljen/ bie ban ééne nature jijn met be fpijie en b^anli/ bat i?7 bie ceremonieel toaren/bie fdjabutoen toaren/alg te 3ien ig U. 17. ©ie;? mag men ban niet bejluiten/ bat be sebenbaagfcljc ^abbatlj eene fcljabutoe i^/ ombat er fpp5e/ branft/ feejtbagen/ Jamp;iü» batjjcn sijn/ bie fcljabutnen 3ijn.

4. 't 3Ig ligt te 3icn / bat be SCpoptel giec quot;'Et boorf)ecft te betot}' 3en taat fcljaOutoacjjtig i^ of niet/ maac taat om beg;eif^ fcliabuluacö» tigöeib afgei'cjjaft moer toorben ; onbe? bie noemt f)»j .éabbatöen/ maac jegt niet alle ,§abBatljen/of bie en bie ^abamp;atgen/sqnbe bie jjabba-tften toel beftenb/ bie Ijij gier berjlaat/ en sijnbe ooft toel beftenb be ^abbatlj/bien (jij niet ber^onb/betoijle be sebenbaagfcüe .êabbattj ban be Gemeente onberljouben toierbe/ en ober bien geen bijpunt toa^. ©ie^ moet men eerpt betoijsen/ bat be toeftehjftfclje ^abbatlj tot be fcftabu» toen bef)oorbe/en Dan 3al be plaatfe baartoe bienen/bat Die afgefcliaft i^.

5. ©oet ö'erbi)/ bat er ftaat Sabbathen , en niet ^ibbatï)/ baar boor» gaan? in »!3ob5 heilig IPoorö be 3cUeiibaag!ct)e j) bü,iti) in tiet een» boubig getal Sabbath gen aam b luntDt. vlcn 300 bic ^ iliüatlH'n genaamü toorbt/ bat gcfcl)icbt om be telften? nerhaiinge ban leöeren ;ebenben bag. (Ooft bient inadjt genomen/Dat J^auluj öie^i niet fp;ccUt tegen be

-ocr page 162-

Van het Vierde Gebod.

31otiEn/bic Buiten öc ïferfie toarcn; jootiatlie tegen be 3o»

ben taorben geftelb/en IjÖ Dunne gobsibirn^t ficit^afre/maat tegen bie/ toelfie in be Éc^Ete tnaren/ en bij toellie be Inetïelnftc ^aböatl)/ bie be hag br!i j^ccrrn ooft lucl ornaamb taorhr/ onberljouben Itiiejbe. Tegenw.5 XLVII. Tegenw. 5. Hebr. IV: 1—11, Laat ous dan vreezen, dat niet ^ jiIv: te eeniger tijd, de belofte van in zijne ruste in te gaau nagelaten zijnde, ieiuand van u en scbijne achtergebleven te zijn. 2. Want ook ons is het Euangeliura verkondigd , gelijk als haar; maar het woord der predikinge en dede baar geenen nut, dewijle het met het geloove niet gemengd en was in degenen die het gehoord hebben. 3. Want wij, die geloofd hebben, gaan in de ruste, gelijk Hij gezegd heeft. Zoo hebbe Ik dan gezworen in mijnen toorn, indien zij zullen ingaan in mijne ruste; hoewel zijne werken van de grondlegginge der wereld af al volbragt waren. 4. Want Hij heeft ergens van den zevenden dag aldus gesproken; endeGod heeft ia den zevenden dag van alle zijne werken gerust. 5. Ende in deze plaatse wederom : Indien zij in mijne ruste zullen ingaan. 6. Dewijle dan blijft, dat sommigen in dezelve ruste ingaan, en degenen, dien het Euangeli-um eerst verkondigd was, niet ingegaan en zijn van wege de ongehoorzaamheid. 7. Zoo bepaalt Hij wederom eenen zekeren dag, namelijk, heden, door David zeggende zoo langen tijd daarna: (gelijkerwys gezegd is) heden , indien gij zijne stemme hoort, zoo en verhardet uwe herten niet. 8. Want indien Jezus haar in de ruste gebragt heeft, zoo en hadde Hij daarna niet gesproken van eenen anderen dag. 9. Daar blijft dan eene ruste over voor het volk Gods. 10. Want die ingegaan is in zijne ruste, enz,,

ÏDe fcfjijufttatfjt iji {jie^in:

(a) ©aot be ru^te/bic oberbltjft/liiorbt bestaan/be ontilagftige ban be tnet be^ ceremoniën/ en al.ioa be ftaat ber ïicrlVe in f)eI: (*gt;)

(JPeje rugte/bat ija/ftaat bej» 40. (C. tooröt gejegb/bat afgebcctb UiajS boor be ruore ban «Poü en ban ben jebenben bag en boor be rugte in Öanaan. (c) ©e itaat öej? vC. nu geUomen svjntie/ 50a ban nu be jebrnbe bag/ gt;nnbe eene fdiabutoe/ niet meej/ maar ganfcljiiijft toeg. Antw. XLVIII. Antw.' 1. Peje piaatfen ftunnen ban niet boartbrenaen bie/ InelUe nog letjs moreelp ftellen in Ijet bicrbe oJebob/en bie adjten/bat er een bag tot gobgbien^t moet blijbcn; luant beje teft^t ontftent abfolut ben scbrnöen bag/ en alle rugt/ bciialbe be anbere ru^t/ bie nog Dbe?bnjfr.

2. 't IBorbt abfolut ontbrnb/dat door de ruste, die overblijft, de ont-slaginge van de wet der ceremoniën, de staat des N. T. verstaan w ordt.

JïüCl) in be jalie jclbe/ noclj in Den ttftst/ is t)Et minfte betoijg/ maa? baarboo? luotbt be Ijemel berftaan ; laant (a) allen en een iegclijft/tegen VDcllfe be Stpoétel gier fpjeeftr/ ooli ongeioobigen/ Umren alreebe ontfllageii ban be Vnet be? ceremoniën; C|l?ietug IjabDe alle fcljabutaen al te niete gebaan/en 500 toaren bie ban ooft in be rujste/baa? nogtan^ be SCpoetel lie^Ulaart/ bat niemand ban be ware geloovigen en al het volk Gods, in

be-

144

-ocr page 163-

Van het Vierde üebod. 145

öcje oberiiljjUcntïc cuSt ingaan, (b) ©c SCpo^tel üejmaant Oe goü^li' gen/ bie nu al ban be cereinoiriën bcrloöt loaren/ bat 5c jiclj üeljlij-tigen sotiben/ om nog in be ruptc tn te gaan/ bie nog oiierblijft en nog tucftanijtig i^ bout Ijet bolft ^abé.

3. ©e SCyoistel fjJ^eefit ban 511 fft eene ru^te/ laelfte ooft bie/ tuelUe in !]ct lt;0. lecfben/ fianben betlacfttig toorben / alg 5e gelonfben / eu Inaarban 50 niet ban boac angeloobe berftofien Inie^bcn/ b. 2. ©ic^ip ban beje lu^te niet be ontflaginge ban be ceremoniën/ maar ietiS an»

ber^/ 't luelft ooft onbc^ bc ceremoniën ftonbe btftoineii laorbcn/ en na be ceremoniën ftonbe gemipt taocben/ boor ongeiaobe/ namelijft/ be fjemel.

4. ^et Inorbt inggelpgï ontftenb/ dat de staat des N. T. door de ruste in Ganaiiu en door de ruste des zevenden daags was afgebeeld; leant (a) ^ob^ }J0DDrb segt bat noclj jjier/ noc^ elbc^|. (b) ^obd ru^ce op ben sebenben bag re ftellen rot eene ceremonie ban ben ftaat be^ ^.(E./

ban be affctjafpnge ber ceremoniën be^ lt;0. f.. ('t tneift noobjafteltjft ge-ftelb moet Ino^ben ban bie/ tnelfte bejen teliét tegen ben fabamp;atij son-ben tuillen boo^tö^engeiO én jonber öelnijé/ te berre af/-en te plomp ; en beünjï be jebenbe bag i# gelnee^t boor ben bal/ 500 ftonbe bie geene ceremonie stjn ban iet^ bat op Clj?i^tu^ jiet/ en ban ben flaat bes? 55. C» ©ie^ üïijftt ban/ bar be ^ebenbe bag niet ig geluec^t eene af» üeelbinge ban ben bag bejS Jg. {t.

5. m aipogtel toont Ijier / bat noclj Canaan/ nod) be faöDatfj be regte ru^re luaren / maar bat be geloobigrn eene anbere rugte in 'r ooge moeiten Ijeöamp;en/ bcluelfte jij nog in üe^ittinge nietljabben; na»

inelijfi/ be eeutoige ru^te in ben tjemel/ ban tnelfte be geIoob7ae pielen/ 300 ra^ 5y uit bit leben fcfjeiben/ get genot FjeBften. Openb. XIV: 13,

Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven, van nu aan ; Ja zegt de Geest, opdat zij rusten mogen vau haren arbeid. i0elfte talige rn^te én aan bc ïte^fte be»i lt;0. pT. en nu ooft in be bagen beióf 413. (C. boo^ (jet (ïEuangetinni bt^ftonbigb Inorbt/ b. 2 £115.

XLIX. Tegenw. 6. SJnbien Ijet IDieibe opeliob soubc öeljoorcn rot be Tegenw.é tner be^ 5Eben/ en alsuo on^ bc?binben/ 500 moeite de zevende dag na de scheppingc gebierb tuo^ben; maar bie Inorbt niet gebierb/ maar in do sïhep^ plaats ban bien be ceri'te bag ücc Uu-fte. pinRo

Antw. 't gemoeb ban üese slaarigOelb te ontlasten/ ^00 merfitgehomicn'. op beje liolgenbe jaften : 1. fn een en 't selfbe gebob ftunnen be?fcfiei-bcne bingen/ bie tot malftanberen beljoaien/ bebolen Uiojben/ 500 nog-tan^/ bat eene jafte trn principale beoogb Inorbt/ en bc anbere tot Ijk principale bienen/ en al^oo meöe bebolen üiorben. ^ij rxcmpel/ eene oberljeib gebiebt op 500 cenen bag 5«lftc fcDattinge te b^ngen/aan 50U een perfoon. ^rie 5aftcn tnorben baar geboben : tijb/ fcljattinge/ ont'

banger; maar iebc? siet Uic!/ bat Ijet om be fcljattinge te boen té/ bic i? 't principaal/ nograng moeten be anbere ttaee ooft gejjoorjaamb lua^gt; ÏI- (C ben;

-ocr page 164-

146 Van liet Vierde Gebod.

ten; 500 [jtet/ ujb rn jafte toorben hi f(Pt ©icrije oSebab jjeOüben/Ijei-liiiE ru^'ie en fee sebcnbc bag baaitae. ©e IjEtligc ru^te Ijecft be eejfte piaatg 111 v!3tbob/ zijt gedachtig, niet be^ sebeiiben baagé/ maar des Sabbathdaags , dat gij dien heiligt; be tijb liaigt na/ de zevende dag is de Sabbath des Heeren. ^eje ttoce moeten niet gefefteiben luutben/ liogranp i^ bc Ijeilfge ru^te Piet princtpaaifte.

2. bat oogenblifl ban ben jetsenben bag na be fefteppinge ligt geene berborgenljciü; taant ^ob gebiebenbE aan t)ec menfclielnh geffadite in Ijct yaraöijg/ ben ^eUenben bag te Ijeiliuen/ jou usagi liet unmage-lijli bat be nienjcljen/ ben aarbUloot betbullenbe/ op fiet^elfbe uuc ben ^abbatl) beginnen ftonben/t)et moeite tael ttoaalf uur be^fcljillen; ^uo» uat/ al^ Ijct cene gebeelte ban be Uierelb ben ^abbatlj begon en tjielb/ liet anbere gebeelte nog tluaalf uur mogt taerUen/ en algt fjet eene ge» beelte gtëinbigb Ijabbe/ en taeberom begon te taerften/ l)et anbere ben Jgt;abbatlj nog l)iEib; taant aliMjet op 't eene gebeelte ban be taerelb quot;bag ip/ 50a ip f)Et op 't tegenober liggenbe gebeelte nacht, löoft taeten tag/ bat ten tijbe ban 2([ofua eene taefie een*? pinttent 24 of 12 uren/ rn aljoo een geljeiie bag langer ip getaeegt/ ban anbere toeften/ Jos. X : 13. goobat alle be bolgenüe j^abbatljen ban bien tijb af 24 of 12 nren later fttoamen ban be borige ^abamp;atljen. (Doft ip er nooit jtaa» rigljeib gemaaftt/ bat beSoobfclje üïerfte berftjooib 5ijnbe/ be eene eenige uren brn ^abbatli eecber begon en einbigbe ban be anbere/ naarbat 31) ouptbiaartg of tae^ttaaartg berft^ooib taaren. ^oobat taij sten/ bat 111 bat oogenblilije of in eenige uren/ al taaren Ijet 12, geene berbor-gen|)Eib ligt/en bat sullig gefcljieben ftan/ ölijbenbe be safiein Ijaa^geljeel.

3. diKen moet onoejfctjeib maften tugfefjen be geboben/ en be oinftan» bioheben in be geboben; be omiïanbigheben beranberen tael/blijbenhe nogtanö be.^elfbe jafte. 55ij eyempel/(a) Ijet ttaeebe gebob ei^cljt be ma» mere ban »èob^bien?r. 43u/ in fjet lt;£). (C. tailbe (öob gebienb inorben boor uitcrlijfle elementen/ al^ fcljabutaen; bie geljeele maniere feftaft (öob in Ijct 45. lt;amp;. af/ en fielt in plaat?/ a5ob te bsenen op eene onsigtbare taij.;c/ sonber al bie toeftel/ blijbenbe nogtan^ Ijet gebob in jijne Öradjt. ^e,;E be^anberinge ig al brij groote? ban boortsettinge ban eenige uren. SCI ftaat bie niet uitgeb^uftt in Ijet (i5ebob/ soo ip 't ebentael beftenb genoeg/ bat be ceremoniële geboben ten opjigte ban ljunnen g?anb/tot Ijet ttaeebe gebob geb^agt moeten inorben. (b) 40og eenp/'t ünfbe ge^ bub belooft een lang leben in Canaan; üac liabbe aiieen plaatg otibe^ Le 3oben/ bat fcfiaft ii3ob in Ijet JSieutae ^Tc^taaient af / en fielt in plaatg ban Canaan ieber 5ij 11 e taoonplaat^/ Eph. VI: 3. 231ijbenbe Ijet gebub in jijne bolle li?acljt. 2oo moet men ooft onberfcljeib maben tup» fcljen te gebobcne ^afte / eu be gebobcne omflanbigljeib in Ijet ©ierbe (öebub. Cu 500 Ran ban ooiHjier be ^alie belionben taoeben/al gtfeijiebt rc eene boortiectinge bar. eenige uren/ of ban ernen bag.

4. .iiarn

-ocr page 165-

Van het Vierde Gebod. 147

4. jlQcn moet jfdj fttpt 6ij lt;!5eBob gouben/ en boor booroojbccl er niet^ üan afdoen/ nocïj iet^ toeboen/ nocft ict^ in ecnen anbeten 5111 önibcii/ en 300 fiomenöe tot Ijet ©icrbe (öeamp;oö/ 300 binben tntj baa: l)ct oeöob/ be toepa^finge eu be reben. ^et geöob iiS/zijt gedachtig des Sabbathdaags, dat gij dien heiliget. Zes dagen zult gij arbeiden ende al uw werk doen ; maar de zevende dag is de Sabbath des Heeren uws Gods.

ï^ter ip niet een tuoorb ban ben jebeaben bag naar orbe ban be fcfjep'

pfnge/ maar alleen ban ben jebenben bag/ bie na je^ aramp;eiOiöbagcn bolgöe.

jUSaar t)oe jal men nu toeten toelfte ^ebenöe/'t ebenbcel? ^taatöat aan be brijfjeib ban ieber menfcöe? Jgeen/ «Bob fjabbenu albanaibam af beftenb gemaafit/ bat ($t) ban Qen ben ^ebenben baij/naar orbe ban te fcöepptnge/ gebferö toiibe öeöamp;en / 't taelft ooft tael te jien uit öe bijgeboegbe reben in f)et4?ebab. gaobat beje omjlanbig^ciü ban ben jebenben/ juigit naar orbe ban be fcliepptnge/ niet öeljonrt tot Ijet toe-jen beé öebob^. (60b nu oat (öeöob Iaat blrjben/ banbenseben»

ben bag te tjeiligen/ en beranbert 500 iet^ in be omftanbigfjeib/bat én be tjeiüginge/ en be heiliginge ban ben jebenben bag boet Bltjben/

maar bat boor boortjetten ban tenige uren of renen bag/fjet öe jebenbc bag/ naar ben loop uan be fciieppinge af/ niet blijft/ 300 gefcOiebt er geene beranberfnge tn Ijet taejen be^ öeamp;oö?/maar alleen in eene ftleine ómftanbig^eib. J©u/ 300 fjeeft (!?ob ben ^aamp;öat^ een^ eenen bag booK-ge.^et/ bat be ^abbatt) toel be jebenbe 'naar be fcljeppinge/ naar ben loop öré ttjb^ niet ió/ maar bat ble ebentoel Blijft besebenbe bag/bie op toerftbagen buigt.

L. (Dese berjettinge niet boor menfcljen gaebbnnften gefeftiebt/ maa? verandiv boor Cfl?i^tu^ en 3fjne 5l'poötelen. ^it filnftt: 1. Hit be bejfchijninaE ban op bien bag aan jtjne betgaberbe bipcipelen en be fjer- geschied

Öaiinge op ben bolgenben eerften bag ber toefte. i^icr tael geene ej:- ^stng pjeafe inftellinge/ maar tjet toont ebentoel/ bat ban be opflanbinge ban Cljrigtu^ af/ be eerfle bag ber toefte/ naar ber 3ioben refientnge/ ge»

ïjouben ié.

2. C^ierbij ftomen be orbonnantiën ber 5Cpogtelcn/boor benCj.öeeistEnuif zü-gebjeben/ en ban Cbrigtug' in be beertig bagen boor sijne fjenielbaa?t anbettoejen in öe bingen bie 5c te boren niet Ifanben bjagen. SCl^mebe Aposte-öe conftante praftrtjfle öer ïierfte in Ijunne öagen. Sict fttetban Hand. len. XX; 7, Ende op den eersten dag der weke, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met haar, zullende des anderen daags verrijzen. JlPaarom Ijier öe öag/ öe eerfte bag ber toefte genaamb? ïE»aarom op bien bag eene bergaberfnge ban be iliejfte/en Det ftouben ban fjet SCbonömaal ? ïl^aaram toorbt er gemelb/ bat Waning prebiftte op bien bag? §©aarom toorbt er btigeboegb/ bar hij öej§ anöeren öaagö berrij^en ^oube? ©it ftelt ba^t/ bat bc J^Büatlj op ben rerften Dag ber toefte geamp;ouöen toieröe.

(C a Pucgï

-ocr page 166-

148 Van het Vierde Gebod.

JDocgt IjiqBij/ 1 Cor. XVI: 1, 2, Aangaande nu dc verzamclingc, die voor de heiligen geschiedt, gelijk ik den gemeenten in Galatia verordi neerd hebbe, doet ook gij alzoo; Op eiken eersten dag der weke, enz. JEtearoin be ecjfte bao öe? tucfte? JBaa?om öan bc aalmaefen bc^aabc» ren ? «igeeft bat nfet taeberom ftlaar te ftennen/ bat get op ben ee?ftcn bag ber luefte ,§aD0atf| toap/ en get ^aBDatlj^-tucjft rjebaan moeite taorben? Cn uit taat fijacljt/ en ojpi taat jjjanb gteïben 5c bien bag an» be?^/ ban op be infteUinge ban Clj?igni^ aan be 5Cpo«3teIen fiebofen/ 't 30 nionbelfng/ 't jij boor 5tJquot;En lt;!5re^t ? JBant be SCpoiStelen 30U-bcn geene inenfcljehjfte hijettinge gebulb gebfien.

^oet Ijierbij/ Openb. 1:10, Ik was in den geest op den dag des Hee-ren. giet fjte? taebejom be e^rjenteni^fe ban bien bag; maar lnaa?om be bag bejS i^eeren ? 311! anttoaojbe/ ombat bie ban ben ï|eere Inaj? in» gefielb; gelijft baatom be ^abbatfi de Sabbath des Ileeren genaamb taojbt/ cn Ijet heilig Stbonbmaal de tafel des Heeren genaamb taorbt. lt;0f men jegt/ Ijet taorbt be bag be^ J^eeren genaamb/ ombat Cfj?t^tug op bien bag opgeflaan uit be booben. Antw. ©e 5afie i^ hiaar/ be eezjle bag ber tuefie be bag ban opftanbinge; maar bat be Élpo^teï

baar in besen teft^t op jiet/ en alleen op jiet/ jal nooit fietaesen hio?-ben; be maniere ban fp?efien jiet/ bolgenj ben ftrjl ban lt;0ob^ iBoo?b/ op be infteüinge.

3. lgt;oct fjie^bt) get conftant en algemeen geBjuifi ban bien bag/ ban be opftanbinge ban Cljjigtu^ af tot op besen bag toe/ Doben bergaalb. Hit bese allen ülijïtt/ bat be bejanberinge ban ben bag niet ij? ban men» fcgelijfte/ maar ©obbelijfte infteltinge/ en baarom onberanbe?lijft ölijl't/ en geene partiruliere amp;e?fie get garb gegab geeft bien bag te bejanberen.

Uiivi. . LI. Uitvl. jlSoegte be beranberinge in get J®. (ïjr. niet booj een eyp^ej?

Antw. lt;0ebob sijn uitgeb?uïitt ? Antw. i©tj gebüen lt;6ob niet te meesteren. dDf taij 011^ niet aan bat eene OJefiob toilben gouben/ of toij ben sin niet be?ftonben boor on3c filinbgeib/ sal a3ob gegouben 3311 ongi bat aSefiob nog een^ te geben/ en bat met sullie tooorben aïé tarj selben fieben^ hen? (Dat eene aBebob moet u genoeg 3ijn ; taantquot;'t i^ geen nieuta (öe-bob/ maa? eene beranberinge ban eene omflanbiggeib. ^oa nu geen batg/ 300 obejtreebt gtj get o^ebob ; 300 een ^afiamp;atg/ taat bag begeejt gö anberg/ ban Cgji^tu^ en 3ijne bi^cipefen gegouben geamp;öen/ en aan be föerfte gefafien obergegeben/ en nu boor sebentien-gonbejb jarige p?ac« tijfte in be ïterfte i^ bebe^tigb?

jllQaar taat reben taa^ er tot beranberinge ban bien bag ? 't btaaa^-geib ben foubereinen i^etgeber reben af te eifegen. Slg 3tjn gebob u niet genoeg / geene reben sal u bolboen. gift 3ie in 't gegeele (£. eene seer g^oote beranberinge in be gegeele bien^t. Sift sie bat be 10e?' loafer ban be taerelb op ben eerften bag ber taefie i$ opgeftaan. SCft ?!e bat boor get gouben ban ben eerften bag ber taefie be Ïïerfte afge-

frgci^

-ocr page 167-

Van liet Vierde Gebod. 149

fcïjciben ban Joden, Turken cn Heidenen; ifj jicönt öaaröoo^ tegC'

Öeele Slooöfclje (öoöpbftn^t beraerbeeïö lnocbt/ en bat öc ^cibenen fiE'

Ijoorbcn obc^tuiob te taucDcn ban gunne oobloopiljttb. lt;©at ig mrj genoeg/ en Schoort een teber genoeg te 5tjn.

Tegenw.- 7. Soube tnen niet Rnnnen seggen/ bat men ben JiaDöatf) Tcgcnw.7 in get J®. (31. moet fjouben uit ftjacöt ban ïjft ÏDierbe «öeöab/ ombat get eene ceremonie ig/ belntjl be cercmonien boorbeelben sijn ban bt gee^teïpe lt;05obj?bfeuj?t in .39. (^T./ joobat get ©ierbe ©eöob on^ in bien opjigte beröinbt tot eene gee^telijfte ru^te en oyenbare be^Oee?-ïijftinge ban lt;j3ob ? Antv/. ©eje tegenbjeryinge flecftt aan alle fianten Ai tw bol btoaïingen en ongergtnbgeben, (a) SUl^ men jegt en leert/ bat men ben ^aböatlj moet gouben/ uit S^acgt banQet©ierbelt;!5eBob/5oomen bersbnjgt sijne öebattinge in Ijoebanigen jin men Qet ber^aat/50a De^

öriegt men boor ccquivocaiic of sinébegonbinge/ betotjl men fcgijnt regt»

3innig te 3311/ baar men in jtjn geboden gangcg contrarie ip. (b) JilSen ftelt een ontoaren gjonb/ namelijft/ bat get i^ie^be lt;J5e6ob ceremonieel i^/ baar get tocg gegeel moreel i^/ en eigenlgft niet^ ceremonieel^ of affteelDi^cg in sicg geeft/ gelgft nu toijbloopig ig getoonü. ©e gjonb ban ontoaargeib sijnbe/ 300 ig get allegontaaargeib bat men baa?op boutnt. (e) 't 3$ mebe ontoaargeib/ bat be ceremonien be^ (0. (JT. booramp;eelben 39n ban be geegtelijfie gobpbien^t in get 35. (JC. JDg 30quot; gegecl en al bnj ban be ceremoniële taet/ 39 berbinbt on^ in geenen beele cn in geenen opsigte. ^»e ceremoniën blaren affegabutaenbe boorfieelben op ben jlSe^fia^/ ben ï^eere 3Ie3u^ dtgtfétu^/ en son in ^em geëinbigb en be?»

nietigb. MS en ftan uit be ceremoniën toel bele saften leeren/ 300 ban (j5ob/ ban Cg?i^tu^/ ban be pligten ber tnare Donbgenooten/ cn bie boo? toepa^fingen op 011^ ö?cngen: want al dat te voren geschreven is, dat is tot onzer leeringe te voren geschreven, Eom. XV: 4; maar jij ber-Binben on^ niet. .©iet be toet bet ceremoniën/ maar be tact bec seben ij? on3C regel/ onse bolmaaftte regel/ bic berpligt cn^ alleen tot al toat gee^teltjft W en taat ban on^ moet gebaan toojben; naar bien/ boeg niet naar bc toet ber ccremonieu moet men leben. (d) ^c 3eggen/ bat men in 500 eencn sin ben .êaBamp;atg moet gouben/ uit ïfjacgt ban get ©ierbe (J5ebob/ bat tg vng in get J®. ^C. gegeel toeberom onber be ceremoniën tc amp;?cngen/ om bie ban boren aan toeberom te bienen; toant ban soubc iebere ceremonie an^ berfiinben tat julfien en 311I8 eenen geej?»

telglien pligt/ al^ men doo? applicatie baarnit treftften ftonbe; bie pïigt ftan goeb sijn/ maar be berfiinbenbe ftracgt ig in be toet ber 3ebcn;

't 3cube toeberom jijn/ raaftt niet/ en fmaaftt niet.

K A-

-ocr page 168-

Van liet Vijfde Gebod.

KAPITTEL VII.

Van het Vijfde Gebod.

luhoud. I. gcïjcEle toft i$ Ifrföe / ü^e geeft ttnee lioortneryen / lt;J5ob rn tien naagte; ban baar 5ön be ttoce tafefen bet Voet. ©an be ee^fle tafel öEöBen gefp?often in be Uier barige ftapittelen; nu oaan bnj obe? tot be ttoeebc tafel; [jet eerfle geöab ^iet op be üet?efèfiinpeban ^oogeren en onbejgeftetben neffenjï maiftanberen. ^ierin aan te me?» ïten jjet o^cBob/ cn eene öetaeeoreöen. Het Gebod berbat ce??it jjet booj-Inerp/ en baarna fjet toe?ft/ of ben pligt neffen^ bat boortoerp. Het voor- Het voorwerp ip uitgebruftt onber be tnooröen Vader en Moeder, ©e?-werp. fcgeibene toorben met bien naam genaemb/en 500 taorben ooft be^fcOei» bene onber be toaorben baber en moeöer begrepen/ 300 in be Ijui^tjan-bingc/ al^ ï^erfte en politie.

in uuia. A. In de huishoudinge sfjn baber en moeber in berfcöeibenen rang. (a) De natuurlijke ouders, ten op^igte ban fjunne boortgeteelbe ftinberen, ©aber niet alleen/ maar ooft moeber; bie beide/ rn bat ponderonfcrr-fc^cib/ rijft of arm / Ijoog of laag ban fïaat/ goeb of ftbiaab/ jong of OUb. Spr. XXIII: 22, Hoort naar uwen Vader, die u gewonnen heeft, ende en veracht uwe moeder niet als zij oud geworden is. ojjbat be moebe?/ bie boorgaaniö ligter ftlefn geaebt Vnorbt/ niet berac^t taorbe/tao?bt öe moeber lael boor ben baber genoemb. Lev. XIX: 3, Een ieder zal zijne moeder en zijn vader vreezen. gij tnorben betbe öegjrpen onbe? fyet biocjb ouders. Eph. VI: 1, Gij kinderen zijt uwe ouderen gehoorzaam, (b) Grootvaders en grootmoeders, en {joogere boorouberji. Num. H : 43. (e) Be-houd-vader en moeder, anbejjï genaamb ftöf-babej/ fltjf-moeber/ bic be ftinberen fltjbcn/ onberfteunen/ onber^ouben. 'Zoo tniejb So^epft genoemb be baber ban ben föeere 3ie5U^. Luc. H : 48, 51. (d) Schoonvaders en schoonmoeders, ©it quot;taa^ ^etljro neffenö ^Eojegf/ Exod. XVIH: 17, 24, 27. Cn Jöaomt neffenjS ïïutf)/ Ruth. III;1. (e) De man neifens zijne vrouwe; taant ïjij fc4 liaar tjeer. Gen. XVHI : 12. Ps. XLV: 12. (QOomen en moeijen, fiijjonber alö 3c in be plaat? ban be betftorbenc ouber^ fto-men. ï^iertoe öefjooren ooit be voogden, ooft bic taelfte iemanb tot sijn ftinb Fjceft aangenomen/ gelijft Mordechaï stjne nidjtEsther, Esth. II: 7. (g^) Huisheeren en huisvrouwen neffen^ be bien^tboben.

Kerke. 6. In de Kerke jiin onber baberj? öeg?epen : (a) De Herders en Leeraars ; 30a noembe Cliia Cliam stjnen babe?/ 2 Kon. 11:12. goo noembe öc ftonfng Sl'^raëlö Clfam 3ijncn baber/ 2 Kon. Vl:21, |paulii^ noemt 3ic!j een baber ban be Cormtfirêrj?/ 1 Cor. IV:15. (b) De ouderlingen, iuclfte 5ijn mebe-regerrber^/ öcfcr)ermr?ö en bersorger^ bec ï{e?fte/rn baarom buböele cerc taarirbfg/ 1 Tim. V : 17. (c) De diakenen, beje

3ijn

150

-ocr page 169-

Vau liet Vijfde üebod.

^tjii ai£ liaDcig oUec bc armen/Ucrgaücccu onücrtjiouti cu ucdcu uit uaa?

icöerö noob.

C. In de politie jgn onber Uaber^ ücgttjJEn: Ca) D0 overheden, jao Politie, be booofle al^ unbejgeitelbe/ieber in sijncn trap en rang; baa^om luic^ö

liet luoajö baber öij fjunncn name genoemb. Abimelech mijn babct bc koning, ^oo noembe ©aüib ben ficning ^aul Sijnen liaber/ 1 Sam. XXIV: 12. Cn ©t-Bora noembe siclj eenc moebcr in Kigt. V : 7. (b)

Ouden en aanzienlijken, ten opsigte ban be genngen rn jongen. Lev. XIX: 32, Voor den graauwen hare zult gij opstaan, emlc zult het aange-zigte der ouden vereeren. 1 Tim. V ; 1,2, Eenen ouden man vermaant als eenen vader. De oude vrouwen als moeders, (c) ^cöooïmecgtcjjï/ mcegtetiS en broulDen ban SCmbacljten/ en boort^ allen bie in eenige betreftftinge met anberen fiomen a!^ meerber en minber. l©ie gij jijt/

gij .^ijt onber eene relatie of betrelifiingc/ of gij ^ijt in eenig opstgt bogt; ben anberen of onber anberen/ gij jijt fji-'t gclnee^t/en gij sijt get nog/

li?engt u in gebaebte/ öoc gü quot; öe^en aangaanbe gebragen öcamp;t/ en üiat nu nog ban u geëi^cöt Inorbt.

D. De vereischte daad n effen £ be boo^lnejpcn tnorbruitgebjufit met Daad Ijet taoorb eeren, taaarin opgeilaten liggen be pligten ban meerberen toren-ueffen^ minberen/ en ban minheren tot meerberen/ bie to ij ieber op jicö jelben .gullen boorftellen/ en ban be bEtöabenc onbeugben ban iebej baa?

tegen ober leggen.

II. De deugden van de meerderen tot de minderen zijn: Deugden

1. Den staat, in tuelften een ieber ban (öob geftelb ig/ handhaven,

't refpect betoaren in alle beftigljeib/ bien fliaat berfieren. Job XXIX: zynen 7—9, Toen ik uitging naar de poorte, de jongers zagen mij ende ver- ^jha. staken zich, en de stok-ouden rezen op en stonden. ven.

2. Teedere liefde te bertoonen in alljunneregeringe/5QObat't open-baat toorbe/ bat Ijet allej» i$ in goebaatbtgljeib/ en in liefbe tot be on» bergeftelben.

3. Een goed exempel gefaen neffeng anberen/ bic in eenige ïictjeftftingc Goed Ijoogec sou ban men jeibe ijs/ om baarboor be onbergeflelben te lee» exlt;imPcl-ren/ l)oe bic jiclj neffen^ [junne Ijoogcren ïicfiben tc gebragen/ opbat

men hunne jeggen : Weest mijne navolgers, gelijkerwijs ook ik Christi, 1 Cor. XI : 1.

4. Bezorgd zijn over den welstand ban be onbcrgeftclben naar jid en Bezorgd ligdjaam/ toetenbe bat be fiobcngejiclbcn 51511 bc onbergefidben; be °tvaenrdwelquot; honing i^ om bc onberbancn; bc leeraren om be gemeente; be fcïjool'

en ambacfltji mee^tergl om bc fiinberen en fincdjtó; bc ouber^ om be liinberen; be fjfmn rn broutoen om be bienjStamp;rbcn; fcDoon be onbe?» geftdben ooft 5011 ten nutte ban be fiobengeftdben/ om Ijen in jlaat te Ijouben ten nutte ban be onbcrgcjldben. 1 Tim. V:8, Zoo iemand de zijnen, ende voornamelijk zijne huisgenooten, niet en verzorgt, die heeft

151

-ocr page 170-

152 Van het Vijfde Gebod.

het gcloovc vcrloochcnd. 2 Cor. XII : 14, Dc kinderen en moeten niet schatten vergaderen voor de ouders, maar de ouders voor do kinderen, werk- 5. iDe anöergefldlicn onöetlDijjen/ bennanen/ öE|ï^affcn/ en bc^ noob^ aam. jQnbe ftjaffcu/ om öcn te fictrren en te iamp;eljauben. Eph. VI:4, Voedt ze op in de leeringe ende vermaninge des Ileeren. Spr. XIII : 14, Die zijne roede inhoudt, hatet zijnen zone, maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtinge.

Versclioo- 6. staaiiljebeii ban be onbcrtjejleïben öooi: bc binocren ^icn/ bic nen. ïijbsaam bcrbjaoeii/ en jtju gactc baarom ban Ijcn niet aftreftöc». Mal.

III : 17, Gelijk een man zijnen zone verschoont, die hem dient.

Deugden ' UI. De deugden van dc minderen tot de meerderen zijn :

van on- i. Eeren, 't Uicift Öejyrijpt Ca) eene hoogachtinge ban üe fiobcnoequot; den',63 C' fteïbni/ aï^ ban (J5ob olitr Ijen gcftelb. IThess. V:13, Acht ze zeer veel Eerèn. in de liefde, om hares werks wille, (b) Ecnc onderwerpinge of onberflcUin» ge ban jiclj jelben onber fjen a 13 ban qgob onbtrgefÏElb. Rom. XIII; 1, Alle ziele zij den magten over haar gesteld onderworpen; want daar en is geen magt dan van God. (c) Eene eerbewijzinge in luoorbcn en in gegtcn/ niet üuiging/mEtöoofb-antbcfifien of anbece manieren naac be tatjje beg lanb^. Liefheb- 2. Liefhebben niet alfcen al^ anbere menfcljen/ maar in bic öctrcé^ bcn- ftinge. SCI ig be jjcrfoDii niet beminnelgft/ al ö?aagt Ijij ïjem nog liefbc noclj acQtinge taaarbig/ 30a moet Ijij cbcntael in bic 6et?eftftingc/ al^ obergeftelb/ fieminö toorbcn; be orbannantie (öob^ ig te Beminnen/ cn ombat get (öob 500 fiefjaagr/ cn ombat 3e 30a nuttig ij?.

Trouwe. 3. Trouwe, öe relatie en fietrcfifiingc/ bic men tot een meerbcrcn öccft/ na te fiomen in alle^ taat 3e bcrei^cQt/ aïip (a) gun goed 30a beel in onjï i^ te öetaaren/ 3orge te fc?agen bat amp;ct boor on3E acljtelDo^eib niet bE?^ minbejb taorbe. Cb) ï|un alle dienst, tuelfiebic öetreftfiinge eipegt/aan bc rnecrbcrcn boen. Tit. II: 10, Met onttrekkende, maar alle goede trouwe bewijzende, (c) ^Ec onbcrjleuncn naar on^ bejmogen of naar be betreft-ftinge on^ bctfiinbt. 1 Tim. V :4, Dat die kinderen heeft, leere eerst aan haar eigen huis godzaligheid oefenen ende den voorouderen wedervergeldinge doen. ^00 bebe ^abib/ 1 Sam. XXII: 3. Cn be i^eere 3if3ug/Joh. XIX ; 26. (d) Qunne ccre boo^lïaaii en niet buïben bat 3e beracl)t biorbcn. Oehoor- 4. Gehoorzamen, jjimne bebeïen nafiomen cn bïijtig nitboeren. Spr. zamen. I ; 8, Mijn zoon, hoort de tucht uws Vaders, ende en verlaat de leere uwer moeder niet. Col. III :22, Gij dienstknechten zijt in alles gehoorzaam uwen heere naar den vleesche. ©it Ijeeft niet alleen plaat?' aljJ Qunne regeringe sacljt en goebaarbig ijS/ gclijft 31) moeöt 3gn / maar ooft alg se en birccb ié; boen öe obcrgeftclben ftüiaab/ bat ftomt op Fjen aan/ bc nnbcrgrftclbe moer cbenbiel gcljooi-samcn / niet al-leen ombat bc safte regt en betamclijft ig7 maar ombat be obergeftd' be {jet gebiebf/ gungeBob jg bec anfcergejïciüen regel. 1 Petri 11:18, Gij huisknechten zijt met alle vreaze onderdanig den heereu, niet alleen

-ocr page 171-

Vau het Vgfde Gebod, 153

den goeden ende bescheidenen, maar ook den harden. SClIeen bat ijï uitgc»

nomen/ al^ 5e tet«i geamp;ieöeii öat tegen {jet ©eboD ^ob^ W ban moet men 5e niet geftoo^amen/ban gelbt be le^fe ban J^etrug/Hand. IV; 19, Oordeelt gij of het regt is voor God, ulieden meer te hooren dan God.

5. Geduld hebben met hunne zwakheden. Sij jijn tnenfcljen/ cn 't mee- Geduld renöeel onbeoenabigben/jij geben ergctnigfen en leüen goDbeloa^/ en bja» hebb,;u-gen jicjj niet luel neffens be anbejgefteïben; Ijiejobec moet men tnebelg» ben Rebben en boo? öen Dlbben/ brjsonbe? beeft bit plaatjï al^sg ben J^ee» re bjeejen. Spr. XXIII: 22, Ende veracht uwe moeder niet, als zij oud geworden is. M0et t)en te fpotten i? 0« üietU ban Ctjam. Gen. IX: 22—27.

IV. De zonden tegen bit ojebob ftunnen ligtelijli afgenoinen tao?ben Zonden, uit be gebobene beugben/ jlellenbe [jet contrarie ban bien. i©gt;j sullen

3e in 't ftorte gier biiboegen.

V. De zonden van de meerderen tot de minderen jijn beje : Van ovtr-

1. Den staat, in tuelften 51) geftelb 51)11/ verachtelijk te maften/'t 5Ü staat've!-booj een fïecljt en jlaafgctj geb?ag/ 't 50 boot onacljtjaam bejjuim ban achteiijk Öunnen pligt/'t jij boo? een gaööeloog leben/'t 50 boo? onregtbaa^big'^^-inljalen.

2. ©e onbejgejlelben te haten, een bganbig lja?te tegeneen te öeB-I!ater,• 6en/ Ijen Uj?eeb en al^ fïaben te öanbelen/ cn jicö 500 aan te flellen/

aljof be onbejgeftelben maa? boo? fjen lnaren/om ljunnen jin op te bol-gen/siclj jelben trot^ en opgeblajen tegen Ijen te bjagen.

3. Een kwaad exempel te geben/ met jelbe ongel)oo?5aam te 5911 nef- Kwaad feniS bie/ totifte obe? ïjen gejlelb jtjn/ fttoalijfi ban Ijcn te fpjeften/ ften te bejacïjten/ toaajboo? ban bie onbe? ï|en gejtelöen gunne boetftappen na» bolgenbe/ ooft toebejom neffen^ 500 Ijanbelen. gijnen pligt niet te boen neffen^ anberen/ cn ft?engeltjamp; te eifcljen ben pligt jegen^ siclj jelben.

4. Niet het voordeel ban be onbe?geftelben/ maat f)quot;» Eigen boorbeel verwaar-te zoeken, bc onbc?gcftelben 500 tc geamp;juiften/al^'of jij öen bienben omloozcn-Öen aan eere/ aan gelb tc öeipen/ te rapen en te fcöjapen/ en be onbe?» gcftelben uit te suigen; 't i^ maar: geeft, geeft.

5. De ondergestelden zich niet aan te trekken, fjen te laten loopen 5011» Gepn be? onbe?bjg;inge/ be?maninge en beil?affinge/ ö^n tc laten in 't tail» werk-be optnapfen/ geene 5o?ge te b?agen boo? ben ligcfjamelgften en geejf-teltjfien tnelilanb be? ftinberen en bien^töoben.

6. De zwakheden ban be Qnbe?gcilelben tot be minjle toe/ ft?cngelijfi Wreod. en wreedelijk te straffen, niet om Jjfri goeb te boen; maa? ombat men meent bat jgnc eigene fjoogljeib en gejag gefi?enftt i$/ al^of men 45ob taa^/ bat alle^ boo? jtcïj moeite buigen; en 50a baar (jet minftc aan bc»

nabeelb tao?bt/ ban rijst be too?nc op om sicfj te to?eficn. van on-

VI. De zonden van de minderen tegen den meerderen jtjn beje; dergeatei-

1. (©e obe?gejlelben in jijn lja?te klein te achten, te be?ac!jten/sieft v^lich-

niet getaillig te Dnbc?fienen/ onbeleefü/ ftuurö en be?acötcnbe sic^ nef* ten.

II.

-ocr page 172-

Van het Vijfde Gebod.

KAPITTEL VII.

Van het Vijfde Gehod.

luiioud. I. ^ Iteföe / ticsc geeft ttaee UaortDEryen / (j5ob en

tien naakte; ban baar jijn be ttace tafelen bet toet. ü5an beee^fletafel öeöben tutj gefpjoftcn in be bier bortoe ftapittelen; nu oaan tatj obe? tot be ttaeebe tafel; Tjet eerflE geöob jiet op be betjeftfiingeban googeren en onbejgefteïben neffenjs malftanbercn. (^icrin i^ aan te me?-fien fjet apebob/ cn eene bctoefgreben. Het Gebod berbat ce?^t get booj-Inerp/ en baarna get tDe?ft/ of ben plfgt neffen^ bat boortoerp. Het voor- Het voorwerp i^ uitgebruftt onber öe tnooröen Vader en Moeder, ©e?-werp. fcgeibcne toorben met bien naam genaemb/ en 300 taorben ooft bejfegei» bene onber be taaorben baber cn moeber begrepen/ 300 in be guijsgon-bingc/ al^ Éerftc cn politic.

in buis. A. In de huishoudinge jijn baber cn moeber in berfcgeibcnen rang. (a) De natuurlijke ouders, ten op^igtc ban gunne boortgeteelbe ftinberen. ©aber niet alleen/ maar ooft moeber; bic beibe/ en bat ^onberonbrr-fcgcib/ rijft of arm / goog of laag ban flaat/ goeb of fttaaab/ jong of oub. Spr. XXIII: 22, Hoort naar uwen Vader, die u gewonnen heeft, ende en veracht uwe moeder niet als zij oud geworden is. SJa opbat be moebc?/ bic boorgaanp ligter ftlcin gcatfjt Inorbt/ niet beratgt biorbe/h30?bt bc moeber lael boor ben baber genocmb. Lev. XIX: 3, Een ieder zal zijne moeder cn zijn vader vreezen. gij taorben betbe beg?rpen onbe^ get taoo(ib ouders. Eph. VI: 1, Gij kinderen zijt uwe ouderen gehoorzaam, (b) Grootvaders en grootmoeders, cn googerc booroubcrj?. Num. U : 43. (V) Be-houd-vadcr en moeder, ante?^ genaamb ftöf-babe?/ fltjf-moeber/ bie be ftinberen fltjbcn/ orbcrjtcunen/ onbcrgouöen. 2oo taiejb Sa.^epg genoemb be baber ban ben öecre Luc. II : 48, 51. (d) Schoonvaders en

schoonmoeders. ®it 'tas^ SHetgro neffenö JlBoje^/ Exod. XVHI: 17, 24, 27. Cn 5Baomi neffeniS ïJutg/ Éuth. 111:1. (V) De man nefFens zijne vrouwe; taant gij i^ haar geer. Gen. XVIII : 12. Ps. XLV: 12. (f) Oomen en moeijen, bijsonber alsi 3c in be plaatpf ban be berftorbene ouber^ fto-men. C^iertoc begooren ooft be voogden, ooft bic taelftc iemanb tot 3Ön ftinb geeft aangenomen/ gclijft Mordechaï 3gne nicgt Esther, Esth. 11:7. (g) Huisheercn cn huisvrouwen neffen»? be bicn^tamp;oben.

Kerke. B. In de Kerke 3nn onber baber^ begjepen t (a) De Herders en Leeraars; 500 nocmbe ïElisa Cüam sfjnen babe?/ 2 Kon. 11:12. goonoembe bc ftoning 2lf^raclö (lEliam 5gnen baber/ 2 Kon. VI: 21, ^aulité noemt 3icg een baber ban be Corintgiifr^/ 1 Cor. IV: 15. (b) De ouderlingen, inelftc jtjn mebe-regeerber^/ befcgermejé cn ber3orger^ ber ïte?fte/rn baarom bubbele ccre taaarbig/ 1 Tim. V : 17. (c) De diakenen, bE3e

5tjn

150

-ocr page 173-

Vau het Vijfde Gebod.

Siju Uaöeïg oIiec öc arniEii/UergaiJErE!! onöcrfjouü en üeclcn uit uaa?

lEberg uoob.

C. In de politie jijn onbar Uaber^ öEOcepcn; (V) De overheden, 500Politie. bE al^ onbE?geftElbe/tebet in sgnen trap eii rang; baa^om Ujie^ö

liet üioo^h babet öj) fjiuinen name Benoemb. Abimelech mgn babct Oe koning, goo noeinbE 33aV!ib bEn Soiling ^aul jijnen baber/ 1 Sara. XXIV: 12. Cu lt)t'6oca noetnbe jiclj eeiie niDtbcc in SC^raël/ Rigt. V : 7. 00 Ouden en aanzienlijken, ten opsigtE ban öe gecingen en jmigsn. Lev. XIX: 32, Yoor den graauwen hare zult gij opstaan, cudc zult het aange-zigte der ouden vereeren. 1 Tim. V : 1,2, Eenen ouden man vermaant als eenen vader. De oude vrouwen als moeders, (c) ,©cl)QOl;nEegtcjg/ meegtetjS eii IicoiiVdeii uan SCmbacljten/ En boort^ allen bie in eenige bEtrElfftinge inEt anberen fiomen a!^ niEEcber en minber. IBie gij jijt/

gij stjt onbet eeue rElatie of betrelifiingr/ of gij in EEnig opsigt Bo» ben anberen of onbet anberen/ gi) 5tjt (jet gclneept/ en gij jijt öet nog/

li?Engt u in gebacbtE/ öoE gt) u aangaande gebcagen f|Eamp;£ / en

biat nu nog ban u geëigcljt toorbt.

D. De vereischte daad neffeng be boo^toejpen toorbt'uitgebjafit tnEt Daad ïjet tooorb eeren, tuaarin opgeilatcn liggen be pltgtEn ban mEerberen ecreD' neffen^ minbEren/ eii ban minberen tot nieerbErcn/ bic toy iebcr op jic^

.^elbeii gullen boorjtEllen/ en ban bE bEcöobene onbeugben ban iebej baa?

tegen ober leggen.

II. De deugden van de meerderen tot de minderen zijn: Deugden

1. Den staat, in toelliEn Een ieber ban (tftob geftclb ig/ handhaven, ^eeer 't refpect betoaren in alle beftigljeib/ bien jtaat bErfieren. Job XXIX: zijnen 7—9, Toen ik uitging naar de poorte, de jongers zagen mij ende ver-staken zich, en de stok-ouden rezen op en stonden. ven.

2. Teedere liefde te bErtooiiEn in al Ijunne regetinge/ 50Dbat 't open- Lief(3c-öaar toorbe/ bat Ijet alle^ i^ in goebaatbigljEib/ eu in liefbE tot bE on^ bergEftElöen.

3. Een goed exempel geben nrffen^ anberen/bic in eenige ïictjEftfiinge Goed Ijooger jgn ban men selbE ig / om baarboor be onbrrgcjlelben te lee» exeinPeI-ren/ ftoe bie jicl) neffenö gunne Ijoogcren Ijcbbcn te gebragen/ opbat

men hunne peggen : Weest mijne navolgers, gelijkerwijs ook ikChristi, 1 Cor. XI : 1.

4. Bezorgd zijn over den welstand ban be onbcrgeftelben naar jiel en Bezorgd ligcöaani/ toetenbe bat be bobengeftElbEn 51)11 nui bc onbErgeflElbcn; öe weI' Honing ip om bE onberbanEn; bc leeraren om be gemeente; befcfjool^

en anibacljt^ ineegteriS om be fiinberen en finecötQ; bc ouber^ om be liinberen; be fieeren en broutocn om be bien^töcbcn; fcljoan be onbe^» geftelben ooft 5011 ten nutte ban be bobengeilelbcn/ om ften in jlaat te J)ouben ten mute ban be onbcrgrilelbcn. 1 Tim. V:8, Zoo iemand de zijnen, ende voornamelijk zijne huisgenooten, niet en verzorgt, die hoeft

het

151

-ocr page 174-

152 Van het Vijfde Gebod.

het gcloovc verloochend. 2 Cor. XII : 14, Dc kinderen en moeteu niet schatten vergaderen voor dc ouders, maar dc ouders voor do kinderen, werk- 5. tDe anöeröeftEliïcn onberluijsen/ bEcmancn/ öE|ï?affcn/ en be^ noob^ aam. jijnbe ftjaffen/ om öcn tc fictcïèn en te öeljauben. Eph. VI:4, Voedt ze op in de leeringe ende vermaninge des Ileeren. Spr. XIII : 14, Die zijne roede inhoudt, hatet zijnen zone, maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtinge.

Verschoo- 6. staafiljebcii ban bc onbcrgeftelöen booc be bingcrcn .yen/ bic nen. ïgbjaam berbjagcii/ en jljii IjaitE öaarom ban Ijcu niet aftrcftficn. Mal.

III : 17, Gelijk een man zijnen zone verschoont, die hem dient.

Deugden ' UI. De deugden van dc minderen tot de meerderen zijn :

van on- i. Eercn, 'r tueift öegnjpt (a) eene hoogachtingc ban be öabenoEquot; den8,03 cquot; flelben/ aljS ban *J5ab obcc Ot» gefteïb. 1 Thess. V: 1?, Acht ze zeer veel Eerèn. in de liefde, om hares works wille, (b) Eene onderwerpinge of onber jtiilin» ge ban jicö jelben onber jjen aï^ ban a5ob onbecgeflelb. Kom. XIII: 1, Alle ziele zij den magten over haar gesteld onderworpen; want daar en is geen magt dan van God. (V) Eene eerbewijzinge in toootben en in gegtcn/ met buiging/met (jocfb-ontbcliften of anbere manieren naar be taijsc öeg lanb^. Liefheb- 2. Liefhebben niet alleen al^ anbere menfeïjen/ maar in bic betreftquot; ben- binge. SCI ig be perfoon niet beminnelijït/ al b^aagt Ijij ö^m nog liefbe noc!j acgtinge taaarbig/ 30a moet Ijij ebenbieï in bic bet^cfirnngc/aljï obergejlelb/ bcminb biorbcn; bc orbonnantie OSob^ te Beminnen/en ombat a3ab 500 löefjaagr/ en ombat 3e 300 nuttig i#.

Trouwe. 3. Trouwe, be relatie en betrefiftinge/ bie men tot een meerberen £i«ft/ na te bomen in alle^ toat 5e bereijJcftt/ al^ (a) fiun goed 30a bed in 011^ i$ te betoaren/ sorge te bjagen bat get boor on3e acljteloo^öeib niet be?» minbe?b taorbe. Cb) ï)un alle dienst, toelftebicbetreftfiingeeigent/aan bc meerberen boen. Tit. II: 10, Niet onttrekkende, maar alle goede trouwe bewijzende, (c) (Ce onberfteunen naar 0115? bejmogen of naar be betreft* ftingc on^ berbinbt. 1 Tim. V :4, Dat die kinderen heeft, leere eerst aan haar eigen huis godzaligheid oefenen ende den voorouderen wedervergeldinge doen. g^oa bebe lt;E)abib/ 1 Sam. XXII: 3. €n üe ^eere 31fsug/Joh. XIX : 26. (d) Qunne eere bjo^ftaan en niet bulöen bat 3e beracljt biorbcn. Gehoor- 4. Gehoorzamen, jjunne öebclcn naftomen en blijtig nitboeren. Spr. zamen. 1:8, Mijn zoon, hoort de tucht uws Vaders, ende en verlaat de leere uwer moeder niet. Col. III :22, Gij dienstknechten zijt in alles gehoorzaam uwen heere naar den vleesche. ©it Ijeeft niet alleen ylaat^ aljS fiunne regerinoe 5acamp;t en goebaarbig / gelijft 30 moeét 3ijn / maar ooft alfi 3e Ija?b en lurecb té; boen be obergeflelben ftlnaab/ bat fiomc op Ficn aan/ bc nnbcrgefteïbc moet ebentiicl gcöoarsamcn/ niet al' leen ombat be 3afie tegt cn betainelijfi i#/ maar ombat be obergefteï' be Ijct gebicbr/ gun gebob i»? beu anbergeitelben regel. 1 Petri 11:18, Gij huisknechten zijt met alle vreeze onderdanig den heeren, niet alleen

-ocr page 175-

Vau het Vijfde Gebod. 153

den goeden ende bescheidenen, maar ook den harden. SCIIcen bat i? uitgc»

nomen/ al^ 5e iet^ gefiielien üat tegen öet «JBeboü ^ob^ i$/ ban moet men 5e niet geïjoo^amen/ban gelbt be legfe ban Jpetruj»/Hand. IV: 19, Oordeelt gij of het regt is voor God, ulieden meer te hooren dan God.

5. Geduld hebben met hunne zwakheden, gij 3ijn ineilfdjen/ en 't mee- Geduid renDeel unbegenabigbni/jij geben ergecnigfeii en leüen goDöelooé/ en bja» hebl:wu-gen jiclj niet tuel 11 effen3 be onöejgeftetben; tjie^ober moet men inebelg» üen jjebamp;cn en boo? öen üibben/ bijsonbe? bit plaatp al^ 5ij ben l^ee» re bjeesen. Spr. XXIII: 22, Ende veracht uwe moeder niet, a!s zij oud geworden is. JCEet te fpotten i£ (jet Vueclit ban CÖ'im. Gen. IX: 22—27.

IV. De zonden tegen bit löeöob ftunnen ligtelijfi afgenomen too?beii Zonden, uit be gebobene beugben/ jlellenbc öet contcatie ban bien. J©jj jullen

5E in 't ftotte gier bijboegen.

V. De zonden van de meerderen tot de minderen jijn bC5e : Van over-

1. Den staat, in toelfien 30 geftelö 51311/ verachtelijk te maften/'t 50 stalt'w-öooj een flecljt en flaafpcjj gebjag/ 't 5ij booc onadjtsaam bejjuim ban achtelijk Öunnen pligt/'t jij booj een goböeloog leben/'t 30 boo^ oncegtUaa^biguiaken-inljafen.

2. ï©e onbejgeftelben tc haten, een btjanbig lj|a?tE tegen Qen te öeb-naten. öen/ (jen lujeeb en alji fïaben te fjanbelen/ en 3icö 500 aan te jlelien/

algof be onbejgeftelben maaj boo^ tjen luateii/om öum'f» 5'» quot;P tc bol» gen/siclj scllien trot^ en opgebiasen tegen Ijen te blagen.

3. Een kwaad exempel te geben/ met 3elbe ongeljoo?3aam te 5ijn nef- Kwaad feng bie/ tatilie obej ïj^n geftelb 3tjn/ fttnaiijft ban fj^n te fp?eften/ tjen te «tempel be?acötcn/ taaajbooj ban bie onbe? öerl geftelbcn ljunnc boetftappen na» bolgenbe/ooft Incbe^om neffen^ gen 300 Ijanbelen. fijnen pligt niette

boen nrffen^ anberen/ en ftjengclgft te eifcljen ben pligt jegenj? 3iclj selben.

4. Niet het voordeel ban be onbejgeftelben/ maar Ijun eigen bootbeel verwaar-ic zoeken, üc onbejgeftelben 30a tc gcöjuiften/alpof 30 fjoi bienben om l00zcn-gen aan eere/ aan gelb tc fulpen/ te rapen en tc fcljjapen/ en be onbe?» geftelbcn uit te suigen; 't ilt;S maac: geeft, geeft.

5. De ondergestelden zich niet aan te trekken, fj^n te laten loopen 3011» Geen öe? onbe^lngs^'BE/ üejmaningc en beftjaffinge/ gen tc laten in 't tail» werk-üe optaapfen/ geene 3ojge tc blagen boa? ben ligcfjamelijften en gee^-teltjfien toelftanb be? ftinberen en bicn^tboben.

6. De zwakheden ban bc pnbejgeftelbcn tot bc mtnjlc toe/ ft?cngel|jft wrcoJ. en wreedelijk te straffen, niet om Jj^n gocb tc boen; maai ombat men meent bat 3ijne eigene fjoogljeib en ge3ag geftjenftt i^/ aljSof men gt;J3Qb taa^/bat alle^ boo? 3iclj mocjïtc buigen; en 300 baar (jet minjle aan bc»

naöeclö tao?bt/ ban rijst bc tao?nc op om 3id} te bJjefien. v.m ou-

VI. De zonden van de minderen tegen den quot;meerderen 3gn be^E; dergestei-

1. (I3c obejgeftElben in 3!jn (ja?te klein te achten, tc bejac^ten/3ic5 vcTach-

niet gctnillig te onbejflellen/onöeïeefb/ftuurö en be?adjtenbe 3{cö nef» ten, 11. © fen£

-ocr page 176-

154 Van het Vijfde Gebod.

fcnjS 5en te toonen. 1 Sam. X:27, Wat zoude deze ons verlossen ? ende zij verachtten hem, ende bragten hem geen geschenk.

Afkcir. 2. Eene tegenkautinge des harten, en afkeer, en weerzin tegen

{jcüben/ of ombat öc obejgei'telöe te OEting in ïiui,ne oosen/ gelijff fommige ftinöeren/ Inat meetDer in öe luerelb gctuo^ben sijnöe/ jicl) l)iin» nej uuöcren fdjamen/öen niet mooen sien/Ijcn be?re ineg/of boob Ujcii' fcljen; of ombat be oUejgeftclbc 3ic|) Ijarelijft maaïtt boo? t?oigcamp;tjEib/ boo? gelbgierigfieib/ öjonftenfcijap of anbece sonben/en ombat 30 3^1' ben iiefpt mcepter tnaren.

Ontrouw. 3. Ontrouw zijn, al^ men geene 5o?ge b?aagt lioo?Qct gocbban jgne cube??/Ijet ge!b of lileebercn onnut be^fttoigt of bcjlnaarloo^t; ö^ime-li)lt ict^ leftftejp ljun ontftelen/of Ijnn anbere bingen ontbjeemben/ai^» of sn baajtoe mce? bjijijcih Ijabben ban Ijet ban anberen te flelen. Spr. XXVIII: 24, Die zijn vader ofte moeder berooft, ende zegt het en is geene overtredinge, die is des verdervenden mans gezelie. men ïui en t?aag ig in fjet leeren/lejen en fdjjijben/in een ambacljt te ieeren/of alg men anberjin^ jjjn ècpt niet boet sijnen baber en moeber te öelpen ben ftogt te toinnrn/ en f)i-t fjuipgcjin ftaanbe te Ijoubcn. i^ie?toB tief)oo?t aoft fjet frauberen ban impofitiën/ in 't gemeen fmoftftelen genaamb/ tuaa?» boor men 300 beel in onji ig be obcjljcben buiten jiaat brengt om jjet gemeen boo? te flaan.

onge- 4. Ongehoorzaamheid, niet te e?üenncn be ftellinge ban (ï?ob ban ö^n 60-hoorzaam. j,En 5jc0/ tE UE?töe?yen/jiclj baartegen aan te Ranten/nict boen bat jij geBieben/ te boen bat 59 be?bieben/ met mo?ren/ tcgBnfp?Eften/ ftjjbsn/ jicf) be? gerioo?3aamljeib te biillen oiitt?efirien/ of be bobengejlelben te tail' len bluingen Ijet 500 niet te gebieben/of obe? [jen te öec?fcöen/en f)en tE btningen bat be obe?geftelbe 300 boe/al^ fjet ben onberge^elbe behaagt, luspot- 5. lt;De öobengeftclben te bespotten, te befagcljen al? 50 tjunne3taafi-ten. fjeben 3icn/ tD?ebElig en bc?b?iEtig te 3ijn/ te g?aaiilaen en te fnaautoen/ aig 3Ö eenigen migflag in tjen sien/ of al^ 3ij meenen bat be bobenge-fteïbe niet regt/ niet berftanbig öanbelt/ beelbenbe 3icö in bat fj^ 300 en 300 moeite 3ijn.

JÉeemt nu bit alle^ bij maïfianberen/ siet bie al onbe? fjet ta0D?b ba» be? en moebe? brgjepen 3ijn/ befcfjoubn in luelfie betreUfiinge gg onbe? anberen geftcib 3ijt/ en in toelfie bEt?Erifiin8e boben anberen/ iegt üaa? ban bij be pligten/ en ban be mce?bcren tot be minberen/ en ban be minberen tot be mec?bErcn/ en 0nbc?50cfit u ban/ Ijoe gij neffeng utue Dbe?geftclben/ en Boe gij u neffenj? bie in eenige betrefiliinge onbec u geftelb 3tjn/gebragen ljebt/5iet utue sonben/bc?tiebcrt u baarob^r/en 3oefit be?5ocniiige/ tuo?bt opgetoeftt om in fjet toeftomenbe ulnen Uieg naar bit J!5ebob te rigten/baartoe bient ban lebenbig te befcljoutoen be Beweeg- bctuecgrebenei) bij bit il?cüob gebocgb.

fedcD. ATII. De beweegreden, bij bit spebob geboegb / ip/ opdat uwe dagen

ver-

-ocr page 177-

Van het Vijfde Gebod. 155

verlengd worden in den lande, dat u de Heere uwe God geeft, ©e öaab ilt;»

tegpn üc nature om bc jonbe oliec tjquot; inenfcfielijft grilac^t gefto;iiEn/ en fcljoon jij ben gtlooliigen niet eene bcc sonbe/30a mpeten ^

taclj allen I'tejUen. I^et leben ig in 5ic|j selbe een jegen/ en baarotn lange? lebcn een meejber segen. ïfet leUcn ia öeininnelijli/niemanb jjeeft fust aan ben boob/ fjoe lange? men ban leeft/ jjoe langer men Tiet bc minneltjfte geniet. Ps. XXXIV : 13, Wie is de man, die lust heeft ten Wat zé-leven; die de dagen lief heeft, om het goede te zien ? JClSen lüogte ben» f™ 1'ten/ifl tjet niet bctec in ben Ijeinel ban op be? aa?beï Cn i«j baa?atn ia.' Ujoeg jlejlien niet bete? boa? be goöialigen ? l^oe i^ ban lang (clien eene beininnelgfie Belofte? Antw. 1. ïjie? i^ó grene tegenftellinge tugfefjen Ijet 3alig eeutnige/en Ijet trjbelipe leben; maa? tupfcfjeu boob en leben. 2. Cen geloobige fian op aarbe bele salien boen/ bie tot bejlieejlpinge ban (l5ob/en ten be.ête ban be ftetfteen anbere menfcljcn biencn/ toelftc ÖÖ in ben tjemel niet boen ftan/baa^om O^öben bc Ijeiligen 300 Degeerigge-taeejit naai leben/seggenbe; In den dood en is uwer geene gedaehtenisse,

wie zal U loven in bet graf? Ps. VI: 6. 3in 300 een op3igte ban ijj lang leben een segen. 3. i0alt moet men get lang lebcn niet alleen pasfen oy iebe? {jejfaon; maat ooft op Ijet geflacljte/iebe? in sljnen jlam/en in't gemeen in be natie/ bat Israel lang in ïianaaii Blgbe/ iebe? bolft in 5ijn lanb/ iebece ftam in sjjne nafiomelingen.

ÏJie? \uo?bt niet alleen Ijet be?lengen ban bagen fieloofb/ maac Qet taojbt geboegb bij in den lande, dat u de Heere uwe God geeft; bat i^ ban een lang en b?eeb5aain leben in 31)11 eigen lanb/ geftelb tegen balling^

fc^ap cn om5tae?bingc Buiten 3ijn babeilanb. ©it lanb taa^ boor 3Iéraël itanaan/ eene bjncljtBarc cn bc^maftcltjfte lanbsboutoc/ 't tae(H 1600 Sllamp;?aljain en jijnen sabe Beloofö jjabbe; bat lanb inocjïte Saraël üetoo-nen/ ombat be iiBeéfia^ baa?in geboien moeite lno?ben; maa? Ijet i^

iebec geloobige bat lanb / bat 31)11 babcilanb of bc?blijflanb ié/ gdijft ^aulu^ {)Et be^ftlaait/Eph. VI: 2, Opdat het u welga, endo dat gij lange leeft op der aarde. Éang en bjeeb^aam in 31)11 eigen lanb tc leben/ een 3egen. Spr. XVI; 31, De grijzigheid is eene sierlijke kroone: zij wordt op den weg der geregtigheid gevonden.

VIII. ban/bic obc? anbeten geftelb 5ijt/3tjt tnejftïaam om n naar Opwek bit '^eBob tacl te b?agen. ïïDant 1. be naam babcc en moebe? b?eiigt Öet mebe/en be?pligt soetelijft en ft?acf)tig. 2. ©e nature lee?t öet/bat steuicnquot; een obe?ge|telbB/ allc^ luat ijij ié cn ftaii/ Beftcbe tot nut bet onbergeitel-ben; gaat naa? be Bccistcn/ bic 3Ullen Ijet n leecen/ be i^fibenen 3Ulicn c?

u ban obejtnigen. 3. ©aarloc Ijeeft öob u in be cere geftclb/ cn n met bic Öec?Iijf{Ijcib öeftlecb. 4. 4?tj 3Ult ban bic regcritigc aan 43ob teffcnfdjap gebcn/'t berberf ban bc onbcrgejtclben 33! 3cftet ban nine (janb geëiacfit taoiben in ben bag be^ oorbeeld/inbicn gij trauUieloa^ 3ijt gelnte^n 5-JÜSaar 30a gij getrouUi 5ijt/ baar 3al een 5cgcn ftomen ober nine ftinberen/

JSgt; a cil

-ocr page 178-

156 Van het Vijfde Gebod.

en ober anberen onber u ocjïelb; en goe 5oet jal get stjn ten laatjlen bagc te peggen: giet 5{cr 'ft Equot; fttnbcren/ bic int) be ^cere gegeben tjeeft. Vnn ou- ix. Cn gij fiinberen / en aï!cn / bie onbe? anberen ge^clö jijn/ jfet dcDSestel toie/ lïat BÖ quot;toe onberen en bic ober u gcftelb sijn niet ficbrocft/ en niet boet ^icftten ober utncongcftao^aamöeib en tcgenftantinge. IDant Niet doen, 1. 't ectie fclj?ifificlijftc jonbe/eenc jonöe ban bc anergobbelooö' iykclkk€' tijbeu. Ezech. XXII: 7, Vader ende moeder hebben ze in u ligt geacht, ïomlc. Micha VI: 7, De zone veracht den vader, de dochter staat op tegen hare moeder, dequot; schoondochter tegen hare schoonmoeder. Eens mans vijanden zijn zijne hnisgenooten. Rom. 1:30, Den ouderen ongehoorzaam. 2 Tim. lil: 2. 't 3$ ecne Dejljijbinge ban 430b/ban be vaniFnlebinge be? mcn« fcfien/'t té tegen be nature/500 bat Ijet ig ö^t a2ulneli)li|ïc alle? gju« toeljjftrjeben/ baar bc nature seifé boor fcljjiïit.

wmuo 2. ©e ^oobantgen sullen be bijafte lt;j5obö niet ontbliebcn/Qoo^teenji Uo,K taat breigementen lt;!3ob baarobet uitfpreclit. JSiet alleen biengen 50 jiclj onber ben bloeït / bic ober alle obertreberj? bet toet taorbt uitgrfpro» ften; maar ooft be^e Bn^onbere aarbcelen jullen obe? bc ^ulftcn ftomen. Spr. XX: 20, Wie zijnen vader ofte zijne moeder vloekt, diens lampe zal nitgebluscht worden in zwarte duisternisse. Spr. XXX: 17, Deooge, die den vader bespot, ofte de gehoorzaamheid der moeder veracht, die zullen de raven der heke uitpikken, ende des arends jongen zullen ze eten. ï'at igt/Sii sullen aan galgc en rab Romen. Deut. XXVII :1G, Vervloekt zij, die zijnen vader ofte zijne moeder veracht, ende al het volk zal zeggen: amen, Sgij jullcn Ijiet en ceulnig berbloeftt sgn.

Kscm()o- 3. J?itelt u tot booiöeelben boo?: Cham, Inien^ jone Banaan en aïlc ^11- beéself^ naftoimiingen baarober ban iöob berbloeftt stjn. Gen. IX: 22, 25. Ruben, bie baarober ban Oct regt ber eerótgeboarte bejftooten tniejbe en be eerflc itainme tuaö/bie uitgeroeib laicjbe. Gen. XLIX : 3, 4. De zonen Eli, bie ellenbig omfitnamen. 1 Sam. IV: 11. Absalom, bie in ben ftrtjb fcï)jiftfteli)ft \iite?bc geboob/ en in beracljringc met een fteenfjoop Begzabcn tnierbe. 2 Sam. XVIII: 4. De tweeënveertig kinderen, bie lélija befpotte» ben/ be^e Inirjben ban bc becrett berfefteurb. 2 Kon. II: 24.

Om te go- X. (üjelijft men boo? be borige oorbcelen ban be^c jonben moet afge-nien M fc|f)?iftt tao^beti/ 500 moet men sief) niet tebreben fioubcn met Ijet fttaabc nierk't. niet te boen; maar men moet jitfj met al 31111 Ijartc baa:op uitleggen om baöcr en moebcr/cn allen/bie ober ong geftelb jijn/ieber in jrinen rang/ tc eeren en te geQoorsamcn. Jitelt tt baartoc boor/

Bovri 1. Cjet uitbruftfteltjftc a3cbab ban opob/ ben fioogen/ ben öecrltjften/ Goiis. ijp,, fonbfreiuen/ben altoetenben/ben rrgtbaa^btgen ÜDetgcbej/bic Be-pouben ftan en be?bcrben. lt;01) sonbigt niet alleen tegen mcnfcljen/ en gü geftonrsaamt niet alleen menfefjen/ maa? 45ob self.

^ntori- 2. ,115e?fit in babe? en moebcr rn alle obejgeftelben/ bc autoriteit/ leit. bic 43ob in [Kquot; gelegb Ijeeft; ja merftt 5e aan alö eenc afjlralinge ban

(Ctobjï

-ocr page 179-

Van het Vijfde Gebod.

ajoli^ {jooajjeib/en taojbt baacbooj Betaagen tot ontgas/en getaillig cn ceren en geïjoojjamen ban gen.

3. 4il9e?rft aan/ be ktcfbe/ be so?gc/ ben arBcib/ bien Fjefiamp;en oni get Do bcwc-u tacl tq boen fjtöamp;en; be Blijbfctiap eti (jet Unmaaft ban ïirn als gil ii iifffen^ ^en tncl b^aagt/cn Olquot;iquot;e b^arftjcib cn fmajte als gij Ijen Ui-r 1C 0quot; acljt en ongcljooj^aam ;ijt/ cn 500 cr ban gt;elfg ccn natuurigft uonligamp;en

ban liefbc in u i^/ *t ^al cr u roc oybiEUften.

4. ©liejbcnrK beel bc zegeningen/bic öc i^ccre B:engt obc: geftooj Zosonm-^ame fiinberen. Sem en japhet liiic:bcn om T rcrm ban F)quot;nncn üaDcr gen' ban Ijeni ge^egcnb/ en ï)1'quot; üie:b öclonfü bat bc ftcjftc en gnuabcmlb»

beien onbe? fjunne nafiomelingen ^ouöcn jijn. Geu. IX:G,7. 'c 3S3 eenc opmejftelijUe plaatfe/ rn bic in allcj ftinberen Ijartcn üctiüojbc ingcbtuftc te ïiinquot; en bie men fjnn ban jangs op ban öiiitcn bchooröc tc tiocn lccrcn/ Jer. XXXV : 18, 19, Tot het huis nu der Rechabiten zeide Jeremia: Zoo zegt de Heere der Heirschareu, de God Israels, omdat gijlieden de geboden uwes vaders Jonadahs zijt gehoorzaam geweest, ende hebt alle zijne geboden bewaard, ende gedaan naar alles wat hij u geboden heeft; daarom, alzoo zegt de Heere der heirseharen, de God Israels, daar cn zal Jonadab, den zone Rochabs,

niet worden afgesneden één man, die voor mijn aangezigte sta, alle de dagen.

KAPITTEL VIIÏ.

Van het Zesde Grebod.

I. ©et Segbe (0eBob geeft opjigt op get ïcben be^ menfdjen/ get aan» inhoud, genaamfte bat be menfclje Ijccfc. 4500 fjabbe ben menfefte ten lebcn ge-jcfiapen; maa? boo? be jonbe be boob in be tacrclb geftomcn; bocfi

4?ob hitl jclf bc nitboccber ban ^iinc fentcntie ^nn/ en bejtiiebt get baaj-om allen menfcljcn/ icggcnbc: Gij zult niet doodslaan.

©oobflaan té F)et lebcn beé menfcljcn tacgnemen booj Fjet ligcftaatn 500 te mipftanbclen/bat be stele baajin niet lange? bltitien han. ^ct liceft geen opjigte op get groeijend leven be? boomen en ftjuibcn/ ooit niet op get gevóelend leben be? öeeéten; taant bie öcibc geeft 45ob gegeben tot nutte beö menfegen/ boeg be taieebgeib bc^ gancn moet in get boobcn bc?

Beeéten tiiet opfiomen/ maar get ©oobflaan gië? bc?babcn/gccft op,;tgr op get lebcn bc? menfegen; «öob geeft/ Gen. IX: 6, br^c reben baa?bij: Want God heeft den mensche naar zijn beeld gemaakt. 351 gabbe bc menfege liet Beelb a3ob^ bcrloren/4?ob gabbe gem elicrAmi naar ,;ijn Beelb in ben Beginne gefegapen/ en be menfege greft nog get paneel met bc Irjétc baa?om/ tn taclfte bc fcgilbcriic geltieest Inas/ nar.irlnlt/ be geeistelsjftgcib/on ven» I(jrigeib/onfte?feiijfJlieib bc? vele ; gij is nog bcgaafb met mogenbgeben bc? 3ielc/be?ftanb cn tailïe/baa?nm Vni! a?ob bar bc een ben anberen niet bontic

Niet vcr-

II. ij£ot ben berbobenen ©oobflag öcijooren bese bier niet: 1. Het doo-boden.

ltgt; 3 den

157

-ocr page 180-

158 Van het Zesde Gebod.

Dooden den des doodslagers door de overheid. IDant bat jjeeft 'ïPoti Beliolen/ ^eij* van dood-jx-G Wie des menscben bloed vergiet, zijn bloed zal door den mensen Bl3ger8, vergoten worden. Rom. XIII: 4, Zij, üe magt br? obc?ljeib/ is Gods dienaresse u ten goede, maar indien gij kwaad doet, zoo vreest; want zij en draagt het zwaard niet tevergeefs, want zij is Gods dienaresse, een wreekster tot straffe dengene, die kwaad doet. ©ie een boobflagec parbonneejt/bir fiailt Vrl) tcoe» t)ftSeU a3uös/rn heeft mebebeel aan Oen boobHag/JNum. XXXV . 31, Gij en zult geene verzoeninge nemen voor de ziele des doodslagers, die schuldig is te sterven, want hij zal zekerlijk gedoodet worden, vs. 33, Want het bloed dat ontheiligt het land, ende voor het land en zal geene verzoeninge gedaan worden over het bloed, dat daarin vergoten is, dan dooi het bloed clesgenen, die dat vergoten heelt, ifla ooli/ inbien be Daoüilagej in ben tempel Uioob tot ben airaar/ iuo inocétc tjii baaj geh^a'b en ge' UoQbet taorben/Exod. XXI: 14, Zoo zult gij denzelven van voor mijn altaar nemen, dat hij sterve. jSrgelregt boen bic üan het yaupbcnii/ bie ljun* ne her hen en Hioosters tot üjijplaatfen ban be boabjlager^ ftellen.

Dooden III. 2. (f£ot ben tic^Dubeneii ©oob|lag öeljonct uoft niet het dooden der ran vijan-vjjan(jen ^ een wettigen oorlog; Ineitig i? be aorlug/al^ bijanben te ja-oorióg.dtn ineiifpannen/ om een liulh/ bat ftil Ureebjaam leeft/ en Ijen nier be» Welke ifeöigb/te obejballen/Ijnnne goeberen te rooben/en be menfcljen onbej wettig 1S-jjUnne fiabennie te brengen; alg ban bc olierf)cib han bat lanö jicfj tE« gen ;nilie bii^i'ben taapent/ Ijet getnelb met geluelb affteett/ f)eii ft?3'11/ en in ftaat joefit te brengen ban niet tuebe^ tc hamen/ bat i^ een taerh ban geregtigljeib/ ftjaffenbe be boosen/ en befcfjejmenbe be goeben in öquot;quot;' ne peifonen'religie en goeberen; be geooiloofbljeib ban ^nlhc oorlogen hlijht niet alleen obejbloebtg ia) uit (jet *0. (jïu./aUnaar 45ob en bie öebeelt/ en ti)b ban aanballen/en Inij^e ban boen boo^fchjijft/en ooft belofte» boet ban be brjanben in be Ijanb te geben. (b) .jUSaar't bltjht ooft in get {amp;•' loljannep be booper boopte hrijg^hnechtcn/en bebeelt 5c niet ten 'mjg tc beklaten/maar met be brialDinge tebjeöen te 5^11/en niemanu obejlapt te boen/ Lue. III: 14. ©e Ijoofbrnan obe? t)onberb too?bt geraemb targriiö ^ijn cKtuoue/tn tuicrö ban öi^n^t niet afgE5Pt/Matth. ylll. 10,13. (De l)o*oföman obe? ljonbe;ö/ Cornelin?/ een gobsalig man/ üiicibe ban Jpctruss beïocljt/ en tertoijle JDetrué prebihte/ontbing f)ii oo5i be ga» ben bes heiligen 45eei5te^; maar niet een taoo^b ban bcfl^affinge/of af-jetiinge ban jijnc bien^t/Hand.X: 2, 33, 44. j9aulujgt; be^hlaart/bat be obe.?heib ban a?ob iji/cn bat 3e't 5U)aa?ö braagt tot taraftE ban be 60a-

3En En tot befcfjejminge ban be goeöen/Rom. XIII: 1—3.

Tegenw. De Mennisten, h^t oorlogen tot Munster ljun htoalijh beftomen jtj'ibe/ tDilien niet meer oorlogen/ en 3eggcn nu/ bat hct oorlcgboeren ouge» oorloafb islt; en brengen baartoe bij/ Matth. V : 39. Jlaar Ik zegge u dat gg den booze niet en wederstaat, maar zoo wie u op de regter wange slaat, keert hem ook de andere toe. vs. 40, Zoo iemand met u regten wil endo

uwen

-ocr page 181-

Van het Zesde Gebod.

uwen rok nemen, Iaat bem ook den mantel, vs. 44, Hebt uwe vijanden lief, Antw. plaatfcn fpKften niet lian Fjct toerft öcr oüer!)eOEn/Antw,

tien Ijet bcbolrn ig; maar ban Ijet yarticnlicrE trgrn particulipreii/öicn pebiriJC De £|ErrE 31e5ii? jicj) niet tE tujEften maar liener te UfrördgEn/

En tOE tE gcUen ; ja met een tuEgrnrgen hartE öed iiganDfi! gocö tp öaEn/

En boor F|cn tE biöben l^an üc^clfoe nanirp ijs öe beftiaff-ngE üan truj/ IjEt sbjaacö trElifienöE/ niEt bpjblariii«E/ bat öip fjet juiaa^ö nEmen/ bao? IjEt staaa^b üEjgaan suIIeu / Matth. XXVI : 52. ©e i^Eprp fpjEEftt ban particulieren, niEt ban obpjliEib/ban hpt ^tnaa^b nemen. El!

niet ban IjEt süiaajD ban lt;!5ob antbangEn/Rom. XIII: 4.

IV. 3. ^Tot bEn bEtbobfiiEn ^oobflag bpljoort ooit niEt get onverhoeds Onver-dooden van een mensch; bij E^Einpet/InamiEEt tEtnanö ban ecu Ijut^

afbalt op eeh anbE?/ bat ï)ij )tE?ft; of aïg onbEr Ijet tjaitliEn bE bijlE bau 00 3 ag' ÖEn flEEl fpjingt/ En boobt eeii bijjiaanbp of boarbijgaanbp/ buitpn pEnige intEntiE ban bpn babpj. '©it blijftt/Exod. XXI: 13, Doch die hem niet

na gesteld heeft, maar God heeft hem zijne baud doen ontmoeten, zoo zal Ik u eene plaatse bestellen, daar bij henen vliede. Deut. XIX 4,5, Die zijnen naaste zal geslagen hebben door onwetendheid, dien bij doch van gisteren ende eergisteren niet en hatede. Als, dewelke met zijnen naaste in 't bosch zal zijn gegaan, om hout te houwen, ende zijne hand met de bijie wordt aangedreven om bout af te houwen, ende bet ijzer schiet af van den steel, ende treft zijnen naaste, dat bij sterft, die zal in een dezer steden vlugten, ende leven, ©octj IpErin ftan 0nl]00r;igtigljcib bi-gaan Iuojoeh.

V. 4. (Cot bEti bEjbobEnEn ÏPonbjiag ÖEtjonrt ooft niEt het dooden van Lijfs-be-zijnen naaste, tot 3tjnEr lijfs-bescherminge, als biannEE? eeii moojbtnaaj/

of eeii anbej/in oploopEiibrn tounv uf eeii uitsmnigp/iEinanb aanbalt mius0' om ie boobEn; bE aangpliallEnE blugt 500 bc^tE tnj ban/eii fjt) Uia:bt 300 bE5et/bat {jij niet inEEt ftan blugtpn; iji) roppt om tjuip' tjij biaa?»

fcljntot bE aanballEr^/maar baar ftcnu gppn ont^rt/pn of Ijn mm t 5'clj ïatEii boobflaan/ of jjij inoEt tot snnEC lijfs-bescherminge brn aanballEC boobEn/En jjij boobt IjEin/300 ig IjEt |jpm gpinp ulupöfciintb; niaaz 't ig/ gPlljff niEn Ijct nOEmt/ moderamen inculpalee lulela;: lijfs-bescherminge. ^lErii ip fcftuïbig 3jjn IcbEii tE bPluaren/ bat toorot al'.EEn bEoogO/ En gcfcfiifbt bat niEt öeij boob ban eeii anbEr/ bat ip bE fcljulb ban bEn aanballEC/eii niEt ban bEn aangeballpiiE.

VI. ZDeii jjicr bE^öobpnpn ©uobflag ftan mm aaninE?ftEn/ of tEn op• zonden; 5igtE ban ïjEt boortoErp/of ban bE uitüiEnbigp baab/of trn op^iijtE ban

öe intDEiibigE gcftaltE beg (jartEn. ©e bootbiErpen 31)11 of bc mEnfcije 3EÏf of 3ijn na.'êrE.

De eerste hoofdzonde is zelfmoord: bE3E fjppft bPjfcljEibenE trapppn. zeif-(a) niEn babclijii eh met op^et f(Et It'üEn ;icö ^Elben benepmt/'t 51)moord? met bEii fljop/mEt UEibriiiften/met fcljEtp/met bErgift of op eehe an-bEtE toij3E; bE 3ulliiE 3iin buogaarbigE tjuniEiirEn/ lutEbElig eii bE^b^iEtig/

JJEEIl

159

-ocr page 182-

I

160 Van het Zesde Gebod.

oepn ongpmafi fiunnenbE noclj taillenlie bcrb^agen; öeje bcjsafien (Ökiti/ Önncl en ljclle/cn ficelöen sicft in/üat 31) met gunnen toub F|un ongc-noegen einDigcn; 't Ijet Inerlt toan gobbelooscn. 't 3$ al lebcnbe in öc helle/ in ör ceuVnige berboemenisfe te fpiingen.

(b) l^irrtoi' tii lioart jijne gesonötjeib te ftrenlien met sijne ft^acöt boo? geilen lugt te beifpillen/jidj op 't Irjf te Ijalen be sieftten/bic éob tot üergelbmrje ban sulfie jonben geeft. JiBet te beel eten cn ftejften b^anft te brinften/te beet flapen/of ooft |)et ligcfjaam srjnc noobbcuft tcont-treftfien/ met ontfjoiiben üan boebfel en belifel.

(c) l^iettoe öeljoort/ben orbinairen toeg te bctlaten/en jonbec noob jiclj in geliaar te brgeben/ met tjoog te felimmen/ biep te slbemmen/ uit nieutupgieriglicib siclj te na aan ben bijanb te begeben.

(d) tjienoe bcljoort Jjet bec|)ten in buel boor getoillige uitbaginge; taant men meet/ bat men/ of gröoob jjal tnojben/of jelf een boobfla» get biaroen/ of tegeltjli grboobet en boobflage^. Dit jijn geen coura» gieufe mrnftlien; maar roelieloose bol ftoppeii/ staalifte tjwmcuren/bic onbec tjunne prisfiëa lignrn/ rn geen ongelijft fninnen berbjagen. ï|et ejccmpel ban David en Goliath bient niet tot berbebiginge; taanc bat taas 111 een openbaren oorlog; ©abib bebe fi^t in geloobe/en in ben name be? fifeercn/ om tinn te ftjaffen ober sijne gob^lagterinye/en op orbrr ban ben lioning ^aui.

(e) hiertoe ficljoart ooit tjet fcF)ip te laten fpjingen/ al^ men Ijcr niet lange; Han ür^öcbigen/opbat be bganb j)et in 5511 getaelb niet ft^ijgt; taant men boobt jiclj 5elbeii;bat taa^ beé gobbeloosen ^aul# taerli/cn men boobt meteen alten/bse mebe in 't fcöip SÖn/cn naar alle apparen-tie ban ^uiften toeleg niet bieten/ en bie baarin niet jouben Ijebber. fie» tailligb; een oogmejU/^oe goeb 1^/maaftt be jafic nietgaeb; men moet geen fttaaab boen/ opbat goebe baarntt Itamc. l|et exempel ban Simson approbec?t lt;;ulh een boen niet goeb. jBen moet naar regelen leuen/en met naar ejcempelen/bat epeinpel iiS nergen^ in bc ^c^rif» turc goebgeftenrb. 't (öebal ip ooit niet geiijfi. ÉIl^ men 't niet langer Jjouben Ran moet men fjft opgeUen. ©at ig couragie/300 lang te beclj-tcn aló men fian; 't ig taijgfieib boo? ben obe^tainnaar te staicljten.

(f) l^iertoc ftan men ooSi brengen ben 5idcmoo?b/met be mibbelen ter jaligljeib te bettaaarloosen/ te be?tae?pen/ tegen te flaan/ oiigcöoo^jaam te sgn/en in 3011 ben getaillig en onbefnijsb boort te gaan; taant be öe-Solbinge ber 3onbe i$ be boob, ©e jiele/ bie 3onbigt/ jal ben baob jte;» ben. iPcse bingen allen beljooren tot ben zelfmoord, boor taelüen een leber np 't ^ornbulbigfte 3iclj moet taacfjten.

Anderen VII. De tweede hoofdzonde booben ban jijnen naakte.

Feltclnkquot;' 1- dadelijkgt; met fct)e?p/in 't taaier berbrinfien/met bertaorgen/ ' met bengn/met boebfel en behfel te onttreliften/of te ontFjouben/met Öem in 't taatet of anöer perpamp;el te bctlaten/ baar men tot sijne öulpc

ge»

-ocr page 183-

1

I x

Van het Zesde Gebod. 161

jjetjouben luag/ eu men Ijcm fjelpen fionbE/ of tioo^ on^ jelbeu/ uf met roeyen om öuïpe-

2. 413et woorden, (a) met fcöamperc en Ditfc ttioorbcn/ sgnen eigen Metwoor-toorn te antdcfiften/ en öe^ anderen tnocne te ontftfften om te booüen; ^11-gclijfi bat Nabal en ben jijnen tjet lelien ötjna fio^tte/1 Sara. XXV : 10.

(b) JDdlfcijelijll iemanb befcOulbiaen/ üiaaroy be^ amp;cfcamp;ulbigbcn en an*

öerec öooö jaube linnn^n liotgen/af Ualgt; gcl5ft Doëg met ^tjue befdjnl»

biginge liijf en tachtig priepter^ boobbc/ 1 Sam. XXII: 18. (c) lt;0f met luoorben of ü^isben anbeten te bectaben/ Inaajboo? be lj:oine Uria om-ftluam. 2 Sam. XI: 15. (d^) (0f anberen oyljitfen tegen iemanb/ Inaarboo? be ^eere SJejup ban jjet üalil t:ec ^oob gecigcljt biierbe/ Matth. XXVII. (e) anberen in tgben ban be^bolginge am be taare religie te öefilappen/ luaarboor ^e geöoob ^onben ftunnen tuojben/ of ooft Vnoröen geboob/ 1 Joh. III: 16, Wij zijn schuldig het leven voor de broeders te stellen, (f) Biij-ben/ tnaarboa? be toonie ban bieer^ijben antjlaften bjojbt/ en ftet bilt»

toijlg ban bioo?ben tot bedjten ftomt/ en af^oa naac ben boortnag toe loopt. Spr. XVII: 19, Die het gekijf liefheeft, heeft de overtredinge lief.

3. iflSet gelaat, ftuur^/ tajeeb/ toornig aanjien/ belagcfjen/ f|oofbfcl)iib= Gelaat, ben/ taenfien en breigen met be bui^t/ of met cenige anbrre fpijtigc en tejgenbe geiten; baarboo? openbaart jicfj Ijet moorbbabigBarte7en ftet bejtueftt anberen tot toorne en boobfïag. ^iet bit in Caïn, inLaban,in Israel, in be Joden neffen^ Ctj^istiifi.

4. hiertoe ftan men ooft brengen ïjet sirl-maurben ban sfjnen naakte, ziei-leeraren be gobloosen niet tnaacfcOubieii/ Ezech. XIII: 18, 22. 5IIl|iul00r

men 3iel-be?berfe(ijfte btüalingen en ftettertjen op be bane brengt/ of boojt»

plant; al^ men Rtnabe exempelen geeft/ tnaajboo? anberen mebe bejioftt/

betleib of geërgerb Uiorben; al^ men anberen ban ftet ll?oorb en be gob^»

biengt afOoubt; al? men 3c om be gob^aligfjeib be^bolgt en tegenloopt.

VIII. De derde hoofdzonde i«3 be moo^bbabige gejtaïte bep fj.irten/ fcOoon gefinit boor be reben/ boor be bjee.^e ber fcaffe/ boor be luebcr^jolI,

benbe ft^acgt «öobg/ of tuebejftoubenbe genabe; al^

1. De blaauwe en magere nijd of afgunst. lOe^e openbaart vclj in ÏJet Nyd. ftnagen br^ O^^ten/ in Ijft broebig ^ijn al? 't een anbe? bielgaat/ en beter ban on?'; aïjS öö meer eere/ meer liefbe ontbangt ban men jelbe.

U)ieruit ontftaat be onbjienbeltjftljcib / en tegen bien/ ludften f)et 500 luetgaat/ en tegen bie/ luelffe bien anberen 3jo beeï eere/licfbc en gunfte betaijsen; Ijieruit ftomt boort/ bat men er niet mebe omgaan ftan t;i liefbe/ men mag {junne ftemme niet Ijooreti/ men filan 5e niet 5ien 3011-ber ontroeringe/ men fpeurt na of men niet ecu ftjuifteiinge be?ncmen ftan/ bat meet men ban b^eeb uit/ men beracfjt 5c Ijeimclijft en bont öebeftte ftjeften/ 300 men te loo^ i^ uni Ijet openbaar te bneu; men ia ülijbe alp men iemanb binbt/ bie be Bemjbben Ijaat/ en ftbiaab bgt;in Ijcn fpjecftt; men lacljt en i^ in fijnen fcgifi/ al? be bemjböe etnig II. % na'

-ocr page 184-

162 Van bet Zesde Gebod.

naöecl in eer of oocb fmjgt. Cn of beien op fjun (jarte geen acljt ne* men/ eii baarom beje lJc?öocgeiie flang niet sicn/ ban of er gmic OCquot; cafie i§ om 3iclj te bertooncn / 30a jal men Ijen ligtelijft ftennen uit ïjunne tnoeber/ eigenliefde, en gu^rer^/ geldgierigheid en eergierigheid. iÉ)e5c nijd ücöoort tot ben boobfïag/ ombat men bien met jijn lja?tc gaarne uit ben lueg tuilbe l)EöDBn/ en ombat .ïc ben booöfïag tod bao?tfi?engt; gelijli taij 5iEu in Caïn/ Gen. IV. 3fii be patriaccljen neffen# SEoseyfj/ Hand. VII : 9. Sfn be oberpjie^te^ UEffen^ Clj^iptu^/Matth. XXVII; 18.

iDe nijd i|é eene grutoetijke sonbe tegen alle menfcÖElijftljeiö/ baa?uin fcijaamt uieii jirlj bier/ en men fiebeftt 3e sua bed men ftan. (a) 't fene berrottinge tn berteeringe ban bejs mEiifcften firaeftt en gesonb» jjeib/ Spr. XIV: 30, Nijd is eene verrotting der beenderen, (b) gjj ijj bc oor^aaft ban alle bErtaarringe otiber be menfcfjen/ Jae. Ill: 16, Waar nijd ende twistgierigheid is, aldaar is verwarringe, ende alle boozehandel. (c) 't 3$ een toe?ft be^ bieefcljE^/ 3anb£ uit 3onbe tot 3onbe/ein» bigenbe in ben boob/ Gal. V:19, 21, De werken des vleesches zijn ... nijd. (d) tegen ben heiligen (éee^t/ hionenbe in be parten bej

gdoobigen/ Jae. V : 5, De Geest die in ons woont, beeft die lust tot nijdigheid ? (V) 't 3$ eene biiibelfcöe sonbe/ een fioo^ ooge tc ïjdiamp;cii/ om» Dat töob goeb ié; «i?ob te befcljnibigcn ban ouregt bar ^rj gcticmanb geeft bie 't niEt toaarbig i^/ en niet beljoort te fjeböen; 't iéeenbcquot; geeren/ bat (J3ab aan 3i£5 geljouben ip / om tjem meer tc gebcn ban bien; of 't ip eene bcilaocljEningE bauióob^ boorsiEnigfieib/uf bie? niet onöertaorpen te toillen 31)11; 't i^ siclj selben tot cenen 60Ö te ftelïen/ S])r. XXVII : 4, Wie zal voor nijdigheid bestaan?

Uiiat. IX. 2. Haat. ©l\^c i^ eene ingewortelde gramschap; fointtjöji iJOint bie boort uit injbigljeib/ fomtijb{f uit toornigljeiü/ bie jjaren loop niet ijeü-üeii ftan/ maar betljinbErb toorbt/ en baarum ftan M 3ici) nu niet tore ftcn; men ftropt fjet op tot tijb en gdegciifjeib. Stibfaloin toacijttEtod ttare jaren met bE uitboEringe ban sijiiEii jjaat tEgen SCnmon. ©e ïjaat Ijceft Een uflicer in Ijct gejelfcljap ban ben gdjaattc/ en Iji) bErmeer» bert in ö^m te sien/ of te fiooren fp^eften/ en ftij toorbt grooter/ naa? 0et ben ge^aatte üEter gaat/ gij tracljt naar ben onbergang ban Ijem/ met acöterftlap/ met onteeren/ met fcljimpen/ en 300 men mee? ftonbc of borfte boen tot 3tjncn onbergang/ men 3011 bc meer boen.

J^oort reng aanbacljtig toat ij3ob ban ben ï)aat segt/ lJoh.III:15, Een iegelijk, die zijnen broeder haat, is een doodslager. Lev. XIX: 17, Gij en zult uwen broeder in uw harte niet haten. ®odj ïjifdoc beljoort niEt be tjaat tegen sonbe en sonbaren al^ 5oaoauige. Soo Ijaatte I^alJib alle fttoabe ranlicn/ en allen/ bie ben £jEere Ijaatten. Ps. CX1X:113, 118. cDlt toag öe lof ban be geineEnte ban lii-ptjefe/ bat 3e betoejften ber ^icoiaïten Ijaatte/ Openb. II : 6.

Toonie. X. 3. Toorne. ©ese i? gocb/ al^ l)tj op eene goebc toijsc gaat neffcn|i

5011 be

-ocr page 185-

Van het Zesde Gebod. 163

^onbc cu sonbaren; 30a ftaat er ban öen ^ecve Marc. Ill: 5,

Ende als Hij zo met toornc rondom aangezien Laddc. Jlïïaa? Ijler iBOjbt be^üoben be jonbige toorn/ taelfie eene oploopende hnasiiglicid, om zijnen naasten kwaad Ie doen; eene ftortr razernij. Spr. XXVII : 4, Grimmigheid ende oploopingc van toorn is wreedheid, (a) 't in be bier»

fcljare (öob^ een boobffag/ en jeer biftUnjlö cinbijjt ftij in ben fefteftj'

fiien boobffag. Matth. V : 22, Zoo wie t' onregte op zijnen broeder toornig is , die zal strafbaar zijn voor 't gerigte. (b) (Coorne luorbt ouber betnc?'

fien begi Uleefcljc^ oeteib/ Gal. V : 20. (c) 15e toorne Belet alle goeb toerfi/ en o^ft niet ban fitaabe brucjjten/ Jae. I : 20, De toorne des mans en werkt Gods geregtigheid niet. (d) IJDe toorne ié een toe:ft ban bUtajcn/ Pred. VII: 9, De toorn rust ia den boezem der dwazen. (V)

toorne ig eene berbïoeftte jonbe/ Gen. XLIX : 7, Vervloekt zij haren toorn, want hij is heftig, ende hare verbolgenheid, want zij is hard.

XI. 4. Wraakgierigheid, '©eje ij? eene genegenljeib/ om iemanb tjet aan-» wmak-gebane of ingefieelbe ongelgft te be^gelben; ja 30 i^ niet tebjeben ge-Ip met gelijft te bergeiben/ maar get minfte ongelijfi Fjen aangebaan/ berbient in fjunne oogen ben boob/ gelijfi bnj jien in Lamech, jeggenbe: Ik sloege wel eenen man dood, om mijne wonde, ende eenen jongeling, om mijne buile. Want Caïn zal zevenvoudig gewroken worden ; maar Lamech zeventig maal zevenmaal, Gen. IV: 23, 24. 't 3$ eene fclj^ififteïijfte jonbe; taant

(a) 't 3$ eene flellinge ban jidj jelben in be plaatfe ban «Sob/eene regtuite tegenftantinge tegen lt;(5ob/ en eene Befdjulbiginge ban (©nb/ bat ^)y ben Oeleebiger op flaanbeboet niet boobt; ja jij i^ niet tebre* ben bat 45ob get boe/ maar jfjue f)aquot;ti/ srjne magt moet baarin gezien tnorben / gij moet öct ^elf boen. Deut. XXXII: 35, Mijne is de wrake,

jegt (!5ob/ ende de vergeldinge.

(b) 't ^ ben buibei plaatfe in jtjn garte te gebcn/ om get naar 5jjncn tüiKe tot alle Boogtjeib te neigen. Eph. IV: 26, 27, De zonneen ga niet onder over uwe toornigheid, noch en geeft den duivel geen plaatse.

Cc) goo lange iemanb tajaaftgierigljeib in sijn Ijarte geeft/mag öö niet Dibben; en 300 50 fiibt/ gg Bibt tegen 5icfj sclben. ö^anneer be J^eere Sfle^uö sijne bigcipelen Ijab leeren bibben/ 300 boegt ï|fj terjlonb baarop : Indien gij den menschen hare misdaden niet en vergeeft, zoo en zal ook uw Vader uwe misdaden niet vergeven, Matth. VI: 15.

(d) 't 3$ eene 5onbc/ bie i£5ob berbloeftt/ Gen. XLIX : 7.

%it 3ijn eenige goofben ban be ^onben tegen bit (öebob. fgoo iemanb bit ®efiob obe?t?eebt/ Qij paalt ober 3icö ben bloeft/ bie obe?beobe?'

treber^ i^ uitgefprofien. ï|jj banbt jicg selben uit ben geniet/ en maaftt Sieö taaarbig be eeutaige berboemeniéfe, 1 Joh. III : 15, Gij weet dat geen doodslager het eeuwig leven en heeft in hem blijvende. Opcnb. XXI; 8, Den doodslager is haar deel in deu poel, die daar brandt van vuur cu sulpher; hetwelk is de tweede dood.

f O XII,

-ocr page 186-

164 Van het Zesde Gebod.

Dfuftden. XII. De beugïJcn in bit öcöob o^tiabcn/ siju ücsc:

Liefde. i. Liefde tot bet leven, en UicI UUen ban sijncn naakten/ joobat men 't Ijcm eunt/ en ülijbe ig bat Ijij lcejt/ en bat f)et Jjcm toclgaat/ eu bat men baa^om jorge brage bat jijn leben fietaaarb tnoröe/ en bat men flllc^ aantuenbe/ üiat baartoe dienen tian. Rom. XIII: 10, De liefde en doet zijnen naasten geen kwaad. Zoo is dan de liefde de vervulliuge van de Wet. 1 Cor. X : 24, Een iegelijk zoeke dat des anderen is.

Verdraag- 2. Verdraagzaamheid, fiet aangebane ongelijft ftlein reftenen/geenege-zaamiaui. negen|jeib jjeEiamp;cn tot Ucrgeïbfnge/ maar Ijet oberjien al^ niet gebaan/ te üitjben in ecne {lille öebaarbe geftalte en liefbe tot liem/ Col. IU: 14 , Verdragende malkanderen , ende vergevende de een den anderen, zoo iemaad tegen iemand eenige klagte heeft. Eph. IV; 2, Verdragende malkanderen in de liefde.

3. Vrede zoeken en houden, niet bulben bat on^ ïjaite eenigjin^on» brjgei.oegb 31J tegen iemand/ cn te tracljten bat eenji anberjj giarte ooft 500 jij nefifci)^ ong; jiclj niet ft00ten aan iemaubg mipgebrag neffeng ciijs/ Ijcm cben brienbehjft jijn. Eph. IV: 3, U benaarstigende te behouden de cenigbeid des Geestes door den band des vredes. Ps. XXXIV :15, Zoekt den vrede, ende jaagt ze na. Rom. XII: 18, Indien het mogelijk is, zooveel in u is, houdt vrede met alle menschen. lt;Doclj de bjebe moet niet 51)11 met de bedeftfiinge of ït^enfiinge ban de tuaarfjeid en gobja» ïiglicib/ Zacb. Vin:19, Hebt dan de waarheid ende den vrede lief. Ps. LXXXV: 11, De geregtigheid ende de vrede zullen malkanderen kussen. Zaeht- 4. Zachtmoedigheid, Ijet tegendeel ban amp;a?figljeib/ turebcUgljeib/ heiddlg fteïieligtjeib/ joobat men {jem niet aantasten of beljanbelen fian; maa? 't ig jacljt te 31)11 ai*? een mot/ al^ ,;i}de/ 3aobat Ijet bermaftelijft i^/ gem te beljandeïen; 't een ftil en bezadigd l)umcr te ïjtDben/en bat te toonen met berdragen ban Ijet atigeiijft/ en beselfbe 5ac!jte geflalte te Ijoubin/ öi-'t ongelgft te bergeben/ aigof öet niet gedaan biagf/ Ijet ftlnaab niet goeb te bergelbeti; 3oabat een iegelijfi abertnigd biorde en opfioube ban onj? ongeltjff te boen. €cn 3acljtniaedigc i$ al^ een blaft ftrand/ Vnaarop be onftuimige baren brefien/ en soeteïijft op en reder blorijende/ fcljijnen met petselbe te fpelen.

Ca) ©e sacljtniorbigljcib ig een uitnemend fieraad/ 1 PetriIII:3,4, Welker versiersel zij ... de verborgen mensebe des harten , in 't onverderfelijk versiersel eens zaehtmoedigen ende stillen geestes, die kosteiijk is voor God. (h) ^)at ij? Ijet fileeO ban be Ijeiligen/Col. III: 12, Zoo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen ende beminden , de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid , lankmoedigheid. (V) Cen lanfinioebige ig deftbiaam om «öob te dienen/ en s!5ob noobigt ijem om tjein tc 3aeHen/al# 3ont)erling be-Ijagtn fjebdende in soudai.ige geftaltr/ Zeph. II : 3, Zoekt den lleere alle gij zacbtinoedigcii des lands die zijn regt werken, (d) Tgt;at ig be gjonb-

deugü/

-ocr page 187-

Van het Zesde Gebod. 165

öcuoö/ uii iUEÏamp;c IjcIe aiiöcrc üeuoöeu fluiten; baarom itelbe öe ^Jcetc giejug sicl) 9ictin tot een iioo^fieelö niet fiebel üan nabolgingc/Mattb. XI : 29, Leert van mij, dat ik zachtmoedig ben. (e) i©e sacötmoeöigcn (jeamp;öcii üc ÖElofte/ dat ze de aarde beërven zullen, Matth. V:9. Jtïict al-letn öat 3e na jjet iaatfte aoröEEl öcn nieiilnen (jemel cn aatöc julflen besitten/ maar ooft nu jullcn 5c een breebsaam lebcn gcfiben/ eu IjEt guiine in ftilte geniEtcn; öe mcnfcljen jullEn tegEn bE^ullkn niEt tuoc-öEn/ maar ÖEn bEElecc bEfc^EimEn/ en 500 Et tEgcnlaop fiomt/ inEt ^acljtmoEDigljEid jullEti 51) je obEttainnm. Paatam ^Egt galama/Spr. XVI: 32, De lankmoedige is beter dan de sterke, ende die heerscht over zijnen geest, dan die eene stad inneemt.

5. Barmhartigheid, hibiEn een niEiifclje in Ecnigc eüeuöe 10/ bat men Barmhar-mebEltjben mst IjEm fjEamp;ÖE/ eii synEn fcöouöEc al^ onbEC öEn la^t inEbE1^1'61'1-jEttE om tE IjElycn bjagEn/ bat mEn ^Icö geiiEgEii binbE om ïjEin tE QeI'

jjeh/ En bat nmi IjEtn ooft naar jtjn bEnnogEn IjElpc; fyijsE/bjanft/ftlEE-binge gEbE/ fjEin üiEue op ftet ^iEftüEböE/ sijnc saliEn ijeiyE cEbben/ bat een ÜofitEliiftE ftaat. Matth. V : 7, Zalig zijn de barmhartigen; want haar zal barmhartigheid geschieden. Ps. XLI : 2, Welgelukzalig is hij,

die zich verstandelijk draagt tegen eenen ellendigen; de Heere zal hem bevrijden ten dage des kwaads.

6. Vriendelijk zijn. f)Et cuntratie ban biEn ftuui^tljFjeib/onbElEcfb'Vriende-jjEib/ onbEfcljElbEiiljEib/ fcfjEjp En gjaauiaenbE fy^EftEU ; gEltjft Caïn nEff u ei(quot; (EngSCbcl; Sfo^Efg b^OEbEtEn ncffEiiii 3Ja5£f; 3£aban neffen^ 3ïacoB ; maa? b^ïenbelghljeib ig; eeiie bEtoaningc ban eeu liEfÖEüüEnb öacte/ in gElaat

En bJüOtÖEii. 2 Tim. II : 14, Ecu dienstknecht des Ueeren en moet niet twisten, maar vriendelijk zijn tegen allen.

KAPITTEL IX.

Van het Zevende Gebod.

^ob En aaröE gEfcljayEn eii bE?fiEjamp; ijabbe/ fcljicja 5}ij I Reinig-

bEiibigE fcQcpfElEn/ ban bE biEtEii bElin tc gElijft; maar fcOiep in 't EEjflE maar één niEiifdjE/ eeu man; baarna liEt f)?) eeueii biEycn flaap op SCbam ballEii/ in UuiftEn *!5oö crne riübE uit SCöani nam/ eii fcfjitp baaruit eeue broutUE/oEba/eii bragt je tot 5llbam/^em tEr bjoutoe; ge^

lijft biE tbiEe EE^t Één VnarEn/ baarna tlUEE/ 500 ma aft te bE ïjEErE IjEn baarna ICEbtruin cÉn öuor Ijct IjitlUEftjfi. Marc. X; 8, Die twee zullen tot één vlecsch zijn, alzoo dat zij niet meer twee zijn, maar één vlecsch. (!igt;ab Stbam cn Cba t' samEiujEbjagt ijebbEnbE/ zegende ze, en zeide tot hen: weest vruchtbaar, ende vermenigvuldigt,, eude vervult de aarde,

% Gen

-ocr page 188-

166 Van het Zevende Gebod.

Gen. I : 28. Igoobat Bet puUieÏjjft ban a3ob i# fngeftclb/en bat met 30' oeninoc ober getjelbe/ nirt alleen boot ben baï/maar Ö^t ooft |)e?* paalb na ben bal/ Geu. III; 16. Gen. IX: 1. a5ob jelf Befc^ilitt een iege» lijf! jijne Ijui^broutne/ en wijst ze een iegehjEt toe. Gen. XXIV: 44. Eene verstandige huisvrouwe is van den Heere; Spr. XTX ; 14. ©e i^eere ^e» 5ujji fteu^be get gutneïijft boar ooEb/ met be Druiloft boor jijne tegen* luoorbigijeib te bereeren/ Joh. 11:11. goobat het huwelijk is eerlijk onder allen, Hebr. XIII: 4. oEn 500 ooft boor be HCeeraren; tuant ïjet öu» bielgft te beröieben noemt 5paulu^ een leere ber buibelen/ 1 Tim. IV : 1, 3. oEn 't een teelicn ban ben anticgrijJt. (öob^alige JÉeeraren/soa in ben ©uben al^ «fèieiilnen ^egtamente/ jtjn oetrautnb getaee^t. SCacon taa^ getroutob en fjabbe sonen/ Lev. I : 7. .^amuel Ü3a^ getroubib en Öahbe fiinberen/ 1 Sam. VIII ; 2. ^etru^ Ijabbc eene brouille/ Matth. VIII : 14. 5£aulu^ magt om eene brontae te nemen/ gelijfi ooft

be anbere éCpo^telen/ 1 Cor. IX : 5.

En in een- o^eïijfi dSob IjEt Deeft ingeftelb/500 geeft be l^eere ben men»

sS.11 frÖe ooft ingefcpapen fieftluaaingeib en genegenamp;eib tot boortteeïinge. HDeje genegen^eib i'J in ^icjj jelbe goeb/ maac na ben bal alleg in ben menfclje fieborben en betb^aatb jijnbe/ 30a ig 0tj ooft in besen beele be^braaib/ begeert bifitaijl^ tjet mibbel meer ban Ijct efnbe/ ja breekt bifthjijl^ Ö^t einbe/ en fjoubt siclj berljit in ö^t mibbcl op/enfpatuit tot allerlei 3onben in be3en/ 30a ten opsigte ban be maniere/ alj1 ten opsigte ban be boorbierpen; tuelfte sonben in Ijet Eebenbe (öeöob luo^» ben berfioben.

bonden. II. De zonden hier verboden 3tjn belerlei/ big 3Ullen 3e tot be3C ö^of-Dadcn. öen brengen, ^aben/ geiten/ bioorben. (èebacöten en luiten, ©ccafieii.

Tot de onkuische daden behooren :

Echtbre- 1. Eehtbreuke of Overspel. 5111^ een getroutabe man of broutn sicQ be^ ken. mengt met een anber/ getroulnbe of ongetrontabe. 2Cl^ {jet gefcljiebt ban ttuee getroutaben/ban i«j {jet oberfpel bubbel; al^ {jet gefcljiebt ban een getconlube en ongetrontabe/ ban i?f {j^t enftel; niet alleen boet be getroutabe oberfpel/ maar ooft be ongetrontabe.

Vtriatea. 2, 't Verlaten ban 3gn portuur 30iiber oorsaaft banaDberfpel. (a) Mal. II: 16, Want de Heere de God Israels zegt, dat Hij het verlaten haat. (b) Matth. V : 32, Zoo wie zijn wijf verlaten zal, anders dan uit oorzake van hoererije, die maakt dat zy overspel doet; ende zoo wie die verlatene zal trouwen, die doet overspel, (c) 1 Cor. VII: 12, Indien eenig broeder een ongeloovig wijf heeft, ende dezelve tevreden is bij hem te wonen , dat hij die niet en verlate. Vs. 15, Maar indien de ongeloovige scheidt, dat hij scheide. De broeder ofte zuster en wordt in zoodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt. Sinbicn be eene oberfpel boet/ 300 mag be anbere partuur ben oberfpeler of oberfpeelfler berlaten / ban {jaar fcljeiben/ en een anber tjoutaen; en bie om oberfpel bcrlateue mag «iet taeöerom trontaen/en

bic

-ocr page 189-

Vau het Zevende öebod, 167

tie bensElbcn ttoutut öaet aafi oUecfpel. 3!«öie''i ten puctuut üc aiigt;

bete ligtUaatbig/ sonbec oacsalïe ban goErerije/ bedaat/ öie ig oacsafie Uau be jonbe/ 300 be beclatene IjDEceiije öebrtjft; be berïate? mag nier taEberom trautDen/ fdjoon get onbEt 3I?raËI in 't gefiruih taa^/ en in quilten gebal/ be jonbE üïtj^eiibe/ öe jatte öeyaalb luieröe/ booe üeu berlatEne eêti fcijeibB^iff te geben/ Matth. XIX: 7, 50a i^ nogtang tegen üBobg orbonnaiuie/ Matth. XIX; 6, 't Geuc dan God tezamen gevoegd heeft, en schelde de mensche niet. eï!lSaar be Ueclatene ié niEt ge-ïjouben ougetroulub te hlijUeii/ maac mag toel Uiebe^am een anöej t^ou^

tuen; maac öuitEn ïjoErertje berlaren/ ijl ecljtli^eufte.

3. Bloedschande ij?/ alp pe?fanen/ bie maHfaiiberen tc na in filuebbe?» Woed Uiantfcfjap amp;E)1aan/ jicg niEt malfianbereu becniengEn/ 't jij üuitEn ecljt/

'£ 3n in een Óutueïijft/ t)oetoei pEt geen ïjutoEltjf! i^; mEn ÜEftaat te ua in 'c bloeb/ aï^ men nabcr i^ ban iiElien eii nicljtEii/ bat i^ jugte?^ of li?DcbEr^ fiiubEren; get Ijulnelijli tiipfcljen üoile nicamp;teu eu ueben i#

uergeng bErbubtn/ baartoc gEeft bE ïjEEre brijljEib gelatEii/ en jaoba»

nigen tjtööen gcene ftiüe bicoegingE in tjun Tiacte baacobec te rjebüen; iiertiobEnE gjaben 3jji] cuberp met öumie fiinberen en ftiubp-ftiiiberEsi/

in alle gefladitEii. luccbt Ijct bloEbfcljanbE geaeftt/ ttaeE su^tEC^

of ttoEe firoEber^/ ten Eenen na ben boob ban ben anberen te rroutaen. 't bloEbfcganbc 51'ine su^trc^ of öjaebEja ftinbeten te tjoubien/bat i^ oom of moei met begene/ bjaarobec men oom 6f moei i^/ofneEfen nicljt niEt oom of moei/ rn bat in ade nrberaaanbe graben. ^ietban be te na öeftaanben/ Lev. XVIII: 6—18 en XX: 11, 12.

4. Sodomie, alp mannen met mannen/ en broubien met bcoubjen sid) fciodomio, be^mengeu. ^iet giejban Gen. XIX ; 5, Lev. XX : 13, Rom. 1:26,27.

?ïlp een inenfcljc jicjj met een fieejJt be^mengt. Siet Lev. XVIII ; 23.

5. Hoerenje, al^ tüJie bcijEn 3idj met malfianbEren bennEngen, ©it iioerci-ue. luojbt oberal berbobcn. Hand. XV ; 20. 1 Cor. VI; 10. Gal. V: 19. ©it luotbt bEi-5bJaarb/ al^ uien 5id) bEcmengt niEt allErlei/ ban ben Eenen

tut ben anberen/ gelijft be gonben. Cn al^ men 3i)n ljuip tot een ïjoe»

renFmig goubt/ Ijoetcn baaitoe in Ijui^ Ijouöt of inöaalt/ en 31)11 öui^

al^ een Ual en ftrift set om allerlei pe^fonen te lofifien en te be?jt?ifÈ'

ften. Cen g?ub3el bie ftet boEii/ een grubiel bie Qet ftunnen toeren en niet toeren! Deut. XXIII : 17.

C. Ontuchtigheid te beb^iilieii met zich zclvcn, gelijft «Dnan/ Gen. ontueh-XXXVIII : 8, aiiberj? genoeuib/ schandelijke, kwade bewegingen, Col. tishoid-UI : 5, 1 Thess. IV : 5. Ontuchtigheid, onreinigheid, Gal. V : 19.

7. Veel-wijvigheid. Polygamie. ^lÜeer ban ééne bron ui tegdijfi te Ijeli- Voeiwij-üen. ©eje 3anDe eerst ban SCamedj Begonnen/ Gen. IV ; 19 , en f^visheid-nabcrïjanb getoaon getoorben/ jdd boo^ Cïj?iptué alp na CÖ^tug tijben onber be Siobeii/ i^eibenen en^Turfien; maar'tiji tegen be orbinantie en iliftellinge tl5ab|i/ Matth. XIX : 5, Die twee zullen tot óén vleesch zijn.

' 1

-ocr page 190-

Van liet Zcveude Gebod.

1 Cor. Vil ; 2, Een iegelijk mau zal zijn eigen wijf hebben, oude een f jna

iegelijk wijf zal Laren eigen man hebben. Sgaoöat mccc üdii cciie b^oulu 3 ^jr

te QeöOen/ ccn QEliurla uïierfpcf ©at fjet gfamp;ruiftdijft i$ ueliiEcjSt quot;of

en ban fcc ooö^aliocn jclbc opplcggtquot;/ eu ban 4500 in biea ttjb i^bct^ jui

öragcu/ neemt daarom be wnbe uit bie baöcn niet taeg. i ijui

Bü^it. 8. Concubiuaatschap i§/ a! j ttoce ongetroulnbeu/ sonbec berbinbtenigfe | kon

aan malftanberen/ te samen aljï man en Uroutn leben; bat ijjeeiico^ I XV

Otirise Ijcerenje/ öeköen ban be ^givnatitaanfcïje broulue/ Joh. IV : | 15,

17, 18. IDs regel i^/ 1 Cor. VII: 9, Maar indien zij haar niet en kunnen afg(

onthouden, dat ze trouwen. op

Outijdigo 9. 't Zamenkonien voor de copulatie ban beriaofben ; anberg beben quot;V

komstê. !:ii 3Baria/ Matth. I : 18. tegen 1 Cor. XIV: 40, Laat alle din- geg

gen eerlijk ende met orde geschieden, 't SEü» onreinigljeib; jou be man i

fterft/ be broulue biorbt een ïjocc geacht en Bet ftinb een {joetenfiinü. gec

l^et neemt ben segen ban l)Et Ijubielijfi tueg/ betuijl Ijet met nog

3unbe Degonnen inorbt. be I

Gosfen. ui. ©e onfiuifclje gesten of gebaren Inocben fiebjeben: 1. JlSet bc uit

ougen/ al^ men boor {jet aansien jijne eigene buile ïujSten oplnefit en jjjoo

gaanfce maafit; Ijbrban jegt be C^eere Sicsu^/ Blatth. V :28, Maar Ik Uo

zegge u, dat zoo wie eene vrouwe aanziet om te begeeren, die heeft al- (c)

reede overspel in zijn harte met haar gedaan. Ezech. XXIII; 14,16. Cn ©e

Jpetrup/ 2 Petri II .•*14, Hebbend3 de oogen vol overspel, (©oft Sebctjit haai

men cntucï)tigj)eib met be oogen/ ai^ men boor lonften en geile gesig» | fenb

ten anberen tot ontucïjt joefit te bejlolifien. 2.

2. SDeje sonbe tao^bt ooft gebaan met be fietaegingen be? Ijanben/ met biSn be Uoeteu en anberc leben be? ligcfjaamsl/ Inaajmebe men te bennen geeft ben, taat men meent/ en ban be anberen ligt be?ftaaii laojbt. Ezech. XVI: 25, ; broi Ende hebt met uwe beenen gegerdet, voor een ieder, die voorbijging. toot!

3. üjiejroc öeljoo^t ooft {jet bantel ftoeijen/ftugfen en oneerbaar aantaj»»

ten. Spr. VII: 13, Zij greep hem aan, ende kuste hem. Ezech. XXIII: 3, 8. baat

4. Qiectoe fieljoort ouft öe ligtbaarbige ftleebinge/'t jjoercnberfie?fel/ en i met öet ontblooten ban be leben/ loelfte be eeröaaröeib leert te Debeftftcn; men öit toont een öoctacljtig ïjarte/en om anderen tot ontucfjtigöeib te luil» mini (en lie^ïoftften. ligt.

woorden. IV. v0e onftul^crjfjeib met de woorden tnojbt Begaan met Ijoeracljtige jitlj

Ijigtoriën of faöelen te bejljalen/ oneerbare taal te boeren/ ontucljtige niet

boeften te ïejen / of baamaac te öooren. ©it geeft een onrein tig i

te Bennen. Luc. VI; 45, Uit den overvloed des harten spreekt zijn mond. gelij

«En get i^ befttoaam om sicF) jelben en anberen tot ontucïjtigfjeib aan booti

te fteften. ICor. XV; 33, Én dwaalt niet. Kwade zamensprekingen bederven maa

goede zeden. moe OodacU- V. De oukuische lusten en gedachten zijn, aïö men oy be opÜJeïlin»

tea. ge/ öic Dij occafie ontbotifit toojbt/ Ier / bic aan^oubt/ rn baarop 3.

Iö8

maalt/

I

-ocr page 191-

Van het Zeveude Gebod. 169

tnnaïf/ of ooft/ fdjoon oeene occafie tte oorjaafi i$/ aï# trrn ^rlf ^ijne luptcn gaanöe nmaftnnet beramp;eeltiingen tc maften in öe pïjantafte/ of a(^ men met be maalt op boorlcbenc onrurötigfictien/ of

juUie/ of juUïc ocballen öcöenftt/fcljoon men tneet bat 3e niet ftomen jullen/ taaarboor be ontnrötigljeib oprijdt. Matth. XV: 19, Uit het herte komen voort booze bedenkingen , doodslagen , overspelen , hoererijen. Spr. XV; 26, Des boozen gedachten zijn den Heere een gruwel. Jac. I : 14, 15, Een iegelijk wórdt verzocht , als hij van zijne eigene begeerlijkheid afgetrokken ende verlokt wordt. Col. III; 5, Doodet dan uwe leden , die op de aarde zgn, namelijk, hoererije, onreinigheid.

VI. De occasiën tot be ontiicfjtigj}eben jfin Uele/ten beelc tnorben 3c 0ccasiën-geoetien/ ten becle toorben 3e aangegjepen. ïDese 31)11:

1. Danserijen. 2llt tj? 't bat be banfer onber tiet banfen genoeg te boen Dansen, geeft/met op (jet hifbument enopstjne treben te paéfen/3oa bejlnefit nogtanjS ï)ct aanjcljontaen onruclgt;tiglieib. (a) ^et banfen altijd ban

be Jjeiligen be^foeib/ ban be gecibilifee^be %eibenen berac^t. (b) i^et iiS uit töoö niet/ noclj eiöe?^ geamp;oben; maar 't uit be tnerelb/ en 6e«

fjoort tot be ftegeerlijfiljeib beji bleefcöcé/en be fiegee^ijft^eib be: oogen/ Uoh. 11:16. (^Tat be onbrucfjtamp;are tae?Ucn be? bin#terni«3fe/Eph. V : 11.

(c) l|et Roette ^ialjanne^ ben ©oopec Ijet leben/ Matth. XIV : 6, 10. ^e öoc^tejé te .^ilo gefcljaaftt te Inorben/Richt. XXI. ü^ina Ijare eer-6aattjeiö/Gen. XXXIV : 1, 2. 'Slft geloabe niet bat een banfer al ban»

fenbe ^oube tnillen ftetben/en boor tjet oocbeei Itotnen.

2. Comediën te fpeien of te aanfcljoultien. ^Bnbien men uit bc coine» Co'nc-biên luegnam tj^t migbruift ban ben name löob^/ be C^eibcnfctje afga- lon' öen/ben butbel/ljet fcfjaften/berftjadjren/öet openamp;aren ber liefde ban broulnen en mannen/ en öe fjbele ftlucljten/ en alleen eene tjiérorie be^

tooiibe/ 300 inaö be comebie te niete/ 5ij soube niet bele aanfctjouluejö jjeöljen ; maat be genoembe en btergelijfte jafien geben betmaaft/

baarom binbt men bie in alle. ©it nu benjöett fjet ö^rte uitermate/

en neemt jjet gefjeeï toeg/soobat men baarop bagen en nacljten maalt; men bcjtjcelbt 3iclj5Ciben een ban bie pejfonaoien te 3ijn/of 3elf in een minnegebal te jijn ; bu^ ontbonftt be ontucfjt/ bie in 't tjarte bejöorgen ligt. l^ie^om gaat men baa?|jenen/niet om tot i'iab te naberen/maat om 3ic{j in be tjbel|jeib te bejmaften. «ïEn ^obé oojbeel flaapt obe? besulften niet; maar gerft Ijen boo?gaan^obe? aan siclj^elben/ aan Ijun ijbelontucij» tig Ijarte/ftjaft bescn of genen tael met sotljeib/ooft mei met ben boob/

gelijft taij baarban een exempel l)eB6en öeleefb/ bie in be comebie 3icfgt;

boob lacfjte; niemanb 3al bu?ben 3eggen/bat be comebiën uit ti?ob3iin/

maar moeten öeftennen bat 3e uit be taerelb 5tjn/tDelfie ccn CfjJi?ten niet moet liefljeöamp;en ; Inantbie be tnerelb lieffjeeft/be (iefbe a?ob^ it? nirt in Armiokse-ijem/1 Joh. II; 15. Cn jjtj tnojbt tot ren bijanb iJ3obS gefteib/ Jac. IV: 4. kuisch-quot;quot;1

3. Ledigheid Ijeeft g:aote Inadjt om 't Ijarte tot ontucfjt gaanbe tebei.i

II. quot; 10 ma*

I

-ocr page 192-

Van het Zevende Gebod.

maften, ©aliib Ijctftbat anbB^lioiiben/quot;2 Sam, XL i)c jonge tucÖuVneii/ leöia tnj be Ijiii^en ouigaanütV luocbcu iUetlbccig/ ^cgt ^auïug/1 Tim.

V : 11, 13. Neeml de ledigheid weg , en gij nceml de onluchl weg, jegt ren 0eibEii.

4. Brasserijen en dronkenschap , üij be^e borgt be Silpoiptel öc ontucf)' tigtjeib. Rom. XIII: 13, Niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkameren ende ontuchtigheden. Spr. XXIU : 31, 33. Ziet den wijn niet aan .. Uwe oogen zullen naar vreemde vrouwen zien.

5. Omgang met jullie mannen en bjoutoen/ bie tot ontucïjt genegen jijn. lt;J3ejciicl)ap boet bolen. Spr. XIII; 20, Die met den wijze omgaat, zal wijs worden ; maar die der zotten medgezelle is, zal verbroken worden.

6. Ligtvaardige schilderijen, ©at ftet ooge ^iet/üeliieegt Ijct ()arte. ^ ljocreri)e bei broulnlieben in 3^raël tuiejb gaanbe/ en jij bejliefben cp fjet aanjien ban be oefcljilDerbe Sli^ijicifclje mannen/Ezech. XXIII: 13—16.

7. Ongelijke huwelijken in jaren, ©e een oub/be anbe^ jong. ©e jonge ri^not iigtelijlt rene tegcnljeiü in ben onben/ en ban nalatenbe fjet ge^ b^nift ban 31)11 ponunr/luo^bt men ligteiijli afgetrourjen tot onfiuifcije lujsren/ 30a niet baben.

8. Huiskrakeelen. ^Tini^ten lupfcïjcn b^outu; baarbonr bet' breembt men ban malftanbeten/en de licfbrpligten baarboor be^ljinbe^b Vnorbenbe/300 i^ijgt be betbo^bene nature occafie om op te biellen.

VII. ©it 31)11 be öoufben be? sonbc/in bjclfte een iebL'? 5'Ctj Ijceft te fpiegelcn/Ijoe b?ij/uf tjoe fcljalbig {jij i^. «^n om een irgclijf! ban beje 3oiibe af te fcl}?ibften/sullen tuij Ijierbij bertuoneii be g^ulucljjftljeib be? sunbe/ en be btjsonbere jt^affen / bie vj3ob / am be^e sonbe/ obe? ben menfclje brengt.

Kciirikke. i. ^Sefcljouliit bfje 3011 be in Ijare g?u\neljjftl)eib. (a) gij i;S ftapitein (k'Tzomie.cn onbe? alle iue?ljen bEp bleifcamp;eg bobenaan geiteïó. Gal. V:

19—21, De werken nu des vleesches zijn openbaar, welke zijn overspel, hoererije, oureinigheid, ontuchtigheid, enz. 2ïa be mer.fclje aan be^e jonbe bagt 3ijiibe/berlie^t 31)11 tjarte. Hos. IV; 11, Hoererije... neemt hetherte weg. giullt een menftÓe ligt opEn boor alle souben. 1 Petri II .11, Onthoudt u van de vleeschelijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziele.

(b) 't tegen be intuoninge beei heiligen «öecgtejj/ bie in be gcloo-bigen al^ ineen' tempel bjoont/en albaar't [jatte be?licljt/ trcogt/bart bibben/op be gebeben anibioorbt/ tn in ben Ijeiligeu toej leibt. ©ese 30ube nu Oiitjjeiligt ben tempel. 1 Cor. 111:16, 17, En weet gij niet dat.gij Gods tempel zijt, ende de Geest Gods in ulieden woont? Zoo iemand den tempel Gods schendet, dien zal God schenden , want de tempel Gods is heilig, welken gij zijt. 1 Cor. VI: 18, 19, Vliedt de hoere rije... die hoererije bedrijft, die zondigt tegen zijn eigen ligchaam , of weet gij niet, dat uliedcr ligcliaam een tempel is des Heiligen Gecstes ?

(c) 't Ha tegen tjet lijbcii ban Cij-Mjituj/bie u/oeioobigcn/baatbco?

Öcift

170

Afmaniii-

gu-

-ocr page 193-

Vaii het Zevende Gebod.

■ fu'fft buiigeftccrjt/ cn u E^ein tot ccn ciocnboiii fjcrft gfinaaiu. I Cor. I VI: 15 , Weet gij niet dat uwe ligchamen Christi leden zijn ? Zal ik de le-den Christi nemen, en maken ze leden eener hoere ? dat zij verre. vs. 20,

: Want gij zijt dunr gekocht; zoo verheerlijkt dan God in uw ligehaam,

ende in uwen geest, welke Godes zijn.

(d) 't 3$ tcaenbE ftcmeififie rotpinge/luaarboor gij/gelooljiarn/jijt oberacBjagt uitgctrpe bcö fatanó in (jet ütoninftnjfie ban oTOJisnig.

1 Thess. IV: 7, Want God en heeft ons niet geroepen tot onreinighcid ,

maar tot heiligmakinge.

(e) 't 31? eene fcöriftftdrjftE ftïcfnacfjtiage 43ob^/cn cene gt;j?abtergin»

gc. Ct'ii mcnfcije/ja een Flinb ^al Delertcn be jonbe tc öcbjijbcn tieor fchaamte buor ïjtn/ cn jaï öabé teg^nluao^bigljeib gfene fcfjaamte be? =

lueftften 5 oEn jal men üe sonbe burbpn boen boor be oogrn en aangesigte ban ben ïjciligcn (!?cb ?

2. 25cffr)oiiüit en nirjrtt oy be fijj^anbere paffen/ bic 43ob ube^ be no,straffe, anttidjtigcn ^enbe. Sla (a) een obe?gcbcn aan jitTj jelben cn aan be jonbe/om tot be aUcjgiutuelijfute onreinigljeib te herballen/ ^ciflt;? tot fobomie/ Rom. I: 27. «En een obergelien tot eere geestelijfte Ijaererije cn afgobenie/ tot ben boob fn jonben. 1 Tim. V: 6, Die haren wellust volgt, die is levende gestorven, (b) (J5ob Brengt een' giooten toojncobe^

Ijcn/ naar ligcftaam en ^ielc. ?Eaat ^obom u tot een boorbecib 55311/

ban 't laclf! ^ctrug jegt/ 2 Petri 11:9, 10, Zoo weet de Heere... de onregtvaardige te bewaren tot den dag des oordeels, om gestraft te worden. Maar allermeest degenen, die naar het vleeseh in onreine begeerlijkheden wandelen, giet ooft het efrinpel bej öocrcrf'^e Spraiflieten fn be taocgtjjnc. 1 Cor. X;8, En laat ons niet hoereren, gelijk sommigen van haar gehoereerd hebben, ende vielen op eenen dag drie en twintig duizend. Hehr. XIII: 4, Hoereerders en overspeelders zal God oordeelen.

(e) lt;£)!i! br^c jonbc sullen beien ccuVuig berbocmb Inorbcn. 1 Cor. VI; 10, En dwaalt niet, noeh hoereerders , noch afgodendienaars, noch overspeelders, noch ontuehtigen... en zullen het Koniukrijke Gods beërven. Epb. V ; 5 ,

Want dit weet gij, dat geen hoereerder ofte onreine... erfenisse en heeft in het Koninklijke Christi ende Gods. Openb. XXI: 8 , Den hoereerders... is haar deel iu den poel, die daar brandt van vuur cn sulpher, hetwelke is de tweede dood.

VIII. De deugden in bit $c6ob gcDoben/ 51311 ties': Ocngiicn,

1. Ceiien fjaat/affteer en ittjanbfcfiay in 51311 Ijarte te Ijchöcn tegen alle onrcfninfjcib be^ harten/ en aïle be.;5elbej nitfprnitfelen. AmosV: 15, Hatet hetbooze. Eom. XII:9, Ilebt eenen afkeer van het booze. Jud. vs. 23, Haat ook den rok , die van 't vleeseh bevlekt is.

2. Cen eciüaar/ rein/ fdiaaniaditig te riebamp;rn. 1 Tim. 11:2,

Opdat wij een gerust ende stil leven leiden mogen , in alle godzaligheid ende eerbaarheid. 1 Tim. 111:2, Een opziender dan moet zijn... eerbaar, vs. 11,

tl 2

171

-ocr page 194-

172 Van het Zevende Gebod.

De vrouwen insgelijks moeten eerbaar zijn. Ps. XXIV: 4, Die zuiver van berte is. Matth. V: 8, Zalig zijn de reinen van berte. 1 Tim. II: 9, Dat de vrouwen., met schaamte en matigheid baarzelven versieren.

3. JSein ;ün in alle babcn/ ooft ban ligcamp;aain. 2 Cor. XI: 2, Om u als cene reine maagd eenen manne voor te stellen. 2 Cor. VII; 1, Laat ons onszelven reinigen van alle besmettingen des vleesches ende des gees-tes. 1 Tim. V: 22, Bewaart uzelven rein.

Middelen. IX. €gt;pt)at ban na ippBlijft 3nii bat ftejitte in Ijdlioinaftinae en ttrt/ naar be bcnnaninnc bpjS Sfjioptdg/1 Thess. IV :4, 500 jri fijj op jijne ftoebc. (a) ï^ij toere/bat gil ben btjanb Binnen fteeft/ en bat get ^aab ban tmreiniofteib in Ijeni i^/ en 3«? ï'töt scmbe opfcamp;ieten/ 300 men nier 3orobnlöig baar tcgen luaaftt. geluftfiig bic een regt maag»

benijarte ftpeft/ en fii) beteare bie gefralte; luant alé be3e 3onbe bat ftjnnt/i^ 51) 300 ïfgt niet toebe?otn uit te b^pen. ü^aaftt ban.

(b) iL^actjt n 3D?gl)ulbig boor alle occaficn/luaarboor bese son'oe gaanbe 3nnbe Itiorben/ 't 30 boor 'r ooge of fier oore/ bat men baarom op bie ttaee 3innen bÖ50quot;öe? acöt gebe. Job XXXI: 1, Ik hebbe een verbond gemaakt met mijne oogen ; hoe zoude ik dan acht geven op eene maagd ?

(c) fnbien eene onreine brtueginge in !)et Ijarte opUomt/ ftljubt 3c ren re^fte af/geltji! men buur ban 3ijne fifeeberen boet/bibrrteejt ntne gebacljten tejjlonb op toat anbejg/ ê'e? blugten be^t; maar fïaat men be eejfte opluellinge niet af/ en laat men be geöadjten maa? een oogenfilifi baarop malen/ men i^ obertnonnen/ bese sonbe toa?;t fcftie' UjlV en ft?ijgt rejflonb g?ootB fi?acljt.

(d) %gt altijb be.^ig in een ee?Iijft me?ft/ al Tjebt gii geetie neutra» fte/ laat ubi bfergcö n niet lebig binben/ en bertuefit tot bat toe?»! lu^t rn E?n?t/ppbat ()et utn ïjartc intt?ijge/en gcene plaat^ noclj tijb obe» rig tate boor bese biiilig|etb.

'(e) gjjt matig in fptjse en b.ianffen flapen; inantboor onmatigFieib in besen/ fiomt let tigcljaam in ftaat tot bese 3onbe/ en be fiegeejlp-Ijeben en l)unfietmgen tot bese 3onbe tnellen te ïigte; op.

(f) 11?acljt u boo? snifte menfiijen/ bic tot öe3e 3onbe genegen 3!in/ 't 51) bat 3e tiet bleejèdj ben toom geben / 't 31) baartegen gejt^eben luorbt; mant baar ftomt 3ee? ligt een luoo?b of iet# anbe?^ uit/ bat een niaagbenljaïte ontjteeftt/cn ftet b?ngt beel ra?fe? bat/al# men ooifself met be^e 3011 be te ft^)brn fjeeft.

(g) iDapent u met b^eese boo? (0ob^ tegenVnoo^bigfjeib en aïlaetenb» lieib. 25ibt gebnrig : schep in my, ó God ! een rein herte. üinbien be 3onbe grtaoon i# bifttoijl# aan tc ballen/ Ijoubt e? bagtenbagen tegen/ en be föeere 3al ben ftjijbe? öelpen.

' (h) giet aïtijb beje 3011 be ban acpteren/sii Ijeeft maar een ftoct bejmaaft boor Ijet blee^clj/ en een' langen bitteren nafmaaft boo? be 3icle. lt;ï5n 300 be nafmaafi u lEbenbigboa?ïionu/5oo5a(menöetfio?tEbe?maafiligte? affïaan.

K A-

-ocr page 195-

Vau liet Achtste (iebod.

KAPITTEL X.

Van liet Achtste Gebod.

I. ifjec ocljtitc d^rlioö Ijptfr oysiot op fcc guebcrcn 5;insl naakten. ood heeft nui en aaröe ifï i5Eeren' l'8- CXV : 16. De hemel is des Ileeren,

Ps. L : 12. Mijne is de wereld ende hare volheid. Maar de aarde heeft Hij gegeven, den menschenkinderen gegeven, Ps. CXV: 16. ^tJicr 50a öat een iegdijlf Ebcn gjont rEgt en genot soutie ïieftBni \ian ieöer oeöeElte ber^elbe;

maar o^Öft (©oti aan SJéraët/ïianaan Bij loten tiitbcelöc/soa gfeftapiob ren iebe? ^jjn beel op be lurrelb/ben eenen geeft €|ö rcquot; gtooter bcel ban ben nnberen ; bat ^al liö {ieböen/ niet meerber en niet minbe?; Spr. XXX: 8, Voedt mij met het brood mijns bescheiden deels. Mfciet bft brei mort be menfdje tcbreOrn ?ön/ÖEt banq?ab brrtuacliten/boor {jet grb^uifi ban br baartoe brrorbineerbe «nibbrïen. a3ob fjreft tael uitbruft-ftrlijfi berboben/siju beel boor onbeftoojlpe mibbelen te berftjijgen/of te taiïlen bermeerbEren/ ^rggrnbe: Gij en zult niet stelen. Stelen is met voelen van den ontvrcemder, en builen welen of wille van den eigenaar, het rjocd van zijnen naasle naar zich te trekken.

II. De zonden in dit Gebod verboden, brengrn hui tot beje Joofbcn : bonden, 1. (Cm opjigte ban Ijct voorwerp. 2. Égt;an be middelen taaaiboor. 3.

©an be maniere fjor. 4. ©an be oorzake tnaaruit 3e boo^tfiomen.

Ten opzigte van het voorwerp \p be biebenje: (a) Ïte^fï-raaf. (b) T/'n op-^eiifcficn-birberge. (e) jïanb-biebenje. (d) ©ee-bieberge. (e) aPorb-biE- de^oor^quot; benje. (f) ïïoobrriie. (g) SCantjcuben ban bfeben. werpen.

III. 1. Kerk-rooverij ijÉ? (a) be goebrrrn en pjibilrgiën/bie tot onbe?» Kerk-.. ïioiib ban be gob^bien^t of ban bc armen gegeben srjn/ naar ^idj tEr00ver,je' trefiften/0111 jfclj^elben baarboor te berrtjften/of bie Uieg te geben aan anbrrrn/ Spr. XX : 25, Het is een strik des mensehen, dat hij het heilige verslindt. Mal. III; 8, 9, Zal een mensehe God berooven ? Maar gij berooft Mij , cn zegt, waarin berooven wij U ? In de tienden, ende hef-

oifer. Met een' vloek zijt gij vervloekt, omdat gij Mij berooft, zelfs het gansche land. 43ocFi obrjfjeib tjeeft magt om ober bic goeberen te bip-poneren/ nocfj iemanb Qct geoorloofb/ bie goeberen/ fcQaon ban üe obe2f)eib gegeben/te ontbangen.

(b) ^ie?toc ürfioort ooft Simonie, ^itnonie nenaamb ban.^imonben Simonie, toobenaar/bie be gab en brlt;j a3ergte^ met gelb ban be SUpogteïen Vnilbe ftooprn/ Hand. VIII: 18—20. ©e^e taorbt geptregb até men fie^fieltjfte goeberen/ ban brgenrn/ bie {jet beliiinb baarabe: aan jicft gttreftfien IjEfiOen/ftoopt. 5l!ï]ö men gelü ontbangt/of geeft/£quot;« êehb 50ceüiltawt^»

Ü 3 plaats

173

-ocr page 196-

Van het Achtste Gebod.

plaatgi AA» icmanü re gelicn/of Die tc Dcftuüieu üan tisgenen/£i:e sicij aar.inatigen Ijet tc.jt 'oasi gacdftcuchige en aflicucinge tc öaac

toclj bar selfji ïiejü-raof ; en't té öuööd/alg men niet bat geuuufbe geluclü De piaat^ Uejfioapt/ of ban ^ulftcu getuclöcnaa^ be plaatfc liDopt/ 't ?;n boor siclj^elben/ 't 30 boor .^ijine lirictiben/ eu alg men baatiia {jet aan ben uitfcfjietcj tutbe,: geeft, ©i^e51311 bieUen eiiinaa?' bcnaaj^ / en Homen boa; bc regte bcute niet in beu fcljaapffal/ Joh. X : 7—10. ïjiejtoe ficfjoort coh/ aljs be up^icnejö be^ ïte^fte/ bicn Ijet toeftomt leeraren eu opyene^ te bejliie^en/ l}rt lioeu uit mjigtc Uan menfcljcngunfle cf brienben.

Men- IV. 2. Mcnsclien-clieverije. ^De.^e tsojbr begaan (a) in bie lanbcn/ baa? verOe.010quot;,nEn Öa,lt!£l[ öfÖft met flaben. Siet picrban/ Exod. XXI: 16, Zoo wie een' mensche steelt, 't zij dat hij dien verkocht heeft, ofte dat hij in zijne handen gevonden wordt, die zal zekerlijk gedood worden, 1 Tim. I : 10.

(b) SDic fiinberen ftclen/ 'c jij ombat 513 cy be geballigljeib be?liefb Jtjn/'t 51J om baarmebe ie gaan üeöcien/ en om bc menfefieu tut me» beli)ben te ücinegen/ bie migganbelenbc en clienbig mafienbe.

(c) frjiejtoe beljooren be klooster-dieven, 't jij lian mannen cf brcu» inen/ bic bc Uinbiren / bic goebc cjfenigfen ban Ijunnc oubcr? tc be?» laacljtcn rjcbDen/ beclcfiHen/ om buiten bieten ban fjunne oubi^js belofte te boen/ uni in gunnc ftiaa^tc^ tc leben. i0f om ben ftlooptc^é/ of J^jieptc^ te geben/bat sc {junnen oube^ ontb^cemben. Marc. VII: 11, 13, Maar gijlieden zegt, zoo een mensche tot vader ofte moeder zegt, het is Corban (dat is, eene gave) zoo wat u van mij zoude kunnen tc nutte komen. Makende alzoo Gods Woord krachteloos door uwe inzettingen.

(d) l^ie^tue bdjoert get feïjafcen bacötcrcn/ en ocS [jet bc?Iohen ban minbe?jatigcn aan malftanberrn/boor troulnöeloftc/janbe? tacteu/ of tegen laillc ban be aube?g/ljct iBcgluupEn met mallianbercn/en be» flapen. ©at i?/ jijnc cubeien ban fjunnc bejte goeberen/ rn inaartoc 35 De incepte licfüe fjebbcn / te beraabcn. Spr. XXVIII: 24, Die zijn' vader ofte zijuc moeder berooft, en zegt, het is geene overtredinge, die is des verdervenden mans gezellc. ©e ecbareni)cib leert/bat boa,?» gaaité ceucn bloeïi uber be soobanigcu seutt.

Land- V. 3. Laud-dieverije, ban ubejljebeu eu cnbr^bancn.

van quot;ver- ^an overheden; (a) 5£[^ 5c fjeimelyïi be gemerne lanbgmibbckn uaac heden. 3idj iccfiliEii. (b) ?Ei^ 30 tm^er üeji: cf ger.e Qenamingc aan iemanö iet^ tueggeben/ en pacijtc:ö remitcren um met {jen tc bec!ca. (c) SCté 3e Uie^U of fcljcpcu aanbeiïebeu/ en beje ca gene be ïeberar.lic boen {jebben/ mrt^ 500 beci baoc mij. (d) 3c ben tijb ban bc cmn-# migficn uitrcftlien/om 30a beei meer bacatien te {jebbeu. (e) '?ïlp3c be reftcningeu ban be bciteeibc ftogten gèootct {aten maften/en famttjb^

een

174

-ocr page 197-

Van het Achtste Gebod.

mi ftavoja nitt clncE paarben baar mctic laten ïooprn. (f) 3C m aniüteu aan Ijunnc bricnbcn/ öie baar roe niet öeïrlnaam jijii/ iLicrrgcquot;

Itifii/ of bie be^ftoopen; taant fjer jijn ijunnc ambten niet; men geeft je aan onficfitaamEn/ taaarboor {jet fanb fdjabc lijbt; bis? Qet geftocljt Öeüöcn/siin boorgaan^ onregtbaarbigen/en trachten fjimne penningen boor onregt baar tacbc^om uit te Ijalen. (?) 51!tifii/ of bie be^ftoopen; taant fjer jijn ijunnc ambten niet; men geeft je aan onficfitaamEn/ taaarboor {jet fanb fdjabc lijbt; bis? Qet geftocljt Öeüöcn/siin boorgaan^ onregtbaarbigen/en trachten fjimne penningen boor onregt baar tacbc^om uit te Ijalen. (?) 51!!égt; be moiijlcr-raminfö»-fari^fen be fcïjabiitacn mebe baor foioaten telien/ en bij menigte ban mi^flagcn boor laten laopen/ mit^ bat be fiapiteinj! bereeringen ge' ben. Siet Ijicrban Jcs. 1:23, Uwe vorsten zijn afvalligen endo med-gezellen der dieven , een ieder van hen heeft de geschenken lief, en zij jagen de vergeldingen na, Ezech. XXII: 27, Hare vorsten zijn in 't midden van haar als wolven, die eenen roof rooven. Hoz. IV: 18, Hare schilden ('t is eene schande) beminnen bet woord, geeft.

De onderdanen begaan Land-dieverijeals 5c be refiemngen ban lebe» Jan on^ rantiën Ijooge? ftrllen ban tjet befjoort/ a!£ 32 met tjuuludoajc obet' 61 anei'' fieben aanfpannen/ can ban 't een of Ijct anbr?/ baar 5e Deiöen in te pa^fe Hamen/ ben buit te beeïen. 55lp 5e cunbnaijen/ tollen/ Hccijnfen/ fc^attingen/ onbe^ luat naam l)et mogte 31)11/ fraubcren/ finaftSeïcn/

fluifien. ©it ié tegen Matth. XXII: 21, Geeft den keizer. dat des keizers is. Rom. XIII: 7, Zoo geeft dan eenen iegelijk, dat gij schuldig zijt, schattinge, dien gij schattinge, tol, dien gij.tol schuldig zijt. OEn of tnen sejjt/ 50 nemen te beel/ men fian niet betiauben blijbcn/ 30a 'auct/ bat men/niet alleen den bescheidenen, maar ook den harden onderdanig moet zijn , 1 Petri II: 18.

VI. 4. Vee-dieverije. J^iejtoc beïjoort ïjï!: ftelen ban paarben/ ftoef-ye?:ciie-jeu/ fcljapen/ jtaanen/ Ijct bangen ban berboben tailb ban begenen/ vurue' bic baartac niet geregtigb 31)11. 3!n bejpacQte buinen fionijnen te bangen/ in bijbe^ö/ en bcrpacfjtc toateren/ en met berbobeue netten/

en in bejamp;obcne tijben te bipfetjen. Sier Ijiejban Exod. XXII: 1, Wanneer iemand eenen osse, ofte klein vee steelt, en de slagt het ofte verkoopt het, die zal vijf runderen voor eenen osse wedergeven, ende vier schapen voor een klein vee.

VII. 5. Goed-dieverije, algi men roerenbc goebercn/ 3iïber/ goub/ Buig* Goed-die-fierabcn/ itleeberen / g?a^/ ftoren ban 't belb/ bjuc|ten uit be Ijobeu veriie' en tuinen/en toat Óet mag jijn/jleelt; be3e bieberije taorbt berjtnaarb/

3^ gefcfjiebt boor Ijuisbrafie/ en nog mee?/ alp be {juipbrafic brj nacljte gefcl)icbt. Exod. XXII: 2, 3. giet Oierban 1 Petri IV: 15, Dat niemand van u lyde als een dief. 1 Cor. VI: 10, Dieven zullen het Ko-ninkrijke Gods niet beërven.

VIII. 6. llooverije gefc^iebt re taate? of te ïanb; te taate? noemt men Kooverüo. : Bit see-rnoberöe; taaaronbe^ men 3Uift finpen mebe moet redenen'aï^'

men/ niet um ben bijanb afDreuli te been en te firenftcn/ opbat bö min aamp;elcebigen ftan/rn in gtfioo^aamBrib ban be oberfteben/en firfbe tor

175

Bet

I

-ocr page 198-

Van het Achtste Gebod.

get baberlanb/maar uit gcnrsengcib/om jfclj metanberer ïfeben ffooy manfegappen tc bmgficn/ be ftaopliaarbij-frftEpEn ban bc onberbanen be^ btjanb^ met getoelb naar sicö trciit/ bat fp gepribiligeejb roobfn. SCIiS be roobenje te lanbe grfc!)iPbt/ 300 noemt men get ftjuift-roobe» rtje/ beje 15S ban be biebenje baartn onberjcljetben/ bat jij met gelaelb in 't aagten ban ben eigenaar gefdjiebt/ en bat be bieberijc tjeimelljft gepleegti toorbt. ^iet ban Ijet rooben/ Lev. XIX .13, Gij zult uwen naaste niet bedriegelijk verdrukken, nochte berooven. Spr. 1:13, Onze huizen zullen wij met roof vullen. 1 Cor. VI: 10, Geene roovers zullen het Koninkrijke Gods beërven.

IX. 7. Aanhouden van dieven, bic te fjerBergen/ en een beilig ber-filgf te geben/ om ban get gcflolenc mebe te beelen ; goeberen/ bie men taect/of tnel benftt/ bat grjtoïen jgn/ te ftoopen/ omüat men 3e boor Ijalf gelb ftan Beftomen ; taaren er geene ïjeier^/ baar tnaren geene )'te» le?^/ be gele? 300 erg al^ be ftele?. giet tjierban Ps. L; 18, Indien gij een dief ziet, zoo loopt gij met hem. Spr. XXIX:24, Die met eenen dief deelt, haat zijne ziele.

X. Ten opzigte van de middelen, taaarboor biebenje gefcfjiebt.

1. Met geweld, alj? men geringen onöerbjuftt/met gen niet te fieta^ len/ of get {junne te ïjefifien of te fjonben. SClji men gen na laat ïoo-pen/ ban töelfte men iet^ Ijeeft gefiacljt; al^ men Ijen met pleibooijen en proce^fen/ bie be geringen niet fumnen uitbacren/ fïepenöe goubt. Jac. II: 6, En overweldigen u niet de rijken ? En trekken ze u niet tot de regterstoelen ? ©at toa^ Ijet toe^i ban be goDïooje aseDel/ om ^a^ öotp taijngaarb te geftBen/1 Kon. XXI: 15. ïfiertrgen maarfdjutot be SCpo^tel. 1 Thess. IV: 6, Dat niemand zijnen broeder vertrede.

2. Met schijn van regt, tuannee? men sijnen 11 aap te Bebriegt. 1 Thess. IV: 6, Dat niemand zijnen broeder en bedriege in zijne handelinge. Lev. Xiy : 13 , Gij en zult uwen naaste niet bedriegelijk verdrukken.

Ca) Met gewigte, aljS men met te 3toaar infioopt/ en met te ligt ber-fioopt/ of ai^ be Balanfe baïgcfj is/ of al^ men met be Balanfe bebrie-gelijft toeet te fpelen. (b) Met ellc, al^ men met te lange infioopt/ en met te fiorte uitfioopt/of alg men be ftcffe onber {jet meten metBegenquot; bigïieib te fiorte neemt/of be ftcft'e onöer fjet meten uittrefit. Cc) Met mate, met te gjoote in- en niet te fileine nitfioopt. €gt;f te Inare 30a meet op re fcFpiöben/bat be mate bo! fcfnjnt/ en nogtan^niet i^. Lev. XIX: 35, Gij en zult geen onregt doen in 't gerigte met de elle, met 't gewigte, of met de mate. b. 46, Gij zult eene regte wage hebben, regte weegsteenen, een regt epha, en een regt bin. Spr. XX: 10, Tweederlei weegsteen, tweederlei Epha is den Heere een gruwel. Spr. XI: 1, Eene bedriegelijke weegsehale is den Heere een gruwel.

(a) Met de waren BeDjiegt men/ allt;i men anbere bertoont en berfioopt/ en fïecljtere leberr. 2lll?(mcn öe tnsren bcrüa!^cljr met iet^ anbejé baar

176

i

Aanhouden van dieven.

Ten op-zigte van de midde len.

Met gewold.

Schijn van regte,

Gewigte.

EUc.

Mate.

Waren.

nu

oiv

-ocr page 199-

Van het Achtste Gebod. 177

onbrr tc mengen/al£ men jemrlcn/ fiaf onbee Tjet meel mengt/en al« 500 boor goeia ö^oob ürrftaDyt. taaren/'t 50 boot tuatec liocörigte maften/ of eenige jtaaire iloffe Saaronber te mengen/ taaacboor miabec in Ijet grtuigre gaat ban 't fiefjoorbe. 5tljs men be ftoffc boor een Uaisclj licfit anbe^ boet fcljtjnen. Simmen betnaren Uerac^t/Die men ftoop;ni toil/ om ben berftooper Ijet fieneben be toaatbe te üaen genen/ of üct öabeiMtjne luaarbe betljeft en aanpttjpt/cm 5c fiolien be toaatbe te Uct-ftaopen. Spr. XX: 14, liet is kwaad, het is kwaad zal de kooper zeggen ; maar als hij weggegaan is, zal hij zich beroemen. Spr. XXI: 6, Om schatten te arbeiden met eene valsche tonge, is eene voortgedrevene ijdel-heid dergeneu, die den dood zoeken. men be toaten obe^cigcDt/ toaat-boor be onftunbige bebjogen too?bt. jlSag men be toaren nooit minbej vmge. geben ban men geëigtljt ficeftï Antw. billen mag ben fjoogften pjijg naar Antw. ben matftrgang toel eifcfjen/ en bien ooft ontbancten/ jonbat be ftoopjt niet joube ''eb^ogen sgn ; maat inbien men ban be beljanjltjftc toinfte toat toil iaten ballen/en minbe? toinnen/ban mag men toel iet^ laten afbingeii.

(e) Met munte, al^ men gclb/ bat men taeet te ligt/ balfcQe alooi/ of Munte. balfclje munte te jtjn/boor goeb uitgeeft/onbe? anbe? goeb mengt/om get 500 ongeme^ftt te boen bootgaan.

(f) Met woeker, i^et ij? geene onregtbaatbige Ininfte/ al^ men be toa» Woeker, ten boot een' lagen pnj^ gcftocljt Ijeefr/en 3!) rg^t onbe^tuisfcljen ; ja tot be fielft en mee? tjoagej/enje ban naar ben matfttgang be^ftoopt/

al toon men baar een? 500 beel aan. 't ooft geene onamp;efjoorlijfte toinfte/ al^ men be toaren boor ftun^t beter maaftt/ al ftan men ban eene ftnibe?£toare iet^ maften bat Ijet toel btjftig toaarbig tg. 't 3!é ooft geene onbeljootlijfte toinfte/ af^ men rente ban sgn geleenb gclb neemt/ botfj 't moet naar ben orbinairen ftor^ gaan/ naar ben regel ban liefbe en geregtigljelb.

4il9aar ongeoorloofbe toinftc/ toelfte men ouber ons» alleen tooefter noeint/ t^/ al^ men ban jtjn gclb en toare mee? toinfte treftt ban be orbinaire ftocrjS ijÊ/cn fjoe bic tooefte? bijtciiber i$/fyoe bc biebenje groa-te? i^. Cfie?aan jgn fcl)ulbig bc toinftelic?é/btc bc armen uitjuigen alé bloebsuioc?^. borgen ben armen/maar men geeft fjun beluatcberre boben ben marfttgang/ en ban nog öet fledjrfte, jBaar moet men ban vrago. niet toat reftcnen boor }jct lange inigfen ban jijn gclb/ en moet men niet toat reftcnen boor ben Ijafart; taant Ijet gebeurt tad bat men 51)11 gclb nooit tocberom ftjggt? Antw. 3il®cn mocjte jjrt eer^r jeggen/bat Antw. men 50a bed Ijooge? öun be toare .^al aanreftenen/ boor Ijet borgen en be rifico/opbat bc armen Ijet toeten/ en sclben fticjen/ of jtj Ijet 30a fioog toel souben bcgectcn. aEn ban moet be toinflc neg pjn naar ben tegel ban liefbe en gcregtigfieib. 't 3$ Bete? bc armen ten eerfte naa? bc biaconie te jenben/ ban Den ce?st uit tc juigen.

(Cot woeker üefiooren ooft julftc lombarden, bic ban bc armen allerlei II. S pan»

-ocr page 200-

Van liet Achtste Gebod.

panton nttnfn/ïjnrnE noobigc fjlcrbercn rn orrrrbfcTjappcn/tnaanncbc pcti

SÖ ben mortm Uiinncn/ tn ban nog baarenbolirn juïfte öijtenbe Duo

rfiiten ncnicn/ bar fjet gerjcele ftapitaal in ftnrtcn tijb taeg Exod. bet,

XXII: 26 , Indien gij eenigzins uwes naasten kleed te pande neemt, zoo uur

znlt gij 't hem wedergeven , eer de zonne ondergaat. Want dat alleen is ;ijn

zijn deksel, 't is zijn kleed over zijnen huid; waarin zoude hij liggen ? den.

Ten op- XI. Ten opzigte van de maniere, bie ip 300 beleed/ Dat men je alle de 1

zigte van ,10Cn,en ftan. ecu fcljalft jijne? neringc. ^ie^toe ÖEljoort: K

re,dienie' 1. Het slepende houden der processen boor be abbacaten en praciu be l

zeèrver- mirg Qm br parttjrn uit tc iiiigni/bie met taEtrn fttuabc jalien be?brbigpn. abci

sdieidcn 2. Bedriegelijke testamenten, contracten, obligatien cu kwitantiën tE III :

uiahen/om buil grUiin^ Inille; ücbjiegclnite rElïEningen. War

3. liet inhouden of verkorten van arbeidsloon. Jac. V:4, Ziet de loon kenc der werklieden, die uwe landen gemaaid hebben, welke van u verkort is, roept. man

4. Borgen, al^ inEii tnert bat men niet betalen ftan/ uf niet Inil be» kent ralen/ üiaartoe brftnoren oofi be banftroetie?#/ bie oberaï gelb opnemen/ 1] en ban bijsonbe^ alö 3e bieten bat ljun boebel befalaan'taar/en jiï ban 't g boornemen jijn boor te gaan/of cepfie te bejsaefien. Ps. XXXV1I;21, U De godloozc ontleent, endc geeft niet weder. bej 1

5. Monopolie, Ij et samenfpannrn ban eenigen om alleen be netinge 1—2 te Ijeöüen/ en öijsonbe? in ftoren en anbere EEtBare toaren/ om bie niEt endc minbe? ban tot elften ïjoogen pzij^ te be?ftaopen. Spr. XI: 26, Wie toest koorn inhoudt, dien vloekt het volk. kent

6. Onderkruipinge ban jtjnen naakte in be nccinge/niet bat men niet dat i mag gaan tuonen biaar men toil/ of neringe soeiten op regie tnegen; doen maar al^ men boor liegen/ acljte?ftlappen en be?ac|)ten/ een anber be zult, ncringE joeftt te onttrelitften/om je jeIUe tE Ijebben. zijn,

7. Dagdieven, te lantetfanten/tE futfelen 0111 ben bag maar boor te 13 firEiigen en niet beel te boen. Spr. X: 4, Die met eene bedriegelijke berin hand werkt, wordt arm. Spr. XII: 24, De hand des vlijtigen zal heer- jicfi schen ; maar de bedriegers zullen onder cijns wezen. _ 14

8. Luiaards. Spr. XVIII : 9, Die zich slap aanstelt in zijn werk, is een heers broeder van een' doorbrenger. Spr. VI: 9, 11, Hoe lange zult gij luiaard buur nederliggen ? ... Zoo zal de armoede u overkomen als een wandelaar, endc lull 1 uw gebrek als een gewapend man. l@ant 00 'ï'oü {)aat be luiljetb; be XI eerstgeboren ejel moepte gelolt;3t of ben nelilte geüroften taoröen/Exod. Iliielli Xlll: 13. Iniaarb is! Inalgelijft bij een lebej/ljij i^ alp ebifi ben 1? in tanben/en roolf be oogen/Spv. X:26. (c) ffti ig een beftlnaam in|t?u« te bt ment boor ben buibel/een buibElgoorfiugfen/ 1 Tim. V : 12. (d) i? heite jicéjclben tot een' laét/ jtjn Vueg i? al^ Ijet bringen boor een boom- Ijet t ij egge/ Spr. XV: 1. Ce) £?Ü maalit jicljselben arm/Spr. VI: 11. (O ^cquot; i ijeib baart ontucljngljeib en bieberije.

9. Verkwisters, bie altijb In at (eltUe^ moeten Ijebben/ bjaéfen/jui' vallei

178

pen !

I

-ocr page 201-

Van het Achtste Gebod.

jjeu cn stnelgcn/ fto^tcïjjft gEftleeb gaan/ cn 50a niet alleen Ijun goeb öuoröjengeii/ maar daarna oüejal borgen/ en ten laatfte niet ftiainen betalen, föiectoe behoudt Ijet büüöelen en fpelen ; 't jij men Uiint/ 't té muegtbaarbig/ 't jij men betliegt/men uiutteelt Ijd sicOselben/of ben fijnen. Spr. XIII; 11, Goed van ijdelhcicl gekomen, zal verminderd worden. Spr. XXIII: 20, 21, En zij t niet onder de wijnzuipers, noehte onder de vleeschvreters. Want een wijnzuiper en een vraat zullen arm worden.

10. Gezonde bedelaars, 't 5ij ban bent tot beur/ of Ijie^ cn baar bij öc liieïbabigen/ombat 3e niet luejïien luilleu/en al^ 5c taat ljebben/l)et oberbabig bertcren/ en al^oo op l)et ^taect ban een anber leben. 2 Thess. III: 10—12, Zoo iemand niet cn wil werken , dat hij ook niet en ete.

Want wij hooren, dat sommigen onder u ongeregeld wandelen, niet werkende, maar ijdele dingen doende. Doch den zoodanigen bevelen ende vermanen wij door onzen Heere Jezum Christum, dat zij met stilheid werkende , haar eigen brood eten. '

11. ïfooegen tjonben boor bronftaarbj? en babbelaar^/ bie leben ban 't gene/tuaarboor brouli'en en liinberen gebjeft hjben.

12. ^ebonben goeb ^eimelijfi bet bergen/boor ^icl^selben Fjouben/;on' bcj fjiin bept te boen bat be eigenaar ftct uitbe? beftomt. Dcut. XXII: 1—3, Gij zult uwes broeders osse, ofte klein vee niet zien afgedreven ,

ende u van die verbergen ; gij zult ze uwen broeder ganschelijk weder tocstieren. Ende indien uw broeder niet nabij u is, ofte gij hem niet cn kent, zoo zult gij ze binnen in uw huis vergaderen, dat ze bij u zijn, tot dat uw broeder die zoeke, ende gij ze hem wedergevet. Alzoo zult gij ook doen aan zijnen ezel, ende alzoo zult gij doen aan zijne klccdinge, ja alzoo zult gij doen aan al het verlorene uwes broeders, dat van hem verloren zal zijn, ende dat gij gevonden zult hebben; gij zult u niet mogen verbergen.

13. «3cl) 11 uiüe en geleenbe bingcn niet regt gebruiUen ; maar 30a be^

berbcn bat ijet luel ten eerfte niet gtjien Uiorbt/ maar hort baarna Sirft openbaart.

14. llDteeb ^ijn tegen onmagtige fel) ulbeii aren. Siir. XXII: 7, De rijke hecrscht over den arme; cude die ontleent, is des leeners knecht. iDant buor bic liycebfjeib brengt men Ijen luel tot iiUiabc prafttijften/rn self tail men ijalen baar nietjj

XIL. Ten opzigto van de oorzaak. ÜDe bieliertje fpruit uit gierigheid,'i tn o|t-taellie ydj bertaont (a) in be geftalte bc^ Ijarten/ lust tot beel/ bat té in Ijimne oogen fcfjoon/ IjccrlijU en bermaHclijli/ bat moet men yen zaak. te befiomen boor regte of onregte tacgcn. 2 Petri 11:14, Hebbende het herte geoefend in gierigheid, (b) 3En Ijet Ofttiij jagen naar tainfte/ en Ijet bcgcejlgli inljalen; ja al i^ 't op ccnc goebe Uiijie/ bie toclj 5ii' ben goeb blijft; be gierigljeib be^blinbt te ^ien mat reot Degierin-heid bedriegt de wijsheid, 1 Tim. VI : 9, 10, Die rijk willen worden,

vallen in verzoekinge ende in den strik, ende in vele dwaze ende scha-

179

S 2 cle-

I

-ocr page 202-

Van liet Achtste Gebod.

(lelijke begeerlijkheden , welke de menschen doen verzinken in verderf jooi

cnde ondergang. Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, um

tot welke sommigen Inst hebbende , zijn afgedwaald van het geloove,cnde jjcü

hebben haarzelven met vele smerten doorsteken, (c) opcnöaart jidj opö

in t)cr Uasrljoudcn ; 't 50 bat men jrlf synen öoobbjuft rn Ucrfttnift» f]ft

hinge nirt Vian öurfr nemen/of Oat men ccn anöc; niet Ijclpt/in fijnen ijrt

nnoö bcjlpgcn laat/cn.;oo r; taat moet gegcücn tooröen/öat ipftlein oe- nin

noeg/ 't gaat ban 't harre af/ tjoetncl Ijet luat gioots fdjrjnt in dej? Oquot;-'' lt;1

rigaatb^ oogen/en Ijtj e? lang aan bcr.ftt bat tip bat en bat gegeUen aitl

tieefr. ^ot ben liiortel en oersaaft ban biebenje Itan men ooft bceiujen uiai

luiheid, verkwistinge, en anbere soiiben/buben be^melb. III:

Deugden. XIII. De deugden, in dit Gebod geboden, zijn: Uiai

Geregtig- 1. i0crEgtigl)eib lief te fjebben. Spr. XXI: 3, Geregtigheid ende regt sprc

hebben' (locn gt; is bij den Heere uitgelezener dan offer. Mieha VI: 8 , Wateischt cm

de Heere van u, dan regt te doen ? Die

Naarstig- 2. 55aar|'tigï;eib. 2 Thess. III: 12, Dat zij met stilheid werkende, haar Her

heiü. eigen brood eten. iDant (V) af!e0 iis taejftjaam. (b) töob bebeelt naar- endi

ftigljeib. (c) (paar is bc ^egen beé ïjeeren. (Egt;Dor naantigljeib bomt men woo

lot me/ Spr. XIII: 24. Spr. XXII: 39. (d) .ïlèiaalit rijft/Spr. X:4.Spr. XIII: 4. (e)5l!ilr^ balt gemaliftelgft toe en/'t arbeiben tuorfct reu luór. Matig- 3. 4lSatig()eib in fpnje/ b?anft/ ftleebingc. ïit. 11:11, 12, De zalig-heid. niakende genade Gods is verschenen allen mensehen , ende onderwijst ons, dat wij... matiglijk, ende regtvaardiglijk, ende godzaliglijk leven zouden. Miidda- 4. «ÜSilbbabigtjeib/ ban on^c goeüeren Ijet gebreft be? regte armen te

digheid. Viejbiillpn/ opbat 31) fjunne Ijanben niet uitfteften tot anregt. Hebr. I.

XIII: 16, Ende en vergeet der weldadigheid cnde der mededeelzaamheid ben

niet. Want aan zoodanige ofFerhanden heeft God een welbehagen. dom

Verg?,- 5. ©ergenoegbljeib. Hebr. XIII: 5, Uw wandel zij zonder geldgierig- en ;

ileufa beid. Ende zijt vergenoegd met het tegenwoordige. 1 Tim. VI: 6, De god- en 1

zaligheid is een groot gewin met vergenoeginge. b. 8, Als wij voedsel men

ende deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. zen .

Ocmoenc 6. lt;Den fieineenen regel bofgen. Matth. VII : 12, Alle dingen, die gij vciilt;

regel. wilt dat u de menschen zullen doen, doet gij hun ook alzoo. lief/

Afinanin- XIV. Cioint mi tot nselbeii/ legt ii bij be gejegbe beugben en on- bef

g(!- beugben ; Ijoe ftomt f)ft quot;it 5 ©oet ulnc ftiiQten en ftasten open/ aan» ben

fdjoulut nin gelb/ ftleeberen/ luiipfierahen/ Ijuijen/ Ijoben/ lanbenjen; Gij en antluoorbt op bic brage: //tie sijf gij daaraan gekomen? ^oo gij üe» O

bhibt/bat gij e? niet regt jijt aangeftomen/{jerilelt Ijet fttnalijft üer* alle

Inrgcne ; Uiant anbejö moogt gij niet bibben/ Jes. I:1G, 17. 1 Joh. tuij

uitvi. i. 111:20. ^egt gij: ift Ijebbe soa beii geftolen/soube til bat alle? webe:- .^ué

Antw. geben/ ban Uiaa ift een bebelaar. 3:ft antbioorbe: bete? een öebelaar ten

ui vi. 2. ban een bief. Segt gij: ift ;ouOe tot fciianbe ftomen. 3Êlf anttouorDe: biet

Antw. ^aar 5ijn luel biegen/Inaarboor mennet in't berbojgen Ijejftclïen ftan/ Lhc.

50ci.

180

i

-ocr page 203-

Van het Negende Gebod.

lerf joobat be eigenaar [jci: jijne tueec en ebcntuel niet tacet ban

wl, luien Dec ftomt. ^egt git/ iff firnnc 3c riet / öien ift f|Et ontbreemb uuvi. 3.

idc geübe. JBel geeft Ijct aan armen/ boctj niet alji een aalmaefe; maar Antw.

iclj opbat gij cc ban antllagcn tuorbr. 2cgt gt)/ 't ij. in mijne magt niet

ift' ïict toeöejotn te gelien. ^aat tor ben l^rere/ fielnbt ulue jonben/ en

len fjrt fmarte n / bat gij (jet niet tnebej geUen itunt / en joeftt br?30c»

ge- ninge in €lj?ifitu^ bloeb.

lie- dJn toacljt 11 in 't tocftoincnbe boer bic jonbe. IDant (a) bieberije if-

Jen SttDeïjtcrije/sü loocljeiit be boorjicnigÖEib a5obfe. (b) CJet iié afgobecne;

jen inant gil ftelt !jet aoeb tot uUi bertjoutaen/ om baarban te leben/Col. III; 5, Gierigheid is afgodendienst, (c) Ü)ct gcftolene ÜPbe2ft liet eigene;

Inant Hamp;oö ^enbte^ ben bloei! in/Zach. V:4, Ikbrenge den vloek voort,

■egt spreekt de Heere der heirscharen , dat hij kome in het huis des diefs. OEn

scht cm booc bic jon be bclnaaro te 31)11/ Uiapent u met be breeze boo? a3ob/ öie ailed jiet/ en wentelt uwen weg op den Heere; endo vertrouwt op

laar Hem , Hij zal het maken , Ps. XXXVII; 5. Werpt uwe zorge op den Heere,

iar- ende Hij zal u onderhouden, Ps. LV: 23. Zijt vergenoegd met het tegen-

ncn woordigo, Hebr. XHI: 5.

3pr.

i|: KAPITTEL XI.

»ns,

ien. Van het Negende Gebod.

n te

ebr. I. l)ct negenbe 6camp;ob l)eeft ogjigie op be acfttbaacljeib/en ben goc' inhoud,

lieid bi-n naam ban 311 nen naaste. De naam is uitgelezener dan groote rijkdom, Spr. XXII: 1. ©aaröoor be menfdje inftaat om lanb en iJeclie/

irig- en fijnen naaiste goeb te boen; inaarsonbe,: bien i^ bc menfclje onnut/

god- rn luortit 3elf«3 buiten ftaat geb?agt um met ecne aangenaainljeib onbe,:

idsel mrnfct]cn te bealieeren. «jEen üjeiben 3eibe: Indien gij alles morji verliezen , draagt doch bijzonder zorge voor ecu' goeden naam ; want die eenmaal

5 gij verloren zijnde, zijl gijnicl met al. ©e menfclje Ijeeft 3rjnen goeben naam lief/en bc Uirt/bic liefbe cigc|)t/lcc?t ooft ben naam ban sijnen naapte

on- lief te jjeböen/then boor te (taan/en jicl) te luacljten bat men den gaelt;

laii' ben naam 3jjn^ naakten niet ftjenfic. ®it ipl bcinljoub ban bit (öeamp;ob:

jen; Gij en zult geen valsch getuigenisse spreken tegen uwen naaste.

1 be-- Onze naasten 3ijn niet alleen on3e bloeö-bricnöcn en buren; maac

üer» alle ftinberen SCbamg/alle menfcljen bie 01136 Ijnlpe en brienbfcj)a{j/of

Joh. bitj be tjunnc/ sonben ftunncn ban iioobc tjebbcn/ gelijfl bc frV:ere

•De:- 3quot;5 bat leert in öc gclijüenijsfc ban ben man/onber moorbenaar^ Ijanquot;

laar ten bciballen/ bic nocf) ban ern' boarüvjgaanben ^iegter/ nncl) 3!c«

rbe: ^irt; maar ban een brcemöelinn en Samaritaan gcjjolpen Uiieröe/

(tan/ Luc. X:30—37.

50D' ' S3- Ge-

181

-ocr page 204-

Vtiu het Negende Uebod.

Gctuigenissc cene Uerftlaringe/ cn aljoo eene Beftenbinaliiuge Uan Ijet teeï üf Itlualijft geö^ao üan oii3eu naakte. Valscho getuigeniéfc/ alp( tutj eeuc bcjïtlatinge boen tegen öe iaaar^eib bec jafte/ en tegen onje begt; taultgeib/ en ban ig Fjt't gjutnelpicr/ al^ Ij^t gefcfitebt tot nabeei ban onsen naakte. l|icctoc beljooit caff/ al^ ijec getuigeni^fe gefeftiebt uit een' ïitaaben g:oiib/ op eene iiinabe maniece/en met ecu litoaab aagine^ft.

II. Do zonden tegen dit Gebod brengen toij tot beje Ijoafbcn : 1. ©al^ fcfje gctuigcntj3fe. 2. IDecbraatjen ban icmaubs luoo^ben. 3. Jücljtcrftlay. 4. 'Caoteren. 5. ^llet luoojben bebziegen.

1. Valsche getuigenissc lna?Dt begaan in Ijct gengte/ of Buiten (jet»'

jclbc. 3ljn't gecigte Ca) van den regter, toanneei; \\i]/ of uit onöeftluaam»

Ijcib om be safte bear te .yen/ of uit adjteloo^öeib/geen taejfi genoeg boenbe om be 3 a fie tot in ben gronb te fiennen/ of uit menfcSenlJ^ecje/ of uit guiijie tot iemanb/ of uit injigt ban een gefcljcnif/tene Diiregt» baarbige fententie Uelt/^ct regt lireniit/ of een' lie^lieerben braai geeft/ 2 Cbron. XIX: 6, 7, Ende Hij zeide tot de rigteren, ziet wat gij doet, want gij en houdt het gerigte niet den mensche, maar den Heere, endc Hij is bij u in de zake van het gerigte. Nu dan, de verschrikkinge des Heeren zij op ulieden, nemet waar, ende doet het; want bij den Heere onzen God en is geen onregt, nochte aanneminge van personen, nochte ontvanginge van geschenken. Spr. XVH: 15, Wie den godloozen regt-vaardigt, ende den regtvaardigen verdoemt, zijn deu Heere een gruwel, ja die beide, ©at luaj? be jonbe ban ©abib/ bat IjÖ ligtbaarbig/ op bc aanftlagte ban ^iba/ 4ilSepIjiöofEtÖ beroorbeelbe/2 Sam. XVI; 4. 5Cn-bcjtj bebc Jtob/ Inclfje ban sief) .ïegt/ Job XXIX: 16, Het geschil, dat ik niet en wiste, dat onderzocht ik,

00 Van den aanklager, Inannee? {jij iemanb boor Ijet gerigte trcfit cber eene jatte/ bic l)ij tncct of ttugfelt bat niet regt i^/cu bic Ijij met ten gaaulucn abboftaat er joci'it boor te Ijalcn/ gelijft be Sfïobcn met (SiTcrtuUup tegen Jpaulu? meenben tc boen/Hand. XXIV; 1. ^Tegcn luel-lien pautu? sü beie cn jbiare Dcfcfjulbigingen boortfiragten/bic 51) niet fietnijsen ftonben/ Hand. XXV: 7.

(c) Van den gedaagde, toanneej (jij ontTicnt [jetgene lu aar a an Ijij löect fcöulbig te jijn/Vnillcnbe Ijct met pleiten goeb maften/ombat ijij rij Her ig ban 5tjne partijc. ^00 ontBcnbc bc gebaagbe ïiain bat Og luigie luaar 31311 D^atbc,: taa^/ öieu ÖÜ baobgc|lagcn Ijaübe/ Gen. IV; 9.

(dj Van de advokaten , procureurs eu notarissen , al5? 5e paften/ bic 5c toeten/ of Incl bieten fnninen/ bat 3e liluaab cn ontuaar 31311/ am buil gcVahici tuilïe b^agrnbc Ijouben/eenen b^aai of ftlcurtje saeften tc geben/ Jes. V:20, Wee dengenen, die het kwaad goed heeten , ende hét goede kwaad; die duisternisse tot licht stellen, ende het licht tot duisternisse.

(e) Van de getuigen, aIQ 3c 'LDiUengf en luetcnü bal^cfiljeib getuigen/ of ai*i 5e be jafie niet üiei tueten/beselbe naa: bic yatnije/bjE lij'i gun»

ft i get

182

Zonden.

Valscho getuige-nisse in het go-rigto.

-ocr page 205-

Van het Negende Gebod. 183

jet | flight sfjn/ iJocn obcj^dlen/ of lieinjcn/ buftBeïsinnige tóoorbcn cefinm

uij | tien/ of met Uejgaïen of Ucrstoijcten ban omftanbigöcöen/ be taaarlieib

3Egt; $ licjbonftercn. goohanigc ixiaren 3[5cücl| getuigen tegen 4l5abatlj/ 1 Kon. an s XXI: 13. ^oort üiat ^aloma ban sniften seot/ Spr. VI;1G, 19, Deze

ut zesse haat de Heere. Een valsche getuige, die leugenen blaast. Spr. XIX:

-ft. 5, Een valsche getuige en zal niet onsehuldig zijn, ende die leugenen

al* blaast en zal niet ontkomen.

ly. guiten fKt gcrigte Inaröt in ben gemeenen omgang balfcïje getuid

genigfe gegeben op bejfclicibcne manieren/ alg :

et* III. 2. Verdraaijen van iemands woorden; bit ocKi)'Cöt aï«j men biel Buiten

m» iemanbj» taoorben berljaalt/ maar bcor iet«S er af te laten/ of e? iet^ serisquot;

icg amp;ij te boen/ban bE3elbe een' anberen jin maaftt. ^iet bit/Matth. XXVI: verfraai-

5e/ Cl. lt;Of men be tooocben jelbe berljaalt/ maar be^eïbe in een' ge-J0n

gtï Ijeel aubrren jin/banbe furefter beoogbe/buibt. ©it tiias be ftjeeftban

ft/ ben buibel/ Matth. IV: 6. Of alsS men be^elfbe taoorben en paften bcr«

et, öaalt/ maar met anbere omftanbigljeben ban tijb/ ban pïaatfen/ ban

ide jaften/luaarop jij te pa^fe ïtbiamen/met anbere ftem en gesten/luaa?»

les boot be jjoorber be saüe anbejé opbat/ ban 3c ban ben eejften fp^elie?

ere gefproften biaren; jiet bit/Spr. IV : 24 , Doet de verkeerdheid des monds

hte van u weg; ende de verdraaidheid der lippen doet verre van u.

igt- IV. 3. Achterklap, töeene 5onbe i^oci onber alle faorten ban Achter-

el , nienfctjen/ ban besc bemjnige flange/ bejftorenbe be breebjame ^amen» apquot;

be lebinge be? menfclien/en be eere ban fijnen naakte, l^rj luarbt begaan:

Cn- 1. Van den spreker: (a) alamen ontaare bingen/leugenen/in't afbie» Van den

dat jen ban fijnen naaéte jegt/gelijft ^otip^a?? Ijui^bjoubJe ban 3Ba5cpli/sprc or'

Gen. XXXIX : 17. ^aul^ ftnecïjten ban ©abib/ 1 Sam. XXIV: 10. Slib^

clït falom ban 5ijnen babe?/2 Sam. XV: 2.

net (b) 2lil^ men onseftete bingen/bie men maar ban F)ooren jeggen Ijeeft/

net cn bie men niet tneet of Inaar jtin of niet/bejljaalt; af men biel baar»

iel- bij boegt/ilt toete Ijet niet/'t i^ mij ge^egb/ ift ^oube mijnen man biel

'.iet bunnen noemen/300 ig; liet tod) ietg bat niet tot eere ban sijnen naakte öient/en maar bebbiaam i^ om een' btaaben inb?uft ban 3ijncn naakte

1)1) te geben/Exod. XXIII: 1, Gij en zult geen valsch geruchte opnemen.

Ijjj (e) men fufpicie en bejniocben Ijeeft/ bat iemanb bit of bat ge-

jU' baan Ijeeft/ cn men bettelt öie fufpicie. (öelijft be bojflen tegen fuin»

nen ftoning ffannn ban ©abib beben/ 2 Sam. X: 3.

c 3e (d) %iB men toare fouten ban 3ijnen naakte bejtclt/'t 31) bat 3e be?»

mil üaioen Inaren/'t 3ij bat 3e alle man bicet; taant men toont baannebe

en/ 30quot; oenqegen/ bat liij bien mi^flag begaan Ijeeft/ en men maabt ben

ede fcljulbige op nieubi t)a te lijft. (Of men baar ban bij 3egt/ 't moeit mij/

sse. al«ü Ijet 300 niet biap/ ift sonbe Ijet niet 3egocn/ift üibbe u/3egt Ijet todj

ca/ quot;iet bicbejum; en of men 3ijne beugben be?[)aalt/ en men boegt e? ban

uu» reu maar bij/bat bejontfcljulbigt beu acljte?ftlappe? niet; maar boet ben

igöt aclj'

-ocr page 206-

184 Van het Negende Gebod.

artjtP^Tiïajj te Bete^ Ingaan. Spr. XXVI: 22, Dc woorden des oorblazers zijn als dergenen 7 die geslagen zijn , ende die dalen in 't binnenste des buiks.

(©oclj Qie^toc fieljoojt niet/al*? men be op5iene?jS öe? gemeente be fie» gane e?gc2ni?ffn ban femanb Beftenb maaftt/ bat ij? uit iiefbe en naar Ijet OeUel bejJ ï|eeren 3ejué/Matth. XVIII: 16. (öaft beljoojt Ijiej niet tDE/alj? icmanb in pcryftel i^/om ban een onbeugenbe fieb^ogen te taar» ben/'t3ij bienptboben/ 't jij in een anbe? grlial/'tjtj men naa? tietge» bjag ban 500 eenen gebraaab Inorbt/ 't 5$ bat men r? niet naar gebraagb tao^bt/ en men sefte^ Inert bat iemanb ontjouVn i§/ en men Inaa^fcfjulnt ban iemanb boor 500 eenen; Inant bat i^ Iiefbe/ bie in bat gebal niet anbej? ftan geoefenb toojben/ban boo^ Ijet ontbclilienban eenen ontjoulnc.

(ej iOc afOtejlilap lenrbt oaft begaan/ai^ men maar b?aagr/öebt gij bat Uiel geljoorb ban bie? al^ men eenen giootcn opljef maaftt/ ^onbe? iet^ te noemen/ al^of e? taat gjootö taa^/ en onbe^tupfcöen jegc men/ ift jegge ntet^. (Of al^ men met jijne gegten toont/ bat men jullf eenen be^acljt/ en op ijem ïtlnaab be^moeben lieeft. oDf al^ men ban be:rc en ban te? jtjbe ictö behaalt/ öat tae! in jidfoelbc geen fttnaab i$/ maar ebenUicl beftlnaani itf om nabenften te bejtueldien/ boor beje of gene fluttrebe. 3In fumma/ bat 13 adjtejdlap/ alé men ietj? 5egt ban 3tjnen naakte/bat Befttaaam ig om (jein min geatljt/of min geliefb tc maften/of get gefcfjiebt met toeleg/ uit Boopljetb/ Ijaat/ of nijbigticib; ban of F)et gefc^iebt uit onbebacIjtsaamOeib/of uit enftele pjaatjucljt; be jonbe i^ baar/ baar iö geBpeft aan liefde/ en cenc ftille tegenftan* tfnge tegen sijnen naakte in Ijet Ijarte.

Van den 2. Van den hoorder tnorbt be acljtejftfap Begaan: Ca)aI^ men in 51311 hoorder. jja?te {jef,aEfftl fjceft/ bat 3ijn naakte 30a afgefcljilbejb Ino^öt/ en met Be« geejte tacliii^re^t. (b) Sl'Ié men uit nieutaggierlgïicib oceafie g^eft/bat een anbej opfilappe. (c) SEIS men met gjimlagcljcn/ toeftniftUen/ met ei! \sat3egt gij/Ijet mogelijft/ben acljtejftlappej gaanbeljoubt/of om al mee? te Ijooren/ of ombat men brn acl)tr?filappej alteen niet burft laten pjaten/Bij3onbr? aléljij ban eenigaagten i^. (d)5Cl^men toelniet fp;eeftt/ maar fliil stoggt/ en ben acljtepftlappe? stjnen gang laat gaan/ baar men Ijem mettaoojben of gepten moepte fluiten. Spr. XXV: 23, Denoorden-wind verdrijft den regen ; ende een vergramd aangezigte de verborgene tonge. Aimanin- V. tpe3c 3onbe i^ bc grmeenfte onöe? alle foorten ban menfdjen/ en ge- nogtan^ fclj?ifi!ie!(jft en buibel^clj; baarom/ opbat ern iegelijft baar eenen affcljjiii ban IjrBöe/ 30a mejftt besc 3aftrn aan:

1. a?(j 3elbcn sonbt niet gaarne Ijeüüen/ bat iemanb 300 ban u adj* tejlilapte/ baarom moet cifl Ijet ban ban anberen niet boen. Matth.VII: 12, Alle dingen dan , die gij wilt dat u de menschen zouden doen, doet gij hun ook alzoo. l)aar ié Bij (Pab een oojbeel ban bejgelbinge/ 300 gg adjtejftlapt ban een'anbc?/3aa3aï een anbe? ban u ad)tc?ftlappen. Luc. VI: 37, En oordeelt niet, ende gij en zult niet geoordeeld worden.

2

Bet

a

0

16,

4

Job

ger

is 1

He?

F

gu

kla

É

vak

bro

7

XV

en

5,

blai

UW(

zal

\

a dj

5en

too

3e

(

fen

fioi

€li ft in

tdi 300

ftto

fjOL

ges

CX

der

d)e

«(in

3fg

2.

-ocr page 207-

Van het Negende Gebod.

2. öij Berooft utDcn naakten Uan fiet alle?öiEramp;aat|tc. Prcd. VII: 1,

Beter is een goede narae, dan goede olie.

3. De Önagile ï©rtgcbe; bE^triebt t)ft üifl uitb^urificlijft/ Lev. XIX: 16, Gij en zult niet wandelen als een achterklapper onder uwe volken.

4. 't 3)3 fict eigen ban öen öuibcl/öic achtc^ftlapte ban Soö/ Job 1:11. «Sn boet üat ban öc gobjaiigen/ Openb. XII: 10. Dc verklager onzer broederen, die haar vcrklaagdo voor onzen God dag ende nacht, is nedergeworpen; Ijtj Flitst aan tot adjte^fUay/be biiibcl sit ben fp:e-lie^ oy be tonge/ en ben Ijoorbe,: in Ijet ooce.

5. 't eetiE janbe ban be alle;boosR:e tijben/ taannec? men alfe?quot; gnibielrjftgt sonbe 51)11. 2 Tim. 111:3, De menschen zullen zijn... achterklappers.

6. 43ob Ijaat se/Spr. VI: 16, 17, 19, Deze zesse haat de Heere. Een valsche tonge. Een valsch getuige, die leugenen blaast, ende die tusschen broederen krakeelen inwerpt.

7. 43ob fluit 5e Duiten Den Ijemel/ al^ blijftt uit l)Et: contrarie. Ps. XV: 3 , Die met zijne tonge niet achterklapt, zijnen medgezelle geen kwaad en doet; ende geene smaadreden opneemt tegen zijnen naaste. Spr. XIX: 5 , Een valsch getuige en zal niet onschuldig zijn , ende die leugenen blaast en zal niet ontkomen. Ps. L: 20, 21 , Gij zit, Gij spreekt tegen uwen broeder, tegen den zone uwer moeder geeft gij lasteringen uit. Ik zal u straffen, ende zal het ordentlijk voor uwe oogen stellen.

VI. 4. IDc biejbe soube tjie? berbobeii/ lasteren. 'ilCagteren \p ban Lasteren, acötejliïappen baarin onbejfcamp;eiben/bat fjec eenc gcfcf)iebt in't afbie=

Sen ban sonen naapte/acljte? ben rugge/en Ijet anbej in sijne tegen-Uioorbigljeib/en belDijle baarin mee? ftuutigljeib en booijfjeib ié/300 is 5e in bien opsigte 500 beef te gnitoelsjftfj.

(a) ©it grfcijicbt fomtijbsin tooebenben toojn. Soo bebe ^iinef nef» fen^ ©abib/ 2 Sam. XVI: 7 , 8. (b) sJl5et fpotten/ iemanb bao: ben geü f)auben/en al fpottenbe allejlei ftbiaab bejtoijten/gelijft be Sinberen aan Clisa beoen/2 Kon. 11:23, 24. (c) Al^ct fcljamp-fcljeiitcn/biooge boli»

ïiingen toeftljieten/fetjoten onbejtuate,? te geben/bat op eene bebeft-teljjlie bnjse iemanb^ iets ftluaab^/ als ban tjcui begaan/ tne te bnlnen/

Soebat be anbere geen bat op Ijem Ijeeft; ban meent men sidj biel ge^

iitaeten te Ijeböen/men bc^inaaln sicl) baarin/en beitelt ijet anberen f|oc men bien baac geljab ïjeeft. ©at noemt ©abib eetie tonge alleen geslepen scheermes , Ps. LU: 4. Zijne tonge scherpen als eene slange , Ps. CXL: 4. Eene bedriegelijke tonge... scherpe pijlen eens magtigen, mitsgaders gloeijende jenever-kolen , Ps. €XX:3, 4. (d) .il^et liet gelaat/lag» cljen/ben moiib trefiffen/ lippen uitftrften/ben Hop Ccüubben/gelijfï be SÜoben tegen Cftjigtusf beben/Ps. XXII: 8. Matth. XXVII: 39. ©an beje 3c9t Jjaionui/ Spr. XIX: 29, Gerigten zijn voor dc sjiotters bereid. vJ5n i^auUijS fluit be laütejaar^ buiten ben ijemel/ 1 Oor. VI : 10. (ï5n II. quot; 2Clt;i Dl)

185

-ocr page 208-

Vau het Negende Gebod.

gij bejbiEbt beu oubjalitjen met sniften om te jjaan/ 1 Cor. V: 11. Liegen. VIL 5. ©e bjjföc ^oube liegen, üiericu tegen be Vuaajfjeib met tneten/ of al^ men 't ftonbe toeten / rc fpielicn. tDaat 5511 iengenen : (a) am te fcfjaben/ om een' anöe? nabeeï te boen in cere of goeb. (b) (©in anberen met leugenachtige lievteKingen te bejmaften/Hos. VII:3, Zij verblijden de vorsten met bare Iengenen. (c) (Om baarboor eenige onecre/ fdjabe/ of ftjaffen af te taenben/ of ban sfcfiselben/ of ban 5ij^ «en naakte/ of jicij^dbrn of anberen baarboor ccnig boorbrel te boen/ 'r jij in be fiaopmanfcftap/of in anbere occafiën/geltjft (öcfiafi bebe/en baarobej met mclaatgcljf)Eib geilagen luie^be/ 2 Kon. V: 25. goo beben be broeb-broutecn ban dEgiipte/bic ban ben J^eerc gesegenb toiejben/ ombat 5e goeb aan ïC^raël beben; maarniet om be leugen/Exod. 1:19. (tl) ilit getnoonte/ baar 51)11 giet-leugenaarj? / bie fttnaltjft fyreften/ of 3n liegen ^onbe? noob/ soiibe? acVjtcröenften/ombat f)un yarte ban be Vuaarljeib i$ be^breemb/en 31) Uiat g?aot? Inillen fcijijnen/al^ bie beel toeten/ en gjoote bingen gebaan Rebben.

Afman in- aDm afiiefcfjjiiit te toorben ban liegen / 30a toeet: 1. (Pat s3ob 500 ge- bifitaijl? l)ct liegen bt^Diebf. Eph. IV: 25 , Daarom legget af de leugen, ende spreket de waarheid een iegelijk met zijnen naaste. Col. III; 9, En liegt niet tegen malkanderen. 2, 't ^ een gjutocl boo^ lt;J?ob. Spr. XII: 22, Valscbe lippen zijn den Heere een gruwel. 3. 't 35^ baibelji taejft/ Joh. VIII: 44, Wanneer hij [de duivel] leugen spreekt, zoo spreekt hij nit zijn eigen; want hij is een leugenaar, ende een vader derzelve leugen. 1 Kon. XXII: 22, Ik zal uitgaan , ende een leugengeest zijn in den mond aller zijner Propheten. 4. ®e leugenaar^ toorben al rapl geftenb/ en 51) ^rjn in bcjac{)tinge bi) iebe^een. 5. (lïob |l?aft 3e tijbelfjli en eeu» toig. SCnaniaé en ^apyljira toierben om be leugen op ftaauben boet met ben boob geftjaft/ Hand. V;2, 3. Siet colt/ Ps. V:7,Gij zult de leugensprekers verdoen. Openb. XXI: 8, Allen den leugenaars is haar deel in den poel, die daar brandt van vuur en sulpher, hetwelk is de tweede dood. Hctwoor- VIII. G. Met woorden of gelaat bedriegen, ©an Ijet bebjiegen om toing't driegen. ^ Öct acljtjlc (jpebob BcfproSc». ^iïQaac Ijie? Homt get öebjiegen te paffe/ boor 300 beel Ijet tegen be toaarijcib ij/ en bc toootben en ge^ ten niet obepeenftomen met Ijet Ijatte; bitquot; gefcljiebt (a) met veinzen; 300 beinjbe ïiai'n/ t)ij bijtoonbe bricnbfcljap om 51jr.cn b^oebe? $l'bel te booben/Gen. VI: 8. Soo beinsben Simeon en Écbi neffeng Reiner cn ^idjcm/ Gen. XXXIV: 14, 2G. Cn Stüfalom ucffenji jflnen öjoe» bej SCinnon/ 2 Sam. XIII: 26—29. (b) JU et vleijen iemanb prijsen om tjem te bangen en te beri'tjififten, • ^oo beben óe ^IjaiijCë.i neffen^ Cftjigtug/ Mal tb. XXII. 10—17. giet Ijie^ban/ Ps. Xil: 3, Zij spreken valscbheid, een ieder met zijnen naaste, met vleijende lippen; zij spreken met een dubbel herte. ïiuunrnCe jeif^ {juaiie Ijarten boot uien trjiï / en bc ijacrj-tcgtcn bjengeu tol ijunne tooorben / alpof 39 Ijet

meen»

186

-ocr page 209-

Van liet Negende Gebod.

inecnben/ baar toclj F|et Dogmerft cn i3c ora!1b öc^ fjartcn ftluaabaac-big tegen bejelbei^. Biertoe öeQoort het te hoog- verheffen ban ieinanb/

Din öem tc lage? nee? te tuerpen/of boar be berljcffinge fijnen naakte ojj te öfasen/ opbat t'Ü 3ijne btoaasljeib openliare. Cc) IIct aequivoca-tiën, jingöerioubcnt^fcn/ cm stjnen naaste te mislciben/ en Ijem o:i,ie tooorben anber^ te boen opuatten / ban men Ijct Ijeimeïijft met een braai meent, l^icrban ifi gcfproftcn in bc^be a5cfio£i.

gjn bit öebriegen ftomen lierfctjeibene jonben te ^amen/en baarcnn te gtiiUicIijfie? in be oogen a5obs en ber menfcfjen. (a) iDit beramp;iebt be J^eere biel fcïjerpelijft. Lev. XIX: 13, Gij en zult uwen naaste niet be-driegelijk verdrukken, (b) ©e bleijejé ^nüen openbaar en te fcljanbe bomen. Spr. XXVII: 14, Die zijnen vriend zegent met luider stemme, zich des morgens vroeg opmakende, 't zal hem tot eenen vloek gerekend worden. Cc) ©e b(etje:s sullen f|et onröeeï niet ontïoopen/be Ijcillgen bibben tegen t)en. Ps. XII: 4 , De Ileere snijde af alle vleijende lippen, (d) lt;0oQ fpreeftt Ijet Inee uit ober be geUcinsben. Cn bat bid jebenmaal in één fiapittel. Matth. XXIII: 13—29, Wee n, gij geveinsden.

IX. 't S*» niet genoeg be beramp;oöene jonben te laten/maar ïjet lt;J3e-Deugden. Bob eijscljt be tegenobejliggenbe deugden te boen. vpese sijn :

1. Den goeden naam van zijnen naaste met al zijn vermogen voor te Goeden staan, Ijem in eere en aanjien te Brengen en te Ijonben/ 50a beel voorstaan, be biaarljeib lijben ïtan ; ijerft 0!) fouten/ bie te Bebefiften/bie niet op

te Dalen/ boclj niet ontbennen/ Inant bat joube liegen sijn ; maar baar»

ban te jbiijgen/ en be opljalejs ban jijne fouten/ biegensi adjtejblap/ te Bcft?affen; boclj niet 500/ bat men met ïjet Bejljaffen jijne fouten ba^t|ïeïle. Eoo ftonb ^Jonatfian ©aliibé cere boor/en fp?afi goeb ban F)cm/1 Sam. XIX: 4. 1 Cor. XIII; 4, De liefde is langmoedig, zij is goedertieren ; do liefde is niet afgunstig, de liefde en handelt niet ligtvaar-diglijk. b. 5, Zij en handelt niet ongesehiktelijk, zij en zoekt haarzelvc niet. b. 6, Zij en verhlijdet haar niet in de ongeregtigheid, maarzij verblijdt haar in de waarheid, b. 7 , Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle diugen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen.

2. De waarheid liefhebben. ^Snbien Ijet fiarte in be Uiaarljeib ij?/ cn Wiurheid bie lief Ijccft/50a 53I bat Ijarte be biaarljeib opgeben/ en be meiifcf)e{(1i^hobquot; 5al boor be leugen 6etaaa?b 3tjn/'t3tj bat fjet mcöe af tegen i^/'t ?!)

bat be menfclje on^ goeb of bfjanbig iö. Zach. VIII: 19, Hebt dan de waarheid ende den vrede lief.

3. De waarheid spreken, be taaajljeib bao?ftaan/be? bJaarFjeib getui» waarheid geui^fe geben in alle gcïegenljeib/'t 51) fiet oné of cn;en naakte raafit.sprc L'n' Zadi. VIII: 16, Spreekt de waarheid een iegelijk met zijnen naaste, oordeelt de waarheid. Eph.IV : 25 , Daarom legget af de leugen, ende spreekt

de waarheid, een iegelijk met zijnen naaste. Phil. IV: 8, Voorts broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat regtvaardig is, al

JCa 2 ' wat

187

-ocr page 210-

1(S8 Van liet Negende Gebod.

wat rein is, al wat lieflijk is, al wat wel luidt, zoo daar ceuigc deugd is, en zoo daar eenige lof is, datzelve bedenkt.

X. i©aiit (a) djoiï ij? een ^ab öei tnaarheiö/Jes. LXV: 16. (33ob Ijceft Ui?r tot Uinarfjcib in't fiimienjle/Ps. LI: 8. (öoö? oogen jien naar Uiaat» Tjeid/ Jer. V: 3. (b) 3p)e bc? taaaröeib en öie be taaacj)eib

fpcefien/ jijn ocacamp;t 6rj iebe^ecn/ cn jijn in ftaat otn tot fieraab bet ïxejfte/En tot nut ban anbeten tesijn. (c) iDesulften IjEamp;öen altflbeen lieg en fiiï oemoeb/ jij Uree^en niet adjte^fjaalb te tuorben in gunnc tooorben/ in ne^bjaagen tian tooojben/ in adjtejftlap/ in ïa^tecen/ in üleijen/ in gcbEin^bljeib/ af fïui^tcjt ban be een tcpen ben anbe?/ Iji) irclit Ijet jic!) niet aan/al fcijimpt men op t)etn/ï)ij ip! öebaarb; taant Sjjne confcientie öijt fjem niet/ al flaat men tegen ftem op/ Fin ftaat blanfi/ÖÖ i^ b^tjmoebig alé een jonge leenta/Spr. XXVIII :1. (d)ii5ob 5al met bejuliien jijn en Fien f)E!PEn / en Ijini licljt boen boartlïamen ató op ben mibbag; en bie in geloobe/ter eeteban J5ob/naar sgnetaet/ fpreamp;en en tjanbelen/bie jijn taare leben ban be ïie?iie/en boor bie ig be 5a(igfirib; taant 't iö een blijft ban ljumie genabe. Ps. XV; 1—3, Heere, Wie zal verkeeren in uwe tente, wie zal wouen op den berg uwer heiligheid ? Die opregt wandelt, ende geregtigheid werkt, ende die met zijn herte de waarheid spreekt. Die met zijne tonge niet achterklapt, zijnen medgezellen geen kwaad en doet, ende geene smaadreden opneemt tegen zijnen naaste.

Jicweeg-reduneu.

Middciün. XI. ©ie Itijjt Ijeeft 50a te fp^efien en 50a te boen/ en 300 te Ijanbe-len neffenj? jtjnen naakte. (^a)ï©ie legge af be eejgiertgljeib cn be'jelö-gierigöeib/bie jij be^loocfjenb aan fjet aarbfcöe / taant uit bic QEftalte ftomen gemecnlijft bc 5011 ben tegen bit (JScöob boort, (b) ©ic 51J op Sjjnc (joebe/taant ög fteeft f)et jaab ban be jonben tegen bit ;!3eiiab in 5tjn fjarte/en jjg jij bebac^tsaam in jijn fp^eftcn/cn üellc alti)b be al» taetcnbljeib (Sobglioor jijne oogen/cn bc?eenige iijn Ijartc tot be brecje 45ab£. Spr. XV: 28, Het herte der regtvaardigen bedenkt zich om te antwoorden. Soo bebe ©abiö/ Ps. XXXIX: 2, Ikzeide: ik zal mijne wegen bewaren, dat ik niet en zondige met mijne tonge, ik zal mijne tonge met een'breidel bewaren, (c) ©ie jij geburig lotJ^ob ürbbenbc met ©abib/ Ps. XIX:15, Laat de redenen mijns monds , endede overdenkingen mijns herten welbehagelijk zijn voor uw aangezigte. Ps. CXLI: 3, Hcere ! zet cene wacht voor mijnen mond, bewaar de deure mijner lippen.

KA-

-ocr page 211-

Van het Tiende Gebod.

KAPITTEL XII.

Van liet Tiende Gebod.

I. In alle volmaaktheid hebbe ik een einde gezien. Maar uw Gebod is ze or pit Gebod wijd, 3B0t ©abiö/Ps. CXIX : 96. IDijb ban öcg?ip jtjn alle geöoöEn/

maai: insonöejljeiö coït bit (STimtie. i©i)ti jijn 5e (a) ten o^igtE ban öe boorlrc^pen/ cn be taftften öie utt ben )T:am ^iclj berfprciben. (b) (Cen opsigtE ban ben ern^r en bucigfidö/ met Vuellfe Ijet taetft moet bertigt tnoröen. (c) (SCen opsiote ban be gee^telijftE maniere/namelgft/lieföe/

breese/ gcl)oor5aamljEib/ op taelbE alle^ uitgEboe?b moet Vnotben. Cen onörfteejöE let öiet'niet op/ en meent bat §« iiiitaenbige boen en laten genoeg i^/ en fommigen laten sicfj boorflaan bat 5E aliE^ ö^öbEn onbejljouben/ met ben iongelhig/Matth. XIX: 20. ©ele bEfteejben fier»

oogen baar 500 jee? niet op/tot bat 5e jiEn bat je taEinig stEn/enbie baarin beginnEn ie jien/ luggen fiegeEjtc naar meer licljt/ en öibben/ Ps. CXIX: 18 , Ontdekt mijne oogen, dat ik aanschouwe de wonderen van uwe wet. ©elen ftellen jict) be JBet biEl boor al^ een fpiegel/ om Dunne mi^maalitljeib öaarin te sien/en öquot;quot; ï^bEn baarnaar tE bEftie» ren; maar ban ljct(ï£ienbe (jjeöab ijSbjeinig benni^fe/F)Et toorbt boor-gaan^ obejgeflagen/ baar f)et tocö een ban bie a3eboben i^/ tegen tneïfte men incest sonbigt/öaarom i«S [jet noobsaftelijft ooft bit in be^elf^reg'

ten jin open te leggen/ en be regte befcöoutner jal fclj?iUfien boor jicïj Selben/ niet ftebbenöe gebieten bat f)ij geburig jonbigbe.

II. ©e Papisten en Luterscben maften ban bit eene lt;Cgt;eöob tbiee/ 't Do zake ia toelfts Unj boben QeDben üieberlegb. ^aulu^ noemt fjet/ Rom. VII: 7,

met een Inoojb begeerlijkheid. IDe begeerlijftamp;eib in op^igte ban be 011-reinigljeib cn onregrbaarbigljeib/ behoort tot j)et jebenbe en acfitjle tifrt-bob; maar Ijler taorbt ban be begeejljjftDdb gefproften jonbe? bie op^

Sigren. 13e menfclje sicljjelben niet genoegzaam ; jjg ftan sicljjelben met jicljïelben niet be^genoEgen; Ijij iff een lebig bat/ maar befibJaam om taat te ftunnen ontbangen/gtj moEt jijne bErbullingE boor ban bui' ten aanftomenbe jaften gebben/joo naar be jiel al^ naar 't ligcfjaam/

ï(»j moet fpijje/ ö^anft/ ïucljt/ licht Ijebben/ jal ï)et ligcfiaam toet jgn.

.4i5aar be ^iele moet {jij iet^ gee^telgftp/cn iet^ oneinbig^ JjEBöen/bat 43ob 5Elf/ jal jtjnE oiiEinbigE begeerte berjabigb jijn.

0in berbulb te toorben Ijeeft (!5ob IjEiquot; een' treft en begeejte inge»

icljapen/ bie/ in sictjjelben aangeme^ftt/ eenE bolmaafttöeib i|/ En 300 lange be menfefje in ben ftaat ban bolmaafttljEib tna^/ ging bie begeerte naar be regte boortoerpen op eene regte maniere. A^aar te jiele ging sijnc begeerte alleen uit naar (öob/om in 5ijne geraEEiifcljaiJ geburig berja»

bigb en bennaaftt te jijn/ en naar ben ligcljamc tot Datgene/ bat (jtt

2Ca 3 ban

189

-ocr page 212-

Van bet Tiende Gebod.

ban nootiEn Qabbc. siclefpijsc lua^ te been ben luülc ban ^ijn' 30a-

üer/ Joh. IV; 34. €nbe naar ben ligcljame ftabbc öil üegcejtc naar liacDa^ melijftc fpij^ecn b?anfi; t)Ein Ijongcrbc/lilatth, IV: 2. ï^ij fjabbe borgt/ Job. XIX: 28.

jEBaar nabat be menfcQe gejoiibisb Ijerft/ jca öhjft be begeerte biel/ maar 51) berbjaaib en öebojben/ ^oo ten opjigte ban be maniere/ al^ ten oyjigte ban be boorlnerpen. I^ij Ijeeft geen lujit aan lt;i3ob/ en baaroin jtrefit jijne begeerte 5iclj naar ^ob/ al# 'jet bc?gcnoegen sijner sieïe/ niet uit; maar jijn treft i# naar be aarbe/om baannebc 30quot;^ geefïte-Ipe jielc te berjabigen/ en naar ben ligcljame geeft öö onmatige be» geerten tot Ijet betarneïijfie/ en fljebt siclj ooit uit neffenj? betüobene boortoejpen. ^5it i# be sonbe in bit 43eöab berboben.

III. (De natuurlijfie menfeften/ en be ^api^ten mcenen/ bat begeer-ïpïieib/ al# 5c niet liergeselfcljapt met onreiniggeib of onregtbaar» bigfeib/ en met boornemen om bie te beb?gben/ en met oberleg ban mibbelen om baartoe te bomen/en alsoo met ben luiile niet toegeftemb toorbt/ maar alleen i# een lu#t tot eene jafie/ Ijabbe ift bit of bat/ 011» bergeftelb sflnbe boor regte mibbelen/ geene sonbe i§.

JiBaar 1. bit «Bebob self ineberlegt Ijcn/ taant betanle be begeerlijft» fieib tot stjnp naakten öuigbroutae in onreinigljeib/ en be bcgse?lör5f)Eib tot 5ijn# naakten goeb in onregtbaarbiggeib/tot ö^t jebcnbe en acljtfie (öebob beljooreii/ en be ï©et in bit 43ebab ebentael eene begee?ltjftijeib be?biebt/en baar geene anbere öegeejlijblieib ober i#/neffené ^ijn naakten totjf/ f)ui# of goeb/ alp eene begeejlijliljcib jonber bejbobene mib» beien/ al# eene begce^lijftljeib baar be taille niet in toejtemt/bctoijle {jet jijn# naa#ten al#nog i#/en (jij bie boor tegentaoorbig niet tjeüüen mag; 300 i# ban bic begeejlijftljeiö jonbe.

2. ^e SCpoatel segt uitb?ufifielp bat be begecjlijftljeib jonbe 1#. Eom. VII: 7 , Want' ook en hadde ik de begeerlijkheid niet geweten, (zoude te zijn) indien de wet nieten zeide: gij en zult niet hegeeren. ïjij tai#te tael bat öegeejltjïtïiBib tot obejfpel en bielierije jonbig taa#/ taant bat i# uit üe nature befienb; maar Ijij fpreefit bah eene begee?lpï)eib/bie boor be nature/ en 500 boo? Fjem in be nature jijnbe/ bekborgen taa#; b^e# fpjeeftt gij ban be fiegeejltjftïjcib jonbe? bie opsigten/^onbe? toeftemminge ban ben taille/ taelfte begeejlijftFieib (jij ebentael niet Ijeüöen mogte/ombat Ijet jijn# naa#ten taijf of goeb taa#/ en baarom ooft niet begecren mogre/ en alleen maar taa# eene l)ajt#togt: Ijabbe ift biebjouta/ljabbe ift bat !)iii#; en bij bet2» filaa?tbat bie fiegecjtejonbe ip. Jaik en kende de zonde niet dan door de wet.

3. ^e begeejftjftfjeiö 6?engt be jonbe uit jicQ^elben boo^t/ee?#t i# Ijet enftele begeejïijftljeib/ maar bie opftomenbe/ treftt 5e ben menfefje ber» be? af/ en bejloftt lytm/ en bie gaat ban al boort tot (jet beb?ijben ban be jonbe; bat nu be jonbe Daan i#5elbe ^onbe; taant een gocbeöoom Ban geene fttaabe bjuebt boortbjengen. git bit/ Jac. 1:14, Maar een

ieti-e-

190

Schoon

zonder

onregt-

vaardig-

lieid en

toestem-

ininge

van den

wille.

Bewjjs 1.

Bewijs2,

Bewijs 3.

-ocr page 213-

Van het Tiende Gebod. 191

iegelijk wordt verzocht , als hij van zijne eigene begeerlijkheid afgetrokken ende verlokt wordt. vs. 15, Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende, baart zonde, ende de zonde voleindigd zijnde baart den dood.

IV. De zonden in dit Gebod verboden zijn deze: Zonden.

1. De wangestalte lian jiel eu iigdjaam/ öc E^outie öejtaanbe in get Wange-gemia ban ijet ïtcclb aI5ob^/Eii [(et ijEÖfien ban ijEt öeeïö öuibelg;atalt0-de ziele mi^t Ijet Uiare Hcfjt/UefbE/Icben/bjEbe/IjEiligljEiö/ja ijpoö 5el«

ben; i$ in be biiistEjnigfr/öoab/ Ijaat/onni^t/ buiiigQeib. Cn Öet lig®

c'jaam ineen fttaaab teniperainent/Inaarbaoj jjet aneclei unotbent^

lijfte bcturgingen öeeft/ cn baavbooc be jiele tat al(e?(ci bEgeejIijftljeben aanzet. (Deje luangE^aftc i^ öe fonteine ban allebei sonbige bEÏLiegingEii.

2. De onvergenoegdheid obEC ben tegentaoojbigen flaat/ bie jicjj ber» Onverge-toont (a) in be JimlenbE tjolligFjeib/en {jet g?ctig gapen naar ietj* bat £°?|d' Öet niet tjeefr. (b) 3In be ongeiiistljeib/gemelijii^eib en taoelinge bep K' Öarten/oinbat Ijet nier fjeeft bat be^genoegen fian/ a( i*« Ijet niet getejmi»

neerb cf bepaalb tot bit of bat/alleen 't Itiilbe luat Ijeüben. (e) 31!n bEn uitgaanben luet en begeerte tot iet^ bat [jet Ijarte fcötjnt te sullen hunnen bejinaikn/ljabbe ift bie bjoulu/bie mijn naakte Ijeeft/af bie man/ban joube ift gelulifiig 5(311; ijabbe ift bat tjui^/bien tuin/ bat lanb/bat paa^b/ bie ftae/

fcjjoan men 3e niet begeeft op eene anbetainelijfte Unjse; Ijabbe ift een anbe? beroep/tuag ift in bien ftaat/in bat ambt/Tjabbe ift 500 beel gelb/ fcjjoan f|Et geen cp^igte op sgn' naakte Ijeeft. iDu^ i^ fjö alö eene boo^tgebjebene jee/

bie niet nipten ftan/ Iniej Inateren fltjften niobbe? optoe?pen/Jes. LVII:20.

3. De tegenheid. (De taee^jin tegen alle goeb/ en Ijet fmoren ban be Be» weerzin toegingen beg ï}. Q?eepte^/Éph. IV : 30. dVtêoequot;

4. De woestheid des harten, sonbej banb te stjn/aï£ Een toiïb bie^/een woest-Belial jönbe? juft te jijn. lieid-

5. Vermaak in zonden, 500 ban anberen/ abS in ïjet ÖEjbEnften ban jijne vermaak eigen te boren bebjebene jonben. inzonden.

V. 6. De ij delheid der gedachten, maïenbe niet op jaften/op taelfte men IJdelheid ; toeleg Ijeeft om te boen/taant öatöeljoojt tot anbere geboben ; maar bie ^hitn

men niet toil boen/maar alleen benften/om siclj in bat benften te betma-ft en/ 50a bejbeelbt iEmanb siclj bat Ijij in sniften jtaat/ bat Ijij burgemeeg* te?/ gjaaf/ prinji/ ftoning i^/en taat Ijij ban al boen joube/ of bat 0tj a?m/ bejbjeben en 300 boojt ijj/en Ijoeljij Ijet ban maften soube; ja ooft al^ men bicjgelijfte ftafieelen in be ludjt jelbe niet toil boutoen/ en op be ijbel»

iBeib niet toil beiiften ; maar Ijet toelt tegen toille en banft uit pet öa?te op.

©oclj Ijie^toc moet men niet brengen be ingebingen en intoejpingen inwerpin-bep buibelp/al^ Ijet Ijarte baar buiten blijft, ©e buibei gaat om onó een tuiefcfjEnue leeuto/soeftenbe luien Ijtj magtE be^flinbEn/Qrj leibt ligtig ' '

iben menfege tot snifte orcafiën en boortoEjpen/bie öij üieet bef'toaam te Slin sniften menfclje in snift een lunneur aan te fteften/ Ijij iö geljjft be |i;?aine2g/ en braagt/ ïjeöt gij bit niet ban boen 5 C^efit gtj baar geen

luét

-ocr page 214-

192 Van het Tiende Gebod.

lu^t toe 5 ©at tg mooi/ öat liejmafteijïft; 500 lange at^ be menfdje öaac niet naar luij?te?t/ of in cenige oenegenrjeiti gaanbc tnocbr/ maar trie boorlteHen afgbliegEn ban get aangc^gte jaagt/po ié ïjet niet be^ inen^ fcQcn jonbe/maar bcgbuibcï^; en julfie bc^ocliingcii 5ijn niet gebacf)-ten be? racnfcFien/ maar Qet fpjelien ban ben buibef tot be» menfcöe; maar al^ Ijrt öartc neigingen en tjeüingen Itjij^t/ en begint te iiii^te* ren /sooi^be menfcöe fcfnübig/fdjoan be erjfte aaaleibinge b.m ben Cui-bel mogte geftomen srjn/ift segge/mogte geftomen 3ijn; luantbe^ menquot; fcljen Ijarte geeft jelbe gebutig aüe ijbedjcib en sonbige begeerten op/ en 't i^ niet noobig te onbejEfennen/ of be eeji'te aanleibingc ban ben buibef of ban ongjelben fiomt; inant 500 ra^ be ininfte fjellhige bc^ Ijarten baaröij ftomt/ 500 ij» Ijet.^onbe. 'tSf^ooft Oesluaarlijft te fiennen; maar bie bceï op jjjn öarte let/in 't geegtelp leben mee? ijecft toegenomen/bic ftent üete? luat in be allejee^fte optaeilinge met eenige neiginge opfjomt/en luat ban buiten aan tot Ijct [jarte ge.iegb taojbt/en luat al of geen bat ft?Ö0r-Waaraan VI. ©e inUiejpingen/be buistflagen/be burige pijlen bejé buibcl^ sgn kennendete? te fiennen/ombat 5e geljeel tegen begï menfcfjen nature3ijn ; bese in werp in- 5Ön be la^terlijfte gebadjten ban 43Db;ifï noem 3e gebacljten/niet bat gen des 3e bat 31)11/ maar ombat be bejtjebenen meenen bat Ijet ljunne eigene saans. gejjadjten 3511/baarobe? Inorben 3e uitermate ontjtelb/ftellen baiat/bat 3e be 3onbe in ben ï). ijikept Begaan/fiumien niet bibben/ maar benften bat 5e bejboemb sullen taotben; Ijierboor Uiorbt ooi'i selfp be pïjaiitafie gclt;= ftrenfit/en Jjet ligcjjaain uitgcine^gelb. ©at be3e beé menfcljen eiffen ge^ backten niet 3(jn/ maar bat 31) alleen booren be lasteringen öeg buibels/ blijfit (_a) baaruit/ bat 3e niet bejfcöjiftftingen aanfiomen/ baar alle^ mat uit get Ijerte boortfiomt/met eenige gencBcnljeib opftomt/of men geeft 3e ben bollen toom/ of be nature 3aube baarop biel tuillen malen ; maaj 30 biorben geftiiit of boor be ongergmbljeib en g:ubielijHï)cib be?5afte/ baar be natuurlijfte confcientie 3elbe tegen i^/of 3i) luojben oeftnit booj be genabe/be breese/be liefbe (!5ob^. (b) gij üiojben baajuit gefienb/ bat 3c ban öuiten aanfiomen/ en 3et op set met geüielb biorben ingeb^tibt/tegen alle tegenbantinge aan. OBelijft iemanb/bie be binge?? in beooren fteeütt/op» bat Ijij niet ï)oorc biat een anbe? 3egt; maar be anbere roept ebenbiel 300 luibe/en bomt 300 naDij/bat gij't ebenlnel ïjoort. 4@u bicet een iebe? bat pet nietig be 3onbe ban ben öoorber/maar lian ben filnaabfprefte?. goo i^ !)et ljie?ooft; baarom moet een bejljebene fjet aanmejften al^ rene be^ pjoebinge ban ^ob/ bie ben builiel lo^ laat/ alé een b?oeliig lijui^/ en niet al? 3ijne 3onbe/ en bie aanmejftinge sal Ijem fte:ften/ om bie hurjen te bete? uit teftaan/f)Ö ÖEEft biP? maar te blngten/siclj te bibc?tcrEn met iet^ ernftig^ in 't ligcljamelijfi-e te boen. Otn bno?al Ijij moet net niet adjten/ maa? bc?ad)ten als een g?utuel ban ben buiUel/ bie baarom geft?aft sal biorben ; afflaan ftan Ijij niet/ maar niet adjten flerftt Ijem/ en ban fiUiet^t Öet te minbe?/en al^ öö eenige bejabeminge Ijeeft/ernjlig tot ben I^eere

bib^

i

-ocr page 215-

Van het Tiende Gebod. 193

ftibticn/ ja fn be aanbaïlen tot dJob met jfjn Fiarte roctien/ loaartoe fin mefc brijmocbigFicid jal Ijebfien/ al^ fiij aanmrrftt bar fj^t 5i)quot;e S0quot;06 nirt i^/ maar söne fitttellinge.

VII. ©e beugben in bit ^ebob oeönben/ 51111 beje: Deugden.

1. Versierd zijn met het beeld Gods, re Ijeöben bat suibere licf)t/en i?eoid ïiennipfe ban a5ob/ be fjetligljeib en regtbaarbtgdeib in ben Inüle en tja?té- Goils-togten/ Voellie juibere gpflalte bet jiele befttuaam om alle geegtelijUe betnegingen en tae^bingen op te geben; en baaramp;n een 5uibec en regt geftelb temperament en gematigbljeib be^ ligcljaam^/ Ijebbenüe alleen grregnleerbe bebiegingen.

2. Vergenoegd te zijn in de vereeniginge en gemeenschap met God, en Verse-in ben ttiillc nan ^ob/ alö men niet tjeeft biat be Inelftanb ban jiele noeginge. en ligcljaam fetjijnt te bejeifcljen. Hebr. XIII : 5, Zijt vergenoegd met

het tegenwoordige. lt;0oU in opvgte tnat te boen ié/ ben taille ban (0oö met blgbfcljap te omfjel^en/en nit liefbe te bolözengcn. ©e bejgenoegb-heib in fjet mi^fen bat men gaajne Ijabbe/ fluit be geboeligtjeib niet uit/ nocli ooft Ijet geamp;juift brj mibbelen om te be^ftrijgen bat/ toaajtoc men fteilige begeerte tjerft; maa^ 51} fluit uit be fteftigljeib en fttael-linge/en beftaat in ftil/öebaarb/toelteb^eben te jijn/ombat Ijet be tail»

le tian Ijunnen ©abec ig/ tot Ijiin best.

3. ©e tjaat tegen be ^anbe. Ps. CXIX:113, Ik hate de kwade ran-1ia.1t teken. Cn be Ijajtelijfte liefbe tot fjet goebe. Maar ik hebbe uwe wet lief. zo»-

4. 2(in jijn Ijarte/ gebacljten/ taoo^ben en baben/ be taet a5ob|ö/ alö Wet zich ben taille oSobé/alp jijnen eenigen regel 5ic|j boor te ftellen. Ps. CXIX: voorstei-30, Ik hebbe verkoren den weg der waarheid, uwe regten hebbe ik mij voorgesteld, vs. Ill, 112, Ik hebbe uwe getuigenissen genomen toteene eeuwige erve, want zij zijn mijnes herten vrolijkheid. Ik hebbe mijn herte geneigd om uwe inzettingen eeuwiglijk te doen, ten einde toe.

giet fjier ben fpiegel om utae sonben te jien. ^iet Ijier een regel om ulue taegen baamaar te rigten. ©e Cjeere ^enbc jtjn licljt en taaar-Ijeib/ bat öie onlt;? geleiben! AMEN.

KA-

II.

^b

-ocr page 216-

Van de Verheerlijkinge van God.

KAPITTEL XIIL

Van de Verheerlijkinge van God.

Aiiedcug- I. 3(311 grrne beugben/tiie nfet in öcn boïmaarjtcn reocl bc^ le-

de'wltVoquot; 02 toet *6ob^/ 51311 6eg?epen; tag Ijebben be liooinaamfte fjoofben grepen, in be botige fiapittehi in icbc? gebob aangctaEjen. juffen tag eeni-ge ban bejetbe nabcr beiftfarcn/ en be fjeifigfjEib Beminnenbe jietc tot betracljtingc bersclbe optaeliften.

Deugd is cene volmaakte ovevcenkomsle ties menschen ntcl den wille Gods, in de wet voorgesteld.

jflaen ftan 3e aanmerften of in be öcööefgfi^cib/of in be uittae^Ffinge; be IjebBeigfigeib i^ be beugb^ame geftaite/in be tacbergeDoorrc ban dPob ingeflojt/ en boor befe oefeningen bejftregen/nit taellie be beugbsame IjeiEigfgft taerftt neffen^ alferfeijc boojtaejpen.

Die ééne deugd heeft, heeft ze alie. j£ict affeen ombat 313 alle aan malfianberen bagSt sgn/éene beugb niet alfeen öeftaat/cn tot Occ öeoc' fenen ban ééne bengb befe jamenftoinen. JiEaar ooft ombat be geftafte bet? Ijartrn bengbjaam i^ en befitaaam om te taejfien/ naar get boor-toe?p bejeigc^t; naarbat ban be gejlafte ö^ifige? i^/baarnaar 3fjn ooft be^eff^ baben; boo? be Betracfttinge ban ééne beugb tao?bt jbe fjeifige geftafte bejmeerberb/en afjoo Befttaamer tot fict uittnerfien ban anbere.

De eene deugd, als deugd aangemerkt, is niet grooter dan de andere; betagfe 313 ig eene bofmaafire rbejeenftomfle niet be taet in affe om« flanbiggeben/minbe? obejeenftomfte i^ een gebreft en 5onbe; maa? be boojbierpen en omflanbigïjeben 3gn g?ooter en ftfeine?/ en te bien op-3igte ij» be eene uittae:fiingc ban be beugb gjooter ban b? anbere/ rn belnijfe be menfcïie onbofmaaftt 1^/300 f3eeft be eene menfclje meerber ban be beugb^amc geflafte en ban be babefgftfieib/ ban be anbere, Het niter- 11. Het uiterste einde is eerst in beooginge, en laatst in de uitwerkinge. ate einde J5aa?bat een mcnfcöe be?lic0t taojbt/ baarnaa? fijggt F|g googere safien isaGodes in 't ooge/ en fleft 3c jicö boor om bie te be?ft?ggen. èen eejétbfgin-verlieer- nenb C5?i^ten 5tet be fcfpiftftelgftljeib ban get eeutoig berbcrf/en ft^ggt 'ijken. C01^U(C fiebattingen ban be 3aiigf3cib; baaniit ontflaat Beooginge/ om ban Ijet cene be^lojSt te taojben/en get anbere te Beftonien. ©eje meet en meer bevliegt taojbenbe/ fieggt ooft googer 3afien in't ooge/ en ftelt 3c 3iclj boor om bie te Beftomen/tot bat tjg get Ijoogfte einbe/'t taefft i^ be bc?geerlgftinge ban 43ob/fiEnt en Bemint; gierbooraangeb?ebcn taojbenbe/ fleft gg alfe mibbefen in 't taerft 0111 bat te Beftomen; een ftfeiner (Cg?i]Stcn/fagere saften Dcoogenbe/cinbigt nogtan*? in be ©e?-

Ijrr?'

104

Ijett

tnaa

Bent

gda

de ^

11

be i

Hen

ture

2,

vs.

gem

pinf.

cea\

s

Hen

a5 tit

-V

50quot;

verz

regt

bek

geit

fieft

end

zijn

2

Har

lt;lEii

U v

3

50quot;

Jes.

7 {if

/jilt wae

bet

lijk

Hij

1

DOli

bee

hee

be

ten

scb

-ocr page 217-

Van de Verlieerlijkinge van God.

jjrcrljjlnnoe ban lt;J5ob / met danftjegginge ober Ijcf oiitbangen goeö;

maar Ijot; een Cf|?igten g,:aoCEC taaröt/ Ijoe Ijij mecr ban boben naac beucbeu luejlit/bat i^/liefde tot tie berljcerljjftinge ban vöob maaftt !)ein gaanbe/ om alle^ te boen/ biat baartoe bicnen It an. ürgt;it uitcrfte cinbe/ de Verlieerlijkinge van God, jlellen Imj in be eerfte plaatfc.

III. n5ob Ue^ljeerlijftt 1. t^cinjelbcn/ alji C^ij sijne boltnaaftt^eben aan God vor-be fcljeyfelcti openbaart/500 in be bu-jften ber nature/al^ in be bJet

ben ber genabe. (a) 430b bejljeerlijfit ïjemjelben in be werken der na-ven.

tine, en bat in be fc[)cppiiige en onbejljoubinge. giet Ij'erban/Ps. VIII: 2, ó Heere! onze Heere! hoe heerlijk is uwen naam op de gansche aarde! vs. 4, Als ik uwen hemel aanzie. Ps. CIV:24, Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt. Kom. 1:20, Want zijne onzienlijke dingen worden vandeschep-pinge der wereld aan uit de schepselen verstaan ende doorzien, beide zijne eeuwige kracht ende goddelijkheid. Hand. XIV; 17, Hoewel Hij nogtans Hcrazelven niet onbetuigd gelaten en heeft, goed doende van den hemel, (b) (J5üb be^ljeerlijftt J^em^ellJen in het werk der genade, al-J Eji) baajin toont jijne regtbaarbigijeiti. llorn. III: 25, Welken God voorgesteld heeft tot eene verzoeninge door het geloove in zijnen bloede, tot eene betooninge van zijne regtvaardigheid. gijne tuijgljeib. Eph. 111:10, Opdat nu door de gemeente bekend gemaakt worde... de veelvuldige wijsheid Gods. SStjne barndjartig'

ijcib en genabe. Eph. 1:6, Tot prijs der heerlijkheid zijner genade, fgijne licfte. Tit. 111:4, Wanneer de goedertierenheid Gods onzes Zaligmakers,

ende zijne liefde tot de menschen verschenen is. ^US is de gansche aarde zijner heerlijkheid vol. Jes. VI: 3.

2. *6ob brrljeerüiftt jgnen gone / ben JSl^ibbeïaar Sfcsuji Cb?i?tu^. Christus. Hand. 111:13, De God onzer vaderen heeft zijn kind Jezum verheerlijkt.

Cn be gone bejf)eejlijïit Vueberoin ben ©abcr. Joh. XVII:4, Ik hebbe U verheerlijkt op der aarde.

3. vj5ub bejjjierlijamp;t sijne fiinberen/ én in bit leben/ als? ÏMj rjun met znne kin-5f)n beelb be^fic?t / én in 't aogc ban be Uierelb ont^aggelijfl maaftt.doron-Jes. XLIII: 4, Van doe af, dat gij kostelijk zijt geweest in mijneoogen,

zijt gij verheerlijkt geweest. Ezech. XVI .14, Want die (uwe schoonheid) was volmaakt door mijne heerlijkheid, die Ik op u gelegdhaddc. i£n a3ob berjjceriljlit Ijen na ben boob. Hebr. 11:10, Dat Hij vele kinderen tot heerlijkheid leidende. Kom. VIII: 30, Die Hij geregtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt.

IV. ^e ÏJceie Ijreft alle eere en Ijrerlijfiljcib one'iibig in fïenuelbni/God hoeft ooi? toen rr geen fcliepfel luas om bie te erftennen/f)y ilt;j be God der I'e|cin' heerlijkheid, Hand. VII: 2. De koning der eere, Ps. XXIV: 8. De Vader der iLiilzui-heerlijkheid, Eph. I; 17. ©an beje ^eerlijliljeib gaat een glanjgt; uit/ toelben ven.

be engelen selue niet bunnen lierbragen/ en baarom/ljunne aange3ig« ten bcbeftSen/ roepenbe uit: Heilig, heilig, heilig is de Heere der heir-scharen, Jes. VI: 3. Jl^anneer be;e glanji een menjclje omfcljtjnr/500 ber»

^3b 2 btoijnt

195

-ocr page 218-

196 Van dc Verheerlijkinge van God.

blDijut jjtj/en roept nit: Wee mij, want ik verga... want mijne oogen | $C

hebben den Koning, den Heere der beirscharen gezien, Jes. VI: 5. Drto Ijcerljifiljeiö ftan öoor een fcgejafEl noc^ berminöcrö/ noclj bejmcE?* ' tolg

fcrrt! Inu^tirn. ©ie filijft besclfbc/of een menfeïje trie üEtacöt of bc?öCF?J SCI lijfit. 't 2? enfiele ooetificib/ bat 4500/ bic ccn lidjt \f/ ^icf} met t)ct ? ftffi

lic^t Bcbclu alji mrt ern ftlccb/rn ern ontoeganftLlijfi ïicljt Beluoont/ nifb bat bic sijne {jterlijfir)elt;b aan nienfcgen eenigsing liertoont/cn toelaat/ 1 ^ij lt;

bat bie stel) baarin mogen nerfilrjbcn / en tjem üeröeerlgften/ ecften- be i

iicii / roenipn tn prijscn/ en C}ein aan anberen/ al^ soobanig/ moyicn al^

Bfftcnb niafter. ®it be jaligOeib/en {jet Uieift bec engelen. Luc.II: Ijcbi

14, Eere zij God in de hoogste hemelen. Dit ijs be ja'igljeib en jjet ban

VDerli ter ber^eer lijft te pielen/ Openb. IV : 11 , Gij Heere zijt waardig V

te ontvangen de heerlijkheid, ende de eere. ©it ijS be geltifójaligïjeib/ jijm

en Ijet Vnerlt ban be geloobigen op aarüe/ bie jtjn gcformetrb/ tot liefE

Stjner fjeerlijfte genabe/om sijnen lof te bertcllen/Jes. XLIII: 21. ÜElfi te 5

ODb3al!ge ï)ecfr ïquot;?1 tüt ö't tuerft/gelgft Dabib/ Ps. CXLV :5, Ik zal en i

uitspreken de heerlijkheid der eere uwer Maiesteit, ende uwe wonderlij- ber)

ke daden. lijk

r.od te V. God verheerlijken is nil gesigle van zijne volmaaktheden met liefde, jcl]?

vi'iheur- blijdschap cn onlzrjy llcm als zoodanig te erkennen, te roemen en aan an- gen

1 kmquot;.' ;iIs deren bekend le maken. len

zoodanig J^Et uejljirrlrjHen ban lt;fgt;ob ftomt boort uit bet gezigte ban jijne bol^ Hee

miurkequot;' maalnöcben. De Rennipfc ban ^ob of boor getcof/of boo: aanfe^ou» vE

Uien ; fceje tlnre onbétfcöeibt be ^Cpostel/ 2 Cor. V: 7. Sjju

' J^et grloobe erlicnt öcb te 3tjn/soobanig alg ïjij Cjem in Tjet IDoojb tot

openbaart; in Ijet UPoopb tnojben be Uolmaafitlieben gt;£gt;obg bEfcljjEbEn/ allf

juo al? 50 sief) opfcoen in be toerften ber nature/ en bgjonber 500 alp 50 Iten

icljijnen 111 Ijet aangeïigre ban SCe^u? C6?i£tné/in Ijet gjoote tnrrh brr Uit

bivlopfinge/2 Cor. 111: 18, Wij allen met ongedekten aangezigtedc heer- heic

lijkheid des Heeren als in cenen spiegel aanschouwende, i^et gtioobe Irt op God

alle uub^iililui gen ban j?ob in jijn IPoojb/ en [igsonber 500 a!^ ÏJi) V

tjein^elben aan ^Oaes beiienb inaaftt/Exod. XXXIV: 6, Heere, Heere, leut

God barmhertig, enz. Dit (telt Ijet geloobe al^ jeftere Inaajljeben bajst/ jitl]

t n Erlient Jöob 30a te syn/ en bat geloobe boet ben menfeïje 3icft 300 bja» 1

gen neffeii? 3iiiluii a?Db/ al^ Ijft (Jjobe en firm betainclijH ig. ^a gcloo- en

ben 3elbe/ip lie^mhjlUT/ Rom. IV: 20, Maar hij (Abraham) is ge- bie

sterkt geweest in betgeloove, gevende God dc eere. ^cljoon een gelODbige gen

niet mee^ b^b^e ban Ijet geloobe/bat (i?ob 3ulUeii 4?ab ijS in €ö?i£tU5gt;/ rei1-

i n 3tilften 4?ob boo? ficm '?/ cn ^e geboelige oyenbaringe in 3icl) riet be '-ioe

l!0!ib/30u nioEt lig baarep aangaan/3iclj br^ölvjCien/ in liefbe en Dlijbgt; Jes

fc'jap C)em a!^ VJoöanig erftennen/roemen en prijsen. D t iö te mifflag de»

l:an bele begenabigben/bat 313 Ijet ge^igte bef. geloof? nirt Ijoog genoeg tn? ocljtcn/en 3iclj niet gclnennrn baarboor apob te brrt'Cerljiïirn.

511

-ocr page 219-

Van de Verheerlijkinge van God.

SCtfdjoon öc Qccre nnmibbtlamp;aat aaufdjoulucn Uao^ ben [jemcl örttiaa^t/juo oeift ijij sijnen Tiinbercn op aarbc noclj tud ictg baarbau/

bolgcn^ be ÖEloftc/ Joh. XIV: 21, Ik zal Mij zeiven aan hem openbaren. 511 toojbrn a\le sjEloobtgrn mrt niit gcilelö in De filaaüe ber

ftfpnrotfc/ toen be üjcece ïijnen name uitriep/ al Inorben sjj allen niet mebegenomen op ben Bergy Uiaac 3ie3ii£ be^ljeerlpt Inierb/ al tuu^ben 3lj allen met Jpauluë nirt opjerrotilien in ben beiben Ijemel/50a geeft be ïfeerc nu en ban aan sgne fiinberen Uiel mcerber gesrgte Imn Cjein/

alrï boor f)Et gdoobe en geeft Ijun lilaarber fiennigfe ban sgne bolmaafit^

Ijcben. i^et geloolie en fjet ftiaarber geïigte ban 4?ob/ig be ooifp^ong ban be 3tgt;Erl)eErlijftiiige ban if'ob.

VI. HXit [)rt gesigce ban 4?ob onflaar liEfbe tot IT'erljEcrlpinge ban uu het 3ijnen name. ©ie gt;Cgt;oD? bolmaaHtljebcn 5iet Vuorbt terftonb ontftoUen in liefbe/nirt alleen om boor jicljselben niet bien brminreltiften bejeenigö viocit'' te si)n ; maar om alle be beugben be^ C^eeven te bertjeffen/te roemen/^''de tot en bic oc1!'! aan anberen fiefienb te maften/ apbat be ïjeere ban beien zunen 0' berljeerltiftt tuo^be/Ps. LXX:5, Laat de liefhebbers uwes beils gedurig-

lijk zeggen: God zij groot gemaakt. Uit beje liennigfe en liefbe bloeit amp;lrjb=gt;

(cl)ap/ en be^mafteitbe toeftemminge/bat gt;l5Db sulfteu Ijeerlijftcn en 5011»

gen lt;$ob ig/Ps. LXIX:33, De zacbtmoedigen, dit gezien hebbende, zullen zich verblijden. Ps. XCVII: 12, Gij regtvaardigen, verblijdt u in den Ileere, ende spreekt lof ter gedachtenisse zijner heiligheid.

vPc menfetje boor be fcennipfc/ iicfbe cn liltjbfcljnp in fiant grbragt jtjube/ftelr be ©ïEÖecrigftingc ban o^oö tot jgn niterfte einbe/uit liefbe tot bat einbe boet en laat Ijij alle? toat baartoe bienen Uan/ en Ijij brengt allf^ Uiebejctn baartoe/en cinbigt in bat/uit 't tuclfte ftij öfom! tebjer«

itcn. ©Ele piéalinen beginnen en cinbigen niet Halleluja. Kom. XI: 36, Uit Hem, ende door Hem, ende tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid, ©ft 155 !)et bebci. 1 Cor. X: 31, Doet het al ter eere Gods. 1 Petri IV : 11, Opdat God in allen geprezen worde.

VII. ©it einbe fieminnenbe/ en bit in alleg ai^ jijn boel jitlj boorjlelgt;

lenbc/ trarljt men (i?ob te be^eerlijlien by jicijselben cn öij anberen. löli 3!c|)3elbEn bejljCE^lpr men (!?Dbe met Ijct Ijarte/niet be tonge/en iijet baben.

1. Met het harte, (a) 5t!fi men tracOt ^ob in alle 3i]nc tDcrfien te 3iEn/ S! cn ver-en 3ictj tiE3ig te Ijouben in ^ct amp;rfcamp;aub)en ban be boltuaaftttjiben *l5ob^/

bie jicft baarin opboen/Ps. CVII:43, Wie is wijs? Die neme deze din-^chzel-gen waar, ende dat ze verstandelijk letten op de goedertierenheden des Hee- ven mot ren. Ps. CXXXIX: 17, 18, Hoe kostelijk zijn mij, OGod! uwe gedachten!1101,1!l!tequot; lioe magtig vele zijn hare sommen ! Zoude ik ze teilen ? haarder is meer als des zands; worde ik wakker, zoo ben ik nog bij U. Ps. CIV ; 34, Mijne over-denkinge van Hem zal zoete zijn, ik zal mij in den Heere verblijden, (b) 5Cl^ men tugfcljcn Cob cn 31)nt 3ti!e 3!Cfj be;tr.onbert en bedient in be Ijeirlijitliebin vf obg/rn met torfïcmminge ïegt/Ps. CXLV: 3, De Heere is groot, ende zeer

25b 3 te

197

-ocr page 220-

Van tie Verlieerlijkiuge van God.

te prijzen, endc zijne grootheid is ondoorgrondelijk. Ps. CXXXIX: 6, De ken-nisse is mij te wonderbaar, zij is hooge, ik en kan daar niet bij. (c) SC 15 men in pdlioc fictucoinge in jijn |)a?tE ben lJE?f)Eft fioUen alle|/en sgnen name ill EcnjaamljEib 1 Petri III: 15, Heiligt God den Heere in uwe harten.

VIII. 2. Met de tonge. l^et jjartE/ bEjbiiïb niEt Ijfdtoc niEbitattcn/ maafit allr^ gaanbE/ cn jiclj niet fiumienbe inlioubEn/ uitet ^iclj in be EEn» jaatn^Eib bou? taoajben/gelijff ©abib bebe/Ps. CIII; 1, Looft den Heere mijne ziele, en al wat binnen in mij is zijnen heiligen name. Zoo ooft/ Ps. LXXI:14, 15, Doch ik zal geduriglijk hopen, ende zal allen uwen lof nog grooter maken. Mijn mond zal uwe geregtigheid vertellen, den gansehen dag uw heil; hoewel ik de getallen niet en weet. ©e jidc 5iclj5Elbcii liErge-' tEiibe in bE fiefcljuiitningc ber holmaafitgEben -Pobp/ 6?EEftt IdeI uit in ge» juicl)/ en be l3E?ljiffingen (fijub^ 5ijn in IjarE IieIe/Ps. CXL1X; 6. ©e tne^ bitatieii boen de lippen der slapenden spreken, Hoogl. VII: 9. Cn geben/ psalmen in der nacht, Job XXXV; 10; en XL1I; 9, De Heere zal des daags zijne goedertierenheid gebieden, ende des nachts zal zijn lied bij mij zijn. Col. 111:16, Zingende den Heere met aangenaamheid in uw harte.

IX. 3. Met daden. men beoogenöe 6ob eere en tjeEjlijftamp;eib te ge^ ben/ (a) jicl) aljS eeii sonbaa? en bErboemcn^-toaa^öige boot ben ^eete be?ncbe^t/ cn tot i^em om genabe loopt/ om ifem be Eere ban stjne öa?m-Ijattig^Eib te geben. (b) 2flé men aüe^/ luat men begcejt/ ban ben ^eere bejsoclit/ om S^em re e?Uennen ai? ben oojfpjong en gebe? ban alle goEb. (e) 51!^ men sicFj eerbiEbig boo? I^Ein neberbuigt om ï^em te eeren in 3ijne aanbibbelfjftamp;eib en fjoogijeib. (d) men eene oplnedenbe jonbe bempt boo: be bjeeje öob?/ om l^em be eerE ban Ijedigljciö en ontjag» gEljjfdjeib te geben. (e) 2£ls men onbe? 5ijne befclje^minge sic!) begeeft/ en bij C^em 5onbcgt; bjee^e fcljnilt/ oüi ^em te be?öcc?lijfien in 5ijne alinag-tigljeib en getrotituig!)cib. (f) 2l!!^ men sieft (JSob ten bienftE fteït/jeg» genbe/oclj Ulcere! jeliejlijft i« ben utu ftnecjjt/ift ben ntu rinecljt/om l^em te eeiEii in jtjnE foubErcinc tjeejfcbappije en bicn^tliiaajbigfjeib. (g)

men om ï|Ein be me ban tuij^Beib en ontferminge te geben/ jidj l^em ftiljVuijgenb onbe?lue?pt in allerlcije fi?ui#/en alsooboojtin allcboo^baüen en oefeningen/ om £}ein be eete ban bie eigenfetjappen te geben/ bie baat* in te pa^fe ïtomen. SJnbien men beje en anbere bingen boet/ 300 kiel be bejljeejlpinge »J5obg baa?in opgedoten/al fjeefc men geboetig^tjijne eigene jalig^eib in 't oooe; maa? men moer naar fjoogec beoogingen t^adjten/ en jici) geVnennen/ nir lebenbige öeoogingen ban oSob te ber^ ïjeejlnften/ allrji tE beginnen/ en in allefj met be cere o^ob^ te cinbigen.

X. Men verheerlijkt God bij anderen met liioojben En baben. 1. Met woorden. (a) ?[l£ men met bat oogme^ft/ om be Ijecjlijfi^eib 43ob^ aan an» beren fieftenb te maften / opdat ooft 51) ben alfe eere Inaarbigen dPatï mogten brjljeejhjften/ anberen onbE^lxujgt in ben tDEg bec jaligljeib/ cn op alledege maniere fif» ^ibt tot ben ï)Eerc ^ejup/ f)en opmefit tot

ge»

198

Tongo.

Men ver-Leerlijkt God bij anderen met

woorden.

-ocr page 221-

Van de Verheerlijkinge van God. 199

geïoobc en öcfiEerlnnc/ r.i öcft^aft. (b) men ban ifitob en

5j)nE baben tot gen fj^ccfit/ urn ooU ljun be ïjecrlpfjeib (jpab^ in aïle jijne taejfien te toonen. Ps. CV : 1, 2, Lovet den Heere, roept zijnen name aan, maakt zijne daden bekend onder de volken. Zingt Hem, psalm-zingt Hem, spreekt aandachtelijk van alle zijne wonderen. Jes. XII: 4,

Vermeldt dat zijn naam verhoogd is.

2. Met daden en 5tjn o^nfcije lebcn/al^ men/rart ooomejften om il5ao Emiadcu. tc tjc^tjerrhjften/ jiclj 300 b^aagt in be teaentaao^btgJjeiCi ban menfcljen/

bat iet öeelb (©ob^ baacin ölinfte. 60b onsienlijft / be natmirlijfte menfctje ftent (J5ob niet/ en jiet l^cin niet/ noclj in bc tae^ften üei* ua»

ture/ noclj be^t genabr; maar al? een fiinb a5ob^/ Uielfie bec gabbelijfte;

nature beelacljtig ié/Ijet öeelb Cob^ in 5ijn geb^ag be^toont/500 toorbt Ijet fjarte ban een onfie^eerbe menigmaal firacljtig obe?tuigb/ bat er een lt;éob ij?/ bat 160b te eeren/ te breejen/ te lieben en te bienen ip/

en 't ij? een miböel/taaarboor fommigcn ben tncg ber jaligljeib öegin^

nen te joefien/ en aljoo bcftee?b taojben. Cen toebergcamp;orene/ jienbe Ijet öeelb «öob^ in een anbe? ölinlien/ lno?bt baacboot berlnaftfterb in be lieföe en be bjee^e (öob^/en fommigen/bie in ftaat ban berbal jrjn/

ftotnen baajboo^ tot infteer/ en Uiotben in puimen borigen ijbet Ijer»

ftclb; en fcl)oon on^ gebjag bat effect niet Qabbe/500 uerljeerlgftt men ben ï^eere/500 beel on^ aangaat/al^ be intentie baar i^/om met 011^

gcbiag te toonen/ bat (l3ob julften «èob ij?/ en men 3al tot öelooninge eene joete brebe bet confcientie naar öui^ bjagen. (©it i^ Ijet gebob be^ tjeeren 3^5115/ Matth. V : 16, Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, dat zij uwe goede werken mogen zien, ende uwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. Eiet ooft Joh. XV: 8, Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt, ©e SCpoétel petzué Inil/ bat be broutuen alsoo fjare mannen gullen tracllten te luinhen. 1 Petri III: 1, Opdat ook zoo eenigen den woorde ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder woord mogen gewonnen worden.

XI. Uit fjet gejegbe bïijftt/öoe men *i3ab be:ficetliiltt. ©ie (öob liefheeft/ God en lu^t geeft aan be cere ban tfjob en be be?öce:löfiinge ban fijnen name/ ^^d^er. Salbrclfmajtebinben/alö Ijtj Ijet gebjag be^ menfegen in bescnbecleaan.vet.

heerlijkt

1. Xaat utnc oogen cen^ obe? ben geljeelen aarböobem gaan: 300 aan van de ben eenen ftant/ljoe (l3ob i|em niet onbetuigb laat/goeb boenbe ban ben were ïiemel/regcn en b^ucgtbarc tljben gcbenbe/be^bullenbe be? menfcljcn tjajte met fpfjse en b^oljjfiDeib; {joe a3ob jjjne eeutaige ftracljt en gobbclijfiljeib/

Siinc Ijcerlijfipeib cn ontsaggelijftgeib/ jijne langmoebigfieib en goebertic^

rcnljcib in jijne toerlien openbaar maafit; 500 baartcgen get gebrag be? menfegen: alle? menfegen garten/eenige taeinige uitgenomen/jgn ban ben {Jeere afgefiee?ti/ ftellen l^em in bejgeteni^fe/ ejftennen/ banfteu/ nocg bcrgcerlgften l^em/ cben al^of (©ob niet taa^/ alpof niet 50a gcerltjft . rn aller eere Vuaajbig Uia*gt;/ cben al^of ban ^ein niet ïitaam al getgene

-ocr page 222-

200 Van de Verlieerlijkinge van God.

bat 5« 5tjn/ en bat sij ontbangen; sijti aïlen af^ be ^totjnen/ bfe met | (c-tie aangelaten ncbejluaajt^'öe eificlen oplesen/ maarniet op^en naa? | Enjj' brn Boom/ban tuelfien jij afbaïlen; soa iö ooft be menfcfie: mengzijpt | jetl/ gretig bp gaebcren aan/ maar men 5iet niet op naar ben l|eere/ bie 5e r geeft/ ja men misöruifu 5e rrgen C^cm. €en lief!icüamp;e? üan (öob^ eere , 0E11j bit met opme^ftinge iiefcïjauluenbe/üinöt ftoffe Uan b^oeföeib en ftfagen; | ;ij u tal ban bic fjooge en bcrliebene lieerlijüe 4?ob geene eere ftebben ban ben - Vc|j0l menfclje boo? aï jijn goebboen! a ©c?amp;a^tejb/ bejbjaaiö en üoaéaarbig ge^ . ni£.t

flacftte! €n snn onne op ben menfclje flaanbe/ ia\ litj fmarte obe? jfjne eU .iet/

lenbe fieööen/ bat fjtj tot Ijet ctnbe/ luaa?ro? Ijtj gefdjapen taa^/ niet fiomt/ toon

bie gelufisafigOeib mist/en baa?boo? onber ben toome (S3ab^ raaftt en dltjft. niaa

Eu zeer XIL 2. a5aat cen^ naar be ftcjftc/ IteftiebC'e7Ö ber eere (J5ab^/ bat i^ aail'

vaenndl Oct balft/ bat ©ob bejUeerigften ^anbe/ bat i^ baartoe gefojmeerb/ j,,

kerke in bat joube be eere ban Cfjriétu^ xijn; maar tjoe broebig i^ {jet baar in jjcjj

lt;|ozo rteftetb! menigte (bt gab^aügen/bie 0002 be ^onberlinge turE gen- goebljeib «J^obö baar nng jijn uitgenomen) \3 ^onbe? ftenni^fe/ ^onbe?

iiefbe/jonbe: b^ee^e öob^/sonber ïuöt om tot -öab te naberen/jonbe? |©av

gebaante ban gnbsafigfjeib/jonbc? beooginge ban a?abe eere tegeben; {jei!r

men boargaan^ bicrclbfïclj/ naai jijne begeerljiffljebm lebenbe/ ï)ct CEne goebe en be goebcn tjatenbe/fommigen fïiimne? maftenbe ban anbe»

re fecten/ }a i^eibenen; om Fgt;tinnenttaille taojbt be name öobé gcla^' tE g,

te^b. 2ir eenjaam/ tjeurt fiirrober/ iaat flille tranen uit utae oogen cen

bjuipen/noemt se Icabod, filaagt : fjoe té be getrouti? fl:ab eene Ijoere ontfl

gelnojben/ t)oe i^ be ftroone ban Ijaren Ijoofbe gebaüen! jjpfi

(a) iBaar 3ijn er/ bie openbaar be Itierelb bienen/ bie met gob^aiigquot; cnip Ijeib en be gob^aïigen fpotten; bjonftaarb^/ baamp;öclaar?/ banfc^é;/ p^on* mi 0 fieje/ acljterftiappcra/ leugenaar??/ tnrcbeligen/ ntjbigen/ met één ü)oa?b/ gEn aUejIeije gobbeloosen. JBat Inaé Öet nog/inbien bese menfeften buiten niet be ftejbe biaren? .ïBaa: tui j-j binnen syn/^ao benemen be fteramp;c ^a- rEinj reu luiéte?/ en stjn tnt oneere ban (0ab en Cfjjistu^/ tjet Ujoofb be? fie^fte- Heer

(b) inbeten ftamen rot be openbare bejgaberinge/ gingen mebe ben den i iof ij5ob^/ ftaan op/ of buigen jicO neber onber tjet aanbiDben/ fcij?ffc gen ben en jeggen/©obe 513 lof/51) banb/fpjeften ban a5ab rn 5i)n IDoojb; gave maar toonen niet rjunne baben/ bat Ijet maai bij be fieuj/ uit getnoonte/ wete rn met ben monb alleen ip ^onbej fia?te/ 55 bolgeu t)ct ÖuirÖ^cÖtig gen ^Óracl/ ban bielfie Ps LXXVIII : 36, 37, Zij vleiden Hem met haren ftuni monde ende logen Hem met haren tonge; maar haar herte en was niet liam regt met Hem, en zij en waren niet getrouw in zijn verbond. (Cegen beje eens fpjrebt (öob/ Jes. XXIX: 13, 14, Daarom dat dit volk tot Mr, nadert met des; zijnen monde, ende zij Mij met hare lippen eeren, ende haar herte verre goed van Mij doen; ende hare vreeze daarmede zij Mij vreezen, menschen ge- 25i(t boden zijn; daarom ziet. Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, geop wonderlijk ende wonderbaarlijk. wete

(c) SCti'

-ocr page 223-

Van de Verheerlijkiuge van üod. 201

(c) SCnöcren meenen/öat je sanb^Ihig be esrc a5obgi ^ien/liEföcböEn en lie?!jEe?Iöficn/ alg je sicö bejluantjercn en Ue^mafien oUcr öc fcöepfe» len/ fcljoon jtj in bEjeliic filijbfti Ijangen; af^ 30 jtcg al^ toegaecuUt Uinquot; ben boot Ijet fie?töf^ gelaat be^ tjemel?/ be^ abonbj)/ nadjt^ of mor» gnijj/ al? 30 3icö bejbltjben obe? een aangenaam bo^clj of öeemb/ al^ 30 met opmejfiinge be samenboeginge ban üee^tje^ en getna^fen öe» fcljouUiEii/ en aan anberen toonen; af men ben ^aar al Dij mfit met ben tnonb/al^ men ej ban fpjeefit/maar benselben in bat Itiejft nfet 3iet/ nocij 3iclj be^blrjbt obe? bcg3elf^ eigcnj'cfjapijen/ sic!) in datlue^ftbc?-toonenbe/ en l^em met ïiefbe niet pjrjöt/ bat rê a5ob niet be^ljeejlijfien/ maaj sidj obe? Fjet fcljepfel be?5nonberen ; bat i?/ ben .^cljeypej baarin aan anberen niet bertonnen/uiaar bffttr.ijl? 3!Cl)3Clben/bat men 500 luij^ i^ in fjet nafyenren/en bat men 300 beel op Ijeeft met ^ab te bejfjeejlijfien; 3i£l) obe? be öeejhjftöeib be^ ^eeren te liejlaanberen/ in be toepten be? nature/ isS geheel laat anbej^/ en ig een natuuritjft menaclj niet te bebuiben.

(d) éünberen gaan nog berber / en bejljcerlijften ebenlnel niet. iBannee? men Ijet i©oorö ij5ob^ tot 3511 boojtoejp neemt/ be^elfé ge^ ijeimenipfen boorseefit/ siclj bennaafft in Ijet Somen tor ftennipfe ban eene bejöorgenfjeib/sicij bertaonbejt ober ben Imj^en samenfjang/ obe? bc be^buUinge ban be proyf)cticn/ob£c be lnonbejIi}fte saften bie nog (taan te gebeuren/ ja self# abc? Ijemeffclje vlijen/ ban meenen fommigen/ bat 3tj een ijcilig toejfi boen/en a3oö baarin ©e^ljee^ïgften; ja bejbej/ljiejuit ontflaat ine!/ bat be 3aabe/ bie be tuerelö boet/ en bie 313 3elben te boren ooft toe! pleegben te boen/nu geen bat oji Ij en Ijebben/ombat men 300 ernflig nu geset op be ftennipfe be? bijbelfcfje saften/ soobat bie erngt nu a!le genegen^eben en alïe ben tijb tjeefr. (5En ombat men nu be?gcnac-gen binbt in bie ftennipfe/300 geeft men fjet be?niaaft in anbere bingen niet ban nooben; coft fteeft be uite?Itjfic ftemusfe firadit tot uiterlijfte reiniginge. 2 Petri II: 20, Want indien zij , nadat ze door de kennisse des Heeren ende Zaligmakers Jezu Christi, de besmettinge der wereld ontvloden zijn. ©it alle^ ij? geen i5e?ljee?lijften ban i23ob ; maa? een ölijuen Ijangen aan ietjS uite?ïi,jfté/ ban tuelfte 1 Cor. XIII: 2, Al ware 't dat ik de gave der prophetie hadde, en wiste alle de verborgenheden ende alle de wetenschap ; ende al ware 't dat ik alle het geloove hadde , zoodat ik bergen verzettede , ende de liefde niet en hadde, zoo en ware ik niets. C^iertoe ftunnen be rpgeloabigcn bief ftomen/bie Ijet lDoo?b met bzeugbeont» bangen/ Luc. VIII; 13. JDan julften 3egt ^paiilug/ Hebr. VI:4, 5, Die eens verlicht zijn geweest ende de hemelsche gave gesmaakt hebben, ende des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn , ende gesmaakt hebben het goede Woord Gods, ende krachten der toekomende eenwe. ©U't fpreeftc 'iÖileani ban 3icÖ3c!ben/ Num. XXIV: 15, 1G, Die man, dien de oogen geopend zijn, spreekt. De hoorder der rede Gods spreekt, ende die de wetenschap des Allcrhoogstcn weet; die des Alinagtigcn gezigte ziet, die

II. ^Ec vet-

-ocr page 224-

Van tie Verheerlijkinge van God.

verrukt wordt, ende dien de oogen ontdekt worden. JStemaiifc beryeiioege ^iclj ban met beje binoen/ meenEnbe/ bat ijij (©ob lie?f)et,cïöïit/ opbat f)tj ten laati'te niet bebjogen uitfiomE; maar tracljite «Job af^ sgnen lt;0ob in in allt^ te jicn/ in (icfbe tot l^em ontftoften te \uoc»

ben/en uit bie gcjïaïtc 45ab te pnjjen/öat ipC^üb bejljcc^ïgffen.

Bestraf- XIII. ©aarom Ijaort gij ontljEilige?^ ban be^ ^ecren naam. ifijij/bie tie onthei- ']En ^CElquot;E niet Inii)erjhilu/ Daartoe gij gefcljapen jijt/ en toaautoe be ligora ^eere u 50a beïe !igc!jamclijfic en gee^telglie Inelbaben Setnejen Ijeeft; Naaiu'0'13®1 ^on,t u riit,£ al^ 5ull?ei1 Sonbe booiy al ft apt gü baar ligt obec Ijeiien/ 't ié nogtan»? een fcljjiftrjelgT! fitoaab/ en Ijet fcrengt u onber bc fcöjiftfielöfte Inrafte «öob^; niejftt toclj met aatibadjt op Ijetgene ift u met ïiarte tuoorbcn jeggen .vaï/ of Ijet u tot inïieer bragte.

1. ï}ct 10 eene bij allen Beftcnbe Inaar^eib: dat tol zijn einde niet deugt, dat deugt nergens toe. 03ij 3ijt gefcljapen 0111 utoen JiBalier te üerijcec-lijfien/ baartoe berpligten u alle goeb^eben (©eb*?/ bie C|ij u öetucjen Ijeeft. (0d nu ftent bar einbe niet/ gebt tjet niet lief/ tracljt baar riict naar/boet öt't maar gij onteert l^em/ en fmaabt J|cm in allegÊ luat gij boet; en bat mee? ij?/ gij bsrjlout u baarenlioben om u onbe? 5ijn bolft te mengen/met Ijen aan be^ C^eeren tafel te gaan sitten/en geeft u uit/een ban be liinbecen a5ob# te'stjn/en onbej bien naam leeft gij gotiïoo^ en luerelb^/Bn ?ca boet gij ben name beji ïjeeren lasteren/ Rom. II: 24. goo jiet gij ban/ bat gij tot nln einbe niet beugt/ maa? om onlnaarbig taeggetoorpen te inotben. 3lBe?fit ban/ bat tot u oe^egb Inorbt/Joh. XV :6, Zoo iemand in Mij uiet en blijft, die is buiten geworpen , gelijkerwijs de- ranke, en is verdorret; endo men vergadert dezelve, en men werpt ze in bet vuur, enclc zij worden verbrand. 3,11

tugt;j tc Blijben/ i^ baar Ijet gelaobe be^eenigö te ölijbcu met ïjem/en uit bie Ue^eeniginge Ijeilije brucljten boort te brengen/ luaarboor be Dabe? be^ljecjlrjfit luocbt/ b. 8. «Dit nu boet gij niet; baarom jult gij met bejfmabinge buiten getuorpen en bcjü^anö tuocben.

2. dpjj fjebt u in ftaat geöjagt ban niet te mogen boen/ 30a lange gij 500 filgft/luaarboor «öob ban be jijnen bejljeejlijlit tuojbt. ©ij Ijeöt ijet niet Inillen boen/ nu jult grj l)et oofi niet boen; 43ob teil 't ban u niet gebaau Ijebüen. Siet öt't Ps. L;15,16, Eoept Mij aan in den dag der benaauwdlieid, (J^gt C|eere tot jjjn bolfO ^ zal eru uithelpen, ende gij zult Mij eeren. MSaat tot be gobloojen jegt i0ob : wat hebt gij mijne inzettingen te vertellen ? Ende neemt mijn verbond in uwen mond?

3. (Delmjle gij «Job niet eejt/ maar bejfmaabt/ 300 jai ©ob ook u bejfmaben/ en bejacljtelrjft maften/ gij beoogt glorie en eere/ maar ^ob 3al u met fcljanbe bebeftften. 1 Sam. 11:30, Die Mij eeren , zal Ik eeren, maar die Mij versmaden, zullen ligt geacht worden. vjlMt 33!, H oberfta^ men/ be t)eere 3egt !jet/ be ïjeere 3al Ijet ooft boen. ^a^t Ijet u toe/ 't gene ftaat/ Mal. II: 9, Daarom hebbe Ik ook n verachtelijk ende onwaard

202

-ocr page 225-

I Van de Verheerlijkinge van God. 203 Van de Verheerlijkinge van God. 203

waard gemaakt voor den ganschen volkc, devvijle gij mijne wegen nieten houdt. 5111^ gij BÖ jnlt een ftanft naïatcn/ en gij suit een# eseljé

fiE0?afenigfE öcööcn/ cn gg al'en vleesche een afgrijzen zijn, Jes.

LXVI; 24. €n al^ otj in be opftantinge berrgsen ^ult/soa 3iilt gtj 30quot; tot versmaadlieden ende tot eeuwige afgrijzinge, Dan. XII: 2. ©at 3ai s get einöe sjjn ban aUen/ tne (i?gt;Db in üit lelien niet bE?öee?Igïten. e 4. (0intiat on quot;'Et be^EEjljjftt/jal lt;©ob u obE^geben tot atlEr»

; ïei sonöcn/ en figsonde,? om öuo? hnilc hipten ubj Eigen ligctjaam te c ontecren, Rom. 1:21, 24, Omdat zij God kennende, Hem als God niet E en hebben verheerlijkt oi'te gedankt... Daarom heeft ze God ook overge-

1 geven in de begeerlijkheden harer harten tot onreinigheid, om hare lig-chameu onder malkanderen te onteeren.

5. ïEn opbattog f)et ^ej? in een öefluitEn/opob 3aï ïjem aan ube^» ïjeejlgfirn/ met 3ij!iE regtbaarbiggeib te openöaren/ in u op EEnc ejctra» n ocbinaire Usgse te ft?affen. ©it i$ een fc^iftftelgfte (taat/ een boartue^p t te sgn ban «öob^ regtuaarbige tó^aiie/3aobat engelen en inenfcfjEii ()ct é 3ien sullen/ en met gennegen tasjtemniEn/5eggenbe: ja Heere, Gij al-

2 magtige God, uwe oordeelen zijn waarachtig ende regtvaardig, Openb. .1 XVI: 7. %[$ Nadab en Abihu 35ob niet bc?!jee?lijfiten/bcjöranbbe (!5ob t gen met buur uit ben baactao?bt bggeboEgb/Lev. X:3, Ia / degenen , die tot Mij naderen , zal Ik geheiligd worden , ende voor het aan-j gezigte van al het volk zal Ik verheerlijkt worden, i^an jjpfiaraD ftaat e?/ ö Kom. IX: 17, Want de Schrift zegt tot Pharao, tot ditzelve hebbe Ik u

verwekt, opdat Ik in u mijne kracht bewijzen zoude, ende opdat mijn name i- verkondigd worde op degansche aarde, (J3ab ï^em in {jet ftjajfen ban begenen/bie fi^em niet bej^Eejlgften/bejfjee^lgftt/ban tail gt;0ao bat men i l)En niet ÜEfiïage; maarsegt/Amos VI: 10, Zwijgt, want zij waren niet e om des Heeren naam te vermelden. dEn integenbeeï/ ^3cib tail bat men [j sicjj be^bigbe/ en ben i^eere be^ljeerlgriE/ al^ il^g regtbaarbige tacafte oefent. Ps. LVIII: 11, 12, De regtvaardige zal zich verblijden , als hij de e wrake aanschouwt.. Ende do mensche zal zeggen : Immers is er vrucht t voor den regtvaardige; immers is er een God die op aarde rigtet. tfjao^t li bit/Uejacijte^ ban lt;l3ab/ en beeft; taant ntae oojbeelen naberen/ en g beïiceit u/en oiublieöt aijoa ben toeftamenben toarn.

, XIV. KCiefamp;eööe^ be: tere Cgt;ob?/ befeïjoutat oaft een^ be fta^teïgfie üo scioo-

ij bacljtc?^ ^ion^/ bejblijüt u taei/gg in {jaar mejbt bat bejöorgen ZIJU ? uitsien/fcÖJEijeii/taacöten/Diöben/bat bejölgben obe? trnostelijfte ont» zeerge-u moetingen/ eu bat banfien obe? öe ontbangene gaebljeben/ bie getaif» [gt;^kk0' b ïtgïjeib om ai5Dbe taelbcljagelgfi te leben/ en siclj geïjeel ben J^eerE ten i, bienfte obe? te geben; maat taat 5gn 3e nog boojgaanji staaftffe en ïileine ftinberen l i©at i^ tz taeinig ge^igte ban 60b! l^oe taeinig i^ men ge^ / 3Et om (pob ög sfcöselben en 6g anberen te bei-öeerlgftEn! ï^oe ra^ 1- gaat bat oogrnEjïü uitbe ncöacïjtEn! ï^oe taeinig ijbe?/c^npt/boorb^e^ d Cc 2 ften

1

-ocr page 226-

204 Van de Verheerlijkinge van God.

lieu cn Dctoonhige igcr in bcjen ! ï}oe bifttaijïiS ballen je in üejtuötninoe! | Ik h(

ï}oc bele jtaaftïjebcn en sonöigQehen openöaren jic») in gunnen taan- ban bel! (0ce bat be ooö5ali0equot; quot;00 maac taanbeïben alg licbten in inib« I j©

ben ban f en ft?Din en bejbjaaib geflac^te; bat men jten fioubc/ bat be liefbe al^ Ij

(!3obpi Ijiinne ïja^tcn be^at/ bat be breeje lt;i5objS boor gunne oogcn tna^/ bit b

bat jij met {jet beelb ban Cö^i^tug be?fie?b taaren/ bat men 3ien fionbe/ get i

bat 3e aan sklfoelben/ aan ecre/ licfbc/ profijt/ gemafi/ menf£Öenb?ee3e/ Loof

gcfldrben biaren; bat 31) selben niet alleen tec cere ban aSob taaren/ maar name

be ecre (©ob^ in allc^ beoogben/cn bat jtelben tot önn einbc in alle öunne mijne

babcn! jilSaa? {joe i^et goiibsoobcjbonftejb/get fijnegoub 3oolie?anbe?b! zai z(

Klaagl. IVquot;: 1. (©aa?om treurt/en 5tjt beb^oefb/bat (èob/3elf^ ban 3i)ne ftin» ik zal

bereti/soo tocinig bcjljceriijftt biorbt/ en Iaat Bet u aan uta ^a^te fina?ten. zal u

Opwek- XV. jjlöaar grj sdbcn/ legt er n tocfj boortaan op uit/ om lt;J3ob tc ber- taller

Gotfte om Dcc^tjfien/ tcrtoijlc grj nog Ijie? 3ijt. i^et Isjj u niet genoeg be 3onbe te Qa» ren;

veriiucr- ten en tc blicbcn/gDb3alig te lebcn/cn baben te boen/tnaarin be30e?öcE?- ïjtjm

lükeu. lijftingcban *l3ob opgcjlioten ïigt; maar bereft nta liarte tot ccn' googen filimi

trap ban gobsaligfjc'b/ 't taclft ilt;j/ beoogen ii5ob tc bejgcc^pten in al Laat

ubi boen cn laten/ftdt u bit einbc gcburig boor/opbat gtj boor ecnege- hcerlj

itmrige b]e?ft3aamljeib baarban ccnc fjebbelnfiljeib moogt berfirtjgen. nictt

jet cr mg toe om u baartoe op tc hjefiften/ en gij jet c? u ooït toc/ om CXX!

ïjic^toc opgebjcbt te too?bcn. held

God 1. ICaat in nta {jarte ingaan be cf^cg ban a3ob/en begeburige optaeft' bigt

w split het. gingen . obe^taeegt met aanbacljt bese taeinige plaatfcn uit be gjootc me* bcp ^

nigtc. 1 Cor. VI:20, Verheerlijkt dan God in uw ligebaam ende in uwen gcnlji

geest, welke Godes zijn. 1 Cor. X: 31, Doet het alles ter eere Gods. 31f{ cn cii

ftellc u be3e plaatfcn boor/ niet om u ccnc onbelienbe taaar^eib te lecren ban/

en te fiebeg'tigcn/ maar om be safic u boor mijne penne bicp in tc b^ufjftcn/ den 1

cn u met ccn gcfioorsaam ^arte baartoc obc? te fijcngcn/ taetenbe/ bat in all {jet geen bijtac?ft i?/ maar bat gij niet anbc^ te boen tjcöt ban bat. (öij Xquot;V

Ijebt iminc?p u gcftclb om ben ÏJeere te gegoorsamen/ gij ^eöt menigmaal taat

gebraagb : i^ccre/tnat tailt löij bat ift boen 33! ? ï)ij nu anttooojbtu: uficfl

bcjljccjlijftt JlSij/ beoogt bat in allci?; laat bat {jet begin jijn/ taaaruit trccb

gij totljettoerft aangeset too?bt/laat bat fjet einbc 31)11/ taaarin gij op« stjn j

jjoubt en rii]Sr. JlMaan ban/ boet jjet ban ooft nu/ en Begint Ijct ban fton- «iet/

ben aan/ opbat gij niet een' fpottcnbe b?age? Oebonbeu Uio?bct. gen ft

Dc Heerc ■ XVI. 2. ftellc ii gicjamp;ij bco^ bc exempelen ban ben i|ecrc3[c3u^ cn be ï}

dehpiii-11 3Önc? amp;ciligcn. tempelen Ijeböcn g^ootcfijacijt om te üctacgcn/bcrftijft ben 1

(ren zijn ban uta {jatte niet/ maar taerbt buigzaam en getaillig om 3E na te bol» bc cc

vooi-ge0-113 5En' *^0 D^bt immejgben ï^cerc ^u^lief; licfbc nu boet naar gclijlï- fitaai

gaanr bormig{jeib tracljtcn. itta 3ie3ult;ï {j^ftquot; baartoc ccn epmpcl nagelaten/ hjftijt

opbat gij 3ijne boctftappcn soubt nabolgen; cn gtj5ellie fiibt/treft mij/ aïlc^

cn ili sal ït naloopcn. SiejuiS nu Sccogbc in aile^ toat l^ij bebe 3ijncn ©a» öctin

br; te berljeciiijficn. Joh. XVII:1, 4, Opdat ook uw Zone U verhecrlijkc. ?en,

Ik

-ocr page 227-

Van de Verheerlijkinge van God. 205

f Ik hcbbe ü verheerlijkt op de aarde, ©aegt u 50c ötj ICBjt öit

ban ^cm/en bolgt ^em al beenbe na.

ï^ien^ Ijarte jal geen' lu^t fi?(jgcn aan bc |0erïjEe?ïpfiinge ban lt;ï?ob/

al^ öö öEinejfit met Sacbanlgcn liefbe en fi^anbenben ijbej be Beifigen in bit tac?ft Bejig jgn/en een iEgeltjft baartoe optaeftben ? ^telt u maar get Ejcempel ban ©abib boor/En goojtgEm albu^i fpjEfiiEn : Ps. 0111:2,

Loof den Heere, mijne ziele, ende alles wat binnen in mij is , zijnen heiligen name. Ps. CIV: 33, 34, Ik zal den Heere zingen in mijn leven; ik zal mijnen God psalmzingen , terwijl ik nog ben. Mijne overdenkinge van Hem zal zoete zijn, ik zal mij in den Heere verblijden. Ps. LXXI: 14—16, Doch ik zal geduriglyk hopen ; ende zal uwen lof nog grooter maken. Mijn mond zal uwe geregtigheid vertellen, den ganschen dag uw heil; hoewel ik de getallen niet en weet. Ik zal henengaan in de mogendheden des Heeren, Hee-ren; ik zal uwe geregtigheid vermelden, uwe alleen. Ü^ij taijïte tuel/ bat ÖÖ uit sicgjElbEn tot julfiEn fjoogEn En fjEErliJben UiEjft niEt fionbE op»

filimmEn ; baarotn 6ab ^9/ Of bat ts mogEn eh te ftunnEn boEn. b. 8, [ Laat mijn mond vervuld worden met uwen lof, den ganschen dag met uwe heerlijkheid. Sjtj ftan sicfi niEt bEjsabigEn met ben l|eEre te ïoben/ fjij i^ ! niEt tebjEbEn met Een of ttaEEinaa! tE jeggsn : Looft den Heere. J30aar Ps. 1 CXXXVI, roEptïjij Ine! SE^Enttaintigmaal uit: Want zijne goedertierenheid is tot in der eeuwigheid. Cn in \je;fcljeibciie psalmen Begint En ein-lt; bigt {jij'net Halleluja, looft den Heere. SJa/jienbe be otmnbigf)eib ban bcg ^eeren rjee^lijfiljEib/ en bat öö te ftïEin Ina?/ om naac jgne gEHE' i gengeib bie te roemen/soo roept ÖD EngEÏEn/ mEnfcfjEn/ eii allE^ tEr ïjulpE/ { En einöigt: Alles, wat adem heeft, love den Heere, Halleluja, Ps. CL ;6. lt;23ij 1 ban/ boegt u Ijie? bij f)Em/ rn rorpt tnEüE : Hem, die op den troon zit, ende ' den Lamme, zij dankzegginge, ende eere, ende heerlijkheid, ende kracht C in alle eeuwigheid.

i XVII. 3.53Ebcnftt eenjj/ ban biten öebt gij get leben/ ben abetn/en aïlE^ De wcWa-I taat gjjljEBt? lt;£gt;e Uicfic/biegn ingaaft/be jonnE/mane En fiEjïEn/biE : u BefljalEn en be^lu^tigen/ be gcmel/ bic u obe^beftt/ be aarbe/ bie gij bc= daartoe, c treebt/ bc fpijje En bjanff/ bie gt) nuttigt/ oe beesten/ bie gt) gebjuifit/ » 3tjn 3e uit u ? üïoinen 52 u toe ? ^ '£ niet alïeiS be^ ï^eeren ? 3^ Öet niet/bie 'tu bag btj bagtelben^ in stjne goebïjeib geeft/en batniette» ocnitaanbe utoe cntaaaröigïicib en sonbigljeib ? Sla ftinbErcn ^-cö^/ ig 't 1 bE £)EcrE niet/ bic u bEn biE?baren galigmabe? beeft gcfcöanJkn/ bie u i ben ï}. (iJecst geeft/en u begEnabigt met gee^telijft ïicïjt en lEben/en be eeulTiige jjeejbjfUieib boor u fteeft Bereib? SCile^ beejt ban taaa? get fcteam; taat bah utu IjartE/ aanbat^tig ulne nietigljeib/ be onlaaarbeE^ / 5ijlgt;!3sib gocbcren/ en be gacbljdb be^ öeeren fiBfcïjoulnEnöE/ ooft bat / aïlc^ Bjengen tot ben l^eEre/ en met een gart bol ban liefbe en bertoon-» Geringe uitroEpen t Uit Hem, ende door Hem, ende tot Hem zijn alle din-!, -gen. Hem zijde heerlijkheid in alle eeuwigheid, Amen. Rom. XI: 36. k €c 5 XVIII.

-ocr page 228-

206 Vau de Vcrhcerlijkingc van God.

Daartoe XVIII. 4. aan l)ct einbc/ taaartoe a3oti u op ben aajtifiobcm Ijecft

stewopgc' Sf^'tinaa? om tcaröciöcn cn rc ruften/ am te eten cntedjhi-

iicn aard- üsn/ om na bclc öeftoratnBrfnflen en bcjiglicücn Uicöcrom tc ftecren tut

bodcni cn ji^jj 5 ])ic; cur hie ? Zegt, waartoe zijt gij hier ? ^3 l)et niet om utaen m t c vei- te fienucn/ te erftennen cn te bejljCEjlrjften t oEn ftinöcren (©ciö^/

luaartoE fteeft ^ij u InebcrgeDoren/en in sijneïie^fte oefttiö ? 33't son^ üej oaoinejfi? 31^ 't aHcenlijft om u öooj bten iocg ten ijemeï te leiben ? 3i5een/ maar 't om ï^eni op be aarbe te berljeerïijftEii. ^iet bit/ Jes. XLIII; 21, Dit volk lieLbe Ik Mij geformeerd, zij zullen mijnen lof vertellen. Jes. LX: 21, Opdat zij genaamd worden , eiken boomen der geregtigheid, eene plantingc des Heeren, opdat Hij verheerlijkt worde. 1 Petri II: 9, Want gij zijt een uitverkoren geslachte, een koninklijk priesterdom , een heilig volk, een verkregen volk, opdat gij zondet verkondigen do deugden desgenen , die u uit de duisternisse geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht. lt;£gt;!) toaart niet itc* Doren/ijij ïeeftiet niet/gij ontbingt/oö Ijabt niet bat gö geniet/inbien bit f|et Ehibc niet lna«j. 3$ bit ban ÖEt einbe/ Vaat Ijebt gij ban an» ber^ te boen ban bit? i^ob IjEEft eeniojin^/om 500 te fpjeften/jijn in-tre^t/jgne ecrein uUie ïjanb Iniifen ftelïcn/enu tot nitrocperö ban 51V nen name gemaaftt; geütgijban niettnel toe re jicn/ïjeie gy bit ftoö-telijft panb üetnaajt/cn ï)oE OÖ öoöc jijn einbe tocD^cngt/en bat on» toaarbecrlyfte luejft uitbaejt ? 3©c! op ban/ boet fjet met ïu^r.

God ia het XIX. 5. iSob ip ö^t 'ujaarbig/ 't fjomt Bfcni toe/ bat en gij/ en aüea Vuat waardig. Er iicrljcrrlijfte. JCl taa«i ej noclj saligljcib/ noeïj saetigöeib/ noclj

profgt in/ aï toaren üig niet gejleïb tot Dat einbe/ al ftonbe Ijet in oti^E Rcur bat te boen/of jenbe? jonbe na te ïaten/ aï toaren tag boor 300 bele taelbaben niet lierBonbcn/ inbien maar een ïilein ftraaïtje ban be? C^eercn ï|ccrlp?Ö£'ö 3'^ fiefcgecn/ men jaube jeggen/'t i^ mij genoeg bat a3ab/ ^ob i§/ bat ïjij alleen aïle^ Inaarbig i^/ ift fticje ^etn te bertjeerlijfteii/ en bat julftj? mijn ecnig tacrl? jij/cn in bit IcUcn/en tot in alle eeiitoigljeib. 45ob i^ Inaarbig ceulnig ,|:e tuocben/al taa^c? geen fcgepfel in Ijemei

of op aarbe/ cn ^oobra c? een fcljepfel ij?/ bcrpligt be ïjcere bat fc^cpfcl tot lécrljccjlgftiiioc ban ^cm/ alleen ombat ü^ïj 'öab ip. «Dcjc reben lïan geen menfefje ficliicgen/ tenjij lt;Sob jicïj aan Ijem cpenamp;are/ en Sjcüi bc firacfit en QeerïijRÖEib ter Qjob^cib boe jien en geboelen. Ifct fcljEineriicijt ber naturc/be Ma arricib ber ^§cf|?ifturE moge een' onSEïtEcrbc Dbcrinigenban jijnen pligt/ i)ij moge op eene natuurlijke taijje iet# öcgiuncn/ maar afê get lidjt ber genabc/taonenbe be Qeerlijftljetb be?? C^eeren in ftet Bange» jigte ban ^5«? Camp;ri^tug/üe gcloolilgc jiclc üefdjjjnt/ ban Vüo?iït 3(j rcj^t regt gaaube/om (éob be cere en ÖEE^lsjlMjcib te geben/ 't jij niet ibefcDaflrab» gcib boor jijne gciligljeib/'t jij met bcubtcijninge boor ^ijne majc|1cit/'t 50 met oiitsag en ficbingc boor jijne Ijoog^Eib/'t 30 met bertocnbEringe ober sijne onbegjijpElgfte oneinbfgljeib/ '1 jij met Iscfbe taegenp jijne amp;e« mmnelijftgeib/ 't ssj niet ïjlijbfcïjap ober sijre gocbftsib/ en 500 boojt fn sn=

bC'

-ocr page 229-

Van de Verheerhjkinge van üod.

ücrt opsiQten/ naar isat öe sicï) aan öe jiele openöaa?:. ©an/ ja al tjaööe De iiienfcöe ijiiisenb ligcïjamun en Dinjenö sielen/soutic |)ij 3e luillifl aliergcben om 5e re Uerflg^ in öe J^e^EEjlpinge ban a3ot/ en ijtj soiibe 5e alle tc ftïein acljtenom beis S^EEcen lof te mooEn of tE Sunnen uitfytElien/

cu ijiï ^DiiöE Ijct loon gcncco acljten jicfi öaatin te liErntEtigeu ; öan/ja öaii hErülpt men jiiij bat aïfc? ben ÏJeerc onbeitaai-pen i$/ bat aï(c^ ge-^

recb ftaat alp ï)ij maar fpreeür. 't 31^ 35,11 becmaaff te benfieti bat alle Engelen En sieien ban be bolinaaftte regtbaajbigen in ben fyemzl/en alle ïiinberEn ^obg op aarhe quot;fcooge op ïjein ïjeèöen/ alle saligljelb ban l^em bc?biacDteii/ C^ein ïiefljefifien/ sicl) in i|em be?öli)ben/ 3iclj eejfiiebig boor t^cm tiebejSuigen/ en bjolijli uitgalmen be eere be? jfjeerlpfjeib sijne? ^©ajefteit/ en if}e 111 oneinbig berljeffen Goben allen lof/ en 3idj3elben niet tuaarbig acljten iet^ ban ben ïjeere te 3ien/ te benften/ of uit te fp^efien ; maar bat Ijct eene onuitfyjElielgfiE genabe i^ bat sulfté aan een tcijepfel Uiorbt toegelaten. ïian bit nu uta öarte niet beröeffEn om mEt Ijen tE roepEn/ EJeerE! ^ij syt luaarbig te ontbangen be üeEjlglJÖeiö/En be foaci)t5 MM op blugge sielc/ gEeft ben ï}eei:e eere/ombat ï^ij pet Uiaa?big i^,

XX. 6. ^clujile a5ob un^ boe? profütEltjamp;e tail optoefificn/300 moE^'tisuït-ten 'aiy üüó banrbaor laten oytaeftfien ; baarom OcuEnfit get profijt bat profijtc-eenE !!?cb bejjjecrhjTii'nbE 3iele ontbangt. lijk.

(a) 'r eene gjootE eere/ een mibbel te 33311 bat ö3ob be?[)eer'lijftt 'diarbt; taant 't ï§ Ijet alle?g?oot|ls/ [jEt allerljeilfgfle/ Ijet allerFioogile toejfi. ©an .ïXQose*?/ ^lfiron en ^amuËl taorbc tot Ijnmie eere gejegb/ Ps. XC1X;6, Moze ende Aaron waren onder zijne Priesters, endeSarauël onder deaanroepers zijnes naams, 't 31^ engelen taejfi/biE roepen/heilig!

heilig! heilig! is de Hcere der heirscharen. De gansche aarde is zijner heerlijkheid vol. gij juidt)t£n toen #gt;ob be aarbe fo?niee?be/Job XXXVIII; 7. Sij songen op ben gEöocrrebïjg ban Cö?i^tu^/Eere zij God in de hoogste hemelen, Luc. 11:14. i©it boen be fjciligen in beu {jeinel/en bit 3al eei^

Uiig get taejït 31311 ban be uitbe?ftorenen/ Openb. IV: 11.

(b) '©it brengt be 3ie!e g;ootc öfijbfclj.ip aan. 't J0E?ljee?lörien ban (25ob ig niet suilt een staaar/ b^oebig/ bejb^ietig en onprofijteljjR taejft/ bat men bele fiEtaeegrebeneu gebniüien moeste cm iemanb baartoe al^ te per-fen; taant 't i^ be'1 menfcöcn saligljeib. SaligÖEib i^ bEjmaal't eh blyb^

H'ljap in bi^ l^Ecrcn boSmaarityEben tE 3!Eii/bie te lieben/en C^em baa?in te raemen. ©ie bit nog niet ftenncn/ biE fiEiinen Ijuiuie Ijoogfte gelulisa®

ligÖEib niet. J^oe be^maalite ©abib 3icb baarin/ en Ijoe be^mafielijft ftelbe by bat boor! Ps. XCII:2, 3, 5, 6, liet is goed dat men den Heere love,

ende uwen name psalmzinge, O Allerhoogste. Dat men in den morgenstond uwe goedertierenheid verkondige , ende uwe getrouwigheid in de nachten.

Want Gij hebt mij verblijd, Heere, met uwe daden, ik zal juichen over do werken uwer handen, ó Heere, hoe groot zijn uwe werken! zeer diepe zijn uwe gedachten. Ps. CXLVHrl, Looft den Heere, want onzen

God

207

-ocr page 230-

208 .Van de Verheerhjkinge van Grod.

God tc psalmzingen is good, dewijlc Hij lieflijk is, de lof is betamelijk.

(c) 't oSoö aangenaam/ Ö^eft e} Uecmaaft in/ öat stjne ftinöe» ren üjcin bej^ee^Igften/ bat tot gun bennaafi/ Bhjbfcfjap en saligöefb ftellen/ en bat 50 naar Ijunnc öeamp;tnaamrieib Ijct doen. ^iet bit / Ps. XXII: 4, Doch Gij zijt heilig, wonende onder de lofzangen Israels. Ps. LXIX:31,32, Ik zal Gods name prijzen met gezang, ende Hem met dank-zegginge groot maken. Ende 't zal den Heere aangenamer zijn dan een osse, ofte een gehoornde varre, die de klaauwen verdeelt, ©at i^ alt? een fïagtoffe?. b. 33 , Do zachtmoedigen, dit gezien hebbende, zullen zich verblijden.

(d) ©e ^cerc beloont öat obejbïoebig/1 Sam. II: 30, Die Mij eeren, zal Ik eeren. (^ejtoijle |3auhij? en ^ilagi (Jpoöe lofsangen songen/luiejben öe beuren bec gebangenigfe geopenö/ en be banöen ban alle gebangenen tuierben Ïo^/Hand. XVI:25, 26. go?gt ietnanb boor be eere 45obg7 ^ob 3al ooft boor jijnc eere joegen; bejB?eibt iemanb a!5obp; Qeejltjftljcib bij öe nienfcfien/ (j3ob 5al ^em ooft eere/ liefbe en gungt bij be menfcïien boen binben ; i^ iemanb boo^ öob/a3Db sal ooft boo? fiC!I5 SÜ»/ Ps- X01:14—16, Dewijle hij Mij zeer bemint, spreekt God, zoo zal Ik hem uithelpen, Ik zal hem op eene hoogte stellen, want hij kent mijnen name. Hij zal Mij aanroepen , ende Ik zal hem verhooren ; in de benaauwdheid zal Ik bij hem zijn, Ik zal er hem uittrekken ende zal hem verheerlijken. Ik zal hem met langheid der dagen verzadigen, ende Ik zal hem mijn heil doen zien.

(e) SElji men in alleg be cere aJob^ beoogt/ ban sal af un^ tDC?ft 5Hibe?bc, en Ijeiïige? gedaan tooiden. C^et einde maaftt ben üiejfte? gaande/ ilelt ftem middelen te? f)anö/ en maaftt jelf^ sloare middelen ligt. f^eeft men ^objS eere lief/men bejloocljent jijne eigene/ men Ijoudt jidj oy den regten jljeelt tot dat einde/ en jier nier om naar 't gene onpjelben beo? of tegen i^; men b?ingt boor de tegenjlanden peen/ en ftapt alïe sVnartgljeden obe?/ men Ijeeft na {jet gedane toejfi ru^te/ 't ïjebbe ooft julften uitflag al^ get toil/ toant Ijet oogmejft toajf jnibe^/enbe middelen taaren naa? (èob^ boo?» fepjift/ men fcljjoomt Oer licljt niet; maagt; men toil toel gejieii en üepjoefd 3lj n/opdat zijne werken openbaar worden, dat zij in Gode gedaanzijn, Joh. 111:21.

(f) ^et een mibbel tot öefteeringe ban o.nbeftee^den/ en ijet bcrtaaft« fiejt de gobjaligen om (öod te bc?ljee?lgften. ^iet daa? alle de nuttigfjeden/ bic in dat Ijeilig en ljee?li)ft tae?ft opgefloten jijn. ©aajom set e? u naa?/ tnienissiele toclj lugt geeft om {jet te doen/en die gij jalig acljt/die ^et betracljtcn/seggende : Welgelukzalig zijn ze, die in uw huis wonen ; zij prijzen U gestadiglijk, Ps. XXXIV : 5.

Tegen- XXI. Sommige godsaligen/dit lesendc offjoorenbe lejcn/sullen ï)ie?öÖ (Ter^ólf.0 opsiEquot; al^ eene jafte ïjun tc Ijooge; anderen suilen bcdjoefd toojden/ zaligen, siciidc aan ben eeneu ftant öe öeerljjftöciö en bcminneltjftQeid de? s^fte/ en aan de riudcre sijbc tjoc berre sij baarban af syu/ en !joe onmögcquot; Igft Bet ljuu i? om tot sulften ^aat re ftomen; anderen sullen uit^ blugten maften of om Ijunng ellende te berstoacen/ of om sfclj ftilletjeiö

te

C

-ocr page 231-

I Van de Verbeerlijkiiige van God. 209 Van de Verbeerlijkiiige van God. 209

ic bc^oiilfcö'iïölgcn en ïjunne conjctentie eeiifg^in^ grru^ttefliencinn baa^

naar nict tc tjacFjtcn/ namclijFi: ifi 3fe öe i^efjiuri|)eiti ban ^ab niet; iit bhitie öaar noclj saftigOeib/ noc^ in/ alp ifi Ijft beginne/ 300 ip öct maar 'jcrfenlncrfi/ en ifi tiac jjet meer öoar be rcöen öan met een ïief|)camp;'

ïicnö Qarte; ill Den te sontng/ be janben obcrluclbigen mij en fjemben inij onöcr/ jaobat ift al filijbe ben al^i ift maar telften^ tot 3Ie5u^ San laojjen/ 0111 ^em te gcb^uifien totregtliaarbigmaftinge/en teiïjen| nieutoc opsetten fian nemen/ om mij boor be jonbe te Inacljten; ift fian mijn ftaat niet Uapt' Itcllen/ en lucte met of ifi tael Inebergeamp;oren en een fiinb a5obp Den; ift ben 500 lie?liiajb in ten fïomme? be; aa?bfc!je bir.gen/ bat iü boojaaanp mijn |arte niet üinbe; ift beu jeer oberftclpt met ft^uip/ be eene tegcnfiiaeb ftamt op be anbere/ joobat ifi e? onber liggen biijlJe/ en jelfj? ben tijb ber

Ioefeninge filnaltjfi fian Uiaarnemen/ en aljS ift 5e al bce/ 300 binbe ift mij Uertoarb/ lupteloo^ en moebeloo^. i^oe soube ift ban tat een fjoog luc?ft befitoaam jQn/ om nit gesigte ban/en liefbe tot be JDejljeerlijftinge Opob# alleg te beginnen en baarin te einbigen.oefeninge filnaltjfi fian Uiaarnemen/ en aljS ift 5e al bce/ 300 binbe ift mij Uertoarb/ lupteloo^ en moebeloo^. i^oe soube ift ban tat een fjoog luc?ft befitoaam jQn/ om nit gesigte ban/en liefbe tot be JDejljeerlijftinge Opob# alleg te beginnen en baarin te einbigen.

XXIL Antw. (a) ilto flaat te geltjfi beftlagclijft en bcjl^affelijfi/3iet «fant-toe bat gij uselbe» baarin niet bleit; bjant pet 3al u niet bcrontfcljulbisen woor'1 bit ö^oote Süc^fi nagelaten te Ijcüben. (Öij sijt baartoe gefdjapeii/baar^ toe geeft be i^eere u segeningen/ baattoe Ijeeft Qi] ijet geuaöelnejfi in n begonnen, (b) IDe ÏJeere Oeeft fiinberen ban allerlei onbetbam en grootte/ uoytanp Ijebben 3e allen ber^elfben i33ecpt/ en [letscifbe geeptelpfie leben; bat leben Ijeeft ooft in allen beselfbe tnerfiinge/ Ijaetuel ongclijf! in t^ap. De minjle ban allen Rent ben Sjeerc eenigjing/ toeet niet aileen bat beu l^ccre te bertjee^lpen sijn pligt i?/ maar amp;g Ijeeft er ooft lugt en genegi'ii-Öeib toe. ï^ij ip ocfi alreebe tct ©errjeerlijfiinge (25abp7 befeijl hij ban bc tuereïb gelienb taerbt niet ban be Ijare te syn/ maar geïijft jij Ijet tot ljun eigen bejeotbeeïinge noemen/ fijn gclunrben ie 3rjn/ en 39 bertoonen ooft cenigjinj? bat be (öeept ban C!j?iptu^ in fjen i^/ en ljunne gaebe toer^

ften beginnen openöaar te tuorben/ al jijn 5c nog seer filein. Cn fcamp;aon be fileinen nog niet fieftUsaam 3tjn uit liefbe tot bat einbe cerpt beinogen te tnotben om bit of bat tc boen/500 einbigen stj nogtang in be JNrfieerhj'

ftinge ban '43cb/ ^em banftenbe al^ su ietp ban ben i^eere nntbangen l)eö = ben/ en ijet fmart fgt;l!n al^ 35] iet-j gebaan Ijc'üben luaarboor öe gobsalig-; fieib/ öe gab3alige/ en al3oa i5ob onteerb luorbt. (c) Daarom bolgt op bie genrgnjfjêib om (Sob te bc?ljee?lpen/ bic torlj in ben gjcnb ban öet öa?te ligt/ en begint meer en meer bat te beoogen/ blglienbe in ben omftdng ban ubie geeptelijfte fte?fttc/ een fiinb al# een fiinb/een jongeling al^ een jon^ geling/ en een baber alji een baber/ 3idj tebreben poubenbe met be mate ber genabe bie men tegenlcaarbig geeft/ en jle^fielfjfi begecrenöe en t;acö''

tenbe in ïjet tcefiomenbe een Ijoooee trap ban genabe in bejen tc befiomen. Die genoembe ijinberyaïen fp?uitcn beeï uit nalatigDeiü biin (öab tc be?quot; Öecrlijften/ en taojben boor Incjfisame öctraduinge bieggenomcn; baa^om m 11. ' Db tnacrjc

-ocr page 232-

210 Van de Verbeerlijkinge van God.

tnacgt niet tot bat trie slnariggeben taeggenomen jtjn/ tuant ban jult op cc nooit aan öcginnEn/ maar boet gj] get met be geB^efien/ die baat tegen uluen banfi bij Romen/ 300 goeb gtj fiunt/ öïijft fitj bal» len niet liaan/ maat ftaat Inebecotn op/ en tracht meer en meer boo? te brefien/ en be j^eere jal geïpen en ben moeben ftjacftt geben/ en be fte^ftte beogenen/ bie geene fjceft/ bermenigbulbigen. (d) J^oubt niet op ban bibben/ bat gij bie pribilegie ooft moogt Rebben om bat te mogen boen/ en om beftlnaamgeib te ontbangen bat gij f]Et ïtunt boen. ^iet op anberen/ bie berber jijn ban gij/ gaat met fjen om/ en leert öet ban Öen. ^Etoent n om telfienj? bat te öeoogen/ fjoe berre gij ban utae Be-ooginge afütnaalt/ en gij jult bebinben bat gij gierin toenemen jult/ cn in bit toenemenbe/ 300 jult gij in allen toenemen. ®c ^eerejenbe u jijn lit^t en taaaramp;eib/ bat bie u geleiben. AMEN.

KAPITTEL XIV.

Van de Liefde tot God.

Naden !• ©e ingoub ban be i©Et i^ Liefde, baarom taorbt 3e in één taoo?b quot;^Oebjufir/ Rom. XIII: 9 , Ende zoo daar eenig ander gebod is, wordt in mind in dit woord als in een boofdsomme begrepen, namelijk in dit, gij zult uwen Christus, naasten liefhebben gelijk u zeiven. Vs. 10, Zoo is dan de liefde de ver-vullinge der Wet. ïicfbe fteeft eigcnlgli geen boo?b)c?p/ ban Ijet Ijoog» fle/ {jet beminnelijft^e/ fjet alleen betgenoegenbe/ Ijet onberanberlgfie/ toelfie ig God; uit bie Htiefbe bloeit be ICiefbe tot al Ijetgene (©ob bril bat men lieff|ebben ;al/ en 300 tot onzen naasten. SCbam boor ben bal ({3ob onmibbelbaar fiennenbe en met i^em bereenigb3tjnbe/amp;eminbelt;6Qb ooft onmibbelbaar; tnaa? na ben bal iggt; be menfe^e in bganbfcgap met a5ob/ en {jeeft l^em niet lief; alg a3ob sijne ftinberen bieberom be pribi» legie geeft/ bat 3E ^em mogen en ftunnen lief tjebben/ 30a gefcljiebt 3ulR^ boor tnisfcjjenamp;oraen ban ben .USibbelaar/ bie be bijanbfcöap ö^eft toegquot; genomen/ en bie be uitbe?Sorenen toebe^om tot (0ob bjengt in bjienbfcljap; bE3e b^ienbfegap bjo^bt geoefenb boor ben geloobe/ biaajboor be tneber' geborene/ be berbienflien ban Cgji^tu^ al? amp;et rantfoen aannemenbe/ brebe binbt bij a5ob/ be SCiefbe ban (èob tot l^em geniet/ en in ben omgang met OBob i^em lief fi?|jgt/ 300bat ï|et geloobe be lEiefbe optoeftt en gaanbe maaftt; in be3en op3igte i^ het geloove door de liefde werkende. Gal. V: 6. hierin i^ be ^Ciefbe ber geloobigen onbe?fcöeiben ban be ^Ciefbe bie ^Cbam gab. SClle liefbe/ bic afgefegeiben i^ ban get geloobe/ 300 toe?» Renbe al^ ge3cgb/ i^ geene taareliefbe; be natnurlijfte menfdgen mogen fcBrijben en praten ban be SCiefbe/maar't i^ filinbeman^tuejft; 3ij mo' gen 4amp;ob noemen lieben ^eere/ en 3icD infieelben bat 5e lt;^ob lieftjeb-

Den/

-ocr page 233-

Van de Liefde tot God.

öeii/ maat sö fieti^eapn sic^/ sö fteBDen dPab niet lief/ jij mogen ao?'

öeelen öat (i5aamp; öeininneltjft ig/ en tiaar bc reben ietfi boen bat baar*

naar jtaeemt/ maar amp;un fjaite Roub en ban be ïiefbe ontöloot.

II. Liefde is eene zoele beweginge des gemoeds nefj'ens God, door den Hei- BeschrU-ligen Geest in de harten der geloovigen uitgestort, waardoor zij uit vereeni- vinge' ginge met Hem, en gezigte van zijne volmaaktheden zich in God vermaken,

en in blijde omhelzinge van zijnen wille zich volvaardig tol zijne dienst stellen.

(a) 15c 3£icfbe eens bevveginge. 4!Kcn bejgelrjftt be iÉiefüe 6(j Viuu?; is eene buur i^ fnel in fietDeginoe/ 50a i^ ooft be ^Ciefbe Ijeftig in Beiueginge. Hoogl.

VIII : 6, Want de liefde is sterk, als de dood; de ijver is hard als het graf; hare kolen zijn vorige kolen, vlammen des Heeren. lamp;c TCiefbe ijl eene zoete beweginge. 't lt;ï5emocb ig üelc en bejfcljeibene ftelnegingen onöe^ tooipen/ fommigen sgn 6eb?oelicnbe/ fommigen beramp;ltjbenbe; be £iefbc Ue^fitDiftt fjet Ijarte/ eene joete öetaegmge; onber öc menfefjen i|S ftet 3oetcr te Beminnen/ ban Beminb te toorben. Hoogl. VH: 6, ö Liefde in wellusten.

(b) ©e '£icfbe heeft God tot een voorwerp, ©at i# een 6efitaaamf|eib Neffens be^ menfeïjen bat !jö liefljeööen ftan/ en geneigb om lief te ;God-maar be menfclje be taaarbig^cib en amp;eminnelöliamp;Eib Ban 45ob niet lien»

ncnbc/ fiie^t iet^ ligcöamelijfi# om te Beminnen/ JjÖ ftJeeft baar taoip berhjft Ba^t aan/ en bat op eene onorbelijfte tuijse/ joabat ïjü

Ben Beberft en Ijet geerfgfie bat in Ijem rê migBcutftt; maarbegeloo'

Bige 60b in 't ooge fi^ijgenbe/ 300 berliept al b^t fcfjoone en fjeerUjfic 3ijn luister/ gtj treftt 3|jnc Eiefbe baat Ban af/ja ftan Ijet niet lief öeB' Ben/ pij öaat |gt;et ombat get tegen be HCiefbe «öob^ i^; maar lt;tëob ÜJo^bt en Blijft öct Boortaerp Ban 3tjne SCiefbe/ f|tj i# Blijbe bat brj ^ob mag lieföeBöen/ Qg ftan 3icö in bc3e HCieföe niet Bersabigen/ en ö^eft Beel fmarte bat öö niet meer lieffjeeft/a5ob M en Blijft ö^t Ijoogfte Ban al bat gij Beminnen ftan; ja liet alleene/ en Ijij luil niet? Beminnen/

ban om ©obji taille. Ps. XXXI: 24, Hebbet den Heerelief, gü alle zijne gunstgenooten. Ps. XVIII: 2, Ik zal U hartelijk lief hebben, Heere,-mijne sterkte, «öob i«S get Boorluetp ban be ïïtiefbe/ ombat ^ab i?/ om 5ijn 3elf^ tuille/ ombat Ijet taaarbig i^/ al tnat ICiefbe Be^Bieftften ftan in «Job/ God is liefde, Joh. IV : 8. QDnse 'Ciefbe toojbt gaanbe boor sijne Xiefbe tot oniö. 1 Joh. IV: 19, Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst lief gehad heeft. ©1136 üEiefbe tnorbt ooft Biel ontftoften boor be Bielbaben lt;5ob^. Ps. CXVI : 1, Ik bebbe lief, waut de Heere hoort mijne stemme, enz. Ps. XXXI : 24, Hebbet den Heere lief.... want de Heere behoedt de geloovigen , enz. ©at 3ijn toel opVueftftingeu/ maa? be gtonb/ be eigenlijfte reben Ban ïtefbe iö ^ob ^clf/ ombat tjij gt;6oö/ om»

öat ÏJij be ïiefbe/ ombat ÏJij Beniinneltjft/ ombat f)|j Ijct Biaa^big ijs/

niet om iet^ anbet^ baatboor te Bcftomen; tuant ban lua^ cc ictji bo-Ben ({Job/ bat men meer Bemiube.

(Egt;b 2 (c)

211

1

-ocr page 234-

Van de Liefde tot God.

j)o noiii- (c) rCirfbe ftomt niet Door cfoen Uiejft^a.nnljeib of fieftlu lainljefö; ge ooostfe» fcftcpfcl Han 5e on*? ooit niet oeUcn; een gcmefiScö leeraa? mag niet werkt ze. (.pn ^art i)ol ^an {„gt; grie^c pjebiften / maar gij jal jjeen

ïtefbe in tematiö^ Ijarte liejtaeftften/ öe HCiefbe i^ niet te ftoop boo? al liet goeö ban stjn Ijuig/ tnaac 't ig? alfeen een brijVaidiff gefdienU ban ^3oö; hrje ^aööEüjfte banfic Vnojbt door den Heiligen Geest in Sjet l)a?te ni'ö inenfdjen ontftoften. Eom. V:5, Omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, die ons is gegeven. 2 Thess. 111:5, De lieere rigte uwe harten tot de liefde Gods. Deut. XXX:6, De Heere uw God zal nw harte besnijden... om den Heere nwen God lief te hebben.

in de uin- (d) l^cilirje iJ?eesV bejlucriftcnbc TCiefbe in de harten der kinderen l'fdquot; ''öds, bip;l{t ouerpenftomftig öcé menfefjen nature; öe menjcljc ftan niet lief t)eböen bat Ijti niet Rent/ en tjeeft ooft niet berber lief ban Ijfl ftent; ioo Vnejftt oof! be l^eilige c!5eelt;jt bese lEiefbe / boor iniDbet ban ften» uigfe; i!3ob ijeeft be jijnen berlicjjtE cogen be^ berftanb^/oyenöaajt iicti ^elben aan |)en/ jij fiennen ;ijne boSmaafitrieben/ en jem toojbt óe Xiefbc (6obö in |)en ontftoften. 1 Joh. IV ; 7, 8, Een iegelijk die lief heeft, is uit God geboren, ende kent God; Die niet lief en heeft, die en heeft God niet gekend; want God is liefde. Matth. XXII : 27 , Gij zult liefhebben den Heere uwen God met geheel uw harte, ende met geheel uwe ziele, ende met geheel uw verstand.

Dom- ver- (e) i£gt;e tnenfclje grjonbigb tjeöbenbe/ 30a (60b Oem een brjtecrenb buur/ IjÖ Ha» tot lt;j3ob nier naberen/ en fclioon iSoö be allerbeminne* Itjftfte ié/ ?aa lian t]ij a5ob niet lieffteamp;öen; taant fee'Cieföe t?acljt naa^ bereeniginge/ en öe éebattinge ban bat een öeminneltifte/ bie magt obe? oné Ijeefr/ on^ ijaat en jiclj Uid ta^clten/ öoet blieben; öaarom moet rr eer^t vereeniginge lionieu. ©e bereeniginge tuéfdjen lt;ï5ob en oen 5011« öaar gefcljiebt öoor ben JÊiöbelaar/ öen lieere SleiU^ Cfpi^tua; beje brengt fjen tot a5ab/ 1 Petri 111:18. SBn l§eni tuorben je één met lt;l3ob/ Joh. XVII: 21, Dat zij ook in ons één zijn. Vs, 23, Ik in haar, ende Gij in Mij, opdat zij volmaakt zijn in één. ©an eerót flan be menfclje i$ob iieftjebben/ als Ijij a5ob lian aanineriien aié jijn ©ob/ anöejp boet öe tegentaon^bigïjEib ojub^ Dein breejen en ban 'öob bïieben. (©ntjag en .Xtrföe gaan te samen/ maat fcfijilt en ^Ciefbe ftejlaan te samen nier. 1 Job. IV: 18, Daar en is in de liefde geene vreeze, maar de volmaakte liefde drijft de vreeze buiten. IDcje bereeniginge met oSob gefcljiebt aan öe^ menfefien jijöe booi* 'r geloobe; baarboo? nabert öe jiele tot (öob. Eph. 111:12, In denwelken wij hebben de vrijmoedigheid, eudeden toegang met vertrouwen door het geloove aan Hem. 'Sin beje bereeniginge itrijijt men ^oö lief/ en be ^Eieföe tracfjt ban ai berDer en beroer in öe urreenigmge te bomen en te Dlijüen/ 't taeili ijS eene oefeniiige ban br'cnbfcljay / al?J tupfcijen ürienben / rn tuafcljcn baöer en ümberen/

Jac.

eemgin^e met God,

-ocr page 235-

Van de Liefde tot God. 213

Jac. 11:2,3, Hij (Abraham) is een vriend Gods genaamd geweest. Joh. XV: 15, Ik hebbe u vrienden genoemd; want al wat Ik van mijnea Vader gehoord hebbe, dat hebbe Ik u bekend gemaakt.

(f) a5oö lief te ijeböen ijj tzn yjibileoie Uoor öe uitberftatentMi. ©eje En zijnon Uiareu/ gtiijfi öc anberen/ ftinöercn öe^ toocn^; maat ®oö trelït 5cn wl110-uit öru (iaat bec ^oiiöe/ oeeft ftun lelien/ cenc liiudfclje gejlalte/ en 500 colf een liefhebbend harte, ©etaijl sij uiE aigt;ob gebaren 3011/ en (lt;5ob SCitföe i^/ soa aarben jij ban ooft naar ijunncn Ijemelfctjcn J^aüer/ en ijebben il^eni lief; ljun iierfranb/ taide/ opnegcnljeöen sijn niet alieen üefitoaain g'eiiiaalu/ inaac jyn ooi? tttejlisaain in be HCiefbe tot a?ob; 't iö öun niet genoeg/ intaenbig 'Ciefbe te boeben/ maar 5ij 3Jjn aröeib^aam/ om 3UIamp;0 met range/ ooge/ en Ijet gelieele ligcfiaam te toonen/ soobatsij Uuor liefüjebüeré 43ob^ geftenb Inorben, ©aarom luorben jij lieffjebbe?^ genaamb/ Ps. XCVII : 10, Gij liefhebbers des Ileeren, hatet het kwade. Ps. LXIX: 37, De liefhebbers zijns Naams zullen daar in wonen.

III. ©c HEicföe tot lt;!5ob bertoont jiclj in bete baben/ bie luij met bat vertoont aogmerlt jnllen boorfteüen/ en am be nature ban bese atiefüe ftlaa?be^ verschèi-bcfienö te maften/ cu oinbat een onbeftcerbe / sidj baar bij ieggenbe/ aeno da-joiibe obertuigb luorben/ bat tjij €)ob niet lief Ijeeft/ en oybat be üc-don-genabigben oberreeb mogten luorben/ bat 50 ben i^ecre liefljebben.

(Paar liefbe a5ob^ in |]2t f)atte / baar 1. eeue hoogachtinge cn iioogacii-bejijrffinge (©ob^/ oneinbig boben al luat et i^/niet alleen met Ijet 00?= tinsc-beeü/ maar ooft met ben ganftSjen luiïie; aUe^ luat {jeerlijft/ luat be= miinicijjft/ laat üoog ip/ berbtoijnt bij bc^ ïfeeien fjeerlgftljeib/ en in be atijtinge ban bie jegt men met bolle toejlemminge/ 1 Chron. XXIX: 11,

Uwe, ö llcere , is de grootheid, endedemagt, ende de heerlijkheid, endo de overwiuninge, ende de majesteit.

2. gjn be Eiefbe iji blijdschap ; al^ be ^iele toegelaten Uiorbt ban nabi) Biya-ben ï^eere te sten/ ban Han ïe niet treurig 51)11/ maar bat gejigte be?- 8CliaP-brolijlft tjet ijarte/ joobat alie redenen ban b^oefljeib berbluijnen/ Ps. XVI : 11, Verzadinge der vreugde is bij uw aangezigte; lieflijkheden zijn

in uwe regterhand eeuwiglijk.

3. 3|n be SEiefüe eerbied; alp be jiele in cene Uefjjebbenbe gciïalte EorWcd. Sicfj tot ben ï^eere berljeft/ 300 öefcljijnt öaa? be Ijeerltjftljeib bep ©ecf

ren soobaiiig/ bat 3e met burft met ojttgeflagen oogen ben {|eere aan» ^ien/ maar jij buigt ^icjj neber/ en berluonbert ^id}/ bat 50 ben ©eere lief ijeböen mag/ en met be 6abbcbjfte Eiefbe beftjaalb luotbenbe/ be?-büujnt 3c in Ijp.ar Niet, gelijft ^»abiü 3ic(j in bejj Zeereu tegenluoo?'-bigtieib geb^oeg. Ps. V: 8, Ik zal mij buigen naar bet paleis uwer heiligheid, iu uwe vreeze.

4. Sn be aDeföe ia werkzaamheid ; oe quot;Eiefbe 3ec aan tot geinerufcljap werk-

te Sflefteu / ue siele tö baarojj ge^et/ fpcurt lalle gelegenljeöen na / om zaam 1C1'1 nabij te itometi/ (telt siclj in beé l^eeren tegenliinorbigljeio/of be ^eere

©b 3 1)«

-ocr page 236-

214 Van de Liefde tot God.

jjct oog ccnjJ naar Ijaac tuenöbc en op gaar 533/ en of 3^ l^cm eengf mogte jien; 50 fieoeeft jicB ban naa? Qet ï©oo?b/ öan tot get gcBcb/ ban naar be fierfie/ ban naar een geselfcfjap ^an bromen/ en 't i$ al te boen om ben ïleere te binben. Srj mag een| tjaag/ ïu^reloo# en moebeïoo^ Inorben/ maar 't Ijarte fieert af tueberom naar öolieii/ 't ooge Uerfieft 3iclj aï tneberom omljoog/ ban een^ met flille tranen/ ban met een jucljt/ ban alleen met öetooninge Uan pare begeerte. Hoogl. 111:1, Ik zochte des nachts op mijn leger Hem, dien mijne ziele liefheeft. Jes. XXVI: 9, Met mijne ziele hebbc ik U begeerd in der nacht, ook zal ik met mijnen geest, die in 't binnenste van mij is, U vroeg zoeken, ipaar fg een ftejfi bejïangen in bc jiele. 't 3$: wanneer zult Gij tot mij komen ? Ps. Cl; 2. Mijn ziele dorstet naar God, naar den levendigen God; Wanneer zal ik ingaan ende voor Gods aangezigte verschijnen ? Ps. XLII : 3.

Vermaak. 5. ^aar HOefbe i$/ baar ij? vermaak in het genieten ; alg? be jiele naö$ (0ob i^/ en in onberlinge ICiefbe jicD berlu^tigen fian/ ban Fian 3c alle# iniéfen/ ban ig 3e Ineï bejgenoegb. Hoogl. 11:3, 4, Als een appelboom onder de boomen des wonds , zoo is mijn Liefste onder de zonen ; Ik hebbe grooten lust in zijne schaduwe, ende zit er onder; Ende zijne vrucht is mijn gehemelte zoete. Hij voert mij in het wijnhuis , ende de liefde is zijne baniere over mij. Ps. CiV : 34, Mijne overdenkiuge van Hem zal zoete zyn ; Ik zal mij in den Heere verblijden.

.smartc. 6. ©aar ICtefbe ig/ ig smarte ober get geinig en af3Ön. €en IiefljeD» fienbe sieïe geboeït al ra^/ of 3e naöjj/ ban af5Clietberafiji/3ijtoo^bt terjlonb ontroerb. Hoogl. V: 4, Mijn liefste trok zijne hand van het gat der deure, ende mjjn ingewand wierd ontroerd om zijnent wille. Vs. 6, Mijne ziele ging uit van wege zijn spreken; ik zocht Hem, maar ik en vond Hem niet. ©etarjl i|rj gaar liegt en gaar lebenp^acgt i£/ be ^ob ber filgbfcgap garer berljeuginge/ goe fian get ban anber^ jtjn/of3ij treurt aljé be l|eere 3kg beröergt/ of nl^l 39 boor gaar geb^ag be Uerbreem» binge beroorsaafit geeft. Daar ban baan Bomen be broebige fifagten: Hoe lange, Heere, zult Gij mijner steeds vergeten? Hoe lange zult Gij uw aangezigte voor mij verbergen ? Ps. XHI; 2. Om dezer dingen wille weene ik, mijn ooge, mijn ooge vliedt af van water, omdat de Trooster, die mijne ziele zoude verkwikken, verre van mij is, Klaagl. I : 16. Gehoor- 7. ©aar SCiefbe ig/ baar ig gewillige gehoorzaamheid; baar ij? blgb* zaamheid.jegap aj^ men jje!1 ge(iee eEnigt; bjen^t mag boen/ in iet^ te bercig^ ten/ luaarin be Bcminbe öegagen fcgept; 30a if 't ooft gier: alj? men lt;!5oö lief geeft/ 300 geeft men lu^t aan 3ijnen Inille/ baarmebe bejeenigt men 3icg/ en men i«S zeer begeerig, 't zij inwonende, 't zij uitwonende, om Hem welbehagelijk te zijn, 2 Cor. V : 9. ©it toont be ï^eere SflesujJ/ Joh. XIV ; 23, Zoo iemand Mij lief heeft, die zal mijn Woord bewaren, 't Zelfde 1 V; 3, Dit is de liefde Gods, dat wij zijne geboden bewaren, voorwerp. 8. ©aar ICiefbe ij?/lieft en haat men dezelfden; bejJ eenen bjjanben 3fjii

ooft

-ocr page 237-

Van de Liefde tot God. 215

ooft anbcren/ cenen brienben jijn oofi bcp anberen. Ps. CXXXIX: 21, Zoude ik niet haten, Heere, die U haten. Vs. 22, Ik hate ze met een volkomenen haat, tot vijanden zijn ze mij. Ps. CXIX ; 63, Ik ben een gazelle aller die U vreezen, ende dier, die uwe bevelen onderhouden.

9. (©aar SCfeföE i$/ ïjeEft mgn alles voor den beminden ten Degte. gtoo Alles voor ooft bie (èob lief geeft gaarne aan a5ati alïe^ taat gjj ijeefr. BPanneer eere/ goeb/ teben/ enj. ftomen in tegenjïellfnge met 43ob/sn-ncn taille en eere/ 50a jal een lieffjebber alle^ met gctaüligljriö «aten baren/ en bigde 31)0 bat gij taat geeft/ bat jji) aan (J5oö mag op»

offeren. I^an de geloobige J^ebreën getuigt ^anlu^/ Hebr. X: 34, Want gij hebt ook over mijne banden medelijden gehad, ende de roovinge uwer goederen met blijdschap aangenomen. Cn ban steg JCÏben jegt öö/ Hand. XXI : 13, Ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven te Jeruzalem voor den name des Heeren Jezu.

10. ©e SDefde fian jiclj niet berjabigen ban met de allernaauwste en Allervolmaaktste vereeniginge. daarom/ een ïiefljcbber apabj» jfclj in bit leben quot;^eonf0 niet ftunnenbe berjadigen in be lEiefbe/ en toetende bat be boïmaafite gingc.1 en onmidbelbare bereeniginge met lt;éaö alleen in ben tjemel ip/ 500 ber»

Jangt öfl fterben/ om in de KCiefde bolmaaftteïijft sieft te berjadigen.

Phil. 1:23, Hebbende begeerte om ontbonden to worden ende met Christo te zijn.

IV. i^et i# bjj aïïen ooft boor onberbinbinge befienb/ bat be 3£iefde overtui-bat i^/ en julfte nittaerftingen geeft al^ taij in get boriae Qebben ge»ging0-Segd. 25?engt de nature en de daden der ICiefbe nu tot get aUerbemin-nelpfle boortaerp/ namelijft (öob/ en legt uta garte baarbij/ en gi)

guit afjgt; in een blaren fpicgel bunnen jien of gij (©od liefgrbt of niet;

of gij maar gebt eene natiiurlijfte liefde tot lt;éoamp;/ al^ get opperfle goed/

't toelft meer een oordeel bat a5ob beminnelgb i$/ en dat de menfege berpligt ij? (Jjod lief te geöben/ alj? eene joete belneginge be^garten/

jicg bertoonende in de gesegbe baden/ ban of gij (öob bemint in Cg?i^

tu|l al^ utoen «0ob en 3Ê)ader/ en fcgoon be Hiefbe nog ftlein en onbol»

maaftt i$/ of gij nogtan# in taaargeid liefgebt. beien tot infteer toilben ftomen/ en jicg in dejen deele tatlben beproeben/ get joube aan gunne confcfentie openbaar toorden / bat de r£iefde lt;J3od^ in gen niet toag. ïüomt/ befegoutot u jelben/ of get een midbel mogte jijn ban utae obertuiginge/ en aljoo tot utoe befteeringe. j^oort dan aanbacgttg naa?

mij/ get treffe uta garte.

V. «J5|j gebt (©ob niet lief. 1. ©te get bobengejlelbe mi^t. in U Dergonen be googacgtinge/ be blgdfcgap/ be eerbieb/ get berlangen en 5o^n/„let'n'cf get bergenoegen in't genieten / be fmarte ober 't gemi^/ be gegoor- hébben. Saamgeid/ ben gaat tegen de jonde/ en aciefde tot de gobjaligen/ gebt

gij eere/ goeb/ leben/ jiel en ligcgaam boor ben J^eere ober/ gefit gij berlangen naa? be jaïiggeid ? 4Datuu?frjfte menécg/ moet nn nietanttaoo?den/

Uiaat'

-ocr page 238-

216 Van de Liefde tot God.

toaatïijft öejC öingen 51)quot; nii) niEt/öeeft men lt;0ati niet lief ban aï' pDccj

leen aljJ bie BetDEOingcn in iemand jijn/ ift 'quot;tbc oUeïtuiQö f Der

Ben/50a 0eöBe ifi 43ob niet Hef; ifijEibeluel: lieUc «pob! licbEtcerc! Bfc^r

ifi Brclbbe mij sonber Bepraebinge in/ bat ifi €gt;ob lief Ijabbc/ maar nu ;

xie ift/ bat ifi mij Belogen öcöBc» fluit

2. ^0 8«ft 43ob niet lief/ bie be Uierclb ïief fyctft/ Inant QPob en be öe \

toerelb jijn malftanberen cegt contrarie/ bie ben een Bemint/ fjaat ben |if) i;

anber; bit jegt be moubbe? taaacljfib/Matth. VI: 24, Niemand enkan rE[ti

twee heeren dienen, want of hij zal den eenen baten , ende den anderen lief- - V.

hebben; of hij zal den eenen aanbangen, ende den anderen verachten. Gij |Be?b

en kunt niet Gode dienen ende den mammon, ©it BeBe^tigt be 2Cyo«5tcI ;ftcfr

^ojjannej?/1 Job. 11:15, Zoo iemand do wereld liefheeft, de liefde des gjut

Vaders is niet in hem. ©raagt gij/ taat ij? be ItiErclb ? ifi autlnoorbe ; 5CÏ ju B

get jigtBare/bat op be aacbe ié/ en uiu öarte inneemt; begeerlijkheid :jjEt:

des vleesehes, ende de begeerlijkheid der oogen, ende de grootschheid des öie

levens, geïrjfi Qet Bejftfaarb luorbt B. 16. draagt gö/taat igKEiefbe tot Exoc

Be tnerelb ? ffi anttoourbe: Bet Bagt aanfileBen aan besigtBarebingen/ ien

aan ftogt en ftlecberen/ aan 't geïb/ aan cere en aanjien/ iebe? in süns ge» Maai

ïegenfjeben en omjlanbigBcben/ aan be ftefbe bcr menfepen tot u/ aan -

lefiftejnöcn/Brapfertjcn/üuiïpgljEben en biejgehjïte; aï^ IjiErncffen^ jijn tnd

alle iitne BEfiammejnipfEn/ Berlangen/ gebacljtEn en joeïjeh. ^gt;!Ejap jiEt qjotj

get ooge/ r)iE?naac {joort Ö^t core/ öictBan fprEEfit bs monb/ tjiernaar |iiibï:

takten be öanben/En loop en öe Boeten/en alïeiaV En Ügcöaam/i# in» fomti

geftjannen om bit te Befiomen/ en Be^ftrrgen ^EBBenbe/ Ba^t te {jonben. i

5Saarbat Qet {jicrinnaar jijn sin gaat/baarnaa? men öïpEofbroe' tiie |

Big/jocbat ïjEt aarbfclje aï Bcjmaafi en gEiioegen ; of men met taar

jjjn oorbEel Bjeï seggEn ftan/ ÖEt i^ aÜE^ ybElïjEib/ saligöeib Boot al/ pebu

en cnbErtupfcïjEn {jEt ïjarte i|S in be aarbe/ Qet oo]jmc?ft i^ $tt aarö» jjcbu

fclje/alle toejfisaamljeib ijï naar Ijet aarbfc^E; 300 men seïtej maar of m

een Bjerelbling/ een meiifctjE Ban beje BjerElb/ Bjfen^ BeeI in bit SeBeii nnge

ig. #0 ban/ biE f|ierBan oBertuigb sijt/ syt ban Bezber oBertuigb/ bat |iiet

gij be Bjereïb liEffteBt/ cn biengBcïgen^/ bat gii ^ab niet lief^eBt. tot §

3. ïjij ÖPEft ^ob niet liEf/ bic nog geljEEÏ i^ in eigenïiefbe; in öe gelcoBi' tojjie

gen i| beje nog niet gEljEEÏ bcob; maar sy baat niet/jy toorbt ge» too?

fienb/ tot Bijanb Betfilaarb/Beftjeben En öetrcujb ; maa? baaj 5E ïjcejgc'jt fcipn;

fian Be ICiefbe gt;t?obj? gEene pïaatfe öebBen, ï^tt i$ gannef» tegen be nature am .

bejer HCiefbe/ jicQselben te IIeBeii ew tc jocfiEn. 1 Cor. XIII: 5, Zij en zoekt jaat

haarzelven niet. Jpaulu^ fliEÏt KCiEfbE öobp En ber toellu^tEnal^ thice geiö/

Bige 5afiEn/2 Tim. 111:4, Meer liefhebbers der wellusten daa liefhebbers »t na

Gods. 55^ men in aï 51311 boen eu laten sicöjelBcn Beoogt/om bit of bat doet,

maat Boo? siclj tc BeSomen of te Betjouben; alp gaat/ nyb/ toorne/ ta?aafi« bestn

gierig^eib ontjieefit tegen bie/ toelfie in bc EigEnüeacgingE Ijinbejlyfi syn/ Mij e(

ban leeft men in cisenïiefBc/ cn bat stf een Blyfi/ bat men ■üSo'j nier lit! Ik u

gccfr/ m

-ocr page 239-

Van de Liefde tot God. 217

Ijecft/ en 0^ otjcrtufgt tc filaarber/ men in öe gob^bicn^t niet l)e?-bcc gaat/ban Rennet be ciaenlteföe üeflaan Ran/en al^ men er uit-fc^etbt/ geljeeï of tfn beele/ al3 l)ct on^ nabecltg jaubc jijn in eerc of rjoeb.

i^eeiiit nu beje b?ie o^flflbe paften 6ij malftanberen/en inaaftt üe-fluit een# op; bic be nature en baben ber Hiefbe öob^ nier öccft/bic öe toerelb iief öccft/bic in eigenliefbe leeft/bic Ijceft a5ob niet lief. .iBaaj ift liebbc be nature en be baben be? HEicfbc lt;i3oblt;? niet; ift f)cö6e be toe'

relb lief/ift öcn gcfjeel in eigcnlicfbc; 50a {jeööc ift ban ©ob niet lief.

VI. ïX otjejtuigb Ö^öö^nde/ bat gt) (öaö niet lief öeöt/sullen lay uiim ci-ljie?be? uluen cllenbigen lïaat toonen/ om u baaröoor te Brengen tot öe- l^i8quot; Reeringe. 1. ^tjt bejjeRcrb bat gg «^ob ^aaf. ^lt jal u re fcjjjiRRelpen gjutnel jijn/ijan bat gij bat ban ujelticn joubct jeggen/bit 3a! er niet in laillen; gtj suit jeggen: ocQ neen! ift öate (j?ob niet/en nogtan^i^

Ijet be taaa^nb; bleit u tocfj niet/nu men uUie ongeregtigfjeib binbt^

bic te Raten r^. ©at e? 3pn/ bic éob tjaten/ is ontüitjfclöaar. Sict bit Exod. XX: 5, jJergencr, die Mij haten. Ps. LXVIII;2, Zijne haters zullen van zijn aangezigte vlieden, Rom. 1:30, Haters Gods. Joh. XV : 4,

Maar nu hebben zij ... beide Mij ende mijnen Vader gebaat, grgt gtj: fcljoon er 5tjn/ bic gt;6ab Ijaten/ ift Ijate nagtanp a5ab niet/ baarban ben ift .;er?

hifi üctau^t. Sift antlnanzbe/(a) gtj jijt uit Ij^t borige obcKtiigb/bat gö e?aö niet ïief Ijcöt/baaruit ié Ijet 3eftc?/bat gij «3ob (jaat/giej i^ geene niibbelgeflaite. j®effcn^ menfefjen en neffen^ anbere bingen ftan Ijet in fommigc gebaiicn 51)11/ bat niet licfïjebücn geen Ijaat jïrlr/ namelijfi/ Hlé men menfc|jen niet Rent/ bic men niet gejien tjeeft en niet Rent/ öie geeft men niet ïief/ en nogtang Ijaar men 3e ooft niet/ men laat 3c baar. Jjaaar bien men Rent bic oUc^ on^ i^ alé Dc^r/ bie neffcnj» on^ geburig tac:flt/ en neffené Inelfte lutj geburig toe^ftcn/ met tnelSen bi ij geburig te boen gefibeii/ neffeng bien ftan men tu^fetjen üeibe niet 5ij 11/

nf men 3aï fu 3rjn Ijartc binben/of treft en toegenegenljeib/of afftee? en ougenegfiitjeib, SCfftcer beé Ijajtcn/ ongcncgcnjjeiö iti l)aat/ al gaat 513 «iet uit tot brn alïcrgraotiïrn trap cn gebcelig^eib ber ö^rt^togten/ en tot {jet hoo^aarbig tegengaan; afRecr/bicerjin ié D^at. (b) ©e?ber/be«

tfijle gtj eene tegenljeib Ijefit tn al [jetgeuc/cn in alle begrnen/b3aauï-too? lt;!3ob 3icF| openbaart alg tjeilig en regtbaarbig/ biaajbaor utac can-'ientie onrustig Ina^bt/ 300 Raat gij (j3aö nog meer; tnant bat/biaa?»

nt men iet# lieft of Raat/ bat lieft of Raat men nog meer. jSu/ gtj ^at/gij peöt een afftecr/een bjeêr3in in Ijet licijt ber luare gobjaüg-_eiö/bebujlc Qet u aan U3elben ontbeftt/u ontrustet boor breeze ban 't naftenti oorbeel;bit getuigt ©ob/Joh. 111:20, Een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht, ende en komt tot het licht niet, opdat zijne wei-ken niet bestraft en worden. Joh. XV : 18, Indien u de wereld haat, zoo weet, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. vs. 19, Omdat gij van de wereld niet en zijt, maar Ik u uit de wereld hebbe uitverkoren, daarom haat u de wereld, (c) ©e:ber/ II. i|5c be»

-ocr page 240-

218 Van de Liefde tot God,

bctotjle gij gcbun'o met lu^t en be^maaR tegen lt;!5ob jonbigt/Dat nfet ie toilfen/bat a3oli geen ï^iccre otaer u jij/bat gn utu eigen meeste? toilt jijn/niet naar stjnen/inaa? naa? titoen UiiKe tuilt leben ? 2oa betacljt/ 300 licjhierpt gij imme^ö (èob; nu/ bejacljten/ be?toe?jpen/ bloeit uit gaat/en 3|jn Blijften ban Jjaat; gelijft eeren met onberluerpinge/ctften» nen en geljoojjamen/ Dlijfien 5tjn ban ïicfbe. (d) ©ejDer/ öetoijle OD öe taerelb en be tocrelbfclien litf ÖEbt/500 i^ 't onfeilbaar/bat gij Ijct ton» trarie Ijaat; 43ob nu en bc taerelb 3ijn contrarie; bie ben eenen lief tjeeft/ bic ïjaat ben anberen; baa^oin ftuntgij uit utae ïicfbe tot be taerelb 6e-fluiten/ bat gij (J5ah Ijaat/ jiet baar nu/ gij bie obe?tuigb jijt/ bat gij lt;!3ob niet lief Ijebt/bat gij in birn ftaat jijt/bien gtjselben bc^grutoelt/ namelp/bat gij *C»ob Ij-iat.

Opwek- VIL 2. (Hmj allen/ bie a3ob niet lief IjcBt/ taeet/ bat (Ctob u ooft niet GoiMief' 'ief amp;eEft/ u Öaat/ bat gij 43ob^ bijanb jijt. Jac. IV: 4, Zoo

te0i,ebben..wie ^an een vriend der wereld wil zijn, die wordt een vijand Gods ge-stelt. J^oort ceng? {joebanig «Jpob tegen 11 gejinb ip/ Ps. V:6, Gij haat alle werkers der ongeregtigbeid.

3. (Clobp toorne ip ober u/en jal u berberben. Luc. XIX: 14, Ende zijne burgers hateden Hem... zeggende, wij en willen niet dat deze over ons koning zij. vs. 27, Doch deze mijne vijanden, die niet en hebben gewild, dat Ik over haar Koning zoude zijn, brengt hier, ende slaat ze hier voor Mij dood. Spr. VIII: 36, Allen, die Mij haten, hebben den dood lief. ll^at 5ijl gij/bie 43oD niet lirf fjebt? een ellenbig menfefje in nselben/gij/bie 50a gcnitDe« lijft jijt/ gij jtjt ban (60b/ ban ben ï^eere t=fc5ug/ ban be Ijeilige engc=gt; len/eu ban be gobjaligen gebaat/gij jjebt niet»? te bejtaacfiten ban eeu» taig onbej ben toorne gt;J5ob£ te blijben liggen. SCjin fcljepfcl! 3^ get niet ïang genoeg 500 geleefb? gal ï}tt nu geen trjb jijn te onttaaften/ ee? get te laat i^? Jjtaat ban op/ en ontuiiebt ben toeftomenben toorn, van do VIII. jEaar gi)/ liefjjeböer^ (iPob?/ bie met aanbaeftt ftebt gelejen/ bersGods. ^ 0r,,e 1,3,1 lle naturE en baben bet liefbe gc;cgb gebbe/ legt uta Jjajte ' baarbij/ fjeeft get niet alle^ goebgrfteurb/ geeft get geen lupt geftregen tot be SCiefbe »0ob^/cn i^ get niet obertuigb getaorben/bat gg toaar» lijft oüob lief gebt/ fcgoon bejelbe nog ftlein en ^eer onbolmaaftt ig ? ©erblijbt u ban in bat allerbiejbaatjle gefcfjenft; taant 't be goeb» geib ntaer nature niet/ bat gij 45ob gebt beginnen lief te Hijgen/ 't ii uit genabe gegeben/ 't ié u toegeftomen uit be liefbe gt;!5obp tot u/ en 't ij» een blgft / bat «öob u ban eeutaiggeib geftenb geeft. 1 Cor. VIII: 3, Zoo iemand God lief heeft, die is van Hem gekend.

3lé er ban een beginfeltje ber liefbe d^ob^ in 11/ taefit get op/ opbat bie fjjjanfte een blamme toojbe; gij/bie fmajte gebt/bat gij ben {Jeere .300 toeinig lief gebt/en met al uta garte begeert meerber lief te geb-' hetfzui-18 ÖEquot;/ goort toe/ en laat utae jiele jicg opleiben in be ïiefbe a5ab^. verste. IX. 1. v^e liefbe i^ be allerjuibcrjle bcugb' geene beugb i^ bij beje

-ocr page 241-

Van de Liefde tot God. 219

tc be^geltjftcn; ja geenc Deugb té bciigb/ 30a 5e Ijarcn gïanö ban heje niet ft?öot; ne^genö in Romen tag (£gt;oti 50a na/öan in üeEieföe. God is liefde. 1 Joh. IV : 8. (Pie lief ijecft/ brc gobüelijSe nature beel-acfjtig. 3([ii een soobaniocn licljt/ 5iiiUerf)eib/ tnannte/ öeiligfieib/ fiiijbfcljap/ en al luat men jaliijljcib noemen lian. (©rj F)eamp;t alreebe öc-bonben/ boe nine 3ielE op be atiefOe be^Iiefbe/ toen gtj De nature en be baben bejselbec ban onji öoojöec bejftlaren/ en al^ gij öe öartptogten ban eene (©obliebenbe jiele ^aagt/ of ban anberen ö^^ö^t behalen;

tuelaan ban/boigt utac begeerte op/belieft op bat Uefelijfie.

2. j5oü té öe allecbeminnelijBfte in jiclj^elben/ al tnac beminnelijft God is de i$/ ié in il3ob; fjet fcöoone/ t)et bebadige/ bet fteejlijfre/ Ijet liefelijfte

te beminnen/ geen jluaac toe^ft/ jjer treftt Ijet Ijarte boor jicöselbe u s l' genoeg; (J5ob bat allejl op eene oneinbige tnijse; üie ■©Ob siet/ftan niet anber^ ban liefljebben; taoorben jijn te gering/ Ijart^togten te filein/aUe^ fcljiet te ftort om be liefelijfttjeib be^ Öeeren te üertoonen;

ntemanb taeet taar 43ob i^/ ban bie/ aan toellien ^oü l^em b^Efc ge» openöaarb/en ((5ob openbaart l^em aan niemanb/of fjr\ tao?bt ontfta»

6en in ICiefbe/ ombat ÏJtj «öob/ omöat ^rj be ïfecce i^/ bic alle eece en 'CiefDe Inaarbig i^.

3. ©e oneinbige i0ab/be eentoige KCiefbe ö^eft u lief/geloobigen. Jer. God heeft XXXI: 3, Ja Ik hebbe u lief gehad met eene eeuwige liefde. Joh. XVI: 27, u lief-De Vader zelve heeft u lief. Eph. 11:4, Maar God, die rijk is in barmhartigheid, door zijne groote liefde, daarmede Hij ons lief gehad heeft, ^©e jon-

ne ftan op geen fpiegel fctjijnequot;/ of 50 geeft reflr):ie/ nod) op eenig ge»

P'Mijét metaal/ of l)ft tnojbt taarm/ en geeft taeber tuarmte ban jictj.

ïian ooft een menfefje toebejjtaan be 'Ciefbe ban ben alle^fcljoantle en beminneljjftjle/bie tnel tuil/bat men beselbe tuebe? liebe/3onbec bat be 3Ciefbe gaanbe tnojbtï ^al ban be HEiefbe (j5ob^ tor u/bie gij gelooft/

en toel een Rlein ftraaltje ban be Htiefbe gezien en gefmaaftt ftebt/ nine Qajten niet Bjanbenbe maften in bie 3Cief0e? IJoh. IV:19; Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst lief gehad heeft.

4. (©bejbenftt Ijierbii alle groote taelbaben/ bic be J^cere u 6eüie5cn En velo Ijeeft/betoitét/en eeutaig beluien 3al/taelfte boortftomen uit ïiefbe/ weldaden en Blgfien ban bie stjn.quot; ©e^ menfeben jpartc i^ 500 liefbeloo^ / bat uwe'lun-alle hjelbaben/ bie ieiiianb betat)ét/51)11 ïjatte niet ftunnen obe?»

Öalen tot Ijem lief te bobben; men ontbangt be tnelbaben/en bet fja?-

te blijft ftoel tot ben gebet. ilSaat al^ üiclbaben boortftoinen uit 'Cief-be/ en bat ban een/ bie seer beminnelqft ip in sicbselben/ en blcn taij 5elben liefbebben/ban maften 51) b1'1 bartc gaanbe. 45ob/be beininne-lijfte/ 11 liefljebbenbe/ en ban u eenig3iité Bcminb / bie betoont 3ijne SCiefbe aan u met ontnaarbeerlyfte taelbaöcn/ até liefbeblijften. i^ii geeft u uit IDefbe 3nnen gone tot een 25o?gc en ï^erloófer. 1 Joh. IV: 9,

Hierin is de Heide Gods tegen ons geopenbaard, dat God zijnen eenigge-

lt;lEc 2 bo-

-ocr page 242-

220 Van de Liefde tot God.

borenen Zone gezonden heeft in de wereld, opdat wij zoudea leven door Hem. ïlit KCiEftn? trrlU on^ tot ^em. Jer. XXXI: 3, Ja, Ik hebben lief gehad met eene eeuwige liefde, daarom hebbe Ik u getrokken met goedertierenheid, Hit ICiefdc neemt öc sijnen aan tot jtjnc ftmöccEn.

1 Joh. III: 1, Ziet hoe groote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk, dat wij kinderen Gods zouden genaamd worden. ïlit lEirfbe ftaétrjöt ïjl') ïjfii tot Tiun öe^t. Hebr. XII: 6, Dien de Heere lief heeft, kastijdt Hij. vs. 10, Opdat wij zijner heiligheid zouden deelaehtig worden. 2£ls .;tj üeö^otfö ;ini/ 300 taorbt jijue diefde gaaiibE/om öequot; te bEftraopten.

2 Thess. II: 16, Onze God en Vader, die ons heeft lief gehad, ende gegeven heeft eene eeuwige vertroostinge ende goede hope in genade. Cn 5t)t öÖ ö'cc ItielbaöEii niet bceladfttig oEUioröcu? 2ill^ gij bat incet/en ban iiiejIu bat Ijet alle^ uit eene liabEjftjfte lEicfbE boojtfiomt/sal bat ban utae HCicfbE niet ontjlEften/500 UiEte if! niet taat JjEt boen jal.

is Godo 5. i^aat bEtöEr/ En jiet öoe aangenaam Ijet oJobe i^; gij Ijcöt pet»

naaui! ^ilegie/ gij moogt ben ïjeere IleföeöDen/ en aliS gij ^ein lieföeöt/ be (^ettE daar luelgeballen in/ en bejgeïbet bie Eieföe met nieutae toebe^liefbe en tuefbabigöeben/boigeng jtine fietofte aan be liefljtööe^. 't Sjj eene Uinnbcrbarc gocbljeib/ be StiefbE öegint ban ü^ein ee^gt/ en boor sijne ïCiefbe geeft B}ij fjun lief te ïjeDfien/en al^ sij l^rm liefljeb» ben/ 300 beloont t)i) bat met Ineberliefbe. Joh. XIV: 21, Die Mij lief heeft, zal van mijnen Vader gelievet worden. (©E ÏJeere t]ECft f)et ooge op Ijen/ en beluaart l}rn boor alle filnaab. Ps. CXLV: 20, De Heere bewaart alle degenen, die Hem liefhebben. £jtj geeft hun be toelbaben/bfe alle Beg:ip te üobrn gaan. 1 Cor. n:9, Hetgene de ooge niet en heeft gezien, ende de oore niet en heeft gehoord, ende in het harte des mensehen niet en is opgeklommen, hetgene God bereid heeft dien, die Hem liefhebben. 3fa/ 5Clf{? |jet fttoabe öat tot tjiin bejberf fctjÖHt tc sullen sfjn 'too^bt omgefiBE?b ten begte ban be lieffiebfaejg iCob^. Eom. VIII: 28, Wij weten, dat dengenen , die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede. Cen lief-yebbe; il?iubp igi met alleen aangenaam bij ©ob/ maar tjij bsorbt ooft Bemind ban ben ïjeere Siesiip/ ban de öeilige engelen en ban alle ge« ïoobigen/ een ieder siet op snift een met be^maaft en beljagen.

T.iofdo ia 6. KCiefDe ip geiligöeid en luejfit tjeiligljcid/ naar tuelfte de grlaobr*

hMiigrn pp,, Pn jjjp j,j 30t, fte^ft Degeeren. ©e ïEtefbe betaaarr een

gelcobtge in be gemeenfcljap met 43od. 1 Joh. IV: 16, Die in de liefde blijft, die blijft in God, en God in hem. ©it niet alleen eene soete/ maar ooft eene jjeilige en jjfdigende gcHralte. ©e HCiefde leert den pligt/ be Xlcfde lueftt op tot den pligt/ de SCiefde befttert in f)et uitboeten ban den piigt. gonder ïiefde deugt ^et be^te teie^ft niet. 1 Cor. XIII: 2. Jamp;aar alle? moet in de 'Ciefde gefcljieben. Eph. 1:4, Opdat wij zouden heilig ende onberispelijk zijn voor Hem in de liefde, ©e geljeelc biet ijS 111 de 'CiefbE begrepen- Matth. XXH:37, Het einde des gebods is liefde.

1 Tim.

-ocr page 243-

Vau de Liefde tot God. 221

1 Tim. 1:5. ©e 'Ciefbc ftan niet becDoigcti bltjben/ tuant 't tg Ijeilijj Viuuc / 5Ö ig luejfijaam naar fiuiten / sjj brgft ÖEft^0 aail« 2 ^or- v: 14, De liefde Christi dringt ons. ©aarom fpjeeftt be SCpo^tel ban ben arbeid der liefde, 1 Thess. 1:3. üCiefbe maaftt alle tne?Et ïigt/ 3£iefbe öbejtotnt alle gebaar/ bjfngt boor allen tegenflanb Ijcneii/ en roemt fn be berbruftftingen/Kom. V: 3—5, Wij roemen ook in de verdrukkingen,

wetende dat de verdrukkinge lijdzaamheid werkt; ende de lijdzaamheid bcvindinge, ende de bevindinge hope, ende de hope en beschaamt niet,

omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is. ©ie ban ijeüig taiï ;gn/ tuojbe Incrfi^aam in be ICiefbc töob^/ Gij liefhebbers des Heeren,

hatet het kwade. Ps. XCVII: 10.

7. JlMaan ban/ balgt ben J^cere Seju^ na/ bie ben ©abe? lief öabbe. Exempe-Joh.XIV:31. ©oegt u Bij be gobjaltgen/bie ^ijn lieföcfibejiö (J5ob^/500lon-taojben 51) meermalen genoemb/Hoogl. 1:3, Ps. LXIX:37, Jes. XLI:8.

©cfent u 0111 in be SCieföe toe te nemen. Hebbet den Heere lief, gij alle zijne gunstgenooten. Ps. XXXI: 24. Bewaart uzelven in de liefde Gods. Jud. va. 21.

X. (0ij ban/ bie lu^t ï|EÖt om in be üiefbe 45obgi te toaubelen/ \nacF|t waarvoor u boortaaii ban batgene/ 't toeïft tot ö'^ttoe n Ijinberhjft getaee^t om in be HCirfbe toe te nemen en boot te brelfen/ tnelfie ij?: (a) Onkunde; bieinig fiennijsfe beroorsaaftt IneiniglCiefbe; onberjoefit ban ö^t il0oo?b aanbacptiglp/ geeft berftanbiglijft adjt op jgn luerft buiten u en in u/ fteroogt om ben tjeere in 't ooge te ft rij gen/ en jijt taerft*

jaam cm u nabtj ben t^ecre te Ijonöen. (b) Gedeelde liefde, ©e geloobi-gen Fjcbhen nog ben ouben 5IIbam in siclj/ Die gunftejt nog geburig naar fjet aajöfclje/be self-liefbe i$ nog niet boob; al# men bie Inat toegeeft/ 50a neemt 51J nog al meer/ en ijoe bie HCiefbe meer toa^t/ öoe be SCief* üe iJ?obg minber tno^bt; bic ban in be'€iefbe 6obö tail toenemen/moet be anbere tegenjlaan en uitlne^pen; bat ginfien op ttaee gebacïjtcn be*

Iet ben laapbom. (c) Weinig omgang met God. ©e HCiefbe Inil geoefenb ^ijn/ of jtj bejftoubt. ^c^eibt u af ban alleé/ tuaarban gij u affeïjeiben inoogt/opöat be ïjeere ï)Et fjajte alleen fjcbamp;E; 3ijt geburig bibbenbe/ obejpeinjenbe/ raabb^agenbe/ afljangenbe/ en boo?al/ tjoubt u ftipt aan ben njb nbiej oefeninge/ baarboor tnojbt men telften^ ï)e?fielb/ en men Vno?bt befttoame? jicij te getoennen aan ben tjeere. (d) Ongeloovigheid. i^et geloobe ig boor be HCiefbe taejftenbe; al^ men niet gelooft/bat men ban a?ob beminb i^/500 ftan men 5icFgt; ooft niet bejüiatmen in be'Ciefbe;

maar allt;J men gelooft bat oJob on? lief D^ff/ ösn taojbt men tnebe?» om ontjlofien in be SCiefbe tot (öob; totj Ijebben J^em lief/ombat i^tj on^ eerpt Ijeeft lief geljab. (e) Vreesachtigheid. SUIjj men in gebaar ftomt om toat ban jtjne eete re berliesen/om be jafte (öob^/al^ fcFiabc/alö fcljanbe/al^ leben gebree^b too^bc/en men firimpt ban in/men beinfit ban tnat/ men be?amp;ergt jitfi ban/ 50a lna:bt be HDefbc jeer geftrenftt/

en nirn ljquot;ft famtijbö lang quot;me^ft/ om taeberom in eene lieföeöbcnbe

€e 3 Oc'

-ocr page 244-

Van de Liefde tot God.

oeflalte te ftomcn; inaac al^ men ban boorBreefit/ al^ er op aan ftoint/öan Rrtjgt be 3£iefbe iJiiöamp;eïe ft^acftten. ®e bolmaaiite ICieföe iJjtjft ö? li^cc^e buiten/niet alleen ben fclj^ift booj ^ob/bie lian ((5ob blicben buet/ maar ouli öe iireese boa? gebaar.

wattebe- 4iaaar toilr oü toeneiiien in be aCiefOe/ (a) jSeemt uta leben/ eere/ trachten. g0tQ/ en ai|ed \Dtit gij tjfbt/ in utue |)anö/ geeft (jet aan ben !|cerc obe^/ laa: bie bri.ituoür ;orgen/en yet gtj ec nirt naar om/opbat gö fiet gi'retbt'ltjfi ftunt bezaten / algï be !Ciefüe «öob^ jjer bereipcijt. (b) ©ertnont tjet üerlb i^obé bat in u ip/ ^oa ftlein en gjaat al^ bet i^/ en laat öe inrrrlb 5icn bat gij eene anbere nature tjebt/en inïjetbec» bonb gt;nct gt;(?oö ftaat. (c) (Jjclooft be ïïiieföe 43üb!j tot u/en jijt baa^obe? berblqci. (d) 25ibt om ürnneerberinoe ban be ICiefoe. (e) l^oubt u ge-buriii bn oc lief Ijebbe?? iöoö^/en 5i)t Ijmi inebgc^elle. (f) l©ac{)t u boo? nioeöluiilige sonben/en bcblijtigt u ben bïiüe te boen/en al^ gtj

222

batr / blgft niet liggen/ bernebert u baarobcr met fmatte/ al^ tegen be HDrfoe gesonbigo re tjrbBen/ en ftaat bieberoin op/ n ba^t^ouben» be aan be onberanöerliiftljelb ber Eufbe 45übé/ cn aan be onberanbej» lijamp;tieiü bc^ berbunbg. ©up u gelnennenbe aan ben l^eere / jal men bourrg^aii ban bracljt tot üracljt/ en in be IDeföe obe^bloebigej taoj» ben. Le Heere regte uwe herten tot de liefde Gods! 2 Thess. III: 5.

KAPITTEL XV.

Van de Liefde tot Jezus Christus.

Liefde tot I- taft eieeïjt c£ipfbe tot lt;!5ob/en tot alïe^ tuat (öoiï Bebeeltlief den Heere te hebben; boor ben bal ftabbe be üicfbe geen anbe? boojtae^p ban 4500 Chrïstas. en l,ei1 nienfctje/ onber jjet taoorb naakten begrepen; meet leert bc biet bcr nature ooft niet/maa? J5ob fjeeft in fjet «lEuangeüum nog een boo^birrp ban ICiefbe boorgeftelb/naimiijft ben ^eere 3[E5quot;^ Cfi^i^tu^/ ben Jliaioöelaar tuisfcljen (6ob en ben mcnfcf)E; öet biejft lieflicbamp;en eiecljt be biet/ boojhie:p maaftt Ijet Cuangrlium Beftenb. J^eere ^lesu^ ip 45o() en fjeilig jlSenjjcl); al^ gt;6oö moet men l^em ooft al^ gt;000 liefhebben/ban bielUe bnj nu Ijrbben gefpjoften; maa? ö'^r mejften totj j^em aan a\$ Immanuël, 4?o0 en .JiEengtlj in één prjfoon/al^ JtSibbclaac en galigmafter/ en in bie relatie of betreftlunge ié l^ij f)Et boojtae^p ban onje Utiefbe. ©an be nature ber Htieföe Ijcbbeu toij gefproften/ baarom is 't niet noobig te f)ertjalen/ en sullen bertjalbe n opüJcfiften tot get BeHnjjen bau bie Sicfbe tot ben ^eete Slesujf.

-ocr page 245-

Van de Liefde tot Jezus Christus. 223

II. HFte 3^511# geeft tuemfge licfgeBBeril in be taerelb/ ^tj 30U' Overtni-

te mEtrberE öEöamp;cn/joa meerbEre fifamp;öen tuilbc/maar ^ij ^erquot;

bigt bE mEEptEn baar niEt toE/ IjEt i? Efne gjootE priüilegiE en gena^ die Jezns bE boor biE toriiiigEn/ bicn ftEt toegelaten tDorüt/ ^em lief ie heöben;

rn bic i^em lirfljröben/ Ijebbeii l^cin 300 lief/ bat 3«) jflfp fjun teürn e en' boor CjEin settEii/ eh bEininiiEii l|Em tut aan ljunneii boob/en tot in

CEUtnigtirib.

®e éeibcncn/taclften Ijet CnangElium niet bejfianbigb tao:bt/boen baarin geenE ^onbE/bat 51) ^em niet lief^ööen; luant 't ljun met geamp;oben/f^ij ig ïjun niet üaorgejlelö. ©e 3!obeii en i,Cuff'p|1 toeten ban ifejuis/ baarom i^ 't ijun ;onbe bat jij ï|i-in niet ltefl)cbben/ en oat jij ^em ftaten/En allen/betaelfte naar vïnen name CÖri^tenen genoemb tnorben. ©en SCntitljngt/ feïjoon [jij pronlu met ben naam ban tu?7 i^ IjEt jonbe/bat Ijij en jijn aanljang 3Ie;u? niet liefljEbben; maa?

^em En jtine ïtEtfie bErbolgEn/ en broniten toorben ban Ijet Bkieb be^

ÖEiligen. iDe ftetteren/ bie bEn naam ban Cll?i0tEnEn mebe toillen blagen/ig fiet ooft jonbe bat jij ïfem niet liefhebben/l^em in ^iine taaaj«

§Etb en in jijiiE fiinbEtEn IjatEn/een icber naar jijne magt Uerliolgen; bE5e allen ^ullEn ljun oorbEEl bragen/ en 't ^al [juquot; onberbragelgft 31)11.

jlSaar biE in bE ïfierfie 31)11/ ban toelfte be l^fcrc 3ie3ué t)ct tjoofb i$/ bie beljoorben tjem immers» lief te fjebben/ maat fjoe ineinig lief»

.fiebberp ban ©Ein 31)11 in beselbe!

(a) ©elen bemoei)cn 3iclj ganger] niEt met ©em / 5tj Ijooren fijnen naam biel noemen/ 31) {jooren l^em in be prebiHatiën Inel befcljniben en aanprtjsen/ 3ij 3elben noemen f^em 00b tocl/ maar laten ^tcli niet met allen gelegen 3ijn/ tuie ^ij ip/ en biat l^i) ié/ l^tj is hun b^eemb/ 3fj öfööen geen lugt ^em te ftennen/ 3ij boEii er 00U geene moeite toe/ en 500 iemanb ^em ljun toil beftenb maften/300 i^'t : toijUt tian oné/

taant aan be ftennijjfe 3tjner toegen ftebben tan geenen luét; uj laten J^em boor 't gene è^jj i^/ en l|Em niet ftennenöe'300 bebtien 311 Cfem ooft niet lief; taant 't ijj onmogelijft/ iemand lief te fjeüüen/bien men niet fient/ baar i^ noclj broefljeib ober bet misfen ban l^em/ noch üe?»

ïangen naar l^em/ noclj bereeniginge be^ harten met HJem/ noclj fmaj-te bat 3ij i^Ein niet liefhebben.

(b) ©elen fiennen 3Ec3U^ naar be letter / maar niet tntaenbig boor get licljt be# heiligen ^ce^te^/baajom 1# er ooft geene löCicfoe tot l^em; 30 taillen C^em tael hfbben tot eenen bienaar/ om hen te behoeben ban be helle/ en om hen in ben hemel/ ban taelfte 3tj ooft geene taare ber» Seelbingen maften/ te helpen; maar berber hebben 3ij niet met ï?ein op / baar i# geen ingaan in hct berbonb met l^em / geen obergeben aan Hjem/ geen geloobig aannemen tot tegtbaarbigmahinge en heilig-inaftinge/geene bereeniginge be# Ijkten/en oefeninge ban gemeenfcliap met i|em/3i) taeten noch ban 3ijn af-/ noclj ban 3tjn bD3ijn; 'tip hun

-ocr page 246-

224 Van de Liefde tot Jezus Christus.

tod/al^ 59 maar goehe fterftgangcriG jfju/gct SCbonbmaal ften/ cn CErlijamp; Icbcn/ cn mie inficdöingc öeööen/ bat sö jalfg juKen too^ben / öaarop gaat men Qenen / cn tneltelireben / fcljoon lUesu^ bjcemb 6ïtjft/en öuircu Qarte rn gEbacöten ié. tacet/Itiat liefbc tot menfcljen/ baarmt jtilt gtj jfen/ bat gtj geenE lEiefOe tot 3lfe3u^ fjcöt/ ötcn gij gfftiget moc^tet liefljebBcn ban be menfcljen. ifivjj julc seggcn/ bat gij liefgefit. JiBaac iff brage u: tnaaruit Blijftt l)ct? 31Sc?

bic acFftingc/ bic ecrfiieb/ bie fmarte/ bat bejïangen/ bic arbeibsaamtjeib/ om in babetijfte lietceniginge met Cjem te ïeben/ bat omgaan met fijem/ bc geïijftgcib ber naturen / bic geïjoonaamïjcib / cn öet Betuaren ban jijne gcBoben/bfc 3£iefbe tot be innigjïe goöjaligen/cn bic tcgenfieib te= gen be onBeficejben/ bie tnij Boben FieBbcn boargcitelb/ en ban taclftc gij sclben obertnigb jijt ? 51IÏ^ gij utae ^Eicfbc tot mcnfcljeti Befcljoutat/ cn bie cenji oberBrengt tot be ICiefbe tot CDfi^tupV 500 moet gij obertnigb 3ijn/ bat gij ^Jcsu^ niet lief^eBt/ f|oc goebc gcbacöten gij oorf ban ujelbcn f)cBt.

(c) ©den/ bic in be Ücrfie 3911/ tooncn openBaar/ bat sij Sleju^ niet liefljeamp;Bcn/ 51J Icbcn bierclbjclj en gobbeloo^/ bloeften/ bobBclcn/ banfen/ Snipcn/bccten/goerceren/Beörijben gcimehjfi aHecïeije onregtbaarbig' Jjeib/ gaten be gob3aïigen/ berbolgen 3e met tonge cn babcn/ cn boen aï/luat een bijanb ban SfejuS boen 3oubc; bese 3ijn geboopt/ftouben 3icö Bij be 0e?fte/ en Bcclbcn 3tclj in/ bat 3rj nog tael 3alig 3Ulïen lno^-ben; maar toij 3eggen Ijmi aan/bat 53 brjanben ban 30quot;/bat

30 niet licföeBamp;en/maar Tjaten. ^et soube gini Beter gebjeept

3ijn/ 300 5ij CQji^tu^ nooit Ijabben ^ooren naemen/ ban bat 3ij/ met ben naam ban een Cö?i^ten BebEamp;t3ijiibe/3!CÖ 500 tegen dTljristu^ftantcn. fcöaben niet CÖngtup/ bic i^ tjun te goog/ maar 3icïj3elben,

iiun * III. a5tj allen/ bic 3ïc3u^ niet lieföeBt/ 3et tocö ub3 öa?rP ^en^ op uluen 8taatdlgc E'quot;En^'9en flaat. 1. a3ij ftunt uit Ijct !©oo?b (©obji obertnigb 3ijn/ bat Ijet onmogcltjft i^/3alfg te taorbcn/jonber geloobe. Joh. 111:36, Die in den Zone gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zone ongehoorzaam is, die en zal het leven niet zien, maar de toorne Gods blijft op hem. 39en gone cngeöoo?3aam tc 3ijn/ i^/ in ^em niet te gclooben/ fytt flaat tegenobcr in ben gone tc gclooben. Marc. XVI: 16, Die niet eu zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. 35ij nu gelooft in ben gone niet/ fcfjonn gij gelooft/bat i^n i^/en bat ï|ij een galigmaïter i^ boor alle geloabigcn; taant gij geBt %em niet lief; baar gecne KCiefbe i^/baar ij? ooft geen geloobe; taant Ijct geloobe i^ boor be 3£iefbe taerftenbe. Gal. V:6. Ufet geloobe/3onber bc taejRen/i^ boob. Jac. 11:26. ffnbien gij u niet taillen^ Bebriegen tailt/ 300 moet gij Ijct oorbecl ban niet 3alig tc taojben/ober uselben bellen.

2- Sïesu^ Fiecft u niet lief. Spr. VIII:17, Ik hebbe lief, die Mij lief hebben. ï^ccft i^tj alleen 5tjim licföeBBer^ lief/ 300 3gt gij ban niet onber jijnc Beminben; bfc J^tj liefheeft/boor bic ij^ij geftorbcn. Eph. V:25.

JDiet

-ocr page 247-

Van de Liefde tot Jezus Christus, 225

Jiict ban ï|Em fiemitili/ijgt; ooft niet boor l^ein bebost; bie ben ï^ccrc Siesus niet liefIjefiben/sfjn een boojlnerp ban jijnen P'1 toorne;

'Cicföe en tjaat ftaan tegen malfianberrn obr^/Rom.IX : 13, Jacob hebbe Ik lief gebad ende Ezau hebbe ik gehaat, i^ebt 0ij 3equot;gt;ué niet lief/Sïe^u#

Fjcrft ii ooh niet lief; en Ijeefr Seju? u niet lief/ 500 liaat ïfij 11. Ps. XLV: 8, Gij hebt geregtigheid lief, ende hatet goddeloosheid. Spr. VIII: 13, Ik hate ook den mond der verkeerdheden, 't 319 bcjfcil^iftfteli)f{ gclueeist Uooï be 0!P|1anbE^/als Hij ze met toorne rondom aangezien hadde. Marc. III:

i)3at jal öft u ban bE^fcfjMftliehjll 3011/ als? SJe^u^/ öie niet alleen een kam i«?/ maa? ooft een 'Ceeuta genaamb tao^bt/ Openb. V : 5 , in ben bag beé oo}bccï?u in toorne jal aanjien! (0bfctaecgt een^ met aanbatljt/

en ftelt u onbe: bic/taant gij sijt ec onber/'t gene ftaat/Openb. VI: 16, 17, Ende zeiden tot de bergen ende tot de steenrotsen: valt op ons ende verbergt ons van het aangezigte desgenen, die op den troon zit, ende van den toorn des Lams, want de groote dag zijns toorns is gekomen ,

ende wie kan bestaan'? U3at jijt gij ban ranip3al:g/gij öie niet

liefljebt; taant Sejujj Derft 11 niet lief/ gij öebt geen beel aan sjjn lijöen en ftecben; ffü J)sat 11/ C^ij ij» op ti beetoornb! IJSeeft ban.

3. $ij/ bie Siesu? niet liefljebt/ gj) 3i)t tjet berbloefttfle fcfjepfel bat onbe^ be 3onne i^; fioo^t een^ met toepa^finge op u bie p'aatfe/bie 300« ber be^fcfjjifsftinge niet geleden ftan taojöen/ 1 Cor. XVI : 22, Indien iemand den Heere Jeznm Christum niet lief en heeft, die zij eene vervloekin-ge, Maranatha! 't 3ió be allergrootjle bloeft/bien men noemen ftan; f'e-3e liloell jal niet alleen ober be 30oDanioen ftoinen/maar 3ine!ben 3ul»

ien be bloefi 5t)n/en baarom allen vleesche eene afgrijzinge wezen, Jes.

LXVI: 24. 2n bien ftaat 3iilt gij in eeutaigOeib 31111/300 gij 11 in bit leben niet Defteert; u 5al taebejbaren/ 't gene ftaat/ Luc. XIX : 27, Doch deze mijne vijanden, die niet en hebben gewild, dat Ik over haar Koning zoude zijn, brengt hier, ende slaat ze hier voor Mij dood. lt;0tlj! bat gij boo? ben fcljjift beg! C^eeren betaogen taierbct tot fjrt grloobe.

IV. Soo ran!p3alig bie 51)11/ taelfte 3ïe3ii? niet liefljebbcn/500 3alig wat den 3ijn 5e/ bie ^em beminnen. dEen/ bie ^e^u^ niet lief ö^eft/ beelbt jicij ^sh^et ra]ö in/bat ï)tj ^311^ liefljeeft; maar een/bie 3fe5ii^ in taaarljeib be» verzekerd mint/bjeejit öjfitoijll bat fttj niet lirffjeeft; ttoee rebenen Oeeft

ern soobanigc bij 3ic!j5elben/ bie l)em 3ulficii acljterbocfjt ban sicljsel- zuster-' ben boen IjebDen/nameltjft: Ijij geboelt be 3oete betaegingen niet tot hebben. Slesu^/ bie ÖD meent bat in fce Êieföe altijb 5ijn; baarbg/ inbien Ijij le3u^ liefljabbe/ïjij sanbe l^em meerber gefjoorsamen/ en fteiliger leben.

©e3e firbben te taeten: 1. bat fjet ^1 eene g:oote taaarfcljijnlijftfieib i^ ban HCiefbe/al^ men 300 acljterDocljtig i^ abe? jijn boen; alé bebe» fiommeringe bejge3elfc0ajjt iji met begeerte om l^em Hef te {jebben/ en fmarte bat men niet liefljeeft; al^ 3!) niet alleen fprnit uit üe bree3E boor {jrt ooröeeï / bat obe? be niet licfamp;ebbec^ fiotneu 5al/ en uit be II. 3Ff be-

-ocr page 248-

226 Van de Liefde tot Jezus Christus.

öcgrerte ban jaJig te taojöen/ joobat men te SCieföe maar aïé een mfti« öti/ om Uiat anDec^ fe öefiomen/ öegeert; maac aï^ be beftaminecin» gen fpruiten uit/ en liergesrlfcfiapt gaan met begeerte/ om lief

ie Ijcüben/omöat men lu^t aan Ijet bemmnen seibejjeeft; bat 10 nier alleen eene bJaarfcOtjufijllljeib/ maar 't een betuij?/ bat men Étoué liefljeeft/'t be nature ban be ojjregtigtjeib/sitl] te InantroubJen/aljï men eene ;a!lic niet ftiaar in jiclj siet; 30a öanbelen be ftinberen gt;l3ob^. Siet bit/Ps. CXXXIX^S, 24, Doorgrond mij, ó God, ende kent mija harte, beproeft mij, ende kent mijne gedachten. Ende ziet, ofbijmijeea schadelijke weg zij, ende leid mij op den eeuwigen weg.

2. .ïfeen moet aanme^ften/ dat de hebbelijkheid, de waarheid, en de gevoeligheid der hartstogten in be TCiefOe onbejfcljeiben jijn; men ftan '.nel iu ben gaonb en in Vuaarljeib/ ja toel jlejft liefhebben/ al Ijeeft men geene joete en geboelige briften. ^eeft eene moeber ftaar ftinb niet lief/ rtlji srj tjet niet op ben frljoot troetelt/omljeist/Uuét en jico bermaattt in bet aansien ban be fcfioonrjeib Ijaar^ï fiinbg? JilSen tacet/bat Ijaa? Ijarte in eene liefljebbenbe geftalte neffen^ gaar ftinb i^; ooit ban/al*? ÏÖ er niet om öenftt/ en Inat anberé boet/ en bat be quot;Ciefbe telften^ iioben ftomt/ op get jien ban (jaar ftinb/en bat be ontroeringen/al^l ijet ftinb bejmipt bjo^bt/of eenig ongemaft ontmoet/uit 'Ciefbe boort-Homen/en bat al Ijaar boen baar Ijcnenftjeftt/om Ijet ftinb tael te boen/ fcljoon si] niet let oy Ijaar oogmerft; 300 iiö 't ooft Ijier. 2(11 jijt gij niet

•altija bciig met geboelige uitgangen be»? ljarten/al leeft gij niet in be omheljinge/in be joete jamenfpraaft/baarom ftan be 'Ciefbe tot SCe.iU^ luel uiaaclijft in 't Ijacte sijn/ en jiclj be^fpreiben in be baben. ©e 50e-rigljeio ontftaat meept in een geloobige/ uit {jet ontbangen ban liefbe-üeiuijjingen ban Sleju^/ aië J^ij be jiele ftupt met Husfingen sijne^ monbg/ ai^ jijne flinfterljanb onber Öoofb i^/ en al^i ï)ij met be regter-Ijanb Ijaar omljelét; bud) bit een raar uur ban liorten buur/maa? be bejlenbigc 3Ciefbe ligt in {jet Jjarte / en ftomt uit bij occafiën / en liertoont jirlj in {jet oogmerft ban on^ boen.

3. ©e gebteftftelijftbeib in be beiligmaftinge i^ biel een teeften ban on» bolmaafttljeib be? 'Ciefbe/maar geen öeiujjp ban ge{jeelc ontberinge; be ICiefbe i^ nog ftlein/ en befjalbe bat/ be oube SCbam ié baar nog/ bejc tlure ft?jjben tegen malftanberen/ be beröo?bene nature Belet be KEiefbe/ öat jij niet boorbrefte/ en be jonben ftomen niet boojt uit be SCiefbe/ maa? uit be be^borbenljeib/ om tuelfte te beletten/ en te obcrbJinnen/ be 'Ciefbc niet fteift genoeg ijt/jij jurljt baartegen en laojbt baarboor bebraefb/ Rom. VII: 17, Ik dan, doe datzelve nu niet meer, maar de zonde, die in mij woont. Uaaj afiieer/ baa? Ijaat/ baar tegenftanb i^ tegen be jontie/ oaar (ust/ baar C£icfüe tot gobjaligljeib/ baar bibben ié om 45ee^t tot Ijet» ligmaftinge/ baar beginfelen jtjn/ om uit KC'efbe SCeju^ te beljagen/baar ijS Uiaarlijft tjeiligmaftinge. l^ieruit .yec gij nu/ geloobigen/ bat utue rebenen

ban

-ocr page 249-

Van de Liefde tot Jezus Christus. 227

ban ficfitommerinoe nngcgronb jtjn/ bat jij u niet BeFjaarben te Bdetten in be uirganoen ban utac 3£iefbe totSCe^uö; DfftoinniecingEii en b?re,;e beletten. Cn om u nog tneetber te bejjefteren bat gij 3ie5u^ lieft)ebt/ 30a inerfit oy be.^e paften :

V. 1. gjnbien gij be nature en baben/bie tup fn fjet borige fiapittel/ § III, Kenteo-Bfböni geftrlö/ biel injiet/ gij suit obectuigb taorben/ bat Ijergene baa^: k0,ien-gr.srgb ip/tnaajlijft HCiefbe tg; brengt nu utu Ijarte Daarörj/en in be te-trgenbiDo^bigljeib ban ben allnetenben ii3ob/ met bejjeBe^böeiö/ bat/ 500 baar 'Ciefbe ié/ bat gij ïjet ban ujelben niet fjebt/ maar bat f)ct een ge-nabe-gefcijeuft lt;0obé i|/ en bu^ u met bie baat bc?tooiibe jaften berge igbenbe/300 suit gij moeten jeggen; taaarlijli/ilJ Ijebüe Sicju^ fief.

2. Jitelt eéné bij Sdeju^ al taat gi) op aarbe lief fjeftt/en jtet een^ aan Inien^ sgbe Ijet öarte oüc?fla^t' ^Öt gö liebec bij bengenen/bien gij teeöer bemint/of Dij Éfju^/soo {jft u gegeben en toegelaten bjietbe in 50quot;?

HEiefbe n te be^mafien ? Cfebt gil liet gelb/ Ijet ftoptelijfte/ [jet mooije/ [iet bermaHeïijfte lieUej/of Sjejug? SCii brage niet Inat nUi oorbeel soube jeg-gen/ maa? taaa^naar be uitgangen bep ïjarten sijn; alp gij sulli een lie?ge= IhfJinge maalitt/ suit gij niet s^ggen/ bat fdjeelt mij te beel/ SBesup ip Ijrt/

3iesu| i^ Ijet alleen/ Ijet anbere/ sonbe? Seju^ souöE quot;'Ö maa? ontroeren/

maaj 3!pS11? met gemió ban al Ijet anbere souöe mij bejgenoegen/ ilï soube om Sesnp getuillig allejJ beklaten/ mogt ift maa? in be 'Cicföe met 2Ef5quot;£

leben.

3. Siiibien gij be^sEftcrb Inaart bat gij salig soi'öet bjorben/Ijabbet gij ban al biat gij begeerbet? Snubet gij ban brolijlt en genipt leben ? Segr gij/ ift soube mij baarin berblijben; maar Ijet souöe mij in bit leben niet bergenoegen/ ift moepte Sesup liebben/ ift moeite met ^em in onbe^linge ICiefbe leben: al^ ift ban i^em af moepte blijben in bit leben/soo souöe ift mijne bagen in broefljeib einbigen; 't ip mij niet genoeg/toelbaben ban 3iesu^ te ontbangen; maar 't ig mn om ben 3lgt;e?fooii te boen/met Se*

Sup in 'Ciefbe te leben/ bat mijnp Ijarten bi'enpclj/ quot;Jesnp alleen/ in plaat^ ban al/en met fjet gemip ban allep/ip'Jesup mij genoeg.

4. ll?aar ip ubie broefljeib obe? ? IBaar ip ubj bejlangen naa? ? IBannee;

gaat j)et u luel; SCI# gij beel tninfte boet/ al^ gi) ban beien geliefb luojbt/ al^ u alle^ naa? bienpctj geluftt? ^egt gij/ neen; maar in 't miböen ban ben boo^fyoeb toojbe ift tuel broebig/ alé ift benft bat mijn Sfiesuji Ineg ip/

al^ ift iemanb sie of tjoore/ bie Slesus liefïjeeft/ ban bio^bt mijn Ijarte ober-ftelpt/ mijne ftille tranen Biggelen langg mijne tnangen/ mijne oogen bcr»

ïjrffcii sicö omljooge naar 3Iesnp/en ift be^suföte: biaar mag mijn troultie/

mijn soete/ mijn brienbelijfte biesen/ toaar Blijft l|ij soo lange ? l^ij ip mijne ICiefbe/ mijne BlijbfcriaiJ/ mijn leben/ mijne rupte/ mijn al/ ilf ftan niet langer in berbreembinge leben; oc^! bat l^ij J^em naar mij tuenbebe/ mg besocfit/mij ftupte met be ftupfe sijne^ monbié/en boor söne KCieföe mijne ïiefbe aanjlaft! ^oe soube ift mij bennaften/Doe soquot;bc iftsitten

jpf 2 OIP

-ocr page 250-

228 Van de Liefde tot Jezus Christus.

onbcr Ijct lominrj Uan stjne obc?fcIjabutaEnbe ïicfbe! 3Ift joubc bpou-ftcn too^brn inbcaCiefbe; en bï^ 'quot;Ö met 50quot;^ tf0Pntooo?btgF)ciiï Iie?» fttnifir/ ban ig bc aarbe mij te laag/ be tnijbe luerelb mg te ftlein/ mijne jiele toil er uit/ ift moet baben jtjn/ ift bellange om ontbonben te tna?-öenj en met Ctjnptu^ te jijn/ bat 10 mtj jcer bezre fjPt Be^te/ fjicr Me-Ie en ligtfjaam te jtaaft/oin be inbloeben ban'£itfbe tc bejbragen/ijie? gaat Siejujl toeber Incg/ na licfjt ftomt öuipternipfe/ na taarmte ftomt Hoelfjcib; Daarom/ö salige eeuluigfjeib! 6 eeutuig jijn btj 3ie3ugJ

5. quot;Segt mij: taaarom gaat gij naar be fterfce? ÏPaarom fleert giju naa? ben bijbel? üDaarnm soefit gg 500 btftlugl^ eenjaam^eib? iPat boet Oijbaa?? iPat benfit gij baar 5 i©at joEfit gij baa?? 2l!ntbioorbt gij: mijn 3;p5u? bieg/ C^g getncfien/ ill soefi (|em/ bien mgne jiele lief ijeeft/ ift befilaag baar mgne blnaagbcib/ bat tlt i^em niet Dpenbcbe/ toen ï^ij filop» te/ Ciat ift l|cm boor mgne jonbe ficööe boen taeggaan/ bat ift sijnen heiligen dweept fjeöbe fiebroefb; baar jncljt ift/baar fcörei ift/baa? ftorte ift mgne nare ftlagten uit/ baa? Vuorbe ift tod moebelooj?/ al^ ift benfte/ tjoe anbrrrn in be 'Cicfbe leben/ Ijoe soet Sfe^up fjun bao?ftomt/ en öat ift altijb ban bejre moet ftaan/ bat Sesii? l^em boor mg be^Bergt/ en sicg niet een^i ban mij laat binben; baarom ga ift tat ï)et geknor ban jgn IPoo^b/of l^ij baar taare; baarom ga ift tot ben 2Srjbel/ of ift baa^ jgne ftemmc een^ mogte jjooren; baajom ga ift naa? een gejelftljap ban gobialigen/of l^g l^rm baaj aan mij geliefbe te oprnb^ren; 500 is 't ban om 3ÏE5UJ? te boen.

6. ^iBet toien Ijoubt gij Ijct in be torrelb/ met be taerelbfcije menfcfjcn/ pf met be (jpob^aligcn ï ^egt gij/ (jierop ftan ift gcreeb anttaoorben: aa?b» ftfte en natuurlgfte mcnfcj)cn jlinften aljS booben/ ift ftan Ijet Bij tjen niet ijarben/^ij 51311 mg fcfiabelijft/ift ftan mgn Ijarte met Ijen niet bcreeni» gen/ ift ijeB er eenen afamp;ecr ban/ fjnnne p?aat ban gobsaligtjeib ig mg lnalgelijft/betrijle ift jie/bat 31) SJeju^ niet ftennen/bat sö f)ft met fjun liatte niet tnecnen/ en al^ ift 3ie/ bat 5g tegen be toare gob^aligen 3ijn/ ban toorben 3ij mg onbe^bragelijft; maar al^ ill iemanb binbe/bieben i^ce-re SEesup lieflieeft/bie ig ftoptelijft in mgne oogen/mgn öa?tE bcjeenigt 5icl) toonbejBaa? met een soabanige/ af IjrbBe ift benselben te boren nooit gezien of fjooren noemen; bie Slesu?; liefljeBBen jijn bg mg be ö^ejlijften/ mgn f)a?tE gaat e? naa^ uit/ ift tjeB 3e lief/ ift (joubE Ijet niEt fjen/ met mijn ganfdje fja^tr/ met fjen taiï ift geacht en bejac^t too^ben/ met fjen mil ift Itben en ftejben/ ift bc?bl|jüe mg/ al^ ift 3e sie/ ift acjjte mij te gering bij fjen te 3gn/ en nogtanji lp get mgne berfttaiftfiinge/ ift aeftte mg gciii:i-ftig/ alp ift al3 be allerminfte met fjen bejlteeren mag/ aio ift ljun aller bienaar mag 3ijn.

Toepas- VI. ^eemt bit alle^ een^ Bij malftanberen; een nattiurlijft metiécfj 3Elf

emge. jeggpn/ bat 3ulft eene geftalte eenE liEfamp;ebÖEnbe geftalte i^/ en bie ba-

ben toare Blijftcn ban HEiefbe sgn/ en ggselben moet baarban obertniab 3ijn/ Btj^onbe^ al^ gij leegt/ öetgene in (jet borige ftapittel gejegb rê. quot;Indien

-ocr page 251-

Van de Liefde tot Jezus Christus.

bjeu gij inivanb fn 't ficlui^tprbet / cn gij mecfitet / bat jijn

^artc 50a toE?ftte/jouiJt gg fjein niet gpluftfiig actjtcn ? 2oubet gij niet bij ustlbEii jcggen: tDaarlijti/bie [leeft Sfejuglicf? Soubet gij fjein niet lief Rriigen/ en soube ulne genegcnljeib naai Sfeuisf niet gaanDe Uioc-ben? (Cn iionienoe tot iisellien/gij 3rjt immcjé'obejtuigb/ bat bir ba» bengesegDe geftalten cn fietoegingen in u jnn; oie^ moet gü imiurr^ fiefluiten/ ift ftan Ijet niet ontHennen/ ift tuil ijet niet ontmemien; iii mort jcggen/ en ift segae Ijet: SU [jebbe 3!f5u? I'cf/ fcljoon eene ftilie bree5c mij eenigjiniS ürrorrt.

3Caat u bat niet ontnemen/en ontneemt [jet Ujeiben niet/'t ^tj boot te brnften/bat ftet boor u te g:oot eene ^afte i^/of bat gij u mogret bc-bjiegen/of ombat gij 300 jonbig ?;ijr; Inerpt t)et üieg'ale gcöaciiteii/

bie u ftjjabelijft 3tjn/taant 3ij beletten be ^oete oefeningen ban gemeen'

ffljay/ ben brpmocbigen ommegang met ^ie^ujs alé uta ligen/ en gij 5i)n eigen. J^oe gg lebenbiger gelooft/bat gij 3e3u^ licfljebt/a( i? er nog 50a beel bij/ bat er niet beljoorbe te ^nn/ jjoe gij mee^be? Eiefbe 3Ult fijijgen. üeben i^ leben. iUgt;aarf)cib ip toaartjrib.

B^at 3i)t gij geluftialig/bie 3^3quot;^ lief Ijebt/taant «Pob fteeft 11 ïief ! Dfi zaligo Joh. XIV: 21 , Die Mij lief heeft, zal van mijnen Vader gelievet worden. Joh. XVI: 27, De Vader zelf heeft u lief, devvijle gij Mij lief gehad hebt. bers. *I!gt;c fr)erre 3ie3iip fjeefe u lirf. Joh. XIV ; 21, Die Mij lief heeft... Ik zal hem liefhebben. gi)t gij ban J3uü en üaii Oen l^rere 3r^uo bnninö 300 Suilen 25i) aan u boen alleg/taat eeutaigr 'Cn fbr boortbrennt. 2al ojob ban ben beminbe 3ijner siele niet gabeflaan? Kh'tloefen ban allré mat feftaben ftan/en be;3urgcn ban allrë taat noaing ié? Ps. CVIII:6, 7,

Verheft U, 0 God! boven de hemelen, ende uwe eere over de gansche aarde. Opdat uwe beminden bevrijd worden; geeft heil door uwe regterhand. Ps. CXXV1I:2, Het is alzoo, dat Hij het zijnen beminden ais in den slaap geeft. 6/ l^oe g^oot ig [jet goeö öat Oe lljrei e aan 311111 tji inmoen grupn ;.iil Ik zal Mijzelven aan hem openbaren. Joh. XIV; 21, Wij zullen tot hem komen ende zullen woninge bij hem maken. vs. 23, Opdat Ik mijnen iief-hebbers doe beërven, dat bestendig is. Spr. VIII: 21. ^(3obs liarte 1? tot u/ Qjobé ooge op u/ (0obs [janb is boor 11/ al Ijrt ongeinafrbeltifte fiomt obe? u in 3[icfbe. Openb. III: 19. SCIIr*? moet n niröetnrrben ten goeöe. Rom. VIII: 28. SCllep taat u 3alig ma'rfcn en benabigen ftan/iö boor u. 1 Cor. 11:9. I^an u mag men 3eggrn; Welgelukzalig zijt gij, ó Israël! wie is u gelijk ? Gij zijt een volk verlost door den Heere. het schild uwer hulpe, ende die een zwaard is uwer hoogheid. Deut. XXX1H: 29.

jüaaj Ijet toppunt utaer 3aligljeib 10 bc lEiefoe 3elbe/bat gn feuluiglnft Iiefljebben mongt/ en in be onmiööelbaie betooningen ban U'ifföe en 'r genieten ban ^Eiefbe/ met ben ©aber en ben gone/ en ben heiligen (jBeeét bei:3abigb 3uit ftlijben/ sonbir einbe. opwek-

VII. ïjier be 3£icfbc onboimaaftt/baarom IjebBen toy geburigop kmge.

Jff 3 taf'1.

229

-ocr page 252-

Van de Liefde tot Jezus Christus.

tocfiftinocn ban noobEii; gij ban/bie lu^t o^d^ïoebiget te toojben in be ^Defbe tot ben J^ecre Sdcjii^/ obertoecgt bese paften:

Jezus is 1. 25rfcf)outot 'n jijne fieminnflijftfjeib. SClsi öe 25iinb i^em

^eminne b;,n j,,,,, j)pnt-ör tnt fjp v,octni Brfchrtlifn tiaböcMoo brfhiit uj; Zijn gehemelte is enkele zoetigheid, eurte al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk. Z'ilk een is mijn Liefste, ja zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem, Hoogl. V:16. t^i) m naar ^ijnc gaOOilijUc nature l)ct a?ict)ijii« fn Uan orb D.iac:g Ijerjltjliljnö/en Ijct uitgrbrufttc öeclb vine? selfitdiv bialinti; C)n bcyc allr öodöiiijüE büiinaaüttieben oncinbig. 5l5adr be men-fchrlnftr nature ió ïjn ijolmaaut !]cilig; teic Ijriligljeib bemint/ moet tjrm beminnen. 2Clé .flSibbelaa? i£ C|ij met eere en jjeerlgttfieib geU^oonb;

iis be allfjgueöaaroigi'te/ be aUerbrienbelgHile/ be allermebelijbenb» fte/öe altcrliefljebbrnbfte; genabe en liefelijftljeib ij? uirgeftojt op jijne lipprn; C?ij i^ bol genabe en taaa^eib/geregtigljeib en taelbabigöeib/ joobat l|tj tegrli)ft ontjaggelijlt en beminneltjll ip. ïian ban ietji nine ICiefbe trrftften en gaantie maftrn/ 500 moet jjet be J^eere 3lc5ug jijn/ 500 i^ij l^em maar aan n openbaaröe/en gij ben ïioning in 3ijne fdjoon-Ijeib r?onbrt aaiuctjoulncn.

Heeft de 2. IC-rfbc lie^tnrftt X'efbe. SPe^ué nu Ijeeft u lief met be aïle^gjootfle zunen ï'cfoe; ombat E^ij KEafbe ió/.^oo ftan onbeminnelnlten lief hebben/ en ;ich bejmaften/in jijnen beminden Uiel te boen. gijne Eirfbe tot u ip rene erulnigr KC'efbe'sonde? begin en sonbe? einbe/ié öe allerinnig-fte en liefngitp ICfLïbe. (©brjbenftt een^/toaarin l|ij stjne KCiefbe tot u al brtajjpt. (a) C)ij Huir.t oin uUient inilie in be Inerelb/en neemt utae nature aan/en lnorbt u in alle^ gelijliMntgcnonien be jonbe. neemt jelfé be grftalte ban eenen bien?tfinect)r aan; bu^ ftelt tjij l^em in utuc plaatfe. Cfij tnoröt uta 23o:ge/neemt nine jonben ban u af/en neemt 5r up Ocm/ aiéaf t)n ?p v'f gebaan fiabbe/ Cfrj braagt be ft2affe utue? ;on-teu. Eijh. V 25, lelijk ook Christus de gemeente lief gehad heeft, ende Hem-zelven voor haar heeft overgegeven, (b) i^oc bc2acl)t föij gelnre^t/ en h:at ai Ur^maabljeben ijeefi ff n gebragen ! Stltrp Uiag tegen ïjem ; gt;£gt;ob toombe op ï)em/ m goot ober ^rm uit 3ijne regtliaa^bige g?amfrl)ap trgen utne joubf-n. ^aat naar be ftnbbe/en bolgt ^em tot aan l)et ftjuife/ en ^ict l^em aan in 3i)nen uiterilen angót en benaautablieib/ en brr-berlöt u / bat fjij in 3ijne aile^biepfte fina?te u bnö aaiifp^celit: ^iet aan/ mijne uitberfiorenen/ mijne beminben/ SEirfbe tot u brengt JlHil in besen ftaat/mijne 3Cipfbe 300 groot/bat 3fU Ijet nog üiel bui-jenbmaal Uitlbe tiiben/ rer 311 u lie't berloren gaan. 3I(i 'Cirfbe betaalt ubi rantfoen/en brengt erne eeubiige bEjloéfinge boor u te tnege/ bekomt en bebrebigt u met J5ob 'cn brengt u tot £jem/als eenen ber» 3oenben 10aOrj (c) 43i] ligt ÜJem nag op 31)11 t)arte/ l^ij benfit gedurig aan u/ (ijt) bidt unoc u/ en 10 uto boorfpiafte bij ben 'i^abec/ 31)11 oog i$ op quot;/ om u te beloaien. (d) o^berbenlit/ Doe Iiefelijft l|ij u tot l|Ein

ge.

230

-ocr page 253-

Van de Liefde tot Jezus Christus.

getrufificn tjfj grnbt Ijet Cuangeïtum om utuent hiiKe in öe plaat»

fe/ baa^ gij gcöaren joubrt Inoröen/ en al? Ijet utne ti)t) tuagS/ fi)ij rirp u/ l^ij lolite u/ jloiib a( tiloptienbe aan uUi Ijarte/ luacljtenöiV öat gj)

i^eiii 5üiiüet open buen; a(ö gij afUeecig en ongdjou^aain tuaan/ !jc^'

brorg Cji) u langinocbig/ l^i) bragt u oüp^/ Éjr) Uerticljteüc/ gaf « ren Ijarte/bat l^ein Urf Incrg/soabat gij scllien £^ein ;ocl)f cn nalfcpr.

(e) l^ar menigmaal fjerft l|ij u naar Ijet tjarte gcfpjaüen/ Ijoc mciiigen HCicfücftuié Ijecfc l^ij u gpgclien/ Ijoe biUlutjl? tjcifr Éjij u in unie bjoife-ni^fcn grtrooiat/ fn ulne ürrlegciiliebEii gereb/ in nlut morbelciaétU'bcn aangemaebigb! langmoebig tjeeft Cjij uüje stuaUljfben ucjbragen/ en temend ^ijne goeblicib Inebejoin belnescn/ aiéor gij tegen Cjem nier mi^»

baan t}'l0öet! (f) oEn l^ij 3al u ten laati'te bn (|ein m ben hemel brengen/

opoat gn ccnüiig bij j|ein jijt; baar jal üjij u beiljeerlnUen/baar jal C^ij n uejbtijben/baar 5al ^ij n boimaaUt boen vjn 111 be ïiefbe/en bu^

5al l^ij eenlnig bij u/en gij bij ^em 3ijn/en u in eetiUngljeib Uer^abigen in ICiefbe. lt;0bcjbenfit bit/ gelooft bit/ en it an bat «In Ijarte niet trelilten tot Uieöerliefoe/500 jijt gij luel liefbelooé. IDrtit tucl) nine 'Ciefbe op.

3. 3in be SCiefbe ij? blgbfctjap. t)et Ijarte ban ben menfclje is genegen Hem Hef tot brolijUljeib; in be luerelD is boor u geene breugöe/liet alle^uejma |s^i j^.ea fieljjftfte bebroeft n al? gieju^ liieg i?/gij jult Ijet tueilemmen/'t gene schap, ill een^ jong obec be jBeimaanb :

Hoe zoet is zang- en bloemen-tjjd ,

Waarin zich dier en mensch verblijdt!

Maar 't is mij enkel droefenis,

Zoo lang ik Jezus Helde mis;

Maar als liij eens mijn ziel toezeit:

Gij mijns, ik uws, in eeuwigheid.

En maakt mij 't zondig leven kwijt,

Dan is 't mijn zang- en bloemen-tijd.

SCI^ be jiele mag jitten in {jet lommer ban be üiefbe ban ^U!»' rn aljs l)are SCieföe soetelijl! uitgaat tot Ijaren bemmbe/ban tjeeft 5e enien tie«

mei bol bpeugbe/ ban i$ 313 eerist in haren fctjilt ban Uienechr ;r) bat be ICCiefbe nooit geftoorb Vnierb/gehjii be 25riiib jeibe/ Hoogl. II: 7, Ik bezwere u, gij dochteren Jeruzalems ... dat gij die liefde niet op eu wekt, nochte wakker en maakt, tot dat het dezelve luste. Jeuió üerbtnor i'Ci) in be ungantjen 3ijne2 quot;SCiefbe tot u. Jes. LX1I;5, Gelijk de Bruidegom vrolijk is over de Bruid, alzoo zal uw God over u vrolijk zijn. jSoo üerbljjüt ïiclj ooit eene ürf lieb-benöe 3iele in be uitgangen be: Hufie tot 31e;ug'eii in 't geüoel ban Slcuie HCiefbe tot Ijaaj. Hoogl. 1:4, De Koning heeft mij gebragt in zijne binnekatner; van aeu

wij zullen ons verheugen ende in U verblijden ... de opregten hebben U lief. VaUer^

4. 25rfcljoutut eenji met aanöacljt/ t)oe ^ejuii i)et boojüjrrp ijs üan be en'heul-KCiefbc be^ J^aber^ / ber engelen en bec geloobigcn. (a) ®e^ J^aberg gen.

Sief-

231

-ocr page 254-

Van de Liefde tot Jezus Christus.

'Ctefbc gaat uit tot lt;tf»ob Bemint CJnn. Joh. V : 20, De Vader

heeft den Zone lief. Matth. XVII: 5, Deze is mijn geliefde Zone, inden-welken Ik mijn welbehagen hebbe. (b) l?e ^eilipc rngclcn IjcUfirn (|em lief/ iij bcjlJinörn ;ict) in ïjem re aanfcljoutuen/ jg biööen l^em eet» ftipötg aan, Hebr. I : 6. gij ftaau grrecö om (|fm rc üicncn / Matth. IV ; 11. 31n 5i)iic grüourtc/ in 3i)n Igöen/in 5ijne opftatiömge cn in sflne ftomfte ten ooröcei bprgeïelfcljappen jij i^cm/ met brohifte gelDillialjeiti en HCicför. (c) ©e gclooUiprn np aaröe fjebamp;en ^em lief/ hunne fjajtcn paan naar tjem uit/ öjtj i^'t mibbdpunr/in't Inelfte ;icF( fjimnc ftartj?' topten öcr quot;Cirföe Uereeiiigrn. Daarom hebben ü de maagden lief, Hoogl. 1:3. 't ij? Liefste, öat öe brmo grourig in Oen monö t)ccft. Be?bcelDt u/ Ijoe ieocr giioobige treurt ai]é ^ejup teeg f«S/Ijoe 5c bnlangen naac jrine ftomfte tot l)cn/ hoe je in ljunncn fcljift stjn/ al^ 3e socteljjfl 111 3gne gemeenfeijap jicfi DrbinDeii/ 't al om Sejué/ baar 3e naar blagen/ öaar 5e om roepen/ daar 3e om fdperjen/ 't i? Siejuö aiiern/ in tnelften al ljun genoegen i^. l|aröanrgc feftoone uitöjuftfilngen Uinben luij in be me» bitatiën lian bc iiclootitgrn ! He! is mij veel heter voor Jezus le sterven, dan over de wereld te hecrschen. Mijne liefde is gekniist. Zoo men mijn harte in duizend stukken sneed , in ieder stuk zoude men den Naam van Jezus met gouden letters geschreven vinden. IIeere Jezus, ik hebbe ü liever dan het mijne, dan de mijnen, dan mij. Het geld moet vergaan, mei alle degenen, die al het goed liever hebben , dan eenen dag met Jezus om te gaan, en diergelijke. gal tebcrp fjarte een liefbetilam ban 31CIJ geben/en ^al uto liajte niet ineöe in ben branb raftenï ïtomt/boegt u bij alle lief liebber^ bau 3if3U0/rn 3eftr met fjrn : Jezu, Jezu, zoet, Jezu 't hoogste van al wal dat mij lusten kan; Jezus wilt Gij mij, ik wil U, wil Ualleen, en zeg lol alle schepsels: neen! ?tla 3}i'Uiê u mi braagbe : Hebt gij Mij lief ? jgouöet gij nift aiittnoojoen : Ja, Heere, Gij weet dat ik U lief lieb ? U?elaan ban/ ^ouoi oit b,iét' öontt itrebs in Oe3c Éiefbe/ en laat Die u bleugelen maften/ om baardig utoen loup met faitjbitlidp uit te loopen/ laat be ïiefbe tot 3[e-3115 u oringen/om C|rm luelbeUagelijft te leben/i^em [)ier tc berfjecrlij-ftrn en langmoebig re lnacl)tcn tot Dat C^ij u boo? eeutaig tot i^em neme. Waarvoor VIII. uoottaan tDcrl^aam/om u in bese KEieföe te tjouben/bie te wachten bennecrberen rn telfteng te bertaaftHeren; tot bien einbe fjröt OÖ u 0 ' cenige ^aben te taaciitrii' rn anbere te Vieracliten.

ITaclit u 1. voor verduisteringen. ïSennifife bejloeftt 3Cieföc/ baajom moet men Uie:l}3aam 31111 / om toe te nemen in be hennisfe ban 3ub; bie ftleine icttrrlieniiisfe fjebben / 3gn boorgaan^ 3ecr geamp;reftHe» lijn en oiujeitabig in De KDefbe; al^ be Cjcere ljun eené eptiaorbinaic boailiomt / ban gaat liet mei / maar alé bat opijoubt/ 300 taorbt trrfriti b fiunne quot;ïirfbe fï.iaulner. .JllSaar bic 303115 uit (jet IBoorb in alle omjtanbigtjcben Ijrbnen leeren ftenncn/fjebbcn meerber öeiiluaam« fjeib/ om üan naöij te öefc[)outDen/ cn op l|em te Uerïieben/

cn

232

-ocr page 255-

Van de Liefde tot Jezus Christus. 233

tn ïiefbe i$ baxter; ooft ban/ al^ be soete ontmoetingen niet

300 o^oelig jfjn.

2. Gedeelde Liefde. 2CIf be toerelb/en Vuat baarm i^/nog Begeerlijft t^/Öet ooge en fjarte quot;og quot;aac S'CÖ trclitt/ a(g men nog 500 ge3tt op sgnen eigenen jin/ ecre/ bcrmaaft/ ban ftan be SCirfbe tot

niet fte^ft 5311; Steju^ toil F)et Fjarte alleen; al^ jijn btjanb ingang binbt/ban gaat ^rj toeg/en al^ Seju? taeggaat/bai! tuorbt utae 3£ieföc flapper ; baarom Ijinfrc niet op ttoce gcbacljtcn/ toilt gij be tarrelb lief-tiebéen/ en ban beselbe gelicfö toorben/ 300 lieft br3clUe geljeel/ en laat 2Ec3u^ baren; maar toilt gt) 3i!c3ng liefljebben/ en ban SCciiip Beminb toorben/ 300 lieft Ü^ein alleen en geljeel/en laat be toetelb baren/siet baar niet meer naar om.

3. Weinig omgang. ïamp;e SCiefbe toil onbejQouben toorben ; al^ men te be;re ban 't buur i«S/ tootbt men ftoub/ be allernaaete brienben ber-brrembcn boor gebrrft aan omgang/50a gaat ftet ooft fjie^; Se^uétoil gejocDt 3Ön/en 3ien bat men 3irö aan 3ijne brienbfcljap beel laat ge« legen 3011/ 3ie3Ujï toil opgetoacljt 5t}n/ en tyb öebben om 3icö toat op te Ijonöen in be onbejlmge 5Eiefbe-6ctaij5en; baarom moet men 3iclj beel berlebigen/ om ï^em ter fp?afte te ftaan/ en toeberom ï^em ber-tellen/ toat tjarte men tot I^em [jeeft/ en {^em familiaar onberfiouben met !)rt uiten ban on^e begeerte tot lljem/ en onse fmarte/ bat men i|em niet licbrr Ijebben ftan; ban bertoaftfte^t be ICirfbe.

4. Ongeloovigheid. 2tlg men 5ijn beel aan 31e311^ ligt ttoijfel t?eRt/ al? men toaniroutot bat if|tj on^ niet lief bceft / a1^ mcn toert^aam

om alle rebenen/ bat i||) Hüefbe betoonb Ijeeft/ te toebetleggen/ be rebenen boor Ijrt contrarie gretig aanneemt/ja 3oobanige opsoeftt/al# of men een meegterjluft gebaan ïjabbe/ al# men befluit: 3Ie5u# Ijeeft mi) niet lief/ill Ij^bbe Sïesu# niet lief; ban/ban/3egae ill/i# men buiten flaat om 5IEicfDe te oefenen/en toebe^liefbe te ontbangen. IDar^t 11 ban tegen be HCiefbe te bi#piiteren/en Éc3U# HEiefbe be?bacOt te liouben/ en te ontftennen be gcnabe/ taelfte Detoijjen 3ijn ban iïe3u^ -Ciefbe; toant bat i# be regte toeg om ^511# te boen fjenengaan.

5. Stoute zonden. 3ie3u# i# Ijeilig/ en bemint jjeiligljeib/ maar fjaat gobloo|5f|cib; met be bagelpfclje 3toaft!jcben en ft^uiftelingen Ijeeft l^tj mebelgben/ en 331 be betooninge ban sijne 3Ciefbe baarom niet tiifton» ben; maar ftoute 3onben 5ijn tegen be HCiefbe/ ban tjouDt Se.iii# 3ijne SCiefbe in/ 51)11 43eeét toopbt beb^oefb/ en als» 3ie3ug 3tjnc KCiefbe in-tjoubr/ban ftan men ^em ooft niet lief Ijebben/en self raaftt men boor be floute 3anben buiten flaat ban HDefbe te oefenen/ bc eonfeientie i# ontroerb/men toojbt onbjijinoebig/men bu:ft niet toegaan/men Ijeeft fjet te 5Ee^ beborben/ baar i# te gjoote fcljeibinge geftomen/ en men Ijeeft fom» tgb# beel toerft#/ eer men toeberom in eene lieffjebüenbe geftaite ftomt.

6. Vreesachtigheid in fjet uitftomen boor Qem / i# eene foorte ban

II. d^g fcöaam'

-ocr page 256-

234 Van de Liefde tot Jezus Christus.

fcftaamte; men tail ÖEimdöft taeï KCiefbc oefenen/ maat men toll get niet toeten 6tj anberen/ men fcijaamt siclj jijnet/ ombat men breekt boor fcfjabe/ boot fcïjanbe/ baarom onttreht men jicl); al^ men in oc-tafiëu fiomt/ bie eifcgen/ bat men stjne SCiefbe tot SSeju?/ jijne erre en jalte bertoone/bat men ban jiclj berfcDuilt/en niet burft jeggen/sulft ren ip mijn ïieffte/ ja julft een 10 mijn ©cirnb, Sejuj? me^ftt bit al rap/ en 't mi^gaagt %em/ 't ip eenc oorsaRe bat 3Be3u| jicg ooft ban u betbc?or/en't ip een terfien bat gij torinig SCiefbe öcöt/en bie luorbt boor 5UIamp; ren boen nog jeec berminbe^b.

En wat te llit tjrt gejegbc i^ af te nemen/toat te ïiefbe brrtoaftflert/en taat tl0Pn- baattoe te bEt^acfttrn ijj/nameltjft: (a) npeloobrn/bat ^ij u lieffjecft/ en icöere luarc genabe/ alp ïilgftpn ban sijne SCicfbe tot u/ te erftennen. (b) vj^eburig sicj) af te fc^eiben ban alïep/ om u alleen in be HCiefbe tot gejup te betmafien en te bergenoegen. (c) 5lllieia boot Sfesup ober te tjebben jonbe? acljtergoubinge ban eenige jafte/ jicftjelben en allr^/ taat men fjeeft/aan Seju^ te ptrfenteren/met iietfilatingc/bat men tjet ge-toilltg boot l^em tuil mijSfen. (d) 31^5«^ fc^oonftrib en bemiiinrlijftljcib aan anberen te berteilen/ ten einbe 3e ï)cm tnebe mogtrn lief Rijgen/ en fijn ban beien geliefb tootbe. (e) gtjne librtei bragen met btoltjfi» ïjeib/ toel Vnillenbe bat iebet Jjet toete bat men Sfesup tot jijn ^rrre Öerft/en bat/30a iemanb gie^u^al^ met ben ftleinen binget tot nabrel aanraafit/f)jj on^ gefteel enal/naat ligcfiaam en 3ielé/tot eenc partij 3al Rebben/ en bat men 3tjnc erre betbebigen sal met goeb en bloeb. (f) jUSet teebere sorgbulbigljeib sicö taacfjten boot fjetgene J^em mig» taagt/en te ttaeftten ^em te beftagen/J^em geljjftbotmig te taoröen/ en naar 3ijne nature te aatben. (g) (Cijb te nemen/ om in onberlipge HDefbc 3icö te betlupttgen/ en 300 baat eenige berbrermbinge of bet» betbuijstcringe gefiomen ip/be familiaarfieib mebe?om te ïjerftellen, (h) (jCe betlangen/en in bat betlangen telftenp te bertnafifteren om ontamp;oti' ben te 3jjn/ en met C(j?iptugi te toesen / boot geburige bebentiingen/ toat öaat öoben 5al sijn/en fjoe 3oet Ijt* 3al son/ om altijb met ben ^eetE te 5ön. AMEN,

KA-

-ocr page 257-

Van de Vreeze Gods.

KAPITTEL XVI.

Van de Vreeze Gods.

I. ïïlt;t be licföc 45oö^/ ban taelftelntj oefpjoften f|EÖamp;cquot;/bloeit Vreeze Vioeza Gods, ban bielfte tarj nu ^ullrn Ijanöplen. KCiefüc en ©reese taotbcn te 00 ^ ^aiiicngeboegb/ Deut. X:12, Wat eischt de Heere uw God van u? Dan

den Heere uwen God te vreezen , in alle zijne wegen te wandelen, ende Hem lief te hebben.

«Ete ©reejc of ontsag/ offcljrifi; bcceje alp taorbt boo^gaania De bena-

inet tjct ^eb^eeubJfc^e quot;gt;un mag or, en ir\D pachad, en ^ieftftlje mm=0' (pófioi phobos, uitgeb^uftt; be ©ceeje aljS ontsag toorbt in 't Hebr. ge^

naanib hxt jira, en Gr. tv7.a^Lu eulabcia; bocfj be^e tnoorbcn taorben ooft tod ^onbcr bat anberfcftetb gcöjuittt. l©rj noemen ^eejen ooft vruchten , afftomftig ban ftet HJoogbuitpcf); op jid) jrlf tuo?bt ftet nu jelben geb^uilit/ maar luel in sainenboegmge in Ijct ttioo?b ^obb^uc^tig/ 't toelft |)et;clfbc ig al^ (öobbjeesenbe.

II. J^ree^e fp?uit uit liefbe/ of tot onóielben/ of tot löob. geiflicfbe Verschei-bc?tDcftt ©rce5e/ alp jicf) ieta opboet taaarboot Ijet goebe unö 3oubedeuUeld-ontnomen taorben/ of tuaacbooc on^ eenig Hüiaab ?ou oberftomen; men boerst becljcp/ en 't fttoabe jeibc/ en batgene of bicugene/ tuaazboo? liet

goebe on^ ontnomen/ of Ijet fttoabe toegebragt 5oubc ftunnen luocben. gt;J5ob Ijerft in ben mcnfclie liefbe tot jtcljselben ingefcljapen/en hul bat tuij je gramp;ruilien. (©e ilamp;et eipcfjt/ onje naasten lief te Ijebben als otiiö jelben/ Matth. XXII: 39. daarom ip be J^reeje boor betliep en 't fttoabe geen jonbe. SCbam Ijabbe je boot ben bal in jnne nature / feftoon jij geen occafie ftabbe om in tjein op te ftomen. ©c I^eere SCejué Ijabbe je ooft/ Matth. XXVI: 37. Hebr, V : 7. Jiaen mag tael bree;en boot ben boob/ boot anbere ongemaftften/ en aljoo boot tailb gebierte en fttoabe meufcljen; maat beje IDjeeje tootbt fttoaab/ al^ men boar ©^eeje fttoabe mibbelen geb^uiftt/ om bet goebe te beïjouben/ te öeftomen/ of t)er fttoabe te ontamp;omen/ namelijft / alp men be meufcljen meer breejit ban 45ob/

al# men naiatenbe be ©?ceje a5ab# en be ge^oorjaamjjeib aan jijne ge»

bobcu/ ben menfefje op jijne jijbe joeftt te treftlien boor jonbige toe»

gen/ en baat niet op papt of Ijjet jBube mipfjaagt/ ai# men maat be meiifcften behagen ftan/ om onp geen fttoaab/maat goeb te boen. Matth. X : 28, En vreest u niet voor degenen, die het ligchaam dooden , ende de ziele niet kunnen dooden ; Maar vreest veel meer Hem , die beide ziele en ligchaam kan verderven in de helle.

©etoijle men liefbe mort fjebamp;en tot jidj jtlben/ en baaiuit J^eeje/ joo moet men mee; J^teeje hebben boot (jet fttoabe ban be jiele ban naat

(J5u 2

235

-ocr page 258-

236 Van de Vreeze Gods.

ïjrt ligcBaam; betotjle get tod of fitaaltjfi jijn naar be jiele ban (l5oö af0angr/5oa moet men breescn iiit licföc tot jtjn efo^n fiefioub/men moet öob^ toortie en oarbceien breejen. Ps. CXiX:120, Het baar mijns vleesches is te berge gerezen van verscbrikkinge voor U, ende ik hebbe gevreesd voor uwe oordeelen. (gen onbefteertie moet ooH boor ©reeje ban Oen eciibiigcn loome «öoöjS betoogen toorben tot geloobe/ 2 Cor. V: 11, «gen befteerbe moet boo? ©ree.^e ban fcljabe naar be .vele sic!) oplneftftcn tot etnjt. Hebr. IV: 1, Laat ons dan vreezen, dat niet teeeni-ger tijd, de belofte van in zijne ruste in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u en schijne achtergebleven te zijn.

^el^reese tuoröt onOcjfcljeiöen in eene lïaaffclje en in eene fiinberlgfie ©rceje. De slaafsche Vreeze boet eenen flabe jijn^ ijeeren taille boen/uit iitfc-ese ban geflagen te taorben/en 300 berre rê beflaaffcöe ©reese booj lt;?ob/ Bete? ban (jarbneftftige en ongeboelige berfmabinge ban 450b en SÖne oorbeelen/en stj ié nuttig/al# iemanb baarbooc tot öefteeringe ge» bragt taorbt/Matth. 111: 7. Amos IV: 12. Ccn nu beïteerbe Ijeeft niet be» ftommejb te jijn ofjgne befteeringe al oyregt i^/ombat fitj tot CO?!#» tu# Qfb^eben i# uit Creese ban be^boemenigfe/en niet uit iiefbe döob#; taant taij ï)EBöen getoonb/ bat tag on# taelsgn moeten beminnen/ en on# fctoaljjfi 3tjn moeten bjee^en/ en baarboot tot befteeringe gebzeben taorben; maar be jlaaffcfje ï^^eese i# fitaaab/al# 5e niet i# ban fcj)?iÖ/ taelbe ban 43ob boet bliebrn. ï©ij scggen/bat be menfclje/ uit liefbe tot 3iin bcf)oub/en uit ^eese ban 31)11 be?be?f/45ob moet b?ee3en/en baat» boor tot befteeringe en gcf!Oor3aaml)eiti geb^eben taorben/ maar be e;;gen» [ieföe ig be gjonb niet ban be ftinbe?ïtjfte Breeje; 45ob b^eesen te ber-toornen/ombat fyi) ïnagtigip teft^affen; gcl)oor5dam snn/opbat 5ijne gunite on# niet onttjehfte/ maat beselbe onp mee? betaij^e/i? be nature niet ban be fiinbe?lpe IDreese/ Ijoetael be 3afte in 3icb3elbe goeb i# en eigen aan be fiinberen ©ob#; niet eigenliefbe/maat liefbe tot gt;0ob/ombat «5ob W ombat ©tj ontjaggrlgft i#/ ig be reben ban fiinbe?lijRe J5ree3c (l5ob#/alfc|)Don baaruit boo? on# nocl) goeb nocj) fttaaab soube ftomen. Beschry- III. Kinderlij/ce Vreeze is eene heilige bevoeginge des gemoeds, van God 'lnce' in de harten der kinderen Gods verwekt, waardoor zij tal ontzag voor God zorgvuldig wachthouden, God niet te mishagen, en ernstig trachten „ Hem in alles te behagen.

't 3$ eene beweginge des gemoeds. ©e ebele jieïe i$ begaafb met af» fecten/taorbt naar be boo?taerpen 31)11/betaogen tot blijbfctjap ofb?oef-Ijeib/tot liefbe of Ijaat/tot ©?ee3eof onbe?faagb|)cib; ten op3igte ban be ©?ee3e (J5obj i# be menfdje ongeboelig/jlijf en onfietaogen. Daar en is geene vreeze Gods voor hare oogen, Rom. III: 18. ^aar in be tae-brrgeboorte taorbt öct fleenen taeggenomen/ en 31) berfirijgen een

blcefcljen/ een taeefi/ een buigjaam l)arte/ ö^ttaelfte uit gesigte ban ^ob 3eer ligt bebiogen taorbt/naaröat «öobsicö aan be jiele openbaart;

al#

-ocr page 259-

Van de Vreeze Gods.^ 237

al^ (Ütob al^ ontjaggElrjfi pun boorfiomt/ joD trj#t t} tejftonb fn jiefe cene BelDEginBe op/bic aan een fcljepfel ftetantEltjft ncffen^ töaö.

't eene heilige beweginge. ©eluijle eeu onöeftep^bc in ben pjonb niet ban jonbe ig/^oo ip ooU bfjbraaiü allrë Ui at c; uit boo^cftomr/be bcfttaaamljciö om te Ujecjen ftjijgt een berficejb boo?Uif:p • en beiuregt 5tcl) op eene onorbnitlglie Inij^e; maar be gelooljigen/in brn gionb ge» f)ei(igb stjnbe/300 sijn oafi be Belnegtngen geljeiltgb/ftuiine l?2er5r liceft get regte UoortDr^p/ en gaat baar nrffené uit op erne lirtliiip maniece/ in geioolie en lirfbe/Hand. X:2, Godzalig, ende vreezende God.

God verwekt ze. J^an nature iö be menisci} tut alle gueb uie^l) onbeu» genbe/ Ijg fjceft greu Uielbcljagen aan 4?gt;ob/ en grenen lust brn ©cerr te bree3en ; Ijg moge fcamp;jiftRen boor 45ob/ boef) regr bzep^en Uan In') niet; maar i©ob gerft ben jijnen i^em te bjeejcn/Jer. XXXII: 40, Ik zal mijne vreeze in haar herte geven, dat ze niet van Mij al en wijken. lPgt;a.i:oin tDo;0t Oe (©ce^t genaamb/de Geest der kennisse en der vreeze dos Heeren, Jes. XI: 2. In de harten der kinderen Gods. 't C^arte i«ï be ^uplaats ban alle be-taegingen/500 fttuabe al^ goebe/bit ftoóteltilt grfcfjenli Ijeeft 45ob in t)et Qarte sjjne^ tiinbecen opgefloten/ en alle be betaegingen ban ©ree^e fto' men uit F)Et Ijarte boojt/ öunne ^eeje bejlaat niet in piaten ooli niet in frtuaab te laten/en gocb te boen/en in fchijn ban l^ee^e/maar in toaarlieib; 't Ijarte/bejjlanb/ Uiüle en ftartptogten ;nii Ijie; ingrfpan» nen/ljct l)atte geeft allerlei daben ban ©recie 43oöö op. Tgt;e liinneren (öobp alleen bjee^en ben CJeere ; baaram tnorbrn bie ban bp;p bpuirf bc-naamb'Godvreezende. Lnc. 11:25, Deze mensche was regtvaardig ende Godvreezende. Hand. 11:5, Godvruchtige mannen. Hand. VIII 2, Ende eenige Godvruchtige mannen droegen Stéphanum te zamen ten grave.

iXit ontzag voor God. ^cib liet banimpip uan cp ©ipp^e / Ps. XXXiy:lÓ, Vreest den Heere, gij zijne heiligen. gt;!5ob is l^uoglirib/ J^ecrüjftfjeib en JKalrftpit in llem^elben/ooit toen baar genip frhppfp-len taaren/l Chron. XXIX: 11, Uwe, 6 Heere, is de grootheid, endede magt, ende heerlijkheid , ende de overwinninge, ende de majesteit, l^ie?-booc ijS ijöob ontjaggelijft in tjemjelbpn; met bat er beritanfnge fchrp» felen jijn/taelfie ben glan^ jgne? beerlijfilieiö jien/joo fiunnen niet anbe?^ ban ontzag öcöamp;cn boor ben oneinbig-ontjaggelijlipn ; ppn na» tuurlijfte ftent q0ob niet; baarom liij mag fcljjlftlten booi be ooröpelrn/ en bree^en boor be plagen/en fomtijbó (J3ob als ti^erpfpliifi erftrnnen/ goeluel gij boorglt;ianp ;oo fjoog niet oplilimt; maar ontzag booj l^pm fjebben ftan ÖÖ niet/bat iié be pjibilegie en liet heil boor öe ae'oobi» , gen. Ccn jonbig mennet) ftan oPobs ont^aggelijftfjeib nipt bpröragpn fjt) 30ubE fcjjjiftftpnbe blieben ; Inant JPob ip hpm ppn be^terenb buur. jl^aaz 45ob ftomt jijne ftinberen boor al^ een bc2;oenbp J^abe: v-, ChJ'at 'é/ baarom jijn 3e te gelijft l'efficBbenbe en eerbiebig. Ps. 11:11, Dient den Heere met vreeze, ende verheugt u met hevinge.

(jjjg 3 Ont-

-ocr page 260-

Vau de Vreeze Gods.

Ontzag beret^cüc: 1. hennen en aanfcljoutaen Uan (i3ab^ onr^aggelijft' ftcib 2 Petri 1:16, Wij zija aanschouwers geweest vaa zijne Majesteit. 2. jBct lifrmaaft erliennen en mrt ijet o^nfefje (jacre gaeöftciiccn öat (000 ?oo ant;agof lijft ié/Jer. X:7, Wie zoude U niet vreezen, Gij Koning der Heidenen ? Waut het komt U toe. 3. Cffbicbig ycf) boor ben lijeece ne» bcrounjrn en UJrui aanbibben/ Ps. V:8, Ik zal mij buigen naar het paleis uwer heiligheid, in uwe vreeze. Ps. XCV: 6, Komt, laat ons aanbidden ende uederunkken ; laat ons knielen voor den Heere , die ons gemaakt hoeft. 4. 2:.i)ii a^tnjcvBte ürörtiUen/met öurüenbc ben glan^ sijnec heet» InhUMb da -ic'iouüien. amp;oo bebeftren bc engelen hunne aange^igten/Jes. VI: 2. 15,in .115o^r0 ft er/ Exod. III: 6, Ende Moze verbergde zijn aan-gezigte, want hjj vreesde God aan te zien. 5. 25cbcn/tuegen^ ontzag niet ftunnenbe bes ©rrren oiujacjgclnWieib toerb^ageii/Jer. V: 22, En zult gijlieden Mij niet vreezen, spreekt de Heere ? Zult gij voor mijn aangezigte niet beven ? Dan. X; 11, Doe Hij dat woord tot mij sprak, stond ik bevende.

6. t?et oiitMg boor ^Sob bfjtneht in bc flinberen (l5obé eene zorgvuldige wachthoudinge om God niet te mishagen , boor ongeljoo^aainfjnb en beo^glien ban jnnben/ en eene werkzaamheid om Hem in alles te behagen. 3tV;e uitlneclifelé ber l^ree^e 43ab0 ftelt ^.ilomo bifttanlö booi in ^nne ^prrutien. 25iet/Spr. 111:7, Vreest den Heere, ende wijkt van het kwade. Kap. VIII: 13, De vreeze des Heeren is te haten het kwade. Kap. XVI 6 , Door de vreeze des Heeren wijkt men af van het kwade, jgoo oob/Jer. XXXII: 40, Ende Ik zal mijne vreeze in haar herte geven , dat ze niet van Mij af en wijken, (gn lueoe^oin / Spr. 1:7, De vreeze des Heeren is het beginsel der wetenschap. Kap. XIV: 27 , De vreeze des Heeren is een sprinkader des levens, om af te wijken van de strikken des dood. ©it ifgt; be nature ban be l^reeje 45ob^.

Overtui- IV. U?at baat Ijet be nature ban eene beugb te berftaan al^ men je |ènenddie quot;'et.amp;oet 5 JEtenianb fieut be fcljoonljciö baa eene beugb ban bie 5e be-God niet tjacijt. ©it Bipcljt 45ab ban alle menfcljeii/bit gebiebt fijnen hinberen. vreezen. 5£aar be itenime 45aba 111 ubie Uarten ingaan'Deut. VI: 13, Gij zult dea Heere uwen God vreezen. Pred. XII: 13, Van alles dat gehoord is, is het einde van de zake: vreest God , ende houdt zijne geboden , want dit betaamt allen nienscheu. ©ie a?ob en jfjne eere lief Ijeeft jal met ©auib uitroepen : Laat de gansche aarde voor den Heere vreezen , laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken , Ps. XXXHI: 8. léiergt be lurrelb ilt;5ob tnet/ be ïte:!!!/ be ftmoeren löotijs moeten her iminejs boen/ Ps. XXII: 24, Ontziet u voor Hem, al gij zaad Israels. Ps. XXXIV: 10, Vreest den Heere, gij zijne heiligen, ©aatom blagen bie ben naam ban ^obureesenoe/ oBobb^iuijtige. ,

^tet men nu be tuerelb aau/ be ï^reeje 45ob0 uit l)et harte bet men» fchen ineg/ men moet ej ban benhen aio SCbraham ban 43etar. Gen. XX 11, Alleen en is de vreeze Gods in deze plaatse niet. ïtamt men tot öc ïtc^tie/ üet meegtc lebEiiiaten baden raejJEU uit/ bat e} geene J^^eeje

èobji

238

-ocr page 261-

Van de Vreeze Gods, 239

tCSob^ Uoor fjunnc oo0rn en inöunne garten i#. Cu gij/ ftomt toï ujcl» ben/Vnat suit gij anttooorocn op bcsebrage: bjrpjSt oö *lt;3oö ? Jitelt gij ben I|ccre 11 ücior in öcn tretn üan utu lebcn ? 0ilét p: ontzag np lionr jijiie majejtcit/ al0 gtj aan C^cm benftt/ ban l^fm fp?erfu/ of ban öem Ijoort fprcftm? ^amp;iitgt grj u crrbicbig boor Cfem/beeft grj toel/als gij in ben gebtbc tor ü^ein fprrften su!t ? Soo baar rriTC jotiDige gebachte en betupginge in 11 opltomt/ beblmngt gü bie boor öe l^rcr^e »ödDp ?

i^oubt be ©rpejp QiSobjj u af ban alle jonbige geselfctjapprn/ ban tjocernje/ ban onregtbaarbtgljcib/ ban leugentaal/ ban acl)tr;lilap/ ban biorften/ ban toorn? en anbere sonben ? ©^gft en bjingt u f)rt ontjagboor ©ob tot l)ct oefenen ban gobsbienist/en tot ftet boen ban al Ijetgene bat gp taeet bat be tjeere u gpfioben l)ecft/en^em aangenaam is ? (©ftjetugij be aarDfclje bingen lipf ? 3ïs al ubie jorge om bie te ÖpHomen en te beljou-ben? ?riet grj om naar menfefjen/ algof bie't u souben geben of ontne' men? goeftt gij bicn te beliagen/fc^oon met miebagen ban 45Qb/eii sijn bic utue ©reeje? S;ict epné trrugge op uln borig leben/let op be borigc geftalte nlner baben. ^ijt gii Bii uselben obertuigb/bat gij taaarlijït 35oa tot nog toe niet gebreeisb ftebt/ soo neemt ulnen tegentooorbigen en toe-fiomenben ellenbigen ftaat tpr ïiarte/of f|ct een mibbel lionöe sijn bat be bes i^ecren u bebioog tot Ijet geloobp. (^oo^t eenp toe gij/ bie

niet alleen ben Cfeere niet breeét/ maar bie baarenöoben ben C^cere ber«

acljt/en op tjem niet past. Verachters ban ;nn naam/Mal, I;6, iffij bie beg Cjeerrn heilige dingen veracht, Ezech. XXII. 8. C^bort toe/gü flon»

ten en lioogmoebigen tegen ben l^eere. ï^an u segt ©abib/Ps. CXIX : 21, Gij scheldt de vervloekte hoovaardigen, die van uwe geboden afdwalen,

V. (a) IDeeét bejsrHerb bat/ brbigle gij gt;figt;ob niet breeist/ 43oo u een Schrikke-ftlj?iftacljtig en bebenb Ijarte sal geben/ soobar gij nergenji ru^te en bei- dee^over ligljtib suit binben/maar grbnrig ban uta eigen Ijarte en canfciemie ge» die den pnnigb taorben. ©e toenipcti ban ©aüib sal op n ftomen/ Ps. IX: 21,

6 Heere! jaag hun vreeze aan. (Pese bloeft sal u treffen/ let et brij op/ UielHe zen. be Cf eere b^eigt/ Deut. XXVIII: 65—67 , De Heere zal u aldaar een bevend herte geven , ende bezwijkinge der oogen , ende raattigheid der ziele, Ende uw leven zal tegen u overhangen , ende gij zult nacht ende dag schrikken,

ende zult uws levens niet zeker zijn. Des morgens zult gij zeggen : och , dat het avond ware! en des avonds zult gij zeggen : och, dat het morgen ware !

vermits den schrik uwes herten. Lev. XXVI: 36, Ik zal in haar herte eene weekheid in den lande barer vijanden laten komen, zoodat het geruisch eens gedreven blads haar jagen zal, ende zij zullen vlieden, alzoo men vliedt voor een zwaard, ende zullen vallen, daar niemand is die jaagt. Jes. II: 19, Dan zullen zij in de spelonken der rotssteenen gaan , ende in de holen der aarde , van wege den schrik des Heeren , ende van wege de heerlijkheid zijner majesteit, wanneer Hij zich zal opmaken om de aarde te verschrikken. in uw (b) ^|jt bersefie^b bat/ 30a oö baojtgaat ben ï^eere niet te breesen/ sterven.

fcijoon

-ocr page 262-

240 Van de Vreeze Gods.

fdjoon ofj at Beru^tflïjR naa? uto einbe most gaan/bat bc# ï^eccen fcjfoifi u op 't fintie nog Vncl sal fieUangen; alp alfrg u .^al lie^latEn/300 53! be ï^eere u tot bp;fct]j!l!HnigE 51311/en 11 ©rce^c aanjagen. 6 l^oe benaautob en Doe bol fCh?iU ftiaaêt menigeen ;ijn rtppét uit! gt;j?rDcnfir aan ^Srlfajar/en öenftt bat Ijrt 11 oo!l ;o!i iraan ^al. Dan. V: 6, Doe veranderde zich de glans des konings, ende zijne gedachten verschrikten hem,endede handen zijner lendenen wierden los, ende zijne knieën stieten tegen malkander aan. l^aa^ging Ijij meOe genen. Nauw (c) 4*1 ^na al 111 bit letten en in ben öaoö u geene uc2fc(i2iSUinge olier-döca. ftturttn/ gi) ;iilt nograné met ban ronOom na 11 Uien boob öejet tooc ben. i©an jat toorne en be^bolpenljcib'berbrnftftinge en öenaautaböeib boor eentotg op u biijben. ©an ^uir gii toeten toat !)et is/ te ballen in be fjantien Dan i!3 Hebr. X ■ 31, Vreesselijk is het te vallen in de handen des levendigen Gods. .HSrrÜt op öe nitb^iilJlimge/Ps. LXXV1: 8, Gij, vreesselijk zijt Gij ; ende wie kan voor uw aangezigte bestaan, van den tijd uws toorns af.

it - it op ^roptiPi 1 beberfcl]?iHUingc boo^ Jes. XXXIII; 14, De zondaren tot Sion zijn verschrokken, bevinge heeft de huichelaren aangegrepen; zij zeggen : wie is er onder ons, die bij een verterend vuur wonen kan ? wie is-er onder ons, die bij een'eeuwigen gloed wonen kan? lt;0Ctj bat gi) bit allejï met brb^ajbtieiö obe^bactjt/en np n^elben toepagtct/bat gij Ijet geloofbet! in welke VI. 40ii begebcn tajj ons tot u/geloobigen/oij jult toel sien uto ge» Bei'def'11 amp;?rinn ; maar gij suit ooft finnnen jien/bat be i|rere Ijet begin» Vreeze fel ïiinrr ©ree^e in u gelegb fjeeft. (a) ïjettt gij gpen'lust in bicgejïalte Godsis. jjrr ©jee^p 43060/300 ai^tot) 5e boben tjebben befctjceben? 43ij ftemt 3e niet alleen In sichjelben toe/oorbeelenbe bat Ijet goeb en betamelijft i^; inaar gn liebt fmarte bat gij er 300 Uieinig ban hebt/ en 3ijt öegeerig bie in een' meerbeten t?ap te {jebben ; bat i^ een teeHcn bat gij bie alreebe beelachi'g 3nt getaorben; taant 31300 taorben be binipthnecljten iJ?ob^ befellnben Neh. I; 11, Uwer knechten, die lust hebben uwen name te vreezen. (b) 2?ebinbt gij niet in u Ijartelijfte ttoojnemens en opletten om in be ©reese beg l^eeren te tuanbelen 5 ïtunt gij toel bejinaaii geb-lirn in eene 3onbe gebempt te hebben/ en eenig goeö gebaan te Ijebamp;en/ trmn Ijet gefdjiebe in be ©tee3e «öobs/en 3ieiibc uto gebult en onmagt tot bat gene/toat gg liefljebt; ip niet Difitogl^ nto ejnjtig geüeb tot(J5üö/ bat ^ij be beloften aan u berbulle ban 3ijne©ree3e in uto Ija^te te ge» ben ? Siet öaar een blnü ban be nature bi r gobb^eesenben/bit toaé ©abib^ gebeb/ Ps. LXXXVI: 11, Vereenig mijn herte tot de vreeze uwes naams, (c) m uto lugt tot De gt;0abs geheel ft^acljteloo^/ en uto gebeb ge-

Ijeel bruchteloo^/ of bebinbt gij be èeginfelen baarban in utoe baben5 «i^penbaajt 3ic!j ^ob niet toel aan u aljj ontsaggelijft ? Segt uto niet toel: ja be ïfeere ip todazbig gebjeejib te taorben ? ïinpt ej niet toel eene eejöiebige betoeginge buot ièaö in u op ? 2amp;uigt gij u niet toel eer» öiebig boor ^ein ? l^eütgij niet toel onberbonben/bat gij ban toege Ijet ontsag utoe ijogen neberiloegt/ toefloot/ utoe ö^nöen op uto aangesigte

lei-

-ocr page 263-

Van de Vreeze Gods. 241

lefbet ï et nier hui een OcHig öebrn ober u geftomen/ en als beje Be» tneginoen in u gcboellriec toiejUen/ taap öar niet iua lie^naaft/ ja bc^lilnb-üe (jet u niet tuel baarna/alö öij ec aan gebacfjt/tuenfctjenöc Ijttluel Vucbp^om en alnjb 300 te fjebben 5 gunbt gij niet Inel beie ioiiöeii boen en üele goebe bingen nalaten/50a be ï^eeje 45ob5 u niet belet ftabfce ;

fmoo^t be J^jee^e j^obg niet luel bele jonben in fiaar begin/ en bnift tic u niet toel tot ntuen pügt? ^gt;elDnle be.se bingen in u sgn/500 moet gfj obejretbt jijn ban be lnaar^eifi/ fcJjoon be trap nog fiiein i?. IKiet utac geftalte in 'jab. Kap. XXXI: 23, Het verderf Gods was bij mij een schrik,

ende ik en vermogte niet van wege zijne hoogheid. Soa ootnn 43djcmia.

Kap. V: 15, Maar ik en hebbe alzoo niet gedaan om der vreeze Gods wille.

(j^Hent Dan be;e ontbangene genade/en bat .^1 n beftlnaam maliën/om be bolgenbe beft?affinge en oplnefcfringe met b^ncljt te lc.;en.

VU. l^oe gij ftlaarbe? obe^tnigb jijt ban be beginfelen ber ©^eeje öobó Bostiafi?n-in u/ ftoc u meerbe? moet fmancn {jet geb:eft in br^e/ en t)ct jonbigen se-tegen be ^eeje 4?oti^/ 't taellte jifö opdoet in be gcftalie beó lja?ten/ in boo^ingen be? son bi ge gebacfjten/ taoo?ben en baben/ tegen be oyeii'

baringe ban ijPoö^ tegentaoojbighelb/ en in be inenftljcnb^ecje/ Uian«

neet be l^zee^e opiab^ baarbaat toijben moet.

1. ©at i^ ren Ijoogfte befbaffefijft/bat men/tuetcnbe bat I5ab ontzag-Men üst gelijft i^/bat men onberbonben Ijeeft/hoe goeö Ijet ip m oatmoeb met quot;pen^voor ben (©ntjaggeliifte te bianbcfen/en Uiat ftiaciit Ijet lieeft/om op ben ge» je',,, baanben lorg te tnanbelen/ etientoel nalaat ben tjcere al? joabanig in

't ooge te finuben/en geburig baoj Cjem te b^eejen. Cf ie^boo^ ligt men open boo? allerletje jonben ; be beurVoacfjtej met geopenbe beuren ilapen-be/300 ftan iebere begeejlijfiöeib onueriiinberb inUomen en uitgaan/en al? men al meiftt/joo ijs er nog getne fijacljt ban tegenjtand/en men tuojit obcjbionncn/eet men ljc|: bieet/ en biil men met ^imfon jictj bejtueren/ men ié jtjne magt fiüiijt.

2. fêierop bolgt eene geftalte/ bie nog boo;e2 ijS/ namelijft/ bat men Kn breekt jelffi baojbreeüt in ^et balbjengcn ban be begeejltjltljeib/ooft ban niet alleen/al^ be confcientie Ijet ftlnaab toant en raabt niet te beginnen/1

op ben gang jijnbe op te fjouben/ be begee?lpfttjeio te bempen/ in 't mibben ban bc fitnabe rebe te jtmjgen/ en af te ftaan ban be jonbc/ baa? men nu in bejig i?; maat ooft als» be confcientie aan 4?aö en ^tjnc ontjaggelijftfjeib boet benften/ja jelfp/bat fjet gjubieltjftite i?/alG*6ob Self *iclj aan be ^iele openbaart/ belnegeltjli be uele afmaant/al? met ben binge? tnenftt en segt; 9Ift ben ï)ier/ 3|ft jie 't biel/ (joub op/of 3ft sal mtin ongenoegen u laten geboelen; aï^/.;egge ift'men boo? bc Ijeftigljeib be? jonbe ban nog boo?tgebreben bioibt/sicrj trarljt te be?-betgen boo? be openbaringe •Ijob^ om te ftunnen boo?tgaaii/ enbou?»

bringt tot ïjet boleinben ban be onbetljanben fjebbenbe stmbe/ bat be ©?pe3e (fitobj? te be?b3e?pen/ bat is ben heiligen (6ee?t J5ob^ te fteb:oe-li. ben/

-ocr page 264-

242 Van de Vreeze Gods.

toen/ bat be?tuonbt bc jielc te? bood toe/ en 300 «SSob niet oneinbig/ lang- 1

mopbig en onbc^anöerlijft tua^/l|tj jonbe jullie ftoutcn bejtoejpen. '

3. berbe jonbe tegen be ©cecje a5obé/ i$ menschen-vreeze, eene !

vreeze; 30quot;bc/ brn gobb^cescube nog aanliggenbr. %[$ men nog nter seen bc?» • locc^cnb iji aan sicDselben/ aan cere/ liffbe/ profijt/ Uermaaft/ noc{)

geenc groote Ijpljlkhjftljnb j)eeft ban bc eclientenijsfe ban be^ mcnfcljen ' nfetigfjeib/ bat tiii boor jicfj^elben 3tfl) nocf) reppen/ noc^ betocgen Ran/

on^ boor jicljselben noclj goeö nodj IHnaab ffan boen/ atë men jicij nog (

niet gttornt/ boo? aUe^ genen op öe ï)anb be? i^ecrcn te jien/ bat bic ( allern alleg boet/ en bat alle menfdjen inaa? inft^umenten in 45ob^ fjanb

3iin/bie gcbruiftt toojben om on«5 goeb of fitoaab te boen; 500 oiuftaat I

ïlieruit omzien naar menfcïjen; in oorlog jiet men op bc beelfieib en ;

öappej^eib bet folbaten/men fiaat op zijn zwaard. Ezech. XXXIII: 26, 1

Wie zoude tegen ons afkomen? Ofte wie zoude komen in onze woningen ? I Jer. XXI: 13. ^aa? al^ men be? bijanbp magt jiet f)et onje te obc^treffen/

ban b^eept men/cn l)et Ijarte Delueegt jiclj/gelijk de boomen des wouds 1

beweegd worden van den wind, Jes. Vil: 2. 3In jiclite/ in pïeibooijen/ 1

in Itooplianbel/ in tjet b^ijben ban jijn nmbactjt/ in get benogen ban 1

Sijne begeerte/ toelfte boot mibbeï ban menfrfjen bEftomen moet too^ben/ 3

en 3;oq bcD;t/ban jiet men om naa? menfdjen/en einbigt met jijne ge- £

bacljten in l)cn/ alpof j)et ban fjen bomen joubc/ men 3oelit Ijeftig Ijcn 1

cp ongt;e sgbe te ficböcn/ men breeét Ijunne gunite te berlirscn; en in brn 1

gemecnen ominegang/men breekt ben cencn om zijne wijsheid, tegen be» 1

toelfie men niet op mag; ben anberen om zijne hoogheid cn ontzaggelijk' 1

beid; ben bc^ben om zijne boosheid; ben bicjben om zijne goedheid, bie l

men niet gaarne joube toillen bc^liejen; alp nu een menfclje geen lust t

aan gob^aligljeib ÖÖ fitoaab 3oubc taojben/alé men Ijet beeib t

(l5obp be?toonbc en vjnen pligt beöe/ of alp men jiclj niet boegbe naa? Ijcm c

in Ijct sonbigen/ alp men ban uit ^ceje boor 0em/ siclj inljoubt en jiclj 3

meer of min naar Ijem boegt in Ijct sonbigen. giet/300 moet be J5?ec- 5 3e lt;©oö^ acljter ftaan cn toijlien ; baat ftaat aan be eene 3ijbc gt;i3ob/ aan

be anbere 3ybe be mrnfrfje; aan ben eenen bant be ©rce^e 43obp/aan l

ben anberen fiant bc ©ree^e boot ben menfefje; al^ nu be ©reese boor t

menfejjen onp' ttefit tot iet«j te boen / bat tegen be ©recje »j5obs i^/ ï

ban bertoerpt men be ©jee3e (j5ob^ booj menfcljen-bjECse. t

l*it ip eene fcö^iftfielijfic 3onbG: toant 1. (fob Ijecft (jet bcjboben. Matth. i

X: 28, En vreest u niet voor degenen, die het ligchaam dooden. Jes. LI: 12, i

Wie zijt gij, dat gij u vreest voor den mensche, die sterven zal ? 2. 't 3!p bc ï

gjootfte be^actjtmgc ban (fob/ bie bi) u topen moet boor een irenfctje/ 1

't ip afgobertje/eene sonbe ban bc üjcibenen. Rom. I: 25, Die het schep- t

sel geëerd ende gediend hebben boven den Schepper. 3. 't 3]p be boo^ienig- c

Ijcib s(5cbp te loocljenen/ alpof 43ob niet allcp beftcmb Ijabbe/al^of vöob niet A

I 1

•i

Mcn-

schcn-

^llej? regeerbe/ al^of get fcgepfcl boo? sichsclben fionbe toejamp;en. 4. i^et ont- z

roert

-ocr page 265-

Van de Vreeze Gods.

roert en trouöeïccrt u geburfg. 5. öoet u ban be cenc ;anbe in be an*

öerc litjllcn/ baarom fcjjaamt u ober nine Uorige menfclien-tizeese/ gclnaajfclintnb/bolgt öc be^maninge brsl üfeercn/Jes. II; 22, Laat gijlieden dan af van denmenscbe, wiens adem in zijnen neuze is, want waarin is hij te achten? ©o!gt ©atutyS grnereuóljcib/Ps. CXVI1I:6, De Meereis bij mij, ik en zal niet vreezen. Wat zal mij een mensche doen?

VUL 't Sük? niet genoeg/ jicl) boo? be sonben / bic tegen be J^ree^s opvcck-35obg 5ijn/ te toacïjten; maa? bat i^l be g?ootc pligt/boo; be J^cee^c kin8t!-©ab^ bie alle te obejtoinnen. l^oe be ©reeje (6ab0 leüenbiger ig/ Ijoe be jonben tninbe? I^acfit fjebben; baarom geeft n in tjet toeftamenöe ge»

ïjeel en al obe?/om ben l^eere ntnen i5ob tee;ber te bree^en/opbat De ©jee^e ij?ob^ be taacht obe? n ïjoube/ en u beftiere in nbie gebacljten/

taoojben en baben. (©cl)! fionbeüi u tjiecin Ue^lebeiibigen. SCet aanbadj-telijft op be bolgenbe belneegrebenen/en gtj/ sgt bieeft en betnegelijft.

1. ^eeft niet «öob alle bolmaaluljeben in siclj/ bie ontzag bunnen be?- God onf-taebften? l^tj i? Cfoogtjcib/l^cerlijfiljcib/SCImagc/l^eiligljeib/^oebf»eib ^'gciük. en (©nt^aggelgbljeib; bat i^ sjjne nature/l)oe ban ban iemanb met lt;j5ab bejlieeren/sonbej Btec^e en ontjag? .iBeclit op be nitb^ubUinge in jjet i©aorb/Exod. XV: 11, 0 Heere! wie is als Gij onder de goden, wie is

als Gij, verheerlijkt in heiligheid, vreesselijjtin lofzangen, doende wonderen ? Dent. XXVIII: 58, Om te vreezen den heerlijken ende vreesselijken name, den Heere uwen God. 1 Chron. XVI: 25, De Heere is groot en zeer te prijzen, ende Hij is vreesseljjk boven alle goden. Neh. 1:5, Och Heere, God van den hemel. Gij groote ende vreesselijke God! Siin toatne obe? ben 5011-baat t|S be^fch^ibbeltjii. Ps. XC:11, Wie kent de sterkte uwes toorns, ende uwe verbolgenheid, naardat Gij te vreezen zijt? Sijne goebtyeib berbjebt ontzag/om C^ein in befbe te bree^en. Ps. CXXX:4, Bij U is vergevinge^

opdat Gij gevreesd wordt. 3[j* Ijec niet regt/ntet Betamelijb/niet noob» jaHelgft/bat gij/ban (j3ob gefcöapen/ban öob begcnabigb/besen ö^o-gen éob bjergt/ en u boo? l|cm ontftelt ?

2. l^et beginfel be? ^abe is imtne? in n/gij ïjebt er Inét aan/gü bunt Goiizaii-ban be ^ecje (0obs niet Ijooren fp:ebcn/ of uln fjarte bejljeft .vel) baa?' g™ toe/ en ubie begeerten taojben gaanbe; Inaajoin soiiDet gg bien lust tot vreeze fiebbJingen? 281 bat een beginfel ban leben tjerft/i£ begeerig naa; gjoei Uod3;

en naai be bolmaafitljeib; baarom ban ooft gij in be^en beele. ï^et rê imme^ natuu?ltjfi/ bat een finecljt jijncn l)eer/ en een ftinb jijnen babe?

b?eeist. ^i) Ijeüt ben ^eere geboren tut ulnen ï^eere/ en beeft u niet gegeben ben dSee^t ber aanneminge tot binbrren/ en u onöe? jijne binQe-ren geflelb? ^i)t gii niet met fjem in een ticjbonb getreben/bat tjij n tot een 45ob/en gij jtjn gungtgenoot .^oubet stjn ? ®it moet n opbiebbcn/

om ban utaen ^eere/ uüien ©aber te bjeejen. Mal. 1:6, Ben Ik dan een Vader, waar is mijn eere? Ende ben Ik een Heere, waar is mijne vreeze? Crftent be betrebbinge/en {jet jal fihibe?Ii)fie 3f)?ee3E bejlacbiien.

i^fj 2 ' 3. Wgt;£

243

-ocr page 266-

244 Van de Vreeze Gods.

is de fon- 3. ïDe iPob^ ia öc fontcinc ban alle öcilioöcib/bfe gfl ftemfnr.

Be ^onbipe brgefjltjftfjeben jullen ben Slem fttuiit rallen/be optoellenbe heid.quot; brjbnrbenljrOfn jnilen ormaltfiriijlt gebetnpt Itiojben/men ;nl in't mib-ben Utin 'c ^onbiiTe tao^ben geftuir/ en men ;al mt nefeninge ban al» irrlfije beagben baarbig sicl) örbinben. Spr. IX:10, De vreeze des Hee-ren is het beginsel der wijsheid. Spr. XV: 33, De vreeze des Heeren is de tucht der wijsheid. Ps. XIX: 10, De vreeze des Heeren is rein. Spr. XIX : 23, De vreeze des Heeren is ten leven. 2 Cor. VII: 1, Voleindigende de heiligraakinge in de vreeze Gods.

nod heeft 4. 3?gt;e ï*ciTe fjfcfc bcljapeii in bcgeneiv bie fjcm bree^cn. il?at moeéte geil 'iilf ^ rEne öierfiare jalie ign/ öat J?ob in on? een Uieigeballen Ijatibc; bat morptc oiiie gcoute üegecjte en emftige betracf|tinoe ^ij»/ ben l^eere UnlBtljagelijft te 5yn. J^ti/in be ©^ec.^e 4Fgt;ob^ i6ob öcjiagen; taant baatin homt be erljentenipfe en be:I)cerlijftingc ban be bolmaaftttjeöen ^obg te ^ainen. Ps. CXLVII:11, De Heere heeft een welgevallen aan die Hem vreezen. Cjoe ïief i^ 't/ bat be menfcjje een tnelgeballcn aan d^ab Ijetjbe/en vi5ub aan ben menfcljc!

En zegent 5. Cjoclud be lirföe tot ongeil eigen taelftanö be gronb niet i? ban be l^jei'se lt;3obi3/50o mogen en moeten tui) nogtanj? baajöoo? bertnalifte^b ü o:ben. 't És opmejUelijft/ bat jaa bele segeningen uitgefpjoitcn/ en 300 bcle tnelbaben öeloofb tnojben aan be gobb^eesenben. Set op be lig» cljamelnftp. (a) ü^ejgenoeginge/ Spr. XV: 16, Beter is weinig, met de vreeze des Heeren, dan een groote schat, (b) (!pcnoeg;aain ojibfjtioub. Ps. XXXIV: 10, Die Hem vreezen, en hebben geen gebrek. Ps. XXXIII: 18, 19, Ziet, des Heeren ooge is over degenen, die Hem vreezen... om hare ziele vau den dood te redden , ende om haar in 't leven te honden, in den honger. Ps, CXI: 5, Hij heeft degenen, die Hern vreezen , spijze gegeven, (c) ©eilige öe« Uiaringe. Ps. XXXIV: 8, De engel des Heeren legert zich rondom degenen, die Hem vreezen. (d) 4i)be?blocb. Spr. XXII: 4, De loon der nederigheid met de vreeze des Heeren is rijkdom, endeeere, ende leven, (e) 21111e I;ei 1. Zekerlijk, zijn heil is nabij degenen, die Hem vreezen. Ps. LXXXV : 10.

SBaomejiit be belofren naa? be yele. (a) (©penbaringe ban ïjemclfdje brjao^enöebeii. Ps. XXV: 12, 14, Wieisdeman, die den Heere vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg, dien hij zal hebben te verkiezen. De verborgenheid des Heeren is voor degenen, die Hem vreezen, ende zijn vevbond, om hun die bekend te maken, (b) i0ntfcrminge. Ps. CHI: 13,17 , Gelijk hem een vader ontfermt over zijne kinderen, ontfermt Hem de Heere over degenen, die Hem vreezen. De goedertierenheid des Heeren is van eeuwigheid tot eeuwigheid over degenen, die Hem vreezen. (c) l^ert)onrint;c bet geüeben. Ps. CXLV: 19, Hij doet het welbehagen dergener, die Hem vreezen; ende Hij hoort haar geroep, ende verlost ze. (d) Cn ojjoat ill a4leg befloite. Ps. CXII: 1 , Welgelukzalig is de man, die den Heere vreest. Pred. VIII; 2, Zoo weet ik doch, dat het dien zal welgaan, die God vreezen. Ps. XXXI: 20, 6 Hoe groot

is

-ocr page 267-

Van de Vreeze Gods.

is uw goed, dat Gij weggelegd bebt voor degenen, dieU vreezen! 35c 1}aagt Ijct Den ïfecrc u öoor 300 Utle VBeliJaDcii tn beloften op te torfthen, tjct moet u beljagen üaaröooj opactueltt te tuo^ben/ en lu?t tjebbenbe aan öe beloften/ Die te soeften öooj oen U:rg/ Door inelfien De l^rere Die gruen tuil/Daar toclj De iD^eeje De^ Cjceten in sicDielücn 300 bcminnelnft 1^.

jSeemt baii refolutie/maalu het ula ozoot liie^ft/al DoniDe jult oÖ leeren/rn DeVnnle \tnj te bebnclien ^tin/300 fteert 11 tot ben f^rrre b'd' DenCe/ Ps. LXXXVl 11, Vereenigt mijn harte tot de vreeze uwes naams. 3l5aaUt l)rt irnorD a^ofé u rti ii)rrn;aaiii/ Dat is een miDOel nm Den l^ee' rc te bree^en/Deut. XVII: 19, Ende bij zal daarin lezen alle de dagen zijns levens; opdat bij den Heere zijnen God leere vreezen. ©e tVere ^cgene Dit luoorD! Vreest God eu geeft Hem heerlijkheid, Openb. XIV: 7. AMEN.

KAPITTEL XVII.

Van de Gehoorzaamheid nevens God.

I. ^eljoorjaamljeiD ftomt af ban Ijooren/ 300 in onje/ alö ooïHn bp Gehoor-ÏJebreeuVufcljc en s!5rie}ifclje talen; Ijooren beteebrnt Dihtanló/ gehoor zaamheid. zamen, naar de stemme te luisteren,welgevallen in het bevel te hebben,

en dat te doen.

Gehoorzaamheid is eene gewillige onderslellinge van een kind Gnds, onder B '^ohry-God, als Heer en Vader in Chrislus, om zijne hevelen uil Ie voeren. vinge.

Het voorwerp is God. SCI tuat tot 45ct)oop3aaini)eiD Ue^pligt/ al tnat 't Voor-baartoe betueoen fian / in ^ob. ©ij 13 De eerite / De alleen boagc/^P13 Ijeerlpe en Ueilige; C^ij i^ De .©cljrpper/ ban Ipien De menftlje ié/ en 0 '

boor luien [lij beftaat in Mjne beiuegmge; (^rj is be grljoorjainen^tuaai-Dige en De eenigc D3etgeber / Die beljouDen en be^brtben ban. 3itöej menfche i^ booj öe nature vérb?/ en Doo? sönen eigrn jlaat berpiigt ie geljoorsamen/Die banD ligt op ieber/en UiurDt ban leöer/ielis ban bc Deibenen/crfienb en tcegeftemb. oT'ob eiiscljt [jet ban ^ijn bolU in Öe ^cfjjifture/ niet bat 4?oD ban nooöen fjeeft met nicntcl)enl)anöen ge»

bienö te luojöen; maar oinDat ü)i} Ijet luaaröig is/ tvg menfclicn na-ture Ijet bereijcljt/ en fjet ig De^ meufdjen luiiyjii rn .vilig^eiö; 't i«S ecne 8ücfcö!,ic, ban ^ob/Oat iet^ neben^ Den menfclje toil/liem iet^ gebiebt/en iets ban ben menfcfjc/iiebens É^cm gcbaan toil liebben; cn aan Den anberen ftant be menfclje / 300 Uianncer -öoD 3icli aan öem openbaart/ en £}em 3ijne bulmaalitljeöen boet aanfcliouluen/ ban niet nnDers Dan 5icl) ^obc onbeitoerpen met toefbefjagen; f)etft geen an'

beren gronb/en bcljoeft gcene anOere belueegieörncn om tcgefjoo^a'

3 quot;lfn/

245

-ocr page 268-

246 Van de Grehoorzaamheid nevens Grod.

men/ ban ombat lt;J5ob (öob ig. (i5ob fiomt ö'E? en al^ Heere én aljï Vader in Christus. SCI^ %pre/ al^ pigenaar/ al^ Ijoogfte/ toai? get bou;taFrp Uan Staamp ^efjoo^^amljeib bao? öen bal; maa? na örn ba! ïtomt 4?'UD aan ^ijn bulU niet alleen boo^ al^ Oe l^eere/al? Jehovah, öie ip/ bie taae/ en bie 5pn jal/ maa? ooft al? Babe^ in Ct]?i,5tu0/ saoOat cn ontzag ai? buo: rpnrn fyecrr/ én lirfoe als tot eenen ©abej/ !)ie; te samen ïiomni/Jer. XXVI: 13, Gehoorzaamt der stemme des Heeren mves Gods. 't Onfler- II. Het onderwerp zijn de kinderen Gods. 3Iii Ijet be^üonb öe^ penabc kinderen ClJ^'Sius ubpial in/ alle? mort gcKljieben boo? !jcc geloobe in

üods. iu?. iSob ünl ban jnne bijaiiben niet gebienb too^ben/ en bat up ccnc ma-«nere/bie fieni onüetamelijfi i?; 3al men gt;J?Qb bienen/baar moet eer?quot;t br^oeninge stjn/tnelUe alleen boa? Ci)?i?tHé grfctjirbt/en bao? Ijet gc« ïonbe Uin^bt toegepast; bat gelcoüe !? taejftjaam/om (i?ob al? een be?» joenben ©abej in ftmbe^lijfie liefbe te bienen; be tuet ij» Ijnn niet een last/maa? een lu?t; riet eene conbitie ban Ijet be^bonb be? tnejften/ maar een liefeljjlte regel ban niet te btaalen/en be bonbgrnonten ftoinen ï)ier niet boo? nl^ flaben/bie uit bjeese bandagen tot Ijet tne^it gebje» ben tuo^ben/ maa? al? ftinberen/ Uiie? bejmaaU l)f t i? fjunnen ï^abc? tc OeljoDjsamen; be onbefteejben Rennen j?ob in bic betreftftinge niet/en of 30 iet? boen/'t gene (iSob gebiebt/300 boen 31) liet toclj niet op be geba» bene maniere/en tot fjet gi'if.?cljt einbe/en ooft 31') hebben grenen Ui?t aan (J3ob te geijoo^amrn/ 30 tmllen Ijet niet/ 311 boen |)et niet; maaj aan 3i)ne ftmberen openbaart OSoD ÉJcm in 3nne gel)oo:3ainena-lnaarb:gt)eib.

geeft hun het geloobe/om bouj i£h?^tus tot f^em te fiomen/al? Inn-beten tot hquot;nnen baOe?. geeft Ij1quot;1 ftmbejlijUe liefde tot/cn b:cc3e bouj ^em/ 5oobar 3n alleen üeHtoame onbertae;prn 3t1n/ om ben tjeere te gehPO^amen. Paaroin Ino^öt 31) genocmb: be gehoorzaamheid des ge-loofs, Eom. I 5. Cn üe gelooUigen gehoorzame kinderen, 1 Petri I: 14. De vorme 111 JDe nature üan be 4?ehoo?3aamhcib beftaat in onderstellinge onder dergt;tei,n '^)E mcnlc'Je '£ boo: 3nne nature onbe?-6ub gpftelo. SCaam erlienbe

lin^e on- bie onbejgcftclbheib met genoegen / cn onbejftelbe 3tci5 blijbelijft ben der God. ^eerc; maa: na ben bal i? bes menéchen nature Inebfjfpannig tegen ii?ob. Rom. VIII: 7, Daarom, dat het bedenken des vleesehes vijandschap is tegen God; want het en onderwerpt zich de wet Gods niet, want het en kan ook niet. .433daj De menfcije nu locOe^geboren 3(jiibe/ en eene nieutne nature biHomrn fjrbbenbe/300 ftent en erftent hg niet alleen/ bat hö booj 3ijiie nature «öoüe ij? onbe^geilelb; maa? fji) ftelt ;ich gelnillig on-be? a?ob t^em ten öienfte/;cggenbe met ©abib/Ps. CXV^IG, Zekerlijk ik ben uw knecht, ik ben uw knecht, l^iejroe geeft hri ?icl) met sijn geheel h^rte obej Eom. VI 17, Maar Gode zij dank, dat gij wel dienstknechten der zonde waart, maar dat gij nu van herte gehoorzaam geworden zijt den voorbedde der leere, tot hetwelke gij overgegeven zijt. ©e 011» bcjl'teuinflc bcfraat: (a) gjn een babelijU en tüE?fi3aam liennen ban be

• Öoog'

-ocr page 269-

Van de Gehoorzaamheid nevens God.

ïjoogljcib en anberc geöoorjamEnsS-taaartiige bolmaafttfifticn ©objS; be^e éefctjoulnt bc gefjoojjatne/Ijg blijft mrt .^tine grbadirni b,i-irap tlaan flcjoogen/ en bug crftent fnj/ bat «0ob Inaarlnft taaa:big !5/ g» t)onrïi'iinö te luo^ben ban alle fcljepfelrn. (b) ïn bfjmaat! cü bin^'C:)'p Qat ^uö alle bienpt en 45clioo^aainl)cib lDaa:0ig 15; l)'i ftan v£0 quot;^'t Up:;aQ!» gen met bat te 3ien en tue te iteinmcn/en Oaa:in ;d) tr üc.b'-ibcn. (c)

3En te erfirnnen be relatie of betjelifttnge''bie alic meiMCiini op i^ari ijcü-ïien/alpf ^icljeppe? en fcljFpfel/ 't tuelü in alleé la in a'ltB 'net^ uit' genomen/ban (6ob afljangt; en ten op;ujre ban vciHrtbrn/iiMriftent niet alleen ben öanb bie op f|ein/ alö fcnrpfel ligt; maa: Ijm me^lu s!Ctl ooft aan in be betjeftftinge ban ©aber en Uinb in COj'Suis; bus s'ct Inj met liefbe be fietamelijftfjeib ban bien Ijoogni £ji-cre/ en bien goeöcn ©abc? te gefjoaiiamen; soobat be gcm gculjeben baartoe heftig gaanbe tnojben.

(d) 3iii cene babelgfte onbe^fteilinge/obergifte en aanbiebmne ten bien^tc be^ ^eeren; bit ilt;J niet rene öaab bie Uoo:öi) gaat/maa^ b'r öaab inorbt tet-fteng Ijerftaalb/ en in alle booiballen Uejnieulnü/ litaa:buoj ijij eene tiebbe»

Irjftljcib fijljgt/ en cene onbe^geftclbe gcitaire/ uit taellte telltené ailt* baöni boonftomen/ en bus Inojben be tnejften in Gode gedaan, Joh III: 21.

IV. Het einde ban be onbejftellinge is om des Heeren bevelen uit te't Effect voeren. 2Pe foubereine frjee; en i^abrj in Cljjiotué oefent ooft Uastijbin gen obe? jijne ftinberen/bie onfmaüeltjft ;nn bon? be nature'en gecne bt-vèien brengbc ai? 51) tegentooojbig jijn; een ftinb ^nbd moet gt;icl) l)ie2in niet uit te tDebejfpannig aanftellen/ niet berOrietig ^ijn/nuirmuriten/l)al5itarrig vo r nquot; jiclj baartegen aanjettrn en bejtjarbfii/ tiet li^nió te ontlooprn' vcfl met 5onöen te biUerterrn; maa? in De^en moet bn ouif een bu'g;a.iin on» be^biejprnb en gcfjoo^aam lja:te liröbm/^rggenbr: Micha VII: 9, Ik zal des Heeren gramschap dragen; want ik hebbe tegen Hem gezondigd, ©an be^e gullen tun fpjeften in be lijdzaamheid; t)ie^ Ijebbcn big Ijet ooge op be onbejltierpinge/om .vïnen ItiiHe te boen.

ï^e i^eere ig ooft ïioning/ be Hjeerc i? lE»etge!.ier/ be C^eere maaftt fijnen Hinderen jijnen inille beftenb. ïjij IreK tjun sgnc injettingen ; alle ;i):ie bebelen 51)11 in be tien VooojOen ingrflaten/ naar birn regel Uitl lr}i) bat 30 sullen toanbclen/jonbe? af of toeboen. ©aa;in M]n alle zaken, bie te boen en te laten 31)11; de mauiere, op bielfte alle? moet gefctjiebcii; en het einde, taaajuit/en Inaartoe alles moet gebaan en gelaten Uin^ben/be« grepen; Ijiej Ijebben nienfcljen-tn^ettingen en eigen goebOunften geen plaats: bese bebelen ftelt be geljoo^ame sief) üooj om bie te boen/'t ié Ijem niet genoeg inbienbige liefbe en ïus't tot be^elbe te Ijebben ; maa?

§0 Uiil 3e ooft öoen als bebelen ban ben l^eere/ en ombat liet ^ijne bebelen 3i]n/ Ps. CXIX: 11, Ik hebbe uwe reden in mijn herte verborgen , opdat ik tegen U niet zondigen en zoude. vs. Ill, Ik hebbe uwe getuigenissen genomen tot eene eeuwige erve. vs. 112, Ik hebbe mijn herte geneigd om uwe inzettingen eeuwiglijk te doen. vs. 5, Och dat mijne wegen gerigtet werden,

om

247

-ocr page 270-

Van de Gehoorzaamheid nevens God.

om uwe inzettingen te bewaren! vs. 26, Leert mij uwe inzettingen, enz. De manie- V. De maniere ban ^ctiocijjaamtjeiö ilt;i gewilligheid, t(5cljcioj5aamf)ciö wiiuo^6 'S eene gewillige onderstellinge. 't ^üé cenen ijel)ooj5ainc gccne öjacf' hem.quot; Ijt'iO/ geen ürjnnrtigc 1.101/oat Ijti ^rifé boo? öc nature nnOer v0aO ge» (trlö 10/Ijfj ^ouOc mei luillcn/öar hij aan gt;l3üö niet l)c;üunOcii ma?/ja al toaa i}i) u:i) ai ftatiüc Ijct in 51111e ficuc/ of tiij UiilOe onQejgcitelö 51)11 or niet/ ge!]oor;a'iu-n of niet/ l)rj ^ouöe uit (iefoe tot 43ao ^ici) ouïjc?» itellen/cn vc'i gelieel olie;gel»eii om Den l^eere in allea te geljnoi^amen ; ö.iarom omhiier ijn geluilltg ^gne onbeigei'telöt]eiö/ en ^et vtU/oni in alle tiinlnsllighriö Den Jjecrc tc geijoo^anien/Jes. I; 9, Indien gijlieden willig zijt, en hoort.

iE»f ;r l):i)Uiiil!gticiö lieftaat (a) in eene bnHiaarbige öereiblieib be| fja:* rrn, Ps. LVII 8, Mijn herte is bereid, óGod, mijn herteis bereid Eom. I: 15, 't Gene in mij is, dat is volvaardig. (b) 3[n yclj^ellien tot jjet lue^ltaan te bieOen/2 Chron. XVII: 16, Amasia de zone vanZichri, die zich vrijwillig den Heere overgegeven hadde. Jes. VI: 8, Ziet, hier ben ik, zend mij henen, (c) ^n raabliranrn als er Itiat te baen i^/^eggenbe : Wat wilt Gij dat ik doen zal ? Hand. IX 6. (d) 3?'i luistrrrn naac aiulnooib/opdat gij moogt beproeven, welke do jroede, ende welbehagende, ende volmaakte wille Gods zij, Kom. XII. 2. Ik zal hooren wat God de Heere spreken zal, Ps. LXXXV ; 9. (e) gil De liegeme cn op^ct/ 0111 het ben C^rrre naaj fijnen 5111/ naar ^nn liirlüri)agpn te boen. 2Cor. V:9, Daarom zijn wij ook zeer begeerig... om Hem welbehagelijk te zijn. (f) 3quot; ra? als een ü:atiQ aan 't üirrH te Ualleii/ 't UirlU nun viurr/bat 4?ob/liie: nu/gebiebt te öorn/Ps. CXIX: 60, Ik hebbe gehaast, ende niet vertraagd uwe geboden te onderhouden, (g) ïCn (nét en Ut lOi aan iict üir:U te ftebben/ Ps. CXIX: 35, Doet mij treden op het pad uwer geboden; want daarinne hebbe ik lust. Ps. CX1I: 1, Welgelukzalig is de man, die den Heere vreest, die grooten lust heeft in zijne geboden (h) 3in broinlituMö in het luezli/ Ps. CXIX: 14, Ik ben vrolijker in den weg uwer getuigenissen, dan over allen rijkdom, vs. 54, Uwe inzettingen zijn mijne gezangen geweest, vs. Ill, Want zij zijn mijnes herten vrolijkheid, (i) Sfn ben tllier e;: biingtjeib in lirt tiir:U/ Ps. CIV : 4, Hij maakt zijne engelen geesten ; zijne dienaars tot een vlammenden vuur. Kom. XII: 11, Zijt vurig van geeste. Dient den Heere. (k) 31quot; be onbelirci'éStjriö in {jet taejft/noclj üer' lire bcui rere nod) lian gueo/noeft lian naöeftaanben/nocl) ban irbcn brcevnbe/Phil. 1:14, Het woord onbevreesd durven spreken. Hand. XXI: 13, Ik ben bereid niet alleen gebonden te worden, maar te sterven te Jeruzalem voor den name des Heeren Jezu. (1) Jiaocbtg cn couragiens in !)et tocrlt Zaeh. X;3, Hij zal ze stellen, gelijk het paard zijner majesteit in den strijd, vs. 5, Ende zij zullen zijn als de helden, die in 't slijk der straten treden in den strijd; ende zij zullen strijden; want de Heere zal met haar wezen , ende zij zullen die beschamen, die op paarden rijden, (m) 3(n be ftanb-

bajngljeiD/anbc^ettEljjUfjeiö En bolftanbigUciö in Ijct toe?R/l Cor. XV: 58,

Zijt

248

-ocr page 271-

Van de Gehoorzaamheid nevens God.

Zjjt standvastig, onboweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren.

VL to?) to nature ban üe ^M)aor;?aaniï|cib liooroeftclb. Overtni-

tPctaaarljeib iéu een ïilare fpicgcl/of gij a3oti «öcOoorsaam ^ijt of niet. s1quot;^-iDat Fjct ulo jjligt is/ iö niet noobio te beUJijjen/ be^ nienfcfjcn nature leert get fieni genoegjasm/be i^cibenen gullen u obertnigen/^ab ei?c[)t Qet in be ^cftjifture. Exod. XIX : 5 , Indien gij naarstelijk mijne stemme zult gehoorzamen, ende mijn verbond houden, zoo zult gij mijn eigendom zijn. Num. XIV: 9, Alleen en zijt tegen den Heere niet wederspannig.

Deut. XXVII: 10, Daarom zult gij der stemme des Heeren uws Gods gehoorzaam zijn, en gij zult doen zijne geboden, ende zijne inzettingen , die ik u heden gebiede. ^teït bit bapt/ set er Ijet jegel np/ jeggenbe: Sffi 6en beröonben/ ift mort oF-obe löeïiDorsaam ?iin ; en Uraagt u^elben baarop: fien iff al gefjoorjaam? (i?tj juft ujelben antttioorben uit ljet=

gene nu ban be narurc bej (öcöooriaamöeib Bc^egb i^.

lt;ltcn oiiöefieerbe i^ (©ob niet löefioorsaam/ Ijij ftan ooft niet; taant

Rosti.if-

ï)ij fient a5ob niet/ön Romt tot (i3ob niet boor {jet gelooüe/jijn boen fingeiicr en laten ftomt niet uit een' (SeOoorjamen gjonb. ©aarom Befcfioutat yZnln.0^ ti met Dpmerriinge/oiibcrlncjpt gij u benEjeere? ïient gij belt;i ^eeren Ooogljeib en geljoorsamcns-tuaarbigljeib ? j|eöt grj ficbatljt^ame onber-ganbclingen met lt;Camp;?igtu^/ al? 'iöQrgc en ilïibbelaar/ om boor jijn iti»

ben en ^etben met a3oii berjoenb te bjorben/ om ai^ een fiinb/ ^em alfï een' JDaber in ïtinberlijfte iicfbe te bienen ? ^telt gij u^elbrn ben tjeere ten bieniïc in alle^ / en bat met ecne Ijartelijfte gElniKigrjeib ï lt;én ftoe gaat i]ct met be uittee^ftinge ? 'Sö ban? generaalljeib ï iDe tee-bere sorolmlbigfjeib ? 'vDe ijbej ? £}et boo^reften ? Sao gij opregt met u ^anbelen toilt/gij jult jien of ej taare (Seïjcor^aamljeib in u ig/ of niet.

VII. tjoort toe/alle ongegoDrsamen/ift fjebDe bes? t^eeren taooib aan u. ©pbat f]et te meerbe? treffe/ is ncobig/ bat iït eej^t toone/ biie bc ongeljaorsamen jijn/ bebutjle 5ij ,;eer bejfcijeibtn in flaat 3ijn.

1. Cüj allen/ bic be nature ban be aJeijoorjaaisiijcib/ halien 6efc{j?e' ben/uiet fteamp;t/allc utne baben/ Ijoe goeb gij 5e ooi? acljt te jtjn/ jijn maar appelen ban Jyjbom/ en bruiben ban «Csomorra; bat ip/ maar ülinfienbe jonben/ bie een' goeben fcljijn ijebBen jonbej tuaajheib. 2. ©ie jelfp niet luillen fjooren naar öe (lemine beé ï)eeren. Job XXI; 14,15,

Nogtans zeggen zij tot God, (J?'t niet met taoojben/'t i^ met Ijet Ijarte en baben) wijk van ons, want aan de kennisse uwer wegen en hebben wij geenen lust. Wat is de Almagtige, dat wij Hem zouden dienen ? Ende wat bate zullen wij hebben, dat wij Hem aanloojien zouden? 3. ©ie ijoo-renbe/niet luillen geljcor^nnen. Ezech. XXXHI: 31, Zij komen totU,

gelijk het volk pleeg te komen ... ende hooren uwe woorden , maar zij en doen ze niet. 4. ©ie opjetten maften en belotien; maar 't öhift baar Öy/baa? ftomt niet ban. Matth. VIII: 19 , Meester, ik zal U volgen waar II. «gtf ' Gij

249

-ocr page 272-

250 Van de Gehoorzaamheid nevens God.

Gij ook henen gaat. Matth. XXI: 30, Deze antwoordde, endc zeide: Ik ga Heeve, ende en ging niet. 5. «©te htat toen/ maar 300 bcrre fllj? 't met gun intrekt obereenftomt/ en niet. Marc. VI: 20, Als hij

C^croöcp) Hem hoorde, dede hij vele dingen, ende hoorde hem gaarne, ^aul 5düe: Ik hebbe des Heeren woord bevestigd, en onbe^tu^fegen tjabbc tjij Bet bcracötfle lierbannEii/ en begtc boor jtdj behouben/ onber b'oortDenbfcI ban get ben ^eere te jullen offeren/1 Sam. XV; 13. 6. «©ie pet uitbJEnblge alleen boen/baar beel tne^lit ban maften/ maar jonber intoenbige (!3eljoo?3aatnïjeib en geloobe in Cö?i^tu^/ en om boo? bat toerfi in ben genie! te ftomen/ oflö^ SÖnöe ben ^Ijarijeën/ bie get buitenjle reinioen/en get ban binnen onrein laten Bltjben/Matth. XXIII: 25. (gdijft jijnbe ben gjaben/bie ban buiten feftoon fcFiijnen/maar ban binnen bol ftanft en boobgbeenberen jijn/ Matth. XXIII; 27. 7. If)ie be tlPegaorsaamfteib bertaerpen/ taebejfjjannig sijn/ rebelleren en uitfpat» ten/ 't sö in bejborgene/ 't 33 in openbare gobloo^eben. Ps. II: 3, Laat ons hare banden verscheuren , ende hare touwen van ons werpen. Deut. IX: 24, Wederspannig zijt gij geweest tegen den Heere, van den dag af, dat ik u gekend hebbe. Job XV: 25, 26, Hij strekt tegens God zijne hand uit, en tegens den xVlmagtige stelt hij zich geweldelijk aan. Hij loopt tegens Hem aan met den hals, met zijne dikke, hoog verhevene schilden. 8. ©te ben buibei/ be Uierelb en fjunne eigene begeeclijftOeben ^eftoorjaam 3ijn; al taat be bufbel lnil/boen 31') getaillrg. 2 Tim. 11:26, Ende zij wederom ontwaken mogten uit deu strik des duivels , onder welken zij gevangen waren tot zijnen wille, ^oo aliê be taerelb tuil/ 300 tnillen 30 ooft; tail be taerelb bat men beseen bie mobe Ijebbe/30 djeljoorsamen terflonb;bat men pel 3ij in taoojben/ bat men met l)aar banfe/ bobfiete/ goercre/ 31J boen get getaillig mebe. ïltan men iemanbfl gunfte tainnen/ geene sonbe i^ te gjof; ntetiS breept men/ ban bat be taerelb gen niet boor be gare 3DUbe erfiennen/ Ijen berncöten/ en bat men boor een fijne 3oubc aan-ge3ien taorben. Jac. IV: 4, Zoo wie dan een vriend der wereld wil zijn. SCI taat be begeerltjfiöeib optoelt/ bat bolgen 3E met al ljun Ijarte en bermaafi/ bufi 3lt;jn 3e dienstknechten der zonde, Eom. VI:i7. Der waarheid ongehoorzaam , doch der ongeregtigheid gehoorzaam , Rom. II: 8. Die zün in VHI. ^ot u IjEbbE ift get iïgt;ootb be^ ^êeren/om u aan teftonbigEn weiifken utDEn D^w^ehjftEn (laat/en be afgjijpfdijlte oorbEElen/bie ober u fumen staat. 3ullen/of get een mibbel mogt 3ijn tot utae befieeringe. 1.'t3i^ beal-lergzutaelijftfle flaat/ taant 't ip dSob berlaten/ ban lt;!5ob 3iclj affegei» ben/ met lt;0ob niet te boen gebben. Zal een fcljepfel/ een aarbtaorm/ bie alle^ ban nooben geeft/ ^al een men^cg (öob/ ben lebenbigen ($ob/ ben fp?inïtabBr be^ leben^/3rjn'JBBafier/bien googen/alleen geErlglitEn/ en alle? gegoorsamen^taaarbigen d^ob berlaten/ ban «J5ab 5icg effegei» ben/ H^etn bertaerpen 5 3Ja ongegoo?5aamgeib ig taebe?fpanniggeib/ re» ^elli/ aanftantinge tegen aP»ob/ öe|l?öbinge ban ©ob/ 't i^ alleg/ taat men

fitaaab

-ocr page 273-

Van de Gehoorzaamheid nevens God. 2oi

ftlnaab noemen Etan. 1 Sam, XV: 23, Wederspannigheid is zonde van tooverije, en wederstreven is afgoderije. 't niet ouöeren ongcBootsaam/ 't niet tegen oüecljeben retielleren/ 't i^ niet ecnc jonbige boorfitj»

gaanbe baab; maat 't 1$ eene ongegoat^ame geflalte be^ pacten/ een affteecig/een tcgenfl?ebenb/een tDebe?fyannig garte. googijbie onge^ ïjoorjaamfteib in gare nature jien fionbet/gtj joubt ban uscllien fclirtlf»

fien ; be Jjclj^ifture noemt julft een tjarte/een boo^ Ijarte/en betuinen/ orulDeltjfie en tot alle goeb laejff anbeuoeube menfctien. Hebr. 111:12,

Ziet toe, broeders, dat niet te eeniger tijd in iemand van u en zij een boos, ongeloovig herte, om af te -wijken van den levenden God. Tit. 1:16, AIzoo zij gruwelijk zijn en ongehoorzaam, ende tot alle goed werk ondeugende, (©cl)/bat bit op uto Ijarte jonft!

2. .Mae^Ett baarbij/bat gij ineen' flaat3öt/in taelften gij geenegob^»nunre bienjlige baab fiunt be^tigten/ en al laat gij boet/ jelfp uta gebeb/i^ ^;ss'ti) een gjntael boor lt;0ob. Spr. XXVni:9, Die zijne ooren afwendt van de zelfs oen Wet te hooren, diens gebed zal een gruwel zijn. Jes. 1:4, Wee den zon-gruwel-digen volke... Zij hebben den Heere verlaten, vs. 12, Wanneer gijlieden

voor mijn aangezigte komt te verschijnen , wie heeft zulks van uwe hand ge-eischt, dat gij myne voorhoven betreden zoudt ? vs. 14, Uwe gezette hoogtijden hatet mijne ziele, zij zijn Mij tot een' last. vs. 15, Ende als gijlieden uwe handen uitbreidt, verberge Ik mijne oogen voor u. 't lt;l5ebeb ijï be toeblugt ban een' ellenbige; maar utn gebebi^een gjiituel. i©ee u/eHenbige!

3. ©etotjle gij löobc ongefjoocsaam 3ijt/«Sob berlaat/tegen lt;ï5ob tae» poiiver-bejfpannig jijt/ 30a geeft (l5ob ooft u beklaten/ 300 i^ lt;l5ob u ooft tot eifgeeft^ een' bijanb/500 jijt gij öe^ buibelé eigen. 2 Chron. XV; 2, Zoo gij Hem ze aan verlatet. Hij zal u verlaten. Ps. XVIII: 27, Bij den verkeerde bewijst Gij ^®^ulTe' U een'worstelaar. Eph. 11:2, Die (be buibeQ werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid. 3Ja/ gij jijt onbe? be ongetjoorjaamljeib als in eene gebangenigfe betlotcn/ gij ftunt e? niet uitftomen/ gij 3ijt et aan ober-grgeben' en ïtunt niet anbe?^ boen ban ongeljoorjaam stjn. Rom. XI: 32,

God heeft ze allen onder de ongehoorzaamheid besloten, (©ij balt jelfgt ober ^em/ bie alleen get geil i^; namelijft Cg?i^tuö. 1 Petri II: 7, Maar den ongehoorzamen .., een steen des aanstoots, ende eene rotse der ergernisse.

4. JtJeemt baarbij ter garte be oorbeelen ij5ob^/bie ober u fiomen 3ul-En stort ïen; 300 gij 3e fionbet 3ien/quot;t gaar utaeg bleefcge^ 3ouöcte berge rij jen

ban be?fcg2iftftinge. lEMe «öob/bien gg ongcgoocjaain 3!jt/i^ ftcrfter ban deoien gg; 300 {poot a!? jijne goebgeib i*? ober be gegoorsamen/ 300 gjoot i^ °ytcr herf ooft 3gn gaat en toorne tegen be ongegoar3amcn; luaar 3iilt gij gnien/

aï^ i)ij jicg 3al lujeften ober n ? Een wreker is de Heere aan zijne we-derpartijders, ende Hij behoudt den toorn zijnen vijanden. Des Heeren weg is in wervelwind, ende in storm, Nah. 1:2, 3. Uwe kinderen verlaten Mij, enz. Zoude Ik over die dingen geene bezoekinge doen , spreekt de Heere ?

Ofte en zoude mijne ziele baar niet wreken aan zulk een volk, als dit is ?

a Jer-

-ocr page 274-

Van tie Gehoorzaamheid nevens God.

Jer. V; 7 , 9. 23cdbt u gccnc gcnabc/ geetie saligljeiö in/ 500 langc uiu l)artc in tien ftaat Uan cnrtcijoocsaainjjciö ülijft; taant baar i^ gecne ge-nabe/ baar gEEiie .^aligijcib Uuoc u/ maar niet ban toorne/ niet ban liloclt cn Imboemmigfe. i^oort cn beeft ober be uitbjuMnngen/ bie tot u gcjeeb toorben. Eom. 11:8, Die der waarheid ongehoorzaam zijn... zal verbolgenheid en toorne vergolden worden. Eph. V: 6, Dat 11 niemand en verleide met ijdele woorden, want om deze dingen komt de toorne Gods over de kinderen der ongehoorzaamheid. Jer. XI: 3 , Vervloekt zij de man , die niet cn hoort de woorden dezes verbonds. J^Dor be ongeljoorjamen iji niet oljet ban cciitaig Urjbejf/ bat ^aï Ijun einbe jiin/ oelj)fi bat ï}et einbe taa? ban be ongeijoo^ame rejiïe taerclb/1 Petri III: 20. ibcet ban en jiet/ bat f)it ïttaaab rn hit 1x7 ip/ bat gij ben ï^ecre utuen a5ob ür^laat/ en fian be beramclijlUjeib/ be ïjoogluaarbioe i]EE?IÖtJl)Eib ^abg n niet betaeyen tot a?eliaor^aami)Eib/laat befcljjüïboo? iftob? tcojn cn oorbeelen l)et ban baen. Bestraf- IX. iieere ÜJ nip tot be innberen (öobp/ bien be ïjecre een (öeljoar» L'ödMiiquot; 5flBm t)artE gegeben Ijreft/ boti) 313 l)cbben nog be oube nature in jiclj/ gm. cn aljoo neg een fieginfel bcr DngLijoorsaamljeib/ toellje biïitoijl^ nog fterïie uittocjftfei? tjeeft/en in hele baben jictj tiertooiit/al^ onachtzaamheid, men let nitt op ii3ob alp ïjeere/en oy Ijct bebel ban (öob aan ïjen gebaan; 't iDoorb bloeit beer/'t raalit in bergetenipfe/ en men aber^ trcebt/ 5onbL7 bat men opme^lit. Onbedachtzaamheid, aipnf men met geene bijanben omjet lnap/cn sooraafttmen in ben fljift/ee? men Ijct taeet; ïjabbe be ^efjoor^aamljcib meerber ftracïjt/ men jonbe 50a onacötsaam niet 51)11/ en 500 onbebac^t niet toeloapen. Tegenstreven ; be ongcljoar» saamljcibbcïtocnt ycöfDintyb^alftjacljtiger en^onbige?; be fiegeejlgfi-tjeib tot cene sonbe ip bihlmj!^ 500 fterft/bat je boorbjingt/selfl alp Ijet gcljaorsame ftarte siclj openbaajt/En baar niet jee? tegen ftjijöt/ombat ijet ^taaïi i^/ nogtanp baartcgen jucljt; 't gaat nog tael berbej/ joobat men iange met cene Unaginge be^ljarten omloopt/en men fian tot geene leben* bige/ ernilioc en balïtomene boo?nemenp en opletten ftomen/ om bie jonbe geheel cn al/ en bat boor altoop na te laten, 't #aat nog tael eenp liocge^/ ^oobat be taille boo^ een' tijb fcfjijnt obc?!)ecjb; 't ip of men niet tail huinen lotsoo een opjet; iicmt men in ijet gefieb/ be jonbe taojbt sclfp ban tael Ie* benbig/be confcientie segt: nu moept gij boor ben iieere cene bolftomene te-folutie nemen ; be taille jtogpt/en men fian jelfp! 500 berre tael eenp ito» men/ bat liet ip/ alpof men niet tailbe Dibben om ft?acljt tegen bie jonbe/ en om bolUomen opset en boornemen/ombat ;be üegeerlijfiljeiti 300 fterft ié/ cn Ijet gccptelijfie leben in bestugminge ligt/ cn aljé men 300 berre ge-lioir.cn i£lt;/ bat be geljerle taille ij? obergefiaaib/ bat uieu bolfiomene refolu» tie neemt/cn met 3ijn ganfclje Ijarte Bibt om fi?acijt/3üü ip men toclj ongestadig , bctayle be sonbe nog te beel ft^acljt fieljouben Ijeeft/ cn men balt tr tael/niet lange baarna/ tacbi^om toe.

©it ijf een 3ecj nare ftaat/ cn Ijij toont/ bat unse oube nature nog ge-

neigb

252

-ocr page 275-

Van de Gehoorzaamheid nevens God. 253

ticioö amp;hjft tot anoeDoorsaamlidti. ^eocloobigen beje fiunne on»

Oegoot^aaingcii] tc erïtninen/ te fietreurrn/ te Dclijticn en jicfi telften^ te UErjlellen öuoc Ijct ijclouUc in €l)?iptup. jfèaar aan ölmi anberen fiant t)EEt-fcEnsijjiclj re lB.icljten Vioor DiigelDuf Eii üecUiEjyiugE ban Ijunnen fraat/

algof je/ oeiijfi be anöeten/0Ef)EEl onüej üe ongEijoocsaaingEib üEjlatEn \Da«

reii; toaut 59 ftunnEii uit öet üDbcnoL^cgbE jtEn/ bat in Jjeh toaactjeib/ en eeu a3EljLia?5aan) Ijarte ip/ 't lueilk belc bEluEgingsn en öabEti bEr 45eöoo2« jaamljEib uitgeefr/EnbatEjEEn gaat/Een angenoEgEn inbEi0EÏ]oo?3aamïjEiö bE# bjeefclje^ ig/En bat IjEt lje?öorcn gEbEEltE baa?tEgEn ft^ijbt/sucijt eh öibt.

Sgt ban Etnftig in bejen u^gb ; tnant gij laeEt (a) bat buibEl/taErEÏti en blEfgclj tE Ueracöte mer^tE^ 5tjn/ban bat gij/^'E ban ^obbeltjftE af^

ffomftE jijt/ bee lt;0obbelr)0E nature bEElac^tig 5tjt/ eu bcgaafb jijt niEt EEn' yrinfElijliEU gEEpt/bat gij u biE buiïe/'UEtacljte en fjatEtrjiiE 0Eb?ocl)tEn tEE (öeöoursaamljeib saubt onbEjUiECjJEn, (b) 't Sijn te Ijarbe eu tE ta^EEbc uiEEgtE^/ nooit jEggcu 5E/'t gEUoeg/sö InillEU altjjb uiee?/of gij bEE-niDEib jijt/ of gij Er gEEn bE^maaft iuee? in l)Ebt/ gij moet e? todj al tue-bEE aan/ alö be occafle baar i^ ; si) gebEn u gEEti tjjb om eeh^ tot ÖEba-rrn tE ftnir.En/ om eeii^ aan ij3ob en jijue joEtE biEugt te bEiilkn/ om bEU I^eeee in EEne EEtiige jaüe te ocFfOorS^incquot;; maar Uiiüen ubJ gefjEEle IjartE/aÜE be lebEn nlt;^ {igcljaamé/al utoen tijb/En ban sijn 5e nog niEt brrgEnoegb. (c) 03.5 lueet ^oe fdjabEiijfi IjEt u ig/ öun te ge^ooEsamEn;

baarin ig niet ban eeu onrugtig gemoEb/ ban eeue bEtiaaulubE confcienquot;

tie/ ban onb?ijF(Eib/ ban fc5?ift eh Iijeeje/ .^ij maftEn u 't leben te bang/ en bE boob te bEjfcFpifiRElfjfi. Wat vrucht dan hadt gij doe vau die dingen, daarover gij u nu schaamt ? Rom. VI; 21. daarom en hebt geene gemeenschap met de onvruchtbare werken der duisternisse, Eph. V:ll.

X. l^rbt lu^t aan bEii fjEere te geljaorsainsn/ en om daartoe bEjtoaft» Opwek-J'iErb te luorben/300 bEfcguubJt bE bEininnEhjftgeib be? (öeljoorsaaratjeib }^e. aan allE lianten. 1. giet gtj op ben c^eece/i^ imme^alïe 43cljooE^ hoorza-jaamljeib luaarbig/ombat £?ij ©ob i^ ; gij E2ftent bat mEt be^maaö/ en mena-gij gebt meejmalEn met alubJ Ijarte gebienjscfjt/bat allejS/taat e? tua^/waar 1É?' in ÖEinEl En aarbe/ben I^eeee in iöEljtquot;:,?5aa,nÖ2ib onbEjbjQtpEn lua^ ; En 't Ijerft u tael gEfmart/ aïs gij jaagt/ bat 43ob ban bE mejifcljEn niEt qe-Ijoorsaamb luiEjbe; jult grj ban ujeiben bien gaooten *0ob niet flelien tot a5EljonE5aam}}rib/^rggenbe: jiet Ijic? ben ift/taat luilt vl3r) bat ift boen jal ï ©aarbij/is Hij niet uw Vader, die u verkregen , die u gemaakt ende u bevestigd heeft ? Dcut. XXXII: 6. (Coen grj niet luaact/ jjEEft ï}!j u ge» fcijapEii/ lljij ijreft u rot eeh uiEnfclje gemaalit/ eu u tot nog toE boebfEl En bElifEl gcgebEü/en niet jijn opjigt ubien abEm betoaarb; {Jij ijEEft u 3ijn Eigen soue gefcljonlJEn/ u niet goEbE?tiErEnljEib getjoriftEn/ en u on* be? jijiiE fiiiibErEn gEftElb/ eu u tot srjn' Ejfgenaam berfJorEii; ja! bit allE?»

u niEt aan %m bE^biubEii/om l^Em al^ i^EEreen al^ j£gt;abEj te ocamp;ao?3a-niE»/ En boEii SEggen : gEfiE^lijft/ ift öeh uta ftiiEcljt/ ja ifi ben utn fniEcfir.

m 3 2-

-ocr page 276-

254 Van de Gehoorzaamheid nevens God.

't is een 2. (öteïjoorsamEn i# een jeer joct taejft; öe ^eete legt jijnen ïtinberen werk. n'Et eEn2 fiaröe bicn^t op/ En boet je niet mEt FiajbigöEib i^Em biEHEti. Zijne geboden en zijn niet zwaar, 1 Joh. V:3. Mijn jok is zacht, ende mijn last is ligt, Matth. XI: 30. Alzoo is dan de Wet heilig, ende het gebod is heilig, ende regtvaardig, ende goed. Kom. VII: 12. {fet Jtjn gebaande wegen, Ps. LXXXIV: 6. CffEHE En bermaftelgfiE taEgen Ps, CXIX: 165, Die uwe Wet beminnen, hebben groote vrede, ende zij en hebben geenen aanstoot. Spr. XXI: 15, Het is den regtvaardige eene blijdschap regt te doen. Utu tigEn IjartE ftiEgt bEn taeg/ gg 5Elf ïieöt e? ïu^t tOE; gEltjft ^aulu^ ban jicfoElbcn jegt/soa jsgt gij ooft/ Rom. VII: 22, Ik hebbe een vermaak in de Wet Gods , naar den inwendigen mensche. ©E?-gEft ban uta IjartE in bE tDEgcn be^ ^eeren/ amÖEl^t bEn taiüE (J5at)^/ En neigt ÖEt tot ©eFloorjaamÖEib; taant hare wegen zijn wegen der lieflijkheid, ende alle hare paden vrede, Spr. 111:17. Dan zult gij uwen weg zeker wandelen, ende gij zult uwen voet niet stooten, vs. 23. God heeft 3. ®E l^EEtE EEii jonbEEling taElgEbaUEii aan EEn (!3E0oor5aam

vallen1 mquot;Bai:tE/En aan bE babEn biEiüt julft eeu IjartE boartftomEn; aï jijn je on-' bolmaalitt/ sal ÖEt gEamp;^eü in Camp;?i^tug obErjien. lt;©abib toaé eeh man naar öEsf J^EEren ïjartE/ ombat .^uïfj Een ©efioorsaam ö^rtE öabbEIjtj fl?uiftElbE mEnigmaal/ ja biel biEl stoaarlijfi/ nogtan^ jEibe be ï^eere bau ^Ein/ 1 Kon. XV: 5, Omdat David gedaan hadde dat regt was in de oogen des Heeren , ende niet geweken en was van alles dat Hij hem geboden hadde, alle de dagen zijns levens ; dan alleen in de zake van Uria , den Hethiter. C'EEtl taejfi/ ïjoe IjEÜtg Öct ooft in ycl^ElbE mogtE jijn/ ïtan ©obE bEfiagen/ al^ gEt mEt boo?tliomt uit een ©eljoorjaam öarte/ lt;!3ob tail get Qattc Ijebbsii; ja jElf^ tag iDillEn ÖEt ïiartE gebamp;En ban öiE/ taelftE on^ biencn; ban Ijeö* öen luÖEe?^tin gunnebiEn^t 6eï)agen; al^ lf)Êt t6erioD?5aaiTi Ijarte baar i|f/ban geeft a5ob begagen in on^ taejft. 1 Sam. XV: 22, Gehoorzamen is beter dan slagtoffer. oSob ftabbe bcljageti in offerljanbe; taant ban Jga® acg^ offer ftaat e?/ Gen. VIII: 21, De Heere rook dien liefelijken reuk. ^JSaar al^ offer en (©egoor^aamgeib tegen malftanberen ftaan/ ban geeft (öob mEEtbE? bEljagen in (©egoorsaamgeib. Cen regtbaarbig ïünb tail gaarne jijn' babe? begagEn/ 300 ban ooft gij/ gEbt lugt om ben ^eere eehe aangEnamE bien^t tE boEn/ En bat suit gij been met (SSegoo^jamen. gal (J5ob uta taelbegagen boen/ Ps. CXLV: 19; en jult gg öe«J ^eeren niet toen? God ze- 4. baarbij/get i# niet te bergecf? ben Hjeere te bienen/laat bat gab« foodani- '005En benfjEn/ bie (èob uiterltjft gegoorsamen om ligcljamelpe segenin» gen. gen te berfijggen/en al^ bie ban niet fiomen/ bejï ïfeeren biengt ber-b?ietig berlatEn ; maat gij/ opregten/ taeet bat be üjecte julft een gaebE en taElbabigE l|cErE ij?/ bat ÏJij jgiiE ^eljoorjamE biEnaren njftelijft be» loont» Jes. XLV: 39, Ik en hebbe tot den zade Jacobs niet gezegd: zoek Mij te vergeefs. Mal. 1:10, Wie is er ook onder u, die de deuren (van den tempel) om niet toesluit, eude gij steekt het vuur niet aan op mijnen altaar

-ocr page 277-

Van de Gehoorzaamheid nevens God. 255

taar om niet? (©oü Belooft aan be aPegoocjamen alferlei UgrijamcHjfie jegeningen. Jes. 1:19, Indien gijlieden willig zijt ende hoort, zoo zult gij het goede dezes lands eten. Sla üe lt;0el}oor5aanil)ci0 fieeft be Beloften toan saliofjefb boot Hebr. V:9, Ende geheiligd zijnde, is Hij

allen, die Hem gehoorzaam zijn, eene oorzake der eeuwige zaligheid geworden. ïfoetnel öc Uielbaben niet jijn be gjonb öer (©eljoorsaaragdb/ 300 moeten taij nogtaniö boor bejellie opgetaeftt tuorben. zag

op de vergeldinge des loons, Hebr. XI: 26.

5, (©e exempelen ban anberen jijn fiefttnaam tot optaelitfiingc/racjfiï'tisder ban ooft op be ejcempefen ban «^eöoorsamen. De Heere Jezus igi get bol» maafttfle patroon ban (eegoor^aamgeib/ Ijeeft on»? een exempel nage»lira ü laten/ opbat taij in jijne boetftappen Inanbden jouben. ^eje be fineert be^ j^eeren/heeft Hemzelven vernederd, gehoorzaam geworden zijnde tot den dood, jaden dood des kruises, Phil. II: 8. De heilige engelen 3ijn ge» goorsame bienjïtfinedjten bej? ï^eeren. Ps. CIII:20, Lovet den Heere zijne engelen, gij krachtige helden, die zijn woord doet, gehoorzamende de stemme zijnes Woords. De heiligen op aarbe .vin onj? tot boorbeelben/teljoor» Saamljeib Ina^gun lu^t/^eljoarjamcn tna^ gun tae?ft. 4Soaclj taa^a3ob in alle^ (öeljoDrsaain; of l)ij tot befpottinge ban alle be taerelb tnaj? met get Boutaenban bc arfte/ljij bebe cbentnel be^ J^eeren Bebel. SCBja» gam/be baber be? geloobigen/ tinen^ boetflappen tarj moeten boïgen/

toat taa^ bic ajcljoorjaam! toat 35oö tot gem jeibe/ obejal taaar OBob fjem genen jonb/gij gegoo?3aambe Blinbeïing^/gij betliet alle^/gij ging uit/ jelf^ niet taetenbe taaa?geen; 5ijn' joon be^fegoonbe gü niet. JüSoicp biorbt boo^gaang genaamb be ftnecgt lt;6ob^. Num. XH:?, Al-zoo en is mijn knecht Moze niet; die in mijnen ganschen huize getrouw is. lt;©abib/goB (öegoorjaam bie ben J^eere tna^/toonen be gi^toriën 3ön# leben^/ in be Boeftcn ^amiié'tg en stjne galmen/ Bijjonber be gonbe?b» negenttenbe/oberbloebig. €n 500 elbej^ in get i)?0Q?b getoag gemaafit taorbt ban een gobsalige/ gij 5iiït tejflonb jijne ©egoorjaamgeib jien.

^telt u gen boor/geBt ïupt met gen in ^egoorjaamgeib tetoanbelen/

eii gij suit met gen (!?ob bejgeerhjfien in uta ieben/ en ban (fitob ber» gee?lijftt tuorben/ én gie?/ én in eeutniggeib. óDe l|Eete netge utne gatten tot jijne injettingen/ om i|em te bienen met eene toülige jiele! Sljft einbige met be bejmaninge ban ©abib/ aan sijnen joon ^afomo/ Ende gij, mijn zoon Salomo, kent den God uwes vaders, en dient Hem met een volkomen herte, ende met eene willige ziele, 1 Chron. XXVIII: 9.

KA-

-ocr page 278-

256 Van de Hope op God.

KAPITTEL XVIII.

Van de Hope op God.

Hope, I. ii3ob boct jgnen fiinijeren g?ootc en Ijee^ïtjSe Beloften; maa? ^ob oecft 3C niet altgö terftonb/ï|g fteït 5e Incï uit/en ïaat fomtpjl tiefe staa» riggeben tujjfcljen ficiben fiomen/ om ^un geloobc te Ocpjoeben. (©in ban ebentaeï gemnebigb boort te gaan/ t^ be Hope noobig/ban toelfie tag nu jullen fy^cfien. HopeHebr. mpn tikvah, nbnin (ochelet, -üv seber, toelfie alïe bertnacfjtinge bcteeftenen / en boor ï^opc bertaaib taerben. lt;©oft hoz iboD kislah, kesel, ombat be btaaje tacrelö poopt jonber g?onb/ en be bertoacïjtingc ban ^objaïigen beïac^t; ooft -prm hiliachoon, 't tnelft afftomtban bertroulnen jonber breeje. Gr. èlnlg elpis, op geloobe Doiitoen/ jonber öeroeringe/ jefier berteac^ten. ^amtijb^ beteefient get be geljoopte jafte; Ijkt/ be öetaegingc bciÈ gemoeb^.

Beachnj- II. Hope, is cene van God, door middel van hel Woord in de harten der vinge. geloovigen, ingestorte hebbelijkheid, waardoor zij met lijdzaamheid en arbeidzaamheid , van God zeker verwachten de toekomende beloofde goederen.. iseene '©e ï^ape ij? eene hebbelijkheid. iDe {jebbcIijftFicben taarben boorgaanj? quot;gestorte onbejfdjeiben in bejfijegerie en Ingejlorte. De verkregene boImaFfcn/ of hei(i.t'1J berflanb/of bcntoilïe/of be Ijanbefingen/oin fnnisttncrfsen te öacn; tieje befibiaamgebcn bsorben boor bele toe^fisaamgeben berfiregen. De ingestorte IjeBbeigftpeben 5)ju (öeloobc/ ïjopc/ ïïiiefbe/ en?, ©eje San een menfcöe boor jtjne toerftsaamgeib niet öeftomen/bjegenji jijneölinb-Fieib/ berfteerbgeib en Diniiagt; maar jij Inorben ban dBoü öe .^ieïe in-gejlort/ en intjeftort jijnbe/ tnorben jij met mebetaerljinge ban ben ï^. ^eegt/ boor beïe oefeningen bermeerberb. (©eb ftortjeniet telften^op iebere baab in/ söobat be menfclie tclfienp biebe^om ontbloot joubc jijn; maar (öob be jieïe gee^telriS lebenbig mafienbe/ geeft 5e eene beugb» jame geflaïte/ en fiefttoaamQeib om geepteltja te toefen/ en uit öie befibiaamljeib brengt öe inebejgeboren tnenécF)/ boor mebemejfiinge ban ben i^. «öeejst/ öte ocburig moet inbloeijen/ alfejïei beugben boojt; 300 ooft fjie? in be J^ope/ taclftc niet ié eene boorbijgaanbc baab/ maar eene Ijebbeiijiiljeib/ eene fiefiüiame gefialte be? siete/ uit taelSe öl- öa^ ben boortftomen.

Bestaat in III. De nature ban be ï^cpe bejlaat in jefter verwachten. Slopen i0 verwach- njEt Ö^öBeii/ Sejitten; bat men Qeeft Jian men niet ïiopen. De hope uu tinge. die gezien wordt, en is geene hope; want hetgene iemand ziet, waarom zal hij 't ook hopen ? fiom. VIII: 24. ifèaar £?ope bc^luacljt/sier te gemoetc 't gene nog niet gejien tuorbt/ nog niet tegentooorbig ig/ maar nog fto^ men sal. Rom. VIII: 25 , Maar iudien wij hopen hetgeue wij niet en zien,

-ocr page 279-

Van de Hope op God. 257

zoo vcrwachtcn wij het. ©aa^om bocgt be 2Cpoj?te[ bcjluaditcn en l|apfu i6i) malftantiErEn/get faolgenbe bE^ftlarenöe Ijet eestte/Phil. 1:20, Volgens mijne ernstige verwachtinge eude hope.

J|opE cene zekere bejtuartjtinge. Sij i$ tocnfc^cn/ tft toilbe bat iït bat f|3bbc/ gclijft 23ileain jeiöe: Mijne ziele sterve den dood der op-regten, ende raija uiterste zij gelijk het zijue! Num. XXIII: 10. Soobtïilig iji be i|oye ban bc onamp;tTiEi7ben/5!j tjcöamp;en geen bee! aan beöeïoftc/ iiQClj aan be jafie/ en nogtanp jeggen stj/ ift i^ope 5a!ig tetaorben; ^oobat Qunne ï^opc maar ig een tuen^cfj/bie op niet jal uitloapen/Spr.XI: 7,

Als de goddelooze mensche sterft, vergaat zijne verwachtinge; zelfs is de allersterkste hope vergaan. SSij ij? cofi geen tUiijfelen/ tugfcljen C}op£ en bjee» 5e te sjjn/ ontftaanbe uit be baa? en tegen apparentie/om be ücgee^öe jafie te bejfirggen; bc tnanfiElinge beïjopeniet; maar in bc ïjape eeiie jeSejfjeib-/ ift spss-' gt;quot; be ffnpe/ niet in be Ijopenbcn/ taant in öen gElooiiige i^ allE^ onbolmaalit. 3n bc Cjopc op menfcfjcti ftan geenc bol-ïiomene jcfiEjpcib jfin/ombat jij lEugEiiacljtig/bEjanbE^lijlï cn onmag-tig fiunnEii jgn eh taojben; maar bit ftan in be l^ope op (0ob ö^eh plaatj? Ijebben/ belnijlE ^ob taaaracljtig/ onberanbcrïöft en almagtig i^; al^ ©ie eeiie salie abfoUU/ jonbej eenigc conöitie/ bie ban ben menfetje aföangen joube/belooft/500 ftan er geenc ttagfellnge jijn in beï}apc; maar in bc Jjopenben i^ jlnaftïjeib bc^ geloofd aan aiie fianten/ baajom ooft jtnaftljcib in bc C^ope/gelijft tc sicn ig in be ©igcipelcn/bic naa? (gmmau^ gingen/ Luc. XXIV : 21, Wij hoopten dat Hij was degene, die Israël verlossen zoude; doch ook beneven dit alles is het heden de derde dag, enz. (Doel) öit iiEEint b£ 3Efte?{)Eiü in be ^oye niet taeg/eneengElooblgei^bejpligttc t?acljfen naa? be UoïIe bcjsefterböcib be? üJope/Hebr. VI: 19, Welke (ijopc) wij hebben als een anker der ziele, hetwelk zeker ende vast is. Hebr. X : 22, . Zoo laat ons toegaan met een waarachtig herte, in volle verzekerdheid dos ge-loofs. 1 Petri I: lo, Hoopt volkomelijk op de genade, die u toegebragt wordt in de openbaringe Jezu Christi. Soo i^quot; Daa öc t^opc ecue SEftere be^taacfitinge.

IV. Het voorwerp ter Cfope jijn be Dcïoofbc of bc toeftamEubc gocbe' van too-ren. ^gt;oü self ig IjEt oppérftc goeb eh be bolftomeiiEjaligöeib begmen»^1^^ fcl)en. a?ob belooft i^emselben aan bc gcloobigen in Ijet bejöonb/en 30a °ou

ij5ob ÖEt boo^taejp ban bc ï^opc; maaj ooft ij? öob be 25eIübEr cn bc 4i3ebBE ban alle ijeil aan jijiiE fiinberen/ en 500 taebcjom Ijet booj-tae?p be? i:jope;Dp ïjem sien/ban EJem bc^taacljten/in £|em ruften be {jo-penben al^ in ben (©oeben/ ben i©aa?ac|jt?gen/ ben (©nbejanbcjltjften/ ben llllmagtigen/ Ps. XLII: 6, Hoopt op God. Hand. XXIV: 15, Hebbende hope op God. HDaajam tcojbt l^ij genaamb/Israels verwachtinge. Jer. XIV:8, Ps. LXXI: 5, Want Gij zijt mijne verwachtinge, Ileere, Heere.

©an ^ob bejtaacïjt be i^ope goederen. lt;Dc goeberen jgn of ItgcQame-Ligcim-ïijfte/of gec^telijfic/of ceutaigc. ï|opc Ijecft ooft opligt op ligdjamelfjftc melüke-goebeien. ^ob Ijeeft ookligchamclijkegoederen beloofd, fn 'r gemeen aUeó II. ïiii üiat

-ocr page 280-

258 Van de Hope op God.

U.at jij ban nooöen fieamp;Den om jijnen raab tn dit leben tc bienen. Ilebr. XIII: 5, Ik en zal u niet begeven, noch Ik en zal u niet verlaten, 1 Cor. X: 13, God is getrouw, welke u niet eu zal laten verzocht worden boven hetgene gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoekinge ook de uitkomste geven, opdat gij ze kunnet verdragen, be3E Belofte mag en moet een Beloabige aangaan/ alle l^ecse laten baren/ en in seftejamp;eib bic bejlnacöten. menfclje ïtomt in belerlege oeballen/ aan taeirie? uitflag jrjn toeljgn naa? ben lig» tljame öangt; onrftaat üegeerre/bat öet naaj sjjne fieooginge mog-

te gelufiften/ ïjiejuit ftumt bjeeje boo? een ïttnaben uitflag/ öoe sal öö 3'cb gie? blagen ten opjigte ban be ^ope ? 35fï anttaoarbe: ©ie begeerte en bie Ureese jijn natuujlijü/ bie moet men niet booben/maa? geiligen. J^tj geeft op be generale belofte ban 45ab^ Öu'pc en ba0?30?ge te J^open/ en jicö beilig en genipt te beklaten/en bie seïte? te be?bjatöten; al^ljtjeene (fikibe fieljapeljjlie safte boor fteeft/ en jjtj öeljanbelt bie op ecne ban a5ab gebobene maniere/ 500 geeft gij brömoebigljeib om ban aSJob een goeben uitflag af te bibben/ en sijne begeerte boo? bibben en fmeeften (fi?obe De» fteub te maften/en om in get gebruiften ban be mibbelen lebenbig ban *6ob af te gangen/ en om ten opsigte ban ben uitflag gemoebigb te jrjn/ IjeW lenbe naa? öe begee?be jijbe; biisonbe? al^ ii5ab gem bpsonbere geloobige bjijmoebigljeib en erngt in get öibben geeft/ en al^ gij in get geb^uili be? niibbclen bertroutaenbe/nabij 45ab/en in jijne jle^ftte tuejfien ïtau; of alg (i3ob gein r^traorbinaar boo^riomt / en gem een flerft bertroubien greft/ bat be galte julfien getaenpegten uitflag gcöamp;en jal. gfi segge/ al^ »!5ob get boet/ en niet gij jelf/ aaugeinoebigb of boor be apparentie/ of boot be genabc ban te fiunnen öibben en ban lt;ï3ab afgangen/ ban fian be safte biel mipfen; maar betojjle tag ban particuliere ligcgamelpe gebald ien geene particuliere beloften gefiben/ 50a fian men jonber cj:traorbi« naire openbaringe ban (JT'ob ooft geene jeftcre be?hiacgtinge gebfien/bat bie particuliere safte julfien uitflag jal geüben/ al^ bnj beoogben en be» gee^ben; maa? baar fian men jefter ban ^ijn/ bat get gejegenb en allejbeét 3al sfjn/soo al^ get einbe ooft ig. ©alt get naar ouse beoogbe begeerte uit/ get sal gejcgcnb gijn; balt get anber^ uit/get jal beel beter en gesegen» ber jijn/ ban of lug 0113e beooginge be^ftregen gaböeu; Vnant alle hingen moeten ben ftinberen l3obgi mebeine^ften ten goebe/Rom. VIII: 28. ai)|j gebben toe te 3ien/bat ünj niet te geset 3ijn op onsen 3111/at^of Itnj anbe^ niet gesegenb souben sijn/ ban juipt bie safte te he?ftnjgen; ünj geBben Inejftsaam te spn/om onse eigene begeerte te berloocgenen/ en in be luij^geib en goebgeib (öob^ te berusten/en met be generale belofte (öabé: Hij zorgt voor u, Hij zal het maken, Ik zal u niet begeven, onji te bejgenoegen en te bejmaften. Doet a3ob onjf tnelbegagen/ get sal bïgbe banftbaa?geib bejoorsaften. ©oet a3ob get niet/ get moet on^ be?gf noegen boen geböen in ben taille 45abg/ get aa^bfege niet^ te leercn acgten/en uit be ganb ban (6ob teleben; siet toe/taacgt u ban

bao?

-ocr page 281-

Van de Hope op God. 259

boor on0c!aobio5e''J pn bejamp;mtfglieib. moet men fjanbclcn lt;n ar»

moebe/ in bejbolginge/ en anbcte boor- en teoenfpoebEn.

V. v©e J^ope Jjeeft ooft opsigtc op geestelijke goederen. ^omttjbB een öeeatamp;= gcloobige fn berlatinge/fn tmf^tEjljeib/in aanbrcljtingc/of ooft onöer öe ü c' ftjacDt ban eene bE?öorbcnF(nb; famtijbé i^ ïjij in ftr^fte begeerte tiaar bejsefteringe ban jijne ^aïigfjeib/naar jonberlinge bejtroo^tinge/raar ïjeiiigmaftinge/ 't jtj in Ijer grmeen/ 't jtj in eene particuliere öcugü. ï?ie?

Örefr men ebrneen^ te Ijanbflm a(lt;S in be ligc^ameiiifte gebaïlen/ ^oo tt:-fionb boojgeftelb. ïfier .;i}n ooft generaïe beloften/ Die in 't huis des Hec-

ren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeijen in de voorhoven onzcs | Gods, Ps.XCII:14. Vertrouwende ditzelve, dat Hij, die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag Jezu Christi, Phil. 1:6.

Zoo gij iets hegeeren zult in mijnen name, Ik zal het doen, Joh. XIV : 14.

qtty öese generale belofte moet een gcioobige ooft eene generale föope Ijcbben/ en jelier be bpjbullinge bezmacfitcn; maa? bcbujlc be ï)eere noc^ ttjb/ noclj mate/ nocjj maniere beloofb Ijeeft/ ^oo ftan een geloei»

bige bie in bet particulier niet jefter be?tnacOtcn. ©e generale belofte

Ijem genoeg om .^tjn bejlangcn op te fcftejpen/ om te bibben/ om ge»

noeg te ftjiibcn in be ï^ope en jeftcre bejtaacfjtinge/ bat be l^eere berhoo^

ren en gebeii ^al/ bat be l^eere Ijem ^al betoaren in ^et gcloobe/ Ijeiligen/

en booj jijnen raaö jal geleiben. 3In ben trap moet f)tj ^icl) berloocfjenen.

5De Cjope f)eeft tot ren booiüierp de eeuwige zaligheid, ©e i^ope i^ eene Ecuwisf. if hope der zaligheid, 1 ïhess. V : 8. De hope die weggelegd is in de hemelen, Col. 1:5. De hojie der heerlijkheid Gods, Hom. V: 2. De hope des eeuwigen levens. Tit. 1: 2. %l Inat op ber aarbe i«i/té boojöijgaanbe/ij? luei»

nig te acfiten; maar tjet eeutaige i$ liet al. 2Cl3 be eeutoigöeib op Ijet ïjajte sinfit/ en be menfclje jitfi aanmerftt/ al# sullenöe ban Ijie^ gaan/ en of in geerlijft^eib/ of in afgnj^felöftöeib eeiitniij te sullen jijn/ ban fibbe^t en Beeft 5rj/ IjiJ ftan niet geruft ^tjn/ tenstj Ijg be?5ei!Erb toojbe ban ifine eeutDige gelulijalinfteib. ©e.^e belooft ©ob aan be geloobigen/ bese moe»

ten jij jiclj baojftdlen al?'ijet einbe om te bejftjügen/cn baajom gt;

ben en baarnaar gjfjpen; bemtjle gt;6ob be saligfjeib belooft/500 moeten 33 baarop Ijopen/ en in 3efter5eib bie te gemocte 3ien/ en bie bejluacïj-1 ten/ bat geeft eenen troont en tjber tot gob3a!iglie!b.

VI. (De ^ope 3iet op beloofde goederen; baar geene belofte ia/ baar au be-1 ftan ooft geene ï^opc 3nn/En of baat beloften 50quot;/50a ftan baa? eüen-l00fa

Vnel geene ïfope 3ijn/ ien3rj bat 3ü aan onö beloofb 3ijn; be geloabigen alleen 31)11 erfgenamen be? beloftenigfe/ baarnm ftunnen bie ooft alleen gopen; baarom al5 be ^t[)?ifture fpjeeftt ban (^ope/300 fpjeeUt 311 met» een ban beloften/baarom taorbt 31) genaamb de hope der belofte, Hand.

XXVI: 6. De hope des eeuwigen levens, welke God, die niet liegen kan, be-^ loofd heeft, Tit. 1:2. ©aarom luo:Oen be {feibenen ge3egb zonder hope tc 51)11/ ombat 31J 3ijn vreemdelingen van de verbonden der belofte, Eph. II: 12.

Mt 2 3V

-ocr page 282-

Van de Hope op God.

Kn (oc- tijopc sift op toekomende goederen, c^doobe cn lijoyc ftcïfen Bciöe

komsiig. Eciie ^jjE ijdpt. 't ©cluoiie yet 50a Vud op tocRomenüe gacberen alj? be Cjape; maar baarin bc^fcf)iHen jjj/ bat Ijet gploobe be torftomenbe oob-biren sicti Ucrtcoenlnoorbigt/algaf sij nu baar inaren. Het geloove nu is een vaste groud der dingen die men hoopt, ende een bewijs der zaken, die men niet en ziet, Hebr. XI; 1. JlSaa? be fjope ftelt be ;a!{c uit/en mejh't 3e aan alsnog 3iil!eubc Itomen/ niet dat ik bet alreede gekregen bebbe... maar ik jage daarnaar... strekkende mij tot hetgene dat voren is, jage ik naar Let wit tot den prijs der roepinge Gods, die van boven is in Cbristo Jezu, Phil. 111:12, M. ©e IjapenbL'scgt/'t Itiaar/ifl öeö-öe ïjet nog niet / maar ift 3aï ïjet Ijeöbcn; niet mi^fcljien / niet baar goebe apparentie toe/maar sclier/ onfeilöaar/ 't ft an niet mi^fen/ 't ftaait lia^t/ iii 3al Ïjet Ijeljöen/öaar 3ette iii mi} naar/50a sefter aljS-of ili ï)et aireebe Ijabbe/baar fteHe ift mijn boen naar aan/baa? mafte ift refteninge op/baar ga ift op aan. ©it ban Ïjet boo^luerp. rt'!0]!quot; ^ Öquot; boo2Uit?p boegen uiij öet onderwerp, tuelfte sijnbefiinquot;

eieren öeren ii5üb|j. oEen onbefteerbe Ijecft geenen g?onb ban ï^ope/ belntjle ög uods. ganjsclj geene belofte ljeeft/en ooft boob jijnbe/300 ftan l)ij geene baben beg( lebenp boortbrengen; maar l^ope te tjeböen iö alleen be pribilegie ban be fimberen ^ob^; 31) tjebben in be bjebcrgcamp;oorte ïcben ontban» gen/ en aisoo befiluaandjetb om be baab ber ï)npc te oefenen/ 1 Petri 1:3, Die naar zijne groote barmbartigLeid ons beeft wedergeboren, tot eene levende bope. 5tan Ijen alleen 3ijn be beloften gedaan/ baarom fiföüen 30 alleen ooft gjond om te Ijopen/Hebr. VI: 17, 18, Waarin God willende de erfgenamen der beloftenisse overvloediger bewijzen de onverander-lyklieid zijnes raads. ..Om do voorgestelde hope vast te bonden, ©aajom Uio:bt be i^ope genoemö: De bope der regtvaardigen, Spr. X : 28. Gal. V:5. ©C3e alleen Ijopen/ bie alleen Inojben bennaanb om te Ijopen/ Ps. CXXX:5, Ik verwachte den Heere, mijne ziele verwacht, ende ik hope op zijn woord. vs. 7, Israël hope op den Heere. 't 3$ ^ fmajtelijfi/bat 3ij/ bic mogen cn ftunncn Ijopen/ 3icli pterin niet meer besig Ijoubeii. r.od VIII. De oorzake ban öe ï}ope is Ó5ab alleen, öoü belooft be jaften.

wer^t zo.j ii;25, Ende dit is de belofte, die Hij ons beloofd heeft, namelijk, het eeuwige leven. a3aa geeft be gcljoapte en bctoofbe safte/2 Tim. ÏV: 8, Voorts is mij weggelegd de kroone der regtvaardigbeid, welke mij de Heere, de regtvaardige Kegter, in dien dag geven zal, ende niet alleen mij, maar ook allen, die zijne versebijningo lief gehad hebben, tj^ob fto^t be bclilnaamijeib in om te ftunnen Uupe»/ en geeft fjun be babelijftljeib/ boet 3c. Ijopen/Kom. XV :13, De God nu der hope vemille ulieden met alle vrede en blijdschap in het geloove, opdat gij overvloediger moogt zijn in de hope, door de kracht des Heiligen Geestbs. 2 Thess. 11:16, Die Door het 0118 gegeven heeft... een goede hope in genade.

woord. Het middel i«j ïjet UDoarb. Sfin (jet IDoarb ftelt 4?ab be safte bour in

Da»

-ocr page 283-

Van de Hope op Grod. 261

gare fdjoonljeiij en 6cininnelijft0cib/ in ïjet ï©oocb (lelt beu Jiiaiti-feelaac lioor/ boo? toeïften be öeïoofbe jaftBn bejtoorljcn taocben/ boot f)et iBoorb tnrrftt a5ab Qet gcIoabE in ben gaïigmaSer/ boot bat ge-ïoobc tuorbt be C^ope in ané gcftnadit.

5linc scgcningen/al^ Beloften/sgn gegronb en beUegtigb in luelfte boor sgn ölocb be fcljeibtnge tu^fcljen lt;!?ob en ben menfclje fteeft tneggenomen/ en baor sgiie berbien^ten be uitberriorenen be saligötib Ijeeft bejlnorben/ 2 Cor. 1: 20, Want zoo vele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, ende zijn in Hem amen. Cen geïoobige/Ijopenbe OjJ be belofte/Ijeeft Ijct ooge op ben fjecre SIcjuj?/ otn 5e boo? l^ein te be?ft?r)gen;

-baarom toojbt be ^eere Sejn^ onje i^ope genoemb/Col. 1:27, Welke is Christus onder u, de hope der heerlijkheid. Cn Inorbt geflelb tot ï)et boo^taerp onsej ïjope/1 Thess. 1:3, Ende de verdraagzaamheid der hope op onzen Ileere Jeznm Christum. 1 Tim. 1:1, Die onze hope is.

JSicmanb firijat bee! aan Cljjistug/ en alsoo aan be goebecen beji be?Bonb^/ban boor Ijet geloobe. l|et geloobe/Inejftenbe op Cï|?^tu#/

boor aannemen/ boor mijnen/ boor eigenen/ boor berlaten/ jiet op be öeïoofbe goeberen al?? eigene; en bn*? ftomt be l^ope uit Ijet geïoabe/bej-luacljtenbe bie Ijare eigene goeberen/ bat F)aar jerier tot syne? njb ge»

geben sullen üiojben; ^oobat geloobe be g:onb in bejcn npjigte ban be t^ope/ Hebr. XI: 1, liet gcloove nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, ende een bewijs der zaken, die men niet en ziet.Rom. XV: 13, Met allo blij dsehap ende vrede in het geloove, opdat gij overvloedig moogt zijn in de hope.

©rtugle nu [iet CToojb Cijjigtu^ openbaart/ fjet mibbel i^ ban fjet ge»

loobe/ en alle be örerlgfte üeloofbe goeberen boo:ftcït/ 300 Ijet iöoo^b liet mitibd ban be ftope; baarom taorbt be i^ope genocmb/be hope des Euangeliums, Col. 1: 23. giet bit/Ps. CXIX:49, Gedenk des woords tot uwen knecht gesproken, op hetwelke Gij mij hebt doen hopen. vs. 81, Op uw woord hebbe ik gehoopt.

IX. ©e ï}ojjc Ijecft tot een adjunct of bijvoegsel, be lijdzaamheid, iiccftlijdbaar i^ beel tijb/ beel firui^/ beel ftjijb tu^fcljen be belofte en be Be» zaamueid jittinge; ban ftomt be ï)ope/en toont be Ijeerlgftljfi0 g0^01-^^quot;/cn 1J ZIC ' be selicrtjeib ban bie te sullen beclacljtig biojben/en ban liomt be lijb» 5aainljeib en onberfteunt be Cfope/ bat jij boor öe tnebertnaarbigfieben niet besbnjfie/ betaijle bat ijet be Itieg i^/ boor tuelften «35ob tat be Be'

Sitringe ban be Beioofbe 3af?e leiöt; en beUiijle bat baar toeïj geen anbrre ixieg ie/en bat men/of be goeberen moet laten baren/en baarban af'

jien/ of bat men fjet einbe met ben teeg te gelijft moet fiiejen/ 300 taorbt i)ierbuor be fr}ope eene lijdzame verwachtinge, men jet naa? bragen/ men tuil bragen/ men braagt gebiillig en met een |lii gemoeb/ ombat be Ijeerlpljeib en gelui^öf'ö be? goeberen fjet oneinbig opljalen. 3?uji i^ be ï^eere SBeuijS boorgegaan/ dewelke voor de vreugd, die Hem voorgesteld was, het kruise heeft verdragen en de schande veracht, Hebr. XII 2.

ïili 3 ©aar»

-ocr page 284-

262 Van de Hope op God.

daarom moeten Inö ooft met lijdzaamheid loopen de loopbane, die ons voorgesteld is, vs. 1. üDaajom jegt öe SCpoétel/ Kom. VIII: 25, Indien wij hopen hetgene wij niet en zien, zoo verwachten wij het met lijdzaamheid. Cu fpjeeftt ban eene verdraagzaamheid der hope, 1 Thess. 1:3. zet aan X. Het effect ban be l^ope i?ï acbeib^aamljeib. ©e Hjope öoec niet flif btuik'^ 50quot;/ 'aat quot;iet toe in anbere öiugeu jiclj bejig te öouöen; maat UieUt middelen, op tot a?beib3aainljeib/om boo? ben cegten tneg Ijet einbe te öeftomen. ^et eiube maaftt gaanbe/ en boet tnibbeïen bij ber Ijanb nemen. a5ob/ bie öet einbe beloofb Ijeeft te geben/geleibt jijne ftinberen baartoe boo? mibbel ban avbeib^aamrjeib. ïfij boet tjun be biereïb bedaten/ ben kernel in 't cage Ijouben/aüen ïa^t en be jonbe/bie on^ ligteltjft oinringt afleggen/ om gemoebigb boor te bringen boor alïe«? luat on^ in ben Ineg ftaat en bejfjinbert/ C^jj boet loopen ben toeg stjner geSoben/ en boot bol» tjarbinge in goebboen/ peerlpljeib en eere en onberberfefijftljeib jocfien. i©it toonen be bennaningen. Strijdt om in te gaan door de enge poorte, Luc. XIII: 24. Dewijle wij dan deze beloften hebben, geliefden, laatous onszelveu reinigen van alle besmettinge des vleesches, ende des Geestes, voleindigende de heiligmakinge in de vreeze Gods, 2 Cor. VII:1.

Overtui-

XI. (öejfen öcamp;öende be nature beri^opc/soa ftomt tot ujelbcn/en ginge der-jiet 0f jjje ï^opc in u ig; gij ö^bt geen anberen fpiegel ban noobcn/cm zfch m de aan ujelben befienb geinaaiit te taorben/ban öe biaarIjetb jelbe. i!5i) .^iilr nope be- mg toeftaan/ bat ÖD Een ganéclj ellenbig menfdje ij?/ bien alle ï^apij i^ dnegen. afgefingt;ijEn/oin ooit 5ajjg tc üitKijen, jcggeu: ift ben nog in

bien ftaat niet/ift ö^bbe nog goebe J^ope ban jalig te Vuorben. 3iftant-moo?be/ bat get tael tnaar i^/ bar eenen onbefteerben/ ja ben gobbelooé-ften ^elf^ be ïjope om salig te biorben nog niet ié afgefneben; niet ombat Qij 300 blijbenbe/ eenige jaligljeib te berüJacfjten fjeeft/ maar ombat 5tJ onber be bebtentnge bep Cuangelinm^ leeft/en men niet lueer of 45ob Ijcm nog een^ befteeren jaï of niet; maar bat ig be jafte niet/ ober üielfte Inö nu fp?eften. 4iBaa? be brage i^: tuar gtj ban uselbeu jegt/ of gij g?onb Ijebr om be saligïjeib te be?luae(jtcn/ en of gij babc lijfte l|ope oefent ? il5tj/ onbefteerbe/ jult mi^fdjien jeggen: ift taete biel/ bar ift l^ope op tjrt eeutaige leben. 31!ft brage berber: i^ubie^opeal goeb/geeft jij al g?anb/3ör gg toaarlijft gopenbe; ulne ^openiet eene inbeelbinge? 3Ié 5ij bjel meecber ban een 25ilcam^taen^clj? ©aa? iö eene i^ope bie bebriegt/bie beftfjaamb maaftt; iiö tjet ban niet ban öe uiterfte aangelegengeib / bat gij eenlt;J naaubifteurig otiber3acftt/ of utoe ïjope ooft i^ eene blaarachtige j^ope/op taelfte be 3aligöeib bolgt/ ban of 5ij enftel fiebrog tg ? ^cgt gjj: ift Ben met mijne ïfope tael te breben; laat mij maar tn rugte/ ift laat mij mijne Jlope torlj nier ontnemen. 3|fi segge: goeb gonb mag Ijet toetfen biel berbragen/ goeb bierft breekt boor get licljt niet. ilDilt gij get nier bieten boor eenen anber/ goe get met u ftaat/ tracgt get ban cbcutoel fig U3elbeii te bieten/

-ocr page 285-

Van de Hope op God. 263

ten/ en tot blen dnbe/ ïee^t Ijetgcne ifi gler jegge/ In EcnjaamQeiti en öeliaartiÖElb; i$ utoe ^Dpe goeö/ift tail je u niet ontnemen; maar ig 'c öebrog/ 300 't tgO/ öat gij onttaaafit/ tertDiJI et nog tijd i#. SCnttaoortit een^ öij uselben oy beje bragen.

1. ïjft geloobe in C6?i?tu^/ öe be?5oeninge met (ögt;ob/ en get geboei baarban/tjet beracliten ban be toerelb en al biat baa?in i^/bcbej!oa-cljeninge ban utae eigene begeerten/ be liefbe lt;lPob^/ be geiïigöeib fce^ ^ ielieng/ be saliogeib na bit Jeben/ i^ bit uta goeb/ uba öeminnelijft goeb/ lient gij Ijet/ jiet gij cc op/ bc?langt gij er naar/ i^ öet ubie Beooginge/ flreftt gij er u naar uit/om get te be^ftrijgen? $Ül^ gij beloften in get l©oo?b binbt/ joa jijn baar goebanigljeben bij/aan taelfte bie beloften gefegieben; jijt gij bier goebaniggeben beeïacgtig/ joobat gij baarutt jiet/bat be beloften aan u gebaan 3gn5 ïiomt gij baarmebe tot lt;J5ob/ al^ ben BDaaracgtige en $ll(magtige/ en rn^t grj baarboor in ben belo» benben *!5ob5 JDerlnacgt gö bic goeberen/ set gij er u naar/ ïegt grj baartoe atle^ aan? .êtaat gij tegen alle^/ taat n berginbert/ bringt gjj er boor geiicn/ berbraagt gij baarom aüeji/ ftrefit gij u baarnaac uit/grijpt gij baarnaar/geiligt get u? iBat jegt uto garte? goo gfj bg ujelben obertuigb jrjt/ bat bie bingen niet bp u jijn/ 300 gebt gft be i^ope niet/ en uta peggen/iff gope ebentael/ipenftelbebrog/gij snit taaarlijfi bebrogen uitkomen/al£ gij in bien flaat fle^ft.

2. $Cnth3oo?bt nog een^; 3!?iubiHit3ien/uloebe?toacgtinge/ubjel|0'' pe/ ulne rupte niet op menfegen 5 lt;0p bien geer/ op bien brienb/ bie 3al u gelpen/nu sal 't Vuelgaan/en einbigt gg met be üetueginge be^ ga?» ten niet in gen/ in gunne tegentooorbiggeib/ in gunne gunfle/ in gunne magt? 31^ get gelb en goeb uta bertroutnen niet/beoogt gg geene ru^* te in bat na te jagen; en alp gij get gebt/ braagt gij baar geen moeü op/beneemt bat u be breese niet? ^teunt gg op utae ftunpte/op utae gaautatggeib/op utae jiejlite? 9111^ gij nergenp gulpe en rugt binbt/ig ban utae Cjope niet op be beranberinge lian ben tijb/op/baac ipniet aan te boen/'t sal 50a moeten 3yn/patientie? gegt uta garte/ja/300 ip 't/bat ip regt mijnen ftaat boorgeilelb; 3ijt ban bersefterb/bat gg geeue J^ope op (öob/ op saliggeib gebt; taant bat 3ijn contrarie en tegenft?iibige bingen/bie niet samen ftunnen gaan.

3. SCnttaoojbt nog eenp: gij goopt salig te taojben; maar gebt gij gronb/ of ig get aneen/ ombat gij tael in ben gemel tailbet stjn/ alö gij get gier niet langec finnt gauben/ betaijle get baar beter ijS ban in be geile? Of ip get/ombat uta geegt u getuigt/ bat gg tael salig 3ult taorben/en baarop geruft sijt? Of ip get/ombat gg geboopt sgt/ naa?fiig ter fierfie gaat/ get SCbonbmaal gebruiüt/ 45ob bibt/ aal-moesen geeft en een onopfp^afielgli leben leibt? ^egt uta gatte/ ja/ 30a i# 't; ift segge tot u/ bat 3ijn geene gronben ban J|ope/ aan be» Sulïten stjn geene beloften gebaan/ utae l^ope iiö ijbel.

-ocr page 286-

264 Van de Hope op God.

OM nu/tite oUcrtuioö stjt öoor be bcieëdei Utagen/ öat oü 0eene ^13quot; te ©oye öeBt; öenfit tocg/Boc elleubifl bat so 5Üt; taant in ben ge-fteeïen 55gfiel jïaat niet eene fielofte boor u/ niet eene ecuige/ taaar» mebe gij u trooiSten fiunt; maac alle bretgementen/ alïe blocfien/ bie in öquot; J©aorb ftaan/ paffen op u/ gtj jult je getoaac tnojben/ inbien gg u niet fiEfteect. ïfoort een^ Inat be ï^ccec ban uüie ^ope jegt. Job - VIII: 13,14, De vcrwachtinge des huichelaars zal vergaan. Van denwelken zijne hope walgen zal: ende zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinne-koppen, tocl ineen geblocfiten; maaj ijec stoaftitc bat ec ig/ bat een toinb of rager luegneemt/baar ligt amp;et ban alteinaai. Job XI: 20, De oogen der goddeloozen zullen bezwijken; ende de toevlugt zal van hen vergaan; en-de hare verwachtinge zal zijn de uitblazinge der ziele. JBat jal |)et U Öa» ten/bat gij ujelben met ingeüeeïbe ï^oye bebrogen ïjeBt/alf? gtj juït binben buiten gefloten; ©aarom onttoaalit en öefteert u.

Bestraf- XIL i©E gobsaligen jtjn ooft te Befl?affen/ ombat jg (lap jijn in be fiingc der ineiftsaamfteib be? ï^ope/ baat 50 toeft gronb fteüben/ en D^t öegmfel len ber l^ope alrebe in jiclj fiebinben/gelgfi jg in fjet beanttooo^ben ban be bobengeflelbe brie bjagen baarban obertnigb moeten jgn. t ig eene groote berfteerbfjeib/ bat jg meer arbeiben/ om öuc 6aPe te 0E)i?g0En/ban om 3e op te lueftften/algfaf jg Ijet ban getoonnen Ijab^ ben/ alji jij jeggen: Mijne sterkte is vergaan, ende mijne hope van den Hee-re, Klaagl. 111:18. %l\t beloften sgn aan u gebaan; taaatom frfient gij bat niet/ baar ulu oojöeel/ ïjet !©oorb regter sgnbe/obertnigb ^ ban be Inaarljeib? ïfoe ^ 'jet mogehjfi/bat be erfgenamen ber beloften er 300 iueinig mee opïjebben/ 50a Ineinig sieft naar be besittinge jet» ten / baarop Ijopen/ en bie berlnacöten met berlangen en ölgbfcljap! Eedenen XIII. ©aar sgn safien/ bie gun beletten/ alg (a) be beloofbe jaften van..1b?- xjjn bifttnnl^ in 't buister/joobat ;g berjelber fteerlpljeib en fcgoon-dw Hopa ötnb niet fiunnen jien/ baa?boor toorbt get berlangen baarnaar belet/ bit ontflaat boorgaan^ uit nalatig'jeib ban be safien te befcljoubjen / en 't ooge baarnaar op te Ijouben. (b) ©aar fiomen janben / biaar® boot jij aan ïjunnen ftaat ttuijfelen/en bree3en geen beel te Ijefiben aan (!lb?i?tu^/ en aan alle sgne berbien^ten. (c) ï^et firui^ oberftelpt Ijen boor bedelf? jtoaarfteib en ïangburigljeib / tjierboor buigt 3iclj ömi {jarre neber. Ps. XLII: 6. (d) ï|et iji^tori^cö geloobe too?bt 6efl?eben/ of öct te Stoaft/ om be 3afien in ljunne ftlaarïjeib en Inaargeib ba£t Derzeiver en onfeilbaar te ftellen. frjierboor biorbt een gobsalige berïjinberb / E.(;j1?(i9-, taerfisaam te 3ïjn in be ^ope; maar ift segge: get moeite Ijen niet lykiieiu. ijEi;gjni3Ei;En/jg moeiten met be fileine genabe hierften/ en tjun ober-tuigenb oorbeel opbolgen; luant ftet nalaten ban Ijet l^open bertuart Ijen meer en meer/ neemt ljunne ftracfjt lueg/ en boet loo^ljeib en moebeloo^ljEib / ja mi^moebigljeib toeg3inficn ; sg ont= eeren a5ob in stjne goebBeib/ luaarljeib/ getroutuigpib / en al»

mag ^

-ocr page 287-

Van de Hope op (iod. 265

nia0tigl)Elö; 30 getien ben tuiibel occafie om ften tje^toaartó en iic^

taaartg te flingEten. €n sgt bE^seSejö/ gtj jult amp;Et ?ao nfet te DoUcn fiotnen/fljijtiEntie oUejtoint men/en fioe meejljer in be ^ope/f|ce ejn»

ftige? in get tae^ft. daarom geeft u niet toe in ïjapeloo^ljeib / al ié ftet öarte niet geboelig in Uerlangen naac be gaebecen/ai binbt men tegentooocbig geene joetigFieib in fjet be? ^ope/ al jluift ftet on-geloobig Ijatte baartegen op/gaat ebentuel op ubj oorbeeï/ban bee'te tjeöDen aan be beloften/aan/en gij jult getnaar taocben/bat be l^ope 3al bejbiaftfteren.

XIV. Il^ei op/ (ogge jiel/ naar boben toe/ fiiet beneben i^ Qet niet. Opwek-In den Heere zijn geregtigheden ende sterkte, tot Hem zal men komen. 'ms0-^telt be tjiilye bep ÏJreren ba^t in alle ligcgainelijfte en gceptdijfte 3a»

fien/ ftelt utae jaligljcib seftet en ontajiftbaar / ombat ï^ij/ bie jj^t u beloofb ö^eft/ get^outa i^. gegt/iftsai gefjolpen Vuorben/be Cjeeresal/ ja jal mg geleiben boor sijn' raab/ en baaena in fieeritjfi^eib opnemen. ©ejblijbt u in uta gcluït/ en in bie gjoote saligFieben/ bie u beloofb jijn. .üEaafit ej refieninge op/fïaat ben taeg in bic baa?ï|enen leibt/ be?b?aagt alle^/sVuicljt boor geen bing/'t gal tocfj alfe^ mebe-tnejften ten goebe. ©ertaacljt be jaligljeib/ fjaopt e? bolfiotnenljjft op/

bjingt boor alle^ l)enEn quot;ict Een E,, gemoeb/ get moet

toclj alïep boor u buigen/ 't jal niet misfen/ gij suit be obejljaub peb»

ben/ en gij jult be fijoone be^ leben^ beërbcn/ en bejftjtjgen tjet einbe bep geloofd; luant/

1. ©e goeberen bie men Ijoapt/ 3Ön 500 beminnelijft en aant^eMequot; Dogocde-lijft/ bat 5e alle begeerten ontfteften bejgenen/ bie 3e met aanbacljtig- ^quot;nueiijk Öeib brsien. ©an 43ob uer^orgü te 3ijn in bit teben/ en al3ao 3onber

3orge te 5tjn in ben uitfïag ber 5a!{en; ban lt;j5ob af te pangen in fi^t InerUen/ en te toeten bat be uitOag/ éö 3'j ooft 50° ÖÖ 30/ beste 3al 3011/ te bertoacgten genabc/lidljt/troont/ IjeiligmabingR in bit le-ben/ en gietna be 3alioe gemecnfcljap met (öob/ in boimaaftre liefde en geiiiggcib/ bar i^ Ijcerüjft en get aüerbegcerlijfifte. Ba/ bie saften Ijeeft t^ob beloofb/ u beloofb/ gij 3nlt 3e beeladjtig 3ijn; 3|jn bie niet toaat«

big om baarnaar te beftangen/bie in l^ope te bcrtoacljten/sicFj baar-naar te 3etten/en 31311 boen baarnaar aan te leggen?

2. ©e beloften ban bie saften 31)11 sefie?; lt;i5ob 3al niet beranberen/ do bciof-geen fcfiepfel sal a baarban öerooben; Inant 30 nipten (a) op 6abEitouzukcf-toaarljeib/ getraiitaigijeib cn almagtiggeib. Hebr. X: 23, Want die het beloofd beeft, is getrouw. Jes. XXVI: 3, Het is een bevestigd voornemen. Jes. LIV.-IO, Het verbond mijnes vredes en zal niet wankelen, (b)

l|et fteunt op Ciiji^tn^/ al^ op een bast cn onta?iïibaat funbament.

1 Petri II: 6, Ziet, Ik legge in Sion een' uitersten hoeksteen, die uitverkoren ende dierbaar is; ende die in Hem gelooft, en zal niet beschaamd worden, ^ouöc datgene/öat «Iljjiötu^ bcjUiorben fjeeft/Ihmncn misfen? II. ' m (c)

-ocr page 288-

2()6 Van de Hope op God.-

(c) ru]Sf op Ijet üPoorti/ üan 't Inclftc be ^ccre geot/ Joh.

XVII: 17, Uw Woord is de waarheid. 2 Cor. 1:20, .'Zoo vele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, ende zijn in Hem amen. (d) lu't miltdo rn onbrranticrltjU ^Hrptamfnt/ öcUcfrtigti in ten tiooö be^ (Crptamentniafte?ji/ Hebr. IX: 15—17. Ik verordineren het Koninkrijke, Luc. XXII: 29. (e) d^p be eeutaige liefbe. Jer. XXXI: 3, Ja Ik hebbe u liefgehad met eene eeuwige liefde. 35ie ï|ij geftenb/berorbinee^b/ Qtxazlt;gt; pen/oeregtbaarbigö Jieeft/bie bejfiEEjïtiht oofi/Rom. VIII: 29, 30. (f) Op ben eeb Ciobp. Hebr. VI: 17, God, willende den erfgenamen der beloftenisse overvloedelijker bewijzen de onveranderlijkheid zijnes raads, is met een' eed daartnsschen gekomen. I). 18, Opdat wij... eene sterke vertroostinge zonden hebben, (g) Op Öct gegeben panb/ bat onetnbfg mre? taaarbig i#/ban be licloofbe jafte ^eif. Eph. 1:13, 14, In welken ook gij... zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, die het onderpand is van onze erfenisse , tot de verkregene verlossinge. (h) Op be gemeenfdjap niet alljf'istup; / liet ïjoofb jijnbe/ en alreebe in ben ïfenieï stjnbe/joo puilen itnine?^ ?cRe? be leben bolgen. Eph. 11:6, tJlj heeft ons mede gezet in den hemel, in Christo Jezu. Oaarotn jegt be 51'poptel : Wij zijn in de hope zalig geworden , Rom. VIII: 24. UI*ie 5al tneigcren/ op jnlfte baste bc^scftenngc aan te gaan ?

pe nope 3. '©e C^ope eene fte^lic Uejtjoo^tingc in öet ft^ui^/en a!ïe toebe?» Hterkquot;0 tuaarbigljeben in bit leben/en boet boo? aHej* op bc biioofbe goebecen vertroos- Denen Jien. 1 Thess. IV: 17, 18, Alzoo zullen wij altijd met den Heere kruisquot;1 wezen* ^00 dan, vertroost malkanderen met deze woorden. argu»

ruis' menteejt be ïjopenbe: Want ik boude het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet en is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden, Rom. VIII: 18. Oe ïjope 3iEt {JEt fijt ban be bejbrufiftingen/ en be Ijeerlnfiljeib bie baarop bolgt. 2 Cor. IV: 17, Want onze ligte verdrukkinge, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gansch zeer nitnemend eeuwig gewigte der heerlijkheid.

poet moe- 4. Oc i^ope boet moebig ftjjjben/betaijle 31') toont be getoigfjeib be? jJ.f1gt;stri-iquot; nbejlninninge. 1 Cor. IX: 26, Ik loope dan alzoo, niet als op het onzekere. Ik kampe alzoo , niet als de lucht slaande. 2 Cor. V : 5 , 6 , Die ons nu tot ditzelve bereid heeft, is God. Wij hebben dan altijd goeden moed. Verblijdt 5. Oe ïjope bejblijbt ï)et Ijacte ; be menfclje ftan jonbej blijbfefjap iiei harte. njct (E^pn# jn Uierclb fjebóen be gobjaligen bele be?b?uïiftin»

gen/ fja^ben je ban anbej^ niet / 59 jouben 6E5luijfien. 't 3E? al ohi blijbfcftap te boen / taaatnaar be menfclje tracïit; een bjoljjti Iiattc geeft fte^fite naar ^iele en ligcïjaani. öDe £?ope nu boet roemen ook in de verdrukkinge, Rom. V:3, en XII: 12, Verblijdt n in de hope.

iioiiigt. 6. (©eiljope ffciligt be jiele; be inbeelbinge/be luenpclj Iaat Ijet luejFf flaan; maat be jeftere ïjope jet er toe aan; beVuijle be gedoopte 3a» tie 11 geeptclijft rn ^Eilig 3Ön/ 300 maften 3e ben Ijopcnbc ooft Detlig; te

mee?/

-ocr page 289-

Van de Hope op God. 267

nice?/ öetotjïe be tneg/ taaarbooc il5atJ 5tjne ftfnbercn tot {jee^Ifjftïiciö lcibt/IjetïigOEiti Siet bit/ 1 Joh. Ill; 3, Een iegelijk, die deze hope op Hem heeft, die reinigt hemzelven, gelijk Hij rein is. ^opc ijS in ^ieft jelf Bcminnclijft/en i^ Deininneltjft ombat 3c bejtjoogt/ombat 3E mocb geeft/ ombat 3e berölijbt/ ombat 5c geiligt.

7. (jEn amp;ij bit aüe^/ aljS Ijet dlle^gjaotite/ be t)ope berrjee^lflfit a3ob/ Verhoer-bejfieejlijftt ben l^eere 3e3ii^. extent 43ob^ fonbereinfjeib/om een 'Jlt; jonbig menfclje op te nemen/ of te laten liggen; ©ob^ Urtje genabe/ om/ niettegenflaanbe be sonben/ 3ulft rene 3aligljcib f)un te grbeii;

3ijne tuaarfjeib / onbejanbejlijftljeib en getroutoigljeib / bat ÏJij Inoorü Öouöt/ en selk-? 3ijnc Oeloften 3al Uejluiüen; 3tjtie almagtigi)cib/ om lien/ niettegenitaanbe alle ^umie bijanben / te üetaaren tot be salig»

geib/en bie O1quot; te geben; be liefbe ban lt;S3ob en ban ben frjeere He» 3u^/ om 3icb3clben tot een' 55org te fteïlen / en boo? be amp;?acljt ban 3ijne bolboeninge/ ben 3!)nen bie 5aïigf)eib te bejbierben. daarom gtj allen/ bic ïugt fiebt a3ob te be?F)eerlijt!en/ 31]t toep hie?ft3aam om met öe baab en gebnrig te ^oyequot;* ^Öt gebutig ée3ig in F)et j©oorb ^obé/ om alle?lei beloften op te 30crten/ bie n toe tc eigenen/en gaat cj op aan. i^oubt niet op te öibben/ bat be ï^cere 11 boe ïjopen. i©efit aii'

beren op/ en Iaat be oplueftliinge ban anberen/ om ftanbba^tig te (jopen/in ntDc Flatten ingaan. lt;£mi buö InejRenbe/ snit gij bebinben bat ubie Cjope niet 3al beferjamen/ maar bat gij 3c 3er{e2 / te 3^ner tijb/

nabat gij 3e ljjb3amelijft be^luacljt fjebt/ 3ult beelacljtig luorben.

KAPITTEL XIX.

Van de Sterkte of Dapperheid.

1

De Steriele is eene onversaagde slandvcislicjheid des harten, van God Beschrij-aan zijne kinderen gegeven, waardoor zij in eene levendige hope, van dc vin°L' beloofde goederen le zullen verkrijgen, de vreeze voor alle gevaar cn legen-

stand overwinnen, onverzettelijk in den strijd doorbreken, en in de gehoorzaamheid nevens God gemoedigd volharden,

't een Inaar taoorb/ ardua queepulchra, heerlijke zaken zijn zwaar

in 2 to

-ocr page 290-

268 Van de Sterkte of Dapperheid.

tc verkrijgen. Dit $ 500 in Ijct natuurlijfite en in o^tclpe. üDe jafien/ öic te öeftomen jijn/ jijn bc aïIe?g?ootfl:e; liie 3B niet fient/ boet ec oecne moete 0111/en fielt niet»? baacom in peryftel; maar bie 5e fient/ Inaagt f|ct er nïïe^ aan/ rn fte^fit st'jn Ijarte met öe öoije. ©ie ^tejftte/ of 3e tacl ban be tnerelbfcFien boor flfiffioppi{ifteib en eigensinnigQeib Inojbt uitoeniaaïtt/ ijS nogtang eene uitnemende deugd, ren fierriab boo? een Cflji^ten/ Bij a3ob aangenaam/ fiij be tuerelö be^fcfiiiftftelgft/ en boor jitfiuiben profijtelöft. 't 3^ een öeugb bie (öob eigcöt/en toaar-toe be geïoobigen bilitoijl^ Vuojben opgelneftt: zijt sterk.

iieefthare De zitplaatse ban be ^tejftte be yele/ bejftanb/ lalUc/ Qartj?tog-zitpiaaia tEn CEn geicQ^ige; öjt tp ingefpannen neben^ be boorluerpen rn czicic.,^ alla.ld 0p3igtEnlt; 't „iet Een üiejft be^ iigcöaamp/ öocbicl bat

ooft in he nitboeringe ban nooben ig; maar een bcr jiele/ niet allcEii be^ berflanbg/ om beje beugb in f)atE fcïjüonljcib te öcfcljoiitaen/ maar alle mogenbfiEbEn jijn Itie^ftsaam. 't 3!^ niet eene baab/bieeenjS of fomttjb^ een^ geoefenö bnorbt / maar 't ig eene hebbelijkheid, eene infiltjbenbe gcfïalte en ficRtaaamïjeib/ bie teel eejgt ban iSob i^ inge^ fïort/maar boor ben inbloeb öe^ heiligen (J3eegted groefenb Inorbt/ en boor bele taben öefiluamer en flerfie? Inorbt. Ps. CXII : 7, 8, Zijn herto is vaste, betrouwende op den Heere. Zijn herte wel ondersteund zijnde, en zal niet vreezen. 43iet fict Sjinrte ban een onöelJi'erbe i^ Ijet onberlnejp ban bc ^rejftte / bic jijn tot alle gaeb Vnejl? oiibeugenbe/ Tit. 1:16. ©ie FjeBben noclj Gelofte/ iidcö gclonbe/ nocfj t)ope/ noclj intuenbig geegtelijfs lebcn ; laat ^tejftte en vPappej^cib jotiöen 50 ban Ijeamp;öen ï .ifiöaar be liicbcjgeöorcnen alleen 51)11 bc bapperen/ bie IjeO' üen / 't gene tm'j 300 eben jeiben / bat be onbrftee^bcn niet ïjcamp;ben. F IA- reglvaardige is rnocdig als een jonge leeuw, Spr. XXVIII: 1. ^Tot be geroepene heiligen jegt be 5Cuo?tel/ houdt u mannelijk, zijt sterk, 1 Cor. XVI: 13.

is bezig III. 't Voorwerp en het einde ij? (lier Qetselfbe. (De ^tejfirc ^iet pp nevens f|rt a0Ci3E bat tc öeftomen \$/ en op Ijet fttoabc bat te cbertninnen is. oniict^ob üelcDft aan be jijnen bele goeberen/naar ligcïiaam enjiele; nmaj goede. 500/ bat 5e boor be ban (£$ob berorbinrerbe en fiebalene mibbelen öe» Romen sullen luorben; beje Rent be Rloefimoebige/ Ijeeft 3c lief/ ge» looft be helofte/ bcjtaacïit 3e in Dope; baarop balt M aan 't tue?R/ jaagt en g?ijpt baarnaar. 3[[ii bit Inejft boet siclj beel tegenflanb op/ namelijfi be?lie^ ban cere/ ban goeb/ en oofi Uiel ban leben ; ftic? ontmoet men fcljanbe/beraciitiiige/hefpottinge/f)aat en tcgenloop banalle^taat er ij?; ö'fr fiomt armoebc/siefite/ allerlei tegenfpoeb; bat i^ alle^ fie^ I?maam om toeese aan te jagen/ en boor bjee^e Ijet biejfi te laten |Taan/ 't 3ij geljcEl of ten beele. JÜSaar be IDappe^tjeib steidjt niet/ bjingt er Qeftige? boorgenen/31) ac^t op geen bing/en fjoubt f)Et leben self^niet bie?faaar; ïjiertiij Romt be ^iele turl in geejJtehjfte berlatinoen en aan»

becï^

-ocr page 291-

Van de Sterkte of Dapperheid. 269

bedjtingen/ 't oeloolic iaortit Deflormb/ bc Qope oEfcFjub en 8Ectaaa?tg en be?ü3aa?t^ oEfï'quot;0^b/ 3oobat bifitotjï^ gaoren en jicn lie?paat; maar be bappere oaat ee al^ filinbeling^ op aan/Destaijfit niet/ljoubt moeb en ft?i)bt al^ een bappet fjclb/ jicfiselbcn bcjtncrenbe en be bganben fiefcljabigenbe; maat f|ie?16r| ftomt nog een fitoaab/ bat af bieper treft ban Ijet faoorgaanbe/ nauielijfi/ be cube SCbam/ bte bleit/ bie berlcrft/ bie treftt af; ïjier ftjniftelt men/ baat baït men/ ban R?ÖBt men cene fmarteiijfte/ ban eene boobelijfte Inonbc in be jiele/ ö^t goebe toorbt nagelaten/get fitaabe tnorbt begaan/bit i^ befilnaam om ben j^tjtieron«

geloobig te maften ober jijnen fl:aat/om öopeloo^ en moebeïoo^ tehio?» ben; maar be ^gtejfite jiet er ooft al boor geen; ftan Ijij met ben ïa^t niet ïoopen/öü ftjuipt ej mebe boort/Ijij rijst Ineberom op/500 gij on» ber raaftt/ en gerbat ben jtjijb met nieutnen moeb; iian gij niet jien/

Ijij gelooft/ Ijij bcrlaat sief} op ben f^ecre Sfie^uö/ öebeelt ^em fjet ein»

be/ en tail en jal er inebe boor/ Ijet liojSte tuat Ijet ftoste; igi be bij»

anb te fterfi/raafit gij onber/ebenbiel gij boet jijn be^t/fnj geeft {jet niet geVuonnen/ bic onbejligt/ bergt ooft. 5i?u| geeft be ^tejamp;te get goebe en get ft bi abc tot een boorluejp ban 30^ bie^ftsaamgeib.

IV. Het eigenlijke wezen ban be J^tejftte beftaat in eene onversaagde Bestaat' standvastigheid des harten, la el Sc berbat : 1. Eene levendige hope. üt)e JcveTaigo gegoopte tjoebcrcn jijn 30a beininneïijft/bat 39 alle^/ tnat ongemafifte-hopo. Igu ftan 3tjn/ optuegen/ be gope op be getjoutaiggeib en taaarljeib be^ ScïobcnbEii ftclt bc berft^ijginge ba?t en onttaijfelbaar 3efter/ en

jjjoe een gcloobigc giccin ftr^fte? ip/ goe be ©appergeib ooft fte^fter i#.

2. Eene overwinninge van de vrceze. ©c nature fcgjifit boor lijben/ en Overvyin-3ocftt get tc ontgaan; maar be bappere obertaint ben ftg^ift/ bebiijle gg 3ict bat er geen anbere taeg iy om be Bcminbe goeberen te bcrft?ö« stand, gen/ en meteen bat alle^/ luat tegenftaat en tegenftomt/ geene ftracgt geeft om gem te obe?tuinnen en ban 3ijn oogme^ft te berooben/maar bat eene almagtigc gulpc aan sijnc 3ijbc ié ; bie^ berblnpnt be bree3e. 2iet bit/ Ps. XXVII: 1, De Heere is mijn licht ende mijn heil; voor wien zoude ik vreezen ? De Heere is mijne levenskracht, voor wien zonde ik vervaard zijn ? (f-n Ps. XXIII: 4, Al ging ik ook in een dal der schadnwe des doods ;

ik cn zoude geen kwaad vreezen. 3. Een doordringen in het verrigten van En door-zijnen pligt. Cen mocbig infïaan ban ben lneg/ bie tot be3ittinge ban be jJet^er-'quot; gegoopte goeberen leibt/ met af te Inargten alleiS/ taat sal mogen ont» rieten moeten. ®e5e afgangenbc ban Q3ob en Cg?igtu]ö/ en 3icg berlatenbe op vanzuncn 3tjne gulpe/ gaat er op aan. IIDe3e brie maften be onberfaagbe ftanbbas?»p lg quot; tiggeib beji garten/be ièappergeib uit. giet bese geftalte/Rom. VIII: 35-39,

Wie zal ons scheiden van de liefde Christi ? Verdrukkinge of henaauwdheid, of vervolginge, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? Maar in deze allen zijn wij meer als overwinnaars, door Hem, die ons lief gehad heeft. Want ik ben verzekerd, dat noch dood , noch leven., noch hoogte , noch

1EI 3 diep-

-ocr page 292-

270 Van de Sterkte of Dapperheid.

diepte, noch eenig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, \Yelke is in Christo Jezu onzen Heere. 1 Cor. XV:58, Zijt standvastig, onbewegelijk, altijd overvloedig zijnde in 't werk des Heeren, als die wetct, dat uwen arbeid niet ijdel en is in den Heere. God V. De oorzaak Uan te ^trjfite i«5 God. Hij zal ulieder herte verster-

^ iien) ps_ XXXI; 25. Hij geeft den moede kracht, ende Hij vermenigvul-sciieidene digt de sterkte dien, die geene krachten en heeft, Jes. XL: 29.

wegen en iiabprc obejltierjinoe/om te fiennen/ Ijoc ii3oö in bejen

mu (e en. en {joe fyjj öen menfclje öoet tnerften/tiooc be^fcgeitiene miböe»

len/ taelÉte a(^ onder-oorzaken jijn. 1. a5cb geeft een opgeamp;laarb geS'Ote üan be Ijeerlgftjjeib ban get eiube: bat i^/ban be te ticjamp;njgnie goe-beren / ftelt bie gun boor alé jefter en ontariftamp;aar; naarbat Ijet einbe filaac iö aan get berftanb / en fift Öatte firacf)tigér betsefterb taorbt ban be getaipljeib/ baarnaar be ^terftte meerbe? en be uittaejftinge lieftlgej. %iet fict fn ben ï|eere : Dewelke voor de vreugde, die

Hem voorgesteld was, bet krmse heeft verdragen, en de schande veracht. Hebr. XII: 2. Siet bit ooit in JfKosepi. Hebr. XI: 26, Achtende de versmaadbeid Cbristi meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergeldinge des loons.

2. «Jamp;ob be25efte?t be jfele ban 5ijnc ï^pc en öijftanb/ en b^uftt Ijaar 3Öne Belofte bienaangaanbe op ïjet Qarte. Jes. XLI:10, En vreest niet; want Ik ben met u; ende zijt niet verbaasd; want Ik ben uw God, Ik sterke u, ook helpe Ik u, ook ondersteune Ik u met de regterhand mijner geregtigheid, Cen geloabtge neemt beje belofte aan en bejfte^fit e? jicf) mebe; en gelgft ietnanb in eenen ftann / sicö te staaft binbenbe om ftaanbe te filijben/ eenen paal of öoom aangrijpt/ en boo? be^elfp anfietoeeglgïtöeib flaanbe blijft/500 g?tjpt be bappere ooft be^ l^eeren ^tejftte aan/en Blijft baarboor jlejft en onbcjsettehjft. Jes. XXVII:5, Hij moeste mijne sterkte aangrijpen. 2oo bebe ©abib. 1 Sam. XXI :6, Doch David sterkte zich in den Heere zijnen God.

3. ©e ^eere toont aan be jiele be ftojtF|Eib/be nietigfjeib/bc onmagt ban allej? toat tegenjlaat/bat be eere ban menfcljen/Ijunne liefbe/ be goeberen beje? taerelb/ en alle^ taat baarin mooi en öeejiijft fcBijnt/ niet met allen i^/ bat men bat tael ftan mijifen/ en eben broïtjft fian 3tjn/Hab. III : 17, 18. (Pat be ifjeere get bcel/ en get algenoeg^aam beel i^/Kiaagl. 111:24. ^at el get mootje in be toerelb/ met bit bcel bejgelefien/ maar fcgabe en bjefi i$/ Phil. Ill: 8. ©at al bejgt; menfegen gaat/ Boo^getb en be^bolginge/ maar een filaa^ met öoonen i|/ betaijle 31) jicg nocg reppen nocg roeren Runnen/ anbej^ ban naar ben taille t£job^. ©at armoebe/ tegenfpoeb/ en;, maat jijn eene ligte berbjufiftinge/ bie jrer gaajit boorfiijgaat/ 2 Cor. IV 17. ^ierboo? taojbt be sirle 300 gejle?ftt tegen be bjeese/ bat 3e self? üegagen geeft in staaltgeben/in noo» ben/ in berbolgingen en öenaautabgeben 0111 C9?f^tii^ taille; taant aif

3D

-ocr page 293-

Van de Sterkte of Dapperheid. 271

30 5toaf{ ig öan jij magttg; bfe^ roemt 3E in stnafiOeDcn/ opbat be fijacljt ban CÖ?i?tuja in fj^ac tDone/ 2 Cor. XXI: 9, 10.

4- ©c i^cere toont ljun de goeijfieiO en regtbaarbig^eiö be? ;afie / bie jij onbe? ganben grbben/ bat Ift) Ijet öun oeboöcn tjeeft/ bat {jet niet ïjunne/maar jtjne saïte i^; bit maaftt Ijen moebig in ben fljtjb! 3tj acöten öct ^unne eere/ bat 31) boor SBejn^ 3aftc mogen ft^ijben te gen be brjanben/eti bat 50 in besen {l?t)b toonben ontbangen. iPitbEbe ben SCpo^telen/tot be^bionberené toe/booc ben gjooten raab/bnjmot^ big fp^efien/ Hand. IV; 13; en bebe gun/ gegeegfeib 3rjnbe/ ftenen gaan •, Verblijd zijnde, dat zij waren waardig geacht geweest om Christus naams wille smaadheid te lijden , Hand. V : 40, 41.

5. ©e ï^eere toont ljun be gobloo^jjeib/ be onregtbaarbigjjeib ban begenen/ bic gen berbjufiEten/ en e?ftcnnenbe/ bat be i^eere een regt» baardig iïegtc? i^/joo 3ien 3e/dat öunnc berboïge^/ïjunne 3afite en gumie öeoogingen gaat/ en daarom 3elf tegen fjen 3al ft^ijben/ en Önn Uc?gelöcn naar fjunne bjerften; bic baart gcmoebigbf|Eib/en ober gen roemende cn triumpfjerende/ 3eggen 3e: De Heere is bij mij, ik en zal niet vreezen ; wat zal mij een mensche doen ? Alle Heidenen hadden mij omringd, het is in den name des Heeren dat ik. ze verhouwen hebbe, Ps. CXVHI; 6, 10. ©it moedigde 3?abid aan in ben ftjijb tegen OJoliatf)/bat fjij den l^cete geljoonb öadde/ 1 Sam. XVII: 45.

6. ©e i^eere toont öun 31)ne boorlieen betae3ene tiulpe/en naar tig» cïjaam en 3ieïe/ al^of 3E!be/ toen gij al(e^ lieiloren acötter/ toen gg Ijet oordeel be^ ondejgang^ en dejS dood^ alrecbe ober U3elben gebelb Ijadt; toen ongeregtige bingen be oüerljaHb obe? u {jaboen/ J)Et geloobe beslueiif/ de Ijoye bijna ten einde taa^/ Ijet gee^telijlf leben in de fie» Stuijminge lag/ gij bel dacFit/'ti^ gedaan/ili 3al nu niet Inedejom te-tegte fiomen ; en ebrnluel/beeft de tfeere u niet menigmaal gereö 5 ï©e3e onderbindinge geeft ggoote ^te^ftte. De Heere, die mij van den leeuw ende den beer verlost heeft, die zal mij redden uit de hand des Philistijns, 1 Sam. XVII: 37. 2 Cor. 1:10, Die ons uit zoo grooten dood verlost heeft, ende nog verlost; op welken wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal.

7. ©e fjeere troogt de 3ieïc in den ft?öd/^gt;t) be^ebert fjaar intaendig met 3!jne genade/ cn 3egt al»« tot ïiaa?/ mijne genade ig! u genoeg/ alfi 3lft uüj (öüb öcn/al*? SCH u alle 3onden becgebe/aijé Süb u liefl)ebfac/ai^

u in mijne ftjacljt bclnare/ al^ 3jFï u eeutaig bcjljecjlijfie/ ié öEt u ban niet Uici5 ^n dan/Sift boe Ijet cn Sift sal fjet doen/ 3I1{ 33! uniet öegeben/ 3Ift 3al u niet bcrlaten. Welaan dan/ 3ijt bapper/ en 3ift 33! met u 3ijn; Ijet fituaab dat gg breekt/ of Ijet 3ai niet ftomen/ of get 33! geene ftjacljt ïjeöben/ cm bat uit te boeren dat gil bjec^t/ of üfi 33! u genoegsame ïtjacöten geben om bat te djagen/ en lijft 33! bat ten fic^te doen uitbaiïen ; immejj» al^ gij doo? Ijet toate? gaat/ Éft 3al bi) u 3Ön/ eg öe fljoomen sullen u niet bcrbjinfien/ en al| gtj boor 't buur gaat/

-ocr page 294-

Ü72 Van de Sterkte of Dapperheid.

Sfift jal 6t) u jijn/ en be blamme jal u niet aanjieftcn; baarom IjcDt ooe^ öen nioeb/ en ftjrjöt aï^ een Qdb; al^ öe jielc op julfi ecne luijsc ge» troont öan fi?ggt je al^ bïciigelen/ om alg een arenü l)005 te bïie»

gen/te loopen en niet moede te tnojöen/te toanbelen en niet mat te toortien.

8. (Cn öat te tie?tnonöeren / öe taanöoop liejtaeftt famtgög toet .êtejftte; aï^ men nu al aan en aan öeingt/öoo? breeje/en men geefc alle? toegegelien/ öan/ al^ men in ben aUedaagflen ftaat i^/ aï^ men onbe? fjet lirui^ moebeloo^ igi gaan liggen; aï^ men be Inereib in alle^ te tnille ig; al^ men in Ucrbolgingen siclj fteeft berfcljafcn/ gebein^b/ of be toaarfieib fjeeft berloodjenb; aï^ men jjjne begeerlpfiöeib in alte^ Öeeft opgebolgb/en ban bie al*i obertoonnen fctjÖquot;t ie jijn/jiet ban begint Ijet (eben/bat baar nog binnen in berfiorgen ïigt/jiclj te openöa» ren/en men fi?fjgt uit gtaaftljeib ff^acöteii/men tuo^bt in ben firtjg fterft en b?gft geirlege?^ op be blugt/ Hebr. XI: 34. (Seltjft ö^t buur boor be omftaanbe fioube/ of boor iet^ anbe?^ te ^amen geb?ongcn jrjnbe/ te fieftiger uitbreeftt/joo gaat getooli biel met een geloobige/be conficn-tie tuorbt lnafifte?/'t geloobe biorbt gaanbe/be brccje berbtognt; biant men (jeeft niet mee? te berlie.ien/ 't ftan niet flimme?; bu^ fiomt men Vueer boor ben bag/ men toont biie men ig/ en men taorbt fterftec ban men ooit geteeegt i^; be jtnafifte ^egt: Ik ben een held, Joël III: 10. lt;©it jicn tag fomtgb^in begenen/bie be taaarljcib Ijebben berlocclienb/ bat 3e taebejom tjerroepen/ en fiet buur beel moebiger uerbjagen/ ban iemanb/ bie ftanbba^tig gcfileben taa^.

Dcrzeiver VI. Het effect ban be ^apperfieib ié moebig doorbreken in den strijd, daden. en in de gehoorzaamheid nevens God gemoedigd volharden. (Die befitaaamquot; geib of IjcEiBelgfiïjeib i^ te bergeefg/ bie nooit bomt tot be baab. lt;!5oü Öeeft öaartoe aan sgne fiinberen be genabe gegeben ; niet bat 5e in fjen flil en berborgen joube blgben liggen/ maar opbat sg baarboor jouben taejfien; en bg^onber ftan be oemoebigbe (Dapyerljeib jic!) niet ftil gouben al?? er occafie ijgt;/ gelgff er altgb occafiën 51)11; altgb jgn be bganben bejig/ be genabe in ï)cn te bEft?gbcn/ om 5e uit te roegen/ of te be?ljinberen bat 3e niet geoefenb taorbt/altgb sgn 3e metbr: Oe-beien be*? ï^eeren omtuinb oni iet^ te boen en te laten/ baarom ijs cc altgb occafie boar be geegtelgïte gemocbigbïjeib.

weert 1. Hij breekt in den strijd door. lt;£en aifjjigiten moet geburig in 't Ijar-yuanden jjaan/ f)g i^ in be ft?gbenbe fóc^fte; be bijanöen/ be buibel/ oe tae-relb en blce^cgsgn geburigbesig/èu boen geburig aanballen op sijn ïeben/baarom moet f|'i cob geburig besigsijn/bie te taebe?jiaan. 'fiJöe-bel : Strijd om in te gaan door de enge poorte, Luc. XIII: 24. Strijdt voor het geloove, dat eenmaal den heiligen overgeleverd is, Jud. vs. 3. Strijdt den goeden strijd des geloofs, grijpt naar het eeuwige leven , 1 Tim. VI: 12.

3In een ftrijb i|? (a) iets beminnelijks, bit ig ÖEt: gee^teiijfte le-ben/ gier en Jjtona öe saligljeib, ïPe bijaaöen ftaan tegen öem op/ en

toll»

-ocr page 295-

Van de Sterkte of Dapperheid. 273

Uiilïen ftcm baarban fierooben/ en ficlctten/ bat öö bertoonB.

(b) Men kent den vijand, taie 09 ^ Equot; ÖÖ Beoogt, ©e gcloobioeti ftrnnen buiUel en üierelb en bleeécD tnel/ en 51} ftennen fietn. (c) Vijandschap in't harte; 500 ig ö'^ ooft alken eene geljecle regen jlry big»

Öeib be? naturen/Die met anbe;^ fiunnen/ban malftanberen be^bjijben;

maar sij jgn malftanberen ooft in ben teeg/ 31) benemen malfianbcren fjet bejmaaft/ baarom mogen 5c malfianberen nocö 3ien noclj fjaoren. (d) List,

om een boorbeel af te jien/be btjanben 5Ö11 arglistig om alle occafiën te befpieben/en een CD?^ten/ al öö onnoasel al^ eene buibe/ ié ooft boor •

jigtig geïtjft be flange, (e) Geweld, be btjanöen jjcöben groote magt/ bie ge-' öruiften 5e ten niterfte tegen fi^t lige'jaam en be jicle/ jonbe? iet^ te fparen ; be geloobige {jeeft in sicljjelben fileine ftracfjt; maat boor be al» magtige ïjulpe tnebejflaat 0ij 5e in al!eé/ en geeft niet^ toe. (f) Uitslag;

in ten flr^tjb ligt ban be eeneen^ boben/ban be anbe^/maat ten ïaatfte 3ijn be geloobigen mee? ban obe?tDmnaa?si. ©etaijfe een Cfi?iptcn julfte bijanben (jeeft/300 er ^teifite ban nooben en ©appe?öeib; bese ge-liruiftt [jij; (ji)/ be bjeese oberluonnen Ijebbenbe/ balt er op aan met geepteltjftc tuapenen/ en fireefit moebig gnnne flago^ben / en bertjeebt 3e onbe: be boeten.

2. «Een bappete ij? niet tcbieben met jijne brjanben af te fteeren/ en Dootdcii gen te bejbjijben; maar gij bieeftt onbt^tugfeften ooft moebig boor/tot qÓjs. uitluejftingc ban be gehoorzaamheid aan God, Ijij be?f)i'ft 3!jn Ijarte in be Itiegen be^ C^eeren/gelijft Slofapljat beöe/2 Chron. XVII: 6. ï^iij boet in jjet bekborgen tnófcljen (6ab en |em/ taat be ïf cere toil bat Ijij boen 3al/ en uittoenbig bertoont Ijij 3iclj een (£0?'£tcn in ber baab/ Ijij boet bat tc boen teVFpj Ji'Dt bat te seggen i^/ljti [toon 5idj niet aan Ijet bagfen ban bie Qonben/ f)Ö Iaat Fier Ijnn aandien/iüij t^eebt mannioebig boojr/ cn boer 3e taijften/seggenbe niet ©abib/Ps. CXIX: 115, Wijkt van mij, gij boosdoeners,

dat ik de geboden mijns Gods moge bewaren, ©it ij? be nature be? ©appe^ljeib.

VIL lt;Egt;e nature ban be gee^telglie ftlocfniiocDigljeib of ©appcjticib bug Ovcrtni-boargeftelb/i^ een genoEg3amc fpiegel/cn boor be onfieftee^ben/om gun te toonen bat 31) er niet^ ban Ijebben/imi boor be gob3ali9en/ otn [jenden in te obettnigen ban fjun gefijeft in bejen. deneCop*

De onbekeerden. 1. Rebben noclj beel/nocïj ïiij^t aan be geestelijfte en zigton. cenUiige goeberen bdsbejbonb^ bergenabe; 31') jjebben gecne beloften/

geene ijope/gcene arbeib3aanir)eib om bie te bcHomen/baaroin ooft gecne bijanben/bie Ijmi öie trachten te benemen/'t alle? bien aangaanbe in b?ebe met buibei/tacrelb cn bleciscl); fjcööen troebelen/'t i^obrrljet Oebben en fim'ben ban aarbfcöe bingen tc boen; of 500't opsigtc Ijeeft op 3onben te laten/ 't i^ een ftjijb tti^fcDen confcientie cn Vuille ; i^ Ijct obe? Qunne saligljcib/ 't i^ be uitfpjafte ban be feiuentie ljunner bcr-boemenijfe ban lt;l3ob in Qun öarte/inbirn 5e 3icr) niet beftecren/cn fom-tijb^ al een fieginfel ban be bcrbocmcnigfe 3iibe; laat Ijct sgn luat Dct II. jBm bill/

-ocr page 296-

274 Van de Sterkte of Dapperheid.

tuii/ öaar Qeene rjlocftniocbigljeiti boor öe aangcnomeuE ^terfttc ban ben ïjcere 2. ^tjn 5e bejtg/ of juIIeii 5e fiejig jijn in crnige

uithmibigc goöébienpt/ 't aïle^ (aauta Eti fïaauto/ 't maar om fiunnc confcienttE tnat te paatjen/ of om iet? uithiptibigj? te fieftomcn/ en 500 Sc bat fttinnEn firftomen ^onbcj fftt uittnenbige tucrlt bet gobsbien^t/ ï)et allerminfle jelfs ié öefttaaam om Dequot; baarban af tc treliffen / rn alie^/tuat 5e be.^cn aangaanbe bocn/ i$ fjun tocfj/ in jiclj^elbpn aan» OCinerftt/ een lagt en l)crinocibl)eib/ en 50 fjefiEten maar een' ejel^gang en een' fcfjilbpabistteb. 3. c^aar jtjn fommigen/ble meetbr? ïicftt fytfa üen/ ooft aï eenige Oeltieginge om ^iclj te öefteeten/ om gobsalig te ie» ben/ om be taaarFjeib be;? «Eaangeiium? te fieltjben ; maar baar boet 5icï) ban be^re ieté op/ bat gem eenige fetjab? of fcQanbe joube ftun» nen aanlengen/of i# Bet in tijbban beruolginge/baar jtjn gehangen» f)ui;en/ buur/ galgen/ jtoaarb/ galeijen; gie? balt be brerje gem op 't lijf/ bic öelet gein berbe? te gaan/ en boet gem beiii^cn/ 't i0 gafa ! ai berrc genoeg. ï©aar i^ gier bc ^appe?geib/ bic be breese uit liefbe tot lt;J5ob en tot bc gergtelgftc goeberen obertaint 5 Sommigen breesen boor bc berbocmenipfe/ en taaren na gunnen boob gaarne in ben gemel/ 5tj jien ooft ben taeg naar ben gesnel; maar 5n jicn rr ocen' raab toe om bien üieg te betnanbeien/bie^ ballen 3e ia bejïpcratie en tuangopc/baar ligt ban al get Ine^ft/ en men begoubt maar een benaautnb en berfcgjiiit garte/ of men bejbnjft bic meiancgolie met sictj toe te geben in sfjnc ^onbigc begeerlijftgeben; bu# berbooft men be confcicntic/of men gelpt Vtg ban ftant/en fp?ingt self in be geile/ baar men boor bjeepbe. 5. ^om-inigen jijn er/biic^ ltie?ftliiat gdijftt naar l?apperF)cib; maar er i? niet minber ban bat; jij tnrgeben .^icg bij bc gobjaligen/ al^ bic gen ïief geb^ benen acgten/bat be^maaftt gen ; yj fprrlun uit be goagtc/5ij fieit?af=gt; fen/sij öi^pureren/jij triumpgeren/jij antjicn nocg ftgabe nocg fcgan» be ; borg 't i^ niet met fieooginge en uit liefbe tot bc gee^tcljjbe goebe» ren/'ti? niet in bc bersefte^bc Ijope/'t i?S niet in afganginge en aannc» minge ban Cl)?ijitn«i firacgt/ 't ig niet in be gegoojsaamgeib neffen^ OJob; maar 't i^ maa^ eene bommc b^ift/bie get gcbaa^ niet b^ee^'t/ ombat men get niet ftent/of jicg inöeelbt/bat get er niet iö en niet ftomen .^l/of get isgt; om eigen glorie/ ai? jeggenbe: jiet mijnen ybej boot ben S^eerc/ of men geeft een onamp;efcgaamb |l:oiit gumeur/ en bat ip get beginfel ban gun bJtjben/ snnbe? get regtc einbe tc Oeoogen/ jonbc? met Cgjiétu^ beiecnigb tc jijn/en in jijnc fi?acgt te Inejften/ en jonbr? Cg^igtelijlic boorjigtiggcib/ bic be ftloefimoebiggeib beftiert/ en baarom get ié be ©ap» pe^geib niet/ maar ecne sonbige boingeib/ gebeinsbgeib of (toutiggeib. Zuilen ii3ij allen/bic tejj baar ontbeiit gebbcn/ Ineet/bat gij nocg gec^telijft kry'geiu' '^bcn/ norg gelotibe/ nocg Ijope/nocg gccptelytie ftloebmoebiggeib gebt/ quot;quot; ' goc 3iilt gij jalig Ino^ben ? 1. ^Jiiblen be gchiclbigcu ben Ijcmcl met ge» tnclb innemen/Matth. XI: 12. SCiibicn nicmanb gefyoonb üiojöt/tenzij gij

biet-

-ocr page 297-

Vau dc Sterkte üf Dapperheid. 275

lucttio ge^ebcii ö^Efr. SBiibien öc laope^ alleen ben fieftomen/ 1 Cor. IX; 24. namp;aac suit gtj luijcii/ ïi?cc|acljt!ocii/ onfipfuigben / öomincn/ taefteloasen/onbefcöaambcn/flauten ban genen? 2. 25^cngt Ijet cy nta Öarte/'t oene 45ob ban jaobanigen/al^ oö iijt/seot; op u pa^tMatth. XXV ; 30, Den onnutten dienstknecht werpt uit in de buitenste duistenasse,

daar zal weeninge zijn en knersinge der tanden. H ;al oUerliomen 'f oene ftaat Openb. III: 16, Zoo dan, omdat gij laauw zijt, ende noch koud noch heet;

Ik zal u uit mijnen mond spuwen, gtj Uaac Ijet oorbeel. Openb XXI:8,

Den vreesachtigen... is haar deel in den poel, die daar brandt van vuur en sulfer .

VIII. 3§ufton)eirt tot u/godzaligen, fiebe? tuilbe iH tjoo^ten/maai* ill r.ostraf ïfan ebenlnel be ^onben niet bejb^aacn/baacoin moet tft ooft een Uioorb üan tieft?affingc tot u 5eggen/opbat gij gejonb taocbct. «Pij Ijebt be na« gou.' lute ban bc ftloeftinocbigöeiö gejien/en 't sal u alreebe utu gebrelt in üejen geüben getoonb ; taij jullni öet nu nog Inat nabe^ baorilcHen/op-bat grj boar be onbetamelijftöetb en sonbigfjeib ban be^elbe ecneu afquot;

ftee? moogt öfamp;öen/ en uto ö00^ u't i3c geö^eften apfjeffen.

1. ©elen bltjben üieimg ftaan in fjet öefcöautacn ban be goeberen/ bic aljii eenptij^sijnopgehangen/om bie ccbcftomcn baorriloefnnoebigfl^öben/ men moeiate ieben in be oberbenlnnge ban be eeutnfge Ijeerlijftöeib/ totbat 3e on^ berre/bejre boben al luat betninneltjft bjaö/ betnialielijfi/ölijbe en liefïijh joobat 3e on^ bcrruiite in begeerten/om bie/ al£ uiijj ecnig geH/te öeliomen ; ^oe fcfjoon moepte {)et on^ jijn/in bit leben met a5ob te toanbclen inliefbe/in bzee.^e/in geftoorsaatnljeib/en 300 te aan-fcljauhicn öe onjienltjlie bingen met een bertjeben Ijarte/boben al bjat 3ien-lijft ! JlEaat jjierin men .^ecr nalatig/ baarboau tno;bt be begeerte/ um bat te bcrfi^ijgetT/fïappej/en be natuurlijlitc begeerte tot Ijet stenitjBe bjo^öt gjoote?/ baajuit ontftaat ban/ bat Ijet einbe niet ieer ftejfl betucegt tot Ijet tae^ft/ en Ijet tja?tE mee? jahen beocgenbe/i# minöe^ gc5et op Ijet eene/ en men ban 3ic|i niet bergenoegen met tjet gee^teltjfte/ of men moet Ijet lig-cftamelpe baarbij hebben/ en bit ig be fonteinc ban alle onru^te en flap» pigljeiö in fjet tnerft.

2. 4i]3en ig niet opmejftenbe op be bjjanben/ bat be buibel om oniö gaat al^ een bjiefcöenbe leeuln/ soeïtenbc taien Ijij mogte berflinben. ©at be Inerelb ban met liefkozingen/ ban met on gun ft c/ fjet Ijarte 3oeftt te fte-len en tot 3icï5 te trefiften/ en on# alsoo in onuittaarrelijfte ftjihUen te fijengen. ©at onse bcrborbcne nature geöurfg üe^tg om on^ in Ijet goebe te bejlj^beren en tot sonürgen te trclilïen. ^ierboor Inarbt men Sorgeloojer/ om te öetuaren bat men Ijeeft/ en te berfinjgen bat Ijet Ijer*

boren gebeelte gaarne Ijaböe/en men b:ec?t niet/baar men moeite b^re-3En; bu^ tnorben beöanben traag'en bc hnieën flap.

3. ©ebnjle amp;et einbe berber uit Ijet ooge raafu/ en be aarbfefje bingen uabetbij/ 30a bebangt öe bjeeje Ijet Ijarte/ men breeét/ baat men niet maeamp;te btccsen; fcljaöE/fcljanbe/bc nafprafte ban beien/ liegenbe alle

jiBm 2 ritaaab/

-ocr page 298-

276 Vau de Sterkte of Dapperheid.

fetoaab/ artnaeDe/ljerbolginoe/tic öoab en al toat bc nature tegen i^/öeefc graote fi^acljt om on^ bjeejc aan tc jagen cn niettegcnftaanöe alle be bermaiiingen : Vreest niet voor degenen die het ligchaam dooden , cn vreest niet gij klein kuddeke , wat zijt gij vreesachtig, zijt niet bezorgd ; niette-oenftaanbe bat alicg/ men fibbett eu fieeft Uoor Ijet tcgentDoorbtge/ en nog mecgt liour ïjct toeïtamenbe/ en bie Ureese Beneemt an^ ben moeh/ fielet on|in unjen pligt/en treUt on^ tnel tot fietgenecng nfet Betaamt. v!Egt;aar be bappere be b^ceje otie?taint/ baar obertoint be b^eeje on^ bie bappcr moeiten stjn/tnen laat jicö trappen ban bijanbeii/be fjelben ballen in ben jl?ijb. il^aar ig be onbe^faagbe ftaubba^tigljeib?

4. .ïüSen iji flap in al Ijet tocjft/in bibben/ in itjijben tegen be bijanben/ en bösuuber tegen jtjne aanliggenbe berbarbenfjeben/in get oefenen ban beugben/tuelfte be geburige orcafiën beteifcöen/ men boet tael tnat/taant l)et gee^telpfie leben i$ e?/ maar 't gaat alle^ 30a loom/ 't julft een jtoaar tpejlt/ 't gaat 500 bij forten en jlooten/ be eejlle rjber en burig» Öcib ig seer bctïioub/ men öreeftt niet manmoebig boor in geljoorsaamljciti neben? (0ob/ men i^ tcrflonb mocbeloo^ onbc? ligc^fnelijfi ftrni^/ al^ 't on^ baarin niet naar ben 5111 gaat/ 500 ilt;j men terftonb sbjali in liet ge» loobe neben^ jijnen jlaat/men tlntjfelt aan a3ab^ liefbe/aan be ber^oo* ringe bej gebeben/aan be boorjienigFicib 45abg/ alle^ raafit oberfioop/ en alle^ gaat alé fi^lf flapenbe/ of al^ öalf in fiestogmlnge toe. Vertoont gij n slap ten dage der benaanwdheid, uwe kracht is naauwe, Spr. XXIV; 10.

SI ig öet bat «i3ob ober söne ftinberen niet jal brengen be aarbeelen/ bic ober be onöefteejben om ïjunne onnut^eib/ laaulnljeib en bree^acfitigquot; {jeib ftomen gullen/ 50a moeten 50 ebenliicl afgefclj^iftt biorben ban jullie sonben/om tuelfte bc iotirne a3ob^ bomt ubc? be liinöercn be? ongeljoo^aam» ijeiü; Ijet gebjelf ban ftloeftmoebigöeib bcraorsaaftt baarenboüen önn niet ban onnigte en benaautuböcib bej? gee^te^/ cn berbiajt öen mee? en meer in alïcjlei sonbigfjebcn/be bijanben bjijgen mee? magt/en Ijouben Ijen lange,: gehangen/ men jal fgt;Et boo? pet tocgeben in eene ejnfteloopljciü niet te baben ftomen. ©aarom zijt niet traag in 't benaarstigen. Zijt vurig van geeste , Kom. XII: 11. Weest dan ijverig ende bekeert u, Openb. lil: 19. Opwek- • IX. ïiomt ban allen/ bie ben ÏJecre b?ee?t/en u öebinbt onbc? be magt kinge. ulner bijanben/bie toeinig fi^aeftt ijebt om tegcnftanb te bieben/en bie be ftleinc ft?acl]t baarenboben flappclyft geöjuiftt/ Ijoort toe/ en iaat ubi Ijartc in eene gelailllge gcftalte om lir?tuaftiie?b te inarben jicö Ijouben/ tertoijlc ill besig ^al 5jjn om u tot gcinoEbigb|jeib in ben ft^ijb op tc bjefi' Gods be- ficn. 1. ^Dort be ftcmmc be^ l^eeren en laat jijne aanfpjabc tot n nta lja?te vel- epbenren; gelijii -masatiip op be ftcmmc ban CïjriJttujS opjionb uit be boa» ben/ 500 lnojbt gij ooft op sjjne jlemme opgetnelit uit be laautue babfig» ïieib tot eene gcnercuse^appe^ljeib. ©iti^ Ijet taoojb i!3ob^ tot u. üeut. XXXT ; 6, Weest sterk ende hebt goeden moed , en vreest niet, ende en verschrikt niet. 1 Cor. XVI: 13, Waakt, staat in hot geloovo, houdt umannc-

lijt ^

-ocr page 299-

Van de Sterkte of Dapperheid. 277

lijk, zijt sterk. Jes. XXXV :4, Zegt den onbedachtzame van berte, weest sterk en vreest niet. Hebr. XII: 12, Rigt weder op de trage handen , ende de slappe knieën.

2. èaubt oö niet mocbig jtjn tn ben fljpli; taant baar i?i geen atibere Geen an-taeg ten fjemel/ ban boot moebig |T:?ijben ; bit ig be toeg ban dnob berarbi- tenhemeh neejb: Ik zal vijandschap zetten, «©ejen toeg ^ebtgtj becfioren toen gg obej»

gingt in jjet tijfie ban Cö?i^tu^/ en u onbe? sgne baniere begaaft; een ban beibe nu/ of gij moet uit f)et betbonb fcl)eiben/ en al^ fcfjelm ban get baan-bel taegloopen/en d^ob/en gerneï/enaHe^ laten baren/of gi) moet u tot bappe? ^?öben jetten/ om ben buiUel/ met al jtjn' aanhang/ om be taerelb/

en alle^ taat baarin ijS/om be sonbe/ met alle pare begeerlijftljeben/te obe^tainnen; 30a beel moet ube firoone bet Beerltjfiljeib taaarbig jijn/soa buu? moet u tjet geepteltjft leben en be gemeenfcfjap met (!5ab aanjlaan/

julfi een genoegen moet gjj in ben taille a5ab^ gebben/ bat gtj al uta leben filoefimoebig tuilt fl?ijben. SCaat bit niet jtaaar op uta fjatte liggen/ ben»

fienbc/ al mijn leben in be taapenen / al mijn leben il?ijben en in be bataille/al mijn lebenin julfi eene infpanninge ban fijacijten; bat ip tael een onfmafielrjfte taeg/baar i^gcen öoarfiomen aan. 3Ja 300 buut moet u be Ijemel aanjtaan/ of gij moet fjem laten, ^odj taeet/ bat gemoebigb jt^ijöen 300 eenstaaar taejb niet i^al^gij u laat boorftaan. SClttjb jl?pben en on* berliggen/of altgb in gelpljeib ban fï?ac|jt en in ttopfelacljtigcn uitflag ban be bataille te 3511/bat {^staaat toejfi; maat al fl:?gbenbe te obettain»

neti/ en al boort en boojt te gaan/ be eene flab boor/ bc anbere na in te nemen/ en ben bijanb jïag op flag te fijenlien/ bat i^ b^olijft toe?ft; 300 3al 't met u gaan/30a gij u maat bappet geb^aagt naar utae ftjacöten/

't 31) gij alleen ftinb/of jongeling/of man 3tjt en |l?öbt. ©atbejljijbu 30a bang balt/i^/ oinbat gij niet gemoebigb te tae?li gaat/maar boot utae traagljeib/ 3orgEloojgt;ïjp'ö en ernjteloupljt'iti ben bjjanben occafie geeft om u een bootbeel af te 3ien ; baatboa? too^ben 5tj telfien^ moebiger/ en gtj 3taaftbe? ; baatom be?ljeft u in bc^ ^eercn taegen/ balt e? gemoebigb op aan/ taeöejfraat ben buibei/ en {j'i S-i' üan u blieöen.

3. i^et bebenften ban utaen ftaat ig befitaaam om u tot ©appejpnb op te iiun ataat tnefiben. iDe if}ecre öeeft u tot 3aligöetb uitbe^ftocen/^ij öeeft u uit bet bij» eninborst, anben getaelb getjoftfien/ en u geroepen gelijft 5llb?aljain uit 11? be? Cïjal-beên/al^ 3J^raël uit «Egypte/en {jeeft u onbe? 3ijnc ftinberen geftelb in Ijet i[ioninörijlie3ijHg Sooi)^; gijsijt uitdSobgeboten/en al300 a5ob^ geflacfjte/ öoninggftinberen/ Ps. XLV: 10,14. ifóouingen 3elbEn/ Openb. V: 10. 45ij

Öeamp;t ben brijmoebigen/ ben prinfdijöen ©ee^t/ Ps. LI: 14. «Een leeutaen^ Qatte/Spr. XXVIII: 1. ©e i^eete fjceft u geftelb gelijk het paard zijner Majesteit in den strijd, Zach. X; 3. i!Ên 3egt ban u/ b. 4, Zij zullen zijn als de helden, die in 't slijk der straten treden in den strijd, ©ie boot bift en bun Oenen flappen/ 300bat ban ieberen treb be aarbe b?eunt; want de Heere zal met haar wezen, ende zij zullen die beschamen, die op paarden rijden. amp;en boet»

JiBm 3 ftnecljt

-ocr page 300-

278 Van de Sterkte of Dapperheid.

ftnrcljt sal een cutter bdn 't paacb Ueileti. gült aij u ban üan een ttu^ üel/ ban een Uejacgt tnereliïlmg/ ban eene bnife fiegee^lijfiDeib laten trtjertainnen ? Cen ftontng ip öaar te generen^ toe/ bat 00 jiclj ban een folbaatje joube laten bangcn; 30a gij ban ooft/jtjt öappe^ oUejeenftom» ilig utaen flaat/ en süJicjjt niet boor een' be?acf|ren bganö/ bejgeet utue cbrlnioeöigljeib niet/ opbat gij geene fcljanbc op utne afftomfte legt. Der vijan- 4. HEct met opme^ftinge op be? bganben nature en Tijacljten/ en 't jal dcu natu- u fiiocftnioebige? maften, gij sijn 300 öooö/ bat 5c fjet allerminjle goeb/ be allejminfle betueoinge beé geeptelijften lebenö nietjullen bulben/Ijoc gij gun mee? toegeeft/ ^oe 3e mee? begeeren/en öoc bat sg mee?bej rfzacljt ftjijgen; 5fj toeren Uan geen opfjoubcn of moebe ïnotben/ tot bat 3e 3iele en ligcljaam in be jfjelle souben geamp;jagt öeöamp;en; 39 pellen sicQ regt uit tegen ben fioogen en Ijfiligen O^ob/ tegen utaen beminben éeere gjesu^ aan; Hunt gij bat met goebe oogen aanjien/ ftunt gij bat bc?b?agen ? baarbij/ 30 jijn be^acljtelijft/ buil/taalgehjft en gjutaelijft; tnie ftan aan Ijen/ 3onbe? beiontlDaarbiginge/gebenften? Cn soubt gij u ban ïjen laten obermce^' teren? Stj sijn atreebe boor ben l|cere 3e3U^ oberUionnen/l^öfjeeft ben btiiüel ben ftop bejmojfclb/ Gen. Ill: 15. Hebr. II: 14. (De tnerelb olie^bjan» ncr./Joh. XVI: 33. ©e sonbe i^ be ftjacbt ban Fjee^fcfjen benomen/Kom. VI;2, 14. ©ie^ Bunnen sen niet fdjaben/sij ftunnen u niet één öaar uitt?cftften. ©at soube te gjoot eene laffjartigöeib sijn/te bm'scn boor Ijet fpartelen ban een tjalf booben bijanb. Éaat u ban ban suïft een' baosen/ bejacgtelijften er. ft^acöteloajen bijanb niet obejtuinnen/maa? ftjijbt ftloeft-moeöig/bertjapt 3e aisb?eft onbe?ubie boeten, ©oet al^be taapenb^a» get ban Slonatijan/ bie ïjem bolgüe/ en öe bijanben aeïjie? Ijem boob iïoeg; bolgt gij 50a ben ï^eere ^$11$/ bie gaat 300 boo?/ en flaat 3e boor u Ijenen boob/en geeft gij een buln toe; taeiaan ban/sijt moebig in ben |t?öb/ be obejbjinninge ober sulfte bijanben 3al sefte? jgn.

Daar zijn 5. jfiEerftt toc^ bat ö^t ooge ban iebe?een op u i^ en let/ ftoe gij u in veie aan- 0™ ft?gb al gcbjaagr. (J3tj 3ijt in ijet |t?fjöperft met ben bijanb getre» wersquot; ben/ be aanfcljonbie?^ ftaan ronbom om ben jl?gb te sien. SCan bc eene 5ijbe ftaat ubi föoning niet be amp;eilige engelen en geloobigen ; bese? Ijarte i£ met u/3ij sijn öegeerig bar gij amp;ct tninnen moogt; Cljji^cujï safie ipf be utae/en ulnesafte té 3ijngi en Ijun^ ; 31) gullen 3icö berblijben en roe» men aij? gij Ijet toinr. Stan be anbere 3ijbe 5ijn be buibelen en be bierelb; 30 ftnerfen op be tanöen/3ij soiiben gaarne 3ien bat Camp;?i^rité 3a?{e/boor u te obe?tainnen/ nabeel aangebragt biie?be. Suit gij nu flap 3ijn in ben jlrgb ? èult grj u in aller tegenbioojbigfjeib laten oberbsinnen ? Suit gij CÖ?igtufi/baar i^ij aanfci5oulne? ifï ban besen jljgb/eneen iebe? genoobtgb Ijeefc ubie gCinuebigbfjEib te 3!eii/ en tot ©appe?{{eib aanmoebigt/ bie finaabljeib aanbuen ? Souben engelen/500 3e Uonben/en gobsaligen om «toenttoille met fcljaamte bebeftt ïnorben en bebjoefb sgn ? guit gg toela» ten/bat be bijanben algtobejtomiiaa?^ tjiumpgeren^oesoubtgij tot utaen

-ocr page 301-

Van de Sterkte of Dapperheid. 279

ïtonino hurbcn fiomen en uta aangcjigtE tot ï^cin opgEfifcn ? JSecn/ netn/ 300 moet Ijet nfct 3ijn ; bayper ban alö een Ijclb/ opbat CÖ?i3tu^ obe? u roeme/ giigft be tjeere rocmöc ober 3SoB^ ftanbba^tigFiEib/ Job I en II.

6. «Eriient utae eigene ^tejftte/en jiet np utne Tjelpe?^ en mebeft?!)'vciohci-be^. 't 31^ taaar/ban nature Ijebt gt) geene ftracfjr/en bjebcjgeöcren p01quot;8-jiinbe/f^ ubie f?jac|jt ftfefn/Openb. III; 8. jfJSaac ^tejftte

be utae/ betojjle gij 3e ijcöt aangenomen; 300 bennoogt gij ban aüe^ boa? Cf)?i^tu3 bie u liracfjr geeft/Phil. IV: 13. ^efuuibt je ban/ ïoopt met l^em boor eene fienbe/fp?ingt met ï|em ober ben muu?/mn u^nebijan»

ben in fiunne ftejftte aan te gnjpen/Ps. XVIII:30. J©ant ^ij omgorbt u met firaeftt/b: 33. (Jjn leert nine {janben ten ft^fjbe/b. 55. fjnicjjt ban. De Heere is bij mij onder degenen, die mij helpen ; daarom zal ik mijnen lust zien aan degenen die mij haten, Ps. CXVIII: 7.

7. (5ebcnfit aan begenen bie boor n geft^eben Ijcamp;ben/en Ijoc geliiftftig Exempo-be uitfiomfle getaeeiét/en jij nu gefijoonb ^tjn alp obertninnaa?^. Sietlcn-fiet register bej ftelben. Hebr.XI. Jac. VclÓ, Mijne broeders, neemt tot

een exempel des lijdens ende der lankmoedigheid, de Propheten, die in den name des Heeren gesproken hebben, vs. 11, Gij hebt de verdraagzaamheid Jobs gehoord , ende gij hebt het einde des Heeren gezien, ^let op JPauIujj/ 1 Tim. IV: 7, 8, Ik hebbe den goeden strijd gestreden , ik hebbe den loop geëindigd , ik hebbe het geloove behouden. Voorts is mij weggelegd de kroone der regtvaardigheid. glict op anbere gcïODbigen/bie met u leben/^oeeen teber naar jtjne fijactjten ftjijtit; en jal bat alleiS nine canragie ntetbe?-Inaftfteren ? ©ie ban julft een' ftoning boor 3i)n aange^igte geeft/ bie in sulft een fiHhfemenb tjeirlener 10/ bie omfingelb 13 met 500 bete öappere fielden/ bie iebe? gerefalbeerb 3ijn Oer leben öfj ben i^eere 3ie5us op te jetten/en ter bnob toe te ft?ijben/3af bie niet bapper tt?gben ?

8. Jgeemt ooft grooteliiftp ter fjarte be beloften/ toelfte O^ob aan be moe» Groote bige ftrijbej^ beloofb Ijeefr. dnob sat n onbejjieunen tertoijl gg |1?Dbt. Ps.1)Clofton-XXVII: 14, Zijt sterk, ende Hij zal uw herte versterken, ©e J|eere (a) boet

ban ftlaarbe? be fieloofbe goeberen in fiace beminuehjftteib 3icn/cn le^ benbiger f)open. (b) éij tuont be ftortöeib en ;taaftl}e:b ban ben tegeip ilanb/ ^oobat sij er boorljenen sien/en sicö alreebe alp oberbiinnaajp acg»

ten. (c) {F)ij toont Ijtin be borige Delnesene fjulpe. (d) troogt gen en moebigt 5e aan. (e) ï^ij neemt be bjeese boo; ben tegenjlanb bieg. (f) Cfij ftort ljun ftjacljt in/en omgo^bt fjen met ,ête?ftte/ 300bat be ^Vnaftfte 3elf^

3egt: Ik ben een held. ©e l|f ere belooft de kroone der heerlijkheid. Die overwint, Ik zal hem geven te eten van den boom des levens. Die zal van den tweeden dood niet beschadigd worden. Ik zal hem geven... van het manna;

eeuen witten keursteen. Magtover de Heidenen; de morgensterre. Witte kleederen. Zijnen name geenszins uitdoen uit het boek des levens. Hem belijden voor mijnen Vader ende voor zijne engelen. Hem maken tot een pilaar in den tempel mijns Gods. Op hem schrijven den naam mijns Gods. Ik zal hem

ge-

-ocr page 302-

280 Van de Sterkte of Dapperheid.

geven met Mij te zitten in mijnen troon. Iglft beje fieloftcn/ Openb. II en III. ïu^t geeft aan alle öese öeErlijftjjeben/ bic moet en jal 3e boor tnoebig ft?tjben 6eï)alen ; met gemoebigbgeib ban aan 't tnpjfi!

X. jelSaar t?acF)t u üiel te jjeb^agen/en op eene goebe maniere Ijft hiejft te boen ; Inant indien ook iemand strijdt, die en wordt niet gekroond , zoo liij niet wettelijk en heeft gestreden , 2 Tim. II; 5.

Men moet 1. ©apent u ban ban {)ft Ijoofb tot be boeten/ en taelfie bese tnapenen zich wa- ^jjn/{eert Ipaulup. Eph. VI: 13—18, Neemt aan de geheele wapenrusting penen. Q0(jg ^ 0pC|at gjj kunt wederstaan in den boozen dag, ende alles verrigt hebbende , staande blijven. Staat dan, uwe lendenen omgord hebbende met de waarheid, ende aangedaan hebbende de borstwapenen der geregtigheid. Ende de voeten geschoeid hebbende met bereidheid des Euangeliums des vredes. Bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs, met 't welke gij al de vurige pijlen des boozen zult kunnen uitblusschen. Ende neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord. Met alle biddinge ende smeekinge. Voor 2. JDacljt ii in be3en ftjijb (a) boor zorgeloosheid, öeelbt u niet in bat ï)et

ken'ffch3 31 Cttaonnen i?/ B') ^en goeö opset genomen ljcbt/'top3et bcjjl.iaulut tewach- ligtcïijft; öeelöt u niet in bat be bijanb al tueg i^/öij loert op u; baa?oin zijt ten- dan nuchteren, ende waakt, 1 Petri V ; 8. (b) J^oor moedeloosheid, aljj be bi)^ anben u te fle?ft/ be 3toaar/ en (!5nb berre ilt;gt;/ geeft ban ben moeb

niet benforen/ bat 500 beel aï^ be tnapenen toeg te tuejpen/en ben bijanb/ öij taelften tocl) geene genabei^/ taeejïoose ï)anben toe te reiften; baajom/ fleunenbe op be ft^acfitEn onfeilbare beloften oSob?/zijt sterk, ende hebt goeden moed, Jos.I;6. (c) ©oo?|hoogmoedigheid en ftontigfjeib op utue eige» ne fijacgten. (I5ebenftt aan ^ettu^/ toen öij^eibe : Ik zal nimmermeer ge-ergerd worden. Ik zal U geenszins verloochenen, ©an i*i be neberlaag aller* naapt. ©aarom/zijt niet hooggevoelende, maar vreest, Rom. XI:20. Andere 3. 25ctracfit in bc3en ft?tjb (a) voorzigtigheid, begeeft n niet buiten be -^te palen ban nine roepinge/taanbelt niet in bingen u te fjooge/en Boben ten™1quot; utae befibiaamtieib / baït niet f|3a#tig en met eene onbe3onnene brift aan'ttae?ft; öeelbt n niet in bat gij toijppeib genoeg geöt/maar pleegt altijb ee?pt raab met ben ^eere/ ftlein ooft be 3afte of occafie ig; eene bien^tmaagb toa^ fte?fi genoeg om ^etru^ neber tetne^pen; pleegt ooft in bii3onberE geballen raab met gobbrucötigen/ die naar raad hoort, is wijs. Ziet dan hoe gij voorzigtelijk wandelt; niet als onwijzen, maalais wijzen, (b) Vliedt becasiën, bic gij blieben moogt/ en ljtj30nbet bie/ boor tuelfte gi) n biftbnjlj? geöt berflriftt gebonben; I maaftt al eenen goeben boortgang/bie/ om niet in 3onben te ballen/be occafiën mtjbt/ en bic niet^ ötjsonbe^ bij be ban geroepen 3tjnbc. (c)

Zet het bijzonder aan tegen de zonde, bie u alleraangelegen^t ij?/ tot taelfie ntac nature mecjSt geneigb i^/bic naaét bij utae beroepingc t#. 3|gt;agt naauta op be ee^fte beginfelen / ban ijj get gemaftftelijft be3elbc te taeren/ fmoojt bie ftinbe^ in be taiegc/ bangt be fileine boffen/

neemt

-ocr page 303-

Van de Sterkte of Dapperheid. 2sl

neemt öc öooöe bïicoc taefl/ bfe Det fiegte joube boen ftfnften. (d) ^cftuilt altijb acljtej CD?iiStii|a/ Cjij een jonne en fcöilb/ Ps. LXXXIV: 12.

ÜlSet bat gij utn Ijarte ban ï^em Iaat afbtaalen/ tejftanb ^al u een pijl bcif?Uijanb?? treffen, ©olgt Ijtejin ©abib na/Ps. CXLIII:9, Reddct mij, Heerc, van mijne vijanden, bij U schuilc ik. (c) gijt gedurig in het gebed; Inant alle ulne ^tejftte moet ban ben tjeere ftomen/en ^ob bijl be^socöt Inocben al^ ^ij toat boen jal. Matth. XXVI; 41, Wankt ende bidt, opdat gij niet in verzockinge en komt.

KAPITTEL XX.

Van deBelijdenisse van Christus, en van zijne Waarheid.

I. ©e filoeftmaebiorjcib geeft bijsonbere occafie en bertoont sicï) fn noiijdr. Ijet openbaarmaften ban be tjenabe/bte in an?? \$/ ban onö qclaobe tn Clj?i^tup/ ban onje liefbe tot ^ein/ en ban on^e ïjopc op C^em met tnoorö^n en baben; bit lidjt ftunnen bc bftanben toclj niet berb:agen/

baa?om beftjijbcii 5e bat en öicocnrn/bie fiet lidjt boen fcOijnen; boef)

be bloeftmoebige staicöt boor jjen niet/maar bomt te bjijmoebiger boo?

ben bag in ftanbba^tige 'iöelijbEnipfe. ïjetlnnoib betccftent beftenb maften/ openbaren/ befiennen/ openlijft aanleggen/ beloben/ banften/ ombat in öe 25elöbeni?fe eene opcnöaringc/ (joe onpl Ijarte neffené jooba»

ntge gallen ijeftelb i^. ^ointijör' üJorbt Ijet geöjniftt ban öe ^onbebic men üiecijt/beftent gebaan te lieüben/ of aan söab/ Ps. XXXII: 5, Ik zal belijdenisse van mijne overtredingen doen voor den Heere; Matth. Ill: G;

of aan malftanbcren / Jae. V : 16, Belijdt malkanderen de misdaden.

killaar lutj fpjeifen Ijier ban be ^Seltjbe'ni^fe boor 50a beel Tjet ig eenc Öelienbmafnnge ban ©ob/ Kom. XIV: 11, Alle tonge zal God belijden, ©an Clj?!?tup/Plul. 11:11, Alle tor.gc zoude belijden dat Jezus Christus de Heere zij. ©an be biare Jjciligljeib en gob^altgljrib/1 Tim. II: 10,

Die de godvruchtigheid belijden, ©an be Ui arc ieere/ Tit. 1: 9.

II. Belijdenisse is ecu slandvasliq tjeluigenisse mei woorden en daden van Besehrji de geopenbaarde y bekende en tjdoofde waarheid Gods, den mensehe door den Vlnó,(i-Heere Jezus Chrislus lol zaligheid leidende, tot verheerlijlcinge van God en zaligheid van onze naasten.

't een getuigenisse. a5ob biil niet bat jijne taaajïjeib/ en bc ge-iscon üo-nabe bie ï)ij in iemanb gelegb Ijeeft/ bekborgen ölijben; maar üjII dat liet licht uit de duisternisse zoude schijnen. Cu bat begenen/in bifej Ija,2» van christen Ijet licljt gefcijenen i^/ en bie licftt in ben l^eere ?ijn/ hun licljttus-xonben laten fcljnnen voor de mcnscheu , Matth. V : 16. iDeje Uiorben ge» IL .Ïf5n naamb

-ocr page 304-

Van de Belijdenisse van Christus,

naainCi gctuioen lian CDti^tu^/ Hand. 1:8, Gij zult mijue getuigen ziju. Openb. II: 13, Antipas mijn getrouwe getuige. Joh. 1:7, Deze kwam tot een getuigenisse, om van het licht te getuigen, opdat zij allen door hem gelooven zouden.

Getuigenisse ziet op de geopenbaarde waarheid Gods ; it) 't gemeen a!!rj3 Uiat q3oti in 5tjn B?uorb fieftenb maaftt/ en in 't btjsonüe? öen lueg/taaa^» boor (6oö öc iiitbcjliorencn totsalioljeiö ïeiöt. tao?tit fomtijö^ 5011-öe? ccnige Djjlioeginrie waarheid genaamb/ Joh. VIII: 32, Gij zult de waarheid verstaan, ende de waarheid zal u vrij maken. 3 Joh. b. 3, Gelijk gij in de waarheid wandelt. ^ointijbjS met fiijlioeoinoe. De weg der waarheid, 2 Petri II: 2. Het woord der waarheid, Jac. 1: 18. De waarheid des Eu-angeliums , Gal. II: 5. De waarheid Christi, 2 Cor. XI: 10. l'Jieicy Ut'gti-oen sief) be oelaohicen/ ban öese gebeu 5c getuigentjfe / niet bertner* pingc ban alle btoalhigen.

Cjctpit ban beje iDaajfjeib öc ÜDaajljeib openbaart

tii^/ Ui ie C|t) t? in 31511 pe^foon/ in jijne goböelijfte en inenfcljeltjlie iiature/ in jijne ambten/jp^oplject/Jpjiegter en Ïïoning/ in jijne ft a ten ban be^-neberinge/lijben e'11 boob/en bcft^acljt ban öien tot bejsaeningc en be?quot; toerbhioe ban be jaligfjeib lioor be uitbejftcrenen/ en ban bejljoaginge/ be opftanbingc/ be |)cinclbaart/ljct jittcn reu regterftanb a3ob^/ be UomftE ten oorbeel. ©e^e Sejup ig Ijet bon^lue^y baa be 25elijbeiUisfe. Matth. X:32, Een iegelijk, die My belijden zal voor de meuschen. liom. X: 9, Indien gij met uwen mond zult belijden den HeereJezum. 3De l^eere SJc» 511^ i^ bc eenige Uieg tot jaligljeib/ Hand. IV: 12, De zaligheid eaisin gecnen anderen. Joh. XIV: 6, Ik ben de weg, ende de waarheid, ende het leven. Niemand en komt tot den Vader dan door Mij. «Daarom Vuorüt li}ij genaamb de overste Leidsman harer zaligheid, Hebr. 11:10. Ccn üe« lijbej grrft ban ^em/joobanig al^ in Ijet iDuojb geopenöaarb i£/ge-tuigeniefe/en bezftlaart/bat alle menfcöcn buiten ü^ein berloren gaan/ cn bat allen/ bic in fjeni oeleoben/bao? {}ein tot be saligtjeib gclcib luo^ben. iinkomi HL gal iemanb ban beje fi^aajöeib getuigeniéfe geben/ ^oo moet Ijij loom.quot; 5e Bennen en gelooben. 't ^ een getuigeni^fe van de bekende en geloofde Waarheid. (Ce belijöen bat men niet ftent/ig enfiel blnaasljeib/socbanig ij} ber ^api^ten/ ift gelaabc bat be ïiejltc gelooft; te belpen bat men niet gelooft/ niet ban gebein^bljeib. ©aarom fpreclu bc ^cl^ift ban kennisse der waarheid, Rom. 11':20. Kennisse der verborgenheid Gods , Col. 11:2. Kennisse Gods, Col. I: iO. Kennisse Jezu Christi, 2 Petri UI: 18. Kennisse der zaligheid, Luc. L 77. £^g moet be il^aarïjcib niet alleen tien-nen/ maat Ijij moet coli geïooben; baarom Inorbt Hcnni^fc en geloabc tc samen geboegb/ Joh. VI: G9, Wij hebben geloofd ende bekend dat Gij zijt de Christus, de Zone des levendigen Gods. 2 Petri 1:5, Voegt bij uw geloove deugd, ende bij de deugd kennisse. 3i)c ^elgbeniisfe bcteipcljt niet alleen een getujgenigfe ban bc iDaarljeib/ bat Clj^iétu^ alleen be eeriigc

5a^

282

-ocr page 305-

en van zijne Waarheid. 283

jalloïjcib iiö; maar coft cene betfilarinoe ban on^ p^oobr In ïjrm/ ban 01130 Öope op ï^em/ Hand. XXVI: 27 , Gelooft gij 6 koning Agrippa, de Pro-pheten ? daarom Ino^öt be 2I»Elf)benijïfc genocmb de belijdenisse der hope,

Hebr. X; 23. ©it toont be SCpogteI/1 Petri III; 15, Zijt altijd bereid tot verant-woordinge aan een iegelijk die u rekenschap afeisebt van de hope, die in n is.

IV. ©e 25elf}bEnigfe gefcljiEbt met woorden ende met daden. Met woorden, Mctwoor-al^ men öe i©aarf|Eiö lt;J3aog aan anbecen Beftenb niaaftt boo^ ban bejeibe cquot;,la-te fprEftEti tot onbE?rt0tingE ban anbErEii/biE je niEt ftennEn/tot opüonln Eii bErftErfèingE ban soobantpn/biE ïtlEin jtjn in FiEnni^fE/eh tot obEr--tnirjingE ban bEsulfitEn/taelftE bE BDaarïjEib tEgEnflaan En on^ om be ll^aa^-ïjetb berboIgEn. jgiet bit/Rom. X; 10, Met den monde belijdt men ter zaligheid. Phil. II: 11. Alle tonge zonde belijden , dat Jezus Christus de Heere zij. Met daden bEïijbt men bE ï©aarf|etb/(a) alé men ^icfi opEnltjït bOEgt 6ij bE taare ïtE?lk/ en fn bE gEinEenfcljap met öaar botöarbt/ bat fjet bolft ban (©ob/ban Cf}?i^tu^/'t taelfte tot getuigen uitftomt boor be ^afte ban Cf)?iötu^/ en öte belijbt/ Jes. XLIII: 21 , Dit volk hebbe Ik Mij geformeerd, zij zullen mijnen lof vertellen. 1 Petri II : 9, Gij zijt... een verkregen volk , opdat gij zoudet verkondigen de deugden desgenen, die u uit de duis-ternisse geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht, (b) 211 (ö men Ijet beelb ban ben C^eerc SJe^ué bertoont in een gEiligEti taanbEÏ/ al^ Cf|?l^tuiS cehe gEflalte in onp §eeft/ Gal. IV: 19. SCfd men {jet beelb be^ (jemelfdjen Siibam^ b?aagt/ 1 Cor. XV: 49. ©e glanö ban Deiïigïjpib maaftt aan een iebcr beijenb/bat men Qet met tjoubt. Joh. XIII: 35, Hieraan zul

len zij allen bekennen, dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder malkanderen, föieraan fienbe be raab/ bat iJpetruö en Sïofjanneé met 3iC5U{j gclnee^t taaren/Hand. IV: 13. {^ieraari fiEnben be berbolge?é be Inare Clj^i^tenen/ hij liegt niet, bij speelt niet, enz.; beiijalbe 't i^ een Cïj?ti£5ten/en jij taerben baarop gegjepen. (c) ?ll(^ menaile ïtjbenbaot be JIDaaiijeib ban berb?angt. lt;33ob ijeeft böanbfcOap gejet tn^»

fcfjen Cö^iiötti^ en be jijnen/en tu^fc^en be fïange enfjaren ^abe; alle onbEftEerben/bte naar ben bleefcfie jijn/bejbalgen nlnjij bie/luelfte naa: ben ^eept ^ijn/ luegen^ be contrarie nature/oogme^ften enmaniEtEban boEii. goDb?a iemanb be nature ban C5?i^tugi beeïaefttig Vuajbt/en on»

ber jijnc öaniere obergaat/ en boor ïjem nitftomt/ tcjflonb maafu .^icfj alle^ tegen fjem op. cDm be Ijope ban jalig ie Ixiorben sal Iftaaltjlf iemanb bejbolgb luorben/ of ijet moeite 5tjn ban begenen bfe be opftan*

binge ber booben loocïjenEn ; maar 't ftomt op ben targ aan/ boor Vtiel»

ften men be jnligOeib joeftt te Befiomen; be naam ban B(i

be fjoben eu (jKurSen 300 gebaat/ bat 5e iemanb baarom ter baob puilen berbolgen; cube? bic ben naam ban CQjiotenen blagen/ ^al filualijff iemanb berbolgb toojben/ombat fiij in 't gemeen boor C8?i^tu^ Ijooft jalig tc taerben; maar aïö in toaarïjeib ban iemanb biojbr

gefienb/ cn iemanb öclijbr ï}em ;oobanig alj? l^ij iö/pn 300 abi ï)!j ccn Sa«

jU» 2 lig5

-ocr page 306-

284 Van de Belijdenissevan Christus,

liBmaftc? i#/ baartcgcn jtillcn sfcö Hlle balfc^E Cö?iptEnen oyboEn. Soci niancn, bic ooft ben naam ban lt;Cg?i^tenen blagen. Remonstranten, ge-. lijft in't öeo'» be Uc^lcbene EEtitoe gEhleften tg/ en nog joubc filg-ften ^oo je magt ïjabbcn. Alle onbekeerden, 300 fiuitcn al^ fcinnen be ïie?ïic/ tn ög^onbet be Antichrist, bie bjonfien ié/ en ban nog b?on-ften juipt ban Bet bloeb br? öe^igEn / bie Bg maa? in jgne filaautoen Han f}?rjgen; al^Een tuaar Cö?^tEn jicg al^ joobanig bertoont/ÖD 3aï be tEQEnlooy biorbEn ban allen; iebE^ naarbat ÖÖ «nagt IjEEft/ jal fiEm berbolgen mst öarte en baben/ en jal niet ruptEn/ tot bat ÖÖ quot;it toE0 i^. 2tl^ iemanb jid) in bEjEn getrouta geb^aagt/joo fiElgbt gi) CÖ?i^tu^/ en bie om bit gEtuigenipfe gEboob toojbt/ ij» EEn martelaar, 't bJEltte in 't ii3riEfi^cFgt; if hccqzvq martur, en i^ 300 beel te seggen al^ een getuige, in stand- ' V. ©E SSEltjbenigfe i^ een standvastig getuigenisse. !©g noemen in be vastig- 6EfiB?rjbinge ééne fjoebanigljeib / maar fluiten bErfc^Eibene anbere in. Uit liefde. 33e 23Eli)bEni^fe moet gefdjieben: 1. Uitliefde tot bEn l^EEre 3Ie5U^ en 3j)ne geopenfiaarbe ilDaarOeib. SlEmanb ftan biel uit enfiele glorie/3011-ber fmaaft in be liPaarljEib te Ijcfiöen / om sgn getuigenipfe ban ben i^eerE Nestig fterben; ooft IdeI allEen boor ben b?ang ban 3gne confcien» tie/luetenbe/bat ö^t iöaarfiEib ié; ooft tneluit inbeelbinge/batIjtj ban 3alig 33! toorbEti. Sierboot ftunnen papisten 3irF| laten booben ban $£u?-ftEii En ^eibenEn; ftiErboor fiunnEn allErlei blnaalgee^ten boor Qunne openiën fterben; Ijet lijben maaftt geEn martelaar/ maar be saHe/taaajom men lijbt/ en be tiefbe tot bE 3afiE; flErft men boor bE i©aatBEib/ sgn boob ié toEl EEn gstuigEniéfE; maar Ï)D biE lijbt/Qesft baar gEenenutquot; tigljeib ban/ 30a get niet uit liefbe gcfc^iebt/ 1 Cor. XIII: 3, Al ware 't dat ik mijn ligchaam overgave, opdat ik verbrand zoude worden, endeen badde de liefde niet, zoo en zoude bet mij geene nuttigheid geven, «©e liefbe bebe be üruiö fpjcften: zulk een is mijn Liefste, ja zulk een is mijn Vriend, Hoogl. V: 16. Cn ^aulué/ 2 Cor. V: 14, De liefde Cbristi dringt ons. Vrijwil- 2. Vrijwillig, ©e nature b?eeét boor lijben / bie breese ié «iet tegen 'is- bjijtoilligljEib ; alé boob en 23elijbeniéfe ban Cgjiétué tegen malfianberen ftaan/ 500 fiieét bE gEtroutae öelijbc? ^SelijbEniéfc met ben boob/ öoben ï)et leben met berloocljeninge/en bat niet bef^ompen en ter naautoernoob/ maar met een ruim öarte; fcljoon l)et lijben en be boob pquot;' b^ecse aan^ jagen/en feïjoon gij beb^eeje niet fian taegtDE?pEn/3oo obejlnint Iji) nogtané be bjeese/ 300bat Ijij/ filgbenbe be bree3e/ be bjeese niet toegeeft/ om boor bie te berloodjenen/ maar ftiegt ebentael Sfesué te belijben/baar liome ban taat fiomen ftan; baartoe IjEeft Ijg intoEubig luét/ En biebt ?,ic0 brg» taillig bEn J^Eere aan/ en 3cgt/ tjier ben ift/Ps. CX: 3, Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag uwer beirkraebt. ^iet bjoefljeib en getuilligljEib te 3amen in be ©iécipelen/ Luc. XXII: 45. (JTot toelfte be ï^EEre Se^ué 3eibc: Vii'moe- gecst:WC1 gewillig, maar bet vleeseb is zwak, Mattb. XXVI: 41. (iigjm c' 3. Vrijmoedig. ®e brecjc blijft tod/ en baarin ié be jonbe niet; maa?

-ocr page 307-

eu vau zijne Waarheid. 285

be brijiiiocbia^iti olicrtoint öe bjeejc/en li?lnot ebentael booc/cn set er aUej?/ jclf^ get Icben firj oy/ ombat men jijnc Ï©aar5elt7 isrjne

jaftc 300 goog aeftt/en 30a beel geerlgfiBeib boor boot on^/en

300 bee! nut boor anderen tiaa?in 3iet; öe brgmoeöigljEiö boet uitfto^ men/ boet fmaab en fmarte bejacgten. JBen bertoont sicïj niet flaaf^/ niet alj? bol fcöanbe/ niet bebenbe en ban tegen 3i)nen toiüe gebangen en ge» bhjongen/om getuigeni^fe te geben/siclj niet ellenbig aanfleHenbe/ opöat men genabe 3aube bertnerben bij be bganben/ en opbat 3tj on^ 3acBtElij6 ganbelen 30UbBn; bij ïi^n tocö geen mebelijbcn/ be barmQartigöe' ben be? gabloa3en 3ijn bjreebjjeib; 31 j sullen tatö bat boen/bat beJ^eere ober n bejïoten geeft/nocQ min noclj meer. 3in bie lage bertooninge i^

eenige frijijn ban bestapinge/ En be bijanben sullen tE moebiger bjorben/ bEnltenbE/taij 0Ebfien gein al tUEg/taij sullen tjEtn üjeI bE^be? fi^tjgEn; maa? mEn moEt/ én in tooojben Én in gelaat/siclj aanftellen al^ een moebig gelb/

bie nu in 't ftzpbpejfe getjeben i^ tegen sijnen btjanb/ geltjö ^t?uji en ^Eogannep : Zij (be raab) nu ziende de vrijmoedigheid Petri ende Johannes,

ende vernemende dat zij ongeleerde ende slechte mensehen waren , verwonderden haar, Hand. IV: 13. Soo b^ijmoEbig ftonb ^tÉpijanu^boor bEti raab/bat allen/bie in ben raab saten/bEoogen op ïjEm Ijoubenbe/sagen sijn aangesigte al# fjEt aangestgtE een# engElg/Hand. VI; 15. ^ilSoEt msn 300 b?ij-moebig stjn al# get op get leben aanfiomt/niet min ban in tijb ban bjpgeib.

4. Voorzigtig. ©it i# een mooi tnoojb/beien geöben get gebucig in benyoorzig-monb/ al# se aan get tnejfc niet tnillen/ en 't i# 30a bEel al# laat get tae?fitlg-ftaan/geeft toe in bE safic ban Cg?i#tH#/en bat i# ban brebeliebenbgeib

En taij#gEib/En bfe bjijmoebig intïtomEn/ bat i# bij gen ban onb3ö#geib/ goofbiggetb/ onboorsigtiggeib/ en 't i# sgne eigens fdjulb/ 500 gij in on-gElegengeib fiomt/ en gg b?engt anbEren in Igben; toacgt u boor bic buibElfcge boorsigtiggeib/ gebte^eenen affieer ban/ en tnapent u tegen Snifte boorsigtigen ; bie bejraben be BEjfte/ bie beletten be 25Elijbeni#fe ban Sfesu#/ en be^ginberen be belgbe?#. jBaar be boorsigtiggeib moet get tne?fi beflteren / men moet niet treben buiten sijne beroepinge eu ftaat/niet lonpen baar men niet te boen geeft/be paarlenniet boor be Staijnen tnc^pen; bat jijn saobanigen/bie men onbezbonben geeft boose? en obftinate? tE taorben/ al# men gen soeftt boo? get aEuangclhnn toi; üefieeringe tE D?engen; men moetsicgsorgbulbig toacgten boor te beel of te taeinig fpjeften/ al# men boenbe i# Cg^#tu# safte te bejbebigen/

boor t?ot#cggeib/ mBe#tejacgtiggEib/ Beooghige ban eigen-glorie/ men moet get fitoaab ban hejre sien en onttaijften/ tensg anbere omjlanbig^

gebEii on# gebiEben get af te toacgten. 2CI# be C^eere Slesu# spne ^Di#dpE' len nitsonb/om getCuangelium te pjebffien/gaf ï^|j gun bicle#fc: Zijt dan voorzigtig gelijk de slangen, ende opregt gelijk de duiven, Matth. X: 16.

5. Opregt. ©ertE moet ban be'25EÏtjbEni#fe 30n/ralle bEinsingen/alle oprogt. bubbelsinniggeib/ bat feta# be sonbe ban jéetrn#/ en be EEjftE ontbein-

3Dn 3 3'n»

-ocr page 308-

286 Van de Belijdenisse van Christus,

Siiige tuorbt sootuel eene ljeri?aftlnge ban CF)?iiStug genocmb/ atë öe ttaeehE en i3E öeröe bE^IoocBenlngc/Matth. XXVI: 34, 70. jlSaar in be 55eltJben{^fE be? JDaarQeib moEt mEn lioiriomEn uitftamen/En jEoocn alle IBaartjcib beji CuangEliutn^/En Ijoe Ijet fn ong ga^te ligt/ buibEïijft/filaa^/jonbE? öEtohn» pElinge. JlSen sal mEE? bjEbe tn sgn gartc gebamp;En aï^ mEn \nat te bee! ge-3egö öeeft om onj? geloobe ban be ïEuangelifcÖE B^aajö^ben taEl uit te tail' Ieii bjufiften/ ban taanneec men uit eene jtiHe bjeE^E tuat te taeinig gEjEgb {jEEft. Tit. 11: 7, In de leere betoont onvervalschtheid, deftigheid, opregtheid. Voistan- 6, Volstandigheid, standvastigheid, 't niEt gEnoeg gjootEn moEb te dis- gEbbEn/ee? gEt er oy aanfiomt/ en te tjiump^Eten boot bEn ft?tjb eu obE?' tainninge/geltjft bEÏEn gEbaan {(Eamp;bEn/En fc0anbig bEstopftEn en bedoo-cÖEnen/a!^ get er op aanfiomt. 't3$niEt gEUOEg te öEginnEn/En Eeni' gen tjjb tE boïbnrEn/ En gEt op 't laatflE gEtaonnen tE gEbEn; maar mEn moEt bolflianbig filtjbEn tot bsn EinbE toe. JSKeh IjEEft boorljEEn tE toEtEii/bat inttjbban bEtboïgingEn be anticö?i^t gEt 50a sal bEstoaclj-tElen/ 30a bEEl aan u toEgEbEn/ bat {jet fc^ijnt algof tatj geheel en al b?ijfjeib ÖabbEti ban Bij bE BDaar^Eib bcr KligiE tE blijben/ja al^of ö^t pau^bom nu 30a gereforniEEjb taa^/ algof IjEt Bijna één geloobp toa^ mEt bE taarE gereformeErbE ïiErftE; maar baar ig maar eeu filEin punt/ bat allEEn moE^te men oliErflappEn/ ban 3aubE men brij ban boob en alle^ sijn/ja nog taEl bapprr fiEloonb taorben; Bij Exempel/cf men niet omljel^t en gelooft alle be taaarljcbcn bic in te coamfcfje fterfte 3ijn; taant imrae?S sij gelooft Bete taaarljebEn mst be gerEfoniieejbE ïie^fie/ en of men niet Ucrsaafit alle btaalingen Ban Calvinus, of bfc in bc ge* rEformEErbE ïïejfie 3|jn; taant taat ij? u aan Calvinus gelegen/ bat taajï maar een mEnjjCÖ/en be gereformeErbEn jElben BefiEiinsn/bat 80 tael ÖiEr nf baarin gebtaaalb geeft/En baar 3911 bclE bilt;Sputcn in bc gere# formeerbe ^ejfte/ bat be een segt/ ontfieiit be anbe?. WJie^ fiunt gij 3onber fitoetfinge ban utae confcientc SEggen of onbcrteefienén/ bat gö be J^aarQeib ban be roomfcïjE fictfiE aannEEmt/ eu be btaalingen ban Calvinns, En bie in be gcreformcErbe ïierfte mogten siju/ bertae^pt. i|iEr Qangt nu lEben of boob aan/ en 't ijS julft Een fiïein puntje. jBaa? taeet/bat aan bat punt/Doe ftlein men Ijet maafit/ïjEt altemaal {|angt; taant i^ Ijet puntje 500 ftlein/ En ié men get 50a na eené/ taaarom 3al men tan iemanb om bat ftleine puntje booben 5 ©ie# i^ Set 500 ftlein niet. i|Bt i^ een uitgaan en berlaten en bErsaften ban bc taarc ïierfic en ban C0?i^tu^/ Ijet fjoofb bier ïfE?fiE/ eh ban be iDaatfjeia/ ban taElfic bc taarc gereformeEjbc ÖErftEi^ be pilaar en baétigFjeib/en Ijet f^esn obergaan in be bErgabEringe/in fjet legerbed anticö?iist^/bie cc taare ïterftÈ bErbolgt/ bEr FiEiligcn Blacb bergiet/ en 5ic0 testquot;quot; Cf|?i^ tug ftsnt. (Op bicn g?onb ftonbc men ooft gjoobócf; cn (CurfJacn taarquot; ben/taant ög^ensijnnog tael Ecnigc taaarijeben. 't taaargsib/on^ oeïoobe tö pp Calvinus niet grfunbcr^/ijii 15' een men óf l- oetacc^t: feaa^in

-ocr page 309-

eu van zijne Waarheid. 287

jjij ocbVurtfilD ÖEEft/öaarhi tnillen üig öcm niet UcrbedfDen. 't 31^ ooft tuflar/ tiat öc oerEfocmeE^öe ïiErftc niEt bolmaafit ig/ en öe btoalinoEn ban öesbii of oenen luillEti tui) ooft niet bctbEbtocn; maar 50a 5e g?of 51J11/ 50a luorben IjarB boorllanbp^ uitoctaoryEn; boeg in geUaS ban ^elijbenigfe julft eeiie bErftlaringe tE boEii/ igl EEn ,nEt oin eenbonbioen te bangeii; baarem moEt niEn in allesS ftanbba^tig öüjlJEn/ niEt cén ftfaautn niet JUSosej? acötEclatEn/ Ijet minjle fcftaftEÏtjE ban fiet fiEtEn niEt lagmaftEii. ©it ijs be lJOl)lanbial]Eib biE bE Ï^EerE 3[P3n^ EipYrjt. Matth. X : 22 , Maar die volstandig zal blijven tot den einde, die zal zalig worden.

VI. i^Et einde ban bE 25Eli)bEntgfe bE verheerlijkinge van onzen God, Hot cimic endede zaligheid van onzen naaste. ^lSiet IjEt lijbEn/maar be jafte inaaftt ^®Jerquot; eeii' martelaar; niet be jafte alÏEEn / maar Ijet opgmerft maaftt eeh' kirgc van gueben martelaar. ;De ^elijbenigfe moet booctftomen uit liefbe/En gE-Goti fcljieben tot eeii Ijeiiig Einbe/ 't tUElft ijS: 1. God te verheerlijken, bat iamp;/ be bolmaafttljebEn i6ob^/ jijiib t^oEbljEib JaEgtUaarbigljEib/ ï^aar» Ijeib/Enj. bie siclj oybOEn in öeh men^'cFj jalig tE maftEn/boor Cö?i^ t«^ tE opEnöarEn eu met biaorbEii eu mEt babEn/ 50a niEt eeii IjEilig ÏEbEii bE ll^aarljEib uitbjuftftEnbE; toant/ jegt bE I^eel'e ^eju^/ Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt. Joh. XV: 8. Stlj» met Jrjbsaam uerbjagen ban aileg tot ben öoaD tae/ luat cn^ om bie iiDaarljcib obEvftomt; tuant aïj» iemanb booj 02 JDaarljEib lijbt/ban Uic?bt öe^elbE openbaar/en jij Uiucöt mEB? onbe??otïjt en geftenb. Joh. XXI; 19, Dit zeide Hij , Cl]?i»ïti!^/ ban petru^/ bcteekenGnde met hoedanigen dood Hij God verheerlijken zoude. 3?it tE Beoagen in jtjn fpjeften/ boEn en lijbEn/ bat genabe/ bat maaftt een martelaar/ bis bg lt;J5oö/ engelen en menfcljen aangenaam

2. Tot zaligheid van onzen naaste. Cen CtJ^iaten Inil niet alleen jelf zaïigiieia jalig iuorbcn/ maar Ijeeft liefbe tot fijnen naakte/ en üJil Dien ooft gaarne tcn.naas' tot ftenni^fE bEj KDaarFieib/ beftEertugE cn saligöeib öjEngen; Ijij jiet bat be ^elybemgfe ban ben ^eere SHesu^ baartOE eeii brucljtöaac niibgt;

bel ig/ daarom ftomt Ij'j wt in trjb ban brEbE/ en in tijb ban Uerbol®

gingE/ Ijij bltjbE/ alp ijij baartoe occafie {jeeft/ öö b)eet bat öet bloeb be? martelaren Ijet saab be? ïtejfte ip/ bat boor mibbeï ban be JEtear»

0etb te fyjeften eu te belcben/ anberen geUionnen biorben; bat öeoogt §y bolgenp be^ Stlyopteljj lepfe. Eph. VI;29, Zoo daarecnige goederede is tot nuttige stichtinge, opdat zij genade geven dien , die ze hooren. Cn bat Det lijbeii boor be JDaarljelb colt bie brucfit Ijeeft/ toont ijij/ Phil. 1:7, Dat gij , beide in mijne banden en verantwoordinge endc bevesti-gingc des Euangeliums, gij allen, zegge ik, mijner genade mede deelachtig zijt. HCiEfbe tot bit Einbe te öeööeii/ en bat te Deoogen in sjjne ^e»

lijbenipfe ip een ïjeerlijft en een Ijeiiig taE?ft. nis'io10

VIL ©up ïjefiben biö u be nature ban be ^Selijbenigfe be? iJDaaryeiö eischt

boorgejlelb. ®it nu ist be yligt ban een'iegelyft/bie jaltg toil Inorben/God.

53^

-ocr page 310-

288 Van de Belijdenisse van Christus,

saligöciö en Ucrbocmeni^fe Qanpt Ijieraan. ©?ufit öit in uta garte. Matth. X;32, 33, Een iegelijk, die Mij belijden zal voor de menschen,dien zal Ik ook belijden voor mijnen Vader, die in de hemelen is. Maar zoo wie Mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal Ik ook verloochenen voor mijnen Vader, die in de hemelen is. Sict baarfiij Eom.X:9, 10, Indien gij met uwen mond znlt belijden den Heere Jezum, ende met uw herte gelooven, dat Hem God uit den dooden opgewekt heeft, zoo zult gij zalig worden. Want met der herten gelooft men ter jegtvaardig-heid, ende met den monde belijdt men ter zaligheid, ^ommigen tcacjjten 5icf) in njtj ban berboïginge geruft te ftellen/met jiclj tatjg te maften/ bat alg men Ijeflnarc geïoabe in jijn ïtarte maar Beeft/ ïjet ban genoeg cm jaiigte taoröBn;al jlnijgtmBn met ben monb/al boegt men sictj uittoenbig bijbefierfie ban ben antieïiji^t/bat ig maaceene uirlnenbige ceremonie/ bie niet^ geeft nodj neemt, bluaa^/ bic baarom jijn

goeb en leben in gebaar fielt/ 't gaeb en leben i^ Inel een mi^je Inaa?» big. jBaar beje obertegginge lueöerlegt be 5t!yogtel/ jeggenbe/ dat men met den monde belijdt ter zaligheid, ©aar {)Et taare geloobe in Ijet Ijarte i^/öaar gal be monb niet sbiijijen. 2 Cor. IV : 13, Ik hebbe geloofd , daarom hebbe ik gesproken, zoo gelooven wij ook, daarom spreken wij ook. (©oet fjierblj 1 Joh. IV: 15, Zoo wie beleden zal hebben, dat Jezus de Zone Gods is, bat ié/ be Salrgmaftej op snift eene blijde/ al^ lïjij Saligmafte? i$/ en in ijet ilDoorb berftlaajb tooröt/ God blijft in Hem ende Hij in God. .slSaaftt nn bry nitblugten jaobanige alö gij toilt/gij 5tilt ujelben maat berlciben totnbi eenbjig bejbejf; Uianc aan bs lijbenigfe ftangt jaliglieib en berboemenijifc.

Ovcrtui- VIII. 5ï![^ get be ïtejftc laelgaat/ bloeit eene menigte ban allerlei flag singe van ban jnenfcljcii toe/boel) sö stjn allen niet befttuaam Sfiesugi te fielgben; den? ecrquot; (a) onhietcnben/bic ben \Seg (©ob^ tot saügljeib niet ftennen/ bcje Runnen geen reftenfcljap geben ban {jet geloobe; tnat jouben je jeggen 5 Sij jijn onerbaren in Ijet l©oo^b/ bc J©aarQeib ig boor Ijen herborgen/ ben taeg befï brebe^ Ijcbben sij niet geftenb. (b) ©ie niet gelooben in -Cg?igtii^; jij mogen eenige letterfieuni^fe Ijcbben ban Clj?i^tu^/maa? 50 Ijcbben geene onberöanbelinge met i^em/ om J^em aan te nemen/ en i§em boor Ijet geloobe in ïjet Öarte te boen lnonen/ om in l^em te sijn en in ^em op te taagfen. (c) ©ie geene liefbe tjebben tot be ei're ban lt;!5Db/ boor be ü^aarïicib/ boor opbouta öer ïierfie; bien be saligljeib niet ö^erlijft en öeminnelfjft ié/ bie mee^ber IjeerlijftljEib/ soetigjjeib/ p?o= fijtelijftBeib jien in öe aarbfe^e bingen/ in ïj^ leben en in bc tijbelijHc genietinge ber jonbe. (d) ©ie met ber baab bagelgfs^ leben in be jigt-üaarljeben/ in alle baerelbjSgesinbljeib en in alle bcgeejltjftljeben be? oogen en beiS bleefclje^/ bc grootgcljöeib bc# leben^/cn onbejtu^fcljcn siclj be?-genoegen met eene uittaenbige flcurenbc gob^bicn^t. lt;ï3ü allen 5ijt niet om üejS ^ecren naam te meiben. ©ij bejloocljent ben i^eere 3Ic5u^ algt;

rce^

-ocr page 311-

eu van zijue Waarheid; 289

rcebc 111 brebe^ti'lb. n papt/ Tit. 1:16, Zij belijdeu, dat zc God kennen,

maar zij verloochenen Ilcm met de werken, alzoo zij gruwelijk zij a endc ou-gehoorzaan, en tot alle goed werk ondeugende. öe Ue^balgiiiöEii Ita» men/om öc^ n!»oo?ti^ taille/sullen sö afüallEii al^ rijpe pluimen/bt ecre ban öe tuereliV Ijet gelö/ en Ijun gemaft 3al l)un licel mee? taaatü 3pii öan Slesti^ met alle jjjnc Uolljeiti/ geene fcljabe nocö fcïjanbe sullen 39 on: be liefbe ban Sesug taillcn be?b?agen/ ja 33 sullen selbe tael be^bolger^/ 30a niet be Bitterflc/tao^ben ban be taare fielijber^ banCtjjigtn^; taant 5?) 3ijn bele get alreebe nu al tegen be taare gobsaligen. J©etet/ bat be föeerc lljesu^ u al in stjne taanbelinge op aarbe met ben bingej ö^eft aangetac® 3en/ Matth. Xril:20, 21, Maar die in steeuachiige plaatsen bezaaid is, deze is degene, die het woord hoort, ende dat terstond met vreugde ontvangt.

Doch hij en heeft geen wortel in hemzelven, maar is voor eenen tijd, ende als verdrukkinge of vervolginge komt, om des woords wille, zoo wordt hij terstond geërgerd. Luc. VIII: 13, Ende in den tijd der verzoekinge wijken zij af. €n taelft sal uta einbe sijn ? ^it 't taelfte Jpaulu^ segt/ Phil. Ill: 19, Welker einde is het verderf, welker God is de buik, ende welker heerlijkheid is in hare schande, welke aardsche dingen bedenken. Cfjrigtuj» sal u bcrlao^ djenen boo? sijncn JDabc?/ boo? be engelen/ en boor be menfcamp;en/ in ben bag bep oojbeel^/Matth. VII: 23, Dan zal ik haar openlijk aanzeggen, Ik en hebbe n nooit gekend. Gaat weg van Mij , gij die de ongeregtigheid werkt.

IX. 4gu taenbe ift mij tot 11/ taare gelooblgen/ om u op te taeftlien tot b?tjnioebige belybenijjfe ban ben 3|eere 3Icsu^. 4112aaftt u gerceü tot De» oywek p^oebinge ban uta getoobe/en flerftt u om jïanbba?tig in be bclijbenipfe kquot;1S('• te stjn; taant 31) sullen fiomen. ^00 öeeft jjob alnjb met sijne fte?fte ge^ jjanöelb. a3ob gaat met be be?bo!gingen ober beselbe te fi?engen ban boift tot bollt. .©u ilt;S get be fieu?te be? ftc?fte in Frankrijk, en mi^fcijien Sal 't ö^agt onse öenrte tao?ben; taant selben M be fterfte 300 lange in riijite octaee^t/ al^ sg in Nederland getaee^t ip. Nederlandsch fterfte ijgt; gannef) bebo?ben niet alleen in seben/ maar allerleije nieutaigljeben in be leere fiomen boor ben bag; baar ontaetenbljeib be oberöanb niet geeft/

baar b?eften be btaalingen boo?; een getaij? teeften bat Nederland sal be-socljt tao?ben/'t sij boor uittaenbigc/'t sij boor intaenbige be?balgingen ban menfcfien/ bie be gesonbe leere niet be?b?agen sullen/ en be fjeiliflljeib be^ lebenji öaten; be gobsaligen sullen beproefb taorben/ opbat be liiaar»

Öeib be? lecre/ en begï leben^ ban be taeinige getroutaen uitfcöjjne/ bol-gené be boo?segginge ban ^auIug/2 Tim. 111:12, Ende ook allen, die godzaliglijk willen leven in Cliristo Jezu, die zullen vervolgd worden, ©aa?-om bereibt er u toe/opbat al^ be bep?oebinge ftomt/gij gereeb en |tanb«-ba^tig moogt sijn om SHesn^ te bclgben/ cn alsoo be ftroone ban be martelaren fieftomen. ^tot optaeftftinge sal ift besen BRIEF Ijie^bij boegen/

bien ift boor besen aan eenigr be?bolgbc en bejbruftte firoebcren gefclj?cgt; ben fteblic.

11. EEN

-ocr page 312-

290 Van de Belijdenisse van Christus,

EEN BRIEF TOT OPWEKKINGE,

tot standvastigheid in de Belijdenisse van den Heere Jezus Christus, en zijne Waarheid, in tijd van vervolginge en Marteldom.

Mijne dierbare broeders in den Heere Jezu Chrisio, die van Hem verwaardigd wordt, zijne getuigen te zijn, en voor zijne zake te lijden en te staan tegen den Antichrist; genade en vrede zij u vermenigvuldigd van den God aller genade, en aller vertroostinge!

ïlta liiöen en flanblJaiStiofte'ti tot 'quot;nnc fiennigfe gefiomen jijnbe/ ben-fte in aan bc taoo^ben bt$ SCpogtcI^/Hebr. XIII: 3, Gedenkt der gevangenen, alsof gij mede gevangen waart, ende dergenen, die kwalijk gehandeld worden, alsof gij ook zelve in het ligchaam kwalijk gehandeld waart. Cn aan be uitftijaftc ban ben C^me Slesug/ in ben bag be^ algeuieenEn rn laatften oorbEElj?. Matth. XXV : 36, Ik was in de gevangenisse, ende gij zijt tot Mij gekomen, daarom/naar ben tigcljame tot u nietftunnenbe homen/ t?acljtte ill met be penne u een besoeft te geben/ fiiöbenbe bat be almagtige en goebe lt;J5ob mgne aaufprafie segene/ tot bet|ïecamp;i!nge en berttoo^tinge ban utae jielcn.

gjtjt bapyer/ gij öelöen l|ecren/ fiejtDtjfit toclj niet in ben ft?ijb. Waakt, staat in het geloove, houdt u mannelijk, zijt sterk, 1 Cor. XVI: 13. aicamp;t tocö op geene be^soeftinge ban buiren nocamp; ban binnen/ al^ ï)« neegtelgfte lictjt be nebelen ban be jiele berbreben f)eeft; al?l Ijet |ia?tc geitejUt id met genabe/ alé be intoeubige befpjingingen afgeflagen sijn/ rn gunne ftracljt berloren öeböeii/ban i^ men in (taat om uittuenbig boot ben bag te ftomen/afê een paarü ber JiBajcfteU in ben ft^ijb.

^arte i^ befttaaain/ oin boo? inlnenbige tentattcn Derbiaarté en berbjaart^ gEilingetb te taoaben/ en 500 men al jlaanbe blijft/ men be^' lie^t baarüoor be gemoebigöfieib en be bceuabe/al^ men in lijben ip; onber bte sijn bc^e tael be baojnaamjle. (a) J^iemanb toeet ban mijn lijquot; ben/'t gefefjiebt in Ijet bekborgen/inbien ih in't openbaar op een fclja-bot mogte Igben/ ban ;ouöe be i^eere gieju^ nog boor mtj bergeerlglit Inojben/ fjet €uangelium joube nog bebegtigb/ be geloobigen bctflerftt/ en be anberen nog obertuigb too?ben; maar nu mgn Igben onnut en b^ucjjteloo^. (b) 31! Igbe niet 50a jeer om be iuaarljeib al?i om mgne jon-ben; O^ob |ï?aft mij obec mgne boortjenen bebrebene migbaben/ öaa?oin ftan ift in mgn Igben gren troopt/ maac enfiei bruft gebben. (c) Sft Igbe onbe? een ftlnaben titel/ men öesVuaact mg met miababen/ en't begte i^/ bat jij met mij lagcljen/ mij noemenbe een martelaar/ niet ban ben l^eere %5u^/ maar ban Calvijn. (d) Sdft lijbe niet uit liefbc tot en jijne IDtia^ljeiO/ maar alleen boot btang ban mijne confcientie/ tuelfie niet ge»

-ocr page 313-

en van zijne Waarheid. 291

looljfu ftan/üat men taect leugen te jtjn/cn niet ncrloocftcnen han/'t pene men toeet luaatlieil) te jijn/of Hf (ijbe/en lic?loocljcne niet/om»

öat ifi li^eeje na mqnen booö be^boeinti te sullen tao?tien/ inöiea ift liej' loocöenbe. (e) I|ct Itjöen buurt 500 lang/en baa? ig be ininftc tjnpe niet ban ooit lierlogt te tuojben/ bit maafit mij moebelaois en bejbnetig. (f) 't ftamt maar oy eene ftleine jafie aan; 't iis maar eene ceremonie/ ilï Ijonbe ftet geloof in fiet Ijatte/ al Uoeg ift mrj uittuenbig üij Ben en naar öen/ 't gebtoongen. (g) SCnberen gubsaligen gaat get 300 tael/ en tnaarom öen ifi in julft eene ellenbe ? (g) 31ft ben altijb Uol breeze/ ban boo? ben boob/ ban boor lang en jluaarber lijben/ ban boo? be boojï*

geib ber menfcQen/ban boor ijuunc listig^Eib/baarom toorbe ift meer getrofifien en gebtnongen tot Ipen/ ban bat ill l)et in getaillige gemoe-bigbfjeib berbrage/ fgt;et lijben balt mü te ^taaar/ ifi ftan fiet niet langer uitftaan; l)icrüij ben ili benaaulrb ober bc mijnen/bic üejloocljenb jjeb»

6en/ en öobenal obe^ mijne fiinberen/ bie in filoo^ter^ jijn gefloften/ en ban jongjï op be afgoberije {nbjinften. ïDe.ïe bebenfiingen 5al ifi eergt trachten Vaeg te nemen/ en ban jal ift ulue pielen optaeftften tot ftanb» ba^tioöeib/ tot gemoebigbfjeib en tot Itjbsaamljeib.

1. 't 3P be prafitijfie ban be btjanben/ ben geloobigen in 'f Ijeimelijfi ncimoiiik bui^enb booben te boen fterben/ luant ^ij fjebben boor onbe?binbingc/ bat 'i'*10quot;-^et openbaar booben meer gclOGbigen üaarr/ban er gebooö tuo?öcn/en aan ben anberen ftant/ taenfetjen be geloobigen in ijet openbaar te lijben/ meenenbe/ naar önnne migbattinge/ bat ^tj ban le^uó meer souben be?» ïjeerltjften. ^aar toetet/ bat be ïjeere Seju^/ en be tjeilige engelen Ijet 30a tuel 3ien alg in 't openbaar/ en öob brengt ftun berborgen lijben tot üennipfe ban be fierfie/ uta lijben ftlinftt be geljeele üierelb ober. ün l)ct openbaar lijben mengt siclj biftluijlp taat eigen^; iinmera be beftnjbingen ontbreften niet/ al^of men uit eigen glorie/ om be be2aci)tinge üan ber« loocljenen niet onbejtaorpen te 3ijn/en om anbere rebenen ftanbbagiig töa^/ tnelfte be 3iele meer trouüleren/ en be suiberljeib/ troont en gemoe-bigbfjeib in Ijet lijben meer biegnemen/ al? in Ijet berborgen lijben/ baa?-om ftiefït geenc foorte ban lijben/nocij meer nocï) minber trap; ben fou»

bereinen ïfeere/bie alle^ in onnafpeurlijfte bipfjeib/en uit nnboorg^on-belijfie liefbe tot ieber petrouta .ïiaartelaar boet/ beöaagt Ijet sniften tueg met u in te flaan; 't niet ber bijanben lipt en boo^eib/ 't i]flf niet 01136 berftiesinge/ boorsigtigfjeib of onboorjigtigljeib; maat 't ig beé ^eeren beftier/300 tail §ij ban n berljeerlijlit luorben/en u totljee?'

' ïijftïjeiö brengen; bie befttaaam ié tot langhaam lijben/ ié menigmaal onbefilnaam tot een openbaar lijben/ be fcfi?ifi boor een gebielbigen boob Ijeeft er beien boen afballen/ of ontneemt ljun alle bebaarbe gebacljten ban geloobe/ öope en liefbe/ bie men in Ijet langsaam en eensaam lijben fom-tijb^ oberbloebiger ijeeft. i^et berborgen lijben snl niet altijb be^bot» gen Ulijben/'t sal alle^ in ben bag bej? oo?beel^ openbaar taorben/en

oDo 2 al*

-ocr page 314-

290 Van de Belijdenisse van Christus,

EEN BRIEF TOT OPWEKKINGrE,

tot standvastigheid in de Belijdenisse van den Heere Jezus Christus, en zijne Waarheid, in tijd van vervolginge en Marteldom.

Mijne dierbare broeders in den Heere Jezu Christo, die van Hem verwaardigd wordt, zijne getuigen te zijn, en voor zijne zake te lijden en te staan tegen den Antichrist; genade en vrede zij u vermenigvuldigd van den God aller genade, en aller vertroostinge!

ülto (jjben tn ftanWiagtioljetb tot mijne fiennipfe gcfiomen jnnbc/ben-fte in aan tic taoo^ben be0 SCpoptel^/Hebr. XIII: 3, Gedenkt der gevangenen, alsof gij mede gevangen waart, ende dergenen, die kwalijk gehandeld worden, alsof gij ook zelve in het ligchaam kwalijk gehandeld waart. aEn aan be uitfpjafte ban ben ï^eere 3ie5U?/ öen bag be^ alflemeenen en laatften oorbeeld Matth. XXV ; 36, Ik was in de gevangenisse, ende gij zijt tot Mij gekomen, ©aaroni/ naar ben ligtfjame tot u nfet fiunnenbe liomen/ tjacljtte iU niet be penne u een besoelt te geben/ öibbenbe bat be alniagtige en goebe d^ob mijne aaufprafte segenc/ tot berfleramp;inge en berttoo^tinge ban uloe jielen.

SJtjt bapper/ gjj ïjelben be? petten/ fiestotjfit totö niet in ben ft?rjb. Waakt, staat in het geloove, houdt u mannelijk, zijt sterk, 1 Cor. XVI: 13. quot;Hcfjt tocö op geene be?3ocftinge ban buiten nocfj ban binnen/ al^ fjt* nee^telijfie iicljt fee nebelen ban be jiele berbreben fjeeft; a^öetlja?tc Beitc?l« ié met genabe/ alé be intoeubtge befpjingingen afgejïagen jijn/ rn fjunne iiracht bedoren fjeböen/ban ig men in ftaat om uittuenbig bout ben bag te üomen/alg een paarö ber Jjaajefteit in ben fetib.

(©ng fiarte i^ befttoaam/ oin boo: inüienbige tentatien Ijerbiaarté en berluaart^ gertinaerb te taojben/ en 500 men al ftaanbe blijft/ men be^' liegt baacöoor be gemoebigbfjeib öe bteugbe/al^ men in lijben ip; onbec bie 5Ön hc;e toel be boo^naamfte. (a) Jgiemanb toeet ban mijn lijquot; ben/ 't gefc^tebt in Ijet bekborgen/ inbien iö in 't openbaar op een fefta-bot mogte Igben/ ban ;oube be i^eere nog öoor mij beröeetlijUt

Inojben/ get Cuangelium joube nog bebegtigb/ be geloobigen berfterftt/ en be anberen nog obertuigb tuo?ben; maar nu i# mijn lijben onnut en b^ucljteloog. (b) lit lijbe niet 50a jeer om de bjaarl)eib al^i om mijne 3011-ben; «^ob il?aft mij ober mijne boorljenen bebrebene migbaben/ baa?om ban ill in mijquot; 'pen geen troopt/ maae enfiel bruft (jebben. (c) SJft lijbe onbe^ een ftlnaben titel/ men be^Vnaart mij met inisbaben/ en 't üe^te i^/ bat jij met mij lagdien/ mij noemenbe een martelaar/ niet ban ben l^cere «flesu^/maar ban Calvijn. (d) aft lijbe niet uit liefbe tot Siesu^ en jijne ÜtXia^ijeit)/ maar alleen Ouoc btang ban mijne confcientie/ toelfte niet ge^

-ocr page 315-

en van zijne Waarheid. 291

loolmi ftfln/öflt men taect leugen te 51)11/rn niet licrloocricnfn ban/'f oene men taeet tuaarlieit] te 5311/of ill lijbe/en bejfoocljcne nfct/om»

tat ifi b^eeje na mijnen öoqö Ue^boemb te sullen toojben/ inöicn ill Upj» looc^enbe. (e) J^et Itjben buurt soalang/en baa? i^ be minftc ijoye niet ban ooit Uerlogt te luojben/ bit maaftt mij moebelooss en be^bcietig. (f) 't ïiamt maat oy eene ftleine jafie aan; 't i$ maar eene ceremonie/ ilt ftoube öi-'t geloof in j^et Ijarte/ al lioeg ift mij uittaeuüig üij Ö^n en naar öen/'t i^ gebtoongeii. (g) SCnbereu gubjaligen gaat f|et 300 tael/ en tuaarom öen ifi in julfi eene ellenbe? (g) 3tft 6en altijb Uol bree;c/ ban boo? ben boob/ ban boor lang en jtoaarber lijben/ ban boo? be Boo^^

Qeib bet menfcQen/ban boor ^ir.ine li^tig^eib/baarotn taorbe ifi meer getrofifien en gebtaongen tot igben/ ban bat ifi D^t in getailligc gemoe-bigbljeib berbrage/get Ipen balt mü te jtuaar/ift ftan fiet niet langer uitflaan; ö'trtnj ben ifi öenaaulrb ober bc mijnen/bie üejlaocljcnb öeö»

Ben/ en fiobenal obe: mijne fiinberen/ bie in ftloo^ter^ jijn geftoften/ en ban jong^ op be afgoberije inbjinfien. ©e^e Bebenfiingen jal ifi eerpt ttaeftten toeg te nemen/ en ban jal ifi utoe 5ielen optnclfften tot ftanb» ba^tigöeib/ tot gemoebigbljeib en tot lijbjaamamp;eib.

1. 't 3$ be prafitijfie ban be bijaiiben/ Den geloobigen in 't Ijeimelijft noimoiyk buigenb booben te boen fterben/ mant ^ij f)eöBcn Door onbe^liinbingc/ bat 'ü^en. Ijet openbaar booben meer geloobigcn üaarr/ Dan er geboob tuo^öen/ en aan ben anberen ïtant/ toenfetjen De gelooUigen in Ijet openbaar te lijben/ meenenbe/naar {junne migbattinge/bat ^ij ban He^uiS meer jouben be?' Öeerltjfien. jBaar toetet/ bat De Cjeere 31c,;u^/ en be ijeilige engelen Ijet 300 tuel 3ien al# in 't openbaar/ en löob brengt ftun Uerborgen lijöen tot fiennipfe ban be fterfie/uta lijben ïilinfit be ge!)eele üierelb ober. 3n Ijet openbaar lijben mengt 5iclj biftlnijl? taat eigen#; immer# be Be^tjbingen ontBrefien niet/ al#of men uit eigen glorie/ 0111 be bejacljtinge ban ber» loodjenen niet onbejtaorpen te 3ijn/en om anbere reDeiien ftaiiöba#tig toa#/bielfie be siele meer trouüleren/en De suibtrljeiD/troo#r en gemoebigbljeib in (jet lijben meer tuegnemen/ alg in Ijet herborgen lijben/ baa?-om ftie#t geenc foorte ban lijben/nocij meer nocl) minber trap; ben fou»

bereinen ïfeere/bie alle# in onnafpeudijfte tmjsljcib/en uit nnDoorg^on-belijfte liefbe tot ieber getrouta .ïKartelaar boet/Befjaagt ijet sulften Ineg met 11 in te flaan; 't i# niet ber bijanben li#t en Boo#öeib/ 't i# niet onse berfiiesinge/ boorygtigfteib of onboorjigtigljeib; maar 't 1# be#

J^eeren üeflier/ 30a biil éö ban u berljeerlijlu barben/ en u tot Ijee?»

hjftljeib Brengen; bie Bcfitaaam i# tot langhaam lijben/ i# menigmaal onBefilnaam rot een openbaar lijben/be fclj?ift boor een gebielbigen Doob Ijeeft er beien boen afballen/ of ontneemt ljun alle Bebaarbe gebacijten ban geloobe/ ftope en liefbe/ bie men in Ijet langhaam en eei^aam lijben fom-tijb# oberbloebiger fieeft. ï^et berBoracn lijben 3^1 niet altijb be^Bor. gen Blijbeu/ 't 3«! alle# in öen bag be# oojbeel# openBaac toorben/ en

(ji)o 2 al-

-ocr page 316-

292 Van de Belijdenissse van Christus , '

alle menfcrirn juHcn it Rennen nl^ mi getronlcen ^ï5a?tcïaar; tiaajom 5lnijgt (S^ntip/en .^ot 'net eene ölinöc onbecluerpiiiDe: Uwen wille geschiede , doet zoo met mij als het ü hehaagt, alleen geef maar sterkte.

Niet voor * ©aar eeiiE ücjljijüinoe/öic öc jiele jee? nijpen fian; namefijft/

ciniHtus; |nen „jpj Uaar tjp 5afie üan Ijjbt/ tnaa? tsar get ft?affen

quot;oiidon.11 0300^ 5ijn/ oUer boot besen öebrebene jonben/ en oliec be borige berlco» cljeinnge. ^cljoon bese bejljrjbinoe be gemDebigbfteib in Ijet lijben Ineg-neemt/soa i? 3ij üij toebaï jee? nuttig; taant baarboac ftonu be jiele tot onbrrsoeft ban vcb^elbeti/ baarbooc taorbt jij geleib tot CO?i?tu^/ Öft raaftt alle^ obertjooy/ be botige sonben/ get borige jenbig leben ftamt lebenbig te binnen/men begint re ttatjfclen of men ooit Uiel genaöe ge-Ijab Ijeetr/of men tael befteerb ié/of niet alle^ nit een berlicljt be^'tanb i]ö boortgeifomen/ men fcljnUt boor ben boob/ men breegt berboeinb re toozben; jiet toe/ en ontloopt beje gebacljten niet; maat ftaat er Bij ftil / en laat be beftommeringen Ijeftige? boortoerften; baarop bolgen nare ft^jjben/ en be b^oefjjeib naar s!3ob taerftt een anbetoutaelpe öe» ftecringe tot jaliglieib; men begint op nienta/al^cf men get nooit regt geöaan Ijabbe/ men 5iet nu naat Slesup/ om beel te tjebben aan jijn bloeb/ al^ Ijet rantfoen tot Uer^oeninge ban onje jonöen/ men bibt/ men fdjjeit/ men taacjjt/ men reibljalét naar Cljri^tup om iiem te tjebben tot jijnen 'Jftorge/ men ïtieiét l^em/ men neemt i^em aan/ en brengt üjem boo? Ijet geloobe in get fjarte/ men geeft sicij/ jonber eenig referbe/ en 5onber rebocatie aan Ijem ober; fjier fiomen nieutae beftommeringen/of men luel uitberftoten ig / of Ijet niet te laat i^ / en be tijb ber genabe al boorbij; ijet taorbt buigtet/ Sjeju^ herbergt siclj/ be l^eere fetjijnt be Siele loea te ftooten/en 't i^ al^of er in eeulnigljeib geene genabe i^; llierop bolgt eene neiginge/om Cfpigtu^ te berluocfjenen/belnijle men todj geen beel aan ^em tjeeft. giet toe/ontloopt ooft besen ft?ijb niet; taant al^ get alle^ op tjet geftigfte jal jijn/ 300 jal be genabe boor» breften/ men ftomt Debaarber tot fesué/ men jiet bat i|ij sicljjelben in Ijet Cuangelium aanbiebt/ men gaat in Ijet berbonb ber genabe/ men burft jicl) gemistec op ae^u? Uerlaten/ onje jiele in jijne tjanb geben/ en beselbe jonber breese i^em toebertroutaen; bn^ taorbt men getaaar/ bat be jonben boor CÖ?i^tug Bloeb bergeben ^ijn/ bat be jaligljeib bertao?» ben i?; Ijieruit bloeit'/brebe ber confcientie/bltjbfcljap be^ gee^:e]g/bii= rige iiefbe tot üeju^/ en eene taelgemoeoe brijtailiiggeib/ om boor sijnen name te lijben en te fterben; jiet/julft eene fcfjoone gEllalte Uerftnjgt be 3iele uit be.^e tentatie/ bat men niet boor be taaarljeib/ maar om jijne ^onben lijbt; men sier ban get contrarie/ namelijft/ bat (j5ob be?5benb i^/ Dat be sonben bergeben sijn/ bat Ijet lijben on? ban a3ob oberftomt/ en bat ^ij on£ roept/om fijnen name te belijben/ en ï^em te bergeerlgften/ en bat ï^ij 011^ boor bien taeg be geerlijfte ftraone ber ^iiaartelaren jal op5eiten;get eeutuige taorbt Ijeerltjft/ en Ijet aarbfclje beratgteujft/en

-ocr page 317-

en van zijne Waarheid. 293

be öhjöfdjap maafit aï get Birtec joct. flit jtaaftljciti en uft bc bori» ge liejloacljenince finjgt men Rracftten/ en men Vuorbt flerfter om te be?=

üeteren/ om niet meer oy jicljselljen te bertroutoen/ maat in be magt (J5ob^ te (taan/ en met eene blgbe o^moebigbfiEib alïei uit te ^aan/

tnaartoe be J^eere onji in genabe roept en bertoaarbigt.

3. ©e tentatie ban lijben anbec een ftbiaben titel/ onbet ben naam/ Onder eou aan be oberfjeib ongetjoor^aam te jijn/ bit en bat ïftoaab te öeBöen fie» k^eu öreben; bat men Ijarbnefjftig i^/bat men maar een jciaartelaar igt;S bdnli:iam Calvyu, en boor jfjne bbJalingen; (laat bese tentatiën baarbig af/bJan?:

gij bieet luel/ bar be bijanben een ïttoabc baab/ tot ïjunnen {jronb ban n te pijnigen / niet gebficn/ maar bat ïjet Öquot;quot; te boen \$/ om u be taaarljeib te boen Uerloocljenen/ en bat ^e maar een ftlnaben titel be?^

jonnen JjcBlien. a3ij Ineet biel/ bat gij met Calvyn niet te boen Ijeamp;t/

en bat gij Ijem niet ^ooger adjt ban anberc gerrautue leeraren/bat gij op jijn taoorb niet fteunt/maar alleen op Ijet IBoorb oSob^; en «Ckib/ be engelen en be geloobigrn taetcn f)et ooft tael/ ja 't ben bijanben jelfg beftenb/ en jij nemen bien ftbiaben titel op/ om ïjun Ijarte te berftij5 ben/ en Ijet nbie flap te maften. Stoo Ijanbelben be ^oben ooft met ben öeere Slcni^/jij jeiben/Joh. X;33, Wy cn steenigen U niet over eenig goed werk , maar over godslasteringe. Slatth. XXVII; 47, 49, Deze roept Eliam. Houdl op, laat ons zien of Elias komt om Hem te verlossen. JSeen toonber ban bat be bijanben bejelfbe nature Öfööen / Ijetselfbc boen. (S)e l^eere .gt;al be reben ban ubi lijben in ben bag be^ oarbeeïj? oyen»

baren/ en ubie ijeerlijftFieib in ben tjemel jal baarboor niet berminbejb/

maar bermeerberb toorben/stjt maar getrouln.

4. 't 3$ eene jbiaarber tentatie/ beftjeben te taojben met be gebacQ- Uit drang ten: ilf lijbc niet boo? be luaarljeib/ maar alleen uit blnang ban mijne va.n «?quot;-confcientie; 't iji nier uit liefbe tot 'naar uit breeze ban ber*SCKquot; l( boemb te sullen toojben/inbien ift be^loocljene; ift fien staaft in ïjet ge-

loobe ober mijnen ttaat/ ift tlniifele of ift al taebergeöoren amp;cn/ of CÖ?i#'

i tn^ mijn Saligmafter ié/en of ift bui saligsalbiorbcn/fcgoon ift boor

/ be taaar|)eib lijbc en fterbe; taant/onöefteerben ftnnnen uit brang ban

! be confcientie/ obertuigb gijnbe ban be HDaarljeib/ tael lijben en flerben

* boo? be !©aarljeib; 't i^ biaar/be jaligöeib of bejboemenigfe öangt aan ^elijbenigfe en bejloocljcningc. ÏD^uftt u beje plaatfen lebenbig op 't Qa?'

i te/Éom. X : 10, Met der herten gelooft men ter regtvaardigheid, ende met

t den monde belijdt men ter zaligheid. Matth. X: 32, 33, Een iegelijk dan, die

e Mij belijden zal voor de mensehen, dien zal Ik ook belijden voor mijnen Va-

/ der, die in de hemelen is. Maar zoo wie Mij verloochend zal hebben voor de

t mensehen, dien zal ik ook verloochenen voor mijnen Vader, die in de heme-

/ len is. ©aar jiet gij ban/ bat Qet bete? ig/ getrouta te filjjben in be ^elij^

il bentpfe; al ig Ijet gebreftftehjft in be maniere/al i]S get uit brang ban be

n confcientie/ ban te berïoocfjenen/ en jijne confcientie getaelb aan te boen;

ie €gt;a 3 pquot;

-ocr page 318-

294 Van de Belijdenisse van Christus,

en ooft/ of tie bUiang ban tie confdentie nieegfc u betueegt/ 300 ^egt dat uiet/bat er geene liefbe tot ^eju^ en sijne tuaa?l)elö onhec U^mengti men siet Ijet eene/ ombat't Ijet Ficfttg^t i$/ maar inbien men jiclj naauta besiet/ en men flcrougt een tueinig op Sesu^/ men jal bebinben/ bat men ï^em te lief fiteft/ am ^em te lierloocbcnen; men 5al jeggen: Itebe SJe-3u/iii toil il niet betloocfjenen; be liefbe bertoont jicfj toel in be 3oete Üartétagtfn/maar 5ij beftaat tigenlijft in ben beeftanbigen toitle; baar ban be bc^fianbige tailfe le^u# toaarbectt/ftie^t en aanset tot 25elii' öeni|Sfc/ bat uit liefbe Slesu^ belpen. 3£aat Ijet ban utae 5iele niet ttou' beleren en filEimnoebig maften/ maar berblijbt er u ober/ bat utoe ton» fcientie bejlicöt en lebenbig i?/ en erftent/ bat öet be ronfeientte afleen niet W bie u betoeegt tot getroulne 23eIijbEni^fe; maar fcljoon be confcien-tie jtoggt/ja 300 3ij fliller taa^/bat be berjtanbige taille/be liefbe 3it() ban meer soube openbaren; alé be sonne onber i^/ ban tao^ben be fle?reii beter ge3ien/ bie er bij bag ooft tnel 3ijn/ maar boor een grooter licljt niet taorben ge3ien. «En taat ntoen ilaat aangaat/3oa baa^ lja?telijfte bzoefljeib/ taalge/ fma^te/ferjaamte ober be bcrige 3onben en {jet tegentaoorbige 3011-bige ö^rte i#/ 300 baar ip eene taE?ft5aamamp;eib um Cö^'^tu^ alg 25ojge aan te nemen/ en oy 3tjne 3icfe toe te paffen/ al ij? get met buiste^ö^ib en be-{l^gbinge sonber beiiefteringe; aïjS baajuit boo^tUumt eene teeberc toacljt-Daubinge ober 3ijn garte/ om niet te 3onbigen/en baar ftomt eene genegen-Ijeib/ om Sjesu^ in getrautaigljeib aan te ftleben/ en boor 3gnen name te Igben en te fterben/ al beliefbe Ijct ^em niet/ om beel licljt en troont te ge-ben/ baarin ijgt; taaaröeib/ leben en geloobe/ gaat maar aan op be beloften/ be J|cere 3al u met genabe en troogt toel boo^ftomen/ al taaj? ijet op 't Caat-fte ban uta leben; 't ig eene ftloeftmoebiger baab/ in buijïterljeib en intaen-bige bejljgbinsen be^ geloofd aan Slesuö getrouta te blijben/ ban taan» neer men bele 3octigÖEben en bertroo^tingen be^ «5ee^te^ geniet. lt;©!'t 3!^ eene groote genabe jaloer^cö te 3ijn ober 3ijn öarte/ ftlein te sijn/ met tranen 3ie3u^ na te loopen; taant be3ulSen taejften menigmaal Ijet 3ui-berjSt/ en taorben tael be flerftfte Camp;?igtenen. ï|onbt maar moeb.

't ver- 5. öe borige tentatie ftomt nog eene anbere/ bie malftanberen fle^ft klein.13 maften/om onji tot berlooc^enen te brengen/namelijft/'t ftomt op een gan^cfj ftlein berfcljil aan/ men tail maar jjebben bat men be btaalingen ban Calvyn 331 berloocöenen/ bat ftan men immerg ligt boen/ taant/ geeft Calvyn btaalingen/ bie tail ift niet boorflaan/ en om Calvyn'3 taille Beljoebe ift niet te lijben. aMi taillen 3e tael toeftaan/ bat ift mijn geloobe in mijn parte beljonbe/ baaroüer 3al men mij geen Itjben aanboen/ alié men maa? 3iclj uittaenöig naa^ |jun fcaen boegt/ ter mi^fe gaat/ 3icö «net (jet ligcftaam maa? boor ontoeltje en boor gunne beelben buigt; bal uit» toenbige i^ maar eene ceremonie/ be 3aligöeib öangt aan (jet geloobe/ en bat beljoubt men in 3ijn (ja^te. 't 3^ nu niet al^ in be berbolgingen ban be ^eibenen/in toclfte men Cö?istu^ moeite belaften; be pajtijen nu Delgden

5cl'

-ocr page 319-

en van zijne Waarheid. 295

jelbcn/ bat C6?l^tugl bc ^altgmaftec ig. Antw. bc (leen/ ober tacl*

fien beien lt;n öe berlcocljcninge geballcn jtjn; daarom/ te naautoct geeft men te obertaegen/ taat flange onber bat gra^ becfiorgen ligt. 2Can bat fileintje öangt get aitemaal/al toa? bat ïdeintje nog tienmaal üleiner; taant 't ig obergaan in be fterfie üan ben SHnticgri^t/ 't ig sicff te bejeeni-gen met bat bolft/ bat be ïierfte be^ ^eeren Sjeju bejbolgt/ bat get öloeb ber Ijeiligen bergoten geeft aljS toater/ en 500 gaalt gij op ntoe jiele al {jet bloeb bet geiligen/ en gij jijt fcgulbfg aan alle be betbolgingen/ al^of gö get jelbe in pe?foon gebaan gabbe/ en gij suit be blafte «5ob^ ober get bloeb jijnej geiligen niet ontloopen. Sla/ al eigegte men gan^cg geene ber-hlaringe ban u/en al bo?br?ben 55 ban u niet in be tnigfe te gaan/of eenige reberentie te boen boor gunne öeelben/ tebreöen stjnbe bat gij be ïterïte be? ii5ereformeerben be?liet/ en u noembc een lib ban be Öoomfcge fterfie tc 3Ön/gÖ gabbet Cg?t!étué/3ijnc toaa?gcib en sflne ïle?lie berloocgenb/en gij taaa?t obe?gegaan in get bloebtp ban ben 2(Inticg?i^t; en of men Cg?i^tugl met ben naam fielijbt/men bpjlcocgent ï^em met be? baab; taaa?om be?bol-gen jij ban/ bie Cg?i?ti!^ met taoo?ben en baben beitjöcn ? gij Vernietigen be ft^acgt ban Cgjiptup ééne bolmaafite offeranbe/ met ^ftn nog bageltjft^ op re offeren tot Uergebinge ber jonben/ met te ontftennen/ bat Cg?i^tu^ boor be babelijfte jonben/ na ben ©oop/ betaalb geeft; jij öiböen een jlufije fa?oobp aan/ boo? ben bejgeerlijftten Sieju^/ bit i# aljoo hiel eene gegeele berloocgeninoe ban Cg?i|tu^/alj3 in bebejbolgingen ber ïjeibenen; baa?om 5iet toe. Jöiaaar al^ men nog berber gaat/ en men gaat in be mi^fe/ men buigt jttlj boo? ben bjoobgob en boo? be beelben/ 50a jal get n niet excufc ren/ bat gij get maa? met grt ligcljaam/ en niet met lita garte boet/ taant öjob tail get ligcgaam ooft geööen. 1 Cor. VI: 20. a5ob eiéegt be ^eltjbeni^ fe; maar bat te born i^ o«ne 25elgbeni0fe boo? be menfegen/maa? eene

be?loocöeningc boo? be menfegen; 't ig baa?amp;ö eene gebein^bgeib/taant get garte en be baben bomen niet obe?een. €n benamp;tnier/ bat get maar eene reremonie ig/ 't ia eene taejenlijfte baab/'t ij? eene baab ban afgobenbien^t/ tael uitb?uftÉielgft bejöoben. Exod. XX: 5, Gij en zult u voor die niet buigen. lt;Dat taa^ be gct?outatggeib ban be jeben bui^enb obergeblebenen in 3$ra' tl/ bat ,;e gunne finiren boor ben 25aal niet gebogen Ijaöben/ Rom. XI: 4. 't geloof be? ga?ten üeugt niet/ al^ öe 2?elübcni^fe beg monbg baarban af» gefegeiben i?/get taare geloof en be 25clnbenigfc gaan altijd jamen. Rom. X: 9, Indien gij met uwen mond zult belijden den Heere Jezum, endemetuw herte gelooven... zoo zult gij zalig worden. 2 Cor. IV: 13, Ik hebbe geloofd, daarom hebbe ik gesjjroken. a^oft jal get gebtaongen boen u bij (öob niet ep* cuferen/ 500 beel moet be liefbe ban Cgri|ötujJ op n bermogen/ 500 beel moet u be 3aliggeib taaarb jijn/ bat gg n niet laat btaingen/ bat gij alle to?menten tailt uitflaan om 3e3Ug taille; öaa?om sijt gemoebigb/get lijben bar boD?by ig/ i$f al Uieg/ get lööcn bat nog ftomen mogte/taeet gij niet/ get tegentaooabige ip alleen liiben/ en bat gaat 300 fnel boo?btj/ aljé be tijb

loopt;

-ocr page 320-

296 Van de Belijdenisse van Christus,

ïoopt; leeft en ?o^at maar in ieberen fcag/ baant gij taect niet luat be meloen Baren jal/iebere öag Ijeeft genorg aan 5Ön^ self^fttnaab. Mattli. VI :34. Andere 6. Jïog er eene tentatie öie öe jiele in onrust örengt/ namelijft/ öaa? gödzaii- 5Qn 5oa beie gobjaligen/ öie 300 gemafilieïijft öaor öc tneteld gaan/ 50 buiten'11 gefificn ru^te/jittcn otibcr ïjunnen tDijnfloft en bjjgefioom/ en genieten öet lijdon. gunne in Urcbe/ en flejben in ben gelooUe. jBaaj ifi tao?be ben gan^ feften bag geplaagb/en mgne fljaffinge e? alle mojgeniö; tnaa?oin gaat get mij 50a fitoaltjft/baar get anberen 300 tocl gaat? Sift anttaoorbe: 31^ be ^eere niet fauberein ? Maag ÏJij niet 3tjn leem niet boen Vnat tail? 't geene genabe/bat gij al boor lange niet taaart berjtooten in be geile? 't J^a^t onp/jijne ^aubereingeib niet liefde teamgeljen/en 5onber bij?puteren onbe?too?pen te jijn; te mee?/ beünjle tarj taeten/ bat alle^ ben jijnen moet mebetaerften ten goebe. Rom. VIII: 28. ©at get alle^ togggcib en liefbe i^/ taat J^ij on^ boor jgne Uoojfiennigfe en ücpaaïben raab boet ontmoeten. Hij zal volbrengen, dat over mij bescheiden is, jeibe 3|cö/ kap. XXIII: 14. ïgijt niet nijbig ober anberer geluft; mag be ïjeere niet geben en nemen? JiEag i|rj ban get jijne niet geben aan taien ^ij tail? 3^ nta ooge 600^/ombat be l^eere goeb i^? Stjt beeleer baar ölijbe obe?/bat lt;ï5ob nog toont bat l^ij goeb i??; inaa? fioben bit allc^/be ü^eere betatj^t u grooter goebgeib ban alle begenen/ bie in ru^te/ naa? ben lig» cgame/ gunnc bagen boojbrengen; iït jal nu niet fpjeften ban be öe^a» lingen be^ a3ec^te^/ban be Ihi^fingen ban ben l|eere ban öe

joete bejtroogtingen/ban be onbertaerpingen/ban ben jiaajtelaa??Qce^t/ taaarmebe be ffeere u tael fiejoeïtt; baa? anberen gunnc bagen in buiéte^ geib/ jtaafigeloobiggeib/ en bele jonbiggeben naar be jiele/ boorörengen/ fcgoon in boo?fpocb naar get ligegaam. §1^ ban nu get ligegaam mee? ban be jiele ? ütte boo?fpoeb naa? ben ligegame mee? ban get taeljgn naar be jiele? MSaar (0ob Betoijgt u be allergrootjle gunfte/bic een fcgepfel op aarbe genieten fian; bat i^/cen getuige Uan SJeju^ te jtju/te toonen/ bat be liefbe tot Sflesuj? alle^ bejmag/ bat bele taateren bie niet Itunnen uitblupftgen; te fl:aan al^ een geib in ben fl?tjb tegen ben Sllnticg^t/ be f{?oone be? .jiiaajtelaren te be?taacgtcn. «50b te bergeejlpen it? get einbe ban ben menfcge/ goe iemanb bat 3511 cinbe meer BeSomt/ goe gtj geïuftfii-ge? i^. J0ii/iebe? ban u i^ mee? tot bejgeejlijïtinge ban 3[e5ii^/ban bnijenb anbere gobsaltgen; baajom 3ijt met utae po?tiealtaBltcb?eben/enbe?61ijbt er u obe?/ en banftt ben i^eere bat u bertoaajbigt J^Sa^telaren tc ;ijn. ■t Lijden 7. ©e laatfte tentatie bie ift boo^ftellen 3al/ i^/ get Irjben mij te is te staaar/ get buurt te lange/ lit ftan 't niet langer uitftaan/ iii moet nog duurt tequot;eengf tot be?loocgencn bomen; en begalbe bat/ift tuojbe seer gebruftt/ lang. boo?ttien ift ban be mijnen Beroofb Ben/31) geBBen bejloocgenb/ mijne ftinberen 3311 in fiïoo^te^ geloften/ en taojben in be afgobertje opgeboeb/ ift ellenbige/taaa? 3al ift geen? 3©at 3aliftbnen? 9!ft Ben raab en maeb ten cinbe. ÏÏPcet/ bat gij get ftjuijS tc ^taaar/ cn ben ttjö te lange acgtet.

-ocr page 321-

en van zijne Waarheid. 297

Urecje boor IjPt lijbcn rrr f|rt fiomt/i^ stoaarbe? ban fjft Inbe» ; Hlé inrn er in ijj/ al^i ^ob on^ roept tot het in.irtelaarptctiap/ 500 geelt l^g ooli boorgaan^ ren martelatirporept; tno^bt men crus hleinmoeöig/ bc l^eere geeft tneberom inoeb/ en troont be jiele met inbjeiibige gena-be/en afp genabe be jiele berbult/ban ip inben geen lijben/alp ïe^né in 't ooge ftomt/cn sijne liefbe be hare ontfteeftt/ ban ftapt men Düer bergen Vian lijben'aip ober inol^fjopfquot;* ^00 taeet !Joe l,eEl B'j blagen hunt/ l^ij sal n niet behoeften boben bermogen/ of {|ij jaj Ijet l^uij! matigen naar utae ftjactjt/ of ntoe ft^acfjt bermeerberen naar !jrt R^nip/ be l^eere ^al met be bejoeftinge eenc uitftomfte geben/'t jij met 11 ber» genoeginge te geben in jnnen taille/joobat W'E genabe n genoeg i?/en gij roemen hunt in utae jtaaliJieib/ en een tarlgeballen Rebben in $taaU« heben/in fmaaöfjeben/in noaben/in bejbolgingen/in benaautabheben/ nm Ct)?iÖtuia; taille/sgnöc magtig al^ gij jtaaft 5111/2 Cor. XII: 9, 10. 't i|tj hrt ftjurê ligte? malie/ en berabeminge gebe; taant Ijet bomt n alleé tael boor menfcfjen/ boclj niet ban menfcfien/ maa; ban *l?oö/ bie be tjaren ultiep jjoofbé getelb tieefr; gelnti l^ij j^et 11 in liefbe tue^enbt um u te berheerlijlien/300 Han ijet ooft benninberen; 't ;ij l^ij u geljeel berlo?fe/ of boor u in bjgt)e'b te ftellen ; taant ï^cm jijn alle bingen ma» gelijft; ofbatl^iju oberözcngc in heerlpftgeib/seggenbe : Wel, gij goede ende getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over vele zal Ik u zetten ; ga in in de vreugde uwes Heeren , Matth. XXV: 21. Cn taat aangaat |jpt migfen ban be utaen/ in tjunne berlooctjeninge; 't ifS taaar/ 't is eenc bentaaringe ban uta lijben; maa? ooft 500 beel moet u ^e^u^ taaarbig ^ijn. Matth. X : 37 , Die vader ofte moeder lief heeft boven Mij , en is mijns niet waardig; ende die zone ofte dochter lief heeft boven Mij , en is mijns niet waardig, ^anftt ben f)eere/ bat gij taat liefgf fyebt op be taerelb/ cm met t)Pt berlaten ban bejelbe te toonen utae mee^» bete liefbe tot Sfejuji. «En taat aangaat/ Ijet berloocljenen ban 500 buijenben ; 't ijS taaar/jij ^tjn ellenbig/bie ftebben berloochenb ;

maar naapt be reformatie t)reft be anticlj?igt geen' jtaaarberen flag geft?B-gen/ban baor jjunne berloocljeninge; taant baarboor i? onöe? bom becmengb eene g?oore menigte/ taien? Ijarte h^t f|aat/ en boor l)en antfleeftt er meer lic^t unber be J^apiisren/ 511 jien bc nietigljeib en balisclj^ jjeib ban hunne gobebknpt/cn be IBaarljeib ber gerefojmee^be religic/en 5|j jijninitaat om get paugbam af te ballen'en tot be OMeformec^ben obe? tc gaau/alöbe tijoen eens beranberen jullen/ geiijft aanftaanbe iis. *lEn taat utne ftmberen/bie in Mloostera vjn opgejïoren/ aangaat/O^ob ^al boor be^elbe ^orne blagen/bolgema 5nn onberanberlijft berbonb. Om u te zijn tot eenen God ende uwen zade na u, Gen. XVII: 7. ©C ll^eete berjoggt ^eban anbe?l)oiib/en betaaart beten boo^ üc ijöclliebeu bet lue-relb/in tael He ^ij miéfcljicn anbejis berbioiiHen jouben jijn gctaecjit; tjii Uan Ijen betoaren bij be U0aarljeib/ of/ tjeüüen je bic nog niet geftenb/ II. Pp bic

-ocr page 322-

298 Vau de Belijdemsse vau Christus,

trie aan fien opeiiamp;aren/En alji tie tgben een? berantieren jullen/ban jal Öun bc i©aatf|Eib boen crfiEiinen/ belijbcu en fielcbcn/ laat utD geDeli maar boor 5ijn/tn geeft 3c aan ben getroutoen ïjeeie ober; baaj» um laat geen bing u ontruéten/fijeeftt al^ een Ijelb boor alle^ öenEn/ act)t op gern bing/ nocf) f)ouöt l^ben niet bierbaar boor ujelben. Iland. XX: 24. Zijt getrouw tot den dood, ende Ik zal u geven de kroone des levens, Openb. 11:10. Strijdt den goeden strijd des geloofs ; grijpt naar het eeuwige leven , tot hetwelke gij ook geroepen rijt, ende de goede be-lijdenisse beleden hebt voor vele getuigen, 1 Tim. VI: 12.

Opwek- iïiBijne bierbare üjoebejg/ op luelfte een olan? ban peejIijfiQeib ligt/ staifdvas- 'aat lluJ I0E/ u tot ^lüEfiiiioebiglieib en ftanbliagtigDeib aan te moebi-tigheid!8quot; gen ; inbicn gr) fjet niet ban nooben mogt fjeüben/ alj5 jelbe ban ben (l?efr:t be? bptjinocbigl)eib onbejjicunö tnorbenbe/en bie gij tot 500 liloEftmoebig Ijrbt bejljeben/500 ipljet nogtan^ mijn pligt en gene-grugeib om 11 mebe te beelen/bat beï^eeremij oegeben ï)ecfc/mÖ ban toe/mijne lieföe aan 11 te bebJijjen/opbat iftin ben bag bf| oojbeel^ mag Ijooten : Ik was in de gevangenisse, eude gij zijt tot Mij gekomen. De gewo- 1. ^.iet op be exempelen ban 300 bele buijenb martelaren/bie/bro» 1JJande'melijfi ftjgbenöe/be fijoone öe? Ijeerlpljeib Ijeüben beftomcn/En öie nu poda. triumpljeren in ben Ijemel. 't SI# be turg (!5obp ban alle trjben/ fommi-gen tot bloEbgetuigen tE roEpen/opbat oe fjeere SBesii# bcr jjeerlijftt/bc toerelb obErtnigb en be ïtejlje bErftrjftt tuorbe. Sl'ibien if! ict«? ban bc (©penbaringe ban SloljantiPp beifta/300 fcfnjnt ö^t mij toe/bat bebie^be pÖiolE nu taojbt uitgEgotEii/ En bE bgfbe pljiole ftaat Fiaa^t uitgegoten te toorben ober ben troon beg» 6ee#te#/bat i# i5ome/'t üiElft niet lange na be^en ftaat bertnoe^t te biotben; luaacboo? f)Et njfte ban ben an» tic^i^t 3al berbiii#te?b fajorben; tuaarop fjij/Eenigen tijb baarna/ uit-gerocib 3al biorben/ en baarop 3al een {jeErlijfte ftaat ber Biejfte bol» gen/3oobat het mij toefcljijnt/bat gij mcbeonbe? be laatfte 3tjc/bie {jet gelufi ïjebtban martelaren boor SEesu# te 3ijn; ift 3eggE/onbf? be laatfte/ taant ift geloobe bat bE föeiïre/ ooft in anberE lanben/ nog bErbol' gingen tE bertoachten Ijeeft/bucfj bat 3e fiart sullen 3ijn ; baarom be-5bnjftt in 't laatfte niet/ maar neemt tot een exempel bEg lijben^ en ber bolftanbigljeib alle be borige martelaren ban Sesu»?/ bie ban lo* ben/ ^EibEiien en ban ben anticljcigt/ om ben name ban 3lif5u# ber-bolgb/ ocpÖn'öb en gtboob 31)11; bocfi in ailc^ obertainnaa^ 5!)n ge= bleben/ beljoubenbe get gcloobe/ en belijbenbe Sicju# tot ben einöe toe. l^ier alle IjmmE jjeerujlie getuigenigfen/gjoot en langbnrig lijben/filoefi» moebigljeib en gettoutaigöeiö op te |)alen/3oube onmogelijlt Inerft 3fjn/ en i^ gecne ftoffe boor eenen bjief; ill 3al alleen u l)et regi^te? boorjlellen/ Uerljaalb Ilebr. XI: 35—38, Andereu zijn uitgerekt geworden, de aangebodene verlossinge niet aannemende, opdat zij eene betere opstandinge ver-krijgeu zouden. Ende anderen hebben bespottingen ende geesselingen geproefd ,

-ocr page 323-

en van zijne Waarheid. 299

proefd, ook banden en gcvangenisse ; zijn gesteenigd geworden , iu stukken gezaagd, verzocht, door ^et zwaard ter dood gebragt; hebben gewandeld in schaapsvellen ende in geitenvellen ; verlaten, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde; (welker de wereld niet waardig en was) hebben in woestijnen gedoold , ende op bergen , ende in spelonken , ende in holen der aarde.

Deze allen hebben door het geloove getuigenisse gehad, enz. giet/ joo ftanöbaptig jtjn öc msrtElarcn oelnccpt/ja beien/al te osoote begecjte tot Ijct martclbom IjeBbenbe/ fieüben siclj anboor^igtio aangeboben/ unt-Saocn jicï) niet be martelaren/ in de bïamine ftaanbe/ aan te inoebi'

gen/ en riepen hiel uit; ift ben ooit een Cfj^isten ; broutoen ^elfs Ijaaét'

ten jicl) naar he plaatfen/ altaaar be lt;jeloobigen jatnen geftomen Vua-ren/ tot gare ooren gcftoinen 5tjnbe/ bat be bijanben in aantogt Inaren/

om gen allen tc mapjacmen/ beee^enbe bat 5e te laat jauben ftomen/ en namen f)are ftinbejlkn^ mebe/opbat bie ooftinfjunne ionftfteib martelaar mogten luorben; en jult gij ban/ bie tot fiet martelaa^fcpap geroepen jtjt/ bc^tnijften ï 2al Ijare ftanbbastigrjeib 11 niet bejlaaUfte-ren/0111/gelijfi al^ 55/ ftanbbaistig en onbetaeeglijft alle^ uit te ft aan boor ben naam ban 3je5ult;S ? ^oe gioote^ Igben/ljoe gjoote,? fjeejlijftljeib.

ï©act alö be mebgejellen ban ©aniël/ toelfte np J©eamp;ncabne?aré bcbcl ïiet üeeib niet toillenbe aanöibbcn/tot hein jeiben: Wij en hebben niet van nooden u op deze zake te antwoorden; zal 't zoo zijn, onze God,

dien wij ecren , is magtig ons te verlossen uit den oven des brandenden vunrs , ende Hij zal ons uit uwe hand, ó koning , verlossen. Maar zooniet,

u zij bekend, 0 koning, dat wij uwe goden niet en zullen eeren , nochte het gouden beeld, dat gij hebt opgerigt, en zullen aanbidden , Dan. III; 16—18.

2. ©ergelijftt cent? uln lijben met be eeulnige fjeejlgftfjetb. il£gt;at ftebt Vorgoiij-gtj toclj te bejliesen ? a3i) jult jeggen: rcrc/ gocb/ babe?/ moebe^/ b:oiilti/ {yJi® ïiinberen/gemaft/ja het Icben 31'lfö. Cn taat ijebt gfj toef] te lifbcn ? löp de eeuwi-jult jeggen : hoquot;0E?/ ftoube/naafitheib/ ftinfu-nbe gebangenisfen bol af-fcfjutuelijli ,ongebie?te/ 5b.iare ftetenen/bloebigen arbeib/ onbarmfjajtige u flagen/ en naantaelijft^ tc hunnen liggen om een tacinig te flapen/cn nog op 't laatfte gerabb^aaht/ beröjanb/ aan galgen gdjangen en ban be ïjonben gegeten tc luorben. jl^aar tneet/bat f)et alleö iijn ligte bcrb:iift» hingen/bic .^cer Fjaaist boorbijgaan ; 50a noemt Jpauluö bcselbc/2 Cor. IV: 17. guit gij met berloocljenen bie begeerlijfse Dingen Uiebejom bEfto» men 5 Snit gtj met bertoocfjenen bic ellenbe ontblugten ? OSij luect ^elbcn/

neen. €11 of gij met berlootljencn bie begeerte befitaaamt/ en gij h'iöt ban eene onberbjagclijfte tnoebe be? confcientic/ bie u bag notf) nacljt liet rug»

ten/en be toornc (éobé berbulbe ultie jiele met fcljrilt en benaaulubtjeib/ en uüi ligcfiaam met fmartehjhc fteen en g^abeel/ met onberb^agehifre jicfit/ met boojc staeeren/met ptjnlijftc accibenten/tatifte allen uitinejgclbeit tot f)ct gebeente toe/ ^oobatgij ben boob soubt soehen/ jonber bien tc hunnen Uinben/of gjj hliept uüic rllenbige ^ielc in Ijet geboel ban be Ijelfcljc pijnc

Jpp 2 uit/

-ocr page 324-

300 Van de lielijdenissc van Christus,

iiit/rrnifif tiaprn naliat ofj bcrïoocVjmb Ijatir/ cn in alle lirijljfiti/laat IjEt jijn hi Incclfip/tiiaarr tjcrftelb/Ijatit Ijctf'an ortooinim ? Scftrr/ Via rap o'l tJErloocfinib .^ult |)eb6en/3ult nfj fttr 11 Beftlarien/en gtj juli brnfcljin en surften Inebcrom in öpjcn utorn ftaat tcUicjcu; men siet uit ljumic maorrr fiaïten/uit linn örb^ocfb ge^gte/uit ftunnc DooH^cie/ ïjoe Ijet Uan binnru grftclb i? in begcnen/ bie 3ic?«é berloocftenb Ijrfi-ben rn in jjunne gorberrn sijquot; gebleben/ jtj lirrfirffen bui^enbniaal utu' ftaat balien brn Ijunnen. (Pij jijt er nu in/ en gtj fiunt Ijet bcrlarene nict Vncbcrom fieftonicn/en be ftbafte v!?ob^ joube n berVjoIgcn/ 500 gtj Uu-bczotn befttaaamt; utoc brouta/ uUie frinbeten ^onben maat jijn om be bciiflanlubbeib utae? jieJete 6e3taaren; Ijet ontloopen ban rjetluatej ^oube 31)»/flJ?'ii0cn in ftet buur/en tjetsoubc alfee fen laatfleinbe berboenie» nijfe embigrn ; jfjt ber^efte^b/ Uiant be onbezbinbinge leert (jet bageltjU?/ bat be bijanben utoe berloocgeuinge niet gclooben/gi) jüubt toeft bij fien in ben ftaat ^rjii/ 't ip fiun tocli om iita ïeben te boen ; i$ fjet ban 1111 niet betec ftanbbaptig teblijben in be^eltjbenipfe ban Stesnö/öeUiijle gij tod) met be^-loocfjenen nietp fiunt tuinnen/en 300 gij e? al be gefieele toetefb mebe fionbet luinnen/ en gti Irebt fchabc ulner yele/ Vuat joubt gi) geben tot be?lo^finge iiluer jielr ? Wie zijn leven zal willen behouden , die zal het verliezen, maar zoo wie zijn leven verliezen zal om mynentwille, die zal hetzelve vinden , Matth. XVI: 25 , 26.

^ttlr tegen al uto lijben en tegen alle bcrmaftclpljefcen ban be Inerelb eenjs be eeuüJige fieejlrildjeib/en gijjultbe conclufie maliën met J?aulué/ Hom. VIIl: 18 , Ik houde het daarvoor , dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet en is te waarderen tegen de heerlijkheid , die aan ons zal geopenbaard worden. 0 Cjoe jalig/ jjoe juet/ Ijoe Ijeerinft .^al ïjet sijii ban be (jeilige en^ gelen na ben boob/ tjoebanig jij ooft 5tjn/ geconboijeeib te Uiotbrn naar ben Öemel! 6 8}oc sullen alle be ininonejó i'taan/^it'nöe een' bloeftmoebigen fjelü en oUertuinnaa? jijne triumpïjante intrebe boen in ben tjemel! tijue b?ien* belijft jal be fijeere üe jiele berlnelftomen ! n?at fjalleln ja's jullen et

nber utoe bictorie blijbelijH uitgegalmb taorben ! 't boor on^ uetftanö te Ijooge/oiije tonge i^ te jlnaïf/ geen ooge ftceft Ijet gezien/geen oorc fteeft Ijet getjoo^b/en't ié nooit in Ijet liarte öeé menfeften opgeklommen/bat 43ob bcreib Ijeeft boor Degenen bie l'jem liefljebben/ en bij^onber boot Sijne getrouttie bloebgetuigen ; bicerlie ber ftetltgcn in Ijet hcfit/bie on-mibbelbare gemeenfcljap met (èob/bat leben boor aanfcljoiilnen/ be^jabigö te taorben met bc£ ^eeren algenocgjiiamljeiti/beft^aalb te taojben met Ijet licljt ban 31)11 aangesigte/ omtieleb te taorben met 3nne iiefbe/ombangen te taorbni met 3!jne aimagiigljeiü/bErbulb te taorben met ^ijnc goebijeib' en 3elf te blinlten in sntbere fteiligijeib/ te branben in liefbe/ onbeg^gpelijl! blijbe te 5ijn in lt;i?ob/ onber be engelen te itaau/ bprge3elfcl)apt te 5tjii met be jielen ban Oe boltnaalijre rrgtbaarbigeu/ en tegeltjfi met Ijcn ben ï^eerc bun nabi) in sijne balmaaiutjebcn 5ienOe cn gebuelenbe te loben en te pnjgt;

3equot;/

-ocr page 325-

en van zijne Waarheid. 301

^en/bat ^aliafjeiö/bat ben öajjbp^ oorbpfliS bcrrpnfol'

5ijnbe met bit ^ijn pigen ligcftaain/ boeïj ticjöecrlgftr/ en ben IjPErlijfien iigcfiamc ban Clj?i^tnö geïijftlicirmig/ te flaan aan be reoterljanb ban ben ïtoning gte^ué/ in t ooge en aansien ban bc getjeele taerelb/ en fpeciaal ban begenen/bieöen gepijnigb en geboob fiaOöen/en albaar boot berricerlnfit rn gcRjoonb te Inorben aié obertoinnaat/ met ^iele en iig»

cljaain ; boor ben i^eere Sïc^uö in ben ïjemel ingeleib te Uiorben/ en albaar ber^abinge ber bjengbe te fieöben tot in aüe reiilnigfjcib/ sanbei bermin» bcringe/ ;onbrr einbe/ ^onbej bjee^e ; bat i^ blt;it gzoote goeb/ bat be CJren* Ineggrlegb Fteeft bao? begenen bie ^etn bjeejen/ boor begenen bic op tjem bejtroubien in be tegenbioojbigheib bej inenfcfienfitnoereii. JüSejftt met nanbacF)t op be plaatfe/Openb. VII: 9 , Na dezen zag ik , ende ziet, eeno groote schare, die niemand tellen en konde .., staande voor den troon, ende voor 't Lam, bekleed zijnde met lange witte kleederen , ende palmtakken waren in hare handen, vs. 13, Deze, die bekleed zijn met lange witte kleederen,

wie zijn zij, ende vanwaar zijn zij gekomen? vs. 14, Deze zijn het die nit groote verdrukkingen komen , ende zij hebben hare lange kleederen gewas-sehen, ende hebben hare lange kleederen wit gemaakt in het bloed des Lams. vs. 15 , Daarom zijn zij voor den troon Gods , ende dienen Hem nacht en dag in zijnen tempel; ende die op den troon zit zal haar overschaduwen, vs. 16, Zij en zullen niet meer hongeren , noch en zullen niet meer dorsten ,

noch de zonne en zal op haar niet vallen , noch eenige hitte. vs. 17, Want het Lam , dat in 't midden des troons is , zal ze weiden, ende zal haar een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren ; endeGod zal alle tranen van hare oogen afwisschen. ©ejgefiiftt nu al uta (ijben/en al taat fieejlrjft en bet» maRelijft lp op aarbe met bese eeutuige en jalige fleejlijftrjeib'en ginnlt op be bc?gflnftjnge met ubic gebacljtcn niet ftaan finnnen öltjben/ ombat {jet berfclpl te g?oot ig. Sal bit u ban niet bjolgft maften tn uta lijöen ? 'Zal bitu niet moebig maften in ben ftjijb/in toelftrn bc ober» tainninge boor be ft^adjt aPobé ^efte? i^/ en be ftjoone getat^.

3. ^tfcljoutat ben ^eere 3ie^ug aan alle ftanten. i^oo uitnemenbe'tisde ficp?lj)ft/ bat f)ct on^ be gjootfie lieedriftljeib ij»/ ^em boor on^en ï^eere en fJéertilk-ikoning te belijben/toil Öföben on^^ijne? niet te fdjamen; (0ob öe ï^abejheidJe-Belijbt e m/ roepenbe uit ben Ijemel: Deze is mijn welgeliefde Zone, in wel- be ken Ik mijn welbehagen hebbe. ÜPe engelen belijben i^em in jijnen boob u en' cn opftanbingc/ja alle engelen aanbibben l^em ; Ijoe brfjmoebig cn bro«

lijft liebüen alle martelaren lijcin beleben/ en hunne ^Selijbenijife met ïjun» nen toob brr^egelb ! oEn ^oubt gij u snne? fcfiamen? u niet biel taat

Iribenê ttiaarbig? Ijeert Ijet Inel bulkend bubbel aan u berbienb/ bat gij Vnat lijbenbe C^em bflijbt; biat Ijeeft fi}i) u al goeb^ gebaan ! ïlit lirfbc tot 11/ bcrlaat Mjne tjee^lijftfieib/^tj neemt utae menfcljeltjftc nature aan/

en bat in be geftalte ban een'bien^tftnecljt; Cftj taojbt ajm/joobat^i) nietg flabbe baar ^ij jjjn fjoofb op ftonbe leggen/ t^i) neemt utae jonben op J^em/

^P 3

-ocr page 326-

302 Van de Behjdenisse van Christus,

en fielt 5iclj in uüie plaatfe tot ^orge/ en F|oe jlnaat biel get u te berlo^fcn ban be ceutnige bcrbocmcni^fe/inct 45oti te bejjoenen/en tot l)ee^ltifi[)eib te leiben I ®e toornc (6ob^ ober ubie ^onöeii bebc tjem al^ een tnoiin oy .be aa?be omftniipen/en stcgtoentelen in jijn eigen bloeb/ bat ban be Ijelfcjje fipnaautob^cib in sijne siele jlneette ; ^t) tuorbt bp^raben/al^eenfttoaabboene^gebanben en gebanfieföft bieggeleib; bio^bt ban be ftejfielijften aljé een i0ob|Bla«Stejaa? be^ boob^ biaatbig geooc-beelb/met buitten geilagen/in vin geïegenb aangesigte gefpagen/ men geeft ÏJem ftinnebaftflagen/en men blijft fmabelrjls en fmacteïijl? ben fpot met ^em; ^ij hiorbt ben ï^eibenen.obergeleberb/ ban be eene regtamp;anft naar be anbere gcflccpt/ men leibt Cf em met een fpatacljtig ftlceb lang^ be fljaten ban SSeriijalem/ i^ij Inorbt met een moorbenaar gepaacb/ en aï^ be flimjte ban fjet bolit ter boob geëigcljt; If ij bio^bt erbarmelijft gcgcefelb/ met eene firoone ban boornen geft^oonb/bie men met flofiften in sijn Ijoofb (laat; l^ii tao?bt uitgeleib/bragenbe jijn f!?ui^/en liejft aanzet ftjui?/ in be ailergiootlle benaauhibljeib jgne? jiele/en in be uite^fle berfmaab» ïieib en pijne ; en bat lijöt l|n aïte?/ uit lieföe tot u/ om u ban jonben en berboemeniéfe te beilopfen. {jn bebe be goebe SSeltjbeni^fe/ bat be ïto» ning/ be ^aligmafier toa^/ toelfte l^ein Ijet leben flo^tte; en jult gij u nu jijne? fcljamen/soubt gg ^em betloocöencn/niet luat tDilien lijben om ben liefljeébenbcn en lieben gje^ué/en met ubi lijben bertoonen/Ijoe Üef en Tjoe bierfiaar i^nui^? (©ej^aber Ijcfft op ;nn lijben Cjem bie eeie toege^ ïegb : Dat alle tonge zoude belijden dat Jezus Christus de Heere zij , tot heerlijkheid Gods des Vaders, Phil. II: 11. Suit gij u ban onttreftften/ om £)em bie eere te geben ? guit gij boor alle jjjne liefbe en goebfieib/ om u te bet» fjeerlijfien/i^em fmaabfjeib aanboen/u sjjner fc^amen/^em berioocfienen? lècrre/ berre 51) Qet baar ban baan/ bat (jet in iemanbsgt; (jarte joube opfto-men. ö^elaan ban/ Iaat be liefbe tot quot; b?ingen/ Fj^öt niet^ te

bierbaar/ bat gij bij l^em niet ^oubt tnillen opletten/ om boot bjijmoeöige 25eltjbenipfe ï^em te berljcetliiften; jijt blijbe bat gij nog een ligc^aam en een leben fiebt/ om baannebe te toonen/ bat gij ït|cm lief Qebt en eert/ jijt blijbe bat Ijet biat lange buurt/ opbat utae 25elijbeni^fe lange bure/ en gij lange ïjetn op aarbe ber^eetlijftr.

Dcont- 4. C?ftent öe genabe/ bie lt;6013 u betnejen geeft. SCnberen laat ï^rj in be Venartc0 5on^e becfmoojb liggen/ en laat 5e op ben taeg naar be fjelle ten berberbe verpiig- ïoopen ; maar aan u betoij^t l^i) ben rijftbam sfjner genabe ; taat fjeeft l^ij te. u booj bionberlijfie bicgen tot ^em getroftften ! 3Jebere baaü en iebere flap i]S een blijft ban jijne liefbe; gebenfttal ben taeg/bien be Bfeere 11 ban jonglt;S op geleib fjeeft; ^ij ftielb fjet ooge op 11/ toen gij ban CJem afliept; %ij taa^ langmoebig toen gij Ijatbneftftig bleeft; {Jij ft?eftte ben ge|)eelen bag ^ijne {janben tót u uit/toen gij taeberftjeefbet; Ü^ij loftte n ; {|fj troft u met liefbe; ^ij oberttiigbe n ban utaen ellenbigen ftaat; ï)ij openbaarbe jijnen Zone aan u; ^ij gaf u get geloobe/ toaatboot gij 3!e3Ufil aannaamt

tot

-ocr page 327-

en vau zijne Waarheid. 303

tot utuen 'iSorgc; j maafite u een nfeuta fcöepfeï; gaf u een anbec Ijarte/

en öeöe u in jijne ïjeiïioe toegen taantielen ; öoe menigmaal ö^eft l^ij u ge-troojït/en naar uin fjarte gefprofienj l^ij gaf u getrouta te Blijlien/toen i^ij u tot lijben riep en geeft u tot Ijiertoe onberfteunb/en in 't geïoobe boor .Vjne ftjac^t belnaarb; f^i) geeft n 3ijnen brijmoebigen en Ijelöljaftigen (iPee^t/ en maaftt u getaillig nu ten bage sijner geirfiracftt in fie-ragie; Cf ij geeft u/al^ gij moebe jiit/ïtracljt/en bermcnigbulbigt utue flejftte/al^ gij geeneljeöt; boet n bc gee^lpe fijoone tael een^ jien/

en boet ii fmaïten/Ijoc goeb tiet i^ naög (J5ob te jtjn ; maafit/bat gij be berfmaabljeib ban CÖ^i^tu^ tneejberen njftbom ac^t ban alle fcljatten ban be tnerelb/en fp?eefit u aan : nu mgn 5011 e/jijt bapper/ öoubt goeben moeb/en bjee^tniet; taant 3iamp; 6en met u/en5tjt niet beröaagb; taant ben utn d^ob ; 0?ijpe utne regtc?ljanb aan ; 3Jfi fle^fte 11/ ooft onber«

fteune Süft u met be regce^ljanb mijne? geregtigljeib; Inannee? gij jult gaan boor f)ct toate?/ 3Ift 3al bij u jijn/ en boor be ribieren/ ^tj jullen u niet ober» fljoomen ; Inannee? gij boor (jet buur jult gaan/ jult gij niet bejbjanben/

en be blammc ^al u niet aanfteften. Sal alle be^e tnelbabigfieib (J5ob^ utue liefbe niet ontfiteften/ om te jeggen : ift jal ben J^eere aanftlcbcn/ l^ij mgn beel; baarom gal iff op ïjem fjopen/iamp; gebe lijf en jiele aan i|em ober/ l^g boebaarmebe naar jijn Inclbeljagen; ÏJij gebe mij maa? getroutoiggeib in bit tegentnoorbig Igöen boo? jgnen name/en mafte mij ilanbba^tig/oin filoeftmoeöig uit te ftaan al toat nog ftomen jai; taant mij .^al niet^ obejfto» men/ban alleen boo? jijne ganb/ift jie bebijanben boo?bjj/^ab aebiebt gun/

bloeftt ®abib/ boet fjim bu^ en 300/ bat en niet mee? sullen 5e boen. Waft' fie? ban/alji gelden 45ob^/3gt fte?ft/en be ^eere 5al ulieöe? lja?te be?fte?fien.

5. SEn be getroulne ^Delijbenigfe ban C^i^tué en 3ijne J©aart)Bib jteefit in de Be-ongelooflijft beel p:ojïjt/ 300 boor be ïie?ljc in 't gemeen/ al^ in 't parti»

culier boor anberen ; be ïie?fte taorbt niet uitgeroeib boor get pijnigen en lijk voor-booben be? martelaren/ maar sg tno?bt er boor geöoutab ; algi er berbo!» 'j®6'v0?r gingen ftomen om be^ IBoorb^ taille/ ban taorbt he ï[te?fte ge3uibe?b/ get e er equot; ftaf berfiuift/ get goub taorbt ban sgn fcguim gefegeiben/ en fi?ijgt een gclbe?ber glan^/ en taorbt ontsaggelgfter in get ooge ban bc taerelb/ filein en rein i^ geerlijfter ban een gemengbe g?oote goop ; tao?bt 5e op be eene plaatg uitgeroeib/ ombat 3e baar tor ben g?onbe toe beöorben taa^/ en fjet getal be? toare gobsaligen uitermate ftlein/ en bijna al^ niet^ taaé/5ij fteeftt get goofb op eene anbere pfaatfe taebe?oin geetlgfter op; 500 er belc gobjaligen nog taaren/ bic ïi?ijgcn boor gunne berftrooginge otcafie om gun liegt op anbere plaatfen te laten licgten/ ieber particuKie? taorbt algt een ^?ebifiant/en fticgt een fte?Rje in be plaatfen/ baar 3e 3icg opgouben/

gelgU gefegiebbe in bebejbolginge ban beïte?ïie/Hancl.vni:4. 't 3$ taaa?/

't 3iet e? bonfter uit/ en 't 3al nog al bonfie?be? taorben/en ift geloobe bat anbere fte?Ren ooft gelonte?b sullen taorben boo? berbolgingen ; maar ift Den tael be?5cRcrb uit be^ ^ceren IBoorb/ bat be antfcg?igt niet mee? 300

-ocr page 328-

304 Van de lielijdenisse van Christus,

alocmeen öfE?ftl)en jal/ al^ Ijij o^tia.in Occft/ öe ^pecc gal boor sfcD quot;oclj eenc fraanbe partqe tjotiben/ bic be inoeb nirt 53! ontsaftHen; maar al£ tip(lt; öen sullen ftaanbe ölijben/ en regen ben anttdjji^t jullen frnjben met Ijet tuoorb Ijunne^ octuigenigfe/ tot bat be i^eere s^ne oojbeelen op écnen bag/ öati^fcölt;Eltjft en anljejtaacjjt/ ouerljcm 5a(uit)'to;teii/en be ïierfte fjee^lijh maften. 450 fi?ocbe^/3i)t be pjlaren ban beïiejfte/be raepenbe ftemme ban be tj^lijftflEib ban ben l^eere SEejn^/ uta getutoEnipfc hlinftt ober be OC^EEle bierelb; jiet ban toe/ bat gt) ftanbbagtig blijft; taant iebej^ 005e 5iet op u/ opbat bebijanben 3^0 niet berfilijben/ en bebjomen/ om utaent' taille/ niet öefcfjaamb en ficb^oefti taorben. ïltoe ftanbüaétigljeib üjengt beien tot infteer/ en jij beginnen naa? be ïDaa?öeib be^ Cuangeliuiné te joeften/ en taie toeet Vioe bele ftinberen gij in nine ftetenen getoinnen juït! lt;E5e taanftelenben taorben gefte^ftt/.en bie uit breese in ben ee^ften florm öe» jtaeiien en berlaocljenben/ taorben boo? ntae ftanbba^tigfjeib b^ijmoebig om ljunne bejloocljeninge te ör^roepen/ en op nieuta boo? be ü^aarfjeib te fl?pcn en te itjben; boor utae ftaubbaptigljeib sullen be bijanben meer taejïijS binben/ ban jij in 't ee?ftc tael bacljten/ en mipfcljien jal dPob/ bie Sicftnieutae martelaren Bij buisenben be?tacftt/utae ftejfte alé uit beapfcfte taebe?om lebenbig maften/tot fpijt ban berjelbe? bijanben ; iinme^é ift jie uit Ijet fierftel ban sulfteene ongeloofeltjfte menigte/en ftunne ftanbba^tigquot; ^eib/taat g^ootié tegemoete; al^ (jet buut in engte geb?agt taorbt/ban bar^t tjet te öeftige? uit; inbien men üe nieutaebereenigben in bjebe ftabbe gelaten/en jictj met ljunne bpjlooctjeninge ^abbe be?genoegb/ fjet taa^ met be ïtejfte albaar naar ben menfetje gebaan getaeegt; maa? nu i^ er nog ïjope. Sict ban mi/sulft eene groote safte jjeeft be ^eere in utae tjanb geftelb/ 30/ bieboor utaeftanöbaétigtieio bjómaeüigljeibgeft^Fgeii örööen/ souben boor utae laf öartigljeib en berloocjjeninge taeberom bestagften; baatom ftaat at«J mannen/ en gij snit met uta getuigenipfe be obertjanb tjebfien. ook voor 6. lt;lEn taat u aangaat/ tjeeft Ijet martelaajfcijap 11 niet bele nuttigljeben uzciven. toegeamp;^agt ? ^Ce boren leefbet/ of lieber bielt gij in bele sonben/ bie nu geene be minfte ft?acljt op u öeböen/ migfeijien sijn fommigen ban u öe-Hce?b getaorben/bie in be b?ijljeib onbeftee^b Uiaren; bie gij fommigen booj b^eese bcrloocljenb öeBt/sqt nu gemoebigb om alle^ uit te fcaan; i^be hennigfeber gobbeiöftei©aaröeben niet ljermce?öe?bcn bergee^telijftt? Slé Öet öarte niet {jeifigerï ggn be geürben niet tiurige?? i^ebt gij geen mee?® be? en familiaarber omgang met 4?»ob ? 9$ (Uob u niet b?ienöelijfte? ? i^ebt gg niet beel mee?öEt bert?oogtingen ? Öunt gtj u niet merr licrbiijben in bc tjope ber fterrlijftljeib/ en ip al (jet aarbfetje niet geringer in utae oogen? Cn of et tael bonftere bagen/ staaftgelootagfjeben en Seftrtjbingen ftomen/ Sijn be taorftelingen nier fterfie?/ en be?frerftt be {Jerre u niet telftcnp! met ft?acOr in utae siele? ^oubtgnutaen ftaat tael taillen beriniéfelen met eene ftoningé-fi?aone/met al betaeelben ban onürgenabigben? Siiet ban/en e?fient üanlibaat be genabe/ bie (^ab u betatj^t. 0 i^oc bierbaa? stjt

-ocr page 329-

en van zijne Waarheid.

pi) in be aoocn bt^ gob^aligen dIje? bc gcöecfe tacrclb/ cn Ijoc tjpoorc 3aliofp,?clienbc teftjjtfn jtjn er ban u in bi-n ^öijöti! Jtaar mtj foc/ bat il{ u bc^c inbacfttig mafte/1 Petri IV: 14, Indien gij gesmadet wovdt om den name Christi, zoo zijt gij zalig, want de Geest der heerlijkheid endc de Geest Gods rust op u. Matth. V: 11, 12, Zalig zijt gij. als n de ruen-schen smaden ende vervolgen, ende liegende, alle kwaad tegen n spreken om mijnentwille, verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen. 'Eiet bc triumpije üan Jpaiiliilt;j/ ïtort luioi 51)11011 .llKaHElbaoö/ 2 Tim. IV : 7, 8, Ik hebbe den goeden strijd gestreden, ik hebbe den loop geëindigd, ik hebbe het geloove behouden. Voorts is mij weggelegd de kroone der regtvaardigheid, welke mij dc Heere, de regtvaardige Keg-ter, in dien dag geven zal; ende niet alleen mij, maar ook allen, die zijne verschijninge lief gehad hebben. ïjrft uüie Ijoofben omljoogc/tnaaftt be tooojben ban Jpauhié bon? tjct gclooUc be nine/ cn buigt Ijcin na/ jcg'

genbc : Wie zal beschuldiginge inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?

God is 't, die regtvaardig maakt. Wie is't, die verdoemt? Christus is't, die gestorven is, ja dat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter regterhand Gods is, die ook voor ons bidt. Wie zal ons scheiden van de liefde Chris-ti? Verdrukkinge, ofte benaauwdheid, of vervolginge, of honger, of naaktheid, of gevaar, ofte zwaard? (Gelijk geschreven is, want om uwentwille worden wij den ganschen dag gedood; wij zijn geacht als schapen ter slagtinge.) Maar in deze allen zijn wij meer dan overwinnaars, door IIcm die ons lief gehad heeft. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven , noch engelen, noch overheden, noch magtcn, noch tegenwoordige,

noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel, ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christo Jezu , onzen Heere , Kom. VIII: 33—39.

Min ban/mijne gelicfbe firofbejé/5ijt bappcr in ben ft:tjb/taijfu niet Annmoc-cen t)aar/ geeft nirt eencn fclaanta roe/taant goc meer gti roegceft/0oe be bjjanben meer ban u bobberen julleti/juj jijn toclj nier te bolborn/ ' 't i$ beiliger te jlaan in eene jafie/ bie men nng in eenige omftanbiij'

Qebcn ini^fcfjicn jaube fninncn toegeben/ en tnanneer liet ftaan onbaoj-jigtig joiibe hunnen genoemb tanjben/ ban te beel toe re geben. -130 jult beilige? 51)11 cn bele ftjihhen ontblieben/ be confcientic 5al tien'

maal meer brebe öcööen obe? get eerftc/ ban obe? tjet laatftc. ïjoe gij bapyerbcr 5ijt/ Ijoe ben bijanb ben moeb meer 5a! ontballcn/ cn ïjoe gij inerröer in fterftte 5iilt toenemen/ ïjoe lilne obertDinninge fjeerltj'

fier 53! 5rjn; Iaat 5c met utn (igcfjaam boen/taat 5e biillen/of liebe?/

tnar gt;!!5ob Uiil bat 51) u boen 5Ullcn/en gij fterfu u met ©abib in ben HEERE ulnen i^ob.

Ucicsit utne 5iele in nine ltjb5aatnf)eib/ bie gij Inaajlijfi ban naoben ïieamp;t/

taajpiciit 11/ bat gcene bijaaftaierigiicib 5cif^ in nine Ijatten opfiotne/

ja al honber gij u üijefien/ 500 boet fjet tocfj niet/ maar 5tjt een II. (£5 ij fcljaap/

305

-ocr page 330-

3Üo Van clc Belijdenisse van Christus,

fcfjaap/bat ftrminpïoos bonr Ijct aangesfotc jijn^ fcljei^bcr^; öiübet boor ürrjcncn/ bie u Uc^ljolocn/ üergrlDet ljuii goeb Ijqo^ ftüiaab/ ne» tiiEiibe öiü f}ccrc 4Je^ig gebmtg tot een booiöcelö om jjjne bomflap-yni na te liolgrn/be tuapenen onjej? iJcijgji stjn niet bfctfcljElijfi/maa,? nogtaii^ If^acljiig boo? ï5ab; Vnapent u met öc gcrieele toayenruo'tin» ge/bie bc Sipastet boo^ftelt/Eph. VI. ©c ^acljtinoebige iisS fcete^ ban bc fte^fie/ liib;aamtjeib inaaf-t nier aürcn Ijet lijbcn ligter/ inaa^ geeft g(an^ aan ben Jijbsaiiie/oUejtufgt en nberluint jelfj? bc bijanben. DDelaan ban/ be tijb ig Ho^t/ljet lijben booröijgaanbe' 't iö ban be Ijanb bcö Cjee« ren/ en tot bejlieerlijliinge ban SCc.^ug; baa?oin/ laat be l5jb5aambeiü ren boïmaalit te er li f)eüben/ bat ip/ lijbt alleö in ftille fijbjaamljeib/ 50a lange {jet lijben buurt/Inant be obe^lninninge en luoone jal baa^» op boigeti.

Zoo dan, mijne geliefde broeders, zijt standvastig, onbewegelijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die wetet, dat uwen arbeid niet ijdel en is in den Heere, 1 Cor. XV: 58. gSijt getroutn tot be^ boob/ en De lijeere 5al u geuen alle be zegeningen/ bie Cjij aan he obertoin-nafl,JÓ belooft. Openb. II en III. Ik zal hem geven te eten van den boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is. Ik zal u de kroone des levens geven. Hij zal van den tweeden dood niet beschadigd worden. Ik zal hem geven te eten van het manna, dat verborgen is, ende Ik zal hem geven eenen witten keursteen, ende op den keursteen eenen nieuwen naam geschreven, welken niemand en kent, dan die hem ontvangt. Ik zal hem magt geven over de Heidenen, ende hij zal ze hoeden met een ijzeren staf. Ende zij zullen als pottebakkers vaten vermorseld worden. Die zal bekleed worden met witte kleederen , ende Ik zal zijnen naam geenszins uitdoen uit het boek des levens; ende Ik zal zijnen naam belijden voor mijnen Vader, ende voor zijne engelen. Ik zal hem maken tot een pilaar ia den tempel mijns Gods, ende hij en zal niet meer daaruit gaan. Ende Ik zal op hem schrijven den naam mijns Gods, en den naam der stad rnijnesGods, des nieuwen Jeruzalems, die uit den hemel van mijnen God afdaalt, ende ook mijnen nieuwen naam. Ik zal hem geven met Mij te zitten op mijnen troon, gelijk als Ik overwonnen hebbe, ende ben gezeten met mijnen Vader in zijnen troon. Siet/ jullie onteaajbeerltjïie beloften geeft 45ob aan getrontnljeib/en op een ftlein lijben. ®aa;om/jijt getroubi tot be: boob. 3111 einbige met ben jcgenfcipnpcfj be^ ^Cpoptel?/1 Petri V: 10, De God nu aller genade, die ons geroepen heeft tot zijne eeuwige heerlijkheid in Christo Jezn, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, dezelve vol make, bevestige, versterke ende fondeere ulieden. Amen. vEMejbarc broebe^/op tuelïte be tjeerlgbe glang (©ob^ ligt/ift bejamp;ltjbe met al mijn Harte

Uw liefhebbende medebroeder in Christo.

X. tfu

-ocr page 331-

eu vau zijne Waarheid. 307

X. 43u ffeercu lui) on^ Inctiepom tot u/ jSeticjIanöc^. lö utu noc zich, boo^ beje rebencn ojiaeinEhr/en (jebt oij fust oeUrrgeii am öcn t^cerc 31e5U# te Delijden/30a öegint Oct luerft terjionb; gü üceft in l)ct mib- men' tot btn ban een ft^om en lierbraaib gtflacljtc/'t taelft ajob rn ben b^g be* Saligljeib niet ftent/ en geenen lu^t fjeeft aan goösaligheib; ftomr ban roepen uit/ met bat oogmejft om 3Jr5U0 te öelööen baat een got^aUg iebcn/worlt;lt-300 bat een ieber obertuigb tDo?bt lian utue Ue^loocöeningen/ neberig-

l)eib/ 3aci)tmoebigÖEib/ Ifefbe/ goebaajbigljeib/ opbat een iegclgft 3ic bat be öe'nElfcljc nature in u i^. ^pjeefit üan Ct).2i^tu^/ban be noob' safielijftÖEiö en be firacïjt ban 3911 lijöen/ Uan bc nature br|S gcioofs? en bec üiebergeöaorte.

XI. J^oegt u fiij be gabsaligen/ opbat gij oyenfiaar taojtiet bat gij Ijet met gen Ijaubt bou? C!j?iptu^ tegen be tnerelb. ï^oubt u Bg be Vnare ftcifie/ en 3tjt naacitig in bc oyenöarc gob^bienst/ en in Ijet gc-öruifi be^ {^. 5lIUonbmaaIé/baajin öelijbt men ben fjeere 3einö; iiclj baarlian af te feïjeiben/ en op 5ic!j sclffi re Jjanbcn/ i? eene foot:te ban ftille berlDOCljeninge ban CÖ^ijStué en sijne safte. ïiomt u np bese utue öelijbenipfe fmaabfjeib eu febabe ober / berfilijbr et u ober / 't ijgt; een ftlein beginfeltje ban f)Et martrlbom.

XII. 5CI^ be fjecre be^bolgingeu öjengt olie: bc fie?fte boo^ beluenib/ a(^ btualingen ftijf boa^geset luo^ben in bc fterfte/ en al^ men be^b^uftt en bcrbolgt sulfie ^rebilianten en anberen/bie be luaajljeib en gnb^aUgfjcib boci^ftaan; fiantet u ban tegen bie/en öiijft een geselle beogenen/bic ben ïjeere bree5rn en 5gt;jnc luaa^ljcib éelijbcn; Ina^öt gij boot bic uitgcUio?' pen/toojbt gij gebtoongen u met Ijen te brjecnigen/luojbt gij boo? l)ct loeigeren Beroofb ban «luc goebcten/in gebangeniafen gciuojpen/ alé mi^-babiger^ geljanbelb/ ja met staaarb/ galge en tab gcbtcigb/ of ooft ter boob gebragt/ ftaat ban/ en benftt bat bc ï^cere u tot Ijet maptelbom roept; of be berbolgingc boor bic ban Dinnen gcfcfjiebt/ban of5c gebaan luo^öt ban Buiten boo? ben ^ntic(j?ist/bat i^ tjctselfbe/en utue 25elfjbe»

niéfe i^ be^elfbe/en ulue getjautnigljeib i^ bc5elfbe/en ulu (oon is (jetselfbe.

XIII. (0nt3et 11 baa? niet obe?/ alé men u onbc: een Uluaben naam lijben aanboet; taant bat ij? al oub/bc ï^cere 3ie3Hö luiejbe ooft onbc? een fitaaben naam bc^bofgb en geboobct; 3ij 3eiben: taij fl:ecnigen 11 niet om eenig goeb toerfi/ maat baar en baa:om. ©e oube boorlueubfcleu taaren: 43ij 3ijt utue oberljeib ongcljoo^^aam/gij ftaat tegen Ijaa? op/ 45ij ftic^tec rebcUie/ i^jj maaftt frtjeibinge in bc ficjfte/ lt;!3ij IjcBt 3icl= lierbejbcnbc btaalingen rn ftettenjen/ en ttacljt bie boo?t te planten;

actie genoeg/ taeg met C^cm. SJft 3rggc/ ontjet 11 ban obe? Ijcn niet/

maar Blijft bolftanbig be taaajljcib aan telilebcn/en getuigcuisfcbaa?-boor geben met taoo?bcn/ taanbel en lijben.

XIV. ïiomen be berbolgingcn ban ben SCnticljrijjt/'t f0 u gcoojfoofo te blugten 300 becre gij fiunr/gm u te fyaren boo? Bete? gciegcnljcib;

ilg 2 maa?

-ocr page 332-

308 Van de üelijdenisse van Christus, enz.

maac Ufugtrt baa?!ipncn niet/ baa? gtj örgt boo^ be üicrdb jict te fto-men/maar baa?/aitaaa? öe gabjaligen blicöen/baa? ccne fte^fte of rciiioe apparentie om er eeue te fticljtcn; acljt tjet toetelbfcfje goeb 30a Ijooij niet/ bat QÖ baarom u in geUaa? joubet fi?engen.

XV. JlSen mag Ulugten boo? be berbolgingen ban ben 5llntid)?ij»t; maa^ niet a!^ be berbalgingen in be ïierfie omftaan/ombat get met ben 5Cnti» clj?i?r a! nitgebi^puteejb i^/l)ij al i^ uitgclnojpen uit be hejfte/en öö ttai^t nu niet anbej^ ban met buur en 5tnaa?b. AïSaa? in be opftomenbe berbol-gingen in be Ucrfte moet men niet blugten/maaj bïpben nm getuigenigfe te geben trgen be bejbolge^/ en om be bjaa?|)eib i^ f)et noobig/ met jijnen boob tegen l)W te besegelen; nieulue bejbolgingen eifcljen nieutae ma?» teiarcn. JiBaa? ftan men met bïtigten befjanben Uan ben Sllnticö?i#t niet ontftomen/ men moet ban toeten/ bat a5ob on^ roept om getuigeni^fe te geben boo? sijne jafie/ en ftaan ban. SCté toij fpjeften ban (jet blugten/ 500 bejltaan toij be i^ejber»» en 'Ceejaariö en ouberlingen baai niet me» be onbr?/ tenzij .^ijne gemeente/ blugtenbe/ jjem mebe roept/ en 500 öfgft !jtj bij 5i)ne gemeente. 2l!iibe:ö moet ïji) ftaan 500 lange jtjne gemeente baar i^/en in ftaat/bat lji) bien^t aan Ija^r ftan boen/aï toagJ Ijet met boor ljunne oogen be taaajljeib met sfjnen boob te bejegelen.

Hoe zich XVI. (Om u te luapencn tegen be berbofgiiigen/ban Ijoebantg eerie na» !ioneiüi turc 5^ i:i0',i 55n,/ ^00 lEE^t ljrEl 'n ^et ®00?ü ^00^/ n'pr al'een tot be?-ftejliinge ban uto geloolie/ maar om meer en mee? in be toaarljeib bebej?» tigb te too?bcn/ en 500 öefttaamer om et boor te ftjtjben en te lijben. 't Ijet jluaajb ban een geeptelijft ftrggpman. (b) HCeept beel in be ma?te» laar^amp;oeften/ 50a oube alp uieultie/ baa? 5iet men lebenbig/ al^of men er bij jtonbe/ gunnen geegt en filoefimoebigheib/ 't toelft Ijet (jarte be?leben-bigt/ en lupt geeft aan get martelbom/ en al^ Ijet on^e beurte toojbt/ ^00 juilen bc beftenöe boojbeelben in utae memorie jijn/ en u fte^ften. (Öoft jult gtj baarin gunne migflagen jien/taelfie u boo? goebe bafteng sullen bejftjeftften. (c) ©aat beel om met gob^aligen/ en fpjeeftt met malftanbes ren ban getuigenijife te geben in tijb ban breöc en berbolginge/en moebigt malftanberen aan. (d) gibbet beel bat be l^eere u toil geben een brfjinoequot; bigen geest; taetenbe/bat 500 be i|eere 3tjne ganö loé l'ete/bat gij niet jonbt ftaan/maa? boo? be minfte breeje tor berloocljeninge berl'allen ; ftent utoe jtoafigeib/ taantroulut u/ Ijoejeer gij ooft nu ban be toaargeib obe?tuigb jijt. ïileeft ben C^eere aan om getrouta te mogen jijn in be ure be? be?5oe!imge. (e) (0cfcnt nu beel get geloobe in (Cg?i^tu^/om berjefte^b te 5ijn ban uto beel aan i|em/en boor onberbinbinge te leeten/goe goeb get i| nabg ben i^eere te jtjn/opbat get geloobe te fterfter jij/ooft ban/ al^ get geboelen öejtagftt/ en get ban alle ftanten beftormb taoröt. (f) ^enaarjligt ^eer be geiligmaftinge/om een onbebleftt leben te leiben/en eene onergerltjfte confcientie te gebben boor 43oö en boor menfegen/ want elk regtvaardige is moedig als oen jonge leeuw, Spr. XXVIII:1.

K A-

-ocr page 333-

Van de Vergenoegiuge. 309

KAPITTEL XXI.

Van de Vergenoeginge.

I. Detrnjle be ficlgbeni^fe boojgaan^ fc^abe aan bEÏigcftamdijfte goe» verge-betcn bejoojsaafit/ cn bie be bjgmaebig^Bib in fyet öelgben beien (jin» noesinge. bejlijSt i$/ jaa i$ naaDig/ bat men bie fcfjabe sicft gettaaslte/ boor ©ec» genoeginge in ben tniüe d^ob#/ ten opjigte ban ben ligcgamelgften ftaat/

ban taelften toij nu fp?eften.

©ejgenoeginge Hebr. n dai, bolgeib/ oberbloeb/ genoeg. lt;©ifitojjl^ Bcnamin-toojbt bat taoojb lt;!5obe toegefcï|?el»en/ be ^eere noemt ^emselben s0-El schaddai, 45ob bie alle^ jjeeft/en uit jijne bolljcib alle^ fian boojt» Brengen/ Qet taorbt boa?gaan^ ober^et Almagtige. Gr. ai/TccQxsia au-larkeia, 't taelft ban ttnee taoojben i^ samengeboegb/ ban genoeg-zijn cn ban zichzelfs, 't toclfte te fiennen geeft booc sicljselben/bij jicjisel-ben genoeg Ijefiben; taant niemanb fian be?genoegb jgn/tenjtj ög ge^

noeo BeBBe/en men ö^eft genoeg/al^ men niet meer begeert; 50abat genoeg niet öeflaat in be beelljEib ber goeöeren/maar in be berbuninquot;

ge ban be Begeerte. be Begeerte groot/ baar moet beel jijn tot be berbullinge ban bic; ié 3e Blein/een taeinig i^ genoeg. oEen ftïein ftegcöje ig met taeinig bol/ en om een g^ooten ton te bullen/ i^ beel ban noo» ben. ©e inenfc^e Qteft taeinig ban nooben om ten bienjte ban 45ob te leben; af^ be begeerten gepaft jijn naa? be noobtaenbigljcib / 300 een taeinig genoeg om jgne Begeerte en Buifi te bullen.

II. Vergenoeginge is cene Christelijke deugd, beslaande in ecne overeenkom- JBeschrü-ste van dc begeerte der kinderen Gods met hunnen tegenwoordigen staat, om-^1186' dal het de wille van hunnen God in Christus is, en zijne beschiklcinge hel zoo behaagt, in welke zij met welbehagen, in stille gerustheid, vrolijkheid en dankbaarheid rusten, vertrouwende dat de lleere het tegenwoordige en het toekomende lot hun best zal doen uitvallen, waardoor ze den tegenwoordigen

staal, tol aanwas in het.geestelijk leven, en tot verheerlijkinge van God, gebruiken.

III. 't Is eene Christelijke deugd der kinderen Gods. O^nBefteejben jijn is cono tot alle garb toe?Ii onbeugenbe/en be nature ban be^e beugb niet Benlt;

nenbe/ en bejelbe in be ftinbemi (B3objJ sienbe/ beracfjten je aljï laag» aéugd. ïjciö ban gec^t/(■ufferjje/ ^toffcfte ongeboeligöeib/en acljten fi^n niet Befitaaam tot jjooge bingen/ betagle Ijet een fcFiat i^/ bie boor {jen be?-Bojgcn i^; maa? öe fiinberen d^obp Ö^öö^n 5e in {jet Begin/ en 30/ be fcljoonrieib ban beje beugb jienbe / leggen jicg baarop uit / om 3e in

een meerber trap te Bejitten, De taare 3itplaatfe ig get Ijarte; ©er» genoeginge geen seggen/geen Bebtaingen/geen nalaten begoeberen

(£lg 3 be-

-ocr page 334-

310 Van de Vergenoeginge.

1)65« lomïti na tc jagen; 't niet eeucDjpfcf)ieteiiöc oebacljtc om jiclj te \nillcn teUrcben Ijouöen/maac 't ig cene geftalte Uan tiejieïe. !0c^-ftanb/ toille/ genegenöcöen ^jjn in een üergenoegben flaat/ en uit bte fyeb' öeljjfiöeib ontjlaan jooöanigc öaöen/öie mer öie geftalte oliereenftomen/ üese geftalte I'S alleen in öc fiinberen lóoö^/ in öe gobsaligen/ 1 Tim. VÏ: 6, De godzaligheid is een groot gewin met vergenoeginge.

Heeft op- IV. {Jet voorwerp de tegenwoordige staat, ©en gelooUigen/ jljnbe distte°en-En ölgüenbe in ben ftaat ber genabe/ontmoeten belerleije jalfen naar woordl^11quot; jielc en naa? ligcöaam/ beiöe sijn 5e fomttjbié mee? met be begeerten obe?» gen staat, egnjiomenbe/fomttjös? jee? liejre ban bejelbe bc?fcï)illenbe. 't gemaïf» ïteltjft bejoenoegb te sfln/ alg be ïjceee be begeerten be^ Ijajten geeft; maar aljS be ontmoetingen met be begeerten niet oliereenftomen/ ban ijS get jtaaa? toe^ft jijne begeerten oberecn te brengen met öe ontmoetingen; ïgt;ie?omtrent ilt;3 een Clj^igten Vuerft^aam. IDe goeberen 3Ön Bet niet/ öie Vergenoeginge geben; of een mengcö rijft i^/ of in een miööelmatigen ftaat / of in armoeöe/ öö ftati in bien of onbergenoegb of bergenoegö 5i)n; een rjjfte en miöbelmatige Ijeeft alsoo tael te tracljten naa? ©e?» genoeginge in jijnen flaat/alg be arme naa? ben fijnen; men moet niet tracOten in een anberen flaat te jijn/ meenenöe/ öat men öan be» te? 50UÖB fiEbben/maa? öe a?beiö i^ om in öien flaat/in tuelften men i|[/ 5itlj tnei te öragen. (lEen arme öenftt: toa^ ift in een miööelmatigen ftaat; een miöbelmatige: lna^ ift rtjft; een njfte: fjaüöe ift mee?öer; een ongetroutuöe: tDag ift getrouüiö; een getroulnbe: taa^ ift onge-trontoö; een jeeman: Ijaöüe ift eene beroeyinge oy 't tanö; een am-bacljtgiman: tna^ ift een ftooyman/en 300 boort, ©it jijn örnase gcöaclj-ten/ öe ©e^genoeginge ligt öaarin niet/ maa? bie flaat/ in luelften men ij/ig öe begte om bergenoegö te jgn. ©e becmaniuge i^ : Zijt vergenoegd met het tegenwoordige, Hebr. XIII: 5.

Bestaat in V. De vorme of nature ban öese öeugö beftaat in de overeenkomste van overeen- onze begeerten met den tegenwoordigen staat. ÏDe nature öl'ö menfcf|en i^ van be- •quot; stcljselbe niet genoegsaam/ ÖÖ 'P quot;'aa? een bat/ üaa? tuat ingebaan geerten ftan tDojben/en om be?bulö te liiojben Ij^ft ÖÜ begeerten/bic al# ijan-zeiveij011' l,E,, aantagten/öatgene Ijrj acljtet öat l)em be?bullen joube; na ben bal sijn öe begeerten ongeregeib/ en ten oyjigte ban be salien/ bie f)') begeert/ tnelfte niet bejbullen ftunnen/ en ten opjigte ban öe maniere/ begcetenbe te amp;eftig en te öriftig. ©e3e be?ftee?bljeiö i# na öe liieöe?gebaorte in öe ftinöeren d^ob# nog ten öeele obe?geblebcn/ en baart frun becl fma?te. gij/ fdjoau ljun ooröcel baartcgeu ip/ Inillen en uegeeren almebe 'ueel/ Uiillen öat liet goeb jij naa? ïm»HE begeerten/ öie toclj te Ijol ^tjn/ öan öat niet^Stquot; S0 n,Et Ört aajöfcDe bcjbnlö souöcn ftunnen tao?öen/öaar 5e Ounne Begce?' te trek- iten moeiten matigen naa? get goebe bat 5c rjebben/'t .yj becl of tnctnig. wei te be- in0Et öc begcejteii niet uitlreftftcn/ al^ofjonber begeerte te jijn/

stieren, öe tuare be?genoegööeiö tea?/ bat i# een niengclj te Diitmegt;)fcl}en/ en

flim»

-ocr page 335-

Van de Vergeuoeginge.

flimme? te maften ban een bcejjt. 31)0 beo^rtcn moeten tecten get fttaabe 5rjn/'t moctoné cenlaj^t sijn/'t moet fmarten/men moet prjne geboe-len/en öeocerte Ijebben öaarban oiitjïagen te Inoröen. 't ©oebe moet on^ fiemfnnetijfi jtjn/ en onje bearerten moeten uitgaan om bat te ge» nieten/en men moet be begeerten opbolgen boor be mibbelen te gtbjui ften/bie baartae bienflig jijn ; joobat be 3i?ergenoegingc niet uitfluit ÖC'

gcerten/ narl) gebruift be? miöbefen/ maar 51) fluit uit alle begeerten/quot; bie uitgaan tot jonbigc 3ar{en. 51111e begeerten naar beeï en meer ban men ban nooben f|eeft/a!le l^eftigtjeib en bjift ber liartprogrcn tot 5a-!icn/bie anber^ geoorlaofb 31)11 te begeeren ; alle filueUtnge be«j geclt;Jte«S/

Ijart^eej en berftniesinge/ al^ 't on^ niet naar onjen 5111 gaat; alfc litaabe mibbelen om totjijne bcgeene te l?o:iicti/alle geoorloofoe mibbB=

ien na te laten/ en (!3ob üer.^oclten. JÏ5aar bat olle^ i^ nog be 35cr0clt; noeginge niet/bie beftaat in be overeenkomste ban on^e begeerten met ben tesjentuoorbigcn (laat/ in bten ftaat te tnillen ^ijn baar men in i$/ en in geen anberen ; eer men in 303 een' ftaat \$/ mag men loei begeeren/ 't gene Uuj oorbeelen noobig te 51)11/ boet) met een 5iiaar en regtbaarbig oorbeel/en alë men ineen' bejtnaarben jlaat i^/soo mag men tnelbe»

greren baaruit berlo^t te tnorben en in beter te [tomen/ bit fljpbt nfet tegen be ©ergenoeginge; maar al^ men Iegcnü;cnr^ig in een ftaat i|/ 't 3ij Uieï of fttaaltjft/ ban moet men boor fjet tegenlooorbige tebjeben jtjn/en Dn3e begcejten boegen en brengen tor bien ftaat/al^ mi tegen^ tnonrbig. ^elfé natmirftjfte menfefjen met ren fatum stoïcum, 't moet zoo zijn, daar is niet iu te doen, 5idj ItitUenbe jlillen/jeggen : als men niet kan zoo men mil, zoo moei men willen zoo men kan , tOOlienbe bat be ©et» genoeginge beftaat in eene obe^eenftomfte ban be begeerten met ben te» gentaoo^bigen ftaat. ©eel meej {jebben be gab3aïigen gjonb om tjunnc begeerten te boegen naar Ijunnen ftaat/ en 500 te tnillen/ombat get be taille lt;j3ob^ i$. ©it fieeft niet alleen plaat? in ftet iigcf)ameltjfie/ maar ooft in het gee^telnfte; be?genorgb te jtjn al^ Ijft niet naar onsen sin gaat/ ilt;? steaa? Uiejft in beibe/ maar nog mee? in ftet gee^telijfte. men ij? in geegtelgfte bui^tejljeib/bejlatinge/aanbec^tiiige/ onbe? be ft?acljt be? berbo?benf)eib/ ooft ban moet men bergenoegb sijn/ en onse begee?» ten boegen naar onsen ftaat/ niet ombat bie ftaat on«S aangenaam ijs/

of ooft ooit soube ftunnen sijn/niet bat tatj niet souben tjacöten baar»

tiit bcjlopt te tnorben/maar ombat F|et be taille (öob^ i^/ong boor te-gentaoorbig geene mrejbfre genabe te geben/ beünjle l^ij 011^ booj bien taenr tot saligfieib en bejïjeejlijftinge ban synen naam tail tijengen.

VI. Het fundament taaarop en taaarom sü tebjeben sijn met fjimnni te- Omdathet gentaoo^bigen ftaat iff/ omdat het zoo is de wille van hunnen God in Christus Jezus, en dat die het zoo beschikt, ©e menfcï)e ftan Ijet fmartelijfte niet lief*

Ijebben en begeeren alö fmartelijft; maar baar i^ eene anbere reben/

taaarom srj eene tegentaoo^bige fttaaöe en fmartelijfte conbitie of ftaat

om=

311

-ocr page 336-

312 Van de Vergenoeginge.

omfieljen/ namdijft/ ombat fict a5ob 50a Dcftaaot. 't tnat anbcj^/ 3icö tEb^ebcn te gouben/ombat vi5ob 500 tnil/betnOle baartegen niet te boen t^/ en alle^ boor (6ob«S fi^acöt cn Öanb moet jtaicljten/ ban f)ct niet ten zoo willen, be öegeejtcn ftomen niet oUercen met ben ftaar; maar 't i£ ren zoo moeten , en bat fcF)eeIt ban niet Ueel ban ^et ff eiben^c!} noodlot; cn 't ip luat anbe^/ ben taille 45ob^ te omljelsen/ al^ ten Ijoagfte, in jiclj^elf/ en booj Fjen fieminncïtili. ^al be taille gt;i5ob^ fi^acljr Ijeböen rot ©ejgEiioeginge/soo moet men 45ob aanme^ften al^ jtjnen lèob/ai^ue^oenb inCf|?'?tu^ Scjné. i^ie? ïiomtljct geloobe bijjanbe^ te pasfe/'t sg bat men met nab?utt Slesu^/al^ 3iclj aanöiebenbe/ aanneemt/ en al^oo tot (j^ob fiomt; 't 35 bat Ijet geloobe met tacöejfteeringe en Uej^efte^bfteib ban cin3en ftaat ber genabe taejftt/'t 31) bat men 3icF| alleen maar aan» merfir/een ber3oenbe te 3ijn boor be tjebbelijftljEib be^ geloof^/ 3onber bernieutabe taerfiinge of berseïieringc; 't sij bat men alleen maar aan» tlleeft/ om beel aan SJesug te Ijebben/ en 300 boor ï^em tot a5ob fiomt f)o» penbe. i^oe bat bit geloobe fterfter i^/ fjoe bat ooft be ©ergenoeginge in ben taille ^ob^ Ikacljtige? i^. ©rse geloobige geftalte bertaeïft liefbe tot (Jikib/en liefbe erftent be Ijoogljeib ii3ob^/en be betamelijfrljeib üan onber» taoryenfieib; lieföe bertaeftt taelgeballen aan ben taille ij3obp/ cn bu^ obe?» taint cn oberfiee?5gt;cïjt be liefbe tot ben taille a3Qb^/ be lieföe tot 5iclj5ci» ben. MSen geboelt onbcrtnpfcljcn tael be fmartc ban f)ct fttoabe/bie mag en moet blijbcn/ maar be liefbe tot (JöobjE? taclbe^agen öeeft be oiicrfjanb/ en baarom 3ijn ljunne begeerten met gunnen ftaat oberecnïtoinenbe/ men tail 300/ al ïjft 'quot;Et t?anen in be oogen/ ombat be Ifeere 300 tail/ taellie Qun liefclp i^ boben al/ en get bitter 3oct/ cn ïjEt 3taare ligt maafit/ 3tet bit in f|ct bolmaafttc patroon/ ben Ifeerc Sesu^/ Joh. VI: 38, Niet opdat Ik mijnen wille zoude doen , maar den wille desgenen , die Mij gezonden heeft. Matth. XXVI: 39 , Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. Werkt VII. De effecten of vruchten ban be ©ergcnocginge 3tjn (a) welbehagen in weiheha- j'taat/ ombat pet be taille 45ob^ ié. giet/ 2 Cor. XII: 10, Daarom hebhe stilte. ik een welbehagen in zwakheden , in smaadheden, in nooden. (b) Stille gerustheid, niet cenc 3orgcloo^f)Pgt;ö ^n ongcbocligöeib/ maar cene tacj^ame omQclsinge ban ben taille löobs?/ bie boet Ijen 3taijgen/ niet in gc-melnfiöcib of mocbcloo?0eib/maar in geloobige onbertaorpenljcib. Ps. XXXIX: 10, Ik hen verstomd, ik en zal mijnen mond niet opdoen ; want Gij hebt het ge-Biymoe- daan. (c) Blijmoedigheid of vrolijkheid. 4Sict obe^ be tegcnïjcben alp 300-digheid. ijanig;allc ftagtijbmge/alp bie tegentaoojbig i^/fcljijnt geene 3afte ban bjeugbc/ maar ban bjoefgeib te 31)11; maar bc taille ban tfkib maaïft Ijet bittere 3oet/ baarom 3cgt be SCpo^tel: Wij roemen ook in de verdrukkingen. Hom. V:3. Acht het voor groote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in Dank- velerlei verzoekingen valt, Jac. 1:2. (d) Dankbaarheid. Cen Cl)?isteii 5iet baarheid, (gpö^/ a{rj jjanö ban een' lief jjcDbcnben ©abe^; 31) taeten

boor onberbinbingc / bat ö^t ljun goeb i^ / be^bruftt te taorbcn / cn

bat

-ocr page 337-

Van de Vergeuoeginge.' 313

bat ïjcn uit oetroutuioljeiti Ue^b^ufit; baa^ain banftcn se ^ob ia aiïejS/ i Thess. V: 18, en 5eggen niet 3jaö: De Heere heeft gegeven , eude de Heere heeft genomen; de naam des Heereu zij geloofd, Job I : 21. (e) Rusten in, ende vertrouwen op des Heeren voorzienigheid. Ceu liet'Kuste. geuoeflde fjEfft gulft eeii bEljagEn in *j3ob^ luille/bat Ijij niet uocF)

noou jjet tEgEntnoarbigc/nodj Uoac be» toEftamenbEii bag; bEtay'E [jij gElooft bat a5ab jijn ©abE? ip/ En öac IjEt baarotn allr^ Uieï en tut jijn £iE0tE ja! sgn/ taat (6ob ooft obec {)Ein ü^Eiigt; biEsi ig Ijij getupt eii tDEitEbtEbEn/Ps. XCI;1, 2, Die in de schuilplaatse des Allerhoogsteu is gezeten, die zal vernachten in de scliaduwe des Almagtigeu. Ik zal tot den Heere zeggen, mijne toevlugt, ende mijn burgt; mijn God, op welken ik vertrouwe. (f) Wasdom, ©oor be 3^E^genaEgiiige ontUliEbt men Wimium. iielE IjEjljinbEnngEn/ bie on^ in be gobsaligfjEib DelEtten; 't 3ij bat be onbErgEnoEgöïjeib bEÏE jonben boojtb2Engt/Eii on«5 in eeh'jonbigeii ftaac (joubt; 't 5jj bat ?tj on^ teruggE Fjoiibt in F|Et oefEiicn bcle^ beugben. be i^ergenoEgingE legt men af allen last, ende de zonde, die ligtelijk omringt , tuaarboor men tE b^ijEr ftan met lijdzaamheid loopen de loopbaue, die ons voorgesteld is, Hebr. XII:1. ©au EEj^t/alj? men met J^ErgenoegingE Ijet ftjuiö bjaagt/ tg fjEt tot onsen nutte/ en niEn Inarbt baarbooj IjEilig/

Hebr. Xil: 10. niEti in bE bEjbruftftingE roemt/ dan werkt de ver-drukkinge lijdzaamheid, ende de lijdzaamheid beviudinge, endede bevin-dingehope. Hom. V:3, 4. ©an id Ijet liniié eenc fcljale/Ps. XCIV: 12, Veriieer-Welgelukzalig is de man , 6 Heere, dien gij tuchtigt; ende dien Gij leert uit uwe Wet. (g) God wordt daardoor verheerlijkt; tuant baarboor toonen je bat be ^eeee fouberein i^/ en met sijn fcFieyfel boen mag naar jijn taefgequot;

ballen; Dan toanen je/bat a3obalgEnoEgsaami^/En bat niEti/a3ob ijEü'

benbc/ al(E^ ftan migfen ; ban lno,:bt openbaar/ bat (öob goeb/ getrautn En taaaracljtig/bJijé eii almagtig ij?/1 Petri 1:7, Opdat de beproevinge uwes geloofs ... bevonden worde te zijn tot lof ende eere, ende heerlijkheid,

in de openbaringc Jezu Christi. 1 Petri IV: 16, Indien iemand lijdt als een Christen , die en schame hem niet, maar verheerlijke God in dezen deele.

VUL ©e boargeftelbe en bejftlaarbe taaajljeib ijï öefttaaain om on» Overtui-bcfteEjöEu te obertuigen ban hunnen fttoaben fiaat/en goasaUgen ban ™u ljun gebjeft en 5anbe.

lt;0nfiEftEE?ben srjn cnbejgenorgben. (a) 2lilt!jb fcljeelt er luat/of men Ijeeft geen ftinb/of men Ijeeft e? te bEEl; mEii ïjeeft IjEt beriiteerbe fjanb»

bjcjft gelee^b/Uia^ ift een üjinftEÏie?/of fionbe ift een amamp;acijt/ fjaböe ifi julften ft ijl/ ban joubeget beter met mij gaan; 'ci£ al tegen tninb sn ftjDoin/taat ift beginne/en taaar sal jiet ten laatfte nog jjenen ? ©ie en bie ijeeft be nering/ be liefbe/ be adjtinge; maar mij siet men niet ben neft aan; alle man tegen mij geftant/men boet mij angelijft/en Ijanbelt goblao^ met mtj en Ijet mijne/ men ïa?te?t/ en fleelt mguE eere/ een iebet fjeeft fjet op mij bootsten/ uieu i|ö ainjb in ben bi'e^-Dijt/ sooöat men 11. quot; in- bag

-ocr page 338-

314 Van de Vergenoeginge.

öao noclj iiadjt/ ban onru^tig^eib ban Buiten en ban Binnen/ rugten Ban. (b) lt;£en anbe? i^ loom en lui/ en daarom ongebaelig. (c) Cen anber Ijerft een joet en jac^t f)umeur/en Ban Ijet allep obe? jicQ laten gaan.

(d) Stlnberen geBruiBen be rebcn/en jien be jaBen boor/of jtj jienbat er geen boorfiomen aan ig; baarom patience par force, baar ij? toe!) niet aan te boen ; of sij julïen get bu# aanleggen/ en ban jal get toel gaan.

(e) SCnberen al^ Fjun be loaf ontgaat/500 Ijouben 3e jicB aan Ijet blot» g?a?/ .^ö biberteren jicf)/ be een met bit en be anbere met bat. (f) 5lln» öeren inorben gan^cB moeüeloo^ en be^peraat/ en jouben toel naar ben flrop ïoopen/ om een einbe ban be Btoellinge te BeBBen. (g) Sllnberen/ al Bunnen je't tegentaoorbig toel fteden/sijn Befiommejb Dbe?bentoe» Bomenben bag/ iebe? Büiaaö gerucljte boet Ben Beben/ en Beneemt Bun get bjebig genot ban Ijet tegentooorbige. (h) SCnberen toilïen Bun ber» genoegen soeBen in eten en b?inBen/fn gelb/in jlaat/in Bet bolboen ban Bonne gonbige luiten, (i)ainbcren ftellen Bquot;quot; genoegen in Ijunne Banden/en toroeten alg mollen in be aaröe/om B^t genoegen baaruit te Balen ; of in menfcBen/3icn öie naar be cogen/bleijen en aanöibben bie/ om Bunne gunfie tefieamp;bcn. ©u^oefiteen iegeïöfi onfiefieerbe ru^te/jonber binben. €n jijne ©ejgenoeginge i^ enBel onrugte. (k) Cen anbe? jal get biat Bete? maften/en ^elt giclj tebreben/500 Bp jegt/in ben taille ©ob^/ fcBoon f)tj be berjoeninge met lt;j5ab nooit in lt;irf)?igtu^ gejocBt of berBjegen Beeft/ en BÖ baarom nocB BU,PE noclj gunjle te bejtaacöten Betft.

4?ij alien/bie 500 sijt aïjS nu gejegö ig/taeet (a) bat gij sonber (l5ob/ jonbe? CB?i?tu^ 3t)t/bat (0ob niet boor/ maa? tegen u i^. Cn algt^tj Beroert/taie 3al ban ftillen ? acig^tju berlaat/toat 3al u Bdpen? ®an Bunt g|j niet 3ijn ban fegjift ban binnen en ban buiten, (b) 561 uta taoelen/ al utae Vergenoeginge en onbergenoeginge i^ enftel sonbe/ig enftel Uuilig-Beib/toaarin gij u omtoentelt/al^ een 3tojjn in ben b?eB/en't maafit u Boe langer B0E taalgelijfie? in be oogen 45objgt;/Bn ftinftenber Btj be toare gob3aligen. lt;!En 300 uto tegentooorbige jlaat naar utae infieelbinge u genoegt of ongenoegt/ al be uitflag ban alle^ bat gij Beoogt/ 3al ten Btaabe boor u uitballen/en 33! u alle ongenoegen/ berb^iet/berfcBjiftftinge/angist en bjeese baren/tot bat be eeutaige berboemenigfe u berooben sal ban al» le^/taaarmebe gij u nu nog eenigsin^ opBoubt/ en be too^ne *iBob^/ en Bet buur be? BeI'e u eeutaig 3al be?bu!len ; baajom BeBeert u tot ben l^eere/ SoeBt bersoeninge met ©ob in CB?$tug/ ban 3al utae il0e?geno2ginge 3ijn/ en in ^etn ©e^genoeginge Befibcnbe/sal alle^ inebetaejfien ten goebe. Bestraf- IX. ^uBojueifi tot be gobjaligen. 'tilgl bjoebig bat bie/taelfte OPob godzalf-11 ÖEbben tot een' bc?5oenben lt;6ob/ bie lt;!5ob bejftoren Bebben tot Bun eenig gen. ' en algenoegsaain beeï/met be?taerpinge ban alle^/bat (!3ob niet ijS/nog 3oobeel onbejgenoegbljeib Bebben/ombat Bet Bquot;n in betaerelb/en naar ben ligcBame en naar beside niet gaat/300 al^ be nature B^t gaarne Babbe. (a) C^nnne oogen en 0arten sien nog te beel naar Bet aarbfcöe Boog/

mooi/

-ocr page 339-

Van de Vergenoeginge. 315

tnoof/ gocb/ fptjse/ naac bjanfi/ ftleEbfnge/ aï^of öat tot Ijquot;quot; cenio oe-nocgen taat fiontie tocBrenoen. (b) jiEcn toil almebe 5Öquot;En sin ïjeamp;öen/ al^ 't baatnaat nfet gaat/ al^ menfcljen nn^ bien niet gebEii/ ban men be^b^ietig/tajebelig/ toornig, (c) ilSen eet jijn broob met ongenoegen/ombat fiet 30D Uee! en 300 finaftelijff niet i^/al^ men f)et tailöe Rebben, (d) jaaen trilt en Beeft boor tjet toeftomenbe; 't i^/ üiat sullen luij eten/ Uiaacinebe sullen tatj on^ ftleeben ? (e) iPe Besojgbljeid '»ej=gt;

fitoijnt amp;arte/en be fieftommeringen nemen ben lust en Ijet leben tneg. (f) JlSen taanïtelt omtrent be boojyenigFieib (öob^. (g) 4iBen me^ftt d^ob te^fionb aan al? toornig, (h) 4iBen be^luejpt söuen jlaat. (i) Cn legt jicö open boor be Bejijijbingen ban ben buibei/ üie ban ligtelijft bat B?ggt/omon^ ge?tuaart^ en bejluaart^te flingeren. (k) j^et gee^»

telrjft leben berlie^t jijne ftracljt; en 300 be Cjeereniet getroutn en an-Be?anbe?lgft tuare/ men tna^ naar ligcfjaatn en siele beborben ; 30a seer Bunnen be aajbfröe tegenljeben Bjenften; in besen jlaat men gaarne Beftlaagb/ men tail getroost taorben/ maat 300/ bat men srjne Begeerte fijeeg/ men soube gemoebigb 51)11; maar bat Bejöjiet moet ec?£t tacg/

be safie moet men ee^öt IjebBen/ men moe^t eer^t 51'en en IjeBBen öaa? men ban leben soube/ ban soube troont ingang Ijebben/ ban soube men onBesorgb leben/en ben ï^eere Bunnen bienen.

X. ill»at sal iB seggen ? H BeBlagen ? ©at toil ifi boen ; maar 300/bat Afmanin-ifi n niet fcöabc/ en in be sonbe Boektere/ maar be?taafiftcre om be onnutte ha' BesorgbBeben/Boose ongenoegbBeib en bejfiniesenbe befiamineringen teheut obertoinnen; toant 1. gij suit self uit be ontbefifiingen toel sien bat grj13 zond0i nog see^ bleefcljelijB sijt/ en utae oogen laat gaan op bingen/ bie nietig Sgn. Stjt gtj ban nog ban bese taerelb/ geiijfi be anberen/ taie? beel in dit leben ip ? 3!^ ban ö^t aarbfefte beBtaaam om te be?genoegen ? (Coen gij in get bejBonb be? genabe obejgingt/ Bebongt gij toen/ bat gij f)et naar ben ligcfjame tot utae Beure en genoegen soubt Bebbcn/of saagc gij baarban af/ en liet bat baren ? l©aarom sal Ijet ligcljaam mee? Besorgb taorben ban be sieleï 3CigcBaam^-geb?eB mee? treffen ban't gcBjefi be?

Siele? ^cöaamt uboo? (èüb en menfcBen/bat gtj nog 300 bleefdjelijB sijt.

1. Jlfeerfit grj niet bat tjet afgobertje i^? ©aar i^ eene fteiinelijfic af-Epno taijBinge ban (èob/een nalaten ban i^em af te Ijangen/eene ftille be?» ^che^ loocljeninge ban lt;éob^ boorsienigBeib/en br?6orgene befcgulbiginge ban ninge van ta?Eebpeib/ of ontailligljcib om u te be?3orgen/ ban bc?anoe?BjBÖEib/ cn ®u00dr® ban sgne Beloften niet na te Bomen ; baar ip onber boortoenbfel ban noob- ni^iióiii. SaBelijBljeiD een taillen ruften op p^t ligctjamelijfie en leben ban ben Broobe; en 300 men Ijet ligcBamelijfie alleen niet fielt tot srjn be?trDiu taen/'ti^ Ijet ebentael ten beele; «Pob en Ijet aarbfclje te samen souben onp moeten bc?gcnoegen ; ofbient gij 43ob/opbat ï^ij u Bet ligdjamelnfie Soubegeben? iBat i^ bat niet eene Btaabe geftalte; tjoe be?re id bat ban ben ^aat ban SÜsaplj: Ps. LXXIII: 25, Wieu hebbo ik neffeus U in den he-

ifïr 2 mei?

-ocr page 340-

31G Van de Vergeuoegiuge.

racl ? Ncffcns U cn lust mij ook niets op de aarde. fa. 26, Bezwijkt mija vleescli ciido mijn herte, zoo is God de rotssteen mijns herten, ende mijn deel in eeuwigheid. g'ijt baïi ücfcfjaatnb/al^ oÖ ïiomt/ofaej utBE^onbioegcflaltr. iioopnioc- 3. ©ic beftommerinoEii rn öEfaentie sorgfauiöioöEbEn fp?uiten uit een fjoogniCEfcig liartc/cn ten cyjigte faan a?ob cn lian mciifcljni: Ten op-zigte van God, aïfïof men ict^ taaarbio Inaé/al^of a5otï ocljouben faia^ aan eng/am nnp naar onjen Inil tc birncn; 300 men jijnE jonbigljeib c» ftraftoaarbioD^'ö i-'ecc fienbe/en bnarop liiEbejftecrbE/men joubE ineen lagrr flaat fiomrn/en in faErUianberingE tocosinfifn/ öat ©ob ons nog liei-tijorg/ja nog 300 farel gaf/jaïiofacn anberEn/bie nog faeel minbe? fjeböen ban tuij/ baar tiuj loclj al 300 fnocb/ ja mi^fcfiien ionbiger 3ijn ban bic. Ten opzigte van onzen naaste, ié tjer DoogmocbigijEib; Inant men 3iet op begnien/bie mecröer 3tjn ban Imj; en 't i$/ toaaram lïf 300 teel niet aï^ bie •; 2elbfn be beftommeringe olie? toaajlijft geöjeft boor 't tegen» Uioojbige/be natuur ilt;? met ïueinig tebjeben ; maar't i?om3tjnen lugt re Ijeöben/'tig 0111300 beel te (jcüben aï^ een anbe?/am in eere tcülij* faen/enin bie be^adjtinge niet te fiomen bat men arm ig/ bat men ïjet ban be föe?he/ of ban een anöe? Ij^öben moet; 't ig inaat/ bat moet on^/ in 3icF|5Elüen aangemejftt/ niet ebenbeel 3Ön; «Öob teil bat bitj begeer» ten Ijebben tot ong teel3ijn/tDt met eere boo? be teerelb te Romen ; maar be begeerten moet men Dbe:tafnnen en bejloocftenen/al^ (öob on^ftlcin Vuil maften en ftlein fjonben ; baarom fcgiült onbe? ben beftmantel ban iioob3aff?ljjfi/ ban eeriijft/ faan bete? in ftaat 3tjn om lt;!3ob te bienen/ {joogmoeblgljeib; q3ob toil ban ben eenen gebicnb 31311 in een bejljefae-ner fïaat in be toerelb/en faan anberen in eene lage conbitie/be teifle lian o^ob mort on# penoegen 5ijn/ in teat ftaat teg ooft 3ijn; be 11102« beloopÖE'ö ofarr 3ijnen lagen ftaat i^ enftei gjootécljljeib; baarom teojbt ueberig/ en gij suit ban be onnutte sorgbulbigfteben onrfïagen teorben. vergeefs. 4. Stfle utec beftommeringeti 3ijn te far?geefs7gö 3uit niet een buit te mee? om tjcööen. lt;©ob heeft faan eeutelgljeib al brfloten/ Ijoe faeel gij fjebliEii 3ult/ baar i? een bescheiden deel, Spr. XXX: 8, 't teelft a3ab eeiriegelijft torgelegb Jjeeft/enop 3tjnen tijö geeft, ©it beelsal niemanb u ontnemen noclj fae^minberen/ en gij 3ult Ijet met utee fiefiommeringen en teoelen niet een ftuifaer faermeejbereu/en bien faa^tcn raab lt;I5ob^ niet üjeften of faeranbeven. ïöarcn baar gierige Sféraëliten/ bie faeel manna bijeen raapten/al^ 3ij te Ijui^ ftteamen Ijabben 3E niet meer ban jjunne maat bol; tearen baar anbEren/ biE bij gEb^eft aan fijacöten/ of om' bat 3c np eene plaatp ftteamen baar niet faeel gefaallen tea^/ teeinig in» gesamelb ljabben/al^ 3e te guf# ftteamen/300 Ijabben 3e jjunne maat ooft faol/be eene ï)ielb niet obe?/be anbere ftteam niet te ftort/ 2 Cor. VIII: 15. (©aarom enzijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten, ende wat gij drinken zult; noch voor uwligchaam, waarmede gij u kleeden zult. Is 't leren niet meer dan het voedsel, ende bet ligchaam dan de klcedinge ?

Matth.

-ocr page 341-

Van de Vergenoegiuge. 317

Matth. VI: 25. Wie toch van u kan met bezorgd te zijn eene elle tot zijne lengte toedoen ? vs. 27. Alle deze dingen zoeken de Heidenen, vs. 32.

5. iI5ij boet oneere en u ftljaöc aan; taant met trie finaoentic Onecre öcfiommeringen taant gp/bat a^ob alleen u niet algenaegjaam i^/en gij ranGoa-met i^em « niet ber^adigen ftunt/ ten^fj oö 50a beel ligcljameïijftp baa?'

üij Ijefir/al^gij oorbeelt te moeten Ijefiamp;en ; i^ Ijet niet eene onecre ban ten' baber/tne rijft genoeg ijgt;/öat Ijrj sijne ffinberen/ niettetjenjlaanbe gun roeyEn en fiibben/geü^eft laat lijben ? JiJSaafit oij ban ooft met um ongenoegen en onnutte fiefiommenngen niet bat anöeren julfie gebaclj-ten ban ben ï^eere fijijgen/ also)' geene iiefbe/ geene öarmfiartig' ïjcbcn/gccn mebeltjben/ geene sorge ober jijne fiinberen Ijabbe? ^aar gij integenberl ïfem berljeerlijfien janbt/aig grj bergenoegb taaart met Ijet tegenlnoorbige/ en bat iitoe jaliglieib bejtanb in Ijet genieten ban (j3ob jelben; en ten op.;totc ban 11/ gij fijengt nselben in eene gebU'

rtge antuipt/ angst/ breeje/ Denaautabljeib; gij beneemt ujelben 'óet bec-maaft en be öiöbfcljap in i0ob ; gij belet utoen Ina^bam/ betarjle bie ge» ftalteiSabe mip^aagt/en niet öeiitaaain t^/om be mibbelen tot opbouta luel te gefijuiften; be beftommeringen boen l©oarb en begoebebe* biegingen berjtiftfien/en maften onbjucgtöaar/Matth. XIII: 22. i^et ongeloabe occafie om bolien te ftomen/ cn flingert be fie^orgbe jteïe fiertaaartg en berlnaart^/ be lu^r tot be gob^bicn^t berminbejt/ be brge toenaberinge tot oSob tnorbt berljinbejb/ be gebacljten/ bat be tegenl)^-ben in (i5ob^ toorne ljun oberfiomen/ boen bc jiele beben ; bu^ gaat ftil* te/afljangen ban a3ob/get fiinberlgft bertroutaen oy ^ob/{jet toanbEquot; len met oSob/ boor een gsoot gebeelte bieg. Cn bat om een fl:tift bioob meer of tninbe? ? €gt;!n een' eigen' jin ? (0m eigen glorie 5 (0m ben toe» fiomenben tijb/bien men niet bieet/ïjoebanig bie jijn jal? ö ®at jijn te geringe jaften/ om baarboor ben toelftanb 5iElE fttmjt te biorben.

6. 51I1J» be i|ecre u uitftomjïe uit ulne berlegenljeib jal gegeben {jeb» Belet ben/gelijfi t}ij jefte? boen 3al op jijnen tijb/ban Ijebt gij u boot be bo» ^?(£baar rige onbergenoegbtjeib en morringe buiten ftaat gcamp;^agt/ om ben ^eere

regt banfiöaar te 51311/en eene befcljaambljcib obe? utu borig biantrouVuen 5al be ;iele nieutne fmartc aanboen ; en Ijet gebeukt biel/ al^ be frjeere u ulne onbeljooripe begeerte jal berbulb ïjebben/ bat ïfij ban iasl eene uiagcrtjeib aan be ^iele geeft/ban ftaat men berlegen/en men soubetoel bienfcljcn bat men in bc borigc beft;ompenf}Eib lna^/en een beter ftaat naar be jiele ijabbe; baarom gebjaagt u nu Inel/ tertaijfe gij in eene fcljole Sijt/ daarin gij brei leeren ftunt/bat gij in een ttjb iian boo^fpaeb niet ftunt leeren. giet ban toe/ Inacljt u te jijn mui-muree?ber^ en ftlagej^ ober ulnen ftaat/Uianbelenbe naar uVne begeerlijftljeden/Jnd. vs. 16. JBaar üe^it ntae^iele in lijbsaamljeib/en jijt bergenoegb met Ijet tegenlnoorbt»

ge/ ban julc gij fiefttaaam 5ijn ben Cjeere in üoor- en tegenfpoeb te bfenen. opwek-

XI. ïl^elaan ban/ fttnberen (©ob^/rijfteii/ mibbelmatigen in conbitie/ftlei- kinge.

Ür 3 nen/

-ocr page 342-

318 Van de Vergenoeginge.

nen/ geringen/armcn/ berb?uRten/ boo? onluelier boortBebjebenen/tate gij 3tjt en Boebanig oofi uta flaat ig/ toant gij alien gcfit be ophJEftfiingc ban nooben/bjant geen ftaar in sfcg^elben geeft ©ejgenoeginge/ leert utDc öe» geerten te bereenfgen met uüien flaat/ Ijoebanig bie ooft i^/ en tjac^t niet ntoen flaat te Bjengen tot utae Begeerte; taant baar joube geen einbe aan 3tjn; taejpt be onbejoenoegbljeib bejre ban u al^ eene fcfiabelijfie pegt boor get geegtehjfte leben/en Bejit utae stelen in bejoenoegb^eib. ^ot bat einbe: God zelf i. al)berbenfit aile ftracFitioe optaeftfttnaen/ en Ijoojt 5c uit ben monb pen aan. ^ tieren/ tot li albu£ fp^efienbe/ Ps. XXXVII :5, Wentelt uwen weg op den Heere, ende vertrouwt op Hem, Hij zal bet maken. Ps. LV: 23, Werpt uwe zorge op den Heere, ende Hij zal u onderhouden ; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de regtvaardige wankele. Hebr. XIII : 5, Zijt vergenoegd met het tegenwoordige. Want Hij heeft gezegd, Ik en zal uniet hegeven , noch Ik en zal u niet verlaten. Matth. VI: 31, 32, Zijt niet bezorgd. Want uw hemelsche Vader weet dat gij alle deze dingen behoeft. Jes. XXXIH : 16, Zijn brood wordt hem gegeven ; zijne wateren zijn gewis. 'Zao ooft/ 1 Petri V: 7 , Werpt alle uwe bekommernisse op Hem, want Hij zorgt voor u. UCcopt niet ra»? obe? beje plaatfen genen/ maar merftt op iebe?/ ja op iebe? taoorb in 't fiijjonbe?/ merftt 3e 300 aan/ bat 45ob ban ben ïjemel u met bie tooo?ben aanfp^eeftt/ en niet alleen geöiebt niet te 3ot-gen/ maar bejgenoegb te 3tjn/ en ig öebcl ij5ob]ö niet genoeg om ^em te geljoorsamen ? 3$ 3Öne optaefiftinge niet genoeg tot utoebet» taaftfteringe ? ^JSaar Beljalbe bat/ me?fit op be Beloften/ bic be almag» tige/ goebe en blaarachtige lt;!5ob baarbij boet: Hij zal het maken. Hij zal u onderhouden. Ik en zal u niet verlaten. Uw hemelsche Vader weet dat gij alle deze dingen behoeft. Hij zorgt voor u. ^ijn be Beloften ifiSobj? n te taeinig ? SSoube J|rj Ijet 3eggen en niet boen ï iBelaan ban/ 3rjt te» b?eben/ bergenoegt u/ bejblrjbt n in sijne toejeggingen/ bic seftej sullen berbulb tuo^ben. 't 31^ taaar/be ï^eere berlnilt nictaltjjb sijne beloften/ al^ taij oorbeelen/ bat 3e on^ Be^t te papfe 3ouben ftomen; maar be ï^eere 3al get sefte? op 3tjnen tijb boen/ 't ban Be^t bat tag 3e op onsen tijb niet bejftjijgen/ baar i^ ee?$t nog taat boor ong te leeren/ taij moeten eejpt tael in ftaat 3ijn om 3c tael te geBjuiften/ 't beji ï^eeren taijggeib en goebgeib/bat bc safie uitflelt, «ilSaar aan be bcr* bullinge ig niet te ttaijfelen/ i^ij geeft u niet beloofb 300 en 300 beel te geben; maar 300 beel/ aljS u genoeg 3al 3ijn/ en bat moet u genoeg 3ijn/ en bat sal l^ij u boojseftej geben ; baarom/ zoo Hij vertoeft, verbeidt Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij en zal niet achterblijven. Hah. II: 3. 5l!l siet gijgeene miböelen/of taaar ban baan Ijet sal fiomen/^ij al-magtig/of i|ij ftangetsonber mibbelen boen/en u en utac ftinberenson' ber fpijse onbergouben. 05f maaftt be mibbelen/ al souben be raben get u Brengen/ al soube Broob uit ben gemel boen regenen/ al soubc ^tj meel en olie bermenigbuïbigen/al soube ^ij be muilen bet leeutaen toe=

flui-

-ocr page 343-

Van de Vergenoeginge. 319

fluiten cn be fijacïjt be# fauu^ be^nöeren; Daarom jijt gij maar flil en jiet get Qeil be^ ^ecren.

2. 3!^ lt;öob/ bie uto ©abe? ig/ niet fouberein? J©ilbrt oö taeï/ bat God is get niet tnare ? a5tj jult imme?# jeggen/ neen/ ift ben öltjbe bat souvereiu. Ö^t i#/ifi tail niet Ooben Ifyem 3tjn/ ift approfiere jijne fouberein-

geib/al Inilbe üjij mt) boaben/ift soubejtjne bjtje oppe^geib aanbibben;

gier nu ftaat be taille ban 45ob en uto taille tegen malftanberen; gij 3egt/ ift tail get geöben; (öob segt/ 3ift tail get u niet geben/ gg juït 300 en 30a taeinig gebben; Inicns taille nu jal be oberganb geöBen :

45obeg of be utae ? ©etajjle gij taeet bat gij get tegen lt;i5ob niet uitgaj* ben Hunt/ jult gij baarom morren en pjaten/ gelgft be ftinberen fomtijb#

tegen gunne oube?^ boen; batig inbe?baabjlrtjben tegen 45ob. JiBaar betaijle J|fj fouberein en jtjn taille be oppe?ile i^/ en gij met genoegen bien approbeert/ 300 onbertaerpt utaen tail aan ben 3tjnen/ en tailt 300/

gelijft tail/en bergenoegt u in utaen ftaat/ombat get 300 be taille itobgï obe? u tp/te meer/ ombat bie lt;l5ob uto ©aber ig/ tot taelften gij bage« ïijfl^bibt: Uw wille geschiedde, ^ieng taille gg u bibbenbe onbertaerpt/3uIt gg u bien ooft niet onbe?tae?pen in 3ijne ganbelingen met u/ al 3gn 3e niet naa? utae begeerten? a?gt;nbe?toe?pt u ban «©obe/en be?gee?lijftt ^em baajin.

3. ^eeft t0ob 3icg3elben niet geftelb tot uta beel/ om u in J|em allèiszeifuw 3aliggeib te boen genieten/ ^eggenbe : Ik ben uw God ? SClj? gtj ben ^®1-genoeg3amen tot utae 3aliggeib gebt/ gebt gij ban nog iet^ anbe^ ban nooben? 3tëï|iju niet bete,? ban bui3enb taerelben/ban een ^uft gelbg/

ban eene bete fijoobg; baarom 3egt en prafttifee^t/ 't gene be gob3aligen beben/ Klaagl. III: 24, De Heere is mijn deel, zegt mijne ziele, daarom zal ik op Hem hopen, lïit be aanmejftinge ban eigenbom aan a3ob/ ben al»

leen 3aligen (23ob/ben flSob ban bolftomene 3aliggeib/3oo fteert u naar ï|ein in tijben ban benaautabgeib/fcguilt bg fyzm/ bergenoegt u met ï|em boo? get geloobe/ al begaagt get i|em niet u 3ulft eene mate ban genietinge ban i^em te geben al^ gg tael begee?t/ 't taelft in be eeutaiggeib boo? u ig taeggelegb/ be^maaftt u in get eigenbom/ en laat bit u bergenoegen in get migfrnban get aarbfcge/bat gij gaarne gabt/fielt u tot bien einbe get exempel ban ï^abaftuft boor/ Hab. III: 17,18 , Alhoewel... de velden geene spijze voortbrengen... zoo zal ik nogtans in den Heere van vreugde opspringen.

4. (ENe «IBob/ bie u get allejbierbaarfle/ namelijft/ 3ijnen eigenen gone Heeft u Sesug Cgjigtu^ gegeben geeft/ om u uit utaen ellenbigen ftaat te ber» geYchon-lo^fen/ en u te brengen tot be eeutaige geerlgfigeib/ taelfte ^g u tot een ken. erfbeel toegelegb geeft/Rom. VIII; 17, 3oubc bie toelaten/ bat u taaarlijft

ietji 3oiibE ontb?eftcn/ bat gij naar ben ligegame ban nooben gebt 5 Die ook zijnen eigenen Zone niet gespaard en heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven , hoe en zal Hg ons ook met Hem niet alle dingen schenken ? Rom. VHI; 32. 2iet baa?/Cgjigtug u tot een' galigmafie? gefegonften/

beel te gebben aan alle goeberen be^ genabe-berbonbg/ be saliggeib tot

eene

-ocr page 344-

320 Van de Vergenoeginge.

eenc ccufafoe erbe te fieBBcn/ bat u niet genoeg ? .HSoe^te nog een jluft.gelirê mee?/een ftuü ö?oab^ üaartoe gedaan taoröen/eer gtj Uec» genoegd souöt ftunnen jijn ? ^cöaamt u/öat gt) jjec benftt. «iEn joube ^g/ tie u Ijet meerbere en ÖEt eeutnige gegeben Ijeeft/ u Ijet ligcöame^ Ipe tot noobjatielpfieib toeigeren 5 ©ie u Ijet leben en öet ligcöaam gegeben Ijeeft/ joube bie u geen boebfel en befifel geben. Matth. VI: 25, Is het leven niet meer dan het voedsel, ende het ligchaam dan de klecdinge? ^oe bu?ft gij get benften ? daarom jijt bergenoegb met öet tegentoooc bige/'t ja! u genoegjaam 5ijn/bocgt tnaa? utue öegeejte naa? ubie conbitie. Alles eene 5. i}|gt;at tocö be toerelb/ Inat i^ tocö bat/ baa? gtj 300 öegeerig naa? lifkllidd'3Öt*. taat i? toclj bat/toaarobec gij 50a öeiJommerb jijt? 't limine?*? beid. alle^ berganfteïyft/ en gij jult seinen tjiec niet eeutaig ülijben/ en gij en alleé/toat op be Vuerelb i^/i^ maat boor een oogenöliff/tuaarom maafit gij ban 300 beel bie?fc baarban ? SCi^ be boob fiomt/ ban suit ÖÖ quot; niet öebjoeben bat gij 0quot; in utn leben fcfjaar^ geïjab rjebt/en't 3al n geene b?eugbe aanö?engen bat gij boïoy geljab fjeöt/gij suit baacbooc niet ge^ ruiter fierben. SInbien gij ieberen bag al^ ben iaatflen aanmerfttet/ en u geburig berbeelbet/al^of gij nu ftie?ft/ fjet meec of min joube u 500 quot;iet ontrukten/ gelijïi öst nu boet. vDaarom ïjoubt uta ooge op utoe berganfte-ïijftfieib en op be nietigfjeib ban öet aarbfefte/ en ban meteen op be beloften q^ob^/bat ^tj u get aa?öfc}je/ 500 beel gij ban noobensult Ijebben/al^ eene toegift taetoe?pen en u becsorgen sal/ en gtj 3Ult leeren bergenoegb te sjjn. Nooit 6. Sjeeft ooit inel iet^ eenen gobsalige ontöroïten ? ïCeept ben geljeelen heefteen' tioor/en gij suit er niet een' binben. giet op uselben; löob bet:'

fetsont?0 jorgbe u toen gtj filein biaa?t/ üfij öefcfjifiteu tainbfelen om uUi gemalf te broken. tjEöben/ 6oc|len om u te suigen/ een' fcljoot/ om baacin geHoe^te?b te btor-ber/ ö?oob en fileeberen in utu optua^fen/ en Ijeeft u gefpijsigbban bat gij taaarttot opbesenbag; en al^ gij in berlegenljeib fibtaamt/ ö^eft ï^ij u niet menigmaal gereb ? gal cöob ban nu opljouben ? ï^ij/bie ben jonge ra» ben fpgse geeft al^ 3e tot i^ein roepen/ bie ben bogelen beö Bemel^ öquot;» boebfel 'befcljilitEn aüe^/toat leeft/ onberljoubt/ bie be gobloosen metfppsc en broltjfiljeib berbult/soube bic u bergeten ? goube bie u f)ct noc,^3a'ies: Ipe toeigeren 5 ©aarom sijt teb?eben/bert?0Hlut op ^em/bergenoegt u in 3ijnE uitbeelinge/i^ öquot; 300 beel niet al^ ubie begeerten sijn/'t ?al 300 beel 3ijn al^ gtj ban nooben ^ebt/ en bat i$ genoeg/ en moet u genoeg 3|jn. is zeer 7. ©e bergenoegbljeib baart beel gocb^. Rom. VIII: 28, Wij weten, nuttig, jat dengenen, die God liefhebben, alle diugen medewerken ten goede. Ma» melp/(a) Eene stille ziele, toelfte i^ fiogteiijfi boor a5ob/1 Petri 111:4. €n een g?aot bermaafi bij 5icö seluen; een bergenoegbe bertrapt al tjet aarbfcöe/ leeft boben Ijet jienlijfie / en i^ te Ijooge/ ban bat allcx pijlen üan be bijanben tot jjem reifien fiunnen. (b) Vervieemdinge van de wereld, ©an nature Ijeeft be meii^clj beel op met Ijet ligcljaam/ om bat met öet ligcDamelijfte te bet5o?gen ; een toebejgeöorene geeft nog al

beel

-ocr page 345-

Van tie Vcrgenoeginge. 321

lire! baa^ban; tnaat al^l Dö ©e?genocgingp in ben taiüc UeifijiJtjt/ ban gctacnt ÓÖ Imélb af/ en jaeftt jijn bejarnoegen ba^r hict/

maa; taanbrfr er al?? ccn brecmbenng boarlicnen. (c) Een biddenden en met God verkeerenden staat. ^cUitjlc 45ob 5tjn beel i?/500 l)e^maarJt OÖ .ycf) baarin/jier op ^ob? f)anb in allr^ tiiat Qem antmaet/rn grloufr bat bie ten gocbe obrc Qeni ijö / al ij? [jet een liitjm om een ette^niï boo? ie fteHen; jjeeft f)ij luat ban nuobeii/f)i) liibt in ben orloolie/ en Ue?Uiacf)t in ben geloobe/ 't gene Ijcni noobig jal 3tjn. (d) Veelvuldige ondervindinge van Gods hnlpe. (öelnaa? tr too^ben bat (fikib op [jem jiet/ jyn gcbeb l)oo?t/ljcin rebt/ren oc,00^'ge tienmaal aanoename?/en be^amp;lijbt öcm onbergeljjïtelgft meer/ban of DtJ ban ben acmften tot ben allerrjjftften ftaat geBragt tnierbe/en bie unbcrbinbinöe be^fterht öem/

bat be f}eere in 't toefiariiienbe ooft relften^ rebben 5a!. ©ie tnij ban ben Itenlii en Dee: be^lo^t Qeeft/ jal mtj oof! bejlosfen ban begt;en Jfi-lijttjn. (Die mtj uit se^ DenaaubJbtjeben be^lo^t ^ceft/jal mij in be ^e-benbe niet bejiaten. (e) Dankbaarheid. 2Ciö men gcö:cft aan allej? Dccfr/ en geene uitftomile 3ict/af£ il3ob ban met ^fjne Öulpe ftumt/ban fmaaftt een fto?gtje [j?oob bete?/ban in boo^fpoeb alle bclicate^fen; ban i? een fcf(iitje/ om baaracfjtei: boo? rrgru en biinb te fcljiiilrn/ aangenamer en gemaftftelijher/ ban te boren een palei^; ban bejljeft jicjj be jiclc tot ben ïjeere/en erfient bien al^ ben «Uebe?; ban berDlijbt 53 sictj in ben Cjeerr/ ban erftent men vcf) geringer/ ban alle brjS Cjeeren luclba-bioamp;eben/ban ifi jjet: Looft den Heere mijne ziele, ende en vergetet geene van zijne weldaden. Die uw leven verlost van het verderf, ende u kroont met goedertierenheden ende barmhertigheden, Ps. CIII:2, 4. (f) Verlangen naar de heerlijkheid. lt;Dan .^iet men bat beneben niet i^/

maa? in ben Ijemelbaajom bejlangt men om ontbonben re sijn/ en brj Cf)fi?tii^ te tuesen/ met bie |)ope be^troopt men jicjj/ en baarbooj bio^bt men flejft/ om gemoebigb alle Uiebe?biaa?big^ebcn te bc?b?agen;

ban i^ men blijbe bat er eene ru^te i? Vneggelegb/en men fjaaat VtÖ om in bie rujïtc in te gaan. (g) Heiligheid. gt;öelp be 3o:gbnlbigl)cben be boojnen söquot;/bic Ijet goebe jaab be?ftififtcn/500 i? be be^genoegb^eib een bcUtaame ftaat om jic^ tc bejlooc^enen/om neberig te jtjn/op ^ob te bertroubien/ met J5ob/ al^ jrjn beef/ jiclj te bermaftrn/bnjmoebig boa; ben ï^eere uit te ftomen / en te taonen / bat in iJ3ob eene alge» «oeg^aamfteib i^. Cfie? i^ be fonteine ban alle gob^aligfj?'''.

XII. Sommigen sullen migfcöien peggen: ift joube biel bergenoegb Te;?™-^tjn/ bngte ift/bat ill een fiinb ^ob^ bias/ en 300 be %'ere mij nabij luag/en mtj 3gnc goebijeib liet geboelen. ^at ia 300 bed afé/b3alt;S ilt antvToorJ.-in ben Ijemel/ öau sonbe ift bergenoegb 3tjn. jSeen/ tjie? moer men boo? ben geloobe 3icö in ben taille iöob^ bc^genoegen. ^©e ongekiob'glietb obr:

utoen ftaat fp?uit uit utae onbe?genoegbrjeib/ niet uit fjrt gebreft. Soa lange gtj niet bejgenoegb toilt 3ijn/of gij moet utae Begce^re brrbulb II. DeB'

-ocr page 346-

286 Van de Belijdenisse van Christus,

jinoc toorbt jooIueI ecne bcrjafiinge ban Cö?iiStug benoeinb/al^ öe ttaeetic en öe öErbE bEjloacljEningE/Matth. XXVI: 34, 70. .ïjiaaat In öe 25EltjbEnt!SfE öe? ïBaacgEiti moEt mEn balftoinEii uitftamEn/En seooeh allE HDaarljEib bEjf CuangElium^/En Qoe fjEt in on^ ligt/ buibBïtjft/filaa?/3onbe? fiEtaim® IJElingE. JilSEn jal wee? bjEbE in jtjn gartE öEbBen al^ mEn taat ie bEEl oe-5Egb JjEEft om on^ gEloobe ban bE CuangElifcÖE J10aa?|j^bEn tael uit tE tail-len bjufiftEU/ ban VuannEEC iueu uit eehe ftillE Ujeeje tuat tE InEinig gEjEgb fjEEft. Tit. 11: 7, In de leere betoont onvervalschtheid, deftigheid, opregtheid.

Voistau- 6, Volstandigheid, standvastigheid, 't 3;^ niEt gEnoEg gjootEn macö te 0eb6en/EE? gEt Er op aanïtomt/ En tE tjiumpïjErEn boor bEn fljtjb eu obE?» bJinningE/gEltjft UeIeh gEbaan lje00en/En fcganbig ÖEstarjfiEn En bEtioo-cÖEnen/alji ö^t Er op aanfiomt. 't^^niEt gEnoEg tE BEginuEn/Eu EEitiquot; gsn ttjb tE bolbnrEii/ En gEt op 't laatflE gEtaonnEn tE gEbEn; maar mEn moEt bolflianbig fitijbEn tot bEn EinbE toE. ^Keu IjEEft boorïjEEn tE bJEtEu/bat intgbban bEcboïgingEii bE anticgji^t gEt 300 jal BEjluacQ-tEÏEn/ 300 bEEl aan u toEgEbEn/ bat ÖEt fc£tönt al^of big gEljEEl eu al bjggEib gabbEn ban Dg bEÜDaarÖEib bEr rEligiE tE öïöbEn/ja al^of f)Et pau^bom nu 500 gEtEforinEEjb taa^/ al^of l)Et bijna éÉn gEfoobE toaj? mEt bE taarE gereformeerbe ïxEtftE; maar baar i^ maar eeu fiïEin punt/ bat aïlEEn moE^tE mEn obErflappEn/ ban soube iueu brij ban boob eu allEj? 5rjn/ja nog taEÏ bapprr öEloonb tDDrben; ög EyEinpel/of mEn niEt omljEl^t eh gElooft alÏE bE bJaarljEtJEn btE in bE roainfcjjE fierliiE sijn; taant immE?é jij gEÏooft belE taaarljEbEn mEt bE gErEforinEEjbE ïiE^ftc/ eu of mEn niEt bErsaafit alte btaaïingEU banCalvinus, of biE in öEge^ rEformEErbE ïïejïie jrjn; taant taat ijgt; u aan Calviuus gEÏEgEn/ bat maar eeu mEii^cfj/En bE gEEEformEErbEn SEÏbEii BEftEmisn/bat ÖÖ taEÏ ÖiEr of baarin gEbtaaaïb fjEEft/En baar 35)11 bEÏE bi^putEn in bc gErE^ formEErbE $fE?fiE/ bat bE EEn 3Egt/ ontftEnt be anbE?. tDiEjS Sunt gtj 3onbEr fitaEtfinge ban utaE canfciEiite seggcn of onbErtEElknEn/ bat gij be n^aargslb ban bE roomfcljE ÜEtrfE aannEEmt/ eu be btaaïingen ban Calvinns, eh bie in be gEreformEErbE ïtErftE mogtEn sijn/ bertaE^pt. i^iEr öangt nu lEbEn of boob aan/ En't julft Een riïein puntje, ^aa? taEEt/bat aan bat punt/Boe ftïeinmEn FiEt tnaafit/f)Et altEinaal öangt; taant i^ öct puntje 30a ïdein/ En i^ mEn get 300 na EenpV taaarom 335 mEn ban iemanb om bat ïdeine puntjE boobeii ? 13fEj? i# 500 ft^in niEt. iP)et ig Een uitgaan eu berïaten EnbErsaftEii ban bc taarE ïiecSic en ban Cö?'^tu^/ IjEt ïjoofb biEr ï{e?8e/ eu ban be i^aarfiEib/ ban taElfie be taare gerEformEe^bE ïJeeTie i^ be pifaar eu baétigljEib/ eu IjEt fp EEn obergaan in be bergabEringE/in fjEt ÏEgecbE^ anticg?!^/bie bc taare ïiErfie bEtbüIgt/ bEt ^E'-ligcn feïoeb bergiEt/ eu 3icri tEgen Camp;jijj* tug ftant. Op biEii gjonb ftontiE men ooft ^ioobpcf! m (^.urftQcn taor» öeii/ taant örj ^eu 3gn nog taEÏ Ecnige taaargebEn. 't ^ toaarQeib/ on^ gEïoobe iö pp Calviatis niEt grfunbEr^b/ fjn ii5 een mcnédTj gctaec^t: baarin

'lit

-ocr page 347-

cu van zijne Waarheid. 287

Ijy ocötuaalö jjceft/daarin toillen tng öcm niet Ucrbctiloen. 't 3}^ ooft üiaar/ öat öc gereforme^öe ïierftc niet bolmaafit i^/ en üc ötoalinocn ban öescn of genen luillen luij oafi niet berbebigen; maar 500 5c g?of 5011/ 500 inotben Ijare faoorflanbe^ uitgetooryen; boclj in gebal ban SSeliJbenigje 5ulft ecne berfttaringe tc boen/ i^ een .net om eenbonbigen te bangen; baarom moet men in aïle^ ftanbba^tig filijben/ niet één ftlaauln met lt;JHSo5e^ acftterlaten/ ïjet minjle feftafteïtje ban öet ficten niet lopmafien. «Dit ip be bcl|ianbtgljeib bie be ïieere 31e5n^ ci^cl)t. Matth. X : 22 , Maar dio volstandig zal blijven tot den einde, die zal zalig worden.

VI. f}et einde ban be 25eltjbenipfe ij£? be verheerlijkingc van onzen God, Hot cimie ende de zaligheid van onzen naaste. 43iet l)et lijben/ maar be safte maaftt

een' martelaar; niet be 5afte alleen / maar Ijet oogmerft maaftt een' king»; van gucben martelaar, ©c 25eltjöenigfe moet booctftomen uit liefbe/ en ge-God-fdjieben tot een (jeilig einbe/ 't toeïft 1. God te verheerlijken, öat i«ï/ be bolmaafttljcben (öob^/ 5i)ne ^oebljeib ïSegtbaarbigfjeib/ ïl^aar»

ïjeiö/ ens. bie siclj opboen in ben men^'cö salig te maften/ boor tu^ te openöaren en met tuoorben en met baben/ 500 met een Ijeilig ïeben be lli^aarljeib uitb^uftftenbe; luant/ segt be l^eere SJesuó/ Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt, Joh. XV : 8. 2t!lj5 met ïijb^aam uerbjagen ban alleö tot ben boaa tae/ luat cn^ om bie llDaarljcib obeiifomt; luant aï# iemand baoj de iDaarljeib lybt/ban Uicjbt Dejelbe openbaar/en 50 loorüt mee? onbe^oeïjt en gefteub. Joh. XXI: 19, Dit zeide Ilij, cij^iptu^/ ban Jpetru^/ beteekenonde met hoedanigen dood llij God verheerlijken zoude. 3?it te Deoogen in sijn fpjeften/ boen en lijden/bat i^ genabe/ bar maaftt een martelaar/ die bij (£5oö/ engelen en menfdjen aangenaam i^.

2. Tot zaligheid van onzen naaste. «ïEen (Jülj^i^ren üiil niet alleen self zaiigiioid 5alig tuorben/ maar Ijeeft liefbe tot 5ijnen naakte/ en Suil bien ooft gaa?nc ^.uaas' tot ftenni^fe de? SDaarjjeib/ öeftecriuge en saligljeid üjengen; !jij 5iet öat de Söclgbenigfe ban den ^eere Süesng daartoe een brucljtöaar midgt;

del ig/ baarom ftomt ijij uit in tsjb ban breöe/ en in tijb ban berboU ginge/ Ijij i$ bltjbe/ al^ ijij daartoe occafie tjeeft/ öö bieet bat f^t bloed de? martelaren get saaö be? fóejfte i^/ bat boor mibbel ban de ïBaar»

0eib te fy?eften en te beleben/ anderen gelnonnen tuorben; bat beoogt Ijij bülgenp de^ 5Cycgtefjj lepfe. Eph. VI: 29, Zoo daareenige goede rede is tot nuttige stichtinge, opdat zij genade geven dien, die ze hooren. Cn öat Ijet lijden boor de IDaarljeiö coli öie brucïit Ijeeft/ toont ijij/ Phil. 1:7, Dat gij , beide iu mijne banden en verantwoordinge ende bevesti-ginge des Euangeliums, gij allen , zegge ik , mijner genade mede deelachtig zijt. Hiefde tot bit einde te ö^üben/ en dat te beoogen in sijne 55e»

ftjbent^fe tg een fiecrïpft en een Ijeilig toe?ft. nissedc

VII. ©ug Ijeöben lurj u de nature ban de 2i5elödenigfe de? BDaaryeib cischt boorgeflelb. ©it nu ió de pligt ban een' iegehjft/ die salig Inil luorden/ God.

5lt;*f

-ocr page 348-

288 Van de Belijdenisse van Christus,

^aligöetb cn UcrbacmEnigfe Qanot {jieraan. bit in uta gartc. Matth.

X:32, 33, Een iegelijk, die Mij belijden zal voor demenschon, dien zal Ik ook belijden voor mijnen Vader, die in do hemelen is. Maar zoo wie Mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal Ik ook verloochenen voor mijnen Vader, die in de hemelen is. Sict öaarfitj Kom. X:9, 10, Indien gij met uwen mond zult belijden den Heere Jeznm, ende met uw herte geïooven, dat Hem God uit den dooden opgewekt heeft, zoo zult gij zalig worden. Want met der herten gelooft men ter jegtvaardig-heid, ende met den monde belijdt men ter zaligheid. 4?ammigen trachten 5icÖ in tgb ban hErbalginge geeuwt te flcllen/met jicö te maften/ bat al^ men (jet lDare geloobc in jijn ftarte maar ïjeeft/ ijet ban genoeg om saligte UiarbEn;aI jlnijgt men met ben monb/al boegt men 51CÖ uttbaenbig öpbeiJerfte ban ben aiiticö?i^r/bat i^ maaceene uitlnenbige ceremonie/bie niet^ geeft noclj neemt. ip bluaa^/ bic baarom syn goeb en ïeben in gebaar ftelt/'t gaeb en leben i$ inel een mi^jeluaa?-big. JlSaar bese obctïegginge Ineöerlegt be SCpogteï/jeggenbe/dat men met den monde belijdt ter zaligheid, ©aar get tuare geïoobe in Ijet iiö/ baar jaï be monb niet sluiigen. 2 Cor. IV : 13, Ik hebbe geloofd, daarom hebbe ik gesproken, zoo gelooven wij ook, daarom spreken wij ook. (©aet fjierfiij 1 Joh. IV: 15, Zoo wie beleden zal hebben , dat Jezus de Zone Gods is, bat iö/be igaUgmafte? op snift eene bnne/alg C^ij Saligmafte? ig/ en in 3E)Qorb bctftlaajb toorbt/ God blijft in Hem ende Hij in God. jHEiaaftt nu brg uitblugten jaobanige alö gij taiït/ gij 5Uït uselbenmaac bcrïciben totuln eeutoig bejbcjf; bianc aan be 53c» ïgbenigfc Qangt saligFjeib en berbocmeni^fc.

overtui- VHI. 5üf^ {jet be ïtejftc lüeïgaat/bloeit eene menigte ban allerlei flag onbekecr- ^an 'nenfcljen toe/ bodj 51J 5))u allen niet befttuaam te üclijben;

iieu. al# (a) onluctcnben/bie ben lueg (J5ab# tot jaligljcib niet Rennen/beje Bunnen geen reftenfcljap gebcn ban Ijet geïoobe; tnat souben 3c jeggen ? gij sijn onerbaren in Ijet J©oo?b/ öe iBaarfjeib iia boot jjen berborgen/ beu bjeg befï brebe# sij niet geftenb. (b) ©ie niet gelooben in

-Clj?iSgt;tiilt;S; 5Ö mogen eenigc letterftenni^fe {jebbcn ban CÖ?i#tu^/maa? 50 Ö^bben gecne onberpanbelinge met ^em/ 0111 Ejem aan te nemen/ en i^em boor Ijet geïoobe in fjet ö^rte te boen lnouen/ om in l^em te jijn en in ^em op te taagfen. (c) ©ie geene liefbe Ijebben tot be cere ban q^ob/ boor be B^aargetb/ boot opbouta öer ïterfte; bien be jaligljeib niet ÖEPtlfjft en beininneltjft $/ bie meejber gEerltjftöetb/ joetigliieib/ yjo» fijteiijftljeib 3ien in öe aarbfcöe bingen/ in get leben en in be rijüelijftc genietinge ber jonbe. (d) ©ie met bet baab bagelijft^ leben in be jigt-baarfieben/ in alle luerclb^gestnbrieib en in alle begee^ltjftljeben bej oogen en be^ bleefclje^/be grootgcööeib be# leben#/en onbe?tu#fcljcn sicfj bej-genoegen met eene uittuenbige fïeurenbe gob#bien#t. (J5ij allen jijt niet om öe# ï^ecren naam te inelbcn. (S^ü bejlaocöent ben i|eere Sfesu# algt;

vee»

-ocr page 349-

eu van zijue Waarheid; 28!)

rcebe in lircbe^ti'ib. dDy u papt/ Tit. 1:16, Zij belijdeu, dat zc God kennen ,

maar zij verloochenen Hem met de werken, alzoo zij gruwelijk zij a ende on-gehoorzaan, en tot alle goed werk ondeugende. 2lil£ öe Ut^lJalgiuaeii fia» men/ om U?oo?b^ toille/ sullen 30 afüallen al^ njye pjuimen/ bc tere ban bc Uierelb/ Ijet gelb/ en ljun gemaft 33! öu» bcel mee? luaarü 5gii ban Siesn^ met alle jijne bol0eib/ gccne fcljabe noclj fcöanbe sullen 39 om be liefbe ban taillen be?b?agcn/ ja 50 sullen jelbe Inel be^bolger?/ 50a

niet öe fiitteriïe/tao^ben ban be luare éelijber^ ban Cf)?iptu^; taant 51J jijn bele get alreebe nu al tegen be luare gobsaligen. UDetet/ bat öe i^ccrc ^eju^ u al in sijne taanbelinge op aarbc met ben binge? frecft aangebie» Sen/ Matth. Xril:20, 21, Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene, die het woord hoort, ende dat terstond met vreugde ontvangt.

Doch hij en heeft geen wortel in hemzelven, maar is voor eenen tijd, ende als verdrukkinge of vervolginge komt, om des woords wille, zoo wordt hij terstond geërgerd. Luc. VIII: 13, Ende in den tijd der verzoekinge wijken zij af. €n tnelft sal uln einbe süquot; ? '©'t 't Inelfie Jpauluji s^/ Phil. Ill: 19, Welker einde is het verderf, welker God is de buik, ende welker heerlijkheid is in hare schande, welke aardsche dingen bedenken. Cljrigtuj» sal u beclno» (genen booj sÜquot;En ©abe?/ boo? be engelen/ en booc be menfcljen/ in ben bag be^ oo?öeel^/Matth. VII: 23, Dan zal ik haar openlijk aanzeggen, Ik en hebbe u nooit gekend. Gaat weg van Mij , gij die de ongeregtigheid werkt.

IX. 4gn taenbe tft mij tot n/ luare geloobtgen/ om u djj te tueftften tot b^tjmoebige belijbcni^fc ban ben ^eere 3icsu^. JiBaaftt u gereeb tot De» Otwck p^oebinge ban ulu geloobe/en flerftt u om jïanbba?tig in be bclijbenip'fe kI,1,:!('-te sön; luant sy sullen ftomen. ^oo geeft a3ob altijb met söne fte^fie ge^ ganöelb. töob gaat met be be^o'gingen ober beselbe tc brengen ban boift tot bollf. .ïtJu i# get be öeu?te be? fte?fte in Frankrijk, en ini#fcgien sal 't gaagt onse öeurte tuo^ben; Inant s^lben i? be fterfte 300 lange in rujSte geinee^t/al^ SÜ iquot; Nederland gelnee^t i«5. Nederlandsch fterfte i^ ganpeg bebojben niet alleen in seben/ maar allcrlege nieubjiggeben in be leere ftomen boor ben bag; baar onluetenbgeib beoberganü niet geeft/

baar b?eften be ötoaltngen boo?; een getni^ teeften bat Nederland sal öe-socgt mo?ben/'t sö boor uittuenbigc/'t sö boor intuenbige be?bolgingen ban menfegen/ bie be gesonbe leere niet be?b?agen sullen/ en be geiliggeib be^leben^ gaten; be gobsaligensullen beproefb Vuorben/opbat be biaac»

geib be? lecrc/en be^ ïeben? ban be taeinige getroutaen uitfcgijne/bol-genö be boo?seggtnge ban 3PaulUi6/2 Tim. 111:12, Ende ook allen, die godzaliglijk willen leven in Christo Jezu, die zullen vervolgd worden, ©aa?-om bereibt er u toe/opbat al^ be bep?oebinge ftomt/gg geveeb en ftanb»-ba^tig moogt siju D|n Sesiijj te belgben/ en aljoo be ftroone ban be martelaren öefiomen. ^Tot oplueftftinge sal ift besen BRIEF gie?bg boegen/

bien ift boor besen aan Benige be?bclgbc en be?bruftte bcoeberen gefcg?cgt; ben geböe.

II. m EEN

-ocr page 350-

290 Van de Belijdenisse van Christus,

EEN BRIEF TOT OPWEKKINGE,

tot standvastigheid in de Belijdenisse van den Heere Jezus Christus, en zijne Waarheid, in tijd van vervolginge en Marteldom.

Mijne dierbare broeders in den Heere Jezu Christo, die van Hem verwaardigd wordt, zijne getuigen tc zijn, en voor zijne zake te lijden en te slaan tegen den Antichrist; genade en vrede zij u vermenigvuldigd van den God aller genade, en aller vertroostinge !

Ilta lijtien en ftanbUajstioïjEiö tot mtjne Rennipfe gefiomen jrinbe/ ben-lïe in aan öp taao^ben be^ éöpoptel^/Hebr. XIII:3, Gedenkt der gevangenen , alsof gij mede gevangen waart, ende dergenen, die kwalijk gehandeld worden, alsof gij ook zelve in het ligchaam kwalijk gehandeld waart. O^n aan bc iiitfp^afte ban ben Qeere Sleju^/in ben bag be^ algemeenen rn iaat ft en oorbeelj?. Matth. XXV; 36, Ik was in de gevangenisse, ende gij zijt tot Mij gekomen, daarom/ naar ben Ugdjame tot u niet ftunnenbe iioinen/ t^adjtte ilt met be penne u een besoeü te geben/ bibbenbe bat be aimagtige en goebe d3ob mijne aanfpealie 3egene/ tot berfietbingc en bertroo^tinge ban ub3c sielen.

^tjt bapper/ gij öelben be? J^eeren/ fiesbJijftt toclj niet in ben ftjtjb. Waakt, staat in het geloove, houdt u mannelijk, zijt sterk, ICor. XVI:13. Ptcbt toclj op geene be?5oeHinge ban buiten nocg ban binnen/ al^ tjet geegtelijfie lic^t be nebelen ban be jtele berbreben jjeeft; al^ fjet lja:te geitc?Ut id met genabe/ alé be intoenbige befp^ingiiigen afgefïagen jijn/ rn gunne ïtracljt berloren (jebben/ban is men in ftaat om uitbmibtg boar ben bag te ftomen/alg een paacb ber JlSajefteit in ben fl^tjb.

(0n^ Ijarte belitoaam/ om bao: inlnenbige tentatién Ijecbiaarté en berbjaart^ gcrtmgerb te biojben/ en 500 men a( ftaanbe blpft/ men iue^* liegt baaröoor be gemoebigb^ib en be btengbe/aljS men in lijben onber bie 5tjn bc;e biel be boojnaamjie. (a) Jlieinanb toeet ban mijn ltj« ben/ 't gefcfjieöt in Ijet bekborgen/ inbien ih in 't openbaar op een fc(ja-bot mogte Igbeii/ ban ^oube be l^eere Sïe^upi nog boor mij beramp;eerltjUt Inojben/fiet «Enangelium joube nog bebegtigb/be geloobigen berflerftt/ rn be anberen nog obertuigb biojben; maar nu i^ mijn lijben onnut en b^ucljtelooj?. (b) 3|i{ lijbe niet 500 jeer om be iuaarljeib ailt;? om mijne son-ben; a]3ob fl?aft mij ober mijne boorljenen bebrebene mi^baben/ baa?ain ftan ifi in mijn Ijjben geen troopt/ maar enftel bcuft fjEööen. (c) SJft lijbe onbe^ een ftluabcu titel/ men be^biaart mij met misbaben/ en 't be^te io/ bat jij met mij lagcljen/ mij noemenbe een martelaar/ niet ban ben tjeere ^iesu^/ maar ban Calvijn. (d) flft Igbe niet uit liefbe tot Sejuj? en jijne HDaa^jjeib/ maat alleen buoc bcang ban mijne confcientie/ Uieliie niet gegt;

loo«

-ocr page 351-

en van zijne Waarheid. 291

loolmi ftan/öat men taect leugen te 51)11/ en niet betloocricnrn han/'f gene men taeet luaarfieib te 50»/of tïf ltjbe/cn bcjfoocljcnc niet/0111»

bat ifi bjeeje na mijnen öoaö nejboemb te jullen taojben/ inöicu ill liez» loocgenbe. (e) i^et lijben buurt 50D lang/ en baa? ig be ininfte tjopc «-'ift ban ooit Uerlo^t te lno?bcn/ bit maafit mrj moebeloois en bcjbrietig. (f) 't Btomt maar oy eene ftleine jafie aan; 't iis maar eene ceremonie/ ill ftonbe öi-'t geloof in {)et Ijarte/ al boeg ift mij uittuenbig Dij Den e»

naar (jen/ 't i# gebtoongen. (g) SCnberen gubsaligen gaat öft 500 tael/ en tnaarom öen ift in juife eene ellenbe? (g) 'Ift ben altijb bolliree;c/ ban boo? ben boob/ ban boor lang en jtaaarber itjben/ ban boo? be 6oo«j*

gcib ber menfcQen/ ban boat Ijininc liiamp;tigöeib/ baarom toorbe ifi meer getrofiften en gebtaongen tot lijben/baa bat ili Ijet in getaillige gemoe-bigbfjeib berbrage/Ijet Igben balt mij te ^taaar/ift ftan ftet niet langer uitjlaan; jjicrüij ben ift öenaaulrb ober bc mijnen/bie üejloocjjenb öeö'

6en/ en fiobenal obei mijne fiinberen/ bie in ftloo^rer^ jtjn gejloften/ en ban jong^ op be afgoberije inbjinften. ©e.^e öebenftingen jal ift eerpt trachten Vaeg te nemen/ en ban jal ift ubie pielen opineftften tot jlatib» ba^tigöeib/tot gemoebigbljeib en tot lijbjaamljeib.

1. 't 3$ be prafttijfte ban be brjanben/ Den geloobigen in 't Ijeimelrjft neimdük bui^enb booben te boen flerben/ Inant jij fjebben boor onbe^binbinge/ bat 'iiden. Ijet openbaar booben meer geloobigen fiaarr/ ban er geboob tuo^bcn/ en aan ben anberen fiant/ toenfetjen öe geloobigen in tjet openbaar te lijben/ meenenbe/naar gunne migbattinge/bat jij ban meer souben be,?-Deerlijften. JiEaar Inetet/ bat be ^eere leju^/ en be Ijeilige engelen Ijet 30a tuel jien al# in 't openfiaar/ en gt;0ob brengt fjun berborgen lijben tot ftennipfe ban be fterfte/ ubJ lijben filinfit be geljeele taerelb ober. 311 Ijet openbaar lijben mengt 5ic0 biftlnijlp taat eigent; immers be beft;ijbiiiaeii ontamp;reften niet/ al^of men uit eigen glorie/ om be bejacljcinge ban bet» loodjenen niet onbejtdorpen te sijn/en om anbere rebenen ftanbba^tig toa#/ taelfte be jiele meer trouüleren/ en be juiberljeib/ troont en gemoe»

bigbljeib in Ijet lijben meer biegnemen/ alp in Ijet berborgen lijben/ baa?-om ftiefït geenc foorte ban lijben/ nocij meer nodj miubcr trap; ben fou»

bereinen ïfeere/bic flllej? in onnafpeurlgfte bnjsfjeib/en uit nnüoorg?on-belijfte liefbe tot ieber getrouta .ïBartelaar boet/ behaagt Ijet julften hieg mei 11 in te flaan; 't iiB'niet ber bijanben li^t en boopljeib/ 't i# niet onjc berftiejlnge/ boorjigtigfjeib of onboorjigtigljeib; maar 't i# beé t|eeren beflier/ 50a mil C^ij ban 11 berljeerlijftt tuorben/ en u tor Ijee?'

lijftljeib brengen; bie befttaaam ié tot langhaam lijben/ ij? menigmaal anbeftlnaam tot een opeiibaat lijben/be fcfj?ift boor een gebielbigen boob ïjeeft er beien boen afballen/ of ontneemt l)un alle öebaarbe gcbacljten ban geloobe/ öope en liefbe/ bie men in Ijet langhaam en eenzaam lijben fom-tijb# oberbloebiger üeeft. l^et berborgen lijben ^al nier altijb be?amp;of gen Dhjben/ 't jal alleg in ben bag be# oo?beel# openbaar üjoröen/ en

(jDo 2 al*

-ocr page 352-

292 Van de Belijdenissse van Christus , '

alle menfclicn sullen u fiEnncn nl^ een oetroulcen 3ilSa?teIanr; haajoni jtnijgt (fikibe/cn ^eot met eene lilinbe onberVnerpfnoe: Uwen wille geschiede , doet zoo met mij als het U behaagt, alleen geef maar sterkte. Mi et voor* 2. ©aar Ig eene Ijcjljijbinge/bie be jiele see? iigpenftan; nameltjft/ uia'u-om' Incn u'Et 1jooc 1,0 5aïle 1,311 lÖöt/ maai bar ftet fl?affen

zonden. OSobjS jijn/ oUec booc besen üebrebene jonden/ en oliet be bocige bedco» cljentnge. ^cljoon beje Ijejljgbinge be geinoebigblieiö in Ijet Itjben taeg-neemt/500 i$ 55 ö|j toebal jee? nuttig; taant baarboor ftomt bc jiele tot onberjoefi ban sicljselben/ baaröoor taorbt jij gcfeib tot C|j?i?tu^/ t)et raaftt alle^ oberljoop/ be bortge janben/ ö^t borige jonbig ïeben ftamt leüenbig te binnen/men begint te ttaijfelen ofinen ooit taei genaöe ge-Ijab l)ecft/of men tael befteetb iö/of niet alle^ uit een berlicljt be^ftanb )]S boortgeiiomen/ men fcftrilu boor ben boob/ men bceegt berboemb te tao^ben; jiet toe/ en ontloopt beje gebacljten niet; maar jïaat er bij (til / en laat öe beftommeringen Ijeftige? boortnerften; daarop bolgen nare ftjijben/ en be b^oeföeib naar 43ob luerftt een onbetoutaelijlte fie-heeringe tot jaiigheib; men begint op nieuta/al^cf men öet nooit regt gebaan Fjabbe/ men jiet nu naar lejuis/ om beel te ïicbben aan jijn bloeb/ al^ jjet rantfoen tot berjoeninge ban on^e jonben/ men bibt/ men fdjjeit/ men InacBt/men reiHljal^t naar Cljri^tu^ om ^em te tjebüen tot jijnen 5!5orge/ men ïtieiöt l^em/ men neemt j^em aan/ en brengt ^em boo? Ijet gcloobe in Ijet fjarte/ men geeft jidj/ jonber eenig referbe/ en jonber rebocatie aan fijem ober; ftier Itomen nieuiue beftommeringen/of men tael uitbetftoren tg / of Ijet niet te laat i£/ en be tjjb bet genaöe al boorbij; Ijet taorbt buister/ herbergt jic^/ be t^eere fef)!)nt be

jiele taeg te ftooten/en 't i^ al|Sof er in eentaigljeib geene genabei^; hierop boïgt eene neiginge/ om (£.|)?i?tu^ te bcrloocftenen/ betaijle men toclj geen beel aan i^em Ijeeft. Siet toe/ontloopt ooft bejen |ï?ijb niet; taant ai^ ïj^t alle^ op Ijet tjeftigfte jal jijn/ 300 jal be genaöe boor^ breften/ men ftomt beöaatber tot Sdesué/ men siet bat sicljselisen in tjet csEuangelimn aanbiebt/ men gaat in Ijet berbonb öer genaöe/ men burft jicl] gernister op Sfejus berlaten/ onge jiele in jijnc Ijanb geben/ en öe^elbe sonöer breeje ^em toebertroutaen; bu^ taorbt men getaaar/ bar öe jouben boor hloeb bergeben ^ijn/ bat be jaligljeib bertaoj»

ben i? ; tjieruit öloeit/brebe bet confcientie/bltjöfcljap be^ gee^te^/bu= rige liefde tot Sleju^/en eene taelgemoeoe brijtailügFieib/om boor fijnen name te ii)öen en te flerben; jiet/julft eene fcfjoone gejlalte berftrijgt öe sicle uit öe.se tentatie/ bat men niet boor de luaar jjeib/ maar om jijne jonden lijbt; men siet ban ïjet contrarie/nanuiijft/dat (©od beidend i^/ bat be jonben bergeben 51)11/ dat Ijet lijden on? ban ■öob nberliomt/ en bat i^ij ong roept/ om 5giien name te belijden/ en ïfem te berljeerlijften/ en bat üjij onji boor bien taeg be IjceilijUe ftraone der ^iiaattelaren 53! opsetten; Ijet eeutaige taoröt Ijeerlijft/en Ijet aardfclje beradjtelijft/en

be

-ocr page 353-

en van zijne Waarheid. 293

be Bhjbfdjay maaftt aï §ct fifttcr joct. ïlit jtnaïtljcib en uit be bori^ ge iiejloacljenince firijgt men ftrac^ten/ en men üjorbt jlerfter om te be?»

üetccen/ om niet meer oy jicljselben te bertroutoen/ tnaac in be raagt (J5ob^ te jlaan/ en met ecne fiïgbe gemoebigbljeib allejS uit te jlean/

tnaartoe be J^eere on^ in genabe roept en bertuaarbigt.

3. ^e tentatie ban ïijben onbet een ftluabcn titeï/ onber ben naam/ Onder eou aan be obergeib ongeljoocjaain te sfjn/ bit en bat fttoaab te öeööen öe»

breben; bat men Ijarbneftftig i^/bat men maar een USartelaar i^ ban Calvyn, en boot jqne bbialingen; (laat beje tentatiën baatbig af/ïaant

gjj Ineet biel/ bat be bijaiiben een ötoabe baab/ tot gronb ban

u te pijnigen / niet IjebBcn/ maar bat f|Et te boen {$/ om u be toaarljeib te boen berloodjenen/en bat ^e maar een fttciaben titeï be^

jonnen fjcBöen. (öij ineet biel/ bat gtj met Calvyn niet te boen l}EÖt/

en bat gij Ijem niet f^cger adjt ban anbere gerroubje leeraren/bat gij op jijn taoorb niet fteunt/maar alleen op Ijet l©oarb (!5ob^; en a5ob/ be engelen en be geloobigen Ineten get ooft tael/ ja 't i^ ben btjanben self^

beftenb/ en 50 nemen bien fitoaben titel op/ om gun Ijarte te berftij»

ben/en Ijet utae flap te maften, ^oo tjanbelben be 3ioben ooft met ben Öeere Sexu^/jtj 3eiben/Joh. X:33, Wij en steenigen U niet over eenig goed werk , maar over godslasteringe. Matth. XXVII: 47, 49, Deze roept Eliam. Houdl op , laat ons zien of Elias komt ora Hem te verlossen, ifiieen toonber ban bat be btjanben bejelfbe nature fjeöbeu / Qetselfbe boen. lt;S)e ^eete jal be reben ban uln lijben in ben bag be*? oorbeeld open»

baren/ en uUie F|eerltjfiï|eib in ben tjemel 3al baarboor niet berminbejb/

maar bermeerberb toorben/ jijt maar getrouta.

4. 't eene stuaarber tentatie/ beftjeben te biojben met be gebacfi- uit drang ten; ill Ujbe niet boo? be taaarljcib/ maar alleen uit blnang ban mijne va.n cpn-confcientie; 't i# niet uit liefbe tot C{j?i?tii^/maar uit breeze ban bet»scun 1( ' boemb te jullen biojben/inbien ift be^Ioodjene; ift ben staaft in {jet ge-

loobe ober mijnen ftaat/ift ttojifele of ift al taebergeöoren öen/of CÖ?i^' tn^ mijn galigmafter ié/en of ift tad jalig sal taorben/fepoon ift boor be taaarfteib lijbe en fterbe; taant/onbefteerben ftunnen uit brang ban be confcientie/obertuigb jijnbe ban be B?aarljeib/tael lijben en flecben boo? bc B^aarljeib; 't i^ taaar/be jaligljcib of bejboemenigfeljangtaan ^eliibenijsfc en bejloocljeningc. ID^nftt u bese plaatfen lebenbigop 't Qa?'

te/Kom. X : 10, Met der herten gelooft men ter regtvaardigheid, endemet den monde belijdt men ter zaligheid. Matth. X: 32, 33, Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de menschen, dien zal Ik ook belijden voor mijnen Vader , die in de hemelen is. Maar zoo wie Mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal ik ook verloochenen voor mijnen Vader, die in de hemelen is. ©aar jiet gij ban/ bat get bete? ij?/ getrouta te blijben in be 2amp;eligt;

benipfe; al $ Ijet gebreftftehjft in be maniere/al i# {jet uit brang ban be ronfcientie/ban te berloocïjenen/en sijne confcientie getaelb aan te boen;

3 en

-ocr page 354-

294 Van de Behjdenisse van Chiistus,

cn ooff/ of be btoanp ban öe confcientle niECjifr u Betacegt/ 500 jeat öat niet/ öat er gcene liefde tot en sgne luaa?ljefö onbee be^nengb i^; men siet get eene/ ombat 't tjet Ficftig^it \i/ maar inbien men jiclj naauta amp;cjict/ en men flcrougt een lueinig up men jal fiebinben/ bat men

^em te lief fteeft/ om l^cm te UerloocDenen; men 5al jeggen: liehc 31e' 3u/iii toil Jll niet bettoocljencn; be liefde bettoont jicfj tuel in be soete Ijartgtogtcn/maar jij fieftaat eigenlijft in ben berftanbigen tuille; baar ban be bcjfianbige taille toaarbecct/ ïiiegt en aanjet tot 25elij«

beni^fe/ bat i^ uit liefbe Slesu^ fielgben. Eaat öet ban utae jiele niet trou' fieïeren en fileimnoebig maften/ maar berblijbt er u ober/ bat utae con-fcientie bejlicljt en lebenöig if/en ecfient/ bat öet be confcientie alleen niet ijJ/ bie u betaeegt tot getroutae 'SSelijbeni^fe; maar fcgoon be confcientie starigt/ ja 300 313 ftiller taajS/ bat be berftanbige taille/ be liefbe sicli ban meer joube openbaren; al^ be jonne onber i^/ ban taojben be (lejren beter gejten/ bie er brj bag ooft tael jgn/ maar boor een grootet licamp;t niet taorben gejien. Cn taat utaen flaat aangaat/joo baa^ lja?teltjfte bzoefljeib/ taalge/ fina^te/fcljaamtc ober be bcrige jonben en fyet tegentaoorbige 3011-bige i^/ 300 baar ig eene taejftsaam^eib um Cöjigtu^ al^ ^ojge aan te nemen/ en oy sijne 3iele toe te paffen/ al i^ ftet met buipte^öeib en bc-{l^ijbinge sonber ber3efteringe; als» baajuit bou^tftumt eene teebcrc taacfit-Öouöinge ober 5ön fiarte/ om niet te 3onbigen/En baar ftamt eene genegen-ljeib/om 3ie3u^ in getroutaigfjeib aan te ftleben/en boor 3tjncn name te lijbcn en tc ftetben/ al beliefde ïjet ^cm niet/ om beel licljt en troont te gc-ben/ baarin ig taaaröeib/ leben en geloobe/ gaat maat aan op de beloften/ de i|eere 3al u met genade en troont tael boo^litomen/ al taa^ jjet op 't laat-fte ban uta leben; 't if eene ftloeftmoediger baab/ in built;?tecf|eib en intaen-bige bejljgbingen bej? geloofd aan 31e3uó getrouta te blijben/ ban taan» neer men bele soetiggeben en bertroo^tingen be^ ©ee^te^ geniet. (0!'t 31^ eene groote genade jaloer^cg te 3ijn ober 3gn ftarte/ ftlein te 3ijn/ met tranen Siesu^ na te loopen; taant dC3ulften taejften menigmaal Ijet 301-ber^t/ en taorden tael de flerft|le Clj?igtenen. i|oiidt maar moed.

schTua be borige tentatie ftomt nog eene andere/ bie malftanberen fle?fi

klein.1 maften/ om on^i tot betloocDenen te brengen/ namelijft/ 't ftomt op een gan^dj ftlein berfcöil aan/ men tail maar Bobben bat men be btaalinoen ban Calvyn 331 berloocfjenen/ bat ftan men immer^ ligt boen/ taant/ geeft Calvyn btaalingen/ die tail ift niet boorflaan/ en om Calvyn's taille beljocbe ift niet te lijbcn. ©aft taillen 3e tael toeftaan/ bat ift mgn geloobe in mijn ïjarte beljtmde/ daaroüer 3al men mij geen lijden aandoen/ alg men maa? sicö uittaenbig naa^ jjun doen bocgt/ ter mtéfe gaat/ sicfj met (jet ligcftaam maa? boot 0« ontacltje en boor fjminc beelden buigt; bal uit-taenbige if maar eene ceremonie/bc 3aligÖBib fjangt aan (jet geloobe/en bat beljoubt men in sijn Ija^te. 't 3$ nu niet até in be berbolgingen ban be ^eibenen/in taelfte men €ö?ifitu^ moeptebersaften; bepajtgennuDclijben

3rt'

-ocr page 355-

eu van zijne Waarheid. 295

jclbcn/ bat Cö?^tugl bc ^aligmaftec i$. Antw. lt;©it iamp; bc fleen/ obec tnel-Ben beien fn be berloocfteningc ocballen jfjn; baarom/ te naautoer geeft men te oViertaegen/ tnat flanoe onber bat gra^ berfiorgen ligt. SCan bat ftleintje gangt tjet altemaal/al Uia^ bat tiieintje nog tienmaal Bieinec; bjant 't obergaan in be fierfte ban ben SCnticftri^t/ 't i# jicö te be?eent-gen met bat bolft/ bat be ïlerfte be^ ^ceren gjegu be?bolgt/ bat {jet filoeb bet tjeiligen hergoten tjeeft al# biatcr/ en joo Jjaalt gij op utae jtele al tjct öloeb bet Ijeiligen/ en gij jijt fc0ulbig aan alle be berbolgingen/ al^of gö ïjet jelbe in pe?foan gebaan fiabbe/en gij suit be tp?afte «5obg ober ört bloeb jijne? ö^iligen niet ontloopen. 35a/ al ei^c^te men gan^cg geene ber-hlaringe ban u/ en al bojbrjben 3ij ban u niet in be migfe te gaan/of eenige reberentie te boen boor ïiunne fieelben/tebreben sönbe bat gij be fterfie be? ^Erefonncerlien bejliet/ en u noembe een lib ban be ïïoomfcöe fterfte te ?ijn/gij gabbet CÖ?i#tué/3ijne toaajljeib en ^ijne Öe?fte berlooctjenb/en gij teaa?t obe?gegaan in Ijet bloebtijlit ban ben 2l[nticö?t#t; en of men CÖ^tniS met ben naam öelijbt/men bejlcocöent C|em met bc? baab; tnaajom bejbol-gen jij ban/ bie CÖ?fptup met bioojben en baben befgbcn ? ^ij bejnietigen be ft?acöt ban Cö?i?tu? ééne bolmaaftte offeranbe/met l^pm nog bageltjamp;^ op te offeren tot Uergebinge ber jonben/ met te ontftennen/ bat (C9?iiStu# boor be babelijfte jonben/ na ben ©oop/ betaalb öeeft; jij biböen een ftufije bjoobp aan/ boo? ben be?ljeerlijftten ^eju#/ bit ij? aljoo tael eene gegeele berloocfjeninoE ban C6?i^tu#/al9 in bebe?lioloin0en ber ÏJeibenen; baa?om 5fet toe. 41iaaac al# men nog berber gaat/ en men gaat in be mi#fe/ men buigt jiclj boo? ben B?oobgob en boo? be beelben/ 500 jal öet n niet ejcufe» ren/ bat gij fiet maa? met i)Pt ligtljaam/ en niet met lita öarte boet/ taant (l5ob tail f)et ligcfjaam ooft Rebben. 1 Cor. VI: 20. a5ob eiécljt be 25eltjbeni^ fc; maar bat te boen té geene ^Selijbenipfe boo? be menfcljen/maa? eene be?looc(jeniiiae boo? be menfcljen; 't i# baa?bij eenegebeingbfjeib/taant get Ijarte en be baben ftamen niet obe?Ben. lt;6n benfttniet/ bat ïjet maar eene ceremonie i#/ 't is eene tae^enljjfte baab/'t i# pene baab ban afgobenbien^t/ tael uttb?iiftftelijft bE?öoben. Exod. XX; 5, Gij en zult u voor die niet buigen. iSgt;at taa# be gEt?outotgï}eib ban be jeben buijenb obergeblebenen in a^ra» cl/ bat ,;e fjntnie finireti boor ben ^aal niet gebogen öaöben/ Rom. XI: 4. 't beloof be# ija?ten beugt niet/ al# be 25elijbcni#fc be# monb# baarban af» geftljeiben i#/öet taare geloof en be 25elnbeni#fe gaan altijb jamen. Rom. X: 9, Indien gij met uwen mond zult belijden den Heere Jezum, endemetuw herte gelooven... zoo zult gij zalig worden. 2 Cor. IV: 13, Ik hebbe geloofd, daarom hebbe ik gesproken, q^oft jal Ijet gebtaongen boen u bij lt;lltab niet ep cuferen/ 500 beel moet be liefbe ban Cf|ri#tu# op u bermogen/ 500 beel moet u be jaligöeib taaarb jijn/bat gij n niet Iaat btaingen/bat gij alle to?mentcn tailt uttjlaan om ^peju#taille; baa?om jijt gemoebigb/^et lijbeti bat boD?6i) i#/ i# al taeg/ Ijet iijtien bat nog bomen mogte/ taeet gij niet/ Ijet tegcntaoa?bige i# alleen lijbpn/ en bat gaat 500 fnel bon?bij/ al# be tijb

loopt;

-ocr page 356-

296 Van de Behjdenisse van Christus,

loopt; ïecft en .VJ^gt maar in ietiercn fcag/ taant gij tacet niet taat be mo^-gen öaren jaf/icberc bag Ijeeft piiorg aan ^ijn^ jelf^fitaaab. Matth. VI: 34. Andero 6. j@og er EEne tentatfe bie öe jieïe in onrust firEngt/ namEhjft/ baa? sen^zlui 50quot; 500 Ueïe gobjaligen/bie 30a gEmafifielijfi baar bE UtEtElb gaan/50 buiten ru^tE/jtttEn otiber öunnEn totjufloft En bijgEBoom/ En geniEtEn ^Et

lijden. §unnE in UrrbE/En jlEjbEn in bEii gEloobE. ^ilSaa? ift tao^be bEii gan» fdjen bag gEpIaagb/ En mgnE ftjaffingE e? alïe ma?gEn]S; toaajom gaat ï)Et mij 500 fttaalgft/baar gEt anbErEn 30a tnc( gaat 5 31ft anttaaorbE: 31^ bE i^EEtE nfEt faubEtEin ? JlSag S}f} niEt jijn Ieeih niEt boEn taat $\y tail? 3ï| 't gEEne gsnabE/bat gij al boor langr niEt taaart berjlootEii in bE f|EUe? 't ^a^t onp/jtjnE ^oubereingEib met ïiefbE te oinf|El3En/eii 3onber bi^putEren onbE?tao?pcn te 31)11; tE inEEj/ bEtaijÏE taij taEtEn/ bat allE^ ben 3ijnEn moet mEbetacrftEn tEii goEbe. Kom. VIII: 28. ©at öft alle^ tatjgÖEib En ïiEfbE i§/ taat on^ boor 3tjnE boa^ftEnnigfE eii bepaalbEn raab boet ontmoEtEn. Hij zal volbrengen, dat over mij bescheiden is, 3EibE 306/kap. XXIII: 14. ^ijt niEt ngbig obEr anberrr geluft; inagbei|EErE niet gebEn eh tiEniEn ? jlQag i|ij ban ö^t 5ijnE niEt gEbEn aan taien il^g tail? 31# uta oogE 600#/ombat bE ^eeee goEb i#? gvjt bEElEEr baar öïtjbE obE?/bat lt;l5ob nog toont bat l|tj goEb i^; maa? fiobEn bit allc^/be ^eerE bEtaij^t u grootrr goebfiEib ban alle begEtiEn/ bie in rujitE/ naa: ben lig» cpaniE/ fjunne bagEii boojörcngEn; ift sal nu niEt fp?EftEn ban bE üEft^aquot; lingEn bE^ ojEEgtE^/ban be ftugfingEn ban ben ^Eere SJesu#/ban de 3oetE bEjtroo^tingEn/ban be onbErtaerpingen/ban bEn .jiiaajtElaajggee^t/ taaarmEbE bE {^Eere u tael fiesoeftt; baa? anberEn gunne bagen in bui^tE?» ÖEib/ staaftgEloobtg^Eib/ En IieIe sonbiggEben naar bE 3iElE/ boorörEngEii/ fcgoon in bao?fpoEb naar öet ligcftaam. ^ ban nu Ijet ligcljaam mEE? ban bE 3iBle ? ©e boo?fpoEb naa? ben ligcljamE mee? ban get taclsgn naar be 3iElE? JüSaar a5ob bEtaij^t u bE allergrootite gunftE/biE Een fcfjepfel op aarbe gEniEten ftan; bat i#/ een getuige ban Sdesuj? te srjn/ te toonen/ bat be liefbE tot SCesus? aïle# be^mag/ bat bElE taatEren bte niet ftunnen uitblugfcljen; te (laan al# een Ijelb in ben tegen ben SCntidj^t/ be ftjoone bE? .iltëa^tElarEn tE bEjtaacljten. «öob te bergeEjlprn if? get einbe ban ben menfdje/ !joe iemanb bat 3gn einbe meEr bEfiomt/ goe gg geluftfti-ge? i^. 5Eii/iebE? ban u ij5 mee? tot bcjgeejlijftinge ban 3Je3u#/ban bnisenb anbere gobsnligen; baa?om 3gt mEt utae pontic altaeltebjeben/enbejfilybt Er u obe?/ en banftt ben Cleere bat Qg u bertaaajbigt JiBajtelaren te ;gn. t Lijden 7. ©e laatftE tEntatiE biE ift boo^telfEn 3a!/ i^/ get Itjben nuj te zwaar eu ^I,aar''ÖEt buurt tE langE/ift ftan 't niet langer uitgaan/ift moet nog duurt te eeu# tot bEjloocgEnEn ftamen; En öEgalbE bat/ ift taot2bE 3Eer gebruftt/ lang. boo?bien ift ban bE nnjnEn bEroofb ben/31) gefiben be?ïoocgenb/ mijne fiinbErEn 3gn in ftïoo^tE^ gEfloftEn/ en toojben in be afgoberije opgeboeb/ ift Ellcnbige/ taaa? 3al ift geen ? JEgt;at 3al ift boen ? Sfift ben raab en maeb ten einbe. üpeet/ bat gij gEt ftjuijü te 3taaar/ eii ben tijb te ïange acgtet.

Wr.

-ocr page 357-

en van zijne Waarheid. 297

3Dc ürefjc boor Ijpt Ijjöcn rrr Ijft fiomt/i# stoaarbe? ban f)ft Itibc» jclf; alp mm er in iji/ al^ ^ob onp roept rot het martclaarpfcliap/ 5110 geeft ooï' bourgaan^ een martelaarpgrept; hio?bt men cciïb bleinmoebig/ be i^fere geeft tneberom inoeb/ en troont be jiele met hitneuöige gena-be/en alp genabe be jiele berbuit/ban ip Iqben geen lijben/alp fe^né in 't ooge homt/en ^ijne liefbe be hare ontfteeltt/ ban ftapt men oüec bergen ban lijben/alp ober mol^ftotien. ©Ob taeet tjnc beel gij blagen Inint/ Clö 3^' quot; quot;'ft bej^oeften boben bennogen/ of jal l)et bjui^ matigen naar utae ftjadjt/ of nine ftjacftt bermeerberen naar Ijrt be %ere ?al met be bejoeftingc eenc uftfioinfte geben/'t 31J met 11 ber» genoeginge te geben in shnen taille/joobat ;i)iie genabe u genoeg i?/en gij roemen hunt in utae jtaaliJjeib/ en een tarlgeballen Rebben in staan-jjeben/in fmaabfjeben/in nooben/in br^bolgingen/in benaautabheben/ óm Cö?^tugi taille/sgnbe magtig alp gtj staaft 3111/2 Cor. XII:9, 10, 't è') ï|ft ftjuiö ligte? mafte/en berabeminge gebe ; taant Ijet ftoint 11 alleP biel boor menfefjen/ boel] niet ban menfcljen/ maa^ ban OjSoti/ bic be tjaren nbiep tjanfOfl getelb tiPfft; gelgft Öet n in liefbe toesenbt um 11 te bertjeerliiften/jao Imii £)ij Ijet ooft berminberen ; 't sij ^|j u geljeel berlopfe/ of boor u in bjijbe'b te ftellen ; taant ^em jijn alle bingen nio« gelijft; ofbat^iiu oüerbjenge in hcerlpftfjeib/jeggenbe : Wel, gij goede ende getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over vele zal Ik u zetten; ga in in de vreugde uwes Heeren , Mattb. XXV: 21. Cn taat aangaat Ijet mipfen ban be utaen/ in tjunne betioocöeniiige; 't tp taaar/ 't ié eenc ljer;taaringe nan uta lijöen; maa? ooft 500 beel moet u 3ic;u^ taaarbig ^ijn. Mattb. X: 37 , Die vader ofte moeder lief heeft boven Mij , en is mijns niet waardig; ende die zone ofte dochter lief heeft boven Mij, en is mijns niet waardig, ©anftt ben f)eere/bat gij taat liefgf Ijebt op be taerelb/ cm met Verlaten ban bejelbe tc toonen ntae mee^« bete liefbe tot fie^up. Cn taat aangaat/ Ijct berlooctjenen ban 500 bele buisenben ; 't i|é taaat/jtj sfjn ellenbig/bic 9ïe?iia hebben berloocfienb ; maar naapt be reformatie heeft be antictj?ipt geen' staaarberen flag gelpe-gen/ban boor hunne berloocljeinnge; taant baarboor ip onöe? ljEt PauiS' bom bermengb eenc gjoore menigte/ taienp harte ftaat/ en boor hequot; antftceftt er meer licljt unber be Jpapipten/ jn jien be nietigheib en balpclgt; Ijeib ban hunne gobsbienpt/en be U^aarljfib ber gerefozmeejbc rcligie/en 3|j 3ijninftaat 0 in tier paupbam af te ballen'en tot be «©ereformee^ben obe^ te gaan/ alö be tijoen eenp beranberen 511IIC11/ gelijft aanftaanbe ip. OEn taat utae ftmberen/bie in Mlooeterp vjn opgefloten/ aangaat/#ob sal boor bejelbc sorne bjagen/ bolgenp 5!jn onberanberlijft berbonb. Om u te zijn tot eenen God ende uwen zade na u, Gen. XVII: 7. ©e fi^eere licrjojgt seöan onbe^hunb/en üetaaart beien lioo^ be ijöellieöen bet taerelb/in taelftesij miéfcljien anbt-ip berbjonucn soubcn jijn gctacc^t; lljii ifan Ijen betaaren bij be U0aarijei?i/ of/ tjeüben je bic nog niet geftenb/ II. pp bic

-ocr page 358-

298 Vau de Belijdenisse vau Christus,

trie nan lien openfiaren/En al^ tie njben mijB berantieren sullen/ban 53! gun öe iJDaarftEib boen crfteuncn/ üelijbcn en bdelicn/ laat utB geücli maar boor fjcn sqn/enoeEft 3c aan öen gctcoutuen ïjeeie ober; öaa?» om laat opeh bing u oiitrii6tEn/amp;^rcftt al^ eeii Ijelb boor allc^ f|Enen/ act)t op oep» binrt/ nocF) tjoubr «lu IeIieu niet biEtbaar boot ujelben. Hand. XX: 24, Zijt getrouw tot den dood , ende Ik zal u geven de kroone des levens, Openb. 11:10. Strijdt den goeden strijd des geloofs ; grijpt naar het eeuwige leven , tot hetwelke gij ook geroepen zijt, ende de goede belijdenisse beleden hebt voor vele getuigen, 1 Tim. VI: 12.

Opwek- ^jBijiiE bicrfiatE öjoEbEjp/ op tuElftE eeii gtanp ban ï|EÉ?Itjftljfiö l'0t/ standvas- Iaat ,H,J toe/ u tot ftloEftmoEbigÖEtb En ftaiibbagtigfjEib aaquot; te moEbi-tigheid. gen ; inbien gi] fjEt ii?Et ban noobEii mogt fjeübEn/ aljl SElbe ban ben a3err:t br? bjjjmoebigöeib onbE^ftcunb tnorbenbe/En bis gtj tot fjie^toe 500 ftïoEftmoEbig f)Etit bejljeben/500 ipljEt nogtan^ mtjn pligtengEnE-gnigeib om u niEbe tE bctien/ bat be l^eEre mij gegebEn tjcfff/ mÖ ban toe/nnjnE liefbE aan 11 tE betoij5pn/opbat ift in ben bag be*? oojbEElj? mag Ijooren : Ik was in de gevangenisse, ende gij zijt tot Mij gekomen. De gewo- 1. giet op be EpEinpelEn ban 50a belE buisEiib mactelarEii/ bie/ liro» Hnglf1quot;'6quot; quot;lElijh ftjijbEiibe/be fijoonE bEj l)eErlijfiljEiö tjfböcn befiamen/en bie nu pods. ttiumpljErrn in ben fjeniEÏ. 't bE turg 43obp ban alle ttjbEn/ fommi' gen tot üloFbgEtuigen te toepen/opbat oe Qeere Seju^ bEr^eerlijfit/be tncrelb obertuigb en bE ïïe?lie berfïejftt tuorbe. 3|nbien ift iet«?banbe (©penamp;aringE ban SioljaunEp berfta/300 fclnjnt Ijet'quot;Ö toe/bat bebte?be pï)'olE nu tao^bt uitgegoten/ en be bijfbe pljiole flaat ö^a^t uitgegoten te tDorben ober ben troon be^ fiee^tegf/bat iaome/'t tUElft niEt lange na bE5En ftaat bErtooe^t te iDorben; biaatboo? j)Et njftE ban ben an» iicl3?i^t ^al berbuigtejb tuorben; tuaarop f)i)/eeuigen tijb baarna/ uit-geroeib 5al toorben/ en baarop sal eeh tjeerlijfie ftaat ber föe?ftc bol» gen/soobat hEt mij toefcljtiiit/bat gij mcbEonbE? bE laatftE jijc/biEfjet gelufi fjebtban martElarEn boorgE^u^tE 51311; ift 3EggE/onbE? be laat-fte/ taant ift geloobe bat be üïEifte/ ooft in anbere lanben/ nog berbol' gingen te bErlnacfttEii fieeft/but|) bat 3e ftart sullen 3ijn; baarom be-3b)ijftt in 't laatfte niet/ maar neemt tot een exempel bE|S löbcngf en ber bolftanbigljeib alle be borige martelaten ban lesu^/ biE ban 3|o^ öcn/ ^EibEiiEii en ban ben anticfjript/ om ben name ban SCeju^ bet' bolgb/ geptjiiigb eii geboob 31'jn; bocö in alle^ obErtainnaa:^ stjn gE» blEbEii/ betjoubenbe ï)et geïoobe/ en belijbenbe 3)E3u^ tot bEti EinbE toe. ^ier alle |)unne fieerlijliE getuigenipfen/gjoot en langburig hjben/ftloeft» moebigljeib en getrouluigfjeib op te tjalEii/ soube onmagelijft In et ft 3tjn/ en ip geene ftoffe boor eeiien bjief; ill 3al alleen u Tjet regi^tE? boorilellEii/ berljaalb llebr. XI: 35—38, Anderen zijn uitgerekt geworden, de aangebodene verlossinge niet aannemende, opdat zij eene betere opstandinge verkrijgen zouden. Ende andoren hebben bespottingen ende geessclingen geproefd ,

-ocr page 359-

en van zijne Waarheid. 299

proefd, ook banden en gcvangenisse ; zijn gesteenigd geworden , in stukken gezaagd, verzocht, door thet zwaard ter dood gebragt; hebben gewandeld in schaapsvellen endein geitenvellen ; verlaten, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde; (welker de wereld niet waardig en was) hebben in woestijnen gedoold , ende op bergen , cndc in spelonken , ende in holen der aarde.

Deze allen hebben door het geloove getuigenisse gehad, enz, ^iet/ 500 ftanöbagtig 31)11 öc mattelarrn geltiecgt/ ja bcfen/ al te gsoote ücoee^ti;

tot Ijet marteldom fidbBcnbe/ {jeöüen sic!) onlioanigtirt aanofboöen/ unt-jaocn jiclj niet be martelaren/ in öc blamme jtaanbc/ aan te moebi»

gen/ en riepen Vuel uit: ift 6en ooit een CÖJiscen ; brontoen ^elfs Ijaaét»

ten jicö naar be plaatfen/ altaaar be gelooliiocn samen geftomen lua»

ren/tot ïia|:e ooren gelitomen jijnbe/bat be btjanben in aantogt toaren/

om gen allen te majfacieren/ bree^enbe bat 5e te Iaat joubcn ftomen/ cn namen Ijare ïiinbejliten^ mebe/oybat bie oaftinljnnne jonftficib mar-teïaajjS mogten tuorben; en jult gjj ban/ öie tot liet marteïaa^fcfjap geroepen srjt/ bcstnijften ï gal ftarc jïanbbastigfjeib n niet bejlnaljfte-ren/om/gclijfi al^ jij/ ftanbbaistig en onbeiaieeglnft alle^ uit te ftaan boor ben naam ban^eju^? l^oe g:ootc? lijben/ljoe g200te^ fif^ïijftljeib. «©oet aló be mebgejellen ban ©anicf/ tuelfte np J^ebiicabne^aré bcbel Öet ïreelb niet toillenbe aanbibben/tot hem jeiben : Wij en hebben niet van nooden u op deze zake te antwoorden; zal 't zoo zijn, onze God,

dien wij eeren , is magtig ons te verlossen uit den oven des brandenden vunrs , ende Hij zal ons nit uwe hand, ó koning, verlossen. Maar zooniet,

u zij bekend, o koning, dat wij uwe goden niet en zullen eeren , nochte het gouden beeld, dat gij hebt opgerigt, en zullen aanbidden , Dan. III: 16—18.

2. litergdiilit eens uln lijben met be eeultuge Ijee^lijliiljeib. ïU)at Ijebt Vcrgfiiij-gij toe!) te be^üejen ? a3i) jult jeggen : eere/ goeb/ babe?/ moebe?/ b:onta/ ^ ftinberen/gemaft/ja Ijct leben jelfé. oHn taat Ijeüt gij toeft te lijben ? ij?p de ceuwi-5ult 5rggen : Ijoiioe^/ ftonbe/ naaftt^eib/ ftinfienbe gebangenisfen bol af* fcDubiehjlt .ongebiejte/5biare ftetenen/bloebigen arbeib/onbarmijajtige u (lagen/ en 'naantaelijfi^ te ftunnen liggen om ren taeinig te flap en/en nog op 't laatfte gerabb^aalit/ berbjanb/ aan galgen gcljangen en ban be Ijonben gegeten te tnorben. jiilSaar Ineet/bat f)et alleö 31)11 ligte berbjuft»

ftingen/ bic 3eer ö^^ist boarDtjgaan ; 300 noemt ^aufuó besellie/2 Cor. IV : 17. guit gij met berloocDenen bis begeerh'jlte dingen lucbejom befto» men? guit gij metbetlnocOenen bieellenbeontblngtenT lt;01) taeet 3elben/

neen. €11 of gij met berloorljenen bic begeerte belitoaamt/ en gij f)abt ban eene onberbjagelijlte taoebe be? confcientie/ bie u bag nacf) nacljt liet rus»

ten/en be toorne lt;éob£» berbulbe ulne 3ie!e met fcljrilt en benaaulnbiieib/ en ubi ligcfjaam met fmartclijfte fceen en g?abccl/ met onberbjagelijfte jicbt/ met boose staeeren/met pijnlijfte accibenten/Vnelfte allen uitmejgclbeit tot f)ct gebeente toe/ soobatgij ben boob 3oiibt joeften/ 3onber bien te ftunnen binben/of gij blieft uüic ellenbige 3iele in Ijet geboelban befjelfcljc pijue

Jpp 2 uit/

-ocr page 360-

300 Van de Belijdenissc van Christus,

tiit/ rrnipr haprn nabat fjij bcrïoocrjmb Jjatit/ cn in alle liriiljrib/ laat Ijtt 5ijn tn Incelöf/hiaart Ijrrftelb/Ijaht gfj Ijcttian octonnnrn ? 2?cftcr/ .;no rap o'l ^cr'tiocf)fiitJ .^ult IjEamp;fien/suit nf j [itr u BeRlarien/cn ot) jult tuin|cl)iii cn sntftcn Inebcrom in bejcn uturn ftaat tclucjcn; men siet uit Ijunnc luaorrr fiafien/uit Ijun örb^ocfb ftunnc boob-facip/

ïjoe Ijet ban binnrn grftrlb i? in begcnen/ bie bcrloocfiEnb |)famp;-

Ijeii rn in jjnnuE oorbEmi sijn gEDlpbrn/jtj lict|)rffeii buijEnbrnaal utu' ftaat boliEii brn IjiinnEii. a?ij jijt rr nu in/ rn gq fiunt ijEt hcrlorEiiE niet UiEberom fifftomEn/en bE hijaftE gt;j?ob^ joubc u UErUoigEn/ 300 gij a(lr]ö uiebejoin bEfttnaamr; uIde brouta/uUie ftinbEtEn ioiibEii maac 3t)n oin bE bEnaauliibtjEib utaE? jIeIe tE bEjtaarEn; IjEt ontloopEn ban fjEtUiatEi ^oube 31)11/fy?iiigEn in fjEtbuur/En l)ft3ciubE alfES tEn laatftEinbE bEtboEiiiE' nipfe Einbigrn ; 3ijt betsefte^b/ Uiant bE onbEJbinbingE Ieei t ()Et bagElrjli?/ bat bE btjanbEn uIue bEtlooc^cningE niEt gcIoobEii/gjj 5üubt toclj bij tjen in bEii ftaat 3nn/ 't i? fiun tccli om utu ïeUeu tE boEii; if tjrt ban nu niEt bEtEt ftanbbaptig tE bhjbEn in bE 'SciiJbEnigfE ban 2ffE3Hgr/bEViijjlE gij tod) niEt bE^-loocf(EHEn niEtg fiunt bmitiEii/en ^ao gij E?a(bE gE^EElE hiErelb mEbEftonbEt luinnEii/ eh gii lEEbt frliabE uluEt 3ielP/ biat 3oubt gtj gEbsn tot bEjio^fitioE iilUEr 3iEiE ? Wie zyn leven zal willen behouden , die zal het verliezen, maar zoo wie zijn leven verliezen zal om mijnentwille, die zal hetzelve vinden , Matth. XVI; 25 , 26.

^trlt tEgEn al uto IjjbEn eii tEgsn allE bErmaftrltjftÖEbEii ban bE üiEirlti eeiijs bE EEiibJigE fjEE?lnliil)Eib/eh gij 3iilt bE conclufiE inabEti niEt ^aulu^/ Hom. VIII: 18 , Ik houde het daarvoor , dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet en is te waarderen tegen de heerlijkheid , die aan ons zal geopenbaard worden. 8 ï^ue 3alig/ Ijoc 3uEt/ Ijoe IjEErlijft 3al l)Et 31)11 ban bE l)EiIige eii= gElEH na btii öoob/ IjoEbanig 3ij ooft 31)11/ geconboijEEib tE luotbEii naar bEii IjeiueI ! 6 8}oe 3UHE11 alle öe intDoiiEj? ftaan/^ifiiöe eeii' lilOEfttiiOEbigEn ftelo eii oUEtbiinnaa? 3ijnE triumpOautE ïntrEbE bosn in bEii IjEinEl! J}oe bjiEii» bElijft 3al bE CJeece 3e3u^ bE 3iElE bErtaElHomrn ! npat fjallEliija'g sullen ec nbrr uIue bictoris blijbclijft uitgEgalmb tnocbEn ! 't Sfö boor onlt;? UErilanb tE O000E/0113E tonge ip tE 3bjaft/ oeequot; ooije f)Ecft l)Et gesiEn/gEEii oore tjEEft IjEt gEljoo^b/ eii 't 1^ nooit tu Ijet batte öeö m eii fel) eii ojjgEfilonniiEn/ bat ii3cb bEiEib IjEEft boor bEOEnEii bie C}Em liEfljEöbEn/ eii bi)3anbEt boor 5i)iiE gEtrouttiE bloEbgEtuiscn ; bicErbE brr ^EiligEn in jjEt Itclit/bie on-inibbElbarE geniErnfcljap niEt (éob/bat lEbsn boor aaufcljouüiEn/ br^abigb ie luorbEii met bss' ïjcrrEu algEnoegSiiamljEib/ beft^aalb tE bio?bEii niEt IjEt Ucljt bati 31)11 aaiiOE3igtE/ ointiElsb te VnorbEii met 3i)nE liEfbE/ombangeu te luorbm niEt 3!jnE alniagtighEib/bErbulb tE tuorben niEt 3i)nE goEbijerb'en jElf te blmltEU in 3iiibErc |)filig!)eib/tE branbEii in liEfbe/onbEg^ijpdijft blybe tE 31)11 in a?ob/ onbEt bE EnGclrn tE itaaii/ bFrge3Elfct)apt tE 3ijii niEt be 3ielEn ban bE lioliiiaabffE vrgtbaarbigen/ eh tEgelijfi mst Ijen bEn %Ere ban nabij in 3i)iiE bolinaaluljEtcn siEiiDe rn geboElenbE te lobru eii te prij»

SEquot;/

-ocr page 361-

en van zijne Waarheid. 301

^en/ bat ^alictrjEib/bat fg ïjcerlijftfidb. Sin ben bagbe^ oorberliS bfr?enfoh 5iJnbE met bit vin eigen ligcfiaam/ boeïj tie?rjcerlgftt/ en ben fjeerlijften ligcSanie ban Clj?i^tii^ gelijHUcirniig/ te (laan aan be regterjianö Uan öen ifioning SejuiS/ in fjet ooge en aanjien ban be gctieele taerefb/ en fperiaal ban begenen/bie öen gepijnigb en geboob Ij^öen/en albaar boot Sle^u^ berFjccrltiftt en geRjoonb te Inorben aiö obertninnaac/ met jiele en Itg-djaam ; boor ben i^eere SCe^uó in ben ïjemel ingeleib te Uiotben/ en albaar ber^abinge ber bjeugbe te fjeDben tot in aüe eenltiigTjrib/^onbe: bermiii'

bcringe/ ;anbrr einbe/ ;onbe2 bjeeje ; bat ij? blt;it gzoote goeb/ bat be ^eere tueggrlegb Deefl boo? bcgenen bie t^em bjee^en/ boor begenen bie op {Jem bejtroiilncn in be tegenbioojbigFjeib öej menfcfienfiinöeren. JHaejftt met aanbacflt op be plaatfe/Openb. ¥11:9, Na dezen zag ik , ende ziet, eeno groote schare, die niemand tellen en kende ... staande voor den troon, ende voor 'tLam, bekleed zijnde met lange witte kleederen, ende palmtakken waren in hare handen, vs. 13, Deze, die bekleed zijn met lange witte kleederen,

wie zijn zij, ende vanwaar zijn zij gekomen? vs. 14, Deze zijn het die uit groote verdrukkingen komen , ende zij hebben hare lange kleederen gewas-schen, ende hebben hare lange kleederen wit gemaakt in het bloed des Lams. vs. 15, Daarom zijn zij voor den troon Gods , ende dienen Hem nacht en dag in zijnen tempel; ende die op den troon zit zal haar overschaduwen, vs. 16 , Zij en zullen niet meer hongeren , noch en znllen niet meer dorsten ,

noch de zonne en zal op haar niet vallen , noch eenige hitte. vs. 17, Want het Lam , dat in 't midden des troons is , zal ze weiden, ende zal haar een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren ; ende God zal alle tranen van hare oogen afwisschen. ©pjgelijftt nu al uta fijben/en al taat fieejlrjft en bet» mafielijft t]é op aarbe met beje eeutuige en jalige fleejljiftijetb' en ginult up be bejgflnftinge met utae gebacljten niet flaan ftnnnen blgben/ ombat f)et berfcfjil te gjoot i^. éa( bit ii ban niet bjoltjft maften in uta Iijben ? ^al bit u niet moebig maften in ben ft^tjb/in taelftm be ober» Infnninge boor be ft^adjt (©obé ^efte? i^/ en be ftjoone getnt^.

3. ^Efcljoutat ben ïjeere 3[r}ug aan alle ftanten. i^oo quot;'tnemenbe'tiade heejljjft/ bat t)et on^ be gjootjte tyeeclijftljcib i#/ i^em boor onjen l^eere en ^éerijfk-ïtoning te fielijben/taij ö^öBen onjö vjne? niet te fcljamen; (©ob öe !5abe?heidje-öeljjbt l^em/ roepenbe uit ben Ijemel: Deze is mijn welgeliefde Zone, in wel- be' ken Ik mijn welbehagen hebbe. IDe engelen befijben i^em in jtjnen boab ult; n' en opftanbinctc/ja alle engelen aanöibben ^em ; Qoe brtjmoebig cn bro»

lijft fjebben alle martelaren Cjetn üdeöcn/ en hunne ^elijbenijife met ïjun« nen boob brr^egeib ! nEn ^oubt gn u Mine? fcfiamen? u nietbirl tnat

Irjbené tuaarbig5 {?i) tject't liet Inel bui^enb btiBbelaan u berbirnb/ bat gt)

taat lijbenbe fjem bcliibt; tnat Ijeeft {Jij u al goebjS gebaan ! flit lirfbc rot li/ berlaat C)n 5ijnc t]ee?iijftfieib/^ij neemt utae menfcljeltjfte nature aan/

en bat in be geftalte ban een'bien^tftnecöt; tftj tnojbr ajm/joobat^tj nietg Ijabbe baar i^jj jtjn fjoofb op ftonöe leggen/ C^i) neemt ntae jonben op ^em/

3 PO

-ocr page 362-

302 Van de Belijdenisse van Christus,

en ftelt jicfj in uUic plaatfc tot ^Saroc/ en Ijoc jlnaat bfel Ijct u tc betlosfen ban te mitaigc berbocmctn^fe/met gt;J5ob te be?5aenen/en tot ïjee^ltififldb te leiöen I ©e toornc ©ob^ ober utae sonbeii bebc frjein alö een taoiin op ,be aa?be omfijiiipcn/ en siclj toentelen in jijn eigen 6Ioeb/ öat i^ö ban be Ijplfclje benaautnbFiBib in ggne vele jlneette ; i|tj biorbt bejraben/ aiiS een fttoaabboene^ gefionben en gebanftelijft taeggeleib ; Uiojbt ban be ftejïtelijftcn aï^ een ((5ob]gIa«?tejaa? be^ boob^ taaacöig geoor-öeelb/met buipten ge|lagen/in jijn ge^egenb aangejigte gefyogen/men geeft t^ein fiinnebafiflagen/en men blijft fmabelijfi en fmattelöfi ben fpot met ^ein; biutbt ben ^eibenen oUetgeleljerb/ban be eene regtamp;anfi naar be anbere gcflcept/ men ïeibt l^em met een fpotacljtig ftleeb (ang^ be fl^aten ban Sïerusalem/ Uiorbt met een moorbenaargepaacb/ en alg be flimfle ban ïjet bolft ter boob gcei^c^t; J|ij biojbt eröarmeltjft gegeefelb/ met eene ïtroone ban bocrnen geftjoonb/öie men met flofiften in 51311 ïmofb flaat; bio?bt uitgeleib/bragenbe jgn ft^ui^/eii ftejft aan fi^ui^/ in be adergjootite öenaaubibljeib jijne^ jiele/ en in be uite^ftc Uerfmaab» Ijeib en ptjne ; en bat (pt aWt'p/ uit Kefbe tot u/ om u ban jonben en berboemenisfe te berlogfen. bebe be goebe 'iJJeltjbcni^fe/ bat l^ij be Ïïa» ning/ be galigmaticr tuaé/ toelfte l^em Ïjet leben iiiaistte; en jult gij u nu jtjne? fcftamen/soubt gij ^em berloocöenen/niet Vaat Iniüen itjben om ben ïiefïjeöbeiiben en ïieben 3Iems/en met ulu lijöen Uertoonen/Ijoe lief en ïjoe bierbaar l^tjui^? ©ei^aber öc^ft op .;nn lijben frjem bie eere toege^ ïegb : Dat alle tonge zoude belijden dat Jezus Christus de Heere zij , tot heerlijkheid Gods des Vaders, Phil. II: 11. Suit gij 11 ban onttreftften/ om t)eni bieeere te geben ? 25ult gij boot alle jijne lieföe en goebF|eib/om u te bet» fjeerïtjfien/J^em fmaabljeib aanboen/u jijner fcftamen/Cjem bertoocljenen? ©erre/becrejijget baar ban baan/bat f|Et in iemanbé Ijarte soube opfio-men. ïügt;etaan ban/ laat be liefbe tot €ft?i^tu^ u b^ingen/ Ijebt niet^ te bierbaar/ bat gij bij l|em niet ^oubt biillcn opletten/ om boor bjijmoeOige 25cltjbenf^fE i|ein te ber^eerlijften; jijt blgbe bat gij nog een ligcljaam en een leben fiebt/ om baarmebe te toonen/ bat gij i^cm lief ^cbt en eert/ 3tjt öltjbe bat jjet tuat lange buurt/ opbat ubie 25elijbeniéfe lange bure/ en gij lange Hjem op aarbe berfieetliijftt.

Dcont 4. Cjftent be genabe/ bie tfjob u betnesen geeft. SCnheren laat l|fj in be gen 1(10° 5ontie berfmoojb liggen/ en laat 5e op ben taeg naar be Tjelle ten berberbe verpiig- ïoopen ; maar aan u betorj^t l^ij ben rijftbom jijner genabe ; biat fjeeft ï^ij ten- u boo? bionberltjftc üiegen tot l^em getroftften ! SBebere baab en iebcre ftap igt;J een blijft ban jijne liefbe; gebenftt al ben taeg/ bien be ïjeere u ban jongé op geleib fieeft; C^ij tjielb ïjet ooge op u/ toen gij ban {|em afïirpt; ï^ij bia^ langmoebig toen gij {jarbneftftig bleeft; Sjij |l:?eftte ben geljeelen bag sijne Ijanben tot u uit/toen gij tneberftjeefbet; ^ij loftte u ; ^ij trofi u met liefbe; ïjij obertuigbe u ban utaen ellenbigen ^aat; ï)ij openbaarbe Bijnen Sonc aan u; J^ij gaf u get geloobe/ üiaatboor gij SCesusl aannaamt

tot

-ocr page 363-

en van zijne Waarheid. 303

tot utuen ^orge; inaafite u een nieutn fc^epfeï; gaf u een anbet Ijarte/

en bebe u in jijnc fjcilioe tnegen tnanbelen ; ï)oz menigmaal geeft u getroost/ en naac utn f)arte gefproften! i^ij gaf u getrouto te blijlien/ toen l^ij u tot ïjjben riep en geeft 11 tot Ijiertoe onberfteunb/en in 't gcioobe boor Sijne ft?acf)t belnaarb; C^iij geeft u jijnen brijmoebigen en örlbljaftigen ièee^t/en maal'ft u getoiilig nu ten bage sijner geirfttacgt in geilige fiequot;

ragie; ïfij geeft u/al^ gij moebe sijt/ftracgt/en bermenigbulbigt uine ftejlite/alÉ? gij geene gefit; boet n be geejïijfte ftjoone tael een«? jieu/

en boet n fmafien/ goe goeb get i^ nafitj (J5ob te 3gn ; maafit/bat gp, be berfmaabgeib ban aEg^i^tu^ mee^bEren njftbom acgt ban alle fcgatten ban be tnerelb/en fp?eeïit u aan : nu mijn jone/jijt bapper/ goubt goeben moeb/en bjee^tniet; taant 35^ ben met u/en jijt niet betfiaagb ; taant fien uta (l5ob ; 3|amp; g?öpe utoe regre?ganb aan ; Sllir ftejfte u/ ooft onber*

fteune 311! u met be regte^ganb mgne? geregtipgeib; taannee? gg suit gaan boor get toate?/ Sft 3al fig u 3gn/ en boor be ribieren/ ^ij pllen u niet ober» ftjoomen ; taannee? gij boor get buur jult gaan/ jult gg niet belanden/

en be blamme .^al u niet aanfteften. Sal alle beje taelbabiggeib ^ob^ utae liefbe niet ont^eften/ om te peggen : ifi ^al ben ^eere aanftlelicn/1^9 mgn beel; baarom jal ift op tjem gopen/ift gebe lijf en siele aan ï|em ober/ boebaarmebe naar jgn taelfiegagen; ï^g gebe mij maa? getroutoiggeib in bit tegentaoorbig Igben boo? sgnen name/en mafte mij |ïanbba«ilig/om ftloeftmoebig uit te ftaan al taat nog ftomen jai; taant mij ^al niet;? obejfto» men/ban alleen boo? jtjne ganb/ift 3iebebganben boo?bg/lt;5ob aefiiebt gun/

bloeftt ©abib/ boet gun bujj en 300/ bat en niet mee? 3Ullen 5e boen. DDaft* fie? ban/alg gelben (!pob|S/3gt fte?ft/en beJ^eere 3al uliebe? ga?te be?|le?ften.

5. 3|n be getroutae ^elgbenigfe ban Cg?ijjtuö en 3gne !©aargeiü jleefit in do Be-ongelaofïgft beel p:ofïjt/ 300 boor be ïie^fte in 't gemeen/ aljS in 't partilt;

culier boor anberen ; öe Éejfie taorbt niet uitgeroeib boor get pijnigen en lijk voor-booben be? martelaren/ maar 30 taojbt er boor gefioutab ; al?» er berbol» deëi vcor gingen ftomen om be^ n?oorbié taille/ban taorbt he ïte?fte ge3uibe?b/gett0 or equot; fiaf berftuift/ get goub taorbt ban 3ijn fcguim gefegeiben/ en Ji?ijgt een gelbejber glan^/ en taorbt ont3aggelgfier in get ooge ban be taerelb/ ftlein en rein i^ geerlijfter ban een gemengbe g?oote goop ; tao?bt 5e op be eene plaat^ uitgeroeib/ ombat 3e baar tot ben g^onbe toe fieborben taa^/ en get getal i?r? taare oob3aligen uitermate ftlein/ en bijna al^ niet^ toaé/3t)

fteeftt get goofb op eene anbere plaatfe taebe?nm geerlijfter op; 300 er bele gnbjaligen nog taaren/ bie ftjrjgen boor gunne berftrooijinge occafie om gun liegt op anbere plaatfen te laten licgten/ieber particulie? taorbt al^ een g)?ebiftant/en fticgt een ftejftje in be plaatfen/ baar 3e 3icg opgouben/

gehj» gefegiebbe in bebejbolginge ban beïie?fte/Hand.VÜI:4. 't 31^ taaa?/

't 3iet e? bonftec uit/ en 't 3al nog at bonfie?be? taorben/en ift geloobe bat anbere fte?ften ooft geioute?b sullen taorben boo? berbolgingen ; maar ift Ben tael be?3efterb uit be^ herren Bfaorb/ bat be anticg?iSt niet mee? 30a

al^

-ocr page 364-

304 Van de Belijdenisse van Christus,

fUgemfen Jal/ DÖ oeba.in fjccft/ öc ^perc jal Uooc 5lt;c(j tioclj

eenc fraanbe yartije Ijatibcn/ bic be niaeb nipt 53! ontsafiHen; maar ai£gt; lii'l = ten jutten ftaanbe amp;ltjben/ en tegen ben anticlj?ilt;£t guiten frrijben met tjet taoorb tjunne? gctuigenijfe/tot bat be (^eerc jqne oojbcelen op éénen bag/ öat fcöielija en onbe^taacljt/ oüer fjcm jat uitfto^ten/en be ïierfte maften. t©tj nu/ 6?oebe?£/3t)t be pitarrn ban be ïiejfie/be roepenbe ftemmc ban be ïj^'iJ^Öe'ö ban ben l^eere Seju^/ ii\u getuigenipfe ftlmftt obet be gefjeele luerelb; jiet ban toe/ bat gg ftanbUaptig blijft; toant «cbe?? ooge 5iet op u/ cpbat be Uijanben 3^0 met berftlijben/ en be bjomen/ om utuent» taille/ niet öeftfjaanib en fteb^oefti toorben. lltae ftanbbaétigfjeib üjengt beten rot infieet/en jij beginnen naa? be IBaajljcib be^ (èuangeitunifl te joeften/ en taie toeet lioe bete ftinbecen gij in nine fietenen getoinnen jult!

tnanftetenben Uiocöen gefte^ftt/.en bie uit breeje in ben eejften flortn 6e« jtaeften en betlootljcnben/ tourben boo? utae ftanbba^tiriöciö bjijmoebig om ljunne bejloocfjeninge te lje;roepen/ en op nieuta boo? be U3aatt)eib te ft^Dben en te lijben; boor utae ftanbbaa'tigljeib jutten be btjanben meer taejftp binben/ ban jij in 't eejfte taet bacamp;rcn/ en migfdjien jat lt;05ob/ bie jic^ nieutae martelaren bij buijenben be?tacftt/utae Sie^lie até uit be aéfcge taebe^om lebenbig maften/tot fpijt ban berjetbe? bijanben; iinme?^ ift jie uit tjerftet ban julfteene ongeloofeljjfte menigte/en hnnne ftanbba^tig' Ijeib/taat g?oot]S tegemoete; al^ öet in engte geb?agt taorbt/ban barpt bet te geftige? uit; inbien men be nieutae bereenigben in b?ebe Ijaoüe gelaten/eu jiclj met fjunne br?toocbeninge babbe be?penoegb/ bet toaji met be ${e?fte atbaar naar ben menfebe gebaan getaeegt; maa? nu i^ er nog bope. Siet ban mi/jutft eene groote jafte beeft be ^eere in utae Ijanb gefteïb/ jij/ öieboor uUicftanöbaötiglieici bjiginaeüigbeib geft^egen beböen/ jouben boor utae lafbartigljeib en berloocbeninge taeberom bejtaijften; baarem ftaat aiö mannen/en gij jolt met uta getuigenipfe be oberbanb bebben. Ook voor 6- Cn taat u aangaat/ beeft Ijet mactetaajfcbap n niet bete nuttigbeben uzciven. toegeb^agt ? {Ce boren lerfbet/ of tieber biclt gij in bete jonben/ bie nu geene be mirfte ft^acljtop u beöamp;en/migfeijien jijn fommigen ban 11 öc-ftce?b getaorben/bie in be bjtjbeib onbefteejö taaren; bie gij fommigen boo? b?eejebcrloDcbenb bebt/jót nu getnoebigb om atte^ uit te ftaan ; ipfbe ftennipfeber gobbeigfteil^aarbeben niet bermee?öe?bcn bergeeisrelijftt? 9IIé bet barte niet beüiger ï 2ijn öe gebrben niet burige?? i^ebt gij geen mee?» be? en familiaarbec omgang met 43ob? 3$ (60b u niet b?ienbetijfte? ? ïfebt gij niet beel tnee?ber bert?oo£itrngen ; üiiiiugtj 11 niet merr berblijben in be bope ber beerlijfttjeib/ en i? al bet aarbfebe niet geringer in utae oogen? Cn of et tael bonftere bagen/ jtaaftgeloobigbeben en beftrgbingen ftomen/ jijn öe taorftelingen nier fterfte?/ en be?frerftt be i^eere u niet telftenp! met ft?acbt in utae jiele? ^oubt gij utaen ftaat tad taitten bectaisfelen met eene ftonfngé-ft?aone/met al betaeelben ban onbrgenabigben? Siiet ban/en e?ftent Danftbaac be genabe/ bie (^ob u betaij^t. O tr}oc biecbaa? jijt

OU

-ocr page 365-

en van zijne Waarheid.

{tij in be oogcn bc^ oobsaliocn obe? öc geljecïe üicrclb/ cn lioc rt:oorc 5aliofp,?cfienbe teft^ten jijn er ban u in ben ^Sijöd! Eaar mrj toe/bar ift li be^c inbaditig malie/1 Petri IV: 14, Indien gij gesmadet wordt om den name Christi, zoo zijt gij zalig, want de Geest der heerlijkheid nndc de Geest Gods rust op u. Matth. V: 11, 12, Zalig zijt gij, als n de luen-schen smaden ende vervolgen, ende liegende, alle kwaad tegen n spreken om mijnentwille, verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen, giet be triumptje ban Jpaulu^/ïtort boo? jijneti JlKaitelbaob/ 2 Tim. IV : 7, 8, Ik hebbe den goeden strijd gestreden, ik hebbe den loop geëindigd, ik hebbe het geloove behouden. Voorts is mij weggelegd de kroone der regtvaardigheid, welke mij de Heere, de regtvaardige Keg-ter, in dien dag geven zal; ende niet alleen mij, maar ook allen, die zijne verschijninge lief gehad hebben, t^eft ulue Ijoofben omljooge/maaftt öe Umojben biin JpaulujS boo? Ijer gelooue be nine/ cn buigt Ijetn na/ jeg'

genbe : Wie zal beschuldiginge inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?

God is 't, die regtvaardig maakt. Wie is't, die verdoemt? Christus is't, die gestorven is, ja dat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter regterhand Gods is, die ook voor ons bidt. Wie zal ons scheiden van de liefde Christi? Verdrukkinge, ofte benaauwdheid, of vervolginge, of honger, of naaktheid, of gevaar, ofte zwaard? (Gelijk geschreven is, want om uwentwille worden wij den ganschen dag gedood; wij zijn geacht als schapen ter slagtinge.) Maar in deze allen zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem die ons lief gehad heeft. Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven , noch engelen, noch overheden, noch magtcn, noch tegenwoordige,

noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel, ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christo Jezu , onzen Heere , Kom. VIH: 33—39.

5i5n ban/mijne geliefbe broebcjé/jijt bayjjer in ben ft:tjb/Inijftt niet Annmoé-een tjaar/geeft niet eenen lilaanta toe/taant jjoe nu^er gri toegeeft/fjoe j^'V' be bijanben meer ban u bobberen jullen/stj jijn toclj niet tebolboen/ ' 't ij? beiïiger te jïaan in eene jafte/ bie men nog in eenige otnftanöig-tjeben mipfcfjicn joube ftunnen tnegeben/ cn taanncer liet ftaan onltan:-jigtig sanbe fiunnen genoemb taojben/ ban tc bcel toe te geben. gt;J3ij 3ult beilige? 31JH en bele ftjiftftcn ontblieben/ bc confcientie jal tien'

maal meer brebe {jcöttni obe? Ijet eerftc/ ban obe: Ijer faatfte. ï}oe gij bapyerbrr jijt/ Ijoe ben btjanb ben mocb meer 3a! ontballm/ cn tjoc gij merrüer in fterftte 3iilt toenemen/ jjoe utae obertainninge ijcerltj-fier 3al 5ijn; Iaat 5e met nta ligctjaam boen/taat 5e taillcn/of liebe?/

taat gt;!3ob tail bat 31) u boen 3iiUcn/ en gij fterfit u met iDabib in ben HEERE utaen ^ob.

55c3it utae 3iclc in ntae liibvaamftrib/ bic grj InaaMijft ban nooben Ijcöt/

taapent 11/ bat geenc tajaaftgicrigljcib 3cif^ in ntac Ijattcn opfiome/

ja al ftonber gij n tajeften/ 300 boet Oct toeïj niet/ maar 3ijt al^ een

11. fcljaap/

305

-ocr page 366-

SOo Van cic Belijdenisse van Christus,

fcfjaap/bat (Innineïoofi Uoor Ijct aangesigte jijn^ fcljcc^bcr^; öibbet boor Drgeneii/ bie u Uqbolgcn/ UcrgriDet Ijmi gceb boo^ fitaaab/ ne» nifnbc beu fjccrc Sie^tia gebueig tot een boo^öcelb om jijne boetftay-yrn na tc balgen/ be Inaiienen onje^ lirijgji jtjn niet bfeefcfjelp/ maa^ nogtanji lit^acljtig boa? 6ab; taapent n met be gcricefe taapenru^tin» ge/bie be 21'pastel bao^ftelt/Eph. VI. ^e ;acl)tmDCbige fcete? ban be Ite^fie/ lijbiaamljeib maaf-t niet allreii Ijet Inben Irgter/ maa? geeft g(ang aan ben Igbsaine/oliejtutgt en nlierluint gelfé be bijanben. ÖDeiaan ban/ be tijb i^ iJa^t/ !)et iijben booröijgaanbe/ 't ban be Ijanb br^ f)ee= ren/ en tot bejlieerlijliinge ban baa?om/ laat be iijb5aainöeiü

ern bolmaalit luerit fieliben/ bat ig/ ïtjbt allfö in jlilfe Igbsaamljeib/ 50a lange !)et Iijben buurt/Inant be obe^luinningc en ftroone jal baaj» op balgen.

Zoo dan, mijne geliefde broeders, zijt standvastig, onbeAvegelijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die wetet, dat uwen arbeid niet ijdel en is in den Heere, 1 Cor. XV; 58. Sljt getrouln tot be? boob/ en be Cjeere 5al u geuen alle be jegeningen/ bie J^ij aan he oberbJin-naajé ürlooft. Openb. II en III. Ik zal hem geven te eten van den boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is. Ik zal u de kroone des levens geven. Hij zal van den tweeden dood niet beschadigd worden. Ik zal hem geven te eten van het manna, dat verborgen is, ende Ik zal hem geven eenen witten keursteen, ende op den keursteen eenen nieuwen naam geschreven, welken niemand en kent, dan die hem ontvangt. Ik zal hem magt geven over de Heidenen, ende hij zal ze hoeden met een ijzeren staf. Ende zij zullen als pottebakkers vaten vermorseld worden. Die zal bekleed worden met witte kleederen , ende Ik zal zijnen naam geenszins nit-doen uit het boek des levens; ende Ik zal zijnen naam belijden voor mijnen Vader, ende voor zijne engelen. Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel mijns Gods, ende hij en zal niet meer daaruit gaan. Ende Ik zal op hem schrijven den naam mijns Gods, en den naam der stad mijnes Gods, des nieuwen Jeruzalems, die uit den hemel van mijnen God afdaalt, ende ook mijnen nieuwen naam. Ik zal hem geven met Mij te zitten op mijnen troon, gelijk als Ik overwonnen hebbe, ende ben gezeten met mijnen Vader in zijnen troon, giet/ sullie ontoaajbeerlijfte beloften geeft a?ob aan getrouttiljeib/en op een hlein Iijben. iPaajoin/jijt getroubi tot bei boob. tHi! einbige met ben jcgentbmpclj be^ 5£po^tel?/1 Petri V: 10, De God nu aller genade, die ons geroepen heeft tot zijne eeuwige heerlijkheid in Chrlsto Jezn, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, dezelve volmake, bevestige, versterke ende fondeere ulicden. Amen. (üMcjÖare broebejjf/op tuelfte be Ijeerlijiie glang (öobjSligt/ift bejölijbe met al mijn jiarte

Utv liefhebbende medebroeder in Christo.

X. tfu

-ocr page 367-

eu vaa zijue Waarheid. 307

X. jfju ftecreu lujj on^ lncbp^om tot u/jSehc-ilanbr^. 31^ uta Tja^te Hoe zicit boo^ iieje redenen opgeluehr/ en Ijeöt gij lust oeliregcn om öen l^eerc g®,,®

te amp;cl|)öeH/3oa Begint ïjet Incrli terjlonb; gij leeft in [jet mib-men'tot ben ban een R?om en berbraaib geflacljtc/ 't toeift lt;l5ob en ben bag bej „^gc-Saligljeib niet ftent/ en geenen lu?t (jcfft aan gobsaliglieib; fiomt ban roepen uit/ niet bat oogmejfi om Scju? te ftelijben booc een gob.^aUg lelicn/wordt* 500 bat een ieber oliertuigb toojbt üan utue bejloocljeningen/ neberig-Ijetb/ sacijtmoebigljeib / liefbe/ gacbaa?bigljeib/ opbat een iegelglt jic bat bc Ijemclfclje nature in u i^. Jipjeeftt ban CljH^tujS/ ban Oe 1100b' saftelijftfjeib en be ïiracftt ban jijn Igben/ ban bc nature ürg geloof en ber tuebergeBoorte.

XI. i^oegt u bij be gabsaiigen/ opbat gij openbaar taa?öet bat gij ijet met Ijen Ijoubt boo? CÖ?i?rii^ tegen be bierelb. ÏJnubt u bij be taare Herfte/en ^ijt naaeftig in be openbare gob^bicnet/ en in Jji't ge-ürnifl beg C|. JCbonbniaal^/ baajin belijbt men ben Cjeere ïiclj baarban af te fetjeiben/en op 5ic!j seifi? re ljaubcn/i? eene foone ban ftille berloocljeninge ban Cf)?i?tiis' en sijne jafce. ïiomt u op beje ubie belijöenipfe fmaabfjeib en fc^abe ober / berölijbt er u ober / 't ijï een filein beginfeltje ban get martelbom.

XII. be fjcere bejbolgingen öjengt obe: be fte?ftc boo? be Inerelb/ at^ büialingen ftijf boo^geset Uio?öen in be fterfie/ en al^ men be?b?uftt en berbolgt julfte g'rebiiiaiiten en anbereii/ bie be luaajijeib en gob^aligfjeib boojftaan; bant et u ban tegen bie/ en Diijft een gejefle beogenen/ bic ben tjeere breejen en 51)ne Inaajljeib bclijben; bia?üt gij boor bic uitgcliia?-pen/Uio?bt gij gebtaongen u met Ijen te be?eenigcn/biojbt gij boo? Ijet Uieigeren Beroofb ban ulue gocberen/in gebangeniéfen gcü)o?peii/ alé mrg-babiger^ geljanbelb/ ja met sbiaarb/ galge en rab gebreigb/ of ooft ter boob gebragr/ jlaat Dan/en ben fit bat be ^eere 11 tot Ijet ma?telbaiii roept; of be berbolginge boor bic ban Binnen gefcljiebt/ban of5egebaan lno?bt ban buiten boo? ben 2llnticö?iöt/bat i^ Ijetjclfbe/en utue ^öelijbe»

niéfe iié bejelfbe/en ubje get?autoig{3eib ijS besclfbe/en ulu loon is (jetjiifbe.

XIII. Cutset ti baa? niet obe?/ alë men u onbe? een btoaben naam hjben aanboet; taant bat i«S al onb/be ïjcere Slcsua taie?be ooft onbc? een fttaaben naam be?ba!gb en geboobet; jij jeibeti: taij jlecnigen 11 niet om eenig goeö toerft/ maar baar en baa?om. iDe oube baortoenbfelcn taaren: (öij sijt utue nberFieib ongcl}oo?5aani/grj jlaat tegen Ijaa? op/ (0ij ftic!jtet rebellie/ iJ3ij maaftt fetjeibinge in be ffe?be/ (ötj Ijebt jiel» berbe?bcnbe btaalingen en ftetterijen/ en tracljt bic bao?t te planten;

actie genoeg/ teeg met tjem. gift seggc/ ontjet n ban obe? hen niet/

maar Blijft bolflanbig be taaa?ljeib aan telilcben/cn getuigcuisfcbaa?-boor geben met tooo?bcn/ taanbel en lijben.

XIV. ïtomen be berbolgingen ban ben Silnticljri^t/ 't ié u gcooiloofo te blugten 500 Uerre gij ftunt/om u te fparen boo? öete? geiegenljeib;

2 maa?

-ocr page 368-

308 Van de Belijdenisse van Christus, enz.

maar bfugtrt bjapijcncn niet/ baa? gtj 6rgt too? bc tocrclb jict te fto' men/maar öaa?/alUiaa? öe oo^jaligeu blieöen/baa? cene fiejfie ig/of eenigc apparentte oin er cene te fticl)ten; acljt tjet tnerelbfc^e goeb 30a Ijoog niet/bat gij baaram u in gebaa? soubet ü?cngen.

XV. Jfliaen mag blugten boo? be betbolgingen ban ben 5lintic5?i^t; maa^ niet aï^ be lierbolgingen in be fterlie ontftaan/ombat ïjet met ben SCnti» cljjipt al nitgebifputeejb i^/öü al i^ uitgelnojpen uit be ïiejfte/en f|Ö ttni^t nu niet anbejs? ban met buut en jtnaajb. AlSaaj in be opftomenbe berbol-gingen in be iicrfte moet men niet blugten/maa? bïijben om getuigenigfe te geben tegen be bejbolge^/ en om be tuaajjjeib i^ öft noobig/ met sjjnen boob tegen gen te besegelen; nieulne be?bolgrngen eifctjen nieutae ma?» telareu. JlSaa? ftan men met blngten be jjanben ban ben 5llntict)?i^t niet ontliomen/ men moet ban tueten/ bat (Sob on^ roept am getuigenijsfe te geben boo? 5|)nc jafie/ en ftaan ban. SCl^ tag fpjeften ban ^Pt blugten/ 500 bejftaan toij be i|e?ber^ en c£ee?aar^ en ouberlingen baa: niet me» be onbe?/ten.nj stjne gemeente/Ulugtenbe/l)cm mebe roept/en 500 Blgft Ijij bij smie gemeente. SCnbejjS mnet ïjtj ftaan 500 lange stjne gemeente baar i^/en in flaat/bat Iji) biengt aan öaat ftan boen/al taa^ Ijet met boor ïjunne oogen be taaajljetb met stjnen boob te besegelen.

iioezicu XVI. q^m u te taapenen tegen be berbolgingen/ban jjoebanig eene na« tienberüi' turE 50 quot;oft söquot;/ (a) S00 'n bet !lEgt;oo?b i^obö/ niet alleen tot bej-

fte^liinge ban uto geloobe/ maar om meer en mee? in be toaarfieib Debc^ tigb te too?ben/cn 50a öefttaamer om er boor te ftjtjben en te Itjben. 't ï)et jlnaajb ban een geeptelijti ftrgg^man. (b) KÉeept beeiin be maire» laar^Boeften/ 500 oube alp nieutae/ baa? siet men lebenbig/ al^of men er bij )lonbe/ gunnen geept en ftloeftmoebigheib/ 't toelft Ijet fjarte be?leUen-bigt/en lu?t geeft aan |)el martelbom/en Ijet onje beurte taojbt/ soo jullen öe beftenbe boojfieelben in utae memorie sö11/ fquot; quot; ftejften. (Öoft Siilt gij baarin fjmine mi^flagen sien/ taelfie u boo? goebe baften^ sullen bejftjefiften. (c) (ï3aat beel om met gobsaligen/ en fpjeeftt met malftanbe^ ren ban getuigeni^fe te geben in tgb ban bceöe en berbolginge/en moebigt malftanberen aan. (d) gibbet beel bat be Cfeere u tail geben een brgmoe» bigen geest; taetenbe/bat soo be i|eere sijne ïjanb loö l'ete/bat gij niet soubt (taan/maa? boo? be minfte breese tot berloocfieningc berbalten; ftent utae stoaftlieib/ taantroutat 11/ Ijoeseer gij ooft nu ban be taaartjeib obejtuigb sgt. ffitleeft ben ï^eere aan om getrouta te mogen stjn in be ure be? be?soe!iinge. (e) (0cfent nu beel öet geloobe in Cf^i?gt;tuj?/om bersefiejb te söquot; ban uta Deel aan ^em/ en boor onberbinbinge te leeren/ goe goeb Öet ig nabij ben {Jeere te stjn/ opbat Ijet geloobe te flerfter sg/ ooft ban/ al^ Ijet geboelen bestagftt/ en get ban alle ftanten öeftormb tonröt. (f) ^enaarjligt seer öe Ijeiligmafnnge/om een onbebleftt leben te leiben/en erne onergerlgftc confcientie te Ijebben boot i!3ob en boor menfdjen/ want ;lk rcgtvaardige is moedig- als een jonge leeuw, Spr. XXVIII:!.

KA-

-ocr page 369-

Van de Vergenoegiuge. 309

KAPITTEL XXI.

Vau de Vergenoeginge.

I. be fidgbeni^fe boo?gaang fc^abe aan be ligcamp;amelnfte oceoverge-beren be?oo?5aafit/ en bie be bjijmaebtgljeib in get fieltjben belen ftiK' noesinge; be?ltjS *$/ jaa noobig/ bat men bie fcjjabe sicö getcooöte/ bpoc ©ec* genoeginge in ben taille d^ob^/ ten opjigte ban ben ligcjjamelöften ftaat/

ban bjelften toij mi fp?eften.

©e?gcnoeginge Hebr. n' dai, bolfjeib/ oberbloeb/ genoeg, (©ifitngljï Bci;amm-b3o?bt bat hioo^b lt;l5obe toegefcl)?eben/ be i|eere noemt ^emseïben ma' sc-El schaddai, (öob bie allep geeft/en uit 5ijne bolljeib alle^ fian boo?t» brengen/ Ijet taotbt boojgaan^ oberge^et Almagtige. Gr. arfraQuma au-larkeia, 't taelft ban ttoee h3oo?ben samengebaegb/ ban genoeg-zijn en ban zichzelfs, 't taclfte te ftennen geeft booc jicljselben/bij jicDjel-ben genoeg IjeBBen; taant niemanb ftan be^genoegb jijn/tenzij öö flE5 neeg ö^Bbe/en men ïj^eft genoeg/al^ men niet meec begeert; 50a bat genoeg niet bejlaat in be beelfieib ber goeöcren/ maar in be betbullin*

ge ban be begeerte. 3$ be begeerte groot/ baar moet beel 5tjn tot be Ijcrlmdinge ban bie; ig 5e ïtlein/een taeinig ij» genoeg. «Een ftïein flegcBje ié met toeinig bol/ en om een gjooten ton te bulfen/ \§ beel ban noo» ben. Tamp;e menfcfie geeft taeinig ban nooben om ten bienfte ban (Ötob te leben; a(^ be begeerten gepaft sjjn naa? be noabtaenbiggeib / 500 ig? een taeinig genoeg om jijne begeerte en fiuiït te bullen.

II. Vergenoeginge is eene Chris lelijke deugd, beslaande in eene overeenkom- Beachrü-ste van de begeerte der kinderen Gods met hunnen tegenwoordig en slaat, om-vinse' dat het de wille van hunnen God in Christus is, en zijne beschikkinge hel zoo behaagt, in welke zij met welbehagen, in stille gerustheid, vrolijkheid en dankbaarheid rusten, vertrouwende dal de Heere hel tegenwoordige en het toekomende tot hun best zal doen uitvallen, waardoor ze den tegenwoordigen

staat, tot aanwas in het. geestelijk leven, en tol ver heer lij king e van God, gebruiken.

III. 't Is eene Christelijke deugd der kinderen Gods. d^nbefteejben 3ljn Is ceno tot alle goeb taejft onbeugenbe/en be nature ban be.^e beugb niet fien'^840' nenbe/ en beselbe in be ïtinberen (^ob^ jienbe/ beraegten 3e aljS laag^ deugd, fieiti ban gerpV fufferiie/ ^toifcge ongeboeliggeib/ en achten gen niet befttaaam tot Ijooge bingen/ betaglc Ijet een fcgat i^/ bie boor gen be?-bo^gen i^; maa? öe ftinberen ^ob^ Ijfbben 5e in öet begin/en 30/be fcljoonlicib ban be3e beugb 3ienbe / leggen siclj baarop uit / om 3e in

een meerber trap te be3itten. ^e taare sitplaatfe i^ get ïjarte; ©er» genoeginge i^ geen seggen/geen bebtaingen/geen nalaten begoeberen

(£ig 3 be-

-ocr page 370-

310 Van de Vergenoeginge.

öeser Inerclö na tc jagcu; 't niet eeuc oyfcftietenbc oebadjte om jiclj te toiüen tcbreiaen Ijouben/ maat 't crne gejlaltc lian be jiele. i^c?-ftanb/ Vuille/ genegcntjeben 5311 in een bcroenaeoben flaat/ en uit bie gefi^ fieltjRljeib ontflaan soobanigc baben/bie mer bic geftalte obereenftomen/ üeje geftaite i^ alleen in be fiinberen a3oö^/ in be gQb3aljgen/ 1 Tim. VI: 6, De godzaligheid is een groot gewin met vergenoeginge.

Heeft op- IV. i^et voorwerp de tegenwoordige staat, ©en gelooUigen/ jtjnbe drategen-IEn ÖEn ft331 QEnabe/ontmoeten belecleyc jaften naar

woordi- jielc en naa? ligcljaam/ beibe jijn 3e fomtgb^ mee? met be Begeerten obe?» gen staat, eenfotmienbe/fomtijbj? jee? bf?re ban bejelbe bp?fcf|inenbe. 't gemaft» Relgft bejgenoegb te 5tjn/ alp be C^eeie be ficgcecten be^ geeft;

maar al^ bc ontmoetingen met be öegeejten niet obcreenftomen/ ban i| ïiet 3taaa? toe^ft sgne begeerten obereen te brengen met be ontmoetingen ; ljic?omtrent ig een Clj^ten Vnrii^aam. ©e goebecen 3Öquot; quot;'fr/ bie ©c^gcnocginge geben; of een mengcf) rijft i^/ of in een mibbelinatigcu ftaat / of in armoebe/ ÖÖ ftan in bicn of onbergenoegb of bergenoegb 5Ön; een njfte en miübclmatige tjeeft alsoo toel te tracljten naa? ©e?» genoeginge in jtjnen ftaat/alp be arme naa? ben stjnen; men moet met tracfjten in een anberen ftaat te jijn/ meenenbe/ bat men ö^t ban be» te? sonbe Rebben/ maa? be a?beib ig om in bien ftaat/ in tuclften men ig/ jiclj teel te bragen. Cen arme benftt: tcia^ ift in een mibbelmatigen ftaat; een mibbelmatige: taag ift rijft; een njfte: fjaöbe ift mee?ber; een ongetroubibe : toap ift getioutub; een getrouUibe: lua^ ift onge-troutab; een jeeman : Ijabüe ift eene beroeyinge op 't lanb; een am-bacljt^inan: baa? ift een ftootjman/en 300 bourt. ©it jijn blnase gcbaclj-ten/ be ©e?genoegingc ligt baarin niet/ maa? bie ftaat/ in Uielfien men ig/igi be be^te om bergenoegb tc 5911. ©e bermaninge i^ : Zijt vergenoegd met het tegenwoordige , Hebr. XIII: 5.

Bestaat in V. De vorme of nature ban öeje beugb bejtaat in de overeenkomstc van overeou- onze begeerten met den tegenwoordigen staat, ©e nature bej» mcnfcf|cn i^ van bc- 3tcÖ5Elbc niet gcnoegsaam/ M 'quot;«a? een bat/ baa? Uiat ingebaan geerten ftan b30?ben/en om be?bulb te btojben geeft ÖÖ begeerten/bie alg öaii' zeiven0,11' ÖEn aantagteu/batgenc Ijij ac^tet bat Ijcni bc?bullcii souöc; na ben bal 3,ijn öc begeerten ongeregelb/ en ten opsigte ban be saften/ bic OÜ begeert/ Vnelfte niet bejbullcn bunnen/ en ten opsigte ban bc manierc/ begccrenbc te {jeftig en te briftig. ©ese bc?fiee?bljeib i^ na be Inebe^geboorte in be fiinberen dpob^ nog ten beele obe?geblebcn/en baart fjun bccl fma?te. ^p/ fcfioon gun oorbcel öaartcgeu i$/ tuillen en begccren almebc 'ceel/ toillcn bat het gocb 3fj naa? {jnnne begeerten/ bic tod) tc Ijol 31] 11/ ban bat nieteuit0 5C ,nL,t Ört aajbfcöe be?bulb 30Hbcn ftunnen tao?beu/baar 5e rjunne bcgee?' te trok- ten moeisten matigen naa? Ijct goebc bat 5c fjebbcn/'t 31) bccl of tncinig. we! te tic- ^en m0Et bcgcejteti niet uittrefiftcn/ al^of3onber begeerte tc 3Ön/ stieren, be tuare be^genoegbljeil! tea^/ bat i^ een mengel) te ontmenfcQeu/ en

Him»

-ocr page 371-

Van de Vergenoeginge.

flimmpj te maften öan een bcc^t. lt;E)c fiegeprtcn moeten teoen l)et Ittaatie 5tjn/'t moetoné een la^t 50quot;/'t moet fmarten/men moet ptjne gcboc^

len/cn liegeerte Ijeüamp;en öaarban ontfïagen te Inoröen. 't amoebe moet on^ fiemfnuelijl} 31)11/ en onje fiegcerten moeten uitgaan om öat te ge» nieten/en men moet öe begeerten opbolgen boot öe mibbelen te gebjui ften/bie baattoe bien^ig 513n ; joobat be ©ergenoeginge niet uitfluit öe-geerten/ nod) geBruifi be? mlbbelen/ maar 51) fluit uit alle begeerten/ bie uitgaan tot jonbige paften. 51111c Begeerten naar tieel en meer ban men Ban nooben Fieeft/alle Ijeftigtjeib en bjift ber Bartétogten tot ja-Ben/bic anberp gcoorloofb jijn te Begceren ; alle Btoellinge beg gee^te^/

ijartsee? en BerBntesingc/ al| 't ong niet naar 0051:11 5111 gaat; alle Btuabc mibbclen om tDt5ljln, £icgce:te te Romen/alle geoorloofbe mibbe =

len na te laten/ en a3ob üer^oclten. tïil5aar bat allej? ig nog be ©erge-noeginge niet/bie Bejtaat in be overeenkomste Ban on5C Begeerten met ben tegenmooibigen ftaat,- in bien ftaat te tnillen 5nn baar men in ié/ en in geen anberen ; rer men in 500 een' ftaat i^/ mag men loei Bcgecren/ 't gene Bij) oorbrelen noobig te 51)11/ boel) met een tóaar en regtBaarbig oorbeel/en al? men ineen' Brstuaarben jlaat 1^/500 mag incn Biel Be»

gieren baaruit lierlo^t te Biorbcn en in Beter te liomcn/ bit iljfjat niet tegen be IDergcnoeginrtc; maar alg men tegenUicorbig in een ftaat i^/ 't 5ij Biel of Btaaltjft/ ban moet men Boot Ijct tegenBjoorbige teb^cbcn 550/en on5c Begeejten boegen en Brengen tot bien ftaat/alg 1111 tegen» Bioorbig. ^elfé natuurltjfte menfcficn met een fatum sloïcum, 't moet zoo zijn, daar is niet iu te doen, 5iclj Biillenbe ftillen/seggen ; als men niet kan zoo men wil, zoo moet men willen zoo men kan , toouenbc bat be ©et» genoeginge Beftaat in ecne oBejeenftomfte Ban be Begeerten met ben te»

gen Bi oo,: bi gen ftaat. ©eel meej gebben bc gob5aïigen g?onö om begeerten te boegen naar gunnen ftaat/en 500 te Biillen/ombat öc Bjiilc a3objó fg. ©it fieeft niet alleen piaatg in Bet ligcfjamelijftc/ maar ooft in tiet gee^telnftc; be?gencegb te 5i)n alg öct on5en sin

gaat/ ip 5B3aa? B)e?ft in beibc/ maar nog mee? iu fjet gee^telijfie. 5CI? men ig in gecgtelfjfte buigtc?ljeib/V)c?latinge/aanBecötinge/ onbe? be ft^acljt be? BerbojBenfjeib/ ooft ban moet men bergenoegb 5511/ en onse begee?» ten Boegen naar onsen ftaat/ niet ombat bie ftaat on«ï aangenaam i^/

of ooft ooit soubc Runnen 5tjn/ niet bat Bitj niet jouben t?ac{]ten taar» uit bcjlc^t te Bjorben/maar ombat Bet be Biille lt;J3obg i^/onp boor tc-gentaoorbig geene meejbere genabe te geBen/ beBJiile i|lj on^ boo? bien luco rot saiighetb en bt?f)ee?lijfiinge Ban synen naam Inil Bzengen.

VI. Het fundament Biaarop en Biaarom 511 teb?ebeii sijn met ïjlinnen te- Omdatiict genlnoo?bigcn ftaat ij?/ omdat Bet zoo is de wille van hunnen God in Christus ooJs'iquot;? Jezus, en dat die het zoo beschikt, ©e mcnfcBe Ran get fmartelijfic niet lief»

Jjebben en Begeercn alö fmarteltjft; maar baar i$ ecne anberc reben/

toaarom 55 ecne tcgcnBioo?Bigc BBiabe en fmartelgRe conbitie of ftaat

om»

311

-ocr page 372-

312 Van de Vergenoeginge.

omljelsen/ namclijft/ omliat Bet lt;J5ob 500 üegaaot. 't toat anbE?^/ jfcg tEbjeöen te gouben/ombat ojob 30a tail/betotjle baarteaeii niette boen i#/ en alleg iJoor 45ob^ fi?acöt en öanb moet jtDlcljten/ ban [jet ntet een zoo willen, be Begeerten ftoinen niet overeen met ben ftaat; maar 'tijScen zoomoeten, en bat fcljeelt ban niet beelbanfjetl|eiben^clj noodlot; en 't ilt;S Uiat anbe^j?/ ben taille ^ob^ te omIjel?en/al^ ten Ijoogfte in 3icïi5elf/ fn boo? Tjen Öeminneltiïf. Zal be taille v6ob^ ft^acljt l)cöEien rot ©e?gcnaeginse/3oo moet men (©ob aanmejften alg jijnen (èob/al^be^oenb inCÖJ'Stu^ SGesu^. ^ie? ftointljet gelooUe fiijsonbe? te pasfe/'t 31) öat men met nab^uft 3ic3U^/alg 3icö aanöiebenbe/ aanneemt/ en al3oo tot (j5ob ftnmt; 't 55 bat ^et geloohe met taebe^fteecingc en bej^efteibfieib ban on3en ftaat ber genabe toe?fit/'t3ij bat men siclj alleen maar aan» merïtt/ een berjoenbe te 3ijn boor be ÖEfiamp;cIijriljeib beg geloof^/ 5onber bernieutabe taerflinge of Uer3eFieringe; 't 31) bat men alleen maar aan» fcleeft/om bee! aan ^esu? te ïjEöö^n/en 300 boor l^ein rot *J5ob ftomt Ijo» penbe. i^oe bat bit geloobe frerfier i^/ goe bat ooft be Vergenoeginge in ben taille d^obit ftracljtige? i«?. ©e3c geloobige geftaltebertaeftt liefbe tot (J5cib/ en liefbe erftent be Ijoogljeib ^ob^/ en be betameltjftfieib üan onöcr» taorpengeib; liefbe bertaefit taelgeballen aan ben taille (!3obp/ en bu^ obe?» taint en ober^eej^cfit be liefbe tot ben taille öabjS/ be liefbe tot 3^1)^1» ben. ^ifêen geboelt onbertu^fcljen tael befmarteban get fttaabe/bie mag en moet filtjben/ maar be liefbe tot (!5abg taelDeljagen fieeft be oueriamp;anb/ en baarom 3ijn ïjunne Begeerten met Dunnen ftaat obereenftomenbe/ men tail 300/ al i^ Ijet 'net tjanen in be oogen/ ombat be l|eere 300 tail/ taelfte gun liefelgft öobenal/en get bitter 3oet/en get 3taare ligt maaftt/ 3iet bit in (jet bolmaafite patroon/ ben l|eerc Slesu^/ Joh. VI: 38 , Niet opdat Ik mijnen wille zonde doen , maar den wille desgenen , die Mij gezonden heeft. Matth. XXVI: 39 , Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. Werkt VIL De effecten of vruchten ban be ©ergenoeginge 5iin (a) welbehagen in wcihcha- (jjgj, (ïaat/ omöat pet be taille iJ5obfS ié. 2ict/ 2 Cor. XII: 10, Daarom hebbe stilte. ik een welbehagen in zwakheden , in smaadheden, in nooden. (b) Stille gerustheid, niet eene 3orgeloogïf)eiö en ongeboeligljeib/ maar eene toename omï|el5inge ban ben taille (öobé/ bie boet ïjen 3taijgen/ niet in gemeltifljjeib of mocbeloojjfieiö/niaar in geloobige onbertaorpenljeib. Ps. XXXIX: 10, Ik ben verstomd , ik en zal mijnen mond niet opdoen ; want Gij hebt het ge-Bijjinoe- daan. (c) Blijmoedigheid of vrolijkheid. jBiet obe^ be tegenljeben al^ 300-digheid. t)anig;allc fiagtjjbmge/alg öie tegentaoojbig i^/fcljijnt geene 3afte ban bjengbe/ maar ban bjoefljeib te jijn ; maar bc taille ban vöob maaftt ftet bittere 3oet/ baarom 3egt be SCpo^tel; Wij roemen ook in de verdrukkingen, Eom. V;3. Acht het voor groote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in Dank- velerlei verzoekingen valt, Jac. 1:2. (d) Dankbaarheid. Cen Cljjisteu 3iet baarheid, {jg gan|j (gofctj/ a(^ ijE jjanti ton een' ïiefjjeamp;Bsnben ©abe^; 313 taeten boor onberbinbinge / öat get ljun BDeö / be^brtiamp;t te taoröen/ en

bat

-ocr page 373-

Van de Vergeuoeginge.' 313

bat l|ji öen uit oetcouluioljeib Ue^b^uftt; baa^am banficu 52 45ol) in aiïejsi/ 1 Thess. V: 18, en jeggen met 3|ofi: De Heere heeft gegeven , eudo de Heere heeft genomen; de naam des Heereu zij geloofd, Job I : 21. (e) Rusten in, ende vertrouwen op des Heeren voorzienigheid. (lEeu Ijec Eustu. genoegDe fjecft sulft eeh ÖEÖagEn in 45ob^ Uiille/ öat Ijij niet jo^gr nocl)

üooi' jjet tegentooorbige/noclj booc ben toeftamenben bag; bcluijle Ö!)

gelooft bat oSab jijn ©abc? i?/en öac Ijet baarom alle^ tael en tct 51)11 üe^te 5al jtjn/ taat (0ab ooft obec Detn brengt; biesï Ijij geruft en tneitebreben/Ps. XCI:1, 2, Die in de schuilplaatse des AHerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduwe des Almagtigen. Ik zal tot den Heere zeggen, mijne toevlugt, ende mijn burgt; mijn God, op welken ik vertrouwe. (f) Wasdom, ©oor be ©e^genoegiiige ontUliebt meu Wa-siiom. bele bejtjinberingen/ bie 011^ in be gobsaligfjcib beletten; 't 51) bat be onbetgenoegbgeib bele ^onben boo^töjenot/en onp in een'sanbigeu ftaat fjoubt; 't jij bat jij 011^ terugge Fjonüt in öet oefenen bele^ beugben. ©00^ be J^ergenoeginge legt men af allen last, ende de zonde, die ligtelijk omringt , tuaarboor men te li;iier ftan met lijdzaamheid loopen de loopbaue, die ons voorgesteld is, Hebr. XII: 1. ©an eej^t/ al^ men met Kgt;crgeiiaegiii!je fjet bjuió b^aagt/ is fjet tot 0113611 nutte/ en men Uiorbt baarbooj Ijeilig/

Hebr. XII: 10. 51'!^ men in be bc2bruftf{inge roemt/ dan werkt de ver-drukkinge lijdzaamheid, ende de lijdzaamheid bevindinge, ende de bevin-dingehope, Rom. V:3, 4. ©an IG Ijet li:ui0 eene fcljale/Ps. XCIV: 12, Verimer. Welgelukzalig is de man , 6 Heere , dien gij tuchtigt; ende dien Gij leert uit uwe Wet. (g) God wordt daardoor verheerlijkt; tuant baarbuoc toanen 3c bat be ^eere fuuliecein i^/ en met 3ijn fcftepfcl boen mag naar 3ijn taelge»

ballen; ban toanen 3E/bat löobalgenoeg^aami^/cn bat iiien/O^ob Ijeb»

öenbe/ aïle^ ftan mi^fen ; ban Ino^bt openbaar/ bat a5ab goeb/ getroutn en tnaaradjtig/ Vuijé en almagtig i^/1 Petri 1:7, Opdat de beproevinge uwes geloofs ... bevonden worde te zijn tot lof ende eere, ende heerlijkheid,

in de openbaringc Jezu Christi. 1 Petri IV: 16, Indien iemand lijdt als een Christen , die en schame hem niet, maar verheerlijke God in dezen deele.

V1H. ©e boocgeftelbc en bejftlaarbe Inaajfjeib öefttnaani om on» Ovenui-beftt'LUöen te oUertiiigen ban Dunnen fttoaben ftaat/en gaa3aiigeii ban ljun geöjeft en sonbe. ilea,

q^nbefieejben sfjn onbe^genoegben. (a) SCÏtijb fcfjeelt ec luat/of men Qeeft geen fiinb/of men Ijeeft e? te beel; men Ijeeft Ijet berlieerbe Oanb-Uicjft gelee^b/tua^ jft een töinfteïie?/of ftanbe ift een amamp;adjt/liaböe ift julfien ft ijl/ ban soube Ijet beter met mij gaan ; 't i^ al tegen minb sn ft?oom/Uiat ift beginne/en taaar 3al |jct ten faatfte nog Ijcnen ? ©ie en bie Ijeeft be nering/ be liefbe/ be acljtinge; maat mij siet men met ben neft aan; alle man i^ tegen mg geftant/ men boet mij angelijft/ en Ijanbelt gobïaa^ met mij en Ijet mijne/ men lajtejt/ en fteeit mijne eere/ m\ iebec Ijeeft ijet op mij boD^ien/ men i|ö altijd in ben bee^-bijt/ ^ocóat men II. quot; lu- öau

-ocr page 374-

314 Van de Vergeuoeginge.

bag noclj nacljt/ban onru^tigQeib ban Buiten en üan Binnen/rugten ftan. (b)€Enanbe? i^ loom en lui/en öaarom ongeboeïig. (c) Cen anöer ijcrft ccn joet en jac^t gumeuc/en ïtan Ijet alle^ obe? jicg laten gaan.

(d) ^Cnberen geficutftBii be reben/ en sien be jaïten boot/ of 30 jien bat er geen boorfiomen aan ig; baarotn paiiencepar force, baar ijS toclj niet aan te boen ; of 31J jullen get bug aanleggen/ en ban jal get tael gaan.

(e) SCnberen alg öun öc taal ontgaat/300 liouben 3c3ic5 aan Ijet blot' 0?3?/ .^Ö biberteren 3iclj/ be een met bit en be anbere met bat. (f) Stln» beren taorben gangcïi moebeloog cn be^peraat/ en 3ouben hiel naac ben flrop loopen/ om een einbe ban be Rtoeüinge te öeöben. (g) SCnberen/ al fiunnen 3e't tegenbioorbig teel flellen/sijn fiefiomme?b obe^bentoe» ftomeïiben bag/ iebe? fitaaab genieste boet öen öeben/ en beneemt gun get bzebig genot ban get tegentaoorbige. (h) SCnbeten taillen gun bet» genoegen soelien in eten en b?inRen/in gelb/ in jlaat/ in get bolboen ban gunne sonbige luiten, (i) SCnberen pellen gun genoegen in gunne gan» ben/en taroeten alg mollen in be aarbe/ om get genoegen baaruit te galen ; of in menfcgen/3ien bie naar be cogen/bleijen en aanöibben bie/ om gunne gunfle te geamp;bcn. 33iip soeïit een iegelijfi onöefteerbe rugte/3onber binben. €11 sijne Be^genocginge ig enfiel onrugte. (k) Cen anbe? 3al get Vnat bete? maRen/en jtelt 3icg tebreben/300 gg 3egt/in ben biille ©obg/ fdjoon gg be bersoenfnge met lt;j5ob nooit in Cg?i?tug gesocgt of berft?egen geeft/ en grj baarom nocg lt;l5obg gulpe nocg gunjle te bejtaacgten geeft.

430 allen/bie 300 3ijt alg nu gesegb i^/toeet (a) bat gij sonber (03b/ jonbe? lt;Cg?iptug 3gt/bat (Jjob niet boor/ maa? tegen 11 i#. lt;lEn al»? beroert/biie 3al ban ftillen ? SClg^tju berlaat/lnat 3al u gelpen? ÏPan ïtunt gij niet 3tjn ban fcg?iEt ban binnen en ban Buiten, (b) 2£l uto tooelen/ al utae ©ergenoegingeen onbergenoeginge ig enftel 3onbe/ig enfiel builig-geib/toaarin gij u ombjentelt/alg een stojjn in ben b?efi/en 't maafit u goe langer goe taalgelglie? in be oogen «©obg/en ftinbenber Btj be taare gob3aligen. Cn 300 uta tegentaoorbtge ilaat naar utne inBeelbinge u genoegt of ongenoegt/ al be uitflag ban alleg bat gij Beoogt/ sal ten fitaabe boor u uitballen/en 3al ualle ongenoegen/ berb^iet/berfcg?iMnnge/anggt en b?ee3e baren/tot bat be eeutoige berboemeni^fe u Berooben 3al ban al» leg/Vuaarmebc gg u nu nog eenig3ing opgouöt/ en be toojne ({5obg/ en get buur be? geile u eeutoig 3al be?bullen ; baajom Befteert u tot ben l^eere/ 5oefit bei^oeninge met (öob in Cg?igtu£/ ban 3al l^g utae ©ejgenoeginge 3ijn/ en in l|em ©e?genoeginge geBBrnbe/3al alleg mebetaejften ten goebe. Bestraf- IX. J^u ïiome ift tot be gob5aligen. 't §10 bjoebig bat bie/ toelfie apob godzaïfquot; Ö^BBen tot een' be?5oenben «öob/ bie (!5ob bejfioren geBBen tot gun eenig gen.' ' en algBnoeg3aam beel/ met bejtaerpinge ban alle^/bat (l?ob niet i^/nog soobeel onbejgenoegbgeib geBBen/ombat get gun in betaerelb/en naac ben ligtgame en naar be 5iele niet gaat/ 300 alg be nature get gaarne gabbe. (a) ^unne oogen en garten 5ien nog te beel naar get aarbfege goog/

mooi/

-ocr page 375-

Van de Vergenoeginge. 315

mooi/ gocö/ fpijse/ naac b?anfi/ fileEhlnoe/ al^of bat tot Ijiin cenio oe-noegen tnat fionlie taeBrenoen. (b) jHQen toil afmebe sgnen sin Ijeööen/ al^ 't baarnaar nfpt oaat/ alfi meiifcöen oniS bien niet geben/ ban men bcjb^ietig/ ta^ebelig/ toornig, (c) JlEen eet jijn firoob met ongenoegen/ ombat Bet 500 Ueel en 300 finafielgft niet i^/ alg men f|et \nilbe ijeamp;Ben. (d) ia9en trilt en Beeft boot fjet toefiomenbe; 't ijgt;/ üiat sullen bnj eten/ taaarmebe sullen tag on^ ftleeben ? (e) ©e Bejozgbljeiö be?quot;

fttoijnt get öarte/ en be fieftommeringen nemen ben luét en Ijet lebsn tneg. (f) JlBen Inanftelt omtrent be bao:5ienigfieib (öob^. (g) jaacn mejtit a5ob te?fianb aan al^ toornig, (h) 4iBen be^luejpt jljnen ftaat. (1) €n legt jicö open boor be Beftjijbingen ^1311 öen bnibel/ bie ban ligtelijft bat fi?ógt/ om 011^ ge?toaart^ en be?luaart{S te flingeren. (k) ^et gee^»

teltjfi leben berliejit gijne ïtracljt; e» SCO be Cjeeteniet getrouta en 011» bejanbejltjft toare/ men Inaji naar ligcljaain en jiele bebotben ; 30a seer fiunnen be aajbfrlje tegenrjeben ftjenïien ; in bejen ftaat men gaarne fleftlaagb/ men tail gecron^t toorbcn/ maar 500/ bat men stjne Begeerte fijeeg/ men soube gemoebigb sqn; maar bat bejbjiet moet ee?gt tacg/

be safte moet men ee?^t fieBBen/ men moegt eer^t sien en IjeBBen baa? men ban leben soube/ban soube troont ingang fjebben/ban soube men onBesorgb leben/ en ben l^eere fnmnen bienen.

X. i©at 3al ift seggen ? ïl Befilagen ? ©at toil ift boen ; maar 300/bat Afmanin-ift u niet fcfjabe/ en in be sonöe ftoegtere/ maar bejtaaïtftere om be onnutte f®r^be' Besorgbljeben/Boose ongènoegöfieib en be^ftnieseube Beftommeringen teileid' obertainnen ; taant 1. gij suit self uit be ontbeftftingen tael sien bat gtj13 zonde-nog see^ bleeftljelijfl sijt/ en utae oogen laat gaan op bingen/ bie nietig SÖn. Sijt gtj ban nog ban bese tacrelb/ gelijft be anberen/ taie? beel in öit leben ip ? 3^ ban Ijet aarbfclje Belitaaam om te be?genoegen ? (Coen gij in ï|Et bejBonb be? genaöe obejgingt/ Beöongt gij toen/ Dat gij jjet naar ben ligcöame tot utae fteure en genoegen soubt IjeBben/of saagc gij baarban af/ en liet bat baren 5 IBaarom sal Ijet ligcfjaain mee? Besorgü taorben ban be siele? ICigc^aam^-geB^eft mee? treffen ban't geB?eft be?

Siele? ^cgaamt uboo? (öub en menfcljen/batgijnogsoo bleefcljelijft sijt.

1. Jiaerftt gij niet bat |jet afgoberije ig; 33aac i^S eene fjeiinelijlie af-Eone tarjfiinge ban «èbb/een nalaten ban i^em af te gangen/eene ftille be?» loocgeningc ban lt;éob^ boorsienigfjeib/ en br?Borgene Befc^ulbiginge ban tiiiige van tajeebjjeib/of ontailliggeib om u te be^sorgen/ban be^anoejlijfiljeib/en , ban spue beloften niet na te Bomen ; baar ip onber boortaenbfel ban noob- ni-iicilh SafteljjftFiEib een taillen rugten op fjet ligcfiamelijfte en leben ban ben Broobe; en 300 men get ligcljamelijftc alleen niet fielt tot stjn bejtrou* taen/'ti^ Ijet ebentael ten beele ; oüob en get aarbfclje te samen souben onp moeten bejgenoegen ; of bient gij gt;i5ob/apbat f^ij u get ligcgamelrjiie Soube geben? ièat i^ bat niet eene Btaabe geftalte; goe beue is bat ban ben jlaat ban ïl'saplj : Ps. LXXIII: 25, Wieu hebbc ik neffeus TT in den helft r 2 mcl?

-ocr page 376-

Van de Vergenoegiuge.

racl ? Ncffcns ü en lust mij ook niets op de aarde. li. 26, Bezwijkt miju vleeseh cnde mijn lierte, zoo is Godquot; de rotssteen mijns herten, ende mijn deel in eeuwigheid. Sfjt bail licfcfjaamb/allt;? oö fiomt/obe? iitae^onamp;ioegeiilaltc. iioognioe- 3. ©ie beftommcrinocn rn fiebenöe jorgtuiltrioDEben fp?iüten uit ecu «i'giieid. j^oDgnioebio ïiartc/cn ten op.vote ban lt;£gt;oti en ban nicnfctjen : Ten op-zigte van God, aï^of men iet# Iraarbio luaé/aïgiof (öoti ocijouben biag aan ong/ nm ong naar oujen Inil te bienen; 300 men stjnc janbigljeib cn ftraftaaarbioFiC'ö regt ftcnöe/en bnaroy taebejfteerbe/tnen joube in een lager (laat ftomen/en in UErtaonbEringe taeosinften/ bat (6ob 0110 nog ber-b^oeg/ja nog 300 beel gaf/jaamp;oben anberen/bie nog beel niinbe? ïjffiöen ban Unj/baar luij toclj al 300 fnoob/ja mi^fcfiien 3onbiger 3!jn ban bic. Ten opzigte van onzen naaste, Ijet IjooomoebigOeib ; taant men 5ietop begenen/bie meerber sijn ban taij; en 't i^/ taaarom i!{ 300 teel niet alp bie 5 ^elben ijs be beUamnieringe obe^ taaajhjfi gefijefi boor't tegen» taoo?bigc/ be natuur i^ met Ineinig tcbjeben ; maar 't ip om sijnen lupt re Ijeööen/'t ij? 0111300 beel te fiebbcn nï^ een an be?/0111 in eere te ölij® bcn/cnin bie bc?aci)tinge niet te Romen bat men arm ig/bat men Ijct ban be ïtejlfe/ of ban een anbe? Ijcböen moet; 't i^ taaar/ bat moet 011$/ tn sictjselüen aangetnejïit/niet ebenbecï 31)11; d5ob tail bat taij Begeer» ten Ijeüben tot on«ï tacl5ijii/tot met eere boo? be taerelb te Itomen; maar be begeerten moet men obejtainnen en bejloocftenen/alg a5oü Dii^ftkin tail maften en ftlein fjouben ; baarom fcFtnilt onbe? ben befimantel aan iioDb3aff?lijft/ ban eerlijfi/ ban bete? in ftaat 31)11 om (öob te bienen/ Ijoogmocbigöcib; (öob tail ban ben eenen gebicnb 31)11 in een be?|)ebe-ner jtaat in be taerelb/en ban anberen in eene lage tonbitie/be taille ban oJob mort on^ genoegen sijn/ in taat ftaat tai) oofi 31)11; be moe» beloopöeib ober 3ijnen lagen ftaat i^ enamp;el g;ootöCi)l)eib; baarom taojbt neberig/ en gij suit ban be onnutte 3orgbulbigljcben ontilagen taorben. Vergeefs. 4. Süïle sitae beftommeringeii 3ijn te bejgeefs/gjj 3ult er niet een buit te mee? 0111 Ijcöamp;en. lt;©ob fteeft ban eeutaiglieib al be|lotcn/Ijoe beel gij fjeblmi snit/ baar i? een bescheiden deel, Spr. XXX: 8, 't tueïft »J3üö eeiriegdjjft toegelegb ijeeft/en op 3tjnen tijb geeft, ©it bee^aï niemanb u ontnemen noclj bE?minberen/ en gij 3nlt Ijet met utae fieftommetingen en taoefen niet een ftuiber bcrmee?bercn/en bien basten raab «©ob^ niet b?eïten of beranberen. ïBartn baar gierige ^raeliten/bie beel manna bijeen raapten/ aljS 31) te Jjui^ fttaamen Ijabben 3e niet meer ban ljunne maat bol; taaren baar anberen/ bie bij geb?c{i aan fi?acljten/ of om» bat 3e op eene plaatp fttaamen baar niet beel geballen taa^/taeinig in» ge3aniclb Ijabbcn/alj? 3c te F)ui^ fttaamcn/300 Ijabben 3e Dunne maat ooft bol/be eene {jMJ nietobe?/be anberc fttaam niet te ftort/ 2 Cor. VIII: lö. ©aaroin en zijt niet bezorgd voor uw leven , wat gij eten, ende wat gij drinken zult; noch voor uwligehaam, waarmede gij u kleeden zult. Is 't leren niet meer dan het voedsel, cnde het ligchaam dan de kleedinge ?

Matth.

-ocr page 377-

Van de Vergenoegiuge. 317

Matth. VI; 25. Wie toch vanu kan met bezorgd te zijn eene elle tot zijne lengte toedoen ? vs. 27. Alle deze dingen zoeken de Heidenen, vs. 32.

5. 430 boet (fitabe oncerE en u fcljabe aan; taant met trie ftnagenbc Onecvo ücïtommcringcn toont gp/bat a3ob alleen u niet algcnocgjaam i^/en gij vanGo ■ met J^cin u niet berjaöigen fiunt/ ten^fj gij jon bed ligctjameïijftfi baa?'

üfj Ijeftt/aï^ gij oorbeeït te moeten QefiBen ; Ijet niet cene cneere ban een' baber/bic rrjft genoeg i^/bat Ijtj jijne fiinberen/ niettcgen|ïaanbc gun roepm en bibben/geü^eft laat itjben 5 JBaaftt gij ban ooft met utn ongenoegen en onnutte öefiomincringen niet bat anberen jullie gebaclj-ten ban ben £|ecre Rjijgen/ aléof l^g geene liefbe/ geene batmljartig' Qcben/geen inebeltjben/ geene sorgc ober jijne fiinberen Ijabbe? ü^aar gij integenberl J|em ber^eerlijfien ^oubt/aljQ gij betgenoegb tnaart met {jet tegenbjoorbige/ en bar «toe jaltgljeib beftonb in Ijet genieten ban i!5ob jclben; en ten opjigte ban u/ gij ö^engt u^elben in ecne geöii'

rige ontupt/ angst/ brceje/ öenaaubibljeib ; gij beneemt ujelben ijet ber-maaft en bc öltjbfcijap in i|5ob ; gjj belet utaen Ina^bom/ betaijle bie ge= ftalteiSobe mig^aagt/en niet üeiïlnaam i^/ombe miböelen tot opbouto Inel te gebjuifien; be beftommeringen boen f)Et ïl^oorb en begoebsbe^ tuegingen berftififien/en maften I}et onbjucgtöaar/Matth. XIII: 22. l|et ongeloobe ö^eft occafie om boben te ftoinen/ en fiingert be bejorgbe jiele Qerbiaartö en berlnaart^/ be lu«St tot be gob^öien^t berminbejt/ be brije toenaberinge tot öob tnoebt berljinbejb/ be gebacljten/ bat be tegenlje-öen in lt;£gt;003 toornc ljun oberfiomen/ boen be jiele beben ; bug gaat ftil' te/afljangen ban (öob/get Sinberlgfi bertroutnen op (©ob/{jet tnanbequot; len met löob/ boor een gjoot gebeelte bieg. €n bat om een ftuft bioob meer of rninbe?? (0m eer.' eigen' jin? (0m eigen glorie? (©mbenroE' fiomenben njb/bien men niet Uieet/Ijoebanig bie jijn jal? 6 l)at jijn tc geringe saften/ om baarboor ben tnelftanb jijne? jiele fitnijt te tuorbcn.

6. 5lilg be i^eere u uitfiomjlE uit ubie berlegenljeib gal gegeben Ijeb» Belet ben/gelijfi tjij sefie? boen jal op jijnen tijb/ban grbt gij u boor be bo» 5jgquot;^baai' rige onbcrgenoegbfieib en niorringe buiten ftaat gebjagt/ om ben l^cere

regt banfibaar tejijn/en eene befcljaambljEib obe? utu borig Uiantrouüien 5al bejielc nieutac fmartc aanboen ; en Ijet gebeukt tael/alg be frjeere u utae onbeftoorlijfte begeerte jal berbulb ïjEbbeu/ bat ïfij ban tosl eene magertjeib aan be jiele geeft/ban ftaat men berlegen/en men soubetael taenfefjen bat men in be borige bcft;ampenljeib Uia^/en een beter ftaat naar be jiele Ijabbe; baaroni gebjaagt u nu Inel/ tertaijle gij in eene fcljole jijt/ baarin gij beel leeren bunt/bat gij in een ttjb ban boojfpaeb niet ftunt leeren, ^iet ban toe/ luacljt u te jijn murmureejberg en ftlagejg abet ulnen ftaat/tuanbelenbe naar nine begeerltjfiljebcn/Jud. vs. 16. JlSaar öe^it utaejiele in Igb^aamOeib/cn jijt bergenoegb met Ijet tegcnltioorbi»

ge/ ban jult gij fiefttoaain sijn ben €^eere in boor- en tegenfpoeb tc bienen. opwek-

XI, ö^elaan ban/ ftinberen (©ob^/rijftcn/ mibbelmatigen in conbitie/filei- kin^.

ïïr 3 nen/

-ocr page 378-

318 Van de Vergenoeginge.

nen/ Bcringcn/atmcn/ herbjuftten/boo? antoetier boortBebjebEnen/taiegtj jijt en jjoEbanig ooïr uta jlaat ig/ taant gij allen gefit be optaEfifimoeban nooben/taant gesn ftaat in sicgsElben gEEft ©EjgBnoEginge/ lEECt utaE fie» OEErten te berEEnigen mEt utaEn flaat/ tjoebanig biE oofi ijS/ eii t?acöt niet «toen ftaat te fi?EngEn tot utae Begeerte; taant baar joube geen einbe aan 3j)n; tae?pt be Di:be?genaegb|jeib be?re ban u alj» eene fcfiabeüjfie pegt boor get geestelijke leben/enfiejit utaejielen in be?öenoegbfjeib. ^Tot bat einbe; Goa zelf i. q^berbenftt alle firacfitioe optaeftftingen/ en Ijoojt je uit bEn monb port aan. ^ J^EErEii/ tat ii albi^ fpjefienbE/Ps. XXXVII :5, Wentelt uwen weg op den Heere, ende vertrouwt op Hem, Hij zal het maken. Ps. LV: 23, Werpt uwe zorge op den Heere, ende Hij zal u onderhouden ; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de regtvaardige wankele. Hebr. XIH ; 5, Zyt vergenoegd met het tegenwoordige. Want Hij heeft gezegd. Ik en zal uniet begeven, noch Ik en zal u niet verlaten. Matth. VI: 31, 32, Zijt niet bezorgd. Want uw hemelsche Vader weet dat gij alle deze dingen behoeft. Jes. XXXIII: 16 , Zijn brood wordt hem gegeven ; zijne wateren zijn gewis. 2aa oofi/ 1 Petri V: 7 , Werpt alle uwe bekommernisse op Hem, want Hij zorgt voor u. aCoopt niet raj? obe? beje plaatfen genen/ maar mEtamp;t op iebE?/ ja op ïEbE? taootb in 't fifjsonbE?/ mErfit je 500 aan/ bat 45ob ban bEn gEmEl u mEt bie taoo?bEn aanfp^eefit/en niEt allEen gefiiebt niet te 30c-gen/ maar bE?genoEgh te jijn/ en i^ get fiebel 45obS niet genoeg om ï^em te gegoorjaraen ? 3!^ jgne optaeïtamp;inge niet genoeg tot utaeber» taaftfieringE ? M§aar fiEgalbE bat/ mE?amp;t op bE beloften/ bie be almag» tige/ goEbe En taaaracijtigE a5ob baarbij boet: Hij zal het maken. Hij zal u onderhouden. Ik en zal u niet verlaten. Uw hemelsche Vader weet dat gij alle deze dingen behoeft. Hij zorgt voor u. gijn be beloften il5ab^ u te taeinig ? ^oube i^tj get seggcn en niet boen ? iBelaan ban/ jijt te» b?eben/ bergenoegt u/ bejfiltjbt u in jgne toezeggingen/ bie jeftej sullen berbulb taogben. 'tSfêtaaar/be J^eere berUult nietaltijb jijne beloften/ aljï tatj oorbeelen/ bat 3e on^ fie^t te pagfe jouben bomen; maar be ^eere jal gEt seBe? op 3nnEn ttjb boEn/ 't i^ ban fie^t bat tag 5e op oii3En tgb niet be?fi^jjgen/ baar i^ eej^t nog taat boor on^ te keren/ tag moeten ee?gt tael in ftaat 3gn om 3e tael te geö^uiften/ 't i^ be»i ^eersn tagggEib en goebgEib/bat i|g be ^afiE uitflelt, jBSaar aan bE bEr» bullingE i^ niEt te ttagfelen/ i|g geeft u niet beloofb 30a en 300 beel te geben ; maar 300 beel/ aljS u genoeg sal 3gn/ en bat moet u genoeg 3gn/ en bat 3al ï^g u boojsefte? geben ; baarom/ zoo Hij vertoeft, verbeidt Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij en zal niet achterblijven, Hab. 11:3. SCI 3iet gij geene miböelen/of taaar ban baan get 3al bomen/^gi^ al-magtig/ofi^g ban get sonber mibbelen boen/en n en utae binberenson' öer fpijse onbergoubEii. ï|g maabt bE mibbclen/ al souben be raben get u brengen/ al 3oube J^g firoob uit ben gemel boen regenen/ al soube i|g meel en olie bermEnighulbigen/ al soube ^ij be muilen bet leeutaen toe»

flui-

-ocr page 379-

Van de Vergenoeginge. 319

fluiten en tie ft^atfjt buu^ be^Ijinberen; öaarom jijt gij tnaar ftil en 3tEt get geil be^ {leeren.

2. lt;l5ob/ die utn ©abc? i$/ niet fouberein ? ï©ilbct oü / bat God is ïjjj get niet taare ? 050 suit imme?^ jeggen/ neen/ ift Ben ölgbc bat souvereiu.

Set i^/ifi tail niet Doben j^em jgn/ ift apptoamp;ere jijne foubetein-geib/al Inilbe nirj baaben/ift joubesgne b?ge oppejöEib aanbibben;

gier nu jlaat be taille ban lt;l5ob en uta taille tegen malftanberen; gij gegt/ ift tail get fjeBfien; lt;!5ob jegt/ gjft tail get u niet geUen/ gij suit 300 en 300 taeinig geamp;ben; taicng taille nu jal be oberganb gebamp;en : lt;^obe^ of be utae ? ©etaijle gij taeet bat gij get tegen (0ob niet uitga?» ben ftunt/ suit gij baacom morren en platen/ gelgft be ftiuberen fomtgb^

tegen gunne oube?g boen; bat i^ inbe?baab ftrijben tegen (öob. JJÊaar betagle l^g fouberein en jijn taille be oppejjlc ii/ en gg met genoegen bien approfieert/sooonbertaerptutaen tail aan ben jijnen/en tailtsoo/

gelgft ^g tail/en bergenoegt u in utaen ftaat/ombat get soa be taille (fikibj? obe? u i^/te meer/ ombat bie dEtob uta ©aber i^/ tot taelften gij bage*

ïgft^ öibt: Uw wille geschiedde, (©ienj? taille gij u bibbenbe onbertaerpt/sult gg u bien ooft niet onbejtaejpen in sgne ganbelingen met u/ ai jgn 3e niet naa? utae begeerten? lt;©nbe?toe?pt u ban (öobe/en be?gee?lgftt ^em baajin.

3. ^eeft ii5oö sitgsclben niet geflelb tot uta beel/ om u in ^etn allèiazeifuw jaliggeib te boen genieten/seggenbe : Ik ben uw God? SCIiö gg ben SCÏ» ddel-genoegsamen tot utae saliggeib gebt/ gebt gij ban nog iet^ anbe?^ ban nooben? 3I^^gu niet bete? banbuijenb taerelben/ban een fluft gelbjl/

ban eene bete b?oob|; baarom jegt en prafttifee?t/ 't gene be gobsaligen beben/ Klaagl. III; 24, De Heere is mijn deel, zegt mijne ziele, daarom zal ik op Hem hopen. Hit be aanmejftinge ban eigctibom aan (!3ob/ ben al»

leen saligen d^ob/ben dpob ban bolftomene jaliggeib/soo fleert u naar J^em in tgben ban benaautabgeib/fcguilt btj ^em/ bergenoegt u met l^em boo? get geloobe/ al begaagt get ï|era niet u snift eene mate ban genietinge ban ï^em te geben al^ gg tael begee?t/ 't taelft in be eeutaiggeib boo? u ij? taeggelegb/ be?maaftt u in get eigenbom/ en laat bit u bergenoegen in get mipfenban get aarbfcge/bat gij gaarne gabt/ftelt u tot bien einbe get exempel ban i^abaftuft boor/ Hab. III: 17,18, Alhoewel... de velden geene spijze voortbrengen... zoo zal ik nogtans in den Heere van vreugde opspringen.

4. ^ie (!5oö/ bie u get allejbierbaarfle/ namelgft/ sgnen eigenen gone Heeft u 3Icsu^ Cgzigtuji gegeben geeft/ om u uit utaen ellenbigen ftaat te ber» geschon-io^fen/ en u te b?engen tot be eeutaige geerlgftgeib/ taelfte i^ij u tot een ken. erfbeel toegelegb geeft/Kom. VIII; 17, soube bie toelaten/ bat u taaarlgft

iet^ sot'be ontö?eftcn/ bat gij naar ben ligcgame ban nooben gefit ? Die ook zijnen eigenen Zone niet gespaard en heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven , hoe en zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken ? Rom. vm: 32. ^iet baa?/ Cg?i^tult;ï u tot een' ^aligmafte? gefcgonften/

beel te gebben aan alle goeberen beg gcnabe-berbonbg/ be saliggeib tot

eene

-ocr page 380-

320 Van de Vergeuoeginge.

Eerie Eeutofge crbe te gcfificn/ bat u niet oenoeo? 3H3oB^tc nog een tluft.gelb^ mee?/een jtufi öjüob^ baartoe gebaau tnorben/eer {jij bec» genoeob soubtfiunnen jijquot;? ^cljaamt u/bat gij ö^c benlit. €u soube ^ij/ bie u bet meerbere en eeuluige gegeliBii Ijeeft/ u {jet Ugcöame' ' ïöfie tot noobsaïtElijïtliEib lneigercn 5 ®ie u Ijet leben En fjet liocöaajn gegeben Ijeeft/ joube bie u geen boebfel en befifel geben. Matth. VI: 25, Is het leven niet meer dan het voedsel, ende het ligchaam dan de kleedinge? ^oe bujftgij ïjet benften ? ©aarom jijt bergenoegö met ffet tegentaooc» bige/'t 33! u genoegsaam jijn/bocgt maa? utoE begeerte naa^ utue canbitiE. Alles eeue 5. i}|gt;at i^ todj be luerelb/ In at i$ toeïj bat/ baa? gij 300 begeerig naa? Hfkf1idkeer 5Öt; taat i? toclj bat/toaarober gg 30a Beljommerb sijt? 't Si^immejé heid. allEÖ bErganftelijft/ En gij 3«(t ^ quot;iet eeutDig bhjben/ en gij en

aïlei/toat op be VuErelb \§/\$ maar boor Een oogenblift/luaaroni maaftt gij öar. 50D beel b.iE?ft baarban ? bE boob fiomt/ ban suit gij u niet SeiJjoeben bat gij öet in nta ieben fcljaatg geöab Ijefit/en't3al u geene bjeugbE aanöjengen bat gij boloy geljab IjeBt/ gij suit baaröooc niet ge^ ruiter fterben. anbien gij iebecEii bag al^ bEn laatjten aanmerfttet/ en u geburig berbeelbEt/ alpof gij nn fl:ie?ft/jjet meet of min sonbe u 300 niet ontrukten/ gelijlt ïjet nu boet. ©aarom öaubt uta aoge op utue berganfte-ïpljeib en op benietigljeib ban öet aarbfclje/ en ban meteEn oy bE beloften a5ob^/bat ïfij u get aa?bfcïje/ 500 beel gij ban noobensuft tjebben/al^ eene toegift toetUEjpen en u bersorgen 3al/ en gij 3ult leEren bergenoegb te 3ijn. Nooit 6. i^eeft ooit tael iet^ eenen gobsaïige ontbccfien 5 ^Ceegt ben geljeelen heefteen' boor/en gij 3ulter niet een' binben. giet op uselben; ^ob bec»

fetfont?0 sorgbe n toen gij ftlein tnaa?t/ J^ij Befdjiftteu ininbfelen om uta genial? te broken. jjeöben/ fiotjlen om u te 3uigen/ een' fcljoot/ om baatin gefioE?te?b te tnoc-ber/ bjoob En fileeberen in ubi optoa^fen/ en Ijeeft u gefpijsigbban bat gij taaart tot op besen bag; en alj? gij in berlegenljeib fitoaamt/ Ijeeft l^ij u niet menigmaal gereb ? ^al 60b ban nn opljouben ? ^ij/ bie ben jonge ra-benfpijsE gEEft alg 3e tot ^em roepen/bie ben bogelen beö Ijemelg ljun boebfel beftljiftten alle^/tnat leeft/ onberljoubt/ bie be gobloojen metfpöje eh btolijfiljEib berbuIt/3oube bic u bergeten ? goube bie u f)et nooüsalie» ïijfie taeigeren? daarom 3ijt tebjeben/bertjoulut op ï)ein/beroenoegt u in 3ijne uitbEEünge/i^ bet 30a beel niet al^ ulue begeettei! 31)11/'c 3al 300 beel 3ijn al^ gij ban nooben bebt/ en bat i? genoeg/ en moet u genoeg 3|jn. is zeer 7, ©e bergenocgbljeib baart beel goeb^. Eom. VIII: 28, Wij weten, nuttig, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken teu goede. .15a* melp/(a) Eene stille ziele, tDelfte i^ ïtopteip boor lt;!Boö/1 Petri 111:4. HEn een g?aot bennaalt bij 5icjj seluen; een bergenoegbe bertrapt al bet aarbfebe/ leeft boben bet sienltjfie / en i^ te boogE/ ban bat alle pijlen uan be bijanben tot b^iquot; reilien ftunnEn. (b) Vervreemdingc vaa de wereld, ©an nature fjeeft be men^cb beel op met Jjet ligcgaam/ om bat met bet ligcbameiijftE te betsojgEn ; eEti tüebejgeöorene Ijeeft nog at

-ocr page 381-

Van de Vcigenoeginge. 321

brei baa^ban; limar a!p D'J ©ejgcnocoingp in ben Inille ban oetacnt M be toerclö af/ en joeftt jijn bi^ornnrgen ba^r nirt/ maa; tnanbrlc ét aï^ ren brecmbeliliö boorficnen. (c) Een biddenden en met God verkeerenden staat, ^etujjle ^3üb 5(jn beel i#/500 Ue^maarK Dö jicf) baarin/jiet op 4?ab? ö^nb in allrp Uiat Qem ontmoet/en grlouft bat öie ten pocbe obrc 'l^ / l)et ffquot; blrjin om een ettejamp;Uil boo; te fiefteü; (jeeft ÖÜ naobeii/jjtj ïtiöt in ben gefoolie/en

lie^üiacfjt in ben geloolie/ 't gene Ijcm noobig jal jtjn. (d) Veelvuldige ondervindinge van Gods hnlpe. (öeüiaa? tr Uiojbeu bat (Jjob oy 5'ft/ 3ijn geüeb jjoo^t/[jein rebt/een gelooliige tienmaal aanoename?/en be^öltjbt öftn onbergelrjfieiijft meer/ban of öjj Uan ben annften tot ben alletrtjftften ftaat gefiragt tnierbe/en bie unberbinbinoe be^fterftt gein/

bat be ï}ectc in *t toeftormenbe ooft relften^ rebben 3al. 33ic mij ban ben IcenUi en üeej be;(o^t ficeft/jal mij ooft be^loéfen ban be;en Jfi»

lifiijn. (Die mij uit jej» Denaauüibljebcn beoogt öccft/5a' mÜ in be se»

benbe niet beklaten, (e) Dankbaarheid. 2Ciïgt; men geamp;:cft aan allej? Dccfr/ en geene nitftomfte jiet/af? il3ob ban met 5ijne ön'pc ft0,nt/quot;an fmaaftt een ftojptje b?aob fiete?/ban in boo?fpaeb afle belitatejSfen; ban ig een fcÖutje/ om baaracj)ter boo? regru en biinb te fcBuilen/ aangenamer en gemaftftelijfter/ ban te boren een palei^; ban be?ljeft jicfj be jicle tot ben ïjeere/en erftent bien al^ ben 4?cbej; ban betülijbt 51) sictj in ben i^eere/ban erftent men vel) geringer/ban alle be^ ïjeeren tuelba-bigf)eben/ban i^ {jet: Looft den Heere mijne ziele, ende en vergetet geene van zijne weldaden. Die uw leven verlost van het verderf, ende u kroont met goedertierenheden ende barmhertigheden, Ps. CIII:2, 4. (f) Verlangen naar de heerlijkheid, ©an ^iet men bat Ijet amp;iej beneben nirt ij»/

maa? in ben Ijemel;- baa?om behangt men um ontamp;onben te .^n/ en utj vCöjigtn^ te toesen/ met bie gope be^troopt men jicl)/ cn baarbotij tuo^bt men flejft/ om gemoebigb alle tnebe?biaa?bigljebcn te bejb^agen;

ban ijï men amp;lpe bat er eene ru^te i? taeggelegb^ en men om in bie ru^te in te gaan. (g) Heiligheid, -öeltjft be 3o:gbiilb:gl)cben be boo^nen stjn/bie (jet goebc jaab be?ftiftftcn/300 i? be be;genoegbï)eib een befttaame jlaat om 3icö te bejlooc^enen/om neberig te 3tjn/op lt;000 te bertroutuen/ met ^ob/ al^ 3ijn beel/ 3ic|) te bermaftrn/ bnjmoebig boo; ben i^eere uit te ftomen/ en te taonen / bat in i|?ob eene alge» noeg',aamI)eib i^. Cfie? i^ be fonteine ban alle gob^aligöeib.

XII. Sommigen 3uilen migfeftien peggen: ift 3aiibB Inel bergenoegb Tegcn-3Ön/ bnpte ift/bat ift een fiinb ^ob^ taas/ en 300 be l^cere mij nabij ^enr^: luag/ en mij sijnc goebfjeib liet geboden, ©at ifi 300 bed als/ toajS ift aniwoorJ/ in ben Ijemel/ öan 30iibe ift bergenoegb 3ijn. jSeen/ Ijiej moer men boo? ben geloobe 3icfj in ben Inille öob^ be^genoegen. ©e ongeloobigljeib obe?

utaen ftaat fp?uit uit ulue onbejgenoegbljeib/ nier uit Ijet gebreft. Soo lange gn niet bejgenaegb Vailt 3ijn/ of gij moet ulue Orgre^te berbulti II. ÖeB'

-ocr page 382-

322 Van de Vergenoeginge.

rieBöPn/ 500 lange ^ult ctü ttoojgaan^ ooft flingeretibc ^tjn neücn^ utnen ftaat/eii neuen? öe punitB töoö^ tot u/en ntoe ^iete ^al alö ecne hare tgt;e2 jee Ije^üiaajrs en oejtoaartg geflingejo UiQ^ben. Jac. 1:6. ^ult gij gelnaUni/ gn moet be^genoegb 5ijn met Ijet tegenVnoojöige/ en suit gij Uejgenoegb jijn/gij moet gelooUen; beje ttoee gaan te samen/bc l^ee» re neüe 11 betbe!

inbeten suïien seggen: be frjeere ljoo?t naa? mtj niet/ift too?be niet geteb / mijne üe^legentiEib Vnojbt tjoe langec Ijoe groote?/ f)0^ ''{ ban bEjgEnoEgb 51)11? giEt gij ItiEl bat ^Efiamp;en utoE ©e^gEnoeghige 50u» be moetEii jijn. 4,5Eeii/ niet tjebbEn/ maa^ becgenopgti sgn in ben tnillE 450055 niEt bEJtronliiEn ban uitftomftE/ ip be rEgtE J^E^genoEgingE. ^»at be {^EEtE u niet geeft/ i^ ombat gij i)Et nog niet ban noobEii ïjEbt/ ombat bE i^EEte u l^ejgenoEgingE in t^Etn ailEEii toil leEtEn/ ombat ^ij 11 EEjct toil bipponEtEn om fj^t goEbE toEl te geBjuiften/ en om u op eeoe an= bEtE toijjE te troogtEn eii te IjElpEn/ ban utoe ontoijjÖEib amp;Et damp;obe taif boojfctinjbEn.

• IBilt gij ©EjgEnoEgingE ÏEEtEn/ (a) jtEt alttjb op IjEtgEnE gg toaa?big 5ijt/En gij jult al blijbe jijn/bat gij nu al in be IjeIIe niEt ligt. (b) EiEt cp anberen/ eii gij suit utoeii jtaat mEt biE niEt toillen be^toi^felEii; bE eeii sal nog minbe? ö^übEii / eii üeeI ellenbigE? söquot; öan gij naar ben ligcliamE/Eii sal u nog eeu boo^ÖEElb ban ©e?gEnoEgingE jijri; bEan-bEt sal gEnabEloojj sÖquot;/111 Et torlftEii gy imniEjs niet toilt toigt'elen. (c) Eerft maaj bag bij bag/nEemt bE stoarigt)Eib niEt tEgElijft op ban ttoeE/ nan tien/ban ljonbe?b bagen/ban soube tjet u te jtoaa? balkn/iEbEre bag IjEEft gEnoEg aan süquot; E'0en fituaab. (d) HXtoe stoarigfjEib ié mt^ fcljien soo g?00t quot;'ct a1^ 00 se toEl maafit/ombat utoE bEgEe?te te g?OQt 1^/ baarom arbEibt niEEt om utoE bEgEErtE te matigen naa? ntaEn ftaat/ ombat |jEt be toille (J3ob^ ig/ ban utoen flaat tE bE^amp;EtErEn naar utoe bEgEP?te. (e) ^Ebruifit gij maa? be mibbelen in allE naajjligljeib en gE* ttoutoigljEib/opbat uIue coniciEiitie u niet befdjulbigE/eii Iaat bEn uit» flag aan bEn ï^eeee/ sijt gEru^t op s«jnE tiEloftE/ï^tj sal ÖEt maftEn. (f) ï^Ebt IjEt oogE geburig op bEU fjemel/ eii jiEt op bE niEtigÖEib ban al toat op bE aarbE t?; ijoe tot ^ob/öoe bE?bet ban fjet fcljepfel.

't ëergaat allE?/maar bie bEn toille ^ob^ boet/blijft in bEt EEUtoigljEib.

KA-

-ocr page 383-

Van de Verloocheuinge zijns zelfs.

KAPITTEL XXII.

Van de Verloocheninge zijns zelfs.

I. ütit bc licfbe tot ben Inilïe en be bergenoeginge in bien üiiïlc Verioo-blocit ©Etlaocöcninge ban sicösclticn. Gr. dnuovtnuui aparneomai, ban ^quot;11)nge' (XQvtofiai ameomai, bcteefient geljecl en al/ ganfcfjelijfi/UoetftaatQ be^ quot; taerpen/ bcrfiootcn/ cigenbom/ öutöe en ljcerfcf|apptj oyjEggEii/ Ioocf)E'

ncn/ bprjaficn/ niet Scnnen of ecriennEii bnot be .^ijne of |)ct jijne/ cn 31500 F|Et laten baren cn baarban afsien. Hebr. XI: 24. 't ll^otbt ooli met anbere tnoorbcn uitgeb^uftt/ al£ te clooden ^fjne icben bic op bc aarbe 3tjn/ Col. III: 5. t©cn ouben menfclje afleggen, Èph. IV: 22. i|ct bleepclj/

met be öetDcgingcn cn BegecrIt)fil)Ebcn kruisigen, Gal. V : 24.

II. Verloocheninge is eene Christelijke deugd, van God aan zijne hinde- Beschrij-ren geschonken, waardoor zij, uil liefde lol den wille Gods, naar hun ver- vinsc-stand, wille en genegenheden, voor zoo verre als zij strijden tegen den wille

Gods, niet hooren, die niet volgen , maar tegengaan en uittrehhen. Met een gewillig en afstand en verwerpinge van alles, wat lot hun natuurlijk welzijn behoort, als de zake Gods zulks vereischt, tot eere van God en nutte van zijn naasten.

III. 't ccnc Christelijke Deugd. 3?c ^cibencn {jrB£quot;-n gejien/bat if quot;.ene bc ücgccrlpjjeöcn Qunnc rugte bcjftoo^bcn; baarom tradjtcben fom« kodo'ugJ-migen bie boot bc reben uit te filu^fcljcii / cn feftenen bcrloocljenb te

Stjn aan fomniigc bingen; maar 't fttuain uit ben regten g?onb/be liefbe tot ben tatHc (HSobgi/ niet boort/ cn jtj beoogben öct regte cinbe niet/

maar 't luaji ccne self^oclJinge/ op ccnc anbere manicre ban anberen/ nanieïtjfi/ om baarin al^ fjunneii brebe te rupten en bc glorie fnj men»

fc^cn te Bcljalcn ; joobat f)nnne bcrloocïjcninge inag/ ccnc filinlienbe 5onbc/ bic ccn balfcljcn glan^ fi^bbc/ jonbc? baab; maar tog fpreftcn ban ccne ©cjloodjrnirgc ban een CÖJip'tcn/ bic alle bcrftccrbe jclf-lief»

bc cn baarnit op jic^ self-jleiininge/ cn sclf-^oeftinge uitfluit/ en bie uit licfbe tot oJob^ toille bloeit/ cn in be bcrljecrlpingc ban (6ob einbigt.

IV. De oorzake ij? bc föccrc/ en niet bc menfcljE jelbc. ^e menfclje uo oor-ij? al te berre berbjonften in cigcnlicfbc/ ban bat Ijij jicg ban bie ont« ^ i3 flaan joube/ cn al ftonbe F)Ö S'Cfl ban bie lo^maften/ 300 ftan ÖÖ 3'CÖ

in be contrarie beiigbsamc gcftalte niet üjengen; bc J5erlaocIjcningc öe-flaat niet in ccnc ontfienninge/ maar in ccne !)c6amp;elölïljEib. 't t# bc l^cc^

re/ bie be^c genabe aan 3ijne ftinberen geeft; geeft ljun Ijct gce^te»

ïijfie leben in be lucbcrgeamp;oarte/ Eph. II : 1. Jac. I : 18. (!5n uit bie üeugbsame geflalte boet gen toerfien/ cn 500 geeft amp;)ij Ijun Ijet luil«

2 len

323

-ocr page 384-

324 Van de Verloocheninge zijns zelfs.

Irn rn ftct tarrficn/ Phil. II ; 13. dEn fifoonbct ooft boobcn ban be jontie/ Rom. VIII : 13, Indien gfl (ioor den Geest de werkingen des lig-chaams doodet, zoo zult gij leven, «©ob/ fjet ,cl3cn 'n üc 5'Ele OP0ebcn IjLüamp;i'iiöe/ tacUt ïjet letten op/ en maafit Ijct luerftjaam boo; stjne öoo?' ftonienbe en iiiebenje?«entte l^atftt; en be oeloobige/ jicfj baur ben ge» lootte ttereenioenbe niet CÖ?'?1quot;? / rquot; öoor Ct)rigtii^ / met a?ab/ soa OJtipt amp;ij sijne fte^ftte aan/ al? be 5')quot;^/ en Vuerftt in bic aanoenotnenc ftraebt/ tot boobinge ban be jonbe bie in Ijein bu^ lt;!5ob be ee^fte oarjaai?/ en be tnenfefje boor bie fuacfjt aangetaaftt/ öeUjeegt ben/ 500 in Ijet uittreftften üan be jonbige eigen-liefbe en be^elf^ge» ttoigen / aié in be reininge en tte^fieringe ban jtcf) met öe contrarie» beugb. 2 Cor. VII : 1, Laat ons ons zeiven reinigen, Phil. 11:12, 13, Werkt mves zelfs zaligheid met vreezen ende beven. Want het is God, die in u werkt, beide het willen ende het werken.

subject, V. Het subject ^qn de kinderen Gods. (©nfaefieerben sijn ontbloot ban de krnde' alle geegtelijb letten/ en baarom ïtan noft geen lebenbige betoeg'nge en icn o s-tol.rjjjjjpg ^an gcn uoortliomen; maar 't ijS een gefcjienfi aan öe ftip' beren ^ob^/ nu beiieerb en gelnottig; 't ^tin bie/ tnelfte CÖ?ii9tui£ bip» cipelen jtjn/ rn Hjein bolgen/ Matth. XVI: 24. ^Pe Verloocheninge Be», ftaat niet in eenige baben/ maar jij i? eene fjeböeli)ftt)cib en gcftalte be? tjarten/ f)un Ijarte i^ afgelicerb en afgeluenb ban be jelf liefbe en 3rlf-5aefiinge/ Ijoeluel in onbolmaafttljeib/ be een Ijeeft baarin mee? toe» genomen ban be anber. Jgaarbat bie geftalte groter i^/baarnaaa 5Ön oofi be baben fterfier en juiberber; geltift alle beugben in amp;aren OJon^ ban gt;ï3ob 51)11 ingeftort/ en boor brie oefeningen bermeerberb taorben/ 300 00I1 bèje beugb. *Paar ban baan fiomt fjet/ bat eene in bese/ en ren anber in bie beugb meer toeneemt. 2l!I^ be brugb biepe tourtelen gefcöften geeft/ ban ijeeft be berlooctjenbe ban binnen beel brebe/ f)Ö taorbt 500 ligt niet berruftt tot bij-oogmerlien/ tot nfjbigljeib/ tot toojne/ tot bergttjpingen in tnoorben/ luelfie jeer bifttanl^ uit be jcif-liefbe en 5elf joeliinge onOebarljtsaam boortbomen; l)ö breekt niet boor ötosab geructjte/ boor feftabe en boor alle? toac ban buiten aanliomt / maar !? ftil en bebacötsaam/ en meteen brjjmoebig in 5tjn pligt/ en 't heeft allejl bal/en 't maabt jjeT' aangenaam brj alten/in aUelt;S taat ïjÜ boet Bij 43ob en bij menfcljen.

't object VI. 't Object of voorwerp is de mensche zelf. lt;0Db Ijeeft in ben menfefje is do mon- lieföe tot sict) jelf ingefetjapen/ en eiécöt bie in be tlneebe (Cafei/ rn; sche zelf. ^et ^arI jjjn ngapten lief te Rebben al^ vcïiselbcn/ Matth. XXII

39. .ïKaar na ben bal be Uefbe gejjeel berb^aaib; betDijl 50 5^ jelben fielt tegen aPob/ en 5icf| peltten tot ^ob maafit/ en tail bat al« Niet de Ieö in hem einbige/ baaruit tarrfit jjö Self/ en baarnaar tail Ijtj bat een notV£raenï' iejjefp nebeng f)era taerfi?.

de. 3iEen moet niet berloocftenen get geestelijk zelf, Ijet t)eiboren ge

bed-

-ocr page 385-

Van de Verloocheninge zijns zelfs. 325

bcelte/ 't taelfi ^aula^ jijn Ik noemt/Rom. VII: 20; bat be jonbe \ian toele tnare/ nogtan^ jtaaftoeloobigen/ bat 30 op get ballen in eene son»

be/ap eene optoellcube ongeiooUtge gebackte/op eene Bcftrnbinge ban ben buibei/terftonb gunnen flaat bejtoejpcn/en benften; ift fjebbr gee-ne genabe/ ilit gefiBc mij bebropen/ 't sgn maar inbcelbingen gehjee^t. (Pat ontbangene Voelbaben te ontfiennen / en eene foorte ban ben {^eiliBm J5eegt te öebrocben; bat en fjoogmoebiaöe'ö/al|gt;of bitj f it onie natute 300 bed mee? beuobsaamljeib gabben/ ban anberen/ en af bip bprige gocbe gcflalten/ bctaeglngen en baben/ boo? on^e eigen? fij^ffiten gebaan Inaten; baarom taacöt u booj be betbjerpinge ban utnen ftaat/ goubt taat gij Ijebt/ en geeft «Job be eete.

.aiEen moet ooft niet bejloocgenen Ijet natuurlijke zelf, bat be gene' Nist de gengeib tot 3tjn ligebaams tnel^nn/ tot jijne gesonbfieib/fpijje/branft/gep^gen-fileebinge/eng. Niemand en heeft ooit zijn eigen vleesch gehaat; maar hij hid j!®4 voedt het, ende onderhoudt het, gelijkerwijs ook de Heere de gemeente, chamèiijk Eph. V : 29. ^Êaa? al^ bat fiomt in tegenflellinoe met CO:i^tué enengeestamp;-jijpe jafte/ ban moet men Ijet aüeS be?(ooclienen/ en maar fcljabe en Jp w breft actiten.

lt;©oft moet men niet be?loocljenen be begeejte tot on^ welzijn naar de ziele, be breeje boo? be geile/be begeerte tot geloobe/gope/liefbe/

tot be gemeenfegap met a?ob/ tot be jaliggeib; bit toaé een ban be bevfterrbe gronbm ber Labadisten, in taien^ bjerft be S?eere gcbiajen geeft; 35 Vuilöen/ bat men be liefbe tor bit alleg/ ombat get ong gt5 luïtftig soube maften/ alsgt; onrein, en al^ een giufctfl boo? (0ob. moeite be?'

toe?pen/ bat men met bie liefbe tot Cg?istu^ niet mogte ftomen om bie brefaegtig re tao?ben; maa? bat mm eerat baaraan gefto?ben en be?'

loocgenb 5gn moepte'Df bat men anber^ Cg?i?tu^ tot een bienaa? ber 3onbc en be^ 5onb3a?j? maaftte/of bat men alleen tot Cgrl^tu^ moegte ftomen tilt get gesigte en IiefDe/om ©ob te bergeerljjften om 3ön^ 3elf^

taille. l|fe?in gielb men be arme sielen op/en men3outtB seeer^t bebe?' loocgcninge ban be liefbe tot bie gee^telgfte goebcren/ en tot gare 3a?

liggrib leeren/en gaar obe?amp;rengen in get gesrgte en liefbe om ^ob te bejgeerlgften/om sgné 3clf^ Inille/cn ban soube men 3e eer^t tot Cg?i^ tug B?rngcn; bn^ bcrtefbbe men be begcrrictc stele/ en men maaftte 3'cg fcgulbig aan be be?boemeni^fe ber sielen/bie bqo? bat mibbel onamp;eft,ee?b 5Ön geftcjben onber gen. (©11^ ftanten 55 ;icg tegen get i©oo?b ^ob^/

'1 bielft ben mer.fcge ban boo? breese ban get fttaabe/ ban boo? be liefbe tot gun begoub/opbieftt tot Cg^cug te loopen/en in ^em tegeloo-bBn,. Siet gierban breeber on^e leere en leidinge der Labadisten, fie» ginnenbe pag. 15.

VII. JiKaar mrn mpft berfoacgenen get zondig zelf, bat ifl in 't.ge- H meen ben ouben SUbam met alle 3.gne fietaegingen en Begeerten^/ban zondig toat nature/ en tegen toelft geBob fl:?gbcnbe/ en boor tnelfte mogenb- zell's-

^f 3 geib

-ocr page 386-

326 Van de Verloocheninge zijns zelfs.

Ijcib bcr jlEle of Ifgcpam^ bcjclbc ooft mogte jtju en uftgclio^b tooctien.

Veratand. In 't bijzonder moet men berloocgencn: 1. jijn natunrlijk en verduis terd verstand, om öat te fteUen tot ern regel banlcereen lebcn/gelijft men jegt: ifi bejfla bat 500/ift fian bat niet anbe^ öegnjpen/bat ban taaa?9eib/bat mag ift tuel laten/bat Vnel boen/bat ia gceneson» be/ en baat gaat men ban op aan; baar toclj be natuurïijfte men^cg niet 6eg?ijpt be bingen/ bie be^ oJeeéte^ gt;6ob^ 3ijn. 1 Cor. II: 14. lt;Dit üejborben be?flanb moet men beriaften/niet öooren/nocF) bolgen. 2Cor. X:5, Dewijle wij de overleggingen ter nederwerpen, ende alle hoogte, die haar verheft tegen de kennisse Gods, ende alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid Christi.

wiiie. 2. Zijn eigen wille, ©e menfclje tail jijnen jin {jeööen/ ïjet fto^t faat ïjet fiogr; Ijeeft ög een onreinen ïu^t/ bie moet geboet taorben/ïjeeft ïji) een teftfteren of gul^igen Ingt / bie moet bolbaan taorben / f)D tail boen en laten taat jjinn Degaagt/ 't i^: taie i^ ïfeere ober mij? 5l!n-beren moeten ooft 30a boen al^ Ijij ftet tail öeöben/en joube iebereen/ al^ ftoning tori taeiten toiflen boojfdjrgben/ en tael taillen/ bat alle^ in fjem/aljü in eenen lt;0ob/einbigbe/en 500 bat niet gefcQiebt/ÖÖ taojbt onbergenoegb/ nijbfg/ toornig/ taraaftgierig. taorbt bie selfjoeftec een grutael boor aBob en menfcljen. iC)e j^eere Sfejuji geibe: Niet mijn wille geschiedde, Matth. XXVI; 39. €n leert ong öibben : Uwen wille geschiede , Matth. VI: 10.

Genegen- 3. Zijne genegenheden. {Jrj i^ lebig en begeert bejbulb te taorben ; apob ie en. jjEnt njEt. ben ^Clgenoegjamen/aan a5ob geeft gtj geen lu^t; bieé gaan sijne öa?t?tngtEn naar be fcljcyfelen uit / en Ijij segt tot ieber/ bat fjem befttaaam ftptjnt om Ijem te bejmaften: vjt gij mrjne ©ejge» noeginge. J|ij rugt niet ban begceren/tot bat Ijij ïjet ftrijgt/en ftrijgt {jij öet niet/Ijij i^ onrustig rn gemeltjft. ©eje moer men nietbolgen. 1 Petri 11:11, Geliefden, ik verraane u... dat gij u onthoudt van de vlee-schelijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziele.

Eere. 4. Eigen eere. apeene sonbe i^ alle menfcljen gemeener en fleeftt bicper in öet öa?te/ban be glorie/al fjcpft fjii fjet bejacljtelijfifte fiumenj/ al i^ öö in al 5tjn bebrijf taalgelijft/ nog tail Ijij geëerb en ietj? geacht gijn; f(Ö beoogt eere alj? fji) taat boen jal/ en öö tail ban anberen / 300 al^ Ijij 3irö inbeelbt/ bat Rg W cn taaarbig i$/ erüenb en beje^ gcnb taojben / cn bie bat niet boet/ of iet^ boet baf naa^ onteeringc gelijftt/ bie gf^ft sijnen toorne te bejtaacljten. ^e3e beooginge en begeerte moet men uittreftften. Gal. V:26, Laat ons niet zijn zoekers van ijdele eere. Phil. II; 3, En doet geen ding door... ijdele eere.

Goederen. 5. Goederen. (De becborbene nature 3ict al^ op 't ligcfjamelijfte; Ijij ïjeeft ïii?t tot beel/ bat ftelt Ijij tot sijn betroutaen/'baarban 3al gij leben; 500 jfjtj 'r niet geeft/ gij i£ moebeloo^/ alle 3ijne gart^togten/

be»

-ocr page 387-

Vau de Verloocheninge zijns zelfs. 327

ficooginarn/ ^aeften/ ftrcfifien aïïepn tot Qcööen; finjot ï}Ö Öft/ Öfj iijaagt rt moeb op/ m rugt et in; maa? een be^loncöenbe ig tebretien met Ijet nooöjaJteüjfJc / eh trdit be fiegecrtEn tot beel uit / ö^pft ÖD niet befl/ljij i^ ItieltelircbEn/balr jjcm liet goebc toe/^9 5Pt tr jijn ftajte niet op. (©it i^ be lie;maninge/1 Tim. VI: 8, 9, Als wij voedselende deksel hebben, wij zullen daarmede vergenoegd zijn. Doch die rijk willen worden, vallen in verzoekinge ende in den strik, ende iu vele dwaze ende schadelijke begeerlijkheden, welke de menseben doen verzinken in verderf ende ondergang. Cn a(é öe ^afte ban iCfjji^tuö fjet he^ei^rfit/ ban jiet be bE^foocijEnöe af ban alleó bat Ijij Ijeeft/ en ooft ban fjet noabjafte»

lijfte/ en acljt Ijet alle?/ a(^ fyet in tegenftellingE met C0?i^tii^ fiomt/

niet mee? ban fc^flbe en breft/ geïijft J^aulu^. Phil. Ill: 8.

6. Vrienden, ipe tnenfclje ftleeft ^eec ra^ aan een anbe? menfc^e/ bie Vrieuden. ÖEtn liefljeEft/of naar jijn Beïjagen ilt;? ; baber/moeber/fiinberen/man/ broutu/liggen aan Jjet fjarte; betaaiEljifte iteföe gebiebt a3ob in bc ttuee»

be tafel ber teet; maac men maaftt et 50a ra^ een afgob ban/ men ftleeft cr onbeijaojïnft aan/men nigft en bertrontat er dp. ©an bat on» beljoorlnfi aanfiieben maaftt be bejloocïienbe 3iclj bjtj/ en Bijjanber al^

Ijet ï)Em aftreftt ban bE snibere gob^bieniét en belnbeniófe ban ben ^cere Sejuij/ban ftent üiï geen baber/ftinb/brienb. Matth. X:37, Die vader ofte moeder liefheeft boven Mij , en is mijns niet waardig, ende die zone ofte dochter liefheeft boven Mij, en is mijns niet waardig. Luc. XIV; 26, Indien iemand tot Mij komt, ende niet en haat zijnen vader, ende moeder, ende wijf, ende kinderen, ende broeder, ende zuster, ja ook zelfs zijn eigen leven, die en kan mijn discipel niet zijn.

7. Leven. l|et leben te belnaren ié be pligt ban een C9?i^tEn/maar Loven, baaraan 300 te ftleben/ aïjfof Ijet al fjet Ijeil en alle jaliggeib taag?/ En baarom te trillen- en te örben / alp men aan ben boob gebenftt / bat fpjuit / of uit onftunbe ban be fjeejlijftljeib/ of uit ongeloof/ bat men baaraan geen brei öeeft/of uit eene be^oorbeelenbe confdentie/bat men EEulnig bejboemb soube 51311/ al^ men in sniften ftaat jlierf; baarom moet een Clj?i?ten 300 niet aan ijet leben ftleben/ maar bat ooft boor

ben geloobE in be Ijanb ban jgnen ©aber Debelen/ en baarin ftil 3ön.

a5n fll^ quot;p be jaftE ban Clj^igtuji aanftomt/of ÏEbEn/of CÖ?i^tu^ tE beklaten en te berlaucljencn/ ban aöanbonneert eeii üEjloocÖEnbe get leben/ i^ öltjbe bat ö?) ''■'t^ biejöaar^ fjeeft/ bat f|ii fitj man

op3Etten. ©iE niet en haat, ook zelfs zijn eigen leven, die en kan mijn discipel niet zijn. Luc. XIV: 26. Hand. XX: 24, Ik en achte op geen ding,

noch en boude mijn leven niet dierbaar voor mijzelven. Devorme,

VIII. De vorme en de daden ber ©e^looc^Eninge 3ijn cn gefc^ieben xtit quot;ót dém0 liefde tot den wille Gods. Zijne begeerten tot bie nu gejEgbE 3aften/ zoo wille verre als ze strijden tegen den wille Gods, niethooren, niet opvolgen, maar tegengaan en uittrekken, (a) Uit liefde tot den wille Gods. s©e menfcÖB 5al wiïie.

ÖEt-

-ocr page 388-

328 Van de Verloocheuinge zijus zélfs.

jjEtgené Bij Ilcföceft/ niet be?Iaten/ ban om luat fietcr^/ ödt ÖÖ öiPér liEfOecff. €rli Uc?IODcljctibe Ijceft 45ob Urf Boben al luat er \i/ en bp?té oail 6obrn sicQjclben/ en ombat 1)0 liefBEift Dabcn al/ 500 Qreft BÖ ooft öcn Unlle (öob^ öoljen al/en öabcn jnn eigen VniKe lief. ©e» Vdijïe lt;!5ob Beiliggeib Ifeföeeft/ en sotiben F)aat/ en öob Ijem jjfï r,,ne gêBiebt en Bet anberc Ucrbiebt/ joo fjeeft Bij baatoin ooft fjet eerie lief/ Niet hoo-en BÖ Baat B^t anbere. Hit bese liefbe fiomt ban boort (b) naa? sönü ren- fieuccrlfJfiBcbcn niet te hooren, BÖ luigtett ej niet naaf/|)ij neemt Bet niet in beraab en oberleij / of BÖ SÖ'ic begeerten sal geBoorjainen of Niet vol- niet, (c) Hij volgt ze niet op. «Hii boet niet ben toille be# bïeeflljeg en gen. j,et gebacBffn / BÖ bient sijne Degee^'ijrfBeben en Inellu^ten niet / ÖÖ Tegen- oeBuor5aamt 3e niet. (d) .JlSaat hij gaat ze tegen, alj? 5e opftomen/BÖ gaan. je nebet / en \11erpt 3e fcBieiijft taeg/ gelijft men b«ut ban 3Ö'

uittrek- tie ftieebertn 3onber beraab affcöubt. (e) 35a hij trekt ze uit, BÖ ban niet be^bragni/ bat Bet booje Batte oeburig bcocerlpljcbcii optnclt; 't i^ öem quot;'ft genoeg/ bat Bij opflpirtrnbe hipten ban be Banb tao^t/ maar Ijö tail be oplDcHinge self# niet ; baatom ttacamp;t Bü een suibe^-ber gronb te Bobben/ BÖ reinigt Bet Batte boor ben geloobe/ BÖ t?acBt naar ommegang met (i3ob/ naar breese en liefbe ij3ob#/ opbat B^t B^?-te in een Bciliger ftaat ftome/ loaaruit ban meerber fjcHtge/ en miii-ber sonbigc BrgeetlijftBeben opfiomen/ en tnaarboor Bet tuebergeamp;aren gebeelté meer ftracBt Beeft tot ©erloocfjeninge aan be begeerJijftöeben. Afstand lüa als de zake van Christus het vereischt, ban ban BÖ CO baarbiger doen. En gE\öii{iger afstand doen ban al Betflene/bat BÖ buiten bat gebai in bnjBeib/ sonbet 30iibc mogte Bebben en genieten/ beluöle Bet a!gi-ban be taille 6oti# ip/ bat BÖ Bet boor ï^em en sgne safie obergebe. ■©u# taeet be berloocBenbe/ taanneec Bet Beamp;öen met ben taille i6obp flröbt of obereenbomt.

Einde, IX. ^et einbe bat men in be i^IoocBeninge beoogt/ig: Godtever-heerlH-1' heerlijken, en tot nutte van zijnen naaste te zijn. (a) ®at t# Bet oogmejft ken. niet om alle begeerten uit te treftfien/en alsoo sanber breese boo? Bet fitaabe/ en sonber treft tot Bet goebe te 3ijn; bat ig een incn^clj te ontmenfcBen / en onbebtaaam re maften 0111 45ob naar 3Önen taille te Naasten bienen/ en 3önen naagte profötelgft te sgn. (b) 't lt;0ogmerft i# ooft niet quot;an'8 baarboor eere ban uienfcljen te beBalen/en boo? een Beilige geacljt te weik het tao^ben/bat taa# be uite?(te gebeinpbBeib. (c) 't q^ogmerft ig ooit niet/ °9|tm^et om baa^boo? iet# taj 43ob te be?bienen/gelijft fomimgen in Bet ölinbe zün. ^au#bom boen/ en tot Bun be?ftie?b oogme^ft berftee?be mibbelen jeöjui* Hen/ siclj ban geaa:loofbe fpijse ontBouben/ in een Baren ftleeb gaan/ op geen Beb papen/3ii:B5elben geegfelen/ en bie^gelgfte eigentaillige gob#» öiengten; welke niet en zijn in eenige waarde, maar tot verzadinge des vlee-sches. Col. 11:23. (d) lt;0oft i$ Bet oogme?ft niet/ om in be ©esloocBe» ninge te rugten al^insgnesaligBeib/batsoubceen ^eibenjcB toêrft sgn.

JfiT-aa?

-ocr page 389-

Van de Verloocheninge zijns zelfs, 329

jHaac ïjet Einbc in be ©crloocfjeninoe fieoogb/ i$ (a) God daarin te welke al, verheerlijken, aljl geiüg/ aï^ geïioorsaamljeib tnaarbig/ al^ öen eenigen iBetgebet/joo Bij sicïjselben/al^ om aan anöere menfc^en tc toanen/

bat (éob af# joobanig te crfienncn en te gefjoorsamen i$. Cn al# be jahc ban CÖ?i|5tusl Ijet eigcljt/ ban fieeft men i)et berloocijencn ban aKeè/

bat nu# ïief ?#/ en buiten bat gebal geootloofb i# te begeeren en te ge« nieten/ban Ijeeft men Cs^ggeifO baarmebe boor/gt;J5ob te bej^eejlijfien/

bat l|ij cn fonberein i#/cn bat ötj alle# taat gegeben ïyttftl tne«

bcrom mag eifcljen/en bat^ij bemfnneltjft i#/om Ijct allcrbeminneliïft-fte om sijnentlnille te laten baren, (b) (©oft beoogt men in be ©erloo»

cljeninge zijnen naasten nuttig te zijn, aan be gobjaligljeib een glan# te geben tot obertuiginge en befteeringe ban be gobloojen/en tot bejtaaft'

ïteringe ban be gob^aïtgen/ om mebe jicö te bcrloocfjenen in ö^t zondige zelf, en ooft om de zake van Christus alle# getmllighjft te berlaten.

X. ©u# fjebben toij u be ©erloocDeninge in pare nature en omftanbigVje» ben boargejlelb; bat ftan u tot een fpicgel .^ijn; een onbefteejbe ftan baar in 5ien sgne onberloocljcnbljcib/ 3tjn ïebcn en ftlebcn aan be aarbe cn aan jjjne eigene begeejlijftjjeben; een beftee^be ftan mebe baa?5tjncbleamp;ften .i;ien/

f)ae beel ban ben ouben menfclje nog in (jem i#/ en in F(oe bejre ÖÖ nog ftleeft aan 3t)n .^onbig eigen zelf. tfi-n om f|f t u nog ftïaarbe?te toonen/junen toij een onberloodöcnbe en een berloocljenbe tegen malftanbe? ober ftellen.

Een onverloochende (a) i# een flabe ban sijne begeejltjftljeben/jlelt Kentee-{|ct aarbfclje tot jijn beel/jgne Iu#ten moeten bolbaan tnorben/|)et gaat 300 tjEt gaat. 5|ij öoubt ïjtt aarbfclje ba#t met tianben en tanben/ gelijft vcrioo-een bltbejmui# in ï|et fpeft bijt/fcljoan aan een Ijout gefpijfte^b. ©an i# chende-'tgelb/ban eere/ ban bermaaft/'t stj onreinigljelb/'t 5ij fpt)5e en b:anft;

al^ eene occafie boorftomt/raaftt be bcgeerlpjjeiö teaftonb aan branb/

cn moet cr boor/al i# sgn oorbcel baar tegen/ja al i# gij moebeban 3onbigen. (b) l^tj Ijeeft g?aatc inbcelbinge ban 3tc!)5elben; be een i# in jijne oogen fcFjoon en beballig/bc anbere i# buj#/be berbe i# ban eene aansienlrjfte afftomfie/ be bierbe i# rijft/ een anbcr i# gcïeejb; en 50a Ijeeft een iebe? iet#/bat ï)Ö 3icfj inbeeibt te sijn/fcfjoon inberbaab al

niet mogte 3tjn. i^ieroüer blaa#t Ijtj 3iclj op/gelijft eencblaa# boor ben tninb. (c) Hit bie Ijooge geflalte be# ^ctEn ftomt boort eene begeerte/

om al# joobanig geëejb en aangesien te Vuorben ; fjö i# 't biaarbig; 't ftomt Ijem toe/en fcfjoon Bij bcbni#t i# btj 3ic[)3elben/bat öö 300 niet i#/a!# Ijtj 5icfi5elben bejbeelbt al#of IjÓ Ijct tua#/ nogtan#/ fttj toil gceerb/ gebienn/gebree^b/beminb sjjn. (d) l^ij ^eeft sicQselbcn in't ooge/al# ïjfj bij menfetjen i# of gaan 3al/niet om tebcsorgen 't gene eerlijft i# in iebe^# noge/ maar om ban menfdjen geëerb te toorben. ©at Ijeeft ÖD in 't ooge/ al# l)ij 3icb ftleebt; l)jj fi{c#t julft eene ftleur/3ulft een fat'

foen/ Ijij gaat bij bat. gejelfcfjap/ tnj Ijaubt 3icö ban bat af/ öi} gebient 3ic!j tot 3u(ften treb/ f)ij fp?ceftt bit/ en stoijgt bat; cn 't i# alle# met 11. (Ct eigen»

-ocr page 390-

330 Van de Verloocheniuge zijns zelfs.

Eioen-fieoooinDC' Stoo bat eigen tjem niet aanporbc/IjÖ soube Iuijc?3tjn ban ten rjd/ morfiger ban peii üarficn/ florbigc? ban een öebclaar/ ftain» met ban een bigcF)/ of fnapacOtige? ban een sot; maar bat eigen ij» be tuinb in jtjn jcil/ bar tnaafit pcni gaanbe. (e) Iet naauto Inat een iebe? ban Ijem segt; luojbt ïjij gepje^en/ al i^ ïjet in jgne tegentuoo?» bigljeib/ bat bermaafit Ijem luonöerltjft/ en öö [jet met genoegen aan ycF) leunen en trrebt e? een boerje re {joogcr op. (f) 3i^aar tnorbt DÖ naar sijne inDeelbinge nirt gelicfb/gebienb/getircrgb naar stjne lie» geerte/ of boet men bat aan ern anbe? mee? ban aan Ijeni/ te^ftonb rijpt ongenoegen op in jijn Ijarte/ f)Ö R?ÖOt ban be joDbanigen een' afiiee^; fin Öaat 5e/ ïjij gaar niet meer nier bc soobanigen om/ öö ontfleeftt in toorne/ en fjij bijreftt siclj 500 bejre Ijij fian/ 't 3ij met luoojben/ 't 513 met baben. (g) E^ij ip npig op een anbe?/ a(s bie be liefbe/ be eere/ be ne-ringe geeft boben ïjem. Süi ig beanbe? mee? tnaarbig/ gij fieeïbt jirlj eben^ tael in/'tfionit fjem 30a biel toe al? ben anberen/en al i^ fjij ban sijne nnbiaarbiglieib bij jitljselben obejtnfgb/ Ijij tail ebentael niet alleen ge» ïijft/ maar boben ben anberen geacljt en gece?b taojben ; bie öoben Ijem be^eben taorbt/ en bie een' soobanige boben Ijem beseffen/bie jijnte ^amen jijne bijanben. (b) ïjij taojbt b^oeliig en moebeloog/alj? l)ö 50°^ be» geerten ban een anbe? niet Rt:ggt/ Ijij laat gijn taejft jlaaiv Ijij boer 't t?a-ge^/ ljij gaat biel btaar? tegen jgnen borigen ftoej^ aan/be toinb ijj uit be geilen/ Dij fian tnclj liefbe en eere nier fi^ijgcu- ®quot;18 toont een on-bejiODcbcnbe/ bat Ijij niet tcbjcben ié/ of Ijet moet alle^ in Ijem cinbi« gen/ Ijij taejlJt uit brooginge ban sicgselbcn/ en einbigt in sicFiselben/ en Ijij tail bat een anbej ooft 300 neffeng Ijein boe. (i) ïEn in 't ftuft ban gobpbien^t/ 300 lange f)ij liefbe/ eere/ profijt baarbij Ijalen fian/ ig öö ren ijberig Chipten/ja tail jelf^ onbe? be fijnen gereftcnb taorben ; maa? al^ bat niet bolgrn tail/en al^ Jjrt contrarie ftomr/ban i^ sijnegob^» bien^t ooft uit; en ee? Fiij acljtinge/ fraar of goeb sonbe bejliesen/jal Ijij tn jijne safie liebe? laten baren; en als ÖÖ berloocljenb

geeft/ ban ja! Ijij tael öe g?oot|1e berbolge? taorben/ om sgnen afbal gloriën^ te maften. 3?aar {jebt gij een onbe^ïoocijenbe.

vmi een' XI. ï^ier regenobe? ftelien taij een' be^loocljenbe in eenen googeren t(:ap/ dtendc. ^ boorgaang een gobsalige ip/ opbat een iebe? jie/ jjne Ijet moet 3ijn/ op bien jtaar be^liebe/ en tracgte in benjelben toe te nemen, (a) Cen be?' ïoocïjenbe begeen geene eere ban menfdjen ; Ijij tail nier^ boen/ bar Ijem onee^Iijft en be^acljrclijft soube maften/bctarjlc bat eene sonbe sonbe jijn/ en be gabsaliggeib tot nneere; ftrijgt {jij eere/liefbe/Ijij ejftent bij sicf|° Selben bie ontaaarbig te S'jn/cn Ijij taorbt er fileine? boor/ljij tail niet bat 5e in fjem souben einbigen/ maar tail bar (£gt;ab boar Ijem berljeer» ïrjfit taorbe/ cn 300 laat ïjij Ijet alle^ siclj bcorbij/ of boor sicQ tot *6ob gaan. ^Baar eere in sicljjelben/ bie begeeft/ bie beoogt Ijij niet/ ja al Ijabbe eer geenen eigenaar/allag se baar op öe fïjaar/Ijij sonbe se/uit

lief»

-ocr page 391-

Van de Vcrloocheniuge zijns zelfs. 331

fkfbe om jicösElUen/nict toillcn opnemen/ tnant Bij ?iet/ bat 30a iemanb bie moeite ftefiBen/je irnme?^ niet taeftlnam/beluötc Ijij sgne bcrfocije» lijftöeib ftent; en ombat Ijij 5e niet öeööen tuil/ 50a mag Ijij tud fijbEii bat een anbej bejeïbe Ijffft/ni tiat 5e tot bicn ban aife Uanten toegeü^agt trojbt; öö rê baar nietmjbig om/tnant öö Bcjccct 5c niet/ Ijtj se niet tDaa?big/ ja/ öö Voil niet bat 5e in Ijem einbige/ bat goube Ijem een Ia?t en liejb^iet jtjn; baajoin beoogt l)tj be eere niet in jijn boen/ljtj Ino^bt nadj be-bjoefb/ nocg gemelijft; al^ Ijij ban jijn boen geene eere ft?ijat/ Ijij boet alleci uit v!3ob/ en boo^ (öob/ en tot lt;J5ob/'t i^ fjem genoeg ben tjeere te oienen/ jijne eere geeft {jij aan ben ^eere opgeoffejb/ 5ij ig 3ijn^ niet meer.

(b) (©e berloocöenbe Begeert geene liefde, ©e liefüe i^ nog bieyer in» b^ingerbe? ban be eere/be onberloodjcnbe toil liet {jatte ban een anbec Öeböen/maar be bejïoocïjenbe begeert jjet niet/en saeftt öet niet; Inant Ijij geeft een regtbaarbig oorbeel ban jicljselö.en/ öö fn-nt 3iclj gatelijft/ buil en tnalgelijft/ ÖÖ S'^t bat 5311 taejft 50a ft^eupel en mi^maaftt i^/ bat F|et eer afftee? ban beballigljeib berlnefiften soube/en bat Ijij baa?ain iet^ onrebelijfi^ eij'cöen soube/ inbien Ijij öegeerbe bat een anbe^ ljein Ijeamp;ben soube. l|ij iQeeft Beljagen bat Ijij anberen lief D^eft/ bat soeftt Ijij met 3ijn ganfefje garte; bat een anbe? lief Ijeeft/ en be beugb ban liefbe oefent/al i^ Fjet neben^ gem/ljoelnel Ijij 3iclj Fiet bejfieerbe boor-luerp acQt/baar bejfilijbt ÖÖ 3icÖ iquot;/en Uiojbtpfj Deminb/ fjtj geamp;juiftt Ijet al^eene fiefitaame occafie om aan be lief[jEüöc?lt;S p^ofrjtelijfi tBluin* nen 31)11; maar Ijij beoogt en soelft niet be liefüe ban een' anber' tot 3icïj/ÖEt bermaafit Ijem niet bat Ijij Beminb taorbt/ombat fjij Ijct i^/M iDorbt niet bjoebig en Inanlu^tig al^ fjij niet geliefb luo^bt/ Ijij iji niet njjbig bat een anbejmeer liefbe Ibijgt ban (jij/taant BÖ gecquot;E 'icföe taaarbig; en 500 baar iet^ ban Sdcsu^ üeelb in Ijem $/ bat tnaarlijft üeminnelp i^/ljij tail bat bat fieminb taorbe/ maar bat i^ ban Bem niet/ baaromtail BÖ ö-it öe liefbe niet in gem einbige; Bij tail niet onbeBoo?» lijft aanftlebenaan een anber/en BÖ bquot;1 oofteen^ anbe^ afgob niet 3ijn/ Bö i^3eer jaloer^cB bat BÖ öodc B^t aanftlebenaan Ijem iet?i ontbangen 3oiibe bat èobe toeftomt/of bat be ï^eerc baarom minber soube geüefb taorben. J©et sulft een loö {jarte ban Bet fcBepfel lieft Bü sijnen 45ab/ en 'tié Bem genoeg/en't bertaonbe^t Bem bat Bö ban lt;6ab beminb taojbt.

(c) ©e bertoocBenbe begeert ooft geene vreeze. (gen onberloacBenbe/bequot; taijle Bij 3icB inbeelbt bat BÖ eere en liefbe taaacbig ip/ tail ooft geb^eep'b taorben/Bö beelbt sicB in/ bat BÖ ontjaggelgfte ütaaliteiten in sicB Ijeeft/ bat 3ijn rgftbom/ sijn (iaat/ en be fietreftftingc/ boot taelfte een anber minbe^ i^ ban BÖ/Bem ontsaggelijft tnaaftt/Bö i^ be man/be broutae/ bie ontsaggelgft i^; alé BÖ gesicn taa?bt/alpBÖ fpieeftt/ban moet een anbe? Beben en fibberen boor sijnen too?n. SCtme taotm ! JÊaa? een bet» loocBenbe etftent geene ontsaggelöfte/ maar betacBtelijfie fttaaïiteiten in 3icB te Beamp;Ben/ baarom tail BÖ ooft niet gebree^b 3ijn; be uittaenbige

(Cc 2 om*

-ocr page 392-

330 Van de Verloocheninge zijns zelfs.

eioen-fiCDOotnoe. Soo bat eigen Ijcm niet aanporbc/soube ïugc?5tjii ban ccn rjel/morfigcr ban eeii barfien/florbigt? ban een bebelaar/ftam» mpr ban een bi?clj/ of fnapacljtigE? ban een jot; maar bat eigen i^ be tuinb in jgn jcil/ bat inaafit pcquot; gaanbe. (e) i|ij let naantu Inat een iebr? ban Ijem ?ieot; Inojbt Ijij gepje^en/ al i^ ö^t in jijne tegenluoo?» bigljeib/ bat bermaafit Dein toonberlrift/ en Dö iaat Jjet niet genoegen aan ^iclj leunen en treebt e? een borrjc re Ijooger op. (f) ^ISaar tnorbt fig naar ^tjne inbeelbinge niet geliefb/gebienb/gtbreegb naar jijne öe» geerte/ of boet men bat aan een anbe? mee? ban aan fjem/ te^lonb rijpt ongrnoegen op in jijn Ijarte/ {j(j ft^ijgt ban be soobanigen een' afftee?; f)tj öaat je/ öö gaar niet meer met bc soobanigen om/ Dij ontlïeefit in toorne/ en fji) Uyeefit jicij 300 bejre Ijg ftan/ 't jij met tuoojben/ 't sij met baben. (g) %ij ip nijbig op een anbe?/ alé bie be liefbe/ be eere/ be ne-ringe fjeefr boben fjcm. 5£I ig be anbe? mee? taaarbig/ öö öeelbt sirjj eben^ Vnel in/'tfiomt fjem joolnel toe aljS ben anberen/en al i^ f)ij ban sijne ontaaarbigljeib bij jic^jelben obejtnfgb/ Ijij tail ebentnel niet alleen ge» lijft/ maar boben ben anberen geacFjt en geëejb luojben ; bfe boben Dcm bej^eben teorbt/ en bic een' soobanige boben Ijem beseffen/bie sijnte jamen jijne bjjanben. (h) iljij Inojbt bjoebig en moebeloog'/al^ Ijij jijne be» geerten ban een anbe? niet fit:ijgt/ öö laat sijn lue^ft jlaaiv Ijij boer 't tja-gej/ ïjij gaat tuel bbiar^ tegen jtjnen borigen ftoe?^ aan/be toinbi^uit be jeilen/ {jij ftan rnclj licfOe en eere nier ft^ijgen. ©n^ toont een on-bejioodjenbe/bat öü niet rebjeben ié/of IjEt moet allej? in fjem einbi» gen/ Ijij InejUt uit beooginge ban sicamp;jelbcn/ en einbigt in jicFiselben/ rn ijij teil bat een anbej ooft 300 neffeng amp;cm boe. (i) Cn in 't ftuft ban gob^bien^t/ 300 lange tjrj liefbe/ eere/ profijt baarbij Ijalen ftan/ iji Ijij ren ijberig (Chipten/ja Itiil jelf^ onbc? be fijnen gereftenb toorben ; maa? al^ bat nier bolgcn Inil/en al| ïjet contrarie bomt/ Dan ig? jijne gob^» bienpt ooft uit; en ee? Bij acljtinge/ H'aat of goeb soube bejliejen/gal Ijij en sijne jafte liebe? laten baren; en alp Ijtj berloocljenb

Beeft/ ban jal Ijtj biel öe g?oot|tc berbolge? toorben/ om sgnen afbal gïorieug te maften, ©aar Ijebt gij een onbc?loocijenbc.

Vim een' XI. ïjier tegenobe? flellen Inij een' be^loocljenbe in eenen Fjoogeren t^ap/ chemie. al^ boorgaanp een gobjalige ip/ opbat een iebe? jie/ f)oe Ijet moet stjquot;/ fP bien ftaar bejliebe/ en trac^te in benjelben toe te nemen, (a) Cen be?» ïoocfienbe begeen geene eere ban menfefjen ; {jij tnilnietp boen/bat Ijem onee^lijft en be?acljtclijft joube maften/betaijle bat eene jonbe jonbe 3ijn/ en be cobsaligfieib tot oneere; ftrijgt f|i) eere/liefbe/ï)D ejfient bij jicij' jelben bie onbjaarbig te 3ijn/en liij Inorbr er ftleine? boor/Oij lui! niet bat je in Ijem souben einbigen/ maar Inil Dat a3ob boor Ijem berljeer» ÏÖftt taorbe/ en 300 faat fiij Ijet allcES jicl) boorbij/ of Door 3icö tot »6ob gaan. jEl^aar eere in sicgjelben/ bie begcejt/ bie beoogt Dij niet/ ja al jjaböe eer geenen eigenaar/al lag 5e Daar op De ftjaar/fig joube 5c/uit

lief»

-ocr page 393-

Van de Verloocheniuge zijns zelfs. 331

ïieföe om jfdfoelben/nict taiHcn opnemen/ Inant jjfj jfet/ bat 300 iemand bie moeite ïjefiöen/ je Qem imme?^ niet toeftlnam/ beüiöie ÖÖ SÖ116 ^erfoejje» Ijjftfjeib ftent; en ombat Ijij 5e niet Ijcböen tuil/ 30a mag Ijij tuii Ijjbrn bat eenanbej bejelbe F)ecft/en bat 5e tot bicn ban alle Hanten toegeb^agt too?bt; éö baar niet nijbig om/taant öö bcac^rt 5e niet/ Ijtji^senict taaajöig/ ja/ |)tj tail niet bat 5e in Ijem einbige/ bat soube Ijcm een lapt en be?b?iet sfjn; baa^om beoogt Ijö be eereniet in 5Ö11 boen/ljij tacjöt nacfj öe-b?ocfb/ noc^ gemelijft; al^ ÖÖ ban jijn boen geene eere ft?ijgt/ Ijij boet a!Ie^ uit ^ob/ en boo^ d^ob/ en tot (öob/'t i^ ö^m genoeg ben tjeere te diénen/ 3tjne eere geeft gij aan ben ^eere üeju^ opgeoffc?b/ jij i? 3011^ niet meer.

(b) i^e berlooc^enbe begeert geene liefde. vDe liefde i^ nog biepec hi' bjingerbej ban be eere/ be onberlooctjenbe tail fiet fjarte ban een anbet Qebben/maar be bejloodjenbe begeert get niet/en jaeftt ïjet niet; taant ÖÖ geeft een regtbaarbig oorbeel ban 3ict)3eld,en/ lj!j bent 3icö Dateiijft/ buil en taalgelfjft/ Dij 5iet bat stjn taejft 50a ft^eupel en mi^maaftt i^/ bat get eer afftee? ban beballiggeib berlnebften soube/en bat Ijij baa?om iet^ onrebelijft^ eifcljen soube/ indien gij begeerbe bat een anbe^ gem lief» gebben 30ube. {|ij geeft begagen bat gij anberen fief geeft/ bat soeftt gg met 3ijn ganfege garte; bat een anbe? lief g|eeft/ en be beugb ban (iefbe oefent/al ijgt; get neben^ gein/goetael gij 3icg get bejfteetbe boor» luery acgt/baar bejblijbt gp sicg in/en taojdt gtj Beminb/gij gebjuiftt get al^eene befitaame occafie om aan be liefgeböej^ p^ofijtelgïf te bunnen 3ön; maar gij beoogt en 3oer{t niet be liefde ban een' anbet' tot 3icg/ get bermaaftt gem niet bat gij beminb taorbt/ ombat gij get i$/ gg taorbt niet bjoebig en taanlngtig alö gij niet oeliefb tao?bt/ gij ig niet mjbig bat een anbe?mcec liefbe inijgtban gij/taant gij i^ geene iiefbe taaarbig; en 500 baar iet^ ban 3Ic3ué beelb in gem ipV bac taaarlijö beminnelijft i^/gg tail bat bat beminb taorbe/ maar bat i$ ban gein niet/ baaromtail gij bat be Iiefbe niet in gem einbige; gij tail niet onöegoo?' lijft aanftleben aan een anber/en gij tail oofteen^ anbe?^ afgob niet 3ijn/ gij i^ 3eer jaloer^cg bat gij boor get aanftleben aan gem iet? ontbangen Soube bat lt;ï5obc toeftomt/of bat be tjeere daarom minber soube geliefb taorben. JilQet snift een lo3 garte ban get fcgepfel lieft gij stjnen iJ5ob/ en 'tiié gem genoeg/en't bertaonbejt gem bat gg ban a5ab beminb taojbt.

(c) ©e berloocgenbe begeert ooft geene vreeze. Cen onberloacgende/ be» tagle gg sicg inbeeldt bat gij eere en liefde taaarbig ip/tail ooft gebjeegb taorben/gij beelbt steg in/ bat gij ontsaggeïrjfte fttaaliteiten in sicg geeft/ bat sijn rgfibom/sijn ftaat/ en be betreftftingc/ boor taelfte een anbet minbe^ i^ ban gg/ gem ontsaggelgft maaftt/gg i^ be man/de broutae/ bie ontsaggelgft i^; alj^ gij gesien tao?bt/al^gij fp^eeftt/ban moet een anbe? beben en fidberen boot sijnen toojn. SCtme taatm ! JOSaa? een berloocgenbe erftent geene ontsaggelijfte/ maar betacgtelijfte fttaaliteiten in Sicg te gebben/ baarom tail gg ooft niet gebtee^b sijn; be uittaendige

(Cc 2 con»

-ocr page 394-

332 Van de Verloocheninge zijns zelfs.

conbltie ban rpbom en ftaat/ ficnt öö maac al^ een' mantel/ trie om tjcm fianot/ en gem in jicöselüen niet fae?aiiüert/baarom fteu^t öö Set eene ojoote btaaagQeib/ te tuillen/ bat iemanb fijnen mantel joube lijee* 3cn; Ijg ober een anber geftelb in politie of gui^/gtj maintineert bien fïaat/ en tail bat een anbec gem in bie fitaaliteit erftenne/ ontjie en lijeeje/niet om jrjn perfoon/ maar om be orbinantie a3ob^; bu^ i^ öö quot;E-berig in jijne googrjeib/en gij toil tegelp niet geb?ee^b en al gebjee^b sijn.

(d) berloocfjenbe begeert ooü geene dienst. Cen onbcrlooc^enbe meent bat ijem alle^ toeïtomt/en bat een ieber op sfjnen toenft gereeb moet jijn/ en Ijeeft gij anberen onber sicfj/ bic ftunnen öem nooit bolboen/ gij taorbt toornig/500 maar ietiS aan ge^oorsaam^eib manïtcert. jUBaar een berloocQenbe toil altijb een anber bienen en beljulpsaam jijn/bati^ jijn bermaaft; maar 't ig ïjem mee? een la^t ban bermaafr/ bat een anber 50a loopt en bjaaft/ 300 stoeet en jtooegtomgem te bienen/en 500 gereeb i^ op sünen toenft te gegoorjamen ; toant gij jiet bat gij geene bien^t toaar^ big i^; eigcljt pij be bien^t ban iemanb bie onber gem ftaat/bat i^ niet ombat gij get i^/ maar ombat be i^eere bie orbe ge|lelb Ijeeft; men ftan in bc bien^t gein ra^bergenoegen/gij 5ict goebaarbig be gefijeïten ober/gij bjaagt teebereso^geboojsijne bien^tDoben/batsejicg niet tesee? be^moei» jen/nocg sicg in jijne bietst afilooben/ gi) ontfermt ^icg 5elf^ obe? jijn bee.

(e) ©e berloocgenbe öegeejt ooft geen rijkdom; gij geeft lt;J5ob tot jijn bed gcrio5en/ met afftanb ban bc aarbfege goeberen/ gij bertrautoc get onbergonb ban jijn ligegaam oJobe toe; gij tocet bat gij niet eene bete firoobjS in jijnen monb/en niet eenen jaftom jijne guib toaarbig i^/gij jiet ooft get goeb ban beje toerelb aan/al^te gering en te ongeftebig/ ban bat gij baarnaar om joube sien ; gij i^ met noobjaftelijft boebfeï en öcflfel tebreben; gij leeft uit bc ganb (J5ob^/ baarom ig gij niet nijbig bat een anbe? get geeft/en g^oote toinjlen boet/bat een anbej sicgop 31 jn goeb bergeft/ en boben gein uitfieeftt/ be laagile jtaat pa^t gem be^t; gij ijS niet moebeloo^ al^ gij niet beel geeft/en aljf gem get goeb ontgaat/ toant get taa^ 3ijn beel niet/ 't ig gem genoeg bat gg naarftig be mib« beien toaarneemt om 3ijnen fto^t te toinnen ; balt gem get goeb toe/ gij ftleeft er niet aan/ gij too?bt baarboor neberig gelgft bc ^atriareg 3fa» cob/gg be?fttoigt get niet/gij 1*1 te milbbabigcj nebené armen/en aljS be 3afie ban Cg^tujS get be^eipcgt/ 300 laat gij alfe^' getoillig baren/ en ftan met blijbfegap be roobinge sijner goeberen aansien. ^00 berjenigij met ((5ob/ en 300 loj» ban alle^/ leeft een berloocgenbe in be toerelb.

üincre vim XI1' öaaE nu i3E fP^S1?'/ ftomt/ en öefcgoutot er uselbeii in.

den ellon-

JEen onbeftee?bc 3al ftunnen sien/ bat gg nog gegeel onbe^loocgenb i^/ en digen nog leeft naar 3ijne eigene begeerlijftgeben/bat gij een bien^tftnecgt be?

eenonverr

3onbe i^/bat gg in alle^ sicgselben beoogt/en toil bat alle^ in gem ein-loochen- bige. (0ij onbejloocgenben/ beme?Rt tocg/ in goebanigen ftaat gg 3gt. aeu. 'r egg eci, ijjaar blijft/ bat gij nog ontocbejgeboren sgt/ en 31500 niet

ftunt

-ocr page 395-

Van de Verloocheninge zijns zelfs. 333

fiunt in ben ïjemel Somen/ Joh. III: 5. 2, lt;0D aan ^Ö?^*

tu^ en jijne beröienften/ Luc. XIV: 26. 3. qMj jijt een aarb^cggesinti inengcQ/en ntu öcel maar in öeje taecelb/ Ps. XVII: 14. 4. 3|n bit ïeliBn oön'etban berbjiet/ober getjoeften/in ftet binben/in Ijet mipfen/en na bit leben get eeutaig be?be?f. Rom. VIII: 13, Indien gij naar den vleesche leeft, zoo zult gij sterven.

^Meruit fiunnen be gobjalisen ooft jien/ öoefaeel of goe taeinig jtj üan be ©erloocöentnge gebfien. i^oe gun^e?! öquot;quot; Öarte nog naar eere/lief-be/cntjag/bien^t en goeberen beje? taerelb! Vierban baan ftomenbe fijj-oogmerfien/ bic fomtgb^ öun öe^te tae?ft Bejoebclen/en (jun beïe fmat' ten aanboen/en gun alfe bermaaft uit gun bie^ft benemen, i^ie? faanbaan fiomen be moebeloo^fieben en onbrtjmcebiggeib/ be berbjeembingen ban maiftanberen/ be toorniggeib/ be ftijbagiën/ get roemen en fp^efien ban 5ijn eigen boen/ 't jij meet openbaar/ 't jtj bebeftte^/ en algl ban bette, ö (i5ob3aligen/ boorsoefit ujclben naautae/ fient toaaraan utn gatte nog filecft/3iet be gjutoeïgfigeib ban bat jelf-beoogen/ban bat self-joefien/en benfit bat get be boobe bliege ilt;?/ bie ben fto^teltjfien balfem boet ftin»

ften. ®at(Sober een gjutnel ban geeft, ©al get anberen ergert; taant get taorbt al ra^ gejien ban befiee^ben en onbefteerben. ©at gg u boor een groot gebcelte onnut inaaftt/ om met uta talent toin«jt te boen/ en an*

beren nuttig te stjn; baarom berfoeit ujelljen/en ftant u baartegen/bibt baartegen en fl?tjbt baartegen; taant 300 gij nu 300 onberloocgenb 3tjt in tijb ban bjebe/goe 3u(t gij get ban maften in trjbban berbofginge?

XIII. i|et i# ban naob3aftelgft bat tajj gemoebigb tegen bat sonbige Opwek-ik on^ aanftanren/ en tjacgten boor te b^eften tot eene intaenbige bet» kmge-ïoocgenbe geflalreen gebbelijftgeib/en tot bertooninge ban be ©erïoo» cgeninge in alle bootbaïlenbe 3afien. ^Beemt te? gatte/

1. Uto eigen' ftaat. J15ie 3ijt gij bat gij u iet^ sonbt laten boorjlaan/ Beweeg-en iet^ boor U3cïben soeften ? lt;£5ab anttaoojbt u: Gij zijt stof, endegij zult ^een* tot stof wederkeeren, Gen. III: 19. 25ilbab be Jjngiter anttaoojbt : een ma- staat, de, een worm, Job XXV; 6. 35ob anttaoojbt: Een gedreven blad, een droo-

ge stoppel, Job XIII; 25. Cn al^ bat nog te gjoot taaé/ 300 anttaoorbt ©a-bib : De mensche is de ijdelheid gelijk, Ps. CXLIV: 4. Cn bat is nog te groot; taarom 3egt gij/ Ps. LXII: 10, Immers zijn de gemeene lieden ijdelheid , de groote lieden zijn leugen ; in de weegschale opgewogen, zouden zij te zamen ligter zijn dan de ijdelheid. ©at 3gt gtj/pagt u ban be eere/be lieföe/ atgtinge? ©n^ftgrjnutoeï ietj?3oeften/om get inu te boen einbigen?

2. Cn taat ié get bat gij begeert en baa? gtj aan ftleeft 5 ©at i«ï al Aiies 30a nietig en pel/ al^ gtj 3elf 3tjt; toat maaftt get u beter/bat eenijdel* boobe gonb/ gelijft icber menfcge i^/ u eere/ liefbe en brienbfcgap öe»

toeej?/ öat een rurf/ een jtuft gout 3icg boor u nebejboog ? ©at gg een goop fcgelpen en fcgejben/ gelijft be ftleine ftinberen/ be?3amelbet/ en baarmebe mooi taaart in utae oogen? ^cgaamt u/ bat gg utae gar*

(3rt 3 teu

-ocr page 396-

334 Vau de Verloocheniuge zijns zelfs.'

ten en oo0en joubt toenben tot getgcne / bat maar een enkel niet is. Samp;aarom joubt 5ij ban boor snifte ficujelingen ntue side öesoebelEn/ en met n te fiegagen/ a5obe en menfcgen mipljancn ? ïètjt e? ban lo^ ban. Een beter 3. Cti geeft be i^BECE u/ gclootiigcn/ niet beel beter goeberen gcfcgon-ften/en boor u bieogelegb ? ®at fieflenbig toejen/bat buuradjcig goeb/ beflaanbe in be genietinge dSob^/ in be gemeenfcftap met Cfi?i^tii^/ in ben brebe en ïilijbfcfjap/ in be eeubiige Ijeejlijft^eib/ bat geeft be J^eere u gefcïjonften in 't begin/ en bat jal ^ij n boen besitten in bolmaaftt» geib. Mu jegt gt;J5ob/ bat gebbe Sift n gegeben/ en Sift 3al er nog 30a en 500 toeboen/ en nu ij? get mijn taille/ bat gij bat alieen in 't ooge tjoubt/ bat aïlcen socftt/ baarmebe alleen n bejmaaftt; 3|fi tail/ bat gij ban al ïjet aarbfcge afsiet/bat niet beoogt/bat niet soefit/maar baa^' ban loö ^gt/ en aan bie bingen alleen be?loocljenb 3ijt. vöebe 3Ift u iet^ baatban/ bat ij? alleen/ opbat gij ïjet gebjniften jonbt tot ntaen taa^-bom in be genabe/ en om ^ilSij te be^fjeejlijfien. ©aarom ban/ be^ge» noegt u met Ijet eentaige/ en Iaat bien aarbfchen bjeft baren/ al^ het boor beg J|eeren jafie i|.

aJ-est' 4' 'c ^ regtbaarbigljeib/ berloodjenb te jijn aan al get aarbfcge. héid.lg ïEtent be eere/ be liefbe/ be bjreje/ be bien^t/ be goeberen 5ijn beg i^ee* ren/5tj Romen n niet toe; jal een menfcge a5ob berooben 5 'öeeft a5obe bat iJ5obe^ ig. 'c 310 oniegtbaarbiggeib/ bat cnj geacjjt tailt 3011/ ietg tC3ijn/ baar gij niet^ 3ijt; beminb te taiïlen 3511/baar gij gatelijft 3ijt; gebjeepb te taillen 3ijn/baar gij be allejlaagfte jïabe sijt. 't onregt» baa?biggeib/ iet^ ban 3icg3elben te benften/ en gebeingbelijft te taillen fcgijnen/bat gij niet sijt/en bat gij tailt bat een anbe^u e?ftenne/bat te sijn/ en {joogej te 3ijn/ bat gij niet sijt. 2iet ban be 3onbe/ gaat en bliebt 3e.

Baart vcei 5. ©ejloocrjenhigc baart groten brebe. 21111e ntae onruj^tigljeib oiit« vre c' u't get joeften ban usclben/ ban obertnigt be confcientie ban son»

be/ ban ftrijgt gij ntae begeerte niet/ ban ig een anbe? n in ben taeg/ ban ftant men 3icg tegen n met tongen en baben/engij ft?ijgt getcon^ trarie ban getgene gij beoogt/ obe^al gapert get/ oberal 3ijn boornen bie u fleften/ gij gefit beel te besojgen en te fietaaren/ oberal ijsl on» rnpt en bejö^iet; maar een be?loocgenb garte geeft beel brebe/bat ber-genoegt jicg met 3e3u«3/ bat i«? boben be aarbe/ en buiten get bereift ban get gefegutban be taerelb/en al taat erin i^; men 3it in befeguil» plaaife be^ antlejgoogjlen/ en bc?nacgt in be fcgaöutae be^ 9[!linagti' gen. ©aarom/toe?pt H3elben al^ een lastig paft taeg. ^egt: lig baar 3onbe/ lig baar googmoeb/ lig baar 3eijïieföe/ ift Ben lang genoeg ban u geplaagb/ ift ftenne u niet meer/ ift tail u niet mee?/ ift tail in brebe met mijnen a3ob leben/en in bjijgeib mijn tae?ft becrigten/en mijnen

Vrijmoe- ï00!1 lt;quot;Ct filljbfcgap UitlOOpCH.

digheid. G. Cen berloocgeube ié een bjijmoebige/ taant gij geeft nietg te bet'

lie»

-ocr page 397-

Van de Vcrlooclieninge zijns zelfs. 335

liescn/ DÖ gecne fdjanbp/ geen gaat/ oeeue fcgabe in goebeten/

gij fjccft üat alle^ gBafiantmnneejb/ eh öa: be J^eefe gem gelEEnü ïj^eft/ bat geeft Dij gaarne ben i|eerE tueberom/ aï? ^ij Ijet Eigcamp;t. ©aarotn Qt) segt/ Inat f)ij jeggen moet; Ijij jtonot/toat be l|eers Jjem gebiebt te stoijgen; {j?) laat jijn licftt licljten/ in fpijt Uan alle biegenen/ bie get öatEii en bic Ijem baaram lierbriet jouben taillen aanboen/t|ij Ijecft geene banben/ljij loö en b?i); bu^ fiomt be liedoacljenbE Uoac ben bag/ en jijn pab ip alé een fcljijncnb licljt/ üoortoaanbe en licljtenbe tot ben bollen mibbag/bat gaat boort ban ft?acl)t tot feracljt; fioubt 3ijn pab bagt/ en neemt in fleste toe. i©eiaan ban/ öegint öet liie?Ö en gaat er met een' mannenmoeb in boort.

7. ^telt u gcburig boer 't epcmpLi ban ben l^cere Sjejug en sgnej^mpe-fieiïigen. ü3e latere Sieju^ 0eeft jiclj om utnenttaille berlooc^enb; joubt cquot;'

gtj ban u om sgnentlniile niet berloocljfiiEquot; ? i^Ö/ bie rijft luaé/ tno?bt arm ; ^ij/ bie in be geftaltcnipfc j5ob? taa#/ neemt be geftalte ban een bien^tfineeïjt aan ; be Cfeere ber Jjeerlijftljeib toorbt öefpot en beradjt;

ijij/ bie liefbe taag/ toorbt gefjaat; bie alle bienjit taaarbig 1$/ fiomt om te bienen; be 3Sgt;oripc bej? ïeben^ toojbt grftjuifigb/ en bat boor u/ en^oubt gtj toat te bierBaar Ijefcamp;en om f)Et om sijnenttaiHe af te (laan 5 2CüjaF|am/ Ssaaïf En SEacoö berlieten baberlanb en aHeg. ^e ^rcpOe-ten jagen ban alle^ af/ om ben üjcere maat getronta te jijn. ©e 5lIpog«

telen berlieten aliep/ en bolgben Seju^. ^?e gob^alige martelaren sagen be roobinge Ijmwcr goeberen met blijbfcljap aan / eh gaben öu»

leben getoillig boor brn ïleere 3ïe5u^ obe?; boet gij ban ooft soo/joeftt niet meer ujelbeu.

8. 5liJ ig allepbat taii getifien get onje niet; al i^aï Bet ligcljame* Hclooniu-lijfte niet een omsien toaarbig/nogtan^ toil lt;i5ob gjootelijftgf bergelben/g(''

aile^ toat men op jijn Bebcl/ uit liefbe om i^em tc geljoorjamen/ en

om fijnen name of jafie/ berjaaftt en berlaat. 35e?laat men cere/ tjij 5al genabe en eere geben/Ps. LXXXIV:12. ©erloocljent men liefbe/be ü|ccre jal lief tjeböen/ Joh. XVI; 27. ©erloocljent men goeberen/ be J^eere 3al uto oberbloebig gonb/ en uto ft?acF)t!g jilber jijn/ Job. XXII: 25.

«öeiijft be Jleere niet cene bien^t onDeloonb laat/ 500 gal ï^ij ooft niet onbergolben laten/ alle^ toat men uit liefbe tot ^em en om jijnen name berlaat. Ziet bit/Matth. X:39, Die zijne ziele zal verloren hebben om mijnentwille, zal dezelve vinden. Matth. XIX; 29, Ende zoo wie zal verlaten hebben , huizen , of broeders, of zusters , of vader , of moeder, of wijf, of kinderen , of akkers, om mijns naams wille, die zal honderdvoud ontvangen, ende het eeuwige leven beërven. Mare. X:30, Of hij ontvangt honderdvoud , nu in dezen tijd , huizen , ende broeders, ende zusters , ende moeders , ende kinderen , ende akkers , met de vervolgingen, ende in de toekomende eeuwe het eeuwige leven. J^iec ig be toare en gjaote tohifte te boen/ get jonbige toeg te toe?pcn/ jiclj ban een ginbedtjft ding te ont-

flaan/

-ocr page 398-

336 Van de Verloocheninge zijns zelfs.

flaan/fiet gelEenbe toeber tegeben/en ban 300 gzoote en geerltjfte fien tnebEC tc ontbangen/bat beBoorbe toaarhjft on^ aan tc petten tot ©erloocÖEninge. i©il lt;!5ob f)et beloben/tnij moeten boor be beloften le* benbig gemaaftt taorben.

Middelen, ^oo gij lu^t fiebt tot snift eenen fieiligen en brgen fraat / tot aan alle^ berloocgenb te jgn/ biaaraan en taanneet be tjeere toil bat toij berloocBenb jullen sgn/ (a) neemt ban bolftomene refolutie/niet alleen in 't gemeen/ maar ooft in 't particulier tegen batgenc/ bat u mee^t aanfileeft/ en meegt u ber^inbere of nta tae?ft bejoebelt, (b) jjBaar beelbt u niet in/ bat öquot; al cebaan jal sijn/ al^ gij lebenbige begee?' te fieBt naar bien ftaat en bat toerfi/ en nu bolftomenltjfi Bet baarop jetten toilt; taant B^t eigen ik ftejft/ 't ij? be eejfle/ bie in u ij? getaeegt/ BÖ tail er niet gaarne uit/ en 't i^ 500 ligt niet bat eigen te berloocBenen; baarom erftent be firacBt ban ben ouben menfcBe/ en be 5taafiBB'b ban ben nieutoen/ en roept tot ben J^eere om Bu'Pc En |le?ïtte. (c) Zijt op utae Boebe in alle^/ taat gij boen en laten jult/ bat bat eigen-zelf er jicB niet onber menge/ gij jult Bet al rap ge^ taaar taorben/ alp gij er maar naar jiet/ ;en 't jal u eenen g?ooten flrgb aanbrengen, (d) jjEaar stjt gemoebigb/ 't moet et tocö uit/ en gij suit jeer toenemen 30a gij Bet er maar op jet / en 't jal Banb obe? Banb ligter taorben. (e) HCet op be eejfte opHomingen/en fmoort bat eigen-zelf in be geboorte, (f) €n alp gg Bet 300 ligt niet uit n be?bjgben ftunt/laat baarom Bettoe?ft niet flaan; maar doet bebeugb 30a goeb gi) ftunt/ en gij 3ult bebinben bat gij toeneemt.

KAPITTEL XXIIÏ.

Van de Lijdzaamlieid.

Hjdzaam- I. Hit be vergenoegdheid en verloocheninge bloeit Lijdzaamheid, Gr. heid. 'Tnofiovri hupumonce. 't een samengeboegb taoorb ban vnó, 't taelft ge.namin'fomtgbp beteefient rfoof, fomtijDp onrfer, fomtgbp oyer, en ban fieVw menoo blijven; Bierban 'Tno/xtvco hitpomenoo blijven, volstandig blijven, volharden en aljoo 'Tnoiiovii hupomonai, HEpbjaamBeib/ alpof men jei» be/ door Bet lijben Benen bjingen / onder Bet ItjDen bejelfbe bltjben / over Bet Igben Benen flappen/en in ftaat blgben. 3Sn onje tale ftomt Bet taoojb ban lijden; lijdzaam ip befttaaam 3gn om te Igben.

Beschrü- Lijdzaamheid is eene slerkle der ziele van eenquot; geloovigc in God, waardoor vinge. men in het volbrengen van zijnen pligt, alle ivcdenvaardigheden in gctvillig-

heid,

-ocr page 399-

Van de Lijdzaamheid. 337

heid, bedaardheid, blijdschap, volstandigheid, en hope van eetie goede uit-komste, verdraagt.

II. lÉtjösaamljEib if eene sterkte in ^0atj. ©e öapperïjeib of fterfne/is sterkte, ban tadfie kap. XIX gefpjaften \$/ Urjbat in ïtcfj: 1. bf.nroulncn op bc

ïjulpe i!3abg / Iraa^üaa^ Ijft toerft ocnocDigb \1102bt aanncbangen. 2. ^tanbbaaiigfjeib/ tnaacboo? men in 't tuejft amp;e5tg 6!öft en hoortgaat. lt;J. ÏCgbjaamtlEib/taaajbuo? men ben tfgenjtanb afüicert/soo bac bic niet giiibt7(i]f{ i^. 2ao bat üijbsaamfiEib ecne foort ban ftrjfne of bapperfjeib i^. ©appcjöc'ö is be ftloeiiinocbige gecist/ lutilie be iDebejlnaarbigijC' ben aanmejfit/al# Bcftliiaani emi fjaaMp ücletten/en niet alleen cc noob-5aftcli)ftl)Eio in ^ict om bie te obejlninnen / maar ooft eere boo:

^cere/ baarom ftapt 5e al# een f|elb baa? boor Ijenen. ©eje fle^ftte tjeeft be lijbjanie in God. ïjer geeptelgfte ttben iji ftlein/ Fjet iigcijaam i? tec bc^/cn öeeft al ra# fmarte nber jijn uict tocl3t)n/Óet blee#clj i# öoo#/ en joube iigt boo? be angemaftftelnfie ontmoetingen slnicfjten; maaj be Igbjaine neemt be (lcjfite be# ^eerrn aan; en in bie ftrac^t gaat gij genen booj/ Ps. LXXXIV: 6, Welgelukzalig is de mensche, wiens sterkte in U is. Ps. LX; 14, In God zullen wij kloeke daden doen. KEijb-jaamljeib ié een gjoot ttiejfl/ lijben Uiel te bragen/ i# filocftmoebigF)Eib/

ojob# ft ej ft te fdeitoe aan te gjtjpen en baathi te lu elften/ geeft be 33=

fte ren bictoriru# einöe.

III. Het subject, taaajin bc.^e bengb ftare sitplaatfe lierft/is de ziele indczicie van een geloovige. oamp;nöffteejben ^ijn ganédj onfiefttaaam 0111 lijb^aam vfgen?quot;00' te sön/ 51J fioinen ooft tnel in lijöen/ja luel in seer gjoote tegenfieben; foiumigen ftunnen bie manfjaftig bedragen/ 3anbe? eenige öetooningc

ban btee3E/ firroerbijcib of pfjne/ 't 5!] aange3et boor glorie/ 't 31) boo: be onbejmijbelijftljeib; maar lijb;aam ftunnen 3ij niet 31)n / ombat 31)

geen goöbelijfteii pligt in 't ooge Ijeöbcn/ om bien te tiefcljejmen/ en Vnel te bejrigtcn/ ombat 39 gunne Ijnlpe niet fjeüörn in oliati boo? Cl)?ips tu#/ en 3ij Ijebamp;en geene jjope ban eene goebe uitfiomfte/ beltiijle 3ij geene Beloften Ijeöamp;en/ baarom/ fcgoon 33 garb 3^11 in lijben/ 313 31)11 niet hjbsaam; maar 't i# get fieraab ban een CI)?i#tcn; een geloobige mejftt söob aan al# be?50cnb/aï fier lijben ban ï|eni tot fjen fiomenbe/

om gun goeb te boen/ en Ijeeft beloften ban eene IjeeMijfie iiitftomfte/

baarom 3ijn bic alleen bie lp5amen/ Openb. XIV: 12, Hier is de lijdzaamheid der heiligen. (Daarom lno:bt geloabe en liib3aamljeib meermalen te 3amrngeborgb/Tit. 11:2. 2] Tim. 111:10. 2 Thess. 1:4, om te toonen/ bat niemanb lijb3aam fian 5tjn/ban bie ren geloobige i#. l?e Ifjbjaam»

Ijeib greft be naa#tE 3itplaatfe in gunne 3iele. ^e5e beugb Beftaar niet ju te roemen met ben monb/niet in 't fiebVuingen ban 3tjne geamp;aren;

maar 51) i# ban öinnen/en ban baa? be^toont 31) ;icÖ naar Buiten; tioo? getooonfieib/ niet 30a 5eej ban lijben/ al# ban geburige oefeninge om be3e beugb te tie5itten/ fijijgt be 3iele eene Irjbsame geftaltc en öcöBeïijrfjjeib/ II. Pb be

-ocr page 400-

338 Van de Lijdzaamheid.

be side i£ Iijb^aatn/ Luc. XXI: 19, Bezittet uwe zielen in uwe lijdzaam- n

heid. (JEeii onbe^bulöige stjn lja?te Rtaijt/ Bü fian Ijet niet geB^uiften ; R

maar eene liibsame öejit fi^t in eigenbom/ en geörnifn fytt/ al^ magt 31

baa^ober öcamp;öenbe/ niet toelatenbe/ bat get buitenfpocige gebacfjten en e

fielnegingen in Ijet lijben IjeBfie. b

in aiie IV. Het voorwerp ban be 3£öb5aamï|eib 5911/alle wederwaardigheden, b

waardig- al'e lijöen. ©e tegenfyaeben ber regtbaacbioen syn bele/ 50a naar be 51e- is

lieden.0 Ie/aljS naa? ben ligcljame/500 bie jonber meufcljen toeboen obejfiomen/ I]

al^ bie booj mibbel ban menfcöen toegejonben tno?ben; 't 50 in tijb d

ban bjcbe br? fie?ïie/ 't 50 in tijb ban be?boIgmge / om be^ l©oo?b^ K Uiillc; fommigen jtjn ligte/ anbere jrjn stoaarber/anbere jijn fcSriftlie»

lijft/ooft jelfpi een tojeebe boob; alle jijn fmarteltjft boor ben menfcöe/ b

en 3ijn üeftbiaam/ om fyet geloobe/be ftope/be liefbe/en anbere beug» g

ben/ en be uitluejfiingen ban bie te beflojmen/ ïje^toaart^ en be?taaa?t|i 31

te fïingeren/ en 500 fgt;Et mogeltjft toa^/bie uit te brrjben. Stegen be3e 3

ftant 3iclj be Httjbsaamfjeib/niet om ban bat lijben ontfïagen te üjue^ fi

ben/ ïjiant bat joube te bergeef^ sijn/ maar om ï)et te bragen/ 3iclj haa?« s(

boor niet te laten beletten ban tjunne beugb^ame boojnemenp/en uit» g

Vae^ftingen ban bie/ ooft jelf^ be bengben in geen minbe? trap ban jjei' t(

liglieib/ en brijmoebigfjeib te boen/ 300 bat 3rj in Jjet l^ben/ en met d Ijct Ijjben boo?tgaat/ ja jlerfier bao?bringt/ en uit 3biali|}eib ftrac^ten

ftrijgt. (^Te be^en opsigte toojbt be SCijbsaamljeib genoemb/lijdzaamheid ei

des lijdens, 2 Cor. 1:6. 4fïiet bat men be?inaaft Ijeeft in (jet lijoen/ooft §

niet/bat men niet soube mogen en moeten bibben um bejlo^finge; maar l{

met onbertnerpinoe aan ben taille a3objgt;. p

Bestaat in V. De vorme, of de nature ber 1CÖb3aaml)eib/Beftaat in gewilligheid, R

verdra- bedaardheid, blijdscbap, volstandigheid, het lijden te verdragen, (a) Jlêlen ei

dat' verdraagt, al^ men Ijet ftruip op jicïj neemt/ al^ ban ben ï^eere gcm ir

opgelegb/ Matth. XVI: 24; met bat firui# 3ie3u| nabolgt/ sgnen pligt o|

boet/ 300 tuBfcljen dF-ob en be siele alleen/ alji ten Dp3igtE ban 3öiiEn g

naakte; met bat ïtrui^ gaat men boort/al uit lerusalem naar 3!

jpolgotlja/ om te fierben/ en of Fiet ban een putcn/of ijseren/of loo- 11

ben firui^ ig/3tj tail fjct n^t bertaijSfelen/bit tail 39 gebben/bit pa^t b

Öaar Be^r/ baarmebe torgcbt men naar ben fjemel. b

üewiiiig. (b) In gewilligheid, 't 31^ tael tegen be natuurlijftc Begeerte/ 't h?uftt b

3iii en ligcljaam tael 300/ bat be tranen uit be oogen Bargten/ nogtan^ a

iö (jet niet tegen banft/ nogtan^ btaingt men 't baar niet op; maar fi

3ij omljelgt Ijet/ sg tail get/ ombat be t)eere 300 tail/ bcjJ l^eeren taille bi

i» Ijaar tail/of bet ban ^Tljabor i#/of ©olgotba; taille (6ob^ taille b,

(0obg/ bie maafit bquot; alle^ taelfiom en aangenaam/ Matth. XXVI: 41, m De Geest is wel gewillig. Joh. XVni:ll, Den drinkbeker, dien Mij de

Vader gegeven heeft, zal Ik dien niet drinken ? ^

Bedaard. (c) Met bedaardheid of stilheid des geestes. lt;Egt;c Etjbsaambeib fluit uit R

muc-

-ocr page 401-

Van de Lijdzaamheid. 339

in- niurmumen/morbdooi50Eib/en/300 ïjct Ipen boo: menfcljen öun tor»

1; ftomt/ ooft tootnc en to^aafigietioÖEib; jij fieroErt be sfflc nift a)iö een

gt 3be in een florm/ raaac Iaat be golben en Baren oüe^ amp;enen gaan/

gt;n en i$ een blaft fljanb/ op jjettuelfte be baren / al^af 3c fpeelbcn/

boob loopen/ of af^ eene rot^/ bie onbersettelijft Bitjft/ en be aanballni-

q, be see öjeeftt. Soa ontbing ©abib alle trjben. Ps. LXII ; 2, Immers

e- is mijne ziele stille tot God. ^iertoe taojbt be ïte?fte opgetneftr. Klaagl.

i/ III : 27—29 , 't Is goed voor een man, dat hij het jok ia zijne jeugd

jö drage. Hij zitte eenzaam en zwijge stille, omdat Hij't hem opgelegd heeft.

IJ» Hij steke zijn mond in den stof.

e» (d) Sa niet alleen ölrjft be lijbsame Bebaarb/ maar öö verblijdt siclj Biyiic.

c/ toel in get Igben / 't jtj bat f)Ö öe gei^ame brucftt baarban alreeöe

j» geniet/ 't 3tj bat gtj bele bertrooétingen ban ben l^eere ontbangt/ 't 3tj bat 5tjn Itjben ig om be gob5aiigl)eii3/ en om ben name beg ^eeren.

je l©it tea^ be taengcrj beö SCpoételé aan be Cologfenfen/ bat 31) mogtcn

t* fieftjacötiflb Vuorben tot alle lijdzaamheid en lankmoedigheid, met blijd-

?» schap, Col. I : 11. ©an be ^Ttje^falonicenfejiéi ^egt fjiJ: Het Woord aan-

t» genomen hebbende in vele verdrukkingen, met blijdschap des Heiligen Gees-

i' tes, 1 Thess. 1:6. Cu ban 3icÖ 3elben 3egt l)ij: Ik ben zeer overvloe-

Et dig van blijdschap, in alle onze verdrukkingen, 2 Cor. VII : 4. :n (e) In volstandigheid behaagt öe Itjbsame |et lijben/ men ftan toet Voistan-

id een g?ooten moeb öeöben/ ee? get lijben treft/ en get met geinocbigb» ^11quot;-

ift Qeib aanbaarbcn; maar aljS men öet ter bege fmaaftt/ en alöOetlnat

ir lange fcfjijnt te gullen buren ban 3oube men bat lastig paft loei aflne^»

pen/ en ifct ontloopen/ al Vaa^ get met sonben/ of ftan men Ijet niet

i, fttagt taorben/ 30a raaftt get ban Binnen en ban Buiten alte^ obejpoop/

:n en be onberbulbigljeib met alle bcr3elber gebolgen ftjtjgt be obejljanb;

m maar be ltjb3ame ^elt ben l^eere geen pe?ft/ Ijoe goog Ijet gaan moet/

Jt of goe lange Ijet buren moet / ij? tebjeben met be goebljeib en

:n Ijeib be^ i^eeren / gij fielt 3idj boor al 5ijn leben/ 50a buur ftaat be

tr 3aligljetb gem aan; ftomt er eerber uitftomftc/ gij bejBIpt 3icg; 30a

3- niet/ get ij? ooft teel/bicji bolbuurt gg in be 1!!i)b3aamgeib/tot get einbe

St öej? lijben^ toe. De lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk , Jac. 1:4. Jöiet bat be 1D[gb3aamgeib 3Elbe in een gobsalige bolmaaftt iö/of ieté anbejö

it bolmaaftt maaftt/ maar bat noemt men bolmaaftt/baar be laatfte ganb

iö aan gelegb i^/ fcgoon een anber 3ulft een tnerft beel uitnemenbe? gabbe

ir ftunnen maften ; 500 legt be a;gb5aamgBib be laarfte ganb aan get lij»

le ben/ bat iiö/ bie buurt 300 ïange al^ get Itjben buurt/ee?be? fcgeibt 3g

le baar niet ban af. (Pit i^ be bermaninge aan be gemeente ban ^mp:»

L, na/ Openb. II ; 10, Zijt getrouw tot den dood.

le (f) 1Egb3aamgeib berbraagt get lijben in hope van eene goede uitkomst, ia iwpo

^ifr i^ get fpjeefttaoorb taaar: Hope is lijdens troost. 'Cpsaamgeibgoquot;,,®0^

it ftan niet Beftaan jonber gope/ ol^ er geene gope meer i^/ ban geeft komsto. r- 3Db 2 be

-ocr page 402-

340 Van de Lijdzaamheid.

öe Hijbjaamljelb gcenc plaat?/ in öe IjeUc gccne KEijbjaanigeib/ ombat cc geene Ijopc ©e jjope onbejftEiint be SCijbjaamlieiö/Rom. VIIl; 25, Indien wij hopen, 't gene wij niet en zien, zoo verwachten wij het met lijdzaamheid. Ue migjlag ftomt baar ban baan/ bat tat) bp öopc ban be goeöe uitfiotnfte te naaulu Bepalen/ binnen julftcn tijb/ boor julft eene saöe/ bat miét ban bililapfé/ betaijle be^ l^ecren Inrgen niet jtjn be onje; baarom Doubt be lijbsame jiclj aan be beloften gt;6obg/jonbe? bcpalinge/ nametgft/ bat be lljecrc on? niet gal laten bejsocöt tnojbcn boben bet» mogen/maar met be besoeftinge eene uitftamfte jal gebeii/opbat Inij fjet bfjbragen itunnen/1 Cor. X;13. I©at fjet lijben jal fjebben eene Urecb' 3ame Ujucljt ber geregtigljeib/ Hebr. XII; 11. ©at |et \$ tot onjen nutte/ opbat Intj jijner Ijeiligfjcib jouben beelacljtig taorbrn/ b. 10. ®at be ftroone be^ leUen^ öaarop gegcbcii jal tnojben/ Openb. II: 10. ©at op üeel lijben een gjoorer trap ban FjEeriijfiöeib bolgt/Openb. VII: 14. (©p beje beloften Ijoopt bc hjbjame/ en be^Uiacjjt 3e/ gehjft fiö baarin tot

een boojbcelb Ijeeft/ Hebr. XII: 2, Dewelke voor de vreugd, die Hem voorgesteld was, het kruise heeft verdragen, ©aa^oin noemt be SCpogtel be 'Ciib^aamfjcib/de verdraagzaamheid der hope, 1 Thess. 1:3.

Ia ccne VÏ. De oorzake ban be Hyb^aamtjeib tgi niet be menfcfte self; een na' tuurltjli mrngtlj mag op be tanben bijten/siclj bebmingen/sicg flilgequot; laten/ om be glorie ban ftanbba^tigljeib te tjebben/ trachten alle betue* gingen uit te treHften/boo? rebenen jiclj taat ncêrsetten; maajlijbsaam jal f)tj jiclj niet hunnen maften, ©it sal ooft een gob^alige boor jijne rigruE firacöten niet ftunuen berfirijaen/be Heere moet pet in jjcm bier» ïien ; baarom taorbt C^ij genocmb/De God der lijdzaamheid, Rom. XV: 5. ©e J^eere geeft t)un 't geïoobe/en boet Qun lebenbig jien/bat rjtj Ijet Igben Ijun uit eene ©abe?lijfie f|aquot;b tocjeiibt; l^ij onbe^jteunt Ijen {jei' inelijft/mct ftrac^t in ben inbienbigen menfeïje; ^ij geeft 0«quot; in Öquot; (ij» ben bele bertroo^tingen naar be jiele/en laat öquot;quot; 3'jnf g^'^be fmaftcn; l^ij boet Öun sien be ligtigQeib/ en be bejganftelgfiljeib ban l)et lijben; iljij toont öun be nuttigöeiö/en öe tjeerlijfitjeib ber uitfiomfie/bie maaftt hen jlil en gemoebigb; ban Vnillen stj lijben/ ban Inerftt be berbrufiliinge lÉnbiaamlieib/ en bie bebinbinge/ en bie ïjope/ tuelfte niet befcljaamt. Werkt VIL Het einde, en het effect ban be Htjbsaamïjeib 1^/opdat zij hun-uifvoB. neil piigt wel uitvoeren, ©e Ipbjame einbigt niet in Jjet lijben' en in bE quot;ij fen b e t a m e 1 ij ft e geftalte/in f)Et lijben tuel te bragen/en in be bertooninge p'igt. öe Igbjame geftalte; maa? quot;03 al bjatbecberéin'tooge/Ijfj

bejit sgne 3iele in SCgbjaamljeib/om niet bertjinberb te too?tien in jijn bjc?ft/ maa? om bat befibiamec uit te boeren/ 300 boo? gobjalige oefeningen bö sicöselben/ al? 311)11 liegt te laten licljten/ onbE? be menfcljen 3tjneu gobsaligen taanbel te bertoonen / anberen tot eeu bcoröeelb te 31)11/ anberen tot Clj?igitu^ te brengen/ en ï^em brijmoebig te öelijbcn. ©aar i^ 't Ijem om te boen/bat soeftt Ög/Ijij jiet bat get lijben gem

baar-

-ocr page 403-

I

Vau de Lijdzaamheid. 341

it tiaarin joubc jgn/ inbicn öf} Ijct niet toel hrocg/ en bat get ftj»

I, ben tot jijn ooonicrfi üoorbeeligsoubesijn/a^öÖDtttoelbraagt^aa^^

l- om tracFit ÖÖ ^CÜ^asinöeiö; baarom taorbt opnemen ban ïtcui^/en

ie Ctjriptnp na te bolgen/ te samengeboeob/ Matth. XVI: 24, Zoo iemand ach-

;/ ter Mij wil komen, die verloochene hemzelven, ende neme zijne kruis op eade

; volge Mij. goo ooft ^ytijaamfjeib en laopcii/Hebr. XII :1, Laat ons met

:/ lijdzaamheid loopen de loopbane, die ons voorgesteldis. 2;oo ooft liefbe cn

:« anbere beugbBn/2 Thess, III: 5, De Heererigte uwe herten tot de liefde Gods.

:t ende tot de lijdzaamheid Christi. 2 Petri 1:5—7, Voegt bij uw geloove deugd,

ilt; ende by de deugd kennisse, en bij de kennisse matigheid, ende bij de matigheid

;/ lijdzaamheid, ende bij de lijdzaamheid godzaligheid, ende bij de godzaligheid

ie broederlijke liefde, ende bij de broederlijke liefde, liefde tegen allen,

et VIII. ©e boorgeftelbe toaar^eib lp genoegjaam om be onamp;efieerben te overfui-

ie obe?tuigen/ bat sg ban beje beugb ontbloot jtjn; of jij al ongeboelig swge van

3t 5ijn/of 30 een jacfit jjumeut fjeamp;Ben/Df get eene ftranftficib i^/biesöden.

r- tod bragen Runnen/ of jtj öet met bc rebe beletten/ jienbe/ bat 39 tocy

je ban get Itjben niet ontflagen ftunnen UiD?öeH/en baacom yatientie; of 3ij om gïorie te berbnjgen/3icö Ö^jb en ftcrft maften/500 batalle^ te HEpsaamfteib niet; 513 3ullen nit öet grsegbe finnnen 3icn/bat Bun-

Z' ne S[ijb3aamljeib niet eene geegteigfte fle?fttc in JEgt;ob/ al^ ljun ^öob

e» in Clirigtu?; bat Ijnnne Hgbsaamlieib niet bloeit uit get geluoUe in

11 Cflj^tujj/ en uit be bEreeniginge met i|cm ; bat 30 Öet lijben niet be?»

ie bragen in gelnilligFicib/ bcbaarbljeib/ blgbfeljap/ bolftanbigtjeib/ en öope

r' ban ctne gorbe uitftompe om Ijcn Ijeiliger te maften/en tot be salig-

5. Ijrib te leibea/ belnijle 31) geenen gronb Fjeböcn ban eene eenige öelof^

ct te 3icö toe te EigenEn; bat 39 bE SCgbsaam^eib niet joeften om te üe-

i» fituamer te 3ijn tot (jet oefenen ban ailerleije beugben; en oftnelfom-

j» tnigrn i-en fcïjijn Ijefiamp;cn ban be HEijbsaamFieiö/ 500 3ijn 31) boojgaanji be?quot;

1; brietig/murmucerEnb/jg bjojben booser en gobbrloo^er/ en ljun Uirc=

i; bel Eiant sicfi taei tegen 3clf/5ij 3911 aia gobbelooje 3^raËl in

it be toae^ttjne/ ban fjeöüen 30 geen broob/ ban oeen bfce^cö/ ban ceen

je toatcr/ baaram tetftonb aan öet murmureren/ terftonb aan ïjet betlaten ban oBob/ en ïjet luebirfteercn naar «lEgppte/ en tael aan f|et la^tcreji

a- ban (öob. a3ob Ijen flaat/sü maften bcjS af'aal^ te meer/Jes. 1:5.

3e SCI? 45ob niet Ijetpt/ 't ip/ bit fttnaab ijs ban ben CJeere/ Vaat 5oube ift

je bcjbe? op C^etn biacyten? 2 Kon. VI: 3. gij brillen ban 5et lijben ber»

ifj loet Uiojbeti/ fjer gaat 300 't gaat: Fleclcre si nequeo Superos, Acheronla

|n moveho. Wil God mij niet helpen, zoo zal ik den duivel te hulpe roepen. ©Ujj

E- gaan 59 boo?t/ban fioo^eib tut fiocgpeib/tot bat 5!} 3iElj in be fytüt

:n geöragt Ijeöüen/ baa? geene Xöbsaamlieib plaat^ geeft.

te IX. mit be bDOLgeftcibe nature be? Hgbsaamfieib sullen be gabjaligen opwek-

n. aan be ceiie sgbe lnel sien/ bat 39 get öeginfel ban beje beugb toel öe- tmge.

m 3ittcn; maar sullen aan ben anberen ftant ooft sien/ goe becl ban on»

f I ^b 3 ber-

-ocr page 404-

342 Van de Lijdzaamheid.

bcjbulbioljeiti nog in gen %\$ gcc^telpquot; obejbalt/ aï^ (jet üui^te? too?tit/al^ (Sob 3ijn aangcvgtebe^ösrgt/en lnet3ljnclIcrtroo^' tEnöc hiblueben opöouöt/ aló 43oti Ijun gEfieb niet fcljönt bcjljooren/ en öquot;n tB?|lonb be ÖEgEe^te öquot;nnE? jiele niet geeft/ ban men terjionb inoebeloo^/ongeloobig/Uerbdetig; aï| allerfejje tegenfpoeben naac ben ligcfjame öen omringen/ al^ 5tj ïange buren/al^ jtj goog gaan/taaac blijft be £t)b3aamgeib ban;

^an ig men met 3|onaj? be?brietig/Jona IV: 8. JlSet SP^raëf maebelt; loog/ jeggenbe; de Heere heeft mij verlaten, ende de Heere heeft mijner vergeten, Jes. XLIX: 14. ^Tejflonb tno?bt men jjopelooj? en men benüttB# 3iCÖ3elben/ 't is buiten hope, Jer. 11:23, Mijne sterkte is vergaan en mijne hope van den Heere, Klaagl. III: 18. ^uurt get taat lang/en gaat öet toat f)oog/ 't geloobe taanlielt/ men benfit/ bat ÖEt alleg in toorne ober-Somt/ men Klaagt: Zal dan de Heere in eeuwigheden verstooten ? Ende voortaan niet meer goedgunstig zijn; houdt zijne goedertierenheid in eeuwigheid op ? Heeft zijne toezegginge een einde van geslachte tot geslachte ? Heeft God vergeten, genadig te zijn? Heeft Hij zijne barmhertigheden door toorne toegesloten ? Ps. LXXVH : 8—10.

JilSen toanïtelt ncbenj? be boo?3ieniggeib dPobjJ/ Spr. XXX: 9. MSen be-fcfjulbigc ben fêeetE ban Ijajbigljeib/ 3cggenbE: Gij zijt veranderd in eenen wreeden tegen mij, door de sterkte uwer hand wederstaat Gij mij hatelijk. Job. XXX: 21. (©an bsnlit men of begü^eeren ïianbelingen toel regt 3i)n/ en men soube ^em tael reben afeifcften/taaarom a5ob 300 fjanbelt/en met den Almagtigen twisten, Job XXX: 35. ©e bianljope bomt taEl eeng bobEii/ 300 bat bE sielE be bEjlnojginge ItiEgt; bEn boob meer ban F|et le» ben/ Job VII: 15, Och of mijne begeerte kwame! ende dat God mijne ver-wachtinge gave. Ende dat het God beliefde, dat Hij mij verbrijzelde; liete zijne hand los, ende een einde met mij maakte. Wat is mijnekrachtdatikhopenzoude? Ofte welke is mijn einde, dat ik mijn leven verlengen zonde ? Job VI: 8, 9,11.

quot;Ziet mEn op bE gabbEloa5En in jjmiiiEn boojfyoeb/ IjEt be^lnefit tael tujebel in fjarte/3eggenbB: Ziet, deze zijn goddeloos, nogtans hebben zij ruste in de wereld; maar ik ben den ganschen dag geplaagd, ende mijne straifinge is er alle morgens, Ps. LXXIH: 12,14. giet men/bat l)Et bele gob3aligen in be taerelb tael gaat/ men i^ ntjbig/ men benlit taaajom ift 300 tael niet alj? biE? ifóomt pet ft^nig boo? tnibbel ban menfcljen/men tao?bt toornig/ be tajaafigieriggEib bomt bobEn/ En mEn bijt met bEn Ijonb op ben getao^pen fleen.

©e3e taoelingEn tao?bEn be fiinberEn (0obg fomtgbg tael getaaar tot Öunne fc^aamte en fmarte/ en met regt moet IjEt fiuquot; fma?ten en be» fctjamen; taant (a) in be onbEjbuIbig^eib fiomEn bEle 3onben te 3amEn/ eeh anbejbulbige ig een broebne^t ban aUerleijE be?bojben()EbEn/ biE bE S'eIe fcjjjiftfiElöft bEsoebelen. 50aa? ig ongeloobig^eib nebeng be bEloftEn (!3obg; baar ig bE liefbelooslge'b tot lt;!5obg luillE; baa? ig eigEntarj^etb te^-

gen

-ocr page 405-

Van de Lijdzaamheid. 343

gen be tuij^geiti a?oba; daar fft öoogmoeb/ al^of jij Beter tnaarbig tua» ren; baai is nobigljcib en tu^aaügieriggeib tegen sijnen naakte; baar googac^tinge Uan be bingen beje? Inerelb. (b) jfeen inaafic jicö onfie»

fitoaani om ben ÏJeere te biencn/ om tot fticljtinge ban 3öquot;En naakte te 5ijn. jUSen ergert be stnaftfien/ en men boet be tuerelb fpotten met be goh' jaligljeib. (c) jjEen ó^alt jtoaarber oorbeeleu ober .vctj; taant be J^eere toit nbe^tainnen als? norbeelt. JlSen rnaaftt bat {jet lijben lange? buujt/ jtoaarber treft/en bat f}et be nuttigljciö niet ^erft/bie öet anbe?^ toef ÖeBöen joube. (d) JilSen blijft jelf in geburige onrust en öenaantnbljeib 500 oüe? be jonben/ bie men fteeb^ jiet/ aï^ ober öet érui^/ bat men toclj niet ftan affdjubben. Wie heeft zich tegens deu Heere verhard, ende vrede gehad ? Job IX: 4. (©aarom taacljt u boor onberbulbigljeib/ maar vernedert u dan onder de krachtige band Gods, opdat Hij u verhooge tot zijner tijd,

1 Petri V; 6. En verwerpt de tucht des Heeren niet, ende en weest niet verdrietig over zijne kastijdinge, Spr. 111:11.

X. I©claan ban/ geloobigen/ be^it utae jielen in utae Eijbjaamljeib; qpwek-om öaartoe bejlebenbigb te tao^ben/ 500 ïet op beje betaeegreben: kinge-

1. 450 D^öt imme?^ lu^t om ben i^eere te gegoojjamen/ öoe menigmaal ia gebo-Öeöt gij njelben ben l^eere aangeboben/jeggenbe: Meerei Inat tailt 45ijden-bat ift boen sal! ban/ be l^eere gebiebt u lijbsaam te jijn/ Ijoort ban

be optoefiftinge al^ uit beg l|eeren monb. ©e ^eere 3ic^u^ xegt tot u/ Luc. XXI: 19, Beziltet uwe ziele in uwe lijdzaamheid. 2tao ooft be SCpo^* tel/Rom. XII: 12, Zijt geduldig in de verdrukkingen. Hebr. XII;1, Laat ons met lijdzaamheid loopen de loopbane, die ons voorgesteld is. Jac. 1:4, De lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk.

2. ®aar ij? eene aöfolute naob^aftelijfiljcib/gtj ftunt je niet ontöeren/Noodza-Hebr. X: 36, Gij hebt lijdzaamheid noodig, opdat gij den wille Gods gedaan ophebbende, de beloftenisse moogt wegdragen, ©aar ijö geen anbere toeg ten Öemel ban booj bejbrufiliingen/ gij ftunt 5e niet ontloojjen nocg ontbitj»

ften; baa? i^ aan ben anbertn fiant beel boo? u te boen/ tot ftebor-beringe ban utae Ijeiligmafiinge/jonbe? taelfte niemanb ben l^eere jien jaï. J^ae suit gij er boo? Bunnen (taant gij toilt er boo?/ en jult er boor naar beu öemeQ ban boo? be ïijbjaamfjeib? ®ie maafit bat men get lijben op» neme/bat jj^t on^ niet öinbe?lijft5ö in onjen toeg; maa? bat getond tot 011^ tac?ft Befttaaam mafte; taelaan ban/tradjt naar bit aftfolut noobja-Relüfte/ oefent u baatin/ tot bat gij er eene ïjcBBelijftïjBib ban ftrtjgt.

3. ^JBerftt/ban taien ftomt ljquot; lijben 5 i|et ftomt niet ban ujelben/Lyden taant gij f)E6t u te lief baartoe; get ftomt u niet ban menfcljen/ taant bic van ftunneu jicft jonbe? beu taille a5ob^ notlj reppen/ nocïgt; roeren/ nocg u een

{jaar uittreftften; maar't ié be l|eere jelf/bie ftct « oberjenbt/'t i^ be foubereine ÏJeere/taien^ Ijanb niemanb afflaan ftan/tegen luien niemanb seggen mag/ taaarom boet (JjüiJ 500 ? 't 3$ uta be?3ocnbe J^abe? in Camp;?ip,

tu^/ bie Bet u in taij^Öcib/ in gacbjjcib/ in liefbe toejenbt/ en bat tot uta

BejSt/

-ocr page 406-

344 Van de Lijdzaamheid.

Öe^t/Hebr. XII; 6, Dien de Hecre liefheeft kastijdt Hij, ende Hij geeselt cenen iegelijken zone, dien Hij aanneemt. 25oubc gf) u bail tECtfn ben rc ïfanten? lt;ï3at Inilt oÖ niet/bat Runt si) niet: Zullen wij dan

niet veel meer den Vader der geesten onderworpen zijn , ende leven? Hebr.

XII: 9. Srgt liebf:; Ik zal des Heeren gramschap dragen. Micha VII: 9 , Ik zal mijnen mond niet opdoen, want Gij hebt het gedaan. H)at jal ben

^cere lucföeöagcïijlt 5tjn.

Natmc 4. giet gij op fjet tijben jelbe/ljet ij? ban bie nature niet/bat gij cc van lijden u bejonbrgen joubt booj onbejbulbigDcib. 't 3I{» (a) ligt; bebeeeje 18 lo ' tienmaal mccc ban {jet hjben 5elbe/ bat jeggen uit cenen monb allen/ bir tjft onberbonben {jcfiDen/en gij moet f)et öeftrnnen. Jpaulué noemt jgne gjoote bejbrufiftingcn/ bwarbij be Qn5e niet te bergeliinen jTjn/ ligte * verdrukkingen, 2 Cor. IV; 17. T'at 50 u jbiaaj ballen/i^/ombat gil ec u niet biel onbe? borgt; immec# af^ be Sfipo^tel bejelbe ligt noemt/Ijoc burft gij 5e ban ^tnaac oojbeelcn ? ©e ïigctjamelgfie raftcn immer^ maa? ^et ligcljaam; jal men ban 50a beel taerfrê ban Ijet ligcfjaain maften/ bat ftoffe ip/ ca ftoffc jal bio?ben/en bat ooli mebe uc?l)ee:lijftt .^al Inaj-bcn ? (Cilt ban obe? een ftjoa 500 jtnaar niet. (b) l^ct lijben maac Kort. voor eenen korten tijd; 't gaat tc pogt boa?t; bat baorö'j ié/bat i^al taeg/ bat toeftomenbe i$/ hebt gij nog niet/ en grj lUcCt niet tnat er Hamen/of niet Romen jal; fjet tfgrnbiDo:bigc Ijebt gij alleen; en iaat gaat 6g ocgenfiiiftRcn booröij/ en al ölccf bat^clfbe lijben u a'. ubi leben bij/ 500 i? Ijet tocö Riet lange; tnant nbi leben jclbe iiS Ra?t/ 't i# maac reu rooft of barnp/ 500 ban ooft al Ijet Itjöen in bese toecelb. ^aulu^ noemt 5e be bejbcuftftinge/ die zeer haast voorbij gaat, 2 Cor. IV: 17. 35etcu^ ^egt: Nu een weinig tijds (zoo het noodig is) bedroefd zijnde, 1 Petri 1: 6. guit gij ban onbejbulbig jijn otaej een lijben/ bar 500 rajS Bepaald. boorbijgaanbe i^ï (c) ï^et i? een bepaald lijden, ^joa lange jal Ijet bU' ren/niet ftocter/cn niet langer; 300 Ijooge jal ïJet gaan/niet minber/ nocjj mcejber/ al^ be üfeece fyet berorbineerb Deeft. ©c tjeere bepaalbe ben öuibel/ (joe bejre ï)ij Stob 50UDE aantagtcn/ ÖÖ mogt et niet een loob-je opleggen/Job I en II. vE)it ecftenbe 2lloB/kap. XXIII : 14, Hij zal volbrengen dat over mij bescheiden is. lt;0f men becbrietig i^/ of moebelooti/ of men Ijet ontloopen Uiil/en ban jiclj bjcjpcn/*t sal tocjjj op u blij» ben tot ben einbc toe. f)Et ban niet betec met ^Cijbjaamfjeib op jiclj te nemen/ en re bragen 5 , . / w

Nuttig. 5. i^et lijben i^ jeer nuttig/ 'jet een mebicijne boor be sielc. (a) t JiBaaftt be 3iele ftieiii/ bicgcnp öc bcb^ebene jonben/ Hos. V: 14,15, Ik zal verscheuren ende henengaan, Ik zal wegvoeren, ende daar en zal geen redder zijn... Tot dat zij haarzelven schuldig kennen, 't JilSaaftt be side al^ een gc* fpeenb ftinb/ Ps. CXXXI: 2, Zoo ik mijne ziele niet en hebbe gezet ende stille gehouden, gelijk een gespeend kind bij zijne moeder! mijne ziele is als.een gespeend kind in mij. 't jBaaftt bat men jicQ met Vöelbcljajjcn en genoegen

-ocr page 407-

1

Van dy Lijdzaamheid. 345

t be fbaffc bc^ I^ccrcn Ollbejlnejpt. Lev. XXVI: 41, Zoo dan baar onbe-

5 sneden herte gebogen wordt, ende zij dan aan de straffe barer ongereg-

[i tigbeid een welgevallen bebben. 1 Petri V : 6, Vernedert u dan onder de

krachtige band Gods. be 5idc bcfcFiaanib. Jer. XXXI 18, 19,

1 Gij hebt mij getuchtigd, ende ik ben getuchtigd geworden ... Zekerlijk,

li nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, ende nadat ik mij zeiven ben bekend gemaakt, hebbe ik op de heupe geklopt, ik ben beschaamd.

t 't be jiele afcretjofiften en ontbloot üan alicé. Ps. CII: 8, Ik

e wake ende ben geworden als eene eenzame mussche op het dak.

/ (b) 't JlSaaftt / bat men in 't toeftomenbe .veil boo^iötig boor be

t 5onbe luacljte/en naar fieifiorieib tracfjte. Jes. XXXVIII: 15, Ik zal nu

e al zoetkens voorttreden alle mijne jaren , van wege de bitterheid mijner

t ziele, ©it ié fjet oogmejft ijpobsl. Hebr. XII: 10, Maar deze kastijdt ons •

e tot onzen nutte , opdat wij zijner heiligheid zouden deelachtig worden, ©it

j onberbonb ©abib. Ps. CXiX:71, Het is mij goed dat ik verdrukt ben

i/ geweest, opdat ik uwe inzettingen leerde, ©it ortuigt be Jprop^eet/Jes.

I- XXVI: 9, Wanneer uwe gerigten op de aarde zijn, zoo leeren de inwo-

;t ners der wereld geregtigheid.

(c) 'r ICijben maalJt be genaben/bie in be ^irle vjquot;/If^Enöig en taejfi'

3- ^aam. ©an bejUiaftftereu be gebeben. Jes. XXVI: 16, Heere, in benaauwd-

it heid bebben zij U gezocht; zij hebben haar stil gebed uitgestort, als uwe

j/ tuchtinge over hen was. Nood leert bidden. Die viel bidden kan, worde een

it zee- of echiman. ©an be^toaftftert Odotrtuquot;» tarn SCbjaljam in be al»

i?i Ie:g2oorfle örpjoeliinge Ina^/fierfr Inï tegen hope op hope geloofd, Rom.

7. iV : 18. ©abiö ^egt ban [jem/Ps. XXVII: 13, Zoo ik niet en haddege-

e, loofd, dat ik het goede des Heeren zoude zien in het land der levenden,

igt ik ware vergaan, ©an ftjijgt be Rope lizacljten. Ps. XLII:6, Wat buigt

U' gij u neder, 6 mijne ziele, ende zij t onrustig in mij ? Hoopt op God, want

r/ ik zal Hem nog loven voor de verlossingen zijns aangezigts. ©an bertaaft*

be firrt be liefbe. Vele wateren en zouden deze liefde niet kunnen uitblus-

b» schen, Hoogl. VHI;7. SCl^ be jonne taeg i?7 ban tuoröen be inane en be

gt;1- jlerren öe^t gesien ; 500 ij? Ijtt met be liefbe/ in Ijct ftjnitp: jien 5e/ bat

«»/ get geinig ban ben l^eere f)un allersbiaar^'t ij?/ en alö be Cjeere nabij fj?/

ij' bat lijben Ijim ban geen üjben i^/ öat .;c ban genoeg Ijebbcn/ en liebi-? in

op be gemeenferjap met ftjuiis/ ban jonbe? r??ni^ in berb^eeinbmge Inillen jijn. SCan alle bese jalien |e6t gij/ geloobigen' imtnejé lu^t/ en 50 50quot; öe

't begerjten utoeg tjarten / toaarom 50ubt gij ban ooft ben lueg niet Be-

'al gecrcn/ boor taelften men be paften bejfi^tjgt? ïEn begeeft gij ben ta?g ban

leiquot; Ifjben/ om be^sclfg nuttigfteiD/ 300 pact Ijet imme?p u lijbsaam bar lijben/

al^ eene Tirilsame mebicijne/fcljoon bittrj/op te nemen en te bjagen.

de 6. ©e SCijb^aamgeib i^ ren Ijoptelijfi fieraaö/en profijtelfjlie geflalte Lpzaam-

;e- boor een geloobigen. Cene lijbsaaie jiele ig eene ftinbe?lijfte/getaiHige/

icn ftille/ Dlijbe/ saclitmoebige/ berloocrjcnbe / geloobenbe/ Ijopenbe/ a?ob

be II. ft lief-

-ocr page 408-

Van de Lijdzaamheid.

licffjcbamp;cnbe side; daarom ij£?bc Igbsamerfopteïjjft en aanccnaam booc 45ob/fn een öcfttoaain baortoc?p ban ij5obg goeöertiercnljetien/en iJ5ob !aat vcö ooft niet onbctui0b aan joobanigen/ nut ljun te toonen stjnc ontferminge/jijnc liefbe/ jijne onbetileuningen/stjiie licjtrooétingen en jijne fliilpe om gen te rebben. 2 Cor. VII; 6, God, die de nederigen vertroost. 2 Cor. 1:4, Die ons vertroost in alle onze verdrukkingen. 1 Petri III: 4 , Maar de verborgen menscbe des herten , in 't onverderfelijk versiersel eens zachtmoedigen ende stillen geestes, die kostelyk is voor God.

3De SCöösaamljeib maaftt Ijet litjuiö ligte,?/soobat men get geinalifte^ Iglt ft an bjagen; men üejit sijne jieie/ ^oubat men be ongeregclbc üe^ geerten intoomt/en batmen berftanb en mille in srjne magt tjeeft/om die naar ben toille a3übé te gefiruiften; baarbour befiomt men alle be uuttigöeben/ bic Uuj öoïien ban f)et li)ben ge^egb Ijeüben ; tuant get li}« ben al^ ïjjben brengt be nnttiggeben niet aan; maat be SCtjbsaamgeib in ijet lijben. IDe l|ecre luntbt baat bcoc on^ bergeerli)lit/on^e naais-ten luocben baacboc^ obertulgD ban be li^acljt bet go-isaligljcib/ be gob» ^afigen hiocöen baatboor gejlerlit in get Iijben/ en aangemoebigb/ om get ooft met KCijbsaamjjeib te blagen, ©an boet get lijben en be Itaotiij» binge gunne Deljooclijfie tuerliinge/tertogle get legenlnoorbig ió/en daarna geven zy van haar eene vreedzame vrucht der geregtigheid dengenen, die door dezelve geoefend zijn , Hebr. XII: 11. ©an igi men blijbe/alis öc li^eece get tneggenomen geeft/en banfit er ben l^eere obec. Ps. CXIX; 75, Ik weet, Heere, dat uwe gerigten de geregtigheid zijn ; ende dat Gij mij uit getrouwigheid verdrukt hebt. Jes. XII: 1, Ik danke U, Heere, dat Gjj toornig op mij geweest zijt; maar uw toorn is afgekeerd , ende Gij troost Mij. De cxem- 7. ^ult u bour be fFempelen ban ben C^eere Siejué en bet geiligen/ Cbrutus11 otn baarÖD0^ betli'aiiUe^b te lnorben/ tut naboiginge ban gen in be lEijö»

en de hei-

jaanigeib. ©e ^eere SFlÖ'f f^Ö ong in al onsen Inanbel eeng.et-

liacn. lijft bootbcelb i^/300 ooft in be KCgbjaamgcib. Jes. LIII:7, Doch Hij en dede zijnen mond niet op ; als een lam werd Hij ter slagtinge geleid, ende als een schaap, dat stom is voor het aangezigte zijns scheerders, alzoo en dode Hij zijnen mond niet op. 1 Petri II: 20, 21, Maar indien gij verdraagt als gij weldoet, ende daarover lijdet, dat is genade bij God. Want hiertoe zytgij geroepen, dewijle ook Christus voor ons geleden heeft, ons een exempel nalatende, opdat gij zijne voetstappen zoudet navolgen.

©oti gierbg get tyempel ban alle anbere geiligen/ bie u 51)11 bonigt; gegaan. Jac. V; 10, 11 , Mijne broeders, neemt tot een exempel des lij-dens ende der langmoedigheid , de Propheten , die in den name des Heeren gesproken hebben. Ziet, wij houden ze gelukzalig , die verdragen. Gij hebt de verdraagzaamheid Jobs gehoord , ende gij hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heere zeer barmhertig is, ende een Ontfermen Sijn ban alle/ nu ft^uunb^age^/ fi^uigb^agejg: geluergt/bolgt gen ban in get blagen ban gtt l^uip na/opbat gj) met gen öe li^oonc ör^ leben^ briftbet.

(a) ggt

346

-ocr page 409-

Van de Lijdzaamheid. 347

(a.) gijt oe^oEÏig obcc 't fi?uié/ hJacFjt u boor rjatbioljcib. (b) KCcgt Middelen, af De öoooacftt'nse ban alfcj?/lnat in besc bergauftrlijHe tiiErelb ij?, giet aan bpftortgctb bep tjjb^/bic neg obertg i^om te lijöen, (c) Slanmcjftt bat bc Ineg iiaar ben fiemel boot Itjben ié/ en bat men bien niet han betoanbelen ban boot ICijb^aaintjeib. (d) ^tjt geburig besig in 0ct aefc^

nen ban geloobe up be tidoften/ en Ijoopt baarop/ al£ jefter sulleub?

fiomen. (e) ©oubt aan in 't lejen ban Ijet IDoorb/ bat onp befclj^eben ig om oné HCijbjaain^c't! te teeren en tc bertroooten/ Hom. XV; 4. (f)

Cn bibt gebncig om SCtjbjaamljeib/ Rom. XV : 5. (ïEii bufï u;elben in bese HCnbjaamljcib orfenenbe in alle binoen/oofs in bc minfte/ ^oo jult gij al boenbc tucncincn. De Heere rigte uwe herten tot de liefde Gods,

ende tot de lijdzaamheid Christi! 2 Thess. III: 5.

KAPITTEL XXIV.

Van de Opregtigheid.

I. lÉtyrcgtig^cib tnorbt in be E|EBrcculiifcI)e tale met berfcljeibene tnoo?- Opregtig-ben nitgebjuftt/ bie 5e iebcr in een anbec opjigt berfilaren/ alj? w jaschar hcid' ban regt zijn , regt maken , bestieren , vlak en effen maken ; in be;en op^igte ijs (©pregtigljeib al^ een effen en pebaanbc taeg / bie regtuit/

jonber ft toni ten \$ / en rrgt toe regt aan ben Inanbclaar öeilictt tot Ijet einbe. ©aarmebc ftomt on^ J^cberlanb^cr) Inoorb obrrecn/ regt/ regtljeib/ op ben regten Itieg/ op eenc regtc manierc gaan. on /AoomBenamin-ban onn thamam, voleinden, vervullen, volmaken. maafit be (Dp»®6*

regtigljeib allCjS bolmaafft/ en geeft Ijet aüe^ stjn laatilc punt/ sonber bie ip alle? onbolmaaftt en beugt niet. hjj nakhoach ban reu nokhach,

voor, tegen, over, en bu^ gaat bc (Dprcgtigljcib op Jjet boel/bat boo?-geftelb tg/ aan/ liotibt bat alle^ tegen siclj ober in 't gejigte/ en tapt baarban niet af/nocfj ter regter- nocfj ter linfier^anb. nnx Emeih, alji bc C^efireën opregteJijft 3eggen/ban jeggen 5c nnxn liccmcih, in der waarheid, bat i? amen, iuaarfjeib/'t i^ allesin^ 5£'t:5e'fi3c* T° lo r/nccsion, wettig geboren, ombat alleen tnettig uit ben menfeljc geboren tnorbt en boortlifoint/ bat opregtclijfi gefcfjiebt. ntpOaoniu aptharsia, eigen»

lijft onverderfelijkheid, en bu«? geeft Opregtigljeib tc ftenncn/bc juibec»

fjcib berjelbe/ geen beginfel ban lierberbinge in vrij gcböenbe/ altijb onberanbcriijft be^elfbe blijbenbc. eiXcxQivficc eilikrinein, dat bij 't licht of bij den glans der zonne onderscheiden is, ombat lt;0prrgtigllciQ Ijet licfit lucl berbragen ft an/ in be jonnejtjalen Incl mag gejicn Inorben. Joh. III: 21, Maar die de waarheid doet, komf tot het licht, opdat zijne werken openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn.

%% 2 II. Op-

-ocr page 410-

348 Van de Opregtiglieid.

Ueacli rij- II. Opregligheid is eenc Christelijke deugd, van God door middel van hel vmge. Woord, in de harten der geloovigen gelegd, waardoor zij den wille Gods in waarheid doen.

Is eene nigt;ij noemen bc ©pregrigOeib eene deugd. gUj fj? niet renc particu-deugd, jjere Deugb/ taeüie in öe^c af. gene jafie maar te pa^fe fiomt; maar 39 ig generaal/en b^ingt öoor allcbeugben ïjenen/jooöat amp;et geene beugb i^/ Inat be nicnfcljc boet/ tenjij be q^pregtigpeib baarBij jtj/ en bic alji fiejiele. *De bolmaaittgeib jict op be Ëesittinge ban alïc beugb/ baar iet^ aan ontbjeeftt/ baar ip geene faolmaafttljeib; maar be (JDpregtig-{jeib jict op be maniere/ f)ac be beugben uitgeboerb tuorben/ en bic fian pfaatp Ijebben/ fcfjoon be paften/ bic gebaan bobben/ gcfe^efifielgfi ?tjn.

©prrgtigöeib i^ eene Christelijke deugd. 31n fommige onbrfieejben i^ taei eene natuurfijfie «öpregtigljeib; 't ig niet alle^ gebein^fjeib al laat 3e boen/ 5n boen bele bingen met ffun öarte in Ijanbcl en tuanbel on= be? be menfdjen/ en ooft in Qunne goögbien^t; maat 31! mipfen in bc 3aRe/ bic ig maar iiitc?lfjft; 3tj migfen in be gejtaltc öunne^ parten/ bic ig niet greptehjft/ niet luebe^geboren; 31) misfen in ftet gee^tehjft rinöe/ bat 30 in 't ooge örDöen mueptrn ; 31] niigfen ban ouft in be gee^» lelijftljEib be^ j^pregtigljeiö ; baarom i^ jjet alle? natuuriijft tue^ft ; aljS ï)un iet^ ban ben Qeerc 3Ic3ii^ geDoben Uio?bt/ baar 3e geen beljagen in ïjebben/ban gaan 3e bebjoefb üieg met ben anber3in^ opregtcnjaii' geliiig/Matth. XIX: 16—22. JiBaar be ©pregtigljeib i? ban

eene geheel anbere nature/ anbere boojtnerpen/ Ijarte/ oogmejli cn manirre/bie bloeit uit be be^ceniginge met öic Beeft ge»

hjftljcib met (iri)?t?tup; baarom tnojbt 5e genaamb Christelijke.

in de go- III. i^et subject 3ijn de hartender geloovigen. ©c fiinberen ^ob^ 3511 loovigcn. ^oar gunng tnebejgrboortc/ gelijft alle anbere menfcljen/ Blinb/ boo^/ onmagtig/ ontnillig/ bocb in be 3onben cn mipbaben; maar be ïjeere geeft t)un synen (öee^t/ bic bejlidjt/ iEebejüaart öen/ maaftt 3e leben* big boor bc bejeeniginge met €ïj?'?ril^/50cöat CÖ?i|tu^ in Ijcn cn 31J in Cö^igtug leben; ö'erboor boen 3c allegi uit een geljeel anber begin» fel/en op eene gejjrcl anbere manierc/ in alle omftanbiggeben. De i0p-rrgtigljeib Ijeefc Ijarc sitylaatfc niet in fi^t gelaat/in bc fllcebinge/in ben monb en in bc baben/ maat in Ijuntie harten. Cjet bcjftanb i^ Be-ft^aalb met een VaonbrjBaar licljt/ bc taille oingcl^t be gee^teltjïie 3a' ben/ bic bat licfjt jjem bertoont/ bc l}a?t?togteii gaan naar bc 3aften uit/ cn om 5e te ïjebben/ te boen/ en 5e op eenc maniet te bom/ aljï ben (^ecre beöagelp i^/300bat 31) eene fjeBBeltjUljeib ban Binnen f|eB-ben/ en bic {^BBelpFteib ft^aalt boo? liet gelaat/ ftleebinge/ taao^ben en öabcn ; be geloobigcn 3tjn opregte. Hoogl. 1:4, De opregten hebben U lief. Ps. XXXVn:37, Let op den vrome, ende ziet naar den opregte. (©ptegtcn ban Öartc* Ps- VII : 11 , Die den opregte van herte behoudt. Ps. XCVII:11, Het licht is voorde regtvaardigen gezaaid, ende vrolijkheid

-ocr page 411-

Van de Opregtigheid. 349

heid voor de opregtea van herte. lt;0pcegtcn ban Voeg en lian tnanbcl. Spr. XIII: 6 , De geregligheid bewaart de opregten van wege. Ps. CXIX: 1, Welgelukzalig zijn de opregten van wandel.

ï^ct boojtDcrp ban be (©pregtig^eiti i«i de wille Gods. (0ob Ijecft jijnc Heeft op-l[ie?Uc in Oe l©et geopenbaa;b/ toat l^ij Inil gebaan en gelaten fjebben; l^iug bese omftelgt be opregte met gebnlligljeib cn b^olijuficib/al? ben taiHEGods. ban (J5oD/ jonbe^ uitneminge ban eenc eenige salie/ niauiere/ tjjb of plaatfe ; be opregte ftelr sicft be UDet 500 buo^/ öer be^jlanb ig besig bien regel in 'c ooge te fjoubcn/ be toille {jeeft ec liefbe toe/ be ija^ijïtagten gaan baa?naaj uit/ en Ijij Deocgt baarin alleen a3tib^ Inillc te boen/ baarin cin-bigt ÖÖ SOJiber 6ij-00Bmc?fien. Ps. CXIX : 80, Laat mijn herte opregt zijn tot uwe inzettingen. Ps. CI: 2, Ik zal verstandig handelen in den opregten weg.

IV. ^e borme beftaat in alle^ in waarheid te boen. JpilatujS braagbe Om dian ttni/ tnat i^ taaa?èp^ ? JilSaar Ijij taacötte niet tot quot;bat {jem geant»

tooo^b lnie?be; maat gij/ öoo?t toe/ laat taaarSeib 1. God is waarheid, doen. Deut. XXXII: 4. enftel Inaargeib/toesen/leben/eeutaigSeib/öei*

ligöeib en tjeerlgfiljeib. «öob ig be oarfp:ong ban alle taaar5c«b buiten ^ein/sgn lue^ft i^ laaacljeib/ jijne bioorben ^gn tuaargeib. 2. ^©e^eete ^esug ig waarheid, Joh. XIV :6. (©nibat £|tj i? öct tegenbeelb en {jet lig»

cljaain ban be boorbeelben en fcljabutuen. 3. £|ct ©ourb 35ob^ is waarheid , Joh. XVII: 17. Cn i^ fjet boo^toe^p en bc regel ban alleg/ toat geïoofb en gebaan moet 'tuorben.

4. ©aar i? ooft eene tuaarfjcib/bie in benmenfclje i^. Ps. LI;8, Ziet Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, ©an beje fprefien big Ijier. ^ot beje beljoort eene luaarljeib beg berjlanb^/bep garten/be^ monb^/ beg loejfi^ en be^ oognu^fi^. (a) Eene waarheid des verstands, soobat l)Et bejjlanb berlicljt iö booj ben ffeiligen ojeegt/ en be ^obbelijfte ge-openbaarbe saftenbau ben tocg bejjaligljeib boot Camp;?iptug 500 3iet en ftent/ alg 5c in Ijare eigene gejlalten jijn; be bebattinge en be jafien ftomen obereen. Tit. 1:1, Dekennisse der waarheid, die naar de godzaligheid is. ©it i? te hebben den zin Christi, 1 Cor. 11:16. Eph. IV: 21,

Indien gij maar gehoord hebt ende door Hem geleerd zijt, gelijk de waarheid in Jezus is. 2 Cor. XI: 10, De waarheid Christi is in mg. (b) Eene waarheid des herten, bielfte ijï eene obe^cenfiominge ban ben luiüe met be gobbelijfte Inaarrjeben/ bie te gelooben en te boen jijn/ ört Öarte tnojbt baaimebe benenigb in lugt en liefbe/om 3c te gelooben en te boen/300 bat Ij-tgpiie biaarljetb ig in Ijet il9oo?b/ ooft luaarljeib in öt'quot; l3s-CXIX : 97, Hoe lief hebbe ik uwe wet! Rom, VII: 22, Ik hebbe een vermaak in de Wet Gods, naar den inwendigen mensche. (c) Eene waarheid des monds, toelfte iji eene obereenftomrte ban be toootben met Ijet jjarte/ nu/500 alp gescgb i^/ brrlicöt en lieffiebbenbe. ©it F)eeft ylaatg/ al^ men ban be gobbelijfte saften fp^eeftt/ be luaa^ib belijbt/ en in ben omgang met menfcljen 300 fprerftt/ al^ be 3afte i^ en ban ÖEt öai:tE

¥r 3 üt'

-ocr page 412-

Van de Opregtigheid.

bebat toojbt. Spr. VIII: 7 , Mijn gehemelte zal de waarheid bedaehtelijk uitspreken. 1 Tim. 11:7, Ik zegge de waarheid in Christo, ik en liege niet. Eph. IV : 25, Spreekt de waarheid, een iegelijk met zijnen naaste, (d) Eene waarheid des werks, a!?' taanncc? gelaat/öoen cn latcn/lian iiiat nature Qet ooH 5tj/'t 5Ö in gcc^telijlie/'t 5i) in burgerlijfiesaftEn/obrrfEiiHomen met Ijet Ijartc/ ftennenbc en liebcnöe ben taille iJ5ob^/ geopenbaa^b in f|Et ilDoojb. Ps. CXIX: 97 , Hoe liefhebbe ik uwe wet! zij is mijne betrachtinge den ganschen dag. Jac. I; 22, Zijt daders des Woords. Jes. LXI: 8, Ik zal geven, dat haar werk in der waarheid zal zijn. 2 Joh vs. 4, Dat ik van uwe kinderen gevonden hebbe , die in de waarheid wandelen, (e) Eene waarheid des oogmerks, alg taij öcoagen/nict ben taille hanöab/ Ijarte/ monb en üaben olJErcenrionit; 't einbe bat tal) üeoogen/ taarbt EujjOnbec mebc in öe ©pregtigljeib berei^cl)!/ bat moet met al Ijet gescgbe olie?een-ftomen/ of ï)et i# alle^ üerb^aaib. («Hen fttaaab oogme^ft Bebe/ft goebe mib-belen/ en fttaabc inibbelen Beöerben een gocb oagine2amp;. Ps. LXVI:18, Hadde ik naar ongeregtigheid met mijn herte gezien, de Heere en zoude niet gehoord hebben. Matth. VI: 22 , 23 , De kaarse des ligchaams is de ooge ; indien dan uw ooge eenvoudig is, zoo zal uw geheele ligchaam verlicht wezen. Maar indien uw ooge boos is , zoo zal geheel uw ligchaam duister zijn. Jgeenu bit nu allejs te 5ainen/allelt;j moet één 5tjn/ en alji bit alleé één i^ bat igtaaarljeib/en be5e taaarfjeib rnaafit öettaare tae5en ban be Oityregtigljeib uit; baar bc5e taaarljeiö eenigjin^ gemijt taojbt/öaa? feilt be (0prcgtigt)eib. De oor- v. ©e aot5af[e ban be (©preotigfieib té ^ob; taant 45ob geeft litljt GodV3 0111 t,e taaar^eiö te fiennen/geeft Uefbe tot be taaarfjeib/geeft taaacljeib in ftarte/ en 500 ban ocfi be (©pregtigijeib in alle baben/ bie uit bat geeétclijü lebenb tjarte boortfiomen. Jes. LXI: 8 , Ik zal geven, dat haar werk in der waarheid zal zijn. ©abib crigt;eut bat get ban ben l'Jeere moejét ftomen/baarom Bab F)ij e? ani. Ps, CXIX: 80, Laat mijn herte opregt zijn tot uwe inzettingen. ïjoetael öob onniibbelöaar Ijet ijarte aanraaKt en lierbormt/ 500 gcamp;?uiftt 45Qb nogtanjs tot een miböel |)et IPoorb. Joh. XVII: 17, Heiligt ze in uwe waarheid, uw Woord is de waarheid. Ovcrtui- ' VI. ©e nature ban be5e beugö baargcftclb 5|jnbe/ bcrpligt een ieber onopercTgquot;tcit oefeninge; a5ob ctécfjte bat ban Stib^aöain/en meteen ban alle 5tjne ten, hoe-ftinberen boor ben geloobe. Gen. XVII: 1, Wandelt voor mijn aangezigte, damgen ende zijt opregt. Dent. XVIII: 13, Opregt zult gij zijn met den Heere uwen God. Matth. X : 16, Zijt dan voorzigtiggelijk de slangen, ende opregt gelijk de duiven. ïlta Ijarte 531 bg 5icr)5rtbcn obertuigb 5ijn ban be betameltjUfjeib in be berpügthige; maar ftomeube tot U5elben/en bebobenboorgeftelbe taaarljeib u al? een' fpicgel boorljoubenbe/ goebanig 5ijt gij : Sjjt gij onber be opregten ? 't noobig be onoyrrgten te obertuigen/en Ijun gunnen ellenbigen ftaat te toonen/of get een niibbel mogte 5tjn tot gunne Befteeringe; bekeer- aoft ^ ^ nDot,'0 opregtEn te obejtuigen ban gun gcBpeft in be5cn beele. aen. 1. 430 591 toaarlijfi nog onbe? be gebcin^bcn/ bic nog in een' onamp;eftecr*

ben

350

-ocr page 413-

Van de üpregtigheid. 351

ben ftaat sijn. (^oe fian uta jjarte oprcgt ^ijn boor gt;i5oö/ öie bÖ niet Rent in't aangejtgte üan 3je5U^ CÖ?'Ptu^ ? ï|oe 5ult gij in ben oprfg»

ten tueg gaan/ baar bc rrgte topg ter saligïjeib booc u nog bcramp;ocgen iia ? J5ij/ bie geen' inlucnbigcn lust en liefbe Ijcbt tot ben tticg/ om boor ai:i)?i«jtu^ tot iöob te gaan/ om ben tacg bee Ijeiligljeib in te treben ? 53ic «og niet cen]g uluen boet np bien liieg geset Ijebt; maar nog Ijebt utn berbui^terb berjlanb/ utn flecnen Ijarte/ en nlu leben in be aarbe ? 't 1,lt;j altcmaal berb?aaib/'t gaat alie^ ban v(3ub en sgnen taille af; bie^ ftan baar geene (©yregtigijeib 51311; uf uta oogmcjlit en fommige ban utae baben/

't sij bmge^lgfte/'t jij uittaenbig goijpbienrtige/ met uta ö^rtea! ober» cenliomen/ bat i^ toc|j geene €gt;jjregtigljeib/ taant bet Ijarte seif bengt nirt/baarom bcugt fjet allc«ï niet/taat baajmebe obeieenftumt. Jjcljoon gij taaatt geen gebeinistien/50a jijt gij nogtanö niet oprcgt boor lt;i5oD. 2. 45|j 5ijt gcflagen Ijypoctitcn en gebeingben/ bie uselben beoogt/ in allrg En hypo-taat gij boet/en dien Ijet alle? te boen i^ om eere/om liefbe/om tainile/cr'tei1-en baartoe u aubcj^ gelaat/ ban gij jijt. vCgt;ö jiet jelben naa? binnen/

en jjebt fjet beinjen U300 aangetaenb/bat gij tr jelrg niet om benfit alg gij Ijet boet; baarom sullen taij u een^ naar fjet lelien affc^ilberen/ en u coouen/tjoe gij jijt in ben burgerlijften omgang/en in be gobgbiengr.

VII. (a) 3[n ben 6urgerlijamp;en omgang, 't of be gebeinpbe bij Kaïn inden [iabbe fc|)ooï gelegen ; ijn fp?ceftt bjienbeltjft met jijnen naagte/ f)ij lofit ijein uit/maar 'c igt;j am Ijem te booöen. J^an Saul (jeeft Ijij (jet liun^tje gegt; gang.™' leejb om anberen aai: te jetten/ 0:11 500 een' te paj^en/ opbat men Ijem in 't net suube fijijgen/ oni tjem met luie taelbaben te oberlaben Cift fa» bib imjne borijte? geben) opbat 513 Ijem tot een' ft^ift jij. l^tj Ijeeft Joab afgejien/ Ijoe men/ boor .vrij te bejhhjben obe? iemanb/ en boa^ fjem naa?

Stjn' taelfranb te blagen/ yem een' moorbp^iem in 't [jarte ftan butaen. Absalom cnöertaijgt ijem een maaütjb aan te rigten/om SCmuon te boaben.

Judas 5eeft Ijem geleejb/^oe men met iinsfen bejraben fian. ©abib üefcljjijft 5e/ Ps. XXVIII: 3, Die vaa vrede spreken met Lare naasten ; maar kwaad is in Laar herte. Ps. LXII: 5, Met Laren mond zegeuen zij, maar met Laar biu-nenste vloeken zij. Ps. LV: 22, Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn herte is krijg; zijue woorden zija zacLter dan olie, maar dezelve zijn bloote zwaarden.

(b) Ju {jet gobsbieiiftige. 2CI? een tijb i^ bat be gobjaligljeib in in de adjtinge i?/ ban taotbt be IfJe^fte be^bulb met gebeinpben. 't iEgt;a^ te f°edns3quot;t taenfcljen bat be Ijypocriet ban ben prebifijloel bleef/bat men baat niet waarin'zij bernam soobanigen/bic niet alle {junne magt ftubeerbcn: de eene, am atgeschii-bcn naam ban giicc^bc te ftjijgen/fdjoon Ijij Ijet inbejbaab niet i^/ en den worquot; .iOo Ijij eene confcicntie ö^eft/ bie ijem jijn berftccjb oogmejft aantaijpt/ bie paait men ban/ bat Ijet 1^ om baarna / ben naam befiomen l)£amp;-benbe/ tc mcejbe? te fmnnen ftieftten ; de andere , om taelfp^cfienbe ge»

adjt te taorbcn; de derde, om be^taonberinge abcrjiclj te bejtaeliamp;en/

bat Ijij sulft eene ftcin en suifte gaben- Ijeeft/ bie eene g^ülinge boor be

Df?'

-ocr page 414-

352 Van de üpregtigheid.

Dejfcnen ber raciifcQcn jagen/ cn Qun be tranen nit be oogcn yerfen; aj een vierde fcötjnt in f|Et Biöben opgenomen cn Ue^öemelt te jijn/entn

't p^ebiften een engel; maat 't om eere/ om aanjien/ om Ijct toe» quot;jj

juichen ban get bolft te gefiben/ en alj» men ban lian ben pjebifijtocl ii

ftomt/ban t^ac^t men te bernemen/tnat genorgen men ^erft gegcUen/ ti

en 't (jem al^ een fialfem op jgne jiele/ alj? er beel bolft gelnergt ijï/ af^ i

be bergaberinge ontroerb getuee^t/ al^ men segt: bat een tnaftftec n

prebifiant; fig bat gejelfröap men liefst/baar men geprejen taorbt/ g

cn baar men een' afgob ban ïjnn maaftt. ©c biiibel self ftan sicl) bcr- u

anberen in een'engel beé lidjtj?/300 fiunnen ooft 31)quot;^ bienaren tael een' fi

^aren mantel/ ïElia'^ en 3!o!jannc^ ben iDoopei'j» ftlceb aanbocn/ om te 5

liegen/Zach. XIII: 4. IE)ot|) be een taeet Ijein taat netter om te Ijangcn t,

ban be anber. ^utacltjUe? rn toalgelijfic? bing ig er onbe? be 3onne nier/ 3

ban een gcbcinsjb ^cbiftant. 3

ïiomenbe tot be ledematen; be guicfielaar 3ict tnat be gobsaligcn boen/ e

cn bat aapt !jÖ na/om ooft boor een' goa5alige te pagferen/soobat (jet t

ftlnaab niet ligt in 3fjne nitlnenbigc bertooninge/ cben alöof l)et allen \

gebein^ben Uiaren bic 300 beben/ toant ban 3aubE bc gebeingbe bat ah 1

le^ mijben ; taant Ijij 3oeftt niet ben naam ban een' gebein^be/maa^ ban i

een' gob3alige. ©ic^ taebejleggcn be la^teraar^ ban be gob3aIigen 3id)-jelben/alg 3tj be gob3aligen gebcinében noemen ; toant 'tig aan beton» fdentic openbaar/bat men 500 moet 3tjn cn leben aig be gob3a!ig2n/en alj» bc gebcinpben Ijet trachten na te maften/en baarom/ombat een ge» beingbe bien soeftt/ 300 i^ toaarfjeib/ aljé icmanb be 3aftc ban

bten fc^gn geeft. JlÈaar fjet ftlnaab ban ben Ijuicljcfaar ligt in 3pn garte cn oogmc?ft/ jjij tracljt fiet niet te 3tjt bat ÖÖ toil fcjjjjncn ; DÜ i? Ö^t niet/ ïjtj beoogt f)et niet/ maar gij beoogt alleen ben naam/ cn alj? Ijj) bien Ijeeft/ tan öceft öij e? genoeg ban/ ben naam toect Ijij ban tut sgn boorbeel te ge-fi^niften. Cn om ben naam te berft?ijgen/3oo gaat 69 naarftig te? ïiejft/ 't ga 300 l)et ga/baar moet Ijtj 3ijn/men moet Ijem baar niet mi^fen. jiBen ïoopt naar ben ^cbiftant/ öicn be goösaligen liefst gooren/ men moet booral 3itten op eene plaat^/ baar men ban allen ge3ien ftan taojben; too?bt e? ge3ongen/ men neemt almebe een boeft in be ïjanb/al 30ubE men er niet eene lette? in le3cn/ men berljeft sijnc flemme almrbe/ niet om 3icü» Selben en anberen op te toeftften in ben lof ban (i5ob/maar opbat anberen 30tibcn gooren (joe fraaije ftcm ög ficfff/0f Öoc ba^t F|öbetot)3en ftent/ öaa?om 3al öö toel boor ben boor3angcr beginnen/en op 't laatfte een b?eun nagebcn. 2al men bibben/ Qij buigt 3icï) met een gjoot gebaa?/ of Ijij ftaat op ; Ijij toeet onbe? Ijct gebeb 3ucl)tingen te maften/ en na get gebcb 3ijne oogen toel af te bcgen/al^of gij gefegjeib gabbc. (0nbe? be pjebiftatie maaftt fig ffnE aanbacgtige bertooninge/ Ijij jlaat toel een«j op/ Jjij toenbt niet een ooge ban ben J3?cbiftant/cn gij fcgijnt F|em be tooojben uit ben monb te gapen en op te eten/ gij jïaat sijn boeft tael eené op/ cn Irgt e? een boutat je/

-ocr page 415-

Van de Opregtigheid. 353

Dij ecne pïaatfc aantceftenbc/ a( Ijet bcrrc Uan iie plaatfe/ bit be ïp^cbiftant noemt/ en anbe^tupfdjcn jiet öö aitemctp een? tjeiiuelijft tec jgbe uit/ of |)ij tuel oc5'Etl taojbt/ bat Ijrj sc3 aanbadjtig i^/ fcfjcou fjj) nejgengi ininbec oy benfit ban op oe pcebiltatir; Ijjj trlt mi^fcljien be ruiten in be gïajen/ be pijpen in ft^t orgel/ Öet fnijtuerft aan ben pcebiliftoel. iiomt be biafien om be aalmoesen te üejgabfren/ f)!j Ino^bt {jein filuanfuiéï niet getnaa? eer f)ij bij toa^/cn bie fcljgnt 5ijneaanbacf)t te itoren; geeft buit/ |)|) ^oeftt be bunite uit/ opbat Ijet Ulinften joube aï^ sil

üergelb; geeft Tjij luat meerber/ÖÖ ^'löc bat Ijet oliec be geijecle lierUc filonft. gobgbien^t gebaan jijnbe/ baa? gaat onje C)jipocrict Ijcnen/ en f|ij fiejoeftt ben een en ben anber/ met jijn boeit in be ijanb/ om te toonen/ bat f)Ö u't fterfie fiomt/ en ÖÖ prö^t be prebifiatie jeer/ en bat Ijij ec joobecl itic^tinge ban geljab Fieeft/fc^oon jjij niet een luoo^b er ban Inect te peggen/ en men befiïaagt 5ic5 ober be ftoctïjeib ber memorie, ©oet men een geöeb/of lee^t men een ftapitteï/bat moet 500 iuibe gebaan biojben/ bat anberen/al toaren op be ftraat/t)et souben iuinnen Ijoaren; bet» tuacfjt men ben Jftcebifiant in bc bifitatie/ be bijbel moet booral open» liggen/en fomtfjbji nog üieï een Baeft ttaee of brie baarbij/en men i£ 50a aanbaefttig in ö^t lejen/ bat men ben ^rebiftant niet gemaar tuorbt/ al ftaat ÖÖ DP ben bloer/en ban i^ F)et 0finen ' inen 'n^afit ften-

nigfe met gobsaligen/en men fpreeftt bij anberen ban be familiaaröciö/ bie men met bie en bie gobsaligen '1 n,cn ÖEl: Öoafb fomtijb^ op be eene söbe gangen/ men meet jijne Inoojben bij be elle uit/ ai^of men 50a naaub] op ujnc tooorben let/ en men bolgt jelf^ bc Ittoabi' geiten/ taelfte fommige gob^aligen/^onber F)un bieten/jicb DEbben aangelnenb. SBa oiii te meeibec uit te fcFitjnen/jal men confcientie maften bar. een ftantje of altertje te bragen. ^iBen ij? jeer lïberenbe boor Ijft uitbienbige/ en 3ic5 mee^terlijfi te bragen in fjet beftjafi'cn ban anberen. 5Cltijb Ijeeft men ben monb bol ban filagten obe? be berborbenfieib en Ijet berbal bet fcerfte; men bejmeet 3icfj be leeraaré te onberbJij^en/ biat/ en Ijoe 5e prebiften moeten/ en men Fjceft op ieber ^rebiftant en prebiftatie taat te jeggen/ öijjoubec ban bie/toelfie be gob^aligen f}zt minfte Ijooren. iDe gebein^ben jijn al^ be fiebelaarg/ be eene geeft siclj boor 300 een/en be anbere boor 300 een uit/ en op bic ftun^t ban öebelen berftaat ieber 3icamp; be^t; 30a ooli be eene gebein^be berftaat sicïj be^t IjiEr'11/ öe anbere baarin; be eene i^ 300 plomp in 't bein3en/bat een ieber fyet 3icn ban/ een anber ftan fjet 300 fijn» tjefi boen/ bat Ijjj ben be^te 3oubc bebriegen; fammigen Ijebben be bunst 30a toel geleerb/ bat 3t) 3ic03Elben bebriegen/ en booj gebreft ban te re» flecteren op [jun garte/beelben 31) 3icft in/bat sij Ijet meenen/en tuace Öct mogelgft/ 313 30ubcn J3nb bebriegen. jpoei u/ gij gebeinsben! .ïKet een groeten tueer3in Ijebbe ift mij be3!g geljouben met u aan U3elben te antquot; belfften/ om/ bia^ Ijet mogclgïf/ n tot uefteeringe te brengen. j,,

VUL (Cot bien einüe l. öebenfit een^/luat ecu gjutuehjö iiionfte^/en gi II. '^ii

-ocr page 416-

354 Van de Opregtigheid.

tear pen ftatPliift gebrogt bat gij in ujcHien sQt; in u ig immej0 niet^ i

inenfcljelijhp; 't alie^ bc^braaib/ 't ip alle^ g^utueltjh en onbeugeu- 1

be; fcli^iht gü niet ban u^eUten/laant gij gtltjlu ecu builiel beter ban een 1

inniiscl). 2. SSebcnlit Sjoc Inalgelijft en Oatelijft bat gij jijt öij alle eerlg- t

He menfetjpn/300 gob5alige al? BurgcrlOlie/en Deelöt u niet in/bat gij j

onbehenb jult blijben; gij inoogt eenigen tijb boor een opregte in ^et 1

bu^gerlpe en goögbiengtige gaan/ maat 't 3al niet lange buten/ men jal 1 11 al rap tn 't oope ftrijgen/ en ban jijt gij be beracljtjlr/ bie baat leeft/en

300 oij al bebeftt bleeft/ tnat fjebt gij baar boef) ban ban eene ftanb bol blie- 1

gen ? 3. JBetet/ bat (!5ob/ met luelfte gij te boen (jebt/ u tael ftent; i^ij 3iet 1

11 boo: en boo?; l^ij iet op nbie bcrlieerbe beoogingen/en op alle utne ge ]

beinisDe ftjeften; Ijoe grulnelijlf moet qiï ban in be oogen gt;lt;3obs 3ijn! l^oojt/ :

luat ©abib baarban 5egt/ Ps. V: 7, Gij zult de leugensprekers verdoen: van i

den man des bloeds ende bedrogs heeft de Heere een gruwel. 4. Cn wat is de 1

verwachtinge des huichelaars ... wanneer God zijne ziele zal uittrekken? 1

bjaagt 3(|ob/kap. XXVII: 8. KEeegt fjet anttaoorb. Job. VIII; 13, De ver- i

vvachtinge des huichelaars zal vergaan. Jes. XXXIII: 14, Bevinge heeft de ]

huichelaren aangegrepen, ©e tjeere 3ïe3u^ roept tciel acijtmaal in een lia* pittel/ namelijb/ Matth. XXIII, Ijet wee uit ober öe gebein^ben. lt;lEen ge« beinsbe 3al niet 3alig Inojben; maa? 3al ben onbrtbtagelijftjïen ftaat in be tjeile hebben; tuant als ben gobbelooipn öe Ijelle grbreigb luorbt/ ;oa \oa?-ben 31) ge^enb/ bij be gebeinsben te sullen 31JIJ. Matth. XXIV: 51, Ende zal hem afscheiden, ende zijn deel zetten met de geveinsden. Daar zal weeninge zijn en knersinge der tanden, ©nilu bit op ubi Ijarte/gij onopregteu/en gtj gebeingben/en üelieert u/eer öet te laat 3al 3t)n. Keinigt de handea, gij zondaars, ende zuivert de herten, gij dubbelhertigen, Jac. IV ; 8.

overtui- IX. ©e luare geloobigen 3ijn in ben gronb opregt; tuant (a) 3ij l)eöa eirise yan j^en geeptelijft licht en leben/31Ï 5tjn ber gobbeltjltc nature beelacgtig/en vanifunno f!e3U^ heeft eene geftalte in Ijen. (b) amp;;() 5icn fiumie ini0|Iagen/3gn obe? opregtig- be^elbe bcbroefb/belijben 3e en ^oeften be^oeuinge in f)et bloeb ban ^1'1' tu^ boor ben geloobe/ en ftjijben baa^tegen. (c) Eij 3tjn beliomme^b in bc 3ei:/ ombat 3c Ijunne Ijarten toaiurouVuen/ en be berborbene optiielfingeii gebMa? tao^ben; 30 brengen Jjun harte booz ben ïjeere/üibbenbe: Doorgrond mij, 6 God! ende kent mijn herte, beproeft mij , ende kent mijne gedachten. Ende ziet of bij mij een schadelijke weg zij ; ende leid mij op den eeuwigen weg, Ps. CXXXIX: 23,24. (d) 2-ij 3|jn generaal en algemeen ten opsigte ban salien/ban nib/ban plaatfen; 3ij mallen gangcfj geene uit50u« beringe/ en of 35 in be eene sonbe tuel meer ballen/ ban in öe anbere/ 500 i^ liet toch tegni jjun boocnemen/ tegen hun harte/ en 't bedroeft Ijen; ja in Ijet berborgen Ijanbelen 3n nog beel hartelijfter/ ban bij menfcljen/ en fju» Oane ig in ben gronb opregter/ ban in het uitltierUen. Etj fiunnen en bu?« bni tot ben lui ere 3eggen: Ik zoeke U met mijn geheele harte, en laat mij vau iiwe geboden niet afdwalen, Ps. CXIX: 10. Daarom hebbe ik alle uwe bevelen,

-ocr page 417-

Van de Opregtigheid.

len, van alles voor regt gehouden; maar allen valsehen pad bebbe ik gehaat. vs. 128. SClle beje salieii 5t)n taare blijftcn ban (©prcBtigfjPi0/ öaa: ïunincn rn mogen be grloüüigcn sicinnröc cjjljouöcn en beji'terftcn in be 0cl5oiiime?bc gebac^te»/ uf 3E tncl oprcar 3tiquot;/ bcïnijle 50 noa 30;J beel gcöreU in bejEn in jiclj DeUinfcen; ncigcanjü IjcUamp;cn 5!) jicl) obrj Ijct gc=

Dzcli en olie? bc be?g;i)pingeii te Ue^neöccctJ/ üiaartoe toij |)uii jjim.ie niisflagrn in bf jen tuilten beo,: oogen fteüen.

X. (a) giet terngge op Ijrtgenc Uiij ban be gebciniBben gc-icgb fjetjöcn/ En vau en bejicr u baa?in/of gij u in 't eene of tjee andere colt nitc fdjulbig maaUt. (b) giet/ of niet in 't eene of Ijet anbere luel eens een toclrg fcljic' dozen, lijft opfiomt/taclfte tegen bc confcientie al ftjjjöcribe boojbjeelit; en of men 5i)ne confcientie met fcljijnrebeneu Util paarlen/ bat bat gacbe baarui i^/ bat ebeiiVuel bc beoogingc niet suibei taai/ maa? bat er eiociibE» ooginge onbe? lirp/ gt;00 bat tnat anör:^ in Ijet (jarte/ en luat anöe^p in gelaat/taopjben en babcn biap. (c) Sjf.iet naanUifieurig toe of be brrbo?» benfjeib bet nature niet geburig bc^ig ip met bijocgme^ften op te tacj-pen/'t jij ombat Ijet cegtE einbc niet Iruenbig cn Uracljtöabig beooyb tDo?bt/cn niet alleen aanset tot F|Et Uierft/'t 31) ombat bc bc;bojbeu«

geib niet genoeg geboob en onbrjgeftouben lno^bt/ 't 313 bat men on» acï(t5aam i?/en op jtjquot; amp;«»tte niet let/'t jij bat men be tenlatiën ban ben buibcl Doo? otcafien plaatg geeft/ en baartcgen niet ernftig ft^ijbt en fiibt/ inaatbooj be bctborbenljeib liracfjt litijgt om eigcnDcoogingen gaanbe te ma hen. ^omtijöp tobt bc buiUrl tot eigenamp;cuogingen aan/ bie geen bat Ijtamp;öen/maa? jonbe? fttoetfinge taojben afgeflagen. ^om*

tijbgf bcfcöulbigt öi)/ boel) lriigcnacf)tig/ bat men eigenöeoooinge in een Uie^ft Ijceft/oin in ijet goeöe te be^fjinberen cn ben menfetje teberoc' ren; cn een geloobige jijne ftieUen niet ftenneiibe/meent bat ï|ij tuaa?»

lijft bic eigenüeooging in bat iae?l{ Ijeeft/ cn bio^bt baarbooc ontroe^b/ l)U biojbt bijna in allip befcljulbigb; 't i^ geburig: bat boet gij baar»

0111/en lueberom in eene anöere jalie: bat boet gi) baaroni; maar alé een geloobige bic aanballen bent/ 500 ftoort Ijij jiclj baat niet aan/

maaj gaat met jijn tue^ft boon/ al ig 't alp een mcnfcljc/ bie onber eene Ijagclbui jijnen bicg berborbert; maa? al bililuijls bomt bc bcc borben nature/ bijoogme^ben opbiellenbe/ baarbij, (d) 't 3^ ooft tegen be (©ptEgtigfjEib/alsJ men Ijet bicrft ten Ijaibc boet; niet bat be gtb^c»

ften/ bie bij bese bep'tc toe^ficn nog 3ijn / ben menfefje een onopregte maften/ maar als men ijarteloo?/ luételoop/ laauta en flap i^ 111 jjet tDe?ft/ men boet fjet bie^ft tael/ maar 't ilt;i niet met Ijet gefjeele bec ftanb/met ben gefjcelen taille/met alle stjiie ftracfjten/met alle infpati'

ningc tot een fjeilig oogmerft; eigen bejilanb/eigen taille/eigen taejli/ Eigenbeoooinge mengen sictj baa? onbc?/ joobat Ijet tac^ü maa; ten Ijalbc boortbomt. giet of gij ooft Ijie^aan u niet fdjulbig bebinbt; inbien ja/ 300 toeet/ (a) bat fcljoon gij in Cl^ipcn^ aangenaam 3ijt/ ten

J3Ö ^ ''H

355

-ocr page 418-

356 Van de üpregtigheid.

ban utu pc^foon/ bat be ï)crrc tbenlüel tni^öaBCquot; Öcefr aan be onop» regtigfjeib. (b) ©at ooii nine onopregtigF^'b al raj» ban anbcren/£11)3011' bc^ Uan be O'lb^aligen/ gcmrjlu jaf Inojben/ 't .^al Ijcn Debroeiicn/ joü 3e (CjjjiptenEii 5Öt1/Df fEquot; afficer en lualge tegen n berlDcfifien/

300 3e Itlcme genabe IjebtiEn. Cn (c) 't jal be oob;aligf)cib fiij be toe-relbfcöen brjbacht maften/en om iiluenttaille suilen be gobjaligen in't jiemcen gc(a?te?b Uuijben/ en jij sullen te meec seggen/ jiet jnlfi een bolft Ijet/ 't jijn een beel gebeingben. (cl) Cu gij selbe ;iilt een De* roerb gemoeb IjrbDen/ en in alle^ onbrgnioebig jijn. (Daarom/ bejue» bert 11 jeer boci^ ben ïjeere/ örbrorft er u obe?/ en laat ban Ijet ge.sigt ban be lerlyliljeib nines Ijarten en ber baben u een bialge boen Jjeüamp;cn ban usclben/ om baarbcor ren affcl)^ii! te Ijebben ban be sonbe ber onop-regtigljeib/ en om i)bcriger te ft^ijben tegen bcjclbe/ en tot (Opregtigljeib. Opwek- XL get Ijet er o{.i om cpregt te 51311 en te Ijanbelen; taant noodz^kc ^prfDtioÖcib een t'renemnaal noobsafielijfie eigenfcljap ban een quot;yk. Z'1 0 Clljipten/een CÜrigten }§ ren oyregte. Hoogl. 1:4, De opregten hebben U lief. Jtolï/ Job 1:1, Dezelve man was opregt, ende vroom, ends godvree-zende, ende wijkende van het kwaad, ©abib/Ps. XVIil: 24, Maar ik was opregt bij lieni. fr^fiia/Jes. XXXVIII: 3, Gedenkt doch, dat ik voor uw aangezigte in waarheid, ende met een volkomen herte gewandeld, ende dat goed in uwe oogenis, gedaan hebbe. J^oact)/Gen. VI: 6, Noachwaseen regtvaardig, opregt man in zijne geslachten. (jDolt ip Cpregtigljeib eene oiv fificftribelnfje eigenfehap ban aüe bengben. oDpregtigljeib taorbt bejei^cljt in liet grbeb/Joh. IV: 24, God is een Geest, ende die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in Geest ende waarheid. 2(in Ijet rieloobe/ 1 Tim, I 5, Het einde des gebods is liefde... uit een ongeveinsd geloove. 3?n be lief -be/ Rom. XII: 9, De liefde zij ongeveinsd. $[11 be geljeele geftalte be^ [)a?» ten/1 Thess. V:23, Uw geheel opregte geest, ende ziele, ende ligchaam worde onberispelijk bewaard. 3quot; al onsen fjanbel en inanbel/1 Cor. V;8, Laat ons feest houden ...in de ongezuurde brooden der opregtigheid ende dei-waarheid. ©elmjle ban be i0pregtiglieib sniften noobsafteltjfte en onaffcl)ei-beltjfte eigenfeïjap i?/ en ban een Cfj^sten/ en ban al 50quot; taerft/ taat 3al men ban beginnen/ 300 men niet in (Dpregtigljeib te bierfte gaat ? lietamc- XII. 2. (Opregtigijeib i? üetameltjft/bie past een Clj?i?ten; taant God, 1ük- met taelften men te boen Ijeeft/een enftel-ttlicljt/i^ be alleene ^a;ten« fienner/bien men niet bebriegen ftan/bie be minftc aftagftinge siet/bic ïu^t öc^ft aan taaarfteiti in ftet binnenjle. Ps. LI:8. B£»ien^ oogen naar tnaartieib sien. Jer. V: 3. ©e opregten ban taege stjn sijn toelgeballrn. Spr. XI: 20. JilSet sniften oPob um te gaan/ bereigcFit bat geenc lt;©p-regtigljrib? De Heere Jezus, op taien Inij bertrontaen/ijöbolmaaftt op^ regt/ in sijnen monb i? geen fiebrog gftaeept. 1 Petri lï: 22. De Heilige Geest, bie in u taoont/aljï in eenen tempel/i^ eeimJeeiét be? toaa?» Ijeib. Joh. XIV: 17. ©ie sgne ftinberen in be taaarljeib leibt. Joh. XVI: 13.

©ien

-ocr page 419-

Van de üpregtigheid. 357

©ten SDtiöt gij DEbroEiien/ aï^ gtj utoe tDegcn berbraaibct/ cn tot onop» rE0tigÖPÖEli uttjloegt. Het Woord, luaarboor oö taebEcgebaren jijt/'t iDdfÉ uiD bocbfcl ijé/cn ren regcJ ban leben/ig taaarljeib. Joh. XVII: 17. i^et tooDtb bet tDaarl)Eib. Ps. CXIX : 43. gal bit u niet üetorgen tot luaarljeib in alle JjanbeUngen ? Uw geestelijk leven, bat in n ig/ Ijet fieeib ^ob^/ bat gij braagt/ i^ geregtigljeib en Ijeiligljeib be? Inaa^eib/Eijh. IV : 24. ©olgt ban bat opregte beginftl beg geeötelijamp;en lebeng/bolgt be leibinge bejf ï|. ql»ccgteg/ en toanbelt boor 't alsienbe ooge ban ulnen (öob/ in alle (©p-regtigljeib/ niaafu bat nine baben met utoen naam obereEiiftomen.

XIII. 3. ©e (©pregtigljeib ijs een scer fieminnelgft fieraab/ en onopreg- Een be-tigf)cib maaftt alle bengben/ bie iemanb Ijeötien mogte/ betacljtelijft; quot;'quot;quot;e'ük maat OpregtigOeib maaftt aile anbrre beugben filinfienbe en legt een S10raad-glatig pp be goösaligljeib/ en maafit be opregten beminb bij natuurlij»

fien/ gobsaligen/ en bij lt;!?ob jelbe.

(a) Bij natuurlijken; (joejerr sij ooft met be gobsaligen [potten/ïjeb^ ben acjjtinge boot be opregten; jij jeggen: 't stjn een beel gebeing' ben ; maat bie meent pet tael/ bie i? opregt/ met bien tuil ift tuel ftejben/

met be joobanigen biillen je gaarne te boen IjEbbEn/al ip (jet meept uit Etgenliefbe om niet fiebrogen te bJojben;ber opregten bioojben ïieööen ingang Dij fjf'V bic 5i)n befitoaam om anberen/ ooft jonber ÜSoorb te luinnen ; blonft be Opregtigljeib in alle gobsaligen uit/toat soube be gob^aligljeib een liüpter Rebben in be Uierelb!

(b) Bij godzaligen ip (Dpregtigïjcib ban anberen beminnelijft/ met be»

beftte lieöen taillen 5e geen ommegang ïjeöBrn. Ps. XXVI:4. J®aar Ijun» ne oogen sijn op be getroulnen/op be opregten. Ps. CI;6. SCI ig iemanb in ben gronb tnebergeboren/ als ebentoel be onopregtigfjeib in eigen-üe'

ooginge boojfteeftt/men ban er niet mebc omgaan; men bail3e liefheb' ben/ men Inil joetclp met Ijen bianbelen en raabplegen/ maat 't ijartc biorbt gefluit/men ftan get öarte met Ijen niet bcreenigen/jij 3ijn ^un tot arbeib/moeite en berbriet; maar met be opregten ig Ijet fjarte te?-ftonb bereenigb/ en men geeft ftidjtinge cn bermaalit in 't gesclfcfjap. ©e q^pregtigljeib gebrnifuc lEybia/ tot cene betaeegreben bij ^aulu^/ jeggenbe: Indien gij hebt geoordeeld dat ik den Heere getrouwe ben, zoo komt in mijn huis ende blijft er. Hand. XVI: 15.

(c) jüSaar/ bat get allegf te öoben gaat/ God zelve geeft bcgagen in bc opregten. De opregten van wege zijn zijn welgevallen. Spr. XI:20. lt;ï5e»

lijft men bejmaaft geeft in get aanfegoutaen ban begenen/ bie men lief geeft/ 300 fïaat er ooft ban ben C^eere : Zijn aangezigte aanschouwt den op-regte. Ps. XI: 7. ©e opregten 3ijn Vnccrlaop/ taillen gecne fttoabe mibbelen gcöruiften om 3icgselben te gelpen; maa? 't ip be l^eere/die de opregten van harte behoudt. Ps. VII: 11. lt;J5ob neemt be opregten aan tot3ijne guipge»

nooten/ obe? toelfte l^ij jijne biisonbere goebgun^iggeben uitflort. Ps. XV: 1,2, Heere, wie zal verkeeren in uwe tente: Wie zal wonen op den berg uwer

j3ö 3 hei

-ocr page 420-

358 Van de Opregtigheid.

heiligheid? Die opregt wandelt endegeregtigheid werkt7 ende die met zijn herte de waarheid spreekt. ÏSJe tjccrc UerUroljjlit })et jjarte ban üe opregten. Ps. XCVII: 11, Het licht is voor den regtvaardige gezaaid, ende vrolijkheid voor den opregte van herte. ïtan ban letj? u bpüiegen/ 50a moet bit Ijet öoen.

tian opteor. (©prcoteii ^fjn ban ieöer öeminb/geUeinjibcn gcrifat.

Bedew de XIV. 4. «éoö fcgat jöne Hinberpii naar tjiuinc '©pregtigljciö. 't 2amp;e|)aagt -dèn3 10 ÖEquot; niet/^jiie ftinöEren in öit leben bolmaaltt te maften/'t Ijiec

allfjS maar ten ördr/jij jljiiiftelEii nog bagelp^in Uclcn; tnaa^ naa? Ijuinic a^prcQtigöcjti luoröcn je genoEtnö öcopregten/met bElt;0pregtigl)i'iüUia^öen allE lumiiE 5toaftl)EöEn in Cljji^tug al^ toegEöEftt. ^abibfjaübegtoottsoii!' ben gebaan/ ban mi^brceg i)Ü 5ic{) IjiErin/ ban baartn/ nogtang toEgen^

5ijnE lt;0prrgtigÖE!b ftaat Er ban IjEin/ 1 Kon. XV:5, Omdat David gedaan hadde, dat regt was in de oogen des Heeren; ende niet geweken en was van alles, dat Hij hem geboden hadde, alle de dagen zijnes levens; dan alleen in de zake van Uria, denHethiter; taant baa?in l;abbE|)ii gEbEtnpbElrjftgEfjanbelb. 'Zoo ooft be 5011 ben ban 2£fa. Nogtans was het herte van Asa volkomen (oprrgt) met den Heere, alle zijne dagen. 1 Kon. XV: 14. 't jélQt ban be ÖElï^affingE ban StoMpÖac tnajS: Evenwel goede dingen zijn bij u gevonden; want gij ... uw herte gerigt hebt om God te zoeken, 2 Chron. XIX: 3. ^islnabab: De Heere, die goed is, make verzoeninge voor dien, die zijn gansche herte gerigt heeft om God den Heere, den God zijner vaderen te zoeken; hoewel niet naar de reinigheid des heiligdoms, 2 Chron. XXX: 18,19. Sou jal »l3ab utóc ftjufftctingen in atljriétu^ oIjee 't tjoofb jicn/ aljgt; gij niEt een bolftoniEn op*

regt IjartE boor Ijet aangEjigte brjt S^EErEn taanbelt. 2yt ban optEgt.

Geeft vrij- XV. 5. (©prEgtigljEtb gcEft EEiiE gjoote b^nmoEbigljeib in Ijet nitboerEn hew. onjen pligt. KCaat eeii ijutcjjeUiar pet licljt bjEE5en/ ïaat bie ïjet bon=

fiere tot 3tjn fcliuilljoEft joeftcn/ laat bie bEbrregb ;i|n ictö uit te boEren/ toaarban tegcnftanö te bejtaacöten tö/laat bic op icbere plage 43ob^ in be taEtElb fCiijiliften en beben; eeh oprEgtE i? onbebree^b/ bie bujft uit« ftomen/bie liomt alg een jonge Imita boor öen bag/en be^rigt jijnen piigt/ en |laat pal tegen alle lastertongen/ en tegEn alle gebaar/ betaijle l)ii IjEt ban bimiEn ruim IjEeft en ban buiten be b^'pc (öob^ bEjtaacljr. Job XXVII: 5, 6, Het zij verre van mij, dat ik ulieden regtvaardigen zoude; tot dat ik den geest zal gegeven hebben, zal ik mijne opregtigheid van mij niet wegdoen. Aan mijne geregtigheid zal ik vasthouden, en zal ze niet laten varen. Kap. XXXI: 33—37, Zoo ik, gelijk Adam, mijne overtredingen bedekt heb-de; door eigenliefde mijne misdaad verbergende! Och, of ik eenen hadde, die mij boorde! Ziet, mijn oogmerk is... dat mijne tegenpartije een boek schrijve. Zoude ik het niet op mijnen schouder dragen ? Ik zoude het op mij binden als eene kroone. Het getal mijner treden zoude ik hem aanwijzen: Als een vorst zoude ik tot hem naderen. 2oo moebig maallt be (©prrgugf^'0- 'Êquot;

ftomt men niet getaelb tegen ijem aan/ebentuel ip ftij niet öebreepïi/ ombat be ^rerc be opregten Ijelpt/ boigeng be ödoftr. 2 Chron. XVI: 9, Den 4

Hee-

-ocr page 421-

Van de Opregtigheid, 359

Ileere aangaande , zijne oogen doorloopen de gansche aarde , om zich sterk te bewijzen aan degenen, welker herte volkomen is tot Hem. (gen op-tcgre geen anörr Inapen Uan noaöen/ Oau 3(jiic (0prcgrigl)Ei{J.

6. (©prpgtigïjeiö gppft een geruft ïeben en een gemoeöigb jlerben. Gerust (jErn gebein^öe leeft in geburige ontujst en breeze bjn acfjterljaaib rE gemoc-quot; Uioröcn/ en (jeeft beel oberleg ban naoben om be eene gebetnéböfiö 'quot;tt digd0L be anbere te bebefilirn; maar een opregte Ijeeft eene brbjebigbe confcien=sterveil-tie/en i# bij jicliselben ba^t en jefte?. 2 Oor. 1:12, Onze roem is deze:

namelijk , het getuigenisse onzer conscientie , dat wij in eenvoudigheid ende opregtigheid Gods... in de wereld verkeerd hebben. Cn aljS tjet op een l'terben bomt/ en öe ^onben booeftomen/ ban geeft bat ben troont/ bat ong liarte ebenluel opregt ié getnee^t boat ben Ileere. Jes. XXXVIII: 3, Och Heere, gedenkt toch , dat ik voor uw aangezigte in waarheid ende met een volkomen herte gewandeld , ende dat goed in uwe oogen is , gedaan hebbe.

XVI. IDelaan ban/ beblijtigt n jee? om baar geburige oefeninge eene Middelen. Ijeb6e(i)ffl)eib te fwtjgen ban be oDpregtigljnb/ en een sullie ganscfj opregte geftake te ft?ijgcn/ bat be lt;0pregtigüeib altpb al^ ban jelbe op» borrelt/en in alle iibie baben boocfcöÜ!ir' (a) ïEröent boor ben l^eere be berb^aaib^eib be?? {jatten/en be uitgangen ban bien/ en toont met»

een ben tjaat en ben tnaïg/ bie gij baarin fjeamp;t/en be lugt totlt;0preg'

tigljeib en taaartjeib. (b) («trftent utue onmagt/ bat {jet boor n onmo'

gelijft i^ ulu {jarte in julft eene opregte geftalte te brengen en te Ijou» ben; maar bat be l^eere magt en goebljeib fjeeft om jjet u te geben.

ïiomt ban met bie begeejte en met bie ontbloote geftalte/en bibt er ben l^eere om met ejnjït/ met ootmoebig^f'^ pn beel aan|jouben/5eggen-be : Laat mijn hert opregt zijn tot uwe inzettingen, opdat ik niet beschaamd en worde, Ps. CX1X: 80. Cn in bat bibben jiet op ben l^eere affeju^/bie tfjeegt en leben boo? u bejtaorben Ijeeft/n bie beroienften toeëigenenbe/ en bomt baarmebe tot ben ï^eere/ meteen toonenbe be belofte/ bie be ^eere gebaan (jeeft/ bat ^)tj maften joube/ bat oné Uiejfi in laaarljeib joube jtjn/Jes. LXI:8. (c) Éet naauto op liet Ijarte/ tnaarin naar onopregtigljeib {jeft/en gaat {jet terftonb tegen/baar mag ooft 500 beel fmaab of fcfjabe op u ftotnen al? F)ct ^1''/ba^t aan be O^pregtig'

ÖEib. (d) Cn inbien baar iets onopregté «it n bnartgefiomen is»/ blijft baar tuat lang op ftaan jien/opbar {jet n öiep fmarte/en bie fmartc u baarna boor^igtiger mafte, (e) l^oubt u geburig in be tegentaoorbig{jcib be^ J|eercii; (jet 0E5'gtE ban be tBGenUioorbig{jeib en albietenbljeib lt;l5ob^

ij» een ft^acljtig mibbel tot (©pregtigfjeib; baarom taorben bie tbiee 3a-iiiengeooeob : Wandelt voor mijn aangezigte ende zijt opregt, Gen. XVII: 1. (f) al boortgaanbe/ {joubt {jet uoge geburig op l)et IBoojb Der Inaar* ijeib/t?ac{)t bat in ben gee^telijften 5in te berflaan/en be taaa?ÖE'b 3al u b^tjmaamp;en/en gij 3Ult toenemen in be tuaajljeib te iuanbeien; bu^ gaat men ten {jemelin. Welgelukzalig zijn de opregten van wandel, Ps. CXIX:1.

KA-

-ocr page 422-

Van liet Gebed.

KAPITTEL XXV.

Van het Gebed.

Gcbeii. i. erfienteni#fc Uan alfc a5obé bolmaafttljeben/ pn öê oefenfngc ban aHc bc beugöen neffen^ öob/ ftamen te jatnen in Ijet 45eBeb/ btcn noabjaïteltjften / bren pjofijtelijften/ bien {jEiïigcn en tjeiliginallcnbcn pligc ban een' Cfot^ten; luaa?om ooft be gefjeele gob^bien^t boor Sibben/ en lt;l5ab aanroepen/ taojbt uitgebjufit. Gen. IV :26, ïoea begon men den naam des Heeren aan te roepen.

nenamiu li. (j^mbat Qet i!3camp;Eb boor belerlet bebiegingen bcr jieïe gefcfjiebt/ g0- ^oo biaagt Öetoofi be?fcl)eiöene Benamingen. rhsn icphila, (^camp;cb/ ÏPs. tv: 2. n:nn techinna, finrefiinge/ Ps. VI; 10. rro siach , geftlag/ Ps. LXIV: 2. npi/s Izegnaka, geroep/geft^fit/gefc^JPeuta/Ps. IX: 13. SéTjaig decesis, (J5eamp;eb/ Jac. V :16. ^tneeStinge/1 Tim. 11:1. ixerrjoia hikekeria, fmeefiinge/Hebr. V:7. tvrtv^is cnleuksis, 1 Tim. IV: 5. ivyij euchce, Jac. V : 15. nnnafv/jj proseuchoe, Col. IV: 2, löeamp;eb. uQoaxwtlv proskunein, aanamp;ibben/ Matth. IV : 10.

verschei- III. (Cen opsigte ban be bejfcöeiöEne manieren/ tijben/ saften en op« jee°e «oor-jigfen/mag men 't ^ebeb in berfcljeibene foorten onbe^fcljeiben.

Aanbid- 1. Aanbiddinge. 9llï| men in ftet ge^igte en e^ftenteni^fe ban J5ab^ dinge. bolmaaftt^eben/ in alle eejamp;iebtgOeib boor ben ^eere jfcj nebejöuigt/ en ^em eere en öceMgftïjeib geeft / 't jij jonbej Inoo^bcn / 't jij met intaenbige uitingen/'t jij met uittaenbige tnoojben uitspreekt de heerlijkheid der eere zijner Majesteit, ende zijne wonderlijke daden, Ps. CXLV : 5. W\t ooft Fiet Ine^ft be? engelen/neUen^ C5?ij«tu^. Hebr. 1:6, Dat alle engelen Gods Hem aanbidden.

Aanroe- 2. Aanroepinge. men ban 45ob iet^ be?3oefit/ 't jij berlo^finge ping®. ^an EEnjg öjuftftcnb of bjeigenb ftlnaab/ 't stj berft^ijginge ban eenig goeb/ naar ^iel en ligcljaam. Ps. L: 15, Roept Mij aan in den dag der benaauwdheid; Ik zal er u uithelpen. Ps. XCI:15, 16, Hij zal Mij aanroepen , ende Ik zal hem verhooren. Ik zal hem met langheid der dagen verzadigen. Ende Ik zal hem mijn heil doen zien.

Smeekia- 3. Smeekinge. men in gjoote becootmoebiginge / met beïe öe» se- taeegrebenen aanf|oubt. Ps. XXXI: 23, Dan nog hoordet gij de stemme mijner smeekingen als ik tot U riep. Hos. XII: 5, Hij weende ende smeekte Hem.

zuchtm- 4. Zuchtinge. men geene tooorben ftan binben/ am 5ijnc grocte öe* s®* geerten / of be fjooge jafien / bie men in 't aoge Ijceft / uit te bruft-

360

-ocr page 423-

Van het Gebed. 361

fien/ en bie met bejjudjjtinge Begeert, ©e.^e noemt be SCyostel/Eom.

VIII: 26, Onuitsprekelijke zuchtingeu. Ps. XXXVIII: 10 , Heere , voorU is alle mijne begeerte; . ende mijn zuchten en is voor U niet verborgen.

5. Openbare of gemeene gebeden. Sllj? bc gemeente in cene openlure üpenbarn li^gaberplaatfe/of pacticnlirc Ijnis/tut ^aö roept/één olic^iina Uou?» «L'be'le:1-gaanöe/ Hand. XII: 5, Maar van de gemeente wierd een gedurig gebed

tot God voor hem gedaan. (Cot be gemeene geöeben öeljoort ooft/ at'J eenigen t' ^amen ftomen/om met tnalftanbercn te öibben/Matth. XVIII: 19, 20, Indien daar twee van u t'zaïnen stemmen op der aarde, overeene zake, die zij zouden mogen begeeren , dat die haar zal geschieden van mijnen Vader, die in de hemelen is. Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijnen Name, daar ben Ik in 't midden van haar.

6. Particuliere gebeden. SCla iebej 5ijnc üeijcertc 45obe boo^braagt; bcje i'ai-tic,:-jijn of (a) Uitschietende gebeden, bie men in jijn luejlV in Inanöelinge/l^l^liie_ in t'.iamcnfpzeftcn met menfcljen tot lt;J3ob ap5enbt/gelijft Nehemia, meCtc-nUe. ben ftoning fpjeftenbe/tot öob üaö/Neh. II: 4. CnMozes, luanneer l')ij

met 3!?caËl Uoo^ 't roobc JiBee; ftonb/ Exod. XIV: 15. (b) Gezette Gezetto geöeben/ bese vjn luebc^om of occasieoneel, a!^ een üij^onöe? üoorUal oüs o?ingt alleen te gaan om te bibben; of ordinair op be gesette tijQen oiigt; ürdiiiaire. 3er oefeningen/be? majgenp/bej? miboagS/be^ abonbs. 23eiDe ïoj uit' ifcljietenbe als gesette jijn/of (a) mentale, al^ men met infpanningeMentale, ban sijne gebadjten/ öefcljontaingen/ öcfpicgclingen 5ijiie begeerten OoDe boajbraagt/ ^onbe? tooo^ben/ geljjft in öe aangetogrne exempelen ban

en Seljemia te jien ig. 0f (b) orale, mondelijke, aié inca jsjne onrfc. begeerten baot2 tooorben uitbjuftt; 't jij bat men biel üioo^öen formeert en nitfpjeeftt/boclj zonder stemme, öeliift l^anna/1 Sam. 1:13, Hanna sprak in haar herte, alleenlijk roerden zich hare lippeu; maar hare stemme.

en wierd niet gehoord, 't Sij bat men jijne begeerten met de stemme uitbrnlu/Inibe? of jacfjtec/naac bat men be^re of bigter bij menfc'ien ig/Ps. V:4, Des morgens, Heere, zult Gij mijne stemme hooren. Dat De papisten be mentale geüeben be^ljeffcn/ bolitn öe orale/ is geen man-Der/ ombat fjunne orale maar jijn opleggen ban gemaaiite formulier ren/ JSgt;ate?nogtcr^/ abe-JlSaria'^.

7. Voorbiddingen. Wg men boor anberen ieta ban öob Begeert, 't Zij voorwii-voor de kerk i» 'r gemeen/ Ps. XXV : 22, ó God, verlost Israël uit alle zijne t!als!'-benaauwdheden. Ps. LI:20, Doet wel bij Sion naar uw welbehagen ; bouwt

de muren van Jeruzalem op. Ps. CXXII: 6, Biddet om de vrede van Jeruzalem. 'c Zij boor bese of gene particuliere/ Jac. V; 14, Dat hij tot hem roepe de ouderlingen der gemeente, ende dat zij over hem bidden. 1 Thess. V:25, Broeders, biddet voor ons. Jac. V:16, Bidt voor malkaudereu. Matth. V:

44, Bidt voor degenen, die u geweld doen. 1 Tim. II: 2, Voor koningen, en allen, die in hoogheid zijn. 't Hls een migbruili onbet bele in öe5e aagen/öar men in 't affcljeiben ban malftanberen telfienö segge/ ifi rccommanDcce mil

-ocr page 424-

362 Van het Gebed.

in utuc oeOfbcn/gebcnfit imïiir.2 in ulne oeBcben/ift behoeft ulne boo?- ^

öEbe/Biö Udoc imj; öit ficrft men joo gemeen alp fjet groeten; Inant/ ^

beljalbe bar (jet onmogelijft i^/ Oic allen te onttjouben/ bic bat bejsoefien/ 3

50a [iet imobig bat men iet? Bgjonbe^ toetc/ tuat men boo? een anber e 5s! behoeften; bc be^soefier bieube in een öij5onbe? gebat te jijn/en ÖÖ

moegte bat openbaren aan bien/ luien? boo^bebe Ijij be?3oefu/ en ban „ ja mag men be boorbebe ban een anbe? be^joeften/en be berjocijtc i#

lieryügt cm ftet te boen/ opbat a3ob/booj beien becsoc^t jijnbe/ ooft 3 boor beien gebanfit mogte Uicrben; maar bat tranr-bejjoefien ig beel'

ttjb? maa? eene gelnooiue/en Ij et ig beiiluaain om be boo^öibbinge ban t

ben ï^eere ^e^ns uit Fjet ooge te Brengen. \j

a?e boorbibbingrn [jebben geen plaat? (a) boo? be booben/bie 3tjn al 3

baar 3e eetitoig ;uilen 3ijn en Blijben; f}E1: bagebuuc is be fidte 3elbe jj

ai geluorben. (b) ©00? begenen/ bie be sonbe in ben 43ee|Bt Begaan t

IjcbBen/ 1 Joh. V:16, Daar is eene zonde tot den dood; voor dezelve en j]

zegge ik niet dat hij zal bidden. j

Tegenbid- 8. Tegenbiddinge. lljie? moet men boo?3igtig 3ijn/en on^ Uiadjten/bat ^

dmge. pigcp.ö^ift njpt be^rufit laojben/ gelijft be biscipeien ban Cf)?!?quot; o

tu? gebeurbe/biillenbe biböen/bat Fiet buur be Samaritanen/bie j)en j

niet ontbingen/berteerbr/Luc. IX: 54. ^ilSen mag nooit bibben om ie^ t

manb? eeuluig be?be?f/nooit om Ijet iigdjameigit be?be?f ban iemanb/ t

bie on;e particuliere bijarib i?. Coft niet tegen aifen/bie be gemeente 3

(j?uös Oeleebigen ; maar al^ be Cjeerc 011?quot; aan3et te bibben tegen be Ej:tra' e

orbinaire be/Djiirsfteriö cn bcjboloera be? gemeente/ban mag men bibben t

bat iïob Ijcn belkere/of 300 niet/bat C'ob Ijen fl^affe/bat 313 iver mee? J in ftaat jijn om be Bc?ftc te bf?bniftlten/soobanig bat ijet biijiu/ bat be

latere lr!?afic neemt obe? ï)rt Bloeb 3tjner ftr?fte/en bat (60b baarin be?» i

hee?ll)fit toD?be/ Ps. LXXXIII: 17—19, Maakt hare aangezigten vol sehan- i

de, opdat zij, ó Ueere, uwen name zoeken. Laat ze beschaamdende ver- i

schrikt wezen tot in der eeuwigheid, ende laat ze schaamrood worden ende j

omkomen, omdat ze weten dat Gij alleen met uwen name zijt de Heere, |

de Allerhoogste over de gansche aarde. ; Dnn.fczpf- 9. Dankzegginge. men Bliibeliift erftent be goebrjeib v!?obö/ getoonb

sii' gc- in aiie ligctjameliJBe en 3ieie biclbaben/ tot nog toe betae^en/en in 't ajj3on- 1

ör? boo? bie en bic/ toen en toen gebaan; boo? taellie c?fienteni?fe bc Dib« be? aangezet Uiojbt om ijberig te bibben om bargene/'t tuellf (jij nu bJeltoil-be^öben. ^00 bebc'Jacob/Gen. XXXII: 9—12. Cn be lje?be Ps. LXXV: 2—5. ©aa?om Uio?bt banften en bibben meermalen t' samengebocgb/Phil. IV: G, Laat uwe begeerten in alles, door bidden ende smeeken, met dankzegginge bekend worden bij God. 1 Tim. II: 1, Ik vermane dan voor alle dingen, dat gedaan worden smeekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen.

IV. Jn be be?F|aiibclinge ban (jet ^ebeb 3uHen Unj eerst be uatuce be^-3elf^ bertoonen/ en dan tot be?5C[f? ocfeningc opluefisricn. ^Tot openinge

ban

-ocr page 425-

Van Let Gebed. 363

ban 't tuare tUEsen ^eamp;eb^ sullen loij boorftoflen: 1. tpc Uinge/niEt tierjelliE? liEjfiljringe cn uitöreiöfnge. 2. gpe Ijocbaniglieöm. 3. ©e uitiuenbige omflantiiofjröen. 4. ©e oefeningc/ beit.ianöe (a) in EEne tJOO^ïiErEibingE/(b) bEtracljtinge/eii (c) nabEtracljtitige.

V. 't Gebed is eene inldrulctcinge van heilige begeerten lol God in den na- Bo^hi ij-me van Christus, welke door de werlcinge des 11. Geesles nil ecu wodcrgebo- Vlll=' -ren harte voortkomen, met verzoek om die te verkrijgen. Jfjeöfr lliao:ö IjEEfc

3rjn nabruft/ eii IjEEft eeiie UcrbEre uitüreiöinge noabig.

VI. 't (©Eamp;Eb eene uitdrukkinge van begeerten. ^aazuiEbe tUillEn lutj lamp; eene tooiiEn be taEjfijaamriEib ban be jfcle in 't löeüeö; alle? i|S ingefpaiinEn/ beeftanb/ Inille/ ijart^togtEn/ aogen/ monb/panben/ftnicen/be gEljEEle quot; jiEle/'t gefjeele !igc!)aam. (a) ©e bibber ingefpannen op zichzelven, Op zi-ii Ijq ftent/ öö Siet/jjtj gebaelt jijn gebrek, ï)ij bergaat ban (jonger/ön ze!ven' Uiilbe gaarne bejbulb Inojben; {jij jiet zijne onmagt, bat tjij jicljsclben

niet {jefpen ftan; Ijij toeet ooft bat geen schepsel Ijet Ofn lian geben/en Öij tuiï 't er ooft niet banfjeBamp;en; God alleen ftan't Ijem geben; maar Ijij jiet en geboelt met fmarte/en taeftfemminge ban sijti jjarte/jijne onwaardigheid, hatelijkheid en walgelijkheid; ^aabat (0ab niet ftan öetoo» gen Uiorüen/ boor jijne gehalte/ om Ijem te {jelpen/ ja Dat bie baarboor beel eer tot toorne joube berttieftt taojben. 3fa Ijl] jiet/ bat Ijij niet Uiaa:-big ig/ jelf^ ban be^re/een tnoajb tot «öjö te fp^eften/baar 5jjn-©ebEü 500 sonbig en 50a onbefthiaam ig/ bar Ijtj öob Daa^boo^ tot berljooringe en ljuipe nier fietoegen ftan. ^{j be3e 5ijne geftalte i^ tjij 30a ingefpannen/

bat IjÖ in srjnE clIenbigljEib en rabeioo^ljEib taegjinHt/en gcene fiopc ïjeeft op ieté bat in Ijem ij?/ of uit ïjem boortftomt.

(b) ©e bibber ingefpannen op God, Ijij bejtfgenUioorbigt jicïj ben Op OoO. ^eere/ al^ ftoog/ altnetenbe/ ïjeerlijft/ naöjj i|em/ öcilig/ als ooft genabig

in Clj?i?tu#/Barmtjartig en ahnagtig; liter bntgt Iji) jicï)ootmoEb/

ilier amp;Eeft l)tj Inegeng ontsag/BiEr neEint §0 bnjmocbigljEib om C^ns»

tu^ aan te nemen/en in {|em en boo? ifcm itjne begeerten boor te ftcl' len/ liietenbe/ bat get baarboor (J5ob^ IjecrlrjftljEtb tuorDt/ boetbaarbige sonbaren te {jooren en te Ijelpen.

(c) ©e bibber lj« ingefpannen op de zaken, bie Ijjj begeert/'t 513 ber-op de be-lo?finge ban een b?iiftftenb of breigenb ftjui^/'t jij een goeb naar lig»

cöaam of jiele. jiet Ijoc noobig en nuttig {jet Ijem joube ^tjn ban bar berlogt te ttio?ben/en bit te berftrggen/öö ftpnt Öfr/ftö ller (E'

benbig booj/ Ijij er op bc?ltefb/ Ijtj ÖÖgt cn reiftjjalét baarnaar. ©e bib'

ber mengt bese bjie paften boo? malftanüeren; in eenen opilag/ in eene be-'meginge fiomt öö sfcamp;selben/ftomt djob/ftomt be jafte Ijeni boo?; in bie ge- Is eeiie jiaïte jijnbe/i^ 6ö 6c3'Q om niet alleen jicftjelben .^oobanig boor i0ob te Jtdrnk-bertoonen/ maar ooft om jgnc Begeerten boor ben ileere uit te brtiftften. kmgo;

VIL De uitdrukkinge ban Begeerten toorbt op 't allerlebenbigét in be ^quot;rk-.■êcÖ?lt;fture boorgeflelb/ bie openBaajt en be jafte/ en een iegelgit/ öie in zaamheid.

^3 a 300'

-ocr page 426-

Van bet Gebed.

joobanigf nPilaïte t^/of ijctaccg'ti^/En bcjtacfit genegcnljEben totjaobanige quot;oeftaltp/ja ö^mot bifiUnjlgeenesiflEdaarin obe?. 't dJene Uiij iiicbjuftftinQe iioEinni/ ftrit be ^cl'jjiftnrc faooj/onbf? (a) uitQicten/1 Sara. I; 15, Ik heb-be mijne ziele uitgegoten voor het aangezigte des Heeren. (b) HitflojtEU/ Ps. CII: i , Een gebed des verdrukten als hij overstelpt is, ende zijne klagte uitstort voor liet aangezigte des Heeren. (c) 35E?tclÏEn/Ps. CXIX: 26, Ik hebbeU mijne wegen verteld, ende Gij hebt mij verhoord, (d) d^pfiEffen/ Ps XXV: 1, Tot U, C Heere, heffe ik mijne ziele op. (e) UDacljt tjoubcn/ Ps. V: 4, 's Morgens zal ik mij lot U schikken, allcg ojbf nuiijfj in poptuu? ftEllEn/gElijft eeu Ijcirlcge? in rijen en nciebcren/en wacht honden, (f) t'karnen fp^erien/Ps. XXVII: 8, Mijn lierte zegt tot U, Gij zegt, zoek mijn aangezigte; ik zoeke uw aangezigte 6 Heere. (g) Hoepen/ fclijeciitoen/ Ps. XXII; 6, Tot U hebben zij geroepen , ende zijn nifgereddet. Ps. XLII: 2, Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen, alzoo schreeuwt mijne ziele tot U, 6 God. (h) jKet ^ijn pan» fclje Öarte en Uiillc jOEftEii/2 Chron.XV : 15, Zij hadden met baar gansche harte gezworen, ende met haren ganschen wille Hem gezocht.

Sine be^e uübniliiiinaen geben te fiennen bE (IejRe infpanninge her jiEle in ijet iiibeD. ï£gt;e ^iele juilenbe üibben/fian bifelxiijlg gcene tooojiben bin-ben/ja alle üioajbeii jtjii re laag/rn niet genoegsaam om be 6egeErtE en mgefpannEii geftalte brr .iidE uit te b?uftSen; baarom boet ?ij Ijet (a) boo? rene eniiele lie^tooninge lian bic geftalte aan ben l^eere. (b) ^anittjbji boe? rene bc^udjiinge/ meer seggEnbe ban 51) jeggen lïan. (e) ^e jiele nieerbEr ruimte itrjjgcnbe/ begint üioo^ben te formerEii/ of allEen ban binnen met be grbacljtni/of ooi? met ben monb jtidetje^/be lippen maar roerenbe/ jonber gcluiD/ of ai fuijenbe. (d) ©e begeerten IjEftigEr litojbenbe/500 iuojbt be ftennne ooft Uiiber/ en i^ men 500 bErre ban inEnfcFjEn/ bat mEn niet geljoojb ftan Inojben/men roept, (e) lt;gn be betaegingen obe^bloefci' ge: üiorbenbe/ 500 ft om en er tranen/ bijjonber al# be liefbe eu gope ftejfiej üiojör. 't Sfe bionbej/ een man/bie niet ligt tot tranen ftomt/En siclj ftlja-men ^oiibc te fdireljen/ al# met jijnc adjtbaarïjEib niet nbercEnftomenbc/ fmeit boor ben l^eerE biel taeg in tranen/ bie al# ribiertjeg op be hi an gen biggelen en afblieten; nooit i# b? jirle bEter in garen fc^ift/fan tnanneer Uieeft i# gelnecpt/ en een# ö^rtelijft Ijeeft ftunnen uitfcfiteiien. Sob/ bic-barDborfitigE man/ ftonbe fcDjeijEn/Job XXX : 20, Ik schreije tot U. ©a-bib/ Die bappcre Ijeib/ bie een leeutaenl)arte Fiabbe/ fcBreibE boot: bEti C^ee-re alê een ftinb/ Ps. VI: 7, Ik doe mijn bedde den ganschen nacht zwemmen; ik doornatte mijne bedstede met tranen. Ps. XXXIX: 13, Zwijgt niet tot mijne tranen. lt;De manftaftigE en acQtbare ^aulu# bab boojgaan# met tranen/ Hand. XX: 19, Dienende den Heere in alle ootmoedigheid ende vele tranen. Van be- VIII. KDij noemen Ijet (!5ebEb eene uitbrufifiinge ban begEErtEn/niet eenc goerten. njtöriiftftinge ban jafiEn; toant eeii onbefiEErbc/bie lEttE^ftennipfe Ijeeft ban gEEgtEltjfte jaften/ en baa^btj toeï te? tale ié/ eene bebiegeïpe ftemmc IjEcft/ En srjne affectEn in jijne öanb ïjttft/ fian jicïi be iioob3afielör!9eib

en

364

-ocr page 427-

I

Van het Gebed. 365

e en fdjoonljEiti öej gEEgtElijfte saften/ fioctoii niaac op ccnc natuudpc e tuöse/En al^of be jafien maar natuurlfjft toaren/tierbeeiöen/en op cenc )- jeer üeluegcljjïEe en lamentaBlc IntjSf/ in ^eücö lioorftcllcn/ja s. jijne natuurigfte affcctEii 30a gaanöe maften/bat Ijtj met tranen bie 3a» rt tien ftan uitfpjeften/ Dlisonber alé Ijij toEEt bat 00 geljoojb ftan toojben/ ie of grboorb saube fiunnEn tao^ben/ of aljï Ijij in eeiie bcjgabfriiioe ^e r, boojbibber i^/ En |jrj boo^ snifte uitbruftftingen en tranen jiclj aangenaam al maften ftan/3oabat get fetjijnt alsof !jij 3cer geegteltjft en in bele naöij-?? IjEib niEt »Jamp;ob i^/ en met ÖEÜig buur i^ ontftoften/ baar Ijet toclj alieg [: maar natimrUjft luetft ig. iDaacom noeme ift IjEt vJ3eamp;cb niEt eehe uicb^uft» e- ftinge ban paften/ maar ban öeocEtten. ©e menfclje i^ maar ecu lebij e- bat/ï)Ö 'quot;Oft sijne berbullinge ban ElbsriS/ban fiuitEn IjalEn. ^aaitoe ie ïjEEft be ï^EEre bEn menfclje befttnaamöciö gegebEn om te Oegeercn/en 11» jjjne ftegEËrtEti uit te b?ufifien. «Jtïaarbat ijij geboelig i^ ober sjjn ge» be breft/naa? be saften/bie gij oorbeelt bat Ijem souben ftunnen be^genoe» gen/groot en fetjoon stjn/En naarbat er apparemie i? om bte te bet» ïe finjgen/daarnaar toorben be begeertEn fterft/baarnaar boet Ijij moeite n- om 3e uit te brnftften/maar baarnaar sijn jij jui^t niEt jjeilig; baaien om noEtnen torj IjEt lt;èEÖEb niet allEEii eehc uitb^uftftinge ban begeE^tEn, oj IX. ^iBaar eehe uitbraftftinge ban heilige begrerten; men ftan tDEllig-van hei-0? tbamelijfte paften geEgtclrjft begeeren/en geestEltjfïe saften tuel bleefcljc» er lijft; ban ;ijn be BegeertEn bleefcSElgfi/al^sr} tot 3onbEn 3tjn/of al^ mEii8001 ct gocbE saftEii fiegEEtt mEt een 3onöig oogmerft/ om eere/ lirföe/ gunjïE/ p?ü-E/ fijt/ bEjmaaft te beftomen; men bEgcErt ligcljamElijftE en gee^tEltjfte sa^ 00 fien gEEgtelijft/ al^ men öiE saiiEn fiegeeren mag; al|é men 3e begeert om en baarboo? beter in ftaat te 3ijn/(!3ob met blijbfeïjap en gber tE ftunnEn 3i' bieiiEn; alé men 3E op biE ItnjsE öegeejt/ biE tatj § 6 Ijebben boorgeftelb; te? al| men bie 3aften begeert/om (ödö^ genabe/ goeb^Eib/ fjulpf/ magt/ ia- öaarin tE 3iEn/ tE EtftEnnen eu tE pnjsen/ En 3icö baarin tE bermaftei:. ie/ X. ïBtj noEinen 't «öcbEb eehe uitbjuftftinge ban IjeiligE begEEjtEn tot Tot Oioi, en God. 4X5cn 3iEt alls fcljEpfelen/ftliiabe en goete/boo^ötj/men lucet bat :er 3ij niet Ijelpen ftunnen; ja al ftonben 313 {jclpEii/mEti soube EbEiilHEi [jen aie- niEt taillen aanbibben/ men 30ubE ban 'jen 3onbe? öob niet geljolpen taii-)a- len 5tjn/ombat men (j5ob liEfljEEft/eii sijne EEr aan een anber niet toil ce- geben. (a) 't afgoberijc/te bienEn bie ban nature geen goben3ijn/ 3n; Gal. IV: 8. (b) a3ob tail bat mEii l^Etn alleen aanroepE. Ps. Lrlö, Koeiit jne Mij aan. Mattb. IY:10, Den Heere uwen God zult gij aanbidden, (e) 33at :n/ allEEn Ijftft öc ÖEloftE/Hand. II; 21, Een iegelijk, die den name des Hec-eu. ren zal aanroepen, zal zalig worden, (d) (J5ob allEEn ÏjEEft bE lïolmaaftt' :nc IjebEn/ bie bE^Eijjcïjt toorben in bEngrnE/ bie aan te bibben ig. iDe regre eft bibber tail a3ob in Ijfc lt;l5EBeb bejljfetltjften/ aljS bie alleen aanbiddelijk iö me flljS be alleene Fonteine ban alle goebe giffen/alg? ben Alwetende, bie bc eib fiarten ftent/ en toelfte be meeninge bep aJEEfte^ i$/ aï^ ben Almagtige, en ^5 3 bien

-ocr page 428-

366 Van het Gebed,

bien geen bing tc Uionbcjïijfi i^/ al|? ben Goede, bpn Barmhartige, öen 3'

Genadige, bie sjcö bEcblijtit in taclöoen/bic üiacöt bat iemanö tot J^ein b

Sditie/opbat J^tj gein ocnaö'S jij; alg ben Waarachtige, bie beloofb ÖEEft

te be^öootcn en te geben. daarom fieert jicg be bibber tot ben l^eere/ 3

Buigt 3icö in ootmoeb en eerbieb bonr ^em tieber/ legt jjjne nooben

boot ^em open/üibt ban ^em be berbullinge ban jijne Begeerten/en t

toacljt aljoo op ben ^eere. 4ï»ob aan te bibben i^jtjn bejinaafjen bitjbfc^ap.

uame^an «J^Ebeb moet gebaan Ixjarben iu den name van Jezus Christus, 3

Christus. Ps. LXXX;16, Om den Zone, dien Gij u gesterkt hebt. Dan. IX: 17, ^

Om des Heeren wille. Joh. XIV : 14, Zoo gij iets hegeeren zult in mijnen ï

Name, Ik zal het doen. Joh. XV: 16, Opdat, zoo wat gij van den Vader ^

begeeren zult in mijnen name, Hij u dat geve. üfn ben name beteeftent 'i

(a) fomtijbj» om be licfbe ban iemanb/Matth. XVIII: 5, Wie... een kin- 1

deke ontvangt in mijnen name, die ontvangt Mij. (Pan i^ bibben in Cljjijj-tuiS name soobeel/ al^of men 3eibe: i^eerc hij Ijebt uluen ^ane ïief/ 050 taelbeöagen in 3ijne offerljanbe/uta ^one geeft mglief/enift ï^em; nu bibbe ilt om be liefbe/bte t!3ij tot ulnen ^one ÖEbt/bat43tj mfl be^liioo?t en geeft, (b) ^omtp^ beteeftent in ben name/op'tbe-bel/ 2 Thess. III: 6, Wij bevelen u broeders in den name onzes Heerea Jezu Christi. (Pan i^ 't 300 beef/ aï$/ uta gone/ bie met uta confent mijn 25o?gE i^/0ceft mtj tot ïl gesonben/en mg belaft bat ifi J1X soube aan» roepen/en alle^ Inat ift ban noobeu DeDDe ban 11 begeeren/bic geefr mij bjijmoebigfjeib om l)et ootmoebig te be?3oeften. (c) Jgt;omtgb|?/ ja meegtenbeel^/beteeftent [jet booj CF|?iptu^ jelf/boo? 3011 ïtjbcn en fter-ben tot bolboeninge/Hand. 111:16, Door het geloove in zijnen name heeft zijnen naam dezen gesterkt. Hand. IV: 12, Daar is ook onder den hemel geenen andere naam. Hebr. VII: 25, Waarom Hij ook volkomelijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan. O^mbat be menfcfje met Stjne sonben eenc fcgeibinge tugfdjen 3icö en iöob gemaaftt ïjeeft/joo ftan noc0 mag ÖÖ onmibbelöaar tot (J5ob niet gaan/(©ob souhe ^Em een berteerenb buur sgn/ 't soube Ö^m gaan alg J^abab en 5Cbiöu/ betaelftcn met bpecmb buur tot lt;l5ob naberben/ban lt;0ob boo? buur geboobet taier-ben; maa? be i^eere fieeft ^eju^ tot eenen 25o?ge en ^lSibbelaar gegeben/ toelfte boo? jijn Igben en ftejben ben 3onbaar met ij5ob berjoenb Beeft/ en be fdjeibinge Ficcft toeggenomen. Sn stjnen boob fcfieurbe get boor^ Jjang in ben tempel/ soobat men ^onbe? gbibc? in (jet ïjeiligc be? ö^iligen fionbe insien en ingaan; bu^ jjebben be geloobigen brtjmoebigöeib om op eenen bejfcljen en lebenbigen toeg/ tuelften J^ij on^ ingebi^b Ijeeft/ boo? get boo?öangfeI/ bat W boo? jgn blee^cö/ tot «öob te gaan/ Hehr. X: 20. CÖ?i^tu^ i^ be taeg/ boor tuelften men alleen tot ben ©aber mag en ftan gaan/Joh. XIV: 6. SClg men ban bibtin CÖ?i?tu^name/bati^ 50a beeï/al^ om be bc?bicnjlen ban CÖJ'Ptu^. bibbe? neemt CB?i^tu^/ Öeni aangeamp;oben/ aan/ en firijgt aïioo beet aan en aan alle

Sijne

-ocr page 429-

Van het Gebed. 367

3(jtie bcrhfcnflen/en met bfc berblenflen gaat Bp tot dJaö enbectaant bie/cn bu^ be^aeftt öö ban lt;ï5aCi alle^/biat ÖÖ öegeecr.

bibbed jtjn alle en alttjb niet in ecnen flaat; sommigen ftunnen jicö niet be^efieren / bat jij beel aan iiTljjtétup fytüüen/ en fjeböenöe begeerten naar geesteltjamp;e en ligcfjamefijfie segeningen/ nemen lot (öob öuune toeblugt; boclj niet onmibQeïbaar/maat met Ijet ooge op (jlfljigtu^ en jtjne bolborninge/en öiüben/bat 43ob om en otn

jijne be?bienften amp;un genabe tail betaij^en/en Ben jegenen. ©it in (ilÖ^stu^ name bibben/ öoetael Ijet gelooiie staaft i^ ; sommigen jijn tod in ben gjonb be?5efie?b ban ljun beel aan CÖ?i^tué/ maat baac i^ eene bec^ breembinge; beje nu/jullenbe öibben/Bebamp;en eer^t tae?ft om Cfj?iötii^

aan te nemen/ en uitbruliftclijri op ^ijne be^bienften te benften/ en met f) li mie gebacf)ten taebe^fteeringe te maften/ en bu^ Uertoonen 50 aan tien ji)abej Cljri^tuff be^bienflen/en bibben om bejöooti'igc en be?bu[iinge ban Ijuiiiie begeerten/uit fttacïjt ban bie berbiemten; sommigen leben meer iiabij/ rn Ijebben eene Bebbelijftlieib ban Bet beabonb ber genabe/ ban be bcrsocninge en bejbieiiflen ban CBf'^tnó boo; B^n; beje juUenbe bibbcn/

hebben niet altijb ban nooben/ bic uitbrnftfteüjfte onbejljanbelinge met Equot; Bet f j:pre^ benlien op CB?'^tu? bejbienflen/ om bie aan ben JDabe? te bertoonen/ en te jeggen/ bat 3ij ftomen en bibben in CBt'Ptu^ name/en be^bullinge ban Bunne begeerten behoeften om be berbien|ïen ban Clj^iptu^; maar 3tj ftomen en blöben in be geftaïte alia bonbgenooten/ al# ftinöeren/ al# beel Bebüenbe aan Cfj?i#tii#/ en bibben boo; ben taeg öe# be;bonb# en be; bp;5aeninge boa; CB;'?£uö/ fcBoon 51) Bet niet noemen;

öocB men moet 5o;gc b;agen/bat men niet al te lang en altcbifttatilsibliibc 5Qnöe; bie uitbruftftelijfte onbe;Banbeïingcn en taebe;fteeringc op CB;i#tu#/

opbat CB?i#tu# niet uit Bet ooge/ en men meer onmibbelbaar tot gt;éob fio-uie/ en al.^oo min ootmoebig en min betameltjft met (!5ob Banbele.

XII. Cen regt (öebeb Beeft tot jpnen oorfp;ong den Heiligen Geest. 33e Door den mengcB uit be nature i# geestelp boob/en Beeft nocB goeoe geftalte be# Batten/nocB goebe begeerten; BÖ i# blinb/en taeet niet taat liem berge»

noegen fian; nogtan# geboelt BÖ ligcBatneltjft gebceft/ en fdpiftt boot het fttoabe; BÖ neemt ooft jijne toeblugt tot a5ob/al# BÖ ban fclKpfel# Buïp ontbloot i#; maar nocB 50quot;^ gejlalte be# Batten/ nocB 3i)n a3rbeö i# afobe aangenaam, ^al iemanb tegt [iibben/be heilige (j?ee#t moet en geit-ilre én Begeerten én uitb^uftftingen gcben/Zach. XII: 10, Ik zal nitstorten den Geest der genade ende der gebeden. Gal. IV; 6, God heeft den Geest zijns Zoons uitgezonden in uwe herten, die roept, Abba, Vader. Eom. VIII: 26, De Geest zelve bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen, ©at ié/geefr gefta' te en be gee;-ten/ legt be taoozöen in ben monb/ gaat Bun boo;/ en boet Bun nabibben. 4Saa;fcat be heilige lt;iBee#t sacfit of !l:e;ft betaecgt/ baa;naa; i# ooft Bet 45e' beb flapper of pberiger; somtijds i# be bibber in Bet eerftc ban ^tjn o^ebeb gberig; maat Btt too;bt Qanb ober B«itib bui#tct/en IjÜ bo:bi r; somtijds

-ocr page 430-

368 Van het Gebed.

M in 't eetftc buistEC en öootrig/ maa? al toojitelenbe luojbt öö lebenbi» nc?; somtijds ip Ijö' gefjeEÏ toEgeilotEii/ En baac ftunnen nocö ocbeb/ noclj ïuc'U/ noclt traiiEn uit/ eii ÖÜ moet 50a toEEC opftaan en öenri1 gaan; som-tiids iö hn 500 bol/ bat f)ij niEt Vucet luaac alle bie öEgeetten/ uioojben en tranen ban baan ftomEn/ joobat Ijem meet tijb ban beoeerte oiu jreettt.

Men mogte denken, 30a men niet regt bibben fian jonber ben üJeiItgEn a3ecat/ taaarom Itiorbt 011^ ban beboïen oin ben lt;l5eeét te fiibbcn? Antw. ®e menfclje Ijeeft een natuurltjft bezftanb/ ÖÖ tjeboett jijn gebceiï/ be nature leert fjem bat Ijij üibben moet. (0nber be bebieninge ban be oenabe» mibüelen leert fjij bat be CjeUigi; 45ecét ijet ^ebeb taerlit/ en bij teert uit het })3ootb bat Ijfj gt;J5Qb om ben heiligen ipee^t moet liibOcn; bi) occane

ban be;e natuutltjfte obertuiginoen en öeVaegingen luerftt be-öee^t m be uitbeiftorenen genecienljeib tot bibben/En toont ljun bat 51) in gecne goe-be öibbenbe geftalte 50quot;/ öat 31) geene regte üegeejren Ijeöaen/en bie nier rent uitbruftften/ bat be lijeiligc 45Ee^t Ijet m Ijen allep maec Ineriien/ en bat ^n ban om ben ©ciligen iJSee^t moeten öibben; üup laocbt Ijijtjet' melüfï bebjjotftt om ben vöee^t te üibben/ en bu^ bibt 1)0 om ülii gt;J5cBpt nu alreebe boor ben iöeegt. €n bie nu in sicb öemerften beginfdcu barilncr-ftiiine bcé4Beeéte^/bie bibben om bermeerberinge berjelbe boor ben ©eeör. is eeu - XIII. ®e heilige (Jjeegt/ eene bibbenbe geftalte in be siele ijelo;ocljc ijeü» werk van (jEnj3E/en ^ic oubjcfirieiibc/300 begint 3oobanig een menfcoc/bte be for* borenen6' fneelE oor3aaïf ip ban 5gt;iquot;e baben/uit het wedergeboren harte begeerten uit te bHiftften. «jpelp een natuurltjft menfcamp;e neigingE fjeeft tot bibben/

beel meer ban eeu toebergeborene uit be bjebergeboretie geftalte be^ Ija?^ ten. ©ebriil niet alle taebergeborenen bieten bat 30 soobanig 51311/ en jien bat 51) een 5anbig batte tjebben/ En bat uit bie sonbige geftalte allerleoe 50nbige gebacfjten/boo?ben en baben boortftomen/50a biotben 51) bie öefiommerb of 59 toel bibben magen; ja 5Ö burben fomtijb? niet bibben/ 't alsof 51) met tfob faotteben/beimjle 51) in bet öebeb altgb boorne' men niet te 5onbiaen/ en ebentoel telften^ toeberoin in be^elbe ballen, ©mi ftomt boor/Spr. XV: 8, Het offer des goddeloozen is den Heere een gruwel. Spr. XXVIII-.O, Die zijne ooren afwendt van de wet te hoeren, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn. Joh. IX: 31, Wij weten dat God de zondaars niet en hoort, i^ot onbejngtinge bient/ (a) ©at bet be p igt is ban alle gobbelao5en 5ic!j te befteeren en te öibben; be g?ubiel ig baar niet in bat 51J öibben / maar bat 50 5'':amp; beïteerenbe/ en al iDillens en Ineteng in be 5onbe boortgaanbe/en geeue bej5oeninge met Jjüb / noeft beranberinge ban En baben ban (öab bersaelienbe / Ebentael aan 't öibben ballen/ of om UgcfjamelijUe 5aften / o) boot be fleur/ 5nnbc ban iongö op getoenb morgen^ en abonbó «n ^e-ÖEb te boen of op te 3^802quot;/ 't taElfi/ 50a 5Ö bet nalieten/ onru^tigbeib ïoube beroor5aUen/ of uit gebeinpbbeib/ tDillenbe/ niettegenflaan^e gunquot; nen aarüfcljEii ttEin ban leben/ booj goebe Cljri^tenen geaebt taorbe^n :

-ocr page 431-

Van liet Gebed. 369

(b) ^iaaar töici: Ijartc opregr met ben CJeerc/ bicn [jet om berjoE'

ninoc en bergcbiiige ber jonbe te boen / bic o^arne ban bc janbe ontfïagen tnillen jtjn/ in be liefbc en breeze (©ob^ naar sfjnen tuille ie» ben/ en bie baarom fiibben / tjacö.tenbe Ijet ooge te jjouben oy beu J|eere quot;Jeju^/bier (©eöeb jal geen gjutoeï jgn/maar 'c id a3obe aan» genaam ; be ï^eere soeftt julfie Bibber^/ l^ij Qanöelt reeörr niet julhe geïirooiue rietje? en gli'nmenbe bla^tuieftje^; neemt ban brginocöig= |eib; {)Et telften^ Inebrj ballen in jonbe ié tegen ulu baornemen/ u tot b^oef Ijeib/en ftomt boo^t niet uit booje moebtoiSlioöetb/ maar uit Stnafilieib/ ombat Ijet bïer^cö fterfier luo?bt ban be gce^t.

XIV. ©ie nu lueten bat 5e uit ben boob in Ijet gee^telijlk ïeben syti in ^1' obergegaan/of bie gzonben in 31 dj sien/taaaruit 50 0quot; moeten fieflui-ten/ Ijoetnel be berjet'leringe baarban niet seer jlerl? ip/ bie ft a me a ooft tnel in een' ftaat/bie meer jonbtg ig/ban luel gunnen orbinairen tjein. ^ij tuorben ooft tael gehangen genomen boor be sonbe ; ja lue! 500/bat 5c boor bien tijb niet ftunnen ftomen tot eene bolftomene/bjoljifte/ge» moebigbe refolutie/om nu/nu/uit bic jonbe op te ftaan/ en tegen üe-5elbe c?ii(lig te il^jjöen ; of 50a jij in een'goeben t?ein ban leben jujn/ 300 ballen 3c tnel in eene OiJsonbere 3onbe. 3in beje (laten 300 terftanö aan öet a3ebeb te ballen/sonber eejjsttot sicijselben te ftomen 'en sicij

[ te bejijcffen tot üefteeringe/ soobat ljun Ijarte gen obertuiot/ öat 31)

i {jet in opregtigijeib meenen/ bat 3oubc een ine?ft ban oneerüiebigljeiti

' 3ijn/ en 't soube 45obe migfiagen/ en Iji) self soubc geenc bjtjmaebigljeib

» Öeööen tot ö^t (6e6eb/noclj jjeiligen aanbacljt in Ijetselbe/betnijle sijn

1 Öai:te Qem in bat boen beroorbeelt. ©ese/in 3Ulfte geballen sijnbe/ moe-

e ten sicl) ee?^t Ijejjïellen tot een opregt boojnemen om tegen bic sonbe

l tc )1jijben/3aobat 5e tot Ijet (öeöeb ftomen om bersoeninge en om ft^acljt

/ tegen beselbe baii (£gt;ob te behoeften/ en ban sullen 52 b^ijmoebig^eib

» Ijebben/ombat fjun öarte ÖEn n'Et beroojbeelt/ 1 Joh. 111:20, 21.

XV. ©oft gefieurt Ijet tael/ bat een taebergeBorene gepeet lebig is ban Hoc t ■

1 üegeertcn/niet in ben gjonb/maar in be Voejftsaamljeib ; bese suHenbe

, öibben/lueet niet taat lii) fiibben sal/tuant öö ^inbt nejgen^ lu^t toe; dighoi.i.

e of be öcminneltjRfieib ber saften i^boo? eene geeiateïijftc buiötej(]eii3 uit

t Ijet ooge/ of bc moebelooglieib/ ombat {jij op 300 beel fiibben 3!)ne begeerte

s niet f)Eeft betft?egen/ fluit sgn Ijarte toe. J©at jal Ijjj boen ? 25ibben ? tyij

if Ran niet; 't fiibben nalaten? (bat een joabanige mee? ban al tc beel na»

t iaat/en booj sulfteene be?floffinge ban öet (öefieb al^ aftaenbt) bat ftan

/ 00 ooft niet boen/ tuant Ijet toebejgefioren gebeelte laat julfi^ niet toe/ en

e neigt nog geburig tot fiibben. (©ese moet bic ftteine neigingen niet tegen*

gt; gaan/bat 3eec ligttc boen i^; maar gö al^ een fileiii fti 11 befte/of

b al^ een/ bie uit eene flaautate of fiestatjminge ftomt/ en jeer 3lDaft 3iclj fic-

1» toeegt/ en seer sacfit fpreeftt/ stjne stoafifte neigingen opvolgen/ bic aan

: öen ^eerc bertoonen/ jiclj aan get (©efieiï goutien/ en aan ben l|eerc ge-

gt;) II. SCaa toen*

-ocr page 432-

370 Van het Gebed.

reüi'iien/Ddijft te-^ieu in Cl]?igtii^/iïJabib en nnbere heiligen/Uiant; waartno 1. ©at maaftc ben bibbe? ootmoebfge?; Inant in {jet aanb^ingen jiet '■(meuit- 11Ö rn jicljseïben ftlaarber/(jij benïtt/goe btube iU 300 Wijniorbig iirftióinfre fprrftrn/ Ui/ bis 300 30nbig/ 500 taalgelgft en 300 onluaarbig ben; öö M^piuquot;i,lje S'l!'ic.a!? tneg/cn ciijrnt/bat {jet niet ban onfiegjijpebjftc genabe ié/bat Ijr) lt;i io, lie- quot;^t lt;{5ob fp^iiicn mag/en bat löob naar Ijem tjoocen 3oube. 2, ©at maaftt quot;on'-Hiquot;'quot; ir!rc? üeiiiogen en Ijet o^efieb ijberige^ ; liiant Ijij 3ict be noob»

Salii lnfiluib en beminnehjftljeib bet jafieti öetec in/3ijnc begeerten bec» loafïiJeren/ 31311 Ijajte fjjijgt lugt eh bloeit uit al? een tuaterfijooin. 3. ©at maalit jijn öeamp;eb öeifige?; Inant ï)ij ft?ijgt een suiberbe? oog-mejff/en ïjij 3!et bar 3uibcr ongme^ft öete?/en Ijoe men 3uibc?ber oog--üiejh lf?ijDt in l)et begeeren ban eene 3afte/l)oc men bjijmoebige? Inojbt in i)Pt begeeren. 4. ©at maaftt on^ hieej öefitoaain om in fjet C'ebeb aan te Ijouben/bebjtjle men be 3afte ban aan alle Ranten öefetjoutot/en be eene öegepjte be anberc berliieRt/en bie bjeberom anbere ; bcaanljau« binge boet on? lange? blijben in be tegentooo?bigljeib (j3ob^/be 3!ele üomt en blijft in eenc öeiligrj geftalte/ en Ijceft alreebe eenen segen ontbangen.

©e bebjeegrebenen moeten niet naa? be Sungt gefcljieben/ maa? 300/ als 5e uit Ijetbibbenbe tjarte ban 3elben boojtlmmeii/en be l^eere be 3a-iien tms boet boD^ftomen; ban bjingt men aan op be berljeerlpmgc ban Cgt;üö/Vuicnfi ijcejlijftrjEib/goebljeib en magt 3iclj openbaren soube in {jet be^ljooren ban Ijet defied/ en in ^et geben ban be salie, ©an neemt men beincegrebenen ban be fttc^tinge be? (©emeente/ ban 't nutte/ bat anberen ödo? onic befiLttnamljeben/bie men Ijeöben 3otibe/al^ bei^eere Dn3e be» netste gaf/ ontbangen souben. ©an bjingt men aan op be beloften (öobpV optuelfte men 300 lange lup?lit/tot bat men be onberanberlijfte ltiaa?ijeib (öobg lEbenbige? gelooft/en men sicö mee? bersefieren Ran/bat oofi beje 3atic on^ oeluojben sal/ombat (©ob be be^Jjooringe beloofd fteeft. ©an fielt uien siclj aan ben ^eerc boo?/ al^ sijn RinbeRe/ en bat (0ob beljagen neemt bat sijne Rinberen f)ongeren cn borfien naar ©em/bat gun üaa?op ietg' gebe/ en Ijen be?filijbB/ gelijfi een babe? naa? ben blEefcije siclj cbe? sijne Ijongerige en fiegeerige Rinberen ontfe?mt/ en in get geben ban ljunnc 6cgce?te sicljselben be?ölgbt in sijne Rinberen te be?amp;ltjben. ©an b?ingt men aan op be be?bienfien ban tien i^eere Sïesuji. ©an ^elt men

ben

-ocr page 433-

* Van het Gebed.

ben ^eetc booj/ ^tjnc Uorige goEbcjtterenftEben aan oné Beltic^n h gacoö/Gen. XXXII: 9-12. J5eltjft be Jftejfie/Ps. LXXXV: 1-5. f?ie? be^Uiaif-

liejt sicf) fjct oeloolic/ljie? tnojbt bc liefbc gaanbc/ l)ie^ Ijanbüic men famifj-E ai?öe:/ljie? anbejlnejpr men jicfjin ftille gelatenljEib onbe: ben \nit(e -önti?.

C XVII. De hoedanigheden be^ iSebeb^ 51311: oatmaebigÈjeib/ in 'Öeest

» en toaajljeib/e;nöt en sibe:/gebuu^vaamljeib/in geloobe. h 'doquot;-

: 1. Ootmoedigheid. IDdfrc cenc gevoeliije lage gestalte des bidders , onl-Oottwoc-

l staande uit het gezigte van de hoogheid Gods, en van zijne eigene zondig-

• held, onwaardigheid en onmagl om zijn gebrek te vervullen, of van- God

: vervuld ie worden, ^fn aüeö moet be menfcfje oatinoebitj ^ijn ncffens 4?Gb.

: Micha VI: 8 , Wat eischt de Heere van u, dan... ootmoedig te wandelen met

t uwen God? 25ij;onöE2 mort bit pfaat.^ tjeüamp;en in 'c ^eamp;eb; tcaitt (a)

l ban nabejt fjer fcljcpfei tot jijnen ^ctjepj.te^/ be ïagc tot urn Ijooqc en

bejöebene/ be jonbaaj rot üen ^etlt'ge/be becatljte tot ben ^rerliïüe/öe bejboemen^tuaajbige tot ben ïïégter ban gemel en aa:öc/ bic boob en ie-ben in 3tine magt fjreft. 'SSl^ üBo^eö tot ben Ojaamöoscf) nabrjoe/ 300 tua^ be fteinmea5ablt;i tot i)eiii/Exod. 111:5, Nadertliier niet toe, trekt de schoenen uit van uwe voeten , want de plaatse daar gij op staat is heilig laad. «JflSen mag Ijier in teaarfteib benften : Waarmede zal ik den Heere tegenkomen, ende mij bukken voorden hoogen God ? Micha VI: 6. 5tiü;a» gam 5ciöe : Ik hehbe mij onderwonden tot den Heere to spreken , hoewel ik stof en assche ben, Gen. XVHI: 27. De Tollenaar van verre staande, en wilde ook zelfs de oogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijne borst, zeggende: 6 God! zijt mij zondaar genadig, Luc. XVIII: 13. (b) ©e notmoebigljefb in 't (öeDcb i^ iJ5obe jonberllng aangenaam, Ps. LI: 19, De offerhanden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken ende verslagen herte en zult Gij , ö God niet verachten. Hoz. XIV: 4 , Immers zal een weeze bij U ontfermd worden, (c) töab hnort en betfjoojt be ootmoebige bibbeiö. Jes. LVII:15, Alzoo zegt de hooge ende verhevene , die in de eeuwigheid woont, ende diens name heilig is : Ik wone in de hoogte ende in het heilige, ende bij dien, die eens verbrijzelden ende nedrigen geestes is, opdat Ik levendig make den geest der nedrigen , ende opdat Ik levendig make het herte der verbrijzelden, (d) lt;!Een gQÖ3alige Bibber jjeeft 5elf een sonbe^ling beljagen/ja Ijtj ejftent Ijet eene g.ïaote genade/en alji een antUmojb op sfjra (iSebeb/alé fitj in fjrt gezigte ban be^ öeeren !joogl)eiö en fjee^lijftljeib jicf) öebinben mag/ in julfi eene ootmoebige en eejöiebige getlalte/ al ft^eeg fjtj anbejé op jijn a3ebeb niet^; boe!] fiij fi?ijgt meteen eene ber^eüecinge/bat ©ob hem be?rioo:ö ï)ee?t/en geben 3a! naa? sijnen tnilïe. ©ebitjle Hij de nedrigen genade geeft, 1 Petri V : 5.

XVIII. 2. In geest en waarheid. J®Set ben monbe In at op te ;eggen/1quot; 't gene men ban ïmiten ftent/ fcljoon men op tebe? taooib fet/ fcfioon men ' quot; eene generale beooginge lieeft ban o^ob te öibben; maa? be 3al'!en niet te berfiaan/en beslaan be niet te amp;egeecen/ié maar fpotten met ttfuib.

2Caa 2 Cene

371

-ocr page 434-

I

372 Van liet Gebed. -

CniE salie te firoccren/en om bie te berftjjjgen/een on^e ©abej/ een Ik morgen- en abonbgcöeb cp te scogen/ btaaapgeib.

ïjtt fiiöbfit in oCE?t E11 toaa?f)Eib fieflaat (a) in met verstand Bibben/ Vd

fjcnncnbe/en ben Ü^cerc/bien men aanïiibt/cn Cö?i^tu^/ boor luelften Di

men iet gt;6üb nabc^t/en jicöselben in jijne Uejlegenljeib en onkiaa^big» fi(

lieib/ Eu be ^afie/bie men begeeft/en get oogmejft/tuaartoe menbesaiie lgt;t

l)Ei;oEÏxt. .©iet aHecn ecne fj^öbclijfte ftennijfc Ijie? noobig/ ^oobat bi

men [ut UiEtcn Ran/al^ men baarop acljt sonöe gcben ; maateeneba» ir

bdiiïte/soobar men mi in fjet bibbcn 't gciegbe ^iet en Befcljoutot/en ji

öddi* bat ^icii bcliiogen eii gaande geiiiaaftc Uio^bt/ 1 Cor. XIV : 15, Ik zal g

wel met den geest bidden , maar ik zal ook met den verstande bidden, (b) n

Ijct berftanb moet ooft de wille Romen/soobat men be jaften toaajIiJK ei

fjcgeejt/on^e confcientie boa? t6ab mEbe gEtuigcnbe bat luii je begeeren/ ft

öat lirt onjs baaram te boen i$/ be salite niet alleen in sicöselben aan- G

niejïu/ maar ooii in Ijare omitanbigöeöen/ en met getuiKigen afftanb ban b

al Ui at bc örnrr^bc salie contrarie i^. Cen onbcöeerbf/ be Ociligljeib 4]

up yclj^eruen j)oorfnbc boorftellen in tjare beminneljjlitlieib/ joube toel fi

^rggcn: ja ifi tui/iff jjeböe fuét tot ï)Eiiigl]eib ; maaj alp svjne EECiijlïe/ a

beiriinbE/ItE^maftElgRE/pjofijtElijfte jonbe baarbij gelegb luojbt/en bat ï

ban f]ij ban bic getjed afftanb moeite boen/ ban Vuil Ijij be fjciligfieib niet/ t

maar stjne pontic. Alexander wilde Diogenes wel zijn , zoo hij Alexander V

niet was. ©e jongeling fjabbe lu^t aan be jaligljeib/ en aan Ijet onberljou- t

ben ban be geboben (J5ab^; maa? alé fjij ban jtin goeb moeite miéfen/ «

Soo ging Ijij bebjoefb lneg/ Matth. XIX: 21, 22. (c) ^Cot in gee^t en ^

Inaarljeiö re bibben bcljoojt bedachtzaamheid en aandachtigheid; men moec •

ïicï) luacljten/Dat be b2ift tjet bErftanb en ben mille niet booHiitïoope/ i

maar !jet be^tanb en be litilie moeten boargaan/ben ijber berineftlten '

rn beftieren/en als Ijet 300 gaat/ban sal Ijet Ijarte in eene InaaracFjtige geftalte blijben. Pred. IV : 17 , Bewaart uwen voet, als gij ten huize Gods ingaat. Kap. V: 1, Weest niet te snel met uwen monde , ende uw herte en haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezigte; want God is in don hemel, ende gij zijt op de aarde , daarom laat uwe woorden weinig zijn. is nood- (©ceét en luaarljeib jijn t' eenrmnaÏE noobsaHetijÉE tn Ijet ^ebcb; taant iiakciyk. Qot| js een Qeeg(;) en(}e dig jjein aanbidden , moeten Hem aanbidden ia Geest ende waarheid, Joh. IV : 24. (b) gt;000 eigetjr |)et l)attc. Spr. XXIII: 26, Mijn zone, geef Mij uw herte. (c) gt;!?pü limit liet l]a:tc en be meen in ge üi|S gcejitejS. 1 Kon. VIII; 39, Want Gij alleene kent het herte van alle kinderen der menschen. (d) iïob tjeEft hipt tot luaarljeib tn 't binnen» ftc Ps. LI: 8. (e) Zijne oogen zien naar waarheid, Jer. V : 3. De Vader zoekt ook al znlken , die Hem alzoo aanbidden , Joh. IV: 23. (f) 43oö ijaat en ftraft bcsull'jen/bie met Ijet ligciiaam snnbrj lja:t tot tfrm ftomen. Jes. XXIX : 13,14, Daarom , dat dit volk tot Mij nadert met zijnen monde, ende zij Mij met hare lippen eeren , doeh haar herte verre van Mij doen. Daarom , ziet

Ik

-ocr page 435-

I

I

Van het Gebed. 373

tl Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk ende wonderbaarlijk.

XIX. 3. Ernst en ijver, ©cje beftaat niet in luiij roepen/noctj in IjbIb Met ernst

:/ taoarticn Woeijenbe ïang acljtec malSantierEn te jeggen/ nocfj ooi'! inen,Jver*

n berftanbige rEdenen bjtftig en ftlagcliifi aan malfianbercn te fcgafielen/ öit

[= li an alleié een natuurlijn mengel) luel öoen ; maat öe ijver is eene heftige

e bewéginge des harten , ontstaande uil eene sterke begeerte, zich verstandig en

t bedachtzaam uitende. ®e ijliec fyant alle ïtjacfjten Uan siel en ïiocl)aan!

in. i©ie öjingt öoor allen tegenjlanb genen/ en oberluint be beeftjaoi-

i jinge ban be gebacfiten/be traagljeib bciö Uleefcljes/be opUiedenbe on«

il geloobigc gebadjten/ 't toru te bergeef?'/ (J5ob Ijoort u niet/ gij jult

) niet ontbangen/enj ; be ligtige omleibinoe en inUiejjfiingcn be^ facan^/

li en bicrgelijfte. l^ij ft an er 500 ras ntet uitfcljeiben/ be begeejten jijn te

/ fterfi/ f)i) ftonbt aan. Ik en zal U niet laten gaan , tenzij dat Gij mij zegent, Gen. XXXII: 26. Cjij (ocyt met De Cananefcf)e b^oulne acljterna met

1 bibben en fmeefien/ Matth. XV: 22. IDocij be gbtr neemt ben er^bicb baot

a q3ob niet toeg/nodj be bebaarde en besabigbe gfftalte bej jiele. feilen

I Öeftig o^^t f)ier jamen. gij tjeüüen jicfj te fdjamen/bie tot öct a3ebeö

/ al^ niet ftimnenbe fiomen/ maar om cn omloopen/en ej tegen aan so^gen.

t ïiomt e^ op ben ttjb ban ljunnc oefeningen berljinberinge/ jonber Ijim

/ toeboen/men ej niet ober öebjoefb/ maar ftilletje^ tebjeben/bat men ban Ijet ^ebeb ontflagen i^. ^ïlen bibt mee? om be confcientie tebreben

•• te fielten/met te tjebben geamp;eben/ban om begeerten bejbulb te ïi^ijgen;

1 men laat jidj ligtelijft fluiten boo? eene ongeïoobige gebackte/ban niet

1 berljoorb te gullen Inojben. .jX^en ïj'-'fft gcene ötft'Ö2 begeerten tot eene

e safte / daarom fpringt men ban öe eene safie op be anbere / met die

' maarte noemen/omdat e? ftoffe/tuoojben en begeerten ontb^eïten. ©it

1 igi eene lualgelijfic jafte. ^Segcejt gij nietjgt;/ loopt ïjeen; fiomt gij om

gt; ntuen eigen nood niet/om ^éobp tuille beljoeft gij niet te Romen/ tjij

} Ijeeft ooft geen' Ui^t aan snift eene laauUie/ lujiteloasE/ liiije dienst. 1 ^gt;e offejljanben en Ijet reuftlnejR moeiten met bnuj aangeftoften Uior^

i den/ 500 moeten ooft onse geamp;eben inirig jgn. ÖJant (a) burige bidder^ ;ijn

bij lt;!5oö aangenaam. Zeph. 111:10, Mijne ernstige aanbidders... zullen mijne offerhanden brengen, (b) dEen ejnftig (J5ebed bermag beel bij 43oö.

Jac. V: 16 , Een krachtig gebed des regtvaardigen vermag veel. (c) 3n aliejS Inat een geloobigc doet/moet Ijij gberigjijn. Rom. XII; 11, Zijt ijverig van geeste. Openb. III: 19, Weest dan ijverig, (d) ©e ejcempelen Der Ijeili-gen/tme? boetftappen tmj moeten nabolgen/taeftften on^ totijbejin Ijet «JPebed op. tjun geljeele leben Ina^ bidden, ©abid ftond et tael te mibbec»

nac^t om op/ Ijij li mam dc niorgenfcgemetingen booj/ljij riep/ijy fdjjeide/

Öö liet niet af. goo betaamt fgt;et on^ ooft/opdat de t^eerc jie/dat Ijet e? 011#

om te doen is/ dat tujj ï^em ftennen en ejftennen al^ den lt;j3eber/ al^ den b^ijteilligen «Jcbrj/en dat Ijet allejS genade moet sijn/die ons jaude fjelpen. ingedu-XX. 4. Gedurigheid, aanhouden in het Gebed. 1 Thess. V:17, Bidt zon-righeid.

SCaa 3 der

-ocr page 436-

376 Van het Gebed.

ben/ cn bejljintierEn Qem get mcErmalen te en baajotn moet

gij BEticnoaan/ jonbec stjue fiegecctEn te üetfirggen. Öigt ban op be trage Qanben eh be flappE ftniEcn.

i- XXII. 5. ©e btjfbe ^OEbanigljEib i^/in den geloove tebidden. 't ^EÏoobe teorbt BtjsonbEtfii fjEt lt;l5eamp;Eb bEtEipcQt. Matth. XXI: 22, Al wat gij zult begeeren in het gebed, geloovende, zult gij ontvangen. Marc. XI: 24, Alle dingen, die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze zult ontvangen, ende zij zullen u geworden. Jac. 1:6, Maar dat hij ze begeere in geloove, niet twijfelende. ü^iEEtoE amp;Eljoo;2t: 1. ©at be DiDbEC een gEÏoobige/een toare öelïeerbE jij. Jac. V : 16. Luc. XVIII: 7 , En zal God dan geenregtdoeu zijnen uitverkorenen, die dag ende nacht tot Hem roepen ? (fikirjli ïSob be jonge raben Ijooit/ alji jij tot C^em roepen/ 300 Ijoort a5ob ooft tael eeii on^ fiEftEErbe/ en geeft f)Em biel Eenig goEb; maat bat ijï maar iet^ ligdja* melijfi^/en ftomt boort uit eene gemeene goebFieib (èob^/en batöuiten Belofte; maar jijne ftinberen jijii ejfgEnamEn ban be Beloften/bie fiibben boor ben (©cEjat be^gEÜEb^; baarom sijn be oogen be^^eerenoy deregt-vaardigen, en jgne Doren tot haar geroep, Ps. XXXIV: 16. boet ïjft tuelBchagEn bE?gEnEn die Hem vreezen, en üJö Ijoojt haar geroep. En bsrlojit je/Ps. CXLV: 19.2. ©at be Bibber alle be beloften in (jet JBoorb siclj toeëi» gene/al?aanfiem gebaan/en bat |ij ^icljalsoo aanmerïtealleen erfgenaam öer Beloftenigfe/ Hebr. VI: 17. ©at alle fieloftEti/ ntEt alleen in CDrijitué/ Stjn ja en aniEn/2 Cor. 1: 20; maar bat je ooft aan Ijem jijn sefte? en luaar/ en bijsonber ooft biE ban be berljooringe ber gebeben. 3. ©at be bibber 3idj geloobig boorftelle/ (a) bat a5oö Ijet oBefieb berorbineejb öEEft/ een mibbel aan be?? menfcljen jijbe/ om f|E»i baarboor alle^ te geben toat ïijj ban nooben Ijeeft. (b) ©at éob niet alleen altaetenb ig/ en Ijet öarte aller menfcljen ftent/ maar ooft bat (öob ban/ alg men bibt/ op ben Bib« ber jict/ op sgne uitbjuftftingen ban Begeerten let/ en üaarnaar Ijoojt/ Ps. XXXIV en CXLV. (c) ©at lt;J3ob almagtig i^/en öemjöne Begeerte ftan geben/of er apparentie toe i^/en be mibbeïen jicg tael opboen of niet/ja al fcljijnt allej? tegen. Eph. 111:20, Die magtig is meer als over-vloedelijk te doen, boven al wat wij bidden ofte denken , naar de kracht die in ons werkt. Luc. 1: 37, Geen ding en zal bij God onmogelijk zijn. (d) ©at «50b goebig i^/ om ben BibbEr jijne begeerte te taillen geben. tyri i^gaarn bejgebenbe/Ps. LXXXVI:5. ^rtjtaillig liefgebBenbe/Hos. XIV: 5. ïffj taacljt/ opbat iemanb genabig 30/ Jes. XXX: 18. (|ö berBlfjbt siclj/ al^ stjn bolft toelboet/ Jer. XXXII: 41, Soa moet Ijet geloobe (©ob erftennen in ïjet «öeBeb. (e) ©at (öob toaaracljtig i§/ in Öet berbullen ban alle 3önc beloften/aan be bibbe?^ gebaan. Ps. LXXXI: 11, Doet uwen mond wijd open, ende Ik zal hem vervullen.

4. ©e Bibber moet met inbruft en berljeffinge be^ Ijarten gelooben/ (a) bat een ieber/ bie boo? Cöci^tu^ tot (éob fiomt/ d^obe in Camp;ri^tug aangenaam ig/ Dan. IX: 23. Hand. X: 30, 33. Xb) ^at bc ^eere be^

Öa»

-ocr page 437-

Van het Gebed. 377

Ijagcn Beeft in {jet uitsicn/in be tranen/in 't sudjten/m ijet gerorp Srjnet ftinberen tot l^em. Hoogl. 11:14, Toon mij uwe gedaante, dos mij uwe stemme hooren, want uwe stemme is zoete, ende uwe gedaante quot;is liefelijk, (c) ©at djob jijn aangejigte in Cftji^tu^ opneemt/jijn Boort en üejtjoort naar jijnen taille. Jes. LXV:24, Het zal geschieden , eer zij roepen, zoo zal Ik antwoorden; terwijle dat zij nog spreken, zoo z;; l Ik hooren. (©rjc ge^egbe Dingen moet be bibbet jefter en bast {lellen , taant 5tj jijn taaarljeib/ en Boe BÖ öit met meecbec berBeffinge 5!c;J Uoojjïelt in Bet «öebeb/ Boe BÖ meerber in ben geloobe üibr/ en Ijoc 3ijn (J5e6eb aangenamer t|?/ en BÖ öc geöebene jafte sefterber lierftrijgr.

©od) befen ban be ftinberen «öob^ B^y^rt Bet Bier/jij sjjn nier tacili-jaam om beje gesegöe paften en gehalten te BeSSEii/5tj fpjeften Bnniu' begeerten maat uit. Stj jgn ooft beien jtaaft in B^t geloobe/ üijscmöei: om te gelooben bat a5ob B^n sal be^ljooren / en B1111'1^ begeerte Bllli 3al geben; taant / benften 3c/ Ijo^ 'fi gelooben / taant ii! ben te sonbigï Cu ooft/ift Beamp;be te bifttaijl^ onberbonben/bat ift op mijn 43c^ fieb niet^ BEfiamp;s ontbangen. (3rot beset onbettigtinge bient/(a) bat 45aJi niet Boort om onse gereatigBeib/maat om CBr'^tu^ taille; biebanin CB?'^quot;^ W of BÖ 'quot;Eft of min genabe ban licBt en lebcn B^ft/bat boet tian niet tot be bc?Baotinge; maat B^t fïotbig öibben/en Bet ge-loobe in oebeb niet te oefenen/bat belet be bejljootinge. (b) lt;eob 11 nooit berBoorb Ijeeft/en utae bebc nooit gegeben Beeft/üat ïuint gij met taaarBeib niet seggen; 't i^ sefter/ bat «Uob menigmaal tarl geballen Beeft genomen in utae tranen en sucBten/en u menigmaal op uta söeöeb segeningen Bfeft gegeben; maat gij BeBt et niet opgelet en Bebt/'t gene a5ob 11 gaf/niet rot uta borig öeöeö geötagt. (c) ©aa; Sijn particuliere gebailen/taelfte al^ men se ben ^ecteboorbtaagt/50 1 berBoort a3ob B^n ooft in bic; tnaa? ben ttjb/ inaniete en mate B^ffr (J5ob niet beloofb;tatj taeten niet taat frej»t ijS/ensoo (öob menige sain-gaf/ in bie omitanbigBeben/ 50a als? tatj 5e öibben/tarj soubcn baarn i Sien/ bat Bet beter taap getaeegt/ bat taö 3e niet Baöben berftregen/ baarom moet be bibber tael gelooben/ bat sgn (0c6cb (öobe aangenaam taa^/ en bat ï^ij Bet Beeft berBoorb; maat BÖ moet sicB onbertaet' pen/ en met genoegen onbettaetpen aan ben taille (öobiS sonber morren/ sonber berbrietigBeib/ sonbet ongeloof/ sonber benften i(3ab Bquot;eiquot;;; mij niet lief/ lt;j5ab Boort toclj niet. ©at sonbe lt;J5obe mi^B^Sen/ en 'r soube Bem selben niet profüjtelgft 30quot;» (d) ©aar sön saften/ bie taij niet afifolut öegeeren mogen/om bie te berfttggen mag men ooft niet abfolut öibben; be bibbet ftan ooft geene btömoebigBeib Bebbcn in Bef öibben/ bat BÖ bic ban niet ontbangt/ bat moet gem niet breemb boo^ • ftomen. 't ecne groote ötaaa^Beib/ bat men tailbe bat J3ob onp bir particuliere safte gaf/ om taelfte tag self?! niet burben öibben. ©aar: om Begiert utae begeerten naat ben taille «ötob^/söt niet te briftigin II. 55Bb ulue

-ocr page 438-

Van het Gebed.

der ophouden, aanljouben jcgt: 1. gijn ttageïtjlf#cö tae^S ban öitibren tc maften/ saaöat men er tac gElüenne/ {jet öiöben niet in lierfloffinge en ongetaoonte laten Romen. €en C^i^ten igi een fiibbe?. üDe geljeeie OPnögöien^t ig Diböcn/Gen. IV: 26. 2. SCltijti iu eene 6iböenbc geftafte tc sijn. Stil öibt men altijb niet uitbrufifteipft/ 500 moet nogtané ijarte ainjö [itj v!5ob ïjein liooc oogen Ijonben/ met gt;i3ab taanbelen; üi'c gi'ftaitc jai telftenji iiitfcfjietenbe geöeben opsenöen/'t 35 bat men eenzaam 15/ober teeg gaat/ in jijn teerft öejig if / 't 31J bat men öjj menfcfien ia. ^cïjemia amp;ab tot lt;Sob/te^taijle Ijij met ben ftoning fpzaft. Neh. II: 4. 3. 3ï5aar 31)11 jaften/ bic i!3ab niet oy éene rei^ Uiii gelien/ maat aKeiigaften^ Di) trappen/ gefijft be g:oei in geloabe/ Ijope' (iefbe/ Fjct gee^retijiic leben/ fjjacijt tegen 3onbEn/ tjeiligmaiiinge ; baa^om moet men al 31)1] lelien aan^ouben baarom te liibben* 4. ©aa? 3ijn Öij50iib£ce occdficiT/in tei ïfie men be ftnlpe be^ J^eeren en be tieflieringe bcö öeeö-rrft üii^ciibe^ ban nooben 5)eeft/al^ taanneej men 3al nitgaan of tc Ijui^ ifi'mtalv men een ötjsonbe? taejft tec ijanb 3,1! nemen/ men ineen gcsrifcljtip ban menfcheii 3a! 'mmen/of iemanb in't pajticuliej 3al öe» 3oeHen/a(jé men in occafiën 3al ftomen/albiaar 011^ ftjiliikn bereiD 3gn/ alp men her ren of 't anbec moet ftie3en/3l5 men eene Dien^tbobc 3a( ijuren/ aiö men uitgaat om te ftoopen of te bejftoopen/ al^ men in onboo^siene uoojbaüen ftomt/telftenjS moet men tor Ijet ^eamp;cb sijne toebfugt nemen.

5. (©aar jijn jalien/bie cptraorbinaij bjuftlïcn of b^eigen/of bic taij cjctraorbinaic öegeeren/ toeïfie^ nitflag nu nabg 2oo in 't [igcf)ame« üjüe aljj gceételijUe ; men ig onbej eene bij^onbere tentatie/baa? té eene 3onbe/ bic rjctraorbinaire ftjacfjt peeft/men geeft eene flejfte öegeejte tot ccne mee? ban gemeene openbaringe 43ob^ aan be 3iclc/ men i|S uitne» menb beclangenb naar be be^efteringe ban 3ijn beef aan Camp;?i^tu^ en ban be 3aligljeib/ of naar eene boojfmaaft ban öen Ijemel/ enj^ 311 beje en gene oclegenrjcib !joiibt men aan (a) met uitfl^eftftinge ban batseifbe ^ebeb/ niet ftunnenbee? uitfcljeiben/tot batmen ietö ontbangen Ijecft. (b) 4®et fje^fjalingc ban pet 45ebeb om bieselföe jafien op anbere njben/ 'c jij op ben o:binaii*en tijb ban oefeningen/'t 31) meejmalen buiten bic rpen/affj e? occafie iö ban atieen te finnnen 3ijn/en be begeerten !)eftig toojben. 3Pii bE3cn mag men aanftouben. Op den Heere zien, ja Hem als eeu waterstroom aauloopen, Ps. XXXIV: 6. ^Tot be 3af5c een' uitflag Ijeeft/tot be ^eere onö be 3affe/of ierp baajban Ijeeft gegeben/of bc 5iele 30a bergenoegt met 3ijn' taille/bat bc begeerten niet 300 fjeftig meej 3ijn/ maat men (li! en tae^ tebjebcn 31)/ be?3efie?b 3ijnbe/ bat be i^eere öct tael 3at maften.

6. .©omtgbjg ïjeeft men eene fiejfte bcgeejte tot Ijet taclb3e3en ban an» beren/'t 5tj be iJiejfte in 't gemeen/ 't 30 in een' particulieren of in een' bij5anberen noob 3!jnbe/of een' 'jCeeraa?/oubejlingen en biaftenen 3uf-lenbe be?ftie3en. (èf min fjct:ft eene fle^fte begeerte tot fjet tee^ijn ban een pajtituliec ljui^ge3in of pe?foon/ naa? iigcöaam of naar siele/ öetsö

be»

374

-ocr page 439-

Van het Gebed. 375

*

öeficejb of onfjeftEejb. jJSan/ b^outu/ ïtinöcrcii/ oube?? Somen sluaar opljEt Ijarte/niEii Ijceft Qïoote naa? fi 1111111' öeftceringc/nieii bc»

geeft siclj tot f)Et oSebeb/ men lïan niet ajïateii/ men fttcfu Ijet öcücïi iu liele fmeefiingen uit/ men F)crF)aait Jjet bililnijf^ op anbere tijbcn/ tal öe Cjeere be 3afie geeft; of onjs» een ftii bertjoubicn geeft/ bat ong (öcbcb Uüor bB^elbe be^ljoorb ip/en bat be C^eere ijet boen jal/al iiia^ Ijet bat Unj ijit niet sagen; of tot be l^cere 3iciy Begint te bejöe^gen/en men niet meet 500 ftejft aanb^ingen blijft/ of bat be ïfeere be pejfonen uit dv,$ a^elieb uitfüiiit/ niet tniHenbe te berocef^ ban jijne Ifinberen aangeïooyen jijn ; fcocp baa? on^e pïigt i?/ baar moet Ijg noelj boot flaföeib/ noeij moebe» loo^e'b be?3uimb tao?bcti; of tot bat be l^eere on^ joeteïijft bciiitoilit/ en toont/bat onjf e?nftig fiibüen l^em aangenaam i^'gelueegt/en men öe jalie ©obe in be Ijanb gebe/ en bu^ fieejt !jet (öeücb Inebe^ in onjen ÖDesem/Ps. XXXV; 13, en onse brebe fteejt biebe? oy on^/Matth. X: 13. XXI. (0m 01155 tot jiet aanljouben op te tuefifien/sao obejtoeegt beje jaften: (a) i^et aanljouben in tjet Opebeb tnojbt olieral ai^een öijsonbere piigt gerecommanbee^b en fiebolen. Rom. XII: 12, Volhardet in den gebede. Epb. VI: 18, Met alle biddinge ende smeekinge, biddende te aller tijd iu den geest, ende tot hetzelve wakende met alle gedurigheid. Col. IV; 2 , Houdt sterk aan in het gebed. Luc. XVIII: 1, Ende Hij zeido ook eene gelijkenisse tot haar, daartoe strekkende, dat men altijd bidden moet, ende niet vertragen, (b) J^et aanljouben bjengc be side in eene goebe geftalte. 1. f)et (cejt !23ob beter erftennen aigi ben brijlniliigen ilöeber/ bie aan on? niet geljuuben ig/en geben of niet geben mag/en 50a £|ij geeft/bat Ijet aUeen genabe en goebljeib i^. 2. ©e bibbe? üiojbt baarboor in eene gjoctere aotinoE« bigljeib gebragt/ belnijfe Ijij jielj bejiet a(^ alïe genabe en taelbabigóeib ontuaa^big/de arme spreekt smeekingen, Spr. XVIII: 23. ,1,15c 11 acljt öe gafte öooser/al^ men 3e op bele gebebeu berftjegen Ijeeft/en Ijetber» blijbt mee^be?/ bat men et in jiet/ bat (öob op onje gebcben get gege^ ben Ijeeft. (c) l|et aanljouben boet berftjijgen. o^p jjet lange tno^te» ïen toiejbe SJacoö gejegenb/Gen. XXXII. (0p Bet lang naloopen 5i?eeg be Cananefcljebroulne jjare begeerte/Matth. XV. Opliet bilitoijl^ijer-Öalen ban lt;tfgt;eamp;eb br?fi?eeg «Elia^ regen/1 Kou. XVIII. o^p 'jet ge-burig a5ebeb ber gemeente biie?b ^etruji bionberbaar uit be geüan.ge-nijjfe bejlogt/Hand. XII. (!|gt;p pet èenbragtelfjft bollja^ben in Ijet bibben en fmeefien tniejbe bel^. (©eejst op ben ^inftfterbag oberbioebig uirge {lo?t/ Hand. I en II. o^mbat beien eeng bibben om eene salie/ en niet aanDonben/baarom fcrijgen 3e ooft nier. Siet ban toe/lnac'jt n ban al» le^/ bat u beletten soube in get aanljouben te bolljarben/ namelp/traag* Öeib en luiljeiö; ongeloobc ban be saften te sullen bejfirrjgen ; flappig^ Öeib in be begeerte; gebeeibljeib ban be begeerten/ ten beele tot gceltelrj^ fie/ ten beele tot sonbige aatbfc|je bingen; onbe^enbiggeib ban be begee?» ten. ^eje en biergelgïte bingen boen ben öibbej al ta^ uit öet 4?Eamp;eb fcöei'

ben/

-ocr page 440-

376 Van het Gebed.

ben/en bcj^'i^ercn ÖEt meermalen te geröaïen/cn baajom moet gij genengaan/ sonbet stjne Begeerten te üerftcijgen. ïiigt ban op be trage öanben en be jl^ppe finicen.

in geioo- XXII. 5. m bijföe öocbanigödö i$/ in den geloove te bidden, 't (6eloobc ve- teorbt ötjsonber fn l)et «iBeöeb bcreigc^t. Matth. XXI: 22, Al wat gij zult begeeren in het gebed, geloovende, zult gij ontvangen. Marc. XI: 24, Alle dingen, die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze zult ontvangen, ende zij zullen u geworden. Jac. 1:6, Maar dat bij ze begeere in geloove, niet twijfelende, i^iertoe bcljoojt: 3. lFgt;at be BiDöer een geloobige/een Inare fieliecrbe 51). Jac. V:16. Luc. XVIII: 7 , En zal God dan geen regt doen zijnen uitverkorenen, die dag ende nacht tot Hem roepen ? «öclijlJ (!5ob be jonge raben tjoort/ alp jij tot ï^etn roepen/ 300 Ijoort i^ob oofi tael een on* ficftecrbe/ en geeft Qetn toel eenig goeb ; maar bat maar ietp ligcfifl5 melijft^/en fjomt boort uit eenegetneene goeböeiö (ï3obp/en bat buiten Belofte; maar jijne ftinberen jijn erfgenamen ban be Beloften/bie Bibben boor ben (öcept bepgeBebg; baarom sjjn be oogen bejS ï^eeren op deregt-vaardigen, en jijne ooren tot haar geroep , Ps. XXXIV : 16. ÏJij boet tiet taelfichagen beogenen die Hem vreezen, en i^ö Ijoojt haar geroep, en berïo^t je/Ps. CXLV: 19.2. ©at be Bibbe? alle be beloften in tjet iBoorb sief) toeëi' genc/atgaan^em gebaan/en bat f)i) ^icljalsoo aanmerïtealleen erfgenaam ber Beloftenipfe/ Hebr. VI: 17. ©at alle Beloften/ niet alleen in Cijriptup/ sgn fa en amen/2 Cor. 1: 20; maar bat 5e ooli aan Ijetn 31)11 sebe? en tuaar/ en bijsonber ooft bie ban be berïjooringe bet geBeben. 3. ©at be Bibber 3icö gcloobig boorfleUe/ (a) bat (!3ob Ijet 4?EBEb berorbineerb fteeft/ alp een mibbeï aan bep menfcIjEn 3Öbe/ om ï|Em baarboor ailep te geben toat §0 ban nooben Qeeft. (b) ©at O^ob niet alleen altoetenb ip/en öet Öarte aller menfcljen fient/maar ooft bat (J3ob ban/alp men Bibt/op ben Bib' ber 3iet/op 5tjne uitbjufifiingen ban Begeerten let/en baarnaar Ijoojt/ Ps. XXXIV en CXLV. (c) ©at (©oh almagtig ip/en ljcin3ijne Begeerte Ban geben/of er apparentie toe ip/en be mibbelen siclj tael opboen of niet/ ja al fcljijnt allep tegen. Epb. III: 20, Die magtig is meer als over-vloedelijk te doen ? boven al wat Avij bidden ofte denken, naar de kracht die in ons werkt. Luc. 1: 37 , Geen ding en zal bij God onmogelijk zijn. (d) ©at oBob goebig ip/ om ben Bibber sijnc Begeerte te toillen geben.

ip gaarn bejgebenbe/Ps. LXXXVI:5. ©rijtaillig lief^eBBenbe/Hos. XIV; 5. J^ij taacljt/ opbat iemanb genabig 50/ Jes- XXX: 18. il^rj berblgbt 3iclj/ alp 3Ön ^10^1 biclboet/ Jer. XXXII: 41. Soo moet Ijet geloobe (©ob erfiennen in ^et (0eBeb. (e) ©at (J5ob tnaarac^tig ip/ in get berbullen ban alle sijne Beloften/ aan be Bibbe?P gebaan. Ps. LXXXI: 11, Doet uwen mond wijd open, ende Ik zal hem vervullen.

4. ©e Bibber moet met inbruft en berljeffinge bep Ijatten geloobcn/ (a) bat een ieber/ bie boo? Cötiptup tot 45ob ftomt/ ©obe in Camp;riptup aangenaam ip/ Dan. IX: 23. Hand. X: 30, 33. quot;(b) ^at öe l|eere Be^

ga»

-ocr page 441-

Van het Gebed. 377

%

Ijagcn Ijecft «n uitjien/in be tranen/in 't sucfjtcn/m Ijet gerori.i Sgnec ftinöercn tot J^ein. Hoogl. 11:14, Toou mij uwe gedaante, doe mij uwe stemme hooreu, want uwe stemme is zoete, ende uwe gedaante ' is liefelijk, (c) ©at löob jijn aangejigte in Cftji^tu^ opneemt/sijn C'eScö fjoort en tie?öoort naar stjnen tnillE. Jes. LXV:24, Het zal geschieden , eer zij roepen, zoo zal Ik antwoorden ; terwijle dat zij nog spreken, zoo zal Ik hooren. ©ejc gejegbe bingen moet be tribber jefter en bast fteUen ; taant 5ij jijn taaarljeib/ en Ijoe fiö bit met meecbet berljefftnge sic;) Uoojftelt in Ijft 43ebeb/ fjoe gtj tneecbec in ben geloobe öibt/ cn Ijac 3tjn 35e6eb aangenamec i^/ en 00 be gcöebene ^afte selfecbec berfinjgr.

©oei) beien ban be ftinberen iöob^ Ij^P^ct ö^t fiiec/SÖ 50quot; quot;icr toe^U' jaam om beje gejegöe paften en gehalten te [jeööen/5ö fjjieftcn ljuiine begeerten maar uit. jtjn ooft beien staaft in ö^t geloobe/ Dijjanbec om te gdooben bat a3ob Qen jal be^omren / en ïjunne Begeerte fjim 3al geben; taant / benftcn 3e/ Ijoe ftan ift gelooben / taant ift ben te Sonbig? «En ooft/ift Ijeamp;öe te bifttaijlé onberbonben/bat ift op mijn fieb niet^ IjcBbe ontbangen. ^Tot beser onberrigtinge bient/(a) bat vöoa niet poort om onjc geregtigfjeib/maar om Cïjri^tu^ taille; biebanin i^/of Ijij meer of min genabe ban licljt en lebcn ^eeft/bac boet ban niet tot be be?{jaoringe; maar Ijct florbig öibben/en liet ge^ loobe in O^t geamp;eb niet te oefenen/bat fielet be bejljooringe. (b) ©tu (Gob ii nooit berljoorb tj^eft/en utae liebc nooit gegeben ïjeeft/bat ïhmc gij met taaarljeib niet jeggen; 't ijl jefter/ bat d^ob menigmaal taiM-geballen Ijeeft genomen in utae tranen en jucQten/cn u menigmaal öi.i nta '45eamp;eb segeningen Ijeeft gegeben; maar gij ö^öt er niet opgelet, en öeamp;t/'t gene ilt;5ob n gaf/niet tot nta borig (0eamp;eb geamp;ragt. (c) ©aa: Stjn particuliere geballen/ taelfte al§i men ge ben ^eere boorbiaagt/ 501 iierljoart (60b ïjen ooft in bie; maa? ben tijb/ maniere cn mate Ijecfr (60b niet öeloofb^tarj taeten niet taat fre^t i^/ensoo (0ab menige safje gaf/ in bie omilanbigljebcn/ 500 al^ taij se 6ibben/tatj jaubcn baarm Sien/ bat Ijet beter taaé getoeegt/ bat tag 3^ quot;iet Qabbcn berftregen.' öaarom moet be bibber tael gelooben/ bat jijn (öeBeb «öobe aangenaam taa^/ en bat l^ij get ftccft ber^oorb; maar Bö moet jiclj onbertaei- = pen/ cn met genoegen onbertaerpen aan ben taille a5ob^ jonber marren/ sonber berbrietigfteib/ jonber ongeloof/ jonber benften öab Sjsci'-mg niet lief/ a5ob Ijoort toclj niet. ©at joube d^obc mf^Qagen/ en 't joube ftem jclben niet profïjtclgft jgn. (d) ©aar 3gn jaften/ bie luij niet aamp;folut fiegeeren mogen/om bie te berftrggen mag men ooft niet aöfolut bibben; be Bibber ftan ooft gecne bttjmoebiggcib gcBben in {jet fiibben/bat fjg bic ban niet ontbangt/bat moet gem niet breembboo^ ftomen. 't ecne groote btaaa^fteib/bat men taiïbe bat gt;tfgt;ob onpbrr particuliere jafte gaf/ om taelfte tatj jelf^ niet tmrbcn bibben. ©aai ' om Beftiert utae Begeerten naar ben taille (ötob|/39t niet te briftigin II. 'SBBB utor

-ocr page 442-

378 Van het Gebed.

utoc fiegeerte naar ïigcQameltjöe jaften. Haat (!5ob^ oaEbljeiö/

en IniUe ii ItEfelijfi 31)11/300 suit oö in ben gelootie Runnen öibüfn en in geïatenöeib be \jc?l'iaortnge be^luatljten. Hebr. XI;6, Die tot God komt, moet gelooven dat Hij is, ende een belooner is dergenen, die Hem zoeken, i. ite-iyke XXIII. De uiterlijke omstandigheden 5i)n tijb/ ptaatfe/ gesten/ be ileinmc.

1. De tijd iji in 't gemeen alle bagen/alte geïegcnljeiö/alttib; be ttjb ]gt;§ tljd'quot;' in 't ijijsonbrr of met anberen/'t 3ij in be openöace bergabecingen/ iiuisoefe- 't 311 in particuüere ögeenfiomften/'t 30 in tmse particnliece huisoefe-ningen. ningen} todijg een iebec Cr)?i^ten-öui^gc3in fieijoort te {jEÖben/be^ mo?-gêné en bej* aüonbó/en 500 be gelegenfiEfb ï)et toelaar/ ooft be^ mib» üagii / in toelUe be {jui^abei:/ of ftij aftuesen of onBefttóaamljeib ban bien/be {jui^moeber/een ftapittel moet Ie3eii/baarolier ftjreHen/fJtnbe' ren cn biengtöoben ratF|ecl)iferen/ een p^alm met malhanberen 3'quot;gen/ en nebejfinislenbe een tj5etieb boen/ naar öat be C^eere een tegelijfi Be» iïltiaamljeib geeft. Slofua soube inet 3tjn fnii^ öen fleece bienen/ Jos. XXIV: 15. aTorneliu^ b^eepbe *{5ab met 5ijn geljeelp ijui^/ Hand. X: 2. Jltóen moet ban gijn eene fileine fcejft maften/ ban 33! be l^eere f)et Ijui^ jegenen; bè ftinberen en bienstfioben 3ullen ben C^eere (eeren b^ee» 5en/ en aïsoo tot saligöeib fiomen; men saf malftanberen iiefftrijgen/ men 3aï ontjag Uoor malftanberen gebben en bat 33! een iegelijft intjou-ben ban sonben/ en men 33! malftanberen boorgaan en nabolgen in gob-5aligljeib. 5C1[e be3e gelegenljeben moet men tuaarnemen en aanbacjj-tig 3ijn in fiet boo^gaan in (öefieb cn in Ijet nabolgen.

Pmti.'u- .ïlSaar Oefjalbe bic moet een ieber sijne yarticuliere oefeningen be^ li('r0- (fijebcbÉ? ^eöben ; bjelfte 3Ön of bij eytraocbinaice bij3onbece boo?baüen/ of orbinatre. ©mtrent ben ttjb ban bibben in 't particulier Ijeböen Unj teel geen uitbiuftftelijft ftebel; maar be ïjeiligen Rebben on^f met ljunne gelnoonte een boorbeelb ban nabolginge gegeben/ nameltjft/ be^ mor^ gen^/bee mibbag^ en beg abonb^. giet bit/ Dan. VI: li, Hij knielde drie tijden 's daags op zijne knieën. Ps LV: 18, 's Avonds, ende's morgens, ende 's middags zal ik klagen ende getier maken, ende Hij zal mijne stemme hoeren. (13e3e exempelen moet men nabolgen/niet alpof f|et a5E' beb op öie tijben lt;!5obe aangenamer en ftracamp;tiger i$/ maar om eng te brengen en te Ijonben in eene geburige gemeenfcljap met gt;i3oü; biant alg men fjicrin nalatig i$/ 300 33! men gctnaac toa^ben/ bat be gemeen' fcfjap met o^ob 3a! bc^minberen; en of men 't tael in 0et eeefte niet gebiaar tnojbt/ ombat men in ben trein bele uitfcQictenbc gebeben Ijceft/ 300 53! men bebinben/ bat bc uitfe^ietenbe gebeben ooft aüengéftcn^ 3UI-len bejmtnbereii/ en alg men bsebcjom ftomt tot jijne gebette oefeningen/ ban sal men 3ien/ goe be?rc men afge3aftt i$/ bat men niet 3ulften bakten gzonb ban innige gemeenfefjap met a5ob gabbc/ bat men geene bijsonbere ontmoetingen en onberbinbingen Ijabbc ban bgsonbere openbaringen en bejlicgtfngen in be bEjbotgcngelicn be? gobsalig^Etb/ ia bat be (©ce^t

-ocr page 443-

Van het Gebed. 379

öe£ (6cöeb^ getaefien if/en bat men jelbe niet öefitaaam om in be 3amenfpjaafi met lt;!3ab jicQ eenigen ttjb öesig te öouöen; baarom/ bie iiipt 'tjeeft aan een bakten (laat/ aan geburige gemeenfcljap met i0ob/ aan {jougec 'jejitcljtingen en onbecbinbingen / aan eene öeflenbigc Uree.^e èab^/ bie Ijoube 5ictj flipt aan ben tijb bec oefeninge/ en Sjij late sic!)

baar niet ban afljoubcn; tuant be builieï legt baai* seer njj toe.

't iiiaar/ iemanb bie sicl) flipt jjaubt aan jnne oefeningen/ 3al Toffenw-meerbec aanbecfjtingen / betbonfteringen / jbsaftljebcn bc^ gciuofs/ en Jieaquot;Uv-ongemeene fl^ijben gclnaac bJo^ben/ ban iemanb/ bie ongeftabig in oefeningen i^/en alfeen maat üibt aï^ ÖÜ bijsonberc genegenljeben baartoe [leeft / en [uiiten bat jidj af gaanbe en flaanbe met uitfcljietenbe ge-fieben bejgenoegt; bat ïiomt ombat men jiclj bicyec öefcljoutat/ ombat men een Ijoogec trap ban gemeenfeijap in 't ooge pecf'r/ 't lue(lie öc anberen 300 naanlu niet apmerlien/en alsoa bie il^tjben ontïoopen; en ooft/ boor bie Bijsonbere ft^ijben groeit (jij in bc genabe/ en Uiojbt een man in baar be anberen blrjben jonber boortgang.

©at iemanb jonbe benfjen/ iff Ben beel geegtelgfier in be nitfcQietenbe gefieben/ ban taanneer ift mij eppre? tot bibben tail petten/ ban taorbe ili bor en buister/en ift ftan ban niet Dibben; baarom benfte ift/of ijet niet üe^'t ig/ bat ift geen genetten tijb !joube/ en alleen maa? ban bibbe/

als be (öeept baarbig ober mij té. {jfoc onbe^tafj? bient: bat i;et bor en bonfter toojben/ op ben tijb ber gesette oefeningen/ öifttaijlé fpruit (a) uit luitjeib/ men tail niet taojflelen/ maar terflonb in ben beginne bat bibben/ bat (j3ob boojgaan^ op 't laatfle geeft. 2ö taiilen terftonb ge»

btagen taojben en niet gaan. ütte ^cfjjift jegt: zoekt en gij zult vinden ,

maar niet/ vindt en gij zult zoeken, (b) o^f be boiïjcib fpjuit/ ombat men

gt; meent/bat men op bic tijben terflonb een beel öoogcr licijt/ber'yebencr » geftalte/en flerfter infpanninge moegte Ijrbben ban buiten bien tijb/en 3 alg men bat terflonb niet binbt/ ban Iaat men Ijet tuejft flaan/ baa; men

ben tijb bcr oefeninge moeite taaajnemen om jiclj aan ben ïjeere te p?e-3 fenteren/ om 5iclj aan ben ^eere tot een morgen- of abonboffer op te offe

ren. Jl5en i^ *J3obc aangenaam naa? ong oogmerft en taejlisaamjieib/om

gt; bal te be^ftrijgen/ en niet naar oité met licljt en genabe boarftomt. t iUSeii tail ^ooger bliegen ban men bleugelen Ijeeft/ men meent/ bat bie » ÖooöEtc geflalten in onje magt taaren/ en bat men 3E ban beljoorbe te t ftunnen geéruiften; of bat oSob oité op bien tt)b/bien taij ons bejbroften I Ijebben om 011^ af te fcljeiben/ om hen J^eere te soeften/ terflonb beljoorbe befttaaamtjeben te geben/ om Ijet tae?ft met gemaft te ftunnen bejrig»

/ ten/ en al^ men bat ban niet binbt/ ban taojben be Ijanben flap/ ban benftt

i men/ «Sob ftan geen beliagen {j^bben in julft een bor en ligctjameljjft tae^ft/

E 't 3al begt 3ijn/ bat ift er uitfeïjeibe/ cn 300 balt men op ben gronb on^

n bat men ten eerfle te tjoog taiïbe bliegen/ cn men taorbt bonfter/ ombat

t men ten eerfle te flerft naar Ijet liegt tailbe sien. (c) ^iBaac boojgaan^ i^

g 25Bb 2 be

-ocr page 444-

V

380 Van het Gebed.

be oo^aaïi ban be borFjeib in brgencn/öie jicö quot;iet fïijjt fiouben aan ben tijti beu ocfeninge/cn bat in tuejUjaamgeib en erfteutenisfe/bat ?e ljeamp;-Ijli! mogen poeljen/ombat 5e tcjftunb/al^ sp öeginnen te bejn: men/bat rc een jjooget iicf)t/cene imiigec gemeenfeijap/een familiaarhec omme» gang in een gobjalige i$/ ban jij Ijeböen/ en baar .^e te boren meenben/ bat tjet al brij tiiel Uia^/ ja/ bat 3e af goeben boortgang in öe goli.',altglieiö gemaaftt ïjabben/ nu jien/ bat 5e maar filein Ucljt/ ftlein leUen/ lileine iiracljtcn jjebamp;en/ en jij noemen jjet bor^eib en onttrelifjinge ban öeeót/ baar ^et maar ié jjunne fiïeine geftalte/ bie be^totjiu/ até cr grootec lucjft te boen ijS/ of al^ 5e gjooter toerli taillen boen/ban jjumie ftraeft-ten stin. Iï5en gelnenne sici) aan ben ttjb ber ocfeninge ' en mni 513 luejft-Saam naar jijne meer of minbere Rrarl)t/meer of minbere geepteirili'oeib.

Phmfsc. XXIV. 2. lt;èe ttDcebe omftantrigljcib ij de plaatse, 't 3.9 ebt «bed Utaa?/ be plaatfe bjengt geene taaajbigFieiti tot Ijet a?fbfö/ alleen bar je eenzaam ;n/biiitcn Ijet gejigte be? mrnfctien. (a) vDit geüieöt be C^eere Sejiig. Matth. VI: 6, Maar gij, wanneer gij bidt, gaat in uwe binnenkamer, enue uwe deure gesloten hebbende, bidt uwen Vader, die in het verborgen is. (b) Sno brben be Ijeiligen. Sjaaft ging uit om te öibben in Ijet belb. Gen. XXIV: 63. Sfa' cob bleef aHern aan be anbere jtjbe ban be ribiere Saböoft/ cni te biöben. Gen.XXXII:24. ©aniëlginginjrineoppe^bame?. Dan. VI: 11. lltom

fioben op Ijet plat ban Ijet jjnij. Hand. X: 9. (c) ^e giftalteoHjêr jiele cnbe jabe/ bic Inij boor te ftellen f)cbbrn/be?eifcljen eensaamFieib/mcn jouöe be-jelbE biliVujjlj niet luillen openbaa: maften aan menftjjen. (d) ^5e nabjiijeiö be? menfc[jen belet onje aanbacljt en b?eeftt ben i]be?; 500 men maa? Denftt bar rr iemanb omtrent ij/of bat men beluijterb taojbt/men biujbt gefluit.

Gestcn. XXV. 3. bejbe omllanbigljeib 5511 de gesten of gebaren des ligchaams. ^eje geben ooft geene luaarbigljeib of ftracljt aan Ijet 43ebeb; öe Ijeiligen Ijebben in berfcljeibene porturen bep ligcljaamp gebeben/neberballenbeop Ijet nangejigte/ sittenbe/ flaanbe; maar boorgaanj ftebben 31) ftet gebaan ftnielenbe/sijnbe eene ban be grootfle brrootmorbigmgen. (a) ©it recani' manbeett ièabib/ Ps. CXV : 6, Komt, laat ons aanbidden endenederbukken, laat ons knielen voor denHeere, die ons gemaakt beeft, (b) Sioo Jjebben be lieiligen gebaan. ^aiomo/be ftoning/bebe yjn aPebeb ftnielrnbe. 1 Kon. VIII :54. vDaniël linielbe brie tijben öaagj. Dan. VI: 11. ©e ^eere giESUj ;elf ftmelbe ncber en üab. Luc. XXII:41. Soo bebe ^tép^anuj. Hand. VH: 60. 2.0d bcöe ^auluj met be gemeente. Hand. XX: 36. {foeftunnen Inij ban anbrr9/ alj mrbe in 311!ft eene neberige geftalte bej ligcöaam j tot Ojob ftomen/am ij5üb te be?|)ee?liiUen/300tnel in on je ligcfjamen/alj jiclen?

stemme. XXVI. 4. ©e bierbe omftanöigfjeib ip de stemme, ©eje i j niet abfalut noobig men ftan Uiel gcrételnlt biöben niet jjjne gebacljten/jonbec jij» ne ftemme te laten l)uuren ; maar be ïjeere Ijccft on j 500 gefeftapen/ bat lug on:e gebatl)ten boor be tongc ftunnen uiten/en toil/bat toij naat onse nature ooft met l|em nanbelen/ en geöicbt onj/ bat tng tot l^ein

jou-

-ocr page 445-

Van het Gebed. 381

jouben roepen/Ps. L:15. «©njen monb jouöen opbocn/Ps. LXXXI: 11. quot;^Tot (öob jauben fpjeften/Luc. XI :1. ©e ern^t en be fietaegingen jijn fomtfjb# 500 Ijeftig/bar jp ben monb ban jelf tnel ontfluiten; men öeeft Dan ooft 500 Ueel noob niet ban bejjlroogingen öcr gebacfjten; en be jiele ïtrijgt boo? fpjefien tnel openinge/en be üetacgingen bec 5iefe lua?-ten baarbooc tnel gaanbe. ©ocö nien moet tiie? letten op be plaat^;

i$ men berre ban incnfcfjen/ban fian men be fiemme toel bejljeffen naac be fietoegingen be^ Ijarten; men bigter Dij menfeïjen/ ban moet be ftemme baarnaar ooft bebtoongen toojben/ bat men jidfoelben Incl ftoo»

re/ maar niemanb anber^. quot;Zoo luibe te biböen/ bat anberen Ijet ^oo-reii/ ben onbeliecrben een aanjloot/ en ben gobjaligen lioo?bcc? self^

ooft öinberhjft. ©at men in sijne binnenftamet moet gaan um te bib-Den/ bat jegt niet alleen buiten (jet gejigt/ maar ooli buiten Ijet geljoor ber menfetjen. 2oo luibe te bibbcn/ Oat men l)ct op be ftraat üan öoo»

ren/ i^ soobeel al^ op be ftjaat te jlaan of te liggen bibben.

xxvil. 4Su bomen big tot be opwekkinge. 25ibbct/taant 1. ^et bib» qpwek-ben verheerlijkt ©ob. Ps. L^S, Wie dankoffert, die zal Mijeeren. Cen geloabige Ijeeft lugt om (6ob te begeer lij Ui'n; baaroin al ïj^bbe l)Ö nietj?

verheerban nooben/500 joube gij aüob biillen aanbibben/ombat Ijij (l5obe tail liikt God. geben/ bat i^em toeftomt; ï)Ö tail (!3ob erftennen boor ben eenen SCanbib^ beltjften; in Ijet (©ebeb erftent men alle be efgenfeïjappen i6ob«s/^oo al^

50 3icÖ iquot; Cljjiptug openbaren, gijne regtvaardigheid en heiligheid, ombat men niet ban boo? Cjj?i£tii^ tot J^em magnaöeren; jijne goedheid,

ombat S^ij een taeg/ en julben toeg ban toenaberinge gegeben öEEft/

en bat ï^g getaillig ip tc bejljooten/ en te geben be begeerten berge»

nen/bie boo? tot gaan. gijne hoogheid, boor toelfie men

jidj met be?genocgen in eerbieb nebejbuftt; 3ijne alwetendheid, bat i^ij 't {jatte en bepjelfp meeninge ftent; jijne ahnagtigheid, bat allefl geben ftan; jijne waarheid, bat ï^ij alle snnc beloften/en ooft öie aan be bib» be?j« gebaan 3ijn/ jal bolbrengen. Équot; beje bolmaafitljeben te sien/ ber^

blpt jicö be bibber; beje re erhennrn/ ip; Ijcin meer bcrmaaïit/ ban bele anbere taelbaben ban lt;]3ob te ontbangen; tate ftan jiclj ban ban Ijet «SSebeb aföoubent l©ie ftrögt geen lupt tot biböen/bie bit ftent?

2. ©eg regten bibberj» ©ebeb i^ ^obe aangenaam/ öoe staaft ïjij ooft Is Gode ip/ gt;J?ob geeft baar befjagen in/ pet #eöeb ig boor ï^em alg een liefelgft aange-reulitae^ft. Ps, CXLI; 2. èjrj getuigt/ bat be fiemme bep bibberp l^cm joetnaaiI!' ig. Hoogl. 11:14. Cn Ijebt gij begeerte om ben ï^eere taelbegagelijft te 3Ön? om ietg tc boen/ bat i^em aangenaam i^? l©elnu/ nejgeng in

ftunt gij get beter boen ban in bibben.

3. ©ob {joojt naar Ijet 4Scbeb/ be i^eere 3iet ben bibbe? al ban be?re God aanftomen/ en gaat fjem te gemoete. Luc. XV: 20. Cn alj? men nu bibt/ hoort het-300 öoo?t j^ij baarnaar/ en laat ben bibber ^ijn Ijarte boor I^em uit-ftorten. Zijne ooren zijn tot haar geroep, Ps XXXIV: 16.

25bb 3 4. t^et

-ocr page 446-

382 Van het Gebed.

is oen 4. fiibbcn ig een heerlijk taejfi; taant men taorbt toegelaten tot zoet'en' tie fininenftameren ban öen Stoning alïer ftoningen/tot 45ob/ben t^eere heiligend ban Ijenieï en aaröc; ja/men ftomt in ben ö^mel jelf/en fpjeeftt baar work. i]an uaüjj ijoor ben troon ber genabe. J|et öibben i^ een zoet taerfi/ bie eeiijs toeeli F)quot;ft ftunnen taojben en fc{)?eijen booc ben l^eere/ bie ^ijne begeerten ben l|eere een;? otjenöartig ban naöij Ijeeft litunnen uit» öacseinen/ bie eenp öefft ftunnen fineefien/ bie met ftejft gcroey en tra» nen ben ïjeerc Ijeeft ftunnen aanlooyen/ get ijS fjem nog lange tijben öaarna tot öiijbfcljap/ 500 menigmaal l)Ö baaraan benlft/ en i^ l)et op eene ongetaone plaatfe getaeest/ tjet bejfttoiftt Jjcquot; 300 menigmaal fgt;Ö üi) bie plaatfe toeberom ftomt/of benftt aan bejelbe. £?ei üibben ij? een heiligend toejft. (jCoen .ïil0O3B^ met a5ob op ben öerg luaja getaeest/ 5ijn aangejigte taa? blinftenbe getaojben. ^Toen be fjeerc Sfe.iug Dab/ fttaam op ^rm een tjemelfclje glan?. Matth. XVII: 2. ^00 gaat ijet nu nog/aï^ men beel in 't löeöeb ig getaeegt; al fcljijnt Ijet bar men bie salie/om taelfte men bijjonber gebeben Ijabbe/niet bejftnjgc/300 braagt men er nog eene öeiligc en blinftenbe siele banbaan. ^jL-fcljoutiu bit/ en utae jiele sal bleugelen ftrijgen/en gij jult bejlangen te biöbcn.

Eeu mid- 5. ' t (0ebcb i^ Ijet mibbel/ taaarboor en taaarop (l?ob be begeerten verkrn- gcloobigen berbult. Ribben 50 niet/ jij ontbangen ooli niet/ al^ a5ob ginge van Ijen niet optaeftt tot bibben om eene begrerbe jafte/'t is tioo;gaan^ een teifecr beften bat (J5ab niet boorljeeft ljun bic te geben. Jac. IV: 2, Gij en hebt niet, omdat gij niet en hiddet. ^JSaar algï ©ob boojlj^ff Mji'En ftmbecen ietg te geben/ 300 geeft ^ij boorgaan? baarom eergt te Bibbcn. ©e belof^ ten jijn boo? be Bibbej^. Sl'1^ «öob beloofb gabbe een nieuta jiarte te geben/ en te boen taanbelen in 3ijne taegen/ en allerletje ligcljamchjiie en geegte» lijftc segeningen te geben/300 segt be ^ecre/al? een mctrbere segen: Daarenboven zal Ik hierom van den huize Israels verzocht worden, dat Ik het hun doe, Ezeeh. XXXVI: 26—37. iDe beloften ban berljonringe sijn me» nigbulbig. Ps. L : 15, Roept Mij aan in den dag der benaauwdheid, Ik zal er u uithelpen. Ps. LXXXI:11, Doet uwen mond wijd open, endeik zal hem vervullen. Matth. VII; 7, Biddet, ende u zal gegeven worden ; zoeket, eade gij zult vinden; kloppet, ende u zal opengedaan worden. Want een iegelijk, die bidt, die ontvangt; ende die zoekt, die vindt, ende die klopt, dien zal opengedaan worden.

ÜDat ïjrbben De (jfnigni niet al boo? Ijet qpebeb bejftregen! ©oor Bet ©ebeb ban JiBoseg i^ SCmalefi bejfïagen. Exod. XVII: 11,12. I©oot Ijet «öebeb Ijeeft Sfosua be sonneenmane boen ftilftaan. Jos. X;12. ©ooj Ijet a3efaeb Ijeeft be onbjucljtbare Cjanna eenen sone/eenen ^amucl ber-fttegen. 1 Sam. 1:20. lt;©Dor f)et (öebeb geeft SCsa ^eraQ/ben moo?/met buisenbmaal buisenb mannen bejflagen. 2 Chron. XIV: 9—12. Cn 3Id» sapljat jKoab met sijne geallieerben. 2 Chron. XX. ^jJoor ö^ebeb Beeft (Jtiia^ ben Dcnel ontfloten/50a bat öet regenbe/na brie jaren en

een

-ocr page 447-

Van het Gebed. 383

sen fialf bcoogte. 1 Kon. XVIII: 42—45. Dao? (jet (l5eamp;êb jjeeft tenen baoöc leUenöfo gemaaftt. 2 Kon. IV : 35, enz. ©aoj Jict tJScöi'b tierft btjftien jaren beïlengtnge ban jijn ïzben geftcegen. Jes. XXXVIII : 5. €n taat groate dingen Ijcööen öe gelaoliigen öao? (l5eÖEb niet Ue?»

S?egen! Jhi/ öob i^ nog öeselfüe löati/ be üeloften op Ijet lt;i5eamp;eb 5511 nog üejelfbe/en 5tj Vuaren menfctjen ban geïtjfte öetoegingen al^ tinj. ©aa?-om aan 't öibben/gelaoUigen/alé gg iet*? Begeert en noobig peöc.

6. lt;©oet bit er nog tui/ bat men beet meer Blijbfcljap of

ong O^ebeb iet^ geeft/ban üianneer onje begeerte/janbe? bat toij er om gefieben IjefiBen/Romt; taant ban tjebBen tug boo? pet biböen meteen rene ïieilige geflalte geffregen; ban {jeBBen tuij ban naög ben ^eere mogen fpjeften; ban mejften toij/ bat be i^eere onp in CÖ?i^tu^ tot fiinberen geeft aangenomen; ban Bïtjfit get/ öat oPob naar onj? gefjoorb {jeefiV bat (öob on^ goebig i^; Inij fjeöBen 5gne bofmaafttOcben gesien/en be bEUa=

mene ^afie op Ijet £3cbeb iö in jegeninge. ©aajom getaennet u tot bibben.

XXVIII. JlSgt;at ftfaagt gg/gobjaligen/ober ubi gebjeft naar be siele/ Verhinde-en Inebc^taaatöigljeben naar get ligcljaam/ terlngl gg 500 nalatig jijt in quot;ngen. get Bibben/ 500 traag tot get a5ebeb fiomt/ -joo lugteloojj in get «èeBeb jijt/50a ra^ gebaan maaftt? 25ibbet/tüilt gij tnat geBBen; gie? gelpen alle öe uitblugten niet/bie bele luije Bibbe?^ maften/en bie fommige tee^

öere gobjaligen Bcftammeringe aanbrengen. Siaa gij gierig taaart in get Bibben/ gg joubt 5e ontloopen of jelf ligt Beanttaoojben/ 500 öat 5e u niet souben ftuiten. ©e boajnaamfle ginberenbe gebacgten sgn tieje: 1. lt;öab taeet mijne naoben/ BenaauUibgeben en begeerten tael/ fcaat Be- God weet goebe ifi 5c ban in get (©efieb tJ5obe boor te blagen ? Antw. ^iet om ^nU00quot; èob iet^ Beftenb te maften/ öat niet taeet; maar om te toanen/ lquot;' bat gg 5e ooft taeet / geboelt/ en téoö erftent al^ ben alleene Cfelper.

2. ^ob geeft immer^ al Beflotcn/taat ift geBBen ofnietgeBben 5al/ God heeft bat Brfluit ftan ifi immer^ boo? get (öeBeb niet beranberen. Antw. Wz bejBo?gene dingen ^ijn boor ben f^eere; maar öe geopenbaarde boor u'n' on^. a3od geeft an^ aan de middelen geBonben/ en tail/ dat tag sijne beloften aan de confcientieu^e gebruifter^ der middelen jullen gelooben

en daarop aangaan. (J3od geeft ooft al Befloten/ goe fang gg leben suit/

laat gij daarom get eten en drinften na?

3. ©ele menfegen Bibben nieten ftrijgen nogtan^ alleg in oberbloed. veionvor-Antw. U»at sijn maar ligcgamelglie jaften/ met taelfte gij niet tebreben

jgt. ^Die aardfege goederen jgn ftun niet oejegend/ boo? gunne sanbig- bidden, geben migb?nifien 5e alle be goedgeben (6obg tot gun be?bejf/ öe bao?fpoeb jal ben gobbelooje dooben; maar get taeinige/bat een regtbaardige op Sjjn Bibben ftrtjgt/ ijS Beter dan de obejbloeb ban bele gobdelaojen/ betaijle get gun gejegenb ig/ en jg öaardoor tot ilBod getrofiften taojöen. Cn Be»

galbe bat/ 't $ u om get geejStelijfte ten principale te boen/ en öat geeft öe j|eere sefte? op get «©eBeö. 450 joubt meejbe? geBBen/ 300 gg meejbe? Babt.

4. m

-ocr page 448-

384 Van het Gebed.

ik wd 4. 3ift fjefiBe tad bed om beje of gene jaften gcöcben/ maar ^ob Qoa^t Godhoortm9 n'ct/ift ontbaiige niet. Antw. (0p ftent mi^fcljien be anthiaa^benbe niet. ftemme gt;i3ob^ nag niet/ geltjft ^amucf. «öij geöt migfcOicn niet met aair bacljt opgenie?fit/ tnat gtj op [jet a5camp;eb ontbangen jjcamp;t/ of ontbangene hooc ongcloobigftefb tot uüi «öeBcb niet geöcagt. 45t} jgt mt^fcfjicn te gierig en te geset op utaen jin/ en eramp;cnt 0et niet/ 30a lange gij alleé niet öcöt onttiangen / taai: ulne ongeregelbe Begeerten Eifcften/ ?aiibe? anbejtaerpinge onbe? be tagje en goebe öebeeünge abe? u. 3Inbien gij öit alfe^ opmejfit/soo jult gij niet ftunnen jeggen/bat lt;J5ob iita (t5e6eb noait gcf)oa?b jjeeft/bat g:j nooit ietiö op uta(!5eöebontbangen {jeöt. ik kan 5. ilSij ontö^eefit alle#/ taat ift in get bc?f|aalbe ban 0et 45eamp;eb ge-d1ent.bld Boo?b ijeamp;Be/mfjn 0a;te fluit toe al^ ift örginnenjal. Antvv. (èij jiet öe gee^telijftrjeib bc^ «öebeb^ in een Ijoogeren trap/ ban gtj jelbe itjt/ en toilt op bie gceételijfte tagje biböen/of anber# niet. Soo gij een fiinb jijt/ Bibbet alp een fiinb; 500 een man/ alp een man. «Job jjoon ooft get ftijren alg eene buibe/ get piepen alp eene jtaalutae/ ftet jucljten jeifp ip boa? ï|em niet be^Bojgen. 4?ob geeft niet om Ijet ©ebeb/maa? op Qet lt;!5eBeb. J®iet alleen op een jeer geepteUjft en bloetjenb a3eBeb/ maa? ooli op be ftsei-ne pogingen om jijne öcgee^ten uit te b^uftften. i|ij be^fmaabt niet Ijet ©ebeb be^ ganpcfgt; ontblaoteben.

ik zondi- 6. 35ft sonbige telftenp tacberom/ baarom burbe ift niet tneberom tot wederom9- ^oö Bomen/'t ip alpof ift met ©ob fpottebe. Antw. «öob jag aüe utoe quot;toeftamenbe jonben/ alp baar tegentaoorbig / toen gij op Ijet allertiequot; fitaaamfle Dabt en «Job nta 45ebeb Ijoojbe en Beanttaoojbbe. gt;l5ob to/l/ Bat toij onjen naaptc jebentigmaal jebenmaal sullen be^geben/en bat op éénen bag; 43ob nu ip oneinbig langmoeöiger en goebiger ban een tnenpdj. ©e bc?5oeninge ip alreebe in lt;CD?i^tup/ en gtj moogt bie alle oogenfilififten tot utae geburige regtbaa?bigmaftinge aannemen, 't SP in utoe ftracljt niet u te Betaaren boo? jonöigen/ uta oube menfe^e ip Baar te Boop en te fte?ft toe; baactoe laat «Bob be jonbe in u ober/ bat gij alttjb in een neberigen flaat ^oubt gijn/ en opbat gij bagelpp CÖ?iptup joubet geBruiften. ^et joube fpotten jijn/ inbien gij niet tel» fienp gartelijft Begeerbet niet meer te sonbigen / en jootael Baabt om ftracftt tegen be 5onbE/alp om bejgeliinge ban bejelbe; maar nu gi) Bat boet/ 500 Iaat u ban boor telftenp jonbigen ban get lt;l5eBeb niet af» Qouben/ maar Bomt te meer/ ombat gtj bejjoeninge en ftracljt ban noo» Ben geBt/ en opbat be genabe a3obp te meer bejljeejltjftt tao?be.

vreeze in 7. 3fft breese/ bat ift niet taebergeBoren Ben/ taat IjeBBe ift ban te biö« d™gena-^En» taant be? onöBamp;ecjbcn 45eBeb ip «öobe niet aangenaam ? Antw. ^ib-de niet bet/ombat be noob ub?ingt/ombat gij Qetjonbe? bie Begeejbejafte niet te zun. pellen ftunt/ al ftonbe uta (éeBeb op 't regipter ber beugben niet geflelb tao?ben. a5ob ljoo?t Be jonge raben tael/alp 3e totj^em roepen; tftob amp;oo?öe get gcfcB?cf ban 31pmaël/ toen öö onüer een ft?uift gelegb sgnbe/

ban

-ocr page 449-

Van het Gebed. 385

ban öor^t jouöe bejfmacFjt jijn. lt;!5ij öcgeert öeFJCErb te laoröen/öi'eï aan CÖciiptu^ ie fjeööen/Önliglieiö/en aHc gee^telijfic gaeöeccn/en tiosgij bie meerbec beelactjtig lueröt/öoe Ijer u lieber soube jgn; bic bcgeec-ten en öetoegingen 51)11 Inaarljjfi öeginfclen ban taebergeöaactc en lellen ; öe heilige (i3eegt alleen öie tn u getD?oc()t/ en port u aan om baac-am te öibben; taelaan ban/bolgt ben «SeciSt/en grj julc üebinben bat ulu OJefieli a3obc aangenaam i#/ en bat C^ij u telften^ 500 lieel geben jal/ al?

u naac ligcljaam en ^iele ban nooben jal jgn. 4Sii acljte ift bat ultie öeïtommerlgfte gebacftten bolbaan jtjn/ neemt ban bjrjmoebig^eib oin te bibben; maar jiet toe/bat gtj beje uitblugten niet maaftt om uüie lui'

Ijeib te fioesteren/en 11 taat geruiét te ftellen/al^ gtj ü'^ben tialaar.

XXIX. isiiog olierig/bat Itnj ben opgetneluen bibbec eenigc öe^ üeption, ftieringe geben Tjoe fjij ^iclj Ijeeft te geb?agen in be baactoeibinge / ge d'1 oefeninge en naüetracfjtinge.

De voorbereidinge moet jijn naar ben ftaat/ fn Itielften men ig. Is racu in eene goede gestalte, 1. inken tjeftüe 5Jjn Ijarte af Uan 5tjne bcyglicben/ ,A'-mL'-en fliBlle ^iclj algof men alleen in be Inerelö toajj/ en ntetjs te boen Ijaböe öan met (öob te tnanbelen. 2. ^ilSen bertegentooojbige jicö ^?ob met Ue^-Fjeffinoe be]é gee^tej? al^ ben SCanDibbelijSe/ al^ be jfonteine ban alle ooebe gaben/ al^ altoetenb/al^ almagtig/of 50a al3 be l^eere boojfiomt/al^ men ^icö tot C|cm berljeft/en naar jjet lt;0eiieb gaat. 3. 4iBen tjadjrc 5ijn Ijarte te Brengen in een' eeröiebigen en neberigen ftaat. 4. ^ilQen berfjeffe 3ijn Ijarte met eene jucljt om ben aJeejat beg gcöebg/om üijftanb en eenen jegen ober be oefeninge. Is men in een' afgedwaalden staat, Iwas men eben te boren gbel in gcbadjten of taoorben/f)abbe men eenejonbe 6eb?eben/tna^ men boor be aa^bfcfie be^igljeben berbjeemb/of toaó men öoor iet^ anbej^ onbrij/ berbiajb/ of ontrukt/ 300 moet men jiclj üe»

benften/ jijn Ijarte tneberom tïjiii^ bjengen/jic^ t?ac!jten te Brengen in eene berneberbe en lage geftalte; men moet uit öie geftalre op ft aan met opregten taiïle/en ba?t boo?ncmen om jicg boor bie jonben in 't toe^ ftomenbe te taac^ten/ en 300 men ban bie sonöen tneberoin mogt Be» fpjongen toorben/ bat men tegen beselbe toil ftjijben/ opbat on^ ö^rte on^ niet bejoorbeele/maar 't gemoeb bjtj en ftil 3tjnbe/men met bjij» moebiggeib tot 45ob fian naberen ; en baarBtj boenbe/ 't gene big in De eerfte gejtaltB 3eibEn/3oo 3ullen big en bij onfoclben Befttoaam/en b»j «60b in.on3e toenaberinge aangenaam 3ön. I^oclj men moet siclj baojgaaniö in üe boorBereibinge niet lang Be3ig Qouben/en ban te taillen boen bat Eigenlijft tot get lt;ï3eBeb selbe Behoort; taant men joube baa?boot ligtelfjft bonftec en confui^taorben/ en min Beütaaam tot öc oefeninge be^ öeBeb^.

XXX. In de oefeninge moet men jicï) niet Bepalen aan eene gejette Oeicni»-orbe; maar sicïj boegen naar De gejlalte bet jiele/ betaelfte bilitatjl^ 3eej g(gt;-berfcöeiben i|. 3$ men bor/ men fian Beginnen met Det le3en ban Ijct 3©oorö/om jijn garteboortie toaaröeben te laten Betaerften/of met Ijet

II. Ccc Ie»

-ocr page 450-

386 Van het Gebed.

lejen of gingen ban ecu' ^aïm/om sijnen oecpt baatöoor te bcrlEbcn-tirjen ; uieh in eehe banfiEiibE of fiibbEnöE gcftaltE/ mEii moet jiclj traarban tuEt tilierteren; maar sicïj naar bis rjEftaltE boegeii/ eh ter= ftonb begnmen ihei IjEt (!5EbEb/ En bat bug:

(a) ^n öe aanfpraftE moet iheu tuacljtEn boor fïeurigïjeib/ ban altjib bEU'iföE bEiiamingE tE gEbjuifiEn ; maa; niEii moEt bEn l^Ecre aan» fpjElïEii of met juIüe bEiiamingE/bie niEt bE gcftaltE bE? jiElc obEtEEn lloint/ of naarbat bE I^eeec sicö aï^ban opEiiöaa?t/ of naarbat niEii siclj bEti ïfEEtE bErtEgEiitnoorbigEii tail/of om nebjig tE biorbEn/üf om bEn i^EEtE tE berïiEEjliïriEn/ of om jijn gEtoobE tE fterfiEn. ö3otlj niEn moEt ïjiEtin uiEtmEtbEEl obeiiEg/maar naar 3ijn IjartE te biEjfi gaan; Inant anbcjé sal hieii ligtEltjft bE liibbEiibe geftaltE bErliEjEii.

(b) gin JjEt flpEbEb moet men geenE opgEyronfttE UioojbEn gEamp;ruilkn/ ooli niEt jui^t sijnE rEbEiiEii uit ^cljjiftuurpfaatfEn tE samErifcljaftElEn/ bat bEbiEEgt sElbEii of bibbe? of J)rbEt2; 't i^ taat anbE?p/ aig uieii mie .§d)?iftuuriJlaatji nEEint om baarmrbE aan tE bringEn op eeue öe-loftE/ of om onp te bEjpligtEn tot geljoDrsaamijEib.

(c) jjaen moEt sitlj coli niEt bEjptjnigEn oin eeue bloEijcnbE rebE aan malïEciiibEtEn tE fprEiiEii; 't fomnjbg noobjaSElgft toat ftil tE ftaan/ 't jij bat bE jafiE/ of üe geftaïtE öei* jieïe tjEt bEtEifcljen/ eu bat mEii ban lucberom met niEutue bracfjt eu öEtoEgiiujE bEginnE. (Ooli moEt men niEt bEjorgb 51)11/ Uiat men bcor of acptE? SEggsn 5a 1/ bat ig hieej ftiibiE ban [lartEtoE^ft. a|)oU f)EEft mEii siclj niEt tE ÖEÏiommErEn/ al^ men bejElfbE bJoorbEn En bE^ElfbE jafien bJebEjom En taEbejom f)e?ï|aaIt/ alg IjEt maar niEt uit Dnaanbac5tigfgt;Eib boortftomt; maar mEn most 5icö sorgbuibig tuacljtEn/ bat mEn IjEt biootb Heere niEt boor een fiop-iuoojb onbebacbt^aam gEbjuiïte.

(d) ^omrrjbs tg mEn bor En öuigrpj/alg mEn bEgint tE bibbEti/ban moEt uieh tE^ftonb niEt opljoubEn eii jjEiien gaan/ maar aan^ouben. i^Et gEbEurt In el bat na eeue gjnote buigtErntgfe IbeI eeii fjElöE? iicljt ftoint/ eh bat eeue barre jieIe baarna tael jee? lebEiibig luorbt; als uieh gan» fcïjEÜjlï jElf niet InorótElen ban / ban ig IjEt biltbnjlp p^ofïjtElgS ceh' pgabn lEsenbe te bibben ; taojbt bE jisle lEbEnbig/ 50a laat mEn IjEt noojtlEjEn na/En men bjEibtsijne bEbJEgingEii uit/öoubEn 5e lUEEt op/ 50a gaat mEn boojt bibbEnbe te Iejeu.

(e) ^omtgbg begint men met bEEllicötEn lEbEnbigïjE'b/en't bojbr fcljirlijlï buiptE?; omftaat bit uit cng'selben/ 't jij bat mEn a! tE Ijoog Vnag/en bat niEn bEn ootmorb en EEibieb bEtgat/50a moEt men fcfjiE-Irjft insinfien in srjn niet, en beginnen met eeue lagE berneberingE/om alg eeu filEin fiiubEÏtE jicö tE gEbjagEn/En 500 bj) trapjEg googe? blim» men ; i? öet eenige besigljeib/ aarbfcfje bEbommeringe of bEgeejttjftöeib/ öie fcljieljjft optaelt/öaar moet men boe? gEb^agt Inorben tot fyet ge» jigte baii sijn jonbig ïjarte/ en 300 jonbig met beel berneberinge jicö

boor

-ocr page 451-

Van het Gebed. 387

Isoor ben ï^cctc alj? elïenbig faertaanen/joeRenbe bccjoeninge/en elften»

nenbe bat {jet enftel gEiiabe i^/ bat 511 Ift een jonbig menpclj met ben ^eere fprefien mag; Ijet eene fcljielijfie aptuellinge ban ongeïoolie/

baar moet men tegen taocflelen boor aanbjingen op beloften/öebestigb in ben JÜSibbcIaar; ij? Ijet ongeloobe ober eene particuliere safte/ bij-;onbcj ligcljamclijft/ 300 moet men 5icf) jeer Denaarftigen/ bat men met genoegen ^icfj ben taille öe^ i^ceren ten opjigtc ban ben uitilaganber» Uiejpc; en be 5iele ban Eigeniml en ge^etijeib ontflagen en in lirijOeib gebragt jijnbe/ 500 fuijgt 5e tael byberom brijsnaebigljeib en lebenbig-Ijeiö in 't bibben/ja fomnjb^ tael mee?ber ban te boren; ij» l)Et eene intaerpinge ban ben fatan/ bie mact tnen sonber baar acljt op te geben afiïaan jonbe^ öeantlnoorben/en Ijoelnel be jiele baarboor eene taoube geamp;jegen Ijecft/ 50a moer men/ alpof men 5e niet geboelbe/ eb en Ine! boojtgaan met ^iclj te berVieffen boben jic^elben in a5ob/ taaarbooc Ijet minber sal Omberen/en be ©eere neemt julfi eene side tael op in 5ijnE öetaaringe/alé in be fcïjnilplaatfe/en geeft ^e fomtjjb^ tael meer troont; of soa niet/ CJrj jal toonen bat fjet afflaan en 't ontloopen ban ben bijanb i^em aangenaam i^. Jfêaar i^ bie bui^terljeib/bie in 't mibben ban oné a3cbEb ftomt/eene ontreftftinge ban cöeegt/en blijft 't 500/fcDoon men tracijt boor te b:ingen/500 Qet gaeb Ijet gt;6cCicb te jamen te trelïïJen/ en te berftorten/ met eene onbertaerpinge aan ben foubereinen taille (0obé; bocij Ijet uitfcljeiöen moet geensvn^ fptni' ten uit luüieib/ met een ftil genoegen/ bat men ej uitfctjeiiien mag.

XXXI. (f) In f)rt bibben/500 in 't begin/ mibben/ alé einbe/ moet men bibben om berljooringe/ gelijfi taij Doorgaan^ in 33abib sien ; ja niet aïlern bibben / maar ooft tracïjten naar lebenbige berjefteringe/ bat tay / en bat onjS gt;£3e!jeb oSobc aangenaam ié / bat ïjij er naar (loort/ en bar £)ij l]et berljootr/ en sefierhifi geben jal; taelfte berse'

Iter in ge niet rn^t op onje ^obsaligljeib/noc^ op be befttaaam^eib ban oné (öcbeb / maar op be beloften ban Ijet ll^oarb / op be berbicii'

iten ban ben ï^eere ^esn^/en ombat bic geepteliilie begeerten/bie tan in Ijft oSebeb geuit Ijebben/ ban ben heiligen ^Seept selben boortge-Somen stjn. ^n bic berjefteringe ft?ijgr men brijmoebigfieib en ejnst/ en men fluit met danfijeggingc/ bat taij Ijeamp;bcn mogen bibben en nog Ijebben Ihmnen bibben/ al taaé f)et maar met eene gee^telijbe jucljt/

en bat be ïjeere Ijet berfjoorb Ijeeft/ en be begeerten / naar jijnen taille / sefterltjft geben sal/ 't taelft men befluit met een gelooYig amen, 't zal zijn.

XXXII. De nabetraehtinge beftaat bijsonber in bese ttaee jafien : Eerst, xab-^ in Ijet betaaren ban bie eerbiebige en aSobsaligc gejtalte/joobat er al^™cht!n' een glan^ op on3 3ij/ bic te ftennen geeft/ bat taij bij ben ^eere ge^quot; quot; taee^t sijn/ geliift JiBoje^ glinjterenbe ban ben berg affitaam; taactjt

u naauta boor bie jonben / taelfie men in {jet ^ebeb beleben Ijecft/

Ccc 2 en

-ocr page 452-

Van het Gebed.

rn tegen betaclfte men een fjcilig Uoarncmcn genomen (jeeft. Teu tweede, in fiet aanbacöttg apme?ften/ fjoe gt;j5a!3 anjgt; 4?eöeö fieant«

timoröt.

(ifdbc- ©at iöob öc ernjlige en gelaobtge geBeben öeantlnoacbt/ ölijttt/ 1.

woördt tlic be ücloften i43ob^/Jes. XXX: 19, Gewisselijlt zal Hij u genadig zijn c gebe- op de stemme mves geroeps; zoo haast als Hij die zal hooren, zal Hij u antwoorden. Jes. LVHI:9, Dan zult gij roepen, ende de Heere zal antwoorden. Jer. XXX1II:9, Roept tot Mij, eude Ik zal u antwoorden; ende Ik zal u bekend maken groote ende vaste dingen, die gij niet en weet.

2. Uit Tjet Bibben bez heiligen om aiitluoojb/Ps. XXVII: 7, Hoort Hee. re , mijne stemme, als ik roepe; ende weest mij genadig, ende antwoordt mij.

3. ïllit litmne be?f{(aringen/ bat 43ob tuin geantlnoorö Ijceft/ Ps. LIV:5, Ik hebbe den Heere gezocht, ende Hij heeft mij geantwoord. Jona 11:2, Ik riep uit mijne benaauwdheid tot den Heere, ende Hij antwoordde mij. giier bit in igliëjet/ Gen. XXIV: 15. 'Jn OElia/ Jac. V : 17,18. ©abib/ 1 Sam. XXX: 8. Dan. IX: 23. en anberen in Ijmine fiijjoiibcre be^oe» Hen/bic ong b.iartoc Befc|j?et)en jijn/opbat taij iiieten 3ouDen/bat vi5ab öc gelieben jijne^ ftinberen Bcanttaoo^bt/ en inij baatboor bejjeftetb 5oi!ben lnojben/bat C^ij ooft op onje geBeben jal antliioojben.

4. Uit be lilagten ber {^'tigen/ (!5ob l)un niet aiuiuoorbbe/ Job XXX: 20, Ik schreije tot U, maar Gij en antwoordt mij niet. Ps. XXII;3,

Xe luiste-Mijn God, ik roepe des daags, maar Gij en antwoordt mij niet.

unuvoont. XXXIII. Sjnbicn a5cb anttooorbc/ 500 ;let gtj ulue bejpligtinge / 'ban te letten of 160b u antmaorbt/en Ijoe u antmaorbt. 'teniet genoeg/ ^obe ben nitflag te fiebefen/ en te gelooben/ bat lijtj 't tneï maften jal; maar men mort ooft opmerftrn op ben uitflag/en bten tor on^e geBeben Brengen/ alé een anttaaocb op be^elbe; mant/

(a) ©at 3a 1 u soetehjft Belnegen tot bejtaonoeringe en banftüaajljeib/ bat be fjcere naar ntne flemme gefjoorb Ijceft/en .^iiit met ©abib uit-rorpen/Ps. CXVI: 12, Wat zal ik den Heere vergelden? gienbe op b. 1,2. De Heere hoort mijne stemme, ©it boet jeggen : 't Is van den Heere geschied, en het is wonderlijk in onze oogen, Ps. CXVIII : 23. Wie ben ik Heere, Heere, ende wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebragt hebt ? 2 Sam. Vil: 18.

(b) Cjet onbe?binben/ bat be tjeere op oii«» aSeBeb amtaoorbt/ ber» toeftt lief'be tot gt;!3ob/Ps. CXVI:1, Ik hebbe lief, want de Heere hoort mijne stemme , mijne smeekingen.

(c) üjet geeft lujat tot bibüen/ en tjber in (jet Bibben/Ps. CXVI:2, Hij neigt zijne ooren tot mij; dies ik Hem in mijne dagen zal aanroepen. Ps. XXXII: 5, 6 , Ik zal belijdenisse... doen ... ende Gij vergaaft... Hierom zal U een ieder heilige aanbidden in vindenstijd.

(d) 't i-)e?Bhjbc ren gcloobige meer ban be safte te be^ftrtjgen/ om

tneï»

-ocr page 453-

Van bet Gebed. 389

toelRe ÖQ fiab; taant 0tj jjpeft lieber te jien/ bat lt;!5ob gem Hefljeeft/ ban alle^ toat fiuitcn »0oti te genieten.

(e) 't l©efu jeec op tot een öebacötjaam en peilig ïeben; luet^

treüt meec onje liefbe/ban bat een fieintnbe sijne liefde tot on^ toont; aï?l men me^ftt/ bat Jjaü on^ lieft/ en stjne ooebpeid bcor ons tlt;gt; /

ban i^ men getoibig/ aKeé Uiebecoin boor J5ob te jijn. Ps. CXVI : 1, De Heere hoort mijne stemme, vs. 6, Ik zal wandelen voor het aangezigte des Heeren. Jes. XXXVIII: 15 , Wat zal ik spreken ? Gelijk Hij het mij heeft toegezegd, alzoo heeft Hij het gedaan; ik zal nu al zoetkens voort-treden.

©ie ÖPerltjfte geftaïten/met be^elber uitteiejïïingcn/ontlianrit be öibgt;

ber / bie aanbacljtig op bc öe^mtaoocbinsji: 3ijner geöeben let / en aï üeanttaoojbbe be l^eere stjnc geöeben nergen^ anber^ inebe/ bet niet een uitbrubReitjft antinonrb? JlSaat bie maac Dibt en ben uitfïag aan ben ileere Iaat met onbertoerpinge / be J^eere bcanttaooröt jijne geöeben tael; maac ombat jitj op bat anttnoorijen niet Iet/ en be ge» nabe-gaben tot 313n N0eamp;cb/ a(é anttaoojben/ niet brengt/ bie berooft Sicftfelben ban bese getaen^cljte ürutljten.

XXXIV. Joelen sgn ai^ Jjaimiël/ toen Ijij be flemme beg ï^eeren nog vorscheï-niet fienbe; be^e juden Uragen: tnanneer antltioorbt (!5ab ? l©aacaan ^?gr®nma' ban men fjet antlnoorb bennen? ^Tot fjunne onbe^rigtinge bient: bat op weike *0ob anttnoorbt in Ijet begin be^ o^eBeb^/in Ijet bibben en na Ijet ©eöeb. ^0^.^-

1. (©ob antltioorbt famtijba biel in [jet begin beé gt;J5cBebé. Jes. LXV : -t bè-24, Eer zij roepen, zoo zal Ik antwoorden. Dan. IX]: 23, In den beginne gin.

UAver smeekingeu is het woord uitgegaan, ©e C^eere toont/ bat ant»

taaorben toil/ al^ be ij?eeét cjetraotbinair buiten getooonten betaeegt tot bibben/geburig aanport en be jicle geene nipte laat/tot bat 51] bibbet; aljS jij bnjen toegang binbt/ja biel 500 familiair en brienbelijö/ bat men toejb bfeft brnfien/ bat men een mengel)/ bat men een jon^

baat $/ om jiclj in be allerbtepfle geftalte ban ootmoeb te Ijouben;

taat i^ bat anberjl te jeggen/ ban ftenne u/ gij Ijeöt genabe, gebon»

ben in mijne oogen/ 31b Ijebbe u lief/ mijn ooge jal op u 31311/ 31ft sal u geleiben boor mijnen raab/ en sal u baarna tot JölSij in Ijeerltjllbeib opnemen; be bibbe? raejfit algban oofi 500 aan/berbionbert en bej-bltjbt 3icb/ en ban niet anberj? seggen/ ban SCüba/ 3 ©aber.

XXXV. 2. lt;I5ob anttooorbt in fiet bibben. (a) SClg men na buigte^fjC' in 't bid-b^n/ontroeringen en Uiortlelingcn bomt in eene ftitle en blrjbe geftalte/tlen-boorbien be 5iclc be flemme löob^ al^ boort/ gij 5nt mijne/ ben tita

geil/ ulne sonben sijn u bergeben/ tita ^ebeb i^ jJStj aangenaam/ taelb anttuoorb be side brengt in eene Ijeilige geflalte/ om ben re met ge»

Öeel ö^rte te öienen en tot bejljeejlfjbinge ban Ijaren 45ob te

5ijn; bit sien totj in bele ban ©abib^ psalmen/ in taelfte bö begint met blagen/ met bbjbfcljap boortgaat en in banbsegginge einbfgr.

Ccc 3 XXXVI.

-ocr page 454-

390 Van het Gebed.

XXXVI. (b) men om cene particuliere jafie/ 't 50 be^ïo^finge uit eenc cllenbe/ 't 51) Eenijjc ficgcerlöfte jafte/ tlccft aangoubt in Ijet (0e» ficb/ cn öe i^eere laat 51)11 briendclgfi aangesirjte öcn öiöiiet 5ten/ en ï^ij oinïjclst (jein met liefbe/ bat ip anttaoarben. Gij zijt eea zeer ge-Avenscht man, Dan. IX: 23. Mijne genade is u genoeg, 2 Cor. XII; 9. 2(113 be ^eecE 50a anttaoarbt/ ban neemt be amp;ibbc? tjer bifttotjl^ berber ban ftet oncgb luaé/ en meent bat fjet eene jefiere belofte taaS/ bat bat intiaab niet 50ubc ftomen/ bat Ijij bie begeerbe 5affe sotibe i]ebamp;en./ en ^et bomt ban niet/ bat Ran een bibber in anbere tijben ^ecr ftren-ften/ aléof bc belofte met be baab niet obereenfttöam/ baar tacij be ï^eere maar getoonb gabbe/ bat be bibber in 't «öeamp;eb ïjem' aange» naam Usaj?/ en bat ï^t) bie safte tot 5tjnen bejite sonbc boen uitballen/ cn geenc belofte ban ben trjb en manierc gebaan fj'iööe; inbien men |)et antluonrb niet te berre getraftften Ijabbe/ maar ijet 500 opgenomen ïtabbe/algï Ijtj gabbe be^ooren te boen/ ban 50ube !)ij in een Ijeiliger ftaat gebomcn jijn/ be taille ban a3ob soube ijem bergenoegb hebben/ en be betooninge ban be lirfbc oSobé soube Ijem meer tjebüen berblijb/ aljjof ïitj be 5abe selbe jjabbe berbregen naar 5tjiic fteure.

XXXVII. (c) ii?ab anttaaorbt ben bibber/ a(^ C^ij Mem ren jlerf! ge» loobe en bolle berjcberinge geeft ban berijaoringe 5ijng ^rbrbn/50a boor taepapfinge ber beloften ban berljoDrinijie ber i!?camp;eben/ als nu of ban boor Diimibbelamp;are taerfiinge in srjn f)arte/5anber bat be maniere ban berl)ooringe te bennen gegeben taojbt. ©at antluoarb ig genoeg/ am ben bibber te berfiltjben/ bie ben ttjb en be tarjse met bc^genacginge aan ben t^eere Iaat.

^ISaar t)ji mijsleibt siclj ligtelijft/ aïé DÜ bibbenbe om eene particuliere salie/ 't 5ij boor be apparentie of niet apparentie 5elf 5911 parte neigt tot toeïegginge (0ob^/ bat f}i} be safie sal Ijebfien/ nf tot afflag/ bat !jf) 5e niet 5al beelacfing taorbcn; taant gaat |jtj baarop aan/ t)Ö miöt sgne inamp;eelbingc tael/5Ct Dij ^r siclj ban af/maabt siclj on« bebtaaam om berbe? aan te Ijouben.

t)ct gebeurt selben/ en bat aan seer taeinigen/ bat lt;J3ob iemanb oiiquot; mibbelbare openbaringen geeft ban toebomenbe bingen/ Fjoetael ib ber-5efterb ben/bat be tgecjït ber pjopljetic of openbaringe ban toebomenbe ainoen niet geljeel uit be ïterfte; maar in julb een gebal tacet be menfclje tael bat apob öet gem openbaart/alsoa tael/alj» [lij taeet/bat 5i)n bebenbe brienb bit of bat tot gem jegt. Cn bat téab iemanb openbaart/ i«j nocö gronb noclj regel boor een anber; en ift raab/ Dat niemanb fierfte begeerte gebbe/ bat 45ob öem ben uitflag ban bese af gene particuliere safte boorljenen openbare/ opbat gij ben l^eere niet bersoefte/ en litj boor 5gne )l:erfte begeerte sicftselben niet bejlcibe.

©erseftejt Cob iemanb ban berïjooringe ban 5tjn Ceöeb/ Fnj acïjte bat alp een anttaoojb op sijn Ccbeb/fjij 51) baar blijbc ober/ en Qtj banfie

ben

-ocr page 455-

Van het Gebed. 391

ben l^eere öaarboo?/ {jij late öe safic en be maniere ban be uitbac-ringe aan ben ^cere/ en {jij 3ic aan ben uitflag/ op Inat Inijse br ii^cere ïtjne belofte ban berljoonnse berliulr. ©at 3al bele bagtio^eio en jje» ru^tfteib o^iicn.

XXXVIII. 3. (©ob beanttBoojbt get OPefieb/met get geben ban öc ye-An in bebciie jahe na Ijet (!3eöeb. Cfiec moet be öibbe? naautu upmt-jiienbe L',l'e' 5tjn. (a) ©aar jijn paften/ bie men toeet/ bat gt;0ob ten eejftc niet Qt

Ijeel en al/ maat öij tjappen bail geben / a!^ be aanbia? in genabe; al^ men baaroin öartelglï gcamp;eben Ijeeft/ en tCgt;ob geeft eenigen g?oei/ ft^acgt tegen eene bijjonbere joube/ eeiien öcftcnbige? Jpoösaligcii flaat be? jiele/ meeiber ftejïite ban geïoube neffen^ jijnen ftaat/ ocfeiiingc ban eene bij^onöerc beugb/ meejbe? lebenbigljeib en ülijbfcljap in be Öope ban eeubnge saligljeib/en biejgeinfte/50a moet men bat aanme?»

ften alp een anttaao?b op alle onse gebeben/ en firjjonbe? op bat 8eb/ bar 500 nab^nfiftelijfi om 't een of 'c anbe? toaé gedaan.

XXXIX. (b) ©aac jijn saften/bie t!5ob op eene reip geeft/ alp bej-ïopfiuge uit eenen tegenlnaorbig brufificnben ofbjeigenben iioob ; 't öc-fiomen ban eene bijsonbere salie/ bie men gaarne fjabbe/ bielfie? uii-flag binnen sulamp;en ïtorten ttjb flaat te gefc^ieben/of toeliie tijb onüe-paaib ip. 2Clp a5ob be jafie terftonb geeft/300 3all)!j/bie op antluoo^ö lianstjne (^ebeben let/baarblijfielijÉte? 3ien/bat ^ob 3ijn Q5ebeö faeant-tuoojb Ijeeft. goo antbioojbbe be ï^eere dïliese?/Gen. XXIV : 13—21. (J5eeft a3ob be 3aïiE luel eenigen njb baa?na; alp men ban terugge fiecjt/en men hio?öt getoaar/bat men om beselbe boor besen biel l)aj»

telijli gebebcn Ijeeft/500 sal men 3e ooït aanmerften alp een anttooojb op onse gcöcben/en men 3al bubbel filijbe obe? beselbe 3tjn. goaant^ lnoo?bbe be Cfecre op 'öebeb ban Sadjaciap/ Luc. 1:13. lt;ï5ob bc antbioorbt oolf onse gebeben / alp toel bie particuliere 3al?e niet geeft; maar alp l^tj ietp anbejp in be plaatp geeft/ nogtanp bat Ijet eenige opsigten op be begeejbe safte Ö^eft/ tuelfie saïie/ of in siclj»

Selbe / of boor eenige omftanbigljeben / of boor be gebolgen/ unp pjofgtelijfiej en toenfcjjelglJe? ip; gelijlf SCbjaljamp begeejte berbulö tDie?be/ alp Ijö/ bibbenöe om 3Jpmaël/ bat boor bien be beloften ban be bermenigbulbiginge sijnep saabp mogtc bejbulb taojben / Slsaali bErft?eeg.

XL. (c) ©aar sgn safien/ bie anberen rafien; 't 51) be ïterfie in 't gemeen/ 'r 31} besen of genen (©objalige/ 't 33 be beïteeringe ban onse naapte bloeblijienben/ of ban iemanb anbe^p; 't 3ij gunnen ligcfjame'

Igïten taelflanb. 5lIIp lt;!5ob get geeft/ en men geöenftt/ bat men baarom gebeben ijeeft/ 500 geeft men antinoojb op get (öebeb/ en get moer bubbel banftbaar en blijbe maliten. oEn 300 men get niet berneemt/ men moet ebenbiel gelooben/ bat get lt;0ebeb be?goojb ip; biant ieber toaaracgtig (ÖEbeb toojbt bE?goo?b/of lt;J5ati sal get nabejganö geben/

-ocr page 456-

392 Van het Gebed.

aï get na onjEn boob/of bE l^EEtE jal bEn 61'bbB? 5911 (ÖEÖEb oy 1

EEnp anbece tntjsE öEanttaoojben. l!

XLI. gfEt tocl) tod toE/ bat/ al?» gtj iEt^ bE^fi^fjot/ get niEt aan» ü

itiEjIit al^ eehe semeetie iioatstEiiigftEib (öobg; en nog naaiitUEr/taacgt 3

11/ bat gij 't aan 't gEbal niEt toEfclj?tjft/ of in öe ttDEEbE oorjafiEn gan» ^

gen Blijft/ 't ttelftE on?E bE^borbene naturE jeee EigEn ig. 3Iaamp; self ö

ïitnam tael tot bejE iritbjuïtrihigE; Indien ik roepe, ende Hij mij ant- 11

woordt; ik en zal niet gelooven, dat Hij mijne stemme ter oore genomen v

heeft, Job IX: 16. CrftEnt ban beg? ^EEtEti ganb in al get goEbE/bat 81 gtj oiitbangt/ban Qet tninpE tot öet mEE^te/500 IjEt orbinaitE al^öet

eytraorbinairE. S

€n 500 gij iet^ goebg ontbangt/En gij fiunt u niet tE BiniiEn örEn' v gen bat gij er Ijartelijfe om gebeben fjEamp;t/ 50a bEjbJonbert u bEEl mEEt

öat be ^eere aan u bacljtE/ toEn gij aan ï^Em niet bacfjt/ En u meer li geeft gegeben/ ban gij ooit ban C^ein fi^öt ber^ocöt/ en ^egt met i^a-

gat: Hebbe ik hier ook gezien naar dien , die mij aanziet, Gen. XVI: 13. ,J

jJSaac inbien gij ietó ontbangt/ en gil bEn boojtebenEii tgb gerben- ^

fienbe/ getaaac tuotbt bat gij er om geDeben Ijebt/ al biaé tjet uüie f

jongljeib/ 50a üjengt be giftE tot utu aPcamp;eb/ al^ een anttüoojb op {jet- ^

3ElbE; ïaat u baartn niet fluiten boor ubiE sonbigjjeib/ nocö boot be ^

StaaR^eib/ nocö geö^eftftelijFifjeib in {jet (6ebcb; maar rrScnt/ bat be 0

niinjle opregtE juc^t ban ben tfeegt litnam/ en bat be ï^cere get baar» ^

om geljoojb ïjeeft/ bat jal u banfibaar en d^obliebenbe maften, vöetaent 11

u todj aan ^em/EngEbt bjEbE: baarboor sal u Bet goebe oberftomen/ t!

Job XXII: 21. 5

!j

KAPITTEL XXVI. 5

fi

Verklarende en toepassende Uitbreidinge van het Gebed ^

des Heeren. c

e

Gebed Uea I. ün öet bortgE fiapittel gebfiEn hnj 't ^Ebeb in 't gemeEn ber- z MMat-' fonb/in jijne nature/intoenbige betEtgcljtE BoebanigOebEn/uittoenbioE

theus eu omjlanbigfjeöEn/ nDobjaftelpljEib eu profijtelijftgeib ; nu sullen tcif ben 0

Lucas, bibber aantoonen be saften/ om toelfic men öibben moet/ en bE orbe/ li in toElfte sö te bibbEn sijn/ ongl ban bEii J^eEtE SIesujI boorgeflslb/ in

get oBEbEb/ 't tbelSt ^ij op be fiegEerte ban sönE ^i^cipelen on^ Ijeeft c

gEgeben/'t bielït bao?gaan# genoEmb taorbt: Het Gebed des Heeren, ^

fiEfr^rebEn/Mattb. VI: 9—13, en Luc. XI: 2-^4. jBattBEu^ beramp;aalE e

get mEt get bEfluit/ ICuca^ laat gEt 6e|luit na; niet öat öe ^ecre ^esup *

get et niet Bijgebaan geeft/ maar ombat jijn boornemen toa^/ aHren be n

te

-ocr page 457-

vau het Gebed des Heereu.

te Dibbene jaften/ en öe ojbe/ in toelfie jtj te öiötien ^ijn/ te berljalen; gc-hjft öc Cuangeligten/ öcjeffbe safieii Uec^aleiibe/ be een beseibe tiiec ber/ be anber fcurter iserljalen/ en be een bcje/ en be anbet ijene 3aïten t'efcljjólien / bctoijl jij aifen tcoclgft bij alieö niet tegentaao;»

big 5!jn geüieest/ al^f be ffecte aiesu^ tnat seibe of öeeb; en oufi omquot;

bat be l^eere ^ou be(c jaften f]eeft gefpjoften en gedaan/ bat 5e

niet alie befcf)relJen ïfonben laorben. Job. XXI: 25. Ende daar zijn nog vele andere dingen ? die Jezus gedaan heeft, welke, zoo zo elk bijzonder beschreven wierden , ik achte , dat ook de wereld zelve de geschrevene boeken niet en zoude vatten, jfêaar be gefcfizebene 51)11 genoeg/ Opdat gij geloovet, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods ; en opdat gij geloo-vende, het leven'hebbet in zijnen name. Joh. XX : 31.

©e payisten berljalen Ijet köebeb uit ^Eucas sanbec 't bcfUiit/ taij uit Jl5attl]cus met ijet befluir.

II £jcci-e 3!e5USt Ijeefc bit vöeamp;eb gegeben tot een boorfcijjifr/ ofx^ ten baotbeelb/Inaacnaac inij onje vöebeben moeten rigten/ 300 ten uyjigte ban saben/ al^ ojöe/ Inelbe 3 a li en tjoogcr of onbergeftelbec jijn/ cnWaarn.w 31500 5ijn te begeeren; maar niet bat tog Ijet 45eüeb ban taoajb rot bjob^b joubeii berljalen; Ge SCpo^telen tjeööen in ljunne gcöeben/ bie fiefc^eben jtjn/ naait bit ^inbeb ban tnoojb tot taooib gefpjoben. K??} tna^ zijn. gen 0't (öeöeb / tjetïij in apenbare bergaberingen/ ijetjij alïeen sijnbe/

Inei üioben/ maar tal) 51)11 er niet aan berbonben ; tuij moeten niet inee-nen/ oat Ijet een ijciligcc vöcbeb ié/ al? men bit fteeft uitgefyjoben/.ban al^ men jijne eigene taoojben t)ceft geöjuibt; bit oSebeb is bolmaalitr in jicij»

Selben; maar baarom Ijeert be bibber niet bolmaaftt geöeben/ ai Ijeeft ïjtj bit 415ebeö opgejegb ; al^ men ben jin ban iebere bebe/ ja taoojb/ niet toel berfiaat/ alp men iebere 5aalt niet ijciltg en bejftanbig begeert/ en men jegt !)et ebentueï oy/ 500 10 Ijet een mipb^uib ban a3oblt;J naam/ en Ijet if»

fyorten met J3ob/ algiof bie met gerammel ban ïnooiben/ toaa^ban men ben 3in niet berftaat/ en tuaarbooj men iijne begeerten niet uitb^ubr/ gebienb inais/ fcf)aon men eene gemeenc gebackte Ijab/ om 45ob te Oiaben. ojab eigdjt Ijet Ijart; bibben ia 3r)iie (jeilige begeerten boor öob uitbjuüUeii; Öet bibben moet gefcüieben in gee^t en taaarfjeib. 1 Cor. XIV : 15. Ik zal met den geest bidden, maar ik zal ook met den verstande bidden.

III. (Cot ftlaarber bebatting ban bit 43cbeb moet men öe beefen De afdee-be^elfé onbejfcöeiben. föet i^ tot luegneming ban ben 3in ban bit gcejire- 'quot;'S13-IpE iprbeb/ en eene g^obe berb^aariing ban ijet taouib ban ben Qnt3agge»

lijften igt;ob/ bit ^ebeb in berfiejbe jeben jjerioben of tijb-otben te cnbejfcfjeibcn/ bjaacboar men moet jlcllen/ bar fommige ;a!ieii al baaibij 30quot;/ en niet meer te bibben/ anbere sauben nog toeiJanier.be 31311/

en bij onse tijben niet gefcljieben; eene 3aaU i^ tegen aioojbig/ maar/

bietbe bie 3011 3ijn/ Ineet men niet te bepalen, kinine?? baoc be 3ielé'

naoben ban ieberen bijsanbere san Ijier niet^ te binden 3Ön; maar II. ©bb fict

393

-ocr page 458-

391 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

Ijet {■? met ben fer|tcn opflng te sten / öat sicFi b?iB bEEÏcii opöoen : 1. ^cnL' aanfpjaaft. 2. öebi'n. 3. ÖEfluif. ©2 ÖEÖen iiunnen tupöerom op binfcljeibene manieren onbejfdjeiöcn luojben/ of (a) in be Ijoogfte 3afie/bie algfiet Einöc ban alit^ te bEgesren i^/IjEttuelln^ be eec flelicbe/cn in be niibbeleti/bie begeejb luo^ben tor bat Einbe/toelfie 5Ön be tiyf boigenbe öeben. ojf (b) in bjie/ bie men begeejt ten oyygte ban ^ab/ en bu:ie/ bic opsigt Ijebben op jici) jelbcn en sgnen naakte.

AANSPRAK E.

Onze Vader , dia in de hemelen {zijl:)

Aanspra- I, gal nicn öibben/ men moet jid) toefteeren tot bengenen/ ban liuiften

ke- men iet§ bec^oeften toil; beliiijle in bit ^ebeb 3af5en ber5acl)t bio^ben/ bic niemanb geben San/ ban oöob/ 300 ïieejt be bibber siclj tot iiob/ Eren l^aöec bcr lictjren/ ban toeilten alle gaebe gabe/ en balmaaftie gifte !{» afl'fomenbe/en EjSent Fjein alfi örn alleea Aaobiddelijkeu , boor tueiUcn men 5Tt!) in be allerbiepfte oormorbigljEiö neberbuigt/ en met al 3 ij a ijajt neberijnioeii teil/ en 5}em aaubioaen in alle eerbiebigfjeib/ ^em tere en Ijeerlijfiljeib gebenbc/ al Ijab men niet^ ban noobe of ban l^em te uer30Eftcn ; maar beteijl men altijb iet^ ban nooben t)crfr/ 30a lieert men 3icij tot vi?ob/ alg be Fontein ban alle^ toat Vug 31)11/tnat leg ontbangen Ijebben/ en ïuac mij begeeren te ontbangen; men fcljjifit ban iemanb anbejiS iet^ te bEr3oefien/ men tuil 'c niet boen ; ja/ al^ niEn iet| ban een menseïj ber3celu/ 300 bcr3DElit men (jet bah (!5ob/ en ban ben menéclj maar al«? een mibbel in gt;i?ob^ tjanb/ ombat ©ob Ijcr Önn gebicbr. JiBen mejftt a?üb aan aïg Alwetend, bie cn 0113e nooben en on« 3e üi geejten tueer en 3icr/ en naar ben bibbeiiben bibbej Ijoo^t. 9Elö ben Almagtige ; bie geben ïian toat teg begeeren/ ljEt3ij bat er mibbelen bij be yanb 3ijn of niet/ ja öat f)ii meer boen ban/ btin blij biböen/en bat enltcl met 3ÖnEn tan; aiö Goedig, niet alleen ober alle menfetjen/ Ijun goeb boenbe/ en l)unne Ijarten berbullenöe met fpij^ rn b^oltjft» IjciO ; De Heere is aan allen goed; en zijne barmhartigheden zijn overal zijne werken. Ps. CXLV : 9. maaj oüe? 313112 lünöeren in Cfpi^tu^ l]teit 1^1) eene ©abEtlijile en onbebenlJeljjlie goebljrib/ HJij brrültjbt 3icÖ ni l)iin bui te boen llji) Ijrcft lu^r tot bielbtibigljeib/ ü^ij 3egttotljen: itoeyt 41?,!) aan in ben batj ber bei aautabfjeib/ en 3al er 11 nitfjel» pen; boet nbien moiib uuö oyen/ en SJlt 3al Ijem bcrbnücn ; laat ubie ftemme Ijooren luant 31J i? 3oet. waarachtig, bie al 3ijne üe» luften aan inntirrrn be rrfgenamrn bcr beloften/ brrbult/ en bg-3oiiber bie: Zoo wat gij begeeren zult in mijnen Kame, dat zal ik doen , Joh. XIV : 13. (Én alle dingen , die gij biddende begeert, gelooft, dat gij zo ontvangen zult en zij zullen u geworden, Marc. XI: 24. g.'aobanig ijS 43ob/ 30Dban:g ^anbrlt lt;!rgt;oa met sgne Uinberen; soobanig moet l^em

ooft

-ocr page 459-

van het Gebed des Heeren.

oüïi De Bibber irftcnnen/ 0ij aangenaam 51)11/ rn jal Ijij lijijmoc--öigÖcib FieBöcn om te bibben; Qet bibbcn raonr/ bat men U^eiii 500 extent; taant anbe^ joube men tot C^cm niet laopen ; maac eene lebcn-öige ejfientenié beroo^aaftt een ïebenbig (J5eamp;eb.

II. ©e bibbej fteen sic!) niet aïleen tot «6oö/ al# joobanig/ maar ii^h! üo-t fp^eefit ïjcin ooft aan met eene fienamfng/ öie pa ét/ of op bc ge-

ftalte bcr sief iieben# 45ob/ af ap ben naab/ in taelftcn men i#/ of op Gobcds öe [icgcejte/ bic men Ijecfc/ om sicij tn eene öiQbenbc qcflaltc/ in eer-biebigljeib/ in gelaoliigricil] te tijengen. lt;©e Ijeiligen fjeböen bejfdjeiöene aanfpjaiJcn geamp;jniltt; ban l^cere/ ban 6 £^ecre/ 6 ^5oö mgner goebertic-rrnijeib/ i^eere mijne fterfitc. JCÉijn lt;!3ob/mijn a3ob. oSij t^eere/ fJcniic: bcr tjarten ban allen ; i^crre/ (J?ij srjt be v6ob/ bic gemaalit ïjrüt ens. a l^eiligc en taaaradjtujc l^ccjfcl)cr. ©e öecre ^cjué geb^uiftt in sijnc geBebcn baojgaan# bc aanfpjaaff Vader, mijn Vader, en leert ons ooft «öoö aanfpjefien met ben naam Vader. 4i3ict bat men gecnc anbere aanMio.i ium fpjaficn 5011 mogen geöjtuften ; taant be tjeifigen in Ijet lt;0. (fSH. en 43. (C.

ijeööen boojgaan# anbere geb^uiftt; maa? Ijet taoojb Vader i# be aflc^fa-(ien naam miliairile/ bc allejUjicnbefijlipte/ be aïlersiclrocrcnbfte/ beaUcrliefciiiii ,

[te bcnaminge/bie bc allergjóotjlc ecrüicbigFielb/en ijet gjootflc bfitjon--taen bcrtaeln ; bat boorregt geeft be l^ecrc ^eju^ ben gcloobigen/ bat vü ben Ijoogcn en lebenbigcn O^ob met ben naam Vader mogen aaiifpjciien.

III. a3ob liio2bt in bcjfcljeibcnc opsigten Vader genoemb. (a) Dao? öe x m i. i- m ceutaigc generatie, ten opjigtc ban lt;!3ob ben ^oon. Ps. II: 7. Gij zijt

mijn Zone , heden heb Ik U gegenereerd, (b) ©ooj scbeppinge en onderhou- zi-ton. dinge , ten cpsigtc ban cnoclcn/ en alle menfcljen. goa noembrn bc {)eigt;

benen iöob. gou taajbt SCüam een sone lt;!?ob#. Luc. III: 38. goo taa^

ben bc engelen ftinberen töab# genaamb. Job XXXVIII: 7. ^n bit opligt ftaat er/ Mal. II: 10. Hebben wij niet allen éénen Vader ? En heeft niet één God ons geschapen? ^oo Ps. LXVIII: 6, Hij is een Vader der weezen.

.iBaa? in bejen opsigtc ftan Ijet taooib Vader gcenen t^oopt gebcn/ maaj is tot bcrfcljjififiing/ ombat bc mcngclj ban lt;J3ob i# afgcballcn/cn Jj^ij Ijaar om bc jonbc i# getaojben een grimmige ta?cfier. (c) ^Tcn opsigtc ban be aanneminge. a5ob Ijceft ban ecntaigl)cib beojgenomen/ jijne uit-bcrliorcnen in bcr tijb tot ftinberen aan te nemen. Eph. 1:5, Die ons te voren verordineerd beeft, tot aanneminge tot kinderen. jfèa'T-'bit bocu-nemeti taeberDaart l|tj Ijcn/ en geeft sc Ijet gee^tclijft leben/ en maatu ïjen baajboo? fittiberen lt;{5ob#. Joh. I: 12, 13, Welke (kinderen Gods) uit God geboren zijn. Jae. 1:18, Naar zijnen wil heeft hij ons gebaard door het woord der waarheid. iBejc öjengt tot jijnen Stoon SEesu# Cf)?!#*

tu#/ ff(j geeft öquot;quot; gcloobe/ taaajboo: 31) ^cm aannemen tot ljun rantfocn en geregtigOeib/ en sicQ in l)ct gccgtélijïi Ijutacltjfi^-bcramp;onb met Sicsué inlaten/ en met ï|em berecnigcn/taaajboo? be JDaber ban ben IJS: ui b ego in oolf ljun ©aber taojbt. Joh. 1:12, Zoo velen Hem aan-

g^bb 2 ge-

395

-ocr page 460-

MSG Verklarende en toepassende Uitbreiding

genomen hebben , dien heeft Hij magt gegeven, kinderen Gods te worden. Gal. 111:26, Gij zijt alle kinderen Gods door het geloove in Christo Jezn. (OTe bc;En op5![ite jegt be I^CEre 35^5«!^/ Jok- XX : 17 , Ik vare op tot mijnen Vader ende uwen Vader. ©E^elfDe 45ob en ©abc? ban all)?i?tuél/ En ban be gEloobigen/ bocfj in liejfcïjeiöEnE op^igtEn. gEioobigcn/ aljoo ftinöe» ren jtjnbe/en ontbangen JjEöbEnbE bEn ^EEét bEr aannciningE tot

ftinbEiEn/ 500 roEpEn ;c/ Abba, Vader. Kom. VIII: 15. Gal. IV: 6. «©cïe be= namfnge ben grlooi'igen tot ïiEfbE/bjtjmaEöigpElb/troogtEn bEttrautocn. Niet in IV. ©e öEnaininge quot;ban ©aber gEfcfjitbt niet in tEgEniielling ban be togcnstci- geiaobigen be,é lt;0. (C./ aïsof bie OSob niet ftonben aanfpjeben met ben naam i'rf o.vt! ban ©abcr ; taant ooft Jij taacen uit cöob gebaren/ sij Ijabben ooft Ijet geloof in Cf]?i?tiis/ iij tjabben ooft ben «öeEét ban Cijjistu^. Ps. LI; 13. ïEtriajbooj 51J rteleib taie^ben. Ps. CXLIII: 10. a5ob lna^ Ijun Vader. Mal. I: G. Dent. XXXII; 6. Is Hij niet uw Vader? gij taaren ftinberen vl5ob^. Jes. 1:2, Ik hebbe kinderen groot gemaakt. Deut. XIV: 1, Gijlieden zijt kinderen des Heeren uwes Gods. grj fpjaften (Gob ooft aan niet ben naam ban 3Daöcr. Jer. 111:4, Znlt gij niet van nu af tot Mij roepen , mijn Vader. Gij zijt de Leidsman mijner jeugd ! Jes. LXIII:16, Gij zijt onze Vader. Gij , 6 liccre , zijt onze Vader. Jes. LXIV : 8 , Doch nu Heere Gij zijt onze Vader, goo i^ tjet ban een boojregt ban alle geioobige bonbgenooten ban f)et bejbonb bec genabe ban alle tijben / en niet een ücajtrgt ban be ge^ ïoobigen in {jet M. C.; taant ooft get O?. liab toen/ (toen be ÏJeere sijne bisjcipeïen leerbe jEggEn/ ©abEr) jtanb; be CerEmaniEEle birngt taa^ nog in jijne ftjacljt.

Hoe iiicr V. £)Et tooo^b ©abcr taojbt fotnttjb^ wezenlijk aangEmerfit/ booj bEn genomen cenigen C'OÜ. Jac. 1:17, Vader der lichten. Mal. 11:10, Hebben wij ',voquot;!t' niet alleii éénen Vader ? ^omttjö^ persoonlijk , boo? ben Pet ft en Jpecfoon in IjEt (öobbelijft taejen/ of licber 45ab/ beftaanbe in bE eejiïe seïfjian-bigfjeib; taant niEn ftan gEtn dSobbcïijft ^Etfoon aftreftften ban Ijct toefen/ en 50a afgetrpftften fiebatten; maar tael öquot; taejen met be ^eltltanbigDeib cf ^Etfoon. 2oo tao?bt Vader genomen/ Eph. III: 14. Om deze oorzake buige ik mijne knieën tot den Vader onzes Heeren Jezu Christi. Job. XV: 1. Mijn Vader is de Landman.

CjlEE ip bE ÖEbEnftingE : Hoe men hel woord Vader in dc aanspraak moei rallen ? Antw. 3SiEt ten opjigtE ban bE schepping en onder'aouding. 5i5iEt ten op;igte ban be eeuwige generatie; maat tEti opjigte ban bE aanneming; taant bE tribfcEE fiomt mEt eene ftinberlijfee gEftalte. Of wezen- VI. ©ErbEr 10 be bebenfiing : Of men hel woord Vader hier wezenlijk lijk, of moei verstaan, of persoonlijk? Antw. ©e bibber/ öooj ben heiligen p-Tsoon- ^CE^t/ {!En bet geamp;eben/ btE boojbibt met onuitfp?eftelij!iE suclj»

tingEn/ tot bibben opgEtaeftt/ En in Jjet bibbEn bEïlierb taojbEnbE/ gaat boo? ben ^one tot ben ©aber/ tot (gob/ ÖEflaanbe in be ec?ftc fiertaanltjfiöefb/ jonber uitfluiting ban ben ^one/ en ben l^eiligen (©eegt/

en

-ocr page 461-

Van het Gebed des Heeren. 397

en mciEt 5i£{) luacQten / Ijet oniamp;egrtjtielijfie te tuiïlpn boo^ien / 5n öc

i. J^fonen af te treftftcn ban get CFgt;E5Bn en te licu2re ban maiSanberen te

i- fcïieiben; baajöoo? too^ben fommigc eergtfieginrienben UieI bejbiaib in

i! ljunnc gebaeftten/alsof be cene ^eafoon fiet 5iclj aantrciitiien soiibc/alé

:» men eenen anberen ^rjfoon meè'cbe? aanfpjaft ban ben anberen; maa?

it men moet fjier eenboiibig te biejft gaan/ en boo? ben ij3cc«St beftierö

lnojbenbe/bao? ben 2one/aI^ 4Bibbelaac/gaan tot ben J^aber/en al-

i. 300 ben eenigen/ Beutoigen (öob aanbibben en aanfpjefieii.

ie VII. ®e if^eerc ^iejup leert on^ niet alleen (Sob aanfpjeficn met brn xu welk

n naam Vader; maar boet er Ijet betreftftelijfte en eigenenbe Inoojbje onze

•t bjj. Onze Vader. lEMtJijlc fjet toao;b Vader jiet op be genabige aanne»

3. minge/ VüEbergEBoorre/ onbejtroulu en bejeeniginge met ben ^cere Se» ,1. 511^/ ben gone aBobg/boor ben geïoobe/500 tuo?ben ban boo: Ijet Incojb Ét. onze niet be^jiaan alle menfdjen/ maar alleen öe taebergeborrnen/ ge= a- loobtgc fiinberen aSob^, Cen oiibeïjerrbe ip geen ïiinb ban 45ob/ 500 ft an n hij ban ooft Sob niet aanfp?efien met ben naam ban Vader; en of bij rij toel een fctjepfel ban Sob ié/ en Sob jijn ©abe? i^ boo? fcjjeppinge/ 6 ïoo ftan bat tnoojb ban Vader in öien opjigte fiem gecnen troont geben/ r. nocFj bjijmocbio^f'0 om tot Sob te naberen/belnijle be jonbe tjem ban st Sob en jijne gunjïe ten eenemaal Ijeeft afgcfcljeiben/ en Ijem gebragt e* onber ben toorn ban Sob/500 bat (Sob ïjem ilt;ï een berterenb buur/en ce tot bejfcljjiftftinge. sDaar ij? geene toenaberinge tot Sob/ ban boo? Cljjip-le tup/ en 1)0/Somber C!j?i^tii^ jijnbe/50a ftan {jij tot ^Sob niet ftomen/

en ïfem aanfpjeïten met ben naam ban ©abet; en be geloobige öibbe?

m fluit jiclj niet in tjet lroo?b onze, maa? fiö flu't alle biare geloobipen

7ij in/ bie Ijij lient/ en bie Ijg niet Bent; ï)Ö '£ een lib ban be ïierfte

in Sobg/ban inelfte Sob be ^aber i^. 2 Cor. VI: 18, Ik zal u tot een Va-

ti- der zijn, ende gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn , zegt de Heere .

ct de Almagtige. (©np fluit öö be gefiPcle gemeente (Sob*i in/ al^ Ijij jegt/

Qc onse ©abe?/ en toont baarmebe jtjne liefbe tot alle ljufpgenooten Cgt;ob^/

4. en sijn geloobe/ bat Oö eigenbom aan lt;Sob (jcEft/ en bien aanfp?elien zu mag met ben naam lfgt;abcr/ en bat fjtj een ïiuijiïgcnoot ban fiet ljuip»

ge^in ban «Sob i^/en gemeenfcïiap fyttft met alle ïjeiligen.

)e/ VIII. Mag men, in plaats van onze, niet zeggen, mijn Vader; als men mux

g. alleen is en bidt F Antw. ©it Scüeb tjeeft be ijeere Sje^up niet gegeben V;i'ler-

be om bcpjelf^ bJoo?ben te gefi?uif{en. €en geloobige bibt beel boo? jicfj

jelben in ^et be?6o?gen/En ban mag Ijg in Ijct firjsonber ooft seggen/

:]k mijn Vader, gelijll Clitju. Job. XXXIV: 36, Mijn Vader, laat Job beproefd

en worden tot den einde toe..

F|* IX. Hoe zal een zwakgeloovige het maken, die niet verzekerd is, dat (Hod Hoc ceu

e / zijn Vader is ? jJSag f)Ö be tDOD?ben onje ©aber oberflaan ? JiBag (jij f0^|ecquot;

(te benftcn op ©aber boo? fcgeppmge; 4il5ag gij taenfcöenbE seggen/och ! bidt: 011«)

it/ taaart Stj nign ©aber? Antw. Wt bibber in jgne eensaamtjEib ^ nietVa(ler-en ©bb 3 be-

-ocr page 462-

398 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

öcpaalb tot luoojbcn ban bft «Scfieb/ maar gij map jtjnc eigene tnoa^ den gebjuifteu en boD^fteïIen/ 500 Ijij ïian. (öeen aSeamp;Eb 15? lt;6abe aangenaam/ en sal bc^oojb Itiojben/ bat niet lt;n ben gcloobe gefcfjicbr. i|et grloobe nu beflaat niet in be berjefteringe/maar in Ijct toclie?t?oii« Inen fijner siele aan 3(ieju^ tot jijn rantfoen en geregtigïjeib. l^jj taeet/ baar i^ geen anbere tneg om rot 45ob te naberen/ ban boor 'gij lieurt bien taeg gocb/lji) tnil ooft geen anberen tacg/Qö ben-SeltJi-n/en in jijne toenaberinge ^eeft ijg {jet ooge op 30

tjebUrlijft/'t 5)j babelijft taerftsaam/gij jiet naar C^em uit/gij bibt/l)ij rciftfjal^'t/ Oö neemt ï^em aan/ öö geeft jicFi aan i^em ober/ en boot bie lurjrisaamïjcib Debinbt Ijij / bat fjij een affteer tjeeft ban jonben/ bie 51)n l)em tor broeffjeib en een jlnaren ïajït/ öö fupt en öc geerte om in eenboubigfjeib/ liefbe/ ftinbejlijfte bjceje ben tjeere te ge^ ijoorsamen/ en bat ip ooft jtjn toeleg. 3Inbien Dij jijn oorbeel in 't gemeen ban eenen 500 tnerftenbc joube geben/ftg joube jeggen/bat 300 een een taaar geloobige Itiaé / en bat bic (öob in brgmoebigljeib iael mogte noemen ©abcr; maa? ombat Dg jijne bin^terfjeib/traagFieib en geburig jonbigen siet / 500 burft F|rj €iob niet ^aber noemen/ fcfjoon {)0 bic öobcngesegbc jaften in sicïj jiet. ©esc geeft get ongeloobe ober re flappen/ en fjet baarboor te Jjouben/ en ij?ob al^ stjnen ©aber tc Ijouben/ bic bie geftaite en uittuerftingen gem gegeben fjeeft/ en 't niet in bejjeftcringc/ immcr^ in oorbeel en gartr'.gfte begeerten/ èob al üibbenbe tc noemen/mijn Vader. 3|a/ bcje Beftotnmeringen cn Uiogt; ftelingcn jgn een betoijé ban leben en gcloobe; en betofjlc in ccnen 500-banigc i§/ niet alleen liefbe lot ben l^ecre Kicju^/ maar ooft tot alle jijnc lebcn/en tot bc ftcrftc/500 fluit gif gen alle ooft in srjn lt;l5eDeb/cn bu? jegt gij niet alleen l^aber/ mijn 30abcr/ maar ooft onze Vader, in den X. ©c l|ccre 3ïe5u,é boet eng baaramp;rj jeggen: Die Gij zijt in de hc-vrat'te melen- 't S? op tc mc?ften / bat gie? ftaat 'hemelen; niet gcmel/ ge» ■/.■'pgen. Igft in bc berbe bebc. ©aarboor taorbt tc Rennen gegeben: 1. ©at in de hemelen te zijn geenc plaat*? beteeftent; taant 33ob i^ oneinbig/Ifij bcrbult gemcl en aarbc/cn nnciiiiiig buiten bcjelbe. 1 Kon. VIII: 27, Ziet de hemelen; ja de hemel der hemelen en zouden U niet begrijpen. 2. Door gcmclcn taojbt ooft niet bejjlaan öc berbe gcmel/ bc taoonplaatfc ter geiligc engelen en ber bergeerlgfttcn/ get parabgé «öob?/ get gui^ be?» 35abe^g/ be troon dSobp/ altoaar 33obg gecrlijftgeib gejien taorbt; bie taorbt in be berbe bebc berftaan/maar gier niet; gier fïaat hemelen, cn fluit alle gemeïcn in/ cn bepaalt ben fiibbenben menfege niet tot cene plaatfelijfic bcjbcclbingc ban ben bcfben gcmel/ maa? bergeft ücn bibber fioben get geöouln ban gcmcï cn aarbc/ bat al^ een nietig bing uit get gartc en oogc öc^ Bibber?quot; berbtaijnt; boet lt;!5obaanmc?-ftcn alg oneinbig/al^ ben SCllejgoogjlc/ i^eerlöftc/2lllmagtigc/lt;0n5icn' lijfte/ bie een ontocganficltjft liegt betaooiit/ en sicg met get licgt/ al^

met

-ocr page 463-

van liet Gebed des Heeren.

met een Meeb/ öcöeftr. (J5ab in ïjet 43Eöeb 30a aan te mejSfen/ (eert be na»

ture en be oetaaonte bet tjeiligen/met be?öeffcn ban Ijarte en aoge naar öalien / sonbcr berücelbinge ban plaat^/ maat tat 4530 a(^ on-jienlijH en alïc^ jieube.

XI. t}iec nier eene tegenftellinge tu^fcOen be üibbe?^ in öet €gt;. en is niet M. ^ujfcften SJcniSrilein/ ben tempel/ Ijet jji-Mlige bet Ijeiligen/ en ben öei'öen Ijcincl/ alsuf jij in l)et lt;0. (C. moeiten jeggen; 3 •öob/ bie te nnjo'te-Sferuialeai tnoonr/en curifciien be *£tjecuamp;iin sit; maat bat laij in Ijet gen Jcra

(C. retitiiit tot gt;öliCi aiLigten gaan en .peggen: onzeVader, die in de L'in' hemelen zijt. IDant oalï in tiet 09. fC. bejljieben be üiöberé l)att en onge tot öob in ben iKtmM. J s. XXXVIII: 14, Mijne oogen verhieven baar orn-hooge, ó Heere. Klaagl. Ill: 41, Laat ons onze herten opheffen, mitgaders de handen, tot God in den hemel. Ps. CXXIII; 1, Ik heffe mijne oogen op tot U, die in de hemelen zit. £1) üaben/bat 45ob ban ben Ijemcl op l)cn ïien Inilöe. Jes. LXIII: 15, Ziet van den hemel af, ende aanschouwt van uwe heilige en heerlijke woning. 45n ^uö be^oojbc tien uit ben Ijeme!. Ps. XX : 7,

Hij zal hem verhooreu uit den hemel zijner heiligheid. 'Soa jijn 5e ban öaac-in met aie Uan Ijet tl5. gclijtt/ en Ijet neemt be gebadjten uan |jer onbejfcljeib tngfcijen net O. (,€. en M. (C. in be.^e pfaatfe lueg. ïgt;ar 51) tnböenöe Hunne aangr.ygten naar Sferusalem tuenbben/ en ^eiben: 0 Herder Israels ... die tusschen de Cherubim zittet, verschijn blinkende. Ps. LXXX:2; bat geeft te liennen/bat 51) öiöbenbe/boor ben ^HSepfia^ tot igob gingen/en in fijnen name öaben/luelfie boo? bat ue^aenbeltfe!/Dat boor De bïeiigelen bet Clieruümi obejbefti tDiejbe/afgebrelb Iniejbe; ge*

lij!i tui) ooit nu in Ijet 43. tC. niet anbet^/ ban boor ben JlEibbelaat tot (!3ab gaan/en in 31)11 en name bibben; en 500 beibe boo? be offerljanbe en i^oogepriejitcr SEesus i£f]?isru^/ toen te fiomeii/ en nu gelitomen/ tot 0300 gaanbe/ toaren 3e neibe aangenaam/ en toiejben beïöe üejlinajo/

ombat 05ob in be cfferftanbe 51)11?* Eoon^ behagen {)ab. Matth. XVII: 5,

Deze is mijn geliefden Zone, in denwelken Ik mijn welbehagen hebbe. -

XII. JUSet eene gobbelijfie tui)st)cib Uoegt be {jerre SÈcjug in oe aan- De aan. fpjaUe be^e 5 a li en te samen: Vader, onze Vader. Die Gij zijt in de he-sprake meien, 't B?oorb Vader geeft bjjjmoebigljeib/ om alé een liinbelie met ^e0eequot;ig'IJ' een Innbe^ljjft fiarte onse nooben aan «5ab/al^i J^abe?' familiair te fila-iieid eu gen en onse begeerten te openbaren/ en om bejbullinge te bibben/en ontzag' opbat lüij boo? be fainiliaitljeib ben eerbieö en ontsag niet bewiesen Souben/30a moeten totj baarbi) boegen be ont3agbe?toeiiftenbe uitbiuft-fiinge: Die Gij zijt in de hemelen; en opbat tuij booj fjet ontzag ban

öe t)aoöE JBajefteit niet bebceeisb souben too?ben om te naberen/ 300 boegen tor) Ijet tooo?b ©abe? Daarbij; fiinbfclje bjtjmoebigljeib en ont-3ag moeten te samen gaan; en om onse liefbe tot be fiinberen 4?obézooook te betoonen/ seggen toij onze. aauspni-

XIIL ©ug lce?t be föeere 3Ee5U«S ong gepafte aanfpiafien in onse ge- ken.

be-

399

-ocr page 464-

400 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

Beben te geBruifien; 't een teeften ban een gee^tdoojen Bibbe^/ ja 't ié Ijet (JSeBeb met jonbe tc Beginnen / aljf men 45uO maar uit ben fleur en geiooonte met eene Benaminge aanfprecfit/bic maar eer^t in ben monb Hoint/ jonber Bebacljtsame Ejftentcnigfe ban i0ob/ ban an? jelben en ban ben ftaat/in toelfte men is; ooft moet men jic^ niet eeni' gen tijb bejig ïjoubcn met obejleggen/ met luelftcn naam men 45Db aan« fp?efirn jal/bat neemt boojgaan^ be Bibbenbe geftalte tueg; maar al^ be üiööej jicl) ban alfe^ aftreftt en tot vJ3ob toefieert/500 5a! bie bibbenbe geftalte l)em toet eene gepapte aanfp:a!{e in ben monb leggen ;'t sij boa? aanme^ftinge ban goeDljnb almagririlicib/öannijartigljeib/

luaarljeib/t}ciligljeib of Ijeerlijfitjeib en ontsaggrlijiiljeib; of on^e noob/ of b^eeje/ of Begeerte jal eene gepaste aanfpjaiie geben/ bie onje ;iele in eene bibbenbe geftalte jaï Brengen of berber opleiben; of alg niet^ Bijsonber boojftamt/50a neemt be bjgmoebtgtieiö' 0:11 op 't bebel ban Den ïfeere Slesu^/öüb aan te fpjeften/met onze Vader, die Gij zijt in de hemelen.

yerzuch- XIV. vDoojgaan^ jaï be aaiibacF)tige bibbenbe geftalte eenejucQtop» braikeif k 3ebE''5/En Beginnen met 0 of och! 3Es men in 't geHifcljap ban men-m het J' fcljcn/ban moet men .^icl) inljouben/bat be jucfitenbe fte ntne ban an-bidden. accen met geljDo^b luo^be/ bat Belet anberen. 33e ^ucljtingen maeten niet gemaaftt biojben/ bat i^ gcbein^bljeib. ©e juc^tingen moeten ooft niet uit Ijet temperament beg! ligdjaamg boojtfiomen/bie Beljooren niet tat |)et iijeöeb. ©oft moeten 5e niet baortftamen uit een aantaenfel of ge» ïnoante/bat ig fteurlne^ft/'t Lnelft be?re ban 't (öeBeb moet stjn; maaj be jucljtinge moet eene ftemme be? vele ^ijn/bie boonftomt ban ben 35ecj6t/bie voor ons bidt met onuitsprekelijke zuchtingen, Kom. VIII: 26.

(a) ^omtijb^ igt;* be siele 500 abejftelpt met bwefljeiö of ligcöaam^-of Siclé-ellinbc/bat 51) niet één tooo^b ftan uitBjengen; maar jtj bertoont jicl} Uoo? ben ^crre/ rn fto^t {jaa? l)a?te boo? ben 5Cltactenbe uit met eene innige jucljt/ met eene ftemme ban eene tcmelbuibe/ Inelfte ben C^rere/ bic be meeninge br^ öeesteghJeet/aangenaamiiS enei^cfjtseteljooren. Hoogl. II: 1G, SRjne dnive... doet mij uwe stemme hooren, want uwe stemme is zoet.

(b) ^omnjös if» be .gt;icle lebig/51) is ingefpannen/Inil fcibben/maa? baar bumen geene paften boo?/ be begeerten tot eene jafte söquot; niet legt; brnCiiij/rn IneUften be jiele niet op; toat jal jij boen? 3©egg3an? iBat ftagt;! u' r.iet; ^ij taret bat fjaar alle^ ontbreefn/en niet particulier taat/ 30u mtrt ^rj tjare lebigljeib met eene br^ucfjtinge/bie om bejbullinge roept/rn uan ^ob Vuel bejftaan tuojbt.

(c) ^omtiibg iji be vele jee? ingefpannen op eene Begeerbe gee^telijfte 3lt;ilie/ s!J 5iet bic 300 biep in / en be begeerten jijn 500 innig/ bat sjj grnir Uioojben binben ftan om bic onuitbruftftelgfte jaften en Begeejten uit tc baibiu-n ; baarom ftan 59 niet anbcr«S ban beselbe met eene ^udjt te bennen geben/ luelftc meer segt ban bele tnoo^ben jouben ftunnen boen.

(d) Jjotn»

-ocr page 465-

Van het Gebed des Heeren. 401

ja (d) ij? be jiele in cenen jnnbiocn flaat/5tj joubE tacl toilïen nabccen; maar 50 të ficfcljaanib/ jtj öurft niet/ jij bcjfcjiuKt jicf}/ en

in ficioit a! firuipenbc tot ben troon bcr oenabe/en niet burbenbe fp^eften/

li? ^oo laat je jicö boor fliïïe liejjtic^tingc/ hiel be^oeselfcFiayt met ftille tranen; cene öeliallige bertooninije ban eene ftoetliaarbige siele.

n« XV. q^f be fiibbrr tnel allerlei aanfpraften in 't vpcöeb mag grèruf» Do mm-ften/ .;oq ig er tccf) geene 500 joet/ 500 sielrocrenbe en joo nuttig als Vader, jiSjnT,

'tl; mijn Vader, onzeVader. SCl^ be öibbcr in ben geloolie 5irïj inlaat in De onze'

50 olicrbcnftinge ban ï)et tnoo^b Vader, en bat öesict aan ben ftant ban a3ob/

b/ aan be sijbe ban ïjem/ en hiat bic betreïtinnge al inFieeft/ 500 i? Ijet 6c* kr.uhtig.

iü/ filuaam om be jiele tebejruftften/cn in bcjlnonbering ycljjelbcn tebejlicicn.

13e 3©ant hij ziet zichzelven aan aljj een lnajin/en baarenboben 500 5011«

il£ bigban buiten en binnen/500 beraditclijft/500 Ijatelijö/300 bfrbocme'

Jcl itjli/bat geen ooge ^elf^ mebehjben Ijcöben ftonbc/ en bat Ijct cene Inonbej»

;ijt langmocbioftcib 45oö^ i^/bat niet al boor lange in be helle gc«

taorpen i^; Fjij/ berloiattc 30quot; ban bat eeubjigc bejbejf/ baarin be^re Ijet

P' meereiibecl ber menfcf]en/ üie niet flimmej jtjn ban öö/ berjinften ! tjij/

:n- Ijij. öaarcuboben opgenamen te sgn tot een ftinb ban 45ob/ tot een erf»

n- genaani ban aSob/cn tot een mebe-erfgenaam ban Cfjri^tn^ in be ecu»

iet uiige f]ee?lijftF|eib! ©at gaat alle beg:ip ban engelen en mcnfcl)en te

iet boben. f^ij/iöob temogen aanfpreftcn met ben naam Vader, mijn Vader !

at Sf.ict be bibber op 4?iob/ bicn ÖÖ ©aber mag noemen/en bcfcljoutat

je» Ijrj 60b in jgne öoogljeib/^eerlijftljeib/fteiligljeib bolljeib ban jaliggeib/

;a? en bat alle?/ Inat lt;!5ab ip/bat bat alleé boor {jein i^/om Ijem tc bcr-

{£. I. bullen/ öem tc be^abigen/ öem te berblijben in ben alleen jaligen 450b/

ió. alle jaligljEfb en bat boor eeutoig te bejitten/ bat jal in alle eeutaig-

of f)eib niet boorgeyer. taorbcn; bat iö bcfiluaam ben bibber 300 tebe^rulif'

ut ften/ bat het ligcfjaam en bc 5ielc niet magtig 5911 bic bianbejlijftc

ne goebfjeib èob»? te be?bjagen/ bc siele joube ban bejtuonberinge en

Jie blijbftljap obcjftelpt tuarben/ en be gee^t joube bestoijften.

gl. 2.iet bc öibbe? op bc relatie en bct?efjftingc/ bic (J5ob op ïjem ^ecft

et. cn ïjij op (öob/ Ijij moet er obc? uitroepen/ fjet ig ban ben t^eere ge^

ia? fcljieb/ en ïjet i^ teonberlijft in on3e oogen; taant i^ ^ob 3ijn J^aber/

Ie» 300 bemint ij?ob Ijem met eene eeutoige en baberlqfce liefbc / 500 ié

iat iöobtS almagtig cn trouta baberltjït ooge op ^em/om ftem te betaaren

it/ boa? alle fttaaab/en om Ijem te berjo^gen ban alle^/tnat ïjtj ban noa-

ge ben geeft naar siel en ligcljaam/ en alieé jal Ijem mebetacrlJen ten goebe.

^00 i^ j3obé babejlijlie teebe?öaTtig{)Eib en barm^artigfjeib ober ^cm/ fte om mebelijben met hem te gebben/al^ {jij in ellenbigheib/noob en boob jij fiomt. goo maafit lönb Fiem een erfgenaam ban alle goeberen be^ genabc--en berbonb^ ; 50a 3al lt;0ob al^ sfjnen ©abe? ï^tn be?fioorcn/ aljü hn tot !^cm Ijt roept. Indien gij, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te gein. ven, hoe veel te meer zal uw Vader, die in de hemelen is, goede (gaven) xi' II. Cce ge-

-ocr page 466-

402 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

geven dengenen, die ze van Hem bidden, Matth, VII: 11. ÖE l^eere

fjet op liaanöe üoEt niEt/ geEft l'Jij öat niEt bat Inij bEgeecEii/ t^ij jal Ijct op öirn trjö öoen/hi tuclften IjEt ong bEptijS/EU sal ocbEn öat mutirtöt i^/ 't üaberlgftE liEfbE/ al^ i|ij gEEft; 't UabErlijÖB liEfbE/ al? oiitljnubt. €11 gij/liErtjoulut {)Et utaEii i^abEt gefj^El En al toe jonbEt Uf EE5E cn ÖEfionimEjni^fE/ als eeu liinbElJE eejc uIueh i^abec/ lijEcpt Ê^cm/öEmint ^em/gcgoorsaaint eii biEUt fjein niEt eeue gElnilligE 5!eIe. Sf-iEt bit allEfj/En iiiee^ ban toij scggEn fiuniiEii/ i^ rn bEje aanfpralje oygrjïotEn/gEöjuilic biE ban in gEloobE en aanbacötiglJE'ö/eii gaat afjaQ baü;t tot bE saften biEgg tE DibbEn amp;EÖt/in bEUolgcnbESE^amp;EbEii ingcflotEn.

kkhste EERSTE BEDE.

Utv Name worde geheiligd.

inTi'kt'0 ^ '' Einde maakt den werker gaande, stelt hem middelen Ier hand en Hon wei- maakt zware middelen ligt. ©e rEbEloose biEtEn/ fctjuon 51} f)ct einbe niet ker gaan-JtcnnEti/tno^bEii boor eeiie ingcïEttE natuujlijfie bjift tot Ijet einbi:/tjun lle' ban gt;l3ob geftelb/ gcbjEbcn/ en iDEtEn mibbelEn te grb^iiirtEn ; maat be rcbelpE niEnpcö/EE? Ijij iEt^ begint te boen/ïtEntEU beoogt iEt^/bat amp;g gaaiiiE IjabbE/ en ftelt jicö bat al$ 5tjn Einbe boo; om Ijet re beftuuiEii/ eh naarbat ijet einOe IjEm nooDsafteljlfi/ p^ofijteltjfi en fieminnElijft ip/ baaj-naar ig Ijij Ijeftig in f)et geb^uiRen ban be mibbelEn ; 500 ig'r in 't na» nui^iijftE/500 i^'t in't geEgtElijhE. ^S^Jtbat iemanb be geEpteliilie iaïiEii Isent en bemint/öaarnaa? i^ {jg t?aag of psrig; baa:naa? ban ÖÜ cf jiclj niEt affcljribEii ban bE UterElb/of baat:naa? ig ÖEt Ijem ligt bE tnerElb te bejja'ten/En boUiomEne refolutiE re neuiEn om alleen ben l^eere 2Ge5»# toe rfgtbaa^bigmaliinge/ljeiligmaftingE/tot ^ijn lebeiiEii blijbicljap tEjoEfien. 't Uiterste II, 't Uiterste einde is eerstin de beooginge, en laatst in de uitvoering e. eèrsfin de beoogt be iiienfcfje 511ii5e of juIHe saftE/ baar ljuubt bö 0P/

beoogiu-, tilijft Ijp bij ftaan/ Ijj) IjEeft niet^ be^öErg in 't ooge; be mibbelEn tot gc' Ijet bcliomen ban 3111ft eeue jafte jijn sonbec einben/ bie Ijij telftenp beoogt tE fiEftomen ; bncö quot;iet om Er in ftaan tE blijben/ maar om baar» boor Incberom Uiat anbei? re öeftomen/en bat beljomene ttebiuiftt Ijij lurberom tot Inat anbe^is re beUomen/ tot bat Ijjj tot genot ban iijne EErst beoogbe jafte bomt/ baar ftaat Ijij ftil; bit Hemt in 't gecgtelijfie tE pap'. 4JSen 5al baarbnor ininnen jien/ Ijoe ^uiber of onjuiber men te UiErU gaat/ Uiat men beoogt/ Ijoe eh InaartOE men be mibbelen gebjuifif. ©e ïjeerE Sfesu? leert in bit J5ebeb/tneliiE Ijet uite^fte einöe i^/'t tuelft men jiclj moet booiftellen/en in be eejfte plaatfe Ijeeft tE begeeren/en Beaenkin- InaartOE iiiEii be atiberE gebeben moet begEECEn eii brengen.

beoo^in-16 ontftaat cene beoenbinge/betoglE |jet refter i^/bat Ijet

ge. 0 uitEjfte rinbe eerpt ig in be beooginge/eii öe i^rerE bEbe^ljee?»

IÖ-

-ocr page 467-

van het Gebed des Heereii. 403

Ifjftinge ban 43objS naam in be Ee?ftc fiebc/al^ prt cintiE/toaarom en luaartoe men öe anberc Dcben moet fiegccren/ ftelt; of jjet fiegecrcn en socftenljan ^ijne Beljouöenigfc en saltatjetb/ban ftcfteeringe/OEloobc/ IjeiUgljctö/ ^onöec baartae gaanbe gemaaftt te üiorben/ enftcl en allfen boor bc liEfbeen üroogingc ban be bertjccrltjftinge ban (ffkiba naam/sonbige eigEnliefbe ip/ rn nagclatEii moEt InojbEn/toe bat iiifii EEjst be licftie totbE bEjljEejliïfttngE èoöp DEfioniEii §EEft/En bat bieÜEfbEEn bieöEoogingE onö eiiftcl en allEen aan^Ette om onje fieljoubEnipfe eh jaligOeib te ^oeftEn ?

IV. Antw. 1. iEinanb jijtiE EEtitaigE jaligljEib ÖEaogt/sonbej b£E« i. öEre bEoogingE tE jiEöbEn/En {jij jOEftt om öie tE ÖEriüinen/ ben ^eerc jfEjus tat regtbaarbigmaftingE eii {jEiIigmaftingE boo: IjEt eeue en fjet an-

bEi'E/ booj IjartEltjrïE bibbingen eii fmEEftingEn tot (öob/ en oefEntnge öeö geloofa/ eii luE^aamliEib tsgEn sonbe/Eti tot gobjaligijcib/300 taerfu Ijii «aar öeii boUengei'tElben g^onbcEgEl; be jaligljEtb EEtst in jtjnE beoogrngE/Eii tjij grbruiftt miböiiEn om bte/alp tjet laatftE tE bEftomcu.

V. 2. ©it vöEbeb ip boïmaaftt/ 300 in opygtE ban saiïEii/ a!^ o^be; 2. 53I iEmanb bit boïmaaftt bibbEn/50a moEt fjij 5Elf boïmaaftt jijn; mi/ niEmanb in bit lEbEn i^ boïmaaftt/ baaroni ftan f(ij Öct ooft niEt bol»

maaftt öibben. ï©at ban? gal fjü D^t bibben eii alïE^ ïatEii flaan/ombat 5ijn bibbEn eii boEn geürBfiftig eii niEt jonbigijEbEn befniEt ift/ oy -

bat ijtj niEt jonbigE? i0anpc5 niEt/ anbets tjiEïb aiÏE gobpbiEnpt op/

maar bat ig biaar/ {jij ft^n jijn bibbEn en b3E?ftEn niEt fteilEii op Ijct regiptEr bet bolmaafttE bEiigbEn/{jij ftan baatboor tot lt;6ob niEt ftomEii/

notlj boot (iüob ÖEjlaan/of töob bE?pïigtEn/bat l^jj 5(jn ^EÖEb bE^ljoo»

ee; bE oprEgtigljEib in bE beoogingE/eii tDE^ftjaamljeib uit bE ÖEongin»

qe ban bat iiitEEtle EinbE ip; ^obE aangEnaam/bEtiigle f)ij IjEt in Cyjip-tu^ bEoogt eii UiEEftt/ En bat jijn boen iEtp gEEptEïijft^ eii gEE^tElijii le-bEnb ip/ eii «?ob bE^ljoort bat OEb^EftfieïiiftE lt;6EÖEb niEt nm be bEugb-saamljeib/ biE baarin ip/ maar naar sijnc ©abE^lijfiE gocbi)Eib En belofquot;»

tE in bE bolbOEiiingE ban aErj?iptnp.

VI. 3. Sl'ïp iEmanb nog bat IjoogflE/ 5tjnbE bE bE^EE^Ïijftinge ban (!5ob^ Jgaam/niEt ftEnt/En booj bc liEföe tot bat niet aangezet tnojbt/ maa? Ijij bEoogt aï'EEn jgiiE 3aïig{)Elb eii EEiilnigE öEfioubEnipfE/ 500 IjEeft fit} iEtp in 't oogE/ bat 45ob gEbiEbt/ Phil. II: 12 , Werket uwes zelfs zaligheid met vreeze ende beven. Hand. XVI: 30, Wat moet ik doen, opdat;

ik zalig worde ? ©e beoogingc Ina*? saïigljEib/bE ?Ipoj?tEÏ Unjpt tjEin Ijet mibbEl baartoe aan. Vs. 31, Gelooft in den Heere Jezum Christum, ende gij zult zalig worden. Cen mEii^tö/ ooft joEftenbe jalig te InojbEn/ en baac-toE 5icö tradjtEnbe te BEftEErEii/ En tE gEÏoobEn in bEn ^eeee SHejiiS/

biErfit UjeI niEt boïmaaftt/maar öö bJEEftt ooft niEt bErftEEtb; ii3nb toil bat tjij 30EftE jaïig te taotbEn/ bat ötj bEn taEg ban gEïooben in Cljji^-tué injT!a;al^ gij bat boEt/joo i^ 't aangenaam/en J^tj Seïoofr aan bEn SQObanige be salig^eib tc gEben.

3iEE 2 VII.

-ocr page 468-

404 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

4- VII. 4. töoö ïeibt stjne fiinberen niet op bicn taeg/ban ceifir öe fief-be tot de liejljeejlgftinge ban Saam te Ijeööen/en enftel en alleen

öooc be liefbe en booc bie Utoaghijje gaanbe o^niaafit te Inotben tot Ijet joeften ban jijne jaliijljeib/ tot befteerinoe en geloobe; ifi ^eooe/ tfjob leibt soo jjine fiinberen niet/nooit jjcbben be ^op^eten en ^Ipo^telen fjuiine ieerlinoen bicn Ineg ingeieib; 500 iemanb sniften tneg leert/en tail in-leiben/ bic openbaart/ bat Ijy self maar natuuvlijftljeib tjeeft en bar bc toeg ber jaliglieib boor Ijem bejüorgen ij?/en Ijtj/blinbe leib^man/bej-leibt be stelen/bie onbe? siine Ijanben ftomen; tuanr booj birn lucg sullen sü nooit jalig toojben. 4,5ooit sal iemanb tot ben ïjoogften tjap ban Ijeiligljeib ftomen / 50a Ijtj niet ban ben laagften begint; men begint niet ban ben Ijoogflcii en baalt tot ben laagften/maar men begint ban ben laagften/en ftlimt op tot ben Ijoogflen.

r'- VIII. ö. (grn geegtelijfte en bejjlanbige baber sal syn ftinb/ bat lesen en fclj^ijben sal leeten/ fietselbe niet eergt be bejljeerlijftinge ban v(?ob? J^aam boen ftennen en beminnen/ om baarboo? aangeïet tE luojben tot Ijtt ItEtEii lesen/biant Ijij taeEt/bat sn'ft^ fioben tjet ïtEreift i§l ban IjEt ftrnbfcljE bEjftanb; soo Iciöt vöob sÖquot;c fiinberen naar l)im begjip/resist tot be lagErE/om Ijcn bij trapjeg! {)ooger en tjooger te leiben ; en een eergt-beginnenbe/ fcljoon Ijij boo? be liefbe tot bejljeejltjftinge ban tönb^ Saam niet tut get Uiejft aangeset Ino^bt/ soo ip |)tj baa? niet tegen/ inaa? |)ü fteurt Ijet goeb/ naarbat Ijet liem boojgeftelb Ino^bt/ en Ijij Ijet begjijpen ftan; ja Ijij einbigt baa?in telfieng/al^ ï)|) lt;l5ob banftt boo? l)ct genotene. i'cn niet bibbeii/ uwen Name worde geheiligd, 500 moeten toij geene

totquot;nutte inbcelbinge Ijcbben/algof Uirj ietji boo? ben l^eere baben/a!?of totj I^em v:m God. itt^ toebrengen biilben/alsof luij met sönEn Same te jjeiligen li^eai !jee?-Ijjfter maafiten/bat luas ^ob te onteeren/toant fötj ip bolmaalu en al^ gcnoEosaam. Hand. XVII: 25, Hij wordt ook van menschenhanden niet gediend, als iets behoevende. Ps. XVI: 2, Mijne goedheid en (raakt) tot ü niet. Job XXII: 3, Is 't voor den Almagtige nuttigheid, dat gij regtvaar-dig zijt ? Of gewin, dat gij uwe wegen volmaakt? 't 3$ niet gt;£ioblt;l/ maaj beg menfcljen saliobt'10/bat Ijtj iöob ftent/lieft/bient/looft/'t i^ eene pEiiabE/ bat Ijij Ijet boen mag/ en söquot; Öoagftc Einbe en saligljEib/ al«j Ijij Ijet boen ftan eh boEt.

X. gin èe tooojbEn bej ee^fte bebE i^ aan te mejften: 1. £jet boojbJEjp/ uwen Name. 2. £^et bEgEEjbe tnejft/ worde geheiligd.

naam Het voorwerp ilt;gt; uwen Name. Cen naam ig een tuoojö/Uiaarboo? men toekent. 'et? 4,3,1 anbej? onbE?fcljeibt/al^ men Ej ban fpjEeUr; iEbe? menpcfj Ijeeft snn Eigen naam; 't Uioojb naam öeteeftent fomtijb^pe?faon. Hand. 1: 15, Eene schare van omtrent honderd en twintig ovouazwv [namen) personen, ombat iebe? pejfoon sÖquot; E'gcn naam Ijeeft; 50a bele namen/sao bele pejfonen. ^oo beteeftent be Same ©obg (éob jelf. Lev. XXIV: il. Toen lasterde... uitdrukkelijk den NAAM, en vloekte. Spr. XXX:4, Hoe

is

-ocr page 469-

van het Gebed des Heeren. 405

is zynen naam, en hoe is de naam zijns Zoons ? zoo gy het weet. i©3t igï

i (J5oD^ l©E5Eii/ en jijn beftaan \Joor u onbEg?ijpEli)ft en onuitbjufiHe» : lijft, ©it ijlijftt ooft uit julfte ptaatfen/iquot; toeifte tie JSame laocüt c geSEgö te tDBjften. Ps. XX: 2. 'Jn tuelftc öe menfcftc gcjegb luorüt op gt; öeii J®aine (J5oö^ te bcjtronlncn. Jes. L : 10. ©en 4Saam aan te öibbcn.

Zeph. 111:9. ©cn J^aam ie bjeesen. Mal. IV: 2. ^omtijbó tnojbt boot c ben J^aam 45ob^ bejftaan be Uioojben/met tuclfte èob siclj seiben noemt

of laat noemen; at«gt; Jehovah, Jes. XLIItS, Ik ben Jehovah, datismijn uaam. lt;0aft tuo?bt baoj ben ^aam (öobjï bestaan be roem ban (6ob/ oc'Öft :i men ban een menfclje jegr/ijtj jjeeft een goeben naam/bat ip: gcrucljte/

t acljtinge/roem; 500 beteefient fiet ban lt;0ab/ Jos. VII: 9, Wat zult Gij

li dan uwen grooten naam doen ? ï^ie? öetcefient be J^ame tfjobg! a?ob self/

jijn JBcjen/sijne bolmaafit})Eben/ en in eenige opjigten ooft be toenu

ii XI. We betsocamp;te baab of luejfisaaniljeib/ncffen^ a5obg J^aam i^/woi-'iieili § de geheiligd, q^mbat (jet tnoojb ^iligen bejfctjcibene Vnejftiiigcn betee-

t ftent/ jgn in fommige ftleinluetenben be?lnarbe gebactjten/ Inat men lyk geno-

■r bejftaan moet boor Ijet öeiligcn ban ^ob^ Jgaam; tot onbe^cljeibene^

ic fienni^fe bient aangemerftt/ bat Ijeiligen anbers genomen tnojbt/ al|

L- Ijet ben menfctje of eenige safte tot een boojlaeip öeeft/ anbec? alj?

n èob Ijet boojtnejp té. {iet ben mengel) of in$ anberg tot een booj*

ij Inerp Ijeeft/ beteeftent tjet (a) affcfjeiben ban alle anberen/ baar alleen

ii ftellen. (b) ©ebobeeren/ djobc toeëigenen/ ober te geben tot sgn eigen-

e. bom en bienpt. (c) Repareren/bereiben/befttaaam maften tot be bienpt

ie ©ob?/ en alsoo be?iicl)ten/ üicbe?baren/ 't beelb lt;6obp in ben menfctje

m te tjejftellen/ Ijeilig/ beiigb^aam maften/ glan^ en ö^rltjftljeib/ boo: be

j- tjeiligljeib/op iemanb leggen, (d) 31n be bieiijst iï3abé/in een ban i!3ob

U geboben tnerli öeilig be5ig te sgn. ©it taojbt fomtgb^ 43obe/fomtijb^

et ben menfctje loegefcfj^cbcn.

U XII. %\$ ijet (J5oDe tocgefcöjeben Inojbt/ ban beteeftent jjet (a) een bollf Wat het

ir- of pejfoon af te jonberen/ om tjen ober tjunne sonben te bejljaffen. Jer.

\/ XII: 3, Heiligt ze tot den dag der doodinge. (b) J^olfteten af te jonbc-Üode

i^ ren/te bereiben en bcftlnaam te maften/om jfjne oorbeelen obe? anbe-

3/ ren uit te boeren. Jer. XXII: 7, Ik zal verders tegen u heiligen, elk met s°hreven.

zijn gereedschap, (c) Cene jalie of bag tot jtjiie bien^t af te jonberen.

ij/ 1 Kon. IX: 3, Ik hebbe dat huis geheiligd. Gen, 11:3, Daarom zegende (ia Heere den sabbathdag, ende heiligde denzelven, (d) (j£en bolft of pe;-

en fcon af te sonberen ban anberen tot jijn eigenbom en bienist, Num, III;

CÏJ 13, Ik hebbe Mij geheiligd alle eerstgeborenen ia Israël. Lev. XX: 8,

id. Ik ben de Heere, die u heiligt, ign tot sijne bien^t befttnaam te ma*

so- ften/te be?anberen/geilig en gee^telijft te maften. Joh. XVII: 17, Hei-

oo lig ze in uwe waarheid, 1 Thess. V:23, De God des vredes zelf heilige

1, u geheel en al. goo öeeft ©ob ooft ben l^eere Sejujir afgesonberb tor

[oe ben 25o?ge en J!BibbEtaar/en i^em befttDaam gemaaftt boor bebe^ee» is Cec 3 ni»

-ocr page 470-

406 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

nioiquot;0E bee ttnee naturen en ejctrao^binairE intftojttnge beé (©eE^tcjö. Joh. X: 36, Dien de Vader geheiligd ende in de wereld gezonden heeft. Hebr. II: 10, Den oversten Leidsman door lijden zoude heiligen.

Wat ais - XIII. [jEiligEn nmifcljen toegefcfj?EbEii toojöt/ öan fietcEftent fjet when. (a) CP 6ebEl/ bag/ of jaftE/ of pEjfoon af te sonbercn tot öe biEnpt

H5ob^. ©ag/Exod. XX : 8, Gedenkt des sabbathdaags, dat gij dien heiliget. Siafte/2 Chron. XXIX: 17, Zij heiligden het huis des Heeren. ^e^foiiEtl/ Exod. XIII; 2, Heiligt Mij alle eerstgeborenen, (b) ^icf^ElbEn af^onbE» ren/ (öoöe toECigEiiEii/ jiclj bErEiöen tEn öiEnfte bE? C^EEtEn. Jos. Vil: 13, Heiligt u tegen morgen. 2 Cor. VII: 1, Laat ons onszelven reinigen van alle besmettinge des vleesches ende des geestes, voleindigende de heiligma-kinge in de vreeze Gods. Slilfe t^E ÖEtEEfiEnipfEn ban 't Uioojö IjEiligEn IjebbEn giEt gEEiiEplaatg; maar/ombat se iiooöig jgn gEtaetEn tE tnor-bEn/om ban liertoarringE Dei-gEbacljteü bEbnjb te jijn/en tE fiEfitnamEj bEn Jin ban [jeiligEn giE? te bE^ftaan/ IjeDbrn Unj je toillen aanlnpjen. ©it ijS öfil'gequot;/ al^ quot;t ben niEnfcf)e of iEt^ anbe^ tot eeh boojtnejij IjEEft.

XIV. J^ie^! Vnojbt ban jjEiligen gEfjjroften/al^; IjEbÖEnbe lt;èob tot Een bOD^taejp; bit tao^bt fomtjjbp ^obe lOEgEfcljEeben/fomtijb^ ben nu'nfCi)?. Gort hoi- lt;l5ob Ijeiligt ^Emjelben. Ezech. XXXVI: 23, Ik zal mijnen grooten Name heiligen, optob Ijeiligt ^cmselben/ aljt J|t) l^Ein aan menfcljen openbaa? tie werken inaaltt/ Fioebanig een qjob i? in öe tuejftEn bE^ naturE en ber genabe dernatu- 3|n be taejfien be? nature, (a) SClé ^tj i|Em openbaar maaftt al^bEn alleenen God. Jes. XLIV:24, Ik ben de Heere, die alles doet, die den hemel uitbreidt, Ik alleen. Vs. 6, Behalve Mij en is er geen God. ©;:t ftan bE menfCljE iiit bE fcljEpfElEn jiEn. Eom. 1:19, Uit de schepselen worden verstaan ende doorzien, beide zijne eeuwige kracht ende Goddelijkheid.

(b) l^ij jijne goedheid aan be menfdjen boor ligcfjamElgftE tael^ baben beftEnb maafit. Hand. XIV: 17, Hoewel Hij nogtans zich zeiven niet onbetuigd gelaten en heeft, goed doende van den hemel. Ps. CIV: 24, Het aardrijk is vol uwer goederen.

(c) SClgi sjjne regtvaardigheid toont/ in 't paffen ban be jonba-ren. lt;©it jtEn bE ^eibenen jelfé; een ban Ijni jegt: ik hehbe lang bij mijselven getwijfeld, of God alles regeerde, dan of alles door 't geval rolde; maar ten laatste stilde de straffe van Bufinus dezen oploop van gedachten, en verontschuldigde God. Zij (de godloozen) worden in de hoogte opgevoerd, opdat zij door een zwaarder val zouden verpletterd worden, ©it taojöt menigmaal in be ïgt;. Jjcfijifture bermElb; jtEt maat bE^e ttnee teftéten / Ezech. XXVIH : 22, Ziet Ik wil aan u, 6 Sidon , ende zal in 't midden van u verheerlijkt worden ; ende zij zullen weten , dat Ik de Heere ben , als Ik gerigten in haar zal hebben geoefend, ende in haar geheiligd zal zijn. Éxod. XIV: 18, Ende de Egyptenaars zullen weten , dar Ik de Heere ben , wanneer Ik verheerlijkt zal worden aan Pharao , aan zijne wagenen ende aan zijne ruiteren.

(dj 5llï^ be ^ecre jtjne ontDCEjitanbelijfte almagttgfjdb openbaart in sijne

brr'

-ocr page 471-

van het Gebed des Heeren.

torrfien. Exod. IX: 16, Waarlijk, daarom hebbe Ik u verwekt, opdat Ik mijne kracht aan u betoonde, en opdat men mijnen Name vertelle op de gansche aarde. %iet ooft Dan. IV: 34, 35, Ik loofde den Allerhoogste ,

ende ik prees en verheerlijkte den Eeuwiglevende , omdat zijne heerschappij is eene eeuwige heerschappije, ende zijn Koninkrijke is van geslachte tot geslachte. Ende alle de inwoners der aarde zijn als niet geacht, ende Hij doet naar zijn' wille met hot lieir des hemels en de inwoners der aarde , ende daar en is niemand die zijne hand afslaan, of tot Hem zeggen kan: wat doet Gij?

XV. JiBaar ötjjonöe? hetliot a3oü [fcm in toejft öer ocr!aöe/i'1?iJzondei' lu cl li c (©oö C^cin opcuDaai inaafit/al^ (a) regtvaardigheid, öie tie jonbe niet j,quot;^edquot;rciquot; fian ongeftjaft laten/en inrc ben joiibaar niet ftan bersoenti Inoröen/ban genade, bcor ö^t bolfiomrn ftjaffen ber brganc jonbcn. Eom. III: 25, Welken God voorgesteld heeft tot eene verzoeninge door het geloove in zijnen bloede ,

tot eene betooninge van zijne regtvaardigheid. (b) ©aarin üftoont iJ3ob 5ijnc goedigheid. Tit. 111:4, Wanneer de goedertierenheid Gods onzes Zaligmakers , en [zijne] liefde tot de menschen , verschenen is , heeft Hij ons zalig gemaakt, (c) ^.ijne wijsheid. Eph. 111:10, Opdat door de Gemeente bekend gemaakt worde, den overheden en den magten in den hemel, de veelvuldige wijsheid Gods. (cl) ©aann openbaart i!3ob stjne waarheid, 2Cor. 1:20 , Zoo vele beloften Gods , als er zijn, die zijn in Hem Ja , ende zijn in Hem Amen, Gode tot heerlijkheid, (e) ©aarrn bejtoant .yclj vöobiS ge-trouwigheid. 2 Cor. 1:18, God is getrouw, dat ons woord, hetwelk tot u geschied is, niet en is geweest Ja en Neen. (f) ©aarin bcrtoont .;ic(j-J5ob^ onveranderlijkheid. Hebr. VI: 17 , Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenisse overvloedelijker bewijzen de onveranderlijkheid zijnes raads.

daarom ^egt be l^eere/jes. LIV:10, Mijne goedertierenheid en zal van u niet wijken, en het verbond mijnes vredes en zal niet wankelen.

openbaart 45ob jijnc tialmaafttljeben en tjeiligt fijnen Jêame.

XVI. JilSenfcljpn tnojben ooft ocsegb te fjeiligen/ 5icl),;e(ben/ anbere Menschen menfctjen/bejfcjjeibme bingen/en ban beteeftent f|et (a) afzonderen ban

Ijet gemeen/ tot een (öoö^bienftig geö:uift. Exod. XIII: 2, Heiligt Mij Jen-alle eerstgeborenen. Hand. XIII: 2 , Zondert Mij af beide Barnabam en schen. Saulum. (b) Devoveren , ojobe toeëigenen/ obejgcbeii ter bien|le beg ïJeCi: ren/opofferen. Joh. XVII: 19, Ik heilig Mijzelven voor hen , opdat ook zy geheiligd mogen zijn. l^ierop jiet 2 Cor. VIII :5, Zij gaven zichzelven eerst aan den Heere. Soa ooft Jes. XLIV:5, Deze zal zeggen : ik ben des Heeren, en gene zal met zijne hand schrijven : (ik ben) des Heeren. (e) (Cen bienfte bep J^eeren bereiden. 1 Sam. XVI :5, Heiligt u, en komt met rnij ten offer, (d) (©p eene l)eiïige tntjje in 't taejft be^ l^eercn bezig zijn.

Exod. XX: 8, Gedenkt den Sabbathdag, dat gij dien heiligt. ï^irrroe be»

lloo?t «öobsalig en ö^ilig tc ^ijn in sijn panfclje leben en baben. Lev. God oP XI: 44, Daarom zult gij u heiligen en heilig zijn, dewijle Ik heilig ben. (tenewü-

XVII. ©e mrnfcöe tuojbt ooft gejegb OBob tc ö^iligen; ban fieteeftent zen.

f)et

407

-ocr page 472-

408 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

get niet al batgcne/ bat tatj nu genocmti {jefiöen; ig bolmaafit/ %etn ftan nict^ ontnomen/ nocö toegefijagt toatben ; maac tot get heiligen ban ben JBame ij5ob^ fieljoo^t :

1. kennen, met opmejftingE te fiefcrjoulnen/laaac en tiiaarin ®ob Sjjnen Jgame fteiligt/ 500 in be tae^ften be? nature/ al^ be^ genabc/ Inaatban § 14 en 15 gefproften ig. ©ie ban ben J©aine ban lt;000 fyei' ïigrn 3aï/moet letten/taaatin 5icl) a5ob openbaart/ en bielfie botinaafit» fteben ban lt;J3ob sic^ baarin opaoen. Ps. XLV1:9, Kornet, aanschouwt de daden des Heeren. Ps. CVII: 43, Dat ze verstandelijk letten op de goedertierenheden des Heeren.

2. erkennen, en met ölijbfcljap gocö te fieucen/bat *!5ob ^ulft een a3ab ijS. Openb. XVI: 7 , Ja Heere, Gij alraagtige God , uwe oordeelen zijn waarachtig en regtvaardig.

3. ©en 4Same ^ob^ al# joobanig te verheerlijken, te lobrn en tc prijken. Ps. CXVII, Lovet den Heere, alle Heidenen; prijst Hem, alle natiën , want zijne goedertierenheid is geweldig over ons, ende de waarheid des Heeren is in der eeuwigheid. ©!t gocljiebt (a) met !)et ftarte. Ps. CIII: 1, Looft den Heere , mijne'ziele, en al wat binnen in mij is , zijnen heiligen Name. 1 Petri III: 5, Heiligt God den Heere in uwe herten, (b) JÜSet ben monb. CXLV:5, Ik zal uitspreken do heerlijkheid der eere uwer Majesteit, en uwe wonderlijke daden, (c) tïl5ct liet lellen en be babcn. Joh. XV :8, Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt.

4. SCan anberen te toonen/Ijoe een 43ob onje gt;l5ob i#/en uit öe ^cFj^ftnre/en uit sjjne taejfien/500 betorbinaice al# f):traarbi-nare boorsienigïjeib; aanbJijjen/tóctfie boimaaiitljebeii (!3ob# jidj in bic en bic ^afte opboen/en f)Egt;i baacbooc op tc leiben tot be ftcnnigfc/er» ftcntenipfe/ ïieföe en berljeerlijftinge ban 43oa. ©aartoc bieftt Dabib een icbec op/ 500 oberal in bc galmen/ ai# ooit Psalm CXLVIII. {$fj fpreeftt aan: engelen/alle öcitfctjaren/ftouingen/borften/rigtcc#/ jon» gelingcn/maagden/ouben/jongen ; ÖÖ birftt Ijcn op tot ben lof «öob#/ cn br# J^eeren iieerlijlijjeib te jien in alle 3rjnc toerfien be? fcfjeppinge/ be? onberftoubinge/ ber regetinge en bcr bcrloéfingc .^ijne# Uolü#/ cn fm ftrfluit Vs. 13, 14, Dat ze den Name des Heeren loven; want zijaName alleen is hooge verheven ; zijne majesteit is over de aarde ende den hemel. Ende Hij heeft den hoorn zijnes volks verhoogd, enz. ©e ^sal' mist noemt ooft bc bieren/ bogelen/ bi^fclicn/jonnc/ geboomte; niet/ bar bic t)ct boen ftunnen/ maar al# ftoffc aan ben menfeïje gebenbe/

w.it hot om ^ob tc bejticerlnften/ cn fjij einbigt liet öoeft bc? galmen met: cfiiËi aquot;es' wat adem heeft, love den Heere, Hallelujah.

LiGD XVIII. (Cot Ijiertoe jjeböen Inrj getoonb/ Ijoe en toaarboo? men 45ob# worde 4gainc tjriligt; nu i# oüerig/ tc toonen/ biat (jet fiibben i#: Uwen name , Name worde geheiligd, {jet be?bat: 1. Cenc fteaftc licfbc en tic» vervat ' grertc/ bat ^oö# Jlaam bejöce?lDftt cn gepjesen tóorbe. Ps. LXX:5.

Laat

-ocr page 473-

van het Gebed des Heeren. 409

Laat de liefhebbers uvve.3 heils geduriglijk zeggen, God zij groot gemaakt.

2. (gene c?ftenteni^fc/bat lujj en auüere men)cj)en idet toaaröig sijn/ bnt lt;!?ob jiclj in 't aKerminfte aan oné opcnamp;ace/ bat U.113 on^ ober bi-oyenfiarinoe ^cmbfn berDlijbcn/ bat big ben lof ^obss in on5e monben 3011-ben nemen. %is be Ijeilige engelen (öob bejljeeiirjiiten/ en liet bnemaaï Ijcüig uitriepen/500 öebefiten 55) tiiinne aangejioten/Jes. VI. 2Camp;;a{jain ieiöe: ift/üie ftof en n^fcric ben/f)ebbc mfj onbe^lnanben met ben tjeere tc fyjefien/Gen. XVIII: 27. Cn 500 erftent men/bat {jet pene onfiegrij» yelijUc genabe en goebfjeib lt;!5ab^ joube ^ijn/als be fjeere anp toelirt/bat toii J^cm bejljeerlijften mogten en ftonben; om bic genabe 6ibt men.

3. 't ©erbat eene erlfentenijlje ban onmagt om l)et te ftunnen boen; Uiant een liefljeöbcr ban be Ijeilioinge ban ^obé naam binöt .vclj aan alle franren bejfegen/jgn bfjftanb ié te buigter/be biilie te ftoub/bc Ijartstagten te itnf; !)tj ftan niet Beginnen/ ï)ij ftan niet Uoojtgaan/ en boet Ijij Ui at/ 't ié merj l)e?fen- ban Ijarte-tuejft/ ()gt;) moet er uitfcljci-ben/ en bué :gt;iet hij/ bat ^et öcm U't genabe moet gegeben taorben/ baarom ^egt fiij/Heere, open mijne lippen, zoo zal mijn mond uwen lof verkondigen , Ps. LI; 17.

4. 't Vertoont geloobe/ bat 43ob {jet boen ftan en ooft oelirn Inil/ en gerft/Jes. XLIII^l, Dit volk hebbe Ik Mij geformeerd, zij zullen mijnen lof vertellen. Jes. LXI:3, Eene plantinge des Heeren, opdat Hij verheerlijkt worde, ©e ff}eere ^e^u^ jonbe Ijet on^ niet in ben mono leggen/ 500 be ïjeere niet boojgenomen f|3ööe/ l)er ben öibber tc geben.

5. 't ©ejbat een jjartelijft behoeft/(a) ^Pat a3ob jicf) Inil openamp;aren Ijoebanig C^ij ip/en bat F)ct i^/bic allesï regeeit ban Ijet minfte tot Ijet meepte/ bat 't i^/ bie |ï?aft en bic jegent/ bic in ooiiog obrc--biinninge of nebejlaag geeft/Ps. LXXX:2, ö Herder Israels, verschijnt blinkende. Vs. 3, Wek uwe magt op voor het aangezigte van Ephraim enz. Vs. 4, Laat uw aanschijn lichten. Ps. XCIV : 1, óHeere, God der wrake, verschijn blinkende, (b) ®at en be bibber en anberen/ijjob/siclj in jtjn ï©oo^b/ boo? ben »6eept in jijne toedien jiclj opcnüarcnbc/ mogen .yen en erttennen/gelijft «rob Incl boet. De goddelooze... ziet de hoogheid des Heeren niet aan, Jes. XXVI: 10. Jil^aar de regtvaardige zal zich verblijden , als hij de wrake Gods aanschouwt. Vs. 12, En de mensch zal zeggen, immers is er vrucht voor den regtvaardige; immers is er een God , die op aarde rigtet. Ezech. XXXVII: 14, Gij zult weten, dat Ik de Heere, dit gesproken en gedaan hebbe. (c) l)at en be bibber en anberen boor Fiet bennen ban ben ïfeerc/ bat julfi een fjoogc/ [jeilige/ Ijeerfijlic/ goc-öe en almagtige ^ecre ijS/ liefljebamp;cn/ brecsen/ geQoo^amen en loben/uit bie geflaltc en begeerte alle^/tuat t)ij boet/Beginnen/baarin b)c?ften/baarin einbigen/en jeggen en met er öaab uitroepen: Uit Hem ende door Hem, ende tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid, ü^it beF|oa?t tot Bibben/ geheiligd worde uwen Name.

li. jFff xix.

-ocr page 474-

410 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

XIX. bc ftpfic Hcfbc/tiat 450b bE^ftccrlijftt taacbe onbErbcmen' fdjen/ pn [iet 0C5gt;StE ban jijne mitaaajbigïjeib om Ijet te mogen boen/ eh onSefitoaamöejb om {jet te ïtunnen boen/ fielt be bibber hi ben ge-loabe a!^ een ftinberie ^icjj booj Anob/al^ sijneii J^aber in CÖ?'?tii?/en ftibt: Laat uw werk aan uwe knechten gezien worden, ende nwe heerlijkheid over bare kinderen, Ps. XC ; 16. Laat mijn mond vervuld worden met uwen lof, den ganschen dag met uwe heerlijkheid, Ps. LXXI:8. lebcii1'0' 'i®aar Doe bejre Ijet er banbaan onber be menfetien! ©e ^et-

opzel-quot; benen ftennen 45ob niet/toilfen (0ob niet/bej^eerlrjffen löob niet/jijn trimde, ïouöej (öob. i©e Cijjigtenen moepten iminer^ ^ob bejljeejlijften; maa?/ met God. ü'e ni a ft cu Ijet in fomtnigc opjigten erger ban be ^eibencn; baant hi plaat^ ban C^ob te bc^Qecrlijften/ onteeren sg i|em/ ja fpotten onbet-öragcltjft quot;iet aSob; maaj suit gij jeggen : toaarin fpotten 511 met «JJob? 3?aartn/bat 51) bageltjl'ig in ben monb nemen/geheiligd worde uwen Name ; taant 50 Bcggen bageltjfi^ bit lt;l5efieb op/ en 50 meencn/ bat jij groote jonben souben boen/ en bat sij niet tnel sebebcn tjabben/ al^ Ijet onze Vader Ijet ffot niet tualt;? getnee^t ban Ijunnc geamp;ebrn/ en on-bejtujjftfien Ijecft men geene ftennipfe toat tjet 1?/geheiligd worde uwen name; men ïjrrft baartoe geene begeerte/be lu^t baartoe jet Ijicn niet aan om te bibben/ men benftt er niet aan/ men rabbelt er maar genen, 3$ bat geen fpotten? goubet gn 300 tuel een ftcming/ ja een aanjinilgft man burben aanfpjeften ? Sonbet gij meenen bat IjÖ quot; op 3ulf{ oneerbiebig rabbelen uln behoeft joube geben? C?ftent ban tuat een grutati {jet 1^/300 oneerbiebig baar boor üpob Inat genen te rabbelen/en ban nog te meenen/bat gj) 43ob Ijabbet gebeben; men geeft gecnen lugt aan be mibbelen/ toaarboor (öob^ name gegeilirtb taorbt/ namelijfi/be taeftomfle ban (èobgïtoninftrijft/Enbebolaenbeamp;eben^oo gebben 51) ban ooït geenen Ui?t tot be be^tieerltjftinge ban a3ob? ^ame selbe/en nogtan^ moet be3e üebe bagelijft^ 3onbEt ftennigfe/3onbe^ be» geerte tot be 3afte/ oneerbiebig opgesegb toojben. bat geen fpotten met ben grooten (60b? 't Sgoube minber sonbe 3ijn geljeel niet te bib-ben/ ban op 3111ft cene fpottenbe b3ij3e laat boor «öob te rabbelen. Kn liet- - XXI. ïf oojt ban gij onbietenben/ öie noclj (©ob/ nocg ben ingoub ban soTvikke- ÖEÖe bejftaat/ bie geenen lu^t baartoe geamp;t; goort gij rabbelaaris/ lyke oor- gij fïeur-opseggerg/ dBobbefpotter^/ gij be?f£gBurber«i cn bertrebsr^ ban verwath-0 ^Etten/ gtj mipb?uifter^ ban ben heiligen J®ame oSoö^/ gij/ bie ten. ' met 11 bi en gobbeloo3en taanbeï ben J®ame a3ob^ boet lapteren/ goort en neemt ter garte.

1. a5ob laat l|em niet befpotten en bejacgten/ Gal. VI : 7, Dwaalt niet; God en laat Hem niet bespotten. Spr. 111:34, Zekerlijk de spotters zal Hij bespotten, ö i©at 3al bat u een bejfcgriamp;fielrjfi befpotten 3ijn!

2. lt;i3ob tnil/joo lange gg in 300 eenen ftaat leeft/ban u niet aange» beben 3tjn/Jes. 1:12, Wie heeft zulks van uwe hand geëischt, dat gij

mij-

-ocr page 475-

van het Gebed des Heeren.

mijae voorhoven betreden zoudt ? vs. 15, Als gijlieden uwe handen uitbrei-det, verberge Ik mijne oogen vooru, ook wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, en hoore Ik niet. ©at tlt;S een rampjafigc ftaat/niet te mogen Dtböen; ja jelfs ia Ounnc goö^bien^t een gniteel baar a3ai3/Spr. XV: 3, Het offer der goddeloozen is den Heere een gruwel. ij?aö bejbiebE Dun ^elfs Uan (öobDelijiie öingen te fpjefien/ Ps. L:lö, Maar tot den goddeloozc zegt God, wat hebt gij mijne inzettingen te vertellen? ende neemt mijn verbond in uwen monde ? 9! *0oü 30a Ijeüig/ öat men niet ban op ecue heilige taijse tot l^ein naberen mag.

3. 2C(.ö men öcn Same (öob^ niet amp;ciligt/ aï;3 men maar met ben monb jpgt/geheiligd worde uwen Name, en men bestaat niet Inat men segt/ en men Ijeeft geene fjartelijfte Begeerte bat be salie gefcljiebe/ 500 ^ai 43ob ^emseHien jjeiligcn met u te ft?affen/ öat een iebej baarnit 5ie/ [30e jee: ajüO te ü^ee.sen ié/ en fiae eerbiebig men tot l^em ftomen moer. (Coen ^gabaö en met vreemd vuur Lioor ben ïjeere !?tnainen/ toen ging

een vuur uit van het aangezigte des Heeren, ende verteerde ze. 113aa:op ^Base^ jeibe: Dat is het, dat de Heere gesproken beeft, zeggende: inde-genen, die tot Mij naderen, zal Ik geheiligd worden, Lev. X:1—3.

boet gt;Óob 5ulU| altijb niet tejilonb/ 500 jat nagtang be l^eere Oet op 3«)' nen tijben Inij^e boen/en jij julfen getoaaclnojben be be^bullinge ban Ijet bjeigement/Jes. XXIX: 13, 14, Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijnen monde, ende zij Mij met hare lippen eeren, doch het herte verre van Mij doen... Daarom, ziet Ik zal voorts wonderlijk handelen met dit volk, wonderlijk ende wonderbaarlijk, daarom ^iet odU f)oe gö ^ibt/lïent en begeert fjetgene gij tot (fijob fpjeefït. Weest niet snel met uwen monde, en uw herte en haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezigte, Predi V: 1. ©it tot be fitaabc amp;ibbe^«j.

XXII. (éolï 5Ön be gobjaligen in beje 6ebe te hibben jee? geinefific--ïp/en baa?om te amp;eft?affen; beien Blijben te bed in sicljselben/51) siin gejet op }jet gebael ban üe bejgebinge bej jonben/ op be bejjeïtecinge ban Ijunnen ilaat/op be obe?lainningc ban sonben/op ljcii'3ÖE!i:i cn

üeugbsaamljeib; 't i«? toef gebaan/maat met genoeg; men moegrc siclj mee? geinennen om Ijet gjootfte einbe/ be be^ljeejlijftinge ban ^obé JBame te hennen/ te lieben/en in 't ooge te Ijeböen/en {larteijjf! in ben gcamp;e« be te behoeften; men moeite niet moeöelao| baatboor ftaan blijben/ met te 3eggen/ ifi ftan vöob niet be?5ee?(tjf{en/ ift ben te buiéter/ ilï Inete niet/tjoe ift Ijet beginnen sal/ift ben te sonbig/en be Rracljt mijner bejbo^bcnöeben beroeren mijne siele/ mQn It^ui^ b?ii5it mij te? nebej/ ili öen omset met bjoeffjeben/ifi fian ïtlnalijft gElooben bat ^)ij mijn a5ab is; ftoe fian ift ban sijnen name be?Oee?hjftrn? Cn al^ ifi het al een-S Beginne/300 moet ift et te^ftonb uitfcfic'öen; taant mij ontB^eeftt floffe/ en ifi jjeb er ooft geene joetigljeib in/ 't i^ maar öerfentae^ft.

J^aarhjft gij sgt Bejtjaff'elijft; bit na te laten boet u ftlein bitjben/gij

JFff 2 tailt

411

-ocr page 476-

412 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

Voilt tejftünb in tc Ijoosequot; trap booc u öc geertijftöeiti ï^ceren jfen/ pcboclige en B^anbenliE Ifefbe öeBöen; men moet 'n eene lage geflaltc üei 5ielc fieginnen/ en boo? obejbenBinge ban be Betaincltjftficib/bat alfe fcljep-fd 6ub ïjeilioe/ en ban be gelufijaligfieib bergenen/ bie öet met ïu^t en licfbe boen/ en ban nbie eigene begeerte baartoe/ sicfi opleiben tot gebu-rig boorjlelten ban bit einbe/om et jicfi toe tegelnennen; 50a boenbe jal men eene mcetbcte Ijeböelijfiöeib berftrrlgen.

Opwek- XXIII. ïiamt ban/taefi ntae jieïe op tot be fjeiiiginge ban ^obé JSaam/ kinge totEn tat geburig baajoin tebibben; taant (a) 45ab Uet bjaarbig/Openb. pen vaa IV: 10. l^ct betaamt u/Jes. XLIII: 21. (b) a5ob fjeeft er beljagen in/Ps. (ioris XXII: 4. €11 Ijet al uta bejmaaft/Ps. LXXI: 8. (c) lt;J3e bogeltjeé/het Kaam. uitfuanfel/Ps. XIX: 2. ©e engelen/Jes. VI: 3. ©e Ijeiligen op aarbe/Ps. XCII:2, 16. Ps. LXIX:31, bie mafien er öun bejinaftelijfi tae?ft ban/en ^oubet gij alleen jtaijgen? (d) ®at niaaftt uta taejli ;uibe?öej/ Joh. III: 21. ijpat ié een gjoote pribilegie boo? u/Ps. XCIX: 3, 6. öob bejijee^lijfit allen/ bic ÏJetn be^fieerloficn/ 1 Sam. 11:30. 't 30 tjquot; allcrsoetfte taejft/Ps. CXLVII: 1. 31a 't i^ be ^aliglieib en't sal eeutolg t)et taertl ber berï|ee?-lÖUten jijn/Öpenb. VII: 9—12. illgt;elaan ban/Ijebt er lu^t aan/ begint l^et/ Iet bejftanbeliifi/ toaa_2in (l3ob 3ijne bolmaafufjeben openbaart/ en pjijst ben f^eere/begint uit bit einbe/en einbigt baarin. Alles wat adem heeft, leve den Heere. SDeje jafien jijn kap. XIII nirgebreib en aangegt; bjongen; boegt bit Hapittel Qierbij/ taant t)Et beljoort Ijicrtoe; 500 ifi Ijet baar niet uitboerig gebaan Ijabbe/ ift Ijabbc Ijet Ijier moeten boen/ maar omöat fjet baar gefetjieb ig/ 300 segge ift f)iet baarban minber.

KAPITTEL XXVII.

TWEEDE BEDE.

J Whi-

DEBE-

Uw Koninkn'jke kome.

Middelen I- Öeeft einbe en mibbelen 0111 fjet einbe te be^fijöcen boot een on einde cnbe^brefielijfien banb tc samen grbocgb; bie be mibbelen niet gebruilu/ to voequot;eequot; bet einbe niet te bejtaacliten/bit i^ allen menfcöen beftcnö; fom-

10 ' tiib^ 5ijn be mibbelen onaangenaam/ en men sonbc 5e n et taillen tit Ijanb nemen/ 500 tjet niet taas om Ijet begeerbe einbe te beftomen/ geltjli jtaaren orbeib/gebaren; fomttibé sftn be mibbelen boor ïictiselbcn aan-genaam/men jaube öe paften gebruiften/fcljoon men baarboot niet taat anbers Deoogbe/ gelijfi fmaftelnUe fpijje en bjanb. 3lin 't gee^tcliifte \$ fjrt aile^ joet/ en einbe/ en mibbelen/ bic men gebruiftt/ (ift fp?efte niet ban lijben) en ter Ijanb neemt/om het einbe te beftomen; soet jgn 3E om öet einbe/soet sön sij in ycliicben. i^oc liefelgft en begeejlijft f)et

uite?'

-ocr page 477-

van het Gebed des Heeren. 413

uiterjle elnbc/bc fjeilietofie üan 45ob^ naam ig/geBfien tag in be booj-gaanbe bebe gctoonb; be mibbeïcn tot bat cinbe/ sijnbe bc bolgenbe bijf ïiEÖcn/ ieber op sicamp;jcltiE ié see? öeminneiglt en lirjölpbenbc boo? een regt oeeptElijamp;e. i|Et iiaajftE miböEl tot be bE^ö^lüft'noe Uan iöob^

naam i^i bE fiomjlE ban ^obó ïtaniniirijf}/tDElftc? nature/fjEErlijftriEib/ profijteltjftBeib en öegeetlijftljeiö/ toij nu suilen berliiaren.

II. 3n be tlueebe fiebe tnojöt gcfpjoften Uan een Koninkrijke; en baar nebengf tnorbt gcbeben/bat jjet kome.

Koninkrijke. Cen ftonmiirgf? i^ een be?eenigb boifi onber één öoofb. Koaink-©aar jgn altgb Ueie fioninïtrgftcn in be tnerelb gehieept/en 5g i^ nog in beie berbeelb. (0nbe? bese ;gn bier monartbiën geluee^t/ bat ia/ be gefteele toereib onber één Ijoofb. 45ame(nft/ bat ban Babel, bat bc? Meden en Perzen, bej Grieken en berllomeinen; baa: is nag eene bijfbe monarcijieban eene geljeei anbere nature/namelgU/ijet ïlaninftnjfte ban ben ^eere 3ic^u0/

ban 't tueliie tnn nn fp^cften; bit biorbc anber^ genaamb be gemeEiite lt;l5ob^/ Cijrigti; tug noemen Ijet niet een onfc!)?iftuurlgft tuoorb/ be fie?fie.

ui. Uw. 2fn bit lt;6cbeb taorüt 45ob bc ©abc? aangefpjoften; bic^s Inojöt gier get föoninftrgfte beg ©abets ge^egb/ ombat uit t)em/ en boor ï^em aiieg i£/En be ©aber bit ï^oninhrgïie bao? ben gone Siesug Cf)?i?tu?i/ bejgabejt/regeert en bebiaart; baarom tuorben sg beibe te jamen ge» boegb/Openb. XII: 10, Nu is de zaligheid, ende de kracht, ende het koningrijke geworden onzes Gods, ende de magt zijnes Christi.

43oD i«S ïloning boo? {Jemselben/ ïjeeft alle eejgtgeib/ oppergeib en googfieib/ alle majefteit en Ijeerlijfi^eib/ alle magt en fjeerfcliappge ban alle eeutoigljcib in i^em^elUen/ re? baa? fcljepfclen toaren/ en nu et fcljrpfelen sÖn/S00 50° 30 al'en i0obe boor jijne nature onbertaorjjen/ 1 Chron. XXIX : 11, Uwe, ö Heere, is de grootheid, ende de magt, ende de heerlijkheid, ende de overwinninge, ende de majesteit; want alles wat in den hemel ende op der aarde is [is uwe;] uwe, 6 Heere, is het koningrijke, ende Gij hebt U verhoogd tot een Hoofd boven alles, ©e [feere ij? een graot/ja een alleen Stoning/Mal. 1:14, Ik ben een groot Koning, zegt de Heere der heirseharen, ende mijnen naam is vreesselijk onder de Heidenen.

IV. Het Koninkrijke Gods tno?bt onbcrfcfjeiben in {jet ïtoninlinjfte ber magt/bet öeerlnftbEib en be? genabe.

l|pt ïioninftrpe be? magt f|PEfc aüte fcïjEPfelen onber jidj; engelen/Konink-goebe en Ittoabe; menfcfien/goebe en fttaabe; alle lebenbige bieren/alle lebenlooje bingen in be femelen en op aarbe; alleg tg 500 in ^gne f)anb/bat magt. 30 jiclj niet belnegen finnnen/ en bat jg op ^gn bebel terflonb gereeb jnn/ en jgnen taille uitboeten; baatom toorbt be l^eere boojgaané in öe ^cfnift genoemb/ de Heere der heirseharen. ©abib jegt/ Ps. CXIX: 91, Naar uwe ordonnantiën blijven zij heden staan; want zij allen zijn uwe knechten, (gn Ps. CIII: 19, De Heere heeft zijnen troon in de hemelen bevestigd, ende zijn koninkrijke heerscht over alles, ©it Etftenbe 4Sebucabnejat/ seggenöe/

iFff 3 Dan-

.■•.fel

-ocr page 478-

414 Verklarende en toepassende uitbreidinge

Dan. IV.-34, 35, Zijne heerschappije is eene eeuwige heerschappije, ende zijn koninkrijke is van geslachte tot geslachte; ende alle de inwoners der aarde zijn als niet geacht; ende Hy doet naar zijnen wille met het heir des hemels ende de inwoners der aarde, eude daar en is niemand, die zijne hand afslaan, of tot Hem zeggen kan , wat doet Gij ?

hefp- ^et Koninkrijke der heerlijkheid Fjccft tot onderdanen de Ijeitige eu-

lijk- delen/ rn öc Uejljeejftjftte uitbejfiarenen in den dccdcn Ijemel/ Ijet pa» iieiü. raötj^/ 't fiuiö de?! i^adej^/Matth. XXV: 34, Komt gy gezegenden mijns Vaders, beërft dat koninkrijke, hetwelk u bereid is van de grondlegginge der wereld. 1 Thess. 11:12, Die n roept tot zijn koninkrijk en heerlijkheid; dat ijt tot ^ijn fieerfijli föoninlïnjli.

^et Konin'irÜ^e ^61' genade Uiordt anderö genoemd/ de gemeente a3ab^/ öe lieclie. 1. ^ierlian 51)11 onbejdanen alfe de Inare gcloobigen en öefteerden/ Openb. XVII: 14, liet Lam zal ze overwinnen ... en die met Hem zijn, de geroepenen, ende uitverkorenen ende geloovigen.

2. ©i-se fdjeidt ^od af ban de Inereld/ ban alle balikren/ ban alle bEjgaderingeii/ban alie ïiontiiftrijften/ en doet 5e alleen op sfcF) jelben fieftaan/ Xum XXIII: 9, Dat volk zal alleen wonen en het zal onder de Heidenen niet gerekend worden. 2 Cor. VI; 17, Gaat uit het midden van haar, ende scheidet u af, zegt de Heere, ende en raakt niet aan hetgene onrein is, ende Ik zal ulieden aannemen.

3. 't 39 onde? inailtandcren ire^ naauüi bejeenigd/doo^ een allcjnaaulu' flen en geeételtjften 6and/ ^ootiat 33 allen te jamen al? één sfln/ Hand. IV: 32, Ende der menigte van degenen, die geloofden, was één harte ende ééne ziele. 3Pc5c band (a) de toare leere. ^ij 5t)n gebouwd op het fundament der Apostelen ende Propheten, Eph. 11:20. Eén Heere, ééngeloove, Epb. IV: 5. ©aajom bejmaant öc SOpoptel/ 2 Joh. vs. 10, Indien iemand tot ulieden komt, ende deze leere niet en brengt, en ontvangt hem niet in huis. (b) Zij jgn bejeenigd doo^ demelfden ©ee^t/die in Ijcn allen Uioont/en taaa^dooj ^tj allen leben/ Rom. VIII: 14, Zoo velen als er door den Geest Gods geleid worden , die zijn kinderen Gods. Eph. II: 18, Door Hem hebben wij beide den toegang door éénen Geest tot den Vader, (c) ©00? de liifde/ Col. II: 2, Ende zij te zamen gevoegd zijn in de liefde. Job. XIII: 35, Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder malkanderen, (d) ©oor batselfde geloolie taa^oen 5ij tiereenigd met Cjj.iigtujj/ en in CtUistug met malitatideren/ Joh. XVH:21, Opdat zij allen één zijn, gelii-kerwijs Gij Vader in Mij ende Ik in U, dat ook zij in ons één zijn.

we'n e c ^ 4. ©it ïioninHnjH Ijeeft den {^eere SJe^n? tot fijnen Zoning/Ps. /tfa Ko-L IJ : G , Ik doch hebbe mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heining is. ligheid. SCUjoetael alleen öe Inare geloobigen eigenlijli onderdanen 5t)n ban öe^en feonmg/demijle die alleen te jamenftellende leden de? fiejéc 3tjn/ en öoo^ den geestelpen band met den ifjeere SJesug/ en in i|em met malöandercn bejbonöen sgn; 300 de tëeere SCejiift honing obe?

de

-ocr page 479-

van het Gebed des Heeren. 415

bc uEÏjeele bcjgaberingE/30a aï^ 50 in be tocrelb uitfionit/cn met jee?

bcle cmfiEftcrrben bejbulö ip; gdtjft een ftoning gee^cljt ober be lJ2eein= belingen/ intuoner^/ fiebefnc bijanben en be^raber?/ 500 Ijrerscljt 008 (Camp;?^tu^ obe? be onüefteerben in jijn ïioninfirijft; üiant jij erliennen i|em alg Jffaning/jij üegeben jtcg onbe? ^em/jö öEÖi6en l|ein t?outoe gestaoren/31) 6elijben i|em/fctjoon 30 [jet maar uittuenbig jonbe? ren be?anberü boen.

VUL 5. 33it fioninfirrjfi fteït (jpob tot een boojtaejp ban 3tjne goeb^ «eu Ijeib en alle^leije 3egeningen. (a) ©aar (jPoti met 3tjne genabtge tegen» vmTGods tooojbigFieib. Ps. XLVI. 6, God is in het midden van haar. Ps. LXXVI: 3, zegenin-Zijne woninge is iu Sion. ©aa? ijS 3!e3US ï)nn Cloning. ïfij wandelt in gequot;' het midden der zeven gouden kandelaren, Openb. 11:1. (b) ©aa? i«? bei-ligÖeib. Jes. XXVII: 3, Ik de Heere behoede dien (wijngaard), alle oogen-blik zal Ik hem bevochtigen; opdat (de vijand) hem niet en bezoeke, zal Ik hem bewaren nacht en dag. Zach. II: 5, Ik zal haar wezen , spreekt de Heere, een vurige muur rondomme; ende Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar. (©aa?om looyen allen/ bie ben i^eere ft en3 ften/baajüenen om te fcf)iiilen. Jes. XIV :32, De Heere heeft Sion gegrond, opdat de bedrukten zijnes volks eene toevlugt daarin hebben zouden, (c) üDaa? \p licf)t. Jes. LX: 1—3, Maakt nop, wordet verlicht, want uw licht komt, ende de heerlijkheid des Heeren gaat over uop... Over u zal de Heere opgaan, en zijne heerlijkheid zal over n gezien worden. Endede Heidenen zullen tot uwen lichte gaan, ende koningen tot den glans, die u is opgegaan, (d) ©aar ilt;j geegteltjUljcib/ baar i^ leben/ baa? lieilig-tjeib. 1 Petri 11:9, Gij zijt een heilig volk. (e) ©aa? ilt;j b^ebe en blijb»

fcljap. Hom. XIV: 17, Het koninkrijke Gods is... regtvaardigheid, en vrede, en blijdschap door den Heiligen Geest, (f) ©aaj igi troont en bejfttoift^

fiinge boor eene benaautabe 3iele. Ps. LXXXVII:7, Alle mijne fonteinen zullen binnen u zijn. (g) ©aaj biojben be uitbe?ftorenen befieerb/ baa? toojben 31) 3amen bejgabe?b. Ps. LXXXVII: 5, Van Sion zal gezegd worden, die en die is daarin geboren. Hand. II: 47, De Heere dede dagelijks tot de gemeente, die zalig wierden. gulfie freerlijfie bingen tooj»

ben ban be ilab «©objS/ ban get Sianinftrijfte ban Cij?i?tii^ ge^egö.

IX. ©it ïioninïirfjft Ijeeft sgn begin ban IjEt ee^le Cuangelium/ ban Is begonquot; 2ïbani/en 33! 5onbe? opgouben bltjben tot aan get einbe ban be taetelb; 2ggeety ban SCbam tot op 5Camp;?aöain ig get be?gabe?b uit allejlerje natiën; maatbeioite; bjj3onbe? toa^ Ijet öebegtigb in be Fieilige linie; ban Éb?agam tot op Cf|?i?'tu^ geeft get beflaan in get 3aab ^HbjaganijS/goetaelbeleanberepa?- Christus ticulieren 3icg baarbij boegben. Ps. CXLVII: 19, 20, Hij maakt Jacob zij-^omste ne woorden bekend; Israël zijne inzettingen en regten. Alzoo heeft Hij gee- deeeiquot; lquot; nen volke gedaan. Jga Cg?i^tu^ fiamfte i^ a!le onbe^fcgeib ban natie tneg-genomen/ en een iebe?/ bie gelooft/ en ben i^eere breekt/ ijï l|em aange» naam/ban toelfie natie gij 3Ö. Openb. V:9, Gij hebt ons Godegekocht

met

-ocr page 480-

416 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

met uwen bloede, uit allen geslachte, ende tale, ende volke, ende natie, wordt X. ®it üionuifirp ^ Ö^t ïtaniuftrijft tte? amp;EmEÏen/ in tcaenftellinge lian genoemd anE aajbfcljc ftoninftnjfien. Joh. XVIII: 36, Mijn koninkrijke en is niet van rinkrijk deze wereld, 't 3$ uit ben Ijcmel/'t ïjecfc ecne Ijemclfclje nature/'t i? der Heme- liemelgtlj ïnat er quot;in omgaat/en 't eindigt in öcn f)emel/baarotn luo^bt lon' ïjet genoemb Ijft iSoninftciift be? Ijemelen. ©etaijle bit ïtoninfirijfte ban SCöam tot op Cö?i?tu?i alttjb fjetjelfbe i^/ en beselfbe nature geeft/ 500 ïjet in alle tijticn een iioninftrijftE be? Ijcinelen; tnaa? Bgsonbe? toojbt be ïtejfte be^ 4S. CC. aljoo genoemb/ ombat alle be uitejlijUfjeöen üan be fega» bumacfjtige biengt beg (0. C. teeg jijn/be Sic?f?e nu geen uitejlijft ftoninfi-rijft/ onbe? ftoningen en bo?ften/en met uite?ltjfte taapenen booj^ien ijS/ge» lijft in öet lt;0- lC; maa? F|et nu geljeel en al ban alle be aaebfe^e uiterlijft* fjcöen afgefclieiben/en enftel fiemelscïj/ooft in be openamp;arc be?tooninge ié/ ioo ié be föejfic be^ M. op eene bijsonbere trnj^e het Koninkrijkder hemelen. èoo noemt Sofjanne^ beiDoope? Ijet/Matth. III: 2, Want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen, goc noemt be ^eerc öoo^gaané in

be €uangclicn/ en Vuil/ bat ^ijne 5Cpo?tclen tjet ooft 3(500 noemen jouben. Matth. X: 7, Predikt, zeggende: het koningrijk der hemelen is nabij gekomen. Waarom. XI. €en UtoninUnjft Ijet/ ombat Ijet ftaat onbe? een ïfoning/ na» meltjfi/ aeju^ Cf)?i.stH^/bie Ijet be?gabecr/befcl)e?mt en regeert, i^et ïioninftrtjft ber femelen, (a) a^mbat l)et üan ben tjemel jijnen oorfp?ang Ijeeft/ baarom toorbt Ijet biftbJtjlg genaamb fjet föoninftriiHc gt;6obé. (öob openbaart ben JiEibbelaar cn Den tneg tot be saligïjeib/ boo? Ijet €iiangcli' um. döob befteert en brengt toe/ bie get Cjem bel)aagt/43ob senbt leeraren; baarom luo?bt be roepinge ^emeléd) genoemb. Hebr. III: 1, Heilige broeders , die der hemelsche roepinge deelachtig zijt. (b) ©e onberbanen Ijebben ^emeïfcljc naturen. Zij zijn uit God geboren, Joh. 1:13. Zij zijn der goddelijker nature deelachtig, 2 Petri 1:4. Zij worden door den Geest Gods geleid, Rom. VIII: 14. ^ij 51)0 geestelijk, Gal. VI; 1. (c) ®e goeberen be^ öoninftrp^ jijn gemel^cg. God zelf is haar deel, Klaagl. III: 24. De Heere Jezus is haar wijsheid, regtvaardigbeid, heiligmakinge en verlossinge, 1 dor. 1:30. SClle qoeberen beg genaGe-be?bonbg 5jjn be f)unnc. stjn erfgenamen der belofte, Hebr. VI: 17. (d) gun toe?li/ taaaritl jij be» 5ig sgn/ig ^emelpcrj; 't ip bibben/ gelooben/fjopen/liefhebben/beng^ ben te oefenen, (e) Zij öebben geene ligcrjameltjftc taapenen/ jij sijn Inee?-ïoog/fE0oon be geljeele taereib gun bijanb ig; maar gun fl:?tjb ig geeg» telijft/ en ljunne toapenen jijn geeételijft/ bie be 2lIpo6tel ban 't fjoofb tot öe boeten befel}?öft/ Eph. IV: 13—18. dEn 2Cor. X:4, Bewapenen onzes krijgs en zijn niet vleeschelijk; maar krachtig door God. (f) ©it feoninftrgfie einbigt in ben ftemel/ 1 Petri 1:9, Verkrijgende het einde des geloofs, de zaligheid der zielen. 1 Petri V: 4, Als de overste Herder verschenen zal zijn, zoo zult gij de onverwelkelijke kroone der heerlijkheid behalen. lt;0m hese rebmn tao?bt get *t öoninftnjfit ber gemelcn genoemb.

-ocr page 481-

van het Gebed des Heeren. 417

XII. 3f5it föoninïmjft i^tot bcrljee^ïijfunoE Uan vöab/En öoar 't geneis tot . ajoö in fjen toejftt/ rn öoor 't beiie ^ob neffenö ïjen boet/ en boor 't

gene öe föejlie baet neffen^ lt;!3iib. (a) löobjj UalmaafitljEbfn tilinficn in ooii. be ïJcrftc te licrgaberen en jielen te ficl'ferren/enücl öooi* l)et iBootb:

In be gefoobigen te bejeenigen met Cljjigfu^/ en tjen boor jön rant-foeu en geregttgftcib te regtbaarbigen/ te fteiligen/ te (cibrn en te bc^' troosten/öaarin apenöaart gt;l3Qb jtjne toijg5eib/goebfjeib/aimagtigljeiü en getjoutaigf)cib ; büö Inojbt Sjij bejftecrlijUt in stjne fieilfgen/ en In cm»

Derbaar in allen bie geïaaben/2 Thess. 1:10. (b) Oafi tUD?bt ij?ab bej'

Fjeerlijftt üoar 't gene vöob neffen^ be Cterfie boet; aïé C^ij öc ïterife ftjaft om (jare sonben/ban toojbt ^ob^ fjeiligfjeib üefienb/bic be seinde in 3tjne fiinücren jeifp niet bejbjagen fian/cn fien baarom met öeroebc Beioefit. C)ö sijne ïicjfte öclxiaart/ atë fcljapen in 't mibben ban be tooiüén / joobat 5e fl:aan Blijft in alïe aanballen öer bijanben / bie naar ben menfdje/Ijaar ^ee? gemafifielijft jauben bcr|linben/sn alp £)!■

5e uit ben allerlaagftcn fiaat taebeiom fieejïijft te boorfcfjijn boet fuv men/ban openbaart a3ab jijne almagtigljeib en getjoulnigljelb/dat Ijet 5ijn bolft Is/ en 5it[j bJjeelit ober de bejbju'ftfiejs be^ tïeriie/ 2 Thcss. ï: 6, 7. (c) Inorbt iJ5Dd berljeejlijftt ban de ïtejlie / al^ ^ij met Uiaojben en daden verkondigen de deugden desgenen ; die uit de dnis-ternisse haar geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht, 1 Petri II: 9. Jes. XLIII:21, Dit volk hebbe Ik Mij geformeerd, zij zullen mijnen lof vertellen. goobat bit Ëioninfirijfie ïjet naakte middel ip ban be lieiligtnge ban vj^obé Saam; daarom lee?t de l|eere 3Ie5u^ bidden : Uw Koninkrijke korae.

XIII. Ji^effcnp bit föoninftrgïtc bidt men/ dat ftet kome. iDanneer fiomt -iV-aüiuv.r dit ïioninfirijfte ? (^oen de l^eere ^511^ dit defied tot een baorfdjriftkomt-gaf/ toen map ïitminfirïjlk der femelen/bat is/ be |T:aat be^ M. (C./

nog niet geftomen; Inant üe ï^cei*e Sieju^ Ijabbe nog ijet rantfoen niet fietaalb en toaé neg niet berljee^lijfit; de l^eilige oPeegt toasnog oj-i die extraordinaire tajjse niet uftgefiort; 't Cuangeliuni Inajj nog tot de heidenen niet obergeöjagt; maar 't biap naBij. ^©iep ftanden 51) bid» den/ bat liomen mogte/bat nog niet/maar naBij taaé; maar goe ftan men nu/ nu bat alle^ gefepieb i^/ Bidden bat Ijet gefctitebe ? Antw. lt;Q\ Inef die gjoote beranbeuinge in jijn Begin gefepieb 1^/300-gefcFiiebt öe lioort»

gang nog bagelijité en jal niet ophouben te geftfiieden/tot bat be'quot;Jecre SejUp ten oordeel bomt; alé Uiij ban nu Bibben/ uw Koninkrijke kome, bat Ijeeft opligt op particuliere pejfonen/ en op ben ïierïiftaat in 't gemeen.

XIV. Ten opzigte van particuliere personen, («nelijlt een ^ulji opgeboutad ïenop-liiojbt door [teen tot fieen te boegen/en gei ij b een ïiomnfirijb Beftaat

en berüitejberö toojbt door öe bereeniginge ban meer en meer onbejba-nerepor-nen/ alsco bomt ooü bit ïtoninbnjbe door obeiöicnginge ban particuliereS0I!Cquot;-menfcöen uit ïjet rijfte de^ fatang/m ftet rijfte ban Clj^iötuê; dit geferjitbt/

aï^ (fiiob Iemand boor get ïl^oorb be^ ïtonlnfirijb^ fiet berflanb ber-II. J5gg licamp;t/

-ocr page 482-

Verklarende eu toepassende Uitbreidinge

licljt/ cn gcm met ontroeringE sfjnen sonijtgen cn rainpjaligcn ftaat/ tscn tocg ter salioÖfiö/ en be öcminnelijftöEib licclogten ftaat^/ öoet 5ien ; a!^ a3ob Ijet fteenen Ijarte uir Ijen luegneemt/ en Ijim een Ulee-ftlien/cen netiluee/Ecn Ijoorenö/een Buigzaam ftactc geefr/ ijun Ijetge^ loobe geeft/ hiaat boor Cf^igtuG tot ijun rantfoen cn geregtigijeib aauncuien; fjen luebetfiaart sn Ijet gee^telgfi leUen geeft; en Ijen ai^ Iclienöigc fteenen tot bit geeptelijft gcDoitin/en aid getrtuiltsc onberba-ueu ban bat fjcmc^dj ïioiünftrjjfi toeöremjt. Cn Ijoe 30 lüeerber in lidjt cn lieiiigljeib toenemen/Ijoe liet ïioninUti.iic ^obtï meerbej in Ijen r.-i vim XV. Ten opzigte van den Kerkstaat iu bet gemeen, ftomt bit lioniniuijfie. m;!! kerk: CO t!C ïierfte biinlit in suilier Ijcilig licftt/ben rooft ber bUiatingen L'-'-iuccncu'licttcrijcn brrb:üfr/ uitmunt in Ijeiiigfieiö/ en daar uitziet als deda-opra-- geraad, schoon gelijk deraane, zuiver als de zonne , schrikkelijk als [slag-^l|^no orden] met banieren, Hoogl. VI: 10. SCI? ;n fdjittert in beilige sieragiën, Ps. CX:3. ÏMe den buize desHeeren sierlijk is, Ps. XCIV :5. €n aljco is een lof op aarde, Jes. LXII;7. (Cn eene sierlijke kroone in de hand des Heeren, en de een koninklijke hoed in de band Gods, vs. 3. (Jïti julli eeueii IjceplijReu gïang ban sicü geeft/ bat an beren jid) amp;ii ijaar nies buvben boegen/maar ij aai* in bi aar be ijonben/Hand. V : 13.

(b) SClt? *bc ïierfie be^menigbulbrgt/ en litj mentgten tor {jaar toe^ bloefjen in Ce plaatfen/ aibiaae be ïiejUe ig ; en a's liet (JEuangeiiuin tot anbere plaatfen/ bolfteren en ficninlhgfien obejgebragt biorbt/ en Oet Ciicngelium aïöaaj gretig Inorbt aangenomen/bolgen^ be belofte/ Mattb. XXIV: 14, Ende dit Euangelium des Koninkrijks zal inde geheele wereld gepredikt worden, tot een getuigenisse allen volkeren.

(c) sil? be Cjeere be ïterbe uit obe?ftroomenbe berbjuliïiingen/ bie Ijaav in be Uioejitsjne beben blugteu/ rebt,' en fjeerlijfie^ bieb er cut te bcDjfdjijn öoet fiomeu/gelijf? toen/teamieer be l^eere be ïievbe bejlogte uit De bejbofgingcu ban be ÊJeibenfdje bei^erf 11 ten tijbe ban ïïcnftan» ïijii te (i?roote/en ten trbe ban bï iSefcrmatie/nit be Jjerbjufibingen ban ben Jintidjrijst; a'is gt;l3ob brn troon beg bet'ipiep/ iïome/ jal ber» luaegten/ben antiff)?igt/ben pans ban lioine/sal bejnielen ; biaut 500 beel a(3 br antid^ijst be^mii be;t/ be^meejbejt be ïirjlie.

(d) 51!^ be lobni tot ben i^e^fia?/Sfeum Cti?i?tug/jullen toebloei» ieu/t^em ejfiennen/in ^em gelooben/jielj tot ben tjeeve gullen brftee» vni/ 3id) bejeenigen •.uilen met be geioobigen nit be Cfeibeneu/ en te tarnen céne ïierfie ;nllfn uitmaf!en/boïgen^ be bdofie/ Kom. XI: 25, 26, Ik en wil niet, BroedersJ dat u deze verborgenheid onbekend zij... dat de verbardinge voor een deel over Israël gekomen is, tot dat de volheid der Heidenen zal ingegaan zijn : ende zoo zal geheel Israël zalig worden , gelijk geschreven is : de Verlosser zal uit Sion komen , ende zal de godloosbeden afwenden van Jacob. \ s. 15, Wat zal hare aanneminge wezen , anders dan het leven uit de dooden ?

418

-ocr page 483-

Van het Gebed des Heeren. 419

(e) SCfgt be ttjb ^al fiomcn/ ban Inelften flaar/ Opcnb. XX;2; Eade hij greep cleu draak, de oude slange, welke is de duivel cude satanas, ende bond hem duizend jaren. Vs. 4, Ende ik zag troonen, ende zij zateu op dezelve ... ende zij leefden oude heerschten als Koningen met Christo do duizend jaren, ©e DcEjbjfifjciö dej ïtcriic iu Dc tmisenb jaren ,vit üciïaau in üc tomettiiiuoe ban öeu en ban ben (,Cn:lV tVn;;c ijoofüb;;-

anben ban be ïi^lie. bc binbinge fatanö en jijnc infïuitinge in be ïjelïr. 3?n De üeüeeringe ber SHoben. ben gjnotenijbei'onör,: De ll}£i benen/ in allerlei natiër». ^Jn uitnemenb licijlV Ijeilioljeib en bieöe. 3ïii ejrtraorbinaire inlnoninge ban 43ob onbej tjen/eene luunbeMijik npenba-ringe ban ben l^eere ^cju^/ al^ ïioning/niet ïigcöamelli'V/maar iu best OSeeot. Cn a3ob sal be aarbe ^onbejling bjucijtöaaj maften, a! 113a£ .ial bat ren Ijeerlijfte tt]b 31311! ©ie berlangt niet naaj bien tijbï l)ie:iu ue-flaat be liomfte lian (öob^ ïSamnfirgfte.

XVI. ipc ^ecte jfcjué biil/ bat bisj öibben jouben om be taeftoinile ban 11 ftet ïïoninlirijffe. Sao Ijeüben be Ijeiligcn in Ijet €gt;. gcbaan/Ts. LXX1I: j,' 15, Men zal gcduriglijk voor hem bidden. JDat 10 liaoj Ijet ïfeaninftrrjRe/ toaarban be .-liaesfias ïtoning i^/ en 300 i$ be tic;lie/ toclftc liet geeotelijü ïigcljaam ban Cljjinttia i^/ de vervullinge desgencn, die alles in allen vervultquot;, Eph. 1: 23. nöant be^ ftonings Ijrerlpheiö beftaat in bc nienigtc ban söne nnbe^banen. Sjn Ijoe graotc bcjlegen^eben ©ablb aaïi lua^/Cl-ïtejlic lag oy 31)11 Ijaitc/ Ijij ftonbe uit Ijet bibben om bcjlasjinge niet fciKi1 ben/ of baar moeite nog een ^ncfjt bon^ ^ion 51311. Ps. LI; 20, Doet wel bij Sion naar uw welbehagen; bouwt de muren van Jeruzalem op. V . XXV : 22 , o God , verlost Israël uit alle zijne benaauwdheden. 'l5ii i)ij biEiit er een iegeitjft toe op/ Ps. CXXII: 6, Biddet om den vrede van Jeruzalem ; wel moeten ze varen, die U beminnen.

XVII. goo té 't ooft onse pligt te öibben : Uw Koninkrijk kome; bat fluit in: laat nine ïterfte blinften in licf)t en Ijciügijeiti. 23rciQtse uic tat allerlei bolfteren. ©erlopt 5c uit alle Ijannc bejbrufiftingen en be^ naanlubljeben. iloeit ben Stnticljriat uit en alle bijanben ban be ïieifte. 'Sjefteert be ^obsn. HCaat be Delaofbe Ijeetlijfte ftaat ber ïiejftc ftomen.

Regent alle mibbelen/ bic tot aantnag ban be ïtejfic biencn; namciijü : (a) tienbt getjonlne en fiefilname bienaa?^/üebe^tigb in belnaarljeib/ybC' rig/ beftmaatn om te leeten. Matth. IX ; 38, Biddet dan den Ilecre des oogs-tes, dat Hij arbeiders in zijnen oogst uitstoote. Cn Uiel joabanigc als De ilecre beloofb Ijecft/ Jes. LX: 17, Ende Ik zal uwe opzieners vreedzaam maken, en uwe drijvers regtvaardige. (b) '£aat fjet IDoarb en be prebilung öe^clf^ gejeoenb en bcucljtöaar 51111. 2 Thess. III: 1, Biddet voor ons, opdat het Woord des Heeren zijnen loop hebbe, ende verheerlijkt worde, gelijk ook bij U. Col. IV ; 3 , Biddende meteen ook voor ons , dat God ons de deure des Woords opene, om te spreken de verborgenheid Christi. (e) 3£aat bi' Rtaceftfdjolen/ 300 bet fiinberen/al^ bcc 3Dnen bec Jpropljeten/gescgenü

45gg 2 3ijn/

-ocr page 484-

420 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

3ijn / cn be npbcebinoc bec ftinberen / opbat be {jui^sejinnen ïflelnc Vier ft en toorben. Eph, VI: 4, Gij vaders . . . voedt ze op in de leeringe encle vorraauinge des Heeren. (d) (jjeef ooebe Dliec^t'bEt.i/ bie OO^be te? ïiejïlLquot; soEÏtcn near öe öeloftE. Jes. XL1X: 23, Koningen zullen mve voedstcr-heeren zijn, hare vorstinnen uwe zoogvrouwen.

v.'at tot xvm. (Cot Det tod üibben boor te Itomfte ban bit föov.inliröfic öe» Boort (a) kennisse: toaarin bcpclfé taefiomftc en jjccrlijliljeib öeftaat/ iioort. en toat sameubocgtnge l)et fjeeft niet bc cejjlE'iJScbe/of Ijoc (0ob^ 4Saain gEiiciii0ü tnorbt üoou be toEfionifte ban Ijet ïianinftcgfie/ toElliE öEibe tobcn 5Jjn bertoonb. (b) Lieide tct öeii tacljtanb bfr ïïCtiJB. (c) Er-kentenisse ban be onmaot/ soa ban patticulicren tui! sic!) re beöeeren/ Sicij a!^ ren ïebenbiglib be ïtejfte toe te boegen/en als een ïiejii-ber» ïjECjlijïiEnb lib te icbcn/ al^ ban be ïterfte in 't geir.Een om jtcl) tt bet» gabCTEn en ötjEEn tc Ijonben/ om 5ic|j te öetoaren öy suibe^rjeib bej leere en Ijeilig leben/ om jiclj uit te b^eiben en tegen be berbolgingen ft a an be te bhjliEn. (d) Geloove, bat a5oö ijet aKlcen i?/ bie tjet boen lian/ boen üiii/boor bejen altjjb geöaan öc-eft en nu nog boet/ en öe-örïncfb ïjeeft fjtt öcbeb ban jijnE ftinbEten in bejen te uerOoorcn/ en ïjet in 't roefiomenbe nog tc sullen boen/ bolgen^ be öeïoftc/ XVI; 18, De poorten der helle zullen dezelve niet overweldigen. ^Dit ij? bE inljcub ban beje 'iÏDebe.

-ii, XIX. Sjoe toeinige öibbe^ eii Doe bele raböeïaar^ en apjeggerg ban 'bc^e ^ebE gijn Er! JlHSen joube benften/ bat get te gobloo^ toag/ bit ir7 t^cócö alle bagen nirt op te jegnen ; maat men niet bejorgb om {jet toe! te öibben; aï£ baar sgn : 1. 3ïüen/ bie bit öoninftrfjfie in stjne gceé' teïjjöe nature/ in stjne ïjeeriijftljeib en nuttigljeib nier hennen nodj öe» minnen/bie bc^jcffé ïïoning niet eeren nnclj breejen/eu ebentoet scot men: Uw Kouinkrijke kome.

2. ©ie jicl) bertoonen geene toare leben te sön/ maar onberbanen ban ijet njfte beé fatan^/ gobïocsen/ aarbgcögesinben/ cn alleen fcljanb-bleftften in be ïierfte jijn/en tot oneere berjelbe/en ebentueï is 't: Uw Koninkrijke kome.

3. lt;Diquot;e sicl) inöeeïben/ bat be toeljlanb bet ïieefte öeftaat in be bcel-Öeib bet teüen/ in be brebe/ fcljoon ontoctenbe en jonbig/ cn bic niet met allen boen boor ben opbouto berjelbe/'t 51} leCeEtaarg/ouberlingen/ öiai'ienen/gemeene leben/obejljeben/bic jicl) bE^SEÏber toel-of fitoaljjl!quot; baart niet aantreMlen / en bEselbE laten blottcn en bjijben aïg eene 5alie/ bic fiuquot; uier aangaat/ en ebentoel: Uw Koninkrijke kome.

4. ©ie 'be troutoe onberbanen ban bit ïtoninftnjft/ be be?licfjten en ^.objaligen fjaten/be?b?uMien en be?bolgen; 30a ej iemanb uitftomt/ oie bE btoalingen/ be gobloo?ÖEöen/ïjet be^b?uftHen tegengaat en Ijet goebe ban Jerusalem toi! socfisn/ tic 'Öeeft alle^ met eenen Bitteren ijaat tegen tc bjeesen/ en ebentoeï: Uw Koninkrijke kome.

XX.

-ocr page 485-

van het Gebed des Heeren. 421

XX. 1. ©it i$ fpotteiii met lt;0ob; öeje ^Sebe jeggenbü/ bejfilaatt men Enbetlrei-(j5oö tc fiiüben/ bat l|ö bat boe/ Qct iiitb?iiflftelgft ban iJ5ab te s'rasc-ïfcn/ en onbejtupfcfien tneet men niet taat men segt/ en men jeot/ bat

men niet öegeejt/ maac baar men tegen aan arbeibt; meent gij/ !Dat (£)Cö ï^em jat iaten üefpatten ?

2. ï§et Ijaten / Ijet bejl^gben/ fjet tegengaan en liejbjuMjen ban be ïie?ïic/ is ben ^eere Sfesu^/ ben ïioinng ban be ïte?lie/ self te 6ejt?ij-ben. Hand. IX: 4, Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? vs. 5, Ik beu Jezus,

cliea gij vervolgt. Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan.

3. (0Ö niet alleen geen beel aan alle be jjeinelfclje goebcten brj iliejlie/ en ^ult noft niet met Ijaar bcjlicejlijlk too^ben/maar alle f£i)?iiiïicltjfte oojbeelen juilen abe? u fiomen. Luc. XIX: 27, Doch deze mijue vijanden, dieniet en hebben gewild, dat Ik over haar Koning zoude zijn, brengt hier, ende slaat ze voor Mij dood. Zaeh. II : 8, Die uliedea aanraakt, die raakt zijnen oogappel aan. ^ejlit op ijet oorbeel/bat ge»

bjeigb Inojbt obe? be be^brufifte^ be? BiejUe. Openb.XI:5, Zoo iemand die wil beschadigen, een vuur zal uit haren mond uitgaan, ende zal hare vijanden verslinden ; ende zoo iemand haar wil beschadigen , die moet alzoo gedood worden. SClé be rabamp;elaa?^ ban beje 2i5ebe en aï,;oo fpoite?^ met ^ob/be fcfianöblefïlien 7 bcenbe met ljunncn taanbel be :ï{e?fie ïa^teren/ be ijc?b?ufifie?^ be? ïtejiie/ boo? ftet oarbeel sullen ftomen/ en jieu baa? oe ïie?lfe in Ije^lijftfjeib aan Clj?i|tu^ regte?ljanb ftaan / en albaar aanfcljoutacn / bat be i^eere SSeju#/ be ïiontng ban be ïte?-fte/self Segter ié/en yen in g?amfcfiap sat aansien/a ! tjoe suilen se ban fci)?iftlien en beben; mogten 3e ban Clj?i!êtu^ eene bieu^t boen/ ïjoe baacbig so1'01'quot; sefictboen! maar sö sullen baartue ban niet berinaa?'

bigb luorben/ maar ten bure Inorben geboemb.

XXI. jBaar gij/ bic eenfge acljtinge Ijebt boot ben l^eerc Slcsu^ en boor söquot; iSoninfiryfte/ l)ie? liggen ecnige berpligtingen op u.

1. Voegt u tot dit Koninkrijk, Begeeft u onber be baniere ban ïioning Zich by flesu^/en lioint af^ ren tjelb onber be fjelörn mebe uit om te ftrijben boor bit ïtoninftrijft/ en tegen begselfé bijanbeu. iDant (a) buiten bit tc voegen, ïioninfirijft ig niet ban bqanb; soubt gij u opljouben in bijanbé lanb ï ©aarsfjn maar ttaee ïtoninfinjfteii/bat ban ben öoning gjesu^/enbat ban ben buibei/baar geen berbe. Mu/ in fjet föuninftrgtic be^ Dui-bel^ tc stjn/bat {jij ober u f|ec?fciie/ geltjït in alle fiinberen ber onge--Öoorsaamgeib/Eph. 11:2, ig imme?^ !jet beracF|tjle/ öet g?utDelijft|te/

betnijl Ijt't brjanblg tegen ben i|eere 3Iesu^ en tegen sijn Éoninficijfie ft?Öbt; öct Paafacjjtigjle/ taant get onber be geerfcljappye ber 301^

be te sijn/ en Ijet allerafg?ö^felijft|l:e/ taant ernbigt in be eeutaige be?boemenipfe. ©aarom gaat/ja bliegtec uit/ en gaat ober tn ftetïiOquot; ninfirpttE ban ben almagtigen/ getroutaen/ goeben/ segenEnben ÏJoning Siesus; taant baar ig öEil'SÖE'0/ brebe/ bersoeninge met (J5ob/ licljr/

lt;!5og 3 Ö^i

-ocr page 486-

. 422 Verklarende en toepassende Uitbreidiuge

ïjeiliolieib/bert?aogtingE/en IjctEinbigt in öft be?miluhTe

IjcEjlijlilicib. ^tapt öan uit/ ftamt abc?/ cn jijt mebc ecne cei'E ban Clj?iétii^ cn tor IjEiligincc ban jèaam.

Dat be- XXII. 2. Bemint ditKoninkrijk , eii torlit ftCEbjS nine ïicföE baanoe op ; minnen. ,C!jt mct| ulu ganfcljc iiarti': Gij zijt cleHeere, mijne goedheid (enraakt) tot U niet. JJii ftatt tl nicr^ tOEamp;jengEn ; (maar) tot de heiligen , die op der aarde zijn, ende de heerlijken, iu welke al mijn lust is, Ps. XVI; 2, 3. fjebt sulft EEii f)'ictE büac be ïxerfte aïji ©abib. Ps. CXXII:6, Wel rnoetea ze varen, die U beminnen. Vs. 8, 9, Om mijner broederen ende mijner vrienden wille, zal ik nu spreken: Vrede zij in u. Om des huizes des Heeren onzes Gods wille, zal ik het goede voor u zoeken. Ea^t bc (ÏEfbe u boen seggEn met SJ^raël/Ps. CXXXVII;5, 6, Indien ik u vergete, ö Jeruzalem , zoo vergete mijne regterhand (haarzelven.) MijEe tonge kleve aan mijn gehemelte, zoo ik aan n niet en gedenke, zoo ik Jeruzalem niet en verheffe boven het hoogste mijner blijdschap. Öan ulu gajtE licfijEbben/;oa moet ïjet öe ïSeifte liefljEamp;ben/Uiant ©ab ïjEEft se lief. Deut. VII:8; Omdat de Heere ulieden liefhadde. Jes. LXII:4, Gij zult genoemd worden , mijn lust is aan baar ... want de Heere heeft eenen lust aan u. ©e ïfeEre ^e^u^ ijEeft .^e ijarteltjft lief. Eph. V: 25, Gelijk ook Christus de Gemeente lief gehad heeft, ende Hemzelven voor haar heeft overgegeven, ©c aEngeïEn fjebben .^e lief/alle gefooüigen Ijeü= Deu je lief. Sgtj i^ aan alle ftanten Bemiinielijft; tuant jij 5ijn uitbe?-flotEtiEn/ftiuberen ©ob?/fjeüigen/ljEe?(!)ïiEn ; be fèEjfie i? ecne sierlijke kroone, Jes. LXII: 3. Een lof op aarde, vs. 7. De volkomenheid dei-schoonheid , Ps. L: 2. 11M ban Ijebt be isejftc ÜEf.

Wel- en XXIII. 3. K£aat u öe toEfftanb cn filnabe lïaat bei UiejIje te? Ijacte kWrtit' Osan. ©EJiiEemt met opmejfjingE/Ijoe fjet be Öe^fie in't gemeen obrc hartene- be geljeclé Uierclb gaat; bejueeint gij/ bat 5e tjie? eh baa? berbjuftt men. taio?bt/bat ej bluaïingen ontjtaan/bie 5c beginnen te obe^ftjoomen/bat be ïiefbc bEjftoubt/bat ej eem luerElböc'j InEjen yclj bettoant/ en Qet onftjuib be gebaante ber ïiejïte bebeftt/ trEiirt baarobE?/ bekommert u over de verbrekinge Jozephs, AmosVI:0. 2500 bEbe J©e|)emia/Kap. I cn Kap. II: 3, Hoe zoude mijn aangezigte niet treurig zijn, daar de stad CSErujalEin be jlab iöob^) woest is ? fjoE bitter SlEremia En met Ijem be liEfljeöücrp ban ^ion/obE? bE bEjbruftftingE bEj ïirjltc bebjoefb üia' tEii/ i^ uit bc ïxlaagliebErEn ban ^ErEinia te jien; Ijoe ftlaagt {jij cn be ïïejfte ! Klaagl. i : 12, En gaat het uliedeu niet aan, gij allen, die over weg gaat! Schouwt het aan, ende ziet, of er eene smerte zij gelijk mijne smerte, die mij aangedaan is, daarmede mij de Heere bedroefd heeft, teu dage der hittigheid zijnes toorns.

Cn luEbe?om al^ gij ijoo?cbat bel^eere sijneïiejftE ïjiei* EubaacfiEt goofb tUEbEtom boEt op^EftEU/ jgn boïft niEt jegEningEn besoeftt/ 500 bE^üiijbt er u ober/ en banfit er ben ^eere boor. ^oo bebe be Ïïe^fte.

Ps.

-ocr page 487-

van het Gebed des Heereu.

Ps. CXXVI:1, 2, Als de Heere de gevangenen Sions wederbragt, waren wy gelijk degenen , die droomen. Toen werd onze mond vervuld mor lag-chen, ende onze tonge niet gejuich; toen zeide men onder de Heidenen: De Heere heeft groote dingen aan dezen gedaan. Zoo öcöe bc ifóejfte ocift/ Jes. XII: 1, IkdankpU, Heere, dat Gij toornig op mij geweest zijt; maar uwen toorn is afgekeerd, en Gij troost mij. quot;Zao ooü/Ps. LXV1: 8 , 12,

Lovet, gij volken, onzen God; ende latet hooren de stemme zijns roems. Wij waren in het vuur ende in het water gekomen ; maar Gij hebt ons uitgevoerd in eene overvlocijende verversehinge.

XXIV. 4. Bidt en werkt voor dit Koninkrijk. üPclinjie jjet in be Ijanb Tot op-ban ten nicnfctje niet ig/tit tionmlirijtf uit te üreiten/te Deluaren en te Ijeiligen/ en Ijcr boet/300 luit j3oü nogtanió bat be mmfdje bidden en toer te lirfbe tct bcii LuElftai ö be^elf^ aangier Inocbc/ baacom tot (j3ob te roepen : Spaar uw volk, ó Heere! en geeft uwe erfenisse nietquot;

over tot eene smaadheid, Joel 11:17. Zend mv licht ende uwe waarheid, Ps. XLIII: 3. Doe wel bij Sion , Ps. LI: 20.

©ie met 5ij 11 Irarte öiur/ sal en inaet ooft toerften tot ten tuelftanö ber föcjfte/en tradjten een mitbel te jijn in be Ijanb a5ob^/ een ieber in 51; 11e flanbpiaatg en naa? sjjnc befitiiaamljeben. (a) Leeraren, de bouwlieden, moeten in looniuge üan geest en fnacfjt Ijet Cuangeli» urn p?ctiften ban Ijet ijacte tut Ijet tjajte/ een' ieter' gobioQ^e/ goü.ïa* lige/ftejfie/3U)arifie/ sijn beef buiDeljjli en lïlaar toepagfen/oüertutgen/ öebjeigen/ betmanen/ nertjooóten/ en jiclj naar een lebej^quot; ftaat line=

gen/en bat in 't openSaaj en Dij be Ijuijen. 2 Tim. IV: 2, Predikt het Woord; houdt aan tijdelijk, ontijdelijk; wederlegt, bestraft, vermaant in alle langmoedigheid ende leere. 1 Tim. IV: 16, Hebt acht op uzelven, ende op de leere; want dat doende, zult gij ende uzelven behouden , ende die u hooren.

(b) Ouderlingen moeten niet alleen liibben / uw Koninkrijke kome,

maat uit iiefbe tot te jaali fjanben aan fjet Itiejlt fïaan/ acijt geben/

!)ae liet in te gemeente toegaat/te onfietegelteii Deftjaffen/QnUieten» ben onbertDijsen/ft?anSen üejoeften/en alieg tuat een? -Cecraaré pligt buiten liet openbaar i^/ijs ooft Ijun pügt. Ojn 30a tjebben be t^iafie»

ncn te Uicjften in get Ijumie.

(c) 2111e particuliere lebematen moeten niet alleen geburig aanftouben in Ijet üibben om ten taelftanb te? ïierfte/ maar ooft in Ijunne ftanb-pïaatfen Inerften ; baar moeten 5e op uit 3{jn/bat 3e te ïterfte ijeerlsift®

tjeib toebrengen / boo: 3ic!j af te sonberen ban alle familiare gemeen»

feijap met allen/tic buiten 3t}n/opbat Ijet onbe^fetjeib te bete; gezien-tucrbe. 2 Cor. VI: 17, Gaat uit het midden van haar , en scheidt u af.

SCebe? moet tradjten een boojbeelö boor anberen te 3ijn. ©at (aTimo-tïjeiig pligt toa?/ papt ieter' litmaat ban tc Cïerfte. 1 Tim. IV: 12,

Zijt een voorbeeld der geloovigen in den Woorde, in wandel, in liefde,

in den geest, in geloove, in reinigheid. f^aubt b^ebe onte? malftanbe»

ren/

423

-ocr page 488-

424 Verklarende en toepassende üitbreidinge

ren/fidjotibEniS be taaarfjeib en (SobjaligbEib/zoekt den vrede en jaagt dien na, Ps. XXX1V:15. ^oont een üefIjebfienb Ijarte en tot bie nin-ncn en bic üuitcn 51)11; ben eenen met be Uefbe bc? ttieiöcijagcïijftFjeib/ ben anbecen met be liefbe bcr tacgenegcn^eib. 2 Petri 1:7, Voegt bij de Godzaligheid broederlijke liefde,, en bij de broederlijke liefde, liefde (tegen allen.) gijt utog'fijoeber# ijoebej/in een iegelp te onbejlntjsen/ te Uimanen/ te bejtroo^ten/ iebcj naac jtjnc gelegenljeib/ opbat nie-manb bcrödjtere/ maar bat 5e allen met malüanberen boo^tgaan ban fi:ac!'lt tot iiracljt. 1 Thess. V:14, Vermaant de ongeregelden 7 vertroost de kleinmoedigen en ondersteunt de zwakken, zijt langmoedig tegen allen. ïBat jonbe be ïiejfte tn Ijeilige fierabiën blinften / en cene eere a Clptétt ^tjn/alp ieber jicl) alsoa broeg ! E Voor die XXV. Sl'1 ié öft ltie?fi jclbc loanlt;S genoeg/sijnbc 't Ijet ö^Ujlifte en t iseene ^oetfte letg boo? tïBob en ;ijne ïtejfie te boen/500 lucfit 11 ooft op: (a) 1-beioonin- l?oo;bien Q5ab baartn eEtf jonbe^ling öeljagen tjeeft. Die Mij eeren zai d ge. ik eeren, 1 Sara. 11:30. (b) IDe ï^eere sal öestilften öetaaren ten bage b de^ ïilnaab^. Ps. XLI:2, Welgelukzalig is hij, die zich verstandelijk is draagt tegen eenen ellendige; de Heere zal hem bevrijden ten dage des f' kwaads. Ezech. IX:4, Teekent een teeken op de voorhoofden der lie- 0 den, die zuchten en uitroepen over alle die gruwelen , die in 't midden e derzelver gedaan worden, (c) ©cjtilften guiten öebinben bat 51} ;.;elben Ij jeer sullen toenemen in gaben en genaben. Joh. XV; 2, Alle ranke, quot;i die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. Matth. S XTTT : 14, Wie heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedelijk B hebben, (d) gulfi eene gemeente ^aï beel jegen ontbangen; want de I Heere gebiedt aldaar den zegen en het leven tot in der eeuwigheid, Ps. CXXXIII; 3. (e) ©e J|eere jal julfte getroutuen abcrblacbig fielooncu. r Mal. 1:10, Wie is er ook onder u , die de deuren [om niet] toesluit, en a gij en steekt het vuur niet aan op mijn altaar om niet? Matth. XXIV : 46,

Zalig is die dienstknecht, welken zijn Heere, komende, zal vinden al- o

zoo doende. 6 ! £joe joet ja! fjet3ijn te fntnnen jeggen/siet ïjier iften 3

be fimberen/ bic mi) be {Jeere gegeben fteeft/ en tot tuclftcn be jal seggen : Wel gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinigen zijt gij ^

getrouw geweest, over velen zal Ik n zetten ; ga in in de vreugde uwes Heeren! Matth. XXV: 21. iBelgelnftjafig i?i liet bolfi/bien get aljao gaat! c

t 1

a t t

K A-

i

-ocr page 489-

van het Gebed des Heeren.

KAPITTEL XXVIÏI.

DERDE BEDE.

Uwen wille geschiede, gelijk in den Hemel \alzoo~\ ooh op der Aarde.

1. ©e Eeuluige en alleen jaligc a5ati F)eeft*uit bn'je goEbfieiö Ocmel cn aacöe/cu alle Ijunnc ÖEiren gefcljapen/cn onaejljail!3t: öie in |jun teC3Eii en iJctaegingcn öaor jijnen almagtigen en alom- cn öij ieQe: fci)ppfci tegenluoartJigen/ iJracfttöabigEii en alleg-DEftietentiEn inbloeb. ïïebr. 1:3, Dewelke alle dingen draagt door het woord zijner kracht. Col. 1:17, Alle dingen bestaan te zamen door hem. i| Öeljalbe bat/ooit be ll^Etge» be? aan be rebElijfte fcljepfelen/üe inenfefjen. Jes. XXXIII: 22, DeHeere is onze Rigter, de Heere is onze Wetgever, ©e menfclje alleen/ onbej alle fcöcpfeleii op bfj aatbe/ fient lt;£gt;ob al^ «©nbejljoube?/ ïïe-

geejbe? en IBetgebe^/ cn toen F||j nog in ben üalmaafiten lïaat tna?/ erftenbe Ijij met öfijbfcöap be Ijaogljeib/ ccjétfieib cn anbere bolmaafit» Ijcben bejt l^eeren/jag bte/cn boo? be onmiboelöarc openftacinge ban a5ob aan be jielc/ e?i öao? f)ct fiefdjoutoen ban be fcljepfelen cn tae^Uin-gen (Öüb^ in be,;elbc; Ijtj jag sijne aföanftclijftöeib ban 5iinen jJ3afte:; 5g flelbc vcf) onbc? l^em al^ U^etgebec/ cn beeb mEt bcolijïie getniU ligfjEib alleys/ taat be ^ecre ban Ijein tu'lbe jebaan öeöben; {jp Henüe geen anberen bJille/ ban be^ ^CEren Brille/ bie biap sijne Inet in 5ö!1C nature ingeb^ufit/ niet alleen al^ sijn regel/ maat alg nature/ sicfjjclben alsoa tot eene biet sijnbe.

jKaat na ben bal ié alle^ in ben mcnfcBe omgefteejb cnbejb^aaib; of Ijij toe! fient/ bat (0ob i|/cn jtjne bc^pligtingc neffené (öob tneet/ Soa frljeibt f(ij sieft ebentael ban (0ob af/ bejlne^pt be biEt ban jijneii éeere en leeft naar stjnen eigen toillc/fielt jijnen lu^t tot fijnen regel/ eh jiclj tot sijnen eigenen fjeer; met jijn geöjag toont gij reseggen: Wie is de Heere, wiens stemme ik gehoorzamen zoude?.... Ikenkeune den Heere niet, Exod. V:2. Wie is Heere over ons? Ps. XII: 5.

Jlfêaac al^ (öob ben menfcQe fiefteert/ ban is sijn eigen taille üetii be meeste ïa^t en fniarte; Dö öaat öien/gij Beft?öör öien/öö toilbe je luel met bjortcl en al ban utttreftFtcn/ 500 fjjj 'naar fionbe; bc Stille ban a3ob ïjem lief/bien te boen jonbe al stjn lu#t en bejmaaft jijn; jabetDijlc 09 (I5ab Iteffjeeft/ 50a i# jijn^ fiegeeitc/ bat niet alleen öij/ maar bat alle menfeïjen dJob in jijnc goog^eib' en foubcreine ÖEe^fcQapptje erfteii' öen/ eerben/ breeében en jijnen i©illc geöoorsaamben; en ombat DÖ taeet/bat en öij/en alle anbere menfcöen baa?toe ontaaarbig/onmagtig II. cquot;

425

di:ri)E

BEUK,

God is Schoppor cu Wetgever.

Godloo-zen, grenen Uisl tot ge-hoorza-nien. Goiizali • gen zijn ei- zeer begeerig Laar.

-ocr page 490-

426 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

rn onfirftUjaain sijn/ en Jjct cm gEiiabc-DcfcïIcnR ban lt;J5ob i$/ 500 ÖC' yrrft Iji) siclj tot tjet 43eDcti/rn üibt in ootinocbigïjctö: Uwen Wille geschiede, üolrien^ jjet lioojfcljjift ban öcn ï^errc 9iC5ug in de derde Bede. AWcciin- ii. Xfbc IjEeft ttnce öeclEn. 1. ©e fiE0EE?bc jafJE: Uwen Wille

AViiie, geschiedequot;. 2. ©E inanicrE: Gelijk in den hemel, enz.

wat is'. 5fn bE brflEErbE jaftc ip IjEt Doo^toEjp: Uwen Wille. 2. (©E bE?5ocl)tE baab: Geschiede.

(Pb aanfj^aftc/Onze Vader, enz. gaat boo? aüc 53EbEn. IPe OibbEt fic-lioubt bE ftinbfcf)E ocftiUtc/ en OEb?iiilit cfi'E ftinbfcljc b;ömofbialjeib om (öob/al^ jijtiEii l^abEr in (£ft?ipuip/ jflne BEQEErtE boo? te ftrlfEii/ rn bE?biillintjf tE bEjjOEftcn/En Ijoubt jicfj in bE alkjlaagftc liicfriljEib/rn nllEjbicpftE ootmoEbigfjEib rn rrrbirb boo? bE ï|oogf)cib rn ont^agoEttjft» Ijcib br? CobbElijftE JtöajEftcft; in bie grjlaltE jict br fiibbsr mctEEii oji bE ^aftE/ bic ï)ü bcgrErt/ bat ben ïftrrc baa?boo? niEtiS torgt'Bragt Inojbt; maar bat ïjet EEn gcnabc-gEfcljEnR aan ben menfefje joubc jijn/bat Ijij tic Ijoogïjcib cn grljoorsamrnp-luaarbigljcib ban jijncn (ftob mag jicn/ bcminnrn / ?icl) onber ïfrm ftcllrn cn met broltjftc gchiilligljcib mag boen/ bat ïfem tocllirljagclljït ig/ cn fijnen i©iUe cn Drbcl met burig^ Ijeib cn bolftanbigljcib mag üitbocrcn; baapoin bej^oeftt Inj Ijet Ijnjtchjli. wat wiiie III. Stip men ban ben mcnfdie fyjEffit/joo ip be wille cenc mogenb' is iquot; den j)fjö 5jeIe/om lief te Ijcbüen of te Oaten/Dcnoegen of ongenoegen inen^ie. jjEjjjjPn/tc ^ejincjcn of tc bejlwrjiJCH/tiaatbat Ïjet bc^ftanb ecnc 5a' tie bcfr^onhit/ üeminnehjfr of onbeminnelijfi oojbeelt cn booiftclt; maa? 500 ip be Wille in (£gt;ob niet; tuij mcnpcrijegi fpjefien baarban op cene inenftljclijRe luijje/ cn bc?ftaan Ijet op cene gobbelijfte luijjc/ bc safte incten Itnj/ maa? boo? be hoe, al^ onDcg?gpelijft'' fïultcn luij onje oagen; Vutj InctEn/bat be ï)lgt;ilïc «öob^ ij? bc tniilenbc ü^ob sclf/cnip' alsooniet be jatie/ bie Unj Ijier be?3ocUen.

in God. Unj fp?er{En ban ben ïBiïle (jpobp/500 ficbattcn luij 5e met opjigtE

op fc|)epfclen / cn alsoo fietccficnt gtj fjet genoegen / (jet UielDeljagcn (!3obfj. Eph. 1:5, 't Welbehagen zijns willens, 't 2;»j bat lt;l3ob Ijet ^clf uit' bor?t. I's. CXV: 3, Onze God is doch in den hemel. Hij doet al wat Hem behaagt, 't Stj bat i§ij bie ban menfeïjen tail gcbaan f)cljamp;cn. Eph. VI: G, Vcboi- Doende den wille Gods van herte. (föob tail beje bingen uitboeren/ bie gene. ijij in jijnen eeutaigen raab jjeeft boorgEnomen/ cn aan mEnfcfjen boo?rje-nen niet jjeeft beftenb gemaalit; bcje tao?bt genoemb de wille des besluits, de verborgene wille. Sïiet ban bcjen Jes. XLVI: 10, Mijn raad zal bestaan, cn Ik zal al mijn welbehagen doen. Dent. XXIX: 29, De verborgene dingen zijn voor den Heere, onzen God. ^oetael bit niet EigEtllijfl IjEt boo?tae?p i^ ban beje ^ebe/300 Ijecft nogtang bc mcnfcfte l)ic?nebcng iet^ te boen. Geopen- 3ilSaar Ijic? tao?b't eigenlgft gesfEn op be bingen/bie 35ob aan on^ fjeefe baarde, geopcnfiaarb/ niet alleen op be paften/ taaatln 43ob Deïjagcn Deeft; in taclften jin er ftaat/ 1 Thess. IV: 3, Dit is de wille Gods, uwe heilig-

ma-

-ocr page 491-

van het Gebed des Heerea.

t' makinge. Jer. IX : 24, In die dingen hebbe Ik lust. JlQtU,: Örj301''3cr VEt |)ct

3- oy fjet boen öe,: mnifcamp;eu iiau üic paften/ omöar i)et be J10ille 4?obsi ia/

e. Hebr. X ; 7, Ziet Ik kome... om uwen wille te doen. Eph. VI: 6 , Doeado

Ie den wille Gods. llDille Uiot:bt getiaaniü/de geopenbaarde wille, do wille des bevels. Dent. XXIX: 29, De geopenbaarde dingen zijn voor ons ende

te voor onze kinderen, in eeuwigheid, om te doen alle de woorden dezer wet.

Deje geopcnüaacbe I13iile jiet of oy safteu/bie 45ab l)oo:!jeneii apenüaajt/

c- öie nog gefcljitben sullen/joobauig 3ijti be yroyijetiën/en be üyenüacin-

iii ge üau '^Jdliamu-^/ uf sier op öe BtUeieii töob^/ op De Uiet be? sebeu/ o!,t

ii Ijetgene i6ob lian ^en menfclje gebaan Uiil IjeDtten/ Mieha VI : S, Hij

'li heeft u bekend gemaakt, ö mensche! wat goed is, ende wat eischt de

ft» Heere van u, dan regt te doen? Matth. VII: 21, Maar die daar doet den

ip wille mijns Vaders, die in de hemelen is. ©it bail Ijcc lioozluerp. t; IV. igrffena öejfti U^ille (SoDd biöt be öibbe;/öat bie geschiede, bat Wat ge-

|ij i^/Uio^be gebaan; öe üibbej jiet [jiec niet eet^t en ten pjincipale op ben ?®lnetl(quot;1

i/ menfclje/ als 3!jii gciuH en jaligtieio/Uaot 30a bed bie beftaat in ijei'

ig (jgljeib/ Uielfte be oDe^eenftomfte ban sijii lie?|taiio/ lligt;ilie/ luoat:beii en baben niet hen geapenamp;aarbeii UDille J5ob^; maa: öe Dibbe; aangebaan

li. met be bejlj^ejiijliinge ban lt;300 in sjjne Ijoogljeib/luelbe gejien laot:öt

b' in Ijct ilelien lian ben menfclje anbe^: 430b/en in Ijet leben naar sijneti

?ii l©ille; be liefbe tot be etftentenigfe be^ menfcljen ban 43ob/300 ai^

a* i^/en sidj Ue^tuont in be tuejften bee nutnre en be; genaae/bort Ijeiu

a? baarom bibbeii/ beliujlc be menfclje in be nature baar geen gesigte uan

11c Ot'tft/^ub niet Ue^fjeft öoben alleé/en l^em niet be^ljeejlijfu/ nucfj l)ec

fte ooit lian boen/ 30a bibt Ijij/ bat (éob benselben tuil beHeeren/ trehfteii

1; mt be buisternisfe tot 31Ï11 toonbejöaac licljt/en obe^etten in Ijet ïia»

ct niulfrijfte 31)110 ^ooiiö/ opdat fyij beliluaam 31) Ijet te iiimnen boen/ en

luist fjeüamp;e Ijct Dabeltjft te boen/ en te boen.

te V. ©en be^bL^gcne IDiKe *öobE?/ben l©ille be?? BefUiitJ?/boert «öob self hoo do

rn onüiebejftanbelijtJ uit/ en i$ alsoo niet be salie/ bie lujj behoeften/ bat ^rb^rguquot;

itquot; gefdjiebe/Jes. XIV: 27, De Heere der heirsehareu heeft het in zijnen raad 3Chiedt.

im besloten, wie zal het dan breken? Ende zijne hand is uitgestrekt, wie zal

6, ze dan keeren? ?2oo fouberein bent be bibber ben l^eere / en bcrljefr

lie {Jem en eert C?em alji soobanig/gelijft JJebucabnesar/Dan. IV: 35, Hij

e- doet naar zijnen wille, eu daar is niemand, die zijne hand afslaan, of tot

s. Hem zeggen kan, wat doet Gij? 4®aaj ebentoel/of Uij) niet üibben bat

n, bie gefcljiebe/erftennen toy bien/toi) ftenimen bien toe/toij ftellen ond

in- gefjecf onbec bien/en jeggeu/mij gefdjiebe naar beé tjeeren toelüetia»

2p gen/ boe mij/ 30a aljj 't l^em befjaagt; om mijn genoegen of oil'

n. genoegen/tail ift ■Jöobe be bjije fjeejfdjappije oUe? mij niet öepaalb Ijeb»

'ft üen/ iti ben leem/ ^ij mafte/ tij ij ti;eHe/ £-)ij fatfoenere mij naar 31)11

in toelgeballen/ Job XXHI: 14, Hij zal volbrengen, dat over mij bescheiden is,

ig- Vs. 13, Wat zijne ziele begeert, dat zal Hij doen. frjij boe 300/£)ij 31) brij. ia- l^ljlj 2 ' VI.

427

-ocr page 492-

428 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

iioe de VI. iPe ocapenöaarbc (£gt;obé/ de i©i»c beg öelielg/ Doe toö ong

b^fde iquot; alle paften en oelegenfjEbcn ïjEüben te geb^agen/fjet boajlrt^p üan

on^ oclicb/niet ten opsigtc ban ben fiebelentien JEille al? in 45oö; maa? ten opsiQ^ menfclje/ bat öü boe batgene/ bat 45ob tuil geöie»

Den/ ombat a5ob r)Et gebiebt/en J^tj Deljagen tjeeft/bat be meiifclje get öoct; bclnijle tag bagclt)ftg 3ien/ bat be menfetjen niet boen bat (öob ge» biebt/ja öetuijle men be^ menfcöen öoo^Osib / en sijne eigene onmagt fteiit/ bat niemanb be geftoben lt;i5ob^ jal of fian bom/ en baatin erfien-nen (öob^ bejljeUcnö^'13 en l)cerfcbaPPÖc/ tcquot;3i) ^en menfeïje rjet ücjftanb be^licftt/ ^et !jarte bcranbejt/ en maafit/ bat toij uaa? jijne tri-xettmgen taanbelen/en ^ijne regten betoaren/en boen/gelijft be ^eere belooft te snllen born/Ézech. XXXVI: 26, 27. goo Ddooft be ÏJeere ooft/ Jer. XXXI: 33, Ik zal mijne wet in baar binnenste geven, en zal die in baar berte schrijven, '©aajom bibt be bibber/ bat ijjob 50° almagtig» Ijeiti en goebljeiö/ en ben bibbe? en anberen 5u'ft EEJ, Ö^ttE tail geben/ om l^em'te ftennen/te licben/te brce^en en te geljau^amen/opbat be meiifclje oaarmebe tcone/ bat 160b be alleene J|cere/ l^erjicpe? en J^efiie-bcj jij/ bie boo? sijne nature alle fcftrpfelen tot geljoo?5aamljeib bejpltgt. vSgt;aajin gaat iPabib Uooj/ bibbeube/ Ps. CXIX: 26, Leert mij uwe inzettingen. Vs. 27, Geeft mij den weg uwer bevelen te verstaan. Vs. 36, Neigt mijn berte tot uwe getuigenissen. Vs. 35, Doet mij treden op het pad uwer ge boden.

(EHijï moeten büj |)em nabolgen/ en baarmebe tooncn onje begeerte tot be bejljce?lt)fitnge ban (!?obp jïaam boo? t)et boen ban jijnen i©ille; daajmebe etfiennen onje onmagt ban tacge be btaaasgeib en boo^ljeib be^ tjajten; baajin ejftennen/bat d^ob en goeb ig 0111 jjet te taillen ge» ben/ en f)Et bermogen om tE hunnen geben/ en taaaratijtig ijs om syne beloften aan ben biböej te berbullen. ©it ig genoeg ban [jet

eerfte beel/be bej^ocfite jafte. v

In hen VII. ^et ttaeebe beel i? be mamere/ïjoe tai) ben flSille ^ob^ taillen boen. alzoo Gelijk in den hemel, [alzoo] ook op der aarde. ÏJet ig niet tegen ben teft^t/ ook op ooft utet tegen öe jalie selbe/öat men tjie? eene tegenftellinge tugfcljen EFE Qemel en aarbe erfienne/ of lieber eeue brjecnlginge ban tjeine! en aarbe/ ^ en bat be 23ebe ié/bat niet alleen urn il^ule tn öen Ijemel gebaan rao?'

be/ gelijft de engelen en be velen ban be bolmaaftt regtbaarbigen

Kan gc- u baar bejtjeejlijften in utuen .iBi;le te boen; maar laat 00U uto üHille op aarbe ban be menfeben gedaan taojben/ opöat uta 4Bame in bei' voorde be/500 Demel al^i aarbe/ 500 aarbe al^ Ijemel uejljeejlgtit luojbe. ©e plaatsen, e,j t)e ue^taojpenen op aarbe bejtaaarbigt 450 baat niet toe/ bie

taillen niet/ bie guiten niet; maar «P»!) Ijebt 11 een bolft geformeerd/ opöat ftet utaen roem bejtrtte; laat dan utoe uitbc^fiorenen Ijet ooen/ en in ben jjemel/ gelijft 3ij bocn/ toaarobe^ utoe hinberen op be aarbe bujöe jnn/ en op de aarbe uan utoe gemeente/ bie 300 onbolinaallt i^/ cn meejbec genabe en 4jgt;ecpt baanoe ban nooben jjeeft; beriicljt en

Qei»

-ocr page 493-

Vau het Gebed des Heeren. 429

ïjeiligt hie mee? en inecj/ opbar fiefitaaam 5ön utocn i©iUe te boen/ pn baa?boo2 utoen 4Saine l3B?l)et7lijöen/en alsoo utaen ï©iIïeop be aarbe gefcftiebe/gelijft Ijtj gcfcfjfebt lt;quot; öcn (jemel. me^ftt men ailc uit» be?fiocenen aan/ al? eene gemeente/ allen te janienfpannenbe tot liiet Ue?ï)ee?lijfien ban *èab/üuo? 31)11 tnelbetjagen te boen. Siet be ecnlieib ban öeibe/soa fiemellingen/a'.^ pemeente op aarbe. Hebr. XII:22—24,

t Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion, ende de Stad des l.evendigen

Gods, tot het heraelsche Jeruzalem, ende de vele duizenden der engelen. t Tot de algemeene vergaderinge, ende de gemeente der eerstgeborenen , die

in den hemel opgeschreven zy 11, ende tot God, den Regter over allen, ende e de geesten der volmaakt regtvaardigen. Eude tot den Middelaar des N. T.

/ Jezum. 't 3^ één bollt/ 51) bc^ölijöcn jict) in malftanber^i luerii/ in be

1 bejlieerlgftinge ban a5ot) booj ben een en anbej.

» VIII. jüSaaj'men ban oe bejgelriliinge ban Ijemel en aarbe Ijie? be?-of teu

/ fl:aan ten opjigte ban be manieue ban Ijet boen ban ben Ulgt;il!e «l5ob^;

B nanieljjft/bat bc menfeften op be aarinV 5110 fjartelijH/baarbtg/ermtig/ inaniere.

blijbe en gebucig öen ©ille ^obó born/ al^ be engelen/ en be geesten ber boïmaafu regtbaarbigen ^et 111 ben jjemel boen. 't 31^ niet te seg^ gen/ 500 bolmaaftt; een gelooliige tjeeft baar fle^fte begeerte toe/ {jij a jaagt baarnaat / fjp jal quot;iet rusten / tot bat jjet bolmaaftt jal 31)11;

1. maa? l)tj toil ben Ijeiiigen 2i?racl^ geen pcrlf ftellen/'t i^eengenabe»

e gefeftenit ben Brille «öobg te mogen en te bunnen boen; baa?om i£ men

; , Danfibaar boo? t)Et minfle ui bejen/men be?Iangt naar meet; maa? men ö burft ben trap niet bepalen/ en men loeet/ bat gt;J5ob jijne flinberen bier

:« niet bolmaaiu jal maften/ maa? Ijen boo? ben geloobe in ben .dSibbclaa?

$ tot öagelgftfclje regtbaarbigmaftinge en beiligmaamp;inge/ tot be bolmaaftt-

t Ijeib en jaligljeib tail leiben; baa?om bibt men niet abfolut/en nier be-

palinge nu in bejeH ttjb om be bolmaafttljeib; maar men fpant aan mer be t. tjemellmgen/en öeeft luist om ÖPquot; in burigfjeii)/lu^t en liefbe na te bol»

/ gen/en bibt baa?om/bat men baartoe genabe en ^eegt mag Ijeamp;ben.

n IX. (a) ©e Ijemmellingen boen ben Brille v^obé met eene onbebenftelijfte Nader

!/ getoilligljeib/Ps. CIII:20, Lovet den Heere zijne engelen, gij krachtige verklaard'

helden, die zijn Woord doet, gehoorzamende de stemme zijnes Woords. ^oa n begeeren be luare aanbibberé bet ooft/ en joeben tiet te boen/ Ps. CX : 3,

[e Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag uwer heirkracht, in heilige sie-

i' ragiën. (b) -Jn ben tjemel igi be alle?tjeil!gite eerbied, en ötr allerbiepjlc

gt;e ootmoedigheid boa? ben ^eere. ©e engelen bebebften Ijimne aangeugten/

ie aló 31) be tjeiligljeib en öee?lgamp;ljeib ^ob^ uitroepen/Jes. VI: 2. ©e bie?»

1/ en tbiintig oube?lmgen taie?pen öquot;nne ft?oonen boo: ben troon neber/ en

1/ bielen nebe? boo? (^em/ bie op ben troon 3at/ Openh. IV: 10. Sao tuil een

Je iebe? geloobige ooft in eene 3eer lage en ootmoebiae geftalte ben n^llle beé

S/ l^ceren boen. Soo toil 45ob bet/Micha VI: 8, Wat eischt de Heere van

:n u, als...ootmoedelijk te wandelen met uwen God? ^oo bebe©aUift/Ps.

ÜÖÜ 3 V:8'

-ocr page 494-

Verklarende eu toepassende Uitbreidinge

V:8, Ik zal mij buigen naar het paleis uwer heiligheid, in uwe vreeze. (c) ©e Ijemellmgen öosn 45obö l©il(e ijüecig/alp üol Uuur/Ps. CIV: 4, Hij maakt zijne engelen geesten ; zijne dienaars tot een vlammende vuur. Zoo luil öe fjeere/öar ooit ^ijne hinderen op aaröe liuriglijft stjneii nigt;ilfe boen/ Kom. XII: 11, Zijt niet traag in het benaarstigen. Zijt vurig van geeste. Dient den Heere. (d) 'Jfin ben ö^nid niet öan bjolijljfieiö; allejï luat jij Doen/I'S met etMie anücg:iipelijUe öfijbfcliat)/300 tnil löob ooft bat 3ijne ftinberen jijneu l©ilfe oy aaröe met öiijbfcljap boen/Ps. C:2, Dient den Heere met blijdschap. Dat ij? ooft fjiinne begeerte/Spr XXI; 15, 't Is den regtvaardigen blijdschap regt te doen. (e) ïfln ben l)Einel Inocbt men niet moebe; maar men i? altijd en bolftaiidtg öesig in den DDille te boen/Openb. VII: 15, Daarom zijn zij voor den troon Gods, ende dienen Hem dag ende nacht. i2au luil töad out} bat 31)11 üolft op aarde bolitanbig 31) in Ijet boen Uan 3ijnen HDille/1 Cor. XV: 58, Zoo dan, mijne geliefde broeders, zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren.

'2oobat be 2I3ebe if/bat Uiij met 5111ft eene gelnilligQeid/ootinoediij' ijeiö/ijijec en Uurigijeib/blijbfcOap en bolilandigljeib/den U0il(c vijao^ mogen boen/als be Ijemelfingni/fcljoon Uiij be liolmaafttljeib niet 3UI' len beftomen/tot bac luij bij })en in Ijeetltjftrjeib 3iiilcn 3011.

X. lllit be bolien Ue^toonbe nature öe3er 20ebe 5al een iegelijft p^jecquot; tuigb fuinnen toorben/ of tjn br^e f35ebe regt Bibt of niet.

loeien 5eggen bage[|jfts dc5e 25rbe op/ bac|j 'c i^ ooft inaac op5eggeii/ 't ió geen biöben/ gelijit doen alle bie/ (a) luelfte be^ ^eeren öoogljeiö en gejjaorsamenp luaarbigljeib / alle menfcljen / en 6ij5onbet 11 en een iegelijft in 't öijïonber 5iclj onden'tellenbe en tot 5tjnen l©ille Uerplig» tenöe/ niet ftennen/ met gueüftruringe erftennen/ licben/ 3ic!j ben l^eere niet onbejilcllen/ter biemte aanamp;ieben/en gelniliig 3^11 3ijnen ll^ille te boen/ en baa?in 5i)nen 4Saam te be^ljeetltiften/ en al^ ben alleenen 45od te erftennen/liejlieflfen/ loüen en prtjsen. gt;i5ij/die Uan de3e gehalte olier» tuigb ^ijt/luat Ijcbt gt) te biüben/en tot lipoö te 5eggen : Uwen wille geschiede? lEgt;aiit gi) menit Ijet immerp niet/gij 5'quot;öt er geenen kipt roe/ gn begeert l)ec 5ettie niet te boen/30a ié 't dan maat rabbelen/en dat buoi ben i^oogen/ SClinetenben en l^eiligen a5od. Cjoe durft gij Ijet boen! J^n e^t gij niet nu t een ftlop in de fjclle tneggeitooten te tuojben 5

(bj 4?ij/ bie gt;6ao ter stjbe ftelt/ ÏJein laat üoor 't gene l^ij iö/ ben tfecrc lir;re ban 11 öoct/ en naar ulnen eigen Imlle leeft/ doende den tnille de^ bieefcheé en be? grbacl)ten/Eph. II: 3, Gehoorzamende het ligchaam in de begeerlijkheden deszelven ligchaams. Rom. VI: 12, Menigerlei begeerlijkheden ende wellusten dienende. Tit. Ill: 3. 45ij/ bie ulnen eigen taille ftelt tot nine tact en reoen lian uin boen; 'ti^: in tall bat boen/ift tail bat niet buen/baarmebe ia l)etuit; taie öeeft oüer mij te 5eggen ? U^ien ftefjoebc ik raaö te Uragen? J©ien 5eöDe ift reben ban mijn doen tegeUen? 't

öe»

430

l'estra!'-tinge van rabbelaars.

Velwi

docu niet Gods Wille , maar liun eigen.

-ocr page 495-

Van het Gebed des Heeren. 431

Ddjaagt nnj 300. lt;i3ob fjun luat gcBicbt/ jij Vuilïcii Det niet boen/ bc?'

ïiiebt (fiSob Ijun liiat/5!j üiiilcn f)et niet laten/Ijun taide moet grfcljirbcn/ cn EbcnVuel jegt men tot (60b al laDftclenbe: Uwen Wille geschiede.

(c) JiBen baar nog niet niebe tebreben/ bat men jrinen cioen iJ3i!le boet; maa? men tail ooh/ bat allep/ menfcljcn en beepten/ en 30a jy Jjetseggen bii?fbeii/a3ob self gerecb jal ftaan 0111 Ijimnen taille te boen;

bie f|un f)iinnc begeerten niet gebeii/bic niet boen/300 al^ jij amp;Et taii» ïen Ijebamp;en/ bie Ijebben ft^affe ban Ijen te licjtaacljten / ja 500 ta^eeb jij ftunnen/ en Honbcn 30 meer/ 311 3onöen een ieber Ijunncn taille tael boen boen; maar bat 3(j ii 111111 en/ bat boen 3ij: affteer/ fjaat/ too?nc/ tajaaftgierigljeib/|laan met be tonge/en fcljabe toeboegen, ^cljoon 3ij Willen/ bat anberen rnmnen taille stillen boen/cbentael 3eggcn 31} lot dJob/Uwen Wille gescliiede. ^.Igerftt met aanbacftt op bese obertuiginDC.

XI. 1. (6ij/ bie 3onbanig 3ijt/en in 300 eeneii ^aat öibt/boef) 't ip Die spot-peen fiibben/mven Wille geschiede, gij fuint immer? ftlaa? bij u^elbEn ^dinet obertuigb sgn/bat gij met (!3aö fpot; jjoe burft gij boar be J^ooge en (©ntsaggclijfic JiKajefteit baar 300 taat genen rabbelen/ en tot {|em ietg 3eggen/bat gij niet meent/bat gij niet boen tailt/en bie gij ijet rontra^

rie tailt boen/ en boet 5 ©urft gij boojtgaan met lt;!3ob te fpotten/ gij 3iilt onbe^brnben/ dat God Hem niet laat bespotten, Gal. VI: 7. Refter/

(öob jal met u fpotten/alp ^ij u ban C^em 3al taegitooten/Spr. 1:26,

Zoo zal Ik ook in xilieder verderf lagchen; Ik zal spotten , wanneer uwe vreeze komt. Spr. XXVI1I:9, Die zijne oore afwendt van de Wet te hoo-ren, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn.

XII. 2. 43ij tailt nog al hen naam ban een CB?l^tcn bragen en 30ubct zün geen 11 Delgen/ nlgi men u ren ïfeiben/ een SCtljeipt iioembe/ gelijft gij/ bie ),(!'1[1S,Cquot; 300 5ijt/alp fioben i^ oesegb/luaarlijft 3ijt. ïBetet 3eRc?/gij Ijcbt gccri

beel aan €{)?iptii^/en aljoo ooft niet aan alle begoeberen be^ oenabe-be^-Öonbp; taant/die Christi zijn, hebben het vleescb gekruist met de bewegingen en begeerlijkheden, Gal. V: 24. ©ie SÖ11/DcöBrn nog tael begeerlpljeben / 3ij taellen nog bagelijft^ op; maar 30 taorben inge-toomb/ öebtaongen/ beft^eben om 3c uit te treftfien/ 3tj Daten rmnncn eigen taille/3ij öcBDrn fmarte ober ö^t opftomen; maar utaen taille te boen i^ uta iti^t/ nta Ijcjmaaft/ nta tae?ft. Soo jijt gij ban 3onber CD?i?' tu^/sonbe,? lt;©Db/3onbe? f|ope; jult gij nog met bejmaaft 300 boortgaan ?

Xlil. 3. (6ij/bic leeft/gelijft gesegb ié/naar utaen taille/cn ban nog 11 1111 einde 3egt: Uwen Wille geschiede, gij fpot niet alleen met a5ob/en sijt niet J1sc].1fotver' alleen 3onbe? CD^'ptu^ en 3onbe? Dope; maar 't eeutaigberberfIjangt u ober 't Ijoofb/eeutaig berboemb 3al uta einbe 5ijn; ïjoort taat (60b ban 11 en tot u 3egt/ Rom. VIII: 13, Indien gij naar den vleesche leeft, zoo zult gij sterven. Jiiet alleen ben tijbelijften boob/ bie allen menftljen ge^

meen i^/maa? ben eeutaigen/be berboemeni^fe/ Phil. Ill: 19, Welker einde is bet verderf, welker God is de buik, en welker heerlijkheid is in hare

schan-

-ocr page 496-

432 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

schande, welke aardsche dingen bedenken. ({En b^aagt gt)

taig bejbcjf? giet t)et2Thess. 1:8, Met vlammenden var© wrake doende fc

over degenen, die God niet en kennen, ende over degenen, die den Euangelio o

onzes Heeren Jezu Christi niet gehoorzaam en zijn; dewelke zullen tot straffe g

lijden het eeuwig verderf, van den aangezigte des Heeren, ende van de heer- ü

lijkheid zijner sterkte. jal be SUpoptel jjet u scggcn/Rom. 11:8, 9, ft

Verbolgenheid en toorne, verdrukkinge en benaauwdheid. giet ooft anbece t

tEfigten/öE ecutaigc bE^öoenicnipfe bcfcljjijbEnbe/En braagt utoc EigEtiE con» 'i

fciEiittE/En ïuiptt^t of bie u baa^ban nier EenigE bebattinge tot be^fcljjift- ïj

ïtiug gaï gEben; baacom ban gaat 50a niet Uoojt/of laat öibbEn fiaan/of 4i

6tbr in ontjag lion? (öob/ljet ernftig bEgefrcnbe/Eii ootmoEbig bE?50EfienbE. lt;i£

Godzaii- XIV. ©e gobsaligeti öeöamp;eii IdeI liclK/febEn/biaarljeib in jicö; maar lt;fi

febestraf- nn5 ftlEin/bE obejgeamp;lEbene bErborbEnljcib bEC natuiE IjEEft g

fen. nog grootE ftjacljt/ 55 gebtfEn te ft?gbcn tegen bE bfeefcrjEliifte bsgEE?» if

Iijftijebeii/bie ft^ijg boeren tegen be vele; of EigEn toil toe! niet fiee^cïjt/ b

Ijij openbaart .^clj nog bEEl/ En mengt sicö ligtEÏp in alle^. (0oft t)Eb« Ij

ben 51J biftbJijl^ ben eigen toüle niet in't oog/51) jirn e? niet naauto ge- ei noeg naar/ 51J befljijöen bicn niEt genoeg en jij bibben toEl te oneerbie-

big en tael te rorfieloog/Uwen wille geschiede; tEttaijl Jjet bolftomen boo?- bi

nemen ban apeggen/ ban bejljtjben ban ben eigen taille nog niet uitbjult- b,

fielijft en lebenbig baa? ié; bie^ tjebben je sicö te be?neberen obe? bUI10^- ci

bjeftfteltjft bibben/ bejjoeninge te joeften in bloeb/en te bib» bi

bEii om ftracljt tegen tjnn eigen taille/ en boojtaan erniligej te jgn in öun gi

Eigen taillE tE bE25aftEn/ en/ met een bolftomen boornemen um tegen öquot;quot; fc

eigEii tafllE tE ft rij ben/ tot lt;J3ob te ftomen/ jeggenbe: Uwen wille geschiede. u

opwek- XV. ï©elaan ban/be^jaafit utaen eigen taille/bat i^/siEt IjEin aan al^ lo

knsei 0n CEn l,?cemöcn/ ö'equot; OÜ quot;'Et ftent/ yleegt er geen raab mebe/ ac^t gem bi

wiiie'quot;011 utaen bijanb/ Ijaat gem/ floot tjem taeg/ be^brijft Ijem uit u/ en ei

te verza- Qoort ïjEm niet fpjefien/fjoe fc^oon fjij 3^0 boozboet/en Ijoe Oö blEit; bi

en' taant gij joubE öEt allEsi bEbE?ben/ 500 Ijö maa? in ben ftleinEn binger (Ê

bejblijf mogtE IjEbbEti; berjaaftt ban uta eigen taille. gi

Beweeg- JBant 1. taat söt gij tocö/ taorm/gg nietig/ijbel/sonbig/gateloft in

redenen. tDanfcDepfel/ bat gij een taille/ bic tegen ben l©ille ban lt;l5ob/ utaen I^eece/ ui

utaEn i©EtgEber/ utaen Scgter taa|S/ joubet öebben; bat uta eigen taille «p

uta Ijeece/ utae taet/ uta regel joube sijn/ ja bat gg taillen joubet bat ooft ft(

anberen jtcö naar utaen taillE jouben boegen; onbetamelijfie?/beracbtE» ei Itjfier/ befpottelijfter ftan er niet^ bEbacöt tao^ben; loopt taeg ban u

SElbEn/ fc^aamt u/ bejftEEftt u/ bat «Öob/ engElEn en mEnfc{jen u niEt ö'

jien. (I5ij EEn EigEii tail/ biE in tEgenflellinge tegen ben ïjeHigen i©ille ban or

ben foubEreinen 45ob joubE ftomEn ? jpoei! gaa^t u/ taEjpt Ijem taEg/ boobt ei

gem/ 't pa^t u niEt/ raiEr/ taanfcljepfel/ 't ftomt u niEt toe/ 't i^ on» öe

bejbragelpfi/ ift Kan geene taoojben binben om be liatelijfiljEtb sn on» tE

be^btagelpbc^ uit te bzuftfien/ljas^t u 0m gËtn be^ce ban u taeg tE bbEn. M

XVI.

-ocr page 497-

van het Gebed des Heeren.

XVI. 2. €n Inaartoe jjeeft uln eigen tuillc Ui|t ? 25egee:t öiï fcïjaon^/taat ljee?lnfts/ inat ee?lijftp/luat nutfig^? .iBeen; maar 't ié onrEinigljeib/ 't iié trgcerlijlUjeiti üer oogcii/ üegeerlijïiljeiü üc^ hlepfcije?/ gzootgcfi^eitj öe^ lelielij; 't ia gefe^ö te luacamp;en Uan ec»' tuojm/ jh lian een l)cllelmcbt; 't ia ban jjateiijften öeininb te tnoröen; 't is een ft uit blinbende aarbe ; 't ijs ijDiiliciö/ Uejganfteitjhe öingen/öingen/öie te siele ficfmetren/dingen/bie op't alle^be^te genomen/geen nut ooen/ 't 3ijn ömgen/ öie «öoö ti be^fiicöt/ Dingen/bie siel en-iigcljaani in be {jelle brengen; juïien bic bingen u Ijeerlnhe? en heminnelijUei Mjquot; ban aitob 5 ban 51311 UPille / ban br bingen baar be tjeere lust toe l)eef£ 5 Cn jal 500 ubi üiiile ycij 30a regtiterit tcgenftaiiten tegen ben iDilie Opobg? vöoö jrgt: fft f)are bie bingen/gij .^ult je niet begeeren/ gij suit 5e niet joeliten/gri julc 3e niet bcoogen/ jult gij ban peggen: ift luil 5e begeeren/iU bul 5e ;opfien/iff Vuil 3e ftebamp;en ? bac lage be oberlianb Ijeliöen babrn O1'1 tjooge ? l^et buile boben Ijet Ijeilige/ Ijet fdjanbelijfte boben Ijet yiofnrelrjbe ï D^elaan ban/ berjaaitt uluen eigen tuille/ biilt gij bibbcn : Uw Wille geschiede.

XVII. 3. €11 gtj/geloobige bibber/gij Ijcbt immens niet ontbangen ben geejst be; tuerelb/ maar ben $eegt / bie uit (6ob is ; 30a bringt ban bie öee^t u ban be Itierclb aftesicn/en Ijet 43abbciij!ie te iniücn en te 3oeiien; gtj 3ijt imnie^a bet f)emelfc|je roepinge beelacfjtig/ baa:* boor sijt gij getjoftfren uit beje tegentooorbigc boo^e taerelb/ en joubt gtj ban baar tnebcrom Ijenen billen/ en ben ber^aafiten Inille bcr aazb» fc^e bingen bieberom tot uüien |)eer jïellen 5 ©at liefeiijfte Cuangeli-um/ boor 't taelfte gn geroepen 3ijt/ oiibe?liiij^t onié/ bat toij üe gob-loo^fjeib en be luerelbfcije begeerltjftljeben bejsaflen souben; tjoe sou-ben mij ban onber Ijet itcljt be^ Cuangclium^ onjen eigen sonbigen en aarbfcfjen tuilïe balgen ï ©etoijle gij uit i3ob geboren 3ijt/ber 43ob» beïgfic nature beelacljtig snt gebio^ben/soo öebt gij ban ai^ een hinb/ lt;0oü al^ utaen i^abe? in CljjiStuié lier/ en Ijebt een getjooisaam !)arte geli^egen om ben Uttille ban uluen J^aöe; te boen/en ijebt een bermaab in De IDei-öobé naar ben inbienbigen menfrljc; biat jjeüt gij ban met uluen eigen sonbigen üiille te boen/bie een bijanb ié tegen ben K?ille OPobs ? ©oer l]eni ban staggen/ tjeebt ijem onber ben boet als fjij op-ftomt/bejt?i]bt (jem/bolgt fcm niet een ft^oob^ccü/tteüt {jein uu/bibt ec tegen/niet mijn/maat uw Wille geschiede.

XVIII. 4. CJet boen ban utaen eigen taille baart u niet ban alle b2oeflt; IjEib/ Ijet bcrtaanbt/ besoebelt en mismaaftt be siele/ Ijet brengt fmarte/ onbrtjljeib/onbrebe aan. «öoö/al uta Ucht eii bermaaft/be^ücrgt sidi/ en laat n alleen en ban berre ftaan treuren/ en gij ligt bloot om met öen Uleinjlen tainb be? öegeerlpljeib ai berber en berber afgebreben te toorben ; joubt gij ban utaen btjanb in u beiligc itljuilinge geben ; Jgeen senbt öem ötnen uit/ jaagt Ijem al|S een bief en moorbenaar uit nta

II. 3|ii Ijui^;

433

-ocr page 498-

434 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

Öiiis; maar Qet bersafien ban utnen eigen toilfe Bjcngtbed aan/ Tjct geeft eenen brtjtnoebigen toegang tot üen ©aber öoo^ Cb?iptu^; 't öaart becl lirebe/ groote b^tjgeiö Bij sicOselben en bjómoeöigljeib om aÖnrn pligt uit telloeren öijanöecen/men ficbinbt jidj öan oiitlebigü ban öe Begeerten tot aarbfclje dingen/en bu^ Ijeeft men Baar niet^ te bejlie^en en niet^ te breejen; ja ï)et berlie^ ban eere/ban lieföe/Uan goebevEn/ ban be^maaft om .vjnenttnilïe/jal be föeere njfteltjft be^goe^ Ben met geegteïijfte segeningen / en ooft tne! met ligcljainclijfte/ 't 30 nbrrblorbig/'t 51) 30a beel u noobig en nuttig i^s.

thi 'Vquot;1'quot; XIX. ii?ij Bibt niet ula jjarte : uw Wille geschiede, 500 cjfient gij be# (]ods kin- ïjeeren Ijoogfjeib/regt en niagt obe? u/en bat met genoegen en Blijti' on-fcljap/bat ïjg alleen foubecein i#/alleen be ï^eere/en 300 ftelt gij u ban pontquot;1 bolftomenitjft onber l^em en onber sijnen IDiüe/ bat Sjsj boïftoinen naai zjin. 3gncn ïEMüe met « öanbelP/3oa alö fjet Beljaagt/ bat gij et niet met al in te 3pggen suit tjebBen/ bat gij 't öem alle? in ijanüen geeft/ nabeinaal gij lueet/ Bat gij tegen tjem niet quot;boen ftunt nocfj iuilr/ be-Imjle gtj lueet/ bat ï|ij babetlijft met u jjanbeten 3al/ en bat alle? n ten goebe 3al gebijen/ ombat gij niet fi^em ber3oenb 3ijt in CÖ?i|tu#.

%\$ be S^eere u ban (ijben toe3enbt/gelijft J|ii 3EHej allen 3önenïnn' beren boet/ niet ren uitgenomen/ 50a Ijeüt gij te Benfien aan ulne ÏÖebe/ en u ban öfen IBide/ bien ftaptgbenben ïBille ban uluen ©aber/ in alle ftilfieib te onbejtnerpen. J^iet bat men geen geboel 3oiibE fjcBBen ban ijet ftjui#/ bat soube 3jjn öe nature uit te treliften ; ooft ligt baar ftil in Be beraclitinge ban ben fia^tijbenben gt;6ob/ 't bselft 45ou? toorne ont^ fteefit. Jer. V:3, Gij bebt ze geslagen, maar zij hebben geene pijne gevoeld. (0oft ip bat niet tegen be onberluerpinge ban ben lE»illc njSobp/ Bat mrn gaarne ban Bie Bjuftfienbe of bjeigenbe liieberlnaajbigf}eBen cntflagen lna^. JtlQen mag toel BiBben om bejloéfinge/ men mag luel ge-oorloofbe mibbelen geBjuiften om e? ban ontflagen te taorben ; maar aüep moet gefeljieben met eene omljel^inge ban ben ï©ille 45oöji/ Bat men beel licbe; lull bat beé l^eeren Brille obej ong gefdjiebe/ ban ban Ijet lijuiö Bebjijb te bjo^ben. jOSaar ban soube men 5!tlj tegrn Befï l^ee» ren IBil Ban ten/ ais men bejb^ietig ip. Spr. 111:11, En weest niet verdrietig over zijne kastijdinge. SÜllg men baaiboo^ moebeloos luo^bt / en Stjnen fiaat bejlni^pt/en Ijet aanmejftt al^ boo^tftomenbe banbetoje-lii-iiöe geregtigljeiö en uit toorne 60b#; en al? men Ijarbe gcbacFiten ban (J5ob ftjijgt en be boorsienigliciB gt;ögt;ob# in tbnjfel tjeflt. Job XXX: 21, Gij zijt veranderd in eenen wreeden tegen mij ... Gij wederstaat mij hatelijk. Spr, XXX: 9, Den name inijnes Gods aantaste. men naaj

Ben boob Uicnect)!/ en gcbact)ten tuijgt met Subas naar ben jljop te looprn. Job VII: 15, Zoo dat mijne ziele de vervvorginge kiest; den dood meer dan mijne beenderen. Sfilg men ngbig bJorDt otn be^ gablooien üoo?-fpoeb. Ps. LXXIII: 3, Ik was nijdig op de dwazen , ziende der godloozen

vre-

-ocr page 499-

n-

vau liet Gebed des Heeren. 435

vrede. Vs. 14, Dewijle ik den ganschen dag geplaagd Len; eade mijne ' straffinge is er alle morgen. 5tif«5 men öegint tc tüJiitElfn of lt;i?oö Vuel alleiö

1 regec?t/of fttnaaö toel ban ben tJeerE ié/of tod op De elteiiö!'

! gen jiet/ 0un geroep goort/ of öat tod fteïpr.

©at twisten met den Almagtige, Job XXXIX: 35. ©at ié jicö bti-' Ijajbcn. Job IX : 4, Wie heeft zich tegen den Heere verhard, ende vrede ge

had? 5C(s öesc of bie?gc!nfte getiactjten / geitalten en betorgingcn op= gt; ftomen/ban fiatit men sitlj tegen öeri üjeere/üan onöejtoecpt men jidj

öen üMle 45abg niet/ ban fiaait men jiclj briebubbcl op ben Ijal?/ ' eh be fiaptijbinge/ bie gg ban u niet jult fiunnen toegtoerpen/ en bc

fmajte jal u mee? treffen/ en fiet niet toiib^agcn sal u meerde? fma:te Sijii ban be fiagtgbinge jelbe. l^et jai ooft bejmec^berb toorSen

' En lanoer buren/toant (i5ob toil Ijet tollmen. Rom. 111:4. OpdatGijge-

■ regtvaardigd wordt in uwe woorden, ende overwint wanneer Gij oordeelt.

Cn gij soubet beé ^eeren fjarte ban u aftreftften. Jer. VI:8, Laat u tuchtigen, Jeruzalem, opdat mijne ziele van u niet afgetrokken en worde. 1 ï^efit gij fjet ban getoonnenï ©aarom onbejtor?pt u in jlilljeib aan be?

i§eeren fta^tjjbenbe fjanb/en jegt: MichaVII:9, Ik zal des Heeren gram-' schap dragen, want ik hebbe tegen Hem gezondigd. 'Ceert ban eenen ftj»

ning utoe jiele onbE? ben JleerE te buigen/bie jeibe/Ps. XXXIX: 10, - Ik ben verstomd, Ik zal mijnen mond niet opdoen, want Gij hebt het gedaan.

^ XX. Cn joubet gij niet ? 1. 3$ be ©eere niet be foubereine (©ab ? Bcwcok-

J]l§ag met jjet jijne ntEt boEn toat i©il? tjcöt gij reöcn ban re'l'',u'quot;-^Em tE eifcamp;en/ toaarom ï^ö 30a Ijanbelt? €11 toilbet gij toel/bat be quot; i^ecre aan u gcïjoiibEn toa^/en utoen toiile moe^t boen ï imme?ó neen/

BÖ 3Öt ölijbe bat 160b i?/ bat brij i^/ bat ^ij boben al is; 1 taaaram soubet gtj ban u/ in EtflentEnipfe ban jfjiie ^oogljeib en fou^

bereinfieib/ i|em met getoilltgljeib niet onbEjtoejpen/ al ip 't met tra^ c nen in be oogEn ober be fmarte ?

1 2. 3$ ^fj/ geloobigen/ niet uto bejsoenbe J^abe? in CÖ?i?tug ? ©oet

I ï^ij ÖPt quot;gt;ét in liefbe/ al fiet in ©abejlpt misnoegen ober uloe baben ?

Openb. III: 19, Zoo wie Ik liefhebbe, die bestraffe en kastijde Ik. 2u(t gij ban tegen liefbe u (lellen/obE? fietoij^ ban liefbe bejbrietig sijn? l^ieu

II Öapert gEt; men benfit/toi^t ifi bat JPab nuj lief Ijabbe/ib soubegEt ïgben getoillig en ftil bragen; maa? bat baart u be bE?b?ietigf)Piö;

I obE?toint bE3e/ ftelt u gebtoEE onbE? be^ ^eeren tucötigEiibe (janb/ en gij 3ult be gEnabE/ bie ©ob in n gelegb öeeft/ beter 3ien; in be be-

'J SoeftingE i^ mEn niet in |laat/ om uit pjoeben sflnen jlaat ba^t te inafiEn;

? maar mEn moet Ijet baatboor öouöcn/ en geloobE maar geBjniftEn/

^ en 't 3al n nabe? tot qPob brengen/en boEit 3iEn op Sesii?/en al toat

II tot ben ^EEtE Sfesu^ brengt/ en boor J^em tot «Job/ bat fian geen be»

brog 3fjn. ©aarotn acftt Bet ft?ui^ toEÏ bao?tfiomEnbE uit öct mignoe-

Q gen ban lt;l5ob obe? uto 3onbig gebrag; maar tegelp uit ein J0abe?löU

3quot; 3Iii 2 gat»

-ocr page 500-

43(gt; Verklarende en toepassende Uitbreidinge

ïjarte/om u baarboo? te geilirtcn en ban bc jonbeaf te treftften/en on* i

bp^tnc^pt u ^oo aan ben ^eere. Hebr. XII : 9, Wij hebben de vaders

ouzes vleesches wel tot kastijders gehad, ende wij ontzagen ze; zullen

wij dan niet veel meer den Vader der geesten onderworpen zijn ? i

3. ipe HajSirjbingF/al^ gij 3c tnei b^aagt/en ben J]3ille (©ob^ baatin nmliEljit/;al u jcer beel nut toebrengen/bat ij? Ijet nagmejft ban (60b. 1

Hebr. XII; 10, 11, Maar deze kastijdt ons tot onzen nutte, opdat wij zij- 1

ner heiligheid zouden deelachtig worden. Ende alle kastijdinge, als die 1

tegenwoordig is, en schijnt geene zake van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van haar eene vreedzame vrucht der geregtig-heid dengenen, die door dezelve geoefend zijn. 5CI jiet grj ban be bjucbt in öe ftagtijbiiige niet/ fioubt u baarobe? niet bjceinb/ biant be brucïjt ftonit na; baarom/wentelt uwen weg op den Heere, ende vertrouwt op 1

Hem, Hij zal liet maken, Ps. XXXVII:5. Cn gij jnlt onbejbjnben 't geen (Palrib onbetbonb/en jegrjen : 't Is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik uwe inzettingen leerde. Ik weet, dat Gij my uit ge-trouwigheid verdrukt hebt. Eer ik verdrukt werd dwaalde ik, maar nu 1

onderhoude ik uw Woord, Ps. CXIX;71, 75, 76. 1

net bid- XXI. iamp;eloobige bibbe^/'t niet genoeg uta eigen toilfe te 'ae^a-^tVtTt ftrn 1 1 ppnoe£f l^eeren ï©iHB onbejtoojpen te jijn in i

doên ben; maar gti/bie biböet/uwen Wille geschiede, gij lneet/bar get uta

j1}1quot; pligt 1«? ben iBille a3ob^ ooft te boen/ boo? get leben naa? jgne gebo» 1

Gods0 öfn; taant bat een geloobtge bibt/bat tail f)tj ooft boen; baarom/erkent

met al uw harte de verbindtenisse, bie op u ligt/niet alleen/ombat gij 1

vj?ob£5 fcljrpfel .vjt/maar ooft boor be betreftftinge al^ uta }0abe? in i rug»/ en ftelt u al^oo onbe? ben l^ecre/jeggenbe: ift ben uta ftnecgt; ja

ift ben uta ftnecgt. 25iebt ujelben in bie betreftfttnge ben ^eere aan/ en !

.^egt: ^pjerft ^eere/ taant uta ftnecljt tjoort. ©oet geen bing roefte- i

ioop/ nnct] ombat {jet u 300 goebbunftt/ maaj vraagt den Heere om raab : 1

ï^eerv/taat toilt ^ij/bat ift boen 3al? ©raagt niet met eene begeerte/ 1

bat be i^eere u anttaoorbe/ 300 al^ gtj get gaarne gabbet/ maar met eene onbcjfcljiUiglieib/ 300 alé get ben J§eere begaagt/ en taat 3tjn fl^ille i?/ bat gij in iebere baab boen suit. lt;èob geeft 3ijnen iL^ille in get i©oorb öeftenb gemaaftt/baa?om gebben taij niet teiftenj? onmibbclbare open» baringen ban nooben/ ooft niet te bejtaatgten/ ooft niet te begceren of te behoeften; maar tag gebben ben J^eere te bragen boor get ï©oorb/ bat eene lampe boo? an3en boet/en een liegt opon^pab; ban souben tag niet befegaamb too?ben/al|S tag me?fien 30ubrn op alle be^ Zee

reu gebobrn. ©raagt niet alleen/ maa? luistert gaauta en begeertg naar ^

anttaoorb/flaat op utae taacgt om te gooren/taat be ^eere in u sal ] fpjrften/ bat niet alleen u aantatjse uit jgn i©oorb/ taat sgn ï©ille

neffen^ u i^/ maar bat ^g be 3iele lebenbtg aanrafte en in itefbe ont» 1

ftefte tot jgnen Unfile/ en in getaflHoe gegoorsaamgeiö u in 3(jnen ï©illc (

ober»

-ocr page 501-

van het Gebed des Heeren. 437

oberBrcngc cn ïjniibe. Stelt dan den bekenden Wille u voor als uweenig i werk, gdtjfi ©aUib/cn 3Egt: ifi tiE^ftoren öcn tnro be? luaagt;[icib/

i utoe regtEn tjefitiE ift mij boo^gcftelb. Beööe utac getuigcnipfen ge»

nomen tot rene ecuhiige e?Ue/ taant 31) 3tjn mtjng Ijarten brolijfiljeib. 1 gift öeBüe mijn fjarre rtcneigb om utae insettingen EEUtaiglsjft tE boen/

tot ben einbe tor. Jïmnt niet alleEn be refolutie/en bat bast bourne» men/maar voert het uit, trelit met lust aan 't toe^it/en srjt EEjöicbig 5 om in allE utaE baben ben j^ecre taelDebagelijft tc 3911. (©raait niet/gaat

j niet met utaen eigen'taille/eigen intrekt te rabe/maar aanbaa^bt öet

öoen ban brn il^itlr ^ob? met vaardigheid; ö^apt u/ en bejtraagt niet

t öc^ l^ceren grbnben te onberFiouben. SCI taat gij boet in beg t^eeren

C öicnpt/boet Ijet met een'vurigen geest, al^ 6?anbenbE in e?Ti^t/ombat

) get u 3nlft een fujst en be?maaft i^; (éob Jjceft geen betjagen in eenr

t öienpt/tiiE onp laptig cn staaar balt; baarom/jjebt gjooten lu^t in be^

ï Jureren gebober/ en laat Ijet utae blijbfcïjatJ 3011/ bat gij ieip boen moogt/ bat ben ï^eere aangenaam sonbe sijn. ©be^taint alle uit- en intaenbige

1 bertjinberinge en tegenflanb/dringt met gemoedigdheid door alles henen,

alj? t)rt paarb be? jfeajejieit bej« ^eeren in ben ft^nb/ensflt ftanbliag» tig/ onbetaeegltjft/ altiib oberbloebig in 't taejfi beié l|ceren/ al^ bie taect/ bat utaen arbeib niet tjbel in ben ïjeere/ 1 Cor. XV: 58.

[t XXII. IE»elaan ban/ ftinberen 45ob^/ gelijfi gjj bibt: uw Wille geschie- Bewccg-

• de, en lu^t fiebt om in utae ftanbplaatfe be^ ^eeren IBille te boen/1'etlenen'

t 300 bejljeft e? utae jirle toe/ om fj^t met lebenbigljeib uit te boeren;

ii taant taaar gij u taenbt/ gij 3tjt omfingelb met taeroepe^: boet toclj öe^ heeren ilt)ille.

I 1. ^fet gij op «öob/öetftomt l^em toe/{^ij ig be en ©ejlje'

II bene/ ï^tj ip tita JSiaaSej/ boo? 3tjnen fi?acf)tigEn inbloeb bejlaat gij/ 300 gt; bien maa? een oogenblift introft/gij taaart niet mee?; 300 Zijniet : inbioeibe/ gg 3aagt/ gij boorbet/ gij [ictaoogt u niet. ^ie 500 onbet^ / geftelb/ bic 300 afljanliieli)ft ipy en bat ban ben tjoogen/ ^eerlgften/ ^ei= e Itgen/Stlmagtigen (l5ob/3albie met alle 3gnc 3tefe en alle berselber be?= 'I mogend niet tngefpannen 3rjn in get been ban 3rjncn IBille ? ®e ïfcere b geeft 11/ fiinberen a3ob^/ lief/ uit liefbe Beeft u 3Önen 2one tot eenen 1» 55orge en ^aligmalite? gegeben/ï^ij geeft u berlo^t/u gec^teigfi leben if gegeben/u aangenomen tot 3ijne ftinberen/ en u be eeutaige geerlijft» / geib bero?bineerb/ 31111 gij/ boor bit aan te merften/ geene bleugden ft??)' 1- gen om be^ J^eeren JBiüe te omgrlsen/ te lieben/ en met een bjanbenb z- garte te boen/ enfiel ombat be ^eere t^/ ombat ïfg uta ©abe? i^ ? r %ierin roembe be fèerfie/Jes. XXXin:12, De Heereisonze Eegter; de Jl Heere is onze Wetgever; de Heere is onze Koning.

Ie 2. giet gij op ben Brille dPob^/ bie i^ beminnelgft/ al taat l|g ban ong

t» toi! gebaan gebben/ i^ liefïijft. Kom. XII: 2, Beproevende, welke de goede

Ie en welbehagende ende volmaakte wille Gods zij. 5CI taat «l^ob gebiebt/ iei

c 3Iii 3 3Ut=

I

-ocr page 502-

438 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

en Qeiïtg. Ps. XIX: 8, 9, De Wet des Heeren is volmaakt, be-keerende de ziele; de getuigenisse des Heeren is gewis, den slechten wijsheid gevende. De hevelen des Heeren zijn regt, verblijdende het herte; het gebod des Heeren is zuiver, verlichtende de oogen. fian iemanö/ bic ben ^cere fient/sictj intjouben ban julftcn i©ille ban jtjncn S^cece te auiöclScn/EU ban srjne bElielen met öliibfcöap te boen ? Spr. XXI:15, 't Is den regtvaardigen eene blijdschap regt te doen.

3. 35En it^iHe ban (i3ob te bocn/ ®ob te bejgeejljjfien/ bat nu ij? alle ïugt/ al get be?maaft/ alle be blijbfc^ap ban een ftinb a5ob^/ bat (!5oö geftenb/ geb^eegb/ be?F|ee?lijftt üiorbe/ bat C^tj alleen be J|cere/ be allergopgite/be öeiïtge/be gebiebe; ; en bat boet menen fig jicljselben/ en bij anderen/aï^ men jtjnen l©i!(e boet. Joh. XV: 8, Hierin is myn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt.

4. lt;0n;c ïlecre ijï 50a gocb/ bat al biat men in 5flne liefbe/ b^ee^e en getailliggeib tot jijne dienst boet/ Ijet boet Vnebe^fieeren op ben ba» de? ban jijnen U?iHe; boet men beg i|eercn bjelöefiagen/ de ï^eere/ 't ip een toonbej/sal Inebe^om jijn VncïBe^agen doen. Ps. CXLV:19, Hij doet het welbehagen dergenen, die Hem vreezen. i|tj beloont 3e rjjbe^ lijft. Ps. XIX: 12, In 't houden van dien is grooten loon. 5Clle de on» tu^tigljetd de? stele ftomt dan jrjnen eigen taille te doen; maar in Óet doen ban den ïèille 45obsij) enftel brebe. Ps. CXIX:165, Die uwe Wet beminnen hebben groote vrede, ende zij en hebben geenen aanstoot, 't I5eej?= telijft leben in de geloobigen i^ filein/ 't i^ öunne bjoeftjeid dat 3e niet meer toenemen; daarom Begint naar utae fileine fi?acöten/al| eenftin» defie/in opregtigfteid de^ lleeren I©ille te boen/en de C^eere jaltaa^' dom geben. Joh. XV: 2, Alle ranke, die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. ©e be?Be?ginge ban ©odj? aangesigte ig get öitte?ftc boor ren fiind dpod^; maar Ijet openbaren ban J^em aan jjem i^ alle jijne Blijbfcfiap. J®u/ bat boet be J^eere aan degenen/ die jijnen Bamp;ille doen. Jes. LXIV: 5, Gij ontmoet den vrolijke ende die ge-regtigheid doet, degenen, die uwer gedenken op uwe wegen. Welaan dan/flaat dejen taeg in/die leidt tot jaliggeid. Ps. LXXXIV:6 . Welgelukzalig is de mensche, wiens sterkte in U is, in welker herte de gebaande wegen zijn. Vs. 8, Zij gaan van kracht tot kracht, een iegelijk van haar zal voor God verschijnen in Sion.

K A-

-ocr page 503-

van het Gebed des Heeren,

KAPITTEL XXIX.

VIERDE BEDE. bedeDE

Ons dagelijksch Brood geef ons heden.

I. 't 3^ EEnc arö?i^tcn-fpreiifi ban een' ^eibcn gejfgb : Orandum

es!, ut sil mens sana in corpore sano; men moet bidden, dat in een ge-zi'elenlig. zond ligcbaara eene gezonde ziele zij. 2tj fiomt obcieen met öen taengclj ciiaam iu ban SColjanneé aan vöajus/ 3 Job. vs. 2, Geliefde! vóór alle dingen wensche ik, dat gij welvaart, ende gezond zijt, gelijk uwe ziele wel-ibehouden. vaart. (JEïii fetjaon getuigenijfe aan 45aju^/men moet |}et nu baojgaan^ Dinbeeren/ en peggen : il{ Uienfcfje/ öat ulue siete tnelbare/ gelgfi utu ligcjjaam tnelbaart. 31111111175 turj jten baaniit/ öat men boor i)ct lig»

eïjaam ooft moet jorgc bjagen ; taant sal men tfobg J@ame Ijeiligen/ be (öemeenre ilicljten/ en ben taille ij?ob^ boen/ men Ijeeft belbe jiel en iigcljaam/ en beibe bjelgeftetb/ ban nooben; alp 't eene beef niet taelgeflelb i§/ 500 belet ï|et [jet anberc beel/ en l)et geheel ftan niet tael wejften.

©e jiel geeft inbloeb cp get ligcfjaam; eene huigeftelbe siele öelpt/

eene ontflelbe ftreiiftt fjet ligcliaam. Spr. XVII: 22; Een blijd hertezal eene medicijne goed maken; maar een verslagen geest zal het gebeente verdroogen. J^et Iigcljaam heeft ooft inbloeb op be jiele en p^iftbelt boo? get fitaabe temperament. Rom. VI: 12, Dat dan de zonde niet en heer-sche in uw sterflijk ligchaam , om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden, deszelven [ligchaams]. ©it blijftt ooft Rom. VII: 23, Maar ik zie eene andere wet in mijne leden , welke strijdt legen de wet mijns ge-moeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijne leden is. Ifjet apotrpplje Boeft be^ wijsheid geeft ljlt;e?tian eene fjaaije fp^eufte. Kap. IX: 15, Het verderfelijk ligchaam bezwaart de ziele, ende de aardsche tabernakel drukt ter neder het veel bezorgend gemoed, ©aaj» om moet men jorge b?agen/bat beibe jiel en ligc laam in een' goeben fiaat geamp;jagt en gehoiiöen too?ben/ om öefitaaam te wn ten bienftebe^

^eeren 1 Cor. VI:20, Gij zijt duur gekocht; zoo verheerlijkt dan God in uw ligchaam ende in uwen geest, welke Godes zijn!

II. gullen 5e beibe fn taclftaiiö gegouben tao^öen/300 geböen 3e boeïi« ieder fel ban nooben. l?E5iele ig een onftejfelijlie geest/geeft tot Ijaar öeftaan Voedaei niet? ban nooben/ ban ben onbe?goubenben inbloeb ^obj?; maar tot gaat vannoo-geeptelnf? taelstjn geeft 5e in bit leben gerstelgli boebfel ban nooben/den-

't taelb ig get Il^oajb dSobj?/ boo? ben geloo\)e toegepast, 't ï©oo?b ip get onbc^ganfieiufte 3aab garec taebe^geboojte/1 Petri 1: 23. 't l©oo2b ij? gaar boebfel/ tot taagbom gateji gee^telglien leben^. 1 Petri 11:2,

Als

439

-ocr page 504-

440 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

Als nieuwgeborene kinderkens, zijt zeer begeerig naar de redelijke, ou-vervalschte melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen, 't ICigcljaatn Ijeeft ooli boeöfel ban naoDen/ ig uit aatöe/ cu bat uit De aatbe Uoo^tHomt ig boEöfel/ tuaaröoo? IjEt in Iheseh eu ÖElnEgingE

61i)tt. ©e onbclicejtiE mcnfcljEn/uiers in't oogE ijcübentie ban IjEt aarb-fcljE/ srjn jee? gretig naar l)Et aaröfcljE/En tuillEn jicfi baacniEbE üEt* jaöigEn eu liE^mafTEn/ eii jijn in bESEn opsigte bijna Deii oncEbElgliEn biEtEn grlijft/al^ofjij maar lEEfbEn om ie ctEn/baar je maa? EtEii moE^-tEn om tE lEbEn. Lieden , die van de wereld zijn , welker deel in dit leven is, welker buik Gij vervult met uwen verborgeneu (schat,) Ps. XVII: 14.

OSeii getoouige tail (jet aajbfcljE ntEt tot 51)11 bEEl/ öat i? t)Em tE niE» tig/ljtj bEgEE?t t)Et aaröfcijE niEt al^ öe jaUE/maar alié eeu mibbcl tot toat atibEja/ namEltjft/ om ijquot; ligcljaam in eeiieu beUtaamEn ftaat te DoubEn/om öeu l^fErE te biEiiEn. tiiEEt/bat l)Et de l^eetE alieen ijai/ biE f)Et ^oob uit öe aaröE boet boortftomEii/ bat l^ij [)Et vee zijn voeder geeft, de jonge raven als ze roepen, CXLV11:9. ©at bE SJeeee ooll bEtl mEnl'c !E 5ijn boeöfEl eii bellfel geeft. Ps. CXLV:15, 16, Aller oogen wachten opU, ende Gij geeft hen hare spijze te zijner tijd. ©at be Ï^Eere noli be fpr^e Ujactjt tot boeöingE mort geuen ; baa^om ^iet eeh gEluobige op ben C^EErE En 6ibt: Voedt mij met het brood myns bescheiden deels, Spr. XXX: 8. ©it leErt bE t^eEtE SSe.u»? onp üiböen in be bietbe 2amp;ebE. Waarom III. U?aarom öe I^Eere Sie^us in öe biEcöE plaatfE ftEÏt/ Ijet bibbEn fn de vie'0 i:,m oquot;0e?Öouö üe? ligctjaamp/ en om bEii taelftanb Dec jiele baacna in liepinats' üe bijfOE En 5E0bE 55ebe tail IjebbEii gEÖEben/ÖPböen taEl UeIeu oiiüe?' gesteld, jocht/maar talebaa? naagt aangEliomEn 1^/1^ niet 300 ligt te jeggen. 't.^taat bij allen ba^t/bat bit tóEüco bolmaaftt i^/niEt allEEii ten op-jigtE ban bE jaliEn biE |)Et bEjbat/maar ooft tEn opjigtE ban bsojbe. igJm bie in bejE 'iJJebe te binben/ jegaen fommigEn/bat be l|eerE3|e' 5u? mcö boegt naar öe menfcljelpe jtaalttieib/ taaarboo? be menfclje » jeer öfftomme^b i^ obEt bcebfel en bejifel ban IjEt ligctiaam/ bat l^ij öaarom EE^t Ieek biüben boor liet itgcljaam/ opöat ftij/ ban be öe^ocgb» !)eiö boor l)Et ligeïjaam ontilagen 31)11 öe/ ie b^ijEt baar bEii taelftanb ban üe sieie fionbe biböen. SCuöeren taillEn/bat bE l^Eere 3!e3U^ onj? alg bij trappen ban Ijet ligcljamelijliE tot l)Et gEEgtelijlitE tail oplEibEn. SUabrrEn beelen be ^eoen 111 ttaeeën en 3EggEn/bat öe bier EEifte 256' ben stjn ber3DEfiEn ban Ijet gaeöE/ eh bat bE ttaee laatfte 31)11 afüib-bingen ban Ijet htaaöe; en beElEn ban öe goeöEren in fjemElfcfjE/ bie boorgaan in öe ö?iE rerftE ^Scnrn/en in ligcl)amElijfte/bie atjS öelaagfte buigen in be bierbE 25eöe/ taaarop ban bE afbibbmgEii balgen. 5Ciibe-ien öeelen bE ^ÖEbEn along : dat be briE eerfte 2Seöen onmiböelbaar j5ob tot een boo^taerp öe^ brr3orHs bfbbcn/ en öat öaarin (jet allE?l)oagfte be Ec?fte plaats l)EEft; en bat öe öjie laatfte öen menfclje tot tjet naakte boorbie?p Ijebben/En bat (jec laagfte bE EE^ftE plaatfe jjEEft/betatjle men

moet

-ocr page 505-

van het Grebed des Heeren. 4-11

uiaet jgn/ecc men taeï 5tjn ftan; bocö toie in be orbe on^ onfeil»

bare rebeuen/bie (jet peiiioeb balbaen/en geene tcgenamp;cbenftfngen 011» bejtnorpen 5511/ fiunnen geben ?

IV. E®tj begeben anis tot be ficfc^autoinge ban be bebe jeïbp.

Slii bese bcbe onbejfcfjeibenfgft aan te me?Hen: 1. ©e jafte/ bie Aw^iin bejsocljt Uiocbt/ons dagelijksch Brood. 2. i^na? toie totj Ijet bibben/ons. sc-3. ©e inaniere/ Ijoc mij fjet ^joob behoeften te ontbangen/ niet te lioop/

maar te geef/niet ecn^ boot al/maar iebecen bag/geef heden.

©e bej^oeftte jafte i^ Brood; 't toelft nabe? befeftjeben toorDt/ ons,i)e veen dagelijksch. Brood beteeftent Tjie? niet be ^eere Éjesug Cfjjiptuf/ bie ^emjeibcn noemt/ het Brood des levens, Joh. VI: 35 , ombat C^ij tjet gce^» Ji.ooa. tefijlt [eben in be ïiinberen a?obö i^/en bat^elbe onbe?ljoubt. (0ali be-teeftfiit Ijet Ijier niet fjet b^oob'in ö^t ï|cilig SCbonbmaaï/met relatie en betreftftinge op l'jet ligcljaain Clj?i^ti/ gelijü/ 1 Cor. X;16; ina^r ^et orbinaire baeöfel boo? be^ menfcljen ligdiaam/Ps. CIV: 14, Doende het brood uit de aarde voortkomen. Vs. 15, Ende het brood, dat het herte des menschen sterkt, 't ^Seteefient in 't gemeen allerlei boebfel/ alle noobb?uft/ bat tot be^ menfcljen anbejïjonb bient. 3Iacob bereibbe een grooten maalttib/ en noobigbe sgne bjoeber^/ om brood te eten, en zij aten brood. Gen. XXXI:54. goo beteeftent ftet [^ebreeutofclje toaorb lechem brood, allerlei spijze. Ps. CXXXVI : 25, Die allen vleesche spijze geeft. Dan. X: 3, Begeerlijke spijze en at ik niet. ©etoijle fjier Ijet onbejtjoub bea ligc^aam^ begeerb too^bt/ 500 tao?bt onber liet toaorb 25:aob ooft b^anU/-en boo^t^ ooft beftfel be?ftaan/'t toelft Tjet liscljaam ooft ban nooben geeft; bit bruftte 3[acaö uit/ Gen. XXVIII: 20, Ende mij gegeven zal hebben brood om te eten, ende kleederen om aan te trekken. (j|n beSCpo^tel jegt/ 1 Tim. VI: 8, Als wij voedsel en deksel hebben.

ïfier toojbt alle oiibe?F)cmb/en bijjonber alle fpijje/boa? 23:oob iiitgelt;

bruftt/ ombat ftet i$ be boajnaamfte fpijSf/ mee^t boebt/ Ps. CIV: 15, Het brood, dat het herte des menschen sterkt, ©c ncobjaftelrjftrte fpg gt;e; toant Sonbez 'SSjoob Ran men niet toel leben/ maa? toel jonbe? blee^cl) of bi^cij/

inelfte toefpij^e genaamb too?bt/Joh. XXI: 5. ©e aangenaamfte fygje;

25jDob fmaaftt altijb aangenaam/ al^ men (jonger Tjeeft/ men too?bt tjet nooit moebe; be gemeenjlc fpijje/ alle flaten ban menfcgen/ l)ooge en lage gebruiften f)Et; be matigfle fptjje/ men begeert er niet meer ban ban tot be^^abiginge.

V. ©it 25?oob toojbt genoemb ons, ons brood, Ijet toojbt on^ genoemb/ On.i of ombat tog Bet ban nooben gebben tot on# beftaan/oftoaaraantoij eigen- Bi0,quot;! bom Jjföben. ^an nature gebben tog boo? «©ob geen eigenbom aan ietp/

ombat toij boo? be jonbe get regt/bat 5llöam tot alle# gabbe/be?loren geö-

6en; om be jonbe i# Ijet aarbrgft berbloeftt/ Gen. Ill: 17, Zoo zij het aardrijk om uwentwille vervloekt, en met smarte zult gij daarvan eten alle de dagen uwes levens. €n be jonbaar I# be?bIoefit in alle#/ toaa?aan gij sijne ganb II. fiftft flaat/

-ocr page 506-

442 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

flaat/ Deut. XXVIII: 17, 18, Vervloekt zal zyn uw korf, ende uw bak-trog, vervloekt zal zijn... de vrucht uwes lauds enz. SCUcJj/ soinu'/ mane/ aHejS amp;a-ben en ticiiEöen bicnt öcn jonbaa? onlniilig/tegen jtjnen ö an ft/en sucöt tegen Ijem aan/ Rom. YI11: 20—22. Jgogtanp Ijet goebljeib/ bat ^ij öe sanöaren/ in toelfte ïfij tocfi geen öeljagen ö^eft/boebfel cn behfel geeft/ en bat fomtijbs? rgfteltjRcr/ ban aan be gab^aligen/ ombat jij er niet meer lian 3u((en Ijeööen/ en cpbat 53 Ineten öat djob goeb ijï; maa? bat 25joo£i/ en alleji/ bat genieten/ en iiiaa?am jt) fiibben/i^ be? geloobigen/ 't fiomt Öun toe/ sij ijfamp;öen er eigenboni aan/ i. ©oo^ Camp;?i?tiis/ öc l^eere geeft Ijet boo? 51)11 ütocb geiiocftt/ en gun al^ sijne liebeïingen gegeben/ 1 Cor. Ill: 21, 22, Alles is uwe... hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe; doch gij zijt Christi. 2. gij Ijfbamp;en er eigenbom aan/ten opsigte ban be menfcljcn/ombat l)etgene bat ;tj fiesitten/Öquot;quot; regtbaarbig toegeftomen i^/ boo? erfenipfe/ boo? fiooja|)anbel/ boo? 5U11 liic?fi rn arbeib/ cn luo?bt geflelb tegen onregtbaarbigljcib/ tegen Iniljeib/ tegen bcrfitaigtinge/ taaarboou men tot atmoebe be?balt/ en ban boor be inhbbabigfjeib ban anberen moet leben. lt;©it toont be 5Cpolt;}tel/2 Thess. Ill: 12^ Dat zij in stilheid werkende haar eigen brood eten. ©oclj alg iemanb jijn öcpt Cubaan Ijeeft/en fpaa?3aam i^ getaeegt en fiij fian öet niet be?ber amp;?engen/ en moet boo? anberen öeftaan/ bat i«? niet onregtbaarbig 1 maar ïjet ip jijn ^25?oob/ be l^eere Qeeft get tjem gegeben/ Ijoebiel het zaliger, bat ié gelufiriige?/eerlijfte?/bErfilDifiamp;ElijfiEr igl te geven dan te ontvangen. Hand. quot;XX : 35. IDe gobbfïoojen/ Fjoetnel 51)/ ten opjigte ban a5ab/ geen regt tot ierp Ijt bben/50a Rebben 50/ten opsigte ban be menfcöeii/regt tot alle^ ïuat 5ij regtbaarbig besitten. men bibt om 55?0Db/50a bibt men ooft armoebe af/ Spr. XXX : 8, Armoede, nochte rijkdom en geeft mij niet.

VI. bibben om 23?ODb/om ons Brood, en om dagelijkseh Brooc. (©e» tuijl Ijet tDDo?b/ bat Ijie? in be grondtale ftaat/ in t)Et gegeele jüeiitoe ^TeiS-tament ne?gen^ ban Ijie? gebonben lno?bt/500 5ijn er bejfcQeibene geboe-leng o'ue? be afftomfle ban get taoorb/ bocÓ iquot; öe 5aRe ij? geene ongerijmb^ Öeib/ be^albe bat be papipten boo? get taourb af te leiben ban tjrï e/^', rn ovala on sta, [jet hertalen hovenwezig, en be?jlaan baarbooc Ijtjn mi^-ö?oob/en betoijle naar ftunseggen pEt2B?oobbB?blu^jnt/ofinClj?ipru^bE?-anberb ié/ 500 bE?ftaan 50 er Cf|?'?tU|? boo?/biE Joh. VI mEe?maIen ^oob genoemb tuo?bf. ©ocl)/bel)albe bat be transsubstantiatie eene enftele be?' fieringe i£/ 500 b?Engt bit tüoorb bat niet mebe/ a!^ Ijet al ban ini ovdiu cpi ousia af ft'mam; taant taoorb 0^0/« ousia, beteeftent nooit in ïi^t 4,5. (C. Wezen; maar in beibe bersen ban Luc. XV; 12 en 13, (taant in mee? taD?br Det niet gebonben) beteeftent fjet 't goeb/be tijbelijftegoeberen; Geeft mij het deel des goeds. Zijn goed doorgebragt. (£11 500 men get aï uit be i^eibenftöe pljilofopjjen oberbragt/ en nam ï|Et boor boven-wezen, ban betteftEiibE i)et niet Bobennatuurlgft/geE^teltjft USroob/bat ligt in 't taoo?b ganpc!) niet; maa? bovenwezig soube ban soobeel te seggen 3Öquot;/al^ 6?ooli

bat

Dage-lijkseh

lii'Oüd.

i

-ocr page 507-

Van het Gebed des Heeren.

bat tmj fioUen/Berjalbe ené taejen Uan noobEn Ijeftficn/om anjï toescn tc onöejfteunen en te onöEjöouöen. ^oo nemen beien lian öe vSecefojmrejben öit Uiao^ö; anöeren actjten öat Tjet afftomt ban fjet tDoarü tmiiiL epehni,

volgen, in de plaats komen. In a. 2. part act. tnLMv, iniaaa , epioon, epiousa, en Daatban baan iViautoj, volgende, dat volgt, goa lyüröc ijet gciiame;!/

Hand. VII; 26. tnttKJtj ijitéocc den volgenden dag. besen jin ftaat et/ 1]DE»

Vuel met een anbei luoa^b} Jac. II: 15, Ende gebrek zouden hebben van da-gelijksch voedsel. €quot; Luc. XI: 3, tucijbt in bcse öebe 6ij öit 'maorb gebaegb eiken dag. U^aacnit fjet boucngc,?cgbe tuao,3b/ befituainelijls bejtaalö iTiaibt dagelijks, Brood dag bij dag volgende; taant 't be orbamiantie ban öob/

bat be menfetje befta/ niet booc eeiié of altemet een^/ maar öao: alle ba-gen te gebciulicn. ©it [jet eente beel/ be bcnaci}te salfe.

VII. Het tweede deel heljelpt be ye?fanen wor tute tuij iigc^ainelyfi oil'aebuaeii beL2f)oiib be?gt;ocHen. Ous,-geef ons. ©aac bit ons tao^bt bestaan: zelvenquot;

1. De bidders zelve; la .int men igj jicQselbcn be naaste/be liefbe maet ón r.tuie-ban on^ selben beginnen/ lut) moeten onsen naaste lief^eüben a!ê ona ren-jelben; bie^ moet ös lieföe tael ban on^ beginnen/bodj jij moet in onö niet einbigen/ maar boojgaan tot onsen naakte/ en 500:

2. Ribben lan booz alle kinderen Gods, bie met ons» £gt;ab aanfpiefien/

onze Vader, en 30a aibben tuij boor be geljeeie gemeente öob^/ aléaf men jeibe: nUie ftinberen/utae föerfte i^ tneerloo^/3tj ftunnen/51) taiilen fta-rcr niet ügfeijitiften/ en boot regt of oncegt biat yaéfen te rallen/ gelijli be inerelb boet/ en oaat maar oy uit 3tjn om utue fihibeten en ïferUe te benabeeïen/500 beei 30 ftunnen; baarom be^:,org 050 ljen/cn opcf lum boebfel en belijel/ oubat 3'j üeftaan mogen/ bat be üietelb jie/ ba'c *i3ii ïjaii (©ob cn ©aber jijt/ bie Ijen öetaaart en bezorgt.

3. jlïog gaat be iicfbe be?be^/ en 500 ooft jjet mebelijben/ en men öibt boor alle menfdjen/bie uit éénen öloebe met on^ gefcliapen sgn/ljetselfbe le-ben met on^ ijcbben/gelgft bnj boebfel en beftfel ban nooben ijeamp;öen/bat ooft be ^ecre/faie ljun leben gegeben fieeft/ooft Qet leben boo^ fpijse lail onbe?»

ïjouben; üJant 3ij aarbeu naar fiunnen gemelfcljcn Babcr/bie doet zijne zon-ne opgaan over boozen ende goeden ; ende regent over regtvaardigen en onregt-vaardigen, Mattb. V: 45. De Heere is aan allen goed; ende zijne barmhartigheden zijn over alle zijne werken, Ps. CXLV: 9. ÏJiejobe? 3?jn 31) öljjbe en loUen Et lt;l5ob obe?/ en bué sijn 3Ü Beluogen om fjet Boebe boo? jicf} te bersotften.

VHI. Het derde deel ip be maniere/op luelfte 30 O^t bibben/jij etfeïjen Endatais niet algof Ijet BiimiEr taare/5Ö toillen ïjet niet fiooyen; maar 31) ber^oe» ^quot;cilonu-fien IjEt tE gesf/uit onbEjbienbe goeböeib/geef. begeeren Ijet nietquot;

EEnjS booj al ljun leben/maar tElftEn? heden.

Sillp big bibbEn geef, 300 ErftEunen tnjj (a) bat bnj boor oné selben niet Runnen beftaan. (b) ©at bnj Ijet boEbfEl niet ftunnen maften/ noclj be fpijse firacïgt;t tot boebinge ftunnen gebeu. (c) ©at lusj Ijet niet be^bienb hebben: maa? bat ton on^/boor besonbe/öetselbeonluaarbigonnaaïtt

ïtfift 2 ïjeü*

443

-ocr page 508-

444 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

ftcöBcn. (d) ©at Tjet be ^cere f^/ bic be aarbe farucFitöaar maaftt/ cn het

brood uit de aarde doet voortkomen, Ps. CIV: 14. ©at be ï|ecre iebc? jijn i

öefcljeibEti beel geeft, ©at be Sjeere be fjpitjse fi^acljt tot UoeDimje geeft/ en |

bat nocfj onje ^orge/ noc5 onje aröeib/ nocQ be fpgje selbe/jonbe? bep C^ee- i

ren ^egcn on^ ten goebe Bunnen gebtjen. 5lll| bc ï^eere allen stok des i

broods, ende allen stok des waters, taegneemt/ gelijU ïfij breigt/ Jes. III: 1, ;

300 eet men, maar niet tot verzadinge, gij drinkt, maar niet tot dronken vvor- 1

den toe, gij kleedt u, maar niet tot uwer vervvarmiiige; ende die loon ont- 1

vangt, die ontvangt dien loon in een doorgeboorden buidel, Hagg. 1:6. iifëaa? !

baarentegen/ ais bcé Eieren 5egen baarbij i^/ ban gaat alleg Uocufpoebig/ 1

Ps. LXV:12, 14, Gij kroont het jaar uwer goedheid, en uwe voetstappen 1 druipen van vettigheid. De velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn

bedekt met koorn. ©an is öe fptj^e tot üejjab'ghige/ rn i]Pt öettfel tot be?- |

tnarminge/Jes. XXIII: 18, Opdat ze eten tot verzadinge, ende dat zij gedu- j

rig deksel hebben. ©ult;S IjeBöen tatj al^ fiinberen ben Ötere a(^ onsen )3a* i

öer te biöbcn/ bat U^tj on^ fpij',e Inil geuen om te eten/en Hleebcren om aan j

te treftfien/ bat i^i) on? gejoubfjeib luil gebcn/ om te nuttigen/ bat 1

be fpijje firacljr tot Uuebinge gebe/ bemijle Inrj in alleg uan ben Ifecte af' 1

Ijangen/ en ban {|ein alleé berlnacfjtcn. quot; t Kn tel- IX. biböen/ bat »J5ob tjet ontJ heden tolt gebrn. J^eben i^ telftcn^/

wiquot;Vet''1 a(^ toÖ Öct Qefiamp;cn/ en taij IjebBen l)et irberen bag ban noo- 1

van iion- ben/ en iebec bag ié Ijeben; .^oo biböen ünj t)et niet een^ boot al/ maa? bat t

llnquot; 'hc- boot ieöec bag telften^ Ineberom op nieuta mogen ontbangen ; niet ^ '' bat Injj Ijct alle bagen opmaften/tnant (öob geei't altemet op cénen bag

rantfoen boor bele bagen; maar iebec bag erftennen tog bat Ijet ban ben t

^eere i^/bat Unj Ijröüen/bat be ÏJeere {jet Ijeeft bcüiaarb/en on^ Ijeeft i

iare» ïjoubcn/ en bat Inij baarban ooft bejen bag mogen eten tot bej^a- e

binge/en tot fterftte/tnant de mensehe en zal bij brood alleen niet leven; (]

maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat, Matth. IV: 4. ïEn (jrfi- z

ben luij nietg op boo^raab/ bat Uiij berjoelicii bat iïob get on^ op bejen a

bag gc'be/ alioo if^tj Ijet geben Inil/ en geben fean/al 5ien mij niet Uiaa? ijet e

ban baan jat fiomen/Ps. CXLV:15, Alle oogen wachten op U; ende Gij { geeft hen bare spijze tot zijner tijd. 9 ©at leben uit Oe f|anb èobg/ Oat on-

beiioinmerb benioutoen 500 ;gt;oet! fi

Dit looit X. ©e.ie 2i3c0e geeft on^ bete noobsaïteltjfte en nuttige legfen. e

i'i'kVer^to ^'3 öibben om 25roob/ bat geeft on^ te Rennen/ bat tnij niet tcfjftcr e

zij 11I moeten jtjn/ban is men in 5tjn biöben niet aangenaam; fjierban jegt be ö 2lpastel/Jac. IV: 3, Gij biddet, en gij ontvangt niet, omdat gij kwalijk biddet,

opdat gij het in uwe wellusten doorbrengen zoudt. SïeftUe? ijö niet/ aijï men Ij

onöejfcljeib fian p?oebcn/ al^ men be eene fpijje lieber eet ban be anbere/ ei aio men/jielt jijnoe/oberbenfit üiat on^ luiten joube/al^ men fomtijb^

jictj met ieüftere fpijje be^maaftt/ Ijet bette eet/ en [jet joete bjinlit/ en b

beclen jeubt aan be armen/ Xeh. VIII: 11. .4HSaar ïcfjfter i^ (a) al? men/ge» ei

3anb

I

-ocr page 509-

van het Gebed des Heeren. 445

3onti jtjnbe/ practifeett toat ïefifier i^/ en gae men Jjet op get leftfterfte jal öcrnöen. (b) SClfi men geburig beclangt naa? toat lefiöej^/ naa? te gapte te gaan/ en bette tafclö sidj Ue?amp;eElbt. *(c) 2ÖI# men met (jet leftftere ^oa beel opgeeft/ al^of al Ijet be^maaft toa^/ en baar beel ban praat, (d) 5(I(é men {jet soeftt/ amp;et fto^t taat ïjct fta^t/al sauöe men 1}« anberen afamp;at»

gen am nooit te betalen, (e) %\é men gemelijit in jtjnen gee^t/ aï^ men niet toat Icfifterp Oeeft/ en alé be fjjijse niet toel bereib id/ al^ men pruilt/

mort/ ja berbrietig en toornig toorbt/ en boojgaansS op ben ftafi ftijft. (f) 5111^ men ban toat leftfteré Ijceft/'t 50 aan jijne eigene of aan eeng anbe?-man]S tafel/ ban ben bitiü op bc ïee^t/ ban jicö bol te Fttoppen en 500 te obeziaben/ bat men netgenlt;gt; toe fiefttoaam ig ban tot fïapen.

XI. 1. a3ij leftfier-tanb! Ijoe ftunt gij bibben om tJSioob/baar gij vat» Kwade ïjeib be^ ^oob^ tjebt/en utoe jiele toalgt ban 25roob/alé te laffe en oti'f^0leu fmaftelijfte fptjse/ en f)et alleen geamp;ruiftt om anbere fpijsequot; te leftfterber te lèuker-boen fmaften? ^oob igf fpij^e/anbere fpijje toefpijje; maat gij fteert,,eul-get om en 25?aob i^ utoe toefpijse; gij bibt beje fJSebe niet ban öarte/en befpot ©ob boo? uto onaanbacfjtiij en oneerbiebig rabbelen; en 300 gij er eenige aanbacf)t bij jjebt/ 300 ligt tjet in ben gjonb niet om 25?aab/ maar om leftftermjen.

2. Cn 30a ftunt gij ligt obe?tuigb 3ijn bij uselben/ bat gij ben buift meerber bient ban JSob. jpoei u! gij afgoben-bienaaré met utoen builen afflob; ban be3en fp^eeftt be Sdpoötel/ Phil. 111:19, Welker einde is het verderf, welker God is de buik, ea welker heerlijkheid is in hare schande.

3. ©oor utoe lelifte?^'0 berooft gij utoe ftinbEren/300 bat sij arm 3i)n/ aïp 50 0?oot getoozben 3ijn/ baar 5ij in goeben boen 3ouben getoee^t 3311/

inbien gtj fpaa?3aam toaart getoee^t/en gtj3elben ftomt toel tot grootc armoebe/ 3oabat gtj ban be arm-be;orger^ moet onberfjouben toorben. ©it boorsegt u ^alomo/ Spr. XXIII: 20, 21, En zijt niet onder de wijnzuipers, nochte onder de vleesch-vreters; want een wijnzuiper en vraat zal arm worden. IMe altijb ïjet soete toil bjinften/ Ijet bette en fmalieltjfie toil eten/ 3al geene goebrren boor 3Jc{j/ nocf) feftatten boor 3fjne ftinberen bej-gaberen. Spr. XXI: 17 , Die wijn ende olie liefheeft, zal niet rijk worden.

4. SClp men eene leftfiere tafel getoenb ié/ en jjet gelb begint te ont* b?cften/ban flaat men mnabe toegen in/men neemt op rente/men lo^t en borgt/ men liegt en beb,:iegt/ en ten laatfle fpeelt men banfteroct/

en laat toebutoen en toee3en/ bien men (jet ontjïolen tranen'

broob eten.

5. ?CeRfte?-tanben 3tjn boorgaanié onbarmhartig ober be armen/ men Ijeeft jjet op 3tjne tafel ban boen/ boor eenen armen 1Ca3ariié ié quot;'ft obej/ en 300 O^bben 3ij een onbarmljartig oorbeel toeberom te bertoaeftten.

6. (fijn alé gtj 300 rijft blijft/ bat grj tot aan utoen boob leftfterlijft leeft/

toat ban? ben Ijemel? JSeen; maar 't 3al u gaan alj? ben leftfteren en p^acötigen rfjften man/bie na 3tjnen boob 3itö in be jjelle bebonb/

ïtftft 3 en

-ocr page 510-

446 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

en met een bruppel toatec tot 5tjne be^ftoelinge mogte geBBen. Luc. (

XVI : 20, cnj. Cjaojt taat be ^eere u breigt/ Amos VI: 1, Wee den ■,

gerusten. Vs. 4, Die daar weelderig zijn op hare koetsen ; ende eten de lam- (

meren van de kudden, ende de kalveren uit het midden van den mest-stal. j Vs. 7, Daai'om zullen zij nu gevankelijk heengaan onder de voorsten. Vs. 8,

Daarom zal Ik de stad ende hare volheid overleveren, [jet taoorü j

ban öen SCpo^tel op uln Ijarte/ Jac. V:l, Weent ende huilt. Vs. 5, Gij =

hebt lekkerlijk geleefd op der aarde, ende wellusten gevolgd ; gij hebt uwe i

harten gevoed, als in een dag der slagtinge. 2

Naarstig- XII. üiööen niet alleen om 23:000/maa? om ons Brood, bat leejt j

on? naajjitg te 5ijn/ öetoijie Voij öquot; öegeeren boor öien tneg/ taaarbooc 3

©ob ï)Et tnil riEben; (Sob nu tail Ijet boo? onjen atbeib geben/baarom c

moet men arbeiben iebet: in sÖ'^n ftanb en beroeping/ in taelfie ÖÖ r

*J3üb gejlelb iö; {jeeft men genoeg op bao?raab/men moet ebentuel geen 1

boob-eter 3311/en jicö maa? al^ een bajften mepten; maa? eenige besig» c

fjeiö ög be Ijanb nemen/ en om sicl) jelf^ taille/ en ooft om anbere men» t

fclien aan Itiejft te Ijelpen/ al^meöe om armen te njfteltjfter mebe te beelen. t

il3ant 1. ïDat ig een lebig meniBcfj/ ban een buibelp-oo^ftuafen/ ge» j

lijft Fier fp?celHuoo?b segt? ©at f#/OÜ een boortaerp ban beê bui' ^

belé lnejftingen/op lebigen öeeft t)ü be be^te bat/om fjen tot allerleije t

jonben te brengen. €en lebig en lui mengel) ip een b;aebnept ban al- d

lerletje gbele en jonbige gebacljten/ en baaruit boojtfiomenbe baben/ ja t tot julfte/ bie men anberl nooit ^oube gebacljt Ijebben.

2. 2Clg men bibt en niet toil tnerlten/300 be^cebt men (öob/men tail d bat 43ob om onjenttaille miraftelen boe/ en ban jijnen o^binatren taeg sq» 0 ner ©oo^ieniggeib affta; ee-ne gt;anbe/ bie ij3ob tergt en ban 45ob met na- jj bruft bejlioben. Deut. VI:16, Gij en zult den Heere uwen God niet verzoe- E ken. J|oe Sl^rael f^t v^ob-bejjoeften befttaam/ te le.^en in be reiden jj ber ïiinberen Sféraël in öe bioeptijne, ^iet baat ooft ban ÏPs. CVI: 13—15, 5 Zij en verbeidden naar zijnen raad niet, maar zij werden belust met lust in ^ de woestijne, en zy verzochten God in de wildernisse. Toen gaf Hij hun hare begeerte, maar Hij zond aan hare zielen eene magerheid. Num. XI : 33, ^ Dat vleesch was nog tusschen hare tanden, eer het gekaauwd was, zoo g ontstak de toorn des Heeren tegen het volk, ende de Heere sloeg het volk jj met eene zeer groote plage. SDat ftomt ban (C»ob te behoeften/ en bat jr Ijebben be biöbe??i om 23?oob/ bie niet toiflen Vuerfien/ en ben orbinatren ^ lunj il5obp niet toillen inflaan/ te bejlnacljten.

3. Cen (uiaarb i]S (a) Ijateïp bii ©ob/ ben Imjen ejel tnilbe (i!5ob niet bi Fiebben. Exod. XIII : 13. (b) 'Captig boo? anberen en be?acöt bij een ci iegelrif!/ niemanb ontfermt jielj obe? fjem. Spr. X: 26. (c) ï||j berteert jjl 3icli3elber!/ f)ö n'et/ Ö0E ÖÖ ben ttjö 3al boorb?engen/ Ijij ié 3icöa al Selben tot penen lagt/bö berbalt tot be uiterfle armoebe. Spr. VI: 9—11, Er Hoe lange zult gij, luiaard, nederliggen? wanneer zult gij van uwen slaap

op-

-ocr page 511-

van het Gebed des Heeren. 447

opstaan ? Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvou-wens, al nederliggende; zoo zal uwe armoede u overkomen als een wandelaar, ende uw gebrek als een gewapend man. Spr. XXIII: 21, De slui-meringe doet verscheurde kleederen dragen.

daarom/bie öibt om ons Brood, öie moet arfieibsaam stjn in een eeigt;

lijft ÜErocp en öe mibbelfn gebrutften/ bie a5ab F|eai öelaiat/ al^ II|i) Ijcm ^oob fielooft; Ijct a^ÖL'iben i$ be oarjaaft niet/maar aUeen een uiibbd/ taaa^boor f)ij regtliaarbig berïtrijgt/ bat a5ob Ijem geeft, (a) ©an eet ÖÜ jljn 23?ODb Uoor »15dD en menfcljen. 2 Thess. III; 12, Dat zij in stilheid werkende haar eigen brood eten. (b) 35quot; ben geloobe Dibbenbe/ en in geljoor» Saamljeib InejHenbe/ ban 53! allej? ge^egenb jijn/'t sö alp men beel öceft of taeinig/of Ijet mager of bet. Ps. XXXVII; 16, Het weinige, dat een regtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddeloozen. eet fjet met bnje? gajte al^ jijn eigen/ een fioriatje bjoob fmaaftt ö^m lefiftcr/ ombat ötj ï)et ban synen J^emelfcfien ©aber ontbangt/ en boo^

tu^ öloeb gefiocljt ig/ be bloefi ig er af/ be jegen ig er in/ een tueinigje berjabigt en be?)lerftt Ijem. ©e C^eere geeft öen jegen/ Inaaroin .JHSose^ 6ab/ Ps. XC : 17, Bevestig Gij het werk onzer handen over ons; ja het werk onzer handen bevestig dat. berliirijgt be belofte aan be gob-breejenben gebaan/ Ps. CXXVIII: 2, Gij zult eten den arbeid uwer handen. (Paajom om et labora, Dibt en arbeibt. Al wat uwe hand vindt om te doen, doet dat met uwe magt, Prod. IX; 10.

XIII. %l$ Itij öibben om dagelijksch Brood, bat a?ab oné bat van dag tot Onbe-dag gebe/ 300 inojben taij bejmaanb niet bezorgd te zijn, Ijoe fjet met ong gaan jal alle be bagen onse^ leben^/oftaij toet genoeg suilen Ijeü' Ben boor al on^ leben/ of toij niet tuel tot armoebe gullen berballen/ en met onje ïtinberen gefirefi ÖE6Ben/ Uiaa? onje ftinberen en ftinb^ 1 ïtinberen ban leben sullen; taant al^ 01136 begeerten en fieftommeringeu

3ijn ober beel/ en ober al ong leben/ ja obej anse bejrc naftomelingen/ ' ban ïtan men immer^ niet Dibben om ^roob boor besen bag; baarom sal

5 men met een taaaracljtig Barte hese ^eöc bibben/ 300 moet men met ijet

. tegentaoorbige stjn tebjeben/ en niet besorgb sgn ober ben bag ban 1110?*

gt; gen; maar al^ fiinberfien^/ bie/al^ 30 jonger ö^bfien/ban ou-

- ber^ fpi)3E behoeften/ en boor get toeliomenbe niet sorgen; met beel t meer gjonb ÖEfiBcn be ftinberen (0ob£ nit be Ijanb gun^ j^emelfcljen \ l^aber^ te leben/ en ïfem te bertroutaen/ bat tj^n bersorgen 3aï.

i©ant 1. ©e öesorgbgeib pijnigt ben menfcge/men brengt sicgselben t beel fmajte aan. ©e besorgbljcib berteert be lebenbigljeib ban siel en lig»

1 cljaam/men trilt en beeft ober ben toefiomenben bag/men taanfielt obe? be

t boo?3ienigöeib ijjob^/ofmen me?ftt45ob aan al^toD?nig/alg onbarmhartig/

al^ onberbibbelgft/ men be?toerpt stjnen flaat/ men berbalt tot bele btaase

gt; en fcganbelijfte amp;egeB?ltjftïjet|en/en ligt open boo? be aanballen be^ buibel^. p 2. i©at gefit gij ooit met alle utoe fiefiomraeringen getaonnen ? dMj 5ult

- im-

-ocr page 512-

448 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

immer^ 5cggen: niet mei al. ï©d taat öeöt aö tan te hoen met ïjctgenc bat geen nut/maar fcljabc aanörengt? Matth. VI: 15, Wie toch kan met bezorgd te zijn, één elle tot zijne lengte toedoen ? Ps. CXXVIII: 2 , Het is te vergeefs, dat gijlieden vroeg opstaat en laat opblijft, etet brood der smarten.

3. 't Sé in geburtge ^onbe te lebcn; taant fiejorgb te sijn / een filaar tecften/ bat men jjet goeb tot sgn be?troiitaen tailtjebfien/ al^ men 50a beel {jabbe/al^ men ficgee^be/ban jonbe men niet öe.^argb sijn obe? ben toeftomenben bag; en taaajom ban niet? (0mbat men (jet in 5Öne fta^ baa? men ban leben Ran? ^oo i^ ban niet gt;J5ob/maac 't goeb nto be^troutaen; nu/baat men op be^troutat/i^ 5gn (öob/500 i^i ban get ficjorgb .^gn afgobetije. guit gij ban/gcloobigen/utaen CvDb afgaan en öet gelb mee? acljten en bertroutaen ban lt;!?ab? Jicl)?iftt ban boor bien gcutael/ bic beien in be Ijelle brengt. Openb. XXI; 8, Den afgodendienaars... is haar deel in den poel, die daar brandt van vuur ende sulpher. ©aacbij i^ be bejUniejenbc üeftommeringe eene geburigeont» eeringe ban 45ob/gij toont/bat (!3ob u niet algenoegjaam ig/bat gtj taat anber^ ban (ï5ob ftelt tot uta bcei/ tot utaen lupt/ tot ben rot^fteen betf Ijarten; regt anbetg bebe SCfapfj/ Ps.LXXIII;25,26. «50 geeft eenfitaaben inbjuft aan anbeten ban (fisob/ al^of l^ij jijne ftinberen bejtoaa?loolt;gt;be en niet Bejo^gbe; i^ Ijet niet tot oneere ban eenen rpfien babt-r/ alp jijiic ftin» beren anbete lieben naar be Ijanben sagen en gingen öebelen om een ftuft broobï ^oubet gij (60b utaen ^emelfcljen ©abe? bic oneete aanbocu? J^cjrc jij bat ban u! ©aa^om 3Öt niet üejojgb en laat be ontftelbljeib ban uta aangejigte anberen niet te ftennen geben/bat gij lt;öob migtroulat.

4. g^e Dejojgbljeib Belet beien/ bat jij niet fidiecrb taojben/ jij Somen tael eenji tot obejtuiginge/tael een^ tot een boojnemen/ifi ^albannu opftaan/ ift jal tnebe (©obsoefien; maa? be jojgbulbig^eben trefiften gen taeberom tot be aarbe; be jo^gbulöigljeben sjjn be boo?nen/bie fjet jaab bejftiftften. Matth. XIII : 22, Die in de doornen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort, en de zorgvuldigheid dezer wereld, en de ver-leidinge des rijkdoras verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. 43C' lijft be jojgbulbigöeib beien ban be beftecringe affjoubt/ 500 belet 51) be befteerben in Finnnen groei; taat souben beien boojtgaan/ taelfte mannen jouben jij taojben/300 be sorgbulbigljeib {jen niet belette! iöelaan ban/ gobsaligen/beseft u fioben be aacbe/3ij i# te nietig/te buil/te fcïja' belgft/ bat gij baa?naac soubet omjien/ en baarnaar ljunftfed'

5. ®e ttjb i|5 gier ftort/ niet^ ftan u tocg fiiec be^genoegen/ taaa?-om ban 300 öesorgb ober bat nietige? i©aarl|jft/gtj gefit nog te beel op met be aarbe en te taeinig met ben {jemel.

6. 3# niet lt;0ab uta beel? 1# l^ij niet uta ©aber? i|eeft ^tj ufijnen eigen éone niet gefegonften ? Rom. VIII : 32, Die ook zijnen eigenen Zone niet gespaard en heeft, maar heeft Hem voor ons allen ov ergegeven, hoe en zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken ?

■©aar'

-ocr page 513-

van het Gebed des Heeren. 449

©aar O ui tan/ zijt niet bezorgd voor uw leven , wat gij eten en vat gij drinken zult; noch voor uw ligchaam , waarmede gij u kleeden zult, Matth. VI: 25. Werpt alle uwe bekommernisse op Hem ; want Hij zorgt voor u,

1 Petri V: 7. Wentelt uwen weg op den Heere, ende vertrouwt op Htm ,

Hij zal 't maken , Ps. XXXVH: 5. Zijt vergenoegd met liet tegenwoordige, Uebr. XiII:5. vDaarom ;ijt gij in )taat om niet ecu lunöerlijli Ijarrc te laiböni : Ons dagelijksch brood geef ons heden.

XIV. 2lil£j linj üiöDen/jjcpf ons, 300 öiöOcn taij niet alleen cn^/

maar ooft boor anderen, ©aarom moeten wij niet nijdig ,vijn/ alg een quot; anöet tnat üjijgt / jii nice? Dan toij; Inant 1. l)camp;Uen ijet Uooj

Ijeni geöcben/indien trnj regt bidden. Cn al? toij nijdig taotden/om»

dat tjij op on^ a3cücd iuat of beel fijijgr/ dat uias een teelten/of dat to ij berouln Ijadden ban on^ bidden/ tij dat Unj Ijet niet geiiieenti en met löcid gefpot l]adbeii. 2. Cn taie 5tjt gij/dat gij nijdig joadt luar-den ober een^ andejgl geluft? ï©cet gij niet / dat gij niet eene bete 2amp;;Qob^ in ulnen mond/ en niet eenen djaab om nine Ijuid Inaarbig 5ijt/dat Ijet enfiele langmoeöigljeid \$/ Dat gij nu at niet in de

geile ligt/dat Ijet eene groote goedljeid 6odtS i^/dat öÖ ÖÜ menfetjen moogt berfieeren/ dat gu een dienaar en fïabc ban den tninfte mogt 3ljn; en .;audt gtj ban nijdig 50quot;» meent gij i3at gij Uiat g:oorp jijt/ bat ijet u toefiomt? Sluijgt! 3. 2Psj ftet de l^eere niet/ die Ijet anderen geeft ? i^ob ig ifinne?^ brtj/ mag ïf rj met Ijet sijne niet doen tnat ïjij lail ï ©f jaude i|rj u moeten bragen/ Ijoe beei l^ij aan bic/ en Ijnebee! aan die joude geben ? 3$ uta ooge boo^/ omdat de i^eere goed i^ 5 ^cljaamt n dan boor «Sad en menfetjen/bat eer.e nijoige ge-öaclue in u opftomt.

XV. 43ij die bidt/ geef ons, u past/ en gij tcorbt boor dat Bidben Mcdwie.-y verpligt tot mededeelzaamheid. ï©ant alö beien te jamen een berjaeü quot;quot;quot; 1 ' ■ doen/en Ijet tuojbt aan eenen gegeben/300 moet ïjft bejdeeld taorden onder allen/ in Inirr name get bersocljt toa^; a(ö bele arme berbjebe^ nen boor eene öeur ftaan Dedelen/ alg? een die gifte ontbangt/ cu Ijij goudt Ijet boor jicïjselben/500 ontfleelt Ijtj Ijet ben anderen/boor Inel-fien Ijet ooit gegeben toa^; nu/gij bibt niet geef mij, maar geef ons; 300 moeten anderen daar mede bangefiben; niet 300/dat gtj 'talleg/

toat gij ontbangt/ tcjjlonb moet omdeelen; taant gij Ijebt Ijet ont-bangen als een rentmeester/ om get op ordinantie uit te geben; al^

er dan beljoeftigen 3!jn/ö!c ietgiban u bersoeften/of Ijetliomt totutae fienni^fe/ dat elbc?^ een nooölijdenlie i$/ 300 moet uta medelijden gaan» de lnorden/ en utoe ïjand moet baardig 3ön om te geben; duclj 300/

dat gij geber moogt blfjben/ en uta guipgesin en Hinderen in ftaat filijben; ejetraordinare tijden en gelegenljeden eifegen aoft taat e):tra= ordinair^, giet dan toe/ öat gij in toaargeiö en in bnjmoedigljeid moogt bidden : geef ons.

II. SDI 1.

-ocr page 514-

450 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

1. ^ecmt tot ten cfempel ban een mebebBElsaam man SCoB/cnban crnc brouteE (©o?ca^. 3|o6^ mebebeEl^aamlieib taovbt bEfcf)?EbEn/ Job

XXIX: 15, 16, Den blinden was ik tot oogen , ende den krenpelen was is tot voeten. Ik was den nooddrnftigen een vader. Kap. XXXI: 16—19, Zoo ik den armen hare begeerte onthouden hebbe, ofte de oogen der we-duwe hebbe laten versmachten ; ende mijne bete alleen gegeten hebbe. Zoo ik iemand hebbe zien omkomen, omdat hij zonder kleedinge was, ende dat de nooddruftige geen deksel en hadde! enz. J0an üDojcas ftiiat: Hand. IX: 36, Te Joppe was eene zekere discipelinne, met name Tabitha, welke overgezet zijnde, is gezegd Dorcas. Deze was vol van goede werken ende aalmoezen, die zij dede. Vs. 39, Ende alle de weduwen stonden bij hem, vveenende ende toonende de rokken ende kleederen, die Dorcas gemaakt hadde. oSeïuütng té fjij En vj/ bic jsnifte cjCEmpelEn nabolgr.

2. ï?ni' ïioog u be mEbEbEel5aatni)Eib taorbc aanDEboten/ ié tE VEn/ Dent. XV: 7, Wanneer onder u een arme zal zijn ... zoo zult gij uw harte niet verstijven, noch uwe hand toesluiten voor uwen broeder, die arm is. Vs. 8, Maar gij zult uwe hand-mildelijk open doen. '©jt te tjefloo^a-mcn/ij» *J5obc aangenaam. Hebr. XIII: 16, En vergeet der weldadigheid ende der medeelzanmheid niet; want aan zoodanige otferhanden heeft God een welbehagen, briiftt tip ubi ijarte bat groote Vnoo^ö öe^ SCpoö-tEÏö/2 Cor. IX: 7, God heeft eenen blijmoedigen gever lief. Vs. 6, Die spaarzaamlijk zaait, zal ook spaarzaamlijk maaijen: ende die in zegeningen zaait, zal ook in zegeningen maaijen. ©DEt be^e pïaatfEti uitbEÏEn t5?Er nog Ïiii/Spr. XIX; 17, Die zich des armen ontfermt, leent den Hee-ve; eude Hij zal hem zijne weldaad vergelden. BEHlt gij ban in toaajljeiö fiiöhrn/ cn toiït pij liejiioarb tnorbcn/.ioa beeït blgmoebig mebe/En 30a nsi Ij er niet boet/300 5ijt gij Een onregtbaarbigE bejittcr ban 't gene gil liEÜt/En ^ict toe/bat er be bïoeft niet in Some.

ii i- XVI. üMnijfe gü tot ^5ob 6ibt om bagelijfiécï) ^oob/500 is Fjet noobs «iTlleu 3al;tiij!i/ bat gij gelooft/ bat alle goebe giften en b? 3egen ober 't geiie liever gij ^ebt/ ban ^ob afbomt/ En bat gij lt;!Bob erkent voor den oorsprong vnn alles. van ape goe(i? toafulijft i^f. Jac. 1: 17, Alle goede gave ende

alle volmaakte gifte is van boven van den Vader der lichten afkomende. 2E1IC0 Inat er ié/ i^ ^obtg/ ïjEcft iEinanb ietp/ !jij Derft het ban (©ob. Hos. II: 7 , Dat Ik haar het koorn ende den most ende olie gegeven hebbe, ende haar het zilver ende goud vermenigvuldigd hebbe. Vs. 8, Mijn koorn, mijn most, mijne wolle, mijn vlas. ©e menfclje ij* maar een naaiUE piEr/ at toat ijij Ijecfc liomt niet nit Ijcm boojt/ jjij IjEEft öet alle^ ban eeu anbE?/ alfeen bar «öob ontliangen. ICor. IV:7, Wat hebt gij, dat gij niet en hebt ontvangen ? vDe l^errc boet Ijft 25?oob uit be aarbe boortfiomen; be ^ec» te geeft ieber 3ijn üefcljeiben beel; bE l^eEre geeft öe fptjse firatljttot bnebinge; be t}eerE onberljonbt mcnfcfien en beeétEn; geeft ^elf^ fjet bee sijn lioeber/ be jonge raben aïg 32 tot J^em toepen, ^einijle aïlep

brj?

-ocr page 515-

vau het Gebed des Heereu,

bejéi l^eeren ip/ en be l^cecc ban jjet jrjne een iebcr mebebeelt/ joj moet men tojj Uan iiooben öcamp;bcn/ ban ben l|cece afbibben/ l^em

al? ben oojfpjong en gebe? ejftennen/ boclj in be geftaite niet al^ fdjepfel/ maar alg een ber5oenb iünb in €f)ïigta/ met een ftinbeclgü ijarte; ontbangen luij iet^/ Ijet te ontbangen uit bc Ijanb a5ub^/ a!£ onsen l^abej/ en liejgencegb 51311 met tjetgene De 30aber geeft/ 't 51) beel of Ineinig/'t jai genoeg jgn. ©at tuij ban niet becii'mióten/ maar met een broiijli Ijarte gebcuifien/ en bat tog ban altijb onp Ijarte bergeffen naar boben/ naar ben a5ebej/ met een baniiöaar ijarte en met eenen monö/be?bulb met be^ ï^eeren lof. 0 Jeruzalem! roemt deu Heere ; ó Sion ! looft uwen God, want Hij maakt de grendelea uwer poorten sterk; Hij zegent uwe kinderen binnen in u. Die uwe landpalen in vrede stelt; Hij verzadigt u met het vette der tarwe, Ps. CXLVII:12—14. ©at eigcljt/bat bejlnacljt oSob/baat Ijeeft l^i) betjagsn in. Dent. VIII: 10, 11, Als gij dan zult gegeten hebben, ende verzadigd zijn, zoo zult gij den Heere uwen God loven over dat goede land, dat Hij u zal gegeven hebben. Wacht u, dat gij des Heeren, uwes Gods, niet en vergeet.

KAPITTEL XXX.

VIJFDE BEDE. vijfdk

JJEDE.

Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren,

I. ©e menfclje geeft örooblian nooben/opbat F|ij lebe; baarom öeeft Dezaiig-be l^eete Qn| leeren bibben om b^oob; maac bat i^ be 5 a fie niet/ öe^3^n menfclje ^eft eene ceöelgfte en ©oöaennenbe/ anfterfelpe siele/ bie fean bostaat Vu niet bejsabigb Vuorben/ ban met OJob self. «Èen natuurlijft men^cij islle e0-met Ijet aarbfe^e tueltcli?cben/ al^ fjij bat maar fijijgen lian/ geltjft 3e Sp mot 6cfcö?elJen iuojben/Ps. XVII: 14, Lieden, die van de wereld zijn, wel-God, ker deel in dit leven is, welker buik Gij vervult met uwen verborgenen schat. Cn (0oö laat 5e niet fjenengaan/ jonbej ljun goeb gebaan te Rebben. Hand. XIV: 17, Hoewel Hij nogtans Hemzelven niet onbetuigd gelaten en heeft, goeddoende van den hemel; ons regen ende vruchtbare tijden gevende, vervullende onze herten met spijze ende vrolijkheid, ©aarmebe 3et*J5ob Ijen af; maar gt;0ob geeft taat g?oote?^ boor be31J* nen tueggelegb/en ^ij geeft gun oofi een garte/bat met öct aarbfetje niet tebreben i^/ maar ben ^eere öegee^t/ en fiie^t tot gun beef; 30 maften öe tooo^ben ban ^Csapg met al gun Ijattc be amp;unne. Ps. LXXIII.- 25,

m 2 26,

451

-ocr page 516-

452 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

26, Wien bebbe ik [neffens ü] in den hemel ? neffens U en lust mij i ook niets op der aarde. Bezwijkt mijn vleesch ende mijn herte, zoo is

God de rotssteen mijns herten, ende mijn deel in eeuwigheid. Vs. 28, \

Maar Mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen. liolfto- I menfteiö öcg Ijarten öiebcn jicö aan ten bfcnftc i|eeren/ maat

jij toeten/ tat ^oö ban öe gabloa^en/ sijnöe jijne bijanben/ niet ge» ;

bienb Vuil ^ijn. (Cot Ijen jegt (6ob / Vaat öeüc [gij mijne injettingen i

Uczon- te berteUen/ en neemt mrjn ©ejbonb in utnen monbe5 ©c (Sabjali^ i

teruHe,'0'quot; f!en 5'En/ önt De jonbe / tic eetie fcfjEibinge maalit rnpfcljen q5oö en c öcn menfclje/ moet tneggenomen Vnorben/ ^al ©ob jiclj aan f)en open»

bacrn/ sullen ^e met bjiïmoebig^eib tot lt;6oö fiunnen naberen/ jnlïen 1

je met een fieb^ebigb gemoeb ^em dienen; öaarom jijn jtj jee? be» s

gecrig naar öe-bejsoeninge met a3ob/cn bibben telften^ om be be?ge» i

bingequot; öcj jonben/ gelijü be t)eere Slesiip on^ lee^t in be bijfbe ^èebc t

te bibben: Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen t schuldenaren.

Afdceiin- II. ©ejE 23cbe Begrijpt eerst een bej^oeït/ vergeef, enz. Ten tweede I

tnojöt er be gEj'taïte ban ben üibbe? bijgcboegb/ gelijk wij, enz. 3in \

Ijct be?5oeï{ i| aan te mejften Ijet boojtnejp/Schulden, onze Schulden, I

en be bej^oclite banb neffenp be ^cïjuiben/ vergeef ons. _ t

Schulden Hf. Schulden. Lnc. XI: 4 ftaat zonden, ^onben maften ^tïjiilbcn. ö

verbtna- tE beiincn üiat ^cljiilb i§/ moeten beje b?ie paften aangcinejiu Vudj^ [

tMiissc. öen : 1. ©e menfeïje ig ten eenemaal en in aife opjigten aan öüb be?» b

bonben/ en al^ Schepper aangeme?ftt/500 geeft Ijij 5ijn toefen/jijn le- d

ben/5tjne mogenbljeben naar be jieïe/en ftjacljten naar ben ligegame/ fi

ban (©ob/ niet a!g eene baab/ bie eenié gefclj'E0 ip7 SÖnbe be menfcjje 0

baarna jijn eigen meegte?/ en bejlaanbc boa? sicljseïben; maar ijg be» f (laat en bebieegt jiclj boor be getmrig inbloegenbe en onbejljoubenbe ■ 0

ftjadjt ©ob^/ baarom ié be menfclje be?bonben/ alieg tuat ö?) ^ ÜCDr z (jpiob te sijn/ niet bij Inege ban banfibaarfjeib alleen/ maa? boo? een'

naautoe? banb ban be?pligtinge/ban hnj fiunnen nabenften. ï|i) iö ooft Jl

bejbanbrn aan a?Db door het Verbond der werken, in Stlbam nan tjet d

menfcljeltjft geflacljte opgerigt/ belobenbe jaligljEib op conbitie ban ge» a

ijootsaamljeib/ in taelft be?6anb be menfcge ganfcDelöfi 3'cD amp;eefc 'n0E' al

geben/ en 50a ligt er op ben menfclje eene be?pligtinge ban onbejluocpenc O

geljooriaamljeib. lt;0oft i^ gij aan ©oö bejbonben/als Wetgever, bie magt V

Ijeeft om Qem te geamp;ieben/ en bielften te Befjoo?5a;nen be raenfclje boot gi

5t)nE nature fcljulbig \y Luc. XVII: 10. ©eje be?binbtenigfe fteurt be bi

menfege goEb/ en of Ijij be banben be?brceftt/ niemanb i^ e? ebenbicï/ ei öie peggen burft/ of jeggen tuil/ bat öö aan niet berbonben i^.

Die van IV. *2. ^ie berbinbteni^fe/ goe goeb gefteujb/ fteeft be menfclie ber- bi

wordt toe- ft?oftÉn/ en gtj be?b?eefit 3e nogbagelijftl/ boor jiclj te ontttefiften aan m

gestemd, öe gefjoocjaamfjeifc aan ^ob/ en met gedurig tegen biE bE?pliötingE ei

aan

-ocr page 517-

van het Gebed des Heeren. 453

aan tE gaan. ©it noemt bc ,êc{j?ift sonbigen. Ps. LI:6, TegenU, U alleen, bebbe ik gezondigd ende gedaan dat kwaad is. ©luTtretiCH te» gen öen J^eere. Jes. 1:2, Ikbebbe kinderen groot gemaakt,., maar zij hebben tegen Mij overtreden. l©et oliejtrcben. Dan. IX : 11, Geheel Israël heeft uwe wet overtreden, ©ejöonb tibertrebcn. Hos. VI: 7,

Zij hebben het verbond overtreden als Adam. ©e toetten (öoba üerfcllcu-ren. Jer. V : 5, Zij hadden te zamen het jok verbroken , ende de banden verscheurd, (öob/sgiie l©et/jgn ©ejbonb bejlaten. Jes. 1:4, Zij hebben den Heere verlaten. Jer. IX : 13 , Omdat zij mijne Wet verlaten hebben. Jer. XXII: 9 , Omdat zij het Verbond des Heeren hares Gods verlaten hebben. (©ngeljoorjaam jtjn. Rom. 11:8, Die der waarheid ongehoorzaam zijn. ©e jonbe tnorbc berslnaarb boor be ftoagljcib ban vöab / en öe^ iiienfcf)en af ijanftelgliljeib; boot be bjijtailftolKib 'en inoEbtniiligljeib;

boor be gcburioljeib cn bcelbnlbigljeib/ en Ijoe {jet licljt groote? en be confcientte ïcbcnöige? \$/ 500 beet gjooter ooft be 30iibe.

V. 3. Uit IjEt berb^eften ban ben banb/ bie op ben menfcf)e ligt/ brengt Ijij op sicti Schuld, bat t? berbinbtenipfe tot jï?affe. Hebr, X:29, Hoe Jt°.asffe-veel te zwaarder straffe meent gij , zal hij waardig geacht worden ? Rom. 1:27, De vergeldinge van hare dwalinge, die [daartoe] behoorde, in haarzelven ontvangende. Hit jonbe ftomt jgcïjulb/ ja bejbinbtent^fe tot be eenbiige berboemenipfe. Rom. V: 16, Want de schuld is wel uit eene [misdaad] tot verdoemenisse. ©oor be ^onbe i^ be menfcfje geftomen on« ber ben liloeft/bie uttgefjjjofien i^. Deut. XXVII: 26, Vervloekt zijj, die de woorden dezer Wet niet en zal bevestigen. Uaarbooc iji ÖÖ i» bganb'

fcljap met ^ob/ en tuaarbig be^flooten te taorben en ecutuig te bragen ben onbejbragelgften toorn (amp;ob?. Ps. V;5, De booze zal bij U niet verkeeren. Rom. II: 8 , 9 , Verbolgenheid en toorne, verdrukkinge ende benaauwdheid

2 - over alle ziele des mensehen, die het kwade werkt. 2 Thess. 1:9, Dewelken

t zullen tot straffe lijden het eeuwig verderf, van het aangezigte des Heeren.

©it ij« .4?c!)ulb / en be^e .©cbulb Uiorbt ban iebe? inenfclje c^ftenb.

i i^an t^eibeiien. Rom. 1:32, Daar zij het regt Gods weten, dat degenen,

t die zulke dingen doen des doods waardig zijn. ©it Uioröt e?fteub ban

:= allen/bie onbe? be bebieninge be^ i©oojb^ 5ijn. Deut. XXVII:20, Ende

gt; al het volk zal zeggen: Amen. ©it fiemmen bc gelooliigen toe. Ps. LI:6,

ic Opdat Gij regtvaardig zijt in uw spreken en rein in uw rigten. Micha

[t VII: 9, Ik zal des Heeren gramschap dragen; wantik hebbe tegen Hem

ir gezondigd, gal icmanb regt bibben om bergebinge ban sonben/ tjö moet

ie beje sijne ^camp;nïb fiennen/ fmarteltjft geboden/ jicö bic ft^affe tnaacbig

(/ erftennen en 60b/in te ftjaffen/regtbaarbigen.

VI. i©g bibben om bergebinge ban onze ^cljulben. ^Siemanb ö^eft ong 'tzya

c- bc ,êc0ulb toegebjagt. ^iet (èob/bie ö^eft ben menfcöe geilig cn bol- sohuuicm.

m maafit gefegapen. Jgiet be buibcl/ bic mag aanraben/ maar btaingen

je en boen sonbigen fian f)ö n^t- ^'6t be taerelb/ bie raag bpeigen en

an HClt 3 loft»

-ocr page 518-

454 Verklarende en toepassende Uitbreidiage

ïofiftcn/maar ben taüle neigen öuiten Ijaac öeceiö; maat be menfcQe jelf i]S oorjaaft ban jtjnc baben. Jac. 1:14, 15, Een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijne eigene begeerlijkheid afgetrokken ende verlokt wordt; daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende, baart zonde. Jer. 11:19, Uwe boosheid zal u kastijden. Jer. 17:18, Uw wegen uwe handelingen hebben u deze dingen gedaan; dat is uwe boosheid, dat het zoo bitter is. Klaagl. III: 39, Een ieder klage van wege zijne zonden, ©c biööej erftent niet alleen/bat jjö be sonde gebaan tjeefc; maac ooft/bat Sjet jijne J^cfjulb/sijne ober0?oote Jicamp;ulö i^/en bat {jtj baarbaat ini^» maafit/ taalöeltjft/ Ijatelijli/ onberb^ageljjlt en bejbaemeïgft i^/ en bujj finartelijft obe? jgne sonben aangebaan / beniebejt Ijtj boot ben latere/ en öibt jijnen leegte? om genabe/ ja fjjj nabett tot stjnen ©a» bet met öefcljaambljEib; tnant Dö ft an get ban jgnen ©abet niet af-fjarben/ tji) fian be be^breembinge en ijet mignaegen ban sjjnen Ijemel» ftften ©abet niet be^bjagen/ tjtj toil iiebet gefiaptijb en taebetom met jijnen ©abet betjoenb tactben/ban onbejsoenb jonbe? ftraffe genen loo' pen; baatoin fiomt !jij bjoebig en betlegen/en öibt: betgeef mij tnijne Sotiben/en neemt be .©tljulb targ.

■t Gebed vil. (J^e bE?50tl)te baab neffen^ be ^djulben ij?: vergeef, vergeef ons. gev^ge!1' ©ergeben geftfjiebt/ of boor tltoijtfcgelbinge/ uf op bolboeninge. «Een babet bejgeeft sijn fiinb/ of sonber t)et te paffen/ of tjg fijaft jjet/ en al^ gij ÖEt ge|l?aft geeft / ban i^ er nog bejgebinge ban naoben/ jal Ijet ftinb tuelgemoeb sgn. Soa gaat get onber nienfegen; maar bij (35ob ftan be ^tgulb niet bejgeben taarben/ ban nabat bic geft?aft i^. ©it ij? te? garte te nemen; taant bele menftgen/ bit niet fiennenbe/ bejbeelben sicg eene bergebinge/bie baar niet i^/en be bergebingeap ben regten toeg niet soehenbe/300 blijben 5e baarban ooft bejftoften/en gaan ter eentaige,? fttaffe. gij be?beelben sicg / bat (öoö i^ algi een menftge. (gen menfege toeten je/bat goeb en barmgartig j«S/alg iemanb/ bie aan gem migbaan geeft/ jijne fcgulb beftent/ jiclj biep bernebejt/ en om bergebinge fiibt; en 500 iemanb ban niet tailbe bejgeben/ bat joube fttaaab jtjii in ieber? oogen en gij sonbe alé toreeb beracgt taar» ben. benfien 5e/ «^ob ig barmgattige? ban een menftge/ ^oü i^ goeb/bie jaltod bejgeben aï| men om genabe bibt/en al^ menbaajt® aan 5tjn öegt boet/ om (öobsalig te leben/ baar i^ men op geruft/ en of men al jtjii leben in gobloojlgeib gabbe baargeö?agt/ en men öibt op 't boobbebbe: ö J3ob/ toeeé mg ajmen janbaas genabig! ^g bejgeeft anberen/ bie aan gem mi^baan gebben/ en gg belilaagt sijn sanbig leben en gg ftejft 300/ bien acgt men getai^ jalig. Stlrme mengtg ! ont« üodsregt-taaalï/bat i^ be taeg/ toaarbooc bg buisenben ban menftgen te? geile vaardig- baren/ ga tocg 50a niet boort / fien ben taeg taaa^baor (0ob be sonben eischtvol- be^gecft en ffa bien in/eer get te laat i^/ opbat gg salig taorbt. docninge. VIII. Sjft scgge ban/«öob ftan/450b jal be sonbe niet ongeftraft laten;

^ob

-ocr page 519-

van het Gebed des Heeren. 455

OPoti jljaft bc jonbc ttjlieltjli en eeutnig. (©m baarban uta gemoeb ten boüe te ofaejreben/ 50a merfit/ bat il5ob niet alleen l|ecre/ niet 31« leen H^etgeber/ maar ié ooft Öegter ober alle inenfdjen. SCöja^am jegt/ Gen. XVIII: 25, Zoude de Regter der gansche aarde geen regt doen ? i©abib erftenbe a3ob saobanig. Ps. VII: 12, God is een regtvaardig Regter, getier menfdje jal boot (!3ob^ ootbeel fionjen. Pred. XII: 14, God zal ieder werk in het gerigte brengen. Pred XI: 9, Wetet, dat God on) alle deze dingen u zal doen komen voor het gerigte. J^iet alleen ftomt ieber menfe^e boor dPob/al*? ïïegtcr/alg? Ijij fterft/en too^öt/of tueg-getae^en naar be Ijelle/of opgenomen in {jeecliiuljeib; luant Ijet ié ben menfclje ge^et eenmaal te flejben/en baarna IjetoorDeel. Hebr. IX;27; maar alle menfcfien gullen ten longften bage geljjfielijFi boor Ijer g?ca-te oorbeel aSob^ ftamen/ altnaar alleé regtbaarbig jal toegaan. Hand. XVII: 31, Daarom, dat Hij eenen dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem regtvaardelijk zal oordeelen. ©it Iruéle/ erftenbe en p^eöifite Cnocli/ be jcbenbe ban 2£öam/ seggenbe: Ziet, de Heere is gekomen met zijne veel duizend heiligen, om gerigte te houden tegen allen, en te straffen alle goddeloozen, Jud. vs. 14, 15. JDoo? bat gerigte jal if!/bic bit fdijtjbe/ en gij/ bic bit leejst of Ijoort lesen/ ftoinen. Wij allen moeten geopenbaard worden voor den regterstoel Christi, opdat een iegelijk wegdrage hetgene door het ligehaam (geschiedt,) naardat hij gedaan heei't, hetzij goed, hetzij kwaad, 2 Oor. V : 10. ^efcijontnt bit oorbeel aan alle sliben. 2CI1e menfcljen sullen baar bejfcfigncn; 51] gullen in tlneeËn berbcclb tnorben/ fjet eene gebeelte ^al berboemb inorben/ en immerg nergens om ban om be jonbe. «Ipob ié ïSigter en een regtbaarbig fiig-ter. quot;iet regtbaarbigljeib een ieber tjet jijne te gebcn/ en in eenen regter / te paffen en brij te fpreften / naa:bat een ieber Debonben luorbtï 't 3Ié bij alïfn beftenb/ bat een regter regt moet boen/ een fdjulbigen moet fdjulöig/ Een onfdjiilbigen brij moet berftlaren / uit barmfjartigljeib mag 0!) een fcljulbige niet bjijfpieften. t)QE goeb-aarbig en mebelijbcnbe een regter ooft ié / Dij mag een moorbcnaar/ een boobfïager niet laten gaan/ fjij moet Fiem ter boob beroorbeelen/ ombat be geregtigQeib bat Eiécfjt; ié na a?ob niet regtbaarbige? ban be menfefje? goo eiécfit ban jijne regtbaarbigïieib/ bat ï^ij ben 5011« baar berboeme; gier ftomt goebljeib niet te paé / maar regtbaarbig» fieib; baartoe bienen fce uitbruftftingen/bie ijamp;ob ban {^ein boet/Exod. XXXIV : 7, Die den sehuldigen geenszins onschuldig houdt, «gegt tod]: B^aarom berboemt gt;j3ab bie aan be flinfterïjanb jullen ftaan ? Sé tjo niet oneinbig barmhartig? ÜDaarom ié fr}ij B1quot;1 ban niet genabig? ©iêé moet er ban ieté anberé jtin/bat Tjet bejboemen ban ben jonbaaruit^ Itterlit; en luat ié bat5 't ïian niet anberé jijn ban (0Qbé regtbaar' bigljeib en jijne biaarïjeib; be ïSegter ber ganfe^e aarbe/ joubE bic geen regt boen? flé a5abé oorbEEÏ niet naar luaarfjeil3 5 Rom. 111:2,

-ocr page 520-

456 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

Wü weten dat Gods oordeel naar waarheid is. öe joaöcirenboo^

öe öarmljartigöeib a5obé niet UebjijC Uiotöen Dan üe amp;el e '

Öeotcr i»? en*een regt^aarbia ïSigteu/ en m oorbtel naar taaar'JJ'

is/ en een fcftulbioe niet onfdjulbig berfiUren ftan/50a ftan ^ab bc jonbe

ntt ongëftjaft l^tcn / en ;oa Ijeeft be 5anbaar geene be?gEbtage boor

ïilniitfchelbinge te bejtaacöten. rtanoron ïp h^n aüen bej»

DO men- IX. I©at raab ^ er ban boo? ben sonbaar ?

scuekan {ol.eu gaan? '255} ben inenfclie 10 geen raab, Viiant öö quot; , quot;iet- niet boo?b?agen/rjö ftan be l^affe niet te

jijn rantfoen niet geben/ {)ij mort er eeutoig ai ' XVI • 26 ©e

zal een mensche geven tot lossinge van ^ fjjf^-e taêtelü

jnnhp id baar/ hii ïtan ie niet looclienen/ al tfn l!)ben m ocse raEtciu

üolboet niet/ *\ vim gocbe tae?ften/ beljalbe/batseboDt^obim

maar alé een Inrglnerpelijfi Uleeb 3011/ tHn^en be booi je begane

jonben niet nittai?fcl)en/ Ijö Bef]ouöt een -,oobanig ljartc/ en aner

ïonbine nebac'iten/ tooorben en baben blijben baaruit baounamen^ uL

Se^/ U 6« iSaam fcfjeibenbe/ ülnft 5onbig/ en 300 lange be 5onbt

blijft/ filött ooft be fl?affe/ bat i^/ ecutoig. .quot;Haffc' en be*

Geschiedt X. gal ban be menfclje be?loglt tao?bcn fte6amp;en/

door een»aan jn ijEt regtbaarbig oorbeel 43obö/ ^aa moet

B?rge' hip in ;nre nlaatfe bolboet aan be regtbaarbigljeib a5ab^/ boor bet brageu

rantsoen bail öc ftjaffe/ bie be sonbaar bejbienb ftabbe/ En ö'e

en screg-m hnïftnmenliifi bolbienat/ en bic betalinge cngefiaocsaainoeibiHoet

Sloe- op ben sonbaaz Hamen/ boo? toerefteningeaan ^S'„quot;SaS rekenwge tnpi;, „■/ r,, hp ttmifcïiE moet bjelgcbaüen nemen in boo? ben ^Ofge uefio?i

asnsJrSX»« raV«..ww»

menschen ^darniEbe tot sJ5ob fiomcn. ®E5etoe8I^t,OOEaL ^

wordt- i4b betbe:gt ^em boor aileonbeftee?ipenonber Ije

be ; fdiioon fommigen Ijet uittoenb!g bieten te jeggen en Jaar^aquot; quot; 'p^ fien; n'aar 60b openbaart tiet ben srjnen en letbt 5^ bien toeg in. m

öeere ^e^né/ toaa?achtig «Jpob en ^ièeniscö / ^an ^ ^ -i®

?ot een S?ge/ Hebr VII: 22, Van een zoo veel beter Verend is Jeza Borge geworden. Vit fteeft in plaat# ban be uitbe?bomien öeua^/ l Pet 111:18, Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij r^tvaara g voor de onregtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou e '®.n^i. ^flen

jgn be geloobigen met ^ob ber3oenb/ Rom. V . ^0' J J iéebjebe zin met God verzoend door den dood zijns Zoons.^aacboo^^eUjeoc met 60D be?too?ben/ Rom. V: 1, Wij geregtvaardigd zijnde ^ den ge loove, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezurn Christum . ®ie 3e zné ror pen ^orae fieeft/ ié in ©em bolmaafit/ Col. U.lU, wj zijtin Hem volmaakt. 2 Cor. V : 21, Opdat wij zouden Gods in Hem. ©it i# be tneg om bergebmge ban 3onben te be?H?ijge /

3onbet öesen i# er geene bB?gebinge.

-ocr page 521-

van het Gebed des Heeren. 457

XL jjêen moot bcnïien: ï|oe Ran öe b^gebfnge pïaató gcBBen aïé er vouoon Dctalingc i^? 3Ift anttaooröc: 3ubicntag jelben in eigen ye^faan alle von^gaat ftraffen gaööen geleden/ en Ing i« eigen ye^foon öe lm (föob^ bal' zeer wei maaftteltjft Qabben becbulö/ ban tjabben die fieoenfiingen mcejbe^ gronb ;t0 zainen-maar nu get gei'cö'Ebt boo? een ^o^ge/nu i^ er toeteftening ban {jet rant»

foen en geregtiggeib öe^ 25o?g£j ban nooöen/ nu i^ er ban noobsn gefoobig aannémen in ben inenfc|jc/en besonbaar afjoa tot lt;!5ob fiomenbc/ be:-firtjgt be?gebinge; öaarin i# tegelijfi regtbaarbigQeib in lt;6 aïjl iSeg--te?/ en goebjjeib ai^ een be?5ocnben l^aber; tnant bejelfbe natuur/ bie gesonbigb (jab/ bie öetaalt; be 'SSorg i^ met be^ ïüegter^ toeftem-ming 25orge getoorben/ en be Babe? i^ met ben 25argc tebreben/ en met be uitboeringe beg amp;orgtocï)t^ bolbaan/ en 50a i^ be toepaêfinge en be?oebinge regtbaa?big. iï^e menscg Ijeeft e? nietjl toe gebaan/ ïjij ig Ijemjelben fcfjulbig/cn 500 i? be be?gebinge aan söncn Itant enr-el ge^

nabe; bu^ fiomen öetaling en be?gebinge te samen lucl obf?eeiJ/ ö!|)beube bersoeninge en roepagfinge oiibe?)ïljeibene baben.

XII. $51^ taij O'E? öibben om be?gebinge/5oa öibben tug Oct in geen Vergc-anberen jin ban be geloobigen in tjet (0. (0oft jtj berfnegen 5^0'JcSfedt^n loei bc?gebinge al^ tuij. i^ier ftaat Ijet luoo^b «V? ap/ies, niet ais ei ;to.T. en gen aan get JS, (C./ en niet al^ tegengeftelb tegen mxpeaci paresis, N-Tgt; oigt; aï^of bat alleen eigen Ina^ aan get lt;0. @t./ bat 31) maar fjabbcu een wy'^f met cogluirien bao?amp;rjgaan ban be jonbe/ maar bat Inij öeüamp;eii be?»

gebinge; tnant be bE?gebinge in Ijeto^. (*£. lua?bt jaatoel ayeaig aphesis genaamb/ al«ï in get 5^. Hebr. IX: 22. 51111e dingen taojben bijna

boo? bloed gereinigd naar de toet/ en jonde? bIoebfto?tinge gefcyi^t geene be?gcbinoe. den gierfbnd Ijet lt;0. C. nog in sijne bolle ftjacgt/ en ebcnlnei deed be i^eere Sieji!^ sijne ©i^cipelen bidden: ciyis aphes.

2C1^ tog bibben om bc?gEbinge/ 300 mejftt de bidde? 5icg nier aan aïö onbefteejb cn al^ onbe?3QEnd/ en al^ öegeerende uit ben jtaat be^

toorn?/ gelijft de geloobigen ban nature ftinberen be? toocn^ 3tjn/ ge-ïijfit alle anderen/ berloét te Inorben; maar gij me?ïit jiclj aan al^i een ftinb 43obg; luant gij bibt: Onze Vader, vergeef ons. (J5ab ganbeït met 5Önc ftinberen op menfcgelijfte taijse; gelijft een babe? 3ijn mignoegeu ober Qet migdoen sflne? ftinberen toont/ 300 toont 45ab ooft sjjn tnis»

noegen ober 3rine ftinberen/ al^ sö gesonbigb geböen; £^0 onttceftt gun aen famiiiairen omgang/ be?be?gt 3tjn aangesigt / l^ij iaat gun 3|jncn babe?lgften toorn geboelen/ lïcaft gen met eene to?ac=

genbe/ onrugtioe en benaautabe confcientie/ bc brebe i^ taeg/ onb?ïj'

geib bejet gen ban binnen en ban buiten. 3!n bien flaat i^ een ge»

loobigc see? berlegen/ gij begeeft sicg tot 3ijnen J!gt;ade?/ beftjbt 3yne migbaab/ loopt naa? get bloeb ban ben i|eerc Slesu^ en bibt: Vergeef, en Vergeven ban ontmeet be f^eerc ben soobantgen/ en Ue?geeft gun telften^taebeiom. liheidene

XIII. i|ct bergeben fluit in : 1. 4Siet ftraffen. Ps. VI: 2, Straf mij zaken in.

II. Jümm niet

-ocr page 522-

Verklarende en toepassende Uitbreidiuge

niet in uwen toorn , ende en kastijdt mij niet in uwe grimmigheid, (©e ^Ollbe niet tortEftenEn/üat i#/ niet Ijanöelen alp een jondaar. Pa. XXXII: 2, Welgelukzalig is de mensche, dien de Heerc de ongeregtigheid niet toe en rekent.

2. gijn aangesigt/ in 't taelft alfcen l^ben bcc stel ban een fiinb (öotté i$/ niet bejöergen/ niet onttccfiften 5gne tegenlnoojlitgfjeib/ 3'CÖ niet Debefiftcn afé met eene hjoïfl/ ^acitiar er geen gcöeö öao? Ran/

niet ïjouben alg ren breembe. Ps. CXLIII: 2 , 7. Ende en gaat niet in't ge-rigte n:et uwen knecht: want niemand die leeft zal voor uw aangezigt regt-vaardig zijn. Verboort mij haastelijk... en verbergt uw aaugezigte niet van mij.

3. llerjefteren ban be Uergcliinge/cnie geftaltc bep fjatten geben/ bat ontlaat i? ban fcljulb/ bat bc be^gebtr.ge bcr janijen gcboelr. Ps. XXXII: 5, Gij vergaaft de ongeregtigheid mijner zonde. Jes. XXXVIII: 17 quot; Gij hebt alle mijne zonden achter uwen rugge geworpen. Waardin baö 3?ab!ö/ Ps. XXXV : 3 , Zegt tot mijne ziele, ik ben uw heil. ©it Uicrb tot Sft'fafa gE' jegb/ Jes. VI: 7, Alzoo is uwe misdaad (van u) geweken, ende uwe zonde is verzoend.

2. JE^ebe in öe stele geben/ be sonde berluonöt De siel/ maafit je onruétig/ Debjeesö/ öenaautaö. 4,15aar a!é a?atï br sonben bergeeft/ ban bomt c? ern joete fïilre/ een onuitbjnbbehjbe bKbe. Soa 6?gee?be ©abib Ijct/ Ps. LI: 3. Delgt mijne overtredinge uit. vs. 9, Ontzondig mij ... wasch mij. Vs. 10, Doet mij vreugde ende blijdschap hooren. IDit öelooft «©ob/Jes. XL: 1, 2, Troostet, troostet mijn volk , zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het harte van Jeruzalem , ende roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat hare ongeregtigheid verzoend is. ©ït onberbonb be ïieifip. Jes. XII: 1, Ik danke U Heere, dat Gij toornig op mij geweest zijt: [maar] uwen toorn is afgekeerd, en gij troost mij.

5. ©rtjinocbigen toegang geben tot Jrob/ alji Tjaren berjeenben J^aDn. Hebr. X : 19 , Dewijle wij dan , Broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in 't heiligdom, door bet bloed Jezu. Vs. 22, Zoo laat ons toegaan met een waarachtig harte , in volle verzekerdheid des ge-loofs, onze harten gereinigd zijnde van do kwade conscientie.

6. 't ©ergeben lU'it m be nrmeenfictjap met (jreb/ bie boar be jonbr Uias afgebroken/in biel Hi? ariob be side bjienbelnft ambelst. Jes. XXXVIII: 17, Gij hebt mijne ziele lieflijk omhelsd... want Gij hebt alle mijne zonden achter uwen rugge geworpen. Cn be 5icl ontmoet gt;J5ob niet erne flinberlrjbe blijöfcl)ap en brrgenoeginge. Jes. XXXIII: 24, Geen inwoner zal zeggen ik ben ziek , [want] het volk , dat daarinne woont, zal vergevinge van ongeregtigheid hebben, f^i] banfit ben Cjeere blgbelijb. Ps. CIII : 2 , 3 , Looft den Heere mijne ziele, ende en vergeet geene van zijne weldaden. Die alle nwe ongeregtigheid vergeeft.

vE)it fji be; ge ben. 3rgt;tr betsoebt be bibbe^ in bese 25rbe/ bit boet C-o^i aan be geloobige bibber?/ l^t) bergeeft biel alttjb/ 300 menigmaal

3Önc

458

-ocr page 523-

van Let Gebed des Heereu. 459

5Öue RinlJEren gunne sonbeu Beïijben/ ben i^cere Sicsiim/ a!^ Dun ïSantfoen en dpereot'OÖEiö aannemen/eu om bergebinge ütbben. J^aac alle beje Bobengenoemöe jaften ocefc be ^eere f)quot;quot; altijb/ e:i aaVi niet alttjb in bien ttap/ alg 3tj 5e tuel fiegeeren/ 45ob laat 5e altemer luel lang nalaopen. jgn bifitnijl# traag in {jetjoeften/ en Uistetao^

in get fiibben/ ongeïoabig/ tnoEbeloo^/ nog niet Ualfiomen ontfebigb ban be jonbige Begeerlijamp;Ijeben/ en 01300 nog niet in ftaat om öie joetigljs'

ben te genieten, daarom ftomt e} tnel bui^te^ni^fe/algi 30 oy't licljt toacliren/en bcjfcöriftftnigc iuyfaat^ ban genesinge; boef) bel!)eere3al Sicö ten laatfte tnenben tot fjet a5eöeb beégencn/ bie gan^clj ontbloot f«j/ en niet bejfmaben jjaaclieber 45eamp;eb. Ps. CII: 18. ©aaroni bolljajbt in ben lt;Sgt;E6cbc/ en amp;iöt/ niet alleen Uoar uselben/ maat ooft boor be ïterfte/en booc alle gclaobigen; tnant alle 3ijn 5c bestaaarb obe^beson» be/ beien gaan e^ ftpom onbe? gebufit/ en baar iji in 3iBl geene

brebe/ ban Inege ijunne sonben/ stj sijn öebjaefö en behangen naar bejgebinge/ opdat se ben C^ecrc met brtje? [jarten mogen loben/ ftin»

berlijft breescn/ en ai soetje? boorttjeben in de luegen be^ i^eeren. ^it i$ Tjet ee^fle beel beser 2Bebe : Vergeef ons onze schulden.

XIV. Het tweede deel fielt baar de gestalte van den bidder. Gelijk ook , wij vergeven onzen schuldenaren. (Dit btjboegfel taorbt 3eeE bejfcljeiben opgebat; bit i^ sefie? / Dar bie toaojben niet 315n eene verdienende oor-wat niet zaak ban [jet bergeben 35ab^/ ban inor^t e^ftaan: omdat taij berge» quot;ai.a|ltbu ben; maa? baar ftaat quot;i; hoot;, gelijk, ban iuaa fjet geen Dibben/ maa? LC,^a-ftet onse te eifcljen; baarbij/be bergebinge gefcljicbt uit genabe. Koin. III: 24, Wij worden om niet geregtvaardigd, uit zijne genade, ©at iai ooR fiïaar/ bat fjet niet tuil seggen eene evengelijkheid met be bergebinge a3ob^. a5ob hergeeft als Segtej en al^ ^abej/ tuij aan ond ge-lijften. ^ab bolftomen/ tajj geamp;jeMelijft. aMf 't niet eene eigenlijk gezegde conditie, ban gefcljiebbe Ijet boo? een contract met 45ab/

inaa? nu i^ (jet eene oatmoebige 20Ebe oni genabe; maar Fi^t ^

condilo sine qua non, eene voorwaarde zonder welke niet, bat ié/ eene bereigefjte geftalte/ am een Befttaaam boojtoerp te 5i}n/ om be bergebinge te fiunnen bersaelien en te ontbangen; luant aI3 iemanb in een ïDoebenben too^n i? tegen sgnen naaéte/ en in fiooafjeib uitbaart/ 0111 5ic|j aan öem te tujeften/ een ieber ftan Inel sien/ bat 300 een menpejj niet in ftaat i^ om te bibben/ Vergeef, en bat ï)g in bien tijb be troogtelijfie be?gebinge/Bn alle^ luat get be?gehen infïuit/boben bermelb/niet fian ont» bangen/ en 30a ban ooft niet al# be gaat en turaaftgierigljeib in Ijet fjarte ligt/taant meer en min verandert de sooric niet. Sal iemanb bib' ben/ 50n fiajt moet gem niet beroo?beelen. 1 Joh. III: 20, 21, Want indien ons herte (ons) veroordeelt, God is meerder dan ons herte , ende Hij kent alle dingen. Indien ons herte ons niet en veroordeelt, zoo hebben wij vrijmoedigheid tot God. 9111^ Ijg sier/ bat gij een tojoFf/ ijaat/ affteer

3lèmm 2 geeft

-ocr page 524-

460 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

Ijccft tcoeii SÜ'if'-i naakte/ ombat bfe gem mi^baau geEft/ öij jal/ 30a Ijij OPegtelp leliën jjeeft/ niet burben öibbcn am liEcaebhige/ÖD üe?* oojbccU sicÖSElüeti/ eh burft/ nocö Ran gEene liErQEbtnge bEttoacfjtEn; ja ooft nier/ alj? 0tj gebacDtig too^bt/ bat gij aan Een anbec mi^baan Ijrcft/niet teelftEn Ijij nog niet be^oEnb Matth. V: 23, 24. .maaajatgi Ijij met sjjuen naapte bej30Bnbi*J/ eii bejgeeft aan bien/bien öem Beïee» öioü fjEEft/ ban San Bö nabetEn met bjijmoebigljeib/ eh in ben ge foobe licjgebinge becsaeriEn en bE?bjacljtEn. ©tt geeft be ï|eere 2lE5U^ te Hennen/met fiet ö^rbatten ban beseOeebe/Vs. 14, 15, Want indieu gij den menscben hare misdaden vergeeft, zoo zal uw Hemelsche Vader ook u vergeven. Maar indien gij den menschen hare misdaden niet en vergeeft, zoo en zal ook uw Vader uwe misdaden niet vergeven, C|tj 5al U ijet tjDojJ» iclijft gebocl ban be be^gebing utae? jonben niet geben/rot u niet jeg' gen: jjeöt gaeben inoeb/ ubic jonben sijn be^geben/ 30 Ben utu Ijeil. £^0 jal u ben bjtjmoEbigEn toegang tot ï§Em niet geben/ en u niet toelaten tot eene öebjebigbe gemeenfcOap met ï^em. ©at i$/ gelijk brij bejgeben.

we onze XV. Schuldenaren jijn gier niEt/ bie on^ gelb of goebcren fcgulbig naren zijn; 5tJn/ l,an O^Ene Betaling joubEn mogen bo^betEn/ balgen|

hoc dien' Den re gel ban regtbaa^biggeib/ bocö sonbe? fcge^pgeib en ta?eeb!jeib ven'0'80quot; teiJcn EEn omnaBtigen fdjulbenaat; maa? fcljulbenaren jjjn begenen/ öie on^ ongelijft gebaan IjeBBen/ met hJoo?ben of baben.

Vergeven i3 niet bE?gEben al^ 45ob/met aut^oriteit en in öooggeib; ooft niet/ boo? 30a beeï alji 33 tegen i!3ob migbaan öeBamp;en/ en boo? a5ob^ gecigt ftrafBaar 3i3n/ bat fiomt «l5obe alleen toe/ bat be^ge-ben ban menfcljen 30U amp;rj (J5ob niEt gElbEn/ baajniEbe jjeeft nie» manb 3icD tE tjoogten in be ure be^ boob^/ bat öö nu biel salig 3al Inoiben/ betaijl J)tj ben menfdjen bsigEben lieeft/ eh ïjEin ban Stjne pajtij bE.jgeben i$/ en alsoo be?3oënb met sgnen naakte; maar ijec bejgeben siet alleen op be migbaben/ boo? 300 beeï 313 te« gen on^ Begaan 3jjn. J^iet bat lag boo? get mfpboen ban oi^en naakte aan 011^/ 5tjn regter getDo?ben 3ön/ of magt IjeBBen om gem te fl?af» fen/ gan^cg niet; maa? be be?gebinge gefejjiebt al^ tugfegen gelgften/ bie Vuel be?ongel!jftt i^/ maac niet mag ftraffen; ja niemanb get ge-oojloofb te too?nen tegen ben fieleebigE?/ gEiiegengeib tot bj?aaft in sQn Ijart te laten opftomEn/ eeh ta?ofi te setten/ te gaten/ afftee? te jjEamp;» öcn/ 3oobat men gEEne bEugb bOEt/ alp mEn bEn roo?n/ hj?aaft/ gaat aflegt teoen sijnen naagtE/ gij boEt niet iet^ b?tjhiillig^/ bat fn srjne üeu? i^/ of gij get boen of laten bril; maat 't iji alleen maac eeu opgou» den ban 3oii£iigen/ 3aobat men niet moet meenen/ bat men laat gjootgl gebaan geeft neffenp 3ijnen naakte/ al^ men op gem niet meer tD'o?nt/ en gem obe? stjne tnfêbaab niet (l?aft/ of paffen tail. %t be?Be-ben ig eene be?ftlarfngc aan öen öeleebige? ban get gatt ban ben amp;el«-

öfg»

-ocr page 525-

van het Gebed des Heeren 461

bigbe/ bat öö geen Qatifl/ affieecfg/ tojaalifoicrig öa?t tceen ö^n Beeft en 0ein om ?öne öeleeöigfng geen fitnaab jal taeöjengen / maa? gene» gen in l)?ebe en liefbe met öem te ïeUen. ^it liejfilaren ban be geflalte bep Ijkten geeft niet altvjb plaat^/ maa? alleen/ al^ be fislee»

bige? sfjne fclinlb Befient/ be^gebinge cn bersoeninge be^joefit/ geïijft ölgtlt/ Luc. XVII: 3, 4, Indien het hem leed is, zoo vergeeft hem. Eude indien hij zevenmaal des daags tegen u zondigt, ende zevenmaal des daags tot uw wederkeert, zeggende: het is mij leed, zoo zult gij het hem vergeven, guiten bat gebal te jeggen/ ift bejgeef Bet u/ i^/ of t?iumpBeïen of roemen op utoe goeöbaöigöeib/ en fltjft öen fieleebige? in jijne jonben. ®it allep fjoubt in te Bibben : Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.

XVI. ®e ïjeere Siejugi Fjeeft eené boojbesonbe ban af be sgnen ge» watbw-leben/bat ïjfeft eenmaal gebaan/Bemjelben opgeoffejb geeft/^ ^ en met bie ccne offejanbe Ijeeft i^tj in eeutaigpeib bolmaaftt begenen/ ge fs. bie gegeiligb h3o?bcn/ en eene eeuüJige be?Ia?|inge telneeg geBjagt; of nu be be?50Eninge in ben boob ban C0?ifitu?i tnel baa? i^/ 500 ip ebentnel be men^cg/ ten opjigte ban sfcgjelben/ en ban Buiten en ban Binnen niet ban jonben/ boob in jonben/ en 50a i^ öö nature een fiinb beg toojng geïijft alle anbere menfeïjen; ÖÜ bcjboemelfjfi/ en in eenen flaat/ bien be heilige a5ob niet Beminnen ftan; maa? öien (!5ab Baat/ en obe? taelften be getegtigBeiö (!5ob^ ft?af 3011 oefenen ; in bien ftaat ij? Bö geen boo?'

toe?p ban be?gebinge; maar be ü^eere geeft jijnen uitbe?ftarenen/iebe? in sgnen tijb/ Bet gce^telgfte ïicBt en leben/ B'ee begint BÖ te sien/ in toat flaat Bö ban nature i$/ BÖ breekt/ BÖ i^ berlegen obe? sijnen jonbigen cn be?boemeIgften fl:aat/BÖ S'et öat sijn Beil W met «tftob in eenen be?5oenben fiaat te jtjn/ b?cbe met (J5ab te BeBBen/ in b?ijmoebigBeib tot lt;0ob/ al^f be?5oenb/ te naberen en met 45aü/ aï^ ©abe?/ te man»

beien in ootmoebigBeib/ in Rinbfcöe geBoo?5aamBeib cn in liefbe/ BÖ i# naa? be?lo?finge ban B^t eene cn naa? Beftominge ban B^t anbere sec? Begcerig/ BÖ 5'et naa? ben 25o?g/ BÖ neemt bien aan/ Bö öi^t/ BÖ fmeefit baa?om/ baa?op geeft be i^cere B^m/en pa^t B^m be bolboeninge toc/ cnboet Bem be b?ucBtcn ban be bolboeninge en be?gebinge fmafien/bcn eenen filaa?be?/ ben anberen bui?te?bc?/ cn betaöl BÖ bagelflft^ in bele ft?uifielt/ 300 tao?bt Bet geloof be? bc?gebinge sbsaft/ bat tocB nog 5CC?

ftlcin boo?gaan^ toa^/ cn Be bjcesen en Beïtommertngen ftomen toebe?om Boben en be Begec?ten naa? ben Beb?cbigben flaat Bomen taebejom/ en 30a Be?bat BÖ B^t geloobe cn Bet Bibben om be?gebinge. giet bit in Bet cyempel ban ben Bcfigcn man/ ben man naa? (öSobjl Ba?t/^abib. Ps. XIX : 13, Wie zoude de afdwalingen verstaan ? reinig mij van de verborgene. Ps. XXV : 7, Gedenk niet de zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen. Vs. 11, Om uws naams wille, Heere, zoo vergeef mijne ongeregtig-heid; want zij is groot. Ps. LI: 3, 4. Zijt mij genadig, ö God, naar uwe

JflSmin 3 goc-_

-ocr page 526-

460 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

Ijccft teoen jijnen naakte/ ombat öle gem mi^baan 0eeft/ öü 5aï/ Soa |3Ü gpcgtelp (elicn geeft/ niet öurben öibben om liccoebinge/öö ooibeclt 5tcÖ5Elben/ en burft/nocïj fian geene beroebinge bectcacgten; ja aait niet/ al^ Ijg gcbacOtig toojbt/ bat Qij aan een anbec mi|baan Ijccft/met tuelften 9ö nog niet be?5oenb i#. Matth. V: 23, 24, MSaajal^ !)!j met stjuen naagte bejsaenb t^/en bejgeeft aan bien/bien Bembelee» öiob {jeeft/ ban ftan gö naberen met bjjjmoebigljEi'1/ eh in ben ge» foobe lic?gebinoe ber;oeften en be^tuacQten. (©it geeft be ï|eerc te ftennen/ met get gerbatten ban beje 25ebe/Vs. 14, 15, Want indien gij den menscLcn hare misdaden vergeeft, zoo zal uw Hemelsche Vader ook ii vergeven. Maar indien gij den menschen bare misdaden niet en vergeeft, zoo ea zal ook uw Vader uwe misdaden niet vergeven. ÜJij jal u get tjooj?» iclijft gebod ban be bejgebing ub3e? jonben niet geben/tot u niet seg» ijen: Ijefit gaeben moeb/ utue jonben jijn be^geben/ SIft ben uüi Ijeü. l^tj ja! u ben b?tjmoebigen toegang tot i§em niet geben/ en u niet toelaten tot eene öebjebigbe gemeenfegajj met J^em. ©at ij?/ gelijk toij bejgeben.

wie onze XV. Scbuldenaren jijn gier niet/ bie on^ gelb of goeberen fcguïbig naren zijn; ^'J'1/ ^ faan Ö'E geene Betaling jouben mogen bobberen/ bolgeni hoe dien ' Den regel ban regtbaajbiggeib/ boeg sonbe? fegejpgeib en ta?eebgeib venquot;01quot;quot;' tE0C11 Een Dnmagtigni fegulbenaar; maa? fcgulbenaren jijn begenen/ bie onö ongelijft gebaan gebben/ met ttioo?ben of öaben.

Vergeven iö niet be?geben al^ (fijob/met autgoriteit en in googgeib; ooli niet/ boo? 30a beel alg jij tegen a5ob migbaan gebben/ en boo? ii5abjgt; gerigt ftrafbaar jjjn/ bat fiomt Oobe alleen toe/ bat be.zge-ben ban menfegen 50U bij quot;öob niet gelben/ baajmebe geeft nie» manb jicg te tjoogten in be ure be^ boob^/ bat gtj nu toet jalig sal tuo:ben/ betagl gtj ben menfegen bejgeben geeft/ en gem ban Stjne pajtij be^geben i^/ en aljoo be?3oënb ig met sgnen naakte; maat ijet be?gebcn 3iet alleen op be migbaben/ boo? 300 beeï jij te» gen on^ begaan sgn. JBiet bat lag boo? get migboen ban onsen naakte aan on^/ jtjn regter getoojben 3011/ of magt gebamp;en om gein te ft?af» fen/ gan^cg niet; maa? be be?gebinge gefegiebt al^ tugfegen gelpen/ öie toet be^ongelgftt i^/ maat niet mag firaffen; ja niemanb ii get ge-oojloofb te toojnen tegen ben fieleebige?/ genegengeib tot to?aafi in 3tjn ijart te laten opfiomen/ een ta?oft te 3etten/ te gaten/ afftee? te gefi» ben/ 3oobat men geene beugb boet/ al? men ben foo?n/ tD?aaamp;/ gaat aflegt tegen jtjuen naakte/ gtj boet niet ietji bjijtoillig^/ bat in 3ijnE Ueu? i^/ of gij get boen of laten toil; maat 't ifi alleen maar een opgou» ben ban sanöigen/ soobat men niet moet tneenen/ bat men tuat gjootg gebaan geeft neffeng 3{jnen naaigtc/ al^ men op gem niet meer toquot;o?nt/ en gein obe? sgne migbaab niet fl?aft/ of ft?affen tail. J|et bejge-ben ig eene be^Rlaringe aan ben fieleebige? ban get gart ban ben fielee-

big»

-ocr page 527-

van het Gebed des Heeren 461

bigbe/ bat öö S^n Qatig/ affieerfg/ tajaafigictig öa?t t^gen Ijem geeft en gem om ^tjne öeleebigfng geen fttnaab jat toEfijengen/ maa? gene» gen in li?ebe en liefbe met öem te leben. ©it bejfilaren ban öe geflalte bep öa^tcn geeft niet altp plaat^/ maa? aïïeen/ al^ öe Êelee»

bigc? jtjiic fcftnlb Beftent/ hejgebinge en faerjoeninge bejsoeftt/ geïijft Dïijfit/ Luc. XVII: 3, 4, Indien het hem leed is , zoo vergeeft hem. Eade indien bij zevenmaal des daags tegen u zondigt, ende zevenmaal des daags tot uw wederkeert, zeggende: het is mij leed, zoo zult gij het hem vergeven.

guiten bat gebal te jeggen/ ift liejgeef get u/ W of tjiumpgeren of roemen op utoe goeböabiggeiö/ en get jlrjft ben öeïeebige? in jijne jonben. ©it alle^ goubt in te öibben: Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.

XVL ©e ïjeere geeft een^ boojbejonbe ban al öe sönen ge^watbid-

Icben/bat geeft i^n eenmaal gebaan/aï^ij gemjelben opgeoffejb geeft/^n om^

en met bie cene offejanbe geeft i|tj in eeutarggeib bolmaaftt begenen/ ge ia. ' öie gegeiligb toojben/ en ecne ceutoige be^Iopjings tetneeg gefi?agt; of nu be bejsoenmge in ben boob ban tnel baaj i#/ 500 ip ebenbiel

üe men^cg/ ten opjigte ban jfcgselben/en ban buiten en ban Binnen niet ban jonben/ boob in sonben/ en 500 i^ gij ban nature een fiinb beg? too?nsS geltjfi alle anbere menfegen; gij ig brjboemelijfi/en in eenen flaat/bien be heilige lt;0ob niet Beminnen ftan; maa? bien OSob gaat/ en obe? tnelfien be gecegtiggeib (©ob^ ft?af 3011 oefenen; in bien ftaat tg gg geen boo?'

toe?p ban be?gebinge; maar be J^eere geeft stjnen uitbejfiorenen/iebe? in sönen ttjb/ get gce^telgfie liegt en leben/ gier begint gg te jien/ in taat flaat gg ban nature W gg breekt/ gg i$ berlegen obe? jgnen jonbigen en be?boemelgften ftaat/ gg jiet bat sgn geil tg/ met lt;l5ab in eenen be?3oenben ftaat te jgn/ b?ebe met lt;!5ob te geBBen/ in bjgmoebiggeib tot (0ob/ al^ bejsoenb/ te naberen en met «3ob/ alfl ©abe?/ te taan*

beien in ootmoebiggeib/ in flinbfege gegoojjaamgeib en in liefbe/ggi# naa? be?lo^finge ban get eene en naa? Befiominge ban get anbere see? Begcerig/ gg jiet naa? ben 25o?g/ gg neemt bien aan/ gg Bibt/ gg fmeefit baa?om/ baa?op geeft be l|eere gem/en pa^t gem be bolboeninge toe/

en boet gem be b?ucgten ban be bolboeninge en be^gebinge fmaften/ben eenen ftlaa?be?/ ben anberen buigtejbe?/ en betatjl gg bagelgfisi in bele ftjuifielt/ 300 tao?bt get geloof be? be^gebinge staaft/ bat tocg nog 3ee?

filein boojgaan^ toa^/ en be bjeesen en Beftommeringen fiomen taebe?om fioben en be Begeerten naa? ben Bebjebigben jlaat ftomen Inebejom/ en 300 ge?bat gg get geloobe en get Bibben om be?gebinge. Eiet bit in get ejcempel ban ben geiligen man/ ben man naa? lt;!5ob| ga?t/©abib. Ps. XIX: 13, Wie zoude de afdwalingen verstaan ? reinig mij van de verborgene. Ps. XXV : 7, Gedenk niet de zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen. Vs. 11, Om uws naams wille, Heere, zoo vergeef mijne ongeregtig-heid; want zij is groot. Ps. LI: 3, 4. Zijt mij genadig, 6 God, naar uwe

dÉmm 3 goc-

-ocr page 528-

462 Verklarende eu toepassende Uitbreidinge

goedertierenheid, delg mijne overtredinge uit naar de grootheid uwer barmhartigheden. Wasch mij wel van mijne ongeregtigheid; en reinig mij van mijne zonde.

onbe- XVII. o^nBERee^ben Runnen bese 6ebe niet Bibben; a!^ jtj 3e Daa^ keerden (jEEn rafiBelcn/ gelgft 30 tiagefijft^ boen/ 300 fpottcn 30 met «3ob; tnant deze bede 30 mEcncn get niet ban Ijacte/ en sullen/ 30a 39 3icfj niet öefteeren/ niet wd- Dnbe?binben/ tot gnnne bc?fcl)?ififtingc/ bat O^oli i|ein niet laat üefpot» den. ten/, cn j|em nje(; |{Unnen öebjiegen.

(©aa?am 1. oö/ öie ungebaeïig 3tit otiej uluen sonbigen ^aat/ obej öe 3onbige gcbacljten/ tnao^ben en baben/ en ben toojn ©obp niet bjeegt/ maa? met sojgcloopljeib baa?ljPEn gaat. 2. gt;60/ bie nog geen baa?nemen ö^öt om ban alle/ ift 3eg ban alle 3anben af te ftaan; bocö tnat 3eg ift/ gij Rent gecne 3onben/ ban b?ie of bic? g?obe/ Bas 3aubt gi) e? ban afltaiib ban boen; 3. v0ij/ bic niet Rent/ taat ïjet met lt;!3ob bersoenb te 3!jn/ met (l3ob b^ebe te Ijctiöen/ ben brijen toegang tot (!5ob te mogen geb?uifien/ in eene RinbejIijRe gcjtalte met (öob te be?Reeren/ bic gcenc onru^tigfjeib öeüt obec Ijet gemip en geene begeerte tot öe^ gelf^ genot. 4. (ög/ bie ieeft in nijbigljeib/ in Ijaat/ en gebucig met lu^aaftgietigöeib slnanger gaat/ bie telften^ opborrelt/ al^ ej occafiie i^.

lt;©cö l blaart gij ban bese ulne geftalte öetau^t! 1.2i}t be?5eRe?b/ bat/ 500 menigmaal al^ gn bese ^ebe opsegt Cöibben i^ 1«« niet)/ bat gij (i5ab tE?gt/ ja om u te fijaffcn uitbaagt/ en aï^ be langmoebigljeib ^objS ober u een efnbe sal genomen Rebben/ ban 5ult gij toeten/ taat fiet i#/ bese ^.ïbe/ jonbe? Bart/ onber fcljijn ban bibben/ op te seggen. 2. a5tj/ gij leeft en blijft in eenen onbejsoenben flaat/ belaben met fcfjulben/ onber ben on» bejbjagelpen too?n il5ob#; alé bie een^ obe? u sal uitge|ta?t tooien/ taaar öan ö^en ? ©an sal Ret u breegfelrjR stjn/ te ballen in be jjanaen be^ lebenbigen lt;!5ab^. 3. a5ij suit be fi?af niet ontloopen; taant inbien q5ob sijnen eigenen Soon gc|ï?aft Reeft obe? be sonben sijnec uitbe?» ftorenen/ taat Refit gij ban te bejtaacRten? 35aa?oin befiee?t u/ en tjacRt ban fcgulb en ft?af be?lo^t te tao?ben boo? Ret bloeb ban 31c-suig CRjigtug/ en fiibt met een hiaaracamp;tig Rarte om bejgebinge. Een ge- XVIII. amp;amp;/ bie fiegccrt geburig in eenen bersoenben en bebjebigben mag'en ^:aat te 'Ebcn/En fiebinbt/ bat Ret geloobe ban bergebinge buister en staaR meet bid- i§/ be bejseReringe Rlein/Ret geboel ban be bejgebinge selben/ en bat taei» de;i om njg niet/en bat be telRen^ begane sonben be confcientie ontrukten/ rergevm- toenaberinge tot lt;l5ob bejRinberen/ u toel moebeloo^ mafien/ en baa?» boor Ret soeRen ban ben be^oenben ftaat Rinberen/ ja ongeboelig maften in ben niet fiebjebigben ftaat; Romt/ toeRt ulnen ernptop/enom be sonben fmartelijR te geboden/ en om be be^gebing beelacRtig te tao^ben/ en in eenen bebjebigben ftaat te leben; Ret mibbel geeft be Ulcere Slesug/ on^ leerenbe Ribben: Vergeef ons onze schulden, ©at be l§eere on^ in ben tnonb (egt/ bat mogen tog immejg b^tjmoebig bibben.

XIX.

-ocr page 529-

van het Gebed des Heeren. 463

XIX. 1. (0nje noob moet er on^ taet^ingcn. (©nbe? ben toa?n (^ob#/igt;e nooa onber ben bloeft/ anbec fytt getuelb öe^ binüel^/ anbej be fjee?fc!japptj dquot;artoe. bec sonbe/ onber be fljaf ban be eeutatge bejöoeineiii^ te sijn/ taat

bat fcfuiftfielgft! ^oe onbe^öjagefnft tjet/ al^ «öob get een men^cfr maar effen Jaat jien en oeborlen ! 31n joobanigen ftaat sijn alle onbefiee?-ben ; oclj! bat 5e opme^ftten/ bat 5e jjet geloofben/bat be fcjj?ifi be^

^eeren ö^n Belnaog/ bat 5e met e^npt be be^gebinge bej sonben en be be?5oeninge met tfjob socljten/ bpo? get öloeb ban ben ^eece Sesufi! 25ibt ban ga^teltjft/Vergeef. lt;amp;f toel be amp;eftee?ben Ue?5aeninge met 45ob gebfien/ al| 3ö ftet onber bie? niet toeten/ 300 jijn jij ten opjigte ban Sfcg/eben algof 31) geene bcrsacnmge gabben/al^of 31J nog onber be ge»

3egbe oo^beefen lagen/ en 50a moet Ijet gen/ (;taant3ij 3tjn ligter te fie*

taegen) aanfporen om bejgeliing tesoeften. SCltgb in be bjeese beji boob^

en ber bejboemeni^ te leben/ altgb met eene benaantabe confcientie ge»

nen te gaan/ telftené obeji'relpt te taojben/ aï^ men om «öob benfit/

aïtöb onber be fijaclit bet brjbo?benl)Eben/al| gebangen te 3!jn; taant Qet eene liangt aan get anbcre ; iebe? ongemali op te batten al^ een tee-fien ban ^obp toojn / in alfes toaaraan men 3gne ïjanben flaat/ 3jclj aan te merfien/ alé be^bloeftt/ in geen bing/nocö fpö3een b?anï{/nocö (jiiijS en ïjof/ nocl) firmament/ noct) jjet lagcfienbe gelaat be^ aa?brjjamp;j?/

nocg bjienben/ 3itfj te fiunnen bejmafien/ toati^bateenbjoebigenbe» naautab leben! ©It ftomt alle^ banbe3onbe; baa?om3oeritbejgebinge ban be 3onben/ en 't jal alle^ taeggenomen taojben.

XX. 2. SCaat u totfi ban liet öibbcn/om be?gebinge ber 3onben/niet uod kan afftgjiftfien boo? be gjootfjiib ber 3onben/ boo? get telfieng taebe?om en °quot;r(^'v!ea toebejom sonbirjen; segt niet met Cain: mijne 3onbc i^ g?ooter/ban en vor-' bat 3e mij be?grben Inojbe/ 't maa? fpotten met lt;j5ob; taant al^ iamp; gecj^ a! e?n|lig om bejgebinge ber sonben gebeben geb/300 jonbig ift tejftonb a taebejom/ifi bn^f niet mee? bibben om bcjgebitige. B^aar tailt gij genen 5 25ïijben in bien ellenbigen ftaat ? i©cet gi) eencn anbeten teeg 5 45g moet bejgebinge gebben/ en baajom gg moet r? om bibben; te 3eggen/ ifi

burf niet/ bat gelpt niet; baarom/ tarnbt u naar ben ï^eere/ tegen taelften gg ge^nnbigb gcbt/ belgbt boo? tjcrn utae 3atibcn/ lic?ncbe?t u boo? {Jem/en üiöt om be?gcbinge; taant onse (i3ob i^ niet ga?b/i^ niet onbc?bibbf liib ; maa? gti ié barmhartig en genadig, langmoedig ende groot van weldadigheid en waarheid, Exod. XXXIV; 6. ©e i^eere geeft be*

gagen in teel te boen/ in sonben te bergeben/ in get 43fbcb te be?goo-ren. lEaat besc teftjaten n b?gmoebiglieib geben/Ps. LXXXVI: 5, Want Gij Heere zijt goed, ende gaarn vergevende, ende van groote goedertierenheid,

allen , die U aanroepen, ©oet gie?bij/ Jer. XXXII; 41, Ik zal Mij over hen verblijden, dat Ik hun weldoe. Sla be IJjeere 3iet alé uit/ of er iemanb ijS/ of er iemanb fiomt/ bic genabe begeert/ Jes. XXX: 18, Daarom zal de Heere wachten, opdat Hij u genadig zij. ï^ebt gij bele sonben/ bij ben

ïfeerc

-ocr page 530-

464 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

Hamp;ttte iji ooR beel liejgebfnge/ Jes. LV: 7, Hij vergeeft menigvuldelyk. SÉonDfgt gtj aïte bagen toec^aan/ Klaagl. III: 23, (Zijne barmhartigheden). Zij zijn alle morgcQ nieuwe: uwe trouwe is groot. §©ie jou ban geene b^ij» tnaebigljeib nemen om tot sulft een goeben »!5ob te gaan en i^em om genabe te Bibben 5 ^Te meer/ ombat be ^eere ^eju^ aan lt;ï5ob^ regtbaa?* öigöeib Ijffft bolbaan/ en een 6a^möa?tige en mebelijbenbe ^oogc p?ie^tcr i$/ om alien/ bie tot ^cm fiomen om beel te ïjeBBen aan sfjne bolboeninge/ jgne be?biengren toe te paffen/ en boor gen te Bibben. ïtomt ban/ berlcgenen/ rabeïoojen/ fiebjoefben/obejfleïpten/neemt ben 55o?geaaH/en gaat boor ^em en met jijne bc^bien^ten tot beni^abe?/ Bibbenbe/ Vergeef ons onze schulden.

verzoeu- XXI. 3. I^cjgebingc ber sonben te geBBen/i^ een seer Bemimieltjrie beminne-3 ftaat i 00/ geloobigeii/ Ijoe filcin g(j oofi sijt/ en Ijoe bet gij ooft af* lijk. gebtoaalb srjt/ gij Ijebt nog niet al bejgeten/ luat Ijet luag/ ban alle fc^ulb/ ban alle ft^affen bcb^ijö te taesen. ü^en b^gmocbigen toegang tot tfgt;ob te IjeöBcn/ en met een fiinbjj Ijart te Bunnen jeggen: mijn ©aber; toat Ijet i$ ecne jliile siel te ^ebBen/ te finaüen be bjebe djob^/ Bie alle be^flanb te Boben gaat/ jicö in be be?gebingc ber jonben/ en bejsocniiigc met (ï5ab te be.zblöben/öeel te IjeBBen aan rant»

foen en geregtiggeib/ en baa^mebe Beftleeb te jijn; mag ïjet quot; nog nfet luel ijeugen/ goe ruim [jet öart toa^/ en bat get fc^een/ al^of alle^ met u Beb^ebigö tua^ toat er ift in tjemel en op aarbe / al^ be i^eere al^ tot u jeibe: ulne jonben sijn u bejgeben/ 31ft Ben utu (ï5ob/ gij jijt mijne; gij Bent iinme^ bien (laat/ fietjij boer geboel of boo? geloof; utoe stel ontrocrb/ al^ gtj bien (laat mijSt/ en be innige Begeerten utag Ijarten jtjn om bien ftaat te Besitten/ en in bie geflalte al Boogcr en tjeoger opgcleib te toojben; jaï bat u niet Be» biegen/öe be^aeninge met a3ob te soelien/ 50a gij 3e niet {j^t? We» Berom naar ben l^eerc Sfe^up te loopen/ alj» gij 3e bejloren fjeBt/ om in bic Bebjebigbe gcjtalte Ijejjlelb te tao?ben ? €11 sijt gij in bien flaat/ Betaaart bien toclj bco?3igtig/ Qij too^bt 300 ra^ geftoo^b/ of boo? een staaren bal/ of boo? voefieloo^ toegeben in sonbigge» ben/ en al^ men nalaat geburig ben J|ccrE Slesu^ te geBjutften/ en uit öe ballen toebejom op te ftaan/ en u in C!jri?tuj? bloeb luebrrom af te toagfcljcn/ en telfien^/ alg op een nieuta/ aotmoebig boagt; vi5ob^ aangesigt te tuanbelen/ en u 500 te getoennen aan ben ^eere/ 300 3eg ift/ be?lie^t gij ligtelüft öe soete geftalte. ^aajom Bibt bagelnfié/ Vergeef.

werk* „XXI1- 4. ^00 in u ïjet minfte Beginfel i$ ban geïoobc en ïebEn/300 eng eidjgt gg öcgEEt:i0 j]aac {jEiligmaliinge/men neemt boor/tegen bie en bic 3onbe sal men taaften/ bat en bat 33! men boen/ men legt er siclj op uit; maar 't geeft geenen booggang/ men balt er toeer genen/ baar ligt Oct ban altemaal/ men bc?toc?pt 3ynen fraat/ i^/ 3ulft een ïeben Ban

niet

-ocr page 531-

Van het Gebed des Heeren. 465

ntct Defiaan met genabe/ en met een lnoo^ti/ men tuc^bt nioebEioo^ eu gopeloog/ Eti men joube öet bueï laren ftaan/ joo be fgt;eeic ljun tellfen^ niet taeberam boo^fitaatn/ ban gaat })et luebe^am lian liaren aan; maar be uitflag getselfbe; bnp Brengt men sjjn ïeben in Be= naautobljeib boor/ en 30a men op bic toijse iet^ borberr/'t i£ ten piin* cipale maar natuurlijft taerft/ en be confcientie Blijft onrustig; maar tailt gj) fjeiliger luorben/ 30a moet gij Beginnen met be tiergebingc; al^ men Door ben geloobe ben ^Sarge Cljri^tu^ aanneemt/ en

baartnebe tot (0ob fiomt/ en lie^gebinge üan alle sgne sonben Uejftjtjat/ ban tuo^bt be fcBeibingc tu^fcljen a3ob en be jiele tueggenomen en men oefent gemeenfcljap met i6ob/ be jiele fi^ijgt gt;(5ob lief/ binbt 300 beel be^genoegen in bie gemeenfe^ap/ bat 3e bie niet gaarne 3oube bejlie* Sen; en betaijl 30 tueet / bat boo? be sonbe be gemeenfeftap geftoocb toorbt/ 300 tuacljt 3e 3iclj te mee? booc be3clbe/ en betotjl üe bergebingc in gaar licföe be^tuelit/ 30a boet be liefbe ben ^eeceftinberlijft bjee3cn/ geöoot3amen/ en batgene boen/ luat {jaren ^cere aangenaam ij?/ en bu«i ontjlaat uit be bergebingc be fjeiligmaftinge. ©it geben be3E tel^'ten te ïicnnen/ Hand. XV :9, Gereinigd hebbende hare herten door het geloove. Gal. V : 6, Het geloove door de liefde werkende. Ps. CXXX : 4, Bij U is vergevinge, opdat Gij gevreesd wordt. 30oor bc bergebingc ber 3onben Vnorbt be getaonbe 3iE!c gene3en / en boet gemocbigb boortgaan. Jes. XXXIII: 24, Geen inwoner zal zeggen , ik beu ziek ; want het volk; dat daarinne woont, zal vergevinge der zouden hebben. Hit alle be3en siet gtj be noob5aftElfjftamp;eib/ be 3aetigljeib/ be firacljt bec bergebingc ban 3onben; baarom 3ocftt bie met al ulu ïjane/ ^ant 3Ö i^ te Beliomen/ quot;en bie öeftomenbe / ban 5tjt gtj Befttaaam om ben Jgame be^ ^eeren te fjeiligen en met ^abib te banften : Looft den Heere, mijne ziele, en vergetet geeue van zijne weldaden. Die alle uwe ongeregtigheid vergeeft, die alle uwe krankheden geneest enz. Ps. CIII: 2, 3.

KA-

II,

-ocr page 532-

466 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

KAPITTEL XXXI.

ZESDE BEDE.

Ende en leidt ons niet in verzoekinge; maar verlost ons bede. van den boozen.

T ®caeê/ ui aar om ecu Cfirigten ïiiöt/ bat teil öü bccu/

«•aws ss o--sf

iiiEÏiift/ tiat 'JJobö 4Baam gcficiligb tuarbe/ öat jgu föoninfirgfic fiome/ '^^^^liUe Sfuebc. |ot uubocnug Lau bic jaUen fiouu üe üiDücc --if tp mlt;? • fc-iaro'ii fian tin 5c niet fiiDöcn/ of Ijij teil S1-'111 51)nc l^^b3 ulaatfe uitVorrcn. 2al men een mibbd sijti tot uitljoerinae ban bie b?ïc ii'rnrp -Aftrn' -üd moet tnrn in een öEftUianifn (taat jiju/ naac sitlen Hrtfïiaam/ oin ;c ie fiuuncn uitboeten; belcijl men baactoe niet Uelttoaain S men btt 5«^ quot;men fit amp;IUgt;4lt;i?||t» niet ttmtetWwy '1Vi!a, ie alltcn qcIicu fian eh scben liiU/ 500 lectt bu ili? fn üc bric eerfte fiebcn bc safien bte te boen jijn boojgcfttlb Ijab be/ oró in bc brie laat ft e Deben bibben amöeU^aauipEib/toLutttDe. virnp nan tie maften noobig. baactoe Uicrbt bereifcfjt / bar, ong lig -fiaim firfta eti in een naeben ftaat 51)/ bJaartoe boebfel en be.ifel ban tti fV ierX0tt toö n be bierbe bebe: Ons dagelyksch brood èeeft Ls hedèL Jrot uitboerinoe ban be brie eerfte jaften toorbt 00U nereiscftf/ bat men in een berjoenben en bebrebigben jlaat met ^ob xji' taant (fijoö tail sfine btjanben niet bertaaarbigen 5ul^E oroca 3 ' ïsen uit te boeren/ quot;en be menfcQe Ran tn een onberjoenben ftaat tot

tfob niet nabcren/ met ï}em üerfteereii/ en ban

öe confcientie ter jonte sonbe gem boo? «Sob toen fcjjriUHen/ en uan tjem boen taegloopen; baacom leerbe be ^eere 3e5iig m be jgfbe fiebE Sen om een bersoenben en öebrebigben flaat: Vergeeft ons onzeschul-

den. €n tetaijl fjet geegtelpe leben ftlcin/ öet Qelo°^ £iben tenen sicle fiïeine firachten öceft/ en get lt;!5abe öeamp;aagb fjeeft böanbEii tegen quot;hen/ meerber of minbet/ lo^ te laten/ en bie bganben ligng/ Boo^/ onbermoeib en fijacfitig :,tjn / 500 i# be geloabige ■ t5 ^

bat be bganben fjem beletten jouben öie 0?oote beminbe saften uit te Uoeren / 't harte buiten flaat jouben brengen om let^gee^uigfig te baen/ ia hem tot jonben jouten be?lciöcn/ 300 neemt be bibber jgnc toeblngt tot ben ^eere om pipe / om in een ïjeiligen ftaat betaaarb

A! wateeo Christen bult, wil bij doen.

-ocr page 533-

van het Grebed des Heer en. 467

te luo^ben/ om fiefttaaani te jgn/tue b2ie o^oote paften uit te lioeren; djt leert tjei fêeere ons fiibben fn öe jeébe üebe : Leid ons niet

iu verzoekinge, enz.

II. 3Jii be^e tnoojöen sijn geen ttaee beben/ inaaj alfeeii een?/ baa? AWeeiin-fé maac een booiüirip of saïtc/ Inaarneffeiiö löij bestg ^jn/ bic Inij quot;e-

op tlneeberlei trnjje lie^oeften. 't Ce^fte eene betnaringe boor (jet ftüjabe. Ifjct ttueebe eene betlo^fmge uit tjct lïlnabe.

III. 't ©er^oeft om amp;Eluaajb te tnn^ben boot Ijet fttoabe/ tj? in br^c waarom taoa^bt'ii: Ende en leid ons niet in verzoekinge. l^ie: ré 1. l)rt iiao:inc?ti ver zoekinge. 2. ©c afbibbenbe baab/ leid er ons niet iu. ©e ö2ie laatfte aéden Beben Uiurbeu met Ijet biaojbeften ende aan inaiffanbren geftnoopr; üiant^r^et aüe b^te geflaften Ijeefr ren Clj2jófni ban noaben/jal tiij beö^ie eejfte beüen kxuk biüben en uitboeren. Soa ijrj eene nii^t/ Ijtj té et niet befilnaam tas/ bic z^-iense-b?ie moeten altnb te tarnen gaan. worfien.

IV. 't Voorwerp. Verzoekinge. 'c (öiieftfclje biooib nfiou^cii/ pcirazein, Verzoo belecöcnt bepjoebinge. Joh VI: 6 , Dit zeide Hij hem beproevende. Openb. k,D=e-11: 2, Eude gij beproefd hebt degenen , die uitgeven dat zij Apostelen zijn.

J^oft onbec:?oelien/ 2 Cor. XIII: 5, Onderzoekt uzelven , of gij in het ge-loove zijt. ^ec^r berjoeften/ Hebr. II: 18, In 't gene Hij zelve verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij degenen, die verzocht worden, te hulpe komen. ï^er bau baan ïtomt IjPt tnoojb hhquo^os; peirasmos, verzoekinge,

't gene Ijier ftaat. ©e bez^oefiinge gcfctifebr. (a) =©an gt;6ob. (b) l^ait ben menfclje. (c) J^an be tuecelb. (d) ©an ben buibel.

V. God taojbt gesegb ben meniclie te ber^oeften. i0ob ber joc^t 51162a'Godver-ïiam/ Ijem gebicbenbe jtjncn gone op t? offeren. Gen. XXII: 1. ü^raëlzciekt-met Ijet man. Exod XVI: 4. ©abib. 2 Sam. XXIV: 1. ^iéftia. 2Chron.

XXXII: 31. 4Biet/ opbat *6ob tot ftennipfe ^oube bomen ban eenige ^agt;

ben of uitflagen; taant aüe bingen 3Ön naaftt en geopenb boor ifgt;em/ örj fient be;S mcnsdien gebacfjten ban bejre; maar of om aan beu menfclje self/ of aan anberèn öefienb te maften/' toat goeb offttuaabin ben menfclie ;oo taicjbe 9Iobö Itjb^aamfieib/SCjiaftam^ gefjooiïaam-Öcib/ ©abibé staaftfieib/ ^iefita^ fjaogmoeb openbaar/ tot Tjunne be?» nebecinge/ anberer bejtroo^tinge en boor^igtigfteib. ©ob bej^oeftt be 3tjnen ban met ligcljamelriften boojfpoeb en tegenfpoeb/ of (éob ljun tael aïgenoegjaam i^/ of alleen Fi»quot; bertroutaen ié/ of men be booritcnigFicib «0Qb^ in iebere particuliere jafte tael gelooft/of jtjn taille on^ lief ré/ of men vclj op jijne beloften tael bu?ft berlaten. lt;0oft be»

proeft a3ob be jijnen tael met gee^telijfte bersoeftingen/met ontttefirtinge ban a3ee^t/ ban licljt/ troont/ occaficn/ om Ijen boor Ijpt geloobe alleen op Jjcc löoojb te boen leben/ en l^em geburtrt tot ljunne ilerlite aan te nemen. Domen-

VI. De mensche ber^oefit (a) oBob. (b) SCnbere menfcljeii. (c) Siclj ^elberr.

(a) Pc menfefje bersoeftt God, af# men ^em een petft fielt ban nïb/ God.

^nn 2 ban

-ocr page 534-

Verklarende en toepassende Uitbreidinge

Uan nianiere/ban mate/tiu/boo? bicn taeg/joolieeT. Ps. LXXVIII: 41, ni

Zij kwamen alweder en verzochten God, en stelden den Heilige Israels 5

een perk. men niet tcbjcbcn ig met ben o?binatren niegüanlioo?- ij

Sienioljeib/ maar een VnonbertEeften/ toat c^tcao?binair^/ boUen ben ei

loop bet nature/ ban HPob eigcfjt. Ps- LXXVIII: 19. Zij spraken tegen o

God , zij zeiden ; zoude God eene tafel kunnen toerigten in de woestijne ? 31

Ende zeiden : wie zal ons vleesch te eten geven ? Num. XI: 4. Stoa be?' E

jocljten be SCoben Matth. XII: 38 , 39. Meester, wij willen (wel) g een teeken zien. Het boos en overspelig geslachte begeert een teeken. ©!!

gefetiiebr ooli a\g tnen canbitiën ftelr/ eer men tail gelooben. ^uï- 1 ften t.iap ban beramp;^tjseSinge/ ban berlicfitinge/ ban geiligmaftinge/ ban b be^egelinge/ gelijli ^Tljomag. Joh. XX : 25. Indien ik niet en zie het teeken b der nagelen enz., ik en zal geenszins gelooven. eene tergenbE ^onbe. b Dent VI: 1G. Gij en zult den Heere uwen God niet verzoeken. 1 Cor. X ; 9. Ii Ende en laat ons Christnrn niet verzoeken, gelijk sommigen van haar verzocht e hebben , ende wierden van de slangen vernield, hiertoe 6el)ao?t nier/ !jer a benften op be niiraftelen/ bie ©ob aleer tael gebaan (jeefr/ om in ï g?oatE benaaatabtjeib jtcl) te jlerften met be aïmagttgljeib en getroutoe 1 opsigte 4?ob^ op be sijnen/ en jidj te ïebenbiger onber be^ l^eerEn j taElBeljagcn te (quot;tellen, £ Andere (b) ©e menftfie berjoeftt andere menschen, of om Qen te obertuigen t mensthen. jjan f|Hnnen jonbigen ftaat ' en om jjen baarboor tot brrteeringe en tot r Cl):i^tiiiii te leibcn. Soo bepjoeben be opyenrrji be lebcmaten. 1 Cor. t V : 12. Oordeelt gij niet die binnen zijn? (©f men berjoeltt anbere men- t fdjen ten fitaabe/ al^ men Ijen in occafiën boert/ om ften te boen ] ballen/ tot jonben en fdjanben te brengen. Hab. II: 15. Wee dien, die s zijnen naaste te drinken geeft... ende ook dronken maakt, opdat gij hunne naaktheden aanschouwet. %\$ men f)Em uitlotu om fiem aan 't ; fpjeftcn teftrijgen/en om f)ein aljoo in jüne taoo^bim te berftriftften. Luc. ; X: 25. Een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, ende zeggende: 1

Meester , wat doende zal ik het eeuwige leven beërven ? Matth. XXII: 15 , 17. Hielden zamen raad, hoe zij Hem verstrikken zouden in zijne reden. Zeg ons, wat dunkt U, is het geoorloofd den keizer schattinge te geven of niet ? ^iaen p?!)pt tjem/ men toont gjoote b?jenbfctjap/ of men toeftt ï)cm op tot ftïofiimoebigfiefb; maar 't om Ijem te boen ballen, zidizei- (c) menfclje berjoElit rolt zichzelven, ten goebe/ of men tael in von. tnaarljnö grnabe fteeft; bit üebeelt be SCpoptel/ 2 Cor. XIII: 5. Onderzoekt uzelven , of gij in het geloovezijt, beproeft uzelven. Cn opbat men ^irh titer brbjirgr/ 300 bibt men/ bat be i^cere ftet onp ontbeftfip. Ps. CXXX1X : 23 , 24 , Doorgrond mij , 6 God ! en ken mijn herte ; beproef mij, ende ken mijne gedachten , ende ziet of bij mij een schadelijke weg zij, ende leid mij op den eeuwigen weg. (©e menfclje berjoeUt uclljclbcn ooft tael ten fticaoe/ al^ men jitfj onboorjiötig begeeft in occafiën/ bie mEii

mij'

468

-ocr page 535-

van het Gebed des Heeren. 469

tmjtiÊti mag/ en toEiïien men taeet/ bat an^ öoargaan^ tot jonben 5E66en gcfiragt; aï^ men jiclj fn ftïcincr jonben toegeeft; aij? men ijbele gebacQten aanftoubt; a[^ men get uitroeren ban stjnen pügtin een Brj^onber gebal uttftelt; aï^ men bifputeert boo? eene jonbe/ taaa?'

om men bit of bat niet joube mogen boen/ of bit of bat biel 500 g?oot ecne jonbc i^. I^an bit bEr.ïoeften jijné .^elf^ fpieeftt jacobus;/ Kap. 1: 14. Een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijne eigene begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt.

VIL De wereld ber^oefit beibe onbefterrben en Belteejben tot 5onben. De we-1. ®ao? ö^t baojitellèn ban allerlei bennaiielijfifjeben. ©oo? profijt en ^J61quot; toinfte te belobcn. Doo? bjienbelglifteib/ lirföe/ acfjtinge/ eere. Cn 50a bat niet tail luftften/ boor boo^ ieib/ fcfjabe/ fcljanbe/ berbolginge en biergeltjfte. (©f tael in be taerelb be eeise oen anberen tot gonben ber^

loftt/ 30a ijS get tocö ten principale gemunt op be föecfte in't gemeen/

en op iebec geloobigen in get bijjonber; 31) gebben sicg aan te jien aï^ een fcgaap in 't mibbeti ban be taalben/ en baarom nieinanb te bertjoutoen; maar alt^b op gunne goebe te jijn/ al^l 3e onbec toe-reïblingen berfieeren. ©at 5c niet al# ftUuab ban be taerelb en Inerelblin'

gen te bertaacgten gebben/ geeft be inerte 3i?iUia gun boorsegb. Joh. XVI: 33, In de wereld zult gij verdrukkinge hebben, ©at men 3icg boo^ gen toacgten moet/ leert be l|eecE Matth. X: 17, Wacht u voorde

menschen. Cn 2 Petri III: 17 , Wacht u , dat gij niet door de verleidinge der gruwelijke menschen mede afgerukt en wordt, ende uitvalt uit uwe vastigheid. hiertoe bient bie goeben raab ban ben {Jeere 3ie3U#/ Matth. X; 16 , Ziet, ik zende u als schapen in 't midden der wolven, zijt dan voor-zigtig als de slangen, ende opregt gelijk de duiven.

VIII. ©e buibei ber^oeftt ooft ben menfege; be onbefteerben 5tjn in De duivel 3(jn geltielb/ gg gee?scgt ober gen/ 33 sgn onbet gem gehangen naa?verzooKt-3tjnen taille; maar gg fpant al 3tjne ftzacgten in om be geloobigen boo? ber5oeftingen ten bal te bjengen/ baarom bjaagt gg ooft ben naam ban verzoeker, Matth. IV: 3. De vijand, Matth. XIII: 39. De tegenpartije, 1 Petri V : 8. De duivel, Jac. IV: 7. ©ese bersoefiingen boet gg liétig/ baarom taorben 3e genoemb/ listige omleidingen , Eph. VI: 11. ïjg 30Eftt/taaaj en taanneer be geloobige straft i^/baar taeet gg 3icg ban naar te boe gen om 3tjne bersoefiingen ban bu^/ ban 300 te taerft te ftellen. 2llltc 3tjne listige bersoeftingen boor te jlellen/ 3oubc onboenlgft/ en beien niet nuttig jfjn. i^g ftent get temperament bep ligegaam#/ toaartoe bat gereeb i#/ gg fient be aangefegenfte 3anbe/ gg taeet in taelftc orcafiën men gebutig moet 3ön. ©aarnaar bjengt gg be^beelbingen/ gebaan»

ten in be pgantafie of bejbeelbenbe firacgt/ taaarboor gij tracgt/ bat men op bie bejbeelbingen benfie/ en bat be luiten boor get ben-fien gaanbe mogten taorben. ï^g bertaefit/ 30a beei al^ gem toegelaten taorbt/ allerlei occafrên/ bie gn taeet/ bat onj* meermaal^ ten bal

Bnn 3 bjen»

-ocr page 536-

470 Verklarende en toepassende Uitbreidiuge

ö^cngen/ cn üc jiele ficrocjb jijnbe boo? öet balfen in bigt; .;onbe/5oa tracJjt öö 5C af brjber te Ue?ViOi;reu ban be eene saube tot be anbm. i)ij tUL-e: be junbe of fuütiel te becbetgen/ of ^ee? üegee^lijU boor te jlcllen/ of be luiten gaanbe UiiHeu toojben; be inenfcfje in't begin/ quot;60 yo^t al aan/ ftg brtjft aan tot gaapten/ {jaapten/ oyöat bc menfcfte geen tijb joube gebtien om eene gebackte tot iJ5ob op te f|Effequot;- 2®^ öc 30110e bebjeben i^/t?acbt fjij Ijem tot tuanöope op te toeftften ; sulfi ren leben ft an met genabe niet fieflaan/ gij jijt niet Uiebergeboteii/ gij Ueöt geen Inaac geloobe/ boo? u i|S geene genabe/ utue jonbe fö te g^oot. a5tj ïjefit bc ^onbe in ben heiligen 43eeét beb^eben. '©an Ramt Dij met berfcf|?iftftinöen op allerlei tatjse. ^let in 't ö^eebe ban öc ©crsoeSiiigcn bep buibel^ Bcneöen in l)ct ftapittel/luelftp opfcljjift ifi: Vau de aanvechtingen des duivels. (Pit jjebben tuij te lueten/ öat öe buibd ben menfetje niet ftan blningen tot sanbigen/ ben mcnfclic niet fian boen jonbigen/ maa? ög ftan alleen aancaben / loftften/ DCcaf;Ëii boen boorliomcn/ joobat be menfclje self 10 oojjaaft ban be soaöeii/ bic !jrj begaat / en Ijij (jeeft be fcöulb op ben buibei niet te leggen; ooft ij? be öufbd niet altjjb öe aanleibej/ maar boorgaané ijs be men» fcDc self be bc^ieibe?.

wij bid- ix. (Cot ljic?toc Ijebfien tatj gejien tnat ©erjaeftingc i^; nu fjtbüeii Verzoe-11 ^ obejluegen be daad, neffenp l)et voorwerp, be ©ecjaefiing?/Die Uinge ge- afgebeben toa?bt: Leid er ons niet in. i©jj bibben bat (J3ob/ onje ©a» worden ^E?/' Öct «'ft '©ob leibt jijnc fiinöercn tot en in ben tocg ber 5a-ligfjeib/ jonber toelften jij bie nooit 50uben bejfijjjgen. Jes. XLII: 16, Ik zal de blinden leiden door den weg, dien zij niet geweten en hebben, Ik zal ze doen treden door de paden, die zij niet geweten en hebben. Jes. XLVIII:17, Ik ben deHeere, uw God, die u leert wat nut is.ende die u leidt op den weg, dien gij gaan moet. (©c i^eere Sesii^ too?bt ge* noemb/de overste Leidsman, Hebr. 11:10. Hebr. XII: 2. ©m ban ben ï^cerc gelciö te tao?tien/bibben öe geloobigen/Ps. XXV: 5, Leid mij in uwe waarheid. Ps. CXLIII: 10, Leer mij uw welbehagen doen; want Gij zijt mijn God. Uw goede Geest geleide mij in een effen land. i©ant Jij fiennen Ijunne sbjaliljeiö/en ber bijanben lao^ljeüJ/öoopljeiö en getaelb; en aan ben anöeren Uant/bej? HJceren magt en goeöljeib; jij bibben/ bat be ^cere Ijrn bejlicpte en geburig ben Uieg aanlugse/ tot 'jet in» gaan in ben Ineg geburig optneftfte en aanpojre/ öoo? jijne fi^acöt geburig onbejfteune en beftiere/ en Ijen tsict loslate boo? bat jij Qct einbe beiiomen tiebben. ©it leiben bibben 3e; maa? bat 3e afbibbe.i ig Qet leiben in :èe?5oeftinge.

X. ©e tjeere oii;c ij5ob ^eilig/ al tnat ï|n boet/ ij^ jjeilig/ Ps. CXI: 3 , Zijn doen is Majesteit ende heerlijkheid. SCI taat uitboe?t/ ip tBgtl)aa?Oig. Openb. XVI: 7, JaHeere, Gij almagtigeGod, uweoordeelen zijn waarachtig ende regtvaardig. 5111 Inat onregtüaarbig i^/jij berre ban

0500.

-ocr page 537-

van bet Gebed des Heeren. 471

Sin ïfcm ofcn onrcot. jSicmanli ficfcliiilbioe ^ob/ al# fiij ten hluaöe bpjjacljt taojdt/en baarin balt. Jac. 1:13, Niemand, als hij verzocht wordt, en zegge, ik worde van God verzocht; want God en kan niet verzocht worden met het kwade; en Hij zelf verzoekt niemand met Jjet ftlnabe/ en ten fitoabe. (25Db iemanb ber^aeftt/ bat gffcD'cbt altijb op eenc cnboorsienlijfie/ tjeilige maniere/ en rat fjcilios cinben/ of tot openöartnge ban ^nc tfot^aarbigfieib/ of goebljeib/ en ai^oo tot iierljcerlijitinoc ban ^rjren naam boar engefen en imnfcfjen/ alp aan1 fctioutaer? biet baüen.

XI. 43ob berjoeftt oy eene fjeilige taijsc en gobloo^en en oobjaligen. god-Godloozen. (a) 21'Ig tjij jijne migbruiftte gaben/ gernrrne betlicijtiiige/ Dbcrtuiginge/taeertjoiibenbe firacfit toegneeint. 1 Sam. XVI: 14, De worden. Geest des Heeren week van Saul, (b) 5Cfs ïjij/ al# een regtbaarbig lïig«

te?/ ben menfcöe/ ombat FjÖ naar ï^em niet tuil Ijooten/ obenjeeft aan jicbselben/ bie niet ban joiibe ?ijnbe en niet ban jonbe tiiillciibe boen/

niet anbet# ftan ban jonbigen. Ps. LXXXI: 13, Dies hebbe Ik het overgegeven in het goeddunken hares herten, dat ze wandelen in hare raadslagen. (c) SCI# (öob ben sonbaar aan ben buibel obergrrft/bat bie gein öpljeerf£|)e naar jonen Inille. 2 Tim. 11:26, Onder welken zij gevangen waren tot zijnen wille, (d) SClö be menfclje/ onbe? bie oorbeelen sjjnbe/

boor geburig jonbigen en jtjne ronfeientie geburig regen te gaan/ ber*

l)arb toorbt en geen meer geboel t)Ecft ban jonbigen/ en brre# boor ftraffe. ®it oorbeel boerbe (èob uit obe? 3|gt;öarao. Exod. VII: 3, Ik zal Pharao's herte verharden, (gen menfege iri sniften ftaat jijnbe/ en lt;!5ob Öem allerlei otcafiën iatenbe boorftomen/300 balt gij oberal toe ober/

tot tat «Ükibg regtbaarbige tarafte gem be?belgt.

XII. (j^ob be?3oeftt jijne fiinberen tot een öfil'O Einbe en op eene Ijei-Hoe se lige intjse; bit geftljiebt (a) al# be i^eere be berjoefier#/ 'f 39 buibei/ ^Z3X[' luerdb of bleegct) log laar/ om op lien op allerlei ttnjse aan te ballen/ quot; gelijlt dSpb 300 ben buibel op 3!ob lo# liet/ boclj met bepalinge/ Job I

en H. Cn op ©abib/ 2 Sam. XXIV :1. (b) 5111# (öob synen genabigen inbloeb en onberjleunenbe firadjt inïjoubt/toaarobec be fterfie ftlaagbe/ Jes. LXIII:17, Heere, waarom doet Gij ons van uwe wegen dwalen?

Waarom verstokt Gij ons herte, dat wij U niet en vreezen ? Ceil fihib lt;J5ob# 300 ontbloot ban (fitob# jjulpe/ en 300 tnojbenbe fieftn^mb ban sijne bg»

anben/ en be genabe en Ijet geeptelfjfte leben filein jijnbe/ luat i# een 3ooöanige in gebaar! (c) 5(11# a3ob ben soobanigen occafiën laat boorftomen/ in Uielfie jjij moe#te ftaan/ maar (jij i# niet op stjne Ijocbc/ lie fielnegingen en fiegee^lpljcben toorben gaanbe/ gij beslaat öe bjeeje/ be ge^oorsaam^eib/be liefbe (Ögt;ob#/ban bao^bt fjtj al# een'tol omgebje-ben/ en toorbt booj jicösclben omgeboe^b en in alle ÖEftigQeib \jEtboc?b ban tie eene sonbe tot be anbere/ en tot sonben/ tot taelfte 3ijne nature jelf# geene p^iamp;ftelinge te boren Ijabbe. ©at t# een Debjoefbe ftaat; taat

30U»

-ocr page 538-

472 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

joube Ij et üinbe jtjn/aï^ (!5ob gem niet tacberom boorïituani cu gerfleïbe! €en fiinb a5ab^ geeft bao? hten ftaat te fcgjiftfien en baartegen te Bibben.

Wat het XIII. 5ll(^ toij fiibben/leid ons niet in verzoekinge, ban öiöben tmj niet

afbidden auc ijerjoegtngen of fiep^oebingen boor ftcuifï/ naaj jiele en ligegaam/ nis ui. occafiën/ taaajbao? men joube Runnen baüen; taant bat iji be

toeg a3ob^ met alle jgne fiinberen/ opbat fyij gen bernebete/ opbat gen oefene in ben fbtjb tegen be bijanben/en opbat J|jj gen geilige; maar Iaat be bersoefiinge geen bat/ geene firacgt op oné geöben/ Iaat ong niet loJS/ onttrefi on^ ulaeii heiligen lt;l5ce^t niet/ geef on^ niet ober aan an§i jeiben alj? ec occafiën tot jonbigen ftomen/ al^ be bg» anben op ons? aanballen en soefien ong gerlnaajt^ en be?luaartp te flingeren/ en te siften al^ öe tartne/ laat on^ niet Romen in be ganb/ in get getaelb ber bec^oeftinge/ laat on^ in be fljiftRen niet gebangen taojben/ joobat ongeregtige bingen be oberganb ober on^ jouben öe» Romen/ geef onj« niet ober in een berReejöen sin/ in be fiegeejIgHge» ben ban on^ bejborben garte; taant/tnaartoe soube on^ bat niet berboc» ren ? J®aar al# get M belieft on# occafiën te laten boorfiomen/ en öan obejal jljiftRen boo? on# gejlelb tno^ben/ en öe buibelen/ tuerelbfcge inenfegen/Ioo#IjjR of 6oo#aa?big op on# toeleggen om on# te bangen/ betuaa? dptj on# ban boor ballen/ ftejlier lt;!5ö on# ban boor utoen il5ee#t/ en geef on# R^acgt om ftaanbe te ölgben/ opbat boo? onjen bal onje eigene jiele niet al# ter boob toe getoonbet biojbe/ be goöjaligen niet fiebroefb en grergerb tnorben en utn naam en be gobsaliggeiö om onsent* tuille niet gelapterb tuorbe. ^oo toa^ iPabib# (ösebeb. Ps. kO, 21,

Bewaar mijne ziele ende reddet mij , laat mij niet beschaamd worden ; want ik betrouw op U. Laat opregtigbeid ende vromigheid mij behoeden; want ik verwacht U. Zoo ooft Ps. CXIX: 8, En verlaat mij niet al te zeer. Ps. LXIX : 7, Laat ze door mij niet beschaamd worden, die U verwachten , 6 Heere, Heere der heirscharen! laat ze door mij niet te schande worden, die U zoeken, o God Israels! lt; , . .

En te XIV. Zoo bat get Bibben/ om niet in berjoeRinge mgeleiö tc üJOjöen/ kennen berbattet (a) eene Renniéfe en Erftenteni#fe ban öe sonöigljeib onje# gakten geeftquot; en ban onse jtoafigeiö/ om betjoeRingen te Runnen tegenjtaan. (b) ©et geeft te Rennen öen gaat en affteer ban öe jonöe/ öen angpt om in jonben te ballen, (c) (©e liefbe tot öe gemeenfegap met a3oö/ öie öoo? get ballen in bejsoeRinge geR?cnRt en bejöonRerb taojbt; en oe liefbe boo? öe cere ban 33oö# naam en boo? öe eere ban öe gobjaliggeia en Blflöfcgap öer gobjaligen. (d) l|et geeft tc Rennen get geUjobe ban get opjigt ban a5ob ober öe jgnen/ ban öe almagtiggeib «Job#/om gun jlerRte tc Runnen geben/ en om öe bijanöen in gunnc aanballen K Runnen Bebtaingen. SIIl#mebe/ get geloobe ban be goebgeiö tfoö# om Bet te tnillen öoen/ en ban jgne tnaargeiö om get te 5«l^n öoen/ öetDiJle M Beloofö geeft naar get lt;^eBeö te gooten en öat te Bergoomi.

-ocr page 539-

van het Gebed des Heeren. 473

XV. CJet mftc deel te3Er23ebc be bewaringe voor het kwade, bat'twoora

be?5anbclb; Ijet ttaeebe öe verlossinge van het kwade; maar verlos

ons van den Booze. eejftc jiet op jjct tocliomenbe/ ttoecüe op vorschei-get tegenlnoorbiae; bese ttoec beelen be? 25ebB taarben boot een tegen» ggg®hre-e ftellenb tuoocbefic maar sainengeboegb/ Inaaruit btijfit/ bat laatfte ven.

taat anbe?# ban get ee^fte/en nogtan^ opjigt fteeft op Ijet ee?fte;

Ijoe be tegenftelling en be opsigtelijftljeib i#/ Ö^ngt af ban (jet taoo?b Booze, fioe bat genomen moet taorben/ toie of taat baarbooc berftaan tocubt. Booze novtjoó;, poneeros beteefient de duivel. Matth. XIII: 19 , Zoo komt de booze, enz. Vs. 38, Het onkruid zijn de kinderen des boozen. De wereld taocbt genaamb boos, G-al. 1:4. Booze wereld; Inacbt ge^cgö in get booje te liggen/ bat \$ geheel en al boo^ te jtjn. 1 Joh. V: i9, Wij weten dat de geheele wereld ligt ia het booze. 't Harte des menschen tnojbt ge^egb fioojï te jtjn. Hebr. 111:12, Ziet toe broeders, dat niet t'eeniger tijd in iemand van u zij een boos en ongeloovig herte. ©at 6005e (jatte i|S berbulb met Dooötjeib. Matth. XII: 35, De booze mensche brengt booze dingen voort uit den boozen schat, 3Iii Ijet Ijacte ban een men^clj in be nature igï niet ban boo^geib. Gen. VI: 5, Al 't gedichtsel der gedachten zijns herten is t' allen dage alleenlijk boos. taerb de zonde get 25305e genaamb. Eom. XII: 9, Hebt eenen afkeer van het booze. ©elntjl be5e biec/

buibel/ iDcrelb/ 't gacte be^ menfcgen/ be sonbe/Booze genoemb tnorben/

Sooiöbe fiebenfiinge/tate of laat giet boot Booze betftaan moet tnorben.

XVI. ©e bibber ifl een fiinb «5ab^/ bie a5ab alö een' ï^abec aanfpceeftt/ wat door bie g?oate öegeette geeft tot be UecgeetlriHinge ban öob^ 55aam/ tot ^°c0rzveer. ben taclftanb en nitbreibinge ban (J5ab^ Öcn'.infitijfte/tot get boen ban 8taan ben iBille (!5ob^/ baattoe betjoefit gjj ligcgameljjft onbe?goub boot 5lcg

en alle gt;!5ob5aligeti/ opbat 3e boot annoebe niet 51)11 tot la?tcc ban be»

genen/ bie buiten 5gn/ en jelben niet oberftelpt tnorben baoc öeftom' jnerni^fen; gijbibt om eenen geburig bebjebigben en bersoenöen ftaat/

om met blgbfcgap en Unjmoebiggeib boor ii5ob en menfcgen gunnen loop uit te loopen/en bat gun geene ft^iftften en jljuiftelbloftficn ont'

moeten mogten/ taaarboor 5e gehangen en tnaajobe? 51) ballen souben/

en bat 3e baartoe be?ïo^t mogten tootben ban alle^/ taat gun in ben toeg be? (fi5ab5aliggeib ginbe?lijft i#/en bat i^ het Booze. 31 n be eew2)le plaat^ en ten principale taojbt gie? bao? het Booze bejftaan/ niet be buibel/ ban jouben beibe beelen bese? 25ebe getselfbe bijna jeggen ; maaj be sonbige nature/ be ligt omringenbe sonbc/ be toet bej sonbe/ bie in nn5e leben i$/ de zonde met alle be?5elber uittoejfifelen; bu^ i^ be tegen-ftellinge en öetrefifiinge op get boorfte bed ban bB5e 25ebe filaa?; 50a lang be 5onbe in ben menfcge see? fuacgtig i^/ boet be minfte ©e^.^oeftinge gem ballen; maaral^ getfieelb dpob^ mee? gerftelbi^/en Cö?i^tu^ eenege»

ftalte in be siele gedegen geeft/ get garte meer lujSt en jie^fter leben en geiliggeib öefiomen geeft/ ban sal be menfcge in be ^e?5oeftingen beter H. lt;000 ftaan^

-ocr page 540-

474 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

flaanbe öHjbcn; cnfieljalbe öat/taat joubcFict ben menfclje öatcn/aï^ i

Ijein o-TipCiJ gcenc l^crjoeftinoen örjegenben/ al^ [itj tmbertu^fcfjen in £

rciie jonbioe gcftalte fiicef? ®e- fiiböer geeft eenen affteej ban get t

monfle? be? jonbe/ ftan 3e in jiclj niet berbragen; maar bcr^orfit baar» |

ban berïojjt te tnoiben. lt;0ofi geeft get (ö^iefifege Inaotb yvaat rusai t

jijnen nab^tiR; baac be ij3?icften Uerfcgetbene tuoojben geööen/ taaat' I

boor jij Ijerlo^fen uitbjuftften/ 30a tao^bt gier bit tnaorb gebruiftt/ 't 3

Uielft uittjeftften/bejlopfen boar uittrefiften/fieteeffent; be sonbe moet t

uitgctrofjfteii toojben. Indien uw ooge a ergert, trekt het uit, ende werpt \

het van u weg, Matth. XVIII: 9. In de uittrekkinge des ligchaams der l

zonde des vleesches. Col. 11:11. J^oelnel baar anbere taoorbcn jlaan. i goobat lag Sibben/ berlo^ on^ ban be sonbige geftalte be^ garten en berselbcr sonbige iiitluerftingcn. ^iejtegen i^ niet/ bat gier een artifiel

ftaat rtt novTjQö ion poneerou, al^of bat op eenen petfoan en al^oa op 1

ben bnibel nioe^te 5ien; biant get artiftel taorbt ooft 6g be ^onbe ge» «

ftelb. 1 Joh. V: 19, De geheele wereld ligt tv rü' novriQa in het booze. i

ïBg achten Dcftlnaam^t bat nnó ts novygö niet masc. maar ncuir. ig/ f

en het booze gier üeteeftent/ en influit en be 3onbe/ en al toat filnaab i ijL goo bat be 3in ban beje 'iïSebe i^/ belnaar onjS in 't toefiomenbe/

bat big in be magt bet 90cr5oeftinge niet ftotnen/en baarboo? ten baï l

gcöragt luo^ben ; en reb onp uit be tegenbJoorbige sonbige gejtalte be? 3

3icle/ en baaruit boortlioinenbe sonben. {

Een cube- XVII. (!3eïi)ft ren onbefteetbe gecne bebefian fiibben/ombat gij occne i

kanrddoze a,l'E begeert/ 30a ftan gg ooft bese niet öibben/te meer/ombat gg 1

Bede niet gic? aücrftlaa^t obertuigb ftan toojben/ bat gij be saften in bese ^5ebc 1

bidden, ticgjejjen/ niet alleen niet Begeejt/ maa? bat al sijn lujt en bejmaaft i^ ; in be jonbe te leben; gij tuil/ bat be sonbe nit gem niet genoftften

biojbe; maa? gij tjeftt self be ongeregtiggeib met ftoorben ber göclgeib/ 1 en be sonbe alg met biftfte taagenselen. i? niet angjlig in ©ersoe-

ftinge te ftomen; maar gö soeftt se self/ gij leibt e? sicgselben D?Etig s

in; toant sonbigen i? sqn lu^t en leben/ al^ e? maar gcene fcgabe of ] frganbe op bolgt; al^ sulft een ban tot iJ3ab segt/ Leid ons niet, enz.

300 liegt gij boor ben albietenben lt;öoti en öefpot ï^cin; Vnant ai^ gij i Sijn ga?t regt uit sonbe fp?eftcn / 500 soube gg seggen/ geef mij bele

occaficn tot bejmaftelijfteen pjafijteltjfte sonben; biant sij sij 11 mijn lust. i

©at ban een soobanige niet mee? bese 25ebe tot (j5ob segge/ opbat gg 1

Q3ob niettejge; maa? bat gij of sonbe? bibben genenloope naar 31)11 be?» ;

bc?f/of sicg bcftcere/en ban ftome fiibben/Leid ons niet in verzoekinge! 1

Ook een XVIII. lt;£)oft i£ een (ïjobsalige niet altijb in ftaat om bese 'Spebe tc 1

nietaulkL öiöt!En ? ÖÜ lquot;0Et sicg altijb bcrsamelen/ gc?)lcllen en fcgilificn/ al^ gg lt;

'sal bibben/opbat gg b?ijmocbiggeib gebbe; 300 moet gg op eene fig« ] Sonbere Irsgse naar fiinnen fieeren/ ee? gg bese 25cbc bibt/ sitgselben

besien/ of sgn gajte ooft ftleeft aan eene sonbe/ of eq eene sonbe W 1

bie

-ocr page 541-

van het Gebed des Heereu. 475

tic teoetitaoortifo Ijcra gebangcn Ijowtit/teocn tneïftc fiö see» lebenbig opset necnir/ om 5c te laten/ en tesellie te Beftjijöen / uit taelifie F)ij tEgentooojöifl niet opjiaat; 30a iemanö in 300 ccnen ftaat i|f/ 30a Deeft 90 gccnc bjijinocbigliEib tot ^ob te naberen/ toant 3ijn fjajt bedoorquot;

öeeU IjEin ; baarom i# öet noob^afiEltjff/ bat men bolftomen op^ct Ijeööe tEOEn bc sonbE in 't gcinEEn/ eh oo5i in get fitj3Qnbe? tEgen ble en bie 3onbE/ biE onp mec^t filUElt/ fcljooa men aï? nog gEEiie fl?ac!)t tEgen bE3r(lie IjEEft/en niEn 30c uit 3önE geflaïtE/ al^ uit be onbEjlmibiiigE tPEl afnEmEn ftan/ bat mEii e? taEber in Uallen saï/ 300 ej gEEiie iiieej-bEte fijacDt ban öotiEn fioint; tuant ban ip men in ftaac om öulpe tc bEHOEftEn/ eii te bibbEn : Leid ons niet in Verzoekinge.

XIX. SEaat ban bE3E 25EbE ban nn^ E^njlig gEbEbEti taorbEn/toant: Mw «wet

a. SCI? toij bcje gEjlaltE eu 3afiEn niet bEElacljtig 3311/ 300 3gn toij ^ ^00-niEt in jlaat om be anbEtE öebEii 3Elfö te fiibbcn/ beEl min biE te boen ; ten e?nst maar bE3E 53EbE öEftomEn ^EfiBEnbE/ ban 3tjn toij öefttoaam tot aUe^.bllt;iaen-(ÖelijR bE EE^ftE 'iScbe get EinbE ban aï(c^ i^/soo ilt;gt; be3E 55EbE be ge»

^altE/ taaaruit en toaatboor toij naa? bat einbe ftunnen tcacljtcn/ En

be mibbElcn tot bat EinbE toeï ftunnen geamp;juifJEn.

b. ©aatfiij/ toat ijS be 3onbE gjutoelijii! ié eeue bEjuteftinge ban ben banb/biEii be ^EEre op ben menfcSe gElEgb IjEEft/Eii toelften banb 3ij 3ElbEn mEt gcnoegEn ErfiEiniEn. gonbigen i^ bEn googen ^EEte on-gEl)oor3aam ie 31)11/ 3tjnE Dnt5aggelijfif)eib te bErfmabEti/in 3rjnE tEgen» toDorbigliEib/ en baar £fij ïjEt 3iEt; 3onbEn te bcEn / toelfiE be tegen» toootbigöeib ban een menjjcf)/ ja ban eeu fllein fiinb beletten soube;

naar 3tjncn too?n eii oo?bEElEn niEt tE bjagsn/ ja baarin ligt be ber»

3afiingE ban 45ob; fian e,; toEl toat fcF|?ififiElj)ftE? 3011 ?

c. 3onbB mipmaaftt bE 3iElE/ En maaftt 3E affcDutaeltjft/ gatElijft/ toalgElijft/ mEEr ban men bEnéen of 3Eggen fian.

d. «En toat baart 3e al bJoefljEbEn! lt;l5ab onttjeftt 3iclj/En taatljein allEen ftaan. ^nb^ijgeib/ onbagtig^Eiti / fcö?ifi/ bjEE3e/ onrugtig^eib jaagt bE fio^telijlte siEle bag en nadjt.

e. ©e eehe 3onbE baart bE anbErE/ En bie litEberom anbEtEn/ En toaar 30ubE f)Et EinbE ban 3onbigEn 3ijn 5

f. ^Et 3onbigEni^ niEtallEEii baorbijgaanbc fitoabe gebac^tcn/tooor-bEn eii baben tE boen/ maar öet ft?Enfit Det gce^tEltjfte leben 3elf/ljEt toorbt filEinEt En 3taafiftE?/ minbE? befitoaam om gob3aïig tE leben/eii jonbEn af tE fiErtEn. ^it alleg toEEt gij/ gEloobigEii / soubt gij ban niEt angtiig en bi'b?EE^b 3ijn boor be 3anbp/ eh betoijle gij utoe omnagt Rent/ 3al bat u ban tot bEn ^eeee niet boen roepen: Verlos ons van ^ yerzoe den Booze. ïieb mg/ toa^clj mij af. ïfeilig mij / IjeiÜg mij/ ili moet kinge te ÖEilig sim alg ©ij. v»quot;eni3

XX. 3in be magt ban ©Er3DEfiinge tE ballen/i^ïjEt fiittEijie bat Een'lljkenbit. gob3aligc obejfiomen fian. 5lllj? eeu gobsaligE/ biE toef) fileine Riacjjt jjeeft/ ter.

o^oo 3 - in

-ocr page 542-

476 Verklarende en toepassende Uitbreidinge

in een' jonbiflen ftaat Ronit/ tn jonben jfcö tnee? ban getuoon toegeeft/ onaanbacjjtig/ roefieloo^ en florbig baarljenen gaat/ ban Dö in een' ftaat/ bie Vjooc ©erjoeltingen openligt. SCI^ be berjorfte? ban ban 45ab toegelaten luotbt joobanigen aan te ballen/ jgne Doo^ljeben en ïoopÖE' ben/sgne Fumflen en prafitftften in 't taejft te ftellen; al^ öem ban occafiën boorfioinen/ 't jtj tot toorne/ tot ïjoogmoeb/ tot ontcgtbaar-bigöeib/ tot onreintg^Eib/ 't jij tot fiejVmjïten in be fielgbeni^fe/ boor breeje of begeerte/of biergelijfte; al^ lt;éob ban gem afbitjlitt/ÖE»n bec» Iaat en laat alleen fraan/ ban tuorben be Begeerljjftöeben lebenbig en [jeftig/cn bjijbcn Ijeni ronbom al^ ftof in een btnarlluinb/baat ipban geen taeetljoHben aan/ berftanb en oorbeel IjebBen niet^ te jeggen/be fi?anbcnbe öegeerhjfigeben sijn meegter; of get gee^telijfte leben jicö eciiigsin^ openbaart en afraabt/ en er tegen aan sucljt/ 't moet et ban/ aïjjof men onjinnfg tna?/ 500 mebe boo?/ be gollenbe paatben jgn niet te Uiebe?öouben/ cn taaartoe jouben 5e een menfclje niet tael betboe» ren! 31a toef tot bingen/baar fnj al gijn leben geene begeerte/ja een affcöjifi ban Ijaöbe. 3!^ be menfefte boor ©e^oefiinge ten bal geraaftt/ 't i^ bifitaijl^ met ben eenen bal niet gebaan/ en of men luel Uiil op-gouöen/ en tot 3»jne borige teeberljeib lueberfieeren/ baar iji geene ftjac^t/ éob berbergt jiti)/ be 30er5oeïtingen taorben bernieutob/ be fiegeetltjfi' geben tuorben op nieuta tocberom gaanbe/ gij tnojbt toeberom ober» tuonnen/ tot bat be C^eete gem Ineberom boorïtomt en gem uittjeRt. Jiaaar be borige teebe?t|Eib beg gatten / be bebrebigbe ftaat / be ge» meenfegap met dJob/fiet blinfien in geiligljeibig nog bette; b?oeföeib/ tranen/ benaautobgeib/ bibben/ toorptelen/ acgtetaanftleben/ ligt ïneber* om ftruiftelen/ ig bapelijftgcg tnerft. ïEgt;ie jonbe boor sniften ftaat niet tiree^en 5 (©aarom bibt gebnrig : Leidt ons niet in Verzoekinge. Ons harte XXI. J^et öiöbcn ban beje 25ebe ftomt boojt uit een' fjaat en affteet inoet uien vian jjg jonbe/ uit be onberbinbinge ban onje onmagt om ftaanbc te Blij-wareu. e'ben/uit liefbe tot een juibe? cn onbeblefit leben. 3iquot;bien bitongaanset lot Bibben/300 moet {jet on| ooft toerfisaam maften otnonjSin een'ftaat tc ïjouben/ op toelften be Éersoeftingen/ alg 3c fiomen/ geen bat öeB» Ben/ bat f«ï/ een boïftomen Ijarte/ bat niet gnnftert naar ietg anbe?p ban naar eene geburige bereeniginge/ naar be gemeenfegap met «J5ob. lt;Pe tnerelb/cn al tnat in be Uietelb mooi cn bermaftelpft fcfjijnt/moet uit get {)a?te gcBannen taorben / be J^eere alleen on^ algenoegsaam/ onse Biijöfcöap en bermaaft/ onse liefbe cn b?ec3c 3tjn. ïiunnen toij tot be uittaerftinge niet naar onsen taille Somen/ be fteur/ bat bootncmen/ be taerftsaamljeib moet men altijb tracljten te Betaarcn. ^00 men ban get Ijarte niet begint/al oti^ boen sal geen boojtgang IjebBen/men sal openliggen boor ©ersoeftnigen/ be minfie occafie sal boen ballen ; maar Big get gartc boïftomen met ben ^ecre i? / cn men Ijonbt sicg in be tegentaoorbigljeib lt;!Pobg/ ban sal men geftcjftt sijn tegen be Écrsoe-

ftiii'

-ocr page 543-

van het Gebed des Heeren. 477

ftingen. 1 Joh. V: 18, Die uit God geboren is, bewaart hemzelven,

ende de booze en vatte hem niet.

XXII. 25iööen en arfieiben moeten jamen gaan; bat een Cö?i^ten Men moet fiibt/bat toil ÖÖ boen/en t?acl)t Öet te boen/300 becre ÖÖ fiaquot;» SC'PvenTn1quot;

Dibt: leibt ong niet in ©e^oeftinoe / 30a moet S'cD toacfiten/ geene bat 00 s'cöselbcn niet in J5e?5oefiinge leibt. JJiaen leibt jicfi in ©e?-lei-joefiinge (a) al^ men be occafiën/ boor toelfie men meermalen gebal» denf len i^/ niet bliebt; maar of soeftt/ of/ aljS 3c Uoorftomen/ onBebaclj»

telQft inbolgt/ baar men geene noob3atte/ of bejpligtinge gabbe/ om 3e te geb/uiften. lt;©e3e 3(jn 3ee? berfcöeiben/ naar een^ iebc?^ tempe»

rament/ bejjrocbinge/ of anbere omflanbigöeben ; fommigen i^ 't gesel»

fcfiap ban 300 een fcöabelöft/ anberen maaltijben/ anberen 't gebjuift ban mibbelmatige jafien/ anberen op fommige tijben be eensaamgeib. 33c3e/ bie men nalaten ftan/ moet men blieben/ of men leibt 3iclj in ©e^oefiiiigc; alji men be occafie/ taaarboo? men bifitog!^ geballen i^/

niet mag ontloopen/ ombat tui) boor a^obbelgf! bebei baartoe berpligt 3gn/30o moet men 3ee^ op spne öoebe 3tjn/ boo? 't {jatte toel te fie»

toaren/ boor be tonge te breibclen/ boo? toegeben in eigene 3aften/ en pa! te flaan in be safte lt;i5ob^/ met opregtig^eib en boorjigtigtjeib onp te toapenen ; 300 bornbe 33! be ^e?3oebinge min bat op on^ IjebDen.

(b) (0oft i^ (jet 3iclj3elben in ©e?3oeRinge te leiben/al?l men peoor»

loofbe en mibbelmatige bingen te beel en onbebatgtsaam gebjuiftt.

(c) %\i men tjbele gebaeftten / fcljoon ban natuurlpe jafien/ aan»

Ijoubt/ om 3ic5 baarin te bermaben.

(d) men gesonbigb Beeft/ niet terflor.b opflaat; maar of boor ad)teloo£{}eib/ of boor moebeioo^geib/ of boor ongeloof en be?toerpen ban 3gnen flaat/ofboor bermaaü ber sonbe liggen blijft/tnaarboo? be 5onbe meejbe? firacöt fi?rjgt.

(e) 5111# men op ftBielijbe inbalfen/'t 30 ban eene bejmafieltjlte 3on» be/ 't 39 ban onbetamelgfie gebacBten ban (J5ob en B^t ^obbelpe/ 't 3ij ban berfcB?ififienbe intoerpingen / bïrjft jtaan benfien ; baarboo?

raaftt men be toclgeftelbe geftalte be? 3iele Rtoiit/ en eene fitoabe ge-ftalte ig befttoaam tot i^e?5oeftinBe. ^Tegen bese alle moet een Cf|?i^-ten taaften en ftrijben/ al bibbenbe en toejftenbe boor B^t geloobe/ Matth.

XXVI: 41, Waakt ende bidt, opdat gij niet in verzoekinge komt. 1 Petri V:8, 9, Zijt nuchteren ende waakt; want uwe tegenpartij, de duivel,

gaat om als een brieschende leeuw, zoekende wie hij zoude mogen verslinden. Denwelken wederstaat, vast zijnde in het geloove.

J©ilt gij boor ©e?3oeRinge betaaarb 31)11: 1. geeft acBt op nta Barte/

en op bedelf? gebacBten/ Spr. IV: 23, Behoedt uw herte boven al dat te bewaren is. 2. ^etoaart utoe oogen/ Job XXXI; 1, Ik hebbe een verbond gemaakt met mijne oogen. Cn bibt/ Ps. CXIX: 37, Wendt mijne oogen af, dat ze geene ijdelheid en zien. 3. ^luit Utoeooren boor ijbele

lt;0oo 3 rc»

-ocr page 544-

478 Verklarende en toepassende Uitbreidiuge

Kbcncn/ boor acIjterïflapijinBcn/ 1 Cor. XV : 33, Ende dwaalt niet. fca

Kwade zamcnsprekingen bederven goede zeden. Pred. VII: 21, Geeft ook lt;£) uw herte niet tot alle woorden, die men spreekt. 4. dSeefr acljt op utae

tonge/Beftiert öic totlj iiaaiitDfteurig cn Dinjiptig/ Ps. XXXIX:2, Ik, all

zeide, ik zal mijne wegen bewaren, dat ik niet en zondige met mijne ko

tonge, ik zal mijnen mond met een breidel bewaren. Cn biöt: Heere, Gi

zet eene wacht voor mijnen mond, behoed de deure mijner lippen, Ps, foi

CXLI: 3. (Öccft oö {jeen acljt op utn ljarte/en op nine uiterlijEtc jin» öe nen/ gij jult geburig fn J^erjoEfniigc ballen; maar bu^ op utoc öoebc

jgnbe/ en boorsigtig inanbelenbe/ en al üibbcnbe en ftrijbenbe suit m

gtj jeïiet toanbelen/ De btjanben obertDinnen/ en be ïtjoone be^ leben^ gt

fie^rben. te

Besluit XXIII. ï^et berbe bed ban bit öcBeb i$ Qet besluit. Wam uw is het üj

beds'6quot; Koninhrijke, en de kracht, en de heerlijkheid in der eeuwigheid, Amen. 5a

(pe ^apiptcn/ en eenige anberen laren get uit / en bejl^tjbeii öet. H

4iKiaat be geilige teïtp't self/ en pet geb^uift ban be ec^'te ïierfie/ en de be opbolgenbe/ en biE^gelpe uitb^utiftingEn in anbete plaatfen ber

apobbelfjfte sgn Dun tot obc^tuiginge/en onjt tot be^efieringe al

in get geB^uiften. Ijj

Hoeaan jjlSen fian bit 25eflult aanmeren: (a) $l!lj? gjonben/biaarop be Bib' ni

kener bjijnioebigfiEib Defft genomen/en biaarop Ijij freunt. ©etaijle «Bob/ ei

3tjn éabe?/ get geBieb geeft nbe? alle fcljepfelen/ en almagtig i^ om 01

be Begeerten ben Bibbe? te geben / en l|ee?lpfieib en JiKajeilcit sgn n

iJ^ejen i^/toclfie be Bibbe? Beoogt te be?ljer?lijften. ri

(b) JiïSen Ran get 55e|luit aamnejfien / alg Betocegrebenen; geltjft g boorgaan^ Bij be gefieben/ in be i^ciligc ^cgjift be?melö/BEtaeegrebe» n nen gEfi^niln Ino^bEn/ hiaatboo^ be Bibbe?/ cn sijne BegEE^ten optoEftt./ b en be^geeptelgftt/ en (!3ob fmeeftt om be Begee^be salien te geben/be» P totjle ^tjeen gee^fege? obe^alle^ i^/Enalleji boen fian boo; jijne magt/ zt en bat get Befiomen ban be BEgee^be safien/ tot bEjgEcjlijliiingE ban ei Sgnen naam/ bie J^em toefiomt/jal syn. bu^ tng gebbEn get ge» ^ Beben boor be 0e?fie/ get ïioninftrgfi bE? genabe/ en bat uhJe/ u baarin tnilt (©ij be^ljeejlijfit tnojben/be?goor ban on# geBeb. d

(c) .üKen fian get ooft aanmejfien alg eene uitB^eibinge en aanbjang a aan bE laatflE ^ebe/ bat ^ob on# niet toil kibEn in bej^oEfiinge/ maa? 51 ban bEii B003C bEtlopfen/ bEtojjle ï^ij regt geeft obe? alles tn magt

geeft/ en obe? be bErsoEfiE?# eh bcjsocgtEn/ en boor jijne almag» I]

tiggeib fian onbEjfleunen / bejjoEfte^ terugge gouben / ben bersocljquot; b

ten een bagt en geilig gatte fian geben; boeg men moet gei; niet Be- li

palen alleen tot be laatfle 25Ebc/ maar uitBjeibcn tot get a5Eamp;Eb in t

TTwishet'* 5emEEn- I

Konirk- XXIV. Uwis het Kouinkrijke. ©it jegt be bE?gEbEngeib/*l«ffia oroima, e

rüke. get regr/ get gebieb O^ob# ober alle#/ 't toelft allE# ^em onmibbel-

Baar

-ocr page 545-

Van het Gebed des Heeren. 479

it- 6aar ijl anbe?taorpen; bit toorbt uitgeb^ufit ban ben fioninB

'li (©aUib/l Chron. XXIX: 11, 12, Uwe, 6 Heereis de grootheid, ecde de JE niagt, ende de heerlijkheid , ende de overwinninge, ende de majesteit, want -k. alles wat in den hemel en op de aarde is, (is uwe,) uwe, OHeere, is het ie koninkrijke, ende Gij hebt ü verhoogd tot een Hoofd boven alles... eade 't Gij heerscht over alles, ende in uwe hand is kracht ende magt. (Uob Ijeeft

s. fouberein QEfiieD/ eii otcj Jjet J^aninfirijfiE bee magt en be? genabc/ en quot; bcr ^ee?lt)f!ÖEib.

ic En de Kracht, Sóva/ns , dunamis. lt;j5ob Qfcft niet alleen regt/ gefiieb/ De

lt magt obec sllr^; maar in ben ïfeere i? ooft ftejftte en fijacjjt om obeï Kracht* $ Bet SÖ'ie te öeejfcöen/ öe sjjuen te üefcljcjmen/ Ijun Dunne begeerten te geben/ en be bganben te ftjaffen / en afle^ uit te boeren taat ^ij it lui!/Gen. XVII:1, Ik ben God, de Almagtige. (Dit ejfiennen be ^ob». 5aligen/Ps. CXV :3, Onze God is doch in den hemel. Hij doet al wat. Hem behaagt. Eph.III:20, Hem nu, die magtig is, meer dan overvloe-tl delijk te doen, boven al dat wij bidden ofte denken.

c Én de Heerlijkheid. 45ob i|cerli)HljEib en ABajeileit in ^emjelben/De Heer-

e al tca^ er uoclj gemel/ nocö aarbe/ nocfj eenig feïjepfeï. ©obg i^ee?- 'ü^6quot;5-

IjjfiljEib bejtoont jidj in alle sijne tuejften/soo ber nature al^ be? ge-' nabe; be engelen/ en be sieten ban be bolmaaftt regtbaarbigen ïaben

I en p^ijsen ï^em/ jicnbe jtjnc ^ccjlijliQetb ; maar be goebljeib lt;6ob^ ljeEft

i ooft getniib/bat i|ij bejgee^ltjftt luajbe op aarbe; be onbeftee?ben ften»

i nen «inob^ fr}Ee?Iijftljcib niet/sij öebüen gecnen lugt om bie te sien/te,

roemen en te pjijsen. JOlSaar (6ob geeft jijn bolfi geformeejb/ opbat t get sgnen lof be?te!le/ir}ij geeft je getroftften uit be magt be? buiiétej»

nipfe/opbat jij sijue beugben jouben be^fionbigen. ^e be^geerlijfiinge ' ban cöSob F)e66cn 3c in'tooge/in al gun boen/'t i^ gun lu^t en leben/

' Ps. CXLV:2—5, t' Allen dage zal ik U loven; ende uwen name prij-

' zen in eeuwigheid ende altoos. De Heere is groot ende zeer te prijzen,

I ende zijne grootheid is ondoorgrondelijk. Geslachte aan geslachte zal uwe

werken roemen ; ende zij zullen uwe mogendheden verkondigen. Ik zal uitspreken de heerlijkheid der eere uwer majesteit; ende uwe wonderlijke daden. lt;E?e bibbe? segt: Uwe is de Heerlijkheid, get ftomt H toe/bat I alleit ïl eere gebe; en ombat be bibbe^ bat beoogen/ 30a bibben 3e/

300 bejtoacgtcu 5E ban «Sob/bat gun geDeb bergoore.

In der Eeuwigheid. J^et föoninftnjfte/en be ïijacgt/en be ^eejlijfigeib in iji be? Cureren ban cfulaiggeib totecutoiggeib/bij ^emi^ geen üe?an»be1d718' beringe of fcljabutee ban omfteeringe/J^ij blgft altijb beselfbe/ alnjb l^ee?» lijftgeib/SClmagtiggeib/l^oogljeib. ïEJe geloobigen op aarbe/ban 5llbam tot op Cö?i£tu£ ftomftc ten oorbeel/ban geflacgte tot geflacgte/seggen: Hem , die op den troon zit ende den Lamme zij de dankzegginge , ende de eere, ende de heerlijkheid, ende de kracht in alle eeuwigheid, Openb. V : 13.

Amen reu i|eD?ceutiigcg tooojb / get öeteeftent waarheid, ^om* Amen.

-ocr page 546-

480 Verklarende en toepassende Uitbreidinge enz.

tp# tao?bt Qct ecn^i / fomtöö# tnet bcrliufiBclinDcn/ gcjcgb: Amen, ja Amen, ^amtijb^ alleen/ fomttjb^ met eenige BijbOEginse: Amen, Hallelujah; Amen, 6 Heere, Amen: De Heere doe alzoo.

(a) ^omtijö^ jegt amp;et eciie toeftemminge/ en siclj fiijboegen Bft 't geen gesegö taiejöe/ Deut. XXVII: 15, Het volk zal zeggen : Amen. Neh. VHI: 7 , Al het volk antwoordde, Amen, met opheffinge der handen.

toefteinminge geeft te Bennen/ Bat men üe jafte Beslaat en rneOe toengegt en Begecjt. Anderzins... hoe zal degene, die de plaats eens ongeleerden vervult, Amen zeggen op uwe dankzegginge? dewijle hij niet en weet wat gij zegt, 1 Cor. XIV: 16.

(b) ^oiiugbjf Beteefient get eene fterfte Begeerte naar Be jafie/ en Bcriangen Bat ïjet 300 sg/ en fiome/ Jer. XI: 5, Opdat Ik den eed be-vestige, dien Ik uwen vaderen gezworen hebbe... Toen antwoordde ik, en zeide: Amen, 6 Heere.

(c) 45aintijBs» Beteefient Bet taaarBeiB/ sefte^eib/ Ba^tigljeib/ baat men op aangaan/ op bejtroutaen mag. 2 Cor. 1:20, Want zoo vele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja ende Amen. lt;!3e getoobigc fiiböe?/ Bie alle^ met Be?ftanb en met al jijn Ijarte geBeben fyeeit/ e?» Sent be tnaaröeib en ba^tigBeib Ban be Beloften 43ab^/ bat be ge« fieben be?öaoren sal/en in 't Bijjonbe? Beje/ Marc. XI: 24, Alle dingen, die gij biddende begeert, gelooft, dat gij ze ontvangen zult, ende zij zullen u gegeven worden. 1 Joh. V: 14, 15, Dit is de vrijmoedigheid, die wij tot Hem hebben, dat zoo wij iets bidden naar zijnen wille, Hij ons verhoort. Ende indien wij weten dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, zoo weten wij dat wij de beden verkrijgen , die wij van Hem gebeden hebben, ©e Bibbe? jjceft Bactefgfi gebeben/ tneet bat be geBe-Bene jafien naar tfiotis? BiÜIe 3tjn/ gelooft be goebljeib/ be almagtigljeib/ Be taaarljEib lt;l5abj?/ Be?taacBt be BerBuïlInge Ban sijne Begeerte/ met onbe^taerpinge Ban tgb/ maniere en mate/ en segt baarop/ al Be?lan-genbe/ Amen, Qet 30 300/ 't 3al 3eHer en Bjaar 3gn/ Openb. XXII: 20, Die deze dingen getuigt, zegt, ja Ik kome haastelijk. Amen. Ja kom Heere Jezu! AMEN.

KA-

-ocr page 547-

Van'het Vasten.

KAPITTEL XXXII.

Van het Vasten.

I. ©a^ten Hebr. mvn tagkmnit, ban / Uejootmoebigcn/vasten, fitaellen/ en fllsoo bedruktheid; anöeren bejtalEn Ijet Vasten, Ezra IX: 5, i^enamm-Omtrent het avondoffer stond ik op uit mijne bedruktheid. Jes. LVI1I:5,

Zoude het zulk een vasten zijn, dat Ik verkiezen zoude, dat de mensche zijne

ziele éénen dagkwelle? (0oft dis ;soom. ©a^tcn/Jes. LVIII: 5. Qtx.vn^tla nesleia, niet eten. ^at tnillen tntj ooft met ïjet tnoojb Vasten tc ftennengcljeii.

II. Vasten is cene extraordinaire godsdienstige oefeninge, t?i welke een ge- Beichvli-loovige eenen dag zich van alles, wal hel ligchaam verkwikt, onthoudt, en Vln8e-zich zoo wel naar hel ligchaam als naar de ziele voor God verootmoedigt, als

een middel om zijne begeerte te verkrijgen.

III. Vasten ig eenc godsdienstige of God zoekende oefeninge. I^a^ten ia eene boo? gcfi?eft / of uit gierigljEib/ of boor jieftte/ of om be gejonbljeib/ ienquot; of ombat men boor jgnc öejigljEbEn Belet üiorbt fpij^ te nemen/ftomt oefeninge. Öter niet te yagfe; maa? tnij fp^efien ban f|et ©apten/alg eene gob^» bienftige oefeninge/ F|et Jjeeft opjigt op ^ob/ om op snifte tnijje (60b te joeften. Cn bchnjle alle gob^biengt niet eioentoillig/ of boo? menfefien» insettingen gefeftieben moet/ maa? alleen naa? (0ob^ ojbonnantie en boo?fcö?ift/ 500 ooft Bet ©asten. ï|et geen ftil-jiin/ maar eene Bejig»

Beib/ men ^ bien ge^eelcn bag ingefpannen/ en alleen met (J5ob In on# öeröanbeltnge.

't 31^ eene extraordinaire oefeninge. 't Slsi geen bagEhjftjJcïj tuerft Eene ex-lijft Bibben/ banften/ lejen/ jtngen; maar 't gefcljiebt Bi) bösanbere boo?'

ballen ban noob/ gebaa? ban plagen/ bic bjuftften of bjeigen/ ban eene Bijsonbere getaigtige jafte aan te baajben/ ban be?legenljeib/ moetenbe in eene getoigtige jafte ftiesen/ of ooft obe? saften bie tuel bageltjft^ boo?»

ftomen; maar döej Inelfte men BiJsonbet tuil aangebaan jgn / al# 't joeften ban be gemeenfcDap met (©ob/ Uratamp;t tegen fiijsonbere sonben/

aantua# in be genabe.

IV. 't ©a^ten Beftaat/booreer^t in zich te onthouden ban alleö/tnat Bestaat in get ligcöaam bejftlniftt; taant men tail Ijet in jlaat ban ingetroftften-^0°. geib/beftleinbrjeib/taeeftljeib/staaftljeib booj bien bag brengen. den van

ïf iertoe BeFioo^t: jiclj te ontljouben/1. ban alle fpt)gt;e (bat segt (3« ^'B^e taoo?b ©aiétcn) bie eenige fpijse geBruiftt/ bie Blijft niet micljteren. S^iet hit/ Esth. IV : 16, Vastet voor mij, ende en etet noch en drinket niet. (Pat ig?

geen gapten/al# men jiclj alleen ban bleep'clj ont^oubt. Sfn Ijet lt;©. (SC. taa# onbejfcöeib ban fpijse/ tugfcFien rein en onrein; maa? bat Ijabbe II. quot; FPP 0i*n

481

-ocr page 548-

482 Van het Vasten.

Been oystgt op ©apten. ^auïu^ 3e0t/ Eom. XIV: 21, Het is goed geen n

vleesch te eten, noch wijn te drinken. ®at geeft ooft geen oy^igte op ti

©a^tenöagen; maat aljS men liaaröooc een jluafiRen soubc ergeren/'t b

taelft In öie tgben plaatö öabbe/toen fominigen nog onöerfcfjeib üan fpij» t\ 5e tiolgenp be hiet beji fjabben/ te tnelfien opvgtc be SCpo^tel

ooft 3egt/1 Cor. VIII: 13, Zoo en zal ik in eeuwigheid geen vleesch eten. ti

iPat \§/ift tailbe mij ïicber baarban ontljoiiben/ban bat ift iemanb jou» l£

be ergeren/ gelrift uft Jet fiijgeboegbe Biijftt: Indien de spijze mijnen ei

broeder ergert. Opdat ik mijnen broeder niet ergere. Sommigen Ijabben 51

brgOciti om ban be bee^ten tc eten/ bic ben afgoben geofferb Uiatcn/ b

oelijft be SCpoptel brrftlaatt bat men Ijabbe/ombat be afgob niet^ Ina^; k maar anbercn atöttcben/ bat men geene brijfteib Ijabbe/ en jlieten sicg

baaraan/al^ jij jagen/bat anberen bat beben; baarom tnilbe be SCpop' e

tel niet aïieen ban ^et bïee^cïj ber geofferbe beepten niet eten/ maar ft

jelfê gegeel geen bleegfr0; namelgft/ in bat gebal/ 300 iemanb jicf) baa^- li

aan joube ergeren; maar jonber bat/ at gij b(ee^cO. S^oobat beje plaat» b

fen boor get paapfcge ©alten/in 't toelftejij jicfj ban bleepcg ontljou» g

ben/ niet bienen/ of 39 moeiten jiclj ooft ban tuijn ontljouben/ en in b

ber eeutoigljeib geen bleepcg eten. li

Sieraad. 2. ©p een ©a^tbag moet men siclj ontljouben ban alien fieraab. Stn b

get (©. obejbeftten jij gun ligcljaam met be allergeringfte ftoffe/ en o

bie naautn om get ligcgaam toegegaalb/ alé een jaft baar men aller' 3

ïeije goeberen inboet/aïg men bien berboeren tail/baar jij anbcr^taij» li

be fileeberen bjoegen/ Jes. III : 24. ©ien omgefïagen 3aft maaftten 30 o

nog buil/ met bien met aarbe en agfclje te befl?ooijen/ opbat 3ij in ben n

quot; alle?ellcnbigften en berneberbflen flaat jicg boor lt;öob en menfcgen be?» t

toonben/betuigenbe baarmcbe/bat 3ij alle^ ontoaarbigtaaren/Jes. LVIII; ö

5, Zak en assche onder zich spreide. Ps. XXXV: 13, Een zak was mijn 11

kleed. Jer. VI: 26, Gordet eenen zak aan, en wentelt n in der assche. n

Exod. XXXIII:4, Niemand van hen dede zijn versiersel aan. li

Vermaak. 3. (0p een ©a?tbag moet men siclj ontljouben ban alle bennaaft/ 't 5

50 fpelen/toanbelen om tuinen of fierlijfte en fiunftigc taerfien of plan» t

tagiën te 6e3icn/uit pleijieren gaan met fcgult of Inagen/Jes. LVIII: e

3, Ten dage wanneer gijlieden vastet, zoo vindet gij uwen lust. ^elfj? £

moet men sicg ontljouben ban ben gutaelijft^-pligr/ 1 Cor. VII: 5. V

werk. 4. (©oft moet men jtclj ontgouben ban get toerft ber berocpnige/ Lev. I XXIII: 30, Ook alle ziele, die eenig werk op dienzei ven dag gedaan zal

hebben, diezelve ziele zal Ik uit het midden haars volks verderven. Vs. f

32, Het zal u een sabbath der ruste zjjn. r

siaap. 5. J|iertoe Begoo?t ooft get ontljouben ban ben flaap. 3Ben moet ban I

broeg opflaan/ en niet broeger ban orbinair naar öc rugte gaan. €n I

op bien bag 3icg niet öegeben tot fluimeren; taant bat i| gegeel tequot; t

gen get oogmerft ban bien bag/ get neemt ben tijb tacg/ Ijet i| al^of (

men

-ocr page 549-

Van het Vasten. 483

m men een booö liocïjaam boot ben ^cere öjagt/ opbat bat baatte/ en

p tcoen be bejiiebednoe; biant be fïaap be^fttaiftt/ en beje bag ifl om boot

't be flaautnte en flappialjeib bep ligcgaam^ naar be jiele filein te jijn/

j' en jicfj öifp te Uernebercn.

cl 6. ©aac alle bingeu moer men jfcg op ben J5a^t-bag jocgbulblg tnacö- zonae.

q. te» Uooc f]ct bebcijben ban jonbe; bat joube een grutnel allee grubie'

i« len sgn/ op een bag/ in tnelften men jiclj l)e?nebei:en joube obec jonben

m en üibben om lie^geUinge/ en om bejfcljooninge ban be plagen boor bs

:n jonben bejbienb/ en onbe^tiüSfcljen ben ^eere te tergen met öet fiebcij»

j/ \»en ban be jonbcn/ Jes. LV1II : 6, Is niet dit het vasten, dat Ik ver-

ï; kieze ? Dat gij losmaakt de knoopen der goddeloosheid.

Ij V. Ten tweede fieftaat flet j^afïten ia zich te verootmoedigen naar jiel Bestaat

i' en ligcfjaam. giel cn ligdjaam jijn 50a naauln bejeenigb/ bat be onge» ®eroo°

ir ftalte ban be eene mcbcüccugt eene onge^alte ban get anbere; a(a Ijet mocai-

}- ligcïjaain boor onttreftftinge ban alle be^fitnififtinge/Hleiii/bJeeft en gebtoee smse-

t» too?öt/ 500 fiomt be siele ooft in julfi eene geftalte/ en al^ be jiele een Be»

i' ginfel peeft ban ö^t gee^teltjfte leben/ 300 tnorbt be natuurlijke geftaltc

[n be?geeptelijftr. basten in jicöselben geen gob^bien^t/maar gt;l5a!3 met i^agten te joeften. ^ij Ijeeft geen gebeelte ban ben ©a^t-bag gegouben/

[n bic 5icö ban alle be?ftbjiftUiiige Ijeeft ontljouben; biant öet ©aóten en be^-

:n ootmoebigGii jijn geene afgefdjeibene pligten; maar öet ©a^ten moet be-

tquot; jielb jtjn met bejoonnoebigen/ en tjet bejoatmoebigen met ©a^ten; (jet

j» i^a^ten i^ niet om taat anber^/ nainelrjfi/ om een mibbel te jijn/ tot ber»

;tj ootinoebiginge ban be siele/soabat Ijet berber niet in confiberatie joubefto-

:n men/ Ijoclnel Ijet een mibbel baartoe i^/joo Inarbt ©apten alö ©a^ten nog»

?» tan^ bereigcfjt/ Ijet beljoort tot be bojme/ tot öet taesen ban een i^a^t-

I: öag/ bocö bejeenigb en niet afgefcfjeiben ban be be^ootmoebiginge; 5tj fta»

jn men te pa^/ niet al^ rtaee/ maat al^ een. SClp men op een ©a^t-bag sicQ

e. met ©a^ren bejootmoebigt/soo jal men al te^jtonb in ben beginne ban ben bag/ of al boor ben orbtnairen tijb ber maaltjjb/ ftejfier treft tor fpijje firg»

't gen al^ o?binair/ 't taelft niet altrjb ontftaat uit be berborbenljeib ber na»

1» ture/ bie altijb Ijeit naar öet be?amp;obene; maar bat ontftaat ooft uit be ber-

I: eeniginge ban öet ©aéten met berootmoebiginge. i©ie fmerte ober jiel-ge»

f^ 6?eft bejtaeftt fmerte ober 't geDreft be^ ligcöaam^/en ligcöaam^-gebjeft be^taefit fmerte obe: vel-geBjeli/en buööelpen 5eBeibe tot be?ootmoebigen.

v. Deut. X: 12. Lev. XXIII: 27. Dan zult gij uwe zielen verootmoedigen,

al l|Et berootmoebigen Beftaat. (a) Sin öet belijben ban be sonben/ met -

's. fmart en fcöaamte/ Neh. IX: 1, 2. Verzamelden zich de kinderen Israels met vasten... Ende zij stonden ende deden belijdenisse van hare zonden. Ezra

III IX: 6. Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood, om mijn aangezigte tot

■n U op te heffen, mijn God, want onze ongeregtigheden zijn vermenigvuldigd

e* tot boven ons hoofd, ende onze schuld is groot geworden tot aan den hemel,

of (b) gjn ö^t bejfilaren ban ft?aftaaarbigöcib/ en toeftemminge ban regt»

:n j^pp 2 baa?*

-ocr page 550-

484 Van het Vasten.

ljaa?biBl)cib/ al^ be be be^bienbe fljaffen obc? fjunne jonben uit- i

ftort/ Neb. IX: 33, Doch gij zijt regtvaardig ia alles dat ons overgekomen s

is; want Gij hebt trouwelijk met ons gehandeld, maar wij hebben god- i

looshjk gehandeld (c) 311 Ijet Bibben om gcnabe en luel met getuecn. J^an 1

ben J^E?öobg-baa ftaat/ Joël II: 17, Laat de Priesters, des Heeren dienaars 1

weenen , tassehen het voorhuis ende den altaar, en laat ze zeggen , spaar uw 1

volk, 6 Heere. 2iet bit mebe op ben ba^tenbag ban J^cljemia/ Kap. IX. (

Ps. XXXV: 13, Ik kwelde mijne ziele met vasten , ende mijn gebed keerde 1

weder in mijnen boezem. Hand. XIII: 3, Toen vasteden ende baden zij. Matth.

XVII: 21, Dit geslachte en vaart niet uit dan door bidden ende vasten, (d) J^et berbonb bernieutoen ,niet een Jjartelp boo^ncmen om uit be bortgc 1

Sonben op te ftaan/en gobjaiig te leben. Neh. IX:38, In allen dezen maken wij een vast verbond. Jes. LVIII: 6, Is niet dit het vasten dat Ik ver-kieze ? Dat gij losmaakt de knoopen der godloosheid, (e) SCalmocjcn geben/ Jes. LVIII: 6, 7, Is niet dit het vasten dat Ik verkieze ? Dat gij den hongeri-gen uw brood mededeelt ende de arme verdrevenen in huis brengt ? als gij eenen naakten ziet, dat gij hem dekt, ende dat gij u voor uw vleescli niet en verbergt ?

De tud VI. ©e tijb Boe lange men ©a^ten moet i*« een etmaal/ ban ben abonb hoeriangc tot ben abonb. (a) jfèoseiö/ Deut. IX: 9. Clia^/ 1 Kon. XIX: 8. ©e C^ecre js een dag. (^jjjijitujj/ Matth. IV: 2, bagteben beertig bagcn na malftanbcren/

in bielften tijb (öob Ijen booj miraficlen in't leliën öepielbe; bat te tuil» len nabolgen nret alleen niet geöoben/ maar 't i^ fuperftitie; en ooft ftan niemanb 500 lange sonber fpijscsüquot;; jicfi maat 500 lange ban bleeg'cö te ontgouben/ rn maar een? baagjJ te eten/ ip niet cene na-bolginge ban ben S|eere SjCju^/ bie gan^clj niet at in al bien tfjb/en 5ijn laagten ong niet tot eyempel ban nabolginge Beeft geftelb/ gelijft bele bingen gebaan geeft/ bie men niet Han noclj mag nabolgen/ bebnjl 5e boor stjne «öabBeib gebaan 5tjn/ of tot Ijct .üKübbelaar-amBt öefiaoren. (b) Jjaen leegt ooft ban ^elmi bagen ©apten/1 Chron. X : 12; en ban brie bagen/ Est. IV: 16. ©at men bejftaan moet of bat men ieber bag beg abonbg gegeten Beeft/ of bat men in bie taarmere lan» ben langer jonber fpyje ftonbe sjjn gonber ftluetfinge ban stjne gejonb» Beib. 4HSaa? be ojbinaire njb ban Bet ©agten ig een bag ban ben abonb tot ben abonb/ Lev. XXIII. Jes. LVIII: 5.

.üfèeu mogte bjagen/ of tot een getieelen bag te Aagten alle men» fcBen be?Bonben jijn ? Cn of men alg men b3at flaauta taojbt/ en aljoa onbefttoaam ij? tot bibben en anbere pligten ban bien bag/ niet teel een taeinig mogte eten/ een ftuft Broob of ietg biergelijfig ? SCft anthioojbe/ bat in opjigte ban fommige pe^fonen bie regel geibt: Ik wil barmhartigheid ende niet offerande. ïi^aainbjoutnen/ sleften/ jogenbe bjontoen/ ej:tjaojbinairc staaftfien/ fcöoon niet jieft/ juigeiingen en ftinberfteng/ öie «aa? gunnen auberbom aangemcjftt moeten tao?ben/ fommigen moet

men

-ocr page 551-

Van het Vasten. 485

men niet^ ontFiouben/ anbcrcn moet men ietj? en bat get fleclitjtc geben/ i anberen moet men mede ïeeien hapten; maac be gejontien moeten 5tcö

ben ganfcljen tijb ban aïle^ ontgouben; toojbt men toat fïaaiito/ bat t tuo?bt tn 't ©a^ten Beooab/ en Uan bat oogmerft moe^t men jicö niet

s ontttefiften/ en Ijet Uaorlnenbfel ban onbefitnaam te tao^ben tot bibben

F baaruit/ bat men meent/ bat ©a^ten alleen maac i$/ om taat

anbc?g / namelgft / om befthiamec te toojben tot bibben en bergelgfte a oefeningen/ en bat Ijet niet ig een beel Uan ben ©a^t-bag/ bocö 6c«

jielb; ooft jal men bebinben/bat men niet jal onbefttoaam/maac be» ) fitoamec tuojben boo? be ffaaulutjcib/ om ootmoebigec te bibben/ en in

e cene geftalte ban eenen ganpclj ontbloarcben tot J3ob te coepen/al fiun-

nen be effecten jiclj 500 Ijeft'g niet uitlaten ban toel anbe?^/ tegen ben abonb too^bt get gebeb ecnjiig/en ban ftomt ec nog toel een bijson' / bece segen.

VIL (Cen opjigte ban be pe^foncn/bie ©a^ten/ftan men Qet ©a^ten De ^vast-j onbe^fcljeiben in publieft en in pacticuliec bakten. gemTene'?

1 1. Het publiek Vasten is: (a) SCl? be Qbe?f)eib Ijet laat uitroepen tae-

gen^ eenen algemeenen noab ban 't lanö/ 't .;ö oorlog/ pept/ fjongerj?* ti noob/ ongebiette/ cjetraorbinaire broogte of aanïjoubenben cegen/ of bicgt;

e gclijfte. Sfn bese geballen ftomt Ijet öen obe?bebcn toe/ ©a^t- en bebc-

/ Dagen te orbiiieren; niet bat be ©a^t-bag cen gebob ij? ban menfegen/

gt; neen/ ^ob jjeeft be J^apt bagen bebolen; maac be obejFieben bepalen

1 maar ben tijb/toelfie boo? be rjrtraorbinaire boojballen ban lt;ï5ob taojbt

1 aangetaejen. (b) Sülji cen fynobugï / cïa^fi^/ of be opjienejg ban eene

particuliere gemeente/aan be fterfte onber Ijun opjigt eenen ©a^t-bag i orbineren toegeng eenen cptraorbinairen noob in be fterfte/'t 3$ ber»

ï bolginge ban Ijaar of ban anbere fterfien in anbere lanben/ban opfto-

/ men ban balfclje lcerc/ ban noobjaftelgfte reformatie in bejbal/ toegen^

t beroepen ban leeraren uf bcjfticsienge ban fterfteraben/of anbere bijzon»

; bere boojballen; bit ié inpgelgltp gccne menfcljelijftc injettinge/ maar

1 cen opbolgen ban Ojob^ orbonnantie.

VIII. 2. Het particulier Vasten gefeïjiebt: (a) alg eenige particuliece Particu-f|a?t-bjienben obe^eenftemmen om eenen öag af te jonbecen/ 't 30 tnegenjlliere-ij gunne eigene of anbecec nooben / 't jij tocgen^ eene jonbejllnge 6e»

geectc om ben é|eerc ernftiger te joeften 0111 eene begee?be jafte/ 't sö » naa? ligcgaam/ 't 33 naa? 3iele. (b) een Ijuipbabe? met 3ijn \y\x\p

a gejin een ©a^tbag orbineert. (e) SCl^ een particulier pe?foor. boo? 3ic5-

1 3elben eenen bag afjonbert. ^ierin Ijceft een iebe? boo? sicgseiben brij-

/ ljeib/of alleen bg c):tcaocbinaire boojballen eenen bag af te jonberen/

ban of ög baarbg 3ic|j i^agtenbagen toiï ftellen/bie ög oo?beelr/gem / öejSt gelegen te ftomcn/ opbat booj telften^ eenen bag te ftie3en/ be 3a»

/ Re niet in bcrfloffinge ftome/ gelgft uitjleftenbe gob3aligen be getooonte

t gefiöen/ 't sg bat ög teïfien^ fiie3E; boo? sulft een boen getaent men

» fPP 3 3fcamp;

-ocr page 552-

486 Van het Vasten.

jfcïj aan ben ^ecre/men tno^bt baatboo? meet Ingetogen/men tao?tit

tt Beilfgec öoo^/ en djoö geeft benjulften öoojgaan^ ince?ticc gee^teltjfte ti

genabe. €en kbe? fieeft in f)ct afjonbereu ban bien bag bjtjgeib/[joe bi

be?re Dg bien bag tail afsanberen/ 't jij met ftatrcn ban jgn lne?ft/ ei

inbien JjÖ een bjij man i$/ jtjn öui^gcstn baar geen nabeel bij Ijeeft/ n

BÖ boen ftan/ bat een anber f)ct niet me?fit; of bat öjj boo? jiclj fï bien bag afjonbejt met boojnemen ban ebentael ?gn tac^fi te boen/en

eenige geringe fpijje te nuttigen/ ombat jgne conbitie be?ei^cljt/ bat öö b

tae?fie/Bn om sgnen ©a^ten-bag boo? anberen te bejöergcn/baa? ög quot;V

tocö jeer op uit moet jgn/ naa? be legfe üan C[3?i?tu^/ Matth. VI :.16—18, B

Wanneer gij vast, (bit jiet niet op ftet pulilieft/ maar particulier Bakten) fi

en toont geen droevig gezigte, gelijk, de geveinsden... Maar als gij vast, zalft 5

uw hoofd, (lïleebt ueerbaa?/ gelijft gij getaoon jijt) ende wascht uw aan- fi

gezigte. Opdat het van den mensche niet gezien en worde, als gij vast; maar r

van uwen Vader, die in het verborgen is; ende uw Vader, die in het r

verborgen ziet, zal 't u in 't openbaar vergelden. IDoclj inbien men l)et 5 boo? jgn Ijuisgejin niet be?be?gen ftan/ 30a moet men jicfj baa?booc

niet laten jïuiten; maa? alö men baa?boor tot beiagdjinge joube 3511/ E

30a moet men [jet ganfcfjclijft be?öe?gen/ en eten maar taeinig. 1

Kiagto IX. 't SI?' b?ocbig/ en een teefien Uan g?oat Ue?bal in bcfie?fie/bat r

OVrvaihet men 500 l:De'n'3 toejVt maattt ban ö^t ï^aóten/ 300 puamp;liefi alé geljeim; £

van deze baa?om/ al bie teêr gobsalig luil leben/ en bie fj^t gocbe ^tonö toil t

oefeninge, jien/ bie be?toEfifte in 3ictj be oefeninge ban be^en pligt. il£)ant (a) Ijeeft ï houden Dct niet geöoben 5 giet Lev. XXIII: 27. Joel II: 12. (b) Rebben be

van va3t-fte?fte en be Ijeiligen ban alle tgben get niet geocfenb/en onö al^oo t

Chfwek- EEn Pfempeï ban nabolginge gegeben 5 giet bit Rigt. XX: 26. 2 Chron. c

kinge. XX: 3. Neh. IX: 1. Cn ban get eensaam 3^a]öten 5iet Neh. 1: 4. Ps. I

XXXV: 13. 't i©aé niet alleen be pligt en p?actijl{e in Ijet (,C./ lt;1

maar ooft in Ijft C. giet bit Matth. VI: 16—18. Matth. IX: 15. ï

Marc. IX : 29. Luc. II: 37. Hand. XIII: 3. Hand. XIV : 23. 1 Cor. VII: 5. 1

©elaan ban/ al^ geljoo?3ame fiinberen ^ob^/en nabolgE?g ber Ijeiligen/ t

begeeft u ooft tael tot ©agten. i©it toa^ be p?actijfte ban be eerile C!j?i^ ?

ten-fterfie/ en be geloobigen/ in ben eerften tgb ber reformatie en nog lange l baa?na; laat bit toerft ban niet be?fterben.

Tot wei X. 31a cc een openbaar ©a^ten/ gebraagt e? n tael in ; taant baat 3tjn vasten in \ijeinigE goebe ©agte?ö/ baac ban berlegenljeib ober bat lanb/ in vastda-quot;3 't taelfte be fterfte cene Ijecberg geeft/ a5ab^ ooge sal b|j3onber op u gen. jgn/ 't 3al J^em aangenaam 3gn/ bat l^g u 5iet fn be b?cpfc ftaan/ om 3ijnen too?H ban get lanb af te taenben/ en miöfcfjien 3al ÏJij op uta lt;l5ebeb jjet lanb rebben; en in alle uitftomften/ al taie?be Ijet lanb bet»

bloedt/ 3al beiS l^eeren ooge en goebertierengetb op u en be utaen sijn/

en gij 3ult eene gerugte confcientie Qbe?al ombragen/ bat gij bc pi»

laren ban be fteefte en 't lanb ijebt soeften ba^t te fjouben.

-ocr page 553-

Van het Vasten. 487

XI. gijn cr eenige oobjaltgen obe?E£n flefiomen/ om eencn öag af in partite sonberen/ tracöt üaarfiij ie jijn/ en tuefit jellJen Eenfge gobjalfgen cul'ere öaartoe op/ getoigfeïp be ^eere jal baaronbec 5911/1^3 53! tot u fiomEn rfnfetjes. En u SEgcnEii. 't ^al Een joEtE Banb ban liEfbE onbE? malftanbECEn inaftEn / 't 5al jfjn tot fieilfgen ommEgang mEt malftanbECEn/ tot op» fcïjEjpinge bE? liEfbe eh br? goebe tDEjfiiEn.

XIL jlSaafit gg tDE^ft ban Eenzame ba^tEnbagen/gij jult onbErbin'in parti-bEn/bat be fiElofte toaa? jal jtjn/En aan u bEjbuib jal teojben/Matth. ^rer®.ch VI: 18, Uw Vader... zal 't u... vergelden. Tamp;z 5|EEtE jal toonen/ bat lelden.1 gEt C|em aangEnaain i^/ ï|ij jal uta licOt liejinEnigbulbigEn/ uta 0a?te ftE?fiEn in 't gEloobE/ gg jult 11 in ben ttEin nabE? öij (60b UinbEn/ gö jult niEEt ingetogEn/bEbatïitsamEC/tEEbErbEt in confciEntie leben/njep?

Uracï)t firijgEn tegen be jonbe/ en mEBtber be^troogtinge ban bEn l^Ee» re ontbangEii. ©ie jicö in bEjEn gEoefenb IjEböen/ ö^Eft f|Et nooit 6e»

rotitob/ En toi) toillEn ïjet u al^ een bgsonbe? mibbel ban groei aan»

prrj^En.

XIIL gij ban een piiBlieften of geBeimen BsbE-bag jult gouamp;ea/ in voor-fiEtEibt er u te boren toe; met allE berljinberingen uit öen bjeg tebereidil1' nemen; met be^ abonb^ matig te jijn in fpijjeen fc^anft/en beiö nacljt^ gequot; matig in ilaap; met nine affteerigljeib ban ben bebe-bag beu l§eere al^

eene jonbE tE belijben/en met te bibben om bEÜbiaamgEit) ornjtcljop ten bEbE-bag toel te bragen/en 300 jjet met anberen 33I 3Ön ooft om Beïibiaamljeib in anberen.

bE bEbE-bag 30a boorgebragt i^/ aig boben ié befcQ^eben/ 300Nabe-braagt u baarna ooft IdeI. 2ijt bE]é abonbp blijbe/ bat gij fpij3e ^efit t^achti,1quot; om te eten/bie niet eene betebjoobpbiaa^bigtaaart; banftt ben ^eerp ge' bat ï^ij 3e u in sjjne gunfte geeft / al^ gefiocpt boor jjet bloeb ban Cï|?igtug. Sjjt matig in {jet gebruift ban be fpfoe/en ooft in ben fïaap.

ïfoubt een inb.iuft ban al 't gene op bien bag gepagfee^b i^/ 300 ban u neffen^ «öob/ aïg ban lt;!5ob HEffEn^ u. ïet aanbacljtig/ Ijoe lt;!5ob utaen bebe-bag üeanttaoojbt; biant d^ob 3al Ijem beantbiao?ben/ en gij 3U{t 300 tot besen pligt gctoennen/ en gij 3ult Er 30a bEEl 3oetigïjEib in bin-ben/ bat gij behangen 3Ult Vueberom eenEn bebe-bag te Ijo»bEn.

KA-

-ocr page 554-

Van het Waken.

KAPITTEL XXXIIL

Van het Waken.

Waken. I. oMijft öö 8et öiöben batten geboeob toocbt/ 500 taorbt oofi 6g fict gEfieb i©afien gebocgb/ Matth. XXVI : 41, Waakt ende bidt. Eph. VI: 18, Met alle biddinge ende smeekinge, biddende tot aller tijd in den Geest, ende tot hetzelve wakende met alle gedurigheid. 1 Petri IV: 7, Zijt dan nuehteren ende waakt in den gebede. ü^aarom niaet ooft beje pligt tec Qarte genomen tao^tien/ bic 50a ernjlelijf! onié ban ben ï|eerc iBesug Bcbalen taorbt/ Marc. XIII: 37, 't Gene Ik u zegge, dat zegge Ik allen, waakt. Matth. XXIV : 42, Waakt dan, want gij weet niet in welke ure uw Heere komen zal.

II. ©aar iji een geestelijk Waken, en een ligchamelijk waken; fieibe ijl 't eenjï Cö?i?tEn^ pligt; baarom jullen tap ban fieibe fpjeficn. Bescbrjj- Het geestelijk Waken is eene zorgvuldige omzigtigheid en wachlhoudinge vinge. over onze ziele, opdat die niets kwaads wedervare. J^et gec^telijïte leben ié ke wacht-een bteramp;are fcljat/ fiegcerlijft boor een gelooliigE/ bejre 6otie;ti be ge» boudinge. geele taetelb en alleg taat er in i^. ÏJtj geeft bele brjanben/bte baarop loeren/ niet om getjelbe te QeDBen/ maar om ï)et te bernielen/ betmjlc 39 get ïjaten; baarom een Cfijfêten taerftsaam om bat te öetaaren/ Spr. IV: 23, Behoed uw harte boven al dat te bewaren is. Cen geïoobige ïtent be taaarbiggeib ban bat leben/ftent be bijanben en gnnne taerfï» Saamöeib/ geeft bit leben ïief/tail get Beljauben en bermeerberen; i# fiejorgb bat get niet gcfirenfit taorbe/en baarom omjigtig/oberal op» lettenbe of er elber^ ecnig onraab i^; en 500 öö iet^ bernecmt/ ö|j pagt op/ gtj ïjoubt jid) gereeb met be taapenen in be Ijanb om be btj-anben af te ïteeren/ en flaat toe allen bie Jjem te na ftomen.

Heeftop- III. ©eje gcegtelpie taafter geeft berfegeibene boortaerpen/ al^: 1. z'gt op De geestelijke invloeden bep! t}. (©eegte^ ban licgt/ troont/ ftratfjt/ taaa?-k?ngeerde8 boor get geeptelijfie leben fn be jiele berfterfit taorbt/gij fiibt erom/ h. Gee»- en onber get fiibben/ en na get öibben goubr gg taacgt/of bc i^eere tes* taat geeft/om bat terftonb aan te nemen en op te fluiten/ Ps. V:4, Des morgens, Heere, zult Gij mijne stemme hooren; des morgens zal ik mij tot U schikken, ende wachthouden. Spr. VIII: 34, Welgelukzalig is de mensche, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan mijne poorten , Op alles waarnemende de posten mijner deuren. Micha VII: 7, Ik zal uitzien naar w'h^t ^en Heere; ik zal wachten op den Gods mijns heils.

uitgaat. 2. Alles wat uit de ziele uitgaat, gebacgten/ en taoorbcn/ en baben/

op^

488

-ocr page 555-

Van het Waken. 489

opbat be jicle nfet gefttaetst taarbs boar ccnigc jonbe; maac oybat Tjet alle^ gefc^iebe naar ben taille 6obp/ Inaarbooj {jet geestelijke lelien tnce?bec fte^lice 2 Tim. IV: 5, Maar gij, weest wakker in alles.

Cen 5et {jet er op. Ps. XXXIX: 2, Ik zeide, ik zal mijne we

gen bewaren, dat ik niet en zondige met mijne tonge, ik za! mijnen mond met eenen breidel bewaren. Ps. CXIX : 59, Ik hebbe mijne wegen bedacht,

ende hebbe mijne voeten gekeerd tot uwe getuigenissen, vs, 30, Ik hebbe verkoren den weg der waarheid, uwe regten hebbe ik mij voorgesteld. ïEn jienbc 3Öne ftrailjteloo^fieib/300 roept Ijjj ^oö tot Ijulpe. Ps. CXLI: 3,

Heere, zettet eenen wacht voor mijnen mond, behoedet de deure mijner lippen. Ps. XIX: 15, Laat de redenen mijns monds, ende de overdenkingen mijns herten welbehagelijk zijn voor uw aangezigte. 33e gefoobige i# jeet jaloer^ obe^ jijn Qarte/en/toetenbe bat Qbe?al i'tjiliUen liggen/500 gaat t)jj ücbacöt^aam te Uie^ft. ïjij let op lebere baab/ en weegt den gang zijns voets, Spr. IV: 26. CJij Ijraagt telftené raab. Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal ? Hand. IX: 6. i^ij jiet of be toej al beilig i^/ en 3et stjnen boet telfienjS boarsigtig neber/ opbat Oij dien in geen jtjift 3ette/ en gaat al^ op be teenen/ toaarban men Ijct taaacb axoiSü^ akriboos afö:cnge!i fian. Eph. V:15, Ziet dan hoe gij voorzigtelijk wandelt. iJHil al^ Ijet ban alle^ effen i$/ 300 gaat f)Ü filoeRmoeöig boo^t. Gelijk het paard zijner Majesteit in den strijd. Gelijk de helden, die in het slijk der straten treden in den strijd , Zach. X : S, 5.

3. gee^telijftc luafter Fjeefc ooft Qet ooge op alles, wat tot de ziele En wat inkomt, bat er geen bijanb influipe/om 3ijn leben te öefcljabigen. u^to0',,-fient bc bijanben/ ben öuibel/ be tuerelb en Ijet blce^clj/ Ijij Itent Iji'ii» kómt. ne öoo^ficib en onbennaeibe tnerftsaamïjeib. Cn öaarom/ Ijjj paét op/ iy,] fluit be beuren en benjter^ bigt toe. Hij maakt een verbond met zijne oogen. Job XXXI : 1. Hij stopt zijn oore, en sluit zijn ooge voor het kwaad, Jes. XXXHI: 15. taaaftt tegen ben buibel/naar be be^» maninge öe^ 2£po;atelj{. 1 Petri V : 8, 9, Zijt nuchteren, ende waakt,

want uwe tegenpartij, de duivel, gaat om als.een brieschende leeuw, zoekende wien hij zoude mogen verslinden. Uiaaftc tegen be tacrelb/ al^ bic met liefliosingen/ of met breigementen/ of met bejbolgingen aan» fiomt/en obejbJint 3e boor get geloobe. 1 Joh. V :4. InaaUt tegen S^n blee^cg/ be be^borbenljeib/ be ligt-omtingenbe sonbe/taaa?toe be 5lipo^tcl hermaant. 1 Petri 11:11, Geliefden! ik vermane u als inwoners ende vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleeschelijke begeerlijkheden , welke krijg voeren tegen de ziele.

IV. HDelaan ban Cöii^tenen / bejluefft utaen (nöt tot Blaften / rn Opwek-üegint Jjet met een mannenmoeb. \Vaakt, staat in hetgeloove, houdt u^«ebe mannelijk, zijt sterk, 1 Cor. XVI: 13. J©ant (a) lag 51)0 uit Oe natureweegro-3eer flaperig. 't feestelijke leben filein/ flap/ kleine kracFit/dencn. be berborbengeib benebeit 3Eer ligt be Ijerfencn/ en baarbooc balt men II. aütja 3fer

-ocr page 556-

490 Van het Waken;

.^Eer ligt hi ben fluimEC mEt be fituib. Hoogl. V:2, Ik sliep, maarmija harte waakte, ©at toebejbaec ooft be tagjE maagben. Matth. XXV : 5, Als nu de bruidegom vertoefde, wierden zij alleu sluimerig, ende vielea in slaap, (b) 5amp;?e bijanben jijn tnaftftEr/ eii nnfaermoEiCi in fiet fiefpjfn' 0En/ Eti iJEjsuiinEn nooit gelEgEnfiEbEn oin on^ EEn UoocbeEl af te jiEti/ cn 500 to ij niEt taaliEn/ jij jullEn baarbeel bEÖalen. (c) ï©at ÖEt ftfjan» big / boor cnsE fïapErigljEib ban bE bijanben oUerballEn tE InojbEn! ïï?ijgt niEn üionbEn/ met get jtoaarb in öe bui^r/ bie üiorben ra^ f|Er-ftelD; maac ai^ mEn sicg booc flapccigÖEib Ijecft latEn oliertainnEU/ bat brengt fcöaamtE aan/ al^ mEn in be tegentaaorbigfieib ban ben ^erre fiomt; luant men geene beranttaootbingE Secft. (d) ©etnonben ban be bijanben fttoEtfen fmartelijft/öunne 30quot; iJErgiftig/cn eten in / en 500 be Dalfem dJileabj?/ boor bEn ^enEc^mee^ter gEappïiCEErb/ be taonben niet gena^/ sjj jouben ben boob aanbrengen/ 33 jouben u ban utaen fia^teltjficn fdjat/ öet leben/ en ban alle bierbare fiEraöEn Be-rooben. Zalig is hij, die waakt, ende zijne kleederea bewaart, opdat hij niet naakt on wandele, en men zijne schaamte niet en zie, Openb. XVI: 15. (e) .sigaar luaiknbe/ ban Dceft n102 brjanbcn niet te breesen/ baar ijS mee? re? en roem ban te galen in be troEntuoarbigïjcib ban ben i^ecre 3;E3U^/ bie ben obejtmnnaar bEÏi^oonen sal met fjEerïtjfJjeib. Die overwint zal eten van den boom des levens, Openb. 11:7. Die overwint zal van den tweeden dood niet beschadigd worden, vs. 11. Die overwint zal met Christus in den troon zitten, Openb. 111:21. ©aarom Inaafit. «esticrin- V. ï^ebt gij ban ïuót tor géeptEhjli ïaafien/ 500 geöruiftt bE nübbelen/ ë0- bie incn tot ligcfiainEÏgli luafiEn gebruiftt. 5E!^ (a) bie oberfabEn i^ 'nEtfpij-5e cn branft/ Ran niet tualfen; baarom i? Ijij/ bic Inafien luii/ matig/fobe?/ 300 ooft fjicr, Luc. XXI: 34, 36, Wacht uzelven, dat uwe herten niet te eeniger tijd bezwaard en worden met brasserije, ende dronkenschap, ende zorgvuldigheden, en dat u die dag niet onvoorziens over en kome. Waakt dan tot allen tijd, (b) ©ie toafien luii/ soefit geselfdjap ütj sic» te {jebbcn/ bie met Ijctn tuaftEn/soo moet men ooiï in 't gee^telgHe boen. Pred. IV: 9,10, Twee zijn beter dan een, want zy hebben eene goede belooninge van haren arbeid. Want indien zij vallen, de een rigt zijnen medgezelleop. (c) ©ie i© a lie 11 Uiif/berjoEiit iEmanb bat öij ö^ni toafifter toil inaSen; 500 ooft IjiEr. oEn belusjiE niEinanb/ ban bE %em/on^ toaSifter fian maften en ijoubcn/500 bersoefit men i^Ein boor ben sjebEbe/luaarop be i^eere ant-taoerbt/en Vuafifter maafit. Jes. L:4, Hij wekt alle morgen, Hij wekt mij de oore, dat ikhoore, gelijk die geleerd worden, (d) ©ie JL^aften Inü/ (telt jijn hiElifter/bie op sijheii ttjb toefet; 300 ooft ^ie^. ©E5E tuefifte? be UjcejE t6ob^, Spr. XIV: 27, De vreeze des Heeren is een sprinkader des levens, (e) ©ie iBaiien luil/ïcgt gicijj niet ïuiEii geinaamp;liElöftnEbEt/ maar ijg [joubr 5icl) üesig met luat te Doen; 300 iji 't ooii amp;ier/ aljt men besig ig in get iE3en ban ojob^ j©aorb/ in öibben/in 3in0en/in

met

-ocr page 557-

Van het Waken. 491

met Iu£t Ijet bc^ l^eeren te boen/ al Ijeeft men ftlefne firacftt/ men jal gee^telijft JDaften. Matth. XXIV: 42, 46, Waakt dan... Zalig is de dienstknecht, welken zijn Heere, komende, zal vinden, alzoo doende.

VI. Het ligchamelijk Waken is eene onlhoudinge van den slaap, op den Ligcha-üjd, die verordineerd is om le slapen. i0c!ijf{ i!3oö berorbtneerb tjeeft/ bat ^aken be menfefje / boor miöbcl ban fpijse en ö jan ft/ in [jet leben btijonben Vnocbt/ 50a ooft beo? be-.i fl'13?/ ben bcrftUiiftftenben bauta bet nature/

bie be fjerfenen BcUndjrigcnb bEjfri^chf. sicg te beef in flapet:

toeoerft/ ban Qceft men boebfe! aan be onbeugbcn/ en men berjtaaftt get ligcïiaam/ en Ijet bqoorjaaftt beïcrletje fttoalen en siefiten. 2Clé men te Ineïnig flaapt/ban Uiorbt Ij et ïigcöaam staaft en onfiefttaaam tot 51)11 toetft/en öeiöe/soo te bcel al^ te Uieinig flapen/ maaftt Fjct be^ftanb bom en ftomp. ©e temperamenten be^ ïigcljaam^ jgn niet beselföe in alle menfcljen/ be een jjeeft mee? [(aap ban nooben ban be anöere; 500 ooft/ bie jtoaar Inejft boet/ Ijeeft mee? ban nooben/ ban bie een ftil en jittenb leben leibt; Ijicrin moet '^ber gobjaiigc sidj ?elben ftennen/opbat F]tj gijn ligcftaam Door 't eene noci) boor ^et anbere fttnetfe/ en jidj afsoo 6e-Sonbige. ^et Blaften ontflaat fomtijb? uit jieftte/famtjjbj? uit fttaellin-gen en öeftommeringen/ fomtijbj? boo? IjittigFieib ban begeerten tot fjet fieb?ijben ban be jonbe/ alé bobbelen/ banfen/ met 5ijnc gebacQten ge-jet malen op bingen/ öie Ijij Vnel fiegeeren joube/ taaacober öö ftaétcE'

len in be lucljt Ooiibit. ^omtgb^ toaaftt men/ombat men/of boor get toerft jijner fieroepingc geb?ongen toojbt te taaften/of bat men gejet ij? om 500 beel taejft^ te biillen afboen/'t 3tj in 't toerft ber beroepinge/

't tuelft boor be Ijanbcn gefclnebt/ of boor be ftubie. ï^an julft toaften fpjeften bJrj fjier niet/ maar ban een gobgbiehgtig lEgt;aften.

VII. Godsdienstig Waken is eene extraordinaire godsdienstige oefeninge, Gmisdien-in welke men een geheel en nacht, of een gedeelte deszei fs zich onthoudt van ^8 Wa-den slaap, en dien tijd doorbrengt en zich geheel overgeeft tot bidden, lezen en mediteren, om hel vleesch met zijne begeerlijkheden te kruisigen, cn

in het geestelijke toe te nemen.

2CI taat taij tot be?ftlarihge ban get bakten ge;rgb Ftebben/bient ooft tot berftïaringe ban ïjet iBaften;'t eene i| eene ontpoubinge ban fpijje/ 't anbere ban ffaap. 't ^ eene godsdienstige oefeninge; biant fjet oog-mejft i^/ om orob op bte maniere te joeften/ en men brengt bien njb bcor/

niet in ftil jtjn en nietj? te boen/ maar in gee^telrjfie besig^eben. 't eene extraordinaire oefeninge; bie^ moet men 't niet te baal! boen/

en er geen bagelrjftpcf) bierft ban maften/ taant men joube jijn ligcljaam firenften/ en al raié tot alïe^ onbefttaaam toorben.

%ij beftaat 1. In zich te onthouden van den slaap, be tfjb i*? geljeEl in onje eigene bjrjfjeib/en Vnanneer/en ïjoe lange/of een geïjeelen nacljt/ of eenigen tijb ban ben nacl)t/ 't 39 ban Ijct begin be^ abonb^/ 't jtj te^ morgen^/'t jij bat men tus?fdjen Beibe opfta uit ben flaap/en na

(^gg 2 eeni-

-ocr page 558-

492 Van het Waken.

efnfgen ttjb toeberotn liggen ga» ilSen antf)Oubt ^icö üan ben ffaap/ en 300 men flaap ftcijgt/men InorfMt er tegen/500 met Jigcljanielijftc mib-belen ban opjlaan en taanbelni/iet# fcfterp^ en fiijtenbe in ben monb te nemen / al^ met gceiStelijfte mibbelen ban öibben / en fcljregen om 45eegt/ en ober onse luètelaagÖEib. JSiet bat get ontljouben ban ben flaap in ^iclj jelbe gobsbien^t i$/ maar fjet fieljoort alleen tot be manierc ban gob^biengt/ 't J©aften maet ber^elb jijn met gee^teltjfie oefenin* gen. €n bu^ fieftaat öet 2. gin 1)« saeften ban (60b met geBeben/ Ic-.;en/ mebiteren of obe^benftinnen. Jüaen luaafit niet alleen opbat men öaartoe ttjb jonbe lieböen/ m om met een Ineefi Fiarte/ 't tuelft boot Jl^aften en Inorfteien 0111 te ilbafien beroorjaaftt tuorbr/ 160b# aangesigte te joeften;^ ip een tuaftenb 6ibben/cn eenbibbenbi©aften/31) ftejielen malftanberen. 5Clle menfe^en sijn baartoe niet betpltgt/ Inegen# Ijunnc onbefttoaamlieib be^ ligcljaam^/ of ombat 5e ober bag flerft moeten toer» ften/ en be ftjacBten ban nooben FjcbBen/ of toegen# omjlanbigfjeben/ in toelfte jtj jijn. ©ie eenjaam ^tjn/ bie in een gob^alig ^ui^ouben 3Ön/ bie een gobsalig portuur Öeeft/ öeje fiunnen Ijet' befttoamer boen/ maar anberen soubeti baarboot ftteaab beroor^aften/en meer Diitfticlj' tinge in gun fjui^ bc^aor^aften/ban jf} jicljscibcn boor bien tijb jou» ben fiicïjten; bese Runnen jiclj foimt)b^ Ijiertoc berlebigen/ blijbenbe op öet bebbe liggen/in ftilTjeib tuaftenbe/sonber bat fjet ban iemanb ge-me^ftt taorbt/ en ljunne flille gebeben tot oJub opsenbenbe. a^ant men moet IBafien/ 300 bee! get mogeltjft I#/ bat niemaub tjquot; taete. ©oor get bibbenb i©afteu en toafienb bibben luorbt get ligegaam / bat tot bele 3onben cecafie geeft en prififtelt/ getemb en meer bien^tbaar ge» maafit.

Bevel. ym. ©it IDaften (a) bebeelt be l^eere Sieju^ jtjnen bi^cipeïen. Matth. fenTan' ^ : ^ gt; Waakt ende bidt, opdat gij niet in verzoekinge en komt. (b) ©e den Heere 31!e3up Ijecft on# gieriu een epempel nagelaten. Mare. 1:35, Ende

dehirquot; vroeG; als 't nog diep in den nacht was, opgestaan zijnde, giug

gen'.61'' HÜ uitgt; en(le giHg benen in eene woeste plaatse, ende bad aldaar. Luc. VI: 12, Ende 't geschiedde in die dagen dat Hij uitging naar den berg om te bidden, ende Hij bleef den nacht over in't gebed tot God. (c) goo fjebben be iieüicten gebaan. Stfacob bleef ben geljeelen nacQt alleen om te bibben. Gen. XXXII: 24. Hos. XII: 5. ©abiö getuigt ban 3fct]?elben. Ps. CXIX:62, Ter middernacht sta ik op, om U te loven voor de regten uwer geregtighcid. Ps. XLII: 9, Des nachts zal zijn lied bij mij zijn; het gebed tot den God mijns levens. Ps. CXIX : 147, Ik ben de morgenschemeringe voorgekomen, ende hebbe geschrei gemaakt, vs. 148, Mijne oogen komen de nachtwaken te voren om uwe reden te betrachten. SCsaf bfbe ooli 81300. Ps. LXXVII:3, Mijne hand was des nachts uitgestrekt, ende en liet niet af. ©e fisuib soiljte be# nacf)t# op gaar leger/ 30 flonb be# nacljt# op oni Ijaren beminben SCesu# te soellen. Hoogl. 111:1, 2 en Iloogl. V; 5.

-ocr page 559-

Van het Waken. 493

tgaa plagten ooft be Cpc^tencn in öe ecrflc ïicrfic tc öoen/ 't taelft daarna aHeng^fien^ h: fiijoeloobigfiEib bejanberb/ gehjfi nu nog fjet pau^boni sijne figgEfoobige vigiliën geeft/ in taelfte jg gcoote geiliggeib en berbienpten jlellen. plagt in ben cerfleu ttjb bee refocinatiE ooft nog meet in gebruift tejijn; begeert gg nog een epempel/bat taat fi^ee» bet Befc5?eljen ijgt;/ bie leje; De trappen des geestelijken levens, van Th. d Brakel, mijn vader zaliger. Uit be$e allen jien luij/ taat een em^t en ijbe^

in bie ïjeilige mannen'i^ getaee^t/en 50a tog meerbet güet öabben/tait jouben fjen meer naViofgen/ maar gelaat! aan ben etnjSt en gbet ont-fijeefit ijet in beje tjbetlaose bagen/en baaroin/tnaartoe fp?efteiftftie? ban particuliere baptenbagen/ ban nacljtbJaften? ^oclj be l^eere ftan get nog een iniöbel laten 31)11/ bat Ijet niet gefjeel in bergetenigfe Be«

graben tnorbe/ en bat er nog iemanb boor toorbe opgetneftt/ ten min» fte obertuigb ban jijne gberloo^tjeib/ bat öö in 5Önc morgen- en abonboefeningen ö^aptig i^/en f)oe berre Fjcc ban fjen ban baan \$/

in ben nacfit cp te ftaan/ of een ftufi ban ben boor- of na-nacljt tot §)3afien en fiibben af te jonberen.

KAPITTEL XXXIV.

Van de Eenzaamheid.

I. Eenzaamheid is eene a/zonderinge van alle gezelschap van menschen voor'Eenzaam-een tijd, om zich te ernstiger en te vrijer uit te laten in Godzoekende oefeningen, j^c*llrjj. WÜ noemen Ijet eene afzonderinge van alle gezelschap ban inenfcfjen/ om vinge. is het te onbejfdjeiben ban be Cenjaamöeib/ met eenige tneinige gob^aïi- een®e®[-gen/bielfte/om te brijer te jgn/ooft fomtgb^ meer ban getaonc eenjamB g°nVanmquot; plaatfen ftiejen/om 5ic|j/'t sg met bakten en Bibbeu/'t 3Ö met banft-mensehen. jeggingen Be^ig te Ijonben. 't 3^eeneafjonberinge voor eenen tijd, niet boo? al sijn leben/ grlgft be papisten in ïjunne ftloopte?^/ bie niet an- voor albe?^ sgh ban mejStftallen/ moojbftuilen en onreine ^obom^/ en geïijft be filüisenaaré en heremieten/en bic onbe? ïjcll/bie jidj Binnen muren laten Bemetfelen/of in Bo^fcftafiën en ltulberni«Sfen {junne berBlijfpIaat» fen nemen; taelfte maniere ban ïeben lag berfoegen/ al taaren be Bij» getoobigljehen en anbere builigljeben baarban af; taant 1. 't 3$ tegen be orbonnantie ban «öob/bie ben menfeïje een gezellig bier gefcljapen Ijeeft/ ^eggenbe: Het is niet goed dat de mensche alleen zij, Gen. 11:18. 2. (!5ob tail (a) bat taij onö licOt gullen laten fcfjtjnen boor be menfcöen/opbat jg on^e goeöe taerften mogen jien/ en onsen JDabrr/ bic in be hemelen ip/ mogen be^heerlgften. Jlattb. V: 1.6. (b) ©at toij cn^e gaben tot tain» fte/BeUeeringc en fliefithigc ban bc anbere menfehen sullen aanleggen/

taaartoe tag talenten IjeBBen ontbangen/ met Bebel: Doet haudelinge tot

iigij 3 dat

-ocr page 560-

494 Van de Eenzaamheid.

dat Ik kome, Luc. XIX: 13. 3. ©e geburigc (Scenjaaingeib fieÏEt bat ÜJtJ onj? bejborben (jnrte ftunneu lecren ftennen/ eng öaarober faErnEbBten/ tn f|Et tracljtEn tE IjEidoEn/bEluijlE öe occafiE ontamp;rEEfit/üiaarboar fiEt 30ubE opftoniEn; lua^ l)ct: Ö^ttE gofb/ En filnamen öe 5onbEn alfEEii boo^ occafiëii ban fitutEu aan in {j^t ijarte/ ban moot tnEn Ccn^aamftEib SOEfiEn/maat nu ftEEfit bE bErbojbEnfiEib in i)Et fjartE/En Ijct nlt;et min jonbig/ aïj? ijEt gEEiiE occafiE fiEEft ban opftomen/ ban of tnij je FiEübEii. ^ilèen ftan IjEt ijartE ban bE sonbEn / biE baacin ligaen/ niEt ÜEtBEtErEn/ niEn ÏEErt al bOEiibE/ a( ballEnbe En opflaanbe. In bE CEn-jaamfiEib/ gElijfi tnEn boor jijn EjrEinpEl eii InaotbEii anbEtEn niEt ftan optuEftfiEn/50a fmnnEii tatj ooft boor bE E^empEÏBn rn tooacben ban an* iiErEn niEt opgEtoEfit luojbEn/eo be gEmEEnfcljap bE^ {jEiligEn/btE taij ÖElgbEn/ OEfEnrn. ^eii 5al boor bc gEburiaE (ÊEn:;aamt)Eib EEtbsc ceh beest of duivel, ban EEn engel InorbEii. Pred. IV.-9, 10, Twee zijn beter dan een. Want indien zij vallen, de een rigt ziju medgezelle op. Maar wee den eenen, die gevallen is, quot;want daar en is geen tweede om bem op te helpen, ©e dtEnjaam^Eib moet maat boor EEnEn tgö srjn/ 't 30 ban EEnigE utEn/of ban EEnigE üagen.

om God * afjonbcringE boor eeh tijb gEfdjirbt om tE bryEr en te ErnftigEC e zoe-en. jjj.jj bezig te houden in Godzoekende oefeningen. (ÊEnjaamïjEib tE jOEftEn/ om bEn tijb maar lui en lEbig boot tE ö^EngEn/i^ üEEgtEntnEcU; om tE brijEt/ of allEEn/ of mEt iEtnanb anbEjp tE jonbigEti/ i^ eeu gjutaEÏ; maa? gEÏijft IjEt oogme?fi IjEilig ig/ 500 moEt mEn ban ooft in ö^iligE bingEii fiEjig 51)11/ in fiiöbEn/ (eïeii/ mEbitEtEn/jingEn/en ootmoEbigEn ommegang met iiob. Spr. XVIII :1, Die zich afzondert tracht naar wat begeerlijks, hij vermengt zich in alle bestendige wijsheid. (E?e plaatfE ban üe CEnsaamljEib i^ onbE^fEijilIig/of mEn gaat toanbElEti/En jit Eiber# in Etn Eensaam belb tiebE?/ of niEn f)EEft eeiie lanbr»0EbE/ of EEn tuin. Te trach- II. jjISeu moet altijb trac^tEii naar eehe EEnjame gEflaltE bc^ Ijar-etVeTn-ten/soebat men EEnsaam ftan stjn in 't mibben ban 't gEtoocl bEt taE-zame ge- tElb/ En ommEgang onbE? b£ menfcljEii/ bat i#/ lot? cn ontfïagen tE jijn ziele! der 113,1 ,aI^/bsat cp bE liirtElb i^/aiis Eere ban menfcöen/gunnE liEfbe/ be rrjftbommen/hJElluiBtEn en plEiiierEn/brij ban allE fcjjepfElen tE jtjn/ joobat biE 011^ niEt öE^ee^fcfien/ duje jjarten innemEn/ on^ bE^taajtEn En ontrukten; maar bat iiieu ailE# maar gEöruiftE al^ IjEEt En niEEé» tEt/ 30a bEjrE alg 51) ong bienEn ftnnnen in onje tEije naar ïie eeubJig-Qeib/ gslijft eeu b^Eembelmg boEt/ bie maat boortEi^t/ en alji men in firui^ en bE^brufiftinge fio'mt/ bat iheh ban niEt omsie naar fc^EpfEÏ' troogt of ljuipe / maat bat men ban in bie EEnjamE gEflaltE cp q3ob 3iE. Ps. CII: 8, Ik ben geworden als eene eenzame mussche op het dak. Ps. XXII: 21, Eeddet mijne ziele van den zwaarde, mijne eenzame van 't geweld des honds. Ps. XXXV: 17, Brengt mijne ziele weder van hun-lieder verwoestingen, mijne eenzame van de jonge leeuwen. (Cot bye gE-

-ocr page 561-

Van de Eenzaamheid.

budge CcnjaamBeiti ïiEljaort oafi get letten niet 6ott; lo# aan be fcgep*

feïen/ en met «50Ö Ue^eenigb/ moeten te gamen gaan. taanbelbe genoeg met (l5ob. Gen. V: 22. dEn JJoaclj. Gen. VI: 9. Cn i^abib. Ps. XVI: 8, Ik stelle den Heere geduriglijk voor mij. Cn SCjaf. Ps. LXXIII: 28, Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen. 3In beje ecn«

jame geftalte moet men bejfteeren onbe^ be menfcDen/ maar 5icamp; ooft in ben orbinairen tijt; Uan stjne oefeninge ban menfeïjen afsonberen.

III. „liBaar öegalUe fcie gebnrige Eeiijame geftalte en afsonöeringe in Ook na be tijben ban be orbinaire oefeninge/ijl get een jonbetling mibbeJ tot ^reEen1-aanlua?l in be gobsaligfieib/bat men jointijb^ een ejetraorbinairen tijb zaamheid, neme / in toelfien men/ of eenige uren/ of eenige bagen/ jiclj geheelquot;et,bePaquot; afjonbere ban öet geseïfcljap ban menfetjen; boclj iebec moetötetinte inamp;en' laerfie gaan naar jijne ligcöamefgnte of oce^relgfte conbitie.

.©oinmigej ligcljainelijfi beroep Iaat bar niet toe;inbien bejulften 50a beel ttjb luilben nemen al^ jtj migfcöien tnel begeejben/en al^ anberen ftunnen nemen/51} souben jicljseïben en fjua yuipgesin fcamp;abe toeDren-gen/migfcöien ruineren/en Ijunnc ftinberen sonbe? opsigte ïaten in't luilb laopen/en be gobsaligljcib jaube baajbaa? gcla^tetQ tuojben.

i^eere aan be mibbelen niet oeöonben/ en aïs iemanb in teebejpeib ban confcienti^ bit eptraorbinaire mibbeï nalaten moet te gebruiöen/ 300 geeft be ^cere öifitüijlji taci meej inbloeben/ ban 5!) üooj ben an»

beren teeg jouben [jeüöcn fieficmen.

dommige? gee^teUjfie conbitie iaat «iet tae bat 5e lange ^enjaam»

Ijeib joubeu gebjuifieu; of jij jgn nug ftinberftent? in be genabe/ 300 bat 3c ben tpb niet Uie! souben finnnen bao^bjengen/ of 51J jgn brj-3onbere tentatien en aanbecljtingen onbejloorpen/ bie boo? be Censaam»

f)eib bifttoiiiy lie?inee?beren/ Inaarboc^ !}unne aEensaamljeib berborben Soube taorben. ^eje 50a aangebacpteiien / ai^ Uinberften^ raben tnij/

bat 5e ebentoel be eytraorbinaire Censaamljeib niet geheel nalaten/

maar bat 51] een fiorten njb öaartoe nemen/ bat 5e/ sonber sicö beet te be?6refien om tcat groot? en ejrtraorbinair^ ie boen/ of eptraorbi-nair betaogen re Inorben/in een fliilen toefteer tot (öob/en tDacfitenbe geftalte uitgaan/en sicjj 50a tuat eensaam öouben. ïiomt be J^eere öun booj/bat 5e bie betaegingen opboïgen/gaan bie beVuegingen ra^ ober/

bat 3e al toeberom tuacamp;tenbE sijn/be ^eere ftomt baarop lueï een^ tne»

bej/ en al^ sij mejfkn bat sij afbtaaïen in ijbele en sonbige gebarsten/

of bat be tentatiën ö^frig^ Ijquot;quot; te magtig luojben/ban i^ get tijb taebe?oin naar fjiii£ te gaan / en 't sal nog niet sonbe? brudjt sijn. ©c §}eere/ bie nier te bejgeef^ gesocljc tuil sijn/sal fien nog tnelblij» be maften ombat sij ben ©eere Qeöben tuillen soeften / en gunne ge»

ftalte sa! nog a! iet^ gobsaïiger sijn; maar bie meerber tijb en ge» legenljeib Rebben/ bie bieuen ooft meejbe? tijb te nemen/ en al gaat Ijet fomrtjb^ niet tuel/ en al moeren stj famtijb^ getuonb en berfïagen

te

495

-ocr page 562-

496 Van de Eenzaamheid.

tc ïjai# ftamen/3ij moeten tiaacna toebe? Deriiattcn; öe^eerejiet op fjet ooBinc^ft/ en öat i^cni teliten^ aangenaam.

opwek- IV. ï©elaan ban fiinbeten ^ab^/ soeftt Ijet aange^igte uto^ ©abejia kinge tot jn QEt be?amp;ojgene/en neemt fomtgb^ tijö/en joeftt eenjame ptaatfen/ he1dfaam' om baar te taocjielen/ te ötöben/ te frö^eijen/ te roepen/ te tuacl)tcn

op be bertroo^thiBcn be^ l^eeren; tuant/

Exempe- 1. ^oo bebc be f^eere Siesuö/ bic ongf een ejrempel OsEft nagelaten/ denHeere0?081- taÖ 'n 3Ü!1E Uoet|ïappcn taanbclcn sauben. ^an ging l^ij uit Jezus en naar eene taoejiitc plaatfe om te bibben. Marc. 1: 35. ©an filom i|ij op deheiii- ECn 6erg alleen. Matth. XIV : 23. ©an nam C^ij ben öof dJetljfémanc 8en* - tot jijne getaone ötbplaatfe/ Luc. XXII : 39. ©eje oetaoonte lieBBen ooft be fjeiitgen gefjab. SUbrafjam/ Gen. XV. ^liaaft/ Gen. XXIV : 63. 3IacoB/Gen. XXXII. ©de gabjaligen jjeböen .iicö baaröjj nitnemenb tnel fiebonben. dJtj ban/bolgt {jen na/en boet ooft aïjoo/en joogiJjonbe?» ling fiegeerig jijt/ om baarin uit liefbe na te bolgen/ jijt betquot;

jeftejb/ {^tj sal u ooft in liefbe ontmoeten/ en ulnen aröeib bersoeten. is nuttig 2. 't 3$ noobig om on^ telften^ tc Qe^ftcllcn ban bic biangeftalte/ im wan-el ta,J in Öct: aacbfcljc geluoe! teïftcn^ fiefiomen. 't SCarb^clj gebjoel gestalte, i^ ^ec? fiefttaaam om ben gemeenjamen ommegang met ©ob te bcr» (toren/en oii^f ban öob te bejb^ecmbcn; Ijier 3ict Ijet coge tuar/baa? goert öct oor toat/ biaarboor onjc affecten üeüiogen luorben/ en men afgetroftften luojbt/ om op be jaften te letten / en 300 biocben 01130 ficgeerlijftljeben ontfioften / en bic ontftofiene Begeerten Brengen bift' bnjl^ 3onbioc baben boort / die be 3iele ftbietfen en üesoebelen. ©aar i^ eene Betooberenbe ftracljt in be fcfjepfelen/ cm ongemerftt on? fjaC' te te flelen/ en ünj biorben Ijet biftbnjig niet cerbe? gebiaar/ ban a!^ taij Ijet ftlntjt 51)0. ©beral sijn ft?ififten en occafiën/ ban tot eergie» rlt;oÖEib/ban tot mjb/ ban tot fjbeïe taoorben/ban om hipt te finjgen tot rvjlibommcn/ ban tot be pronftcrijc/ ban tot be onreine Bebiegtn-gen. 3I5j get ban niet biel noobig/ sijn {joofb altemet^ uit bc geBrc-ften eytraorbinair op tc ïjeffen/ en 3icfj te Ijerjlelïen in be soetc b^ij^eib en lo^fjcib aan alle fcjjepfelBn? ©c Censaamfteib i^ een amp;j)3onbe? mib-bel baartoc/ baar binbt men OBob menigmaal/ en men ftee?t bicbe? tot 3Öne Beroepinge/ met een bcjjterftt garte.

Tot uit- 3. jaaen iji bifttnijlg in ben trein toegefloten; Ijet ïjarte i^0arb/be vanzHno 00SEn bjcigeren tranen / men tuorbt lu^tcloo^ en bof; maar al^ men zïele voor ban eeng eene c^traorbinaire eensame plaatfe 3oeftt/ ban ft?ijgt Ijet f|a?te God- biftbiijl^ ruimte/ get Inojbt bjeeft/ men fian sijnen noob familiaarber ftlagen/ be gcctStelijftc Begeerten tot Uelerleije safien be?mcmgbiUbigen/ men raaftt aan 't fmeefien/ aan 't fcgjerjen/ men ftan aanljouben/ en Bibben bat {jet 't ijarte taaftt. Cn al tjeeft men fomtijb^ niet bed an-be?gi geljab/ ban te IjeBfien mogen en te jjeBBen ftunnen Bibben/ men gaat ebentad met eene fiillc Bltjbfcljap naar gui^/ en men benftt

me

-ocr page 563-

Van de Eenzaamheid. 497

tnentgmaal aan öie ejrtrao^binaire plaatfcn/en 51) 3011011^ een Jacobs Bethel.

4. i^Eere 50a ooeö/ üat stjneu ftinberen in trie eensaam- Oodopen-Ijcib op ceue jonüe^linge totjsc boo^fiomt; al raaftc Bet fomtpl in öie^^ eenjaamOeiti alle^ oUe?^00?/ al taojbt men met een triftlie öui^tcjnipfe obejöefit/ al Ue^fiejgt bc tjeere sicö eenigen tijb/ al taa^bt men onge»

loobig/ bo? en geamp;ccl lebig/ be ÏÏJeece onbetfteunt BciiHelijR/ en baet toojitcïcn / rn op bat taojftclen ontmoet be l^eere toel jonberling / tn openbaart jiclj aan fyen/ ban met julfic ftlaacljeib/ bat öet licöt amp;un te (jee^lijft en te rtc?ft i§/ ban met julft eene Ujienbelgft^eib en liefbe/

bat 5c t} a(^ lian be^abigb too^bcn/ ban met julfte bcjsefteringe ban 3ijne genabc en ban {junquot;c eeutaige jaligD^ib/ bat fjet ljun genoeg i^; i^tj leibt Ijen in be üinnenftainer/ en toont öun sijn eeulnig bao?ne»

men en Ücföe tot Ijen/ Ijet üerbonb bec berlaefinge tugfcöen ben ©abc? en lïriijiistuö obc? Ijeii opgecigt/ be tuonberamp;ate inenpcfjtoojbingc/ bc üittejljcib ban SC'e^u^ lijöen en jle^ben/ öe noQbsaftelijftamp;eib/ bc ïljacljt ban bulftomene boibocninge/ en bat bao? ï}tn/ (£ö?i^tu^ opilanöfnge tot Oimne regtbaa^bigmaftinge/ sijne fjeerli)ftc ftemelbaajt/ en jjet sitten aan be^ J^abe?^ ccgtejljanb/ al? ö1111 bao?fpjaafi; bit en alle^/ toat baajaan ba^c i f/ en be boiinaalVctjtben gt;j5obs5/ bie jicö baa?in opbocn/

5irn 3e bij een geheel anbe^ licf)t/ en 't Ijeeft anbece ft^acijt op öquot;'1 jjartc/ ban ^Et öquot;n re boren ooit geamp;ru;be; bu^ bocjt ^jj f)en in Ijet bitjnljui^/ en sijne liefbe 15? be öaniere obej (jen ; bn^ taojben 3e bjon»

ficn in öe liefbe. (Coen Siacoö 3icamp; eenzame plaatfc nebe?leibe/

be ï^ecre opcnöaajbe 3ic{) 30a aan ï)ein/ bat j)i) 3eibe; DeHeereisaan deze plaatse, dit en is niet dan een huis Gods , en dit is de poort des hemels , Gen. XXVIII: IC, 17. (jEoen Jjtj getaojftelb Ijabbe in be eensame plaatfe/ aan gene 3ijöe bcr ribiere SG^bboli/ toen 3egenbe be fr}eere (jein/ en gaf Ijein ben name ban Siisraël/ en ftet öabbe 3ulft eene R^acgt op 31)11 ï}a}U/

bat Ijij 3eibc: Ik bebbe God gezien van aangezigte tot aangezigte, ende mijne ziele is gereddet geweest, Gen. XXXII : 30. (Coen Jl^ose^ een-saam in be taocgtijne lua?/ toen be^fcöeen ö^m be I^eere in ben amp;;aani'

öogcQ en gaf [Kin öie genabe/ bat Bfl gesonöen Vnle^b oinftet bolft (0ob^ uit Cgpptc te be^lopfen. ^Toen j^etru^ op 't plat ban bet baft tna^ Dibbenbe/ biel gtj in eene bert^ftftinge ban sinnen/ en be j|eete openbaarbc ^em be roepinge bet l^cibenen. J^u ban/ ftebt gij lugt aan Sonberlinge openbaringen/ aan sonbeclinge be?t?oogtiiigen/ soeftt een» 3ame plaatfen/ gg suit onbe^binben bat be l^eere goeb ié aan bie/ bielfte ^em soefien/ en suit getaaar toocbcn/ bat utae siele blinftenbe taebe?»

om sal t' Bui^ fteeten.

V. .ïEaar al^ gij mi trjb en plaatfe Beflemb fteBt / en gg gaat fte-verhoed-ncn/ (a) siet toe/ set u niet naar beel/ eipcljt niet ft^engelgli utuenseen-arbeib/ gebt geen moeb tn uselben/ maar Homt ftlein/ lebig/ onbefitoaam/ nitsienbe naar ben ij5ee^t/ bat bie u Iccte bibben. 00 ^'et taE/ II. iïrr luacamp;t

-ocr page 564-

Van de Eenzaamheid.

toiicïit u liooc ban Besta tc jijn met andere aetJacgten/ öic nlu üciocy nf itcp anöe^ raften/ maar jijt nooc öien tijb/algofgij alleen met ^oö m te Increlb luaart en luejpt Ineg en jlaat af al fjctQcne u fnftomt. (c) UDactjt ii üooral lian utue aanleggenbe jonbe/ bat soubc jonbec-ling nine (Cen^aamljEib Bejaebelen en fceiMegeii ban u tuereu. (d) l^oubt u gebiitig be3!g met Dfbben/ met baiifteu/ met taacfjtcn/ met lesen/ met jingen / al ig fyet niet gebaelig/ al tuil fjet fjarte niet mebe/ be Cjrrre ,;al öeljagen nemen in utuc pogingen en ^al n eenen ^cgen gc» Ueii, Ziel loc, houdt u eenzaam heilig} Anders is hel daar niel veilig. Wanneer houdt men heilig 'I eenzaam ? Als men is met God gemeenzaam.

KAPITTEL XXXV.

Van de Geestelijke Overdenkinge.

Meditatie. I. 23ij be ecnsaamljeib Imegen taij be heilige Jiaebitatie of «tkepte* Eesclirij- lijlie (©bctbcnflinge J welke is eene Godsdienstige Oefeninge, in welke een vlIJge- godzalige mei een van de aarde afgetrokken en ten hemel verheven harte. God en de Goddelijke dingen , die hem te voren bekend waren , herdenkt en met zijne gcdachlen dezelve beschouwt, om daardoor verder ingeleid te worden in de kenmsse van de Goddelijke verborgenheden, ontstoken te worden in de liefde, vertroost en lol eene levendige werkzaamheid verwakkerd le worden. Is eene II. ©c ^cegteljjUe (©be?öEiifiinge ip eene Godsdienstige oefeninge. Btigeocfê-'^ ^ niEt llquot;üi0 50quot;/ 5ic!) Iijbelölï Equot; al^ maar ontliangenbe te (jouben/ ningc. 5'Ct3 laten amp;c|t^alen ban be «iBobbeljiHc bolmaafufieben en betöor» genljeDcn/ gelijft eer. fpicgcl liejl^aalb taorbt ban be ^oniie; maar'ti# eene tDe^ftjaamïjcib/ be side ijö bejig met bcfcDoutueii cu baarobe^ te tcbeneten/ gatb te heuteu/ 5i£tj baatin te bejmarien/ te UetluoubEreii en te be^lcbenbigen.

^umnjbp ïmnit bc ffEerE iemanb boor/ jonber bat men el* ^icQ toe gtjEt liaabE; be siele bie DpEnbatiiige beniEiiiEnbE/ laat ^icö ftill£t|E^ inleiben/ bolyt al sacFitjep/ en iDejlit baarniEbe. ^omtijb^ neemt men boor/ sicö in obEjbEnftinge bejig te rjouben/ mEn gaat luanbelEn/ of mEn neemt anbere EEnjaamljEib/ en jet ersicljtoE. dommige jijn nog filein in be gEiiabe/ en ombat ie niet beel toeten/ 500 Bunnen 5e ooft niet bEEl ïjEtbEiilien. SCnberen jouben tuel mcEt ge^benfien ftnnnen / lüaar aö iluittn siclj jelben ai in 't brgin/ ombat 5e l)et laatfte eergt toillen gebficn; 30 toillen Beginnen met filaar licöt/met geboeligljeib/ niet bermaaft En 50Etiy{)eib/ baar tocl) bie paften op 't einbe ftomen en jjtt eiube 3ijn/ toaartue men be oberbenfiingE begint. JilQaar be bE^jtanquot; bigen brengen 5l£Ö be boImaafitÖEben ban (öob/ syne toerftingEn in be nature en in be gEnabE/ en sgne ijanbeliugen met [jen 50a booj in be

-ocr page 565-

Van de Geestelijke Overdenkinge. 499

gebaditcn/ al^of 513 je {11 ccn öarft la^en/ en laten sidj baaibooi ban ïielne^ftcn; ban rebenercn jfj baajoUer jh cene tjctlrge ^anienfpjaaft met d^ob; ban banften 5e/ ban üibben 5e/ ban lie:ü(iiben ^fet) baajoaor; ban ü^agen ^e en lie^^jadjren aiuïnao^b ; ban ue^tejUen tvm tje'oolie baarboar/ en bn^ ijoubcn 5!) jicli öesiig en inaefpannen/ en ontQaat Ijun get eene/ 55 Beginnen luce? tuat anbe^; 3tjn 5e in te Ijaage jaften De^ jig getuee^t/ 5oobat 5?j ec butöte? bao: taarben/ jfj Dalen nebe^ en amp;e»

ginnen ban Ijnnne bocige onüe^binüingen en ban ben tneg/ bien «?ob gun geleib fjeeft.

III. ©e (0ue?bcnrtinge moet geööen een afgetrokken en verheven harte, vereischt 't 31^ niet genoeg/ bat men tot be ge5ette JiKebitaticn erne eenzame plaatfe berftieje/ maar be jiele moet jelüe in cene ccnjatne geftalte 51)11/ equot; verïie-bat i^' afget^oftften ban afle^ tuat op ber aacbe iö/en bejljeben tnt be venbarto. onjfgtöaacljeben/ alsof men met a3cia alleen in be Inerelb ma?. JüSen

legt alle ^orge/ alle beijeecte/ alle aagt;bfc|jc bejigljeben boa? bien tijb af/ men fteert jici) IjenieÜnaart^ tot (£5ob; niet bat men te^ftonb in Die bejljebengeib i?/ maat men ^et jictj baarnaat/ men Ijeeft baartoe uit-fcljietenbe bejjudjtingen om öitlpe/ met aftreliftingen en opt^eftftinge/ om boo^ftominge met licf)t en genabe/ en buj? al tae?f!?nbe om eene be»

fitname gc|taltc te geböen/ begint men te benlten en te J)e:benl{cn/ be jiele i^ lebig/ soeftt bejbullinge en jloffe/ tnaarop ^ij betiftenbe geboeb mogte tno^ben/ 30 biebt 5icö aan/ jtj boet jicö open/ 30 5iet uit/ 3tj tnacftt en taejftt.

IV, ©e oDberbenfic? mort een godzalige 3tjn. JBaar bat get fjatte i^/Eon god-baarnaar 3t)n be gebatliten. Cen onbelteerbe/ een natnnrltjli menpetj zalise-peeft ooft (©bejbenftingen/ maar bie met 3ijne nature obe?eenftomen. Hij

sluit zijne oogen , om verkeerdheden te bedenken , Spr. XVI; 30. Hij heeft een harte dat ondeugdzame gedachten smeedt, Spr. V: 18. Cgt;n Ijejbenftt/

tjij obejbenftt 3tjne boojlebene gobloo3e baben/ in tnelftf tjij 3icl] tacbejom bejmaaftt; Ijet ongelijlï bat 3ön naagte l)em gebaan Ijceft/en Umrbt op nieubi toornig en bc?öitte?b. Ifij ftent *l5ab naclj sijne genabe-tuc^fiin»

gen/ öij geeft er ooft geen lii«jt aan/ en baarom ftan fpj ec niet op ben»

ften en tail ooft niet/ get bepte ban alle 3!jne ijebacgten ia besig te 3nn om ftennipfe in get n?oo?b te be?ft?iïgen/maar get einbe bat gij benngt beugt niet/ taant get i^ om een bejftanbig menstg geacgt te 3ijn en om mebe taat te taeten en te jeggen. ©an be natuucfgRc 'SScfcgou»

tain ge 3ict Kap. XLIII. I. Deel.

jlEaar be ©eeiételnfic (0bejbenfifnge i^ 't taejft ban een gobsalige/ be3e geeft geeisrelijft liegt en leben/ be cene min/ be anberemeer; gg ftent (©ob en geeft lupt aan (tftob; baarom tjeftt 3ijn garte telfienS naa? (öob/ gij gabbe iet^ ban lt;l5ob gesien rn gefmaaftt/ bat Uiaé gein 300 3oct en be?mafteltjft/ bat gij get niet bejgeten ftan/ bat ftomt gem tel-ftengi taeberom in ben 5in/ gtj tailbe g^t tael taeberoin en tael mrejbe?

lïrr 2 geb»

-ocr page 566-

500 Van de Geestelijke Overdenkinge.

fiefiöcn; en bat ge^bcnfien gepft cc ïjf'n tacberom nienUie jacttgljdö in en Ur^tocftt jrjn bcrïfingcn.

Geesteiu- V. 't ^oorluejp ban ©bejbenriinoe 51)11 Goddelijke zaken, die hij 2UnZhctn voren gekend hadde. ©aar ig een studieus tienften en F|e?benftcn ban voor- jaSen/ bie tnen nog niet fient/ maar ftennen tuil; maar bejc (0bejben« De ma- R'quot;0C ''fquot; practicaal ö^benfien ban jafien/bie men ftenr/en boo? Vnel» nicre 'is Re? ge^benfien men Ui eb 170 m op nirutó BeUiogcn toii toorben. IBe ^ee^» den8Chei ttl^e ^er'3e,,fiir S'Clj toillcnbe jetten tor öce^tclijfte ©bcjbenftlnge/ bolst somtijds tnat Ijcm in ben jin ftomt/ en bolgt 500 ben lt;örrgt ban 't eene op Ijft anbere jonbe? fieur te maften; aig l)|j fteure tnii maftfii en jicfl fitj bat erne toil Ijonben/ ban IjeEfr Ijct geen bal tn 't bJü niet boort; baarum moet men maar bolgcn/ aïérnebe bctnegingen/ bte uit baf f)c?benricn bloerjrn / ban btbbrn / banffen/ Iteföe/ boojnemrnö op» bolgen. Somtijds ip get Ijarte ïebig/ en geeft niet^ op/ maar jonbe afgt; btnalen / ban fiiegt men ecne salte/ baar men op benften tuil/ en 't i^ goeb bat men iet^ in 't ecjfte neme/ bat gcmafiüelijftpt is/ al?? bij booj-fieelb/ ben tneg/ bien be J^rere on^ ban onse riinbgc^fjeib af geleib tjeefr/ ban tneirte ouber^ men geboren tg/ Inat in be fjuipfjoubinge iêboorge-ballen/ goe men opgeboeb ipy Qoe men jicB geb^agcn öeeft/taaar inen ter fcfioie of te tBejft ij? getaeegt/ en goe get jicft baa? toegebogen Oeeft/ tnat jonbe men in sijne jonftgeib gebaan fieeft/ goe get al berber ij? ge» gaan en Jjoe men in jijnc jongelingfcgap geeft geleefb/ tnat boojfpoeb/ tnat tegenfpoeb men gegab geeft; boor toelfie taegen be ^eere on^ tot bc mibbelen ter salfgljeib geeft geleib/ en tnat be eerfïe öetoeginge tot Befieeringe toaamp;/ boo? taat ballen en opflaan men tot giertoe gefiomrn ij?; alg men 500 gaat ban tijb tot tijb/ban ontmoetinge tot ontmoetinge/ ban plaat^ tot plaat^/ ban geselftgap tot geselfcgap/ 't jal telften^ jon-be?linge betnegingen in on^ be?toefifien/boeg in örje (0be'?bcnriinge moet men 't ga?te bij ben f)eete gonben/ en men meet icöere jafte Ijejben» fien met opligt op be ganb ^ob^. a?f men neemt in jljnegcjetre (0bej-benftingen boor get tae?fi bep faejlogfinge/ en men Beghu met bc eruluigc berfiiejinge en gaat boo?t tot ben bal/ en ban baar tat ben ^Sajge en ^lEibbelaar/ tot be fioinfte ban Cgjigtu^ in ben blcefclje/ sijn leben en baben/ jijn Ujben en flejben / en men blijft brj ieber punt Uiat {laan/ of get eene betoeginge in on? bejtnefite; get gaa^tigbaortbenlteif neemt be brucgt tnrg. (0f men neemt boor get inerlt be? fcgeppinge/ be? an» bergouöinge en regeringe/ en goe afïe^ jlipt boor be boorsienigljcib (èoö^ luorbt uitgeborrb/ en goe irbere 5 a fie opsigt geeft op br^e en gene eigen» fcgappen lt;!3Db^ en jicg in bie tnerfien bertoonen.

God is de VI. j^et lt;l3efpteli)fie lt;0bE?örnfien ig een Vue?ft ban ii5ob3 ^ee^t. ©e oorzake. geloobige i^ uit sicg jelben baartoe niet Bcfiltiaam/ gelijft tuij get/ be» galbe uit eigene onberbinbinge/ ooft uit be ^tgjifrure leeren. 2iet 2 Cor. 111:5, Niet dat wij van ons zeiven bekwaam ziju iets te denken, als uit

-ocr page 567-

Vau de Geestelijke Overdenkinge. 501

ons zei ven; maar onze bekwaamheid is uit God. Q?oö geeft leben in be jiele/ bat leliën lucftt be ïjeere telften^i op/ om boebfel te BegecEen en te joefien/ ï|ij öoet jafien baorrfomen en beftiert be gebacDten om op bejelüe gec^teltifi re üenben. €n be menfefje nu gee^teïgft ïeben Deb»

benbe/ 300 ban öat (eben niet febig jijn/ maar belueegt jicF» boot ben»

ïten/ en bebujl üji't (eben basi boben i|/ 500 Ui if Ijet ooft üieberom naa?

boben/ e'n ten tuare Ijct boor be bejborbenfieib bec nature onbejbjuftt Inierbe/ Ijet soube jonber Ijinber altijb bobenliggeii in Ijeilige befcamp;au-taingen ; maar nu Ijct onberbjuftt luorbt/ 50a Ujorfteït f)et er tegen aan/

ïjtt borrelt op tot (0eclt;Steïi)fte (©berbenftinge/ Ps. XLV :2, Mijn herte geeft een goede reden op. sïlSaa? baartoe i^ ban nooöen eene telften^ in» blocjjenbe/ optjeftftenbe en onbejijoubenbe toe?fiinge ban ben S|. «Jjee^t;

joobat be toebergeborene menfclje oUc?öenftt/ maar betoogen Inojbenbc boor ben öeegt èob^.

VIL Het einde en oagmejft ban bc oDbejbcnftinge ij? in 't gemeen be net einie opboiün en be o?oci beé gee^teltjfien leben^; in Ijet btjjonbcr/ men be« ^cf l^l oogt Ca) 3'c{j aan €gt;ob te gcineunen en met iJ5ob gemeenftljap te Ijeb» teiykea fien/ beünjl baarin be jaligbeib ber siele i£. (b) Siclj te be?!u^tigen enlcven9-te be?mafien in v£gt;ob/ in uiieup aaiujcygte lie^aliiginge be? b^eugbe 1^.

(c) (©ntflafien te biocben in be liefbe tfobB/ ^ob? Iiefbe te gelaoben en te geboelen/ en tnebe^om joeteljjft bcluogen te tuorben in liefbe rot 45ob.

(d) J0e?tjoopt te taorben in on^e sbiaarinoebigljeib; Inant boo? [jet Ijc?»

benfien ban be bagen ban oubé/ boo? get obe?bcnfien ban bc tDe?fien en bolmaafitöeben ban 6ob/ binbt be siele boa?gaan^ t?oa^t en be?fttaiRfifng.

(e) (©in be?taafifte?b te tnorben in be Qciligmafiinge; taant boor bfe opeeptelpe (©be?bcnfiinge/ befdjoutainge/ aïleen-fp?aïten/ft?ijgt bc jiclc tcne fjebbelpe goebe gcftalte; jg fieeft onberbonben goe goeb öct nabij 45ob te taejen/ en jij taeet bat be jonben baarban bc?ftc»

fien souben/ sij fieeft (öob^ öeiiigöeib en gef|oo?5amen?-taaa?bigF|cib oe=

jien/ jij Ijeeft lt;Êgt;ob llcbe? geft?egen/ en 500 tao?bt jjj boo? be lt;©bc?bcn»

Vlinge naarbiger/ om te loopen ben toeg ber oeboben bcé ÏJceren. ®c^c jaften beoogt men biel/ rn be t^eere geeft ooft tael op be (©berbenftingc/

maar niet altijb. C^et gebeurt Iriel meermalen öat be lt;£)be?benftinge jee? bo? i$/ bat men e? geen luöt nocO 5ortigljeib in Ijeeft/ joobat men et moet iiitfcïjeiöcn/ bar i? fomtijb^ be Inij^e en bnje bebeelinge (J5obióf; fom^

ttjbg ontflaat fjet / ombat men Ijct niet boor eene getaoonte geeft en niet erbaren i^ in bit Ijemclfdje taerft ; fomtijbs tao?bt get beroo?5aaftt

öoor oi^e ïu^teïoo^rieib tot fjet lue?ft/ en taangeflalte ber jielc in tjet 0pwek. taerfi. 130CÏ} tag moeten baarboor liet taerft niet nalaten/ maat Ijct op an» kmge bere tijben taeberom fierbatten/ en ftan men niet lang besig 5tjn/men moet «Joor ver-Qet ftorter maften/ en men 5.1I tael onbe?bmbcn bat per niet te be?geef^ i^. beweeg-0

VIII. Welaan ban/ liefgebber^ oPobó en ber Ijeiligljeib/leert beje ber- redenen, öorgene en taeinig gcoefenbe ftungt; taant

ïïrr 3 1. ^ob

-ocr page 568-

Van de Greestelijke Overdenkinge.

1. (Sob fiebeclt ï)tt/ en ;;oa oü anberc j.iften lt;000 moct cn tatfr geljoarjaam 5tjn/ Doet jjet ban oofi in öc^cn pligr. Ster tiet beliel/Jos. 1:8, Dat het boek dezer wet niet en wijke van uwen monde , maar overlegt het dag ende nacht, opdat gij waarneemt te doen naar alles dat daarin geschreven is ; want alsdan zult gij uwe wegen voorspoedig maken , en alsdan zult gij verstandelijk handelen. Deut. VIII: 2, Ende gij zult gedenken alle des wegs, dien u de Heere uw God deze veertig jaren ifl de woes-tijne geleid heeft.

2. (Obrrbenlit öe exempelen ber Qeiligen pn ftelr u tot boojamp;pclben boor. ge3cgenbe maagö 3110ar?a/ Luc. 11:19, Doch Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende die in haar herte. (Pabib/ Ps. LXIII: 7, Als ik uwer gedenke op mijne legerstede, zoo peinze ik aan U in de nachtwaken. Ps. V:2, Verstaat mijne overdenkinge. Ps. XIX:15, Laat de overdenkinge mijns herten welbehagelijk zijn voor uw aangezigte. SCjapljj'' Ps. LXXVII:6, 7, Ik overdachte de dagen van ouds ; de jaren der eeuwen. Ik dachte aan mijn snarenspel, in der nacht overleide ik in mijn herte; ende mijn geest onderzocht.

3. :'t 3$ be nature ber fiinberrn ^ob*?/ baat lugc toe tc FiEbBen/ 't Ijarre tatl baarbenen/ en fjij acljt 3c gehiftftig/ bic Ijet boen; taaa?om 30iibt gij ben nieuinen menfclje trgenftaan ? C'liebe/ bofgt (jein boel) op. Sict bit Ps. 1:2, Maar zijn lust is in des Heeren Wet, ende hij overdenkt zijne Wet dag ende nacht.

4. daarin if alle joetigljeib/ bat i^ ptofijtelp Ps. CIV : 34, Mijne overdenkinge van Hem zal zoete zijn ; ik zal mij in den Heere verblijden. Ps. CXXXIX: 17, Daarom, hoe kostelijk zijn mij , 0 God I uwe gedachten ! Hoe magtig vele zijn hare sommen ! b. 8 , Worde ik wakker, zoo ben ik nog bij U. Cn toat fleften baar al mittigfjeben 111! 't Sfsif met \0ob om te gaan/ jrjne brienbelijftjjeib te genieten/ 't begin ban ben (je-mel te finaften/ naar jtjn beelb bejanberb tc tuoröen cn ben glan^ jijnc? fjeerljjftfjcib op 3icÖ te (jfööcn/ en alle-S te genieten baar uincsicle lugt roe Ijeeft; tnat Runt gij meer op aarbe taenfefjen? ïCcl ban/ begeeft u tot beje ocfeninge/ getnent u cc aan/ ijö 't in 't eerfte .^tnaa^ en moei» jeltjfi tnerft/ 't sal baarna toel bcrmaftclijfier tuorben/ tie Cjcere 3al u niet bergeef^ laten joeRcn.

502

Sjft 3al u geene regelen boo^fcljjijben/ begint maar cn gtj 3ult 3L'lbB hiel onberbinben/ taat tneg u 6c^t i^; alleen gaat uit/ aljf geljeel uit be tncrelb ftappenbe/ met een op3et ban tn bien tijb niet anber? te tuil» len benficn. SCaat Öarte al bibbenbe uitgaan om lt;j?ec^t en bnojfio» tnenbe genabe en beflieringe. giet gij bat gij niet beginnen ftiint/Iccpt let^ in jjrt JPoorb/ of 3ingt een pjfolm.

KA-

-ocr page 569-

Van het Zingen.

KAPITTEL XXXVI.

Van het Zingen.

I. Zingen is ceno godsdienstige oefeninge, in welke men mei eene gepaste zingen. buiginge der stemme , God bidt, dankt en looft.

'r Eene godsdienstige oefeninge, öclDjjlE nmi De fieftlnaamriElb enBcschrg-50Etigt)db bc? ftemmc oEOruiHr/om siclj en anbEtEu tE öptofgtn inbE^n|^e onbEjljanbElingen met 45ob. ^ob IjEEft bsn nienfefie bE ftEinniE QcgEbEn/ go.lsdien-om söhe gebacjjtEn aan anberen öefiEnb tE mafiEn. l|ij IjEEft ben inEn» st'eeoefc-ft^e bE fcEÏitoaamfiEib gEgttJEn/om bE ftcmmE tE DuigEii/öoog eh ïaag/ langsaam ru ra^/ eh baaröoor ceue soctigöeib En aangenaamljcib in bc jtEunnE tE gEben. 43ob tuil/ bat niEn jtjnE ftEtnme ooft jal gcb?uifiEii in ï|ct fiibbEH/banficn cn fpjeften totï|Em. Hoogl. 11:14, Doet Mij uwe stemme booren. dEn bEtntjle be buiginge bE? flemmE op gepa^tE maat befttuaam i^/om on3E gartEn tE ontfluitEn/En onjE affectEn gaanbEtE maften/300 toil «Uob ooft/bat Intj 5ingenbE onjE ïjartEn tot ^Ein üe?-Ijcffcn juKeii. Col. III: 16, Zingende den Heere met aangenaamheid inMethartc. uwe harten. lt;£»oclj bE flEinniE eh tnElobrjE i$ a3obE in 5ict)5EllJE niet aangenaam; maat: De bctoegingE bcg partEn dIje? bE gEe^tEitjftE safien/bfE men jingcnbE ben ^ecrE Uoorb^aagt/ bE flEinmE En bErjElbE niElobijE ip eeii mibbcf/ om oiije Jjarten en bergetiEn/ biE on^ Ijooeeii/ ie Viec-geeptEhjfien cn öemcltoaart^ tE be?{jEffen.

II. ^Tot f)Et gingen fieftcoit eene gepaste buiginge der stemme. JlSen En stem-ftan dingen jonber ftungt/al^ niEn in EenjaamljEib eehe genegEnljEiD tot ^ SingEn {jEcft/ eii bE jafien/ biE mEn lEE^t/jonbe? bicgtliun^t befcljjE'

tiEii/ of biE öct gobsalig FiartE jelbE opgEcft/ met finigingE bE? ftEnnne Boog en laag/ langhaam en ra^/ niet naa? ftungt/raaa? naar bc bEineginge bEp Ijatten/ uitb?ufit. €En jee? gobsalig lanbman/ biEn ift jcer toEl IjEbÖE geftenb/ plagt tE scggen: al^ ift EEnjaam op mijn lanb ben/ ban ftan ift alle psalmen jingcn/ ban toclfte ift teeï) bE taijjcn niEt ftEnbe. ©elc gobjaligen jullen bit ooft met IjunnE rigEiiE onbE?binbingE fiEbEgtigEn. ©e Clccrc Beeft fomniige mcnfcöen bEfttoaamljEib gegEben / om ftun^

ftigc melobrjën te componeren / bie taonbE?ltjft bE affecten begl Batten uitb^uftften / rn toonbejlijft bc affecten gaanbe maften. (J5e!tjft bc Dou-lue?? ban bE arftc 30Daclj^ geen profijt fiabben ban ljun gElioulu/ maa? Bet allejJ taaj? boor 4l5oacö en sijiiE familie; 300 gaat B^t ooft in bE» 5En bifttuijlp. ©eIe mujiEftantEn jlobcn jicB uit; maar Bet profijt baa?-ban ija boor bc gobïalioen. 3?ic gcBcclE Increïb ig BunnE?/cn allE^ taat Er in ij! / 300 ooft B^tgEcn boor be ftungt tnorbt te samEngEftElb / 30 mogEn B^t brij geö?uiftEn. ^aarbat iemanb^ Dattf'^/ö88?0031 too?bt

503

-ocr page 570-

504 Van het Zingen.

het boor be mu;icft fictoogen; een natuudp ineiifdjc taorbt cc maar natuur^öB bow Bctoogen; maar ren oee^tcip öartc Brengt be melo.

O . %0beinmmf^ ^ statelijken en deftiseQ

Bohewene t()0n ' Ujaajboor f}et gartc tot beftigfjeib en ce?Bieb BeUiogen toa?öt/ 300» t0lt;men- Sae S Se tanien op be palmen ©abibg/bie in be Herfte gc on-rtpt! tnaiöcn • fainmiaen gaan op een en droef- ea klaagtoon boo? toelfien men tot bjocfheib/ja loei tot \necnen tao?bt Belnogen. 5lnbercn gaan

ou eeiien infch toon ' tuaacboo? ïjet fjartc tot juicöen taorbt opgctilb en

Beiheben/^oobanig ió Ö^t gejaug ban be .©cÖQtfcDefte^Be öe men. ^nberen gaan op eenen trippel-toon, tc

too2bt tot blnbe öuppelen en opfp?ingpn; geiijfi ï^annaUan Uaar naétB Sibe' Mün herte springt op van vreugde in den Heere, 1 Sam. II .1. SCrbcren naan op elmich straf-toon, tuaajboo? öquot; Öa?te in too^ne ontflo» fien taoquot;bt en ai^ Kafie ei^cfjt. é\p nu Ijrt fjarte geeételöft .^/300 jal ftct neeétdiift harte/boot bie toonen/jnlBe o^tclnlic UitaeamgEn ge» hiaat VDo^ben/en in bie üelnegingen tot lt;!3oQ too^btn gctcoUHen, t S biddende, of uièhende, of dankende en lovende, ^obat men

in bicn toon niet hangen ühjft/ maar be toon gaat bcjgesclicfjapt nut nceótclhfte paften/ en be gee^telijfte jaften met ben toon/en Beiöe me net harte/ 't jij bat het ftarte/in snib eene gekafte Sönbe/saften en toon boo?tBrengt/ 't 3Ü bat jaUen en toon fjet

nipgen gaanbe maften; hoe aangename? ftemmen of niit^umEnien öe ïc tonnen finnen of fuelen/ hoc bat Ijet Ijarte meerbcc aangebaan too?br. KPanneer (J£li3a boor Honing Slofapljat en ttaee ftonmoen met nebaar ban hunne lege??/ boo? getuef! ban hiater/ be?toonb to.erbe/ «ibe hh: Brengt mij eenen speelman; ende het geschiedde, als de spee man op de snaren ipeelde, dat do hand des Heeren op hem k^vam, 2 Kon III ; 15. ^oo? Ijet fpelen toip?bc jt)» 0quot;?t lebenbig / tn 1)0 m eene gepapte geftalte gebragt mW 0quot;tljill9 ^ openbannge/ bat 3gt;3

. t tolYC J?tÖSngen%?al ban ben beginne ber toerelb ban be fcrjepfelen we* van gebaan. (De engelen op ben ec?ften bag gefcamp;apen/ 3'equot;Je ÖEt fcbEp-engeien „g,. t-g., bolncnbc bagen/ be?f|ee?lgnten ®ob baarober met jm

en heili- P , XXXVIII • 7 Toen de morgen-sterren t' zamen vrolijk zongen, ^ endè aUe SS öods juïhL. 't on^ niet atb* Be^^n/ baat boo? tijben gefcfjieb i§-, maar 't te gEloobcn/ bat be gobja

«gen al ban 5Cbam^ njben af jicft met jingen ü(e?inaar.t bBbBen loB/ bie geacht toorbt omtrent 2Cb?aljamö ^ben Sdeefb^heBBe^ua t «n ?fin ïmefi nelnan ban ;inacn. Job. XXXV . iu, waar is quot;quot;J „ „ Make! die de psalmen geeft in der nacht ? ^oen be fiinberen ^raél# ben uedë- uit dEnuwte boor be see b?oogboct^ Vuaren boorgegaan/ laofben 50 ben S? SskSbS. EVod. XV: 1, ïoen zoog Mo.es etóe de kmderen tels

-ocr page 571-

Van het Zingen. 505

den Heerc dit lied. iïi5c negentigjlc p^alm t^aagt öft opfcl)?ift: een gebed Mozis. jiEose#/ nu sullenlie ftecticn/ gaf tien ftinberen 3$rai:lgl een KCieb/bat Ijem öoo? ben Ï^EerE ingegeUen toap/Deut. XXXI: 19 30.

^Toen ^tcera behagen taaö/ötef ©cliora pen ICieb op/Rigt. V:l. (Da-bib tua^ lirflijli in J5#a(inen/2 Sam. XXIII :1. ©en {^eere dingen met injtjumentcn/jlem cn f)'quot;irte tot a5ob te bejljeffen/toaj? stjn öagelijlf^cö iDerft; be C^EErE IjEeft btio,? stjnE goEbgeib 3tjnE ^alinEn aan on^ in 3!jn ilPgt;oo^b gEgebeti/ bie floffE ÖEöamp;en tntj; maa? be ^eBjEEUtofclfje bicljtïiun^t Uoo? on^ lircamp;ocgen/tE mEECtnöeel/gElrjft ooft be tniJjEU.

V. üft {joube Ijet öaacboo^/ bat al bE inujiEfi/ bic nu in bE tDECElb hc-i$/ niet tE pa?fE ftomt üi) ^abib^ mujieft. 3ft geloobe/ bat be toon toEn naac bE öetneginge be^ öarten geflelb baierbE/ eh jEer gepaft bie ziekgt; uitbjuRtc/ cn bat bie toon/ uit julft eene gcflalte boojtfiomenbe/ ooft bjonbe? Rcac^tig toa^ om julamp;e fiehjegingen in anberen te bejtDeftften;

joobat be toon ban ceh p|alin op gcEn anber ÜEb gepaft ftonbE lno?» ben/ ombat be toon telficnjS op bE bftaeginge'/ En op bat Inoo^b bic be»

ItJEgingE uitbjuïtfiEnbe/ bIIeeu pa^tE/En bat niEt julfi eene joete aan» EEnfcgaftElingE be? toonen/ fietaEgingEn En tooo?bEn/ bat be^tuftte/

allen biE ÖEt goojbrn; onje musieft boet bat niet/bitj S'ngen maa? ben toon/ of bie op be Bctocginge beg öartEquot; cn op be taoojben pagt of niet.

HEn bEtatjle bE bicfjt- En jangfiungt ten pcincipalc toen baarin beflonb/ 500 ij? ijet niet biel boenlijfi be maat ban (Dabibjj bic^tamp;un^t uit te binben / beel min jijne melobge / fcl)oon f|icc en baat iet^ gebonben taoröt/ bat men in be ^ielifcjje/ KCatgnfclje en in onse $iebe?buitfc{je biefttftunjit binbt.

VI. (©abib öpeft niet alleen jelf gedongen / maar öö toeftt geburfg Niet stom Een iEgclgfi tot jingen op/ en jEEft jijnE psalmen ooft obe^gegeben om blüven. in ben tempel/ ban be baartoe gejlElbE oppEjjangmEEgtE^/ bat boo?» jangE^/gEjongcn te luorben; be plaatfen sjjn te menigbulbig ban bat

Infj 5e ban nooben tjfööci1 aan te tteftenen; En na ©abib^ tijben öcö'

ben tojj bij be ^jopSetcn ooft ^pgalmEn/ eh bEle optaeftfiingen tot 3in»

gEn/Eii onbe? bie ooft propljetiËn/bat men in be bagen beé J©. i^T. bEn l^EerE met 3ingEn 30uöe loben. Jes. XII:5, Psalmzinget den Heere, want Hij heeft heerlijke dingen gedaan. Jes XXVII; 2, Te dien dage zal er een wijngaard van roeden wijne zijn, zingt van denzelven bij beurte. Ps. XCVI: 1,2, Zingt den Heere een nieuw lied, zingt den Heere, gij gansche aarde.

JSirt nlleen Inojben tog in get (0ube (Ce^tament tot gingen opge»

tnelit/ maar ooft in ijet Jgieutue ^Eptament. Eph. V : 19, Sprekende onder malkanderen met psalmen ende geestelyke liederkens. Col. III: 16,

Leert ende vermaant malkanderen met psalmen ende lofzangen ende geestelijke liedekens. Jac. V: 13, Is iemand goeds moeds, dat hij psalmzinge. 1 Cor. XIV: 15, Ik zal wel met den geest zingen, maar ik zal ook met den verstande zingen. Opeab. V: 9, Zij zongen een nieuw lied.

II. Jiff VII.

-ocr page 572-

506 Van het Zingen.

Liederen VIL (^Tot öicn ciniJE berfcljdbene ooösaligcn gec^telijfte He'

iher^quot; ömn/ op b^fcijciöene tooneii/ gemaafit. Lutherus i^/ 500 |et fcöö'it/ Loden- bc ccrfte OPtoceét na öe refocmatie / UiicnjS licöercn IjebtMi ten öage rotinBeza'nos 43311 £,E sCutÖ^fcÖsn öe fte?ffEn/ en ötj 01^ Uan particuIierEn mEt ' LZquot; ftfcgtingE ge5ongEii tuo^bEH. 3Jn ohje bagEti Ijeeft bE onvergelijkelijke Justus van Lodenstein eeu licbamp;oeft gemaaftt / bat tEn op^igtE ban bE geE^tEltjïlÖEib ^onbec tuEErga if. Cl. Marot ö^Eft öe EECi'te Utjftig ban ®alilbfi ppaïmEii gertjmb/ en Th. Beza bE anbere öonberb/ in be jF^an» fcljE taÏE/Iriaarop Claud. Gaudemelius, een öeroEmb musieftant tE ^a-rtj^/ btE ooft in ben ^ariifcöen tnoorb aï^ een mattElaar ig omgefto' men/ bE taij^en Fiefft gemaaftt / bie naac fier oorbeel ban be imistE» Dathenus. ftanten onbejBcterlijft jijn. Petrus Dathenus Ijeeft 5e uit {jet jpcangdj in be JïcbcjIanbfcFie ta'.E gebicfit/ op bescïföe luijjen ; 't Itia? te Uien» fcljen / bat eeu fumjlig En gobjalig brcljtec jijn lae^ft er ban maaftte/ om 5e beter/en met ben.oronbteft^t öeter oberecuftamenbc/op beself'bE taijjen te bicljten/ en bat 5E in be ftejUen tat [jet puölieft geöruift aangenomen toiejben; 1) geljjft .^eer tuel ban be JSeöerianbfclje fpnoben befloren ij?/ geene anbere/ ban ilDabibg psalmen in be ftejfte tE gEü^uiften. in Neder- vill. 't 3!^ te bejbionberen / bat be gob.viligEn in 43ebB?lanb 50a wordt bjcinig Iult;5t ÖEÜöen tot dingen / En fjet ooit 300 biEinig boen; 't weinig taaar / ï)Et i^ bE loomijEiii ban onje natie/ öoben anberen/ üieinig te gezongen.gmpEn. maa^ cbenbiel öe bJEreIbfd)E menfcljen jingen nogal; maar 't stjn ijöele Iteberen/bie j^Et IjartE tot tjbelljeib en onïiuigcöfjEib op-tueftftEn; maar bE gob^aligcn 3vjn boorgaang^om in besen beelE; be een 5rgt: ift ben in bruft/be anbe?/ift ficöbe geene ftem/be berbe/ift ften-ne geens tuÖ3e/bE bierbe/ift burbe niEt/ombat bE gEÖuren fictöoorEn 3ouben/En mrj boor een gebeinpbe Ijouben; maar 't fcfieelt gem baar 300 5Ceu niet/ al^ aan be toanliijStigljeib/ biaié f)Et ï)a?tE gEepteltjfte? en brohjfte?/ men 3oubE al meE^be? ben tfeetE met brolijft ge3ang loben/ en ong en anberen baarboor optuefiften; ift fpjefte niet alleen ban öet gingen in be fte^ft/ baat beien selfjS niet mebe gingen/ en met fommi' gen ié 't IjEt fiepte/ bat 30 ben pgalm ftom naaien.

IX. daarom i^ noobig/bat ift een iegelijft tot gingen opVueftftE/ niEt alleen ban psalmen/ maar ooft ban gee^teïijfte lieberen. IBelaan getoobigen/bEjbrtjft bie luptEloojSfjeib. Dient den Heere met blijdschap, ende komt voor zijn aangezigte met vrolijk gezang, Ps. C: 2. ü^ant/

1. il?etet / bat get niet eenc mibbelmatigE safte i^/ biE gij boEn of latEn moogt; maar 't i^ eeu bEbel ban Q?ob/ ^gt;ob EijcOt IjEt ban u/ vöob bul ban n op bie toijse gebienb baorben/gElijft torj bobEngetoonb ïjcööen/ legt bic en bie^gelijfte plaatfEii boo? 11/ bruftt 3E ai# eeii bE* bEl op ulo gartE/ En öEgint bien pligt met eeu gEljooi'saam gartE/

Opwek-kinge.

Is geboden.

bjEeftt

1

Dit is geschied ten jare 1773-

-ocr page 573-

Van het Zingen. 507

firecfit ben monb open / en 300 jal utu toegcfioten Ijarte opgaan.

2. (Sob geeft fjet in bc nature be^ tnenfegen ingcfcBayen/ jtet batisin ae in be ftinbejfienl ban bric of biec jaren/Iet et op IjaE 5e in Bet omloopen/ al jingenbe; jiet (jet in be nature jeif^ ban be bogelitje^/ pen.

fjoe jij al morgen^ lirocg Ijunnen ^cljcpper op jjunnc Inijsc al 3111-genbe loben; gaat maar bc^ mojgen^ naar buiten/of Ijeöt gij boael'

tje^ in uta gui^/ gij ïjoort Ijet; 3UlIen be bogeltje^ en bc ftleine ftin»

bejficnjS u Beftjaffen/ en gij/ baar gij be gjootjte reben ban be InereJb geöt om broïijft te 3ingcn/5ult gij itoni 3tjn en 3ltiijgcn?

3. 't 31^ engelen-tnejft/ bie bejljcejlijlnen ©ob met gc3ang. Job is hot XXXVIII: 7. Luc. 11:13, 14. Openb. V:ll, 12. 'c taetft bet-^™ fierfte op aarbe en in ben Ijetnel. Opeub. V : 9, Ende zij zongen een cn do nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig dat Boek te nemen, ende zijne ker'5:c-zegelen te openen; want Gij zijt geslagtet, ende hebt ons Gode gekocht

met uwen bloede, uit allen geslachte, ende tale, ende volk, ende natie.

Openb. XIV: 3, Ende zij zongen een nieuw gezang voor den troon .. ,

ende niemand konde dat gezang leeren, dan de honderd vier en veertig duizend, die van de aarde gekocht waren. Openb. XV: 3, Ende zij zongen het gezang Mozis, des dienstknechts Gods, ende het gezang des Lams, zeggende: groot ende wonderlijk zijn uwe werken, Heere! Cfebt gij geen ïugt aan gingen/ taat 3iilt gij in fterft en {jemei boen ? €11300 gi) begeerte Ijebt om ban ben J^eere te bejljce^ljjftcn met een eeulnig Ijal-lelujalj/begint IjEt ban nu-op aarbe.

4. ©ob Ijeeft een 3onbe?ling öefjagen/ bat 3ijne ïtinberen t)em met God hoeft gingen loben. lt;Daat men 3oetclijrt ben l^eere looft met gingen/ baatquot; beiJjaquot; Ramt be Cdeere met 3coeningen. Ps. XXII:4, Gij zijt heilig, wonende0 onder de lofzangen Israels, 't 3$ opmc?ftelijfi/ 't gene bij be inluijbin»

ge be^ tempel? geöeurbe. 2 Chron. V:13, Ende het geschiedde, als zij eenpaarlijk trompetteden ende zongen, dat het huis met eene wolke vervuld wierd. vs. 14, Ende de Priesters en konden van wege de wolke niet staan,

om te dienen; want de heerlijkheid des Heeren hadde het huis Gods vervuld. 511!^ Sfofapgat met 3(jn leger aanljiehcn met een brcugbrgeroep en lof» 3ang/tocn bejfloeg be fjeere Ijunne bijanben. 1 Chron. XX: 22. üCoen ^aulu^ en ^ilaé ter mibbernacftt in be gebangenipfe 45obe lofgangen 3ongcn/tuerben be beuren ban bc gebangenipfe geopenb/ en be banden ban alle gebangenen Uiiejben lo^. Hand. XVI: 25, 26. öij ban/bie be»

geerig jijt «öobe Inelbeljageljjft te 3ijn / en bie gaarne be fiomfte be^

tjeeren quot;tot ulae siele en sijne Ijulpe Ö^bbet/ getoennet 11 tot gingen.

5. lijet gingen öeVneegt Ijet Ijarte/ bat in 't bibben bifttuijl^ onbe» vemo-iuogen blijft/ men 3ingt tuel/ bat be tranen op Ijet boeft bruipen/ fjebt

gij Ijet niet luel mee?ma!en onbe?bonben ? gjjt gij ooft niet Inel opgetaeftt getuojben boor Ijet Ijooren gingen ban anberen ? l©elnu/anberen 3iillen ooft booj uta gesang opgetaeftt tao?bcn; bat tai^ten be paproten in

M 2 JrPanft-

-ocr page 574-

508 Van het Zingen.

jfcanfirp / bie baa?om jingcn ban psalmen fcfjerpcTijfit be?6oticii en tDmbEltjft paften/ ooft boot bat 3e be iietftc uitroetoen. r©elaan ban/jijt niet mee? 30a ftom/maat beseft nine ftenimen/in fpijt ban ben buibei en alle bijanben a5ob^/ en tot eere en be^mïijftinoe ban utnen lt;l5ob/ bie u al te beel gaeb^ gebaan geeft en nog boet/ ban bat gij ^em met Iof3angen niet 3oubt banfien; aï^mebc om anberen mebe lebenbig te maften/om lt;$ob met Bltjbfcljap te bienen; ban 3al get openBaac tuo?» ben boor alle natuutlpe menfcljen / bat gob3alig(jEib geen b?aebig/ maar een blij leben i§/ en 3ij 3ullen er mebe ïii£t toe ftrijgen. dEn al^ gij 3tngt/3ingt met bejitanb/ met 9ee?ltjfie Begeerte/ met bertegentuoor» biginge ban ben l^eere/ en 21300 met ee^Blebigljeib/ met eene 3ebige ftem-migljeib/ met aanbacljt in get lja?te en gelaat/ opbat get alle^ fieramelgft 30 boor ben i^eere en tot flicgtinge ban anberen/bie omtrent on^3ijn.

KAPITTEL XXXVII.

Van de Geloften.

Geloften. I. Eenc Gelofte is eene verbindlenisse aan God, om eene particuliere goede vinge1/quot;quot; za^e) d'e tw onze ma9l *s gt; wt vrijen wille te doen of te laten lol dankbaarheid, of tot bevorderitige van onzen geestelijken welstand.

is eeno Cene belofte ij? eene verbindtenisse. ©ie te boren in eene jafte brij tenUse1 'taa^/fajorbt boor eene Belofte be?Bonben. iPaar ligt op ben menfege rene be^Binbtenipfe om in alle^/tnat gij geeft en boen ftan/boo? lt;i3ob te 3ijn/ ombat J^ij (©ob/en be menfege get fcgepfel i?; een iebe? menfege ftent be3en Banb/ maar B^eeftt gem boor be baab, iemanb in get be?' Bonb be? genabe ingaat/ ban be?Binbt gg/ bic tocg be?Bonben Uia|/ met goebfieuringe/genoegen en getailliggeib sicgselben om eeutoigbe^ tjeeren te 3tjn/en om boo? ben 4ïgt;eejit iJ5ot)^ naar 3ijnen hiille Bejliejb te toorben; gij geeft i^em be ganb cn ge?gaalt al bifttatjl^ bie ber» Binbtcnipfe 'quot;Et al 31)11 harte, giet bit Jes. LXIV:5, Deze zal zeggen, ik ben des Heeren. Ps. CXVI: '16, Och Heere! zekerlijk ik ben uw knecht, ik ben uw knecht, ©it ig getselfbe alfi e? gefpjoften tuo?bt ban ben J^eere te 3tocren/bat men i^em 33! bienen. 2Chion. XV: 12, 14, En-de zij traden in een verbond, dat zij den Heere, den God barer vaderen zoeken zouden met haar gansche herte ende met haar gansche ziele. Ende zij zwoeren den Heere met luider stemme. Ps. CX1X : 106, Ik hehbe gezworen ende zal 't bevestigen, dat ik onderhouden zal de regten uwer ge-regtigheid. 2[n bit gun stoeten gabben 3e get ooge niet cp be bolmaaftte onbe?goubinge ban be toet; taant bat tuipten 3e boo?grnen/bat 3e niet boen ftonben / cn niet boen 3oubcn/ biejl fionben 3e bat niet 3tacrenï

maa?

-ocr page 575-

Van de Geloften. 509

maat 50 Öflhben get ooge op be bfengit lt;0ob^ in 't (jcmecn/ bat 5e ben ï^eere en jijne gcDoo^^aam^eib nfet beklaten jonben/en jicft nietjou-ben ficgeben tot afgoöen tiicn^t. €n 50 Ijabben fjet oagc op gun on»

gebein^b en Ijartclöft boojncmen/ om ben ï^eere in alle^ te bienen met eene getDillige jfeie. ^n sulft eene safte/ en in 500 een cpygte mag en moet iemanb jitlj aan gt;i5ab baoi «©dofte bejBinöen. 't 3$ biel Buiten 3ijn boo?nemen/ inbien Qij baarna jonbigt/ maar fjet geen ö^eften ban jijne ©cïofte/ behiijle Ö!)/ biel toetende bat 3öquot;e magt niet

toa^ niet te jonbigen/ (jet niet aid eene belofte beïoofa fjatiüe.

't eene bejbinöteni^fe aan God; be be?binbtcniiBfe gefeftiebt niet Aan God. alleen aan a5ab/ maa? be belofte :?elUe gefcljiebt aan «0ob/ bat öö Set-gene gij belooft te boen en te laten/«l5obc jal boen en laten; niet aan engelen/ niet aan be?ftorbene ö^iligen/ bat i^ 500 tocl afgobertje alé gen aan te bibben/ betoijle be belofte te boen ren bicjR ig ban gob^-biengt/ en al^ men belooft iet^ aan be armen te geben/ ban gcfcl)icbt be belofte niet aan be armen/ maar aan «Sob/ om fjet aan be armen te geben. 2iet bit Num. XXX: 2, Wanneer een man den Heere eene gelofte zal beloofd, ofte eenen eed zal gezworen hebben.

II. (©e belofte moet jgn (a) obe? eene goede zake. ^ommige jafien van goe-3fjn in jicljselben gocb/ ombat (öob 5e geboben ö^t'ft/ baartoe ij* men 6 za en-berpligt/en bic bejpligtinge ftenrt een gefoobige goeb/met toepapfinge

op sicamp;jelbcn/en öejöaalt bie bejpligtinge bifttoijlg met al jjjnljajte;

maar fommige paften 3ijn in ljunne nature mibbelmatig/ en buiten jjet gebruifi ig öet ben menfefte bji) om Qet te boen of te laten/alj? biijn/

tljee / fruit te geöjutïten buiten gebal ban noobsaftelgftgeib in jieftte of anbere omftanbigljeben. SCl^ een menfclje bie mibbelmatige jaamp;en geB?uifit/ban 3ijn 3e niet mee^ mibbelmatig; maa,: men moet 3e boen uit ben geloobe op eene gebobene maniere/ en ter eere (0ob#. Iln get 3agcn be beloften ten meerenbeele op bjtjbiillige offe^jjaiiöen;

maar 50 mogten niet beloben 3toönen of menfe^en te offeren/ betaijle bat ben l^eerc een gjutnel toa^; maar ïjcbbenbe eene gelofte ban b?ö»

toillige offejQanbe gedaan en 3UllenbE offeren/ 300 moeiten 30 offeren naar be biet; 300 ooft lutj/ al^ bijj eene gelofte boen/ get moet ban 3arien 31)11/bic bnj mogen boen.

III. (b) ©e belofte moet ban eene particuliere 3ar{c sijn/ bie bJtj in Diq parti-Fiare nature en omjianbigöeben ftennen / en biaarban top bejsefterb

3ijn/ bat bitj 3e mogen en ftunnen boen. ï^icgin bB3onbigbe 3icö Sfepgta/

bielftc ben S^ecre eene generale belofte bcbe/ boclj 3jjne generale belof»

te biaj? in 3irlj)3elben ooft niet goeb/ tuant 3tj 3ag op menfefjen / bie uit be beure 3tjne^ 9ni3r^ 3ouben uitgaan fjem te gemoete/ taant gö ïionbe niet be^Uiacöten bat fcljapen of Stalberen gem te gemoet 3onbBn gaan; geeft gij nu 3ijne bocljtej/bie gem te gemoete ging/ten b?anb'

offer geofferb/300 geeft gij een gjutnel beb?cben/baar gij anber^boo?

3 fen

-ocr page 576-

510 Vau de Geloften.

ten Bcloobc öe ftinbercn Sdminon# be^flaoen fjceft. Hebr. XI: 32. 31^ 3gn gEïoobc maa? eeh OEloobE öe? mirafiElEn oelDEe^t/En gtj in öe na» turE eeh onfiEfiEErb inEnfcgE/ öan ftanöE gg ligt tot öie gculnElöaab iJEjUallEn; maat i0 bö in üeh g?oiib gobsalig gelneE^t/ en ^eeft 31)11 ÖbE? ÖEin tot 3Ullf EEHE rOEfiElOD5E En gtutaEltjïtE fiEloftE UEjboErb/ EU 300 0ij na gebanE fiEloftE bE3ElüE uitgeUoerb ïjEEft/3oa ÖEeft Ijij buamp;ÖEl fitaaab gebaan En 3icö fclj?ififtElt)ft tEgEn bsn C^eece öEsonbigü/ En ij? oniö tot eeh 6aaamp; om qeeiie RtoabE/ roEliElao3E eh onbepaalbE (0elaftE te boEn/Eii biE gEbaan IjcöÖEnbE niEt tE lioIli^Engen; Inant in ÖEt iiiEt boIbjEngen ban eehe ftlnabE eh roEftElaojE befoftE i? seehe sonbE; tnaa? eene bEugb al^ men 3E niet boIb^Engt/ uit btEEse en gEljoojjaamÖEib aan a5ob. ®e sonbE ïigt in bE bcIoftE/ baat ÖEeft iheh siclj ober te bE?= neberen; maar niet in get öjeften ban bie belofte/baa? moet mEn boor banlkn. 2oo ban inbiEii ieinanb grootE bcgEertE tot eehe 3onE ÖEEft/ En öö bibt om EEn sonE/ En öö bElooft biEii 3onE aan bEn ^EEretuc' bE? te geben met Ijem een ^ebiftant tE boen taojben; tjg ÖEcft sicl) in be belofte besonbfgb/inbiEn gij bE bEloftE abfoliit bcbE/sonbEr mei-binge ban bE conbitiE/ inbtEn IjÖ Et tnaarlijft toE öEfibiaam joubE too?-ÖEn eïi ÖÜ 5ifÖ 'quot;Et 3ijn gcljeElE öarte baattoe tuilbe obe?geben/ en 3011» öe? mElbinge ban inbisn DÖ S^lf in flaat 30ubE 3ijn om bE onfto^tEn tE b?agEn/ 3onbE? ftjenfiingc ban 3tjne gui^goubinge en anbere fiinberen. Cn inbien be gE3EgbE conbitiën baa? niEt hiatEn/En gij tailbE/om 3jj-iie bEloftE tE bolamp;?EngEn Ijem ebenbiel Jprctuliant boen 3t}n/300 30UbE Bij 3icö bubbEl bEsonbigEn. MSeii mogtÊ 0iE?tEgen inb?EngEn be plaat-fe/ Ps. XV;4, Heeft hij gezworen tot zijne schade, evenwel en verandert hij niet. Antw. (a) IJtMt moEgt plaatjS IjEbbEn/ alg öet geene ftlnabE 3afic i|/of al^ get uitboeten ong niet tot 3onbe 3oube U]o?ben; maat al i? ïjet/bat f|et ijoib?engcn ban onse belofte on^ moeijelgft of fcöa-belgft 30ube ballen/ en big taeï toilben/ bat tinj be belofte niet gebaan Öabben/en bnj be 3afiE 3onbE? 3onbE eh sonbet firenfiinge ban on^/of be on3en/of anbeten ftunnen uitboeten/300 moet men 3e ebenbJel bol» bjengen. (b) ©ocö naa? ben gtonbtefigt i^ be plaatfe: Heeft hij gezworen om kwaad le doen, soobat be 3in ig: een gob3aligc {jonbt 30a ba^t aan 3i)nc terbete opttgtigljEib/ bat/ al gabbe öö gestaoren/ bat l)ij ten Rlnaab 30ube boen/ bat l)ij get ebenlinel niet 5oubc boen/ ÖÖ 30uDe ban 3ijne optegtigöeib niet aftóijfien/ gij 30ube bien ftlnaben eeb niet bolb?engen. En in on- (c) l|rt moet 3Ön eene 3af!E/die in onze magt is; fiEt soube eche tOE-ze magt. j}Ei005e (jpciofte 3011/ al^ tcmanb aan «öob soube beloben/ bat fjö in al 3ijn lEbEn niEt ééne 3onbe mee? 30Hbe boen/of bat pij bie pauticuliere 3onbB/ bie gein 300 stet aanliggenbe 1^/ in eeutuigpeib niet mee? soube boen/ en ÖÖ 30iibE sicl) 3cct bejonbigEn/ inbiEn Ijij et mie betamp;inbtB' nigfe of Uienfcfjinge ban fl?affc/ 50a Ijij 3e bJEhe?om bEbe/ baarbij bosg» be; toant tjü IjabbE eeiie d^Elofte gebaan/boben 3nnEmagt/öö Öaöbe op

30quot;

-ocr page 577-

Van de Geloften. 511

jtjn'Jtoo^ öarte geen acljt gegeben; öö D^cft 3tc5 nbe? be lt;0e(oftB te be^neberen/ en be J^eere jaa goeb/ bat be ft^affe/ bie be opceg»

te uit g?ooten ö^^t tegen be jonbe/ en uit niet opinejïfinge op sijne liejbo?ben!)eib getuengdjt Ijabbe/niet jat boen Hamen. Soa soube Ijet ooïr eene jonbige gelofte sjjn/ en 't jaube gonbe taesen/ aliS M Ö^t quot;a»

ftlnam/ al^ ietnanb julft eene g?oote famine gelb? aan be a^inen belaaf» be/tnelfie fyxj of niet joube ftunnen fietaien/of 300 fjö 3efietaalbe/sijn gui^ ruïneejbe en jicg en sjjne ftinberen öuiten ben ftaat/ in tnelfien lt;èob gen gejlelb fjabbe/ B^agte. i^iejtoc fiegooren aoH anbere bingen/ bie fin' ben onse magt 3tjn/ of buiten anje magt 30Uben ftunnen b3a?ben/ eec be tijb ban balfijenGinge baar Ina#; saobat men geene mibbelmatige 3Afien boot altijb magöelaben; laant taij taeten niet/taat tugfcöen bei»

üe ftan ftomen. .©eemt een^/iemanb gaböe tegentaao^big be gabe ban ontljaubinge/ öö of jij magte niet betaben/ boa? al amp;un leben onge*

troutub te öfijben; tnant Ijnnne nature ftonöe be^anberen/en baa? fton» ben anbere ainitanbigQcben ftomen/bie F|iin tot traubien souben raben. ^oo bat men jee? boojsigtig moet 3tjn/beloften te boen.

(d) 2ll(^ men (èeloften boet/ ban moet men 5e niet boen öij toege ban Moeten ftooymanfcljap met ojob te b^ijben; geef mij bit/ift 3aï H bat geben; maa? 3(3 moeten gefcljieben als eene dankbaarheid aan JSob. Ps. L: 14, Wege'ian Offert Gode dauk, ende betaalt den Allerhoogste uwe geloften, ^jjn taij in Jankbaar-noob/men moet bibben am bejlo^finge/en in onse betneegrebenen ooft hei{1' bese geBjuiften/ bat toij lu^t Ijebben am ben C^eere met blijbfcljap te bieneii/ en ben ï^eere te banften en te be^eejhjften/ al^ an^ soube uitgeholpen Ijebben/ en bat taij onse banftamp;aa?öeib aoft sauben betoa-nen / met bit of bat te ïaten / te geben of te boen. algt;f be belaften Of tot be-moeten gefetjieben tot bevorderinge van onzen geestelijken welstand, ©aa^

fomtgb^ ietg uittuenbigji/bat men mag boen en ïaten/en men amp;e»fnzen binbt/ bat ïjet boen of laten on^ geburig tot een bal i^; be geloobi-geesteliJ-ge bibt tegen bie sonöe/ en in 31)11 bibben Belooft öp aan töob/ batstandY6 pij binnen sniften njb/ bie Ijtj jlelt ban bie safte/ bie in sijne magt i^/ en bie fyij in sijne magt ftan ^ouben/ sal aföouben/ of bie safte tot sniften tpb toe sal boen / opbat ötj onbe^tugfcljen in een Beteren jtaat moge spn en Blrjben; iebe? moet baajin sijne conbitie tneten.

bp exempel ietnanb Beloofbe in snllien tijb geen tnijn te b^inften/ in»

bien men in sniften ftaat igi en Blpft/ bat Qet niet geme?ftt ftonbe taa?»

ben/ bat gij eene belofte gebaan gabbe/ of niet soube raften onbe? ge-bacftte ban gebein^bljeib/ gij Beloofbe sic0 ban sulfte fpijse/booj sul'

ften ttjb te ontljouben/of maa? eené baag^ te eten; niet al^een bagt-bag/ maar om sjjne nature niet te Besojgen tot Beoee?löftfjeib. ï^tj Beloofbe/ bat f|ij snifte bejfierinoe niet soube geB^uiften/ sanbet taelfte 8tj ebentael eejlgft en matig bejfie^b taa^ om jijne 8oobaa?btje in te toomen; in alle öie?gelpc dingen moet jee? op öc omflanbigamp;eben gelet

-ocr page 578-

Van de Greloften,

let toojbcn/ en men moet sicöselljen ocene ftjififien leggen/ om ictji tc boen of te (aten/ bat boo? omftanbigfebeti opjigrelijft soube jrjn. Moeten (e) %\$ men ban in aHe omjlanbigfiebeii eene goebe belofte gebaan betaald. ban moet men jee? Uoo^jigtig sijn/ bat men 3e ooft öetaïe. Ps.

LXXVI; 12, Doet geloften en betaalt ze den Heere uwen God. Deut. XXIII: 21, Wanneer gij den Heere uwen God eene gelofte zult beloofd hebben, • gij en zult niet vertrekken die te betalen ; want de Heere uwe God zal ze zekerlijk van uwe band eischen, ende zonde zoude in u zijn. Pred. V: 4, Het is beter dat gij niet en belooft, dan dat gij belooft ende niet en betaalt. (JDaUlb Ina^ Ijie^in sojgUiilbig/ geljjft Dljjlit nit Ps. LXVI: 13,14, Ik zal mijne geloften betalen, die mijne lippen hebben geuitet, ende mijnen mond heeft uitgesproken, als mij bange was.

KAPITTEL XXXVIII.

Van de Ondervindinge.

ondervin- I. ®c (©iibejbfnbinge ig eene jafte/bie tueinig geftenb/ rn nog min» dinge. öEjj^aCtifee?b tao^öt; nogtan^ i^ 3e ban beet nuttigljcib. De Ondervin-

ge leert best, i^ get fpreeftlDoojb; jat men icmanb in stjne bien^t ge» örutften/ men b?aagt: fjeeft Ijtj onbejbinbinge? lEen mebicijnmee^ter/ een ftuurman/ een ijanölnejfi^man/ bie ©nbe^Unibinge ö^eft/ öegeert men nicest. 2oo i^ öft ooft in jjet gee?relijfie/be ^nbe^binbinge raaaftt een boojfpoebig Cljji^ten/baarom jullen luij ooft baarban iet^jeggen.

Beschrij- Ondervindinge is eene godzalige oefening e, beslaande in eene verzatnelinge vmge. van veierieije opgenterkle voorvallen, om dezelve lol nullc van ziehzelven en

van anderen le gebruiken.

't is eene 't Is eene godzalige oefeninge. Cen onbejnuftig man Ineet baar niet oefenfnlc ni:ii:amp; fcn öl;uafl^ berjlaat bit jelbe niet/ jegt be p^almi^t. Ps. XCII: 7. Jjaaar 't ig een toejft ban gobsaligen/ bie be?gaberen bejen fc^at/ be cpregten jien 't en spn be^öljjb/ be bJtjjen nemen beje bin» gen toaa?/ en letten be?flanbeiijft op be goebejtietenfieben bejl fóeeren. Ps. CVII:42, 43. gtj oefenen jicg f|ie?in gobjaliglijft/met een gobsa» lig öa?te/ gobjalige bebiegingen/ en tot een goösalig einbe.

Eene ver- ©eje oefeninge Deftaat in eene verzamelinge van velerleije opgemerkte zameiinge voorvallen. (j3ob geeft niet alleen bevelen en beloften aan jijne ftinbe» vaiien.001 ren/ op toelfte men met gjooten aanbacljt en met een geFjoorjaam Ija?-te letten moet; taant gehoorzamen is beter dan slagtoffer; opmerken dan het vette der rammen, 1 Sam. XV : 22. Ps. CXIX : 6, Dan en zoude ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zoude op alle uwe geboden. JOlSaa? (öob npcnfiaajt ï^em ooft boo? belerleije werken, cebt sön bolft en parti»

512

-ocr page 579-

Van de Oudervindinge. 513

culferen mccjmaïcn/ op cene opmejRdpe tagse» ^|J l)C?ttoo^t öen/ al# 30 Deti^oefö 5311; l|rj jtojt eptraorbinaire ooröEElen uit obe? öe Ue^bruamp;ftejS ban 3ijn Uolfi. i§tj öehjaajbe JSoac^ in öe ajfic/C|ij Ue?-loöte S^raËI öooc eeiie ftracQtige ö^tiö uit €gpptE/ En boEbbe je üee^-tig jaar in be tuoegmjne met öjaob/bat uit ben Ijemcl al# tEgenbe; pö bejlDgte (Dabib uit be Qanb ban ^aul/ Daniël uit ben ïeeuluenftuil/

jijne meboe^ellen uit ben burtgen oben/ 30etjii^ uit bc gebangenipfe;

be^nielbe Jpijarao met jgn ftei? in 't roobe mee?; floeg Ijonbejbbijif en tacfjtig buijenb man in éénen nacftt bao? een engel in Ijet lege?/ bar Jerusalem belegejb Ijaübe; ja be ge^eele 25ijamp;Ef bol ban allejletje uit' rebbingen ban jtjn balft/ en oo^beelen obe? be bejbsuftffe?^ ban getjelbe;

alle beje cn biejgelgfte baben a3ob| verzamelen be fttnberen (l3obp7 30 Soefien je op/obejbenfien 5E en obe?leggen 3e naautuamp;eurig/jg pten*

ten 5c sic!) in be memorie/ en maliën er al# een register ban.

J^et einbe bjaartoe iij bat boen/i|S niet uit nieutaögierigljeib om Qet Tot ver maar te taetcn/ om baat maa? Uan te ftunnen platen; maat 59 Beoogen 6tcrkinge-baa^öoot mittigljeib om 3iclj3elben te troosten rn te be^jtejften/ al# ftejfte/al# sg/alf? gob3aiigen in noob 3gn/am anberen/boot Ijet boo?«

ftclien ban be O^nbelingen (!5ob#/ mebe te troosten en te pElpcn/ en ooft om anbeten tc taaajfcöutaen/ en boo? be geüione ganbelingen aPob# met sulfie sonbaren af te fcjjjiftften en tot öefteetinge tc öjengen.

II. 1. ©e ^eere toil/bat 31} 11 bolff een fc'gat ban lt;énbe?binbiiige be?» pat is gabere/ en bien ög alle gelegenljebcn geöjuific/Deut. VIII: 2, Gy zult'e1?ora gedenken alle des wegs, dien u de Heere uw God deze veertig jaar in de woestijne geleid heeft. Deut. XXXII : 7, Gedenkt aan de dagen van ouds, merkt op de jaren van elk geslachte; vraagt uwen vader, die zal het u bekend maken, uwen ouden, ende zij zullen het u zeggen. Ps. CV : 5, Gedenkt zijner wonderen, die Hij gedaan heeft; zijner wonder-teeke-nen, ende der oordeelen zijns monds.

2. Uit Ijct boen be? ïjeiligen / bie on# epempelen öefiben gegeben/

opbat tog {jen naboigen souben. IDit toa# ©abib^ toe^ft/Ps. CXLIII: 5, Ik gedenke aan de dagen vanouds, ik overlegge alle uwe daden, ik spreke bij mij zeiven van de werken uwer handen. ^00 bebe SCfapÖ / Ps. LXXVII:12, 13, Ik zal der daden des Heeren gedenken, ja ik zal gedenken uwer wonderen van ouds her. Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende die in haar herte, Luc. II: 19.

3. Itit (jet einbe/toaattoe 35ob julfte baben gebaan geeft/bie geeft laten örfcljjgben/cn Beeft getoilb/bat men aan anbeten bie joube bc?»

tellen/'t taclff i^/opbat get nabolgenbc gcfïacgte bie toeten 3aubc/cn baarbooj ban 3cnben afgefegjifit/tot gobsaliggeib opgetoeftt/en in get be?ttoutoen op 45ab^ gulpc bejfterfit 5oube tooibcn / Ps. LXXVIII : 2—7, Ik zal mijnen mond opdoen met spreuken; Ik zal verborgenheden overvloedelijk uitstorten, van oudsher; die wij gehoord hebben, ende well. isCtt ten

-ocr page 580-

514 Van de Oudervindinge.

ten ze, ende onze vaders ons verteld hebben. Wij zullen't niet verbergen voor hare kinderen, voor het navolgende geslacht, vertellende de loffelijkheden des Heeren, ende zijne sterkheid, ende zijne wonderen, die Hij gedaan heeft. Want Hij heeft een getuigenisse opgerigt in Jacob, ende eene wet gesteld in Israël, die Hij onzen vaderen geboden heeft, dat zij ze haren kinderen zouden bekend maken. Opdat het navolgende geslacht die weten zoude ; de kinderen, die geboren zouden worden; ende zouden opstaan, ende vertellen ze hare kinderen. Ende dat zij hare hope op God zouden stellen, ende Gods daden niet vergeten; maar zijne geboden bewaren. \6otï

öaanoe jdo hele öatten aan sgn UuIIi gcbaaii/en f^fc i^jj 3e üaa?» toe latrn DcfcljjijbEn/50a ip 't öan on^e pligt/bat tei) öaarop acfjt ge-UEii/bic lUEt opm^flinge be^gabercn/eii on^c gEjjnigcmgfe inDjuttften/ opöat toij 3e Dij öcc fjanb tjcüamp;en/ até 31) on? te pasfe 3utlen ftomen. Te verga- III. ©e fcfiat ban aHcjIege UoajUallen/ oo^bcElen/ uitrcböingen en berderen mt troogtingen gt;j5ob^ tDo^bt be?gabc?ö; 1. ilit Dct IDuo?b43obs; baat ijl woord, een 3Ecr gjoote boo^raaa ban allejleijc baben öobst. I0i) men^cljje^ 3311 ban gisteren/en ö^öBeu maar (0nöe?üinüinge Uau een seec fileinen tijb ; maar bs goebigfietb be^ ^eeten IjeEft on^ bE^o^gb ban eeue tji^toriE 3tj» nc^! babEn / biE ban pet begin bej taerelb öaren aanbang neemt / en buurt tot aan Ijct Einbe be^elbE. ÏJierin moc^t men ituöereii/ alle be (jaiibelingen 45ob^ met 5ijn bollf ban een tot een met opmErftinge in» 3iEn/ soobat mEn op iEbe? boo^fiomenb gebal terftonb een exempel bij be; Ija^b gabbe/bat jl^efite tot onbejtnjjsinge/of nioebgebinge; Ijierin IjeBben bele ^cfjotfcfte gob3aïigEn jonbEjling geoefenb/ en 31)11 baa;-in tot be^tuonberEn^ toE baarbig/ om op iebe; boo^bal eene tjigtorie uit ben 25ijBe! boo?t te bjengen/en toe te paéfen.

Besehvü- 2. IDese fcljat üiojbt ooft gefjaalb uit ftE^fiElijfte {jt^toriën/ marte* Hnicvenan ïaar^boEÏJEn / en uit be befc[j?ijbingEn ban get leben en fterben ban dergodza- gob3aligen/ boot Melcbior Adamus In 't HCatijn/ bao? Corput in Ijet Mt* iigeu. Dejbuitgcft/eu boor Koelman, biE cenige geboegb ÖL'cft acfjter Ijet Groot interest, ©e goEbe jjanb (öobg baarin getoeegt / bat 300 ijcic^eije boojbalïen befclj^eben 3gn En tot 0113B ganben ftomen; tog 3911 telften^ in on3E ontmoetingen onüijj^; maar suifte Befcö?cbenc boa^batlcn ge» ben tejiionb licfjt/ raab/ troont en moeb. JDoegt Ijiejbij bc oniejbiri' bingen ban gob3aIigen/ met tnelfte gg 3clbE bEjftcE^t. ©e boacsieiiig» Ijelb be^ ^eeren geeft u Ijet geluft ban BfSdfcamp;ap be? 3oobanigen/ en boet u f)oorEn/ï|oe be SleerE mEt IjEn gEljanbelb Ijeeft en Ijoebanige uitftomjlen en uitrEübingrn sg onbE?bonben Ijcböcn/ opbat gij jjet op» niE^ften soubet/ en ubi profijt baarmebe boen Uit de IV. 3. ©e Ijigtorie ban uln eigen leben/ 300 gij 5e aanbadjtig faa^t/ g'^Gods Joube u een fepat ban (0nbE?biiibinge geben. (©in u uit uta eigen leben met ons beïe onbe^binbingEn te leeren bejsamElen/ sal ift u ben tneg b3tj3En. 2Cnt-zeiven. iuocrb Bij Ujclbcn op öe3E blagen : (a) ©an Usat affiomjiesgt gijï i©iE

Ina^

-ocr page 581-

Van de Ondervindinge. 515

toa^ uhi babe?/ inacbe?/ graot-babec/ g^oot-mocbc?/ oomen/ njoeijrn/ neben/nicljtcn? 2ijt oö O^oorcr in be tncreïb/ of geringer; Hit tuat ftab/ of barjj/ in luar ftjaat of fteeg gcamp;oren ? iDaren 5ij njft of arm/

cerlijri of bcjarïjt/ oobbefoap; of gQb3ali0? %ij tueïfie occafie stjn nine Uoojoubr^/ of jijt gij/ in bit (anb/ in beje jtab of borp Somen too' nen? (b) ïfoe jijt gg opgrUocb/ foamp;ej of ruim? HDat beben ntoe au* be?^ om ben fto^t te toinnen? iöing b^eebjaam in nln IjuiiS toe/ of ttoiptig? ©an taeUfe religie Inaren 3e ? JCa^ men baar 45ob? Jl?oo?b 5 3©ie?bet grj in be fiennipfe be? toaa?ljeib onbe^taejen? ï^oe öefit gij u in ubi ouOe?^ f)iii^ gcb?agen? (c) ï©at üijjonbere boojballen jijn er in nta oube?^ Ijui? gebeutb ? IBat staarigfiEben/ bejleoengebrn/ breejen en beftommeringfii jijn er gclneegt/en Ijoebanig toaren be uitfiomften? (d) IDaar gingt gij tr? fdjole / te bierft/ en Inat ontmoetebe u baar ? 25ij bjie {jcamp;t 00 gcbioowb; ^ilSet tuie br?fteerb? IDat i^ utacïjanbte-ringe gebjee^t? IBat i^ baar boargcbaKcn/ F)oe Ijeamp;t otj u gebragen? i©ar btEiaüimeringen en ongcbaiïen fitoamen u obe?/ en ftofbanig bia-ren be uitftoinftni? (e) ïjoe lerfbet oö i'1 quot;toe iJinbgdjfieibt 31quot;

jeugbigen ftaat/ in utecn fjulrcïijftcn paat? 5Can tnat jonben jijt gtj bagt getocrjjt? tjoebanige uitrebbingen uit utoe be?Iegenf)Pben jjecft be ^rcrc u gegeben/en boor bielfte mibbclen? (f) Sinbicn gij öefieerb SÜt/Sijt gij ban jong^ op be?anbe?b getaceg't? Zoo niet/luat gebacD» ten Ijabbet gij obr? ubmi trgentaoorbigen en eeubngen flaat? ®oo? taat mibbclen jijt gij geftomen onber eene ftracljtige fiebieninge? (©oo?bjat occafie jijt gtj geftonien bij gobsalige lieben? J^oc fibiaamt gijtotfcen-nipfe be? InaarljEib/tot obe?tuiginge? ^oe Fianbeibet gp in ben begin» ne met benaautdbe ftnjbrn en aanbedjtingen öebt gt}

geljab/cn Qoebanige uitfiomften bolgben baarop? !©at be?trao^tingen/ flerftten in Ijet gcloobe/ brjjericringen Ijebt gtj genoten? l^oebanige tDipfelballiggrbm IjcBt gij onbc?botiben ? ïtent gp nog Ittel eenige onr» tnortingrn ? n?cct gij nog be plaatfcn taei/ taaar gtj jonbejling Denaautob toaa^t? (©aar gij op eene eptraorbinaire tmjje ïionbet öibben? 13aar F)et n Ittj uitnemenbDcib tad ging? Én ^ocbanige ongdegenïieben tjEÖ'

ben u ontmoet naar ben ligcljame? Cn Jjoebanige be?irc?ftinge gij in beselbe tael geljab / en fjoebanige uitftomjten / en boor tadfie mibbeïen 11 ^ ïjecre bie gegeben? ^nbien gtj allcg naautaftcu' tig ö^bbet opgemerftr/ en ontljouben/ of inbien gij nu nog uta toejït maafitc ban allr^ te fjerbenften / en get aanteeftenbe / Ijoe groot een register ban onbejbinbingen joubet gg niet tae! IjcBbcn/ en ö0E ben 5tj n nu te papfe liomen/ en groot een nut soubct gij Daajuit treftfien!

V. JiKaar goe ftcSt gij ïjet gemaafit/öebt gtj al een fdjat ban on'Bestwf-be?binbingen bejgaberb ? C^oe bele gobjaligen jullen befeïjaamb 3pn fin°re-op Ijct 3fen bat öet gun pligt toa^ getaee^t/en bat 39 sulft een ruim

0i;tr 2 be(b

-ocr page 582-

516 Van de Onderviudinge.

bclb BcDBcn gcljab om een groatcn bao^raab oy te boen; ja fcljaamt u/tnant 1. iJ3ob Dejl^aft get tod fcfie^ieljjft/Ps. CVI:13, Zij vergaten haast zijne werken. (Pat Inaji in be bijkipelen ccne scmbc/ en luojbt aangetceftenb/Marc. VI: 52, Want zij en hadden niet gelet op het mirakel der brooden; want haar herte was verhard.

2. 6elöft öct joube jellie i^/soo Ijet ooft uit jonbe; namEÏtjfi: (a) Hit onaaubacrjtigljcib/ men laat 35ab torjften/En fia^tijbpn en se» genen; maat men geeft er geen aefttop; eene ^onbe ban onöeReejbeu/ Jes. V; 12, Maar zij en aanschouwen het werk des Heeren niet. Ps. XCII: 7, Een onvernuftig man en weet daar niet van; noch een dwaas verstaat dit zelve niet. (b) Hit ongeloof; fiomt fitoaab ben menftlje oUe^/ Ijtj .yet op be tUieebe oct^aften; maar (!5oö^ fjanb/fcljoon men (jet niet ontftent/ge looft men niet met cpmejfiinge; jegent «öob / geeft be begeerte/ ban ijgt; jjet/ algof Ijet boor roebal gefcfjiebt/ af jof be safte ebentneï/ al ïiabbe men niet gebeben/Ine! joube geftomen tjeüöen/en 300 jiet men söob boo^fiij/Job IX : 16. Indien ik roepe ende Hij mij antwoordt (met be ^aftc/tuaajom ill bab/mij te geben) ik en zal niet gelooven dat Hij mijne stemme ter ooren genomen heeft, ü^at Ijct op nnjn ïnbben iieöaan Ijeeft. (c) ïlit be;getenljeib/men me^Rte niet naauUi op/al^ be jafte ge-beurbe/men maalite baar geen gebruili ban/en p^entebe Ijet niet biep in 't baarom ftomt Ijet baarna niet te binnen/al# ïjet te pa^fe joube Bomen/Jes. XVII: 10, Want gij hebt Godes uwes heils vergeten, cn niet gedacht aan den rotssteen uwer sterkte.

3. ^ieruit onijlaan bele ban ntue ongelegene ^aten be? jiele/imme^ bat gg 300 lange in beselbe filtjft. (öij 3tjt buipter in be ö^nbelingen lt;0objS met sijne Rinberen/en met u/en gij blijft buigtej; ö'^ban baan Romt be onbagtigOeib nebenp ntaen jlaat/be onmatige ontroeringen/be moebeloopljcben/ en bele anbere tDangefialten en jonben. ïjet fmarte u dan / bat gij 300 Ineinige onberbinbingen bergaberb fjebt; njelbcn 30a lange in een lagen en fiinbfcljen trap geljouben ïjtBt/ baar gij nu al een öeflenbig/bagt en ^ejR dTDjigten öab Runnen sijn. ï}etfina?te 11/ bat gij op oamp;obg jjanbelingen 300 tueinig acljt ficbt gegeben/ en l^ein alg te be^geef# Ijebt laten üie^Ren/ en bat tjij grene banRbaargeib ban u fierft ontbangen. I^e^nebe^t u boo? ben tjeere en socRt bc?3oei!inge.

Opwek- VI. Jl^EÏaan nu/tracljt naa? tenen fcljat ban onbrjbinbingen :c berga-kinge. tieren uit bie ruime belben/bie tofj u Ijeüöen aangetnesen; taant/ Leert 1. ©at leert be ïjanbelingcn (©ob# Rennen/ erRennen cn ben ï^eere Godshan-tE banReu en te be^jjeerltjRen; baartoe openbaarbe be fjeere sicfj aan u kenneu? booj sijnc luejfien/ en bat i§ ulü Ijeil/ bejmaaR cn 3aligl)eib. Siet bit/ Ps. XVIII. SClg ©abib be bielbaben bep ï^cercn/ aan jjem te boren üelne» 3en/obe?bacl)t jfiabbe/300 ficfluit jjlj vs. 50,51, Daarom zal ik U, 6 Heere, loven onder de Heidenen, ende uwen naam zal ik psalmzingen. Die de verlossingen zijns Konings groot maakt, ende goedertierenheid doet aan zijnen ge-

zalf-

-ocr page 583-

Van de Ondervindinge. 517

zalfde, aan David ende. aan zijn zaad, tot in eeuwigheid. 2oo oofi/ Ps. CIII:

2, Looft den Heere mijne ziele, ende en vergeet geene van zijne weldaden.

2. 't MSaafit u 6ij usclUcn filein / al^ gij aan öcn cciicn ftant jfEt Maakt utDE afftampt/ geringïjeiö/ sanbig'oeib; en aan ben anberen ftant beklein-tDanbEjlöfte feibingen/ öetaaringen/ uitrebbingen / naar licljtïjaain en jieie. Gen. XXXII: 10, Ik ben geringer dan alle deze weldadigheden ende

dan alle deze trouwe, die Gij aan uwen knecht gedaan hebt; want ik ben met mijnen staf over deze Jordane gegaan, ende nu ben ik tot twee heiren geworden. 2 Sam. VII: 18, Wie ben ik Heere, Heere, ende wat is mijn huis,

dat Gij mij tot hiertoe gebragt hebt ? ©e.iE ncberige geftalte ilt;lt; ben C^eerE jonbEjling aangEiiaam/En löij bermEniglnilbrgt aan be ^oobanigen 3tj» ne jegeningen. Den nederige geeft Hij genade, 1 Petri V:5,

3. 't ©ntftecftt in öe gcioaUfgen cèn fterft berlangen naa? biensoe-ver wakten jlaat/in üselften men te liocen Incl gehiee^t/UergejelfcBapt mEt be-fcne Itieeft^eib öe^ parten/bat men nu 500 bcjre ban baar i^/enblEn gelüEngcljten ftaat nu mist. Job XXIX: 2, Och of ik ware gelijk in de vorige maanden, gelijk in de dagen, toen God mij bewaarde! vs. 3, Toen Hij

zijne lampe dede schijnen over mijn hoofd, ende ik bij zijn licht de duis-ternisse doorwandelde! Ps. LXXXIX:50, Heere, waar zijn uwe vorige goedertierenheden ? Ps. XLII: 5, Ik denke daaraan, ende storte mijne ziele uit in mij, omdat ik plagt henen te gaan onder de schare, ende met hen te treden naar Gods huis, met eene stemme van vreugdegezang en lof onder de feesthoudende menigte, ^iet bit ooft in be ftE?ftE. Ps CXXXVII: 1,

Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij gedachten aan Sion. 3 üjoe tnEiiigc t^aan bliet uit onse oogen/ algi tog onjen botlgen ftaat Ije^benfien/ en onsen tegentooo^bigen baajmebe be^geïpen!

4. l^Et Diibe?iÏEunt in tijben ban fienaautobljeib/ en J)ct i^ toel Een sterkt mibbcl tot fieji'tel. JJSen benfit/öe i|eere be?anDejt niet/ i|ö boleinbt

bat goEbe taEjft/ bat l^ij in iemanb fiegommi Ijeeft. ^u/ bE ^cere hold.8 geeft boor besen mi) toel genabe fietoesen; toat toag ift in bien tijb Öbrrig/ in ben ü^eerE te joefien/goE Dbejbloebig toiejbe be (öeeiét ber gebeben obe? mg uitgegoten! 't l|eugt mij nog/met Fide bele tranEn/

met F)de beEl aanljoubcn ift mijn öarte boot ben ^eerE ftonbe uitjiojten. Sft öeöÖE nog niet bejgeten/ öoe ift Sesuis tot nnjnEn 'iSojgE ftonbE aan= nEmen/En amp;oc ift mtjne jiele aan i|etn toebe?troutobe/Ijde ift bEjsefiEtin» ge ftteeg ban mijne jatiBfjeib/ ÖQE lief ift Öabbe/ en ïjoe ift mij

in ben liefbEommegang met ben H^eere bejmaafite en be?amp;IijbbE/mEt öoe teebere jo^ge ift mij teacljtte booj sonbe. ï^ieruit boejt be jicle jicg in bejbreembinge te gemoete : ^e ï^eere blijft bejelfbe/jijne ïiefbe be^an-bert niet/ ïjij sal nog toeï tuebe? tot mfj ftomen. (Dn? onbe^fleunt en bcjftetftt steg be jiele in be^latinge/met be borige «Önbejbinbinge. giet bit in üFiabib. Ps. CXLHI:4—6, Daarom wordt mijn geest overstelpt in mij, mijn herte is verbaasd in 't midden van mij. Ik gedenke aan de da-

@rtt 3 gen

-ocr page 584-

518 Van de Ondervindinge,

gen van ouds; ik overleggc alle uwe daden, ik spreke bij raijzelven van dc werken uwer handen. Ik breide mijne handen nit tot U; mijne ziele is voor U als een dorstig land. 2H|'aytj. Ps. LXXVI[:6; 7, Ik overdachte de dagen van ouds, do jaren der eeuwen. Ik dachte aan mijn snarenspel, in den nacht overleide ik in mijn barte, ende mijn geest onderzocht.

Doet ver- 5. boet Ucjtrotiüicn op ben l^eerc / m in liejttoutaen gcmoe« trouwen, gEt; tjgt te öcicn ftaat/ uitbocrcn. ©e boefpe (©nbcjlnnbinge

toagi ^au!u? tot jlcrftte. 2 Cor. 1: 10, Die ons uit zoo groeten dood verlost heeft, ende nog verlost; op welken wij hopen, dat Hij ons ook nog verlossen zal. Wit maaftte ©aliib maebig. 1 Sam. XVII; 37, DeHeere, die mij van de hacd des leeuws gereddet heeft, ende uit de hand des heers, die zal mij redden uit de hand dezes Philistijns.

En de 6. ©e lt;©nbE?binbinge bc^luafsHErt allerlrijc arE^telrifte bcngbcn/ gelo» doenf0quot; Ö0Pe/ ïirfbp/'t gebrb/ïjjbjaamïjEib/ÖEtltghcib. (a) Een godzalig leven. Jes XXXVIII: 15, Wat zal ik spreken, Gelijk Hij het mij heeft toegezegd , alzoo heeft Hij het gedaan; ik zal nu al zoetkens voorttreden alle mijne jaren, van wege de bitterheid mijner ziele. Cfij Daböe be batige öc» naautabgeib ontliouben/ baarem joubc Ijij 3irri nu boor be jonben taac^-ten / rn boojïigtig luanbelrn / cpbat Ijti niet lueberom in julfte be* naaubsbfteib filtiame. Ps. CXVI:8, 9. (b)Geloove. (De bf^cipeten/bic tot ttneetnaal ge.iifii Ijabbcn/ bat be l^eere Sfjquot;? met taeiuige lirooben buijenben ban mcnfcljcn gefppjigb ïiabbc/ ftabben niet giiet op Ijet miraïtEl ber brooben/ baarotn besteeeft f|«quot; gefoolie; immerp 5rt niEt biecfijaatn in be anbere gclegenficfb / toen 311 be^geten Ijabben firoob mefce te ncincn. Marc. VIII: 14, 16. 333aar aï^ men beïe onbrj» binbingen bergaberb F)erft/ ban toorbt men boor be gebioonljeib fte^ft in 't geloobe. (c) Hope. Eom. V;4, De hevindinge Vnejllt hope. (d) Liefde. Ps. CXVI: 1, Ik hebbe lief, want de Heere hoort mijne stemme, (e) Vreeze. SUlp men boo^ (Dnbejbinbinge rjremprlm bergaberb Qccft ban oorbeeïen/ bie a3ob ober julfie sotiben ge^onben Ijeeft/300 leejt men booj be bjeese 3icï| boor snifte 3onbEn te biacfjtcn. ©aartoe (telt be SCpoétel be 3011-ben en plagen ban SJéraël in be bioesiijne boor/seggenbe: Deze dingen zijn geschied ons tot voorbeelden, opdat wij geen lust tot het kwaad en zouden hebben, 1 Cor. X ; 6. (f) IJver iu het bidden, ©oor be borige berfjoorhigEn ftomt men bnjsnaebiger/en men bringt met meerbe? ge» loof ban bergooringe aan/'t tcelft men 300 niet boen ftan/al^ men op be borige bejFiooringen niet gelet geeft/ en bic niet jjeeft ontFjouben. 2ict bit/ Ps. LXXXV: 2—7. 5Cilnaa? bc p^almipt bejfdjeibene te bo^ ren betaesene bielbabrn ben i^eerc boorftelt/en baarop bringt Ijn aan: Zult Gij ons niet weder levendig maken ? Opdat u volk zich in u verblijde, (g) 3[a bE (©nbrjbinbinge maaftt befttnaain om niet alleen 3ic|)5clben/ maa? ooft anberen te bertrou^ten. 2 Cor. 1:4, Die ons vertroost in alle onze verdrukkingen, opdat wij zouden kunnen vertroosïen degenen, dieinaller-

leijc

-ocr page 585-

Van de Oudervindinge. 519

leije verdrukkingen zijn, door de vertroostinge, met welke wij zelve van God vertroost worden, ©aajom let ban naanln op allc^/ ontrioutif alle#/ reeftent fji't aan/ ö^benfti Ijct biïtlurjljt/ bcjtclc Ijct anberen/ 0Eamp;?uiftt Ijct üjtjgc baoclrjli? tot nutte ban u en anberen.

KAPITTEL XXXIX.

Van de Liefde tot zijne Naasten.

I. -J3ob Eiefbe/ Beeft quot;Cieföe tot be menfcljen/en fietoont bc Eiefbe Liefde tot 50a in be nature aan alle menfdjen/ al-s in [jet berfianb bet genabe Na:!Stei1-aan sjjne intUejfiorenen. a3ab ei^eïjt 3£iefDc in jtjne I©et/ Inelfte in Ijet

eene Vnoojb Liefde ttcgjepen 13 ; be boojtaeruen ban be lEiefbe jijn gt;0ob en iijne J^aa^rrn. B^ie^om be luet op tlnee flcenen tafelen gefcljre'

ben; op be ee^fte ftaat Ijoe en tuaacin Vuij onje Uiifbe tot (©oD gullen toonen; op be tlueebe/ goe en tuaarin üitj onse aCiefbc tot 01152 jgaa^-ten sullen belmjsen; ban beje sullen toij nu fpreften.

Liefde is eene vermakelijke geslalle des harten der kinderen Gods, van Beschrij-Güd yewrochl, waardoor hun harte vilgestrekt is in begeerten naar vereenigde vin8e-gemeenschap met hunne Naasten, om het beste van hen zoowel te zoeken,

als van zich zeiven.

II. HCiefOe ilt;j eens vermakelijke gestalte des harten. (Dnber alle beug» 13 eene ben jjï Eiefbe be meegte/ be sniberjle en bennalieïijftjle/ sjj i^ eene ge-ftalte be^ parten; benften/ fpjefien/ baben/ fcljoon jij joobanigsijn a!^ s'taite. be H£iefbe boo^tfirengt/ ig öe ïiefbe niet/bie fiunnen ooft sonbe^ ICiefbc gcfcf)iebcn ; maa? Ijct Ijarte seliJe is eene lief öefiamp;enbe geftalte/ ö^t öeeft

eene peübclijliljeib ban 3Ciefbe/ 'r is boot en boo: 'CiefOe/ die geBbe-lijftljcib/ bie gefralte i^ bejmafielgfi. 21« fjet ö'^tc fiunnen sgn beroe-ringen ban afftee^/ Uan toorne/ ban inebelijben/ toclfte/ fcljoon se al niet soubig inogten sjjn/50a brengen 3e eenige fmarte aan; inaailCiefbc i^ lit|]t/soet/ blijbe/cn 5cc bie IjebbFlpfjeib Ff^acljtige? i^enfijacöti' ge? uittaejftt/ Ijoe be joetigïieib gjooter ig.

i^et subject, Ijet cnbe^lne^p of be sitplaatfe het harte der kinderen in de kin-Gods. Cen menfefje na beir bal in sijnen natuurlijfien ftaat i£ hatelijk '1quot;?° ende hatende, Tit. Ill : 3. [jeeft beïitoaanifjrib 0111 lief te fjebben;

bJant get ijs eene eigenfcQap ban een menpclj; maar Bö be^b^aait Bet alie^ tot een be^fteejb boo^bje^p en op rene be^Reejbe manier/ fiC'

mint sicB srlben a?Etig/ en allc^ In at Bü bemint i^ maar oinsicösel' ben genaecjen te geüen/ en biat Ijierin B^iquot; niet bient of Bem tegen i^/ bat Baat Bö/ baarban ÖÖ afftee?. Cen ouDefieejbe ig qeeu regt UefBebbE,? sjjng Haapttn/ maar £lt;c ipebejgEöocjte Beeft Bet Batt ^er

fiin*

-ocr page 586-

520 Van de Liefde tot zijne Naasten.

fiinberen bejanberb/ toaa^boac jfj öunnc JSaa^ten ÖEginnen regt lief te IjeBbcn. iDe IrtcbejOEöoortc ben menfcöe naa? Ijct beelh

(l5obp7 en eene gejlattc in benjelbcn; betnijl nu (èob^CiefbE

té/ 300 [jEEft ban ieinaub/ bic be^ ^obbelijlie nature bceladjtig i$/ ooft SCiefbe/ en bat 500 Ucrre/ al| ï)ij ièob^ nature beelacötig i^. ©e gemeente ban Colopfe fjabbe KCiefbe tot alle öftligen/ Col. 1:4. (Ste ocmeente bet (^ftepfalaniccnfen tua^ van God geleerd om malkandereu lief te hebben, 1 Thess. IV: 9, ©etoijl alle beugben ijarc eigenïtjfte en naa^ce jitplaat^ in Öet ö^rte ÖEbben/ 30a ooft be ïiefbe. Het einde des gebods is liefde^uit een rein berte, 1 Tim. 1: 5. 't Meelij *j3ob^ in 't tj^cte/ 300 ooft be SEiefbe in Ijet Ijarte; maa? jij blijft baarin niet öcjïoten/ 50a 'tijarte ban binnen b?anbt/ be blammc sal naar buiten uitflaan.

Nevens ' ^et object of boojtDcrp ban bese UCicfbc tgi zijn Naaste, allen bie uit sohen?en ^nen bloebe/ uit éénen JCbam mctDctn sijn bDojtgrftamen. ©einenfclje i? aan te merftcn/ of nu fjebüenbe Ijet bedb 43003/ of al^ menjicfj/ of al^ sonbaar en onbcfteejb. aEn toeberom/ in bese of gene lietjeftftingc op malftanberen/ ouberj»/ ftinberen/ sustej^ en bjoeber^/ naamp;eflaanben of bjeemben/ neben^ allen gaar beHCiefbe/beljalbe totbc3onbaa^alj?3an' öaar^ aangenie?ftr; maar al# ratnfcljfn Blijben 3e onbe? 1)quot; gemeenc boojtne^p ban lEtefbe/ niet alleen om gen biel te boen/ maa? om Ijcn lief te tjEamp;ben/ en tiaaruit Inel te boen; betaijl be JïSaaötc rn 300 be^» fcfiefbene nature en bet?efiftingc boojftomt/ 300 gaat ooft be KCicfbe aii=gt; öer# en anbcrpi tot benselfben uit.

zoekt III. De vorme cf be nature ber Xiefbe Beftaat in vereeniginge. TBe menlt; ghigequot;' ^ EEn 0e5Enig bie^/ fjö toil omgang en gemeenfcöap met 3vjnen eben-menfcöe. 3[n be3en opsigte lian men be HCiefDe aamne^ften (a) al# enkele begeerte naar berftceringe met ben menfdje; ö^t saube meer een boob ban een leben 3ijn/ bat iemanb alleen in be InerelbtDa^/ofopeeneilanb/op 't tuelfte F|em alle F)ope afgefneben üia# ban ooit een menfdje te sullen in toege-jten of jjooren. (b) 2CI# toegenegenheid, ©aar ftunnen in iemanb saften hefd.n 30quot;/ on^ regtbaa^biglijü beletten mogen of beletten moeten fami» liaire gemeenfcfiap te oefenen; maar be bejljinberinge fmart/ men tnilbe tnel bat 50 ineggenomen toa#/ 't 30 bat (jij fifftcerb taic^be/ 't 30 bat öie of bie 3anbe niet 300 jte?fi in jjem tna#/Uiaaröoor be gee#» tclijfte omgang Belet toojbt/ en toij geburig in gebaar 3fjn om Befmet te toorben boor emige sonbe; maar ebentael men geeft gem lief/ be tjeft tot gcmeenfcljap blijft baar/ men tracljt met al3ijn fjarte Ijem tael te boen naar 3ielE en ligcljaam/ men i# Blijbe al# Fitt jjem bjclgaat en Beb^oefb al# get gem fttoaljjft gaat. 2oa Beminbe ^aulu# Israël naar ben blee-fclje/nu ongeloobig en tegen be bnaartjeib jt^obenbe. Kom. X: 1, Broeders, de toegenegenheid mijns herten, ende het gebed, dat ik tot God voor Israel doe, is tot hare zaligheid. Soo moet men 3Elf# 3tjne bijanöen liefljebben/ bat f#/ bie on# byanbig 3ön en btjanbfcgap brtotjseR. Matth. V: 44, (c) 5l!l#

wel-

-ocr page 587-

-

Vau de Liefde tot zijne Naasten. 521

It welbehagelijkheid, a!^ men sidj oetjcel en al met sfjnc 49aa?tcn Uej-in weibo-

b eenigt in oennecen/ bc^maaft en bhjöfcijap. 4?oö ilt;3 Ijtt eerfte en Ijoag^ jj^lijkquot;

e fte boo^tuerp ban be HÜieföe. Hit öc üCicföe tot «Sob bloeit öe SCieföe tot

ft allen öis/ in Ui el fte eenige [tclijUljetb met söuö i$/ en naa?öat be ge-

e lijliljeib nabec j?7 baajnaac 10 onli be SCiefbe gjooter; Ijie^Óij ftomt Ijet

c gebob 4?ob^ om lief te tjebüen/bat on^ om te Ucmiimen boorftclt.

, 5(il 51)11 be engelen in een tjoogecen trap 45obE gelijl! ban be menfcljen

1 op aarbe/ 300 Homen ^tj nogtan^ on^ niet boc^ aio 01150 Jgaa^ten/ om ijen

t in bie betjefiliinge lief te Ijebben; soobat be Xiefbe bej welbehagelijkheid

gt; bloeit/en uit be SEieftie tot oSob/ en uit be 3Eiefbc tot geljoojjaamljeiö * aan de bebelen i6obö. *Daar ban julft een boojlne^p if,/ baar bejeenigt

^iclj öe lieffiefiamp;ec niebe in be^maaü en bejgenoegen. 1 Joh. V; 1, Een

t iegelijk die liefheeft dengene, die geboren heeft, die heeft ook lief denge-

gt; ne, die uit Hem geboren is. ©e KDefbe Ijeeft niet alleen acljtinge bour be f toebejgeborenen/ maaj tracljt naar be^eeniginge met bejelbe. ©at is bc

gt; nature ban be KCiefbe/bat 3e bejeenigt; baajom noemt be SCpoptel be f HCiefbe: den band der volmaaktheid, Col. 111:14. (£*11 Col. II: 2 , Opdat » hare herten vertroost mogen worden, ende zij te zaniengevoegd zijn in de ; liefde. Sin bejtn op^igte ftaat er ban be eerfte lierfte/ Hand. IV : 32, Ende 1 der menigte van degenen, die geloofden, was één herte ende ééue ziele, ©it ilt;i

be bebe ban Clj^iStn^/Joh. XVII: 21, Opdat zij allen één zijn, gelijker-wijs Gij Vader in Mij, ende Ik in U, dat zij ook in ons één zijn. ©eje =IEicfbe ban welbehagelijkheid alleen ban geloobigen tot geloobigen/belutjle 51) ban maliianbemi gelooben (a) bat vDob fjen lief tjeeft/ en (b) bat 31) llef-fjebamp;en; be3e SCIefbe taojbt genoemb be broebe^iijfte HCiefbe. llebr. XIII: 1,

Dat de broederlijke liefde blijve. J^iet bat be gob^aligen ljunne ^iefbe al»

ïeen belnijsrn aan gob^aligen/ maaj ombat in bie be gjonben 3ijn ban be KEiefbe der welbehagelijkheid; bebiijle bie gjonben in anberen nietstjn/ 500 ïtunnen 3c bie ooi! op 300banige taijse niet liefljebamp;en/en nogtang Ijeü-ben 31J 3e lief door toegenegenheid, f|ft goebe boo? Ijen 3oeitenbe/ j}iin alle? 0EUig3enbe/ tnat Hiefbe eipeljt neben^ 311 li{ een boo^tuejp/beproonen-be nogtang in alle Ijanbelingen {jet ongelijft en Ijet onbejfcljeib tujifetjen [jen en be gDb3aligen. ©e Stipojtel Uiil/ bat men met 'Ciefbe tut gob^aligen niet moet opljouben/maar bat 01150 3£iefbe 3iclj oolnnoct uitöreiben tot anberen. 2 Petri 1:7, Voegt bij de godzaligheid broederlijke liefde, ende bij de broederlijke liefde, liefde tegen allen, ©aar een liefljeöbenb Ijarteis/

baar 3al Ijet 3icl) uitlaten tot ieber boojtaejy/toaarin ietgi beminnelijfii?

ip/ of tuaajneben^ eenige be?pligtinge ban lt;j5ob op fjen gelegb i^.

IV. De oorzake is God. ©e3e ©obbeljjfie fp^anfte ontflaat niet uit 011^-13 een jclben/maar 31] Inojbt ban (Sob in 't liarte ontftoften/baarom UiorDt ^e'ik m genoemb de God der liefde, 2 Cor. XIII: 11. ©e ï?. ^eejst toerfu be Ooü3-KCiefbe. Gal. V: 22, De vrucht des Geestes is liefde, ©e Thessalonieensen toa»

ten van God geleerd om malkanderen lief te hebben, 1 Thess. IV : 9. ©e i^ei-II. }[!)bb li'

-ocr page 588-

Van de Liefde tot zijne Naasten.

line (öccgt/Den Uiebcröarenbe naaj beu 6cclbc ^obj?/eti [jen bcc o^bbc» lü

'illie nature berlacijtig maftenbe/brjtoeftt in !jen eenc nieutae nature om ui lief tc IjrbDen. 112et öat jij al^ üJcbecgcboreiien üe berlicljte oogen oy»

flaan/ sien gt;ij in ïjet litfjt ban 'l^obé aangejiore 5)ju allentljalbe èeiniii' üi

neiijiiijeib/en Ijimne nieutoe Iirfljebbcnöe natiiur gaat terftonb in Diefbe ft;

naar ben üetninrelijften v6cib uit/en zij hebben Hem lief, omdat Hij haar tr

eerst liefgehad heeft, 1 Joh. IV: 19. 2ij iiennen öru ^ecjt niet alleen in gi

.Vtl)/ inaar ooli in anberen/ 3ti jien luie eenigynjS naar iiob geltjftt/ te

lute 3£ictbe tot ^ob fjrefr/en baarom luie ban 43cb Oeiuinb ip af niet/ ig

baaram gaat Ijmi lief(jeüamp;enö Ijarte noïi naar bie/en naar bic allief- IE Ijebüenbe uit. gij Ijrbamp;cn lu^t aan Ijen / jij tnillen naaulu met mal-

lianbrren bejeenigb jiju/en jjun Ijarte fjeeft bc^niaaft en btjjbfcfjajj in «{

malftanbcr^ ge^clfcljap. Cu nog berber/ be nieutoe ücffjeübenbe nature bi

gaat uit tor alle nienidjen baar 5;e Brjiioint/ ombat Ijet inenfdjen 3ijn/ G

uit ccnen bfnebe met Ijen gcfcfjapen; 't fmart ljun/bat 3e op ben taeg bi

be^ berbc^f^ gaan/en 3e tracljten 3c uit HEicfbe op ben rrgten toeg tc bi

leiben; 3ij jijn teÉrgrbaelig obe? Fjunue eïlenbe uaar ben ligcljame/en tc

Ijeipen 3e. Zij 31311 biijbe al^ 't ljun Uiel gaat/39 3!jii brienbeiijft en di

lieftallig tegen een iibep. Ij,

werkt V. De effecten of uittoejftingen ban be ICiefbe 3ïjn menigbulbig/en be- gi

kom^igquot; ïfrlcÖe naa? be booiUirrprn 5ijn in nature of bctreliliinge op ons/'t 31111 D

dotweecie alle be pligteu/bic be ttoeebc tafel bej luct ban on^ eipcijt. Eom. XIII: di

tafól. 3—10, Eu zijt niemand iets schuldig-, dan malkanderen lief te hebben. Want Z

die den anderen liefheeft, die heeft do wet vervuld. Want dit: gij en zult al geen overspel doen, gij en zult niet dooden , gij en zult niet stelen, gij en zult

geen valsche getuigenisse geven, gij en zult niet begeeren ; ende zoo daar eenig b

ander gebod is., wordt in dit woord als in ééne hoofdsomme begrepen, name- b

lijk in dit: gij znlt uwe naasten liefhebben gelijk uzelven. De liefde en doet Jj

den naaste geen kwaad. Zoo is dan de liefde de vervullinge der wet. fj

bc imlnejltinge ban be ?IEiefbe Ijeeft men aan tc mejUeu: (a) Den b

grond en bc foiitefne/nit toelftc 39 boojtftomt; bese het harte, 300 ge« b

ftelb alp boben ié geiegb/ cu baarom in be,: luaarïjeib/ Ijarteli)!!/ bm-igljjli. a

1 Petri 1:22, Zoo hebt malkanderen vuriglijk lief, uit een rein herte. (b) }j

Waardoor ze uitgevoerd wordt, nameiijft/met tnoojbcii/gelaat ca babeu. 0

©ie jouber Ijarte ip gebempbljcib/Ijet Ijarte 3anbe^ bie is b^ucijteloo^. b

'c gelaat moet bjieubehiil 31)11. 1 Petri III: 8, Zijt... vriendelijk, y^c tooo?- f\

ben riet ftuurgdj/tnaa? lieftallig/toijp en aangenaam. Col. IV :G, Uw b

woord zij allen tijd in aangenaamheid, met zout besprengd. vPe baben mac» b

leu getronto en uitbcierrnb 5iin. 1 Joh.111:18, Laat ons liefhebben met de ^

daad ende waarheid, (c) De regel ende mate, Ijoe be;re Dc HCicjbe gaan moet/ 5

ij be meufctic 3elf; 30a IjarteUjit/500 luaajacljtig/ 500 baarbig/300 ge» b troiiln/als eoi menfciie regtbaarbiglijft sicljjelben lief Oebben moet/30a

moei Ijij 3gne haasten ooit liefljebamp;en, Jac. 11:8, Gij zult uwe naasten b

lief-

522

-ocr page 589-

Van de Liefde tot zijne Naasten.

liefhebben als uzelven. (d) De daden, in ludfte jij Dij^onbc: uifgelioerb luocöt/ IjcBüen opsigte up be jiefe/ of oy Ijct ligifjaam. Naar de ziele.

mallttinöcren üibben/Rom. X : 1. (önbejbJijseii in ben lucct Der ügljcib/Hand. XVIII; 2G. ©c^inanen en oplneftSien/Hebr. 111:13. 'SSj»

ft? ti ff en/ en be ^unbc in mallianberen niet bulben/Lev. XIX : 17.

troosten/ 1 ïhess. V: 14. Naar het ligchaam. ©c ijongerigen te fpfjji»

gen/ öe boeftigen te b:iiitJcn te gelien/ öc naaiiten te Wlecöcn/ be !uanft?n te besoeften/ben breenibeling te Ijeröecjen/en in laat berlegcnfjcib iemanb is/ Ijcm te rebben/met raab en baab bij te ftaan/Matth. XXV :35, 36.

©at is de arbeid der liefde, gelijk Ijct genaamü luocbt/1 Thess. 1:3.

VI. ©e -Ciefbe tat sgnc gaapten Uia^ In be menfcljelijftc nature in is oen ba-^bam ingrfeftapen/en na ben bal Ijeeft 5c öob Inebeiom aan 31)11 Ualii ve! Gods* bebalcn/ 300 in be Itiet/ban Sinaï afgeftonbigb/tuiec tHieebe tafel luaji:

Gij zult uwe naasten liefhebbeu als uzelven, Matth. XXII: 39 , ais boa? be T^ropljeten en bc SCpostelen/Lev. XIX:18,3L Deut. X:19. ©iiiiit be^e ooit up ulu Ijarte/niet alleen al? u be^pligtenbe/maat ooft ale u tot {jet tuejft aanjEttenbe. Joh. XIII: 34, Een nieuw gebod geve Ik u,

dat gij malkanderen liefhebt. 't 3,0 be Öeerc SievJS ;elf' bic oiVj niet lief»

Ijrütirn i? boojgegaan/bie fjet gcöiebf; baajom moet liet ,;eej ter Ijarte genomen luoiben. Ik geve het u, Joh. XV; 12. Dit is mijn gebod, vs. 17. Dit gebiede Ik u. Kom. XII: 10. Hebt malkanderen hertelijk lief met broederlijke liefde, 1 Petri 11:17. Hebt de broederschap lief, 1 Petri III: 8. Zijt...de broeders liefhebbende, 1 Joh. IV: 11. Geliefden, indien God ons alzoo lief heeft gehad, zoo zijn wij ook schuldig malkanderen liet'te hebben.

VIII. ilit Ijct ge3r[tbe lian een irgdijfi niet alleen obe^tuigb uiojben overt ui-ban 5t)nen pligt/ maar Ijij ftan baarin/ alö in een fpiegel/ sten/ Ijoe berrc fjij ban be ^Cieföe i^/of Ijoe na Ijtj met bejelbe oucjeenliamt. SE'i den!'

ïjet borige i^ getoanb / bat aüe KEiefae tat 51)112 43aa|tcn fjaren uor-fp:ong Ijeeft uit be Xiefbe tat ^ab in Camp;riptu^ 3|e5U^/cn bat baarain bie alleen tjunne gaapten regt liefjjeOamp;en/ bie uit vöaü geöocen 51)0/

bie boor Ijct gcloobe in CfinjmijS met 4?ob licpecnigb 51)11 / bic öob/ ai^ ijunnen be^ocnbcn ©abc^:/ beminnen. 'Jrn ücjbcr/bat bie ban tot ijct cerjlc en allernaaste boojtaerp Ijtinner SCicfbe jjebben begciien/bie ooli uit a3oti geboren / cn bcr (Cobbclijfte nature öeelaclitig 51)11 / bie ban a3ob Ocminb 51311/ en lt;i5ab Ocminnen; en bat 51) uit bie gcflalte gunne KCicfbe u!tb:ciben tot allen/ bie met Ijen uit ecncn blocbe 3ijii boortgeftomen/ alfcfjoon 3)) ijct amp;celb öob^ niet Ijrbbcn/ en fetjoon 51 bie baarom niet lieftjeöben ftunnen met welbehagen cn bciccniginge be3 fjactcn/bat 51) bic cbentael beminnen met toegenegenheid, Uiillenbc ljun goeb boen/ en Ijct fiVnabe ban ijen toeren/ blrjbenbe be biftantie baor De bcjfdjcibcnftcib bcr naturen.

3Cegt u Ijicr cciie? bij/en jiet of gij proef Ijoubcn fuint. IDat i^ icficr/

bat bie ocenc KCicfbe fieüamp;en: 1. ©ie (00^ niet liefljcbben/ gclijlt alle

l^bb 2 on»

523

-ocr page 590-

524 Van de Liefde tot zijne Naasten.

onöeftf^bcn in .^oa eeiieu ftaat jtjn/be.^e fjeBBEn Itiij ontöefit kap. XIV. SCié men i!]5oti niet lief fieeft/ öan f)et onmogrlnft/bat men öie lief» peböen soiibc/öie naaj a3ab gclijftfn/ en bat/amöat 51) ict^ ban 4300 in ;ic!l fjeamp;Den. 1 Joh. V:2, Hieraan kennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben, üicejt bat om/ bie 45oö niet liEfljeeft/ fireft ooft jijnc ftinberen niet lief.

2. 5Die be gobsaligen iicfljeamp;öen op lJe:ft?e:be g:onben/ en met be?-iseejbe ingoten, ©at ocöcnrt taeï/bat be onamp;eheejben gob^aligen licf-fieBbcn/maa? bat gefcijicbt niet/ombat jij lian ©ob fieminb sijn/ombat ,;ij iJ3ab en Slc.su^ liefljebamp;en / ombat 51) fiet üeelb (jJobsS bragen ; maa? 313 beminnen ^e/of boor be opboebinge met malHanbecen/of ombat tie natmirltjfïc Ijumeuren obejecnlJoinen/ of boot 300 beef 31) fteballig cn Aangenaam 5iin boo^ natunrlijfie beballigfjebcn/ of ombat men pjofgt en ligcljamclijfte tnelbaben ban fien ontbangt/of ombat 3e getroubj en oprrgt 3tjn in fjunne bienften of Ijanbelingen/of ombat men/met gen te lieben/ eere/ aansicn/ taebe?liefbe ftan SreUomen. ©it allc^ ftomt met öe nature biel obejeen; maar al^ be gobialigen Ijun lidjt (aten fcöü' nen tot fjunne beftijaminge en beft^affinge/ en bat 3tj boor Ijet beelö (l3oöé boortreffelijfter 3tjn öan 30/ban opcnamp;aart 3iel) al ra^ be tegen» fr?ijbigfjeib/en baarnit be tegcnliantinge be^ Ijajten/be af« iieej/ljet mtjben ban ljun gc3elfcl)ap/bc Ijaat en be tegenloop/toaa^uit be3C ban obejtuigb lüo?ben/bat 3!) in taaarijcib be gob3aligcn niet liefljabben.

3. ©ie geen onberfcfjeib Ijebben tupfcfien gobsaligen/öiirgerlyfien cn gobbeloo3en/ 31) toeten ban grene -Ciefbe tot ben eenen mee^ ban tot ben a.iberen/ja beien Ijebfien 3elfg geene 1Etrfbe/3ij leben op 3iclj3Elben en boo; 3ti:f)3eIbEn/ 3oerien maar eigene eere/ profijt en bermaaft/ treïtRen 3!Clj anberen niet aan/FiEööen een bjeemb Ijarte neben^ allen/en 3gn fllsoo 3onbe? natuurlijke Stiefbe/ ban alleen tot 3icf)3clbcn/ en tot bie/ luelfte in Ijunne eigenüefbe ljun boorbeelig 3511.

4. ©ie be Uierelb lief öeööen/bat is/be begeerlijftljeib be; oogen/be ücgcejlijftljeib beé bleefdje^/ be grootscljlieib be^ lcben^/ en allen/ bie met Ijen baarin ban één tjumenr 3ijn. Sn Ijunne oogen 31311 be gobjali-gen beracljt; maar 31) eeren biegenen/bie be bierelb bienen/brinüEÖroe» bej^ en brinftesueterp/bie elftanbej bejmaften met ijbelfjeben/met fpot» tejnrjen en gefi gelilap/met lotfpeien/b^a^fen/ontucljtrgOeben/banfen/ pjonften en bie?gelijfte; bat jtjn 3e/met taelfie men 3iclj berernigt/bie ge3elfcljappcn bemint men. ©etoijle be3e be toerelb liefljebben/ 30a Ijet 3elte?/bat ;e be gob^aligen niet lief jjebben/maar Ijaten. Zoo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem, 1 Job. II: 15.

5. ©ie be gob3altgEn niet alleen in ljun [jatte ijaten/ maa? 00H allej? Öun aanboen/ toat Ijaat bejoorsaaiit/ al^ beradjten en bcracljtclijft ban {jen fpjefien/met gelaat üe beracljtinge toonen/ljun gE5elfcljap biieben/ lanteren/lagen leggen/be^brufihen en be^bolgen/ bie bejmaaft IjEbben

al^

-ocr page 591-

Van de Liefde tot zijne Naasten. - 525

aTlt;5 jjct be oobsalitjen tertcn oaat/al^ tiiein ongcUaïraficn/al^of sceeii Injanö oUcrlDoiinen Ijatiben. ©eje alle/ iiibicji 5e maar op beje jaften letten/en jidj baarbij leggen/ joo natutirlijfteii/ a!^ Uierelbfclien/ al^ gclieinsben/suffen !jie?baor abeKiiigb tnojben/bat ji) geene'Ciefbe tor oobjaligen/ en aljoo ooft geene regte 'Cieföe tot anoeren IjEöüen.

VIII. 1. 4il^aaj Utlen sullen jicf] baar lueinig aan gelegen laten liggen/ pie zijn en gullen hiel jeggen: 't 500/ iü Ijeü 5c niet lief/ ift tuil se ooft niet ^mpzau-liefijeDöen/ill iuil ooft ban fien niet geliefb jijn/tuat i^ bat nu ? l©ien gVn staat, iji baar Ui at aan gelegen? Sift antluoorbe: uselben; luant 1. 450 SÜr uit uit löob niet/1 Joh. IV: 8, Die niet lief en heeft, die en heeft God niet 01' gekend, ^egt gij: 3|f{ Ijetibe 45ob imineró lief. Sfojjanne^ segt bat gij

liegt. vs. 20, Indien iemand zegt: Ik hebbe God lief, ende haat zijnen broeder, die is een leugenaar. Want die zijnen broeder niet lief en heeft, dien hij gezien en heeft, hoe kan hij God liefhebben, dien hij niet gezien en heeft? (gn Ijebt gij a?ab niet lief/soa SÖt gi) beruloelit.

2. (6ö SDt geen Cljjigten / fieöt geen beel aan sÖ11 lijben / sonber Geen CB?i?tu^/ en baarom ooft sonbe? eenige öelofte/ en soubec lt;j5ob/ en ^nte' Sonber l)opc. Eph. II: 12. Igegt gij: öen iinme^ een C!i:i^ten/tnant ift

fien geboopt/ift ga ten (^. SCbanbmaal/en ift lebc aiö een Cljjigten. 31ift seg-gc luebejom : gjj liegt/ en fiebjiegt uselben; taant inbien gij een Ctjjiéten taaajt/ gij soubet bie licfricöóen/ bie (jTlljistué liefheeft/ en bie Cl)?igtu^ öeminnen; taant bat ij? eene onaffcfieiöeltifte eigenfetjap ban een ClijiiS-ten. Joh. XIII: 35, Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder malkanderen, ^eene UDefbe/ geen bigcipeï.

3. 2[l ulu boen/ f)oe fcl^oonen fcljijn Ijet ooft fiEEft/ beugt nfet/ betatjlc ai het Qet ijs sonbe? üiefbe; soo gij lt;J5ob lieffiabbet/ gtj soubt ooft stjne ftinberen lieffjefifien/gjj soubet èee^t/leben en eene fjpiuelfclje nature Ijefifien/en niet. Soa soube alle^ ban een getjeel anberen-aarb stjn; maar ombat gij geenc HEiefbe fjefit/ 300 alïré öoob/ en tita boen boobe tarrf?en/ fjet ftan jSobe

niet beljagen. 1 Cor. XIII: 1—3, Al ware't, dat ik alle talen sprak, alles quot;wiste, mirakelen konde doen, alles weggaf, alles leed, ende de liefde niet en hadde, zoo ware ik een klinkend metaal, of luidende schelle geworden... Zoo en ware ik niets... Zoo en zoude het mij geene nuttigheid geven, ^.iet gtj tael/

bat alleys aan be SCiefbe Ijangt/ en bat gij/ be SCiefbe niet IjefiBenbe/ ban al-ïeji ontbloot stjt/allej» taat gtj boet/ljet ié sonbe/en bejstaaart nlxi oojbeel/

en Ijet i^ u eene ftratlitige bejseftertnge bat gij ceubiig bejloren suit gaan/

inbien gt) in bien (laat ftejft; Caarnm jijt obejtuigb ban utaen tegentaoo?-bigen en toeftomeuben ellenbigen flaat/ en laat bat een mibbel sgn tot öe» ftommeringe/ tot blieben naar ben ï|eere SJesué om bt^oeninge.

IX. (Dat menfrfjen/bie in be nature sijn/sonbe? Htiefbe süquot;/fiat balt overtai-nog 500 fmarteltjft niet aan te sicn; maar fiat i| spt ontftellenfie/fiat

Self? gobsaligen soa gefireftftelijft stjn in be SCiefbe. 2111^ men aanmejlit/ |en.z ' taat be SCpo^tel ban fie ICfefbe segt/ 1 Cor. XIII. Cn al^ men fiaa?6ö

t^bb 3 legt

-ocr page 592-

Van de Liefde tot zijne Naasten.

526

legt Ijct ocöjart ban bclc tiiaarftjft Inebcrgeünrcnen/Ijoe bcel be^fcOif' ïeii 3)j baajban! 't Sfg Uiaar/31) lieüöni ös gori^alujcii lief/oiiiöat ^ob {jen lieftjreft/omöat a5aCi in CiijiatuQ Brnifinien/Ijun Ijaite beseenigt jicö met tjen met iiitiluiciMije ban alle be anberen in besen op^igie/ 3tj acl)ten je/(jnnne jirle gaat naar (jm uit/sij be^Dlijben jicl)/al^ jg be gob^aligen alé janöanig aanüiejfien/maac alö Ijet op be baben aan-ftomt/ban oprnamp;aart jicl) be lilcine lnacl)t bc^Xiefae; men Ijoubt 3icö alleen/en 't i? cf alle aquot;.beren bjeemb Inaren; of men ijoubt Ijet maat met een of eenige taeinige/cn men t;elu jicïj öe anberen niet aan; in-bien een gob^alige eene fout Ijeelt/terftonb Ijoubt men jijne gobjaligljeib be?bacl)t/iionit jjti 011^ In at te na/ Uanbclt ^\j eng niet naaj Gnjen sin/ tejflonb rijgt mignoegen/ to0211 e/ gelnjf/acijtejUlap op/en men ijoubr 3icö b^eemb/eben algaf men niet boor een en benjelfben (fikegtleefbe; en ftonit men tot be onamp;efteejben/'maar ig be toegenegenIjeib beg óa?* ten; biaar bc ülijbftF|ap obe? Ijun Inelvin/be frnarte obe? tjinine onge» ballen/be Vnepftjaamljetb tot Ijnnne üeljoubcnipfe naa: siel en ligcljaam? Oorzaken - X. 4i©en mag Inel onbr^aefien/ ban Inaar Ijet ftomt bat be gabjali' doïoos-f 5CI1 -^00 ll,c'n'9 SDefbe Ijeböen/cpbat een iegelijf}/be aojjaften ban jtjnc heid. liefbeluasöeib jienbe/bie mogre üiegnemen/om te 6cter boortgang in öc HCiefbe te maften, ©c oo^alu-n ban be liefbeloogfjeib jt'jn: (a) iDeinig ani» megang met i3?ob. 45ob ig Stief be/met vöob am gaan be Ino^bt men bc?» bia^mb in be aCicfbe/en men li^ngt meer ban be nature (öobg in jiclj/en aljoo mee? 'Ciefbe ban binnen Ijebamp;enbe/50a üJejfu 3e ooft te ft?aclitiger naa? buiten. 23efc!)ulbigt u ubi IjaJte uan ïiefbeloagljeib/ 50a lieert ter-ftonb naa? be^e oa^aaft/ en benftt' ijet ig ombat iU ^oa bfjre ban vöob af-btoale/ uit bie fonteine moet be ïïüefbe boojtUomen. (b) jBen leeft loeinig in bej^eUejbljeib ban fijnen ftaat/cn in opmejlfinge en e^ltentenigfe ban üen ftaat be? genabe/ men ié flap in't gelaobe/ men geeft iiclj toe in baa-öigljcib en lugtcloog|)eib/men leeft niet teeber; maa? jonben fr^tjgen be obejtjanb/ men bnrft jicö niet ftellen onbe? be ftinberen (öübg/ baarom of 30 anberen fcijoon Inel acljten faegenabigben/ men öeeft geen Ijarte met Ijen re bejfieeren/ men Itan jici) met f)en niet bermaHen/ en jicti in fiun gejelfcljap niet bejblijben. (c) -iX^en ig be;re ingejonften in ben flotnine? ban be tnerelb en aa?bfc!je begeejlijuljeben/be ïicfbe gaat ftjachtig be?» taaajtg/baajom ig 31) mm be? tot be gob^aligen/en tot anberen/en bie ftleine KCiefbe Inojbt jee? ligt te onbe? getjouben/alg be een of bean» ber fjinbe?lijft ig in l)et bcliomen ban be aarbfelje begeerten, (d) 4®en bieet bat be meegte beltibejg onbelieejb 31)11/en men ig biel bebrogen in fommigen/ bie men meenbe bat gobjalig biaren/ en baarna toonben bat 5|j Ijet niet taaren/eben al^of bet 3onbe niag iemanb alg een gobjalige te beminnen/bie ijet fcljeen en tnbecbaab niet taag; eben algof men nie» manb moegte liefljebben/anberg ban gobjaligen; baar jjet eene meerbe? bcugb ig met broebejlijlje ïticfbc te beminnen/ 500 lang er eenige öe

-ocr page 593-

Van de Liefde tot zijne Naasten.

niinilc oppamuie ió/ en lief te ïjeöamp;en met toetjcncgcufisib/ aljï De ayparentie al Uejblneneii (e) iDe goamp;saitgen bejfcöuilen .ycö te bee!/ 3ij laten ljun licljt niet jien: Duig of men Ifcnt 5c niet/ of men 5iec maaj Uieiniij ban limine genabe/ bie ban öinnen graater i#/ men toont malftanberen Uu'iiiig taat HCiefbe men Vuebejjiïbö Ijeeft/ 50a bat be? eenen genabe en liefoe be^ anbecen niet ontiteeiit. (f) ïPe gobjaligen johbigen bat men Ij et jict/ maar 51] taor.en (jan üeroum niet/ bat 5ij in Ijet bejamp;orgen Ijebben; inbien men 51)11 becoulu ooll toanbc/500 saubc üe 3Ciefbe niet alieen niet geftuit/ maar fterficc Uiajben. (g) Cigenliefbc bertoont jiclj te beel/men Uiil Inebe^atn Deininb sijn/of men luit/bat een anbec mi? eerpt licflicbbe/baar men jelbe moet boojgaan/en lief-Ijeübcn janber tneberom öeminb te Inojben.

l^et Debroebc u tot in 't binnenfte ban nlue iiele/ bat gij 500 lueinig Afma-HCirfbe Ijeüt/en nog minber bejtoont; Umnt't mipljaagt ^3ab; 't ineejc nills6 ben jegeii ban n en ban be gemeente; 't brengt een laster ober be gobsaligen en ober be gob;alig|)eiö; 't berljinbert be üdïreringe ban beien en't ftuit be eer^tamp;cginncnben/luelfcer Ijarte bol ïiefbe i?; en 't i^ eene oor^aafi ban Ijet berbal ber lier lie.

XI. IDelaan ban/ tradjt naar bejmeerberinge/ en naar bnrigljeib in be opwek-lEieföe/ en laat be.^e mpne opbieliiiinge u berlebenbigen. 1. 5Clle be relation

of Detreliliingen beröinben ftracljtig tot örocberliifie SCiefbe/en be geloo-tien ver-bigen luorbeti Door öefcljoulninge ban bie öetreliUinge gaanbe gemaalit hinden om biirigltjrt Ifef te Jjeüben. SEanmetftt ban: (a) a?ob ig ulu en aller ge» aar ocquot; loobigen i^aber/bie u en Ijen liefheeft; soiiben lui) ban baarboor niet gaan» be biarben in EiefDe tot malfjanöeren ï 1 Joh. IV: 11. (b) Pe t}eere SGeju^/

bie siclj niet fcljaamt u en fjen üroeDers te noemen/ Die ijeeft 11 en l)en lief;

baarom wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons lief gehad heeft,

Eph. V : 2. a?ij snt samen tempelen ban een en Den^elfben öeeét/ Die in u allen Vuoont/ en boor biel ff en gij allen leeft/ Die bier fit 3Cief0e/ Gal V: 22.

vDaarom biDben luij/ door de liefde des H. Geestes, Rom. XV : 30, Dat gij 3ij 11e Bebiegingen tot 3£iefbe niet ('tuit/ maar npbolgt/ en ban jult gij ober-blaebig Uiorben in be SCiefbe. (d) 45n ;rit gij allen be^elbe facramenten niet beelacljtig? Wij allen zijn door éénen ijleest tot één ligchaam gedoopt... Ende wij zijn allen tot éénen Geest gedrenkt, 1 Cor. XII: 13. Eén brood is het, zoo zijn wij velen één ligchaam, 1 Cor. X : 17. Het zijn liefde maaltijden, Jud. vs. 12. gal ban be^e naanüie bererniginge niet be^Uiafilieren tot jCiefbe? ©e»

Unjic taij Dan Drocbrrü .^ijn/te 5 a in en ftinberen (6oDs/ban ben {^eerc SIIesu^ uit 'Cicföc berlosr/ boor ben l^. oJee^t beyelb/ boor bc facramenten beree-nigb/^oo laat onjj malftanberen buriolijfi liefljeböen met bjoebe^lijfieüDefbc.

XII. 2. (öob Ijeeft een ^onberling fieftagen baarin/bat ^ijnefiinberen mal- God heeft ftanberen lief Ijebben. ©at ig ï]ct bermaafi ban be natunrltjfie oubers; 500 ornb^aquot; Beeft on^e Ijemelfclje 33abcr in be onberlinge lEiefbe 3ijner fiinberen een seu in' UielDeljagen; 't ij? Hicsné bltjbfcljap/'t ié ber engelen betmaaft. ©e35a--

ber

527

-ocr page 594-

Van de Liefde tot zijne Naasten.

bet en Cfirigtii*? ftomen en maften taoningc öij tiejuïften/cti segenense/Ps. CXXXIII: 1, 3, Ziet hoe goed, ende hoe liefelijk is 't dat broeders ook te zaraea wonen. De Heere gebiedt aldaar den zegen, eade het leven tot in der eeuwigheid, is zeer XIII. 3. ^rocDerlijlk ICiffae i£ Uan eene btjsauCiccc nuttigljeiü; mant voorde (a) 1 O21quot;^ lquot;eiiE11 Dekten Imóter aan ör fterfje/ allen/ öie öuitcn 5ijn/ ften« kerke.; lien tiC3fÏUc daaraan/Joh. XIII: 35, Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij mijne discipelen zijt, zoo gij liefde hebt onder malkanderen. ÏJet geeft cene En voor gtaotc acljcnigc en nntsag aan öe aenieente. (Coen üe menigte ban bege» ven1 zeI' nEn/bie gelooföen/écu Ijarie en cene ^iele lnaren/en durfde niemand vau de anderen zich bij haar voegen; maar het volk hield ze in groote achtinge, Hand. V: 13. (b) iöelijl! üe eenc ftaarfe üe anöece aanjleeftc/sooontfteeftt be ICieföe in eenen öe ïiefDe in anberen/ een ieber taorbt üerlnaftlïcrö/ en Belijft Ijet een bermaftelijft gejigte ié eenc groote fterft Uol Ijelöere iicljten te jien/joo ip Ijcc beel meer bermafteiijrieene gemeente te jien bol lief fjebbet^; ja f)Et ECn mibbel/ toaarboar beien rot bc fterfte jouben gelolu toorben/ tnaarboor onbclietrbcn öefteerb/ en bc ftleingcloobigen raö groot/ en öe beradjterben sonben tuorben Ijerjlelb. (c) ©e ïiefljeamp;üer jelf Ijeeft cene jonberlinge filgbfcljap/ 't meer bermaaft lief te Ijebben/ Dan gelicfb te Vuorben ; be biijbfcljap i^ gem tot (lerftte/ Ijij ontloopt bele ft rilt He 11/ en öebrtjb ban hele beftnjbmgcn/bie jijn geloobe anbetsingf ligteltjfi! sonben berjtoafiften/en gaat gemoebigb boort, (d) ï^e lEiefbe totöe uroeberen bec-Seftect ben Iiefljebber/bat [jij in ben ftaat ber genabe iê; betuijlc tjij iemanb liefijeeft/ ombat ietg ban «öab in Ijem ip/ en ombat lt;J5ab Ijem liefljeeft/ 50a Öeeft öij a5ob nog meer lief/ en Ijeeft iemanb iöob lief/ bic i^ ban ^ob gc-ftenb/ 1 Cor. VHI :o8. .Jgog een?/ betoijle bc üCicfbc i^ tot begenen/ bie met ong obereenftomen/en ombat er obereenfiomfte i^/jocfit be ICiefbc berceni-gingc; bctojjlc ban iemanb^ SCiefbe totjulften uitgaat/en met bien berccni» ginge socltt/ bie lt;!5ob bemint en ban séob beminb i^/ 300 i$ Ijij self in bien flaat/ anberé jonbc Iji) op bien gronb gcene berecniginge joeften; luaaruit ÖÖ ban tegelijft berjefierb tnorbt/bat Ijn i!5ob lieffjecft/Uiaarobcr Ijij meermalen beftommerb i£/ 1 Joh. III: 14, Wij weten dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijle wij de broeders liefhebben.

is tot XIV. 4. 5E?e onberlingc jCicfbc i^ tot berfitoililiinge ban malftanberen. kfngeVva'n *©e bieren ban eenc nature loopen bceltijb^ te samen; be liebcn bau malkan- cene natie Ijoubcn ftet met malftanberen/af^ 3tj in een breemb lanb jtjn; deren, öe laerclbfclje menfcljen bcjfttoiftUen siclj in jjunnc onberlingc Eiefbe; Souben ban bc gobsaligen t)ct ooit niet boen; 2ij Ijchbcn bij be toe relb Ijenl nocl) troopt/bic fj^at Ijen/ en sij toillen Ijet baar ooft niet/ 50 tieten bie; toat nu/sullen sö ieber alleen leben in bc toerelb5 .Heen/ bat ij? be goebijcib «lïoög/bat 31) Ijartelijfier ICicfbe/en bertroutober en beftenbiger brienbfdjap met malftanberen ftunnen Ijebben/ ban alleé/ toat op aarbe i^; bic onberlingc 3Eieföc ig ljun 500 berfttoiftftenb bat 30 alle anberc iCiefbe gcmaftftclijft ftnnnen mipfen; bic i$ öun toton»

ber»

528

-ocr page 595-

Van de Liefde tot zijne Naasten. 529

berlingc Ruïpc/ onbcrfteuninge/ bertroo^tinge/ opUieftftingc/ mebelij^

ben en alle^ï/taat 51) ban menfc^en bertaacBten ftunnen.

XV. jiaij bunftt bat ifi Bijna noobeïoo^ taerft gebaan met n boor Bestienn'

bejfcpeibenc fictneegrebenen tot lEiefbe te toillen aptoeftftcn/eben aïgof se-get licljt aanpnjsingc ban nooben gabbe/eben alsof ijet liuur boot re^

benen aangenamer gemaaftt joube toc^ben; Eiefbe te noemen genoeg tot bcjtaaftfteringe. begint fjet taerïit maar/en 't jal u öoc langez fine 3oeter taorben. (a) Slaat be SCiefbe ban u begonnen taorben/ en luacljt niet bat een anber n boorga/ aï jijt gij be atlerminfte ban be gob^a»

ligen/be ICtefbe ban fiinberen ig ?oet/en ontfteeftt ^elf^ be-Cicfbeban be boltnagfenen. (b) ^oeïtt niet toeberom bcminb te Inotben/ bomt l)er/

Iaat 3e niet in u einbigen; maat banftt ben tjeere boor be berrilaift»

fiinge en oplnebtiinge/ bte gij baarboor geniet. ïiomt er geene biebe^

liefbe/ Ijet ontroere u niet/en tanebt baarboor niet geftnit; biant gy 3Öt niet biaajbig beminb te taorben/ Ijet 3!j u genoeg bat gij Beminnen

Imoogt en beminnen fnmt. (c) SCcFit (jaog 'moogt en beminnen fnmt. (c) SCcFit (jaog 'n anber genabe

ig of fcfjtjnt te 5ijn/3ijt niet acljterbocijtig/maa? neemt ijet raö boor goeb aan/be genabe ftan taonber filein in ietnanb 51)11/en 'tjal unlet fc^aben jemanb aï^ een gobplige lief te f)cböen/bic ftet niet i^/gij tailt en moet toef) ooft anberen beminnen, (d) (©e ftjniftelingen en ballen ban anberen moeten ntne 'Ciefbe niet fluiten; taant 3elf^ groote genabe fian met groote berborbenljcben fieftaan/jjoe beel te meer ftleine genabe. (©ij toeet niet taat pjijb f)ij tegen bie gebreften Qeeft/taat broefljeib Ijtj in 't beramp;orgene baarober Deeft/ met Ijoe bele tranen en geamp;eben [jij bersoeninge 3oefit. (e) (Coont met uta gelaat en taoorben en geljeelen omgang lieeï üiefbe./ fdjoon get garte ftoelcr i^; {jet ij? geene ge» , bein^bQeib siclj uittaenbig te toonen en te gebragen/ 50a a!^' men moet 3gn/al^ men Ijet Barte tracjjt baatöij te ijeööen/fdjoon men Ijet 30a niet mfifien ftan al^ men tail; maar ben fcljijii te taillen soelien en luat anbet^ in get Ijatte te beoogen/ iö gebeinpbljeib. SCI boenbe sal Oct ïjarte baar meer en meer bijftomen. (f) l|et iic^t en be genabe/ bic in 11 '£/ 33 öan 30a ftlcin/ al^ 3ij i^/ laat bic fcfjijnen/ bertoont bic/

fiomt alj? 3oobanig uit./ niet ten opjigte ban 11/ eerc soeftenbe/ maar ombat «èob u bet gebtebt/ en opbat anberen occafie souben Ijeböen om be beugb ban ïiefbe te oefenen, (g) %|jt beel bibbenbc tot ben J^ee» rc/betaijle be 3Ciefbe ban I|em i^/en gij 3c uit u^elben en boor iltae Rracfit niet ftunt berftrtjgen noeft bermeerberen. ©uj? taerftenbe 33! be J^eere mcerber genabe geben/ en u boen groeijen/ tot bat l^ij u in bc bolmaaftte ICiefbe 3al opnemen in be eeutaigc jjeerlijfiamp;eib.

II.

KA-

-ocr page 596-

530 Van de Nederigheid.

KAPITTEL XL.

Van de Nederigheid.

Nederig- 1. HCicfbe tot jijne laagten be fonteine ban alle btiigben/bie heiii. neben^ bc»3Elbrii tc oefenen 3311; maat bc 53ebcrigljciü geeft aan bc beugbeu Ijet ficraab: jjoe uitnemenb ooft eene beuoö be^rigt ig/inbien Ijoogmoebigljciö in bengencn/ bie öquot; bi er li boet/ befpeurb Uiocbt/joa ftinïtt {jet/ alle glan^ i^ er af. daarom moet een geloobige/bie boor ïjeiligfieib tot eere ban (öob/ en Ijcejlijfi^eib ber fterlie tulï jijquot;/ trac0-ren naar ^eberigOeib.

Bescbrij- 11. Nederigheid is eene lage geslalle des harten van een geloovige bij zieh-vinge. zeiven, en nevens zijne naasten ontstaande uit een regl oordeel van zichzel-ven, waardoor men zich niet verheft boven zijnen slaat, en van anderen boven denzelven niet verheven wil zijn.

is een UI. ïlBgt;arp JSeberigljeib i«i alleen te binben in een Cljiisten/ in een ge-sieraad loovige. SCIle 4!5eDerigljeib ban onDefieerben niet anberp ban be fdjtjn vfgefi?00quot; sotibe? toaarBcib/en 500 men je ban naDij ficfcöoutot/500 stjofen-ïieïe goo^aarbije/of neêrflagtigFiEib; tnant een onbeliceröc öe^ft geen (c ben/ geene geegtclijfte geftalte beg parten/ geene bereeniginoc met tn^/ ban tnclften/ al^ i^oofb/ aile beugbeu in jijne ïiinberen inbloei» jen; maar een iDebergeöorene óquot;ft fieginfel belt;! teben^ in Cfjri^» tug/en aïjoo een beiigb^aam jjarte/be fanteine bec beugben/Jac. 1:9, De broeder, die nederig is. ÜDe ^Sebtyigljcib toorbt ban ben l!)eere ge-ïeerb/CftrigtusS ig Ijet boorBeelb/Matth. XI: 29, Leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben, en nederig van harte. (Die ban met ben J^eere 3IIe3ug omgaan/ bie J|cm ftennen en aanfcljoutoen/ bie in geloobe met ^cm bej-tenigb jijn/ bic l^cm ïiefljefiöen/ bie ieeren fjet ban l^em/ en IjiinnE 4Se-öerigöeib aarbt naar be stjnE.

in hun IV. ^e Jgcberigljeib jjceft gare jitpfaatfc in gun fjarte. IDe .iSebc» harte- rigQeib (jeeft pre jitpiaatfe niet in get gelaat/ in ben praat/ in öet

getoaab/maar in Bet l)arte/niet Blteen of eigenlgfi in ïjet berftanb/fioE»

taei get berflanb in be JgeberigljEib teerftsaam i^ in be nature en fcljoon-ïjeib ban beje beugb te ftennen/ en al^ joobanig aan ben tnilte boor te ftellen; maar cigenlijft fieftaat 31) in ben taille/ toelfte bie beugb om-Öelst/lieffjeeft/en 3icr3 baarin bermaafit. jBen moet gelijft 3e3iip 3tjn/ nederig van herte, Matth. XI: 29.

Is eene V. ^e J^ebrriglirlb is rene gestalte be^ fiarten. 't 3$ niet ten optogt/ heMelük' ECn Öl'5'0tE ban bc fcljooiiljEib bcser beugb/ en trnc goebfteutingc ban bic; 't ig nier ren boornemen om 4l5ebrrig tc 3ijn/ in 't toclfte men

al^-

-ocr page 597-

Van de Nederigheicl. 531

aljban in 500 ccnen ftaat i^/maa? hie öecbtatjnt taeï ra^; maar't f#

eene 9Eö6eIijfiöeiö/ ttnt fterstDaampEtb/ te nature ban Qet Uiebergcamp;oren J)arre ij? boar en boor ^Scberig/ jij ölijft 6ij/ en a^ be mcnfcge luerft-3aain if/30a Uierfit Ijy oUc^Eenfioiniltg bar (jarte en i3ic nature/ alfes?

laat gij boet/ Ijccft een geur ban .iSeberigfjeib/ ig met ^eberigfjeib bf Sielb. ©e3e geflalte ig grootcr en fiejlenbiger/ naarbat be menfclje tne^ft-3aain om in bie geftalte te 3(jn. ©e tjeamp;öcïijftDeib/ eer^t ban (!3ob 3ie ing^ftort/Inoibt boor beïe baben benneerberb.

öc VI. Het voorwerp ban be j®Eberigl)eib i^ dc mensche zelf, en zijne naasten. Heeft op

en (a) De mensche zelf. I^tj ftent 3iclj3Elben/bat in jjein nietjl boojtreffelijR^/ oa niet? beininnelpjS i?/ Ijij id in sijne oogen een groot niet, in taat opsigte ven. lor ÖÖ 3iclj3eibEn ooft öe.yet; bu^ 3inftt in 3ijiie niEtigljEib/ gElijft een jleen Ij. in öet Ujatrr geluorpEii niet rugt/ tot bat {jij op bEii gronb i^/ bat iji 3ij' ne plaatfe/ baar rust Ijij; 300 i^ ooft trie ïaagfte plaatfe be plaatfe ban :/{. een' 45ebrrige/baar rupr f)ij/ban ig {jij in 3tjn Element/al? een bipclj in el- Ijet tnate^; Ijg nirig Ineï lijbEn bat Een anbEt eere/ liefbe/ be/maaft/ tuinjle bo- Ijeeft/ al^ Ijij maar ftlein bij sicfoelben ftan 5tjn/ in bie ftlein^Eib ftan Iue?'

ïjeii boo? be genabe en ftracljt/ bie gt;J5ob Ijem berlEcnt/ in bie ftleinfjeib ftan je- einbigen/ allt;S fjij iet^ gebaan IjeEft/ en in bie ftleinljeib ftan lijben en ber» ijn bragen/ biat be i^eere 't 3tj 5011 be?/ 't 30 boo^ menfeften/ ö^m obej^enbt/ ■11- ban i^ Ijet fjem al toef. (b) ©e jleberige Ijeeft zijne naasten ooft tot een En üijne Ie» boo^lnerp. erftent ben taille ©oöj?/ bat Ijij jijne naakten sal liefljebben/liaasten-s» baajom toil Ijij ö^t ooft boen; Ijij 5'et ooft in 3ijn naakte boortreffelijftljeib !is en beminnElijftljEib/ öij acöt bat goog/eert IjEin al^oobanig/ f]ij onber-lt;$» ftelt 3iclj in bien opsigte onber f)cm met al sijn ijarte/en in bie geflalte boet 9, f)ij HEbEn^ sijnen naakte taat «©ob Ijem Bebeelt; sicljselben met sijnen naadje- te be^gelijftenbe/soo be?fcöüquot;t ÖÖ bi) benselben al^ ftoper Bij goub/aij? loob Ik Bij 3ilüe?/ in 300 Fenen ftaat eert/ lieft en bient öö D^quot;'/ Rom- XI: 20, Zijt uj5 niet hooggevoelende. Rom. XII: 3, Dat hij niet wijs en zij boven hetgene men ej- behoort wijs te zijn. Jac. III: 1, En zijt niet vele meesters. Phil. II: 3, Door gt;E. ootmoedigheid achte de een den anderen nitnemender dan hemzelven.

VIL De vorme of nature ban be JBeberigljeib Bejlaat in de laagheid bEj? Bestaat je. fjarten. Hoogmoedigheid berljfft het Ijarre/en blaakt jjet met ijbelen tainb jet Dp/ en uit bE inbEelbingE ban sfcDselbEii tail Ijij ooft boben anbErrn gECE^b laagheid DEquot; 3Ön/ bat set Ijem aan in alleiö/ taat ÖÖ boet/ bat beooot 0ij; ftcrjgt Ijij 3ijn ^es har-m- einbe/ Ijet bermaaftt ÖEin/ finjgt gij Ijet niet/ Ijij taorbt gemelijft en tooj» ei1' te quot;ig; maar ^ebErigljEib bruftt jjet ö^rte nebEr en maaftt fiet ftlEin/30a m. bat fjij 3ic03clbEn nist BEoogt in sijn boen/ en get taErft gEbaan DeBamp;EubE/ n/ 30a fiEErt fjij taeber tot sicftsElben en ïjoubt siclj baar ftlein en ftil/ get taerli gebbe ooft sniften uitfïag al^ Ijet tail; aan ben anberen ftant ban be jt/ ^Eberigljeib ligt neerslagtigheid, al^ alle moeb be?loren i?/en men get an opgeeft/ en alsoo alé een natte boeft neberstjgt/ bat i^ geene Jgeberiggeib/ ien maa? googmoebiggeib/ al^ men stjn einbe mi^t en geen raab siet om get te

fn 2 Be-

-ocr page 598-

532 Vau de Nederigheid.

öefiomen. ^rbcïisjriciij liot bie tluce nnbeugben/ ten opsfgte ban 31

be cciiE ig sij laag/fiïcin/ bij 3icf)5dUEn te jaiiiEn gEtraftften/ öeflaanbe fi

CEHEii filEiiiEii omluing/ baar 51) jiclj IueI bEbinbt en IniitEn Ijaren omfi^ing ^

jiiij «iet DEgeeft; ten opygte bail be anbere ig be jSeberigljeib getoapenb b

tnrt couragie en gcegtelijfie gemoedigdheid, baajbooj iDEjfttstj afljangEiibe ei

ban bE gniabe en Hracljt (öobg/ in ijare ftanbplaatfe en met fjare ont- 51 liangeiiE ÜEÏituaamÖEbEii; gEjien te Ina^ben/EEre en liefbe te joefien/a

buiten Ijarrn omftring/ baarom laat jij bat boor bie baar begeerte toe ji

IjEbörn/ 5ij ip bEjoenoEgb met Ijaar luejft gebaan te Ijebben/ ftomt er ei

rere eh licfbE bnitEn IjarE fieoogingE/51) bE?öeft 5'Camp; niet/cr fcÖ3quot;quot; 11

be en fcljabe up/ 51J Uiojbt niet nee^jl^Qt'S cn moebeloos/ maar Ijoubt ei

jiclj Binnen fjarin Dinïiriiig/baar i^ 5Ü lilein/baar 3Ö ftil/baar ij[ 55 b

couragiené om in Ijaren pligt boo^t tE gaan. (Peje geftalte btulit ®abiö if

uit/Ps. CXXXI: 1, 2, 6 Heere! mijn herte en is niet verheven, noch mij- 51

ne oogen en zijn niet hooge; ook en hebbe ik niet gewandeld in dingen mij 01 tc groot ende te wonderlijk. Zoo ik mijne ziele niet en hebbe gezet en stille

gehouden, gelijk een gespeend kind bij zijne moeder; mijne ziele is als een U

gespeend kind in mij. Cen neberige jjeEft eene Rfnbjclje ge|talie. 31

Kon t van VIII. De werkende oorzake ban be 4SeberigF|eib ip 4lSDb. J5an naturE ij? be sl

God die inciifcj)E ren glai icus biEr/i? r)DD0mocbig en trolgcO/Beelbt 3icli3ElbEn bEel 51

geeftquot; in/en luevUt uit 3iclj3BlbEn/tot stcamp;jelben/en luil bat een iebe? ooft intern 01

rinbige/tjem mijte/ccre/breese/ biene en gei)oor3ame; maar be ^eere it

geeft ;ijnen fiinberen een anbe? Ija?te/en geeft ftun bat Cfpiptuj? eene geftal» b

te in Ijen Qecft/en 300 ncR bat 31) in Jgeberigljeib naa? CÖJigtu^ geigftEn. di

vE'e ïjccre geeft Ijun bejiidjte oogen beg bepftanbp/toaarboor 3ij 3ic|)3elbBn n

ïiennen/ en ban sirljselben regt oorbeelen Runnen/ tuat beRtaaamljeben 30 0:

ijebben/cn toat 5ij tiiaarbig 3t)n; baa?bij/31) gefiben liefbe tot regtbaar» F|

binfteib/ om niet te Begerren en niet te 3oefien/ bat linn niet toeRomt. O] Em rogt IX. vj^ug oiitflaat be jBeberigljeib uit een regt oordeel van zichzelven.

oordeel _ c;iinit,rn/ öat Ijun gjonbfïag 153 in öquot; ftof/ cn bat sfj leemen öutten betoo» fc

zcWcn^ quot; nen; 3ij bieten bat jij gesonbigb IjcBBen/ en be tjecrhjRljeib Opob^ berben/ fl

öat 30 blinb/ jauimeplijR/ naaRt en cllenbig 5gn/ bat 3tj baarom bialge» b:

ÏÖR/ IjatelijR en onbcjbjageltjfi SÖn boo? (J3ob/ engelen en menfdjen/ bat 30 ö

niet biaajbig sijn/ bat be Ijemel fjen BebeRt/ bat be sonne gen befcöönt/ 8

bat 3ij be narbc Betrebcn/ bat sij onbe? get geselfcljap be? menfefjen bee b

Reeren/ bat 31) eene Bete firoob^ in ben moub/ bat 31) een Rieeb om ^un fi

ligdjaam ijebbcn; maa? bat 50 luaarbig 31311 al lange in be Ijelle berftooten R

te 3ijn; bit oorbcel IjebBen 30 Ban 3icÖ3elBen/ cn 51) fteirmen öet toe/ b

fcljüon tegen 3iclj3elbcu/ en baa?boo? 3ien sij/ljoe onregtbaa?big öet ionbc 31

5ijii/ bat 51) 3iclj bc?Rcffen 3ouben/en boo?gebcii/ al^of 35 biat \iiaa?big tea- p

ren; 31) 3iclj be?gelijReiibe met anberen/ 300 3ien 313 3ic!) onbiij^ en be?(tan- a

beloop/in Ijun ljumeur be?acljtclgR en lagtig/in tjunneIjanbelingen Befpot» n

teltjfi/ 50Q men Ijen 500 tod ban Binnen cn ban Buiten fienbe/ alg 30 3!camp;» ti

3Ef'

-ocr page 599-

Van de Nederigheid. 533

in jelbcn; goe soiiben jij ban fiunncn BEnigc infieelbinpe ban slcïjsclben

je |f6ben? 2ij jicn/bat mi anbe; be^btnaalb joubc stjn/al^ BÖ'f

ig ijen bacOte/of ^un ict^ toilbe toeB^engen; 30 bcftemien/bat Ijet goEbe/

ib bat in fjen i^/'t tacllt 3ij oafr ftennen en o^outelijft^ acfjten/(juk ban

Je een anbrj/namElijfi/ban (0ob gcgEbni i^/6lijbenöe Ijec (Öobe^/En bat

t- 30 baarom be gjootfte btuaagQeib soubcn Begaan/ al^ 51) ecrE/ ItEfbE/

i$ aan3iEii soubEn BcgeerEn obe? öat/ bat öquot;quot; gcleenb ilt;j; een BEbelaar

OB 5aubE BEfjpcittElpt 3ijn/ bie 3iclj bE?l]ief op een ïto^tElijli fileeti/ 't toElft

cc een anbe? öem baoj eeiien bag geleenb öabbe. Süa fcljoon öübja^bai»

ïi' maafit in alle*?/300 soube Ijfj Vueten/bat be acfttinge/CEtE/lieföe/b?EE3E

bt en gBf)oo:3aamf)Eib nJobeö tóaren/rn bat lt;J5ob jjet fjeni bejBobcn Qabbe/

30 biE saften ie bEoogen/te soefien en aan 3icö te laten leuiiEti; baajom

lib i^ 30quot; oojbEEÏ/bat [)et bitberije En onregtüaajbigftEib soube stjn/bat tc

ilj- 30EftEn en baannebE eii pjonïtEn; ö'E2boo? öij filein in 3ijnE EigeiiE

nij oogEii/ ftij i|S eii Blijft En lucrftt in biE fileine geftalte.

lie X. (©e effecten of nitluejfiingeii ban be J^eberigÖEib 3ijn ttaee; gij do effec-

en bEjljcft 3'CÖ niEt Baben 3r)nBn ftaat/En tail ban Een anbe?/Baben bEn-te.n ziJn

3clbEn niEt bc?ÖEbEn 3ijn. 1. Hg verheft zichzelven niet boven zijnen b(Jvennzy-

be staat. (J3ob fieEft onbejfctjeib gemaafit tugfcf)En be niEnfcfjen/ 300 tEii op- nen staat

eeï stgtE ban ïjet gEegtElijfte al^ UgcBamEiijïtE; t)EEft bE ^EetE iemanb eeu

em Cb?tétEH inbejbaab gemaaBt/ 3!jnen ^eept eii genabe Ijem gefcljonaen/

fte lEben/ lic^t/ BeginfEl ban ö^iligBEib En BefitaaaniljEben om bic mebe te

aï» beden/gegebEii; gij ontftent bat niet/maa? erftEnt öet Ctaant bat tc

en. ontftrnnen/ 3oube gEenc ^BEberigliEib/ maa? fjoogmotbigljEib 3gn/ eii te

iEn roEinEn/ algof men niet ontbangEn ïjabbc/ baa? men Ijet immer#

30 ontbangen fjeeft) Dquot; 3oubc baa?Bg ccnc onbcjb^agelijftc onbanftBaa;»

ar» IjEib sgn; £g ctfiEnt ban be gEnabc \atl/ maa? ög bjaagt er gEEn mocü op/ cn fgt;Ö tail baarboo? geen roEm ban menfeïjen.

^Tcn op^igtE ban ligcgainElgFtc ^fEft (öob bE niEnfcljEn ooft in bE?»

Do» fcljEibEnE ftatEn gejtclb; namelgft; obejljcib/ onbcjbanEii / gui^babc?/

en/ ftinberEii/ bicnstBoben/ rpcn/ inibbelmatigen/ armen, ©ien ftaat/ in

gc» taelficn (00b f)Em geftclb öcEft/maintinEEjt eii Bctaaa?t öö/tot bat 45ob

: 3g ^Ein baa? uitroept. 35^ Ijtj in een lagen ftaat/ ÖÖ tebreben/ ombat nt/ bc taille lt;l5ob^ ip/ ^ij UEEft nog mEe?bcr/ ban ijlj taaarbig i^/ ög loopt

Er» baar niet uit/ maat ï)?) B'Öft baar/ tot ■öob l)cm rebbe/ inbicn t)Et sgn

jun fiEljagen i^; 300 niEt/'t ip tjem ooft tael. ÖÖ in eeii öooger eh rij»

tEn fier ftaat/ ooft bicn Betaaart gij/ en tracFjt baarin getrouta te 3gn/ öö

:oe/ bejfjrft 3icf| baaiin niet bobcn anberen/ombat öü Ö^t i^; maar igbij

ube 3jclJ3elbcii filein/tactEnbE/bat öö Det niet taaa?big i^/maar 't ijl 30quot;

Ba- pligt getaojben baa?in tc 3gn/ en bat amfit of bicn flaat in 3gncn rang

:an- aansicnlgft te mafien; bat ilt;ï gecnc JScbcrigQcib/3icÖ5Elben ban Boben

jot» nebEE te taerpEn; 't i# teel gemafifielgficr alle# taEg te taE?pcn / 3iclj

tcg» te flojten in arraoebc/ fcfianbe/ bejaegtinge/ eciisaamgeib en ftilstaggcn/ 3el» fn 3 030

-ocr page 600-

534 Van de Nederigheid.

ban met een nebcrfg {jam bien jtjnen ftaat ^ fiefcljermBii/ en jidj in Ci

bien/obejecnftonifliB bien ftaat/tnd te bragcn; joobat iemanb te gc 0|

lijft öonS E11 njfV geacht en ofËetb/ en ebcnlUBl in ecne lagc geftalte j,

be^ (jartcn ftan jijn/Ijtj öegcert be cere/be b^ee^e/be geljaocsaamljeiti E]

niet/ ombat {)ij Ijet i$/ ooft be^öeft !jij jicö baaroy niet/ en elienttiel j,

tail fji)/bat men l3ein 300 ontmoete/ombat {jet be orbonnantie töob^ i^. bi

En daar - XI. 2. ^ij tail ooft ban erii atibej öolicn bien jtaat niet 50quot;/ jj

b?T°vii- 031 30l,ÖE Öem 8eEn genoegen/ geene ölijöfcfjap/ maa? bcjöriet en broef- ^

iën ver- ^ciö aanöjcngen; taant {jij taeet/Ijet liomt {jem nier toe; (jij tail ftlein jg

heren ^gn/ {jij tail aljs ongemejlit boot be taerelb pagfecen/{jij tail maa? gcüen t£ z,,nquot; tn niet ontbangen/ {jij laat be finieDuigingc boor be tjaman^/ be loftut-

gingen boo? be ^erobcisfcn/ {jij ié blijbe/ al^ Ijtj maa? ütj jicljseltJen mag jj,

5ijn/ en 500 iemanb gein te grootjnil acljten/{jij toont jijnen affteet ai

baatban/en jegt met fiofjannej» ben ^aoper: Ik en ben dieniet, Joh. 1:21. g,

Cn bejforit bie te groote eere met^etruö. Hand. 111:12. Hand. X : 26. p

SEn failing/ Hand. XIV : 14. JiÊaar be neberige atljr Ijoag {jet gacbe/ bat v,;

gij Ai een anbe? jiet/ Ijij adjt Ocm betl uitnemenbe; ban jiclj/ öjj ftelt jicft fp fiiein aan in gijne tegentaoajbigljeib/ {jij ié geluillig pem te bienen/ {jij i^

niet nijbig/ al? bie öotien {jem geëerb taorbt; maa? Ijij bejfiljjbt er jiclj in. jE

Ovortui- XII. Jamp;cbcrigtjeib in {jare nature en onijlanbigljeib bn^ boo^ge» u

gingc iteiö/jal licljt en fcljijnfel geben/om u baajin te iiefcfjuutaen/en u te tt

keerden.6 obettuigen/of gij bese beugb ban JScberigljeib fiesitofniet. ïPaa?5Ön fn

tacinig neberigen/ja jSeberig^eib i^ nu tot be?ac{jtinge/en taorbt boo? ni

fuffcrij / iieerfïagtigfjeib / beracljtelijft ^umeur/ en flaafsdjÖEib uitge» te

maafit/ en nogtang i? Fiet bie geftaïte/ in taelfte a3ob bet)ag?n Ijeeft/ Dj

en taelfier contrarie ^ob {jaar. A^erftt baarop / (a) gij trotfrljen ban b,

Ijarte/ en {joogmocbigcn ban geest/ bie groote inbeelbingen {jebt ban c

uselben/ taegen^ utae afftomsc/ rijfibom/ ambten/ taijö{jeiD/ fcBoonQeib/ v(

fterftte/ ftungt/ gaben en alleg/ toaarop een btaaa^ moeb braagt; gij/ ei

üie u beseft öoben uluen naaste/ bie in utae oogen bcjacljt i^/ en ij,

bie gij u inöeelbt bat u enen/ ontjien en jiclj boor u Buigen en boot h

u jtaicljten moegte; gij/bie bemint be lage en cerbicbige gjoetenipfen/ Sc

be loftuigingen en 'jet bc?{jcffcn ban u boben bie en bie; gij/bie 11 ij- ie

big jijt / al^ een anücr öoben u bcjöeben en geëerb taorbt; bie ra^ oc

eenen {jaat en tajaafigierigheib opbat tegen bie/ taelfte ii of niet ge' ()

noeg ecren of bejac!)ten; (b) gij/Die trotfcljeltjii Ijanbelt tegen utae miii' ir

beren/ en U3eluen in ïjunne tegenlaoojbigljeib opblaast/ gelijft eene firop' vl

Duibe/ bie be taenftbjaautoen omfjooge trelit/ l)ec ïjoofb in be lucf)t op- w

fteeïtt/eenen troifcöcn gang nabootst/be ö'^110 'n üe0^ 3Et/enbuj[ sj

boor ben bag ficmt alg eene groote ölaa^ met boonen / en tael taen^ tr

fcljen soubet/ bat men boor u uitriep/ finielbe/ of ten minjle/ bat een el

ieber u taeefi / en aan eene sijbe jlaanbe / u op fiet alleteerbiebigjte al

grocteöe; (c) gij/bie oberal U3elben in te pagfe öjengt/en ban uselben st

en

-ocr page 601-

Van de Nederigheid. 535

cn ufae babcn fpjeefet/ opbat een anbc? taEten joube/taat boo? een man of l^outoe oö 3Öt; (d) bie sitae ljee?ïp!jeib tjac^t g?oaier te maften boo? pronfierrje/ utne öu'jpn opfcljtftt al^ patcijen/ iebe? naa? stjne magt/ en ban bij usciben baa? moeb op bpaagt/ benftenbe: is dit niet Babel, dat ik gebouwd hebbe, tot eere mijner heerlijkheid? en beoogt bat an-beren n boo? g?ont/ rijft/ aanyenlijft joiiben e?ftennen; baacbij / man p?anfit jicö op a[j« een ftermi^-poiJ en ftomt al^ eene B er nice boo? ben bag niet g?00te p?a£fiit. Hand. XXV: 20. Gr. ^uvraaiu phantasia, en't iji altcmaaf te boen om eer en glorie; inet geringeten Uiacöt men sictj te gaan/ bat soubc tot bi^ftleininge bienen/ maac men moet sicfj boe» gen bij gjootere/ al joube men baa? boor ben geft fpelen; (e)biefp?e' ftenbe ban bejen en genen/ 500 is Ijct mijn neef bie/ mijne nicfjt bie/ aïg fiet gjoote lieben jijn/ fcfjoon bat men in 4SoacF| Ee??t te samen joube Somen; maar men buiclit sicfj IupI te jeggen/ mijn neef be fcftoenlap-pe?/ mijne nicljt be bicnptmaagb/ biam bat -,oube niet tot bebojberinge ban be g^ootpcfjijEib bienen; en boo?t^/al tuat men boet en ai tuat men fp?eeftt/ 't i^ aïtemaal uit gjootGCliijeib cn tot gjootgc!)'jeib.

XIII. Jllaa? btnaa?/ gelijft gij sijt: 1. il?at 5a! 11 ïjct baten/ bat mengcft' Hun je^ u adjten/ tejtoijl gjj in uselben 300 be?acrjtc!ijfi jtjt? ®^t mengcijje? u eeren/ tc?lnijl gtj in useiben 300 onPc?(ijft 31]t ? 2. ©aarenamp;oben/utac trotgcljijeib tnojbt ra^ grme?fit/ en gij ft in in boo? alien bie Ijet 3ien en me?» fien/ men Ijerft een afftee? ban u/ men bclacljt 11/ en acf)t u boo? een geft/ men fdjutut iitu gesclfcljap/of 300 gij bij ee?lijfie lieben 3ijt/ men ljult u toat op/ men [je'pt n aan ben p?aat/ en utoe Ijoogmoebige btoaa^ljeib openbarenbe/ 300 3ijt gij tot een fpot. 3. 5De gobsaligEii/ be öeerlijften in be tuerrlb/ Ijcbben een toalge ban u/ en taiilen met u niet be?Iieeren. Ps. CI: 5, Die hooge van oogen is, ende trotsch van harte, dien en zal Ik niet vermogen. 4. Cn boben bit aHej? me?fttop/ poe gi) bij €gt;ob geacgt toorbt en luat ï^ij n boen 3al. (a) lt;J5ob Ijaat 11/ biat Ijelpt Ijet u ban/ bat gij U3el» ben befjaagt; ^oo?t met fcfjrift 't gene a3ob ban 113egt/ Amos VI: 8 , De Heere heeft gezworen bij zich zeiven (spreekt de Heere de God der heir-scharen :) Ik hebbe een gruwel van Jacobs boovaardije, en Ik hate zijne paleizen. Spr. VI: 16,17, Deze zesse haat de Heere, en bobrnaan ftaat hooge oogen. Spr. XVI: 5, Al die hoog is van harte, is den Heere een gruwel, (b) .43iEt alleen ig (JJüöj» F|a?te tegen be öoobaajbigen / maa? ooft 3ijn monb/ {jen fdjeibenbe en bejbloeftenbe. Ps. CXIX:21, Gij schelt de vervloekte hoovaardigen. (c) (öob^ |ianb i^ tegen tjen. 1 Petri V : 5, God wederstaat de hoovaardigen. Jer. L : 31, Ziet, Ik wil aan u, gij trotscbe, spreekt de Heere, de Heere der heirscharen, want uwen dag is gekomen ^ de tijd dat Ik u bezoeken zal. Cn Inilt gij bieren Inat nitflag bat ijebben saf en toclfi iilu cinbe 3al 5Ün/ 300 leegt Mal. IV: 1, Die dag komt brandende als een oven , dan zullen alle hoogmoedigen, en al wie godloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal ze in vlamme zetten, zegt de Heere

der

-ocr page 602-

636 Van de Nederigheid.

der heirseharen , die hen noch wortel, noch tak laten en zal, lt;0m ben Fjoog* moeö totejöe ^obom met buut uit ben Ijemel lje?tee?b/ Ezech. XVI: 49. ©aarboo? berjonften I©at8an/ SCliicam en Corag/ Num. XVI: 12—33. (©aa^booj lnie?b ^ecobe^ ban een engel geflaoen/ bat ÖÖ ban be too?-men al leüenbe be^tec^b tnie^be/ Hand. XII : 21, 23. ^iet/ bat etnbe ban be {jooamocbigcn.

O vertui-

dEn gij/ {jabjaligen/ inbien gp njelfaen Befc^outat/ gtj jult uit ginge yan gejegöe niet alleen uln geöjeft in neberigïjeiCi jien/ tnaa^ ooft {joebeel |en.zai 1,3,1 öequot; Öoogmoeb nog in u obe^gcbleben if?; betnebept u baarober/

3ijt e? obe? öcfcjjaamb/ en tcadjt toe te nemen in nebengfje'0»

Opwek- XIV. Ijoogmoebigfieib julft rene fcö?iftftelijfie jonde/ en bolgen op kiDge. uejelbe snifte fcftriftUelijfte plagen/jfet ban toe/ godjaligen/ bat bie 3onbe u niet aanfiiebe/ maa? tracjjt met uln gegcele garte naa? nebe* tigljeid ban binnen en ban Buiten; tuant Gu hebt 1. ujclbcn nietiS/ tnaarop gtj u be^Doobaacbigen joubt/

ven niets'maac al'e^/ beracljtelijl! maften ftan/ i'i in u/ uln ligcöaam i^ maa? quot; aarbe/ ftanft en onreinigljeid/ ulue jiele ilt;j Beroofd ban öet Breid 45ob^/ i^ een poel ban allerlei onreine gcdrocljtcn/ cn 30a een ander alle utae gebacftten en alle ulue in 't gepleegde jonden toijit/ enjien

ftonbe al^ öp u. aansag/ soudt gij loei onder iemand^ oogen dnjben fta» men ? 45ij sgt immer^ onlutté/ een laptig en beracljtelrjft Öunieu^/ in anderen munten bao?treffelijfilieden uit/ die oö quot;iet ÖeBt; bit tneet gg 3elbe tnel/ tnant be fjeere ö^eft u licjjt gegeben; aï# gij ban U3el-ben Besiet / I302 ftunt gtj eene bc?ljcffenbe gedacfjte öeBBen/ of eenige Begeerte naar al^ tnat g?oot^ geacljt te toorden ? lt;èrj 3öt obejtuigd/ dat gij iet^ onBetamelijft^ en onregtbaajbigö Begeert / en bat gtj leu» genacljtige baden ban een ander eifcljen jondt. 2i)t gtj met leugenen te paatjen/ en de genaden/ gaben/ fc^oonljcib/ flejfite/ rtjftdom/ en al» le^ toat gtj IjeBt/ öeeft (0od u maar te leen gegeben / 3oubt gij baar» mebe ban boor ben bag Romen al^of l)et uln eigen biare ? 55e3iet ban ujelben/ en 3ijt regtbaarbig/ en gg suit ftlein en gering sgn in utne oogen en geene groote bingen soeften.

God XV. 2. 4iBe?ftt op get Bebel il5ob^/ (0ob be?6febt u be öoogmoebig» eischt het jjeiu en geBiebt u neberigfjeib; obejtaeegt be plaatfen in fjet borige vai1 u' ban onlt;? bejfjaalb/ boet er Bij / Kom. XII : 16, En tracht niet naar de booge dingen, maar voegt u tot de nederigen. Epb. IV: 1, 2, Wandelt waardiglijk der roepinge, met welke gij geroepen zijt. Met alle ootmoedigheid. Micha VI : 8 , Hij heeft u bekend gemaakt, ó menschel wat goed is, ende wat eischt de Heere van n, als .... ootmoediglijk te wandelen met uwen God. 3$ jjet geBob ban iJ3ob/ ig get Bebel ban utaen ©aber Bij u ban niet met allen ? %al bat utoe siele niet boor en boo? bjingen? lt;!3tj IjeBt 300 menigmaal gesegb: ^pjeeft i|eere/ ift goorc/ f^eere/ tnat tailt (ötj bat ift boen jal? J©clnu/ ^ob anttaoorbt/ bat

00

-ocr page 603-

Van de Nederigheid. 537

gij ncbcrig jult jtjn ; neemt bat ban ter Datte/ en jijt neberig,

XVI. 3. IXta naam en öetreftftinge op ben ï^eere üBeju^ beröinbt u tot Naam en neberigfjeib/ uta naam CÖjigten naar ben naam üan CÖ?'#tu^/nüJe ^eek*er fietteftliinge op CJem te 5311 jtjue öcuib/ ap laclfte l^ij jijne liefde geset bmaen. Ijeeft; be l|eere laag neöerig/ ö^t bolmaaftte patroon ban JSeberig»

ijdis/ be liefde moeite on^ dringen om Cfem gelijft te tnorden/ te meer/ omdat j^ij jicft daartoe tot een üooröeelb iïelt/ met öebel/ üolgt dat na. Matth. XI: 29. Leert van Mij, da,t Ik zachtmoedig ben, ende nederig van harte, ©an nature 5ön toij onUerdiagelgft Ijoogmaedig/ bie toij de alierUe^acftteljjftitc 5tjn; een Cljrigten fian geen Chipten sü'i/soa ÖO quot;iet nederig toorde; en op'

dat tnij nederig jouden tuojden/joo moeten taij Ijet teeren/baa? a?bcib aan Ua^t/en om te bete^ toe te nemen/geeft fijij 011^ een patroon; ja fyi} self tno^bt oné tot een exempel; boet dan joa en jijt dan gelijft ^ 5öt nederig.

XVII. 4. JSederigfjeid i^ fjet allejuitnemeiiöite fieraab. ©e maagden't ia het Ijebamp;en fieraad lief/ eene bruid üe^fiert jiclj/om ftaren bruidegom te öe»

jjagen. J^u/ gij ^ijt geestelijfte maagden/de bruid Uan den C^eere'leju^/sieraad. 30a mag ift u dan aanfp^eften : Trek uwe sierlijke kleederen aan, ó Jeruzalem , Jes. Lil: 1. ii^aa^ luelft 1^ ulu fieraad ? 55eberigljeid; 5Sede'

rigljeid ig Fjet alle^fcfjaonile fieraad/ dat u bij -Coa en menfcljen aaiiquot;

genaam maaftt. Col. 111:12, Doet dan aan, als uitverkorenen Gods , heiligen ende beminden, de innerlijke bewegingen der... ootmoedigheid. 1 Petri

V:5, Zijt met ootmoedigheid bekleed. Jes. LVII: 15 , Ik wone ia de hoogte ende in 't heilige , ende bij dien , die eens verbrijzelden ende nederigen gees-tes is. Ps. CXXXVIII: 6 , De Heere is hooge, nogtans ziet Hij de nederigen aan. Ceii nederige aangenaam bij allejlei flag ban menfefjen; de eene hoogmoedige ftan ben anderen niet behagen/ maar detuijle een nederige sicljjelUen onde^taejpt/ 500 fj^eft een üjereld^ci') mengel) behagen met een nederige om te gaan. lt;ïEn betaijle een godzalige SCejnö bemint/ 50a bemint Ijtj ooft degenen/ die naar 3^311«? gelijHen/en detuijle de JDederig-Ijeid in den tjeere Scjué uitblonft/500 bemint l|ij bijjonder de nederigen.

XVIII. 4. *De ^ederigljeid bjj3onder pjonjtelnU. (a) 45od gebenlit lazomier-aan bejulften in oEnoegen 0111 3e te Ijeipen. Ps. CXXXVI:23, Di6 aan

ons gedacht heeft in onze Nederigheid, (b) iJigt;od be^blijdt ften. Jes. LVII: 15 , Opdat Ik levendig make den geest der nederigen. (c) ^od^ gee^telljfte luelbaden 31)11 boo^ de 3oadanigen. 1 Petri V: 5, Den nederigen geeft Hij genade, (d) J5od betnaajt 3c. Job XXII: 29, Dan zal God de nederigen van oogen behouden, (e) ©on? be^ulften 3ijn allejief ligc[jamcl|jBe Ineldaden. Spr. XXII: 4 , De loon der nederigheid , met de vreeze des Hee-ren , is rijkdom , ende eere, ende leven. Spr. XV : 33 , De Nederigheid gaat voor de eere. Spr. XXIX : 23, De nederige van geeste zal de eere vasthouden, (f) *6od bcjt^ooót de nederigen. 2Cor. V1I:6, Doch God, die de nederigen vertroost, (g) ijpod bejljoogt de nederigen. Luc. 1:52, De nederigen heeft Hij verhoogd, (h) ©c nederige Ijeeft eene soete flilte en bermaaft. Jac. 1:9, II. Ilim Maar

-ocr page 604-

538 Van de Nederigheid.

Maar de broeder, die nederig is, roeme in zijne hoogheid, (i) Ccn nebctffl mrngcft i«S een toijj? mennet). Spr. XI: 2, Met de ootmoedigen is wijsheid. (k) oEcu nebcrigc ftloeftmocbig/ taant (jij joeftt gcene cere/en b?ce^t ncenc fcfianbe; baa?6ii/ allc^ ftaat toef/ 't toil Uan ()Ein Oejcgb en gebaan taojben/ en 't geballig al taat Oij boer. ï©elaan ban/ traeftt met beel e?nst neberig ban ïiajte tejijn.

Middelen XIX. BjeBt gij ban lupt tot JSeberig^eib/ 30a ij? noobig bie te feeren ; rig tquot;6 0 30 ftomt ban jelbc niet/ be liefbe tot be beugb sal 3c ooft niet geben/ worden, 't ban bat er eene ajBcibsaam^cib Bijfiome/ en bat men bie mibbelen geBjuifte/ bie baartoe befttoaam 31)11. ^ie Boeften 3|jn ej/ uit luelfte men be ^eberigfjeib Ice;r. Het eerste ij? be 30iiben; öesiet u^clbcn in uta geburig ballen in 3onben. 3fnbicn gij met een oogmejft om neberig te bjorben uln ballen In 3onben aanmejfit/ gij suit geboeli j baa;» uit leeren/ bat gij buil/ onrein/ öoo^/ atfjcf^ti^cö/ grutoelijü jijt in ubi garte/ uit 't loelfie telften^ snifte baben boot2tfjomen. ©at gij u niet te Beftlagen IjcBt/ nocrj obe? a3ob/ al^ tjij pfaocn obrj u senbt/ noclj obe^ nicnfcljen/ aï^ 313 u bc?acF)teii; taant gij siet u tienmaal bejacfjtelijfte? ban iij toeren, ©at gij niet toaacbig 3ijt be ininfie genabe ban lt;j3ob/ of be minjlc gunste ban menfefjen te ontbangen. {Jie?uit lee?bc *Dabib 45eberigfjeib/ gelijft te 3ien i$/ Ps. LI. C» 't sat u ooft litlein maften.

XX. Het tweede ij? get firm*?/ Ijoe Bitter/(joe onfmaftelijft'ljet i^/ftet leett nogtan^ ^Bebctigfteib/ toet opoemejftt sijnbe. JÜcn leert baaruit 3ijne ftojfeljjeib/ oi.gcloobig^cib cn ongebnlbigljeib/bruc^ten ban {joog-moeb. ^ilSen leejt baajuit be regtbaarbigfjeib en fauberchifjeib ^5ob^ obe? sijne fcÖEpfelen in l)et paffen ban be sonbe. ÏJet neemt be trotpclj^ f)eib be^ prten toeg/ en maaftt Ijet gebtaee en öuigsaam/ öijsonber alö 5et taat lange buurt/ en al^ men niet San ontlooyen/ of siflj niet taat anberif? be?maften. ©aarom iioembe ©aUib getuclitigö te taoiben/ verdrukken. Ps. CXIX:71, 75, Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik uwe inzettingen leerde. Ik weet... dat Gij mij uit getrouwigheid verdrukt hebt. CjooK ban naar be roebe en taic 3e Beftelti Ijeeft/ cn gij suit neberig taojben.

XXI. Het derde sijn be toelbaben en segeningen a5ab??. JCan ben cencn Bant bejncberen sij/ al^ men aamnerftt sijne anbanftBaacljeib om 5e niet een lebenbig tot ben Ifjeere te brengen; ooft leeren je 0113E onBefttaaamljeib/ om 3e tael te geBruiften; taant Ijet moetenquot; flerlie Beenen sijn/ bie be goebe bagen behagen ftunnen; fommigen taoj-Üen ongeluftftig boor taelbaben/ en geluftftig boor bie te bewiesen. Jlüaa? aan ben anberen ftant taorbt een geloobige boor Bijsonbere taelbaben gan^tlj sec? obe?tuigb ban sijne ontoaarbigljeib/en jegt in ftleinjjeib be^ Ijarten met Sffacob/ Gen. XXXII: 10, Ik ben geringer dan alle deze weldadigheden , ende dan alle deze trouwe, (jjtoen be fjcere ©abib^ Ijarte berblijb^ ÖE/ scibc {jij: Ook zal ik mij nog geringer houden dan alzoo, 2 Sam. VI: 22.

KA-

-ocr page 605-

Van de Zachtmoedigheid.

KAPITTEL XLI.

Van de Zachtmoedigheid.

I. Hit öc Nederigheid bloeit Zachtmoedigheid, ban taelftclDij niMul» zacht-Icn fp^rlicn; lutj neinrn 5e lijecb/ Uao? 50a Ucel 31) langmoedigheid en {Jglj13'8quot; verdraagzaamheid iii|luit. Hebr. mav ghnamvali, ijet lioint af ban een luoojö/'t toetVl onbe? anberen bcteeftent: vernederd worden, zich vernederen , zich verootmoedigen, verdrukt worden, ©aa; ban öaan ftoint: arm,

bedrukt, ellendig, goobat gacljtmoebigljeitj uitö^ufit eene acme/ ftleine Odtalte in öc brjbruftrmioe/ bie ban menfcljcn gcfcDicbr. Gr. noaórys praolms, 't luclfl afliomt of ban overgaan, öie gemaliftelijft tot een an»

bf? obligaat/en tot luien een anbe? geinaftftelijH nabejt/of ban tegenwoordig zijn, bie altijb bij s'cljjelben prefent en tegenbioo^big i^/ en boor toorne buiten 5iclj5clben niet raaftt. 4l5ebe?lanbfict) Vnoori)

bjuftt be geilalte see? biel uit/l)Et i£ te jatnengeftclö ban zacht en gemoed. (ïJen gernoeb/ bat jaeftt i^ in Ijet fieljanbelcn.

Zacltlmoediijheid is eene bezadigdheid des gemoeds der geloovigen, onl- Beschrü-slaandc vil verceniginge met God in Christus, verloocheninge zijns zelfs, e/j vinse-liefde lol zijne naaslen, waardoor men buigzaam, gezeggelijk en liefelijk mei zijne naaslen verheerl, van zijn regl afslaal, de krenkinge van dien zonder toorne verdraagt, vergeeft en met goed vergeldt.

II. ©cje beugb Ijeeft mebe fjare zitplaatse in Ijet gemoed. Het verstand iieeft ha-i^ opgdjcibcjb in get fiennen ban be tjbclfjeiö/ en ban 't boojbtjgaan

ban alle^/Uiat op be lucrelb i^/en bat get niet b3aa:big i^/sic!) baa?-

de 'z4ele.

obe? te ontjctten/al^ Ijet 0119 ontnomen Inorbt/en ^icfi tebejpijnigen om Ijet te bcliomen. ïjet rtent be boo^eib ban belt;ï menfcfien nature/

Ijoe ligt Ijet bf^balt tót toorne/tot jijnen naakten ongtlijU te boen met tuoojben of baben. C^et siet/ bat ftorfelljeib en toorne bluaapljeib i$/

be jalie niet fterftelt of befejjermt/ maa? bceleer be^jbjaavt en meejbec fcl)abc aanbrengt; öaarom oorbeelt Ijet 't bc;b?agcn en jliljijn begt/ en 500 ip gaclitmoeöiofjeib Ibij^Ijeib. Jac. 111:13, Wie is wijs ende verstandig onder u? Die bewijze bit zijnen goeden wandel, zijne werken in zachtmoedige wijsheid. De wille Ijeeft beje beugb lief/omljeljt 5e/en boor oefeninge taojbt 5c fte?l!cr om be hartstogten te bebtuingen en te be»

fticren/ 50a bat 5e niet te Ijeftig noclj te onorbeutelijlt Inojben. SacDt in gelaat en in taoo?ben te 51)11/ fian bilituijl^ maa? oc^E'npbgeib jijn/

't bioorb brengt get mebe/ bat Ijet gcmocb jacljt moet 51)11. SClg be Jiele in bie geftalte i^/ban jal uit bie fonteine pet geljeele geftel be^ menfcOen/ en gelaat en laoo?ben ftil en jaeftt jtjn. 1 Petri 111: 4, In 't onverderfelijk versiersel eens zachtmoedigen ende stillen geestes.

JfJyy 2 't On-

539

-ocr page 606-

1

Ö40 Van de Zachtmoedigheid.

Der ge- 't Onderwerp, 't 91^ eene bengb/ bic alleen in be gcloovigen gebou» loovigen. {jgp (gpn natuutlijft menfclje geeft tnel jetiö/ bat !iaa? Sacfjtmoe-

bioöc'ö OPltjfit/'t zij bat iernanb een ïog/liabjig öumEl1?

beloof ig/en niet me^ftt/taat gem boor of tegen i^/'tzij, bat ög 50a arm cn ellenbig ift/ bat alïe {jope en moeb taeg if/ en be^peraat 3ijn» be/ allep ober .^icg laat gaan; 't zij/ bat Ijij sacljt ban gumeur/ en baarboo? toeinig occafie geeft tot ontfteltenigfcn; 'tzij, bar fjij natiiu?» lijft tatj^ en be^ftanbtg i^/om be btaaasgcib ban ben toorn/be öeta» melijftgeib ban Sacgtinoebigljeib/ en onrere ban get een/ en fce eere/ bie uit get anbere boortftomt/te sien; 'tzij, bat gij grootpeg en tjotgcg i^ in sfjn ftaat/ en bengene/ bie minber i^ ban gij/ niet aegt/ ombat gij gem niet fcgaben ftan. ©it altr^ gelijftt biel tuat naa,: SaegtmoC' biggeib/ maat 't i«S get niet/ en op 't begtc genomen/ 't iö maar eene natuu^lijfie ^acgtmoebiggeib/ bic nocg uit ben regten g:onö boortftomt/ nocg get mare toejen geeft. MSaar een geloobige/ bie nu met €g?i?gt;-tu^ bejeenigb ij?/ en boor ben inbloeb ban jtjnen (!?ceöt leeft/ bie i^ alleen in ftaat om luaarlijft gacgtmoebig te jijn/ Gal. VI : 1, Gij, die geestelijk zijt, brengt den zoodanigen te regt met den geest der zachtmoedigheid. gij tuorben tegen goböeloo^en obergeftelb. Ps CXLV1I:6, Do Heere houdt de zaclitmoedigen staande; de goddeloozen vernedert Hij tot de aarde toe.

lieert op- III. Het voorwerp ban bese beugb 15 bej? menfegen naaste, bati^/iebe? zifne^ WEnfcge. vDe gacgtmoebigljeib geeft ooli luel opjigte op a3Db/ 500 ten naasten, op^igte ban ^ijne öebelen/ bie men met eene Buigzame en geüiillige jiele omgeljSt/ tuaarban Slacofiup fp?eefit/ Jac. I; 21, Ontvangt met zachtmoedigheid het woord, dat in u geplant wordt, algi ten opjigte ban be Rapnjbingen/bie men vcg met eene jtille jiele onbertaerpt/^mibe^ be?' brietiggeib. (öelfjft Slaton op get berbranbrn ban jijne ftinberen flil jlueeg. Lev. X:3. «Eli jeibe op be garbc boobfegap: Hij is de Heere, Hij doe wat goed is in zijne oogen, 1 Sam. 111:18. ^ISaar ünj fp^eften giej ban be ^acgtmoebiggeib neben^ menfdjen/ 't 3fj/ öat 3ij goeb of fituaab/ gobsalig of gobbeloo^ jtjn/ 't jij/ bat 5e ong met sacgtiggeib of met garbiggeib ontmoeten/'t 30/bat 30 on^ regt of ongeljjft boen; geljjli flutueel eben sacgt blijft/of men get garb aantast of 3aegt; 't 30/bat eene 3acgtc ganb/of eene rutoe en met eelt obcrt;oliliene ganb baarober ftrijlu; 300 ig? get ooft met een 3acgtmocbige/ bduglc 3ijne geflalte niet ban fiuiten aanfiomt/en niet i^ naar bat men gemout^ moet; maa? be 3iele ban binnen in soobanige geftalte i? ooft sonbec Dp3igtE ban eenig mengcg of ontmoetinge; 300 ió en blijft gij ooft be« 3clfbe/ftgoon be ontmoetingen bejfdjeiben 3ijn. ïit. III; 2, Alle zachtmoedigheid bewijzende tegen alle menschen.

berad^'dquot; vornie t'f nature ban bese beugb beftaat in de bezadigd-

iicid. 0 beid beg gemocbg; betngle alle beg menfegen be^genoeginge ban Duiten

aan

-ocr page 607-

Van de Zachtmoedigheid. 541

m» aan moet ftomcn/soo ^eeft bc menfdjc treft en geneöcnöeib naac bat-OE- gene/'t tnelft gij mceiu/bat ÖE'n ü^S^noegen jaube/en betotjlc tjij (0ob in« of niet/ of niet bolfiomen Besiet/soa jiet Ijij of alleen/of ten beeleom 50D naa? f|Et aajbfcöe/ en ban iebe? naar bat/ taaactoe Ijij bc meeste gene» jn» tjen^eib of be DeftUiaamfte occafie Ijeeft/ en bctuijlc alle menfeften baten jelfbe öegceren/cn baajom inalftanberen tjinberlijft jijn/sao raaftt O^t 11?» geinoeb ban bien/ tDelfie in stjn oogmerrt te Beftomen fielet Itiojbt/ olie?-ta» JjoDjj/ en taorbt boor berfcOetbene jlacmlninben ban fielnegingen ger» re/ laaartip en berlnaartj? gcflingerb/ geiijft eene jee in ftotm. Jiaaar een scö jacfltmoebioe geeft (èob geftoren tct jijn bcel/ siet/ bat al laat in be 3at toerelb ij? ijbelfieib i^/ en luect/ bat niemanb iet^ fp^eften of boen jal/ oe« ban 't gene (!5ob geüiebt/ en bertroulnenöe op a5ob/ 500 i^ jgn ö^rte :nc Bejabigb en fictuaarb/tuoclt niet onjluimig/is niet onrustig/ maar igi ut/ eene effenamp;are/bapte en flille geftalte; balt iemanb op Ijem aan/met ii^- ' tooojben of baben/ f)Ö 'ö «lö een blaft jlranb/ bi) Dctbielfte be tuae^te al- baren al fpelenbe op en neber toopen. ©e.^c geflaïte tnojbt uitoebruftt/ die Ps. CXII:7, Zijn herte is vaste, betrouwende op den Heere. Ps. LXII:2, 10e- ■ Immers is mijne ziele stille tot God. Spr. II: 7, Hij legt weg voor de op-De regten een bestendig wezen.

tot vDe^e besabigbljeib i^ bejgcscïfcOapt (a) met buigzaamheid; een jatljt» Vergezei-

tnoebige i# mrbegaanbe/ jiclj naa? een anbe? boegenbe/ in 500 be?re/ •

be? al^ (jet niet i^ tegen ben toille (èobé. 1 Petri V:5, Zijt allen malkan-zaamheid.

ten deren onderdanig, (b) 2-ij ié bejge^elfcïjapt met gezeggelijkheid. ü?c sacljt-

ige moebige ftaat niet ftijf op jijncn jin/ooft niet op 3rjn eigen oorbeel in IJ lu '

jht- liflcQanielijfte en mibbelmatige jaften/ aï^ Ijet maa? tegen (j3ob^ gebob

be niet ipV maar Ijtj Öoort een| anberp oorbeel/ ïjij boet een anbe?^ bjille/

ie?' en Iaat jicö baartoe ligt bepraten. Jae. 111:17, De wijsheid, die van

rtii boven is, die is ... gezeggelijk. (c) %tj ip ooft be^gejelfcljapt met liefe-Liefeiijk-

ire, lijkheid. iEgt;c jacFitmocbige i£ beballig in spn fpjeften en boen/ jjrj ig goeb» hei(l-

ften aarbig/be?mafielijft om te beljanbelen/i^ bjienbelgft/soo bat men met

) of genoegen met ï)em ftan omgaan. Al wat liefelijk is... datzelve bedenkt,

leib Phil. IV : 8. Dat ze... bescheiden zijn, alle zachtmoedigheid bewijzende,

en; Tit. 111:2. Uwe bescheidenheid zij allen menschen bekend, Phil. IV: 5.

; 't Zijt vriendelijk, 1 Petri III: 8.

anb V. De werkende oorzaak ban be gacljtmoebiglicib iji God. ©an nature is eene

ijne i^ be menfclje oploopenb/ toornig/ turebclig algi een netelboécl)/ al^ een ^™cjj

nt» boovnft^uift/bie men niet aantapten ftan ^onbe? jicO fe fttaetfen; maajGocstcs.

ber lt;l5ob/ ben menfclje tuebejbarenbe naar ï)et beelb ban ben sacfjtmoebi-

be» gen Slc^u^/ geeft Ijem een sacfitmoebig tjarte; baarom telt be Slipo^»

cht- tel onber be brucljten bc^ l^. 45regtr^/ ooft be gacfttmoebigljeib. Gal.

V : 22, Maar de vrucht des Geestes is ... zachtmoedigheid.

igd- Cciie bengb gaat niet alleen/ be ecne bcugb bjengt be anbere boort/

ten en be eene onberfteunt be anbere; 500 i? 't ooft met be *Sacfjtmoebig» aan Hiiy 3 Öeiö;

-ocr page 608-

542 Van de Zachtmoedigheid.

Öcib; 5(j fpjuit (a) uit een Dam/bat met (öob VJE^eenfgb té in Cfi^fg5 tug. 2Cl|i bc menfclje »j5ob jjeeft tot 5iji] (©ob/ ban Ijecft Ijij tjet al/ ban geeft DÖ niet^ mee? noobig/ljjj jiet naa? uiemanb om/alisof öem ban bien laat joiitiE tocftoincn ; Ijy brcept niemanti/ aléof öie Ijcin iet^ou» be gunnen ontnemen/ Ijtj jiet alle inenfcamp;cn maat aan al? iiii^nmen» ten in be öanb ban jijnen «Pob/ en bat l^jj 5c tot jijn öeist jal ocö^ui-ïien. óprecht iemanb iet^ liluaab^ ban Ijem of tot Ijem/ ijij Vueet/bat jijn «èob f)et ocöoben fjeeft; boet iemanb l)em toat ftluaabp aan/ Ijg tneet/bat jgn (60b Ijet 30a öcfcfiirtt/en in Ijet Intj^cn sjarö üeleib ban 3Önen 45ob i$ Ijjj tebrebcn. ^rj 3iet/ bat inbien Ijij toornig en biraaft-Oierig ÜJierbe/bat Ijij 3icö tegen 3tjnen a?ob ^oubc ftantcn/baajam be?» braagt Ijij alle^ met een ftil en öebaarb gemoeb. (b) ïlit bE3C geftalte fiomt boort be be^loocpeninge 3ijn^ 3slf^/ öp fient sijne eigene üegee?-IgftÖEben niet meer/ljij tuil 3e niet meer/ Ijij soefit 5c niet mee?/ [jÖ ïjceft be ijbele eert-/ bc liefbe ban menfcljen/ be Qoogljcib/be njftboni» men be3e? toerelb Uieggctaorpen/ Dü biil 5e niet ïjebben; taaa^oin 3ou-be fnj ban baarober tlni^ten of toornig tuorben/al^ Ijeni iemanb baajin te na fituam ? llit bic gehalte bloeit ban Sacljtmoebigljeib. (c) lt;0aft geeft Dij 3ÖnE naakten lief. J^an een bien men liefheeft üan men bed bc?bragen/ be liefbe boet sgne naakten geen ÏJluaab/ ben mcnjscijlieben-be fmart Ijet/bat 51)11 naagte/Ijem bgangclijftenbe/siclj üesanbigt/3iet gem met mebeboogen aan/bat Ijij 30a omroerb ip/en ben toorn (!3ob^ op 3iclj laabt; Ijoe ftan gij tan nog fmarte tot 3ijnB fniarte toeboen ? ^iet/baajom i^ gij 3acgtmoEbig.

En werkt VII. De uitwerkingen ban be gacgtniocbiggcib 3ijn: (a) Handelbaar te baarf Z^Q' Od'aftlJelijli en soet 3ijn om met gein om te gaan. Cen 3acljt» zyn' c moebige i^ Dij alten Detninb/al^ 3ac[)tmocbig 3al Ijij ban niemanb ge^ gaat tuo?ben/ ftljoon gij ban fommigen/ al? ban een lagen en bejadj» telijricn geegt brfpot inogte biojben/ Iji) geeft 500 beel tegenloop niet al^ be anberen/maa? 3al self? be^bebigcr? geöamp;cn onbe? be toerelbfclje men» fcgen; men geeft 3oetigöeib in sijn geselfcljap/en al^ men ban gem ilt;S Vueggegaan / 500 33! 3ij 11 e gemeenfegap iet? nalaten in get gane/ tot obe^tuiginge/bat get een oob3alig mengcg i?/en bat men selbe 30a niet van zijn i^/ en men 5al begeerte finjgen om ooli 50a te 3ijn. (b) Van zijn regt staanf' afstaan. €en 3acgtmoebiaE ig be?|lanbig/ Ijij geeft 3acgtmuebige laij^-geib/ gg i^ niet bom of ongeboelig/ gij thin lucl oarbeelen inat regt \$l en ooft sijn regt toel toonen en boorftaan/ en gij boet Ijet oalt/ at^ get met ^ob? teille i?/ en gij brjpligt ip get te boen; maar gij boet get met sacgten ernpt/ met brijljEib en genereuggeib/ maar 300/ bat be 2acgtmoebig!jeib attijb uitblinüt; maar ié get in 3aften/Uiaarin gij On cirk nia0 300 ÖDEt gö ftct beel tiebe^/ban met ttoipieu sijn uiter»

vérdra- rc0t re g^len. (c) Ongelijk verdragen, «iten sacgtmoebige luil niet ge-gen. lijft met gelgft be^gelben/ooft sicg niet tu^cfien/al fian gij; maa? gij

braagt

-ocr page 609-

Van de Zachtmoedigheid. 543

b^a.iot Fjet/ OÜ oaat Dft baorötj/ aléof Ijft 5cin niet aangebaan toa#.

Eph, IV: 2, Jlet alle ootmoedigheid ende zachtmoedigheid, met langmoe-digheid, verdragende malkanderen in de liefde, (d) Het ongelijk vergeven. J0c^gebrii ij? nitt onoclnjohcn laten/eh onlie?tugfc{)En öen tn^ofi en ^aat Vergeven, in 't fjartc te Defiouöin; tnaa? 't ben bElcebige? fjft niet toe te re-Renen/ fjem baa^om niet minbc? lief tc ljeamp;6en/ S0quot; ^ öeöanbe» len/ alpof ftij {jet niet gebaan fj^bbe. ®it i^ be legfe ban CÖt'^tu^/

Marc. XI; 25, Ende wanneer gij staat om te bidden, vergeeft, indien gij iets hebt tegen iemand, ©it Üelicelt be SCjJoptel/ Col. Ill: 13, Verdragende malkanderen, ende vergevende d' een den anderen; zoo iemand tegen iemand eenige klagte heeft, (e) Het kwaad met goed vergelden, l^tnaab H«t met ftkiaab te be^gelben i^'beegtad)tig/goeb met fttoaab te üejgelben ij? k^atloed fcuibelgcfj/maa^ fttoaab met goeb tc bcjgelbcn i$ €lj?i?telt)ft/bit boet ve^gefden. be 5acF|tinoEbrge. 1 Petri III: 9, En vergeldet niet kwaad met kwaad,

maar hebt uwe vijanden lief, zegent ze, die u vervloeken, doet wel dengenen , die u haten, ende bidt voor degenen, die n geweld aandoen, ende die u vervolgen. Matth. V:44, Indien dan uwen vijand hongert, zoo spijzigt hem, indien hem dorst, zoo geeft hem te drinken ; want dat doende, zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hoopen. Kom. XH : 20.

VIL ©e gacötmaEbigOeib in fjare nature baar boojgeflElb / ij? een fpiegEl/om ii^cIbEn baa^in te üEfdjoutuEn/{joe na oö bi) bE^Eltie ftomt/ of Ijocbe^re gij ban bejclbE sgr. ^Eiigt Fjec brij op iibiljarte; 't ié al ecnc gjulnelijliec jonbe/ban gïj UieI benftt/'t is Een fcft^iftftelijfte? (Iaat/

ban gij u liEjamp;EElbr/ban bE beugb be? Zacï)tnioEbioljEiö ontbloot tc 5ijn/

en in eeu contraric jlaat te jijn. 2ijt baarban EErpt obErtuigb/ en iiEEint ban tEj fjartE/ IjoEbaiüg gij booc 4?ob 3t)t/ en taat u oüEjfta»

niEn jaï.

(a) %ijt rjij in soobanioe bB^abiobE en IkbaajbE gEjlalte bE^ IjartEn/ al^ overtui-be menfcfjEn u mEt taoojüEU eii babrn fitaaliift bfjegenEn ? ïiomt utac gC' rnptfieiö boo^t uit bejEEiiioinge met iSob in Cf)?istu^; ïlit be?(oocr|Bnin» den.6 eer ge ubie^ jElfs ? ïltt liefbc tot utoc naagten? gij öanbElbaa?/öutg»

jaam/ gejErigElijliV joet eu liefEltjft in bEn omganii met utoe naakten?

^taat gtj sonbe? ontroeringc ban uhi regr af/ en geeft gij goebaatbig toe? ©e?braagt gij get aangEbaiiE ongclijft/ooft bau/al^ gij u tajeften ftonbt? ©ejgeeft gij |jct ban fjajte/aljiof jjij jjet u niEt aangEbaan 6abbe/enft?enftt ï)Et ntne liEfbe tot Ijem niet©ejgelbet gij fjEt fttaabe met goeb boen/ en bat in opregtigtjeib en toegenrgenljEib? Ce^ gtj antbioojbt/500 benftt te»

ruggc op utae jjanbclingc met ubie mee^bccen/ met utoj? gelfjften/ met bjeemben/ met b^ienben/ met ulne minberen/ met bie onbej u geftelb jgn/ met bjouln/ met ftinberen/ met bicnptamp;oben/ en fiamt ban nu/ biat ant'

tooorbt gjj op bie bragen/ulu Ijanbel in gacötmoebigïjeib getnee^t? 6 Cjoe beien julïen IjiEr obertuigb moeten jtju/bat 3e tocFi uiet^/ja nietg ban be gacljtmoEbigficib ficbben! Soo get öan seficr/bat al taat ban

-ocr page 610-

544 Van de Zachtmoedigheid.

be ^acfttmochiopeib in (fiSobj? i©oorti gejegti Inocbt/ oy u niet pa^t.

(b) 5öt SÖ tarebeïig/ Uejbnetig/ gemelijft ban obe^al

fcï|p?p al^ een egel/ al? een boocnfbuiamp;/ soebat men met u niet bee* fleeren ftan/ of men fteeftt jicfi ? (fi-n bat ig er een blijft ban/ bat gij af-tijb in moeite sijt/ban met ben eenen/ban met ben anberen; en bat gij altijb ftlaagt/ bat men u ongelijfi boet/ bat bien^tboben fjnmiEii pligt niet boen neben^ u. gijt ban be^efterb/ bat be fcljulb Dij u i^/ en bat gij een fteftelig en bJ^ebclig [juineuc iSiJSft utn toorne ta^ op/

ftooftt öet bloeb/ ftögen be Bebjegingen u naar ben fituin/ al fp^eeftt gij niet een tooo?b; lt;Bf toont jiclj be toorne in uta boa^ ge,,igtc? b^eeftt be toornc boot tot fttnalijft fpjeften/ tot ftijliei;/ tot fetjeiben ? Cn joube Ijct niet boot:ficerien tot fïaan/inbien anbere rebenen u niet beletten? Ósn 500 gtj al niet uitbaact met Inoo^ben en baüen/ boo? bien tijb ft^opt gij fjet op/en ftomt er een Ijaat en afbeet in nüi jjacte/en openbaart jicö baatna/a(^ er occafie i^/bc Injaabgiettgfjeiö/om Ijem Ijet borige filnaab te bejgelben/ of bejinaaft te nemen/ al^ Ijem ietgï ftlnaab^ ont» moet? IL^at anttaoorbt uta gebiiêfc baarop? giet baa? ban/ gij mijt be SatïjtmocbigFieib/ en sijt in eenc boosaarbige geftalte.

Welke VUL ïtomt nu/en mcrlit met aanbadjt op 't gene (ögt;ob ban u jegt/ ijkeoor- En toat u o^E?ftamen jal. 1. iiöij sijt in bien jonbigen flaar/in ürellien deeien be eerfte tnerelb tuap/ en taaarom bie met ben jotibbloeb bergaati ig/ verwach-6 amp;0EtlaneEn ?'nöe gij ban ooft te berlnacfjten Ijebt. Gen. VI: 11, De aar-ten.quot;3 1 de was vervuld met wrevel, vs. 13, Ziet Ik zal ze met de aarde verderven. 2. 43!) stjt in Cainé geftalte/en gij ^ult Cain^ ftraffe niet ontloopen. Gen. IV: 5, Toen ontstak Caïn zeer, ende zijn aangezigte verviel, vs. 11, Ende nu zijt gij vervloekt. 3. a5ij 5Üt Hamettj gehjft/ÜJien^ toraaftlngt 50a groot toag/bat Ijij jeiDe: Voorwaar, ik sloege wel een man dood om mijne wonde, ende eenen jongeling om mijne buile. Want Kaïn zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal. Gen. IV : 23, 24. SCtijt iemanb HCamecFj alj een bapper man/ 't i^ een teelten/ bat IjÖ behagen (jeeft in sjjne gjulndijfte geftalte/ en bat lj:j self gjuhielrjft ij boo? «öob; tot sgne eeuiiitge fcljanbe ij Ijij aanoeteeftenb/en tjij tao^bt in tlEin gebranbmerftt. 4. *j3ij jijt boor (öob een boobflager / 50a me» nigmaal uln tarebel/ toorn/ Ijaat/ turaaftgierigljeib opftomt; 500 me« nig fttuaab gesigt gij utue naajten geeft/ 500 menig bitj Inootb gij ^em toefpjeelJt/300 memgen öoobflag begaat gij. 1 Joh. III: 15, Een degelijk, die zijnen broeder haat, is een doodslager. i0ab berbloeflt be too?» nigen. Gen. XLIX : 7, Vervloekt zij haren toorn, want hij is heftig, ende hare verbolgenheid , want zij is hard. (£11 toelft ij Ijet einbe ban be boobfiagerj? Haar deel is in den'poel, die daar brandt van vuur en sulpher; 't welk is de tweede dood, Openb. XXI : 8. giet baar/ f|OB toeinig gij ooft acjjt geene 25acljtmoebig!jeib te Ijeliben/ ftoe manïja^ tig gij ooft acljtet te toarnen/ en sidjjelben te lnreften/ 300 gjulnehjft 3tjt

-ocr page 611-

Van de Zachtmoedigheid.

gij fn be oageti a?oti^/ en 50a jaï uüi cinbe 51)11/ Inbicn

gij u niet bcfteerr.

lt;£n üeelbt u niet in/ bat ulnc boo^lncnbfLicn u feij 4?ab sullen be^» onifcbulöigen. Zegt gij : men ip een menfcfje/ men ftan a( Dft oiigcliift niet berburen/ lileepclj en bforö ftdti tjet alleö inquot;r Uejb^agen. Antw. Dleepclj en bloeb jullen ooli |jer ftonrnftrijfie öobö niet öeëclieu. 't u neg jlnaarbec ballen 'r fjelfcije buur te br^öuren. Zegt gij: inbicn ift al-IrjS oüer mij liet gaan/ men pnbe te jtnuter tegen mij aangaan ; baat' om moet üt er mij boorjlaan/ en hun (eeren mij in mijn regt en b^ebe te laten. Antw. ^ij yilt öaaiöoor u'u regt en Inebe niet öefcfje^men/

maar bejliejen/ en gtj ^ebr tot unie bejfcljjiftfiinge te

bejtoacljcen/ en in ylaat?» ban bjebe/ jult gij een fcfj^ifl ban Duiten en ban binnen sijn. Zegt gij: men tast mij in nnj'.ie eere/ en bie moet iit büüjftaan. Antw. goa jult gij nVue err nier berörbigen/ maar beelcer fcfjanDe op u Ijalen; men bejbebigt sijne eere best/ baar een üeften-öigen/ gjbjaligen Inanbel/ en cp eene Drfc^nlbiginge in Drbaarbïjeib 3ijne onfcljulb te toanen' iiibien baar plaats ió' om in jac^tsinnig-IjeiD te anrlnoojöen/ en 500 niet/ te sUiijgen/bat is beter ban in toarne uit te uaren/ 't bielfl iö 't tnerfi bet jottrn/ Pred. VII: 9.

IX. Srjn be tDcrelbfcfjen m^cbrüg/ toornig en tD^aaffgierig/bat papt Opwek-u niet/ gdoobigen/ Oeöt baarban een aflker/ (jaar fier en bliebt jjet;

maar tractjr gij naar SJarlitmoebigfjeib; Uiant 1. gt;J3jb benoemt u ban naminge. beje beugö/ öe Vacljrmoebrge/ Zeph. II: 3 , Zoekt deu Heere, alle gij Zacbt-moedigen des lands. Pe aarbe iö berbuiD met Uuebei/ be be^tebanbc natuurltjlien een boom ; maar bs liinberen vin ban een an»

deren en baortreffeh']f{ej gee^t/ en betconen bat in ^ac^tmaebig^eib;

ij» ubi naam be jacljtmaebige/ Ijoe jee? moet gij ban tradjten/ bat naam en baab obeieenftomen !

2- l^ij jijt een Cfp'stt'n/ ombat gif naar Cfjri^uiDt gelpfft/ en naar Christus Vjne metten leeft. SEfjU^ toa^ sactjtmoebia' en ftiibe 5iclj baarin u tot een ejempel boor/ opbat gtj (jet ban lijem leeren en fjet fjem nadoen ^oubet. Matth. XI: 29 , Leert van mij dat ik zachtmoedig ben , 2 Cor. X: 1 , Ik paulus zelve, bidde u door de Zachtmoedigheid ende goedertierenheid Christi. Cljri^tii^ bebeelt fjet u. Zeph. II; 3, Zoekt Zachtmoedigheid Eph. IV : 1, 2 , Dat gij wandelt waardiglijk der roepinge, met welke gij geroepen zijt; met alle ootmoedigheid eude Zachtmoedigheid. SSiet baar Ijet exempel en jjet geboö ban 3[eju^/ bien gij lieftjrht/ öien gij gaarne iDiit nabolgen en geftoorsanicn ; bar 51] u ban fttacljtig tot oplneffftinge/ om naar Sacljtmocbigljrib te tracljren.

3. ^acijtmoeöinfteib fionn te pacfe ii? alfej?'Inat gij al;? ren Cftri^ten is «ood-boen moet. (a) Suit gh 't taoeiö (i3ob^ Ijooren/ 'r moet met Sacljt-za moebigfjeib gefcijieben. jac. I: 21 , Ontvangt met Zachtmoedigheid het woord, (b) guit gij bibben' Fjet maet gefcamp;iEbrn/ opheffende heilige II. ' 23', hau-

545

-ocr page 612-

546 Van de Zachtmoedigheid.

banden zonder toorn en tvvistinge, 1 Tim. II: 8. (c) Sgnït Qtj BeïijbcnijSfc Zai

boen rn refienfcfiap ocben ban uta orlaolic en tjope/ het moet gefcfmöen Zai

met zachtmoedigheid ende vreeze, 1 Petri 111:15. (d) 'Zult gi) anöeren lui

0nöp?taij3pn/ ai fcieöejom tao^bt baartoe Sacljtmoebigfieib geër?c|)t. 2 Tim. zij

II : 25, Met zachtmoedigheid ondenvijzende degenen die tegenstaan, (e) jjj

Sf.adjtmoebigtjeib i$ noobig hi be fiejt^affinge. Gal. VI: 1, Brengt den vje

zoodanigen teregte met den Geest der zachtmoedigheid, ©at ftaat U lj(

te boen/ en f)Et ïtan jonbe? gacl)tmaebigljcib niet berrigt taojben; maa? to

alji ïjet in gaditmocbigöeib gebaan lno?lir/ ban Qet fiij ii5ob en menfcfjen ja

aangenaam / 't jal iiitnemenbe bjncljt Ijebben/ en gtj selUe juït eene na

Deb?eöigbe confcientfe tjeööen. öe

is een sie- 4. gacFitmoebigjjeib een Ijeejlfjfi Uejfie^fel ban be ïïe^fte. ©eföejftc tic

wad. dg pgfg j,an in be^elbe^ IjE^ÖftÖEib tao^bt ^ob/ tnojbt tr arfj?fjgt;tu^ he?öee?lijftt/ bit i^ be lu^t ban een taaa: lib berjelbe/ 't

jtjne Begeejte/ bat Ijij baa?op iet^ mogte toebrengen; en beUnjie be g^acpt» in

inocbigljeib uftnemenbe fcljrjnt in 't ooge ban begenen bie bin» is

nen en buiten stjn/ joo mort een Cli^ten ooftm uitnnnenbljeib t,2ai:(j' st

ten met bit fieraab be?fierb te 51311. ^acfjtmoebiglieiö selbe een fiejlijft rj

ftleeb/ bat be naafttamp;eib öebeftt/ en ben öefileeben fcfioonrjeib aanbrengt. oi

Col. Ill : 12, Zoo doet dan aan... de innerlijke bewegingen van barm- jg

hartigheid ... goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoe- ol

digheid. ©en ^acfumnebigen hiajbt baarenboben nog Ijeil tot bcjfie» h(

ringe toegeboegb. Ps. CXLIX:4, Hij zal de zachtmoedigen versieren met w

heil. ©it be^fierfeï maalit |)En aangenaam Bij 60amp;. 1 Petri III: 4, Maar ö;

de verborgene mensche des harten, in het onverderfelijk versiersel eens jj

zachtmoedigen en stillen geestes , die kostelijk is voor God. 't 3^ aan» t)

genaam bij ben menfclje. Spr. XIX: 11, Het verstand des menschen ver- g

trekt zijnen toorn , ende zijn sieraad is de overtredinge voorbij te gaan. 3

©u9 be?fie?t be gadjtmoebige öe ïfcrftc/ in taelfie Ijij af^ eene Ijelöere 0

fle:re fïonfiert. t

Heeft 5. ©e gacljtmoebtoen IjebBen gjoote Beloften/ bie ooft jefte^ aan gen 5

e1quot;^6 be-bolb^agt suilen too^ben/ al^ (a) berftoaringe ban ljunnc gebeben. Ps. n

0 en' X:17, Heere, Gij hebt den vvensch der zachtmoedigen gehoord, (b) SCei' 0 binge boo? ben (J3Ee«?t. Ps. XXV : 9, Hij zal den zachtmoedigen leiden in

het regt; Ende Hij zal den zachtmoedigen zijnen weg leeren. (c) ©er» c

buiiinge met grnabe. Spr. 111:34, Den zachtmoedigen zal Hij genade ge- ï

geven, (d) ^{jjbfcfiap. Jes. XXIX : 19, De zachtmoedigen zullen vreugd op 1

vreugd hebben in den Heere. (V) ©erlojifinge ban allen bie (jun obrrlapt 1

boen; Befcljpjmen jij Ijequot; niet met onregteljanbelingen/jij Ijebben nogran^ l

eenen/ bie op l)en acljt geeft en lien rebt. Ps. LXXVI: 10, Als God opstond ;

ten oordeel, om alle zachtmoedigen der aarde te verlossen , Ps. CXLVII: 1

G, De Heere houdt de zachtmoedigen staande. (T) ©erjorging ban algt; j

les toat 3e noobig Ijeöben/ naar 3fel en ligcljaam/ Ps. XXII : 27, De 1

zacht-

-ocr page 613-

Van de Zachtmoedigheid. 547

fc zachtmoedigea zullen eten ende verzadigd worden. Ps. XXXVII: U, De

!n zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, ende hen ver-

lustigen over grooten vrede. Matth. V : 5, Zalig zija de zachtmoedigen, want Q* zij zullen het aardrijk beërven. IDc taerelö/ en al toat er in t^/ ig l)uiinec;

B) 3|) IjEböEn tt eigendom aan/1 Cor. III: 21, 22. SCI Itiat 5c öejitten/'r 50

!n Ueeï of toeinig/ 50 fjcöben Ijet in be gunfte ban a3ob/en jtj gebjuiften

u Ijet in bjebe öc^ gemoeb^. Si) sullen niet beel regenftanb Rebben in De

'? taerelb/ jelben sal iemanb een regt-sacötnioeöigen bejbjuftlien/ en fió

n 3al opijauöen/ 500 rajclj fjij öe gacjjt'noebigöeiD ^iet; ja anberen/jelf^

Ie natuurlijfte menfcOen/ gullen be Sacljtinoebigen befcfjepmen; bu^ gaat

be Sacfjtmoeöige beilig boor be luercliV en fjeeft liet angemaft/bat an» le bere menfdjen Fieamp;öeh/ niet. i©ic ban lugt Ijeeft aan alle beje beloften/

11 tcacljte naar Sac^tmoebigijeib.

^ 6. ^acljtmofbigen jijn imj^/ 3ijn ban een genereu^en geegt/jgn fte?fizacht-

in Ijet obejtDinnen ban allen tegenftanb. Spr. XVI:32, De lankmoedige is beter dan de sterke; Ende die heerscht over zijnen geest, dan die eene I* stad inneemt. 13e Sacljtmoebige ftan allej? te boben Honien/ baar een

ft rgfte met 3ijn gelb/ een groote met 3ijn aansien/ een toornige met 3ijn

onfluimig getnelb moeten boor blijben (taan. l^tj sal 3tjne btjanben al' lquot; leen boor sijne ^acfjtmoebigljcib/ en met goeb boot liluaab te Uergelben/

Jquot; obertninnen. Spr. XXV: 21, 22, Indien degene, die u haat, hongert, geeft

hem brood te eten; Ende zoo hij dorstig is, geeft hem water te drinken; ^ want gij zult vurige kolen op zijn hoofd hoopen. ïjet 3at {jem 500 onber»

:r bt:ageltj!{ 3tjn al^ gloetjenbe fiolen/ bic f|c,n branben; tij sal 3ien/ bat

s 3ijn toorne en bijanbfe^ap niet meer geacht taiejben ban be fitaaabljeiö

!' ban een mier/ ober taelfte men 3icö niet be;ftaort. C^ij sal sien/ bat be

Sgacfjtmaebigc ^ooger i^ ban Dö/ en abe? sgn gemoeb selfé fjeer^cöt/ en Ijtj '• 3al sicö al^ een obertoonnene moeten onöertaerpen; bit \§ öem onbe?»

E b?agelijft/ Ijft moeite Ijem tot beftferinge leiben/ grlijff |jet fomtijb^

toel gefc|)icbt/ en ÖÖ motste baaruit leeren/ tegen ben Sacljtmoebigen quot; jicfj niet meer te fianten/ betaijl ÖÖ niet meer gerefienb taorbt/en niet

'• meer f)em fi^enfien ftan/ ban eene groote bliege op be Qoornen ban een

' o^; maar self obertoonnen taorbt.

a X. (Dbe^benftt alle beje rebenen/ en laat se op ntn Ijarte taerfien/Bestierin-

om boortaan te arbeiben/ om eene sacF)tmoebigc geftalte bep l)arten te se-beftamen. 2tjt be?5cfte?b/ bat gij er niet mebe geboren sijt; bat gij se P met eenen taen^clj niet snit be^ftnjgen / en bat gij se niet 50a ra^clj

1 beftomen snit/ baar i^ arbeib aan ba^t; begeeft 11 ban aan (jet ttiejft.

^ ©aartoe (a) let geburig/ taanneer gij be sacljtmoebige geftalte fttnijt

1 5Qt/ en ftaa^tig^cib en toorne in u iö opgeftomen/ en sicl) aan anberen

ren fjeeft geopenbaarb/ blijft baar ban taat bij ftaan/ tot bat Fjct u fmart / en gij be btnaa^ljeib siet / be sonbigljeib / be ergc?niöfe / en e neemt ban telfien^ nieutDc boarnemen? om Ijet te be.jbrtcren. e11)

S55 2 amp;Et

-ocr page 614-

548 Van de Zachtrtioedigheid.

ijft 5P5Elfrr)ap ban riaa^tfgE cn toorniöe mptifcljcn; taant fjct obet be prpt/ Spr. XXII : 24, 25, Ende vergezelscliapt u niet met eenen grammoedigen; ende en gaat niet om met een zeer grimmig man ; opdat gij zijne paden niet en leert, ende een strik over uwe ziele haalt, pij joobanigcn/ Irt op Ijumic ötiiaaéijeib/ opöat oö cc te meer een af» ftrrr ban JfjiJcim mooot/ cn boor ecu Icbenöig rjrempcl leert/ bat de toorne rust in den boezem der dwazen , Pred. VII: 9. (c) i^crge^clfcfjapt li met ^arljnnocöiijm / en frr naanlu np hun ncbrag/ en ^iet in fgt;»:n te tirmini)rltilU)c!ö bcr ^acljtmocbtoljciö. Spr. XVI : 19, Het is beter nederig van geeste te zijn met de zacbtmoedigen , dan roof te deelen met de hoovaardigen. (d) ^tclt u atiiib bnnr Ijet rFcnipcl lian ben ^acht-tnoebigen 3!c5uö. KCerpt baartoe brei bc OSuangeliën/ en merftt geburig taaarin be fterre 3i)ne ^acfjtinocbigljcib bertoonbe/ cn p^ent bat

tclften? ^oo in nln l)artc/ bar be gebaante baarban a!0 obergejet taoj-bc/ cn al^ er occafie l£ tot ontroeringc/ beert ban met utae geöactiren naar be (Cuangcl'ifn/ of be öeere niet in ^oo cene gelegenfjeib

gcbj'ccgt i£/ cn l)oc C^i) ïfrm baarin gebragen Derft/ of Ijoe C^ii f^eni in 30a eene gclrgen()riö bragen ^onbc/ en bolijt bat ban na. (e) 2Clö gjj/ of in nta finié/ of buitrnsijuifi/ bij inenfdjen jnlt bomen/toapent u ban nut Sacfitmocbioljeib/ alpof gjj in een ftjjjb gaan suit/neemt fjet tacl uitb^nftftelijft boor / bat gij gafljtnioebig tnilt 31)11/ bibt ben J§eere om ftr^ftte/ cn alö be occafie ftdmt/ papt ban op bat be bijanb u niet ccn boorbcel afjie/ cn alp gij taeberom alleen bomt/ obcrbenftt ban/ fyoe gij Ijct gemaabt Ijcbt; 300 Uui / banfit ben {Jrcrc/ en ont-ïjoubt bic bebrebigbe geftaltc br^ gemocb^/ om baarboor opgeVnebt te taorben/ om baarna Uieberom 300 te boen. Slijt gij geballen/ betreurt Ijct/ maar luorbt niet mocbcloop/ luant men ban öe^e Ijccrlijfte beugb 300 rapclj niet lccrcn/ maar neemt niculuen moeb/om Ijet jjierna bete? te niabcn.

KA-

-ocr page 615-

Van de Vreedzaamheid.

KAPITTEL XLII.

Vau de Vreedzaamheid.

L Uit be liffbe tot ben naastV uit be nebecig^ctb en jacljtraoebig» Vreed-Ijtib ftomt ^eebjaam^eiD boo?t; öaac be brie ee^ften syn/ baar jalzaainheid* be faatfie ooft gebonbc i teorben / ban Inelfie tui) nu sullen fianöEletl.

Hebr. anun menonchab, rust, stilte. Cen brecbsame ftil en gerujt/ban Benamin-binnen en ban buiten / 6n jicösclben en ötj anöecen; schaloom, £G-ban div scbalam, voorspoedig zijn , vrede hebben, voleinden. Cen breeb» .;ame brede/ baojfpocbig/ en Uoleinbigt jijn biejft gcmaftfielijft. Gr. iigyvixó; , ciQijvorioióg eircenilcos, eirwnopoios, öac lnoojb bomt afban te samen binben/ ombat be brebc be gemoebeten te ^ainen bereenfgt/ ba?t aan malftanberen Binbt; baajom fpgt;ecftt beSCiio^tel ban ben band bcjj brebe^/ Epb. IV : 3.

. Vreedzaamheid is ccne stille vergenoegde gestalte der ziele van een ge- BeschrU-loovigen, neigende en trachtende in zoete eenigheid mei zijnen naasten om YinS0* te gaani?i de Waarheid en Godzaligheid.

il. Het onderwerp ip be ^iele basi een geluobigen/ Üie alleen be e®.ne jitylaatfe ban De^e beiigb. ©e onbeftceröen/ fcfjuon 3B jicfi taacljtcn ban

schap van

tlni^t en oneenigfjeiö/ 30a l]camp;6cti 5e tad) be bjeebjamE geftalte be^ f)a?' ®inel00' ten niet; Den weg des vredes en hebben zij niet gekend, Rom. III: 17. Vlgci1' .ïKaar 't is Jjet fieraab ban een begenabigü CfjJtgten / beje jgn met (JJob bebrebigb^ boor Ijet bloeb ban Cljri^tu^/ bie fjunne brebei^. Col. 1:20. Eph. 11:14. 2h/ ben ï^eere aejquot;? tot Qunne ber^oeninge boor ben geloobe ötamp;öEnbe aangenomen/ 500 Inarben 30 getegtbaarbigb en Ijebben brebe bij ^ob/ Kom. V : 1. Cn be bcebe ^ob?/bie alle berjiaiib te üoben gaat/ bebiaact tjumie parten en sinnen in arör'Ptu^ 3fc3u#/

Phil. IV: 7. ©u# brebe met 43ob in Ijunne confcientie 5°°^

'r/ al|of nlle^/ taat in be luerelb taag/ met Ijen öebrebigb taa^/ met be ftfenen be^ belb^ een üejBanb {jabben/ en f)et gebierre be^ belo^

met Ijen bebjebigb luag/ Job V:2,3. Sin bie geftalte tot be menfe^en iieerenbe/ 300 gaat ijunne siele^tot ïjen uit/ en fyt breebsaam ïjartc oefent al bejeeniginge/ fcljoon meu eenjaam i^; bese gejlalte nu i^in ni^manb anbe?^ ban in be geloobigen/ bebjfjl Ijet geloobe Ijet mibbel ig/ b3aarboor men tot 50a eene breebsame gejlalte fiomt. Rom. V : 1. én bebJijl be brebe eene brucFit be^ 6ceöie^ i^/Gal. V:22, 300 geeft niemanb^bie/ ban bie be^ (öeegte^ beelacamp;tig 31)11.

III. Het voorwerp ban beje beugb 31)11 on^e naasten, alle menfcDen. H^eeft^ €en ©jeeb3amc i? in een geburigen oorlog en ftjijb met ben buibei

' tot eeu

be taerelb en Ijet berbojben blee^clj/ met bie tail Ijij 0«quot; b?ebe/ met voorwerp.

»55 3 t,lc

549

-ocr page 616-

550 Van de Vreedzaamheid.

öic joeRt Bij seen b^ebe/ Ijoe bat öö bie mEcrbc^ Daat en bic member Befljijbt/ Qoe Ijij Beter in jtjn fcQift ip; maar tat meiifcfien aïé men» fcöen/ aï]é be naakten/ jjceft ög een bjeeb^aam gartc/ en met bie tjacljt (jij in b^ebe te leben; baojee^t en booral feeft be bL:eeb3ainc in Ujebe met be gob5aligen / met bie i| een gecéteftjfte en jcer naautae banb/ tuaarboo? gunne Ijarten be?eenigb 3ijn in Cfl^i^tu^/ Ijeübenbc benjelf' ben löee^t en bejelfbe tnebergeborene nature. Marc. IX : 50, Houdt vrede onder malkanderen, ©ocö men moet jidj aan bie niet Bepalen; maa^ be ©recbsaamljeib Breibt ^icö uit tot alle tnenfcfjen/ itnme^ aan jjunnen fiant geben be bjeebsamen geene oorsaïte ban onbrebe/en al^ Bun oac jafte gegeben taorbt/ 500 flappen 31J get cbej/ en B^elfen baa^boa: ben brebe niet. ©it i^ be bermaninge belt;S SCpo^tel^/Hora. XII: 18, Indien bet mogelijk is, Qoo be menfcamp;en tot b^ebe te üjengen en in bjebe te Be» toaren sijn) zoo veel in u is, (^bat get aan uhien fiant niet ontBpefie/ maa? tjacljt met alle magt baarnaa^) houdt vrede met alle menschen.

Bestaat in IV, De nature ban be^e beugb Beftaat in eene vergenoegde neiginge naar eene nei-vereeniginge met jtjnen naakten. lt;éen breebjame in ben brebe met 45ob naamver-'cbenbe/ Ijeeft een ftil gemocb/ bat bejgenoegb en geruft i^ ten opjigte ceniginge. ban jtjiie naakten/ öö boebt geene gebacjjten ban ungelijfi/ bat jijn naakte pein ijfcft aangebaan/ ban nijbigBeib/ of ban eenig ongenoegen/ maa^ Bij 3iclj selben Beb^ebigb/ Bebaa^b/ flil/ taeltebjeben/ en alp ÖÖ aan 30« nen naakte benftt/ 300 gaat 3tjn ftarte al uit in bejeeniginge/ en jjtj gaat al 3oetBl|jft met gein om. Spr. III: 17, Hare wegen zijn wegen der lieflijkheid, ende alle hare paden vrede, fgoobat be nature ban ben bjebe Beftaat in be te3amEnboegiiige ber Ijarten. daarom taorbt.bie een Banb genaamb/ Eph. IV :3, Benaarstigende te behouden de eenigheid des geestes door den band des vredes. ^tj ijl eentjarrtgfjeib/ 1 Cor. 1:10, Dat gij te zamenge-voegd zijt in een zeiven zin. Soo tna^ be eerfle ïte^fie/ Hand. IV: 32, En der menigte van degenen , die geloofden, was één harte ende ééne ziele, wordt V. gSulft eene breeb3anic geflalte ftomt nit be nature bcp menfcljen gewrocht n'Et ^00?^ l,E EcnE mengclj ig ben anberen een Inolf; maar God beran-'bert bat In^eebe en taorgte Ijacte/ en geeft sijnen binberen bjebe met J^em in Cfj^tujS/ en baaruit een brecb3aam ftarte tot en met sijnen naakten. De Wolf zal met het Lam verkeeren, ende de Luipaard bij den Geitenhok nederliggen... Men zal nergens leed doen , noch verderven op den ganschen berg mijner heiligheid, Jes. XI: 6, 9. 25aobanig 30ube be ^cece be tuoejite CJeibenen maften boor fjet «ïEuangelium. daarom telt be 2Cpo#-tel ben brebe onber be brueftten bep heiligen lt;l5eeptep. Gal. V: 22, De vrucht des Geestes ... vrede. «En baaram bienpcï)t be SCpojSteï be gemeente brebe ban 43ob. 2 Thess. Ill; 16, De Heere nu des vredes zelve geve u vrede allen tijd, in allerlei wijze, ©aarom taorbt (jij 500 bifttaijl^ genoemb-be gt;!5ob be^ brebe^/ ombat ben Brebe geeft en genoegen (jeeft in be breebsa-men/ Rom. XV : 33. 2 Cor. XIII: 11.

VI.

-ocr page 617-

Van de Vreedzaamheid. 551

icr VI. Het effect of be b?ucïjt Uan be ©,2eeb5aamljeib te trachten in En

zoete eenigheid met zijnen naasten om te gaan. ©at Baat niet/ siCÏJ een omgang fjt bjeeö^aam öarte te Uejöeciben/ en baajboar op saobantge geftalte te be?- met zijnen be licben; te tjacljtcn naa? een bjebigen omgang ^onbc? een b^eebjaam ()a?te naas ö/ ió maa? natunjlijliOciö of gebeinjrüljeiö. Cen b^eebjaam Qacte in te (f. fieelbcn/fii niet te trachten naa? ben b^cebsaineii omgang/bat i^ic^* de jclbcn te bebjicgcn. nEen bjecb^aam ftarte Uan niet jtjn jonbec b^eebjame Se uittuerfttngcn/ en naarbat bie bfugö ban Binnen fterft i$/ baatnaar be?* en cenigt men jtcl) in jocten omgang/ baa?naar Itan men be onbjeebjatnen bc?ö?agen/ en boor lïanbba^tige breöeliebenbrjeib tot brebe b^ingen / jn imme?^ een iebc? obertuigen bar men ben bjebe joeftt/ en bat be brebe 3a fliin onjen ftant niet gcbjoften taoibt/ fcfioon een anbe? bien aan sijnen e» ftant bicrftt. 2Cor. XIII:!!, Leeft in vrede. Leven jegt (a) eene taerft-jaamljeib; ^icfgt; aHcei] en op jicfj jelf teQauben/ geen omgang met men*

fcljen te (icbben/ noctj gocb nocö ïitaaab ban icmanb te jeggcn/ tael te ar mogen lijden bat Ijet een iebr? luelga/ niet te tüJf^ten/ te brrljten/ toornig id te srjn/ bat ip niet in b^cbe te Irben; leben in brebe jegt met men» te fcficn te Uejfteeren/ rn bat in joetigfieib/ in eenFiartigfjcib. Cb~) Leven jegt te eene geburige beftenbigririb/ eeng in bit of bat gebal jiclj bzeeb^aam te ö?a» igt; gen/ bat iis nog niet in brebe te (rben; maar baajtoe toojbt be^eiécöt een j. Blijben in be tae^aamfjeib/baarin al boojt en boort te gaan. (c) Leven

it Se0t be?maafi/ een bjeebjamc ban in jijn clement/ gelijft een bijjclj in ï)rt tnatc?; al^ gtj 300 bjeeb3aam met menfcften bejfteert/ban geeft tjij tt filijbfcfjap/gelijft een ge^onö menpcFj sief) bejmaaftt en brolijft bangumeu? 1/ ijï. Hebr. XII: 14, Jaagt den vrede na met allen. Ps. XXXIV :15, Zoekt

n den vrede ende jaagt hem na. 't gemaftftetijft brebe te gcBBen/ al^ een

3- anber on^ 3oet en breebsaam ontmoet/ en on«gt; fjanbelt naar on^ genoegen; u maar bit gaat 300 niet / eigenïiefbe 3et menfeften aan/om on^ ongelp

te boen met taoorben en baben/ fjter ontmoet onlt;i een tnrebelige/ baar een n toornige/ tnaarboor be bejborbene natuur ontflofien soube tnorben om

1- on3en naasten 300 te ontmoeten/ aló ïjij onö ontmoet; maar be bjeebsame t 3'et bat obe?/ ontmoet 5c in goebaarbigljeib/ geeft toe/ al ijS ftet met fc^a» ti be en min taerelö^clj refpect; geltjft men toilb opfpoort en najaagt/300

i- 3ocf{r Ijij ben brebe/ 300 jaagt Ijij bien na/ en Beftomt |jÖ bien/ DÖ B^ft

a bictorie.

e VII. C^oe soet en öeminnelijft ooft be b;ebe iemanb ij?/ 300 moet 8ö op Behou-

3i)ne Ijoebe 31)11/ bat Dij bien niet 30ffte noclj Be^oube met ber!ie^ ban taaa?» ^c°adrheid e ïjeib en gob^aligfjeib; baajom boegben taij in be Befc|)?ijbinge eene Bepa- en godza-

e linge baaröij/ behoudens waarheiden Godzaligheid, (©aar 3tjn menfcljen/ bie

e b^eesen iemanbgongenengte en tegenloop 3!clj op ben Ijal^ te galen/ baar-

5 0111/ i)oe 3eer 33 ooft op gun eigen geset 3tjn/ en bat al|é met fjet me^ in

be ganb befcljermen/ 500 31)11 3e milbe in get toegeben ban bat/ 't taelft Qun^ niet i^/ maa? gun aljl een panb ban (j5ob b3a# toeBet?oubJb/ am bat

te

-ocr page 618-

Van de Vreedzaamheid.

tc 6ctoaren/ aï Ijet ooft 'net bc^liesi ban alle^/ ja jeïf^ ban Qun ïcben/ 't tuelft tc hiaajljpf3 en Boo^aligb^'ö; en öat beöeftr men ban inpt joete tooojb vrede, vrede; een ftlaa? öetnijé/öat 50 ntet 3nn oube? be bieeb-3ainen in 3S^cacl/ bat jij geen Vaaa?!ijli Ujceb5alt;i!n fjane tjeööen/ en oeeii brebe joehen/ maa? fiuquot; c'Oequot; cemal}/ en baa_:ain vrede, vrede, al fjet met ben buibei en met be Inerelb/ en al ^aube men De biebe met (0ob boo? CEiitoig mtpfen. ïiomen baa? nieutue binalingen op be baan/ men moet Staijgen en toegeben/men ^oube onrngte Fieböcn/vrede is best; i^ ec een jonbaa? ban be bVaalinge 51)11^ hirgg te beUeeren öoo? Ijem te bekmanen en te beft^affen/men moet fjet nalaten/öö mogtfitaaab tao^ben en an«j moeite aanboen; toil be taerelb bat men be gob^aligt^eio niet late uitblinften/ en bat men öaa? late begaan en jidj l)aaj Inat gelijk mafte/ men rê al toebe?» om gereeb/ men Ban tegen geene onrn^te/ en baajotn i«S 't al toebera:n vrede, vrede; maa? aJob seot'bat bjcöe en luaajlieib7 bat b:eDe en gob» jaligl)eib moeten te 3amen gaan; allt;? een ban biegetJ^enfu tnojöt/ban moet men jijn bjeebjaam Ijarte niet afleogeii/ooi! nier nalaten aan onjen ftant ben b.jebe te 3oel«en/ maa? men )telt sief) tegen blnalinge en befcöe?int be toaajljeib/ men fielt sictj tegen goöbt'loopljeib en tjoubr bapt aan guDjalig^ geib; Hunnen anberen bat niet bejb^agen/ taojben 50 baajbaoj onteb^eben Én rigten 50 troubelen aan/ en brjluelJften ïii moeijelijft^eben/ bat ftaat op ^unne refteninge/ een b^eeb^ame Ijaubc ebenüiel ba^t aan tuaarljeib en gobsaligtjeib; taant töob tail/ bar öie re ^amengeboegb taocbcn/ Zach. Vlli: 19, Hebt de waarheid eude den vrede lief. SCtfjanafuié tailde liebej jij» ns plaat^ ban erne fpllabe ban bc taaa^tjeib beklaten en lie^tiejcn. Hutljec plagt te jeggen/ lieber balie be fjemel/ ban bat een firnimpje ban be taaa?» ï)eib bc?lorcn ga/ Hebr. XII; 14, Jaagt den vrede na met allen, ende de hei-ligmakinge. Ps. LXXXV: 11, De geregtigbeid en vrede zullen malkanderen kussen. Uit tai^te be ijobbeloo^e Sielju tarï te peggen op be urage ban ^o» ram. Is 't vrede? Wat vrede, zoo lange als de hoererijen uwer moeder Iza-bels ende hare tooverijen zoo velen zijn ? 2 Kon. IX : 22. Jac. III: 17, Maaide wijsheid, die van boven is, die is ten eerste zuiver, daarna vreedzaam, bescheiden, gezeggelijk, vol van barmhertigheid ende goede vruchten, niet partijdelijk oordeelende7 ongeveinsd.

God ge- VIII. Uit ip be beugb/ bie 30a ernftig geboben en 30a ijcacljrig obejal biedt deze in ï©oojb tao:bt aangeb:angeii/Matth. V:9, Zalig zijn de vreed-

zamen, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. Kom. XIV: 19, Zoo dan laat ons najagen, 't gene tot den vrede dient. 1 ïhess. V : 13, Zijt vreedzaam onder malkanderen.

Overtui- Jgiet baaj een' blaren fpiegel/in toelben gij met alleen u'oje bejplig» ginge. tinge tot ©jeeb5aaml)Eib/ maa? ooli ntae eigene geftalte en boen fnint jien. 31^ in u be bjebe met (J5ob oonj be bolboeninge ban ben l^eere 'Je» ju^ boo? öEt: geloobe tot regtbaaibigmafjinge aangenomen/en ftomr uit Dien 0:onb utae |Êgt;?eEb5aamï)eib bcio:r? ïient gij Ijer onbejfcöeib tu?fc|)en

gob-

552

-ocr page 619-

'%

Van de Vreedzaamlieid, 55S

n/ gobsaiigcn en onfiECcnabiobcn ? 3!^ utae met be gobsaltgen al^ ier cen CDrigtii^/ cn bïoett uit öie eentjeiü fjet oefenen Uan tircbe met {icn? Cn filtjft gij aan titaen ftant in eene breebjame gpft^'te/en tracfjt En gij ban nog naar Urebe/ai^ be natuurlijfte menfcljen u met Vieelfttu^ab-et jjeib liejegenen ? 31^ uto gemoeb jtil/ bergenaegb/ Uielteliieben op uVnc naakten/ al# on eenjaam jijnbe aan gen ofbenfit/ of {jen jtet/of met IEt fien fpseeftt ? 4pf jjjn en bezbreEinbe/ affteerige/ toornige/ ngbtge/otio en bergenoegbe fielnegingen ban Binnen ? Cradjt gij naac be babelijfte En - fietooninge ban uto breebiaam Ijajce/aoft ban al# anberen op u toornig Itc jjjn en u filnaab boen ? ïjetu gij be taaarfteib en be gobjaïigfieib 50a en iief/ bat gij niet ren ftip baarban taiit aftuijUen / al 50U be geljeele toerelb op u aanballen/en üeöaubt gij ban ebentaeï be breebjame ge» :n flalre beé fjarten tot fiaar / en tradjt gij ban ebenVnel met be baab 05 brebe te oefenen aan utue jfjbe? ïlt»af ^egt » nine ^iete in be tegentaoo:» ,et bigQrib a?oblt;?/ ^fjt gtj onber be bjeeb^amen ? l^eftt gij er een öegin in nt toaazljelb ban/ en jtet gtj met fmarte atn gcljrclt t 132 lt;0f jijt gtj obctniigb/bat gtj toaariijft ban bie geftalre cn baben ont-

0' filnot jijt ? B^at joubr gij gelulfffig 5|jn/ tnbirn gij obertiiigb Inirjbct/ en en in bic obertiiiginge öleefr/ totbar gij ïuér en ernst lircegt om Uesn# at te ^oeffen en tot brebe met (J?Db en ©:ccb5aani[jeib met utae naagten Etl te ftomcn ! (5£ot oien rinbe biijfr Inat ftaan op be.^e oberttiiginge ban jonbe/ cn oberlneegt meteen/ Ijoe gij bij vl3ab te ftneft ftaat/ cn IneliJe oojbeelen ober u fiomen jnlien. ^ij/ taKebe tuolben cn tijger#/gij on-cc ftuimige 5ecën/ bie niet ruétrn ftmit/ luier l^art boï jjatige/toornige/ l?' mjbige/ tlnijtige gebarsten en fielnegingen ió/ al# gn alleen jijt; bic eiquot; nog telften# mcc^ ontflaften Inorbt cp ï)et jicn ban bengene/ bien gij ,en adjt/bat u Belecbigb fjeeft/bic al# buspocber opbliegt/300 ra# iemanb |0* u een oneffen Inoorb toefpjeerit/ of u ïienabceit. (!3rj/ bie niet allren ,aquot; ;clbrn in onbrebe ban öniten en ban Binnen leeft / maar ooft tlni#t iar fierofiftent tuêfcften anberen/en Ijet buur ban orcenigljeib telften# meer P» rn meer ppBiaa#t; gtj/bie brebe jjefit in ben monb/maat onbrebe in 'et; Ijet Ijart/ ban ïjocbanigen ^fereinia fpreeftt' Jer. IX: 8, Een ieder spreekt met zijnen naaste van vrede met zijnen mond ; maar in zijn binnenste :a' legt hij zijne lagen, tjoort/ Inat öob ban n ^rgt.

IX. 1. 4?ij ^ijt buiten be genabe; Innnt aïlr#/ Inaaiboor oü een Cljji#» uedrei-'00 ten genaamb luorbt/ berlooctjent gij ; ij?ob/ bien gij jegt uhi ^aber tc 31)n/ ^quot;s0-!d_ i# een (öob be# b^ebc#'en gij 3tjt in onbrebe; (£ijri#tu#/bien gtj iiltien éaligmafier noemt/ i# een l^ebe 3Fgt;02#f/cn gij 3ijt in geburfgen tïniét; bc Ö' (éee#t/bien gij ^cgt bcelacfitig te 3ijn/taerfst brebe en gtj leeft in

quot;t bcjbeelbgcib; get €uangelium/Itiaajboo? gfi roemt InebergeBoren tc 3fjn/ Ie' i# een Cuangelium be# bjebe# cn gtj leeft in Ijaat/toorn/nijb en gefttjf; il,l: gtj noemt u ftinberen lt;öob#/ maar öie 3ijn be brecb33men/ en gij 3ijt ;En onbjeeb^aam; gij gaat ten SCbonbmaaï/rn bat i#ECHebcr6inbreni#fe 3t!- 11. ' Staaa be#

-ocr page 620-

Van de Vreedzaamheid.

tiEjS öa?tEn in rn tot inalftanbcren/ cw ulti fiajte tegen ren ieber Urr» }je

tieelt); 500 jiEt gtj öan/Dat qij gmi bed f)cbt in atfc bfc jaiiEn/taaar* 5ei

oy gij roemt. 0^

2. i^rt üeelb belt;? builiel^ eh jijne? fimberen i^ In 11. Uto Ijartc/ uta jij jeïaat i? een uitbjuRfel ban ben fatan/ben mcnfcijen-moorbec; en 500 nij al^ be gobbeloo^en bEfcftjeben Itiojben/ 50a jnt oÖ- eerfle toerelb

hia^ bol Ui;ebet. Gen. VI: 11. 43lj ooft; ^rnaël Uia^een tnonb-esel ban ij5

ren mengcf}/^ijne Ijanb taa^ tegen een iebe? en een leber^ Ijanb lna^ m

tegen j)^m. Gen. XVI: 12. blen ftaatjyt grj; Ijft D^t-ingbe en gob» ba

beioo^e Israël bienbe öob uiterïnft; tnaa? jij leefben in tlnigt en geUgf/ (l

in becfjten rn flaan. Jes. LVI1I;4. Soo pnjt gij. bi

3. (!5ob fjeeft een gnitoel ban u rn jal lujafte ober u oefenen. Spr. en VI: 16, 19, Deze zesse haat de Heere, ja zeven zijn zjjne ziele een gru- 1)E wel... Een valsch getuige, die leugen blaast, en die tusscben broederen bt krakeelen inwerpt. Jer. IX: 8, 9, Hare tonge is een moordpijl... zoude Ik in ze om deze dingen niet bezoeken , spreekt de Heere ?. En zonde mijne ziele gt baar niet wreken aan zulk een volk, als dit is? Je

4. ©Eltnjle öe onbrebe/ be tlni^t/ Ijet geliijf/ ren filijfi i^ ban een C( Doo«j en moorbbabig fjarte/fjetlnclft enffel toorn/mjb en In^aaftgierig* iïi lieib l^/en bcsullien |jet ïtoninftrtjfte 4?ob^ niet gullen beerben/ maa^ u Ijnn beel stillen in ben poel/öie ban bnnr rn fnlpljec öranbt; u 300 f)cöt gij bat onft/ en anber^ niet te bertnacören. ^cfiriRt boor bi u^Elben eii boor (J5ob^ toorn/ gij/ bie in rmbreöe met menfcljen leeft/ gi lt;i3ob leeft ooft in onbrebe met u/ en i^ n te magtig/ en sal Ijet ^ u born geborlen. g'

opwek- X. Cn gtj/bie taclUiaajltjfi een b^eebjaam Tjajte in 3jjn Beginfel öeöt/ n

viede tot maar 500 Geinig nitlnejfjinge/fjet bobrngejEgbe ip 11 ooft tor ren fpie« g

vrc grl; F|db toeinig geïijftrntpfe fjebt gij nier bie grjïalte en Ijet ieben bc? li

b^cebjanien; C^ce bcle nnbrebine gebacf)ten ijebt gij/fjoe fc|jc?p en bij» l)

tenb iijn ntoc tooojben/Fjoe raé raaftt gij aan ben tlnigt/ên Ijoe ra^ b

3Et 3icö een ta;o!f in 't fia^te! ï}ct fmane 11/ betrenrt Ijet/ en soeftt ti

met allen ernst be onbrebigljeib te bannen/ en rracF)t naar een breeb- p

3aam Tiart en naa? een bjcebsaain leben; luant/ 5^

Onvrede 1. I^e onbrebe bcé IjartEn rn brr baben belet n in alle gob'ibiengten fi

iijk.Cliaae'cn ^eröcjft 5e. (a) ïjet jjemceb raaftt buiten ftaat tot (!3ab te naberen/ 3

te bibben en niet Ejrm te berfteeren. Opdat uw gebed niet verhinderd en n

worde, 1 Petri 111:7. iPaajoni iegt jjpanluo'/1 Tim- 11:8, Ik wil, dat C

de mannen bidden in alle plaatsen, opheffende heilige handen zonder toor d

ende twistinge. (b) 't ifireft rjreote ejgerni^fen bij begenen/ bie bnitrn C

rn binnen 3nn / een icbrr outset sic^ / al^ DÖ ccnen gobsaligc Ijoort 1

ttoiiétrn cn ftijben; taant rrn irbrr i^ ftïaar olirrtuigb/bat l)ct ^ tE- E

grn be? rrnbsaligen natunr/bat Ijet ben ftinberen OJiobs nirt pa^t; en t

Uiat segt be ftcere SJfoi'S» begenen/ b:e crgrrnipfe geUen ? 't taaj?

ïjeni

554

-ocr page 621-

Van de Vreedzaamheid.

t» jjem öcter/öat een tnoïcnjlecn om fijnen oeöonbcn en fjij in öc r» jee getDojyen Inierb. ga' öat u niet ban tUuat affcijjiilfjen / gob^ali» gen? Cc) raalit öaa^öaüc buiten jlaat oui tot nut ban anöEren te ta 5ijii/ 300 brei a!^ in u i0/ Uieryt gij öe fjerite obe?f)oojj. Jac. III: 16, Waar 00 nijd en twistgierigheid is, daar is verwarriuge ende alle booze handel. -lö XI. 2. 5llllc«j/mat in en omtcent öe fterfic j^/raaöt u tot breöe. (a) Alios verin 03ij sijt in öe iKrlie geboten en tot een liömaat bet.ïclüe aangenomen; ^'esJe.tot j*l mi/be ftejlie i^ Sulammith, bat i^ de vreedzame, Hoogl. VI:13. Jpa^t u b» ban ttaigt en onbrebe? 25craanit ö^t u ban niet in brebe te leben ? f/ (b) il5ob/ öie 11/ baac gij bijanben inaait/met lr)ein öebjebigb Ijecft/

bie i? een God des vredes, Roin. XVI : 20. ©ie Ijeeft Iu£t aan btebe

»r. en QeOagen in be breebjainen; betoijle gij bien ^öoü tot utuen ©abec

n- Ijeüt en fijem aanfyjeefn/ Abba, ó Vader! ^oe bujft gij met een on»

3n bcebig gart/met eene tluiprenbc tonge tot Qem fiomen ï C}oe hunt gij

tk in bie geftalte met £^em berfieeren? (c) IDe l^eere SJesii^/utu btuibe»

le gom/ al utp ttoopt/ al uüi be^maaft/ al ulue l:cfbe/ i^ öe Vrede vorst, Jes. IX: 5, Ijceft u boor fiet bloeb jijn^ liruifcö met 60b bebrebigb/

'11 Col. I; 20. ©ie geöieöt u/ Houdt vrede ouder malkanderen, Marc. IX : 50.

J' ilM ban/Zijt vreedzaam, 1 Thess. V : 13. (d) ©e fjeilige «Jpeept/bie in u bioont/ bie u l)eeft Inebe^gcamp;aren/ die u lce?t/bic n leibt/Uicrfit in

t; u een brcebsaam tjarte/Gal. V; 22. ©ie luaarfdjulut n boor onbrebe/

jr bie port n geburig aan tot brebe/^nlt gij ï^era ban ifiet bolgen ; Soubt

t/ gij lijein bebjoeben/ baar ï|ij u tot btebe roept? 1 Cor. VII: 15. (e)

et ^et Cuangelium/ fjet ^aaö uluej luebe?gcöaiirte/ ulu boebfel/ een Euan-gelium des vredes, Eph. VI: 15. l^oe üetamelijli i^ fjet ban/bat gij baa?»

[/ naar in b;cbe leeft! (f) ©e lebematen be^ fteriie/ met InelUe gij aljj Ijui?^

c penooten be^fseert / bie gij iiefljeüt/ obe: luellïe gij u berblijti't/ 5ijn

c? bjeebjamen/ f)iin Ijarte ip in eene b^eeb^ame geftalte/ fjun oogmerö en

j' Ijim Ine?ft ip bjebe na te jagen/ soubet gij bie ergeren en bebjioeben

i£ boor nUi onbrebig geb^ag ? fgouöt gij bic üeberben en mebe tot tlci^

it ten bejtnefiften ? (g) ©e ïjeere ^ejiiiS noemt n sijne duive, zijne scha-

3- pen, Hoogl. 11:14, Joh. X : 27. ©it jijn immer# be alle^breebsaamften/

5al ban een fcfjaap een luolf# nature aannemen ? €11 snit gi) onber be

:n fcljapen al^ö een beer berfieeren ï (h) ©c facrainenten 5ijn niet alleen

1/ jegclen ban iiVne brebe met a5ob; maaj be^eenigen n onbe? malftanberen/

;n niet alleen al? broebe??? en .ïuste^/ maa? sclfö als leben ban één lig-

at cljaam/bie booj benselfben 43eest leben. I Cor. XH:13, Wij allen zijn

r door éénen Geest tot één ligchaani gedoopt... En wij zijn allen totééucn

•n Geest gedrenkt. 1 Cor. X:17, Eén brood is het, zoo zijn wij velen één

rt ligchaam; dewijle wij allen ééns broods deelachtig zijn. É}oe burft gij ban

e- eene onbjebige gebacljte Ijeböen/lioe burft gij ban ulnen monb tot tluig-

n ten openen/ijoe burft gij ban iemanb een onbjienbelijft ge^igt geben ? Tsccn sic.

J5? XII. 3. ©UEjlneegt ijierby be hterlijliljcib ban be^ebengb. 't 3Isgt; em nuiJ,

m Ttaaa 2 5011'

555

-ocr page 622-

Van de Vreedzaamheid.

^antiejling fieraab boot een Cö?'pten. (a) HDant öaariu bcrroout jiclj ren ^acljtmocbirje en {lillc gcf^t/ bie een onb^D^fdijft bp^'ie^fef cu ftojjtclp lino: öoö. 1 Petri 111:4. (b) IDaajfn Uejtoont jicf) öe berloa» cfjeninoP Inaajboo? men De feilen ban ;tjncn naakte obe^

^tct en Ijet ongelijH boorbrj Spr. XIX: 11, Zijn sieraad is de over-

trediuge voorbij te gaan. (c) daarin oprnöaajt ;icfi öc (jemelfclje Unj^-Ijeiö; tÜJiéreu iamp; jotten-liu'jft. Spr. XVIII :G, De lippen des zots komen in twist, cïl^aa? bjeeb^aain te 5nn/ Ijet tae^l? bej be^jlanbiijen. Jac. 111: 17, De wijsheid, die van boven is, is vreedzaam. j©ii/wijsheid is beter dan robijnen, Spr. VIII : 11. Dan uitgegraven goud, Spr. XVI: 16. Dan kracht, Pred. IX: 16. ïPe luijóheib lertt eenen g!an^ oy 't aange» .Vgte beo menfehen. Pred. VIII; 1, De wijsheid des menschen verlicht zjjn aangezigte. 4311/alle be^e üebaltigijeben Itgnen in be ^eeb^aamljeib. (d) Cn a!^ be liejfie vclj in Ijet fieraab be? Éjeebjaamfieib bekroont/ ^oo iji een lirfelnft rn be?maliel!)l! boo^taerp boot allen / bie aanfctjonUien. Ps. CXXXIII: 1, Ziet, hoe goed ende hoe liefelijk is't, dat broeders ook t' zamen wonen. IBelaau Dan/ üiinÜC in bc feerfie boot Ijet «itnemcnbe bejfrejfel be; ©Kebviamfjeib.

iieoft XIII. 4. Pe ^eeb3aamt)eib Ijeeft uünemenbe beloaningen. (a) Cen fo'onin- c'bjeeb;ame tö blijüe. Spr. XII: 20, Degenen, die vrede raden, hebben gen. blijdschap, (b) gij jjjn tot alle geegtelijfte oefeningen en pligten ne=gt; beng (j?ob en menfcljen Delftoaam/ l)un tjarte beroo^beelr F)en niet; baa?» om ^föben jn brijmoebiglieib tot a5ob. Joh. III: 21. %l fjunne bioot» ben en fjanbelingen jtjn aangenaam/jjet Itomt uit een brtj Ijarte boort/ 3ij y.]n met ;oiit/bat met toijgöeib/bermengb; Daarom tuorben jout en b^ebe bii malitanberen geboegb. Marc. IX : 50. (c) ©e J^eere ip in lief* bc en gimjlc Oil en met be bjeebjamen. 2 Cor. XIII: 11, Leeft in vrede, ende de God der Heide ende des vredes zal met u zijn. (i5oD niet yclj te fteb» öen / in betooninge ban jijne iiefbe tot on^/ ip Ijet a(; ig lt;amp;oti boo? on»?/Uiie 5.1I ban tegen 011? u'jn ? $l!lé Öi) ftilt/bïie ^al ban beroeren?

(d) (öob^ zegeningen 5!in obe? be bjeebjamen. Ps. CXXXIII: 3, De Heere gebiedt aldaar den zegen , ende het leven tot in der eeuwigheid, ©ie ban In^t beeft ban ben l^eere alle^ieije zegeningen te ontbangen/lebe in brebe.

(e) €A om Ijet allejj fn écu te befliuten/ (i3ob be?ftlaart 5e jijne ftin» beren en erfgenamen ban De ^aligljeiD. Matth. V:9, Zalig zijn de vreed-zamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden. MSce? fian men nier fiegeeren; toelaan ban/ benaarftigt u/ om in brebe re leben.

Middelen. XIV. i^ebt gij ban lu^t om in brebe te leben; (a) 500 jijt berloo» cöenb aan grlb/eere en iiefbe; Ijet 10 omnogeltjb een breeb5aam ftarte te tiebbrn en te tjouben jonbe? be?ioocljeniiige/ of suit 3eïf gele^ genljeib geben/ bat een anbe? met 11 ttai^t/ ombat gij joelft/ bat Fgt;ij beoogt/of een anbe? 5ai u ligtelijiï 500 ontmoeten/toaa^boo? u'me bjebc ban binnen gcjtoorD Uiojbc; baar Ijet Ijarte ban binnen ïioolu/ baat

loopc

556

-ocr page 623-

Van de Vreedzaamheid.

loopt be monb ra«? olicr; oeibgierigfjeiti üreeftt brebe. Die gierigheid pleegt, beroert zijn huis, Spr. XV: 27. OEeJSierigtjeib maaftt Die

grootmoedig is, verwekt gekijf, Spr. XXVIII: 25. ®aa? ntjb ober ceng anber^ eere/ Uiinfte/- licfbe i#/ baaj ftan Ijet tja^te niet üan onruétig jtju/en bargt Iiöteli)ft aan ben eenen of aubecen ftant uir. ©aa?» nm tuo^bcn tiijb en ttaiotoicrigljcib üg malftanöeren geboegb/ en te 5an;en 3jjn jij eene fonteine ban bcjtaarringe en allen boosen jianbef. Jac. Ill: 16.

(b) iBoont bij ujelben/iaat een anbej 3ijiie eigene jatten befcfjiftlfen/ jet u niet tot een onbejjocftej en regte? obe? een^ anber^ öaquot;öcl'nseiv en jïopt utue ooren bno^ be acfjtejftlappcr^/ (uistect niet om te loeten/ luat tnen ban li jegt. Spr. XVI: 28, Een oorblazer scheidt den voornaam-sten vriend. Spr. XXVI: 20, Als er geen oorblazer is, wordt het gekijf gestild. ^aa?om tnap ^alaino'ö üiijsC raab: Geeft uw harte niet tot alle woorden, die men spreekt, opdat gij niet en hoort, dat uw knecht u vloekt, Pred. VII : 21. €u aan uiucn liant jluit utaen monb/ bat gtj nietj? ÏUTJaaöis ban utaen naakte fp^eeftt/bat 5a( ii in geburige cncroeringe en bililBiji^ in tluist brengen. Spr. XIII: 3, Voor hem is verstoringe, die zijne lippen wijd open doet. (^n 300 gij anberen Ijoojt ttiiijten/3iet toe/ mengt u in ben tlnijit niet/ fhic u niet tot regter/ om ban tE?jlonb ntoe fententie uit te boeren/met ben eenen te fidpen; pEn geheel anbez me?li tot brebe te raben.) Spr. XXVI: 17, Die zich vertoornt in eenen twist, die hem niet aan en gaat, is gelijk, die eenen hond bij de ooren grijpt, ©ie 3icl) in pmfiel ftelt 0111 gebeten te luo^ben. 1 Petri IV: 15, Dat niemand van u en lijde... als een, die hem met eens anders doen bemoeit.

(c) ^ijt altrjö be minfte/300 in ubie eigene oogen/al? in be fietoo» ninge ncben^ anberen. ©ejbjaagt ongelrjft/en bejgceft Ijet. Col. III: 13. ©oegt u in alle^ naa? eenp anbej? biille/ 300 be^re f)Et niet iê tegen ben taille (£gt;objgt;/nabolgenbe liet epenipel ban 2Cbjal)am. Gen. XIII: 8, 9, En laat doch geene twistinge zijn tusscben mij ende tusschen u... Zoo gij de slinkerhand kiest, zal ik ter regterhand, ende zoo gij ter regterhand, zoo zal ik ter slinkerhand gaan. J^ier lno?bt men ban geben rijft/ met een taeinig toe te geben/ taint men brebe en een breebjaam Ijarte/ 't tuelft ftojiteiijfiec i? Dan goub / ban robgnen/ ban ftracijt. ^oeftt ban brebe/ en j^agt 5e na.

557

(d) Snbien een anbe? u ongcmaftftehjït boojftomt / of inbien oÖ öe eerjte beloeginge ban ongenoegen gcluaar taojbt/ Inayent u tejflonb/ en ftuit ben tluigt in Ijet begin/3liii3gt boob ftil; taant 300 gij ban niet op nine Ijoebe 3ijt/be ttaiat 3al fjanb obe? fjanb toenemen/en baar jal geen liiebe?|jonbcn aan 31)11. Spr. XVII: 14, Het begin des krakeels is gelijk een, die 't water openingen geeft.

KA-

5liaaa 3

-ocr page 624-

Vau de Naarstigheid.

KAPITTEL XLIIÏ.

Van de Naarstigheid.

Naarstig- lt;0ob fteeft ben mcnfc^c jieïe en ligcöaam gcgeben/ en Deftlnaamljciti lieid' om met beibe te lae?ften/en met öeiöe ^em te lie^ljeerljjlten; SCöam/ nog in sijne Violmaafnljeib Stïnbe/ toiecöe ligdjamelgft toerti gegeben. God zettede hem iu dea hof Eden, om diea te bouwen ende dien te bewaren , Gen. II: 15.

Jtïa öen bal tail (fikiö coft/ bat be menfcFic eenc Oejig^eib fybbe/ en ftelt een fegefijft aan jijn tnej't. 1 Cor. VII; 20, Een iegelijk blijve ia de beroepinge, daar hij in geroepen is. (i3ab tail/ bat öe menfclje jiin taejfi niet alleen boe/maaj bat tjij tjet boe in naarstigheid, ban taellte bcuijb lutj nn fpjelten.

Benamin- Hebr. pin charouls, scherp, puntachtig, vlijtig. Gr. dy-nlptiu almbeia. ee- eene jafie met be uitcjfle sorgüulbigtjeiö en boojsigtigtieib te beljan» beien/ om 5e net te maften en uit te boeren; 50a bat 4gaa^(ligf)eib al bri) taat mee? in ïjeeft/ ban maa? te taezfien. Vierban ftamt dxQipójs akriboos, naarstelijk. Hand. XVIII: 25, Hij sprak ende leerde naarnletijk de zaken des Heeren. Eph. V; 15, Ziet dan, hoe gij voorzigtelijk (jiaa?» ftig/ net) wandelt. S5ij geöruiften ooft het taoa:b ént^fhta epimcleia, ban ptXti, mee? ban gemeen/ ten niterjle eene jafte te? ö^rte te ne» men. Luc. XV; 8, Ende zoekt naarstelijk, tot dat zij dien vindt. {Jetoj-binaire taoorb i^ anadi] spondee, taaaatian onlt;S taoojb spoed, spoeden, afltomt/ cn 300 bjuftt Ijet baajbig^eib/ boortbarenbljeib uit. Rom. XII: 8, Die een voorstander is in naarstigheid.

Beschrij- II. Naarslifiheul is eene inspanninge van de krachten der ziele en des lig-%inse' chaams van eenen geloovige, om in gewilligheid, vrolijkheid en voortvarend^ heid dat werk uit te voeren, dat God hem geeft te doen, omdat hel de wille Gods is.

Onder- (©ejé beugb f|eeft alleen plaats in eenen geloovige, onamp;elfeerben jtjn werp. 0p jjanne tnjje ooit tarl naajftig; maa? Ijet bejfcöüt 300 beelbanbe J®aa?ftigf)eib ban eenen geloobige/al^ Ijet leben ban ben boob; taant be 4Baa?ftigöeib ban een natuu^lijft mengel) ftomt boo?t uit een ber-ftee?ö en onbeugenb ïjarte/ jjeeft geenen luét en liefde tot get taerft/ omöat (jet ÖE taille ban lt;èob ijS/ ^eeft maa? in 't oogc fijnen Ito^t te tainnen/menfdjen te behagen/of eenig anbe? einbe te öefioincn; maar be 45aa?|'tigl)eib/ al^ eene cli?igteljjfte beugb/ ftomt uit een taeberge» boren en gcloobig öartE boon/öet geloobe bejeenigt be 3ielc met aTFjjiö» tu^/ cn gaat booc CÖJiptujS tot ^ob/ alg eenen bejsoenben ©abet;

B'ej»

558

-ocr page 625-

Van de Naarstigheid. 559

gfejuit bloeit bc licftic tot lt;©ob/ en bic jet aan om ben ^eere tnelBc ïjaoElgfi te srjn/cn inc?fit ban fjet Incrft aan/al^ f)un DEBotIEn.

©aajuit ontjlaat gctaiïlrgricib in ftct aanbaaiben lian per tDe^ft/bjoïgriljeib in get tne^ficn/ en boojtbarcnbficib/ om fjet IdeI ten cinbe te öjengen/ ombat Oct be taille a3ob«j \$l en opbat (öob bcfjarirn Ijcbbe in Fjct tarjft.

III. Het voorwerp het werk, dat God geeft om te doen. (l?ob ijerfr in voor-tütjpljf'b en ooebljeib berorbineerb/ bat be eene menfe^e ban ben an» werP-berc lebe/ baajtoe fieeft bcjfcöeibenc jlanbcn ban menfcfien gemaaftt,/

rn ïjeeft tebe? jijn taejft gegeben/ be een jet ïjö aan fterfce tnerft/ be anber aan politie-bicjrt/ ben anberen geeft ï|uiptae?ït; tebe? geeft een Beroep/ be een toorbt een bijffcFicr/ be anber een aftfterman/ be een een ftoopinan/ en be anber een amöacamp;tpman; en bie 5ön toe»

bejom ban bejfcjjeibcnc foojten/ be een (jeeft bien^t noobig/ be anber i^ bienp'tbaar; ren geloobige inerftt op jijn ftaat en boortaaarbe / in Irelfie gij m rn meteen bar (öob gem baartn geftelb Qeeft/ Ijti fteeft jicfl ten bienfle aan ben i^cere obejgrgeben/ gelijFt l^abib. Ps. CXVI: 16, Zekerlijk, ik ben uw knecht, ik ben uw knecht, jjn ban te-

breben aan taat toejft be l^eere f)em jet/ of get aanjieniijft of gering/ of fiet ligt of jtoaa? ij»/ bat fcljeeit gein niet/ ombat jijn l^eere foube-rein iji/ en meteen een toij? en goeb/ en een milb belooner aan alle getrontae bienaren/bujS aanbaajbt f)tj get torjfi/al^ baartoe ban «öob geroepen. 1 Cor. VII: 20.

IV. De vorme Beftaat in eene inspanninge van de krachten der ziele en des Vorme. ligchaams. vDe ^tele ban een naajftige fpant alle fijacgten in/ om bat onbe?ganben geBBenbe tae?fi toel uit te boeren. 1. i^ij fcgejpt jijn verstand op om te olie^leggen/op tnelfte maniere en boor toelfte mibbelen

bat toejft Bept Ran uitgeboerb tao^ben / gg goubt ^gne gebacgtcn bö get taejft/ tc^tojjl gij beyg i^. goo ganbelbe ©abib in al jtjn boen. 1 Sam. XVI: 18, Hij is een dapper held, ende een krijgsman, ende verstandig in zaken. Ps. LXXVIII: 72, Ende heeft ze geleid met een zeer verstandig beleid zijner handen, ^alomo jegt ban een' be?ftanbigen finecgt/ Spr. XVII: 2, Een verstandig knecht zal heerschen. Cn toebejam/ Eenieder zal geprezen worden, naardat zijn verstand is, Spr. XII: 8. 2. De wille ij? cob ingefpannen tot get taerft/ cn bat (a) in gewilligheid, ©aarboor ging be oybouto ban be muren ban Jerusalem boo?fpoebig boort. Neb. iV: 6, Want het harte des volks was om te werken, (b) In vrolijkheid.

JilSen taejht niet al^ een fïaaf/ tegen jijn' banft/ met een bjoebtg ge moeb/ uit b^eeje ban geflagen te taojben ; maa? bltjmoebig/ ombat men SUlfien g?ootcn l^ecre/en 5111ft een gaebejtieren ©abc? bient; of get ban geciBtelyft toejft ijï/ of een ligcgamcliift taejft/ betagle get 't Bebel ban gunnen C^eerc en lèaber ijl / ;oo boen be naajftigen get toerfi met breugbe. Ps. C : 2, Dient den Heere met blijdschap. 3. De effecten en genegenheden 51)11 ooft ingefpannen/baa? ié voortvarendheid, ijver, baa?

-ocr page 626-

560 Van de Naarstigheid.

ijS hifSt en treft tot ben arftcib; flcltjfi een moebfg paarb/jullcnbe faalt; pen/ met jtjn' boet regen öe beur flaat om uit te ftomen/ 500 5i)n oof! öe naarfltgen boortbarenbe/ jij vjn al aan 't taerft/ eer een anbe^ tjalf gereeb Ps. CXIX:60, Ik liebbe gehaast, ende niet vertraagd uwe geboden te onderhouden. ^.ij Jijn aisS een lilammenö buur. Ps. CIV: 4. Spr. XXII: 29. Hebt gij een' man gezien, die vaardig in zijn werk is? Hij zal voor 't aangezigt der koningen gesteld worden. 4. ©e naajjtige fpant ooft de krachten en bekwaamheden des ligehaams in/ tot Ijct bie^ft/'t iuelll boo? Ijet llgcjjaam moet uitgelinerb lno?öen. Ujeeist niet te .^bjeeten of inoebe te toojöen/ öe tuille ban 31)11' ^ecre ia ijem öat taei taaarölg/ en Ijjj acf)t f)et ,vrft eene eere met ren öc$\iieet aangejigte boo^ t}em te fiomen/ en jiclj mat en moebe boo? l^cm te bertooiien/ en te peggen: bat Fjeööc ifi in nlu tnejft geljaalb/ met lugt en brolijftljeib. Pred. IX : 10, Al wat uwe hand vindt om te doen, doet dat niet uwe magt.

Effect. V. Hel einde maakt den werker gaande, en steil hem middelen ter hand; 300 maaftt f|ct einöe öe naazftigen luejftsaam/ bat i?ï om den wille Gods te doen. i©ërft alé Uie^ft souben 3e faintijbs tnel migfen ftunnen/ maar ben taille ban 43oö te öoen/ bat lebeii. 2C1 Itiat srj boen/ bat öoen

be naajfligen / ombat Fjet öe tailfe ban 43ob i^/baajom öurbrn 3e geen taerfl bij öe öanb nemen/bat jonbig i^7 en baarom öujüen 5e ooif gcene fttoaöe mibbelen gcamp;ruiftcn/om een tue^fi/bat in 3icft3Clben goeb of mib« belmatig i^/uit te boeren; fjebben 5e een beroep/öat 3c ftil bij sicfj' jelben öoen/ 3(3 bejtcgenluooröigcn 3ic{j oPoö/ai^ öun bat geOiebenöe. 3^ Ijim Beroep in cenié a:iöcrg toerft üc^ig te 30quot; / 211 ,Een ani:,EC te öienen/3tj 3ien öaarin ben taille iJ3oö^. ©at i^ fjun Degtn/bat ilt;J miböen/bat tjet einbe ban Ijen/ bat 5e a3oö bienen/in alleé taat 3c öoen. (15e naajftige arbeibt ooit om ben iiopt te tainnen/ 3tjn ijuifige» 3in te bezorgen / iet^ te fjeBben / om ben noobbruftigc mebc te öee» len; maa? bat einbigt al taebejom in ben taille 45oöp/ omöat l)et öcn ï^eere fie^aagt !jun'öoo? ben tóeg ban aröefben öat toe te borgen, ©e aipogtel J^aulué leert/ bat men/ nicnfcijen öienenbe/ bat born moet aïji Ojob öienenbe. Eph. VI: 5—7, Gij dienstknechten zijt gehoorzaam uwen heeren naar den vleesche, met vreeze ende beven, ia eenvoudigheid uwes herten, gelijk als Christo, doende den wille Gods van herte. Dienende met goedwilligheid den Heere, ende niet den menschen,

Overtui- VI. ©oo? fjet tooiieu taat 45aa?|T:igljeiö is/al^ 5eeenBCÖ?i#telijljeöeugb gingevanjgj jijn/tooröen 31) obejtuigb: 1. 2Clle aarbtaormen/bie al? mollen in be wroeters. a;irtie Groeten/ bie biel Desig stjn met taerften/ maat ebentael bE^e öeugb niet ïieöben; 3tj geben boo? bat Ijim taP?8 eene gob^bien^t i?/ombat (J5ob ben menfeften Ijet tac?ften opgelegb neeft; maa? 31) {)camp;öen te tact^n/ bat taerften alg tae?I{en geene gob^bien^r i?; sal l)et gobsbiengt 3ijn/Ijet moet gebaan tao?ben in bie geftalte/ op bie maniere/ en met bat oogmerU/ gelgft uu gesegb i^. o^n^ tae?!! too?bt eene gobgbieniét/ aid men f|et boet

met

-ocr page 627-

Van de Naarstigheid. 561

met een Ijartc/ bat bcjeeniflb met dlfoigtu^/ en boa? met tfSob/ bat *l3ob Ue^tegenlnoojbigt ai^ sgn' liejjocnöcn «öoö en J^abf?/ en bat alsoa in ccne ftinbe^lglie geitaice ig; bat tjet tue?ft sijnc? Ocrocpinije i? cen tDErft Dcm ban «Job firbafen/ talen? teille ÖÖ oeljeel omfjcl^t/ en ftct toe^R boet in be fiinbeilijfte gepoQ^aamljeib/ Ijrbbenbe in't oogp (©obe baa?in te bienen/ en boo? bat einbe (0obc te Beftagen; bit aUep mt^t gi)/ en baa?om 5ict gtj bat uln Uicjft geene gob^biengt i^/ maa? eenelbien^t/

tie gij aan ujelbpn en boa? u boet. 't 3l!é be liloeft/bie op alle onBe» ftce?bcn iigt/tuelfte (öob t)quot;ft uitgefp?oHen. Gen. 111:17, 19, Zoo zij het aardrijk om uwentwille vervloekt, ende met smerte zult gij daarvan eten alle de dagen uwes levens. In het zweet uwes aanschijns zult gij brood eten. 't 3$ be Ulaeft/bien (öob breigt. Deut. XXVIII: 20, DeHeerezal onder u zenden den vloek, de verstoringe, ende bet verderf, in alles, waaraan gy uwe hand slaat, dat gij doen zult. Sgoobat gt) u niet tcooji» ten hunt met utn toe?f!/ alpof Ijet eene gabgbien^t tna^.

VII. 2. 30elen leben in be cjntracie onbeugD/tnelfte i^ luiheid, eeneVaniui-joobanige fcjjanbehjfte jonbe/ bat be gjootfle luiaarb ben naam baar-aarlt;ls* ban niet tuil bcagen; Bö tuete/bat een lui menpejj i^ eene fc^anbljleft'

lian be fie?fie/in toelfien ftaat öö ooft ijS; ié Ijtj olie?ljeib/leeraar/ou» tejling/ biaften/ getroulub/ ongeljutDb/ ambacötpman/ fioopman/ ar» beibpman/ i^ Ijij man of broulne/ en een libaiaat ban be gemeente ban CÖ^tugi/ öö té tot oneere ban Cf)?i^tiip en ban jijne gemeente.

OEn Inie ig lui? (a) ©ie gcen Vocrft Beeft; een naarflige binbt altijh tDe?ft/ecn luiaarb ftlaagt bat er niet te toetfien ip; Voant Bi) Ran geen toejft ven/ gij {jeeft Bet 300 gemaaftt/ bat niemanb Bem 30quot; tnejft quot; tail BcbBen/of B^m üje?ft toil geben; BÖ taaeftt sicB boor be occafien om te tue^fien/ al^ boo? eene plaatg baar flagen ballen/ en ban be»

befit BÖ 3Öquot;fn lebiggang met: daar is niet te werken, baar een naa?-ftige tuerfi joeftt en toc?ft binbt/ iji Bet Bet een niet/ pet is? ö^t anber. (b) lt;E5ie gaarne lange flaapt/ eti 3icB gaarne al bifiliujl^ ban be eene 5l)be op be anbere in B^t bebbe omtnentelt/om te langer entejoeter te jïuimeren; bug BefcBrtjft ^alomo een luiaarb. Spr. XIX: 15, Luiheid doet in diepen slaap vallen. Spr. VI : 9, 10, Hoe lange zult gij, luiaard, nederliggen ? Wanneer zult gij van uwen slaap opstaan ? Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens al ne-derliggende. Spr. XXVI: 14, Eene deure keert om op bare herre, alzoo een luiaard op zijn bedde, (c) Cen luiaajb ip florbig/ en alle# ijS onge-rcbberb/Bij B^lt alle# obe? Boop/en laat Bet 50a flaan. SIft jegge niet/ bat alle p?a!ifie?t jeó naa?ftig sijn/ maa? bat mo?figBeib een teefien ban luiBeib ig; Bet gtfietirt luel/bat een naarftige 500 brei te boen Beeft/ bat B^t eene fomtijb# naa? Bet anbere UiacBten moet/maa? bat té tegen be^elté genoegen; maa? gefcljeurbe fileeberen te bragen/Bet Buij? bol jtof en fpinrag/ alle# buil/ bat ié een teefien ban een luf inenpcB.

II. 23amp;Ö6 Spr.

-ocr page 628-

562 Van de Naarstigheid.

Spr. XXIII: 21, De sluimeringe doet verscheurde kleedercn dragen. Spr. XXIV :30, 31, Ik ging voorbij den akker eens luiaards... Endeziet, hij was ganseh opgeschoten van distelen, zijne gedaante was met netelen bedekt, ende zijn steenen scheidsmuur was afgebroken, (d) Cen luiaarb Uccejt teoen |)et toe?rf/l)ü futfeit/öö loopt Dr?toaa?t^ en jjc^toaajtö/BiM00?1 tr ronbom/cec Bij rc aanfiomt/eii 50a öc naob gein niet btaoug/of bc fcfjanbe Bei!1 pe^istE/ gij liet Ijet ftaan. ©au er bit in ben taeg/ tan bat/ ban ij? 't te tjert/ ban te fionö; ban fjet oetecbfcriap niet jjoeö/ ban Oapejt fjet aan be ftoffe/ baar sal nog to el tgb jijn/ ban en ban jal ï)!) boen. 2111^ Iji) op 't fiebbe ligt/ of lebig omgaat lantei» fanten/ ban be^öerlbt fjij siclj Ijet toejTt/ban obejlegt fjö poe fjet ge» baan jal taojben/ ban be^öèelbt BÜ S'CÖ öc Beininnelgftljeib ban Ijet profijt/ bat uit Ji5aaj|tigf)cib fiomt/ (jij neemt befluit/ jiet baar/ nu 3al men et met moeb op aanballen/en 't ijS al? of Oij alreebe to^oc^t/ maa? aljö f)pt tflö i^/ftan men et niet aan ftomen. Een luiaard verbergt zijne hand in den boezem, Spr. XIX : 24. De luiaard zegt, daar is een leeuw buiten , ik mogt op het midden der straten gedood worden, Spr. XXII: 13. €n al? be luiaarb ban aan get tae^ft 1^/500 ftan men öein 3oabP? toalgen niet aanjien/'t i? of pem bc lenbenen naflepen/ offjij tot aan be finieën toe in be aarbe ging/of Ijet alle^ Inrefi peil Inajj/ bat Iji) ftanteerbe/ en ö^m aan be Ijanben fileeft/ f)Ö üeliijftl B^t ronbom/ Ijfj legt Ijet ban bup/ ban 500/ [jij papt een#/ Ijij meet Ijft toee; obe?/ !jtj flrijftt er een# ober \yttn/ en bu# gaat be tijb jtjn gang/ en ban joube l)Ö «og tafi buööel loon toillen IjefiDen. (e) Ccn luiaarb i# een mengclj bol pöantaficn en inöeelbingcn; men fcljiftt be safte nirt toel/a^ fjij te jegocn öaöbe/ bat joubc bu#/ en bat soube 300 öeftie^b toojöen; Ijij be^ üeelbt 3icïj greote bingen/ ban i# öö 5üne malenbe gebacljten bit/ ban bat/ Bö toeet ïjet attijb üe^t/al0 't op Ijet oorbeelen ober cene safte aan-ïlomt. De luiaard is wijzer in zijne oogen, dan zeven, die metreden antwoorden, Spr. XXVI: 16. ïjij ïjeeft Ijet bcjïteirbc ambacljt oEieccb/taa# Jjtj in bien ftaat/ toap ÖÖ aan 31'lfipn toe^ft/ ban sqube Ijet gaan; maa? aan 3ijne fieroepinge fjtxft bö 0ffl1 3'n/ 60 fioubt 3icï) op niet futfeltae^ft/ met bit maften/bat b?eUen/allrg üoet Ijg/betjalbe Ö^t toe?ft ban sijne bcrocpinge. Bedrei- VIII. ©u# IjEüben toij u een luiaarb met 3ijtie fileuren afgefc:jilbe?b/ ginge. 0pöat egn iegeijjft obejtuigb mogte tuo?ben/ l)oe na \)\j er tnjftamiAof Ijoe bejre fjij er ban be^fcljilt. Cn toaajlijft/ooft fommige gobsaligen 3i)n baar niet gefjeel ban brij; en 300 5e al naarftig 3ijn/ 300 Ijapert ftet 3ccr aan be suibere nature ber ^aajftigljeib/ öoben öefcfjre'uen. O^m een iegelijft nog meer ban luiljeib af te frljriftben / 50a 3u(lrn tug u eenige fttuabe gebolgen ban be^elbe boorjïelien. 1. t!5ob haat be luiaarb?/ rn toont bat baarmebe/ bat {Jij be errgtgebcorte ban ben esel niet toilbe Ijcbörn/ Ijij morpte of gelokt too^ben/ cn 300 niet/ ban moest men Ijcm ben nrftUe bjchen. Exod. XIII: 13. 3?at i$ een fcljjiftftelijfie |laat/ban

-ocr page 629-

Vaa de Naarstigheid. 563

opob gegaat tc luo^ben/ een luaïoe Uoo? 43ab te 5Ö1V en luaarbig te 5ijn/tjat öcn ncfifte geüjofien/of öe fiop inocflage!! tao^be. 2. Cen luiaajb gebaat en Ue^acöt ötj alfe ee^igfic meiifcljeii; een'arme ontfermt men jtclj / maat luie jiclj oüej een' luiaarb ontfermen?

Gelijk edik den tanden, ende gelijk rook den oogen is , zoo is de lujje dengenen, die hem uitzenden, Spr. X : 26. ©at ij?/Ijij i$ lastig en lie^b^ic tig 3. €en luiaarb ig jicljsellicn tot een lajft/ ÖÖ moet aramp;eiben en jjtj Vuil niet/ al# tjij t^n begint te lne^fien/ 50a balt ö^t buamp;bel jtnaa?/ en 't ip of fjij met jijn naalne lijf boot een boo^nljegge moegr Ijenenb^ingen/ toaajbcio^ M Uan oe boojnen aan alle ftanten gejlofien Inojbt. Spr. XV: 19, De weg des luiaards is als een doornhegge. 4. ©e luiaarb Brengt vcrjjelUen en be fijnen tot be uiterfle armoebe/ en i#

erger ban een ongeloobige. 1 Tim. V ; 8. lt;ïEn flij bejteert jic^elben boo^ E'i gebreft. Spr. XIII: 4, De ziele des luiaards is begeerig,

doch daar en is niet. Pred. IV: 5, De zot vouwt zijne handen te zamen ende eet zijn eigen vleeseh. 5. HCuitjeiö i# be fonteine Uan allejleije jan» ben/ ban ijDele gebacïitcn/ ban oiuucfjtigOeib. 2 Sam. XI: 2. ©an acljte?-filap. 1 Tim. V: 13. J0an onregtbaa^bigljeib/ban ïnaiiöope/en 500 treilt be eenc jonbe be anbete/ taaajop ban ten laati'te be eenluige boob ftomt tot eenc ï^olbiginge. Kom. VI: 23. ï)aa?oin fcljjilft boor (uiljeib. 'Cui in 't ligdjamclijfte/ lui in 't geegtelijrte. ^aajflig in 't geegtelijfte/ naaj-llig in 't ligc^ameipe.

IX. ^oo jee^ alp een geloobige bc IniFjeib Ijaat en bliebt/500 ejnftig opwek-moet gij jicfj tot JSaajjtigfjeib/en bat op bie geeételijfte tnijje/al# 5e ^sr«t.tot boojgejlelb i#/ petten; taant een gobsalige ftan beje beugb in Ijare fcljoon' uéi'a. ° geib niet befdjoutaen/of Ijtj jal et op bejltcben/en Ijij jal eriiftig tuo^-ben/om ligcriamelóft taejR op eene geeptelijfte taijse te bejrigten. €n om nog mer?bet baajtoe be^taaftfte^b te bJo?ben/ 30a obe;taeegt 1

1. ^et bebel a?obé/gij Beamp;t (!5ab tot nüien l^eere geri05en/gij öeBt u tot jijne bienpt obejgegeben; een biengtftnecljt üjaagt jgtien C^ee?:

Inat tnilt gij bat ift boen .^al? ®oet gö ooft 500/en fjoojt (J3ob# öebel. 1' Thess. IV: 11, 12, Dat gij u benaarstigt stil te zijn, ende uwe eigene dingen te doen, ende te werken met uwe eigene handen, gelijk wij u bevolen hebben. Opdat gij eerlijk wandelt bij degenen, die buiten zijn, endegeenes dings van nooden en hebt. 't ^cljgnt/ bat Ijet bie gemeente baar jee^t aan ontb?aïr/ toant hij bejmaant fjen baajtoe ooft in sijncn ttneeben brief aan Jjen. 2 Thess. 111:11, 12, Wij hooren, dat sommigen onder u ongeregeld wandelen, niet werkende, maar ijdele dingen doende. Doch de zoodanigen bevelen ende vermanen wij door onzen Heere Jezum Christum, dat zij met stilheid werkende, haar eigen brood eten. iEgt;it ié ooft tot u gejegö.

2. 4Baa:|tigliciö i# een' fieraab ban een CÖ?i?tcn/ en neemt ben la#-tej Itieg/ bicn be bnrgejlijftcn op be gob;aligcn leggen/ bat 3c in alle p^e* biftaticn/ ftatecfjifaticn/ caltegien en ögcenftomjlen loopen/ bc een uit/

250amp;Ö 2 en

-ocr page 630-

564 Van de Naarstigheid,

cn be anbere hi; maa? bat 5e gun Beroep bE^taaajtoojen/ op Dunne fjufgiljoubmge nfet paffen en lui jtjn; be burBEjl^fien {jouben ban J^aa?-fttgljeib/ en toeinig ban gobjaligöeib. .JllSaa? oö/ ^oegt 5e te jamen/ opbat een iegelijfi obertuigb biorbe/bat gabjaligöeib naa?flige en reine menfeften maaftt/ en gtj suit be gemeente tot fieraab jijn/ tot fiefcöaminge ban begencn/ bie be gobsaligljeib lanteren/ en tot optneft-fiinge ban anberen.

3. (pob flelt on? jtjn ^S^n exempel booj/om se^ bagen tea?Bciben en ben jebenben te ruften. Exod. XX: 9—11. ©e J^eere Sleju^ segt/ Joh. V:17, Mijn Vader werkt tot nu toe, ende Ik werk ook. daarom pa^t f|Et üiejïtsaam te sijn; öoe joubet gij anbej^ een'segenban ben ï^eere burben begeeren ? ©e bieten jelfp leeren u J®aa?iïigl)eib,

4. lt;0p J©aarflfgamp;eib belooft a3ob jijnen jegen; be jegen ligt in be atBeibsaamheib niet/taant bet is te vergeefs, dat gijlieden vroeg op staat, laat op blijft, etet brood der smarten, Ps. CXXVII : 2. 4il^aat 't fjangt allejj aan ben jegen (jjob^. ®aa?ain Baö 4iBo5c^ • Bevestig Gij het werk onzer handen over ons; ja het werk onzer handen bevestig dat, Ps. XC;17. «fltob maaamp;t jijne otbonnantie boojfpoebig aan begenen/ bie {jet opbolgen. ©an taaar ftomt öet bat een goböeloosc/jtjn lanb taei beajBeibenbe en öejaatjenbe/ bele brucfjten maait; en bat een gobjalige/ 500 6ö SÖn lanb niet toel bearbeibbe/ en niet Beljoorlijft Bejaaiöe/ met lebige tjan-ben in ben oog^t joube te Bomen? be aacbe ban jelf magcig get Boorn boo?t te Brengen/ boet d^ob get niet uit be aa^be boortfio-nien? HPaarom ban be gobbeloojen 300 beel / en be gob^aligen 50a taeinig 5 Cjreft a3ob be gobbeloosen lieber ban be gobsaligen ? 0een/ maar «{3ob jegent jtjne ocbonnantie/ 't is/ ombat be gobbeIoo3en be ban (l3ob be^orbenbe mibbelen gebruiften. üaat iemanb get na/ gij jalbe brucgt ooft mipfen. jllSaa^ 30a een gobjalige atbeibjaam ig/30053! gij niet alleen brucgt gebBen/maar be brucgt 3al ooft gesegenb 3ön; 3iet be Belofte/ Spr. X : 4, Die met eene bedriegelijke hand werkt, wordt arm, maar de hand der vlijtigen maakt rijk. Spr. XII: 24, De hand der vlijtigen zal heerschen. Spr. XIII : 4, de ziele der vlijtigen zal vet gemaakt worden, vs. 11, Goed, van ijdelheid gekomen, zal verminderd worden; maar die met de hand vergadert, zal het vermeerderen. Cn be?» gabert een gobsaüge 500 beel niet/ al|? syne natuurlijfte Begeerte biel joube 3ijn/ be^ {|eeren segen sal Bij bat toeinigje sijn/ en 't sal mee? jlcefifien ban een^ gobbeloosen beel. Ps. XXXVII : 17, Het weinige, dat de regtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddeloozen. (©e Belofte sal aan u beftracgtigb tao?ben : Gij zult eten den arbeid uwer handen, welgelukzalig zult gij zijn , ende het zal u welgaan, Ps. CXXVIII: 2.

KA-

-ocr page 631-

Van de Milddadigheid.

KAPITTEL XLIV.

Van de Milddadigheid.

I. 't 31# (jftobfE en goebljeib/ alle onbe^maanfclje öingpn boor M'hWa-mibüclen te anDetöouben en te regeren/ 300 be lebenloaje/ al# be Ie- dlgheid-benbige; be eene men#c0 leeft boot ben anberen; tot Ijet tDeljgn ban

écu menfcljc loopen buijenben ban menjcljen te jamen/ bocö 300/ bat 50 baarin Ijun eigen taclsijn beoogen; maar in Ijet fielpen ban een' eUenbige taoröt alleen fieoogb/ immer# f)ct öeïjaorbe 500 tc jijn/

tuelsijn ban bien / toelfien men Ijelpt/ boor be gongertgen te fptjSEn/ be borfligen te brenften / be naaftten tc ftlecöen / ben armen / veften en staaftlmi Ijanbreifiinge te boen / bit bjaagt ben naam ban Milddadigheid , weldadigheid , mededeelzaamheid , barmhartigheid. Ccne beugb/ ban alien gepresen / maar ban toeinigen geoefenb / en ban minbecen regt geoefenb.

't J^eBreeutafclje luoorb om rechem, barmhartigheid, fieteeftent beaï» Benamin-lerinnigfte en ligt^tfietoogene iiefbe/ be teebere betaeginge ber moeber# se. neben# ö^re bruc^t in be baarmoeber/ taclfte met Ijctsetfbe tnoorb rechem genaamb toorbt; baarom noemt be SCpostel be .ïiKtilbbabiglietb innerlijke bewegingen der barmhartigheid, Col. 111:12. Igijnbe be fonteine ban be jjailbbabigljeib. Milddadigheid noemen 3e ranj nedibah, 't hielfi jaa beei i$ al# ebelrnoebigljeib/brgtuilUgljeib/ombat be milbbabige niet ge» btoongen/ maa? uit eigene genegenljeib en ebelmoebig^eib geeft. Weldadigheid non chesed, goedertierenheid, goedgunstigheid, ombat 5e boo?t»

Somt uit een goeb en gunftig öatI« Mededeelzaamheid i# in fjet f)e-örecuta#clj al# m onse tale/beden/'t gene men (jeeft ban malftanberen fc|)eiben/'t eene boo? jiclj Defjouben/'t anbere aan een anber geben/en bien .^icp in een' trap on# gelijft maften, 't -0?ieftfcöc ïXeog éleos, barmhartigheid, i# ellenbig te 3011/ombat be milbbabige 5icö be fiefjoeftig»

geib ban een anbej 300 aant?efit/ al#of öp 3clbc in bien flaat tua#.

II. Milddadigheid is eene innerlijke beweginge van medelijden in hel harte Besehrü-van een gehorige, ontslaande uil aanmerkinge van de ellendigheid van een' vinge. ander, dezelve aanzeilende om dadelijke hulpe le bewijzen.

III. v©e3e beugb i# alleen in be geloovigen. Stille#/ taat een gob3aligc onder-uittnenbig boet/ ftan ooft een onbefteerbe boen; maa? onbejfc^eib werP-i# 300 groot/ aï# be betaeginge/ bic men boo? ftunjlc gemaaftt fteeft/

gcltjfi in een {jorologie/en öie uit 't leben boortftomt. Cen natuurltjfte

i# boob in sonben en m!#baben/i# tot alle goeb tnc^ft onbeugenbe; uit bat natuurlijft öarte ftomt 5ijnc JüQilbbabigöeib boo?t/ tuelfte meer i# een mcbeltjöen met jicöselben/ jiclj be?Beelbenbe/ al#of Qij 300 ellenbig taa#/

^6öD 3 en

565

-ocr page 632-

566 Van de Milddadigheid.

en 300 gebenbe/ 30a geeft Ijö aïjï aan sic^cltien/ BeöallJc bat (jij een Qacte Ijeeft/ 't Inelft eenige Uergtlbinge Ècoogt ban eere en liefde. Jiaaa? een goösalige Deeft o^e^telijft lelien öoa? geloabe in Cfjji^tu^/ en in üie bejeeniginge öe naiuce üan Cljri^tu^ deelachtig getaojöen 3rjn-be/ 300 b3e?ft£ OÖ quot;'t liefbe tot löob en 3Öncn Inille/ en baatnit/ uit liefbe tot 3gue naakten/met genegen^eib om Ijem ooft naar be 3ielc te öeöouben/ opbat djob boor ben getjoipene gebanftt en be^fjeerltjïu taoj-be/ in bie geftalte fielpt fjÜ be ellenbigcn; baa^om bepaalt be SCpo^ tel be barmljartigfjeib tot be uitbe^ftacenen/ ge|jeiligben en beminben. Col. 111:12, Zoo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen ende beminden , de innerlijke bewegingen der barmhartigheid.

Voor- iv. Het voorwerp ij? een ellendige, ©e liefbe gaat tot ben naakte uit/

werp' ombat öö onse naakte i^ / ebenbeel in ïjoebanigen ftaat ö'J ; maa? be milbbabige gaat in liefüc uit tot jijnen naakte/ al^ ellenbig. ©aa? i^i eene ellenbigljeib naa? be siele/ 't 51) bat be inenfcl)e onbejieecb i$/ en men (jen op ben bceeben Uicg naar be fjelle 5'et: Ö'ian i 't 30/bat Ijij beftcerb ig en in berlatinge/in iljtjb/of in eenige anbere 3ieleb^crcf' Ijeib; neben^ beje i^ be milbbabige besig om Qem te Ijelpen/ben eenen/ om öetn tE bebeeren/ ben anberen om f)cin berfterben en te troosten. «Paaj i^ ooft eene ellenbigljeib naa? ben ligcljame / en bat boot bejfcljeibene oo^aben/'t 3ij ftranftljeib/ accibenten/berlie^ ban be 30' nen/armoebe/ïjonge^ en naabtljcib; neben^ be3e be milbbabige be» 3ig om F)em te Ijelpcn/naa? be Ue^fcljcibenljeib üan 3Üne ongclegenljeib; toebejom be ellenbige i^ of onbefieerb/ of bebetjb/ nebenjS beide i^ be milbbabige toe?f!3aam/maar met pnbcjfcljeib/meejber en met een ge-geel ander F)arte neliené de gob3aligeii; boclj ben anberen bjeigc^t öü 5Öne ftulpe oofl niet. Gal. VI: 10, Zoo dan, terwijle wij tijd hebben, laat ons goed doen aan allen, maar meest aan de huisgenoo.ten des geloofs. lt;0alt moet be ^iBilbbabigljcib gaan nelien^ degenen bie ong Ijaten. Matth. V:44, Doet VTel dengenen, die u haten. Kom. XII: 20, Indien dan uw vijand hongert, zoo spijzigt hem. ©nbe^ alle ligcljamelijfte betreftbingen/ bic big op menfefjen tjebüen/ 3ijn be bloebbe^lnanten be naasten/ bie moeten onber menfcljen al^ menftlien boojgaan. 1 Tim. V : 8, Zoo iemand de zijnen, en voornamelyk zijne huisgenooten niet en verzorgt, die heeft het geloove verloochend, en is erger dan een ongeloovige.

Vorme. V. De Vorme beftaat in innige beweginge van medelijden, bie/alj? 5e regt \i I altijb bejgeselfcljapt met geneigbljeid en gemilliglieib om te ö^lpcn. gij beftaat niet in 5Jjne goebcren geljeel of ten fceele taeg te geben. 1 Cor. XIII: 3, Al ware 't, dat ik alle mijne goederen tot onderhoud der armen uitdeelde... ende en iiadde de lief de niet, zoo en zoude het mij geene nuttigheid geven. JlSaar baar moet 5ijn (a) medelijden. J0aar liefbe if/ baar ooft mebelijben/ al^ be gcliefbe ellenbig i^/ oe mild' badige geeft liefbe; baa^om merftt öö aai1/ Öoe ÖEt met be3e en gene

-ocr page 633-

Van de Milddadigheid. 567

of trie Ijcn bqojfiomcn/ opftclö W cr ougcIeoenFiEib/ brocfljeib/gij ülgft et öij itaan/ cn aanfcljoultit IjEt 500 lange/ tot dat öö öe ellen»

öe regt toaajöcect/en tot öat Ijjj er obe? aangedaan/ontroerö en £ie«

öroefö taojbt/en ÖÖ a'lö mede Itidt/Rora. XII: 15, Weent met den wee-nende. 3Joamp; getuigt ban jicF) : Weende ik niet over hem, die harde dagen hadde ? Was mijne ziele niet beangst over den nooddruftige ? Job XXX: 25. {^iejstoe be^maant de SCpo^tel J?etrujï/1 Petri III: 8, Zijt... medelijdig. (b) Innerlijke beweginge ban medelijden/ taaajmede uitgedjufir too?dt/de b3aat2!)eid en de Ijeftigljeid ban medelijden/50a dat bet raaftr en 't ïjarte treft/ja een mcdeliidendc ftan Inel geboclige? 31111 obe? een^

ande?^ lijden/ ban tjö e? obe? i^. ©uji taojöt ©od^ bajin^artig»

Ijeib uitgedniftt/ Luc. 1: 78 , Door de innerlijke bewegingen der barmher-tigheid onzes Gods. goa ftaat e^ ooli ban ijen l^rere SCeju^/Mare. 1: 41 ,

Jezus met barmbertigheid innerlijk bewogen zijnde. Mattb. XV: 32, Ik worde innerlijk met ontferminge beweegt, (c) Geneigdheid, gewilligheid ende volvaardigheid om den ellendige te helpen, iraa? jijn nood i^. 2Cor. VIII: 12 j Indien... de volvaardigheid des gemoeds daar is, zoo is iemand aangenaam naar 't gene hij heeft, giet dit obe^al/ taaar ban (öobg cn ban tn^ ontferminge gefpioften too?dt/gij jult terftonb daarop öulPc 5'En i 30a Ijet noli onbe? be menfcfjen/ gelijft geben sonber medeltjben gee» ne jfeilbbabig^eib i|/ 50a ooft mebeiijbEn/ ^onbe? geneigbfjeib en ge-tDilligtjeib om te jjulpe te ftomen/geene .ïiBilöbadtgiieib ; be3e gaan te jamen/ cn bunnen ban malftanberen niet gcfcïjciben inojden. ^e jitSiib' babigijeib beftaat ban in inne?ltjfte betacgingen ban mebclt)ben/ bc^ge» jelfctjapt met geneigbljeib en gebjilligljeib om te Ije'pen/Col. Ill: 12,

Doet aan ... de innerlijke bewegingen van barmhertigheid.

VI. De oorzake ij? niet be menfcöe jelf; taant in be nature ip be mrnfcFie Oorzaak, be^bnlb met alle boogljeib / ftluaabïjeib / bol ban niibigljeib / moo?b / ftlnaabnarbigOeid/ jonde? mmmrltjftc liefde/ onbarinFiarrigfirid/ gcltjft de SCpogtel ben natuujlijften menfcöe 6efcli?tjft/Rom. 1:29, 31, «HBaa? ge»

lijft de iDebe^geboocte en (jet gee^telijiie leben in be fiindercn (J3od£ van God is, 30a ooft bc beugb ban ^ifdbadigljetb; de Ijpbbelijfifjeib ban (60b ingefto^t jtjnbe/ Ino^bt gaande door aanmcjfiinge ban de ellendig»

jeib ban cm ande? ; indien daaj geene boojfcuc^pen blaren/ 500 joude dejc beugd in fi^re fjeööclijftÖf'b biel jtjn in een' toede^geborene/ maar jij joude niet uitgeboerb fiunnen biorden; maaj de ï^eere ö^fft f)et jooamp;eflelb bat njfien en ajmen mallianbercn ontmoeten/dat er abejbloedigeboojtae?» pen ban jBilddadigfjeib jijn ; maa? be ^ieéter en be HEebfet tjofiften jicö be cllenbe ban den man/onde? moojdcnaa^ö (janbrn bejballcn/niet aan/ cn gingen boo^bii; maa? be Samaritaan hem ziende werd met innerlijke ontferming bewogen, Luc.X:31—33. (j^en gobjalige ren ellenbige ont» moetenbe/blijft op ïjeni ftaan jten/en in bat jien ontjleeftt jijne bacm-Öartige nature; al^ er bande ontferminge ban ben I^cere gefpro-

ficn

-ocr page 634-

568 Van de Milddadigheid.

fien ino?bt/500 flaat er teiftcnjJ: Jezus hem, haar, de schare ziende; taaa;» [

uit filtjftr/ bat be ontfcnningc boo^ Tjet aanfcfjautaen Uan cllEnbigen gaati' n

bE gEinaafit tnojbt. €eii 4llSflbbabige iet op be beFioeftigeii/ bte Ijein Uaot- D

fionien/ en 500 jfj {jein niet boojftomen/ fjrj jocfit 3e jcIUe. I]

Effecten. VII. De effecten of vrachten ban be JïMOöaDigliciö 51)11 weldoen, hulpe Ij

bewijzen. 1 Joh. 111:18, Mijne kinderkens, en laat ons niet liefhebben met 11

den woorde, noch met de tonge; maar met de daad ende waarheid, (a) ©c 11

aruiE be^brebenen/bijjonbe^ on^e geloofggenooten ban f)ctberge te be^- fi

jojgen/ Jes. LVIII: 7, Is het niet dat gij.. • de arme verdrevene in huis b

brengt? (b) ■De gongerigen te fpösigen/ben boriligen b^inften te geben/ p

Jes. LVIII: 7, Is het niet dat gij den hongerigen uw brood mededeelt ? vs. {j

10, Zoo gij uwe ziele opent voor den hongerigen, ende de bedrukte ziele J{

verzadigt, (c) ©e naaflten te fiieeben/Jes. LVIII; 7, Als gij eenen naak- b

ten ziet, dat gij hem dekt, ende dat gij u voor uw vleesch niet en verbergt? 31

(d) $)e firanften/ bie arm 51)11/ te besoelten/ öanbreifting te boen/ met gelö t

of eenige aangename fpiise te be?Vitoiftften. ©e l^eere Sicjup be^acljt be 3 firanften in SSetljeóöa/Joh. V : 5, 6. ©e^ taijfgl moebe; ban Jpet^u^/

trie met cene gtoote fioortfe üebangen te fiebbe lag/Luc. IV: 38. Wiethe b

tne^fien ban barmöartigöeib Bi) malftanberen/ Matth. XXV: 35. goobat g

te mebebee^aamiljcib jidj uittet in mebebeelen. ei

God be- * VIII. ^it be bengb/ bie 30a menigmaal in djob^ iOoojb bebolen n

veelt ze. tooctit/ bruftt be3e in ulo Oarte/ Deut. XV : 7 , 8, Zoo zult gij uw herte niet d

verstijven, nochte uwe hand toesluiten voor uwen broeder, die arm is; maar z(

gij zult hem uwe hand mildelijk opdoen, ende zult hem rijkelijk leenen, ge- t;

noeg voor zijn gebrek, dat hem ontbreekt. JlSHbbabigljeib fjeeft niet al» 3' Ieeii plaat^/al^ femanb tot be uitejfte armoeöe be^ballen maa^ooft/

al# iemanb Ijft quot;og gaanbe Ijoubt/ en eeiiige apparentie tjeeft 3ijnen 0

fiogt te Puimien lriinnen/300 l)tj eenig goeö of toare te leen fionbe befto» jj

inEn/ bat i^ .Jiailbbabigfieib/ al^ men 30a een (.Sjet in on^e magt 3ijnbe) p

rpelijft lEEnt/ 't 31) bat (jij Det toebejom geeft alé ÖÖ 't 50 ÖÜ amp;ct fl

nooit Ran betalen/ 't 30 bat lji) rente ftan geben/ 't 35 bat noclj rente nocg p ftapitaal te berluatöten 10. ^it 't gene be l^eere ^311^ geöiebt/ Luc.

VI: 35, Leent zonder iets weder te hopen. *©oet ö'P?bÖ/^icha VI: 8, Wat jj

eischt de Heere van u, dan regt te doen, ende weldadigheid lief te hebben, jj

ende ootmoediglijk te wandelen met uwen God ? ï^ierin ij? alle gob3aUgI)ettgt; ir

opgtfloten/met éob ootmoebig te lnanbelcn/en neffen# sijnen naakte regt- li

baa^big en milbbablg niet alleen te 51)11; maaj bat ooft lief te Jjcbben/ 3icö h

baa?in te be^maffen/ oat te 5oeften/en met lust in 't lue^ft te ftellen. ©ocgt h

Ï)ier6tj/Eph. IV: 32, Zijt tegen malkanderen goedertieren, barmhartig. Hebr. n

XIII: 16, Ende vergetet der weldadigheid ende der mededeelzaamheid niet. 31

O vertui- J^aét bit cp 11/ alj? tot u ge3egb; ban tDeIöabigf)eib uluen pligt niet 5 b

verfchet11 Ix- u te binnen en begiet u in bc3en fpiegel/ blen toij u in Öet ij

denen. bejtoonen ban be nature be? jKilDbabig^eib Ijebben Uoo?gc|)ouben ; 3ijt g

-ocr page 635-

Van de Milddadigheid. 569

BÖ ember be taEÏbabfge Ifebcn ? 31# in u ten Ijarte/ bat uit bcjcenfofnae met ben Ifjeere 3|C3U?/ boo? l)Pt geloobe/ ^gncc ïicffieöbenbe nature i# beelacötig getuo?öen/ 4iailöbabigF)eiCi ? gijn in u innejlgfte fietneoinaen üan mebchjben/ ban Dannïjartigfleib/ ban ontfenninge obe? dcliejb^e» benen/ be armen in 't gemeen/ en in 't fitjsonbet obe? degenen öie u ö^ten en Rtoaab boen/ en meegt obe? be gobsalfgeti en ïjuipge» tiooten be# geloof#? A^eemt gij ljunne eUenbe ter 0arte/ soeftt gij sul» ften/ blijft gij (laan 5ien op noobbruftigOeib/ om öelnagen te

toarbeii/ en om u gemillig en bolbaa,2big ti maften/ om jpen te (jel-pen ? ©e^jorgt gp be arme berbjebeneii ban !jp':amp;I'tge/ fPÖS'St gö öe gongerigen/ ftleebet gij be naaftten/ öesoeftt en bejftbiiftt gt) be ft?an» ften/ bie arm 5ön ? Qetpt gij op en onöerfteunt gij bie/ al# 31) aan ben taal Ijangen/ en leent gij fjun jonber iet# tacbct te fjopen ? il3at jegt gij op bese blagen ? JBoet gtj neen jeggen/ 50a jijt gij obe?-tuigb/ Dat gij niet jijt onbet be öa,2infjartigcn en milbbabigen. ^aat 3ijn be^fc^eibene jiaten ban onöarmfjartigEn.

1. ©aar 31)11 menfejjen 3oiiber natuurlijfte liefbe/ en 3(300 ooft 3on= ber öa?mria?tigrjeib/ tareeb/ bie bgna alle menfcJjelgftöeiö ö^DBen uit» get^oftüen/ 5ij rapen en fcF|?apen 300 beel 31) ftunnen boor 3icÖ3clben/ en öat je öeöBen/ bat Qoiiben 5c met fi-inben en tanben/ baat mag nie-manb ban te Beb/ 31) 3eggen met 43a6al/ 1 Sam. XXV; 11, Zoude ik dan mijn brood ende mijn water, ende mijn geslacbte vleesch nomen ... ende zonde ik het den mannen geven , die ik niet en weet, van waar zij zijn ? gij tjeftfien 3iclj be armen niet aan/ 33 3ijn baa^obe? niet Betaogen/ en 3ien 3c iemanb/ 515 gaan öetquot; boojBg/ gelijft be |?jie#te? en be HCebiet.

2. ©aaj 3ijn menfcrien/ bie b^eejen bat 3E Betoogen souben taorben om taat te geben/ baarom ontloopen 3e be occafiën/ 3ij braaijen fjet jjoofö 0111/ al# 3c eenen ellenbige 3ien/ 31) boen Dunne beur toe/of loo-pen naa? Binnen. SCI# iemanb Bij gen ftomt/ om boo? een' arme te fpreften/ 50 rieften al ban bejre/ 31) flaan {jet in een' anberen praat/ en Ijun Qarte ft^ijgt eene tegenljeib fn 3ulftc boo?f)p?afien.

3. ©aar 3311 nienfcFjen/ öie tael Betaogen tao:ben/ maaj 31) gouben niet ban geben ; baarom bejflijben 3ij öun Tjarte/ 31) maften Fjet ija?b/ en boen 3icjj3elben geluelb aan/ opbat 32 immej# niet geben 3ouben/en 3etten be a?-men met een goeb taoo:b af/ ban öoebanigen SiacaBu# fpjeeftt. Jae. II: 15, 16. Indien er nu een broeder ofte zuster naakt zoude zijn, ende gebrek zouden hebben van dagelijks voedsel, ende iemand van u tot haar zoude zeggen, gaat heen in vrede, word warm ende word verzadigt; ende gijlieden en zoudethaar niet geven de nooddruftigheden des ligchaams, wat nuttigheid is dat ? 3i)e3C 3oeften eenige rebenen/ taaarmebe 3ij 3icFl3elben bejftijben/ en jicfj Bij an» beren/ bie taat ban Ijeu behoeften/ be^ontfcIjulbigEn/ nameiijft/ (a) ift IjeBBe Ijet 3elf ban boen boo? mij en be mijnen, (b) ©aa? i# 30a beef te geben aan allerlei fcfjattinnen en anbejjiii#. (c) ©aa? 3ijn 300 bele ar»

II. iCcrc men/

-ocr page 636-

570 Van de Milddadigheid.

men/ ift Ran 5c alle niet Ocïprn ; en Diibejtugfcljen Ö^Jft men nicmanb. (d) gft luect niet/ Df mijn gifte In et liejïeeb i$/ baac sijn 500 belc öebjiege??/ men be?b^inlit en tie^amp;anrïetteejt fjet/ baa? ift fpaajsaam en a^beibjaam boo? ben/ ili ben 50a üeel öcb?ogen/ bat ili geen me-öelijben met ajmen mee? Ijeböen Ij a 11. (e) S'ft geüe mgn aalnioejen in 't jaftje bet biaiïeuen/ bic jijn baa?booj am be armen te iic?50?gcn. (f) ïjebbe ben armen in mijn testament bebaclit/ al^ ift boob üen ban sul-len 3e 50a bcel ban mij Ijebben/ en jijn aljoa gelijfi bajften^/ bie in ïjun leUen nejgen^ toe beugen/ maar na ljunncn boob nuttig jijn. (g) ift een? in een beteren ftaat sal sijn/ en Ijet Inat ruime? Ijebbe/ ban ^al ili geben/ ban jullen be ajmen öaa? gebael ban Ijebamp;en; luant ifi Ijebbe tael goebe genegenïjeib tot jpilbbabig{jeib. ©00? bese en bie?ge»

lijftc rebentjejl bejftijft men 5!jn Ijajte/ en 't facit i$: niet te geben.

4. I0aa? 51111 anberen/ bie toel geben/ maa? niet uit be regte .Jl^ilb» babigljeib. (a) ©ie fcljanb^fjalbc geben/ 3ij bujben [jet niet laten/maa? 'r gaat ban Ijarten bloeb af/ 't tnojbt |)un ban 't ftarte geftnepen/ baar i^ eene inUienbige itlnaabljeib in Ijet lja?te/ tejtnijl be Ijanb toat geeft, (b) ©ie geben om eere en pjijgi bij menfeijen te Bepalen/ 30 jouben öe trompet Inel eeng luillen geblasen tjebben/ al^ 31]. toat geben sullen aan be ajinen/ opbat een iebej {jet mogte Ineten; en op-bat (jet iinme^ üefienb mogte tnojben bat men milbbabig i?/ joo brengt men tjet in be bifcoujfen te paö/ en men geeft bifttnijl^ tienmaal mee? op aljj be baab i$. (c) ©ie sicij ijet gelb maa? fitoyt maliën/ 31) geben ÖEt baat maar Ijenen/ sonbe? intuenbige DebJegingen ban liefbe en mebe» li)bcn; be ajmeu iijggen toel lnat/ maa? 't ié Öun geen aalmoe^. Bcdrci- X. ïiomt onöajmljajtigc gietigaajb^/ tjoo?t toe/ Inat OSob ban u gingc, En tot: u jrgt/ 0f fjet een mibbel mogte 31)11 tot utoe üefieeringe.

1. (©ij 3Öt bicben en moojbenaa^. ©ieben sijt grj/Inant Ijetgene gij ï)ebt/ öeeft ^ob u gegeben/ niet alleen boo? u/ maa? met uitb?iilifie» ïijfi bebel/ om ben armen naar uln be?mogen baarban mebe te beelen. SCl^ gij Ijet ban boo? u alleen öeïiaubt/ 300 ontfteelt gij ben armen/ op Uiien be D?bonnantic en 5nififelb?ief Ijieibe. 411Soo?benaten 3ijt gij/ niet alleen ten opsigtc ban be tu?eebFieib/ bie in be Dnba?möa?tig[)eib ligt/ maa? ooft ombat be a?men/ 30a beel al^ in u ig/ban pange? en naaïitljeib be?» gaan; ülijben 5e in 't leben/ bat i^ boo? u niet/ maa? boo? anberen/ bic Ijen Ijelpen. ^u lueet gij/ bat bieben en moo?benaa?0 fjet fioning» rijft be? tjemelen niet sullen beërben/ en 50a ban ooft gt) niet.

2. (l3ij luorbt onbe? be alie?gob!ao^fte en g?utoelöftite sonbaten ge# ftelb. a3ij tneet bat ^oboin/ met aile 3ijne intaone?^/ oube?^ en fiinbequot; ren/ ban a5ob/ met buu? bat uit ben Ijemel biel/ be?B?anb ijS/enbat qBob bic fteben tot een exempel geftclb Ijeeft bengenen/ bie gobloo^i' ïijft souben lebcn. 2 Petr. 11: 6. JDat tna^ nu goblooéljeib ? 't tuag onDa?mija?tigljcib neben^ be armen/ bie jonbe/ baarin gij leeft/

Ezech.

-ocr page 637-

Van de Milddadigheid. 571

Ezech. XVI: 49 , Ziet, dit was de ougeregtigheid uwer zuster Soclom. Hoogmoed , zatheid vau brood ende stille gerustheid hadde zij en hare dochte-ren , maar zij en sterkte de hand des armen ende nooddruftigen niet. ©ac üoet gtj ooli niet/ 500 jijt oö öan Ijaac ocüjfi/ en gelijli in saiibrn/ 3al u ooft oelijit in ftjaffen maften.

3. Cn Dcelbt 11 niet tn/ bat oi'j geloolje en liefbc 33obé in ulu Tjarte öeüt/ tuant 500 bic baat tnaren/ gij joabet ooft barmljattig en milbbabig jijn/ öijsonbr? olir^ be atme (©ob^aligen. (Peenc ^iiailbbabigljeib/geen gelooUc. Jac. II: 17, Alzoo ook het geloove, indien het de werken niet en heeft,, is bij hemzelven dood. vs. 18, Toont mij uw geloove uit uwe werken. i£gt;eenc ^lSilbbabigljeib/ geene licf'be lt;J3obg. 1 Joh. III: 17, Zoo wie nu het goed dezer wereld heeft, ende ziet zjjnen broeder gebrek hebben , ende sluit zijn herte toe voor hem, hoe blijft de liefde Gods ia hem ?

4. Sill uUic a5ab]5biengt ijs ijbel en re bejgrefji/ jeif^ utu baöten en Diöben/ öob fjeeft e? geen tie Ij a gen in/ en ftuort Ijet nier. De zuivere ende onbevlekte Godsdienst voor God ende den Vader is deze: weezen ende weduwen te bezoeken in hare verdrukkingen. Jac. 1: 27. ©e Söoben Ijab» ben Uecl oy met De gob^bienst/ joctjten €gt;ob bagelóft^/ en Ijabben liijSt aan be ftenni^fe sijnej luegen/ Uiaten Ucei tn bajrren/ en ftlaagben/ bat iJ5ob tjen niet Ijoo^be. Jes. LVIII; 2, 3. 4J2aa? (öüü toont bat $ij e? geen öeljagen in Ijaböe/ ombat :;e geene tiaiinijanigfieib en lurlbabigljeib ne-Uen^ be ajmen ïjabbcn. \j. 5 , Zoude bet zulk een vasten zijn, dat ik verkiezen zoude ? vs. 7 , Is het niet dat gij den hongerigen uw hrood mededeelt, ende de arme verdrevene in huis brengt; als gij eenen naakten ziet, dat gij hem dekt, ende dat gij u voor uw vleesch niet en verbergt ? (£11 ftlaagt gij/ bat 60b u niet Öelpt/ en uln gebeb niet |joa;t/ 't i^ geen lnonbej/ betaijle gij niet ljoo?t naai 't gefcfijci bet a?men. Spr. XXI: 13, Die zijn oore stopt voor het geschrei der armen, die zal ook roepen, en niet verhoord worden.

5. ©e otubeelen en blacftcn suUen be onuajmijajtigen tjeffen/ tijbelijft en eeulnig/ be ïjcete liejbioeftt ijen en i)untie goebeten/ mi^» fcljien sal 't ljun nog in bit ïcben tot een ftnft huoob^ ftomen/ en 51J mogten Ijet toel fielebcn bat tjinme ftinberen re ftrbclen moeiten gaan/ en öat .^c öïrjbe tuaren/ bat ej nog armljtiisen/ lace^ljui^en en ga?t» Ijui^en iuaten. Cn 30a Ijet tjur. at in be toerefb niet oliejftluain/ 'z jal gun in bc eeuluig'jeib otie?liomcn; lnat sal Ijet naa? jijn te Ijoo» ten bic bcjfc^jififtehjffe fentenric ten jangften bage/ al-S be Jijeece Sfie» 5Uij tar Ijen sal Scggcn ; Gaat weö vaa ^11 Sü vervloekten in 't eeuwige vuur, 't welk den duivel ende zijne engelen bereid is. Want Ik ben hongerig geweest, ende gij en hebt Mij niet te eten gegeven, Ik ben dorstig geweest, ende gij en hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, ende gij en hebt Mij niet geherbergd; naakt, ende gij en hebt Mij niet gekleed; krank, ende in de gevangenisse ende gij en hebt My niet bezocht.

(£ctt - Mattb.

-ocr page 638-

572 Van de Milddadigheid.

Matth. XXV: 41—43. tod) op/ cn lic^Icibt u niet niet öcterc fiiquot;

fieelöingen cn bfrmacötmpen te ïjebBcn/ toant be toaaracötioe Sfesug jelbe fp^erfu Ijet. ineent gij/ öat ^eju^ in ten bag bejj oorbeel? seggen 50U» üe : gtj ö^Bt bat alle^ gebaan/ baar gij Ijet niet gedaan ? Jac. II: 13, Een onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene; die geene barmhartigheid gedaan en heeft.

€n gij / geloobigen/ in taien Inaajlijfi f)et Beginfel ber JdSilbbabig» getb i^/ uit i)et gejegbe fiunt gij ooft jien/ jee? u nog ontb^eeftt be uittDe^ftinge ban nine barmhartige nature/ iuelft eene g?utDclijfie jonbe onbajmljajtigrieib/ en geene JBilbbabigljeib te oefenen/ ig/ en toat gij tuaarbig toaa?t. Cjet jij u tot befcljaminge boo? il3ob/ en tot öiepe bejneberinge en bejfoeijinge utoeg jelf^/ bejgejelfcfiapt met bbjbe en banftbare erftentenigfe / bat be ^eere SCeju^ boor jgn bloeb ooft beje mipbaben lneggenoinen fynii/ en Iaat be goebe^tierenljeib (j3ob^ u b^hiegen/ om boor taan meerbere milbbabig^eib te oefenen.

Opwek- * XI. SDeiaan ban/ gobsaligen/ Zaait tot geregtigheid, ende maait tot kinge. weldadigheid , Hos. X : 12. Bewaart weldadigheid ende regt, ende wacht ge-duriglijk op uwen God, Hos. XII: 7. lt;£-n om u te meejbe? op te tuelifien/ 300 let met een gefjoo^aam Ijat^ op beje safien.

Exempe- 1. Öegelen leeren/ maar exempelen treftften/ baajotn jiet op mild» Christus bie u 31)11 boo^gegaan/ cn een boorbcelb Ijeböen nagelaten.

J|et bolmaafufte patroon ig be ÏJeerc '3Pe5u^/ bien gjj/ ombat ü^ij n be liefite ig/ ooft bjoiijft en geluüligst moester nabolgen. siEeejjt be torien sijng lebeng/ bc dEnangeligten/ cn gij jult sien/ bat alle *öa ne gangen enftele ba^mljajtigfjeib/ cnftele llSilbbabigf)eib toaren. lt;!5e» burig leegt gij : Jezus met innerlijke ontferminge beweegt zijnde. lt;gil Ijet bleef niet bg be betnegmge/ maar bic einbigbe in baben; l^ij gena^ ftjanften/ B}jj fpijsigbe be Ijongetigen/ ï^jj gaf be beb^uftten ïjunne booben lebenbig tuebejom/ t}ij ging fjet gejjeele lanb boor/ goebboeii' be; fjiPtin Öf^ft cn? een efcmpel nagelaten/ opbat turj sijneboet-ftappen jouben nabofgen; boet ban 30c/ alg J^tj bebe/ en bat in liefbe tot i^em/ gelijft ooft ubj naam/ Camp;?i£ten/ 11 baartoe be^pligt.

iieiiigon. I^oegt ïjie^bij exempel ban Job; mie ftan 3ijnc 4ll3ifbbabigljeib tesen/ 3onbe? tot nabolginge belnogen te bjorben ? Job XXIX : 15,16, Dea blinden was ik tot oogen, ende den kreupelen was ik tot voeten. Ik was den nood-druftigen een Vader. Job XXXI :1G—20, Zoo ik den armen hare begeerten onthouden hebbe, of de oogen der weduwen hebbe laten versmachten, eude mijne bete alleen gegeten hebbe, zoodat de weeze van die niet gegeten en heeft! (Want van mijne jonkheid aan is hij bij mij opgetogen, als bij een vader , ende van mij nes moeders buik aan, hebbe ik haar geleid.) Zoo ik iemand hebbe zien omkomen, omdat hij zonder kleedinge was, ende dat de nooddruftige geen deksel enhadde; zoo zijne lendenen mij niet gezegend en hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd vvierd. ©at tnagi een man.

J^oegt

-ocr page 639-

Van de Milddadigheid. 573

UtoEot 6ö bien man ooft een Exempel ban eene miltibabiae b?outae/ namelgft/ Tabitha of Dorcas, ©an i)E3C jiet/ Hand. IX : 36 , TeJoppewas eene zekere discipelinne, met name Tabitha, welke overgezet zijnde is gezegd, Doreas. Deze was vol van goede werken ende aalmoezen, die zij dede. vs. 39 , Ende alle de weduwen stonden bij hem weenende, ende too-uende de rokken ende kleederen , die Doreas gemaakt hadde, als zij bij haar was. ^at taaji een moebec ban be armen ! Ei) bebe niet gier en öaac iet^

goeti^; maa? jtj tua^ bol/ obe^bloebiq/ obcjlaopenbe ban goebe toejamp;en en ban aalnioejen/ bat 5tjn 0'ftEii/ bie uit antfe^mingc boojtftomen; 't

een gefijoamp;en (öjteft^cfl tooo^b Gr. iliyiioat/vi] eleéemosünee, affiainjKg ban ilféw eleéoo, zich ontfermen, joobat 39 niet alleen gaf/ maa? 50 gaf uit ontfejmlnge/ 't Ijajte toa? ee^t bebjogen/ en ïiet betaoaen Ija^te betooog be Banb. Eij Uocfite niet alleen ftoffe/en liet er ïtleeberen ban maften; maa? ö^re liefbe tot tnelbabigljeib Vnap 500 g?oat/ bat 50 be?»

maaft fj^bbe bie jelbe te naaijen / en met Ijaar eigen maaftfel be bie»

öutnen te beftleeben.

XII. 2. .JlBilbbabigljeib jonbejling aangenaam bao? ^ob en men- is aangc-fcfjen. lt;i3ob Ijeeft liefbe tot be soobanigen/ en beljagen in ftnn boen/ gjf™ 1J 2 Cor. IX : 7 , God heeft een blij moedigen gever lief. Hebr. XIII: 16, En vergeet der weldadigheid ende der mededeelzaamheid niet; want aan zoodanige offeranden heeft God een welbehagen. i|ebt gij lu^t bat «öob n liefljeeft

en jijne liefbe u late geboelen/ Ijebt gij lupt om 45ob e?gen^ in te bc-Ijagen/ 500 ö^bt een milbbabig Ija^te en eene milbbabige ïjanb; tnenfe^en ïjebben acfjtinge en liefbe tot miibbabigen/ en jegenen 36 in ljun öa?tE. ^n be gebe? 3Elbe Ijeeft e? mee? blijbfcöaiJ obe? al^ bie be gifte ontbangen.

XIII. 3. ©e armen en Ijiin noob i^ een seer ftracamp;tige bebJeegreben/Nood der om een milbbabig fiarte gaanbe te maften. ^ men een a?men gobsalige armen-jiet/ en men bebenftt bat (öob Ijem liefljeeft/ bat be ÏJeere 3lie3ug; uit liefbe

boo? Ijem i^ geftorben/ en bat amp;tj in be gemeenfcljap en liefbe (ï3ob^ leeft en bat ïjij eeutoig in geejlpljeib met u leben sal; en gij benftt ban luebe?/ bat Ijet ben ^eere beljaagt Ijem in bit leben a?m te boen 5311/ en quot; boet ontmoeten/ opbat gij occafie 3oubet ö^bben/ om liefbe en .USilbbabigfjeib te oefenen/ baar *6ob ubie gifte niet ban nooben Qeeft/

en ben arme \nel fcl)ielijli ftan rijft maften/ of sonbe? u onberöouben;

algi gij baa?bij obejlegt/ Ijoe beftomme?b l)ij i^ in 3ijn Ijui^/öoe Bebjoefb Ijij 3ijne ftinöejlieng aansiet/ Ijoe bat sijn lja?te breeftt obe? ben Ijonge? en naaiuljeib 313ne? ftinberen/ Ijoe Ijij tot vöob fdjjeit om al^ gij

bit alle? aanme?ftt/ Ijet tg niet mogelijft/ bat uta fjarte/ 30a baar f|et minfte geeptelijft leben ig/ onbetuogen 50ube blijben ; maa? alle^ taat in u ijS/ sal ontftoften tao^ben in mebelijben/en utue Ijanb 3al siclj open boen

in iiailbbabigljriö.

XIV. 4. Jifeiibbabigljeib bejljeejlijftt lt;!5ob; Uiant be gob3alige arme verheer-boot u geïjolpen 3ijnbe/ gaat naar 3ijn ljutte/ ig! baar blijbe boor [jet quot;J111 God*

Cccc 3 aan'

-ocr page 640-

572 Van de Milddadigheid.

Matth. XXV: 41—43. .ïHScjftt toef) oy/ en Ue^ïcitit u niet niet fictcre in* ÖEElbingen en tiEttoacfltingen te fjeüamp;en/ taant be toaaracljtioe 3ïe3u^ jclbe fjj^crftt Ijct. (0f meent oö/ öat Scjug in öen öag be^ ooröeeiö seggen jou» be: gij gebt bat alleji gebaan/ baar gij Ijft niet gedaan geamp;t ? Jac. II: 13, Een onbannliartig oordeel zal gaan over dengene; die geene barmhartigheid gedaan en heeft.

€n gij / geloobigen/ in toien luaajïijft Ijet fieoinfel öcr jiBilbbabig» f)eib i$/ uit tjet gejegbe luint gö ooft jien/ {joe jee? u nog ontb^cefit be uittDPjfiinge ban uIbe bannljartige nature/ iuelft eene g^utoclijfte jonbe pnbajinöajtigfieib/ en geene JBilbbabigljeib te OEfcnen/ ip/ en toat gij tuaarbig toaajt. U^et jij u tot tefctjaininge booj 43ob/ en tot tiiepe bEjnEberinge en bejfoeijinge utoep self^/ liejgeseïfefiapt met Olijbe en banlibare erftentenigfe / öat te Cjecte SiEju^ boor jijn bloeb oolf öEje inigbabEn tneggenomen fyttft/ en laat bE goebEjtierenljctb a3ob^ u tjctuegen/ om boortaan meerbere mUbbabig^eib te oefenen.

Opwek- * XI. ÜIHiaan ban/ gabjaligen/ Zaait tot geregtigheid, ende maait tot kinge. weldadigheid , Hos. X : 12. Bewaart weldadigheid ende regt, ende wacht ge-duriglijk op uwen God, Hos. XII: 7. Cn om u te meejbe? op te tuelilien/ 300 Iet met een gejjoo^aam Ijatte op bEjE safien.

Exempo- 1. Segelen leeren/ maar e^empEien trEftftEn/ baa?om jiet op milb» Christus. ^a^'O^n/ biE u jijn boojgEgaan/ en eeii boarbEElb IjEbamp;En nagEiaten. J|Et bolmaafttfte patroon ip be ^eere bien gij/ ombat u bc

ïiefjiE ig/ ooft bjoiijft en getuilligst moegtet nabolgen. SEee^t be toriën sijn^ lcbenp/ be Cuangelipten/ en gij jult jien/ bat alle vj* ne gangen enfielE bajmljajtig^Eib/ enfielE ^föilbbabigfjEtb taarEii. (©e* burig leEgt gij: Jezus met innerlijke ontferminge beweegt zijnde. (lEn Ijet blEEl niet bg be betueginge/ maar bie einbiobe in baben; l^ij genajï fijanfien/ i^ij fpijjigbe bc {longerigEn/ t}ij gaf bE bEb^uftten brnme boobEn lEbenbig tuebejom/ tjij ging {jet geijeele lanb boor/ goebboen-be; öiftin Ijeeft onp; een eyempel nagElatEii/ opbat turj jijnEboet-ftappen souben nabolgen; boet ban 30c/ al? i|tj bebe/ en bat in liefbc tot Cjem/ gelift ooft uta naam/ (üöJ'gtEn/ u baartoe bE?pligt.

Heiligen. ©oEgt giE^bij {jet cjcempel ban Job; toie ftan ^ijne ^ilbbabrgljEtb ÏEjen/ 3onbE? tot nabolginge betuogen te tuotben ? Job XXIX : 15,16, Den ijlin-den was ik tot oogen, ende den kreupelen was ik tot voeten. Ik was den nood-drultigen een Vader. Job XXXI :1G—20, Zoo ik den armen hare begeerten onthouden hebbe, of de oogen der weduwen hebbe laten versmachten, ende mijne bete alleen gegeten hebbe , zoodat de weeze van die niet gegeten en heeft! (Want van mijne jonkheid aan is hij bij mij opgetogen, als bij een vader, ende van mijnes moeders buik aan, hebbe ik haar geleid.) Zoo ili iemand hebbe zien omkomen, omdat hij zonder kleedinge was, ende dat de nooddruftige geen deksel enhadde; zoo zijne lendenen mij niet gezegend en hebben, toen hij van de vellen mijner lammeren verwarmd wierd. 3igt;at tuag een man.

J^oegt

-ocr page 641-

' Van de Milddadigheid. 573

5©ocot Bij öien man ooft een ejcempd ban eene tniïbbabiae fajoutae/ namelp/ Tabitha of Dorcas, ©an öese jiet/ Hand. IX: 36, TeJoppewas eene zekere discipelinne, met name Tabitha, welke overgezet zijnde is gezegd, Doreas. Deze was vol van goede werken ende aalmoezen, die zij dede. vs. 39 , Ende alle de weduwen stonden bij hem weenende, ende too-uende de rokken ende kleederen , die Doreas gemaakt hadde, als zij bij haar was. ©at toaji een nioetjec ban bc armen ! gij bcbe niet gier en baat letgi goeb«?; maa? 5tj tuaji bol/ obejblocbiq/ obcjloopenbE ban goebe taejficn en ban aalmoesen/ bac 5Ön {jiften/ bie uit ontfejminoc boojtftomen; 't if een geöjoften ujjteft^clj bioo^ö Gr. eleéetnosünee, affiomiïlg

ban ileico eleéoo, zich ontfermen, soobat 30 niet alleen gaf/ maa? 50 gaf uit ontfejminge/ 't Ija^te tnap ee^t bebjogen/ en get betaoaen lja?te bebjoog be Fianb. 2ij Itocljte niet alleen [toffe/ rn liet er ftleeberen ban maften; maa? amp;are liefbc tot toelbabigljcib bia? 50a g?oot/ bat jij be?»

maaft Ijabbe bie jelbe te naarjen / en met Ijaar eigen maaftfel be toe»

butnen te fieftleeben.

XII. 2. Jiailbbabigljeib if jonbejling aangenaam bao? ij5ob en men-13 aange-fcöeu. a5ob tjeeft lieföe tot be joobanigcn/ en beljagen in ftun boen/Q^1 IJ 2 Cor. IX : 7 , God heeft een blij moedigen geverlief. Hebr. XIII: 16, En vergeet der weldadigheid ende der mededeelzaamheid niet; want aan zoodanige offeranden heeft God een welbehagen. J|camp;t gij lu^t bat öob u UefljeefC

en jijne liefbe u late geboclen/ Ijebt gij lupt om (60b E?geng in te beljagen/ 500 f|ebt een milböabig ïja?tE en eene milbbabige ganb ; menfe^en ïjebben acötinge en liefbe tot miibbabigen/ en jegenen 5e in Qun öa?te.

Cn be gebe? jelbe Ijeeft e? mee? filijbfcljap obe? al^ bie bc gifte ontbangen.

XIII. 3. (E»e armen en öquot;quot; quot;oob if een ^eer ftraefttige betoeegreben/Nood der om een milbbabig Ijarte gaanbe te maften. 5l!l^ men een a^men gob3al!gcarmen-jiet/ en men bebenftt bat iöob Ijem liefljeeft/ bat be ï^eere Siesu^ uit liefbe

boo? Ijem if geftorben/ en bat amp;ij in be gemeenfcöap en liefbe lt;l5obg leeft en bat Ijij eeutaig in ïjEe?fÖft8eib met u leben 3al; en g|j benftt ban ÜJebe?/ bat tjet ben ï^eere beljaagt Ijem in bit leben a?m te boen jijquot;/

en ö^m u boet ontmoeten/ opbat gö occafie joubet öeBamp;en/ om liefbe en .jJSilbbabigfjeib te oefenen/ baar a5ob uüie gifte niet ban nooben ïieeft/

en ben arme biel fcljieltjft ftan rijft maften/ of sonbe? u onberftouben;

al^ gij baarbij obejlcgt/ Ijoe beftomme?b Ijij i^ in jiin Dui^/goe öebjoefü Ijtj ftinbejBeii^ aanjiet/ Ijoe bat 3ijn lja?te breeftt obe? ben Ijonge? en naafttljeib 3ijne? ftinberen/ Ijoe Ijij tot gt;!5ob fclj^eit om Ijulpe; al^ gij bit allep aanmejftt/ Ijet i? niet mogelijft/ bat utn {jarte/ 300 baarnet minfte geeptelijb leben if/ onbeluogen 50iibe blijben ; maaj alle^ taat in u if/ sal ontftoften too^ben in mebelijben/ en utoe ï)anb 3al sicö open boen in ÜSilbbabiglirib.

XIV. 4. jUSilbbabigljeib bejljeejlijftt (!5ob; taant be gobsalige arme verheer-boor u geïjolpen sjjnbe/ gaat naar 3ijn (jutte/ if baar blijbe boot [jet 1,Jkt God-

Cccc 3 aan^

-ocr page 642-

Van dc Milddadigheid.

aangejigtc ïjecrcn/ öanftt (0Qti/looft sfjnc oocb^tierenDcib e» tno^bt bErtaaftftc^t in get limroutncn op lt;j5 en jijn gcBeii i$ tot a5oti boo^ u om EEti segen naa? jiel en Ügdjaam oUc^i u uit te ftojten; Doc ftan men 3icö bat Ue^Deelben jontiEC bucige öcoeertc fotUielbatiijIjcib? ©aac-Dp (fcfioan gij f)ct niet boet om ban iiieiifc|)cii gesien te luorben/en [jet niet laten nioagt/ ombat meiifcljen Ijct te tueten mogten liomeiO 50a jal ulu licljt boo^ö^elien; luant nejgEii^ in bijjlit be üEfbe meEc ban in tDEÏbabigfjEib/ gobsaifgEii juIIeii Ijet jien en ©ob baa^obe^ Ueröec^lijfien en banfien/ en 51) jullEn opgeluefjt tuoiben om 11 na te bolgen/ en 't jal een mibbel 5ijn/ laaa?boo? anbetEn tot be ltiaa?ijeib en tot öeftee^ ringe gelolit sullen luo^ben. tjeüt gij ban lupt bat (60b becljeerlqftt/ ge« ban lit en gepjejen luorbe/ bat gobjaligcn sief) in ben ï^eere bepültjben/ dat so bejtaaftftejb luo^bcn tot ilSilbbabigijcib/ ttiaa?bao? ban ooft ati' bere a?inen 3ic[j in a5ob sullen Ucramp;lijbcn/ en bat «öob ban beien ge» ban fit üiojbe/ en bat onOefteerben ben tjeere Sjesu!? tocgeöragt toocben/ Öefit gy baat lupt toe/ 500 oefent .iBilübabigijeib/ Matth. V; 16, Laat uw licht alzoo schijnen voor do racuschen, dat ze uwe goede werken mogeü zien, ende uwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. Grootcbc- XV. 5. aftob boet uitnemenbe beloften aan te milbbabigeu. (a) a3ob re-loften. ftent get/ aijfof niC11 jjc£; aan ^ein 3E{ijeri öebe/ ombat Ijet uit liefbe tot ï^em gefcamp;iebt/ en sal be giftc aan Ijem rjjftclijft bejgelben; fcljoon be geloobigen genoeg Ijeüamp;en aan be beugb selbe/eu bie {jen meer öetueegt ban be bejgelbinge/ 300 moeten 3e siclj nogtan^ baarboor laten oplneftften/ betajjle Ijet (jpobe beljaagt f)en boa? üeloften te bezüiaftfteren/ Spr. XIX; 17, Die zich des armen ontfermt, leent den Heere. Ende Hij zal hem zijne weldaad vergelden. Matth. XXV :40, Voor zooveel gij dit een van deze mijne minste broeders gedaan hebt, zoo hebt gij dat Mij gedaan, (b) ©e bengel» binge sal onbejgelfjltelijft gjooter sijii ban utae geringe gifte/ Matth. X: 42, Zoo wie een van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk eencn beker koud waters... voorwaar zegge Iku, hij en zal zijnen loon geenszins verliezen. Luc. VI:38, Geeft, ende u zal gegeven worden, ecne goede, neergedrukte, ende geschudde, ende overloopcnde mate zal men in uw schoot geven. 2 Cor. IX : 6 , Die in zegeningen (dat is resoluut, blijmoedig, overvloedig') zaait, zal ook iu zegeningen maaijen. (c) Oijij befjoeft niet te b^EesEli/ Oa: gij boo? regte MSiibbatiigfiEib u of iilue ftiuöeren arm suit maften; benfit gij/ 't gaat e? ebeutoel ban af/ beuftt ban baajbjj/bat 43üb e? lurbetom tegen aar. segent/ en i^ get niet op bie Vurise/ bie gij mogtet beu-ften/ 't 3al op eene anbere luijse stjn/ Spr. XXVIII: 27 , Die den armen geeft,-en zal geen gebrek hebben. Ps. XXX Vil: 25, 26, Ik ben jong geweest , ook beu ik oud geworden, maar en hebbe niet gezien den regtvaardi-ge verlaten; nochte zijn zaad, zoekende brood. Den ganschen dag ontfermt hij zich, ende leent, ende zijn zaad is tot zegeninge.

(d) 5l:i^ er bagen ban benaaulnbljeib liomen/ aicï jjrj sieft tuo,:bt/ ban

sal

574

-ocr page 643-

Vau de Milddadigheid. 575

jal be ï)eere ben iiiilbbabioeii [jeïyen. Ps- XLI: 2—4 , Welgelukzalig is hij,

die zich verstandiglijk draagt tegeu eeu ellendigen; De Heere zal hem bevrijden ten dage des kwaads. De Heere zal hem bewaren , ende zal hem hij 't leven behouden, bij zal op aarde gelukzalig gemaakt worden; en geeft hem ook niet over in zijner vijanden begeerte. De heere zal hem ondersteunen op het ziekbedde; in zijne krankheid verandert hij zijn gansche leger, (c) Cn Detmjle bc tuare AlSdbbabioÖEiö el'he btucftt ban geloof en liefde/ 300 tuorbt aan be milbbabigen be eeutuige Ijeecljjftljeib Deloofb/ 1 Tim. VI: 18,19, Dat zij weldadig zijn, rijk worden in goede werkec,

gaarne mededeelende zijn , ende gemeenzaam : leggende zichzelven weg tot eenen schat een goed fondament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen. Luc. XIV : 13 , 14 , Wanneer gij een maaltijd zult houden, zoo noodt armen, verminkten, kreupelen, blinden. Ende gij zult zalig zijn, omdat zij niet en hebben om u te vergelden; want het zal u vergolden worden in de opstandinge der regtvaardigen. 8 ! C}oe Ijeerlijft en fjoe aangenaam 5a! Ijet stjn in ben bag be^ oorbcel^/ bie liefeltjfte flemine te Ijoorcn ; komt gij gezegende mijns Vaders, beërft dat koninkrijke, hetwelk u bereid is van de groudlegginge der wereld. Want ik ben hongerig geweest.,

ende gij hebt Mij te eten gegeven, enz. Matth, XXV ; 34, 35. Cn alg» be milbbabigen goeb gebaan sulfen fjebben aan arme gobsaligen/ bie boo^ Ijcn len geftorben jijn/ en be milbbabigen baarna flerben en in ben Ijeinel juüen fioinen/ ban sullen be armen/ bie be tnelbabigljeib ban gen ontgt;

bangen Rebben/ Ijen berbielliomen in ben Ijemel/ Luc. XVI: 9 , Maakt uzel-ven vrienden uit den onregtvaardigen mammon, (©e rijftbommen bie be menfepen fommigen onregtbaarbigfijft bejl^ijgen/ en onregtbaarbiglijft gebruiften.) Opdat, wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen.

XVI. ^elnogen 51311 be tot ^iBilbbabiglieib/50a noobig/bat gij baarin BesUerin-bejitanbelgfi te Inejft gaat/ baartoe noobig oy te me?lten : 1. ®e pe?« se-fonen/ bie milbbabig moeten jjjn/ jijn rijften/ mibbelmatigen/ getfngen cn armen/ niemanb uitgesanberb/ allen moeten 3e Ijeiiben be innejlgfte fie-tneginge ban tnebelgben/ be^geselfcfjapt met baarbige genegen'jeib om te gelpen ; maar be gifte ig bejfdjeibeji/ beel/minber/bJeinig/tebernaac 3ijne goeberen en magt ober be goeberen ; anbecji geeft iemanb/ bie on» ber niemanb (laat/ anber^ getjouluben en fiinberen/ ftinberen mogen bat geben/ bat gun ban be ouber^ gegeben toa^/ om baajboo? Uiat mooi^

of taat lefifier^ te ftoopen/ öettaeliie 35 of gegeel fparen of boor een ge»

beelte/ en bat gefpaarbe ban met een milbbabig ïjarte aan armen geben/

bat ig aangenaam bij ö5üb en menfeijen; be getjouluben moeten ieber boor sicljselben aalmoesen geben/sonber aan malftanber baarban ïtenniöfe te geben ; men moet be linftc?ljanb niet laten toeten/ Inat be regter boet;

maar men moet ftet Suiggejin niet firenfien/ maar iet^ fparen uit öen nioub/ een fileeb minber laten maften/ of fiet fileeb toat langer bjagen/

OP'

-ocr page 644-

576 Van de Milddadigheid,

opbat be gméljoiibnige in bcnsclfben trigt;in filglie; maar er toat meer geQElien moet toajben/ ban moet men malftanbccen fpjeften/ en niet eeh^ ftunncnbe toorben/ 300 moet be gifte/ofoeljeel nagelaten luorben/ of 30a bEjniinberb/ al^ be onlnillige tocitemt/ of be eene een ^afial/ ban moet be anbere 500 geben al^ nu gejegb \$; in be5e ö^eft be man mee^be? magt ban be U^outoe; bie geen gocb öeeft te geben/ bte gebe Qanbreiftinge aan bie Ijet ban nooben öeeft/ en bie bat ooft niet fian boen/ bie BibbE uit écu mebelijbenb jjarte/ bat be JJeece be armen ödpe.

2. ®e pejfonen/ aan toien men geben moet/ 5tjn eer^t be gobsaligen/ baarna ooft onöefteerbe üii^gerlijften/ aan taebuüien/ aan b3ee3en/ aan be^bjebenen/ 6g3onber aan bie/ toelfie om be taare religie be^bteben 3ijn / of blugten ; be o^binaire fcfjoojjer^ en fcljoóifler^ jijn boorgaan^ beugenteten/ bie beter in be tucFitftuisen ban op il?aat bienen; inbien 3e gesonb 3tjn/ 30a mag men boot Ijonger öen biel leeren tuejften/of 3gn 3E bejminftt/ 300 moet men 5e een fluft Broob^ geben.

3. ^e giftE moet gebaan Uiorben uit fjetgene öet on3E 1^/ En bat boor eeriE rEgtbaa?bige maniere;refolut toeg te geben/ baar men onbcjtu^fcljen bol fc^ulben té/ i^ flelenj ban goebcren/ bie men boor onregtbaa^bige mibbelen bejoegen Ijeeft/ of met boBBelen getaonnen {j^ff/ een ge« bEEltE aan bE arme te geben om 3ijne canfcientie laat geruft te fallen/ of 3tjnE migbaab tE betoenen/ bat i^ een giubiel boor ^ob/ 45obE niEt aangenamer ban fjonbenpjtjp eu goerenloon/ 't toelft 4500 niet tail' be/ bat in bE offer-ftigte 3oube ftomen.

4. ©e manferE/ goe aalmoeien moeten gefcöiEben/ i;*: bat 3E gEfcpfeben (a) met eeu eenboubig f)a?tE/ Rom. XII: 8 , Die uitdeelt, in eenvoudigheid, (fëat \i mEt eeu rsgt mEbElijbenb öatte/met eene milbe ganb/en jonbEj Beooginge ban eigen-eere/ 500 bat 'jart/ {janb en fieooginge te 3amen één eh opregt 3tjn. (b) 3!n Bhjmoebig^eib/ Rom. XII: 8, Die barmhertigheid doet, in blijmoedigheid. 2 Cor. IX : 7, Niet uit droefheid ofte uit nooddwang. Want God heeft eenen blijmoedigen gever lief. Soo bat men Bljjbe ijS/ bat men 30a goeben occafie fyetft/ en baacom neben^ be ajmen met een Blij en bjienbeltjft gelaat te Uiejfte gaat/ ban be aalmoe^ bubbel aangenaam, (c) 3Jn tuij^OEib/ en ten opjigte ban atté 3elben/ bat men niet alleé op eeheu ttjö hiEg gebe/ bat men 51)11 fiui^gcsin niet ftrenfte/maar batmen 30a gebe/ bat men gebe^ Blpben Ban; boclj in e):t?ao?binairc tijben moet er ooft ietjï e):trao:binair^ gEbaan toojbEn; ooft tuoEt e? trnj^ljeib gEb^uiftt luo?ben ten opsigtE ban be pe^fonen/aan taie men geeft; fom-mige armen lEggen F|un boen niet biel aan/ geBBen geen obezleg/ 5tjn niet naarflig genoeg/ öese moet men obejleggen leeren met eeue be?' maninge of ooft Beftjaffinge; en 't i^ Beter bat men ljun taerft gebe en leere arBeiben/ om alsoa te bejbienen bat men ïjun anbe?^ 3oiïbE gEben. „êommigEn bient seeu gelb; iaant of 3?) ftunnen jjet niet tael fparen/of Öet toeet 30a BeIe lUEgen aan fdjulben/ bat 50 get tE?flanb toebejom ftbJijt

-ocr page 645-

Van de Milddadigheid. 577

en aï^oa Eton arm stjn. 't fotntp^ fjct Uoajjigtiflgit/ bat men Jjen

Ire? tóelte öij pph fiafiftec Oronö laat tjalen/ fijj een anöEE ^oo lieef gojt/ niEEl/ EttntEn/ borer/ ter taeHe. ©ie? moet men oiiöejfcljEiö maften tu^-fcjjen armen, ^ommige sitten nog met eere/ en tjebfien ebenUie! o^' brelï; boor besen ftan men öojge bltjben / en geben öen armen 0« gelö/en laten öiE alsoa t)re? tóelte öij pph fiafiftec Oronö laat tjalen/ fijj een anöEE ^oo lieef gojt/ niEEl/ EttntEn/ borer/ ter taeHe. ©ie? moet men oiiöejfcljEiö maften tu^-fcjjen armen, ^ommige sitten nog met eere/ en tjebfien ebenUie! o^' brelï; boor besen ftan men öojge bltjben / en geben öen armen 0« gelö/en laten öiE alsoa t)uiine gemaaftte fc^ulb betalen; anberen laat men be taare maaj ijalEn/en men betaalt 5e selbe; 500 gaat men ooft te taejft neben^ be ftleebhige/Ijet boojsigtigpt/bat men 5elbe Qoeb fterli quot;linnen en tuolten ftoope/liet late maften/en tjet 500 gemaaftt ge^ be/ bat fticftt beel meer. (d) üiBen moer bolftanbig jijn in be 3iBilb» babigtjcib / 't moet niet een^ een optogt 3!jn / bie rerjlonb toeberom baalt / en tarl einbigt in beroiilu/ bat men 500 beel gegeben fjeeft; maaj men moet telftens geben boo? ben tegentnoorbigen noob/ en öat naa? onje conbitie en 5onbe? ftrenliinge ban benselben/ men moet goeb» boenbe niet bejtragen; Inant be ftrooiie ftangt aan 't einbe. Zalig zijn de barmbertigen; want haar zal barmhertigbeid geschieden, Matth. V : 7.

KAPITTEL XL V.

Van de Voorzigtigheid.

I. ü^at r0EC aan ccn ftft'P / 'ïat ^aorjiotiggeib in ÖPtY00^'?-fietracljten ban be beugben/in toelfter^ bej^anbelinge toij on^ bugbEjre^s116quot;1-Jjebben besig geljonben; baarom jullen lui) tot een befluit be J^oozsig»

tigfieib adjteraan boegen.

Hebr. mn chazut, een gezigt, voorgezigt, ftomt ban ntn chazah, zien; Benamin-baar ban baan nin choze, een ziener, een Propheet, ombat be boo^jig-ge-tige boo?uit jtet/ alle^ ban te boren me?ftt/ en baa?naat jijn boen Be-JliErt. Gr. yoóvoiu phronoia,- cpQÓvijaii phroneesis, ban (pQtjv phreen, verstand, wijsheid, baar ban baan yoóviuphroncoo, verstaan, denken, overleggen, besluiten, bezorgen. en 300 geeft Ijet taaojb Voorzigtigheid te fiennEn eehe overlegginge ban cene salie/ 300 einbe al^ mibbElen/ en baaruit een Befluit/ om cene 3aHe boo? bie mibbelen uit te baerEn/

En eene fieso^ginge/bat alleiS in be uitboeringe tnel taaaigenomen tno?» be. ©oft Inorbt F)^ luoojb dxQi^nu akribeia, gebjuiftt/ ö^tVnelft fietee»

fient eene nette / uitnemenbe naarftig^eib. Ziet dan hoe gij axQipüi ahriboos, voorzigtelijk wandelt, Eph. V ; 15. ^n on3E tale geeft fjet bao?-uitsien te ftennen. UDti nemen beje beugb breeb / alg influitenbe be wijsheid en verstandigheid. Beschry-

II. Voorsigligheid is cene inspanninge des verslands van een' yelooviye, hem vinge.

II. ' ©bbb be-

-ocr page 646-

578 Van de Voorzigtigheid.

hesliirende in het bekomen van zijn voorgenomen einde, door voorhedachle ti

(jrpasle middelen. tl

(i?»e 35ooj5igtigl)Eiti i$ aUcen in de geloovige ftinbeten (J5obg te binben ;

be onbrftcejbfn tEamp;6eu taEl fiuroErlijlic i^oojjiBtigljeib om aa?bfcl)e sn Ei

tortelCifcliE jaften uit tE boEtEn; bE^E nuttig tot tUElftanb ban eeii ij

onnEciiEbEpt/ eh gocb In fjarcn omhting/ 500 Uc^tE a!^ 5E rEiftEti fian/niaa? b

jij raalit nipt tot ftct toEl^nti bee ^irïE/ 500 fjtEr al^ 0iEtna/ maar 39 ijs Ö

boopgaané baa?in fdjabeltjft; 3?) 3tjn al^ biE/tnelfte 31)11 lioar3igtig om 5

ecu ftuibE? te InimiEn/ En onbErtugfcljEn ecu tonnE goub^ bEjlnaa^lao' t

3en en fdjabE Igbcn. daarom noEint bE ^cOjiftuuc öeh btaa^Eii. Luc. b

XII:20, Gij dwaas. Rom. 1:22, Haav uitgevende voor wijzen, zijn zij (I

dwaas geworden. 1 Cor. 111:19, De wijsheid dezer wereld is dwaasheid t

bij God. ü^e onöEftcErbEii 3ijn hiEl loop eii argltgtig/om IjunnE 3onbtgE fi

En 6003E aanfïaciEn uit te boeren. Luc. XVI: 8, De kinderen dezer we- t

reld ziju voorzigtiger dan de kinderen des lichts in haren geslachte. Eph. ti

IV : 14, Door de bedriegerije der menschen, door arglistigheid om liste- ï

lijk tot dwalinge te brengen. bejEn 1^ bocj) nietp ban oe tnare i^oa^- 3

3igttgf)Eib; maaj bc geloubigEii ïjeöben üiitbangen de wijsheid, die van 3

boven is, Jac. III: 17. De voorzigtigheid der regtvaardigen, Luc. 1:17. 1

(E*aa2om Inojben 3E gpnaamb wijze maagden, Matth. XXV:2. Voorzigtige l

dienstknecht, Matth. XXIV: 45. i©ant 3tj ItEnnEn be toatE gelufisaligljEib/ t

en itellen bie 3icl) bocj al^ Ijun EinbE/en 39 ftennen ben taatEii taEg en 1

be rsgre mibbefEii/ en 39 flaan biEn taeg in/ En gEfi^uiftEii biE mibbelEn. 1

Voor- III. Het voorwerp ban bc3e beugb i^ het einde, en de middelen tot het j

1quot;!'- einde. (|Et EinbE bat be boo?5igtige beoogt/ belerlEi/namelijft: iJ5ob 1

te genieten/(!5ob tE bEjljee^lijften/tE Ijeöljt'n ^c^öe eh b(9bfcf|ap in i6ob/ 1

liefbe tot (éob/ Qeiltglieib/ sicfj boo? bie 3onbE te Uiacfjtcn/ bic beugb 1

te boen/ 39nEn naaptE tot bEfteeringe te brengen/ eeu be^blnaalbe eii bejacfitEtbe terEgtE te brengen boo? beftjaffingen/be?mantngen en be?» troogtingen/in fomma/alle^/ taat «èob in 3ijnE toet gEfaiebt ; be boo?-5igtigE i? ooft liiE?ft5aam nebeug be mibbelen / gp 5'et op tijd, Vnan» nee? bit of bat te nnjbEn of uit tE boEtEn begt ig/ op be plaatse, op ï)Et gezelschap en mEiifcfjen/ onbEr UiiEn 09 ,VCf) bEbinbt/ op be occa-siën, bie boo?ftoinEH/ op bE maniere, f)OE bit of bat bept te boen i^/ op be zaken, tnat boo?bcclig/biat nabeelig i^. ^9 Ö^eft l)Et einbeliEf/ En baa?om brrept lj9 boo? berftefi; 1j9 oberlegt biat nu/ taat ban te born is/ of bie inaniere of eeue anbere be^t 3al 3Ön. Jfet einbe en be mibbelen uitgebonben fiebbenbe/300 beiluit Ij9 bat ban ooft 300 uitte borren/ en Jtmbt ö^t beflotEiiE boo?nemEn in 'r ooge/ gelgft een tim» mesman 3tjnp aftrefteninge/ om baarnaat te taetften.

Vorme. IV. 5?e naturE ban bE ^oo?3igtigf]eib bejlaat in bestieringe ban ber* ftanb/ taille/ f]a?t?tn0trn/ gesigte/ fp?aT5e/ gaan/ taE?ften/ om be uit» gebonberc mibbelen taEÏ tE (jeb?iuften/En alsoo ftet boo?gEnomen einbe

te

-ocr page 647-

Van de Voorzigtigheid. 579'

le te öeïtomcn. ©oo^iotigljdb BeftiErt Bet verstand, boet Ijtt inoefpan» ncn jijn op be jaften/bie te öoen en te laten stin/of goeb/of fitoaab/

i; (!?obE öeöagcnbe of migljagenbe / Uao^beclig of fcf)lt;ibElijri jijn/ of (jet

n einbe en ooginejft/ öat men boo? ö^eft/ regt en juibec \$/ of niet. l^et n ingffpannen op be middelen, tuat gepaét of ongepast/Vaat Ijeïpcn/

i? Vnat fcljaben joube; opbemaniere, of met ö^^bigljeio/of 3acf)tioljcib/of

ió; fjaa^tig/of langhaam/of jlnjjoni of fp^eften öept joube sjjn. ïEen Uoaj-

m 5gt;0tige i$ niet blinb/niet flecljt/niet bom/maa? fdjjanbet/bejilanbig/

3' tracht een iebere safie en miböel in alle li^re omilanbigfieben boo? en

c. too? te sten/en of öet eene en 't anbere al regt i^ naar ben regel ban

;ij (©ob^ il?oo?b/ luant bat i^ jijn eenig rigtfnoer/ baar Ine^fit Dö naar/

id öaa? Veil 60 niet ban afinijften/ om lief nocf) om leeb. 2tl^ nu fjet bej^

je ftanb be jaRe in fiare fieminneltjfiöeiö en nuttigfjeib jiet/ en be effen-

e- Fjeib ban ben Ineg en be inibbelen/ ban öcfliejt be IDoojjigtigljeib ooft

h. den wille, om Jet eene en f)ct anbere te lieben en te omljelsen/feftoon e- ïjet met fjet natuurlijft interept en bejmaaft niet obejeenfttaam. 3?e 2- ^oojjfgtigöeib Bejliert ooft de hartstogten, bat je niet boojuitloopen/bat in je niet te loom/ nocl) te Ijeftig 50»/ beUijjle bic jee? bifttot)^ een goeb 7. lne?ft 6cbe?ben. 5Clg {jet nu ban Binnen alle^ Uielgcftelb i|/ ban öoubt ;e be ©oo?3igtigf)eib be jiele in bien jlaat/en Begint öet boojnemen öoo? I/ be br?o?biiieerbc inibbelen uit te borren; jij jict ben tegemlanb tege» n inpet/baarom luapent 31} sicD baa:tegrn/en Befticrt be geiten/'t ge-

i. Iaat/ be oogen/ be oore/ be tonge/ be tjanben en boeten/ öat 3e alle in at flaat filijben/ om gun boojnemen uit te boeren/ bat 3e niet te ftraf/ ib nocQ te 3oet/nict te cntsaggElp noeïj te fiinberlp/niet te ingetogen 1/ noc'j te uitgelaten 31]n/ maaj alle gepapt naa? be boojlnejpcn/naaj ben ;ö tijb en naa? be plaatfe i^/en bat in bolftanbigljeib/tot bat besafie uit' n geboe^b ig. TPese Beftieringe geeft fieraab aan ben Uie?ftet/beballigfjeib i' aan öet luerfi/en boet Ijquot; einbe/niettegemlaanbe be g^ootljeib ber te-}' genftanb en loopljeitquot; öer tegenjtanbe^/ Beftomen. J^oo^igtigljcib boet 1» Jjet tuerft niet laten/maa? beftie^t boen.

p V. De werkende oorzaak ban be ©oo?3igti0Ïjeib i^ (60b alleen. JDan Oorzaak.

1- nature i^ be menfeïjeonwijs. Tit. 111:3. Roekeloos, 2 Tim. 111:4. ^iDaa?

i/ be Cjeere geeft 3fjnen ftinberen booj3igtige luijéljeib/ Dan. II: 21, Hij f/ geeft den wijzen wijsheid, ende wetenschap dengenen, die verstand heb-

x ben. ©abib/Iupt DeBóenbc tot bese beugb/en sienbe 3t)tie onltnj^jjeib/ re Itietenbe bat be 5}ecrc alleen bie geeft/ Oab/Ps. CXIX:73, Maak mij

:e -verstandig, opdat ik uwe geboden leere.

i. Cen gobsalige be^nieerbejt bic ingeftojrebe bcugbsaamljcib/ boo? mibbeï

(a) ban Ijet 3]l»cojb j5ob^/ niet alleen boo? bat te oiibcj3oetien/ maat :« öoo? bat te boen. Ps. CXIX:100, Ik ben voorzigtiger dan de ouden , om-

t' dat ik uwe bevelen bewaard hebbe. Ps. CXIX: G, Dan en zoude ik niet be-

ic schaamd worden, wanneer ik merken zoude op alle uwe geboden, (b) ©oor

te ©bbb 2 Bij,

-ocr page 648-

580 Van de Voorzigtiglieid.

60 3fcö?Elton öe jafic crr^r 6pbacQt5aam tc o^pjlBcoen/ eer men 5e Oe- i

gint. Spr. XIII: 10, Bij de beradenen is wijsheid. (Sjti al^ men in't tae?ft 1

fiejig i^/ fiebacQtjaam tc Inerft tc gaan. Spr. VIII : 7, Mijn gehemelte j

zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, (c) öe ficbinöingc/acljt ge» I

bentiE ojj 't gene/ taaajtioo? men mipte/ en Uiat gclufite/ oat te ont' i

gouöen. Cn af^ f)et Inebcjom te boen 1^/boo? be borigc onberbinbinge s

Ijet eene te mijben en Ijet anbere te born, (d) ^Dooj/in saficnbanBe- 1

lang/raab te plegen met anberen/baajbocr ja! onp een goebcraabge- 1 gcben luojben/of oné jaï bij occafie ren goebc lucg te binnen bomen.

Spr. XV: 22, De gedachten worden vernietigd, als er geen raad en is. 1

Maar door de veelheid der raadslieden zal elk bestaan. boert be i

boorjigtige Qet taerft uit.

God VI. ©oo?3igtfgljeib be g^oore bcnrjb/in [jet iDoojb a5ob^ jee? ge-eischt ze. pjE^En/ jqu jj00g aanbcboïcn/ en aï^ ren scubciiing gefc0enfi aan be ftinberen (©obiö gegeben. 2.ij luorbt alé een bijjonber fieraab gepje» jen. Matth. Vit : 24, Een iegelijk, die deze mijne woorden hoort, ende dezelve doet, dien zal Ik vergelijken bij een voorzigtig man, die zijn huis op een steenrotse gebouwd heeft. Matth. XXIV :45, 46, Wie is dan de getrouwe ende voorzigtige dienstknecht. .. Zalig is die dienstknecht, vs. 47, Voorwaar zegge Ik u, dat hij hem zal zetten over alle zijne goederen. Matth. XXV: 4, De wijzen namen olie in hare vaten met hare lampen, vs. 10, Ende die gereed waren, gingen niet hem in tot de bruiloft. S^ij luorbt 3CC? crnfïig aanbebolcn/Matth. X:16, Zijt dan voorzigtig gelijk de slan-ge. Eph. V : 15, Ziet dan hoe gij voorzigtelijk wandelt. Tit. 11:2, Dat de oude mannen nuchter zijn, stemmig, voorzigtig. Vs. 4, Opdat zij de jonge vrouwen leeren voorzigtig te zijn. SrUj toojbt als een uttnemenb gcfcf)enft aan be ftinberen (l3oD0 gegeben. Luc. 1:17, Ende hij zal vóór hem benengaan in den Geest ende kracht Elie, om te bekeeren de harten der vaderen tot de kinderen, ende de ongehoorzamen tot de voorzig-tigheid der regtvaardigen. Eph. 1:8, Met welke Hij overvloedig is geweest over ons in alle wijsheid ende voorzigtigheid.

VII. iDat i^ een fiebtaame fpiegcï cm onbelieerben en bEbcrjbcn te Dbe^tnigen ban tjun geinig of groot gebreb in bejen.

qvertui- Onbekeerden, uit Ijet gesrgbc finnt gij blaarljjfï jien/ (a) bat gij gingevan gceptelijftc goebcten/boiien bejnuib/nug niet eeng in 't noge ïjebr. onbe eer ^E(|t ju^t aan 0Emeen^}jap ^job/ aan brebe en amp;Ijj:3fc!jap in lt;éob / aan ren tecber Tjart/ osn be grejitclijftc brebe in pet Ijarte te öetaaren/ cn baarin te ïeben ? i^ebt qü ïnêt aan be juibrre fjeilig-[)eib/ aan Ijet oefenen ban atlerïeijc bcugben op ecnc gee^telijllc linjse; 5ljt gö bebreesb boor öe jonbc; i^ ÖEt quot;In In^t/ al^quot; een lidjt in be buijjte^nijife/ en tot een fieraab in be fterfie tc jijn ; SCinmer^ jijt gij obertuigb/ bat bat 11U1 üeminbe oogmeiit niet i^ / en bat gij baar* naar/ aïg naar uUi boel / niet Inerbt; öaarom ftomt öe geegtelrjfic

Doo?»

-ocr page 649-

Van de Voorzigtigheid. 581

J^üo^iotigQeib u met te oö Öe6t 3c ooft baa?toe niet ban nootien/ gg IjeDt je/nocB joeftt 5e niet. (b) ^00 gij u Bij beje beurjb legt/.po Runt gij ligt jien bat gij blnfljeii jijt/ en bat gij beien nog 5012 berre niet gefio» men jijt/ aïp be btaaje maagben/ tie lioegben jicö nog bij be inijje/ tiie toilben nog ingaan niet ben b:uibcgom/ öie Ijabben nog lampen; anberen 5ijn 5^3? gehjfj/jtj gaan te? fieefte/ 31) BopEn op öe 3aligljeib/ maar 313 Rebben geen olie/ geen leben/ geen geloobe/ 3ij sijn baatober niet beliommejb/ maaj be?b3aa?loo5en öquot;quot;nen tijb/ sij 3ijn flaperig en 30jgeÏ00g/ en taojben taafifte? alfi !jet te ïaat ig. Soo siet gij biel/ bat gij onbe; be bltia3c maagben ii3clbcn reficnen moet/ en bat gij 5Öt al^ bie bb3a3e man/bie 31311 Ijui^ op een sanbgjonb boutabe/Matth. VII: 26. (c) ^3at gij/in plaats ban boo?5igcig te 3ijn/ bom/bot/onfiunbig 3ijt/ en ban Ijet gcluft/bat te befiomen ig/en ban Ijet gebaa?/in tDelft gij 3ijt/ cm eeiibiig berloven te gaan/ en bat otj soo bom baa? toeloopt. |F)an ö0Ebanigen ^alomo fpjeebt/Spr. XXII: 3, Een kloekzinnig men-sche ziet bet kwade, ende verbergt zich ; maar de slechten gaan henen door, ende worden gestraft, (d) (6jj Debt miisfcöiEn bleefcljelijfte taijpljrib/gij Sflt argliptig/en gij bejiroutet op nta bcjjlanb/geiijft ^alomo'^ 30t/ Spr. XXVilI: 26, Die op zijn herte vertrouwt, die is een zot. Spr. XXVI: 12, 31a hebt gij een man gezien, die wijs in zijne oogen is, van een zot is meer verwachtinge, dan van hem. ©ij legt alle utoc JDoo^igtigfjeib aan om utae fnoobe en 3onbige begeejlijftljeben te befiomen/ en 3ijt ban bat bolft/ ban toelft Iferemia fpreeftt/Jer. IV: 22, Wijs zijn ze om kwaad te doen, maar het goede te doen en weten ze niet, 2!,oo 5Öt gij ban obejtuigb/ bat gij Ijet ftogtelpe bejacfjt/ en Ijet fkrDix beliegt en najaagt/ be eeu-üiige 3alig})eib/en ben 3uibercn en be?maffelijftcn totg/öie baa? genen leibr/ be^luerpt/ en een üieg injïaat/ bic bol üoojnen ij?/ en tot in ben bejboemben poel einbigt/3Qo 5iet gij ban bat gij niet boo?3igtig 3Öt/ maa? een gjoote bbiaa??. De zot en heeft geen lust in verstandigheid, Spr. XVIII: 2. Alle wijsheid is voor den dwazen te boog, Spr. XXIV: 7.

oM)! bat oö op mijne ftemme onttoaabtet/tn 3aagt/öoeonboa?3fg» t'O BÖ 5Öt ii' SCO gjoote 3af{e/taant inbien gij 300 boojtgaat/50a 5ult gij in bien jtrili utaer btaaapljeib gehangen blijben / en uta einbe 3al 3ijn aï^ bat ban ben ötoaaé/ bic 3ijn öuié op 3anb geboutab ft^bbe/ Matth. VII: 26. €11 't 3al uquot; gaan al# bc btoase maagben/bie be beure gefloten bonben/toen sij in tnilben/Matth. XXV: 12. ©an 3ult gij 5icn/ |oc btóaa# gij getaee^t 5ijt / en öoe bao?3igtig be gob3aligeii gegan» belb Rebben/en gij 3ult 3eggen met be btaasen/taclfic in gctSCpocrp» plje Q3oefi öer BiJijpljeib albn# fpreften :

Deze was het, daar wij eertijds mede lachten, ende dien wij vooreen bijspreuke des verwijts hadden. Wij zotten hielden zijn leven razernije, ende zijn einde oneerlijk. Hoe is hij nu gerekend onder de kinderen Gods; en hoe is zijn lot onder de heiligenquot;? Voorwaar wij zijn van den weg der

3 waar-

-ocr page 650-

582 Vau de Voorzigtigheid.

waarheid afgedwaald, en het licht der geregtigheid en is ons niet geschenen , Wijsh. V: 3—6.

Van be- VIII. bejftlaringe ooft een fpiegcl baoc bc godzaligen, bic üiel keerden. tDaa?lp toijse maagbeti jtjn/en fic^te bcel öcööen Uerliatcn; maa? al^ 3ö 5icö Uejgelijftcn met be boorgclteïbe ©oorsigtigöeib / 500 jullen jij obertuigb 5ijn ban groote onUoo^igtigljeöen: namelgft/ 00 Dat sö 3°° ftae, 30quot; nellen^ datgene/ bat 35 tot ljun beel Oeööcn ge' fioren/ ombat bie saften 300 berre/ en 30a bui^tcc 3ijn/ en be liefbe tot öic 300 flaauüi i^. Cb) 3»iquot; 0^ fJael in be brce3e boor ongeftal» ten; cn 00 30 30» acftteloo^ nebeniS be bijanben/bie op Qen loeren/ om öun fcquot; boorbeel af te 3iEn. (d) ï|oc roeftelooji öegeben 31J 3icö in aUerleije occaficn om in sonben te ballen / toaarban 31) 30a menige ficbroefbe onbetbinbinge Ijebben; Ijoe onboorjigtlg laten 31) Ijunne oogen en ooren gaan naar 't gene/bat be siele brjUionbt; öoe onbooc3igtig jijn 3e in fjun fprefien / luaajboot ö11quot; gemoeb ontroerb / en anbeten geërgetb üiorben! i©at Ijcbben 39 nog al beel Ulccfcljclrjfte ©oorsig» tigDeib / men laat 3ijnen pligt/ en fjet gocbe 300 ligt na/ uit breese ban fc^abe en fcljanbe; en men soube öft gaajne boo? ©ooj.Mgtig^eib laten boo?gaan; men loopt in alles 300 ontgonnen toe/al? men maar eene goebe 3aftc boor geeft/en men let Vueinig op stjnen jlaat en 6e» rocpinge/op ben tijb/op be plaatfe/op be boo^taerpen/op be maniere ban boen/ al^of boojöarig te 3gn ecne beugb bia^/ baar toclj ftilletje^ eigen 3in cn eigen cere be brift maaftt.

ïiient bocö ulnc onboojvgtiglijEib / en berBetert Bet; Inant onbooj-3igtigf|eib (a) fttuetjjt ubje^iele; Ijoe menige ontroeringe/ Ijoe biejje fmaj-te 3e u niet biel toegebragt? SCI l)et bermaaft/al be berfttaififtin^ ge/ bic gij uit get boen/bat gij Cieebt/3oubc gefiaö Qeliöen/inaien gij §et boorsigtig fjabbet nitgeboerb / i^ toeg/ enbroefljeib i^ er in be plaatg. (b) lt;l5ij fieberft l)ct goebe taerfi/ 't geeft niet alleen geen fie« raab/ 't Ijetft niet alleen be firacgt niet op anberen/ bie Ijet anberg 3ou» be gegab gebfien. (c) jlSaaj be fitoaben batten 11 terftonb in iitoe on» boo?3igtigöeib/ en lanteren baajobe? uVn hiejft/ en U3elben/ ja toel be geöeele gob3aligl)eib; baa?om Betreurt utae onboo?3igtigljeib/üeltjbt 3e 300 toel al^ anbere sonben/cn blijft t} taat op jlaan 3ien/opbat get ge» 3igte ban be btaaa^ci0 fquot; fcljabelpljeib be? onboorstgtigljeiö bicp in 't garte inga; Vuant baarboor 3al men ©oorjigtigfieib leeren.

Opwek- IX. JBelaan ban / gobsaligen/ bergeft utue 3iele/ set er ii met alle iinlcn niagt naa?/ om al uta boen cn laten in i5oD?5igtig{ieib uit te boeren; versiersel, toant 1. 't 3$ een aangenaam br?fie?fel / een berfierfel alleen ban be ftinberen (È»oög. 't 30^ Ecne voorzigtigheid der regtvaardigen, Luc. 1:17. 't 31^ alleen eigen aan bc Ijeiiigen/ Spr. IX: 10, De wetenschap der heiligen is verstand, 't 3$ get beelb ban ben i^eere 3IC3U|/ op taien ru|t de Geest der wijsheid ende des verstands, Jes. XI : 2. i|eÖt gö

geen

-ocr page 651-

Van de Voorzigtigheid. 583

geen ïuiSt aan ©oo??fgttggEib ? Ié 5ij niet fcgoon fn uVae oogenï €n adjt gij ecu gobjaltgc/ bic al jtjn boen in ©oo^igtigfjeib nitboect/ «let öolien aïlc Ijmlijfteii/ bic op be aarbe sijn ï Cn 5^1 gt) niet Ue?liefa om Sfiesné gElijrilioüiitg re Stjn? De wijsheid is het voornaamste ; verkrijgt dan wijsheid, ende verkrijgt verstand, Spr. IV: 7.

2. ®e JDao^igttgrjeib abfalut noobsalieltift; taant gij jijt Itan utot Noo/iza-Uganben omringb/ be bnibe! i«S arglistig/ be toerelb i^ looji/ l)Et bleeöcö berleibt fulityl; of gij moet (iet opgeben/ en ober u laten Jjeec-fcljen/ of 50a gij uta leben/ utae brebe/ utae gobsaliggeib betaaren tailt/

.^00 moet gij op utae ïjoebe sijn/ boor.vgtig onttaijften be jt?iftften/ bie boot u gelegb jijn/ en boorsigtip uitbocren/ bat be i^eere u geöiebt/

Eph. V: 15, 16, Ziet dan, hoe gij voorzigtelijk wandelt, niet als onwij-zen, maar als wijzen. Den tijd uitkoopende, dewijl de dagen boos zijn.

3. i^oorsigtigljeib 5a! u ^elben boen groeijen/en ban genabe tot ge» Profute-nabe boen boojtgaan/ Pred. VII: 12, De uitnemendheid der wetenschap1^-is, dat de wijsheid haren bezitters het leven geeft. Vs. 19, De wijsheid versterkt den wijzen meer dan tien heerschappers, die in eene stad zijn.

Z©e J^oatsigtigljeib jal u boen biamroutaen op uta bejflanb en ftracfj'

ten/ jij jal u geburig ban ben f^eere boen afgangen/ en sjjne fletftte aangrijpen en baarin tae?ben/ jij jal u joete brebe en bltjbfcbap ge»

ben/ bie telUenjj nicutae firacïjt geeft.

4. gij jal uta taerft boorfpocbig maften/ uta fp?eften/ utaen onnne-gang/uta staijgen 53! et eene ffijoonfjeib ban R?ggen/be onöefteetbtn 5ul(en geen bat aan u IjEÖben/ jij sullen ötj jic^selben obertuigb too?-ben/ be gobjaligen jullen ban u ©oo?3tgtigöeib leeren/ uta raab/ on» bejtatjjingen/ beftraffingen/ bermaningen en bertrooiétingen jullen g?oo' ter ingang Ijebtien; baarom/Uw Woord zij allen tijde in aangenaamheid, met zout (taiigljeib) besprengd, opdat gij moogt weten, hoe gij eenen iegelijken moet antwoorden, Col. IV: 6.

X. 31ft jjoube mij berseberb/ bat een gobsalige/ bit ïejenbe/ op be Middelen. ©oo?3lgtigf)eib berliefb jal taorben / maat meteenen 53! ÖÖ btoebig taorben / ombat Ijij baat geen raab toe jiet / betagl ÖÖ nieteen obertuigb taorbt ban jijue groote onbnorsigtfgïjeben/ bie jtjn taerft tot Ijiertoe beborben IjeöDen; maat öö Öcbbe te taeten/ bat dSob jijne tjeiligmaftenbe genabe niet op eenen tijb gelijftelijft geeft/ ombat ÏJij toil / bat taij al jtjijbenbe gullen toenemen; jijt ban niet moebe=»

lao«S/ al boenbe suit gij leeren. j^oort ban naar mijn raab / en bolgt 3e.

1. ^ibt er om/geloobcnbe/bat ii?ob naar uta gebeb ïjoort/bat utae begeerte C^em aangenaam i^/ bat i^ij magttg ig Ijet u te geben/ en bat ï^ij bolgen^ sijne belofte u utae 6ebe geben sal/ in bien tijb en in bie mate/ trie Ijet sijne taijs^eib behaagt/ en al aanïjoubenbe jult gij telfien^ mecjber ftnjgen/ Jac. 1:5, 6, Indien iemand van uw wijsheid

ont-

-ocr page 652-

584 Van de Voorzigtigheid.

ontbreekt, dat hij ze van God begeere, die een' iegelijk mildelijk geeft, ende niet en verwijt, ende zij zal hem gegeven worden. Maar dat hij ze begeere in geloove.

2. orcatc blfjt en tupjfisaaniQEiti baartoe aan / fjoubt bc beugb in 't ooge/ jjcamp;t bic lief/ fielt 5c u telfien^ bao?/ sgt bocnöe 0111 ©oojjigtigflE'0 te leuren; ^oojsigtigljeib te oefenen in on^ fp^eften en in alle^ taat lutj boen; Ijeeft u gemist/ taorbt niet moebeloog/ maar tracïjt niet gcmoebigbljelb telfteng? te UerBeteren / en 300 boenbe/sullen luij 5e meet en meer betlmjgen/Spr. II: 2—4, 10—12, Zoo gij uw herte tot verstandigheid neigt, ja zoo gij tot het verstand roept; uwe stemme verheft tot de verstandigheid; zoo gij ze zoekt als zilver ende naspeurt als verborgene schatten. Als de wijsheid in uw herte zal gekomen zijn, ende de wetenschap voor uwe ziele zal liefelijk zijn. Zoo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden; de verstandigheid zal u behoeden om u te redden van den kwaden weg.

3. (a) begeeft u nooit öuiten be palen ban utu beroep/ of grjsulc ballen, (b) i£e?loocljent njelUen/ en be^aaftt alle eere/ lieföe en üiiniïe; taant be onberloocïjenblieib jal u in ben flriit ban onboojjigtigljeib örengen/ eer gtj 0« toeet. (c) qjaat bcel om met boorjigtigen/ en jiet gun be beugb af. (d) ün jaften/ bie gtj boorneemt/ of taaartoe gij geroepen taojbt/ pleegt altijb raab met ben J^eere Stejut?/ taien^ name i^ fiaab / en met (jet 3©oo?b / onbe^oefienbe of er ooft een regel of exempel i$/ bie u licfjt fian geben/ en Ijeöt gtj een fioejembriunb/ legt ïjet met bien ober/ baat jal segen ober jijn. (e) i^aubt altijb uta ein-be in 't ooge / en jijt berbacljt bat be bganben op u toeleggen/ laat get gebeb ban lt;©abib in uta Ijarte jijn/Leert mij uw welbehagen doen, want Gij zijt mijn God; uw goede Geest geleide mij in een effen land , Ps. CXLIli : 10. Ps. CXLI: 3 , Heere, zettet eene wacht voor mijnen mond; behoedet de deure mijner lippen. Amen.

KA;

-ocr page 653-

Van den Geestelijken Wasdom,

KAPITTEL XL VI.

Van den Geestelijken Wasdom.

I. ©ob Ijecft tebc? fcfjcpfel 3|ijne plaat^ en trap ban bol'fiomcnöe«!b Wasdömi gejlelb/ en Ijecft iebe^ eene neiginge tot jijne plaatö en bolmaaftt^elO ingefc^apen; jjet jtaare naar öeiicbcn/öaajentrgen tuil {jet Inmc naa? Boiien/ öe fp^anften öcé buuré be^öcff^n tot Vliegen; een bigclj joeftt 5ct tnater/ een bogcf riic^t bc lucfjt/ anbece bieren {jpt brooge; met bat een saabje uitfpjuit/ 300 ru^t ÖPt niet/ tot bat ïjet jijne ïjocote en biftte öeftomen Ijceft; 50a ra^ iet^ lebenbigé geboren i^/

tracht naa? boebfel om op te taasfen/bit ié ooft 300 met get gee#»

telijfte ieben; 300 raj? een geloobige Inebejgcöoren ij?/i£ |t) onbe?genoegb obej 3t)nc ftleingeib in genabe/ cn tail tejjlonb tnagfen / ja tailbe tael te^jlonb be bolmaafitljcib Qeïtamp;cn/ bit i# een grïoobige 300 eigen/ bat Qtj geen tnare geloobigc ié/bie bese finartelijïte begeerte niet geeft.

IL ^Te be^geef# soeftt men be nature ban eene safte te berffaan/500 men niet eer^t taeet/taat 5c té; baajom sullen toi) toonen 1. bat alle geloobiaen Ijrt gjorijen eigen té. 2. ©e nature ban ben (öee^telijfien 3©agboin. 3. iPen menfefie baajöij teggen/ om Dein te boen 3ien of ötj groeit of niet. 4. ©aajop sullen tarj een iegelijft opbieftften om naar 3]3asbom te tracötrn. 5. ^Bet taaajfegutainge boo? be ginberpalen/bic 3|jnen i©asboin Beletten/ en 6. aantatjsinge ban be mibbelen/ bie tot ïjet gjoeijen bien^tig 3ijn.

III. 3?at get be nature ban een geïoobige i# te groetjen/filpftt öic?quot;t is de uit. KCegt bese taaajljeib op uta {jarte. 1. a?ob belooft/bat t)t) jijne obe?' geöragte ftinberen sal boen groeijen/ Ps. XCII:14, Die in 't huis des géioovi-

Heeren geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeijen in de voorhoven ge, te onzes Gods. Hos. XIV: 6, 7, Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloei-groeUen-jen als de lelie, ende hij zal zijne wortelen uitslaan als de Libanon. Zijne scheuten zullen zich uitspreiden, ende zijne heerlijkheid zal zijn als des olijfbooms, ende hij zal eenen reuk hebben als de Libanon. Mal. IV: 2, Ende gij zult uitgaan ende toenemen als mestkalveren. lt;!3oös beloften sijn biaa?!jciO/

if)ij/öie get gefp:ofteii geeft/sal fjet ooft boen. Haat een gnbsalige ben i|eerc gicrop manen. 2. 'r 3^ be nature br# ger^tclpfcn leben^ / tc groeijen; baa? get begin i^/ get ftan niet anbejé stjn/ of get moet gjoegen. Spr. IV: 18, Het pad der regtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande ende lichtende tot den vollen dag toe. Job XVII: 9, Do regtvaardige zal zijnen weg vasthouden, ende die rein van banden is, zal in sterkte toenemen. 2ij svjn ftinberen iJ3obj?/ 5(1 taojben brjgeleftcn öij palm» II. Ceee öoo»

585.

-ocr page 654-

586 Van deu Geestelijken Wasdom.

Booinni en febe?6aomEn. Ps. XCII: 13. ^Tc groeijrn nu fifiiberEn/ i# booinrn cfgen/ en 500 ooft ben luEbe^borenen fiinbeten dJob^.

Daartoe 3. 't ^toct)eii bet fiinbErEii lt;6ab^ is jjet Einbe eh ooginE^ft/ bat «ötob Wonordhetboor ï)ecft/ met be mibbclen be? genaöe fjun toe te bienen/Eph. IV: 11, En dezelve heeft gegeven sommigen tot Apostelen, enz. Vs. 12, Totvol-inakinge der heiligen. Vs. 14, Opdat wy niet meer kinderen en zouden zijn. Vs. 15, Maar de waarheid betrachtende in liefde, allezins zouden opwassen in Hem, die het Hoofd is, ^iet bit oolï/ 1 Petri II: 2, Als nieuwgeborene kinderkens, zijt zeer begeerig naar de redelijke, onvervalschte melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen. iJ5ob ftcijot 51)11 oogmeiö/ jnn taoo?b jai niet lebtg tot C^em UieDejUeeren; bup sullen be Sinbe» ren flPob? groegen in geiiaöc.

Woratge- 4. ]]E piigt/toaa^toE be ftiiibercn (0obg geburig opgelnelit tao?-

bodcn. / en 't (junne arbeibsaamfteib om toe re nemen, ©at fjet ljun

pligt ig/ 3iet 2 Petri III : 18, Wast op in genade ende kennisse onzes Heeren ende Zaligmakers Jezu Christi. Openb. XXII: 11, Die regtvaardig is, dat hij nog geregtvaardigd worde, ende die heilig is, dat hij nog geheiligd worde, ©e tae^aamlieib liicjin vet/Phil. 111:12, Niet dat ik het aireede gekregen bebbe, of aireede volmaakt ben, maar ikjagedaarnaar. 3nbien be geloobigen niet Ijaböen te gtaejjen/ te bejgcef^ toot» ben 31) baattoe opgelnefit.

Daar zijn 5. toont ooft ben Ue?fcf)eiben (taat cn trap be? geloo'jigen; in denïsta- 1)6 forfte jijn ftiiiberen/jongelingen en Uabr?^. Uoh. 11:13, Ik schrijve ten. u, vaders; want gij hebt Hem gekend, die van den beginne is. Ik schrijve u, jongelingen; want gij hebt den booze overwonnen. Ik schrijve n, kinderen; want gij hebt den Vader gekend, ^eltjll Ijet in be natureig{/ cer^t ftinb/ baarna jongeling en ban baöer; 500 ig fjet ooft in be ge» nabe. Hit beje allen i^ Ijct bapt / bat (jet niet alleen be pligt i^/ en bat get eene goebe salie joube 31)11/ bat be gobsaligen g^oeiben/ maat bat j)ct ftunne nature ip/ soobat 3e geene geloobigen 3ijn/ bie niet eeni-een groei beelacF)tig too?ben/ biaaruit be onbefieerben al te?ilonb obe?-tuigb fiuuueii toorben/ bat Oct ban met Ijen nog niet regt ip; Uiaaruit ban be fiinberen (J3obg al ten eerftebertroogt Hunnen tnorben obe? f)un-ne genabe/en toaa?boor jij al in ben beginne opgetaefit fiunnen toot» 6cn om naar ben ©ee^telijfien iBajbom te trachten.

Beschrl)- IV. Be Wasdom is een genadewerk Gods in de wedergeborenen, waar-vinge. (/oor zij in de hebbelijke en dadelijke genade toenemen.

't 3$ een werk Gods. ©er tuebergeborenen geegtelijft ïeben i^ ban ifiob/bie Oen ,,aai:nEquot; biiile gebaarb |)eeft. ©e betnaringe ban bat gcepteljjfi leben in ötquot; té quot;^öe ban 45ob/bie Fiequot; t100? 30'^ ftracftt amp;e« toaajt boo? l)et geloobe tot be saligfjeib/ anbe?^ souben 3E l)Et op éénen bag buisenbmaal bejliesen. 311300 i^ ooft be be?meerberinge en aantaal ban bat geegtelpe leben ban «Bob. Cen geïoobigc selbe Han boor ftet

gee^

-ocr page 655-

Van den Geestelijken Wasdom. 587

gcr^teltjfi ïebcn bat in fs?/nfct^ uittue^Yicn/tenjq/bat er teïfien^

cene boojftomenbe/ incbctDerftcntje cn acjjtctliolgcnbc ftracfjt bré lt;J3eeó' rc^ Btjftamc. Joh. XV: 5, Zonder Mij en kunt gij niets doen. Phil. 11:13,

Het is God, die in u werkt, beide, het willen ende het werken. 3De^K taaren al taebcjgcboren/en cbentael tuo?bt bir ban l)en gesegO. (©Eljjft (0ob fjct leben geeft/ücluaart en babelijft maaftt/500 iö ooft Cjij alleen bie/ tuelfte tjet leben buet toenemen. Ps. XCII : 14, Dien zal gegeven worden te groeijen. Jes. XL: 29, Hij geeft den moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geene krachten en heeft, ©aajoin ba»

ben be ©igcipelen/Luc. XVII: 5, Vermeerdert ons het geloove.

©e {^eere boet {jet gee^telijft (cben groeiien door meerdere mate van Geest in te storten. De tuateren/bie Csi'cljiël jag uit Ijct lieiligboin fta» men/Vuiejben telften^ vermenigvuldigd, eeróc tot aan be enftelen/öaajna tot be ftnieën/tot be lenbcnen/baajna niet te gronben/Ezech. XLVII: 1—5. Clisa fiegeejbe twee deelen ban ben Cgt;rcj?t dia/ en ontbing 5c. 2 Kon. 11:9. ©e SCpoptelen tniejben met ben vêec^t op ben ^infl»

flerbag vervuld, Hand. 11:4. d^ciijf! 33ob in be nature boor regen cii ^on-nejefjijn be fioomen en ftruibcn boet toa^fen/^oo ooft Qet occstdijft'c-ben/boo? mibbel ban (a) 't l®oocb/de redelijke melk, 1 Petri H: 2. (b) ©an OEamp;cben/Ezech. XXXVI: 26, 27, 37. (c) ©an exempelen/bie eene meerbere mate ban ©ee^t öebben/ toaarbcor men ?tct/ bat er racet moet jijn ban men jelbe fteeft/ en Inaacboot men opgetaeftt bio^bt tot naboIgmne/Phil. III: 17. (d) ©an tegenfpaeben en berbruftftingrn/ 2 Cor. IV: 17. (e) ooft boot mibbe! ban boojfpoeb / 500 naar ligc^aain /

Hand. 111:8, al^ naar be jiele/ Neh. VIII: 11.

V. degenen / tnelfte groeijen/ jijn de wedergeborenen; taat niet i«?/indewe-iiian nocg benninberb/ noeïj bermeerberb toojbrn. ®e groei fielt ieben renfn^ün booruit. Sommigen fterben / met bat 3e mebergeboren taorben / gelrjft versehei-be moorbenaar en anberen/bie op D011 boobbebbe befteerb Vno^ben. ^EtdenetraP-ontbangenc Ieben fjerft teel be geneicbljeib om te ecoetjen / maar bepen'

tjjb Dntörcefit/en alp met een fprong taorbt Ijet bolmaaftt.

Sommigen wassen fcfjtelijft op/en zijn als planten, welke groot geworden zijn in hare jeugd, Ps. CXLIV: 12. gtj Vuasfen bij bage/joobat een ieber ö^t jiet en sitfi be^bjonbert; maar be f^eere neemt be joobani»

gen biel binnen Rotten tijb bieg/en in ftcn i?'t luaarljeib/bat in get Apocryphe Boek der Wijsheid flaat/Kap. IV: 7—14, Maar de regtvaardi-ge, indien hij vroeg komt te sterven, zal ia de ruste zijn. Want de ouderdom is eerlijk, niet die van veel tijds is, nochte die met een getal van jaren gemeten wordt; maar wijsheid is den mensche dat regte grijze hare,

ende een onbevlekt leven, is de regte ouderdom. Die God behaagd heeft,

is van Hem bemind geweest; ende levende onder de zondaren, wierd hij weggenomen. Hij wierd weggerukt, opdat de boosheid zijn verstand niet en zoude veranderen, ofte list zijne ziele bedriegen. Want de betooveringe der boosheid

Cere 2 ver-

-ocr page 656-

588 Van den Geestelijken Wasdom.

verdonkert het goede; ende de omdrijvinge der last keert een gemoed om , dat zonder kwaad is. In weinig tijds volmaakt geworden zijnde, heeft hij lange tijden vervuld. Want zijne ziele was den Heere aangenaam; daarom heeft Hij gehaast hem uit het midden der boosheid weg te nemen.

Sommigen blijben filein/ jij toa^fen teel iet^/ maar maften geen gizaa» ten booctgang. (©elijft in be nature alle mcnfcljEn niet eben gjoot too^-ben; öaa? jijn reujen/miDöelmatiaen/btaergen; 30a ooft fjier. Sommigen öljjben jtoaft/ gebfien tnefntg leben/ tneinig ftracftt/ 't 5?) boa? gebreft ban boebfef/ lebrnöe onöe? eene borre brbfeninge/ of baa? 3e geene öanblei» binQC Ijebben; 't 31J/bat 5e ban nature bam sgn in 't bc?ftanb en loom ban temperament; 't 5Ö/bat je groote be^ba?ben|jeben Ijcböen/bie tacgboeren; 't 3tj/bat 5e niet serr beftreben toorben/'t 39/bat 5e al te beel besigFjeben ^ebben/ ban ben brocgeii morgen tot ben laten abonb/ of in sisaren arbcib / of een Ouijsg^in bol ftinberen 51)11/ en beftrom-pengeib of armoebe ftebfien; 't 51)/bat 3c gcene occafie öebbcn/om met gobsaligen om te gaan/ of bat 5e bie niet gebruiften; 't 31]/ bat 3e lui 3ijn in ïjet Ïe3cn ban öob^ IDoarb en tn l)Et bibben. l)e;e Ijcbben boo?-gaang belc bejaiibccingcn; ban ftrften 3e Ijct öoofb eené uit be gebje-fien op/ban biorben 5c eengi ernflig/en soefien ben i^eere met fjun gan* fcije Ba?tE; maa? ftet buu?t niet lang/39 liggen al rap ter neder booj moebeloog^fit1/ of bat be bcgeerlijfttjcben gen Ineberam in be magt ftrij» gen/ bu^ blijben 31) ftlein/ en liogen al^ geburtg aan Ijct fterben. Sommigen ban besen maften bael een^ ooebcn bao?tgang/ inaa? 39 bebjoeben ben OPeptSt ^ob^ en be?acf|tcren Ijanb obejfjanb; sommigen boor eenen ttjb/ en taorben baajna toebejom gejjlelb; maar anberen stjn alg bic/taeifte in be tcering 3ön/ 39 fttDtjnen/tot bat 31J fterbrn. fl ©rocbige flaat!

Sommigen Rebben een beitenbigen boortgang; niet bat 30 geen tegen» ftanb (jebben; 't ((Jrbeurt 3eer 3elben/ bat icinanb op eene berftanbige tntJse boo? be toaa?öeib/3onbc? brei fljtjb en bcel bejtrooptingen al flerftec en fte?fte? luo?bt; maa? boo?gaang tnorben 31) boor ft?pen groot/behitjlc baar ernpt fp/ en 3tj boo? Fict geloobe/ boo? barren/ bibben/ lejen/ 3amen* fp?eften/ öunne gaben en genaben anberen mebe te beelen/ oberal boot» b?ingen en in be mogenbljeben bi^ J^eeren i^eeren genengaan; bc3e üio?-ben ban ftinberen jongelingen en ban jongelingen mannen en babtrj» in Cfj?ipto/ bocfj geiijft be3e sect be?fcöeiben stjn in be firrjben/ in be tu^-fcften beibe be?aci)teringcn cn taipfeiballigÖEben/ 500 beftomen 3(1 ooft niet allen beselfbe fterftte en allen blijben niet groeijenbe tot gunnen boob toe. 't gebeurt tuel/ bat een gob^alige/ bie een man getoo?ben ié in CÖ?!^» tu^/ in 3ijnen oube?bom/ aiö alle? naa; ben ligcljame begint te be?5maft-fien/ ooft naa? be siele be:3taaftt: ja/ bat 3n boor gunnen boob nog Vuel in eene btj3onbere 3onbe ballen/ al? in ©abib/ 9113a/ Jialomo/ ïjifftta te 3icn i#. ©aa?om geeft men ernftfg te bibbcn/Ps. LXXI:9, 18, Verwerp mij niet in den tijd des ouderdoms, en verlaat mij niet, terwijle mijne kracht

ver-

-ocr page 657-

Van den Geestelijken Wasdom. 589

vergaat. Daarom ook; terwij le de ouderdom en de grijzigheid daar ia, ende verlaat mij niet, 6 God. 't iemanö/hi bit jocte üer^je/ uitüruht:

Qui me scrvasti puenim , juvenemque, virumque :

Nunc fer opem misero, Chrisle benignc! seni.

IPat ig:

Die mij gevoed hebt en bewaard,

Doe kind , doe jongeling , bejaard ,

Mij nu, 6 Heer, te hulpe kom,

In mijnen grijzen ouderdom:

Doe mij toch steeds voorzigtig gaan,

En als een rots voor waarheid staan :

Mijn laatste tijd mijn beste zij ,

Mijn leven vreed', mijn einde blij.

iDatfjenué röitit

Als ik, Heer, oud en koud zal wezen ,

En zwak , vol van verdriet,

Wilt mij verwerpen niet:

Als ik ook zal zijn , Heer geprezen,

Ellendig boven maten,

Wilt mij dan niet verlaten.

aJSaar fommigEn filpen in ben boojtgang fiejlenbig tot fiunnen boob toe. In den grijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dragen, zij zullen vet ende groen zijn, Ps. XC11:15. ©us geeft De ^eece stjnen ftinberen een ie»

gelijft jijnen UDagboin/ben eenen meerber en ben anberen minbcr/jijnbe be ftleinfle 500 trel 3t)n ftinb algi be grootjle/ en i|tj öeeft be fileinen af3oo lief al^ be grooten/ Brengt bie 500 toel in ben (jemel aï^ be flerftfte.

VI. (Pc il3agbom gefc^iebt ten opsigte ban fiPfiBc'DfiP genabe/ en ten in hebbe-opygte ban babeltjfte genabe. ïEerpt ten opjigte ban hebbelijke genade. se-(a) lt;Dat geen aanbja^/ al^ iemanb toeneemt tn gaben/ om anberen te fticamp;ten/ en a!^ sjjne gaüen acfjterbalgb toorben/ met meerbec nut boor anberen; aljl bie hiejlfsaamljeib niet boortftomt uit hebbelijke genade in be jiele/ ban fian ern onbefieerbe baarin biel uitmnntenber 5Ö«i/

ban een begenabigbe. (b) d^oft i^ bat geen aantaa^/a(,ö iemanb toeneemt in fjtt aflaten ban bele jonben/cn uitmuntenbec taoebt in be oefeningen ban belerlei beugben/ en onbe.migfcljen niet toeneemt in be beugbjame geftalte be^ {jatten. Cen natuutljjft tnenécfj ftan biel in Ijet uittaenbfge meet uitmunten/ban een biare gobsaiige. oEn een/bie ftleine hebbelijke genade Ijerft/ fian in bejen beele berre obertreffen bien/ bie meetber hebbelijke genade Ijeeft ban öij/ ombat bic beel taerfit boo? be nature/ en hJclnig boor bc geburige be^ecnigingc met bagclp^ gc-

Ccee 3 öjui»

-ocr page 658-

590 Van den Geestelijken Wasdom.

ü^uiftenbe tot reotUaajbiginaftincc/ öie tifet 3?p? toc^Bjaam om aebu» b

rig in öe be^soeninoe met 45oti te lebcn/ cn om baa^toe Ctj;iétu^ algl ft

jgncn 25a?gc DagelpfJ^ te geö^uifien/ jijne IjetligmaftingE öccft toeinig o

juibc^fib. Cc) beftaat be IBasbam niet baajin/ al^ iemanb bed d

bejtroo^ting ban ben ^ecre ontbangt/ en in bien tijb ban bejtroo^tinge tlt; ^eilige? i^; taant ban biojbt ötj gedragen cn boojtgetrofifien / OEtijft

men een fiinb b^aagt/ cn gelijfi een man een ftinb/ bat getaillig i^ te Iaogt; ï

pen/ Bij be Ijanb neemt/ en 30a fneUe? boet boo^tloopen ban ï)ft boor Ij

5Dnc eigene liracöten joube hunnen boen. ^00 bejftüiifit be Qeere foni' b

tp^ jijn^ ftinbeten; inaa? al^ ï^ij 3e taeöejom nebe^et/ban 30 0

tneinig firacljten meec ban te bocen. t)

Bestaatin VII. .JiïSaa^ be I0agbam öejtaat: 1. In vermeerdering van geestelijk licht. d

dedSgquot; ^'Et iquot; uitejlijfte ftenni^fe ban ben letterlijfien 3in ban Ijet róoojb; taant 6

van gees- bat fji öcftce^ben en onbefiee^ben gemeen/ ja be3e ftunnen baarin toel a

|.elU^ mecjbe^ 3gn ban besc; maa? ill 3egge in gee^telrjft licljt/bat be gee^te- v

IpÖE'b be? taaajljeben in Tjare eigene en gee^telgfie geftaltc firnt/ bat z

taajmte bij 3ic!j Bfcft en be liefbe ontfteeftt/bat bcur^tbaar maafiten \

be siele in be geeptelijfte taaa?f|eben obejbtengr/ 500 bat tjetgene in g

3amp;oo?ti taaa^cib 10/ ooft in Ijen taaatgeib i^. Dit lict)t boet jjun 43ad e

Biaa^be; 3ien in 3tine bolmaafttgeben/ cn in 3Öne tae^fien; bit licfjt boet z gun meerber 3011 ben en mee^be; beugben 3ien/ niet alleen buiten 3icl)/ maa? ooft in 3icg; al^ ec minber liegt in eene ftamec i^/ban jiet men alleen be groote bingen/en be gzoote builiggeben; maar al^ Oesonne Ijelbe? in eene ftamej Ijarc flralen fcgiet/ ban 3iet men in bic jl^alen be menigbulbige flofjcjS/ bie men te boren niet 3ag; 300 i# 't ooit gier.

IJoe mee? gevgte ban (i3ob/ ftoe mec?be? ge5igte ban stjn buil gaite. quot;Jn be be?mee?beringe ban bit liegt bejlaat be 43eeggt;telöfte l@a^bom/2Fetri III: 18, Wast op in de... kennisse onzes Heeren ende Zaligmakers Jezu Christi. Uoh. 11:13, Ik schrijve u, vaders, want gij hebt Hem gekend, die van dea beginne is. Job XLII:5, 6, Nu ziet u mijn ooge. Daarom verfoeije ik mij. O mme- 2. In geduriger en bestendiger ommegang met God. 3[n be be?eeniginge gang met j,pj jje{E mEt ^0t, jg {jct leben/ be bljjöfcgap/ be saliggeib be? 3irle/ bit mijit een onftefteejbe gegeel/ een toebergeborene geeft ec een ftlein Be» ginfel ban/een bie een babe? i^ in Cg?i^tug geeft gie? meerber ban. ©it be 3afte/ gier ftomt get op aan/ gierin i^ 't alle^ gelegen. 3Be-manb/ bie mee? mate ban genabe hrijgt/ftctjgt bit en in mee?ber t?ap/ en in meerbcc Bejlenbiggeib/ be geftalte be^ gakten i# naar a5ob ge» beecb/ be gebacgten gaan naa: (6ob/ men bibt/ men 3iet uit/ men be?» langt/ men goubt 3amenfp?aafi/ men 3et 3ijn garte op ben t)ecre/ men engt in l^em/ men bcjblijbt 3icg in ïfem/men be?gcErltjftt l^cm/met julfien garte gaat men liggen / met sniften garte flaapt men/ taorbt men toafiftcr/men i^ nog bij ffem/be gebacgten gaan niet naa?aa?b-fege/ naar Qbele bingen/maar naar gunnen tfiob, .maen taorbt be be?'

brecm»

-ocr page 659-

Van den Geestelijken Wasdom. 591

brcembingen/ be berbui^tmngeu ras gelnaar; get Dcbcoeft tecjtonb/ men

i ütan nier tuften/ tot bat men mebe^oin in ben fainiliaren en ootmoebigen

j ommegang met ben i|me ié/bit i^ al jijquot; Ö^'I/Ps. LXXIII:23, Ik zal

I dan geduriglijk bij u zijn. Vs. 28, Mij aangaande het is mij goed nabij God

e te wezen. i|oe iemanb Ijierban meerber hrtjgt/ Ijoe fjij mcerbec inapt.

I 3. In een verstandiger en gelooviger gebruik van Christus., 't 3$ geen Gebruik

gt; ij£gt;a?bom/ bie niet in Camp;jigtup i$/ bie meent bat Cf)?i?tu^ (jem maac fn Christus

c Ijet eecjle te pajife hlnain/ en bat ÖÖ bat nu al gcpagfee;b ij?/ Cf)?igtuö 1

baac laat/ en nu maa? luejfit op be OciligDeib/ of 300 |)ii Cluietus nu nog \ geb^uifn/ maac alleen al^ een patcoon ban fjeiligljeib/ bie i^ becboolb/

jjij bejacfjtert mee? ban Ijij boo?tgaat. ®ie leeft/bie leeft in Cf)?i^tuiS/

die ons leven is, Col. 111:4. ©ie luaét/bic Uiajit in CB?i?tu^/Col. Ü: t 6, 7, Gelijk gij dan Christum Jezum den Heere hebt aangenomen; wandelt

l alzoo in Hem; geworteld ende opgebouwd in Hem, ende bevestigd in 't geloo-

ve. Eph. IV ; 14—16, Opdat wij ... de waarheid betrachtende in liefde, alle-t zins zouden opwassen in Hem, die het Hoofd is, namelijk, Christus; nit

i welken het geheele ligchaam bekwamelijk tezamengevoegd, en te zamen vast

C gemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenginge, naar de werkinge van

ï een iegelijk deel in zijne mate, den wasdom des ligchaams bekomt, tot

t zijns zelfs opbouwinge in de liefde. Cljjigtu?» be flamme/be geloobi-

/ gen jijn in Dien ftamme ingeëntet/ en tceltlien gedurig Ijet fap uit be ftam'

1 me/ leben en g?oetien boo? Ijet fap ban be ftamme/ en 31) bomen nooit 30a

e tae?re/ bat 35 Cf^igtug öe ftamme niet ban boen ftebben/ Rom. VI: 5. Joh.

e XV; 5, Ik ben de wijnstok, ende gij de rankèn ; die in Mij blijft, ende Ik in

hem, die draagt veel vrucht. JlBen taaist in Cf|?t$itu^/alé men gebucig e 3iclj boo? ben geioobe be?eenigt met Cti?i?[u^ alp on3en 25o?ge tot regt*

: baa?bigniat)inge/ al£ men i^em gebucig gebtuiamp;t alp ben turg/ en al| ben

i. ^oogepcir^tec/ om boo? l^em tot 45oh te gaan/ 300 bat men niet bueft/

a niet Stan/ niet tail tot ©ob nabeceu ban booc C|em/ombat men «©ob^ Qoog»

i. Ijeib en ^iligD^'b/en 3t)ne eigene 3onbtggeib ïteut/alpmebe bat f|et on6e'

e tamelijft ip en «lamp;obe en onp/ 3onbe? i^em met lt;{3ob te be?Üteecen/ en bat get

t (60b be?öee?löftt/ alp men in en met en boo? l|em tot (60b ftomt. SCI# men

• 43oöp botmaalttgeben niet 300 see? op 3tcl)3elben befegoutat; maac goe 3iJ 1. jicf) openbaren in Cg?iptu^/ en 31300 reflectie maafit op on^. ©at if get

tae?ft be? engelen/en Ijoe een menfclj meecbec toeneemt in be genabe/ / Ijoe gij giecin mee?bec toeneemt. i|i£?in is be gcoci/ bie gtecin niet g?orit/

groeit niet/ goe see? gij fcggnt en sicgseiben inöeelbt in anbece bingen

• toe te nenen/ bie groei i^ taeinig taaa?b.

n 4. In zuiverder maniere van werken, l^oe men mee? toeneemt/ goe men Manïere

t mee? let op be maniece ban tae?ftinge; boen en laten becmaaïtt niet/aljl^° yret'

t get niet gefegiebt met een geilig oogmc?amp; 3onbe? bc?fieerbe beooginge

1- ban sicgjelben/maac tot eece «l5ob^/ 1 Cor. X:31. 3n bectegentaooc'

öiginge ban *$ob/ Gen. XVII: 1. Ifin gegoocsame anbe?toe?pinge aan lt;l5oli i' en

-ocr page 660-

592 Van den Geestelijken Wasdom;

cn jgnen toiïlE/Eph. VI; 6. 31n licfbe/l Cor. XIII;1. ^nbcceje Job XXXI: 23. gjn geloobigc bereeniginoe met Cö?i^tuö en boo?

tusS met (6ab/ Hebr. XI: 6. ttoobat men/ al taat men boet/ get boet uit «Ökib/ boor dSob/ tot ^ob; bat Ijet turrft in God te doen, Job. III: 21. ^oobat bc IBapbom bcftaat niet alleen in beel/maa? in toél te boen. Daden. VIII. 5. ©E l©a|bom öejlaat ooft in roenemen van dadelijke genaben/ be {)eö6elijïie genaben ftunnen .ycö niet binnen gouben/ maa? B^eften boo? tot öabelijfte; al^ een geloobige tae^fisaam i? om ecne jonbe te booben en eene bcugb te oefenen/ bat toerftt in F)ct gartc eene gehalte tegen alle jonben en tot alle beiigöen/ 't f)3tte tuorbt er beugbjamer boor/ bul brengt get goebe öa?te goeöe baben boo?r/ en be oefeninge be? poebe baben maaftt D^t öacte beter. SC!^ een gobjaliije lua^t/ 30a taagft öö niet fn céne beugb/maar in alle. ï|ij ffaat niet eerpt be eene jonbe boob/eer ÖÖ boortgaat tot eene anbere; Ijij leert niet rergt be eene beugb/ en bie ge» Iee?b {jcölienbe/ Begeeft jiclj tot eene anbere/ maa? öet gefcljiebt tegelijft. i^g geeft biel be eene jonbe/be eene beugb meer in 't oage ban eene anbere/ ÖÖ tuint ooft biel mee? op be eene jonbe en beugb ban op eene anbere; maa? BÖ toint tegelijft ooft in eene geeótelijfte geftalte/en tegen alle sonben en tot alle beugben/ nogtanj? Ijoubt be eene jonbe mee? firacF|t ban be anbere/ en be eene beugb bjorbt minber geccfenb ban be anbere. jaaen toapt:

Breidt 1. Als men zich uitbreidt tegen meerdere zonden en tot meerdere deng-diCrhuiter ^enquot; Pn Ö^t ee?fte begin geeft men boajgaan^ be sonben mee^t in 't ooge/ er U1' en Bijjonbe? bie jonbe of sonben/ in bielfte men meept balt/ bie onp meegt aanliggenbe jijn/ en men acr|t taat groot^ gebaan te geB6cn/a;^ men bien bag in bic jonbe of sonben niet i^ geballni; maa? a'.^ men Inapt/ ban ft?ggt men mee? sonben in 't ooge/en men ft?gbt tegen mce?/niet alleen te» gen uittoenbige/ maa? ooft tegen inlnenbige; en men boegt baa?Bij Ijet la» ten ban be beugben/en get geBreft bat in get oefenen ban b^ beugöen i^ ge-bjee^t. «iiaen b?aagt jicgselben beö abonb?/ IjeBBe ift mijne aanliggenbe jonben gelaten? i^eBBe ift ooft anbere sonben gebaan? iPat goebg geBBe ift besen bag be?tigt ? ^oe gebBe ift get be?rigt ? SCl^ men toa«jt/ ban oefent men ooft mee? beugben ban te boren/en naa? be ec?ite en naa? be tlueebc tafel bet toet/ ban b?aagt men veel vrucht. Joh. XV: 5. Hoogl. VII: 13, Aan onze deuren zijn allerleije edele vruchten, nieuwe ende oude. Voegt bij uw geloove deugd, ende bij de deugd kennisse, ende bij de kennisse matigheid, ende bij de matigheid lijdzaamheid, ende bij de lijdzaamheid godzaligheid, ende bij de godzaligheid broederlijke liefde, ende bij de broederlijke liefde, liefde tegen allen, 2 Petri I; 5—7.

Biyft in 2. Als men in den krachtigen tegenstand staan blijft. 2Cl^ men be bü» stlnd t'0E PÖ^n beg Booscn op get fcgilb bc^ geloofd ftan laten afjluiten en staan. sicg boo? sijquot;E geimelijfte tentatiën niet laat bf?5ctten en afgouben ban onse pltgten ncben^ ^ob en be naagten/ en alsoo ben Boose obe?toint. 1 Joh. II : 13. SClg men in be taerelb be occafiën ftan mijben / tnaarquot;

boor

-ocr page 661-

Van den Geestelijken Wasdom. 593

boo? men boo^gaanj? ten bal gcraaïtt i3/of al*? men ^ moctcnbc gEÖjuiften/

jtfFi baarin öetrr b?aagt ban te boren/al?i Ijet tnercfbfctje mooi on^ niet meer üeftoort/ maar ^yne fc!)aonljtib/ sijne actjtingi'/ jijn profrjt/ srjne ftjacfjt bejloren Ijeeft/ en a(«S men nodi boor lieffiosen/ noch boot brei een/

noclj boor babeïijft licrbolgcii/ met Uioorben en baben/ sictj ban sijne gob« Saligljeib niet laat berjetten; ali ineti öe opluelienbe .^oiibige öegccrlr)H»

Öeben ligter ftan affïaan boor bc bjeeje en liefoe ^objS/ en al$ men geballen i§/ rapfdje? taebejom opitaat/ ja booj ballen ftejftej enboorygtige^tuojbr.. 31!^ men/ nipttegenjlaanbe aï!e be regenftanb/ niet alleen niet afgetroltUen too^bt/ maar ilaanbe blgft.

3. Als mea verstandiger, onverzettelijker, gelooviger en vuriger voortgaat Gaat in het betrachten van alles, ©e eejftc jjlje? iö bermengb met bele natuuj»voort-lijfie bjiften; men iö onbegonnen/ en gaat aan ben eenen of ben anberen ïtant be palen te buiten/ men bicet nocl) tijb noclj bnjse/ men iji i)oag en laag/ men Sjolt of ftaat ftil/een lileme ontmoetinge bierpt an^ ligt ter ne» ber/ geloobe/ tjope/ liefbc/ Oestorjiit ligt; maar na brei Ijoamp;ben en tobben/ na becl ballen en opftaan begint men ren barter treb/men berlaat yetj

meerber op ben i^eere ^Ce^utj/ni Ijangt boor ben geloobe meer ban i^em

af/ al be^bergt be {Jeerc ïjem/ al gaat ö^t gcboel bieg/ baar toclj een OlflJiptrn 500 op gejet ijJ/ men gaat ebenüiel in ben gelmrcn toeg boort/ en jjouöt aan in tjet joeften; be ballen fttaetfen en fmerten teel meer ban te boren/ maar men toerpt baarom sijn ftaat 500 ligt nier omberre/ men bei»

laat jic!) meer op {jet fDoorb/ en gaat er blinbeling op aan/ men Vneet in toien men geloofb {jeeft/en leert be Ijanbelingen aSobji met stjne fiinberen beter Rennen/en men taeet bat be [^eere be buiéternipfe toel Ineer 3al boen oprilacen; men tnorbt beflenbiger in jijn gebrag/ boorjigttger in 5ijne bioorben/ bebactitjamer in jijn Ijanbel en tuanbel/ be neberigljeib en sacljt' moebige taijpfjeib blinftt meer uit/ men ontjet sitlj niet al? men geen liefbe en acljtinge ban anberen ontbangt/ men ié biel bergenoegb alleen met lt;?ob te leben/ en uitgaanbe liefbe tot be gobsaligen/ en alle menfeften/ iebe? in jtjn op.iigte/ te Ijebben/ en bat te betoonen; men fieeft een öebaarben ijbej om te boen/ bar men tecet 3ijn pligt te jijn/ men ftueelu al^ men fpreften moet/ en jbnjgt al^ men staijgen moet/ en laat sief) in tiet berrigten ban Sijn pligt niet fluiten noclj boor 5tjn eigen onfiebtDaamljetb/ noeti boor ber menfcljeti Ijoogfieib/ noclj totjsljeib/ noclj goebïjeib/nocf) Dooéljeib 'men Uiorbt loafer aan be fcQepfelen/ be liefbe ban Cfj?iptué bringt/be Ijope ban be [icerlijbljcib .^et aan 't tnerft. ©alt men/men ftaar meer op/en lieeft men l)et elber^ niet toel gemaaftt/ men ^oefu fjet te bejbeterrn/ men grijpt be^ ^eeren ftejfite aan/en bjingt boor allen tegenftanb |)encn/en bug gaat men boort ban fnacfit tot ft?acl)t.

IX. (J3ij nu/ bie bit leegt ofljoort le.^en/legt u^rUien Ijier eené bij/mat overlegt gij nu ban u^elben? 6roeit gij/ of groeit gij niet? 23:rngr u in betuigmgc' tegentaoorbigljcib ojobg/ bie uln Ijarte ftent/ bie u oorbeelen 53!; en bleit u II. jFfff niet

-ocr page 662-

594 Van den Geestelijken Wasdom.

niet met ijbelc hifieelblngni/ ïaopt uta fjarte niet booröij; en aan öe an-berc jrjöe/ ontfient ntnen B^aébam niet/ 300 oö eenige fjeamp;t öeftomen/ Vnant ijet niet nto lnejfi/ maar be genabe oBoüg ; jiet gjj eenigen groei/ 't jal u jeer bejtraogten en brjitc?fiien/ jiet gij 5e niet/ get ^al 11 aanzetten of tot tuare fiefieeringe/ of tot ernpt om ooft Uooct te gaan. tCot bien etnbe 'cf^t pet gejegbe Urtj nog eeng ober en öefpiegelt u baarin. uta geegte» lijft licljt bermeejbejb? ^ er in u een geburfger en Defteiibigcr omgang met lt;i3ob? 3;^ er een be^ftanbige^ en geïoobige? geb^uift ban ben ^eere %£* ; IBejftt gij juibe^bej ? Jgijt gtj uitgeöreiber tegen meerber jonben en tot meerber beiigöcn? 25fijft gij mee?ber flaan in ftracljtigen tegenjtanb ? (öaat gij bc?|tanbiger/ onbe^ettelrjfte^/ geloobiger en ijberiger boort? iBat jegt gij ban ujelben ï J^eemt niet een ftleine tugfcljen-fpatie bes ttjbg/ maar bergelijftt n met njelben boor ulne befteeringc en mi/en ban utae befteeringe en nu. ©ntftent geen genabe nodj bour gierigheid, alé tnillenbe juigt sniften trap ban toenemen Iji bDen/noc!) boor ondankbaarheid, niet reftenenbe Ijetgene gij ontbangen Ijcöt/ aïéof fjrt nla eigen Vtierft bias/ en bat gij al berber morst geftomen jijn/ ^aobat gij u meer beb^oeft en beftijft/ ban bat gtj 11 bejblijbt. lt;0orbee!t ban een oorbeel ber luaartjeib.

Van on- (a) Sommigen gullen mipfegfen obe^tuigb bio^beii/ bat 3c niet alleen gee» den.eerquot; nEn boojtgang gemaaftt öebamp;en; maar bat 3c 3elfé geene biare genabe ooft Ijebben geljab' bat 3e tot nog toe maar bijloojjerjj 3ijn gebleekt/ en bat al gun hic?ft maar jjerfenlnerft/ en natuurlijfte b^ift ig gelnee^t. (b) Sommigen sullen 3teii bat 3e boortgaan in 3onben/ be eene 3onbe boegen bij bcan-bere/ en ban boopljeib tot boo^ljeib boortgaan ; bat 3e be 3onbe in een {joo* ger trap boen/ bat 3e met bift üerfiebene fdjitben tegen ben Cjeete aanloo® pen/ en aïs 3eggen/ bnj taiüen naar 11 niet Ijooren/ en tegen al Ijet licljt/ en tegen alle obejtuiginge boojbreften/en gobloo^lijft gobloogljeib bebnj» ben en be 3onbe ganscg sonöig maften ; bat 3e ijoe langer tjoe ongeboeliger taojben in Ijet beb^jjben ban be sonbe/ fjebbenbe F)unne confcientie met een b^anbij^er afgeamp;janb/ om allerlei ;onben gieriglijft te bebjijben. (c) Sommigen sullen gebenften aan be eerfte ö^ift/aan be eerfle bejpligtinge/aan be eerjle obejtuiginge/ aan Ijun bibbcn/ aan Ijet aflaten ban be 3onbe boo^ een tijb; maar bat 3e al biillené bien Ineg taebrrom jjebben berlaten/en met ben Ijonb bjebergeftee^b 3ijn tot Ijnn uitb^aaftfel/en met be geüJa^-fcljene seuge tot be tuentelinge in get flgft/ 2 Petri II: 22. 't gij bat 3e nu be^ljacb 3ijn gelno^ben/ 't 3ij bat 3c benften/ biee mij/ luat gebbe ill ge» baan ! tnat gebbe ift berlaten! gabbe ift bie ee^fle bebieginge een^ biebe^ ! (d) Sommigen sullen mipfcgien goebe gebacgten ban gunselben geamp;ben/ en gebenften bat 3e bien bieg biillen gouben/ en bat 3e 300 inel 3alig sullen biorben/ bat 3e niet anberg begoeben; biant sij baillen niet fgn biorben/ bat laten 3e boor fijmelaar^ ©eg taie sal bese iamp;egouben ?

(0cg of temanb gierbooc geboelig obertuigb Inierbe/en biepen inbruft ft^eeg ban sgnen eUenbigen ftaat/ immerg alle bie utae geregtigge-

ben

-ocr page 663-

Van den Geestelijken Wasdom. 595

ben jullen niet ccnjS gcbacïjr toorben/ennbat 5e geene gcncgEtirjebEii taa» ren; iinnipr^ jullen alle bic bejlfctjtingen/ obe^tuigingen/ bie gij berfaten Öebt/ en taaartegen gij aangegaan jijr/ uln oorberl en bejboemenipfe bec-jluaren/ inbien gij u niet beftcert/ en 't jal ben l^eibenen berbcagclijfter 5tjn in ben bag belt;? oorbeeld ban u/ sg jullen tegen u opflaan/ enbe utae berboemeni^fe regtbaarbigen. 'iJöcbenfit boclj bit/ taorbt geboelig/en be»

fieert 11/ luant be obejtuiginge i^ fjet naakte miöbel tot belieeringe/ en ban i^ er nog jjoP1'i toant Clj?iptu^ roept u nog. IBaajam jonbt gij ilerben 5

X. ïlit Öct gejegbe jullen ooi! lu-le Uiauetn-genabigben jien/bat 5e taaaj» Van God lijft be^acljterb jijn/ bat je jijii al? be gemeente ban (j;p!jefc/ tot üielfte bc za 'gen-ïfeere Sïejug jegt: Opeub. II: 4, Maar Ik hebbe tegen u, dat gij uwe eerste liefde hebt verlaten. 3ilt toenscljte bat be bolgenbc üioorben ftracfjt op Ijun Ijarte Ijabbrn/ b. 5 , Gedenkt dan, waarvan gij uitgevallen zijt, ende bekeert u, ende doet de eerste werken. J^iejban jullen Inij in 't bolgenbe fiapittel fp^eften. 3l^aat baar jgn üegenabigben/ bie Uiaarlijft niet bejac!jteren/en nngtan^ ineenen bat je beracljteren/ en baarom ljun geljeelen ttaat luel in ttoijfel (tellen; tuant/ benften je/ (jet gjoeijen ié ben ftinberen ®ob^ eigen;

maar ifi beradjtere/ bieg Ben ift geen fiinb lt;J3ab^. 4l3aar laeet/

(a) ©at beien niet befttaaam jijn om Ijunnen iDa^öoin te jien/ betoijl jij niet ontljouben Ijebamp;en/ ï)oe je te boren hiaren/ en nu ban pet borige niec Runnen oorbeelen/ ombat jij toen nog julften bebattinge nier fjabben ban be ^eegtelijftljeib ber fjebbelijftljeben en ber baben/ en baarom alleen inaa?

jien op be ÖL'ft'S6 bjiften/ bie je te boren Ijabben/ toelUe/ inbien je nu bie ijabben in biejelfbc omftanbigljeben al^ toen/ jij jouben et nu geen be^a»

gen in fjfööcn. (b) i^at men ben HDa^bom niet ftan afmeten bij 't gene ünj gipteren/ of boor gijsteren / of boor een maanb taaren; maar jtj moepten jicljjelben be?gelrjftcn met jidjjelben/ Ijoc je in ljun ee^jle be» gin taaren/ en {joe je nu jijn/ en ban jouben je Ijunnen groei ftennen.

(c) «©at een gobjalige jijne geeételijfte tainter^ Fjeeft/ en getijft een boom be^ tainter^ bor en booö fcljijnt te ftaan/ en men nogtané ftan jien/

bat je getoagfen ié/ al;S men je be^gelijftt met ben tijb/ toen je eer^t geplant taagt;S/ joo taapt ooft een ftinb 35abé/ al ö^eft Ijij jijne taintcriö.

(d) iPat een öoom fomtijbö in ben eenen/ fomtijbj? in een anberen ftam meer luagt/ jno taa^t ooft een ftinb a3ob^/ fomtijb^ meer in 't eene/ fooi'

tijbiö meer in fjet anbrre/ en of !jtj nu joo beel niet toa^t in batgene/

baarin Ijij te boren taaa/ baaroin ftan Ijij niet jeggen: ift taajife niet/

baar fjij nu meer taa^c tn ben taojtel/ in be biftte/ en in een anberen taft. (e) 5Clé taij jrggen/ bat Ijft taapfen ben ftinberen (0ab^ eigen ié/

joo i? bat te bejftaan ban ben orbinairen trein/gelijft ben menfcljen en ben boomen eigen i^/ al^ JÖ in een befttaamen g:onb geplant jijn/ taaaruit jij befttaaam boebfel tjeftften ftunnen / en alg jij befttaamen regen en jonnrfcljjjn nntbangen. «gen geloobige ftan Ijct fomtijbé ont-bjeften aan befttaaam boebfel/ aan regen en jonnefcljijn/ Ijij ftan jelf

jFfff 2 in

-ocr page 664-

596 Van den Geestelijken Wasdom.

in erne jieftte lierbaïlcn/ een accibcnt ftjijgen/ soube ban een jieft ftinb/ of bie acciber.tcn Ijceft/ jcoö1,1! itf b'quot;quot; geen menjSclj/ taant ili gratije nirt? (f) jMen gaat foiiitQbö om met anbere Cijrijitcneii/bic beel mecc Uiapfen ban ttuj/ ^ij begonnen later/ en mi jijn 5c ona al baocbg/baa^' uit ionbe men een htuaab gcUolg treftften/ ombat nnberen meet en rajSfer tDaéfen ban iff/ 50a loagfe ift niet. (g) üÉen fjeeft nu geegteiijfte? oogen/ en flepfier öcgcerte naac tjoogere fcingen/ en ombat bie onse ftciftcre en fioogrre öcgrerten niet Uerbulb Uiorben/ baaruit lian men niet amp;e|liiiten/ bat men niet toast; maar ter contrarie moet men baaruit befluiten/ bat men immerjtf lua^t/ betuijt (jet lic^t en be begeerten toagfen.

(h) ©oojgaan# benften bc gobsaligen/ bat 3e terugge gaan; toe[ Iaat Ijec 300 ^ijn/ Dat is ban elientoel een teefirn öat gij gegjocib 3tjt; Uiant inbien men geen leben en geen gjoei 0«iö/ 500 ftonöc men niet terugge gaan. 'Caat Ijet ban 300 31)11/ bat gtj nu 300 ernfiig niet 3i)t al^ in (jet begin/ bat gil nu 300 ijberig en met 300 bele rjanen niet öibben Itunt/ en bat gij nu liiel in 3onDen balt/ baor ItielUe gtj u toen ftonbe toacljten. ^Toen taaji ft et meer uit bpeese ban berloren te gaan/ toen fituamen natnuiiijUe brifren baarbij/ toen luaart gi) niet in De occafiën tat 3UlHe 3unbeH/toen toa^ uln temperament 300 niet al^ nu/ toen Jjabtgtj betentatieen bej» 3oeftingen ban be bijanben niet/ geltjft gtj nu fjeöt; baaruit öefluite ift ban/ of bat gij niet terugge gegaan 3ijt/of 3ijt gij toaarlp beracljtejb/ bat er ban cbentoef leben en g:oei gebleekt \p en igi Ijet er gelueept/ Ijet ie cr nog; tnant bie bat goebe liiejft in u begonnen [leeft/3al liet ooli bol-riuben. ©orlj inbien gtj u bebaarb fpiegelt in jjetgene biij gesegb IjeJjöen/ gij 3ult niet burben seggen bat gtj brracljte^b 3ijt/ maar 3ulr u ober» tuiob Ijouben bat gij geg:ocib 3ijt/ bat er nu meer licljt/ meer getoobe/ meer familiaarljeib en cigenjjeib met il?ob/ mcej Itefbe/ meer beftcnbigljeib/ merj uirgeb^ribfteib/ mee? innigljeib in aluUi boen i^ ban teboren. Welaan ban erfient be genabe/ berblijbt er u ober/ en Ijetsij u tot be^tuaftfleringt. Sommi. XL SClfioeUiel btle belteerben brflniten maften bat 5c ni^t g^orijcn/300 achteren öat fbetibtcï taaar/ bat 3c niet 50a bed groeijen alg 3e moesten, itëat waarlijk, jjebbfti beien fcljoone mibbelen/ en Ijet öte^öare il^oo^b/ be rcbeltjfte en verschei-4 ont,f?bfllpcljte mellt/ en gecpteltjfte en getrcutuc leeraard met Hogte» dene oor- lijftc gnbeu/ en gelegerljrib om een iegelijft bij be Ijanb te leiben/ en zaken, fcfjoone boojamp;relbeti en rjrempclen/ bie ljun tot naboiginge mochten 3fjn; maar ï|oc tueintg tuit boen 33 baa?mebe/ 0°^ taeinig groei ig er in beien/ 3oabat men tnlmnjt^ be^üJonöe^b moet ftaan/ en beien ftaan obe? 3fcri3elben bejlucnbr^o/ bat 3e niet niee^ groetjen/ en ücitraffen met regt 3ic|i3elben; Uiant Ijet ip ljunnc eigene jctjulb/ 3tj benften/ biaar ftomt liet toe!) ban baan? 311! antluoorbe: ban it^elben.

Men zal 1. iïF'aar Itgt fomtijbg eene ftillc gebacljte be^ bleefcijej/men 3al eben» worden'8 ^!c' ^1cl taojbm; hiant l)ecft men getiaöc/ of 3e ban btat ftleine^ %(J' 1 quot; cf tuat graoiej ig/ be 3aligljeib 331 öaaroy bolgcn/ boigeng be belofte

v!3ob^

-ocr page 665-

Van den Geestelijken Wasdom. 597

45oö)0i aan be hiebcjgeöatenGii/ en 30a ig be aanlna^ 500 naobsaftelgft niet/ ifl scuoe/ bit liamt uit (jet blee^rö bao^t; taant ftct öeoiquot; öec gcnabe jegt auöe?g/ ja al teag be aantaal niet noobsaficlijft/ soo toclj öe gee^telijSc natuur baa^toe geneigb/ l)rt i^ öeéjclfg leUen en üe^niaafi/ en 5tj tueet/ bat get ben (^ccre aangenaam i|. ©e?lDi7pt ban ö^t jonbigen op be genabe.

2. ©elen tao^ben bejljtnöejb baoc tjun ongeloof/ benfienöe/ ift ocu ik ben tocö geen fiinb (Oob^/ ift jjebbe gecnc genabe/ toat joube Ift ban tracö- ^e0ednsgt; m ten naar g?oci? gtj jiin altijb maa? boenbe om ficntceftenen te saeften

ban Ijunne Inebe^geboone; famtiib^ i^ ïjet facit: 3Jft ben niet befteejb/ be geloobigen 31111 geljrrl anbejö ban ift; en ban gaat men baar moebc-loop öenen/ en laat Ijct toe?ftftaan; fomttjb^ ig fjet öcfluit: imme?^ ift gefibe gcnabe; rn 59 luojben in Ijunnen ioop bejtaaftfte?b/ maar ïjet buurt niet lang/ 35 beginnen taeberberom te tbnjfclen/ en ban luebcrom aan 't fiepjoebfu. i©f3e 31311 geltjft een metfelaar/ tnclfte/ l)£t fanbament ge=

legb fieïibcnbe/ en in f)ct bautoen boojtgaanbc/begint te ttuiifelen/of tjij Ijct foiibament al Voel geirgb Ijerft/lii) luejpt tjet alle^ toeêrom ombe^re en begint op nieuto/ en een lueinig baarna boet f)tj 't 3elbe taebc^ojn.

3. ï^elen 31)11 moebelao^ om te Runnen lioojtgaan/ 31) 5ien 300 beleMoede-onbeugben in 5ic!j; 31} ^icii 300 bele öeugben/ bie 3e moepten JjfBöen/loosheid-300 bat 5e er geenen raab roe laeten/ baarbij/ 31) benfteu bat al Ijun arOeib tot nog toe lirucfjteloo? ig gebleekt/ en bat jjet in Ijet toeftomenbE

ooft niet 3al baten; be 3onben en bcugben 3iin te beel en sijn te 3bjaft/

baar geen raab toe/ en bnp luo:bcn be fjanben flap/ öaar 3e moejï* ten benften/ bat bie op ééne 3onbB en in cene beugb taint/bat bie in bc beugb3amc gcjlalte Uiint/ en meteen tegen alle sonben/en tot alle beugben.

4. C^if jbij ftomt de tocrelb^ge3inbf)eib/men fteeft nog lust aan be tnerelb/ wcreids-

onber p?etcj:t cn boojluenbfel ban geoorloofbpeib/ban iioobsaftelijftöc'0''

ban betameljjftljeib/ baar be gronb toclj igi liefbe tot be taerelb; tuerelb en 45eept 3ijn btjanbeii/^ij taillen altijb malftanberrnbejbrgbEn/3ö beletten inalftaiiberen/ üaarom moet men be tnerelb geljeel/ of be genabe gefieel en alleen opbolgen; 300 lange al? men ïjinftt op ttuee gebacl)ten/30a lange men Clj?i?tu^ cn 'iJöelial Vuil paren/ 300 lange ftan men geen boortgang maften; een bogcl aan be aarbe bagtgemaaftt/ en toillenbe opbliegen/

balt bjcbejom op be aarbe; bielt;ï moet })tj/ bie Vjemeltoaart^ lail blie-gen/ 3icfj I03 maliën ban bc aarbe.

5. Éelen lao?ben enftel boor lui^eib in Tjunnen loop berginbejb. lt;amp;t' Luiheid, lijft in jjet iiatuurlgftc be 3iele bciS luiaarb^ begeerig iéf maar baat

niet?/ ombat sijne fjanben bieigeren te luejften/ 31300 i^ Ijst ooft in fjet geegteltjfte/ men fteeft biel lu^t aan be bej^ebrne geeistelijfte ge»

flalte/ te groenen al^ een palmboom/ maa? men toil e? geen Vue?ft op boen/ baarom ftrijgt men Ijet nier. ï^ie? ijS tnejft aan ba^t/bibben/bakten' biaften/ mebiteren/ ftjijben. amp;}ct fioningrgfie ber ficnflen Itjbt ge»

toelb/ en be getaelbiger^ nemen bet met geltielb in. ©aarom 50

if fff 3 Iu^

-ocr page 666-

598 Van den Geestelijken Wasdom.

lu^t aan get cfnbe/ geBt ooft lugt aan be mibbelen; tacnbe25ruib op 0et sacgte ÖEbbe bleef legsen/ eii bele uitliliigten maaftte om op te flaan en ben öruibegom in te laten/ toen ging öy fjenen/en liet öaar lebig; gij ban ter öebbe uit/ alj? een anbec flaapt/ soeftt en gij jult binben ; filopt en u 3al open gebaan tuocben; bibbet en gtj jult ontbangen/en gij jult fiebinben bar Ijet aröeiben 300 3luaar niet ié/al«? gt) Ijet n nu laat bao?« ftaan/ i$ in 't eerfte liiat ongemafifteltjft/ 't 33! tuelljaa^t 30ct tooc^ ben/alé gij 3Ult onbe^liinben be 3oete belooningen ban bat toemige tae^ften. opwek- XII. I©elaan ban CÖ^i?!tenen aan Fiet tne^ft/ tracht naar ben Vamp;ii' quot;Tifhier 00111 'n Öcfiamp;eltjfiB en babelijfte genabe/ Inant:

onvol- 1. ïXtu ftaat iamp; nog onbo'maaftt/ gij Ijebt iinme^ maat een ftlein be» maakt. gjnfel ban Ijet ïeben; 3al alleg/ toat eed begin sijne bolmaafttquot;

Öeib trachten/ en 3ult gij alleen in get begin jtaan blijben ? Koobeelte fjoogei: en Ijeejlijfte? al^ be bolmaafttöeib i^/ 30a beel bcgcerigc? inoe^ ten tntj 3ijn naar beselbe/ 300 beel ejnftigEj moeiten Vujj baarnaar tjacö-ten/ en geene moeite fparen om baajtoe te gerafien.

Niet was- 2. JJiet te tnagfpii i? in be sanbc en be builigljEib te blijben/5oubet gi] zondebiu-010 afgetaa^fcljen 5tjt boor l)et bloeb ban Cöftétu^/ bie ben «öeegt ber öei' ven. ligmafiinge bedachtig 3ijt getnojben/ bie ftinberen ban gt;i5ab/ bie be bcutb ban ben heiligen Stouji 3tjt getno^ben/5Ult gij nog blijben in nine b^oef» fieib/ 3Ult gij nog blijben in be builigljeib; €i tocamp; niet! gijt djab utoen ©aber tocQ niet ïange? ongeöoo?3aam/ ontlna^ret u uit bie buile banben/ brijfr be 3onbc Fijnen uit/ ontbliebt 3e; Ijoe gij meerbet taapt/Jjoe gij be?bcr 3ult fiomen ban be sonbe/ en öoe gij bejbec u afftljeiöt ban be 3onbE/ Ijoe gij mertber 3ult toapfen.

Door 3. f^oe men meerbe? tuagt/ öoe men (jet beelb j3ob^ naber ftaint/ fjoe komt men mBn mee? gelijft Ino^bt; Inant bat i^ be bolmaafttöeiö ong! boorge-

Gode na- jielb. |gu i^ imme^g bat al utue finarte/ bat gij 300 be^re ban gt;öob af 5tjt/ bat i^ al ubi behangen om nabij (öob te 5ijn/ bat i^ ulri eenige en al» bejgenaegenbe troogt en blijbfcljap in be salige gcmeenfcljap met Cob te leben/ Ijie^ban ïjebt gij een ftlein beginfcl in u/ en baar ipn sefte^ljeib ban bic boojgeftelbe bolmaafttljeib te Runnen beftomen; bat u ban 30a lief ij?/ 3ult gij ban bat niet najagen/ suit gij bat niet at^ ulu cinbe u boojftellen en tracjjten bat al nabe? te ftamen? SJa 't al boo? u be^ reib/ ^ob jtaat gereeb om fjet u te geben/ l^ij [joubt Ijet al^ in öe öanb/ en roept u om maat te ftomen/ opbat l^ij be ftroone bEt bolmaafttljeib opsette: baajom bejgeet toat acljte: i^/ en ftreftt u uit naar jjetgenc bat boar u i^/ en jaagt naar Ijet tuit tot ben pjijg bet rocpinge lt;6abjS/bie ban boben i^ in Cf)?i^to 3Je3U/ Phil. III : 14.

ia Gode 4. l^oe men mee?De? biagt/ rjoc men ii3obe aangenamer ij?; een ba-naaiff 5'CÖ sl^ 3ijnE ftinberen groeijen/ men bejblijbt 3ic5 te

3ien/ al|i on3E geplante boomen Ina^fcn; en nu oPob behagen Ijeeft in ben i©agboin ban sijne ftinberen/ bie l^ö quot;aar 3tjnen lutlle boor Ijet ll^oorb ber

In aar»

-ocr page 667-

Van den Geestelijken Wasdom. 599

UiaajüEib geöaajb geeft/ aan öfen Ijof cn aan öe flaminen/ bie jcïf rieplant 5uUeti taij öan niet tjac^ten öcn ^cerc toclbe^agelijft

te stjn/ en tc Uiorben ccnc plantinge sjjtiec berluptinge?

5. ilSob InojDt in anjni J13a?batn berljccrlijftr/ baarin blgfit/bat Godwordt jijne ftinberen niet ig eene borrc Inoc^tóne/ nocf) Ijuilcnbe Inilöennöfe/

maat bat gocb/ bat C^ij tnclbabig/ bat tnaaracamp;tig/ bat Hjtj Ijeilig/ lyut. bat almagtig ié/ bEtnijl jtjuc öclcfte aan Uolamp;jengt/ in't mibben ban alle Utjanben öetoaart/ cn nog boet g^oEtjen in 't mibben ban alle ilormen/ bat sijneu heiligen (J5ee^t obec gen nitilart/ en bat be onjienlijfie bingen openbaart in jijne ftinberen; en bic/bic gjoei» jen/ bJorben beUtaaain gemaaftt om l^ein be cere en fjcerhjftljeib te ge* ben; toelaan ban gtj/ bie lu^t öföt tot cere en {jee^lijftijeib ubjen ©ob te 5ijn/ eiftenboomcn be^ gercgtigljcib tot jijncn te jrjn/ cn bie lujit üeöt om bc^ {|ccren roem tc bcrtcllen/ luaartoe l^ij n gefor»

mcetb ïjeeft; traeftt naar ïDagbom/ taant {jicrin taorbt söob verheerlijkt , dat gij veel vrucht draagt, Joh. XV : 8.

6. Cn be f^eere ^al bien bie 'gjotit beie beitroo^tingen gebcn/ soobat wassen ia 50 5Elbc bcrl bc?maaf! en bftjbfcljap sullen tiebücn in fjnnnen llDa^botn; be keiykï' be ^cerc belooft jiclj^Elbcn aan be soobanigen tc openbaren/en taoninge

bij ^en tc maften/ i^ij jaï 5e öoe langer Ijoc meerber begenabigen en met fijnen il3cept berbulirn/ cn fie!1 I10g meejber boen toenemen. Alle ranke, die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat ze meer vrucht drage, Joh. XV : 2. Zij zullen de kracht vernieuwen, zij zullen opvaren met vleugelen,

gelijk de arenden, zij zullen loopen ende niet moede worden, zij zullen wandelen ende niet mat worden, Jes. XL : 31. ©ie ban aan beje beloften lujJt fjeeft/ gdijft gg er In^t aan gebt/ ftinberen «öob^/ bie blijbe niet flaan/ bie bejgenocgc jiclj niet met bien flaat/ fn taelften ï)ij i§/ bie blijbe niet meer tugfcljen Ijangen en taorgen/ maar f)Ö S^ttc öet er op om boor te b?eften en boort te gaan. 31fi ^egge nog een?/ daar is loon naar werk.

XIII. ©ie ban luist tjeeft tot boortgang. (a) ©ie jette ftct er op met eene Middelen, helddadige gemoedigdheid. J||j neme öe ftejfite ban C0?i^tu^ aan aljj be Stjne/ cn ga 500 boort in be mogenbljeib be^ l^ccrcn met bolle refolutie om er alle^ bij op te jetten/ om nergen^ boot te jtaicïitcn/ jicïj geen arbeib en moeite te ontjien/ jitö bcrseftcrb r3oubenbe ban be bolmaafttfjeib Ijierna/

en ben aantaal f|ier te beftomen. Ps. XXXI: 25, Zijt sterk, ende de Heere zal uw lieder herte versterken, (b) Jl^et eene vrolijke gewilligheid, blijbe 5tjnbe ober 5tjn boojncmen/ blijbe jtjnbe ober Oet einbe/ bltjbe jijnbc ombat Ijij boo? be bijanben ^al (jenen b?ingcn/ !jtj begebe jicö bjtjtaillig aan ïjet tnc?ft/ en 't ;al 50a bcel te boojfpocbiger boortgaan/ 1 Chron. XXVIII: 9, Dient den Heere met een volkomen herte, ende met eene gewillige ziele, (c) Over wanden niet verslagen te zijn, noclj boor ballen mocbeloo^ te taojben; taant bat jat u bifttaijljS gEbenren/ En tailt gij baarbij (laan blrj»

ben/ en moebeloo^ D^t taerft opgeben/ 500 suit gij geen gjooten boo?t»

gang

-ocr page 668-

600 Van den Geestelijken Wasdom.

Bang maften; tnaac ftaat tdftenjl tncüE^om op/ öegint[jet aïïemorgen/ d]

tn ötjjonbej alle faööattjen toeberotn op nicutn/ en {ioubt ntu üoorne» o

men bast/ ben prij^ in 't oage/ en ftamt e^ brei regenjlanb/ftaat al«? 5

• een rot^/ bjuiscljt er regen aan/ en b^ingt er boor Ijenen ; taant bie met 3

u 5lin/ jijn meec ban bic tegen u jijn/ en gij {jebt be belofte/ bat be Ojeerc

öe geballenen tueberom ^al oprigten/ en nieutoe ftjacfiteii berleenen. J

(d) Gebruikt het Woord Gods gebucig tot ntn boebfel/ baarboor taapt t men op; jijt gebnrig in Fiet gcBeb/ om geburig berjtejftt en onberfteunb te

tnorben boor be^ l^eeren 43cept/ betaijl gij jVaaft jijt en jjet in uta eigen b

ft^ac^t niet te Boben joubet ftomen ; oefent geburig Oet geloobe/om ge» b

burig met bereenigb te Inorben/ om be Belofte n toe te paffen 5

en aljoo boot bat gelaobe ft et O^cte te reinigen/be Ineretb te obeitnin- t

nen/ en ben buibel tegen te ftaan; bus boenbe ^ult gij ra^cl) utaen boojt' t

gang en toeneminge in faacfit onberbinben. (e) Zet het tuel in Ijet gemeen r

aan tegen alle zonden, en tot alle beugben / maar ftent Btjjonbec die e

aanliggende, bie Stoning-^onbe / bic u meept bleit/ baar gij meegt in balt/ i

en bie tjet ban a!le^ gaanbe maaftt en oberljoop Inerpt. 4iBaarit baat b

ccn berbonb tegen/ fjoubt baartegen baötbagcn/bliebt alle occafiën/en I

al!«j 3e opütomt/ üierpt 3e 300 ra^el) ban 11/ alé gij 't buur ban utoc Bleebe- 11

ren boet. Zoo dan mijne geliefde Broeders, zijt standvastig, onbeweeglijk, t

altijd overvloedig zijnde in 't werk des Heeren , als die wetet dat uwen t

arbeid niet ijdel is in den Heere,, 1 Cor. XV : 58. 11

.t

KAPITTEL XL VIL t

t

Van de verachteringe van de Godzaligen in 't Geestelijk ^

Leven. j

i

Godzau- SClöoeUiEÏ be nature be; biebejgeBorenen alttjb genegen ig te g^oci^ E

fen niet0'quot; cn 50 00,'t öe PEne mrer/ aiibere min g^oeijen/ 300 gaan 5e nog- £

altijd.'6 tan^ niet jonber tegenfioot fjenen in be mogenbfteben br^ f)eeren ban 1

firadjt tot ftratftt; 3ij 3tjn niet altijb al? tjet paa;!b ber jBajcjïeit moe- £

big in ben jt^ijb / en treben niet altijb met be Ijelben in fjet flgB bec 1

fl^aten ; 51) gjncijen niet altijb alé een palmboom en ah? een trberBoam 1

op ÜiBanon; 30 Bunnen niet altijb met EJanna roemen/mijn ïjarfe fp?ingt r op ban bjeugöe in ben l^eere/mijn Ijoojn ip be?öoogb in ben ^ccre/ljmi'

ne laatft^ luerften 3tjn niet altijb Beter ban be eerfte/gelijft ber gemeente 3

ban flUIjtatirc. JSSaar geliiB be Boomen ftunne Ininteris fjeBöen/in toelfte l

50 ban öun loof en b^ueftten ontbloot/ bor en boob fcijtjnen/ 300 ftebben £

be gob3aligen ooft gunne geeptclijfte tainter^. ®e Bjeere Ée5u^ seibe tot be £

ïierfte/ be tuintc? i^ boorBtj/ bat bastflelt bat 5ij een tainter ge^ab gabbe. t

lt;amp;t'

-ocr page 669-

in 't Geestelijke Leven. 601

lt;ö5elijft be menfcïjen bejfcljeibeiie jicfttcu onöcjluoryeïi jfjn/ 500 Oeööcti ooft be jjobsaliijen belcjfei geestEljjfte jierfteu. 't gaiiöe be alle^geje'

genbjte tijb 51311 a(^ geen inluone? Uan Ijct geeotelijfie quot;JÜEttijafem jaube SeoaEii/ ift Ben jieft; maa? 't altijb 50c.

©an beje joubeu Itnj nu fpjeftcn; ee^c sulfen löij fyjefien ban beMaarver-30e?acöteringe in 't ommeen/ eü ban juKen üiij eeuige particuliere sieft' ^erea ten/ in teelUe 31) ballen/ UoajileHen.

II. 5C[^ Unj fpjefien Uan ©ejacljteren/ 300 bestaan lui) baarboo: niet is niet het be bagelpfcljc it^uifielingei!/ jtjijben en geesteloosrjeib/ bie fto^t ^e-gf^Lden bejoin obejgaan; bie üiöben en ft:tjben ftan/ bic (jceft niet beel te ftfa»

gen ban be^acljteren/ 3ijnc fifagten ftonien baojgaan^ boojt uit ben aan-lua^ ban Iici5t en feben/ tuaajbooc 313 mee? 3onben 3ien ban te boren/ be gee^telijiiljcib/ bie in at ljun lueji'J mee? öeljoo^be te 31311/Dete? Tien»

nen/ en mee? bejïangen fijijgen naa? een ffooge? en gee^telijfie? ftaat; en/ ombat 3e 3ien/ jjoc be^re 31) baacban nog af 3ijn/300 meenen 3e bat3e ©ejacljteren/ baa: 3e toclj toinnen. jKaa? blij be^ftaan baa,2booc get te» Maar eeu genüeel ban gtoeijen/ Ijet afnemen ban Ijeamp;öelijfte en babehjfie genaben. ^^gena-ï?et leben in be 3iele selbe ftan minbe; en ft^acljteloose? bio^ben/en baac» de. 0 uit moet ban bolgen Ijet be^minberen ban be baben/ 't 3ij in fjmnie gee^-telrjftljeib/ 'c 31) in be uitluejitinge. ^jinmigen gaan üJti boojt in ben borigen trein ban uitluc^ftimje; maaa öeluijfe be geineen3aiiie ommegang met a5ab/ ij 11 mie licQt- en (ebengft^acöt/ bezminbert/ 300 Ue^minbert ooft .be geeptelijftöeib in be uitUiejfmige. ^ointijb^ gcfcf)iebt bit plotfelijft/Geschiedt ban een goeoen ftaat be^baft men bui fdjitiijft in buipte:ni|fe/ in een 3011» g^ieutk bigen ftaat/ in bejïatinge, ^omtijb^ ©e^adjteren 31) alfeng^ften^/ooft 5011'

öer bat 3ij Ijct me^ften/ 'gelijft jêimfom Duiten 3un bieten ban ftcacfjt üe»

roofb biityb/ en afsf {jü 3^ meenbe te geO^uifien/ 30a Sebonb öü/bat be i^ecre ban Jjein gebieften b]a^; 300 gaat Ijet ooft met fommige gob3a'

ligen/ 5ij gaan jjunnen oibinairen gang in ap5igt te öouben op öob/en in uitfcljietenbe geamp;eben/ 31) me^flen niet/ bat 3e be?lie3en; 111 aa: be ge3ctte oefeningen Uio^ben bejlaten of rad gebaan/ be nab^iiftftelijfte on* Derljanbelingtn met ^ob boo: Cö?i?tuii üiou:ben niet geoefenb/ en algl men bat ban eenjï met ejnpt op be onbe manierclueüeiain Dcginnen 3al/ ban binbt men ee^t/ biat men begluren Ijeeft; men (laat bejitelb bat men niet ftan nabij ftomen. ^ammlgen ftomen biel biebejom teregte/ en be;»

nieutuen tjunne jeugb ala een^ arenb^/ maar anberen ralien aid in eene gee^telijfte tering/ en ftbnjnen tat Ijunnen buab toe.

III. ii)e geloabigen/ aliJ 3c Ijimne JDe^acfjteringe gebnai bJürben/3ijn Dat men 3erj gereeb Ijunnen ftaat te bejlue^pen en ie benüen/ bat Ijet met ^'[11tLvrjrquot; ijen nooit moet regt gelueejt 31)11/ 3ij geloaben «iet bat anberen bat ' ontmoet/ maat adjten bat Ijet bien altijb gegeben Vuurbt te groeijen;

daarom i^ Ijet noobig öun te taanen/ bat be gab5ali3eii imine^

tftben ban ^e^acötetinge Sietöif/

II. ^pggg 1.

-ocr page 670-

602 Van de Verachteriuge der Godzaligen

uit ver- 1. Hit be bejftïanngen/ tat 53 ©c^acQterti jijn. Openb. II: 4, Maar ik 01 klaringen, hebbe tegen u, dat gij nwe eerste liefde hebt verlaten. Klaagl. III: 18, Mijne

sterkte is vergaan, ende mijne hope van deu Heere. Ps. XXXI: 11, Mijn le- 31

ven is verteerd van droefenisse, ende mijne jaren van zuchten, mijne kracht is 31

vervallen door mijne ongeregtigheid. Ps. XXXVIII; 11, Mijn herte keert om m

ende om, mijne kracht heeft mij verlaten; ende het licht mijner oogen, ook zg g zelve, en zijn niet bij mij. '©e tofoE inaagöEn biEÏEii oofl in fiaap. Matth.

XXV: 5. firuib flirp oofi/ljoetUEl gaar f|a?tE nocl) taaafitE. Hoogl. V: 2. fii

Waar- 2. Hit be tDaajfcftutDinoEn. Hebr. XII; 15, Toeziende, dat niet iemand en 6,

schuw in- verachtere van de Genade Gods. Hebr. XII; 12,13, Rigt weder op de trage tc

gen' handen ende slappe knieën. Ende maakt regte paden voor uwe voeten, opdat ït

hetgene kreupel is niet verdraaid en worde, maar dat veel meer genezen worde. t)i

Kiagten. 3. Hit bE filagtEn bEr IjEiligcn/ obE? fjEt gemig ban tjet borigE. Job öi

XXIX: 2—5, Och, of ik ware, gelijk in de vorige maanden! gelijk in de da- n

gen, toen God mij bewaarde. Toen Hij zijne lampe dede schijnen over mijn 0,

hoofd; ende ik bij zijn licht de duisternisse doorwandelde. Gelijk als ik was in n

de dagen mijner jongheid, toen Gods verborgenheid over mijne tente was; toen tl

de Almagtige nog met mij was. Ps. LXXXIX: 50, Heere, waar zijn uwe vo- bi

rige goedertierenheden ? dit tie5e allEn bhjflt/üat bc peiligcn VueI ©E^adjtE* fj

tEti in öe gEnabE/En bug ö^öt gtj u niEt b^EEmb aan te fteilEn/al^of u mat ont- ^

moEttEbE/ bat anbEre fiinberEn 45ob^ niet abE?fttaam/ En gij ijeamp;t ban utaEO ii

ftaat baa?am niEt taeg te tue?pcn/ bat soubE u nog mEC? basn 30E?ac0tEEen. h

^at bE taacE geloobigen niEt afballen ftunnEii/op 51311 plaat^ getoonb.. g

Oorza- IV. J^Et biEnt tot IjEjftel/ en tot siclj in ösn 90e^acf)te?bEn flaat toel tE n

ken- geb?agEn/ bat mEn tOEtE be aorsaften/ uitinelftE öc J5e?acï)teringE ont- o

^aat; baa?om 3uIïeii tnij baarban bE boD^naamjlE boo^ileïlEn. 31

onttrek- 1. Somtijds onttEEfit (^oö slclj om öen te beproeben/ En Din ï)quot;n bin» g

gods6 0cn te lEErEn ÖE?jlaan/ bic se tE boren niet getmen en niEt gebaan Ijab» . e

bEn; immerg op bie taijse eii in biEU trap niet; i^ij toil gen filein ma» li

fiEn obe? IjunnE 3onbrggEib/ luil jjen Camp;riónig meer boen geBruifien li

en toaajberen/ tuil 5jjiiE laiigmoebiggEib/stjnebrijEgenabe/siinop» fi

jigt op gen/ 3ijne getroutuigOeib gun lebenbig eh boo? onbejbinbinge t

fiefiEnb nialÜEn. ©aa?oin onttrefit siclj IdeI/ al sijn ee aan gumiEn 3

ïtant gEEUE öijsonbEre rcbEnen gegeben; inime?^ a3ab boet gEtbaa^om 3

niEt. ^iEt bit/ 2 Chron. XXXII: 31, God verliet hem (ï^ijjfiia) om hem o

te verzoeken, om te weten, al wat in zijn herte was. 45ab sicg ont» E

trEfit/ 300 balgt Er be J^acgtEringc op. b

Eene by- 2. Somtijds onftaat bE ©ejacgtEringE uit get begaan ban. eene fitj' ^

zonde'6 3ort,:iErE g^obE soube tEgen be confcientie eii met toeleg/ en brjjon» ï

bE?/ al^ baajboo? eehe groote E?genigfB gegeben i^; 3iet bit in ®a» z

bib/ toen gij be sonbe met 25atgfeöa en ïlcia Ijebjeben gabbE. Sin o

goe groote ©E^acgtEringe gij baarboo? geftomen taa^/ blijfit uit 3g- v

ne öelgbEni^fc/ filagte eii fmeeïfinge om ge?|ÏEUingE/ Ps. LI. ïSJan ö

ont-

-ocr page 671-

in 't Geestelijke Leven. 603

onttreïit (!5ob sicïj / en be jtele IserliEgt boo? be taonbe

3. Somtijds ontjtaat 3e uit get aanftlebEn aan jonben/ bfe minbe? in t^ap zondige 3ijn/'t sij bat men in ben trein 300 teebe? niet leeft naa? be tanfcientic/maa?trein* 3icö toegeeft in fileinere sonben/ 't 30/ bat men 3iclj toegeeft in malingen/

met gcbacljten op sonben/ of anbere Ernrgerlijfte of ijbele 3aften/be5C nemen Ijet l)a?te Uicg/Uejlirrcmbcn l)Et ban lt;J5ab en Uejminberen be ftracötsn.

4. Somtijds ontflaat 3c uit öct nalaten ban Camp;?i|tu^ geburig te gettrui» Nalaten Sen tot regtbaa^bigmaliinge en öEüigmaftinge; in 't eejfte Uia#3ïe3u^ bie?- gXove 6aa?/men 3ocljtE geburig Jijem tot be^oeninge/men ging gebnrig boo^ l^em te leven, tot a5ob/ men Vniejbe boo? be regtbaajüigmaïiinge aangc3et tot Ijeiligma» fiinge/en bu*i gjoeibe nitn eenigen tpb. jjBaa? fommigen beeïaten baa?in bcsen taeg/of uit anftmibe/cf toaantnij^cib/meenenbe/bat men alleen noa»

big ïjabbc lt;Cö?i^tuö te gEbjiuften/ain in ben ftaat bej genabe te Romen/ en nu niEn baajtoe i^ geraalu/nu IneBt men niet/goe men ^Em bejbe? ge»

fijuiften 3oube; Inant men ftan 3icïj,niEt öuiten be genabe ftellen/en ban nieutoiÈ beginnen om obe? tc gaan/ombat 39 Uiare genabe QeBBen. 2rj tne-tcn niet Ijoe eene 3iEle 3iclj bE3ig ftan en moet IjoubEn in [lEt toEpa^fenb obe?-bEnïtEn ban ben UiEg aSob^/ ben menfcljE boo? C0?i^tu^ lEibenbe tot 3alig»

0eib/cn toat taonbecen 3icö baajin opboen/en tjoe men fn't aangesigteban CD?i?tu^ (0obs bolmaafitÖEben 3iet. gij toeten niet öoe men 3fclj be^maaftt in be liefbe ban Cö?i£tu£/ en goe men/ ge3onfcigb ^EBamp;enbe/ ^em telfien^ toebe?om moet aannemen tot regtbaa^bigmafiinge/en 3gn Bloebopon^

Öa?te b^engEn tot reiniginge bE? confciEiitiE om bEn lEbEnbigcn «ötob te bie»

nen/en {joe men l^em gEburig most geö?uiïten tot fieiligmafiinge; maa?al^-of bat maar taagÊ Ijet tiiejlJ bE?EE?^tÖEginnEnbECf|?i^tEnEn/3oaberïaten 3e gimne sieIe maa? op Cgjistu^/mEt uiee? of min bE?3eftermge/en fie»

geben 3iclj boojtp tot ÖEiligmaftinge en IjEt fiibben om ItracDt tegen 3onbe en tot beugbsaamfiEib/ cn al^ 3E 50a taat toimiEn en boortgaan in be jjei» ïigmaftinge en onmibbElüarEn ommegang met a3ob/ i^Etn aanöibbEnbe/ ïiEfFiEfiöEnbE/ breEsenbe/ ban meEnen 5e bat 3e gjoEtjcn/ maar inberbaab öltjben 3e ftlein/ ja be^acOteren ban be gcejStehjftljEib/ bie 3e te boren ïjab» ben/gunne geiligmaftinge mi^t be 3U!be?!)eib en bEEl ban ïjaa? regte tae-3En of bojmE/3ij liiou2bt mEEj natuuiiijli toejft/En ftomt nabejaan bebeugb-3aamf)Eib be? onbel!ee?be menfe^en ; bit openöaajt 5icö al^ be boob fiomt/

of een anbet grcot perylkl/ in toelfie be JjEiligmaftinge niet t^oo^ten Ran/

en men C9?i?tug alleen ban nooben Ijeeft tot fteunfel/ en ban 3iet men/ bat begenen/ bie mannen fcfjenen/ maar staaftfie fiinberen 3tjn/ en onet-baren in ben suibEuen taeg bEr 3alig{jEib. ÜDie gee^telijften taa^bom amp;e»

Romt/ toapt op in Col. 11:6, 7, Gelijk gij dan Christum Je-

zam, den Heere hebt aangenomen, wandelt alzoo in Hem. Geworteld ende opgebouwd in Hem, ende bevestigd in't geloove. Epb. IV:15, Maar opdat wij, de waarheid betrachtende in liefde, allezins zouden opwassen in Hem,

die het Hoofd is, namelijk Christus.

(Jiiggg 2 amp;• Som-

-ocr page 672-

C04 Van de Veracliteriuge der Godzaligen

Moede- 5. Somtijds Diitftaat bc J5c?acDtcrinoE uit inoEödoogljeib cn toeclue?- cu

loosheid. j,E1I ^an jjEl: pCi00\1E. jy jjciiücu UicI [jraotc DcocertE naar boortgano/ bi

30 arbeiOrn rr coft naar/ maar 5ij luinnrn naa^ mceninge niet 3c

alleen nief/ inaa? benfien/ bat 5c Ijanb olicr {janb tcrugge gaan; Fj'f?bao? nc

gebru 3c Ijct bijna op/ ombat jij er geen boojftomen aan jien/ ja 5tj 0^

lieginnen Inel jelUc Ijun geloobe te ïieftpijben/ en alj? 5e Ijnn gelaobe vlt;

onbe^ ben boet gefmeten ljeüben/500 i^ 't/al^of 51) brij Vuat uitgerigt to

Ijabben; beje gaan Voaatïijii tertiggc/üiegenp jjunne bliiasc en be?ftee?- te

be Ijaubelhigen/ en Ijct ftopyen ban be fonteine/ luaajuit f)quot;quot; Vuagbotn 't

inoegte ftomen. gij beljoo^ben te toeten/ bat men ieberen bag niet sien Iji

iian bat men groeit/ bat Ijet Ijier beneben alle? ten beelc jal ölijben/ b bat Ijet arbeiben en ftjijben gioei i§/ bat men be jaligljeib uit bnjc

genabe boor te bejbicnften ban Clj?i?tug/ en niet uit be Ijeiligmafiin- 51

ge fieftomt/rn bat men baarom altijb liejig moet ülpen in fj^t oefe» ö

lien ban 't geloobe om jalig te bobben. li

Luiheid. G. Somtijds entftaat be ©eracljteringc uit ïuigeib in Ijet be?3uiincn of ij

fjaagtig boen ban jijne mo?gen-/mibbag-en abonboefeningen/alé men ei

baartoe tijö {jeeft. ^JToen be öruib liggen bleef/ ging be ikuibegam (jenen; g

alg men niet Dibt/ban ontbangt men niet. ©e ^iele gelnent ftiiletjeé ban a

a3cb af/en bepliept Ijaie Itracijt/ fcfjoon men ïjft ten eerfte niet merftt; u rn be £^eere/ jienbe bat men 500 Ineinig lu?t Ijeeft in ^em te soelieu/

ontt^eht jielj/ Uiaajuit niet anberg ban l^cjacljteren ontftaan ftan. b

©ie 5icti5ElbEH in een ban be^e feljulbig üebinbt/erfienne/bat Ijij jelbe ï

be oojjaafi ig ban jijne De^adjteringe/ en Ijij regtbaa^bige öob/ en tuil ÖÖ E

gjoeijen/ jjij be^betere Ijet. Qcelmi luij Ijie^ reben Ijaböen 0111 ijen fclje^pe- e lijll te üeftraffen en te Debreigen/ 500 Uiillen Uuj liebe; mebeltjben Ijebben

met ïjunne ongeftaltc/en Ijen belilagen/ liiaut stj 5011 boo^gaaniöalp te? boob l

getoonbet/ en Ijen bij be Ijanb nemen 0111 tjen op te beuren. 6n gij tocrftelt 1

niet tegen/ maaj laat u betaegen/ en berbreeht u om cp te ftaan. d

opwek- Y. 1. ^Pe l-?ecre/bie 11 geroepen Ijeeft en Ijet leben Ijeeft gegeben/bie 1

hci-fteit0tc'?'cÖt; ll'Et alleen ban u/ bat gij suit traeijten naa^ toenemen; maar 1

Gods ' bat gij/ I3c?acjjte?b jijiibe/ u jult belieeren/en ulne eejfte Uiejiicn, boen. ;

bevel. ijct Uebel ban «.^ob, ban utuen ijemelfeljeu 5?aöer/u niet met al meer 5 \

ïjeeft bat norlj liraeijt/uoclj ïilem op uto Ijarteï 't 3!? biat anber?/bat gij bat Ijet ulu pligt i^/en bat gij jegt: ill taetc luel bat Ijet mijn pligt ig/ en Ijebbe bat al lange gelueten; cn 't i^ Uiat anbejo met opme?» Uilige be ftemme bep i)ee;eii te ljooien/en ;ijn bebel ter Ijarte te nemen; eiliebe/ Ijoo^t tuelj be roepenbe ftemme bes i^eeren/eu berljarbet ulii lja?tc niet tegen bejelbe. ^omnjbg UjlIu be IJeere u op bij luegc ban lllagte/ Jer. VIII: 4,5, Zoo zegt do Uccrc: zal meu valleu ende niet weder opstaan? Zal ineu afkoeren ende niet wederkeereu ? Waarom keert dan dit volk te Jeruzalem af met een altoosdureude afkeeringe ? ^omtijb? buet be l^eere liet met litb^eiginge/Openb. li;5, Gedeukt dan, waarvan gij uitgevallen zijt,

eudc

-ocr page 673-

in 't Geestelijke Leven. 605

oude bekeert u, ende doet de eerste werken 7 ende zoo niet, Ik zal u haastelijk bijkomen, ^omtijö^ boet be ÏJcere ï)Et bjienöeljjft loftftenöe met alfejleije Soetc fieïoften/ Hoogl. II: 10—12, Staat op, mijne vriendiane, mijne schoo-ne, ende komt. Want ziet, de winter is voorbij, de plasregen is over, bij is overgegaan. De bloemen worden gezien in den lande, enz. Vs. 14, Mijne dui-ve, zijnde in de kloven der steenrotsen, in 't verborgene eener steile plaatse,

toon mij uwe gedaante, doe mij uwe stemme hooren; want uwe stemme is zoete, ende uwe gedaante is liefelijk. i^ie?fiij/ 't ig öc l^eere/öic teifteng! u aan 't öartE ftlopr/bie u intoenbig taefpjeetic: ftaat tocö op. (©cfi! bat gtjl Ijoojbct/ en bat be ftemine beg ^eeren u 500 botubjonge/ bat gij ban jlon*

ben aan opftonbe en u Ijejitdbet tot be?nieuli)inge ban befteeringe!

2. cDie be?acötejbe (taac immer? ujiiben tot een (apt/ betnijle bie Verach-jonbig en bjoebig ig/(0ob siclj berbergt/al^ '1 lidjt onbergaat en ^®i8 l)et buigtr? tuojbr/a!g ïjet fïaauta en mat taojbr/af*? men open-lastig, ïigt boor sgne bganben/ afg men bor ftaat jonber brucfjten/ al^ eene ijbejtcosc lioube ijet Ijarte toelilemt/ afg men ongeboefig Slnijnt/ of ban be

eene tot be anbere joube be:balt/af^ be jiele met fcfi?ift en bceeje tne»

genja liet einbe berbulb teojbt/bat immej# een nare jlaat. be be?«

acamp;te?be ftaat fg joobanig/ en gij taeet en gij geboeft f)lt;:r/liiaa?om soubet gtj 11 ban fange? in bien ftaat tcegeben ? ÜDciaan ban! ftaat op/ fiee^t toeber.

3. i^oe gij langer in bien ftaat öftjft/l)oc gij at berber en berber suft Hoe ian-bc?bofen.a5Ö 5ijt migfefiien nog in 't begin ban ©ejacfjteren/ en benftt/bat ser

Ijet niet flimme? ban taojben; maa? ontljoubt bien ftaat/en 500 gij ban lan- veel meer ge? Inacljt in u te Ijejftelfen/ ban jult gij bien ee^ften nog gefuftïtig achten/ verachte-en suft jeggen: toen meenbe ift bat jjet niet erger bon/ maar ocö/ Öabbe iftrenquot; nu nog bat ili toen Ijaöbe/ inag ift nog afg toen/ ban vig üi nog öope tot Ijerftel! ©ujs jat Ijet ai berber acfttertoaartg gaan. (©f luojbt gij ftout te»

gen ben l^eere? a5n tnift gij n niet befteeren/maa? 500 figgen bfrjben/of a3ob moet jelbe ft om en/11 opnemen enbragcn/gefgft beitouteftinberen fom-tijbg boen ? Siet tae/©Qb fjeeft met uta pruilen niet te boen. Hij is wijs van herte ende sterk van kracht. Wie beeft zich tegen Hem verhard, ende vrede gehad ? Job IX: 4. (öcb mogte toet bomen/ en jjet u 500 bitter maften/ bat gij Ijet u a! uln feben fieftlaagbet/ bat gij u 50a terebelig tegen ben l^eere t)cbt aangeftetb. Sijt ban besojgb/bat gij niet berber ©eracötert.

4. iJ^at geeft get beslis al gefto^t/eer i^ij u genabe bejtoierf! l^ij/Jezuslief-be l^eere be? öcejfijliöeib/ ftelt Ïfcm5elben tot 25o?oeboor u/ ^ij neemtde tot u-utoe menfcljelijfie nature aan/ opbat bat groote taerft ^oube ftunnen bejrigten; uit enftete en onboorgjonbrlfjfte liefbe neemt ï^ij utoe son*

ben ober cp stjne refteninge/l^ij b?aagt af bat bitter fijben naarjielc en ligeljaam / en betaalt boor u / l^ö bolboet aan 6ob^ regtbaarbig»

tjeiü/ i'ji] bertoerft u brebe en safig^eib. 6n taat fjeeft (§ij al arbcib ge«

baan om u bit alles beftenb te maften/om u be befteeringc en jjet gee^-telijft feben / ijet geloobe en be Ijope ber Ijeerlijfiljeiö beefacfitig te

^305 3

-ocr page 674-

606 Van de Verachteringe der Godzaligen

maften! €n of gfj aan ulu beeï aan J^esn ttaijfeït/ gö taeet ehcntaeï en

utue bejantieringe/ get borigs soeïten/ üiböen/ aanfileUen/ öÖ fient utae ^

tegenSDuo^tJigc b^oefÖEib en t^eurigöeiü obe? 't gemié ban liegt/ïebcn/ lt;00

Itefbe/ obe? be berbceembinoe ban 43ob en bc intaenbige begeerte otn Squot;1

nabe? 6ö «Job te jijn/ naar ben bongen ern^t/ naar suibere Ijeüigöeib t^r

om ben i^eere Inelöepagelgfi te jgn; 500 gg licljt en gi^tori^cD geloo- 301

be genoeg gabbet/ gij 5Diibt öeüennen/ bat jjet blgften tóaren ban tna» In

re jaligmafienbe genabe; en imme^ gtj gaaft batgene/bat gij gegab ^

geöt en nog pebt/ niet om be gegeele toerelb en buö siet gij goe 6e» ^

tamelijfi get i^ te ejfiennen/ taat gij geamp;t ontbangen; taelnu/ jal be ï'11

obejbenftinge ban bit alleg n niet boen fmelten in geboeliggeib obe? utae be

©e?acgteringe5 Sal get inn get baojnemen niet bejtDeftfien/ift tuil tDe» o0.

öejfteeren/ ift toil opgaan en tot mijnen ©aber gaan/ toen taaj? ift be» öa

ter ban nu/ ift toil toebr?om beginnen ? £gt;cg/ bat be liefde ban Sejuj? ba

u obe?taon/ om toeber tot l^cm re fiamen en in liefbe l^em te joeften! te|

^taat ban op en begint met een nieutoen tjber. 3^'

weder- 5. i|et toebe?fteeren jal niet alleen uselben pjofijteltjft Sfln; maa? ge» C

verbipt mEl En flarbE: S3' 5'cg obe? u be?6!gben. ^ab sal e? begagen in gebben/ ^ God, en- bc ^eere SCesu^ ^al er jicg in bc?geugen/ be engelen jullen er sicg in

men° en bejbltjben. Luc. XV: 10, Alzoo zegge Ik ulieden, daar is blijdschap voor fte

schen. de engelen Gods over éénen zondaar, die hem bekeert. t©e engelen 5tjn 3D

6ö be geloobigen/ jij letten op nta gebrag/ en al^ gtj uit be l^eracg» ^

teringe/ toaa?in jij geen begagen gebben/ opflaat/ stj/bie bij u jijn/ g|

be^ölgben jicg baarober en be?ftonbigen get aan anberen/en te samen n'

be?geejlijfien 30 a5ob obe? utoe befieeringe. 2oo ip e? ooft blijbfegap obe? quot;i

u op aarbe/ be Heeraren jien get/ 3ijn er bltjbe obe? en banften lt;!Bob b;

baarboor. 3 Joh. vs. 4, Ik en hebbe geen meerder blijdschap dan hierin, bi

dat ik hoore, dat mijne kinderen in de waarheid wandelen. ïamp;e geloobigen/ ö'

üie u ftennen en um gerftel jien/ bejblijben jicg ooft baarober; be be?» ft

ïoren penning en get be?loren fcgaap gebonben jijnbe/toerben be ge» ei

buren te samen geroepen/ om slcg met gen te bejblgben. Luc. XV; 4—9. 't

goo gg ban om uto eigen bno?becl al niet ftonbet opgetoeftt toorben tot ^

ge?^el/ 300 moet gg imme?^ betoogen toorben om anberen sicg in a3ob b

te boen bejblgben en anberen i^ob te boen be?gee?lgften. M^aar'tsal ö uselben ooft profgtelijft sijn; 't jlaat u stoaa? boo? ban boren aan te

beginnen / en boo? al bat treuren en boo? ben tegenftant genen te ^

toorjielen en be stoaargeib ban get toerft soube u toel ban get toe?ft 3

afgouben; maa? toeter/bat be ^rere get toerft ligter sal maften/ban ï gij toel benfit/ be i^eere ontmoet bilitoglj? al ra^ be opregte bDo?nemen^

en pogingen tot toebe?ïiecrEn. Jac. IV: 8, Naket tot God ende Hij zal ^

tot u naken, ©e babe? ban ben berloren 30011 zag hem, als hij nog 1

verre was, ende wierd met innerlijke ontferminge beweegd; ende toeloopende 1

viel hem om zijnen hals ende kuste hem, Luc. XV: 20. B^elop begint maa?/ i

en

-ocr page 675-

in Jt Geestelijke Leven. 607

en be i^eere gaï u gelpen / en u in jijne eeutaioe liefbe ontmoeten.

6, HCaat ift u nogeenp aatifpjefien naa? nUi eigen oojbeef obe? uselben. uu eigen ({5ij ftunt niet gdooUen/öat gij in ben ftaat ber genabejpt; fte't °°„de®/ch. 300 een^/ toat ban ? liggen ölijben ? ^gt;at Uia^ immer? a£ tailfen^ en toe» zeiven, ten^ naa? get eeubiig bejberf te loopen; taant gij toeet/bat niemanb sonbej taebe^geBoorte/ sonbec geïoolie in djjrêtu^/ jonbe^ ^Eiligmaftiage in ben Ijemel saï ftomen. Segtgij: 't i^ fjopeloo^/'t i^ met mij gebaan/ ift fiefibe ben tijb be? genabe bejtaaajioD^b/fft gebfie get tne?ftbe^.

35ee^te^ tegengeftaan/ ifi ben afgeballen/ en besnlften taebe?ani tot öeftee-ringe te brengen onmogclijft. Hebr. VI: 4—6. flft gebbe bentin ban be plaatfe boben betfilaarb. OEn gtj/ fp^eefit gg niet tegen uta eigen oojbeel? 2tjt gij ten bolïe be^jeftcrb/ bat e? boo? n geene genabe jal sijn/

bat gg nooit befieerb jult too^ben ï SJmme^ bneft gtj met bebaa?bf|eib bat niet jeggen en gtj jiilt migfcljien obe?tuigb jijn/ bat julfte gebacg» ten mee? uit moebeloo^ljeib/ tajebel en luifteib ontftaan/ ban uit be?» Seftertnge/ bat ïjet taaa?ljeib i^. a3g taeet/ get Cuangeliutn Diebt u nog Camp;?i^tu^ en alle jijne bolljeib aan/ met Belofte ban jaligjjeib/ inbien gij ïjem met taaa? geloobe aanneemt; gg jijt obe?tuigb/bat gij ten minfte uittaenbig be^ïic^t jijt/ be genabe/ get gee^teltjUe leben en be goeberen ftent/en betbe? bat gtj toel Befteerö tailbet tao?bcn/bat gtj ban alle utae jonben toel b?tjgemaaHt tailbet stjn ; en bar gtj in jutbere öeiligöeib ben Jfjeere tael tailbet bienen/ 300 be S^eetre ben (öeegt u baa?toe maa? tatlbe geben; bu^ 3tet gij/bat Ijet nog niet te laati^/en 300 gij totnogtoe irietÉi ontbangen Ijabbet/ bat gij niet taeet/ of be i|eece get u in get toefto-menbe niet 3al belieben te geben; taaarltjfi tnbicn gtj ben tarebel en be?» b?ietiggeib afïeibet en met Bebaa?bljeib bacljtet/ ift ga naac be geile/ naa? be eentaige be?öocmeni«5fe/ gtj 3oiibet niet al uln garte 3oeften baatban bebrijb te tao?ben en tot be 3aliggeib te Stomen/al lionbet gg niet bajit-ftellen/ bat gg op uta 3oeften get berftrggen 30ubet/ gg 3oubet ban nog een misschien, wie weet, daar mogte nog genade zijn, alle mtbbelen in 't taerft ftellen; gelijft Jona III: 9. Joël 11:24. JiJu ban/ liggen Blgben taint niet/tnoebeloo^/ta?ebclig alle gope taeg te tae?pen bebrgbt niet ban be geile; maar {laat op/treftt aan 't tae?ft/en gg 3ult bebinbeu/

bat/ bie ben t)eere soeften/ ijem 3ullen binben.

VI. 3$ iemanb gecaalit/ neemt gij boo?nemen om op te ftaan/ gtj Middelen, taete/ bat Bij bat opset babcltjlie tae?amp;5aamgeib moet Somen/ en om in 3tjnen arBeiü niet gejlutt/maa? in ben regten taeg Beftierb te taorben/

geeft gtj 3itg boor renige saften te taacgten en anbere te boen.

1. 31iaeii moet 3icg taacgten: (a) ©00? batgene/ taaa?boo? gij in ben waarvoor be?acgtc?ben ftaat geftomen i£/ gij obe^bcnftc 3tjncn taeg/ of gg 't niet échten, uitbinben ban; bat uitgebonben gebBenbe/ beltjbt get boo? ben l^eete met befcgulbiginge ban U3elben/ maaftt er een be?banü tegen en jtaat alttjb op be toacgt/ bat öteselfbe sonbe u niet toBbe?om in be raagt firijgc;

taant

-ocr page 676-

608 Van de Verachteringe der Godzaligen

taant oö Ö^Bt nu gcboelli bc Bfttejïje'ö Ban trien, (b) ©oo? inocbeloo^ geib om taebe?oin te rcgte te fiunnen ftoinen; taant moebeÏDOööetb maaftt. be öanben fïap ; 't $ taaa?/ 30a ïje?flel in utae eigene liracftt begonnen en aitgeboerb 30UÖC moeten taojbtn/30a joube e^ niet^ ban tao^ben ; maaj nu i$ B^t ban ben C^eere. Ps. CXLV:14, De Heereondersteunt allen, die vallen; ende Hij rigt op alle gebogenen. Jes. XL ; 29, Hij geeft den moeden kracht, l|tj Etamt u baoj en 't i^ 3ijnE genabe/ bat grj Ijet poofb uit öe gcöreften opÖEft/tot boo^nemen ftamt/oin taebejam op te (taan/en en ï^ij/bie u 300 boojgefiomen i^/5aï u ooft in Ijet be^boïg onbe^jleuneu. (c) i©acf|t u boo? ttaagtjeib en booj be öctaegtngen bed ^3eepte^ tegen te jlaan/eiliebe! luistert toclj niet naai (jet iutje blee^cö/Iaat be 30e' tigljeib en 3uibe?5eiö ban ben lje?ftelben i'taat u taat Hokten/ ÖÖ i^ Ijet tael toaajbig. (d) ©00? berfteeringe met toerelbfcfje menfcljen/ Buiten noobsaftelijftljeiO/booj aa?bgc|jgc3inböeib en aï^oa gebcelbe liefbe; maa? fiiegt ben l^eere alleen tot nta beel/ om eensaain met ben f^eere te be?fteeren m te toonen/bat niet^ ban be föeere on^ beigcnoegen ftan. Wat te 2. ï©il men uit üe©eracötEcinöE toebeefteeren/(a) gjoo begint ban ba» betrach- rEn aan. ni ini.n ai(e^ bejtaejpen moet/taat bat be i^ecce te bocen geta?oc|jt gabbe in on^; niet bat men sicjj Buiten be genabe in eenen onBefteejben ftaat soube ftellen/ bat ftan een Degenabigbe niet boen; taant fjet 30ube antfiennen 3ijn ban iet^/ bat men ontbangsn fiabbe/ en 't 30ubE eene gjoote onbanftBaartjeib 5|)n; maaj ftan 0ij30nEquot; lï^at niet bajStrtEHen/fnj moeite bat ftilletje^ baa? (aten afsS eene safte/bie Ijp nu niet besien ftan en tjö moet al^ een ftlein ftinbefte Beginnen te tae?ften; tail BÖ in bie geftalte 3icp ftelien/en in bat licjjt en op bie tatj3B tae?-ften/ al^ BÖ te boren taa^ en bebe/ toen Bö in een goeben ftaat taaj?/ 50a 33! BÖ tejftonb Be3taöften/'t sal ftem onmogelijftsijn; maa? al^ ftij Begint te taejften met bat ftleine licljt/ met be ftleine ftracfjtjed/ bi2 (jein nog obEjgeBleben 3ijn/en (jij i^ aan bie getrnuta/300 sal jjij aUeng-jftendi roenemen/En niet alleen tael taebe?ftamen tot baar/altaaar BÖ amp;et gelaten Babbe/ maat BÖ Sal baxter en fcerfter taorbeu ban ooit te boren.

(b) moet Beginnen met een bolfiomen boojnemen/ om tot (jet ein-be ban sijn leben soeftenbe te taillen Blijben en relften? taebejom op te jtaan/soo bifttaijl^ al^ BÖ balt/al soube (jg nooit ftomen tot bertcoo^-tinge eh tot bien fiaat/ bien BÖ bejiacen B'ibbe/ en sidj baarin berBIij» ben/bat ÖÖ soeften/Bibben en flnjüen mag/en niet stjue limine ftu:ac|j' ten ftan/taant ïjg sal selben 300 booitgaan/of (jg sal tasDe^o'.n flaautate ft?Ögen/ en al^ ^cm bat ban breemb boojftomt en aid (jg baaraber moe» beloof tail taorben/ 300 sal tjg nooit borberen.

(c) Qfj maer taorftelen om taebejam teregte te ftamen baa? fyet geloobe. lt;6ob Iaat sgnen ftinberen I'omtgb^ tael een |'t:aa!tje ban sgn aangcsigte Sien en eeu taeinig ban Bet gee^telrjfte manna proeben/ taelftej^ soetig-Beiö Ben 30a öegeerig maaftr/Dat sg baa:in altgb tael souüÈn taillen

IEquot;

quot;

i

-ocr page 677-

in 't Geestelijke Leven. 609

leben. aïtob boet bit ooft tod fonitrjb*? in 't ecrfte ban {junne tocbrr« ftecringe. ©e liaöec lian ben bedoren jonc finite jtjnen taebcrftcerenbcn ^onc tod terflonb; maa? bat bort be ^eere ntet altijb/il^ö l2at !Jun fiittcj^fib ban fjunne borigc afbtoalingen tod eentgen tjjb fmafien/ En boet let fomtijb^ op lang joeften btnbcn/ ^oobat be tocberïtrcrcnbe Siclj naa? terflonb joctigljcfb te genieten niet Tjeeft te jetten / opbat ij9 niet moebdoo^ toorbe/al^ amp;etn niet terflonb 50a gaat/ ftrijgt Ijg Qet/'t taat ej:traorbiiiairö; maar Fjtj moet boor Ijet geïaobe ie» bcn/jtcö boorftcKentie be beloften/bie iödö op Ijet soeïien beloofb fieeft/ en met berfjeffinge ban ;tjn öattc/ bie alé jeftere en onfeilbare toaa?» ïjeben aannemen en gelooben/ bat 31) ooft aan 0ein taaa?f)cib julïen jvjn. Hebr. XI: 6, Die tot God komt, moet gelooven, dat Hij is, ende een Belooner is dergenen, die Hem zoeken. tyi\ ga ban blfnöelingö op get BDoorb aan/ al^ fni baarin eene belofte binbt/ Iji) ö'2 ba^t/ al toare 't/ bat bufjenb fcljtjnrebenen sfclj ter contrarie opbeben; öö jegge; söob toaaracfjtig en jal 't aan be pefteriS/ en 50a ooft aan mij bebe^tigen; l)tj toacl]te ban in Ijet toorftclen/bibben/jjopen op ben i^eere/tot bat ftomt; en al Ina^ fift 500/bat ÖÖ Öct 'n 3tinlcbcn niet ïttoam te genieten/ bat bocö jeber al 33I ftomen/ en öü berftrecg met 3t)nen boob Ijet alle# tegdgft in ben ^etnd/ toaö ban 3tjn 3oditen niet al Inel beloonb? ©it gdooben 3al fjem onbcrflcunen/jal Ijem tel-ftenjS toeberom opbeuren/ 33! fjem 3aetigljcib in Qet soefien 3dben ge# ben; en fjtj 33! ben ^cere in alle neberigljcib manen/ gij 3al ben l^eere 3tjne nature/ 3tjne öannljartigfjeib/ 3ijnc gaeb^eib en genabe/ be boï-boeninge ban ben 25o?ge 32311! Cljristu^ en 3t5ne belofte boo?ljouben/ en berfilaren / bat fitj 3e gelooft/ bat ÖÖ 3'Camp; b33rop berla3t en Ijet baarop 3al laten aanfiomen/ en bat Ijij bertroutot/ bat be C^eere 5ijn i©oorb in be tegentooorbigljcib ban engelen en menfefjen 3^1 so^b maften. ^tj ga ban maar op get iJ^oorb aan/ Ijij boe 3ijn toerft/ fjij amp;oube 3ic0 maar öesfg in soeften.

II. tamp;blj KA'

-ocr page 678-

610 Vau de Geestelijke Verlatinge.

KAPITTEL XLVIII.

Van de Geestelijke Verlatinge.

Godahan- I. i^eercn cetiacgtcn en hjegen sijn niet alé ticon^e; ombat beien metdS- ^'e niet tael onöejftcnnen of colt jicfj onöe? üen ünisen en brtjen {jan» nen zijn ticï ^oö^ niet tnel onöejtaerpen / baarom ftanöefen 3ij jelben btaaa^» wonder- feip En bejinectberen gimnr nngcflalre. ^ommfgen nu eenigïicljten u * leben öeftomen Ijcbbenbe/ ^ouben ben l^ecre Inel eenen lueg tnillen boo?-fcfirijben / t)oe jtjne fiinberen ^onbe leiben/ en aï^ öe i^rerc naac tjunne Bebattinge niet tjanbslt/öan ftaan jt) berset/of ;)i ftumlcn ben i^eere niet regtbaacbigen in synen toeg en 3icfj met fliile gelatenamp;eili benjclben nnbr?U)c?prn/ of 500 31) boen/ 30a boen Ijct alleen met ppjigte ban 5quot;nne ^onbigfjeib/ bat sp tnel Inaaröig 31311 300 gefjanbelti te toorben/ eben al^of men nog in Ijet bejüonb bec tuerfien toare en pen boo^toerp ban 43ab«S too?ne/ en nog niet bias obrjgebragc in ben ftaat be? genabe; 30a tmj taaren/ bitj 30uben on^en flaat niet bejlnerpen om eenige nnfmafieli)fte ^anbelingen (0ob^ met mi»?/ men joube 5!CÖ lt;l5obe onbejtoerpen/niet alleen/ombat men ge3onbigb Ijabbe en toaajöig afle«ï te Ijjben ; maa? ooft/ ombat alle besi ^eeren Ijaiibc-lingen enfteïe bnjggeib/goeb^eib/getroutaigljeib/liefbe 3tjn; men 3oubE bat gelooben/ men 30ube 5iclj met gebnlligijeib be^ ^eeren beftuur on-bejtaprpen/ f|oe fmarteltjft Ijet ooft tnogte 31)11 en taeinig bnj ooft bel i^eeren rebenen en einben boojgzonben ftonben. (0nbet alle be bie» Geestelij- gen öe^ ^eeren met 3gne ftinberen/ be Geestelijke Verlatinge tael be latinge fi03onbe?|le/ onber taelfte be geloobigEn sicö boojgaan^ iiiet 'iheI bra» gen/ öaatom jal get bienflig 3fin/ bat taij besen ^aat in sijne nature openen/ be ©erlatenen troosten en ïjfn beftieren.

is niet II. tn^ fprpften ban be Geestelijke Verlatinge, ban berjlaan tatj het veria- ^aarboor niet/ 1. De verlatinge van de onbekeerden. i0ob geeft bescn biel onbeke'èr-bele ligcfjameltjfte boojfpoeben/rtjftbommen/eere/öongljcben. bijgeeft den. gun biel uittuenbige be^licötfngen/Ijet fjiétoriecfj geloobe/obejtuigtnge en priftftelingen tot befteeringe en ontblieben ban be grolie öefmettingen be? tnerelb. SCté bC3en alle bic gemeene taelbaben iniaöruifisn en 3ic5 baarboot niet befteeren/ ban bejlaat (l5ob Ijcn geljeel en al/ geeft Ijen ober aan 5icÖ3elben/ 30a bat 51J grntneiijftet üiojben/ ban 3tj te boren taaren/ Inaarop ban ooft fcfj^itfftelnftec oorbeeten bolgen/ en tael in be3e taerelb/jou bat men in Ijen be regtbaarbigfteib a5obé 3iet en berftect' lijftt; maa? bg3onber na ben boob in be Ijeile. ^iet bit/1 Sara. XVT: 14, Ende de Geest des Heeren week van Saul, ende een booze geest van den Heere verschrikte hem. Eotn. 1: 21—26. JjBaa? Inij fp^eften ban bc ©ejlatmge üec taebergeborenen.

2. I©ij

-ocr page 679-

Van de Geestelijke Verlatinge. 611

2. ÏÏDtj berflaan baarbaor nfEt eene geheele, noch een eindelijke ver-Niet ge-latinge. «©at anmogdöft/tergen^ onUcranöErhjfi boojncmEn en

be^ftiejinge/tapgen^ bolboeningc/targcn^ öc bE^egelinge en

intuoninge öe^ ^eiligcn ii3ces»tE?/cn iDcgenj? aüe öe seftrrc Beloften (0obj?; öc tjcere onberfteunt Ijen in bien tijö bec Verlatinge boor jïille en on-oetnerlite inlJloeben. De Heere ondersteunt allen, die vallen, ende Hij rigt alle gebogenen op, Ps. CXLV; 14.

5. i©tj bejftaan baajbooc niet een minder invloeijen met gee^telöfie Niet min-oenabe in ben ccn ban in ben anbe?. (!5ob ÖEEft in jtjne fte?fie Rtnberen ^e^e'n ban bejfcöeibene gjootte/ baar jfjquot; ftinberen/ jongelingen/baberö. ^©edan in Rinbejften^ ^ebamp;en beel minbere mate ban genabe ban be baber^/nog-anderei1quot; tan^S stjn jij baarotn niet in ben ftaat ban Verlatinge. (gen baber fian in ben jtaat ban Verlatinge jgn/ ÖEBDenbe en {joubenbE meerbcce ge»

nabe ban be ftinbErfien^.

4. (Doft niet 't ophouden van extraordinaire verlichtingen en vertroos- Niet op-tingen, blijbenbe be orbinaire; toen ^aulu^ bieberom uit ben berbEn^d®^ geinet ftbiam/ftonbe gij niet gejegb Vuorben Ve^latEn te jtjn ; 300 geeft traorm-(!5ob ooft besen eii geiiEn ban 3ijnE ftinberen Incl iet^ 6tj5onlier^ Boben

öe orbinaire leibinge/ en fjoubt baarmebe op/ en boet 3e toEbcrom in gen. gunnen orbinairen ftaat ftomen; be3en fieamp;bcquot; niet te benften/bat 33/ bat migfenbe/ Verlaten 3ijn/'t 39 meer of min.

5. ©oft niet het dagelijks struikelen, fjoetael {)et gefcljiebt boor ge»Niet da-öreft ban (öcegt/ bie ong toEl boor ft^uiftElEn fiEtoaren ftonbe/ 300 iö get f®1^. nogtan^ geen onttreftftrn ban be getaone inbloeben. Cn of het vallen icn.

in bijzondere zonden, tegen tnelfte tag boor ben gEtootiEn öyjlanb ft^acgt 3ouben ïieböen om ftaanbe te filijbEn/ tael gefcljiEbt boor onttrEftftinge. '2 Chron. XXXR ; 31, God verliet hem; 300 bat nog IjEt Verlaten niEt/ban teElftE bnj IjiEr fpreften.

6. d^oft niet het verminderen van de hebbelijke genade. lt;l5ob Betaeegt Niet ver-

bE 3t)nrn niet alleen met al^ ban buiten aanftomenbe tDcrftingen/maa? ^d^-Brengt gecgtelijft leben in be 3iele/ in ben Een' ftracFitigec ban in ben béijjke anberen/ 't tarlft uit sgn geeptelp beginfel niet alleen geneigb tESenaden-toerften/maar ooft babelijft boor be getuone mebetae^ftfnge taerftt; be» 3e ingeflarte IjEbbelijftfjeiü tuorbt boor oefEUEn tneerber/ en tnorbt ooft boor berfcl)ciöcnc oorsaften berminberb. Sfn be Verlatinge neemt gt;J?ob be^ 3e IjcBtirlpjjebeii naci) gcl)ECl/ nocö ooft ten beelE tneg; maar be ge-tooiiE mEbEluerftinge / Vnaarboor/ Btj toege ban gebolg / be geamp;Beltjfte genaben fomtijö? berminberen; bocö niet in alle VEtlatingen/ in fom»

mige grocijen 3e 3rlf^/geltjft be tnortelg ber Boomen in flerfte toinbcn/

en ooft in be Vninter»?.

III. De Geestelijke Verlalinge is eene langwijlige inhoiidingc en onttrekkinge van Beschrü-de gewone medcwerkinge en invloeden des Heiligen Gccsles in de wedergeborenen, vin8equot; tol verlichtinge y verzekeringe van zijne gunste, vertoostinge, kracht tegen zonden,

2 te-

-ocr page 680-

G12 Van de Geestelijke Verlatinge.

legen aanvcchlingen, en lol hulpe in en uil ligchamelijke wederwaardigheden, waardoor zij duister, zwalc in'l geloove, troosteloos worden, in zonden vallen, in de aanvechtingen onderliggen, en in ligchamelijlc kruis smartelijk en droevig blijven. ïicoft op- iv. goobat öc ©crlatinom opjiot op öc regtliaajöiginalïinge

rclu-nar- mcl: aanftlcbf ban trir/ rn np Dc fiefligmaBingc. 3fii tien een' öe Oigmakin-l^crlattnoe mcrrbcc in Ijet rrrfte/ in ten anberen in f(ct ttneeöc. 3n ilgmakïn- '5cn ren' öiu,rt fsngfc / in öcn anbrrtn ftorter. Sommigen onber-gt. ' binben Fitt in fier bcri'quot; ^an bc örftccringc / cn gaar biel jao berrc / af^cf allr^ te niere liep/en fttmne befteeringe ontuaarfcljiinlijfter fcljeen ban te boren; fcocfj met tu^fcöenpoo^en ftomt be i^eere tjl!n ^Eberotn boor/ en brengt 3e in een beflenbiger ftaar. Sommigen fiomen in öe» ^en broebigen ftaat/ nabat ^e eentgen baortgang tjeBben beftomen/ en be ïfjerre jic^ brienbeltjft aan {jen jjceft geopenbaarb/ fointr)b^ fcftielijlf/ fomtïibÉ» allenggfien^. ^ommtgen marten bit nng fmaften np 't laatfle ban jjtm lebrn; fomtijbg greft be {^eere gun jijne bcrtroDétingen tae-ber boor Fjunnen boob/cn boer Ijen triiimpöerenbe ban f|ier gaan; fom» . trjtrê fterben 3c in groote ©erlathigen/ bni^ternipfen en ütaclr ban aan-brcgtingen/ en in een oogenöliïf ftonirn 3e ban get erne uiterfte tot Der an» bere/ en bat 51) nooit meenben te beftomen/ berbrtjgen 5c onberlnacljr. Misvat- V. ^Fgt;c geloobigrn/ bie Ijtmne oninagt nog niet genoegjaam geleerb Firbfien uit ï|ft nroorb en eigene onberbinbinge/bhjben fjangen in f)un» ne eigene firacfirrn/en 't ligt bi) fien/Fioebiel jtj anöeró geioouen en 6e-Igbcn/ bat bic ongeftalte uit Ijmjelben boorrftomt/ niet 300/ algof 30 ben S^ecrc gecne reben gab en ban i^crlatcn/ bat sefjer rene bJaarfjciti i^; maa? al^of be ©ccrc er geene Ijanb in Ijaööc/cn ^ i30Dr fjunne nalatig» Ijeib en breembr begeerten l)unne side ban Ctob afVnenben/cn bcelben 3ic!j fiillctjep in/bar 3e boor tjunnc taeri53aam|}Eib tacl bice? teregt 3011» ben ftomen/ a!iS 5ij maar aan 't teerft troftften/ en bat 59/ fjet nala« tenbc / in ljunncn gctuiisfcn onöe?gang loopen. SCnbrrrn nu/ ta^telgft bernenienbe bat Ijft lt;ï?ob^ toerft i^/ bat bie fjnn 3tjnen getoonen bijftanb onttreftt/ berbjerpen trpflonb fjunnen ftaar/ en gelaoben bat Ijer een blijft ilt;S ban «^oö^ toorne/ en bat f)rt eene aanftonbiginge i^ ban fjunne cculnigB berbormrnigfc/3ijn baarom bol brfe3e en fcljrift/en laten bijna alle miü-fcelcn na/ ombat 3e meencn bat er toef) gcene l)ope \§/ en Imrben ber-flonben boor moebrloo^i-f3. iBeinigcn 3taijgen ftil en 6e3itren Ij untie 3iele in hjb^aamfirib/5ien maar op naar ben f|eincl om Ijulpc/Ijoubcn bagt aan fjet 3oeftrn/ Ijoetarl in eene biftfte öuij«tecnisfc/ ftleben aan/ fc^ctjcn fomtijb^ f)artelt)ft / en biillen op ben ^eere Ijopen/ al 3outie {jen booben; bc3e bioröen boojgaan^ cerber gereb/ en be ©erla-tinge boet f)iin öe mregte mittigljeiii.

'tisGoOs VI. 't 3^ ban be allergrant^e nont)5aft?lijftf)ciö / bat men taetc b.-it werk. in ben prelaten H'nat Ijer be Cjerre is/bie stjne gcüiane ineöebJerftinge/ inblonjingr/bejiirljtince en benroo^ingc onttrcfit. ©it Vaorbt in fjet

J©norb

-ocr page 681-

Vaö de Geestelijke Verlatinge, 013

M^oojb mtt bplrrïcrjc taoorbcn uitgrbruftt/iaririr tclftenp ecnc figjonticrc 'e manicrc ban I0e?latinge te ftcnncn oe^cn/ namelijff/Ijencngaan/ tncggaan.

Hos. V:15, Ik zal henengaan ende keeren weder tot mijne plaatse. Hoogl. t V : 6, Ik dede mijnen Liefste open, maar mijn Liefste was geweken, Hij was

e doorgegaan; mijne ziele ging uit van wege zijn spreken, ©at i^/ besttJCfft

li ban fctiaamte tn t)jopf§Bib. ©rjïarrn. Jes. LIV:7, Voor cenen kleinen

oogenblik hebbe ik u verlaten. Ps. XXII:2, Mijn God, mijn God, waarom / hebt Gij Mij verlaten ? ©r?bc:gcn. Jes. LVII:17, Ik was verbolgen over de

1 ongeregtigheid barer gierigheid, en sloeg ze, Ik verbergde Mij. Ps. XIII: 2,

rgt; Hoe lange zult Gij uw aangezigte voor mij verbergen ? ©ejgeten. Ps. XIII:

2, Hoe lange, Heere, zult Gij mijner steeds vergeten? gin^oiitJen. Jes.LXHI: C 15, Waar zijn uwen ijver ende uwe mogendheden ? Het gerommel uwes in-

/ gewands, ende uwer barmhertigheden? Zij houden haar tegens mij in. IgtDlj-

E gen/ alsgt; boof Öouöcnbc. Ps. LXXXIII: 2, 6 God! en zwijgt niet, en houdt U

niet als doof, noch en zijt niet stille, 6 God! ©an bc;re ftaan. Ps. X : 1, ö Heere! waarom staat Gij van verre ? (SEocfïiuten. Ps. LXXVII: 10, Heeft God i- vergeten genadig te zijn ? Heeft Hij zijne barmhertigheden door toorne toege-

» sloten? ©c^ftoorcn. Ps. LXXXVIII: 15, Heere, waarom verstoot Gij mijne

ziele, ende verbergt uw aanschijn voor mij ? Coornrn. Ps. LXXXVIII: 17, b Uwe hittige toornigheden gaan over mij, uwe verschrikkingen doen mij ver-

' gaan. Hit tifje alle ié (jet Ulaar/ bat be grloaliiocn niet altijb boor öun

migbrijf jicfisclbEn brengen fn een' flaat ban bejbrccnibingc ban lt;i5ob/ ij FioebJel bat ooft in anberc gelegenfjeben tael gebeurt; maat bat dJob

a aan stjn' fiant Qem ooft berbergt/ cn ften boor een' tijb ©erlaai/ ert

jjjne berIicF)tenbr/bertroc^tenbe en fieilfgenbe tae^ftingen tn^ouöt. i VII. ©it een jee? broebige en nare ftaat/ ift Ijebbe mebeltjbEn met is een

» nnrn/ bie baarin jtjn/ ift befttage je. J^ocbiel £gt;ob be 51'jncn betoaart boor

be eeutaige be?tiociiictiigfe/5oo laat ^ij öun brjelbe nog biel eenigyn^ fma- Vlg ft ïien. ©e bejboemeni^fe beftaat in Ijet mipfen ban C^obp aangejigte/ en fn ö fjet geboel ban jijnen toorne/en alle pijnen naar jiele en ligcöaam. aEenoii-ï befteerbe tueet niet Inat fjet gemf? ban Cgt;ob ié/ ombat fjij nooit onberbon'

e ben rj^ft/ tuat joetigljeib in be gcineenfcïiap met (öob i$/ en ombat ï|g In bit leben nog altf.b iet^ geeft/taaarmebe fjg jicb biberteren en ber# bVniftflen ftan; maar geheel lebig te syn/en te Ijebben een jjui'enb ga?tc t naa? be?bulli tcjgn/tn niet te tjebben of te Itunnen bertoacQten/'t ge-

i ne yjne lebigfjeib berüuKen joube/ cn ban (éob te mi^fen/ bat i^ eene Qelle

/ fn be stele/ ooft ban/al? be menfege nog buiten be geile i^. ©eftinberen

e (0ob^ nti/fiennenbe cn ooft gefmaaftt gtbbenbe bat 't gocb iji nabjj ben ^ce

re te 5tin/ al^ bie ban «öob Verlaten taorben/ als bie niet alleen migfen be gemecnfcFiap met a3ob/maa? ooft geboelen be onttreftftinge ban 43ob/en t in plaat^ ban 't genieten ban sijne gnnfte/Cgt;ob? toorne en tnegftootcn ;

! ban bc^Vnijftcn 5e. Ps. XXX1X:11, Ik ben bezweken van de bestrijdinge uwer

t hand, ©an fiecjt gun garte om cn om. Ps.XXXVIH: 11. ©ani^'tmet

ö Qggg 3 gen

-ocr page 682-

I

614 Van .de Geestelijke Verlatinge.

gen aïgï SCjaylj Ijct uitbruftt/Ps. LXXVII: 4, Dachte ik aan God, zoo ,T

maakte ik misbaar, peinsde ik, zoo wierd mijne ziele overstelpt. |£ Hetwelk VIII. SCilc trie nare gebacljtcn en öie broEbiflE ontraeringen uit te wjjw. tirufiften bijna onmogelp/ nogtan^ sullen taij eenige baorfteUen/ op-

bat be jooöanigcu toeten mogen/ bat jij Ijet niet alleen ^ijn/ bie |jet on» y

be?binben/gelijft 31) boorgaan^ ineenen/en opbat 30 toeten magen/bat t|

jij reben ö^bDen te treuren/en ofsg/ljun (laat tjun boorgeftelb inoj» 3l

benbe/ eenp toeeft mogen toorben/ en aan 't fc^retjen mogen geraften ; ^

taant bat sal ljunne siele nog berfttoibften/ en 'r jal nog gope baren b ban nog een^ toeberom bij (60b te fioinen. 3Ifi segge ban/ 't i? geen

taonbet bat gij 300 beroecb sgt/ taant/ n

Hun va- 1. jitta ©aber herbergt sief), l^oe berlegen i^ een ftinbefte/ ban toelfte ^

bergtquot; babe? en moeber 3tjn taeggegaan/ en ïjetselbe op eeiie eensame en bat n

zich. in eene buigtere plaatfe laten fïaan; Ijoe fclijeit (jet/en braagt iemanb g taaarom fcamp;reit gij? 't 3al anttooorben: myn l^aber/mijne moeber i^

toeg. Cn ij* ooft uto öcinelfclje ©aber toeg? ÏXta J^abej/.aan toelften gij ^

300 familiaar utoen noob ftlaagbet/ bentoelften gij 30a fmeeftenbe utoe 6e- ji geerte ftonbet boorbragen/en bte u 300 brienbelijft plagte teanttaoor»

ben en re troopten/tot toelften gij pleegt te roepen: mijn ^aber/(i5ij ^

jijt be HCeib^man mijner jetigb. Sinn ftinbefte/ igi uto liebej^aber toeg! ^

jfeen sal seggen: toigte ift bat 0ob mijn ©aber toa^/ ift bejfmolt. ^

Hun 2. ïita Siesu^/ uto 25eminbe/ uto ^ruibcgom i^ toeg. 5tl^ men u ^

eom^s braagbe: toaa?om 3ijt gij 300 öebroefb? ^oubet gp niet anttaoojben: mijn quot;j,

weg. KCieffte/bie mij plagt te ftu^fen met be ftu^fe sijne^ monb^/onber toien^ j, fc^abutae ift plagt te 3itten/en toien^ brucljt mijn gehemelte 50Et toa^/

bie mij in get toijnijuij» boerbe/en sijne liefbe al^ eene banterc ober mij ^

jtoaaibe/bie al mijn bermaaft toa^/op toten ift licfelijft pfagre te leu- j,

nen/ban toien ift plagte te roemen: 3511 geljemelte i«5 enftel soetigfieib/ E

en al toat aan ï^etn i^/ i^ ganjjdj begeerlijft. Hoogl. V: 16. ©ie mijn ^ jEteffle/ bte mijn ©rienb ip toeg/ baarom ben ift 300 bebroefb.

De h. 3. ®e E^etlige (öee^t {tnubt op met 3ijne inbloeben. ï©at licljt/ toat | Sudt troont/ toat breugbe souben 3e ban ftebben 5 ©aa? ftan niet anber^ sijn

zich in. ban broefjjeib/ ban onrust/ ban bcnaautobljeib. Klaagl. 1:16, Om de- ^

zer dingen wille weene ik, mijn ooge, mijn ooge vliet af van water, om- p

dat de Trooster, die mijne ziele zoude verkwikken, verre vaa mij is. j Een ver- 4. Cene berlatene stele i^ buister/sö toorbt met bonftejFjeib ronbom om-

dufster!8 jet/toanbelt in be bui^ternigt;3fe/3ij toeet niet toaar 5e Ijenengaat/sjj jtoot sicö ï

oberal/ obe? 't minfte ftjuiftelt sij; taant be i^eere/ bte Ijaa? licjjt i^/ geeft r gaa? beklaten; be i^eere 3!e5ii^/be sonne be? geregtigfjetb igonbejgegaan/

be opgang uit be fjoogte beftjaalt gaat niet/ be baa:lucljtige nvTgenjle^re t

gaat in Ijaa? ga?te niet op. ©it maaftt tjaa? bjoeliig/beaiigist en bol bjeese. {

Krachte- 5- staaft en ftracgteloojl; taant be ^eere/fjare Itbenéftracgt/ j

loos. getaeften. Zij i$ ftranft; taant be l^eere 3!r3u^/ tjaar .ülSebitijn»

mee?»

-ocr page 683-

Van de Geestelijke Verlatinge. 615

meester / Jjppft Öaa? bc?ïaten/ öaa? boo? öaa? geen Balfem in (©i*

leab om öaat te genesEn/en baajom 5e öaoöfiraftcntic.

6. SJtj rabeloo^ en tneet niet toat 313 ja! beginnen, ^an 5c Radeloos, fjet jjinV öan öaar/ maa? 31) binbt öct np^gen^; tnant be ^eerc Süe» 511^/tafcn^ name Kaad, bie in a!le ö^re bejlegenïieben fjaa? 30a 30e»

telp plagt te raben/en ben taeg en be mibbelen aan te tafoen/baa?»

3c 3icf| alttjb 300 bul bij öelionbcn gabben/ bie ïaat {jaar alleen/ bic tneigert raab te geben; baa^om/taat tneg 3ij noft ingaat/33 binbt 3ic9 berboolb en in allerletje fljifiSen be?ttiarö.

7. gij 50UbB luel tot (èob oaan/ 39 Begint Ijet ooft tnel/maa? 33 fian Kan tot niet/ be tneg i^ toegemuu^b/ i^ beiSjoutaen en met boonien fie3et/ 33

fian er niet boor/biant be ^eere 3!e3U^/bie be tneg i^/3onber taelften1 niemanb tot ben J^aber ftomen ftan/ i^ iueg. ©e heilige 35ee^t ftomt Qare 3toaBfjeib niet te tji^PC/En fiibc niet boo? Ijaat metommfp?efte-Itjfte 3uc{jtingen; en a(^ 3e al bibt/300 öefïuic be ïf cere ï?em met eene tooïfte/ 300 bat er geen geöeb boo? ftan/ en al3 3ij roepen 300 anttnoojbt ï||j jjaar todj niet/ en 31} moet ongetroost toeêr Ijenengaan.

8. JJeemt 3e ïjare toeblugt tot {jet HDoojb i^oti^/ 3al 3c baaruit eenige net be^troogtingen ljalen/'t i^ boo? Ijaa? een gefloten boeft/3ij üinbt e? niet^ in ^°°kte-13 boo? öaa?; ja 33 flaat (jare oogen biel op eene ^cljjiftiuijplaat^/ bie maa? loos. bejfc|j?iftt/ 't toejfit al!eS tegen/ bat Ijaa; moeéte oprigten/ flaat (jaa?

3elfS te? nebe?. 't l©oo?b i^ (jaa? niet mee? algi een buur/ at^ een tbJeefng-benb 3bJaa?b/'t fllemt niet/{jet geeft geene ftracjjt op öaa?/hJant be^ee^t er niet bij/ bie tne?{Jt er niet boo?/ en baa?oni {jeeft tj^t geene liracöt.

9. i©e bijanben obe?banen {jaa? aan alle ftanten allen/ een ieber behaalt boo?beel op Ijas?/ Elbe pijl treft/iebere aanbal bes fatan^ geluftt jjpm/De vij-iebere be?fmaabljeib ban be Itierelb be?Uionbt Öaa?/ iebere opltiellinge ban

eene 3onbige 6egee?lpljeib treftt gaa? af; bu^ ligt 3c bc?taa?b al^ een bogel in ben |1?ift/ taant Ijaa? ïtoning peeft fgt;aa? 3^e?laten en treftt met {jaar niet uit ten ft?ijbe/ be l^eere/ bie Ijaa? fcljilb i^/ iö gebieften/ en laat fjaar bloot ftaan.

10. Oen bia^ be 3iele in alle be^en nog alrijb geboelig/ lionbe 3e taeeft De ziele b.io?ben/ fionbe 3e fcljrefjen. rrL5aa? neen/ moebeloopf)Eib maaftt {jaa? on» ongewe-geboelig/fluit (jaa? {jarte toe/en 3tj iö alp in een' Ba?ren tninter flijf fiebroren ban Roube; taant be heilige ij5eept/be ^eere 3ie3up/bie get garte plagt branbenbe te maften/ be?biarmt {jaar niet meer/ boopt {jaar

niet mee? niet buur / en be fonteine bejS lebenj? ip gejtopt/ bie geeft niet toater mee? op.

11. (©it allr^ 3onbe mee? betocger/300 men gelooben ftonbe/bat men zonder een ftinb lt;6oblt;j taag; maa? ^e? ligt be meeste benaautob{jeib/men gelooft/ ^erk- ^ bat men niet i^ uitbe?ftoren/ bat men nooit genabe gefjab öeeft/ batbow.8 Öet allep maa? uiterlijfte be?llc(jti!igen sfjn getoeept/ bat lt;!5ob gem in toar^n too?ne be?tao?pen geeft/ bat lt;®ab Qem nooit 3ijne genabe 33! fie*

ünj'

-ocr page 684-

öl6 Van de Geestelijke Verlatinge.quot;

lorisfn/ bat gem ceutnig jal bcjbocmen; baajom bjorbt Bg of boe? (iopcloa^ljeib 300 baob cn ongeiiaelig/ bat geen bfng Qcm mee? ftan ontroeren/ alleen geborit !)g een' baobfteeft in stjn Darr^/ of f)ij Inorbt boo? tafinfjupe 50a lie?tooeö/bat Bg/bc Belle ai^ gclioelcnbc/uitbrccfit in nlle Inanljopenbe gebacBten en luoojben; bit ber5tuaa?t jBn bcc» b?!Bt/ bat Bp 3tia ^r?örietig t^/ rn bat BÖ 'n gelatenBeib niet flM ftan jrjn.

fitagnt bc arme jiele/ en ig alj? eenc be?latcnE broutoe en 6eb?oefbe ban geegt/i^ bc?b?ul5t/boo? onlaeöe? boojtocbrcbcn/ongetroopt. be?-tEe?t Baa? leben ban b:oefBcib cn Bare jaren Uan jucBtcn. €n 500 be ïjeere ïjaa? niet BcimelÖft onbe?ftCHnbe/biaa?5oubEBctop uitloopen? 1gt;ccB bc ^ecre bEtDaa?t Baa? in yine fi?acljt/En boo? sijne onbe?anbe?lpte genabe en goebBciö tot B^a?/ jal ï^0 B^a? nog taeöe?o!n (3r?ftclfcn/ i|g jal ^ein nog toebe? aan Baat openbaren/ ïjij ;al nog tacbe? naa? Baa? Ba?tE fp?EftEn cn Baa?be?t?oo^ten. Jes.LVII:16—19, Ik en zal niet eeuwiglijk twisten, noch Ik en zal niet geduriglijk verbolgen zijn, want de Geest zoude van voor mijn aangezigte overstelpt worden, ende de zielen, die Ik gemaakt hebbe. Ik zie hare wegen, en ik zal ze genezen, ende ik zal ze geleiden, ende hen vertroostingen wedergeven, namelijk hare treurigen. Ik scheppe de vrucht der lippen, vrede, vrede dengenen, die verre zijn, ende dengenen, die nabij zijn , zegt de Heere, ende ik zal ze genezen.

De redo- IX. 't 3$ ben ftmbercn a3ob^/ aï^ 3e in eenfgE ongElEgenBcib 3tjn/ niEt waarom Seilop0/bat se tacteii bat Ijet ban ben tfeere ij»/baa? 3g mebc tetirebEn moc^-GocTzoo ten 3|jn/bat B^t be gocbe/Bciljgc en IncIBeBagcnbc btillc (0ob i^/tDaa?mEbe hetdhietn Buquot;11^quot; taille met genoegen moe^ren be?eEnigen al taa? Bet met tranen an e ' in bc oogen; maa? 313 bjiilen ooft be reben tiaa?ban tncten/ niet 500 3ccr om tr tnetcn/ taat aan Bunnen ftant te bp?Bctcren ig/ maa? om al^ regte? obe? be Ba'ibrlingcn 45ob^ tc sittcn cn te co?beclcn/ of Bet al regtbaarbig if/ ttiant 39 argumenteren albtifi: inbien ift een ftinb itftobg ben/boo? CB?^-tii# be?3ocnö/ ban 43ob beminb En rEn erfgenaam bE^ CEutnigen leben^/ eii (j3ob mEt 3gnE nnbere ftinberen 300 niet Banbelt/bien Bet alle?? naa? lig» cBaam En siele boo? ben tninb gaat/ Boe ftan ban a^ob met mg 30a Banbc» len? €n B^t Pat 3oubE 3gn: ilï ben geen ftinb (öob^/ cn bat biftinglj? mee? uit be?brictigBeib ban ern^t. 15aa?om ié boorgaan^Bumie brage: Doet mij weten, waarover Gij met mij twistet? Job X:2. ÉII beBocft gij gcEne reben te tnetcn/ Inant 160b antüioarbt niet ban sgne baben/ 500 sal ill u nogtan^ eentge geben.

God X. 1. God wil zoo verheerlijkt worden, ©aar sgn meerbet ban gij/

daardoor ^ 3'en 80E niet u BanöElt/ en aan biE cn aan u tail (Cgt;ob too» verheer- tien (a) 3gne souvereinheid cn vrijheid om gEnabE tE bEtogjEii/ en aan lijkt. taien ^g toil En taannEE? toil, ©at ^tj u aannEemt en anberen lig-gen Iaat/bat gg (öob in fient/bat gij tot regtbaarbig'

maftinge en B^iligmaftinge tracBt aan tc nemen/ bat gg B^t fieginfel gee^telpen leben^ in u fyelit/ en bat anberen baarban ontbloot

3Ön/

-ocr page 685-

Van de Geestelijke Verlatinge. 617

jijn/ bat té uta tucrft niet/ maac lt;J3ob^ brije (jenabe. Rom. IX: 15, Ik zal Mij ontfermen, diens Ik mij. ontferme, cnde zal bannhertig zijn, dien Ik barmhertig ben. ®ic leercn engelen en geloalitgen/öic ban utucn ftaat lueten/bit leert gij in uUie ongelcgcnljciö/öob Uiorbt baarobet ban öe anberen beröeeclrjfit/ en jal baarober aofi ban u berpeerltjftt Inorben. 31I[^ men altijb in be oinOetjingc feefbe/ men 5aube ftille tnbeelbingen fieb» ben/ al^of {jet onö toefttoam/en al^of ijet in on5e magt Ina^/cn^ naöij gt;,«5ob te jiouOen; maac aki men 't mi^t/ban leert men be brgjjeib ban ^ab ftemien/ men leert 5c erftennen en lief jjeööen; ban Oanöt ap be gebacljte: toaarom ifl joabieï niet al^ een anöerï ^an leert men: Hij doet naar zijnen wille met het heir des hemels ende de inwoners der aarde, endc daar en is niemand, die zijne hand afslaan ofte zeggen kan: Wat doet Gij? Dan. IV: 35, ^)it te leereii iji Incl iaat öenaaulnbfjeib Inaacbfg.

(b) ïjicrbaor toont be E^eere de grootheid van zijne barmhartigheid. ï^ij Uiorbt niet alleen aan jicDselben öeüEenb/ l)ac jonbig en ontaaarbig öö be minflc genabe i^/en luat luanber ijet ip/bat (j3ob cy fjem met genabe joube jien; maa? Ijsj fjent en ecFfent ooft/bat aUe^ niet^ ié/en bat niet ban 35ob Ijem bergsnoegen Flati, ö l ©e öannöactigöeib ban ^ob toorbt ijem 30a bieramp;aar/ mogte Ijij baarban een boortaery 3pn/ öö scmöe alle^ ïninnen en luillen miafen; en moet Ijij 45ob mipfcquot;/Dij moet jïejben ban broefljeib. ©it te leeren/ (J3ob te berljeffen iiobcn 't Ijoogfte ban sijnc ölijbfc5ay/ bat 't luel luaarbig eeniS in ©erlatinge te fiomen.

(c) ^iecbooc toont be (^eece zijne heiligheid en regtvaardigheid, en bat ^ij een affteec ö^cft ban be sonbe/en bat/öoctocl 00aangenaami^in Cfiri^to/ 3gne beramp;orbenQeib l|ein mi^ljaagt/ bat 3ijnc aogen te rein 3tjn/ ban bat i^ij Ijet fttaabc 3aube aanfcljoutaen/ en bat öet regtbaajbigöeib ifi/bat (J5ob 50a met ïjem Ijanbelt/ja bat f|et regtbaarbiggeib soube 5ijn/ ai^ dpob ffem berliet/en öem booc eeutaigban stjn aangesigte berjliet. Opdat Gij regtvaardig zijt in uw spreken, ende rein zijt in uw rigten , Ps. LI: 6. ©it te 5ieii eii lief te finjgen/ ig tod Inat bcoefljeib luaarbig.

(d) ï-Jierbooc openbaart be ï^cece zijne onveranderlijkheid, zijne trouwe, zijne langmoedigheid en zijne waarheid, ©at v!5ab Ijem berbraagt in sijne berfteerbe en btoa^e ïjanbelingen onbec 3pne tucljtiginge/bat (J5ob Ijcm Ijdmelijii onberfleunt en ba^t|joubt in bie berlatinge/300 bat 3ijiJ leben niet uitgeamp;lugcöt toorbt/en bac 50 tot toauljape berbaït/ en tot grulnefijlje tooorben en baben niet uitfireeftt/ bat éab öem niet ber-toerpt/iiDcö al te seer becïaat; maar nog öij Ijem i^/al^ öö booc 't toatcr en boor 't bnur gaar/ ÖSI13 toeberom teregte brengt/ en 3(jne borige goebertiercnFjebcn Ijem taeberom laat fmaïten.

Jil3en mag te boren alle öcse bohnaafttljeben gelooben en erftennen; maar boot be J5e?latinge leert men 3e boor onberbinbinge ftennen; bie Ifennisfe/ bie erftenteni^fe/ bie berö^clijriinge obertceft berre 't gene men te boren ^aöbe. 't Uianr/ bat men in ben tfjö ban Berlatinge bit al« II. quot; fiii! Iep

-ocr page 686-

618 Van de Geestelijke Verlatinge.

leiS 300 jeej niet tfet/ maa? liaa?nn onbejliinbt men öet- Met het gehoor der oore hebbe ik u gehoord, maar nu ziet u mijn ooge, Job XLII: 5. ig be ©ejlatinoc tot bec^eerlijfiinge ban (l5oö.

•t is hun ' XI. 2. De Verlatingen dienen den kinderen Gods ten beste. JlSiet alïcen/ nuttig, omöat 30 tie bolmaafitrieben lt;i5oö^ baatboar Beter leeren fiennen en Uejljcerliifien/ maar ooft (a) leeren 3e zichzelven daardoor beter kennen, 30 3ien fitinnc sonbige natuur en ljunne 3onbige baben/ öoe taalgclijfi 30 3tjn boor (öob/ engelen en menfdjen/ toat 3e toaarbig toaren/ en taat 30 te liertaacljteii dabben/ aï^ gt;èob ^Eti naar gun gebrag 30ubc Vuillen ficljanbelen; ö'e?boor 3fnfit be sieïe in neberigljeiö in nie-tigOeib tneg/ be 3ielc onbejbinbt ïjare magteloo^ifjeib/ bat 3e 31CÖ boor Qet gcloobe niet oyrigten ftan / en 3i£95elben baa^boor niet ftan ber» troogiten/ 30a bat/ 33! 39 ïjcjileïb toorben/ gare ljcr|ïe(Ifng alleen ban ben ^eere moet fiomen/ en bat sonber be minfte taaarbigljeib in sidj.

(b) t^iejboo? leeren 3c de genade hooger achten, be ftjutmpjej?/ baaj 30 te boren niet op adjteben / 't minfte nitsien naar ben l^eere Sfie» 311^/ be minfte 3iic5t/ 't minfte gebeb/ get minfte liegt/ be minfte ga* pe ip gun nu uitnemenbe üieröaar/ bejÉttaifit gen nu/ en 5Ö banften er ben i^eere boor. Cn 35 tnorben baarboor zorgvuldiger om de genade te bewaren, 51J 5ijn tue?ft3aain om te gouben bat 3e geöücn / om te filgben in be liefbe en be gemeenfegap met oSob. (dtcen ï^i^fiia be be?^ fibJiRfiinge na 3ijnc broefgeib Ineberom gabbe beftomen/ seibe gg: Wat zal ik spreken ? Gelijk Hij het mij heeft toegezegd, alzoo heeft Hij het gedaan. Ik zal nu al zoetkens voorttreden alle mijne jaren, vanwege de bitterheid mijner ziele, Jes. XXXVIH : 15. SCIjS be bruib na be ©e?Ia» tinge garen Brutbegom biebe?bonb/ 5eibc 3tj: Ik hield Hem vaste ende en liet Hem niet gaan, Hoogl. III: 4.

(c) ^ierboor tnorben 3e lo^gemaalit ban be fnerelb en alle fcgcpfelen/ 5iJ fileben er nu niet aan/ en 3ien er niet naar om/ 35 geöben get niet ban nooben/ 31J be?toacgten niet^ ban menfcgen/ 31J geöruifien maar be mibbelen in gegoorsaamgeib/ maar niet/ al^of 31) baarboor gunne Begeerten 3ouben bejïmjgen/atëof get baaraan ging. %ij fieeren 3icg fteebiS tot ben Cfeere/ alé gun beel/alg gunne rugt/en seggen: Wien heb ik neffens U in den hemel, nefFens ü en lust mij ook niets op der aarde. Bezwijkt mijn vleesch ende mijn herte, zoo is God de rotssteen mijns herten, ende mijn deel in eeuwigheid. Mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen, Ps. LXXHI : 25, 26, 28.

(d) ^ie^boor maaftt (60b aan be tnerelb en 3ijne ïtinberen üefienb/ toat genaben lt;J5ab in gen geeft gelegb/ en toont gun 3tjnE almagtiggeib/ goebgeib/ getroutoiggeib en onbejanberlijftgeib. J^oe 30Ube men quot;üoB»? Igb3aamgeib getoeten geamp;öen/ inbien gtj in bie ongelegengeib niet toaji getaee^t? i^oe soube men Sttöragam^ gelooUe en gegoocsaamgeib geBöen gdtenli/500 gij iti bic garbE üeproeliinge niet toa^ingeleib? g00 ooft/

alp

-ocr page 687-

Van de Geestelijke Verlatinge. 619

al^ öe oclaoljtgen in be ©erlatinge fiomcn/CBn icbe? bic baa?banrfen-nigfe ftrijgt/en met Qen ommeoaat/sict uit (junnc panbelingen/bat 5# be tuerelb/ met alle^ bat et in i^/ liejfmaben/ bat 50 al fjunne liert?oo^«

tintte in be gemeenfcFjap met lt;J3ob (lellen/ bat 5e alleen baaroin treuren/

ombat 5Ö be ocmeenfcljap met (l5ob migfen. Cn alj? jtj tnebe^om teregtc ftomen/ ïjoe jtj nitftomen/ al^ goub fieproefb/ liomenbe uit Ijet buur/ fjoe fiebreegb 39 .^tjn lioor jonbigen / Ijoe Ijoog en ïj^rlpfi a3ab in gunne oogen i^/ Ijoc bieramp;aar Slesug gun i^/ goe gobgbienftig/ f)oe neberig/

Ijoe langmoebig/ Ijoe mebelijbenbe/ [loe gebienflig bat 5c sQn/ öoc ge-moebigb in ben i^ccce/ Ijoe op l|em bertroutoenbe/ 500 bat iebe? lie?toon-berb ftaat ober ljunne beranberinge; bit olie?tuigt be toerelbfclje men»

fc^en / bit leert ben Innberen lt;!5ob^/ be^ ^eeren tuegcn te bc?ftaan/ bit maaftt öcn fterft/ om in ongelegenljeben op ben ï^eere te fjopcn/ bit Inefit ö^n op om ben ^eere te banfien en te berficerlijficn/ bit bertoaliftert jjen om ooft beu ffeere meer te lircescu en re bienen.

Segt mij nu eenjf/ grj bic rebenen fiegeerbet/ tuaarom be ^eere jij» ne fiinberen in ©erlatinge brengt/ ig er gccne linj^öeiö/ geene goeb«

Öeib ban (öob/ geene nuttigDeib in ? Zegt gij: a?ob ftonbe ljun bit alle#

luel geben/sonbe? ïjen in bic ©erlatinge te brengen. Ik antwoorde: jtj ftonben !jct niet boor onberbinbinge Ijeüben/ en 't i^ 500 bcel gebraagb/ alp: Inaarom maaftt (60b 3ijne fiinberen niet bolmaafit ban ljunne ge»

boorte af; iDaa?om neemt (0ab 5e in ljunne fiinbjjcfjïjeib niet in ben Ijemel ï Sfift sal u baarop nfet anber# anttnanjben ban : 't i^ taij^cib/ 't„i^ goebgeib ban a5ob. Cngelen en menfcljen berfirtjgen baarin eene grooter ^aligljeib/ grooter bertoonberinge/ en toorbcn Defttaamer tot gun einbc om (0ob te berljeerlijfien in jijue bolmaaftt^eben / jictj openöa»

renbe in Cljrigtu^/ in sjjne ganbeiingen.

XII. 3. God verlaat zijne kinderen wel om eenige bijzondere zonden, (tfioh 't Ge-3al jijue fiinberen niet berlaten om j]unne bageljjlijcljc jVnaRljeben en om eenige jïjuifielingen/ maa? toel om eenige figjonbere souben/ iiamelgfi (a) g^oote bijzonde-jonben/bie tegen be confcientie met opjet gebaan toorbcn/en bat te-rezonden-gen bele intoenbige toaa?fcf)utaingen/ en bie grootc ergejnisfen geben/ al^i cbe?fpel; gcljjfi baarom be berlatinge op lgt;abib fitoam. Ps. LI. SCI#

men/om tot get öefiomen ban jijne regeerjuc^t/ cersucfjt/ gclösuefic of anbere Segeertcn/ met be toerelb en toerclbfcljc menfeften aanfpant/

be jalie «5ob^ en jijne fiinberen be?laat/ en 5ic| 500 gebraagt/ al^of men met be toerelb een^ toag/ cf alfi men fitoabe pjaftrijften met liegen en gebcin^be ftjefien in 't toerfi ftelt. .JBen berncetnt/ bat (60b bejul-fien berlaat/en ten opsigte ban intoenbige bertroo^tingen/en ten op-jigte ban be fteiligmafiinge/en ten op^igte ban liet uiterlijfie/fc^anbe/ bejacljtinge/ fitoellinge/ toegneminge ban man/ brouto/ fiinberen/ge» jonbfteib/ goebcren/ toejenbt/en bat 3e fterben inbe?fcörififiinge.

(b) 5Cig uien gcogmoebig en trotgclj toorbt in ben bujgcrlijfien omme-

3!iii 2 gang/

-ocr page 688-

620 Van de Geestelijke Veiiatinge.

oang/ en bI^ men in Ijet oef^tcïijfte sicïj bcrFiooliaarbiot op 5fjnc Uen/fiEnni^fc en gcnabE/bcot Inat o?oot^ in öe ftejfte tail gcacljt Vuo?' ten/ tien ïof ban an beren jaeftt/ en be gob^aïigen/ bie geringer jijn in be taerelb/of bie fileinec sijn in genabe/beracljt in 51)11 Ijatte en met jijn gebjag/ en bie gjooter in be lncrelb/ groote? in genabe en gaben jijn ban men sclbe ig/ 6cni)bt/ en in jijn Ijarte/ en met fyjeften en boen taerftt 't gene be nijb optaerpt. %ooginoeb i^ een fcljrififtelijft bing/ bien ft an (£gt;cb niet berb^ajjen. 1 Petri V: 5, God wederstaat de hoovaar-digeu, maar do nederigen geeft Hij genade.

(e) men be genabe/be gemeenfcljap met ij3ob ftïein acïjt/niet in jijn oorbeel/taant bat ftan niet 3tjn/maa? met sijnen taille/prattgfie en gebrag; namelpft/al^ men be taerelb lief ftnjgt/en op ttaee gebacQten ljinftt/en Ijet Ijarte en be liefbe gcbrelb taorbt/45ob taat en be taerelb taat. men baa^boo^ nalaat (i?ob met jijn geöeeïe f)arte/ met ern^t en ijber/alji [(ft alleene/bat men beoeeit/te sceften/jijne gejette oefe» ningen ligt be^nimt/of Ija^tig/om be ccnfcientie taat te paajjen en 3a-lig te taojben/ boet/ al^ men ben ftloppenben Slejug niet open boet/ maa^ boor be benre laat ftaan/en aljoo tonnt/bat men met jijne gemeenfe^ap niet beel op fjceft/ en jicO banrem niet tail brramp;reften/ en alg men niet beel fmarte Ijeeft ober !jct beracljtercn/ban iji't/al^of 60b jeibe: ben Sft u soo taeinig taaarb/gaat ban genen/be^inaaftt/be?genaegt n ban in be taerelb/en ban onttieftt djob sicFj/en laat f)em baar alleen ftaan.

(d) men taaantaijjS taorbt/ en aftajjftt ban be eenboubigljeib/ bie in CÖ?igtug ig/ alp men taat nieutop tail peamp;lien/ men ücgecft sjcö tot be letter/ men jal tajj^ taorben/ ftennipfe tail men Ijebamp;en/ be geegteltjfte bien^t ipquot; te plat/bat sijn jafien/bie men tael taeet en bifttajjltf geljoo^b Ijeeft; al taat nieuta i^/ grijpt men gretig aan/ of get taaa?f)eib i^ of leugen/ ban fieelbt men jicfj in/ bat men eer^t in't licljt fiomt/ bat men berjlanbig too?iJt/ bat men bap't tao?bt in get geloobe/ bat men be borige talnierijen te 6oben i^/ men Deïacgt bie in be teebejljeib en in ft?gb leben/men beslaat bie en boegt jicg tot begenen/ bie mebe ban bat nieutae licljt jjouben/of jjj ben ^eere breejen of niet/ men firijgt ban ruimte/ men Ijeeft brtjfieib tot al batgene/bat be confcientie te boren fttoetpte/men ftan nu mebe pjonften/ mebe boen gelgfi be taerflb boet/ en men Beelbt sidj in/ bat men taonber toeneemt; maa^ onbe^tupfegen 3enbtlt;i5obeene mage?l)eib ljunne jieien toe/ en ombat 3e be liefbe ban bie fntaenbige gee^teljjfte taaajöeben niet Ijarte-lijfte? aannemen/500 laat iJPob gen ooft tael genengaan/om in belette? öan» gen teblijben/en be gecptcuiftFicibmin teberftaan. (Scliiftfiigjijnsg/bie ge» Verlate- benften/bantaaa? jij uitgeballen sijn/sier) Defieeren en Ijnnne ee?jïe taejïten Sen op0rquot; öofni tnaa? 3Elöen ftomen besen taeberom tot ljunne eerfte geeptelgftljeib. vcrschei- XIII. (E?e (tfeejitelylie 3fgt;erlatinge in gare nature/ gebolgen en oor^a^ zenVr-quot; ^cn i,oor0cftEl'c, geööenbc/üegcben tajj on^ tot Ijulpe om be 3oobanigen stcui. uit bien broebigen ftaat uit te gelpeii/ Ijcctoei Ijct jtaaar te boen ip7

Spr.

-ocr page 689-

Van de Geestelijke Verlatinge. 621

Spr. XVIII: 14, De geest eens mans zal zijne krankheid ondersteunen;

maar eenen verslagenen geest, wie zal dien opheffen ? JÜagteuié (jet be pligt ban be fierften/ be staaftftcn te onöe^fteuncn en be ocüaHcncn tae*

berom op te rioten; en lt;j?ob scoeut bc mibbclen ooft öolicn ber-

tnacljtinge; be luoojben/aïlc be ftracljtioftc bejtiDogtinpen/alle be ern-fttg^e oytueftfiinocn en be Betacgelijfifle rebenen siju niet firac^tig genoeg/ be berlatcnc re liejre ontüïaot ban ftcacljt:/ om boor bejelbe jfcïj op te Beuren/ a5ob/ bie {)cn berlaten Ijceft/ moet jelbe ljun Vuebc? boojfto-tnen en bij be öai'b gijpen; a5ab boet bit faninjbg oninibbelbaar/alleei:

boor ben (öeept nieulre genabe injlortenbe en be oube optoeftfienbe/ 300 bat jij alg in een oogenölift IjErflclb tnorben; fomtijbjS boet (i3ob boor ecue uiterhjfie occafie en boorbaï/ 't taclfi uit 3icÖ3elben niet öe»

fttoaam toa^/om 5elf^ ern luiböel baa^toe tcsijn; uiaa? öoojgaan^ ge»

bruifit lt;®ob baa^toe 3ijn BDoorb/ oclcscn of bcou anbere gob3aligen ge-fp^oftcn en op ïjen toegepast. gt;0in een inibbeï tot ulu Ije^flel te stjn/ 3uUen tog eniige bertrooptinoen booiftenen en ban eenige beftieringen geben.

JilBaa? boo^af 30Ubc ill u/ bie in een berlaten sïaac 3Öt/ toel etnp toil- Moeten len blagen; of oij toet uit bien ftaat gereb toilt stjn? goubet gij toel Be» gecren/bat be ï^eeve ulue buipteniipfen opïHaa^be cnu met 3yn licFit be-stig be-ftjaaïbeï vDat be i^erre u bc?3erierbe ban utae aannemiuge tot 3ijn ftiub geeren-en erfgenaam be^ eeutoigen ieben^? 5?ac bc t}eere tot utoc3!eleseibe/ 3if{ ben uto Ijei!/ u Dij name noenibe en bejftlaarbe/ bat gy genabe ge»

bonben Ijabbet in sijneoogenï ©at be ïjeere utoe siele liefelijft oingel^be en aïlc utoe sonben adjter fijnen rugge toegtoierp 5 ©at be ^eere 35e3u^ u fiujSte met be ftugfe sgnc^ monbp en u 3üne liefbe bctoonbe5 ^oubet gij Ui^t BcBBcn om toebe^om 3oeteItjft te fcljjctjen/tc Bibbcn/in geloobe en lief»

be met $em te berfieeren en in teebere bree3e boor 5011 aangesigte te toan»

beien ï il^at anttooo?bt gij ? ^egt gvj ja; ill bjage u: 't taaa?ljeib/ meent gij get? ^egt gij toebejom ja met bejsucljtinge/ift toen^cfjte ö^t toel/maar Ban get niet be?toacijten; toelnu ban/baat iji l)oPe be3en aangaanbe/

alleen 300 gij maar toilt; en nu gij maa? toilt/ Fioo^t ban met Bebaa?öïjcib.

XIV. ®e be?latene gelooft niet/ bat fjij een Begenabigb fiinb (J5ob^ ifi/ Moedge-300 f)Ö öat gelooben ftonbe/ ïjem bunfit/ bat 50 ban gemoebigb be buister» vinge-nimfen 3oube ftunneu boortoanbelen/ al beltefbe Bet ben ^eere ban niet/

3ijne genabe en bertroo^tingen gem te laten geboelen/ ïjoetoel Bij Ijet 3eer begeert/300 soube tjijnog|lilbcni^eereaanfileben; 300 bat Ijet onjï rerfte toerft ig ben berlatcne te obertuigen/ bat öü genabe

1. «Uebenftt een^ be bagen ban oub^/ mag ö^t u ooft Beugen/ bat Aan den gij geBeel in be nature toaart/ a3ob niet ftenbet en niet 3ocÖt5 '©aat tüd'tege boort en obcrbenftt ben toeg tot utoe beranberinge / en baarop/ toat denken, be^anberinge gij onbejbonben B^Bt/Bctbenftt bat bibben/bat fcBreijen/ bat toor^telen cn bat loopen naar SCeju^/ bat aannemen ban ^em en tot be^oeninge en tot gobsalfgfjeib; baajop/toat licljt ban (!]5ab en ban ben

SJifi 3 toeg

-ocr page 690-

622 Van de Geestelijke Verlatinge.

taeg bet oo^aliojjEib in u filaam en Qoe Ueeï hatbe^fcöilbe Uan be Reii-ni^fe bec natuurltjfie tneufcljen/ cn bat DÖ saagt/ bat sij met al amp;unne fiennijSfe nao ölinQ taaren; al bcrbf?/taat baojgaan^ uin oogmerfi taa^/ Inat bjeejc a5ob^/tnat teeberöeib be? confcientie/Uiat oc^oeï dIie? jon» bE/taat loopen om tElficn? bL'jgebinge te öeööEii/taat liefbe tot«6ob/ tot jijne bien^t eh tot ^ijnEfiinberEn gij teen öaböEt; ep. baajamp;j)/öe flilquot; tE/bE UjEbE/be fiopE/bE bejsefiei-inge nu en ban/bE soetigijc'ti in (©ob/ biE utUE jtElE toeii tocl i^ gEtaaar gEtuojben. ©esc bingen taeet gij/ nEEtnt Et nu ö^t sonöigE/ bat tocö allE liinberEn aanftlcEfc/ ccnp af/ en 6s-fcgontut bE jafiEii in Jj^re EigsnE nature; maaftt öaa^uit ijet üefluit EEn^ op/ bat ban nu geEn Dlijft/ bat gij Inare genabe geljab QeBt ? lt;©0 ftunt immer^ niEt jeggen/ bat {jet gclJEinpüIjcib lua^; tnant gij lueet/ bat ïjet onbe^ganbeïingen met aJ5ab taaren cn bat ulrt Ijarte u inEnigmaa! ge» tuigEni^fE gaf/bat Ïjet in InaajIjEib tua^/'t gEUE gö bEEbt. a?ij ftunt ooft niet jeggen/bat flet maa? uittoenbige licjlicijtinge cu tnaa? natuurlijft taerft toa^; taant gü jaagt toen get onbejfcamp;eib tugfetjen u cn anberEn/ bie maar uitlnenbio licfit Ijabben cn gjj üiiïöct alle bic üeüjcgingen nu taEl tuEbErom Dcüöen/ bat tonnt/ bat gij Ïjet nu neg boo? InaarljEib ÖoubEt/ al fjp^EEfit/ al benftt gij nu met een' fcïiiElijftcn iuual anber^ï; En joubt gij nu iEtnanb niet boor Inaac (tcgenabigb Fjoubcn / alfi gij iEtnanb jonbE? jijn toeten öelui^tErbct/ aié öö niet (i5ob in ben gBÖebc toocftelt/ eu als gij 3ijn ïja?tc soobanig fiEubEt; bit tcont al taebE^cim/ bat gij utaen boojgaanben jtaat 6egenabinb Ijoubt; nu ban/ gaat in toaarfjeib te Vuerft En öEfluit/bat uln liïerït in Uiaajljfib gelneegt fj?/en lieert baar^ mEÖB tot bE ^cprift/ eu gElooft/bat be gEnabE-giften «èobj? en jijne roe pinge onberoutuelijft ?ijn/ en bat i^ij {jetooeöeIriEjft/ bat tjij in u begonnen ^EEft/ ooft bolEinbigEii jal cn get Inerlt jijne? Ijanben niet sal laten baren. Togen- XV. 2. 55Efc|joub.u utucn tegenluocrbigeu (laat/ cn gij jult cr nog ge-gen0rsteat,1at,E 'n. 1,'nl,Enae befolaat gij bien ooft acfjt te jijn/öanbelt Ijle? Vuc-beschou- be?om in taaarljcib/ al^of gij ober een anber jnubet oorbeclen. (a) ©tj wen. {jebt licljt/ gij ïtent ben Ineg ber saligïjeib baor CBji^tu^/ gij bent be geE^tElpE gemecnfcljap met (6ab/gij bent bE toaaracötige onbErljanbE» lingE niEt (öob; niet alleen/ In at Ïjet gcloobc i^/ maaj Ijce ceue geloobEnbe jiEle bJE?lit/ gij ftEnt be nature ban Fjct intaenbig gce^telijbc ïeben en baat EC ban bErfcfjilt/ eh bat allEj? niEt met eeiie bonftere fluitrcben/ {jet een uit gEt anbE? beiluicEnbE; maar gij ftEnt ï}et in .vljne EigeiiE naturE en met julftE ftEnni^fe/ biE aebtinge en liEfbe baart/ met begeerte om {jetjelbE tE tjEbbEn/fdjoon fiet nu niEt troost, (b) Cn Vuaarom jijt gij broebig ? 't 3^ imniEr^ niet ober 't gemi^ ban ict^ aarbgcf); maar 'c i^/ om» bat lt;!5ob berre i§/ ombat SJesu^ tneg i^/ ombat gij alleen gelaten sijt; 't i^ niet allEEEn Enbaojnamelijft uit brceje ban bctboem b te sullen Vuo? = bEn; 300 gij baarban bErjEftErb toaart/ bat gij niet bejboemb soubet bjo^ ben/eu ïjabbct allc^ in be increlb/'aut gg luenfcljen Ronbct/joubet gij

ban

-ocr page 691-

Van de Geestelijke Verlatinge, 623

ban be^genacQlj sfjn/ ^oisbc ban utue bjoefgcib ober ^ijn ? ^mmer^ neen;

besc b?agc gal ulne genegeuftcib a^'inbc maFien en 0ij jult met al uta ga?te seggen: ift fien broebio/ombat ift a3ob migfc/en fian niet BItjbe jijn/soo lange iJf tat ^em niet fiamen fian; inaa? ban/ban sowtie ift bet»

Ólpti ^fjn. Ma/ geboel ban gcöjeft aan leben Icben/ broeföeib ober ge»

tnigi een jefte? ölrjri ban ïiefbc/ alac? julftc treurigen i$ be safigfpjefiinge cn be Belofte ban be?t?oogtingc. ^alig 3(311 be treurigen/taant jtj juï» len bertroogt Inorben. (c) ©act fjieröij be uitgaanbe Ijact^togten naar (0ob. $CI^ gij u een^ bocjflelr be jacte berfteeringe niet q5oö/be bereenigin-ge met C0?i#tu^/0et taanbelen in be ïiefbe/in geljoo?5aamöeib/in be bienjït ban lt;l5ob/ cn gij benfit/ bat iïf 500 een^ Ineberoin taare/ berlebenbigt bat nlnesiele niet? iDojben be oenegenjjeben niet gaanbe? jouben jij niet opbliegen at^ met Uïengelen/inöien be Qoyeloog^iti ijen niet ftnitte? dEn ïloe gopelDo^ gij jt'jt/ fiunt gij ntoe cogen biel ban amfjoog öanben? ïtunt gij n geljeeï ban !jct gröcb aftianbcn? !©at öegeert gij ban? (©at toont imme:s/bat gij tnat Ij ebbe 11 luilt/en bat ban ■öab/en uto liajtejal seggen/

bat Ijct (j3ob ^elbe i^/ 50a jijt gij ban obertnigb/ bat gij ij5ab Begeert; nu/

Begeerte fy^uit uit iiefbe/ en bc öeïoftc ig: jalig sijn/ bie {jongeren en bot» (ten naa? be gcregtigljeib; Itiant yj suïten berjabigb luojben/ Matth. V: 6.

XVL 3. oErftent be tu^djciiyaajcn ban be^trao^tingen/ bie be i^ccre Tus-u geeft in 't mibben ban be ©c?ïatinge; (a) gij gaat in bc fterftc en baar p^i, t0 toojbt een gcyaiSt Inaorb gefy^often/bat u raafit/en gij taorbt geboellg erkennen. BeVtiogcn/gij neemt Slejup tjartelijft aan/bc fetjeibémuur tu|lfcöen u en (!5oD iuojbt Vucggenomcn/ gij ftjijgt cene gcoyenbe beure en een' brijen toegang tot (©ab/en gij burft ï^em aanfpjeften: 5EfiBa/a ©aber ! «50 fiomt onbec een geselfcöay ban gob^aïigen/cn 5iet/be tjecre toont aan u bat ^ij baa? tegenbaoojbig i^; taant utuejiele üiojbt lebenbig en 'ti^aï^of be buiptejnipfe opfilaatt/ en aïgof gij geljeel Ijeriïelb tuot:bt. (b) ^ be i^ecre u fomtijbé niet tueï boorgeriomen in ben fïaap/ ^oo bat gij flapenbc tnaafttet ï a5ij fionbet Bibben/ gij taiejbt bc^troo^t/gij tnierb lebenb enont-taafienbe/tuag uln fïaap soet gelueegt; ja behangt gij niet tnelnaa? benachten/ ombat ulue 5iele sie^ niet Bete? üebinbt ban in ben fïaap ? (S)it geBeu?t tuel/ boef} ooft hiel Ijet contrarie/ gehjft 3]oamp; getuigt/ Kap. VII: 14. (c) Cn {jet gebeukt ti ooft nu o? ban tucl in ulae eenpam^eib/'t 30 in utae ftamej/'t 5tj in öet belb/ bat uln Ijaate^oetciijft ban (öob^ccgt üctuogcn tiio?bt/ia tot tjancnbïoeben/ tot roepen en tut aanïiïebcn; cn bc l^ecre fiomt n toel boo? met be?t^oo?tingen/met be?3criecingen en met BhjbfcFiap. «J5i} nu/bic bit onbcjbonöen Ijebt/ i^ bat niet een seftcj Blijft/ bat bc Ejccre u niet berlaten ïieeft/nocfj bezaten tnil? €i ilejftt ü baajmebe en {joubtba^tboorben geloobc/ alé licljt en lebeu ontB^eften en [iet ca^ tucbe? bonftcr taojbt. d.ieniet

XVII. 4. Ji^etct/bat liet be geUionc teeg èoö'S ij?/3ijne ftinberen fom-Gods or-

tjjb^ in ©r?ïatingen £c laten ftomen/ Btjsonbcr bie/ taeifte i|fj meer ge# tandeUu-nabe ban toenemen en bejtcoaötingen tuif gebcn. ïl gefc[}iebt niet^ ge is,

breemb^/

-ocr page 692-

624 Van de Geestelijke Verlatinge.

breembg/ (©ob fjanbelt mee u niet anbrré ban inet anberen ban jïjne ftin-bcren/ grj Debt tnipfcOicn bc gcïeoenljetb niet niet bc ^aobantgen om tc gaan/ en alj? gij ecn^ joobanigen aantceft/ jaa ftaat gij berluanbeib/ bat e? niEE? sgn/bic in julHen jlaat Rotnen al| gij/en 'tijial^of [jet U toat moeb gaf/ en ift jegge u boc^ onbejbinbinge/ bat v6ob baa^gaané 500 Dfi»-belt met be jijnen. Cen icbej incn^cg ïjeeft 5ijn r^ui^/lijomen en onUjamen; maa? bit ft?iiij? i^ alleen boo? be bromen/ anberen toeten baat niet ban/ bie fielagcljEn Ijet/bie acljten Ijct nulancljoïjie/ftjineïanje; joobat men jelf^ uit bit rfruili fiefïuiten tnag/bat be ï^cerc genabe in öen geiegb {jeeft/öoctael^E ïjet Stnalijfi boen ftunnen. a^iitjet c? u ban niet ober/ önigt n/bernebert u onbE? be firac^tige ganb beg ^eeten/ opbar l^ij u te sijner tijb Uecljoage. Goa zaï 5. (ö*elui?fElgft be {^eece sal intliamfte oebcn/ öö jat u taebe^om öer» geven™8'0 ftcllen; 300 aan anberen gebaan/goelnel foniniigen/ bie jicQ niet

toel in bEje öesaefiinge geb^agen DeiiOen/ in bit leben niet 300 jeec fjetftclb •inorben; boc5 3Ö Dintiangen ö-t in ben öcniel; öebt tocö maeb/3iet op be beloften löobé/ Jes. LIV : 8, lu eeueu kleineu tooruc hebbe Ik mija aaa-gezigte van u een oogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de Ilecre, uwe Verlosser. Vs. 11,, 13, Gij verdrukten, door on weder voortgedrevenen, ongetroosten; ziet ,• Ik zal uwe steenen gansch sierlijk leggen... Ende alle uwe kinderen zullen van den Hee-re geleerd zijn, ende de vrede uwer kinderen zal groot zijn. Klaagl. III: 31, 32, Want de Heere en zal niet verstoeten in eeuwigheid; maar als Hij bedroefd heeft, zoo zal Hij zich ontfermen naar de grootheid zijne goedertieren-beden. 40u ban/laat be bEttcoo^tingen oJobg u niet te tneinig sijn/fïaat 3Öne beloften niet in ben tahib/ 39 sgn taaarljeib; anberen fjebben fjet 011» öerbonben en baarnasoobEEl aiEeu fterfne in get geloobe Uerftregni/ en be J^eere jal ooft u utae bectcoo^tingen VuebEjgeben/jte^ftt ban uta ölt;i2te met bE tOE3Egghige lt;l5ob^: zoo Hij vertoeft, verbeidt hem; want Hij zalgewis-selijk komen, Hij en zal niet achter blijven, Hab. II: 3,

Bestie- ' XVIII. i^ obcrig/bat taij cenige beftieringen geben/50a boo^ be ringe. faerlatEnEn/af^ boor begeiien/bie met be beslatenen omgaan. $)e be?»

latene QeEft 3icö boor EEnige bingen te iaacamp;tEn eh Eenige bingen te boen. Waarvoor 1. ^e bejlateiiE moet sicö laacFjten: 1. ©en boojgaanben jlaat/ 3tjn Bich te toejls ncffen^ lt;6ob en taEtfi neffeng 0em/tE bEroarbeelen; luant

wae en. ^oo {j0enjje/ j0Ui3igt; pjj jjej lyej-jj (geelte? boa? leugen xiitinaften/

bat eeue fcfj^ififielgfte sonbe ig; Ijg ïian baar nu 300 toci niet ban oo^ öEElen ban toen ïjsj Ijet cn licljiljabbe; ftan Ijij Det nu niet ba^t-

flEllen/ ijö nioet ten uitecjle baar laten en seggen/ if! ffan baar» ban nu niet oorbeelen; taant uiE sgnen tcgEnb3oa?ötgen jlaat fian ijg niet fiefiuitEn/bat be boorlebene niet regt Uia^/bctoijle be Vaare fiin^ beren ojob? tneï in ©erlatinge ftomen/ alö öoben getconb,

2. i^ij moet sicg tuaciiten boor ongebocligïjEib/baQr siclj regen ben ïfet' re te berfiarbEn/al^of men öe tucljtiginge nier totibc ter jjarrenemen;

toil

-ocr page 693-

Van dc Geestelijke Verlatinge. 025

tail aPob niet bertroc^teti / jicTj ban oaft baarnaar re taillen jctten/

aljjof men Ijct ffonbe migfen/ bar jou'je ben ^ccrc jeeu nu^ljagpn/Jer. V:3, Gij hebt ze geslagen, maar zij en hebben geeuepijnegevoeld; Gij hebt ze verteerd, maar zij hebben geweigerd de tucht aan te nemen, zij hebben hare aangezigten harder gemaakt dan cene steenrotse.

3. ©do? murmureren en berdrictig tc jijn/ Hebr. X: 38, Zoo iemand zich onttrekt, mijne ziele cn heeft in hem geen behagen. Spr. III : 3.1 ,

Mijn zoon, en verwerpt de tucht des Heeren niet, ende en weest niet verdrietig over zijne kastijdinge. ©e ü^cere 5al 500 niet öeUiogen tuojbcii u te öelpen/ cn 't fjrui^ 331 u buüöel jtaaa? 3ïjn.

4. ©oor bejspcratic en tuantjope/ öenlicnbe/ bc ÏJccre Ijceft mij gc-flrlb tot toorne / 't niet nnj gedaan / mtjne Ijapc uit; Uiaa?uit ban tarebelige/ tnonbrrïgfte cn öaose gebarljten opftomen. 2egt niet:

Mijne sterkte is vergaan, en mijne hope van den lleere, Klaagl. III: 18. JBtacOt u lioor be beroeringen Uan Sioö/ Kap. VII: 15, 16, Mijne ziele kiest de verworginge , den dood meer dan mij ae beenderen, Ik versmade ze. 3iI3aa? lialgt tjem/taeu ijij ^eibe/ Job XIII: 15, Ziet, zoo Hij mij doodde, zoude ik niet hopen ? ^e ftilïe iijb^aamlji'ib i^ Jjabe aangenaam.

5. ©oor de mibbeïen te Ucrïatrn/ijet ïejen bmi Ijet IPoojö/singen/ gooren/ öibben; taant bat Vua^ 30a beef/ aigof een flaautoe Uan fjonge?

niet tailbe eten/omdat öö flaautn tnaiS.

6. ©oor andere terfttuiHrmige buiten (35od tc 3oeïicn/ 3iclj te dibc?»

teren met 3tjn bc?maaf{ te nemen in fprise/ branft/ pleisieren/ bermaquot;

fielijff gc3eïfcf|ap/ en5. om baajin te nieten. HEigcamp;ainelijfte berlitnift»

Ringen ftunnen famtijba luel een middel stjn tor be?lebendiginge ban ben gccjSt. Cn ooit/toacljt u ban o'ue? te gaan tor anberc geboden^ en bluaUngen/ toaarboor men 3idj in de ftennj^fcDyljaubt/ en getjeel ben tec»

tieren ommegang met (6ah Iaat baren/cn 31300 be sieïc-jljijden ontloopt.

XIX. ®e 'berlatcne p^ft ooft eenige dingen tc betrachten. 3al f)ie? w.at te niet bele dingen bDcijfdjjpen; Uiant boojgaan^ 3ijn 3c 30a slcaar te t(^racl1* boen alp be 3afte3clfê; nifcen 1. (Cracljt 3eer naar jïiilc en Itjb3amc ou-bcrlnerpinge onder be? C^ecren ijanbefinge; ftlein te 3gn/te treuren nï^ een duifje/ bat 3tjn gabc bealoren Ijecft/ te fii^ren ai# eenc buibe/ te piepen al^ eene stuaiutnc/ 5icfj 300 aan ben ü^eere te bejtoonen/ en naa? J|em uit te jien/ bat i# eene gepagte geilaïte in bc3e ongelegen^ebcn/

cene öefttaame gehalte/ bat be re baarin InerFte. Klaagl. III : 28, 29, Hij zitte eenzaam ende zwijge stille, omdat Hij 't hem opgelegd heeft. Hij steke zijnen mond in den stof, zeggende: misschien is er ver-wachtinge.

2. 3fnbien men getnaar Voorbt/ bat be ïjeere 3idj onttroftfien Qceft om cene öij3Qnderc 3onbc/Inaajban ünj § 12 eenige Ijebben aangetoond/ 300 i# ten {jongfle noodig/bat ïjij 3fc!j ban die 3onbe Ijartelp beficcre/

jjfj bcrncbere stcfj tiicp/rji} bcjfoeije 3ic{)3eibcn/öü befijbe 3e met b^oef» II. ' ' ÏÜiliU tjeiö/

-ocr page 694-

626 Van de Geestelijke Verlatinge.

Ijcib/ DÜ rc0t\3aai-bigs lt;j5cli oliec jijne onttrefiftiiige am öfe jonbe/ f)ij neme boar am jiclj boor bejeïUe in 't toeftamenöe te VaacQtcn/en 00 jte op't öloeö ban / om baarboo? be^aeninge te geDamp;cn / en gij fiibbe om bergebinge; taant f|o^ fitan be fta^tijbingc toeggenomen toorben/ 300 lange men jicF) obe? be oa^aften niet bejnebert en afjlanb ban bejelbe boet? (Corn ©aliib in eene jlnace bejlegengeib taa^/ 300 bat be^ frjeeren öaquot;b bag en nadjt op Ijcm luaj?/ en 3ijn fap beran» be^b toierbe in 3ainB£braogtcn/30a jeibe 1)9/Ps. XXX1I;5, Mijne zonde maakte ik U bekend, eude mijne ongeregtigheid en bedekte ik niet. Ik zeide: ik zal belijdenisse van mijne overtredingen doen voor den Hee-rc; ende Gij vergaaft do ongeregtigheid mijner zonde.

3. ÏJonbt baj»t aan ben trein ban ntae boojgaanbe oefeningen/ berïaat toclj bc3elbe niet/boet 3e 500 goeb gij rnint/lee^t Det ll^aorb/al ö^bbet gij ben minflen fmaaft baar niet in/nacö be minfte Betaeginge baajboo?. 25uigt utoe finicn/ gelijfi gij getaoon sgt / en öibbet 300 goeb al^ gö ftunt/al soubet gij een p^alin ïejcnbc üibbcn; tao^bt ulue 3iele oberquot; flelpt/loopt baarom niet lueg/bcrsamp;aten be aanbccljtingen/jlaat get uit al^ eene hagelbui. 2egt gij/ 'c maai* ïigcljamehjft tuerft/ 't ïitan (J5obe niet aangenaam 3ijn/ öaet gij maar bat ligcljainc!t)f{ taerrt/ be ^eere fient luel bat öet öeginfei geepteiijft ift/ en bat gij u met bat lig-cljamelijfie niet bergenoegt/ of ï^em baarmebe tailt bienen/ maar bat gg Qet boet al? een bcrorbenb mibbeï om geholpen te taarben; blijft fie» jig in uta ligcfiamelp Beroep/berlaat bat niet; jjoubt u Bij be gob' Saligen/ taefit nog anberen op/ eben al^ te boren/ boet gö 't toetfi/ en get 3al een mibbel 31311/ bat gij niet berber berbreembt/ ja gij suit er allengpen^ boor te regte ftomen.

4. «Setaemiet u om bao? ijet geïoobe te ïeben/ ift fp^efte niet ban ïjet geloobe bej riïaajfilijfielrjfiöeib/ maa? ban Ijtt geloobe be^ aanftleben^. ^ij ïtunt u migfcöien niet jtellen in ben (laat ber genabe; gij toeet nog» tanjS en gelooft/ bat be ï^eere ^esu^ sief) aanBiebt aan ben berloren 3on' baar/en bat baarom een ieber/bie tail/i^em aannemen mag en moet/ gaat baarop aan/met uit3ien/met taacöten/met aannemen/met obe?» geben/ fcOoon gij nocl) licfjt/ notf) troont binbt. Segt niet: 't ig te laat/boor mij geene ïjope; maa? öeaiiitaoozbt Ijetselbe met te3eg* gen: 't ij? leugen/ift lebe nog/ift IjeBBe nog ijet taoorb/ift Inilbe toel/ 300 ift ^em maar binben ftonbe; geeft u in ongeloobige gebacijten niet toe / maar gaat op 't J15oo?b aan/ en gij 3uit ten laatjle Bebinben/ bat be i^cere u boor bien Vneg taeberom 3al boorftomen.

noemen XX. (Pegenen/ die met veriatenen omgaan, (jeööcn toe te 3ien/

zich om- 35 5e Beljanbelen; taant be Cjeere saï er acljt op geben. ï^jj [jeeft liefbe lateuen61'üci0r 50quot;^ bcrlatene ftinberen/ inbien iemanb bat ftinbefte fmarte tot heeft tc be^jclf^ fmarte taeboet/ inbien iemanb öet mebe berlaat/ 't sal ben i^eere dragcu. mif,hagen, daarom/

1. MDacljt

-ocr page 695-

Van de Geestelijke Verlating-c. 621

1. DSacfjt u (a) gen te bcroortsEïcii/ aï^af 30 greoter jontraren lua» ren öan anberen/ aï^of jij öciiiaifjft 2eii2 gnitaclpfc sonbc feeföen/ 't jij/ bat oö Bc» iierDoubceït in utu ö'\2tc/ of met gelaat en gebtag/ of met laoojbcn. ©at tuafi be soube Uan bc brienben 3[a£t^/ bic bc ^eere baaroUer Deftraftc. (b) ÏJen te fcelagdjeü tE öefjjotten/ aljSof 5e geft taierben/siclj in yljantaficn en melancljalye toegabeu/bat jaubc jeec bc^ t}cercn taonie regen uontftcften. (c) iSaabt Ijun niet ten fttna' öe / om ben 5ueg ban öc teeöcïe gobjaligïjeib te berlaten / seggenbc: bat fionit zt ban bat men al te tng^ 'mi! 51311/ bat men 300 ftic^ i§/ taat meet toil sgn ban een anber; ftotnt/ïeeft al^ een anber/bibe^tee,? u cen^/ bermaafit u met aug/ en keft geïiïrt ren anbeu men^rlj/ ban jullen bie pöantafiën tocl ober gaan; bu^betoerelbfcfjemen-fcgen/ maar lt;!3oö siet Ij^t toel/'t mipö^agt ^em/en 35 sullen ljunne ftraffe baacobec bcagen. (d) ggt niet ïjoyclao^ tot Fjun Oerftet / seg» genbe/ baac i^ geen raab toe/ 't i,^ gebaan/ al toat men aan öen boet/ 't iJS alle^ brucljteloo^; baac if iinmer^ [jope tot Ijun Ijetftel/maar be ïiracöt ban öesulfien té öe^jtellen/ ligt niet in u/ noclj in ntas üioor^ ben/maar be ïfeece geamp;ruiftt anbcren/cm bcor amp;unnc onberganbelinge be^ulften te Qerjlellen.

'2. ^iiaaar (a) boegt u ötj |jen/al taap get maa? om boor utae tegen» tooojbigljcib utoe liefbe te ijetoonen/ en bc berlatencn baarboor te bet' fitoiftfien. (b) J^cut en toont een gematigü geboelen ober Dunnen Dc^ öroefben ftaat/jpt aan ben cenen fiant niet onaeboclig/uocö aan ben anberen ftaut ïtleinmoebig/ oybat gij be bejlatencn niet ficbroeft/ of fileinmocbigcr maafit. (c) (Coont ulo mcbclöben en geneigböeib om Den te Qelpen bragen. (d) (öcöruifït utac Bcntoaamöcib/ ijoe filcin 3e ooft mogte stjn/om tsejclbe te bertroostcn en moeb in te fp^eften. (c) ^ib' bet boor besulfien/fomtijbgi met gen/500 fiefttoaam of onBefttoaam gij ooft 3ijt/ en bagelijfijj in utoc öinnenftamer. ©it 3aï ben ï}cere aangenaam 5ljn. Ps. XLI: 2, Welgelukzalig is hij, die zich verstandelijk gedraagt tegen eenen ellendige, de lleerc zal Iiem bevrijden ten dage des kwaads.

KA

Sift ft ft a

-ocr page 696-

628 Van de Bestrijclinge tot Atheïsterije,

KAPITTEL XLIX.

Van de Bestrijdinge tot Atheïsterije, of God-ontkenninge.

Schadc- I. rE0tl3aarbioe 5al boor ben gc'oobE Icben; 't bat/

lijkheid Uiaarbanr get frben tuerftsaam ij?/'t gclaobc (jctprofytc-

gcSoovo.quot; boar cen gabjalioc/ maa? nnrjEÏuabe boet öcin be meeste fcfja»

be; 't ongeloolie boet bc iuluEnbtgE lJEjbarlienljEbeii be^ fiartcn opfta' men / geEft öe Inerelb graot bGarbeeï op ïjen/ li-'gt Ijen open boor be aauballEii be^ bnibdj? / fielct öe toEnaberinge tot ^cb eh gElieb/ beneemt aïlE brebc En ruóte/DcÏEt aïlE {jEiligmaftinge/^obE onaangenaam/En bE^ljiubEjt i^rm ia Ijrn tc Uiejftcn; in Één Uioojb/'t onge» laobe be ftanfter ban be jicïc/ een cröajmEÏijfie ftaat. SCn bejen ftaat fiomEii fomtgbö be geloobigEn Iöeï/ baatoni jiiifEn trnj beje sfeftte boo?-ftellen in gare ftDabEhjliDEib/nybat een iebEt jicD baajban biacötc/en nietnanb sicï) baarin tcicgcbE/cn suïïeii tracljten bengEiiE/ bie in biEii ftaat berbaKen i^/ tc geneden, stilÏEn niet fpjeften ban bc onge» ïoobigÖEib bcr onDeftcErbcn/ooft niet ban Qet jaligmaftEnb geloobe/ooft niet ban bE filein^eib eh jluaftljcib/bie altijb in 't gEloobE/aaft in be bEjatcn nofl obcrölyft; nocl) ooft ban bc ftortc Desltnjmingcn in beje of gene baab; maar ban bc cibcrlucïbigenbe eii lang aan|)oubEnbE ft^acljt 61^ r)i?toEifcfjcn pngeïoof^/ Vnaajboor Qct gEE^telijft lebcii uittesrt/ en al^ tot aan ö^t fterben gcraaftt. iJDit ongeluobc of mffen# a3ob of neffen^ Ijet iDar?.b qpob^/ of neffenp gun gEEgtelpen jlaat/en be öc loftEti en Ija'-ibeïingcn «öob? nrffen^

Bestrij- H. (De 25Ejl;ijbinge tot SCtljEfgtErtje EEne gemeener fttoEÏIinge bej dinge toi gtioobigen/ alg men tad benftt/ öijsonbc? in bcgEiiEn/ biE fcF|?anbEr ban rtje Iff e' be^jtanb jijn. Sn bden ïigt yet bEjöorscn/ joobat 5c öet niet ftlaa? gemeen, tipmerften / ncgtati^ i^ Ijct ecne oorjaftE/ bat 3c niet bcEÏ troont eii b.icbE uit jjet gdoobe fcöcpprn. SCnbEren me^fien Ijct biel/ maa; be?Bej-gen Ijct/ ombat 5c mreiun/bat niemanb ban bic gjutadijftÖEib bicet/ rn bat ecu icbcr om bic üoojc gcbac^ten ftcn jonbc berfmabcn. ^om-tybjj ftomt Ijct maa^ fcïjiElijft inbalfcn: ft biel ecu (0ob ? et lud ecu IjEmd of Ijdïc ? Sé mijne side ïnei onfterfdyft ï 3$ 't niet allcö maar ccne p§antafiE rn inöedbinge ï Sommigen fiaau beje in» baflenbe gcbacijtEii tErftonb af/jonber bed fetjabe. SCnberen bEginnEn tiaarop tc malen/ Inaarboor bc SCtljEi^tErye brrmEcrbErt/birpE? tnor» tdEii fcljiEt/ begint tc fihidlcn en gmbedyft tc jyn in bc gob^bieu^t. SCnbercn filcmt Drt mcerbcr/baa? ftomt eene gejette geflaltc/baar boen aicQ fcyijiu-cbcticu oy tegen Qct sijn ban ^ob/ men ftau uier ba^tfld»

len

-ocr page 697-

of God-outkenniuge. 629

ien bai «©ob ; be ö^Ocben öeginnen op te ïjoubeii / of brlngen niet boor / men luorbt boor bie ijcbacljten tejflanb gcjtuii:/men ftan 'tge»

loaUc/ bat in't ïja^tc ïigt/ niet oefenen/ men Ijceft ocen quot;quot;t uit öet Oeprebifitc of gelesene il?oorb. ll|ierap Uoïgt eenc gjoote Befiïcnibfjeiii be^ gatten/ finartelijfte broefljeiü/ fcf^ift en breese; ban ombat be Iief«

be tot ($ob/bic in 't ijarte liot/()ct niet berbragen ft an; banoUube üoo^ÖEtö cn gruluelijltQcib be? jonbe; ban oUer eeuluig berlorcn te gaan/men iiiorjMt er tuet tegen/maa? men ftan niet obectainnen/'t tjeeft be obe^ljanb; ja be sieïe ban fommigen Uiojbt boot besen fljgb toe! 500 afgemat / 500 moebeïooj? / bat men et jiclj niet meet tegen fcBijnt te jetten. ^e boren luilbe men toeï getooben/ en men bebe nog eenigen tegcnlnce?/ snaar nu ijt men fieslueften/ en 't geepteïijfie ligt al^ in sünjin; niet ombat men genoegen neemt in bien ftaat/ maar ombat men moebeïoo? en ftraefjteloo?' i^ geluojben; bit buurt fomtijb^

lueï lang/ja luel jaren acfiter maïfianberen/bocQ fomtijb^ ftomen baar Uieï tugfdjcnbalïcu/be jfete ftrijgt fomtijö^ laei ficacljt om biegebacö'

ten af te fïaan/ bjingt boor tot bibben/ ontbangt bieï goete bejtroo^ tingen/en 't fcgijnt/afé of 51) Ijet tc üoben tua#; üijjanbe? Ijeeftmen bese tugfcBenpoojen/ aljt men nefjfen^ anberen öesig ig om bic te on^ bejlxnjsen/op te tuefifien en te bertroogten; maa? fet i^ nog niet obe?/ men raaïit er fomtijbfi lueï rag bieberom in/ en fomttjbj? luint men tueï aUcngpften^/maar men iji nog 500 stnafi/öat men er niet aan benficn burft/ ja een fc^iElijfic inbal en get ftruifteïen in eene ^onbe/ boen be tentatien Voeï tueer firacgt finjgen.

III. De oorsafien ban besen elfenbigen jlaat 5011 bejfcöeiben. (a) Som- De oorza-tijds begaagt get ben tjeere icmanb tc bep^oèben/met jicfi te be?Bc?» ^en zün gen/cn ben menfeïje eenigen tijb aan sicgjclben te laten, (b) Somtijds verschei-ontftaat Ijct uit öet lucinig ïejen ban ^ob^ BPoojb. (c) Somtijds uit Ijetdeno-be?5nimen ban jgne gejette oefeningen/ of Bet öaagtig boen ban bejel»

be/cn Ijet nalaten ban jieg aan 45ob te geluennen. (d) Somtijds uit 9et toegeben in jonben/ 't 50 in ben trein/ 't jij bic uitbjufiftelöfi jijn tegen be confcientie/ en met meejbc? ftoutfteib begaan Uiojben. (e) Somtijds uit niet be^ïjoo^b te tnojben in jijne gebcbcn/ men i'^ tn een btjjonber gjoot ftruig/ cf men Beeft eene jeer jrerfte begeerte tot eenc jafte/ men ig ernflig in get bibben/ men gcubt er in aan/ men bringt op be beloften/

maar men berftrijgt niet; gic^uit ontftaat cf moebelooEigeib/ of ftillc toje-' bel; gier ftomen ban incl bij bcgebargten: 300 baar een (0nb taa^/300 joabc i^Ö quot;!Ö tod gefpen/ ift jie bat get ebenbeel ij?/ of ift bibbc of niet. (f) Somtijds uit get toegeben aan get bc?flanb/ om lt;jpoi3/ 31]tie ceubiiggeib Sotibc? tjjb/ 3ijne aneinbiggeib sonbe? uitgeft^efttgcib/en anberc ban sijne boimaafttgeben te biep te teillen insien cn boojjien. (©n^bc^flanbiétc lilein/be aneinbioe a5ob i^ tc goog; 500 tarj on^ te goog inlaten iii be befegoutuinge ban ^ob/ 300 sullen taij sijn aïé benenen/bie be sonne

Mtftft 3 * in

-ocr page 698-

630 Van tic Bestrijdinge tot Athcïstenjc,

in gare ftlaaröcib rcct aaufdjouhmi en baacbooc tctjlonb 500 buigtei tdorben/ öat 3c ufct ftunncn 5iea 't oene bsoc Ijcn 211 te Uorei! ftlaa^ Saocn; al^ men cUcnluel met 3011 filein bcrtlatiö ös hoe, öe inaiiierc Öoc lt;!5ob ig/ en EEulaig en altuctenöc en aneintrijj en 30a haorr/ lui! öe-Orgpen/en men ftan öat niet öocn/ o^ïö^ men niet fiaH/3G0 ontftaat baaruit eene lierötjpïtccinoc en een fïingeten of löaü taeï i^/ en toel 300* öanig i#/en baaruit finjat ban cn^ gartc occafie om al Uooct en boo^t te jjaan in be SCtljei^tifclie gebadjten. (g) Somtijds aïp men ai te jle?» fie/ e^traorbinaire oyenSaringcn ban a3aö tuiï Ijeüöen en Beboeïigen in-b^ufi ban stjne boïmaafitljeben üeoecct/ niet alleen tat 3ijn geegtelgü bermaafi; maar actfi flilletje^ om sefterber te toeten bat i#/ niet toillenbe sicg tebreben öo'^ben met ben orbinairen toeg/bien lt;öob 3ijne fiinberen inleibt. (h) Somtijds geeft öe buibel öaartoe aanleibinge/ fom» tijb^ met plotfeljjfte intoerpingen / fomtiji?^ baar listige amleibingen/ 't 30 boor otcafien ban buiten of ïjcimelrjfte inölasingen/ boon bragen/ iji 't al taaar/30i!bc get 50a at 3ijn ? Bamp;aajüoor ïjet ongelaobe/bat in get fi^rte ïigt/ bat ftriigt en baaroy Begint te benften. (i) Somtijds fiomt men in besen ftaat boor get le3en bsn Sütijeï^tifcöe öoeamp;en/ booj get Ijooren ban SÜtgeï^tifcamp;e bigcou^fen en bipyuten of boar get Tjoo» ren ber lilagten bergeyen/ bte in 300 eenen ftaat 3911/ en boor onboo?' jigtige uitbruftftingen ban optaellenbe yarticnlierc gebacamp;ten.

opwek- IV. ©it ig niet alleen een öeöroefbe ftaar/ maa? M ïtrenüt Ijet gee^» hu°pe en leben/baa?om moet een iebe? siclj seer toacljten boa? sulfie occa»

fi'én en boor 3id} toe te geben in be eerfte opftomenbe gebanjten; ö'^r blugten be be^te lueg tot obe^luinninge; tail men oy snifte geiiacgten reflecteren/ tail men bie met reben taebe^ïcggen en öe boojftomenbe te» genrebenen fleanttaoorben/ 300 5al men ligtelgft gehangen en obejtaonnen tao?ben; baa^om lüaat alleg af/ met öoc fcgoonen fcïjijn of met öoe fte?Sc fijacgt get infiomt. lt;lEn 3jjt gjj alrebe in 3oobanigen ftaat/boet tocg uta öe^t et uit berlogt te taorben en obejlegt met aanbac^t be3c saBen: in aiie 1. ^mmer^ i^ in alle raenfegen / ooïi in be bomfte j^eibenen/ eene ïs^en'ki- ^?®euteniéfe ban eene (öobgeib. ggt oö totjse? ban be gegeeletae-druk van relb ? ^telt get ban ooft ba^t/ al 't alle^ öonfter en sonber. firacljt. is0den 2- ime$tz gob3aligen fiomen in be3en ft?i)b/ ön3onbe? bie een gel-godzaiï- öe? natuujltjfi be^ftanb geööen; taat taonbe? i^ gët ban / bat get u gen ge- ooft obe?ftomt ? (0ceft ban ben mocb niet berloren/ ös J|eei-e geeft alle ,neen' anberen uit besen frjijb be?logt/ en 3ij sgn baarna ftejïter getaorben/

be i^eere 3aï u ooft be^lo^fen en gij suït ooft fterfter taorben.

Goddeioo- 3. SCanmerfit/ luie 31]n 30/ bie gaarne toilbcn/ bat er geen a3ab toa^/ den wél, En a?öeiben om bat te ioocgenen ï 't gijn imme?^ gobbeloose men--dat er ' fcgen / cmbat 3tj te geruster alle gobbeloo^geib souben bebrijben. 35Ö wmquot; God 'mme^ geen bed geölkn met be soobanigen/ gg becftieit gen/ bat nu toont Maar/ bat gij gelooft/ bat ^oö i#; taant inbien gij bat niet

ge-

-ocr page 699-

of God-ontkennifige. 631

gdooföet/oö soutut u niet ontfteHcn/ aïö nü Doorbct/bat jtj (!l5oti ont»

It en ben en ftVoaltjft ban ai5ob fp^afien; maar gij joubet genoegen fn Öcn nemen/ ombat jij met u in één geboeïen taacen.

4. üet eenji oy uüi eigen !)arte/i^ öet niet ontroerb/aï^ grj fn bie Uw eigen tentatien jijt en alp bie ongeïoohige gebacijten in u oynjjen? 31^ alwenscht utue begeerte niet om ontfiagen te taojben en (öob in ben geïoobe te ontsiagin-öienen ? IDit toont ïtïaar/ bat gg gelooft/ bat a3ob i^/ anber^ joubt se.

gij biel tebreben jijii en gij soubt u geïufiftig achten ban bie bop^ooj-öeeïen ontflagen te jijn.

5. KDat fibjaab ftan get bagt te fieïïcn bat ^ob i$ 5 fl5ij Ineet/ bat Vaat stel-Oet loochenen fttoaab jonbe ftunnen en bat een inenfcöe baa?booj be^Io» ^15311 ren joube fiunnen gaan; gij laret/ bat öEl: geloolsen geen filuaali iwaad. Tfan/ maar brebe joiibc aaiifirengen en aaiijetten/om ben i^eerc met 5Detigljeib in geiliggeib te bienen.

V. (a) ^eoeeft u ban toebe^om tot öct te er ft ban (öob te joeften en uestierin-te bienen/ boojonberfteït !jct eerpt uiaaj/ a(^af Det 500 biare/ toaarban ge-gij nu niet sefiet oüerreeb yjt en segt / ilf ,31 ban jonber jien Ijet B^oorb fteUen al? een' gronb/ ifi jaï bat mtj alp een regel boo?ftelïen om te geïooben a! bat 'jet SPoojb jprjt en boen bat {jet ï^oo^b boojfcö?öft.

(b) Cn begint 500 ban onberen op/ beseft ti niet tot öooge saften/ tot infpanningen ban bejftanb en nebachtcn/ maaj fjcubt u maar bij get i^oojb/ ïee^t bat/ gaat op get ilDoorb naa? ben i^eere Seju# alp ben 25ojgc/neemt ÏÏ^Ein aan/niet met infpanningebangesigte/öatsoubcu Mnetfen/ maa^ laag en alp met gefïotcne ootjen/ bejlaat u op i^em/ om»

bat get T^oo^b ^et gebiebt en fieloofc/ bat bie jidj op ï^em beklaten/

niet ftefcljaamb gullen tuo^ben / bibt 50a in bie^elfbe ftleine geflalte /

ïjoort 500 get IL^oojb/laat 300 get berfiobene/boet 300 getgeBobene; ifi berseftere u/inbien gij 500 Degint en 300 toe?Rt/bat be i^eereual» lenpfienp toebejom teregte sal Djengen/ al ip 't/ bat be ongeloobige gc^

bacgten in 't eerpt u öeftig be^ijben/ en al ip 't/ bat gij eenigen tt)b geen fmaaft en joetigljeib in ïjet taerft binbt.

(c) ^oubt ubien jlaat bcjbojgen boo? anberen / 't 3tj onbefieerben/ 't 3ij eerptöeginnenben/of 3lnaftfte Cljriptenen/ en bij3onber ooft boor bie / Inelfte gij mepfit/ bat ooft in bie rentatiën sgn; tuant gij soubt malftanberen niet ophelpen/ maa? nebejtoe^pen ; maa? gaat bij een fie-p^oefb rCeeraar of een anber flerft gobjalige/ openbaart ubien jlaat aan bie / bocij 5ijt ban niet tegenfpjeftenbe/ maa? luistert met aanbacfjt/

taat tot 11 gefpjoften taorbt en {joubt n ftil/ of Ijet ben i^eere beliefbe bie taoorben u op uta öarte te Seftraeljtigen/en 500 niet/ gaatbaar^

na al Ineberoin eenp fteen/gebrniftt 30c be mibbelen/ bie be ïjeetefn get iBoorb ingeftelb geeft en bat in ftilte/ sonber beel ge'moel; niet boor ftradjt noclj boor gebitib/ maar boor bep i^eeren (öeept 3ult gij DerfUib Uiorben.

KA-

-ocr page 700-

628 Van de Bestrijdinge tot Atheïstenje,

KAPITTEL XLIX.

Van de Bestrijdinge tot Atheïsterije, of God-ontkenninge.

schade- I. rcotbaarbioe sal tioor ben geïoobe ïcben; 't rjeïoobc bat/ lijkhcid Uiaarboac Qct oc^rciijft ïrbcn tuerfisaam i^/'t oeltiobc {jet profijtE-

geloove.quot; löamp;jle boac een gobjaligE/ maa? ongclaobs boEt ijem be mEe^te fcfja^

öe; 't oiibeIdqIie boet be jubjenbtgc bEjbarben^Eben be^ IjartEn opfto» mEii / gEcft be bJErelb groot baorbeEÏ op pen/ legt Ijen open boor be aanballen bc^ buibdj? / ÖEÏet be tocnaberhige tot ^ob en gEt geOeb/ üeuEemt aïle brebc en ruptc/beïct alle BeiliginaFfinge/^gt;abE onaan-genaani/ en be^inbejt ïï|r!n fn Ijni tc luejficn; in een üioojb/'t onge» laobe be fianfter ban bc jicïc/ ccn crBajineïijfte ft a at. 31ïn bcjen ftaat fioniEn fomtijb^ be geloobigcn tóeï/baarotn julfen toy beje jteftte boo?-ftellen in Qarc fcIjabcIijftOeib/ opbat een ieber jicl) baajban biacljte/ En ntEinanb jicö baarin tcicgcbc/ en buïïcii tracljtrn bengene/ bie in bien ftaat berbalïen i^/ tc genejen. Wij stillen niet fpjeften ban be onge»

laobioQeib bcc onDefiEerbcn/ooft niet ban r^tsaligmaftenb geloobe/ooft

niet ban be fileingcib en jluaftljcib/bie altijb in 't geïoobe/ooft in be beften nog übrcblijft; tioc!) ooft ban be ftortc beshnjiningen in bejEof gene baab; maar ban be obccluelbigenbc en lamj aanljaubcnbE r^jacljt briö Iji^rorifcfjcn engeïoof^/ Uiaajboor get gtc^felijft leben uitteert/ en al| tot aan }}et fterben gcraafit. ©it ongeluobe i^ of neffen# »J?ob of iiEffcn^ Ijct 3I?or?b apob^/ of neffen? öquot;quot; gee^tElijfiEn flaat/En be öe» loftcn eh öanbElingEn «éobg ncffen^ pen.

Besirü- n. (©e 23e^ijbinge tot Siltljcï^terrjE ig eene gemeencr ftbiellinge bej dinge tot gcioobigen/ al? men biel faenftt/ öijsonbc? in begenen/ bie fcF|?anber ban rue?asequot; be^jianb jijn. Sn bden ligt Ijet bekborgen/ soobat 5c Ijet niet filaa? gemeen, rpmerïicn / ncgtati^ i$ Ijet eene oorsafte / bat 5e niet beel troont En b^ebe uit Fjet geloobe feïjepprn. SCnberen itirjfien [jet biel/ maa? 'ae?bej-gen Ijet/ ombat 5c iiKenen/bat nicmanb ban bic gjiitaelijfipcib bieet/ cn bat een ieber om bic boojc gebaeftten Oen joube berfmaben. ,§0111-tijbp ficmt Oct maa? fcljiellirf inballen: er biel een aBob? 3^ er luel een Ijemel of ïjellc ? 3«^ rntjnc jielc in ei onfterfeltjfi ? 31^ 't niet aïleïS maar eene pljantafie en itiöeelbingc ï Sommigen fli^an beje in» baüenbe gebacljten teritonb af/jonber beel fcljabe. SCnberen beginnen baarop te malen/ biaarboor be èctlieïgtenje bermeerbert/biepe? taoEquot; telen fcljiet/ begint tc ïibidlni en FiinberlijU tc jgn in be gob^bien^t. SCnbercn filemt ij-t meerber/baa? ftomt CEne gejette getlalte/baar boen 5'dj fcöguccöencn oy teacn 5ct jijn ban a5ob/ men ftan nier ba^tftd»

len

-ocr page 701-

of God-outkenniuge. 629

ien bat ^ob ig; be geücben öcginuen op te Oou^e»./ of bctngcn niet boor / men luorbt boor bfe gebacötcn tejjlanb gefluit/ nieu ftan 'tge^

loaUe/ bat in't ïjartc ïigt/ niet oefenen/ men jjeeft geen nut uit geyrebifite of gelegene ilPoorb. fjierop baïgt eenc gjoate BefilembQei!)

bejï Ijarten/ fniartelijrie broefljcib/ fcö^ift en breese ; ban ombat be liefquot;

be tot a5ob/ bic in 't ïjarte ligt/ {jet niet Uerbragen San; ban olie; be Doo^jjeiiJ en grulHelijft^eib be? janbe; ban ober eeuluig berloren te gaan/men iiiorjlelt ec tuel tegen/maa? men ftan niet obertuinnen/'t tjeeft be obejljanb; ja be sieïe ban fommigen üio?bt boor bejen fl?giï toeï 500 afgemat / 500 moebdooji/ bat men er jiclj niet meer tegen fcamp;ijnt te jetten. (Ce boren luilbe men toet gelooben/ en men bebe nog eenigen tegenltJce?/ maar nu igf men öestoefien/ en 't geegteïijfte ligt aï^ in slujjm; niet ombat men genoegen neemt in bien ^aat/ maar ombat men moebeloog en ftracfjteloo? i^ geluojben; bit buurt fomtijb??

luel lang/ja luel jaren aeftter mairianbercn/bocö fomtijb^ ftomen baat lnel tupfcljcnbailen/be sfele firjjgt fomtöö^ luel ftracljt om biegebacg»

ten af te flaan/ b?ingt boor tot bibben/ ontbangt luel goete be^troog» tingen/en 't fcF)ijnt/ afg of 31) Ijet tc üaben tuag; öijsonbe? öeeftnien bese tugffQenpaojen/ alf» men neffenp anbecen fiesig ij? om bic te on* bejtmj^en/op te toefiften en te bertroopten; maa? get ijS nog niet obe?/ men raaftt er fomtijb^ toeï rag liieberom in/en fonnijb^luint men tueï alïenggftenji/maar men i^ nog 500 staaft/bat men er niet aan benfien bnrft/ ja een fdjielijfte inbal en get ftruiftclen in eenc smibe/ boen be tentatien tael taeer ftracljt ftnjgen.

III. De oorsaften ban öesen ellenbigcn ftaat 5311 bejfc|)eibcn. (a) Som- De oorza-tijds üeïjaagt jj^t ben f}cere icmanb te Bep?aeben/met sitïi te be?Bc?^®n0 gen/en ben menfcljc eenigen tijb aan jicljselbcu te laten, (b) Somtijds verschei-ontftaat })ct uit öet iucinig ïcjcn ban ^obg JBoojb. (c) Somtijds uit tjetdeno' be^juimen ban jgne gesettc oefeningen/of ïjet f|aa?tig boen ban bejel»

be/cn Ijet nalaten ban sicp aan lt;!3ob tc geluenncn. (d) Somtijds uit get toegeben in jonben/'t 53 in ben trein/'t 31) bic uitbjuftftelijft 50quot; tegen beconfcientie/en met mee?be? ftoutïjeibamp;egaan tuo^ben. (e) Somtijds uit niet bejgoojb te tuojben in sijne gcficben/ men ig in een bpsonüer gjcot ftrnip/ cf men geeft eenc secr frerfte Begeerte tot eenc jafte/ men ig ernfiig in get fcibben/ men goubt er in aan/ men bringt op be Beloften/

maar men berftrijgt niet; gicjuit onttlaat cf moebeloo^geib/ of ftille beï; gier ftomen ban tael Bij begebacgten: 300 baar een «öob taa^/300 soube nig tael gefpen/ift sic bat get ebenbeel i#/of ift Bibbe of niet. (f) Somtijds uit get toegeben aan get bcjftanb/ om ^ob/ sync eeutaiggeib 3011 bej tijb/ sijne oncinbiggeib sonbe? uitgcf^cfttgcib/ en anberc ban sijne bolmaafttgcbeu te biep tc taillen insien cn boojsien. (Dn^bejflanb iö tc ftlein/be oneinbige a5ob i^ te goog; 500 tarj on«: te goog inlaten iii be Befcgoutainge ban a3ob/ 300 sullen taij sijn aïé benenen/bie be sonnc

ïffftftft 3 in

-ocr page 702-

630 Van de Bestrijdinge tot Atheïsterije

in Bare ftlaarödb rept aanfdjouümi en öaactiooc tcrjlonb 50s ünigte? taorben/ bat 3c nfet fiunncn jien 't o^ne liaoc Oen ig en te Uoreu filaa^ jaoen; a!^ men ebenluel met sijn filein Uerftanb öe hoe, üe raanierc Boe lt;!5ob ijf/ en eeulnig en altactenbe en oneinbig en 30a boort/ toil öe-jrijyen/ en men ftan üat niet boen/ gelijft men niet ftan/ 320 ontiliaat öaaruit eene liEramp;g^tecinoc en een fïingeren of öob taeï i^/en taeï 300» tanig i^/en baaruit fmjgt ban cn^ garte accafie om al Uoact en Uoo^t te gaan in be 2{!r{jeï^ti)'c(je gebacïjtcn. (g) Somtijds alg men aï te Se/ ej:traorbinaire oyenöacinocn ban 43oö tuil Ijeamp;öen en geboeïigen in-bjuft ban söne bolmaafttljeben üegeert/ niet alleen tot 5ijn gee^telijft betmaafi; maar oof! fiilletje^ om $tïittbst te 'amen bat W niet taillenbe 5icö tebreben öouben met ben orbinairen tueg/ bien ^ob 5ijne fiinberen inleibt. (h) Somtijds geeft öe buibel baartoeaanteibinge/fom» tijbg met plotfelijfte intDerpingen / fomtp^ boor listige omleiöingen/ 't 3Ö boor occafiën ban buiten of ïjeimelijfie inölasingen/ boor bcagen/ fgl 't aï taaar/ 30ubc Bet 30a al 3ijn ? ïlDaajüanr öet ongeloobe/ bat in get Qarte ïigt/ bat ïirijgt en baaroy Begint te benften. (i) Somtijds fiomt men in besen ftaat boor get ïesen ban SCtljei^tiftgc üoeften/ boo? get Ijooren ban SCtge^tifcge bigcou^fen en bi^jjuten of öooi* get ïjoa» ren ber idagten bergejien/iaie in 30a eenen ftaat sgn/en boor onboo?' jigtige uitbrufifiingen ban oytacüenbe particuliere gebacgten.

opwek- IV. ©it i^ niet alleen een fiebroefbe ftaat/ maa? ftö ftrenUt ïjet gee^' huipe en teïijfte leben/ baajom moet een iebe? siclj scer tuacOten boa? suüte occa' fien en boor 3icö toe te geben in öe eerfte opftomenbe gebacijtea; Ijier ijï blugten öe öe^te bieg toe obejluinninge; toil men op 311IHC getacgten reflecteren/ tail men bic met reöen luebe^leggen en be boa^ftomenbe te» genrebenen öeanttooorben/ 30a 331 men ligteltjïi gehangen en obe?tnannen tD0?ben; baa?om fïaat alle^ af/met goe fcgoonen feïjijn of met Fioe fle^lïe ftjacfjt (jet inïtomt. dtn 3ijt gij alrebe in soobanigen jlaat/ boet toeïj nta öe^t er uit berlogt te taotben en obe^legt met aanbacïjt be3c paften: in aiie 1. ^mmer^ ij? in alle menfegen / ooft in be bomfte J^cibenen/ eene !quot;eeenhinquot; ^ïjentenfêfe ban eene (iSobgeib. SStjt oö tegje? ban üe gcfieeteVae-druk van relb 5 .êtelt get ban aoft ba|t/ al ig 't alle^ öonffer en 3aiiber firacljt. God. 2. ©e meeste gob3aïigen ftoinen in besen fi:?yb/ öijsonbe? bie een gel-godzaii- be? natuu?tgf{ bejftanü geamp;öcn; luat taonbe? ié fyet öari / bat get u gen ge- ooft obejftomt? o^eeft ban ben mocb niet berloren/be ï|eeie ijeeftalle mGen- anberen uit besen frjiijb bi?la^t/ en 30 stjn baarna ftejfier ge'aiorben/

öe tjeere 301 u oaft be?{o#m en gg suït ooft fierfter biorben.

Goddeioo- 3. SCanmerEtt/ luie 3ijn 3ij/ bie gaarne tnilben/ bat er geen »i3ob 'mag/ den wéi En bie ajüeiben om bat te ioocgenen ? 't Saju imme?^ gobbeHaoje men» dat er ' fcgen / ctnbat 5tj te geruptcr alle gobbeïoo^geib souben feebrrjben. oSg wm1 God innnB?^ geen bcel öeöbcr. met bc soobanigen/ gp berfoeit amp;en/ bat nu to^nt ftïaar/ bat gij gelooft/bat s£5ob i#; toant inbien gij bat niet

ge-

-ocr page 703-

of God-ontkenninge. 631

gclooföet/ gy jcuibst u niet ontflcïïcn/ aï^ nü Öooröct/ bat 53 ont»

fienöen eu ïi Ion lij ff ban oiSatt fp paften; maar gij jouaet genoegen in Öen nemen/Oinöat jij met u fn één geboeïen taacen.

4. ^CCet een^ op iiUj cfgen öatte/ iö Qet niet ontroerb/ aï^ gg fa bie uw eigen tentatiën söt en al^ bic ongeïoabige gebacijten in n oprijsen ? 3$ al ^ae„®cht ub3e begeerte niet om ontflagen te üiojben en (öob in ben geloobe te ontsiagin-öienen ? iE)it tcont Maar/ bat gij gcioofc/ bat 43ob i^/ anberg joubts8-gij Vneï tebreben jijn en gij 3aubt u gelufiftig acïitcn ban bie boajoo?-beeïen ontfïagen te 5gn.

5. i©at Staaab fian 5}et bagt te jieïïen bat £5ab igt;i ? Ineet/ bat vast stei-get loocöenen ïiteaab jonbe ftunnen en bat een menfcQe baajboo? be^Io» ^k311 ren joube fiunnen gaan; gij lueet/ bat gelooben geen ftluaab kwaad, fian/ maat brebe jDiibe aanBrengen en aansetteii/om ben i^cerc met Soetigöeib in Qeiliggeib te bienen.

V. (a) begeeft u ban toebe^om tot ïjtt toerft ban a3cb te joefien en uestierm-te bienen/ boajonberfteït !jcr ecrêt maaj/ af^af Qet 500 Inare/ toaarban ge-gtj nu niet jeftcr oberreeb 3(jt en ^egt/ iif 5a( ban jonber sien Qet J©aorb fteUen ai.i een' gronb/ ifi jaï bat mij al# een regel boo^fteüen om te gelooben aï bat Qet SPoo^b jegt en boen bat [jet ï©oo?b boojfcö^öft.

(b) Cn begint 50a ban onberen op/ bf^fteft u niet tot öooge jaften/ tot infpanningen ban bejftanb en gebacïjren/maaj fjoubt u maar fig ïjet ü^oojb/ïee^t bat/ gaat op Qet ilDoorb naa? ben ^eere 3!e5i!^ aï^ ben quot;200jge/ neemt ï}em aan/niet met infpjnninge ban gejigte/bat soube u ftluetfen/maaj iaag en aï^ met gejlatcne ocgen/bejlaat u op ï|em/om=gt;

bat ï)Et 3©oojb ^et gebiebt en fieïoofc/ bat bie jidj op ï|em bejlaten/

niet öefcljaamb juïïen bjo^ben / öibt 300 in biejeifbe ïfleine geflalte /

Öoovt 50a get ll?oajb/ïaat 30a Ijct beröobene/boet 500 getgebobene; ifi berseftere u/inbien gij 300 begint en 300 toe?fit/bat bEi|eereual« ïen^rien^ taebcjom teregte 3a! bjengen/ aï i^ 't/ bat be ongelaobige ge»

backten in 't eer^t u öeftig öefljtjben/ en al ip 't/ bat gij eentgen tijb geen fmaaft en soetig^eib in !jct ^inbt.

(c) i|aiibt ulncn flaat bejöojgen boa: anberen / 't 5ij nnöefteerben/ 't 3ij eer^töeginnenben/of sbiafifie Cfiri^tenen/ en bij3onber oofi boor bie / luelfie gij ine^rir/ bat ooii in bie tentatiën 3ijn; tnant gij 3ouöt nialfianbcren niet opïjelpen/maa? nebe?lne?pcn ; maa? gaat Bij een 6e-P?ocfb TCeeraar of een anber fterri gobsalige/ openbaart ubien jlaat aan bie / bodj 3gt ban niet tegenjpjeftenbc/ maaj luistert met aanbacfjt/

tuat tot n gefpjoften toorbt en Ijoubt u flil/ of Ijet ben i^eere fieliefbe bie bioorbcn u op uUi ö^rte te bebracljtigcii/en 500 niet/ gaatbaar»

na al tneberom een^ {jeen/ gebrnifit 300 be mibbelen/ bie be ï|eere in Öet iïïgt;oorb ingeflelb ïjeeft tm bat in jlilte / sonber beel getaoel; niet boor firacljt noclj boor gcïuelb/ maar boor be^ J|eemi (öee^t 3utt gij ijerftelb Inorben.

KA-

-ocr page 704-

632 Van de Bestrijdinge, of het Woord Gods

KAPITTEL L.

Van de Bestrijdinge, of het Woord Gods de Waarheid is.

Verschei- I. €cn fiWn fcljuitjc baart beitirj abe? iVliypen / taaarop een o:aot dene te- 33,, ftuliftcn ftoot; ^oo qaat get ooft met öe menfcljcn omtrent |jet

rmtsrenten Beloof geben aan Q5oöé ll?oojö. Sommigen yen Ij et i^aojd 50a öicy ntct • het in, bh laten gunne cebacljten öaarobec niet ernjlig gaan of ï|ct lt;i5oD^ woord. U50nri3 ijj 0f niet/ 5^ jjpren en lejcn ^,at: ö?03t^/ meer Ui eten

jij öaacban niet te peggen; tie.^e sfjn üoacgaan^ natunrlijfte mcnfcljen/ öie met (©ob en gcö^öienjt niet beef op Ïjeö6en. Anderen nemen ^et aan al^ dJaübelijü/ omtiat te fteefte en een ieber ört jegt/ 3gt;j tarllen en Vtieten üat niet tcgcu te fpjefien ; öeïe öoen öaojgaan^ met het IJ^oojii geen boorbeef/ laten fjet in sijne Inaajüe,

Daar zijn menschen, ongelukkigen mag ifi ficn bi el noemen / öi.c in Des Cartes tUnjfel en maa(|t?ooni berballen 5tjn/öeje sQn gaaubJ in !jun»

ne eigene oogen/ jtj moeten 5ien/ tafften en geboelen; er tuat te ften^ nen/ öaar moeiten 59 öij; 5y jetten ijunne reöe dji ben regterftad en üagbaarben ben 53ijüe( baar jicij am gcaajbeeib te bJO?ben en meteen (jjkib jelben am reöen ban jijn jeggen aan Qen te geben; maajïtjijgen tot ftraffe ban Bunnc antiEfiijaambe ftautöcib eene ftracfit bet ötaalin^ ge en biftbigl^ Öet eeulnig be^betf. ..

Sommigen tuorben baor ben ^eiïigen (Secfït ftiï (senbe? bat 3g yet mejften) fiebJjocöt tot !jct geïooben ban be luaajQeib be^ oEuangeiium^ in ï(et gemeen en ban öe gabbelijftöeib be,: ^djjiftnrc; öet iöoorb tarjftt op ïjquot;n öarte tot brrtroa|tingc en gobjaligOeib/513 onbcijaeften niet/ of 50 ban be^elfë nobbeïijfiÏK'ö bejieftcrb jgn of niet/ ij3ob bejfcöcont ljunne fileine ftcacljten en leibt Ijen in beje tentaticn niet in/ en ift rabe ljun/ bat jij in fjunne eenbonbigQeib maa? boortgaan en bc lei' binge beé a5ee^tc^ maar cpbotgen; bu^ sullen 30 ben Ijemel innemen/ tertoijle anberen malfianberen beftjijben.

Godzaii- Maar vele godzaligen Romen tegen fjunnen taille in be ttoijfeïingen/of gen ko- be 55ÖBEI tael IEgt;oarb ié; bifttaijl# i$ be buibei beeerfieoojjafte ^twufe1- baajban/ 't jij met fcgielpe intaerpingen/ Bet 500 nl? quot;t gij Unge. tig siclj beröergcnbe en met Ijeimelijft occafic tot sulfte gebaeftten te geben en fc!]ijnrcbcnen boort te fijengen/ met aanpojringe om bie te fieanttaoorben/baaj toclj be?acöten en blugten Ijier ï)et bcilig^t ip; maa? ooft ftomen bese ttaijfelingen uit on^ eigen ongeïoobig lja.:teboojt/fomtpb^ flapt men ligt ober bic optellingen öenen/ jonbe? baarnaar te luiste» ren/ en öoen bc^Dalbc gernc fcïjaöe; maa? fomtijb^ fteDBen bc oytael^

lin»

-ocr page 705-

I --1

de Waarheid is. 633 1

lingcn mcc^bcc bat/ men Begint te boo^ftomenbe rebenen ban ttaijfc linge/ bie ift gier/ am geen occafie te geUen/ niet noemen tniï/ aan tc fiouben/ en baarop te malen/ en aï^ men baarmebc beliegen tnocbt en be.;clUc luil beantUioarben/ 300 men geliangrn.

II. hieruit ftomcn ban allerlei ongcftalteu boort/ bui^ternipfe ober waaruit 't be?ftanb/ ongeloof/ lu^teloogljcib/ onrust/ breeze/ onmagt; men fian niet babelgft en fterfi tot SGejug ftamen/ om i^ein al^ ^arge aan te komen.

ine?licn of aan te nemen; men fian baar ï^em tot (fltob niet gaan om geregtbaarbiob te taorben/ men fian jiclj niet tjoogten met eenige üelofrc uit öet l©oojb/ 't i^ Ijun nocl) Ijamer/ nocö buur/ noclj jtaaa^b/ noclj i öalfem/ noc5 fpij^e meer. Jt ifi^ebeb taorbt be?ljinbetb/ of immer^'t ij?

geepteloo^/ en bijna jonber ocfeninge be^ geloof^/ alle oefeningen bet gobpbien^t taorben gcfl:?einb/ en men joube jicQ tael tot eene gobj?biengic op jiclj jelben öegelicn/ bie be nature leert/ ten toare ö^t gee^telijftc 1 Iicfjt en leben/ bat nog in be jiele i^/ Ijet belette. Cn ombat Ijct gee^»

1 teltjfte liegt en leben eüentael be oberljanb ober Ijet natuurlijfte onge

loof/ geftijfb taorbenbe boar be natuurlgfie rcbcn/ niet Befiomen ftan/

1 300 taorbt be siele jammerlijlt ö^rtoaarté en bcrtaaatt^ getroftften en

gefïinge^b/ baat i^ geen ru^te nocft l'tilte in be siele/ maar enftel ont»

' roeringe en Bebjoefbljeib ; niet alleen ombat 5e niet gelooben/niet Bib'

1 ben/ niet toerfien lian/ maat oofi/ ombat 3e Cïj?igtii^/ al^ ben ^ojge/

1 en ben geïjeelen taeg ter 3aligljeib (taant bat bolgt op be ttogfelinge

1 aan be (öobbelijfse iBaaröeöen) niet alleen niet ba^tilellen fian/ maa?

' ooft Bcftjeben taorbt te lje?tae?pen/ taaarober/ alé eene grutoelrjfte en fc6?ififtrlijfie sonbe/ Qunne tonfcientie ö^n 6eil?aft en fien boo^bebe?»

t boemeni^fe boet b^ec3cn/ soobat bese flaat be 3iele bapper fi^enfit. 1 III. Jl^at souben be soobanigen bltjbe 3ijn/ inbien 3e ban be3e safie/verian-

t bat fiet «Sob»? flemme/ lt;ï3obg uitfpjaafi/a3ob^ l©oo^b i^/filaar en fi^acö-

/ tig oberreeb taaren! ^HSaar betarjl (jet niet boo? be uiterlgfie 3i»nEn/ringe.

t nocö boo? be rebcn/ maa? alleen boo? get geloobe ba^tgcjlclb moet tao?ben/

ÜE 300 ij» 3ulfi^ fjet bje?fi ban ben (0ee^t bep geloof^. 1 Joh. V: 6, De Geest

« is het, die getuigt, dat de Geest de Waarheid is. ^e (öeegt openbaart

/ aan be confcientie bet geloobigcn/ bat Ijet iDoorb boot ben ajecgt 45oblt;j ig ingegeben en be onfeilbare iDaarfteib ig; nogtan^ gelijH IjEt geloobe

f in Clj?igtuji i^ boo? mibbel ban Ijet E©oorb/ 500 geB?uiSit «öob ooft mibbc»

e len/ om onj? te oberreben ban be iBaarljeib begS J©oo?b^ 3elbe; boeg overtui-

1» 3gn maar niibbelen/ bie geen R?acljt Rebben/ tensö be (Jjeegt baatbaor gg°ge dat

e taE?lquot;it. ^e l^ecre amp;ctae?fie ban ^ct Ijarte ban 50a eene taanftrlenbe siele/ woord

e tertaijl ifi tae?fi3aam ben tot gare Dbe?tuiginge en be?ile?ftinge; en 51) taacö-

? te sicö onbertupfcljen ban tegenfiantinge/ maar öoube sicö ftil en late 3icö 1. Door

■S Buigsaam oplciben boor be bertooninge bat be 25dBcI (öobg HDoorb ig. eqquot;? «p-IV. 1. Sünbien men 3gn be?flanb magtig if/en 3icfj een mengclj te 5Ön veier sla-

U toect/ ;oo moet men mee? gelooben/ ban men met sjjne oogen 3iet/keu. 1» II. :ciii en

i

-ocr page 706-

634 Van de Bestrijdinge, of het Woord Gods

en met sflnc oorcn Qoort/cii men boet ooft Ijct öaQetijfi;? jonbet adjtcc^ bocht/ alö onö ict^ aanoesegb of ber^aalb luojbt. 't in onje öa?tcn inneujent / en 't ^aï pc tot oy onjcn boob niet uitgcnoftften fuinnen Vuocben/ bat Due d'Alba, om be Kelisjie/ Uele bnijenb menfefjen fn Nederland geeft boen bermoocben / ontfjaljen/ opljaiiQen en beröcanben. (©oft fïaat ntemanb baac tlaijfel aan/ bat öame al Uoo? buijenb laten ttaee of b^ie ooïaan ïjeeft/ en aleer be jitplaat^ bcr fteisecen ge-tneeét/ en tcgentnoorbig be floel ijS ban ben pau^/ fcljoon gij Ijet met gejien ftceft. 3JScn fteit ooft onthJijfeïbaar bagt/ bat Jerusalem eene nzoote jtab ^ getoce^t/ en bat aibaar öe aanjienlpe tempel getoee^t/ bic cerét boor ^alomo iö geöoutab/ en na be be?toaegtinge bao? Beöu-Cdbnü^dt/ tocbcrom öoot ?2ptuB6abcl QEtoee^t# gelooft

bat be Sjoobfdjc natie in föanaan fi«ft getooonb/ en Qunne gobgbien^t boor alle be cecnnonicn gepleegb trEft/ ö'6 'n ^En ftaan; bat

beje natie ban 3!aco6/ fjaafi en 5£amp;?aöam afftomjlig luacen/ en 5Cö?a' gam boor eenige tupfegen-baberen ban 4i5oacF)/ in luiend tijb be jonb» bloeb ober be gefteele aacbe geftomen \§/ en bic booc eenige tusfcljen-baberen/ ban 5tbam bin ecjften mengcö ban a5ob uit be aacbe gefcljapen. lt;0ji gelooft bat .ïlSose^ be fiinbecen Si^racl^ uit Coppte boor be Vaae^' tijne in ïtanaan gcleib geeft/ en bat bie ^0^ be bijf eerfte boeften Be= fchjeben geeft/ en bat be anbere boefien booc anbere mannen öefcg?eben sijn/ en bat be Sloobfcge natie alle be boetten bcö (!lgt;. \C. ban Itiel bijna ttaee buijenb jaren boo? Cg?i?'tug geboorte af boo? (©obbehjft/ en boo? ben tenigen regel gunö geloofd en leben? gebben gegouben. 't 310 bijna allen befienb/ Sfoben/ (Cujften/ Cg?i?tcnen goiibcn onfeilbaar ba$t/ bat be ©cece Éfcsuj? Cg?i?tup/ nu 1870 jacen geleben/ te 23ctglcgem i^ gcbocen/ een é?opgeet iji getace^t/ fijacgtig in taoorben en baden/ en bat CJij op 't ©aagegfee^t buiten'üecujalem i^ gefi?uifigb/eu bat toen be jonne op beti mibbag i^ bccbui^tc?b getaocben ; beje bingen alle jijn 500 öeftenb/ bat be nienfege jfcg eeept jelbe souöe moeten üntmenfegen/ en ttaijfe-ïen of gij sclbe al leeft/ en of ec toel menfegen en plaatfen sön buiten jgn gejigte/ cn of ec tael een tooo?b toaac i^ ban al 't gene ooit een men^cg gefcg?eben geeft/ eer gij aan be gesegbe bingen fian ttaijfelen. €11 gij ttaijfelt cc ban ooft niet aan/ maaj 't ligt taat biepe? baa?'t u fcgort/ 't raaftt ben tacg ber bccjoeninge en bec jaliggeib booc Cgjifitu^. (ym ban gegolpen te taocben/ becgeft uta gacte tot get geloobe/ bat gij aan bie gejegbe toaacgeben gebt/ en 't 5^ öefttaaam stjn om uta gacte te Deceiben/ om booc get bolgenbe betbec opgeleib te taocben.

2 uit V. 2. ïSiomt nu een ftapje nabe? en fïaat utae oogen op bie ^cgjif» Pro'phe- ten/ taelfie fiefienb sgn/ bat al booc ttaee en b?ie buijenb jaren gefegje» tien in het ^En En 5jEt jn be pcopgetiën/ cn becgelijftt 5e met be be?»

Viullingc/ en jiet taat tfgt;obbelijftgeib jicg baacin openbaact. Seemt beje taeirfge en bi) allen beftenbe tor een exempel.

-ocr page 707-

de Waarheid is. 635

't l©a^ aan SCamp;jaljam lioo^roli en Belaofb / bat sijn jaab Inonde?-öaar jouöe bermcnigbiilbigen / en Canaan erfeïp amp;c3tttcn / en bat |)ct na bier Ijonbcrb jaren baartn 5oube Etotnen. üJé 't ooft 50c niet ge»

fcO»eb 5 't ÖDag ben Éoben bete jaren te boren boorsegö/ bat jg uit (Canaan bejbreben en naar 'SSaücI Ineggeboerb 5oubeii Inorben/ en bat SC baatna boor eenen fioning/ bie OTorc^ joube genaamb luorbeiï/ Vne*

berom in gun ïaub sotiben tnorben Ijer^elb/ en bat'se ben tempef/bie tot ben gronb toe be^ojoeot joabe laorben / Vaeberom jouben op6ou»

luen/ en 't is 30a gefcOteb. 't IPa^ boorsegb/ bat na be gerilellinge SCerusalem en be teiiiiicl 3ouben bejnielb/ en be geljeele SJoobfcöe natie onber alle bolfiEren be^jtjooib sonbe Inorben / en sonber offer/ sonbec fioning/ 3onber afgobenj in be^acljtinge leben ; ip 't 500 niet op besen tegenUioorbigen ttjb ? C^ct taa^ öijna ttoee bui5enb jaren te boren boor MQose^/ rn baarna boor anbere üpcoyïj^n boorsegb/ bat et een Jilüe#* fta^/ bat ij» (iT^'^tu^/ een ^opljeet/ een ^iejiter/ een ïfoning soube Stjn; bat bie soube sijn Ijet 3aab/ niet ban een man/ maa? ban eene b^ou»

üie/ en uit een maagb 30ube geboren Inojben/ uit öet gcflacjjteSCD^aFjain#/ 31uba/ ©abib^/ te 25etl)fel)em/ 490 jaren na be Ije^ftellinge uit ^abel.

©at öij arm en beracöt joube 3ijn/ be sonben ban be ftinberen 45ob^

joube blagen/ ban be oberpriegter^ bejiïooten/ ben ^eibenen obe^ge«

leberb/ gegeefefb en geftjuifigb taorben/ bat men |)et lot obe^ 3ijne ftlee»

beren joube taerpen/ bat 30ube opftaan uit beu booben/ ten liemel baren/ en bat be l^cibenen ober ben ganfcfien aarbbobem in ï^em 50U» ben gelooben. gijn bc3e bingen alle bele ponberben ban jaren te boren in be ^camp;jiften niet gep^ofeteejb ? Cn 3ijn 3e niet alle pertinent in ben i^eere Sle'su^ CFi^iptii^ be?bulb? gijn 3c niet alle buibeïijft ban be SHpo^-telen en «EuangelijSten Befcö^eben/ noemenbe tijb/pfaatfe/pejfonen/en bat in bien tijb/ toen lyienben en bijanben nog leefben/bie [jet met Ijun eigen oogen grsien dabben / en moeten öct 5f'f^ be Soben ö^ben ten bagc niet öefiennen? lt;£5etuigen ö^t be !^eiben)cf)e fc!)?ifren seibeniet? Cn gelooft be ganfclje Cöjiptenljeib Ijetnirt? ©act tjic^bij aife be boo^-üeelben / 500 ban pejfonen/ safien al? bienften in en Duiten ben tempel/ en 5ier {joe ret bat 3c alle op ben fr}eere Sesu^/ aï^ tegen» fieelb/paffen/ en Ijoe bat/t}tj geftomen 3ijnbe/alle^ bernietigb i^. (©e3e bingen alïe te samen nemenbe/ 30a moet ïjq 3ijne oogen met getaelb toefluiten/ bic in be^elbe be (öobbeïpftfieib ban be Jjcljriften niet 3ier.

VI. 3. Eet aanbacfitrlijfi op ben intjoub ban be ^cljjiften/be^gelijftt jes. uit ac een^ öij alle meufcljelijfte fclj?iftcn; Ijoe buister/ gjof/aa^b^cö/ijbelen btaaa^ 3tjn 3e/ en toat een ^obbelijli licljt jl^aalt in bese? (jEn al tuat anbece het fcö?iften ban n5ob en gob^bien^t gefcö?Eben tjcamp;ben/ 31)11 uit be3e ge» woord. Ijaalb/ en al tnat 31J uit be3B niet öcbamp;en/ ig ftinberlijft en belagcïjeljjrf.

JilSaar in bese fijaalt een «èobbelpe glanjj; Ijoe Ijee^iiju fpjeftcn 30 ban a5ab/ ban be onfle^felijUljcib bet 5iel/ ban be^ menfcljcn bui!0cib/bcr»

'€111 2 b?aaib»

-ocr page 708-

C36 Van de Bestrijdinge, of het Woord Gods

bjaaibljdb en onmaat/ ban be OEincenfdjajj het jiele met tfJob/ban be mitafge örejiyftljeib/ ban be regtbaarbiolicib 4?ab^/ ban bc bcjboemcni^ fe! 3£et Óoe oce^teltjft be geegtelijfic paften baojgeilelb taarben/goe biep en bao? ben menfclje be?Ba^gcn bat jc pjn/ en buo? ben inenfc^e be^fioj-gen jauben geüleben jijn/ 300 5e in be heilige ^cöjiften niet tnaren geo' penöaajb/ en nu 3e geopenbaajb jijn/ bat niemanb bejelbe gee^telgö be^» ftaan ftan/ ten3tj ÖÖ S^Ibe gee^telgfti^; en öae 3e alle baattoe bienen om ben menffgc ban Ijet aajbfcöe en bejganfieïijfte af te t?eftften/en tot lt;J3ob te leiben om in 3Uibete geiliggeib/ bjebe en blrjbjtfjap lt;0ob te biencn en J^eni te bejgc^Iijften •, toat menfcjje soubc 3ulfie geegtelijfie 3afien be?» 5fnnrn/ en 300 geepteïpft finnnen boojfiellen 5 ^Dit alle? moet ten menftfje obetreben/ bat be heilige ^tQjiften taaatlijft en alleenlgfi ban i^ob 3jjn. 4. uit dc • VIL 4. (öaat bejbtt en beftljoutot tnat fi^acljt bc3e taaarljebcn op vanhet ÖEt |jatte ban ben menftamp;e IjeBamp;en. ^Toen be SCpoótelen 3icD ftee^ben tot woord in be l^eibencn/ taat begonnen 5e anbejj? ban een oajtog tegen alle men-meen86 ^c9en/ En 031 jonbe? 3taa3tb en taapencn/luat uitftomfte fcljeen get an-bet^ te 3unen gebamp;en/ ban bat 3e ban een iebet al^ 30tte menfcljen ge» ganbclb/ ja ten eetfle geboob 3ouben 3ijn getaotöen ? bonben oberaï toilbe menftFien/ bie geen ftennigfe ban (3?ob Ijabbcn/ bie/ al^ B^iefcïjen» be Iccntaen/ (jen eetbe? bejfcljeurb/ ban naar Qen gegoo^b souben geB' fien ; maat siet/ Uiat een onUiebetflanbelijfte fi^acljt fjabbe get «Euan» gelium op jjunne gatten! ©an tooïben/ leeutaen en Beeten hife?ben 3e ïammeten/ 5et nam Brj buisenben gehangen/ en leibbe 3c tot be ltjb3aam» geib ban Cöri^tn^/ 31) ft^egen ^em lief/ 3ij be^ttoutaben op ^em/ 31} 5et-teben lijf en leben getaillig Btj l^em op en ont3agen nodj buut not0 3taaarb ; maat blaften boot in be Belgbem^fe ban be (©obbelijtie i©aa?» fjeben; en bu^ lnie?be 5C316/ SCf^ifta en dEuropa met ïjet ïEuangelium ber-bulb/ en [joe bat Bet mee^ be^boïgb toie?be/ öoe Ij^t geetlijfier 3icB uitbjeibt tot be?lnonbetinge en be^luocbfieib be? bejbolgeren. €n al^ be anticö?i?t alle fioningen en magten te fjulye nam/ om Qet boojbte» ftenb UcDt bet ïïeformatie te bempen/ 300 fionbc nogtan^ 5un buur/ jtoaatb/ galg en rabeten nict^ uittigten/ ban 3icÖ5elbeii met bejbjict te pijnigen; taant Ijet Dloeb bet martelaren toa^Bet3aabbe? ÏJe?fie/en b?agt tjonbejbbonbige b^utjjten boort tot fprjt ban be gobloosen/ en Blijbfcljap ber gob3aligen. il^ie 3ict in alle bc3cn niet be ^obbelijftfieib be^ Cuangelie^? kracht d0 VI11quot; 5quot; ^gt;0Et be fijatljt/ bie Qct Cuangelium op fjet öa?te

des ban anbete geloobigen/ en op ntu eigen (jatte ïjPEft; bc3e i| te taonbet-^°thdstp ®aar' 30 bgt;o?ben niet alleen in ljunne eerfte Belieeringe 300 betanberb al§i' der getoo- Een boobc lebenbig toie?bc/ maat gunne 3ielEn toorben baatna met een vigen. taonbejltjft licljt/ liefbe/ 3oetigfieib/ blgbfcljap/ brebe en brijfjeib bejbulb/ 3oobat 5e allejS Bunnen mf^fen/ alleji maar al^ bjeft acftten en allej» fiunnen be^bjagen; 5oc Blfjbe gingen be martelaren naa? 't buut en be galgen/ goe jongtii 3e in 't mibben ban be blamme! luat acgtten 5Ö get een ge-

luft/

-ocr page 709-

de Waarheid is, 637

luff/ booj den name een ta^eeben boob te fle?ben! SCanmejRt be ontelbare menigte bcr ocloabioen ban alle tflben en plaatfcn/ 53 geB»

fien allen benjelföen gjonb/ aïlen bcnjelfben «©eegit/ allen Ijetselfbe Ie» ben; Somt men öygebal Btj iemanb/ en men ïjao?t gem be tale Canaan*? fpjefien/ tE?|tonb jijn be ïjacten in be liefbe bereenigb/ mee? ban ö^ocbe?^. Jiiaejfit bat ïjetgene in öet i)3ao?b DMajijeib i^/ ooft in uüi ba?te i©aaröcib i^; men Ban jien en geboelen/ bat Bet een en bejelfbe (!5ce^t ijl/ bie in Beibe fpjeeSt; gij QeBt n menigmaal bettoonbe^b/bat gij bie jelfbe gejlalten in be ^c^jifture bonbt/ bie gij al te boren in uta gajre getaaar toaart getuorben/ jonbe? te bieten bat 5e ooft in be ^djjiftiite Bcfcö?eben taaren/ en gij jeibet/ immej^ bat flaat ooft in get J©oorb.

2Cl^ gij bit alle^ oymejftt/ Ijoe ftan get 30quot;/of gij moet obertuigb fiaan en uitroepen: ubj l©oo?b i| be ï^aarrjeib! 't ^tjn maar ongegronbe intaerpingen of optoellingen bie mg fitaellen.

IX. 3al mi^fcöien jeggen/ ifi moet op alle beje bingen fliï^toijgen/verater-

en Ban get tegenbeel niet ha^tftellen/en f!etge5BgbeBctaeegt mijalb^ij^se^cior

om te gelooben; maar ifi Bltjbe onbejtu^fcöen bol onru^te tDegenjï öet gen. optaellenb ongeloof/ ifi tail tael gelooUen/ maar ifi fian niet. lt;0c5 taat raab i^ tot mg! poe jal ifi nog een^ fiomen tot een fi^acjjtig en fle?fi geloobe sonbe? ttogfelingen! .illSaat taeet: 1. ©at dPob boor beje Befljgbin'

ge be meeste ban jijne fiinberen/ bijsonbe? bie ban een blug bejftanb jtjn/

leibt/ om gen boo? bejelbe te oefenen en fte^fier te mafien in get geloobe/ gelijfi 5e baarna flerfier jgn. 2. ©at tï5ob öierboor be jnnen öwn on-geloobig garte en onmagt om te fiunnen gelooben/ Befieno maafit/ tot |unne bejneberinge aan be eene 3gbe/ en 3gne magt en b?ije genabe/ al| Qet geloobe geeft/ aan be anbere 3tjbe/ 30obatbe5efi?ui^-fcöoolBnn nutter ig ban troont en ru^te. 3. ©at alle geloobigen get !©oorb altijb tot gun g?onb ban liegt/ban troont/ban taanbelgeflelbtjeBBen/en alle# baa?'

boor geBben obe?taonnen/ en alle# baarboor gebBen nitgeflaan. ètjtgtj nu taijser ban allen/ of toilt gij u boegen Bij be gobloosen en fpotter#/

goetael er 3elbcn een gebonben taorbt/ bie aan be^cgjiftburftrafien. 4. ©at grj fiie3en moet/ of gij be rebe tot een g?onb ban ntaen toanbel/

rugte en troont toilt ftellen/of get geloobe; 30a be rebe/ban geBt gij met ben 2BijBel niet te boen ; 300 get geloobe/ ban geBt gij met be rebe nfet te boen/ om be J©aa?geib ban get ï©oojb ba#t te mafien; taant get geloo»

be rugt alleen op get 3eggen ban een anber. ©e rebe i# maar een mibbeï.

Zegt gij : 't i# mij al# be bocb/ ifi ftan niet gelooben. 3Dft anttaoojöe:

betaijl ben bijbel te bertaerpen u fegaben fian/ en get bajétjlellen bat be 55üBcl (!5ob# i©oorb i#/ u niet fian fegaben/ 300 i# get immer# bcilig#t op get IBoorb aan te gaan. 2Can gobloo# te leben geBt gij geen Iu#t/ gij 3oubt ebentael een beugb5aam leben Rie3en. / al taat u be rebe fian leeren/ bat leert u ooft get i©oo?b; ja meer/ en bat gemclfcge? tn geegtelijfter. Cn 30a gij gefïingerb taie^b met anbere religiën/ baati#

1011 3 öe»

-ocr page 710-

638 Van het Ongeloof over zijn eigen Staat.

beselfliE rebe/ al luat öeugbcii bic u jouben Iceren te boen/bat (eert u ooft be «öcrEformKjbe ïteliote/ en bat bed fj^elfcgec en gee^telper.

ï©Elaan ban/ set u ban ba^'t/ en jegt/ ift sal ban Ijet ï©aojb flel» len/ al^of Ijet 't onfeiffiaar ï©aorb a3ab^ taa^; ift fteKe bat ban nu tot een o?onb ban mijn geloobe en ïcben/ ift jal mij flipt baaramp;ij gouben/ ift jal Ijet gcburig lesen en nuj familiaar maften/ ift jal alle gebacö' ten/ bie baar tegen opfluiten/ gehangen nemen en afflaan; baar leje ift bat be menfcïje in sicljjclben berloren i^/en jicljielljen niet ftan reb» ben; bat Cöji^tu^ i^ bc 25orgc/ en boor jijn (ijben en fterben

ben sonbaar/ bie tjem aanneemt/ met iï3aö berkoent; bat be geloobigc (0ob moet lieffjefiben/ bienen/ breejen/ en naar jijnen üiille en geöo» ben taan beien; bit fielle ift ban ba^t/ baar jal ift mij ban naar fcOift' ften/ en ift jal al üibbenbe in mijne ecnboubiglieib taacljten/ tot bat be ^eere mtj berber jal berlicöten en mij t?oostcn/ al fcl)aon ift ban be^« jelf^ lt;J5abbelijftF|eib niet bcrjeftrjb Ben. bejen taeg Ijeeft beï^eere beien teregt gebragt/ en jal ooft u teregte D^engen/ en be (J3eejgt;t sal aan u getuigen/ bat be «Pee^t be iKgt;aarljeib i^.

KAPITTEL LI.

Van het Ongeloof over zijn eigen Staat.

Verzcke- I. €en tffaren Begenabigbe te obertuigen/ bat Qij ongenoegen Oceft meneindat 'n 5^quot; jonbig öarte/ gebacljten en baben/ en tot in öct Qarte taar» den staat ober fmarte geeft/ bat jijn berïangen naar ajob i^ om in berjceninge/ dergena- jn brrbe met (6ob/ in ootmoeöigljeib/ in breeje boar (|3ab^ aangejigtc te taanbelen/ bat l)ij ftent alé ben 25nrge en galigmafter/ i|ein

begeert/ i^em ftie^t/ jicÓ naar ^311^ toetaenbt/ l^em aanneemt/sicQ aan i^cm obe?geeft/ en boor i|cm tot 45ob gaat/ om aljoo be goeberen bejJ a5enabe-berbanb^ beelacamp;tig te taorben/ bat Ijij in 3(jn Ijajte binbt ren afftee? ban be sonbe/ ombat {jet tegen ben taille lt;j5ob^ t^/en eene intaenbige Begeerte / om suiberltjft ben ïfeere taelamp;eDageïijft te leben/ en bat jnlft# telfien^ 3ijn oogmejft/ boornemen en beooginge i^/ bat gtj fomttjb^ tael soetigljeib en flüte in a5ab genoten Ijeeft; Ijierban een Bege» uabigbe te obertuigen/ i^ ligt te boen; ja een lebenbrg boorftel ban bie 3aften i^ een ftlare fpiege!/ in taelften 50 3ien/ bat bie saften in Ijen 5ijn. ia geen JiBaar baaruit gen te obertuigen en te berjefteren/ bat 50 in ben jiaat teëtdoenak *tnabe11/ S'^Ö baaraber te berBljjben/ bat i$ 500 ligt niet te n' boen/ betatjl baartoe eene Bijsonbere taerftinge beö Cfeiligen ^ee^te^ berei^cljt toorbt. Siit bit 1 Cor. II : 12, Wij hebben ontvangen den Geest die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen, die ons van God geschonken zijn. ï!13e (J5ec^t taejfit eer^t genabe in \ym/ en ban ïjeB»

Ben

-ocr page 711-

Van het Ongeloof over zijn eigen Staat. 639

6en je nog bau nooben/ bat .^c Fjun getoonb tnorbc/ en bat jij 5c ontquot;

bangen Fl^bben. Eom. VIII: 16, Dezelve Geest getuigt met onzen geest,

dat wij kinderen Gods zijn. IBant be ücgenabigben ftennen beien «net ^amuËI öc jïemmc be^ ÏJeeren niet; en 50a jij al taare genabe in jicg jelben fiennen/ 500 jicn 3e bie nog niet in jidj ; en 500 51J al üiat jien/

300 jien 3e baaröij 513a brïe tegenrebenen/ bat 31) tot geen öefluit Due ben fiainen/ bat 30 'cnare genabe Ijeööen.

ï^ieroliec 3ijn sommigen niet seec aatigebaan/ 't 39 bat 3e ftlctiitoe' verschei-tenöe 3tjn/ onber eenc flecljte biengt leben/ en geen ö^nbleibinge öeD-j*e0n8eatal-fien/ en baacom niet bieten bat men bc^efierö ïian stjn ban stjn ^taat/

maar 0ouöen 3icl) Sesig met bibben cn uitsien naar fiesuiS/ eii tnacg»

ten 3fclj boor sonben/ op Ijope/ bat 3e be 3aligr)eib mogten berfirö' gen. Anderen 3ijn moebeloo^ en 3ien geen raab om tot be bersefieringe tc fiomen/ en gaan öeftlemb taegen^ be firacljt ban Fmnne bejbo?ben»

geib baar ö^nrn. Anderen sijn flapetig en boobig/ en QeBöen niet beel Brnjjit ober gun ^raat. Anderen 5tjn 3cer aangebaan ober Ijm' ^taat en leben in beel breejE cn fcï)?ift.

^oebanig ooft iemanb ober 3gn ^taat aangebaan of niet aangebaan i^/ niet be?3Efierb te 3ön obe? sgnen ^taat/ belet be brengbe en blijb-fc0ap in a5ob/ be banftbaarljEib / en quot;be berpeerlijftmge ban (0ob/ en ben opfgtelijften Uia^bom; bese geeptelijfte sieftte 3iillEn bnj in bedelft?

nature en corsaftcn boorjlellen/ en ban tracljten beselbe te geiden.

II. ©ooraf 3eggen bnj/ bat Ing Ijter niet te boen fjeööen met onbe» Ontdek-fieerbe menfcöen/ bie of luel toeten/ bat 50 onamp;egenabigb 3311/ of öunnc ge^

backten baarobe? niet laten gaan/ of bie siclj seer ligt geruft ftellen en 3icö klagers, ban {junre 3alig{)Eib berseftejb (jouben ; of bie een obe?tuigbe confcientie IjeBBen en ebentoel in be sonbe blijben en tot CD?'Ptn^ niet luaarlpt gaan/ en onbejtu^fcljen mooi jijn met te ftunnen Blagen/ en met boo? fub-tile uitblugten be gocbe leeraren/ bic niet scer ben gecét beö onberfcöeib^

Qebben/ tot mcbelijben te beitoeftficn cn boo? ^unne teebe?5Eib omtrent 5biafiften beel moeite maften om ljumie tegentoerpingen te ficanttooorbcn/

en önn te toonen/ bat 3e nog genabe geöben/ baar 3e beter souben boen/

bat 3Ö er op (loegen bat 0« ftjaaftte/ opbat 3e gesonb mogten too?ben/ cn Sicg befteerben/ of ontbeftt 3tjnbe/ bat 5e maar ftlaagben om te ftlagen/ fyt* ncn mogten gaan tot be tncrelb/ baar 3c tndj onber Begooren/ opbat se niet meer be goeben Ijinbcrben en be gocbe löCeeraren meer bejbjiet Baa?'

ben in Ijun pjebiften cn ftieftten ban anberen; laat 3e brtj 3eggen/bie Eceraar berflaat ö^t intuenbige niet/ bic i^ niet Bcfttaaain om sielen te Bcganbelen; aljl 33 ontbeftt 3tjn / 300 sullen anbere staafiften min berginbe^b Vnojben/ be ganbleibinge ban sulfte gocbe geeraren te ge» Bruiften. ï©ö fp^eften ban tot besulftcn niet; maar alleen tot bic/toelfte genabe IjcbBen en inbcjbaab gaarne geBolpcn toaren ©cse sfjn allen niet in benselfbcn jlaat/ öc een toojbt Bicjboor bcrï|inbe?ö/ en een anbc?

boor

-ocr page 712-

640 Van het Ongeloof over zijn eigen Staat.

boot toat anöcrsi/ baarom sullen toij be?fcïjcibcnE geiiaïlen boot^dlcn en bie fipanttooorben. .. ^

Oorzaken III. De eerste oorzaak ban onfleloof obe? stjn eigen ^taat if twijte-van twü- linge of men uitverkoren is, fóet gcloobe i|i öe? uitbcjftorEiicn/ 11? ni?t fe^Jfioo-beogenen bie tail/ uocf} bepger.en bie loopt/ maa? be^ ontfecmenben vigen. (jpobsi; baac eene roepinge naaj boojnemen lt;l5ot)jgt;; alp ir ban iVnL^nfquot; niet uitbejftoren ben/ 500 fian Ift niet jaïig toorben/ en al taat betoegui-men üit- gen ban geloobe en Beïtecringe ift ooft mogte meenen te Ijebamp;en/ bic 3911

verkoren njEt rc0t Ell 't Verloren tae?ft. ï^ocift lange? op bcbcrfncsinocbcnH/ Antw. hoe ift meer gcloobc/ bat ift niet uitberftoren/ maat bertaorpen ben/ itt gebocle Bet aan mgn gartc/ bat jegt öet ,r,tJ filaar genoeg 500 menigmaal ifi toil bibben en tot Siejug loopen; bit Rjenfit mij naar jicl en ligcljaam.

Antw. 1. lt;l5ab geeft jclbcn onmibbelbarc infp?aften aan jijnc liebe Min'

beren/ en jou ban be bcjtoorpenen 50° bertaaarbigen/ bat aan bic onmibbelbace openbaringen 5011 geben? ^ijt berjefterb/ bat ijet ©obg ftemmc niet i^/ maar 't i^ uta eigen btoaa?; en ongeloobig öa£tciaa?' onber beg buibelg ligtcn jicö bermengen; gö fiebt in ben ïïaab «Pobg niet gejlaan/ laat ban bc bejborgene bingen boor ben ©eere en jijt 50a bermctcl niet/ bat gij toeten joubt bat gt;l3ob in jijn i©oorb met geeft geopenbaarb. l^eeft lt;l5ob u tod geopenbaarb be bejtoe^pinge ban een anber5 Simme^ neen; toat g?onb Ijefit gij ban te gelooben/ bat©ob u utoe bejtoejpinge joube openbaren 5 I©aa?om leeft niet boor inbeelbin» oen en eigen inballcn/ maar ganbelt met berflanb. 2. ©aar sgn belc anberen getoeegt/ bie in beje jelfbe betsoefiinge/ en bat migfcgien bie» per ban gij/ bersonfien jijn getoeegt/ en be uitftomfle leerbe öun/ bat 5ij tael taaarljjfi uitberfioren toaren/en bat 50 sicamp;selben/met jiclj bapt in te beelben bat 3e bc?taotpenen toaren/ leugenen Ijabben torjg gcmaalft en sicöselbcn maa? ber5inberb ^abben in ben toeg ban «Pobsaligijeia. 3. jUSen moet 3gn geloobc/ ö0PE/ liefbe/ niet bepjoeben aan bc bepiesin» ge/ maa? baaruit opRUmmen tot bc bejRtesinge. ^oobat gij gangclj ber» ReerbelijR en sottclijR Aanbelt/ gij 3oubi bat tegen anberen Runnen seggen/ bat men 50a niet ijanbclen moegte/ toaaruit gij utoe eigene btoaapgeib Runt sien in utoe berfiicsinge te bertoerpen. gt;0ob geeft öet geloobe/ bc bc» Recringe/ Qct leben/ be liefbe niet aan begenen bie Blij niet uitberRorcn geeft/ maa? alleen aan be uitbe?Rorenen. 2too bc ï^cere u ban be beginfe» len ban bicn Ijeeft gegeben/ 300 ö2bt gg reben baaruit utoe berRicsingc bagt te maRen. 4. 450b öeeft ong onfeilbaar bagte l©ootEi gegeben/ baa^naa? Ijeeft men 3icö in geloobe en leben te beftieren. sêtcit bat boo? u/ jict baa? bc be?maningen/ be aanamp;iebingen ban CBji^tup/ be beloften aan begenen/ bic toelgeballen in ï|cm nemen; gaat baar op aan; Runt gij baa?' uit nog niet opRlimmen tot utoeberRiesinge? 3Immerg 3eRe? baar binbt gij utoe bc?tocrpinge niet; ja al toare Jt bat gtj in besen tijb nog onbe» Ree?ö toaart/ ja be g?utoelijRfte/ bie leeft/ nog Runt gij niet befïuitcn

-ocr page 713-

Van het Ongeloof over zijn eigen Staat, 041

bat gij Uejlncjpeii jijt en niet Beftce^ti jult tao^ben. -Ccot ban julRc pn« öeojontic en bmaje iuüpelbiiioen af / Iaat 3e u niet uiee^ {jiutjerpn cn {janbclt licjftanbeïijl} naa? jjer i©ac^b.

IV. De tweede oorzake ban ttoijfclinge i#: Ik vreeze dat ik niet bekeerd 2. Of me» ben, cn bat alsao be gpljEele g^onb niet bEugt/eii bat f)Et baatom alleg niet oafö iö/ toat ift in 't be^Uola boe; tuant (a) ift lueet bEti tjjb ban mö» boren is. DEftEEtinge niEt. (b) 3f{ Ben juIftEii tiaarljlQftelijfte beranbEcingE tian ölinb tot jienbe/ ban boob tot lEben/ ban aarbg'cjj tot jjEmcigcD niet ge»

Vuaa? getoojben. (c) SEfi Uiaö 300 niet be^b^ij^elb boor ï)Et gE5igtE ban imgt; ne 3ont)rn/ boor 't gebocl ban ^ab^ toorne/ boo^ be b^ee3Eban be be^bop'

menicfe/ gelijft ift 31e/ Hand. II eh XVI. aEn gelijfi ift ban bejfcfjeibene Clj^i^tEnen geljaojö IjEböe. (d) 3[ft IjEb begonnen uit eigenliefde/ be fcf|?Ui boo: be^boenieni^fe bjong nnj tot 30Eftcii; inaa^ niet be liefbe tot be cere (Öobjï/ niet be liefbE tor oTlj^i^tuö/ ooft niet be Deininnelyftfjeib ban be Ijeiquot;

iigijeib en be jaligOeib; baarotn benfte ift bat be geljeele g?onb niet goeb ip/

maaj bat Ijct alleg/ taat ift ÖEbbe en boe maar fuperficieel of Doï-op tuerff i^/Enbat Ijet niet boo^tftomt uit een öEfteerb en lebenljeöBenb Ijarte,

' Antw. 1. ^fet inaa;/of gij ban parte q3ob 30Eftt boo^ 3ic3u^ CÖ.Jigtuj? Antw. tot regtbaarbiginafttngc/ geiligmaftingE/ tot ubie rugte/ Blijbfcöap en 5a-ïigljeib; of gö ban Irscet of niet lueet bjannee? en jjoe öet Begonnen i^/

baar i^ niet aan gelegen/men moet uit 3ijne Bcfteeringe niet BejTuiten uf on^ ttiejfi nn regt of niet regt ig; maar ter contrarie/men Bejïuit uit 3 (ju tcgentuoc^bio Ui er ft 3ijnc Beftceringc. 2. l©einigrn bieten ben tijb ban jjunne Bcfteeringe; fommigen blaren al obe^gegaan boor bien tjjb/bicn 5ij ben ttjb bairöunne ecjjïe Bcfteeringe acDteben; in anberen tnaren öct maa; booiBercibcnbc bic^ftingcn/ cn 3ijn lange baajna eejgt Beftce^b, 3. ^De Bcftecringc gefcjiicbt 3clbcn 300 BaajBljjftcIijR/ maa? 't gaat baa^mebje allengöficn^/al^ met fjet oygaan be? 3onnc/3oo bat men alleen cenigen ttjb baajna sicn ftan bat men beranbc?b i^; ja fommigen luojben in ljunne ftiiibfcfie jaren Beftrcjb/ 300 bat 3tj gcene gcöcugeni.gfe (jeBBen ban een' on* Beftccjben ftaat/ rn (jun bcortgang ig niet ccne bc^anberingc ban fuarte/

maaj ban trap in jjet gcc^tclrjft licljt en lebcn. ©ie in {jimne boltaagfene jaren Bcficejb too^ben/ cn gobbeloo^ gclcefb QeBBen/ bie Bunnen Be^t en BaajBhjficlijft onbcjfcïjeib sien/al^ 30 cenigen tgb boo: punne obe^tuiginge bcjgelgften met ben tgbccnctoijlEnapunneobc^tuigiugE. 4. ^Etipuict nooöig bat Er bcel licjBjtjsclingc/fcö^ift en bcben boojaf ga; fommigen tocjben bcoj be ftcnnipfc bc^ luaajljeib ftiilctjc^/5onöe? bed jï?ijb en t^oo^t/ obc?gcBragt; anbercu gaan met gaccljéu^ met Blijbfc^ap obe^ boo? be Be» minnclijft^eib bej* Cuangcliumié; fommigen boo? ballen en opftaan/30obat men nit be ecne manicre ban Bcfteeringe geen Befluit mag maften bat be anbere nict goeb i^. 5. aHn of gij boo? cigcnliefbe Bclnogen 3ijt getao?quot; ben/baaruit i^ nltie Bcfteeringe niet in ttaijfcl te treftften/eigcBliefbc i^ gic? eenc bcu^b/En !)rtccr|le Begin ban mcc^t alle/300 niet ban alle Be» II. ^tnmin ftec?-

-ocr page 714-

642 Van het Ongeloof over zijn eigen Staat.

fieejben; en of gij öoo? fcljjifi fifEtaogen stjt octoorbcn/ 't Ebenbceï/ of Jgaaman^ mclaat^camp;ljEiö/ of 53a?tituÉii£ öliubljEib/ of gaccftcii^ nieutag-Oiedgljcib/ of Jitofitoaaröcr# fcljtili be eeiile beginfeien jtjn gctoec^t oin u tot CÖ?i?tug te leiben. ©aajom fjoubt u met beje DEbenftingEii niet op/ jiEt gij nu luare genabe/ ErHent je/ eh berftEtftt er ulu oarte boo?. 3. net ia V. De derde oo^saaft üan tteijfeliuoE: Ik kan gelooven zoo dikwijls als ik makkelijk wil' En 031 30,ltie? CEnfgen fl^tjb/'t i?quot; mg gEEu tnEjft; taant ifi ftellE mtj te geioo- boo? bE aanbiEbingE niEt bE bEloftEn/ifi luillig je in/En gEEf mij 500 gE» vcn' maftliElrjfi aan bEn I^eeee oUee ; maa? jjet öeeft tuEinig luarmtE eii ftjac^t bij mij/ ift IjebbE geEne gElioeiigE bjosfljEib obE^ mijne jonbEn/ iU ö^öbe geEn IrbEnbigEii lupt eii bEgEEjtEn naa? bjebE/ blijbfcjjap/ IjEi' lig^Eib En anbECE goEbErtn be^ bEtbonb^/maar be^gEnaEgE mij met be baab ban intaiUigEn/ eii bat gaat alle^ 300 flap al^ eehe lammE öanb/ bic niEii Elber^ oplegt om irt? aan te gjijpni/ bE bingE^p bEtaEgen tuEÏ om aan tE nEinEii/ maa? baa? ig geEiiE fijacljt ban naa? ^iclj tE ha» ïeh- 3ift bEn aan bEn eeheii ftant niEt ontroEcb/Eii aan bsn anöerEn Fiant En som- pEfafie ift uit bat fl^P aamiEmEn noclj tjoo^t/nocfj blijbfcljap. Somtijds tnoeeUik is Selooven mij onmogelijk werk. ^jft ft an SSejug nlEt binbEn/ ift ftan j^Ein 08 u ' ntEt aamiEmEn/ ift bEjamp;EEÏDE mij bat maa? 500 luat/ 't ig tuErftEn in be lucljt/ ift ftan gEEii onbE^ljanbelingE niEt 3|E5ug jElbE IjeböEn. dtn al^ (jet er op aanftomt/ afê ift in perpftEl bE^ boobp of in eeh anbr? staaa^ ongE» maft ftom/ ban BEsluijftt öft gcloobe/ ift Beh ban in gjootEn ftijjift En btEEjE/ ift roEpE UjeI/ maaj baa? i^ nac^ bE^troutaEii/ nocij jliltE/ ift ftan tot lüesu^ niet fioniEii/ift ftan Ï^Ein niet aannemEii/ift ftan mij cp C|Em niEt bEjlatEn/ift ftan ^Etn mijnE jieIe niEt toEbEjtroutaEn/'t jotöe mij ligtE? 3i)n bE gEÏiEElE tUEt bolmaafttEltift te onbE^rjoubEii/ban fomtgb^ in CÖ?i^tu^ tE gelcoben; bu^ benfte ift bat mijn geloobe maa^ eeue inbEelbinge i^/ en maa? EEn tDE^ft bE^ bE?ilanb^/ bEfcFjoubiEnbE jjoe ïjEt gEÏoobE tae^ftt. Antw. Antw. ©it allEié toont bat gij toaarljjft grlooft/ 300 bat ^Et u niEt moE^te nEbEjflaan/maa? opbEurrn; inant {)ie^ i^ (a) licljt eii ftEiinipfe ban EllEn» be/ban be geB^CElgfJE gocbEtEn beg gEnabEbE^bonb^/ban bE ncobsafte-hjfiÖE'b ban 31e3U^ aig 25o2gE. (b) ï^ie? ig taaajlgft ongEiioEgEii obE? ben SonbigEn flaat buiten aTÖjiptug/ eii gcnoEgcn En begcErtE naa? bE^OE» ningE met lt;£Sob/En alle^ üiat baaruit bloEit/ bjEbE/ ölijbfcgap/gob3a-ïigïjEib. (c) JFJie? ig luaa?lijft toopen naar Sfesug/ intuiüioingE ban 3ijn bE^ 30Eft En aanbiebingE/ obE^gebEn aan l^em/ om boo^ {^eui boo? eeu hiEg/ bie ^em be^aoen 3a!/ tot be jaligfiEib geïEib te laojben. (d) ^iej i^ ge* boel obe? be stnaftlieib beg geloof?/ en ÜEftommEiingc of gij inEl taaajlijft gElooft/bE^mengb met ÖEgEErtE naa^ Uiaa^Deib/ern^t en flerfttE ban gE' loobE. (e) fyie? i£ eeu effcljeibEn ban be luEtElb/ sorge om niet te sonbigen rn een ijouben met Cö?i^tujS/mct 3|jne3afte en 3|inEftinbcEEn. (f) bital-ïe^ niEt 500 in u? Segt gij boo^ bEn ^cEre: ja in luaaj^Eib; maa?be gestgbE sluarigljebcn boen mij benften bat al bic 3a ft en in mg ftet toare

ge-

-ocr page 715-

Van het Ongeloof over zijn eigen Staat. 643

geïoobe niet ftunncn jijn; toett/bat oeïoobE en jrjne uittnejftingen bc?-fcöcibenc jafien jijn; o^ïoobe ftan in taaajO^iö in icmanö jjjn/en i^ taaa?frjft öaar/ altuaac be 300 gcsegbc baben sijii/ en nagtan^ ftan ^et jjjn jonbe^ be getnen^cgte uitlnEjftiiigeii in bescn en genen tijb en oinftanbig' geben. De verstandige wille ilt;S be taaajïieib be^ Flapten/ fcljoan be ö^jtótog» ten en beften 3tjn/ en ^icö niet geboelig cocren/ en of tael be roerin» v gen bep gajt^tagten inee^ öebniötljeia geben ban onje begeerten/ en aïsoa meejbe? bejiibjiliftinge aan eer^tbegttmenben rn fileinen in be genabe/^oa ijï nogtan^ be Inerftingeban ben becftanbigcn luille bao?gaan^5iiiberbec. ©aajani Inojbt niet fileinmoebig/ al 3tjn be F(art?tagten 300 briftig niet/ al«S gij maac öetuu^t 3ijt ban be nitgaanbe taerftingen ban ben becftanbi» gen briüe. (g) ©at get intnilligen ban be aanbiebingen en ö^t obecgeben aan 3(ie5u^ u ligt balt/en gij [jet boen ftunt 500 btfttoijl^ a?^ gij tailt/bat i^ be ö^öbelijfijjeib bet genabe/ en bat bat luaarficib i^/ bïtjftt/ ombat Bet gefdjiebt met ben bejitanbigcn toille/en bat öet bij 3ic5 ticeft eenige op« beuringe om ben j^eece tuelbeDagelijft te ielien in Clj?i?tii^; bat Ijet flap-yelijft gefcfiiEbr en geene ftracfit Ijeeft ban Ueztcooptinge en blijbfcgap/igi bifilnijl? een beftjaffelgft gebjeft ban e?nlt;u/ en een bctoijs bat men in ben t?cin niet seer ge5ct iö oy ben geineet^aiHcn oinmegang met lt;ï3ob; en of bat in u te Beftraffen if/ 50a ig ÖEt 0EEn blijft ban niet in tnaajljeib te geloa-ben; bectcoopt u in ijet eene/en bectoaftftert u baarboat tot ïjet anbete. (h) ©at gij beslnijften noemt ban geïoobe in peryftel beji boobji/en in anbere eftraorbinaire boarballen/i^ geen be5b3ijamp;en/maac eenebec' jjinberinge ban be bruc^t be^ geloof^/ be tupte/ be brebe/ be be^eftecinge ban een' getuen^cljten uitflag: taant bat öct geïoobe ooft ban nog tae?U» jaam ig/ büjftt uit Ijet jien naa? 3ie3uö/ uit get al^ban nog obe?geben aan J^em/uit amp;et roepen om genabe en ijuljfie boo? Slesu^; maac befcljcift beg boobj? of een anber eptraocbinaic ongebai/ belet bEbacöt3aam te letten op be beloften/ Ijierbij ftomt ooft ï)et ongeloobe boben/en toont ban ooft Stjne ftcacgt/ 3aobat men bol breese en ang^t ig obe? ben uitflag be? safte/ of obe? be saligfjeib bee 3iele. (i) ©at Ijet getooben/ bat u fomtfjbg ligt taejft taa^/ fomtijbg 30a 3toaa? en 500 onmogelijft ig/ ontftaat uit be bejfcBcibenBeib ban beooginge. SCl^ |et geloobe ligt taerft i^/ ban ig men buiten jl?gb/ men siet ban op be uitgaanbe baben beg geloofd of men ig ban niet gemeensaam met 43ob bejfteecenbe/ en men loopt cc ban ligt obe?Dfnen; maac alg get stoaac en onmogelijft ig/ ban b?ingt men bie-pec in/en men begint meer met be ceae te tae?ften/baac Ijet i©oo?ö dJobS alleen be g?onb beg geloofg moet 3ijn/of men ig ban bejig met be brucfjten beg gelaofg/ om bie te Rebben in sulft een' trap/ alg men 3icB3elben boojftelt/ en eene be^efteringe 3onber eenige safte/ bie ttatjfe-linge 30ube ftunnen aanbrengen/een be?trotilnen enftel in bjebe/jonbe? eenige optaellenbe breeze. iCeen taanber bat u bat onmogelijft ig; taant bat ig beg C^ceccn taejli/ bie een iegeltjft baatban 50a btel geeft alg fjet

.llSmmai 2 ïjem

-ocr page 716-

€44 Van het Ongeloof over zijn eigen Staat.

ïjem BegaaQt. Hit alfc bejen jiet aö bat u\u gelooUc Ideï jtaaft cn geB?efi' lieltili i^/maa^ Dat Ijct ebenVuel in toaa^eib in u ig; bat toti tot bicn einöe getoond gebben/ om u baacbooc op te beuten uit ulnen staabiten ftaat/ en met blööfctjap u te boen boo^tgaan in ben opregten Uieg. 4. iictge- VI. De vierde oöjjalfe ban ttonfclinge i^/dat men de nature des geloofs steuenln verzekeringe, of ten minfle Dat Ijet geloobe altyö bejgejelfcfjapt i?

verzeke- 'met be?3efieringe. iïSen btfluit albué: indien mijn geloobe Ijet tuare ja» ringe. ligmaftendB geloobe toa^/ ifi joude be^eftejd jijn ban mjjn deel aan Slesuj? en aan be ^aligljeid; maar foimijbp ban ift jelfé geene onfeilbare bentee» henen ban (jet geloobe en bebeetinge in mi) bebinden/ tnaa^uit ib befluiten fiurf/ dat ill toare genade ijebbe. «èn of ib fomtijb^ tnel juiUe benteebenen irt mfj jie/ 500 ban ib toclj tot julben befïuit niet bomen. 31b breeje dat ift de benteebenen/ joo alj» i5ij in 't Il?oo?d boo^gefleïb biordeu/ in gunnen geegtelijben sin niet regt batte/en dat Ijetgene ib in mij sic/niet 500 gee$tclyb ip/al^ de ^tïj^ift die bejjlaar. ^Cmme^ de l^eere Ijerft mij nooit aan Ijet ba^te beregeld/ en nooit tot mijne ^ielc gesegb: 3ib ben uta Ijeil; ib Ben altijd ö^oebig en beblemd/ en bieet ban geene Ujeiigbe en blijbfcljap in 4F»od/ daarom bjee^e «b bat ib op 't einde bebrogen jal uitbomen.

Antw. Antw. 1. ^ijt ber.ïebetd/ dat men jonde? uitbjiibbebjb be^jebccb te syn ban deel aan Cf)?i?tu^ te (jebben/luel jalig ban bio^öen; bij duizenden/ bic nooit de uitd?ubbeli}be be?3eberinge gcljab Ijebben/ gijn alrcebe in den ïjcmel/ cn öaa? sullen er nog hiel duisende joobanigen in bomen. J^e^e» be?d te jijn i^ soet en begee?lp/ een geloobige ban niet anber? ban baar^ naa? bcjlangcn; maa? al^ Ijet ben ïjeere niet beljaagt/500 moet ötj jicb onbe^bicrpcn/en jicf) opijouben met oefenen ban de uitgaande baden be^ geloofiS.

2.13e nature ban 0« geloobe beftaat niet in de betjeberinge/bat eene g?oote mi^battiügc buiten en tegen Ijet Bamp;oo^d/ die Ijet geloobe noemt een fiomcu tot aesugi/cen aannemen ban ^cm/een uitsien naari^cin/een 31CÖ aan ^em toebe^troulnen/een leunen/een beklaten opi^cm; maar nooit een bersefterd sijn ban bed aan l^em te ïjebben/ en salig te jullen tooiden; fjoetoel be jaligljeid op Ijet geloobe beloofb tooebt en bolgt. 3. ©e bej^cberingc ban deel aan te gebben/ ban gebeel cn al Incg jtju ban get geloobe; neemt een? julbe geballen al^ blij § 5 boo^ftelden/ inan-nce? iemand in bjeeje ban ben boob/ in luatet^nood/ in fjanden ban 111002-benaarp cn die?gelijbe/ met ai jijn ba^te naar SEes»^ loopt/tot l^em roept/ ^em met Ijaapt aangrijpt/ jiclj aan ^ein obe?gccft/ en jiclj in jtjne ban» den bjcrpt/daa? i^ geloobe; maa? be tijd en ontfteltenigfen nemen al» Ic lueberbceringe op jicljselben en jijnc baben/ en aljoo alle beijefie» tinge bieg/en inbien men 500 fliejf/men joude jonbec bc^efteringe/ja in gjooten fcl)?ift en breeje naar ben Ijemel gaan. 4. ®aa? i^ 0 ide?fcljeid tUjQfcbcn be be?3eberingen/ die boo^gaan^ op be bedaarde oefeuinge beg geioofp bolgen/cn tngfegen be belmijitljcib/ bat men be?5eftc?d i^. SCI^

men

-ocr page 717-

V an het Ongeloof over zijn eigen Staat. 645

men met fiebaarbgciti get geïoobe in Slcjuji oefent met Bibbingen/ toepagf-fingen/ met eene goebc ranfeientie blagen/ en bejgelijfte/300 5al men üaatna/ be gcftalte be? jieJe Ijerbenftenbe/ bejnemen/ bat baar h5a?i eene lebenbige Ijope/of ftille ftalmte/of b^ebe/of be?genaegcn/af toebe?tjoubJen/ maa? bat men in bien ttjb üan taojftelinge baa^op geen intbjuRfteltjU acgt gaf/ en niet lettebe op bie jaften met te benfien: jiet baa?/ bat en bat ge»

boeit gij imme?^. lt;!i)f men feftoon in öfen tijö baarop geen acljtgaf/en baa?op niet lettebe/ 500 biaten ebenbiel baa? baben ban bejjeftecinge.

5. ^Ilöen Oeeft ooli eene mijSUattinge ban be be^efteringe; men noemt Mïsvat-bejscfieringe/ en men be?ftaat baa^boo? 't geboel en ben fmaaft ban öe deSTerze-ïiemelfclje goeberen/ of ten minfte julfie becjefteringe/ in tnelfte jicg de keringe. alletininile Ijinberinge niet opboet of boen Ran. ©oclj bejen öeböen te loeten/ bat en be geloober en get grloobe onbolmaaftt i^/ en in bit leben onbolmaaftt sullen blijben/en bat bejljalbe get ongeloobig gajte nog altijb toel eenige tbnjfelingen sonbc Runnen opbjerpen/ bie be beften in öimne berjefieringe nog jouben benebrlen/ en baa?am ban gen/jonbe? baarnaac te luisteren/bejüjojpen bnorben. Égt;e?3eHErinqe beftaat in öet opinaRen ban be jïuitteben/ in tuelRe men be ee^fte ftellinge neemt uit öet I©aojb/ befclj^ijbenbe be nature ban be jaligmaftenbe genabe/ ban öe toebejge-boo?te/ban F)et geloobe met ^ijiie Uip?Rlngen/bie 300 en 30a i^/boo? bie 3ijn sulRe en 3iiltic beloften. t?ie?in fjeeft be bersefterbe licöt en Rent be lüaa^eib/ en bat 3icö jonbet reben opboet/ ifi mogte Fiet ÏPoojb mi^i-batten/ 't 3©oo?b berftaat bat migfcljten gee^teltjRer al^ iR öet opne» me; bat be?lue?pt men ooR sonbe?reben/toetenbe/bat fjet i©oo?böui-beltjR en Rlaa? fp?eeRt/ en bat toij get niet natuurlijR/ maat gee^teltjR be?|l:aan. ©e ttoeebe ilellinge neemt men ban 3ijn eigen fiarte en be^elf^ uitgangen boo? Ijet ooge ban ben altaetenben a5ob/ betuigenbe/ en onse confcientie mebe getuigenipfe geüenbe/iR ben 500 en 300; men3ietene?-Rent tad be onbolmaaRc^eden ban be geftalte be^ (iarten en 3tjne baben; maa? men Rent ebenlnel be taaajfjeib ban be genaben/ bie be ^eilige lt;!5eegt baarin gelegb Ijeeft. ^ie?uit maaRt men ban Ijet befluit op: 300 ben ift ban in ben jlaat be? genabe/ tnebe?gebaren en gelaobenbe. ^it i^ be be?-SeReringe. Somtijds 3iEt men beibe be ee?fte jtellingen Rlaar/ en ebentnel blijft get befluit buister/en geeft tueinig Rracgt tot bertroo^tinge. Somtijds ig Ijet beiluit ooft Rlaar/ en bJe?Rt bertroo^tinge/ taegen^ be 3cfte?»

Öeib ban 31)11 beel aan be genabe. Somtijds tae?ftt be ^eilige lt;!5ee^t Rracgquot;

tiger ban orbinair/ en b?uftt be brie ftellingen 300 Rlaar in/ al? men get fignet inb?ufit in taeefte taajg of laR; bit be be?3egelinge. Somtijds geeft be heilige a3eegt öaa?Bö inel ej:traorbinaire be?lic|3tinge/ en geeft niet alleen t)e?3eftEringe ban eigenbom aan be 3aRen/ maar ooft geboel en fmaaR ban be ^oetigljeib en 3aligljeib be? 3aRen. ©it laatfte 3oiibe een geloobige gaa?ne ïjebben en gaa?ne altijb Rebben/ in taelfie begee?te taij Ijen niet tegengaan ; maar baarin gaan Imj Ijen tegen/ bat 3e get laatjle/ of ten

MSmmm 3 min»

-ocr page 718-

646 Van het Ongeloof over zijn eigen Staat.

minfte op een na Bet ïaatjle/ boor öc U^cftcrfnoc iiemcn/ en aï^ je beje mi^fen/ ban aeftten jij bat gcene Uer^clieringe ïjeBBen/ ö'ec ligt bc ftrift/bie gen ban be gctnoebigööeib en öltjgee^ttgöefb aföoubt; maa? 30 Qebben te toeten/bat lt;l5ob bie ttaee laatjStgenoembe baben niet in aïlen/en niet aïrtjö tue?fit.

®at een geïoobige uit jijne fïuitreben geen troont en berftluiftfiinge geeft/ bat ontjlaat niet uit geöreft ban be^eïteringe/ Inant bie ftuitreben te Bunnen oymaften/ berjeftcringe; maaj of uit gebreft ban ^i^toci^cö geloobe/ töaa?boor men Ijet llDoo^b niet iebenbfg en filaar/ alp be onfeilba* re toaajöeib ^oubt/Qoetuel men pet niet merfit/bat ^et baa? fi^pert; of uit ejrtraoröinaire bonfterijeib/ bie op be sieie gebalfen/ tnaarboor men be ïjcerltjftljeib be? jafien en onse gelutfsaligöeib niet jien ftan; of uit eene hoobig^eib/ bic be jiele Qeeft bebangen/ of ombat men al te gejet ijï op be onmibbelftare be^egelinge bep a3ee?te#/ en geboeligen fmaaft ban be genaben jellie/ bie men alleen boor be bejjefteringe Ijoubc/of tnaaj» boor men ben bag ber Vileine bingen berac^t. ©aarom berlangt tael naar be onmibbelbare ber^egelingeii en openbaringen 43abp aan nine jiefc/ en naar be geeptelpfie breugbe en blijbfctjap/bie baarnit ontjlaat; maar tneet/ bat lt;l5ob in jijn brrj tticlbeijagen bat niet aan allen en alttjb boet/ en bergenoegt u met ben orbinairen tneg/ bien 45ob jtjne fiinberen linleibt.

«En alé gij üieï öebenfit/^ijt gij nooit berjefierb gelneeét? I|cbt gij nooit fliite en brebe ber confcientie op be tuorftelingbep geloofd genoten? ï^eBt gij nooit geboelb bat 43ob u utae jonben bergaf? jèooit onbertonben bat OBob utu dBob taap? geloobe bat gij ïjet niet jult burben ontfien-nen/ of gij jijt onacljtsaam getoeept in Ijet op te me?fien. €n inbien gg jegt: ifi gebbe get toel eenigsinp geljab/ maa? ifi benfte bat !jet inbeelbin» gen jpu getueept/ ombat ift get anbejp tnei joube Begouben QeBben/ 30a rabc ift u bat gij u bejfle?fit/ boor get öejbenften ban be bagen ban onbj?/ cu u be?5eftepb öoubt/bat lt;J5ob in sijne genabe tot u niet be?anberb ip/nocö be?anberen ftan/ fcamp;aon get stjn orbinaire toeg ip ben jijnen bat niet alttjb te laten geboelen.

De vüfde Vil. De vijfde twijfelinge ontgaat uit be aanme^fttnge van de grootheid twüfeim- der zake. ^ommigen binben toare Blijften ban genabe in jiclj/ bie gun froótheid tael jouöen be^jefteren een ftinb (©ob^ te 3tjn; maar baa? fiomt een g?oot der zake. gejigte ban gunne allejinfcge jonbiggeib aan bc eene jijbe/en aan be anbere sijbe ftnjgen 3e een biep ge3igte ban be grootgeib be? 3afte/ ban lt;l5ob eeubJig beminb te sijn/ dtg^iptup boo? gen/ en bat uit liefbe/ gefto?-beu te 3tjn/ be i|. (0eegt in gen/ alp in een tempel te taonen; 3ij een ftinb ban(öob; qamp;ob/ be ï^ooge/be ^eilige/be ^eerhjfte/be ^cgepper cn J^eere ban gemel en aarbe/ bie «öob gun 4pob te 5tjn/ 3^ erfgenamen ban be eeutnige en onBegjijpelijfte 3aliggrib te 3ijn/ baar (öob meept alle menfegen in gunne ellenbe laat liggen/ en gen om gunne jonben bejboemt/en maa? tDEinigen opneemt tot boojtuejpen ban 3tjnc genabe/

EU

-ocr page 719-

Van het Ongeloof over zijn eigen Staat. 647

en 5Ö onbe? bic toefnigen te 5tjn/ bat f$ üoa? fjen groot en te ongeloof lijfi; 50 acljten/ bat souöe te g?ootE be?niEtd|jEiö boor Qen 5tjn/ jicfi on» ber bie te ftelfen. Uc?f)inöc?t öun fiefluir te maften/ en berse# fierb tc Ijouben/ bat jij in ben ftaat ber genabe 3ijn/ bat 3e anbejjiniS uit be genabe/bie 5e in jiclj öebinben/jouben boen.

Antw. 't 3$ iamine?/bat men julfien be?ftec?b BePuit maaftt uit be goebgeben lt;l5ob|; goe fian men jicfj ontQouOen ban bejulfien tc fieri#' pen? JSogtanp/ betugle ïjet uit 5tuaftfte neberig^eib fpjuit/sullen tot) ïjtti onbe^rigten/ op bat jij/ bie in ftaat sön ban bejjefierb te Bunnen 3ijn/ lt;J5ob met filtjbftlap ^n liefbe/ al# öunnen ^ob/ sullen bienen en in eene broltjfie fiope ban gunne eeutoige saliggeib/ gunnen loop met bjeug» be en berljeerlgfiinge lt;J?ob# sullen uitloopen.

i©etet ban en 3ijt bc^sefterb: 1. ©at al ig Ijet te g?oot boo? u te ont» bangen/ bat fjet boo? ben (©neinbige niet te g?oot i# u te geben. 45ij acgt get bejmetclöeib u te bejseftcren/ bat gij in ben ftaat be? genabe sijt/ fcljoon gij get uit seftere ftenteeftenen soubt Bunnen fiefluiten; maa?'t i# ïjoog'iioebigöeib/u niet be^efterb te gouben/al#of gij niet meer ont' bangen tuilbet/ ban gij Uiaaröig tuaart en boo? ontbangene taeloaben gee-ne berBinbtenigfe en ofiligatie op u leggen toilbet. 't 3^ een ÜDelboene? te Beb^oeben/bie sicg in toelbabigljeben te fietnpsen berfiltjben bJilbe; baa?-om neemt Ijet met Blijbfcljap en banfijegginge aan en etBent be groote goebiggeib éob#/ in u ellenbigen onBegriipelijBe inelbaben te Betatjsen. 2. l©Etet/ bat niemanb iet# ontbangt/ ombat ïjtj get taaa?big i#/ of om eeni» ge goebe bigpofitie/ geftalte en BeBtoaamgeib/ bie »!5ob Betnegen soube gem toel te boen; anberen 3311 aljoo ontnaarbig al# gij/ nogtan# taillen 3ij biel oneinbige tnelbaben ban lt;j3ob ontbangen en eeubiige berBinbteni#» fen op 3icg leggen/ 3tj be?toonberen sicg baarobe?/ 30 erfiennen begi l|eB» ren goebgeib/ 39 banfien en be?geerBjfien ï|em baarobe?/3fj 3ijn Bltjbe met 35acoö te mogen seggen/Gen. XXXII: 10, Ik ben geringer dan alle deze weldadigheden, ende dan alle deze trouwe, die Gij aan uwen knecht gedaan hebt. Cu met ©abib/2 Sam. VII: 18, Wie ben ik Heere, Heere, ende wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebragt hebt ? ©oet gij ban ooft 300. 3. 45ob Benbe u Ineï toat gij taaart en taat gtj al boen soubet/ eet i^ij u riep/ en ebentael 3onb ^ij get Cuangelium tot u en 3ijnc Boben; riep SJp u en troft u/ ^ij Btagt u tot ben Jiaibbeïaa?/ J^tj gaf u get geloobe/ tnebe?Baarbe u/ J^tj gaf u get gee#telijft liegt en leben/ en geeft u men(g« maal getroo#t en u getoonb/bat j|rj u liefgabbe; inbien gg get ban in ben Beginne niet te groot achttet om 3alig te taorben en met bele tranen ^em burfbet aanloopen om 3ijne genabe; 3ult gg ban nu/ nu u 3tjne genabe gefegonften geeft/ be genabe lueigeren/ ombat 33 te groot i#? (©f meent gtj/ bat ijpob na al bie aan u Belnesene tuelbaben beranberen soube/ baar J^g u ban teboren 31300 tuel Benbe / goe gg u neffen# {|ein gebjagen soubet/al# nu? ©aa?om geeft ben i^eere be eere en erïtentgijBlijbe»

-ocr page 720-

648 Van het Ongeloof over zijn eigen Staat;

lijft be aan u Betoescne genabe. 4. ooonierft lt;l3ob^ fn uenabe tc Bc^ taksen cn sulfie g?ootB en oneinbige jalig^Etb te oeben en bat aan ecnige toeinigen in tegenftellingc ban anberen/ en bat tuel aan be allergjootile en aan be aUeronlnaajbiofte ^onbaren/ get oagmejft/ jegge ift/ig tat l3e?öce?' Ipinge Van ^em/opbat in be openbaringe ban jijnelinje genabe/ban oneinbige en onöegrgpelijfie liefbe/ ban ben rijftboin jijner öarmgartigöe' ben/ alle be engelen en alle be uitberftorenen sieft be?b3aniicren en be?amp;ltj* ben jonben/ en in bic te aanfcöoulnen en tc bejöeerlijlien/ Qunne saligFjeib be^niee?be?b joubc tnorben. Sict blt/Eph. 1: 6, Tot prijs der heerlijkheid zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde. 1 Tim. 1:16, Maar daarom is mij barmhertigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste (zondaar) ben, alle zijnelangmoedigheid zoude betoonen, tot een voorbeeld dergenen, die in Hem gelooven zullen ten eeuwigen leven, ^oubc bc l^eerc bit jijn oog nerft beftamen/300 moeite iin^ tne?^ baar julft een groot onberfegeib stjn tu^fcljcn ben jonbaar en be ge» nabe-giften; aïö gij ban bic groate ongelpfjcib oali in u beainbt/300 moegtet gij baa?boor niet geftuit taorbcn in be erfienteni^fe ban be genabe (ögt;ob^; maat jelfji baarboor aangejet taotbcn/om bic te erfiennen en u uit bc ölgften ban luare genabe te bej^efteren/ opbat en gij i6ab niogt bejÖee?lijSen/ en engelen en menfcljeu *000 bcjljecrlijften mogtcu obe? 5ij-ne genabe ober u.

De zesde ' Vm. De zesde twijfelinge ontftaat ntt niet te kunnen bidden cn niet ver-twüfeiin- te Worden. jlScn jegt: be grloobigen gebben ben (i5eept ban *llfj?i^'

te kun- tujï/bie i^ een iöeegt beji gebeb^/bie boet fien roepen: Abba, 6 Vader, bidden en jjjöt boo? öEtl mEt: onuitfpjcfielijftc jucbtingcn; maar ib Ban niet hoordTequot; bibben/ al^ ift mij tot öet gebeb Begebe/ ban fluit mijn fjarte toe en ift worden, ftan Bijna niet een lnoa?b boortBrengen; ja ift btaalc ban af in anberc gebacöten; en al| ift al iet^ segge/ 500 ig f|et maar lippenlnejft/ {jet öa?te tno?bt niet Betoogen/ öet gebeb bringt niet boor/ 't ij? maar of men in bc lutljt fp?efte/ ift ftan mij (©ob niet Ucrtegenbjoorbigcn en C|em ban nabij niet aanfp^eften/ bcel min ftan ift Ijet boen in betamelijften cotmoeb/ eer» biebigtjeib en geloobe ban be?goo?b te tnorben; cn of ift al ober eene 5a» fte aangebaan Ben/ ernftig Bibbe/ ja met bele Ijejöalingen bibbe/ 500 Vno?» be ift tocfj niet be?öoo?b en bejftjijge mijne Begeerte niet/ baar tod) (!5ob Stjnc uitbe?ftorenen fquot; Öquot;quot; anttooojbt op öunnc gebeben; tit maaftt mij moebcloo^ en boet mij benften/ bat ift niet Ben in ben fïaat bc^ genabe. Antw. Antw. 1. ^n bcjen fïaat ftomen alle. ftinberen dPob^/ ben eeucn tgb of ben anberen/ braagt maar een iegelijft toaren geloobige/ bic cenigen tijb een CÖ?ilöten gelnee^t i^/jij jullcn get u scggen; baarom ïjoubt u niet li?ccmb en Bcfïuit baa?uit niet/ bat gij geenc genabe Ijebt. ©at anberen ontmoet/ taaa?om joubet gij Oct niet onberbinben ? 3ioB/ i©abib en anberc Qciligen gebben baarobcr geftlaagb, 2. 't ^ luaajlijft een broebige ftaat rn cent oojjaaft ban Uejacljtcringe in get gee^telijft lebcn; maa? be fina?te

-ocr page 721-

Van het Ongeloof over zijn eigen Staat. 649

obc? anocftalte cn bc Bcoee?tc om te mogen en tc fiunnen fiitiben/ en bc?» Öoocb te lno?bcn/ toont bat er in bBjtete nog leben i$. 3. 3Inbien gtj tcruggc jict/ oö 3quot;^ öeftennen bat Ijet niet aftjjb soo getaee^t i$/ bat gö boo^ bc5Eii met oerocji en tranen jjeöt Runnen Bibben / en in Fittjelbe aanöouben/ cn bat lt;öob bjel getoonb Ijeeft/ bat i|ö in uta fmeeften en tra» lien üejjagen nam/ en bat £f ij ooit toel nlue Bcbe u öeeft gegeben ; maa? bat gij nu 500 niet bibben ftunt/ ftomt migfcöien (a) ombat gij ten eejfle te Ijoog en te nabij tarlt jijn ; (b) ©f bat gij in utae eigene ft?ac[|t Begint/ en niet Bomt alj? een ontbloote/ Bibbenbe om tc mogen Bibben en om ben ©ee^t be^ gebeb^/ opbat gij joubt Bunnen Bibben ; (c) (0f ombat gij in be orbinaite oefeningen tejftonb taat eptraorbinair^ tailt boen ofont» bangen/ baar gij tupfc^en ttjben in utu Beroep tael beel Bejig Bunt jiin in uitfcamp;ietenbe gebebcn ; (d) lt;0f ombat er eene gee^telpBe bui^tejnipfe op ulue jielcn geballen ig / taaajboor gij be BeminnelijBljeib ber jafien niet ftunt jien/ toaarboor utoe Bejee^ten antftoBen jouben taorben tot öe» Selbe; (e) (0f ombat gij gcbcclbe genrgEnljeben öcbt cn te bcel aan öet aajbfctjc ftlecft; (f) ©f ombat gij lui 3ijt getaojben en u niet bejBje» Ben luilt in ben l^ecre tesaeftcn/en u te oefenen in öct gcBeb. ©aa?am jocfit naa? be oojsaaft/ en 500 bcel al^ in u i§/ boet 3E üicg/ cn Benaa?|1igt u om met een bolfiomen Ijarte u aan ben i|ccrc te gelnennen/ opoat gij niet berber bejbjecmbt/ en meer bejtoa^b toorbt in bc fctjepfelen.

4. i^urft gij tnel jeggen/ bat be l^cere u nooit berïjoojb geeft? ïlta Öa^tc joubc u Befi^affen. ©at gij nu niet be^B^ijgt op ulu bibben/ bat i«j (a) of ombat gij lujSrciooa jijt in get Bibben; (b) (©f ombat gij om jaften Bibt/ bic be i|rerc niet Beloofb geeft te geben; (c) (©fomjaBen/ bic be ^eerc onber bic Bepalinge Beloofb ijeeft/ 50a berrc get begti^ tot ulue gob3aIigIjeib en jaliggcib/ 't taclfte niet naar utu oorbccl/ maar naar be Vuijse Beflieringc ^ob^ ober u; (d) (0f om u te bernc» beren cn te toanen bat gij maar een taarm jijt/ bie niet tc jeggen geeft/ al luilbe (!?ob u niet geben/ bic get boor ccne onuitfp?cfiel|jfie goebgeiö moet acgten te mogen Bibben: (e) (0f ombat bc J^eere lu^t geeft utac Begeerten/ utoe tranen te jien/ cn ulne ftemme tc gooren; (f) ©fom u tc Bereiben/ opbat gij bc Begccrbc jaften tc Befttaamer joubt ontban» gen en te Beter geb^uifien; (g) Jiaipfcijien 5ijn be saften/ bie gij Begeert/ joobanige/ bic 60b niet oy eenen njb teffen^/ maar allcngöfienó geeft; (h) en misfegien geeft be ^eere u anttnaorb op ubje gcBeben/ cn mi^-fcgien geeft u utoe Begeerte cn gij ine?fit er niet op.

Siinmer? norfj uit get niet tc Bunnen Bibben/taaarober be jiele metquot; fmarte i^ aangebaan/ nocg uit get niet ontbangen ban utoe begeerte op get gcbeb/ moegt gij niet otigeloobig/ mocbeloo^/nocg berbrietig tooj« ben ; toant get is geen teeften ban onbegenabigb te stjn ; maar 't itf (0ob^ toij^c cn goebc ganbclinge met u tor utaen Beptc. ègt gij ban ftil/ goubt u ftlein al^ een tao^m/ Bibt bifttaijl^ 500 bcel cn 500 toeinig/ al^ get ben 11. 4Snnn ïjecte

-ocr page 722-

650 Van het Ongeloof over zijn eigen Staat.

Bcficbpn jal u tc gcbcn/ bejöjceftt :i/ al soubt gij Qet tocrfi maar natuurltjft toen/ öoclj 't jal bErgccgtEirjftt taorDcn onber (jet boen/ Baubt u 300 maat Dcsfg/ be {^cere sal u tael tiicbe?oin Uoorftamcn/ u Icercn Bibben/ uhie gcSEbEn fiEantluoorben/ en u gebEn bs DcgEEctE ban utoe jieIe/ of utoe ürgeErtEU bejaEnoEgEn niet sijnEn VuilÏE.

Zevende IX. Zevende oorzaak van de twijfelinge. Ik vreeze dat alles maar uit 1 o^elldat ^ ver^c^^e verstand voortkomt. 'Slf Beh in be ïiErfte gefiorEn/ Eli in bc files'nit iHfjBe opgEboEb/ ift lüEEt be jaften/ baarom Uolge ift maat bsn tjant/ het ver- geEn tijng raaftt nnj birp in IjEt Ijarte/ f|et t?fft niEt/ ïjet b^ingt niEt stand vcrquot; boor tot gEboel'ge bjoefljeib/ ÏEbenbigEn Etngt/ noclj tjoo^t/mijn f)a?te voort- öfj gpEii bfng/ geEn bing ïioint uit jjEt F|^rte*

Antw. Antw. ^E5e tUitjfElinge ontftaat uit enfiEle onftunbE/ iuat ^Et bec» flanb/ toat be Inillc of ïjet ^arte/ Inat be tjartgtaaten sfln/ en öoe be menfcöe tDE^ftt/ baarom jal onöerrigtinge ban biEii genorg jijn.

1. (a) ff Et be^ftanb ip Ijet bEg^ip/bE öEbattinge/ be ftEtinigfE ban eene jaTie/ en fjet oojbEEl obEr be^Etbe of se biaar of niet luaar/ of 3e goeb of niet goeb i^ ; niet allEEii op 3ic05EllJE aangetiiE^fit/ maar ooft in oysigte ban on^/ of niEn 3e 3orr}En of bliEben/ boen of latEii moet. (b) tjEt

of be toilïe ig get genoegEn of ongenoegen/ be affieer of liefbe/ ïjet tie-■ geeren of niet OegEErEii ban bese 3afie. (V) 15e jjartgtogten 31)11 be beften/ be öfft'ge brbJEgingEn in l)Et blieben of 30erien ban eeue safte. (d) We menfefje 3uncnbe tCE^fien/ 300 i^ Ijet bejflanb Bet Ee^jle/bat hierft» 5aam ig/ en al Inat be menfcBe boet/ bat boet ÖÖ niet bejftanb/ (jet bejftaiib maafit ben tnille tnEjft3aaiii/ en be toil maaftt be Ijartgtogten gaanb?.

2. ^apt bit nu op u toe/ en 3iet Boe gij toerftt. Sfjet bErftaub/ alg öet alleen Blijft/ befcfjoutot maar/ fieurt maar goeb of fitoaab/ fjEEft gEen ongenoegen/ geene finarte/geen berlangen/ laat bE salie baar/ !)aubt 3iclj tebreben met toeten; i^ Ijet 500 met u/ ban öebt gij te benlmi bat uto ^taat niet bengt; maar inbien bij Ijet bejfUnö be toille liomt/BEbbeiibe fma^te ober fjet gemi^/ En bE^langen om ie genietEn of tE boEn/ ban toE^ftt gtj niEt ijet Batte/ F)et flartE '£ de verstandige wille, fjebbEnbe ongenoEgEn in be 3onbe/ genoegen in (£fj?i|tHj?en ben toeg ber saligljeib/en baa^boo? Begint men te blieben/te 30EREn/tE toe^ften. Sünbien gij 300 f|anbe(t/3oo IjeBt gij niet Beftotiimejb te 3ijn/ bat gij alleen maar een berlicljt bejftanb {jeBt.

3. ü^e bEfiommeringe fp^uit öitruil/ bat niEn bE Ijart^togteii eh gEboe» lige beften meent Bd B^cte te 3!jn/ en alj? men bie ban niet amp;EEft/ ban niEEiit mrn niet te toejlien met B^t B^t^; maar bat i^ berre mi#, ©e btiften ftomen beel uit Bet temperaniEnt beg llgcBaam^/ bE eciie mengcB beel Bfftiger in B^rtgtogten ban be anbere. IDe bjiften 3ijn boorgaan^ Rtoabe leibjélieben; bie met bEle beften toe^ln/ lue^ln baarom niet suiber* ber/ ban bie met ben be^fiaiibigen toille toejftt. ®e Beftigljerb bet bjiftEti rpenBaart 3icB mee^t in 't Brgin ban be befteeringe/ al| men nog beet breeje Beeft; maar baarna sjjn 5E boorgaan^ 300 Ijffiigniet/ ombat er

een

!

j

-ocr page 723-

Van bet Ongeloof over zijn eigeu Staat. 651

een ÖPiHidÖfi scfooto ban öcd aan CÖ?i^tu^ te öeöBt'n/ of al^ be 3icle/ om 30a tc fivcfien/ alleen toejfit/ en met öiepe infpamiinge öe^ be^itanti^ öe bcramp;orocnöcbcn fiefc^ouLUt/ en met ben taille otnljeljit/ en in bie otft'iïte ticrrufit ilaat. JBaar famttjb^ ig jlilsöquot; t,e ö^t^-togtin een bctoij^ Uan oeb^efi aan crn?t/ ontilaanöe of uit be getaoon» ^eib bcr safttn/ uf uit buipterni^fe/ of uit mocbeloagljeiö/ of uit lui»

fjeib; Êiiec fjeeft men !jct fraiaab tc batten/ liiccuit moet men t^acö' ten jiclj op te Deuren/ maar boar bet geb^eft aan öa^tstogten jijnen ^taat niet omberre tc lue^pen/ bclnijl be bjiften öet Ijartc niet 3ijn/

maar be be^ftanbijc taille; al# gij bie in u bebiubt/en betau^t srjt baf Ijet u om (Cl)?i#tu# en tot regtUaaröiginaliinoe en tot öeil'önuhinge te boen i#/ en bat gij in bic geflalte tut ïjem loopt/ ^em aamieeint/ u aan ^em obergccft/ öibt/ Ijet fttaabe uit breeze 45ob|5 bliebt en Beft^ijbt/

en öet goeöe uit liifüc om ben tjecrc üielbeljagelijlt te jijn/ naiaagt/ 300 bersefiert u bri) ban Begenabigb te 3ijii en beramp;liibt er u oüct. .

X. De achtste twijfelinge is suspicie van geveinsdheid. Jü^eit benftt / De acht-^et ftan niet 3ijn bat ift genabc Ijebamp;c; taant in alle baben Bijna Be-fcljulbigt mtj mijne tonfeientie bat ilt beinse; ift fcljijne 45ob te bienen/

suspicie

maar inberbaab Beoogc ift mtjjclben ; jinge ift/ Bibbe ift met anberen en ^ge-ga ift boot in Ijet gcüeb/ of boe ift iet# in 't ooge ban bc meiifdjen/ te^ftonb heid.' Ijeeft mijn fjarte rtfïejcie op menfdjen/ 0111 geadjt/ Beminb en gepre-3en tc taorben/ bat ig' be tainb bie mijne scilen opülaa^t/ bat maaftt mij gaanbe en boet mij ijberig jijn/ en al# ift iet# gebaan fjeBamp;e/300 tradjt ift te toeten/ taat men er ban jegt; iuöien men mtj pjijgt/ bat Ooure ift gaarne en 't be?blijbt mij/ en bit mcnfcljen-bcaogen geeft 3nlft eene ïjebBc»

lijftljeib in mij; ja 3elf# al# ift alleen Ben en iet# gobiaügs boe/ 500 Ijeeft mijn fiatte rcflryie op menfdjen; Ben ift ban niet een geflagcnc ge-beingbe ? SCa baarbij een buöbelöartig man i# ongeflabig in alle 3ijnc toe-gen/ en boor ben opregte i# toegaelcgb een Beftenbig tocjen ; nu/ ift ben 3ecr onamp;ejlenbig/ ban Ben ift ijberig/ ban laauto/ ban loope ift/ ban fta ill flille/ ja ga teruggc/ ban fjcbbc ift moeb/ ban Ben ift moebeloo#/ ban Ben ift iioog/ ban Ben ift laag/ ban Ben ift teebe? ban confdentie en Bejliere mijne tuoorben en baben booj bc fa^eeic J3ob#/ ban 3ijn mijne sonbige biiften aan fjet fjollen. iDit aür# i# taaa^Igft 500 in mij/ en baa?om ftan ift niet anber# benften/ ban bat ift todj een gebciii#be Ben/ en een gebein#öe i# een boor-taerp ban (©oö# ö-iat/ en bie sullen be fdiriftftclijftfte Ijelle IjebUcn.

Antw. 1. 5ClIe bie gcncembe saften 31)11 fttaaab/en Beft?affclijftc 3anben/Autw. bernebert u bnj baarober boar (ijub.

2. 't ïian sijn bat gij Ijet tc 6?ecb uitmeet boor iitoen ÖJ^t tegen utoe gebein#bljeib en boa; bc breese ban geenc genabc te gcBBcn; bod) laat |jet 300 3ijn/ bat alle# 300 i# al# baar gejegb i#/ toij (tellen bat 500/ en taij metften u 300 aan. €n bu# Begeercn taij bat gij op besc b;agcn ant»

taoojbt. (a) gijn bie Bij-oogmc?ften uta lu#t en bcjmaaft/of 5tjn 3ij u tot

aönnn 2 een

-ocr page 724-

652 Van het Ongeloof over zijn eigen Staat.

pen ïa#t/ tot fmarte/ tot ongenocDen 5 (b) 3$ bat tita Ijiaaratötig oogme^fi/ Begint gtj baa?uit te toe?ften ? Cn al^ gij bie beftomen FiEBt/ bejgenoegt gfl u in bat einbe? lt;Df ftomen je tegen ytoen banft en taille/ tegen uta boo?-nemen/ tegen uta fiibben/ om ban bie brj-oogmerfien berlo^t te jtjn/ tec 5tjbe in 5 (JEn Benemen se u allen bjebe en blijofcïjap ober Ijet goebe taerS/ bat gö gebaan ftebt ? (c) gijt gij beter al^ gij alleen jijt en tugfcljen lt;!5ob en utae jiele tae?ftt/ of jijt gij Beter/ intacnbig gee^telgSer/ al^ gij Bij tnenfcljen jgt? 3[[n öet fieanttaoorben ban be^e bragen in opregtiggeib boor firt ooge ban ben l^eere/ jonber ujelben te bletjen/ of tegen uta öarte u te fieftöulbigen/ suit gg ben g^onbbanutagartefiennen/ofbesjonb opregt \§/ ban of bie gebeiniSb i^. ^oo eigen-bcooginge uta boornemen $ en p^actiferen om 5e te beftomen/ 500 't uta lusSt en hermaafi \i/ al^ gf| amp;et Befiomt/ 500 beter ög menfcDen ban alleen/tael gaat ban genen al^ een gebeinpöe/ gelijfi gtj jgt/ en beïteert u; maar ij? eigen-Beooginge u een lapt/ eene fmarte/ bibt gij er tegen/ fiomen 5e al^ bij-oogme^ften ban ter jgbe in/ Beroert jjet utae jiele/ en Bebejft öet uta taerft/ en stjt gij inni^ ger/ geegtelijïter/ taaaraefttiger/ al^ gij alleen 3ijt ban bij menfc^en/ Debt ban moeb/opregten/gelijft gij jijt/eu bertaerptbaarom utaen ^taat niet. jUSaar 1. taeet/ bat be geloobigen maar ten becle taebergebaren jijn/ bat get jaab ban allerlei jonben nog in gen obergebleben i«gt;/ bat geene jonbe 300 bolfiomen geboob \$/ of jij fian nog tael een^ tacber boüen ftomen/ be obejgeblebene bejborbengeib taejftt naar Buiten/ naar j)i't tempera» ment beg ligcljaamjj/ naar be cccafiën/ of anbere omjtanbigïjeben/ baar ban baan igï 't/ bat be eene gobjalige meer in bie jonbe/ en een anber in gene meer balt; in u nu ig be eigen-Beooginge be ftoning-jonbe; bat beje ebentaeï baar niet Dee^c^t/ maar bebocamp;ten tao^bt/blijfttuit tjet gejegbe/ ö^eg ftunt gg jien bat beje jonbe uta btjanb i^/ en ig gebein^bljeib uta bfijanb/ 30a ig opregtigljeib utae nature boor be genabe 35obj£ getaor» ben. 2. ï©eet baarbij/ bat be anggt boor be eigen-Beooginge bifttaijij? ong boet benften aan eigen-Beooginge/ en bic ong boorfielt/ en bat be buibei in be pljantafie be?beelbingen ban eigen-Beooginge maaftt/ 't taelfi fommigen niet opme?ftenbe/ te onregte 3icÖ5elben befcljulbigen ban be baab/ baar fiet maar of benften/ of befcljulbigen/ of aanloftftingen/of ang^t taaren. 3immer# gij jiet bat gij geen gebeingbe jijt/ fcljoon gij nu en ban Befl?eben Vnorbt met Btj-oogmerften/ en famtijbg baarin balt tegen utaen taille.

3. Cn taat aangaat be ongeflabigljeib/ bie i^ geen teeften ban gebeinpb» Fjeib/ alg be gjonb beg pacten met ben ïfeere ig en Blijft in bie Bestaijftin^-gen en Ijet ballen berruftftingen 3ijn/ taaarober men bebroefa ig/ en men gangcQ ban 3ijn b^eef ig/ alg men gier of baar aftaijftt ban be beitenbigljeib beg öarten bij apSob/ en in 3tjnen taeg; maar be ongejiabigljeib ig een tee» ften ban ben fi^tjb tugfcöen geegt en bleegcg/ in taelften nu be geegt en ban Det bleegcg be oberljanb geeft / en 't ig een Betaijg ban beftenbiggeib in ben g^anb/ ombat be geegt telfteng taeberom Boben ftomt/ en 6eb?oefb

-ocr page 725-

Oan liet Ongeloof over zijn eigen Staat. 653

oUe? bc aft^Efififngen Uan Det hlce^cö. ©aarom Bestötjfit 300 Ugt niet/

ftaat in get geloobc/ ftoubt u manneltjft/ en gij jult in ftc?hte toenemen.

XI. De negende oorzaak van twijfelinge is de groote verdorvenheid, en de Denegen-kracht der zonde, (fi-en tUnjfelentie öenfit/ regtbaarbigmaftinge en e'f?quot;

ligmaftinge gaan aïtp te jamen/ baar geen jjeiliggetb ié/ baa? ig ooft

krachtder

geen VaebergeBoorte/ geen geloobe/ geen regtbaa^bigmaftinge/ een on- ver,1:quot; gepeiligbe niet in ben ftaat bet genabe. 3H nu binbe niet alfecn gccne ven fteiligöeib in mjj/ maar niet ban soube; ift IjcBöe julft eenfioo^/giU'

tneïtjft en buil ftartc/ bat ift niet geloobe bat er juïft een B005? Qarte in iemanb is/ a(^ ift gebbe; baa^uit ftomen boo^t allerlei gbele en bnüe ge»

backten en malingen op jonben/ ift jonbige geburig/ en baa? ïgn julfte gjutnelijfie jonben in mij/ bic ift niet joube bujben noemen/ ift balie niet alleen nu of ban baarin/ maar 31) Qebben be obe?öanb in tntj/ 30 gee?»

fc^en; al^ be genegenjjeib maar opftomt/ 300 Ben ift tejflonb gerecb en Bebjpe 3e/ ja ift tueftfte be genegenljeib 3elf tnel op en mafte 3c gaanbe/

en bat nog meerbe^ i$/ bit allep gefdjiebt tegen eene lebenbe confcien-tie/ ja tegen ben 3iclj be^tegenüioojbigenben lt;6ob/ en tegen uitb?uftfie»

lijfte bjaajfcljulningen beg heiligen (öeeptep in mijn ö^rte/ 300bat ift niet anbe?^ benften ftan/ ban bat ift be 30nbc in ben heiligen lt;!5ec^t Begaan geBBe/ bie niet bergeben tao,:bt in eeuliugFiEib; bieg ij? al mijne Ijopc/

bie ift tuel geöab l)ebamp;e/ Uerloren/ en flelie mij onber be be^boembcn.

Antw. 1. ^cfjanmt u boo? »i5ob/ boor be Ijeiligc engelen en boorbCAntw. menfcamp;en. 5foci u/ gij 3onbig menfeïje! DDaarlijft/ inbien alle bese btn»

gen 300 in u 3^0/ en 50a baa? niet anbe^ in u ijS/ 300 IjeBt gij ^ftet te benften bat gij nog onBeftee?b en onBegenabigb srjt/ gaat ban b?g tje»

nen/ ift Ocbbe geen t?oogt boor u/ Befiee^t u IjaajSteltjft.

2. jslSaa? geBeujt toel bat iemanb/ bie toaajlijft gee^teïgfi leben in 3fcö f)quot;ft/ boo? be ft^acljt ber be^bojbenïjeib/ boor eenigen tijb/5oealg baar boo^geftelb i^/ obe?jl?oomb en obejtaelbigh Ino^bt/boerin bien ttjb 3clfg openBaa?t 3ic5 nog get geegtelijft lében/ 't Inelft in ben ftaat ban bit obe^fljoomenbe fijaeftt be? be^bojbenljeib niet opgeme?ftt lnojbt/ toaar-booj men in Ijet geloaUe 11 effen^ 5ijnEn ^taat Be3ü)ijftt; baa?om 3Ullen tog, aan be3ulften toonen/ tuaajinsfcljban nog Fjet gee^telijfte leben be^toont/'

om be moebeloosen te be?fle?fien/ en (jen uit bien 3onbigen ftaat op te Ijcf-fen/en te Ijerftellen in een gob3aligeii toanbel. ©an be ft?acamp;t ber berbat-benricib alg eene geegteltjfte siefite/ en bejadjteringe in get gee^telgfte leben 3al in 't bolgcnbe kapittel gefp^often toorben/ baajotn 3ullen tog gier ftort 3ijii en alleen tot be^ftejftiug ban een moebeloo^e obe? 3önen ^taat toonen/

toat genabe sicFj nog beloont in bE3En ft?ijb/ Ijoetuel 3ij be nebe^tage geeft.

3. 3119e?ftt ban aanbacljtig/ 3onöer toebeeftjeben/ erftennenbe 't gene in u toaargeib isl. (a) in u ernc intoenbige tegenftautinge beg |rartm tegen get intoenbige geegtelijft ïeben/ en tegen be toare gobsaligen/ en eene gcgeelc bejeeniginge beg öa^tenmetbesonhe/algutaeenigEfugten

JBnnn 3 ber-

-ocr page 726-

654 Van het Ongeloof over zijn eigen Staat.

bcjinaaft/ en met be Bobloosen/ be onöcfice^be fiurgcrïijfte mcnfcljcn ? ©f contrarie in u/ namclijft/ teofnfiantinae bcg gatten tegen sanbe alii jonbe/ al^ tegen ben taille léaüé/ en tegen be soiiöaren en taerelb* fc^c inenfcljen/ en een Iuj?t en liefbe tot eene be^eeniginge bt? gakten met ben taille 43ob# en be gabsaügen ? (b) et toeleg/ boor nemen om be^onbe te boen/ en bat buiten be rasenbe bjtft tot be jonbc/en bat 3onber eenige tegenfiantinge be^ ö^ten ? lt;0f ig er buiten be fjeftigfjeib be^ b^fft Uoo^-tiemen bie jonben niet te bcbpijbcn/cn bat metopjigtop öob en (c) 5111^ gtj in ben jonbigen ^taat jijt/ jijt gij öan brolijft en taelgemoeb/ of beb^oefb/ onrustig/ fieftlemö in ben geept ? (d) Zfjt gij ongeboelig/ al^ be jonbe 6eb?eben ig/ of be?taonbt be jonöe be .^iele/en öaart 3e finarte? (e) ^tjt gij tebreöen jao te blijben/ of ig al utae Begeerte om nog een# ont» fiagen te taojben en ben l^eere in brijjjeib en gemoeDigDljeib te bienen ? (f) gtjt gij altijb in bien sonbigen ^taat/ of 3jjn baar tijaen/ in taelfte gij u 3eet be^neberen fimit met tranen boor ben l^eere/ roept om genabe/ loopt naar ben Sleere Sejug/ om boor 3ijn Bloeb bergebinge te berft^ijgen; in toellie gij bejeenigb taojbt met lt;l3ob in dTljjigtu^/Ijoetael nog niet tot be?3efieringe; in taelfte gij lebenbige opjetten neemt/ u buor bie 3anbeii en alle anbere te taacljten/ en tot ben Cjeere Ijartelijft roept om ft^acljt/bie gij nu obertuigb 3tjt ban utaeonmagt/en fomtijb^eenigen tijö leeft in get aan» ftleben aan CÖ?iptU{«/ in be bteese a5ob^/ en in ft^acljt tegen be 3onben 5 SCnttaoorbt öicrop met fiebaarbljeib. 2ijt gij obe^tuiga ban get goebe/ bat in be brage ij» boorgejlelb/ 300 i^ get öaarblijfielijft bat et nog febcn in be stele i^/ bat be sonbe niet (jeergcijt; maar bat ()et geeételijfte leben/ öoe Staaft f|et ooft i^/ baar tegen aan begeert/ sudjt/ öibt en fijijbt. ^oo lange alg er ft^fjb i«S/ 300 lange i^ er gcene Uolftomene oUertainninge; (j'er ij» get fpreefttaoorb taaar : Die onder ligt, vecht mede.

^iejuit i^ get ooft baarBlIjftclijft/ bat gij be sonbe in ben CJ. 6ce?t niet Ijcbt Begaan ; taant (a) bie sunbe Ijeeft tot een boortaerp niet ben men» fclje self/maa^ be Bcftcnbe taaajljeib/en menfcljeii/taelfte be öeüenbc taaa;-peib Beltjben en btleben/ en bat met een onbe^settelijften ijaat tegen be ge^ Ijeele safte ban Cöjiptu^. (b) ©ie sonbe taurbt niet Be|1^eben ban een in» taenbig Beginfel bejj leben^/ (c) en besulften ft^ijgen nooit Berouta/ en Be^ geeren nooit bergebinge. 't ^«5 taaar/ ïjet berstaaart be sonbe seer/ alg 3e tegen eene bejlicljte en lebenbige confcientie/ en tegen be geboelige taaar-fdjutainge bej? (peepee^ Begaan taorbt/ en men Ijeeft sicij baarober Bij-3ouber te be^foeijen en te bejneberen; boclj bat if? be sonbe in ben l|. 45eegt niet/ maar be berbotbenljtib ban ben obergeüleben ouben SCbam/bien men onbe^fcljeiben moet ban ben nieutaen menfrlje; be oube 2l!baui taorbt bijanb berftlaajb/ en ben nieutaen menfclje moet men boor sijn ik Jjouben/ al^ ^aulu^ bebe. Eom. VII: 20, Indien ik't gene doe, dat ik niet en wil, zoo en doe ik nu hetzelve niet meer, maar de zonde, die in mij woont.

er ban nog gee^teftjft leben in u/ Ijoubt ban moeb/ ötft öet Öoofb uit

be

-ocr page 727-

Van het Ongeloof over zijn eig^n Staat. 655

be oeBjeficn/ cn Begint ben jt^ijb tncbcroin ban nicuta# aan in be f^acljt (j?aö^/ bie f)tt oo^bc bat in n Beoonnen fieeft/ ooft UoleiRbtgen jaï tot op ben bag Ban CDj'^tup/ bie Fji't toe^fi jijnec quot;ict Baren

-ïaat/ maar ben moebrn ftjacljt geeft/ en Bejmenigliulöiot be flerfite benoenen/ bic oeene ^11 Oflijft be i^eere öet o^ebe/ bat ï^jj in u geleob Betft/ aansiet/ jiet oü bat ooft aan/ erftent jjEt Ban ben [^eere te sfln/ en rigt u baarboaj op.

XII. De tiende twijfelinge ïjeeft Öaren oojfp^ong uit get Ongeloove aan De tiende de grondwaarheden. 3ifi elleiibige/saliemaub afggen/Booj mij nocB Dope noclj raab ; Vnant ift gelooBe jelfjs niet bat 43ob i^/ bat be ,®c!j?ift Ban eene

loove aan

d^obbelijfie Biaa^cib i^/ ift tknjfel aan Ijemel en fyeüe/ aan be on|te?feIijB' de sr0^-Beib ber siele/en aan alle^/ B^atmenon3igtBaa?noemt; ja ift IjeööE laptcr- dcnT'6quot; lijfte gebacljten Ban gt;Cgt;oö; bit ftan itnme^' met üicbe^gcboorte niet fieftaan.

Antw, 2iet I. deel, kap. XIV , § 24, en II. Deel, kap. XLIX, L en LI. Antw. 't 3$ Biaar/ bit ilt;i een jeer broeBige |ïaat/ maar nogtan^ i^ jjet geen teeften Ban onBeftee^b te sjjn/ jij Bomt ben meeaten gobsaligen oBej/ en Bijsonber bien/ luclfte B[ug Ban Bejjlanb jijn ; biig ïjeBt gij baa^oin niet IjopEloos oliej uUicn ftaat te sijn. Cnj ftunt scer ligt merften bat Bet fieft^tjbingen Jljn ; Biant

1. gt;0tj jijt altijb nirt in bien ftaat gelDcejjt/en gij B^Bt in be5en flaat nog tug'fcBenposen/ in toelfte 5icö openbaart be fiefbe/om gemeenfcBap met a3ub te Brböen in CB?i^tuis; r^ij uüi lugt/ in ^em ig al uBj bejge»-noegen; Be^Dejgt C^ö 3itB/ 00 5Üt b^oeBig; fiomt er B0Pe/ gij Be^Blijbt u; upenBaart l^ij jicB aan u/ gij Be^maaftt u; ben Efeere te Bjeesen/ 3ijn toil te boen/ met ootmcebigöcib Boor 3tjn aangc3igte te Bianbelen/ i^ B^t leBen utner 3ielc; Camp;^i^tug ig u biejBaa^. ÏBag Bet 300 niet te Boren/ is Bet 300 niet in be tugfcfienpoosen ? ^ejbenftt ban nu be Borige onbejBinbinge.

2. Selfej/ in be tentatiën .Mjnbe/ openbaren 3icB nog bhjften Ban Bet gec^teliifte leBen. i3fgt;aaroin 3ijt gij niet geruft/ Bjat BBiaab ftan Bet/

al^ er niet^ DH3igtbaar cn onflerfelijft i?/eet ban/b^inftt ban/Bolgt utoe Begeerten op/ ban ig e? immer? geenc 3onöe/ ban ig? e? immc^ geene ftjaffe te BejBiacBten ? gij bit B^ort/ ftomt ban uBie liefbe niet Bo-btn ? Soubt gt) niet Biel Beginnen te Bieenen 5 (Ccont bat niet bat gtj Bet alïe^ gelooft/ cn bat B^t maar beft^ijbingen 3ijn/ of Ban uVu BejborBcn Barte/ of Ban ben buibei? Cn bfj3oiiber/ Boe ig uta Ijarte ontftelb ober bc la^tejlijfte gebacBtcn ; en Biaarom tocB ? 3$ B^t uit Brce3c Ban be fl?affe 3 (!?ij 3ult BeBinben niet 500 3eer bat/maar bat be ontjlcltenigfen Boojtfta'

men uit liefbe 43obg/ Bielfte niet bejb^agen ftan/ bat men ietj« onbetame»

lijft^ Ban a?ob benftt of fp?eeftt. .^raat ban ben florm met lpb3aamBelb uit/ be i^rcre sal ben fatan fcBelben; Biant be lasteringen 5tjn niet uBie 3on-br/ maar be^ fatang/ gij Boort 3e allcenlijft/ en 't ont3et u. ©c l^eere sal 3icB Bieberom aan uBie siele openBaren/ cn toonen bat CJij i^/ en 300 ig/ al^ J^ij ï|ein in Bft ÜPoo^b Bcrftlaart te 3ün; be (i?ee«5t sal u Biel

ge-

-ocr page 728-

656 Van het Ongeloof over zijn eigen Staat.

5Etufgen/ bat öe (JJeegt/ in get i©oo?ti fp^Rznbc/ öe taaatgclb De elfde XIII. De elfde twijfelinge antflaat uit be geestelijke duisternisse en doodig-geffduls-kcid. ^oobanige jal jeggen: 6 mijn ftaat iji nog cKcnbigec ban alle be temisse boorgaanbe; taant ift acl]te 3e gclufifiig bic gcliael öeDöen/ bie in fljijli endoodig-jjjn/ uiaat ift ben boob. 35ft geïooüe tael alleé/ maar ift Ijebbc iiEtgenji ge» boel ban/ noclj ban gunfte/ nocö toorne (Sgt;objS / r.ocö ban jjEinel/ quot;oef) ban geile/ noc5 ban gobjaligljeib/ noclj ban jonbc; alh$ i^ mij algof ift Ijet cen^ gebjoomb öabbe/ 'r i$ 50a berre bat ö^t uic F|et üereift ban mijn ge» 3igte i$/ ift öen in eene Cgpptifcpe banfte?|)eib ; be goö^bienfllge oefenin» gen ïjouben op/ ift fjeBbe nocö uit IBaajb/ nocö uit be p^ebiftatiën eenige fietaeginge/ befljafjiingcn bejfc^iftften niet/ bejt^oogtingen be^blgben niet/ optaeftfiingen Betnegen niet; met écu tnao^b/ ift Den booö én ongcboeli» ge? ban be gobloo^jïe/ soobat ift noclj geegitelijft leben/ nocfj genabe Ijeü-6e/ en 't i# met mij f|oPEfoQ.^t ban met ben gobloo^ilen jonbaar. Antw. Antw. JUtae ftlagte i^ billijft/ en utu ^taat erBarmelijft/ maar eben» tnel niet ^opeloo^, ^iet besen .©taat in 't B^eebe bejpanöelb/ Kap. LV, LVI. ^ier Bomt bic boot al^ cene rcbeu ban rtnijfelinge/of men in ben ^aat ber genabe i^. 3ift jegge ban :

1. 2eer bele uitnemenbe gob^aligen jijn in besen jelfben flaat ge-Inee^t baac gij nu in jijt/ en bic sal met u niet opljouben; neemt bic tot een fteunfel ban öope/ ban gereb te jullen tuorbcn.

2. JUtn ftaat ij? 500 boob niet al^ gij meent/ gij neemt be geboelig-geib bet ïjart^togten boot Ijct leben/ bat eenc g?oote mijSbattinge i^. ®e verstandige wille neffcn^ a5ab/ en be tueg (öobgi tot salig^eiü boor Seju^ Cfj?i?tii^ / i^ be eerfte uitgang bec beteenigingc ber jiele met a5ob/ taaatin öct gee^telijfte leben Beftaat; inbien gij nu onpactijbig ban ujelben oorbeelt/ 30a 3ult gij bie nog binben.

3. Cen geegtelgft boobe öceft lugt aan bonben/ gelijft bemint gelijft/ en gaat al taat ongelijft i^. ojobloosen jjonben Ijct met gabloosen/ Bu?-ge?lpen met Burgerlfiften/ uittuenbig gobgbieniligcn met uittnenbig gobgbienfiigen / en te 3amen 3ijn ljunnc gatten geftant tegen be in» tnenbige gob3aligen. gjnbicn gij boob tuaart/ gij soubt met Ijen be3clfbe liefbe en öaat gcBBen; maac nu i^ Ijet contrarie in u/ be bertno^pc» nen 3ijn in utue oogen beracljt/ en gij eert bie ben SJeere breesen/ en uta Ijarte bereenigt 3icij met (jen in be liefbe ; ijS bat ban nu niet een Blijft/ bat gg obergefiragt 3ijt uit ben boob in Ijet leben?

4. %oo gij 500 boob luaart alg gij u inbeelbt/ ban luaar ftomt ban get ongenoegen in bien ,§taat5 be berfinie3enbc b^oefljeib ? fiet fttuij' nen ? (lEen boobe geboelt immerlt;S niet. JlSaar be geboeligöeib obe? utne ongeboeliggeib toont bat er leben ijgt;/ jjoebitl 3biaft.

5. SCljji men u fjet leben in 3ijnc beminnelijftfieib boorflelt/ biesoete beteenigingc met SBcsup/ pet iiefïijft leunen op I^em/bien b^ebe ber con« fcientie/ tnegenp be bergebinge bc? sonben/ Ijet eenboubig en teebet taan»

bc»

-ocr page 729-

Van het Ongeloof over zijn eigen Staat. 657

beien booc ^eecen aangejlgtc; Rent gij get niet/tejtDijle men u Vioojflelt? ïiamt u utae borige anbc?bfnbmge niet te üinnen? goo 6et met een tooojö u souöe gegelien taojben/ jaubet gij fjet niet ftiesen/ en bat Öartehjfi en gretig/ uit liefbe tot bie geftalte? ®it 5ön imme?# filacc öipen/ bat in be boobigfjeib neg leben ig/ en bat gij om be boobig»

geiö utoen ^taat niet moet be?toe?pen.

XIV. De twaalfde twijfelinge ontjlaat uit ligchamelijk kruis, ^ie IjiErin Detwaaif-niet Beproefb i^/ bic taeet niet taat öet al Ucjoorjaften ftan/af^ get alle^f te- iingoWiJsequot; genloopt/ man of bjouhi/ oube^ of fiinbeten/ in bie alle ellenbe te 5ien/ ijgchame-of ban bic alle fmarte en bejbriet te ontbangen; befpot en bejac^t te taogt;«lük krni3-ben ban een icbej/ in armocbe te bejballen/ 500 bat men geene uitfiomfie taeet/ fjoe men met eete öeflaan jal/ gae men jijne fcöulben jal fiunncn öc«

talen/ ja toaar men Broob 331 Befiomen/om jicF) en be jijnen in Ijet leben te Beïjouben. .Jjaet langburige pijnen en accibenten Bejocijt te taorben; en 300 aan alle fianten boot firuij? obejftelpt te taajben; en al«S be l|eere 3icö ban bejöcrgt/ en men binbt baar geen troont noc5 fjulpe/ bit/ bit/jeg»

ge tfi/ boet tael een (lejfi CÖJi^tfn fcöuDbcn en Bebcn/ al^ ö'f?öij ftomen be listige aanbecFjtingcn be^ fatan^/ en al^ on^ ongeloobig/ onbe?Ioocöenb en bejbrietig 5arte baarbij Boben fiamt/ 300 öe^toijftt 5rer ligt Ijet gcloobc ten opjigte ban be bezjefie^bljeib/ men ip gereeb te benften/ bat f)ft alleé in (öob^ too^ne ljun oürjfjomt/ bat men geen ftinb $ob|j f!»; taant/benftt men/ 300 ifi een ïttnb ^ob^ taa^/ (J5ob soube mg 30a niet 'le^Iaten/ l^tj 30ube mij tjelpen; ja men i£ gereeb te ttaijfelen aan ojobg boor3fenig«

Öcib/ en bcle anbere gebacQten en Beftjijbingcn fiomen baaruit boozt.

Antw. 1. lt;0oft bit ig geene reben om 3ijnen .êtaat te bejtaejpen; taaren Antw. 3[oB/ 31o3epF|/ ü^abib/ Sleremia^/ taaren alten bie/ ban taelBe be .^cörtft fpjeefit/ geene taare geloobigen/ en in ben jlaat be? genabe? .©telt be l|eere Sfouj? in ben pejfoon ban ben armen HEasaruj? ong geen Begena*

btgöe boor? en nogtan| taat taag ljun firuig 3taaar en langburig; tjoe menigmaal fie^onbigbe 3ioö en 3Dabib 3icö in jjetjelbe! goubetggban bie allen/ bie gij gefienb IjeBt/ en ban taelften gij IjeBt Öooten berfta»

len/ bat 5e ja tael nog in een ellenbige? flaat naar 't ligctjaam taa»

ren ban gij/ en bat 5e ljunne onbe^bulbiggeben en ongelaabig^eben obe? get firuig gebBen gegab en be^toonb/ soubet gij bie allen baajom bej»

aorbeelen alg onBegenabigben? fmme?^ neen/ 300 ficBt gij imtne^ ban geene reben om utaen .^taat te bejoorbeelen.

2. ©oegt öie^amp;Ü öe beelbulbige bejftlaringen ^ob^/ bat fiet 3ijn taeg

be 3ijnen boor belejlei ftruig ten fjemel te leiben. Ps. XXXIV: 20, Vele zijn de tegenspoeden der regtvaardigen. Hand. XIV : 22, Dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het koningrijke Gods. Hebr. XII: 6, Dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, ende Hij geesselt eenen iegelijken zone, dien Hij aanneemt, vs. 8, Indien gij zonder kastijdinge zijt, welken allen deelachtig zijn geworden, zoo zijt gij dan bastaarden, ende niet Zonen, üjie^uit 3ict II. lt;0ooo gij/

-ocr page 730-

658 Van het Ongeloof over zijn eigen Staat,

0fl/ bat Ra^trjbinfle/ bat ftrui^ niet sijn een tEeften ban laorne olie? öe SÖnen/maar ccn teeften banliefbc; oö tnijjfcamp;ten opUaiten: over de zynen, maa? iR benRe bat tfi ban be jtjnen niet Ben. Antvv. ©at flaat ban ebentoel bapt / bat gtj uit be otcotïjciö en langburigljeib ban 't fttuij? niet befluiten Runt niet fiegenabtob te 5ijn / cn nogtan^ neemt OÖ bat tot een oronb/ en bat ten oncegte.

3. 3In (jet inibben ban get Rruigl jal jiclj be genabe/ bie in ïjet öarte ligt/ nog toel be?taoncn/ taaarop gij öeöt acöt te geben tot utae berfte?» Ringe. (a) i©at fmart u mee?be^/ tjet Rrnij:/ of bat gij e? u niet toel in geb^aagc? ©at ïjet Rruijï 30a groot en 30a ïange buurt/of bat gtj 300 ungebuibig/ 300 be^brietig sgt/ n met lijbsaamamp;Eib niet be?nebe?t oube? be Rracgtige ganb iöob^/ en ttoijfelt aan be booj5feuigl)Eiü ©ub?/ en ItenRt uf ^ob tod op menftfjen ac^t geeft/ 5icö Ijuune ellenbe aantreRt/ ljunne geöeben j)oo?t ? (b) i©at öegeejt gij mee?ber/ bej^ocninge met JJob/ en bejgebinge be? 3o»bEii/ of bejiopfinoe ban ^ct firui^? flpat ïoeRt gij mee?/ be?genoeginge en ffjbjame onbertocjpingE ouöe? ben toiïle töobjj/ nf maar ban 't Rruig ontflagen te too^ben? (c) IDat Riegt gtj/ bat öct RruijS maar toeggenomen too^be/ of bat gt) baarboor getjeiligb moogt toojüen; ja bat {]et Rrui? toel) eerbe? niet toeggenomen toorbe/ eet bat ïjet jijn toe^R/ tot beiliginge ban uto ö^rre/bolbragt Reeft ? (d) SCljS [jet in utoe fteure ftonb/ abfoluut ontflagen te tootöen/ of ïjet in oe Ijanb be? Sfeeren te geben; soubet gij Öft eezfle Rie3En/of 3ouöet gij peggen: neen/ iR toil niet Riesen ontflagen te toorben/ maar iH gebe Ïjet geRecl in be Banb be^ ï^eeren? (e) brengt Ret u bejber ban lt;j3ab/ laat gtj öiöben/ roepen/ 30ERen na/ of bliebet gij meer tot ben ^eere/ u menigmaal ftil buigenbe onber 3ijne tudjtinge/ m ootmoebig be?3oeRenbe/ bat gij in 5Öne gunfte mogtet be?licRtinge en uitRomfte Rebben uit utoe bejegenquot; Reib/ bie gtj/ atë een ftinbefle utoen noob lilagenbe/ ben ^eere boorftelt ? 2111^ gij nu bese bingen met bebaatöljeib insiet/ 3ict gij ban nu geene genabe? Cn 300 ja/ Roubt ban utoen ^taat bagr/ en Ret Rruijg 3al u ligter ballen/ en 't 3al u meerbe? Ijciligcn/ rn gij 3ult be goebc Ranb be^ Zeereu tot utoe be^troogtinge en reobinge be^nemen/en met ©abib 3eg» gen/ Ps. CXIX:71, Het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik uwe inzittingen leerde, vs. 75, Ik weet, Heere, dat uwe gerigten de gereg-tigbeid zijn, ende dat Gij mij uit getrouwigheid verdrukt hebt.

De der- XV. De dertiende twijfeling^e ontflaat uit gebrek aan wasdom. .Jjaen 3egt: ?ie?.Jer 3R bfn nu 300 bele jaren in Ret CRristenbom getneeiBt/ 't i^ tui 30a g7ise gé- lange geleben/ bat iR eergt obertuigb toie^be/ en bat in in Ret bejbonb be? brek aan genabe obe?ging; maa? iR Ran niet bejnemen bat iR eenigen toa^öotn wasdom. jjEg{je bcRomcn/ ift Ren be oube en beselfbe/ bic iR boor bcle jaren toa^/ ja iR Ran niet anberp 3ien/ of ift ben be?aci)tc?b/ en be^acRtere nog bagelijR^ Ra^ib ober Ranb. 31R toa^ in 't eerite lebenbig/ iR toa^ jjbctig/ ifi Ron be mjji bEjbreRcn/ en mijn tcaag blcepclj obejtainnen/ ifi toaé amp;ö öa0 En

nacRt

If

-ocr page 731-

Van het Ongeloof over zijn eigen Staat, ö5@

nadjt amp;C3I0 met öibben/ ift ftonbe mij niet bcjjabfgen fn Ijet ïejeu ban ïjet ï©oacb/ de pjebiftatiën taaren mij 3aet/ be ge^elfcijapijen ber Qabsaligen tnaren mg be^mafirlijft/ ift fjabüe ocUoelige liefde tor be gobjaïigen/ 3Ö toaren jandejling bie?6aar en bee^ltjft in mijne oogen/ift tuandelde met een reedp? ïjarte boor den fi^eere/ en ift biacbccde mij boor mijne ongereg» tigöeiö; maar nu is tjer fjcct andc2é/ 't i^ nu allciaiftocl/ift üen it^aag/ luisteloap/ jandig/ ijdel. i^oe ftan ift ande?é ban Jjie^uit befiuiten/ bat ift geene taare genabe ooit Ijeööe geljab 5 i©ant Ijet pad be? rcgtbaa^bigcn afs een fcöijnenb ïicljt/ baoztgaanbe en lict)tenbe tot ben bollen mibbag. ©e regcüaardtge joude groetjen alê een palmBoom/en al^ een cebc?6oain op ÏCifianon. ©ie in ^et ftui^ dE«gt; ©eeren/ geplant jij 11/ bien jal fjet gegebea taorden te groeijen in be Uoarlialifn de«3 ü^eeren. ©it nu Bebmbe ift nfet in mg/ maar öct tegendeel/ ötrjj iicööe ift mg niet onde? de begenabigben te flellen. 3(fa ljip?daor rijjen tuel tentatiën op/of be bJebeigeBotenen niet Uicl ftunnen afüallcn.

Antw. 1. ©e gedacljten ban ben afbal der heiligen maar eene blie» Antw. gende tentatie/ gfj tucet biel bete?/ en 6cgee?t gij meejbe? ondejrig*

tinge om baét te ilaan/ jiet kap. LVII.

2. ©e beloften Uan den groei toorben alttjb be?bulb in een mee?be? of minbe? trap/ naar de mate/ die de {|eere boor een iede? bepaald Öeeft. 5l!l^ een boom in een fiefttnamen grond geplant ip/ en ontbangt gepaéten regen en jonnefcögn/ en ij? in jijn ftllniaat der lucïjt/300 jal ÖÖ g?afgEn ; 30a i^ 't ooft met de genade in een geloobige; maaralleen boom geftorben en gefneden bjordt/ al^ beesten of menfcljen dien gedurig flingeren/ of ongedierte aan den biortrl ftnagen/ 500 jal bi) •quot; 3Öncn taapdatn öelet luojden; 500 gaat Ijet ooft met een Begenabigbe.

3. ©e tna^dom i^ niet af te nemen uit de ïjeftigijeid der beften/ bie jijn biel te boren Ijeftige? getnee^t/ toen men eerjSt ban foorte be^aube?» be/ ban bood lebendig/ ban duister be^Iicrjt; maar jij toaren min gee^» telijft/ en gij joudet nu dat genoegen daar niet in ö^BBen/bat gij u be?-beeidt/ 500 gij nu taede? in dien ee?ften jlaat taaart; maar be toa^dom i^ te ftennen uit de meejdere bejeeniging met Qfyuitué/ en de toejft-3aainrjEid uit de bpjireniginge^ jiet kap. XLVII.

4. 't ïtan taaarljeid jtjn/ dat gij bejac!]rc?t/ toant een geïoobige ftan bejadjtEren/ niFt alleen in de uituiejftingen/ maar ooft in de Ijcbbelijfte genade; siet kap. XLVIII. ©oei) in de be?acljtEringe Blijft Ijij nog een ge» loobige/ en de genade biazdt niet bieggcnomeu; 30a bat gij toel reben ï)ebt ban b?orf{jeid/ al^ gtj bejatöte^t/ maar geen grond bat gij te bo» ren geene tuare genabe geljab öeöt»

5. Sndicn gij u onpartijdig Befdjoutat/ 3ult gij nog Bebinden (a) gee^te»

lijft licfjt om ^od/ Cljristuö/ Ijet gee^telijftc leben/de goederen de^ ge» nabcbejbond^ in fjunne eigene en geeistelijfte nature te ftennen/ en te jien bat alle ftennisfeban natuurlijfte menfcf)enenfielebui?terni^feigl/al^gtjf|Bt

^000 2 Bij

-ocr page 732-

660 Van het Ongeloof over zijn eigen Staat.

6tj Oct utae lic?gchjfit. (b) ^marte/ brocföeib obe? uta geBrefi; taaa? gc^ toel i^/ baar nog leben. (c) ©ejïangen/ reifiïialsen/ tiiböen om (J5ec|t/ tjaopt/ ïtracöt/ geeptelijft te Icben; baa? öongf? en bo?^t naar be ge» rcgtigfjeib/ naar boebfel/ baar ijï nog leben in be jiele. (d) i©aar men nog öferlijftöeib in be ficgenabigöen jict/ gen acljtct/ en 't met öen en be jafie üan CD?'?tiig tegen be tuerelb fjoubt/ baai ij» nog be nature üan ren tDEbcjgeöorcne. get u 30a niet? i©cl ban/c?ftent ban toat e? nog in u ip/ acljt bat öquot; Uan 45ob/ uit enftele genabe/ in u i^ gclegb/ en bat fjet ooft in u fietaaarb jal Blijben/ bolgen^ 50a bele bierbare beloften/ bolgenp ^obja onbe^anöe^löfiljeib en jtinealmagtiggeib; baarom/Bcstopt boo? utoe be^acgteringe niet/ maar/ fjoubenbe be genabe bast/ rigt taebe?» om oti bc trage ganben en Bnieën. ©uö IjeBben bnj be principaal' fte oorjaften/ bsrlfie be geloobigcn beroeren/ en aan gunnen flaat boen ttarifelen/ bnojgejïclb en Bcantlooorb; baar 5tin nog tnel anbere/maar bie 3rjn ban miube? gcüiigte/ en sullen gcmaftfielijft uit fiet gesegbe op be bao^gejtelbe tliujfelingen opgelapt Runnen tuojben.

KAPITTEL LIL

Van de Aanvechtinge des Satans.

De duivel 1. lt;®e buibei is? een menfcöenmoo^be? ban ben Beginne/45ob gteft bij» bestrijdt anbfcfjap gE3et tupfcfiEn be geloobigen en ben buibel/ bie gaat om Ijen vfgen?00' een bjiefcfiEnbe leeutn/ en geüruiftt allezlei li^t en getaelö om gen te fitoetfen/ en/ toa^ jjet mcgelgft/ te booben. ^ierban jullen tojj nu fp^eften.

II. (Dat be buibel be geloabigen beflrijbt/ontaeöe^fp^efteliifi uit ^Et i©ODjb 45obi3. 2ie (a) be orbenantie aJob^. Gen. III: 15, Ik zal vijandschap zetten tnsschen u Cflange) ende deze vrouwe, ende tusschen uwen zade ende haren zade. (b) Ite Benaminge/ bic fjem besen aangaaube gegeben tuorbt aljï de vijand, Matth. XIII; 39. De verzoeker, Matth. IV : 3. De booze, Matth. VI: 16. De tegenpartije, 1 Petri V: 8. (c) ©c bejhlaringe ban jijn Vne^ft/ om te gaan om de geloovigen als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zoude mogen verslinden, 1 Petri V : 8. Listen in 't werk te stellen , Eph. VI: 11. Met vuisten te slaan, 2 Cor. XII: 7. Vurige pijlen te schieten , Eph. VI: 16. Bedriegen, 2 Cor. XI: 3. (d) i©e opVoellftingen om onp tegen tjem te biapenen/ en Ijem te biebejftaan. Eph. VI: 11, Doet aan de geheele wapenrustinge Gods, opdat gij kunnet staan tegen de listige omleidingen des duivels. 1 Petr. V: 8. Zijt nuchteren ende waakt, want uwe tegenpartije, de duivel, gaat om als een brieschende leeuw. Jae. IV : 7, Wederstaat den duivel, ende hij zal van u vlieden.

III. l)it 30 11 Beftenb/ en set e? u toe/ bat be buibel ban bien tijb af/ Dat gij gebacfjten ft^eegt tor Belieeringc/en bat gij u maar banbe?re

naar

-ocr page 733-

Van de Aanvechtinge des Satans. 661

naar Stouji toctaenbbet/ al^ be^tooeb/ aïle sfjne lieten cn 6cio$jebcn in»

fpant om u te bejQfnticren/ en inbien fiö öat niet boen lian/ te fttnel'

len en te fitnetfen/ opbat gij nocö 0eilig/ nocD bralgü magt leben. ï©el« aan ban/ gij aan utae jijbe fpant ooft alle ftrac^ten in/ grijpt utoe fle^ftte aan/ en taebe^jlaat öem in gcmoebigbgcib.

't 3is» noobig bat gij 3tjne listen en tne^ftingen ftent/ om te minber Belee*

bigb te tuojben/en te ftlaeftinoebigec te fttijben; baa?oin julien totj u eenige generale gier boojilellen. i^ij Bomt boorgaang boo? onbe?b?ieë?leigebaan' te/ nanulgft al^ een engel be^ liigt^/ of al^ een buibei/ of be?öo?gen al^of toij get jelbe toaren. (0nber be laatjle gebaante is gij be alle^fcgabelgftfle.

IV. ©at f)jj als een eogel des lichts ong toel aanftoint/ lee?t be SCpo^tel. Ais een 2 Cor. XI: 14, De Satan zelve verandert hem in een engel des lichts. J©iet in taaa?geib/ maat in fcfnjn/ ten opjigte ban stjne Vaejftingen; taant gij verachei-ftomt ben gobsaligen menigmaal boo? onbe? een fcöoonen fcljijn ban goh- de ma' 3aligöcib. (a) ^omtöb^ fielt {jij goebe jaften boor/ of eene joete fcö?if-ni tuurplaat^/ of eenige borige joete onberbinbinge en Betoeginge/en jal 30e'

Tien u baarop te boen malen; maar 't i£ met een Boog? ooginejft/ gij boet get ontijbig/ al^ men in eene Bijjonbere ^afte uitnemenbe Bejig \$/

of al^ gij toeet bat e? toat geprebifit jal toojben/ bat gun jeer nuttig soube 3ijn/ en bat om ben e?ngt tc Brefien in get bje?ft/ bat op bien tijb te boen taa^ te boen flaften/ en get te prebifiene ongeme^fit te boen bao?»

Bijgaan/ en al^ men ban 30a gebibe^teerb i^/ 300 mipt men 't eene en get anbere/ en men i^ lebig. (b) ï|g mag Voel lijben bat iemanb/ bien gij anbe?^ niet fian aft?eRfien/ 3ee? geset ig op beugb3aamgeib; ja gij 3al iemanb toel baartoe aanporren (goetoel be liefbe tot ijeiliggeib uit get garte ban een gob3al!ge 3elf Uoojïtomt) maat 't ij? gem te boen om gem aan te poeren/ bat gij niet onbe?tao?pen 5al toiilen 3ijn in be Bebeelinge ban O^ob/ bat gg geburig jla naar nog al grootere en googere bingen/om gem berbjietig/ moebeloog en ongeloobig te maften/ of om gem tot goog-geib be^ gajten re Brengen, (c) l|ij 3al iemanb ooft biel aan3etten tot beugb3aamgEib/ ja tuel tot be allr?naaiibj)le lettinge op 3ijnc gebacgten/ bioorben en babcn; maat 't ié gem te boen om iemanb te bejboeren tot bingen/ bie Buiten 3ön Beroep of ftaat 5tjn/ja biel onbe? eenen fcgoonen fcgtjn tot bingen/ bie tegen get gcöob ^obj? sgn/en tot gee^tbrgberge;

en te meenen/ bat get al ban 45ob i^ biat in ben gee^t opftomt/ en tuaa?-toe 3al gij ban een menfefje niet heiboeren? lt;0f ooft/ om gem tot eene f£tupuleu3c canfcientie te Brengen/ 300 bat be menfege obejal sicg ftoot/

en in bele benaaubibgeib bcjj geeg'tep bianbelt/ of ooft gem/ boor get boen 5icn/ goe be?re gg te ftort ftomt/ 3fjn jtaat tc boen be?bie?pen/ onbe? boo?» Vacnbfel/ bat sulft een leben met genabe niet öejlaan fian. (d) 3al ooft iemanb biel aan3etten tot beugbsaamgeib; maar 't ig gem te boen om gem genoegen in 3ön toejft te geben/ en gem alsoo ban Cgri^tu^/ en ban get 3oeften of oefenen ban be regtbaarbigmaftinge af te gouben/ en gem

©aoo 3 500

-ocr page 734-

662 Van de Aanveehtinge des Satans.

300 ban jgnen troont en juiberc geilfgniafitnae/ bfc tilt be rcfft*

baartitgmaStnge bloeit/ te fteroobcn/ of ooft inbien iemantt niet bjcbejgebo-ren i#/ uit öen IjemEl tc Ijaubcn. ©e5e bitigen moct rcn iegclijft in 't oage ^aabcn am ban ben buibcf niet bcbrogen te taojben.

Ais een V. ^omttibé ïtomt be buibei als een duivel, om te bejfclj^iftlten. ©ft duivel, gefrijjebt (a) booc tigcljameigfie bejfcfjtjntngen/ aangrijpen/ geiuiöen of anbece manieren/ goetarl Tjet selbjame? gebeurt/ en boo^gaan^ meer op be pgantafie gefc^iebr/ bie fammigen niet toeten te onbejfcfteiben ban be taaarjjeib. (b) %[§ f)|j iemanb aanport om jicg aan {jem ober te geben of hiejgelijfie; 0oe be^re gij fjiejtoe bcjboerr/ toeten 3^/bic öet onbejbon» ben Jjebben. (c) (©aft alé ï|tj iemanb b^eigt te booben of anbe? leebte boen/ taaarboor be aangebocijtene in beel bree5e leeft. ©U5? ritaelt fyij al# een buibel; boeg al^ Bö geene anbere fjeimelgamp;e toejftingen uit»

boe?cn fian/ 300 fcgaabt öö minsft/ gactoel fjij beef goeb belet.

Verbor- VI. MSfegtenbecI be^bc^gt sicjj be buibc!/en soelJt ben menfrge totjS te gen.^mafien/ bat ïjtj geene Ijanb baa?in öeeft/ maar bat be menfe^e 5et 3elf i|/ mensoho en bat sulfte bingen uit sijn eigen Ijarte boo^tfiomen. l|ie?mebe Ijeeft om het' ^001-' 0( 8Et 5CIEÖE be^inberen en te amp;ebe?ben/ of tot 3anbcn te Brengen/ goede to of ^ S^ele in een bejamp;ijjSterbcn flaat re Brengen. Om het goede te verhinde-verMnde- ren of te bederven, geBruiftt (jij bele listige omleibingen/ en balt aan af op hu'be- Ijet geloobe/ of op get geBeb/ of op Ijet gegoo^/of op öe Öeilfbmaftinge. strijdt het VIL 1. {|tj toeet/ bat ïjet geloove be fpringabe? bej? gee^tiirjliren le'aen^ geioove. j^/ baarom 3oefit tjg bat in alle bedelft? baben te bejbonliteren.

(a) I^ij tae?pt fcFjieltjfte inballen in 3onbe? reben; namelfjfi: 3f^'caf' teaiaat al toaarljeib? 't niet altemaal eene inBeelbinge? €n pojt baacBtj geburig aan/ bat men baarop met 5tjne gebacljten male/en bat men Ïjet moet onbe?3acften; inbien men baarnanr Begint te luisteren/ 300 finjgt ^ij bat/ en begint rebenen boort te Brengén/ en toil bat men bie beanttaoojben ;al; cn firfjgt öö u 300 bejre bat gij met nto be^ftanb Begint te toejjften/300 gaat ög al boort met bi^puteren/ en Brengt telfien^ nicutoe argumenten bocjt/en Ïjet bejftanb te fto^t fcf|ietenbe/5aa gaatgfj albe;be? om ban bliegenbc atgeï^tifege gebacljten/ u tot gesette at^ef^terije of ougobipterije te Brengen/ en ban jijt gtj jammejlijft in 't net/ en gjj raaftt buiten jlaat om trooét of b?ebe te IjeBBen/ of ietg met gemoebigb» Ijeib te boen; baa?om Uiacftt u ac^t te geben op be eerfte bliegenbe intoej* pingen/ maa? laat 3e boojbtj bliegen/en ga gij boo?t/en op ïjet 1©oo2ö aan.

(b) ^omtijb^ fcijtet ijg onbertoacljt in: jgt gtj al een ftinb löobg?

't al toaarljeib? {^ebt gij u niet Bcbrogen? föom/ Beproef n een^/goeb toerft mag toef getoetst toorben. ©it boet Ijij op 3iilUe ttjben/ alJ men 3aetelfjJf boor Öet geloobe leeft/ en lebenbig i^ in be ocfeninge ban bcj«3Elfs* uitgaan be baben/ en in ben ommegang met a?ob; of op 3uirie tijben/alö men min^t Befitoaam ip ban 3ic|j3c(bcn te oorbeelen. SJnbien men luistert/ 300. firijgt 0ct geloobe ten cerfte een ftnit/m men toorbt bcr--

Ijiii'

-ocr page 735-

Van de Aauvechtiuge des Sataus. 663

{jinbe^tj in die oocöc geftalte Vioo?t te gaan; en ftoinenbe tot ficpcoe-binoe of {jet fanbament al tad gefegb i?/ .^oa baet jijn 6e^t om öet gatbe te bejbui^teren/ en be lie^bajlienljebEn ojj Ijet lilaarjlc Uooc te ileilen/ ingcUenbe/ 300 en 50a sgn be gobjaligen; maat öob b??te sijt gij ban julft een leüen! Cn Daajom gij Öcüt u fiebjogrn/'t ij? maa? uln Ue^litbt Uejflanb/ 't i^ maat ö^tfentaeeft/ gij jijt een tijbgelaabige/ een geüein^be; en bu^ jult gij aan Ijet taanftelen rafien; baajom luiste? niet naa? bie infeftietingen / ga pij maat boort in bie uitgaanbe baben be# geloof^/ bat ft an niet fiebtiegen; Vnant al^ gij 11 öeöjogen ïjabbet/ joomoe^t gij fjet baar tocfj beginnen, frjet öepjoeben i# beilig^t/ al^ men in get gebcb toojflelt en met ben l|eere in jameufpjaaft en onde^öanbeiing i^.

CO ^omtfjbi* fielt gij Ijet ligcöameïijlie ftcui^ tuel 3luaa?bc^ boo? ban Öet \ii en meteen/ bat er geene uitftomjle jal .^ijn; maat bat pet ftoe janger ïjoz 3tDaa?be? jal taojben en ooft get ftomt u niet obc? in t!5ob# gunfle/maar injijnen toorn/ 't i^ om utue sonben/'t i^ maar een begin ban be eeulnige be?bocmenigf2 en bat toeet F|ij jet op jet alp metautljoti»

teit en obejljee^ftghige in te bruftften; inbien gij piejnaa? Iui^te?t/ 300 ftrijgt sgne intae?pinge ftracljt en pet geloobe begint te be^toijfien en gtj 3ult ligtelijft moebeloo^ tuo^ben en get ïtruip 5al u nebe^bjufiften; baa?am fla af 3ulamp;e intoejpingen/ neem maar ulu ïiruigi op en bolgSlejii# na en gouöt u aan be beloften tian onbe?ftEuningccnüancenegacbeuitftomflc.

VIII. 2. ®etmjte be bnibei tneet/ luat firatgt/troopt en nuttiggeib in Het go-bet gebed is, 300 iji gij met alïe 3tjne magt en liotiggeib boenbe/om u ban ijet gebcb af te gouben of n baatin te ontroeren.

00 m 500 anber taejït al^ gtj ïtan/ gij leibt be gebacgten of op bit of op bat/ gij soefit uitjlei ban en ban/ maar bat ee^t/en bu^i joebt gtj ben menfege te boen omloopen ban 't eene op get anbere en 300 men bofgt/ 300 be?(ie#t men be begeerten en be lebenbiggeib om tot get gebeb te ftomen. n bit ontmoet/ pa^ ban op en taeet/ bat uta boob bijanb/ be buibel/ neffen^ u be3ig i^ en 3ijt gij te e?n|l:iger om boot alle ginberingen boor te breften/ en benft/gier geamp;be ift nu te ftrijben/ gierin tuil ift eene obejluinniiige olie? gein begalen.

(b) ^omttjbg ^eït gij 't gebeb boor aliö sulft een 3toaar to erft/bat get niet te boen ij?/ bat gtj ganpeg onbefitoaam baartoe 3ijt/ bat gij tegentooorbig in a( te sonbigen ftaat jijt/ bat gij nog toat toacgten moet/ tot bat oö toat mee?be? befitaaamgeib gefit. gg gierboo? tegen get gebeb begint aan te jteii/ 30a firtjgt gtj bco?becl op u; baa^om ga gij boort/ laat u niet ginberen/ begin maar 300 onamp;eftlüaara atji gij 3Dt fn 3ie na get gefieb/ of get 5toaar toa^ of niet/of gg onamp;efitoaam 3gr of niet/ en gij 3ult er ban anber^ ban oorbeeien.

Cc) ^omttjb^ fielt pij met eenen biepen inbruft boo? be firaegteloo#»

geib en bruegteioopgeib ban get gebeb. i|rj toe?pt in: gij bibt niet in ben geloobe/ gtj geftt gecnen ftlaren jnbruft ban maar gtjamp;itit een

on»

-ocr page 736-

664 Van de Aanvechtinge des Satans.

onficfientien 45oli aan; gij fjeDt geen regt gcjigte ban ujdbcn/ gtj jfet ge utae jonbiggeib en onlnaactiiggett] niet/ en gtj jijt 30a nederig en be;* ü örijsclö niet/ al^ een Bibber moet sijn; gg öeöt geen enifft tot be 5a» 35 fien/ öie gij Begeert/ of imme?^ sullie jjeilige oogme^ften niet al^ tot Bet m gebeb be^ei^cgt tao^ben/ baa^om fc^eib er uit/ 't i^ tocö «öabe niet aangenaam; gij jult ooft be jafte niet Bcböen/ (60b be?öoort sulfte ge- Ijt beben niet; g^bt gtj niet lang genoeg onberbonben/ bat al ulo bibben pi te bergeefji i^/ taat öebt gij ooit op ulue gebeben bc^ftregen ? ©uj? firenfit öi gtj l]ct geloof in get bibben en be^minbe^t ben erngSt en get aangouben/ bt inbien gij eenigjin^ op julfte inluejpingen acgt geeft, ©aajoin ben jijne g( listen en bring te e?nfliget baa?boo? genen/ (joub u op met be beloften gj dSob^ en benft alttjb/ bat 45ob niet om be taaarbiggeib be^ gebeb^/ maat 3E op get gebeb/ aï^ een ban C^cm bejo?öineerb mibbel/ goort en op sjjnen tfjb/ tatjse en mate geeft/ en bat gij get tnel onbe?\Jonben gebt. ft: Cd) ^omtvjb^ i^ be buibei besig om bele anbere gebacgten a(^ flof bi in te toejpen/ tertaijle men in get gebcb bejig ijl; ooft 30cfit gij on3e et 3iele in eene gaa^tenbe en jagenbe geftaïte te brengen/ al^of er tnat te boen toa#/ bat niet tnacgten fionbe/ gtj Ucjtnabfie?t ben lugt tot get lne?fi/ '£ bat men onbe^ ganben geeft/ of brengt bcfiomme^ni^fe op 't garte en brengt fcgielijfi 3arten boor/ baar men in lange niet op bacgte. ïfien oofi 111 beje liiöt en fïa 5e af niet acgtenbe. b De open- ix. 3. i©etiiijïe be buibel lneet/ bat be ï|eere getaoon ié 3egen obe? be 31 dfenst.0 aquot; be^gaberingen ber geloobigen/ de bedieninge des Woords en get gebruifi bi be^ heiligen 5Cbonbmaal^ te geben/ 300 gaat gij al inebe ter ïïejfte en ï! iracgt 3ijne practgfien ooft baar neffeng u in get luejft te flelicn/ ban bi met u be^ginberingen boor te toejpen om niet te bomen; ban met allerlei gebacgten u in te blasen/ ban/ 300 't gem toegelaten toorCt/ met u een flaapbamp utoe gerfenen te benebelen/ ban met buijenb anbere bingen g om u get ï©oarb/ of te ontnemen of firacgteIoo«S te maften, ^tel u bit u boor/ fien 3ijne lieten/ 3öt op utae goebe en 3ijt gein uit gaat en btjgt; n anbfcgap in geen bing te taille; benft/ gij gebt ban te ftrnben en eene b bictorte te bebecgten. t] De heilig- X. 4. ^©etagle be buibeï taeet/ bat de heiligmakinge 30a beminnelgfi b makmge. ^aot u en 30D gyjcntier tot eere ban lt;!5ob en fticgtinge ban utoe naakten ö i$/ 30a legt gij obe?al lagen om u baarban af te gouben. (©an i^ 't/ S 5Öt eergt bij U3elben geilig; ban/bat i^ uto pligt niet/en bij3onber taeet t gij ïebenbig boor te ftellen en te be^gjooten be bijoogmerben/ bie gtj taeet/ bat tocg in 't garte ban ben onbolmaafiten men^cg 5ijn en ligte- n lijft btj be begte baben bij bomen/ ja al ij» 't/ bat men al brg baarban boo? t bien tflb ijj/ 300 blaakt gg in/ 3ie baar bat i$ uta oogmerft. ^ingt men/ b 6ibt men of boor in eene bepgaberinge/ of bibt men met anberen/Iaat t men een traan onber be p?Bbiftatie/ geeft men eene aalmoe^/ befiraft/ b hermaant men anöeren/ 't ig terflonb/ bat boet gij om ban tnenfegen b

ge»

-ocr page 737-

Van de Aauvechtiuge des Satans. öG5

gesien te taojben, ofbejljinbi^t Ijij u om bcojt te üaucn/of gij öeneetnt u De bejRfaJüiSingc/üie gg iJaa? anbc?^ uit fiefiüen souijet. ©aajomfietit jgne bao^IjciiJ/atijt niet ay jijne ingelnngen ga maa?boojt en öoc bcbeugb met geö^eft/ 500 goeb af? gij ftunt/ en üe ï^eere jal 11 i3aa?lt;n fterftec maften.

XI. ©e tiuibel ip niet teb^eben met« in Ijet goebe te lie^iHberen/en ia werkset te Ge?be^Uen/maac Ijij tracljt u tot allerleije zonden te brengen. quot;Ban toezonden po^t ijsj ©aUib aan tot jjoogmoeliigljeib/ om Ijet boÏÏ! te telien; ban boette bren-ÖÜ eene fcljoone ^atljfcöa 'uDojftanic.i/ am tot onFuii^cgQeib te Ue^Iaftften; |equot;erieiio ban geeft öö orcafie tot nijbigljcit!/ ban tot acljtejftfay/ ban tot een leu» wüze. gen/ ban tot obejbaab/ ban tot eene anbccc soube; 't jcïjeelt gem niet/ al?l |ij u maaj ïtan boen ballen/ öö legt ban Ue^re op u toe/ en gc6?uiamp;t bui»

3enbe mibbelen en lieten.

(a) ï^jj öegint bifitagl^ ban be,2L-e/ bejöcrgt fjet einbe en jgn boel. ï|ö ïtomt met een fegoanen fcljijn ban uitfpanninge/ en 30a joeiu fjij u tot Ie*

bigfteib te Brengen/ een Bcftinaam boojtaerp boo? ijem. i^ö ftonit onbe^

eenen fcljtjn ban eejlijft be?inaaf{/ en 500 joelit Ijij u uitgelaten te maften.

J^ij fielt ban bif/ ban bat boa?/ en ig gelijft ben ftjamecj»: tuil je bat 5 ©an 't een op ï)et anbe?/ cf et iet^ lua^/ fcaat gij Itiöc toe ftjijgen mogtet.

(b) Bi] begint met fileine bingen/ bie in 't mpt al^ geene jonbe boo^fto^

men/ en bejüergt be sonbigljeib; be siele 5ic[i in bie fileine jonbe toegebenquot; be/ 500 raaïtt 3c ban fjare teebe^ïjcib en ban be teebere breeje 45ob^ af/ en 30a gaat öü al boort ban fileine of mibbelniatige/ tot Ijet malen op ijbelOe®

ben/en tracljt bie bingen soet boo? te ftelfen/en bug fiepgt bejiele eene fituabe geftalte; baarom pa?t op/ geeft u ne?gcnp in toe/ tyoe ftlein be son-be ooft feïjijne.

(c) (©an port 1)0 aan tot groote jonben/ en Bijsonber tot bie/ toaartoe ulue nature mre^t genegen i^; 't i^ luaa?/gij ftent Ijet öatte niet/maa?

60 Ijeeft inel opgeme?rtt/Uiat .^onbe gij meest öcb?öft/en tot tnat jonbe Qij u boo? bejen gemafiftelijfipt fionbe amp;?cngen/ gij ljoo?t ooft be Belöbeni^fe ulne? jonben/ en let op alle amftanbigöeben/en 30a fiefïnit Ijij baa?uit ufcoc be?amp;o?geiie en aanliggenbe jonben/ baa? fcjjiet Ijij ban op toe/ en ftanfom»

tijbj? bie 3onbc 500 fcljielijft/en in snifte liemimu-lijfijjeib boo? get blee^cö bao?ftcllen/ bat ijet te?ftonb al^ öuéjjoebe? in ben öranb bliegt/ en bie 3011» be/hieïfte men meenbe al boab te sijn/of bie men meenbe al in 3pne magt te fiefiüen/ bie bJü?bt fcgielijft tofbe?nin lebenbig/ en oan b?tjft Ijij be 3iele alj?

een tel om/ en baar ftomt tod balljaibinge üö; baa?am 3ijt op utne goebe.

(d) «tlï^ gg ban te laat 3iet/ taaa? gij getoee^t 3ijt/ en tueber tnilt fto*

men tot ben i^ecre/ntuc rugte/en tot be botige teeberfieibenbolftomengeib be^ f)a?ten/ ban fice?t Ijij {jet Olaabje om/ om 11 tot anbere intoenbige 30^

ben te ö?engen/ tot angEbi!lb/bf?brietigljeib/ongeloobigöeib en toan|)ope;

baa?Din ftaat bapt. iöij suit mi^fcljien benften/bit 3ijn mtjne sonben/39 fiomen uit mgn eigen |3a?te boo?t. Sfilt anttnocjbe: ^ommigen geben ben buibrl al te bcel fcijiüb/ am 3icl} te ontfeïjufbigen/ anberen geben gem al te

n. baei

-ocr page 738-

Qg6 Van de Aanvechtinge des Satans.

ulu eigen taille en oenegenljeiti tg/ om op 30a eene safie tepeinsen of uit te toesfien/ bat bat utoe eigene 3onbe i^/ en op utae reftenmge flaat.

Saat 't iö ooft taaa?/ en men fjeeft lid) filaar eu geöuna boot te jïe -len/ 1. 3Pgt;at be buibei obc?al jijne Ijanö soeftt in te ftcijoen/ en quot;e ïui-men ligt om u een boorbeeï af te sien/en n tot ecnj8E 5anöen/onbe? toat fcljnn Ijct ooft 51J/ op te rmjen of bao?t te ftutocn. 2. a5ij fien/ bat be buibcl aanleiise? i^ (a) ala öe üo^uöC5^ {

ballen/en bat met eene ongemeene Ijclbejljeib/profijtelijUljeiD en ue tooningeban soetigTjcib en bejmaftelijfirjetb. ^?too^

tot ben taille ftan Ijij niet fiomen/en ftan be soetig jeib met gibenO W ^ ? baar fcfiiclnRc bctacegtebcncn Bij'ïtoinen/bte 5e(fft tegen 00rbccl c.i to 1 ^^ ftiiiben. (c) 251^ baa?Bö fiomt eene aiitöoritatibe en al^ geejfcamp;enbe in umithine/ om boor bie ïieejfcftenbc Bebelen ben taille te obejballen. (d) lt;0f al? baarbij ftomt eene jaginge/ eene fcTjubbn^

binaire onbebaarbTjeib en boortb?ijbenbc ^

of laten u 300 boojfiomt/ 500 ftent ben filaauta ban ben f,

soefter en aanleibr? fé/ en 500 beselbe eemgen ingang inaïïin taetet ban/ bat gft er ban 3elbe ooft Bijfiomt. Soo ÖcBt gij bnu ben buibei te bennen a4 aanlelbcr/ en n al# bolge?. Siet toe/ Baat ban bat gij fiem te fp?aaft jonöet ftaan/ om naa? Ijtin te luisteven/

» ♦ 8exTl laaTS ooft anbere Beftiijbingen/ in taelfie Tjij alleen be oo^aaft kwenen, w cn'bic ben ftinbcren a5ob^ alleen tot kwellingen Wenen/ aan ta^^ som 11,61 in' ben be ftinberen a3obé geen beet öebben/ tenjl) 50 baa?boor ^.clj buiten SKT amp; fatm Saw./ ™ «oi. in ocfaote/ïjouc », quot;'fquot;fquot;! ® 5

verschei- vua.jnEftaïte alleen ié ftunne 3onbe/5ij moegten iie?fjer 5Ón/ ban bat 51) ar ^or^önc fcBubblnocn ronblg «quot;ttoetb 3o«ben taorbe^

gen selben 50quot; niet utae/ maa? bef buibel^ sanöe, Ijoetae / W

ïiii u neburig tail tag# maften/ bat Ijet utae eigene sonbe ij., nibienoij bat

Benint te geloobcn/300 5ullen sijne intaerpingen u treden en tot Bcb^oef be neftalten B jen gen; maa? 500 gij be# buibcl# pjaat ftent al# sgne fp?a» ftc/ suit gij 5e gemaftftelijfter affiaan/ en te minber ontroerb UTorbcn.

Bcjl?i)blngen gefeïjieben op 500 belejlene tatjsc cn n:frenf 500 bele 3aften/bat Ijet niet tael mogelijft i#/bie alle op te Ijalen Doi! ^ l ,^c alle niet boorftellen/en taen#cQte geljeel te statjgen; nitia? tot ontbeft-ft ing e b a n sön e B 0 0 # ï) e i b / en opbat be ftinberen tfob# getoapenb mogen 3ijn tegen be taij#maftinge (gij zijt het zelve, hetkomt int uwbaitevoor ) ial ifi alleen eenige bingen in 't gemeen IQicr boojjlellen.

(a) Sommige intae?pingen fcljijnen geljeel fiinbejlijft en Belagcjjeljjft, maar baar jïefien biepten in/en öebben boorgaan# quot;quot; [inar^öft 0^ bolg. 5111# Bij Efempel: segt nu bit/3egt nu bat. t opaat baa^na raat

-ocr page 739-

Van de Aauvechtiuge des Satans. 667

U^öcc/ en baa? fiomt öij: 300 gjj 't nfct jegt/ 300 ofj bat niet aanraaftt/ 50a jijt 0Ü iJEjbocmö/ 300 gij 't öoet/ 300 ij? 't hiel. 't (l5aat Ucrber/ a(^ Öü ö6f?[cöcnbc fidjcclt/ bat men bit of bat 3al taejïeinmen/ en 3oefit u ban te fcfjubben/en u te maften/bat men Qet toegeflemb Ijeefr.

einbigt bat ftinbe^Iijfie in eene gjaote onfteltenf^fe. (b) Somtijds fcljict Qtj fcljielijft ecne ^clj?iftuurplaatj in/ bie 3lnaa? i^ om te Ue^jlaan/ en bie bjingt ÓÖ aan om 4Pobe eeuigc ongenjmbQeib toe te fcamp;^ijben/ of utaen ftaat omberre te lieden/ en port aan bat te Deantinoocben/ en 30a be menfcljc be luan^ljeib/a5ob en 3Jjnen flaat öcgint te bc^bcbigcn/ 300 ftnjgt Ijrj mre^ bat/luantöy^tE 10030 lic?ïciber; baaroin moet men niet anttaoorben/ Oct gaat ooft öoe ö^t gaat/ maa? ïjet booröij laten luaajjen. (c) Somtijds leidt l)jj ben menfeïje tot be eeuiuige berftiesinge/ en tot be roepfnge en Befteering ban ben ecnen men^cD ftoben ben anbe» ren/en tot be bcjbocmEni^fc ban 500 beïe menfc0en/en bat om ®ob te firfcljnlbigcn; 50a be menfclje öcgint te malen/cn bJtl C»nb bcc»

bcb!gcn/3oa ig Dij inbcnjl^ift; baajam flaat af/anttuoorbt niet; toant gij 3nlt baarboo? in gcootcc ontroeringc gcraften. ï©e^ ï^eeren bJille i^ Ijeilig. (d) Somtijds neemt §0 occnfie ban ligcfjamclijft of gcff?telijft ftjui^/ om lt;£gt;aö te öcfcöulbigen obcc 30110 fjanbelingen/ en om aïlerlcije binoen in te öla3cn/bie bc 3tetc onbe^gelijftelijft 3braarbc? ballen ban {jet ft^ui^; maar ijoeöt 11 op bic inölasingen te letten/ laat 5e boorDij blicgen/ Ijoub gij bapt bat (J5ob foubcrein i$/ en bat ïjij aïfcó boet/ bat fjem Defraagt/ en aan ben mcufcFte gerne reben ban 5ïjn boen rteben teil. (e) Somtijds biect M iemanb/ birn Ijij cenigcn tijb in be 3ccf gcljab Dccft/ 500 om te boeren/ bat be menfclje/ al^ Ijij siclj tot ben i^cerc begeben luil/ of begint te fiibben/ boo? be berbuipteriurrc be? gebacljten/ en syne tuonbe?» lijlic lue^ftinge op be pljantafic/fcgijnt ban oPcb af tot een anber boor* lioery gefteerb te 3ijn/ cn alpof Ijij niet gt;23ob/ maar bat aanbab/ bat eene grocite ber^inberinge ban fjet geöeb ig. (f) Somtijds fpcclt ötj ben pjo-ygect/ cn ülaagt in/ bat en bat 33I u oberftomen/ 500 5nït gij nog luojben/ tot bie cn bie taben 311IC gij nog ftomen; öö fcijict {jet niet alleen in/ maar öö bringt Ijct aan/'t jal 3cr{cr 300 Romen/en bat al Inebcr en bicbcr/300 bat bat propijeteren geen einbe geeft. J^ij begint fomttjb^ ecnigen tijb te boren in ben bjoom snifte bingen te bertoonen/ en Inil» be bien broom gaarne boor een gobbeltjften boen boorgaan/ om baajna mcerber bat baarop te IjebBen; Qij Brengt bien broom baarna taebcr^ om te pajjfe/ en brufit bc berbcelbingen ban bic saften met bele ont» roeringen in/ cn ftrenftt alsoo ligegaam cn side boor bc brcese ban be boo?gefpelbe toeftomenbc 3afien.

(g) Somtijds fiomt öö met bnrige pijlen en fttoabe gcbacQtcn ban a5ob/ en bat met snifte firacfjt cn ;ulfte gcburigBeib/ bat be side bag ncclj nacfit rnpte Ijeeft. iE)c arme 3iele biojbt tot ter boob toe be^lnonb/ 30 ftan 't niet berbragen/en ftan bie gebacötcn ooft niet aflueren/31) ftomen telftcn^

!?PPP 2 ftc?'

-ocr page 740-

066 Van de Aanvechtinge des Satans.

tndnig fcgulb. S^obc : ja uta eigen öarte i# öoo^ flenocg om sllc beae tiingen boo?t te fijengen; goubt bit boo^ eencgetDigfe toaajljeiö/bat al luaa? utu eigen tDille en genegenQeib i^/ om op 300 mie jafte te pcinsen of uit te tue^fien/ bat bat uüie eigene jonbe i^/ en op utoe refieninge jtaat.

.ïiaaac 't ooit Vaaa?/ en men geeft jicFj filaat en gedurig boor te fleï-len/1. l»at be buibei obejal jijne {janö joeftt in te ffttjgen/ en op sijne Uii-men ligt om u een boorbeel af tejien/en n totccnigesonben/onbejtuat fcöijn öct ooftsg/op te ruijen of bao?t te ftntucn. 2. a5ij inoogt hiel ben» ften/ bat be buibel aanleiöe? i^ (a) al| bc bobengejegbe safien fcljielijft in-ballen/en bat met eene ongemeene Ijdbejljcib/profijtclijftljeib en ber-tooningeban joctig^eib en be^mafielgftljeib. (3fi 52gge be^tooningc; luant tot ben taille ftan öö niet Romen/en Ran be joetigljeib niet geben.) (b) ^Clg baar fcljielrjfie belneegrebenen bij ïtomcn/ bic jelf^ tegen oorbecl en taille ft^ijben. (c) SCl^ baajbij Romt eene autïjoritatiUe en al^ Ijee^fcljenbe in-prentinge/om boor bie Ijeejfcöenbc Debelen ben taille te obe^ballen. (d) al^ baarbij Romt eene jaginge/eene fcQubbinge beg [jarten/eene eytraor-binaire onbebaarbïicib en boortbjijbenbc bjift. 2111^ iet^ ;ciiöio^ öoo? boen of laten n 300 boojRomt/ 300 Rent ben Rlaauta ban ben buibel/ bat Ijij bej» 3oeRcr en annleibe? i$/ en 300 be3clbe eenigen ingang maRen en Rieben/ taetet ban/ bat gö er ban 3elbe ooR fiijRomt. Soo öebt gtj b.^n ben buibel tc Rennen alj? aanleibrr/en 11 al^bolge?. ^iet toe/jjaat ben diabcl te seer/ ban bat gij fiem te fpjaaR söubet ftaan/ om naa? Ijcm te luisteren/en Qem te gegoo^amen.

om to XII. «ïPaa? 3ön doR anbere befï^jjbingen/ in taelRe I)ij alleen be oorjaaR kweiien, jj}/ En ]jje tjEn Rinöcrcn (ji$obj« alleen tot kwellingen bienen/ aan tadfie 5011» werp'in- ben be Rinbemi a5obp geen beel IjeBamp;en/ tei^ij 3ij baajboor jiclj buiten gen op jtaat laten brengen/om aPob in geloobe/ftope en licfiie tc bienen. '©ie deneC m'a-taangejlalte alleen i^ fitmne sonbe/jij moegtcn ftejRtr 31)11/ban bat sö nieren, boor 3Öne fcQubbingcn sonbig ontraerb 30Ubcn Itiorbeu. jilBaa? be inwerpingen selben 3ön niet utae/ maa? be^ buibelji 3anbe; Qoetael/ (nie^Tit ö^?op) gij u geburig tail taij^ maRcn/ bat fjet utae eigene sonbe ij?; inbien gij bat begint te gelooben/ 300 3ullen sijne intaerpingen u treffen en tot bcb^oef-be geltalten fijengen; man? 300 gij beg buibel^ p^aat Rent alp sijne fpja» Re/ 3ult gij 3e gemaRRelijRer afflaan/ en te minber ontroerb taorben.

®e3c beftjijbingen gefeïjieben op 500 brle^lerje taijsc en neffen^ 300 bele 3aRen/ bat Ijet niet tael mogelijfi i^/ bic alle op tc Ijalen/ ooft tail iR 3e alle niet boorftellen/en taenpcljte gegeel te staögcn; maa? tot ontbeR-Ringe ban sijne boopgeib/ en opbat be ftinberen a3ob^ getaapenb mogen 3ijn tegen be taijgmaRinge (gij zijt bet zelve, het komt uit uw Larte voort) 3al ift alleen eenige bingen in 't gemeen gier boojfiellen.

(a) Sommige intaerpingen fcTnjuen geïjeel fiinbejlijR en belagcTjeltjR; maar baar fteften biepten in/ en Ijebben boorgaanp een fmartcljjR ge« bolg. SUlp bij exempel; segt nu bit/ 3egt nu bat. 't a3aat baa^na taat

bet-

-ocr page 741-

Van de Aanvechtiuge des Satans. 667

berber/en baa^j Romt Dij: 300 gij't nfct segt/300 oö bat niet aanraafit/ 300 3üt gij tic?bocinb/ 300 gij 't boet/ 300 ijf 't tuel. 't dfriat berber/ al^ Ijij f)ee?fc!)cnbe fiebeelt/ bat men bit of bat 3al toefl:einmen/ en soeftt u ban te fcljiibben/en u Itiijsi te maften/bat men öet taegeflemb Fjeeft.

einbigt bat ftinbe^Iijfie in eene g?oote onPieltcni^fe. (b) Somtijds fcöict gij fcöielijft eene ^cjjjiftuurpïaatp in/ bic 3laaa? i^ om te be?jlaan/ en bie b^inat öö aan om OPobe eciiige ongenjmbQeib toe te fcij?tjbsn/ of utnen jlaat omberre tc bieden/ en yort aan bat te Deanttaoorben/ en 300 be menfcge be Uiaa?f|Eib/ ^ob en 3ijnen flaat begint tc be^bcbigciii/ 300 ftnjgt Ijö mee? bat/inant ööïfosc bc?lcibcr; baarotn moet men niet anttaoorben/ Ijet gaat ooft öoe öet gaat/ maa? fict booröij laten luaaijen. (c) Somtijds ïeiöt öü ben menfcöc tot be ecuiuigc bccfticsingc/ en tot bc roepingc en Befteering ban ben eencn men^cö fioben ben anbc» ren/ en tot be bc?boemeni|£?fe ban 300 bcïc menfcljen/ en bat om lt;!3ob te öefcljnlbigcn; 500 be incnfcfje ijicrop begint te malen/ en üiiï Ctob betquot; bcb!gen/3co ig öö inbenjl^ift; baajom flaat af/anttuoorbt niet; taant gij 3iiït baarboo? tn gccotec ontroecingc gcraftcn. I©e^ ï^ceren tafllc i^ Ijcilig. (d) Somtijds neemt Dij occafic ban ïigcljametijft of gee^telijftft^ui^/ om a?ab te bcfcljulbigen oUcr 5onc Banbclingcn/ en om aïlcrleijc binpen in tc öla3en/bic bc 5tefc onbejgeïijfteïijft 3Uiaarbc? baffen ban get ftjui^; maar Ijoeöt u dj.! bre inöfasingen tc ïctten/ Faat 5c boorBij blicgen/ ijoitb gij bast bat (Jpcb foubrrein ig/ en bat ï^i) allciS bact/ bat f^eni öeijaagt/ en aan ben meiifcfjc geene reben ban pjn boen geben tail, (e) Somtijds taect Bij iemanb/birn Qf) ccnigcn tijb in be serf geljab ^ccft/S^o om tc boeren/bat bc menfclje/al^ Ijij sic!) tot ben i^ccrc Begcbcn tail/of Begint te filbbrn/ boo? bc berbni^teringc be? gebacljten/ en sgnc taonbe?» ïijïic taet2ftingc op bc pïjantafie/fdjijnt ban o^cb af tot een anber boor =gt; tacry gefteerb tc 31)11/ en al«jof fijj nirt vj?pb/ maar bat aanBab/ bat eene grootc ber^inberinge ban Ijct geöeb i^. (f) Somtijds fpccït Ijö ben pjo-pÖect/ en blaakt in/ bat en bat 3al u oberftomen/ 300 3iiït gij nog tao^öen/ tot bic cn bic tabcn 3ult gij nog ftomen; öö ff5iet get niet alleen in/ maar öij bringt Ijct aan/'t 3al 3cficr 300 ftomen/en bat al tacber en tacber/300 bat bat propijeteren geen einbe fjeeft. J^tj Begint fomtijbiS eenigen tijb te boren in ben bjoom 3!ilf!c bingen tc bertoonen/ en tail-be bien broom gaarne boor een gobbcltjfien boen boorgaan/ om baajna mcerber bat baaroy tc Ijefiöcn; Ijij firengt bicn broom baarna taeber^ om tc papfe/ en bruïJt bc berbrclbingen ban bic saften met bele ont» roeringen in/en ftrenftt alsoo ligcljaam cn 3iele boor bc brccïcbanbc boo^gcfpclbc toeftomenbe 3aften.

(g) Somtijds ftomt öö met bnrige pöïen en fttaabe gebadjten ban dBob/ en bat met snifte ftrac^t en snifte gchürtgFieib/ bat be 3iele bag ncc!) nacljt rugte Ijceft. Dc arme 3iele taojbt tot ter boob toe be^taonb/ 30 ftan 't niet berbragen/en ftan bie gebadjten ooft niet aftocren/3ij ftomen telftcn^

fppp a fte?'

-ocr page 742-

668 Van de Aanvechtinge des Satans.

flcrfier en ffccrfiec/ en be infieelöinjjc aï^of 't öacc eigene gebadjtsn taa» ren/licrjtaaart öc dïenbe.

waaraan XIII. 31 n öe^c en bicrgcïijfie 6c{ljrjbingen Itecfiergt jidj be buiüeï/flï jijn kennenrquot; toerft En aan tie dingen/ bat Ijij [iet niet iö/ bis siUffc gebaeftten in»

geeft/ maar öat 5c uit öet ban be aangebocötenen jellicn boautfia^ men/ en bat julfte janben met genabc niet örftaan Runtien/ en bat 3c baar» om eeulaig berboemb moeten Uiorben. Cn luanneec ^anbe ei* een einbe aan beje Beftnjbingen sfjn/ inbien bc ^eere op jijnen tiji^ niet UaarlitDam en ben Jiatan [cfjolö 5 jÉaar men jaï mij bcageu/ig {jet öc menfcQc self niet/ mö bunfit bat 5e sefict uit mijn eigen 'jfjarte bao^tftaincn/bat iö bat luiste/ bat Ijct maar bc^ üuibeï^ jonben en sfjne inBïasingcn Uiaren/ift Uia^ Qaïf gerebbet/Ban men Ijrt tncte!]? €n 300 ja/taaaruit jaï men bat ftennen? Antw. Antw. 1. iPat alïc stmbige luangeilaïten ban ongclDoliigljcib/ mocbe» ïoo^ïjeib/ berbrietigïjeib/ bc^peratic/ menfeijen eigene jon ben syn/ goetaei fomtijb^ bcrootjaaftt bopc he öcfturjöingcii bcj? Jjatanj?. I|et öegin fitoam niet ban ben menfclje/maar ban ben biiibel. löy Ijefit ijem te beel plaats gegeben/ gtj 3ijt rr te beef ontroerb boor gebiocben/ gij moegt Qet 30a bcel niet gcacV)t ïjeböen.

2. 43eemt Tiet 500 een?/ aï [jet bobengeiteïbe fttnam uit nlu Ijartc boort/ Uiat ban ? (0nbcrgcefïpï J©ren; oTftntftui? ftaat gerceb om alle ten niter-(le Bestaaarben met be sonbe/ aal! be grcotfte bcr sonbarcn/ ooU gnb^la^tc-raar^/1 Tim. 1:13, aan te nemen. 2cgt gij/'t ié jonbe tegen ben ^ei* Iigen ^ee^t/ en bie onbergecfïp. Antw. 't 3$ gecnc jnnbe tegen ben heiligen ober bie sonbc i*? geen Berouiu; maar '£ öeroulnt u/ gij gaat er onber gebruBt/ gij bibt.

3. ï©ctet/ bat bese en biergeïijBe ontmoetingen öet ïot sfjn ban berre öc meeaten ber Binberen iJ3ob^; teat taonber i^ Ö ban/bat Ijet ooButc Beurt balt 5 059 juït seggen/nnjne gejlaïte i^ nog geljccï anberg/ifi ö^B 3t in be Boben berDaalbe niet gebonben/ nacFi ooit ban biejgeïgfte geftaïte gegoorb of geïejen. Antw. lt;Sij ioeet mi^fcöien iueinig teat an beren ent^ moet/en baarom Buut gij niet jeggen/anberen ontmoet bat niet; inbien gij be bobengefleïbe gebalïcn met öebaarbtjeib injiet/ ifi gdoobe bat gij er be utae in binben suit/ ifi FjebBe bic niet buibelyfter cn örceber teillen bootflellen/ bic 5e onberbinbt/ sal uit be öebefitc boorjtcllmgen sicljselben teel Bunnen fiefcBoutecn,

4. g^at be Bobenge^elbe infeïcrpingen niet ubie/maar be^ buibel^ san-ben sijn/ij? tc Bennen: (a) SCijï 3cfcljielvjft/ouberluatljt/af^eenbüfifein inballen/ self^ alf? men öesig i^ in goeb en ij-Wg Incrfi; biant al üiat uit onip eigen garte boortfiomt/ Bomt alleng^fiené met rebeneren boort/ en boorgaang övj eenigc occafie. (b) ^!l^ 3c met getneïb ingebjongen teorben/ cn bat tegen taille en banfi/ en bat teïfieng/ 300 bat men 5;c!j niet ber« Bergen Ban/ bc sielc fïaat af/ teil er niet om benfien/ geeft be minjtc toc-llemminge niet; maar 't Bomt ebentoel al toeer en taeer/ 500 bat men

-ocr page 743-

Van dc Aauvechtinge des Satans:

Sien ftan/ bat men aüeen ïjjüenbc i#/ gcïfjfi aï^ iemanb/ öie gcfïaocn too?ht/

en bat bie ptj*cn Buiten ingefc^atcn Inajbcn. (ÖEÖEuirft öau nln üc?quot;

flanb en ontbeet, (c) SClpquot; 5$ met bcifdjriftftingcn ftamen/ soebat bc jielc flerjlonb öuiten öcbaajörjdb/in lieïc ontcacringen ftomt ep. üniten ftaat om liejjlanbio tc rcbeneccn; regt contraric ij* [iet/ alj» bc jonbcn uit bctt menfcfjen eigen Ijartc boojtfianini. (d) Stia bc ingetao^pcne paften jgn onnatnurlijft/brac inelfie be nature ssïf^ fc9?i{it; inöien men bit 500 öeliinbt/ 30a mag en moet men jeftc? ooubcn/ bat jj^t onje

jonben niet 5ijn/ maar be^ öuilidg; baarain moet men jicf) baaroliee 30a niet antflenen/ maar met be^acgtingc ben buibcï Incbe^jlaan.

5. ©aar 3al in fommigen nog bese gebacïjtc oprgsen: IjftStöeurt mij toel/bat iïf Inaajlgfi geboden fian/bat 39 mij niet ban fiuiten aanfta-men/ maar bat èct mijne eigene gebacljtcn 5yn. Antw. 1. ö5iMtiij[^ i^ be menfcöc cnftunbig ban be Inerïnnge be; 5icïc/ baa^om ftan Ijij se niet onöejfc^eiben/tuat bao2 bc pftantafic af inamp;ïasinge be^^atan#/of ban tjaarseibe boojtïSQnit; men meent/ombat men bic bingen bejjlaat/bat 3g baajom uit be sieïe scïbe boojtfiomen; aï^ een anber mcnfclje fcSjifiquot;

ïteïijife bingen fpjedit/ 500 be^flaat gij 3c ooft/ en gij fclj?iftt en gtj bieet/ öat ö^t ntnc sonbe niet ig/ maar bicn^/ bic 3c fp^eeftt. ^oo i^ 't [jie? odö. 2. Ooft moet men toeten/bat aïé be bnibci al ban n berbreben i#/ öat men beo? bien boo^ïebenen inbjuii eere fc^iftRenbc gcjlaïte nog tneï eenigen tgb öeöoubt/en oolf bat onse memorie nog bie bingen niet be?»

geten ïjeeft/ 500 bat ijet maar eene eniicïe memorie i?; nu/ bie fcg^iftf ïicnbe geftaïte/be tnemoric i^ be 3011UC niet ; ja bc fcljjHifienbe gejlal-te toont self}? nine liefbe tot opob/ ban bjeïftcn gij gecnc ongerjjmbïjC' ben ïjooten nccl) benfien luilt.

XIV. 't ^ niet genoeg te toeten/ bat bic burige pijlen ban ben bui» iioe zich bel gefdjoten toojben/ toant men if, baa?om ban bie niet bejlo^t; maar ^zteen bc ïjeerc toil/ bat bnj tegen ben buibei (tjyben sullen en toil baoj dragen, ben fljijb be obejtoinninge geben. 2egt gy/toat jat ift boen.

1. i|et öe^te toejït in bejen i^ niet acljten/ affïaan/ niet antteoo?bcn/ get boorfiij lattn bliegen en fjet 50a aanmejftcn/ al^of iemanb boa? utoc benfleren ftonb en geöurig bic bingen tot u riep/'t sonbe 11 lastig 3fjn en seer fitoellen; maa? gij sonbt baarober 30a niet ontfleïlen/ al^of gij Ijet selbe fp^aaftt.

2. 4ilSe?ftt liet aan aïr? een lijben/ gelgft pijne in öet ligcïjaam/ ïioubt u 300 ftil en fie.^it utoc side in utoe lijbsaam^eib en sict altijb op bc Öanb a3obsï/ be ^eere geeft ftet bebolen en toil u ftlein tjouben/ bc ^cc re geeft fjet bcpaalb/fjoe verre het gaan zal, Job 1:2.

3. J^oubt get geloobe ba^t/ fian 't niet 3ijn in be lebenbe oefeninge/

laat get ebentod in ben grenb be^ gartcn sfjn/ gonbt get baarboo? op be borige onberbinbinge/ bat gij een fiinb lt;6ob 3ijt; maar goubt u boor bien tijb af ban beprocben.

amp;PW 3 4- m'

669

-ocr page 744-

6G8 Van de Aanvechtinge des Satans.

flerRer cn ficrfiec/Eii bc inüecïbingc aï^af't fjarc eigene gebacöten taa» ren/licrstoaart öc eïlenbc.

waaraan XIII. beje en biergeïijfte öe^jfjbingen Itetfiergt gicl) be buibeï/al sön kennen.1' toErfi En aan tE dringen/ bat fit) fiEt niet \ê/ bie jiUfie gebacQten tn» geeft/ maar bat 5c uit get {jatte ban be aangeliodjtcnen 52^quot; boartfta# men/ en bat julfte janben met genabe niet Otftaan Fnmnen/ en bat 3e baar» om EEutoig betboEmb moEten tuorbEii. €ii luanneer jaube er een einbe aan beje Beftnjbingen ^Qn/ inbien be J^eere oy sgnen tijf! niet liaarfïtnam en ben ^atan fcïjolb 5 jBaar men jal mij bcagea/i? Öec be menfcQe self niet/ tnö bunftt bat 5e jefict uit mijn eigen Ijacte boo^tftaiiien/bat ift bat luiste/ bat Bet maat bEg buibeï^ jonben en jtjne infilasingen Inaren/ ift tua^ Ijaïf gcrebbet/fian men ÖEt toeten? lt;Ên 30a ja/toaaruit 5a!men batftennen? Antw. Antw. 1. (Pat alïe sonbige toangeftalten ban ongelaalrigQeib/ inaebe* loo^ljEib/ betbrietigïjEib/ bcpperatic/ be^ menftijen eigene sonben syn/ fjoetael fomtijbg beroorsaaftt boot be fieftrijbingen be-i ^atan^. J|ct begin Rtaam niet ban ben menfcljE/maar ban ben buibel. i|3ij IjeBt ijem tebeeï plaatp gegEben/ gij 3131 et te bert ontroerb boor getoorben/ gij moegt öet 30a bcel niet geacïjt Ijebben.

2. 40EEmt Tiet 300 een?/ aï Qet fiobengeilelbe Vitaam uit uta !)artc boort/ taat ban ? (énbergcefïp? Seen; (£[)n3tu{? jtaat gereeb om alle ten uiter-fle Destaaarben met be 3cnbe/ nob be grcotfte ber sonbaren/ 00U gnb^ïa?te-raarj?/1 Tim. 1:13, aan te nemen. SSegt gij/'t i^ sonbe tegen ben ï^ei» ïigen (öeejjt/ en bie onbEtgecflrjït. Antw. 't geene jnnbe tegen ben heiligen csBee^t/ cbEt biE sonbe geen berouto; maar '£ Derautot u/ gtj gaat er onber gebrnfit/ gij bibt.

3. J©EtEt/bat bese en biErgeïijfie ontmoetingen ïjet ïot 3ijn ban berre be meeaten ber ftinberen ^ob?; teat teonber i^ Tiet ban/bat [jet ooftn tc beurt balt? (ötj snit 3eggen/mijne geftaltenoggeQeelanber^/iftöeü 3E in be boben ber^aalbe niet gebonben/ nocg ooit ban birjgelijfte gejlaïte geïjoorb of geïesen. Antw. cSjfj teeet mi?fcï)ien toeinig taat anberen ont« moet/En baarom fiunt gij niet seggen/anberen ontmoet bat niet; inbien gij be bobengejlelbe gebalïen met bebaarbljeib insier/ ift geïoobe bat gij er be utoe in binben 3uït/ ift Tjebbe bic niet buibeïijfter cn breeber tuillen bootflellen/ bie 3E onberbinbt/ 3aï uit be bebeïtte boorjtelïingen sicfeelben toel fiunnen befcDoutacn.

4. ^at be bobenge^eïbe intaeryingen niet utoe/ maar bc*gt; buibelji 3on' ben 3tjn/flt;? tE bennen: (a) 3cfcljiebjfi/onbertoatöt/aï^eenbiibfem inbaüen/ 3eïf^ alfï men besig ig in goeb en ijeilig toerfü; taant al üiat uit on^ eigen Ijarte boortftonit/ bomt adeng^benö met rebeueren baurt/ en boorgaan^ bij eenige occafie. (b) 3c met getae'.b ingebjongen tearben/ en bat tegen taille en banb/en bat telficn^/soo bat men 5ic!j niet betquot; bergen ban/ be side flaat af/ tail er niet ntn ben ben/ geeft be minfte toe-jïemminge niet; maar 't bomt ebentaeï al taeer en taeer/500 batmen

-ocr page 745-

Van de Aauvechtinge des Satans.' 669

3ien ftan/bat men aïïeen ïijbcnbc i#/ gctijft aï^ ieinanb/ öic geflaocn liio?ht/

eu bat bic pö^n ban öiüren ingefcöatcn Incubcn. apeücuiftt ban uln Ijb?quot;

jlanb en oa^bceï. (c) 5lil^ 5^ met iiejfcyriftfttngen ftomen/300 bat bc stele flerjlonb öuiten ücbaa?brieib/in tieïe onttoerinoen ftamt en öntten ^aat om liejftanbig te rebenecen; vegt cnntraric isl fut/ alj? bc jonbcn uit be^ menfcgen eigen Ijarte liaojtfiomen. (d) 2C^ be ingetno^jmie paften jijh dnnatuurltjft/ boac tnelfie be nature jeïfö fc^jiftt; inbien men bit 300 öeliinbt/ 300 mag en moet men Ijet boa? iefte? yniibcn/ bat O^t onse Sonben niet 5911/ maar bE,ii buibel#; baaram moet men sic!] baaraliet 30D niet ontfïenen/maar met bejacljtingc ben buibei toebe^jlaan.

5. ©aar 3al in fmnmigen nog beje gebadjtc oyrijsen: öct gebeurt mrj toe!/ bat iii Inaajlijft geboelen ifan/ b.u 39 mij niet ban buiten aanfttimen/ maar bat Ijct mijne eigene gebacljten 3ijn. Antw. 1. ^ifttDijl^ i# be menfcjje onfiunbig ban be luerliiuge bc; 3ielc/ baa^om ftan j)jj 3c niet onbe^fdjeiben/ in at boo: bc pljantafie of inölasinge be^ Jiatan^/of ban Ijaarseïbe boojtlsamt; men meent/ombat men bic bingen begaat/bat 3tj baajom uit be jicic baajtfiomen; aïc een anber menfcljB fcöjiö»

ïteïgüe bingen fpjccïir/ 500 beslaat gij 3c ooft/ en gij fclj?i!it en gij taeet/

bat get utac 5o;ibe niet i^/ maar bien^/bie 3c fu^cEÏÏt. S5oo i^ 't Qie?

ooft. '2. oMj moet men toeten/ bat aïp be imibci al ban « berbreben W bat men üuoj bien boojlebenen inbjuri ecre fcïJjiMisnbc gcjtalte nog toel eenigen tijb öeïjaubt/ en ooft bat anjc memorie nog bic bingen niet be?»

getcn ïjeeft/ 300 bat Ijet maar cenc enfteïc memorie i?; nu/ bic fienbe geftaïte/ be memorie i^ bc sonöe niet; ja bc fcljjiUftenbe gejtal-te toont 3elf^ utoe liefbc tot a5cb/ ban toelftcn gij gcene angcriimbQe^ ben ïjooren nccö benfien tailt.

XIV. 't ^ niet genoeg te toeten/bat bic burige pijlen ban ben but- uoo zich bel gefcïioten toojben/taant men ij? baajom ban bic niet be?lD$t; maar :^^zn be tjeere toil/ bat toij tegen ben buibei jljpben sullen en J^ij toil boo^ dragen, ben fl:?ijb be obe?toinnmge geben. Scgt gy/toat sal ift boen,

1. ^et öejtte taejft in besen i^ niet adjten/ afflaan/ niet anttooo^ben/

Ijet boorbij laten bliegen en fjet 300 aanme?ften/ al^of iemanb boo? utoe benjleren ftonb en geburig bic bingen tot u riep/'t soube u lastig 3tjn en secr fitoellen; maa? gij soubt baarober 30a niet ontflellen/algof gjf Öet selbe fp^aaïtt. ^ ^

2. eH3e?fit lift aan aïr? een Hiben/ gelijft ysjnc in get ligctjaam/ Ijoubt u 300 (til en besit utac side in utae lijbsaamljcib en 3ict altijb op be ïjanb ©ob^/ be ^eerc Qeeft öet bebolen eu toil 11 ftlein Ijoubcn/ be ^ee^ ïE ïjEEft liet bcpaalb/Fjoe verre bet gaan zal, Job 1:2.

3. ï^oubt get geloobe ba^t/ Ran 't niet sijn in be lebenbe oefeninge/

laat QEt ebEntael in ben gronb be^ Darten 31'jn/ Ijonbt Qet baarboo? op bc borigc onberbinbinge/ bat gij een ftinb (60b sijt; maar Ijoubt u boor bien tijb af ban beproeben.

fpyp 3 4- m'

-ocr page 746-

670 Van de Aanvechtinge des Satans.

4. JEtetet/ bat be ^cerc ben bufbcl obcjtaonncti cn Bzin bcn ftop lie?mo?fcIb Qccft. Gen. III: 15, gijnc QecifcQaypfje ijf tc niete ge»-baan. Hebr. II. (©aa?ain sQt gcmaebigb tegen een obetUiannen Uijanb.

5. ^fet djj be boo?6ebc banbenCfeere^Iesu^/Luc. XXn;32, Ikheb-be voor u gebeden, dat uw geloove niet op en boude.

6. belooft/ bat er eene gaebe uitfiomfte sal 5ijn boïgen^ be Beloften en be exempelen ban anberen en ulue eigene onöejbinbinge in anbere ben. goo beel mccroe? troont/ brebe/BItjbfcöap en fle^ftte jat be ï^eerc ü geben/naajbat ulue bejbrufiftingen nu jUiaa? jijn; en gij üio^br sel* ben in ben ftjgb gelnaar/ bat gö boo? bele anbece jonben en berijef-fïngen be^ 0arten fieluaarb Uiojbr.

7. ^ijt bed Bibbenbe/ i$ ec niet beel ftradjt tot boojbringen in ecn^t en nitficeibinge ban tita bej^oerf/ jict ban maar teïlïen^ uit naar ben ^eere/ Iaat ben i^eere utae tocftceringcn tot ïjrin/ utae jucïjtitigen en uitfetjietingpn jien rn gooren/en InacQt alsco cy !|ein/ban taaa? ulne Öulpe fioinen jal/bejsuimt ben tijb ulncr oefeningen niet.

8. (öaat in tiie bonfie^eib boo? be QagelBuijen Denen/ boïgt 0ct }©ao?b/ rigtet utae gangen baajnaa? in een gobjalig ieben en in fjet iaaajnemen ban uta fieroey/gouöt u baarin altgb Be^ig; taant nooit jult gij fjet ïttaaber JjebBen/ban alj? gij ïebig jijt.

9. Jüunt gij een £icp:oe[ti Zeeraar of een anber fterft Cfj?!pten IjeBBen/ openbaart bien uitten en fmoort pet alleen niet ;l)etuitflorten ban uta fjarte/ Ijet cnbe^fteunen ban Ijen/ ljunne boorbebe/ jal een Befitaaam mibbel sgn oin gcinoebigber tc tao?ben en ban bie ure aan/ bat gij ge» moebigb taorbt/ jult gij toenemen in fterfite.

opwek- XV. J©elaan ban/ftelt u tot een ruoerfen taebejftanö; dui baajin ge-weder-tot moebigber te sijn/joo taeftt u op boor 0et oberbenften ban be.^c jaften: stand. 1. 't be taille a3obp/ bat jtjne flinberen gejainenlpt een Ijeirleger jouben uitmafien onbe? ljunnen J^ojpt en ïtoning Éejuj? oin te fl^tjben tegen ben buibei en jijne engelen, ^iet sniften ^ijb/Openb. XII: 7, Micbaël ende zijne engelen krijgden tegen den draak, ende de draak krijgde ook ende ziine engelen, goo ooft/Openb. XIX: 11, Ziet een wit paard , ende die op hetzelve zat, was genaamd Getrouw en Waarachtig, ende Hij oordeelt ende voert krijg in geregtigbeid. Vs. 14, Ende de beirlegers... volgden Hem op witte paarden. lt;©c ^eere Sfiejup geeft bcn buibei boor jijnen boob te niets ge^ baan/ bat i^/ alle magt ober be jijnen Benomen/ en Ijeeft Ijcn uit bc Bcui^-ganben/ aan taellie jij boor be sonben obe?gcgcbcn taaren/ bcrla^t/ boot Bolboeninge boor Qunne jonben boor jijnen boob/ 500 bat F)ij gan^clj geene geerfegappije obet gen Qecft/ of ooft coit Befiomen jal; maar be tatj^geib en goebfjeib (0ob# geeft gem eene Bepaalbe magt gcgeben/ om al? btj» anb get geirlegcr ban Cgjigtu^ tc Bcfl?tjben/ opbat jrjne fifnberen in bcn ftrtjb geoefenb/en al jl?gbenbe be obertainninge ober gen Begaleu jou» ben/tot gunne bergeerlgfiinge en jijne fcganbe. ^etayle bit nu 500 \$/

en

-ocr page 747-

Van de Aanvechtinge des Satans. 671

en 0ij u in öet jl^jlienti ïjcfriegec öeöt BcgEben/ 30a pagt öet u bapper te fl^tjöen; toant alle^/ toat in öat tjeir ijE/ jiclj tegen dejen bganö aan-ftanter/en tat in {jet oage ban anjen ^eirboeitec en ban öe geiïige engelen. JJ^elaan ban/jijt ge to ill tg/jijt Dapper.

2. gien top op öe nature ban bejen bijanb/ Qij Beeft een boobelpen en afg?ö^fcïijlkn jjaat tegen nnjen lieben J^eere Sïesu#/en tegen ellen/ bic l^ein aanljangen/en in tjet öijsonber tegen u; üie Baat boet Beni onjinnig tooeben/en als een brieschende leeuw rondom omgaan, zoekende, wien hij zoude mogen verslinden, 1 Petri V: 8. ïjij i^ listig/Bfliji toreeb/ pii 1^ onbermoeib om u een boocbeel af te jien/ am u tc fttoet» fen en in ntoen laop te |T:uiten; bit moet utocn B^at tegen Bern toe» berotn bejtoeïtften. giet bit in ©abib 0111 Ijem na te balgen. Ps. CXXXIX: 21, 22, Zoude ik niet haten, Heere, die U haten? ende verdriet hebben in degenen, die tegen U opstaan? Ik hate ze met volkomene haat, tot vijanden zijn ze mij. ^ie B^at 5al Bcm niet gunnen/ bat gij eenig genoegen Beöüe in u Bifc of baarin te obejtomnen/ en ober n te trium-pBcren; bie Ijaat jal u aanjetten om Bcm selfé niet toe te laten/ bat BÖ omtrent n filijije/ bie Baat jal u aanjetten ijem te berjagen/ bat Bö ban u bliebe/ bie Ijaat ja! u berBltjben/ al^ gij B^m onber utoe boeten ber» trapt/ en bat gij Ijem fpijt aanboet. èob Beeft u bie BefittoaamBeib ge-geben/ bat gij Baten ftanöe/ bat i^ erne bolmaafittljeib bet nature/ ge-bruifit 5e ban op Bet fcBcrpfle tegen Beiquot;.

3. 't 3$ jcer fcBanbig en fcijaamsaam/al^ gij n ban Bem laat obertoin-nen bon? acBttloo^öeib/boo? ongcloobigBeib/boor opbolgen ban bie Be* geejlijfiBeben/ toaajtoe BÖ « gaanbe maafit en aanport; taant taee^t be?-jefiierb/ bat Bü oberal Debefitelyft jijne Banb in Beeft/ en a$ gij ban toebe?-om tot ben ïjeere fiomt/ en ban Bem 6ejl?aft taojbt/ bat gij 500 lafljartig getoee^t jyt/ of Bet Bern tejftonb BeBt getoonnen gegeben/ of niet beel te-genftanb BeBt geboben. SCan ben anberen Ttant i^ Bet glorieug/ al^ gij bapper tegen stjne aanballen BeBt gejl?eben/ al if Bet met toonben ge» firegen te BeBBen/ bie bappe?Beib jal u beel brijmoebigBeib geben tot ben ïjeere te naberen/en Boe joet i^ Bet/al^ bei^eeretoont/batï|ijBelja-gen Beeft genomen in utocn ft^ijb/ al^ toa| Bet met fitleine ftracBt/ betoijle gij geftjeben BeBt naa? utoe ftracBt/en bat in opregtigBeib be^ Batten; en al^ be tjeere u baa^op ietjö ban bat bejBorgen manna geeft/bat ben obertoinnaar^ Beloofb Beeft! Cn al^ fr}ij jegt: Wel gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over velen zal Ik u zetten: gaat in, in de vreugde uwes Heeren, Matth. XXV : 21.

4. Wgt;c buibel i^ een obejtoonnen btjanb/ baa^om i^ be bictorie getuig. (!E»e l^eere Sejué/ alé Bet jaab ber brautoe/ Beeft Bem ben fitop bertnor» felb/Gen. 111:15. £)ecft Bem boor ben boob tc niet gebaan. Hebr. II: 14. ï|tj Beeft be oberBeben en be magten uitgefejjubbet/ uitgetogen/ in Bet openbaar ten toon gcftelb/ cn boo? Bet ftruij? ober Ben getriumpBecrb.

Col.

-ocr page 748-

672 Van de Aanvechtinge des Satans.

Col. 11:15. ©at tueï mi ïafl)a?tig Ffjijg^raan/tie een ter boob ge- 1,6

tnonben bganö/ bie te? nebe? {igt en nog Uiat fyarteït/ niet bu?ft aanbal- tra

ïen. aPob jjeeft Ijcm bat fparreïen nog toegelaten om Qein fyijt aan te 'ial

boen/ bat een arm menfcöe Ijcm beiac^t/ fyzm bejtreebt/ öem boabitefien tn

geeft; Ijij jal nooit een üinb a3ab^ tuebejoin onbe? jijn getoelb Scggen/ 0el pij mag Ijet taat tnonben geben/ maaj ten ïaatjle jaf iebej gefoobige Ijem

in be ftcacljt ban Cijiigtn^ ubejlninnen/ en ban ja! men iuiciien: De dood CC1 is verslonden tot overwinninge. Dood, waar is uw prikkel ? Helle, waar is

uwe overwinninge ? De prikkel nu des doods is de zonde, ende de kracht der O3 zonde is de wet. Maar Gode zij dank, die ons de overwinninge geeft door

onzen Heere Jeznm Christum, 1 Cor. XV : 54—57. Zij hebben hem, ben 111 nebe?getaorpcnen bejïitïagej öej öraeberen/ben öuibel/overwonnen door

het bloed des Lams, ende door bet woord barer getnigenisse; ende zij ea f0 hebben haar leven niet liefgehad tot den dood toe. Openb. XII: 11.

Middelen, j^rïann ban/ (a) 5'jt rtlocRmoebig tegen fjcsn; (b) maaj fient utne staaft» 1-

Öeib/ en be?troutat niet ay utne öracQt/ bat sonbe n fcöielrjff boen ballen. vi

(e) ïjoubt n bigt öij ben bcibnbejfte le^njsV fcrjuiït bij ^em/ en öJÖPt V1

313ne ftejftte aan/en ft?ijbt öooj sgne Hjacï|t. 23iï)l5ct jonbej oytjouben: 81

ïeiot on# niet in be^oefttnge/ maa? be^Iog ong ban ben 0005e (d) 2gt dl

boojsigtig/en tuapent u met be geljeeïe taapenru^tinge dSob#; amgo^bt f'

ntae ïenbencn met öe luaarljeib/ boet aan Ijet 8o?#tüiapen be? geregtig^ ^

ïieib/fcljoeit be boeten niet öe bereibljeib beé «lEuangelinm# be# bcebe#; '

neemt aan hen arm ö^t fcfjilb be# geloof#/ jet op utn Ijoofb ben öeïm 1

öe? saligösiö/ en neemt in be Ijanb fiet jtaaajb be# a5ee#tc#/ liettaclft 4

i# lt;!5ob# l)0oorb. Met alle biddinge ende smeekinge, biddende te aller tijd ^

in den Geest, ende tot hetzelve wakende met alle gedurigheid, Eph. VI: '

13—18. Welaan ban/Zijt getrouw tot den dood, endeik, 3^311#/zalu 1 geven de kroone des levens, Openb. II: 10.

KAPITTEL LUI.

Van de Kracht der Verdorvenheid.

De I. oDube? be oo^afien ban be be^acBteringe i# be obe^geMebene 50e:bo;-

Krarfit benljeib be ftjadjtigfle. 43ob geeft ben sgnen in be taebe?gcöoo?te get gee#»

dorven- teïrjfte ïeben boo? jjunne bejeeniginge met €!jji#tu#. ©it ïeben i# geneigb heid., om toe te nemen/ Ijet neemt ooft toe/ en men soube ïjet Bunnen jien/ al# men sicöseïben/Ijoe men nu i#/bejgeïijftt met sicljselben/öoe men Ina#

in ben eejjten tnb be? be?anberinge; maa? getijft in 0et natuu?ï(jfie be eene men#cö groote? en ftejfte? luorbc ban be anbere/ 500 i# ïjet oolf In fiet gec#tclgfte. Sfn fjet natunjïjjfte lna#t be menfdje/tot bat Jjli SÖne bolfto'

mene gjootte fieefr/en ban ftaat ijij ftif; man,: in Ijet gecgtelrjfte taorbt

be

-ocr page 749-

Van de Kracht der Verdorvenheid.

be UaïftoimnljEib Beluaa?* boo? be peutoiBricib; Qir? brjfanot men/Diej tracQt men pj naa?/ maaj men fiomt ej in bit Iclien niet toe, 4?e{ijft in ïjrt natun^ijfiE bE EEnc inEnfcge in gejonbOEib optoa^t/in jte^fttc toeneemt/

en be telficn^ toenemEnbE ftradjtEn fiEljoubt/en be anbrre/bnor lircï te genftooten/in jijnen taa^bom fieïet tao?bt/ en booj jieffte of anbere tnebal' len jijne Rrac^trn bE?liEét/En eeu man VweI 300 fi^acötefoa^ toortirnla ren Hinb/soa gaat Qet ooft in {jet qceötelpe; be een i^ al# een pïame/

Inelfte g?oot toojbt in jengb/^ii a'S een fcljijnenb iicljt/Uaort» gaanbe en ïicfitenbe tot ben boffen mibbag/ ijij gaat lioort ban firacOt tot liracQr/ en Voajit al^ een pafmöoam/en afrf ren cebe^liaom op HCsöanon;

maar bc anbere beet tegenftoaten/en Tjij be^minbert in jnnr rtE;ls te. dDnbe^ be oojjaften ban be bejminöcringe bc ©ejborbenDeib/bir fomtijb^ groote ftrac^t ftnjgt/ tDaa:ban birj nu fyjeftcn.

II. ©at bc 35c^bojbEnöcib be gcloobigen seer fitoelt en ftrenftt/blijfit/Kwelt 1. ïlit be fifagten bej grifigen/ Jes. LXIII: 17, Heere, waarom doet Gij ons 'quot;quot;quot;H van uwe wegen dwalen? Waarom verstokt Gijonsherte, dat wij U niet en ^ .;j'ov' vreezen. Rom. VII: 23, 24, Maar ik zie eene andere wet in mijne leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds; ende mij gevangen neemt onder de wet

der zonde, die in mijne leden is. Ik ellendig mensehe! 2. Hit ,;al!fC plaat fen/ in biclfte sij tjelijbni bE ïtu:acf)t be? ©e^borbnifieib in Ij en. Ps. LXVr; 4, Ongeregtige dingen hadden de overhand over mij. 3. ïlit ^UlfiE i'faatfrn/ in tarfliE be Jjcifigen biöben/om baarlioor belnaarb te jtjn. Ps.XlX:14,

Hondt uwen knecht terugge van trotschheden, laat ze niet over mij heerschen. 4. Hit be luaarfcljntningen. Eph. IV : 30, En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossinge. Hebv. III: 13, Vermaant malkanderen alle dagen , zoo lange als het heden genaamd wordt, opdat niet iemand uit u verhard en worde door de verleidinge der zonde.

III. iècbnjfe bc incbcrgeöoo.m' Dnliofmaaftt i^'sao üUjft bc onbc tncnfclje Maar alttjb in bc Uicbrjgcborene olicj/ brse bcQoubt .v'jn aarb/ btii^tcj-j1®6™^ herb/ bJilfe en genEgEnïiEbEn/ IjcEft lust tot tiejanbe/onDcr bc bobatring u-ot. ban errfijfi/ profilteftjft/ brjmaftcfijft en ijefft een afftcer Uan Vjcr gocbr/

af^ lagtig/ onprofijtelóft/ onfinaftrfijft/ onmageli'jft. fjieruit ontftaat bc ftjijb tu^fcamp;cn Ulce^clj en gre^t. Gal. V; 17, Want het vleesch begeert tegen den geest, ende de geest tegen het vleesch, ende deze staan tegen malkande-ren, alzoo dat gij niet doethetgene gij wildet. 3jn bc3cn jljijb teint cn ücrficrit nu be eenc/ ban be anbere/ en 500 brei bc ren toint/ bcrlir^t bc anbere. vIT'r gerst jaï nooit Ijet blec^fl) gcï|eef uirbrtjben. Phil. 111:13, Niet dat ik liet aireede gekregen hebbe, ofte aireede volmaakt ben, maar ik jage daarnaar. Cn tacbrjom/rjet bfccéclj jal ben gsc^t niet bofftomen be^ijUcn/ En ober bcii-SElben IjcrrfcFjcn en trinmptjerrn. 1 Joh. III: 9, Want het zaad Gods blijft in hem, die uit God geboren is. Rom. VI: 14, Want de zonde en zal over n niet heerschen, want gij en zijt niet onder de wet, maar onder de genade. E}?c:' fcfjen/itf bc partij grfjeef cbr^bionncn te Ijcbüen 'joq bar bc obc^bjonnenc t)rr II. (Qtjqq opgt;

-ocr page 750-

674 Van de Kracht der Verdorvenheid.

opgcefr/en jidj oiibc?tocjpt ontier ben obejtoimiaa?/mn bien tc geljoo?-jamen. ^at jal ögt;e? nooit plaatje Ijcfibcn. ^et Ulee^cQ Itrtjot tod 300 bed magt/ bat öct be natuu^lijfte mageiibrjcben be,? jiele en be ïeben be# liBcQaani# te taejfi ftelt/ om jijne fiegee^te uit te boeten/ 30a bat be grejst 0ct niet be?l)inbercn ftan; maa? nooit 3al Bet De?öoren gebeeïte 300 bejre gebragt taojben/ niet boor een oogenamp;lifi/ bat get 3fclj onber ben bJifie bej? bleeftijc^ 3oube ftellen/om bien/'t 3Ö getaillig/'t 39 ongetniï» Hg/ te geöoo?3anicn. ï^et 3al 3idj nog alnjb baa?tegen fleUen/ al Ina# Ijct maai met tegen sucïjten/ en aljoo 3rjnen afftee? tooncn/ en al^ ober gcUirlb roepen. €cn man ftan eenjftmb/ bij ben arm nemenbe tegen banft ban öquot; fitnb/ met öem fnel boen boo?tloopen/ öet ftinb berset luel 30» ne boeten/ boef) 't niet om te loopen/ maa? om niet te ballen/ en ietiere trrb tegenft?eben; 500 i# 't ooft met ben gecpit/ alé {jfj boor be ïtjatljt be? )0e:borbenl)eib obermanb luorbt.

De oom- IV. ©e ©ejborbenljeib Un^fit fomtijb^ op fiare orbfnalre luijse/be?-ken,1 ïoïiftrnbe en treVffienbe tot get fitaabe/en bejljinbi-renbe e^i Desoebeteiv ?,fasom0r öe f)Pt goeöe/ met geburfgen tegenftanb ban liet gcc^telijfte lelien; maa? tijds fomtijbsquot; ftrtjgt 3e meejberc ftracöt/en öeïjaalt mcecbcc boorbecl ober gro®!E! ben greét; bft inoebt bernorjaaftt/ boorbien

heeft (a) (i3ob srjnen orbinairen tnbloeb een bicmig intreftt om ben menfcQe te öcp?oeben/tc benicberrn/ftem gje3n^ bteramp;aarbpc te maften/en 3iclj te mee? aan brö l^eercn fterftte ba^t te jjouben. ©it gefcF|iebenbe/300 i# het geestelfjfte leben niet Beftanb tegen be groote ïiracfit begt; ^erborben-Öeib. (b) (©mbat snifte occafiifn/ 't 39 ban berloftftjiige boor eere/ pro» fiit/ be? ma aft/ 't 311 ban toerde boor lcben/ eere/ goeb/ 5icamp; opboen/ bic er te boren niet tnaren/ Inaarboor be begeerten ontftoften taorben/ en firacljt ftnjgen/ ben menfdje te berboeren tot beje en gene 3onbcn/ 't 31) boo? een fcfifeltjlten en onbeitaac^ten boo?- of oberbal/ 't 31) Ijet boor-bal blpenbe/ en al^oo Ijet gee^tcltjfie leben teonbe? Ijonbenbe. (c) (0ni« tat temperament beg lirrctjaam?? be?anbe?b i^/en be menfege nu fie^ fibrame? i^ tot zulfte of sulUe 3onbe/ en Ijet ligcljaam baa?boar mee? p?ir{' ftelt en aanset/ om boor jnlfte 3onbe be?maaftt te Inojben. i©e gefralte be# ligcljaam# geeft be!e 3onben cer#t op/ en ontfleeftt be öegce?ten be? ytit/ cn be 3iele boert ban toebe?om öare begeerten uit baa? get ligcljaam. (d) (©oft ombat be buibel meer losgelaten taorbt/ en met nieutne p?actijften öen menfefte aanbalt/ tegen toeïfte fiij niet getaapenb Uia#/ en in tnelftc öö nog niet taaö geoefenb/VDaa?boa? be menfetje ligt too?bt oberbaïlen/en Qet geeiatelijfte lëben 30a gefionben/ bat get 3iclj bijtia reppen noclj roeren ftan. dc ver- V. ©e effecten ban be eftraorbinaire fö?acöt be? ^c?borbcnfjeib 39n dorven- 3onbig/ b?oebig en gebaa?lijft; taant be ©erborbenljeib taerftt op alle be wfirbt raogenbljeben quot;ber 3iele en be# ItgcBaam#.

1. Op 't 1. %\] tae?ftt op het verstand; bC3e mogenbljeib i# be ee?^e en get eigen* vcratand. (rtftu begin ban be# menfcljen toerftingen/ Ijoetael in ben berborbenen

men-

-ocr page 751-

Vau de Kracht der Verdorvenheid; 675

quot; menfdjc be öeDcejïvjftBelicn biftltJijlgl al bjoeg op jijn/jjet bc?flanti boor» ftaiuen/fn jclfgf Ijer Uejftanti öcbtacïmen/sooöat tnen öc jonbigljpiti üp?

jonde en be^eilicr fctjabelijïte geboigcn niet jiet/cu be aïtuetenbf)eib/at-baaj-tegcntoootbigijeib / goeü^eib eu regtbaa^bigfieib (öabjï niet aan»

merlit/ en jliHetje^ ben ^eece in lie?getenl)eib ftett/ of 500 be jCjeece 3iclj al eenigjin^ openBaajt/ of 50a be nieutue nature jic!) ^ob boor ben ge!oolJC be?tegcnluoo?bigt/ 50a {jpeft bat ge;igte noclj filein/ noclj ft^acljt om be jonbe tegen te ftaan.

2. De wille jelfê luorbt Beftormb. ©e nieutae menfdje Tjeeft een afficet ?. wiiie ban 't litnabe/ombat get tegen ben Inil'.e (öobjiï ij?/ cnöctft lu^t aan fjet goebe/ alp fiet inrlamp;eDagen ©ob^; maa? be oube menfetje öeeft eencn con»

tracie tuille/ beje obejmeegtert 50a be faculteit of mogenbgetb be? Inil^/

bat be nieuüJe menfege geene niagt geeft 51)tien affteej ban be jonbe en 3ijnen Ut^t tot be beugb tttcrliftellig te maften; en of 30 Itiel Duiten be Ijef'

tigljeib be^ begeerte 3icö eenfgjin^ Uertoont en tracljt boor te ficefien/ 300 balt 30 al^ in 3b3tjin/tuanneec be 3onbige begeerte l)cftig tot Ijet 6eb?ö» ben ban be 3onbe bejboert/ en be baab 3Clbe begaan luorbt/ 300 bat jjet fcljgnt/ algof be geQeele taille niet ban lujit rot Ijet fttoabe Ijabbe. Cn al ifi men buiten be fteftigfieib/ 300 fian men bifttaijlsS tot geene bolftomene en gartelijfie refolutie Romen/om nu ban bejen oogenblift af/geljeclen af-jtanb ban bie 3onbe te boen en bie 3onbe nooit meer te boen/ maa? met alle ficacljten tegen be3elbe te toaften en te jl^tjben; men neemt fomtgb^ toel een boojnemen/maa? 'ti^ fïaauta/6ol-op en 't gaat niet biep tot in ben gronb ban 't garte/cn baajom blijft get niet Beftenbtg; ja men befcguU bigt 3fclj3elben/ bat men met 60b niet opregt te taerfte gaat; nogtan^ i^ er eenige opregtiggeib/ maat bie i«j niet 300 fte^fi/ bat 30 be öegeerlijftBeib berbcjjben en ben geljeelrn taille geboeiig fian innemen/ taaaröij ftomt be Qopelóoggeib om brftenbig te ölijlien/ betaijle men boo? be onbejüinbinge geeft/ bat alle borige boornemen^ brucgteloo^ 3ijn getaec^r.

3. lt;i3e ^ejborbengeib blijft be genegenhedeu geftig bnojr en be3c aange- 3. Gcne-3et/ ftunnen noclj oberïeg/ nocg uitfrel bulben/ maar looyen al^ rasenben gcniieiica. tot be uitboeringe ban be 38nbe/5y ontftefien get gegeele rab be^ grlioojte/

30 bjijben uitsinnig en maften alles gaanbe tot bolbocninge ban gare lug»

ten/ en 300 3icö iet«i ban ben nieutoen menfege baa:tegen opöoet/ bat taojbt met alle magt Beflo^mb. ^it bit/Jac. 1:14, 15, Een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijne eigene begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt,

Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende, baart de zonde, eu de zonde voleindigd zijnde, haart den dood. 1 Petri II: 11, Dat gij n onthoudt van de vleeschelijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziele,

4. ïfet intaenbige bu^ ban be JtJerbocbengeib obejtaelbigb 3Önbe/ bringt 4. c.o-booj tot be tae?ftingen ban 3iele en ligcgaam. gij ftelt de gedachteu te dachtoü, tae^ft om op be aaniiggenbe 3onbe te malen en 3iclj in bat benften te ber-maften/ 't sij Dat men teeet/ bat bie 3afte nooit gebeuren sal/ 't 313 bat 31]

lt;aqqa 2 ge-

-ocr page 752-

676 Van de Kracht der Verdorvenheid.

gcBcurrn fionbc/'t jij bat mm öp baabsoubc Vuilfcn boen; {nune^mpn maaftt De luiten tot bcjelbp caanbe. ^ij blijft oofttot de daad zelve, en neemt be leden brj? licljaain^ in en gebruifu baajtoe be oogen/ be ooren/ ben monb/ be Ijnnben en boeten en alle be leben/ bie in {jet fiebrrjlien ban bic ,;onbe te papfe ftomen. Sij i$ nirt tebreben met bie aanlioaenbe jonbe een^ geDaan te geBöen/maar 51; boet beselbe tael Ineberom öebröben. Gcloovi- VI. 5f)oor geene sonbe i^ een toFbejgeöorenc aöfolnt Ueilfg/ nieinanb gen vaiicn fjan jrggen/in bie sonbe 5al ift nooit ballen, jal nooit bebrijb jtjn dcrom in ban öe üe^barbcnljEib brj nature/ bic altijb Ijet goebe val be?lj!nberen dezelfde en fifjccDeim/ altijö sullen be begeejltjftijcben opcitfelen/ bagelijft^ jal zon cn. g.. 4]j l5rlpn Dj: njf acljtcloD^peib/of boo? een fcljicltjft obe?'

bal; maar fomtp? Qceft ecne sonbe/bie Ijem jee?aanliggenbc i#/'t 51) boojifjomenbe uit Ijet teniyeramcnt br^ ligcfiaamj?/of boor bc geburige otcafien tclficiip ontftoficn Inorbenbe/snifte ft?acBt/bat men in üejclbe bilfttnjl? balt/ ftijjonbcr a!^ Ijet ecne jonbei^/ bie in 't bekborgen ge' fcïjirbt/jonber toeten ban eenig menpeg; ooft ftan Ijet tucl gcamp;curcn/ bat ï)jj balt in ecne gjobe sonbe/ bic boor ben regter ftrafbaar i^/ en bic bcjaeselftïiapt ig niet g^c/otc rrae:nisfe/alljoctacl be groote bal boo?-gaanjj bcroorsaaftt/ bat men mce^brr affter? ban bic/ban ban anbere en men in ai sfjn lebm tot bie niet meer bejsocöt luoröt; 't ftan nog' tan^ toel gebeuren en 't gebeurt toel/bat jjfj in bieseifbe grobejonbe Ui cl biebcjom balt/ bijsonbe? in joobanige/bie uit be geflefbfiEib be^ lig-c^aam# fpjuit/ niet alleen bat men 3c toebcjom begaat in be aautjou» öenbe Jjet'tigöeib/ boo? bat men jirl) Ijartelijft ban bic sonbe feefteerb Qecft/soo bat men ijet mee? continiiatie ban beselbe aanmerften ftan/ ban een tocber injtorten; maar men balt toel toebcrom in beselbe/na« bat men se Ijartelijft 0ceft öetreurb/ C0?'ötuö tot be?soeningc aange» nomen en refolutie ïjeeft genomen tegen bie sonbe/ fomtijb^ niet lange baa?na; famtgbgt;ï fc0tjnt bie soquot;^ al obertaonnen/ja geboobct/soo bat men gecne bccese boe? beselbe meer geeft en ebenluel soube Ijet ïunmen gebeuren/ bat men er tocbejom in biel.

ilDant (a) bc cjreirpelcn ban SCb?aljam/Ssaaft/IEctlj/^ctru^/leeren cirê fjet tocbcrhiftorten in bcselfbe sonbe, (b) ïjetsaab ban alle Égt;e?bo?» benftcib i'i nng in Ijcn cn soo ooft ban bie. (c) oSecnc belofte i^ er in fjet ïl^oorb/ bat iematib boo: bic sonbe/ in toelfte (jö een^ geballen i^/ niet toebrjom sonbe ballen, (d) gij Runnen in anbere toel ballen; toaa?am ban in bcselfbe niet toebejom ? (e) JHl^ ©ob synen oBeept onttreftt/ soo ij? iioc het Öet greételijfte leben te stoaft om bieseifbc sonbe/al^ sö toebcrom op» gcesteiü- ftomt/tegen te ftaan/bijsonber al?? alle otcafien aanleibinge grben/get zki^vor- temperament be^ ligeïjaain? priftftclt en be buibei aanbalt.

loont in VIT. ï®tn irogtc benften/ bat bit een regte flaat en leben ban eencn do bestrij- onbeftccrbe toa^ en bat men soobanigen niet boor eenen beftccjbe gabbe te ••óude. quot;Doubcn. .JllSaar ift anttooorbe/inbien iemanb soobanig toa^ tot allc?lejje

Son-

-ocr page 753-

Van de Kracht der Verdorvenheid. 677

gonben en bat altfjti/ en bat jonbcj fl?i)b/ niet tu^fcgcn Ilcljr en conlt; fcfrntic/ rn bp Dcorr?.itjRamp;cbcn/ tnaa? tupfcamp;en totüc cn taille/ geneocnöeib en geiicocnljcib/ cn bat jonbe^ b^oefgeegtia Rtaijnen/ jonbe? joeften/ Bib-ben/fcgrcijen om lJc?5oehinBc/sonbec aan te nemen/500 tael tot

gciliginaïtingc al^ regtbaatbigmaftinge/ jonbc? bifttap^ Ijerjlelb te tao?= ben en te Itianbelen in be breeje ^ob^/ ban fta ift Ijet toe/ een jooba» nige i^ niet Befieerb/ gij geeft sicö niet te troosten met be staafiljeben en 't ballen in jonben ban be Fieiligen; maa? baa; luare genabe in ïjet fjarte i^/aïö bie in ben boben örfcf)?Bbcnen |laat Romt/ 30a gullen be' je nabolgenbe jaRen sicljinljcmbErtoanen/fonitgb^inin/fomtp^mee^.

1. ^e ©erbarliengeib geeft .^itlRe RracQt niet tot alle jonben. (©e taebcjgeöorenen laten bele jonben/niet/ombat be nature baajtoe geen lu^t fjeeft/jti baa?toc niet be^ocijt Vnorbrn rn jij met bie aanliggenbe jonben Rnn be?maaR genoeg nemen/ bat get leiien ban een onbeRcerbe i^; maa? jij ftaan be anbere jonben/ occafiën/ aanpriRRelingen tegen boo^ bejerniginge met (j3ob/ boo: breeje «éob^/boor be licfbe tot ben taille ^obé/ 50a bat 31') niet openliggen boa? alle?leije sonben; maar beje aanliogenbe 3onbe Ocfft « groote Rracjjt/ get gee^telijRe leben ftjtjbt er tegen/ geiijfi öoben i^ getoonb/ maar get Ran get niet gouben/ 't taorbt obermanb/'t taorbt gebangen genomen/ maar nooit obe^geej^cgt met onbettaerpinge.

2. i©e ^ejborbengeib geeft niet altp be ïi^acgt tot bie aanliggcnbe 3onbc; maar get gee^telijRe leben baartegen ^rgbenbe/geeft bifitaijl^ be obe^ganb/fteeRt get goofb nit be geöreRen op/flaat be bersoeRingcn mannelijR af/ontloopt be occafiën/ en al bibbenbe en be^ ^eeten flc^R* te aannemenbe en nabij ben ï^eere 5icg goubenbe/ 500 gaat men at 3oetje^ met boorsigtiggeib en bree3e boort/ en men taorbt tael eenigen tijb langer of Rorter tegen bie sonbe betaaarb/fcgoon 30 3icg openBaa^t cn tael gaarne taeber Boben tailbe Romen.

3. 5Cl^ be J^ejborbengeib be obeaganb geeft/ban i^ be geloobige nict Blijbe en brolijR/ gehjR een onBefieërbe/ alp gij stjncn lupt Boeten mag 3onber fcgabe cn fcganbe; maa? gy leeft bol berbriet cn gartscer/ gij Rtaijnt rn berteert spn leben in b:oefgeib/ombat gij om bie5onbclt;©obp gemeenfegap moet migfen/ be brebe en 't geboel ban bejsoeninge moet berben/ in get gceétetijRe leben bejjtaaRt en ben ïjeere in 3ijnc jlanö» plaatfe niet Ran bèjljeejlijfien/en goe in be geftiggeib ber tentatiebe BegecrljjRgeben gaa? genoegen meer nemen/goe be fmarten be? 3icïe baa?-naar bejuienigbulbigen; en aïs men in be geftiggeib be? bc?5oeRinge/tot iiitboertnge ban ^ijne jonbe/ be^ginberb taorbt/ 300 i«i men niet gemeltjR/ gelijR be onbeReerben/ maar men ip Blgbe en banRt er ben J^cerc boo?, ^ieruit siet gij nu get onbe?fcgeib tnsfegen get sonbigen ban een on-BeReerbe cn be ïiracgt brr ©erborbengeib met be gcnabe/ baartegen jt?ijbenbe/ in be ljeRee?bcn. ©ocgt gierBg/ 't gene tag in't I. Deel,

3 baP-

-ocr page 754-

678 Van de Kracht der Verdorvenheid.

' kap, XIV, ocjeab ïjeBBEn tan bc öcc^fcïjcnöc en niet Qccrfc^entie jonbe. öiernit jal icmanb ïilaar fiumiEn obertuigb toorben of be sonde m hem heer^camp;t of niet. Inbien be jonbe in n noo Beer^cöt/ ïaat fiet u 5tin tot obertnioinge/bat gij nog jijt in een onheïteerben fïaat enbat oö 500 filijbenbe en jlerbenbe/ tot in eeutoigöeib betboemb jult taojben; cn laat het 11 30» tot optacfiSingc/ om ben toeftomenben toorn te ontquot; bïieben/ boor cene Baa^ttgc fiefteeringe en geloobe in C6?i^tu^/ belntjïe ©ft u nog toorbt aangefioben/eer ö^t te iaat i^.

ginbien gij 5fct/ bat be sonbe in u niet Ijecjlcljt/ maa? bat e? gce?' tclnft IcUen in u i^/ bat tegen be ^erbarbenamp;eib ftjgbt/ al raaftt yet bilitontö onber/ 50a crfient be genabe (I5ati^/ jijt er banftbaar boor/ be?-Blijbt er n ober en laat Bet een mibbel jijn om met nieutaen moeb te» gen be ©eiborbenljeiö te ftjgben. ^ ^ ^

Opwek- jj^ant/ aan den eenen kant, gij fmaafit öoe bitter get rê onber be jonbE idngo om nebannen te liggen; öoc onbrij/ onrustig/ bebroefb en bol breeje gij ge-burig leeft; fjae a5ob/in In ie 11 ö gemeenfcamp;ap uta bipfcljapen lebenié/ der ver- tfth boo? u berbergt; Ijoc open gij ligt boor allerleije tentatien ban het bleeérh/ ban ben buibei en be toerelb; Ijoe het gee^telijfte leben in stryden. jnne rjebBelijfirjcib berstoalit/ en fioe onmogelQS öquot; u toorbt be ©er» boabenheib/ bie 500 beel toagt en in fterftte toeneemt/ al^ het geegte» Infte leben berstoafit/ uit te brijben; hoc onbelïtoaam gij 3Öt om öet einbe ban ntoe roepinge/ be be?ljeerl»jftingc ban a5ab/ te berbullen/ en hoe gij fcfirifit boor ben boob en bat uto uitgang tael buister en naar mogte stjn. Cn aan den anderen kant toeet gij/Boe gaarne het geegte-lijfie leben/ bat in u \i/ geholpen toll 50quot;/ om quot;'t beje gebangenf^e be?: loöt en in brijheib geftelb te toorben/en Ijoe Ijet roept om hulpe; gg ïient be onberanberlyliljcib ban be liefbe ^ob^ tot u/ 't taelft gij befluiten hunt uit be obertniginge/bat be ^eilige «See^t ber genabe in ui^; gö Rent be bolgeib ban ben ï|cete aejup/bie gereeb ftaat om uuitsijne bolheib genabe boor genabe mebe te beelen; gij toeet goe betamelglt het ié/ bat gij be tempel be^ ÏJeiligcn ^ee^te? sönbe/ bien tempel rei» itigt en be ©erborbenheib baaruit brijft; ö Öoe berinafielijft ig Ijet toe» berSeeren! ^et berblgbt lt;0ob/ ben ^eere leju^/ be engelen/ be leera-ren/ anbctc gEloobi0cn tu ; öan jal öe jönbc Qarc Rracgt uct-

liejen/ ban jal u alle^ ligter ballen en gij suit in (lerfite toenemen.

KAPITTEL LIV.

borenen Van de Geestelijke Duisternisse.

hebben

tedeic 1 i «jn jjC vneberfioorte toorbt be menfclje getrofiftcn uit be ©ui^ternipfe

verstand®! tot get toonberbaat licljt. i^ij berïmjgt berlicfite oogen bepberjlanb^

-ocr page 755-

Van de Geestelijke Duisternisse.quot; 679

tn jiet onsigtBarc jaficn; bie boor be natuurïpcn betBoroen jijn cn bfc men natuudgg jiet/ aanfcgouüit be berïicötc ojp: ccne gcfieel anbe-re taösc; Ï)Ö/ bie (©ut^ternigfc ttia^/toorbt Ifc^t in ben $|cerc/ en be ^eilise égt;ee^t fcöijnt fn jijn gatte/ om te geben berlfcfttinge bet ftenn^fe bec QcerlijfiBeib lt;i3ob^/in 't aangesigte ban Sdcjnji CÖri^tu^. ©iclicljt lietblijbt öct ïiatte/ bertaarmt bc siele en boet 3e in lieföe öranben/ bet-anbert en geiligt ben geljeelen menfclje; baarom jijn 30/ bic bit licljt beginnen te 3ien/ baarop 3ap berliefb/ bat 3ö al berber en berber in bat lic|t öegeeren in te gaan/ ja niet aanmerïienbe onberfcficib tu^fejjen ïjet Ucjjt be^ aanfcljoutaen^/ bat ijier tael begeerb mag en moet toor» ben/ maar boo? ben Ijemel Betaaarb toorbt/en tu^fcljen get licfit be#

geloof#/ 't toelft boor be Inanbelaar# op aaröe if/om baarbij met Blijb-fc^ap be ©uigterni^fe te boortaanbelen; bit seggeift/niet aanmerftenbe/

3ijn niet tebreben te tnanöelen Bij Ijet licfit bc# geloof#/ maar biillen gier in öct licïjt be# aanfeïjoutoen# ïeben/ taaarboor 5tj tael ongelegcnQebcn ober öntme sielen galen en in bie gebacgten ftomen/ al#of sjj nog ge-geel bui#tcr en onBefieerb toaren; ]a baarboor Romt self# tael cene groo-te l)iii#terni#fe ojj gen/ 300 bat self# get liegt be# geloof# 300 Benebelb toorbt/bat sij geen liegt sien.

©ese geE#tclijBc bonftergeib i# niet beselföe met ber onbeftee^ben/ bic Dnistcr-nog gegeel Blinb sijn/oort niet met be eer#tamp;egtnnenben/in tacllte eene hei,J-fcljemeringe i#/ ooft berftaan tarj gier niet be bonfiere blagen/ bie een geloabrgen nu of ban oberftomen/en ra# taeber obergaan.

ülSaar hese ^ui#terni#fe is eene ziekte der ziele van iemand, die cenigen Bèachrü-voortgang in het Christendom gemaakt heeft, in welken, door het missen van vms0* de gewone verlichtende invloeden des Heiligen Geestes, en de duisternisse der overgeblevene oude nature, het licht, dat is hem is, zoo beneveld en he-zwallct wordt, dat hij de geestelijke dingen, die hij te voren als van nabij zag, nu maar als van verre schemerend ziet, en als maar door het geheugen van het voorledene zich verbeeldt, waardoor hij zonder blijdschap, warmte en beslier, in schrik en vreeze, als in eene woestijne, omdoolt.

II. ©at be getoobige tael in sullie 3amp;ui#terni#fc Bomt/ leert niet alleen Geioovi-bc erbarengcib/ 300 bat beien geen anber Betaij# Begoeben ban sicgseïbcn;

maar get B^oorb toont get on# oberblocbig/'t taelft soobanigen/bic in in Gecsto-Siilfien ftaat sijn/ geBBcn op te merlfen/ombat sij boorgaan# baaruitJüK0 befluiten bat 3c onbegenabigben stjn/ meenenbe bat be gobsaligen in sul» tcmisae. fien flaat niet ftomen. 't OFene SCBragam/ ben baber ber geloobigen/ ont»

inoette/ ftomt ooft sijnen ftiiUieren obej. Gen. XV: 12, Ziet een schrik ende groote duisternisse viel op hem. 3iob getuigt ban sicgseïbcn/ Job XXIII; 8,9, Ziet, ga ik voorwaarrs, zoo en is Hij daar niet, of achterwaarts, zoo en verneme ik Hem niet. Als Hij ter slinkerhand werkt, zoo en aanschonwe ik Hem niet, bedekt Hij zich ter regterhand, zoo en zie ik Hem niet. ©e fterfte illaagt baarober/Klaagl. Hl: 2, Hij heeft mij geleidet ende gevoerd in de duister-

-ocr page 756-

r

'

680 Van de Geestelijke Duisternisse.

ternisse, ende niet in 't licht, (©e ï^cete bteigt Qet/ Jer. XIII: 16, Gevet eere oc

den Heere uwen God, eer dat Hij het duister make. J^CDpOret jjccft taab pi

aan suïften/ bie in saabanigcn jlaat jijn/ Jes. L : 10, Als hij in de duister- ai

nissen wandelt, ende geen licht en heeft, dat hij be trouwe op den name des bi Heeren, ende steune op zijnen God. ©aar jijn (©ui^tcrnigfEii bee berUaï»

ginge en ban troo^tdoo^öEib/ 500 üiel afê ban Blinbljcib; maar 59 gaan pi

öoorgaanó in bc fiinbeten dPob^ tc jamen/ öc uittoenbige öaart turl bp in- Ui

toenbige ©ui^terni^fr. bi

Door ver- III. i^Et natuurlijft gejigte taorbt boot bcrfcgsibcnc oorjaftcn belet/ fc

Bcheideno naineig{t boor get tucggaan ban bc .^onnc/boor bc berbiftftinge ban be boo?- u oorzaken. jUCQtj0e initibrlfpatiE/boor onboorfcöijnamp;arc tugfcljcnfioincnbc ïigdjamen/

boor be ongcftaltc of tocbocu ban be oogcn/of boor get ftaroogen op Jjct ^

ligcljaam ber jonne; 500 Beeft ooft bc aScejStclgftc IDui^terni^fc beridjeiöC' n

nc oorjaficn/ namclijft C») öet bjcggaau ban bc ^onnc bec gcrcgtigljeib/ b

ben ^eerc Scju^ Camp;riptn^/ en bc infjoubingc ban öc bcrl'cljtenbc bcitra» d

lingc bc^ heiligen 45ce|tciS. Cb) lt;©ooröicn bc buibc! bjolftcn/ ncUel/ rooft r

ban btaalingcn/ficttcrijcn/bal^cö licljt tnlfcljcn öciöc ürengt/b-' üiaaröcib Ij öcbcftt/cn ben mcnfcöc boor ülnaallidjrcn aflciöt. Cc) Wgt;aorDicn bc menfdje

op 9cr ïicfit bc^ geloofd geen acïjt geeft/ om bat op tc boïgcn al^ tc gering/ b

in be liefbe tot be taaargrb bcrfïapt/ naar taat öoogcr ftaat/ en boor Ijet li

licljt bc^ aanfcljontocn# öcftraaiö tuil 5tjn/cn boor ccn anber licftt/ban 5

apob orbinair jijnc ftinberen (cibt/öcfcljcncn bril stjn. C^) d^mbat men D

boor f]et opbolgen ban 5ijnc bcgcerlijftljcbcn/ jijnr oogen ban Dst licljt af- li

tnenbt/ bc oogen tocboct/ cn j-cftjclbcn janb in be oogen Vnerpr/ Uiaarboo? f]

be toaarljcib in ^are ffracgt eh bcminnclgft^eibnictgcsicnluorbt. (e) (©in« 1

bat men be firacgt bc^ gec^tclijricn gejigt^ tc brei infpant ombcbol- li maafttficbcn «J5ob^/ cn jijne onboorgronbelgfic taegen te boorden/ taaar»

boor men/ in plaats ban licöt tc Befioracn/ meer bcröui^tcrö taorbr; toant l

get liegt in öet iBoorb bcrlatenbc/ en tot bc onmibbelbarc UffcliouUiinac r

niet fiunnenbe fiomen/soo ftomt Ijet berborben berftanb en bercöeloa^c 1

rebe fioben/ en berlcibt be side met balfclje oberlcggingrn/ bmrboor Ijet I

taare lic^t ïioe langer fioc meer bErbonftcrö Uiorbt. t

Heeftveio quot; IV. Wejc lt;J5ec^telt3lquot;tc ©iJi5quot;tc?ni?fc brengt bc geïoobigen in een broebfgen \

droevige tn jonbigcn ftaat/aï^ 1. droefgeestigheid. ï^ct licljt i^ ben oagca gocb/en 1

dêiükea' berölijbt öet Ijarte; tnaa? buistere bagen sijn b^oebige bagen/be nacgt fïuit \

effecten. flUe^ toe cn Dcftlcmt get ö«ïtte. ^00 ooft/ al# een gcloobigc/bic Oct licljt ge- 1 3icn geeft/en pleegt tc taanbelen in öet liegt ban ^obé aangc.;igiE/cn 5iclj

in bat liegt betmaaftt/ bat liegt migt en met een biftlte bonftecgcib ronb' 1 om omjet tuorbr/ ban ftïemt 5Ö11 garte toe/ en eene nare brocfgcib tjejet get/ 500 bat alle# gem als? toefc)j?cit; gg öcnftt aan bc borigc bagen/ toen be ^eerc sfjne lampc bebe fegijnen obc? 5!jn goofb/en toen gij 6ij yjn liegt bc ©ui^tejnisJfc boorlnanbelbc; maar nu ig get toeg/nu i^ get brocbigbonfie:.

2. Sn bc ®ui^te?niëfe ftomt get ongedierte uit jtjnc golcn; aljoo ftomen

ooft

-ocr page 757-

Van de Geestelijke Duisternisse. 681

oofi in bejc ©iiistejnigfc aHerlei jonbige BetDegingEU op/ ongeloof/öo' pElooefjeib / bcjDjictigljeib / murmureren / en selfj* Romen bljcgcnbc atljefstifchc gcbacDtcii in {jet Ijarte op/ en allerlei berborUcnc rebefta» Uelingen/ bic be gt;iElc nog mee? Vie^bui^teren.

3. ©uipcejnisfc schrikachtig; baar iji een feïj^ift be^nacfjtö e:i een pijl/ bic in öcn öon!?r? ülicgt/ Ps. XCI: 6. %oa ig Ijet ooU Ijicr : men hent ftlnalijli Uiat genaöc i^/ men ^ict je in ïicli^elUen niet/men l)«egt boor ben toorn löobt?/ lioor be UejbDEmcni^fc/be builjcl fcljict jijnc be:» fc^ififtenbc ptjlen/ be gcbacfjten/ be öjoomen brjfcijjiliuen/ ncrgcn^

binbt men briiige ruste/ nergené eene fcliuilplaatfe.

4. ö5ie bij bonlier obc? eene fjcibc gaat/ in InciHe belerlci luegcn jijn/ bic verdoolt ligt. Soa ooft flier: Die in de duisternisse wandelt, en weet niet waar hij henen gaat, Joh. XH : 35. jjij cenjaam/Ijij btóaalt met bc geöacljten; i? Ijij üi) mcnfcljen/ Ij;] bluaalt in tooo^ben; jal fji) ictd Doen/ moet Iji) ejgcn^ ober boojnemrn nemen/Tjij bbjaalt in jtjiic fjeu»

re/ en tjet tacjlf Ijecft een bcjlieejDeii uitilag. (j^beral Ijij in ben jt^iH/

Ijti i^ onbnj in allcé/ Uiat Ijij begint.

5. '©ie in buijste^nisfe üJanDelt/ stoot zich ligt aan Ijet eene of fjet an»

berc/ bat in jijnen lueg ligt/ Deluijl Ijij ijet niet jiet/ en Ijct tjnlleamp;ol'

ligc boet {jein ligtelijff ftniiliclen. Soa i^'t cofH)ier/be gcamp;aanbc luegen 51)11 uit ftarre/ Ijij Uianbelt op oncffcne pabcn; !)icr jiet fjij üiat/

baar Ijoo^t f)i) tuat/ en 't e^gejt ftem teritonö. Qjer lioinen aanloUfc*

len tot blnallngcn in leer/ baar tot jonbe/ Daar cpenöaa?t vdj tegengt;

ftanb/ obe^al jijn fljififtcn/ (j') 5'et 5e niet; oaarom tuuröt l)ij ligtelijft bcji^iftt/ en Ijoe Ijij ^iclj meer üetacegt/Ijoe ÓÖ inEEr ^c?^ia?b luojbt/IjÜ ftan 3idi niet reböen; Inant liij lueet niet/ tnaar Ijij jijn boet settcn sal.

6. ©uiptc^niófc ijS onvruchtbaar, gn ben öonfteren luinter ftaan bc boomen bar en alö öoob. a^nOcr be juibej- en iioot2bcjpoal Hiaat bijna nocfj loof nccïj a:ap7 al Det gesaaibc of geplante in eene piaat^/baai geen 3011 ne üjjRonien ftan/ Ijerft geen aard en flaat b^oebig; 30a ooft Ijier : al^ eene bifiUe bonliejljeib öe yele bcbefit/5ij brengt oeenc bjuci)' ten boort bcr befteeringe luaarbig/ jij fiaat bot en mager/ i^ niet tot bejlustinge ban öcn Sjeere/ bic Ijaa? geplant lieeft/ i# niet tot ficraab ban be ïierfte/ ben £}of bc^ l^eeren/ iiö met tot ölijbfdjap ban anbere gobsaligcn/ nodj tot 'aanloftltinge ban onamp;eftcerben/ en 500 bereiftt 5e boor bien tijb niet Ijct einbc/ tnaartoe jij gcftelb tuaé.

7. lt;©c bui^'tejniisfe i^ koud. ©e^ tainted/ en onbc? be palen/üe^flijft alle^ boo? bc bo?s3t; 50a i^ fjet oofi fiif?» raalit iemanb in een bonfic ren ftaat/ Fiij raalit scer ligt in een fiouben/ jlijben en ongebocligen ^aat/ ban taelften ongebocligen ftaat taij te?ftonb 6?ccbe: jullen fpieftcn. jiiddeicn

V. ©ctoijl een bonfterc ftaat 30a fcljabelijft 1^/300 Ijeeft ban een iege-omniet in lp toe te sien/ bat Ijij in bien ftaat niet fiome/ en tot bien einbc (a) ^330quot;te Inacgt u boo? be oo^aftcii/ taaarboo? men ec in berbalt/ amp;oben § 3 komen.'

II. ïtrrc bcr-

-ocr page 758-

Van de Geestelijke Duisternisse.

Vjertoonb, (b) SCcOt g:oot bar licfn/ bar gij Qcamp;t/ fiac ftïeinJjet oafi in ^11

ulne oagen mogtc Min. (c) ©nölnöt 11/ öat ^ij ii5ob'' Cliciötii^/ ben ™

targ ter saligljciD ftcut/ en Ijrt UDoojb in jijnen tjfrptcltjlien jfn bcnïaat/ j11

bctnnl oü 500 be'en vet/ bir öat licljt niet hcöörn. Joh. V; 35, Gij hebt zl

ulieden voor eenen korten tijd in zijn licht willen verheugen, (d) iJ3eeft act)t op Ijct licljr/ fcljijnenDe in Iji t Hf^oajb/ beitiejt nlncn gang tsaar- 5

naar en Uianbelt er in. Joh. XII: 35, Wandelt terwijl gij 't licht hebt,

opdat de duisternisse u niet en bevange.

En om ^.ijt gi) ban be üünUrjlicio oljetüallcn/geeft baarain ben moeö niet bej» 11

daaruit te (ornl. ttiant ^r|e gobjaligen nomen in bien ftaat/'t ié geen reeften ban 0

seia en' onbegenaötgö te 51111/ gij ftent nag ben Ulcere/ gij ^ict nog jtjnen toeg/ 0

ai is liet ban brrre/ be ©uiétcrnisfr ip u tot een last/ al utn beplan* 0

gen is naar Iidir/ niet om liet maar te jien/in^ac om er boor be^blijb/ 11

berhia?mb/ beftiejCi en geljeiligb te Viio:ben; br l^rere sal utoe bnisrc^tiis'fc a

tocöerom öoen upftlaren/ en ïjij ial nog Inebcjom 't liciu ban jijn aan« ''

gebijte obe? u be^.)iffen / en gij jult üebinöen/ öat be ©onftejtieiö u 'j

een fchole gelueest 4/ in toeilien gij beel geleerb lieüt. SClleenlnU/ geeft '

u in be ©uistejlirib niet toe/ maaj t;attit baaruit bejlost te bio^ben.

öeiioebe 11 be o-.ibeminneltjfilieio ban be PiiiéteJiiisfe en be öemnrieliiülieib 1

ban f)ct Üdjt met ban? te flellen/om u baarbaat ajj te tneHfien/gij hefit beiöe ftaten onberbonöen/ maar tuil 11 alleen eenigc beftieringen geucn.

1. Cjouöt 11 beiseftejb/ bat gij ten eerfte niet biebejom ^ult Romen tot birn bejlicliten ftaat/in tarll'en gij te boren gebieefit .;ijt: bie fcljicHjlilc be^licljtmgen/ bie in 't nitüben ban nbie ®uiste?nigfen u Oeftjaten/ jijn be?troostii'gen ban (60b/ om u te ft cellen tegen be nog ftomenöe ©ui^

terniéfrn. l?e riebbelnUljeib bio^bt boor bele oefeningen berft^egen. 2ijt

ban niet moebelons/ als gij bien ftaat ten eejfte met taeberom bellomt. !

2. 15r;genorgt u met bat Uleine licilt/ öat nog in u is'ön'c tnclÊlE

gil tjet lèoojb in jnnen gee^telijUen 51quot; beslaat/ al geeft Het algnog lt;

qecn bejmaaft/ nocfj ttiarmte/ 't is genoegzaam om te beftieren.

3. IBadjt n boo^ be infpanningen bes gejigts' tot f]oage paften/ maa?

ïjoubt u laag öij liet a^oojö; telften^/ aló gij t)ct leegt/ telliens' als u eenc '

^rlijiftuurplaatg te binnen Uoint7 benftt/ bat is üiaaiöeib. 3Ja 't cenc belofte/ tjouöt ti baarbij/ quot;tn liarte niet Ijooge? berl)effenöe öan het IDoojb/

cn aan 43ob meteen öenftenöe/ maar niet öooger/ ban Ijet IBoo^D Cfem 6efch?ijft. 3s 't eene bermaninge tot geloobe of eene anbere beugb/ benïtt/

b,ït ié mijn regel/ baarnaar Uiil iH in mijne eenbouöigfjcib manoelen;

tms/ u laag houbenbe/ suit gg beiliggt tot bejiicljtinge tiomen.

4. Aanbelt get?oubi met bat Rleine lidjt/begeeft 11 met tot reDenercn met liet natuujlp bejnuft/ c^ftent liet boo? ben geloobe/ en bolgt f)et/

toanbelt in bat lirlit in fileinijeib/ in opregtig»]eib/ blijft bij be jt^mUelin»

gen niet ftaan/ acamp;t 11 maat een filein HinbeUe ; bat aanftellen ban utoen toeg/ naar öat filcine licljt/ 3al getoig een mibbcl sjjn tot mecrtiEr ber#

lieg

G82

-ocr page 759-

quot;

Van de Geestelijke Doodigheid. 683

1 Ucfttinge. Joh. VII : 17, Zoo iemand wil deszelfs wille doen , die zal vau

1 deze leere bekennen, of zij uit God is. Joli. VIII : 31, 32, Indien gij-

/ lieden in mijn Woord bljjvet, zoo zijt gij waarlijk mijne diseipeleu. Ende

t zult de waarheid verstaan, ende de waarheid zal u vrij maken,

t 5. ïjauüt bajit aan öcn tijb ban ulae oefennigc; ^oa gó öiebejlaai/

gij 5ulr nog öanitrjbrr en UEjb^eemöer tnorüen/ maac jao gij u Oaar* ) aan Ijotiöt/ gij suit in Iicf)t toenemen. ©e:ptjmgt u niet/ om lange

öaarin bejig te jrjn/ maac om 5e met eenbüuöige oprcgtigljeiti te boen ;

niet om 5e cp ijet regiétet ban utne beiigöi-n te (tellen/ ban souDt gij 1 al tas moebelaap toorben/ maar met bat baéte oogmerU/ om 5e te boen

t alg een mibbcl ban bejlic^tinge. quot;£eegt Ijet lil3oa;b/ biöt en roept tot

ben tjeere / bie 11 ijoort en jiet/ al jiet gij l^em niet/ gij bent Cfem f nogtan? in Tiet ll?oj?a. Cn jonbe^ling/ bibt om lidfjt/ tuant ban ftjem

. alleen ig fjet licljc/ Cjrj ban met een luonrb l)ct berftanb openen/ bat

men be ^clpifteii bestaat. Luc. XXIV; 45. ü^j öelooft licljt en Uiq^ i ijeib te geben/ bien bie l^em baarom Diboen. Jac. 1:5. dEn gelijö l^ij

ftan en toil/ 500 sal C^ij ijff boen/ en gi) jult ïjem nog lolien buoj I be be,:lolt;ifh'gc jijng aangejigtg/ en sijn aangciigre/ in 't Inelfie uer^a-

[ binge bet breugbei: ip/ nog een^ in geregtigljeib aanfcljautoen. AMEN.

K A P I T T E L LV.

, Van de Geestelijke Doodigheid.

I. ©e geloobigei!/ gelijft 3e in anbere geballen beïe bejlniéfelingen on* Geesteiü-bertoo^pen jtjn/ 50a 00b in opygte ban be lebenbigljeiQ of ©oabtgljeib. ü?e nunfclje in be nature ij? geljeel boob en bejbjcemb ban Ijrt leben (fijobji/ Ijij fjeeft ren (teenen ijarte/ cn op.'t allerbréte een fteenacïjtig Öarte/ bat nier beiitoaam brucöten te blagen; fommigen ban beje bejftoiiften en bcjtja:ben l}un Ijarte/en maften Ijet ongcboeliger/ban Ijet te boren luaé/ en boo^ geburtg jonben op jonhen te Ijapen/ en ljunne con»

fcientie tegen te gaan/ 500 b^anben ^e ljunne confcientie alé met een bjanbijjer af/ en maften ljun Ijarte/nu met eelt obe^beftt/onbcbiegeiijlquot;!. 31n be toebergeboojtE neemt lt;$ub bat fteenen l}«ittE Vueg en geeft een bleefcljen Ija^te/ rn maafit Ijet meefl en geboelig; boef) gelpfl Ijet geejS»

tehjfie leben somtijds blein i^/ ïoo ooft be gcbaeligljeib ftlein in Ijet begin/ en Ijeeft oüe^ bele intoenbige gebjeften geene ontcoecinge/ en obe,' get mijfen ban Ijooge jaften nog toeinig fmarte/ joobat men een ftlein CÖ?i?ten bij een boltoapfenen becgelijftenbe/ joube benfien bat be ftleine in een boobigen ftaat InaiB/ baar fjij nogtan^ in 5tjne foocte aangemejfit/ naa? proportie meerbcr lebenbigljeiö fteeft/ ban be gjootece in fommige trj» ben; taant bie mi eenigen boo?tgang in F|et gce^telijfte leben gemaafit

Srrr 2 ÖE,j'

-ocr page 760-

684 Van de Geestelijke Doodigheid.

l)camp;6cn/ beradjterni Incl ban Qunne lebeiibioFjeib/ rn berballen Voel in cct'.E ^oobioöfi0» Somtijds boor een fiortcn tijö/ fcc bcgte bjojöt biel ge» tnaar/ öat tjy in 't bcoin ban sijn geöfb boabij/ongcboelig en

onbcltirgdijfi i^/ maar aanfjoubenbe/ be borige Irbcnbigtjeib Vucberom üiiiomt; of bat Ijij/ met lebcnbigljeib brginncnbe/ fn 't inibben of in 't tinbe birl julhrn boobigen blaag ft?ngt/ bat gij cc uitftljeibcn moet; 300 gebeurt l)ct ooft biel nrffrné l)et heilige SCbonbmaal en anbere ötj* 3onbL're uoorballen; maar somtijds ij? be ©aobigljcio lang aanfjoubenbe/ cn ftjgot cene öebbiiniiijciti in be .^iele/ ban biclfte gejlaltc toij Ijier fjjjrfien. 5afirn suilen bnj baarban peggen : 1. ©at be geloobigen Vne! in 5UIU eene iDoob'gfieib fiomen. 2. ©e oorjaften baarban. 3. 3^e nature rn gebaigen ban bien. 4, Cene brj|'tc,2fiinge of bertroogtingc ban be soobanigrn. 5. Cen? öeftieringe.

1)0 goioo- II. 1. ^at be gelaobigen tuel in ^ulften boobigen ftaat ftomen/blgftt: Yigen i;o-jijjt uitb^uliUclnfie piaatfcn/ in inelfte beie ftaat onber bejfcfjeibene inCDoo- Uioorben bio:br boojgrftelö / namelijk/ berftolnfifib; Jes. LXIII : 17, Uigheul. ^V'aarom verstokt Gij ons harte, dat wij U niet en vreezeu ? J^ejtjajbinge;

Marc. VIII; 17, Hebt gij nog uw verbard harte? ^laperiglicib; Iloogl. V:2, Ik sliep, maar mijn harte waakte. Matth. XXV : 5 , Zij wierden alle sluimerig, en violen in slaap. ^artclan|Blj?ib ; Ps. XL : 13, Mijn harte beeft mij verlaten. Hos. VII: 11, Ephraïm is als eene botte duive , zonder harte, ïïjaciitriposliriö ; Ps. XXXVIII: 11, Mijne kraeht heeft mij verlaten. i©üt« l)i ib; Ps. C1I;5, Mijn harte is geslagen ende verdorret, als gras. ©nobig-Ijcib ; Ps. LXXXVIII: 5, 6, Ik ben geworden als een man, die krachteloos is; afgezonderd onder de dooden. 2. ilir be gebeben ber tieiligen om leben-fciglino; Ps. CX1X : 25, Maak mij levendig naar uw Woord. 3. Uit be tnaaj» fcljutuingen; Hebr. III: 13, Maar vermaant malkanderen alle dagen, zoolange als het heden genaamd wordt; opdat niet iemand uit u verhard en worde dooide verleidinge der zonde. 4. Hit or opUirhHnigcn ; Eph. V ; 14, Ontwaakt gij die slaapt, ende staat op uit den dooden, ende Christus zal over u lichten. J^oegt tpe^ör) be onbe^liinbittgen ban 500 bele goö^aligrn/ ban Inelfie gtj geleden of geljoorb Ijrbt. Hit br.^e allen jiet gi)/ bat fjet memanb breenib moet boojbomen/ al^ gij ooft in bten jtaat ftamt/ betoijl 300 bele gobsaligen benselben fjrbüen onöctbonbcn / en Ijet «l3obé Ineg i^/ 3ijnc binberen boor be ©uobigtjeib tot een tebenbigen (laat te buigen. De oorza- III. 2. De oorzaken 3511 be^fcljciben,

verlior- ^gt;e Doubigiieib omftaat famttjb^ uit be bcjbo^ben^eib ber oberge»

veuheid. blebene oube nature/ baar i^sl nog at brei ban fict ftecncn IjartE in be Ine» bergeborencn obergcbleben/ öat l]ccft geen Uijst aan Ijet geeétcli)fie Ie» ben cn aan bc£3etfjgt; tocFfisaainljcib/ get toebcjgcboren beel fjoubt gfl Onber cn gaat met ?ijn tuerfi boort; maar fumtgbé bomt bie boobe na' tuur biel taeöerom boben rn fi;ijgt bet geeptelijhe Icbrn in bc magt/ bjingt buop alle bc mogenb[)ebcn be^ 3ietc cn obe^biafemt bic met berselbc^ boobigen

ftanft/

-ocr page 761-

Van de Geestelijke Doodigheid. 685

ftanït/ luaajboa? Qet ïc\icn cn bc IcbcnbioÖEitJ Ö311'1 a^e? Öanh be^lie^t/

en in 5ijne (jdamp;belgfJrjeid bprstuaïit; tuaac nu Ijet leben ininbe? toa^üt/

öaac luo^bt öc ü^aabigljcib mcfjöer.

2. Stipt men Ijct gccstflijfte leben/ ï)oc filein öct i#/ nfet fipfiaarlQfi 't Leren tuaarbmt/ en niet opltümiu/ maar bc broecjltjfiöfben toegeeft/ op min» Pardee-® tere jonben geen öeljoajliiii acfjt gcEft/ be eene in be anbrre balt/ren. bejeliiE jonbe bifttunls begaat/joobat men je octuoon toorbt/ban luc?bt

be confcientie baaibou^ ongebocliget/ en bie ongeboeliglieib fp:eibt jiclj ban al berber cn berber uit; baarötj al^ er giober jonben ötgaan liia;.» ben/ toaarboor be confcientie bejtaoe^t luorbt/ ban fi?iigt öe jiele biepe tuonben/ bie bejelbe ter booö toe ft^anft maften/ ötjjonber a!p bc Üjeere om bic jonben jijne inbloebcn tnljoubt; uit öeje jaften fian niet an»

bejji ban boobigljeib boartUomen/ bie men bilitnijtó niet mejftr/ tot bat men cr 50a berre in geftomen ió/ bat men bc ft2acf)t ftluijt ip/ om jiclj te fjejjlellcn/ cn bc ongcboeligtjeib gcboelig Inorbt.

3. I^et ongeloof obej snncn ftaat be^oorjaaftt b.iaefgccistiglieib/ bc bjaef^ Ongeloof, geeptigljeiö liiptcloo?i]e!b/ bc liiBtcloogljcib moeöelooöheib/cn boor beje trappen berbalt men tot ©nobigljeib. 3il3cn aröeibt biftbnjlil om onge»

loobig te tuojfccu/ men Dei'tpijbt Ijet gtloobe/ men bjengt alïcs öij/toat

men fian om een üefluit te maften : ift ben onbrgenabrgö/alsof men ban gcbionncn ö^bbe/ en men laat na ccnboubig Cljjistus aan te nemen/ cn srjtie jicle cn jaligfidb i^em toe te bejtjouüicn; betoij! nu liet ge-loobc Ijet mibbii i^/ Inaarboor men leeït / al?t bat ban niet gibruiftt/

maar onbcjbptiftt Inorbt/ 500 moet men üaarboor getai^ bnobig InorOen.

4. ©p?ftcerbe fiebattingen ban ï)Et gcc^tclnfte Icben Ijelpen jeer totverkeer-be iDoobigtjeib. Sommigen mc^ften niet op/ bat get gecgtcliifte Icben ^„g^vaii üeftaat in be bcrecniginge met i'Ob/ boo? C!l?istu^/ cn jicli bejtoont het° gees-in be berftanbige uitgangen beö ftarten naar ij?ob / berccnigiiige met^®1ök lequot; be^sclfg luillc/ cn in Ijet opvgte Ijcbben op (l5ob/in oir,c babcn; maar

letten alleen op bc fjartótogten en gcboclige bctaegingen/cn op be ftlarc opcnöaringen ban a?ob aan be .vele; bit jjoubcn 3c alleen imor 5^^ le» ben; al^ 3c bit ban niet binben/ gelijft t)et sefter jcer biftltiql^ 300 niet gal 3511/ ban benften 3c/ bat 3e geen gecételijft lebcn Ocöben/ bie in» ficclbinge boet Ijen benften/ of bat 5e boob/ of ten öcétc genomen/baa» big sijn/ baar 3e fjet misfcljicn geen ban betbcn 3nn; boef) bie gebacfj' ter. beroorjahen tue!/ bat 3e lnaa?lijft in een boobtgen ftaat ftomen.

5. ^e ©ooöigficiD luorbt jeer biftltnïlg beroorjaaftt boor nalatig|)eib Verzuim ban jicg aan (©ob te gebiennen cn jic^ geburig Bii i^em te fjouben/ aliS tezo^en be alleenc bejgenoeginge Runner jiclc/ boo? nalaten ban be thben ban ge-

tDonc oefeningen/ of bic maar ter loopö te boen/ meer om be confcten»

tic te ftillcn/ ban omgang mei (J5ob te oefenen/en bermeerbering banket 0Ef£teljjfte leben te beftomen. hiertoe ftclpt ooft niet toeinig ccne gee#-tclooje biengt/ öie meer af tan toeleibt/tie tot btoalingen afïeibt. ^e»

Örrc 3 6?cR

-ocr page 762-

686 Van de Geestelijke Doodigheid.

Bjpft ban Qanbleitiinge en ban ommegang met gob^aligen. 2C(g gebonftte u

fiolen btj malftanberen gcbacgö taorbcn/ban bejtoonen 313 ccn lelienbigen 0

gloeb/ maa? al^ 5e ban malHanbercn bi^fjj^eib tno^ben/ 30a baoben 3i) {5

uit en beteftenen ^iclj in apfdje; 300 gaat Ijet ooft l)ie^. l^icjtac geeft 0

ooft g^oate aanleibinge/ al? iemanö een melancoiteft en 3UJaa:maebig \j

temperament beg? ligcfjaamj? Ijeeft, 2ll(ö men al te beel be5igf)ebcn en »

ligctjamelqlie beflammenngen heeft in 3i)ne ljuisijoubinge of üecoep ; b

alé men met gebucig ftruia obejilelpt taoibt; aié men te bed fileeft g aan fcamp;epfelen/ aan gob^aligen/ aan leeraren/ aan be goederen beje^ toe»

relb/ of al^ men te beel boojfpoeb in be lnerelb fjeeft. 3

onttrek- 6. 't SJeljaagt ben l^eere/ bie brij en fjeilig ijS in alle 3ijne taegen/ 0

kinge van jtjuen ftinbercn ben getooonlijften inbloeb be? fijeiligen vöeeéce^ tot be^» (j;

Geest. [Ebenbiginge famnjbsj boo^ eenen ttjb te onttreSUen; noüit i'ta^t Ija^» |

öigljeib be^ Ijarten in/ bat ilt;? tegen 3t)ne jjeiligfjeib/ nooit neemt 3

be ljebbelt)ftl)eib bcp; gee^telgöen lebenp taeg; maaj C|rj Ijaubt 3ijiie mebe» (

tDejftingen luel in/ laat ben menfetje baai al^ alleen tïaan/ t]ocmcl C^g ^

gefmelijft fjet gecptelgfie leben öebiaajt en onbejfteimt/ ö'cjöij laat t

be bijanben ban buiten en ban binnen (os/ om op Ijet leben te ftojmen/ t

en brengt ben menfcÖE in sulftc omftanbigöeben/ tnaajDoo; (jet leben t

tonbom be3et too?Qt/ sijne ftracöt bejlie^t en be fiarbigljeiD/ bie in Ijet f

fjarte ïigt/ be obe?ï)anb ftrijgt. ^ t

Natmeen IV. 3. De nature en de gevolgen ban be ©oobigljeib. (a) 2tj Qceft op« j

gevolgen 3jgtE 0p gce^telijHc 3aften; men ftan een lebenbig (juineur Ijebben cn j

dfgheid0 lebenbig 3ijn in 't toejli 3Öne? beroep nge/in ben ommegang met men» ,

feften en in alle?letje ligcljamelgfic be3igljebcn/ en ebenüiel neffen? geeatC' j

Igfte 3a!ien boobig en ongeboelig 3ijn. (b) ©e ^oobigtieib en ongeboelig» i

ïjeib ig niet eene ge^eele ontberinge ban gee^teljjfi leben en geboel/taant t

get leuen blijft in Ijen beftenbig; maa? 3n té eene eenigsinfeije ©oob!g= ,

5eib/ en bat in be^fcfjeibene trappen en tijben/ öe een i^ lage? gebaalb ban be anbe? en be3elfbe i^ ben eenen tijb mee? ©oobig ban op een anberen tijb/ ja baa? fiomen tnel fto?te tusfcl)cnpoo3en/ in toelUe iemanb/ fdjoan in ben trein ©oobig/ 3eB? taeift/ geboeltg en ïebenöig ftan 3nn/ 500 bat Ijij meent/ bat fjij gereb ijl; maa? 't 19' maaj een 3onneblifi in eenen bonfteren en taolftatljtigen bag/ om fi^m tot ftejftte te 5ijn in ijetgenc Ijij nog fjeeft uit te (laan. (c) gij beftaat niet in Ijet miéfen ban be geboe» lige ^Jtptogten/ maa? in be ftoub^eib en traagfieiö ban ben be;itanbigcn tnille. ©e boobige beljonbt be gee^trlijfte ftennisfe/Ijij 3iet be gee^telijfte jaften in ïjare pigene nature/ boef) ban be?re/ fjij toenjscöt naa: lebenbig» ïjeib cn geboeliiilieib/maa? bat ig't ooft bgna alleg; 300 lange iemanb in Bebaa^bgeib met ben be?ftanbigen taille taejftt/ bie geeft niet te fllagen obe? ©oobigtjeib; al bebinbt gij bc geboeligïjcib bej {jart^togten niet/ sö^1 tocjft mipfegien gee^telgfter ban of Ijg geboelige? b?iften fiabbe; maa? até men boo? be fiennigfe be? geegteljjfte saften niet be?taa?mb taorbt in be

lief-

-ocr page 763-

Van de Geestelijke Doodigheid. 687

e liefbc tot bcieïbe/ aié fier rocBlcmt/ alö men aan geeotehjfte jnfien

^ öenftt/of tot betracljtinoe ban öe^elbe stel) fc^iftt^alp men lusteloos en Doj

9 iö in FiEt taejfi/ of fjet baaröoo? nalaat/ al^ alles maar iis alö een iDaftenbe

t bjoom/ al^of Ijrt maai tarrbcelöingen in De pljantafic taaren/ en Dat niet

3 boo? eenrn fiorten ttjü/maar in een lang aant)ouöenöcn trein; 500 bat

11 men !}et goebe al fclnjtu be^geten te ftebÖLMi en alleen maaj ouej betjou-

'■gt; ben fieeft be geboeligljeib obr? oe ongebocligljrib/en fungnenbe jgne Da»

t gen boojb:cngt/bat i0 ©oobigF)cib obe? be ongeboeliglieib.

V. 4. De gevolgen. 'Zij/ Die te boren een taeeft IjaöQen/ 500 bat jfj Gevolgen. Soetelijft taeenen Honben lioo? liet aangrjigte beiö ÏJeeren/ Dan ban liefbe/ / ban ban bcjlangen/Dan obej f)?t gemië ban fjet liefelijlt aangeygte ban

(!5oD/ ban obe? tjnnne lie^bo^benljeben/ bic l]ebben nu een bebroten lja:tc/ ' get ooge ftan niet eenen traan laten, 't Cjarte ïtan nirt eene grboriige

i Jiicljt boojtbrengen; maar alle*? is a!p brjftcenb. gi]/bic te boren niet

leben fionben/ ban in Dc bjienDclijftc tegentaoo2Digf)eib bré Ê)eercn/ gaan nu ombolenbe be^re ban fiim leben en liefbe. gt;j?aat men naa? Ijct l©ao?D/ t Dat te boren 500 lebcnbig eu ftrac^tig tnais/'t maa? als eene boobelet-

' ter/ be beloften bcjftbiiljlïcn niet/ Dc Dreigementen be2fcli?iliffen niet/

1 be beftjaffingen maften maar fi^Jbe?/ be bejmaningen betoegen niet;

^ fiomt men tot be yrebiftatien/ men ts onaanbacljtig/ Dc gebacljten biiegen

obejal ban 't een op Ijet anDej/jalnel ge^ettelfjfi op eene aanliggenbe gbclljcib/en bat men nog öoort/bringt niet boo? tot Ijet harte en men 1 gaat 500 tacbejom uit Dc fterfte/al«5 men c? in geftomen bias/ja luel cc»

gcr; gaat men om te bibben/'t taelft te boren eene bejlupriginge toaö/ men balt nebe? alé een natte boeft/ baar ié nocfj eejbicb/ noch ootmoe» bigheib neffcn^ (J5oD/ of men ftan niet één taoo^D fpjeften en men ftaat c op en gaat bicDc? huilen/ of men noemt maa? eenige paften 3onbcr e?n^t

en brjlangen om 3e tc beftomen/ mre? boo? Ijft bc?ftanb ban met l)et 5 harte, 't 31s aljsof be hemel niet mee? beminnellift Vnaé/be berbocme»

1 nigfe be?fch?if{t nict/ brebe/ troo^t/ licfbe/ sielctaachr/ 5onben/ beugben/

hebben geene ftracht ban betorgen; fjet geselfcljap nan be Icbcnbigc gob^ c Saligen i^ een lapt/ be liefbe tot be gob^aligcn 1«? ftoub/ men mil cenjaam

I 3ijn en blicbt het gesclfchap/ alleen tail men nog toel 3nn bij De 3ooDa'

) nigen/bic mebe in een Doobigen ftaat 3|jn/om malftanberen boo? nare Slag»

ten nog boobiger te maften. (p£nt (jet C^eilig SCbonbmaal hceft men niet alleen geene begeerte/ maa? men b?ce«jt tegen Dien ttjb/ of men blijft er ban af; of taorbt men boor bed taorftelen be? confcientie 300 berre ge» bragt/ hat men boo?ncemt aan te gaan/ men fian 3ich niet bereiben/ 1 hpctocl men tegen bien ttjb nog tael Dc meeste betaegmge fjfcft/ men

binDt geen honger noch Dorét bijna; 3al men ben ^ecre SBesuiS aanne» 1 men/ ja geeft men 3!ch obe?/ men gelooft niet/bat men aangenomen

too?bt; ig men aan üie heilige tafel getaeept/ De brucht baarban ij?/ bifitaglj? te öenamp;en/ öat men stcfj een oa?öeel heeft gegeten en gcö?anBen/

-ocr page 764-

688 Van de Geestelijke Doodigheid.

of fteeft men in be boojBereiblngc of öetracfjtinge cenige be^ïcbenblgni' tic

ge gcfoab/ men raafit al ra^ tEcbe^om in snne borre en boabige geftalte, ge

Ijebfien öjjna nejgen^ lup't in ban in Ijunne ongebot ligfieib; ,?ö 5Ön nu

alj? begenen/ bie in jtDijm liallen/ bic oy bien tgb tael jouben üullen/ bij

bat men D™ maat liet getuorben en be aangetnenbe miöbelen om (jen Ua

boo? ftet be?be? sVntjmen te betaaren/ of gen te boen toebejfteeren/ Ue?» uo

luefiften in t)equot; be?briettgöeib; 500 Runnen se ooft niet toel Ue?bragen/ bat cn

men t)en uit bicn fl^ap opVoeftt. gij gelooben niet bat boor Ijen Ijetftel ija

te licrtoact]ten i$/ 51) acljten jiclj niet uitberftoren te 31311/ geen leben in

nod) genabe te IjeBbeii/ oube? ben toorn 45ob^ te liggen/ en eeutiiig tc ge

5uilcn toesloten gaan/ bit fluit ljun meer toe/ Ijoctoel er fcljnft lo-

eii breeje i^. In fomma/ cru jammedijHe itaat/ en baarin nog ellen» -,ij

öiger/ombat alle mibbelcn boor bejulften ftracljtelooé 30quot;/en alle men' lie

fcljenfjulpe uit i^. ®ocfj be ^eere lieiit ijeii/ onbcifteunt amp;en Ijeimehjft/ go en ;al 3e nog eené Uiebejom lebenbig maften. ■ r r

Verster- VI. 5. De versterkinge ban be booöigen; of luel alle mibbelen ftracljtc- tii

k'nge. [00p jjj,, tPn aandien ban Ijunne fttac()t/ en ban be boobigcn/ bie een Ijei- op

melnfteu affteer Ijebben ban alle bertroogtinge en bejfteuftinge/ gelijli be gr

iftraufte ban inebicijnen/ 300 luil nogtané be Qeere mibbelen geamp;:uiften/ al^ cn

een boobige mil be^lelienbigen; en in be booöigen i^ nog eene begeerte 311

om Ijentelb te to0?ben/300 baa? nog raab en fjope buor Ijen tna£ l^et Ujacö' nt

tigrte mibbel i^ liuu te tooncn/ bat bie ftaat geen teeften i^ ban genabeloo^ ge

te sön/ en bat er ooft in bien Haat teeftenen ban genabe 30quot;. (Cat bit einbe 55

God hau- 1. DDrtet ban/ oat be tjeere bele ban 3ijne liebe ftinberen In bien ftaat öt

deit zoo jaat r,amen/ bat ^ij begenen/ bie l^ij mrept bul öebe^tigen en i:ot nutte amp;£

kinderenf booz auberen tail geamp;rniften/ tael in be 3taaa?fte be?3oeftingcn/ rn ooi! in te

besèn ftaat inieibt/ om f)quot;quot; öeftenb te maften taat 3e 3ijn/ en toat 3c ftun- 5^

nen boen/al^ be ^eere 3t)nen 4Bee?t intreftt/ om |)un altijb ftlem en ne- ^ berig te fjouben/ be genabe fjooget te boen acfjten/ ban Ijet gcboelige

niet te 3ec? te boen afljangen; maa? boo: |)et geloobe te boen leüen/Ijet pi

J©oorb biejöaarber te acljten/ om baarop baster te nipten/ cn beften- n

biger baarop aan tc gaan/ om leeren anberen/ bic i.i 311'^^quot; 3'

ftaat ftomeiV uiet te be^oorbeelen/ maaj 3icf) bejitanbig te bragen tegen 51

be cllenbigen/met f)En te onbe?)1eunen; baarom acljt niet bat u taat b

bceemo^ ontmoet/alp gij in be^en flaat ftomt; maar bat Ij^t ^ep l^ee» B

ren teeg ip/ cn bat tjet u ten beptc 3al gebijen. 8

De gena- 2. 3[nbien gij u in bebaarbljeib boo? ben l|ccre ftelt/ cn brcept ontban- 51

de, die gEnc genabe onbanftbaa?ltjft te ontftennen/ betaijle ^obö gaebljcib Be» R

teldennen! nabeelt/ en gij een taaaracljtig oo?beclt tailt bellen/ 300 30iibt gij nog ftun' fï

nen 3icn/ bat gij genabe Jjebt. 4èeemt ban be bolgenbc 3aften Bij maliian» n

öercn/cn gij 3nlt be fluitreben biubcn. (a) giet een^ terug op be bageu g

ban oub^/ op bie borige obc?tuigingen/ geboeligljeib/ ernét/ tranen/ ^ fmeeftingen/ jien en aannemen ban ben Sfecte 3ie3u^/ fmacte ober son»

-ocr page 765-

Van de Geestelijke Doodigheid. 683

ben/ joetiggcib in Ijct l©oojti/ Qpt trebe? Ixianbclcn boo: br^ ©ccrrn aan-gc^igre/ rn misfcljim ooft lirrbf/ blijöfcliap cn lif jjcftcrinije. lurct iiiT bat gn alle öeje saftm Uoor öfïcn Ijctit gcljaiV cn gij tnrrt baaj-6ij/bat ^ob? rorpinge en genabegifrcn onamp;eroutaeliift sijn/en of gij nu Uan alle bie iaRcn 300 lebcnbig niet ftnnt oojöci'lcn/alg toen grj 5c gr» noot/gij tnret clirniiicl bat be nature u alle be3e bfngen niet ftan geticn/

rn bat Ijet baa:om torjfiingcn bes vöefjsteé 51)11/en bat gij met al i:to Ijarte joubrt gekiobrn/ bat ijij/ in tnien gij be-,c paften in Vnaarljrib binbr/

in brn ftaat bcj gcnaöe ij?, (b) ign ten op^tgte ban bcjen trgenüjoojbi' gen tijb, l;rnt gtj ürn C^eere nut/ gt;00 als Dij jicfj in Ijct tuerft ber ber-io^finne oprr.amp;aapt ? ïicnt gij ben %erc nirt in be nitborringe ban fijnen ^ajgtngt? ïtent gij be gejïaite ban ren örgrnabigbe niet in 5i)n lidjt/ tarrlnngc ban 'r geioobe/aflierr ban 301 be/lirfbe tot ^ob en bc gobjalige bianbrlinge boor oPobs aangc.ygtr/en begeerte om É^em tmlüe»

Ijagelijft te birnrn? ïient gij bit alle»? niet met goeölieuringe/Ijoogac'j-tinge/en begeerte om jelbe 500 te 51111 ? Cn als gfj be natnujljjUe menfcljcn op turn amp;e?3t/ en be Brgenabigben op Ijnn flecljtjit/ met mallianberen be?» grlijftt/flrnt gij Ijet onbejfcljeib niet tc 5!in 500 groat/als tusfeijen bag en nacljt ? gt;6lt;iat uln Ijarte niet uit tot be Ifieine öegenabigben/ en ié ubie 5iele nirt affterrig ban be natunrhjften/frfjoon op 't amp;r«Ste 5ictj bertno»

nenbeï a?orbertt 1111/ Ran ieinanb bit yen niet gaebftenringe/ 5onört gergtelijft licljtï Cc) •Squot; 0f aquot;? be betaegingen nu !oo;n/ traag rn boobig 5iju/3tjn 51) rr rbentnel niet? .JSainelijU/ongenoegen obrj uttien flaat/ begerrten naa? lebenbigfjeib in alle geeptelijUe oefeningen/ be gocberen bes genabebejbonb^ï er gren geboel ban be ongeboeligfteib/ niet ten principale/ ombat gij ftraffe biee^t/ maa; ombat gij 500 bor rn boobig 5ijt in Ijet 4?re?te!gRr? 3Fs belPoobigljeib 11 niet be 5Uiaa;ftc lapt? ilPat 5onbc utae 5iclc bcjtroosten/ ietp ligcljamelijft^/ of fjet alleen öob in Cljjiptup? SCI bat geboel tjeeft/Ijeeft leben; bebitjle gij ban geboel fjeöt obc? (^ceistclnfte ^oobigljcib/Ijebt gfj ban geen leben ? Il^ij onbeJioeUen nu niet/ hoe jle^ft en lebenbig/ maa? Ijoe toaajacijtig. (d) 'Sijt gij geljeeï Sonbe? taerft5aamF|eib en oefeninge ban gob5aligljcib? a^f 51)11 er nog 5uc|jtingcn/ gebeben/ gaan naar 3c3u«J om bp^5ocninge/ cn firacljt tot berlebenbiginge ? ïtomen er nog geboclige tu^fcljentijbcn/liartclijlie ge Bcben met fterft geroep cn tranen? SJnbien gij |jicrop ja moet 5rggcn/

Qortoel men onrustig i^/ om bat fjft 500 taeinig i^/ cn bc lebenbigöcib 50a raj? Incber ober gaat/500 ^iet gg ebenbiel/bar cr leben i^; als een R?anfic nog {ja00 0f fjoofb fieUicegt/ nog abem fjaalt/ en nog cenigen flag ban polgaber fjEeft/ 300 leeft fyü; 50a ig 't ooft Ijie?. J^eemt bit Middeiea. nu bij malftanbcrcn/ cn tnaaftt baaruit bc fluitrcbcn op/ bat gij Icbcn heM en gcbt/cn Ijebt gij Icben/50a ftebt mocb; taant [jet jal nier flcjben/bc levpndig-^ccre jal 11 tacbetom lebcnbig maften. verlem-

VII. De zesde bestieringe boot be boobigen. 't 31^ ^iec nicf te boen met kenquot; H. J^fff ftracgt

-ocr page 766-

G90 Van de Geestelijke Doodigheid.

firacljt en geindh/ooft een jaabanige niet fn ftaat om te taecfien;

bicé jaï ift allren pabanige jaften boorflellen/bie öefttaaam jijn om boo? eene fiebaarbe Befcliautainge en oberbenftinge ftet Qarte te Uetlebenbigen.

1. iöt) ftent ben b?oebigpn ftaat ber boobigc ongeboelig'oeib; gi) quot;o0 ge[]eugenipfe en lirjbrelbinge ban eene lebenbige en taejfi^amegeftalte/500 bat ifi niet ban nooben Ijebbe u tjoo? fjet eene af te fcfjjiftften en boor F|et anbere op te tncHftcn; alleen rabe ift u in ftiKjeib bie bribe ftaten te aan-fcfjonmen/ en ftaroogrnbp np br^eïbe/ uVn Ijarte te lar en fietoegen/ 300 Ueel alö liet ben l^eere Beftagen sai/ boet gij alleen liet jien baartoe.

Luisteren 2. Xuiptert naa: br ftloppcnbr en tnaftfte?maftcnbc ftemme ban ben l^ee-naar de re ;ué/ obejbenltr be tooojöen ban be bruib/ Hoogl. V: 2, Ik sliep, maar dequot;stem- mijn harte waakte; de stemme mijns Liefsten, die klopte, was: doet mij open, me Chris-mijne znster, mijne vriendinne, mijne duive, mijne volmaakte, want mijn *'■ hoofd is vervuld met dauw, mijne haarlokken met nachtdruppen, ^ij/ntet

baarbtg ;fjnöe om op te ftaan/gt;egt/vs. 4, Mijn Liefste trok zijne hand van 't gat der deure, ende mijn ingewand werd ontroerd om zijnentwille. Vs. 6, Mijne ziele ging uit van wege zijn spreken, ©at i#/ Ijrt oüejbenften ban jijnc bricnöeliiHe uptueliüingc / bie ifi niet Beanttaaorbbe/ bceb mij in fiaautare ballen/tnegrna be moerieltjftfteib bie iït ober nuine traagfieib en SÜn tnrggaan habbe; baarop raaftt 511 aan f)et soelten. ©erBedbt 11/al|-cf br {jèrre gie;ué tot u jeibe: imjn fttnb'fft ïjebbe u liefgetjab met eene ceiiüJig'p lirfbe/ ifi heBlte u lief/ en ;al u lieftieBben/ Sift IjcBbt ^lBn boo? u tot'^orge geftelb/fft fieBBe u uit be toerelb getroHficn/3ft sal u Be-taarrn/ 3[fi sal u tot ^ti in öe saligüeib opnemen/ loop toe!) niet ban 3351) tntg/bliif niet moebrlooé liggen/fpreeft niet ongelaobig tegen: Ik gedenke der weldadigheid uwer jeugd, der liefde uwer ondertrouwe. 3ifi ge* benlte aan be eerrte liefbe en tnrlbabiglirben/ bic 3ifi u 'n Ijft Begin ban ulue Befteeringe üemees/bit maaftt jBg gaanbe/om u nu toeberom op

tr tocfiften/pebenfit gt) ooft aan bie mijne eerfte liefde/en erftent öat bie

eerfte Bebirgingen/ aan tnrlfte te benfien gij u nog berUmifit/ ban .JlKiij int lieföe in 11 geturoctit tuerben/3Ift Ben bejelföe; baarom onttnaaftt en fta op müne brienöinne. iïft sêgge/ neem be moeite maat tian bat aan-b.ic^tig/jonbe: boo? ongeloobe tegen te fpartelen/te obr?ocnftcn en laat ïjet fttl utoe jicle soo bejre naanbe maften/ aljï ^et brn i^rete Beliagen sal-De minste 3. Süclitrt jee? tjoog be alierminfte Betoeginge bep CJ. 45ergteé/ 300 öie/ bewegin- vjclfte gö te borrn t)rBt getjab/ bipputeert er toeft niet trgen/ bat neemt te achten, be bemeginge meg; maa? erftent bat fjet toare genabe ijelueeét i^/ toant bat sal be brtneginge be?tDaftfieren/ en 't fian immejs geen ftlnaaü/ bat gg tiet erftent al? genabe/betaijle get u tot ben l^eere Brengt; alp ooft acftt iioog be minfte betoeginge/ bie gi) nog bagelpj? getaaar toorbt/ s'et 3c aan al^ onberftruningen en optoeftftingen beé öeeötejl/ en al^ een arBcib ban get geegtelgfte leben/ bat in u onbrrbrufit ligt/ en boo?6reften tail/ banfit er ben éeere boor; toant gij tailbet niet / of gg öabt 3e geljab/ en

Bab'

-ocr page 767-

Vau de Geestelijke Doodigheid. 691

fjabbet je nog; bolgt 3e in ftilljeib op/500 bcrre be Oeere aeeft.

4. ï^oubt u aan öet oebruift be? miböclen/ al Ijabbet gij gangdj geen Naarstig nut baarUau/ taant 30 gullen niet bcucljteiuo? 31)11/ al me^ftt gij 't niet ken. zoe* op/Bet onberfteunt ïjet ïeben nog/baarboor ftonien nog faintijb^ soete en gcboelige fieloegingcn/ Ijet Ijoubt u nog öij ben i^eerc/ en 't 3ai nog ren mibbel sgn tat Ijerftef. l|aort/ leegt/ bibt/ 3ingt/ Ijeöt te 3ainenfpja-fien/en bat alg een omnagttge en gangdj ontüioatebe/al# een miböel/

't belft be {fleert ge^eiligb Ijeeft/ om 3eif baarboor te Inerften/ al balt get u Inat sluaar/ en al i? 't geinaftHelpec lioor f)et bleepc^ al boort te ftap^u; be^breeftt u ebenloel/en boet (jet tacrft/en laat ben l^cerc baatboo? Inejften/ en gtj 3utt onöejbinben/ bat be i^ecre sijne beloften aan u üiaajbeiö 53! maften/ en ï|ö quot; bcramp;lgben na öe bagen/ in toelfte gij be^brulit 3nt gebleekt/ 11a öie jaren/ in tuelfte gij Öi-'t ftbiaöc Öeöt fjeïien. €11 um lofjang sal jijn: Ik hebbe den Heere lange verwacht,

ende Hij heeft zich tot mij geneigd, ende mijn geroep gehoord, Ps. XL : 2.

KAPITTEL LVI.

Van de Volhardinge der Heiligen.

ÏJcbbenbe ge3ien öc ïjciligmaftinge/ ben bjaébom in be genabe/ fjet af« voihar-nemen boor be yeftrrn öer 3iele/ ijs 't noobig bat tnij ftierbij boegen de Vol- Vefschei-hardingeder geloovigen in öe genade; öc^e aangemerftt aan be 3iitie (J5obé/ dene bc-tnorOl 3e genaamt): bewaringe, r^Qtlv lerein, bewaren. Joh. XVII: 15. ™™inquot; (fvXaaaem phulassein. Joh. XVII : 12. ynsotTv phrourein. 1 Petri I : 5.

iT/Qi^nv slerizein, versterken, 2 Tim. III: 3. èefon'eirt, bevestigen,

1 Cor. 1: 8. 2lltingrmr2ftt aan br 3nbe bez gelootiigen/ taorbt 5e genaamö/

vnofiovr) hupomonce, volhardinge, Rom. 11:7. Volstandigheid, Luc. VIII: 15. 31n be be^tiaiibeiinge tnseg 3ijn bier paften aan te mestten: 1. 3[n talen ietg bebiaarü toorot. 2. l©at in Ijen betnaarb tnorbt. 3, ©e oar3aHe/

en be mibOElen bie belnaart/en Uiaajboor. 4. ï^et einbe taaartoe.

1. ©e gclooüigrn 3ün bie- tuelfte en in tnelfte ietg betnaarb tnorbt. lt;!5ob 't Onaer-onbp^lioubt rn belnaart alleó/Uiat J^ij gefcljapen ïjeeft : 43ob betnaan ^fgPcioo-a ooft öe gorbe engrlpn in bunnen bebeptigben ftaat/ bic uitverkorenen ge» vigen. naamö tnorben. 1 Tim. V : 21. jüSaa? fjie? fp^eben tnij tian ü.' üelnanngc ber uitbejUorenrn/ tuebergeborenen/ üiare geloobigen/ aangemerftt in be ft?|ijdfntie fterfte op aarbe/en tnorbenbe befprongen ban be boanöen/ ben tmibcl/be tocrelb/bet blreéch. ©ese/betojjle 3ij maat ten Deele tne-bergeboren 3ijn/ 3onbigpn bagilijft#; bie 3onben/ in 3icljgeinen aange»

inejftt/ bejbiencn bertnerpimje/ en 3n/ aan sidj^eltien gelaten 3ijnöe/

Rebben geene ftradjt genoeg/ om 3icfj/ en 't geloobe/ en 't gceótclrjfte leben in öcn te beluarEn/3tj 30 ben bc3tDijfien/al# be btjanben op öen

Mf 2 aaquot;-

-ocr page 768-

692 Van de Volhardhige der Heiligen.

I

aanballen/maa? nagtaniö Inoröen öetaaarb/bucfj iuar ccne ftcadit/ bic l'an buften ftomt. 1 Petri 1:5, Die gij in de kracht Gods bewaard wordt door bet geloove tot de zaligheid. Ps. XXVII: 24, Als hij valt, zoo en wordt bij niet weggeworpen.

't voor- 11. 311 Dr^c liicu-iK beluaarö l)et gcestrlijfte «cben cn fjet geloolie/ödoc het'P'0M-tu'11 lïüDd in De inc^grBciojte l}un inoeftorr. 't 45föruct lnel/ö.u

ipiijke^ïe- Ijet qi Eccrüjtie IrUeu ^ao onnet tao/öt met tegemtanb/en 500 5luaft toajat/ vequot;- bat l)et boo: ernrn njD öe basen be? Icbrns maar effni uitlneriieu San baa^ een naar boben yen/ baor cenc judje/boor cene Ijellinge ïn arnegenlieiö ra,ij vOi'b; ja be geloobige balt luei in bejVuijminge/.;üo bat Ijet geegtc» ItjHe ïeben booi een tija gancc!) geene uitlnrtHingen Ijeeft; maar l)ec leuni ^el ie/ be bcjccnioinge met Cluietnó blnu et/ïoo beel tiet Vnejcn aangaat/ bar ;ai er nco;t uitgaan/ 1 Joh. III: 9, Zijn zaad blijft in Hem.

•i is eoH III. ©e ernige oo:^aal{ ban t)iinnc bütftanöigtjeiQ ia Qe almafltige en Goük gf troutóe 4?üD.' TMt i0ob ijet geeételi Ue leb en in Ijen belnaren fian/ öij 0 quot; allen ^riiej; brit C|i) l)en belnaren luil/ber^rbert anö be Qeere HfV-i^/ Job. VI; 39. Dit is de wille des Vaders, die Mij gezonden heeft, dat al wat Hij Mij gegeven beeft, Ik daaruit niet en verlieze, maar hetzelve opwekke teii uitersten dage. P.u IJi) Het öue.i ;a(/ blijili u:t be amp;clj?teii Hebr. VI ; 17, IS, Waarin God, wüicnde den erfgenamen der belot'lenisse overvloede-Ijjkcr bewijzen de onveranderlijkheid zijnes raads, is met eenen eed daar tus-scben gekomen. Opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, eene sterke vertroostinge zonden hebben. iDat CmD lut 0 t! Caccii)!; Duet/5egt }0ettup/1 Petril:5, Die gij in de kracht Gods bewaard wordt.

Door ver- IV. ikliiti be tjeere in Ijet iDc^fi ber nature alles Vaeiftt boor mib' middelenquot; be ie ii/ 500 fubnnüt fgt;Lib üüU mibbeleii i:i Ijet liieili Oer oeiiaDe/en 500 Doli 1:1 De üeüiarmge , ij air uitberfiorenea/niet bat be iiradjt ig in be mibOelen/of m De gelooUiijen/be nuDbe'en gibjuilienbe; maar en fjet gebrmli Dei m.DSelen/ en De nitlueiftintir ban liet acb:uiUen De: miDbelea/ hangt alleen af ban ben Oeerc/Phil. II; 13, Het is God, dieinuwerkt, beide, het willen ende het werken , naar zijn welbehagen. Joh. XV; 5, Zonder Mij en kunt gij niets doen. vOgt;e miDbelni Die 4?,i0 in be belnannge öec 5iinen yetirnilii/ ^nquot; onDn a.loeren bey : (a) i£)n e:lui1 vnge en beitieringe boo: het nigt;on:ö Ps. CXIX:9, Waarmede zal de jongeling zijn ])ad zuiver houden ? Als hij dat houdt naar uw Woord. Vs. 105, Uw Woord is een lampe voor mijnen voet, ende een licht voor mijnen pad. (bi ©ej'ti.iO'jteiibe en Ie» licnbigiii. henöe ueloften Ps. CX1X : 50, Dit is mijn troost in mijne ellende; want uwe toezegginge heeft mij levendig gemaakt. Vs. 92, Indien uwe wet niet ware geweest al mijne vermakinge, ik ware in mijnen druk al lange vergaan, (c) «©plneUUriior Ue:mamnaen Hand. XIV 22, Versterkende de zielen der discipelen, ende vermanende, dat ze zouden Wijven in het geloove. Matth. XXVI: 41, Waakt ende bidi, opdat gij niet in verzoekiuge komt. (d) 2öeftjaf-

fen-

i

-ocr page 769-

Van de Volhardinge der Heiligen. 693

t/ fcnhc firbjcigingcn/ Tit. 1:13, Bestraft ze scherpelijk, opdat ze gezónd mo-

rd gen zijn in het geloove. Luc. XIII 3, Indien gij u niet en bekeert, zoo zult gij

oo allen desgelijks vergaan, Rom. VIII: 13, Indien g:ij naar den vleesche leeft,

zoo zult gij sterven, (e) Üi.iótnöfliöe roebcn' Ps. CXIX ; 71, Het is nnj goed,

IOC dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik uwe inzettingen leerde. Hebr. XII: 10,

lt;U Deze kastijdt ons tot onzen nutte, opdat wij zijner heiligheid zouden deelaeh-

it/ tig worden. Vs. 11, Zij geeft van haar eene vreedzame vrucht dergeregtigbeid.

io^ (f) ©f^pgelinorn Ooo^ Dr facramenten/Eom. VI; 4, Wij zijn dan met Hem

'iü begraven door den doop in den dood, opdat gelijUerwijs Christus uit de doo-

tC3 den opgewekt is, tot de heerlijkheid des Vaders, alzooook wij in nieuwig-

ril heid des levens wandelen zouden. 1 Cor. X:16, Den drinkbeker der dank-

lt/ zegginge ... is die niet eene gemeenschap des bloeds Christi ? Het brood,

dat wij breken, is dat niet eene gemeenschap des ligchaams Christi ? (g) l)ct

eu QfimnU örr flrutdni als ijansdi uufpong ;i]n/ 1 Cor. V: 5, üen-

Olj zulken te geven den satan , tot verderf des vleesches, opdat de Geest behou-

den mag worden in den dag des Heeren Jezu.

fat V. £j)pr rtnCic/ \iiaa:ttu' Dc grloauignv bi'ln.iarö Ittorbrn/ ts ör ?a(iiil'ie:t)/ Eindo

Ice Rom. VIII: 30, Die Hij te voren verordineerd heeft... deze heeft Hjj ook

I; verheerlijkt. 1 Petri 1:5, Die gij in de kracht Gods bewaard wordt... tot de

le- zaligheid. Cjrt uuc^/tf ruiör ten op:iritF ban ie br bt'iuuiiiuir ban

is- nc guibfjcio/ fatminorbiglinb/ grtrotibnnöeib/onlitTanbiriiilfluib/Uiné»

iet fieiö rn magt/ 2 Thess. 1. 10, Wanneer Hij zal gekomen zijn om verheerlijkt

•at te worden in zijne heiligen , en wonderbaar te worden in allen, die gelooven

;ht (overmits ons getuigenisse onder u is geloofd geworden) in dien dag.

VI. ïilü l)rt gru'gbe üllllit b.H de Volhnrdinge der Hcihqcn is eene (jenadlqc Besehry-

b» en krach lige voer hinge (iods, waardoor IJ ij hel yeeslelijlïe leven en ' l geloove in vlriSe-

00 de u-are hekeerden zoo hewaarl, dat hel van zelfs nie! versierjt, en door de rij-

be anden, den duivel, de wereld en het vlee.sch niet nilgehluscht entveggenomen

|Ct lean o orden ; maar dal ze zeker de eeuwige zaligheid zullen bekomen a/ VII. anorrc lnaa;l)cbrn altnb Ijare lirtr^nbcrs giii.io hrbbni en

Lt, nog Ijrbücn/30a ijreft bit jjunr/500 bol bprrroogtingen/ooit we tcgfiv

inlt; jlanbcié; ja al!c partiicn ban Df ftrrfir/br ernp mrrr ' br anbrrp'ninner

iet ban bc tnaaMirio aföbialpnbc/alé: Papisten, Socinianen, Mennisten, Re-

ge pnonstranten, cn onf} Cic Luterschen, ftantcn jicl)/öc erne bus/ bcaimcce

rer 500 trgcr de Volhardinge der Heiligen.

pe Vrage. Of de ware wedergehorenen en ware geloovigen van hel geestelijk le- GelooTi-

lc» ven en geloove kunnen afvallen en verloren gaan ? 2f lie anöf re secten ir.fgen scnlknn-

ie; rrntnnt ja. IDr Lutherschen belnben/bat be Inare gelLiobigen l)rt greste» afVDaiieH.

iet lijfie leUen en gelooiie geheel en al ftumien Upjlip^pn; tnaaj bat r^ob hrn liooj

m. ïiunnrn boob jai lir:ftr|lrn/ cn ^efeej jaltg maften. Éfj bjnbeti den geheelen,

Ier maaj nipt den eindelijken aüjal/ Ce anbecen den geheelen en den eindelijken,

th. Wij ontfteiuien en den geheelen en den eindelijken afbai bej l^nligen/ cn öe»

af- lijben/ bat Ijel Qcegtelijfte lcUen/500 brei f|Et toejen aangaar/fcljoon be uit-«' £fff 3 toet-

-ocr page 770-

694 Van de Volhardinge der Heiligen.

toezfitnaen üoo? eenen tijü meej of min fielet mogten toocben/aïtöö fn be geloobiacn Blijft/ en bat srj seftcr tot be ^alfgftetb jullen PÖ^at toarbcn. Bewijsi. VIII. Het eerste bewijs nEtiien taij uit cypjepfc plaatfen/Ca) Fs. axavii. Teksten. 24, Als hij valt (de regtvaardige, godzalige,) zoo en wordt hij niet weggewor-YvwTT- pen: want de Heere ondersteunt zijne hand. ©e gob;alioe ftomt gie? uoo?/ 24. ' ballenbe/ sonbigcnbt/gElöft nog bageinft^ •quot; ^eleii fl^uifteïen; 00 tDegnetDorpen toorbcn/Ijft moeite gefcöieben om jijnc? 5anöPU uJillc; maar be teft^t segt/ bat ftij baa?om niet jal toeggcinojpen luorbcn/ be teben toojbt baarbij geUoegb/ niet/ ombat 50 5plf 5'CÖ fje:|telt en opitaat/ maa? ombat be i^cerc fteoi onbe^fteunt en üooc ballen betaaact. lt;4aa 391

fiii ban seftc? ftaanöe blijUen. . . „

Uitvi Uitvl. ©e teft^t fp^eeftt ban ballen in ligcQamelpfte tegenfpoeben/en met ban ballen in jonben/cn |jpt niet tocgtDe^pen i^/niet omftomen in bir tegen-*ntw fpoeben. Antw. (a) ®e goösaligen ï)Eamp;tieii boojgaanö raeej tcgcnfpopbirn ban öe gobbeloo^cn/ cn 59 ftomen ec tnel in otn. Jes. LVII: 1, De regtvaar-dige komt om. 2oo bat be abfolute belofte op jjet ligcljameinMe ten PJtii» cipaie niet fian pajSfen. (b) ^nbien be godzaligen altijb in Ijec ligcijamelijHe gcapgenb sullen jijn en blijbeii/ soobolljatöen je ban ooft m goojaiigneib; taant taaa^om iet^ joobanig ié/ bat i? beel mee? joobanig. (c) Cn 300 gtc,: ban ballen in ellenbe gefpjofien taiecbe/ 50a i? ftet öetoijp boor be ©olhac-binge ftracfitio; taant ban argumenteert be ^salmipt alé Kom.

VIII: 35, Wie zal ons scheiden van de liefde Christi ? Verdrukkinge lt;• Vs. 38, 39, Want ik ben verzekerd, dat noch dood... ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods. (d) ®e ^almipt fpjecUt in bejen f éalm uan tiet oe' fenen ban gob^aligDeib/ en bat be %ete hare geregtigheid zal doen voortkomen als het licht, vs. 3—6; en berftlaatt in b. 24, dat jenogtmbol' roaaftt jijn/cn toel ftjuifielen cn ballen/en bat 5e ebeiitoel niet jullen biorben taeggetoorpen/ ombat be Ifjeete ftfquot; onberftcunt.

Matth. IX. (b) Matth. XXIV: 24, Daar zullen valsche Christi ende valsche Propheten XXIY: 24. opstaan, en zullen groote teekenen ende wonderheden doen, alzoo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. 3ii üit liapittel

too?0t ttoeebejlei getnelb op be uitbejimrenen boojgeitelö/ namelnU/ Be?-bjuftftingcn en bejleibingen; maa? bat ö^t onmugelnft bat be nitbejftote» nen afgetrofiflen en bejleib jonben fiunnen too?bcn; 500 is ban fjun flaat bapt. iiitvi 1 Uitvl. 1. (tënmogrlnft is te jeggen öejtaaajlnft. Matth XIX: 26. Matth. Antw. ' XXVI 39. Hand. XX; 16. Rom. XII: 18. Antw. (©nmogeiijU beteelient

nooit besbjaajigft/ ooft niet in be aangetogene plaatfen.

uitvl. 2. Uitvl. 2. vEeje ptaatfe jegt/ taat be balfcfte propheten met ftonben boen/ Antw. maa? niet taai 39 jelben jouben ftunnen boen. Antw. (a) 2^oo jnn ban be geloobigcn jebe? beb?ijb boo? alle^/biat ban buiten aanftomen ftan/ bat alle£ fian ban niet ufttae?ften/bat 31] in be?ftanb/in Uiille inba' belijftÖE'ö/ Cli?igtii^/ 't geloobe en be gobjaliglieib souben laren baren/ en ban bejelue afballen. ^u ^ Ö« iquot; ** nature be^ menfcjien/ bat

30'

-ocr page 771-

Van de Volliardinge der Heiligen. 695

jijne 6eBce?Iöftfietipn een Uoo^taejp öcfifien/ bat öuiten gen i^/ boo?

toelft boujtaejp be Begee?ltjU{jeöcn gaanöe gemaaöt tDaröen; öeltiijfelian ntetjJ ban buiten fian aanftomcn/bat Jjnnne begcejlijUfjeben 500 gaanöe 50Uöe maften/ bat jtj ban üe genabe ?auben afballen/ 500 jtjn 3Ö eenen bejjeftcröen (laat. (b) ©e teft^t jegt/ öat be eeutoige bejfmjfnge be gjonö f^/ tnaa^bpoi get onmogelrift i^/ bat jij üejieib ^oubcn Runnen toojtien tot afbal; bu^ fjet ban in aHe opjigten onmogeiijft/500 bij anberen/ al^ bij sidijeltien.

Uitvl. 3. crjjt^tnö fpjeeftt ban get Vnejfi be? balfcfje propljeten/ tnaa?ap uitw. 3. Sfj toeleggen joiiben/en niet ban be uitftomfte of üe uittie?ftorenen baa?-boo? be?leib jouben ftunnen \norben of niet/500 bat ban ftunne ba^tig»

geib of onbaatigljeib jelbe niet gefpjoften tnojbt. Antw. ©at ijS ronbuit Antw. tegen ben teftiat/ bie fp?eefit ban be uitftomfte be: be?leibinge ten op»

3igtc ban be iiitberftorenen en bat Ijun afbai onmogelqft ié / baarom tDO?bt l]et ooft algi eene inreben tuéft^en tttJee biótinctien geftelb.

Uitvl. 4. ©e^e teftét fp:ceftt ban eenige uitmuntenbe baéte Ch?i?itC' Uitvi. lt;. nen/ en niet ban allen. Antw. (V) ©e teft^t maaftt geene uitjonbecinge/ Antw. maa? fp?eeftt ban be uitbc?fiorenen/'t toelft allen influit. (b)gao5ijn er ban nog eenigen/ bie niet beileib ftunnen tnoröen. (V) ©e g?onb tian be bagtigtjeib taorbt niet geitelb in be fle?fttE of 3tDafi!)cib ban be toare gelootiigen; maa: in be berftie^inge.

Uitvl. 5. ©e iiitbe?Rorenen ftunnrn boor fjunne befteeringe be:Ieib tao?» Uitvl. s. ben/ 300 ban ooft na tjunne befteeringe. Antw. ©00? be befteeringe tao?bt Antw. niemanb be?leib/ biant ban 3ijn 53 in be 3anbe en gnan nan 3onbr tot 3onbe gelgft be anberen'ban i^ et nieté goeb^ in/bat betnaarb 30ube taorben; maar na fiii'ine befteeringe ïjebben 311 geejSt en leben/en be be»

tnaringe 3iet op bat leüen en bat 5al er niet uitgenomen ftunnen too?ben.

Uitvl. 6. ©e uitbe?ftorenen ftunnen niet \je?leib tnorben onber ton» Uttvi. 6. bitie/ inbien gunnen pligt boen en in 't geloobe en in be gob^aligljeib bitjben bolt)a?ben. Antw. (V) i^ie? ftaat geene conbitie bil; 't be be» Antw. lofre selbe in 't grloobe betnaarb te tnorben. (b) ©at i^ 300 beel ge« 5egb/ 33 ftunnen niet be?leib tno?ben/ als 31) niet br?leib tnorben/ 3Ö 3ullen in geloobe/ ftope en liefbe boltjarben/ al? 30 boltiarben. ©e men-fclje 3al niet fterben al^ ftü niet fterft. ©at is bmaas fp?aaft.

X. (c) Rom. VIII: 35, 38, 39, Wie zal ons scheiden van de liefde Chris- Eom. ti ? Verdrukkinge ? enz. Ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch Jg11^55' engelen, noch overheden, noch magten, noch tegenwoordige, noch toeko- ' mende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christo Jezu onzen Heere. ©e tehjit fp?eeftt ban be uitbe?ftorenen en segt/ bat geen fcljepfel of eenige ontmoettnge uit tien/33! ftunnen toegnemen be liefbe/bte 30 tot Cti?i^tu# en tot iJ5ob ïjebben/ cn lt;15ob en CÖ?istué tot gen ïjebben.

Uitvl. ^aulu^ fp?eEftt ban be?b?uamp;ftingen en niet ban jonben/ öö 3p0tüitvl-

niet/

-ocr page 772-

696 Van de Volhardinge der Heiligen.

nict/ bat sonbcn Ijfn nift ftunncn aficficiöen ban be licfbr/die God tot hen heeft, rn tjrn fn bni fjaat löobébrenocii; maa? bat be^bjuliltmgen Antw. bat nirr luinnen öocn. Antw. (quot;aquot;) Jpaulué jpgt/bat aiïc UE^ö^iiliUinocn be licfDe/die zij tot God hebben, uit tien niet ftunncn toegnemrn/bat ij?/Ijcn tot afual bjrngen. ©at be SCpoptcI fjj:Eclitlian öe licföe bcr ge loobigen tot (0ab/bliiftt baa^uit/ bat be bejbcuUHingen tegen be gob« 3aligen jijn en aanleibinge geüen om fjen te boen beslDijftcn in gcloobc/ ^ope en Itefbe/en om tjen al^oo ban véab af te fcljeiben; tn.int öe be?' bruitftingen raften vj3ob nfet cn.baarom ftunnen bic nict in gebadjren ftotnen/cben a!?of ^ob öaarboo; beranberen .^oubc in bc licföe rot ^en/ en bc 2Cpo?tcl jegt b. 37, bat 513/be gcloobigcti/in a(!c bcjbiiiUHingeiT mee: ban obcjlainnaarsj yjn cn bat Ijct ban becre ban baar i^'bat be bcjbrufttiingen Ijcn ^oubcn fcficiben ban öc Iirfbc tot C|)?iiötu?; bu^ fpjceftt bc SCpo^tcl imincré ban 3onben cn becftlaart/ bat alle berbjufi' ftingen ften niet ftonben boen 3onbigcn ter boob/ gcltjft al^ ip l)ct bcrlatcn ban bc licfbc vpebé. (b) Shbicn men baoj bc liefbe 43ob£i be:)toiib bc lief' bc/ bic 45ob tot bc uitbe^ftorcnen Ijccft/ en ijici ge^cgb taa?bt/ bat gecnc bcjbruftftingcn be licföc 4?ob^ tot jijnc uitbcjftorenen ban tacgncmcn en in liaat beranberen/bat ftonbc niet gefcl)!cöcn/ban ombat ^tj boo^ bc bcjbruftftingcn tot be jonbc bcjiuclen/ taant baa? ié niet?/ bat a3ob^ licföc tacgnecmt ban bc jonbc; maai ombat be licföe löobs niet ftan taeg-genomen toojben ban sijnc uitberftorenen/ 50a ftunncn ban be bertmift-ftingrn bc gclocbipcn niet tot juïften flaat cn tot julftc sonbe brengen. Cc) [foe bat men be licföc ^ob^ ooft opuat/bc teftót segt/bat be licfbc onbc?anbc?lt)ft üii)ft / cn bat al toat in Ijrmel cn op aaröc i^/ bc Urfbe nict bejanberen ftan.

1 Joh. XI. (d) 1 Joh. Ill; 9, Een iegelijk, die uit God geboren is, en doet de zon • lil: 9. jg njet. want zijn zaad blijft in hem, ende hij en kan niet zondigen ; want hij is uit God geboren, ©e Styo^tel fcl)?cef aan be gemeente/in taclftc altijb fitoaben onbc^ öc goeben bc^mengb jgn/ cn toaa^fcljutat 1)?quot;/ öat 30 3'tD nict 3oubcn beöjicgcn met 3iclj in te bcelben bat 50 tacl salig ïoubcn too?ben/ al gaben 39 3iclj in 3onöcn toe, betaijle be taarc toeöejgebocenen nict sonbigen/ ja niet sonbigen ftunncn/ betaijle get saab lt;l5oög in fjen i^ en Blj)ft cn 30 uit lt;J5ob gcöorcn 3ijn; 500 bat 3tj/bic nit gt;(amp;ob geboren 3ijn/ in een hapten en onbc?anberltjften flaat 5t)n/ ten opyetE ban get gec^tclgfie leben/ bat in ften i^ en filijft. JSict bat 3tj niet ftruiftelcn/ of souben ftunnen ftruiftelcn/ bat ftclt be SCpojïtel bagt/ 1 Joh. 1: 8. Jac. 111:2. .JUSaa? sonbigen i^ leben in 3onbigen/bat tot gun bermaaft/lu^t cn leben te fjebben/geiijft be gobbeloosen/ban taelfte ÖÖ iquot; Betborige b. 8 3egt: Die de zonde doet, is uit den duivel, 't 33 onbet be fjfcjfcftapptje be? 3onbe te 3ijn/ bit ftan 111 een tacbe?geborene niet ftomen. Rom. VI: 14. De zonde en zal over u niet heerschen; want gij en zijt niet onder de wet, maar onder de genade. Zoo bat tte SCpo^tel Ij ie? fttacgtig öetoeert be Wol*

Sa?-

-ocr page 773-

Van de Volhardinge der Heiligen. 697

Ijarbinge bet BeloolrigEn/ aï^ öö 3E0t • Ca) tloet öe Cb)

jaab aPob^ ölijft In ÖEtn. (c) ï^ij ftan niet jcmbtgen. C(i)ifi'in niet jonbigen/ ombat f)ij uit (60b geamp;aren i$. l^icrop antlaoarbcn an^ öe^ üe ffapipten/ anbe^ jaemonjtjanteii/ anbe^^ Eutetfcljen.

Uitvl. i. De Papisten jeggen Ijiffop/ bat bic uit (Sob geDami jtjn/ uitvi. 1. niet ftunnen saiibigen/ \)oaj saobeel jij uit ^ab gtDorcn jgn/maae bat 3c tuel geQeel en a( tot be jonbc ftunticn liejlJallen/alé 5e fjet jaab 4?ab*i/

bat in ij?/ liejlnaajlooien en niet Betuaren. Antw. (a) ginbtcn men boo^ Antw. be looorben; voor zooveel F|ij uit 43ob geöoren i^/Uerftaat ÖE?amp;oren gebeelte/ban i^ be uitblugt niet tegen/ maar noot onpn; taant uiteet fjecamp;ocen gebeelte ftan be jonbe niet boortftoincn. 2Ci^ men boot voor zooveel Uerjlaat eene conbitie/ inbien 3e lioljjatben/ Dat i^ tegen ben tefijSt en tegen öe jafie jellje. i^Tegen ben teliist/ taant Ijier i^ be minjle fcïjijn niet Uan cene conbitie/ Ijier ftaat niet: jij ftunnen niet 5011-bigen/ 50a 5ij fjet jaab töubé Dej)ouben/5oa 5e ölijlicn iut»öob geBoren;

maar fjier ftaat: ombat Ijet jaab «5ob^ in Ijen ölijft/ombat 5e uit 45ob geöoren jijn. fjier eene aöfolute ftelliiige/ 51J boen be jonbe niet/jij ftunnen niet jonbigen/ bic fteilinge tao^bt met aamp;folut Ua^tjteKenbe re»

benen öclicptigb: want 5aab oöobis ölijft in fjein/want [jij i^ uit (35ob geöoren. 't 313 ooft tegen be jafte selöe/ taant 't i^ btuaagfpraaft/ en niet met aden ge^egb/ ïjij ftan niet jonbigen/ al^ }jij niet sonbigt.

Uitvl. 2. De Remonstranten jeggen/ bat bese tcöpt alleen seggen tail/ uitvi. 2. bat Ijet fijtjbt tegen be genegenljeib en be getaoonte öan öetaaretae* ije^gföorenen tc jonbigen/ jij fjeamp;öen een affteer ban be sonbe. lt;©at uit God geboren te zijn niet isi eene Ijocbanigljeib öan bc taarc geloa»

öigcn/ bie Ijet jonbigen ^aube beletten/ maat bat Ijet 'c jclfbc té met tie taoorben niet te zondigen, (öob gelijif te jijn in leüen/ en bat Ijet blijven ban Ijet S^ab tfjobj» in Ijen/ 500 öeel te jeggen i0/ a!^ zijn, 't ^aab «öobö ié in gen; 300 bat be 5111 IjicroiJ uitfiomt/ bat be Ijeböe»

Ipjjeib bee genabe met be IjeöBeltjftljeib ber jonbe met malftanberen niet ftan öeflaan/ en al^ be Ijeböelijftiieib ber jonbc ftomt/ bat ban be Ijeööeltjftljeib ber genabe öejloren taorbt/ 500 bat bc SCpostel niet 5cg= gen tail/bat bc gelooöigen niet ftunnen afballen; taant Ijij jegtU. 14,

bat bc geloobigen ooft in ^Eerfcöenbc jonben hunnen ftomen/en afUallen.

Antw. (a) Sülle beje Uejbraaijingen sjjn öaatölijfteïijft tegen ben teftpt/ Antw. en baarom 500 rajï ge^egb/ 300 raj? öejtaorpen. ®e SCpo^tcl fpjceftt niet ban genegenheid, maar ban daden, ban zondigen; gij segt niet/ bat fjet 3onbigen tegen ïjunne genegengcib i^i/ öat 31} er|een affteer ban Bebamp;en/ maar bat 3e te 3onbE niet boen/ bat 5c niet ftunnen sonbigen/

niet/ ombat 30 er een affteer ban ïjeööen/ öat ooft taaar i^/ maar ombat jet 3aab (©ob^ in IjEquot; Blijft/ ombat 3e uit 43ab geöoren 3jjn. (b) ï^et uit «Job geöoren te 3tjn/ 3egt imme?# en tael uitbruftftclgft eene Ijoebanigljcib/ die boor be taebe^geöoottc in ben menfe^e boo^t-II. flTttt ge

-ocr page 774-

698 Van de Volhardinge der Heiligen;

fleBjaot toojbt; taant baajboo? toa?bt hij een nieuw schepsel. 2 Cor. eff

V : 17. (©aarbooc tuorbt ÖÖ der Goddelijke natuur deelachtig. 2 Petri 1:4. till

(c) Blijven jegt meer ban jïcdjteltjlt zijn, get jegt fieftenbig/ buurjaam te

3|jn/ niet Voeg tc gaan of genomen te toorben/ tot ben einbe toe te filtj- Be

ben. ©at taeet een fiinb ban taeinig jaren, ^iet bit/Joh. 1: 32, Ikhebbe on'

deu Geest zien nederdalen uit den hemel, gelijk een duive, ende bleef op k'6

Hem. Joh. XV: 4, 9, Blijvet in Mij ende Ik in u. Blijvet in deze mijne liefde. der

(d) SCpo^tel ^egt niet alleen bat be beöamp;ElijSöeib öer Fjeerfcljenbe 2 r 3onbc met be QeBfielijltrjeib ber genabe niet öeftaan ftan/ maar Ijtj jcgt He bat baar 0quot; jaab ijjob^/ 't taelfte i? be IjeBöelijFJBeib ber genabe/ {jet 'P nientue fdjepfel/ ber (öobbelijfie nature beelacötig 3tjn/ ijgt;/ bat baar be Ro1 fjcBBelpjieib öer 3onbe/ be tjeerfcljenbe jonbe niet jijn ftan/ bat f)Ö niet vei Sonöigen ftan. (e) IBij oniftennen tael uitbrufiftelijft/bat be Inare geloo» ^ bigen onber fteerfcljenbe jonben ftunnen fiomen. 1 Joh, 111:14, Die zijn Bij broeder niet lief en heeft, blijft in deu dood, Beimjjjt bat niet; luant bat 59' fpreeut ban be onörfteeröen/ bie toorben baarbonr onbe^fcöeiben ban be

luare fiefteerben/ bic be firoeberen lieffieBBen. ©ese/ bie be B^oeberen

niet üefljebben/ tooibcn nc3egb in ben boob te Bltjben/300 taaren 5e ban te

nog nooit tot Ijct Irben obergeBragr. ©at flaan liüj luel toe/ bat be raa

toare geloobigen in giaote 3onben ftunnen ballen/maat be sanbe öeer^cöt 001 niet obe? fjen/ baat i^ en Blijft een ftjö0/ alligt [jet IjerBoren gebeelte

boot een tijb onbe^/ tjet geftQar3aaint nogtan^ be 3onbe niet aï^ 39» £n

nen Oeere/ en 't ftomt altijb toeêr Boben/ Ijet jaab (J5ob^ Blijft er. 1)01

uitvi. 3. * Uitvl. 3. De Lutherscheu, brijbenbe toel ben geheelen, maar niet ben Ba eindelijken afbal/seogen op be3e plaatfe/bat be geloobigen niet ftunnen 3onbigeH/ bat ijgt;/ in gobbeloojsöeib 3icö toegeben en met be^maaft in 5011» ben lenen/ voor zoo veel en zoo lange get 3aab lt;5ob? in gen Blijft/en bat

gei tuoorö want geene reben ig/ toaaroin ï)Ö niet ftan 3onbigen/ maar al» 0^

leen ecne be?buBBeling tc ftennen geeft/en bat Ijet soobcel iisgt; alg/en f|ct Cl1 Autvr. 3aab #ob5 blijft in Ijem/ en f)ij ig uit 45ob geBoren. Antw. (a) IBij flaan toe/ bat een tafbergeBorene niet 3onbigt op bie maniere alp ge3egb i*?/ boor joobeel Ijet jaab «©ob^ in fjem i^/ boor soobeel öü quot;it ^ob geBoren i^;

toant be 3onbe ftomt niet boort uit ben geept/ maar uit Ijet bleejïcö/ vi-)

3iet Rom. VII. aMf 't taaaröeib/ bat 1)0 quot;'et sonbigt/ 300 lange S'i

fiet 3aaö (pob^ in riem Blijft/ en Ijg uit a5ob geboren i^/ maar be Co

Slpoptel 3pgt/ bat [jet jaab *!3ob^ in jjem Blijft/ bat fjet ban 3elbe niet ee berfterft/ en bat get er nooit uit toeggenomen taorbt/ en bat berfial-be een toebejgeBotene nooit in be Ijeerfcjjenbe 3onbe leeft. C15) '£ 3$

eene btnaa^fpjaaft te spggrn/ Ijij jonbigt niet/ 50a bejre en 300 lang

alji {jet 5aab o^obp in Qem Blijft/ en ban ftilletje^ baaruit te toillen Bcf{ui' va ten/ maat alg Ijet taeggaat ban sonbigt {)ö; tuant 't ij? 3oobeel/ alpof men

seibe: get buur boor soobeel get bertaarmt/ 30a berftoubt get niet. (c) nt!

j^et tooorb want Beteefient niet ende, maar get 3egt be oorsaaft/ toaarom ^

een

-ocr page 775-

Van de Volliardinge der Heiligen.

een tUEbe^geöorene öe jonbe niet boet/ en niet jonbioen fian.

blijft ÖEt ontD?ifiiamp;aar/ bat be ltiEbe?geamp;arcncn niet ïumnen afl'alïen.

XII. Het tweede bewijs nemen Inrj uit be onbejanberiijftljeib bet ceultii- Bowjjs 2. ge fae?riiE5inge. tDit fiefliiit Uan ben alleen taijsen en aünagtigen «Sob igi nnbE^anbe^lijft. Rom. IX: 11, Opdat het voornemen Gods, dat naar de ver-zinge. kiezingeis, vast bleve. Hebr. VI:I7, Waarin God willende den erfgenamen der beloftenisse overvloedelijker bewijzen de onverandelijkbeid zijnes raads. 2 Tim. 11:19, Het vaste fondament Gods staat, hebbende dezen zegel, de Heere kent degenen, die zijne zijn, (©aacoin linaopt be 5lIyogtel be Ijetr» Igftmafiinge baar ccn onbe2ö?ElJeli}Ete braub aan be eeuluige lii^Uieyngf. Rom. VIII: 30. Die Hij te voren verordineerd heeft.. . deze heeft Hij ook verheerlijkt, (öob jal noclj ft an bat Dcfluit niet tieranöeccn/ ombat C|!) on^ br^anberlyfj ig. Mal. HI; G, Ik de Heere en worde niet veranderd. Jac. 1:17, Bij welken geen veranderinge en is of schaduwe van omkeeringe. ©e mcnfclje 5al (i3obö raab niet ftunnen beniietigen/ ombat Ijij niet op eenige conbitic be^ftaren / maar abfolut/ bü £jrerc Inil Ijcn jalig maften boor ern lucg/ bien Ijij jelf fjen sal inleiben'. SCile fctjepfelen julien bit befluit niet te niete ftunnen maften. lIDant de Heere der hcirseharen heeft het in zijnen raad besloten, wie zal het dan breken? Jes. XIV: 27. vDeltiijie Dan 43ob boor een onbcranberlijft /eeutnig öefïuit jsjnen uitliejftorenen be ^airgftelb luil rn jal geben/ en ijquot;quot; boo? ben tnrg ban geïooUe en fiefieeringE tuil rn jal be saligtjeib beiiatritig maften/ 300 ftunnen brgenen/bie naar 31)11 booniemen gerorpen 31)11/ ban l)rt gee^reiiifte lebcn eh gtiooüe niet af»

ballen en bE^ïomi gaan..^iet Deel 1, Kap. VI, § 28, enz.

XIH. Het derde bewijs nemen bitj ban 0e ftraci)t ban Cl)i*!.stn^ bol-liewijs. 3. boeninge/ booramp;ibbinge en öeluaringe. Ca) De voldoeninge üan Ct),:iptii^ ^0™?^ i^ bolmaaftt/ 500 boo? erf-alg? babeljjfie 3onben/boor alle 3onben/bie ÖE'tna yoi'quot; gaan toorben rot aan ben boob/ en bat boor al stjne uitbE^ftoreiiEn/doeningo en alleen lioor bie/ en niet boot anberen/ rn bat abfolut sonbet cent' iifnge'rn ge conbitic/ bie ban ben menfcfie 30ubc afgangen. 1 Job. 1:7, Hetbewariu-bloed Jezu Christi, zijns Zoons, reinigt ons van alle zonden, ©oor snnEge' bolboEiiinge iö töüb met 3ijne uitberftorenEn bE?3aEnb. Kom. V: 10, Wij vijanden zijnde, zijn met God verzoend door den dood zijns Zoons. . Stj 31)tl in CljriiStuJi volmaakt, Col. 11:10. ajnbe de regtvaardigheid Gods. 2 Cor. V; 21. («Hn bat boor EEiiltiig. Hebr. X: 14, Met ééne offerande heeft Hij ia eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. Siet deel I, Kap. XXLI.

(b) De voorbiddinge van Christus is krachtig, eii ftan niet afgEilagEn tDorbEn/omöat 3E gefcbieöt boor be ftracgt ban sgnEboïboeningE. 1 Joh. II: 1,2, Wij hebben eenen voorspraak bij den Vader, Jezum Christum den regt-vaardige. En hij is eene verzoeninge voor onze zonden. IDaarom seiöe J^jj/

Joh. XI: 42, ïk wist, dat Gij Mij altijd hoort. ©E ©abEr Belooft ï^Ein jij' nen Eigcl) te gEbEii. Ps. II : 8, Eisch van Mij, en Ik zal ugeven. $*ü/ Cïjtifftu§i ri^eftt boor be uitbErftorenEti fiEtoaringE en 3aligl)Eib. Joh.

(Cttt a XVH:

699

-ocr page 776-

Van de Volhardinge der Heiligen.

XVII : 11, Heilige Vader, bewaar ze in uwen name, die Gij Mij gegeven hebt. vs. 24, Vader Ik wil, dat daar Ik ben, ook die bij Mij zijo, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij mijne heerlijkheid mogen aanschouwen. Hebr. VII: 25, Waarom Hij ook volkomen kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan, alzoo Hij altijd leeft om voor haar te bidden. €b?isti^ liaor Ijunne fiEtaaringc cn saï'sDciö/cn tuoröt €t)ri^tu^ aïtrjö lieji)oo:ö/ 50a fninnen 5e niet afüallen.

(e) De bewaringe ban ClirifïtiiQ jefter. Joh. X: 27—29, Mijne schapen hooren mijne stemme, ende Ik kenne dezelve, ende zij volgen Mij. Ende Ik geve haar het eeuwige leven; ende zij en zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, ende niemand zal dezelve uit mijne hand rukken. Mijn Vader, die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan alle, ende en niemand en kan ze rukken uit de hand mijns Vaders, ©ie CijnjjtUji jïeinmc IjooCBil/en bol-Om/biE sijn sijne fctjapcn; Ijoorcn en balgen i? öe nature üer fcöapen. ©ie (dj.ijLirn lifiit tse ïjeere 3!E5ué/Öun fiet eeuVnige icben/3tj sulfcn niet Ur:loren gaan; niemanb jal 3e noclj ïtan 5e uit ?IÖ?i?tuóen öe^©a-öeró IjaiiD ruiiifrn; öirp jqn 5c in een bakten/ taelfielnaarbcii ftaat/ öaar» uit ïtj niet ballen lumnen. ©uiöiii)fier Itan niet^ gejegti taojben.

Uitvl. C'iï sullen ftetuaarö Inoröen/ 500 lange jtj Icljapen öltjben. Antw, (a) Cijriptu^ jegt/ bat 3e fdjapen juKen Bhjben; bieeen^fclja-pen 31)11 gelneepr/ bie ïjij Ijet eeuüiige leben geeft/ bic niet bellaren qaaü/ blijbni ftljapen. (b) Cljnjstu^ segt bat niemanb/ f)tj 5gt;) oaktuie ÖÓ 5ij/ en 500 ouft 5!] ^eiue niet/ ijeii uit 5tjnc Fianö jal cuMten. ïfie? ié geene L•o^lb!tu•; ieiuanb een fc^aap getnorben/ f)Ö in Sfftecc betoatinge. (c) CÖrifin'é be goebe l^erbe?; 't ijö geen goebe öie jijne fchapen niet betuaarb boor ben loolf en ben bief niet aüeen/ maar bie 5j)ne fdjapen niet üetaaart/ afg.je ban jelbe ban üe ftubbe jou» ben üuKen Ineglaopen ei! bejblnalen; baarom jal be getraulne ï}ejbe?

jijiie fcljapen belnaren boor alle lilnaab; taant baartoe/ opbat ïftj 3e betoarrn 5oube/ en fjun {jet eeutaige ieben 3oiibE geben/ sijn 3e l^em Itan ben J^aber gegeben. Joh. VI; 39, Dit is de wille mijns Vaders, die Mij gezonden heeft, dat al, wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit niet en verlieze, maar hetzelve opwekke ten uitersten dage.

J^eemt bit nu bij malftanöeren; boor taier 3onben alle Cjjri^tu?» bolfio-men öe^ft bolbaan/ boor taie ^jj öibt/ bat 5c öetaaarö üiorben/ en bat 3E tjet eeutaige Ieben gebben/ en bie l^ij 3elf ft?acötöaöig öetaaajt/ bie bunnen Ijet gee^telijfie en eeutaige leben niet bejlie3en/ bie bunnen niet afballen/ bie bunnen niet bedoren gaan/

Bewüs 4. XIV. Het vierde bewijs nemen tatj ban be tae?ftinge be# «öee^te# kin^Tdes'n i3e BPloo^'B^n. (a) ©e (öee^t blijft bt) ö^n in ber eeutaigljefb. H.nGces-S Joh. XIV : 16, Ik zal den Vader bidden, ende Hij zal u eenen anderen tes. Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid, (b) ©e heilige dpeegt ijl jjmi een onbejpanb ban jjunne jaliggeiti. Eph. I .13^14. In

wel-

700

-ocr page 777-

Van de Volhardinge der Heiligen. 701

welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den H. Geest der belofte, die het onderpand is van onze erfenisse tot de verkre-gene verlossinge. Eph. IV :30, Ende en bedroeft den H. Geest Gods niet,

door welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossinge. (c) SClle InsjUin»

gen tiE«j Cf. «örefiteé.uin brftinoig in Ijen. Rom. XI: 29, De genade giften ,

ende de roepinge Gods zijn onberouwelijk. Uitvl. plaatji jiet cp öe

Bcïtecringe öer Soöcn. Antvv. ©ese plaat^ jiet op De eeulnige saligljeiiJ/

öoor De be^ftiesintje öcr griiaöc. Eom. XI : 5. Öct: ödnöjen ban fianngartigljeiD. ü. 32. €n Ijij fprceïtt ban ocnabE-giften/ tsie ben uit» bejlJareiien 3jaöcn öelncsen ünejDen. ©at ban in öie uitbc^ftoren SüadEn EiEllcnbig i^/ ip in alle uitbejltaueiien beftenöig.

Hit IjEt ge.ïegöe bpjïuitEn Inij albué. üiiE be «ÊEEpt in bEC EEUtaigljeib blijft/ bcnUiLiUen be J|. vöEEgl ig eeii onbE^paiib ban be EEUüïigE saligljeiö/ bie öoor ben Cf. ^EEgt bEjjEgelb sgn tot op ben bag bEt bEjlogfingE/ en in Iuie be toEjfiingEn bE^ if. (öEe^tE^ onbEroulaelijft beftenbig blijben/ bic fiuniien niet afbaïlen/ maat juIIeii je {{Et: jalig toorbrn. ©it allE# nu ig luaaracljtig in be gElcobigen. ^oo suilen 3e ban ^Eiscr jalig tDoröen.

XV. Het vijfde bewijs neiiiEn bui ban be anbEjanbe^Iiiriljeib bE^ be?- Bewijs 5. fionbé. ©Eje bliifit (a) uit Jes. LIV : 10, Bergen zullen wijken, ende beu-velen zullen wankelen, maar mijne goedertierenheid en zal van u niet wijken, heid des ende het vorbond mijnes vredes en zal niet wankelen. Uitvl. ©it ja t op bE jg^^tv' onbEjanbEjhjUÖEib beg bejamp;anb»»/ aan be jijbe gt;6Qb?/ 4?ab jal öct aan stjne 10.'

5ijbe niet bceften; maa? baa^uit bolgt niet/ bat be gelaobigen Ijet aan ïjun- uttvi. 15En liant niEt sullen btEïtEn. Antw. (a) 't üó bejbanb bE? genaöE/ Antw. in 't töElfre lt;J3ob aliE^ biat boor be liinberen 45ab^ te boen taa^/ belooft gun te gEbEn eii te boen; 500 bat ban be sijbe be^ mEiifcIjen niet? alji EEnE boo?\2aa?bE beloofb üio?bt. Ezeeh. XXXVI: 26, 27, Ik zal het stee-nen herte uit uw vleesch wegnemen, ende Ik zal u een vleeschen herte geven.

Ende Ik zal mijnen geest geven in het binnenste van u. Ende Ik zal maken, dat gij in mijne inzettingen zult wandelen, ende mijne regten zult bewaren ende doen. ©aa?om i^ t)Et genoEg/ bat IjEt bErbonb DnbE?anbE?ltjft i^ aan be 3tjbE lt;0ob?/ en ban i^ ÖEt gegeel onbE?anbE?lijft/ taant bEii tnEg/ boo?

tOElften be Cfeere be jijne tot be jaligfieib tuil leiben/ jal l^ij tjun self boen bebianbiien. (b) ©it bE?bonb tjeeft julfie ba^tigljeib/al? f)EtbE?bonb met JSoacö. Jes. L1V: 9. ©at bE?Banb fian nocamp; boot bEn mEtifc^e/ nocg boo? be jonbe/ nocö boo? Initlp/noclj boot niagt be?anbe?b luo?tiEn; 30a ooft bit niet; taant fiet too?bt gssegb 30a ba^t te 3ön al# bar.

(b) ©e on\je?anbE?It)ft0Eib fiiijftt ooft uit be3e pïaatfen. Jer. XXXI: 33, Jer. Dit is mijn verbond, dat Ik na die dagen met den huize Israëls maken zal, XXX1:55-spreekt de Heere: Ik zal mijne wet in haar binnenste geven, ende zal die in hare herten schrijven; Ende Ik zal hen tot eenen God zijn, ende zij zullen Mij xxkll tot een volk zijn. Jer. XXXII: 40, Ende Ik zal een eeuwig verbond met hen 40.

(jCttt 3 ma-

-ocr page 778-

702 Van de Volhardinge der Heiligen.

maken, dat Ik van achter hen niet en zal af keeren, opdat Ik hun weldoe: Ik zal mijne vreeze in haar herte geven, dat ze niet van Mij afwijken, ©at öonb fian/ nocö niet Uejfijaften taojben/ nodj aan bc jiibc 43ob^; luant fyij/ be ïtëaajacljtioe/ öelaoft amp;et/ en get een enficl 45enabe-©e?Bonb/ bat niet op eenige canbitie ip aangegaan; en öe inenfdje jaï ooft niet UejBjeftcn; taant be ^eere öelaoft ïjct te öeïetten/ en ijun te boen boen/ bat ï|tj toilbe/bat 5e jotiben boen; öoctoel bat F|iin boen en laten gee» ne canbitie i^. ©at beramp;onb i$ niet Uoor eenige bagen of jaren/ maar 't i£i een eeuwig bejfianb/ en öaajain 3a! fjet beftenbig ölyben.

Tegen w. i Uitvl. 1. ©e^c plaatfen jien oy Ijet quot;fje^ftel bei Sfobenin ïianaan/en Antw. niet op be eeutaige saligftfiö. Antw. (a) Jer. XXXI: 33, jiet tod biiibe' lijft op be bagen be^ (SC./ geïijft tilijftt uit Hebr. VIII : 8. (b) (0f tael Jer. XXXII : 40 ooli jiet op Ijcr Ije^tel be^ föcjfte in ïiaiianii/50a 3iet [jpt totlj ten principale op be gecgtelijftc en eeiitofge goeberen be^ bejbanbjö be? genabe/ uit taelUe Ploeibe Ijct fje^ilel in üfanaan/betatjle be 25ot:ge bc^ ©ejbanb^ in Ïïanaan moeite geboren tnorben. ©aar i# maar één berbanb/ namelgli/ Ijet be^amp;onb be? genabe/ 't taeifte lig» cQamelijfte gocbecen ai^ een öijboegfcl Ijeeft/en al^ een mibbel en lueg/ om be uitbejftorenen tor be beioofbe salig^eib te Stengen.

Tegenw.2 Uitvl. 2. ©eje belofte aan öe geljeele Sfoobfcije natie/ en fjet ij?

öeftenb/ bat 3E niet allen 5gt;ilig tao^öcn/ bie? fian Qirc gcene beïoftc ban Antw. bolftanbigljeib 51)11. Antw. (a) 3ijn alle Sfoben in ïianaan nooit fje?-ftelb; booc batselfbe gebolg joiioc men ban ooft mogen jeggen/ bat Ijie? geene belofte aan öe ^oobfclje natie taa^; nu/ bit ig ougenjmb/ 500 ban ooft be uitblugt 3eïbe. (b) ^ie? tao?bt lael uitb^uftfielijft ban be geeptehjfte goeöcreu be^ iJ5enabe-3Igt;ejöonb^ gefpjofien; aljï: Qi3ob tot eenen lt;£gt;ab te Ijebamp;en/ b.zecje (i5ob^ te tjeböen/ ban ben l^eerc niet af te tagfien/ beg f^eeren taetten in [jet ïjajte te IjebDen gefclj^eben; bie^ toorbt ej immejjl gefp^often ban be goeberen beé lt;j]jenaüc-33e?bcnb^/ en ban fiunne bol|tanbigljcib in bejelbe. (c) 2111^ C'ob beloften -aan jfjne Üte^fie boet/ ban rafu'ii be beloften nier aan öebijloopciis/ maaralleen aan be luare geloobigen/bie be Bfe^be uitmalien. Kom. IX: 6—8,quot; Die en zjjn niet alle Israël, Die uit Israël zijn. Noch, omdat zij Abrahams zaad zijn, en zijn zij alle kinderen; maar in Izaak zal u het zaad genoemd worden. Dat is, niet de kinderen des vleesches, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenisse worden voor het zaad gerekend. 5Cl is (jet ban/ bat niet alle fioben 5alig toojben ' 30a Blijft liet be^bonö (öabë aan 3rjn Öejlte/ 't 3ij uit fjoben/ of uit i^eibenen beflaanbe; taant 'teene ï^ejfte/ ba^t en onbe^bjefteïijft.

Tegenw.s Uitvl. 3. $ie? tao?bt iet^ Beloofb/ Ijetgene te boren niet taa^; bie^ San get op be ©ollja?bing be? heiligen niet 3ien/ betaijle be J^olljarbingc naa? on^ geboelen/ al ban ben beginne aan alle geloobigen eigen i^ ge» Antw. taee^t. Antw. (a) ©it onbe?anbe?Iij8 bejöonb ig in toe3en ban ben be-

gin»

-ocr page 779-

Van de Volhardinge der Heiligen. 703

Qintie tot get eftibe bet tamlb öetjelftic/ maa? fn ficbicnings i$ fiet onbcjfc^Eiöcn/ tc toelfien opsigte ö^t nieuta genoEmt! taorbt. (b) (©ob öelooft bifitajjlg be balBjengtngc ban beloften in toeftamenben/öie ï|ö aan be bortge geloobigen a! baïfijagt ftaübe/ om be naboïgenben te mee? tc berjefteren/ bat Bet aan ö^n ooli joube boïöjengen. J^ergalingen ban belaften 5ijn geene ontfienningen ban be Uorige. i$ en ölijft get onbJ^iUbaar/ bat be geloobigen niet Bunnen afballen.

XVI. Tegenw. 1. Mattb. XII : 21, Doch hij heeft geen wortel in hem Tegenir.i zeiven, maar is voor eeueu tijd. hieruit blyftt/ bat be geloobigen af»

ballen Hunnen. Antw. (a) SCI Inat geioobe genoemö taorbt/ i^ öct ja^Antw. ligmaftenbe geloobe niet/anbe:»? taaé 3tgri}jpa ooft een geloobige getace^t;

taant ï^ij geloofbe be ÏJ. ^cö^iftcn. Hand. XXVI: 27. 2oo ooft be^e tijb-geloobigen fjabben tael tjet fji^tori^cfj geloobe/be^gfjclfcliapt met bclvjbe«

nijfe; maa? jij Ijabben Ijet toare saligmaftenbe geloobe niet. Cjettaelft ïtlaa? te jien i^/ (a) uit be tegenftellingen tegen be Uiare geloobigen/ öe goebe aarbe/ 300 tael aló be betceöene taegen/cquot; be aajöe onöer öe booj« nen tegen be goebe aarbe geftelb taojben, (b) Stj Ijabüen een onbeugenb fjarte/ jij taaren een iteenacljtige gronb; taelfi iteenen fiarte uit be ge»

loobigen taeggenomen taorbt. Ezech. XXVI : 26. (c) ®iï fjabben geen taojtel/ baar be taare geloobigen in aEl)?i£fus5 getao^telb 51)11. Col. II: 7. (d) broegen gcenc brucljten/ biefi üiap t]un geloobe een öouö geloobe.

Jac. II : 17. ©aaj be geloobigen beelboubige bjudjten Djagén/ Matth.

XIII: 23, en Qun geloobe taejl^aam iji boor be lieftte/ Gal. V: 6.

XVII. Tegenw. 2 Joh. XV: 2, Alle ranke, die iu Mij geen vrucht en draagt, Tegenw.s die neemt Hij weg. vs. 6, Zoo iemand in Mij niet en blijft, die is buitengewor-

pen, gelijkerwijs de ranke, ende is verdorret. Cjie; 51311 ranften/ Die in Cf)?i^tu^ jtjn/ taelfte ranften om Ijunne onbjncljttiaarljeib en ntet bliiben fn Cljri^tu?/ buiten geUiorpen taojben. ©ie? bonben be taare geloobigen afballen. Antw. (a) ©e gemeente ip be?» f^eeten U?fjnbe:g. Jes. V. (^TatAntvr. be ïterfte bloejjen bele onbefteerben toe/ en fcbijnfquot; f 150a Cljriptug inge»

ïtjfb te 3tjn/ bat beje ban bien ftaat fionben uitballen/en bat 5c buiten getaojpentaojben/flaan taij gaarne toe; maac bat raalu on? bc^fcl)il niet. (b) I^eje/ öie giet gejegb taojöen buitengetaojpen tc taojben/ taaren nooit taare geloobigen getaeest; taant 51) broegen geene lirucljten/en öaajom taa? f|l|n geloobe boob. (c) 't f'j? eene gelijftenigfe/ en baarom moet men niet alle omflanbigfjeben trelifien/ taaartoe men tail; maar men moet alleen 5ien op l)ej oogmerlt; 't oogine^f! ig baajblijfteltjft/ namrlfjl!/ om be geloobigen op te taelifien lot brurljfbaarljeib/ en een iegeliilt re taaar» fdjutaen/ bat gij 5icfj niet tebreben öoube met uittaenbig in be ïierlie te jfjn/ en €F|?igtu^ alleen te belijben/ betatjle alle onbrucfjtbaren uitgrroeib Stillen taojöen/ en Ijier uit be ïterfte/ en namaalp uit ben fjemel. (d) l^ier ftaat ufet/öat beje ooit taaarlijft in Cfi?igtu^ taaren getoee«?t; maar bat die in Hem geene vruchten dragen, gelijft alle onfiefteetben nooit in Cf)r'£itu^

bruc^t

-ocr page 780-

704 Van de Volhardinge der Heiligen.

brucljt bragen/ en nooit in CDr'^tu# DEtaec^t jtjn. niet blijven in ^em toont öat 3e nooit in ^cm/en nooit tnarc geloobigen gctaee^tstjn. 1 Joh. II: 19, Zij zijn uit ons uitgegaan; maar zij en waren uit ons niet: want indien zij uit ons geweest waven, zoo zouden ze met ons gebleven zijn.

Tegenw.3 XVIII. Tegenw. 3. 1 Tim. 1:19, Houdende het geloove, ende eene goede conscientie, welke sommige verstooten hebbende, van het geloove schipbreu-ke geleden hebben, ^icruit filijftt/ öat/ trie [jet geloolic en eene gaebe con» fcientie jjebamp;en/ ïjet fiunnen betliesen/ en ban bejeïbe ftunnen afballen.

Antw. Antw. (©e Sllpo^tel bennaant ^TBimotgeu^/ bat öö bolftanöig ölebe in jjet bagtljouticn ban be tnare leere öe^ geloof^/ en ban öe goeüe confcientie. ^e tnare leere taojöt Qier geloobe genoemb/ geliifi meermalen. *2ict 1 Tim. IV : 1, Sommigen zullen afvallen van het geloove, haar begevende tot verleidende geesten, en leeringen der duivelen. Jud. vs. 3, Strijdt voorhetge-loove, dat eenmaal den Heiligen overgeleverd is. 2 Tim. II: 18, En verkee-ren sommiger geloove. ©eic anöeren/en ooft Hymenéus en Alexander, IjatJ' ten bit geloobe/üeje tuare leere bej« geloof^/ met Timotheus gemeen; maa? Jjet taare jaligmaftenbe geloobe in Cljti^tu^ tot regtliaaröigmaftmge en fjeiligmafiinge/f(etbJElfte in Cimotljeii^ Uia^/öat ijabben niet/sö jouben anbe?^ baarin geöleben sijn. 1 Joh. 11:19. ^Cjjimotljeu^ F)aböe esne goebe confcientie/ in ö^t öloeb ban CFirtétué gereinigb. Hebr. IX: 14. ©ie goe» be confcientie fiaöben jij niet/ Ijoelnel 5ij tuel ftonbcn gefjab öebamp;en eene natuurlgfte opregtiggeib/ öanbelenbe naa? Bunne confcientie jonbe? ge^» beinpöeib/ Fjoebanige g)aulii^ Qabbe boor sijne befteeringe. Hand'. XXIII: 1. ^lit geloobe en beje'goebe confcientie ftunnen be onbefteerben seer ligt bejfl:ootEn/ bc?taerpen/ laten baren/ alj? ö^t met f)un interent obejeen-fiomt/ en Ijet bjare saligmaftenbe geloobe/ en be goebe confcientie boo; Cfiriptu^ bloeb en geejit/ fiunnen 5e/ ten opjigte ban {jen/ toeren/ bat 30 in öejelbe niet ingaan/ gelp be Sloben 300 get dEuangelimn ber» ftieten. Hand. XIII: 46. lamp;e$c/ die ban öe leere beö geloof# en ban be opregtigïjeib ber conicientie afgeballen tuaren/ gaf ^aulu# aan ben fatan ober/ al? een mibbel tot ljumie Befteeringc/ gelijfi ben bloebfcijcnber. 1 Cor. V: 5. ï^aacuit blijfit/ bat be minjle fcljtjn niet i# üao2 ben afbal ber geiligen.

Tegenw.4 * XIX. Tegenw. 4. Hebr. VI: 4—6, Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, ende de hemelsche gaven gesmaakt hebben; ende des H. Geestes deelachtig geworden zijn, ende gesmaalit hebben het goede woord Gods, ende de krachten der toekomende eeuwe, ende afvallig worden , die zegge ik, wederom te vernieuwen tot bekeeringe, als welke haarzel-ven den Zone Gods wederom kruisigen, ende openlijk te schande maken. SClle öe3e bingen pajSfen op nietnanb/ ban op taare befteecben en geloo-bigen/ bie fiunnen ban bien ftaat afballen/ en ben ^one «jpob# 3iclj' 3elben toebejom fijuiftgen/ en ban fj^t onmogeltjfi bie wederom te öefieeten.

Aqtw.

-ocr page 781-

Van de Volhardinge der Heiligen.

Antw. C») j^aulu^ fp^eefit anbec conbitie/ indien; eene canbitle nu ftclt Aatw. niet^ ba^c en jegt niet/ bat get 500 stjn jal of gcfcamp;iföen ftan. goo ^egt ^aulu^/ Gal. 1:8, Al ware het dat ook wij , ofte een engel uit den hemel u quot;een Euangelium verkondigden, buiten hetgene wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt, gullfc conbitioneic ilcUingeii 5i)n maa? Iiracljtige Inaaj» fcötilningen en Uejin.mingcii/om 3!CÖ jonben tc laacörEr:* 31^ öaajamp;ipftetijri/bat ^autu^ fpjeeftt ban sulften/bie nooit Beftepjb jgn gïlucf^t/bie in f}quot;11 Öarte onbeugcnb Inarrn; luant blijbtnbe fpM'cn ban soobanigcn/segt fjij U. 7, Want de aarde, die den regen, menigmaal op haar komende, indrinkt ende bekwaam kruid voortbrengt, voor degenen , door welke zij ook gebouwd wordt, die ontvangt zegen van God. vs. 8,

Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk en nabij de vervloe-kinge, welker einde is tot verbrandinge. ©e afüaüigcti }ijii beuilUen/ Itniftc geenc goebe aajbe taaren cn baocnen en bi^tefrn baartdrEngcn; oliejöe-3e nu ip Ijrt l]e;fc0il nier/ cn 500 bese tefj^'t nirt tegen 011^. (c) 51'Ue bese bingen/bic l)ie^ ge^egb Uiocbcn/sijti geenc teelknen ban luare lue-be^geöooitc en geloobe/ 51) Hunnen seei biel in be onbeljcerben sijii en sijn cc biftlutjl^ in. «Een onlieüecrbe ftan verlicht. 51')n am be bjaarijeben be^ Cuangeliums tc beslaan. 25i(eam jeide/Num. XXIV : 4, Dien de oogeu verlicht worden, kan de hemelschegaven smaken, t^oebanige gaben JpaU' lug Uerljtialt. 1 Cor. XII. i0ali Hunnen 31) be^naaft in bie gaben te fma«

ften Ijcbben. «Openbaringen ban tneiio.nenbc dingen/ biijsljeib/ gabcn ban firanlfcn gc3anb re maften/menigerlrijc talen te fp:elkn en bie te ber-ftaan cn uit tc leggen/51)11 bcjmartelrjftc bingen/uoft boor fjft bleepdj;

tie5e gabcn 3ijn hernelsch cn ÜTijben uit ben Ijemcl gc3onbcn boor öcn ïj. a?eept/ want deze dingen alle werkt een ende dezelfde Geest, 1 Cor. XII: 11. 3fn bejtn opjtgte InniDen ooit öe onbcUec^Den des II. Geestes deelachtig, (©nbefieejbcn smaken ooft Incl het goede Woord Gods ende de krachten der toekomende eeuwe. iDant alle liennigfc ban gallen/bic men eerst niet vnist/ lic?maaftr/ üij^anöer ban tc licnncii ben Ijecrlpcn i'taat ban be iitinberen »J5ob^/be c.oebcrcn bc^ gcnabcberamp;otibó/bc Itcjlogfingc booj C!)?!f-tu«j/aan öe rcgtcrljanb ban Cljjisto^ in Ijet ïaatftc oorbeel tc ftaan en in bc ceulmge ljec?lt)ftl)cib opgenomen tc taorben ; boor be3e bcfcljouluingc bic goebcren tc smaken, bat ió bcjmaaft cn 3aeligljiib in bcsiibc tc Ijebücn/bat baïc in bete aitórfteerben; bc tnö-geloo'Jigen ont-bingen Ijet UIgt;oo:b met breugöc. Luc. VIII; 13. I^crobe^ fjoojbc 3llo!jan = nc? gaarne. Marc. VI: 20. %oa bat alle tie^e 3afien 5ce^ luti en oofi bililuijl?

ballen in onbeifeerbe mmfcljen. 'r 3^ geljcel tuar anbers/bt^ C). 4?ecstcg bcelacljtig te sijn/ tot lucbejgeöoartc/ geloobe/ Tjope/ liefbe en boor be bc^efteringe ban 31)11 becl aan alle bc goeberen bc^ genabc-bcröanb^/ 3fc{j tc beramp;lijöen en 3ic!) tc Uc;maften in be Ijope bcj Ijec^lijfilici0/ buar-ban fommigc geloobigen toel cenige bno^fmaaftje? ontbangen ; maar bit gabbcn be3en niet/ ban taelftc bc SCpo^rd Ijie? fprccftt. (d) ©e ltiJot:ben II. ©bbb we-

705

-ocr page 782-

706 Van de Volbardinge der Heiligen.

wederom vernieuwen tot bekeeringe ftflt nift/ bat te boren taaarltjft beftrejb bJaren/ maar bat fjet anmogrlnft i^/ be ^ooöanigen tot be taare btbreringe tp bjenoen/ betaste ?ii be^fjarb snn gebiajöen en «3aö boo?-paanö 5ijiie genabe aan ^ooOantgen ïoeigfJt/ anber^ tna^ |)et bij (öob niet onmogrlijft. Vernieuwen jegt niet ietsi te biergen in ben ftaar/ in tneïben l)cr te boren tnaiS 'be oubf)eib/boulnballigljeib in een öetec ftaat re brengen; nnar ier^ in een bfter ftaac te brengen/ ban Dec te ba» ren \naS; ^on Kom. XII: 2, Wordt veranderd door de vernieuwinge uws ge-moeds. Tit. Ill: 5. Hij beeft ons zalig gemaakt door de vernieuwinge des Heiligen Geestes. ^et tuaarb wederom 3cgt uoft niet ierö te brengen in renen ftaar/ in Itiellfcn fjet te boren tuaé; maa? te brengen in eenen ftaat/ in tneiften bet te boten niet üiapt. l^-Mrlföe luoo^b naUv palin, bnr.br grbrutlit ban ben eejften obejgang bró menfejjen ban ben gee^te-liiücn bnnb tot Ijet Greéteiijlte leben. ®e bieöejgeboojte. ^tet bit/ Tit. 111:5, Hij beeft ons zalig gemaakt... door het bad der wederfieboorlc. goo ooft' Mattli. XIX : 28, Dat gij, die Mij gevolgd zijt in de wedergeboorte, (e) Cn bi'l men/ bat me^oin üe^nieumen tot bebeeringe/ ^ij ben^elben bie» öemni re b:rngrii in Oen ftaat/ in Vu e II? en bg te boren Ina^/ 500 |)et Ijrin Uiefiejom in ben ftaat b?? tnö-geloooigeu te brengen; taant be» Heeringe beteebent nier iiitgb taare tapcifjgrboojtc/maa? ooH alleen eene nitbJcniiige bejanberinge. Mattli. XH: 41, Zij (be Binibiten) hebben haar bekeerd op de predikinge Joua.

Tegenw.5 XX. Tegenw. 5. Hebr. X : 29, Hoe veel te zwaarder straffe meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zone Gods vertreden heelt, ende het bloed des Testaments onrein geacht heeft, daardoor hij geheiligd was, ende den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan ? ©e gclieiligben boor t]pr bloeb iian ollpiétns benreben tael taebeiatn ben ^ane öabé / en

Antw. boen bpn ï^eil'gen aPeegt fmaabljrib aan. Antw. (a) ^aulné fp^eeftt on--bpj conditie/ niaamit nieté befloten ban taorben/ ban maat ecne op-toefitmige. (b) fnbieii men bafitflelt/bat bet tael inbe:baab gpfcljiebt / ?nn ligt be gelirele fclnjnbracljt in be tunojben/geheiligd te zijn door het bloed Christi, alsof heiligen alleen be tuare beiligmaftinge boor ben i^. gerist beteebpiibe/ baaj bet onft beteefient eene afjonberinge tot een Ijei • lig n^bjnift rn eene uittaenbige beiliginpe boo? fjef uiterijjft inlaten of inbjengpn tn (iet De,:honb/Deut. VH : 6, Gij zijt een heilig volk den Hee-re uwen God, u heeft de Heere uw God verkoren, dat gij Hem ten volke des eigendoms zoudet zijn uit alle volken, die op den aardbodem zijn. 1 Cor. VII: 14, De ongeloovige man is geheiligd door het wijf, ende het ongeloo-vige wijf is geheiligd door den man; want anders waren uwe kinderen onrein ; maar nu zijn zij heilig. Cer men ban uit Hebr. X: 29 ietp boor ben afbal ber Jfeiligrn befluiten ftan/ soa moejstE men eer^t fiEtofjjen/bat ^et taoo?h geheiligd zijn, Ijie? ftetecfrcut alleen be toare ïjetligmaUbige/ üe bernieutainge öe# 55eeliié «©oöS in tien menfclje/ 'i tirellit nooit gt»

fc^ie-

-ocr page 783-

Van de Volhardinge der Heiligen.

ft fcljieticn fian; maar get ölijfit/bat Bier öc uittaenbigc fjeiriohioc bcj'

e ftaaii tDO?br/ öctaijlc be grfjeiligbcn niet ftunneii afUafcn.

!- Aanh. Door Christi bloed geheiligd te zijn, ig bc lüare A,'lquot;h-

b Antw. ^Dat tocubt oiitftcnb. CÖJ'êrt filocb gerft regt en Antw-

n maot ontbanocn ubcz aïfe fcBeyfelrn cn ebe^ «He nicnfcfjen/ooctrn cn

t fttnaben/om 3c naar jijncn tuiKc te Bcüruiftcn tot berljcejlgrniise J?ob^

en nutte ber «iiVicrftareiicn; boor jijn ülorö Ijrrfr ï^ij magt onti'angcn/ i- om Ciegter lian Ijrmcl rn sarbe tc ^tjn. Joli. V: 27. Cn om in [jet unj'

s beei be gobbrlno5cn re lj?jbarmcn. ómbat Oii brn ©abi^: grljuorjaam

u getuee^t ilt;gt; tot ben boob bré Rruiff^/300 moeten jic'j alle finien boor

n ©em Buigen. Phil. II: 8—10. ©aajboo? is ïjem gegrUen aïle magt in

, ij'cmel cn op aarbe. Matth. XXVIII: 18. ©aa^booj ontbiug CM) magt/

om bele uitlnenbige tuelbaben aan be ooft niet imlir^Rorencu te ücUiijjcn/ t. 500 in Ifgcftamrlijfte l;taa!en te genejen/ al? cai'i cm naaj be side Ijun a'^

Q ^opOeet ïjet Cuangelium te be^fionbigen/en Ijen te roepen en uitbicnbig

) in 3ijnc fiejfie te bjengen/en Ijen BI500 nutiunbig tefjeiligen en ban au tic re 11

af te 3onberen; 300 bat door Christus bloed geheiligd te zijn, niet öeteefient t be bare befteerhige cn ben g^oei in be;elv!r en [jet Rebben rn bertoonen

ban 25eelb Or-fb^; maar alli en uitwendig in de kerke gebragt te ziju, e cn boo? be fiennipfe be? ^eeren 3!e3ti/ be befmettinge ber Inerelb/ be o^obe

,r 3onben/cntbloben te 31111. ©at be^en ftimnen afbaifcn i^ Buiten berfcfjiL

XXI. Tegenw. 6. 2 Petri 11:1, Gelijk ook onder u valsche leeraars zijn Tcgenw.G il zullen, die verderfelijke ketterijen bedektelijk invoeren zullen, ook den Hee-

t re, die haar gekocht heeft, verloochenende endc een haastig verderf over

e haarzelven brengende. aMiocljt te stjn ban CljJigtue/ i? bcor CÖriptug

r Bïoeb berlopt te 3ijn ban fcfjulb cu ftraffe/n? 30n eigen tc 3nn. Openb'.

n V : 9. 45u/öe3e ftunnen afbalïen cn bejloren gaan. Antw. (a) Peje lua* Antw.

ren nooit taare geloobigen gebieegt; tuant get toaren balfdje Iccraar^/ bic bejbcjfelijftc Bettcnjen Bebefttelijfi inboe^bcn. iDus raafit öese pïaat^ / liet bc^fcljil niet. (b) lt;ir!)?i^tiia fiaopt be ;nnen tot be salfg'jitb eiian-

st beren tot 3511 gebruifi/geïijft tnij in be bsjfbe tegcntacjpirigc uit Hebr. X

1. Rebben getoonb. 4lSen lioopt 300 hiel baten ter cere/ f.lg ter oneerc;

i' bc baifcije leeraard/bic bourgaben/bat 5ij fceel aan bc berbienjte»ban

if Cljjiptu^ dabben/ tuaren geftocF)r om ïeeraar? te 3(ju/ maar niet cm

Salig te taorben. ïioopen Ijeeft ucrfcöeibene cinben.

:s XXII. Tegenw. 7. ^Tegcn bc 315aUjatbingr bej heiligen Brengt mm in Tegenw.7

r. bele cycmpclen ber afgebaUenen. SC'.j :

1- De engelen, bie tot buibelen 3Ön gebso^bcn/cn Adam. Sijn bic afge

1- ballen/ 300 ftunnen ooft be gobsaligen afbalïen. Antw. (a) ll?i} fpjeften niet Antw.

n toat 3oiibe ftunnen gefcljiebrn/ten op^igtc ber gobjaligen/in 3ic:j3elben

t aangemerftt en op 5icf)3elben gelaten; maajtaatnietgefcöiebenfian/ombat

/ 30 in (JSobg Rrac^t Betaaajb tnorben. (b) ï^e engelen en SCbaiii Ijaböen

» 0cene Beloften ban Bctoaringe; maar be gobsaligpn ^ebBen jefiere Beloften.

;• ©bbb 2 David

707

-ocr page 784-

708 Van de Volhardinge der Heiligen.

aanii. David beviel tot julftc ^onben/bic met ïiet fiefjouben ban geïoobe en ®

gcrgtelijlf lelirn niet beftaan Bunnen/ al? cbe?fpel en lico^Brbacbtcn boob»

Anhv. ji^g. Antw. (a) g.ijne befJeeringe/ Ijejflcl en 30alt)a?bingc (nojben buibeltjft t)i

aangeuiesen. Ps. LI. €n in be 6eict)2rjbiiioe ban ^ijn (aatjle elnbe. (b) 901 tu 10 't bat in jiilHe jltiare ^onben tiet grloolie en't geegtelrjfte leben in öc»

jtiuiminoe i^'300 blijft ooii ban nog Her ^aab lt;J5obg in be gclaobigen b Aanb. ~ Salomo bc:bicl oy 't laatst tct afgobenje. Antw. (a) ^aloma tna^

Autquot;' Jedidja, beminde des Heeren, be liefbe JSobó nn beranbett niet. Jer. 2

XXXI: 3. Joh. XIII :1. (b) l^oB bejre ^alamo in be afgoberije bejbiel i^ b

niet bet'cljjeben/ 't 311 bat tier aliren eene toelatingc is gelneept boo? aan» A

ftaan bfln ;t)iic afgobifc^e bronbien/'t 35 bat tjet maa? erne enftele baalr e

ban uitejljibe bnigtnge iggeUiceét; iminc:s Ijij tnojbt niet gc?telö onbe? t

be gobbrioo^e tjoningen/maa? onbe? bic/Uirilie? flapte niet 300 balljamen e

bias mer ben i^ecre/al^ ftet bazre ban ®abib. IKon. XI:4. ^,00 bat Ijij È

hen ïjcere niet l)reft bejlaten. (c) fön tao^bt na 51)11 en boob erlfenb boor (

een boojbrclb boo? anbeven/ tegt fi)r? met 3i)nen babe? i2?abiö.2 Chron. XI: r

17, Want driejaren wandelden zij in den weg van David ende Salomo. UDaaj- 1

uit btniit/bat 1)1) gob^alig ig geitojben. (d) l^et ftaar alle? met gefcfj^Equot; I ben/en baa;cni tiecfr men 3t1ne J^oljjajbinge in be 3onbeniet te amp;r|1ui»

ten/O'nbat ban 3tjne brlitceriiuje niet uitbruUftelijft gemelb luojbt. '

a anii. Petrus br^loorljcnbe Cl)?iprup; bjiemaal/en be^loocijenrn ban 1 Antw. jug [{an met genabe met Orftaan. Antw. ©e j|eerE SdCiii? 3e!bc uit-

b?uftfieir)ft tot Ijeni/ brtt be fa ran lieni biel 3oiibe fcljubben/ inaa? bat 3ijii pfioabe niet sonbe npiitmben/Luc. XXII: 32. Cn ijt] ftonb uit stjn fcljielijbrn bal liaaétig VDebejom op/en ging nit ende weende bitterlijk, Matth. XXVI: 75. flEen grloobioe l?an biel in eene uitUiEnbige oaab ban bejioocljeninge ballen.

Aanh. Judas Vnas een Apostel en lifj Inie^be een be:rabe?/ en (£f)?i?tii^ 3cgt: Joh. XVII: 12, bar tjij alle be Slpositricn belnaarb fiabbe/ behalbe 3l!nba?/ 300 lea? e? ban één uit be gegebenen beé ©aberj? aan Clj?istii?gt; berloren Antw. gegaan. Antw. S:nba^ bias nooit ban ben J^abe? aan Cii?i?tu? gegsben oin boo? förm bejlost te tno^ben/toant Ijn toaé geen uitbe^ftorene. Job. XIII: 18, Ik en zegge niet van allen; Ik weet, welke ik uitverkoren hebbe. ïjii bias a! te boren/ee? hn een bejrabe^ biiejbe/een duivel, Job. VI: 70. Een dief, Joh. XII: 6. li^ij ié nooit öeltrejb gebiee?t. Sfn be plaatfe Joh. XVII: 12, biorbt flubap uit Ijet getal be? grgebenen ban ben J^aber om 3alig te maften/ uitgefloten/ en be gegebenen en ^ubaé tnojben te» gengejïelb/bc gegebenen Ijabbe fïesu? amp;ebiaa?b; maa? Sduöas/ bic een 5onc be?t bejberfs taas/bia^ alleen bellaren gegaan/ be gegebenen toa» ren niet bejloren gegaan/ Sfnba? alleen bia^ be?loren gegaan. Sluöagi taa? alleen fot uitboeringe ban Ijet befluit onber be SCpostelen. anh. Demas be?liet ^aulu?/ en ïjaöl,E öe tegentaoorbige biereiü tuebejom iief geftregen. 2 Tim. IV: 10. 4Su/ bie be tuerelb liefheeft/ öe liefbe tejS

©a-

-ocr page 785-

Van de Volhardinge der Heiligen. 709

n tikt in gem. 1 Joh. II: 15. Antw. (a) ©oojsf moe^t men 6cbifj» Antw.

1» ^en/ öat Demas ooit tnebrsgefioren i^ getaee^r/ taaa?toe geen 6!gft ij» fn

ft j^er iBoojö/ bat f)i) sicli 6ij ^aulu^ bopgbe tna^ geen ölijft ban fieftesringe ;

Cl ttant beien/öie bij Cfcfptii^ jiclj f|ielöen/tneften af/Joh. VI: 66.

:• Alexander en Hymenéus bieten af ban be taare leere be^ geloof^. SStet

ban bejen öoben § 18.

^ (ï?e bloeöfcfjenöe? Uiaê een geloobige/gelgft fiïijftt uit jtjne öefteeringe/Aanh.

r. 2 Cor. II: 7. Uc^e bia^ 500 be?re bejballen/ bat f)ij ben fatan obergege*

^ ben tBie?be. 1 Cor. V: 5. ^oo ftan ban een geloobige gefieel afbalïen.

1» Antw. (a) ©at Ijij boo? jgne e?gerni^fe een geloobige taajS/ bltjftt niet/ Antw.

b en bat moeste ecrjit üctóesfn tao^ben. (b) ^femanb ftan boo? be bejliclj»

? tinge en In^oeginor bc? confriente tot obejgjoote b^oeffieib fiomen/toaajop

tl ren grtae^ene ergerlijfie ban be fiejfte taebejom mag aangenomen tDo?«

ij ben. (c) ^e öan ftan een mibbel gchiergt stjn tot sijne taare öefteecinge.

t (d) Cn ,^00 Ijij te beren toaarlijft beUeejb taaj»/500 taaé öer 3aab ii5ob^

: nog in Ijem gebleben; uit Ijct ballen in eene sonbs ftan men geen ge»

!- lieden afbal fiefluiten/ballen ,in .^oiibE ftelt geen fjee^fcljen ban be jonbe.

öan bragt ^em tot infiee?/en beeb Ijem üe jonbe bcjlaten. » XXIII. (Jfejien liröamp;enbe öe toaarïjrib ban be ©ollja^binge ber ll^ci» De Voi-

ligcn/ gaan taij oliej tot be ftr.itljt/ Oie baajin ligt tot bejtrooptinge en t' bertaafifteringe in be l^eiligmaftinge boo,: be geloobigen. ligenis

©it ió get pniit/ bar be lilem geeft aan alle bejtroogtingen/ bie tie nc« ®cn1.srt0e0rjt t fooViigen uit anbere geloofspunten fdjeppen; taant taat troont tian ftet ve r008 '

n 51)11/bat men taebejgeboren ip/tot een ftinb löob^ aangenomen/berge-

, binge be? jonben Ijeeft ontbangen/inbien men taeet/bat men mo?gen

n taebejom een ftinb brg tnnbrl^ en be? ïjelle ftan ^ijn ï 4li5aa? als men Bij

be ontbangene genaben berjeftejb 10/ bat men in be ftracf)t oPobp betaaajö : 5al too?ben / bat Ijet be?bonb onbe?anbe?ltjft if/ en bat men jefter be

/ eeutaige jaligfjeib 5al beeïac^tig tao?ben; ban ftan be genabe eerpt regt

n be?bltiben/ ban too?bt men be?taai?fte?b in be liefbe/ ban ftan men be?«

11 geten taat acl]ter ié/ en 3iclj uitfl?efifien tot fjetgene bat boo? ig/ en jagen

1. al^ naa? een luit/tot ben p?ijlt;« be? roepinge Oi'ObB'bie ban fioben ij?, ©e

!. geloobigen Ijeüben bele b?oebige en ;onbige ontmoetingen in be^e taerelb;

maa? bit punt be? ©ollja?binge tael be?ftaan/grloofb en grp?actifee?b tao?-e benbe/ geeft gemoebigbljeib tegen bie allen, 't 3$ een Bijsonbere nn^flag

c in be gob^aligen/bat 5e 500 fj^gpn ^'Ö^n ÖÖ SicÖSElben/en aUjunnen

troont toillen frljeppen uit Ijet genieten ban be geegtelijfte goeberen/bie 1 500 jee? fiegeeren; en al^ 5e öat ban mipfen (taant 't i^betoegiöob^

• niet/ bat ï)un altijb geboelig te boen genieten) ban liggen 513 e? toe/ en

gt; bat ij? be reben/taaa?om be gob^aligen boD?gaan^ 500 b?oefgeegtig jgn/

öaa? je met brolijftfteib gunnen loop jouben uitloopen/ inbien 3c meerber 1 op be onbe?anbe?lijft{)eib lt;!5obi0/ beg be?6onbg en ber Beloften leefben/ en

i 50 soutien meet tot cere ban tjunnen (èob/en tot optaeftftinge ban gun»

©bbb 3 nen

-ocr page 786-

710 Van de Volhardinge der Heiligen:

ren naakts fdjcn. ^aajom ortaennet u ban bit jjiun ten boïïe dc

te jtjn/cn öat ban gcburio rr gröjuiften rot licrtcuogtingc/rn ban jaï pc

te Rracljt tot öciligniafiingE meteen baaruit blorijni. h( Tegen XXIV. ï^ier ijS troont tegen de geestelijke verlatingen, 't l©acbt ben

Teriaim- gej00bigen niet altgb toegelaten met be öijciptlen op ben heiligen öetg/ u

en met ^aulu^ in ben be^bcn {jemel te jtjn/en altijö te lebenin be omquot; ol

ïjeljingen en ftujsfingen ban ben ^eere 3e5quot;ö; maa? be l^ecrc be?öe?gt Ic

bifttaij]^ stjn liefeljjft aange^igte ban Ijen/ ftaat ban bc?rc/ öcbefit Qem b

met ern toolfte/300 bat er ocen geörb boo^ ftan/öoubt ^iclj ftiï/algof g

ï^t) jtcfj ftunner niet aantroU / lioubt be betaegingen sijnec barm^ai*' it

tigljebcn tegen ften in/obe^beftt 5e met bonftere buiéternisfcn/ftoot Ijen b

al^ bjeg/en fcljtjnt op ftcn tc toornen, il^aa^ Ijic? ié gjonb ban troont b

boor u/ biarr geloobtgen/ belutjle ^ob^ liefde tot 11 onbe^aube^lijf! i^/ b

en be voepinge en genabegiften onfieroutueiijft jgn. ^aajom oefent ban g

Ijet geloobe/en mr?tit ben f^cere aan/als stjnbc tot 11/bie l^ij laas/toen 0

u op 't aHe?b?ienbehjfi?t nntmoctebe/ ja oneinbig mee?/ en Cjij jal d

5cfer? bu-bejom bomen; Inant ïjtj jegt/ Jes. LIV:7,8, Voor eeneu klei- 1

nen oogenblik hebbe Ik u verlaten ; maar met groote ontferminge zal Ik u I

vergaderen. In eenen kleinen toorne hebbe Ik mijn aangezigte van 11 een r

oogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer I

ontfermen. Cn Jes. XLIX ; 14—16, Sionzegt: De Heere heeft mij verlaten, c

ende de Heere heeft mijner vergeten. Kan ook eene vrouwe haren zuigeling l

vergeten , dat zij haar niet en ontferme over den zone hares buiks ? Ofschoon s

deze vergate, zoo en zal Ik doch uwer niet vergeten. Ziet Ik hebbe u in de 1

beide handpalmen gegraveerd, Mal. III: 6, Ik de Heere en worde niet ver- l

anderd, daarom en zijt gij, kinderen Jacobs, niet verteerd.

Tegen XXV. ïjie? ij? troogt tegen de aanvechtingen des satans, ©e ïferre fjeeft aanvech- Ecnc onbe?3ocnlpc bijanbfcjjap gejet tu^fcöen ijet jaab bcr tiroutoe/ inge' Cï)?iéti'!S k'n aUc 30quot;^ leben/ en tupfcljen f)et jaaö be^ buibef^/ be gobbe' ïoo^en. JilSet bat be ïiinberen (©ob^ onttoaften uit be fbibfien be?? bui» bel^/ en obejgaan in ïjet rsjtte ban Cbji^tug/ bejüolgt Ijrn be buibc 1; ban met ii^tige omleibingen om Ijen tot ^onbe te bejiofiften/cn ban met bu-rige ptjlen om t1-* bejfcfi?iRften / ban met bui^tflagen cm fien tc fituetfen/ en fii'nnen bjebe te beletten, ©eje aanballen jijn bebUiaam om ren geloobige Ijeen en biebcr te flingeren/ en !jet geloobe te boen Uianfie-len; boclj/nietteaniflaanbe alle be }togt;men ban bejen boojen/magtigen en li^tigen btjanb/ ;ao jal be buibei niet één/ Ijet allejteebejfte fcftaapfien/ fiunnen boen afballen en uit be ganb ban ^eju^ ruftfien. USaa? b? bui = be! self sal onbe? be? geloobtgen boeren bertreben lao^ben. Rom. XVI: 20, De God des vredes zal den satan haast onder uwe voeten verpletteren. ®aa?» om mogen 5e in be taaarfteib en firadjt lt;J3ob^ juicfjen ober ben buibcf. Openb. XII: 10, Nu is de zaligheid, ende de kracht, ende het koninkryke geworden onzes Gods, en de magt zijnes Christi; want de verklager der broe-

de-

-ocr page 787-

Van de Volhardinge der Heiligen;

deren, die haar verklaagde voor onzen God dagende nacht, is nedergewor-aï pen. Ende hebben hem overwonnen door het bloed des Lams, ende door

het woord harer getuigenisse.

n XXVL ïfiec is vertroostinge tegen de wereld. aDmöat te ftinbetcn (öobé Tegen de

ï/ uit öe tucrelü 5ijn uitgegaan/ en met ljun licljt cn taanöef de Inerelb wereld-i* ober tuigen ban jonbe/500 tjaat |ien öe Vneceiö cn tracljt tjen üan lju!i ge-jt loobe en gobjaligen tnanbel af re trefjften/ban met licfUa^tngeti Ö002 bc

m ticgeejlrjlitljeib öe^ co gen/bon? be öcgfe;(!jf!ljcib be^ bleefc|pé en banr be

af gjoot^cljlieib be^ltben#; ban booj öebjeigingen/baoj onttreftlien ban al»

l*' leö/ bat tjen bejftüiiUfien ;nube/ baoj toieebe bejbolgingen cn baobcu;

n bit inaaftt een geloobige beHomine^b of |jn bui jat ftaanbc bltjuen in

«t ben tijb ban bcprorbinge; maar bcjest niet/geloobigen ! mant ooH be

S/ toerclb jal u noclj boo? jjare lief fto.vngen/nodj boa? Iiare berb2u!{ftiii«

:i gen ftunnen fcfjeiben ban be lieföe (0obg/taelfie ig in Ctjristus

n onjen l^eece/ Rom. VIII: 38, 39, Joh. XVI: 33, In de wereld zult gij ver-

ll drukkinge hebben ; maar hebt goeden moed, Ik hebbe de wereld overwonnen,

i- 1 Job. IV : 4, Kinderkens, gij zijt nit God, ende hebt haar overwonnen ; want .

u Hij is meerder, die in u is, dan die in de wereld is. ©aaiom mogen tatj

in roemen ook in de verdrukkingen; wetende, dat de verdrukkinge lijdzaam-

ïr heid werkt, ende de lijdzaamheid bevindinge, ende de bevindinge hope ; ende

q, de hope en beschaamt niet, Eom. V: 3—5. i^ebr ban ooll in De^en it:i]ü goc

g ben moeb/ en tjiumfVeit met ben SCpoéte!/ Rom. VIII: 35, 37, Wie zal ons

in scheiden van de liefde Christi ? Of verdrukkinge, of benaauwdheid, of ver-

Ie volginge, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? Maar in deze al-

r- len zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem , die ons liefgehad heeft.

XXVII. fi^ie? ié troost tegen de zonde, ©e geloobigen .ïnn inaa: ten Tegen de 't beele taebe?gelioren/^tj Ijebbrn nog ben ouben SÜüam in 51CI)/bie ijoubtzonde-

/ nog jniie nature cn begeerten; öese boeren lirijg tegen be 5iclc/cn öuen

fiaac biftbJiils ft?uiftelen cn ballen/ja tjouben Ijaa? taci gebangen onbe? be jonbe; öit fmajt Qaa? niet alleen/maa? ftet tiaart ooit in ijaar belc n ttoijfelingen en hcftoinmerltiftc gebacljten/of ;c niet biel in t^et iaatét

Oebjogen tnogt uitftoinen/ öebitjle be fjeiligmaHinge niet ftan afgcfdiei-e ben tuojben ban öe regtbaazbigmalJinge/cn betoijlc ijet geloobc ^oiiöe: bc

11 topjften boob i^/ cn baarom of 5e niet biel ban öc genabe bc?baUen yjn.

jKaa; neen/geloobigen! bie nog ft?ijbt tegen be sonbe/al firtir gij Ulei* 1 ne ftracöt/ nog tclfienp bja?bt cn ben |t?nb f)e?bat/ bie tegen öe

/ jonbe bibt en naar öen C^eere Se^u^ loopt om ftracl)t / f)eöt goeben

moeb/ooft «bie sonben/bie nog tegen ntticn bjifle in u obe? ^tjn/sullen , 11 uit be Ijanb ban CÖ?i^tu^ niet ncmen/ Cjg ^al u baa?om ooft niet bcj-

ftooten; baant ïfjj taijste te boren/cc? u riep/ u amp;eftee?be/ u be?» trooiétinge gaf/ toat gij taaa?t en bsat gij soubet boen/ en ^ij nam u op e uit brije genabe/ en jeibe: u toil 3Ift lieffjeböen/u jal 3« Itef[jc66rn

- tot ben einde toe. Ps. XXXVII: 24, Ais hij valt, zoo en wordt hij niet

weg-

711

-ocr page 788-

712 Van de Volhardinge der Heiligen.

weggeworpen, want de Hcere ondersteunt zijne hand. Jer. XXXI: 37, In- 01

dien de hemelen daarboven gemeten, ende de fundamenten der aarde bene- ^

den, doorgrond kunnen worden, zoo zal Ik ook het gansche zaad Israels ^

verwerpen, om alles, dat zij gedaan hebben , spreekt de Heei e. ^ z(

Tegen XXVIII. ïf)sc? i? troost tegen de zwakheid in het geloove, duisternisse ea ^

zwakheid alle ougestaite der ziele, l^ct gcloalie üec ftinbercn toojbt d,

\oofsee ban alle ftantcn te geitjft öcilormb/ boa: aanballen ban ben buiUrl/ boa: ef neepteltjfte bejlatingen/ boo? ligcljainelp ftrui^/boo? jonben en bui^'

tejni^fe/ bat 5c niet alleen niet toeten/bat 5e ban sicösel^cn SU^en jeg^ ,,

nen/ maa? bat 5e benïten/ of 5c toel eenige toare baaö öe^ geloof amp;eü- jj

öen/ öetotjle jij in öe nare bonftrjljcib IHIejquot;!? niet binben/en j,

met ï^em in eenige onbc?{janbclttigc Somen/ October ontftaat in öcii ti

jnoebeloosljcib/li^teloosfjeib en bnabigljeib/500 bat se ïjet fcfjijnni op ^

te geben;. maa? be ^eere Bctoaart nograné !]et geloobe in fjet ijarte/en jj

öoet Ijct tfïftenö tocbe:oni fcoben Hamen, ©it iif ban f)un rot troont/ tt

bat be ^eere aejué boo: fjen bibt/ dat haar geloove niet op en boude, Luc. 5,

XXII: 32. Cn'bat 3E in de kracht Gods bewaard worden door het geloove, ^

1 Petri I : 5. (öciijft be onbezbinbmge Ijun menigmaal gclce?ö tjeeft;

öaarem ^tjt aol! in öini ftaat gumoeöigS/om mee J5aiiluS re peggen/ j,

2 Tim. 1:12, Ik weet, wien ik geloofd hebbe; ende ik ben verzekerd, dat r Hij magtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag. f.

Tegen de . quot;XXIX. f)ie? i^ troost tegen de vreeze des doods, ©e öooö i? regen be t,

quot;ee,ze , nature/ i^ be fioning öe? be^fcliziUlnngc; al een geloobige in een re- j]

00 belnften ftaat/en Ijij fiegint jrcö ben öoob naöij te ftellen/500 öebtnüt z

ft ij toel breeze en bebinge/ fomtp^ obe? ben ligcftameltjften boob/ en v

fomtijb^ ooft rij^t in l)en op een öefeffen ban gsoote onbc?fc!je!ti ban q ^aligljeib en bejboemenigfe/ 3?) ^ien sitlj in ^cOiclben 50a jtoaft/ bat jij benften/ toaa: mijn gcloabe/ fieefc Ijet tod toortel en baatigDeib ? iöaa?

mijne Ijnligmaliinae? ©at ift Cc'ng öeörogen uitfttoam ? nj^t in gen op öe be?fcamp;?iftfiinge be^ boabé. .ilSaa? ooft baa?tegen Ijebben lurj eene baste bc?troostingc in bc baistigfjrib öe? öetoaringe öod^/öie öe innen niet alleen in bit leben üctoaa:t in öen ftaat be? genabe/ maar ooft in öen boob. 1 Cor. XV : 54—57, De dood is verslonden tot overwinninge.

Dood, waar is uwen prikkel ? Helle, waar is uwe overwinninge? De prikkel

nu des doods is de zonde, ende de kracht der zonde is de wet. Maar Gode zij j

dank, die ons de overwinninge geeft door onzen Heere Jezum Christum. {

is krach- XXX. löelijft öe bolftanöigtjeib be? heiligen eene fi?acfjtige be?rraoStin- {

quot;gt04 0e ié/ 500 ilt;S jij ooft eene iïP?fie b?angreöc ror Firiligmaftinge. lgt;c partijen/ j

Mngf™quot; ombat 3ü niet ftennen be nature be? genaöe noclj öe? öegenabtgben/ mee- 1

nen/bat be,gt;e leere jorgeloo^e menfcöe» jDubemaften; maar ter contra- j

tie baa? i^ niet^/ bat 50a jaet en juibe? fietoeegt tot fteiligmaftinge |

afê be genaöe en be 6eftcnölgï)eiö ban bie; toant öe lieföe q5ob^ ont« ,

fteeftt be liefbe ban be gcliefben. 1 Joh. IV: 19, Wij hebben Hem lief, ]

om-

-ocr page 789-

Van de Volhardinge der Heiligen.

omdat Hij ons eerst liefgehad heeft, ©e faapte 50Pe En jcfeecc bec-taac^ttnge ban öc jaligljcib eene ftracöttge fpore tot IjejüaÖEib. 1 Joh. 111:3, Een iegelijk, die deze hope op Hem heeft, die reinigt zich-zelven, gelijk Hij rein is. ©aajom nam öe ^Cpogtel öe 6a2mt)artigt)eiD (HjoDjS tot een g:anti ban 5tjne oplucftttinge. Kom. XII; 1, Ik bidde u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uwe ligchamen stelt tot eene levendige, heilige, ende Gode welbehagelijke ofiferhande.

XXXI. (a) g^aajotn öan/ejftent be bastigljciü ban utncn ftaat/en gö jult baarin sien be b^ije genabc/be goebliEiD/be magt/be tanginoebig»

Ijcib/ be gctruutaigöc'ö onbejanbejlijliljcib vöab^/ in inenfct)En/ bie 5001 30Hbi3 sijn/en bie ban alle ftanten 30a omfingclb en beftonnb Vao^ben/ te Betaaren in Oct grloobe en leben tot op ben bag ban ljunnc bolfioinene bc^Dgfiuge. ^it jat ftoffe geben tot beiüionbcringe/ tot lof en pjijp ban be ftee^IpE bulmaalttljeben ban 45ab. (b) ^ijt ban gemocbigb in alle onge» legenljeib/ bcrtroutut op ben ïjeere/ bie jal Ijct boo^ 11 boleinben/ bic 5al u gcleibrn boor jijnen raab/ en baarna in Ijccclijitljcib opnemen, (c) 2ijt riloeftmoebig in ben fi^ijb/fteunenbe op be beiligc bcbjacinge a5ob«?/ toebe^ftaat ben buibel/ en Iji) 3al ban u blieben. ©e^saalu be taerelb met al bej^elbe^ fcl):3nl)ee:ltjiifjeben; toant ijet geioobe ban bie natii»

re/bat Ijet be bicrclD abe^lumt/1 Joh. V: 4. (©luljoubt 11 ban be blee*

fcÖElöfiE ücgcerlijftècöEii/ bie ftnjg boeren tegen be jiele/ luetcnbe/ bat bit loapen niet i;j op liet onjcïter/ en ftet ftainpen niet i^ als be lucljt flaanbe. JBelaan ban! Waakt, staat in het geloove, houdt u mannelijk,

zijt sterk, 1 Cor. XVI: 13. Zijt standvastig, onbewegelijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die wetet, dat uwen arbeid niet ijdel en is in den Heere, 1 Cor. XV: 58.

KAPITTEL LVII.

Van den Dood en Staat der afgescheidene Ziele.

1. SCljï a3ab be uitberfiorenni boo? aïïe be Uiegen/ in f)et borige gcmelb/ Aiie men-geleib Ijeeft / en 5!) be^ C^eeren raaö in ïjunncn tijö tjeamp;öen gebienb/ schea ban neemt be l^eere Ijen tot ïfem op in be eeniiiige geluftsaltgfjeib; maar 8tei'ven-bit obejgaan ban ben tijb tot bc eeuUiigïjeib/ban bit jonbig leben tot be bolmaaftte Ijeiligljeib/ ban be broef^eib tot be bretigbe/ ban ben ftjiib tot be firoone/gefcljiebt boo? eene bonftere bailei ban ben honing öer be;» fcörififtlngen/ taelRe i? be ©00b. l^enoclj in be eerfte/ en dElia^ in be ttorebe toerelb/alleen 5jjn jonbec ben booa te jien in ben fjcmel inge^ gaan/maar binten bie ttoee er geen/en jal er niemanb ten Ijemcl ingaan/ ban booj besen naren hieg. ilaetacl «iteinbe bej geloobi» II. fm gen

713

-ocr page 790-

Van den dood en Staat

oen en brr sjobbflooien onficbenïhigft bc^fcgiit/300 öefiamp;cn 5e nogtanjS het jlerben niet malftanberen gemeen, ©it de weg der gansche aarde, Jos. XXIII: 14. Wat man leeft er, die den dood niet zien en zal, die zijne ziele bevrijden zal van het geweld des grafs, Ps. LXXX1X : 49. 't 3$ ftiiiö/ jon» geinig/ man/ öanö; 't ctnöe ban ern ieöer t^: eudehij stierf, ©it i? be ba^» t2 en onbL-ranbctltiftc arbonnanrie 43obS. Hebr. IX: 27, Het is den raenscbe gezet, eenmaal te sterven, ende daarna bet oordeel, ©it is? öc fententie : Gij zijt stof, ende gij zult tot stof wederkeeren, Gen. III: 19. ©it leejt be Dn= berbinöinge alten menfefien/300 bat ftiertoe geen bctaijé/ maar liielin' bacljtigmaltinge ban noobcn ilt;j. ï^iej tjclprn geene figcF)amel)jfte buurreg» ten; be liujse ^alomo ftcjfi 300 lne( als bc Dlua^e JEalial. ©c ite^fte JMm* fan jou Uui ,iilt;3 een teebcr brotiUnje/bc fcl)oone lïacljel; ©inajootuel als eene teebfr gcoogbe 3£ca; be rijftc man 30a teel aló be arme TCaja» nip. «iïeue üotiing Urnrbt 300 itiel ban ben troon geruSt/a!g een bebe« laar uit 3i)iie f)titrc. Daar bonden de boozen op van beroeringe, ende daar rusten de vermoeiden van kracht. Daar zjjn de gebondenen te zamen in ruste, zij en hooreu de stemme des drijvers niet. De kleine en de groote is daar, ende ile knecht is vrij van zijnen Heere, Job III: 17—19.

De uit- II. ©e mnifdje moet niet allrcn fterlmi/maaj tusfeijen jijne gebcocte le'iifk0quot;' En maar een ftlein tijbje. Weinig ende kwaad zijn de dagen der

jaren mijnes levens geweest, Gen. XLVII: 9. De mcnsche, van eene vrouwe geboren, is kort van dagen ende zat van onruste. Job XIV: 1. Ps. XC:10, Zijn leef- Aangaande de dagen onzer jaren , daarin zijn 't zeventig jaar, of, zoo wij zeer kort'' sterk zijn, tachtig jaar, ende het uitnemendste van dien is moeite en verdriet, 't Itcüni ocö menfclien üiojbt boo^gebraut als eene gedachte, vs. 9. ï©!') vliegen baailjenen/ b. 10. 't ligter ban rene weverspoele, bie met erne )üelle blunr be brrebte ben *t taeDDc bocifprinrit/Job YII: 9. 2£!s gras en alp erne bloeme bt? belbé/ In el be maar boor een üort tijbjc i«5/ Ps. CIII: 15. 't Sii maar eene handbreed, eene IjanöBrecö jonne boor Ijct onbejgaan is maar écu uur. Ps. XXX1X;6. 't €gt;aat fuel bonrbg/alö ren looper, a(^ jagtschepen, a!^ een arend, blirgenüe uaaj Fjcr aas' Job IX : 25 , 26. 5t!S5 een damp, Jac. IV: 14. SC'^ï rook, öir tini aïg een pilaar rrgt opgaat/ niaa; fct]ieiijfl bejbtnijnt/ Ps. CII;4. 5C(^.cene herdershutte, bie men rag bet plaatst. 5til^ het afsnijden van eene webbe van den drom, bat in een cGgciiblifi cebaan ijs/Jes. XXXVIII: 12.

Deligcha-

III. 2EI ftrtben allen meiifcljeii eben gelijii eigen/300 i^ cc noEtan^ 'If^deen ecn ^rnur Dl1bErfrl)ciö tuéfrljen het fte^ben ban be gobbeloojcn/en ban ueTijde-quot; t EU licloobige. ©en gobbelno3rn Ramt be ©ooö obe: als een fdjulbeifdjer/ iijke dood en als eene straffe toegenjs öe 3onbe/ en 31} toorben boor ben3rll)En Ijencngc' geloovi-^6 50,1ben naa? ben eeulDigen boob. Rom.quot;VI:23, De bezoldiginge der zonde is gen peene de dood. ©en geloouigen fmmt be boob oott tael ober om bet jonbe taille/ gezegde ,nfld? aI,ECl1 a,^ eene kastijdinge, betaijle be Cf eere SCesu^ alle ftraffe ban straffen. Öuuiir ionbc jjeeft gebragen/ cn amp;en ban bejelbe brrlojt. Eom. VIII:

10,

714

-ocr page 791-

der afgescheidene Ziele.

10, Indien Christus in ulieden is, zoo is wel 't ligchaam dood om der zonden wille. Cn be tooö i*? f)1'quot; öoojgang in liet ceulii'ge Irbcn.

SCfl^aru^ stierf ende wierd van de engelen gedragen in den schoot Abrahams, Luc. XVI : 22. Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven,

van nu aan, Opeub. XIV: 13.

IV. i^age. Of de lijdelijke ellende en de lirjehamelijhe dood der rjeloo-vigen, welke hun niet overkomen om de zake van Christus, zijn eigenlijk gezegde straffen, afkomende van God, als een vertoornd en regtvaardig Regtcr?

üDaaj ip iemand in on^e bngrn opgeitaan/lacllie/onlicj anbere jtcl -bf^bc^bcnbe en naa? ben Jiociniaanfcljen ftant IjcKenbe blnaüngen/ooft öeje blijft/bat bc t|)belnftr cllcnben cn be ligcljamefofte ^)job ben ge-ïoabigen cigcnlijft gcjfgbc fïraffen 31311; tui) baajentrgen scggcn bat Ijct ljun alleen jiin Uabejlijfte fta^njbingen. ©ir blijftt albtis:

1. ij? een volkomen I2a(igmaftegt;/en Ijcfft nuc!quot;) fcOulb nocï) Bovvij^ 1. fijaffe linoj be geloobigcn obejgrlaten; be^ljallie 15 be boob bej gcfooüigen ^eea'vo'-ïjun grene eigcnlijft gejegbc ft^affr. HDant inbien «öob niet ganjcö en ge^ kome.i fjeel lir^oenb Inaé met be uithe^fiarercn/ inaa; al^ ren bc^tonjnü cn ^ism!l-regtbaarbig ïïcgte? be gcloebigen fbafte/500 Ums (Cliiisniö geen bol vtr' flomeii Saligmalie?/ ÏMj Ijabbe alle fcljuib en ft:affe baoj öe geïoobigrn niet toeggeiioinen. Soobat bat geboefen ié eene oycnSare ontftenninge bat Cljjisciiquot;? een bolftomen Saligmalirr i§.

2. ^liibien be ttjbeiijlic eflenbcn en be ligt^amelgftc Dsnb fce? grloo- Bewijs 2. bigen rigenitift gejegbe ft;affcn tnaren/500 morptc/naar be regtbaa:^quot;»®^ big^eib 45obj?/naar teellle baa: eene piopo?tie mort 51)11 tnöfcljen fljaf» den.

fen en sonben/een ban beje bric luaar 3nn; of aile janöen bet gcloo»

bigen moeiten grene meejbere tijbelijfic ttjaffen bejbienen/ban 3c ben / of baar morste eene of eenigc 3anben onbolbaan ban Ctjiiiru!? obejgelaten 31]n/ en bic bejbienben Dan gccne mecjberc ftraffen in bit leben/of Cijji^tiis ijabbe een restant ban bt be^bienbe ftjnffe obcrgrlatcn/

't Inelfj fjij niet bctaalb en gebragen fjabbe/en baa^om ban be geloobi» gen 3clbc nioentc gebjagen en uctaalb taorbcn. ^tgt;ic 3a! partij srlbc inoe^ ten toeftaan. jl^aaj geen ban brie is biaa?. IDant (a) ieüere 33iibe en een iebe? gcbecite be^ 3onbc bejbient aüe tïjbelijiïe en reubiige fijaffc/en in ben uitejfien trap. (b) Uiten moegren öc grlcobigcn/bic t^e meeste en SUiaajfte 3onben gebaan Ijeöamp;en/ ooft bc anejmeepte tiibelijfic paffen t-;a» gen/ baa? nogtanp be onbe^binbinge biel liet contrarie lecjt/ en in bc !ig-cfjamcltjlje vDaob/ al^ ®oob/ en ifi geen minbc; notfj meer. (c) D.-.n liabbc bno^ ben renen gcloobige mee? Bctaalb ban boa; ben anberen/bc-toöie be geloobigc/ bie be minfle 3onbe gebaan fteeft/ tael be jbiaajfte lig» tfjameltjftc il?afTe lijbt. ©ctoijle ban grcn ban bc bjic Inaajljcib i$/ en alle ongenjmb/Buiten en tegen ijpabs iDoo?b 31)11/30c Blijftt ban bat be ttjbc-Itjfie ellenben en be ligcljameliifie ©00b geene ftjaffen 3|jn boor be 3onbe. 3*

3. ®e open|ïaanbe fcöulü/bie gefljaft Inortit met be tfjbelgfte ellen»

rijmel Ucid.

fut 2 be

715

-ocr page 792-

*

716 Van den Dood en Staat

öe rn (Daob/of luo^bt baaj 0ct bjageii ban bicn bolbaan/of ^onber bolquot;quot; b

fioincne bolbot'tiinge fitoijr ocfcöolben; 500 l)et crrite/ban ftaii een men- b fclje 3Blbe boor jfjnc jonben bolüoen/ en ftan öü boor eenige/ cene/of

een gebeefre bolbcen/ 50a fian f)ti boo? alle^/ bJat ijtj taaarbig i$ in bit 5

leben te üjben/bulöoen met mee? te lijöen. Soo Tjet Iaat [te/ ban i^er a

geene bolboniene bolboeninge ban nooben/ en Camp;?i^tii^ habbe niet De» t

JjoeUen te Betalen; biant inöien ééne sonbe jonbe? bolftomene balboc- e ninge bergeben fian taoröen/ ;oa ban iiiti alle/ taant eéne jonbe maafit

aan alle fcljnlbig/ Jac. II: 10. 23c!0e tegen ^3oö^ ll?oorö/ 't eene paap^c^/ t

'r anbtre ^ociniaanscl). j

Bewijs 4- 4. Enoch en Elias, nirbe sonbige meuferjen/jijn niet geilo:beu; 50a 3

EUas^ztjn 5Ön ö^n bic bcbnjö getneeét lian eene Eigcnlijfi gesegbe jl?affe/ bie stj t

niet ge- joo tncl aubcre menfcljen bc?btenb fj^bbcn. 30 be ftraffc tjun 5011- ;

storven. {jet bolboeninnc ftbnjt grfdjalben/500 fiunnen alle fttaffen jonbe? bal» 1

boening Inorben fibnjt gefdjolben/en Clj?istu3 i^ niet ban noaben. (0f 1

C!)?i5tii^ Ijrcfc boot Ijen be ftraffe bep bocb^ gebragen / bat ïjtj booc (

aiibercn niet heeft bolbaan. ;

Demarte- Poet litrrbij be martelaren, bie fjabben met F)unnc 5onbc ben ©aob be?' i

iaren. bicr.b/rn nogtans öelponb/naar (iet jegof» ^an partijen/f)nn geene 1

ft:affe boo? be jonbe; maa? hoe taorben 5e ban ban bi flraffc bet sonbe/ 1

brn ©oob/bie 51) 500 biel al^ anbere mcnfcljen be?bicnb Ijabben/be?« i

lojst? %b Ijnn martelbom bc bctalingc/of 15«'t öun joiiber bolboeniii' ge litaiit gefcljolbrn/of tieeft Cfi?i?tus mee? boor fien ban boor anbe» ren brtaalQ? «5n 300 ooii be geloobigen/ bic ten jangjlen bage leben jnllen/^ij l)cbbrn ben ©oob br?bienb/en ebentael fterbrn 5e niet, i^ie?-uit Dlijtu bat bese bïualinge Dnbe?mgnt be noobjafielijliljeib bec 'bolijoe» muge ban Clj?i?tii^.

Komen5' cllenbigljrben in bit leben ftomen ben geloobigen obe? ban (!3ob

uitliefde al0 Ijiinncn ©aber/ en bat uit liefbe/ Hebr. XII : 10. Openb. III: 19. Bewquot;s g ®nC! 0311 Öl'rnc figftilpe gesegbe fttaffen.

Christus' 6. ClirigtujS Dreft ooft naar ben ligetjaine geleben/en i^ ben ligcliame-naar'^iquot; 'Ö^e!1 gefto?ben. oHcn ban beibe nu/of bat lijben en fterben tc

chaam'f be?oeff|S en sonbe? brucljt getaeeist/of fjeeft baa;boo? ooft be iigclja-enster- meltjfie ftraffen toeggenomen. l^et eerfte is oncfjri^telljft te benfien. i^et doenende tbirebe hiaarfjcib. Jes. LUI: 5, Door zijne striemen is ons genecinge ge-voor lig- worden, üpioo? Ijet bejgeben ban be jonbe nam l|t) be ligciiamelrfte ftb3a« lydên0^ 'Lquot;n ^,r0- Mattb. IX: 6, Doch, opdat gij moogt weten dat de Zone des men-dood. schen magt heeft, op der aarde de zonden te vergeven, [toen zeide Hij tot den EeTi^cha S61quot;33^], staat op, neemt uw bedde op, en ga henen naar uw huis. ©ie^bol-men'dCera' 0^quot;? SÖquot; be ligctjameltjfte fttnalen en be ®oob geene gejegbe ftraffen. geioovj- 7. (©e ligegamen be? geloobigen sijn leben ban lt;C.Ö?i?tii^/ 1 Cor. VI: 15, fedên van 19j 20- 30n 0311 Öquot;nne ligcljamcn jaotncl berla^t ban ftraffen alg Christus. be jiele; en baarfitj/ljoE Bunnen öe leben ban Clj?igtug nog iijn onbet

öen

-ocr page 793-

der afgescheidene Ziele. 717

ben rcgtbaarbigen tuorne «Uob^/en be cisjenlgft flraffcn onbc?»

Uioryen spn; 't Stjn tegcnftnjbige bingen.

8. 3[nbicn ligctjaamöellEnöcn en bc^oob firaffcn ban be joiibea sjjn/Bewijs s. 500 30« ban ooft siel^üenaautoböeben ft?affen ban be jonben/ taant in Scheid, alle ligcljaampelfenben Iijbt be jiefe mee? ban jjct ligcljaam; bie^jnube ban niet nuttig jijn in bit lcben/ maat alleen na ben ©cob/

en 300 liebfien tai) in bit leben op Clj?i|Btu^ niet te öopen.

V. Tegenw. ©etaijle beje blnalinge ten meerenbeel obereenfiomt met Tegenw. be btnalingen ber papisten/boorgeftelö/I. Deel. kap. XXII. §19, 303 gefatuiftt men ooft öeselfbe tcgentuerpingen/lnelfte alöaar oofi tacöejlegb

3{Jn. 't fèomt alle^ hierop uit/ öat öc ligcfjameigftc elleriben straffen ge-noemb tooien/Job VI: 4. Ps. LXXXVIII:17. Micha VII: 9. Antw. (a)Antw. 4itSen moeite ten mm|ie eene plaatfe öijüi-engen/in tnelfte be ligdjame»

Iijftc ©00b eene |i?affc genoemb tuojbt; maar tot nog toe f^eeft men geene fiumien binben/bug Ijeeft men geen Betagji boo? bat beel be«S betfc^il?. (b) ©e toooiben toorne, gramschap, wrake, straffe, fiebfien ttoeebejlei op»

3igte/of ftornenbe ban ^ob/ai^ een regtbaarbij jjegtet/of alö ban een Iteffjcfiöenben ©abcr. €en baber Fjeeft gramfcQap/ toorne/en ftraft sijne ftinberen sootuel/ al^ een regtet be miébaben; een ftinb lijbt 300IDCI al^ get ge|ï?aft tao?bt/ al^ een mfgbabigcr ban öe juftitie. iPaa.Jom Ino?» ben bejelfbe tooorben ban öeibe geöruilu/30a anbec be menfcljen al^ in be Jjcibifture; 300 bat men in ben ftlanft brt Uioojben niet moet ftaan ölijben/ en men uit get tooorb/ op 3iclj5elben genomrn/noclj Ijet cene/noclj Ijet anbere öefluitrn ftan; maa? men moet uit be omjlanbigljeben ban ben teftpt 3ien/of 3e eigenlijft ge^egbe straffen of kastijdingen beteeficnen. CO ïlgcftamelijfte ellenben luorben sootnel fiaptgbingen al^ jlraffcn genoemb/Ps. VI: 2, En straf mij niet in uwen toorn, ende en kastijdt mij niet in uwe grimmigheid. Openb, 111:19, Zoo wie Ikliefhebbe, die bestraffe en kastijde Ik. Hebr. XII: 7, Indien gij de kastijdinge verdraagt, il^aaruit blijlit/ bat ft ra ff en en fiastijbingen/ ten opsigte ban bc gcloobi» gen/ ö^elföe gao bat Qct tooo?b ft?affen gangct) geen gconb ig boo? be3e bhialingc/ bic ban btaalinge blijft.

VI. ïBij IjebBen öoben getoonb/ bat alle menfcfjen fletben moeten; Praktyke. bit bast 3fjnbe/moet aan3etten tot iet^ te boen: 1. Jgeffeng begob3a'

ïigen. 2. beffen? onöeftcetben. 3. ^cffenp sicfoelben.

Vooreerst, ©elngle gt) en be gobsaligcn flietben moeten/ 300 Ijeöt gt{ Men heeft iet^ te boen neffené be gobsaligcn/ 300 om aan Ijen tuelbabiggeben te jf13 t0 betDg3cn/ al^ om Ijen te geöruifien. trent gód-

Ca) JBen moet aan gob3aligen toelbabigïjeib oefenen/ Vtiant 35 sullen zangen, e? niet lange 3ijn. gijn 3e arm/ geeft 3e aalmoesen/be?fttaiftt 3e met fPÜ3e/branft en RIecbinge; luant geeft Behagen baaraan/bat

men stjne leben goeb boet; en 300 3e boot u fiomen te flerben/300 5UI»

len 3e u/aljl gg fterft/ontbangen en faErtoelfiamen in öe eeutofge ta-

3

-ocr page 794-

718 Van den Dood en Staat

ÖE^nafielen. Luc. XVI: 9. ï|e6Ben 31] t ngcöaiiiElijftc niEt ban noobEti/ fiü

maat jijn je jluaft naa? be stele/UE?trocrêr/onbejileunt 5e enfielptjE bir

btagen; bloalen 3E af/DcEiigt 5e met (tefbE taebe^om tecegte/taefir je tiji

op/ sijn 5e in een goeben jlaat/ bejöltjbr je met utoe [icfoe en brien» fto bElgftljeib/taojben 5e gela^rerb/be^bebigt ijen-

(b) 4iBcn moet be gob;aiigen geöruüieii/ tertuijl men 3e ÖEeft/ taant boi

3ij o^au ftEcben. 1Éet naauta op Ijimne beugben/en l)ac sesicö go

in ieber gebaf bragen / (telt u Ijunne neberig^eib / 5acötmoebig!)Eib / 55

töfjóljEib' beftigfjcib/Urienbetijfiljeib en anbere bcngben/bie fn bcse of be gene uitfilmfien/alg boarüceiben booj/fjeöt gcburig 'tnogeop^En; en

|en aansiEnbe/'soo brengt utae iicle in bic geftaite oUej/ en tcacjjt [jet be

gun na re boen. Zijn 3e leeraren/of anbere ücyioeföen of Begdafben/ mi

gebruiftt naarftig Ijunne onbeitaijyngen/Ijanblcibingen/am be fj^rrte' al]

lingen ({5ob^ met 3ijne fiinberen te leeren ïtennen/ en om in utne slnarig* mi

geben en gebaüen ban confcientie licljt te beftomen. Wi) büia^equot; men- m

fc^en/ ftennen ban eer^t get goebe/ a(«gt; men öft bedoren Ijeeft. Hftlé men ee

't gekift ban goebe leeraren tjecft/ ban geamp;nuftt men 3c bifttuijlp niet/ ör

men beuftt/ men ftan altijb occafie jjfDamp;en; maar alj? 3e tneg 31)11/ ban be

Qabbc men 5c bcel te bragen/ en ban (jeett men fmarte/ bat men 3e Ijt

niEt mee? geöruifit geeft/baarom geöcuifit bc gab3aligen/tEirbJijle grj tE

5E rirbt/tuant 31) gaan FiEiicn. Vn

Neffens VIL Ten tweede. ©elnijlE gij en be gobbeloosen ftecben 5UÏt/500 IjEbt ni

|oddeioo-gQ tE üoen neff'en^ onfiefieerbcn/ee? 31) flerben. 45tj 5cöt onlieftee?» u

ben onbet uUie bloebbejlnantcn/geamp;uren/beftenben/en met tueirfe gij t[

Ijanbel brijft/ en bus» greft be t)ccre occafie/ om een miböel te 3!jii tat ei

Ijunne öefteeringe. 't jBoet u finarten/ al^ gij Ijejbenftt/ Ijoe beien ban te

bie al bjcg 3ijn/en mi^fc^ien nu al in be (jElle liggen/en gij Ij^Bt 3^ 6

niet een? aangefproften/ niet een^ gcbiaarfcljulnb/ imt eeu? ben Ineg g

tot be saligljeib aangebjesen/en Ijen bij be Ijanb genomen/om fjen tot bi

Cïi?i|Stu^ te leibeii/baar gij tnel lui^t/bat 3e onamp;efteerb taaren/en tE a

poét naa? be fidle liepen/ bit segge Ui/ moet u fmarten/ bat gij/ 300 beel g

algi in u i^/11 fcljulbig gemaaftr Ijebt aan tjun berberf. ®aa?am treebt niet fc

mee? in ïiafnó boetftappen/ seggenoe: Ben ik mijns broeders hoeder? u

i|ebt bee?ni?fe met tjen/ en grijpt je uit HEt buur/ tErhiijle 3tj nog lcbeii/ n

eer Ijft tE laat i^; tnant 3ij en gij gaan fterben. iPat hieet gij get/ 2

gij mogt een mibbel sijn tot Ijunne befteeringe en 3aUgf)eib. {^oe 301't t

3al Ijet 3ijn/te jeggen: ZietHeere, hier ben ik, ende de kinderen, die Gij i

mij gegeven hebt. Én 300 3ij al naar 11 niet 30ubeii toillen Ijooren/gij d

jult eene bebrebigbe coiifcieiitic gouben/ en a3ob jal boor u berfjeerlijftt n

tDo^ben in 3fjne regtbaarbigljcib. ^ebt ban teebe? mebelgben met bc p

ïto^teltjfte sielen. gtEt toe/eh fcljaamt n niEt ban Cgristu^en bEn toEg 3

ter saligljeib tE fp?eamp;en / En breekt niet/ noclj boo? IjunnE taij^eib/ 5

Bcootöeiö/ tijfibom/ fioo^Eib of goEöÖEib; 3Ö sullen IjEt raigfcöienjoa V

fitaa-

-ocr page 795-

der afgescheidene Ziele.

fitoaltjft niet ncmni al^ gtj fareegt / en gij jult acgtecna mee? gunftc binöen/ ban öö/ ö'c mer öe tonge Uïeit. ©oen utoe taoojbcn cp Uien tijb aan jjen geen nut/ sij fiunnen jaren baarna nog toeber in gebacljte ftomen en een inibbel yjn tot fierfceringe.

VUL Ten derde, ©etntjïe gt) sclbe jlcrben gaat/300 ÖEöt g|) ietj? te Neffeas boen aan uselben. Sgt gij onamp;eReerb/ fcö?ifi üoor ben ©00b. 2ijt gij ziehzei-gobsalig/be^bltjb et u ober/ bat aan bit ellenbig leben een einbe sal ven jtjn en bat be boo^i u in een öltj leben 5a! brengen/ en luie gij stjt/

be een met ben anber/ Brreibe jiclj tot fijnen uitgang uit bese luerelb.

IX. Zijt gij als nog onbekeerd, ift ïjcöamp;e een taoajb aan u/om u boor Zijt gij bejfcljjiftftingen/ tuag {jet mogelijft/ tot öefteeringe te brengen. ïjoor eeng be menfclje/ bie al^ eene mol in be aaebe tarart/ bic ijet sienlijfie alleen ke^rt'u6 aljl taat groot^ acljt/baarnaar alleen bcrlangt/öaarobêr alleen btHom- taaatig. merb jijt/ baajober alle utoe gebactjten en malingen Ijebt/ bat met alle magt joeftt en baarin einbigt met utoe öeoogingen; ijoort eeiijs/gij 'bic een ijbel en inulppcij leben leiöt en uVn bermaaft ftelt en joeftt in eten/ örinften/bejmaamp;en/pjonamp;en en allerleije bartelljeöen; l)aort een^/goö'

beloo^e blorftfr^/ bobbelaaré/ fpeler^/banferé/bronUaarbs/ontuchtige Ijocreerbrr^ en oberfpeler^/leugenaar?/ acljterftlappige lasteraar»»/on-regtbaarbigen/üaoaaarbtgen en nijbigen. 1. Siet/gtj ^tjt onbelieerü en Inanbelt op ben breeben tacg naar be {jclle; en gij gaat flrrbcn/'t jal niet ïance 3ij 11/ bat g|j toejen suit/morgen is Ijet miói'cljien met u gebaan, be ftöning bec berfdjriamp;ftingen nine side ban Ijet lig.

cljaam fcfieibt/baarmebe i^ ijet uit/urne IcÖHeniijen/bc tusjn/bc ftaart en boBbrit'teen/utn gelö/utue tuinjle/utue ecre/ntne ambten/utne fio^«

telijfte lilcfbercn en allcp/liiaarin gij u ïieüt apgiijoubtn' bat ^al u niet ötjöltjben/'t saï aïle^ tot u alg jeggen/gaat tjenen naar bc Ijelle totj ïiouben u geen gejelfcljap meer/tug 3tjn niet meer boor 11; 't jal utoe üeangfligbe jiele niet biberteren/ noclj troosten finnnen; niair '1531 adc^ tegen u getuigen en be öcnaautabc confcieiuie tot een onbe^bja*

gclijfien last jijn. 2. SClle breugbe jal niet alleen Ineg jijn/ maar be?» fcö?ififïiiigen sal in be plaat? fiomen/ nu is men snlli een Ijeib/ nu fjeeft men sniften ftejftcn geept/ men breest boor boob/ bnibcl/nocij Ijclle;

maat al^ be boob ftomt/jal utoe couragie fjaast gebaan sijn. 't 43ene fjamp;elfasar tuebejboer' jal u oberïtomen. HEaat toe/ bat il! u besen ({jiegel een^ buor utoe nooen Ijoube en gtj/ jiet et ntoe toeftomenbe gebaante in. Dan. V: 6, Toen veranderde zich de glans des konings ende zijne gedachten verschrikten hem ; en de banden zijner lendenen wierden los ende zijne knieën stieten tegen malkanderen aan. ?CIlt;5 be üobe beg boobs tot u eenlt;S ftomen jal/jeggenbe: nog beertig hagen en gtj suit bergaan/ of in be-Stn nac^t sal men utoe jiele ban u nemen/of gtj ban brolijft suit stjn? ©an sal be confcientie lebenbig toorben/ban guit gij eene anbere tie-üattinge ban ben toorne -tnobji cn ban be eetitoige tierbocmcni^fe tjeB'

Ben

719

-ocr page 796-

720 Van den Dood en Staat

Ben ban nu; al^ tebec gaar een broppel staeet gal geamp;Eien/ ombat iJ5ob u tot bE?fcö?ififttngc ig/lnaa? jult gt) u ban fj^ntaenben? (©a ban naar ulu Uorig goöbeloo^ gejelfctjap/ maar 53 jullen ban u ülie-öen; Iaat ban bolle fcfjotel^ en glazen boorbrengen/maar't tuil er niet in; grafifielt ban in uta te samen gefctjraapt gelb/ maar 't 3al een naar gefllanlit gebcn; treftt ban uloe pronftertjen aan/maar't sal jijn/ toeg met be bobben; Iaat ban utae Ijoeren utn bebbe beiilimmen/maar 't sal sijn/gaat Ineg/iH mag u nietsien; ban 't/toeg luerelb! Jfoei tnereib! ^egt totlj: taat raaböan? i©aaröenenT ^aara5ob? iJ5Ö5ult ben Ijemel gefloten binben/gEÏijft be bbjase maagben. ©an suit gij on» berbinben/'t {tene gt) nu niet gelooft/Spr. 1: 24—29, Dewijie Ik geroepen hebbe, ende gij lieden geweigerd hebbet; mijne hand uitgestrekt bebbe, ende daar niemand en was, die opmerkte; ende hebbet alle mijnen raad verworpen ; ende mijne bestraffinge niet gewild; zoo zal ik ook in ulieder verderf lagchen; ik zal spotten, wanneer uwe vreeze komt. Wanneer uwe vreeze komt, gelijk eene verwoestinge, ende uw verderf aankomt als een wervelwind ; wanneer u benaauwdheid ende angst overkomt; dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik en zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden ; daarom, dat zij de wetenschap gehaat hebben ende de vreeze des Heeren niet en hebben verkoren. IBaaj ban fjenen/ be CJeere u om alle utae sonOen boor Ijet gerigte sal boen ftomen? ï©aa? ban Ije-nen/algbe ï|cere ben bnibel bebel sal geben/om utae s'e'e ijenen te boeren naa? be fjelle? l^uilt ban/fcti?eeubJt ban; maar baar sal nocfj mebelijben/ nocfj ïjulpe söquot; en gtj suit u in öe eeutnige bjanljoop en pijne/ sonbe? einbe bebinben. ©aarom ban fjeben/ al^ gij be ftemme beg I^eeren fjoort/ soo beröarbt uto Ijarte niet. lt;0ntb3aaftt/ ontluaaftt/ gtj bie flaapt/ en flaat op uit be boaben en aE|3?i?tu|? S^ ober u Iicamp;ten.

De god- X. Jiiaaar gij/ godzaligen, Ijebt tegen ben ©00b niet te fcjj?iftften; maa? hebben 1 u tot üat mEn Ö'er n'et a,tÖb 3al blijbcn. be ©oob

zich met Bomr/ bau Ijet met al ulu bejbriet uit. 9CI Ijet ongennegrn/ alle on» te^roos0'1 i:u^tio8eib/ alle staaftgeben en pijnen/ alle armoeben en beftommerin« ten.1008 gen/alle sonben en bejborbenfjeben bolgen u maar tot aan ben ©oob/ en gg berlaat dat al en bat al beclaat u in be ure be^ boobg. Samp;at i^ get goeb/bat er uitftomjle isl/bat onse berbrufifiingen seer gaapt boor lt; bijgaan / bat Ijet fcpretjen maar boor een ftort tijbje sal sijn! 't 31 ei taaar/be ©oob in sicöselben ijf berfcgrififtelijli; maar [jtj i# tegelgfi S^c proftjtelijft/ gij fntjbt alle broebig en sonbig ficuij? tegehjlf en in één oogenblift af en brengt be s'ele ober in eene te boren nooit regt bebatte geluïtsaligljeib. i^ al^ be berfcgriöftelijfte leeuta ban ^imfon/bie ge« boob sönöe/soeten gonig uitleberbe; al^ be roobe see/bie beftinberen 3i^racl^ beilig uit OEgppte en ^garao'g ganb bejloéte. 't ^tetben ig een gaan in breöe en gaan toonen b(j ben J^eere/een sön bij Cg?i^tu^; taelaan ban geloobigen/sflt gemoebigb in 't ftruijS/sgt couragicujl tegen ben ®oob

op

-ocr page 797-

der afgescheidene Ziele. 721

at op öni gjonb ban CÖ2i#tu^ be^bienflcn/bcjlangt om ontBaiben tchior»

5a ben rn met rc jiju. Cn roeirt' in ben grloobe öcbrjStigb/ obrj be-

e- jen laati'ten btianb/spggcnbe: De dood is verslonden tot overwinninge. Dood,

et waar is uwen prikkel ? Helle, waar is uwe overwinninge ? De prikkel nu des

;n doods is de zonde, ende de kracht der zonde is de wet. Maar Gode zij dank, die

1/ ons de overwinninge geeft door onzen Ileere Jezum Christum, 1 Cor. XY:

IC 54—57.

ef XI. guiten alfc nrrnfcFjrn flejben/ .^uït gtj ftrrben/ onBcftcerbcn/en Men moet

Jt ooft gij/gobsaltgrn/taat ia cr ban noab.^aïiclijTier ban jlclj tot bru IDocib

j. tc öerribcn. ^c!) bar mtjnc optarfilnnge u rot öctraclitings aan^ctrcbe ! bereiden, e- 1. i£gt;ij bie bic leest cf Ooort ïesen/ift fjeöfte rene boobfcliap ban ben Want men

5; f^ferc aan u/be l'Jccre ^rgt tot u: Geeft bevel aan uwen huize, want

r- gij zult sterven ende niet leven, 3rgoc nirt/ mnnftt u geretb om op quot;

rf inojorquot; ftcrlicn/Inatu Ijer mogte Surf bat gij ben morgen niet Ijaal'

ie brt / maa? bat in be;rn nacfit nine ^ele ban ii genomen luierbc. T'c

1- ©oob fiomt onbertoacfjt/rn bifiUitj!?/alö men in be grootfte fieyglje

ij ben i^/en minst meent tc ftrrben. Daarom zijt ook gij bereid, want in

ir welke ure gij 't niet en meent, zal de Zone des mcnschen komen. Do Hee-

le re dezes dienstknechts zal komen ten dage, in welken hij Hem niet en

e verwacht, ende ter ure, die hij niet en weet, Matth. XXIV: 44, 50.

2. goo onsrfte? aïjS be tijb ban fterUen rsS/ 3aa onieficr i^ ooft bc inanfc= Tijd en

e rr. Jl5i?fcÖiequot; suit gt) in ren oogcnamp;lift bnoj ren fjajtbang/ boor een liaï/ ™nazne!^is

5 of boor een anber nnbrrluacfit ïianrlial/uit bit leben b!egorri|^t bioj-

:/ ben/ of 500 er cene .vrfne ^al boojgaan/ 300 jaït gii mipfclj'en te^flonb

n firönielmb en fiuitrn be^ftanb 3ijn/cf gij vdt 50a ber! met ptjnr rn De-

/ naaulnbQeib tc born Vjebamp;cn/bat gil nier renc öebaarbe gebacl'itc tot i!5ab snit Isunncn fjeböen. Cn 500 ontroerb ban binnen/juk gij mis-

j ftfiien bien grootrn ftap trebcn/aan Vnelften bc eenbiigfirib ïj^ngt. b 21'an 't ftejUcn F|3nnt liet altemaal/500 a?? be bnom balr/filijfr l)Ö Aan't

:» ligofquot;* cêtrrft gt) onürftcejb/bc .vele baart ter öfHp; fterft gij Oefeeerb/®^tenhet

• bc ïielc gaat terflonb naa? ben Remef in brrugfce. Sft tail niet seggen/ahes.

/ bat be jalig^eib Ijangt aan be geftalte/bic ren gefnob'gc np 't laatfte

^ oogenbliftje lircft/ maa: ftcc f]ij in brn grnnb er Icbcn ban binnen/

't cirbc jal brebc 31) 11/ a( gaat fiij Ficnen in beet buiéterïieib/ 5taaftgcioo«

3 bigljeib cn iïjtjb. aSelrjfi be nirtaenöfgc maniere ban fterben/bat irmanb

c ccn j)a?ben of 3ac0trn Tgt;oob ftceft/niemanb 3alig of onzalig maarn/30a

1 boet bat ooft nirt be intacnbfge ftaat be^ 3Teïr/nf ern geloobige in ben g:onamp;

t Öfnm Qaat in broirjriöcib en beel bc^efterblicib/ of in grootc cntroeiinge.

4. Cenc late bprfcerrr gc i^ ;elben cene goebe. ^ob be?öe^gt Cjem bno?» Eone late

1 gaanp/ en Cf|2i?tu^ Incigert boo^gaanj? genabc aan bic/ tariftc tegen

i alle mlbbeïen fiarbncftftig 31')n gcamp;ïcben/en in l^iinnc begee^lijftljfben re den goed.

i bofgen/ ben ganfcljen trjö Qun^ ïcben^ tjeamp;bcn bcifletcn. 5CUe Ijunne b^oef-

ï Ijeiö i^ maa? een ftF|?ift boo? be ficlfe/ al f|un Dibben om genabe i^ maar j II. ^rjrjij ecne

-ocr page 798-

722 Van den Dood en Staat

eenc ciplMellinoe ban ftiinncn fclpifi en bjecje/aï Ijuu looyen naar Sfe-Sirê ié maar ccnc onftuimige örift om maa? uit öpt bestierf bc?la^t te tnojben, daarom laat Oct op 't laatfle niet aanfiomrn. beien Öe6-öen op 't laatjtc nog gpen rrndt/raaa? o^an in onoeboclioöeiö naa? ö1quot;1 einbe. ÖPat een afgrijófclijft cinbr!

Geeft een 5. Cm tacrclöling mrent/bat men niet jouöc ïtunnen leben/al^ men vendIS lc'gcönrig/op 't jVoaarftc/op siincn boob bat^te. 't 3^ biaailjcib/5tj jou» ben 500 geniét in ftunne ^onben niet ftunnen leliën/ liet bermaaft 50U-be ban be 3onben afgaan/en fcfijift joiibe alle Ijnnre ölijbfcljap biegne» men; maai bie ,;oo fpjeften of benften/bie roonen/bat 513 ben bicg te? ja'tgheib nog uontt Ijcbamp;en öetnanbelb/ en bat lirbet ^orgelouó naar be t)elle taillen naan/ban nu befteeren. iiEaar be gelooliigen ljcamp;amp;cn te meten/bat Int niet alleen be regte lriiipörib ip/in eene boarberelbiii-ge tegen ben IToob te leben/maar bat ftet een regt brrmalielr)U le.ben i^; Uiant ban beröünint al 't Vnerelbfctje mooi/'t fi?iiié tnorbc aatige» ven al^ Fiaajst te gullen einbigen/ be confcientie ban binnen Ijeeft bre» be/be liope ban be |iee?lt)ftljeib bejblgbt/cn men \f taejlijaam tot fjei» ligmafiinge/en be gebaanbe birgen 51)n in 't fiarte. C?oe beminnrlt)ft i^ be ftaat ban ^anlné/2 Tim. IV: 7, 8, Ik hebbe den goeden strijd gestreden , ik hebbe den loop geëindigd, ik hebbe bet geloove behouden. Voorts is mij weggelegd de kroone der regtvaardigheid, welke mij de Hee-re, de regtvaardige Regter, in dien dag geven zal, en niet alleen mij, maar ook allen , die zijne Terscbijninge liefgehad hebben.

En een 6. JPat joube men niet öoen om een brolijUen fterfbag? IBat i^ Ijet vrolijk pp., be?fcft?iffftelöft ftrjben/ al? be tijb be? cenabe bejtoaajlooéb ig/ en al^ 5 cncn' men met anbejg te bejtaacljten fjeeft/ ban tejftonb na ben ©oob tc? Ijelle te baren! ü?at i|ö Ijet jelfé boor een geicDliige naaj/ alp men fterben moet in biii^terüeib/alé men niet tneet/of er tael genatte ooit in bc jieïe gelneeét i$/ aljgt; men brecGt niet salig te jullen taojben/ maaj 500 te?-ftonb bejloren te 3nllen gaan / en al? men 300 berbiarb en be?baapb jiïnen gee?t tnoegt uitbladen! ^Ter contrarie / tuat is? ^et een brolijft jtrjben/alé men ban fterfi is in l]et gcloobe/al^ men ban 5icii berjoenb binbt in Cfljtêtu^/en beftleeb met ?;tjne gercgtigljcib/al? men ben Ijc mcl geopenb 3iet/ en SEcjiiö gereeb om be 3ielc te ontbangen/ si? men nu al Ijet beninfel ban be eriitaige brrngbe fmaaftt ? 6'' (Span i? be ©oob geen boob. jSn/ bit bolgt bifibnilé/naar men 3icii toel pleegt beyg te ftou» ben in be boojbereibinge ter 3?onb. 't gebeurt biel/bat een bleiii Clj?ié' ten/bie beel met be 3onbc te boen fteeft gefiab/en traag in 't ^oelten geb3?e?t i?/ hiel een brolijft einbe fjeeft/ en bat ren fte^ft Cf)?i^ten in Mjn leben tael in boiifie?f)eib fte?ft; maa? bat i? biat eytraorbinair^. ©oo?-gaan^ i? Ijet flejben/naarbat men 3icö al ban langerïjanb örreib Ijeeft; niet naarbat men bele bE?troo?quot;tingen in bit leben genoten l)eeft/ UTaat naarbat men toerfisaam i? gctcieejt; toanr bie bclc jl^ijben in get leben

ge-

-ocr page 799-

der afgescheidene Ziele.

geSati öefiöen/bic beel in Öuipteröeöen/in slnaftgelaaljigrjebcn OeöBen gdeefb/ met bc fi?acl)t bet bejbojUenljebcn getao^ftelö/ fieööen boo?»

gaanp een gelooliig einbe. ©aaram/ öie lugt Ijcefc aan een ücoltjli fter»

ben/ öie sö tne^ftjaam in jiclj beel tot ftejlien te öereiben.

XII. draagt gtj luatteboen? JBaajin beflaat be boo^öereibinge? 31Ift Middelen, aiuüioorbc: 1. .lil^aaftt u in tnö^ loé üan be tuecefb. Luc. XXI; 34, Wacht de uzelven, dat uwe herten niet te eeniger tijd bezwaard en worden met brasse- aarde', rije, ende dronkenschap, ende zorgvuldigheden dezes levens, ende dat u die dag niet onvoorziens over en kome. Cen boom / bie biepe tnortelni in de aacbe gtfdjoten Ijeeft/ fian niet üan met beei fcfjeuren en ftraUen uir öc aacbe gerufit tnorben/ öaac een boompje/ nog niet getoortelb/ met gemaft uit be aarbe getroftften luotbt. 2oo gaat f)et ooft met een men»

fcfje/bie lieel aan öe aaebe ftlceft; baa? 3ijn ban be gebacljten/bat neemt i)et ijarte of oiijcti in/of ten beele/bat ontneemt fiilletje# ben töb/en bie mcnfc|je bnuit jict) obejfnelb ban ben ©oob/^onöc? bat ÖÖ S'dj baa^» toe gcfcijiiit (jaböe en baar ban baan ban be oiufteltenisfe; baacom ge»

tnennet u om aliL^ maar ai^ ijOel^eib/alé onbejgenoegenbe/al^ gebaa?»

lijft/al# fnel boorüijgaanbe aan te meiften/ en in bie loffelijfte geftalte öe,: jiele alteö te geü^mften; baa? i# tueeft toe ban nooben/om eene ljeamp;.

öelijfte losljtib ban be 5igtöaa?r)cöen te be^ftrijgen; maa? bie öeftomen geböcnDe cn üclnarenbe/fian men gemaftfieiijfter cc uit gappen/tuanc be jide bias re baren ban bie hingen ontlebigb.

2. ICecjt boo: bni geloolie te leben/ jiennenbe alleen op 't l©oo^b öob#. Leeit 't ïörljaant ben Qccre niet .;tjne fiinberen ïiiec booj jien te geleiben; alg jnen ban baartoe al te groote Dcgee?te Ijeeft/jonbej siclj te ftunnen on»0 ' bejtuejpen/cn niet tclireben |)eeft ftunnen jgn met ben bieg be# geloofg/

500 fieUinbt nieu ^icl) biftlmjl^/alé be ©oob ftomt/beilegen/al? luan«

iiecc in'cn bao^gaan# baoj Ijct geluobe jicö moet opljoiiben; al? men ban te boren 5101 in Het geloobe niet Ijeeft ftunnen be^blijben/om soctelijft op CDfigtu? te leunen/ ban ftau men 'c fttealijft op 't laatfte ïeeren; maar bie ijct gelce^b ïjerft/ bie Ijeeft Ijct Bi) öej '« iÖquot; fte;ben/ en ftan Ijenen»

gaan/ jeggenbe: 2 Tim. 1:12, Ik weet, wien ik geloofd hebbe, ende ik beu verzekerd, dat Hij magtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag.

3. (Cjaclit oEÖurig een be^oenbe en fiebrebigbc confcientie te fjeö» Tracht amp;en; gij suit geburig fl^uiftelen/ maa^ luacDt u baarin te blijben liggfii/

en met cene bejluacbe confcientie Ijenen te gaan/ bat i# be regte tneg

den slaat.

mn in 't einbe nog mee^ be?tpacb te stjn/ al# geloobe [jet meeste öeftjeben haozbt; maat jicö te aebjennen na öe ballen ra# tueberom op te ftaan/ en 't üloeb ban Cf|ci#tii# teiften# biebejom aan te nemen/ en 300 lange te tnojjlelen/ tot bat men be bejsoeninge en brebe toebejom IjeBamp;e beftomen; bat leert in Ijct jlejben be sonbe te leggen op't ïam (l3ob#/bat be jonbe öer tocrelb Vncgneemt; bat maaftt/ bat men ban be

1ÖDÜ 2 C011-

723

-ocr page 800-

1

724 Van den Dood en Staat

tonfcientie öcbinbt gcrcinigb ban öe tioubc lucjften/cn in Ijet Dlocb lian alljtijstu^/ ör| goons (Cgt;ob6/ afacluaéfcbE» lian alle sonbcn/en Cat men vc!) ban bcbiubt, öeHUeb mee d)?i6tu^ geregttgïjcib/en al» ;oo liolmaaUt in IScm/500 bat 111c» oiiUejfcöjlfit iu I^em burft Romen boor fjit oorbeel/bar cp ben boob bolgr.

Gedurig - 4. léctui'mict ii ben ©oob Qcburlg Uooi uüie oogen te Dfööi'n/en met voodTo 1,611 ^dI, ftetben gcburig te UUeii. ©at gt;00 gcniaftfieltjlt nfet ie

geden- lcrrtii/De nature lietft eene tegenheib baarin/en men ftelt iee: ligt ben ^011- £)oobiii bt jgctcnisfe/df 500 men baaraan al eene bliegenbe gebacljte Ijeeft/ het bJerftt gi-ene fterbenbe geftalte/ en 't geeft geen toijgf Ijacte. ^eibc nen gcloenben ;!Clj aan ben ©oob üierfuaam te gebenften/ 51) ncemben het leven der wijzen de betrachtinge des doods. Sij lieten tnel alle 11102« ijeui boot 5icf) uttioepen: Gedenkt dat gij een menscbe zijt, ende dat gij sterven zult. Cftiistu? fpraft al bifiUinié ban jtin fterben. ©e heiligen ba-ben otn erne fterbenbe geitalte/Ps. XXXIX: 5, G, Heere, maak mij bekend mijn einde, ende welke de mate mijner dagen zij , dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij. Ziet, Gij hebt mijne dagen eene handbreed gesteld, ende mijn leeftijd is als niets voor U. Soo bcöe tuilt JlSo^es/ Ps. XC : 12, Leer ons alzoo onze dagen tellen, dat wij een wijs herte bekomen. 31n bit getnennen Aan ben ©oob te gebenften/ tracijc aileg/ luat gij boet/ tc been alé f|Et laatfte/cn alle ,;on te bragen/a!^ mi^fchien bep abonb^ baa^baii buor ben boob bejloöt te sullen Uin;tien; üiat sal bat eeiu* lijbsaamfieib baren/ rn liae toeinig sal men ban in al 51)11 boen en laten/ cere/ liefbr/ pro--fi|r bioogen/ en l)ae gereeö sal men sijn/ al^ be 33oob/ bie men nu al lange Dagelnhp te gemoete ge.sien habbe/ sal ftoinen ! IDelaan ban/ aan jjet tne^fi self/ Inaiit 't ié met een^ te benftcn/ ift moet mij bcreiben/ Ijiec niet te boen. ©oor luie baben Vno^bt be ljeböclijftl)cib berftregen.

quot;Haast u 5. i^aast u om ulu lne:ft af te boen. ©eet nu/ bat gij ban suit Inen* quot;ftedoen. ^0quot;' gebaan te f)ebbcn. lt;©0 fjebt nog soo beel ongebaan tuerft/ en be tijb/ ' bie u nog oberig ip/ ig sei7 Uojt. ^ebt gij al geloobe genoeg? 3s ulo Ija^ce al be?lnarmb in be liefbe? 2tjn e^ nog geene sonben te beit^ijben en te obe^tuinnen? Stjt gij al be^loocljenb aan be sienltjfie bingen/en man» belt gij al in be onsienlijfte ? I^ebt gij u al een boo^beelb getoonb in nebe» rlgfjeib/ sacf)tmocbigf)eio/ milbbabigljeib/ geeptelt)ftfjeib/ liefbe tot be Utj» anben? l^ebt gij al een boetjlap in be aarbe ingebrnftr/tnelften be ober» geblebenen na u sullen ftennen/en fiilletjejS sullen benften/ftoe boojamp;eel» big leefben bie/oclj! bat iff 0quot;quot;quot;^ üoetflappen nabolgbe! SCan bit alle^ homt gij nog brei te ftott/ baarom (jaapt u met ben inbjuft ban maar tuci' nig tijbö obe,? te hebben. J^oe soet sal Ijet ftecben sijH' al? men met bia op slin Uranfibebbe ftan seggen: Och Heere, gedenk doch, dat ik voor uw aangezigte in waarheid ende met een volkomen herte gewandeld, ende dat goed in uwe oogen is, gedaan hebbe, Jes. XXXVIII: 3.

3©elaan ban/bereitit u todj tot ftejbcn! Waakt ende bidt, opdat gij

niet

-ocr page 801-

der afgescheidene Ziele. 725

niet in verzoekinge en komt, Mattb. XXVI: 41. Het einde aller dingen is na-bjj; zijt dan nnchteren ende waakt in den gebede, 1 Petri IV : 7. Laat uwe lendenen omgord zijn, ende de kaarse brandende, Luc. XII:35. 2ljt reigl-baajüig/ booklet u alé öe \111j5e maagöcn met olie ban BEloobe/ dope pn liefDe in ulne lampen en Vuacljt 30a op öe iiomfte oe^i Bruiöegom^. |©ant/zalig zijn die dienstknechten, welke de Heere, als Hij komt, zal wakende vinden, Luc. XII: 37, Zalig is de dienstknecht, welken zijn Heere komende zal vinden alzoo doende, Mattb, XXIV ; 46.

\an den Slaat der Ziele na den Dood.

XIII. dpesien Ijebamp;enbe/ bat alle menfefjen ftejben/ 500 fiomt in tic« De staat benïtinoe: Hoe het met de Ziele, afgescheiden van het ligchaam, gaat. HPij ïjeamp;fien/,! Deel, kap. X, in 't bjecbe gefpjolien ban öe giele/ ban Dc;;cl» ziele', ber tDejeniijtt brfta.in/ ban bejielbe? inogcnöljeöcn en ban berielbe; '.nc?-fiingen booj bie faculteiten of inogcnbljeDcn. ^OD ftaöDe ben mciifcfjc uit

jiele en ligtljaam te gamengeboegb/ en öie jouden in eeubiigfieib niet gcgt;

fc^eibcn 5i)n gelno^ben/ 500 be mcnfcljc niet gejonbigb Ijaobe; maa? Door be jonbe be lt;E)oob/ Uieifte ié eene fcfjeibinge ban ^iele en ligcfiaam/

in be tuerelb geftomen/joo bat be giele boo? renigen trjb ban Ijct ligc!)aani gcfcïiribcn tnorbt/ fjet ligcfjaam fierst Vnebe? tot ftof; maar be jtelc \tlt; eenc SClfftanbigljelö/ niet afljangenbe in [)aar beftaan ban tjet iigcljaain ' een onfterfelijft Uiejcn; al^ 51) ban Ijet ligcl)aam atgefcljeiben ié/ 500 blnfc ^ij in VDejen/ öeljoubt f)are mogenöljebcn/ be^iïanb en bsille/ fjeeft al^ban nog fjare tue^liingen. ®e pielen ban be gcloobigcn Inojben te^lonb na ben ®Dob opgenomen tot OPob/ in ben bejöen Ijemel/ en genieten baar nlleg/ taat be menfdfje/ met jiele en ligcliaam te samen taebe?oni be?' eenigb/in eeutaigfjeib genieten sal/get be?ftanb i^ tnejlisaam in be 011-mibbelbare fiefcfioutninge ban 45ob/ be taille iö bejbulb met be lieföe/ bolmaalne ïieiligfjeib en onuitfp?efteltjfte öirjbfcfjap; bod) in fioebamgen trap i^ on^ niet fiefienb gemaafit. jtin te^ftonb zalig, Openb. XIV; 13. 30quot; tejftonb in ben fjemel. Luc. XVI: 22. 2 Cor. V : 1. Cu be^-renigb met be triumpfierenbe fiejïtc en onbe? de geesten der volmaakt regtvaardigen, Hebr. XII: 23. Christus, Phil, 1:23. UÉtaatin alle blijb'

fcljap igf. 1 Thess. IV : 18. lt;©e jielen ban be anöeïteerben ölfjuen ooft in taesen/ fieljouben ooft bc?|lanb en taille/ maa? 5ijn in ft?affe en ptjne. Luc. XVI : 23, 24. ©ie jijn in de gevangenisse, 1 Petri III: 19. Dragende de stralfe des eeuwigen vuurs. Judas vs. 7.

XIV, lt;©intjent ben flaat öe? jiefen/ afgefcöeiben ban öet ligchaam/ VersoUei-3ijn bejfcfieibene grntaelpc btaalingen. HUe papisten ftellen bast/

üe jielen fn taesen filijben/ maa? jenben bie/ 300 55 m geenc/ naai fjiin Seggen/ öoobsonbe fterben/ naar een be?fiecb bagcliuur/ en be oriye-

3 boop.

-ocr page 802-

726 Van den Dood en Staat

Hoopte fiinbcrcn naar ecne sefterc plaatfe/ bie nocö bc ijeind/ nocft bc Ijct

^elle ig/en baar jij nocg pijne noclj breugbe tot in ecutaig^eib Ocbticn. öfjS

De Mennisten gelooücn/ bat be hielen tat ben jongiïen bag toe Inet in pret

toefen btijlien/ maa? flapen/ en 3(500 nergens ban tdeten/ nocfj pijnc/ natr

nocl) breugbe Orböen. De Remonstranten, beien jijn met be Mennisten ren

Één geboeien/ftellenbe/bat be pielen na ben bood geene ge» {31J/

bacljten of tae?ftingen ftebben/ noc^ naar buiten toe/ nocij ban buiten berc

aanftomenbe. De Socinianen, bie onbe? be CÖ?'?tEnen niet gerefienb ftun- bloe

nen too?ben en inöejbaab maac gecibilifee:be J^etbencu snn en onbe? be opb

j^eibenen nieegt met be Epicureën, in ïeben en fteiben/obejeenUomen/ be f

Rebben fommigen Ijet geboeien ban be Mennisten; niaaj beien/500 niet gen

öijna alien/ jeggen/ bat be jiele maa? ié een gobbelijfte taafem/ ludjt l)ij

of geblaaó/ eene Ijoebanigljfib/ eene Vuejftsanie fitac^t of bebieginge (bodj boo;

bejftanbig) gelijlt be anbere ftractjten en belnegingen üeó inenfcijen/ al^ alle

jle?fite/ganbigljeib/en?. «En bat/al^ be menfepe ftejft/ be 5ie(e al^ een (l

toinb of geblaa^/tot (6ob gaat/ban taelffen 31) boo? aanbfa^inge gefto» den

men tua^/ en aljoo Inebe^om in a5ob/ al^ iet«5 ban ii?ob Uee^t en 31300 die

tie?bb)jjnt en opljoubt te 5011/ gelijlt be siele be? beeateu/ en 3(500 noclj niet

pijne noclj b?cugbe Ijeeft of ictp onbejtoo^pen ié. €n bat in be opjlan- Ge

binge/en een anbe? ligcamp;aam en tuafem/filaa^/ Ininb of betoegtnge/op ligt

nieiita tuebejom boojtgebragt 53! tnojben en al500 Ijet eeuluige leben öe

genieten/ al£ een menfclje een regtbaarbige getaeejït i^/ maar anber^ (1

betnietigb 53! blgben. Sllnberen brultften 5icf) een taeinig anbe^ uit; end

maar 't loopt bien selfben toeg genen en 't te bebenftcn/of 59 tuel 5Cb

geheel eene opftanbinge gelooben; taant een rebelijft menfege ftan ligt «©oi

3ien/ bat 511(11 eene tuebe? op nieutoe boa?tbrenginge ban een anbe? lig» na£

c^aam/ een nieutoe taafem of aanölasinge/ niet \$ bejelföe menfclje/ bic (

te boren geleefö Ijeeft/ goeb of fitoaab öeeft gebaan / en bat er 31500 ren

geene opftanbinge be^ booben en eigenltjfi gesegb laatfic oojbeel (t3n 5ijn. ik

(S*ergt sullen totj be onflerfelgftöfib ber S5fe(e en f|et onberiuojpen 5ijn der

b3n pijne in be ftene/of breugbe in ben jjemel/tegen genoembe p3rtjjen 1166

be?bebigen; en ban jullen taij be sieltje^ uit bagebuur bejloéfen. kei

De ziele XV. Vrage: Of de Ziele des menschen na den Dood een zelfstandig , le- fta

hiijft. vendiy, redelijk wezen is en blijft en de eeuwige vreugde in den derden hemel ï)ei

geniet, indien zij eene geloovige is geweest; of de eeuwige pijne in de helle, de be

plaats der verdoemden, lijdt, indien zij een onbeheerde geweest is ? öc:

Wij jeggen ja; Socinianen neen; Mennisten en Remonstranten jeggen 1

op 't laatfle neen. (©n^ geUoe(en ölijamp;t albu^; St£

Bewüs 1. XVI. 1. dit julite plastfen/ taelfie jeggen/ bat be jiele na ben boob in dei

Pred. ill: kjejeij jjijjft, (a) Pred. 111:21, Wie merkt, dat de adem van de kinde- gel

ren der menschen opraart naar boven, ende de adem der beesten neder- ovi

waarts vaart in de aarde? Hebr. nn rouach beteeftent geept/ gemoeb/ fie

abcm / toinb/ sfele. J|et DetceRent be l^. be berbe ^ejfoon in be

get

-ocr page 803-

der afgescheidene Ziele. 727

be ijet gobbefjjfie hre^rn/ Ps. XXXIII; 6. Ue engelen/Ps. CIV :4. ©e sieïe

n. ör^ menfefjen. Ps. XXXI: 6, In uwe handen bevele ik mijnen geest, ©e

in prebifter bcjljaalt U. 20, Ijoe Ijet na ben boob met öet ligcl)aam gaat;

ie/ namelijft/, öat/ 50a öer fareeten a!^ be? menfefjen (igegamen taebt^ftee'

en ren tot jlof/ en öat jij malftanbeten baatin geltjfi spn. 21 toont

te» f)ij/ ï)oe Ijet met be velen ban öeiben gaat en taaarin öat 35 malh'an»

en beren ongehjft jijn; namelijft / öat be jielen bej beegten,/ sijnbe fjet

n- bloeö/nebejbiaartp in be aatbe bloeit; maa? bat be ^tele öe? menfeijen ie , opbaart naar boben lot a5oö/ bie jjaa? gegeben fteeft/ al^ Érgter/ om

11/ be fententie bep lelien? of br^ boob^ te ontbangen; ïjij fp?eetit in 't

et grmcen ban alle jielen be? menfcijcn/ 300 be? goeöen al^ öe? ftttiaben/

'jt l)ij segt ljEt3clföc ban allen/allen ftceren 3etot(J5oö; öat lian niet 3ijn

cl) boo? öc booten/eene genabige aanneminge en saügmaftinge; maa? ftan

ifi alleen 3ijn alé tot ben ïïegter.

?n (b) Matth. X:28, En vreest u niet Toor degenen, die-het ligchaam doo-Mattb. X:

0» den ende de ziele niet en kunnen dooden; maar vreest veel meer Hem, 28-

ao die beide, ziel en ligchaam, kan verderven in de helle. 3fi!bien öE3relB

dj niet in taesen cn lebenbig bleef na ben boob/5oo bonben be menfct)en

11- öc 5icïe 300 Inel booben al® Ijet ligchaam; maar/ombat 30 alleen Ijet

)p ligeftaam üoobcn en öc 3ielc niet booben bunnen/ 300 iji 't ftlaar/öat

mi be 3icle na ben boob lebenbig blijft.

c^ (c) Matth. XXII: 32, Ik ben de God Abrahams, ende de God Izaiiks, Matth.

:; ende de God Jacobs, God is niet een God der dooden, maar der levenden. ^XI1:

el 2Cb;af)am/ Ssaalt cn ^iacob lebcn na ljunncn boob/ betoijle -Jr'ob jjun

jt (J5ob i^ na ljunncn ödoö; nu naar ben ligcljame lebcn jij niet/500 ban

3' naar bc 3'ele.

ie (d) 2 Cor. XII: 2, 4, Ik kenne een mensche in Christo, voor veertien ja-2 Cor.

jo ren, (of het geschied zij in 't ligchaam... ofte buiten het ligchaam, en weetXI1 2' 4-

n. ik niet; God weet het) dat de zoodanige opgetrokken is geweest tot in den

in derden hemel. Dat hij opgetrokken geweest is in 't paradijs ende gehoord

:n heeft onuitsprekelijke woorden, die een mensche niet en is geoorloofd te spre-

11. ken. ï^ier toont öc 5Cpoétcl/ bat be jielc buiten Ijet ligcljaam ftan be»

e- ftaan cn bejftaan; taant anbc?^ Ijabbc öü er niet aan te tüigfelcn/of

el get taa? niet buiten / maar in Ijet ligcljaam gcfcljicb. Soo ftan ban

ie be 3ieir/ tcrbujlc Ijet ligcljaam op bc aa?bc iö/ in öc plaatfe ban ben bc^Dcn Ijeine! jijn/ cn baar onuitfpjefieltjfie jaben bennen en genieten, n (e) Hebr. XII: 22, 23, Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion ende de Hebr.

Stad des levendigen Gods, tot het hemelsche Jeruzalem, ende de vele duizen- XI1 •quot;22 gt;

11 den der engelen. Tot de algemeene vergaderinge ende de gemeente der eerst-geborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, ende tot God, den Regter

r- over allen, ende de geesten der volmaakt regtvaardigen. llc öe3C/ tot tacl-

1/ fie öc gcloobigen bomen/3ön lttaa?iijft in tocsen; nu/onöe? öE3e sgn ooft

n be geegten ban be bolmaafit regtbaarbigen/ 300 3gn ban 3ij in tne3en.

(f)

-ocr page 804-

728 Van den Uood en Staat

openb. (f) Openb. VI; 9—11, Ik zag onder den altaar de zielen dergenen, die Yl:9-ll.ge(joociet waren om het Woord Gods, ende om het getuigenisse, dat zy hadden. Ende zij riepen met groote stemme, zeggende: hoe lange, 6 heilige ende waarachtige Heerscher, en oordeelt ende en wreekt gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde wonen ? Ende aan een iegelijk wierden lange witte kleederen gegeven ende haar wierd gezegd, dat zij nog eenen kleinen tijd rusten zouden, altaar i0 Hebr. XIII: 10. (©nbej 3t)nc licjjoeniiigc en fietnaringe tuarcn tie velen Uan be gebaoöe ma?» telaren; 300 tnaren ban üe jielcn bec martelaren na ben bciob in toe» Sen. 3!)c stelen Ijabbcn öegeerre naa? be bejOferlnfiinge ban öaba regt» baarbtgfieib in Ijet ta^eften ban ftet bergoccn öloeb jijnec fiinöeren/ bit Inojbt boo? get roepen iiitgcöruftr. S5ij Intecben lierljcerlgflt/ 'c Uielft boo? be lange tottce Hleeberen te ftcnnen biorbt gegeben en rot Ijen toif^bc gefp;oUen en gun Iniejb öeftenb geinaaftt/ Inat nog gefcljicbcn 5011» be. ©it aileg toont blaar/bat be jieleu na ben boob vjn/en lebenbig en bejitanbig jijn en bie^ftcn; of luel foinmige blngen op ligcOamclijfte tuijse uitgcbruftt bjoröen/ opbat {jet berftaan .^onOe tnoiben/ ^aa !gt;j ïjet uit be geljecle tnaniere ban fp^eftrn blaar/ bat Tjet Ucjftaan moet lna:ben op be maniere/ 300 al^ öft be jielen eigen i^. Uitvl. 2l!bc?i6 bloeb tnorbt gejcgb om toraite te roepen/Gen. IV: 10. Cn Ijij taorör gesegb tefpje» ften/nabat ï)i) geftorben Ina^/Hebr. XI: 4. J^u/bit i$ t iet eigpnlglt; maa: baajöoo? toojbt alleen te bennen gegeben/jijn Ijjbfn en boen/trr» Vnt)l t]ti Iceföe. lt;!tn 50a mort men Ijct ooli Openb. VI: 9—11, bejilaan. Antw. 't gt;J5ebolg Inorbt ontbenb/get öebnijj oiubceebt. ©c^e teftïir toont geljccl bjat anbe?^ / Ijier bio?bt niet ailren iet^ gesegb/ bat be sielen Oeben; maa: 00b Inat Ijaar geanttooozb Inierbc en biat aan Qaa? Inic?-be gebaan; 50a bat lj»c? niet ban baben/maa? ban be jtelc selüe ge» fprolien taorbt. «Een lilaar betaij^/bat jg leben na ben boob/niet fla» pen/ maa? rebe en be?ftanb gefiruiften.

Bewijs 2. XVII. 2. ©at be jielen be? geloobigen na ben boob in bteugbc ^ijn/ langen6' bltibt uit be befc|j?tjbingc ban ljunnen ftaat na ben boob en uit tjet be?-dergeioo-langen ban be tjeiligen naar fterben. Openb. XIV: 13, Zalig zijn de doo-hinne za-die, ^611 Heere sterven, van nu aan; ja, zegt de Geest, opdat zij

ligheid ua rusten mogen van haren arbeid, ende hare werken volgen met haar. C^ier dood6quot; CEriE Sal'DÖeiö na ben boob/bfeg blt)bcn be pielen in tnc5?H; taant bat niet i^/ Daa?ban fian nietg gejegb bio?ben/ bat ij? niet ^nlig. ©e 5a» iigljeiü be? pielen beftaat niet in ftopen/maa? in be?maafi; en ooft ié fïapen boo? bet ligctjaam/be jieie flaapt niet. ©at 59 rujltcii 5cgt ooft geen flapen/Cb?»ptu^ rup:t/be menfcljen ruften/fcljoon bat 51) in aften; ijet jegt brrj te stjn/ op te fjonben ban moeijelijfte beygljebcn. 2 Cor. V: 1, 8, Wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen, gijn ban be sieïen be? geloobigen

in

-ocr page 805-

der afgescheidene Ziele.

die in öen Öfmeï/ aljS Qet ligcljaam/ be aa^bfcfte tafiernalief/ 2 Petri 1:13,

t zij ge6?ofien/ gejlorben i$/ 500 jgn 5c ban gdufifiig. b,. 8, Maar wij Iieb-

ilige ben goeden moed, ende hebben meer behagen om uit het ligchaam uit te

niet wonen, ende bij den Heere ia te wonen, vj^at niet ig/ laoatu niet bij ben

mge ^eere; 50a sijn ban öe afgsfcljcibene gielt'n. Cn Ijct jlrjfi lierlangen

dei- bej geloaljigen/ om niet ïangt-r op bE tuerelb te ieUsn / maar üij Den

ibe^ frjeece te taonen / toont/ bat be hielen in een bee! gelufivaligec jtaac

ia?» 50quot; «ia bit leben/ btni in bit leben ; bieg flayen be hielen niet. giet bit

Ine» üe^ïangcn ooff/ Phil. I : 23, Want ik worde van deze twee gedrongen,

•gt, hebbende begeerte om ontbonden te worden, ende met Christo te zijn ,

en/ want dat is zeer verre het beste. iDe baob iji niet bcgeerüjft in sicljjeiUen;

eüf ten ïebenbige Ijonö öcter ban een boabe (eeuln. Jpauluö tna^ aaii

len 30a 3sajaf{ en Uejbjietig niet/ bat ijij nit be^bcietigljeib naar bniIDoob

3u» 3aiibe taenfcfjcn; luant gij Ijabbc geïeejb Ue^genaega te 3Ü11 / ei be?'

en mogt allrjï/ bonj Cljjiptug/ bie (jem firacljt gaf. Phil. IV: 11, 13. :|a

jfte boot be onberileuninge a3ab^ 0'löi:ie 01) üeljagen in sluaftfteben/ finaad»

jet jjeben/ nuoben/becboigingen en fienaaulub^Eben. 2 Cor. XII: 10. .ïtöaa,:

ien baar Inaii tuat anberj?/ toaarom ijij begeerte naar jlcrben Ijabbe/ na»

töt ineïijft/ Dij arO?istii^ re 3tjn/ en bat Uia£ 3ecr becre (jet bejSte; 300

gt;e» toi^te be ^Cpo^tel ban/ bat 3ijne 2ieie soube (cbeu na Sijnen ©oob/en

ji' bat 3c in een beel beter ftaat 3oube sijn.

-r' (Cn gelijli be 3ielcii ber geioobigen/ na ben boob/ in ben {jernei 3gnEnuitdec

in. in breugbe/ 500 Uio^ben be 3ieien ber gob(aa3en gc3anben naar be tjel- y^wzau^

ut le/ en 3(311 baar in be eeukiigc pijne. 1 Petri III: 19, 20, Ia welken (te geu staat,

en toeten (©eept) hij ook henen gegaan zijude, den geesten, die in de ge-

gt;■gt;, vangenisse zijn, gepredikt heeft, die eertijds ongehoorzaam waren. Cij2i^

lé» luö ijeeft boor fijnen OJce^t/ baar .Saact) be ongeijaar3anis luerclb gequot;

a» pjebiftt; maar 313 geilcrben 3j)nbE/ 30a 3ijn fjunne SiElen ijenen geson»

naar be gebangenifife/ bat i^/ be (ielle. Judas vs. 7, Gelijk Sodoma ende

n/ Gomorrha, ende de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als deze gehoereerd hebben, ende ander vleesch zijn nagegaan, tot een exempel

o- voorgesteld zijn , dragende de straffe des eeuwigen vuurs. ^ijn be hielen

sij ban be ongeijaoi^amen in be een'te taerelb/ 3j)n be SiiElEn ban be gob'

e'r too3En ban ^oboma En «jpomorrlja in be gEbangenigfe/ en bragen 3e

jt be ftjaffe beg' eEutuigen buur^/ 300 blijben 3e na ben boob in toefen;

300 lijben 3e jl?affe en EEutnige pijnE. Mattb. XXV : 46. ©oEt Qiecamp;ij be

tj pacabEl ban ben njïkn man en Kta^aru*?/ Luc. XVI : 23, 24.

!{ metft ban be parabel tg/ te befchjijbEii ben ftaat ber pielen na bit le«

r ben/ om ben iiienfclje af te fcörifiamp;en ban 3anbe/ en tot beugb op te

r' taeRften. daartoe lDo;bt be SiEle ban ben armen 1Ca3arii^ bertoonb in

o! ben Demel in bertroojStinge/ en be ^ieïe ban ben gobloo3en rjiften man Bew 3

in toorbt bertoonb in be fjelle in fmarte.

Exenipe-

n XVIII. 3. 't 25löftt ontaebe?fpreftelgfi uit öe epempelEn / 300 ban ten.

n 11. *2333 CÖrió'

729

-ocr page 806-

730 Van den Dood en Staat

aT^rigru?/ ben mooröenaar/a!lt;? anberen. C|)?iptu*S gtcïc i| jefier na ben TDlioö in liicipn eh Icbcnöiij gcblclicn ; £^n ^cibe ftcjbcubc: Vader, in uwe banden bevele Ik mijnen Geest, Luc. XXIII: 46. i^ij 5i'ibe tot ben moorbenaar/ li. 43, Voorwaar zegge Ik u, heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn. 't Jparabijg Cc berbe ijcuui/ 2 Cor. XII : 2, 4. goo 50UOE ban Cfl?ij5tu£ en be ÜEÏiecrbc moorbcnaac op bicn eigen bag tjuns booö^ in ben Derben tjemel jijn; bieé bleben Ijunne gielen in lue» jen/ en Utaren in ben lie mei/ luaar niet ban Ureugbe ié. ^iet bit ooft in Oe Sirien ber marrelaren. Openb. VI: 9—11. Openb. VII:9, 10, 14. Openb. XIV; 13. Jllit be^e allen i^ï ban fliaar en ba?: öEtoejen/ bat bc Stelen na ben boob blijUcn/ lelienbig en tae^ftsaam jijn/ cnofbjeugbe in ben Ijcmel/ of pijne in be tjelle Ijeüöen.

Is de na- 4. ' t 3$ in bc natuur ingefcljapen ; be fijeibcnen Inlaten öct; baa?ban sdn'quot;n6quot;'3aan ÖEt gcboelen ban't bcrljuijcn bec Spelen in anberc fcjjep»

bL'.ipen. |-e(cn , j^j, gt;Jan öaan -qu gcijomen be berfieringen ban berboembe enge» noeglgfie plaatfen en brlben; en ficbcn ten bage lieböcn be taoepte t^ei-öcnen een inbjuli ban liet in lne;cn blijben bec Sielen na ben boob. Tegcnw.i XIX. Tegenw. 1. Pred. III : 19—21. Sier besc plaat^ bcantlnaorb Antvv. fiaben § 16.

Tegenw.2 ïegenw. 2. Ps. XXXIX : 14, Eer dat ik henen ga ende niet meer en zij. Jer. XXXI : 15. Zij (lladjei) weigert haar te laten troostect over Antw. hare kinderen , omdat ze niet en zijn. Antvv. ©at ig/ niet 3tjn in 't lanö ber lebenbigen.

Tegenw.3 Tegenw. 3. 1 Cor. XV: 19. Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zoo zijn wij de ellendigste van alle menschen. J^auln^ igï boenbe met be opftanbinge ber booben te betotjsen/ en onbei: anbe-ren betoijgt Ijrj Ijet baarnit / bat be gcloobigen be eïlenbigfle bïaren/ aïé cc geen opftanbinge lnap; bat fionbe niet filemmen/ inbien bc ge loobirjEn boor bE opftanbingE al jalig biatEti; taant 5rj bectoacgteben be jaligljeib eerist in be opilanbinge ten laatften bage/ en segt/ bat je 30a Antw. langE niet gEliiltialig toarEn. Antw. (a) ^aiilu^ fp?Eeftt ban elïenbig te 5tjn in bit leben/ 500 bat fjij ï)ct niet uitrefit tot op be opftanbinge ten laatften bage. (b) HpanluiS Ijccft Ijicr tc boen met sulfte menfeften/ bie bje-ben/ bat ec ban ben menfcöe niet? olierbleEf na ben ®oob/ nocï) ligcgaam noclj sjeIe/ En bat at IjEt bejinaaft/ bat boor ben inenfcljE taa^/ in bit leben alleen genotEn taiejbe/ taelftE? fpjeefttaaotb taag: Fel, drinkt,speelt, na den dood niemand kweelt. ®it taEbe^Iegt bE 5Cpogtel/ En toont/ bat er na bit leben bmigbe toa^ / en bat 59 baarom be ellenbigjle bec menfejjen niet taaren/ betatjl 30 op fiooptEn na bit leben.

Tegenw.4 Tegenw. 4. Dan. XII : 2, Vele van die, die in 't stof der aarde slapen , zullen ontwaken. J^ier taorben be booben gesegb te flapen / 300 Antw. flapen ban be pielen. Antw. ©e lt;©oob too?bt een flaap genoemb. Joh. XI: 11, Lazarus onze vriend slaapt. Vs. 13, Doch Jezus hadde gesproken van

zijnen

-ocr page 807-

der afgescheidene Ziele.

zijnen dood, maar zij meenden dat Hij sprak van de ruste des slaaps. 3t»c tiaoöcn ttiorbcn gejegb te fïapen taegcii^ bclc oücrccnftomi'tcn tu^»

fcficn öie öeibe. ©e gfelen tooröcn uoait gejegb tc flapcn/ gclijiï öar tegen be nature ban be Stele ilt;»/ fïapen ig eigen aan 't ligcljaam. •

XX. 5l5ii Ramen tóij tot de Fabel van het Vagevuur, ^age : Of dc 't Vase-Ziclcn der geloovigen, in den Dood fiescheiden van hel ligchaam, komen in ggnVibel een vagevuur, om daar eerst volmaakt gezuiverd te worden , 't zij door eigen lijden, ' t zij geholpen, door de gebeden , missen en verdiensten der Heiligen ;

dan of de Zielen van de geloovigen terstond na haren Dood opgenomen worden inden hemel!' 'c ©e^fcljii itf niet olier üie gnblaos flccücn/ bieUa-men tejftonb in bc 'ijcile/ 't br^fciiit ip r.ict o? be (éccrfotmeerbcn in Ijet bagelntur fiomen / Ixiant bic 51511 el* selifjS naar 't jeggen bcr pa--pi^ten boot 6cbrijb ; maar of be jielen bc: papisten er niet in fiomcn;

toant Ijet bagebimr/ bat ïeftlkr beetje/ i^ alleen boor Ijcn. ©tcö ant»

tooorben jij op Dc brage/ bastfteHcnbe Ijct ee^fte/ en ontiiennenbe ijet tlneebe lib be; b^age. JPij baarentegen ontftennen |)et eerfte en jlel-ïen ftet tbieebc. On? bebnjó is bit:

XXI. 1. Sfii ben geljeelen 55pcl (laat niet een luoorb ban 't bagc»

buur/ 5Ü selben Uieten er geen raab toe/ al beagen 5e ben buibei/ g£-Bybè'iniet lijft iemanb ban Ijcn bebe/ bat bic Ijnn ccnc plaat^ ;oube aanblijven. te vinden.

2. ©e ^clj^ift lient maar tin cc inegcn en tlnee nit-cinben/ Icucn en ^rtweê berberf/ Ijcmel en ijctlr. Matth. VII : 13, 14. Luc. XVI: 22, 23. Uitvl. wégen. lt;!?ie in Oer bagebunr ftomen/ liomen ten laatfte in ben jjemel. Antw.

JBa ben buoü 51)11 er geen meer plaatfen ban tluce/Ijct barjcbiuic 5011»

bc een beroc 51)11/ en baarom te bcjlncrpcn.

3. 't ©agebuut ifi et met ban nooben; 't ftan gcetie sonben Voegne» iiewijs 3. men/ nodi be giele reinigen; maar bc Cjcere 3iC5ii^ reinigt be 5ijncii

ban alle Ijumje 5onbcn/ en 511 5:jn in ïjem bolmaaftt/ en bc regtbaaj» nigt van öigljfib lt;J5£:be. 1 Job. 1:7, Het bloed Jezu Christi zijns Zoons reinigtquot;1^ z011-ons van alle zonden. Col. II: 10, Gij zijt in Hem volmaakt. 2Cor. V:21,

Opdat wij zouden worden regtvaardigheid Gods in Hem. UHat nuttigljeib li an een bagebimr boen/ baar bc janben al incg 51)11 ? Cn oolï ftan een bagebunr gccne 5c(ibci7 Inegnemcn / 50iibcr ölocbftartinge ip er geen bergebingc brr 50iibcn. 't een materieel buur/ bat ftan niet 5ijn tot SUiberinge ban be 5ielc. ©e boocüibbingc cn 5ielmi«5|cn tot nutte ban bc bcrftorliencn 51)11 bcuselingen. ©e bejbicnftcn ber Ijeiligen jijn ijöel-Qcib. 't maar om gelb te boen/ cn met gelb ftan be Ijcmel noclj geheel/ noch eerbcr/ noclj later geopenb taorben. tjet onbcjfcfieib tu^=

fcljcn boob-5tinben cn bejgerfïijflc jonben ig tegen ben 25ijbel/bic leejt ^e,vi!s 4-on^ bat alle 5onbc boobeltjft is/ cn bat er maar ccnc onbergeeflijfte f^/Zi]enZter-eri namclijft/ bc jonbc tegen ben l|eiligen ^eejat. stoquot;ci ua

4. ©e .^cöjiff 5egt buibelijft/ bat bc pielen ber getoobigen trrjlonb SoocTza-na gunnen boob in ben jjemel ftomen. 2tl^ get aarbfcge Ijui^ oi^eisiig,

S535 2 ta-

731

-ocr page 808-

732 Van den Dood en Staat

taDrmaMg gcB?ofien i^/ ban DeBDen ^0 öequot; Dc'nc{. 2 Cor. V: 1. Utt te tooncn uit Ijct ïipcljaatn in te tuonen Drj £(jn$tu$. ü. 8. a^nt» öanben tc jijn ig öij C!)?i?tu^ 51)11/ en beter ban te feben. Phil. 1:23. .ïtóaac 't jDiibc Deter jijn tc leben tot ben jongflen bag/ bantotbien tijb in een baoebuur/ 50a F)ct er bia^/ tc ligofquot;' booben/fterben» be in ben Cjeere/ ^ijn jalio ban nti aan. Openb. XIV: 13. ©at ip niet alleen ban bien tijb af/ bat bat ge^eab Uiiejb/ tnant ooft boo? bien ttjb Ina;? boor be flcrlienben in (ÜÖjigtiig saligjjEib; maat ooft ban ben tijb ïjiing boobfi af. ©e Deftcerbe mocrbeiiaar toaj? op ben bag sijn^ boob«» al met CÖjiptu^ in [jrt {jaratujsquot;. Heden zult gij met Mij'in 't paradija zijn. CD^tus bebe^tiijbe fjet met een voorwaar, niet bat ü^ij bat heden tot Ijem jeibe/ maar bat ijij beden met t|eni in ben Ijeinef joube 51JII. 't dEerftc |jabi5c geene BeUejstiginge ban nooben/ bat Ijoorben bc moorbenaar en anberen genoeg/ maar ttarebe toa^ Ijct bejsoeft ban ben moorbenaar/ en bat üefoofbc C^p Ijem terjlonb na sijnen boob/op ben eioenjten bag nog te gullen genieten.

Tegcmv.1 XXII. Tegeuw. 1. Zach. IX : 11, U ook aangaande, door het bloed des verbonds hebbe Ik uwe gebondenen uit den kuil, daar geen water in en Antw. is, uitgelaten. Antw. (a) ©it ftan in alien geballe/ooli naar Ijnnne ftel-linge/ ijet bagebuur niet 51)11/ taant get taaj! er nog niet; maar Oct mof^te 3ijn [iet bc^fierbe boorfinrg/ in't taelbc be geïoobigen be^ (C. tot op liTIjriptn? üetaaarb tnierben. (b) ©e p;opt)eet fpreefit ban öc berlojfinge uit be gebangrnigfe ban 25abel/bat noemt Ijij een i'niif/ombat be gebangenijfen in fitiilen onber be aarbc geineenlijft taaren en nog sijn; geen Inater ijj geenc be^fttaiftftingc/ taelftc be borftigen boo? bjinften ontbangen

Tegenw.2 Tegenw. 2. Matth. V : 25,26, Ende gij in de gevangenisse geworpen wordt. Voorwaar, Ik zegge u, gij en zult daar geenszins uitkomen, tot Antw. datquot;gij den laatslen penning zult betaald hebben. Antw. 't eencgelij» ftenipfe ban be Ijanbelingen ber fdjulbljeeren met be infolbente fcljul' benaren/ icaarboor Clj?igtn^ be eentaige berboemenigife aanbconamp;oet-baarbigc sonbaren tc Hennen geeft/ tfit toelfie geenc berlo^fingc i^tat bat Dunne jonbcn boïftomcn fietaalb sullen jijn/ bar in ber ccula;gf|eib niet jal geftfiieben.

Tcgonw.s Tegenw. 3. Matth, XII: 32, 't En zal hem niet vergeven worden, noch in deze eenwe, noch in de toekomende. Soa ij? er ban na bit lebcn nog Antw. bergebingc tc be^taacljten/ bat ftan niet siju ban in l)ct bagebuur. Antw. ^oo i^ er geenc bergebingc na bit lebcn tc bertaacljten; taant baar taorbt tael uitbjubfteltjft gejegb/ bat in bc toeftomenbe ceutae bc janbc niet bergeben sal taorben; maar nergen^ taojbt gesegb bat in be toE«= fiomenbc reutae bergebingc i^. 't 3$ 30a bccl gejegb al^ nu noc0 ooit. Tegenw.4 Tegenw. 4. 1 Cor. III : 13—15, Ëeu iegelijks werk zal openhaar worden, want de dag zal 't verklaren, dewijl het door vnnr ontdekt wordt;

ende

-ocr page 809-

der afgescheidene Ziele. 733

ende hoedanig eens iegelyks werk is, zal het vuur beproeven. Zoo iemands werk blijft, dat hij daarop gebouwd heeft, die zal loon ontvangen. Zoo iemands werk zal verbrand worden, die zal. schade lijden; maar zelve zal hij behouden worden , doch alzoo als door vuur. %iet Ijiec uitbjuMftelijft üat een iegdijft tioar buut jai bcpjuefö toorbcn/ en bat 00 boor buuj 3aï öcl)DiiöEn tuorbEii. Antw. (a) goo men Ijiejuir een bagcbuu? soube Antw, tnillcn fmebcn/ 30a moe^r booral rc^et fietdE^cn biorben/ bat bit öepjoe'

ben cn bEgouben öoo? buur na ben bag ban be^ nicufc^en i©oob gefcljkb»

be; bocö be SCpoiStEl fp^ccftt/ luat ben menfctjE tucberbarEn 33! in Oit lEbEii. (b) ©oor buur ftan geen niatetiËcf buur bE?ftaan bjorben/ bat op brj? nienfcfjen ^icIe en bjcrlmi 3oubE ftumiEn toErften; maar boor buut biorbt berftaan be Ucrbolgingc/ be berbriiftfiiuge in beje Vnerelb om bc il?oojb^ bsiftc. ^-iet Zach. Ill: 2, Mal. Ill: 2, 3. Luc. XII: 49.

Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen; ende wat wil ik, indien 't aireede ontsteken is. ©e $Cpo£tel jegt/ bat fjft öaor be be^bolginge openbaar 3al Uiorben/ öoc en tnat een teber op Ijct funbamenr bc? OJuau»

geliejï geboulub fjceft; al? be be?b?uliftingen ftomen/ 30Q jal Öü niet Dan biaarf)cib fiunnen fjebben tot een g:onb ban sjjn ïijben/en Ijij jal al bat anbere bjjgcboegöc berbjerpen/ en 300 sal fjet Uuur Ijein betjou» bEn; maar inbien Ijij 3uibcr te bierft gegaan fjeeft/ Ijij 3a! bnjiuocbig uitftomen in Ijet Ijjben/ cn 3ijnc oprcgtig!)eib 3aï cpenbaar iuorben in ben bag bet brprcebinge.

Tegenw. 5. Phil. II: 10, Opdat in den name Jezu zich zouden buigen Tegcnw.5 alle knieën dergenen, die in den hemel, ende die op de aarde, ende die onder de aarde zijn. Mu/ onbet be aarbe ftan niemanb Sejua eereii ban be pielen in Ijet bagebuur/ 500 moet er ban een bagebmir sijn. Antw. Antw. (©nber be aaröe 3gn ooft fcljepfclen/enoofistjnerbuibelen; nu/lt;£lj:té-tn^ Ijeeft boor jijn hjben cn (terbcn alle magt in (jcmcl en aarbe be?-Jnorben/ cn aile^ moet i^em onberbanig 3ön/ gebjft ooft öc buiijelcn/

flïlö Ijen geboob uit te gaan. ©et buigen ban öe ftniccn ftan niet eigenbjft genomen toorbcu ; toant ooft be SiEÏtjE^ in ^et bagc^uut Ijeb» ben geen ftnieën; maar get betceftent De onbettoetpinge ouber Ijcm/ 't 3tj getoillig/ 't 30 ontaiHig. ©ie? blijft get ban Uast bat cr geen ba»

gebuur i$/ en baarmebe 3911 alie paapfege ^ieïtjeiö er uit Imiogt.

XXIII. 23eöaïbe get bagebuur bejfieren be papisten/op iimne;^ 300 Daar u logfen gjonb/ nog ttuee onbe^aarbfdje plaatfen. 't €ene Uias boor be|®^b babEren be^ lt;©. amp;./ totlfte Cfjji^tu^ in 3011 nebejbalen te? [jeUe baaiuit voor de beklopt 30ubc fjebben. JüSaar betatjl stj er al uit 51)11/ 300 sullen mij be naders des bc^bEre mocitE fparen. ©Et anbere gebben 3c bereib boo? be ftinbctften^/yóor'tiequot; bic ongeboopt jletben/ eii bij Ben nocö fn ben ftemel/ noct) fn be geile onge-mogen/ maar gic? boor eeutoig opgcflotcn moeten bltjben 3011 be? pijn kinderen, of breugbE. ©it fjebben lutj boben biebeclegb. ©e ^clj?ift ftent 3ulftc plaatfen niet. ©e fiinberen be? bonbgenooten Ijebben be belofte ban 3a»

^353 3

-ocr page 810-

734 Van deu Dood en Staat der afgescheidene Ziele.

IfgïlEitt. 't 3$ niet in be Qanb ban bc boltaapfenen bc ftinbercn te 6e^ QoubEii of tE bErbEtbEn / boor tjcn tot ben boou tE örEnncii / of ftEn ban bEiijElbEn tE tuEtEti.

Schrik XXIV. ü^Elmjl ban bE .veIe niEt jlcjft/ maa^ in toESEii/ fEbenbin/ fip-

\oozcn? Ö^itibEnbE bE?flanb En luilfE/ tQEr^aam fihjfr/ En tEi-ftnnb na öcn boob/ SonbEC in ceii bagcbuur tE ftomEii/ of in bc fjclle alle bccfclj:tft{ïinnEn En toorn lt;!3ob^ Ipöt/ of in ben Ijcmcl aüc UmntbE en filgbfchau in bc onmibbElöarE gemEEnfcijap niEt ^ob/ in üe bolmaaftts ÜEfbc eh fteilig-ïjEib gcniEt/ En onber bE EiigelEn En bc siEfEn bcr bormaafttE rentbaar-bigEn/ bat Ecnlnig ©alfclujaö tiitroeyt. Soo fcfjjiftt ban/onbcfJEEcbEn/ En pebt gEEnc inücclbingc/ bat cc na ben baoö nog l)apE ban Dclioii» tEni^fe jal jijn/ boor in een bagrbuur nog Ecnö quot;itgE^uibE^b tE ïiiUeii taorben, taant jjet ip maat eeu faamp;cl/ eii gij 3utt n ÖEbrogcn binben/ al? gij tEtjtonb u suit öcbinben in bs Ijelle/ taaacuit in CEutainhcib getnE bEtlogfingE i^.

vooreod-. 5? 00 7 p!oobi0En/ tc ttc?bcn; taant naar bc beloften

zaligen. taaatacljtigcn öob^/ jaï ntac te^ilonb na ben boob ouneno-men taorben in IjeErlpöeib en breugbc; bcrlangt bnj om ontbonben tE taorben cn met €tj?l?tu^ tc jijn/ bat i^ u seer berrc get öeite. 6! j©et jal tjet eeiie fcfnElijfte beranbEcingc 5nn/ al^ bc sielc jicf) amp;Ebin» üEn sal brt) ban alle jonbig^eib/ bin^tE?nigfE/ FitaeHingen/ en in uïaaté ban bat/ liet aangesigte (6Qb^ in geregtigljrib te aanfeijoutaen/ cn bc--gabigb tc taorben mEt jijn bEeïb/ en aïsoa onbcrijoiibEn tc taorben tot op ben jangftEn bag/ in taElamp;en jij taebcrom mrt Ijaar eigen ïigc'iaam bEjEcnigb sal taorben/ om met ligdjaain en sielE boor EEuluig tê creniE-tEn bat tjcerlvjfte/ bat blijbe/ bat geen oogc 'jjeeft gesien/geen ootE ne-goorb/ en nooit in be^ mEnfcöcn Ijartc tg opgeUomcn/ Ijettaeme a3ob uEtEib Ijeeft boor begEnen/ bic ï^em liEfficBbcu. AMEN.

KA-

-ocr page 811-

Van de Opstanclinge der dooden.

KAPITTEL LVIII.

Van de Opstaudinge der dooden.

I. 9[i(^ na öcn booö fjcr ligcïjaam tar ftcf jat taebEjgeïiecEb jijn/ cn opstan-öe 5iele in gare plaatje sal öetaaarö stjn oetaeegt tor op ben jong-3'1180-j'tcn Dag/ ban jal icbec ftofjc tDcbEtom tot ^rjn ftof tncberÜEerEn/ cn

Dat jelfbE ligcljaam Uu-bcrcm uitmafiEii/ cn bE ^ie! jal iDEbcconi niEt Dat eigen ïigcljaam bEtccnigb kiarbeti/ eh aljoa bc5E!fbe mcn^dj jijn/

Die ï)ü tE boiEii tua^. ^piïaan uit ben boob/ uit bE grabEn/ beteeftent

(a) fomtijb^/ gereb te lnorbcn uit groore bcrbrnftliingcn. Ezech. XXXVII: verachei-12, Ziet, Ik zal uwe graven openen, ende zal uliedea uit uwe graven teekenia-doen opkomen, ó raiju volk, ende Ik zal u brengen in het land Israels, sen.

(b) ^ointgb^ beteelicnt Ijet bc tnebCEgEÖaorte. Eph. II: 5, 6, Ook , toen wij dood waren door de misdaden, heeft Hij ons levendig gemaakt met Christo. Ende beeft ons mede opgewekt. Eph. V : 14, Ontwaakt gij die slaapt, ende staat op uit de dooden. (c) il^aar boorgaan^ tuorbt baaj-Door bEtftaan bc cigeulijftc bcrröjenigfe bec be^ftocbcncn. bE^e of particulier bergenen / bic boor miraftel/ 300 in Ijet lt;£gt;. (C. alé 43. 3tjn opgetoelit/ en Daarna tarberam 31311 gEltorben / of 51] i^ algemeen üan allE mEnfcf)en/ alö be tjeere ten oorbeel 3al flomen/ in bc boleinbinge ber tuerelb. 5©an bese fp?cfien tug nu.

II. vE5it punt üiorbt uit be nature niet gEfienb/ ban be Cfcibencn amp;e- is uit de ïagcïien En ban bE ftetteren bEttoorpen; maar in bc Inojbt

fjet 300 buibelijft geopenöaarb/ tot fcF)?!!* Der gobbEfoo5En en tjoojit bec gobsaligen/ bat Ijet te berteonberen i§/ bat menfegen F|Et Durbcn Ico»

cgenen/ geïrjfi cr al teh tijbc ban be 5Cpolt;Jte[en Inarcn/ bic \)zt öegon-nEn tegen te fpreften. 1 Cor. XV ; 12, Hoe zeggen sommigen onder u,

dat er geen Opstandinge der dooden en is ?

III. (©e3e (©pilanbingc 33! niEt bEtoorsaaftt taorben Dooc De nature/is een aï^of na bcrloop ban 30a een tijb/ Door 3uIftE ÖEtDEgingEn/ berbiipfe4 Gods. lingen en beranberingen/ bE ligcljamen tDcberotn lebenbig gemaafit sou-

Den taorben. (©oft ftan bit niet te taege geamp;jagt taorben boor engef/ of eenig creature; maar 't ip cEn taErft ban almagtigQeib/ en baarom saï fyet ^mei gefcljieben Door 45ob/ ben ^cftepper ban gemcl en aarbe; Die de dooden le- der enge-vendig maakt, ende roept de dingen, die niet en zijn, alsof ze waren, Rom. IV : 17. Gelijk de Vader de dooden opwekt ende levendig maakt, Joh. V : 21. wekteu

IV. aMijlt in be fc^EppingE gcEHE mibbeloorsaften 3gn getaeejSt / ofbiJeei1 fionben 3ön/ 300 ooft niet in be optoeftftinge bec Dooben/ betaijl 0Et een Jengzui-Inerft i^ ban almagtigtjeiö/ öaa? geenc einbige fi?acïjt te pa?i ftan ftomen; ien.

öe

735

-ocr page 812-

736 Van de Opstandinge der dooden.

öc engelen juïfen niet in be oplDeftfiinge geöjuifit taarben/ maat lt;Jl5Qb saf 3e nogtan^ geö^uiften in öet bergaberen ban be opge'cnerueti/ boo? ben regterftoef. Matth. XXIVquot;: 31, Ende Hij zal zijne engelen uitzenden met een bazuine van groot geluid, ende zij zullen zijne uitverkorenen bijeen vergaderen uit de vier winden, van het eene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve. (öefijft be l^eere 31-511? in (jet boen ban mitafie^ len boorgaan^ uittaenbige teeftenen gebniiftte/0111 be miraftelen te baa?' blijflelijfiec te maften/ 50a sal be üjeere bij be algemeene oytoEfthinge bec booben ooïé een uittoenbig teeften baeoequot; ; namelöft/ een secr g?oot geluib/ bat be gefteele tuecelb ronbom obcj filinften jat. ICor. XV:52, De bazuine zal slaan, ende de dooden zullen onverderfelijk opgewekt worden. 1 Thess. IV:16, Dc Heere zelve zal met een geroep, met de stemme des Archangels ende met de Bazuine Gods nederdalen van den Hemel; ende die in Christo gestorven zijn, zullen eerst opstaan.

Alle ver- V. ©ie opgelueltt sullen tnocben/ sullen niet sijn €iiocf) en €(ia^; storvonen taant bie sjjn niet geftorben; ooft niet begenen/ bie na Cöf'^tu^ opstaanquot; 0I) ftanbinge uit be g?abcn sijn oygeftaan; ooft niet alle bie/ toeifte ten jongden bage in 't leben sullen sö» ; taant bie sullen niet fte?ben/maa? alleen in een punt be^ tp^ bejanbe^b taorben. 1 Cor. XV : 51, 52. «iilQaai: buften bic suï^n Qet söquot; alle menfcljcn/ bie geftorbcn 5511/ 't SO boot of na ïjunne geboorte/ 't sü filein of gjoot/ 't stj gob^aligen of gobloosen/ .ban Ijet begin bei* taereib tot aan Ijet einöe öerseibe. ©ie selfbe ligcpmen/ bie of bcjbranb/ of in be jee be?fmaorb/of ban beesten of menfcöen gegeten/ of boor een geineenen boob geflorben en al» Soa tot jtof gefieerö Söquot; / bieselfbe ligcfjamen sullEquot; öe rigenfte Sielen/ bic niet geftorben söquot;/ notö Beöüen fiunnen fterben/ lnebetom bcreenigb taocben/ cn alsoo bicselfoe mcnfcamp;cn SÖquot;/ öie sö te boren ge« taeegt taaren. ©ocfj be öoebanigöeben squot;!len beranberb stta/ 500 ber gobloosen/ om onjie?felijff te spn/ en befitaaam om in eeutaigljeib alle ftjaffen cn pijnen te fiunnen lijben/ al-S ber gobsaligen/ taelfte naa? be Siele bolmaafit Öct beclb il3obg sul'en Tjebben/ cn naar ben ligdjamc CQji^tug gehjftbormig sullen sijn. rhil.III:21. (©nberberfelijfiljeib/on» fletfelpöeib / ÖEerlijftöeiö / firacljt cn gee^telijftFieib sullen aanboen. 1 Cor. XV : 42, 44, 53, 54.

Ten jong- VI. ©esc apftanbingc sal ban alle menfeïjen te gelp gefdjieben/ten sten aage. jongden bage/ baat sal boor bien tgb gecne ligcljameliiftc op»tanbinge ber martelaren süquot;/ bie/ met op be taereib ftomenbe/ buisenb

jaren souben gelijft be Chiliasten, of duizendjarigen, fabule»

ren uit Openb. XX. JÊaa?/ al^ Cöjiptu^ ten oorbeel sal ftomen/ ban jal be opjlanbinge ban alle menfefteh te gelp gefcöieben. Joh. XI ^4, Ik weet dat hij opstaan zal in de Opstandinge ten laatsten dage. 1 Cor. XV : 52, Met de laatste bazuine; want de bazuine zal slaan, ende de dooden zullen onverderfelijk opgewekt worden. Joh. VI: 40, Ik zal hem opwek-

-ocr page 813-

Van de Opstandinge der dooden.

ken ten uitersten dage. IDat jaï Ijet Iranbc^lijft jrjn/ aïj? icbcr jlof tot 5ijn ftof/ ieöt'r been rot 3ijne fiecnberen 5al tuebccHrEn n en a'j! öt bau-Dcn ;oo crlgficftjli jullcn IcliEnbfo op be aarbc flaan!

VIL fCüice viften tjeöBcn toij naber te tooncn; bat er eene (©pfian* Daar mi binge bcr baoben jtjn .^al en ban bejelfbc ligcljamen. sfandinS'o

Vrage: Of er waarlijk cenc Opslandinge der dooden, zoo der fiodsaligen, der dooquot; als der goddeloozen zal zijn? Hit ber Socinianen jeggm Olijlit/ bat be jfeïe na ben boob niet meer in toejen soube jijn en bar baneiföe ligcFjaam iigre|0 niet tnebejem jai oyfiraan rn be: gobbeloaim gctjre! nier/ 500 bat Jjet der sod-i$ ccne gefjerïe berfaocljeninge bet a^pflanbinge. UPsi baarenregen Ijcni* oozeBquot; ben anttiitjfeHjaar basr/ bat er eene (©pftanbinge ber baoben jal jyn/

300 ber gneben aïé brr ütaaben.

VIII. ij) t ülijiitt uit uitbrufifteïrifte plaatfen. 1. Job XIX: 25—27, Want Jobxtx: ik weet, mijn verlosser leeft ende Hij zal de laatste over höt stof opstaan ; 25-2'• Ende als zij na mijnen huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vleeseh God aanschouwen ; denwelkcn ik voor mij aanschouwen zal ende mijne oogen zien zullen ende niet een vreemde; mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot, (a) Sfaü fprccftt Ijicr niet ban een ligcijameltjlt iimtei uit jijne ellcnöe; maar ban be (Opitanöinge ten laarften bage. Hij zal de laatste. (b) Cjij bcrlttacrirte tit na pijnen boob/ al^ be luormen zijnen huid ende vleeseh doorknaagd ïouben Ijrbbcn en Ijlj tor stof joube jijn getuo^ben. (c) ©at CljriptUEï cilicc l'jer stof zoude opstaan, ©at ij?/Ijet Vnebejom ïc benbig maften, (d) ©at Ijiï met eigene oogen en uit zijn vleeseh 43oCi ^oubc aanfcljoutoen. ©Ir ailc^ ïtan op [jet Ijerftii ban ;ijnc ge^anoiKi^ nirt fen/ maar rieefr ftlaar te ftennen be (^pftanbinge ten laatiten baje.

2. Dan. XII: 2, Ende velen van die in 't stof der aarde slapen, zullen Daa.xil; ontwaken, deze ten eeuwigen leven, ende gfne tot versmaadheden ende totJquot; eeuwige afgrijzinge. ïjier luo^bt niet gefproUen ban be bejioafingc uit 'Samp;aöi-!/ noclj Doli ban 2Cntiorl)ud/baarban l)abbe t)ij te boren gefpzaiten;

maar i)icr trrebt be ^op^ect obe? tot jjetgene baarna gefcliieben sonbe;

aljt Michael, bat te peggen tjS: Wie is gelijk God, biellie be l'Jerrc 31!c-3Uö/ 3oiibc opftaan in ben allerbenaautnbften tijb/ tjoebanig er te boren niet gelueegt tna^/ lneUic benaautobjle tijb ^oube ^ijn/ all Gog en Magog omringen 3oiiben be legerplaatfe ber IjeÜigen en be gelicfbe ftab. Openb. XX : 9. (a) (©p luelfie njb be CJeere Seju^ 3oiibe ftomen ten oo^beel/aI)S bianneer alle booben soube opgelueftt iuorben. vs. 11—15. 2£llnaac be-3elfbe 3aftcn en naar bieselfbe nrbere/ 50a alé Ijet öij ©aniëf ftaat/ber-liaalb iuorben/ en 31300 filijfir/ bat fjet be3eifbe 3aafi iS. M'J/ Openb. XX, 't Daaramp;lijftelijft ban öe ftomfte ban Cliriétuö ten oo^ibce! en ban be (0pftanbtnge bec booben/en 30a ban ooFf Dan. XII; 2. (b) (0p bien tijb 30uben be Leeraars blinken als de glans des uitspansels, enz., 't luelft noclj op be betlo^finge uit 55aamp;cl/noclj ban SCntiocöquot;^ gefcö^b t#; biant öe ptieiÈtcrcn toaren onbeugenbe. (c) (©p öe3e lt;0p|lanbfnge saube ört reu5 II. SCaaaa bJi»

737

-ocr page 814-

738 Van de Opstandinge der dooden.

toige leliën en öe mitaige bejfmaabljeiti bofgen/'t toelft niet ban in ben t!)b btr lioïeiubinge fiec liiEtcIb gefcljicben 3a!. (d) (©y bien ttjb jauben ban De baubfu omVuaftcn en opftaan. ©at l)ie? gejcgb tao^bt beïen/ en niet allen, niet eene tegcnjleUinge Uan anberen/ bie ntet joubcn opgctaiiu Itiorbeii; maar ombat be boaben beien ^ijn; of (jet 3iet op be lii^bcelitigE ban bie be jaligljeib sullen DeërUen en bie berloren sullen gaan; beien sullen opftaan ten eeutnigen leben/ belen tot berfmaab^eib. S2iet 511 Ilk mauiere ban fp^elicn/ Rom. V: 15, Want indien door de misdaad van eenen , velen gestorven zijn, zoo is veel meer de genade , geweest over velen. vs. 19, Velen tot zondaars gesteld, velen tot regtvaardi-gen. Siet tot bebegtiging ban beje teaarljEib/ Jes. XXVI : 19.

Joh. VI: 3. Joh. VI; 39, 40, Dit is de wille des Vaders, die Mij gezonden heeft, dat oigt;,40. ^ wat jjy jiy gegeven heeft, Ik daaruit niet en verlieze, maar hetzelve op-wekke ten nitersten dage. Ende dit is de wille desgenen, die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk, die den Zone aanschouwt ende in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe, ende Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Ccn Sociniaan befiuit bat be berftorbenen niet meer in üJe?en sijn cn

in be (0piTanbingc Ineber iet^ tnoröcn; maar be tefigt segt/bat je im-meré sijn/ taaut 51) fjefiöen tjet eeutaige leben/ eer bat je ten uiterflen bage opgetaettt tuoiöen; en bat niet in hielen i?/ ftan niet opgebieftt Ixiorben/ taant bat opgebieftt taorbt/ taa?/ al taag Ijet niet lebenöig; bat niet i^/ baarban han niet«j gesegb taorben.

Eom. 4. Eom. VIII: 11, Indien de Geest desgenen, die Jezum uit de dooden vm: ' 1. opgewekt heeft, in u woont, zoo zal Hij, die Christus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe sterfelijke ligehamen levendig maken, door zijnen Geest, die in u woont, {fier taorbr niet gesegb/ bat een anber/ in plaatlt;S ban liet brjftorlu-ne/ jal fiomen en gegeben taorben/ gelijlt be Socinianen taillen; taant opwekken jegt een Ijejftel ban Qetgene berballen taa? en onze sterfelijke ligehamen sullen lebenbig gemaaftt taorben; sou öan geene anbere in be plaat^.

Ook der 5. Dat ook de goddeloozen opgewekt zullen worden, filijftt (V) uit Dan. Koaioo- xil: 2, altaaar be J?ropljcct srgt/ dat velen tot versmaadheden ende tot eeu-Uaii. xii; wige afgrijzinge zullen ontwaken, (b) ©it segt be i^eere SCesu^/ Joh. V; 29, j h V- Oo zuquot;en uitgaan ; die het goede gedaan hebben tot de Opstandinge des le-

' 0,1 vens ende die 't kwade gedaan hebben tot de Opstandinge der verdoemenisse, Cen Sociniaan sal seggen/ Ijie? taorbt gefproften ban be geegtebifte lt;0p-ftanbinge; maar be teft^t taeberlegt F|en. 'Ziet b. 28, Allen, die in de graven zijn; nooit lieteeftent in 't graf te sijn/ in eenen onfiefteerben «taat te si)quot; rn uit fjet graf uit te gaan/ befteerb te taorben/ en ooft allen/ bie in be g^abeii stjn/ taorben niet taebergeamp;oren/ onBefieerb; bie^ fian bese teltgt niet fpjeften ban be taebe?geamp;oo?te. ©an be gee^telijfte ^pflanbinge toa^ gefp^alien. b. 25. lt;E3aa? bio?ben onBefteejben booben ge» naamb en be lebenbigtao^binge taorbt bepaalb tot allen/ bie CDrip'tu^

fiesn»

-ocr page 815-

Van de Opstandiiige der dooden. 7ö9

ftBinme gouben Ijooccn/ in teoEnflElIinge ban anbereii/ bic naa^ l^cm niet gooren. vPaa^bij/be o^yftanblnoc taocbt QEsegb tc sijn 30a tori tat be bc^boeniEnipfe al^' tot IcUsn/ bat ban be taebejgefioojte nict g^3?ö^) fian taojben/bie ijj alleen ten leben/en bat uiteinbe 30a tot be^boeinenisfe ten lelien toojbt op ijoebbocnet^ en litoaabboene^. ©mi

taocbt öiquot; niet ban be toebrrgeamp;üo?tc/ maar ban be ©yjtanbinfie ber booben gefp^ofien.

(c) Hand. XXIV: 15, Hebbende hope op God, welke deze ook zeiven rianJ. verwachten, dat er eem Opslandinge der dooden vuesen zal, beiden der regl- 1:'* vaardigen ende der onreglvaardigen. ©uibelijftec ïtan 't niet gesegil too^be»,

Uitvl. ®it betoij^t maa,? be (öpTtanbinge ber gocben ; toant Ijij fpreeftt Uitvi. ban ccnc Opftanöinge/oy tnellie be ïCpostel [joopte/ cn bat öfl onregt» baarbigen noemt/ baa^öoo? berftaat (jij goeben/ bie baoc fjumie belitee-ringe onregtbaarbigen toaren. Antw. (a) Sao moesten ban fommigen lioi3c2 Antw. gunne befieeringe regtUaarbigm getoeegt 3Ön; taant anberg ftonbe baa?

geene beelinge 5tjn ban regtbaajbigen en onregtbaarbigen/ 500 bat Ijie; niemanb uitgenoinen toojbt. (b) ^anlup Ijope tot sjjnen troopt 3ag tocl op be aBpjlanbinge bec regtbaa^bigen; maar 5ijne iiitfprafie toa^ generaal allen bebattenbc/en ig er eene (0pi'tanDinge ber regtbaa^bigen/5013 ooft her ontegtbaacbigen.

(d) (E)it blyfit oofi/ 2Gor. V: 10, Wij allen moesten geopenbaard wor-2 Cor. V: den voor den regterstoel Christi, opdat een iegelijk wegdrage hetgene10-door het ligebaam geschiedt, naar dat bij gedaan heeft, hetzij goed , hetzij kwaad. Roeten alle menfdjen boo: Ctjci^tu^ regter|toci brjfcfjijiicn/

500 moeten 5e eerjit opitaan en julien uoft/bie (jquot; fttoabe gebaan Deö-fien/alöaac bcrfcljijnen en naar ljunnc berbienpten be jlraffen bragen' 500 sullen ban ooft be gobbcloo5eii opitaan. Uitvl. ©oor bie allen toojben uuvi. maar bejitaan biegeiien/ bic ten jongften bage nog sullen ieben. Antw. Antw. Jpaulug fpreefu ban bie allen, bic cc toen tuaren/fjij self en allen/aan taelftc [üj fcljreef/en tot tuier ooren en oogen bese brief soube Hamen'

en puit meteen in alle menfcijni; toant gehjli 3e in ben ooab allen gelijlt 3Ön/ 300 ooft in 't opftaan; bu? fprecHt fjij niet ban bie menfcljcn aUcen/ bic ten jongiten bage sullen lebe»/ maar ban alle/ garbe en fitaabe. Ijebéen toij gesien/ bat alle menfejjen sullen opftaan.

IX. ©rage: Of die zelfde ligchamen, die gestorven zijn, zullen opslaan ? n^ifauieu Socinianen seggen neen, toij ja, en 't öljirn. zuilen

1. JIXit ^Et tooogt;b opstaan, opgewekt worden; alg anbere ligchamen jlgt;^r,an-gefcljapcn taicjbEii/ bat toaó geene i0pftanbinge/ geene apbicftriiugc. woord.

2. *©c „êcljrift segt tael buibelijft/ bat beselfbe ligcöamen/ bie toij in {enreklt;' Öet leben geljab öeööeh en bie geftorben sijn/sullen opftaan. (a) Job job'xix: XIX 25—27. giet 6aben § 8. Uit mijn vleesch sal ift i0ab aanfcljoii'25r27-toEn/ bcntoelften mijne oogen sicn sullen. xv°ri2-

(b) 1 Cor. XV: 42—44, Het, te toeten ligcljaam/ wordt gezaaid, bat ié/ 44.

5Caaaa 2 flcrft

-ocr page 816-

740 Van de Opstaudinge der dooden.

ftcrft en Ino^bt firgjaben/ in verderfelijkheid, bet wordt opgewekt in onverderfelijkheid. Het wordt gezaaid inoneere; het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt ia kracht. Een natuurlijk ligchaarn wordt er gezaaid, een geestelijk ligchaam wordt opgewekt, vs. 53. Want dit verderfelijke moet ouverderfelijkheidaandoen, ende dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. 35e SCpoptcI toont/bat oiije ligcijamcn in bc (Opftanöinoe anöErc Ijoeöanigfjföcn jullcn Ijcöamp;cii/ maar bat Ijrt bcjclfbe in fubftantic sullen jijn; luant Ijii ^rot/ bat het ligchaam, bat gejaaib luoröt in bcjüerfelijlHjcib/ bat dat ligchaam opgclurlit taojbt fn onbcjbejftiijfjfjeib rn bat dit bcrbe^felijfic/ ditfte?» fclijlJe bc onUrjberfdijftljeib/ be omlc;fLiijf{f)Eiö moet aanboen. ^ij fpjecut ban 't ^clfbc fuDject/ öof liet tn 'r ftetben en Ijo? Oct Sat srjn in be «èpftanbingp. ICnbien Ijet ccne ren anber ligefjaatn in fubftantic bias/ bat oygctoefjt toatbt als bat jlejft/ 50a ftanbe gij nict scpgrn dit ligchaam.

Phil, ill: (c) Phil. Ill: 21. Die ons vernederd ligchaam veranderen zal, opdat het--1- zelve gelijkvormig worde zijnen heerlijken ligchame. Cfij fprreftt üan ons ligdjaam/ ban ons vernederd ligdjaam/ m 5egt Inat aan hetzelve jat gefcIjiEDrn in te (©pttanbhige/ namelyfi/ bat Ijrt tot l)ec:lijfTl)cib be^an-Uitv!. brrb jal too:beu. Uitvl. IDese maniere ban fpreften biil nict anbr^jeggen/ ban bat Vuij ban ren anbet ligtljaam sullen Ijebbcn/ gelijif men jrgt ban een blocnie/ bie in ben inei-tijb toebe^om boou ben bag ftomt. Actw. Antw. JiBcn jegt nooit ban een ölaö bat afbalt/ bat bat selfbe tuc' bejom te boo^fcljijn ftomt/ en al^ men Ijet ban be filoemc jegt/500 be^ ftaat men bat ban beselfbe in foojte en ombat (jet uit benselfben Inottcl booMftomt. jJSaar ouïi i^ bese fprecftteijje niet gelijif,' Ijler i^ inct na' bjuü ge^rob/ ons, dit, vernederd.

s. Exem- 3. 't 25lijiit odU uit be lt;©pftanbinge ban OTïirfstné/ tocllte met sijn pelen. eigen ligchaam/ bat geftorben tua^/ biebejain lebenbig i? gebjorben. l*at eigen ligdjaam/ bat in Ijet graf gelegb toa^/bat ftonb op en bcrlietpet graf/taaarom be engelen jeiben/Matth. XXVIII: 6, Hij en is hier niet, want Hij is opgestaan. Ctjrigtu^ fiomenbe tot sjjne brgcipelen/jeibe: Ziet myne handen ende mijne voeten, want Ik ben 't zelve. Tast mij aan ende ziet, want een geest en heeft geen vleesch ende beenen , gelijk gij ziet, dat Ik hebhe. Luc. XXIV : 39. 't 25lpt ooft uit be (©pftanbinge bcr ^eiligen/ ten ttjbe ban Cljrigtujï boob en lt;©pilanbinge; baar tuojbt biel uitbrultfte» lijft gcmelö/ bat bic ligcïjamen/ bic begrabcn taaren/ bat bie ligcijamcn ber Ijeiligen/ bic ontflapcn taaren/ bat bic eigenfle opgetaefit toierben. Mattb. XXVII: 52, Ende de graven wierden geopend ende vele ligchamen der heiligen, die ontslapen waren, wierden opgewekt. ÏJ^ie^ i^ bc l^pftan' binge ban bejclfbc ligcljamen.

vaardig- 4- 't 25'Üftt ooft quot;'i öc rcgtbaatbig^cib ban lt;0ob/ taelfie ei^cgt/ bat heidüods. Öct öen goeben tod en öen gobloojen fttoalflft 3al gaan/ bit nu gefcfjiebt

niet

-ocr page 817-

Van de Opstandinge der dooden. 741

niet aïtijb fn bit Mien/ bifjS moet öet gefcijfeben na bit ïcben. 2ïhes9.

1 : 6—8 Alzoo het regt is bij God verdrukkinge te vergelden dengenen,

die u verdrukken ; endcu, die verdrukt wordt, verkwikkinge met ons, in de openbaringe des Heeren Jezu van den Hemel met de engelen zijner kracht, met vlammenden vure wrake doende, enz. ©cje regtbaajbigc üejgelöinge/ ije?b?uftfiingE en be^fitatlilnnge/souDe gefcpieben in benbagüanCljti^tu^;

bit nu fianbc niet gcfcljicbcn/inbien 30 niet opgetnEftt taicröen/pn indien bcjclfbc ligcrjdincn nirt opgetaflit tuiejben; luant ban jouben niet be»

jclfbe lipcljainEn/ bic gclcben Ijcöüen/ Vinfttniftt too?bcn/ maa? anbere/ cn bcjelfbe ligcliamcn/ bie liejbjuftt l)abb?n,/ joubcn niet taebejoni met blatnmenbc Unre bejbruftt en gekaft Vuojben/ maa? anbere/ baa: be SCpo^tel uitbruftfielijft jegt bat f|et gefcfjieben moet aan be^elfbe l-gcfta» men. 2 Cor. V : 10, Opdat een iegelijk wegdrage't gene door het ligchaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. IXit be» jen ölijftt Oct/ bat be^clfbe tigctjamen opgelueitt jullen tnojben.

X. Tegenw. 1. Job XIV : 10—12, Maar een man sterft, als hij verzwakt Tegenn 1 is. Ende de mensche geeft den geest, waar is hij dan ? De watereu verloo-pen uit een rneer ende een riviere droogt uit ende verdort. Alzoo legt de mensche neder ende en staat niet op; tot dat de hemelen niet meer en zijn, zullen ze niet opwaken, nochte uit hunnen slaap opgewekt worden. Antw. (V) Antw. ®e menfcljE inn^bc tjier nergeieften/ Inat Ijij in 3ijn tenen en in fijnen tcob/ ban i^ Ijij niet meer in 't lanb öer lebenbigen/ niet mee? anbe? be menfcljen/Uiorbt niet meer gezien, (b) jal niet tueber liomen cn an»

bcr be menfe^en be^fieeren/ !jij jal niet opftaan nod] boo: üe natnui/

noefi boo? 3ijiie eigene ftcac^t. (c) 3al niet opftaan lioo? ben jangftcn bag/ al^ to an n re? be ïiemelen met een jlerft gebrui^cF) itilien baarbijgaan.

2 Petr. 111:10. ©it flaan Unj gaajne roe; maar baajnit boigr nirr/bat be menfclje ten laattten bage niet 5al opftaan.

Tegenw. 2. Pred. 111:19, Wat den kinderen der menschen wedervaart, Tegenw.j dat wedervaart ook den beesten ende eenerlei wedervaart hen beiden, gelijk ^9red,III: die sterft, alzoo sterft deze, ende zij allen hebben eenerlei adem, endede nitnemendheid der menschen, boven de beesten is geene; want allen zijn zij ijdelheid. Antw. Sin (jet leben jjebben be menfefjen beie uunEinEnbljcben Antw-bubeu bE beesten; in ben boob 3311 3e baarin gelgft/bat 5E fjeiben fte?»

ben en bat beiber ligcljamen tot ftof UiebejïtEercn; maat be ongelijft»

ÖEib igS baa?in/ bat bE sicle ber fieepten nebejtaaajtg gaat en bejnie-tigb tnorbt/ en Oat be 3iEfe bet menfe^en optnaatt^ tot v!5ab gaat/ en 31300 in bitsen bltjft/ en bat (jet ligcfjaam bcr menfcljen ten laatjtcn bage taebejom opgebJeftt cn met be siele bejeenigb tootbt. ©c geltjft» Ijeib/ban IdeIRe be piebifiej fp?EEftt/in ben boob; maar f)D niet ban be (©pftanbinge/ in tUElftE be ongelgligeit1 '£•

Tegenw. 3. 1 Cor. XV: 50, Doch dit zegge ik, broeders, dat vleesch ende j (fo bloed het koniDgrijke Gods niet beërven en kunnen, nochte de verderfelijk- XV : so.

Sl'aaaa 3 beid

-ocr page 818-

742 Van de Opstandinge der dooden.

i Cor.vi; heid en beërft de onverderfelijkheid niet. 1 Cor. VI: 13, De spijzen zijn voor 13quot; den buik ende de buik voor de spijzen; maar God zal beide deze en die te niete doen. (a) SCpogtel fpreefit niet ban öe fufifliintie öc^ ligc|jaani^/ raaa? ban besjelf^ stoafijjeib en bE^bejfelijftöeib/ bie sulïen tacggenatnen b]D?ben/ en Ijct ligcöaam jal in plaats ban bcjbBjfelijfrfteib/ oneerE/ jlnaft-Ijeib/ onbE^bEjfelijftljeib/ öecrlpöeib en firacljt bE^ficijgEn/gclijft b. 42, 43 , 44 , 53 , 54. (b) bE 5l!pogte[ jEgt/bat be DuiFf jal te niEte gebaan toojben; 300 bE?ftaat gij [jet natuurlijft gEamp;ruift ban fpijjE en braufi. ^at jal op^ouben met ben baob En in bE (©pftanbingE jal bE Duifi niet mEE? bieiiEn tot gcamp;ruift ban be fpijse.

Tegenw.4 Tegenvv. 4. Luc. XX: 36, Zij zijn den engelen gelijk. Antw. j®iet in Lnc.xx: j'ubftantic/ maar in niet ftEjbEii/ troubien/ boo^tteelen.

Antw. Tegenw. 5. 1 Cor. XV : 36—41, Gij dwaas, hetgene gij zaait, wordt niet Tegenw.5 levendig) 't en zij dat het gestorven zij. Ende't gene gij zaait, daarvan en xvzaait gij het ligchaam niet, dat worden zal, enz. toont f)icr/bat

41- bat jElfbe ligcljaain/ bat ftejft/ niEt toEbejom ÏEbenbig Inojbt; maa^ bat alltvt- (giob eeh anbe? ligcfiaam geEft. Antw. (V) J0aulu# anttaoajbt op be b?aag/ b, 35, Hoe zullen de dooden opgewekt worden ? Ende met hoedanig een ligchaam zullen zij komen? Soo bat (jtj bE (©pflanbingE bei buobrn ba^t fielt/eii 300 Et EEne ©pjlanbinge bEj boabEii ip/500 moeten bESClfbelig-cÖaniEn opftaan/anbe?! taa^ öet geene (0p|ïanbinge/maa? eene niEUlUE (cöeppingE; maar öö braagt naar bE maniEreen Ijoebanigöeben bcgopge-bjeïtten ügcöaamg. (b) ©e i^eere Sleju^ pagt beje selfbe gEhjftenipfe op StjnE (OpftanDingE. Joh. XII: 24. €11 nogtai^ i^ met 3Ün EigEn

en 't selfbe ligcfiaam opgejlaan. (c) iPe Sïpo^tEl toont/ bat be boob raoEt boorgaan boot be lt;©pflanbinge En bat ö^tSElfbe graan biebe^om lebenbig biocbt/ en bat uit batselfbe graan be fcöeiite En IjEt ftoo^n boojt-fiomt/ bat oalt aljoo bE^ menfcljen jelfoe eh Eigenjte ligcftaam luebEr ÏEbenbig tno?bt/ en bat uft bat EigEnfle ligcfiaam een anber ligc^aam/ niet in fubflantie/ maar in goebanigijEbEn boo^tltomt/gElgft tnij gEjien gebben uit b. 40, enj. ^00 bat 0et niet opgEtaEftt tuorbt met bEjEifbE QoEbanigFjEben/ met biElfte fiEt ftierf/ maar met fjEErlijficr IjoEbanig-ï|EbEn/en bat bie QoebanigljEbEn uitmuntEnbE? julien sgn inbcneEnen ban in ben anberen.

Tegenw.6 Tegenw. 6. l^elEt ligcQamEn jgn bEjbranb/ ban bE fiEE^tEn en ban menftfjEn 5Elf^ gegeten/ baaroin ig fiet onmogElijfi/ bat bEselfbE lig-Antw. cfiamEti Inebejom 3auben opftaan. Antw. Gij dwaalt, niet wetende de schriften noch de kracht Gods. lt;!5ob IJS altoetenbe/ en bjeet/ taaar iebej ft of je geblEben i^/ en i^ almagtig/ om bie toEbe^am 't samen te btEngEn aï fiunnEn torj èet niet BEg?ijpen, JSeemt eeh ponb filein ge» beilb flaal/ mengt ïiEt onber ttointig ponb ftlEin gEbeilb fioper/ tin/ loob/3anb. 2aï eeh onftunbigEn bjEl ftunnEn fiegjflpEn/Qoe men 3onbe? fmeïten en sonbe? get uit ben balt te nemen/ in gokten ttjb al bat flaal

-ocr page 819-

Van de Opstandinge der dooden. 743

uit aïïe be anbere ftoffen/ taaaiuit Qct niet tc onbBjfiennen i$/ jal Eiun« nen affcljdbEn/Eti 6ij nialftanbeieu öccngcn; jal Ijij niet jegoen/ïjet 1^ onniogelQfi? Cu nogtang ig get ligt en ra^ te boen rnrt een seüfteen in bebejmengbe ftoffe omgetaentelb/ tuclfie alleen {jet ftaai jal naar jic!) treft' Ren/50a bat men fjet tut 3ijn grlnigtE taebejom Óij malftanberen l'e^ga3 beren ftan. fjeöamp;en tnij oUe^tuigenbe genoeg bit troogtlijft punt ber (©pftanbinge getoonb.

XL ©e leere be? Opjlanbinge i£ tot bejfcijsififiinge be? gobtoojen/otn^ Verbat f|Et eigenfte ligcljaam/bat 3e nn 300 ftoe^teren/baat 3e mi 300 Uoor fïaben/oin ï)Et 3ijn genoegen te geben/bat 3e nu 300 oppjonfien/peu= godioo-taig in öe Qelïe onbe?b:age(ijIiE pijne 3al Igben. ©ieoogen, ble gij nu 30a poseer mi^bruifit tot geile ontucfjtigljeib/ luaajtnebE gij nu ben too:n/be fioogmaebigïieib/ be ijbelljeib utoej! parten bekroont/ 3iinen niet bejfcfjjift»

fiinge ben l^ecre 3[e3iij»/ al^ regtbaacbig ïïegter/ aanfcfjoutDen en nooit cenig iiept meer 3ien. ©ie ooren, bie nu open flaan boo? alle gbelljcib/ nientupö'erigfjeib/ ontucljtigc rebenen/ fiomebiën/ acl)te?f!lap/ 3ullen met bejfcfitiHfiinge ^ooren be fententie ban ben ïïegtej/gaat bjeg ban ^Bij gij bejbloeluen/ en 3Ulfen in aüe eeutDigFieib be^buïb liiojbcn ban fjet naar gefluit ban utae niebe-bejbaemben en met öet be?fclj?ififJenbe ge-gt;

ïuib en geftraaft ban «öob^ toorn, ©ie mond en tonge, bie gij mi^bruiftt tot bïoelien/ liegen 'atljtejftiap/ijbelpeib/tot leftfie^ljeib/tot bragferije/ brauftenfcljap/ontudjtigöeib/3ullcn ljuilen en fcljreentuen/en bic tonge 3ult gij ban fmarte ftaaulaen. SUquot; plaat^ ban be reuken, bic gij bij u braagt/ 0111 utae grootgcfjbeiö tc be^toonen/ om u öeminb te maften/ om anbere» tot geil^rib te bejtaeftften en 3elf baa^boo; tot ontuctjt bejtaeftt tc taojben/ sal er boo? u niet ban onbc?bragelijfte ftanft 3911/

en bie gij nu 500 bie^ 3ijt obe? ben reuft ban bc armen/ 3ult 3efbcn niet ban morfige ftanft 3ijn. ©e handen, bie nu ftaart en bobbelftccnen Öanteren/ bic gp nu mip'bruiftt tot onregtbaarbigfjeib en tot allerlei foo5C ftuftften uit tc boeren/ bic 3ult gij talingen ban tneebom. Éa/

alle be leden, bie gij nu geöniiftt tot taapenen ber ongeregtigijeib/om be taerelb en be sonbe te bienen/ sullen eeutoig in be blamme 3ijn. a %f-grtj^felijfte ftaat! Rabbet gij/ onbefteerben/eenige ficbattingc ö^rban!

Cu bat be fc{j?ift beis {|eeren u betooog tot Ijet geloobc!

XII. Sioo seer bc (©pftanbinge ber booben i^ tot be?fcl}?iftftingc be? gob' Vertroos-loosen/ 300 3ee? i^ 3e tot bc?t?ooptinge ban bc gob3aiigen. ©e geloot gquot;|zeauei bigen Jjebben beel be?b?iet in bit leben/ ooft naar jjet ligcfjaam. ©c-gen.' len jjebben 3taaRfie ligtgamen/jijn bol pijnc/3ijn belc sieftten cnacci»

benten onbe?tno?pen/3ij fcf)?eijen cn tacenen ftlagelijft/en 3ien met be?-brict be gobloogfjeben ber taerelb/ moeten Ijooren be nafprafte ban beïen/ be be?acljtEnbc/ fiijtcnbc en Iaj?tercnbc tiioo?ben ban Qunnc tue» bc?partgEn/ ïgben öon0f?/ ftoube/naafttfieib/ongelijft/(jet be?be?fclijfte ligcïjaam fiestoaart bc siele/ cn be aarbfeïje taöc?nafiel ötuftt nebe? fjet

beel

-ocr page 820-

744 Van de Opstandinge der dooden.

bcel Besojgenb gcnioeb. Jlöaar Vueet/ fleïooliiaequot;/ öat uluc ligcrjamen/ in tnelfie gtj nu 300 bed moet Itjbcn / ban alle ftnacten ecii^ bjn ge» maaftt sullen luorbet!/ öe i^eerc jal fee tranen ban ulnc DOtjen nfmi^ fc^en / en jaï bif ubi bcrneöe^iï ligc^aam lieranbercii / rpbat Oetsclbe gcïnfiljornifg loorbe ben berQeerlijftten ligcfjamc ban Cfjrt^tu^/ban jal uta lincljaam filinfien al^ be fterren/ en alö öe glan^ bc^ uitfijanfelp. Jtl\ne oogen jullen 5tcö berfitijben fn 5'en iJan ultien ficininben 3e-jué/ en in aï bat Beerhjfie/ bat in ben Ijemel te ven jal jijn. time ooren jullen jicö bermaften in Ijet ö'Jorc11 ^a11 Qemelfclje l^alleiU' iaf)'?7 en gij selDe suit met öen jingen be ^eincUclje KEof^angen / en fillceV biat iiab öereib fjeeft tot bfjamp;lnbinge lian fict 'iftcOaam/ jal öe ©cere u boor ceuUiig boen genieten. !Par jal bat eeue bJonöerbare bei* luiGfeïinge jijn! daarom Itjbt nu gebulbig/al tnat naar ben ligdiame on»

fmafieiijft \$/ en lierjet |jet liiben met be berlnacfjtinge ban be fjee^ljililjeib. Onze lig- XIII 3Is er boor iibie ügcljamen julft eene beerlijftljeib te berUtacljtcn/ chamenteg gfiaobigen! soa gebiuiftt ban nu Ijet ligcljaam ten bienfte ban ben tot^ver-0quot; ^eere. Dat dan de zonde niet en heersehe in uw sterfelijk ligehaam , om haar heeri\j- gehoorzamen in de begeerlijkheden deszei ven ligehaam s , noch te en stelt Got?? uwe leden der zonde tot wapenen der ongeregtigheid; maar stelt nzelven Go-de, als uit den dooden levendig geworden zijnde , ende stelt uwe leden Gode tot wapenen der geregtigheid, Rora. VI: 12, 13. Of en weet gij niet, dat uhe-der ligehaam een Tempel is des Heiligen Geestes, die in u is, dien gij van God hebt, ende dat gij uwes zelfs niet en zijt? Want gij zijt duur gekocht, zoo verheerlijkt dan God in uw ligehaam, ende in uwen Geest, welke Godes zijn, 1 Cor. VI: 19, 20. l|ct inbienbige i^ boo? Ijet ooge be? menfcljen Uerüor» nen/ maar Ijet lno?bt boot Ijet ligcfjaam openbaar gemaaftt; jal men ban jnn ïicljt laten licfjten boo? be menfcften/ opbat vJBob bcjl]ee?lijftt Vtio?bc/ 300 moet men Ijet boor Ijet ligdjaam boen ; baarom geeft arljt op ijet geheele gestel des ligchaams. ©at f)Et 1quot; 3u'ft cc)1 portuur jij/ bat Ijet geen fcljijn gebe ban gemaafttfieib of gebeingbheib/ be gejlalte jtj regt/ natuu?lp/ sebig/ tajjlfelijft/ eerbaar/ fieballig. 43clj?uiftt utoe oogen tot Ijet aanfcjjouüien ban be Vue^ftcn löobó/ tot Ijet le^en ban jtjn i©oojb. J©acöt u/ bat er geene erge?ni«5fen boor ubie oogen fieftomen/ noclj boor utoe oogen gegeben toorben. 'Setoaart utoe oogen/ bat 3e niet iluur^cjj/ toornig/ Ijooginoebig/ gluipenbe/ onBeftljaamb/ getï/ nieubJpgierig/ bite» genbe jijn; maar befliert 3e biijlt;?/ beftig/ eeramp;aar/ regtuit/ Iaat 3e stcij in ern^t/ brienöeïjjftljeib/ of mebclijbigfjeib bebiegen/ naar be boojtuejpen 3tjn. Laat uwe oogen regtuit zien, ende uwe oogleden zich regt voor u henen houden, Spr. IV: 25. {Jet 30 ubi neburig gebeb: Wendt mijne oogen af, dat ze geen ijdelheid en zien, Ps. CXIX:37. ^topt utoe ooren boor alle ïotternij/ tjbele en barteïe bigicourfen/boor acljterftlap en nteuto^gietig» 'geib; maar uln oorc 3ij open boot fiet ÏPoorb beg l|eeren/boo? be ftlag» ten bet armen en 6eb?oefbcn/ en 6cbaa?b om toel te be?flaan

-ocr page 821-

1

Vaa de Opstandinge der dooden. 745

't gene tot onji gejegb toa^br. (©eDruifit utae tonge tot eere ban lt;!3ab/ om 3Önt'ii lof te jingen cn jijne dcugben tc bc^lJOiibtgen/ en tat uuttc bail ulacn naakte te jijn. Geene vuile redea ga uit uwen mouc!, maar zoo daar eenige goede reden is tot nuttige stichtinge, opdat zij genade geve dien, die ze hooren, Eph. IV : 29. Wie is de man , die lust heeft ten leven? Die dagen liefheeft, om het goede te zien ? Bewaart uwe tonge van het kwade, ende uwe lippen van bedrog te spreken, Ps. XXXIVquot;: 13, 14. iiBtUftt ijct boo^nemen li an ©aUib Ijet uliic. Ik zal mijne wegen bewaren , dat ik niet en zondige met mijne tonge, ik zal mijnen mond met eenan breidel bewaren, Ps. XXXIX: 2. Utn geöeb 51] geüurig: Heere! zettet eene wacht voor mijnen mond, behoed de deure mijner lippen, Ps. CXLI: 3. (öeamp;ruillt utac handen om naarftig te jijn in een eerüaat üerorp. Ende dat gij u benaarstigt stille te ziju, ende uwe eigene dingen te doen, ende te werken met uwe eigene handen, gelijk wij u bevolen hebben, 1 Thess. IV: 11. 3In al Ijct öeitie? öc^ ligcfjaam^/ en fjet geüjuiü ban be^elf^ leben/ Dcoogt alleen öe gaö^aligljeiö firraab toe te brengen/ anberen een epemyel te grüen/cn •öaü te be2l)ccclijf{en/tot bat bit be^be^felsj-fie bc onberberfeliillfjeib/bit lïerfelijfte bc oiijtcrfelijfiljeib/bit bejneöe:» öe be IjeejltjUljeib aanboe.

! KAPITTEL LÏX.

)

j Van het laatste Oordeel, en van de voleindiginge

5 der Werèld.

1

t

t I. nu aïïe trenfcFjen/ bie naa^ ftet öeiïuft ij3obé geboren jouben t T.nit-

t too^ben/ fjet söquot; En leben ontbangen Oebben/ en be uitbetftorenen belteejb

/ en toEbe?gabcrb gullen 51)11/ ban jal be ^ecre op eenen bag/birn baa?- f'eequot;

t toe öeftemb lieeft/ alie menfcljen boo,? jijnen cegterftofl roepen en fjen in

r, 't openbaar ^o^beelen. «öob fjeeft OECzfcfjappge en regecinge ober alle

r mcnfcöen/ op aarbe lebcnbe/ J^ij |t?aft ooli in bit leben be boa;cn en ftaé'

/ ttibt jijne ftinberen; öit üiajbt ooft een (0a:bcel genaamb. Ps. CXIX: 12Ó, Het haar mijnes vleesches is te berge gerezen van versehrikkinge voor U, en

n ik hebbe gevreesd voor uwe oordeelen. (0üli oo^beelt 45ob iebe? menfcfje/ bie

n boo? ben boob ban beu tijb tot in be eeutaigfieib obejgaat/ Ijen jenbenbe

a naa? fjunne plaatfe. Hebr. IX; 27, Gelijk het den mensche gezet is eenmaal

;r te sterven, ende daarna het oordeel, jiilaai gt;i5ob jal eenji alle menfcljen te«

le geljjli boo? ©em boen Bomen en in 't openbaa? Ijun allen oojbeelen; 't Inelft

1« bij uitnemenbljeib Ijet eeutoige oojbeel genaamb tno?bt/Hebr. VI: 2. j» II. ©at er sulft een openöaa? algemeen barbeel jal jgn/ boo? be n^iTede

jn nature onbelfenb; Det ftan niet ban uit be ^cöjift getoeten en boor Ijet onbekend, 't II- SSBBbb ge»

-ocr page 822-

Van het laatste Oordeel,

gcïoolip ba^tgeflclö toojben; öe confcicntic bc^ mcnfc^en obcrtutgt ooft bc Ejeibenni / bat ^ij na bit leücn (0a?beel rot f)ce?lijftfjcib

cf bfjbocmcnipfe naac be jiele tc Ufjtaacfjtcn öcbüen. Rora. II: 15. ^oft is ïlft licficnb/ bar töob een rcgtUaarbig Seatr^ ié/ om bc goebcn Qct toti / en be booten Ijet fttaaI|)H re boen öfböen / en 't ^alomo ^cgt/ooFi cenig^lng in be nanire ingeprent/Pred. VIII: 12,13, Hoe-Avel een zondaar honderdmaal kwaad doet, ende God hem de dagen verlengt, zoo weet ik doch, dat het dien zal welgaan, die God vreezen , die voor zijn aangezigte vreezen. Maar den goddeloozen en zal het niet wel gaan. Wit tui gejehiebt niet alti)b in bit lebrn; baajom ftan men beftuiten/ bat Ijet na bit lebcn grfdjicben jal. jlSaa? be aïgemeenljeib/be openöaar-jjeib'be maniere toorbt allrrn in be ^cljiifturc geopenbaarb. De H. III. l?at er ioobanig een oo^betl ^al 3tjn/ bliiiu onbrr Uele anbeten/ -e^t'het t'c^e pl^atfen: Jud. vs. 14, 15, Van deze heeft ook Enoch, de ze-duideiyk vende van Adam, gepropheteerd, zeggende: Ziet, de Heere is gekomen met zijne veel duizend heiligen, om gerigte te houden tegen allen, endo te straffen alle goddeloozen onder haar, van wege alle hare goddelooze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, ende van wege alle de harde woorden, die de goddelooze zondaars tegen Hem gesproken hebben. Pred. XI: 9, Maar wetet, dat God om alle deze dingen u zal doen komen voor het gerigte. Pred. XII: 14, God zal ieder werk in het gerigte brengen, met al dat verborgen is, 't zij goed, of 't zij kwaad.

Matth. XII: 36, Maar ik zegge u, dat van elk ijdel woord, hetwelk de menschen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in dén dag des oordeels. 2 Cor. V: 10, Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den Eegterstoel Christi, opdat een iegelijk weg-dragc 't gene door het ligchaam geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. 2 Tim. IV: 1, Ik betuige dan voor God ende den Heere Jezu Christo, die de levenden ende de dooden oordeelen zal in zijne verscliijninge, ende in zijn koninkrijke. ©eje stjn genoeg/om een/öie f)ït iroojb gelooft/te oüettuigen ban be Vuaacijcib beser 3aften/en in get berbolg sullen oné mee^öer plaatfen hoorftomen.

De Heere IV. 33e ïSegtrr ijl vèob/ bie ben tjp'nrt en be aarbe gefcfiapen fjeefr. zal Reg- noemt SCbraljam; De regter der gansche aarde, Gen. XVIII: 25.

ter zijn, n0pmt ©aUiO/ Ps. VII: 12, en Jpau'.us/2 Tim. IV; 8, De regt-

vaardige Regler. l^et lt;0orbeel ig een regtvaardig oordeel Gods, Rom. II: 5. God is de Regter over allen, Hebr. XII: 23.

't Oordeel jlSaa? fier €gt;o?öceï jai boor ben i^cerc 3ie^u^ jigtbaar uitgebocrb Tezusquot;1 töorben. Joh. V: 27, Ende heeft Hem magt gegeven ook gerigte te houden, Christns omdat Hij des menschen Zone is. ©at ié/ ombat £|ö/ be Eone «Jöobp/ üe uitge- inenfcfjelgfie nature tjetfr aangenomen/ en ben ©aber geljoot^aam wMden. Betoec^r tot ben boob be^ firuifcg/en ijet g?oore toejft be? Uejlopfinge öec uitberftotenen geeft iiitgeboerb; taant ban moeite get taelöega»

gen

746

-ocr page 823-

en van de voleindiginge der Wereld. 747

gea ®ob0 boor jijnc Ijanö OtluTiftigfijff bcortctaan/Jes. LUI: 10. i©!t 't 0ene öe i|cere 3c3ii|ö/Joh. V;22, scgt: De Vader oordeelt niemand, afacfcrjcibcn lian ben Sane/en op julft ctnc toijje/sigtöaaV maar heeft alle het oordeel den Zone gegeven, giet bit ooft/Haud. XVIÏ ; 31, Daarom, dat Hij eenen dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem regt-vaardelijk zal oordeelen, door eenen Man, dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekeringe daarvan doende aan allen, dewijle Hij Hem uit de dooden opgewekt beeft.

V. IDe ifecre Slejug jal alg Kcgtcc uit beu fiouicn/ niet np uit den te aarbe/ om aïbaat met be martelaren/ bie opjtaan joubcii/ bui^enb jaren te regeren/gelrift be Chiliasten of duizendjarigen bjoomcn/fttnalijft Niet oi) lie^ftaanbe Openb. XX. ,4.15aaj Qij jal ftomen op eene Inolfte/ en bat (I(, niet in uebengljeib/ maaj in gjoote ftracfjt en Ijeejlsjfijjeib/meer ban wukéquot;.''' men sief) be^Beelben lian. Clj?i?tu^ tuierbe eenö bc^anbcrb cp ben Ijei-

ligen berg/ boa? be oogen ban brte Stjue? bipripelen/ bic aani'cijoiiluejö luaren ban majejleit/ en ban be fjcerliiftfjeib/ bic l!)jj ban lt;ï5ob ontbing/Matth. XVII: 5. 2 Petri 1:17, 18.

JÊaar bese Ijeeriijfte be^fcljijninge jal ooft bat ouljcbenftcljjft obe^tref' ia groote fen/alj» £?ij jat ftomen/en in jijne eigene {jcerhjftlieib en in be Ijee^Iijft»

ïjcib be? 3igt;abe^/en be? firi5'Oc engeïen/bie l^etn af^ jtjne bienaar^ sullen bejgeselfcfjappru. giet bit/Luc. IX :quot;26, Wanneer de Zone des men-schen komen zal in zijne heerlijkheid, ende in de heerlijkheid des Vaders ende der heilige engelen. Luc. XXI: 27, Ende alsdan zullen zij den Zone des men-schen zien komen in eene wolke, met groote kracht ende heerlijkheid, ©ese Ijeejltjftljeib 'sal ontsaggcltjfter jicli bertonnen/ (a) boor Ijet groote gelmb be? laatfle bazuin. 1 Thess. IV; 16, De Heere zelve, zal met een geroep,

met de stemme des Archangels, ende met de bazuine Gods nederdalen van den hemel, (b) i^oor be jjrerlijftljeib ban ben tjoon/ bie in be tuolftcn jal gejet toojben/en op toelften ^tj/al^ lïegter/sa! gaan sitren. 13e fjee?-lijftljeib ban ben troon Inorbt in een gesigte bertconb aan ©aniël/Kap. VII: 9, Zijn troon was vuurvonken, deszelfs raderen een brandend vuur.

Cn ban besen troon segt be fjeere 3iesup/ Matth. XXV : 31, Dan zal Hij zitten op den troon zijner heerlijkheid, (c) ^Poor be ontelbare menigte ber heilige engelen/ bie aljö sijne bienaar? baa? tegenlnoorbig sullen sön.

Matth. XXV : 31, Wanneer de Zone des menschen zal komen in zijne heerlijkheid, ende alle zijne heilige engelen met Hem. 6/ t^oe ontsaggclijft/

Ijoe majeftueus sal bat ftomen ban bien grooten Scgtcr sijn !

VI. ®e fteiligen taorben ooft gejegb te sullen oojbeelen. Matth. XIX: De heiu-28, Dat gij ook zult zitten op twaalf troonen, oordeelendc de twaalf ge- j5™ j^1' slachten Israels. 1 Cor. VI: 2, En weet gij niet dat de heiligen de wereld sententie oordeelen zullen ? jEaar bese sullen niet oo?beclcn met regterlijfte autljo»

titelt en magt; maa? al^ leben ban Camp;?i^tué/bic mebebeelenbe aan beltn' * öecjlpÖE'ö Equot; 't tnejli ban Ijun ^oofb/ en brjsónbe? al^ goEbftcurenbe Ijet

25bbB6 2 lt;amp;ot'

-ocr page 824-

748 Van het laatste Oordeel.

©ojbcel bail €B?iptiilt;S/ oeïtj» een engel jlaat/Openb, XVI: 7, Ende ik boorde eenen anderen van den altaar zeggen: Ja, Heere, Gij almagtige God, uwe oordeelen zijn waarachtig ende regtvaardig. Cn doIj mtt FjunriE baöEii/ öie öaa^ openbaar sullen nio^ben/ en niet fjunne gob-,alioe te» grntiioojöioöeib be riaöbcloo^en sullen beroorbeelen/ geïijft J^oacö öe ee?fte taenib/ Hebr. XI: 7.

Die gc- VII. 3?ie gecQjocrlb gullen Inojben jijn (a) de duivelen, tuellie gt;i5ob in zullen6'11 geworpen hebbende, overgegeven heeft den ketenen der duisternis-

wordi-n se, om tot het oordeel bewaard te worden, 2 Petri II; 4. Cu lieeft 5c tot velen eiï 001^ee' des grooten dags, met eeuwige banden onder de duisternisse be-menquot; 1 waard, Jud. vs, 6. En weet gij niet, dat wij de engelen oordeelen zullen? sciien. i Cor. VI: 3. (b) (Die boo^ Ijet a3o;becl sulien llomen jijn alle menschen, fïfcnc uitgrsnnbe^b/ g^oore/ ftfeine/jonge/oube/rijïte/arme/boningen/ öcbelaarp/ f|ie? liomt geene ftliialiteit in aanmejfiinge. OÜ men^cö/ {)ij saï rteooibeelb luojbeu/Matth. XXV: 32, Voor Hem zullen alle de volken vergaderd worden. 2 Cor. V:10, Wij allen moeten geopenbaard worden voor deu regterstoel Christi. Eom. XIV:10, Wij zullen allen voor den regterstoel Christi gesteld worden. 2 Tim. IV: 1, Die de levenden ende dooden oordeelen zal. Hand. XVII: 31, Op welken dag Hij den aardbodem regtvaardelijk zal oordeelen. ©e gobbeloojen/al jullen 5e nier Öeftaan in ïier gerigre/Ps. 1:5, 51) ^iillen nograng baar ftaan. Cn be geloo-bigen/al liomen 5e in be be;boemrnigfe nier/maar gaan uit ben boob ober in Ijet lelien/Joh. V:24, ;oo gullen 3e ebenlneï in bit algemeen O^ojörel bejfcljrjnen/Matth. XXV; 34.

Aan te VIII. 3n bit oojbeel ip aan te me?ften alleg/ luat tot een oyenbaar merken. En rcgtbaarbig oo:beel fieljoojt: al?: citatie/ comparitie/ ejraminatle/

pronumiatie ban fenrentie/executie.

1. Citatie. 1. De citatie of bejbagbaarbinge jal gefcfjieben boor be ftemme be? arctjandjel^ en be? üa^uine ^ob^/ 1 Thess. IV: 16. 3?oo? eene Dajuine ban gjoot geluib/Matth. XXIV: 31; Uielfie? inljoub jal 50quot;^ Staat op, gij dooden, en komt ten oordeel.

2 Corapa- IX. 2. De comparitie of bejfcl)ijnhige ban be gebaagben jaï tejftonb r,tie- baarop bolgeu/ niemanb sa! (forum) fuinnen beclineren/ alsof be ïjeere jijn ïiompetente iïegter niet tnare/of eenige uitblugt ftunnen maften; niemanb 5al sicl) ftunnen be^fcfjuilen/ of bit oDorbeel ontblugten. Siemanb sal be?» geten luotben/ be altoerenbe en almagtige (figt;ob jal je boen bejfcljijnen/ en be engelen sullen 5e tot booj ben troon bejgaberen. Cn be Ifeece ^esu^ sal goeben ban be ftluaben affcljeiben/ en sal be fdjapen aan Sijne regte^fjanb/ en be boftfien aan sijne flinfterïiarib ftellen. ©e goe» ben s«lleu Cljjiptu^ in be tnolften te gemoete geboe^b b3o?ben/ en be fttaa-ben sullE'1 09 öe aarbe ftaan filijben. 1 Thess. IV: 17, Wij... zullen te zamen met haar opgenomen worden in de wolken, den Heere te gemoete, in de lucht, ^iet ban öc fctjeibhige/Matth. XXV: 32, 33, Hij zal ze van

mal-

-ocr page 825-

en van de Voleindiginge der Wereld.' 749

malkanderen scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidet.

Ende Hij zal de schapen tot zijne regterhand zetten, maar de bokken tot zijne slinkerhand. ^ullin ooft öe EtioEÏen gebruiamp;t tooröen. Matth.

XIII: 49, De engelen zullen uitgaan , ende de boozen uit het midden der regtvaardigen afscheiden. Matth. XXIV: 31, Ende Hij zal zijne engelen uitzenden met eene bazuine van groot geluid, ende zij zullen zijne uitverkorenen bijeen vergaderen uit de vier winden, van het eene uiterste der hemelen tot het andere uiterste derzelve.

X. 3. De examinatie of Ijet onöe^oeft jal baarop naaulttfteting ce* 3. Exami-fdjiEbrn. 21111e sonbpn ban mi ieüej 511IIEU baar openöaar gemaaftt tua,?»

ben. (a) Alle gedachten, bie iEbercEii ooit gebadit jat ÖEÖbi-Mi/eh aUoc be iiinigfte grftalte öcr jicle. Korn. 11:16, In dien dag, wanneer God de verborgene dingen der menschen zal oordeeien. 1 Cor. IV: 5, Totdat de Heere zal gekomen zijn, welke ook in het licht zal brengen 't gene in de duisternisse verborgen is, ende openbaren de raadslagen der herten.

(b) Alle woorden, bis een iegrltift ^al gcfjj^ofteu Ijcbben. Matth. XII; 37,

i Uit uwe woorden zult gij geregtvaardigd worden, ende uit uwe woorden j zult gij veroordeeld worden. Vs. 36, Maar Ik zegge u, dat van elk ijdel

woord, hetwelk de menschen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zul-1 len rekenschap geven in den dag des oordeels. Jud. vs. 15, Om gerigte

te houden tegen alle ... van wege alle ... de harde woorden , die de god-I delooze zondaars tegen Hem gesproken hebben, (c) Alle daden, 500 bie

1 in 't i) enne lij ft/of in 't openbaar/of uier anberen gcplcegb 3ijn/alie be

fieflicringcn ban be lebEii bc^ ligefjaaing en tear met iebej lib gebaan i^/ c mEt ooocii/ooren/tonge/Ijanben/boeten/ens. Cfoe men aan 3ijn goeb

I gefiomen ig/en (joe men fjEt gebruiftt Ijeeft/ban be ftlceberen/ban be

tjuijen/ [uiipraben/ tutnen/ fpij,3p/ branft/ ban nta beroep/ (janöel en ï toanbef. J^an alle gee^telijfte tniöbeïen/ ban iebere prebiftatie/ ban iebe»

E re obertuiginge/ ban Ijet ï©aojb (i3obp/ 't toelft gtj in iitoe f)ut3En Ijefit

, geÖab. ©an ben tijb/ J)oe lange gi} geleefb ftebt/ toar gtj ieber jaar/

niaanb/ bag/ uur gebaan f)eamp;t; in fomma/ban alle?/ ftlein en groot/ 3 goeb en liluaaö/ en bat met in 't gemeen/ maar ban iebere saalt in

ii 't particulier / niet alleen maar in be confcientie ban ieber menjiclj / b maar 't 30! openbaar taorben boor allen. Pred. XII : 14, Want God » zal ieder werk in het gerigte brengen, met al dat verborgen is, 't zij / goed, of 't zij kwaad.

e XI. i©e regel/ toaajnaar Ijet onber3oeft gefdiieben ;al/ i$ de Wet, Naar den

n bie a3ob ieber menfcfjE in fjet fiecft ingefcf)?Eben/Rom. II; 14,15. ™a

\* €n aan bE fierfte buibelijfter booj be .êcöjifturc öeeft beftenb gemaaftt; Euangeii-

1- naar bie toet sullen be menfdjen/ taie 3E 3ijn/ gsoorbeelb tuoröen. Rom. «D1-

e II: 12, Zoo velen als er zonder wet, nameltjft/ gefcörebenc/ gezondigd

1, hebben, zullen ook zonder wet verloren gaan, ende zoo velen als ei- onder de

n wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden. be

i- ^bamp;öamp; 3

-ocr page 826-

750 Van het laatste Oordeel,

2Cyo;jtel 3e0t/Kom. 11:16, Wanneer God de verborgene dingen der raen-schen zal oordeelen door Jezutn Christum, naar mijn Éuangelium, 500 tail Ijij niet jeggen/ bat Ijet Cuangellum öc regel 5^1 30quot;/ üjaarnaac Ijct onöcjjoeft jal gefcljiebeh/ en öc lebenbigen cn be tiooöen gullen gpoo?-beelb too?ben/tuant ben meeaten ip f)et €iiangt(iiin] nooit b^ftonblgb; maa? bat öjj/ Ijet Cuangelium bejfionbigenbe/ ooft meteen liefienö ge» inaafit geeft/ bat e? joobanig een openöaa^ en algemeen (0o^beel gel)au« ben soube toojben/ en bat ÖÖ öoo? ben fclj?ift bré l^eeren be menfcljen fjabbe getracht te öeluegen tot öet geloobe. ^Cor. V:ll. 't Cuaugeliuin sal 3tjn tot be?5toaringe ban be jonben be? onamp;eftec^beii/ en ban tjunne berboemeni^fe ; tuant Ijet zal Tyrus ende Sidon verdragelijker zijn in den dag des oordeels dan ulieden, Matth. XI:22. JJSaac be gelooUigen jullen naar Cnangrliuin bjtjgefpjoften Inojbeii/ bctoijle 31) beöamp;en be bol-boeninge en be {jeiligfjcib 1)11,1 tquot;-'quot; SIcsquot;?/ fquot; a!500 toet in 3icï) betbulb. Rom. VIII; 4. ïPe tuet ban ilt;5 be regel/ biaajinc-be bejl menfcFien geflalte/gebacöten/taoojben en baben be^geieften 311!« ten toorben/ 't luelft ij? Qet openen bej öoeften/ 30a ban Ijet Boeft ban iebetj? confcientie/ban öet üoeft ban (0ob^ altaetenbUjeib/al^ ban get Üoeft be^ eeuluigen amp;e|ïuit^. Openb. XX; 12, Ik zag de dooden, klein ende groot, staande voor God, ende de boeken wierden geopend, ende een ander boek wierd geopend dat des levens is, ende de dooden wierden geoordeeld uit hetgene in de boeken geschreven was, naar hare werken.

De json- XU. Vrage: Of ook de zonden van de geloovigen in hel Oordeel open-tlunfvY- haar zullen worden? Jiotnmigen jegrjen neen, anbecenja. quot;t geen fan» len zui- bamentcel punt be^ geloof^/en öaa?om öeeft men malftanberen öiECObet ien ook te bejbenften. J©g öouben fjee öaarboo?/bat be 3onben ber geloobi'

woeden3/ gen in 't (0orbeel openamp;aar 3uUcn toorben/ bocö quot;'^t al^ onbe^oenb. Bewijs 1. üijjïtt: 1. Hit bc generale uitbrnftftingen 3onbe? eenige E):eptic of uitneminge ban be 3onben be? geloobigen. Rom. XIV: 12, Een iegelijk van ons zal voor ziehzelven Gode rekenschap geven. Pred. XII: 14. Hand. XVII: 31. ©aar be Jjcfirift geene uit3anbcnn0c maaftt/ baa? mogen taij 5e 2. ooft niet maften. 2. ©elntjle be geloobigen boot ben regterfloel sullen berfdamp;gnen / 300 tael alg be gobbeloojen / cn lt;ï5Db (jmi ï5eotcc soobjel jal stjn al^ ber gobbeloosen / en een regtbaarbig ïüegtcr alle?» op 't naautofte anöe?5oeftt/ b3at boor cn tuat tegen i^/ 300 eipcljt ban Ijet fiegter-amBt ban ben ^eere 3IC3U^/bat ï^g ooft be? gobsaltgen baben onbersoefte. De dooden wierden geoordeeld uit hetgene in de boeken ge-s. schreven was, Openb. XX: 12. 3. 't U5o?bt biel uitbruftftelgft gesegb/ bat be getrontae leeraren/ bic boor be 3telen blaften/ rekenschap zullen geven, Hebr. XIII: 17. jamp;u/ reftcnfcljap ftan niet gebaan toorben/ ban boor naanbJlienrige openlegoinge ban al 3|jn boen en laten/ en 30a 3ullcn ban amp;c onbolmaafttfjeben cn be mipflagen ban be getroutnen iioobsaftcltjR 4, itJcbc openöaar moeten tuorben. 4. J|oe ftan be rc0tbfla?liigf|eiti ban lt;J5ob in

ïiet

-ocr page 827-

en van de voleindiginge der Wereld. 751

ïjet lt;©o?beeI opcnöaa^ tno^ben in be bjijfjp^cftinpc ban be oeloobigen/ ^oo niet fcliulb cn beraliiigp tegen nialftanbercn obejoc^öö Inojbt ? 5. Cn fjoe 5. fian CF)?'ötu^ balöoeningc anbe?é in Ijare groottjeib en fèracfit gezien 'oio? gt;

ben/ 5Qü niet be jonben/ Uooj toellie bolbaan Ijeeft/ openBaa^ Inojben ? 6. i|ct einbe ban be jaligljeib ig tot ban i0ob^ Ijee^lijHe genabe en 6. ba^mtjartigöeib/ en bie ftan niet gezien tuojben ban boo? openöarings ban be fcljnlben öer baten be? barin0artig^eib. 7. Cn ooft Ijebljen begobsali' 7. gen met be gabbelD03en te 3 a men gesonbigö/ en 53! ban eene jonbe ban ben gobbelooje/ bic ÖÖ 'quot;^t ben gobjalige öeöreben fyetft/ openbaar toojben/ 300 moet ban meteen be ^onbe ban ben goö3alige beftenb tnojben.

X1IL Tegenw. 1, iïcgte? 3elf fjeeft booj alle gunne 3onben bolbaan/ Tegenw.i Qoe joube Rijban fjunne 3onbcn Inrbe^om opf)alen/cn fjun bie tacDeiom be?h3tjten? Antw. ©e 5onbcn 3iii(en [inn niet bestoeten toojben/nod) ooft Antw. niet opgeljaaïb tnojben afö onUe^oenb; maar juKcn boorftomeu ale gc=

baan/ maa? boo? ben 'iSojije bolbaan.

Tegenw. 2. v«3ob t)ecfr alle jjunne sonben al bejgeben/l|ii geticnfit 3e Tegenw.» niet mep?/ïgt;rj Ijeeft 3e acficer 311 tien rugge/in !jet bieyfte ber 31-1* ge»

Inojpen. Sij 3tjquot; bedekt, Ps. XXXII :1. l?ies Vfunnen 3rj niet Inrrj 11002-Stomcn. Antw. Ji^iet gebenfien i^ niet fïpaffcti/ nitt al?} 3onbaar btijanöe- Antvr. len ; taant bij (éob geene bc?grteR!{Sfc. €n bebeftlten i? niet beibe^oen;

taant ^ob 3ier 3e/ be engelen/ anbere gQb3aligen/ oall gobücloosen ijcb-ben 3E ge3ien; maar 't i^ niet ftraffcn.

Tegenw. 3. 't Soube tot fmaab en bcbrcebingc ban be gobsaligen 3ón Togeim.» al^ alle Ijunne 3onbcn gnn biebejom boojgelegb U;e?ben. Antw. 251) vul-- Antw. len fjet tael taillen taeten/ bat 31) 3iilf5e 3anbaren getaeest 31311/ brtuijle bie Dptnbaringe 5al 5ijn tot be^fjeerlijfiinge ban aöobG öacmljarnghna en rcgtbaarbigljeib/en ban be bolboeninge ban Camp;?i^tu_s boo? {jen. Jvnaab noclj bjoef^eib 5al geen plaat^ albaar ^Ebben/ombat 31) ber^oeno ujn.

Tegenw. 4. ^tlleen be goebe baben/en niet be ftmabcn 311IIC11 bennelb Tegenw.4 taOJben in ï|ct (©orbeel. Mattb. XXV :35, 36, Want ik ben hongeriy ge-

: weest, ende gij hebt Mij te eten gegeven. enz. Antw. ©e taoojben beliocreu Autw.

1 tot öe fententie/ en niet tot be epamhiatic/taaarober bebrageié. 3in

[ be fententie geeft be tSegter reben en blijft/ bat 3tJ uitbe^borencii/en

C boo? CSjjigtup be?logt jij'n/en geloobigen 3nn getaeeét/ombat 31] l^eö-

t ben lief ge^ab/ 't taelft eene bructjt bcp geloof^ i^/Gal. V: 6. (fi-n een blijft

1 ban be liefbe dPab^ tot Jen. 1 Joh. IV: 19. ICor. VIII:3. ©cïcba ben taojben aangeijaalb/ niet al^ be;bienenbe oo?5alien ban be 3alnjlii'ib/

' taant 5rj ftttigen beu ïjcmel alp eene erfenigfe; tnaa? alp een betaije öat jij

1 beel öebben aan be gcregtigïjeib ban CÖJi^tug/betaijle regtbaaröigmaftin-

1 ge en {jeiligmaftinge te ïamen gaan ' en nooit gefeïjeiben ftunnen toa?ben.

1 XIV. 4. {^et biejbe bat in get (0o?beel aan te raejften ijê/in be senten-4. senten-

f tie ober be gebaagben/taelft onbp?fcfjcibenljjft tot be gobsaligen entottie-

t be gobbeloo3rn 331 uitgefp^often hjoröen/Matth. XXV: 34, Alsdan zal de

t - Ko-

-ocr page 828-

752 Van het laatste Oordeel,

Koning zeggen tot degenen, die tot zijne regterhand zijn: komt, gij ge-zegenden mijns Vaders, beërft dat koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegginge der wereld. Vs. 41, Dan zal Hij zeggen ook tot degenen , die ter slinkerhand zijn: gaat weg van Mij . gij vervloekten in 't eeuwige vuur, 't welk den duivel ende zijne engelen bereid is. ©e fcntentic obcc öe ooö5angen 33! eetet uitgefpjoften tna^öen/ om tjeii te Ujfien booj 't oogc iian aiie goöüdaosen/cn tat mceröetE bcfciiaaiingc en finarte öe? goöiieloo^en.

5. Execu- XV. 5. ©aarop 5al ten laatftc be executie of uitboeringe ban be fen* tie* tentie bolgen. ©e gaöbeioojcn gullen taeggcftaoten toaröcn in öe

om alöaat tot in ecutaigöeiö getJijnigb te taojDen; maa? öe gaöialigen 511!' len öaajop ban ben Stoning ingcleiö taoröen in öen öeröen Ijemel/(jet parabij? Jjob^/om baar boo? eenüiig br?3aöiginoe ban bretigöe te IjeD-öen in be omnibbelöare gemeenfcfjap met uöoö. Matth. XXV; 46, Deze zullen gaan in de eenwige pijne; maar de regtvaardigen in dat eeuwige leven. De plaats XVI. ©e plaatfe/altaaa? öet I^JJbcel geljouoen jal Uia?ben/sal niet Oordeel1 30quot; {)ct ö3' 3[ofapf)at|/ gtlijU fmnmfge be: papisten brüben/ öoo? mig-zaigehoa-battinge ban be plaatfe/Joël III: 2, 12, Dan zal Ik alle Heidenen verga-den iTde ^erengt; en(ie za' ze afvoeren in het dal Josaphats; ende Ik zal met hen aldaar incht. rigten. De Heidenen zullen zich opmaken ende optrekken naar het dal Josaphats, maar aldaar zal Ik zitten, om te rigten alle Heidenen van rundomme. 3(n öese plaatj? luorbt gefpjoften ban eene ^onbejlinge bejlo^ftnge ban (jet bolft 43oö^/ en ban eene particuliere flraffe ober begselfs bijanben/ gelijft (®oö eenjj eene 3onbe?lingc bejlopfinge gaf aan fléracl/ en ftjaffe oefenöe ober be bijanben/ten tijöe ban 3|ofapt|at/bic baarober ben licere loof» be/en baarban bie plaatfe noetnbe dal Beracha; bat ilt;S: des lofs, 2 Chron. XX: 26. 3llSaar öe plaatfe ban {jet (aatfte v0o;beel jal 5jjn in be lucijf/in be tnolUen. Matth. XXIV: 30, Zij zullen den Zone des men-schen zien, komende op de wolken des hemels. 1 Thess. IV: 17, Wij zullen te zamen met haar opgenomen worden in de wolken, den Heere te ge-moete, in de lucht. Openb. 1:7, Ziet, Hij komt met de wolken.

De tijd - XVII. De tijd, Inannee? get lt;éo?öeel ge[}ouben jal tuo?öen/ ip ten laat-^™eer'flen öage/alg; öe toerelb te?ftonö baa?na bc?gaan jal; maar t)ae lange kend. baar nog toe is/ bat ig boo? be menfcljen bc?£ia?gen; maa? bat taeten bitj/ bat bie bag fchielijft en onbe?lDa£ljt jal fiomen. Marc. XIII : 32, Maar van dien dag ende die ure en weet niemand, noch de engelen, die in den hemel zijn, noch de Zone, dan de Vader. Matth. XXV: 13, Zoo waakt dan, want gij en weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zone des menschen komen zal. Luc. XXI: 35, Gelijk een strik zal Hij komen over alle degenen, die op den ganschen aardbodem gezeten zijn. Hand. 1:7, Het en komt u niet toe, te weten de tijden ofte gelegenheden, die de Vader in zijne eigene magt gesteld heeft, ©aa? jijn te allen tijbe niCHtapgietige en bermetele tneiifcljen oetoeegt/ bie onöcrflaan ïjeBben/ ben tob uit te reftenen en

te

-ocr page 829-

eu van de voleindiginge der Wereld. 753

te jcggcn/tnannee? get (©o^becl fiomen jal; maar ji'jn aHcen boot ben tijb fiefc^aamb gemaafit, nEcnc joobfege faDeï nog olierfg/ tnelUe uit Bcrile ban (öenef!^ oorbrclt/ bat be Uierelb zeg bui^cnb jaren jal ftaan/ ombat in bat ber^ be i^ebzeeiitafcfie letter x a/ep/i zesmaal gebonben luorbt/luelfte be eerfie letter ban Eieph bniscub i§;

boefi lo^ fonbament/ lo^ geüotita.

©adj be t^eere/bie onp ben netten tijb bejamp;orgen ÖPeft geljouben/ Oa.ir zijn Ijeeft on? nogtrinö bff^fcfjetbcne teellenen in sijn léoo^ö gegebei:/ bie De quot;°fe za. ïtomfte ban Cljjigtué ten qï^beel moeten boo; ga an/ ban lueliïe fommige ken te ge-al te» meerenüeele bcrbnlb jtjn; al^ be Uracljt ban brjlEibimje boo? lifie beuren-fiettenjen en baljclje propljeten/be afbal/UceepfclijUe oorlogen/aarbüe» bingcn/taaterblofbcn/ (jonge^nooben/ grulnrlölic be;bolgingcn en ber-öiuftlüngen bcc fterije/ algemeene 5o?gcloosl)eiö en gubbclooeljeib/ bc bcc^ fionbtgrnge ban fiet Cuangclinm obe; öc gc!)eciclijerelb/be openbaringc ban ben anticl)?tst; maar baa? stjn nog jalien/bie boo? Cf)?istua Homfte ten ©ojbeel te bcjbullen liaan. 2Cls 1. be brjlnoeptinge ban be ftab ïiomc/ ben troon beji fieestr^. Openb. XVI; 13. ©e naaftt-tiitfEleebiiige/berla-tinge en bejacljteltjlie nebe^Uurpinge ban be Ijocre ban 23abel/ Openb.

XVII; 16. Cn be uitrocijinge ban llaai: njft/ Openb. XVIII cn Openb. XIX; 2. ©e öefieetinge ban be ganfche Sfoobfdje natie tot be etfteiueni»?»

fe bat SJe^u^ ijö be jjgrefia»»/ Kom. XI ; 3. ©e bui^enhjange Ijeerliifte ftaat be? Ue^fte op aarbe en be baarop bolgenöe opftanb ban Gog cn Magog, Openb. XX. 21!!^ bie be lege?plaatfen be? Ijeiligen jullen omringen en Ijen tot fjet alle^uiteifle jullen fienaanlub (jeböen; ban jal be tjee» re SCejus fc^ieljili ten (©ojbeel fiomen. ll?aa,niit af te nemen i*?/ bat be bag be? (0o?beelp nog ^oo nabij niet ig. M3aa? iebepg bag naalit/ en Sao aljS be boob ben menfefje laat/sal be bag be^ oPojbeel? Ijem binben.

SCnbere teeftenen gullen be ftomfte ban Cljriistus: be^ge^elfdjappcn/alé {jet teelten ban bin 2one tep menfcfien/'t taellt aljöan i;) ben jjemel bejfcf)ijnen jal/Matth. XXIV : 30. I13at bit boo? een tcefien ip/trioibc niet gemelb/ en 300 ip baarban niet Uast te [tellen. Sommigen nice-nen/bat Ijet be ïtomfte ban Cfl?istui6 selben ^al stjn. SCnberen Ijet ftel-len ban eenen ljee?lijften troon/Inaarban Mattïi. XXV ; 31. SCnberen een eftraoröinaire en ljee?lijfte glans. SCnöcren [jet 0?oot geluib be? laatfte fiajuine. ©e fiijgeloobige papigten meenen/ bat t)et een groot en |jee?-lijfl firui^ sal 3gt;jn; boclj 't i^ luat öet i?/ 't ^al iet^ 30quot;/toaa?bij be lebenbigen jullen befiennen en jeggen/ baa? ftomt be Segte? ten (0or»

beel; baa? i^ nu (jet einbe.

XVIII. De tijd hoe lange bit lt;0o?bccl ^al buren/ié mebe onDefitenb. 't De tija 3s uit jjet ge^egbe tnel af te nemen bat l)et niet eene flomme bertoo» Jj06 lanquot; ninge ^al 3jjn/en bat maar boo? ben tijb ban één of eentge uren/of boor z:u,Vsren eenen öag/geljjft fommigen jicö be?beelben; maar bat öet al jeer lange ^ 0,|-jal buren/cn of Ijet buiscnb jaren of tluec langer of fiorter sal buren/ c on II. Ccccc al^

-ocr page 830-

Van het laatste Oordeel.

al^ öer tuejft 500 bcel bereigcfit/baa? jal gfcn 5jjii; begeïoobt'

gen 5Ü11 tian alrcrtie in Ijccjlglirjciö en öli)öfc|)ap/en öe gobbetoo^cn in ^ulfte onbcrbragelpe öenaauluöljeiö/ bat jij tuenfcljen sullen ban C0?i£' tu^ tfOfnltiDorbiolJcib lucg te mogen 3ijn, ^©oclj besen aangaanbc neen t|}b bapc te ilellen.

■tzaiont- XIX. greint mi al l)et gejegbe ecn^Bij malftanbeceii en Brengt Ijet u zaggeiijk [e\jcnf)ig te binnen. Cljciétuê jal ftamen ten (0j:üEei. Qij jal üaajülij' ver-'6quot; ftrïi'iU fiLiinrn/aüe ooge ;al f|cm ven. 5al met eene gruate IjeerlnU-scinikkc- »{omen. l^ij sal Uomen aló lii-gtej om te oocbeelen. fjij ^al alle lijkquot; nicnfdien Uoo? l^em boen Somen en be gocben üan be ftluaöen fcljeibeu. Öjj ial een iegeUjft op Ijet naantafte onber;aeftfn en alle Ijunne öaöen öurnamp;aac maften. f)ij 5al eene fententie be^ leüen^ en beé baob^ uitfpje-Hen naa? een iegriijfis Uie?ft. Cjij sal baarop be fententicnitüoeren en be gobbeloojen in De tjelie bcr?tooten en be gobjaligen in ben Ijemel geleiben.

11?at bii)oo:öc bit ben gobbeloosen be tjaren te tjerijc te boen tijsen ban Ucjfdjriftliinge; Vnant liet ;al een breeêfelijfte bag boor fien taejen ! 't tic groote en doorluchtige dag, Hand. 11:20. Die dag komt brandende als een oven; dan z.ullen alle hoogmoedigen ende al wie goddeloosheid

doet, ecu stoppel zijn ende de toekomstige dag zal ze iu vlamme zetten, zegt

de Heere der heirscharen, die hen noch wortel noch tak laten en zal. Mal. IV; 1. 13an sal l)iin lueöerUaren/ 't gene ftaat/Jes. XXXIII : 14, De zondaren te Sioo zijn verschrokken, bevinge heeft de huichelaren aangegrepen ; zij zeggen , wie is er onder ons, die bij een verterend vuur wonen kan? Wie'is er onder ons, die bij eenen eeuwigen gleed wonen kan ? Ransuilen s'j segrten tot de bergen ende tot de heuvelen: valt op ons ende verbergt ons van bet aangezigte desj;enen, die op den troon zit. ende van den toorn des Lams. Want de groote dag zijnes toorns is gekomen; ende wie kan bestaan? Openb. VI: 16, 17. 't Sé te Ucrlncinberen/bat inenfclien/ble 500 begeerig sÖn D,,, toeHomenbe bingen te lueten/ en 300 sorgbulbig Sfjn 0111 boor ben ouben bag / Uoor Ijunne fiinberen en HinbsUinbeten bootraab op tc boen en/ 30° 50 ftminen/ fcljatten te \je?gaOercn/ nag-tan? 300 sorgeloo^ 31)11 oüer bescn g?ooten tn Drcc^felriften bag; 30 5Üquot; in Ijunne confcientie obertuigb ban sonben/en 300 sy naar Ijunne tan-fcientie ren taein'g luiéteren tDilben/ sö soubm sict) be tn?aftc boen brec» 5en; maar öesc bag fjecfr gt;n beier flatten geen inbruft/ 51) toillcn et niet aan benften en in be be?beelbinge ban bien bensrlben brfcfjoutaen/ 50 flaan Ijct in ben toinb/ alsof bie bag [)un minber obetftomen soubc/ aig sij er niet om benften. Re buibelen fibberen boor besen bag/ een Jfelij: tnorbt seer Bebrceéb/ al^ DÖ .^ulu# ^oort fpreften ban fjet toe. Uomcnbe Ro^brel; maar tofc toorbt boor ben fcfoifi beé l|eercn BebiO' gen tot fjet gcloobe? 't 3^ ren broebig boorteeftcn/al^ iemanb in jon' V0,0.r de öen leeft en nogtan^ niet Beeft tooor bit groote vDoröccI.

goaaetoo- . xx 3orge,ao3Cn/ on0ebotligfn/ in jonden gerajren; gij bleefcöc*

754

-ocr page 831-

en van de voleindiginge der Wereld. 755

lrjfien/na?bgge5inben/in be a^bc lujoetenbe molfeü; gij ontuc{)ti8c»/ i f)oereeröE?p/ obe^fyeler^/ gij IjaobaajbigE pjonftej? en p^anftilc^^; gij

fpcle^/ bronfiaacbs/ bofiamp;elaa?^; gtj lcugenaa^/ ac^te^ftlapp?^; gij ? jjipaftrtten rn gcliein^ben; gij ongcljooj^amE bc^tacrperp üau {jet

Cuangelium/jjaojt rn niejftt ap: liae meent gij/bat Ijet u gaan sal? • Sffl bcrsefie? ti/gij jult Uao? Tjet (èo^berl fioinen/bejeifbe/ bic gij nu

.VJt; 00 3ult öen Cjrctc SJeju^ in Ijccjitjftljrtb jien/al? umen Segte^/

yttcn op ben troon jijni'? Ijeejlijfiljeib; gij jult geroepen too^oeu / c 5Cöam/tDaa? jijt gij? Vaat Ijebt gij gebaan ? ©aarop juit gij bcUeiïbe

boo,: ben bag fiomen/ baar jal be Ijigtoric ban uln lebcn en ban a(ie u uluc fieiiDelijfte en openfiare jonöcn u tóojben boo^gelesen/ baarop suit

gij be? ft o mm en / öe Ixcgter jal u in gjamfcljap aanjien en in tootiie e aanfp^cfien/gij be^bloeftten; be gobjaligen suilen u in be^aeljtinge aan

jien en utae bejboetneni^fe gocbljruren; bit allcé suit gij langen tijD n moeten be^b^agrn in be uitejile Denaautobljeib/en 't sal u onüejb^agc»

i! lijft sijn/ bat diegenen/ bie gij nu bejacljt/ ban in IjecrlijUfjeib sullen sijn/

i- en u sul'cquot; oojöeelen/ en baarnp sal ban be ecutoige üiegilootinge boi-

J gen in ben poel/ bie ban fnlprje? firanbt/ baa? lueeninge i^ bet oogen/

?t en flnerfinge bi\2 tanben/baat be rooft nlner ptjniginge sal opgaan tor

■1. in alle eruüiigfjfib/baa? uln Inojm be? confcientie/die u rasenb jal üij'

gt;e icn/ nooit sal ftepben/ baar gij bin boob suit soeften son be? binbcn/

e- - baar gij in onlijbelijlfe bianfjope utuc tonge ban fmarte suit ftaauVoen. i? iDit sal n obejftomen/ en Inaa? ban ïjenen ? SClle grnabe u ontsegb/ alic

1- fcljuilplaatfen sijn u antnomen/alle br^ftlniftftinge en Uejabeiniiige Ijou»

se- brn op/alleen uUie fma?ten naar sic'E en ligcljaam fjeMien geen einbi'.

an q^cl]! bat tüij bon? ben fcfj?ift beg fierren u tot Ijet grloobe ftonben öeluc-

au gen en bat taij u boo? b?rcsc mogtcn befjouben; biant nu ig nog be too?»

lie nc te ontblieben/bettnjle u Cl)?i?tu]é/be bieg/öe Uiaa?ljeib en Ijet IcIjcii/

ig boo? jjet Cuangclinm nog b3D?bt aangeamp;oben; Dcftrc?t u ban nu en geloof: cn hl ben ï|eere Sesnp/ en gij suit salig bio?ben. i^e almagtige 6cb boe g» ii nu tot ben Cjecre en sijne goebljnb al bcbenbe fin men/ oybat Tji) in

jn öirn bag met g?ootc b?i'jmoEbigamp;eib rn filjjbfeOap nioogt ftaan boo? ben n» g^one be^ menfcf)en/alp Cjij in sijne rjerrlijftijeib sal ftoinen!

e» XXI. lEaa? nii/geloobigen/bie nu SCes»^ SOf^t tot regtbaa?bigma' Tot ver-

et ftinge en {jeiligmaliinge/breept gij boo? be tocftomjle bep f^eeten niet; ge00Yba^nquot; n/ maa? be?langt er naar en s'^t s^ a' reiftljatsenbe met blijbicljap tege» gortzaii-ie/ moete/ljebt sijne be?fc5ijninge lief. 2 ïim.IV:18. Dweept gij langmoe» gen. en big/ be?fte?ftt ubie Ijarten; trant be toeftomile bcjs ^eeren genaaftt. je» Jac. V: 8. (Cjcopt gij malftanberen met be belofte ban sijne toeftomfte. ia» 1 Thess. IV: 16—18. Cn heft gij utae Ijoofben oinïjoogc/tnant ubJE be?-m» lopfinge nabij. Luc. XXI: 28. Cn joubt gij niet? biant:

1. ®an jal onse ^eere Seju^ be?ïjee?lijftt tHo?ben boo? Ijet ooge ban je- alle menfcöen/engelen en buibelen. ^ij/öie 300 beniEbejti ifi getnee^t/ IQ- Ccccc 2 toen

-ocr page 832-

Van het laatste Oordeel,

toen ÏJfl op aarbe bejfeccrbe/ btc toen laa? een jflSan ban fmarten/ btr* ^oclit in alle ellenörn/bc^arljt en bcjfmaab li a n 't balft/bie onbc? öEt geliacl ban Jjobis toorne en befpottinac ban menfefjen aan Ijct ftcnife ftic^f; bie nu/albiaar ï^i) gcpjcbiltt ü)o?üt/500 Uirinig gereftenb/unt' iicn en orUjccéb bio:bt; maa? fmabclijft lian be Uierelb bJorbi berüioj» pen en in jijne leben lnojbt Drfpoc en bejbolflb; bic 3!f ;uó ^al ban in tire^liilifjcib geyen üiorben/ yttenbe op ben troon vine? Ijcejlijlilieib/ ai? iScgret ban allen; baajom be^blijbc 11/lief5r6öej£ ban ben Bjeetc üesu^/ en bejl.iiujt naar birn bag'ombat nlu Siejii? ^al berlieerlnfit bjo^ben in alle sijne Ijeiligen/ en Uionbe.jOaar Ino^ben in allen/ bie geloo» ben ' 2 Thess. 1: 10.

2. ©ie bag ;al u een bag ban grontc br?riltJifilnnge jijn/ 'r i^ een bag uan be^liorlinge/Hand. 111:19. Cen ö,ig lian bejlocfinge ban alle nbie ellrnbrn/Luc. XXI: 28. öEen bag ban bejlDclftominge en be? öjiii» loft/Matth. XXV : 6. Cen öag Der ftrooiimge/è Tim. IV : 8.

3. ©an suilen De gueben en be ftbiaben ban malftanberen gefcfieiben Uio^beu; tin 51)11 51) tot ubie fmarte in be fierfie onbei malftanberen ber» mengb; tnaa: ban itdt gn zien bet oudcrscheid tnsscben de regtvaardi-gen ende de goddeloozen; tusschen dien, die God dient, ende dien, die Hem niet en dient, Mal. 111:18. ©an sullen be gobjaligen allen en al» leen bij malHanoereii ftaan aan Cl)?Tptu«5 rrgtc^fiaiib/niet één gobbeloo» 3c of gebeingbe jal baaronber ft u 11 tien bomen; maar bie sullen allen Dij malUanberen geftelb Uio?bcn trr flinbrrtianb ban ben iSegter.

4. ©an suit gu üe rrgtbaarbige birafie sit'quot; ober alle gobbeloosen en bcrb:ulilie:s baii be lierUe/ ban sal ïjij met vlammenden vure wrake doen over degenen, die God niet en kennen, ende over degenen, die den Eu-angelio on zes Heeren Jezn Christi niet gehoorzaam en zijn.

5. ©an sal t?ii u belnbrn boo? be engelen en alle itu-nfclieii/ bat Cftj u lirfljreft/bat Cjn nln'SSojge i^ en boor allc ubie sonben Ijeeft bolbaan/ bat gij si)1 LT1' erfgenaam Dec eeutnigen lebenp. 6 £Joe groot sal al^» ban uliic tjre^lijliiiciD sjjn/al|j gg baar ban bien grooten JScgtcr booc sij* ne bjnib si!if erftenb biorben en ban £^rin suit ingeleib to or ben in Ijet fjuiji s^jt,■? J^abr^/ Inaarin niet ban licijt/ l)eejl!ji{t)rjb/ fjeiligfjcib en blcbfcljap ig. ©aarom/ lieft utae Ijoofbett uit alle nine braefrni^fen op en be^Ijcugt tl. Nu een weinig tijds (zoo bet noodig is) bedroefd zijnde door me-nigerleijc verzoekingenopdat de beproevinge uwes geloois, die (te toeten fieprorbitige) veel kostelijker is dan be [irpjoebinge des gouds, hetwelk vergaat ende door bet vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof ende eere ende heerlijkheid, in de openbaringe van Jezus Christus, 1 Petri 1:6,7.

BRstraf- XXII. 't ats ccne ücfttagelijlie sabe/ bat be gelaobigen s'Camp; S00

fingp- nig be^blijben obe? be Iiomfte ban Cljjiptu^ ten (©orbeel en S'tÖ baat» mebe soo toeinig fiunnen troosten in ljunne tegenbioorbige siel^- en lig» cöaamg-üiebc^biaarbigöebcn. €n bcaagt gij/ ban toaac sulft^ ftouitï

756

-ocr page 833-

en van de voleiudiginge der Wereld. 757

anttaoortic (a) 'r Öamt ban cenc tjerficerbe fiebattinoc/ aïöof \)tt

i gmlijfter boor öen ©rere en boot bp ftejfte en boo: u joube ^in/ ; al^ Ijet nu in bit lebni gcfdjieböiV en al?of get in ben bag beó q^ac» • bcd^ nier 500 groot ^al jijn. (b) 't ïtoiut ban 't ongeloof/ ombat gij ' lireest/ bat gij grrn fimb *l5abp itit cn bat gtj u tncl aan be fiiinl?cr-1 ganb algban mogtet bcbinben. ö ©at altijb ttojjfelen aan jgncn ftaat/ / baar men 30a bele rebenen lieeft om bc genabe te erftennen; taat ijé tjet c fcljabrlijft/ bat mm in ben g?oiib luel gcloobenbe obergebragt te jtjn en t leben te Ijebben / ebenbief uit bfen ftaat al^ een fiinb a3oDs/ al^ een

mebe erfgrnaam ban Cl)riptug/ niet Inerftt en vfft in bien ftaat niet

berBIjjbt. (c) 't föomt ban be ^luaHljeben be? Iji^torifcfien geloofé; men

ii gelooft Inel ftiüetje?/bat/ja be Cfrere Sejus ten (©orbeel jat bomen/ c maar biaj? fiet O'ctoripd) geloolie ftejfie?/tjet joutie u bien öag al? boo? » ntoe oogen en al^ nu tegentooorbig ftelien / en gij jouöt Ijet beginfel

ban bie bebirgingen/bie gij aleban jnlt Ijrbben/ gebiaar biojbcn. (d)

n 't ïiomt ban acluelooéljeib; gij bluft te beel in 't aarbfrlje met nine

gt; gebatfjten/ gij biilbet liier met ^etrn^ lncl tabernaljcien maften/ 't Inerftt

i- al om Jjift naar ligdjaain en ^irle nüi genoegen tebefiomen; baajom

ie laat men sijne gcbarljien 300 lueinig ober Ijet toeftomenbe gaan/al?of

l» bat niet 300 beminneitjft toaé; alp men niet berl op bien grooten en

3' boorliicfjtigrn bag met 5ijiie gcbadjtrn maalt/ bien ftelt tot stjne brc-

Ö trcoétinge/blijbfcljap en (jeerlijftljrib/al^ men anberen niet beel troont

met bie tooo^ben/ geen Itionber ban/ bat men baarban 3iilfte g^oote ge»

n ' backten cn baarnaar 50a beel berlangen niet ftan Ijcamp;bcn. (e) 't ïioint

in ban geöreft aan lirföe tot Clj?i?rn^/ jjabbet gij mrer liefbe tot «Cljri??»

1- tu^ |]rerli)ftlirib/en tj^bbet gi) mcerber liefbe tot Ijet 3!en ban 3fc3ii^

in 3ijnc lieerlijiiÖEib en tot bn utoen 25ruibrgom te 3ijn/'t Ijarte 5011»

ij be baar meer op benften en meer Daarnaar berlangen.

1/ XXIII. ©ebnile bc i^eere 3ir5iié 3al ftnmen ten a^uröeel; (a) maaftt ban Opwok-

a' iiIhp rcftenmge ftlaa^/ 3iet utue fdjulben ober en legt be bolboeninge ban kinee-

ij' Cf)rigtH«j baar tegenober/cn tracjjt boor ben geloobe biselUe onbrrtee»

et ftenb te ftnjgrn met Ijet blocb ban ben l^ccre Sicsii^. (b) ©cjfiejt u

:n tegen bien tijb met een Ijccrlijft üruiloftpfilerb/'t taelft ijs be geregtig»

:n ^eib ban ben ^cere 3c3nji/ opbat gij/ met be ftleebcren be^ ljc''^ bG*

e- ftieeb jijiibe cn ben mantel brr grregtigljeib Ijcbbcnbe omgeljangcn/in

cn i^em u bolmaaftt en be geregtigljeib iJBobg' moogt sien/ cn al500 met

ir- brjjmoebigljeib bien bag moogt be?biacöten. (c) l©aaftt/opbat bic bag

do u niet onberlnacljt oberftome/ bnoi^ict nbic lampen im-t olie/Ijouöt be

7. lenbencn opgrfcljort cn be ftaarfe branbenbe/Luc. XII. 35. (S5n be?biacfit

t\' al bibbenöc bc ftomfte ban ben 25riiibegom. Waakt dan tot aller tijd,

IC* biddende, dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden alle deze din-

0' gen, die geschieden zullen, ende te staan voor den Zone des menschen, Luc.

t? XXI: 36. (d) inerftt nu/en 3t)t oberbloebig in be oefeningen ban beug»

P Ccctc 3 ben;

-ocr page 834-

758 Van het laatste Oordeel,

üen; Want zalig is die dienstknecht, welken zijn Heere komende, zal vinden, alzoo doende, Matth. XXIV: 46. J®u moet oó oefeiTEii/luilt gij ban tjooren: Komt gij gezegenden... Want Ik ben hongerig geweest, ende gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, ende gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, ende gij hebt Mij geherbergd ; Ik was naakt, ende gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest, ende gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenisse, ende gij zijt tot Mij gekomen, Matth. XXV: 34—36.

\an de volcindiginge der Wereld.

De we- XXIV. nu be gobbclaoscn in be [jelle baar ecutaig sullen opgcila-venraan tt,n 3lJn 1:11 üe ïicgtet met sijne uitberfiorenen in ben Ijcmel sullen 5ijn iiigcgaan/ ban jal DE WEEÈLD VERGAAiN. (Cen tijbe ban 4Saac!3be Ectjle luerelb/naöar 51) omtrent 3estien Ijonberb ^eö en bijfrig ja» ten geflaan Ijabbe/boor Ijer Vnater bergaan/ban tuelfte be fjiatoriebc» fcljreben tuojbt/ Gen. VI, VII en VIII. ©e i^erre jjeeft beioofa en lic-3b.ioren/bat be toerelb niet meer boor ïjet luater jal bejgaan/en geeft/ tot bcbcptigtnge ban bien/ben regenboog tot cen teelten geftelo. Gen. VIII: 21, 22. Gen. IX: 9—17. Jes. LIV: 9. ©oclj al jal be toerelb ntct meer boor Inater bergaan/joo jal 31) nog een^ bergaan nier atüiater in ig. Ps. 011:26,27, Gij hebt voormaals de aarde gegrondet ende de hemelen zijn het werk uwer handen. Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven, ende zij allen zullen als een kleed verouden. Gij zult ze veranderen als een gewaad, ende zij zullen veranderd zijn. ©c l)fmelen en be aarbe sullen boor buur berriaan. 2 Petri 111:7, Zij worden ten vure bewaard tegen den dag des oordeels ende der verdervinge der goddelooze menschen. Vs. 10, In welken dag de hemelen met een gedruisch zullen voorbijgaan, ende de elementen branden zullen ende vergaan, ende de aarde ende de werken, die daarin zijn, zullen verbranden. Vs. 12, In welken dag de hemelen, door vuur ontsteken zijnde, zullen vergaan, ende de elementen, brandende, zullen versmelten.

Nietten XXV. ©rage: Of hel gebouw van hemel en aarde vernieligd zal worden van'd'e ^an 0f door hel vuur gezuiverd zijnde, in hunne eerste zuiverheid, schoon-stoffelük- heid en heerlijkheid hersteld zullen worden? f^ierolier 5tjn be geuoelenjï heid. bejfcfjriben; fommigen luillen (jet cerfte/anberen tjrt ttoeebe/'r geen danlgh^ punt om baarober te ttuigten; toij acljtrn/ bat ni aarbe ge-

den. 3iiibErb en in öuniicn eerjlen luigter fjerftelb sullen laorben. ^erebe» nen 31') n be3E :

Bewijs l. 1- Hand. 111:21, Welken de hemel moet ontvangen tot de tijden der TTTn?'i wederoprigtinge aller dingen, ^e^e trjb ijS geen anbere ban be ftomftE ban 2' Cfirigtu^ ten (©orbeel/toij berbiacöten CF|i'?tu^ boor bien bag niet uit ben ö^inel; in buisenbjarige rijfte 3uilen alle bingen niet Ineber op« gecigt toojben/be berborbengeben en sonöen jullen filgben/soo lange

al£

-ocr page 835-

en van de voleindiginge der Wereld.

Hit? be ÏDcrElb ftaat. ©rjc ttjö ban Cljriptu^ fiomjle ren o^orbecl tnojbt gcnaemti be ttjö De^t tocDejoprigttnge alïcj bingen; alle bingen sgn niet öe nicnfcfien; inaa^/ grlijft Intj üolien uit ^etcug Ijcübcn gejien/ lyt*

mei cn aarbc en allfp/tnat ct in ip/bie alle/ jegt bc ^Jpoptel/sullen taeberom opgcrtgr tuorbcn/ 500 sullen stj ban ten opjigte ban tjunne floffdijftöfiö ötijbcn cn aïlfen in opsigte ban öuriI1E !)OE0!ll,'0f|E0E'i bej-anöcjö liiücben.

XXVI. 2. Eora. VIII; 19—23, Want het schepsel, als met opgesteken Bewijs 2. hoofde, verwacht de openbaringe der kinderen Gods. Want het schepsel is yjJj. der ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens wille, die bet der 19-23. ijdelheid onderworpen heeft; op hope, dat ook het schepsel zelve zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenisse, tot de vrijheid der heerlijkheid van de kinderen Gods. Want wij weten , dat het gansche schepsel t' zanten zucht ende t' zamen als in barensnood is tot nu toe. Ende niet alleen dit, maar ook wij zeiven, die de eerstelingen des Geestes hebben , wij ook zeiven zuchten in ons zelven, verwachtende de aanneminge tot kinderen , namelijk, de verlossinge onzes ligchaams. ©uoj Dit fcljepfe!/ganfclje fcljep-fel/tninnen De gclouuigcn niet Uejftaan luorben/becl min be SCpootelen alleen in tegcnftcllinge ban be anbere geloobigen ; biant niet aüecn liab--ben be SCpogrclrn be ee:ftclingcn brg iiee^tré/ maar uoft alle gcloobi'

gen / en 51) allen 51)11 de eerstelingen aller schepselen, Jac. I: i8. ©at te grloobigen booï l)er fcljrpfcl niet bejftaan Uiorben/üh-ftt/(a) q3m'

tat er ig-eene uitbruljfielijiie tegenflellinge tusfclien Ijct fcijepfet en be grlcoUigen/ fjet fcljepfél Uertaacljt be openbaringe ber ftinberen ^ub^, ^ct fcljepi'rl i^ niet boor sicïijelben cn jtjne fcljulb bet ijbtlljrib onbet'

taorpen/ maar boo? eeiip anberen/ naineliift/bet menfclien fcluilb/ om Incllie (J3ob fjcf aarbrijli be^bloeftt fjeeft/ Gen. Ill: 17. Gen. V: 29. Cn be geloobigcn 51)11 met alie menfrfien boor hunne eigrn fcljulb ber i)bel-^eib onbe^tuorpen. 119cbcrom b. 23, Niet alleen dit, maarookwij. ^oo ij» er ban cene onmibbelbare tcgcnitellinge tupicijen tjet fcl)epftl cn be gelooblgen/ en bu? 5ijn be geloobigcn ()et fcljepfcl niet/ uoclj ooit be SCpoetclcn/betoöle be SCposteien be? ybcltjrib onöe?too?pen tnaren/niet boor be jcamp;ulb ber geloobigcn/ maar gelijfi alle geloobigen boor Ijunne eigene fcljulb. (b) ^èooit hio?ben of SCpoptelen of be geloobigcn Ijct fcfiep' fel/ noclj ïjet ganfeóe fc^epfel genoeinb/ ieber geloobige Uioröc tnel een nieulu fcfjepfel genoemb. 1 Cor. V: 17. 4I13aac bat ip ten Dp5'0te ban gen jelben/ 300 alp 313 te boren toaren. i©ant nergenp tuorben 51) aöfo'

ïut en op sicliselucn of in tcgenfteliinge ban anberen het schepsel, 0et gaiifclie fcbcpfel genoemb; maar anberen taorben feljepfclen genoemb in tegenflellinge ban be geloobigen. Jac. 1:18, Opdat wij zouden zijneerstelingen zijner schepselen. Jgiet ooft/ Marc. XIII: 19. Rom. 1: 25. Eom.

VIII: 39. Hebr. IV : 13. ^00 ip ban Ijet fcfjepfel niet be geloobigen/ maaj get geBoutu ban {jemel en aarbe. ^it fcgepfel ié tegen sgiie nature ber

759

-ocr page 836-

760 Van het laatste Oordeel,

gbelgetb onbecluorpen en moet ben jonbigen nienfclje bienen. ©it fcQep-fel jal ban öe bien^töaarljeib bnjgemaaamp;t Inoröen. ©it fcfjepfel tao^öt öoor cene fi.TUurlgfte nianlere gejegö/ te sucfjten/ te (japen Cflf'Öft Ij^t Vpocbt gcjcgti/ te juicljcn/ be Ijanöen jamen te filappen) op be brjima» fiinge en rot bnjljeib Ijerjltib te luoröen/op jijne lutne/gelijti öe Itin-beren ^obó al^öan in brrjöeib bcc geecïijiiljeib geftelb sullen luojöen. ^oo sal ban !jet geöouta ban öemel en aarbe in ftoffeljjftljeib niet bet? nietigti \poröen/maa? blgben.

Bewijs 3. XXVII. 3. Hebr. 1:11,12, Dezelve zullen vergaan, maar Gij blijft altijd; Hebr.^l: en(je z[j zuiien a|s eeri kleed verouden; ende als eea dekkleed zult gij ze ' ineen rollen, ende zij zullen veranderd worden, ©at becuuöt/bar niecnge^ rolb bjocöt/ bat bejanöcrb luorbt/ bat blijft in toefen/ ooli beteelient be^ gaan niet bejnietigb tuo^ben; maat fn jtaat en fjoeöanigljebeii berangt; öerD Uio^ben; 300 3egt men/ Dat menfefjen be^gaan 3t)n/al^ sij in be 3ee finoren/ en 300 srgt be SCpoótel ^etcnjS/ bat be eerfte Ineceib bec« gaan is/ baar 31) nogtané in rtofftirjbljctb ij? gebieben.

Bewijs 4. XXVIIL 4. 2 Petri 111:6,7,10—13, Door welke de wereld, die toen s^Petri was, met het. water der zondvloed bedekt zijnde, vergaan is. Maar de he-s_i3. melen, die nu zjjn, ende aarde... worden ten vure bewaard... Zullen met een gedruisch voorbijgaan... Zullen branden... Verbranden ... Vergaan ... Versmelten... Maar wij verwachten, naar zijne belofte, nieuwe hemelen ende eene nieuwe aarde, in dewelke geregtigheid woont, ©oer Ijiejamp;jj/ Openb. XXI: 1, Ende ik zag eenen nieuwen hemel ende eene nieuwe aarde. Want de eerste hemel ende de eerste aarde was voorbijgegaan, ende de zee en was niet meer. (a) SCIIe beje uitbruRftingen geben Uiel een luonöcjltjfie beranberinge te hennen/ maa^ niet eene bernietiginge/ al Inat in be toe' relb bcrgaat/bc.jbranbt/bcrfimit/blijft ten opsigte^ban De ftoffe in Ine-3en/ be ftaat/ be fjoebanigljeöcn tporöen beranberö/ Ijet luoibt in sijne Elementen ontbaan; maar 't luocüt in be ftoffelijftöcib niet bernietigb; 300 bat men uit öie uitbruftfiingen niet befluiten ftan/bat Ijeinti 111 aarbe bernietigb sullen tuo^ben. (b) ©e eerfte taerelb i^ bergaan/ boclj baat» om niet bernietigb. 4Sa bat bergaan/ 3al er een nieuuie Ijemeï en eene nieutoe aarbe 5tjn. Ma Uieten Imj/ bat jjetgene bernieutnb Uiorbt/ ge» 3cgö Inorbt nieuto te 3ijn. Joh. XIII; 34. Gal. VI: 15. ©aa^ 33! ban EEn nieuVoe ^cmel en eene nieutoe aarbe 3tjn/ bat Ran niet ontttenb taa?' ben; Ijoe 5al bie nieutoe ftomen/ 3al et. een op nieuto gefcljapen too?» ben? ©at ftaat in ben bijbel niet. goo 3al ban be Ijemel en aarbe/ bie nu igi / in ftcffdt)ftf)etb bltjben en in ftaat en Ijoebanigljcben ber» Nieuws. nicu^ltl £'n '''S00 nieuto 31)11. i^an be 3ee alleen ftaat er eene anbere gierige' uitbrufiftinge/bat bie niet meer 3^1 3511; of bat/in ftoffefijiificib of ljoE; vragen banigljeben 3al 3ijn/ laten toij onbeanttooorb. 't lt;!5ene fjiErtegen inge-bèant-6 ötagt toorbt/ 3ijn be fp^eefitotisen/ boben gemelb en beanttooo^b.

woorden. XXIX. ©e nieutopgierigc menfcf;e ftelt ^iEtomtrentbelEbragen boor.

lt;©f

-ocr page 837-

en van de voleindiginge der Wereld. 761

(0f 4300 ban nieutoe menfcljEn / fieepten / öaomen / £113.59! fcïjepjjen/ en fcat tJie niEnfcïjen Ijct amp;Ete? sullen tnafiEii üan Slbam fjet gemaarit geeft/ en niEt suKen sonbioEn/ en bat i^/ 't ctene baar flEsegb luo^bt/ bat in biE aarbc gcrEgtigljcfb joube taonEii ? ©f e? biecEn jiiUEn stjn? q^f baar ooïi öoab 53! jilaar^ Oeöamp;eh in öeEStrn En getoasfen ? lt;0f be biEtEn sullen boorttfEÏen ? enj. 't üuêt 011^ niet/ op be^e en bierge» ItjfiE jotre Uragcn te antUiooröen. 't selier/ bat Ijemei en aajbe niet liergecfé sullen obcrïilrjbcn / bat se sullen sijn tot be^rjeerli)fiinge Uan ben ^cljeppec/ boor engelen en menfdjen/ ble misfefjien boat be blng» geib ban r)uri!1E ïigc^amen ban ben fjemet naar be aarbE/ en ban öe aarbe naar ben fjemel sieft sullen hunnen betoegen. Cn gelijfi be engelen nu ben Ijtinel niet migfen/ als se op be aa?be sijn/ soa sullen be geloobige beröeerlijftcen ooft ben fjemcl/ en be genieenfcfjap met gt;!5ob niet inigfen/ al ft üi a men se op aarbe/ en sagen be Ine^ftEn löob^ albaa?/ Sij ftonbEn ban öob baarin soo^eI beiijeerlrjlten/ alp bc engelen/ toen (ïPob IjEiiiEl en aarbe fcljiep/ Job XXXVIII.

Haat onj? maar t^aepten een erfgenaam te sijti ban 45ob/en een me-be-erfgenaam ban C!)?istu^/ en boor be fjope ban be e^feni^fe bejluaft' ftejb te luaröen tot een gobsaligen luanbel/ en bese aarbe met al bat er in ij?/ laten boor be gobloosen/ alé f|un becl. En hebt de wereld niet lief, noch hetgene in de wereld is. De Avereld gaat voorbij, ende hare begeerlijkheid ; maar die den wille Gods doet, blijft in der eeuwigheid , 1 Joh. II : 15, 17. Dewijle dan deze dingen alle vergaan, hoedanige behoort gij te zijn in heiligen wandel ende godzaligheid. Verwachtende ende haastende tot de tockoraste van den dag Gods, 2 Petri UI: 11, 12.

II.

-ocr page 838-

Van de Eeuwige Heerlijkheid.

KAPITTEL LX.

Van de Eeuwige Heerlijkheid.

De Ecu- I. SHI?? öe sicjué rj2t oorbecl Ijolcintiigïi en öc gobïna^cn in bc

wi«e fliMle ^al netnorpen quot;tieböcn / ban ;al ©ti be u'tberflorpncn inleibcn in beid bp reuUiiae iifcrlijlHjcib/ Ps. LXXII1:24. :ln fict l)ui? bré ©abersV in 't toclïic iJfle toon in gen 31)11/ Joh. XIV : 2, 3. SHn tl ft tui ié niet met Ijan-ben neinaaiit/ matst ecnliiig in bc liemclen/ 2 Gov. V: 1. 311 ben bc?-ben henui/ Ijcr parabt^ / 2 Cor. XII : 2, 4. 311 be ftab' bie fonba-nientrn fjerft/ inelürc Ciimftrnaar en ^SouVtimefSter gt;33ob is/ Hebr. XI: 10. 2,1 tip breugbe beg t?ccrtn// Matth. XXV : 21. 3ïn liet tjcmpl^ci) ïio-ninfirnfe/ 2 Tim. IV ; 8. €n {Jij sal ljun gelien [jet cesitDige Ipbcn/ Joh. X ; 28. 4jn tli'.n opletten bp i{:oane bpr rpgrbaarbigijeib/ 2 Tim. IV: 8. ©p UjCKiiu' bpti 11liens' Jac. I : 12. Cn sat Ijen fteiten in r öe^itlian bp on\jerbr?!el!jfuV anamp;plUpUfïElnfte en onüpjtaeUïrïnlJE cjfenistE/ bie in be lipmeien bpluaard Uiorbt/ 1 Petri I: 4. €n SU 5quot;llrn genierrn't gene be Qepre ^e^us bnor Jjen bP.jUmrlJeH en gebpben Ijeeft ' Joh. XVII; 24, Vader, Ik wit dat daar Ik ben, 00k die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij mijne heerlijkheid mogen aanschouwen, dieGij Mij gegeven hebt.

nerftGod H. ©c aUecn almagtigc/ tnijse en Qarrnrjactige a3ob !)ecft ben bet' in den ben fiEdipt jrlf gpboiitob/ Hebr. XI : 10. ^eeft bir ïionmUrijHe Dan be fquot;'1?. njonbteggingc .be; bieretb bnor siltie gpsegpuben brrcib/ Matth. XXV : 34. ri?M. 6 ©ti fjeeit Ijpn ban ben bpginne bprHoren tot satigljcib/ 1 Thess. II: 13. ï^ij jjpeft st)npii gone in bc tuerelb geionöen/ 0111 5ijn bolft salig te ma» fien/Matth. I ; 21. C?pt ié jijn tuelbpfjagcn tjun fjet ïüoniiiftrniie te ge-ben / Luc. XII : 32. Uit Hem , ende door Hem , ende tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid, Rom. XI: 36. ©p 'Zant/ onse ï^ecte 3p5u^ Clj?iptu^/ be jaHgliem boor bp uituprftorpnen

brrbienb en bertnorben. De genade-gifte Gods is het eenwige leven, door Jezum Christum onzen Heere , Rom. VI : 23. i^rj is de Overste Leidsman 'hunner zaligheid, Hebr. II : 10. Hij kan volkomelijk zalig maken, Hebr. VII : 25. Hij stelt zijn leven voor de schapen, en geeft hun het eeuwige leven, Joh. X : 15, 28. ©aarom braagt Éfi) ben naam ban Zaligmaker, ©e menfclje boet er niet met allen toe/ blp toarbt öaa?toe gpleib en opgenomen. Ps. C : 3, Hy heeft ons gemaakt (ende niet wij) zijn volk ende de schapen zijner weide. 2 Tim. 1:9, Die ons heeft zalig gemaakt ende geroepen met eene heilige roepinge , niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen ende genade, die ons gegeven is in Christo Jezu voor de tijden der eeuwen. vèaa?oin : Niet ons, 6 Heere!

niet

762

-ocr page 839-

Van de Eeuwige Heerlijkheid.

niet ons, maar uwen Name geeft eere, om uwer goedertierenheid, om uwer waarheid wille, Ps. CXV : 1.

III. ®ic/ luclfte öc satigljdb gullen becfacritig luorbfii/ yjn be uit-voorde bcrllorencn/ be licroröinepröcn/ Eom. VIII : 30, Die Hij te voren veror-0' dineerd heeft... deze heeft Hij ook verheerlijkt, 't 2ijn bc gescgenben

öf5 Matth. XXV ; 34, Komt gij gezegenden mijns Vaders, beërft

het Koninkrijke. 't 'Zijn üie aan U.ui bru leader gcgcUiii vïn/

Joh. XVII : 24, Ik wil. dat daar Ik ben, ook die bij Mjj zijn, die Gij Mij gegeven hebt. 't Sijn öc iniuoüigrn/ Joh. III: 36, Die in den Zona gelooft, die heeft het eeuwige leven, ©cse alleen/ rn al!e 511ÜC1) ij?»

niEterjj ban De ^alig^ciö 51)11.

IV. t)irrobrr ij; be bra ge : Of de ecne in den hemel een meerder hap tn welke van heerlijkheid zal hebben dan de andere? ^aminigen öcnllcn nccn/ an»

Drrcn acijtrn bat er ontuTfciieibcne trappen juUcn jsjn. ID ij jrggca/deanlére Dat aïle licrrirrrlijftten bol gullen jijn ban ^aligficiti/ rot ubcilcopcns mindev tor/ 50a brei a!ö 5c Ijoubcü luinncn/ soobat er gceiie begeerte naar mrca jal 5511/ of vil lunmen ;nn. J5crioocl)eninge Ijceït i)ipr geen plaat^. Zij heiu zal allen zullen Gods aangezigte in geregtigheid aanschouwen , ende verzadigd lieljben-worden met zyn beeld, als zij zullen opwaken , Ps. XVII: 15. .llïaar gïtiiis {jet cci;e bat nicer batten ban ban l)ct anbere/ al 51)11 5e allen boi/^aa acljCcn bnj bat nofr te een uitmunten 5al in f]er:lijli!jeiö bobcn Oen an^

beren/ beeïj niet 0111 fjunne bcjbienjlen/ gelijl! be papisten Inillen/ In a a :la 5(j be maanben/ «lonnilicn/ leeraarfi en marteiaarö 5cgoen flier uit tc nmntcn in berbieuften/ baarom oalï baar 5111(01 uitttciJcn ; maaj naar a5ob^ brije gcnaöe/ in ljer;lijliljc:ö bcjljeffenbe/ bie beel tot een getui-geni^fe bonr 5iinrn 4l5amr gebaan/ nf prleben liebüen. Dit blij lit:

V. 1. Dan. XII : 3, De leeraars nu zullen blinken als de glans des uit-Bewijs 1. spansels, ende die er vele regtvaardigen. gelijk de sterren, altoos ende eeu-^ail-XII; wiglijk. De profeet 5cgr bg. 2, biat alle gelcobigcn ge In Heli; li 5u!!en bccldcljt:g sfjii; namelijH/ het eeuwige leven, cn baarap Uia:br b. 3 öc Biibcrfcijeiblnge geinaafit ban bc leeraars cn biegenen/Vuellte bcel Ijeb»

firn toegebragt tot be befïeeringe beé menfcfjeii / en gejcgb / bar bic 6|j50iiber sullen filinlu'ii alg be glanp bes uufpanfels en alö be fleuren.

2. 1 Cor. XV : 41, 42, Eene andere is de heerlijkheid der zonne, endeBcwija 2. een andere is de heerlijkheid der mane, ende een andere is de heerlijk- xv'41 42. heid der sterren; want de eene sterre verschilt in heerlijkheid vandaan '

dere sterre. Alzoo zal ook de opstandinge der dooden zijn. De JCpagtel geeft niet alleen tc ficimen / bat bcselfbe liricijamen anbere Ijoeban^g-fjeben sullen ticööen/ maar bat ooft be fjoebanigliebcn bc^fcljcibcn 511I-len siin in bc perfonen/ be eene ijrejlper ban be anbere/gelijft er be;-fcljeibenOeib ban glanji in bc 5onnc/ mane en fterren/en oofi be fte:- .. ren onbrr iiialftanbercn berfcftillen fn glang. 2Cor!

3. 2 Cor. IX ; 6, Die spaarzameljjk zaait, zal ook spaarzamelijk maaijen, is ; ê.

Dbbbb 2 ende

-ocr page 840-

Van de Eeuwige Heerlijkheid.

ende die in zegeninge zaait, zal ook in zegeninge maaijen. (Bat gcenE gt

bciuftc üoou tiit Icbcn ; toam öat gefcljirot nier aitijö/ maac rirt .Vct pi

op Ijct rc Ivigc Icljcn/ rn 't öihfit oofmit Gal. VI: 8, almaar öc SCpoa» 61 tel : die in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven

uiaaijeo. ^paarsanuiijft i? ecnc trgenflelliiige met 3eocninoe/ beteeftent 31 geen gcb^rU/ maar mrrrtirr rn ininber.

Bewijs 4. 4. Luc. XIX: 12—19. Vs. 13, G n'oepen hebbende zjjne tien dienstknech- fti

ten; ê'al I'll hun tien ponden, ende zeide tot hen: doet handelinge tot dat ik te

kome. Vs. 17, Hebt magt over tien steden. Vs. 19, Weest over vijf steden. öi

ïjiit ltio,:bt niet alleen bno^grftelD öe be^gclöinge ban üc gctjaulue öie- b

naren/niet alleen in't gnneen öat er bergelüingc ig/gcliiU Matth. XXV: 0,

21,23, maa; oub Die t^.ip ban belaoningc naa? irbc?? tatnfte/'t bielft ü

figiiiirliifieiUnï;c bonr f)ce:frlicn ober tien en bijf tfeöen üio?Qr uirgeb^uftr. £

Bewijs 6. 5. 1 Cor. 111:8, Maar een iegelijk zal zijnen loon ontvangen naar zij- (!]

1 Cor.ili: jjejj arbeid. i^ier 1«; peene tegei ftellinge tupicljen getrouluen en onijou- b

toen/ tuöfiijen goeben en litoaben/ en ban bie Uiuröt niet ge^egb/ bat 11

De goeben brloonb en be ftlnaben beft;aft jullen toorben; maar be 2Cpo^quot; li

tel fp^eelit alleen ban grt;ciiilne bienaren/ ban Jpatilus en Stpullos/en b berliaalt [jun briber toe:!}/ be eene plant/ be anoerc niaalit iiat/sijnbe

't planten ban be ïtrrft np ecnc plaatfe meer IneiH/ ban t)et tocbicnen z

ban '1 gene tnt berselber In ar. bom bient/ en berlilaart bat 3c luel biiöe l

tot ben Inagoom metij Inninen been/ maar bat ncgrans iiber naa: 51311 ï

meetber of quot; inber tnerlt brloonb 3oube Innrbcn. I

Bewijs G. 6. Matth. VIII: 11 , Velen ... zullen niet Abraham ende Izaak, ende Jacob t

Matth. aanzitten in het Koninklijke der hemelen. Luc. XVI: 22, Ende bet geschiedde l

' ^ bedelaar stierf, emle van de engelen gedragen wierd in den schoot l

xvi : 22. Abrahams. Matth. XIX : 28, Wanneer de Zone des menschen zal gezeten l

ïtx'1-' 28 0') ('e|1 troon zijner Heerlijkheid , dat gij ook zult zitten op twaalf troo- 1

'nen, oordeelende de twaalf geslachten Israels. 15) 117 too.jbt gefp^oben ban 1

ben Ijcnul; toant 2tü:a[)am/ Hsaal! en Sacnü 31111 in br ÜejUe op be toe» 1

relb met; 1Ca3arii5 genoot be aansittinge met Jtbraijam/ nabat liij ge- 1

ftorben Ui as/ en br SCpoptelen 3oiiDen op rlnaalf t^ooiien sittrn/ al^ 1

1115 op ben troun 3i]iicr l^ce^lnblieib ^oubc fitten; na br3en tqb 3011 baa? 1

onberfcljcib 31)11 tnefciien Jtbjaliam/ Sl'saaU rn ïlacob/ en tupfdien bie be» ! len/ bie met ben 3oiibcii aanzitten/ tusi'cljrn Stbjaliam enKCaiarus/ tu^»

feljen be Sl'postclen en öe anbere gelaobiijen/ bat bie op tiinialf trooneti 3onben ;ittrn/ ijethu-ili ban bc anberen in bc3c plaatfe niet geicgb Inojöt;

baannt blijbt ban be brifcljeibcnljeib ban trap in be tJcerlnUljeib.

Tegenw.i VI. Tegenw. 1. Matth. XX : 8, 9, Koept de arbeiders, ende geeft hun den xx'8 o '0011' beginnende van den laatsten tot den eersten. Ende als zij kwamen die ' quot;ter elfder ure gebuurd waren, ontvingen zij ieder eenen penning. Endede eersten komende, meenden dat zij meer ontvangen zouden; ende zij zeiven ontvingen ook elk eenen penning. Siet Ijle? ig [jet Icon geiijli iiooj bc»

ge-

764

-ocr page 841-

I

van de Eeuwige Heerlijkheid. 765

ie genen / bic beel of tneinig gearöeiiï ftabben; bie^ 5ijn er geene trap*

ct pen in öm ficmel. Antw. (a) Bier ij? Ijet oogmerft te toonen/ bat DeAntw.

öclooninge niet naar Ucrbiniften/ inaa^ uit brge genabe gefdjirbt. (b)

;a ©oor ben penning Uioror lier eeutinge leüen niet üejftaan/ tuanr baa?

Jt jjjn geene/ bie een üuos ooge ïjeübcn/ en bie inurniureren.

Tegenw. 2. Sllle gclooliigrn f|ebben eben groot öerï aan be^elfbs be?' Tegenw.s

li- fiiesinge/ boiooeninge ban Ct^iptug/ be rrgtbaa^Qigmaliinge/ aannciuinge

ik tot Uir.beren' en ftdlmge tot erfiienamen/ en bieg ban ooft eben gjoot

□. ücel aan öe IjrerlijU'naUinge ; Inaarnic öan bltlftt öat er genie rrap^en

gt;- ban f;cer!hftl]eib sullen 31311. Antw. ©it gebolg ig ft?ac|)teloo^; lnantAntw.

: op biensetföen gjanb ftan men bnlniten/ bat 5e ban allen eben groot

ft beel aan bc Ijriligmaliinge moepten Ijebben/ bat be erbarenljeib en be

t. ^clijift leert 500 nier te 51)0 ; maar oat e^ in bit leüen 31111 babc;é 111

j- (Hljjiétn^ en jongelingen/ en ftinbtren. €11 geintt er trappen 31)11 in bit lebcn/ in genaüe en üurlf/ 30a ban ooft in be belooninge. ©ad) be

it minjle 3al tot olierloopen^ ree bol 31)11/ en 30a biel ^eerlijufteib en 5a»

ïquot; ïigtjeib Uoor eeulmg genieten/ als lui l)oiiben ftan. ©udi bit moet eben'

n Voel ren fpoo? 31)11/ om bed boor Ct^istus te boen en te liiben. ie VII. jBog 10 rr eene Örbenftnige : Of men in den hemel malkanderen Ookzaler

11 zal kennen!' Antw. ^llioetoel be ftrnnigfe niet 3al 31)11 al!? tjier/en met ^enniss®

ie iigdjameltjfte brtjelilmige en grneijen!)cben bejge^dfrfjapt/ 300 aci)trn kfinderU

n taij/ bat be leeraarp be libmaten/ bc libmaten De leeraar^/ be man be zijn.

brouta/ be broutoe be man/ be onberg bc liinbercn/be ftinberen be on-

ib ber^/ be blorbbejtaanren en Ijier geftenben nialftanberen sullen ftennen;

ie bat alle bie in ben 55i)bd geroemDcn/rn alien bie in be tjerrlijli^eib uit'

5t munten/ ban alien geltenb sullen Voorben/ en beröer/ bat allen in ben

n riemel ban allen en een ieber grftrnb sullen tnorDen/ en booropenöa'

)- tinge ^otip/ en boor ben eeukiigen omgang met malftanbcren/ baa: sal

n nienianb bjeembeling stjn/ of al«5 soobanig ban iemanb aangrsirn Inojben/

gt; taant men sal be memorie nirt bejloren Ijebben ; onfnmDe i^ stoalJl)eib/

en baar sal geene onboimaafttljeib 31)11; De gemeenfdiap sal baar bol-

Ï» maaftt met malftanbcren sijn/ en bte^ niet blinbellngs/ maar met ftenni^-

;? fe; ill ad)te/ bat men be taegen/ bie be l^eere een ieber geleib fieeft/

:• malftanbcren sal berljalcn/ en be bolmaafttljcben ban 4?ob/ Die sici) in

1» ieberen ftap opDcbcn/ met malftanbcren sal roemen en prrjsen/ soobat men

11 uict sonber op inalftanbEren te benften/ ieber boor sittyselben alleen sal

; fiesig Sijn in bc onmibbrlbare fiefdjoutainge ban gt;J3ob; maar bar men (Uj* menfdjen/ boci) bcdjcedglucn/ met malftanbcren sal berftccren/en

n met inalftanbcrcn (ffiob be?f)ccrlfjften. ©e biscipclen ftenben ^ilSose^ en

e Cliag op ben l)eit'gen berg/ Matth. XVII: 3. ©e armen ftennen fjunne Vnel»

.0 bocnej^/ ale sij se in de eeuwige tabernakelen zullen ontvangen, Luc. XVI:

n 9. üfet misfen ban be snnen sal baar geene b?oef|)eiD baren / ombat

gt; alle ligtïiamelgfte betreftfting en genegenfjeben baar op^ouben/ en bc e- ©bbbb 3 regt»

-ocr page 842-

766 Van de Eeuwige Heerlijkheid.

rcgtUaa^bigfjeib ban ^oti nï ;ootucI be jloffc ban Slijbfcgap cn bcjïjrej» lijftlnae ban 45oö 3al sqn/ al^ jijnc jjocbljciti.

En za- VIII. vPat men aldaar jal fpjeftrn/ i0 baaniit ftïaac/bat m'ct tc ftun» menspra- nCji fpreftcn erne onliolmaafftljcib ijS; tioe 3onCe idcii anbcr^ (cfsangcn onbekend fiimncsi sinijcn ï .ïiEojciS cn dEliaé fpsaftcn met £t)jiétujS/'t istotlie:» in welke gcpJl!]f^iI]gL, Uan «!3ob. Jlêaac toij acljten bat be Iic:|'cl3ei0enficiö be? tti« ■ lcn 5al opljouben/ bclnijl bic nm be jo-.ibe gcfiDinni ié. ©oclj Inat talc baar grfpjufien jal tnorbcn / onöcftcnb; tnipfdiirn 5a( Ijct jtjn bc tale/ bic SCöain gefproften Ofcft cn tot op öe bccmarrmge/ ^tinOc ötj-na tluce bui3cnb jaicn/ be ernigt'te gcbleUrn is/ ^ijnbe bc ï^ebrecuta« fcljc. (0f 'c ^a! ecne tale jijn/ bic be ftemelfcljc paffen in Ij.ue nature Dctcr sa! uitbjufiften ban eene a.iröfdje talc / bic boorgaang Uan lig-L'ïiaincli)l!e jaften ontlrrnb i^. ^oclj 't ?ö tnat tale fjet 31)/ be tange 3aï sijn tot becljeerlyftinge ban ^oö.

De Heer- IX. Jgu Ij 0)n en Ir ij tor be 3aftc 3rllie / üiaarin be ^cerlnlifjEtb bet onu^tspvfl- ^'Hbefei1 OSoöé ürftaar. ©e^e ié 3cer g;oot/ cn Oltifu: 1. Uit be on« keiijk ' uitfpjeHeUjUlicib ; 300 iemanü baarlian een ftiaaltje maar siet/en renig-groot. maai' fmaaftt/ bc inonb 3al gefloten ütorücn/ cn bc penne 3al flit

ftaan/ ombat hg gcetic Inoorörn ftan binben om Qet uit te ürultlïen/ Ijt) 3al quot;Jg 3iclj 3cllJcn öcfcljaamö ftaan ober bc uitb;ultftingen/bic liij baa?» ban maaiit/ alpi niet obcrernftomeube met be safte scluc. 3IIi^ ©abib liet ^oiibc uitbjuftlten/ liij fian er incté anörrê ban peggen ban: 6 Hoe groot is mv goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vreezen! dat gij gewrocht hebt voor degenen, die op U betrouwen, in de tegenwoordigheid der mensehenkinderen, Ps. XXXI: 20. Soo icmanö rr onj-i Inat ban ionbc ftunnen peggen/ Ijet moept jjpaulu^ 31)11/bic in ben bei' ben tjemel Uiaé opgenomen geneest; maar Ijij Uan er anbe^ö nirt ban 3eggen/ ban bat (711 gehoord heeft onuitsprekelijke woorden , die een men-sche niet en is geoorloofd fe spreken, bat is/ ommfp?cUelnfte saften/ 2 Cor. XII : 4. i£n 300 icmanö taat naber bc 3afte ftonbe iiitbniliften/ 300 lion tocli niemanb Ijet berftaan/ tenzij l)ij meerbcr berfiemclt Inaé. ©ie oniiitbjuiJfieltjlUjcib en onücg.njprïijftljcib moet in ong bc 3alial)c!b niet bcrminbrccn/ maar moet in nnp bertDellUen eene grbachtc ban Ijoo» ger i^ccrlijftflcib; maar be C^cere Ijeeft nogtané 300 brei ban ben Ije-mel in 31311 IPoo^b gcopenöaarö/ en aan bc pielen 3gner fiinteren öe-Rcnb gemaaftt/ bat 3e baarnit 30a bcel ban ben Ijcmel ftennen/ bat 5e baa^boor alle tormenten ftunnen uitftaan/ en Ijartelgl» berlangen bie jaliglieib bcelac^tig te biorbcn.

2. ©ar moet Ijrt allerfjrerlnamp;fte 31)11/ bat be alleen toij^c en almag-tige ({amp;ob/ laat ift op menfctjeljjfte blijde fpjeften/ öij ^emselben uitge» bonben rn gebacljt ijeeft om ben menfclje tot be allerg?ootfte saligljciö te beseffen/ cn tjem met onbebenfielijfte ^eerlijfiljeib en 30Etigïjeia te becbullcn / cn om self ber^eerlijfit te tuorben in jtjne öeil'0E,1 / Cl1

toon^

-ocr page 843-

Vau de Eeuwige Heerlijkheid.

hJOirberBaac tE tnorbcn in allen/ bic gelaaUcn/ 2 Thess. I : 10. ©aar» am üJO?öt -jRob/ Die öe ^cljrpper ban tjemel en aarbe/ Kunstenaar en Bouwmeester ban beu ijeinel gcnaamb/ Hebr. XI: 10, Want hij verwachtte de stad, die fondamenten heeft, welker Kunstenaar ends Bouwmeester God is.

3. S^icn töij aan begencn/ bie gt;j5a!3 tot salirjIjEib fijengt/ 'c 5ijn stjne fiinberen ; boor Uinberen beltiaart men ()rt öcste/ oioots perfuntM ge-ben fiunne fiinberen {jroate erfenipfen; sonbe ban bat niet Inatumie' inenbi? ^iin/ bat b? grnore 43aö baar ^tjne bemiube Uinberen Ijccft öe-reib ? Eom. VIII: 17, Indien wij kinderen zijn, zoo zijn Avij ook erfgenamen , erfgenamen Gods ende mede-erfgenamen Christi.

4. i£)e jjri)é/ öoar liielfieii öe^e ^aligiieib boor tjen berVnorben ié/

liet ailerbierbaarfte/ 't l)et öirrbare btoeb ban Cljiipciis ben Zaat ièobc ; om een gering geluU ben menfcDe toe re brengen/jaube be Sane (^obis 500 beei niet fjrbben gelrben/ en baaram/ fjoe yroat ig ban niet lnel be ^aligneib/ die boor julfien buren pjijö gelfocljt i^! Hebr. 11:10, Want het betaamde Hem , om welken alle dingen zijn , ende door welken alle dingen zijn , dat Hij veie kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman harer zaligheid door leiden zoude heiligen.

5. ®oet Ijierbii/ bat alp 43iib Ijet allergjootfte aan jrjne fiinberen öc lob en tail/ bat frjii l)un Ijet eeutaige leben belooft/ Openb. II : 7, Die overwint, Ik zal hem geven te eten van den Boom des levens, die in 't midden van het Paradijs Gods is. Vs. 11, Die zal van den tweeden dood niet beschadigd worden. Vs. 17, Ik zal hem geven te eten van het Manna , dat verborgen is , ende Ik zal hem geven eenen witten keursteen, ende op den keursteen eenen nieuwen naam geschreven, welken niemand en kent, dan die hem ontvangt. Openb. III: 5, Die zal bekleed worden met witte kleederen. Vs. 12, Ik zal hem maken tot een pilaar in den Tempel mijns Gods, ende Ik zal op hem schrijven den naam mijnes Gods, ende den naam der Stad mijnes Gods. Vs. 21, Ik zal hem geven met Mij te zitten in mijnen Troon. Openb. XXI : 7 , Die overwint zal ailes beërven.

6. ©e saligljelö ip alle Ijoop en troost boor be ocloobigci!/ öaajtiaaj Ijebüen 5e alle tormenten en tareebe booben ftunnen lutftaan'biejnaa? [jrbbrn 5c reiftiiaUenbe berlangb. Hebr. XI: 26, Achtende de versmaadheid Christi meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten van Egypte; want hij zag co de vergeldinge des loons. Phil. 1: 23, Hebbende begeerte om ontbonden te worden, ende met Christus te zijn, want dat is zeer verre het beste. Hit bcse allen hart men ligt fiefluiten bat be toeftonienbe jaligljdö

ouuitfp^eftelijH gjoot jal 51)11. ^oubt gij baarop niet burben aangaan/ geloobtgen $ ^oubt gij al Ijet aarbfeije om bejelbe niet bltibelgfi tatllen Uetlaten / alle lijben uJtftaaii/ alle jljpben ftloeftmoebig onbergaan/ al jaagt gij er niet . meer üan ban be fluirrebeii u jegt ? lt;0etaiéfeli)ft 500 't gtloobe maar lebenbig toa^/ gij gabt genoeg om ec naa? te behangen.

767

-ocr page 844-

768 Van de Eeuwige Heerlijkheid.

Kogtana X. git fian toel bcnften bat be ooö^alige le?er in Uerïangen om is daarvan \xiat mfpjber ban be saligfjEib te jjooren / en in Uecluacljtinge i$/ bat penbaard. Et nog luat btjjonöer^ Uan be ^afte jelbe jal balgen ; maat ift moet u jeggrn / bat ill u\n berlangrn en berVoacljtinge niet ^al fuiniiEii bolöoen. 't Ép n niet om taoorben/ maat om be ^afte srliie te boen/en aie fian ifi u niet geben/ iigcljamcliifie taaoröen ftunnen bit omiitfp^eftelijfte niet uitbrufifien; nagtan^ Vuil ilit eenige ?alien maar noemen/of Ijet ben l|eerc 6el)aagbe/ bat Ijet eene occafie mogte ;ijn/bat iemanb öaacboor be jafie jelbe in 't ooge ftrecg en begon te fmalien. ïEcrgt jullen bitj jeggen/laat baar niet ial vjquot;/ eii ban tuat baar al ?al ^ijn en naar ligcljaam en naar sielc. AUe XL ©aar ^al nirtié jijn ban al i)crgene bat ligctja.nn of yele eenige ^^quot;^ong-mafiliflplilieib of onrust in bit leben aanbrengt. 4?Eenc biiigrej^eib gesloten. 5^1 fict brrftanö meer bcöliaelmEn/ gcene ^anbigljciü öe jiele mee? öe» fmctien. ©e vele sal niet meer in berlatinge iiomen' be ftjtjb tegen blceacö/ üierelb en tuiibei ^al baar geen plaarfe meer Ijeöben ; alle broeflieib / beHommeting/ Ijartjeer/ bc^ö^iet en bjee^e .^al biegjijn; baar jal geen armofbe/ tegenlooy/ bcjb^nftfiinge/ pijnr/fionger 'of ieté bat jiel en lig-Cljaam jjal fUnellen/ meer vïquot;. Openb. XXI :4, God zal alle tranen vau hare oogen afwisschen , ende de dood en zal niet meer zijn, noch rouwe, noch gekrijt, noch moeite en zal meer zijn , want de eerste dingen zijn weggegaan. Openb. VII: 16 , Zij en zullen niet meer hongeren , nocli en zullen niet meer dorsten, noch de zonne en zal op haar niet vallen, noch eenige hitte. Daar i3 XII. 3n plaat^ ban elleiibe jal baar alle? 5tjn ^ biat öe jiele en ligcljaain Heerlijk- bmabigen Ifan ; Ijet lindjaam ;al met Cfeerljjftljeiö örHieeb V'quot;/ enden liKchaams verheerlijkten ligchame Christi gelijkvormig worden, Phil. 111:21. «lEn be' bnji Ijec ltgct)aam 't ge.vgte/ 't geDoor op eene bolmaaUte unj.ie jal IjeB» fien/ ^oo jal baar nieté ontb^eften / maar alïep ^ai baar jgn/ iaat tot ïiljjbfchaj) ban beselbe/ en baa^boor tot berfjeeripinge ban «öab jal jijn. g^ocl] bjat boo? 't ooge/Vnat boor't oore jal 5rjn/ i^ boor ong bEjbargen. jUSaar in 't gemeen fiunnen ünj peggen/ 'r sal taonberlijU/ berrufiften-öe rn brrbinbenbe iijn/ 't gene baar gezien en gefjoorö jal luocbeii.

XIII. Deze plaatse bej? iP ei1 onbebenftelijfi groot en bol 43oö-

behjlie ^eerlijHljeib/ sfj taorbt ong: ftguuritjft befcljieben Openb. XXI, en toorbt aibaar bergeleften bfi Ijet allciljee^lnljfte/ bat op aarbe bij malftan-beren te ftellen ijt. De stad lag vierkant, hadde twaalf Poorten, iedere Poorte van een Paarle, de strate der Stad was zuiver goud, gelijk doorluchtig glas, ende de Stad en behoeft de Zonne, noch de Mane niet, dat zij in dezelve zoude schijnen ; want de heerlijkheid Gods heeft ze verlicht, en het Lam is hare kaarse. Het gezelschap ^al ooft jeer tot bcrbralijfimge jijn. Zach. 111:7, Ik zal zeischapg. u wandelingen geven onder die hier staan. 5CI be IjeiligEn/ iebec in jjjne ^errlgfitjEib/ beminnelgfitjeib en liefelijfiljeib/ alle be ifiobjaligen / ban SCbam tot op ben bag ban alle be patriajcfjen/profeten en

édpoptelen/ alle be martelaren/ en die al^ gelben gejt^eben 0eamp;ben boot

be

Der plaati.

Dea £re-

-ocr page 845-

Van de Eeuwige Heerlijkheid.

be tnaargeib/ sullen met iebec cn iebec met bic Ue^fteercti/ fprefien en met öen ben name be^ ^eeren ïoben. Openb. VII: 10—12, Ende zij riepen met groote stemme, zeggende: de zaligheid zij onzen God , die op den troon zit ende den Lamme. Ende alle de engelen stonden rondom den troon ende rondom de ouderlingen ende de vier dieren; ende vielen voor den troon neder op hare aangezigten ende aanbaden God, zeggende: Amen. De lof ende de heerlijkheid ende de wijsheid ende de dankzegginge ende de eere ende kracht ende de sterkte zij onzen God in alle eeuwigheid. Amen.

XIV. ©oef) bit is? Ijet nog niet/ bat be side/ öie eene oneinbige te* De zaïig-geerte Ijceft en niet ban met fiet genieten Uan ïjet oneinbige Uerüuib be' fian tuorben/hersabigen ftan. ij? Ijet noobig be siele tot luat öao-

gerg op te leiben.

1. ©aar 3al men gedurig bij den Heere zijn. ©it be fmarte in bit it bij God ïeben/bat men 300 Uejre üan ben Cjecre af leeft/bie ftogt {)iin nienigen t0 z,Jn traan; al get behangen/al liet reifflialsen/al liet bermaalt ijs naar be gemeenfcfiap met -ïSob. Ps. LXXIII:23, Ik zal dan geduriglijk bij U zijn. Vs. 28, Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen. jBaat baar jal be gemeenfcliap en onmibbelüaar en erulnig ^t)n. ©it is De troopt in bit leben/ 1 Thess. IV :17, 18, Ende alzoo zullen wjj altijd met den Heere wezen. Zoo dan, vertroost maikanderen met deze woorden, ©it taajj tji't berlangrri ban ^aulns/Phil. 1: 23, Hebbende begeerte om ontbonden te worden ende met Christo te zijn. Want dat is zeer verre het beste, ©it tnas be toe^egginge ban ben getrauluen Sie^ug/Joh. XII: 26, Daar Ik ben, aldaar zal ook mijn dienaar zijn. ©it Inaé ^iine bcöc/ Joh. XVII; 24,

Vader, Ik wil, dat daar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt. ©u Uitirir ons brnounb/Openb. VII: 15, Daarom zijn zij voor den troon Gods ende dienen Hem dng ende nacht in zijnen tempel; ende die op den troon zit, zal haar overschaduwen. 0 Ujoe ^uct jal Ijet 31)11' eeuüiig te 3it' ten onder be lummer ban ben almagtigen/ ban ben goeben/ ban ben liefftrbbcriöcti/ban ben algenoeg^amen/ban ben b^ienbeltjften gt;l3ub!

XV. 2. ©e 3aligfjrib beftaat in God te zien. 43iiö lian met be ongen In ilemte beg luuha.ims niet gi^ien Inojben/luant ig de Onzienlijke, 1 Tim. aauachon-VI: 16. Hebr. XI: 27. JilSaar be l^eere SSejiig 3al naar ben ligrljame w quot;quot; met De Doijrn bcó ligcljaamg tot bolle breugDe en liefbe geven luorben

ban .itle lirmciiingcn/en bat 300/alé bat be bolt)eib ber löobtjeib lig» cljameliili,' oogenfcl)!)nltjff in t)em taoont/300 bat in l^em beafftrallii'

gen brr noönelijlie lierrlijrtfieiö gezien gullen lnojben. -JCeju^ 3al men jien in ïijue ljeerlijlil)fib/met ^em 3al men fprefien en Cfij .^al tot on^

fpjeficn aange^igte tnt aangejigte; maar gt;i?ob sal ban een ieber gesien toorben met be oogen bes berftanbg; mi 3iet eene geloobige siele maar ban berre en maar een ftlein ftraaltje/en bat alé adjterna/ bat ber-Blgbt be 3irle hionberlgft/ maar 't ig een zelden uur vau eenen korten duur, 't ijl rag toeber Uieg en laat een fterlit berlangen met fmarte ber» II. lt;!Eeeee mengtr

769

-ocr page 846-

Van de Eeuwige Heerlijkheid.

menaö na in begeneti / bic icté baarban geven en ocfinaafit öcöBcn/ a

't i{S tclftcn^ Incbejom/Waarom, 6 Hecre, staat Gij van verre; waarom e

verbergt Gij U in tijden van [beraanwdheid ? Ps. X:l. Hoe lange zult Gij l

uw aangezigte voor mij verbergen ? Ps. XIII: 2. Wanneer zult Gij tot mij 5

komen? Ps. Cl : 2. Toon mij nu uwe heerlijkheid, Exod. XXXIII: 18. 5

dlfóaa: ban 3.1! Ijct vjn/aïs oe jonne op 't ftiaar^t tni De eejftc majgcn» 11 fdjeinrrrngc. Nu zien wij door een spiegel in eene duistere reden, maar

alsdan zullen wij zien aangezigte tot aangezigte. Nu kenne ik tendeele, t

maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben, 1 Cor. XIII:12. 11

©aa: sal De bfj()cc;li)lite vele Gods aangezigte in geregtigheid aanschou- 0

wen en verzadigd worden met zijn beeld, Ps. XVII : 15. {jie^Uan jei' t

öe lt;Dabiö/Ps. XVI: 11, Verzadiginge der vreugde is bij uw aangezigte; b

liefelijklieden zijn iu uwe regterhand eeuwiglijk. Stlg 45aQ baar onmiöbct= j

baar ban nabn/ cn up bic inanirrc/bic gt;0aD 0110 1111 niet Ijccft gcopen- ï

Baarb/aan 311 nc liinbrrcn ^al openbaren 31)nc IjeejlijUe bolmaalufjeben i

ei: öc 3!rlL* 3.1I boen grlioeirn/bat ïjij bcoj fjaar i?/cn bc Ijcrsabigeii' 0

be ftracljt üaii öien 3al baeti (maften/ ban 3al men rcrgr toeten/. Vaat 11

Ijer Pnti-j liricnCidiift/ Ijrcriijft/ liefljrüBcnb/ [jeilig/bejbfijbenb/ber» i

jaDigenb aangrsiotc re 3icn. I

in liefde. XVI. 3. «Dit Voaiibelcn booj aanfcOoutocn 3aï in Blaote örfpirgelinge 3

niet beftaan en cinbigen; maa; Ijct ^al bejgeselffftapt stjn ir.ct gemeens t

fdjap in onöcjlingc en bolmaahtc liefde. God is liefde,Uob. IV: 8. ®ie c

onrinöirjr (irfbe 3al be 3iclc ombanacn cn Uc^üuücn/ en be 3icle be toajmtc e en ^oetiglU'ib ban be lirfbe 43ob^ grbuelcnbe/^al tn Vücbejliffbe vöob ont'

moeten rn in De otibrjlinge liifbe onbegrijpcliifte 3oetigljeib en filnbfcamp;ap (

rot br^abigeiüi ror boor ccntoig genieten. De liefde vergaat nimmer- t

meer, 1 Cor. XIII: 8. I

in heilig- XVII. 4. ©olmaafttc lieföe ij» volmaakte heiligheid; ïjet bcjflanb bol- i

hüUt■ maalurlij'f 4?ob befcljoiitnenbc/ bc üiilic bolmaaftt in be liefbe en onmib- \

belbare bejeenigingc (J3ob genictenbc / 500 Han geene onbalinaaHttjeib (

plaat? [jebberi; maaj wanneer bet volmaakte zal gekomen zijn, dan zal 1

betgene, dat ten deele is, te niete gedaan worden, 1 Cor. XIII: 10. i©aaj l

5al t)et beelb 43obg bolmaaftt in ieöer Ik zal verzadigd worden met : uw beeld, als ik zal opwaken, Ps. XVII: 15. ©aar 5al men bolmaaft»

teltjft der goddelijke nature deelachtig zijn, 2 Petri 1: 4. ({Een iebez 5al 1 Dlinfien in Ijeiltge fieragte alp be jonne/mane en fterren ; be^e bolmaailt»

Ijeib 3a[ jtcl) openbaren in allen ommegang met be be^Ecrüjftten/ sicjj i

met allen bereenigenbe in bolmaaftte liefbe. 1

ia Mijd. XVIII. 5. ©aar 5al niet 31)11 ban vreugde en blijdschap, Matth. XXV; 1

afhap, 21, Gaat in in de vreugde uwes Heeren. be sicle bolmaatuelgfi lt;0ali i

3al aanfcljoulnen en met be tjeerlijliljeib öcg ÜJeeren amfcljcnen/ in get i

liegt ban 3011 aangestgte boor alCQb sal tuanbelen/ aló 45oD be stele met 1

Sync aigcuoegsaamtjeib jal berbullen/ met 3Önc liefbe ombangen en met 1

al'

770

-ocr page 847-

Van de Eeuwige Heerlijkheid.

I/ alÏE sijiiE bolmaafttljEbcn obc^fcjjaöulncn/ Ijac ftan Oct anbcr^ sijn/ of

tn eene vrede, die alle verstand te boven gaat, ccnc jieHJeiruIlftEiibc bcr-

|j inonDcrtnge/ rrnc onuitfpceftelijfte ülijbicijiip sal bc jieïc liermaftcn en

ij 5icf) in «(pob oeljni brjliEjpn; 6 Ijce Uioübcramp;aac 3ai [jet jijii/ als men

!• jicl) met alle nigeicn en liitbcjffnreiicn in ccrtifeü Uaüj ben t^ecre jal

i' HEbfjbuigen en met Ijcü jal iiitgalnieu cculuig hallelujah!

t XIX. 6. l^ecbeelbt u ilhs allrp/ teat gij onit ban tfoi) Deöt geven/ waarvan

, be brebe en ölijDfcljap/bic gij uait fieöt gefniaalu/bic eenljriö e:i ge- }jjp[nQiaai'

*• meenfcljap met ijfob/ öie gij ooit Ijcüt geljaö/ bic oytrefiftimjc/ öic gr) voor-quot;

i- ooit ^ijt geteaac gftoarben ; cn liorgt baaröij be bcrrufflienbe prebilu» smiiakjes-

i' tien/öte gj) ooit Ijtbt gejioorb/rn aüfé/ luat n aubcrcn ban {juquot;ue nu*

■ bc:binbiiigcn ijeüörn bejtelb/en be licföe/ bic gi) ooit in ecti gceptelyfi

Is gciclfcljap Ijcbt brrnomen/piaatgt bir alles bij malfianberen. eu neeint

i! bij bie allerfHeinftc ftraaltjrs ernö af/teat brengbe en blijbfdjay ban

li in be bolnia^liriieib jijn ^al. Hetgene de ooge niet en heeft gezien, endede

core niet en heeft gehoord ende in liet herte des menschen niet en is opgeklom-t men, hetgene God bereid Leeft dien , die Hein liefhebben, 1 Cor. II; 9. oSn Kn dat

'• bat al be jaligljeben bc^meerbrten sal/iö bat er gre.ie breese boor bet'C';U

bcjltejen cn boor emöigcn jai Sijquot;/ teanr iiiciiiaub jal bat jtaren/ uiemanb e jal fjet Dcft^ijbcn/niemanb jaMjct torgneincn; maar't ^al ^onbe^ einbe

4 tot in alle eeiiltiigljeib ;ijn. 't Is het eeuwige leven, Joh. X: 28. Eene

e eeuwige erve, Hebr. IX ; 15. Eeuwige heerlijkheid, 1 Petri V : 10. Een

c eeuwig koninkrijke, 2 Petri 1:11. Eeuwig in de hemelen, 2 Cor. V: 1.

XX. Enlfi eene liccrlijliljcib cn jaligljeib ip boor be gclooüigcn teeg Onbe-? gelegb; baaroni onbcfierrbrn/lrac!)t todj naar ijet grlooljc in Clj?istua/

opbat gij ooft bie saiigljeib brelacljtig tnoogt teozben en otnbücöcn zoekfiiï. moogi bc eeulnige berboemenigfe/ bic u anöer^ te bettaacljtcn is; 't teorbt u nu aangrboben/baaroni tapt nu tcc/ eer Ijet te laat iij. £n teiït gij niet/ ;oo bertaonbert u niet meer ober Ort ftrijben/ ober Ijet 3 uitftaan ban fitocllingen / ober ben arbeib bcr gobsaligcn; bei'.iit nu

1 niet meer bat fjet maar pljantafte/ maar eigensinnigljeib/ maar ftrjf

? fioofbigljeib ijó/maar bat 3ij bic Ijcerliiftijcib Ucnncu/Dcminncn en bat

t 50 om bie firoonc te beftamen/ ftrijben.

XXI. «Cn gij gcloobigen/bcteijïe gij 300 groote jaligljeib tc br;Uiac(j» Geioovi-i ten Ijcbt/soo braagt u nu alg erfgenamci! ban bcsclbe. CS zich ' 1. 2l'cl)t nu alle bingen ban beje teerclb te iilcin en tc boorbiigaan- ais erfge-i be/ban bat gij u met bcjclbe soubct opfjouften/ jet ute Ijarte niet 0P Jjra^en te

boD^fpocb/njbbom/Ecre/bermaaft/'t i^ geen noemen^ teaa:b Oij bcje i.raAani-erfenisfe/ jict er ban af maafit/ bat Ijet u niet belette in utecn loop naar sche «iin

' beje firoone. 31^ 't tEgeufpoeb/lierbruftbingc/berboigingc/fterben boor flachten!

ben naniE ban aTïjriptuié/ armoEbe/ of biat fjet 5ijH moge/ tilt baar t niet staaar aan/ taant 't ié in bErgrlijftmge niEt be;e erfeni^fe niet met

C al. Rom. VIII: 18, Ik houde het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoor-

' Ceeeë 2 di-

771

-ocr page 848-

Van de Eeuwige Heerlijkheid.

digen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons geopenbaard zal worden. Ijft Irjöfn brrciöc dusj cenni inecrbECcn trap uan iKi-rliiltllfiö/ aló men liet Uipl bra.ior. 2 Cor. IV: 17, Want onze ligte verdrukkinge, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gansch zeer uitnemend eeuwig gewigte der heerlijkheid, u becl liebcr m öe bpj» örulifiinnc Dan tiat o'l baajontirr niaförlnos soiiDet gaan lirigen Jac. 1: 12, Zalig is de man , die verzoekinge verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zoo zal hij de kroone des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen, die Hem liefhebben. plaat^ ban al IjEt UcuijS ^al bi* lr)pric n obrrUlorbige/ pfuUiiflc liprrcoootnigpn gci'pn. ?dirt bit/ Öpenb. VII : 13—17, Dit was mijns vaders zalr. laatste text, bipn ift baarum 1) irr pplippl frpl. Ende een uil de (iiulerhnqen antwoordde; zeggende

lol viij, deze, die bekleed sijn mei de lange wille Icleederen, wie z-ijn zij, ende

van waar zijn zij gelcomen ? Ende Ui sprak van Hem, Heere! uij weel hel. Ende Hij zei.de lol mij, (leze zijn hel, die uil de groule verdrukkinge komen, ende zij hebhen hare lani/e I,'leederen i/ewasschen ende hebben hare lange kleederen wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor den troon Gods ende dienen Hem dag ende nacht in zijnen tempel: ende die op den troon zit, zal haat overschaduwen. Zij en zullen niet meer hongeren , noch en zullen niet mee) dorsten , noch de zonne en zal op haar niet vallen , noch eemge hitte. VI ant hel Lam ,

dat in het midden des trnons 'S, zal ze weiden ende zal haar een Leidsman zijn

tot levende fonteinen der wateren; e7ide God zal alle tranen van haieoogen afwisschen.

Zich te XXII. 2. cjpör gij snifte groote jaligfiPib te berUiacfitrn/ Uerblijbt u

Trrbiijden ojp toeftumeiibc rrfeniófe. Rom. XII: 12, Verblijdt u in de hope.

,w ope 'r 3:0 ccn gpbrpH in brie giMnobigen/ bat 51) al te bpel jien op Ijet te» gentimnrbige/ ban toilOen u) lift toel Vnat beter isi be lurcrlb Ijtbben/ rn bat ^oiibp l]iin ban biat geruster boen leben; ban ?nn 31) alleen luejit» 5aam ober Ijunnen ^irleftaat/en of 51) toel in ben ftaat ber genabe jgn/ rn bat moeten uj tPliiena al taeberom beproeben/ en moeten al üiebejom rn lueDrroin op gurbe gronöen ftimnei] bcjluiteii/ bat 51) 'n öen ftaat

bet genade snn; ban moriBten nieerber geüoelig? genaQe hebben; ban meer firacfjt tegen be 5onbc. lt;!5n onbertusfclien loopt be tub Ijenen en men berljeft sijn liarte niet rienorg op bp groote te urrtnactjfene ljecr« lijllljeib/ bat ijï maar met eene fnelle gebacfjte gebaan/ men .noeste lacjft' ^aam ^ijn in be befcljoiUuinge ban be eeutoigljeib/ ban op be ^rfterlieib rn gelni^ljeib ban bie nine erfenisfe/ban moeite men geöurig itaroogen op be jjeerlnfiljeib ban bien/en boor ben geloobe ben Ijemcl baoctnati' beien en yen/ i)oe IjecrlnH 3'CÖ ^e i^eere ^ejup bertcout' Ijoe De en» gelcn jict) bonr l^em neberbuigen / tjoe brienbelijft lljij i# neffens be iierljeerliiluen/in tnat ern licfit/ onmibbclbare gemeenfcljap met 43ob/ bolmaarue liefbe en met Inat eene ljecrlt)ffe ülijbfdjap aangedaan en bcrbuib 51111 tuff ené ^ob/ neffen^ Cljrigtu^/ neffen^ engelen/ neffen^

mal»

772

-ocr page 849-

Van de Eeuwige Heerlijkheid. 773

n- nialfianbmn/Doe liffcltjfi bat jtj bej? i^Ecren laf Mnocn en jfcli lic?lnon'

m öercn en berlicjen in be bolmaaiutjcben ban (Sob en be bolmaahtheben

te neffenp Ijen; bie^ ^ouöe men sictnelUen bergeten en jicl) algmebe be»

it- biiiben onbcr be berfjcerlrjftte mrnigte/ jicl) met Ijen boor ben l|eere

2' neberbuigcn en l^em berljccrlgften; en ftomenbe bjebetoin aló tot ycft»

ic. ^elben op be aatbe/ 300 soiibe men jicfj bermaften/ in be tjcejlijtJiieib

al jiclj boot te fteïicn/ en men joube met brolijfttjeib ^nen tueg retsea en

re niet bij ieörre mocin'ljjftljeiö naar jiele of ligcljaam ftaan bitjben/geiijft iemanb/ bie ftcnen g^at om be^it te nemen «an eene stn groate erfe»

t/ nipfe/baar ÖÖ mi arm en berooib té/5icti eencn inoeqelglien bag rcijen^

iliE getrooét. ©aarom :?eaOf 'ft quot; taeberom/ bprbliïbt u in b^ liope ban bc

de |]eerli]bl)cib. De Geest nu der hope, vervulle ulieden met alle blijdschap

de ende vrede in het geloove, opdat gij overvloedig moogt zijn in de hope,

de door de kracht des Heiligen Geestes, Rom. XV : 13.

■dj XXIII. 3. Jitclt u be^e lieeïlpDetb boor al? uta eenig einbe. Cjet Ais h«t

nt einbe niaaltt ben birrftrr gaanbe/ en Ijoe Ijti bat burigcr bemint/ tjoe ®'0n0ret9

de ï)jj rmftiger in get tncrft ip; turlaan ban/liebt geen einbe in brje me-stellen,

ar relb/ joelit f)'ft niet^/ baar gii in ru^trn jouoet/ neemt l)et 50a naauta

r- niet/ al mi^r gn fjftgene gn gaarne Rabbet/ al gaat f)Et u naar be uele

1, ooft niet naar uhien taenecf); 't ié fjier geen ti)b om met ^aulua in

jn ben berben liemel opgetroftlten te toorben/ 't 10 ö'er ïÖ0 ^lt;,n ft^ijcien/

en 't ig hier tijb ban moeijrltjftf)eiö; 3'ct ban maar uooruit en Ijcbt be» 5e Ijerrlpljeib alleen in 't ooge/taijUt niet af te? regter-notli te? flm-

u ftcrljanb/ bliift niet flaan; maar boeit ftierop/ en jaagt ijiernatr met

»e. eenrn bolieii ren ten hemel in/gelijft ^nilué vch;elben aUoo tot een

e« boorbrelb boon'telöe. Phil. 111:14, Eén ding doe ik, vergetende 't ge-

1/ ne dat achter is, ende strekkende mij tot hetgene dat voren is, jage ik

ft» naar het wit tot den prijs der roepinge Gods, die van boven is in Christo

n/ Jezu. 4rgt;rlt]H on^e ©frre berb, boet gn ooftal^oo; ban l^em ;egC

m be ?l'poétcl/Hebr. XII 2, Ziende op den oversten Leidsman ende Vol-

at einder des geioofs Jezntn, dewelke voor de vreugd, die Hem voorgesteld

m was, het kruise heeft verdragen, ende de schande veracht, ende is geze-

:n ten aan de regterhand des troons Gods. ^.00 brbe JilBujré. Hij zag op de

r« vergeldinge des Loons, Hebr. XI: 26. öamp;elaan ban/De hemel 111't ooge/

ft' tl' strijdt den goeden strijd des geioofs, grijpt naar het eeuwige leven, tot

ib hetwelke gij ook geroepen zjjt, 1 Tim. VI: 12. Strijdt om in te gaan door

m de enge poorte, Luc. XIII: 24.

i' XXIV. 4. i^erbiaftficrt u Door be bertoacljlinge ban bt^e fjeeiliibljcib/Zich t«

tl' tot Ijeiligmaltinge en een rjemelêclj lebrn; ftelr u aan alé breembelingen

be in öe toerelb/ Die naa? him baberlanD gaan/Hebr. XI: 9, 10, 13—16. heiiigma-

b/ £11 bcrlieft u gcburig boben be aarbe/otn nu in be onugtbaarheöen te kine9-

:n leben/ nu ntorn luanbel in ben firnui te fiebbrn/ ru u te reinigen en

ié Een tjemelj^r!) 'eben te leiben. 2 Cor. IV: 17, 18, Want onze ligte ver-1» (gceee 3 druk-

-ocr page 850-

Van de Eeuwige Heerlijkheid.

drnkkinge, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gansch zeer nitue-mend eeuwig gewigte der heerlijkheid. Dewijie wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen die men niet en ziet. Want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet en ziet, zijn eeuwig. Phil. 111:20, Onze wandel is in de hemelen, «©ie lEUnibig julft cene IjEErltjïiöeiö Uerluacijt en 3ic!j bie baarftelt/jaï boor öie ïjope aan = gejet taojben/om jirlj baartoe tc fdjifjften en tc üerciben. 1 Joh. III: 2,3, Geliefden! nu zijn wij kinderen Gods, ende het en is nog niet geopenbaard , wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen. Want wij zullen Hem zien, ge-Hij is. Ende een iegelijk, die deze hope op Hem heeft, die reinigt zich-zelven, gelijk Hij rein is.

Welaan ban gdoobigen/ julfc cene ïferjlpgcib IjeDt gij te bertaacö' ren en bat binnen ftort/ Ijaagt u ban om ulu toerft af tc boen/ ber» toont u een Uoo^öeeïb in gobjalig^iö/in ge'oobe/in gemocbigbljeib/in Ijope op be ïJeerlglJljEib/ maaftt bese ^eerlfjfiöeib en ben tneg tot bc» ^clbc anberen beïienb en neemt jjen meöe naac bc jalirilieib/ opbat gij met ben ï^eerc SJeju^ moogt jeggen/Joh. XVII: 4 —6, Ik hebbe ü verheerlijkt op der aarde. Ik hebbe voleindigd bet werk, dar. Gij Mij gegeven hebt om te doen. Ik hebbe uwen naam geopenbaard den menschen. En nu verheerlijk Gij mij, Vader. HALLELUJA !

774

-ocr page 851-

REGISTER DER KAPITTELEN

IN HET

T W E F [gt; E DEE L.

A«/j . Igt;a!j- Kap.

I. Van de Heiliginakinge XXI.

en Heiligliéid. 3 XXII.

II. Van de Wet Gods in't

gemeen. 30 XXIIL

III. Van bet eerste gebod. 69 XXIV.

IV. Van bet tweede gebod. 86 XXV.

V. Van het derde gebod. 97 XXVI. VI. Van het vierde gebod. 112

VIL Van bet vijlde gebod. 150

VIII. Van bet zesde gebod. 157 XXVII.

IX. Van het zevende gebod. 165 XXVIII.

X. Van het achtste gebod. 173 XXIX. XI. Van het negende gebod. 181 XXX.

XIL Van het tiende gebod. 189 XXXI.

XIII. Van de verheerlijkinge XXXII. van God. 194 XXXIII.

XIV. Van de liefde tot God. 210 XXXIV. XV. Van de Helde tot den Hee- XXXV.

re Jezus Christus, 222

XVI. Van do vreeze Gods. 235 - XXXVI.

XV11. Van de gehoorzaamheid XXXVII.

nevens God. 245 XXXVIII. XVIII. Van de hope op God. 256 XXXIX. XIX. Van de sterkte of dapperheid. 267 XL. XX. Van dé belijdenisse der XLI. waarheid Gods, den men- XLII. sche door Christus tot XLIII. zaligheid leidende. 281 XLIV.

Van de vergenoeginge. Van de verloocheuinge zijns zelfs.

Van de lijdzaamheid. Van de opregtigbeid. Van het gebed.

Van de aansprake in ' gebed des Heeren,

en de eerste bede. Van de tweede bede. Van de derde bede. Van de vierde bede. Van de vijlde bede. Van de zesde bede. Van het vasten. Van het waken.

Van de eenzaamheid. Van de geestelijke over-denkinge.

Van het zingen.

Van de geloften. Van de ondervinding?. Van de liefde tot zijne naasten.

Van de nederigheid. Van de zachtmoedigheid. Van de vreedzaamheid. Van de naarstigheid. Van de milddadigheid.

rag. 309

323 336 347 360

392 402 412 425 439 451 466 481 488 493

498 503 508 512

519 530 539 549 558 565 Kap.

t


-ocr page 852-

Register der Kapittelen.

Kap.

XLV. Van de voorzigtigheid.

XLVI. Van den geestelijken wasdom.

XLVII. Van de veracbteringe der godzaligen in het geestelijk leven.

XLVIII. Van de geestelijke ver-latinge.

XLIX. Van de bestrijdinge tot atheïsterije of God ont-kenninge.

L. Van de bestrijdinge, of't Woord Gods de waarheid is.

LI. Van het ongeloof over zijn eigen staat.

Lil. Van de aanvechtinge des satans.

Pap. 577

585

600 610

628

632

638

Kap. Pag.

LUI. Van de kracht der verdorvenheid. 672 LIV. Van de geestelijke duis-

ternisse. 678

LV, Van de geestelijke doo-

digheid. 683

LVI. Van de volhardinge dei-

heiligen. 691

LVII. Van den dood en staat

der afgescheidene ziele. 713 LVIII. Van de opstandinge der

dooden. 735

LIX Van het laatste oordeel en van de voleindigiuge der wereld. 745

LX. Van de eeuwige heerlijkheid. 762


660

-ocr page 853-

REGISTER

der Schriftuurteksten, die verdedigd of verklaard worden in het

TWEEDE DEEL.

Kap. Pag.

Kap.

Pag.

124

64

107 80

93 694 730

91

6

9 j 4^ 43 90

79 37

5-8 6 8

13

27

91

90 t

37

38

91

64 79

64 7° f 62

73° 701

136

Leviticus XXVI ; 1 jSTiimeri. XXI : 8 neuteronomiiim. IV : 13 IX : 11 XXVII : 15

Job.

I : 1 V : 1 XIV : 10-12 741 II.

Kap.

Cienesis. I : 31

VI : 9 XLII : 15 XLV1II : 16

Kxodus.

III : 5

XIX

XX XXV

XXXII XXXIV

XIX : 25 27 737 XXXIII : 23,24 79

Psalmen.

V : 8 XXXVII : 24 XXXIX : 14 XCVII ; 7 CXIX ; 10

Prediker.

III ; 19-21 726 73°, 741

cJesala.

Ezechiël

XX : 12

Daniël.

XII : 2 731,737 JFÏÏff

XXXVIII : 3 LIV : 10 LVI : 3 5

«feremla.

XXXI : 15

: 33

Pag.

Zachavia.

IX

11

732

9laftheus.

IV

10

77

V

n

59

«

16-19

129

JJ

34 37

110

??

25,26

732

;j

39,40,

44 158,159

XI

30

65

XII

8

138

32

732

XIII

21

703

XIX

12

62

n

21

63

XXIV

20

130

n

: 24

6'.)\

Jjucas.

I

6

6

XX

36

742

•lohannes.

I

1quot; 38) 55

V

: 29

738

VI

; 39, 40,738

XIII

: 34

60

-ocr page 854-

Register der Schriftuur teksten.

Kap. Pag.

XV : 2 703

Handelingen.

XXIV : 15 739

Komelnen.

IV : 14 38 VI : 13,14 50 51

\II : 6 50, 52 Villi: 35-38

39 695 X : 5, G 38 XIV : 5, 6 139 i i

1 Corlnthen.

II III VII

XV

6 64

14,15 73a 25,40 62 19 730 36-41 74a 50 741

Kap. Pag.

2 Corlnthen.

III : 6,7,11

17 56,57 V : 10 739

Galaten.

II : 20

56 93 38

III

1

* : 18 „ : 23,24 25 50,52

IV : 10, 11 I,

139; Hi „ : 18 50

V : 18-2350,54 PUilippcns.en.

II : 10 733 „ : 13 56 III : 15 Ó4 Colossensen-II : 16, 17 139 142

Kap. Pag.

1 Tlmotheus.

I : 9 : 19

50, 54 704

V : 21

107

Hebreen.

V : 14

64.

IV : 1-11

14

VI : 46

704

IX : 19

41

X : 29

706

» Petri.

II : 1

707

1 Johannes.

II : 27

55

III : 9

696

V : 3

65

Openlbarlng.

VI 9-11

728

XIV ; 13145,728


RE-

-ocr page 855-

9-

REGISTER

der voornaamste zaken des TWEEDEN DEELS.

A.

Aanbiddinge, waarin bestaat, 360. Der engelen en verstorvene heiligen wcder-legcl, 76—80,

Aanrocjnuye, wat is, 360.

Aalmoezen, hoe te geven en aan wie, 576. Aanspraken in 't gebed, moeten aandachtig en gepast zijn, 400.

Aanvechtingen des satans zijn verscheiden, 660. Dc satan bestrijdt onder drie-derleije gedaanten. Als een engel des lichts op vierderleije manieren, 661. Als een duivel op driederleije manieren. Alsof het uit den mensche zelf voortkwam. Bestrijdt het geloove op driederleije wijzen, 662. Het gebed op driederleije wijzen, 663. De openbare godsdienst. De heiligmakinge om tot zonde te brengen op vierderleije wijzen, 664, 665. Om 1c kwellen met inwerpiu-genop zevenderleije wijzen, 666. Ontdek-kinge wat van den duivel, en wat van ons zeiven is, door vijf onderscheiden, 667, 668. Negen bestieringen, hoe zich in bc-strijdinge te dragen, 669. Opwekkinge tot tegenstand, 670.

yE(jiiirocalica of zinsbchoudenissen, Jezuïtische of Mennisten streken zijn leu-genen, 108.

Afdeelincje van de tien geboden, 72.

Afgoderije in driederleije trappen en soorten beschreven en wedcrlegd, 75-81.

Afval der heiligen is onmogelijk, 693 ïegeuwerpingen beantwoord, 649, 708. Achlerldap op verscheidene wijzen be-

R-aan, 183.

Amen, wat beteekent, 479.

Antwoord Gods op het gebed , daarnaar te luisteren, 387, 388. God antwoordt somtijds in 't begin. In 't bidden, 389. Na het gebed, 391.

Alheïsterije, wat is, en wat daartoe behoort, 73. Daartoe worden geloovigen wel bestreden, 628. Oorzaken daarvan, 629. Opwekkinge om daartegen te strijden, 630. Bestieringe hoe zich daarin te dragen, 631.

Barmhartigheid beschreven , 165,

Beelden van God te maken is een gruwel , 88.

Beeldendienst is afgoderije, 91.

BegverlijJ.heiil, ook zonder toestemmin-ge van den wille, is zonde, 190.

Begeerte, als eene mogendheid der ziele, niet uit te trekken, maar te bestieren, 310.

Beiceerinfje, die laat komt, is zelden goed, 721'.

Belijdenisse der goddelijke waarheden, beschreven, wat daartoe behoort. Is een

JFffff 2

p:e-


-ocr page 856-

Register der voornaamste zaken.

getnigenisse van en voor Christus, gekend de vijanden in eenen regtvaardigen oor-

en geloofd, 281, 282. Met woorden en da- log is oefenen van regtvaardigheid, 158.

den, 283. Uit liefde, vrijwillig, vrijmoe- .Oood/V/Aeu/, eene ziekte der geloovigen.

dig, 284. Voorzigtig, opregt, 285. Vol- Veroorzaakt door zes oorzaken, 684. Waar- tei

standig, 286. Is noodzakelijk, 287. Over- in derzelver nature bestaat, 686. Derzei- im

tuiginge van onbekeerden, 288. Opwek- ver gevolgen , 687. Versterkinge daarte- zi(

kinge, 289. Hoe zich te dragen als men tot gen, 688. Middelen daartegen, 689, za

getuigenisse geroepen wordt, 307. Hoe zich is allen nienschen gemeen , de uit- tol

om getuigenisse te geven te bereiden, 308. gangis verscheiden. De dood en tijdelijke de

Beooyitnie van zijne eigene zaligheid mag ellenden zijn den geloovigen geene eigen- de

cn moet men hebben in het gebed, 402 lijk gezegde straffen, 713—715. Pligten mi

Bezonjdheid heeft vele schilde lijkevruch- voor het afsterven te verrigten omtrent ni

tén, 315. In het tijdelijke is zondig, 447. godzaligen, 717. Neftens godde'.oozen, de

Bcslrijdimjen neffens de goddelijkheid 718. Zichzelven, 719. Men moet zich tot wi

des Woords, ziet Woord Gods, 632. den dood bereiden, 721. Waarin de voor- gc

Beweegredenen in het gebed te gebrni- bereidinge bestaat, 723. Ui

ken, 370. DuislemissedersieleheschYevcvi.Geloo- PI

Bidden in geest en waarheid , waarin vigen komen wc! in dnisternisse door ver- Oj

bestaat, 371. schcidene oorzaken, 679. Heeft vele droe- ge

Bijyeloovifiheid, wat is, 83. vige en schadelijke uitwerkingen, 680. 35

Boo-e, wie, of wat daardoor te ver- Middelen om niet in duisternisse tc komen, er

staan in de zesde bede, 473. 681. En om er uit te geraken, 682. 35

Brood, wat beteekent, 441, ^ m

fii - re

Ce Echtbreken, waarin bestaat, 166. v(

„ .... ^ Eedzweren, wat is, 105. Mag niet ge- ri,

Ceremonieel, wat beteekent, 122 gebieden bij engelen of heiligen, 106. Is

omcdicn zijn zoiidige ijdelheden, 1 ,. iu sommige gelegenheden geoorloofd, 109. dlt;

gv Eensaanilieiil, beschrijvingc, 493 Een- d(

* zame gestalte der ziele te zoeken en ta be-

Dnyeiijkseh hrood, wat beteekent in de waren, 494. Bepalinge van ligchamelijke oi

vierde bede, 442. Het bidden om hetzel- eenzaamheid, 495. Opwekkinge tot een- vi

vc leert ons 1. Niet lekker te zijn, 444. zaamheid, 496. Bestiennge, 497 G

2. Naarstigheid, 446. 3. Onbezorgdheid, lieren van Hod, geboden, 85, Waar- oi

447. 4. Niet nijdig te zijn. 5. Mededeel- in bestaat, 86, 762. g'

zaamheid 449. ■ lieuwigezalujhdd, zietheeriijkhcid,762. o(

lJan!,:elt;jfiingcn, waarin bestaan, 362. Eigenwillige godsdienst, waarin be- m

Ban.serijen zijn zondige ijdolheden, 169. staat, 94. d

Dapperheid , ziet sterkte, 267. Engelen te aanbidden is afgoderije, 76. tf

Dieverijo, op velerlejje wijzen en mid- Ernst en ijver in het gebed, waarin v

delen begaan,' 174, 178. niet, waarin al bestaat, 373. _ v

Doodm van zijne evennaasten geschiedt Euangelischc raden zijn paapscue ver- 0

op verscheidene manierc, 160, 161. Van sieringen, 60. h

Ge-

-ocr page 857-

Register der voornaamste zaken.

G.

Gebed, benaminge, verscheidene soorten, 360. Besclmjvinge , 363. Vereischt inspanning der zielskrachten op God, zichzelven en zaken , 363. Is eene werkzame uitdrnkkinge van heilige begeerten tot God, 364, 365. In Christus name, door den Heiligen Geest, 366, 367. Hoe te handelen in doodigheid , 369. Beweegredenen moet men in 't gebed gebruiken, 370. Ma-niere, op welke het gebed moet geschieden, is: in ootmoedigheid, in geest en waarheid, 371. Met ernst en ijver, in gedurigheid, 373,375. Ingeloove, 376. Uiterlijke omstandigheden, van tijd, 378. Plaats. Gebaren, gesten en stem, 380. Opwekkinge tot bidden, 381. Verhinderin-ge in 't gebed voorkomende, beantwoord, 383,384. Bestieringein de voorbereidinge, en oefeninge, 385. In de nabetrachtinge, 387. Antwoorden Gods op 't gebed aan te merken, 388. Zijn op verscheidene manieren, 389. 't Gebed des Heeren is een voorschrift, waarnaar onze gebeden te rigten zijn. Afdeelinge, 393.

Gebod, het tweede is een onderscheiden gebod van het eerste, 72. Het tiende kan niet gedeeld worden, 73.

Gehoorzaamheid neffens God, waaruit ontstaat, en waarin bestaat, 84. Beschrij-vinge, 245. Bestaat in erkentenisse van Gods opperheid, in goedkeuringe van onze ondergesteldheid, in dadelijkeonuersteilin-ge cn in aanbiedinge ten dienste, 246. Veroorzaakt de bevelen Gods uit te voeren met eene volvaardige bereidheid, aanbiedinge van zichzelven , raadvraginge, luisteren naar antwoord, ras zijn aan 't werk, vrolijk, ijverig, onbevreesd, moedig en volstandig in het werken, 247, 248. Overtuiginge. Bestraffinge van onge-hoorzamen, 249. Der godzaligen , 252.

Opwekkinge tot gehoorzaamheid, 253.

Geloften, beschrijviage, 508. Hoedanige te doen en niet te doen, 509. Tot wat einde zij niet en al geschieden moeten, 511. Gedane beloften moet men betalen, 512.

Geloove bestaat niet in verzekeringe,644.

Gezangen, verscheidene nebben geestelijke gezangen zamengesteld, 506.

Geveinsde godsdienst beschreven, 94, 95. Geveinsden naar 't leven afgeschilderd , 350, 351, 353.

Gierigheid is oorzaak van dieverije, 179, Gierigaards beschreven, 569, 570.

God moet men kennen, liefhebben, vreezen, gehoorzamen, vertrouwen, 83,84. Dienen , met overgifte van zichzelven geheel, 95. Naar den wille Gods, meteen volkomen harte en vrolijkheid, 96 Moet men belijden, verheerlijken, ijveren voor zijnen naam , 105. Wordt Vader genoemd in verscheidene opzigtcn. Hoe inde aan-sprake van 't gebed des Heeren, 395. Ook in hetO. T., 396. Onze, wie daardoor verstaan worden , 397. Hoe zwakge-loovigen hebben tezeggen, onzeVader, 398. In de hemelen is niet eene tegenstellinge tegen Jeruzalem in 't O. T., 399. Gepaste aansprake in 't gebed te gebruiken , 400,

Goede werken zijn niet verdienende, 65.

H.

Haat beschreven, 162.

Heerlijkheid, eeuwige heerlijkheid zal zijn in den derden hemel, 762. Of de een meer heerlijkheid zal hebben dan de ander, 763. Óf daar kennisse van malkande-ren zal zijn, 765. Wat daar niet zal zijn. De heerlijkheid derligchamen, der plaatse, des gezelschaps, 768. Wat daar zijn zalis onbegrijpelijk, 766. 't Zijn bij God, Hem te aanschouwen, 769. Liefde, heiligheid, blijdschap, 770. Geloovigen zijn daar erf-f 3 ge*


-ocr page 858-

Register der voornaamste zaken.

genamen van, en moeten zich als erfgenamen gedragen, 771.

Heiligheid is een uitnemend sieraad. Be-gehrijvinge van een grootheilige,15« Is eene te zamenkominge van vele deugden, 17. Spruit uit Let inwendig, geestelijk leven ,

18. De regel is de wille Gods. 't Oogmerk,

19. Opwekkinge tot heiligheid, 21.

Heiligmakinije, verscheidene betecke-

nissen, 3. Gaat altijd te zamen met de regtvaardigmakinge. Doch is in de nature verscheiden. Beschnjvinge, 4. God werkt ze door het Woord, de wedergeborene is werkzaam door den invloed van Gods Geest, 5.

Heiligen, God heiligt Hetnzelven, 406. Geloovigen heiligen God op verscheidene wijzen. Wat de bede, geheiligd worde uwen name, vervat, 408.

hemel en aarde, of vernietigd of vernieuwd zullen worden, 758.

Uypoerylen naar 't leven afgeschilderd, zoo iu 't burgerlijke als in het godsdienstige, 351, 352.

Hoedanigheden des gebeds, 371—376.

IJope, benarninge, beschrijvinge. Waarin bestaat, 256. Waarneffens gaat, 257. Is alleen den kinderen Gods eigen. God werkt ze door 't Woord. Heeft lijdzaamheid bij zich, 260, 2G1. Overtuigingedergenen, wier hope hen bedriegt, 262. Be-straffinge der godzaligen, die de hope weinig oefenen, 264. Opwekkinge tot de be-oefeninge van hope, 265.

Iluisoefeninge, hoe moet geschikt zijn, 378.

1.

Inwerpingen des satans, waaraan te kennen en te onderscheiden van eigene gedachten, 191, 192.

R. L

hed(

Kennis se van Hod, geboden, waarin de L

ware bestaat, 83, 84. Hoe

Kennisse van malkander zal in de heer- L

lijkheid plaats hebben, 765. vers

Kenleelceneu van de liefde tot Chris- I

tus, 227. Van eenJ verloochenden , 330. ver

Keiicrooverije beschreven, 173. 1

Koninhrijlie Gods is driederlei. Van't staa

koninkrijke der genade is Jezus Koning, heil

413, 414. Is een voorwerp van Gods ze- nen

geningen. Is begonnen niet de eerste he- 213

lofte, en eindigt met Christus komste tea lief

oordeel, 415. Wanneer komt in een par- Goc

ticuliere, 417. Wanneer komt ten opzigte wac

van de kerke, 418. Om de toekomste moet ten

men bidden, 419. En werken, 423. 1

Koninkrijke der hemelen-, waarom zoo 222

genaamd, 416. looi

Kraehl der verdorvenheid, 672. lief

221

i. J

't

Laatste oordeel, zal openbaar en alge- mei

meen zijn, is voor de nature onbekend, lief

745. De H. Schrift zegt aet duidelijk. lijk

Zal door Jezus Christus uitgevoerd wor- kee

den, 746. In groote heerlijkheid , 747. de

Die geoordeeld zullen worden, zijn dui- der

velen en menschen. Wat in dit oordeel ke

aan te merken zij, 748—752. Dat de oef

zonden der geloovigen zullen openbaar J

worden , wordt bewezen , en tegenwer- der

pingen beantwoord, 750, 751. De plaatse, 1

waar het zal gehouden worden, is de 33i lucht. De tijd wanneer, en hoe lang het vol

duren zal, is onbekend, 752, 753. Zal vai

ontzaggelijk en verschrikkelijk zijn, 754. vai

Voor de goddeloozen. Tot troost der god- 34; zaligen, 755. Bestraffinge en opwekkinge , 756, 757.

Lang leven, wanneer een zegen, 155. bn

Land-


-ocr page 859-

Register der voornaamste zaken.

Landdieverije, hoe gepleegd van overheden, 174, Van onderdanen, 175, ie Lasteren, eene gruwelijke zonde, 98.

Hoe geschiedt, 185.

!r- Lal rei a , Doulcia , llyperdouleia zijn

versierde onderscheidingen, 76. is- Lekkerheid , beschreven, 444. Derzel-

0. ver kwade gevolgen , 445.

LieIde lol. God, geboden, waarin be-'t staat, 84. Beschrijvinge. Derzei ver zoete, heilige en heerlijke nature, 211. Tien uit-e- nemende daden, uit de liefde vloejjende, e- 213. Overtuiginge dergenen, die God niet 3a liefhebben , 215. Opwekkinge tot de liefde .r- Gods, 218. Waarvoor zich daarin te te wachten, 221. Wat daarin te betrach-et ten, om daarin toe te nemen, 222.

Liefde lol Chrislus, is in velen niet, 30 223. Derzelver ellendige staat, 224. Ge-loovigen zijn wel bekommerd of ze Jezus liefhebben, 225. Kenteekenen derzelve, 227. Opwekkinge en bestieringe, 230.

Liefde lol den naasle, beschreven, 519. 't Voorwerp zijn alle menschen, doch e- met onderscheid. Ouderscheid tusschen

1, liefde van toegenegeuheid en welbehage-k. lijkheid, 520, 521. Overtuiginge van onbe-ir- keerden wegens liefdeloosheid en verkeer-7. de liefde, 523. Overtuiginge van bekeer-il- den, wegens gebrek aan liefde, 525, Oorza-el ke van liefdeloosheid, 526. Opwekkinge tot ie oefeninge van liefde, 527.Bestieringe, 529. ar Lieijen wat is, 185. Verscheidenheid r- der leugenen en afmaninge, 186.

e, Lijdzaamheid, benaminge, beschrijvinge,

le 336. Bestaat in gewillig, bedaard, blijde, et volstandig verdragen, 338. En in hope al van goede uitkomste, 339. Overtuiginge i. van onbekeerden, 341. Van bekeerden , i- 342. Opwekkinge, 343. Middelen, 347. i- IjVlfabescherminq is geoorloofd, 159.

Lot, wat is, deszelfs gebruik en mis-5. bruik, 100.

d-

Lotspelen is zonde, 102. Ook loterijen, 103.

Luiheid is eene hateliike zonde. Een luiaard beschreven, 446, 561.

Lusteloosheid in de godsdienst beschreven, 94.

M.

Mededeelzaamheid te betrachten, 449.

Meditatie, ziet overdenkinge, 498.

Menschendieverije op verscheidene wijzen gepleegd, 174.

Mensehenvreeze, beschreven, strijdt tegen de vreeze Gods, en is eene schrikkelijke zonde , 242.

Milddadigheid, benaminge, beschrijvinge , 565. Verklaringe van derzelver nature, 566. Overtuiginge van gierigaards, 568. Opwekkinge, 572.

Misbruik van Gods name is eene Godtergende zonde, 99.

N.

Name Gods, wat daardoor verstaan wordt. Hoe dezelve ijdcl wordt gebruikt, 97. Gelasterd, 98. Eu misbruikt, 99. Wat beteekent in de eerste bede, 404.

Nederigheid, beschrijvinge, 530. Verklaringe van derzelver beminnelijkheid, 532. Overtuiginge van hoogmoedigen, 534. Opwekkinge tot nederigheid, 536. Middelen, 537.

Naarstigheid, benaminge, beschrjjvin-ge, 558, Overtuiginge van wroeters en luiaards, 560. Opwekkinge tot naarstigheid, 563. Wordt vereischt in een bidder om dagelijksch brood, 446.

Nieuwe mensch, waarin bestaat, 7. Hoe die werkt tot doodinge der zonden, 10. Hoe die werkt tot heiligheid, 13, 14.

Nijd, beschreven, 161.

On-


-ocr page 860-

-J

I

Register der voornaamste zaken.

O.

Onbezorgdheid past een Christen, 447.

Ondervindinge, beschrijvinge. Is eene verzamelioge vau voorvallen, 512. Is een profijtelijke pligt,513. Waaruit de voorvallen te vergaderen, 514. Bestraffiuge van onachtzameu en vergeters der ontmoetingen Opwekkiuge tot opmerkinge en verzamelinge, 516.

Onderwerpinge aan God, waarin bestaat, 85.

Ongehoorzaamheid neffens zifö meerdere en waarin bestaat, 154. Neffens God is een gruwelijke staat, 250.

OngeUwf in zijne schadelijkheid beschreven, 628,685. Neffens zijnen eigenen staat is eena gemeene bestrijdinge, 638. Waaruit verscheidene wangestalten voortkomen. Ontdekkinge van geveinsde klagers, 639 Dertien redenen of oorzaken der twijfelingen, voorgesteld en beantwoord , 640 enz.

Ongodsdienslige gestalte, waarin bestaat, 93.

Onslerjelijlcheid der ziele, wordt bewezen, 726.

Ontijdige zamenkoraste van verloofden is zonde, 168.

Ontrouw te zijn omtrent zijn meerdere , waarin bestaat, 154.

Oordeel, ziet laatste oordeel, 745.

Ootmoedigheid, bijzonder in 't gebed, waarin bestaat, 371

Opregtigiteid, benarainge, beschrijvinge, 347 Is een beminnelijk sieraad, 357. Bedekt de zwakheden, geeft vrijmoedigheid, 358. Overtuiginge van onopregten, 350. Van opregten wegens hunne opreg-tigheid, 354 En van hun gebrek in dezen, 355. Opwekkinge tot opregtigheid, 356. Middelen, 359.

Opslandinge der dooden , verscheidene beteekenissen. Is uit de nature onbekend, 735. Dat zeker geschieden zal wordt bewezen, 737. Dezelfde ligchamen zullen weder opstaan , wordt bewezen , en de tegenwerpingen beantwoordt, 739—742. De leere der opstandinge is tot schrik der goddeloozen en troost der geloovigen, 743. Overdenkittge, beschrijvinge, 498. Ver-

eischt afgetrokkenheid naar

ziele, 499. En verheffinge tot God en goddelijke zaken, 500. Opwekkinge tot gees-telgke overdenkinge, 501.

P.

Pligten voor het afsterven te verrigten omtrent godzaligen, 717. Neffens goddeloozen, 718. Neffens zichzelven, 719.

R.

Hooverijc, op verscheidene wijzen gepleegd, i75.

Busten , op den sabbat, waarin niet, waarin al bestaat, 114.

S.

Sabbath, beteekenisse van 't woord, 112. Zijn verscheidene, 113. Verscheidene gevoelens. Is een eeuwigdurend gebod der zedelijke wet, eu blijft verbonden in het Nieuwe Testament, 121. Wordt met vijf bewijzen bevestigd, 123. De tegenwerpingen worden beantwoord, 133. Wordt op verscheidene wijzen misbruikt, 116 Verauderinge van den dag, door wie geschied, 147. Hoe zich te gedragen in de voorbereidinge, betrachtinge en nabe-trachtinge, 117, 120.

Schulden maken verbindtenisse, 452. Vergevinge, wat zaken insluit, 458. Men moet bidden om vergevinge, 462, Wat

te

ligchaam en


-ocr page 861-

^-

Register der voornaamste zaken.

end, fe zeggen is, gelijk wij vergeven, 459. verval van vasten in 't bijzonder. Op-

tbe- Simonie, wat is, 173. wekkingen tot vasten, 486.

illen Sleurdicnst, beschreven, 94. Verachlerinfic in 't geestelijk leven,

1 de Smeekintjen , waarin bestaat, 360. wat niet, wat al is. Geschiedt dikwijls,

742. Slaal ilcr afgescheidene ziele, wordt vau 601. De oorzake van verachteringe, 596, der partijen zeer misvat, hoedanig is, 725. 602. Opwekkinge om zich te wachten,

743. Slerkleoïdapperlieiil, heschrijvinge, 267. dat men niet verachtert, tt trachten naar Ver- Waarin bestaat, 269. Middelen waardoor herstel, 604. Middelen, 607.

q en Ze gaande gemaakt en ondersteund wordt, Verbeeldinfie van God te maken, is zon-

;od- 270. Derzelver daden tegen de vijanden, de, .95.

ees- cn in 't verrigten van zijnen pligt, 272. Vcrbindlcnisse van den mensch aan God,

Overtuiginge van onbekeerden, 273. Be- op drieërleije wijze getoond, 452. Welker

straffingen van godzaligen , 275. Opwek- verbrekinge onder verscheidene benamin-

kinge tot dapperheid , 276. Middelen, 280. gen wordt voorgesteld, 453.

Strijd tusschen vleesch en geest, ver- Verbond aan Horeb gemaakt is een verben toont zich in de werkzaamheid tot hei- bond der genade, 34. Is niet een verbond ide- ligmakinge, 8. Hoe de oude mensch, het der werken, 36. Ziet derde Deel. Is te 9- vleesch, strijdt, 9. Hoe de nieuwe mensch onderscheiden van de wet op Horeb daar-strydt, 11. Waaruit die strijd ontstaat, 673. na gegeven, 35.

Superslilie of bijgeloovigheid is afgo- Verdiensten, nit de werken niet te zoe-

derije , 83. ken , 65.

ge- rp Verdraagzaamheid, wat is, 164.

Verdorvenheid, krenkt en kwelt de god-

iet, Tafelen der wet, hoe te onderscheiden,72. zaligen, 673. Heeft somtijds groote kracht.

Tegenbiddinge, hoe zich daarin te ge- Werkt op't verstand, wille, genegenheden

dragen, 362, cn gedachten, 674, 675. Kenteekenen of ze

Tentaliën, slingeren het harte in tijd van in den mensche beerscht of niet heerscht,

lijden op velerleije wijze, 290. Dezelve 677. Geloovigen vallen wel wederom in

rd , worden tegengegaan, 291. De lijder opge- dezelfde zouden, 675. Hoe het geloove zich

liei- wekt tot standvastigheid, 298. alsdan vertoont, 676. Opwekkinge om te-

ge- Toorne, beschreven, 162. gen dezelve te strijden, 678.

'on- Tooverije, wat is, zeker geval daarvan, Vcrgciioeginijc, benaminge. Beschrijvin-

gt;rdt 81. Daar zijn toovenaars en er is tooverije, ge, 309. Waarin bestaat, 310. Heeft uit

te- §2. Is afgoderije, 83. nemende vruchten, 312. Overtuiginge van

33. onbekeerden, 313. Bestraffinge van godza-

kt, ' • ligen, 314. Afmaninge van bezorgdheid ,

wie Vagevuur, is ecne fabel, 731. 315. Opwekkinge tot vergenoegen, 318.

i in Valseh getuigenis wordt gegeven op Middelen, 322.

be- verscheidene wijzen, 182, 183. Vergevinge van zonden, geschiedt alleen

Vasten, benaminge, bescbrijvinge, waar- door een Borge, 456. Geschiedt in het O. en

52. in bestaat, 481. Vastendag, zoo gemee- N. Testament op gelyke wijze. Voldoen en

fen nen als bij zonderen , moet men houden vergeven gaan zeer wel zarnen, 457. Verge-

Vat en wel doorbrengen, 485. Klagte over't ven van onze schuldenaren, hoe te ver

te II. ^rjgrtrj staan,

-ocr page 862-

Register der voornaamste zaken.

staan, 4G0. Wat bidden om vergeven is, 4C1. Wie daarom kan, mageu moet bidden, en wie niet, 462. Hoe noodzakelijk deze bede is, 463.

Verhccrlijliinga van God geschiedt van God zelf. Van godzaligen, 195. Waarin bestaat, 19G. Wat daaruit voortkomt. Men verheerlijkt God bij zicbzelven, 197. Bij anderen, 198. Klagteii, dat God zoo weinig verheerlijkt wordt, 199. Bestraffinge van de ontheiligers van Gods naam, 202. Opwekkinge tot de verheerlijkinge van God, 204. Tegenwerpinge van kleine Christenen beantwoord, 208, 209.

Veria ling o, waarin niet bestaat, 610. Beschrijvinge, 611. Is een zeer droevige staat, 613. Heeft opzigt op regtvaardig-makinge en heiligruakinge, 612. Redenen waarom God zijne kinderen in dien staat laat komen, 616. Weg tot herstel voor» gesteld, 621. iloe zich omtrent veriatenen te gedragen, 626.

Vcrloocheningc zijns zelfs, benaminge, beschrijvinge, 323. Wat niet, wat al te verloochenen, 325. Hoe omtrent eigen wille te handelen. Wat het oogmerk niet, 328. Wat het al moet zijn. Kenteekenen van een onverlooehende, 329. Van een verloochende, 330. Overtuiginge van een onverlooehende, 332. Opwekkinge tot verloocheningen , 333. Middelen tot verloo-cheninge, 336.

Ver zoeking c, wat beteekent, hoe van God geschiedt, de mensch verzoekt God, 467. Andere mensehen zicbzelven,468. Hoe de wereld verzoekt. Hoede duivel, 469. Op wat wijze goddeloozen en godzaligen verzocht worden, 471. Wat bet afbidden van deze verzoekinge insluit en te kennen geeft, 472. Moet met ernst afgebeden worden. In verzoekinge te vallen is schrikkelijk en bitter, 475. Hoe men zicbzelven in verzoekinge leidt, 476.

Verzoende staat is beminnelijk en werkt heiligheid, 464.

Verlrouwen op God, waarin bestaat, 85.

Ver zekering e van zijnen staat in de genade, waarin niet, waarin al bestaat, 645.

Verzuehlinge, hoe en wanneer te gebruiken , 400.

Vloeken is een zamenloop van vele zonden , 98.

Volhardinge der heiligen , benaminge , 691. Verscheidene wegen, waardoor God de zijnen bewaart, 692. Beschrijvinge. Ge-loovigen zullen, noch kunnen niet afvallen, 693. Tegenwerpingen beantwoord, 694. Is tot vertroostinge in verscheidene opzigten, 709. Is krachtig tot heiligmakinge, 712.

Voorbereidinge ter dood is noodzakelijk en profijtelijk, 721. Waarin bestaat, 723.

Voorbiddingen, waarin bestaan , 361.

Voorburg der vaderen des Ouden Testaments en der ongedoopte kinderen, is eene paapsche fabel, 733.

Voorreden van de wet zeer opmerkelijk, 73.

VonrziglighÈid, benaminge, 577. Beschrijvinge en derzelver verklaringe, 578. Overtuiginge van onbekeeiden, 580. Van bekeerden. Opwekkinge tot voorzigtig-heid, 582.

Vrede zoeken en houden , waarin bestaat , 164

Vreedzaamheid, benaminge, beschrijvinge, 549. Overtuiginge van onvreedza-men, 552. Opwekkinge tot vreedzaamheid, 554. Middelen, 556.

Vreeze Gods, geboden, waarin bestaat, 84. Benaminge, verscheidene beteekenis-sen, 235. Beschrijvinge en uitbreidinge, 236. Overtuiginge dergenen, die God niet vreezen, 238. Schrikkelijk oordeel over dezelve, 239. Bestraffinge van diegenen, die het beginsel niet opwekken, 241. Opwekkinge tot de vreeze Gods, 243.

Vrien-


a

J

-ocr page 863-

*

Register der

crkt Vriendelijkheid, vrat is, 165.

, 85. yy.

5ge-

645. Waarzegijerije, wat is, zeker geval daar-ge- vau, 83.

Waken, geestelijk waken beschreven, zon- Op de beweginge des Geestes, 488. Op alles, wat uit het harte voortkomt, en tot ige , het harte inkomt. Opwekkiuge tot geeste-God lijk waken en bestieringe, 489. Godsdien-Ge- stig ligchamelijk waken beschreven, 491. Hen, Opwekkinge daartoe en bestieringe, 492. 4. Is Wasdom is eigen aan de bekeerden, ;ten, 585. Beschrijvinge, 586. Vierderleije trap-712. pen, 587. Vijfderlei opzigten, waarinde eiijk wasdom geschiedt, 590. Overtniginge der 723. onbekeerden, 594. Van godzaligen, die 31. wel verachteren door verscheidene oorza-Tes- ken, 595. Opwekkinge om op te wassen, i, is 598. Middelen, 599.

Weder-instort en in dezelfde zonden we-rke- dervaart den geloovigen wel, 675.

Wereld, beschreven als schadelijk en Be- hatelijk , 23—25.

578. Wereld zal vergaan, niet ten opzigte Van van de stoffelijkheid, maar hoedanigheid, ?tig- 758, 760 Nieuwsgierige vragers niette

beantwoorden, 761.

be- Wel Gods, benaminge. Verscheidene be-teekenissen, beschrijvinge, 30. Wetgever hrij- is God. De Heere Jezus als Koning over üza- zijne kerke, 31. Door middel van engelen tam- en Mozes op eene ontzaggelijke wijze, in twee steenen tafelen beschreven, 32. Ornaat , standigheden van tijd en plaatse, 33. Acht mis- onderscheidingen en aanmerkingen. De ]ge, wet der Tien geboden is niet een verbond niet der werken, 34—36. Is niet bet verbond over der genade noch zijn formulier, 38. Is len, niet een vermengd verbond , 42. Is een Op- eeuwigdurende regel, ook voor ons in het N. Testament, 44, Is een volmaakte re-

•ien-

voornaamste zaken.

gel, ook van den Heere Jezus niet verbeterd , 57. De mensche kan de wet niet volmaakt onderhouden, 6o. Met het onderhouden van de wet is de hemel niet te verdienen, 65. Verbindt niet, omdat de reden dezelve goedkeurt; maar omdat het de wille Gods is , 69. Gemeene regels, hoe ieder gebod te verstaan is, 71.

Wille, wat die is in den mensch en in God. De verborgen en geopenbaarde, 426. Hoe die beide geschieden. Wat de woorden, in den hemel, alzoo ook op de aarde, te kennen geven, 427, 428. Opwekkingen om den wille Gods te doen, 436. Zijnen eigenen wille moet men verzaken, 432.

Woekeren, waarin bestaat, 177. U'o o «/m' v e rd raa ij en, hoe gepleegd, 183. Woord Gods, godzaligen hebben daarnevens wel bestrijdingen, 632. Waaruit vele ongestalten der ziele voortkomen, 633. Overtniginge van deszelfs goddelijkheid, 634. Versterkinge der geloovigen tegen deze bestrijdingen, 637.

Wraakgierigheid beschreven, 163.

z.

Zachtmoedigheid, benaminge, 539. Beschrijvinge, 164, 539. Waarin bestaat, 541. Overtniginge van wreveügen, 543. Opwekkinge , 545. Bestieringe, 547.

Zaligheid des menschen bestaaat in de gemeenschap met God, 451, 769. Zangloonen, zijn verscheiden ^ 504. Zelfmoord is eene vervloekte gruweldaad, 159.

Ziele des menschen, afgescheiden van bet ligchaam, in wat staat zij is. Daarnevens zjjn verscheidene dwalende gevoelens, 725. Is onsterfelijk, wordt bewezen , 726. En op de tegenAverpingen geantwoord, 730. Strekt tot schrik

der

-ocr page 864-

Register der voornaamste zaken.

der goddeloozen eu troost der godzaligen ,734.

Zielemoord, waarin bestaat, 161.

Zingen, beschrijvinge, vereischt hart en stem, 503. Opwekkinge tot zingen, 506.

Zinsbehoudingen zijn leugen en bedrog, 108.

Zonden zijn afschuwelijk, 23—25. Zijn schulden. Beletten de gemeenschap met God, 452. God kan dezelve niet ongestraft laten, wegens zijne regtvaardigheid en

waarheid, 455. Onderscheid in het zondigen van eenen bekeerde en onbekeerde, 677.

Zorgvuldigheid baart veel kwaad, 315.

Ziichlingen, beschreven , wanneer gebruikt, 361. Hoc die gebruikelijk in het bidden, 400.

Zweren bij engelen of andere schepselen, is zonde, 106. Een Christen mag een eed zweren op de regte wijze, 109.