Ei^entKum. dea Vereins ZTirVefcrei'.un^ tené.. Bi-aenr. DüfCeldorf.
VAN DE SOCIETEIT VAN JEZUS,
DOOR
VAN DEZELFDE SOCIËTEIT,
Naar de a laatsten, vormeerderden druk, voor ÏTedorlanders bewerkt,
DOOK
Derde Druk.
AMSTERDAM, O. L. VAN LANGENHUYSEN
1878.
J. B EI N KM AN,
JAbr. Cerif.
Amstelodami, 25 Junii 18fic.
In mijne Voorrede vermeen ik den lezer ecue ver-Idaring schuldig te zijn en wel de verklaring van den titel, waaronder ik hem het leven aanbied van den zaligen Joannes Berchmans, Belijder van de Sociëteit van Jezus.
Het leven van Joannes Berchmaus is het leven van een jeugdigen en beminnelijken Zalige, een Nederlander van geboorte, een Ordebroeder vau de jeugdige Heiligen, Stanislaus en Aloysius, die evenwel noch de zeldzame gaven des eersten, noch de groote gestrengheden van den tweeden bezit, maar dien God in zijne oneindige Voorzienigheid heeft willen leiden tot een verheven en heldhaftigen graad vaa volmaaktheid en heiligheid langs een weg, die niets buitengewoons, niefe wondervols, niets schitterends heeft. — Zich zelf voortdurend en streng bewakèn , niet slechts elke grootere zonde, maar zelfs iedere lichtere en vrijwillige overtreding van Gods wet zorgvuldig vluchten en vermijden, niets dan Goden de H. Maagd beminnen, zich geheel onderwerpen aan den wil en ile wenken zijner Oversten, in alles de
algemeene tucht volgen en eiken regel, elk voorschrift zijner Orde uit liefde onderhouden , — ziedaar het geheele leven van den zaligen Berchmans in weinige woorden samengevat. In hem is niets grootsch, niets schitterends, niets verblindends; integendeel alles stil en kalm, alles verloochening, ootmoed en verborgenheid. Hij houdt het midden tusschen een BL Stanislaus en een H. Aloysius. quot;Wie daarom de zeldzame gaven en gunsten des eersten niet van God ontvangen heeft en geen moed genoeg bezit om de gestrengheden van den tweeden te volgen, zal zich niet kunnen verontschuldigen waar het de navolging geldt van den derden, van Joannes Berchmans, die
O '
thans door het onfeilbaar gezag van Christus' Stedehouder op aarde als het toonbeeld en de beschermer der christenjeugd is gesteld. Moge dan het leven van dezen beminnelijkeu Jongeling, dat ik naar P. Virgilius Cepari heb bewerkt, in wie het lezen heilzame vruchten voortbrengen.
Niet lang na den dood des Zaligen werd aan P. Cepari door zijne Oversten de last opgedragen, het leven van den dienaar Gods te beschrijven, en reeds ten jare 1622 verklaarde genoemde Pater in het Eo-meinsche proces, ter Zaligverklaring van Joannes Berchmans begonnen, ouder anderen het volgende: „Ik heb Broeder Joannes Berchmans, zaliger gedachtenis, gekend in het liomeiusche kollegie, waar ik zijn Overste en Eektor ben geweest; en daar hij , ten einde de noodige leiding te ontvangen op den weg der deugd, mij rekenschap gaf van hetgene in
r-
zijne ziel omging, kan ik in volle waarheid en mefc zekere kennis het getuigenis afleggen der vele deugden, welke de brave Jongeling heeft beoefend.... Ik heb hem meer bijzonder gekend en hem altijd voor zoo heilig en zoo dierbaar aan G-od gehouden, dat hij mij waardig scheen om door de Kerk tot de eer der altaren verheven en onder de Heiligen opgenomen te worden; ik ben van gevoelen dat zijn leven, eenmaal aan de wereld bekend gemaakt, heilzame vruchten in de zielen zal voortbrengen. Ten slotte verklaar ik onder eede, dat alles, wat ik in zijn leven heb medegedeeld, waar is.quot;
Aldus P. Cepari in het gewone Romeinsche proces van het jaar 1623. Kan men veilig gids verlangen , een meer gezagvol verhaal ten grondslag nemen ? Ongetwijfeld neen! Bovendien, P. Cepari, met buitengewone hoedanigheden van geest en hart begaafd, was een man van een diepe geleerdheid en eene zeldzame godsvrucht. Hij had reeds een graad in het kanonieke recht behaald, toen hij in het jaar 1582 het religieuze leven omhelsde in de sociëteit van Jezus. Na het afleggen der plechtige professie was liij achtereenvolgens Hoogleeraar in de Hebreeuw-sche taa! in het Eomeinsche kollegie, Schriftuur-verklaarder in de kerk de Gesu en onderwees de scholastieke G-odgeleerdheid aan de Universiteit van Parma, waar hij door woord en geschrift de dwalingen van Cesar Cremonini, die van ketterij verdacht was, wederlngde. Later door zijne Oversten geroepen om het Woord Gods te verkondigen in vele steden
oor- |
1 |
laar | |
in | |
sch, | |
eel | |
en | |
een | |
de | |
Jod | |
de |
1 |
ich | |
ing | |
die | |
Ie- |
1 % |
ler |
X |
^en | |
lar | |
en | |
P. | |
et |
1 |
ds | |
io | |
cs | |
e: | |
;e- | |
ik | |
j gt; | |
in | |
in |
TI
van Italië, maakte hij zich alom den naam van een welsprekend redenaar waardig. Hij stichte vervolgens het kollegie van Eermo in de Marca en dat van Castiglione in Lombardije; hij was Overste in de kollegiën van Eome en Florence, in welke laatste stad hij de gewone biechtvader was van den zaligen Hippolytus Galantini en de buitengewone van de H. Maria Magdalena de' Pazzi; te Eome was^ hij de vertrouwde vriend van den H. Aloysius, de Overste en geestelijke leidsman van onzen zaligen Berchruans. Hij is de schrijver van de levens der H. Maria Magdalena de' Pazzi, der H. Francisca Eomana, van den H. l'ranciscua de Borgias enden H. Aloysius; hij schreef nog twee overschoone verhandelingen over de ware vriendschap en de tegenwoordigheid G-ods en een direclorimt over de zaken der Heiligverklaring, door Benedictus XIV hooggeschat en geprezen.
Om een denkbeeld te geven van zijne hooge deugd en heiligheid, zal het voldoende zijn, de verklaring mede te deelen van zuster Magdalena de,Bertis, opgenomen in de acten der Heiligverklaring van Maria Magdalena de' Pazzi.
„In het jaar 1600, zoo spreekt zij, „toen zuster Maria Magdalena meesteres der novicen en ik hare novice was, riep zij mij op zekeren avond, omstreeks anderhalf uur na zonsondergang, bij zich en zeide mij: Zuster Maria, de Pater Hektor van het kollegie der Sociëteit spreekt met zijne Paters en zegt hun deze zaken..... en ik zie dat de H. Geest
TH
hem al de woorden die hij spreekt, ingeeft. Den volgenden dag verscheen P. Cepari zelf, om als buitengewoon biechvader onze biecht te hooren; ook zuster Maria Magdalena legde de belijdenis harer zonden bij genoemden Pater af. Om zich te overtuigen van de waarheid, deelde zij hem het gebeurde van den vorigen avond mede: zij verhaalde hoe zij hem in het kollegie had gezien, terwijl hij met de Paters in gesprek was, herhaalde de woorden, die hij had gesproken , en eindigde met de vraag of dit alles overeenkomstig de waarheid was. Pater Cepari legde de verklaring af, dat alles letterlijk waar was en had de goedheid diezelfde verklaring op mijne vraag nog eens te herhalen, toen ik later kwam biechten.quot;
Zoo getuigde zuster de Bertis.
Aan de hand van dezen even geleerden als god-vruchtigen gids heb ik het leven van den zaligen Berchmans bewerkt. Waarin bestaat die bewerking 'i In goen volslagen omwerking; wie zou het durven wagen! Een groot schrijver, P. Daniël Bartoii, durfde zelfs het leven van Berchmans, door Cepari met zoo--veel nauwkeurigheid, eenvoud, godvruchtige teeder-heid en geestelijke zalving beschreven, niet geheel omwerken. Ik geef daarom dit leven, door den goeden P. Virgilius Copari beschreven, zelfstandig weer, met eenige wijzigingen, veranderingen en verbeteringen, naar ik hoop; met eenige inlasschingen, aanvullingen en bijvoegingen, die bij het leven van P. Cepari óf uiterst moeilijk óf volstrekt niet konden geschieden.
Heeft P. Cepari het leven des Zaligen in III Af-deelingen gesplitst, en wel zoo, dat de eerste loopt van zijne geboorte tot aan zijn noviciaat, de tweede van zijn vertrek naar Rome tot aan zijn laatste ziekte, en eindelijk de derde van zijn laatste ziekte tot aan zijn dood, — ook ik heb deze drie Afdee-lingen behouden, maar er eene vierde aan toegevoegd. In deze zal de lezer vinden de menschelijke getuigenissen, over do deugd en heiligheid des Zaligen afgelegd; de goddelijke getuigenissen of eene keuze der vele wonderen, door de tusschenkomst des Zaligen geschied en waardoor God het getuigenis der menschen heeft bekrachtigd; een kort verslag der Zaligverklaring zelve, uit de acten des betreffende genomen, en tén slotte de openbare vereering, die den nieuwen Zalige reeds nu alom is ten deel gevallen, alsook een vijftal wonderen of verkregen gunsten, waarmede G-od deze warme vereering beloont. Als Bijdragen volgen eene, zij het dan onvolledige, geslachtlijst des Zaligen en eene verzameling van godvruchtige gevoelens en gedachten, uit.zijne geschriften geput.
Duidelijkheidshalve heb ik elke Afdeeling in hoofdstukken of paragrafen onder bepaalde rubrieken verdeeld, terwijl P. Cepari zijn verhaal onafgebroken voortzet. Hierdoor ben ik verplicht geweest sommige feiten vroeger of later te verhalen,, naarmate de rubriek, waartoe zij behoorden, dit vorderde. Bovendien heb ik de namen der personen, waarvan gesproken wordt en die door P. Cepari oorspronkelijk
IX
meerendeols op den kant geschreven of soms ook opzettelijk verzwegen zijn, omdat er zoovele nog levende personen in betrokken waren, in den tekst kunnen invoegen : voor de eerste soort bestond geene moeilijkheid; de namen der tweede soort ben ik verschuldigd aan de nieuwe italiaansche uitgave door P. Boero bij gelegenheid der Zaligverklaring bezorgd. Nog eene wijziging heb ik noodzakelijk geoordeeld en zij is deze : waar P. Cepari, die slechts één jaar na den dood des Zaligen schreef, in Afd. II en III van zich zeiven spreekt, is de goede Pater gewoon, den eersten persoon te gebruiken; in een leven, dat ruim twee eeuwen later verschijnt, komt mij de derde persoon verkieslijker voor. En dit over de weinige wijzigingen en veranderingen, die ik mij veroorloofd heb.
Welke zijn nu de inlasschingen , aanvullingen en bijvoegingen, door mij aan Cepari's leven van Berch-mans aangebracht? Ik zal ze kortelijksamenvatten. In den loop der drie eerste Afdeelingen, ter plaatse waar zij te huis behooren, zijn ingelascht acht brieven des Zaligen, oorspronkelijk in het Vlaamsch of in het Latijn geschreven en getrouw in het Hollandsch overgebracht; zijn medegedeeldeenige bijzonderheden, zijne ouders, broeders en eenige zuster betreffende; is aangehaald een tal van plaatsen, met de eigene woorden des Zaligen uit zijne geschriften getrokken, die tijdens het leven van P. Cepari nog niet bijeenverzameld, laat staan aan een gerechtelijk onderzoek onderworpen waren; zijn verhaald de voorzeggingen.
X
door Berchmans gedurende zijne ziekte gedaan, en de wonderen, die bij zijne begrafenis en onmiddellijk na zijn dood hebben plaats gehad.
Mijne Voorrede zou de verklaring bevatten van den titel, waaronder ik het leven van Berchmans aan de welwillendheid des lezers aanbeveel; ik meen die gegeven te hebben.
Alvorens te eindigen, betuig ik in gemoede, dat ik mij, wat aangaat de door mij verhaalde wonderen, die door het kerkelijk gezag niet zijn goedgekeurd, volkomen onderwerp aan de bestaande pauselijke dekreten.
Geve God dat mijn arbeid strekke tot zijne meerdere eer en glorie en ter verheerlijking van den engelachtigen Jongeling, Joannes Berchmans, den nieuwen Beschermer der katholieke jeugd!
DE BEWEEKEE.
Semihaeik-Kuilenbukg ,
O. L. V. Hulp der Christenen,
Van zijne Geboorte tot aan zijn Noviciaat.
de kutdebjaeen des zaligen.
Joannes Berchmans werd geboren te Diest, eeae stad van Zuid-Brabant, den ISquot; Maart van het jaar 1599, op een Zaterdag, den dag der week aan Maria gewijd. Des anderen daags ontving hij het H. Doopsel eu werd ten doop geheven door Adriaan Claes eu Geertrui van Steyvort, die hem den naam van Joannes gaven, wellicht omdat zijn vader en grootvader ook zoo heetten, wellicht ook op uitdrukkelijk verlangen zijner moeder die, evenals de moeder van den grooteu voorlooper des Verlossers, Elisabeth genaamd, daarom wilde dat haar kleine den naam van Joannes zou dragen.
De ouders des Grelukzaligen behoorden tot den fatsoenlijken burgerstand, doch waren rijker aan deugden en hemelsche goederen, dan aan aardsch schatten. Oude en echte bescheiden melden evenwel, dat de familie Berchmans vroeger onder de meest gegoeden van Diest werd gerekend, en de naaste voorzaten en aanverwanten des Zaligen eervolle landsbetrekkingen hadden waargenomen.
Uit hun huwelijk ontsproten vijf kinderen, vier zoons en eene dochter; Joannes was de oudste. Op hem volgde Adriaan van wien niets bijzonders staat opgeteekend. De derde. Karei, trad later, getrotten misschien door den roem der heiligheid eu den zali-
12
gen dood zijns broeders, in de Sociëteit van Jezus, werkte veel, zeer veel als aalmoezenier voor het zielenheil der soldaten van land- en zeemacht en stierf eindelijk, na eene langdurige maar met geduld doorgestane ziekte, in het kollegie van Audenaerde , den 17quot; Januari 1666. De vierde. Barb geheeten, was later vaandrig in het leger eu overleed te Diest den 12° Maart 1637. Eindelijk, het meisje, de jongste der vijf kinderen, met name Maria, huwde Hendrik De Eoeck, procureur aan het gerechtshof te Mechelen.
Zijne moeder Elisabeth Van der Hove, was eene godvreezende vrouw, uitmuntend door eene groote verduldigheid, waarmede zij eene zware en smartelijke ziekte van zeven volle jaren blijmoedig verdroeg; zij stierf den 30u November 1617, terwijl Joannes te Mechelen in het noviciaat was. — Zijn vader deed, na den dood zijner echtgenoote, de geestelijke oefeningen van den H. Ignatius, in het kollegie der Sociëteit te Leuven en besloot den geestelijken stand te omhelzen. Na de noodige studiën werd hij zeer spoedig gewijd en daarna tot kanunnik benoemd van den H. Sulpitius, de hoofdkerk zijner geboortestad.
Keeren wij tot den Zalige terug. Men verhaalt van hem, dat hij in zijne kindsheid nooit schreide, niettegenstaande zijn hoofd en aangezicht met een kwaadaardigen uitslag overdekt waren; dat hij noch aan zijne moeder, noch aan de vrouwen die hem opvoedden, ooit eenigen last veroorzaakte: wat wij als een teeken kunnen beschouwen van de zachte natuurlijke geaardheid, waardoor hij later zal uitmunten.
Vroegtijdig zonden hem zijne ouders naar de school, opdat de kleine Joannes, die te huis onderwezen werd in de christelijke deugd en godsvrucht, inde school van den meester het lezen, schrijven en de eerste beginselen der taal zoude leeren. Hij was nauwelijks zeven jaren oud, toen zijn grootmoeder bemerkende dat haar kleinzoon zoo vroeg opstond, hem vraagde: Waarom hij toch 's morgens zoo vroeg
13
het bed verliet ? Eu de ouschuldige kleine antwoordde openhartig: Vóór den schooltijd, dien ik eerat twee of drie H. Missen, ten einde goed te kunnen lee-ren. Ofschoon nog kind, zag men hem evenwel nooit iets kinderachtigs verrichten; klopte hij, uit de school komende, aan do huisdeur eu deed men hem niet spoedig genoeg open, dan maakte hij geen gedruisch, zooals de kinderen gewoon zijn te doen; maar trad na een weinig wachtens en met zekere mannelijke vastberadenheid, eene nabij gelegen kerk binnen en begon daar het rozenhoedje te bidden. Toen hij acht of negen jaren oud was, werd zijne moeder door eene ziekte aangetast die jaren en jaren duurde; en nu was het de kleine Joannes, die zijne zieke moeder zoo goed wist op te passen; die haar zoo juist van pas en met zulke hartelijke en zoete woorden wist te troosten, dat wie hem zag en hoorde, er over verwonderd stond. Op zijn tiende jaar was hij een hoogst schoon en beminnelijk kind en bezat zulke aanvallige manier van handelen en zich voor te doen, dat zeer aanzienlijke personen in Diest bij zijnen vader aanhielden om hem in hun huis te mogen opnemen. Dit geschiedde echter niet, tot groot genoegen van den kleinen Joannes die, hetzij uit natuurlijke neiging, hetzij uit een hooger begrip van zedelijke deugd, reeds op dezen kinderlijken leeftijd niet duldde, dat zelfs aan G-od gewijde maagden hem aanraakten en daarom alleen van zijne moedor of van een der huisgenooten wilde geholpen worden.
Hij werd omstreeks dezen tijd toevertrouwd aan de zorg van een anderen leermeester, Valerius Van Stephout geheeten, die later de heerlijkste getuigenissen van de deugden door hem in zijn leerling opgemerkt, zal afleggen. Groot waren de vorderingen die de kleine Berchmaus onder de leiding van dezen meester in de taalkunde maakte; in korten tijd streefde hij zijne gelijken voorbij, en achterhaalde hij die hem in ouderdom en kundigheden verre vooruit waren. Het was hem ook genoeg dat hij iets één
Ié
enkelen keer hoorde of las, om het van buiten op te zeggen en voor altijd te onthouden. Geen wonder dat zijn meester hem eene bijzondere genegenheid toedroeg, hem een wonder der natuur noemde en den overige leerlingen tot voorbeeld stelde; geen wonder dat aan J oannes vader zooveel schoons en goeds van zijn kweekeling mededeelde, dat het vaderhart van vreugde als overvloeide. Door deze gunstige getuigenissen bewogen bewilligde zijn vader in het verlangen van den kleinen Joannes, die van zijne prilste jeugd af zich aan den geestelijken stand wilde toewijden. Hij plaatste hem diensvolgens in een klein opvoedingsgesticht te Diest, dat bestuurd werd door P. Pieter Emme-rick, religieus van Premonstreit en tevens pastoor der Sinte-Mariakerk. Onder de leiding van dezen even geleerden als godvreezenden man verbleef Joannes drie volle jaren; volgens de gewoonte van dien tijd droeg de nog zoo jeugdige leviet reeds de priesterlijke kleeding, een voorrecht en een geluk, waarover de Zalige zich nog in latere ja-ren innig kon verblijden.
Ook hier was hij wederom aller toonbeeld; hij was in alles onderworpen aan den wil van dezen braven religieus dien hij als zijn vader vereerde en beminde; wiens zijde hij bijna nooit, en waar het gevorderd werd, alleen met tegenzin verliet. Vandaar dat hij niet clan hoogst zeldzaam zijns vaders huis bezocht, ofschoon dit in de nabijheid was gelegen. Eeeds toen bleek het, wat zoetheid hij in de eenzaamheid smaakte: vermaakten zijne metgezellen zich met het spel, dan wist hij zich behendig aan hun gezelschap te onttrekken en begaf zich naar eene kamer om daar te bidden of te lezen.quot; Meermalen is het gebeurd dat zijn overste hem de kamer uitzond en beval te gaan spelen, uit vreeze dat hij door te veel inspanning in de studie en het gebed, zijn hoofd te zeer zoude vermoeien. Denk nu evenwel niet dat zijne medeleerlingen, bij wie hij algemeen bemind was, verstoord waren, zoo hij het gemeenschappelijke spel ontweek; want allen kenden 'sjongelingo
15
hooge deugd, allen waren overtuigd dat hij zich alleen uit heilige beweeggronden van hefc spel onthield.
Toen Joannes elf jaren oud was, gevoelde hij in zich, bij gelegenheid eener plechtige feestviering, een groot verlangen om tot de H. Kommunie te mogen naderen: een geluk dat hij tot hier toe niet had gesmaakt. Aan dit vurig verlangen werd spoedig voldaan; door een nauwgezet onderzoek bereidde hij zich tot de biecht, die hij verzocht bij zijn overste te mogen spreken. Deze was niet weinig gesticht door die groote eenvoudigheid, temeer daar niemand der overige leerlingen zulks gedaan had. Hij hoorde zijne biecht en bevond hem zoo onschuldig, zijn geweten zoo rein en zuiver dat hij ua deu dood van den heiligen jongeling verklaarde; „Ik twijfel of in deze biecht wel genoegzame stof voorhanden was om de sakramenteele absolutie te geven.quot;
Zoo verre had zich het heilige kind tot op dit tijdstip zijns levens van elke zondevlek verwijderd gehouden! En dat hij later tot aan zijn dood het witte kleed der onschuld in het doopsel ontvangen, altoos zuiver en reiu heeft bewaard, zonder het met eenige doodzonde te bezoedelen, vinden wij behalve door zijne zielliestuurders, gelijk wij latei-zullen zien, ook door hem zelven schriftelijk verzekerd en opgeteekend op een stukje papier, waar hij ter dankbare herinnering, al de groote van G od ont-vangene weldaden op aanteekende: hij schreef onder anderen de volgende woorden: „God heeft mij Christen gemaakt, gezel en vriend van Jezus; hij heeft mijne ziel met zich vereenigd en mij gevrijwaard tegen elke doodzonde.quot; Dit was ook de reden waarom hij later, in de Sociëteit getreden, in de geestelijke oefeningen van den H. Ignatius altijd dor, droog en zonder eenige aandoening bleef bij de overweging der zonde, waarin zelfs het meest versteende hart tot vermorseling, tot tranen en schaamte gestemd wordt. Zoo ging het hem telkenreize, dat hij de geestelijke oefeningen deed; getuigen de volgende aauteeke-ningen: „In de oefening over de zonde in de wereld
16
bedreven, was ik heel droog en dor, zonder eenige gemoedsaandoening.quot; Zoo schreef hij te Mechelen tijdens zijn noviciaat; niet anders ging het hem te Rome toen hij het volgende voor zich opteekende: „Deze overweging is voorbijgegaan zonder ééne enkele aandoening.quot; En den laatsten keer dat hij zijne jaarlijksche retraite hield, schreef hij: „Deze overweging is wederom voorbijgegaan zonder eenig gevoel ; in het eerste en tweede punt heb ik eene groote troosteloosheid ondervonden.quot;
Vanwaar die dorheid in de overdenking ? Joannes had nooit eene zware zonde bedreven en daarom vond hij niets, waarover hij zou weenen en berouw gevoelen. G-elukkige jongeling, van God begunstigd en door de goddelijke genade geholpen, wist gij het gebouw van uw geestelijk leven op te trekken, op den hechten grond der engelachtige reinheid in het doopsel ontvangen, en het op te voeren tot die hooge volmaaktheid en heiligheid, die wij thans in u bewonderen en verheerlijken!
Na zijne biecht te hebben gesproken ontving hij de H. Kommunie uit de handen van dien zelfden godvruchtigen overste, die later verklaarde, dat er op dit oogenblik iets bovenmenschelijks, iets goddelijks in Joannes omging en van hem uitstraalde: hij was in een innig verkeer met Grod verslonden, en zijn uiterlijke houding was die van een bidden-den engel. Sedert dezen tijd nam hij de gewoonte aan, van om de acht dagen te biechten en om de veertien dagen tot de tafel dea Heeren te naderen; dit laatste deed hij bovendien op de feestdagen onzes Heeren Jezus Christus en der allerheiligste Maagd. Telken reize als hij de H. Kommunie wilde ontvangen, was hij gewoon aan zijn overste vergiftenis te vragen der bedreven misslagen; en eiken dag besteedde hij eenige oogenblikken ter voorbereiding tot de volgende biecht.
Reeds op dezen leeftijd toonde hij eene mannelijke rijpheid in al zijne handelingen; was een groot minnaar van het stilzwijgen, niet sprekende tenzij
17
hij werd ondervraagd , en dan was zijn antwoord altijd gewikt en gewogen. Van natuur evenwel was hij genegen tot gezellig verkeer, aangenaam inden omgang, en had veel gemak en bevalligheid van taal, en een zeer goede voordracht. Dit bleek onder anderen bij de opvoering van een klein drama, Susanna getiteld, waarin hij de rol van den jeugdigen Daniël met het beste gevolg vervulde, en bij andere soortgelijke gelegenheden, waarin hij altijd de goedkeuring en de bewondering der toeschouwers wegdroeg.
Hij was zoo zachtzinnig van aard, dat men hem nooit, met wien het ook moge zijn, heeft hooren twisten; en ontstond soms eenig verschil tusschen hem en zijne makkers, gelijk onder kinderen zoo vaak gebeurt, was bij de eerste om hun verlangen in te willigen. Het gevolg zijner handelwijze was, dat hij een groeten invloed op zijne medemakkers verkreeg; dat zij hem niet alleen bewonderden maar oojf eerbiedigden, en zich van hem lieten vermanen en geleiden: zoo groot is de kracht der deugd wanneer zij eenmaal wordt erkend.
De godsdienstplechtigheden bij te wonen, de pre-dikatiën aan te hooren en de H. Mis te dienen was zijn lust en leven; en toen reeds de priester-kleeding te dragen, was voor den kleinen Berch-mans een waar geluk. Groot was dan ook zijn eerbied voor dien verheven stand ; in tegenwoordigheid van priesters zag men hem altijd met ongedekten hoofde. Niet anders verscheen hij voor zijn overste; beval deze hem soms, uit hoofde van de strenge koude, zijn hoofd te dekken, dan kon hij er slechts met moeite toe besluiten, niettegenstaande al zijne medekweekelingen het hoofd gedekt hielden. Nog als kind in het ouderlijke huis verkeerende, had hij aan tafel altijd een boek voor zich open, om daaruit te lezen; onder zijne metgezellen bekleedde hij den post van vóórlezer aan tafel. Zijne geliefkoosde lezing was die van het Boek der Spreuken, van de levens der Heiligen en de Lijdensoverwegingen. Onder liet eten was hij met zijn geest in hoogere krin-
18
gen, waarom zijne medeleerlingen hem uit scherts den bijnaam van Reiziger gaven. Green wonder dan ook, dat hij in het gebruik van spijs en drank uiterst sober was.
Het was op dit tijdstip zijns levens dat hij geheel uit zich zei ven, zonder een anderen leermeester te hebben dan God, het lijden van onzen Heer Jezus Christus leerde overwegen. Eens, toen de overige kweekelingen aan het spel waren, schuilde hij weg achter een houten kist, die zoo wat de hoogte had van zijn lichaam: en bleef daar twee uren verborgen. De overste en anderen dat bemerkende, kwamen na ingesteld onderzoek, tot het besluit dat hij dit reeds meermalen gedaan had om in de eenzaamheid te kunnen mediteeren.
De leerlingen van P. Emmerick waren gewoon, alvorens naar bed te gaan, hunne avondgebeden in zijne tegenwoordigheid hardop te verrichten; daarna vraagden zij zfjneu zegen en begaven zich ter ruste. De eerste van allen was gewoonlijk Joannes, niet om zoo spoedig mogelijk naar bed te kunnen gaan, maar om nog eenigen tijd in het gebed door te brengen; en, meermalen is het gebeurd, dat de overste zijne ronde doende, hem later vond al biddende in slaap gevallen.
Was hij altijd een trouw kind van Maria geweest, nu verdubbelde hij de godsdienstige oefeningen die hij gewoon was ter harer eer te verrichten. Niets was hem aangenamer dan in gezelschap van P. Emmerick eene bedevaart te doen naar de beroemde kerk van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, ongeveer een uur gaans van Diest gelegen. Onderweg sprak hij niet, maar deed eene overweging of bad-het rozenhoedje; meermalen bracht hij het hem me-degegevene voedsel onaangeroerd terug, wijl hij er zich uit liefde tot Maria van had onthouden.
In zijne studiën was hij zoo onderworpen, zoo ijverig dat noch P. Emmerick, no^-h zijn professor hem ooit een bestraffing of terechtwijzing behoefden te geven.
19
Van al het voorgaande heeft P. Emmerick, onder wiens bestuur Joannes drie jaren geleefd heeft, eene gerechtelijke verklaring afgelegd. Zijn leermeester voegde onder eede hier nog eene groote en uitbundige loftuiting bij over den gelukkigen verstandelijken aanleg en de buitengemeene leerzaamheid van Joannes; maar grooteren en verhevener lof nog schonk hij aan het voorbeeldig zedelijk gedrag van zijn leerling en de christelijke deugden door hem beoefend. Volgens zijne verklaring bezat de jeugdige Berch-mans eene zoo groote eenvoudigheid en reinheid van ziel, dat hij zelfs den naam niet kende der ondeugden, waartoe de kinderlijke leeftijd zoo gemakkelijk overhelt; en opdat niets zijne schoone ziel zoude bevlekken, verafschuwde hij als eene pest de vriendschap van bedorven jongelingen. Nergens zag men hem dikwijler dan in Gods huis, en nergens zeldzamer dan in het gewoel der menschen; het huis Grods, de school en de studeerkamer waren de geliefkoosde plaatsen, waar dit kind door Maria onder hare bijzondere zorg en bescherming genomen, bij voorkeur verbleef. „Den eersten keer,quot; verklaarde deze leermeester verder, „dat hij Latijnsche verzen zoude maken, had ik hem in de keuze der stofle vrijgelaten en zie, hij verkoos die te maken op den zoeten naam van Jeaus. En deze eerstelingen getuigden van een zoo brandende liefde tot Jezus, dat men hieruit gerust besluiten kon, dat hij eenmaal tot do Sociëteit van Jezus zou behooren.quot;
Zoo de leermeester over zijn jeugdigen leerling. Wij halen nog de verklaring aan van den verdienstelijken Aartspriester van Diest. Deze geestelijke, na met opzet en alle mogelijke nauwkeurigheid de inwendige zielsgesteldheid van dit heilig kind onderzocht te hebben, legde een heerlijk getuigenis van diens heiligheid af, zeggende, dat hij een engel was; dat eene engelachtige reinheid en kuischheid in hem uitschitterde. Met deze oordeelvellingen stem-tien in wie Joannes kenden; allen noemden hem een toonbeeld van deugd en heiligheid.
20
BERCTIMANS AAN HET KOLLEG-IE TE MECHELEK.
Uit de aangevoerde getuigenissen kan men opmaken hoe groot de onschuld en de volmaaktheid van Joannes in zijne kinderjaren was; maar ook welke verwachting men koesterde en met recht mocht koesteren van de gunstige ontwikkeling zijns natuurlijken aanlegs. Met deze verwachting streelde zich de vader des Zaligen. Daar hij evenwel niet zeer bemiddeld was en diensvolgens de onkosten voor de voltrekking der studiën benoodigd niet langer kon dragen, riep hij op zekeren dag zijn zoon bij zich en verklaarde hem in tegenwoordigheid zijner moeder, dat het volgens zijn inzien beter was, zoo Joannes zich op een of ander vak van handel of nijverheid wilde toeleggen, daar hij niet bij machte was, hem zijne studiën langer te laten voortzetten. De gehoorzame zoon, door dit voorstel met zijne plannen zoo geheel in strijd, ter neer geslagen, wierp zich voor vader en moeder op de kniën en smeekte hen met saamgevouwen handen, dat zij hem toch om de liefde Gods tot den geestelijken stand zouden opleiden. En wijl hij, zonder te studeeren hier niet toe geraken kon, verklaarde hij, zijnen ouders geen overtol-ligen last te zullen aandoen en zich met water en brood als zijn eenige spijs en drank te vergenoegen, zoo zij slechts wilden toestaan, dat hij zijne studiën mocht voortzetten. En hij sprak deze woorden met zooveel overtuiging en zulk innig diep gevoel, dat zijn vader er door getroffen, hem niet aan de studiën durfde onttrekken. De groote vraag was nu, hoe de middelen hiervoor te vinden. Eindelijk kwam hij op het denkbeeld zijn zoon in dienst te plaatsen bij iemand, die hiervoor Joannes in de gelegenheid zou stellen om zijne studiën te voltooien. De nederige zoon nam dit voorstel gretig aan en bracht diensvolgens eenige dagen door bij den Deken van Diest, die voor de huiselijke diensten, welke hij van
21
Joannes ontving, hem het middel kou verstrekken om zijne studiën voort te zetten. Het duurde evenwel niet lang, of zijn vader vond eene meer geschikte gelegenheid voor hem, te Mecheleu bij den Hoogeerwaarden Joannes Froidmont, kanunnik der kathedrale kerk dier stad. die den heiligen jongeling altijd als zijn dierbaren zoon beschouwde en hem overvloedige middelen verschafte om zijne studiën te voleindigen.
Joannes vertrok, den ouderdom van veertien jaren nog niet ten volle bereikt hebbende, in het jaar 1613 naar Mechelen, waar hij als kind des huizes inwoonde bij den kanunnik Froidmont, totdat hij in de Sociëteit van Jezus trad. Aanvankelijk hoorde hij de lessen in het oude stadskollegie, doch nauwelijks hadden de Paters der Sociëteit zich te Mechelen gevestigd en een kollegie geopend, of Joannes verzocht tegen den wil in van invloedrijke personen, maar gelijk hij zelf verklaarde, geheel volgens eene bijzondere voorzienigheid Grods, om als externe opgenomen te worden onder de leerlingen der Paters. Na een afgelegd examen werd hij bekwaam geoordeeld voor de klas der rhetorica, onder wier leerlingen hij voortaan plaats nam.
Thans begon zijne natuurlijke aanleg voor alles, wat waar en goed, edel en schoon is, zich in al zijn glans te toonen en te schitteren. G-root, te groot misschien was dan ook zijn toeleg op de studiën : had hij in het vaderlijke huis, onder het eten, altijd een boek voor zich open, hier bracht hij, uit zucht naar kennis, geheele nachten, zonder te slapen, studeerende door; en gebeurde het hem, dat hij over dag den Hoogeerw. kanunnik naar de eene of andere plaats moest vergezellen, dan nam hij, ten einde geen tijd te verliezen, een boek met zich : zoo onverdeeld had hij zich aan de studiën gewijd.
Slechts korten tijd had hij te Mechelen gewoond, of een ieder, die met hem in aanraking kwam, was opgetogen bij het zien van een zoo innemenden en , beminnelijken jongeling, die aan zijne schoonheid
22
en beminnelijkheid eene grooto wellevendheid, eene bevallige zedigheid en goedhartigheid paarde. Kan het ons dan bevreemden dat onderscheidene jongelieden van hoogeren stand dan hij , het niet beneden zich rekenden met hem om te gaan; dat zij hem eerden en eerbiedigden, in wiens tegenwoordigheid geen enkel ruw of minder zedig woord geduld werd ? Gebeurde het soms den een of anderen keer, dat de taal van sommige zijner medeleerlingen stootend was, bij zijne komst, evenals weleer bij die van den H. Bernardinus van Siena, werd elk minder eerbaar gesprek oogenblikkelijk afgebroken, of soms ook verwijderde zich de schuldige met het schaamrood op de wangen. Onder de studenten was er een, minder goed gestemd dan de overigen, van wien de heilige jongeling veel te lijden had: dikwijls belee-digde, lasterde en hoonde hij hem, maar Joannes verdroeg die beleediging, dien hoon en laster met veel heuschheid en geduld, zonder dien ongelukkige ooit één enkel woord te antwoorden, of zich bij anderen over hem te beklagen.
Zijne deugd begon ook eene hoogere vlucht te nemen. Nauwelijks was hij tot de scholen der Sociëteit toegelaten, of hij verzocht om het lidmaatschap der kongregatie van de Allerheiligste Maagd en werd met algemeene toestemming en goedkeuring van den raad aangenomen En voortaan was Joannes een groot ij veraar voor de kongregatie en wist door een zekere heilige behendigheid en zijne zachte en beminnelijke manier van handelen, vele andere jongelieden, niet alleen van het kollegie der Paters, maar van de openbare stadsscholen, over te halen, om zich als leden der kongregatie aan te bieden; en het is opmerkelijk, dat deze allen zijne bijzondere vrienden werden, want hij verklaarde eene innige genegenheid te gevoelen voor de trouwe vereerders van Maria. Hij zelf was in de kongregatie het toonbeeld, de spiegel voor allen, door zijne hechte deugd, zijne nauwgezette plichtsvervullingen ware godsvrucht. Alle Zaterdagen en de voordagen
23
barer feesten, vastte hij ter eere van Maria; ook las hij dagelijks het kleine officie der H. Maagd en bij het begin van elke maand vroeg hij den bestuurder der kongregatie, van welk gebrek hij zich moest beteren en welke bijzondere godvruchtige oefening hij kon verrichten ter eere van Maria en den maand-patroon der kongregatie.
Hij legde zich ook meer dan vroeger op het inwendig gebed of de overdenking toe, al den tijd, die hem van de studie overbleef, aan het gebed bestedendeelke hoek van het huis diende hem tot bidcel en dikwerf merkten de huisgenooten op, hoe hij zelfs, na middernacht, op zijne bloote knieën ter aarde gebogen, nog in het gebed was verslonden. Wat meer is, soms legde hij zich, na uren van gebed, eenvoudig op den naakten grond ter ruste. Is het wonder dat deze jongeling, na het ontvangen der H. Kommunie, twee of drie volle uren in een vurig gebed doorbracht? Eiken Vrijdag, reeds laat in den avond, ten einde door niemand herkend te worden, deed hij op zijn bloote voeten den H. Kruisweg ter gedachtenis aan het bitter lijden onzes ïïee-ren ; en opdat niemand zou bemerken, dat hij dezen weg blootsvoets aflegde, had hij de zolen uit een paar schoenen gesneden.
Hoe vindingrijk is toch de ootmoed der heiligen om hunne deugden voor de menschen te verbergen! Dan voor Joannes was het vergeefsche moeite — hij werd voor een heilige, een grooten heiligen gehouden. Een zijner medeleerlingen, tevens zijn meest vertrouwde vriend, die later ook religieus werd ineen der abdijen van Premonstreit, had zulk een hoog denkbeeld van Joannes' heiligheid opgevat, dat hij een Salve llegina door dezen met veel zorg in La-tijnsche verzen overgebracht, als eene reliquie eerbiedig bewaarde.
Zijne gehoorzaamheid bovenal was voorbeeldig: quot;hij was aan wie hem mocht gebieden, zoo gehoorzaam, dat hij naar het zeggen van een der Paters, de engel scheen te zijn van Tobias, die altijd ge-
24
reed stond , do hem opgelegde bevelen ten uitvoer te brengen. Één enkel voorbeeld zij hier aangehaald : de Hoogeerw. kannunik beval hem eens naar Leuven te gaan, eene stad vier uren van Mechelen verwijderd, om daar eenige zaken voor hem af te doen. Joannes deed de reis te voet, volbracht den hem opgedragen last en keerde denzelfden dag terug, na acht uren te hebben afgelegd met eene snelheid, die ongelooflijk was, zonder al dien tijd iets gegeten of gedronken, eenige rust genomen of eenig geld verteerd te hebben. Door te gehoorzamen had hij evenwel van deze reis voor zijne volmaking groote-lijks partij getrokken, gelijk hij trouwens gewoon was in alles, wat hij zag, hoorde of verrichtte. Een ander voorbeeld : men had in het huis van den Hoogeerwaarden kanunnik een Engelschen hond, door zijn meester afgericht om to water te gaan en het daarin geworpene op te zoeken. Nauwelijks was het trouwe dier in den vloed, of men toonde het een stuk brood ter belooning, en dan was het aardig te zien, hoe de hond alles aanwendde en zich alle moeite gaf, en aan de minste wenken zijns meesters gehoorzaamde. De toepassing van Berchmans was dat wij hieruit kunnen leeren, hoe wij moeten gehoorzamen aan G-od, die ons een eeuwig loon belooft. quot;Waarlijk het geheele leven van dien jongeling, hoe gewoon dit in zich zelf beschouwd ook moge schijnen, was eene aanschakeliug van heilige acten van deugd.
Kan het ons dan wel bevreemden, zoo de Hoogeerw. kanunnik, den Zalige door en door kennende, hem als een zoon liefhad; zoo hij niet van hem kon spreken dan onder het storten van tranen, en gewoon was zich in moeilijke omstandigheden en gevaren aan den bewaarengel van Joannes aan te bevelen.
Maar volgen wij het leven van onzen Gelukzalige, voor wien een hoogst gewichtig tijdstip aanbreekt.
25
III.
ZIJNE KOÜl'ING TOT DK SOCIËTEIT.
De deugd van Joaiinea altijd in volkomenheid toenemende, trok ook het welgevallig oog van God, immer meer en meer tot zich , en het behaagde der goddelijke majesteit eindelijk, deze schoone lelie niet te laten vergaan, te midden der puntige doornen; maar haar over te planten in eene betere aarde. Hij deed hem daarom door heilige ingevingen kennen de ijdelheid der wereldsche en voorbijgaande dingen, de gevaren en de strikken der wereld, de veiligheid van den religieuzen staat, terwijl Hij hem tevens het verlangen inboezemde, om zich in dien staat aan God toe te wijden. En Joannes, die altijd gehoorzaam aan de inwendige stemme Gods, nooit met den goddelijken wil in strijd was geweest, leende een gretig oor aan deze heilige ingeving en deed zijn best het vuur, dat God zich ge-waardigd had in zijn hart te ontsteken, brandend te houden. Veel hielpen hem hierin, gelijk hij zelf verklaarde, de Brieven van den H. Hierouymus, bijeenverzameld en uitgegeven door den Gelukzaligen Petrus Canisius van Nijmegen en het Leven van den Gelukzaligen jongeling, Aloysius vanGonzaga; de Brieven van Hierouymus hadden in hem het verlangen opgewekt, om de wereld te verlaten en deu religieuzen staat te omhelzen; door het lezen van Aloysius' Leven was hij er toe gekomen om bij voorkeur de Sociëteit van Jezus te kiezen.
Ten einde zich evenwel nog meer van Gods heiligen wil te verzekeren, deed hij drie zaken. Vooreerst verdubbelde hij zijne gebeden, boeteoefeningen en het gebruik der H. Sacramenten; van dezen tijd af naderde hij twee malen in de week tot de biecht en de H. Communie, God telken reize vurig smee-kend, dat Hij hem dien staat zou doen kiezen, waarin het zijner goddelijke majesteit behaagde van
26
hem gediend te worden. Vervolgens, toen hij nadacht, hoe hij voor de gewone uitgaven nog in het bezit was van twintig gulden, verdeelde hij dezo som in drieën: het eerste gedeelte gaf hij den armen; het tweede zond hij naar Leuven, om er aan het altaar der H. Maagd in de Sint-Pieterskerk Missen voor te laten lezen; en het derde eindelijk liet hij bezorgen aan het mirakuleuze heiligdom van Scherpen-heuvel, opdat ook daar tar eere van Maria, Missen zouden worden opgedragen ter zijner intentie. Ten laatste maakte hij deze roepstem Grods bekend aan zijnen geestelijken vader, dezen' tevens de hulp van zijn gebed en zijne leiding afsmeekende; hij stelde zich geheel in zijne handen met de belofte, geen haarbreed van zijnen raad te zullen afwijken. Spoedig echter was het den goeden jongeling duidelijk en klaar, dat God hem riep tot de Sociëteit van Jezus. Geen geringe beweeggrond was voor hem de beschouwing van het groote nut, dat de Sociëteit in België stichtte; van de moeite die zij aanwendde om de ketters tot den schoot der Eoomsche kerk en het ware geloof teiug te brengen; van den strijd vooral dien zij tegen de ketterij in Engeland voerde, waar vele Paters hun bloed vergoten, kerker en marteling ondergingen. Daarom werd het zoo edelmoedig gemaakte besluit van in de Sociëteit te treden , aan God opgedragen en tot meerdere verdienste en ter meerdere standvastigheid wilde hij zich, tot de uitvoering er van, door gelofte verbinden. Zoo dikwijls hij zijn geestelijken leidsman van dit voornemen sprak, beloofde hij deaen altijd, dat hij met Gods genade zijn uiterste best zou doen om eenmaal heilig te worden, want volgens Berchmans was het onmogelijk, met de middelen welke de Sociëteit aanbiedt, niet tot de hoogste heiligheid te geraken. Eiken keer dat hij den Pater kwam spreken, hernieuwde hij het vaste voornemen van eenmaal heilig te willen worden, en telken reize bleef bij den Pater de indruk, dat de heilige jongeling waarlijk eenmaal heilig zoude wezen: zoo krachtvol en overtuigend
27
sprak hij deze belofte uit. — Uit vreeze evenwei van zijne roeping te verliezen, zoo hij sleehta het miuatu verflauwde in den ijver, hem van G-od geschonken, sprak hij dikwijlder dan vroeger, met zijn biechtvader, vluchtte eiken schadelijken omgang, was zeer stipt op zijne gewone gebeden en godvruchtige oefeningen en daar hij gevoelde, de weldaad zijner roeping aan de H. Maagd verschuldigd te zijn, smeekte hij haar, hem die te willen bewaren en de genade te verkrijgen, van ze eenmaal ten uitvoer te leggen.
Daar hij reeds den ouderdom van zeventienjaren had bereikt, besloot hij, deels om zich zoo spoedig mogelijk aan G-od toe te wijden, deels om aan zijne oudera de gelegenheid te ontnemen, van omtrent hem andere plannen te vormen, zijn heilig voornemen kenbaar te maken. Hij schreef dan uit Meche-len den volgenden brief aan zijne ouders:
„Mijn waarde Vader en allerliefste Moeder.quot;
„Reeds sedert vier maanden klopt de goede God „gevoelig aan mijn hart; en ik heb dit hart lang „als gesloten gehouden. Maar eindelijk, na rijpelijk „overwogen te hebben, hoe de gedachte aan een te „kiezen staat, mij altijd bijbleef èn onder de studie „èn in de uitspanningsuren, èn op wandeling èn bij „al wat ik maar verrichtte, — heb ik na veel bid-„den, na vele H. Communiën, mijn besluit genomen „en de belofte afgelegd, den Heer onzen God met „de hulp zijner genade in den religieuzen staat te „dienen. En in waarheid wie is er toch, die de „groote ellende overwegende, de vele gevaren en de „zonden, die als eigen zijn aan eiken anderen levensstaat, er geen afschrik van gevoelt? Maar ook „omgekeerd, wie is er die denkende aan de gere-„gelde leefwijze, aan de nederigheid en vooral aan ,,de liefde tot God en den evenmensch, die in den „religieuzen staat bloeien, — zich niet voelt aangespoord dien te omhelzen:quot;'
„Het is waar, aan de vrieudeu en bloedverwanten
28
„valt het in zeker opzicht hard, zich van hunne „vrienden eu kinderen los te scheuren. Maar wat „zouden zij toch wel doen, indien God onze Heer, ^— welk hen allen beware, — die eens tot zich riep ?quot;
„Ik voor mij maakte dikwijls bij mij zeiven de „volgende beschouwing: Indien ik vóór mij zag, „mijn vader, moeder, zuster, broeders en vrienden „van den eenen kant en van den anderen den Heer „onzen G-od, met zijne moeder die, naar ik hoop, „ook nog mijne gezegende moeder is; en genen mij „zeiden: Verlaat ons niet, dierbare zoon; wij smee-„ken het IJ bij al de voor u onderstane zorgen en „moeite. En Jezus mij zeide: Integendeel volg mij „die voor U geboren, gegeeseld, met doornen ge-„kroond ja, zelfs gekruisigd ben. Aanschouw mijne „vijf heilige wonden; heb ik ze niet voor u ontvan-',gen? En weet gij'niet, dat ik tot dusverre uwe ziel „met mijn heilig vleesch gevoed, met mijn heilig „bloed gedrenkt heb? En gij zult U nu zoo ondank-„baar jegens mij betoonen? — Ach! mijne aller-„liefste ouders, wanneer ik dit alles beschouw, word „ik zoo door liefde gedreven dat ik, — ware dit „mogelijk, — op staanden voet naar een klooster ^zou ijlen. Mijne ziel en mijn hart zullen geen vrede 'smaken, vóór ik den beminde gevonden heb.quot;
„Gij zult misschien zeggen: Dit gaat alles te haas-„tig; wacht tot gij in de hoogere orden ziii. —Doch „ik vraag het U: Indien een arme bedelaar aan uwe quot;,deur een aalmoes kwam vragen en gij hem iets „wildet geven, doch hij u zou zeggen: Na één of „twee jaar zal ik zien of ik het zal aannemen, aoudt »gij hem dau nog iets schenken? Zoudt gij zijne handelwijze niet onberaden, niet onzinnig noemen? ',En zijn wij dan allen geen bedelaars voor den al-quot;machtigen God? Na vele smeekingen, die ik Hem quot;.heb aangeboden, behaagt het Hem mij thans eene „der kostbaarste aalmoezen te geven; dat wil zeg-„en: mij te roepen tot den religieuzen staat en wel quot;bepaaldelijk tot de fciocieteit van Jezus, den hamer quot;aller ketterijen en ten uitverkoren vat van alle
29
„deugd en volmaaktheid. En ik zou ze verachten en „met voeten treden ? En wie verzekert mij, dat God „onze Heer ze mij na eenige jaren opnieuw zal wil-„len schenken? En dan, o mij ongelukkige, zal ik „misschien een vreeselijk: Ik ken U niet, moeten „hooren.
„Daarom offer ik mij uit geheel mijn hart aan „Jezus Christus op en verlang ik onder zijne banie-„ren in de Societeit te strijden. Ik hoop dat gij niet „zoo onberaden zult zijn, van U te willen stellen „tegenover Christus. Ik lees in de geschiedenis, dat „de Egypte naren de kinderen offerden aan hun af-„god, een krokodil: en zij vervolgens een groot feest „hielden, zoodra de offers door het wilde dier verscheurd waren. Gij moet U veel meer verheugen „en God loven en danken, dat uw kind is waardig „gekeurd, niet om door U aan God gegeven te wor-„den, daar hij de uwe niet is, maar om te worden „teruggeschonken aan God, van Wien gij hem hebt „ontvangen.
„Ik beveel mij in uwe godvruchtige gebeden; en „ik smeek den Heer onzen God, dat het hem be-„hage mij de volharding tot aan het einde mijns „levens, en daarna aan TJ en aan mij het eeuwig „leven te schenken.
„Uw in Jezus Christus gehoorzame zoon „Joannes Berchmans.quot;
Deze brief draagt geene dagteekening, maar hij is ongetwijfeld van de maanden Juli of Augustus des jaars 1616. Het antwoord dat de heilige jongeling op zijn schrijven van zijne ouders ontving, schijnt minder gunstig te zijn geweest; althans de proef waaraan zij zijne roeping onderwerpen, toont dit genoegzaam aan.
Inderdaad met bittere smart hadden zijn vader en moeder deze onverwachte tijding ontvangen, zoowel omdat zij Joannes teeder beminden, als ook, omdat zij, wetende hoe gelukkig hij in de studiën slaagde, op hem do schoonste verwachtingen voor
30
de toekomst hadden gesteld; en nu zagen zij die hoop op eens vervliegen. Zij weigerden daarom voorshands hunne toestemming en verlangden, dat de roeping van Joannes door de Paters Capucijnen zou worden onderzocht. De gehourzamo zoon deed wat zijne ouders geboden: hij begat zich naar liet klooster der Capucijnen, waar zijne roeping op een harde proef werd gesteld; maar de jongeling antwoordde op alle vragen en tegenwerpingen met zooveel juistheid, met zulke afdoende bewijzen, dat de Eerwaarde Paters ten eenenmale voldaan, hem geluk wenschten met zijn heilig voornemen. Een Pater evenwel, — naar men zegt met het doel om Joannes' moeder van zijne roeping te overtuigen, — beproefde het nog meermalen, den heiligen jongeling door alle soort van redeneering van zijn besluit af te brengen.
Eens dat hij Joannes aan huis bezocht en hem andermaal de volvoering er van met klem van redenen ontraadde, luisterde deze in den beginne met geduld naar den spreker en betoonde hem den ver-schuldigden eerbied; maar eindelijk zijne redeneeringen niet langer kunnende verdragen, trok hij hem in eene geestelijke opwelling naar de deur en sprak: „Pater! zoo gij van niets anders wilt spreken, zie-„daar de deur, sla den weg in dien gij gekomen „zijt.quot; Na het hooren dezer mannelijke taal durfde de Pater den goeden jongeling niet langer bemoeilijken.
Thans wilde Joannes andermaal aan zijne ouders schrijven, zoowel om eiken tegenstand voor het vervolg uit den weg te ruimen, als om hun mede te deelen, dat hij vast besloten was, na weinige dagen het noviciaat in te treden. Hij schreef hun derhalve aldus;
„Mijn waarde Vader en allerliefste Moeder!
„Ik verheug mij grootelijks te mogen vernemen, „dat gij allen gezond zijt. Ik hoop en smeek God „vurig dat hij II altijd in gezondheid beware. Om
31
„U de waarheid te zeggen, verwondert het mij zeer „dat gij, die G-od zoudt moeten loven en danken „voor de groote genade, die hij zich gewaardigd „heeft aan TJ en aan mij te schenken, door mij te „roepen tot den religieuzen staat en wel bepaald „tot de Sociëteit van Jezus, waarin men een engelachtig leven leidt, — het verwondert mij zeer, zeg „ik, dat gij mij aanspoort. niet naar G-od te luisteren en de volvoering mijner roeping nog vijf of zes ,,maanden uit te stellen. Het zou, gelijk gij zeiven „wel kunt beseften, ongepast wezen, ongehoorzaam „te worden aan God, om U voldoening te geven. „Onze Heer, den jongeling van het Evangelie roe-„pende, wilde hemden tijd niet geven om zijn over-„leden vader te begraven; en toch was die hande-„ling goed en spoedig verricht. Een ander, insge-„lijks tot het volgen van Christus geroepen, wilde „eerst gaan beschikken over hetgeen te huis was, „en Jezus verbood hem zulks, zeggende: „Niemand, „die zijne hand aan den ploeg slaat en achterwaarts „ziet, is geschikt tot het rijk G-ods.quot; En waarom „heeft Christus alzoo gehandeld, meent gij? Om „geene andere reden dan om ons tetoonen, dat wij „zonder uitstel onze roeping moeten volgen.
„Daar het er derhalve op aankomt, geachte Ouders ! „om den Heer onzen God te gehoorzamen, om voor „mijne zaligheid te zorgen en ten laatste deze verschrikkelijke uitspraak te ontgaan: „Ik heb TJ ge-„roepen en gij hebt niet gewild; ook ik zal lachen „in uwen ondergang,quot; heb ik besloten, over veertien dagen den religieuzen staat te omhelzen. Ik „hoop door de gebeden mijner broeders, door uwe „gebeden en ook door de mijne, hoe zwak die ook „mogen wezen, — van God te verkrijgen, dat Hij, ,,die mij de genade der roeping geschonken heeft, „ook de volharding tot den dood zal verleenen.
„Uw gehoorzame zoon, „Joannes Berchmaus.quot;
Na de ontvangst van deze brief maakten do brave
82
ouders geene verdere moeilijkheden en offerden hun dierbaren zoon vfin harte aan God op; zij verlangden alleen dat hij nog eenige dagen zou komen doorbrengen te Diest in het midden zijner bloedverwanten, die nog zoo gaarne eenigen tijd van zijne tegenwoordigheid wensehten te genieten.
De Hoogeerw. kanunnik ïroidmond meende echter om gewichtige redenen, dit verzoek niet te kunnen toestemmen en beval den heiligen jongeling zulks aan zijne ouders mede te deelen. Hij schreef hun daarom den volgenden brief, de uitdrukking van het teederste gevoel en de innigste godsvrucht, waarbij hij hen verzocht en smeekte dat zij naar Mechelen zouden komen, alvorens hij het noviciaat intrad.
„Mijn waarde Vader en allerliefste Moeder!
„De tijding uwer goede gezondheid is mij recht „aangenaam geweest; moge de goede Grod zich ge-„waardigen TT nog langen tijd te sparen! Ik laat U „weten dat mijn beschermer mijne overkomst naar „Diest, waarnaar gij zoo vurig verlangt, niet goed-„keurt. Daarom smeek ik U ootmoedig, mijn waarde „Vader en XJ ook, mijne teerbeminde Moeder, dat „gij, om onze wederkeerige liefde, geene moeielijk-„heid zult maken om mij te komen bezoeken op het „allerlaatst. Woensdag-avond. Gij zult mij door uwe „komst vertroosten, en wij zullen elkander een laatst „vaarwel toeroepen op het oogenblik dat gij mij, „uwen zoon, terugschenkt aan God die mij eerst „aan IJ heeft gegeven.
„Één ding verlang ik echter van U, mijne dier-„bare Ouders! en dat is, dat gij iets voor mij doet, „wat ik zelf niet kan doen, omdat elk uur vanuit-„stel mij een lange dag toeschijnt, — dat gij na-„melijk voor mij een bezoek brengt aan Onze Lieve „Vrouw van Scherpenheuvel, in gezelschap van mijne „tantes, van mijn broeder en van de overige goede „vrienden, die het wel met mij meenen en de zaligheid mijner ziel beoogen. Nadert daar voor mij
33
„tot de H, Tafel des Heeren en offert mij, uw kind „op aan Maria en haar gezegenden Zoon met dezelfde vreugde des harten, waarmede de H. Maagd „Jezus Christus aan den hemelschen vader opdroeg. „Mocht evenwel dit godvruchtig bezoek uwe komst „vertragen, dan zoudt gij misschien bij het terug-„keeren over Scherpenheuvel kunnen gaan.
„Ik beveel U mijn goeden vriend, die, om aan „mijn beschermer te behagen en mij genoegen te „doen, U dezen brief wel wil bezorgen. Behandelt „hem goed en logeert hem, bid ik U, in ons huis „of in dat mijner tante.
„Beveelt mij zoo hartelijk mogelijk aan mijn goe-„den grootvader, aan mijne ooms en bovenal aan „mijn besten en bijzonderen weldoener, den Heer „Den G-roenendonk, en smeekt hem mijner indach-„tig te zijn in zijne godvruchtige gebeden. Vergeet „ook mijn oom Pellen en mijne tante Kateryn niet. „Nog vele andere „zaken heb ik U te zeggen, maar „gij zult ze, hoop ik, spoedig hier hooren.
„Bidt allen recht vurig voor mij, opdat de Heer „zich gewaardige mij de volharding tot aan het einde „mijns levens te schenken! Doet aan al mijne vrien-„den hetzelfde verzoek, en moge hun dit als mijn „laatst vaarwel verstrekken!
„Ik bid U nogmaals om, zoodra gij deze week „gelegenheid hebt, mij te komen bezoeken.
„Uw gehoorzame zoon Joannes Berchmans.quot;
Zoo schreef onze zalige aan zijne ouders, eenige dagen voordat hij de wereld ging verlaten, om zicli geheel aan God op te ofteren.
IV.
ZIJN HEILIamp; LEVEN IN HET NOVICIAAT.
Eindelijk dau was Joannes alle moeilijkheden te boven en had hij aan zijne ouders al de voldoening
:34
geschonken die hij hun geren kon. Nu was zijn vurigst verlangen om zoo spoedig mogelijk do wereld voor altijd vaarwel te zeggen.
Na derhalve een jaar de klasse dor welsprekendheid of rhetorica in het eollegio der Sociëteit met den besten uitslag te hebben gevolgd, — want hij behaalde de eerste prijzen in do Grieksche taal, in het Latijnsche proza en de Latijnsche verzen, — werd hij door P. Karei Scribani, provincialen overste van Vlaamsch België, voor de Sociëteit aangenomen en trad, omstreeks aeventien en een half jaar oud, op een Zaterdag, den 245tG11 September van het jaar 161G te Mechelen in het noviciaat. Hij was de eerste novice, dien het nieuwe collegie dier stad aan de Sociëteit schonk.
In gezelschap van een ander jongeling, te gelijk met hem voorde Sociëteit aangenomen, begaf Joannes zich naar het noviciaat. Onder weg sprak hij tot genen in eene soort van geestverrukking en riep onder anderen met een onbeschrijfelijk gevoel uit: „O mijn broeder! moge het Grod behagen,- dat het „ons, die nu samen naar het noviciaat opgaan, om „God daar volmaakter te dienen, ook eenmaal ge-„geven zij, vereenigd in den hemel aan te landen!quot;
Op het voorplein van het noviciaat gekomen en daar in de verte een broeder met tuinwerk bezig ziende, zeide Joannes tot zijn metgezel: „Wij kun-„nen ons geestelijk leven niet beter beginnen dan „met werken van nederigheid en liefde, helpen wij „daarom onzen nieuwen broeder!quot; Eu hij nam een schop of eenig ander tuingereedschap en hielp den broeder, waarin hij door zijn metgezel werd gevolgd: een heerlijk begin dat iets grootsch in de toekomst voorspelt.
Zoo werd dan Joannes onder de novicen opgenomen , die op dit oogenblik een honderdtal beliepen, bijna alle jonge menschen, in den bloei der jaren, die èn door natuurlijken aanleg en door eene heilige zielestemming bekwaam waren om veel, zeer veel te werken voor de meerdere eer en glorie Gods.
35
't Is onmogelijk te verhalen, welke geclaelifcen en heilige gevoelens den jongeling bezielden, toen hij zich in Gods huis ontvangen zag: zij zijn aan Q-orl, den doorgrondei' van harten en nieren, alleen bekend. Zoo veel is zeker, dat hij op dien eersten dag, na het avondeten, terwijl hij in de recreatie was, een onuitsprekelijk zielsgenoegen smaakte, omdat hij, de wereld verlaten hebbende, nu ouder de dienaren Gods bij uitnemendheid werd gerekend, en dat hij gedurende dit geheele uur niets deed dan weenen van heilige en dankbare aandoening. Ook later hield hij niet op, God te loven en te prijzen dat Hij hem, buiten alle verdienste, geroepen had tot de Sociëteit van Jezus, zijne roeping stellende onder de grootste van God ontvangene weldaden. Aan personen van de wereld sprak hij er niet zelden over met eene opgetogenheid en eene heilige zielevreugde, die bij sommigen het verlangen naar den religieuzen staat opwekte. En die liefde voor zijne roeping, altijd grooter wordende, kon door den vijand zijner ziel noch door bekoring, noch door begoocheling niet in het minste verstoord of verminderd worden; ook vleesch en bloed vermochten niets tegen deze liefde, getuige het volgende voorval. In de eerste maanden van het noviciaat kwam zijn vader hem bezoeken, en nog innig bedroefd over het geleden verlies, liet hij niet na, toen zij alleen waren, te zeggen: „Het zou beter zijn, mijn zoon, dat gij de Sociëteit verliet en te Leuven uwe studiën gingt voortzetten, ten einde U alzoo meer geschikt te maken om voor het heil en het welzijn uwer dierbare familie te zorgen.quot; — Gevaarlijke bekoring voor zielen, waarin de liefde tot hare roeping geene diepe wortelen geschoten heeft. Doch Joannes antwoordde zonder dralen en met eene heilige verontwaardiging: „Hoe! mijn vader? Eicht uwe oogen ten hemel en stel uw hart op de eeuwige goederen, die God u zonder eenige moeite in overvloed schenken kan.quot; Door deze woorden, met zooveel kracht van gevoel en overtuiging uitgesproken, diep getroffen, wachtte
36
de brave vader zich wel zijn zoon nog lastig te vallen. En die indruk was niet voorbijgaande, want ruim anderhalf jaar later, na den dood zijner echtgenoote, toen hij zich in liet collegie der Paters te Leuven in de eenzaamheid afzonderde, nam hij het grootsch besluit, zich voortaan aan den dienst van Grod te wijden; hij werd priester en kanunnik van Sint-Sulpicius te Diest en verlangde vurig, naar het voorbeeld van zijn beminden zoon, zich in de Sociëteit te begeven. Had God hem niet zoo spoedig tot zich geroepen, hij zou in het geluk van zijn kind hebben gedeeld.
Van het eerste oogenblik dat Joannes zich in het noviciaat bevond, toonde hij wie hij was: onschuldig, rein, voorzichtig, volmaakt in alles; zoo klonk de stem van allen, zoowel der Paters als der novicen.
Het duurde dan ook niet lang of de novicenmees-ter stelde hem aan allen ten voorbeeld en benoemde hem tot prefect der novicen, aan wien het is opgedragen, volgens hooger ontvangene orders, zijne broeders in de uitwendige regeltucht te leiden en hun aan te wijzen wat zij te verrichten hebben,
Joannes kweet zich van deze taak tot aller voldoening. Niemand had ooit eenige klacht tegen hem in te brengen, niettegenstaande er bij de honderd novicen waren. Wat meer is, wanneer zijlater iemand, met dezelfde taak belast, wilden .prijzen, waren zij gewoon te zeggen: hij schijnt een andere Berchmana.
Wie hem zag of met hem in aanraking kwam, hield hem voor een engel. Dit laatste woord herinnert ons de volgende aardigheid. Terwijl Joannes zich met de anderen in de recreatie bevond, was er een der quot;novicen, die, om den heiligen jongeling eens onschuldig te doen kleuren, in zijne tegenwoordigheid zeide, dat de H. Maagd, op het oogenblik dat zij begonnen was te Scherpenheuvel wonderen te verrichten, ook een groot wonder te Diest had gedaan; dat daar een engel verschenen was in het vleesch. Joannes, den geestigen zet zeer goed vattende, voegde er aanstonds bij, dat het dan ongetwijfeld wel een engel in schijn zou zijn geweest.
37
En zoo was hij, die vroeger stil en teruggetrokken scheen, altijd even spraakzaam, vroolijk en opgeruimd , zoodat sommigen, al schersende, hem den heiligen Hilarius en den heiligen Laetus noemden; en deze opgeruimdheid overigens werd nooit gestoord, niettegenstaande hij van eene prikkelbare en zeer levendige natuur was. Kortom, de jeugdige Berch-mans, door zijne oversten aan de andere novicen ten toonbeeld gesteld, was dit in waarheid. De uitstekende voorbeelden, door hem in alle soorten van deugden gegeven, zullen er ons ten volle van overtuigen.
De hooge volmaaktheid van onzen Zalige had har ren grond deels in zijne voortdurende en innige ver-eeniging met Grod, deels in dat heilige voornemen, door hem krachtvol ten uitvoer gelegd, om alle zijne handelingen zoo volmaakt mogelijk te verrichten. Alles in en'om Grod, was de leus van den zaligen Berchmans. Daarom had hij een dagboek samengesteld, waarin alle zijne dagelijksche handelingen, te beginnen met het opstaan, allernauwkeurigst geregeld waren. Dit was niet genoeg: het doel van alle handelingen, zoo in het algemeen als van elke in het bijzonder, stonden daar opgeteekend; hij had zelfs bepaald hoe dikwijls hij in den loop van den dag zijn hart door verzuchtingen en schietgebeden tot God zou verheften. Hierdoor was hij in eene aanhoudende oefening der goddelijke tegenwoordigheid en onophoudelijk bezig met de hemelsche zaken. Vandaar ook dat hij tot zelfs het geringste met God verhandelde. Zoo verklaarde hij dat hij in zijne betrekking van prefect der novicen, nooit over iets of iemand tot zijne oversten gesproken had, tenzij na alvorens God geraadpleegd te hebben; en hij deed dit, zoowel om den vrede van anderen niet te storen, als om zich zeiven door eigen gevoel en oordeel niet te bedriegen.
Ten einde dit innige verkeer met God te onderhouden, begaf hij zich dikwerf naar de kapel. Gedurende al den tijd van zijn noviciaat bezocht
38
hij dagelijka zevenmaal tiet Allerheiligste Sacrament. Telkenreize bij het verlaten der kapel stelde hij tot zijne terugkomst den zaligen Aloysius en Stanislaus tot zijne plaatsvervangers aan. — Het was een aandoenlijk scliomvspel, den heiligen novice in het gebed te zien. Alvorens de overdenkingen te beginnen, plaatste hij zich voor het kruisbeeld of eene afbeelding der H. Maagd, zijne knieën ter aarde gebogen, de oogen half gesloten en de handen saamgevouwen op de borst: zoo zat hij daar onbeweeglijk, met den lach op het gelaat. W el dra brak de vlam, die inwendig brandde, naar buiten en deelde een heiligen gloed aan wie hem omgaven mede. Sommigen waren dan ook gewoon zich zoo dicht mogelijk in zijne nabijheid te plaatsen, om op deze wijze het vuur der goddelijke liefde te gemakkelijker in hunne harten te ontsteken. En hoe getrouw hij was in het, volbrengen der meditatie leert hij ons zelf, door te verklaren, dat hij, gezond zijnde, de overweging niet alleen nooit heeft nagelaten, maar zelfs nooit het voor de meditatie bepaalde uur heeft veranderd, opdat, gelijk hij zeide, zijn gebed, met de gebeden zijner broeders vereenigd, te krachtiger zou zijn bij God. Drie dingen vooral was hij gewoon voor zich en zijne broeders van God te vragen: eene engelachtige zuiverheid, de volharding in do heilige roeping en de genade om een bekwaam werktuig der Societeit te worden; en het middel tegen elke on-volkmaaktheid was, volgens hem, die zachte en zoete gemeenschap met God , voortvloeiende uit den geest des gebeds.
In welke innige gemeenschap nu Joannes altijd met God was, weten wij uit zijn dagboek, waar wij vinden opgeteekend, dat hij in al zijn denken en willen en handelen in eene onafgebroken vereeniging met God verkeerde.
Hij vergat ook Maria, zijne lieve moeder, niet, ter wier eere hij als kind de gelofte van zuiverheid had afgelegd. Met vele zijner medenovicen was hij overeengekomen, bij alle gelegenheden onderling
!39
over Maria te spreken, en zij deden zulks ijverig en met kinderlijke hartelijkheid. Zijne devotie tot de Moeder Gods nam trouwens altijd toe, gelijk wij later zullen zien; en het was ook uit liefde tot Maria dat hij haren reinen bruidegom, den H. Jozef, begon te vereeren en anderen tot deze vereering aanspoorde.
Hij had ook nog eene andere moeder die hij hoogschatte en innig liefhad, en deze moeder was de Societeit, wier geestelijk kind hij was. AI wat haar aanging, lag hem zoo na aan het harte; hare vreugde was zijne vreugde, hare smarte zijne smarte. Hij wist ook wat hij haar verschuldigd was, en daarom, nadenkende over het groote geluk zijner roeping, was zijn hart overstelpt van hemelsche blijdschap en kon hij een lach van vergenoegen niet inhouden, terwijl hij in zijn binnenste bezig was met Grod te loven en te danken voor zijne roeping tot de Societeit. Hoe hoog hij deze schatte, blijkt hieruit, dat hij niet kon begrijpen, hoe een religieus in zware overtredingen kon vallen, daar alle gevaren om te zondigen verre van hem verwijderd en de middelen om deugdzaam te leven altijd in overvloed nabij zijn.
Is het noodig te zeggen, dat de heilige jongeling zeer geringe gedachten van zich zeiven had ? Mochten wij er nog aan twijfelen, zijne eigene woorden zullen dien twijfel wegnemen. Eens door een zijner gezellen ondervraagd zijnde of hij geene bekoringen van ijdel zelfbehagen ondervond, antwoordde de Zalige: „Met Gods genade vrees ik dat ondier al heel weinig.quot; En waarlijk, hij, die de vernederingen zoo liefhad en zocht, behoefde ook de ijdele eer en glorie niet te vreezen. Hij was verheugd, oude en verstelde kleederen te dragen, in tegenwoordigheid van anderen berispt te worden en de meest nederige en lage bedieningen te verrichten. Het deed hem goed, dat zijn ezel, zooals hij zijn lichaam noemde, door hem zeiven of door anderen wat hard behandeld werd; vooral verlangde hij vurig
40
dat zijne gebreken ten aanhooren van allen werden voorgelezen.
Niet zelden richtte hij dciarom aan zijne broeders de vraag, welke fouten en gebreken zij in hem hadden opgemerkt, ten einde ze, op een lijstje geschreven, den overste ter aflezing te kunnen overhandigen.' Maar, helaas! tot droeve smart van onzen Zalige, gaven allen ten antwoord: wij hebben niets opgemerkt. Doch de heilige jongeling rustte niet; hij0 verkreeg eindelijk, door lang aanhouden, van den overste dat vier novicen altijd een wakend oog over hem zouden houden en hem over zijne gebreken vermanen. Maar ook zij wisten niets in Bereh-mans te bespeuren. Een hunner was ten laatste zoo gelukkig, hem op eene kleine nalatigheid te betrappen, waaraan Joannes zich had schuldig gemaakt, door terzelfder tijd een ander liefdewerk te verrichten. Deze broeder bracht hem het opgemerkte verzuim liefdevol onder het oog, en de Zalige overlaadde zijn broeder met dank, tevens belovende drie rozenhoedjes voor hem te zullen bidden. Deze, nu uitgelokt door de geestelijke winst, spitste er zich op Joannes in al zijne gangen na te gaan; maar het was hem niet mogelijk de minste fout in hem
te ontdekken. _ . , n
Sterker nog spreekt wat zijn novicenmeester, r. Willem Bauters, verhaalt. Den heiligen aandrang ziende, waarmede Joannes er telkenmale weder op terugkwam, dat zijne gebreken toch in het publiek mochten worden voorgelezen, meende hij hem dien troost niet te moeten weigeren en beval aan de novicen, die bijna honderd in getal waren, dat elk hunner hem een klein briefje zou ter hand stellen, waarop een ieder de fouten, in Berchmans opgemerkt, zoude nederschrijven. Welnu, in eene publieke zaal, in tegenwoordigheid van allen, opende de novicenmeester aller briefjes, en er was niemand die eenige fout of nalatigheid in den heiligen novice wist aan te wijzen. De Pater, wei wetende hoe de novicen, nauwgezet als zij immer zijn, de kleinste
onvolmaaktheden in de handelingen gewoonlijk weten te ontdekken, was over dit feit hoogst verwonderd.
quot;Was Joannes nederig, hij was even gehoorzaam; ja, de gehoorzaamheid was zijne deugd bij uitnemendheid. Hij beminde en vereerde daarom op eene bijzondere wijze zijn heiligen vader Ignatius, die zulk een heerlijken brief over de gehoorzaamheid heeft geschreven. Deze deugd was dan ook voorbeeldig in Joannes. Reeds bij zijne intrede in het noviciaat had hij beloofd, nooit een enkelen regel te zullen overtreden, en hij hield mannelijk woord, altijd en in alles met de grootste volkomenheid gehoorzamende. Volgens zijn zeggen, moest men met nauwgezetheid in alles gehoorzamen, tot zelfs in de kleine zaken, èn omdat de oversten verlangen dat men hunne bevelen hoogachte, èn omdat wie de kleine zaken stiptelijk volvoert, ook de grootere nauwkeuriger zal volbrengen. Gehoorzaamheid uit vrees kende hij niet en verfoeide hij, als den religieus, ja den mensch onwaardig; hij verklaarde dan ook dat de stipte gehoorzaamheid van Aloysius niet voortkwam uit vrees voor de zonde, maar uit innige liefde en genegenheid tot de deugd van gehoorzaamheid. Zoo ging het ook onzen Zalige. Eens stond hij, met toestemming zijns oversten, aan de deur te praten met een vreemdeling, en zie, een tweede meldt zich aan om hem te spreken. Wat doet nu Joannes ? Hij zegt tot den laatstgekomene, dat hij hem zonder verlof niet mag spreken, maar dit oogenblikkelijk wil gaan vragen en na bekomene toestemming zal terugkeeren. En hij ging en kwam weldra met de toestemming zijns oversten terug. — quot;Wilt gij nog een ander voorbeeld zijner stipte gehoorzaamheid? Welnu: wanneer hij gedurende het noviciaat zich des morgens niet wel gevoelde, stond hij toch met de anderen op en keerde vervolgens, — indien dit noodig was, — met toestemming zijns oversten naar bed terug. Wat hij wel deed, om zoo nauwgezette kunnen gehoorzamen, verklaarde hijzelf, toen men
42
hem eens de vraag stelde: hoe hij toch den regel van het stilzwijgen zoo volmaakt kon onderhouden? Joannes gaf dit antwoord: „Ik doe dit volgenderwijze : wie mij tegenkomt groet ik ootmoedig; zoo hij mij een dienst verzoekt, betoon ik mij bereidvaardig; vraagt men mij over iets, dan luister ik naar hetgeen men zegt en antwoord met een enkel woordje, elk nutteloos woord vermijdende.quot;— Hij had daarboven de gewoonte, den bewaarengel van wien hij ontmoette te groeten of voor dezen te bidden; nooit echter zou hij iemand voorbij zijn gegaan, zonder hem een vriendelijken en zedigen groet toe te sturen.
Wat zijne engelachtige reinheid betreft, was hij volkomen het evenbeeld van den engel Aloysius. In heel zijn leven heeft men nooit eenig gebaar, noch teeken, noch woord of daad in hem bespeurd, met deze heilige deugd in strijd. Hoe toegevend en me-degaande hij zich in andere opzichten toonde, waar het de engelachtige reinheid gold, was hij uiterst gestreng. En beminnelijk en bevallig als hij tevens was, wekte hij door zijne buitengewone zedigheid in wie hem beschouwde de liefde tot de zuiverheid op, want zijne oogen alleen schoten stralen uit, die het heilige vuur der liefde ontstaken. Maar ook wat zorg wendde hij aan om die teedere deugd, die zoo licht verwelkende bloem, ongeschonden te bewaren! Niet alleen des daags, maar ook des nachts was hij op zijne hoede en nam alle mogelijke voorbehoedmiddelen. In dezelfde houding, waarin hij zich 's avonds ter ruste legde, bevond hij zich nog bij het ontwaken in den morgen, zonder zich ooit, noch uithoofde van de koude, noch van de warmte, te verroeren, en dit hield hij vol, zoolang hij leefde. Alvorens in het bed te stappen, was hij gewoon de verschillende deelen er van toe te vertrouwen aan zijne heilige beschermers en voorsprekers; midden aan het voeteneinde plaatste hij Christus, hangend aan het kruis, opdat hij, des morgens met deze godvruchtige en heilige gedachte ontwakende, zijn Verlosser oogen-blikkelijk kon vereeren en hom de voeten kussen.
43
Wie de deugd wil beoefenen moet de tegenovergestelde ondeugd bestrijden. Daar nu elke stand zijne bijzondere deugden beeft, zijn er voor eiken stand bepaalde ondeugden die bekampt moeten worden. De ondeugden, waartegen de religieus vooral strijd moet voeren, verklaarde de Zalige, zijn: de lauwheid, de hoogmoed en de onmatigheid. De lauwheid , zoo gaat hij voort, wordt overwonnen door den ijver des geestes, de hoogmoed door de nederigheid en de onmatigheid door de matigheid.
Den ijver van Joannes hebben wij reeds bewonderd: hij verrichtte elke handeling zoo, als ware zij de voornaamste en de meest gewichtige, als ware zij de eenige die hij te doen had. En zijn ootmoed? Hij had zulk een klein denkbeeld van zich zeiven ; hij zocht en beminde do vernederingen.
Onmogelijk daarenboven is het te beschrijven, hoe matig hij was in het gebruik van spijs en drank : nooit dacht hij er aan dat zijn lichaam voedsel behoefde , tenzij wanneer het teeken voor tafel gegeven werd; nooit had hij zich te beschuldigen dat hij de grenzen der matigheid in het geringste was te buiten gegaan. In de eetzaal zette hij zich, na het gebed, aan tafel, doch wachtte eenige oogenblikken , middelerwijl hij een Onze Vader bad, alvorens aan eenige spijzen te raken; vervolgens, als ware God zijn dischgenoot , liet hij het beste liggen en gebruikte van een eerste gerecht niet meer, zoodra een tweede werd opgedragen. Door de oefening en met den tijd, zeide hij, kan de mensch zich de matigheid eigen maken, en dezen stelregel bracht hij zelf in beoefening. Ten einde het ontbijt te kunnen ontberen, was hij bij den aanvang van zijn noviciaat begonnen met eiken morgen een bete broods minder te nemen, om zoo doende, na eenigen tijd, tot aan het middagmaal zonder eten te kunnen blijven. Op deze wijze had hij de onthouding en de versterving geleerd en beoefend, want verstorven was de heilige jongeling. Onder het aanhooren der predikatiën of huiselijke onderrichtingen werd hij vroe-
44
selijk geplaagd door slaperigheid. Wat doet hij nu? Hij bijt zich op de lippen ten bloede; hij knijpt zich zoo gedacht in de armen, dat de blauwe plekken dagen achtereen zichtbaar blijven; maar Joannes had den slaap overwonnen en luisterde met gespannen aandacht. Den lijders aan dezelfde kwaal raadde hij hetzelfde geneesmiddel aan.
Genoeg om ons te overtuigen dat Joannes een volmaakte en heilige novice was, en wel zoo volmaakt en heilig, dat eenige Paters, met opzet in de levens der heiligen zoekende naar eene deugd , door hem niet beoefend, vergeefsche moeite aanwendden. Daarom stonden hem zijne oversten na het einde van het eerste proefjaar toe, op den 27quot;'* September van het jaar 1617, tot zijn eigen troost en godsvrucht, de geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid uit te spreken.
Gelukkig oogenblik voor den heiligen jongeling, nu hij zich door die gulden keten der kloostergeloften aan Grod gebonden zag ; hij had zich de verplichting opgelegd, niet slechts voor eigene zaligheid en volmaking, maar ook voor die van zijne
naasten te werken.
Het is dan ook opvallend, hoe van dit oogenblik af de zielenijver in hem blaakte. Graarne en dikweri sprak hij over de missiën waar de Paters werkzaam waren in de Indiën, in Japan en China, doch bij voorkeur over deze laatste missie, waarnaar hij
vurig verlangde. . ,.
Nauwelijks had hij eenig stichtend nieuws uit die verre gewesten vernomen, of hij was er op uit deze troostvolle tijdingen aan zijne broeders mede te dee-len. Ofschoou geheel met zijne geestelijke vorming beziar legde hij zich toch met ijver toe op het lee-ren der Fransche taal, die hij tot nu toe met kende, en werd er in korten tijd zoo ervaren in , dat men hem meermalen in de eetzaal liet preeken in het Pransch. Hij verklaarde, deze taal te hebben geleerd, om te nuttiger werktuig te worclen der sociëteit en ook omdat het niet kennen dier taal m
15
Bolgiö vooral, waar zij vrij ulgoineea gesproken werd, misschien tot schade eener ziel zou kunnen strekken.
Brandende van ijver als hij was, had hij eene levendige en bezielde voordracht. Eenmaal zelfs, toen hij den lof van zijn dierbaren voorganger, den zaligen Aloy-siua verkondigende, sprak hij met eene altoos klimmende bovenaardsche bezieling en vervoering, zoodat de overste, voor zijne gezondheid bevreesd, hem midden in zijne lofrede liet ophouden.
Was het den jongeling nog niet gegeven, op een ruim veld blijken te geven van zijn apostolischen zielenijver, in den kleinen kring, hem door de gehoorzaamheid aangewezen, richtte hij waarlijk wonderen uit. Verrukkelijk was het, hem te zien onder de arme kinderen der stad, wien hij den catechismus zoo smaakvol en zoo eenvoudig wist uit te leggen , dat de kleinen den novice veel liever hoorden dan de gevormde Paters. Eens had hij hen geleerd, hoe den rozenkrans te bidden; en velen hunner had hij een rozenhoedje geschonken. Toen hij eenige uren later naar huis terugkeerde, zag hij sommigen dier kleinen achter eene heg langs den weg den rozenkrans bidden: dit deed den heiligen jongeling een waar genoegen. Op een anderen keer gebeurde het, dat zij hem, bij geheele scharen, tot aan de deur van het noviciaat begeleidden, tot geene geringe verwondering en vreugde der Paters, die dezen triomftocht zagen.
Nooit was hij gelukkiger dan wanneer hij anderen, zoowel vreemden als huisgenooten, helpen of hun een dienst kon bewijzen. Verheugde hij zich over het geluk zijner medemenschen, hij betreurde evenzeer hun ongeluk of ellende; hij bad God voor het heil zijns naasten even vut ig, als hadde het zijne eigene zaligheid gegolden, — hierin het tweede gebod, gelijk aan het eerste, steeds indachtig; „Gij zult uwe naas-„ten liefhebben gelijk u zeiven.quot;
Hij wist dat zijne moeder, sedert jaren lijdende aan eene zware ziekte, die met bittere pijnen gepaard
46
ging, van dag tot dag erger werd ; hij wilde haar daarom een woord van troost en opbeuring schrijven, haar aanmoedigen tot geduld en tot de hope op de eeuwige glorie die zoo nabij was. De heilige zoon schreef aan zijne zieke moeder uit het noviciaat van Mechelen den volgenden brief:
„Allerliefste Moeder in den Heere!
„De vrede van Jesus Christus zij met U en met „ons allen! Ik verheug en verblijd mij zeer, wanneer „ik denk aan do groote zegeningen, die de oneindige „goedheid Grods, — Hij zij er eeuwig voor gepre-„zen, — tot aan dezen dag over onze gansche fami-„lie heeft uitgestort; vooreerst door mij hier op aarde „te roepen tot de Sociëtet van Jezus, zijn eenigen „Zoon, en TJ thafls uit te noodigen, allerliefste moe-„der, tot de eeuwige bruiloft in den Hemel.
„Verbeeld U te ziende H. Moeder Gods, Maria, „en de H. Elisabeth en uwen heiligen Engelbewaarder, en laat ons gezamenlijk zeggen: O mijn Heere „Jezus! zie uwe arme dienstmaagd, die hier met uwe „allerheiligste Moeder Maria voor U staat, bereid „tot alles wat TJ behaagt. O Jezus, zoon van David, „ontferm U mijner! O Maria, bewaar mijne kinde-„ren die ik met zoo vele tranen in de vreeze des „Heeren opvoedde! Ik offer ze op als uwe dienaren „en kinderen. Wees, ik bid het, wees hunne moe-„der! En ik, o Maria! ik smeek U uit geheel mijn „hart, neem als uwe kinderen aan én mij én mijne „zuster én al mijne broeders!
„Houd moed, allerliefste moeder! strijd edelmoe-„dig en vestig het oog des geestes op de kroon die „voor TJ bereid is. Ik hoop dat wij TJ niet zullen „verliezen, en dit zal ook niet gebeuren, tenzij om-„dat gij ons met meerdere zorg en liefde van uit „den Hemel kunt bijstaan. Ik smeek TJ van gan-„scher harte, gewaardig TJ, mij uw moederlijken „zegen te geven! Hier bidden wij allen voor TJ, op-„dat God TJ schenke wat uwer zaligheid dienstig is. „Ik houd mij overtuigd dat gij mij niet zult verge-
47
„ten. Strijd dan met moed, allerliefste moeder!
„Uw minnende en gehoorzame zoon in Chriatus, Joannes Berchmans.quot;
Welk een onuitsprekelijk geluk voor eene moeder, op haar sterfbed zulk een brief van zulk een zoon te ontvangen ! Hoe gelukkig en zalig zal zij zich hebben gevoeld, boe vurig zal zij God bedankt hebben voor het offer, dat Hij in Joannes van haar had ge-' vraagd! Na eenige dagen was zij niet meer. Bij het vernemen dezer tijding ontrolden tranen aan zijn oog, maar zonder te klagen of te morren sprak hij; „Ik hoop ispoedig twee moeders in den hemel te „hebben; wat ik door mijne zwakke gebeden vermag, „zal ik trachten te doen.quot;
In den brief aan zijne moeder sprak het hart van Joannes, die louter liefde was; liefde was hij ook voor zijne broeders, er slechts op uit om allen wei te doen. Bemerkende dat een der novicen in zijne roeping wankelde en de Sociëteit wilde verlaten , viel hij voor hem op de knieën, smeekte hem nog eenige dagen te wachten, en in dien tusschen-tijd bad. hij zelf en spoorde anderen aan om de H. Maagd voor een ongelukkigen broeder te bidden; en het schijnt dat hij de genade der volharding verwierf, want de misleide jongeling heeft de Sociëteit nooit verlaten. Bij vreugde en smart, bij leven en dood was hij liefde voor aijne broeders. Toen er eens tegen den avond een novice gestorven was, vroeg hij de vergunning om, terwijl de overigen reeds te bed waren, nog eenigen tijd bij den overledene te blijven en eenige rozenhoedjes voor de rust zijner ziel te bidden.
Liefde was de grondtoon van dit heilig leven; uit liefde gaat hij ook voor altijd zich ten offer brengen op het altaar der liefde.
In de beoefening dier deugden bracht Joannes zijne twee proefjaren door, en werd hij door zijne oversten en de overige Paters en Broeders des huizes algemeen voor een engel gehouden, daar niemand
48
ooit ecnige fout in hem had ontdekt. Boor allen ge-eerbiedigd, werd hij de heilige jongeling genoemd en om strijd gezocht, ten einde uit zijn bijzijn en omgang geestelijk voedsel voor de ziel te putten. Sommige novicen voelden, alleen door hem te zien, zich aangespoord tot deugd en godsvrucht, want het scheen hun, dat er iets goddelijks uit zijne oogen, uit zijn gelaat en geheel zijn persoon straalde en hij veeleer een hemelsch dan een aardsch verschijnsel was.
Vandaar, toen de tijd was aangebroken om hem tot de drie eenvoudige geloften der Sociëteit aan te nemen, werd hij door allen, wien het aanging, deze hooge gunst onder algemeene loftuiting waard gekeurd. Van zijn kant was hij opgetogen van vreugde en deed alles, wat in zijne macht was, om zich tot dit heilige brandofter op eene waardige wijze voor te bereiden. Hij schreef daarom een brief aan zijn vader, die middelerwijl priester en kanunnik was geworden, en smeekte hem om de hulp zijner gebeden bij God. Van dien brief, in het Latijn geschreven, laten wij hier eene getrouwe vertaling volgen:
„Mijn Hooggeachte Vader in Jesus Christus!
„De familiebetrekkingen met groote heeren en „prinsen dezer wereld strekken gewoonlijk tot groote „vreugde aan aardsche en eerzuchtige ouders, vooral „wanneer die worden aangeknoopt met personen dio „verre boven hunnen stand verheven zijn. Maar al „te dikwerf evenwel is de vreugde dier ouders even „ijdel als onzinnig, en zijn zij niet zelden gedwon-„gen, gedurende eene geheele eeuwigheid het lot „te beweenen en te verfoeien van hunne kinderen, „die zij in dit leven zoozeer bemind hebben.— TJ, „allerliefsten Vader! brengen deze mijne letteren „eene geheel andere vreugde, omdat zij zuiver en „onschuldig is. Verblijd U, ja, verblijd ü, want gij „zult hier eene bron vinden, niet van een ijdel ge-„noegen, maar van een waar zielsgenot.
49
„Uw zoon zal, naar hij hoopt, den 25° van deze „maand September sterren. Hij zal sterven? Zoo is „het: maar hij zal voor de wereld en deu dood der „rechtvaardigen sterven. O zoete dood, die geen. „dood, maar een allerzachtst leven zijt! Ja, mijne „ziel sterve den dood der rechtvaardigen I Maar „waar en hoe zal zij sterven? Op het kruis vanJe-„zus, met Jezus gehecht aan hot kruis, uit liefde „tot Jezus, door de drie geloften van eeuwige zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid.
„Verheug U, mijn beste Vader! omdat uw zoou ,,door dezen dood zal leven; ja, hij zal leven eu „wel eon zalig leven. Is er een dierbaarder en een „aangenamer leven dan het leven, dat geheel wordt „doorgebracht met den bruidegom der ziel? O! „moge mijne ziel verrijkt worden met die deugden, „die haar de tegenwoordigheid van haren beminde „waardig maken! Moge zij met eene waardige liefde „en een waardigen eerbied een aangenaam geschenk „opdragen aan de H. Drievuldigheid, aan de H. „Maagü en alle Engelen!
„Dit zal ik deze dagen volgens mijn beste ver-„mogen trachten te doen. Daar evenwel mijne eigene „krachten tekort schieten, bid ik u, zooveel ik kan, „mij tot dit doel de hulp en den bijstand der H. „Maagd te willen verwerven, door drie H. Missen „van den Heiligen G-eest te laten lezen aan het al-„taar van Maria in de kerk van Scherpenheuvel. Ik „beveel mij met geheel mijn hart aan uw godvruch-„tig aandenken in het heilig Misoö'er.
„Mechelen, uit het huis van het noviciaat der „Societeit van Jezus, 2 September 1618.
„Uw zeer nederige en gehoorzame zoon in Christus, „Joannes Berchmans.quot;
Zijn heilig voornemen ten uitvoer leggende, bereidde Joannes zich gedurende de nog overige dagen met een grooteu geestesijver tot de algeheele opdracht, die hij van zich zelven zou doen, in de handen der goddelijke majesteit. Eindelijk was de ge-
3
60
lukkige dag daar, het zalig oogenblik genaderd Op den vijf en twintigsten September van het jaar 1618, onder het rectoraat van P. Willem Bauters, novi-cenmeester in het huis der Societeit van Jezus te Mechclen, verbond Joannes zich voor eeuwig aan de Societeit des morgens ondar de H. Mis, terwijl het H. Sacrament was uitgesteld, de drie geloften van zuiverheid, armoede en gehoorzaamheid afleggende , waarna hij uit de banden van P. Bauters de H. Communie ontving.
Wat al heilige gevoelens het gelukkige hart van den Zalige op dit oogenblik hebben doorstroomd, is God, die do diepste plooien der ziel doorschouwt, alleen bekend, en wijl er niets van is opgeteekend, zullen wij niet trachten op te sporen wat er tus-schen God en de reine ziel des Zaligen is omgegaan. Zooveel is zeker, dat de heilige jongeling op eene uitmuntende wijze voorbereid moet zijn geweest tot deze groote handeling, daar zijn biechtvader en novicenmeester het niet noodig oordeelde, gelijk zulks gewoonlijk geschiedt, hem voor het afleggen zijner geloften de geestelijke oefeningen te laten doen.
Tot welke innige vereeniging met God Joannes overigens op het einde van zijn noviciaat was gekomen , kunnen wij besluiten uit den heerlijken brief, dien P. Bauters over Berchmans aan P. Cepari schreef. Wij deelen dezen brief, de schoonste getuigenis van Joannes' verheven deugd ^ in zijn geheel mede. na alvorens aangemerkt te hebben, dat de heilige jongeling, weinige dagen na het uitspreken zijner geloften, het noviciaat van IMechelen verliet, om zich naar het collegie van Antwerpen te begeven.
GETTJIGEKIS TAN KUN NOVICEKMBE8TEE.
Toen P. Cepari voornemens was het leven van den zaligen Berchmans te schrijven , werd op zijn
31
verzoek door P. Sucquet, Provinciaal der Vlaamsche provincie, aan P. Bauters de taak opgedragen, een kort verslag op te maken van het leveu en de deugden des heiligen jongelinga. Na de mededeeling der meesto feiten, die wij tot nu toe beschreven hebben, richtte hij zich tot P. Cepari in een afzonderlijken brief, waarin hij het hooge denkbeeld weergeeft, door hem over zijn geestelijk kind opgevat. Zijne woorden luiden aldus:
„Deze zijn de punten, die ik naar mijn geweten „meende U te moeten mededeelea; deels heb ik ze „zelf opgemerkt, deels van anderen vernomen. Ik „voeg hieraan toe, volgens de ingeving van mijn ge-„weten, dat ik, door mijne oversten benoemd om „het examen af te nemen van den jeugdigen Joan-„nes Berchmans, die in de Sociëteit wenschte opgekomen te worden, reeds op het eerste gezicht quot;en „bij den eersten indruk een engel meende te sien in „dit lichaam. Maar later, toen ik ziju geweten bestuurde en beter leerde kennen, werd ik in mijn „gevoelen nog overtuigender bevestigd , want hij was „in hooge mate onschuldig, zedig, zacht in den om-„gang en bovenal godvruchtig, eerbiedig jegens zijne „oversten, volhardend in wat hij eenmaal ondernam, „genegen tot het gebed, waarin God hem met vele „verlichtingen begunstigde; hij zocht niets dan do „glorie van Grod: zoo verklaarquot; ik quot;
Eene nog heerlijker getuigenis legde dezelfde Pater af in zijn laatsten brief aan P. Cepari. Deze had hem het eerste gedeelte gezonden van het leven des Zaligen, ten einde zich te vergewissen of de zaken, daarin door hem verhaald, naar waarheid vermeld, of er soms geene opmerkingen omtrent tijd en plaats te maken waren. Bovendien, om het algemeen gevoelen zijner broeders in België te kennen, had hij den Provinciaal verzocht , ziju arbeid aan verschillende Paters ter beoordeelidg te geven, aan welk verzoek vriendelijk werd voldaan. ïot dit getal behoorde natuurlijk 1 . Bauters, die, na dit gedeelte van Joannes' leven te hebben gelezen, van ziju overste den last
52
ontving, in naam der overige Paters te antwoorden. Uit het gegeven antwoord van P. Bauters blijkt derhalve ten vollo, niet slechts hoe deze persoonlijk , maar ook hoe do Paters ia België algemeen over Berchmans vóór zijn vertrek naar Rome oordeelden. De Pater schrijft dan: 1
„De Eerw. Pater Provinciaal heeft mij eenige dagen „geleden het eerste gedeelte medegedeeld van het „leven van onzen gezegenden broeder Joannes Berch-„mans, zaliger gedachtenis, door TJ met veel zorg „en nauwkeurigheid beschreven. De lezing er van ,is mij zeer aangenaam geweest, en ik weet niet of „ik ooit genoegehjker lezing gedaan heb. Want het „scheen mij of ik deu heiligen jongeling te midden „van meer dan honderd novicen opnieuw in het „noviciaat van Mechelen zag verkeeren. Mij kwamen „voor den geest de stichtende voorbeelden van zijn „leligieus leven en al die handelingen van deugd, „welke mij verblijdden toen ik ze hier met eigen „oog mocht aanschouwen. En ze nu door U geboekt „ziende, hebben zij mij eu mijne onderdanen be-„wogen om hem naar ons beste vermogen na te „volgen en God in Zijnen dienaar te loven.
„Ik beken, quot;Eerwaarde Pater, de waarheid. Ofschoon door den wil onzer oversten gesteld om hem „te leiden en te besturen, heb ik den jongeling „toch, van het eerste oogenbiik dat ik zijne ziel „kende, bewonderd; en ik bid onzen Heer en God „alle dagen, dat Hij mij de genade schenke, om ,,hem, zoo niet te gelijken, tenminste eenigermate „te mogen navolgen. O! ik schaam mij over mij „zeiven, als ik hier voor mij zie en meermalen daags „een prentje vereer, dat hij mij naliet bij zijn verstrek naar Eome en dat hij onderteekende, zich „zeiven mijn onwaardigen zoon in Christus en mij „zijn vader noemende. Ik kan, mij zeiven nog zoo „verre verwijderd ziende van de hooge volmaaktheid, „door hem in korten tijd bereikt, — die woorden „niet zonder smart en schaamte lezen; en ik vrees „dat God hem eenmaal tegenover mij zal atellen,
53
„om mij mijne nalatigheid en ondankbaarheid te „verwijten.
„Het berouwt mij dikwijls, vele zaken, die ik „van hem hoorde of zag, vergeten te hebben; alles „toch wat hij zeide of verrichtte, het was voor de „meerdere eere Gods en tot stichting zijns naastens; „het was om in ons de stipte opvolging der regelen „en den waren geestesijver op te wekken. Het is „waar, vele zaken deelde ik TJ reeds mede; maar „dit alles is evenwel weinig in vergelijking van de „vele en groote dingen, die hij in ons midden voor „Q-od volbracht, zonder ooit stil te staan of ook „zijne vaart maar een weinig te vertragen, want „waar het de volmaaktheid gold zeide de ijverige „religieus nooit; ,,het is genoegquot;, of „niet meerquot;. „Integendeel, zijn groot hart met zijne vurige verlangens haakte naar meer, altijd naar meer. En „hoe talrijk ook de voorbeelden mogen zijn van alle „soorten van deugden, in den laatsten tijd gegeven, „talrijker nog en veel schooner zijn die inwendige „deugden, door G-od alleen gekend, waarover hij „mij met oprechtheid en openhartigheid sprak. Mij „op deze mededeelingen grondende, veeleer dan op „wat mijne oogen zagen, ben ik tot de overtuiging „gekomen, dat G-od Joannes met zijne beste zege-„ningen voorkomen heeft; dat Hij hem van zijne „prilste jeugd had uitgekozen om de allerzuiverste „tempel te zijn van den H. Geest; dat de heilige „jongeling, in de eerste vaag zijns levens, zijn hart „voor de genade openende, hieraan met eene buitengewone bereidvaardigheid en kracht heeft beantwoord en zijn geheele leven door in die zelfde „genade is bewaard gebleven. Later in de Sociëteit „getreden, is hij altijd een levend en volmaakt „toonbeeld geweest der religieuze tucht, voor allen „een spiegel van de onderhouding der regelen.
„Daarenboven, voor zooverre ik van hem gehoord „heb en in hem heb kunnen bespeuren, heb ik het „er altijd voor gehouden en houd het er nog voor, „dat hij volkomen heeft beantwoord aan de genade
54
„zijner roeping, zonder in iets te kort te komen , „onder ons altijd een waarlijk heilig leven leidende. „Dit is ook het algemeene gevoelen der Paters die „met hem hebben omgegaan; allen betuigen dat hij „in de Sociëteit heilig heeft geleefd, onschuldig als „hij was, zedig in den omgang, zacht in zijne han-„delwijze, volhardend in het eenmaal ondernomene, „van eene bewonderenswaardige eerbaarheid en eone „volkomene gehoorzaamheid, bereidvaardig om an-„deren te dienen, Voorzichtig in zijne handelingen, „uitmuntende door een grooten ijver des geestes en „immer wandelende in de tegenwoordigheid Gods , „gelijk de Engelen die altijd staan voor het aanschijn des Heeren. — In één woord zal ik dit alles „samenvatten eu zeggen: lienedictio Domini super „caput eius: elegit euw Deus ex omni came, electa vero „dedit praeceptu ei legem vitae et diseiplinae: circum-„cinxit eum zona iustitiae, diriyens in exucta religiosae „vitae observatione, et deinde magnificavit eum et sanctum „fecit eum et induit eum Dominus corona gloriae. D. w. z. „De zegen des Heeren rust op zijn hoofd. God heeft „hem verkoren uit alle vleesch en aan den uitverko-„rene heeft hij voorschriften en de wet des levens „en der tucht gegeven. Hij heeft hem omgord met „den gordel der gerechtigheid, door hem te leiden „in de volmaakte onderhouding van het religieuze „leven, en daarna heeft Hij hem verheven en geheiligd , en de Heer heeft hem bekleed met de „kroon der glorie.quot;
„Ziedaar, Eerw. Pater, in schriftuurtaai het denkbeeld weergegeven, dat ik mij van onzen besten „Broeder gevormd heb uit hetgeen ik in hem op-„merkte. In dit denkbeeld word ik nog meer ver-„sterkt en bevestigd door het algemeene gevoelen „van bijnji geheel Vlaanderen, door de vereering, „die men hem alom bewijst, en de toevlucht, die zoo „velen in hunne gebeden tot hem nemen. Wat ik „hier over den heiligen jongeling schrijf zal U, Eerw. „Pater misschien bevreemden, evenals het mij bevreemdt, hoe aan dezen zaligen en religieuzen jon-
55
„geling geschiedt wat aan zeer weinige andero heiligen is te beurt gevallen: allen beminnen hem, „vereeren hem en roepen hem aan: een duidelijk „bewijs dat God onzen gezegenden Broeder wil verheffen en verheerlijken. Het is waarlijk opvallend: „niettegenstaande hij te Eome gestorven en hier „slechts van weinigen persoonlijk gekend is, werd „zijne beeltenis door meer dan twaalf zeer beroemde „meesters op koper gebracht. Sommige gravures zijn „nog niet gedrukt en in den handel, en toch zijn „er reeds meer dan dertig duizend afbeeldingen des „Zaligen verkocht geworden, zonder het groote getal „plaatjes te rekenen, die uit de werkplaatsen van „minder bekwame graveurs komen of in andere provinciën vervaardigd zijn. Ook hebben vele vermaarde „schilders het niet beneden zich geacht, denjonge-jjling op doek weêr te geven.
,,Uit dit alles trek ik het besluit, dat de heilige jon-„geling van God en de menschen wordt vereerd. Do „vereering der laatsten zult gij vermeerderen door „het schrijven en uitgeven van zijne levensgeschiedenis, waaruit zij, die hem nog niet mochten kennen, „zijne verhevene deugd en volmaaktheid zullen leeren „hoogschatten en meer dan wij misschien kunnen „gissen, aangemoedigd worden om hem na te volgen.
„Moogt gij derhalve voortgaan hem te verheer-„lijken, dien God zelf verheerlijkt, hem in het licht „te stellen, dien God op den kandelaar plaatst; ik „zal den Heer bidden dat Hij CT onder het schrij-„ven geleide en U aan hem gelijk make.
„Aloysius en Joannes zullen uwe twee zonen, „zullen Manasse en Ephraïm zijn; ik hoop dat de „laatstgeborene zal opgroeien en vruchten dragen „tot glorie van God en ter uwer vertroosting, ge-,,lijk ik weet dat de eerste heeft gedaan. Deze heeft „IJ alle moeite en arbeid, voor hem besteed, doen „vergeten, want zijn leven, door u beschreven, „heeft de eer van God en do vereering der heiligen „grootelijks bevorderd. Zoo toont God op aarde hoe „Hij de zielen der heiligen in den Hemol vereert.
56
„Ziedaar, Pater, hoe het gevoel mij heeft mede-„gesleept; meenende slechts een klein woordje te „schrijven, heb ik een langen brief op jmpier ge-„bracht. Gij zult hot mij wel willen vergeven, dat „ik den vrijen loop aan mijn gevoel heb gelaten; „of liever: neem het mij niet kwalijk, dat ik zoo „weinig schreef over een jongeling, door God met „de uitatekendste gunsten overladen en de verhe-„venste deugden versierd.
„Leuven 16 April 1624.quot;
Ziedaar wat wij hebben mede te deelen over het leven van den zaligen Berchmans, van zijne geboorte tot aan het einde van zijn noviciaat. Thans gaan wij liet leven beschouwen dat bij te Rome leidde.
Zijn leven in het Romeinsehe collegia tot aan zijne laatste ziekte.
VEETEEK NAAE EOME.
Vlaanderen had den heiligen jongeling lang genoeg bezeten; ook aan Frankrijk moest hij getoond en eindelijk gedurende eenige jaren, alvorens Q-od hem van deze aarde zoude wegnemen, aan Rome, de hoofdstad der katholieke wereld, worden geschonken. Alzoo had God het in zijne oneindige voorzienigheid bepaald.
De zalige was op het einde van September van Mechelen overgeplaatst geworden naar Antwerpen; doch zijn verblijf zou alhier niet van langen duur zijn. P. Karei Scribani, destijds Provinciaal van de Vlaamsche provincie, begreep dat een jongeling, met zulke uitstekende talenten begaafd en door God met de schoonste deugden gesierd, eenmaal groote zaken voor de eer van God zou kunnen verrichten; hij besloot daarom hem naar Eome te zenden, ten einde daar zijne hoogere studiën te doen
Op den 18quot; October ontving Joannes een schrijven van zijn Provinciaal, die hem gelastte na eeuige dagen de reis naar Eome te ondernemen, om daar de wijsbegeerte en de godgeleerdheid te beoefenen, hem tevens bevelende, vóór zijn vertrek, naar Biest te gaan, ton einde afscheid van zijn vader en verdere betrekkingen te nemen.
58
In den vroegen morgen van don twintigsten verliet Joannes Antwerpen, om zich over Mechelen naar Diest te begeven. In Je voorlaatste stad aangekomen, vernam bij dat zijn goede vader sedert eenige dagen overleden en reeds begraven was. Deze onverwachte tijding trof den heiligen zoon; maar in Gods aanbiddelijken wil berustende, sprak hij : „Ku zal ik in het vervolg met meer recht mogen zeggen: Ovze Vader die in de hemelen eijt.quot;
I)it overlijden was evenwel oorzaak dat hij zijne reis niet verder voortzette en zich bepaalde tot het schrijven van een brief aan zijne familie te Diest. Ook liet hij er een te Mechelen achter voor den ILoogeerwaarden Kanunnik I'roidmont, zijn groeten weldoener, dien hij niet te huis had getroffen. In beide brieven bepleitte hij de zaak zijner broeders en eenige zuster, die nu weezen waren geworden , door hen met warmte aan voogden en vrienden aan te bevelen. Aan zijne familie schreef hij den volgenden brief:
„Ik zend u allen een hartelijk vaarwel, Groot-„vader en Grootmoeder, Oom en Tante en aan u „allen, mijne vrienden! De reden van mijn schrijven „is de volgende: Op Donderdag den 18quot; der looiende maand ontving ik het bevel mijner oversten ,,om mij spoedig gereed te maken, ten einde den „volgenden Maandag op reis te gaan. Te Meche-,,len aangekomen, om mij in uwe gebeden en in „die van mijn dierbaren vader aan te bevelen, moest „ik tot mijne smart vernemen dat mijn goede vader „sedert eenigen tijd overleden was. Deze tijding „trof mij zeer, en het spijt mij nog meer dat gij „mij die niet eerder hebt doen geworden. Ik troost „mij evenwel met de gedachte, dat ik altijd vol-„daüu heb aan de plichten van een goeden zoonje-„gens zijn vader, uitgenomen dat ik eiken dag nog „voor hem bad, als ware hij nog in leven, terwijl „hij reeds opgehouden had te zijn.
„Ik bid u allen en ik smeek er u om uit geheel „mijn hart, dat gij zorg wilt dragen voor uiijne
59
„beide broeders, Bart en Karei, opdat zij in de „vreeze Gods en in de goede zeden worden opge-„voed. Denkt bij u zeiven na, welk een den almach-„tigen God welgevallig werk gij op die wijze zult „verrichten; maar ook omgekeerd, mochten deze „twee zielen door uwe schuld verloren gaan, gij „zoudt het hart van den almachtigen God een groot „verdriet aandoen.
„Ik heb het vaste vertrouwen, dat mijne zuster „Maria en mijn broeder Adriaan zich goed zullen „gedragen. Wat meer is, ik hoop dat Adriaan na „eenige jaren, wanneer ik in Rome zal zijn, tot een „goed voorbeeld zal strekken aan zijne broeders en „in staat zal zijn om hun nu en dan eenige heil-„zamc vermaningen te geven. Ik zoude wel willen „dat hunne voogden, de Heeren den Groenendonk „van Diest en Mechelen onderling beraadslaagden, „waar deze twee kinderen het best geplaatst zou-„den zijn.
„Gaarne had ik u bezocht, om u allen vaarwel „te zeggen; maar daar mijn tijd zoo beperkt is, ben ,,ik verplicht, mij bij dezen brief te bepalen en u te „smeeken om mij en mijne reis aan Onze Lieve-Vrouw „van Scherpenheuvel aan te bevelen, omdat ik zonder „ongelukken en in eene goede gezondheid te Rome „moge aankomen. Gij zult zeer spoedig van mij ver-„nemen hoe alles is afgeloopen. Ik zou wel wenschen „dat het eerste gedeelte van mijnen brief door al „mijne vrienden gelezen werd.
„Dierbare Tantes, Maria en Katerijn Berchmans, „Margareta Berchmans, Katerijn Van den Hove en „Anna Van Olmen, ik smeek u allen bij de liefde, „die gij mij, uwen neef Joannes Berchmans, toedraagt, hebt de goedheid twee missen te laten lezen „te Scherpenheuvel, opdat ik mijne reis naar Rome „tot voordeel mijner ziel moge doen! Draagt zorg „voor mijne broeders en mijne zuster, doch bovenal „voor onzen Karei, dien ik niet gaarne aan de stu „dien onttrokken zou zien, want ik heb van hem „eene groote verwachting opgevat. Ik hoop dat de
60
„goede God binnen kort in hunne behoeften zal voor-„zien, waartoe ook ik zal trachten mede te werken. „Op al do heilige plaatsen te Eome zal ik, naar ik „hoop, aan u denken.
„Uw beminde Joannes Berchmans.quot;
De brief, dien hij voor den Hoogeerwaarden Kanunnik iVoidojont te Mechelcn achterliet, was bijna van denzelfden inhoud, hij schreef daarin onder andere zaken:
„Op den twintigsten der loopende maand vertrok „ik van Antwerpen naar Mechelen, om, volgens het „bevel mijner oversten, aan mijne familiebetrekkingen , aan den Eerw. P. Eector van Mechelen, aan „mijn goeden vader en ook aan U, Hoogeerwaarde! „misschien een laatst vaarwel toe te roepen en aan „allen mijne reis aan te bevelen, die ik den 24i'te° „naar Rome ondernemen zal. Mij van Antwerpen „langs Gend naar Mechelen begevende, vernam ik „in de laatste stad het treurig bericht, dat mijn „goede vader sedert eenige dagen overleden en reeds „begraven was.
„Ofschoon ik wat mij zelven aangaat niet het minste „bezorgd ben, koester ik toch eene groote bezorgd-„heid over Adriaan, eene nog grootere over mijne „zuster en wel de grootste over mijne twee jongere „broeders, Bart en Karei. Het is waar, de gedachte „aan de goddelijke Voorzienigheid, die mij en mijne „familie tot nu toe bestuurd heeft, geeft mij troost-,,gronden te over. Daarenboven, vertrouwende op de „voortdurende welwillendheid van Uwe Hoogeerv.aar-„digheid en van onze vrienden, hoop ik dat zij al-„len, opgevoed in de goede zeden en vooral onder-„wezen iu de vreeze des Hoeren, eenmaal gelukkig „zullen zijn.
„Ik schreef reeds aan de vrienden en beval mijne „broeders den voogden schriftelijk aan. Ik zou ook „nog aan den Heer Den Groenendonk te Diesfc „schrijven, zoo er bij mij slechts in de verste verte „eenige vrees bestond, dat hij den hem opgelegden
61
„Jast niet van harte zou waarnemen. Doch zoo iets „alleen te denken ware onedel.
„Ik bid TJ ook, Hoogcerwaardo Heer I zoo goed „te willen zijn, eenige zorg voor die beschermelingen en weezen te dragen. Het is een liefdewerk „door God aanbevolen en waaraan Hij eene groota „belooning verbonden heeft. Ik van mijnen kant zal „te Eome op de grafsteden van zoo velen Heiligen „die zelfde Heiligen bidden en smeeken, dat zij TJ „mogen vergelden voor al de weldaden, aan mij be-„wezen, en voor de trouwe bescherming en verzor-„ging dezer weezen. De Hemel beware TJ; moge „Uwe Hoogeerwaardigheid in het H. Misoffer bid-„den voor hem, die zich niet alleen uw dienaar, „maar ook uw zoon noemt.
„Mechelen 21 October 1618.
„Ik groet mijn Adriaan, mijn Bart en mijn Karei, „die ik misschien nooit zal wederzien; het geschenk, „dat ik hun nalaat, is dit: Groeit op in godsvrucht, „in de vreeze des lleeren en in wetenschap. Ik groet „allen,
„Van U, Hoogeerwaarde!
„De Dienaar in Christus,
„Joannes Berchmans.quot;
Nadat Joannes aan den plicht, jegens zijne broeders te vervullen, en tevens aan den plicht van dankbaarheid ten opzichte van den Kanunnik Froid-mont had voldaan, keerde li ij naar Antwerpen terug, waar bij zich gedurende de korte dagen van zijn verblijf als een volmaakt religieus deed kennen. Dit getuigt ons d'e gerechtelijke verklaring, door den grooten Schriftuurverklaarder, P. Jacobus Tirinus, destijds overste van het professiehuis te Antwerpen, afgelegd. „Hij was,quot; zegt hij, „een schitterend toonbeeld van vele en verschillende deugden, maar vooral een voorbeeld van gehoorzaamheid en ootmoed; hij gehoorzaamde zoo goed aan den gerings ten broeder als aan den overste des huizes; hij stelde zich altijd beneden allen en wilde altijd de meest
62
lage bedieningen verrichten, zoodal; de Paters en de wereldlijke personen, die met hem in aanraking kwamen, verwonderd stonden over zooveel ootmoed en gehoorzaamheid.
Heerlijke lofspraak! En toch had Joannes slechts eenige weinige dagen in het collegie van Antwerpen doorgebracht. Hij verliet dit op den 2'4quot;1'11 October en vertrok naar Home in gezelschap van Bartholo-maeus Penneman, een deugdzaam jongeling, door zijne oversten eveneens naar de hoofdstad der katholieke wereld gezonden, om daar zijne theologische studiën te doen. Later kreeg deze in het Duitsch-collegie eene zware bloedspuwing en werd op aanraden der geneesheeren naar Napels gezonden, waar hij tot een beter leven overging.
Joannes was uiterst verwonderd, dat hem het geluk was te beurt gevallen om zijne studiën te mogen doen aan de beroemde universiteit van Rome, te meer daar hij , die zulk een laag denkbeeld van zich zeiven had, niet kon begrijpen waardoor hij dio groote gunst kou verdiend hebben. Hij verheugde zich intusschen bij de gedachte alleen, dat hij daar zou zien en aanschouwen den stedehouder van Christus op aarde en het hoofd der Katholieke Kerk, en den Generaal der Sociëteit, zijn vader en zijn overste; dat hij daar de heilige plaatsen bezoeken, de heilige reliquieën vereeren en bidden zou op de graven van do prinsen der apostelen, maar vooral op die van de Heiligen en Zaligen der Sociëteit van Jezus. Om nog eene andere reden verheugde zich Joannes, want hij hoopte, eenmaal te Eome zijnde, gemakkelijker de toestemming zijner oversten te verkrijgen, om zich, volgens zijn vurig verlangen, in China of andere verre streken aan de bekeering der ongeloovigen te wijden.
Onze reizigers hadden hunnen weg ,over Parijs en Lyon genomen. Trofl'en zij in de steden, waar zij moesten overnachten, huizen der Societeit aan, dan begaven zij zich derwaarts, gelijk de regel dit voorschrijft; en ofschoon zij zich nu nergens langer dan
63
één nacht ophielden, Hot Joannes evenwel i-n al onze kuizen, die hij aandeed, een stichtend voorbeeld zijner deugden na. Reeds vóór hij te Home aankwam, waren vele brieven, zijn lof behelzende, aan den algemeenen overste der Sociëteit opgezonden. Een jaar later deed ook P. Bauters, zijn no-vicenmeester, dezelfde reis en hield zich gewoonlijk in dezelfde collegies op, waar Joannes had overnacht. Is het wonder dat men hem overal van zijn vroegeren novice sprak; dat men zich met hem verblijdde en hem geluk wenschte, dien jongeling, die alom den indruk van een heilige bad achtergelaten, voor het religieuze leven te hebben gevormd ?
Op den vooravond van Kerstmis, het geboortefeest onzes Heeren Jezus Christus, kwamen onze reizigers te Loretten aan. Na een bezoek aan de Santa Ca sa, waarin het Woord was vleesch geworden, bracht Joannes den avond verder door met een der Paters, sprekende over de heiligheid van den Zaligen Aloy-sius en over zijne vurige begeerte om diens graf te bezoeken. Do Pater, in het bezit eener kleine re-liquie des Zaligen, gaf die aan Joannes, en dezo ontving ze met warme godsvrucht on hield niet op zijn dank te betuigen.
Niettegenstaande de vermoeienis der lange reis en zijn teeder en zwak gestel, verlangde Joannes op Kerstnacht de Metten bij te wonen, die met veel plechtigheid in de prachtige kerk van Loretten gezongen worden. Gedurende het geheele officie was hij geknield, zonder zijn oogen op te slaan of zich in het minst te bewegen, en toonde eene godsvrucht en eene ingekeerdheid tot God die aller oogen op hem vestigde. Men zag hoe de omstanders, de een aan den anderen, deu heiligen jongeling met den vinger aanwezen. Sommigen, oordee-lende naar den uiterlijken schijn, die geen gewoon mensch verraadde, meenden onder die eenvoudige kleeding een vorstenzoon te aanschouwen, die, gelijk trouwens vroeger zoo dikwerf gebeurde, onbekend de Santa Casa wilde bezoeken. Na de Metten hoorde
64
hij de H. Mis en communieeerde, onder het smaken van eene onuitsprekelijke vertroosting, in de heilige kapel. Hij verbleef' nog twee dagen in deze heilige stad, en het scheen dat zijne godsvrucht, alhoewel hij soms uren achtereen in het heilige huisje van Nazareth doorbracht, nog niet was verzadigd. Hoe gaarne had Joannes nog eenigen tijd te Lo-retten vertoefd!
Doch na de Kerstdagen vertrokken zij weder en kwamen den laatsten dag van December te Eome aan, waar zij in de Gesu door den Greneraal der orde, Mutiua Vitelleschi, en de overige Paters, liefdevol ontvangen en opgenomen werden. Den dag der besnijdenis onzes Heeren, den eigenlijken feestdag van de kerk de Gesu, brachten zij in het professie-huia door, om zich den volgenden dag naar hetEo-meinsche kollegie te begeven.
Joannes, wel waardig de erfenis van een groot Heilige te ontvangen, betrok do kamer, weleer door den zaligen Aloysius bewoond, gelegen in dien vleugel van het Eomeinsche kollegie, waarin de jongere scholastieken na het eindigen van het noviciaat de twee eerste jaren van hun studiecursus doorbrengen. Met dezen verkeerde onze Zalige twee en twintig maanden, terwijl hij de negen laatste maandenden vleugel bewoonde, voor hen bestemd die hun juniö-raat geëindigd hebben.
II.
UOE HIJ Zien IN HET ROMEINSCnE KOLLEGIE DOET KENNEN.
Al spoedig bemerkte men dat Joannes geen religieus was van eene gewone deugd, omdat hij, die aan den eenen kant zulke zachte en beminnelijke manieren bezat, van natuur zoo opgeruimd en mededeelzaam was, aan den anderen kant zich zoo teruggetrokken en ingekeerd toonde, een groot minnaar was van het stilzwijgen en de geestelijke zaken
65
boven alles hoogschatte en beminde. Van den beginne af toonde hij in het gewone en gemeene leven der Societeit een jongeling te zijn van ceno bijzondere en buitengewone volmaaktheid.
Inderdaad Joannes leidde niet alleen een waar onschuldig leven, muntte niet slechts uit in eene of twee bepaalde deugden, wat waarlijk geen zoo groot wonder zoude wezen. Was hiervan alleen sprake, dan zou de Societeit er gewis velen kunnen aanwijzen, die hem zouden gelijken, misschien overtreffen. Maar Joannes was de onschuld zelve; Joannes muntte uit in alle deugden, en in elke bijzondere deugd was hij zoo uitstekend, als hadde hij deze alleen in den hoogsten graad bezeten. Dit nu is iets zoo zeldzaam, zoo buitengewoon, dat wie het hoort er over verwonderd moet staan. En waarom? Omdat, volgens de godgeleerden, deze toestand de volheid veronderstelt dier deugden, welke de deugden der gezuiverde ziel worden genoemd en die, gelijk de engelachtige leeraar, de H. Thomas, zeer juist aanmerkt, alleen in de zaligen des Hemels en in eenige weinige zeer volmaakte menschen hier op aarde gevonden worden.
Dat nu bewonderde men van den beginne af in den heiligen jongeling. Hij toonde zich volmaakt in elke deugd; hij verrichtte al zijne handelingen, hoe verschillend en uiteenloopend die ook mochten wezen, onder de hulp der genade en met vlijtige beantwoording en medewerking van zijnen kant, in de hoogste volkomenheid. Ja, wie den heiligen jongeling zag handelen én de handeling zelve én de wijze waarop zij plaats had, én de omstandigheden, die haar vergezelden, aandachtig beschouwde, was gedwongen te bekennen; deze handeling ia zoo volmaakt mogelijk verricht.
„Maarquot;, merkt P. Cepari hier zeer juist aan, „hadden zij, die zijne uitwendige handelingen zagen, al die inwendige handelingen van deugd eens. kunnen aanschouwen, waarmede elke uitwendige handeling gepaard ging, waardoor hij deze bezielde, verdien-
66
atelijk maakte voor den hemel en een hooger leven bijzette, — ik heud mij overtuigd, dat zij het vol-maakst mogelijke denkbeeld van Joannes'heiligheid zouden hebben opgevat. Ik voor mij ten minste was genoodzaakt mij dat denkbeeld te vormen, wanneer hij tweemaal in de maand uit eigene beweging bij mij kwam, om aan mij, ala aan zijn overste en vader, rekenschap van zijn geweten te geven, mijden inwendigen toestand zijner ziel, alle zijne gedachten, gevoelens en verlangens met oprechtheid me-dedeelende. O! ik herinner het mij nog zoo levendig, hoe ik eens, toen hij volgens gewoonte bezig was mij te verhalen, wat groote dingen God in hem uitwerkte en lioe getrouw hij aan deze werking Grods beantwoordde, — door dit zonderlinge wonder der goddelijke genade getroti'en , zonder hem iets te doen blijken, in mij aelven sprak: O! gelukkig gij, in wiens ziel God zich zoo verlustigt! Zalig kind, aan wien God zulk een buitengewoon voorrecht geschonken heeft, een voorrecht, bijna gelijk aan dat, waarmede God den Adam der genade en der oorspronkelijke gerechtigheid had begunstigd.quot;
Waarlijk zulk een denkbeeld vormt men zich niet van iemand die eene gewone onschuld, eene gewone volmaaktheid bezit!
Het is waar, Joannes viel gedurende zijn leven in die kleine gebreken en afwijkingen, waaraan ook de heiligen, gedrukt als zij zijn door het gewicht van dit tot het kwade geneigde lichaam, zich gewoonlijk schuldig maken; en wie anders mocht denken of het tegenovergestelde houden, zou in dwaling verkeeren. Daarom beleed Joannes ook uit de volheid des harten, in vele zaken te kort te blijven; maar zijne gebreken waren klein en gering, zoodat zij aan het menschelijk oog ontsnapten en men, om ze te kennen, dat bovennatuurlijk licht belioefde dat in al zijne helderheid schitterde voor het verstand des Zaligen.
Deze bijzondere zorg en nauwgezetheid nu bij elke handeling, deze voortdurende waakzaamheid en in-
67
spanning bij het geringste, dat hij verrichtte , die hooge volkomenheid, welke in al zijne handelingen uitblonk, zoodat nooit iemand het geringste zedelijke gebrek, de kleinste onvolmaaktheid in hem ontdekte , waren de gronden, waarop het oordeel steunde, over Joannes' verhevene heiligheid in het Komeiu-sche collegie geveld. En werkelijk, die is zoo groot, dat wij er ons geen volledig begrip van kunnen vormen : iets, dat veelmeer eigen is aan de bewoners des Hemels dan aan den bewoner dezer aarde; iets eindelijk, dat meer overeenkomstig is met de gelukkige natuur der engelen dan met de menschelijke zwakheid.
En toch, toen Joannes zijne studiën deed in het Eomeiusche collegie, waar de religieuze tucht in vollen bloei was; waar de oogen van zoo vele oversten geopend waren of allen de regels en voorschriften onderhielden; waar elke fout, hoe klein ook, werd opgemerkt en op elke overtreding, de geringste niet uitgezonderd, tot vorming der jongeren, met alle nauwkeurigheid werd gelet, toch is er nooit iemand geweest, noch overste, noch onderdaan , noch Pater, noch Broeder, noch professor, noch leerling, noch kamergezel, noch iemand van die in het Éomeinsche collegie hem zagen en met ' hem omgingen, die in hem de minste onvolmaaktheid, de kleinste fout heeft weten te ontdekken of eenige eerste opwelling van hartstocht te bespeuren. Niemand heeft ooit uit zijn mond een nutteloos of minder doordacht woord gehoord; niemand hem ooit zijn oog onvoorbedacht zien opslaan; niemand hem ooit een minder geregeld gebaar zien maken, noch hem zien lachen, tenzij met eene gepaste zedigheid en gematigdheid. Nooit heeft men iets weten aan te merken op de houding van zijn geheelen persoon of van een zijner lichaamsdeelen, nooit iets weten af te wijzen op zijne kleedereu. Nooit heeft men hem het stilzwijgen hooren verbreken waar het was voorgeschreven, nooit Italiaansch hooren spreken waar de regel do Latijnsche taal vorderde. Nooit
68
heeft men bemerkt dat hij een enkel oogenblik tijds verloor of ooit ledig was; dat hij om menschelijke
redeneeringen of omstandigheden, welke die ook mochten zijn, zich aan de geringste overtreding of afwijking schuldig maakte. Ineen woord, men heeft nooit iets onvolmaakts, of liever minder volmaakts in hem weten te ontdekken.
Heerlijke dingen voorwaar, even gemakkelijk te verhalen als moeilijk te beoefenen! In waarheid, wordt de menseh niet voortdurend bestraald en bewaakt door het goedertierene oog Gods, door eene buitengewone hulp der genade begunstigd, dan zijn en blijven het voor hem even zoovele onmogeijkhe-den. Maar ook is het bezit eener enkele deugd, doch in een volmaakten graad, reeds genoeg om den mensch waardig te maken dat hij door anderen worde vereerd en nagevolgd; welke vereering en liefde, navolging en godsvrucht tevens, moet dan niet in ons teweegbrengen de reine gestalte van den zaligen Joannes Berchmans, een toonbeeld van alle deugden in hoogen graad, die zich in de zoetste en zachtste harmonie vereenigen en ons dien jongeling toonen veeleer als een engel des Hemels, in de genade bevestigt!, dan als een aardsch mensch, onderworpen aan gebreken en ellende?
Men zal hier misschien vragen, langs welken weg do heilige jongeling in zoo teederen leeftijd tot dien hoogen graad van volmaaktheid is geklommen? Op deze vraag antwoord ik met de woorden, welke Christus den H. Joannes den Dooper toesprak, toen deze weigerde hem te doopen: „Laat het nu toe, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen.quot; Welnu, de gezegende jongeling „heeft alle gerechtigheid vervuld.quot; In zooverre de menschelijke zwakheid dit toelaat, heeft hij alles vervuld, wat hij op den weg der volmaakheid meende te kunnen doen, de kleinste en de geringste eischen der volmaaktheid, waartoe hij geroepen was, niet verzuimende. Op den eenmaal ingeslagen weg keerde hij nooit terug, week hij nooit, noch ter
69
linker-, noch ter rechterzijde af, stond hij nooit stil, maar ging hij altijd met reuzenschreden van het goede tot het betere, van het volmaakte tot het meer volmaakte. Eene nauwkeurige beschrijving van zijne handelingen en deugden in al hare bijzonderheden zal ous van deze waarheid overtuigen en tevens ter navolging aansporen, nadat wij eerst den grond hebben beschouwd, waarop de heilige jongeling onwrikbaar stond.
De hechte grond van zijn heilig leven was de onschuld des doopsels, in al hare reinheid bewaard tot aan zijne eerste H. Communie, toen wij P. Em-merick hoorden verklaren, dat hij in de algemeeno biecht van Joannes nauwelijks genoegzame atot' voor de sacramenteele absolutie vond. Die onschuld heeft hij , volgens het getuigenis van zijn novicemeester, P. Bautera, ook later niet verloren. — Wat meer ia, bij zijne intfede in de Sociëteit koesterde hij het vaste en onwrikbare voornemen, nooit de geringste dagelijksche zonde, ja de kleinste onvolmaaktheid met vrijen wil te begaan, geen enkelen regel, hoe nietig ook, geen enkel bevel zijner oversten vrijwillig te overtreden. Dit grootsche besluit kennen wij, behalve uit zijn eigen moiui, ook uit zijne na-gelatene geschriften, waar het onder verschillende vormen en op verschillende plaatsen voorkomt. Zoo lezen wij: „Liever duizendmaal sterven dan de kleinste zonde bedrijven; — met de meeste zorg zal ik mij altijd van elke dagelijksche zonde vrijwaren; — ik zal altijd elke lichte onvolmaaktheid vluchten; — veeleer sterven dan ooit een regel overtreden; — veel liever de gezondheid verliezen dan ooit den kleinsten regel overschrijden.quot; — Deze en dergelijke voornemens zijn talrijk in zijne geschriften voorhanden.
De vraag is derhalve, of hij deze heilige voorue-mens altijd met volharding heeft ten uitvoer gelegd? Deze vraag beantwoorden vooreerst zijne bieclitva-dera en zielbestuurders, die, na zijn dood ondervraagd, eenparig getuigden dat Joannes zijn voornemen stiptelijk was nagekomen.
72
Het volgende voorval pleit nog sterker voor de stipte gehoorzaamheid van Berchmans. Nadat bij van de jongere tot de oudere scholastieken was overgegaan, ontmoette hij in het professiehuis P. Jan Brissel, een Vlaming van geboorte, in gesprek met Willem van Aclst, eveneens een Vlaming, gedurende een jaar medenovice van Joannes en nu te Éome onder de jongere scholastieken verkeerende. De Pater, Joannes ziende voorbijgaan, riep hem, doch deze, ten einde de voorschriften zijner overaten op te volgen, bracht zijne verontschuldiging in, met te zeggen dat hij na het vertrek van dezen jongeren Broeder oogenblikkelijk zou wederkeeren, eene verontschuldiging, waarover de Pater hoogst gesticht was. Toen een andere Pater hem later vraagde, hoe lang het geleden was, dat hij dezen medenovicen en landgenoot niet had gesproken, was zijn antwoord: „Sedert ik het verblijf der jongere Broeders heb verlaten, omdat de regel elk verkeer tusschen de jongere en de oudere verbiedt.quot;
Eeeds waren de twee jaren van het junioraat voor Joannes verstreken, doch hij repte er geen woord van, en wachtte geduldig af dat de overste er hem over spreken zou. Eindelijk het verblijf der jongere Broeders verlatende, overhandigde hij den Pater, aan wiens zorgen zij meer bepaald toevertrouwd waren geweest, een briefje, inhoudende de gebeden en boeteoefeningen, die hij uit dankbaarheid voor hem zou opdragen, en verzocht dezen tevens, hem tot aandenken de eene of andere zalige vermaning te willen geven.
Eenmaal onder de oudere Broeders opgenomen en diensvolgens door eene minder strenge regeltucht gebonden, veroorloofde hij zich evenwel niet de minste vrijheid, doch bleef even stipt gehoorzamen en vraagde de vergunning zijner oversten in zulke geringe zaken, dat een ander, ook met besten geest bezield, er niet aan gedacht zou hebben'. Het volgende feit strekke ten bewijze. Den laatsten keer dat zij op de villa waren, wandelde hij, na tafel,
73
met eenige anderen in eeno laan, aan weerszijden met notenboomen beplant; het seizoen was reeds zoo ver gevorderd, dat de noten geplukt waren. Eender scholastieken, in wien Joannes een groot vertrouwen stelde, nog eene noot aan den boom ziende hangen, strekte zijne hand uit, om ze te plukken. De heilige jongeling, die dit bemerkt en zich het verbod om geen vruchten in den tuin af te plukken herinnerde, zeide oogenblikkelijk: „Wat doet gij daar. Broeder?quot; Deze antwoordde al lachende: „Daar de noten reeds geplukt zijn, geloof ik niet dat het tegen den wil der oversten is, deze alleen achtergeblevene voor bederf te behoeden en op te eten.quot;
De aangegevene reden scheen billijk, en toch haalde Joannes de schouders op en zeide: „Ik zou het waarlijk niet doen, noch mij zulke uitleggingen veroorloven.quot; — Menschen, die meer ruim van geweten zijn en daarom geen begrip hebben van de teederheid eener waarlijk vrome ziel, noemen dergelijke kleinigheden belachelijke beuzelarijen, de gevolgen eener onnoodige scupuleusheid of angstvalligheid; godvreezende personen daarentegen, die de volmaaktheid waarachtig zoeken, weten ze naar waarde te schatten; in hun oog zijn het edele parels, die nu en dan op den weg des Hemels worden gevonden , en een onfeilbaar kenmerk eener reine en zuivere ziel die elke vlek grootelijks verafschuwt.
Opdat de regeltucht niet zoude verflauwen, zijnde oversten in de Sociëteit gewoon, naar gelang de omstandigheden dit vórderen, nieuwe waarschuwingen te geven of nieuwe bevelen uit te vaardigen, die dan gewoonlijk ten aanhooren van allen in de eetzaal worden voorgelezen. Ten einde alle vermaningen en bevelen, tijdens zijn verblijf in het llomein-sehe collegie afgekondigd, wel te onthouden en te volmaakter op te volgen, had Joannes ze alle in het kort opgeteekend. Dut zij voor hem dezelfde waarde hadden als het kort begrip der eonstitutiën of de algemeene regels, blijkt uit hetgeen hij eens tot een sijner Broeders zeide. Duze wilde zijn oyerlBen vra-
74
gen om ontheven to worden van de onderhouding van een dier gegeveue bevelen. Joannes ontraadde hem dit, zeggende; „Ik zou het niet doen, omdat het mij niet noodzakelijk schijnt; daarenboven kan ik er maar toe besluiten om iets te vragen, wat tegen den regel of het bevel des oversten is.quot; Hij voegde er bij, dat hij tot tweemaal toe een zekere wroeging had gevoeld, omdat hij, op verlangen zijns professors , de vergunning had gevraagd om op de feestdagen niet naar de preek te gaan in de kerk do Gesii. — Hij had zich hiertoe laten overhalen, omdat de regel, die des Zondags tot het aanhooren der predikatie verplicht, zegt: „Wanneer er preek ia in ome kerk.quot; — „Nu kan,quot; verklaarde hij verder, „aan den eenen kant de kerk de Gesü niet onze kerk, de kerk worden genoemd van het collegie dat zijne eigene kerk heeft. Daarenboven gaat men in de kerk van het collegie op de feestdagen te communie, en in de Gesu wordt de preek gehouden; en toch wordt er in het collegie voor het gewetensonderzoek gebeld, wat geheel in strijd zou zijn met onze gebruiken. Aan den anderen kant wordt de kérk de Gesu voor de kerk van het collegie gehouden, omdat men gewoon is daarin de preek bij te wonen. Maar,quot; besloot hij, „ik zal er naar onderzoeken, en bevind ik dat de regel ons verplicht, zal ik nooit meer vragen om te huis te blijven.quot;
Op zulke gezonde redeneeringen berustte de stipte gehoorzaamheid van onzen Zalige, die overigens verklaarde elke ontheffing van den regel als eene pest te verafschuwen. Hij hield evenmin van algemeeno vergunningen om sommige zaken te doen of andere te laten, want hij meende dat er minder gevaar en meerder verdienste in gelegen was, zoo men bij voorkomende gelegenheden telkenmale de toestemming van den overste ootmoedig en met onderwerping ging vragen. Hij had daarom onder zijne voornemens het volgende opgeteekend: „Ik zal niet makkelijk algemeene vergunning voor iets vragen.quot;
Aan de onderhouding der regelen hechtte hij het
16
boogste gewicht; deze genade smeekte hij dan ook dikwerf van God af. Zoo keerde hij op den feestdag van den H. Ignatius van de kerk de Gesh terug, waar hij eene plechtige mis was gaan bijwonen, in gezelschap van een zijner Broeders, die hem vraagde, welke genade hij van zijn heiligen vader Ignatius had afge-smeekt. En Joannes antwoordde: „Die om in de Sociëteit te sterven, zonder ooit een enkelen regel overtreden te hebben.quot; Zïjn regelboek had hij altijd open voor zich liggen op de studeertafel. Omdat men in het Komeinsche collegie zooveel werk maakte van de onderhouding, ook der kleinste regelen, had hij eene bijzondere voorliefde voor dit huis; het was voor hem een bijzonder genoegen te zien, hoe na de middag- en avondrecreatie, waarin de Paters en Broeders of in den tuin óf in huis of onder de galerijen vroolijk, maar godvruchtig tevens met elkander omgingen en spraken, — zij op een enkel teeken van de bel het gesprek afbraken en zwegen en elkeen vervolgens in stilte naar zijne kamer ging, zonder dat er onder weg nog een enkel woord gewisseld werd. Eindelijk met welk een heilig gevoel hij de regelen beminde, hem door God zeiven geschonken als zoovele gidsen op den weg der heiligheid en volmaaktheid, blijkt uit het volgende merkwaardige feit: 's avonds nam de godvruchtige jongeling zijn regelboek en legde het onder zijne hoofdpeluw, en met dit boek onder zijn hoofd sliep hij gerust en tevreden. •— Een laatste trek: toen hij stierf, liet hij zich zijn regelboek geven en wilde met dit heilige boek in de hand sterven, gelijk wij ter zijner plaatse zullen zien.
Doch genoeg over den hechten grondslag, waarop het heerlijke gebouw van Joannes' heiligheid rustte. Na deze algemeene beschouwingen over de hooge volmaakheid en de verhevene deugden des Zaligen, zullen wij de handelingen en deugden, die hen meer bepaald kenschetsen, in het bijzonder nagaan.
76
ZIJN OMVEEMOEIMJ SÏUMEUVJitt.
JBij den aiinvaiig zijner studiën stelde JOiinnes zich den eersten regel van de scliolastieken der isocieteit voor den geest, die aldus luidt: „Zij zullen trachten de zuiverheid van ziel te bewaren en in hunne studiën eene zuivere meening te hebben, niets anders zoekende dan de eer van God en het heil der zielen ; dit doel toch beoogen de studiën der Societeit. Zij ' zullen daarenboven in hunne gebeden dikwijls de genade vragen om voortgang te maken in de wetenschap.quot;
Deze enkele regel, een kort begrip van hetgeen de ware scholastiek der Societeit gedurende zijn stadie-cursus beoogen moet, was voor Joannes een voortdurende spoorslag om zich in alle vakken van wetenschap zooveel mogelijk te bekwamen.
De vakken, waarop hij zich drie jaren lang zou moeten toeleggen, waren: de wijsbegeerte, de natuurlijke zedenleer, de natuurkunde en de wiskunde. Zijne professoren waren: P. Pranciseus Piccolomini voor de wijsbegeerte, P. Tarquinius Galluzzi voor de natuurlijke zedenleer en P. Horatius Grassi voor de natuur-en wiskunde. Het is onnoodig hier aan te stippen, dat hij zijne professoren recht hartelijk liefhad en hun een ■n'ooten eerbied toedroeg. Opmerkenswaard is het evenwel, dat hij gewoon was eiken dag ten minste tweemaal eem0' «'ebed voor hen te storten en daarenboven inde laatste maanden, op de kamer van zijn professor in de wijsbegeerte maandelijks een klein briefje neêr te leggen, inhoudende de gebeden en de godvruchtige oefeningen, die hij voornemens was in die maand Dvoor hem te verrichten. Als een trek van 'sjongelings groote eenvoudigheid voegen wij erbij, dat hij op hooge feestdagen hetzelfde deed bij den
P. Generaal.
Zijn heerlijke natuurlijke aanleg voor de weten-
77
schappen, zijn onvermoeide studieijver en zijne geschikte wijze van studeeren werden spoedig in het Eomeinsche collegie naar waarde geschat. P. Piccolomini , onder anderen, legde er hot volgende getuigenis van af: „Wat de studiën van Joannes Berch' mans aangaat, zeg ik in de eerste plaats dat hij, behalve een zeer goed en scherp verstand, dat vele zaken tegelijk en zeer juist weet te omvatten, eene buitengewone vlijt en toeleg toont die , naar ik vermeen, niet vermeerderen kunnen. Ik heb nooit iets dergelijks in een leerling opgemerkt. Ten tweede: voor zooverre het van hem afhangt, schijnt hij ten doel te hebben, zich in alles te bekwamen, ook in die zaken welke hem van geen oogenblikkelijk nut zijn. Want, gelijk hij mij zeide, een lid der Sociëteit van Jezus moet de bekwaamheid en den moed hebben van eene halve wereld. Hij wendt daarom allo moeite en vlijt aan, om maar alles te leeren: talen, kundigheden, wetenschappen, enz. Ten derde: wat de richting zijner studiën aangaat, bezit hij eene volkomene afhankelijkheid van — en eene voortdurende overeenstemming met zijne professoren, alle willekeur, luim en eigene opvatting vermijdende. Het is hem overigens een waar genoegen, hun met eerbied en ontzag rekenschap van zijne werkzaamheden te geven.quot;
Aldus P. Piccolomini. — Voegt men hier nog bij, dat hij in zijne gebeden en overdenkingen dikwijls het voornemen hernieuwde, zich voortaan met meer ijver op de studiën toe te leggen, dan zal het ons niet bevreemden, dat de heilige jongeling groo-ten voortgang in de wetenschap maakte. Ten einde zich onophoudelijk op te wekken, had hij de volgende woorden, met eigene hand geschreven, voor zich liggen: „Ik ben in do Sociëteit getreden om te werken en niet om ledig te zijn. De ketters studeeren wet allen ijver tegen Christus en gij zoudt niet studeeren ter verdediging van Christus? De wereld-lingen werken zoo ijvervol voor de ijdele eer, en gij zoudt niet werken voor de eere Cods ? Leg u
78
daarom ernstig op de studie toe, versmaad de oogenblikjes van den tijd niet en wees vlijtig in hetaan-teekenen der zaken die gij in de disputen zult hooren.quot;
Hij onderhield deze twee voornemens getrouw. Om geen oogenblik tijds te verliezen, droeg hij altijd het eene of andere geestelijk of studieboek bij zich. Moest hij nu hier of daar wachten, dan nam hij zijn boek uit den zak en begon te lezen.
Bij de disputen, — altijd zijn klein zakboekje met zich nemende, — luisterde hij met gespannen aandacht naar de aangevoerde bewijzen, de voorgestelde moeilijkheden, en de daarop gegevene antwoorden, zonder zich met iets anders bezig te houden. Hoorde hij eene moeilijkheid, die hein onoplosbaar scheen, voordragen of een nieuw bewijs aanvoeren, dan toekende hij beide met weinige woorden in zijn zakboekje op.
Hij had daarenboven voor zijn eigen gebruik eene soort van leiddraad gevormd, waaraan hij tot titel gaf: „De ware Scholastiek der Sociëteit.quot; Bonus sc/iolasticus Societatis. Het waren opmerkingen, meestal ontleend aan- of steunende op de regels onzer stu-deerende jeugd: maar zij kunnen door wie de wetenschap beoefent met nut gevolgd worden.
De leer, door zijn professor voorgedragen, schatte hij hoog, verdedigde diens persoonlijke meeningen en trachtte zooveel hij dit vermocht, ook zijne medeleerlingen hiertoe over te halen. Hij kon daarom niet dulden dat iemand de leer zijns professors bestreed. Dit wetende, vonden sommige Paters er behagen in, die leer in Joannes' tegenwoordigheid voor do grap aan te vallen, opdat deze met zijne gewone vurigheid en vlugheid er de verdediging van op zich zoude nomen. En waarlijk, al had de professor onder zijne leerlingen een verdediger mogen uitkiezen, eeu dapperder en moediger voorvechter zou hij niet gevonden hebben.
In zijno kamer studeerde hij altijd staande, tee-kende met de meeete kalmte de twijfelingen, die hij den professor wilde voorstellen, aan en rustte
79
niet voor hij de zaak duidelijk en klaar had gevat. Vond hij Boms moeilijkheden, die hij volstrekt niet wist op te lossen, dan knielde hij een oogenblik en sprak tot God: „Heer! gij vreet dat ik dit niet verstaan kan zonder uwe bijzondere hulp, ik smeek U derhalve dat gij mij bijstaat.quot; En volgens zijn eigen zeggen, ontving hij op die wijze veellicht vanG-od. Den tijd, voor de studie bestemd, bracht hij ook werkelijk met studeeren door, uitgenomen wanneer de hoofdpijn hem verplichtte zijne bespiegelingen voor eene wijlo te onderbreken, dan nam hij een geestelijk boek in de hand of bad een rozenhoedje en zoo verminderde de hoofdpijn ongemerkt.
Met welk een ijver hij zich ook op de studie toelegde, toch was hij altijd bereidvaardig om die vaarwel te zeggen waar bezigheden, hem door zijne oversten opgelegd, dit vorderden, hetzij om de Mis te dienen, hetzij om iemand buitenshuis te vergezellen of om welke reden eindelijk dit ook wezen mocht.
De eerbied jegens zijne professoren was zoo groot, dat wij er noodzakelijk een woord van moeten spreken. Gedurende de drie jaren van zijn philosophi-schen cursus veroorzaakte hij hun, noch door daden, noch door woorden, niet één enkele onaangenaamheid ; sprak hij over hen, dan kwam er geen woord over zijne lippen dat niet van een heilig ontzag getuigde. Begaf hij zich naar de kamer van een der professoren en bemerkte hij dat er belet was, dan wachtte hij geduldig aan de deur, zijne gewone lezing beginnende en voortzettende, tot dat hij , die binnen was, de kamer had verlaten. Joannes trad vervolgens binnen met neergeslagen oogen en onge-dekten hoofde. Na eene eerbiedige buiging, zonder zich wederom te dekken, — tenzij hem dit uitdrukkelijk bevolen werd, — stelde hij zijne moeilijkheid in het Latijn voor. Begreep hij de oplossing niet oogenbükkelijk, dan dacht hij even na en zeide zeer naïef en met een zedigen lach: „Waarlijk, Pater, ik héb het niet gevat;quot; vere, Paler, von intellexi. Gebeurde het soms, dat de gegevene oplossing, volgens
zijn oordeel, niet aan de voorgestelde moeilijkheid voldeed, was hij heusch genoeg den schijn niet aan te nemen als wilde hij zijn professor tegenspreken, en antwoordde daarom in dier voege, als kwam de moeilijkheid uit zijn klein verstand voort. Vervolgens eene buiging makende met het hoofd, bedankte hij zijn professor voor de gegevene moeite en ging heen. Werd hij somtijds met anderen zijner medeleerlingen op de kamers der professoren geroepen, dan bleef hij daar zoo lang liet noodig was; doch zoodra hij meende, zich volgens de regels der welvoegelijk-heid te kunnen verwijderen, was hij zoo vrij van oogenbiikkelijk heen te gaan, maar met eene bevalligheid die, wel verre van aan de blij venden te mishagen, aller harten voor hem innam.
Hij was gewoon, een weinig voordat het teek en gegeven werd voor de morgen- en middagklasse, zijne kamer te verlaten, om eerst nog even een bezoek te doen bij het Allerheiligste Sacrament. Nauwelijks evenwel hoorde hij het teekeu of hij stond op en ging aan de deur der kapel de anderen staan wachten, middelerwijl hij zijn boek nam en de hem restende oogenblikjes ai lezende doorbracht. In het gaan naar de klasse en bij het terugkotnen onderhield hij het stilzwijgen even volmaakt als in de klasse zelve, waar hij aandachtig oplette en de dic-tata opschreef, zonder ooit zijne oogen op te heffen. Het gebeurde wel eens, dat zijn professor te snel dicteerde, maar Joannes klaagde er nooit over; en was hem een woord ontschoten, dan vraagde hij op bet einde der les de scripta van zijn buurman, welke hij zoo spoedig mogelijk in dank terugbezorgde. Indien hij bemerkte dat sommigen onder do les den professor door spreken of levenmaken hinderden, toonde hij in zijne uiterlijke houding dat hem dit pijn deed, ten einde de schuldigen op deze wijze tot verbetering te brengen. Bij het teeken voor het einde der les of der disputen stond hij uit gehoorzaamheid oogenbiikkelijk op, en ging men met de les of de disputen nog voort, gelijk soms wel eens
81
gebeurt, dan werd hij onrustig, als bevond hij zich op heete kolen.
Na de les moest hij gedurende een half uur het voorgedragene voor eenige jonge edellieden herhalen. Het was verrukkelijk te zien, met welk een eerbied deze adellijke leerlingen hunnen repetitor voorkwamen, met welke onderwerping zij hem gehoorzaamden. Was het tijd om te eindigen, dan nam hij terstond afscheid van hen en geleidde ze tot aan de deur der klasse, zonder verder op de voorgestelde vragen of moeilijkheden te antwoorden. En deze jongelingen waren uiterst gesticht over de stipte gehoorzaamheid des Zaligen.
Onder de repetitiën en de disputen luisterde hij met aandacht, den verdediger zoowel als den aanvaller van woord tot woord volgende. Moest hij zelf opwerpingen maken,-hij deed dit met levendigheid en kalmte, maar liet tevens aan den verdediger den tijd om de bewijsvoering te herhalen, op zijn gemak te antwoorden en het gegeven antwoord te verklaren. Had deze geëindigd, dan bestreed hij de oplossing opnieuw met kracht, maar zonder eenige hartstochtelijkheid, zonder verheffing van stem zelfs, terwijl hij altijd zijne gewone zachte bedaardheid bewaarde. Was het zijne beurt om als verdediger eener stelling op te treden en op de aanvallen te antwoorden, dan vooral schitterden de vlngheid, juistheid en scherpzinnigheid van zijn verstand; hij herhaalde do moeilijkheid met eene wondervolle snelheid in dezelfde woorden, als zij was voorgesteld en gaf in korte bewoordingen een klaar en duidelijk antwoord in streng wijsgeerigen vorm, terwijl hij uit zedigheid de oogeri altijd nederslagen hield.
Dat Joannes niet als bij toeval, maar al zijne handelingen na rijp overleg verrichtte; dat hij, juist om zo wel te doen, over de kleinste zaken ernstig nadacht, was het gevoelen van allen. En dit gevoelen vinden wij bewaarheid ter gelegenheid van het examen, dat hij op den 19den Maart, den feestdag van den H. Jozef, van het jaar 1621, in de wijsbegeerte
82
moest afleggen. Op welke wijze hij zich hiertoe voorbereidde, heeft hij zelf aangeteekeud op een klein stukje papier. Wij schrijven het volgende af: „De beschermer van dit examen zal de H. Jozef en de middelares de H. Maagd zijn. Vooreerst zal ik tot dit doel eene lijfkastijding nemen en de eene of andere versterving in de eetzaal doen; daarenboven zal ik een rozenhoedje bidden en den zegen vragen van den P. Rector. — Valt nu het examen naar wensch uit, dan zal ik ter eere van den H. Jozef drie rozenhoedjes bidden enz.....
„Op den dag van het examen zal ik 's morgens sommige bepaalde stoffen nog eens doorloopen, en wanneer de H. Maagd en de H. Jozef mij nu zoo goed helpen, dat ik alles nog eens overzien kan, zal ik ter hunner eere de volgende godvruchtige oefeningen verrichten...
„Onder het examen zelf zal ik opgeruimd wezen en met moed en gepaste vrijheid antwoorden, doch altijd in forma; Nego, concedo, diüinguo, explico, en in het verklaren zal ik kort en duidelijk zijn, zonder op lang gerekte en met veel omhaal van woorden voorgestelde moeilijkheden te antwoorden, zoo lang deze niet door den professor of door mij in weinige woorden zijn saamgevat.quot;
Tot deze kleinigheden, die den echten stempel dragen eener hooge volkomenheid, daalde de zalige Eerchmans af bij de voorbereiding van het examen, dat over de geheele philosophie zou loopen. Maar dit was nog niet genoeg voor den vromen jongeling; hij riep ook anderen hulp in en verzocht daarom, onder anderen, zijnen landgenoot P. Joannes Gaudt, dien morgen de H. Mis ter zijner intentie op te dragen.
Onder het examen onderhield Joannes stipt alles wat hij zich had voorgenomen: hij herhaalde de opwerpingen der examinatoren, zonder eene enkele syllabe weg te laten, noch het kleinste woordje te veranderen, — altijd zoo gemakkelijk en zoo gelukkig , dat het niet noodig was, hem een enkel woord
83
in te fluisteren; en zijne antwoorden waren even bondig als klaar. De uitslag was dan ook, dat hij met algemeene stemmen en onder de schoonste lofuiting bekwaam werd geoordeeld ter openbare verdediging van de geheele wijsbegeerte.
Tot deze groote plechtigheid bereidde Berchmana zich op dezelfde wijze voor, er eene zaak bijvoegende, die te over bewijst, hoe verwijderd de jongeling was van elk vrijwillig gevoel van ijdelheid en menschelijk zelfbehagen; hoe hij in alles niets zocht dan de meerdere eer en glorie van G-od, het groote doel, waartoe de H. Ignatius onder Gods ingeving de Societeit heeft gesticht. Hij nam namelijk in het gebed het besluit om aan zijn zielbestuurder te vragen, of het met de meerdere eer van Grod in strijd zou wezen, zoo hij naar zijn beste vermogen alle pogingen aanwendde, om van deze openbare verdediging ontslagen te worden, en mocht dit niet gelukken, of hij dan de stellingen maar eenvoudig zou verdedigen, zonder op eene enkele moeilijkheid of opwerping te antwoorden? Hij verklaarde overigens bereid te zijn, de uitspraak des Paters op te volgen.
Deze nu, alhoewel bij het hooren van dit voorstel zeer gesticht, raadde den jongeling geene beletselen te stellen, maar eenvoudig den wil der oversten te volgen en zich van de hem opgelegde taak zoo goed mogelijk te kwijten ter eere van God en tot glorie van de Societeit. En Joaunes kweet zich op den Squot;011 Juli 1621 meesterlijk van zijne taak, met eene zedigheid, die den volmaakten scholastiek der Societeit eer aandoet en tot glorie verstrekt der moeder, die zulke kinderen weet op te kweeken.
De onvermoeide ijver van Berchmans is dan met den heerlijksten uitslag bekroond geworden! Wij hebben de middelen beschouwd, door den Zalige ter bereiking van de wijsgeerige kennis aangewend, middelen, waardoor hij zich ongetwijfeld van Gods bescherming verzekerde. Meer nog evenwel dan deze middelen, zullen hem in het verkrijgen der wijsheid
hebben geholpen zijne reinheid des harten en de zuiverheid zijner zeden. Immers de ü. G-eest verklaart, dat de wijsheid niet binnengaat in eene ziel, tot het kwade geneigd, noch woont in een lichaam, onderworpen aan de zonde.
IV.
ZIJNE ENGEIACIITIGE ZUIVEHIIEID.
Was Joannes altijd waakzaam om, waar het de onderhouding der regelen gold, zicb aan geen enkele overtreding schuldig te maken, meer was hij dit nog, om eiken schijn, zelfs van onvolmaaktheid te vermijden , die in do versie verte zijne zuiverheid en kuisch-heid kon ontsieren. ITij heeft het schriftelijk verklaard, dat hij verfoeid en verafschuwd zou hebben ook de geringste onvolmaaktheid, die de deugd van zuiverheid en kuischheid kon kwetsen. Daarom verfoeide en verafschuwde hij de neiging tot spijs en drank en de ondeugd der onmatigheid, de geringe zorg in het bewaren der oogen, zoowel binnen als buiten liet huis aangewend, en andere onvolmaaktheden, waardoor, volgens zijn zeggen, de mensch onzuiver, ja, slechter wordt dan alle duivelen. Doch voeren wij 'sjongelings woorden zeiven aan: „Ik zal altijd verfoeien en verafschuwen ook de lichtste onvolmaaktheden, die uit hare natuur de zuiverheid schaden, als zijnde trek naar spijs en drank, de onachtzaamheid in het bewaren der oogen, zoowel binnen als buiten het huis, omdat wie hieraan toegeeft waarlijk onzuiver, slechter wordt dan al de duivelen'quot;
En Berchmans bleef zich zei ven gelijk. Teneinde zijne zuiverheid ongeschonden te bewaren, haatte hij alle onmatigheid als de vijandin der kuischheid, die een hinderpaal is voor de zoetheden des gebeds. Hij placht te zeggen dat, met terzijdestelling van een ongeregeld leven, in den religieus niets zoozeer de wereldlijke personen ontstichtte en ergerde, dan hem overgegeven te zien aan de ondeugd der on-
85
matigheid en hem te hooren spreken over eten en drinken.
Doch wederom halen wij zijne eigene woorden aan: „De ondeugd der onmatigheid is eene ongeregelde zucht tot spijs en drank , en de handelingen dier ondeugd zijn; het dikwijls denken aan-en spreken van spijzen; het niet tevreden zijn met het gewone eten en het zoeken naar bijzondere en lekkere beetjes; eindelijk het eten met eene onbeteugelde drift, met eene walgelijke gulzigheid.quot;
De vrome jongeling at altijd zeer bedaard, was matig in het gebruik van spijs en drank, ja soms te matig. In den vollen groei en bloei der jaren, had zijn lichaam, om zicli te herstellen, te onderhouden en te ontwikkelen, behoefte aan een grootere hoeveelheid voedsel. Joannes gevoelde die natuurlijke aandrift, maar bedwong en onderdrukte ze als eene opwelling der onmatigheid. Hij begreep niet eens dat deze aandrift eene behoefte der natuur en geene ondeugd der onmatigheid was, en in deze opvatting voortgaande, oefende hij altijd eene grootere onthouding en versterving uit, zoodat zijn lichaam, alle veerkracht verliezende, ongemerkt wegkwijnde. Nooit wilde hij, onder voorwendsel van gezondheid, iets bijzonders nemen, en hij had het vaste vertrouwen, dat God niet zou toelaten, dat de gewone spijzen hem zouden schaden , omdat hij ze gebruikte met het doel om niet zonderling te zijn.
Deze weinige trekken, hoe kleinen nietig op zich zeiven, loonenons met welk eene groote bezorgdheid Joannes eiken prikkel der onmatigheid onderdrukte en zich zeiven ook in het geoorloofde verstierf, ten einde zijne zuiverheid rein en ongeschonden te bewaren.
Hoe nauwkeurig zal hij zijne oogen, die vensters, waarlangs de dood, d. w. z. do zonde, zoo dikwerf binnensluipt, hebben bewaakt! Wat zorgen zal hij hebben aangewend, opdat niet eenig minder rein beeld langs dezen weg zich ..an zijne schoone ziel opdrong! Zoo it, het: hij had, volgens de uitdrukking derH.
86
Schrift, een verbond aangegaan met zijne oogen, dat zij zich nooit van de aarde zouden opheffen enz. wanneer zij hiertoe door de behoefte of de rede niet werden gedwongen. Vandaar dat hij de personen niet aanzag, dan bij de eerste ontmoeting, om te weten met wien hij sprak. Begrijpt gij nu waarom hij, in de kamer van zijn professor zijnde, de oogen niet opsloeg? Omdat hij wist wien hij voor zich had. Waarlijk Joannes oefende eene heerschappij over zijne oogen uit, die bijna ongelooflijk schijnt. Niets immers is zoo natuurlijk, dan bij nieuwe en onvoorziene voorvallen de oogen te laten gaan naar de plaats, van waar het gedruisch vernomen wordt; en toch hield Joannes zijne oogen bij zulke gelegenheden onbewegelijk. Het bewijs hiervan leverden sommige wereldlijke jongelieden, medeleerlingen des Zaligen. Zij bekenden meermalen met opzet leven in de klasse te hebben gemaakt met het doel om hem te doen opzien; maar het gelukte hun niet.
Kan het ons nog bevreemden, zoo wij in de geschriften van den Zalige vinden aangeteekend, dat men den aanblik van vrouwen moet vluchten als het gezicht van den basilisk? Doch hij vluchtte niet slechts den aanblik van vrouwen, maar ook dien der mannen; hij droeg zijne oogen zoo diep neergeslagen , dat vele bewoners van het Romeinsche collegie, die hem meermalen daags zagen en met hem spraken, niet konden zeggen van welke kleur zijne oogen waren, om de eenvoudige reden dat zij ze nooit gezien hadden. Er waren er zelfs, die met opzet en uit nieuwsgierigheid gedurende geruimen tijd het oog op hem gevestigd hielden, om te weten welke oogen hij had; en toch bereikten zij hun doel niet, omdat de Zalige zijne oogen niet had opgeslagen. Moeite, groote moeite moet hem dit beheer over zijne zintuigen gekost hebben; maar hij wist waarom hij het deed. Immers door zijne kamergezel ondervraagd, hoe hij het toch aanlegde, om altijd zoo ingetogen te kunnen zijn, antwoordde hij; „Vooreerst bewaak ik mijn hart, doch daar ik dit niet doen kan zonder
87
mijne oogen te beteugelen, versterf ik deze aanhoudend.quot; Ziedaar de heerlijke vrucht van de versterving zijner oogen, de bewaring van de reinheid en zuiverheid zijns harten.
Doch hiermede was onze Zalige nog niet tevreden; hij ontzegde ook aan zijne oogen het bezichtigen van zeldzame en merkwaardige zaken. Zoo was hij eens uitgenoodigd om tegenwoordig te zijn bij de opvoering van een drama in het Duitsche collegie; en hij ging er, om aan den wil zijner oversten te voldoen, zonder tegenspraak heen. Aldaar aangekomen, plaatste hij zich op eene bank en zat hier onbeweeglijk, zonder zijne oogen eene enkele maal op te slaan en in eene zoo zedige houding, dat een heer, die achter hem was gezeten, zijne verwondering te kennen gevende, tot een der omstanders zeide; „Die Pater moet wel een heilige zijn.quot; De schoone tuinen en villa's in den omtrek van Eome, of andere merkwaardigheden te beschouwen, schitterende optochten, zooals die te Home bij gelegenheid der intrede van kardinalen, prinsen en afgezanten worden gehouden, bij te wonen, verkoos de verstorven jongeling niet. En gebeurde het soms, dat hij toevallig onder weg zulk een prachtigen stoet ontmoette, dan zette hij zonder op te zien eenvoudig zijnen weg voort. — Nog een ander voorbeeld van de buitengewone versterving zijner oogen.
Bij gelenheid dat een nieuw verkozen Paus zich naar Sint-Jan van Latranen begeeft, om daar plechtig bezit te nemen van zijn pausschap, hebben de Paters en Broeders de gewoonte om Zijne Heiligheid op te wachten en bij zijne aankomst aan de deur van het professiehuis neer te knielen, ten eiude den zegen des Pausen te ontvangen en op die wijze een blijk te geven van hun eerbied en onderwerping. Bij de krooning van Gregorius XV werd ook Joannes met de anderen naar het professiehuis gezonden. Onder het naar huis gaan door zijn metgezel ondervraagd, hoe hem de optocht bevallen was, antwoordde hij, dien niet gezien te hebben,
86
Schrift, een verbond aangegaan met zijne oogen, dat zij zich nooit van de aarde zouden opheffen enz. wanneer zij hiertoe door de behoefte of de rede niet werden gedwongen. Vandaar dat hij de personen niet aanzag, dan bij de eerste ontmoeting, om te weten met wien hij sprak. Begrijpt gij nu waarom hij, in de kamer van zijn professor zijnde, de oogen niet opsloeg? Omdat hij wist wien hij voor zich had. Waarlijk Joannes oefende eene heerschappij over zijne oogen uit, die bijna ongelooflijk schijnt. Niets immers is zoo natuurlijk, dan bij nieuwe en onvoorziene voorvallen de oogen te laten gaan naar de plaats, van waar het gedruisch vernomen wordt; en toch hield Joannes zijne oogen bij zulke gelegenheden onbewegelijk. Het bewijs hiervan leverden sommige wereldlijke jongelieden, medeleerlingen des Zaligen. Zij bekenden meermalen met opzet leven in de klasse te hebben gemaakt met het doel om hem te doen opzien; maar het gelukte hun niet.
Kan het ons nog bevreemden, zoo wij in de geschriften van den Zalige vinden aangeteekend, dat men den aanblik van vrouwen moet vluchten als het gezicht van den basilisk? Doch hij vluchtte niet slechts den aanblik van vrouwen, maar ook dien der mannen; hij droeg zijne oogen zoo diep neergeslagen , dat vele bewoners van het Romeinsche collegie, die hem meermalen daags zagen en met hem spraken, niet konden zeggen van welke kleur zijne oogen waren, om de eenvoudige reden dat zij ze nooit gezien hadden. Er waren er zelfs, die met opzet en uit nieuwsgierigheid gedurende geruimen tijd het oog op hem gevestigd hielden, om te weten welke oogen hij had; en toch bereikten zij hun doel niet, omdat de Zalige zijne oogen niet had opgeslagen. Moeite, groote moeite moet hem dit beheer over zijne zintuigen gekost hebben; maar hij wist waarom hij het deed. Immers door zijne kamergezel ondervraagd, hoe hij het toch aanlegde, om altijd zoo ingetogen te kunnen zijn, antwoordde hij; „Vooreerst bewaak ik mijn hart, doch daar ik dit niet doen kan zonder
87
mijne oogen te beteugelen, versterf ik deze aanhoudend.quot; Ziedaar de heerlijke vrucht van de versterving zijner oogen, de bewaring van de reinheid en zuiverheid zijns harten.
Doch hiermede was onze Zalige nog niet tevreden; hij ontzegde ook aan zijne oogen het bezichtigen van zeldzame en merkwaardige zaken. Zoo was hij eens uitgenoodigd om tegenwoordig te zijn bij de opvoering van een drama in het Duitsche collegie; en hij ging er, om aan den wil zijner oversten te voldoen, zonder tegenspraak heen. Aldaar aangekomen, plaatste hij zich op eene bank en zat hier onbeweeglijk, zonder zijne oogen eene enkele maal op te slaan en in eene zoo zedige houding, dat een heer, die achter hem was gezeten, zijne verwondering te kennen gevende, tot een der omstanders zeide; „Die Pater moet wel een heilige zijn.quot; De schoone tuinen en villa's in den omtrek van Eome, of andere merkwaardigheden te beschouwen, schitterende optochten, zooals die te Home bij gelegenheid der intrede van kardinalen, prinsen en afgezanten worden gehouden, bij te wonen, verkoos de verstorven jongeling niet. En gebeurde het soms, dat hij toevallig onder weg zulk een prachtigen stoet ontmoette, dan zette hij zonder op te zien eenvoudig zijnen weg voort. — Nog een ander voorbeeld van de buitengewone versterving zijner oogen.
Bij gelenheid dat een nieuw verkozen Paus zich naar Sint-Jan van Latranen begeeft, om daar plechtig bezit te nemen van zijn pausschap, hebben de Paters en Broeders de gewoonte om Zijne Heiligheid op te wachten en bij zijne aankomst aan de deur van het professiehuis neer te knielen, ten eiude den zegen des Pausen te ontvangen en op die wijze een blijk te geven van hun eerbied en onderwerping. Bij de krooning van Gregorius XV werd ook Joannes met de anderen naar het professiehuis gezonden. Onder het naar huis gaan door zijn metgezel ondervraagd, hoe hem de optocht bevallen was, antwoordde hij, dien niet gezien te hebben,
90
en verzocht hem, hierop een weinig te letten en er hem opmerkzaam op te maken, daar hij zich van harte wilde beteren. — Bij eene zoo stipte beoefening dezer deugd, wordt het ons duidelijk, waarom zijne medeleerlingen hem den naam van Pater Mo-deslus, ja, van Pater Modesiissimm hadden gegeven en op de speelplaats met welgevallen stonden te wachten, om hem naar de klasse te zien gaan en van daar terugkeeren. En zij waren gewoonlijk door zijne engelachtige zedigheid zoo gesticht, dat zij zich door tusschenkomst van andere Paters in zijne gebeden aanbevalen. Toen hij op het einde van tien driejarigen cursus de geheele philosophie in het openbaar verdedigde, zeiden eenigen hunner bij hot binnentreden van de leszaal voor de godgeleerdheid, waar deze plechtigheden gewoonlijk geschiedden; „Ah! onze Pater Modestissimns verdedigt! Komt, laat ons het genoegen smaken, hem gedurende een paar uren te aanschouwen!quot; — Hoe beminnelijk moet de deugd der zedigheid van Joannes toch geweest zijn!
Men vond, na zijn dood, in een zijner geschriften de volgende beschouwing over deze deugd: „Da zedigheid is eene deugd, die de bewegingen van ziel en lichaam regelt, volgens de voorschriften der ware christelijke welvoegelijkheid.quot;
„De handelingen dier deugd zijn vervat in de regels, door den H. Ignatius over die deugd geschreven; de beweeggronden om ze te onderhouden zijn talrijk en van verschillenden aard. En wel voor eerst: de navolging der H. Maagd, die in de beoefening van deze deugd zoozeer uitschitterde, dat de H. Dionysius, de Areopagiet, haar ziende, zo als God aangebeden zou hebben, had het geloof hem niet anders geleerd; het onrecht en de belee-diging, die de onzedige het lijden van Christus aandoet, die voor onze onzedigheid in al zijne ledematen heeft wijlen lijden; de tegenwoordigheid van God, in wiens oog de onzedige zich bevindt; de tranen, door den H. Ignatius gestort onder het
91
Bamenstellen van de regels der zedigheid, en de liefde tot de Sociëteit, die zorgvuldige moeder, die de onzedige bedroeft, wier eer hij rooft. Vervolgens de voorbeelden der Heiligen.quot;
„Zoo wist een H. Franciscus Xaverius zich te wreken over de wondervolle vlugheid zijns lichaams, tijdens zijne jeugd op bals en danspartijen ten toon gesteld, door zijne armen en heupen zoo vast samen te binden, dat het hem in het gaan pijn veroorzaakte ; maar zijn gang en zijne bewegingen kregen er iets statigs en zedigs door. — Zoo durfde een H. Tecla, op het punt om veroordeeld te worden, hare oogen nooit opslaan, omdat zij uit zedigheid goene mannen durfde aanzien.quot;
„De gunsten eindelijk, op wonderdadige wijze aan de onderhouders dier deugd geschonken.quot;
„Een religieus, onderweg een vloed moetende doorwaden, kon, uit een heilig gevoel van schaamte, zijn afkeer om schoenen en kousen uit te trekken niet overmeesteren, en zie, op wonderdadige wijze werd hij aan den overkant van het water geplaatst. De H. Maagd verscheen eens aan eene jonge dochter , Musa, en was vergezeld van andere reeds verheerlijkte maagden die vroeger Musa's speelnooten waren geweest. Deze verlangde vurig in haar gezelschap te worden opgenomen; doch de ïï. Maagd sprak, dat zij na dertig dagen met deze maagden zou terugkeeren, om haar te halen, indien zij haar uitgelaten lachen en andere lichtzinnigheden wilde laten varen. De jeugdige maagd werd zedig in al hare manieren en op den twintigsten dag werd zij ziek.quot;
„Op het einde nu der dertig dagen keerde de H. Maagd met do anderen terug. En de zieke, verblijd Maria weer te zien, sprak; „Mijne mcesteresse! ik kom, zie, ik kom.quot; En zij stierf.quot;
Door deze beweeggronden trachtte Joannes zich op te wekken, om de deugd der zedigheid zoo volmaakt mogelijk te beoefenen.
Zedig was hij dan ook altijd en overal en bij alle
92
gelegenheden; zedig in liet gebruik zijner oogen, in de houding zijns lichaams en van al zijne ledematen ; zedig in zijne gebaren en in de schikking zijner kleederen. Geen wonder derhalve dat elkeen hem om . zijne deugd van zedigheid bewonderde en hij door allen om strijd geprezen en tot voorbeeld gesteld werd.
Eene laatste klip, waarop de engelachtige reinheid en zuiverheid eener ziel zoo vaak schipbreuk lijden, is de bijzondere vriendschap. Onze Zalige begreep dit. Daarom, ten einde zich verre verwijderd te houden van elk gevaar, dat deze heilige deugd kan bedreigen, vluchtte hij alle soort van gemeen-zamen omgang. Aan een zijner meest vertrouwde medeleerlingen gaf hij de drie volgende raadgevingen. Ten eerste: nooit eenige bijzondere vriendschap aan te gaan of zicli tot een gemeenzamen omgang te leenen. Ten tweede: gedureude eenigen tijd de onmatigheid te overwinnen, om deze daarna zoo te beheerschen , dat men voor de afwijkingen der onmatigheid niet meer behoeft te vreezen. En eindelijk: hartelijk mot God om te gaan, gelijk een kind met zijne moeder, want het is op deze wijze, dat een onbegrensd vertrouwen op God in ons geboren wordt, en eene innige vereeniging ontstaat met de bron aller liefde, die den mensch tegen de bijzondere gehechtheid aan het schepsel behoedt.
De beginselen, die hij over de bijzondere en gemeenzame vriendschap heeft opgeteekend, zijn voor-zeker wel waard om door ons gekend, overwogen en nagevolgd te worden.
AVij zullen den Zalige zei ven laten spreken: „Ik zal nooit gemeenzaam met iemand zijn, want de gemeenzaamheid is oorzaak van den weinigen eerbied, dien men elkander toedraagt, en van vele onvolmaaktheden en overtredingen der regels. Wij hebben een regel die ons verbiedt, elkander ook maar uit scherts aan te raken. Mocht iemand mij tegen den regel aanraken, al is het ook uit scherts, dan zal ik er den overste oogenblikkelijk kennis van geven.quot;
98
Hij haalt vervolgens het gezag aan van den H. Ba-silius en den H. Joannes ülimacus. De eerste zegt, dat de bijzondere vriendschap in strijd is met de ware broederliefde, en dat men daarom in vereenigingen, waar vele personen samenwonen, dien aanhoudenden en afgezonderden omgang met enkele bepaalde personen moet verbieden. De H. Joannes Climacus daarentegen verhaalt, dat eenige jongelingen, door eeno heilige vriendschap innig verbonden, maar met uitsluiting van anderen onderling verkeerende, dezen band edelmoedig verbraken, zoodra zij wisten dat hunne bijzondere vriendschap anderen hinderde.
Hij had ook de kenteekenen, waaraan, volgens den H. Bonaventura, de verkeerde bijzondere vriendschap te kennen is, zorgvuldig opgeteekend; zij zijn deze: Wanneer men uren en dagen met elkander doorbrengt, onderling sprekende in den beginne over goede, vervolgens over ijdele en eindelijk over vrije zaken; wanneer men elkander de wederkeerige genegenheid te kennen geeft en niet ophoudt die te kennen te geven; wanneer men elkander kleine geschenken aanbiedt, niet buiten elkanders bijzijn kan en elke scheiding daarom hard valt; wanneer men met eone ongeregelde bezorgdheid wederzijdsche nieuwstijdingen verlangt en altijd aan elkander denkt; wanneer men niet duldt dat anderen in dezelfde vriendschap deelen en dit den naijver opwekt; wanneer men nu en dan op elkaar verbitterd is en elkander harde woorden toevoegt, of omgekeerd, alles onderliug weet te vergoelijken, elkanders gebreken niet ziet of die bedekt, zonder eenige zorg voor do verbetering des schuldigen. — Deze en meer andere kenteekenen geeft de H. Bonaventura aan, om de ware vriendschap, op deugd en godsdienst gegrond, te onderscheiden van die verderfelijke bijzondere vriendschap , die maar al te dikwijls met G-od begint en met den satan eindigt.
Joannes voegde hier op zijne beurt bij, dat het een blijkbaar en duidelijk kenteeken eener niet goede bijzondere vriendschap is, wanneer men den moed
94
niet heeft om aan den vriend, die ons de gelegenheid aanbiedt om eene fout te begaan of een regel te overtreden, ronduit te zeggen: gij dwaalt; wat gij wilt is tegen den regel, en daarom wil ik het niet doen.
Deze waren de groote middelen, door den Zalige aangewend, om zijne engelachtige zuiverheid te bewaren: hij overwon de onmatigheid, bewaakte zijne oogen, onderhield de zedigheid en vluchtte eiken gemeenzamen omgang met wien het ook mocht wezen; en zijne reinheid en zuiverheid bleven vlekkeloos.
Behalve deze groote middelen, wier innig verband met de heilige deugd der Engelen een ieder genoegzaam begrijpt, moeten onzen Zalige groote-lijka hebben gediend zijn gelukig karakter, zijne geregelde manier van leven en de beteugeling zijner tong.
Ongetwijfeld is het vóór alles een groot voorrecht, begunstigd te zijn met hetgeen wij noemen een gelukkig karakter, eene gelukkige natuur, die in den regel zooveel bijdraagt tot een zedelijk en deugdzaam leven. De grond toch waarom vele men-schen elke zonde of fout moeilijk vermijden, is dikwerf hierin gelegen, dat zij een minder gelukkig temperament bezitten, waarin een der hoofdrichtingen de overhand heeft.
Door temperament verstaan wij in het algemeen zekere merkwaardige natuurlijke en zedelijke verschillen, die de menschen onderling aanbieden en die at hangen van de verscheidenheid der betrekkingen en verhoudingen jin de inrichting van den mensch zeiven. Men spreekt daarom van het galachtige temperament, van het bloedrijke, van het waterachtige, van het melancholische, van het zenuwachtige en meer andere misschien. Wat duiden deze benamingen in het algemeen aan? Een overwicht van organisatie en werking van één bepaald organisch stelsel op het andere. Zoo wordt hij, bij wien het bloed-stelsel de overhand heeft, gezegd een bloedrijk ge-
95
stel of temperament te bezitten. — Een gelukkig gestel, eene gelukkige natuur noemen wij nu bet temperament, waarin geeno der hoofdrichtingen do heerschende is, maar alle in de volmaaktste harmonie vereenigd zijn.
Nu is het eene bewezene waarheid, dat het lichaamsgestel, dat het temperament een onmetelijke invloed uitoefent op de verstandelijke, zedelijke en maatschappelijke vermogens des menschen, d. w. z. op zijne ziel, zijn geest, zijn karakter, zijn smaak, zijne neigingen, zijne gelukkige geschiktheid tot de deugd en zijne overhelling tot de ondeugd, daar elk temperament, behalve zijne eigene kenteekenen, ook zijne eigene natuurlijke en zedelijke eigenschappen heeft.
Vandaar is het duidelijk dat zij, bij wie een der hoofdrichtingen heerschende is, ook van natuur meer geneigd zullen zijn tot die ondeugden en gebreken, waartoe zij door het overwegend temperament aangezet worden. Vandaar dat de hartstocht, bij eene voorkomende gelegenheid, oogenblikkelijk in beweging komt en tot handelen overslaat, zonder de richting of het bevel der rede af te wachten. Wat meer is: hij voorkomt de rede maar al te dikwerf en haalt die met eene wilde kracht over, om onrechtmatig toe te stemmen in zijne ongeregelde drift.
Het schijnt dat de hemel en de aarde, de natuur en de genade, waar het de vorming gold van het lichaam onzes Zaligen, zich vereenigd hadden, om een in zeker opzicht volmaakt lichaam voort te brengen. Immers in zijn gestel was geene enkele der hoofdrichtingen de heerschende, maar het was zoo getemperd, dat alle in de gelukkigste verhoudingen vertegenwoordigd en vereenigd waren. Was er eene, die nog eenigszins gezegd kon worden de overhand te hebben, dan zou dit het bloedrijke temperament geweest zijn, dat in waarheid een weinig sterker in hem aanwezig was.
Daar nu de hartstochten des gemoeds het temperament van het lichaam natuurlijk volgen en bij het
handelen, hiervan afhangen, zoolang de ziel met dit lichaam is verbonden, volgt daaruit dat in Joannes, aangezien hij zulk een gelukkig gestel bezat, ook de hartstochten gematigd en niet hevig waren. Daarom kon hij, begunstigd door de goddelijke genade en gesterkt door die voortdurende waakzaamheid over zich zeiven, met gemak verhinderen — gelijk hij trouwens verhinderde — dat zijne hartstochten de rede misleidden of verduisterden of ook maar bewogen, tenzij wanneer en voor zooverre de rede zelve dit laatste geoorloofd en passend oordeelde. Op deze wijze hield hij het vleesch altijd onaerworpen aan den geest, het lichaam aan de ziel, de zintuigen en de hartstochten aan de rede en de rede eindelijk aan God. Zonder strijd, zonder opstand genoot hij altijd een blijden vrede in het zoo juist geordende rijk zijner ziel. Hier vinden hun oorsprong en verklaring sommige zeldzame trekken, die wij in zijn leven bewonderen en die hem voor allen dierbaar en beminnelijk maakten.
De eerste is die voortdurende opgetogenheid, gepaard aan eene ongekende kalmte des gemoeds; die inwendige vrede, welke in zijne blikken en op zijn aangezicht lag verspreid en zich vertoonde iu die bestendige, nooit onderbrokene helderheid van zijn oog, in den zedigen lach die immer óm zijne lippen speelde. Deze gelijkheid van zielstoestand, zonder verandering, zonder afwisseling , zonder verstoring, zonder eenig teeken van hartstocht; die nooit genoeg volprezen geestelijke -blijdschap wordt zeer hoog geschat door de Heiligen en de meesters van het geestelijk leven. En waarom? Omdat zij het teeken is eener groote zuiverheid van geweten, eener volmaakte losscheuring van de wereldsche zaken; het teeken der afwezigheid van alle begeerlijkheid, der volmaakte heerschappij van de genade en de rede over de aandoeningen des gemoeds en der hartstochten.
Eenige bijzondere feiten zullen ons het gelukkig karakter van den vromen jongeling beter doen kennen.
97
Op zekeren dag ondervraagd wordende door zijn kamergezel Alexander liimbaldesi, of hij nooit een begin van melancholie gevoelde, antwoordde hij, niet te weten wat neerslachtigheid ia of melancholisch te zijn beteekent, daar hij zich niet herinnerde, ooit zoo iets ondervonden te hebben. Toen hij later eene onderrichting van zijn overste had aangehoord, waarin deze handelde over de nadeelige gevolgen, welke de neerslachtigheid in godvruchtige personen teweegbrengt , en hoe zij de moeder en de voedster is van alle bekoringen, verhaalde hij dikwijls in zijne gesprekken die verschrikkelijke nadeelen , verfoeide ze; doch voegde er op het einde altijd bij: „Ik zeg dit, „omdat P. liector het zoo gezegd heeft; door „Grods genade heb ik het nooit ondervonden.quot; Waarlijk, deze gexegende ziel genoot reeds in dit sterfelijk leven een voorspraak der eeuwige zaligheid en had reeds hier een onderpand der toekomstige glorie, waartoe God haar door zoo vele teekenen van liefde had voorbestemd.
Hoe beminnelijk is de gestalte van den zaligen Berchmans! Altijd is hij zedig zonder gemaaktheid, altijd vroolijk zonder lichtzinnigheid, in zijne grootste vreugde is zijn lach toch gematigd, zijn voorkomen toch deemoedig, zedig en stichtend. Hij behandelt allen met eene beminnelijke spraakzaamheid en vriendelijkheid; en hoewel er in zijn verkeer altijd iets ernstigs en deftigs doorstraalt, toch is hij niemand tot last, maar allen even aangenaam en dierbaar. Met anderen spotten: anderen of hunne zaken belachelijk voorstellen, ook maar uit scherts; met iemand twisten, zich beklagen, een wrevelig woord uitspreken om eene onaangename bejegening ; nooit is zoo iets uit Joannes' mond gehoord. Dat hij in toorn schoot of warm werd, heeft nooit de minste verheffing van stem aangetoond, niettegenstaande hij van eene levendige natuur en van een opgewekten geest was. Toegezwaaide lof verhief hem niet, maar bedekte hem met een eervol schaamrood ; verachting of miskenning bedroefde hem niet.
want hij verootmoedigde zich en toonde zich tevreden, zonder eenige ontsteltenis; in tegenspoed verloor hij den moed niet, uoch was voor iets beducht, wanneer het den dienst van God betrof, en op Dezen betrouwende, wist hij ook bij anderen den moed op te wekken en aan te vuren. In zijne handelingen was hij vlug en wakker, maar zonder angstvalligheid ; hij liep de zaken niet vooruit met eene onnoo-dige baast, evenmin als hij ze liet voorbijgaan uit verwaarloozing of traagheid. Kortom, geheel zijn handel en wandel schitterden met een glans van deugd en godsvrucht, die van allen eerbied voor hem afvorderde en oorzaak was dat men algemeen niet dan met eerbied en lof van hem sprak.
Ziedaar het beeld dea Zaligen, zooals hij, door de genade en de natuur begunstigd, door eigene medewerking geworden was.
Is het nog noodig te zeggen, dat deze edele natuur innig dankbaar was voor elke ontvangene weldaad ; dat zij geene gelegenheid liet voorbij gaan, zonder die dankbaarheid met daden te toonen? Dierbaar was den vromen jongeling altijd de herinnering aau den Hoogeerw. Kanunnik Kroidmont, van wien hij in België zooveel goeds ontvangen had. Nauwelijks bad hij een jaar in Rome doorgebracht, of hij schreef hem een een brief, overvloeiend van een dankbaar gevoel, die wel waard is hier medegedeeld te worden. Hij schreef dan:
„Hoogeerw. Heer eu Weldoener!
„Ik zoude mij aan ondankbaarheid schuldig ma-„ken, indien ik deze gunstige gelegenheid , die zich „aanbiedt, liet voorbijgaan, zonder aan ü, Hoogeerwaarde! wien ik zoo veel verschuldigd ben, mijn „hartelijken groet te zenden. Immers de vorderin-„gen, door mii in de studiën gemaakt, de melk der „godsvrucht, welke de vroomheid en de vreeze des „Heeren aankweekt, iu mijne ziel uitgegoten, dit „alles heb ik aan U te dunken. quot;Wat meer is: aan „de godsdienstige opvoeding, van Uwe Hoogeer-
99
„waardigheid ontvangen, moet ik het dank weten, „lid te zijn der Sociëteit van Jezus, zij het dan „ook — ik beken het volgaarne — een alleronwaar-„digst lid. Doch dit is mij genoeg.
„Hier in Rome, waar ik verleden jaar volgens „den wil mijner oversten aankwam, geniet ik de „beste gezondheid Reeds heb ik het eerste jaar der „philosophie geëindigd in het Romeinsche collegie „van onze Sociëteit, waarin meer dan tweehonderd „Paters en Broeders zijn; en het grootste gedeelte „van hen is onophoudelijk bezig met de studiën. „Een ding is waarlijk bewonderenswaardig: hier zijn „bijna alle natiën vertegenwoordigd; Spanjaards, „Polen, Duitschers, Portugeezen, Dalmatiërs, Sici-„iianen , Napolitanen, Vlamingen enz.; en toch zijn „allen door den band der liefde zoo vereenigd, als „waren zij allen kinderen van eene en dezelfde moe-„der. Tot dit groote huisgezin behoor ook ik, Grode „zij dank!
„Ik beveel mij dringend in de gebeden van Uwe „ïïoogeerwaardigheid die ik nooit vergeten zal,
„TJit het Romeinsche collegie der Sociëteit van „Jezus, 20 November 1619.
„Ik zoude wenschen dat Uwe Hoogeerwaardigheid „wilde zorgen, dat mijne broeders en mijne zuster „iedere week gingen biechten en elke maand tot „de H. Tafel naderden. — Het zou mij niet hard „vallen, dat de mijnen van deur tot deur moesten „gaan bedelen; ik zou er mij niet over schamen. „Wat ik niet zou kunnen verdragen, is eene zware „beleediging van God.
„Uw Dienaar in Christus, „Joannes Berchmans.quot;
quot;Welk een edel en grootsch gevoel spreekt zich in dezen brief uit! Zijn broeders en eenige zuster liever te zien bedelen, dan dat zij G-od grootelijks zouden vergrammen! Over het eerste zou zich de vrome jongeling niet schamen; maar het laatste zou hij niet kunnen verdiagen. O! hij begreep dat de
100
armoede geene schande, geen ongeluk is, maar dat de zonde, het eenige kwaad dat op aarde bestaat, het diepste ongeluk, de grootste schande is, waartoe de menach vervallen kan.
Wij hebben het zachte en beminnelijke karakter van onzen Zalige, gelijk hij dit in zijne handelingen heeft uitgedrukt, getrouw weergegeven. Kan het ons nu nog bevreemden, dat die jongeling, met zulk een gelukkig karakter begunstigd, eene zeer geregelde manier van leven had?
Doch, bedenken wij het wel, deze geregelde leefwijze, die men altijd hoog in hem heeft geprezen, bracht er ook het hare toe bij, om zijne ziel rein en vlekkeloos te bewaren. Wij zullen ons van deze waarheid uit eenige bijzondere trekken kunnen overtuigen.
Tweemaal in het jaar, bij gelegenheid van de hernieuwing der geloften, door bon af te leggen, die nog niet tot de laatste geloften zijn toegelaten, maakte hij eene verdeeling der maanden, weken, dagen en uren voor alle handelingen, die hij in den loop van dit halfjaar te verrichten had, alles regelende naar de verscheidenheid der seizoenen en de verschillende bezigheden Daar er nu ook voor hem, die eene geregelde dagorde volgt, vele oogenblik-ken zijn, die ongemerkt verloren gaan, had Joannes, die zoo karig op zijn tijd was, ook roor deze tus-sehen oogenblikjes de handelingen vastgesteld. Doch niet slechts de handelingen zeiven, maar ook de wijze van ze volmaakt uit te voeren had hij bepaald. Hoe hij zich ter ruste zou begeven; hoe opstaan; hoe zich tot het gebed voorbereiden en de overdenking doen; hoe de H.Mis hooren en tot de H.Ta-fel naderen; hoe zijn geweten onderzoeken; in één woord, hoe hij al de te verrichten handelingen zou stellen, had hij breedvoerig beschreven met alle bijkomende omstandigheden. Vandaar, was het oogen-blik eenmaal aangebroken om deze of gene handeling te volbrengen, volbracht hij ze met de hoogst mogelijke volkomenheid. Hij ging nog verder. Niet
101
tevreden de gewone bezigheden, die bij zeker zou moeten verrichten, te regelen, was hij er ook op uit, de onzekere te voorzien en aan bepaalde regels te onderwerpen, ten einde nooit op het onverwachts overrompeld te worden. Hij schreef daarom: „Mocht dit of dat gebeuren, zal ik op deze wijze handelen; wordt mij deze of gene zaak gevraagd, zal ik vol-genderwijze antwoorden.quot; Hij dacht en sprak en handelde daarom altijd inet voorbedachtzaamheid en zonder ooit te falen of zich te vergissen. Dat ging zoo ver dat hij, eens door een zijner medeleerlingen ondervraagd zijnde, wat hij toch deed om zich in zijn spreken nooit te vergissen, antwoordde: „Ik spreek nooit zonder eerst goed gedacht, en wat ik te zeggen heb, aan God aanbevolen te hebben, ten einde niets te zeggen wat Hem zou kunnen mishagen.quot;
Yoeg hier nog bij, dat die jongeling zijne tong voortdurend bewaakte, de tong, wel een klein lid van ons lichaam, maar dat groote verwoestingen kan aanrichten en bij vele menschen aanricht. Daarom wordt hij, die door zijne tong niet misdoet, in de Schriftuur volmaakt genoemd.
Joannes had de tong, om hare bewegelijkheid, bij een populierblad vergeleken, zoo aan banden gelegd, dat nooit eenig woord, dat niet noodzakelijk of nuttig, of ten minste tot een wettig doel gebruikt was, uit zijn mond werd gehoord Deregelen, voorschriften en gebruiken, omtrent het spreken, in de Sociëteit bestaande, onderhield hij stiptelijk. Hij sprak overigens weinig; maar wat hij zeide was goed doordacht, krachtig en bondig. Den regel van het stilzwijgen heeft bij nooit overtreden; hij maakte zelfs geen gebruik van die algemeene vergunning, om in het voorbijgaan een klein woordje over noodzakelijke dingen te spreken. Q-edurende een uur, na het middag- en avondmaal, door ons de recreatie-tijd genoemd, was hij evenwel zeer spraakzaam en had het in korten tijd zoover gebracht, dat hij de Italiaansche taal, de taal van bet land , in de re-
102
creatie roorgesehrevsn, met reel vlugheid sprak. Maar buiten de ontsparmingsuren gebruikte hij altijd de Latijnsche taal, overeenkomstig den regel, die zegt, dat zij, die in de studiën zijn, buiten den gewonen recreatietijd Latijn zullen spreken.
Nikola.as Rad ka i, een zijner medeleerlingen, die een groot vertrouwen in den vromen jongeling stelde, raadpleegde dezen, met toestemming zijner oversten, in vele zaken. Kwam hij nu in zijne kamer buiten den recreatietijd, dan trachtte Joannes de zaak met een paar woorden af te doen, en wanneer dit niet geschieden kon, beloofde hij de zaak in de recreatie af te maken. Er kwam eens een vreemde Pater in het Romeinsche collegie aan. Na Joannes, dien hij te Loretten had leeren kennen: omhelsd te hebben, wilde hij zich eenigen tijd met hem onderhouden; maar de goede jongeling sprak : ..Pater, op ditoogenblik mag ik niet spreken, doch zoo gij het verlangt, zal ik de vergunning gaan vragen en op staanden voet terugkeeren.quot; Hij ging de vergunning vragen, den Pater zeer gesticht achterlatende.
In de gewone recreatie, waaraan hij nooit zou ontbreken , sprak hij van niets anders dan van God en godvruchtige zaken; maar hij deed dit ook met een welgevallen, als konde hem niets ter wereld grooter genoegen verschaffen, en tevens zoo aangenaam en smaakvol, dat allen er behagen in vonden hem te hooren. Hij verklaarde eens dat, zoo iets hem ziek zou kannen maken, het dit zou wezen, dat hij niemand vond om over goddelijke zaken te spreken. En met welk een warm gevoelmet welk eene kracht en bevalligheid van taal hij gewoonlijk sprak, blijkt hieruit, dat de uieesb aanzienlijke Paters zich in den recreatietijd door de gesprekken van Joannes meer voelden opgewekt tot deugd en godsvrucht, dan door een geheel uur van overweging of andere geestelijke oefeningen. Dewijl hij daarenboven zeer vroolijk in den ömgang en van alleu bemind was, is het geen wonder dat velen bij voorkeur zijn gezelschap zochten en allen er op uit waren, ge-
103
Bprekken te voeren, waarin de heilige behagen vond.
Maar zochten de anderen bij voorkeur zijn gezelschap, hij zocht dat van niemand in het bijzonder en ging met allen even gaarne om. Was hij in gezelschap van hen, die jonger van jaren of van lagere studiejaren waren, dan begon hij, van zijne meerderheid een bescheiden gebruik makende, over geestelijke zaken te handelen, waaraan de overigen met welgevallen deelnamen. Bevond hij zich daarentegen onder de ouderen, dan wist hij met eenvoud en openhartigheid het gesprek op een godvruchtig onderwerp te brengen. Hij verliaait zelf in zijne geschriften, dat het hem gedurende zijn verblijf in het Eomeinsche collegie slechts tweemaal niet gelukt was, het gesprek op een godvruchtig terrein over te brengen, niet omdat hiertegen door iemand een hinderpaal werd gesteld, maar omdat het niet mogelijk was, uithoofde van de talrijke menigte, een geregeld gesprek te voeren. Daarom gaf hij de voorkeur aan kleine gezelschappen en raadde ook anderen aan, de grootere vereenigingen, als minder geschikt om over geestelijke dingen te spreken, zorgvuldig te vluchten.
Mogen deze kleinigheden voldoende zijn om te bewijzen, niet slechts met welk esne zorg onze Zalige zijne tong bewaakte, maar ook hoe hij die alleen gebruikte, om over G-od en de goddelijke dingen te spreken.
Een oud en waar spreekwoord zegt: waar het hart vol van is, vloeit de mond van over. Wanneer wij dit op Joannes toepassen, zullen wij moeten zeggen, dat zijn hart geheel en al vervuld moet zijn geweest van God, daar hij van niets anders dan van G-od en wat op God betrekking had, wilde of kon spreken.
Maar God beloonde ook onzen Zalige voor al de moeite en zorgen, die hij aanwendde, voor al de ontberingen en verstervingen, die hij zich oplegde, om zijne engelachtige reinheid zuiver en vlekkeloos te bewaren.
Die belooning bestond hierin, dat hij gedurende
104
zijn geheele leven niet geplaagd is geweest door bekoringen tegen de heilige deugd van zuiverheid, eene gave, te hooger geschat, naarmate zij zeldza-raer op deze wereld bestaat en gewoonlijk maar alleen geschonken wordt aan hen, die ' zich, door een buitengewoon voorrecht Gods, nooit aan eenige zware zonde hebben schuldig gemaakt. Terwijl Joannes eens bezig was met een leekebroeder te spreken over de zuiverheid der Allerheiligste Maagd, aan wie hij wist deze zonderlinge genade verschuldigd te zijn, bekende hij vertrouwelijk: „Door de genade Gods en der 11. Maagd, herinner ik mij met, ooit gedachten tegen de zuiverheid en kuisch-heid gehad te hebben. Integendeel, ik gevoel een afkeer van alles wat met deze deugd in strijd is.quot; ^11 'loe S™0'' die afkeer was, kan uit het volgende blijken. Zijn overste had hem aangeraden de Belijdenissen van den H. Augustinus te lezen, die zoo vele schitterende waarheden en heerlijke gevoelens bevatten. Daar Joannes, al voortlezende, eindelijk aan het verhaal der uitspattingen kwam, waaraan de groote Heilige belijdt zich in zijne jeugd te hebben schuldig gemaakt, spoedde hij zich onverwijld tot den overste en zeide: „Pater!'de lezing der Belijdenissen van den li. Augustinus bevalt mij niet.quot;_
Deze, den grond van dit misvallen vattende, gebood hem het lezen van dit boek te staken.
Eene verschrikkelijke en beschamende les voor hen, die zich zonder eenige bedenking wagen aan het lezen van boeken, die het kwaad leeren, tot het kwaad uitlokken en hoofd en hart vervullen met onzuivere gedachten en aandoeningen, met oneerbare voorstellingen, die de reinheid der ziel bezoedelen en den geest van godsvrucht geheel uitdooven, Hoe vele jeugdige zielen vooral hebben in onze dagen hare eerste onschuld verloren door het lezen van romans, de gewone lectuur van den dag. quot;Wie de reinheid zijner ziel liefheeft, vluchte die geesten hartverpestende lectuur en volge het voorbeeld van onzen Zalige!
105
Hij was niet slechts vrij van allo onzuivere ge dachten in zijnen geest, maar ook van alle bewegingen en opwellingen der begeerlijkheid in zijn lichaam. Hij verklaarde dit zelf op het einde der maand December van het jaar 1620, toen hij, overeenkomstig de voorschriften en regelen der Sociëteit aan zijn overste rekenschap aflegde van zijn geweten, er bijvoegende, dat hij deze gunst aan de H. Maagd verschuldigd was, die hem niet slechts des daags, terwijl hij waakte, — maar ook des nachts, in zijnen slaap beschermde, vooral sedert hij de gewoonte had aangenomen om des avonds, alvorens naar bod te gaan, een Wees gegroet te bidden ter eere harer onbevlekte Ontvangenis.
Maar laten wij den Zalige zeiven spreken: „Wat de kuischheid betreft, gedurende den dag heb ik door de genade Gods en de hulp der heilige Maagd geene enkele aandoening ondervonden, des nachts drie of vier keeren in den slaap; maar dan voelde ik mij als het ware door iemand wakker maken. Ik ondervond deze bijzondere bescherming vooral sedert ik, alvorens in het bed te gaan, het Ave Maria bad ter eere van de onbevlekte Ontvangenis der H. Maagdquot; En daar bij hem de gaven en de gunsten altijd toenamen, bezat hij in het volgende jaar 1621, het laatste zijns levens, eene nog grootere zuiverheid. Op den 18den Juni van dat jaar legde hij, bij gelegenheid der vernieuwing van geloften, die op den feestdag van den zaligen Aioysius plaats had, zijn geweten andermaal aan zijn overste bloot en verklaarde onder de zoetste vertroosting, dat hij door eene bijzondere gunst der Allerheiligste Maagd dit geheele jaar, noch overdag, noch des nachts, noch wakende, noch slapende, ooit eene enkele gedachte of voorstelling of aandoening, met de zuiverheid in strijd, had ondervonden. Deze verklaring is later door P. Thomas Massucci, toenmaals zijn biechtvader, ouder eede bekrachtigd. Hoe buitengewoon deze genade is, blijkt uit het antwoord, door den Kardinaal Bellarminus aan P. Bisdomini gegeven,
106
toen deze hem het wonder mededeelde, door God in Berchmans uitgewerkt. De geleerde Kardinaal, tot tranen bewogen, riep iu verwondering uit: „Dit is eene uiterst zeldzame gave in een bloedrijken en gezonden jongeling, gelijk onze geliefde Broeder is.quot;
Het zal ons nu ongetwijfeld geene verwondering meer baren, dat men hem algemeen voor een engel hield en hem den engel noemde. Immers, ofschoon met vleesch omkleed, was hij niet onderworpen aan de gebreken en ellende van het vleesch, maar wedijverde in zuiverheid met de engelen des Hemels die, volgens de opmerking van den H. Bernardus, de maagdelijkheid bezitten, maar niet het vleesch, en daarom in dit opzicht meer gelukkig dan sterk zijn. Doch onze Zalige, de gelukkige jongeling, zich bevindende te midden van het vuur der begeerlijkheid, heeft zich niet alleen niet gebrand, maar heeft zelfs de hitte van het vuur niet gevoeld.
De Hemel voegde bij deze bijzondere genade der engelachtige zuiverheid twee voorrechten, onze vereering overwaard, die den Zalige geschonken zijn, het eene bij zijn leven, het andere na zijn dood.
Vele waarlijk godvreezende personen die, hunne eigene boosheid en zwakheid kennen en elke aanleiding tot bekoring verre verwijderd trachten te houden, durven hunne blikken niet vestigen op een schoon en welgevormd gelaat, ten einde niet door den satan met onreine inblazingen en onzuivere gedachten gekweld te worden. Zij volgen hierin den heiligen en wijzen raad, door de meesters in het geestelijke leven gegeven, om de oogen niet te slaan op soortgelijke gevaarlijke voorwerpen, want, gelijk zij leeren, is het niet geoorloofd te aanschouwen wat men niet mag begeeren. — Maar nu — en dit is het eerste voorrecht, hem geschonken —de aanschouwing van Joannes' gelaat, hoe schoon en beminnelijk, had, zooals wij reeds vroeger vermeldden, juist tegenovergestelde uitwerkselen. Wie hem strak aanzag werd door geene onzuivere bekoring geplaagd, maar ontwaarde heilige en zuivere gevoelens en werd
107
hij op eene zachte wijze van die droeve plaag als verlost en genezen. Hoevelen hebben niet verklaard en met eede bevestigd, dat zij, bij het ontmoeten den heiligen jongeling, door eene geheime kracht gedwongen werden, heilige en zuivere gevoelens te koesteren, gelijk zulks betaamt in de tegenwoordigheid van een heilige? Anderen, alleen door hem te zien, werden tot berouw over hunne zonden bewogen ; anderen werden aangevuurd om naar de volmaaktheid te streven; anderen, terwijl zij tegenover hem aan tafel zaten, meenden eene afbeelding te aanschouwen van de zedigheid der H. Maagd; anderen hem ziende, bevalen zieh aan Grod door de verdiensten des heiligen jongelings; anderen eindelijk spraken met een innig gevoel: „Hoe gelukkig en zalig zijt gij, die als een engel uit den Hemel ons ten voorbeeld in dit collegie zijt gezonden.'' En zij werden tot tranen toe bewogen en ontwaarden in zieh heilige gedachten, zuivere gevoelens. Toen men al deze zaken aan den Kardinaal Bellarminus mededeelde, zeide hij onder het storten van tranen: „Dit voorrecht is aan de Moeder G-ods geschonken geweest; zij moet het ongetwijfeld wezen, die het op hare beurt aan dezen haren dienaar en zoon heeft verleend.''
Dit gevoelen van den grooten en heiligen Kardinaal wordt te geloofwaardiger, wanneer wij bedenken dat de zuivere jongeling, die gewoon was dage-lijks een klein rozenhoedje van twaalf Ave Maria's te bidden en bij elk Ave Maria een oogenblik na te denken over de zuiverheid van de H. Maagd, — haar juist bepaald om de genade smeekte, in anderen de liefde tot de zuiverheid te kunnen opwekken en elke onzuivere gedachte, elk onrein gevoel van hen te verdrijven, gelijk de H. Maagd door haren aanblik iedere onreine gedachte bij wie haar aanschouwden, verdreef. Het voornemen om deze bede aan de Moeder Gods te richten, vinden wij in zijne schriften aldus opgeteekend: „De H. Maagd verdreef door haren aanblik de onreine gedachte van anderen:
108
vraag ook gij, om door uw verkeer de liefde tot de zuiverheid in anderen op te wekken!quot;
Het tweede hem geschonken voorrecht bestaat hierin, dat hij na zijn overgang tot een beter leven de macht heeft om die ongelukkigen te helpen, welke in gevaarlijke omstandigheden verkeeren en op het punt zijn van in zonden tegen de zuiverheid te vallen, zijne hulp inroepen én zich aan zijne tus-schenkomst aanbevelen. Vele wereldlijke en reli-gieuse personen, mannen en vrouwen, die de engelachtige reinheid van dezen onschuïdigen dienaar Gods kenden en zich in groote kwsllingen en bekoringen bevonden, waaruit zij zich bijna niet wisten te redden, namen met een. hartelijk vertrouwen hunne toevlucht tot Joannes; en op hetzelfde oogen-blik gevoelden zij dat de onheilige brand in hunne zielen werd uitgebluscht. Ter meerdere eere Gods en ter verheerlijking van zijn trouwen dienaar Joannes, hebben zij deze verkregene gunsten aan de Paters bekend gemaakt, en ter getuigenis en dierbare herinnering der ontvangene weldaden, ex void's bij zijn graf in persoon opgehangen of laten ophangen en den jongeling voortaan met een bijzonderen eerbied en godsvrucht vereerd.
Het schijnt derhalve dat de H. Maagd dezen reinen en zuiveren jongeling, haren bijzonderen dienaar en beminden zoon, niet slechts in dit leven heeft willen begunstigen met buitengewone genade, maar ook na zijn dood, tot groot voordeel der ge-loovigen en ter verheffing van den Zalige.
ZIJNE LIEFDE TOT DE SOCIËTEIT.
Het zal nauwelijks noodig zijn aan te merken, dat Berchmans een verheven denkbeeld van de Sociëteit koesterde, en wel zoo verheven, dat het moeilijk in woorden kan worden weergegeven. Alleen zij, die gemeenzaam met hem hebben omgegaan,
109
die het uit zijnen mond mochten vernemen, waren in staat om dit volkomen te begrijpen. Hij sprak van haar als van iets goddelijks; was gewoon haar te noemen de heilige Sociëteit, de Sociëteit van liefde, eene teedere moeder; hij verklaarde dat hare inrichting en leefwijze eene volmaakte uitdrukking van het leven, dat Christus op aarde leidde, en zij zelve eene der meest uitmuntende instellingen was, die thans in de Kerk bestaan: een gevoelen, dat, naar onze opvatting,'ook andere religieuzen zullen koesteren voor de Orde, waartoe zij door God geroepen zijn.
Doch hoe verheven de Zalige ook over de Sociëteit dacht, hij sprak niettemin zoo eervol en zoo eerbiedig van de overige religieuze Orden, dat de leden dier Orden zei ven het niet beter konden doen; zij zouden gesticht en uiterst voldaan zijn geweest, hadden zij den Zalige over hunne Orden hooren spreken. Nooit ontmoette hij op straat een religieus of hij was de eerste, zoodra hij hem zag, om zich te ontdekken en eerbiedig te groeten, en hij raadde zijnen metgezellen aan om hetzelfde te doen. En deze eerbetooning was geene loutere wellevendheid, maar zij was eene deugd, want, volgens 's jonge-lings eigene verklaring, vereerde hij op deze wereld den H. Augustinus in de Eremieten, den H. Be-nedictus in de Monniken, den H. Eranciscus inde Eranciscanen, den H. Dominicus in de Predikhee-ren, en zoo vereerde hij den H. Stichter van elke Orde in zijne volgelingen.
Dit verheven denkbeeld, door hem van de Sociëteit gevormd, en de hoogachting, haar toegedragen, brachten wondervolle gevolgen voort. En wel vooreerst eene hartelijke, kinderlijke en teedere liefde tot de Sociëteit, over wier gelukkig slagen hij jubelde en voor wier eer 3 goeden naam en instandhouding hij uit al zijne krachten ijverde , en haar niet anders dan zijne moeder noemde. En hoe hoog hij zijne roeping tot do Sociëteit 'schatte , hoe gelukkig hij was, haar kleed te dragen, verklaart oua
110
eene heerlijke godvruchtige handeling, die hij eiken morgen bij het aankleeden verrichtte en die door alle religieuzen verdiend nagevolgd te worden. Waarin zij bestond, heeft hij in de volgende woorden beschreven : „Wanneer gij des morgens uwe toog in do hand neemt, kus die, alvorens ze aan te trekken, u in uw hart verheugende dat gij waardig zijt ook wederom dezen dag de livrei van Christus te dragen ,quot; eene gewoonte die hij tot aan zijn dood onderhield. Wat meer is: op hot punt van den geest te geven , verzocht hij , gelijk wij later zullen zien , om in het kleed der Sociëteit te sterven.
Is het te verwondereu, dat hij altijd gelukkig en tevreden in zijne roeping en in den religieuzen staat leefde ? In zij ne geschriften spreekt hij op twee plaatsen over het geluk dat hij in de Sociëteit smaakte. In de maand December van het jaar 1620 schreef hij : „Ik leef hoogst gelukkig in mijne roeping en gevoel dikwijls eene groote teederheid voor de Sociëteit.quot; En in de maand Juni van het jaar 1621, omstreeks twee maanden voor zijn dood, drukte hij zich in dier voege uit: „Ik leef zoo tevreden als maar mogelijk is; nooit ben ik in mijne roeping bekoord geworden , en in deze laatste zes maanden gevoel ik eene liefde voor de Sociëteit, gelijk ik die vroeger niet gekend heb.quot; Volgens zijn zeggen, bestonden er twee gronden waarom hij op de ongeschonden instandhouding der Sociëteit durfde hopen ; de eerste is ; omdat de deur altijd geopend ia voor die niet van góeden wille zijn, en de tweede : omdat de deur gesloten blijft voor de goeden, die geene kerkelijke waardigheden mogen aannemen , waarover hij sich zeer verheugde. Opdat hij nooit tot de eersttn zoude behooren, hernieuwde hij tweemaal daags , 's morgens en 's avonds , zijne geloften, en smeekte Grod tevens dat hij ze altijd trouw mocht naleven. Hij had ook een voorgevoel dat de Sociëteit eenmaal meer dan achttien duizend leden zoude tellen; maar hooger moest dit getal niet klimmen , daar alsdan de tucht er onder zou
lijden en de Sociëteit zelve minder goed te besturen zou zijn.
Beminde en vereerde hij de moeder , hij had ook al hare kinderen oprecht lief, eerbiedigde hen en schatte alles , wat haar aangingzeer hoog , gelijk uit het volgende aal blijken. Het was hem genoeg, dat iemand eenmaal zijn overste was geweest, om dien daarna te beminnen , te eerbiedigen en te vereeren , als ware hij werkelijk nog zijn overste.
De Paters , die priesters waren, achtte en vereerde hij zoo hoog , dat hij , om geen gelijken tred met hen te houden, onder het wandelen .altijd een halven pas achter was en in hunne tegenwoordigheid slechts weinig en met eerbied sprak. Ontmoette hij in huis een dier in moeite en arbeid vergrijsde Paters, dan ging hij een weinig op zijde, ontdekte zich en maakte eene kleine buiging terwijl de Pater voorbijging. Den hoogsten eerbied evenwel had hij voor de geprofeste leden der Sociëteit, wijl hij meende dat zij meerderen eerbied verdienden. Indien hij in de straten van Eome eenige zijner Broeders tegenkwam, groette hij hen met eene opgeruimde voorkomendheid , zelfs dan nog wanneer deze hem niet hadden opgemerkt. Toen zijn metgezel hem op zekeren tijd vraagde , waarom hij toch zoo vriendelijk en voorkomend was jegens hen, die hij niet kende, antwoordde hij : „Omdat het mijne Broeders zijn.quot; Daarom ging hij met de Paters en Broeders van andere huizen om, als waren zij oude bekenden en vrienden; daarom betoonde hij zooveel liefde aan de leden der Sociëteit die van verre landen te Eome aankwamen. Hij onderhield zich vriendelijk met hen, bewees hun alle mogelijke diensten en zou nooit nagelaten hebben hen bij hunne aankomst te omhelzen; een liefdebewijs, van der- apostelen tijden af in gebruik en opgevolgd door de eerste monniken en religieuzen, welke deze wijze van groeten de omhelzing des vredes noemden en haar den Broeder brachten met een blij gelaat, een ongedekt en nederge-bogen hoofd, na zich vooraf op den grond te hebben
112
geworpen, oordeelende in den vreemden broeder Christus zeiven te ontvangen die zegt: „Die U ontvangt, ontvangt Mij.quot; Zoo leerde het ook aan zijne kinderen de groote Vader der westersche monniken, de H. Benedietus, in een zijner regelen. Met-dit doel omhelsde ook Joannes zijne broeders, overeenkomstig den regel.
Hij had evenwel eene voorliefde, indien ik mij dus mag uitdrukken, voor de hulpbroeders, met wie hij zoo gaarne omging, dat Joannes, onverschillig als hij omtrent aller gezelschap was, genen in den recreatietijd bij voorkeur trachtte te naderen. Vanwaar die voorliefde in dien verstorven jongeling? Vanwaar anders dan omdat hij in grooteren eenvoud, in grootere openhartigheid met hen kon omgaan; met meerdere vrijheid over de geestelijke zaken kon spreken en hun de heilige gevoelens mededeelen, die hij in de overweging had gesmaakt, benevens de vruchten, die hij er met Gods genade uit had weten te trekken. Zij, van hunnen kant wel wetende dat Joannes een onschuldig en heilig jongeling was, zochten dezen wederkeerig en vroegen hem vertrouwelijk om over geestelijke zaken te spreken en hen te onderwijzen.
Mocht hun dit in den loop der week gedurende den recreatietijd niet gelukken, dan begaven zij zich op de feestdagen wanneer zij uitgingen, om de eene of andere kerk te bezoeken, naar den overste, met de bede om Joannes te mogen medenamen. Bij een gunstig antwoord, spoedden zij zich naar zijne kamer en de Zalige bezat ware en oprechte broederliefde genoeg om hen te voldoen. En onderweg spraken zij dan nooit van iets anders dan van God en goddelijke zaken.
Gedurende den zomer, wanneer de recreatietijd meestal in de opene lucht wordt doorgebracht, richtte hij dikwerf zijne oogen naar dat gedeelte van den tuin, waar de broeders gewoon waren liet uur van ontspanning door to brengen. Op zekeren dag zag hij daar een Broeder geheel alleen staan en sprak
113
tot een Pater, die bij hem waa : „Kom, Pater! laten wij recreatie gaan houden met den goeden Broeder die daar alleen staat.quot; Meermalen nog gebeurde het dat hij, twee Broeders alleen ziende, op heel heu-Bche en aardige wijze afscheid nam van zijne metgezellen , met wie hij in gesprek was, om een liefdedienst te gaan bewijzen. Bevreemdt het ons, dat zij door zijne handelwijze zeer gesticht en getroffen waren en soms onderling zeiden: „Wij moeten toch maar bekennen dat het een heilig Joannesje is.quot;
Zoo veel broederliefde voor de gezonden voorspelt eene nog grooter liefde voor de zieken. En waarlijk, die liefde was zoo groot, dat zij niet gemakkelijk te beschrijven is. Hij bezocht de zieken meermalen daags, wist ze op te beuren door geestelijke gesprekken, ging in den zomer op sommige warme uren van den dag koud water aan de fontein halen en bood hun dat te drinken aan.
Verfrischte hij op deze wijze het lichaam door verkoelend water, hij verwarmde eveneens de ziel door zijne brandende liefde, door de echt broederlijke zorgen, waarmede hij hen bediende. Nadat hij 's V rij-dags de gewone huiselijke onderrichting had aangehoord, spoedde hij zich, om hun die met veel liefde te herhalen; ook vertelde hij hun eiken dag op aangename wijze een stichtend voorbeeld van de bijzondere bescherming van Maria. De zieken, die wisten op welk uur Joannes gewoon was te komen, wachtten reikhalzend naar zijn bezoek en zeiden dan : „Terstond zal Broeder Joannes komen, om ons een stichtend voorbeeld te verhalen.quot; — Was deze nu, gelijk soms gebeurde, door de eene of andere omstandigheid belet, dan vraagden zij aan den. overste, hem te willen zenden: zoo troostvol was voor hen zijne tegenwoordigheid. En zijn ziekenbezoek betrof niet slechts enkelen, hij bezocht eiken dag alle zieken; hield zich echter het langst bezig met hen, die zijn troost het meest behoefden of de minste bezoeken ontvingen. Toen op zekeren dag , uithoofde eener besmettelijke ziekte, de oversten den toegang tot de
114
ziekenzaal voor oenigen tijd verboden hadden, getroostte Joannes zich bij den ziekenmeester inlichtingen omtrent ieders toestand in te winnen.
Ongevraagde liefdediensten te bewijzen aan de zieken, was voor Joannes een ware troost; lang vielen hem daarom de dagen waarop de toegang tot de ziekenzaal hem ontzegd was. Het kan niet anders of hij zal even bereidvaardig zijn om, des gevraagd, zijnen Broeder een dienst te doen. Nauwelijks had men dan ook de vraag op de lippen of hij sprak: „Ja wel. Pater!quot; of „zeer gaarne.quot; Moest iemand uitgaan en kon hij geen metgezel vinden, dan was Joannes, die nooit eenige moeilijkheid maakte, zijne toevlucht. Op zekeren keer evenwel, toen hij bezig was met zich voor te bereiden tot de openbare verdediging der geheele philosophic, en zijne studie-uren hoog noodig had, cn wederom geroepen werd om iemand te vergezellen, gevoelde hij inwendig een weinig tegenzin; hij ging toch zonder iets te laten blijken. Te huis gekomen zijnde, begon hij na te denken over deze eerste opwelling en besloot gedurende eenige dagen omtrent dit punt een bijzonder onderzoek te doen. Na rijpe beschouwingen, verklaarde hij eindelijk eene volslagene overwinning op zich zeiven behaald en nooit eenigen tegenzin meer gevoeld te hebben.
En waarlijk, die overwinning kwam hem goed te stade, want na zijne openbare verdediging der wijsbegeerte, was het altijd Joannes, die, hetzij omdat hij door velen gevraagd werd, hetzij omdat hij altijd gereed en door geene bezigheden belet was, — van de oversten gezonden werd, om de Paters te vergezellen.
Het gebeurde menigmaal dat hij nauwelijks was teruggekeerd of hij moest met een ander op weg ; eens vooral was hij drie of vier keer in de groote hitte des zomers uitgeweest, en zie, zijn kamergezel zeide hem uit medelijden: „Broeder Joannes! ik bid wees toch een weinig voorzichtig, anders zult gij ziek worden door dat aanhoudend uitgaan in
115
deze verschrikkelijke hitte.quot; Maar de heilige jongeling antwoordde zeer bedaard: „Mijn beste Broeder! ik moet de voorzichtigheid overlaten aan wie mij gebiedt en ben alleen gehouden om te gehoorzamen.quot; Eens — het was een feestdag — wilde iemand midden op den dag, in het hartje van den zomer, met alle geweld uitgaan; de overste nu, niet wetende wat te zeggen, noch wien mede te geven, sprak eindelijk: „Neem Joannes mede.quot;
Hij ging dan naar diena kamer en vond hem zijn rozenhoedje bidden. Nauwelijks heeft Joannes de vraag vernomen of hij is bereid en was nog eerder aan de deur dan de andere, die hem daarna in die felle zon geleidde naar het klooster der Karthui-zers, dat op vrij verren afstand van het Eomein-sche collegie gelegen is. Daar aangekomen, liet hij den P. Prior roepen, met wien hij zich in een afgelegen vertrek begaf, terwijl bij Joannes in eene andere kamer alleen achterliet, — Toen zij later buiten het klooster waren, zeide de heilige jongeling tot zijn metgezel: „Broeder! gij meent dat ik niet weet wat gij verhandeld hebt; maar ik weet dit zeer goed. G-ij beraadslaagdet om de Sociëteit te verlaten, doch het zal U niet gelukken, want ik zal zooveel voor U bidden, dat gij niet zult kunnen.quot; — De andere, zich ontdekt ziende, stond verplet, want de Zalige had de volle waarheid gesproken. — Daar hij met den P. Prior was overeengekomen, dat deze onverwijld naar het collegie zou gaan, om de zaak met den overste te bespreken, stelde hij Joannes voor om de Gesu te bezoeken, onder voorwendsel van daar de preek te hooren, maar eigenlijk om niet te huis te zijn bij de komst van den P. Prior. De heilige jongeling liet zich echter niet verschalken en zeide: „Neen, wij gaan terstond naar huis, wij gaan naar huis.quot; En te huis gekomen, verhaalde hij hetgeen er was voorgevallen aan zijn overste, die den ongelukkigen jongeling, een waarlijk goeden religieus, liet roepen. Het bleek nu niets anders te zijn dan eene bekoring
116
van kleinmoedigheid en melancholie, want de misleide meende een onbekwaam werktuig te zijn en te zullen blijven voor de bedieningen der Sociëteit. Daarom was de gedachte bij hem opgekomen, om zich terug te trekken op eene plaats, waar hij alleen voor zich zeiven zou te zorgen hebben. De overste troostte hem, leerde hem de bekoring van kleinmoedigheid kennen, en de afgedwaalde keerde tot kalmte terug en schatte de Sociëteit weder hoog en beminde haar als vroeger. Hij leefde als een ware religieus, werkte veel in den wijngaard des Heeren en ontsliep godvruchtig in den Eeer. Dit goede werk, door Joannes met den besten wil en alleen uit ware broederliefde verricht, trachtte de duivel op het einde van zijn leven, gelijk wij later zullen zien, tegen den zalige in te brengen.
Joannes beminde de Sociëteit als zijne moeder, hare ledematen als zijne broeders; maar hij beminde ook alles wat haar maar eenigermate aanging: haren bloei en groei, hare ongeschonden instandhouding en hare uitbreiding over den geheelen aardbodem. Eene bijzondere studie maakte hij van hare consti-tutién en regels, van hare jaarboeken en geschiedenissen, van de levens harer Heiligen en Zaligen en van andere door deugd en heiligheid uitschitte-rende mannen. Wat dit alles voor hem was, verklaarde hij zelf met een onuitsprekelijk gevoel, toen hij sprak: „Mijn genoegen zijn de regels , het boek der geestelijke oefeningen en de levens van onze Zaligen.quot;
Om zich van den waren geest der Sociëteit nog dieper te doordringen, had hij eene verzameling en een catalogus gemaakt van de namen en grootsche daden harer martelaren en van al hare uitstekende mannen, en op den dag van hunnen overgang tot een beter leven, wist hij ongemerkt in de recreatie het gesprek op hunne verhevene deugden en handelingen te brengen. Hij was daarenboven zoo te huis in de geschiedenis van de wording, de ontwikkeling en den toenmaligen toestand der Sociëteit,
117
als hadde hij haro jaarboeken en geschiedenis niet slechts gelezen, maar zelf geschreven. De meest aanzienlijke Paters moesten dan ook bekennen, zelden iemand met zooveel kennis van zaken , met zooveel gevoel en teederheid over de Sociëteit te hebben hooren spreken.
Maar wat hij vooral in haar hoogschatte en lief had, was het gemeene leven. Verneem het verheven denkbeeld dat hij hiervan had opgevat. Volgens zijne verklaring was de Sociëteit in zichzelve zoo goed geordend , zoo volmaakt geregeld naar de evangelische lessen, dat hare kinderen, door het stip-tolijk onderhouden van het gemeene leven en van hare voorschriften en regelen, zonder andere buitengewone zaken te verrichten, — niet alleen volmaakt en heilig worden, maar zelfs tot den hoog-sten graad van volmaaktheid en heiligheid konden opklimmen.
Pater Cepari, na dit gevoelen des Zaligen te hebben medegedeeld , roept uit: „Gave G-od dat deze waarheid wel begrepen werde door alle religieuze personen, die , niet tevreden met de regels en voorschriften hunner heilige stichters , in hun roekeloozen en onvoorzichtigen ijver, boven anderen willen uitschitteren door buitengewone gestrengheden en inspanning des geestes, die de natuur, zwak en broos als zij is, niet lang verdragen kan. Wat is hier het gevolg van ? Dat zij gedwongen zijn op den ingeslagen weg met schande terug té keer en. Want of het juk der deugd te zwaar en te drukkend beschouwende , zullen zij het afwerpen en zich aan de ondeugd en eene vrije leefwijze overgeven; óf met zich zelvea ingenomen , meenen zij met den ï'arizeër te kunnen zeggen ; „Ik ben niet gelijk de andere menschenen vallen in afgronden op denzelfden weg, langs welken zij te hoog wilden stijgen; of eindelijk hunne gezondheid ondermijnende, zoeken zij in den religieuzen staat niets dan hun gemak , en mochten zij dit al niet zoeken, — zal de orde,
118
waartoe zij behooren, die altijd eene moeder is en blijft, gedwongen zijn hun uit liefde te geven watquot; zij kan en passend oordeelt. Zoo zal het geschieden dat zij , die boven de anderen uit wildon vliegen zelfs met deze geen gelijken tred kunnen houden en in het gemeene leven de zonderlingen zullen spelen.
Merkwaardige woorden, die dén man van rijpe ondervinding , gelijk P. Cepari in het geestelijk leven was , te over kenschetsen.
Doch tot dit getal behoorde de zalige Berchmans niet, een oprechte minnaar van het gemeene leven, die het niet alleen als eene ware boeteoefening, maar als eene hooge volmaaktheid tevens beschouwde, zich in alles aan de voorschriften en inzettingen van het gemeene leven te onderwerpen. Zijne spreuk was: „Mijne boetepleging is het gemeene leven.quot; Hij haatte en vluchtte daarom elke zonderlingheid, zoowel in zich als in anderen, en hij vluchtte en haatte die als eene afschuwelijke pest. In zijne geschriften beschrijft hij de zonderlingheid op de volgende wijze: „Zij is niets anders dan eene verwijdering en afwijking van de gemeene oefeningen en zaken, zonder reden of noodzakelijkheid. Hare handelingen zijn: zonder noodzakelijkheid bijzondere spijzen te verlangen en te gebruiken, bijzondere kleederen te vragen, ongewone zaken te hebben, zich te onttrekken aan de gemeene handelingen en oefeningen, waaraan allen deelnemen. Zoo is het eene zonderlingheid, wanneer-men zich onttrekt aan de gewone recreatie of aan andere oefeningen, die allen op een bepaalden tijd verrichten; zelfs wanneer dergelijke handeling gedaan of nagelaten wordt met toestemming en goedkeuring des oversten, neemt dit niet weg dat zij zonderling is en blijft, maar alleen dat zij slecht wordt, omdat men onder de leiding der gehoorzaamheid handelt.quot;
Hij besluit met te zeggen, dat de zonderlingheid de vijandin der liefde, doch het gemeene leven de veiligste weg is, dien men bewandelen kan, een
119
Onfeilbaar middel ter heiligheid, dat alle klippen en gevaren der ijdele glorie wegneemt.
Een der eerste hoofdvereischten voor wie gelukkig wil zijn in het gemeene leven is , dat hij zich wete te schikken naar den kring, waarin hij leeft. Dit begreep Johannes. Volgens ziju zeggen , moest ieder zich weten te voegen naar de omstandigheden, waarin hij zich bevindt, en naar de personen, met wie hij leeft en verkeert: eene deugd, die eigen moet zijn aan den religieus der Sociëteit en aan eiken Priester, wiens roeping het is , zielen voor God te winnen en het apostolisch woord te onderhouden: „Ik ben alles voor allen geworden, om allen voor Christus te winnen.quot; Met deze beginselen voor oogen en gesterkt door het vaste voornemen, in niets zonderling te willen zijn, schikte Joannes zich naar de voorschriften en inzettingen van het gemeene leven en verrichtte elke barer handelingen met de hoogst mogelijke volkomenheid, waarin hij , volgens aller getuigenis, gelukkig slaagde. Minima maximi fecit; hij maakte veel werk ook van de kleinere zaken , omdat, afgezien ook dat zij in de oogen van God de hoogste waarde bezitten, de zorg voor. geringere zaken vergeleken mag worden met een fijn penseel, dat het werk des meesters volmaakten voltooit. quot;Wie derhalve geen zorg heeft voor de kleinere zaken , mist in zijne gewooue handelingen die hooge volkomenheid , welke zoo welgevallig is in het oog van een oneindig volmaakten God.
Daarom was eene der voornaamste grondstellingen des Zaligen: De gewone zaken op ongewone wijze ie verrichten. Hij ontwikkelt in zijne schriften deze grondstelling op de volgende'wijze: Het middel om een groot heilige te worden, bestaat niet altijd hierin, dat wij'groote zakendoen; het is dikwerf voldoende, dat wij de geringere volbrengen, zoo wij ze slechts volmaakt volbrengen: en men volbrengt ze volmaakt, wanneer wij ze verrichten mei; zuivere bedoelingen, uit gehoorzaamheid en volgens de orde, zonder luim en onstandvastigheid.quot;
120
Het volgende voorbeeld zal ons toonen, hoeveel werk de talige van die zoogenaamde kleinigheden maakte. Hij was geen liefhebber van het spel, maar praatte en redetwistte liever in de ontspanningsuren; eu toch op de vrije dagen, als de scholastieken naar de villa gingen, nam hij, om nietzonder-ling te zijn, deel aan het trucco — eene soort van biljartspel — of aan andere spelen. W elken medespeler het lot hem beschikte, was den Zalige vrij onverschillig, want had het in zijne keuze gestaan, hij zou altijd een der nieuw aangek om en en of iemand, die zeer onbedreven was in het spel, hebben uitgekozen , al kon hij vooraf berekenen, de partij met zulk een ongelukkigen medespeler te verliezen. Hij was evenwel geheel in zijn spel, zonder van iets anders te spreken of op iets anders te denken, en hij speelde zeer goed. — Maar hij speelde voor en om God; daarom, alvorens zijn stoot te doen, maakte hij in het gezicht van allen het teeken des kruises, zooals hij dit voor elk werk gewoon was. Twisten ot tegenspreken in het spel kende hij niet; of zijn bal gelukkig of ongelukkig, goed of slecht terecht kwam, hij bleef even bedaard en kalm. Was hij de verliezende partij , dan wierp hij zich oogenblikkelijk op de knieën, om een Wees Gegroet, den vastge-stelden prijs voor den overwinnaar, te bidden: won hij daarentegen de partij , dan zweeg hij, zonder eene buitengewone blijdschap te toonen of den verliezer iets schimpends of spottends toe te voegen.
Al deze kleinigheden, al die nietige omstandigheden geven een bijzonderen luister aan zijn biljartspelen, maken deze handeling, op zich zelve beschouwd alledaagsch en onverschillig, waarlijk groot en bezielen haar door een bovennatuurlijk beginsel. Hei geheele leven van Joannes nu, eene aaneenschakeling dier in schijn nietige handelingen, is daarom in het oog van den profanon geschiedschrijver en van wie de levens der Heiligen uit loutere nieuwsgierigheid leest, van weinig waarde; maar menschen, welke naar de geestelijke en religieuze
121
volmaaktheid streven, zullen die kleinigheden als kostbare paarlen hoog schatten en ze met een waar genoegen lezen. Voor de laatsten is het leven des Zaligen geschreven, die, na over weinig getrouw te zijn geweest, over veel is gesteld geworden.
Voor hen deelen wij nog mede de verhevene deugden, door den Zalige beoefend in het gewone leven, tijdens zijn verblijf in het Romeinsche collegie. Maar wat blijft ons nog over te verhalen, daar wij boven reeds zooveel over dit tijdperk zijns levens hebben vermeld? Ons rest nog aan te toonen, hoe de heilige jongeling, door G-od met uitstekende gaven en gunsten bevoorrecht, het buitengewone en zonderlinge vermijdende, er s.teeds op uit is, zich te volmaken en te heiligen door het onderhouden der gewone leerwijze, aan alle scholastieken gemeen. De eerbied en gehoorzaamheid die hij al zijnen oversten betoonde, in welke hij Gods gezag erkende, die hij als Gods plaatsvervangers beschouwde, met wie hij nooit sprak dan met de baret in de hand en op een zedigen en ootmoedigen toon, — zijn ons reeds te bekend. Hunne verordeningen en aanbevelingen op te volgen en te verdedigen, het zijne er toe bij te dragen, dat ook anderen hunne oversten beminden en eerbiedigden, vertrouwen in hun stelden en hun geweten openhartig aan hen blootlegden, was het dagelijksche werk van den Zalige. Nooit heeft hij eenigen afkeer van een zijner oversten, zelfs geen minder gunstige gedachten van zijn persoon of bestuur gehad: zoo groot was de eerbied dien hij hun toedroeg.
Hij was voor hen in waarheid de openhartigheid, de oprechtheid zelve. Eens in de week begaf hij zich naar den overste, om hem van deze drie zaken rekenschap te geven; of hij den regel van liet stilzwijgen had onderhouden; of hij over geestelijke zaken had gesproken; eindelijk of hij de voornemens, in de overdenking gemaakt, had ten uitvoer gelegd. Vroeg hij uit godsvrucht of voor bedrevene fouten eenc penitentie, hij deed dit altijd ter aarde ge-
6
122
knield; werd hem iets bevolen of eenige zorg opgedragen, hij verontschuldigde zich nooit, maar gehoorzaamde zonder dralen, zonder tegenspraak. Eenige andere kleine bijzonderheden zullen ons 'sjongelings groote liefde voor het gemeene leven beter doen kennen.
Hem werd bevolen de H. Mis te dienen van een der Paters, die, aan zijne godsvrucht toegevende, gewoon was dit vrij lang te doen en wel op een uur zeer ongelegen voor de studiën van Joannes; toch diende hij die Mis maanden achtereen, zonder er een woord van te reppen. Op een anderen keer werd hem opgelegd de Mis te dienen van een Pater, die uit hoofde van zijne gezondheid op geen bepaald uur las. De koster, den jongeling reeds zoo lang ziende wachten, beklaagde hem eens; maar hij antwoordde eenvoudig: „Het valt mij nooit lastig de H. Missen te dienen.quot;
Soms ook werd hij naar de Geste gezonden om hetzij gezongen, hetzij stille Missen te dienen: in de sacristij gekomen, ging hij een oogenblik op zijne knieën zitten bidden en herhaalde dit, alvorens te vertrekken. Moest hij eenigen tijd in de sacristij wachten, dan zocht hij een hoekje op, om daar, of het rozenhoedje te bidden, of het kleine officie der H. Maagd, of zijn Vade Mecum te lezen, zonder ooit een woord te spreken. Werd hij uitgezonden, om iemand naar de Gesii te vergezellen, dan vroeg hij dezen, hoe lang zijn bezoek duren kon, en begaf zich intusschen naar de kerk. Oordeelde hij nu dat de opgegeven tijd verstreken was, dan ging hij aan de deurDstaan wachten, zich met heb gebed of eenige lectuur bezig houdende. , , ,
De gehoorzaamheid scheen zijne natuur ais te be-dwingen en te regelen. Hij was benoemd geworden om de H. Mis te dienen van den Eector van het Bomeinsche collegie, die gewoon was terstond na de meditatie te lezen, doch wetende hoe zwak Joannes was, wilde hij niet meer dat deze zoo vroeg de Mis zou dienen en beval bovendien, dat hij's morgens een uur langer zoude slapen. De heilige jon-
123
geling gehoorzaamde zonder tegenspraak en zeide aan zijn kamergezel, die een uur vroeger met de anderen opstond, dat deze maar juist zou doen als ware hij niet in de kamer, want dat hij, — welk gedruisch men ook maakte, — 's avonds terstond in slaap viel en vervolgens ongestoord doorsliep tot aan den morgen. — Nog sterker: op de vraag of hij 's nachts goed sliep, antwoordde hij: „Moet ik om vier ure opstaan, dan ontwaak ik op dit uur; heb ik verlof om een uur langer te slapen, dan word ik ten vijf uur wakker.quot; — Doch hetzij hij om vier of om vijf uur moest opstaan, altijd hoorde hij de bel, waarmede geluid wordt; en dan verbeeldde hij zich door God geroepen te zijn en sprak: ,,Wat wilt gij. Heer, dat ik doe?quot; En oogenblikkelijk begon hij zich aan te kleeden.
Was hij immer tot alles bereid, wat do gehoorzaamheid hem oplegde, zijn grootste genoegen was evenwel op Zon- en feestdagen hen te vergezellen, die op de publieke pleinen van Eome den Catechismus aan de arme kinderen moesten verklaren. Hij gebruikte voor deze een heel aardige vergelijking: hij vergeleek de jongere leden der Sociëteit, die nog in de studiën en diensvolgens niet bij machte zijn veel, voor het heil der zielen te werken, bij getrouwe honden, die gewoonlijk in het huis des meesters aan de keten gehouden, maar op Zon- en feestdagen wel eens losgelaten worden, om op de pleinen tegen de zondaars te blaifen. — Ook hem viel dit geluk soma ten deel en dan steeg zijne vreugde ten top. — Eens, onder anderen, op een feestdag uitgezonden zijnde, om te gaan preeken in eene aangrenzende straat van de Madonna de Monti, trof hij daar eenigs soldaten aan, die duchtig met elkander aan het twisten en razen waren. — Terwijl hij nu een tafeltje nam, om zich daarop te plaatsen, hielden sommigen, die met den kolf speelden, hem tegen en zeiden dat zij verkozen te spelen en niet naar zijne preek te hooren. Zonder een woord tegen te spreken, ging J oannes naar de kerk der Madonna
124
om te bidden en kwiim weldra terug om zijne preek te beginnen. Zijn metgezel, voor gevaar beducht, sprak hem toe: „Zie toe, dat men u niet beleedige.quot; Maar zijn antwoord was: „Wees niet bevreesd, ik stel mijn vertrouwen op do H. Maagd en nauwelijks zal ik mijn mond openen, of zij zullen hun twisten en razen, zij zullen hun spel laten varen en naar mij luisteren.quot;
En ziet, hij sprong op het tafeltje en begon het Wees gegroet te bidden. En de soldaten twistten en raasden en speelden niet meer, maar luisterden allen met gespannen aandacht naar den heiligen prediker, dien zij, na den aüoop der predikatie, rustig en eerbiedig tot aan het collegie begeleidden. De oversten hadden hem ook de geestelijke zorg voor de dienstknechten opgelegd. Het was een verrukkelijk schouwspel, te zien hoe vertrouwelijk hij met hen omging, met welke liefde hij , in hun midden staande hun de Christelijke leer verklaarde en ze tot de biecht voorbereidde. Volgens den regel van het huis, moesten zij elke maand te biecht gaan; maar de Zalige wilde meer: hij verlangde ook dat zij minstens eens in de maand tot de H. Tafel zouden naderen in de H. Mis van den liector. En die eenvoudige menschen, de warme liefde ziende, door Joannes hun toegedragen, en de groote zorg, aan hen besteed, aarzelden geen oogenblik om aan het zoo heilig verlangen van den Zalige te voldoen. Zoo oefende hij het Apostelschap uit in de straten en op de pleinen van Kome en binnen de muren va n het Eomeinsche collegie.
Treden wij nu voor een oogenblik zijne kamer binnen, die men met recht de kamer der Heiligen kan noemen. Heeft ook de Zalige Aloysius ze niet bewoond? Eene reden temeer voor Joannes om zijne kamer lief te hebben. Hij had haar ook waarlijk lief en verliet ze niet dan uit noodzakelijkheid, want, volgens zijn zeggen, moet een lid der Sociëteit, moet elke arbeider iu den wijngaard des Heeren, eenmaal in zijne kamer zjjude, niet verlangen die te
125
verlaten, tenzij om zijn evenmeusch te heLpen; en wanneer bij, eenmaal buiten zijne kamer, mot de eeuwige belangen zijns naasten bozig is , moet hij niet verlangen om weder naar zijne kamer terug te keeren. Zoo zal hij den middelweg houden, door noch de eenzaamheid, noch het verkeer met de men-schen te veel te zoeken.
Jegens zijn kamergezel was hij vriendelijk en tot
alle diensten bereid. Wanneer deze binnentrad, stond
hij op en groette hem met de baret in de hand; ging hij zelf de kamer in of uit, dan nam hij wijwater, maakte het kruisteeken en stortte soms ook een klein gebedje. — In de kamer zijnde , zag men hem nooit elders dan aan zijne studietafel, zonder zijn metgezel in iets eenigen last aan te doen; wisselde hij met hem een enkel woord, dan was het, volgens de regels, altijd in het Latijn. Toen deze hem had medegedeeld, de vergunning van den overste te hebben, om met hem in den loop van den dag over de phi-losophie te spreken, was hij de eerste om hieraan te herinneren, als had het zijne eigene zaak gegolden. Tijdens zijne ziekte maakte Joannes drie dagen lang zijn bed op en diende hem als de beste ziekenverzorger. Is het niet natuurlijk, dat men het een geluk noemde, met den Zalige te mogen wonen, en alles aanwendde om met hem te blijven wonen? Op zekeren dag beval de overste aan een scholastiek, die met Joannes dezelfde kamer bewoonde, van kamer te veranderen; deze klaagde echter zoo bitter, dat men het beter oordeelde hem te laten waar hij was. En waarop steunde nu zijne groote klacht? Hij beklaagde zich, beroofd te zullen zijn van het stichtend en heilig voorbeeld, dat hij in de kamer van dezen engel ontving.
En waarlijk, vele deugden kon hij van den Zalige leeren; hij kon vooral de armoede van hem leeren bewonderen en navolgen. Want daar heerschte inderdaad de grootste armoede : een stoel en eene tafel met een klein kruisbeeldje en eene afbeelding van de H. Maagd, — ziedaar alles wat de heilige jon-
126
geling tot zijn gebruik had: geen boek, geen enkele zaak meer dan het strikt noodzakelijke. Eenige voorbeelden zullen ons de ware armoede dea Zaligen toonen.
Zijn groote leefregel met betrekking tot de armoede was: zich te ontdoen van alles, wat overtollig of maar in de verste verte in strijd is met de armoede, en aan niets, volstrekt niets gehecht te zijn. Deze beginselen bracht hij in praktijk bij zijne eerste intrede in het Eomeinsche collegie. Eene vrij goede brieventasch gaf hij den overste met de woorden, dat hij die niet noodig had; een meer kostbaren singel bracht hij bij den kleerbewaarder, met verzoek hem een gewonen singel te geven; vele en fraaie platen en plaatjes, hem bij zijn vertrek uit België geschonken, stond hij vrijwillig af, alleen die bewarende, waarop de namen stonden van hen die zijne gebeden hadden verzocht. En toen men hem later vraagde of hij ook nog van deze afstand wilde doen, schonk hij ze even gretig weg. Niet zelden gebeurde het, dat hem uit België eenig godvruchtig aandenken overgezonden of te Some door zijne landgenooten aangeboden werd. Joannes overhandigde die kleine geschenken terstond aan den overste, of wanneer hij dezen niet op zijne kamer vond ; legde hij ze daar stil neder, zonder er verder van te spreken; maar de overste, 'sjongelings handelwijze kennende, begreep zeer wel van wien zij kwamen. Eens had hij een dier eenvoudige plaatjes aan een Broeder gegeven, met het voornemen om later de toestemming des oversten te vragen, aangezien deze op dit oogenblik geen tijd had. Die al te vrije beschikking in het oog des Zaligen, pijnigde hem heel zijn leven lang; hij vroeg er vergiffenis van aan den overste, en om de herinnering er van levendig te honden, teekende hij in zijne schriften aan: „Eens heb ik een plaatje weggeschonken, zonder eerst de toestemming mijns oversten te hebben gevraagd.quot;
Eindelijk had hij zich van alles ontdaan en ver-
127
heugde hij zich door de genade Q-oda zooverre gekomen te zijn, dat hij niets, zelfs geen enkel gewoon plaatje meer bezat, er bijvoegende, dat, hadde hij nog iets bezeten, bij het onverwijld aan den overste zou hebben overhandigd. — Maar hij had niets meer en wilde ook niets meer hebben; hij had zelfs de gehechtheid aan al het geschapene afgelegd , gelijk hij zelf verklaart in de volgende woorden : „Ik ben aan niets meer gehecht en ik heb ook niets meer, waarvoor ik eenige gehechtheid gevoel.quot;
Met deze heilige gemoedsstemming kan het niet anders, of de Zalige zal de armoede in al hare volkomenheid in toepassing hebben gebracht. . En zoo is het; de volgende kleinere voorvallen leveren er ons het bewijs van. Uit liefde tot de armoede deed hij in den winterdag 's morgens zijne lamp uit, zoodra het daglicht maar even toereikende was om te zien; uit liefde tot de armoede was hij tevreden met alles, wat hem tot noodzakelijk gebruik werd toegestaan, zonder ooit te klagen of eenige aanmerking te maken-; uit liefde tot de armoede wilde hij letterlijk niets meer aannemen van hetgeen hem soms werd aangeboden. Getuige het volgende: een der Paters nam hem op zekeren dag mede, om een bezoek af te leggen bij den Kardinaal Bellarminus. In het naar huis gaan vroeg hij of de Kardinaal hem niet een klein aandenken had geschonken. De heilige jongeling antwoordde, dat hem niets waa aangeboden ; maar ware dit geschied , hij vriendelijk bedankt zou hebben. Toen Bellarminus dit later vernam , prees hij Joannes zeer hoog en zeide ; „Zoo deed ook de zalige Aloysius, hii wilde arm ziin en niets hebben.quot;
Zijn kruisbeeld, ongeveer een palm lang, was van hout en met inkt geverfd: hiervoor deed' hij zijne overweging. Hij had ook nog op zijne tafel liggen een klein plaatje, de H. Maagd met het kindje J esus op den arm voorstellende; gedurende zijne ziekte hing dit plaatje in zijn bed aan den muur. Zijn rozenkrans was zeer oud en slecht, en toen
128
men hem een anderen aanbood, wilde hij dien niet aannemen, zeggende : „Dit is niet noodig zoolang deze niet slechter wordt.quot; In alles zocht hij de armoede te beoefenen , tot zelfs in liet schrijven.
Armoede beoefenen in het schrijven ? De Zalige deed het, door in zijne brieven en schrijfboeken een zeer klein kantje te laten; door zoo dicht mogelijk,— alhoewel duidelijk,— ineen te schrijven.
Gaf hij voor eigen gebruik de voorkeur aan al wat oud en versleten was, hij droeg tevens de grootste zorg voor de zaken, hem ten gebruike toegestaan; hij hield ze altijd net en zindelijk , niet uit ijdel-heid, maar omdat de regel de zindelijkheid bijzonder aanbeveelt. Nooit zou hij zijne kamer verlaten, zonder eerst zijne tafel in orde te brengen. Hoe onverschillig, volgens zijn oordeel de religieus omtrent zijne kleeding moet zijn, blijkt uit de volgende vergelijking: „Wij moeten,quot; zegt hij , „gelijk zijn aan standbeelden, voor wie het onverschillig is , een nieuw of een oud kleed te dragen : zij laten zich opschikken en den opschik wederom ontnemen , zonder vreugde of smarte.quot;
Doch genoeg over Joannes' voorbeeldige liefde tot de armoede. Volgen nu eenige trekken uit zijn leven , die ons zijne liefde tot de vernederende bedieningen , tot de openbare boeteoefeningen en verstervingen zullen schetsen.
Het meest vernederende huiswerk te verrichten , was voor hem een ware lust. Naar Prascati gezonden , om daar gedurende den dienst der goede week te helpen, was hij nauwelijks aangekomen of men zag hem de trappen vegen en ander huiswerk doen. Had hij eenige oogenblikken vrijen tijd, dan nam hij stilletjes de vuile schoenen van anderen weg, poetste ze netjes en zette ze ongemerkt weer op dezelfde plaats , waar hij ze gehaald had. Toen iemand hem in het voorbijgaan vraagde, waarom hij dit deed, ging hij met een zedigen lach bedaard zijn weg, zonder te antwoorden.
Keeds moest hij twee dagen in de week aan tafel
129
dienen , maar dit was hem niet genoeg ; hij vroeg er nog twee dagen bij en zijn verzoek werd ingewilligd. Daarenboven hielp hij op vastendagen altijd 's avonds de tafel mede opruimen, en op Zaterdagen 's middags en 's avonds het vaatwerk wassehen in de keuken. En hij was, hoe zedig ook in zijne blikken, eene ijverige, oplettende en handige tafel-dienaar. Zijn wakend oog voorzag in alles ; waar hij diende ontbrak nooit iets ; hij had daarenboven eene bijzondere zorg voor die Paters en Broeders, die om openbare bedieningen of algemeene werkzaam-geden later dan de overigen aan tafel komen. — Doch hoe gaarne hij ook dezen liefdedienst zijnen broeders aan tafel bewees , een enkel woord van zijn overste was voldoende om dien te staken, en Joannes sprak niet tegen of was maar eenigszina ontsteld. Zoo ging het hem , toen de rector, oordee-lende dat hij te dikwerf aan tafel diende, beval dat Joannes in het vervolg slechts op zijne beurt zoude komen. Een bijzondere trok dier stipte gehoorzaamheid mag hier niet overgeslagen worden. Hij was gewoon, nadat het tafeldienen was afge-loopen , gedurende de oogenbiikken, die tusschen de eerste en tweede tafel verloopen , gauw een bezoek te brengen bij het Allerheiligste. Het gebeurde nu wel eens dat de bel voor de tweede tafel ging, op het oogenblik dat Joannes zijn knieën had gebogen om te gaan bidden, of soms ook onder het knielen zelf; maar hetzij reeds geknield of nog knielende , op het gegeven teeken spoedde hij zich , zonder eenig gebed te doen , uit gehoorzaamheid naar de eetzaal.
Wanneer hij niet aan tafel diende , verrichtte hij, zoo dikwijls de regel dit toelaat, — eenige boetple-ging of versterving in de eetzaal. Zijne geliefde boetedoening was de voeten te kussen van de Paters en Broeders; de overste, dit wetende, zeide gewoonlijk wanneer hij de vergunning vroeg om eenige penitentie te verrichten: „Doe uwe geliefkoosde boeteoefening.quot;
130
Had hij de week om het overgeschoten eten te verzamelen en het ter liefde Gods den armen aan de deur uit te deelen, dan kende zijne vreugde geene palen ; en zijne broeders wisten dit zoo goed, dat, wanneer zij, hetzij door bezigheden, hetzij door ongesteldheid, belet waren de overgeblevene spijzen aan de armen uit te reiken , — Joannes aller toevlucht was geworden. Men had hem ook met de verzorging der lampen in de gangen belast, evenals de zalige Aloysius dit ten zijnen tijde was geweest, en het was vooral om dien zaligen jongeling na te volgen, dat Berchmans de bediening van lampenverzorger zoo volmaakt mogelijk waarnam. Op de vrije dagen, alvorens naar de villa te gaan, maakte hij ze gereed en zorgde 's avonds bijtijds te huis te zijn, om ze aan te steken. Vreezende dat dit postje, zoo laag in het oog der' wereld, maar hooggeschat in het aanschijn van Grod, hem zou ontnomen worden, wist hij van zijn overste te verkrijgen , dat hij het den geheelen winter mocht waarnemen. Eene heerlijke gelegenheid voor den Zalige om zich te versterven, want hij leed den geheelen winter verschrikkelijk van de koude: zijne handen en vingers waren opgezwollen en opengescheurd, zijne ooren en zijn aangezicht vaneengereten van de koude, zoodafc het waarlijk pijn deed, den jongeling in dien erbarmelijken toestand te aanschouwen.
Een der Paters, die hem ontmoette en dit alles aan vrijwillige versterving toeschreef, zeide hem: „Broeder Joannes gij wilt TJ te veel versterven.quot; Doch deze antwoordde aanstonds: „Toch niet. Pater ! maar ware dit zoo, ik zou er mij niet over schamen, want in den religieuzen staat moeten wij ons niet schamen de versterving te beoefenen.quot;
En Joannes schaamde zich harer niet, want hij beoefende ze overal, aan anderen altijd de beste plaatsen, de beste zaken zonder gemaaktheid overlatende. In het gaan en in het staan , bij het in- en uitgaan, overal en in alles gaf hij aan anderen den voorrang, be-wees aan allen een eerbied, als waren zij zijne
131
meerderen geweest. Maar hij had ook onder zijne voornemens opgeteekend: „Ten opzichte van al mijne Broeders zal ik mij gedragen, gelijk het een dienstknecht en een verachtelijken slaaf betaamt.quot; — En gelijk wij weten, de Zalige stond onwrikbaar vast in een eenmaal genomen besluit. Maar ook om het zooverre te brengen, wat had hij niet gedaan ? Hiertoe had hij zijn lichaam behandeld op eene wijze, als niet de wreedste meester een slaaf bejegent. Driemaal, soms viermaal in de week tuchtigde hij zijn lichaam met geeselslagen; op de voordagen der hoo-gero feesten droeg hij een haren boetekleed, en hij had dit ook op andere tijden gedaan, ware het hem om zijne gezondheid niet vefboden geworden. Behalve de onthouding op Vrijdagavond, vastte hij eiken Zaterdag ter eere van Maria, ofschoon hij in het stuk van boeteoefeningen nooit de grenzen overschreed. Kortom, hij zocht zich altijd en overal te versterven, altijd en overal naar hoogere versterving te streven, om ten minste eenige gelijkvormigheid te hebben met zijn goddelijken Heer en Meester, onder wiens banier hij geroepen was te strijden en van Wien alleen hij de kracht en sterkte verwachtte, om niet alleen pal te staan in den strijd, maar zich ook als een dapper krijger, die den vijand durft aanvallen, te gedragen. Vandaar zijne bijzondere zorg voor de geestelijke oefeningen, waaruit die bovennatuurlijke kracht moet worden geput.
VI.
ZtJKE INNIGE GODSYKUCHT.
Ons rest iH,g te spreken over de diepe en innige godsvrucht des Zaligen. In een enkel woord zou men kunnen zeggen, — en deze lofspraak is zeer groot, — dat hij de geestelijke oefeningen, die gewoonlijk in de Sociëteit geschieden, alle zonder uitzondering , volmaakt en op den bepaalden tijd verrichtte. Doch ter eigene stichting en tevens ter juis-
132
tere waardeering van denbeminnelijken Zalige, moeten wij tot eenigo bijzonderheden afdalen. Berch-mans had het bij zijne aanneming in de Sociëteit aan P. Bauters gezegd, dat hij eeniuaal heilig wilde worden; daarom zocht hij in alles en door alles, wat hij zag, hoorde of las of deed, niets dan zijne eigene volmaking , en was het voldoende, dat iets tot zijne geestelijke vorming kon strekken om van Joannes te worden hooggeschat en gezocht. De natuurlijke talenten, de wetenschappen zonder deugd in eén lid der Sociëteit waren in zijn oog wat een uitgetrokken zwaard is in de hand eens dolzinnigen. Waarlijk godvreezende en vrome mannen, met minder talenten en geleerdheid, hield hij voor veel nuttiger werktuigen in de hand Gods ter zaliging der zielen dan groote en geleerde hoofden, die niet doordrongen zijn van den geest hunner heilige roeping. Die geest trachtte Joannes te putten uit het boek der geestelijke oefeningen van den H. Ignatius, uit de constitution en regelen der Sociëteit en uit de lezing vau geestelijke boeken, hem door zijne oversten aangewezen. In den loop van den dag besteedde hij een half uur aan de geestelijke lezing en des avonds nog een kwartier, wel oppassende dat geen enkel oogenblik van dezen kostbaren tijd verloren ging. Op de vrije dagen in de week, waarop men zich naar de villa begaf, stak hij altijd De Navolging van Christus van den eerbiedwaardigen Thomas van Kempen bij zich , om die gedurende een heel uur te lezen; niet anders deed hij in de groote vacantie,-die de scholastieken gewooiilijk te ïrascati doorbrachten. Naderde hij tot de H. Tafel, dan besteedde hij een groot gedeelte van den morgen aan de lezing van de Heilige Vaders, en hij noemde dit geen verlies voor de studiën, daar God dien in schijn verloren tijd ruimschoots vergoedt. De oogenblikken, die hem van de studie en zijne verdere bezigheden overbleven, waren geheel gewijd aan het lezen van geestelijke boeken en aan het gebed. Wie hem om een klein gebedje verzocht, was zeker dat hij veel voor
133
hem zoude bidden, want de Zalige bad gaarne voor anderen; en bij van zijnen kant deed ook niets liever dan zich in de gebeden van anderen aan te bevelen en verlangde dat men vooral drie zaken voor hem zoude vragen: groote heiligheid , groote geleerdheid en vele lichamelijke krachten. Het eerste moesten zij zonder eenige voorwaarde; maar het tweede en derde alleen vragen onder beding dat zulks tot meerdere eer en glorie van God zoude strekken.
Boven alles evenwel schitterde in hem uit die ware geest des gebeds, die innige vereeniging met Grod, eene vereeniging van wil, van heilige genegenheid. Hij wandelde niet slechts in G-ods tegenwoordigheid, maar was onophoudelijk op het nauwst met Grod ver-eenigd, zoodat hij nooit iets deed of sprak, zonder eerst met God geraadpleegd te hebben. Vandaar die hooge volkomenheid in zijne werken en handelingen, vandaar die bovennatuurlijke glans, die aller oogen zoo zacht en weldadig aandeed.
Zijn geheele leven was als een onafgebroken verkeer , eene doorloopendo samenspraak met God, een onophoudelijk gebed. Doch beschouwen wij hem meer bepaald in de ure des gebeds, in de overdenking. De Zalige legde zich niet toe op eene buitengewone wijze van overwegen, op hooge bespiegelingen; maar hij trachtte zich eerst en vooral eigen te maken de wijze van mediteeren, door den H. Ignatius geleerd in zijn verheven boek der geestelijke oefeningen. Het behoeft daarom niet gezegd te worden, dat hij uiterst nauwkeurig was in het opvolgen van alle bemerkingen, waarschuwingen, regelen en voorschriften, door den H. Vader opgegeven, om goed te mediteeren en te beschouwen. Geen haarbreed week hij hiervan af, en ten einde dit niet te doen, las en overwoog hij dikwerf de korte schets, om wel te mediteeren, in het noviciaat gewoonlijk gebruikt, omdat hij ze geheel overeenkomstig oordeelde met de geestelijke oefeningen des Heiligen. Des avonds bereidde hij do overweging ernstig voor; bij liet in-
134
slapen was zijne laatste gedachte gewijd aan de overweging , den volgenden morgen te verrichten, en 's morgens, nauwelijks ontwaakt zijnde, dacht hij aanstonds aan de te doene meditatie. Opgestaan bij het eerste teeken der huisbel, wierp hij zich ter aarde voor zijn armoedig houten kruisbeeldje en kuste dit meermalen, onder het slaken van vurige zuchten; zich vervolgens aankleedende, ontstak hij in zijn hart al meer en meer het vuur der goddelijke liefde door hartelijke schietgebeden. Soms, in de meening dat zijn metgezel de kamer reeds verlaten had, wijl hij hem niet meer hoorde, begon hij eenige verzen der Schriftuur of andere gebeden met groote blijdschap en luider stemme uit te spreken, tot hij, de tegenwoordigheid van zijn metgezel bemerkende , eensklaps zweeg en met een maagdelijk schaamrood overdekt werd. Een andermaal was hij nauwelijks uit het bed gestapt of hij knielde neder, en bleef gedureude een half kwartier uurs in eene zoo groote opgetogenheid van geest, als hadde hij den geheelen nacht in het gebed doorgebracht. Nu eens kuste hij den grond, dan weder verzuchtte hij of ontvlamde door andere uitwendige middelen het smeulende liefdevuur. Het gebeurde soms ook dat hij, onder het opstaan, eenige verzen uit de psalmen of andere kerkelijke hymnen zong met eene hemel-sche melodie, die allen, welke ze hoorden, in verrukking bracht.
Eindelijk was het uur der meditatie geslagen, waarin Joannes zich gewoonlijk zoo verdiepte, dat hij , volgens zijne eigene verklaring , geene verstrooidheid meer ondervond. Dan zat hij daar geknield voor zijn kruisbeeldje een uur lang, zonder op iets te leunen, stil en onbeweeglijk ; terwij] hij zich allengs meer en meer in het gebed verdiept, wordt ook de liefdegloed grooter en begint hij te zuchten, ten einde lucht te geven aan zijn van liefde brandend hart. O! die verzuchtingen waren zoo zoet, werkten zoo zacht en zoo liefelijk op het gemoed van zijn kamergezel!
135
De vereeniging van den Zalige met zijn God werd inniger en inniger en zijne verzuchtingen volgden elkander sneller op. Nu eens waren zij zacht en kalm, dan weder zoo hevig en vurig als scheen zijn hart te breken. Verrukkelijk was het, den heiligen jongeling dan te aanschouwen, zijne oogen fonkelden , zijn aangezicht was in gloed ; hij scheen veeleer een serafijn dan een aardsch schepsel te wezen. En wanneer hij dan op het einde des gebeds met een blijd en lachend gelaat tot tienmaal toe zijne vurige lippen drukte op het plaatje, de Heilige Maagd met het kindje Jezus voorstellende, dan ontrolde een zoete traan aan het oog van wie hem mocht aanschouwen.
Zietdaar den zaligen Berchmans in het gebed! Heerlijk, verrukkelijk schouwspel, maar verwonderlijk tevens ! En nog verwondelijker zal het ons voorkomen , wanneer wij bedenken dat de Zalige, hoe in geestverrukking ook opgevoerd, zoodat hij niets bemerkte van wat hem omringde, altijd het teeken hoorde, dat men met de huisbel voor het einde der meditatie gaf. Hij stond dan oogenblikkelijk op, dacht eenige minaten ernstig na over de gedane overweging, ging naar zijne tafel en teekende in korte woorden den uitslag der meditatie op , benevens de gemaakte voornemens en de hoofdbeweeggronden om ze te onderhouden.
Behoeven wij nog te zeggen, dat hij veel licht, vele heilige ingevingen iu het gebed ontving; dat hij vervuld werd met zooveel zoetigheid en troost, als drukte de Zaligmaker hem aan zijn goddelijk hart, als stortte de koningin der engelen, de moeder der sehoone liefde , al do zoetheden der goddelijke liefde in zijne reine ziel uit? Acht maanden voor zijn dood, den ÏSquot; December 1620, op een Zaterdag, was hij door God met zoo veel troost en zaligheid overstroomd geworden, dat hij ter dankbare herinnering het volgende aonteekende: „Op Zaterdag ^len 18quot; December stortte God een stroom van vrede over mij uit.quot; Is het een wonder dat
136
Paters en Broeders hem achtervolg den, om te wandelen in den geur der hemelsche zoetheden, door hem in het gebed ontvangen ; om de liefelijke woorden te hooren , waarin hij de volheid kenbaar maakte der heilige geneugten, die zijn hart doorstroomden? Doch welke buitengewone gaven en gunsten hij ook in het gebed van G-od en de H. Maagd ontving, leed hij toch van tijd tot tijd aan eene verschrikkelijke dorheid des geestes, was hij soms als verlaten van Q-od, beroofd van aile hemelsche bezoekingen en goddelijke verlichtingen.
Maar hij verloor daarom den moed niet, noch verflauwde in bet gebed en de geestelijke oefeningen; integendeel, volstandig en manmoedig volhoudende j smeekte hij liefdevol tot Grod : „Greef mij mijne blijdschap terug; zend mij uw licht en uwe waarheid 1quot; Deze toestand eener dorre ziel was verschrikkelijk voor den Zalige, die gewoon was met volle teugen te drinken aan de beek der hemelsche zoetheden. Hij sprak er over tot zijn overste met een zoo diep harteleed, dat deze er door bewogen werd. Maar ook te midden der grootste dorheden behield hij altijd een grooten vrede , eene inwendige rust, daar hij in allea en altijd volkomen overgegeven was aan den heiligen wil Gods. Daarom kon bij schrijven: „In mijne verlatenheid heb ik een grooten vrede des gemoeds ondervonden.quot; — Zoo wilde God in zijne oneindige voorzienigheid en liefde zich nu en dan aan J oannes onttrekken, deels om zijne getrouwheid te beproeven , deels om zijn teeder gestel te sparen, dat door do overstelpingen der goddelijke liefde meer en meer begon te kwijnen. Want waarlijk , de heilige jongeling , hoe zich ook uitputtende , kon en verlangde niet zich te verzetten tegen de slagen der geddelijke liefde. Vandaar dat hij, die de gehoorzaamheid zelve was,, alle voorstellen 'om zich te verstrooien van de hand wees en zich verontschuldigde niette zeggen: „Wanneer ik verstrooiing zoek, kan ik niet zoo goed mijne overdenking doen.quot;
137
De omgang en innige vereeniging met G-od, altijd eene verlustiging voor den Zalige, waren hem tbans eene behoefte geworden, en hoe meer aan die behoefte werd voldaan , hoe gelukkiger hij was. Daarom behoorden tot zijne gelukkigste tijden de drie dagen , die tweemaal in het jaar aan de vernieuwing der geloften voorafgaan en waarop men zich , met terzijdestelling van alle niet noodzakelijke bezigheden , alleen gewijdt aan de belangen der eeuwigheid; de dagen der geestelijke oefeningen of retraite, die de jongeren in den loop der maanden September en October houden en waarin zij , afgezonderd van alles, gedurende acht volle dagen uitsluitend bezig zijn met het gebed en de overweging. Hij placht te zeggen, dat hij in die dagen van overvloed zijne beurs rijkelijk vulde , ten einde zich later in zijne behoeften aan het noodige geestelijke voedsel te kunnen voorzien.
Een der hoofdmiddelen, door Joannes zorgvuldig aangewend, om het vertrouwelijk verkeer met God te bevorderen, was het algemeene en bijzondere onderzoek des gewetens , door den H. Ignatius in zijn boek der geestelijke oefeningen zoo aangeprezen en zoo dringend aanbevolen aan allen , die naar de volmaaktheid streven, die in zuiverheid des harten willen wandelen in vereeniging met God.
Het algemeene onderzoek deed hij tweemaal daags, 's morgens en 's avonds , met de overigen op het bepaalde uur. Hij verrichtte daarenboven eiken dag het bijzondere gewetensonderzoek, maar met verandering van tijd, volgens de seizoenen en bezigheden. Slechts een maand voor zijn doodverklaarde hij dit drievoudig onderzoek nooit een enkelen keer achtergelaten te hebben; en wat hij mondeling verklaarde , heeft hij in zijne schriften opgeteekend, er bijvoegende dat dit drievoudig onderzoek een der hoofdmiddelen is om de ziel niet slechts zuiver en rein te houden , maar haar te vervullen van God.— Wat meer is, hij had zich voorgenomen, gezegd onderzoek zelfs in zijne ziekte niet te verzuimen.
138
Eens van de Oetu, waar hij eens onderrichting van den Generaal was gaan bijwonen , terugkeerende, zeide hij tot zijn metgezel: „Het zal goed wezen dat wij, al voortwandelende, ons gewetensonderzoek doen, want in het collegie zal het teeken reeds gegeven zijn.quot; Hetzelfde zeide hij een andermaal, des Zondags bij het terugkomen uit de kerk der Trinita di Pontesisto, waar hij , ter gelegenheid van de al-gemeene communie, eenigen dienst was gaan bewijzen. — Op een vrijen dag in de week met een zijner medeleerlingen , Octavius Palconi, omstreeks een uur na het ontbijt de villa rondwandelende, sprak hij: „Ik ben gewoon om dezen tijd mijn geweten een weinig te onderzoeken.quot; En oogenblik-kelijk verwijderde hij zich, om zijn gewetensonderzoek te doen, met eene volkomeneivrijmoedigheid en zonder eenig menschelijk opzicht. Waarom hij het bijzondere onderzoek zoo hoogschatte , verklaarde hij met te zeggen, dat dit het meest geschikte middel is om de gebreken uit te roeien, de deugden te planten en de zuiverheid der ziele te erlangen. En om zich zeiven tot een ernstig en trouw gebruik van dit groote middel op te wekken, beschouwde hij twee dingen : het eerste , hoe de H. Ignatius , terwijl hij te Parijs studeerde, altijd met allen ernst en nauwgezetheid dit onderzoek had aangewend; en het tweede, hoeveel werk de eerste Paters van dit onderzoek gemaakt hadden. Hij onderhield daarom stiptelijk al de waarschuwingen en regels, door den H. Ignatius over het bijzondere onderzoek gegeven. Had de Zalige soms bij toeval of uit vergetelheid eenige dier waarschuwingen achtergelaten, dan vergenoegde hij zich niet met zich zeiven eene kleine boete op te leggen, maar ging zich daarenboven bij den overste beschuldigen, opdat deze verootmoediging hem voortaan tot een breidel of een spoorslag mochte dienen, om in het vervolg oplettender te zijn. Hij voegde hier nog iets heel eigenaardigs bij: op den dag dat hij vastgesteld had, in het vervolg zijn bijzonder
139
onderzoek over een bepaald punt, b. v. over de hoo-vaardij, in te stellen, begon hij tevens met acten der tegenovergestelde deugd op vaste tijden te beoefenen. Die acten vermeerderde hij allengskens, en zoo volmaakte hij zich ongemerkt in die deugd, wier tegengestelde ondeugd hij in het bijzondere onderzoek bestreed. Het is waarlijk te verwonderen, hoe hij door die voortdurende inspanning en oplettendheid zijn hoofd niet vermoeide; maar de genade, die hem geleidde, ondersteunde en sterkte den zaligen jongeling.
Door middel van dit drievoudig onderzoek, dat hij eiken dag met ernst en waren toeleg des geestes verrichtte, had hij eene volmaakte kennis van zich zeiven verkregen en doorschouwde hij de geringste gedachte, die in zijn hoofd ontstond, alle neigingen, alle eerste opwellingen en aandoeningen die hij gevoelde en getrouw opteekende. Eu niettegenstaande hij alle kleine zaken doorzag en zoo zuiver én teeder van geweten was, dat zijne biechtvaders met moeite stoffe vonden om hem de absolutie te geven, werd hij nooit door eenige angstvalligheid gekweld. Hij bekende eens zeer naïef aan een zijner Broeders, zich niet te herinneren dat hij ooit in zijn leven eene enkele angstvalligheid had ondervonden; een opmerkelijk feit in iemand, die zijne ziel zoo haarfijn onderzocht en niet slechts al zijne handelingen en woorden, maar ook zijne neigingen en gedachten gestreng woog op de schaal der eeuwige gerechtigheid. En dat hij dit deed blijkt uit de briefjes, door hem aan den overste ter hand gesteld, om in de eetzaal ten aanhooren van allen te worden voorgelezen, waarin hij de kleinste kleinigheden als gebreken zoo nauwkeurig en tevens zoo uitvoerig beschreef, dat een helder licht van boven hem van den eenen kant moet bestraald en van den anderen hij zelf eene buitengemeene zuiverheid moet bezeten hebben. Green wonder dat wie deze gebreken hoorde voorlezen, gesticht werden en in ijver ontbrandden; geen wonder dat sommigen
140
deze briefjes,^ de uitdrukking zijner deugd en heiligheid, als dierbare kostbaarheden bewaarden.
De godvruchtige jongeling wist nog een ander middel te vinden om de zooeven besproken geestelijke oefeningen levendig te houden en te hernieuwen, wanneer zulks noodig was. Met medeweten en goedkeuring zijns oversten, koos hij elke maand een feestdag of soms ook een vrijen dag uit, waarop hij zich, afgezonderd van de overigen, in zijne kamer opsloot, als deed hij de retraite. Behalve de vier uren. die hij aan de overweging besteedde, bracht hij het overige van den dag door in een ernstig onderzoek van zich zeiven, den eenen dag met den anderen, de eene week met de andere, de eene maand met de andere vergelijkende, ten einde op deze wijze te leeren, of hij voortgang had gemaakt of niet op den weg der deugd en volmaaktheid. Hij onderzocht met allen ernst, of hij de regels en de zich gestelde dagorde onderhouden'en zijne voornemens ten uitvoer gelegd had; hoe hij zijn gewetensonderzoek had gedaan, zijne oogen en tong bewaard ; en zoo doorliep hij al de verrichte handelingen. Bevond hij nu dat eene snaar van zijn zoo juist getemperd instrument ontspannen was, dan spande hij die opnieuw, om het goddelijk oor door eene zachte harmonie te blijven streelen.
Zietdaar hoe de heilige jongeling het drievoudig onderzoek van geweten gebruikte, om de ondeugden m zijn hart uit te roeien en er de tegenovergestelde deugden in te planten, ten einde op deze wijze het innig verkeer met God te bevorderen.
Teel, oneindig veel zal hem hierin ongetwijfeld geholpen hebben zijne gewoonte om in den recreatie-tijd niet dan van Grod en godvruchtige zaken te spreken. Wij hebben reeds gezien, hoe de jeugdige Berchmans, die eene levendige natuur en een opge-wekten geest had, al zijne opgeruimdheid scheen te verliezen wanneer hij niet van zijn geliefd voorwerp, van G-od kon spreken. Ten einde nu de geestelijke gesprekken te bevorderen, stelde hij, met
141
toestemming der overeten, onder zijne medeleerlingen eene soort van geestelijke academie in, die zou gehouden worden op de vrije dagen als men naar de villa ging. De volgende verklaring zal het duidelijk maken, waarin deze geestelijke academie, heter misschien geestelijke samenspraak genoemd, bestond.
In den loop van den dag vereenigden zij zich onder eene galerij en bepaalden bij meerderheid van stemmen, over welke deugden de verhandeling achtereenvolgens zou loopen. In de schriften van Joannes vinden wij ze in deze volgorde aangegeven: Over de broederlijke liefde, de ingetogenheid, de nederigheid, de zelfverloochening enz. De eerste spreker, die optrad, ontwikkelde de bepaling der deugd, en moest tevens onderzoeken of zij door eenigen regel of eene order der oversten was voorgeschreven. Een tweede gaf de inwendige en uitwendige practische handelingen aan, waardoor men deze deugd in oefening kon brengen. Een derde moest aantoonen, langs welke wegen en door welke middelen men tot de verkrijging dier deugd kon geraken. Eindelijk een vierde haalde de voorbeelden van heilige mannen aan, die in de beoefening dezer deugd hadden uitgeschitterd. Door de week bereidde een ieder voor wat hem was opgedragen, en op den vrijen dag onder de galerij vereenigd, droegen /ij eenvoudig en kort hunne stof voort, terwijl het elkeen op het einde vrij stond, moeielijkheden temaken. Nadat de deugden waren afgehandeld, begonnen zij in dezelfde orde over de te vluchten ondeugden te spreken.
Deze godvruchtige gewoonte, door den Zalige het eerst in het leven geroepen, bestaat nog en is zeer geschikt om de liefde tot de deugd te ontsteken , den haat tegen de ondeugd op te wekken en nuttige kennis te verzamelen op het gebied van het Christelijke leven. De zalige Joannes heeft een kort verslag van al de vergaderingen, ten zijnen tijde gehouden, opgemaakt eu achtergelaten.
142
Daar het den lezer niet anders dan welkom kan zijn, zoo wij den korten inhoud van eenige dier verhandelingen , gelijk zij in de geschriften des Zaligen voorkomen , letterlijk mededeelen, zullen wij er enkele in de Bijlagen opnemen. En zoo wist de heilige religieus, door de beschouwing en betrachting van deze of gene bepaalde deugd en van de haar tegenovergestelde ondeugd , het zoo schoone gezegde van David: „Doe het goede en vermijd het kwade,quot; altijd in beoefening te brengen.
Behoeven wij het te zeggen, dat hij eene groote devotie had voor het Allerheiligste Sacrament des altaars, dat hij dagelijks ten minste zeven keeren bezocht? Met een bij zonderen ijver bereidde hij zich tot de H. Communie voor, en met welk eene diepe godsvrucht hij tot de H. Tafel naderde, verklaart hij zelf in de volgende woorden : „Naar de communiebank gaande, zal ik overwegen wat ik ga doen: het waarachtige vleesch en bloed van den Zoon G-ods en van de 31. Maagd ontvangen. Ik zal daarom mijne voorsprekers in den Hemel bidden, dat zij mijn hart willen voorbereiden. Op de communiebank neergeknield, smeek ik om genade en vernieuw de goede meening, door mij 's morgens gemaakt. Daarna denk ik een oogenblik aan mijne ellende, zonden en onvolmaaktheden, verwek een hartelijk berouw en neem mij vast voor om mij te beteren. Vervolgens begin ik naar Christus te verlangen en draag deze begeerte door de H. Maagd aan Christus op, en ik stel mij voor de woorden te hooren: „Ik zal komen en hem genezen.quot; En dan roep ik ootmoedig uit: „Heer! ik ben niet waardig dat gij onder mijn dak komtquot; — Zoodra ik mijn Jezus ontvangen heb, hernieuw ik mijn geloof aan zijne Godheid en vraag met schaamte: „Van-■ waar valt mij het geluk ten deel, dat de Heer tot mij komt ?quot; En ik bedank Hem door een kort mondeling gebed en smeek mijne heilige voorsprekers dat ook zij dit voor mij doen. Eindelijk oöer ik mijn lichaam en mijne ziel aan Jezus op en beloof
143
Hem dien dag eenig bijzonder goed werk te verrichten. En na mijne geloften vernieuwd en de opdracht der congregatie herhaald te hebben , keer ik mij tot God, den Vader, Hem i smeekende dat hij het aangezicht van zijnen gezalfde gelieve te aanschouwen en mij om Hem de gevraagde genade te schenken. Ten laatste sluit ik met een dankgebed, tevens vergiffenis vragende, dat ik mijn Jezus niet altijd even vurig ontvangen heb.quot;
Zietdaar de heilige gedachten, waarmede de Zalige zich bezig hield, de acten van geloof, van liefde en van de andere deugden, door hem verwekt op het oogenblik dat hij tot de Heilige Tafel naderde.
Nu zal ons het volgende antwoord duidelijk worden. Toen een zijner medeleerlingen hem eens vroeg, waarom hij op vrije dagen als men naar de villa gaat, niet gaarne tot de Tafel des Heeren naderde , antwoordde hij: „Omdat ik op die dagen dat men uit wandelen en naar de villa moet gaan, niet die innige godsvrucht, die heilige rust der ziel kan smaken, welke vereischt wordt om de oneindige vruchten der H. Communie deelachtig te worden.quot;
En Joannes genoot er vele. Bij elke Communie gevoelde hij zijn geest door nieuwe krachten gesterkt, zijn hart door nieuwe aandoeningen bewogen. Vandaar dat hij op het einde eener week, waarin geen enkelo communiedag gevallen was, een geestelijken honger ontwaarde, die alleen door het nuttigen van 's Heeren vleesch en bloed kon gestild worden. — Dit was de reden waarom zijne oversten hem hadden toegestaan, op kleine devotiedagen de H. Communie te ontvangen, ofschoon de regel aan hen, die inde studiën zijn, de Communie slechts op Zon-en feestdagen toestaat. Daarom ook mocht hij in de groote vacantia, die op de villa te Erascati werd doorgebracht, dit voorrecht een keer meer in de week smaken, maar dan ging hij ook voor het middageten niet uit en besteedde het grootste gedeelte van den voormiddag om God vurig te danken.
Daar er nu evenwel geeue enkele handeling is.
die ons beter voorbereidt tot het waardig ontvangen der H. Communie dan eene nauwkeurige biecht, die het hart zuivert van alle vlekken, welke aan den gever aller zuiverheid kunnen mishagen, trachtte hij tot het H. Sacrament der Biecht zoo volmaakt mogelijk te naderen.
Ter onzer stichting zij hier de wijze, waarop de Zalige dit H. Sacrament ontving, met zijn eigene woorden medegedeeld: „Ik zal mij tot de H Maagd wenden, om door- hare bemiddeling de genade te verkrijgen, om de zonde uit geheel mijn hart te verfoeien; diezelfde genade zal ik aan haren dierbaren Zoon vragen en door Dezen aan den hemel-schen Vader. Hierop zal het onderzoek volgen, dat ik zonder eenige nalatigheid, maar ook zonder angstvalligheid zal doen. Daarna zal ik een levendig berouw verwekken, voortkomende uit de zuiverste liefde, en mij vast voornemen om mijnen Jezus, aan wien ik zonder eenig voorbehoud wil behagen, uit de volheid mijns harten te beminnen. — Op het oogenblik der absolutie zal ik mij verbeelden te liggen aan de voeten van den gekruisten Jezus, wiens kostbaar bloed op mijne ziel afdruipt ter reiniging mijner wonden, en uit zijnen mond de woorden te hooren: „„Ga in vrede, uwe zonden zijn u vergeven.quot;quot; Bij het verlaten van den biechtstoel, zal ik mijn rechter hartelijk danken voor zijne barmhartige uitspraak, hem opnieuw trouw beloven, mijne penitentie volbrengen en met ootmoed, maar met dankbaarheid tevens zeggen: „„Neem, o Heer! deze biecht, hoe onvolmaakt zij ook moge wezen, genadig aan; ontvang haar door de gebeden en verdiensten der H. Maagd en van al mijne heilige patronen. Mocht in deze biecht of in de vorige eenige fout zijn ingeslopen, hetzij uit onvolledigheid der beschuldiging , hetzij uit gebrek aan een levendig berouw , of uit onstandvastigheid van besluit, — wil dan door uwe oneindige barmhartigheid het ontbrekende aanvullen , opdat de absolutie door mij op aarde ontvangen, in den Hemel bekrachtigd zij ! Amen.quot; quot;
146
Deed hij soms op feest- en vacantiedagen groote wandelingen, dan stelde hij zich vooral ten doel eenc of meerdere kerken te bezoeken en bad daar, voor het Allerheiligste geknield, met zooveel godsvrucht en ingetogenheid, dat hij het heengaan vau zijn metgezel niet eens bemerkte. Deze was diensvolgens meermalen gedwongen om terug te keeren, ten einde hem te waarschuwen.
En dan vond hij den Zalige geheel aan zijne zinnen onttogen en zoo diep in G-od verslonden, dat hij hem vrij luid bij zijn naam moest roepen, om hem tot het gewone leven terug te brengen.
Zijne godsvrucht blonk niet minder uit in de wijze, waarop hij de H. Mis bijwoonde. Naar de kapel gaande, stelde hij zich voor, tot G-od op te gaan , om Hem zijn Zoon ten offer te brengen. Na God om genade te hebben gesmeekt, vereenigde hij dit onbloedige slachtotfer met bet bloedige, dat aan liet kruis is opgedragen, en stelde ook zich zei ven in vereeniging met dit hoogheilig sacrificie. Van het begin der Mis tot aan de offerande luisterde hij aandachtig naar de woorden des priesters en overwoog vervolgens het bitter lijden des Heeren. Bij de opheffing aan de Consecratie aanbad hij den ge-kruisten Zaligmaker en smeekte Hem bij zijn met doornen gekroond hoofd voor de geestelijke en tijdelijke machten dezer aarde, opdat zij naar Gods aan-biddelijken wil mochten regeeren, en voor het heil der Kerke Gods op aarde.
Door de wonde der rechterhand smeekte hij voor zijne familiebetrekkingen, opdat God haar de genade zoude schenken om zijne geboden te onderhouden, en voor zijne broeders iu den religieuzen staat, voor wie hij van God afsmeekte: eene engelachtige zuiverheid, eene groote bekwaamheid in de bedieningen der Sociëteit en de volharding in hunne roeping. Door de wonde der linkerhand bad hij voor al zijne vijanden, voor de ketters, voor de heidenen en allen die in zonden zijn. Door de wonde van den rechtervoet smeekte hij voor allen, die minder vol-
7
146
maakt in de Sociëteit mochten leven, opdat hunne onvolmaaktheden de vruchtbare werking der Sociëteit niet zouden beletten, en eindelijk door de wonde van den linkervoet smeekte hij voor alle afvalligen der Sociëteit, opdat God zich hunner mocht ontfermen.
Hij bleef vervolgens tot aan de Nobis quoque pec-catoribus in diepe aanbidding, herhaaldelijk uitroepende: „Ik aanbid TJ, Christus, en loof TJ, omdat gij door uw kruis de wereld hebt verlost,quot; om daarna de geopende zijde van zijn Heiland te beschouwen. Hij^smeekte Jezus, dat Hij zich wilde gewaardigen de Sociëteit daarin te verbergen, baar te bewaren, te beschermen en uit te breiden; hij bad voor zijne overledene ouders en bloedverwanten, voor de afgestorvene leden der Sociëteit en voor die geloovige zielen in het vagevuur, voor wie weinig gebeden wordt en die toch eene groote behoefte aan het gebed hebben.
Bij de Communie stelde hij zich voor, zijnen Zaligmaker op eene geestelijke wijze te ontvangen, eu bracht het overige gedeelte van de mis door , met naar de gebeden des priesters te luisteren eu ten slotte vergiftenis te vragen voor de bedrevene fouten.
Bij zooveel godsvrucht en liefde tot den Zaligmaker, onder de nederige gedaante van brood en wijn in het Allerheiligste Sacrament verborgen, — bij zooveel liefde tot Jezus Christus, dien hij altijd den Zoon Gods en der H. Maagd noemde, kan het niet missen, of hij moet een ijverig dienaar van Maria, de Moeder Gods, zijn geweest.
Inderdaad onze Zalige koesterde een recht kinderlijke liefde voor Maria, de Moeder des Heeren; liet schijnt zelfs dat hij aan de wereld geschonken is geworden, om hare vereering te verbreiden. Hij stelde er eene eer in, een warm dienaar van Maria te zijn, en het deed hem genoegen, door elk als zoodanig gekend te worden, wijl hem dit de gelegenheid aanbood om met volle vrijlieid tot allen over haar te spreken. Nog den avond voor zijn dood
14?
zeide hij aan Nicolaas Radkai, zijn modeleerling, dat het krachtigste en voornaamste middel, door hom ter bereiking van de religieuze volmaaktheid gebruikt, de vereering was der H. Maagd, die hij met een kinderlijk vertrouwen altijd zijne moeder noemde. Zij was dan ook zijne voorspreekster, zijne hulp en beschermster in alles, gelijk wij in zijne geschriften lezen: „Ik zal mij geheel aan de vereering der H. Maagd wijden____Ik ben niet in zekerheid zoolang ik jegens Maria de ware liefde niet heb van een kind tot zijne moeder . . Ik zal niet rusten voordat ik eene teedere liefde tot die allerliefste moeder bezit----O Maria! gij zijt mijne moeder, mijne beschermster; gij moet zorg dragen voor mijne volmaaktheid, mijne gezondheid eu mijne studiën.quot; — De vorming zijner ziel, de gezondheid zijns Hchaams, de voortgang in zijne studiën, allea was aan hare zorgen toevertrouwd.
Na Grod sprak hij het liefst over Maria; hij trachtte daarom in de recreatie het gesprek op haar over te brengen en verhaalde in de eenvoudigheid zijns harten, maar met veel warmte opwekkende en stichtende voorbeelden uit de geschiedenis der Maria-veroering. — In het Eomeinsche collegie bezocht hij in den loop van den dag zeer dikwijls de kapel der H. Maagd, en hij zou zelfs nooit eene recreatie beginnen, zonder eerst de H. Maagd in hare kapel even te groeten, ten einde haar de recreatie op te dragon, liet gebeurde pods dat hij, van tafel komende, zich onverwachts omgeven en ingesloten zag door zijne Broeders, die in een broederlijk gesprek op hem stonden te wachten Na eenige oogenblik-ken zich herinnerende dat hij vergeten heeft, volgens gewoonte, de H. Maagd te groeten, verwijdert hij zich eenige minuten en keert, na volbrachten groet, bij zijne metgezellen terug.
Het is blijkbaar dat de tusschenkomst van Joannes bij de Moeder G-ods veel vermocht, al hadden wij geene andere bewijzen voor dit gevoelen dan de menigvuldige aanvragen zijner broeders om zijne veel-
vermogende voorspraak bij Maria. Doch die bewijzen ontbreken niet. Het achijnt zelfs dat hij met het beeld van Maria in de haar toegewijde kapel van het Romeinsche collegie onder den titel van Mana-Boodechap kou doen, wat wij lezen dat een H. üer-nardinus van Siëna als jongeling eens heeft gedaan met een beeld der H. Maagd, dat nog in onze dagen nriikt co eene der poorten van die vrome stad. Onze Zalige voor dit beeld der H. Maagd biddende, verkreeg- al wat hij haar afsmeekte, Hij schrijft zelf: „Indien ik Maria bemin, ben ik zeker van mijne eeuwige zaligheid en volharding in mijne roeping en zal ik alles verkrijgen wat ik wil.quot; En deze gedachte vinden wii in zijne geschriften dikwijls herhaald; geene bladzijde zelfs is er, waarop hij met het onwrikbaar voornemen aanteekende om Maria te beminnen, te dienen en te vereeren. Op zekere plaats voegt hij er bii dat een ieder nu en dan m zijne noodwen-dieheden behoefte heeft aan eene veilige schuilplaats, maar dat zijne bevoorrechte schuilplaats, na de heilige wonden van Jezus, is aan het hart en onder den mantel van Maria. Eens ondervraagd zijnde, welke middelen hij gebruikte in zijne dorrigheden was zijn nul-woord- Het gebed, de arbeid, het geduld en Wnal mijne toevlucht tot het hart van Maria.quot;
Eiken dag bad hij het rozenhoedje, nu eens geknield dan staande, dan weder zittende of wandelende doch altijd met evenveel godsvrucht de ge-Smen overdenkende. TJit onderscheidene schrijvers had hii heerlijke lofzangen en schoone lofspraken ter eere van Maria bijeenverzameld en daarenboven overdenkingen samengesteld op de twaalf yoornaamste deugden der H. Maagd, deze woorden indachtig: Eene vrouw, met de zon bekleed en om haar hoofd kroon W»» .terr.n quot; - mot hot, dool om haar te vereeren, haar zijne dankbaarheid te betui-„en en de begeerte om haar na te volgen. Zijne vindincriike godsvrucht heeft de Maria vereering met nieuwequot; oefeningen vermeerdeM. Zoo bad h.j dagelijks een klein rozenhoedje, bestaande uit drie Onze
149
Vaders ter eere van de H. Drievuldigheid en twaalf Wees gegroeten ter eere van Maria, door hem de kroon der twaalf sterren genoemd en bestemd om het hoofd der H. Maagd te sieren. De twaalf deugden, waarvan de Zalige eene kroon voor Maria vormde, zijn: het geloof, de hoop, de liefde, de godsvrucht, de ootmoed, de maagdelijke zuiverheid, de sterkte, de armoede, de naastenliefde, de gehoorzaamheid, de barmhartigheid en de zedigheid.
Hij heeft daarenboven zeven beschouwingen geschreven over het Wees gegroet, waarin de schoonste gedachten over de voorrechten der Moedermaagd ontwikkeld zijn. Het zou ons te lang bezighouden, wilden wij alles aanvoeren wat de ijverige dienaar van Maria ter harer eere verrichtte; wij zullen ons met nog enkele trekken vergenoegen, die gering schijnen in de oogen van hen, die niet weten wat het is Maria te beminnen, maar ongetwijfeld zeer aangenaam geweest zijn aan die goede Bloeder.
Negenmaal in den 'oop van den dag sprak hij dit schietgebed der Kerk uit: „Zalig is de schoot der Maagd Maria, die den Zoon des eeuwigen Vaders gedragen heeft.quot; Op het oogenblik dat hij aan tafel ging aanzitten, alvorens zijn servet te ontvouwen, bad hij een Wees gegroet ter eere van de Onbevlekte Ontvangenis, en 's avonds, voor hij in bed stapte, bad hij nog een Ave Maria tot dezelfde intentie.
Men vindt ook nog in zijne geschriften opgetee-kend, dat hij de gewoonte had aangenomen om de drie gewichtigste tijdpunten van het bestaan der H. Maagd door een drievoudig Ave Maria te vereeren. Het eerste was het oogenblik harer Onbevlekte Ontvangenis, het tweede dat, waarin zij Moeder van God werd, en het derde, waarop zij na haren dood met haren goddelijken Zoon vereenigd is geworden.
Op de feestdagen der H. Maagd bezocht hij, zoo hem dit mogelijk was, de zeven, haar te Rome toegewijde kerken, ter eere van de zeven Weeëfi. Eiken dag riep hij zeer dikwijls uit: „Ik wil Maria be-
150
minnen.quot; — Zijne voreering van Maria was evenwel het vurigst in de groote vacantie, tijdens zijn verblijf op de villa te Frascati, waar hij in de nabijheid was van de miraculeuze Madonna di Grotta f errata, een beroemd pelgrimsoord, door duizenden en duizenden geloo7igen jaarlijks bezocht. Ook Joannes, die nu door geene studiën verhinderd was, begaf zich dikwerf naar die plaats, en vond daar ruimschoots vergoeding voor het gemie zijner geliefkoosde Madonna in het Komeinsche collegie.
Bevond Berchmans zich in de recreatie met een metgezel, dien hij als een bijzonder trouw vereerder van Maria kende, dan ging hij met hem eene weddingschap aan, om te zien wie aan de Allerheiligste Maagd de schoonste en heerlijkste titels en benamingen kou geven. Joannes wist altijd de schoonste uit te vinden, en wanneer de anderen stilzwegen, voegde hij er altijd nog nieuwe bij ; het scheen waarlijk dat hem eer de tijd dan de stof ontbroken zou hebben.
Hij is de eerste geweest, die als een waar krijger van Maria ging slapen met haar rozenkrans aan den arm. Tegen het einde zijns levens verwisselde hij echter deze gewoonte voor eene andere, door het rozenhoedje niet meer aan den arm, maar om zijn hals te dragen. Men noemt hem dan ook terecht: een waar, een bevoorrecht kind van Maria: op een Zaterdag werd hij geboren, op een Zaterdag trad hij in de Sociëteit, op een Zaterdag werd hij begraven; ' maar de Zaterdag was ook voor hem een dierbare dag: op Zaterdag vaatte hij, op Zaterdag ging hij in de keuken helpen, op Zaterdag verrichtte hij altijd eene bijzondere versterving, Maria ter eer.— Hoog roemde hij de gunsten en weldaden, door de H. Maagd aau de Sociëteit bewezen; hij had er voor zich eene verzameling van gemaakt, en hoe vurig wenschte hij dat die gunsten eu weldaden tot aller kennis waren gekomen.
Zijne vereering van Maria onderscheidt zich vooral door twee feiten. Vooreerst had hij de belofte atge-
151
legcl, zijn eerste werk, dat hij in het Jicht zou geven, over de Onbevlekte Ontvangenis der Allerheiligste Moedermaagd te schrijven. En dit voornemen was in allen ernst gemeend; daarom had hij reeds het plan van zijn te schrijven werk gevormd; reeds vele bouwstoffen, al lezende in de Kerkvaders en andere schrijvers bijeenverzameld. Doch wat in zijne Maria-vereering bovenal onze bewondering verdient, is het volgende. Hij deed in het laatste jaar zijns levens eene opdracht aan de H. Maagd, in tegenwoordigheid van het Allerheiligste Sacrament, met liet zegel der Sociëteit en zijne handteekening voorzien, in deze woorden: „Ik, Joannes Berchmans, de onwaardigste zoon der Sociëteit van Jezns, beloof aan U en aan uwen Zoon, dien ik belijd tegenwoordig te zijn in dit hoogheilig Sacrament der Eucharistie, altijd te zullen wezen, — zoo de Kerk het niet anders bepaalt, —de trouwe verdediger en voorstander uwer Onbevlekte Ontvangenis. Ter bekrachtiging onderschrijf ik dit met mijn eigen bloed en druk er den naam van Jezus, het zegel der Sociëteit, op. A0. 1620.—Joannes Berchmans. IHS.quot;
Uit kostbare stuk, door den Zalige eigenhandig geschreven en met zijn bloed onderteekend, wordt nog in het Roraeinsche collegie bewaard. Het werd na zijn dood wel gesloten gevonden in zijn klein geestelijk boekje, en buitenop las men de woorden: „Niemand dan de overste mag dit openen.quot; Behalve de belofte van de Onbevlekte Ontvangenis altijd te zullen verdedigen, bevat het nog de formule der eenvoudige geloften van de scholastieken der Sociëteit en eindelijk de geloofsbelijdenis.
Toen men na den dood des Zaligen deze belofte aan den even geleerden als godvruchtigen Kardinaal Bellarminus mededeelde, riep hij in verrukking uit: „Wat een heerlijke zaak, dat hij deze getuigenis voor de H. Maagd geschreven heeft! Gelukkige vond! Ik voor mij geloof dat Maria zelve hem dit heeft ingegeven.quot; En wij voor ons, die de Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd door den onster-
152
felijken Pius IX, onder de leiding van den H. Geest, tob een leerstuk hebben zien verheffen, wij mogen deze ingeving der H. Maagd als stellig aannemen.— Voor het overige weten wij uit het reeds verhaalde, dat hij eene groote en buitengewone devotie had tot Maria Onbevlekt-ontvangen; dat hij gaarne en dikwijls sprak over dit heerlijke voorrecht, geheel eenig in zijne soort; dat hij gewoon was eiken keer als hij aan tafel kwam, alvorens zijn servet te ontvouwen, een Wees gegroet te bidden ter eere van Maria's Onbevlekte Ontvangenis.
Veel zouden wij nog kunnen schrijven over de vurige liefde, de warme genegenheid van den Zalige totale Allerheiligste Moedermaagd; eene zaak evenwel moeten wij nog in het voorbijgaan aanstippen: het is de echt kinderlijke vertrouwelijkheid, waarmede Berchmans met Maria placht om te gaan. Wanneer hij voor zich of voor anderen eene gunst van haar wenschte te verkrijgen, schreef hij zijn verlangen op een klein papiertje, er zijn offertje aan de H. Maagd in de eenvoudigheid des harten bijvoegende. Hij schreef gewoonlijk; „Indien de Allerheiligste Maagd door bare tusschenkomst deze ... of gene genade voor mij verkrijgt, zal ik ter barer eere drie rozenhoedjes bidden... of deze gebeden storten... of deze verstervingen doen.,..quot; Vervolgens hechtte hij dit briefje aan het beeldje der H, Maagd, waarvoor hij mediteerde; en men weet dat hij door hare bemiddeling gewoonlijk verkreeg wat hij afsmeekte. Ten slotte halen wij uit zijne schriften nog de volgende woorden aan, die alles samenvatten wat wij over de Maria-vereering van den zaligen Berchmans kunnen zeggen: „Ik zal nooit rusten voordat ik eene teedere liefde koester jegens mijne allerzoetste Moeder Maria.quot; Wij weten toch wat het zeggen wil, wanneer de Zalige, zoo volhardend in het eenmaal ondernomene, verklaart niet te zullen rusten vóór hij zijn doel heeft bereikt.
Wij zouden onvolledig zijn, indien wij, bij de bespreking der innige godsvrucht van den beminne-
153
lijken jongeling, niet van zijne vereering der Heiligen gewaagden.
De buitengewone liefde, die hij Maria toedroeg, was oorzaak dat hij ook eene bijzondere devotie had tot hare heilige moeder Anna, maar bovenal tot den heiligen Jozef, haar zuiveren bruidegom, den beschermer en behoeder van haar en haren goddelij-ken Zoon. Onder zijne papieren vond men eene aardige verzameling van alle gunsten en genaden, door dezen Heilige aan zijne trouwe vereerders geschonken, welke hij uit verschillende schrijvers had getrokken ; hij voor zich zelf legde bovendien de verklaring af, nooit te vergeefs den H. Jozef om eene gunst gevraagd of zijne voorspraak ingeroepen te hebben.
Nog vele andere voorsprekers had de Zalige in den Hemel, die hij als eene dankbare beschermeling met warmte vereerde : op de eerste plaats stond zijn bewaarengel. hem door Grod zeiven geschonken, dien hij met het oog des geloofs altijd aan zijne zijde meende te zien, dien hij als Gods afgezant eerbiedigde, als zijn bewaker beminde, aan wiens heilige hoede en leiding hij zich onderwierp, vast besloten en vurig verlangende, in alles diens heilige ingevingen te volgen.
Zijne bijzondere beschermers waren nog: de H. Joannes de Dooper, wiens naam hij droeg en wiens verstorven leven hij in zich trachtte uit te drukken; de H. Ignatius, zijn vader, dien hij als een rechtgeaarde zoon teeder beminde; de H. Franciscus Xaverius, wiens voetstappen hij onder de iieidenen en ongeloovigen eenmaal hoopte te drukken, en de zalige Aloysius en Stanislaus, jongelingen als hij , kinderen derzelfde moeder als hij, die weinige jaren te voren in datzelfde Rome, onder denzelfde, regel hadden geleefd. Zietdaar even zoovele voorsprekers en beschermers, die de Zalige godvruchtig en met vertrouwen vereerde en aanriep. Aan eiken zijner hemelsche voorsprekers was een bepaalde dag der week gewijd; bij hot opstaan droeg hij door diens bemiddeling al zijne handelingen aan God op, en
154
li«t niet na in don loop van don dag menig goed werk ter zijner eere te verrichten. Eene heilige voorliefde had hij evenwel voor den zaligen Aloysius van Gonzaga, welke quot;hij zelf niet anders wist te verklaren, dan omdat hij zijn broeder in Christus was. Vandaar die zucht om dien zaligen jongeling na te volgen; vandaar de vraag die hij zich zoo dikwijls stelde: Hoe zou Aloysius hier gehandeld hebben? Vandaar dat hij, zoo menigmaal hij in de kerk een bezoek bracht aan het Allerheiligste Sacrament , nooit naliet ook de kapel te bezoeken van Aloysius, waar diens heilig overschot onder het altaar rust; vandaar eindelijk dat hij zoo dikwerf en met zooveel hartelijkheid van dezen jongeling sprak en ter eigene stichting en opwekking zijne levensschets had opgeschreven met de deugden en wonderen, door de Congregatie der Eitussen goedgekeurd. ïer zijner eere deed hij vele boeteoefeningen en andere godvruchtige werken. Zoo vinden wij opgeteekend, dat hij op den 2istel1 Mei 1621 aan Grod de opdracht deed van honderd acten van ootmoed, ter eere van Aloysius te verrichten; zoo vinden wij het voornemen opgeteekend om zijn heilig leven en zijne verhevene deugden na te volgen. En dit voornemen deed hij trouw gestand, want volgens het oordeel van wereldlijke en religieuze personen, was hij een volmaakt afbeeldsel van den engelachtigen Aloysius. Op den 15deu Juni 1620 — een plechtigen dag voor het liomeinsche collegie, want de overblijfselen van een zijner vroegere bewoners, van Aloysius, werden uit de kapel van de H. Maagd naar de nieuwe ter i;ijnei' eere prachtig gebouwde kapel overgebracht, — op dien heugelijke dag had onze Joannes, boven zoo vele Paters en Broeders, het geluk om tot de fakkeldragers te behooren, die het heilig overschot onder de processie omgaven. Toen P. Jacobus Croce, assistent van Italië, den jeugdigen Berchmans beschouwde, sprak hij tot P. Theodoras Euijs, assistent van Duitschland, deze woorden: „Die Broeder Berchmans schijnt mij een
155
andere Aloysias quot; En waarlijk, wat wij totduaverrp van den Zalige hebben leeren kennen, moge ons ten bewijze strekken, hoe gegrond dit oordeel was, dat trouwens door de volgende bladzijden nog zal bevestigd worden. — Dat hem bovendien de uitbreiding der vereering van den zaligen Aloysius zeer ter harte ging, blijkt uit een brief, aan een Belgischen Pater geschreven, waarin de heilige jongeling, over Aloysius sprekende, onder anderen het volgende zegt;
„De zalige Aloysius, die in de Sociëteit tot hare groote glorie den naam van Engel droeg, gelijk Xaverius dien van Apostel, is tot beschermer vau het llomeinsche collegie gekozen geworden, en de Hoogeerwaarde P. Generaal heeft wel willen toestaan, dat de vernieuwing der geloften, die te voren gewoonlijk op den feestdag van de H. Maria Mag-dalena geschiedde, voortaan zal plaats hebben op het feest van den zaligen jongeling.
„Die dag wordt hier allerplechtigst gevierd. In de ter zijner eere nieuwgebouwde prachtige kapel, versierd met de fijnste marmersoorten, dragen drie adellijke jongelingen, in tegenwoordigheid van kardinalen en andere vorsten der Kerk, een dichtstuk : eene Latijnsche en eene Grieksche redevoering voor. — Er leven nog velen in het Komeinsche collegie en in het professiehuis, die vriendschappelijk met den Zalige hebben verkeerd, onder anderen, onze Hoog-eerw. P. Generaal, Mutius Vitelleschi, en P. Vir-gilius Cepari, die zijn leven beschreven heeft en de postulalor is geweest zijner zaligverklaring. Deze twee vooral leggen de verklaring af, dat zij hun hart heviger voelden ontbranden in den omgang met Aloysius dan in het uur der overdenking zelve. Eens dat P. Vitteleschi en onze Zalige samen spraken, viel het gesprek ongemerkt op de hooge voorrechten , de verhevene guusten van hem, die het geluk heeft om tot de Sociëteit geroepen te zijn. De Zalige verklaarde deze zoo hoog te schatten, dat hij , ware dit noodzakelijk, — om ze nog eenmaal te
15G
aniaken, niet zonde aarzelen door de pijnen der liel te gaan. Ik heb dit uit den mond van P. Generaal zeiven gehoord.
„Vraag voor mij, Eerwaarde Pater, de genade, dat ik dien engelachtigen jongeling zoo volmaakt mogelijk mag navolgen!quot;
Wij sluiten met te vragen, niet of Joannes de gevraagde genade heeft ontvangen, maar wel, of hij er niet volkomen aan heeft beantwoord?
VII.
ZIJN VEKLAJsGEN NAAH DEN DOOD.
De gelukkige jongeling bleef zoo voortgaan als hij was begonnen, met altijd naar hoogere volmaaktheid , naar verhevener deugd te streven en op te klimmen, onder de vaderlijke leiding Gods, die voorgenomen had hem weldra tot zich te roepen. Had hij zich daarom, het voorgaande jaar, er op toegelegd om de deugd van ootmoed, de zelfkennis te bereiken, — in het jaar 1621, het laatste zijns levens, waarin hij voor altijd met God zou vereenigd worden, schreef hij op het eerste blad van het boek, waar hij zijne geestelijke zaken in aanteekende, de volgende ■woorden: „Ik heb het gezegd, nu begin ik.quot; En de deugd, die hij zich meer bepaald ten doel stelde, waarover hij zijn bijzonder onderzoek deed, was de liefde, de geestelijke blijdschap. Vandaar dat men bijna op elke bladzijde deze ontboezemingen aantreft; „Liefde, liefde, leven voor den dag van lieden, leven voor het oogenblik.quot; En geen wonder, het goddelijke vuur had zijn hart zoo ontvlamd, dat hij, niet meer aan liet leven denkende, de dagen en uren niet meer tellende, hoewel geheel overgegeven aan het welbehagen Gods, toch het vurig verlangen naar het bezit van het hoogste goed, naar het bezit van God niet kon bedwingen.
Hij haakte naar den dood als naar liet oogenblik zijner verlossing uit deze ballingschap, als naar
157
den zaligen stond, die hem voor altijd met zijn God zou vereenigen. Kan het ons derhalve bevreemden, dat hij dikwerf aan den dood dacht, dikwerf over den dood sprak? In den zomer van dit jaar ging hij met P. Strada, een der beroemdste Paters van het Pomeinsche collegie, de kerk van Maria-Maggiore bezoeken. Onder het terugkeeren spraken zij van het groote vertrouwen, de ongekende kalmte, waarin dikmaals de religieuzen sterven. P. Strada haalde , ter bevestiging hiervan, de voorbeelden aan van verschillende personen, die hij in het Eomoinsche collegie had zien sterven, en zeide eindelijk: „Ik bid God, broeder Joannes, dat mijne ziel den dood der rechtvaardigen sterve.quot; Na een oogenblik denkens nam de Zalige het woord op en sprak op eerbiedigen toon: „Eerwaarde Pater, wij moeten eerst zeggen : dat mijne ziel het leven der rechtvaardigen leve, opdat wij eenmaal zullen kunnen uitroepen: dat mijne ziel den dood der rechtvaardigen sterve!quot; Bij het hooren dier ernstige woorden uit den mond van dezen zedigen en nederigen jongeling, die hem altijd een zoo grooten eerbied bewees, was P. Strada diep getroffen en bewonderde de heiligheid van zijn jeugdigen Broeder, die zich door het leven der rechtvaardigen tot den dood der rechtvaardigen voorbereidde. Eene maand voor zijne ziekte, terwijl hij met een der Paters gedurende den ontspanningstijd in gesprek was, toonde hij te over, hoezeer hem de wereld en dit tegenwoordige leven walgden, door te zeggen, dat hij — zoo het G-od behaagd hadde hem tot het andere leven op te roepen — niet den minsten spijt bij het verlaten dezer aarde zou hebben ondervonden. — Toen hij eenige dagen later met P. Hieron. Savignano , Professor in het collegie en zijn innigeri vriend, met wien hij, tot zijn eigen geestelijk welzijn, zoo gaarne omging, stond te praten, verklaarde liij dezen een onwederstaanbaar verlangen naar den dood te gevoelen, ten einde op meer volmaakte wijze met God vereenigd te zijn. P. Savignano, die een dieperen blik wilde werpen in de heilige
158
ziel zijns Broeders, nam de vrijheid Lem te vragen, of hij op dit oogenblik zoo gestemd en gesteld was, dat hij den overgang van het leven tot den dood niet vreesde? „Ware het mij toegestaan,quot; was het antwoord des Zaligen, „de zaken naar believen te regelen, dan zoude ik eerst gedurende eenige dagen de geestelijke Oefeningen willen doen, maar kon dit niet geschieden, zoude ik in allen geval gaarne sterven.quot; Deze stemming moest noodzakelijk haren invloed op den Zalige uitoefenen. Hij was dan ook in de laatste dagen als iemand, die met zijne gedachten elders is, die met zijn lichaam op aarde , maar met zijne ziel in den hemel verkeert. Het was als hadde G-od reeds vastgesteld die jeugdige plant in het paradijs over te brengen, zoo zacht en kalm bereidde de Zalige zich voor door vurige begeerten, door een van liefde verterend gevoel. Daarom had hij deze woorden: „Ik verlang ontbonden te worden, ik kwijn van liefde weg,quot; altijd in het harten dikwerf op de lippen; maar hij durfde die genade niet uitdrukkelijk vragen, daar hij niet wist of zij soms met den wil Grods en de meerdere glorie zijner majesteit in strijd was.
Het behaagde evenwel der goddelijke goedheid , zijne heilige verlangens te verhooren en hem een teeken te geven van hetgeen weldra gebeuren zou. Op den laatsten dag der maand Juli, den feestdag van den Heiligen Ignatius, onzen Vader en Stichter, bij de gewone uitreiking der maandpatronen van Augustus in het Eomeinsclie collegie, wees het lot aan Joannes tot patroon der maand een Heilige aan, wiens hoofdspreuk was: „Ziet toe, waakt en bidt, want gij weet niet wanneer de tijd van sterven daar is.quot; Deze woorden des Zaligmakers, door den Evangelist Marcus medegedeeld, vond de Zalige op zijn maandbriefje; hij begreep de waarschuwing aanstonds en nam ze als een teeken aan, hem uit den Hemel gezonden, dat de Heer hem weldra tot zich zou roepen. Mei de blijdschap in het hart en op het gelaat, spoedde hij zich naar zijn Professor,
169
P. Frans Piccolomini, om liem de goede tijding mede te deelen, on zijne vreugde was te groot, om die ook voor vele zijner broeders verborgen te houden. En weldra had de uitkomst alles bevestigd, want na vijf dagen werd hij ziek, en wederom verstreken er acht dagen en de Zalige was niet meer!
Hij was thans een jongeling van ruim twee en twintig jaren, waarvan hij er vijf in de Sociëteit had doorgebracht; doch hoe jeugdig hij ook ware, de draad des levens zou worden afgesneden. Hij had slechts den tijd gehad om de eerste lijnen van de religieuze volmaaktheid te trekken, en toch zal hij ous bij zijn heengaan een heerlijk kunststuk nalaten, dat wij allen moeten bewonderen, waaruit wij allen kunnen leeren, dat wij allen willen navolgen en waarvoor wij God den hartelijksten dank verschuldigd zijn.
Van zijne laatste ziekte tot aan zijn dood. I.
AAN ZIJN ZIEKBED.
De gemoedsgesteldheid der rechtvaardigen bij de wedaehte aan den dood is geheel verschillend van die der zondaars. En geen wonder, de laatsten berooft hij van de tegenwoordige goederen, zonder hun de eeuwige te beloven. Daarom beschouwen zij den dood, terwijl die nog ver af is, met verdriet, en]j8 hii eenmaal dichtbij gekomen, met een schrik, die maar al te dikwerf in wanhoop ontaardt.* Niet zoo de Heiligen: zii wachten den dood kalm af, ontvangen hem met vreugde, omdat hij het begin va.n hun celuk en het einde hunner ellende tevens is. Zeer quot;juist schildert daarom de H Bernardus het beeld des rechtvaardigen in deze twee groote trekken: „Hij leeft in geduld en sterft in vreugde.quot; In waarheid, het geduld ondersteunt hem in dit leven, dat, door hem van den beminde gescheiden te houden' niets bekoorlijks en aanlokkends bezit; hij is daarentegen overstelpt van vreugde bij het naderen van
den dood, die, door hem te vereenigen met God, niets
dan hetgeen zoet en liefelijk is voor hem hebben kan.
Deze schildering van den rechtvaardige is het volmaakte beeld van den zaligen Berchmans: mets hechtte hem meer aan do aarde, omdat heel zijn schat in den Hemel was; daarom .viel het hem pijnlijker te leven dan te sterven. Doch welke redenen
161
hij ook had om veeleer naar den dood dan naar het leven te verlangen, hij wachtte den dood met kalmte af en droeg het leven met geduld, gereed om te blijven, maar even gereed om te vertrekken, wanneer het aan God, den leider zijner gedachten en wenschen, mocht behagen.
Deze was de toestand van den Zalige, zooals hij verklaarde aan een der Paters, die hem aldus toesprak; „Gij zijt nog jong en hebt volgens allen schijn nog vele jaren voor u; maar zoo het God behaagde aan uwe jaren weldra een einde te stellen , wat zoudt gij zeggen?quot; En de heilige jongeling antwoordde : „Ik zou zeggen dat God wel goed voor mij is, zoo den tijd mijner ballingschap in te korten en mij naar het vaderland over te brengen.quot;
Terwijl hij in deze gelukkige zielsgesteltenis verkeerde, geheel vervuld van God, met het vurigst verlangen — ware dit Gods aanbiddelijke wil— om ontslagen te worden van de banden des lichaams en verlost uit de ballingschap dezer wereld, ten einde iu den Hemel het oneindige goed te aanschouwen en te genieten, werd hij door eene lichte onge-steldheid aangetast. Op den vijfden Augustus, een aan de H. Maagd toegewijden dag, ter herinnering aan de wondervolle sneeuw, toen op den Esquilijn-schen berg gevallen, en aan de inwijding van den daar ter plaatse gebouwden tempel, begon hij een weinig last te gevoelen van buikloop. Zonder er zich evenwel over te bekommeren, ging hij nog denzelfden dag met de anderen naar de villa, waar hij, volgens gewoonte, den tijd doorbracht met te spreken over God en geestelijke zaken, doch voor heden meer bepaald over de geschiedenis der Sociëteit en onzer eerste Paters.
Den volgenden morgen beval hem P. Stephanus Bufalo, prefect der studiën in het Eomeinsche col-legie, naar het Grieksche collegie te gaan, ten einde aldaar te disputeeren bij eene openbare verdediging der wijsbegeerte. Gehoorzaam als altijd, spoedde zich onze Zalige naar genoemd coüegio, zonder oen woord
te reppen van zijne ongesteldheid, die hij nog verborgen hield, om te zien welken keer zij zou nemen. — Het toeval wilde nu dat een doctor in de wijsbegeerte, die uitgenoodigd was om de disputen te openen, niet verscheen en men de eerste plaats aanwees aan onaen nederigen Berchmaus, die gewoon was in alles de laatste te zoeken. Hij kweet zich intusschen meesterlijk van zijne taak en spreidde in zijne twistredenen eene zoo groqte vaardigheid en geoefendheid, zooveel scherpzinnigheid, kennis en wetenschap ten toon, dat allen, getroffen door zijn bondigen en kernachtigen redeneertrant, die met eene voorbeeldelooze aanvalligheid en zedigheid gepaard ging, hem bijna een vol uur aan het woord lieten.
Was het uit loutere overspanning, dat de Zalige zich dien dag nog onpasselijker gevoelde, of omdat hij den vrij langen weg in de felle middaghitte had afgelegd, of eindelijk alleen, omdat de ziekte zicli ongemerkt ontwikkelde? Wij weten het niet; maar wij weten, dat zich den volgenden nacht de koorts bij zijne kwaal voegde en hem zelfs geen enkel oogenblik ruste toestond. De Zalige verwachtte in volle kalmte beterschap van den morgen; maar, helaas! de ziekte nam toe, en daar hij zijne krachten aanhoudend voelde verminderen, meende hij volgens den regel verplicht te wezen, zijn toestand bekend te maken. Juist wilde hij in den loop van den dag aan de kamer zijns oversten gaan aankloppen toen hij dezen in den gang ontmoette. Hoe groot was niet de verwondering van P. Cepari bij het aanschouwen der bleeke en ingevallen gelaatstrekken van Joannes! Zijn eerste werk was dan ook, om naar zijn' gezondheidstoestand te vernemen. En nu verhaalde de heilige jongeling met eenvoud wat hem tleerde, waarop de overste van zijnen kant hem gelastte, aanstonds naar den ziekenbroeder te gaan. Na eene eerbiedige buiging met de baret in de hand, begaf hij zich onverwijld, zonder zelfs eerst even in zijne kamer te gaan, naar de ziekenzaal, waar
163
Broeder Joannes Baptista Ballerati Lem eene kamer aanwees, om daar voorloopig op bed wat uit te rusten. Het duurde niet lang of P. Cepari, getroften door zijn ingevallen gelaat, kwam zijn dierbaren Joannes bezoeken, en bevindende dat de koorts voorbij was, beval hij hem zich voor goed te bed te begeven. Het was in den namiddag van Zaterdag, omstreeks vijf uur, dat de Zalige zich op zijn smart-bed uitstrekte, dat hij nog eenmaal zal verlaten, om de H. Teerspijze te ontvangen.
Nauwelijks lag hij daar neder of de ziekenverzorger zeide: Welnu, wat zullen wij thans doen, Broeder Joannes? — „Wat God wil,quot; was het antwoord, „ik ben in Zijne handen en onder uwe zorgen, ik zal aan Hem en aan u als aan zijn persoon gehoorzamen.quot; Op dit oogenblik naderde P. Piccolomini. Zoodra heeft Joannes hem niet gezien, of hij herhaalt de spreuk, hem met zijn maandpatroon ten deel gevallen: „Ziet toe, waakt en bidt, want gij weet niet wanneer de tijd van sterven daar is,quot; en voegt er in de meest opgeruimde stemming bij, dat G-od in zijne voorzienigheid hem deze spreuk niet zonder doel had toegeschikt en hij nu slechts hoopte dat die gelukkige tijd spoedig zou aanbreken. P. Piccolomini , dio den zieke zulk eene hartelijke broederliefde toedroeg, voelde zijn hart krimpen bij deze woorden en verwijderde zich, zonder iets meer te zeggen, dan dat hij voor zijne gezondheid ging bidden.
De zieke sliep dien nacht niet. Den volgenden morgen, Zondag, communiceerde hij reeds vroeg met veel godsvrucht en een van liefde blakend hart. Hadde het in zijne keuze gestaan, hij had liet bed verlaten en zich ter aarde geworpen, om in die deemoedige houding zijn Jezus te ontvangen; maar het werd hem en terecht geweigerd: men stond alleen toe, dat hij op bed zou knielen. Eenige oogenblik-ken na de Communie sliep hij gerust in en bleef even gerust doorslapen, tot de geneesheer verscheen die den zieke iets beter vond. Inderdaad, hij was den
164
geheelen dag vrij wel, kalm als gewoonlijk en sprak veel van God en goddelijke zaken met de Broeders, die hem om strijd kwamen bezoeken.
Zijne liefde voor hen verloochende zich ook in zijne ziekte niet. Er heerschte toen te Eome eene aanstekende ziekte; het was diensvolgons dat de oversten bevel hadden gegeven om de kranken niet te dicht te naderen. — Deed de liefde soms eenigen het gegeven bevel vergeten, dan was de Zalige de eerste, die zijne Broeders aan deze verordening getrouw herinnerde. De natuur zijner ziekte bracht ook mede, dat er in zijne kamer eene onaangename reuk verspreid was; dit hinderde den welopgevoeden en broederminnenden jongeling. Hij smeekte daarom den ziekenmeester hierin te willen voorzien, al moest de kranke zelf daardoor lijden, opdat zijne Broeders , die hem zoo liefdevol bezochten, geene onaangenaamheid zoude bejegenen.
Was de dag gerust en kalm geweest, tegen den avond werd de ziekte al heviger en heviger, zoodat hij den geheelen nacht geen oogenblik kon rusten, 's Maandags 's morgens schreef de geneesheer aller-walgelijkste medicijnen voor: toch nam hij ze stipt en bereidvaardig in en verzocht zekeren Pater, zijn landgenoot, die zijn smartbed niet verliet, na het innemen der medicijnen, telkenreize het gewone dankgebed, na tafel gebruikelijk, te bidden.
Hij bracht dien dag zeer onrustig door, en op het gewone uur kwam de koorts met nieuw geweld opzetten. Daar de medicijnen niet de minste uitwerking hadden, was de heilige jongeling al spoedig op bovennatuurlijke middelen bedacht, en vraagde daarom tegen den avond den ziekenmeester, of het den volgenden dag, uit hoofde van het feest van St. Laurentius, ook Communie was? Toen deze antwoordde, dat het de gewoonte in het kollegie was, alleen des Zondags de Communie aan de bedlegeri-gen te brengen, maar dat men hem , — mocht hij er sterk op staan, — toch wel de vergunning zou geven om de H. Communie te ontvangen, hervatte hij
165
met vuur: „Neen, Broeder, dat is niet wel van u, dat gij ziet naar hetgene ik verlang, gij moet zien naar hetgeen men gewoon is voor de overigen te doen; ik verlang geene uitzonderingen.quot; En hij ontving de H. Communie niet. Zoo wensehte de Zalige, wars van alle zonderlingheid, zich ook in zijne ziekte aan het gemeene leven te onderwerpen.
Ofschoon zich reeds eenige verschijnselen van longontsteking voordeden, had de geneesheer tot dusverre de kwaal niet voor gevaarlijk gehouden: toch begaven hem in dezen nacht zijne krachten geheel en al en was hij op St. Laurentius zoo verzwakt, dat men hem om de vier uren iets zeer versterkends, als voorbehoedmiddel tegen de bezwijming, moest toedienen. Niettegenstaande dezen jammerlijken toestand, ontving hij zijne bezoekers met de gewone goedhartigheid en lieftalligheid.
In den avond van Dinsdag liet de overste , het gevaar bemerkend, allen, die zijn bed omgaven , vertrekken, en sprak vervolgens met heiligen ernst tot den zieke: „Zoo Q-od de Heer u in den Hemel wilde hebben, zou er dan soms nog iets kunnen zijn dat u bezwaarde?quot; „Neen, Pater,quot; luidde het antwoord , „tenzij eene kleine vrees, dat de liefde tus-schen de provinciën van België en Rome misschien zou kunnen verflauwen, indien de Paters na mijn dood en dien van mijn metgezel, die met mij hier is aangekomen, eens besloten niemand meer naar Rome te zenden. Op deze wijze zou de treffende eensgezindheid, zoo eigen aan de Sociëteit, worden weggenomen, doch indien het God belieft dat ik sterve, dan weet Hij wel wat Hij voorheeft. Ik voor mij geef mij ten eenenmale over aan het goddelijke welbehagen; maar mijn verlangen en mijn lust zijn sterker om te gaan dan om te blijven, en hing het van mijne beslissing af, ik zou het geen oogenblik meer uitstellen.quot;
Was de eerste verheugd den zieke in deze heilige gemoedsgesteldheid te zien, hij bedroefde zich tevens bij de gedachte, dat het coliegie gevaar liep om
166
een zoo zeldzaam toonbeeld van deugd en heiligheid weldra te verliezen. P. Cepari gaf den lijder zijn zegen en yerwijderde zich. Uaar hij evenwel, uithoofde der zwakheid van den zieke voor gevaar beducht was, beval hij, alvorens de ziekenzaal uit te gaan, aan den ziekenbroeder hem niet te verlaten en voor de nachtwake te zorgen.
Broeder Ballerati, even bekwaam voor zijne taak als onuitputtelijk in liefde eu zachtheid, verloor den dierbaren zieke geen minuut uit het oog, en toen hij bemerkte dat de geheele nacht slapeloos zou voorbijgaan , begon hij omstreeks tien uur met hem over God te spreken. Dit deed den zieke zichtbaar goed. De Broeder voelde hem na verloop van elk half uur don pols, en bevindende dat deze altijd flauwer en flauwer werd, zeide hij tot den lijder: Broeder Joannes, heeft P. Rector u niets gezegd? Ik vind u zeer verzwakt; mij dunkt, het zou goed zijn zoo gij morgen de H. Communie ontvingt, om u wat te versterken.quot; — „Bij wijze van de H. Teerspijze ?quot; was de wedervraag. En het antwoord: „Ja, Broeder, mij dunkt dat gij de grootereis gaat aannemen.quot; — Bij deze woorden van vreugde opspringende, scheen de jongeling zijne krachten te hernemen, en den Broeder om den hals vallende, riep hij uit: „O! welk eene goede, welk eene aangename tijding brengt gij mij, dierbare Broeder! Zij is de zoetste, de troostvolste die ik ooit in mijn leven ontving.quot; De Broeder, door deze uitbundige vreugde vertee-derd, kon niet antwoorden dan met tranen, waarop de Zalige hernam: „Maar hoe ? waarom weent gij toch ? G-ij bemint mij en gij betreurt mijn geluk!quot; Hij vroeg daarna zijn kruisbeeld, nam het in de hand, en met de uitdrukking der innigste godsvrucht en een levendig vertrouwen sprak hij: „Mijn Heer en mijn God! Gij weet het, ik heb nooit iets bemind, nooit iets verlangd, nooit iets bezeten in deze wereld dan IJ, en dank zij uwer barmhartigheid, ik bemin en verlang en bezit nog heden niets dan ü. — Tot U alleen neem ik mijne toevlucht,
167
in TJ alleen stel ik mijn vertrouwen. O God van mijn hart, o mijn Jezus! verlaat mij niet!quot; — Terwijl hij dat zoete gebed uitsprak, slaakte de eenvoudige ziekenbroeder, door smart overladen, diepe zuchten en smeekte den zaligen lijder tevens, zijner te willen gedenken in het rijk van glorie en genietingen. Behoeft het nog gezegd te worden, wat de liefde Joannes ingaf? Hij beloofde den Broeder al wat hij vroeg.
Deze evenwel ziende, hoe de Zalige zijne liefdevolle gesprekken met God hervatte en bevreesd dat zij zijne laatste levenskrachten geheel zouden uitputten, beval hem zich te matigen en wat rust te nemen. Een hard bevel voor den Zalige. Hij antwoordde daarom: „quot;Wist gij eens, mijn Broeder, hoe gelukkig mijne ziel zich gevoelt in dit innig verkeer met God!quot; —Nochtans wilde hij zich liever van deze hemelsche zoetheden dan van de verdienste der gehoorzaamheid berooven ; hij zweeg daarom, en in plaats van met zijn God te spreken, verzocht hij den Broeder zijne laatste gevoelens te willen opschrijven. — Ziehier de woorden die het letterlijk voorzeidê:
„Ik vraag ootmoedig vergiftenis aan mijn aller-dierbaarsten P. Generaal, en het berouwt mij zeer, een zoo onwaardige Zoon der Sociëteit te zijn geweest. Ik bedank haar uit geheel mijn hart, die dierbare Sociëteit van Jezus, mijne goede moeder, voor de moederlijke zorgen, die zij heeft gehad voor mij die ze niet verdiende. Ik zeg ook mijn dank aan P. Rector, aan mijne Professoren: P. Prans Piccolomini, P. Tarquinius Galluzzi, P. Horatius Grassi, voor al de moeite die zij aan mij besteed hebben. Ik bedank al mijne Broeders voor de groote liefde, mij betoond gedurende mijn verblijf in het Eomeinsche collegie, maar vooral in mijne kortstondige ziekte.
„Ik smeek mijn overste om de genade van de H. Teerspijze te mogen ontvangen, liggende op den naakten grond of ten miuste op een matras, en wel
168
te willen toestaan, dat ook de jongere scholastieken daarbij tegenwoordig zijn, opdat zij, door hunne vurige gebeden aan mijne zwakke pogingen te paren, mij mogen helpen, om deze laatste H. Communie wel te doen.
„Dewijl ik daarenboven al de mij dierbare Paters en Broeders niet persoonlijk kan omhelzen, smeek ik den Eerwaarden P. Rector, te willen vergunnen dat een ander dit in mijne plaats verrichte. Ik zou eindelijk wenschen te sterven in het kleed der Sociëteit.quot;
Na den Broeder vriendelijk te hebben verzocht, dezen zijn uitersten wil aan den overste ter hand te stellen, legde hij zich gerust ter neder, onophoudelijk bezig met acten van liefde te verwekkenquot;.
Om twaalf uur, in den nacht van Dinsdag op Woensdag, verlangde hij zijn overste, P. Cepari, bij zich te hebben, die oogenblikkelijk werd geroepen en ook onverwijld verscheen. Deze vond den zieke geheel in Gods liefde verslonden en bereid om den weg naar den' Hemel op te gaan. Vervolgens sprak hij geruimen tijd met den Zalige over diens zielstoestand, totdat deze hem eindelijk de vraag stelde, of hij het goedvond, zoo hij eene algemeene biecht sprak van zijne intrede af in de Sociëteit. De Pater, 'sjongelings engelachtige reinheid kennende en zijne onvermoeide zorg in het onderhouden van alle, ook de geringste regelen, oordeelde eene algémeene biecht niet alleen niet noodzakelijk, maar ook in deze omstandigheden niet dienstig. De Zalige berustte van harte in den wil zijns oversten en sprak zijne gewone biecht van acht dagen, maar met een buitengewoon leedwezen, met eene buitengewone verteedering. Zoo ofl'erde hij aan de gehoorzaamheid het verlangen op om eene algemeene biecht te doen van de laatste jaren zijns levens, op het oogenblik dat hij zich gereed maakte om dit leven te verlaten.
Thans overhandigde de Broeder de door hem geschreven memorie aan P. Cepari. Deze las ze, bekrachtigde er alle artikelen van en beloofde den
169
zieke al liet mogelijke te zullen doen tot troost zijner ziel. Het was uit dien hoofde dat hij , vóór het uur van ontwaken daar was, bevei gaf dat allen , zoodra zij gereed zouden zijn, zich naar de kapel zouden begeven, om het Allerheiligste Sacrament te begeleiden. — Joannes dacht intusschen aan niets anders dan aan het groote geluk, dat hij weldra zoude ontvangen. Hij bereidde zijne ziel tot de komst van den welbeminde voor, maar zijn lichaam tevens, want uit eerbied voor het heilige Sacrament des Oliesels, dat hem na de Communie zou worden toegediend, verzocht hij den Broeder zijne voeten te willen reinigen.
Om vier ure ging de huisbel, ten teeken dat het uur van opstaan was aangebroken. De Broeders, die belast waren om do anderen te wekken, kondigden in alle kamers aan, dat Joannes onverwijld de laatste heilige Sacramenten zou ontvangen. Deze onverwachte tijding was als een pijl die aller harten doorboorde. Van alle kanten was het niet dan zuchten en weenen; van al ie kanten hoorde men de klachten: O God! wat een ongeluk! Welk een verlies voor dit collegie, de dierbare Broeder, de Heilige dien wij gaan verliezen! Van alle kanten stroomde merv in overhaasting naar de kapel, om toch maar bij tijds daar te zijn, ten einde den Zalige nog eens te zien communiceeren.
Onder de algemeene ontsteltenis en droefheid, die de toestand van den zoo teergeliefden zieke veroorzaakte, was hij alleen kalm, hij alleen blijde in de verwachting van zijn Zaligmaker en eene betere toekomst. Hiervan getuige het volgende voorval. In dezen oogenblik was aan zijn bed gezeten de alom beroemde schriftverklaarder P. Cornelius a Lapide , die hem vroeg, of hij niet door de eene of andere angstvalligheid werd gekweld, of er hem soms nog iets op het harte lag dat hem in dezen stond bezwaarde P — „Niets, volstrekt niets,quot; antwoordde de Zalige, „ik ben tevreden en smaak door de genade Gods een vrede en eene vreugde, die de ge-
S
170
heele woreld mij niet zou kuunen schenken.quot;
Alles werd iutusschen tot de pleclitigheid voorbereid. Men spreidde een matras op den grond en legde er den Zalige eerbiedig op neder, gekleed in zijne dierbare toog, waarop hij zijne lippen zoo dikwijls had gedrukt. Velen snelden reeds naar de ziekenzaal en vonden daar bij het binnentreden den heiligen jongeling in die nederige en godvruchtige houding, met een kalm en opgeruimd gelaat, de oogen ten Hemel gericht cn het hart ontstoken van de zuiverste liefde, nu en clan de zoete namen van Jesus en Maria uitsprekende. 3s het een wonder dat zij, geheel verteederd, hunne tranen niet konden weerhouden'?
Omstreeks half vijf naderde de Eector met het Allerheiligste Sacrament, gevolgd door allo Paters en [Broeders, onder welke ook de jongere scholastieken waren. Nauw heeft de heilige jongeling zijn Verlosser, op wien hij al zijne verwachtingen stelde, gezien of de liefde schijnt hem nieuwe levenskraclilen bij te zetten; hij staat eensklaps op en knielt eerbiedig op zijn matras neder. Nu schieten twee zijner Broeders toe, om hem te ondersteunen. Men bidt de Confiteor en Joannes zit blootshoofd», het lichaam een weinig voorover gebogen, in aanbiddende houding. Daar neemt de priester de H. Hostie en spreekt de gebeden der Kerk uit, en Joannes antwoordt met luider stem.
Op het oogenblik dat deze gebeden geëindigd zijn en de Priester den zieke nadert, om hem do H. Communie toe te dienen, legt deze, zoo overluid sprekende als hij kan, met een onbeschrijfelijk gevoel deze belijdenis af: „Ik belijd de tegenwoordigheid in het Hoogheilig Sacrament van den waren Zoon van Grod, den Almacntigen v^aclcr en van de Ailoi-heiligste Maagd. Ik belijd te willen leven en sterven als een ware zoon van de eene heilige Katholieke , Apostolische en lioomsche Moederkerk. Ik belijd te willen leven en sterven als een ware zoon der Heilige Maagd Maria. Ik belijd te willen leven en sterven als eeu ware zoon der Sociëteit.quot;
171
Deze woorden maakten zulk een diepen indruk op de omatanders, dat zij, toen do Priester gesproken had: „Ontvang, Broeder, de H. Teerspijze van het lichaam onzes Heeren Jezus Christus , die u beware voor den boozen vijand en u geleide ten eeuwigen leven!quot; — als waro de Zalige reeds nu aan hen ontroofd, als ware hun alle hoop ontnomen, — allen, zonder onderscheid, in een luid geschrei losbarstten, dat ongeioofelijk schijnt voor wie er geen oog- of oorgetuige van is geweest. — Joannes ontving intusschen met den eerbied en de brandende liefde van een Engel het aanbiddelijk lichaam van Jezus Christus uit de hand van P. Cepari, die zijne tranen niet kon bedwingen. Na hec ontvangen van den Grod des Hemels, verdiepte hij zich, het hoofd voorover gebogen en de handen kruiseling over de borst geslagen, in een hartelijk gebed, zich verootmoedigende zooveel hij kon, omdat hij zijn God, die hem reeds de poorten zijner eeuwige paleizen opende, in eene woning van slijk en aarde moest ontvangen.
In deze soort van geestverrukking, waarin zijne ziel nieuwe krachten putte, namen zijne lichaamskrachten zoo sterf af, dat men het voorzichtig oordeelde, de toediening van het H. Oliesel, dat hij zoo vuriff wenschte te ontvangen, niet langer uit te stellen.
Men logde hem diensvolgens wederom te bed, en na eenige oogenbiikisen verscheen P. Gepari met de H. Vaten. Het was een treilend schouwspel! In tegenwoordigheid van P. Theodorus Buys, Assistent van Duitschland, die deze plechtigheid wilde bijwonen, diende hem de Hector dit heilig Sacrament toe; maar deze was zoo getroti'en, dat hij de gewone gebeden der Kerk nauwelijks kon uitbrengen; en de aanwezigen, doordrongen van smarte, konden den mond niet openen, om op die gebeden te antwoorden. Doch dit was ook niet noodig, want J oan-ues, zoo kalm, zoo geheel bezig met de beschouwing dezer godsdienstige plechtigheid, als ware hij
172
niet ziek geweest, autwoordde zelf met volle tegenwoordigheid van geest en eene innemende godsvrucht, gelukkig van zich gesterkt te zien door de genademiddelen der Kerk tegen lt;le machten der hel.
Na het toedienen van het Heilig Oliesel, dat hem voor God geheel gezuiverd had van alle vlekken, die hem nog mochten aankleven, verzocht hij den overste de vergunning, zich nog eenmaal, in tegenwoordigheid zijner Broeders, te mogen beschuldigen van al zijne zouden en gebreken en aan allen vergiftenis te vragen voor de ergernis, hun gegeven. Toen hij een toestemmend antwoord had bekomen, beleed de heilige jongeling, die altijd een voorbeeld van deugd en heiligheid voor allen was geweest, in het volle besef van plichtschuldigheid, zijne overtredingen op de in de Sociëteit gebruikelijke wijze. De ootmoedige en broederminnende religieus wilde in dezen stond zoo gaarne iets meer voor zijne Broeders doen, hij zou hun bij zijn dood, als laatste vaarwel, zoo gaarne iets stichtends en opwekkends hebben gezegd; maar hoe heilig zijne bedoeling ook ware, vreesde hij toch dat eene verborgen ijdelheid al het goede en schoone zijner handeling zou bederven. Het beste middel tegen dit gevaarlijke gif- meende hij te vinuen in de blinde onderwerping aan de beslissing zijns oversten, en daarom fluisterde hij dezen in het oor: „Indien gij. Eerwaarde Pater! het goedvindt, zeg tian den Paters en Broeders dat de grootste troost, dien ik thans smaak, deze is, dat ik mij niet herinner, zoolang ik in de Sociëteit ben, ooit eene enkele dagelijk-sche zoude vrijwillig bedreven of eenigen regel of eenig voorschrift der oversten met beraden wil overtreden te hebben. Maar ik laat dit geheel aan uw oordeel over.quot; — P. Cepari, innig overtuigd dat alleen de glorie van God en de stichting zijner Broeders hem deze bekentenis hadden ontwrongen, deelde die woorden, uit waren zielenijver zoo deemoedig uitgesproken, aan de omstanders mode. Doch nauwelijks waren zi] vernomen, of allen barstten in
173
tranen uit, overtuigd als zij waren dat de ootmoedige jongeling nooit op die wijze van zich zeiven zou hebben gesproken, ware hij er niet zeker van geweest weldra te zullen sterven. Maar zij prentten ook die woorden diep in hunne harten en gevoelden zich tevens aangemoedigd om hem in reinheid van leven en in de onderhouding der regelen, naar hunne zwakke krachten, na te volgen.
Ook aan het laatste verzoek des Zaligen zou, voor zooverre meu dit raadzaam oordeelde, worden voldaan. Hij had gewenscht en gevraagd alle zijne Broeders, voor zijn verscheiden, nog eenmaal te mogen omhelzen, doch de overste, bevreesd dat de dierbare zieke zich te veel zou vermoeien, meende hier den middenweg te moeten kiezen; hij was daarom de eerste, die den Zalige omhelsde, en beloofde dezen, dat hij die omhelzing aan allen zou overbrengen, uitgenomen aan hen, die in de kamer waren, die zijn bed mochten naderen om hem voor het laatst aan hun hart te drukken. En ziet, daar snellen zij toe en werpen zich aan zijn hals en omhelzen hem met eene teedere en religieuze vriendschap en gehechtheid. Berchmans van zijnen kant spreekt met verschillenden, als ware hij gezond geweest, ontvangt hunne aanbevelingen voor het andere leven en geeft aan sommigen eene heilzame vermaning tot aandenken. P. Horatius (Irassi, zijn Professor in de Wiskunde, die eene der eerste plaatsen innam in het hart des Zaligen, was de laatste om hem te omhelzen; de vreeze voor eene al te groote gevoeligheid had hem tot dusverre teruggehouden. Nu nadert hij de legerstede des Zaligen, en de dankbare leerling vliegt den leermeester om den hals en zegt; „Ik heb goed aan u gedacht, mijn dierbare Pater! Het briefje dat ik dezen nacht dicteerde, is u een trouw onderpand mijner hartelijke dankbaarheid. Ik dank u nogmaals voor de liefdevolle zorgen, die gij voor mij hebt gehad.quot; — Thans had er een tooneel plaats, dat men moet hebben gezien, Om er al het indrukwekkende, al
174
het teedere van te gevoelen. Bitter weenend werpt P. Grrassi zich voor den Zalige op de knieën, vraagt hem vergifl'cnia, omdat hij hem niet die liefde en genegeulü id heeft toegedragen, die hij verdiende; omdat hij üoo weinig nut uit zijn goed voorbeeld heeft getrokken en smeekt den zieke eindelijk, wanneer deze eenmaal in den Hemel zal zijn, de gave des gebeds voor hem van God te vragen. Dit was te veel voor den nederigen leerling; het smartte hem zeer, een Priester, zijn Professor, daar aan zijne voeten geknield te zien, pn hij bad dezen dan ook dringend, toch te willen opstaan, er de belofte bijvoegende, dat hij de gevraagde genade bij Grod zou afsmeeken.
Intusschen was de overste de H. Mis gaan lezen en waren ook de overigen vertrokken, behalve P. Piccolomini, aan , wien Joannes altijd de gevoelens zijner ziel had kenbaar gemaakt. Daar lag hij nu gerust en kalm, verzuchtend naar het hemelsch vaderland, do oogenblikken zijner ballingschap tellende. Op eeus wendt hij zich tot P. Piccolomini met deze woorden: „P. Ilector worstelt voor mij gelijk een Jakob.quot; En niets was zoo waar, want op hetzelfde oogenblik dat de zieke deze geheimzinnige worsteling zijns oversten aankondigde, drong deze er, onder het H. Sacrificie der Mis, bij God met kracht op aan, een zoo zeldzaam voorbeeld van deugd en heiligheid tot geestelijk welzijn van allen nog wat te laten leven, zooals blijkt uit de woorden van P. Cepari zeiven. Immers na de H. Mis teruggekeerd zijnde en niets wetende van hetgeen er gebeurd was, zeide hij: „Broeder Johannes! ik heb mij een weinig bij onzen Lieven Heer beklaagd, dat Hij u zoo spoedig van ons wil wegnemen.quot; De Zalige glimlachte en sloeg zijne oogerv neder , zonder toen iets te antwoorden; maar in den loop van denzelfden dag zeide hij nog tot tweemaal toe aan genoemden Pater; „P. Rector doet mij den oorlog aan; maar hij zal niet overwinnen, mijn uur is gekomen. Ik vrees maar dat P. Rector zich stelt te-
genover den wil des Heeren.quot; — Ook deze woorden werden aan P. Cepari overgebracht; hij wist dien dag meermalen niet aandrang de gezondheid en het leren van den beminde zieke aan G od te hebben gevraagd ; maar hij begreep niet hoe de heilige jongeling dit op eene natuurlijke wijze kon weten.
Joannes had de waarheid gesproken; zijn laatste uur was gekomen: zoo zou ook de kunst spreken. Behalve den gewonen geneesheer van het collegie , een uitstekend knap man, weid ook de door geheel Italië beroemde geneesheer Angelo Bagnarea bij den zieke geroepen. Mocht zijne kunst falen_ —dit was aller gevoelen, — dan was ook alle hoop om dit dierbaar leven te redden ten eenen male verloren. En helaas ! bij zijn eerste bezoek legde de kundige geneesheer de verklaring af, dat de kwaal van Berch-mans doodelijk en volstrekt ongeneeslijk was. Maar hoe was die groote geleerde gesticht, toen hij dien jongeling, in den bloei zijner jaren, daar op zijn smartbed aantrof, volkomen berustende in Gods heiligen wil, met kalmte, ja, met vreugde den dood afwachtende! Hij verliet de ziekenkamer met tranen in de oogen en sprak bij het heengaan tot de Paters, die hem tot aan de deur begeleidden: „Het is waarlijk een andere Aloysius! O! hoe gelukkig zijt gij, dat gij zoo blijde en zoo vreugdevol den dood te gemoet gaat! Dit is een geluk dat zoo zelden gevonden wordt.quot; — En de trilling zijner stem en de zuchten, die hem onwillekeurig ontsnapten , zeiden te over, hoe getroffen hij was geweest door hetgeen hij aan het sterfbed van Berchmans had aanschouwd.
Niet minder getroffen was de Greneraal der Sociëteit, Mutius Vitelleschi, die den dierbare zieke in den loop van den dag kwam bezoeken. Aan het ziekbed genaderd zijnde, sprak hij: „Het schijnt, mijn dierbare Joannes, dat gij naar den Hemel wilt gaan , zonder mij iets te zeggen,quot; — De Zalige glimlachte als gewoonlijk en neigde even met het hoofd, zonder juist op deze vraag te antwoorden. Maar ver-
176
rukkelijk was liet, den onschuldigen jongeling, opgetogen van vreugde, te liooren verhalen, hoe vurig hij verlangd had zijn goeden vader voor zijn dood nog eens te zien, ten einde zijn zegen te vragen, hem te bedanken voor zijne vaderlijke zorgen en hem bovenal vergilieuis af te smeeken voor zijne bedrevens fouten. — „Ik heb u bemind, mijn dierbare Broeder!quot; antwoordde de Generaal diep ontroerd, „van het oogenblik dat gij hier aankwaamt en heb u niets te vergeven, mijn zoon; maar mijn zegen schenk ik u uit geheel mijn hart.quot; — En hij besproeide hem met wijwater, maakte het teeken des kruises over den zieke, en na een hartelijk en vaderlijk vaarwel, verwijderde hij zich met den troost in het hart, dat een zijner kinderen in de heiligste stemming van ziel den geest ging geven.
Daar de krachten van den zieke altijd aan het afnemen waren, verzwakte hij zoozeer, dat men hem, volgens het voorschrift der geneesheeren, onophoudelijk met de kostbaarste en krachtigste middelen moest versterken. Deze soort van weelde en overdaad hinderde den trouwen minnaar der armoede ; hij sprak daarom half lachende: „Mijn ziekte zal vrij kostbaar zijn voor de Sociëteit.quot; Toen men hem echter, ten einde alle ongerustheid en angstvalligheid weg te nemen, ten antwoord gaf, dat de liefde der Sociëteit jegens hare kinderen dit niet anders wilde, was hij niet slechts bevredigd, maar riep hij tevens met zekere opgewondenheid uit: „Dit bewijs had ik niet noodig, om mij van hare liefde jegens mij te overtuigen; ik heb er evenveel bewijzen van als er oogenblikken zijn, sedert ik door haar goedgunstig ben opgenomen; zij is voor mij altijd eene teedere moeder geweest.quot;
De liefde en eerbied, die men den Zalige toedroeg, de stichting, die men aan zijn ziekbed ontving, en het verlangen vooral, een Heilige te zien sterven, waren oorzaak , dat alle bewoners van het Eomeinsche collegie en ook velen van de overige huizen der Sociëteit te liome, het troostend schouw-
177
spel wensehten te genieten, dat een Zalige in zijn stervensuur aanbiedt. Die stond was echter nog niet onmiddellijk daar; zij verlieten daarom den dierbaren zieke met weerzin, doch tevens innig overtuigd, dat de grooto kuusfc om tevreden te sterven hierin bestaat, dat men tijdens zijn leven God tracht te bevredigen. Van deze groote waarheid was Berch-mans een sprekend voorbeeld, die overigens de vele bezoekers met zijne gewone wellevendheid en zachtheid behandelde, twee deugden, die hem tot aan den dood onafgebroken vergezelden.
Het was inmiddels avond geworden en velen wensehten vurig de nachtwake bij den zieke te houden. Daar evenwel aan aller verlangen niet kan voldaan worden, wees de overste er eenigen aan en beval den overigen zich ter ruste te begeven.
Doch ook de nacht bracht den uitgeputten zieke geene lafenis; hij kon geene ruste vinden, tenzij ia den omgang met God. Men hoorde hem, terwijl hij het kruisbeeld aan zijne lippen drukte, aanhoudend verzuchtingen slaken tot Jezus en zijne heilige Moeder; men hoorde, hoe hij God menigwerf vurig dankte voor zijne roeping tot de Sociëteit van Jezus. Toen een der wakers bemerkte dat het den heiligen jongeling niet mogelijk zou zijn om eenige lichamelijke rust te vinden, vraagde hij, of hij hem ook iets wilde voorlezen? „Zeer gaarne,quot; was terstond het antwoord, „maar dan liefst het hoofdstuk over den dood van den zaligen Aloysius.quot; Men voldeed aan zijn verlangen, en al voortlezende was men aan de plaats gekomen, waar verhaald wordt, hoe deze Heilige in zijne langdurige ziekte nooit eenig teeken van ongeduld heeft gegeven Nu sloeg do zieke een blik op het kruisbeeld en sprak: ..Mijn Verlosser en mijn God 1 heb ik hierin misdreven, hetgeen ik niet weet, dan vraag ik ootmoedig vergiffenis.quot; — Daarna las de Pater verder, en toen Berchmans eindelijk hoorde, hoe zijn heilige voorganger, bij de tijding van zijn dood, den lofzang Tc Deum landamiis aanhief, verzamelde zijn getrouwe navolger al de hem
178
overblijyendo krachten, om ook dien lofzang aan te heffen, en verzocht do aanwezigen, zijne zwakke stem door de hunne te willen ondersteunen.
Zoo ging de nacht van Woensdag op Donderdag slapeloos, in een gestadig verkeer met God voorbij. In den vroegen morgen van dien dag naderde hem de ziekenmeester, en zijn pols voelende, sprak hij tot den lijder: „Mijn dierbare Broeder! het loopt ten einde.''' Vreugdevolle tijding voor den Zalige ! Hij vroeg zijn kruisbeeld en zijn regelboek. En het kruisbeeld in de hand nemende, woelde hij er zijn rozenkrans om heen en voegde bij deze voorwerpen zijner liefde het regelboek, en ze toen met een onuitsprekelijk vergenoegen beschouwende, zeide hij : „Deze drie voorwerpen zijn het dierbaarste wat ik heb, hiermede zal ik gaarne sterven.quot; — Schoone woorden, die wel toegepast, onuitwischbaar gegrift moeten zijn in het geheugen en in het hart van eiken Christen, aan wien zij leeren, dat zijne volmaaktheid in dit leven en zijn troost inden dood bestaan in de liefde tot Jezus gekruist, in de vereering van Maria en in de stipte onderhouding dier plichten , die aan eiken levensstaat eigen zijn. Daarna legde hij deze drie voorwerpen op zijne borst, om er, volgens de uitdrukking der Schriftuur, het schild zijns harten van te maken, ondoordringbaar voor de pijlen der onzichtbare vijanden. Hij verzocht ook nog dat uien hem een klein boekje zou aangeven, waarin alle maandpatronen benevens de zinspreuken, hein gedurende zijn religieus leven elke maand te beurt gevallen, zorgvuldig waren aangeteekend. Sommige dier spreuken liet hij zich voorlezen, evenzoo enkele psalmen, waaruit hij de noodige kracht putte om zijne ziekte geduldig te dragen.
Eindelijk was de morgen voor goed aangebroken. De eerste woorden, die hij dien Donderdag-ochtend sprak, waren de volgende: „F. Rector doet al wat hij vermag, opdat de Heer mij hier late, tot wel-ïijn onzer provincie; maar ik geloof niet dat hij verhoord zal worden.quot; — Een weinig later verscheen
179
P. Cepari zelf, die altijd uog de hoop koeBterde dat het dierbare leven, waarvoor zoo vele vurige gebeden werden opgedragen, gespaard zou blijven ; hij beval daarom den zieke met allen ernst en klem ,
aan God de gezondheid te vragen, indien dit tot zijne meerdere eer eu glorie kou strekken. De gehoorzame zoon deed wat hem was bevolen; maar, helaas! zijn toestand verslimmerde met het uur. Eindelijk had ook P. Cepari alle hoop verloren en in den loop van den dag den zieke wederom bezoekende, zeide hij: „Broeder Joannes! onder het lezen van mijn brevier heb ik een responsorium opgemerkt, dat voor u van toepassing ia ; het luidt aldus: Mijn zoon wil niet vreezen, want ik hen met u, zer/t de Ueer: zoo gij door het vuur r/aat, zal de vlam u niet hinderen en de reuk van het vuur zal niet in u zijn. Ik zal u verlossen uit de hand der slechten en ik zal u bevrijden uit de hand der sterken. Dit alles zal, naar ik hoop, in TJ bewaarheid worden.quot; — „Dit hoop ik, maar door de verdiensten der H. Maagd,quot; antwoordde aanstonds de Zalige, die, door deze woorden in een soort van geestvervoering gebracht, niet ophield met zijne lieve Moeder Maria te spreken. Men hoorde hem met teedere en duidelijke stem zeggen; „Grij zijt altijd mijne hoop geweest en zult dit zijn ten einde toe; verlaat mij niet, Maria, ik ben uw kind; gij weet, dat ik het gezworen heb.quot; — In deze liefdeademeilde samenspraken met Maria was hij nog verslonden, toen de geleerde Pater de Lugo binnentrad, om eene zaak van het hoogste gewicht voor de eer van God, die hij onder banden had , den heiligen jongeling aan te bevelen, hierin minder betrouwende op zijn eigen verstand en ondervinding , hoe ervaren hij ook in de godgeleerdheid was, dan op de gebeden en verdiensten van den onschuldigen Berchmans. En hij is niet teleurgesteld geworden.
Tn den morgen van Donderdag liep het gerucht, dat de Zalige in duidelijke bewoordingen van zijn nabijzipulen dood had gesproken. Vandaar het groote
180
getal bezoekers, niet alleen leden der Sociëteit, maar ook vele vreemden, die naar het collegie stroomden, om zich voor de laatste maal in zijne gebeden aan te bevelen, en de zieke ontving ze met zijne gewone lieftalligheid, aan bijna allen eenige stichtende woorden toevoegende, aan sommigen zelfs geheime dingen en de toekomst openbarende. Tot dit getal behoorde ook de jeugdige Hertog van Acquasparta, zijne Doorluchtige Hoogheid Angelo Cesi, nog meer beroemd door zijne godsvrucht dan door zijn hoogen en overouden adel.
Altijd een groot bewonderaar der deugd en heiligheid van Berchmans, was hij niet zelden met opzet den tuin van het collegie binnengeslopen, om hem tijdens de recreatie in het verkeer met de anderen te beschouwen. Nu wilde hij ook zien, hoe Joannes, dien hij zijn kleinen heilige noemde en die als een Engel leefde, zoude sterven. Tot zijn bed genaderd zijnde, zag hij hem daar liggen met een kalm gemoed, een gerusten blik, een lachend gelaat, als deerde hem niets; hij hoorde hem van dit leven spreken met eene volkomene onthechting, en van het andere met eene zoo groote opgetogenheid, dat hij veeleer een Engel dan een sterfelijk mensch scheen te zijn. Na zich dringend in zijne gebeden te hebben aanbevolen, nam de doorluchte bezoeker afscheid van den zieke en vertrok, evenzeer verwonderd als getroost, alom het geluk verkondigende, hetwelk reeds voor den dood aan hen te beurt valt, die uit liefde tot Jezus alles vaarwel zeggen. — P. Cepari geleidde ook den edelen G-irolamo Martelli tot het ziekbed van Joannes, en vroeg hem of hij dezen edelman wei kende? Het antwoord, door hem gegeven, getuigt van de godvruchtige vrijmoedigheid en hartelijke dankbaarheid des Zaligen.,.Hoe!quot; antwoordde hij, „Mijnheer Martelli, dien grooten weldoener onzer Sociëteit! Blijf ik in leven, dan zal ik drie rozenhoedjes voor hem bidden, omdat hij het collegie van Spoleto gesticht heeft: sterf ik, dan zal ik mij zijner in den Hemel gedenken.quot; Mar-
181
telli moest later bekennen dat de Zalige woord had gehouden, want vele en buitengewone gunsten ontving hij van den Hemel. Zekere jongeling, Pran-ciscus Gravotti, bracht een bezoek bij den zieke in gezelschap van den Eector, die aan Joannes mededeelde, dat deze jongeling op den voordag van de ten Hemel opneming van Maria zijn noviciaat zou beginnen. Berchmans nam de hand van zijn toe-komstigen broeder en verklaarde recht blijde te zijn een broeder meer te hebben. Hij voegde er bij : ,.Dan zal hij juist mijne plaats kunnen innemen, P. Rector!quot; — G-avotti kuste de hand des stervenden , beval zich in zijne gebeden aan en vertrok , geheel verwonderd over de onverstoorbare kalmte die Berchmans smaakte. Tegen den avond kwamen de geneesheeren den heiligen zieke, dien zij eerbiedigden en beminden, nog even zien; de Zalige maakte van deze gelegenheid gebruik om hun zijn oprechten dank te betuigen met eene heuschheid en hartelijkheid, die tranen aan hunne oogen ontlokten. Tot een hunner sprak hij met een opgeruimd gemoed: „Wij gaan heen, Mijnheer, wij gaan heen.quot; — „En waarnaar toe ?quot; was de vraag. — „Naar den Hemel.quot; gaf Joannes ten antwoord. Nu smeekte hem de geneesheer of hij daar boven nu en dnn eens aan hem zou denken, en de dankbare zieke beloofde dit met veel hartelijkheid.
Bij het heengaan verklaarden de geneesheeren, dat de krachten, die den zieke nog overbleven, nauwelijks toereikende waren om het leven nog vier en twintig uren te onderhouden. De overste begaf zich diensvolgens naar de ziekenzaal en verbood nog iemand bij den lijder toe te laten. Dit verbod viel Joannes zeer zwaar, want hij wist dat er nog zoo vele Paters en Broeders aan de deur stonden, die vurig verlangden hem nog eenmaal te spreken; hij vroeg daarom den overste, of zij één voor één mochten binnenkomen, dewijl het do laatste keer was dat hij hen op aarde zou zien en spreken. P. Ce-pari meende het heilige verlangen van den zieke,
182
ook tot welzijn der gezonden, niet te mogen weigeren. En nu trad de een na den ander binnen, om hem voor het laatst te groeten , voor het laatst te omhelzen. Sommigen spraken met hem geknield aan zijn bed, tot geen gering misnoegen en versterving van den nederigen religieus; allen bevalen hem, onder het storten van tranen, hunne behoeften aan en smeekten om eene heilzame vermaning. En Joannes, uitgeput naar het lichaam, maar nog sterk in geestkracht, hoorde allen welwillend aan en beloofde te zullen doen wat men hem gevraagd had; meer bepaald vermaande hij allen, dat zij de Heilige Maagd en Moeder Gods Maria toch vurig zouden vereereu; dat zij zich op het gebed, het groote middel der vereeniging met God, met allen ernst zouden toeleggen en de regels stipt onderhouden. Er waren er ook, die geheel bijzondere vermaningen van hem ontvingen, overeenkomstig den in-wendigen toestand hunner ziel, die alleen aan God bekend was; zij waren daarom ten uiterste verwonderd over deze bovenmenschelijke kennis des Zaligen, en verklaarden later den overste, in die vermaningen kracht te hebben gevonden om den weg der volmaaktheid met grootere edelmoedigheid te bewandelen.
De volgende bijzonderheden kunnen den lezer niet dan aangenaam zijn. Aan een Profecsor beloofde hij, voor al zijne medeleerlingen eene kinderlijke liefde jegens Maria te zuiien vragen; P. Andreas Eudemon, een bekwaam schrijver over de geschilpunten tusschen de katholieke Kerk en de hervorming, smeekte hij, zijne pen vooral tegen Calvijn te scherpen; P. Josef (Joppone, een beroemd redenaar, verzocht hij de Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd, en Moeder Gods altijd van den kansel te verdedigen, zoolang do Kerk geene tegenovergestelde voorschriften zoude geven; P. Alexander Eocca, op het punt van naar de Missiën te vertrekken, bad hij, zich altijd als een waardige zoon der Sociéteit te gedragen door het verdedigen der lioomache Kerk in Noordelijk Europa.
183
Zoo sprak do zedige en nederige Berchraana met eene soort van gezag, waarmede God hem in dit uur wilde bekleeden, opdat hij aan velen zijn aan-biddelijken wil zoude kenbaar maken. Door dezen geest bezield, sprak hij nog langen tijd met eene eerbiedige vrijheid, te veel om hier te worden medegedeeld. Wij zullen ons tot de twee volgende feiten bepalen.
De voorlaatste , die zijne sponde naderde, was An-gelo Ferretti, geboortig van Ancona, omstreeks twintig jaar oud, een jongeling van eene hooge deugd en reine onschuld, die, sinds vier jaren in de Sociëteit, thans de lessen in de lihetorica hoorde. Zoo-dra Joannes hem ziet, omhelst hij dien Broeder met veel hartelijkheid, als waren zij oude kennissen, en noemt hem bij zijn naam. „Broeder Angelo,quot; zegt hij, „goeden avond, Broeder Angelo!quot; en verzoekt hem naast zijn bed plaats te nemen. De goede i'er-retti, innig bedroefd, dat Joannes hem wilde verlaten om naar deu Hemel te gaan, spreekt uit de volheid des harten tot den Zalige: „Ö gij gelukkige, die u zoo spoedig in Gods bezit zult verheugen. Ik draag u een heiligen naijver toe, mijn dierbare Broeder! Ware het mij gegeven met u te gaan en mij te verlossen van de ellenden dezes levens! O! wilde de Heer, onze G-od, mij de genade schenken, hoe bereidvaardig en dankbaar zou ik ze aannemen!quot; De Zalige luisterde al lachend naar deze ongekunstelde gevoelsuitstorting en zeide daarna: „Heb goeden moed, Broeder Angelo, gij zult mij spoedig volgen.quot; — Deze hernam: „Was dit de aanbiddelijke wil Gods, hoe vreugdevol zou ik deze gunst ontvangen! Doch ik heb nog al hoop en bid u, Broeder J oannes, dat gij mij bij God wilt helpen, opdat hij zich gewaardige mij deze genade te schenken,quot; — En Joannes antwoordde onverwijld: „ik zal het zeer gaarne doen, zeer gaarne.quot; — Thans zeide Eerretti den Zalige voor altijd vaarwel en spoedde zich, den zoetsten troost smakende, naar den overste, om hem deze voorspelling bekend te maicen, welke hij ver-
184
volgens met eigen hand opschreef en onder eede bekrachtigde. En werd zij bewaarheid? Ferrefcti stierf bijna twee jaren later, in dezelfde kamer, op dezelfde legerstede, waarop Joannes gestorven was, en als deze in den ouderdom van twee en twintig jaren. In den morgen van ziju dood herhaalde hij nog aan P. Cepari met een ongekenden troost de voorspelling, hem door zijn zaligen Broeder gedaan.
De laatste van alle bezoekers was Nikolaas Éadkai, zijn medeleerling, die altijd een groot vereerder van den Zalige was geweest, aan wien hij den in-wendigen toestand zijner ziel openbaarde en nauwkeurig gehoorzaamde, als ware hij zijn geestelijke, leidsman geweest. Berchmans, van zijnen kant dit volle vertrouwen ziende en hoogschattende, had dien Broeder op den weg der volmaaktheid bijgestaan, en daar hij nu voor de laatste maal nog eens op zijn gemak met hem wilde spreken, had hij hem verzocht te wachten totdat allen vertrokken zouden zijn. Nauwelijks staat Eadkai aan de sponde van den zieke of deze richt zich op, in zooverre hem dit nog mogelijk is, omhelst zijn beminden Broeder onder het uitspreken der woorden: „Welnu, mijn Broeder, ik groet u voor het laatst; ik zal u in dit leven niet meer spreken. Gij weet dat ik u op deze aarde bemind heb, ik zal u ook beminnen in den Hemel.quot; — Door deze liefderijke taal diep getroffen en geschokt, werpt Eadkai zich, met de tranen in de oogen, voor den Zalige op de knieën neder en smeekt, — aangezien hij hem nu ging verlaten,— dat hij voor hem van Maria die genade zou verwerven , welke hij voor zijne zaligheid en volmaaktheid het meeat noodzakelijk oordeelde; meer bepaald smeekt hij den zieke om de genade, zich altijd als een ware zoon der Sociëteit te mogen gedragen. Joannes antwoordt innig bewogen: „Zeer gaarne, mijn Broeder, ik zal dit alles voor u verkrijgen en bovendien den geest des gebeds en den geest van versterving.quot; — Na een hartelijk woordje van dank vraagt Eadkai: „Zeg het mij nu oprecht,
185
Broeder Joannes, denkt gij waarlijk, morgen te sterven?quot; — Bij deze vraag peinst de zieke een oogenblik, en zijn getrouwen vriend vervolgens met een lachend gelaat scherp aanziende, zegt hij met luider stemme: „Zoo is het, mijn Broeder, morgen zal ik ontwijfelbaar sterven,quot; — „Zal ik er bij tegenwoordig kunnen zijn?quot; is nu de vraag. En het antwoord luidt: „Zorg er te zijn.quot; — Eadkai, nog altijd aan het bed geknield, spreekt eindelijk: „Broeder Joannes, omdat gij mij verlaat, moest gij mij uw zegen geven?quot; —Deze weigert, doch gene houdt nog sterker aan eu smeekt bij de liefde, die hij hem altijd had betoond, bij het vertrouwen, dat zij in elkander hadden gesteld, hem in dezen oogenblik toch niet te bedroeven, door deze laatste gunst te weigeren. Door deze smeekingen overwonnen, heft Joannes de hand op en zegent zijn Broeder en vriend tot tweemaal toe met een verhoogd gevoel en een van hemelsche vreugde schitterend gelaat. Daarna deed hij Eadkai opstaan en bedankte hem voor de reliquieën, die hij hem wel had willen afstaan gedurende zijne ziekte, met vriendelijk verzoek hem die te laten tot aan zijn dood. Eadkai voldeed aan dit verzoek en ging heen met eene ongekende vreugde in het hart.
Daar de avond reeds begon te vallen, oordeelde de overste het raadzaam, alle verder bezoek van buiten nogmaals volstrekt te verbieden, en verlangde ook uitdrukkelijk, dat de huisgenooten hunne bezoeken eenigszins zouden verminderen. Want, ofschoon hij van 'sjongelings diepen ootmoed innig overtuigd was, vreesde hij toch bij het zien, hoe niet alleen scholastieken, maar ook priesters aan het bed van den zieke neerknielden om diens zegen te vragen — voor een aanval des satans op de nederigheid van den stervende. Hij beval daarom de aanwezigen, de z iekcnzaal te verlaten en sprak toen tot Joannes: „Beste Broeder, met twee bekoringen kan de duivel u in dezen oogenblik aanvallen: met de bekoring tegen het geloof en die van ijdele
186
glorie; daarom moet gij u tegen beide wapenen.quot; — De zieke antwoordde: „Mijn Vader, tegen de aanvallen des geloofs ben ik , God zij dank , genoeg gewapend; eu tegen die vau ijdele glorie heeft mijn biechtvader mij zooeven nog gewaarschuwd en gesterkt.quot; — Dit oprechte antwoord stelde P. Cepari volkomen gerust, die nu den zieke aanraadde wat rust te nemen.
Eenige oogenblikken later, bij het kleppen van . den Angelus, bad Joannes dien als naar gewoonte en bracht vervolgens geruimen tijd kalm en bedaard, zonder een woord te spreken, in beschouwing door. Eindelijk als uit een diepen slaap ontwakende, richtte hij zich tot P. Graudt, zijn landgenoot, die aan zijn bed was gezeten, met de bede hem dien nacht te willen bijstaan, daar hij zwaar bekoord zou worden. Tot driemaal toe had hij aan den ziekenbroeder verzekerd, dat de duivel een 'nevigen aanval op hem zou beproeven; tot een zijner Professoren sprak hij: „Pater, ik zal dezen nacht te worstelen hebben,quot; en tot een ander: „Vannacht moet de groote strijd gestreden worden.quot; — Allen sterkten hem, moedigden hem aan en wezen hem op den bijstand van Maria eu de hulp van zijn bewaarengel. — Op dit oogenblik — het was juist het uur der recreatie — kwam Willem van Aelst, een jeugdige Vlaming, die met iierchmans te Mechelen in het noviciaat was geweest, hem nog even groeten. Zoodra de Zalige hem zag, zeide hij: „Ik za! u aan den zaligen Aloysius aanbevelen.quot; — Deze vroeg nu: „Gaat gij ons dan wezenlijk verlaten?quot; „Ik geloof,quot; hervatte de zieke, „dat ik morgen de reis zal aannemen.quot; — „Wanneer?quot; was nu de vraag van den eerste, en het antwoord luidde: „Morgenochtend, even vóór of na dat de bel voor de klassen gaat.quot;
Deze tijding was oogenblikkelijk in het geheele huis verspreid; niemand twijfelde er nu meer aan, of zij zouden morgen den heiligen jongeling verliezen. Van alle kanten stroomde men omstreeks ten negen ure toe, om den laatsten nacht bij den zieke
187
door te brengen, ten einde in ieder geval, zonder missen, bij zijn zalig afsterven tegenwoordig te zijn. De gangen, die aan liet ziekcnkwartier grenzen, en do verschillende kamers waren letterlijk gevuld met Paters en Broeders. De overste, den heiligen aandrang der zijnen ziende, dien hij toch moest billijken, wist in den beginne niet welk besluit te nemen; eindelijk verzocht hij allen zich ter ruste te begeven en beloofde huu tevens dat zij zouden gewekt worden, mocht de dierbare Broeder in den loop van den nacht bezwijken. Zijn beminde Professor kon niet nalaten in het heengaan te zeggen: „Welaan, Broeder Joannes, wacht mij nu af en vertrek niet zonder mij.quot; En de Zalige gaf ten antwoord; „Twijfel er niet aan. Eerwaarde Pater, gij zult bij mijn vertrek tegenwoordig zijn.quot; Daar hij nog zoo luid sprak, maakten sommigen de opmerking, dat hij ai sprekende zou sterven. Joannes hoorde dit en zeide: „Dit zal niet veel schelen, want ik heb van God eene van deze twee genaden gevraagd: óf te sterven in het leger, de soldaten helpende, die in Vlaanderen tegen de ketters strijden, óf te sterven bij mijn vollen verstand, in het gebruik van al mijne zintuigen, en ik twijfel niet of deze tweede gunst zal mij geschonken worden.quot;
Toen nu allen vertrokken waren, uitgenomen de Paters; Marcus van Doorne, Joannes G-audt en Philips Alegambe, alle drie zijne landgenooten, die de nachtwake bij hem zouden houden, bood de ziekenbroeder hem nog iets te drinken aan. Hij nam het, en na even gedronken te hebben, zeide hij: „Broeder, ais 't u belieft, hier niet meer van, want het is geen tijd meer van eten en drinken, maar van bidden, daar mijn einde nadert.quot; — En waarlijk, ziju vrij langdurige doodstrijd nam een aanvang.
188
AAK ZIJN STEBFBED.
Nog eenigen tijd lag hij kalm, zonder een woord te uiten, maar in een vurig gebed verslonden. Tegen elf uur evenwel zei de hij tot een der Paters, dat het goed zou wezen, zoo men de gebruikelijke gebeden der Kerk ter aanbeveling der ziel begon te lezen, aangezien er later misschien geen zoo geschikte tijd zou komen. Men bad dan de Litanie hardop en de zieke antwoordde op zijne beurt. Bij de aanroeping der heilige Belijders gekomen, verlangde hij, dat zij met hem de Heiligen en Zaligen der Sociëteit: den H. Ignatius, den H. Pranciscus Xaverius, den zaligen Aloysius en Stanislaus, den zaligen Franciscus Borgias en Broeder Alphonsus Rodriguez, nog eens zouden aanroepen. — Toen deze gebeden geëindigd waren, trachtte hij zoo niet in te slapen, ten minste eenige rust te nemen, maar dewijl dit niet mogelijk was, wendde hij zich met een lachend gelaat tot de aanwezigen en begon met hooge en blijde stem het Ave maris stella aan te heften en in geestverrukking op eens tot zijne geliefkoosde woorden: Monstra te esse Matrem, overspringende, brak hij zijn gezang eensklaps af, ten einde al de zoetheden dier woorden, welke hij zoo dikwerf overwogen en nog meermalen uitgesproken had, in al hare volheid te smaken. De ziekenmees-ter, beducht dat de heilige jongeling zich door deze opwellingen en uitstortingen der liefde te veel zou afmatten, raadde hem rust en kalmte aan en vraagde tevens, of hij nog niet iets wilde nemen. Doch zijn antwoord was: „Ik heb nergens lust meer in; maar indien P. Rector het beveelt, zal ik alles gebruiken.quot; Onbegrijpelijke taal voor wien het zoete juk der gehoorzaamheid een last is! Zoo kan alleen het kind der gehoorzaamheid spreken.
P. Alegambe, die bemerkte wat zalig genot hij
18»
smaakte in de overweging dier woorden: Toon dat (jij Moeder zijt, nam deze gelegenheid te baat, om de liefde tot Jezus en Maria meer en meer in zijn hart te doen ontgloeien, door hem in het Latijn te zeggen: „Nu moet gij Jezus beminnen, Maria beminnen , die gij in uw leven bemind hebt en bij uw dood beminnen zult.quot; En zijn antwoord klonk luide: „O ja, Maria, die ik getracht heb te beminnen bij mijn leven, zal mij beminnen bij mijn dood.quot; — „Grij zult elkander in eeuwigheid beminnen,quot; hernam P. Alegambe, ea Joannes voegde er bij : „Dit hoop ik.quot; — En zijne oogen ten hemel gericht, scheen hij zich gedurende eenige oogenblikken in een voor anderen onzichtbaar schouwspel te verlustigen. Een weinig later hernam de Pater: „Joannes ! is' het niet waar, indien gij duizend harten bezat, zoudt gij met die duizend harten Maria niet liefhebben ?quot; En hij antwoordde wederom: „Met duizend harten zou ik haar liefhebben.quot;
Met deze heilige gevoelens en verheffingen des harten was de Zalige bezig tot omstreeks middernacht ; maar dat onderhoud was te heilig, te zoet om door den vijand van alle goed niet te worden gestoord. En had Joannes niet voorspeld dat hij dezen nacht een zwaren strijd te doorworstelen zou hebben? Ofschoon men nooit is te weten gekomen van welken aard de bekoringen waren, die den heiligen jongeling in zijne laatste oogenblikken bestormden , moeten zij toch, — in aanmerking genomen de onrust, de woelingen en stuiptrekkingen die zij veroorzaakten, zeer hevig zijn geweest. Nog lag hij kalm en bedaard en scheen zelfs een kortstondige rust te nemen; maar op eens begint zijn gelaat te gloeien, hij slaat zijne oogen ten hemel, eu terwijl zijne lippen trillen, slaakt hij hartverscheurende kreten en roept vervolgens met forsche stem uit: „Ik zal het niet doen, mijn (lod, ik zal U niet be-leadigeu. Neen, Maria, ik zal uwen Zoon nooit vergrammen. Verre van mij dat ik dit doen zou. Ik wil liever duizendmaal sterven, tienduizend-, hon-
190
derdduizendmaal sterven.quot; De laatste woorden werden met een nieuw vuur menigwerf herhaald en met oeno zoo klare en helklinkende stem, dat degenen, die in de nabijzijnde kamers waren, hem duidelijk verstonden; zij snelden toe en vonden hem geheel uitgeput, zijne armen wild in het rond slaande en met den satan strijdende. Nu keerde hij zich om en riep uit: „Weg, satan, ik vrees u niet.quot; De omstanders, door diep medelijden bewogen met den akeligen toestand, waarin God in zijne oneindige voorzienigheid dit onschuldig ofler, om het nog meer te louteren en te zuiveren, als overliet, vielen op de knieën, begonnen te bidden en besproeiden den zieke en zijne kamer met wijwater.
Dit gebed der Broeders scheen zijne uitwerking te hebben: de Zalige nam zijn kruisbeeld , rozenkrans en regelboek in de hand en sprak: „Dit zijn mijne wapenen, waarmede ik overwinnen zal.quot; En zoo geschiedde het: zijne onrust was voorbij , zijn gelaat werd weder kalm en hij verachtte den vorst der duisternissen, die zijne aanvallen tevergeefs had beproefd.
Alhoewel de overwinning was behaald, verzuimde hij echter niets om zich de laatste genade, de genade der volharding waardig te maken; hij verzuchtte voortdurend tot Grod en beschouwde met een onbeschrijfelijk vergenoegen de drie geliefkoosde voorwerpen, die hij in de hand hield, drukte het kruisbeeld aan zijne lippen, hing don rozenkrans aan den hals en begon het regelboek te doorloopen, alleen de titels der verschillende rubrieken lezende. Eindelijk was hij aan de formule van de eenvoudige geloften der scholastieken gekomen; nu wilde bij de opdracht van zich zeiven aan Jezus nog eenmaal plechtig hernieuwen en herhaalde met luider stem en een verteederd gemoed de geloften van vrijwillige armoede, eeuwige zuiverheid en volkomen gehoorzaamheid.
Het was den Zalige aan te zien, dat deze laatsie opdracht van zich zeiven hem innig goed deed; de
191
strijd scheen dan ook voor goed geweken , op den storm volgde eene groote kalmte. Ten einde den zieke bedaard bezig te houden bogon P. Petrus Gra-vita, die mede de nachtwake hield, op halfpsalmo-diëerenden toon de Litanie van alle Heiligen te bidden en Joannes antwoordde in denzelfden toon , het oog op zijn kruisbeeld gevestigd. Toen P. G-ra.-vita de woorden had uitgesproken: „Ziedaar het Lam Gods, dat do zonden der wereld wegneemt en er had bijgevoegd: „Spaar hem, Heere!quot; verzocht hem de Zalige oven op te houden en riep met een rouwvol gemoed tot dertig malen toe: „Spaar mij, Heere! spaar mij , Heere!quot;
He stervende vermoeide zich intusschen zoozeer, dat hij op het laatst geen woord meer kon uitbrengen; de ziekenbroeder, door dit verschijnsel onthutst, naderde zijn bed, voelde hem den pols en bevond dat schier alle levenskrachten hem ontschoten waren. Deu overste onverwijld te roepon en de overige Paters, volgens gegeven bevel, te waarschuwen, was het werk van een oogenblik. Het was omstreeks twee uur in den morgen. De eerste van allen verscheen ^ijn trouwe overste, P. Cepari; de andere Paters volgden weldra. Gene knielde aan het sterfbed van zijn dierbaren zoon, fluisterde hem gevoelens van leedwezen, van geloof, hoop en liefde in, door langzaam aan zijn oor te zeggen: „Ik heb berouw, o Heer! ik geloof, o Heer! ik hoop, o Heer ! ik bemin, o Heer!quot; Vooral liet hij hem meermalen de volgende woorden herhalen: „Mijn hart is bereid, o mijn God! mijn hart is bereidquot; — Vervolgens beval hij allen zich voor een oogenblik een weinig te verwijderen, hoorde voor den laatsten keer zijne biecht, gaf hem de generale absolutie en sprak daarna eenige minuten met den stervende, die in het volle gebruik was zijner verstandelijke vermogens.
Daarna traden de anderen weder binnen. Een der wakers verhaalde nu aan P. Cepari den verschrikke-lijken strijd, dien Joaunes had onderstaan. De zorgvuldige overste knielde andermaal aan het smartbed
102
neder, om den Zalige te ondervragen, maar moest, helaas! bevinden dat hij zijne spraak had verloren en niet meer dan door teekenen kon antwoorden. Nu knielden allen rondom zijne sponde en stortten de vurigste gebeden. Hij lag daar op zijn rugbij zijn volle verstand, in het vrije gebruik zijner zintuigen, de spraak alleen uitgenomen, de oogen geslagen op het kruis, het rozenhoedje en het regel-boek, de drie kostbare voorwerpen, die hij met zijne beide handen hield omklemd, en ten einde ze voortdurend gemakkelijker te kunnen beschouwen, had hij zijne knieën in de hoogte gestoken en liet zijne handen daarop rusten. Voor het overige lag hij onbeweeglijk ; geen zijner ledematen bewoog zich, de oogen alleen zag men van tijd tot tijd eventjes verroeren. Gedurende vier volle uren bleven allen aan zijn bed geknield, terwijl de aanbevelingen van ziel zich herhaalden, verschillende gebeden stortten en hem onderscheidene acten van godsvrucht voorhielden, en de Zalige gaf door de beweging zijner wenkbrauwen te kennen, welk een behagen bij hierin vond. Het verheugde hem, zoo dikwerf met wijwater besprenkeld te worden; meermalen ook deed hij moeite om zijn kruisbeeld aan zijne lippen te brengen, en door de hulp van anderen bijgestaan, kuste hij dit heilige voorwerp met eene godsdienstige gevoeligheid.
Het was een verrukkelijk, opbeurend en vertee-derend schouwspel voor zijne Broeders, rondom zijne stervenssponde vereenigd, den Zalige in die heilige zielsgesteltenis te beschouwen; de naderende dood had niets verschrikkelijks. En geen wonder; de dood toch, zegt Augustinus en terecht, is de echo, de weerklank van het leven: dus zal ook de dood van Berchmans de weerklank van zijn leven wezen.
Maar welk een leven als het leven van den Zalige! Het is het leven der liefde; liefde is er de grondslag, liefde er de richting, liefde er de voltrekking van.
Eén ding alleen viel sommigen zijner Broeders zwaar: hij had den vorigen avond gezegd, sprekende te zullen sterven. Deze voorspelling alleen scheen
193
niet in vervulling te zullen treden, terwijl alles, wat hij tot dusverre had voorzegd. letterlijk vervuld was geworden. Maar God wilde hen troosten. Het was omtrent vier uur, toen P. Piccolomiui, die bemerkte dat de Zalige zijne lippen even bewoog, hem vraagde : „Joannes! wilt gij iets?quot; En nu spande hij alle geweld in, om de volgende woorden eenigszins verstaanbaar uit te brengen: „Ik wilde wel dat ik kon spreken.quot; De goede Pater voegde hem toe, dat hij, — ware hem dit met den mond niet mogelijk, ten minste met het hart den zoeten naam van Jezus zou uitspreken. En de Zalige deed moeite, deed nieuwe moeite, en het gelukte hem eindelijk, dien heiligen naam tot driemaal toe verstaanbaar en duidelijk met de tong uit te spreken; nü kwam de stem geheel terug en hij sprak gelijk vroeger.
Het was intusschen zes uur geslagen. P. Cepari, die van tweeën tot zessen het sterfbed niet had verlaten, ziende hoe de zieke wederom vrij vlot en duidelijk sprak en er zoo velen waren om hem bij te staan, zeide tot den stervende: „Joannes! het is' tijd dat ik de H. Mis ga doen; sterf nu niet, maar wacht totdat ik terug beu.quot; Het was uit 'sjongelings gelaat en gebaren blijkbaar, dat hem dit bevel der gehoorzaamheid aangenaam was, en hij sprak op blijden toon: „Zeer wel, Pater, ik zal wachten.quot; — Terwijl de Pater nu aan het altaar was, beproefde de duivel een nieuwen aanval op den Zalige; daarom ontstelde hij eensklaps, en door een akelig gezicht verschrikt, begon hij zich te keeren en te wenden en riep in éénen adem uit: „Dat heb ik niet vrijwillig gedaan, ik heb het niet willens gedaan, laat ons naar huis, laat ons naar huis gaan!quot; — P. Piccolomini, overtuigd dat de H. jongeling door bekoringen van den satan geplaagd werd, zeide hem; „Dierbare Joannes! luister naar mij en zeg niets dan hetgeen gij mij hoort voorzeggen: Ik geloof, o Heer! ik hoop, o Heer! ik bemin, o Heer!quot; In den beginne herhaalde hij deze woorden, doch hetzij hij den Pater niet goed had verstaan en begrepen, hetzij hij met
194
iets anders bezig was geweest, — op eens heft hij zijne hand op en draait zich onstuimig om ouder het uiten der woorden: „Laat ons naar huis gaan, ik heb bet niet vrijwillig gedaan, laat ons naar huis gaan!quot; Thans zeide hem dezelfde Pater, maar met meer kracht en luider dan vroeger: „Nogmaals, dierbare Joannes! gij zijt mij altoos gehoorzaam geweest; wees het dan nu nog; luister naar niets anders dan naar hetgeen ik zeg en zeg ook niets anders!quot;
Verwonderlijke werking der gehoorzaamheid! Bij het bevel van zijn Proefessor keerde de gehoorzame jongeling tot zijne vroegere kalmte terug; zijn gelaat klaarde weder op en, in plaats van die vorige woorden te herhalen, hield hij zich bezig met de acten van godsvrucht, hem door P. Piccolomini voorgehouden.
Het is ook hier wederom een geheim gebleven, welke de bekoring geweest zij, waarmede de satan den heiligen jongeling in dezen laatsten stond zijns levens overviel; maar te oordeelen naar de Latijn-sche woorden: Veniamiu domum, d. w. z. „Laat ons naar huis gaan,quot; moet zij betrekking hebben gehad op een feit, door ons vroeger iu Afd. II verhaald. Een jonge scholastiek, door kleinmoedigheid bekoord, wilde de Sociëteit verlaten; maar door Joannes geholpen en ondersteund, is hij in zijne eerste roeping staande gebleven Men begrijpt evenwel niet, hoe cle vijand van zijn geluk in deze handeling, die uit de volmaaktste broederliefde voortkwam, iets onvolkomens heeft weten te vinden. Doch wat hiervan ook moge zijn, het licht, dat de zon der gerechtigheid in zijne ziel deed schijnen, verdreef alle duisternis en schonk hem den volmaaksten vrede.
Eindelijk voelde Joannes dat zijn laatste uur gekomen was; hij wilde nu gehoorzamen tot aan den dood, en zijne eerste gedachte was diensvolgens, den overste te laten verwittigen, die, voor hij de Jtf. Mis ging lezen, bevolen had hem te wachten en
195
de reis naar de eeuwigheid voor zijne terugkomst niet aan te nemen. Deze handelwijze kan den voorzichti-gen en wijzen dezer wereld aanmatigend of belachelijk voorkomen; maar Grod, die hunne wijsheid onvoorzichtigheid veroordeelt, en behagen schept in de heilige eenvoudigheid zijner dienaren, zegent deze blinde en kinderlijke gehoorzaamheid volgens zijn eigen welbehagen.
De stervende zag rond en uit zijn blik was duidelijk dat hij naar iemand verlangde. P. Piccolomini, dit bemerkend, vraagde hém: „Naar wien verlangt gij, Joannes?quot; —„Naar den Eerwaarden P. Rector,quot; was het antwoord. — P. Cepari, die zijne Mis in-tusschen geëindigd had, werd in alle haast geroepen en verscheen oogenblikkelijk en trof den stervende uiterst kalm en tevreden aan. Zoodra Joannes zijn besten Vader zag, toonde hij met gebaren wat blijdschap en genoegen hij smaakte, door aan het gegeven bevel zijns oversten te gehoorzamen, in afwachting der groote reis van den tijd tot de eeuwigheid. Beiden waren gelukkig; de gehoorzame zoon, omdat hij zijn trouwen leider en bestuurder woord had gehouden, en de geestelijke Vader, omdat hij zijn dierbaren Zoon in Jezus Christus in deze laatste oogenblikken kon bijstaan en zijne laatste zuchten opvangen.
De stervende verzocht nu dat men de Litanie van al zijne maandheiligen zoude bidden, aan welk verzoek P. Piccolomini voldeed; en hij riep met innige godsvrucht de namen van al die heiligen aan, en toen hij ze niet duidelijk meer kon uitspreken, aangezien zijne tong reeds eenigszins belemmerd was, bracht hij ze toch nog, alhoewel onhoorbaar uit. Daarna bad men zeer langzaam de Litanie der H, Maagd; hij herhaalde wederom elke aanroeping, in het volle gebruik zijner verstandelijke vermogens en van al zijne zintuigen, terwijl hij tusschen de verschillende aanroepingen heilige ontboezemingen tot Maria uitte. Eindelijk aan de woorden gekomen: „Koningin der Maagden,quot; springt hij op van vreugde,
196
heft zijn hoofd van het bedkussen, en de oogen op de afbeelding zijner Moeder mot het kindje Jezus op den arm, naast zijn bed hangend, geslagen, neigt hij haar eerbiedig toe en houdt van dezen oogenblik af niet op zich met God, met Jezus, met zijne lieve Moeder Maria in de vurigste uitstortingen des harten te onderhouden.
De heilige jongeling eindigde zijn doodstrijd, zooals hij had voorspeld, al sprekende, en de laatste woorden, die hij stervende uitbracht, waren de namen van Jezus en Maria. ïïi; stamelt nog eenige onverstaanbare klanken, en de adem woelt op de lippen en Joannes is niet meer, en zijne schoone ziel stijgt in triomf tot voor den troon van God.
Hij stierf in den morgen van Vrijdag, omstreeks acht uur, den Augustus 1621, in den ouder
dom van twee en twintig jaren en vijf maanden, aan allen een toonbeeld nalatende van een onschuldig en heilig leven.
De genade en de natuur schijnen samengewerkt te hebben, om ons het beeld van den volmaakten jongeling te vormen. Hij bezat een welgemaakt en fijn lichaam; eene juist afgemeten lichaamsgestalte; een innemend voorkomen, levendige oogen, een breed voorhoofd, eene blanke met beminnelijk rood doormengde gelaatskleur, een mond met kleine lippen, waarom altijd een zachte lach speelde, blonde haren en goed gevulde wenkbrauwen van dezelfde kleur. Al deze gaven der natuur werden in hem verhoogd door eene engelachtige reinheid en ingetogenheid, die hem den naam van Engel verwierven.
En waarlijk, zijn aanblik had iets engelachtigs: de frissche blos der onschuld op het gelaat, de zedige, zachte en toch levendige gebaren van den Zalige, deden aan een bewoner des Hemels denken. Deze gelukkige vereeniging van genade en natuur scheen wondervol uit op zijn gelaat, waar de heerlijke hoedanigheden zijner ziel als in een spiegel werden weergegeven.
Men kan van dit ware en bevoorrechte Maria-
197
kind zeggen wat Ambrosius eenmaal van de H. Maagd
zelve getuigde, dat namelijk haar uiterlijke lichaamsvorm eene afbeelding was harer innerlijke schoonheid: zoo luidt liet oordeel dat allen, die den zaligen Joannes Berchmans hebben gekend, eenparig uitspreken.
Het is een gebruik in de Sociëteit om, zoodra een harer leden overleden is, hiervan terstond kennis te geven aan de bewoners van het huis en anderen, door even te luiden met de huis- of kerkklok , opdat wie dit ongewone teeken vernemen, zich een oogenblik op de knieën werpen en voor de zielerust van den afgestorven Broeder een klein gebed storten Nauwelijks had Joannes den geest gegeven of de sacristein luidde even met de kerkklok, ten teeken dat een der Broeders in den Heer ontslapen was. — Niemand was er in liet talrijke Bo-meische collegie, die bij het hooren van dit teeken niet wist welk een dierbaren Broeder hij had verloren. Daarom knielden zij , die in de klassen waren en niet naar de ziekenzaal konden gaan, eenige oogenblikken eerbiedig neder en baden voor den Overledene, en die door geene bezigheden verhinderd waren, ijlden derwaarts, om zich aan het doodsbed van hunne plichten te kwijten. Hot was een aandoenlijk schouwspel, te zien hoe smartelijk al die Paters en Broeders getroffen waren over het verlies, dat de Sociëteit in dezen heiligen jongeling had geleden; hoe zij allen, de ouderen niet minder dan de jongeren, als om strijd blijken gaven van hunne achting, eerbied en liefde jegens den afgestorven Broeder. Met een heilig ontzag kusten zij hem de handen, besproeiden ze, onder het kussen, met hunne tranen, en verzochten dringend omeonig godvruchtig aandenken van den dierbare te bezitten. Reeds was zijne kamer als geplunderd; de armoedige plaatjes, waar hij voor bad en studeerde; zijne werktuigen van boete en andere kleinere voorwerpen van godsvrucht waren weggenomen. De meest aanzienlijke Paters streden onderling, wie het rozen-
198
hoedje zou hebben, dat hij tot aan zijn dood had gebruikt, wie het gewone plaatje, Maria met het kindje Jezus voorstellend, dat aan zijn bed hing, wie het kleine boekje, waar hij de maandpatronen in had aangeteekend, kortom, er was strijd om alles wat den heiligen jongeling tot gebruik had gediend. Aan de voeten van den doode zag men onophoudelijk eene schare geknield, vooral van jongere Broeders, die met hem hadden verkeerd en omgegaan en nu de plichten eener teedere toegenegenheid zoo vurig en zoo liefdevol vervulden.
Doch niet slechts rondom den dierbaren doode, maar in de klassen en door het geheele huis werd het afsterven van den Zalige betreurd. Op het oogen-blik dat de kerkklok het overlijden aankondigde, onderbraken de Professoren, dubbel verslagen èn door de grootheid van het verlies èn door het ongeluk , dat zij den Heilige niet hadden zien sterven, te gelijker tijd hunne lessen. En meesters en leerlingen mengden hunne tranen samen en baden vurig voor den overledene; gene trachtten zich te troosten , door zijn lof te verkondigen en te verhalen wat zij van anderen gehoord of met eigen oogen gezien hadden, dezen vonden troost in het aanhooren van dien lof en werden tot de beoefening der deugd en tot navolging aangespoord. Want de wonderen, die zij vernamen, ontstaken in de harten der jeugdige knapen eene zoo vurige begeerte om den Zalige te gaan vereeren, dat men er niet dan na veel moeite in slaagde em hun ongeduld te temperen en te bedwingen , en alleen onder de belofte, dat zij op een anderen tijd gewis tot den dierbaren doode zouden worden toegelaten. Hun groot getal — zij waren omstreeks twee duizend — was vooral de hoofdoorzaak, waarom men meende hun deze gunst voor het oogen-blik te moeten weigeren. — Intusschen namen de klassen een einde en verspreidden zich die twee duizend studenten in alle gedeelten van Rome en brachten alom de tijding, dat er bij de Jezuïeten een religieus van hooge heiligheid gestorven was.
199
Deze mare maakte een onbeschrijfelijken indruk door
de geheele stad; men zag onmiddcUijk personen van den hoogsten rang, waaronder zelfs Kardinalen waren, in grooten getalle naar het collegie stroomen en hunne smart betuigen aan de Paters, dat zij den dood van dezen waren dienaar Gods eerder hadden vernomen dan zijne ziekte; zij kwamen niet voor den overledene bidden, maar zich om strijd in zijne gebeden aanbevelen en gunstenen genaden van hem afsmeeken.
De overste dezen toeloop ziende, meende voorzichtigheidshalve op alle voorvallen bedacht te moeten zijn en belegde daarom eene vergadering van zijne gewone raadslieden, waartoe hij nog eenige andere Paters , rijp in ervaring en levenswijsheid, uitnoodigde, en stelde hun de vraag: Wat er met het lichaam, van den overledene moest worden gedaan ? — Het eenparig gevoelen was, dat men hem vooreerst moest laten uitschilderen: men beproefde het, maar de proef mislukte; — dat men hem niet in den algemeenen grafkelder, maar op eene bijzondere plaats moest bijzetten, opdat zijne assche, — mocht God hem eenmaal verheerlijken, niet met die der overige Broeders vermengd zoude raken; eindelijk, dat onder de uitvaartdiensten vier Priesters de baar zouden omgeven, ten einde in geval van nood te voorkomen, dat eene al te groote vervoering van godsvrucht van het volk geweld gebruikte om het lichaam te naderen. Deze bepalingen werden ten uitvoer gelegd.
III.
ZIJNE BEGRAFENIS.
In den namiddag werd het lichaam des Zaligen naar de-kerk van het collegie gebracht en daar op de lijkbaar tentoongesteld. Men hield voorshands de deuren der kerk gesloten, alleen toegang verleenende aan de Paters en Broeders van de Gesii, van het
200
noviciaat en van de overige huizen van Rome, die den overledene kwamen zien, hunne rozenhoedjes of andere godvruchtige voorwerpen aanstreken en een eerbiedigen kus op het dooile lichaam drukten. Door eene andere deur werden de studenten en eenige andere wereldlijke personen toegelaten; en in één oogwenk verdwenen het kruisbeeldje en het rozenhoedje, die men den doode in de hand had gegeven, verdwenen zijn baret en de bloemen, waarmede de lijkbaar getooid was. Wel werd er een ander rozenhoedje in de plaats gelegd; maar ook dit verdween wederom en nog vele andere op hunne beurt.
Een geheel wonder voorval moet hier verhaald worden. Men had, zooals gezegd is, de studenten door eene der huisdeuren in de kerk gelaten, opdat zij het lichaam van den heiligen jongeling, buiten allen gedrang, op hun gemak konden beschouwen. Onder hea was een adellijke kweekeling van het Eomeinsch seminarie, vijftien jaren oud en om zijne wijsheid, goedheid en reinheid des levens van allen hooggeschat. — Toen de goede knaap dicht bij de baar genaderd was, stond hij eensklaps onbeweeglijk daar, het oog met een onuitsprekelijken troost op den doode gevestigd. Ofschoon hij op het oogen-blik dat het officie der overledenen begon, zich met do overige studenten naar zijne plaats begaf keerde hij toch onder de Metten meermalen naar het lijk terug en bleef daar langen tijd, nu eens staande, dan weder geknield, in de beschouwing van het lichaam des Zaligen verslonden; het scheen als kon hij zich aan dat gezicht niet onttrekken. Na het eindigen der Metten keerden do studenten naar huis terug. Aldaar aangekomen, vraagde de jongeling den Prefect, waarom do Paters toch die edelgesteenten op liet hoofd van P. Joannes — een naam waarmede de studenten hem gewoonlijk noemden — hadden geplaatst. Nadat de Prefect geantwoord had, dat er zich geene edelgesteenten op bevonden, legde do eenvoudige jongeling nogmaals de
201
verklaring af, zonder eenigen twijfel twee schitterende diamanten boven de wenkbrauwen des Zaligen te hebben gezien en rondom zijn hoofd een krans van helder licht. De Pater, die hierin iets ongewoons, iets bovennatuurlijks bespeurde, bad zijn kweekeling de zaak eenvoudig aan P. Piccolomini, den vertrouwden vriend van den afgestorvene, mede te deelen; maar gene, bemerkende welk een groot gewicht men aan zijn verhaal hechtte, trok zich uit zedigheid terug en wilde er volstrekt niet meer van spreken. De Prefect meende echter de zaak hierbij niet te moeten laten en gaf er diensvolgens kennis van aan P. Cepari, Eector van het Romeinsche col-legie, en wees dezen tevens een Pater aan, wien die eenvoudige jongeling, om het vertrouwen die hij in hem stelde , de geheele zaak openhartig zou verhalen. P. Cepari volgde den gegeven raad, en nog denzelfden dag ondervroegi de aangewezen Pater den braven jongeling, die, alhoewel met een zedig schaamrood op de wangen, toch uit liefde tot de waarheid andermaal ernstig verklaarde, boven de oogen van Joannes schitterende edelgesteenten te hebben gezien en om zijn hoofd een krans van zulk een helder licht, dat het zijne oogen verblindde; hij voegde er bij, om deze redenen eene vurige godsvrucht tot den pas ontslapen jongeling te gevoelen. — Wilde (rod reeds nu toonen, welke een krans van glorie de Zalige door de zedigheid zijner oogen had verworven ?
Intusschen was het tijd geworden om de Getijden der overledenen te beginnen. P. Theodorus Buys, assistent van Duitschland, verrichtte de plechtigheid , bijgestaan door de medeleerlingen des Zaligen. Tegen dat het officie zou beginnen, werden de deuren der kerk geopend, en nu stroomde eene tallooze menigte binnen. In den aanvang ging alles rustig toe; men voldeed aan zijne godsvrucht met kleinere voorwerpen aan het stoffelijk overschot aan te strijken; maar eindelijk naderde men het lichaam van nabij, om de handen te kussen, en nu waren er
202
eenigen, dio een stuk van zijn toog afsneden, welk slecht voorbeeld door anderen werd gevolgd. Er ontstonden een onwederstaanbaar gedrang en eene zoo groote verwarring, dat niet slechts de vier priesters, die de baar omgaven, maar zelfs tien sterke mannen niet in staat waren om het geweld des volks te bedwingen. En men merke wel op, dat onder die saamgedrongen menigte alle rangen en standen, te beginnen met de laagste en te eindigen met de hoogste sport van den maatschappelijken ladder, vertegenwoordigd waren; zelfs waren er religieuzen van de verschillende en voornaamste orden, die hem godvruchtig de handen kusten, zijn lijk met hunne rozenkransen aanraakten, met beleefdheid een stukje van zijn kleed als reliquie verzochten, en in eene diepe aandoening verklaarden dat eene buitengewone heiligheid op het gelaat van den doode schitterde.
Toen de Metten geëindigd waren, moest men het lijk naar de sacristij terugbrengen, om het eene andere toog aan te doen; doch ook hier werd het wederom eerbiedig vereerd èn door de Paters èn door hooggeplaatste wereldlijke personen, die zich ongaarne in het gedrang des volks mengden: het was evenwel dezelfde geestdrift als .die in de kerk de menigte had bezield.
Door een zonderling toeval was men verplicht, het lichaam, wederom behoorlijk van kleederen voorzien, naar de kerk terug te dragen. Ontelbaren wilden nog aan hunne godsvrucht voldoen, en onder dezen was de te Rome zeer bekende, reeds bejaarde dame, Arsilia Altissimi, weduwe van den Edelen de Geor-giis, met hare twee dochters, eene vrouw van hooge volmaaktheid en van God met buitengewone gaven begunstigd. Het volgende verhaal zal ons leeren, in welken wondervollen toestand deze godvreezende weduwe met hare twee dochters verkeerde. Sedert eenige dagen was zij lijdende aan eene hevige pijn in de zijde, die haar belette eenigen slaap of rust te nemen, en geneeskundige hulp had niet mogen baten. Daar zij nu in de nabijheid van het Eomein-
203
sche collegie woonde, had zij in den morgen ran 13 Augustus de doodklok hooreij luiden; toen had zij hare dochters, Victoria en Anna, bij zich geroepen en, door haar ondersteund , zich naar het altaartje begeven, waar zij gewoon was haar gebed te verrichten: „Laat ons,quot; sprak zij nu, „een Be Trofun-dis bidden voor dien Pater die in het collegie moet gestorven zijn.quot; — En moeder en dochters willen tot driemaal toe de Be Profundi* beginnen, maar ook tot driemaal toe komt haar de lofzang Te Beum lau-damus in den mond en op de lippen. Dit wondervolle feit niet kunnende verklaren, sprak Arsilia Altissimi: „Welke groote Heilige mag toch in het collegie gestorven zijn?quot; en zij gevoelde op dit zelfde oogenblik het verlangen om hem te zien en tevens het onwrikbare vertrouwen , door zijne tusschenkomst genezen te zullen worden. In den avond van denzelfden dag begaf zij zich, door hare twee dochters begeleid en ondersteund, naar de kerk van het Eo-meinsche collegie, waar nog vele menschen vergaderd waren. Zij naderde de baar en ontwaarde eene ongekende innerlijke beweging van ziel, en eene trilling ging door al hare ledematen, want bij den eersten blik, dien zij op het lijk wierp, meende zij, naar zij zeide, een Engel des Hemels te zien; nu legde zij haren zakdoek op het gelaat des overledenen en bracht dien vervolgens aan hare zijde, en op hetzelfde oogenblik was zij van alle pijn verlost en volkomen genezen. — Dankbaar voor deontvan-gene weldaad , schreef zij het gebeurde nauwkeurig op en bekrachtigde een jaar later alles onder eede.
Eindelijk had de menigte de kerk verlaten en werden de deuren gesloten; maar nu werd de portier overladen met aanzoeken van voorname en hoogaanzienlijke personen, die het als eene gunst af- quot; smeekten, den volgenden morgen den doode voor de begrafenis nog even te zien. Om de hoedanigheid der verzoekers, meende men deze aanvragen niet te mogen weigeren.
Intusschen werd bet lichaam weder naar de sacristij
204
overgebracht, om daar onder toezicht van P. Hora-tius Grfissi, nadut dezfe eerst eene afbeelding van het hoofd des Zaligen in pleister had gevormd, geopend te worden. Bij de opening ontdekten de ge-neesheeren geene andere teékenen van ziekte dan eene lichte ontsteking van long en milt, die een einde had gemaakt aan liet leven van een jongeling, die, zijn gelukkig lichaamsgestel in aanmerking genomen, naar alle menschelijke berekeningen, nog lange jaren had moeten ieven. Maar door boeteoefeningen, door de volmaakte onderhouding der huiselijke tucht, door den aanhoudenden toeleg op de geestelijke oefeningen en de wetenschappen, was de Zalige, wiens lichaam overvloed had van gezonde levenssappen, bij zijne aankomst te Rome langzamerhand uitgeteerd en uitgeleefd. Green druppel vet was er in zijn lichaam meer te vinden; alleö was verdroogd, waaruit de geneesheeren besloten , dat hij niet langer had kunnen loven. Zijn hart was echter nog overvloedig met bloed gevuld, een bewijs te meer voor zijn bloedrijk gestel, maar tevens voor zijne hooge deugd, daar hij zich zoo verre wist verwijderd te houden van de gebreken en neigingen , die met zulk een gestel gewoonlijk gepaard gaan. Men nam het hart uit het lichaam en bewaarde het eerbiedig, tot het eenige maanden laixT door P. van Doorne naar Leuven werd overgebracht, waar het thans openbaar vereerd wordt in het collegie der Sociëteit. P. Grassi wilde zich nog vergewissen of de zoo natuurlijke lieftalligheid en zaelituioedigheid van Joannes ook eenigen grond hadden in zijn karakter; daarom verzocht bij den geneesheer dit te onderzoeken. Deze bevond nu dat er geen gal meer iu het lichaam aanwezig was: zoo moest ook de zachtzinnige duive zijn!
Toen alles was. afgeloopen, kleedde men het lijk wederom aan en bracht het eerbiedig naar de kerk terug. Den volgenden morgen. Zaterdag, en voordag der tenhemelopneming van Maria, kwamen de bezoekers reeds vroeg en bleven den geheelen dag
205
toestroomen. Onder hen bevonden zich Bisschoppen, Prelaten en adellijke personen van beider geslacht, die hunne godsvrucht bij het lijk van den Zalige wenschten te voldoen. En nu hadden dezelfde too-neelen als gisteren plaats: niet alleen werden stukken van zijn kleed gesneden, maar men ging zelfs zoover, van zijn nagelen, zijn haar, ja een teen van zijn voet af te snijden, want een ieder wilde bij het heengaan eene reliquie van den pas ontslapene hebben. Het ontbrak ook heden niet aan wondervolle gunsten en genaden, door de aanraking van het lijk des Zaligen verkregen. Het volgende feit, door een ooggetuige, wat meer zegt, — door een in de zaak betrokken persoon opgeschreven, geven wij met dezelfde woorden weder.
Catharina de Recanati, eene vrouw van zestig jaar, aan beide oogen blind, had gehoord dat in het Komeinsehe collegie een jonge religieus van de Sociëteit van Jezus in geur van heiligheid gestorven was; zij liet zich daarom naar de kerk geleiden op het oogenblik dat de Metten gezongen werden, met het doel om het lichaam des dooden te genaken en hare oogen met zijn hand of kleed te bestrijken, in de vaste hoop van hare blindheid genezen te zullen worden. Daar nu evenwel de toevloed van men-Bchen te groot wes, kon de arme blinde de baar niet bereiken, haar verlangen niet tenuitvoerbrengen en moest zij onverrichter zaak en zonder eenigen troost naar huis keeren. Tot welzijn dezer vrome ziel en ter verheerlijking van zijn trouwen dienaar, leidde de goede Grod de omstandigheden zoo, dat zij zich den volgenden dag, op 14 Augustus, aan het huis bevond van de hoogadellijke vrouwe Victoria Altieri, die, aangespoord door al wat zij van den jeugdigen Berehmans had gehoord, de vergunning had verkregen om den heiligen jongeling voor zijne begrafenis nog even te zien. Het kou niet anders of, toen onze blinde dit vernam, moest bij haar het verlangen opnieuw oprijzen om heden te volvoeren wat zij gisteren niet had kunnen doen;
206
zij sprak daarom tot hare hooge beschermster: „Kende ik het lichaam van dien heiligen jongeling nog eens naderen, ik zou de herkrijging van mijn gezicht durven verhopen.quot; Wat is natuurlijker dan dat Victoria Altieri haar in het rijtuig medenam en naar de kerk van het collegie bracht? ÜVadat de adellijke bezoekster het verlangen der arme blinde had kenbaar gemaakt, geleidde men haar terstond naar de lijkbaar, waarop het lichaam des Zaligen rustte; de lijderesse herhaalde nu zelve, dat zij verlangde hare oogen met eenig voorwerp of lichaamsdeel van den overledene aan te raken. Een der omstanders zeide haar, een der viilgers van den doode te nemen en hare oogen hiermede te bestrijken; zij deed zulks en riep op staanden voet uit: „Ik ben genezen, ik zie.quot; En zij keerde zich om en had waarlijk het gezicht herkregen, zoo zelfs dat zij de kleinste voorwerpen kon zien en onderscheiden.
Vele personen van hoogen rang waren bij dit wonder tegenwoordig en legden alle, met Victoria Al-tieri aan het hoofd, eenparig het getuigenis af, dat Catharina de Eecanati werkelijk blind was geweest. P. Aloysius Spinola was het, die aan. de vrouw beval den vinger te nemen en hiermede hare oogen te bestrijken; hij ook was het, die dit wondervolle feit in zijne omstandigheden beschreef en het later ter eere G-ods en der H. Maagd en van haren trouwen dienaar, Joannes Berchmans, eigenhandig on-derteekende en met eede bevestigde.
Is het wonder dat het wederom avond werd, eer er mogelijkheid bestond om het lijk ter aarde te bestellen? Dit geschiedde eindelijk: was hij op een Zaterdag geboren, op een Zaterdag ook werd hij ( in een houten kist, met lood omkleed, waarop een grafschrift ter zijner verheerlijking prijkte, neergelegd en in een nieuw graf bijgezet, dat zich in do kapel van den Zaligen Aloysius bevond. — Later werd zijn stoffelijk overschot, zooals wij zullen zien, naar de kapel van het H. Kruis overgebracht, waar ook do overblijfselen van zijn heiligen voorganger,
207
Aloysius, eenigen tijd hadden gerust; maar op beide plaatsen was zijn graf luisterrijk, want van den beginne af werd het verheerlijkt door dezelfde blijken van hoogachting en openbare vereering. Eene ontzaglijke toeloop van vereerders stroomde immer naar zijn graf heen; eiken morgen strooide men er bloemen op en ontstak men er gewijde kaarsen bij; met eerbied kuste men zijn grafzerk, men nam zijne toevlucht tot hem in alle behoeften en noodwendigheden en een tal van gunsten en genaden werd daar door zijne tusschenkomst verkregen. Men kwam lessen van deugd, godsvrucht en heiligheid putten aan het graf van een jeugdigen religieus, die met de eenvoudigheid der duive hier op aarde G-od alleen had gezocht en bemind.
Ziedaar het leven en den dood van den zaligen Joannes Berchmans, van de Sociëteit van Jezus, volgens geloofwaardige getuigenissen verhaald. Geve God ons de genade, dat wij dit voorbeeld in ons leven mogen bewonderen en volgen en na onzen dood deelachtig worden aap de glorie en de heerlijkheid, die den Zalige in alle eeuwigheid omgeven.
Van zijnen dood tot aan zijne zaligverklaring.
GETiriGENISSEN, TEE GUNSTE ZIJKEK IIEILIGHEID AEGELEGB.
Was de dood van Berehmans heerlijk in Gods oog, hij moet het ook zijn in de oogen der men-schen; en heerlijk was hij in de omstandigheden, die hem voorafgingen, vergezelden en volgden. Hij had heilig geleefd en was heilig gestorven; en zoo was zijn dood de weerklank geweest van zijn leven en had hij het zegel gedrukt op zijn onschuldig leven. Eene omstandigheid mogen wij hier niet ongemerkt laten voorbijgaan, en zij is de algemeene indruk , dien zijn dood in de gemoederen van zoo velen teweegbracht. Immers niet slechts zij , die zijne heilige overblijfselen hadden mogen aanschouwen, maar ook duizenden anderen werden, alleen bij het vernemen van zijn dood, tot een nieuwen ijver en tot vereering van den Zalige opgewekt. Zoo ging het in Rome, zoo in Italië en België, zoo overal, waar het zalig afsterven des jongelings bekend werd. En toch had hij zijn leven, buiten het groote tooneel der wereld, in de afzondering, binnen de huiselijke muren, onder zijne Broeders, met wie hij alleen omging, gesleten. Vanwaar die buitengewone en algemeene vereering, die zelfs niet altijd aan de grootste Heiligen bij hunnen dood te beurt valt ? Wij weten er geen anderen grond voor aan te geven dan
209
den welbehagelijken wil Q-ods, die zijn nederigen dienaar wilde verheerlijken. En waarlijk, nauwelijks was Joannes van deze aarde gescheiden of G-od maakte de ongewone heiligheid van zijn dienaar op wonderdadige wijze bekend.
Op het oogenblik dat Berchmans don geest gaf, bevond zich in eene der aangrenzende kamers van het ziekenkwartier zekere leekebroeder, met name Thomas di Simoni, geboortig van Perugia, thans wel eenigszins herstellend van eene zware ziekte, doch waaraan hij evenwel na eenige maanden bezweek. Hij was een nederig en eenvoudig religieus, zich zelf verachtend en zeer dierbaar aan G-od, om zijne vele en verhevene deugden. Al den tijd, die hem door den dag van zijne gewone bezigheden overbleef en dien hij des nachts met toestemming zijner oversten op den slaap kon uitwinnen, besteedde hij aan het gebed, waarin hij dikwerf door God is begunstigd geworden met hemelsche verlichtingen en verschijningen der H. Maagd. Welnu, in den nacht, die op den dood van Joannes volgde, tusschen een en twee ure, wederom, volgens gewoonte, in het gebed verslonden, zag hij eensklaps den Hemel zich openen en de H. Maagd, omgeven van licht en gedragen door twee hemelingen , van een verheven troon afdalen en voorbijzweven. Een der dragers kon hij niet juist onderscheiden, wijl het gezicht der H. Maagd hem dit belette; hij meende er nochtans den zaligen Aloysius van Gonzaga in te herkennen. Maar den anderen, die aan zijn kant was, zag hij duidelijk; het was Broeder Joannes Berchmans. Zij gingen hem in snellen vaart voorbij en traden, naar het hem toescheen, in een ruim veld, waar zich vele verheerlijkte en zalige zielen bevonden, aan welke de Allerheiligste Maagd haren beminden dienaar en zoon in zijne glorie onder veel vreugde en gejubel toonde, opdat ook zij zich zouden verblijden en God loven en prijzen.
Toen dit visioen verstreken was, smaakte Broeder Thomas een ougekenden troost, overtuigd als hij was
210
dat zijn zalige Broeder door de Moeder Gods glorievol den hemel was ingevoerd. De goede Broeder verhaalde deze wondervolle verschijning in de eenvoudigheid des harten aan P. Cepari, als aan zijn overste, tot meerdere eer en glorie van G-od enter verheerlijking van zijnen Broeder Joannes.
Doch ook buiten Rome, in meer verwijderde landen zelfs wilde G-od de glorie van den zaligen jongeling bekend maken.
Te Mantua leefde ir. een hoogen dunk van heiligheid Margareta Eossi, eene Florentijnsche van geboorte, hofdame van de zoo echt godsdienstige hertogin Eleonora Medici. Reeds van hare eerste jaren af, had zij hare maagdelijkheid door gelofte aan G-od toegewijd, en nu op zestigjarigen leeftijd leidde zij aan het hof van den hertog van Mantua een uiterst godvruchtig leven. In den morgen van 16 Augustus 1621 kwam zij reeds vroegtijnig in de kerk van het collegie der Sociëteit te dier stede en liet haren biechtvader, P. Alexander Caprara, roepen. „In eene ver afgelegene plaats,quot; zeide zij dezen Pater, „is een uwer jeugdige religieuzen overleden , die een groote Heilige moet geweest zijn, want er is een ontzaglijke toevloed van menschen bij zijne begrafenis tegenwoordig geweest en door middel zijner heilige overblijfselen verricht God vele wonderen.quot; Toen de Pator antwoordde, dat hij er hoegenaamd niets van wist, hernam zij: „Gij zult zien dat men u hier binnen kort over zal schrijven.quot; — En wat gebeurt er? Na eenige dagen ontving P. Caprara werkelijk een brief uit Lucca van P. Paulus Bombino, die hem mededeelde, dat er op den 13n Augustus in het Eomeinsche collegie een jonge scholastiek, met name Joannes Berchmans, was gestorven en zijn dood van God verheerlijkt was geworden door een grooten toeloop van geloovigen en vele buitengewone gunsten en genaden. P. Caprara begreep nu dat de vrome Margareta deze dingen langs menschelijken weg niet had kunnen weten; hij wilde haar diensvolgens met opzet omstan-
211
dig ondervragen, ten einde het geheele feit juist te beoordeelen.
Zij verklaarde dan, in den nacht van den vijftienden op den zestienden Augustus, na hare gewone morgen-overweging, omstreeks vier uur , toen zij het officie der H. Maagd wilde beginnen, — in den geest opgevoerd te zijn geweest en van een jongeling geleid naar eene verre plaats, in eene kerk, waar het volk onophoudelijk toestroomde, om een onzer jeugdige religieuzen te zien, die op eene lijkbaar, in het wit gekleed en als een Heilige vereerd, lag uitgestrekt. Zij zag geene mirakelen geschieden, maar wel, dat een Pater in de sacristij zat te schrijven en een ander bezig was met de overblijfselen van den overledene uit te deelen; zij meende evenwel dat de Pater, die schreef, de wonderen, welke geschied waren, opteekende. Het was ongeveer zes uur, toen zij weder tot bewustzijn kwam; zij gevoelde zich zeer afgemat en vermoeid, als had zij eene groote reis gedaan. Onder het bidden van het officie vloeide zij over van vertroosting en stortte zij tranen van vreugde, omdat een der jeugdige religieuzen van de Sociëteit op zoo schitterende wijze door Q-od verheerlijkt werd.
Na dit verhaal las de biechtvader haar den brief, uit Lucca ontvangen, voor; de vrome hofdame dankte Q-od voor het haar geschonken vizioen en bad den Pater of hij zoo goed wilde zijn, haar een stukje van het kleed van Joannes Berchmans te bezorgen. Zij ontving dit door tusschenkomst van P. Cepari, aan wien zij later meldde, dat Grod door middel van deze reliquie reeds vele wonderen had bewerkt.
Het verdient hier opgemerkt te worden, dat een belgische Pater werkelijk in de sacristij bezig was met aanteekening te houden van de buitengewone gunsten, die door tusschenkomst van den overledene verkregen werden.
Eene soortgelijke gunst of genade schonk G-od aan eene vrome Maagd te Eouaan, in Frankrijk. In den nacht tusschen 13 en 14 Augustus in den geest
212
opgevoerd, aanachouwde zij een jongen religieus der Sociëteit, die in de kerk voor het altaar dood ter neder lag, maar wiens verheerlijkte ziel , zoowel in verdiensten als in glorie aan die van Aloysius gelijk, reeds ten Hemel was opgenomen. Zij wist niet op welken jongen religieus der Sociëteit dit vizioen toepasselijk was, daar zij niemand van de bewoners van het collegie van liouaan in de trekken des dooden had erkend. Hier ging eenigen tijd over heen. Later kwamen de twee Pators, Andreas Hellin en Marcus van Doorne, op hunne reis van Rome naar Leuven, werwaarts zij het hart des Zaligen, in eene kostbare vaas gesloten, moesten overbrengen , te liouaan, om daar te overnachten. Niets van de komst dier Paters wetende on op een geheel ongewoon uur, gaat de vrome Maagd naar het collegie, om haren biechtvader te raadplegen over zekere angstvalligheid en neerslachtigheid des gemoeds, waarmede zij gekweld werd.
Men spreekt haar toevallig van de aankomst dier Paters en van den grooten schat, dien zij met zich dragen; men vergunt haar zelfs de reliquie des Zaligen te vereeren. En verdwenen zijn hare angstvalligheid en neerslachtigheid en eene onvergelijkelijke vertroosting vervult haar hart. Nu treedt zij de kerk binnen, begint te bidden, stort de teederste tranen van godsvrucht en meent eene stem te hooren, die haar zegt: „Dit is het hart van dien jongeling, dien gij in het vizioen hebt aanschouwd.quot; — Zij was voornemens haren biechtvader te laten roepen, om hem hier kennis van te geven; daar evenwel de avond reeds gevallen was, besloot zij naar huis terug te keeren. Maar zie, bij het uitgaan der kerk wordt zij door eene ongekende macht in haren gang zoo gehinderd, dat zij geen voet verder kan gaan; na eenige oogenblikken verschijnt haar biechtvader ongeroepen en zij deelt hem het voorgevallene mede en thans voelt zij zich van eiken hinderpaal ontslagen. — Te huis gekomen, begint zij opnieuw te bidden, en nu leert zij nog duidelijker dan vroeger
213
de glorie en de zaligheid kennen, welke Joannes in
den Hemel geniet, want door zijne tusschenkomst ontvangt zij thans van Grod eene genade, voorlang reeds vergeefs afgesmeekt. — Van dit alles werd verslag opgemaakt in het collegie van liouaan eu dit werd door den biechtvader en de vrome maagd zelve onderteekend.
„De graven van hen, die den Gekruiste hebben gediend, overtreffen de koninklijke paleizen in luister , niet door omvang en schoonheid, maar door den ontelbaren stroom van bezoekers,quot; schrijft Joannes Chrjsostomus. Zoo was het ook met het graf van onzen Zalige, wiens heiligheid Grod in liome, in Italië en in Frankrijk alom kenbaar maakte op het oogenblik dat men zijne uitvaart vierde. Hierdoor is het te verklaren, hoe bij de eerste tijding van zijn heiligen dood eene menigte volks van allen rang en stand, gelijk wij hebben gezien, onverwijld naar het Romeinsche collegie ijlde, om zijn stoffelijk overschot te zien en te vereeren; hoe die toevloed altijd aangroeide gedurende de twee dagen dat zijn lijk boven aarde stond; hoe eindelijk zijne vereering na de begrafenis, in stede van te verminderen, altijd toenam: God wilde zijn dienaar verheerlijken!
Hoe duidelijk dit ook mocht zijn, vreesde P. Mutius Vitelleschi, generale overste der Sociëteit, toch dat men met deze reeds algemeene eerbewijzingen de grenzen, door de apostolische constitutiën en 's Pau-senjongste decreten aangewezen en vastgesteld, zoude overschrijden; hij meende daarom een breidel te moeten stellen aan deze godvruchtige beweging en schreef dien ten gevolge aan P. Cepari, Rector van het Eo-meinsche collegie, den volgendeu brief, die aan de oversten der overige huizen moest worden medegedeeld. Wij vertalen dit schrijven uit het Latijn, gelijk het voorkomt in de acten der Zaligverklaring.
„Eerwaarde Paler in Christus!
„Moeten wij allen aan de deugden en bijzondere
214
„gunsten, door wien ook van God ontvangen, de „hulde brengen, die zij verdienen, zoo heb ik even-„wel gemeend, Eerwaarde Pater, TJ bij gelegenheid „van het zalig afsterven, van Broeder Joannes, te „moeten aanraden, alle uwe onderdanen en ook de „leden der overige huizen van Borne te verwittigen, „dat zij zich, zoowel in hunne woorden als in elke „uitwendige eerbetooning, wel doordringen van den „eersten geest der Sociëteit, die zoo heerlijk uitblonk bij den dood van onzen zaligen vader Ignatius zelf, van P. Faber, van P. Borgias en van zoo „vele andere uitstekende dienaren Gods. Dat zij der-„halve geen enkel overblijfsel van dien dierbaren „Broeder of wat hem ook hebbe toebehoord, aan „wereldlijke personen schenken, daar het niet pas-„send is, in deze zaken de goddelijke leiding en „beschikking vooruit te loopen, maar veeleer de door „Hem gestelde tijden in ootmoed af te wachten.
„Yoor het overige smeek ik de goddelijke Majesteit , dat zij over het collegie hare zegeningen ver-„meerdere, opdat in allen de ingetogenheid, de on-„derhouding der regeltucht en alle andere deugden „van den overleden Broeder uitschitteren en allen „zijne afbeeldingen en levende reliquieën mogen zijn.
„Ik beveel mij in uwe gebeden en H. Sacrificiën „cn in het godvruchtig aandenken der geheele com-„muniteit.
„V. h. 15 Augustus 1621.
„Uw Dienaar in Christus, „Mutius Vitelleschi.quot;
Zoo bepaalde het zeer wijselijk de algemeene overste der Sociëteit, twee dagen slechts na den dood van Berchmans; maar de zaken waren, zooals gezegd is, reeds te ver gekomen.
De wonderen, vooral bij de uitvaart geschied, hadden geheel Rome in beweging gezet; reliquieën en afbeeldingen des Zaligen waren uitgedeeld geworden en werden nog dagelijks aangevraagd door aanzien-
215
lijke en hooggeplaatste personen, onder welke niet zelden mannen van den eersten kerkelijken rang. Het was daarom niet mogelijk, dezen maatregel van voorzorg stipt ten uitvoer te leggen. Men sprak daarenboven van nieuwe mirakelen, van nieuwe weldaden en gunsten, door de tusschenkomst van Berch-mans verkregen.
Het was op deze gronden dat de Generaal Vitel-leschi steunde, toen hij aan P. Cepari den last opdroeg, het leven van den heiligen jongeling te beschrijven, welke taak ongetwijfeld aan geene betere handen kon toevertrouwd worden. Vier jaren later had deze zijn arbeid voltooid en P. Vitelleschi schonk er schriftelijk zijne hooge goedkeuring aan in de volgende bewoordingen:
„Onze gezegende Broeder Joannes is waarlijk een jongeling geweest van uitstekende onschuld en reinheid, van engelachtige zeden, van eene wonderbare godsvrucht en van hechte en volmaakte deugd; een trouw opvolger van ons Instituut en de regelen, altijd, overal en in alle omstandigheden een toonbeeld voor allen, die met hem verkeerd hebben en nooit eenige fout of onvolmaaktheid in hem konden opmerken. Een ieder kan zich overigens verzekerd houden, dat de deugden en hemelsche gunsten en al wat daarin verhaald is naar waarheid zijn medegedeeld en beschreven; eene lange lijst van geleerde, aanzienlijke, wijze en godvreezende mannen, die ze met eede bekrachtigd hebben en wier getuigenissen ik aandachtig heb gelezen, is mij een meer dan voldoende waarborg voor de waarheid van ai het verhaalde.
„De Heer sehenke ons de genade, hem temogen navolgen: het eenige doel, waarom ik bevolen heb dit leven te schrijven, en eenmaal te mogen aanlanden in den Hemel, waar, gelijk wij gelooven, Broeder Joannes reeds heerscht met Grod.
„18 Juli 1625.
„Mutius Vitellegchi.quot;
216
Zoo schreef P. Vitelleschi in het jaar 1625, eü geen wonder, want reeds eenige maanden na den dood van Berchmans, had men bij den toenmaligen Paus G-regorius XV een smeekschrift ingediend, het verzoek inhoudende, dat het Zijner Heiligheid mocht behagen, gerechtelijke inlichtingen te nemen over het leven, de deugden en de mirakelen van den dienaar Gods. Het was ingevolge een order, van den Paus uitgegaan, dat langzamerhand meer dan negentig getuigenissen, te Eome alleen, zonder die uit België te tellen, door de meest gezagvolle Paters over de deugden van Joannes werden afgelegd. Om de hooge waarde dier getuigenissen wel te vatten, moeten wij opmerken, dat zij uitgingen van mannen, voor het grootste gedeelte beroemd om hunne geleerdheid, voorzichtigheid, heiligen levenswandel, en onderscheiding der geesten. Tot die schaar van uitstekenden — om er ten ininste eenige te noemen — behoorden de Paters: Joannes de Lugo, Cornelius a Lapide, Pamianus Strada: Philippus Alegambe, Pranciscus Piccolomini, Joannes Paulus Oliva, Ho-ratius Grassi, Tarquinivs Galuzzi, Joannes Baptista Ceccotti, Bruno Bruni en Thomas Massucci. Van deze getuigenissen, alle in het proces der Zaligverklaring opgenomen, zullen wij er eenige mededeelen en beginnen met dat van P. Joannes Baptista Ceccotti , een man van een onberispelijken levenswandel en eene rijpe ervaring in het geestelijke leven, die twee jaren lang te Eome de biechtvader is geweest van Berchmans. Hij getuigt aldus:
„Uit gehoorzaamheid aan het bevel mijner oversten, kanik,watden inwendigeu toestand van Joannes aangaat, in waarheid verklaren, dat ik , die zoo vele zielen op den weg der deugd heb geleid en bestuurd, er nog nooit eene heb aangetroffen die de zijne in reinheid en zuiverheid overtreft. Wat meer is, het schijnt mij toe, dat de zijne iets, ik weet niet wat bevoorrechts bezat. Immers zijne overtre-tredingen behoorden niet tot die soort van zouden, die uit hare natuur wel doodelijk, doch alleen bij
217
gebrek aan materie of toestemming klein zijn: zij waren uit haren aard slechts dagelijksche zonden, die volgens de gewone wet niet alle vermeden kunnen worden en waarin ook de Heiligen uit loutere menschelijke zwakheid vallen.
„En nog waren deze zoo lichte zonden met geen vrijen wil bedreven en klein in getal, uit hoofde van de voortdurende waakzaamheid, die de Zalige jegens zich zei ven gewoon was in acht te nemen, en van zijne geregelde leefwijze, krachtens welke hij Altijd naar het betere streefde, geholpen als hij werd door eenen bijzonderen bijstand en genade van den H. Greest, die bezit van deze reine ziel had genomen.
„Bovendien had hij van al zijne gebreken, hoe gering ook, eene deugdelijke kennis; hij was zeer tee-der van geweten, doch nooit bezwaard of angstvallig; het was eene teederheid, zooals de H. Ignatius die leert in zijn verheven boek der geestelijke oefeningen, in de gulden regelen over de angstvalligheid. Wat men hem ook aangaande de volmaaktheid voorhield, alles prentte hij diep in zijn geheugen en bracht het stiptelijk ten uitvoer. Ik trachtte volgens mijne regelen in mijne onderrichtingen onze jongere Broeders te vormen, door hun eene voldoende kennis van ons geestelijk leven mede te deelen, die kennis zelve terugbrengende tot eenige hoofddeugden en haar regelende en schikkende naar de drie wegen: den weg der zuivering, den weg der verlichting en den weg der vereeniging; dit alles, genomen en getrokken uit onze eigene bronnen en wel bepaald uit het kort begrip der constitutiën en de algemeene regelen. Onze gezegende Joannes nu ontving mijn onderricht met de leerzaamheid en den ijver van een nieuweling, beoefende alles zoo nauwgezet, dat ik niet zou durven ontkennen dat hem nog eenige volmaaktheid, eigen aan onze roeping, heeft ontbroken. Hieruit volgt, dat zijne volmaaktheid eene zoodanige was als door het kort begrip onzer constitutiën en onze regels wordt gevorderd: een feit, dat door allen, die Joaunea meer van nabij
10
218
kenden, is opgemerkt en onloochenbaar bevestigd en in het bijzonder door mij bekrachtigd wordt, die langen tijd in de nauwste betrekking tot hem stond, die de schatten ontdekte der hemelsche gunsten en genade, waarmede Grod zijne ziel als vervulde en waarin ik nooit eenig ongeregeld gevoel of ongeregelde beweging bespeurd heb.
„De Broeders beminden en vereerden hem tevens als een Engel des Hemels; en hij zelf was zoo een-, voudig en goedhartig, dat mij de woorden ontbreken of niet te binnenschieben, die ik zou willen gebruiken , om het denkbeeld weer te geven en te verklaren, dat ik van de engelachtige reinheid en onschuld van dezen zoo zaligen Broeder gevormd heb. Daarom geloof ik vastelijk dat deze gezegende ziel het lichaam zoo zuiver en zoo rein verlaten heeft, dat zij, zonder het vagevuur aan te doen, rijk aan verdiensten, door de onderhouding der regelen en de beoefening van alle volmaaktheid verkregen, oogen-blikkelijk ten Hemel is opgenomen. Nooit, ik herhaal het nogmaals, nooit heb ik nauwgezetter onderhouding der regelen gezien, dan ik ze in Joannes heb opgemerkt. Tot bevestiging van de waarheid onderschrijf ik dit alles.
„Joannes Baptista Ceccotti.quot;
Het tweede getuigenis, de deugden en inwendige handelingen van Joannes betreffende, is dat van P. Thomas Massucci, biechtvader in het Eomeinsche collegie, een man van groote geleerdheid en een voorbeeldig leven; hij schrijft:
„Door de heilige gehoorzaamheid geroepen om, voor zooverre ik mij herinneren kan, de uitstekende deugden en reine zeden van onzen gezegenden Broeder Joannes Berchmaus mede te deelen, doe ik dit te bereidvaardiger, daar ik, ter glorie van God en ter onderlinge stichting, ook des ongevraagd het mij ten plicht zou hebben gerekend, het/.elfde te doen, aangezien ik, — het laatste jaar zijns leven, —van het begin van Januari 1621 tot den 18aquot;, Augustus, den dag van zijn overgang tot een zalig leven, —
219
naar wij met recht mogen veronderstellen, — zijn biechtvader ben geweest. Gredureude dien tijd kwam hij geregeld ééns of tweemaal in de week bij mij biechten en ten minste ééns in de maand rekenschap geven van zijn geweten.
„Ingevolge de volmacht, die ik van hem heb ontvangen , om gebruik te mogen maken van de kennis, in de biecht opgedaan, verklaar ik volgens waarheid:
„Ten eerste: Dat ik na den zaligen Aloysius, met wien ik het laatste jaar zijns levens in het liomein-sche collegie heb doorgebracht, nooit een jongeling heb gekend van een zoo voorbeeldigen levenswandel , van een zoo zuiver geweten en verhevene volmaaktheid.
„Ten tweede: Hij had zich tot doel van zijn religieus leven gesteld, uitstekend te zijn in alle deugden en in de wetenschappen den hoogst mogslijken voortgang te maken; en dit om geene redenen dan om de eer van Grod en het heil der zielen, en om ten volle te beantwoorden aan de genade en den geest onzer roeping.
„Ten derde: Het algemeene middel om tot deze hooge deugd te geraken, was de nauwgezette naleving der regelen, die hij stipt, maar zonder angstvalligheid onderhield, en wel zoo stipt dat, hoe talrijk en verschillend onze regelen ook mogen zijn,
hij er nooit één vrijwillig heeft overtreden gedurende al den tijd, dien hij in de Sociëteit doorbracht. Nog meer: in geheel zijn ieven bad hij nie'j alleen geene enkele doodzonde, maar zelfs geene dagelijksche zonde willens en wetens bedreven: een punt van het hoogste gewicht, want het zegt ons niet alleen dat de Zalige de onschuld des doopsels rein had bewaard , maar ook dat hij , van den beginne af tot het einde toe volmaakt heeft gewandeld op den weg des heils, eene gunst aan weinige Heiligen quot;-e-schonken. 0 ö
Ten vierde: In de naleving der drie religieuze geloften was hij in alle opzichten voorbeeldig; ik herinner mij niet dat hij zich ooit ook van do' ge-
220
ringste overtreding in dit punt, heeft beschuldigd. — En meer bepaald wat de gelofte van zuiverheid aangaat, was hij uiterst nauwgezet, maar bevoorrecht tevens. Immers, aanvechtingen of voorstellingen, met deze deugd in strijd, heeft hij niet gehad, zelfs niet' in den slaap, ten minste niet gedurende den tijd dat ik zijne ziel bestuurde, die hij met kinderlijken eenvoud en de grootste openhartigheid voor mij bloot legde. Het kan ons evenwel geene verwondering baren, dat hij dien hoogen graad van zuiverheid 'bereikte , want steunend op den hechten grondslag der oorspronkelijke onschuld, wist hij bovendien de gevoelens zijns harten te bewaken, de matigheid en eene aanhoudende versterving te beoefenen en zich altoos, behalve in den studietijd, met Goden goddelijke zaken bezig te houden.
„Ten vijfde: Uit de dagelijksche overwegingen trok hij zooveel vrucht dat ik, — in aanmerking genomen het licht, dat zijn verstand bestraalde en den ge-voeligen ijver, waarmede hij van den morgen tot den avond altijd voortsnelde in de onderhouding der religieuze tucht en de betrachting van alle deugd, — altijd van gevoelen ben geweest, dat de heilige jongeling in de genade bevestigd, d. w. z. in die mate voorkomen en bijgestaan werd door de werkende genadé en de goddelijke hulp, dat het hem zedelij-kerwijze onmogelijk was in merkelijke fouten te vallen. In dien gelukkigen toestand volhardde hij tot aan zijn zaligen overgang van dit tot het andere leven.
Alle deze zaken verklaar en getuig ik onderge-teekende
Thomas Massucci.quot;
Op deze twee getuigenissen van mannen, die den Zalige onder Gods leiding meer bijzonder op den weg der deugd en volmaaktheid hebben bestuurd, laten wij het getuigenis volgen van zijn Professor igt;. Erans Piccolomini, die meer dan anderen het vertrouwen van Joannes bezat, omdat hij, het gees-
221
telijk wélzijn zijner leerlingen behartigende, deze evenzeer trachtte bij te staan in den voortgang der deugden der godsvrucht, als in dien der wetenschappen. Daarom had Berchmans den overste vergunning gevraagd om dien Pater niet alleen over zijne studiën , maar ook over zijne geestelijke zaken te raadplegen. En P. Piccolomini deed dit met liefde, omdat Joannes een toonbeeld was van deugd, zoowel voor hem zeiven als voor zijne leerlingen; hij hechtte zich op eene innige wijze aan den Zalige. Daarom vinden wij hem als aan zijn ziek- en sterfbed genageld; daarom hield hij. met toestemming des oversten, in de eetzaal, weinige dagen na Joannes' dood eene lofrede op diens deugden en handelingen ; daarom ook werd hij gerechtelijk ondervraagd, om zijn gevoelen over den Zalige uit te brengen. Wij schrijven uit dit vrij lange stuk het volgende af:
„Daar het mij door de gehoorzaamheid is opgelegd, om mede te deelen al hetgeen ik mij in het algemeen van Joannes Berchmans, zaliger gedachtenis , herinner, — zoo doe ik dat volgaarne: niet zoozeer om door mijn getuigenis zijne deugden te bevestigen, dan wel om een blijk te geven van mijn achting en eerbied voor den jongeling, dien ik hier op aarde als een engel beschouwde.
Wat zijn inwendigen geest aanbetreft, — hij heeft zelf verkozen mij ook hierover te spreken, misschien tot zijne eigene verootmoediging en ter mijner onderrichting en beschaming, — zeg ik vooreerst, in de drie jaren dat hij zich op de wijsbegeerte toelegde, terwijl hij toch dagelijks minstens ééns, doch gewoonlijk tweemaal bij mij kwam, nooit, noch in het openbaar, noch in het bijzonder, eenige fout in hem te hebben opgemerkt; daarentegen eene groote ingetogenheid, eene voortdurende gelijkvormigheid in zijn uiterlijk voorkomen, in al zijne handelingen. — Vervolgens, nooit heb ik iemand ontmoet, die zich altijd zoo innig bezig hield met
222
God en goddelijke zaken; die in diens tegenwoordigheid wandelde met; een gemak en eene natuurlijkheid, welke aan het ongelooflijke grenst. En wat nog meer te verwonderen is, niettegenstaande dit onophoudelijk verkeer met God, was hij geheel in de bezigheden die hij te verrichten had; was hij voor anderen immer de gedienstigheid zelve. Daarenboven, nooit heb ik iemand van die jaren gekend, met zulke edele gevoelens bezield, met eene zoo verhevene kennis van God verrijkt en zoo bedreven in de beoefening van het religieuze leven. Eindelijk, ik heb niemand gekend, die in het gewone en gemeene leven zoo weinig gewoons en gemeens bezat; hij was het levend afdruksel der hechte deugden en hooge volmaaktheid onzer eerste Paters, in wier leven en handelingen alles oefening was. ïen laatste volhardde hij niet eenmaal in het eenmaal ondernomene, maar wist altijd nieuwe uitvindingen te doen, om op den weg der volmaaktheid vooruit te snellen. Zoo verhaalde hij mij eens, wat hij van den vroegen morgen af, voornam te doen en wat hij daar gedurende den dag nog bijvoegde, en na hem aangehoord te hebben, besloot ik, dat het leven kortstondig zou zijn van dien heiligen jongeling, die zoo vele en zoo uiteenloopende zaken vorderde van zijn door studiën vermoeid hoofd. En wat ik voorzag is weldra gebeurd. — Zij dit in het algemeen gezegd ter eere van God en van zijn dienaar Joannes.quot;
Wij sluiten met nog eenige veelbeteekeuende woorden aan te halen uit het getuigenis door den alom beroemden schriftverklaarder P. Cornelius a Lapide afgelegd, ten gunste der deugd, onschuld en heiligheid van den zaligen Joannes:
„Ik heb in onzen Joannes Berchmans opgemerkt eene maagdelijke zuiverheid, oprechtheid, zedigheid, stilzwijgendheid, onschuld en reinheid. Meermalen heb ik onze Paters hooren zeggen, dat zij niet begrepen hoe die deugden in den zaligen Aloysius volmaakter hadden kunnen zijn, noch wat er aan die van [Joannes nog zou kunnen ontbreken quot;
223
De even geleerde als godvreezende Pater haalt vervolgens uit het leven des Zaligen vele heerlijke trekken ten bewijze aan, dat hij inde opgenoemde deugden den hoogsten graad van volkomenheid heeft bereikt. Daar wij ze echter reeds vroeger in het leven des Zaligen hebben ingelaseht, vermeenen wij, ten einde in geene herhalingen te vervallen, ze hier gerust te kunnen weglaten. — Te treffend is evenwel het verhaal, dat de goede Pater van 'sjongelings dood geeft en van hetgeen daarop volgde, om hier niet te worden medegedeeld. Hij zegt dan:
„Op het oogenblik dat de brave jongeling ging sterven, naderden zoowel de oudere als de jongere Paters zijn ziekbed en bevalen zich om strijd dringend in zijne gebeden, met verzoek, dat hij hun voor de laatste maal eenige nuttige wenken zou geven. En hij sprak zoo juist van pas en gaf aan elk een eigenaardige vermaningen, zoo geschikt voor den tegenwoordigen toestand hunner ziel, als had hij hun geweten doorschouwd. De indruk, door zijn dood teweeggebracht, is dan ook niet te beschrijven : zijne broeders voelden zich tot godsvrucht gestemd en opgewekt om God naar zijn voorbeeld ijveriger te dienen; en die stemming en opgewektheid waren blijvende.
„De toeloop der geloovigen om zijn lijk te zien is zoo groot geweest, dat men tot tien bewakers bij de baar moest plaatsen, en toch nam men zijn kruis, zijn baret, zijn rozenhoedje en andere zaken weg. Het was mij als zag ik den toeloop van Rome tot het lijk van den H. Alexius. Nog zijn er velen, die zijne reliqaieën vragen, en niet weinigen verklaren hierdoor bijzondere gunsten van den Hemel verkregen te hebben.
„Ik ween niet spoedig; maar toch, het gelaat des dierbaren overledenen in de kerk beschouwende, heb ik mijne tranen niet kunnen bedwingen; ik wendde daarom mijne oogen van hem af, om de getijden der overledenen te vervolgen. Hij staat mij dikwerf voor den geest. Mij dunkt, ik zie hem des daags en des
224
nachts voor mij en ik verschrik niet, maar word veeleer tot eene geestelijke blijdschap gestemd en voel mij ontstoken om G-od met een blijd hart te dienen. Ik kon er niet toe beslniten, om voor den dierbaren doode te bidden; maar ik wensch dat hij voor mij bidde en dat mijne ziel eens met de zijne moge wezen. O ja, moge ik leven en sterven gelijk de gezegende Joannes leefde en stierf! Wij kunnen niet ophouden met van hem te spreken. Geve Q-od dat zijne herinnering in ons blijve leven, opdat wij hem beschouwen en navolgen! Hij was jong van jaren, maar een man in de deugd, standvastig, zich zei ven altijd gelijk, nauwgezet maar niet angstvallig, vrolijk maar bezadigd, en die vrolijkheid was bovendien altijd getemperd door een godsdienstigen ernst. Hij was een volmaakt toonbeeld van alle deugden in een verheven graad, dat mij en anderen tot een spoorslag moet verstrekken.
„Geve God dat ik moge waardig zijn om op den laatsten en grooten dag des gerichts met hem te verrijzen tot de heerlijkheid, en voor den troon van God en het Lam aan zijne voeten mijn hoofd op te hefi'en. Dit zij zoo.
„Cornelius a Lapide.quot;
Uit de aangehaalde getuigenissen, na gerechtelijke aanvrage en onder eede afgelegd door godvreezende en geleerde mannen, die den Zalige zoo van nabij hadden gekend, blijkt te over, dat Joannes door allen voor een Heilige werd gehouden. Welnu, die getuigenissen der menschen zijn door tal rij Ice wonderen en buitengewone gunsten, de getuigenissen Gods, bekrachtigd geworden.
GUNSTEN EN WONDEREN, DOOK ZIJNE TUSSCHENKOMST VEEKREGEN.
Alvorens tot de mededeeling van eenige bepaalde wonderen over te gaan, stellen wij de vraag: Waarom
225
vooral de wonderen in de levensbeschr ij vingen der Heiligen worden opgenomen? Het geloof loert ons, dat de gave om wonderen te doen de eigenlijk gezegde heiligheid niet uitmaakt en die niet kan vermeerderen; dat zij alleen ten bewijze strekt van de hier op aarde bewerkte heiligheid en van de macht der Heiligen in den Hemel. „G-od,quot; zegt diensvolgens de H. Thomas van Aquinen, „werkt wonderen, om de heiligheid te bewijzen van hem, dien Hij als een toonbeeld van deugd ter navolging wil voorstellen.quot; Kostbaarder en verhevener dan de gave om wonderen te verrichten, zijn daarom de bovennatuurlijke gunsten, door God aan Zijne dienaren, tot heil hunner zielen, geschonken. En toch behooren de wonderen zoo geheel te huis in de levens der Heiligen. Waarom ? Omdat zij ons de machtige voorspraak leeren kennen van den Heilige of Zalige, door wiens tusschenkomst of bemiddeling zij geschieden, en op deze wijze ons vertrouwen opwekken of vergrooten, omdat zij ons de godvruchtige en deugdzame handelingen leeren kennen van hen, ter wier gunste de wonderen worden gewrocht en ter wier navolging zij ons aansporen.
Dit dubbel doel beoogen wij met de mededeeling van sommige wonderen, door de bemiddeling van onzen Zalige verkregen. Wij zeggen van sommige wonderen, daar het ons plan niet kan zijn, ze alle mede te deelen; eenige slechts, die onze aandacht meer bijzonder verdienen, of om de personen, ien wier behoeve zij gewrocht zijn, óf om de buitengewone genaden, die hen volgden, zullen hier eene plaats vinden. — Beginnen wij met de weldaden en mirakelen, op de voorbede van Joannes aan zijne Ordebroeders in Italië geschonken.
Het behoeft niet gezegd te worden, dat de wondervolle feiten, waarmede God den dood en het graf van zijnen dienaar verheerlijkte, de hoogachting vermeerderden en het vertrouwen verlevendigden, vooral bij die leden der Sociëteit van Jezus, welke 'sjongelings heilig leven en hooge volmaaktheid meer van nabij hadden bewonderd. En zij werden in
226
hun betrouwen op den Zalige niet teleurgesteld.
Eeeds sinds drie maanden lag Pater Joannes Bap-tista de Euschi in de ziekenzaal van het Eomein-sche collegie, lijdend aan eene aanhoudende en langzaam in hevigheid toenemende koorts, die zijne krachten geheel had ondermijnd. Alle hulpmiddelen der kunst hadden niet mogen baten en eindelijk was het laatste woord uitgesproken: eene ongeneeslijke tering zou hem ten grave voeren. In den loop der maand Augustus van het jaar 1621, werd zijn lijden daarenboven vermeerderd door eene allerzwaarste hoofdpijn, die hem alle rust en verpoozing ontnam; hij lag op zijn uiterste. Intusschen stierf de zalige Joannes en verspreidde zich alom de blijde mare der wondervolle gunsten, door zijne tusschen-komst, terwijl zijn stoffelijk overschot nog in de kerk was tentoongesteld, verkregen. Met een vast vertrouwen vroeg P. de Euschi eene reliquie des Zaligen , legde die met even veel godsvrucht onder zijn oorkussen en op hetzelfde oogenblik was de hoofdpijn verdwenen. Maar de koorts bleef nog woeden, en in stede van te verminderen, scheen zij in kracht toe te nemen, „Toen,quot; zoo getuigt de Pater zelf in zijne gerechtelijke verklaring, „werd de matras, waarop Joannes, zaliger gedachtenis, was gestorven, onder mijn uitgeput lichaam geschoven, en, o wonder ! van dit oogenblik af had ik geen koorts meer, ik voelde mijne krachten terugkomen en ik stond gezond en wel van mijn bed op. En nu ben ik sedert eenige maanden volmaakt welvarend, ter bevestiging van het bovenvermelde schrijf ik deze verklaring en onderteeken ze eigenhandig, op den 9'lon December 1621, den oprechtsten dank brengend aan den Heer onzen God en aan zijnen dienaar Joannes, door wiens bemiddeling ik beken deze gunst ontvangen te bebben.quot;
Een der jongere scholastieken, met name Julius Eettabene, werd na lange en ingewikkelde ziekten, die op elkander volgden, eindelijk door eene kwaadaardige koorts aangetast, die een nabijzijnden dood
227
aankondigde. De zieke leed daarenboven aan eene hevige maagkwaal en eene vernauwing van de keel, zoodat hij doodsbenauwdheden had uit te staan, telken reize als hij iets at of dronk. — Opgegeven van de geneesheeren, stemde hij zich, om de laatste H. Sacramenten te ontvangen en tot den dood voor te bereiden, die naar alle berekening spoedig zou opdagen. Een Pater, die hem trouw bijstond, met den toestand des lijders innig bewogen, raadde hem in een gelukkig oogenblik, zich aan te bevelen in de bescherming van den dierbaren Joannes Berch-mans, die, een weinig tevoren tot een beter leven overgegaan, reeds nu zoowel buiten als in huis, vele miraculeuze gunsten had geschonken. Julius voelde in zich moed en vertrouwen, gepaard met eene teedere godsvrucht: „O goede Joannes,quot; riep hij uit, „o gij, die ziet hoeveel ik lijd, help mij toch!quot; Nauwelijks had hij deze woorden gesproken, of hij kon gedurende een halfuur eene zeer zachte rust nemen. Hierdoor ontstond in hem de hoop, zijne gezondheid volkomen terug te krijgen; men bracht daarom de reliquie van het hart van Joannes aan zijn bed en de zieke sprak met veel gevoel: „Zoo het tot meerdere eer van God en tot heil mijner ziel is, verkrijg mij dan van zijne goddelijke majesteit de verlangde gezondheid; zoo niet, geef mij dan kracht en geduld om mijne smarten tot het einde te verdragen!quot; Na dit korte gebed nam hij de reliquie, kustte die en legde ze naast zich neder. En het gevolg was, dat de koorts en de smarten ophielden; dat hij binnen kort zijne krachten geheel terug had en volkomen gezond was, gelijk hij zelf getuigde en de ooggetuigen bevestigden.
Eene soortgelijke weldaad ontving niet lang na den dood des Zaligen een andere religieus der So-cieteit; zijne eigene woorden luiden aldus;
„Ik Ludovicus Gabriëli van Fano, religieus der Sociëteit van Jezus, lijdende aan eene zeer gevaarlijke koorts, wier kwaadaardig karakter mij geheel ondermijnde, vergezeld van hevige hoofdpijnen, was
228
eindelijk op den rand des grafa gekomen. Ik hoorde de vele gunsten en wonderen verhalen, die de Heer onze Q-od bewerkte in vele personen door de aanroeping van zijnen dienaar Joannes Berchmans van de Sociëteit, in het Eomeinsche collegie, den IS11quot; Augustus 1621, in geur van heiligheid gestorven; en ik voelde mij aangespoord, mijne toevlucht tot hem te nemen. Te midden eener felle koorts en onder het uitstaan van eene veel zwaardere hoofdpijn dan gewoonlijk, beval ik mij aan gezegden Joannes, hem tevens belovende, — zoo hij mij genas, — dat ik voortaan altijd zijn toegenegen dienaar zou zijn; dat ik hem zou vereeren en zijne deugden aan allen verkondigen. En ziet, eensklaps verdween de hoofdpijn in die mate, dat ik mij zeiven niet geloofde en mijn hoofd heen en weder schudde, om mij te vergewissen of ik waarlijk geene hoofdpijn meer had. De koorts verminderde tevens en kwam niet meer terug; ik had toen zoo veel kracht dat ik zonder eenige hulp opstond en mij voor mijn bidbankje kon werpen, om God en zijn dienaar voor de ontvangen genade te danken. — Ter bevestiging hiervan heb ik deze verklaring afgelegd en tot lof en glorie van God en zijnen dienaar Joannes eigenhandig onderteekend, 9 December 1621.quot;
Een ander voorbeeld eener wondervolle genezing is Broeder Laurentius Mori, die op den 24sten Juli: 1621 door zulk eene zware hoofdpijn, gepaard met een weinig koorts, werd gekweld, dat hij soms zijn verstand verloor en als woedend werd. Die toestand duurde veertien volle dagen; daarna kwam er eenige verbetering, maar zij was van korten duur, want weldra verviel hij in zijne oude kwaal, en na gedurende een maand lang vele en verschillende geneesmiddelen vruchteloos te hebben gebruikt, werd hij als ongeneeslijk beschouwd. — Niettemin zou de geneesheer, alvorens hem geheel op te geven, op uitdrukkelijk verlangen der oversten, nog een laatste middel aanwenden. In den avond van den morgen, dat hem dit buitengewone middel zou worden toe-
229
gediend, wiat de ziekenbroeder hem over te halen om de hulp in te roepen van Joannes Berchmans , die, nauwelijks overleden, reeds zulke groote. wonderen had gewrocht. De zieke stemde toe; en alhoewel hij tot op dit uur geen oog had kunnen dicht doen, sliep hij eensklaps in en rustte zeer bedaard. Bij het aanbreken van den morgen bevond hij zich zoo wel, dat hij het niet noodig oordeelde, de voorgeschreven medicijnen in te nemen ; hij deed dit echter, bij zich zeiven zeggende, dat zij hem toch niet schaden konden. Maar nu kan hij ze niet inhouden en werpt ze oogenbiikkelijk uit, en blijft zich desniettegenstaande zeer wel gevoelen. Drie dagen later schiet hij 's nachts uit den slaap wakker met eene zoo sterke hoofdpijn, dat hij voor een herval in zijne oude kwaal grootelijks vreesde. Doch nauwelijks was hij weder in slaap gevallen, of het scheen hem toe vier leden der Sociëteit te zien, en onder deze een allerbeminnelijksten jongeling, dien hij voor Joannes hield, wiens reliquie hij bij zich had. Deze nu zag hem strak aan en zeide daarna glimlachende: „Gij zijt bevreesd, niet waar?quot; En zijne hand op het hoofd van den zieke leggend, herinnerde hij hem aan de stipte onderhouding der regelen en verdween, den zieke volkomen genezen achterlatende.
Tot een veel ellendiger toestand was P. Joannes de Angelis, in het collegie van Sezze , gekomen. Sinds zes jaren leed hij aan de jicht, en in 1627 was die kwaal zoo verergerd, dat hij, op zijne bee-nen niet meer kunnende staan, gedurende geruimen tijd, onder een allerhevigst lijden, het bed moest houden. B.eeds had hij het gevoel in zijn rechterarm geheel en al verloren, en tot overmaat van smarten, waren zijne beenen, knieën en buik verschrikkelijk opgezwollen; de waterzucht met eene onverbiddelijke verstopping van den lever zou hier het onvermijdelijk gevolg van zijn. De geneesheeren putteden hunne kunsb uit, om ten minste het geweld van zoo vele kwalen, te zamen vereenigd, eenigs-
230
zins te verzachten; maar alles mislukte. Toen nu de lijder niets meer van menschelijke middelen te hopen had, was hij er slechts op bedacht, met een vast vertrouwen de hulp van boven in te roepen, en hij gebruikte hiertoe de bemiddeling van den Zalige, dien hij in het Eomeinsche collegie had gekend en voor wien hij altijd eene groote genegenheid had gekoesterd. Hij stortte daarom een hartelijk gebed tot hem, en op datzelfde oogenblik was hij van al zijne kwalen bevrijd en verliet zijn smartbed, in een staat van gezondheid, bloeiender dan voor zijne ziekte. De mare van deze plotselinge en volkomene genezing verspreidde zich door de stad, en gedurende geruimeu tijd was zij het onderwerp aller gesprekken tot glorie van Grod en ter verheffing van zijnen dienaar. »
Wij sluiten deze opsomming der gunsten en genaden , door Berchmans aan zijne Broeders in Italië bewezen, met het even stichtend als boeiend verhaal der wondervolle genezing van Jozef Spinelli.
Daar Joannes tijdens zijn leven niet alleen de bewonderaar, maar bovenal de trouwe navolger was geweest van den engelachtigen Heilige, Aloysius van Gonzaga, zoo wilde God, dat zij meermalen samen zouden optreden tot heil hunner beschermelingen. Zoo geschiedde het bij de merkwaardige genezing van Jozef Spinelli, een jongeling van twee en twintig jaren, door eene beroerte getroffen in het collegie van Palermo. Dit feit vinden wij omslachtig verhaald door de voortzetters van Bollandus in de acten van den H. Aloysius, en is reeds in zijn geheel opgenomen in de laatst bewerkte uitgave van het leven des engelachtigen jongelings. Wij zullen ons met eene korte samenvatting vergenoegen.
Ten gevolge eener plotselinge beroerte, waarmede Spinelli geslagen werd, ontstond er eerst eene verlamming van de geheele linkerzijde zijns lichaams, die niet slechts bewegingloos, maar zelfs ongevoelig voor het vuur was geworden; eindelijk deelde zich de verlamming aan het geheele lichaam mede. Niet-
231
tegenstaande het aanwenden van alle middelen der kunst, verergerde de kwaal met den dag. Zoo sleepte de jongeling van den 20squot;!° December 1633 tot aan het begin van Februari 1634 zijn leven voort, toen had hij een nieuwen aanval te verduren, die hem bovendien de spraak benam eu hem in gevaar bracht van elk oogenblik in de benauwheid te stikken. Men diende hem de laatste H. Sacramenten toe en de aanval ging voorbij; maar Spinelli bleef lam en stom, ofschoon in het volle bewustzijn zijner verstandelijke vermogens. Hij wachtte van uur tot uur den dood af. Toen nu alle menschelijke hulp faalde, werd zijn betrouwen op bovennatuurlijke middelen sterker, en daar hij een warme vereerder was van den H. Aloysius, gaf men hem eene reliquie van dien Heilige. Spinelli richtte een hartelijk gebed tot dien Heiligen jongeling en beloofde, op den voordag van zijn feest te zullen vasten, mocht hij door zijne bemiddeling de gezondheid herkrijgen. Na het afleggen dier belofte, gevoelde hij een vuriger verlangen dan ooit te voren, om zich onverdeeld aan den dienst van God te wijden. Deze godvruchtige stemming, die den lijder den geheelen dag bijbleef, beschouwde hij als een gunstig teeken, dat God zijne bede had verhoord en hem de gevraagde genade wilde schenken, Den volgenden nacht, terwijl hij sliep, droomde hij, zijn verzoek aan Aloysius te herhalen, en in het vurigste van zijn gebed meende hij eene klare en welluidende stem te hooren die hom toeriep: „Jozef, Jozef!quot; En deze antwoordde steeds slapende; „Wie roept mij ?quot; maar met eene zoo heldere stem, dat de ziekenverzorger het duidelijk hoorde en geheel onthutst naar het bed van Spinelli ijlde met de vraag, wat hij verlangde. En deze werd wakker, maar was even sprakeloos als vroeger. — In den loop van den dag deelde hij dezen droom alleen aan P. Tagliera, zijn biechtvader, schriftelijk mede, opdat deze hem zoude bijstaan in liet verkrijgen der groote gunst, welke hij van Aloysius afsmeekte.
Het was vier dagen later, iu den nacht van den
232
elfden Februari, en hij droomde andermaal en had
eene duidelijke inzage van zijne verschrikkelijke kwaal, die hem in den bloei der jaren onvermijdelijk zou wegslepen. Nu smolt hij, bij het ontwaken in tranen weg, en herhaalde aan God het verzoek, reeds eenmaal door de handen van Aloysius aangeboden, en op ditzelfde oogenblik voelt hij zich bij de hand nemen, zonder te weten door wien; hij wendt zijne oogen naar het voeteneinde en ziet daar twee jonge jezuïeten voor zich staan. Het was Aloysius van Gonzaga met zijn warmen vereerder en trouwen navolger, den eerbiedwaardigen Berchmans. Met een gelaat vol goedheid en zachtheid vraagt de eerste: „Jozef, wat verlangt gij?quot; — „De spraak en de gezondheid, zoo dit Gods wil is,quot; was het antwoord. Aloysius beloofde dat hij beide zou terugkrijgen en voegde er bij: „Schep moed, want gij hebt nog een langen weg af te leggen.quot; En nu voorspelde hij hem de reizen, die hij zou moeten ondernemen, de moeilijkheden, die hij zou moeten verduren in zijn apostelschap onder de afgodische volken en verdween. Niet lang daarna had Jozef wederom een zoeten droom en zag hij de twee engelachtige jongelingen opnieuw voor zich staan. Berchmans hield een klein zilveren doosje in de hand, maar sprak niet; Aloysius daarentegen onderhield zich lang met den zieke, door hem aan te moedigen tot de volmaaktheid , tot een heilig gebruik van zijne tong en tot het grootmoedig verduren, uit liefde tot Christus , van alle moeilijkheden, die hem wachtten, en wilde eindelijk, dat hij de belofte om op den vooravond van zijn feest te vasten en andere godvruchtige oefeningen te verrichten, vier dagen tevoren afgelegd, nog eenmaal zou hernieuwen. — Toen doopte de Heilige zijn vinger in het doosje en maakte hiermede het kruisteeken op de tong van Spinelli, die eensklaps ontwaakte en met duidelijke en onbelemmerde stem uitriep: „O zalige Aloysius!quot; Maar deze was met zijn metgezel verdwenen.
De stomme had de spraak terug en dankte God
233
en zijn beschermer in een vurig gebed; maar de lamme kon nog niet gaan. — Er verloopen wederom vier dagen, en op den namiddag van 16 Februari was Spinelli in eene zachte sluimering, en nu verschijnt hem de zalige Berchmans en spreekt: „Jozef, gij slaapt! Hoe! Weet gij dan niet dat de tijd uwer volkomene genezing daar is? Bid thans hartelijk en laat ook de anderen bidden voor de reliquie van den H. Aloysius, opdat zij voltrekke wat hij begonnen heeft.quot; — De zieke deed wat hem was bevolen; hij begon, vooral bij het aanbreken van den nacht, met meer vertrouwen dan ooit te bidden en te smeeken en bleef tot één uur na middernacht in een hartelijk gebed volharden. Toen sluimerde hij zachtkens in en meende onophoudelijk de woorden te hooren: „de tijd is daar, de tijd is daar.quot; — Eindelijk stonden de beide heilige jongelingen weder voor zijn bed. Berchmans had het genezende doosje in de hand, en Aloysius stak, na eenige heilzame vermaningen, zijn vinger opnieuw in het doosje, en Berchmans ontdekte de linkerzijde van den lamme en even zoo zijne beenen. Daarop naderde Aloysius en maakte het kmisteeken op het been, onder het uitspreken van dit gebed: „Dat u de almachtige G-od door de verdiensten van den H. Ignatius en den H. Aloysius den gang wedergeve en dat uwe schreden leiden ten eeuwigen leven! De zalige Berchmans veegde aanstonds de plaatsen af, waar de zalving was geschied, en Aloysius zalfde vervolgens het dijbeen op gelijke wijze en handelde eveneens met den linkerarm, onder het uitspreken van hetzelfde gebed, alleen de slotwoorden veranderende. Nu sprak Aloysius: „Sta op, thans zijt gij genezen; volbreng uwe belofte en word heilig.quot;
Bij deze woorden verwijderden zich de twee he-melsche beschermers; en Jozef, ontwakende, riep uit: „Ik ben genezen, mij deert niets meer!quot; En aanstonds staat hij van het bed op, gezond en sterk, brengt een vol uur, altijd geknield, zondereenigen steun in het gebed door en snelt daarna, alhoewel
234
nog in den nacht, naar den overste, om hem zijne genezing kenbaar te maken.
Nauwelijks was het teeken tot opstaan gegeven, of de mare van Spinelli's wonderdadige genezing verspreidde zich door het geheele huis, en allen stroomden toe, om hem geluk te wenschen en God en zijnen heiligen beschermers hunnen dank te betuigen. Om nog meer openbaarheid aan dit groote wonder te geven, diende Spinelli dien morgen in de kerk van het collegie de Mis van den overste, die aan het Aloysius-altaar las en waaronder Spinelli , ter dankzegging voor de verkregene gunst, met eene teedere godsvrucht de H. Communie ont-ving.
De indruk, dien dit wonder, zoodra het in de stad ruchtbaar werd, door geheel Palermo teweegbracht, is niet te beschrijven; de geneesheeren, onder wier behandeling Spinelli was geweest, verklaarden eenparig dat zijne genezing bovennatuurlijk was, en drie hunner onderteekenden deze verklaring eigenhandig en bekrachtigden ze met eeue.
En Spinelli? Spinelli ging voort met zijne theologische studiën, werd tot priester gewijd en verzocht, volgens gedane belofte, om als missionaris naar de Indiën te worden gezonden. — De Philip-pijnsche eilanden werden hem als zijn apostolischen werkkring aangewezen, en daar leefde en werkte hij jaren lang, onder de voortdurende bescherming van Aloysius en Berchmans, gelijk hij zelf verklaarde; eindelijk besloot hij ziju vruchtbaar leven met een zaligen dood.
Genoeg over de wonderen en gunsten welke de ordebroeders des Zaligen in Italië verkregen.
Was de Zalige mild in het uitdeelen zijner gunsten en weldaden aan de religieuzen der Sociëteit in Italië, hij was dit niet minder jegens zijne bloedverwanten en landgenooten. Talrijk zijn de wonderen in de Nederlanden, door zijne tusschenkomst
235
geschied, de gunsten en weldaden, op zijne voorbeden verkregen. De volgende feiten zullen dit te over bewijzen.
De Zalige had eene tante, Maria Berchmans, die zich van hare jeugdige jaren af aan den dienst van God had gewijd in eene vereeniging van maagden , die in België en in de Nederlanden algemeen den naam van Begijnen dragen. Sinds dertien of veertien jaren leed zij aan eene bloedvloeiing, die zich hierdoor onderscheidde, dat op bepaalde tijden, gedurende meer dan veertien dagen, eene groote hoeveelheid bloeds ook uit haar mond en neus stroomde. Het gevolg hiervan was, dat zij, uiterst verzwakt, in den gewonen regel verplicht was het bed te houden , en hare krachten zoo geheel uitgeput waren, dat zij niet in staat was eenig voedsel te nemen. Hierbij voegden zich zware hoofdpijnen, die eene verstandsverbijstering teweegbrachten, welke aan dolzinnigheid grensde. De meest beroemde genees-heeren der Üniversiteit van Leuven waren geraadpleegd; maar, na vergeefsche aanwending van alle middelen die de kunst aanbiedt, verklaarden zij eenparig , dat er geen hoop op herstel voor de lijderesse over was. Middelerwijl er vele jaren veratreken in een smartvol lijden, maar in eene stichtende onderwerping aan Gods wil, ontving Maria de tijding van den zaligen dood van Joannes Berchmans, haren dierbaren neef, gestorven te Eome 13 Augustus 1621; later vernam zij, dat God op zijne voorbede vele wonderen wrochtte, en dat eene kostelijke re-liquie van zijn hart uit Eome naar Leuven was overgebracht. Door dit alles ontstond in haar het verlangen, om, door tusschenkomst van haar zaligen neef, do gezondheid op miraculeuze wijze terug te krijgen; zij liet zich daarom zijne afbeelding geven en plaatste die godvruchtig op zijde van haar bed. Maar in plaats van te verminderen, nam de kwaal uitermate toe en was de vrome maagd genoodzaakt, zich tot den dood voor te bereiden, door het ontvangen der laatste H. Sacramenten. In dien jam-
236
mervollen toestand meende zij in zekeren nacht den dienaar G-ods te zien, die zijn rechterarm tot haar uitstak en met een liefdevol en medelijdend voorkomen zeide: „O dierbare tante, gij zult van uwe ziekte verlost worden.quot; Nauwelijks had zij die woorden gehoord, of zij gevoelde zich volkomen hersteld en beloofde eene bedevaart naar Leuven te zullen ondernemen, om daar zijn hart te vereeren en een wassen hart met twee zuivere waskaarsen te offeren. Zij volbracht hare gelofte, en van hare wondervolle genezing werd in tegenwoordigheid van den Pastoor der St. Sulpitiuskerk te Diest een gerechtelijk verslag opgemaakt.
Antwerpen, de stad, die hem slechts weinige weken binnen hare muren had mogen bezitten, was ook weldra getuige van zijne wonderen. Eene der dochters van de adellijke familie Pipenpay was door eene hevige en kwaadaardige koorts aangetast; de vrome moeder nam hare toevlucht tot de voorspraak van Joannes, en weldra verkregen de brave ouders de gunst, die zij afsmeekten: de gezondheid van hun dierbaar kind. Zoo ging het ook den jongen Sixtns, zoon van den heer Van der Laen, die door eene zware, aanhoudende, door den kunst niet te onderbreken koorts, op den rand des grafs was gebracht; maar twee kaarsen, voor het beeld des; Zaligen ontstoken en eenige weinige gebeden ter zijner eere gestort, waren genoeg om hem als in één oogwenk de gezondheid weer te geven.
Leuven, de plaats, waar zijn hart werd bewaard, zou ook weldra zijne wonderdoende kracht ondervinden. Reinier Houtmans, scholastiek der Sociëteit, die zich in het collegie van Leuven op de godgeleerde wetenschappen toelegde, werd bij het begin der paaschvacantie van het jaar 1623 gevaarlijk ziek en zijne ziekte nam dagelijks in hevigheid toe. Tot zijn geluk hoorde hij op zekeren dag, P. Leonard Leasius eenige pas uit Rome ontvangen brieven voorlezen, waarin verhaald werd, hoe de dienaar Gods, Joannes Berchmans, na zijn dood, zijne toegenegen
237
beschermelingen met wondervolle gunsten bejegende, en hoe Paus Gregorius XV bevolen had, dat er een gerechtelijk onderzoek over zijn leven en deugden zou worden ingesteld. Dit alles wekte het vaste vertrouwen in zijn hart op, langs dezen weg eene spoedige genezing te erlangen, nog vóór de studiën wederom een aanvang zouden nemen. Hij beloofde daarom aan Joannes, in het vervolg zijn warme vereerder te zullen zijn en stelde zich geheel onder zijne bescherming. Zijn gebed werd verhoord, want op Maandag morgen van de tweede week ua Pa-schen, waarop de klassen weder beginnen, was hij volkomen hersteld en kon met de anderen zijne studiën hervatten.
Deze gunst gaf misschien aan P. Andries van Boeregen den moed, eene soortgelijke weldaad voor zich zeiven te vragen. In de maand October van hetzelfde jaar 1623 werd hij te Leuven door de koorts overvallen, die in eene derdendaagsche overgegaan was en zijne krachten langzamerhand ondermijnde. Hij nam zijne toevlucht tot Joannes en beloofde , eiken dag vijfmaal het Onze Vader en het Wees gegroet voor zijne afbeelding geknield te zullen bidden. Na het uitspreken dezer belofte, met eene groote teederheid van gevoel, begon hij bitter te weenen en sliep daarna rustig in. Bij het eerste ontwaken bemerkt hij dat hij volkomen genezen is.
De beide religieuzen, P. Andries van Boeregen en lieinier Houtmans, hebben voor de kerkelijke rechtbank van deze feiten getuigenis afgelegd en ze met eede bekrachtigd.
Niet van eene ziekte, maar van het onmiddellijk gevaar om gekerkerd of gedood te worden / werd P. Antoon de G-reef, een Nederlander, bevrijd door de bemiddeling van Joannes. Deze Pater, apostolisch Missionaris in de Vereenigde Nederlanden, oefende zijne heilige bediening te Nijmegen uit, tijdens het beleg van deze stad door de protestuntsche partij , die uit haat tegeu den godsdienst alle katholieke priesters verdreef. Üp zekeren nacht — ik weet niet of
238
bet was om eene zieke te bedienen of om eenige andere dringende ambtsvervulling— was hij verplicht om uit te gaan; onderweg ontmoet hij een kettersch soldaat, die, den Pater erkennende voor wie hij is, dezen aangrijpt, om hem gevankelijk voor den officier der wacht te brengen. De Pater wist in dit hachlijk oogenblik niets beters te doen, dan zijn hart tot God te sturen en zich te stellen onder de bescherming van Berchmans, dien hij inwendig met een groot vertrouwen aanriep. En ziet, daar verschijnt een jongeling van een zeer beminnelijk voorkomen, in wiens uiterlijke vormen hij Joannes meent te herkennen. Deze wendt zich tot den soldaat met eene krachtvolle stem. „Laat dezen man gaan,quot; zeide hij, „hij is een trouw burger!quot; En de soldaat, bevende van schrik, liet den Pater ongemoeid en vertrok. — De bevrijde wilde zijnen heldhaftigen bevrijder nog bedanken, maar waar zijn oog ook zocht, hij kreeg niemand te zien. Hij vervolgde daarom zijn weg, God en zijnen dienaar lovende.
Van het gebeurde legde P. de Greef voor den Bisschop van Eoermond eene gerechtelijke verklaring af.
Zeide wij te veel, toen wij beweerden dat de Zalige zijne gunsten met milde hand schonk aan zijne familiebetrekkingen en landgenooten ?
Zijne bijzondere bescherming ondervonden evenwel altijd de aan God gewijde maagden. Groot is het aantal wonderen en gunsten, door haar verkregen, te groot om hier te worden vermeld, al zouden wij ons slechts bepalen bij die, welke door openbare oorkonden bekrachtigd en na eedsaflegging in de verschillende processen ter zaligverklaring opgenomen zijn. Zonder eenige bepaalde keuze of rangschikking volgens tijd en inhoud, zullen wij er, tot meerdere verscheidenheid, eenige mededeelen.
Zuster Maria Perpetua liuis, van de orde der Oblaten, lag in het klooster van Torro di Specchi
23;T
te üome, in het jaar 1623, ruim sinds eene maand door eene aanhoudende koorts aan het ziekbed geklonken, en hoewel er niet de minste hoop bestond dat de ziekte spoedig een gunstigen keer zou nemen, leed zij toch in volle onderwerping en wilde lijden, tot zoo lang het der goddelijke majesteit mocht behagen. Wat haar bedroefde was, dat zij de Vaste niet meer kon onderhouden en de voorschriften en gewone oefeningen des kloosters niet meer volgen. Op een gelukkig oogenblik viel het haar in, de tus-schenkomst in te roepen van den eer bied waardigen Joannes, wiens reliquie zij altijd bij zich had; zij schreef daarom nog denzelfden dag aan P. Virgilius Cepari, Rector van het Eomeinsche collegie, hem smeekende, haar aan te bevelen aan den heiligen jongeling, op wien hij als overste en biechtvader zooveel gezag had uitgeoefend. Het antwoord van den Pater luidde, dat hij aan haar verzoek volgaarne zou voldoen. AV at hier het uitwerksel van was, beschrijft zij zelve: „Den volgenden morgen, in het uur, dat de koorts placht op te komen, begon ik te zweeten en dit bleef gedurende drie uren aanhouden; toen stond ik op en ik was zonder koorts en zoo wel als ik maar zijn kon.quot; — Zij verklaart vervolgens, dat zij de veertigdaagsche Vaste met gemak volgen, al hare bedieningen en de gestrengheden , door den regel voorgeschreven, volbrengen kon.
„Volgens de waarheid,quot; zoo schrijft Zuster Ca-tharina Hiacyntha Sacripanti, religieuze in het klooster van den H. Bernardus te Narni, „moet ik getuigen, dat ik sinds bijna twee en een half jaar veel leed aan borstpijn, die een sterken hoest, gepaard met het uitwerpen van slijm en soms met het opgeven van bloed, ten gevolge had. Na twee maanden , zoo wat in het begin van den herfst, was ik geplaagd met een droogen en aanhoudènden hoest, die gedurende de beide winters van 1663 en 1664 bleef aanhouden; bij het aanbreken van de lente vvaa de hoest niet zoo aanhoudend, maar het borst-
240
lijden werd altijd heviger en heviger. In den herfst van dit laatste jaar begon ik, als naar gewoonte, maar met veel meer geweld te hoesten, zoodat wie mij hoorde er over ontstelde en ik dikwijls, onder een smartelijk lijden, aan brakingen van allerlei soort onderhevig was; bij al deze smarten voegde zich eindelijk eene niet onderbroken koorts. Nadat de geneesheeren alle middelen der kunst, maarzon-der eenig goed gevolg, hadden beproefd, oordeelden zij, dat mijn leven weldra zou eindigen. Van 1664 tot 1665 was mijn toestand dezelfde: in den zomer werd die, als gewoonlijk, iets beter, maar op het eind der verloopene maand September werd het slimmer dan ooit te voren. Toen de Zusters mijn amar-telijken en tevens gevaarvollen toestand zagen, maanden zij mij aan, mij weder onder de handen des geneesheers te stellen; maar bedenkende, hoe verleden jaar de geneesmiddelen mij niets hadden gebaat en de geneesheeren zeiven alle hoop. hadden opgegeven, was ik niet gestemd, andermaal hunne hulp in te roepen. Ik had van Moeder Trancisca Maria Bucciarelli, geprofeste religieuze, iets gehoord van den grooten dienaar Grods, Joannes Berchmans van de Sociëteit van Jezus, in geur van heiligheid gestorven; en zeer spoedig ontwaarde ik eene bijzondere genegenheid voor dien eerbiedwaardigen jongeling en een vurig verlangen om zijne afbeelding te bezitten. Op den vooravond van de H. Ursula , den 20stei1 der vervlogen maand October, overhandigde de kanunnik Bucciarelli een schilderijtje van den dienaar Gods aan zijne tante, Moeder Fran-cisca Maria, die mij dit aanstonds kwam ter hand stellen. Daar het mij, uithoofde van den sterken hoest, van de kortademigheid en de koorts, niet mogelijk was het bed te houden, zat ik op dit oogenblik in een grooten ziekenstoel, terwijl ik door eene zoo hevige bekoring werd gekweld, als ik er in geheel mijne ziekte nog geene ondervonden had. Het scheen mij, als wilde noch God, noch de Heiligen mij gunst bewijzen; ik wilde daarom de af-
241
beelding van Berchmana niet eens zien. Od aandringen van Moeder Francisea, nam ik ze echter zeer ongeduldig in de handen en sprak deze bepaalde woorden: „Is het waar, dat gezegde dienaar G-ods, Joannes Berchmans, in den Hemel is en hij, naar men zegt, de heerlijkheid G-ods geniet, dat hij mij dan de weldaad bewijze, van deze ziekte verlost te worden; geschiedt dit niet, dan geloof ik er niets van.quot; — Nadat Moeder Erancisca Maria mij over deze wijze van spreken had berispt, antwoordde ik: „Er moge van sijn wat wil, ik voor mij geloof het niet, zoo hij mij deze gunst niet schenke.quot; — Maar, o wonder! op hetzelfde oogen-blik ben ik bevrijd van den hoest, van de koorts, van de pijn op de borst en van alle andere kwalen; en ik stond op en deed alle gewone oefeningen met de anderen mede.quot;
Nog treflender is het volgende voorval: Maria Angela G uinigi, geprofeste religieuze in het St. Juus-klooster te Lucca, leed bijna sinds drie jaren aan eene zoo groote verzwakking en krachteloosheid der maag, dat zij bij geen mogelijkheid meer voedsel kon inhouden. Geneesheeren van groeten naam behandelden op verschillende tijden de arme zieke; maar ziende, dat al hunne zorg niet in staat was de hardnekkigheid der kwaal te overwinnen, verklaarden zij eenparig, de een n.i den andere, dat er aan geen herstel meer te denken viel. Het was waarlijk akelig om de zieke te zien; zij was geheel uitgeput, een geraamte met eeno huid overtogen, die de ontvleeschde beenderen nog samenhield; Maria Angela was dan ook innig overtuigd, dat er voor haar geen menschelijk redmiddel meer bestond, In dezen toestand luisterde zij op deu 13deu Augustus 1672 naar de lezing van het Leven van den eer-biedwaardigen Joannes Berchmana, en bedenkende, hoe men juist op dezen dag de herinnering viert aan zijn overgang tot een beter leven, slaat zij een blik op het schilderijtje des Zaligen, dat dicht bij hare bedstede hangt en zegt: „Wat zou het u koa-
11
'242
ten, gezegende Pater, mij de gezondheid weder te geven, indien het aldus Gods wil is?quot; ;j
Nauwlijks had ik deze woorden uitgesproken, voegt zij er in hare gerechtelijke verklaring bij gt; » ik voelde in mij het vaste vertrouwen dat ik deze gunst zonder eenigen twijfel zou erlangen. Hoe dikwijls ik ook tot andere Heiligen mijne toevlucht had genomen, zoo iets had ik nog nooit ondervonden. En mijne verwachtingen zijn niet teleurgesteld geworden, want toen ik, als op andere dagen, tegen den avond, omstreeks zeven uur, een half uurtje, wilde opstaan, om mijn bed te laten opmaken, scheen het mij, als was die toestand van zwakte en uitputting geweken en mijne kwaal als genezen, ik trok daarom mijne kleederen aan, en mij zonder piin en altijd beter en beter gevoelende, wilde ik mil naar de kerk begeven, waar de andere religieuzen verzameld waren; maar men raadde mij, niet zoo veel op mij zelve te betrouwen, en ik vergenoegde mij diensvolgens naar een nabijgelegen bidkapelletje te gaan. Daar bad ik, geknield op den grond, een half uur lang, zonder eemg ongemak. Het was intusschen acht uur geworden. Nu kon ik voor de andere religieuzen mijne wondervolle genezing niet langer verbergen en spoedde mij naar de kapel der H. Maagd, waar de Zusters voor het grootste gedeelte vereenigd waren. Maar om aaar te komen, moest ik vier trappen beklimmen, en ik beklom ze met het grootste gemak zonder eemge vermoeienis. Bij bet binnentreden der kapel verkondigde ik luide aan allen dat ik genezen was en geen
piin of smart meer gevoelde. .. . nr j
Op deze blijde tijding gelastte mij de Moeder Priorin, met luider stem het Te Beum luudaw.ua aan te heffen en al de Zusters vielen, met eene onuitsprekelijke blijdschap, in, om de H. Maagd en ha-ren trouwen dienaar Joannes te danken. Den vol-p-enden morgen hernam ik mijne gewone bezigheden, en sedert bevind ik mij altijd zeer gezond en wel.
Ter bevestiging van dit wonder, in het gewone
243
proces opgenomen, treden op zes ooggetuigen, bewoonsters van het St. Jansklooster te Lucca, en twee geneesheeren, die het getuigenis afleggen, dat deze genezing door menschelijke kracht onmogelijk is.
Veel gevaarlijker was nog de ziekte, waarvan eene religieuze uit het eerwaardige klooster van Onze Lieve-Yrouw te Tournon, in Frankrijk, op den 29,te,I September van bet jaar 1740, door de tusschen-komst van Joannes, eensklaps werd bevrijd. Zuster Maria Francisca de Monteils was sinds lang getroffen door eene verlamming van al hare ledematen, zoodat zij er het vrije gebruik ten eenenmale van had verloren; zij kon geen enkele handeling verrichten zonder hulp van anderen. Den geneesheeren, die haar hadden behandeld, bleef niet de minste hoop op herstel meer over, en zij hadden daarom rondweg verklaard, dat er geene redding meer was dan in de bescherming des Hemels.
Het was reeds eenige jaren geleden, dat Zuster de Monteils het leven had gelezen van den engel-achtigen jongeling Joannes Berchmans, door welke lezing zij een zeer hoogen dunk van zijne heiligheid had opgevat. Die bewondering ging in vertrouwen over, en nu stond het bij haar vasb: Berchmans moest haar redder zijn:
Op den 26s,t!!1 September 1740, 's morgens na het ontvangen der H. Communie, hield haar dezelfde gedachte meer dan ooit bezig: zij zag hierin eene ingeving van boven en smeekte diensvolgens hare medezusters, om, in vereeniging met haar, eeno novene te doen ter eere van den dienaar Gods. Allen stemden toe, en op den 29stlt;:quot; van dezelfde maand nam de novene een aanvang met eene alge-meene Communie. Ook de zieke communiceerde, in een ziekenstoel gezeten, en bad met een ongewonen ijver haar gewoon smeekgebed tot den Zalige, onder belofte dit gedurende de negendaa^sche oefening eiken dag te zullen herhalen; eindelijk verplichtte zij zicli nog, met toestemming van haren biechtvader, tien jaren lang te vasten op den voordag van zijn
244
ralis ontslapen en op den dag zeiven tot de H. Tafel te naderen. Daarna dacht zij aan niets anders dan Toannes aan te roepen; en terwijl zij zich hier-mede bezig hield, scheen het haar, als had er eene buitensewone werking in haar lichaam plaats. In dien toestand bracht zij den morgen door; vervol-
„ens gebruikte zij iets, en daar haar de slaap plaagde,
liet zf zich op bed dragen, waar zij na eemge korte gebeden gerust insliep. Een weinig later ontwaakte fii en voelt eene nieuwe levenskracht al hare ledematen doorloopen. Oogenblikkelijk staat zij vanbed on werpt zich op haar knielbankje neder, om God te'danken voor de verandering die in haar heeft nlaabT gegrepen. Nu was zij als buiten zich zelve van vreugde, verwondering en opgetogenheid, maar toch vreezende dat dit alles veeleer het gevolg was eener opgewonden verbeelding dan eener ware ge-bepaf zij zich wederom te bed. Doch ook hier ge'fn rust; na eenige oogenbhkken staat zij andermaal op, maar keert even spoedig naar bed terug. En™oo °ing het eene derde en eene vierde reis. EindeUik was het haar duidelijk en klaar dat zy het vrije gebruik harer verlamde ledematen had her-i Ir. ;fnt zii van alle pijnen bevrijd was; en nu ongetogen van blijdschap en dankbaarheid, snelt zij de kamer uit, loopt naar buiten, waar de /ubters lit nntrenblik vereenigd waren, om hare wonder-
ZlfseSg U te kondigen. ïoen de M» wïr eerst »|en, stonden zij veritomd.n.el wetende f 711 hare efpen oogen konden gelooven; maarzoo Lch ies aan een weinig tot zich zeiven gekomen riepen zij allen mek luider stemme: „een wonder een wonder!quot; en de wonderbaar genezen Zustei m haar midden nemende, togen zij aanstonds naai de haar miuue iiefc storten van dankbare
^' W oo goed zij konden, aan God den ver-Bchuldi'gden dank brachten voor de buitengewone S waarop het Hem had behaagd de verdiensten van Zijn dienaar Joannes te verheerlijken.
Deze tijding verspreidde zich zeer spoedig door de
245
, r
geheele stad, en eene menigte bloedverwanten, vrien -
den en volks van allen ouderdom en rang stroomde dagen achtereen naar bet klooster, om met eigen oogen de wonderen Gods te aanschouwen, die door vele ooggetuigen bekrachtigd en later gerechtelijk onderzocht en goedgekeurd werden door Mgr. Alexander Milon, Bisschop en graaf van Valence.
Over dit klooster van Tournon schijnt de Zalige zijne gunsten en genade bij voorkeur te hebben willen uitstorten. In het jaar 1756 werd Zuster Claudia Eegina Cellard door eene besmettelijke koorts aangetast, waartegen de grootste verscheidenheid van geneesmiddelen niets vermocht; in plaats van in haren vaart to worden gestuit, ging de ziekte met rassche schreden voorwaarts, te meer daar zich hier middelerwijl bijvoegden: zware hoofdpijn, benauwdheid op de borst, hevige brakingen en andere doo-delijke verse)lijnselen. Toen nu alle hoop op de gezondheid des ïichaams vervlogen was, besteedde de goede religieuze, al hare zorg aan de gezondheid barer ziel; en na op 16 October do laatste H. Sacramenten te hebben ontvangen, verzocht zij dat men voor haar de laatste gebeden der stervenden zou bidden. In dit hachelijk uur bezocht haar een Pater der Sociëteit en fluisterde der zieke in, hare toevlucht te nemen tot de bemiddeling van den eer-biedwaardigen Joannes. Juist kwam ook de geneesheer aangeloopen, en toen deze vernam dat men de tusschenkomst van den dienaar Gods zou inroepen, verklaarde hij bereids van tevoren, dat — mocht zij genezen — deze genezing alleen door een wonder geschieden kou, De geneesheer vertrok en de zieke verzocht eene reliquie des Zaligen, die onverwijld gehaald werd. Al de religieuzen, samengeroepen voor de aanbeveling van ziel, lagen op de knieën te bidden, en ondertusschen raakte zuster Claudia de li-chaamsdeelen, die door de ziekte waren aangetast, met de reliquie aan. En deze aan te raken en volkomen genezen te zijn was het werk van hetzelfde oogenblik.
246
Is lief; een wonder dat alle omstanders, door dit plotseling wonder verplet, eenige oogenblikken met bij machte waren een enkel woord uit te brengen. De overste alleen verloor hare tegenwoordigheid van geest niet en liet aanstonds den geneesheer ontbieden; deze kwam onverwijld en bevond de zieke geheel hersteld, die zich daarna met de overige Zusters naar het koor begaf, om daar hare dankgebeden tot G-od op te zenden. Geneesheer en Zusters hebben deze wondervolle genezing met eede bevestigd.
quot;Was de ziekte van Zuster Claudia gevaarlijk, was hare genezing oogenblikkelijk, niet minder gevaar-lijk was de kwaal van Zuster Maria Theodora, met minder plotseling ook was haar herstel.
Theodora Omaccini, met den kloosternaam Maria, was geboren te Florence en ten jare 1731 koorzuster in het klooster van den H. Jozef, in het stadje Castello; op den leeftijd van een en twintig jaar was zij onderhevig aan verschillende en ingewikkelde ziekten, die op eene borstkwaal uitliepen, gepaard met een hevigen hoest, met bloedspuwingen en aanhoudende koortsen Ofschoon de meest geschikte en krachtdadige middelen, die de kunst en de ervaring aanbieden, niet werden verwaarloosd, zoo mocht evenwel niets baten; negen jaren lang ontving zij geneeskundige hulp, maar haar toestand werd altijd slimmer: een verschrikkelijk hoofd- en borstlijden, moeilijke ademhaling, stuiptrekkingen, volslagen lusteloosheid en werkeloosheid der maag, slapeloosheid, eene verregaande verzwakking in de lichaams-deelen, vooral in de knieën, ziedaar de ziekte van Zuster Maria Theodora met al haren nasleep. Eindelijk was zij in de derde periode der tering ingetreden en, volgens het oordeel der geneeskundige faculteit, hopeloos verloren.
In het jaar 1750 kwam P. Valeriani van de Sociëteit van Jezus in dit klooster de geestelijke oefeningen geven en beval der religieuzen de vereering van den eerbiedwaardigen Joannes Berchmans dringend aan. Toen de uitgeputte zieke dit vernam, ont-
247
waarde zij in zich een groot vertrouwen, de zoo lang afgesmeekte gunst dor gezondheid, door de tusschen-komst van dezen zuiveren jongeling te zullen verkrijgen. Daarom nam zij zich op den 4''™ April van hetzelfde jaar voor, eene negendaagsche oefening van gebeden te verrichten, den eerbiedwaardigen dienaar Gods ter eer. Maar ziet, bij het begin en onder het voortzetten der novene werd de ziekte, in stede van te verminderen, hand over hand erger. Doch nauwelijks heeft zij door bemiddeling van P. Domi-nicus Ottolini, overste van het collegie der Sociëteit, eene reliquio des Zaligen ontvangen, of zij meent eene inwendige stem te hoeren die haar zegt: „Wanneer gij door mijne reliquie aangeraakt zult worden, zijt gij genezen.quot; En nu neemt de benauwdheid op de borst buitenmate toe en de koorts klimt snel en de zieke ligt op haar uiterste. Ten einde nog eenige verlichting aan te brengen , schrijft de geneesheer nieuwe middelen voor; maar Zuster Maria Theodora, sterk in haar vertrouwen, weigert alles en verlangt slechts dat de Abdis haar zoo spoedig mogelijk met do reliquie des Zaligen aanrake, overtuigd als zij is, zonder eeiiige menschel ij ke hulp hare gezondheid plotseling te zullen herkrijgen. En zoo was het waarlijk, want bij het aanraken der reliquie stroomde er eene ongewone levenskracht door heel haar lichaam, zoodat zij aan de ontvangen weldaad geen oogenblik meer kon twijfelen. „Ik beu genezen,quot; riep zij uit, „de eerbiedwaardige Berchvnaus heeft voor mij deze gunst verkregen.quot; Zij stond vervolgens vau het bed op, kleedde zich en ging met de geheele communiteit naar de kerk, om God plechtig te danken. Nog 's middags van denzelfden dag, den 14'icn April, nam zij met de overige religieuzen het middagmaal in de algemeene eetzaal, liep daarna het geheele huis door, klom de moeilijkste trappen op en heeft later nooit iets meer van hare vroegere kwalen ondervonden.
Deze wondervolle genezing is, behalve door de authentieke verklaring der Zusters, die er getuigen
248
van waren, nog bckraelitigd geworden door de twee geneesheeren, die de zieke in den laataten tijd hadden behandeld.
Wij zijn, sprekende over de wonderen, door den Zalige ter gunste van G-odgewijde maagden verricht, met Rome begonnen, wij zullen ook met Rome eindigen; keeren wij daarom naar de kloosters van Home terug, waar de Zalige, bij voorkeur boven elke andere plaats, zijne weldaden van den Hemel uitstort.
En wel vooreerst moeten wij gewagen van twee veel besprokene wonderen die achtereenvolgens plaats grepen in het klooster van Sinte-Anna, toen ter tijd bewoond door de religieuzen van den H. Bene-dictus, die later haar klooster op het Campo Marzo betrokken. Beide deze gebeurtenissen zijn, na gerechtelijk onderzoek, op apostolisch gezag begonnen en voortgezet en, na eene plechtige getuigenis-aflegmnff, in de acten der Zaligverklaring opgeno-
OO C J 11 _• • quot;i
men. Het zou ons te ver voeren, wilden wij deze feiten in al hunne bijzonderheden mededeelen; wij vergenoegen ons derhalve met het zakelijk gedeelte aan te geven.
Eene aanhoudende ziekte van zeven jaren en eenige maanden had het gestel van Zuster Maria Constantia Chiaramonte zoo ondermijnd en hare levenskrachten zoozeer uitgeput, dat zij op hare beenen niet meer kunnende staan, óf te bed, óf in een ziekenstoel gezeten, den dag moest doorbrengen. Het was niet aan eene enkele kwaal dat zij leed, maar het was eene verwikkeling van verschillende kwalen, die haar nu eens afzonderlijk, dan weer allen te zamen aantastten ; doofheid en kloppingen in de ooren, hoofdpijn en hersienschudding, koliek en inkrimping der ingewanden, hartlijden, hevige trillingen der ledematen, kortom, eene menigte verschijnselen die een spoe-digen dood voorspelden. Daarbij kwam eene volslagen onmacht om zich te bewegen, vooral in de armen , de knieën en de beenen. De vele middelen, gedurende deze langdurige ziekte beproefd, hielpen niets,
249
tenzij om dc oefening van haar geduld te verlengen ; daarom genoot hare ziel ook een volkomen vrede en was zij gestemd om deze smartvolle rampen tot aan haren dood, zonder eenige verlichting edelmoedig te dragen.
Maar Grod was met haren goeden wil tevreden. Op zekeren dag dat zij op haren rolstoel was gezeten in de kamer van Zuster Maria Ignatia Mauri, die ook ziek was, hoorde zij met veel ophef spreken van het engelachtig leven van Joannes Berchmans en vatte zij een groot vertrouwen op in den heiligen jongeling, dien zij daarom met eene warme godsvrucht begon te vereeren. Daar echter hare kwalen, in plaats van te verminderen, met den dag verergerden, liet zij weldra den moed zinken en verloor zeer veel van haren ijver. De dienaar Gods wilde dien ijver weder opwekken en verscheen meermalen in den slaap aan Zuster Mauri en beval haar, Zuster Constantia af te vragen of zij de zoo vurig verlangde genade nog wilde ontvangen. Deze vraag had eene gelukkige uitwerking: de zieke schepte wederom moed, betrouwde andermaal op do bescherming des Zaligen, begon zijn leven te lezen, en ziende dat hij juist op den loopenden dag, den 13jcl1 Maart geboren was, zeide zij: „o groote dienaar Gods! zult gij mij op uwen geboortedag de gevraagde gunst niet schenken?quot; — 's Avonds omstreeks acht uur in haren ziekenstoel gezeten, verzocht zij de religieuzen, die de kranke verzorgden, om haar te bed te leggen. Zij nemen haar op, dragen haar naar bed; maar op hetzelfde oogenblik, dat zijde zieke daarop willen uitstrekken, valt deze, als een stuk steen, bewusteloos voorover op het bed neder en zijn al hare ledematen verstijfd. Er is geen beweging, niet het minste gevoel meer in te bespeuren; het schijnt evenwel dat zij nog ademt.
„ïoen,quot; zoo vervolgt het verhaal, met de eigen woorden van (ie eenmaal genezene zieke inliet proces der Zaligverklaring opgenomen, — „begonnen de religieuzen mij te herinneren aan liet betrouwen
250
op den dienaar Gods. Zij brachten mij zijne afbeelding en legden die op mijn rug — en onmiddellijk voelde ik eene zekere tinteling in de beenen. Op ditzelfde oogenblik, — maar ik zou niet kunnen zeggen hoe; — stak in mijne rechterhand uit, maar die bleef, koud en verstijfd, uitgestrekt staan. Deze onvoorziene en onverwachte beweging moedigde en vuurde het vertrouwen der Zusters aan; zij trachtten mij om te keeren en op den rug te leggen en begonnen nu drie Ouzt Vaders en drie Wees ge-groeten , ter eere van de H. Drievuldigheid te bidden, den dienaar Gods smeekende, dat hij het eenmaal begonnen werk zou voltrekken en voltooien. Ik voor mij voelde mij inwendig aangedaan en gesterkt door het betrouwen, dat de zusters op den Zalige stelden. Onder of na het bidden der drie Onze Vaders legden zij mij de afbeelding des Zaligen op de borst — en onverwijld sloeg ik de beide armen uit en kon de afbeelding vatten. — Nu werd ons aller vertrouwen altijd grooter; men legde dezelfde afbeelding een weinig beneden de borst en plaatste er een klein stukje linnen naast, dat ingedoopt was geweest in het bloed des Eerbiedwaardigen, en het was als werd ik eensklaps ontslagen van de banden, die mijne lendenen _ omgaven , en ik kon mij wederom krommen en buigen, naar het mij scheen,' en ik voelde mij opheffen, zoodat ik ten laatste recht overeind in bed zat. De Zusters herhaalden toen dezelfde gebeden en raakten mijne knieën met de afbeelding en het stukje linnen aan; zij zeiden mij vervolgens, dat ik mij een weinig zou oplichten, om te beproeven of ik nog niet kou staan; maar ik moet bekennen, dat ik Onog geene kracht in mijne knieën bezat en oogen-blikkc3ijk gevallen zou zijn, hadden de Zusters mij nfcl ondersteund. Ik bleef derhalve in bed zitten. Nu kwam bij mij de gedachte op, dat mijn vertrouwen misschien wat aanmatigend was, aangezien ik eene volkomene genezing op ééns en op een dag nuai' mijn goedvinden verlangde, ik verootmoedigde
251
mij daarom en onderwierp mij geheel aan Goda heiligen wil; maar onmiddellijk daarop zeiden de aanwezige Zusters, dat zij mijne knieën nog eens op dezelfde wijze zouden aanraken. Zij deden zulks en gaven mij daarna de afbeelding des Zaligen in de hand en zeiden met een groot vertrouwen: „Sta nu toch op , want gij zijt genezen.quot; — Geholpen door mijne medezusters, die mij onder de armen steunden, stond ik op, en op mijn beenen staande, voelde ik eensklaps eene groote kracht in mijne knieën en beenen; ik zette mijn voet vooruit, deed den eersten stap en verzocht, dat zij mij toch zouden loslaten, daar ik volkomen genezen was.
„En de Zusters lieten mij los en ik begon mij te bewegen en met vasten tred te loopen, met dezelfde vrijmoedigheid en vlugheid als voor mijne ziekte. Mijn eerste werk was, Jezus Christus in het Allerheiligste Sacrament te gaan bedanken; vervolgens begaf ik mij, met de afbeelding van mijn dierbaren redder in de hand, naar de eetzaal, waar ik al de overige Zusters aantrof, die op het eerste gezicht door eene heilige siddering werden aangegrepen, welke echter weldra plaats maakte voor eene dankbare bewondering. Den volgenden morgen werd, op order der Abdis, de lofzang T-, Deum door alle Zusters in het koor gezongen.quot;
Tot zooverre Zuster Maria Constantia Chiaramonti. Deze wondervolle genezing had plaats den 13d,1' Maart van het jaar 1729,
Er waren nog geen twee maanden verloopen, of vreugdevolle danktonen weerklonken andermaal in hetzelfde klooster over de genezing van Zuster Maria Ignatia Mauri. Zij was sedert drie jaren gevaarlijk ziek, en ten laatste had zij de stem geheel en al verloren, benevens het gebruik harer armen, die ineengekrompen waren. Na het ontvangen der buitengewone genade door Zuster Constantia Chiaramonti, waaraan zij een werkdadig deel had genomen, kreeg zij order van haren biechtvader, hare toevlucht te nemen tot de voorspraak van den za-
252
ligen Berehmans, die haar reeds vroeger verschenen was en wien zij eene warme vereering toedroeg. Zij gehoorzaamde, en op de eerste aanraking met zijne reliquie was zij plotseling genezen.
„Op den 3den Mei,quot; zoo getuigt de geneesheer Marcus Antonins Eosetti in de acte der Zaligverklaring, „bezocht ik de zieke omstreeks vijf uur na den middag, en na tegen den volgenden morgen eene bloedaftapping bevolen te hebben, als laatste proef op de armen aan te wenden, verwijderde ik mij. Een weinig na zessen teruggeroepen, bevond ik de goede religieuze in een nog meer erbarmelij-ken toestand; ook hare beenen waren, na verschrikkelijke stuiptrekkingen, samengetrokken ; de opening barer keel was ten eenenmale gesloten, zoodat zij geen druppel water meer kon slikken en in gevaar verkeerde, van elk oogenblik te stikken. Alle geneeskundige hulp was hier voor het oogenblik overbodig, wijl de zieke er niet toe in staat was. Ofschoon zij niet kon spreken, maakte ik toch uit sommige teekenen op, dat zij naar haren biechtvader verlangde en raadde de zusters aan, dien zoo spoedig mogelijk te ontbieden, daar ik, uithoofde van den zwakken polsslag, vreesde dat de zieke in de benauwheid zou blijven; ik voegde er vervolgens bij, dat ik in don avond nog zou terugkeeren, om te zien of ik der lijderesse eenige hulpmiddelen zou kunnen toedienen. Het was ruim negen uur toen ik terugkwam; aan de deur trof ik haren biechtvader aan, die mij verhaalde, hoe Zuster Ignatia, door de tusschenkomst van Gods dienaar, Joannes Berehmans, genezen en op weg was naar het koor, om daar den verschuldigden dank aan God te brengen. Ka een oogenblik wachtens in de spreekkamer, zag ik zelf Zuster Maria Ignatia daar verschijnen met de overige religieuzen, die mij het wonder mededeelden, dat geschied was door de aanraking van tie afbeelding des zaligen Berehmans en van ■ het stukje linnen, in zijn bloed gedoopt; ook de zieke verklaarde, in een oogwenk genezen te zijn
253
en nu geen pijn of zwakheid meer te gevoelen. Ik stond verplet, daar ik haar een weinig te voren in het dreigendste gevaar on met luttel hoop op leven had achtergelaten.quot;
Het volgende wonder is niet minder treffend. Maria Anna Girelli, religieuze van de vrome Onderwijzeressen te Eoine, aan de school, in de wandeling genoemd: Onder den boog van 't Gymnasium, was sedert eenige jaren aan een verschrikkelijk zenuwlijden onderhevig, dat dagelijks in hevigheid toenam; in de maand Juni 1731 scheen het zijn hoogste toppunt bereikt te hebben: de aanvallen waren menigvuldig en de smarten, door de samentrekkingen in heel bet lichaam veroorzaakt, onuitstaanbaar. Op aanraden van P. Joannes Carolus Senepa van de Sociëteit, om den bijstand van den eerbiedwaardigcn Joannes in te roepen, begon zij ter zijner eere eene negendaagsche oefening, met de belofte, zich eiken dag gedurende de novene naar zijn graf te laten dragen, of, wanneer zij, om hare ziekte, hiertoe niet in staat was, eenige der Zusters in hare plaats te zenden. Tegen het einde der novene nam de kwaal op zonderling wijze toe en stond de zieke, terwijl haar lichaam als samengetrokken en ineengekrompen was, vijf volle uren lang, bittere doodsmarten uit; eene nauw merkbare ademhaling en polsslag toonden alleen aan dat er nog eenig leven was. In het volle gebruik harer verstandelijke vermogens, meende zij, te midden van dit doodslijden, voor zich te zien staan een jeugdigen Jezuïet van een allerbeminnelijkst voorkomen, die haar zeide: „Houd moed, dit is de laatste maal dat gij deze pijnen lijdt; de gunst is reeds verkregen: laat P. Senepa roepen want ik wil dat hij er bij tegenwoordig zij,quot; P. Senepa verscheen , met zich brengende de reliquie des Zaligen, waarmede hij de zieke meermalen aanraakte, onder het bidden van eenige korte gebeden.
„Toen was liet,quot; getuigt zij in hare verklaring, „alsof ik in een diepen slaap viel, maar ik ben be-
254
paald zeker dat ik niet sliep ; ik strekte al weenende mijne armen uit en sprak: „O Eerbiedwaardige! ja, ik wil het doen: van daag zal ik beginnen met uw Leven te lezen. Geef mij mijne kleederen, ik wil mij aankleeden; ik ben niet ziek meer.quot; Zoo sprak ik, gelijk de omstanders getuigen; maar ik herinner mij niet hoe ik sprak, noch wat ik zeide. Ik kan alleen zeggen wat ik meende te zien, en ik geloof zeker dat ik mij niet bedroog. Ik zag dan den jongen Jezuïet, in wien ik den zaligen Berch-mans herkende, andermaal aan miine voeten; hij verweet mij liefdevol de lauwheid mijns levens, maar op eene zoo levendige wijze, dat ik er een diep berouw over gevoelde, hetwelk mij nu nog bijblijft. Hij gebood mij eiken dag een weinig uit zijn Leven te lezen en het gelezene in oefening te brengen; vooral nooit mijne overdenking na te laten, wier groote waarde hij mij voorhield, en eindelijk voegde hij er bij: „Houd moed, heden is het de laatste dag van uw lijden; gij zult verlost worden.quot;
„I)it alles, wat ik meen gezien en gehoord te hebben, verklaar ik onder eede, en van alles , wat ik gezien en gehoord heb, is mij zulk een sterke indruk bijgebleven, dat het mij toeschijnt, ditzelfde nog te hooren en te zien.
„Op mijne vraag gaf men mij mijne kleederen : ik stond op en voelde mij zoo gezond en sterk als ik nooit tevoren was geweest. Sederc dat tijdstip word ik door geene zenuwaandoeningen meer gekweld en ben ik altijd frisch en gezond.quot;
Doch niet slechts zijne ordebroeders, niet slechts zij ne bloedverwanten en landgenooten, niet slechts dé aan God gewijde maagden, maar alle slag van peisonen mocht de machtige beseherming van den zaligen Berchmans ondervinden.
Mutius Cittadini, geboortig van Sauo en notaris van beroep, werd in de maand September van 1621 door eene brandende koorts, vergezeld van zeer ge-
256
vaarlijke verschijnselen, te Eome aangevallen.Nauwelijks was dit ter oore gekomen van de adellijke dame Arsilia Altissimi, met wie wij reeds vroeger op bladzijde 202 kennis maakten, of zij ging oogen-blikkelijk naar de kerk van het Eomeinsche collegie, om daar op het graf van Joannes, van wien zii reeds, gelijk wij weten, eene uitstekende gunst had ontvangen, langen tijd te bidden voor de gezondheid van den zieke, die haar bloedverwant was. Niet zoodra is zij in huis teruggekeerd, of de echt-genoote van Mutius staat voor haar, met den lach op het gelaat en de vreugde in het hart en kondigt der bloedverwante aan, dat haar man niet slechts buiten gevaar, maar daarenboven plotseling genezen is; zij weet niet hoe, noch door wiens bemiddeling. En bij nadere verklaring bleek het, dat de zieke hersteld was in het uur en op het oogenblik dat Arsilia de tusschenkomst van Joannes afsmeekte. Den volgenden dag begaf zich de geheele familie Cittadini met Arsilia Altissimi naar de kerk van het Eomeinsche collegie, om G-od te danken, en lieten zij twee groote waskaarsen ontsteken bij het graf van den Eerbiedwaardige.
In de maand October van hetzelfde jaar genaa op even wonderdadige wijze Magdalena Navarra, eene Eomeinsche maagd van twee en twintig jaar. Sedert drie maanden lag zij op haar smarfcleger, verteerd wordende door een onuitstaanbaar zenuwlijden, dat de akeligste stuiptrekkingen veroorzaakte.
„Nadat de geneesheeren,quot; zoo getuigt zij in hare beéedigde verklaring, „in het bijzonder de heer Aloy-sius Eamino, verschillende middelen hadden aangewend, die mij weinig of niets baatten, riep ik de hulp in van een Pater der Sociëteit van Jezus, met name Joannes Berchmans, die, naar ik vernam, den 13.1011 A.UgUStu8 in hoogen Juuk van heiligheid gestorven was. ■ — Een der leerlingen van het Eomeinsche collegie, Julius Scalane, mijn bloedverwant, had mij een Icluin' stukje van het kleed van dien Pater gegeven; met godsvrucht hing ik het aan den
256
hals en beval mij met warmte den gezegenden Pater aan; met het gelukkig gevolg dat ik spoedig geheel hersteld was, mijne vorige gezondheid herkreeg en tiinds niets meer van die kwaal heb ondervonden.
„Ik schrijf alles aan God toe door de tusschen-komst van gezegden Pater, wien ik daarvoor mijn dank breng, aan wiens voorspraak ik mij blijf aanbevelen en wiens afbeelding ik eerbiedig vereer even als zijne reliquieën. Het bovenstaande bevestig ik onder eede.quot;
Aloysius Eiccardi, rector van de St. Antonius-kerk in het stadje Cometo, was in het jaar 1621 lijdende aan de koorts, die meer dan eene maand aanhoudend, zijne krachten allengs uitputte en hem daarenboven groote benauwdheden en zware hartkloppingen veroorzaakte. Toen de geneesheeren bemerkten dat alle middelen der kunst niets vermochten , begonnen zij zoowel aan zijn leven als aan zijne genezing te wanhopen. Ook de zieke zelf verloor den moed, vooral in de maand September van dit jaar, toen hij een nieuwen aanval, vergezeld van gevaarlijke en doodelijke verschijnselen, te verduren had. Maar de bovennatuurlijke hulp liet zich niet wachten, want nu alle menschelijke middelen falen, ontvangt hij een brief van zijn neef, Gregorius, die te Eome in het Eomeinache collegie studeerde; maar hem niet kunnende lezen , uit hoofde van de hevigheid der pijnen, houdt hij dien in de hand, en ziet, op hetzelfde oogenblik voelt hij, hoe de koorts vermindert en zijn hart met eene groote blijdschap vervuld wordt. Nu wil hij den brief openen en vindt daarin een stukje zwart laken, dat hij met verachting ontvouwt, in het denkbeeld dat zijn neef zich, zonder zijne toestemming, een nieuw lakensch pak had aangeschaft, waarvan hij hem een monster overzond. Daar evenwel de koorts altijd afnemende bleef en de pijnen verminderden en zijne inwendige vreugde des gemoeds vermeerderde, kon hij de oorzaak hiervan maar niet gissen; hij las eindelijk den brief, die van den volgenden inhoud was;
257
„Hier te Rome in het collegie is den 13de,, van de vorige maand, Augustus, in geur van heiligheid gestorven P. Joannes Berchmans van de Sociëteit van Jezus. Nauwelijks was zijn lichaam in de kerk ten toon gesteld, of eene groote menigte volks stroomde toe, om hem te zien en van zijne overblijfselen te hebben, daar er reeds eenige mirakelen geschied waren; ook ik ben zoo gelukkig geweest, in het bezit te komen van dit stukje laken, dat men van zijn kleed gesneden heeft en ik u met dezen brief overzend.quot; Maar het wondervolste is, dat de oom, na het lezen van dezen brief, geheel gezond was, zijne legerstede verliet en het huis uitging, om zich in de stad te laten zien, waar zij, die den toestand des zieken kenden, buiten zich zeiven waren van verwondering.
De genezene getuigde later zelf in zijne gerechtelijke verklaring, dat God, op de voorspraak van Joannes, door dit stukje laken vele wonderen in dezelfde stad had uitgewerkt. Uit dankbaarheid begaf hij zich spoedig naar Rome en liet aan het graf van zijn redder eene groote schilderij ophangen, bet feit zijner wondervolle genezing voorstellende.
Santa Sperandino, echtgenoote van Octavius Sa-baudi, te Penna in het diocees van Amelia woonachtig, legt in het gewone Romeinsche proces van zich zelve het volgende getuigenis af:
Op den 15lt;leil Juli 1622 lag ik op mijn ziekbed, lijdende aan de roos in het aangezicht, aan koortsen en zware hoofdpijn; de koorts en de pijnen namen dagelijks zoo sterk toe, dat ik voor mijn leven begon te vreezen. Hierbij voegde zich eene zoo overvloedige bloedvloeiing, dat ik weldra in groot levensgevaar verkeerde en de geneesheer, onder wiens behandeling ik was, mij geen halfuur leven meer toezegde. In deze hachelijke oogenblik-ken kwam mijne moeder mij bezoeken en bracht eene afbeelding mede van Joannes Berchmans , die, den 13dea Augustus 1621 in het Romeinsche collegie als een heilige gestorven, reeds nu vele wonderen
258
had verricht; zij spoorde mij aan, zijne voorspraak in te roepen. Ik gaf gehoor aan moeders woorden, plaatste de afbeelding boven mijn hoofd, en aanstonds was mijn hoofdpijn verdwenen en eenige dagen later stond ik volkomen gezond van bed op, als had mij nooit iets gedeerd. Uit dankbaarheid voor de ontvangene weldaad, door de tusschenkomst van den heiligen Pater Joannes, heb ik eene schilderij aan zijn graf laten ophangen.quot;
Eveneens werd door de eenvoudige aanraking met de reliquie des zaligen jongelings, Dorothea Grisalli te Palo in liet Napelsche diocees van Bari verlost van eene onuitstaanbare hoofdpijn, die haar gedurende veertien dagen zoozeer kwelde, dat zij, haar verstand verliezend, somtijds in een staat van ware razernij verkeerde. Toen zij eenmaal deze gunst door de bemiddeling van den Zalige ontvangen had, kende haar vertrouwen geene palen meer; in al hare noodwendigheden nam zij hare toevlucht tot Joannes. Dit vertrouwen ging zoover, dat zij later, bij een zeer gevaarlijken kanker in het been, niets van geneeshee-ren of heelmiddelen willende weten, de reliquie des Zaligen eenvoudig op het aangestoken lichaamsdeel plaatste, en oogenblikkelijk verdween het gezwel en was zij volkomen genezen, gelijk zij zelve met eede verklaart in het proces van 1626.
Eene soortgelijke wondervolle genezing greep plaats bii Lucretia Pettorelli, metterwoon te Rome gevestigd; zij had een gevaarlijk gezwel aan de knie, dat haar bijtende smarten veroorzaakte. Zich te bewegen zonder de hevigste pijnen te gevoelen, was haar niet mogelijk, en de geringste aanraking deed haar schreeuwen van smart. Tot haar groot geluk vernam zij later, dat een harer aanverwanten onlangs door de tusschenkomst van Joannes Berch-mans genezen was; zij zeide nu vaarwel aan alle geneesheeren en geneesmiddelen, maar liet zich zoo goed zij kon, onder het^uitstaan van ondragelijke pijnen en smarten, naar de kerk van het Eomein-sche collegie bij het graf des Zaligen brengen, en
259
daar, op de grafzerk gezeten, op hare bloote knieën, stortte zij een kort gebed, en zonder pijnen keerde zij te voet vlug naar huia terug.
Nog erger was het gesteld met het been van Julia Drosolini, insgelijks van Rome; door de samentrekkingen der zenuwen was zij geheel verminkt en kon zonder hulp van anderen niet loepen, noch zich bewegen. Recht hartelijk beval zij zich den zaligen Berchmans aan, met belofte, — bijaldien zij mocht genezen , — een zilveren been uit dankbaarheid aan zijn graf op te hangen. — Nauwelijks is dit gebed gesproken, of zij ontvangt plotseling de gevraagde genade en begeeft zich den volgenden dag naar de kerk, om hare belofte te volbrengen.
Ten slotte nog de geheel wonderbare genezing van den twee en twintigjarigen Petrus Spadoni, leerling van het collegie-Salviati. Op den 86,e° September 1742 brak hem een ader in de borst, waarvan eene verschrikkelijke bloedspuwing het gevolg was; als met stroomen kwam hem gedurende acht dagen het bloed uit den mond. Door de geneesheeren opgegeven, ontving hij de laatste H. Sacramenten en bereidde zich godvruchtig tot een beter leven voor. Reeds deed men aan zijn sterfbed de aanbeveling van ziel, reeds lag de zieke met de gewijde kaars in de hand den dood af te wachten, toen hij door een zijner metgezellen werd opgewekt, op Joannes Berchmans te betrouwen, door wiens voorspraak Grod de schitterendste wonderen verrichtte. De jeugdige zieke, die nog zoo gaarne wat wilde leven , nam eene afbeelding des Zaligen in de hand, kuste die meermalen en legde ze vervolgens op zijne borst. Een weinig daarna sliep hij in; en nu meende hij in den droom voor zich te zien een jeugdigen religieus der Sociëteit, die hem met een beminnelijk voorkomen naderde. Hij ondervroeg dezen of hij bij toeval de eerbiedwaardige Joannes Berchmans was ? En toen deze hierop ja antwoordde, smeekte hij den Zalige zoo innig mogelijk, dat hij hem de gezondheid de^ lichaams, die door de geneesheeren ten
260
eenenmale opgegeven was, van God en de H. Maagd zou verkrijgen. De dienaar (rods antwoordde nu: „Ja, mijn zoon, ik zal het volgaarne doen.quot; En de zieke ontwaakte en bevond tot zijne diepe verwondering dat hij genezen was. Weinige dagen later naderde hij met al zijne metgezellen tot de ïï. Tafel in de kerk van den H. Ignatius en bracht zijne dankbetuigingen aan het graf van zijn hemelschen
Als beëedigde getuigen van dit wondervolle feit treden op: de Eerw. Andreas Secci, bestuurder van het collegie-Salviati; de genezene zelf; de ziekenverzorger Fabricius Leandrini; Cyprianus Cipriani en Carolus Cecchetti, leerlingen van genoemd col-legie, en de beide geneesheeren, die den zieke hebben behandeld en wier authentieke verklaring wij hier laten volgen:
„ Wij ondergeteekenden, gewone geneesheeren van het collegie-Salviati, opgeroepen om onder eede getuigenis der waarheid af te leggen, verklaren een jongeling, met name Petrus Spadoni, kweekelmg van gezegd collegie, behandeld te hebben, die op den 88,eB September 11. eene verschrikkelijke bloedspuwing kreeg, welke ook de volgende dagen aanhield tot aan den 15dequot; van gezegde maand. Daar hij veel en dikwerf bloed spuwde, werden de meest krachtige middelen, die de kunst in dergelijke gevaarlijke ziekten aanwijst, niet ongebruikt gelaten , herhaalde bloedaftappingen en eindelijk de meest krachtvolle adstringenten; maar alles zonder eenige beterschap, integendeel, de kwaal werd dagelijks erger. Het kon niet anders of een der groote bloedvaten in de borst moest gesprongen zijn; het bewijs hiervoor vonden wij in de golven bloeds, die hij van den Mquot;- op den 15aen, tot vier of vijf malen toe gedurende den dag en even zooveele keeren des nachts uitwierp, en in de bruising van het bloed zelve en zijne buitenmate groote hoeveelheid, daar er minstens vijftien ponden bloeds uit zijn mond stroomden.
261
„Steunende op deze verschijnselen en tevens op de met-werking van alle, ook de krachtigste, middelen, oordeelden wij dat de genezing door louter natuurlijke hulp onmogelijk was, te meer, toen tot overmaat van rampen, in de laatste dagen, aanvallen Tan koorts zich voordeden, die den arme zieke weldra tot het uiterste voerden.
„Hij had reeds de laatste H. Sacramenten ontvangen, en hem was aangeraden, zijne hoop alleen te stellen op goddelijke hulp, daar alle menschelijke kracht hier te kort schoot. In dien toestaud derhalve lieten wij hem op Zaterdag 15 September achter in de handen van zijn geestelijken Vader, in het vaste denkbeeld, dat hij weldra tot een beter leven zou overgaan. Hoe groot was niet onze verwondering, toen wij 's Zondags in het collegie vernamen, dat de zieke genezen was; en wij voelden zijn pols en bevonden den lijder vrij van koorts, het bloedspu-wen had opgehouden, kortom, de zieke was volkomen hersteld.
„Wij vernamen bij die gelegenheid tevens, dat hij deze gunst verkregen had door de tusschenkomst van den eerbiedwaardigen Joannes Berchmans van do Sociëteit van Jezus. Wij van onzen kant, ten volle overtuigd dat deze genezing aan geene menschelijke krachten kon toegeschreven worden, oordeelden het raadzaam, alle geneeskundige behandeling te staken, om te zien of de genezing duurzaam zou zijn; en wij bekennen, dat zij tot op dezen dag voortduurt eu de genezen jongeling van dat oogenblik af geen enkel overblijfsel dier ziekte meer heeft ondervonden.
„Wijl dit de zuivere waarheid is, hebben wij ze eigenhandig onderteekend, den 10llcn October 1742.
„Ik Nikolaas Michelangeli, gewone en eerste geneesheer van genoemd collegie verklaar als boven: „Ik Carolus Mocchi, hulpgeneesheer van gezegd collegie verklaar als boven.quot; —
Wij hebben wonderen, genaden en gunsten te over medegedeeld, om niet een onbepaald betrouwen te hebben op deu beminnelijken Zalige, die zonder
262
aanzien van personen, overal waar zijne voorspraak
en bemiddeling wordt afgesmeekt als een reddende
„1 t-P hnlo snelt. Nogtans mochten wij de volgende wonderen aan onze godvruchtige lezers met onthouden, omdat zij iets eigenaardigs bezitten, aan dé door ons tot dusverre verhaalde ont-breekt De titel alleen van het volgende nummer zal onze handelwijze billijken.
III.
aAÏJ de conokegatie DJill —ikek en lroedgek E Uliü 1100E zijse heiligheid pius ix.
t,(,t iaar 1861, onder de glorierijke regeering P us IX werd er door de Congregatie der Kerk-van P UV „luu vni later zullen zien, een nieuw gebruiken, gehjk 3 de wondere]1) die God
onderzoek mgestel zalieen Berchmans door de tusschel1 ° 1865 gaf de onsterfelijke Pius had gewrocht, en ^ vol de mirakelen, een decreet wa^n al(remeene vergaderingen onderin de bijzonde p quot; „oedkeurmg onderworpen, zocht en aan s r | den Stedehouder van door het apos olisch geza bekraclltigd.
Ghnstus is Sde miraculeuze genezing
Het eerste zii zaehet eerstelevens-
licht te Jiome , d; na Weinige maanden
erfde ook van Jboorte een zoo zwak en
beide stierven , J b t aar ait vreeze voor een
ziekeUjk gestel c diai;n) bet hei]ige doop-
aanbiddehjken wi ev ' i k iijke toestand toe, die der jaren nam ook haar zieK ^ bederf ^
zich duidehj °Pek ,e kindsheid ïeed zij aan eene vochten. — van uitputting der krach-
len'T^Se^hoogst moéielijke ademhaling. Het
263
tandvleesch zwol op en daaronder hoopte zich zwart en bedorven bloed op, dat allengs het gebit aantastte en over het geheele lichaam loodkleurige vlekken veroorzaakte, die later in puisten en zweren overgingen.
Daar zij een allervurigst verlangen had, zich aan God toe te wijden, ging zij van Rome naar Ne pi, om daar in het klooster te treden van den H.] Ber-nardus van de Cistercienser orde; in den beginne weigerden de Zusters, haar op grond van zwakke gezondheid aan te nemen, later echter, gesticht door de voorbeeldelooze godsvrucht en vroomheid dor jeugdige maagd, lieten zij haar tot heb noviciaat en de religieuze professie toe.
De onderhouding van het kloosterleven verslim-merde en vermeerderde hare kwalen zeer. Vallende ziekte, samentrekkingen van zenuwen en pezen, beenlijden, verlamming der ledematen , ziedaar wat de vrome religieuze had te verduren. En dat was nog niet genoeg; in het begin van het jaar 1747 werd haar linker- en, eenige maanden later, ook haar rechterbeen minstens een halve palm korter en schoot een dor ribben uit hare natuurlijke stelling, met het uiteinde hare borst rakende. Twee jaren later onderging de arme lijderesse verschillende stuiptrekkingen in al hare ledematen, met het ongelukkig gevolg, dat hij het gebruik der tong en der armen zoo goed als verloor en zij zich zelve in niets meer kon helpen. Nadat de geneesheeren alle middelen der kunst vruchteloos hadden beproefd, verklaarden zij , dat Zuster Angela Maria aangetast was door de scheurbuik , die thans tot haar hoogsten graad van ontwikkeling gekomen en diensvolgens ongeneeslijk was. Zij hielden daarom ook feitelijk op der zieke eenige geneesmiddelen toe te dienen, in de vaste overtuiging, dat er aan geen herstel meer te denken viel.
Nadat op den 12den Augustus 1749 de Eerw. Angelus Milizia, de gewone biechtvader van het klooster , den treurigen toestand der zieke aan Mgr. Sil-vestri, Bisschop van Nepi, had medegedeeld, stelde
264
deze voor, de lijderesse aan te sporen om hare toevlucht te nemen tot den eerbiedwaard igen Berch-mans, dien God in Eonciglione had willen verheerlijken door een schitterend wonder, waarvan toen een gerechtelijk verslag was opgemaakt.
De Eerwaarde Milizia bracht 's Bisschops voorstel over, en de geheele communiteit besloot, vereenigde smeekgebeden tot Q-od op te zenden; en zuster Angela Maria had het vaste vertrouwen, door de voorspraak des Zaligen genezen te zullen worden. En dit geschiedde ook. Ziehier hoe zij dit feit zelve verhaalt in het apostolisch proces:
„Op den 16den Augustus ontving ik in den morgen de H. Communie en tegen het uur der vespers, omstreeks drie uur na den middag, had ik, volgens gewoonte, een aanval van stuiptrekkingen, die evenwel tegen den avond bedaarde. Daarna gebruikte ik in bed een weinig licht voedsel en legde de afbeelding van den eerbiedwaardigen dienaar op mijne knieën en — het zij mij vergund dit hier te zeggen — ik bad hem nog met meer vuur en vertrouwen dan de vorige dagen, dat hij mij, kon dit tot zaligheid mijner ziel verstrekken, de gezondheid des lichaams zou wedergeven, ten einde in dit klooster Jezus mijn bruidegom te dienen en niet meer tot last te zijn aan de communiteit en mijne religieuze Zusters. Ik sliep zacht in en had een gerusten slaap, die zeven uren duurde, en ik moet bekennen in geheel mijn leven nooit zoo gerust en zoo lang geslapen te hebben, 's Morgens bij het opgaan der zon, toen de andere Zusters naar het koor gingen, werd ik wakker en bevond dat mijne beenen wederom recht stonden en ik mijn hals kon bewegen; ik betastte daarna mijne linkerzijde, waar de eene rib uitstak, eu ook deze bevond zich in hare natuurlijke stelling. Het gewicht, dat mij altijd op den linkerschouder drukte gt; voelde ik niet meer en mijn arm was wederom vrij in zijne bewegingen en vol spierkracht als tevoren. In den beginne meende ik te droomen; maar dewijl ik aquot;e mogelijke be-
265
wegingen kon maken, begreep ik al heel spoedig dat ik wonderdadig genezen was. En op een oogen-blik, dat ik niet kan aanwijzen of bepalen, vloog ik, zoo licht als een veder, het bed uit en was zoo gezond en sterk als ooit te voren, en alle kwade vochten waren verdwenen. Ik kleedde mij zelve aan, maakte mijn bed op, bracht mijne kamer in orde en verliet die eindelijk, om mij voor een traliewerk, dicht bij het koor, waar de Zusters het officie zongen, te plaatsen en een H. Mis te hooren, die aan het altaar van Onze-Lieve-Vrouw gelezen werd. Ik legde dien weg half vliegend af, hoorde de H. Mis, bedankte mijnen redder Joannes Berchmans recht hartelijk en zeide, dat ik mij met hem, den gelukkigen hemelbewoner, vereenigde, om Jezus Christus en de H. Maagd te danken voor het zoo groote wonder, door zijne tusschenkomst in mij uitgewerkt.
„Intusschen verliet de Moeder Abdis het koor; ik wierp mij voor haar op de knieën en riep uit: „Een wonder, o Moeder! Ik ben volkomen hersteld door de voorspraak van den eerbiedvvaardigen dienaar Gods, Joannes Berchmans.quot; De Abdis stond geheel verslagen en zeide mij, dat ik God en den Eerbiedwaardige moest danken, waarop ik antwoordde, dit reeds te hebben gedaan in de Mis die ik had geboord. Langzamerhand kwamen ook de overige Zusters uit het koor en allen stonden verstomd; en deze weende en gene lachte en een ieder trachtte mij tc omhelzen en zich met mij te verheugen. Nog op denzelfden dag wilde ik aan heel de communiteit het bewijs mijner wonderdadige genezing geven; ik veegde daarom de keuken , droeg het brandhout aan en luidde de klokken, die vreugdevol klonken bij het naderen van het feest van onzen glorierijken H. Bernardus.quot;
Aldus Zuster Angela Maria.
Niet minder wondervol was de hulp , die Zuster Maria Angelica van de H. Drievuldigheid, novice in liet klooster van St. Anna van den derden I-tegel van den H Eranciscus te Eonciglione, doordetus-
12
266
schenkomst des Zaligen van den Hemel ontving. In het begin van Juli 1732 -werd zij ziek, en hare ziekte ontaardde allengs in een hard gezwel in de maag, vergezeld van alle verschijnselen eener doodelijke maagontsteking. Niettegenstaande de vele geneeskundige zorgen, ontwikkelde zich de kwaal altijd meer en meer, en was op den 16d'm October de toestand der lijderesse van dien aard, dat de geneesheer Jozef Antoon Diotallevi alle hoop op herstel verloor en dringend beval, dat haar de laatste H. Sacramenten zouden toegediend worden.
De religieuzen, in droefheid gedompeld , omdat zij eene jeugdige medezuster van zulke uitstekende bekwaamheden zoo spoedig zouden verliezen , moedigden elkander aan tot betrouwen op God , in de verwachting dat, waar menschelijke middelen falen, de goddelijke hulp niet ontbreken zal; zij hoopten de gezondheid der zieke te verkrijgen door de verdiensten van den eerbiedwaardigen Joannes, wiens beeltenis eene der religieuzen, zooals zij zeide, gezien had in het brevier van Zuster Teresia van den H. Antonius Doch deze verklaarde niets van die afbeelding te weten en ze nooit in haar brevier gehad te hebben. Men nam niettemin het boek in de hand, en bij het eerste openslaan viel het oog waarlijk op eene afbeelding des Zaligen, hetgeen door de Zusters als een goed voorteeken werd aangezien en baar vertrouwen niet weinig vermeerderde. Daarom maande de Moeder Abdis in den avond van denzelfden dag de zieke aan, haar vertrouwen te stellen in de bescherming van den Eerbiedwaardige en hem te belooven, dat zij, in geval hij voor haarde gezondheid mocht verkrijgen, een zilveren hart aan zijn graf zou laten ophangen. Zij verwijderde zich nu na de afbeelding des Zaligen op de borst der zieke te hebben gelegd. Zuster Angelica nam die in de hand , en haar aandachtig beschouwende, meende zij er zekeren helderen glans in te ontdekken, die hare oogen verblindde; vervolgens zeide zij: „Ziet eens, hoe schoon de oogen van dezen dienaar Gods
267
zijn, /.iet hoe hij ze ronddraait; het schijnt dat hij mij aanziet.quot; — En zoo bleef zij eenigen tijd voortspreken, als was zij aan het gewone zinnenleven onttogen. Zuster Felicia Victoria, die de zieke oppaste, sloeg in den beginne weinig acht op die woorden , want zij meende dat de zieke ijlde; maar vervolgens bemerkende, hoe zij haar volle bewustzijn had, spoorde zij haar nog meer aan, haar vertrouwen op den eerbiedwaardigen jongeling te stellen. Den volgenden morgen vroeg de zieke de H. Teerspijze en het H. Oliesel, daar de dienaar Q-ods haar had verzekerd, dat zij zou genezen, zoodra zij de laatste H. Sacramenten had ontvangen. Volgens haar verlangen bracht men haar de H. Communie, en toen zij zich tegen het vallen van den avond zeer slecht gevoelde, drong zij er op aan, het H. Sacrament des Oliesels te ontvangen. Men voldeed aan haar verzoek, en op het einde der laatste zalving was zij zoo volkomen gezond als zij ooit te voren was geweest.
Alles was gereed om het zilveren hart, ter volbrenging der belofte, naar Rome te zenden, toen men vernam, dat het niet meer geoorloofd was ex voto's bij het graf op te hangen, en men dacht diens-volgens niet meer aan de geheele belofte. Doch deze achteloosheid kwam der novice duur te staan; op den 24quot;ten November herviel zij in dezelfde kwaal en lag na vier dagen wederom op haar uiterste. Toen gevoelde men spijt, de gedane belofte niet te hebben volbracht en men schreef onverwijld naar Rome, opdat men middelerwijl twee waskaarsen zoude ontsteken voor het graf van den dienaar Gods. De zioke beval zich andermaal met een vurigen geestes-ijver aan den Zalige, en na het ontvangen der H. Sacramenten, terwijl allen een nabijzijnden dood vreesden, was zij op nieuw plotseling genezen en stond frisch en gezond van bed op.
Het volgende wonder, dat gezegd kan worden er vele te bevatten, geschiedde te Rome, in den persoon van Zuster Maria Crucifixa Ancaiani, geprofeste
268
religieuze van de orde der Visitatie. Het kan niet dan aangenaam zijn, zoo wij de woorden van de wonderdadig genezene zelve, in het apostoliBch proces gerechtelijk opgenomen, letterlijk weergeven.
„In het begin der maand Maart 1726,quot; zoo verhaalt zij, „werd ik door eene afwisselende koorts aangetast, die vervolgens zonder eenige tusschen-poozing bleef aanhouden en vergezeld ging van pijn op de borst, een droogen hoest en een weinig bloed-opgeven. De geneesheeren, onder wier behandeling ik was, dienden mij verschillende middelen toe, maar zonder eenige hulp of verzachting; de kwaal werd veeleer altijd erger, zoodat de geneesheeren ze eindelijk voor eene ongeneeslijke tering hielden. Er kwam geene verandering in mijn toestand tot aan de maand December 1728. toen ik werd overvallen door eene onuitstaanbare smart in de linkerzijde van het hart, gepaard met zulke allerhevigste hardkloppingen, dat ik er geen denkbeeld van geven kan. Hier kwam bij, dat mijn linkerarm en linkerbeen geheel verdoofd, zonder eenig gevoel waren en ik ze ook niet meer kon bewegen. De geneesheeren beweerden die lamheid en ongevoeligheid weldra te zullen wegnemen door bloedaftappingen in den rechterarm en aan het rechterbeen; maar wederom vergeefsche moeite. Eindelijk verklaarden lij , dat er zich een polyp in eene der hartzijden had gevormd en ik diensvolgens ongeneeslijk en dicht bij den dood was. — Ingevolge van een mij toegediend geneesmiddel stond ik verschrikkelijke krampen en stuiptrekkingen uit; mijne kakebeenen sloten zich zoo dicht op elkander, dat ik niet meer eten, noch spreken kon. Men beval, dat ik de laatste H. Sar cramenten zou ontvangen: de Eerwaarde Ferdinand Landolli, mijn biechtvader, kwam, en daar ik niet kon spreken i biechtte ik door teekenen en ontving aldus de absolutie. Ik kon de H. Communie evenmin ontvangen, en tot overmaat van smarte werd ook de toediening van het H. Oliesel uitgesteld, om-dat ik in eene soort van doodslaap was gevallen,
269
totdat ik wederom ten minste eenigszins bij kennis zou zijn.quot;
Tot dusverre Zuster Maria Cricifixa, in wier toestand gèdurende de eerste maanden van het volgende jaar 1729 weinig verandering kwam. Het is waar, de aanvallen van kramp en stuiptrekking waren nu en dan minder hevig, zij bleven echter aanhouden en, wanneer men deze in aanmerking neemt, is het onbegrijpelijk, dat de arme zieke onder haar smartelijk lijden niet bezweek. Maar G-od wilde zijn dienaar Joannes verheerlijken. Wij laten zuster Maria andermaal spreken.
„In den avond van den 6dca April 1729 kwam de overste, Moeder Angela Bleonora Lazzari in de ziekenzaal met Moeder Paula Maria Scotti, en na zich naast mijn bed geplaatst te hebben, bood zij mij eene afbeelding aan van den eerbiedwaardigen Joannes Berchmans van de Sociëteit van Jezus, die zij ontvangen had van eene der kamervrouwen van de hertogin Bonelli, welke ze op hare beurt nog dienzelfden morgen had gekregen van Broeder Jozef Bruschi van de Sociëteit. Terwijl zij mij die ter hand stelde, sprak zij: „Voor u is er geene redding meer, uwe kwaal is ongeneeslijk. Beveel u dus aan dezen dienaar G-ods, zoo gij genezen wilt zijn.quot; — Ik verkeerde toen weder iu eene soort van doodslaap; maar de stem der overste klonk evenwel zoo schel, dat ik verstond wat zij zeide. Ik bracht den geheelen nacht in dien bewusteloozen toestand door en had veol zwaarder stuiptrekkingen dan naar gewoonte, zoodat de omstanders geloofden dat de voorspelling, door den geneesheer Pesce in den avond gedaan, dat ik namelijk den morgen niet zou halen, zou vervuld worden. Nochtans, reeds vroeg in den ochtend van den 7ieu April ontwaakte ik in zooverre uit mijn doodslaap, dat ik de afbeelding des Zaligen met bewustzijn aanschouwde en die ziende, tegenwoordigheid van geest genoeg bezat, om mij te herinneren wat de Moeder-Overste mij had gezegd. Ik nam dus de afbeelding met de rechterhand, die niet meer
270
belemmerd was, bracht ze aan mijn voorhoofd , op mijn hoofd en aan de borst, terwijl ik mij met vurigheid onder de bescherming des Zaligen stelde. Ik raakte dus met de afbeelding eerst mijn hoofd aan, er tevens het kruisteeken mede makende; daarna raakte ik er de borst mede aan op de plaats, waar ik, volgens het zeggen der geneesheeren , de polyp had en een allerhevigste pijn gevoelde; en zie, nu was ik plotseling volkomen genezen: mijn verstand was helder, een weldadig gevoel ging door al mijne ledematen, ik opende den mond en kon ongehinderd spreken, de geheele linkerzijde, tot nu toe verlamd, herkreeg de beweging, en ik vloog het bed uit. om mij op de knieën te werpen en drie Onze Vaders en Wees (lec/roeten te bidden ter eere van den eerbiedwaardigen Joannes Berchmans.quot;
Zoo verhaalt Zuster Maria Crueifixa, die er verder bijvoegt, hoe zij zich aankleedde, het geheele huis doorliep, tot groote ontsteltenis der overige religieuzen en tot geene geringe verwondering van den geneesheer zeiven, die in een uitgebreid verslag getuigenis van deze wondervolle genezing wilde afleggen.
Zuster Maria Crueifixa, eenmaal van deze eerste ziekte genezen, mocht zich gedurende twee jaren en twee maanden in den besten welstand verheugen en kon hare bediening van portierster des kloosters en alle overige verplichtingen met gemak volbrengen. Doch in de maand October van het jaar 1731 werd zij opnieuw ziek; maar hare kwaal was geheel verschillend van de voorgaande; het begin er van was eene hevige pijn in het achtergedeelte der borst, die, gelijk weldra bleek, haren oorsprong nam in een kankergezwel. Daar de vrome religieuze, uit een heilig gevoel van schaamte, niet van zich kon verkrijgen om- zich door de geneesheeren te laten onderzoeken, nam zij hare toevlucht tot een zooge-naamden wonderdocter, dienaar een allergeweldigst heelmiddel toediende. Maar, in stede van te verbeteren , verergerde de kwaal zeer; de rechterarm trok
271
samen en werd geheel ongevoelig, en uit de verzwering in de borst begon een hard, bloedig en afgrijselijk stinkend vocht te loopen. Zij werd door de gehoorzaamheid verplicht, zich te stellen onder de behandeling van genees- en heelkundigen, die echter bij hun eerste bezoek tot quot;het besluit kwamen, dat het bloed reeds aangestoken en de kwaal uit hare natuur ongeneeslijk was.
Op den avond van den 13den Augustus, den gedenkdag van den zaligen dood des Eerbiedwaardi-gen, spoorde de Eerwaarde Eranciscus Calucci, gewone biechtvader van het klooster, de zieke aan, eene godvruchtige novene te doen tot den zaligen Berchmans en hem eene nieuwe genezing af te smee-ken. — Zij gehoorzaamde ; en bij het aanbreken van den 19'1|!quot; Augustus 1733, na een slechten nacht te hebben doorgebracht, kon zij een weinig rust nemen en dacht bij het ontwaken aan den dienaar G-ods. „Mijn Eerbiedwaardige!quot; zeide zij, „verkrijg voor mij deze' weldaad!quot; En nog is het woord op hare lippen en zij staat op, als ware zij volkomen gezond, en werpt zich op de knieën, om zich van harte den Zalige aan te bevelen. Zij bidt eenigen tijd onder het smaken van inwendige vertroosting, en daarna tot zich zelve terugkeerende, bevindt zij dat zij geheel haar lichaam vrij kan bewegen en geene pijnen meer gevoelt; zij spreekt daarom in verwondering tot zich zelve: „Wat is dit nu? Droom ik of heb ik de gevraagde gunst ontvangen?quot; — Het laatste was waar: van het kankergezwel geen zichtbaartee-ken meer; de wonden geheeld; alle pijn en smart verdwenen. Zij kleedde zich nu aan en spoedde zich in allerijl naar de overige religieuzen, om den he-melschen weldoener gezamenlijk te danken. — Ook de genees- en heelkundigen, die haar hadden behandeld, werden geroepen, en zij verklaarden eenstemmig, dat deze genezing bovennatuurlijken een onbetwistbaar wonder was, door G-od plotseling gewrocht op de voorspraak van zijnen dienaar, den eerbiedwaardigen Joannes Berchmans.
272
Mgr. Franeiscus Mereurelli en Professor Mr. Hi-larius Alibrandi, twee uitmuntende verdedigers van de zaak der Zaligverklaring van Joannes Berch-mans, hebben in hunne geleerde geschriften niet slechts omtrent dit laatste wonder, maar ook omtrent de twee vorige dezelfde verklaring afgelegd , waaraan, op last van de Congregatie, hunne goedkeuring onder eede hebben gehecht de beroemde doctoren in de genees- en heelkunde: G-aëtanus Tan-cioni, Grabriël Taussig en Josef Maria de Eossi.
De medegedeelde wonderen hebben ons de machtige voorspraak van den zaligen Berchmans leeren kennen, maar ook tevens het groote vertrouwen, dat zijne beschermelingen in hem stelden. Mogen wij, het vertrouwen der iaatsten volgende; ook zijne machtige voorspraak in onze behoeften ondervinden !
IV.
VERSLAG DER ZALIGVERKLARING.
Men geeft den naam van Oelukzaluje of Zalige aan wien de openbare vereering door het Opperhoofd der Kerk is toegekend, en de Zaligverklaring is de acte of handeling, waarbij wordt uitgesproken, dat iemand in de rij der Zaligen of van hen, aan wie de Kerk een openbaren cullns schenkt, is opgenomen.
Tusschen de zaligverklaring en de heiligverklaring, evenals tusschen een Zalige en een Heilige, bestaat menig wezenlijk verschil. De zaligverklaring is eene voorbereiding tot de heiligverklaring, of, zoo men wil, eene onvolmaakte heiligverklaring.
In de zaligverklaring legt de Paus de getuigenis af, dat de bepaalde dienaar Gods een heilig leven geleid heeft; dat hij na zijn dood wonderen heeft verricht: dat hij de hemelsche zaligheid geniet; en hij staat den geloovigen toe, hem binnen zekere bepaalde grenzen eene openbare godsdienstige vereering te brengen. In de heiligverklaring treedt de Paus op meer plechtige wijze tusschenbeide en sprepkt
273
zich ex cathedra uit over den gelukkigen staat van den dienaar Gods. Daarom is de zaligverklaring eigenlijk gezegd niets anders dan eene vergunning, waarbij de Paus toestaat, dat men een dienaar Gods vereeren kan, terwijl de heiligverklaring eene beslissende uitspraak des Pausen is, waarbij hij verklaart en beveelt, dat men in de Katholieke Kerk hem als heilig moet erkennen, die te voren zalig verklaard is.
Ten andere de vereering, welke door de zaligverklaring veroorloofd wordt, is gewoonlijk tob eene landstreek, een bisdom, eene stad of religieuze orde bepaald, tenzij de Paus die bij een apostolisch in-duit ook uitstrekke tot andere plaatsen. Zoo is de viering van het feest van den zaligen Berchmans, behalve aan Rome en zijn rechtsgebied, toegestaan aan de geheele Sociëteit van Jezus en aan België , het vaderland des Zaligen. De viering daarentegen, die op de heiligverklaring volgt, wordt over de geheele Kerk uitgestrekt.
Vandaar nog een ander merkwaardig verschil in de woorden zeiven, waarmede de Paus eene zalig-of heiligverklaring uitspreekt, In eene Breve van zaligverklaring zegt Zijne Heiligheid: „Door den inhoud dezer brieven staan wij ftoe dat dezelfde dienaar Gods met den naam van Gelukzalige worde genoemd,quot; terwijl hij in de Bulle der heiligspreking verklaart, dat de dienaar Gods in den canon of cataloog der Heiligen is ingeschreven.
Over andere verschillen, die uit de zalig- of heiligverklaring volgen, willen wij hier niet langer uitweiden, en deelen daarom nog slechts eenige bijzonderheden mede, die alleen op de zaligverklaring betrekking hebben. Men onderscheidt vooreerst de zaligverklaring in eene plechtige of formeele en in eene aequijwllente of gelijkgeldige. De tweede wordt aldus genoemd, omdat hare gevolgen volkomen overeenstemmen met die der eerste; zij bestaat in de bekrachtiging, door het Opperhoofd der Kerk gegeven aan het decreet , waarbij de Congregatie der
274
Kerkgebruiken of Ritusseu, na een lang en nauwgezet pleitgeding, de vereering goedkeurt, die men sedert onheuglijke tijden aan een bepaalden dienaar Gods schenkt. Daar nu de zaligverklaring van Berch-mans geene goedkeuring eener bestaande vereering is, zoo volgt uit het daar even gezegde, dat zij is eene plechtige of formeele zaligverklaring.
De gerechtelijke handeling nu in zake van zalig- of heiligverklaring, van de vroegste tijden af, voorzien van alle mogelijke waarborgen, die een heerlijk bewijs zijn van de wijsheid en rechtvaardigheid der Kerk, is aan de H. Congregatie der Eitusaen of Kerkgebruiken voorbehouden. Deze ontvangt vooreerst van den Bisschop of Ordinaris van het diocees, waar de dienaar Gods gestorven is, een breedvoerig verslag van zijn heilig leven, van den hoogen dunk zijner heiligheid , van de wonderen, die op zijne voorspraak, hetzij tijdens zijn leven, hetzij na zijn dood, geschied zijn.
De promotor fidei of verdediger des geloofs stelt daarna zijne animadversiones of opmerkingen voor, en de verdediger der zaak, door de Congregatie benoemd , geeft vervolgens zijn antwoord op de gemaakte aanmerkingen. JSTa over-en wederzijdsche bespreking, onderzoekt de Congregatie, of de gerechtelijke behandeling moet worden voorgedragen en onderwerpt, na hoofdelijke stemming, hare uitsprrak aan den Paus, die, in geval hij zulks van pas oordeelt, het decreet der introductie of gei echtelijke inleiding onderteekent. Van dit oogenblik af is men gewoon aan den dienaar Grods den naam van Eer-hiedwaardige te geven, dien onze Zalige tot dusverre heeft gedragen.
Is dit decreet eenmaal onderteekend, dan onderzoekt de Congregatie, zoowel door de bestrijders als door de verdedigers der zaak, altijd den gewonen loop der pleidooien volgende, of er bewijzen bestaan voor eene hooge deugd en heiligheid in het algemeen; of de bijzondere deugden, voor de zaligverklaring gevorderd, den heldhaftigen graad hebben be-
reikt; of eindelijk de wonderen, die gezegd worden op voorspraak van den Eerbiedwaardige door G-od verricht te zijn, als echt en bewezen aangenomen kunnen worden.
Dit gerechtelijk onderzoek en deze wederzijdsche bespreking kunnen gedurende een onbepaalden tijd worden voortgezet. Eindelijk wanneer alle twijfelingen uit den weg geruimd en alle opwerpingen we-derlegd zijn, overziet de Congregatie het geheele pleitgeding in eene laatste zitting, in 's Pausen tegenwoordigheid gehouden; en dan kondigt de Paus, zoo er niets meer tegen is, een decreet af, inhoudende dat men veilig tot de zaligverklaring kan overgaan. Dit decreet, evenals de overige, die sedert de inleiding der zaak zijn vooraf gegaan, wordt plechtig afgekondigd in tegenwoordigheid des Pausen, op zijn troon gezeten, ten aanhooren der Waar-digheidbekleeders van het hof en van de Congregatie der liitussen. Er blijft thans niets meer over dan de Breve van Zaligverklaring te publiceeren.
Moge dit weinige dienen ten beteren verstande van het verslag, dat wij over de Zaligverklaring van den Eerhiedwaardigen dienaar Grods, Joannes Berch-mans vau de Sociëteit van Jezus, zullen geven.
Op den ISquot;16quot; Augustus 1621 gestorven zijnde in hoogen roep van heiligheid, die telken dage bevestigd en verhoogd werd door een tal van wonderen , welke God door zijne tusschenkomst verrichtte , is het geen wonder, dat men er al spoedig aan dacht, de zaak /.ijner zaligverklaring bij de Congregatie der Kerkgebruiken in te leiden.
De groote bevorderaar dezer zaak was de uitstekende Philips van Arembergh , hertog van Aerschot, een der meest godsdienstige en groote mannen, die toen in België schitterden Weinige maanden derhalve na d- n dood van Joannes legde hij Paus Gre-gorius XVquot; een smeekschrift voor, met de dringende bede, dat men een gerechtelijk onderzoek mocht instellen over liet leven, de deugden en de wonderen van den dienaar Gods, en benoemde tevens tot
276
zijn zaakbezorger en procureur te Home, den Eerwaarden Octavius Sacco van Eeggio. 's Hertogs verzoek ontving een meer dan gunstig onthaal bij Zijne Heiligheid, die de zaak onmiddellijk in handen ptelde van Mgr. Alexander lioschi, Bisschop van Sera en plaatsvervanger van den Kardinaal-Vicaris, met het mondeling bevel, het voorloopig en inlichtend proces in de vereisehte vormen op te maken.
En de Plaatsvervanger haastte zich aan 's Pausen bevel te voldoen; immers op den 17ae° Januari 1622 had hij het proces reeds onder-handen, waarvan de acten aldus beginnen: „Op den 17den Januari 1622 verscheen, in tegenwoordigheid van den Hoogdoor-luchtigen en Hoogwaardigen Mgr. Alexander Hoschi, door de genade Gods en van den Apostolischen Stoel Bisschop van Sera en plaatsvervanger van den Uoogdoorluchti^en en Hoogwaardigen Kardinaal-Vicaris en van mij ondergeteekende, de Eerwaarde Octavius Sacco van Keggio, die in zijnen naam en in den naam en in de plaats van den Doorluchtigen Heer Philips Hertog van Aerschot, bekend maakt en verklaart aan gezegden Hoogwaardigen Vicege-rens en hem ter kennisse brengt dat het aan zijne Heiligheid, Qregorms XV, behaagd heeft aan zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid een smeekschrift ter hand te stellen, dat vroeger aan zijne Heiligheid was voorgelegd door genoemden Doorluchtigen Hertog van Aerschot en waarin verzocht wordt, onderzoek in te stellen over het leven, de deugden, den dood, de heiligheid, de wonderen en andere goede werken van Joannes Berchmans, zaliger gedachtenis, geboren te Diest in Brabant, religieus van de Sociëteit van Jezus en overleden te Rome, 13 Augustus 1621.
„Het is daarom, dat voornoemde Eerwaarde Heer Octavius Sacco in naam van wie boven is aangegeven, Uwe Doorluchtige Hoogwaardigheid ootmoedig smeekt, dat zij ter uitvoering van gezegd verzoekschrift, gebruik makende van haar gewoon gezag, gebiede en bevele, dat het proces-verbaal worde op-
277
gemaakt en hiertoe benoemd worden de meeat geschikte personen, met de noodige volmacht voorzien en op de wijze als zulks het best geschieden kan.quot;
Br had dientengevolge een getuigenverhoor plaats; meer dan zes en dertig der meest geloofwaardige getuigen, die den jongeling gekend, in België en te Eome vertrouwelijk met hem omgegaan hadden, traden op. Tot dit getal behoorden onder anderen drie zijner biechtvaders: de Paters Virgilius Cepari, Thomas Massucci en Joannes Baptista Ceccotti; twee zijner Professoren: de Paters Pranciscus Piccolomini en Horatius G-rassi; wij noemen nog bij name de twee groote schriftverklaarders: P. Cornelius a Lapide en P. Jacobus Tirinus. Bovendien legden getuigenis af al zijne medeleerlingen en kamergezellen.
In den loop van het volgende jaar 1628 werd op dringend verzoek van Mgr. Joanne^ Malderus, Bisschop van Antwerpen, van P. Antonius Sucquet, provinciale overste van Vlaamsch België, en vanP, Walter Clericus een nieuw proces-verbaal opgemaakt, waarin wederom drie en twintig getuigen voorkomen, die Joannes, als leek in de wereld levend of als religieuè hadden gekend. In dit voorloopig proces treft men verschillende authentieke stukken, de mirakelen betreflende, aan, benevens onder eede afgelegde verklaringen omtrent de door de tusschen-komst des Zaligen verrichte wonderen, die door het bevoegd gezag bekrachtigd zijn.
Toen deze voorloopige processen geëindigd waren benoemde P. Mutius Vitelleschi, Generaal der Sociëteit van Jezus, in het jaar 1625, tot posiulalor of bevorderaar der zaak, P. Virgilius Cepari, met de uitgestrektste volmacht voorzien, om de behandeling er van aan de Congregatie der Ritussen voor te dragen. En geschikter persoon had men waarlijk voor deze taak niet kunnen bestemmen, want P. Cepari, de voormalige overste, de geestelijke leidsman des Zaligen, was zeer te huis in alles, wat zalig- en heiligverklaring aangaat, gelijk het Direntorinm of de leiddraad bewijst, dien hij hierover heeft geschre-
•278
ven en waarvoor zijne lange ondervinding tevens pleit, daar hij gedurende ruim een vierde eeuw met de zaak van andere heiligverklaringen was belast geweest. Maar eenige weinige jaren later ging de geleerde en vrome Pater tot een beter leven over en werd de zaak van Berchmans, wijl er andere heiligverklaringen van meer gewicht en hooger belang aanhangig waren, eene eeuw lang uitgesteld en bijna als verwaarloosd,
De Eerbiedwaardige wist intusschen de herinnering aan zijn persoon levendig te houden door nieuwe en veel opzien barende wonderen, die te Rome en in zijne omstreken plaats hadden. Een nieuw ge rechtelijk onderzoek werd diensvolgens ingesteld en de inhoud er van met dien der twee vorige pleitgedingen aan de beoordeeling der Congregatie voorgelegd, met het gelukkig gevolg, dat ten jare 1745 Paus Benedictus XIV, aangespoord door de verdiensten van den dienaar Q-ods en de dringende smeekschriften, hem van alle kanten toegezonden, de vormelijke inleiding tot de Zaligverklaring eigenhandig onderteekende. Supplieken, de zaak van Berchmans betreifende, hadden aan den Apostolisehen Stoel opgezonden: Augustus, Koning van Polen; Joannes, Koning van Portugal; Maria Teresia, Koningin van Hongarije; Marianna van Oostenrijk, Landvoogdes der Zuidelijke Nederlanden; de Kardinaal d'Alsace, Aartsbisschop van Mechelen; de Bisschoppen van Brugge, van peren, van Gent en Antwerpen; de kapittels der Kathedrale kerken; de gemeenteraad van verschillende Belgische steden en de beroemde Universiteit van Leuven.
Reeds waren de brieven ter bijeenroeping van de Congregatie der Ritussen. om over de heldhaftigheid der deugden van den eerbiedwaardigen Joannes te beslissen, uitgevaardigd en de stukken des betreffende in handen der Kardinalen en verdere raadsleden der Congregatie gegeven; reeds was te Rome een nieuw apostolisch gerechtelijk onderzoek ingesteld, alsmede te Nepi en te Ronciglione over de
279
wonderen, pas onlangs daar ter plaatse geschied; reeds had men in België de geschriften des Eerbied-waardigen op apostolisch gezag onderzocht en scheen de Zaligverklaring van Berchmans weldra te zullen worden uitgesproken, toen betreurenswaardige politieke gebeurtenissen, die op het einde der achttiende eeuw voorvielen , den voortgang der Zaligverklaring van onzen Eerbiedwaardige voor langen tijd onderbraken
Zoo bleven de zaken tot aan de terugkomst van Pius YII; maar noch onder dezen glorierijken Paus, noch onder zijne onmiddellijke opvolgers werd er veel gearbeid aan de Zaligverklaring van Berchmans. Gregorius XVI was het, die beval dat men deze zaak hervatten en met spoed doorzetten zou en stelde haar diensvolgens in de handen van de Congregatie der Piituasen.
Deze had derhalve thans de vragen te onderzoeken : of de dienaar Grods de deugden, voor de Zalig: spreking vereischt, in een heldhaftigen graad had bezeten; of de wonderen, die gezegd worden op zijne voorbede door God verricht te zijn, den toets des onderzoeks konden doorstaan. Alvorens deze vragen in de vergadering der Congregatie werden voorgesteld, werd er eene commissie benoemd tot het opmaken van een gerechtelijk verslag van het leven, de deugden en wonderen des Berbiedwaardi-gen. De heerlijke aanhef van dit belangrijke stuk , aan de voeten van Zijne Heiligheid neergelegd, luidt als volgt:
„Al lerheiligste Yader!
„Indien wij geloof moeten hechten — en volgens onze regels zijn wij hiertoe verplicht — aan de getuigen, die na afgelegden eed de deugden van Joannes Berchmans, over wien wij nu beginnen te schrijven, hebben verklaard en uiteengezet en aan de beschrijvers zijns levens, — alle zijne tijdgenooten, — die zijne daden aan het nageslacht hebben vermeld, dan is onze held zoo srroot, dat lui in het Eomein-
280
sche collegie, waar hij als scholastiek van de Socië-teit van Jezus geleefd heeft en gestorven is, zijns gelijke niet heeft gehad, tenzij in den eenigen Aloy-sius van Gonzaga. Yandaar dat de eerbiedwaardige Joannes Berchmans, die zich Aloysius tot voorbeeld heeft gesteld; die dezen in alles, maar vooral in zijn geest des gebeds, in zijne vereeniging met God is gevolgd en zich al zijne deugden heeft eigen gemaakt, met algemeene stem een tweede Aloysius werd genoemd.
„Voor ons evenwel, de verdedigers zijner zaak , de gerechtelijke verslagen beschouwende, is er nog iets grooter, nog iets verheveners. Immers wat wij tot dusverre nog van geen enkelen Heilige der Kerk lezen, dit weten wij van den eerbiedwaardigen Joannes , volgens geloofwaardige getuigenissen, dat hij namelijk alles, wat op den weg der volmaaktheid tot het verkrijgen der deugd kan bijdragen, hetzij hij dit uit de boeken leerde, of in de predikatiën hoorde, of van zijne geestelijke leidslieden vernam, of eindelijk uit bovennatuurlijke ingevingen putte, — dat hij dit alles nauwkeurig aanteekende en even nauwkeurig in beoefening bracht. Toen men dit had opgemerkt , hebben eenige aanzienlijke Paters der Sociëteit een ernstig onderzoek ingesteld, of er in de levens der Heiligen niet de eene of andere volmaaktheid , geëigend aan den staat en den toestand des Eerbiedwaardigen, werd gevonden, die hij niet in zich aankweekte; maar zij hebben er geene kunnen vinden. Wij omhelzen derhalve volgaarne het gevoelen, dat de eerbiedwaardige Joannes Berchmans de schitterende deugden niet slechts van een Aloysius van Gonzaga, maar van alle Heiligen, die in Gods Kerk hebben uitgeblonken, in zich veree-nigd, gedragen en uitgedrukt schijnt te hebben.
„Maar dewijl wij alles, wat op de heldhaftige deugden van den eerbiedwaardigen Joannes Berchmans betrekking heeft, in het breede moeten uiteenzetten, beginnen wij deze taak. na volgens gewoonte eene levensschets des Eerbiedwaardigen te hebben gegeven.quot;
281
Aldus de verdedigers van de zaak der Zaligverklaring van Joannes Berchmans in het begin van het verslag, dat zij in naam van de Congregatie der Ritussen den Paus ter beoordeeling voorlegden.
Na de korte levensschets gaan zij aldus voort:
„Thans gaan wij er toe over om, gelijk de gewoonte en de régels dezer Congregatie dit voorschrijven, de deugden van dezen uitstekenden dienaar Gods in het breede te ontvouwen. Het zal evenwel niet van onpas zijn, zoo wij bij voorraad een woordje zeggen over de wijze, waarop de eerbiedwaardige Joannes zich in de beoefening van alle deugden heeft gedragen. Uit de getuigenissen der meest geloofwaardige en aanzienlijke mannen, die met hem geleefd of zijne ziel bestuurd hebben of zijne biechtvaders zijn geweest, blijkt meer dan duidelijk , dat er niemand was, die hem in de beoefening der deugden niet alleen niet overtrof, of zelfs evenaarde; ' dat hij zich met zoo veel ijver op elke afzonderlijke deugd toelegde, als ware zij de eenige, die hij gedurende zijn geheele leven wilde verkrijgen.
„Hij was dan ook de bewondering van allen geworden; en waren de overige Broeders op den weg der deugd nog navolgbaar, niemand was er, die het durfde wagen den eerbiedwaardigen Joannes Berchmans te volgen. Bestaat nu, volgens Paus Bene-dictus XIV, de christelijke heldhaftigheid in die hooge volkomenheid, die elke heldhaftigheid van deugd vergezelt, in dien glans, die uitstekendheid, welke oorzaak is dat de mensch, waar het de beoefening der deugd geldt, zich altijd boven het gewone peil der menschen verheft en hierin Gode gelijkvormig is, — dan volgt uit hetgeen wij zooeven aanmerkten, dat alle deugden, door den eerbiedwaardigen Joannes beoefend, uit haren aard met den glans der heldhaftigheid versierd zijn.quot;
En nu worden door de Congregatie dequot; drie goddelijke deugden; het geloof, de hoop en de liefde tot G-od en den even mensch, onderzocht, en de slotsom van dit gerechtelijk onderzoek is , dat
282
Joannes ze in een heldhaftigen graad heeft bezeten.
Van de heldhaftigheid der goddelijke deugden hangt noodzakelijk de heldhaftigheid der kardinale deugden af. Immers deze deugden zijn met gene door den nauwsten band vereenigd, vooral met de liefde, waardoor de kardinale deugden, volgens den engelachtigen leeraar, Thomas van Aquinen, in de ziel worden gestort. Het onderzoek der Congregatie loopt derhalve over de voorzichtigheid, de koningin-en de leidster der overige deugden; over de rechtvaardigheid of dien volstandigen en voortdurenden wil, om aan een ieder het zijne te geven, en over de hiermede verbondene deugden; over de sterkte en de matigheid en de hiermede in verband staande deugden. En wederom is haar besluit, dab de eerbiedwaardige Joannes Berchmans deze kardinale deugden met de daarmede in verband staande deugden in een heldhaftigen graad heeft bezeten. •
Eindelijk wijdt de Congregatie een afzonderlijk onderzoek aan de nederigheid des .Zaligen, die, is zij de wortel en de grondslag der christelijke volmaaktheid , tevens de kroon zet op de matigheid , omdat zij het gemoed tempert en breidelt, omniet onmatig naar hooge dingen te streven. De groote Paus Benedictus XIV geeft drie trappen van ootmoed aan met betrekking tot dengene, aan wien de nederige zich onderwerpt. De eersto is, zich te onderwerpen aan zijne oversten; de tweede, zich te onderwerpen aan zijns gelijke en zich niet te verheffen boven zijne minderen; en eindelijk de derde, zich niet te willen verheffen, maar zich aan allen , ook aan zijne minderen te onderwerpen. En tot deze drie trappen van ootmoed ia, volgens het algemeen gevoelen der Congregatie, Joannes Berchmans op heldhaftige wijze afgedaald.
„Heeft,quot; zoo gaat de Congregatie voort, „de eerbiedwaardige Joannes Berchmans tot-Gods welbeminde vrienden behoord, — zijn heilig leven, doorgebracht in de heldhaftige beoefening der deugden, strekke er ons ten bewijze van, — zoo blijkt dit nog
283
te over uit de bovennatuurlijke gaven, die God aan hem heeft willen schenken.quot; — Én de acten bewijzen , dat hem de gave der voorzegging, dat hem de gave van de diepste plooien van 's menschen hart te doorschouwen , van G-od is geschonken geweest.
De verslaggevers wijden vervolgens een afzonderlijken titel aan den roep van heiligheid, waarin de Zalige zijn leven heeft gesleten, en zij zeggen : „Wanneer, volgens den H. Hieronymus, de roem als eene schaduw de deugd volgt, kon het niet uitblijven of de eerbiedwaardige Berchmans, dien wij tot dusverre beschouwd hebben, versierd met heldhaftige deugden en bovennatuurlijke gaven, moest eene hooge beroemdheid van deugd en heiligheid bezitten.quot; En zoo is het metterdaad. De verschillende leeftijden en levenstoestanden doorloopende , toont het verslag duidelijk aan, in welken hoogen dunk van heiligheid de Zalige tijdens zijn leven altijd gestaan heeft.
Ook zijn kostelijke dood is in de acten der Zaligverklaring in al zijne bijzonderheden opgenomen; de omstandigheden, die hem voorafgingen, hem vergezelden en volgden, worden breedvoerig uiteengezet, en het besluit der Congregatie is, dat Berchmans den dood der Heiligen is gestorven.
Het kon niet anders, of de roem der heiligheid na ziju dood moest ook als een onwraakbaar bewijs door de Congregatie der Bitussen aan Zijne Heiligheid worden voorgesteld; zij geeft daarom eene korte opsomming van de meest belangrijke feiten, te Bome bij de begrafenis en later bij het graf des Zaligen voorgevallen; zij toont aan, hoe men in Frankrijk, Spanje, Engeland en Duitschland, hoe men in de Nederlanden en in geheel Italië den heiligen jongeling vereert, en zij verklaart ten slotte: „Deze hooge dunk zijner heiligheid, zijn grond vindende in zijn heilig leven en bevestigd door de wonderen, na zijn dood verricht, is alom levendig, duurt voort, eeuwen lang onverminderd voort, onder goedkeuring van heel de katholieke wereld, en neemt nog dage-
284
lijks toe door de wonderen, die op zijne voorspraak geschieden.quot;
Na de gerechtelijke behandeling der deugden, gaat de Congregatie over tot het onderzoek of de wonderen, die men zegt dat door de bemiddeling des Zaligen zijn gewrocht en waarvan wij er reeds vele in deze Afdeeling hebben medegedeeld, in alle opzichten aannemelijk zijn en dientengevolge den Heiligen Vader kunnen worden voorgelegd als hechte-grondslagen, waarop de Zaligverklaring des Eerbied-waardigen kan rusten. — quot;Wij schrijven de inleiding over, die het belangrijke verslag over de wonderen van den eerbiedwaardigen Joannes Berchmans voorafgaat.
„Bij het menschelijke getuigenis over de heldhaftige deugden van den eerbiedwaardigen Joannes Berchmans sluit zich ook het goddelijke getuigenis aan. God immers heeft gesproken door de taal der mirakelen en de heiligheid van zijnen dienaar aan de menschen bekend gemaakt. De verslagen van het gerechtelijk onderzoek, alom ingesteld, geven eene lange reeks van wonderen aan; wij zullen ons vergenoegen met er slechts zes aan te halen. Er is overigens niemand, die niet weet dat de wonderen de heldhaftige heiligheid des Eerbiedwaardigen bewijzen; want gelijk de H. Thomas van Aquinen zegt; „God werkt de wonderen uit, om de heiligheid te toonen van hem, dien Hij tot een voorbeeld van deugd aan de geloovigen wil voorstellen.quot; quot;
Aldus spreken de verdedigers van de zaak der Zaligverklaring van den eerbiedwaardigen Joannes Berchmans in het verslag, dat zij, volgens gerechtelijke bescheiden en beëedigde getuigenissen opgemaakt, in naam van de Congregatie der Kerkgebruiken, aan de goedkeuring van Zijne Heiligheid onderwierpen. Dit merkwaardige stuk is dndertee-kend door Franciseus Bartoleschi, Adv., door Joannes Eosatinius, Eevisor, en door A. M. Frattini, Assessor van de Congregatie der Eitussen en Onder-Promotor van het H. Geloof.
285
Thans kon het niet uitblijven of de zaak van Berchmans zou weldra, op's Pausen bevel, in de vergaderingen van de Congregatie der Ritussen worden onderzocht.
En zoo geschiedde het. Nadat Gregorius XVI kennis had genomen van gemeld verslag en den bijstand van den Vader des lichts had afgesmeekt, beval hij in het begin van het jaar 1839, dat de heldhaftigheid der deugden en de waarachtigheid der mirakelen, die, naar gezegd werd, op de voorbede des Eerbiedwaardigen door Grod waren verricht, in de vergaderingen der Congregatie zouden worden onderzocht.
De Congregatie stelde dan in hare zittingen andermaal de vraag, of er zekerheid bestond omtrent de heldhaftigheid der drie goddelijke deugden: het gelóóf, de hoop en de liefde tot Grod en den naaste; omtrent de kardinale deugden, de voorzichtigheid, de rechtvaardigheid, de sterkte en de matigheid, en de hiermede verbondene deugden, en besteedde tot de beantwoording dezer vraag, volgens gewoonte, drie vergaderingen. De eerste had plaats in het paleis van den kardinaal Carolus Maria Pedicini, Prefect van de Congregatie der Ritussen en Verslaguitbren-ger der zaak, in de maand December 1839; de tweede in het apostolisch paleis van het Vatikaan, ten aauhooren van al de Kardinalen, die met de handhaving der Kerkgebruiken belast zijn, de derde in de maand December 1842 in hetzelfde apostolisch paleis , in tegenwoordigheid van Paus Gregorius XVI; in welke zitting zoowel de Kardinalen als de Patera Inquisitoren der H. Ritussen hunne stem uitbrachten.
Nadat Zijne Heiligheid kennis had genomen van de stemmen der vergadering, stelde zij haar eindoordeel tot later uit, intusschen de hulp der he-melsche wijsheid, die het verstand der stervelingen verlicht, vurig afsmeekende. Na gebeden en de zaak rijpelijk overwogen te hebben, bepaalde de Paus de plechtigheid van het Pinksterfeest, waarop de Heilige Geest over de Apostelen was neergedaald, als het
286
meest geschikte tijdstip om zijne einduitspraak te doen.
Op den tweeden Pinksterdag derhalve , na het opdragen van de H. Offerande der Mis, ontbood G-re-gorius XVI aan zijn paleis van het Vatikaan den Kardinaal Pedicini en verklaarde plechtig in diens tegenwoordigheid en in die van den Promotor des geloofs; Dat de eerbiedwaardige Dienaar Gods, Joannes Berchmans, van de Sociëteit van Jezus, de goddelijke en de kardinale deugden met de daarmede verbondene, deugden in een zoo heldhaftig en graad bezat, dat men veilig verder kon gaan, namelijk overgaan tot het onderzoek der vier iconderen.
Op den vijfden Juni 1843 werd het betrekkelijke decreet, op 's Pausen last, afgekondigd en opgenomen in de acten van de Congregatie der Kerkgebruiken.
Spoedig had men ook een begin gemaakt met het onderzoek der mirakelen; en terwijl men hiermede bezig was, richtten de Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen en met hem al de Bisschoppen van België een smeekschrift tot den Apostolischen Stoel, waarin zij op de bespoediging der • zaak aandrongen, als grond aangevende het geestelijke nut, dat vooral de jeugd uit de Zaligverklaring van den heiligen jongeling zou kunnen trekken. Wij laten hier de vertaling van dezen Latijnschen brief volgen;
„Allerheiligste Vader!
„Daar de zaak der Zaligverklaring van den eer-„biedwaardigen dienaar Gods, Joannes Berehmars, „allengs ten einde loopt, schijnt het mij niet ontijdig toe, mijne smeekingen andermaal tot den „oppersten Stoel van Petrus te richten, met de drin-„gende bede, dat eeue apostolische uitspraak aan „deze engelachtigen jongeling weldra de eer der alta-„ren schenke. Deze Zaligverklaring, Allerheiligste „Vader! zal voor allen van groot nut zijn, maar be-„paald voor de kerk van Mechelen, waar onze jon-„geling, dierbaar aan God en de menschen, een „groot gedeelte van zijn alleronschuldigst leven door-
287
„bracht. Immers geboren te Diest, ontving hij daar „zijne eerste opvoeding tot aan zijn veertiende jaar; „vervolgens leefde hij twee jaren als student te „Mechelen en twee andere jaren als nieuweling in „het noviciaat der Sociëteit van Jezus terzelfde stede. „Terecht zal daarom dit diocees zich over deze Zaligverklaring verheugen, en geheel het Belgische „volk, dat met teedere gevoelens jegens zijnen mede-„burger is bezield, zal opgetogen zijn van blijdschap.
„Het is daarenboven waar, dat deze Zaligverklaring, waar ik op aandring, niet alleen vreugde en „blijdschap verwekken, maar ook een groot geestelijk „nut stichten zal. Er valt toch niet aan te twijfelen, „dat de menschen gewoonlijk meer genegenheid gevoelen voor de Heiligen van hun land en gemak-„kelijker worden overgehaald om huuue voorbeelden „te volgen. De toegenegenheid der Belgen voor den „eerbiedwaardiger: Berchmans is juist daarom zoo „groot, wijl niet één enkele hunner landgenooten, „die tot den rang der Zaligen of Heiligen zijn ver-„heven , in de laatste eeuwen heeft geleefd. Ik voeg „er bij, dat aan de Belgische jeugd, voor wier „christelijke opvoeding hier zooveel gedaan wordt, — „wijl de toekomstige bloei der Kerk in deze landen „daarvan afhangt, — geen geschikter beschermer en „toonbeeld kan worden voorgesteld dan deze alleronschuldigste jongeling, reeds in zijne teedere jaren „een voorbeeld van zoo \ ele en zoo schitterende „deugden. Eindelijk was het reeds genoeg, den eer, „biedwaardigen Joannes tijdens zijn leven te aanschouwen, om de liefde tot de volmaaktheid in zich „te voelen ontbranden ; zoo zullen ook zijne deugden, „aan onze jonge lieden verhaald, hunne vurige har-„ten niet slechts ter bewondering, maar ook ter „navolging stemmen. Deze en nog overvloediger zijn „de vruchten. Allerheiligste Vader! die zullen vol-„gen uit de Zaligverklaring van den eerbiedwaar-„digen Joannes Berchmans.
„Ik smeek derhalve Uwe Heiligheid deze mijne „suppliek gunstig te willen aannemen, door den
288
„eerbiedwaardigen Joannes spoedig zalig te verkla-„ren, tot glorie en welzijn van dit diocees van Me-„chelen en van geheel België; en aan uwe voeten „neergeknield, vraag ik ootmoedig uwen apostoli-„schen zegen.
„Mechelen, 26 October 1853.
„Engelbertus Kard., „Aartsbisschop van Mechelen.quot;
„Wij ondergeteekenden, Bisschoppen van België, vereemgen ons met de wenschen en smeekingen van den Allerdoorluchtigsten en Hoogwaardigsten Aartsbisschop vau Mechelen, en wij bidden den H. Vader Pius IX dringend, dat het hem moge behagen den eerbiedwaardigsten Joannes Berchmans van de Sociëteit van Jezus, een Belg van geboorte en, naar wij hopen, den toekomstigen Beschermer der jeugd, vooral in deze landen, zoo spoedig mogelijk de eer der altaren waardig te keuren.
„Mechelen , den feestdag der Apostelen Simon en Judas, 1853.
„Gaspar Jozef, Bisschop van Doornik. Nico-laas Jozef, Bisschop van Namen. Bodewijk Jozef, Bisschop van Gent. Jan-Baptiste, Bisschop van Brugge. Theodoor, Bisschop van Luik.quot;
Eeeds den 17den Juni van het jaar 1861, nadat Mgr. Pranciscus Mercurelli en Professor Hilarius Alibrandi hunne uitmuntende geschriften over de wonderen, op de voorspraak van den eerbiedwaardigen dienaar Gods geschied , met medewerking der doctoren in de genees- en heelkunde : Caëtanus Tan-cioni, Gabriël Taussig en Jozef Maria de Eossi, aan de Congregatie hadden overgelegd, hield deze hare eerste voorbereidende zitting in het paleis van den Kardinaal Karei August von Eeisach, Verslaggever der zaak. De tweede vergadering had plaats den IS4'quot; Juni van het jaar 1864, in het pauselijk paleis van het Vatikaan, en eindelijk de derde, die eene
289
iilgemeeue vorgaderm^ was, werd gehouden in liet Vatikaan gedurende de maand Januari 1865, in tegenwoordigheid van Paus Pius IX, en waarin al de leden van de Congregatie der Kerkgebruiken, zoowel de Kardinalen als de Raadsleden, op verzoek van den Kardinaal vou lleisach, hunne stem over de wonderen van Berchnaans moesten uitbrengen.
Nadat de Paus van deze stemming kennis had sre-
nomen, schorste hij zijne uitspraak nog eenigen tijd op, Grod intusscheu om /ijn licht van boven smeekend.
Eindelijk wilde Zijne Heiligheid aau deze gewichtige zaak een einde maken en bepaalde daartoe den Maandag, na den Zondag Quinquagesima, die dit jaar inviel op den 27° Februari. Na 's morgens de H. Mis in het Vatikaan te hebben gelezen, begaf de Paus zich in den loop van den dag naar de kerk de Gesn van de Paters der Societeit, waar het Allerheiligste Sacrament plechtig was uitgesteld, om daar met den Kardinaal Constantijn Patrizi, Prefect van de Congregatie der Kerkgebruiken, den Kardinaal vou Eeisach, Verslaggever der zaak, en den Verdediger des geloofs, P. Petrus Minetti, — Jezus Christus, wiens zichtbare stedehouder op aarde hij is, onder de gedaante van brood verborgen te aanbidden. Zijne Heiligheid keerde vervolgens naar de sacristij terug en legde daar in tegenwoordigheid der beide Kardinalen en van den Promotor des geloofs, in tegenwoordigheid van den Postulator der zaak van Berchmans, P. Jozef Boero, van de Sociëteit van Jesus, in tegenwoordigheid van den algemeenen Overste dier zelfde Sociëteit en der overige Paters van het professiehuis, de plechtige verklaring af: dat er zekerheid bestond omtrent drie iconderen, op de voorspraak van den eerbiedwaardigen Berchmans door God verricht; welke wonderen wij boven hebben medegedeeld.
In den loop der maand Maart kondigde de kardinaal Patrizi het decreet af, de wonderen van Berchmans betreöende, met last, het op te nemen inde acteu van de Congregatie der Kerkgebruiken.
290
Eene enkele vraag slechts was nu nog te beslissen: of men namelijk, staande de goedkeuring van de deugden en wonderen, veilig tot de Zaligverkla-rincr kon overgaan? In de maand April van hetzelfde jaar werden alle leden der Congregatie opgeroepen tot het bijwonen eener algemeene vergadering, te houden op het Vatikaan, in 's Pausen tegenwoordigheid, ten einde hunne stem over de zooeven gestelde vraag uit te brengen. En aller stemmen waren bevestigend.
Nadat de H. Vader, volgens gewoonte, de hulp des H. Geestes in een vurig gebed afgesmeekt en de heilige geheimen had opgedragen, begaf hij zich op den 2quot; Mei, den feestdag van den H. Athana-sius, een uitstekend kerkleeraar, gevolgd door de Kardinalen Patri zi en von Eeisach, door den Promotor van het H. geloof, P. Petrus Minetti, naar de kerk van denzelfden Heilige en verklaarde, ten aanhooren van alle omstanders, dat men veilig kon overgaan tot de Zaligverklaring van den eerbiedwaar-digen dienaar, Joannes Berchraans.
Na de afkondiging van dit decreet, naderde de Postulator in de zaak van Berchmans , P. Jozef Boero, tot den troon des Pausen, om aan Zijne Heiligheid den dank der Sociëteit te betuigen, waarop de H. Vader antwoordde:
„Ten allen tijde en op alle plaatsen heeft de Heer gewild, dat zijne geloovigen tot het bezit der eeuwige gelukzaligheid zouden geraken lungs de wegen van laster, vervolging en verguizing. Dit is een regel, die niet dan zeldzame uitzonderingen toelaat.
„Eene dier uitzonderingen vinden wij in Joannes Berchmaus, dien do Heer als een zedige en geurige bloem in den Hemel heeft overgeplant. Er ligt in het leven van dien heiligen jongeling een machtige prikkel, eene krachtige aanmoediging voor de jeugd. En ik dank God met de christelijke ouders en met de zonen van den H. Ignatius , dit heerlijk toonbeeld aan het opkomend geslacht te hebben geschonken.
„Daar toch in onze dagen do gemoederen der
291
jonge lieden worden aangezet om de rechten van alle gezag te vertreden, zoo heeft de almachtige Grod, door het voorbeeld van dezen alleronachuldigsten jongeling, aan de wereld willen toonen, hoe licht en zoet het juk is der evangelische volmaaktheid.quot;
Merkwaardige woorden uit den mond van Christus' stedehouder op aarde, onze ernstige bepeinzing overwaard!
Reeds den 9quot; Mei had de H. Vader de apostolische Brieven in den vorm der Breve onderteekend, welke voorschrijven, dat de algemeene Kerk aan den eerbiedwaardigen Joannes Berchmans de eer en de vereering, aan de Gelukzalige verschuldigd, moet schenken. Deze Breve is plechtig afgekondigd op den 28quot; Mei in de St. Pieter te B.ome.
De plechtigheid der Zaligverklaring zelve, minder langdurig en minder grootsch dan die der Heiligverklaring , is toch zeer indrukwekkend. — Ongeveer ten tien ure in den morgen namen de Kardinalen, de Prelaten en de Eaadsleden van de H. Congregatie der Ritussen plaats in het koor van de prachtig versierde basiliek aan den kant van het Evangelie, en de Kardinaal Aartspriester, omgeven van de Kanunniken van St. Pieter aan den kant van den Epistel. Daarna richtte de Postulator der zaak, P. Boero, vergezeld van den Hoogeerw. P. Becks, al-gemeenen Overste der Sociëteit, en van Mgr. Bar-tolini, Secretaris van de Congregatie der Bitrussen, tot den Kardinaal-Prefect eene Latijnsche redevoering, waarin hij in het kort den lof verkondigt van den Zalige. Zoodra is niet deze lofrede uitgesproken, of de drie zoo even genoemde personen vragen aan den Kardinaal-Prefect, Mgr. Patrizi en den Kardinaal Mathei, Aartspriester van de basiliek, de vergunning ter plechtige afkondiging van de Breve der Zaligverklaring, die den Kardinaal tevens overhandigd wordt. Is deze vergunning door den Aartspriester der basiliek eenmaal gege -ven, dan wordt de Breve voorgelezen en een der
292
schrijvers van de (Jougregafcie maakt de acte der plechtigheid op.
Op dit oogenblik wordt onder het bulderen van het kanon en het luiden der klokken van St. Pieter de beeltenis des Zaligen ontbloot, stelt men zijne reliquieën uit en wordt de lofzang Te Deim aange-heven.
Plechtig was het oogenblik, toen de afbeelding van den beminnelijken Grelukzalige voor de eerste maal aan de vereering der geloovigen werd voorgesteld; een ooggetuige zegt er van, dat een heilig liefdevuur ontstoken werd in de harten van allen, die een blik wierpen op het gelaat van den Zalige.
Daarna begon de pontificale Mis ter eere van den Zalige, opgedragen door Mgr. Nobili Vitelleschi, Aartsbisschop van Osimo, en klonk voor de eerste maal in de gewelven van St. Pieter de openbare aanroeping: Beate Joannes, ora pro nabis! Zalige Joannes, bid voor ons.
De iandgenooten des Zaligen waren in grooten getalle tot deze plechtigheid opgekomen. Zijne Eminentie, de hoogbejaarde Kardinaal Sterckx, Aartsbisschop van Mecuelen, was gezeten onder de Kardinalen, zijne ambtsbroeders der Congregatie; eene deputatie van het kapittel van Meehelen, benevens de Deken en eenige afgevaardigden van Diest, de geboortestad van Berchiuans, namen gereserveerde plaatsen in; ook de Ordebroeders des Zaligen, tot de Belgische provincie behoorende, waren talrijk vertegenwoordigd, en opmerkenswaard is het, dat onder hen zich bevond een lid van de familie Berch-mans, Theodoor Van den Hove, doctor in de rechten zoon van den Vice-President der rechtbank van den' eersten aanleg te Leuven, en toen novice der Sociëteit van Jezus in het Noviciaat van Drongen bij Gent. Behoeft het gezegd te worden, dat een groot getal Paters der Sociëteit van Jezus de plechtigheid bijwoonde, met de vreugde in het hart, dat zij, na Aloysius van Gonzaga en Stanislaus Kostka, een nieuw toonbeeld, een nieuwen hemelschen be-
29B
schermer aan de aan hunne zorgen toevertrouwde jeugd konden aanbieden?
Ten zes uur in den namiddag verscheen de Paus, vergezeld van zijn hof, in de 8t Pieter, om er den nieuwen Zalige te vereeren. De Generaal der Sociëteit en P. Boero, Bevorderaar der zaak van Berch-mans, boden, volgens gebruik , aan Zijne Heiligheid eene kostbare reliquie, het Loven en het portret des Zaligen aan.
Bene ontelbare menigte van geloovigen stroomde gedurende den dag, maar vooral in den namiddag, naar de rijk versierde basiliek, om de door Zijne Heiligheid verleende aflaten te verdienen; en tal van afbeeldingen des Zaligen en eene menigte exemplaren van zijn Leven, door P. Cepari beschreven, werden aan het godvruchtige volk uitgedeeld. Des avonds waren de kerken der Sociëteit van Jezus en die der Belgen even als het Belgisch collegie prachtig verlicht.
Wij hebben een kort verslag gegeven van het begin, de voortzetting en de voltrekking der Zaligverklaring van Joannes Berchmans; wij zullen sluiten met eene getrouwe vertaling te leveren van de Breve der Zaligverklaring zelve.
PAUS PIUS IX.
„Daar de jeugdige leeftijd als de grondslag is van het volgend leven; en de menschen bij het klimmen der jaren uiterst moeilijk afwijken van het pad, dat zij in de vroegste jeugd eenmaal zijn ingeslagen, daarom, — opdat noch leeftijd, noch krachten ter verontschuldiging zouden strekken, om den weg der deugd te ontvluchten, heeft de alwijze God gezorgd dat er nu en dan een door heiligheid uitstekend jongeling in de Kerk zou bloeien, op wien deze schoone lofspraak toepasselijk zou zijn: Con-summatus in Lrevi, explevil tempora multa. D. w. z.: In weinige, jaren volmaal-l geworden, heeft hij langen tijd vervuld; die namelijk den korten levenstijd, hem geschonken, door den omvang der verdiensten rijke-
294
lijk goedmaken en de menschen ter zijner navolging aansporen zoude. Tot deze jongelingen moet terecht gerekend worden de eerbiedwaardige Joannes Berch-mans, scholastiek van de Sociëteit van Jezus, die zoozeer getracht heeft, de onschuld van ziel, in het doopsel ontvangen, ongeschonden te bewaren, en zoovele andere lofwaardige deugden in zich heeft vereenigd, dat hij als eene nieuwe ster schijnt geschitterd te hebben, om niet slechts aan de Orde, waartoe hij behoorde, maar der geheele Kerk luister bij te zetten. Hij toch, geboren te Diest, eene stad in Brabant, uit ouders, die niet door schatten en bezittingen, maar door een waar godsdienstig leven uitblonken, werd door hen tot alle deugd zorgvuldig opgeleid. En de welgeaarde knaap beantwoordde volkomen aan hunne zorgen, want hij muntte uit door een gedrag, boven zijn leeftijd verheven, zoodat hij aan niemand tot last verstrekte, zich met de kinderspelen niet vermaakte, maar er zijn lust in vond, onafgebroken in Gods huis te zijn, en zich aan het verkeer en de samenleving met de kinderen van zijne jaren onttrekkende, de eenzaamheid placht te zoeken, om met de overweging der goddelijke zaken bezig te zijn.
„Hij was elf jaren oud, toen hij voor de eerste maal tot de H. Tafel naderde, en hij ontving het Allerheiligste lichaam van Christus met eene zoo brandende liefde, dat het goddelijk vuur uit het gelaat en de oogen van den reinen jongeling straalde. Daarna op het Gymnasium geplaatst, om de beginselen der letteren te leeren, legde hij zich niet minder op de godsvrucht dan op de wetenschappen toe, zoodat zijne medeleerlingen telkens als zij hunne oogen op hem wierpen tot zuiverheid, ingetogenheid en alle soorten van deugden stilzwijgend werden aangespoord. Om zich nog nauwer aan God te verbinden, had hij, na veel smeeken, van zijn vader verkregen, in de rij der jonge Levieten opgenomen te mogen worden; drie jaren later evenwel vernam hij van zijn vader, dat deze, om zijne beperkte mid-
■1
295
ag delen, besloten had, zijn zoon voor een ander beroep ht te bestemmen, waardoor hij in zijn eigen onderhoud ;h- zou kunnen voorzien. Deze tijding viel Joannes bit-He ter zwaar; hij bezwoer zijn vader met aandrang , iet hem van den geestelijken staat, dien hij zoo vurig en omhelsd had, niet af te houden; hij verklaarde alle eft zorg van menschelijke zaken te hebben afgeworpen je- en geheel zijn vertrouwen op de goddelijke Voorzienig-le, heid te stellen. Toen aan zijn wensch was toegegeven, lis- ging hij voort de wetenschappen te beoefenen en den ne ingeslagen weg der deugd met blijdschap te bewan-en delen; en daar hij zag, hoe zijne onschuld door vele tig gevaren omgeven was, nam hij, ten einde haar in rg- veiligheid te stellen, — hierin het voorbeeld volgende nt- van den H. Aloysius van Gonzaga, wiens leven hij bte lang en veel overdacht had, en de hulp des Hemels sn, in deze zaak afsmeekend,— het besluit om in de iet Sociëteit van Jezus te treden. Aan deze Orde gaf ust de onschuldige en van naastenliefde brandende jon-ich goling daarom boven andere de voorkeur, omdat hij de- zich overtuigd hield, dat hem, door in de Societeit 31 d te treden, de gelegenheid zou worden gegeven om ie- in de afgelegene streken der aarde, onder de hei-densche volken het licht van het christelijk geloof ste te gaan verspreiden. Veelvuldige en groote moeite het kostte het Joannes, de toestemming te verkrijgen zoo zijner ouders, die de vooruitzichten van hunne forge- tuin en hun huis op den zoo rijk met deugden bede. gaafden zoon hadden gesteld. Nadat eindelijk de ge-jin- wenschte toestemming, niet zonder tranen was ver-lin- kregen, werd hij op zeventienjarigen leeftijd te ;oe, Mechelen in de Sociëteit van Jezus opgenomen, me „De Sociëteit als in eene haven van zekerheid leid en rust binnengetreden, ging hij op den weg der ien volmaaktheid vooruit met eene vaart, die allen op-rer- merken en bewonderen, doch slechts weinigen volder houden en navolgen kunnen. Want niet alleen voor ien de jongere, maar ook voor de oudere Broeders was am hij het volmaaktste toonbeeld van alle deugden, id- Immers met de nederigheid, die als de wortel is
4
296
der overige deugden, beginnende en eene zeer geringe gedachte van zich zei ven koesterende, verrichtte hij de laagste bedieningen blijmoedig, was hij zachtzinnig en toegevend jegens anderen, hard en streng voor zich zei ven, kastijdde hij zijne tee-dere ledematen met geeselslagen en was hij gewoon, slechts zooveel spijs en drank te nemen, als nauwelijks toereikend scheen om de lichaamskrachten te onderhouden en te herstellen; ook op de geringste voorschriften der religieuze tucht lette hij zorgvuldig en onderhield ze met alle nauwgezetheid, duldde niet dat ook het kleinste oogenblikje tij cis ijdel verloren ging, maar maakte het zich ten nutte, door te lezen, te bidden en van hemelsche zaken te spreken. Niets was hem aangenamer dan hoofd en hart bezig te houden met Grod, zijn besten Vader, en terwijl hij in de overdenking over God of in het gebed verslonden was, blaakte hij van een zoo grooten liefdegloed, dat de heldere vlam niet binnen het enge hart kon besloten blijven. Hij diende de Allerheiligste Maagd en Moeder G-ods met alle godsvrucht en bad haar, van zijne prilste jeugd af, tot zijne hemelsche Beschermster verkoren, om de bloem der kuischheid te bewaren.
„Na twee jaren in het noviciaat te hebben doorgebracht, werd hij tot het doen der eenvoudige geloften toegelaten, en hij deed dit te vuriger, omdat hij wist dat hij zich door die zelfde geloften aan Grod toewijdde. Daarna werd hij naar Antwerpen en vervolgens naar Rome gezonden, om zich op de wijsbegeerte toe te leggen. Niets was hem wenschelijker dan een tijd lang in Eome te kunnen wonen, den hoofdzetel en het bolwerk van den katholieken godsdienst , waar hij de heilige overblijfselen van de prinsen der Apostelen en het graf van den H. Ignatius en van den H. Aloyaius vanGonzaga, wiens voetstappen hij wilde drukken, in persoon zou vereeren. Hij kwam derhalve met het doel om zich op de wijsbegeerte toe te leggen in het Eomeinsche collegie aan, en hij heeft in dit huis zoo geleefd.
297
dat men het er bijna voor hield, als was de hemel-sehe jongeling Aloysius, door wiens deugden dit zelfde huis veredeld was, wederom in hun midden verschenen.
„Eindelijk rijp voor den Hemel, werd hij door eene aanvankelijk lichte ziekte aangetast, maar die allengs tot zulk een graad van hevigheid steeg, dat zij den onschuldigen jongeling het leven benam op den 13lt;,en Augustus 1621, toen hij nog geen drie en twintig jaren oud was. Het kon niet anders of deze zoo verhevene, zoo volstandige deugd moest aller oogen tot zich trekken, en de roep zijner heiligheid, die tijdens zijn leven reeds verspreid was, moest vermeerderen en zich uitbreiden, nadat de allerzuiverste jongeling dit sterfelijke leven met het onsterfelijke had verwisseld. Daarom zijn er, volgens gewoonte, te Antwerpen en te Rome gerechtelijke verslagen over zijn leven en deugden opgemaakt, opdat de H. Stoel vervolgens zoude onderzoeken naar den heldhaftigen graad der deugden. Doch zijne zaak is lang onderbroken geweest, en het is de vermaardheid der wonderen, waardoor men verzekerde, dat God de heiligheid van zijnen dienaar bevestigde, die haar weder ten leven heeft opgewekt. Dien ten gevolge, nadat er aan alle eisehen, bij zulk een pleitgeding noodzakelijk, was voldaan, is men, onder Gregorius XVI, onzen voorganger , in de Congregatie der Kardinalen, die met de handhaving der H. Eitussen belast zijn, begonnen onderzoek in te stellen naar de deugden, waardoor de eerbiedwaardige Joannes uitgeschenen had, en heeft dezelfde Gregorius XVI, onze voorganger, op den 5den Juni 1843, met toestemming der Congregatie verklaard, dat zij den graad van heldhaftigheid hebben bereikt.
„Daarna is het onderzoek aangevangen over de wonderen, die men beweerde door God verricht te zijn op de voorbede van den eerbiedwaardigen dienaar Gods, Joannes Berchmans; na de zaken met een streng oordeel gewikt en gewogen te hebben,
298
zijn er drie mirakelen als waarachtig en volkomen bewezen aangenomen, en hebben wij, na inroeping van de hulp des Hemels, op den 278tcn Februari van het loopende jaar 1865, het decreet uitgevaardigd over de waarachtigheid dier zelfde wonderen en toegestaan dat men verder kon gaan, zonder dat het noodig was nog nader onderzoek te doen naar een ander mirakel. Nu bleef nog over, dat de Kardinalen van gezegde Congregatie werden ondervraagd of zij van oordeel waren dat men er veilig toe kon overgaan, om aan den eerbiedwaardigen Joannes de eerbewijzen der Zaligen te schenken. Diensvolgens is op den 8,ten April van dit jaar dezelfde Congregatie in onze tegenwoordigheid vergaderd geweest en heeft zij, na de stemmen der Raadsleden gehoord te hebben, eenparig beslist, dat de eerbiedwaardige Joannes zalig kon verklaard worden, met al de Indulten, totdat de plechtigheid der Heiligverklaring zal worden gevierd. Wij hebben vervolgens de hulp van den Vader des lichts afgebeden, en daarna op den 2n Mei van het loopende jaar het decreet, deze zaak betreffende, uitgevaardigd.
„Om nu in dezen rampzaligen tijd aan de jeugd, door de lagen van zoovele trouweloozen omgeven, een volmaakt toonbeeld ter navolging voor te stellen en haar een hemelschen beschermer te bezorgen, onder wiens bijstand en schutshoede zij ongedeerd aan zoo vele listen ontkome, — en ook bewogen door de beden van de geheele Sociëteit van Jezus, op den raad en de bewilliging van voormelde Congregatie der Kardinalen, zoo verleenen wij, op ons apostolisch gezag, uit kracht van deze Brieven, de vergunning, dat de eerbiedwaardige dienaar G-ods, Joannes Berchmans van de Sociëteit van Jezus, met den naam van Zalige worde genoemd; dat zijne re-liquieën ter openbare vereering aan de geloovigen worden voorgesteld, zoo nogtans dat zij niet worden omgedragen bij plechtige bedegangen, en dat zijne afbeeldingen met een straalkrans versierd worden. Bovendien staan wij krachtens dit zelfde gezag
299
toe, dat zijn officie gebeden en zijne Mi3 gelezen worden uit het gewone van een Belijder, met eigene door Ons goedgekeurde gebeden volgens de rubrieken van het Missaal en het Romeinsehe Brevier. Mefr dit voorbehoud echter, dat het officie aldus gebeden worde alleen te Rome en in zijn rechtsgebied, alsmede in het aartsdiocees van Mechelen en in al de kerken en huizen der Sociëteit van Jezus, op den 13n Augustus, door alle Christen-geloovigen, die tot het bidden van de kerkelijke Q-eüjden gehouden zijn; en wat de Mis aangaat, dat zij gelezen worde door alle priesters, zoowel wereld- als ordesgeestelijken, die in de kerken komen, waar het feestgevierd wordt. Eindelijk vergunnen wij dat, binnen het jaar na de dagteekening van dit schrijven, de plechtigheid der Zaligverklaring van den eerbied-waardigen dienaar Gods, Joannes Berchmans, in voornoemde kerken gevierd worde met het officie en de Mis van hooger dubbelen ritus; en wij bevelen dat dit plaats hebbe op den dag, door den Ordi-naris aan te wijzen en nadat de plechtigheid in de baziliek van het Vatikaan zal voltrokken zijn: on-aangezien alle apostolische bepalingen en verordeningen en decreten, over de niet-vereering afgekondigd en wat er verder tegen aangevoerd kunne worden. Wij willen overigens dat aan de afschriften dezer Breve, ook aan de gedrukte, mits zij van de handteekening van den Secretaris der bovengenoemde Congregatie en van het zegel van derzelver prefect voorzien zijn, dezelfde geloofwaardigheid — ook in de rechterlijke geschillen — worde geschonken, die men aan de uitdrukking van onzen wil op vertoon van deze Breve schenken zou.
„Gegeven te Eome, bij St. Pieter, onder den Visschering, den 9deu van de maand Mei van het jaar 1865, het XIXe van ons Pausschap.
Nicol. kard. Paracciani Clarelli.quot;
300
V.
DE OPENBABE VEREEEINO DES ZALIGEN.
Alvorens over de openbare vereering, aan den zaligen Berchmans geschonken te liome, waar hij tot een beter leven overging,, en in België, waar hij geboren werd, te spreken, moeten wij met een .enkel woord gewagen vau het gerechtelijk onderzoek naar de echtheid zijner heilige overblijfselen en van hunne plechtige overbrenging naar de kerk van het Romeinsche collegie.
Den elfden Mei van het jaar 1865 had in gezegd collegie de treHende plechtigheid plaats van het onderzoek naar de echtheid van de kostbare overblijfselen des Zaligen. Ofschoon zij niet in het openbaar geschiedde, had men er toch al den luister aangegeven, dien de verhevenheid der handeling natuurlijkerwijze voorschreef. Behalve eenige personen van aanzienlijken stand, was men op het gelukkige denkbeeld gekomen, eene talrijke schaar van jongelingen, die van de verschillende opvoedingsgestichten de lessen van het Eominsche collegie bijwonen, tot de plechtigheid toe te laten.
's Morgens had Mgr. Minetti, verdediger des ge-loofs, in tegenwoordigheid van Mgr. Columbo, apostolisch Protonotaris,. en van P. Boero, bevorderaar der zaak, den Rector van het Romeinsche collegie, benevens andere Paters ondervraagd nopens de plaats, waar de overblijfselen van den Zalige zich bevonden, en van dit onderzoek proces-verbaal opgemaakt. Na den middag begaven zich genoemde waardigheid-bekleeders naar de kerk en werd de kist, die het gebeente van den zaligen Joannes Berchmans bevatte, uit den grafkelder genomen, waarvan de ingang is vlak tegenover het groote altaar. — Op een net versierde draagbaar geplaatst, werd zij proces-siesgewijze overgebracht naar de kapel van Ste. Rosalia , waar men tot de erkenning van het gebeente zon overgaan.
301
Daar de jeugdige Berchmans gestorven was op het oogenblik dat hij zijn pbilosophischen cursus had geëindigd, is niets natuurlijker, dan dat de wijs-geerige faculteit den nieuwen Zalige op bijzondere wijze als den haren beschouwt. Daarom openden de studenten in de wijsbegeerte den plechtigen optocht, en werden zij gevolgd door vier professoren der phi-losophie, met de draagbaar op den arm. Nu sloten zij zich bij den trein aan : da kardinaal von lieisach, verslaggever van de zaak der Zaligverklaring van Berchmans, de Bisschoppen van Montreal en Eeg-gio, de Hoogeerw. P. Generaal der Sociëteit van Jezus, Mg. Angelini, voormalig auditeur bij de nunciature te Brussel, Mgr. Minetti, Mgr. Salvatti, onderpromotor des geloofs, een groot aantal zoowel buitenlandsche als Eomeinsche Prelaten, eene talrijke schaar Belgische geestelijken en Paters van de Sociëteit, vele hooggeplaatste leeken en eindelijk de studeerende jeugd van het Eomeinsche collegie. De weg, dien de stoet nam, was met bloemen bestrooid en do kapel der H. Eosalia prachtig versierd. Aldaar aangekomen zijnde, plaatsten de dragers hun dierbaren schat midden in de kapel; Mgr. Minetti deed een onderzoek naar de echtheid der zegels en ging vervolgens tot het openen der kist over.
]Si aar wij meenen, zal het goed zijn, hier eeuige vroegere feiten in het geheugen te roepen. Het lichaam des Zaligen, in eene bouten kist gelegd, met lood omkleed, waar een opschrift op prijkte, was in een afzonderlijk graf bijgezet geworden en wel op dezelfde plaats, waar de overblijfselen van den toen reeds zaligen Aloysius hadden gerust. Toen later de familie van dezen Zalige een prachtig altaar op de eerste grafstede van hun bloedverwant liet oprichten, werd het overschot van Berchmans, op last van den Hoogeerwaarden P. Generaal, naar den gewonen grafkelder overgebracht en daar bleef het rusten, totdat de opbouw eener nieuwe kerk op dit terrein eene tweede overbrenging van Berchmans noodzalce-lijk maakte, gelijk die ook voor Aloysius noodzake-
302
lijk was geweest. En opmerkenswaard is het, dat daar, waar Aloysius voorloopig was bijgezet geweest, ook Berchmans voorloopig is bijgezet geweest, als scheen hij ook na zijn dood hem te willen volgen, wiens voetstappen hij in zijn leven zoo voorbeeldig had gedrukt. Maar op het oogenblik dat het lichaam des Zaligen uit de gewone begraafplaats werd weggenomen, bevond men dat de houten kist bijna vergaan was; men verzamelde dus met de uiterste zorg het gebeente, de assche, de nog bewaard gebleven stukjes van zijn kleed, tot zelfs de splinters van de kist, en legde alles in een nieuwe looden kist, zonder evenwel het opschrift, waarvan boven gesproken is, te vergeten. Deze kist verbleef eenigen tijd in de kapel der Drie Koningen, thans die van den H Jozef, en werd, bij de voltooiing dei-nieuwe kerk, wel in den algemeenen grafkelder, maar op eene afgezonderde plaats, onder de schilderij van de Madonna della Piëta geplaatst.
Bene nieuwe erkenning der overblijfselen had plaats ten jare 1629, door P. Frans Piccolomini, den professor en vertrouwden vriend des Zaligen, rector was van het Eomeinsche collegie. Daar er zoo vele wonderen geschiedden op de aanroeping van Berchmans, wilde deze zich vergewissen of de kist, waarvan men zeide dat zij de kist van Berchmans was, werkelijk zijne kostbare overblijfselen bevatte. Hij deed haar derhalve openen en vond op den bodem het voormelde opschrift.
Nu bestond er geen twijfel meer. Hij bevestigde tevens dat al het gebeente nog aanwezig was, uitgenomen de tanden, eenige vingers aan handen en voeten en sommige kleine beentjes. Vervolgens liet hij het gebeente eerbiedig in wit linnen wikkelen, sloot de looden kist, drukte er zijn zegel op en maakte van het gebeurde een omslachtig proces-verbaal op, dat zijne handteekening benevens die van der. «.erbiedwaardigen P. Graluzzi en van den koster T iscotti draagt.
Wederom eenige jaren later deed P. Casotti, ree-
303
tor van het Romeinsche collegie, bevreesd dat de stoffen, in de looden kist gelaten, het gebeente zouden bederven, haar opnieuw openen. Met behulp van een kundigen geneesheer verzamelde hij alle kleinere deelen van het gebeente, de assche, de stukjes van de kleederen en alle andere stoffen in kristallen vazen, die hij goed gesloten met het zegel der Sociëteit voorzag; ook liet hij een eigenhandig onderteekend verhaal van het gebeurde na. Het gebeente zelf plaatste hij in een houten kist, die met koper omkleed en goed gesoldeerd was; ook hier drukte de Pater het zegel op der Sociëteit.
Sedert dit tijdstip stond de kist onaangeroerd in den algemeenen grafkelder op een steenen voetstuk voor het beeld der heilige Maagd. Mgr. Minetti moest heden overgaan tot de erkenning van de overblijfselen des Zaligen, die in deze kist en in die kristallen vazen besloten waren.
Twee Hoogleeraren in de geneeskunde, de Heeren de Rossi en Tancioni, wier medewerking voor de erkenning der overblijfselen men had ingeroepen , legden den gebruikelijken eed af, evenzoo een notaris, belast met de gerechtelijke opmaking van het procees-verbaal. Alvorens te beginnen, maakte Mgr. Minetti de omstanders bekend met de excommunicatie, welke iedereen beloopt, die iets aan de reli-quieën van den Zalige toevoegen of ontnemen zou. Niet zonder moeite gelukte het een werkman, de houten kist van haar koper omkleedsel te ontdoen, en nu blijkt, dat de eerste gaaf bewaard is gebleven. Men opent haar, en de oogen van de nieuws» gierige en verteederde toeschouwers trachten er binnen te dringen en zien een schedel, die nog ongeschonden is, en de voornaamste beenderen van het menschelijk lichaam. Eene heilige trilling doorliep aller leden, en de naastbij staanden raakten met hunne rozenhoedjes en kruisjes het heilige overschot aan. Na eenige oogenblikken aan de godsvrucht en de aandoening der omstanders geschonken, nemen de beide Professoren de beenderen een voor een uit
304
de kist, leggen ze op eene lange tafel, met witte doeken bedekt, neder en vormen vervolgens het geraamte. Zij onderzoeken ook eene der kristallen vazen en bevestigen, dat zij kleinere gedeelten van het gebeente bevat, waaronder zich ook een stukje van een slagader, met geronnen bloed gevuld, bevindt. — Kan het iemand bevreemden, dat de toeschouwers deze handeling met eene godsdienstige belangstelling volgden ? De geneesheeren dicteerden aan den notaris een omslachtig verhaal van alles, wat zij hadden opgemerkt, en onderschreven dit eigenhandig.
De schedel, als gezegd is, was ongeschonden, hij geeft een geheel ongewonen gezichtshoek aan en de snede van zijn gelaat moet langvormig ovaal zijn geweest. Het geraamte bewijst, dat Berchmans veeleer eene slanke dan kleine lichaamsgestalte had en dat zijn lichaamsbouw die is vaneen ongetwijfeldtenge-ren, maar geenszins zwakken jongeling. Zijn lichaam scheen met zijne ziel in volkomenheid te wedijveren.
Nadat eindelijk een volslagen proces-verbaal van het geheele onderzoek was opgemaakt en dit door Mgr. Minetti, verdediger des geloofs, en andere waardig-heidbekleeders was onderteekend, verliet men ongeveer ■ ten zes ure de kapel; de deur werd met een driedubbel slot dicht gemaakt, de zegels werden er aangehangen en de sleutel werd ter bewaring gegeven aan Mgr. Minetti.
Op Zaterdag den 13',cn dezer maand kwam Mgr. Minetti terug en liet de minder merkwaardige en aanzienlijke reliquieën in eene afzonderlijke kist doen, daarna plaatste hij de grootere in eene andere kist, voorzag beide van zegels en een notaris maakte er een verslag van op.
Nu bleef er niets meer over, dan die kostbare overblijfselen in plechtigen optocht naar de kerk te brengen, ten einde geplaatst te worden onder hot altaar, dat ter eere van den Zalige zal worden-opgericht tegenover het altaar van zijn toonbeeld, den H. Aloysius van Gonzaga. De nieuwe beschermer
305
der jeugd schijnt onafscheidelijk van den ouderen en kan van hem het oog niet afwenden. — Wie Rome heeft bezocht, weet hoe rijk en kostbaar de graftombe is, die het lichaam van den H. Aloysiua bevat. Zal die van Berchmans minder rijk en kostbaar zijn?
De dag der plechtige overbrenging was eindelijk daar; krachtens een bijzonder indult van den H. Vader, werd het lichaam des Zaligen op den lO''quot;'1 Augustus 1865 van de kapel naar de kerk van het Eomeinsche collegie of van den H. Ignatius overgebracht. De vier en twintig pilasters van de gangen, die de processie zou voorbij trekken, waren versierd met draperieën, bloemen en opschriften, do muren bedekt met rijke tapijten, voor deze gelegenheid afgestaan door de godvruchtige familie Barberini en feiten voorstellend uit liet leven van Jezus Christus en uit dat van Paus Urbanus VIII. Tegenover den ingang van het collegie prijkte het portret van den Zalige en dat van den H. Aloysius van G-onzaga, van den zaligen Leonard van Portu-Mauritio, van den H. Camillus de Leilis en den zaligen Joannes-Baptista de Eossi, allen, voormalige kweekelingen van het Eomeinsche collegie.
De indrukwekkende optocht bewoog zich in de volgende orde. Vijf studenten, waarvan vier fakkeldragers en een kruisdrager; een groot getal kinderen , die op verzoek der ouders tot de plechtigheid waren toegelaten ; meer dan zevenhonderd studenten, de novicen, scholastieken en Paters der Sociëteit: Mgr. Vitelleschi, Aartsbisschop-Bisschop van Osimo en Cingoli; jongere kweekelingen die bloemen strooi-• den; de kist, de heilige overblijfselen bevattende en gedragen door vier Paters, hoogleeraren der wijsbegeerte ; eene talrijke schaar van geestelijken, prelaten en waardigheidbekleeders der Sociëteit; de trein werd gesloten door de muziek van de pauselijke gendarmes.
Eene tallooze menigte vulde de ruime gangen van het collegie en de kerk , dio even prachtig als smaak-
306
vol versierd en verlicht was. In de kerk aangekomen, werd het heilig overschot des Zaligen onder het altaar van Maria-Boodschap geplaatst, vlak tegenover het altaar van den H. Alojsius van Gronzaga. Met dien luister had de laatste overbrenging plaats van het heilig gebeente van Berchmans.
De drie volgende dagen werd de plechtigheid der Zaligverklaring zelve luistervol gevierd in de kerk van den H. Ignatius; de stroom der geloovigen, die de godsdienstige oefeningen getrouw bijwoonden, hunne echt godvruchtige stemming, bovenal gebleken op den dag der algemeene communie, die door den Kardinaal Saceoni werd uitgereikt, bewijzen dat de nieuwe Zalige vele en warme vereerders heeft te Rome, waar hij ruim twee jaren leefde, een heiligen dood stierf en niet ophield zijne gunsten uit te storten.
Die zelfde vereering viel den Zalige in België, zijn vaderland, ten deel. De Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen, Mgr. Sterckx, een zoo vurig en teedere vereerder van Berchmans, dat hij niet dan met de tranen in de oogen van den zaligen Jongeling kan spreken, had van den H. Stoel eene kostbare reli-quie — het groote been van den voorarm — voor zijne kathedraal ontvangen en de machtiging tevens, die plechtstatig naar de hoofdkerk over te brengen. Hoe dierbaar deze schat den godvruchtigen kerkvoogd is, blijkt hieruit, dat Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid, op de reis van Rome naar België, het kleine kistje, de reliquie bevattende, altijd zelf heeft gedragen, zonder het ooit aan de handen of zorgen van anderen te willen toevertrouwen. Is er voor ons nu nog iets bevreemdends in, dat te Mechelen, waar de Zalige meerdere jaren zijns levens doorgebracht, waar hij een gedeelte zijner studiën en het noviciaat gedaan heeft, waar men nog in onze dagen, dicht bij de kerk van den H. Petrus, weleer de Jezuïetenkerk, het huis aanwijst, dat de Hoogeerw. Kanunnik Froidmont met zijn beschermeling bewoonde, — dat te Mechelen op Zondag
307
den 23,teu Juli, den dag van de plechtige overbrenging der reliquieën van den zaligen Berehmans , luisterrijke feesten werden gevierd?
Reeds vroeg in den morgen waren alle straten, maar vooral die, welke de processie zou doortrekken, feestelijk getooid. De versiering van de Me-tropolitaankerk was grootsch en indrukwekkend; doch bovenal werden de blikken der geloovigen heengetrokken naar de zijkapel, aan den kant van het Evangelie; zij is verrijkt met een nieuw altaar in gothischen stijl, toegewijd aan den Zalige; hare muren zijn bedekt met fresco-schilderingen, de geschiedenis voorstellende van twee authentieke wonderen, die door de voorspraak van Joannes Berehmans geschied zijn.
Ongeveer ten drie ure na den middag vormde zich de stoet voor het paleis van den Kardinaal-Aartsbisschop. Verschillende godsdienstige vereeni-gingen ten getale van ruim driehonderd personen, gingen voorop; daarna volgde de studeerende jeugd van Mechelen, die begrepen heeft dat haar in Berehmans een machtige beschermer, een volmaakt toonbeeld is geschonken. Het was een verrukkelijk schouwspel, bijna duizend jongelingen van de verschillende opvoedingsgestichten, waaraan Mechelen zoo rijk is, twee aan twee met leliën in de hand, statig te zien voorbijtrekken en lofzangen, ter eere van hun nieuwen beschermer, te hooren aanheffen! Hier sloten zich aan de theologanten van het groot Seminarie, eene talrijke seculiere en reguliere geestelijkheid en de Kanunniken in plechtgewaad.
Eindelijk verscheen de prachtige reliquiekast des Zaligen, vervaardigd van verguld koper, in den stijl der veertiende eeuw, — een waar kunststuk, — gedragen door vier diakenen, die men ter eere van den Zalige gekozen had uit de Diestsche en Mechel-sche jongelingen, de twee steden die er op bogen, de eene hem het leven geschonken, de andere hem tijdens zijne eerste studiejaren in haar midden te hebben gehad. Onmiddellijk volgden nu de KardK
308
naal-Aartsbissehop van Mechelen, de Bisschop van Luik, de Vicarissen-Generaal van verschillende bisdommen en andere hooge kerkelijke waardigheids-bekleeders. Het was omstreeks vijf uur, toen de lange stoet de Kathedraal had bereikt, en nu plaatste de Kardinaal de reliquiekast, waarin het kostbare overblijfsel des Zaligen bewaard wordt, op het hem toegewijde altaar.
Bet was eene verhevene plechtigheid die grootheid paarde aan eenvoudigheid, twee hoedanigheden, welke de godsdienst alleen aan hare feesten geven kan. Buiten haren hemelschen invloed, is er niets dat verheft en verwarmt, omdat alles zich tot de aarde bepaalt, zonder eenige opheffing naar boven. Eene heerlijke verlichting besloot in den avond dezen schoonen dag van zuivere vreugde en eeuwige verwachtingen !
Na de aartsbisschoppelijke stad Mechelen moest Diest, waar de zalige het eerste levenslicht aanschouwde in een eenvoudig burgerhuis, gelegen in de Beverstraat, en dat nog heden denaam van: De kleinquot; Zou draagt; waar zijne kindsheid, geleid door een wijzen vader en eene teedere moeder, voorbij vloot, — moest Diest de eerste zijn, om het feest van haren zaligen burger te vieren. Dit geschiedde op Zondag den 13quot; Augustus 1865, den feestdag van den Zalige. Reeds lang bereidden de inwoners van het kleine stadje zich voor, om aan de Zaligverklaring van hunnen medeburger allen luister bij te zetten; de straten waren met eene dubbele rij kleine boomen beplant, de gevels der huizen met slingers en opschriften getooid; vooral de kerk van den H. Sulpitius, waar de Zalige zoo dikwijls was komen bidden, waar hij zijne eerste H. Communie had gedaan, was prachtig en luistervol versierd. Boven het hoofdaltaar prijkte eene afbeelding van den zaligen Diestenaar in biddende houding, de handen saamgevouwen , de oogen ten hemel gericht en gedragen op een wolk, als klom hij op, om bezit te gaan nemen van de glorie des hemels. Alles
800
wekte ter bewondering en godsvrucht tevens op.
Niets haalt evenwel bij het diepe gevoel, dat zich van het geloovige hart meester maakt, wanneer men het huis bezoekt, waar de Zalige heeft gewoond en waar hij geboren is. Ofschoon dit huis aanmerkelijke veranderingen heeft ondergaan, heeft men nochtans de kamer, waarin de kleine Berch-mans bad, studeerde en sliep, in hare voormalige eenvoudigheid bewaard; het is een klein vierkant kamertje, dat zijn licht ontvangt langs twee kleine vensters, met eene lage zoldering, door de jaren zwart geworden; de vloer draagt nog de kentee-kenen van een grooten schoorsteen en van eene kleine ateenen bedstede, die ongelukkig beide weggebroken zijn. Thans heeft men nog in dezelfde kamer een eenvoudig, maar sierlijk altaar opgericht, waarboven men eene oude schilderij, den zaligen jongeling voorstellend, heeftopgehangen; op de vier muren ziet men opschriften uit de Breve der Zaligverklaring genomen, eu een treilend Chronogramme, dat, het geboortejaar des Zaligen, 1399 , aangevende, aldus luidt:
Hier zYt gYWeLeer gebaarD; hier ston-D Voor-tYDs UW Wieg.
Onmogelijk is het de aandoening te beschrijven, die de geloovigen, tijdens de feestviering tot dit heiligdom toegelaten, bij het binnentreden beving. Zij meenden er den Zalige weêr te vinden, de lessen van zijn meester van Stephout herhalende, of liem geknield te zien voor zijn bed, een groot gedeelte van den nacht met God doorbrengende. Hoe vele tranen van heilige aandoening werden in deze arme kamer, van alle wereldschen luister beroofd, gedurende deze drie dagen gestort? Maar ook welk een vertrouwen op den Zalige ontstond in het hart, hoe vurig werd er gebeden, hoe gelukkig was men niet! Moge er eenmaal een heerlijke tempel oprijzen ter eere van den jeugdigen Zalige en deze heilige plaats een beroemd pelgrimsoord worden!
's Namiddags ten drie ure trok de plechtige en
310
talrijke processie uit, die in pracht en luister niet behoefde onder te doen voor wat te Mechelen was geschied; eene algemeene verlichting beantwoordde volkomen aan de algemeene deelneming, welke de burgers van Diest bij de Zaligverklaring van hunnen medeburger hadden betoond.
Op denzelfden dag werd in alle kerken van het uitgestrekte aartsbisdom van Mechelen de plechtigheid der Zaligverklaring van Joannes Berchmans, volgens de voorschriften van den Kardinaal:Aartsbisschop, luisterrijk gevierd.
In Eome, de stad der katholieke wereld, in België, het Vaderland des Zaligen, is zijne vereering reeds algemeen. Moge zij zich verder uitbreiden en vermeerderen: mogen duizenden en duizenden weldra warme vereerders van den Zalige worden, hem als een vriend, een broeder, een hemelschen beschermer aanroepen, en zijn bijstand zal hun niet ontbreken! Eeeds zijn er vele gunsten en genaden door zijne bemiddeling bij God verkregen; van eenige willen wij gewagen.
Mgr. Spaccapietra, Aartsbisschop van Smirna, zich tijdelijk te Eome ophoudende, verviel in eene gevaarlijke ziekte en had reeds de laatste troostmiddelen der Kerk ontvangen. Hij neemt zijne toevlucht tot den Zalige; men begint eene negendaagsche oefening ter zijner eere en reeds den vijfden dag begeeft zich de Aartsbisschop naar de kerk de Gesu, om aan den Hoogeerwaarden Pater Generaal zijne volkomene genezing mede te deelen.
In België kwijnde eene religieuze van de H. Co-leta, sedert drie jaren, aan eene verzwakking der maag, die de voorbode was eener aandoening van het ruggemerg. Hare onderste lichaamsdeelen waren half verlamd. Zonder steun was zij niet bij machte eenige passen in hare kamer te doen, zoodat men haar, op een stoel gezeten, naar het koor moest dragen. Men begon eene novene ter eere van den zaligen Berchmans, om de gezondheid te verkrijgen van de zieken der communiteit, die vijf in getal
311
waren. Op Zondag den 13den Augustus, den feestdag des Zaligen, was de verlamde in een zoo jammerlijken toestand, dat ?,ij verzocht om in de ziekenzaal te blijven, toen men kwam om haar naar do kapel te brengen, ten einde daar te commimicee-ren. — Zij gehoorzaamde evenwel. Nadat zij , op haren stoel gezeten, de H. Communie heeft ontvangen, staat zij op, neemt hare plaats in het koor in, psal-modiëert het officie met hare medezusters — en sinds is zij volmaakt gezond en kan al de voorschriften en regels des kloosters volgen. De geneesheer, onder wiens behandeling de goede zuster is geweest en die haar na de genezing nog meermalen is komen zien, heeft de waarheid van dit verhaal bevestigd.
Ziehier een ander feit, zooals het medegedeeld is door een godvruchtigen en geleerden priester, die er ooggetuige van was. De jonge jufvrouw N.... woonachtig in de omstreken van Brussel, werd ziek. En de ziekte, die haar op het smartbed uitstrekte, maakte zulke spoedige vorderingen, dat zij aan hare ouders ernstige bezorgdheid verwekte, en waarlijk niet zonder grond. Op den 7dequot; Augustus waren zij verplicht in allerijl een der kapelaans te laten roepen. De ijverige priester komt onmiddellijk en ziet met eigen oogen den gevaarlijken toestand der zieke; hij hoort hare biecht en belooft den volgenden dag de H. Communie bij wijze van de H. Teerspijze te brengen. Terwijl hij den volgenden morgen de H. Mis leest aan het altaar der H. Maagd, denkt bij aan de luisterrijke feesten, die onlangs ter eere van den zaligen Berchmans gevierd zijn, en neemt het besluit eene negendaagsche oefening te beginnen ter eere van den nieuwen Zalige en van de gezegende Maagd, die deze heilige jongeling zijne Moeder placht te noemen. — De laatste dag der novene ia eindelijk daar; vol vertrouwen gaat de priester de zieke bezoeken. Niets schijnt evenwel een spoedig herstel aan te duiden; zij is zeer benauwd en kan bijna geen adem halen. De ijverige zielezorger verlaat haar; eenigo ureu gaan voorbij en onverwachts
komt men hem boodschappen dat de zieke, zich beter voelende, hare kleederen heeft gevraagd. En waarlijk, zij kleedt zich, staat op en verzoekt haar broeder haar wat te ondersteunen, om de kamer een paar maal op en neêr te loopen. Zoo gezegd zoo gedaan; en daarna meende de zieke in staat te zijn zonder eenigcn steun te kunnen loopen. En zoo was het; zij was geheel hersteld en geniet sinds de beste gezondheid. — Opmerkenswaard is het tevens, dat de wonde, uithoofde van bet doorleggen veroorzaakt, ook eensklaps genezen was.
Te Mechelen was een kleine knaap van vijf en een half jaar tengevolge eener oogontsteking blind geworden. De oogen waren blijkbaar omgeven van een roo-den rand van kleine puistjes. Het gezichtsorgaan was dermate verzwakt, dat het kind, alhoewel een klep dragende, het hoofd niet kon ophefi'en en de oogleden altijd gesloten hield. Deze kwaal duurde anderhalf jaar. De moeder wendde vergeefs alle huismiddelen aan. Zelve ziek geworden, ging zij den geneesheer raadplegen, onder wiens behandeling zij tevens haar kind stelde. De moeder past het door den geneesheer voorgeschreven middel toe. Maar op zekeren dag de metropolitaankerk van den H. Homualdus voorbijgaande, begint zij aan de goede uitwerking van het voorgeschreven geneesmiddel te twijfelen, voelt zich aangespoord om eene novene tot tien zaligen Joannes Berchmans te doen en legt de belofte af, hem op den negenden dag een ex voto van twee wassen oogen op te dragen.
Zij deelt dit voornemen aan haar blinden zoon mede en gaat met hem naar genoemde hoofdkerk. Daar plaatst zij zich voor het altaar d es Zaligen en zegt tot den kleinen knaap: „Mijn kind, de nieuwe Heilige zal u genezen, maar gij moet hem bidden; en tracht nu het hoofd even op te heften en den Zalige te zien.quot;
Het kind, dat, niettegenstaande de pogingen des geneesheers, zijne oogleden niet had kunnen openen, poogde op liet bevel zijner moeder te zien en zeide
313
haar oogeiiblikkolijk; „Moeder, ik zie iets, ik zie den Heilige even.quot; — „Indien gij hem ziet,quot; vraagt nu de moeder, „hoe ziet gij hem dan?quot; — „Ik zie hem niet staande, maar in eene liggende houding,quot; luidt het antwoord van den knaap.
De moeder, met haar kind te huis gekomen, heeft zulk een groot vertrouwen in den zaligen Berchmans opgevat, dat zij alle geneesmiddelen met flesehjes en al door het venster in het water werpt.
Den volgenden dag gaat zij wederom naar de kerk voor het altaar des Zaligen, en het kind verklaart andermaal den Zalige te zien. De volgende dagen zag hij al duidelijker en duidelijker. Eindelijk op den laatsten dag der novene was hij volkomen genezen en elk spoor van de ongelukkige kwaal was verdwenen. De onschuldige kleine vroeg ook nog aan zijne moeder of zij niet gehoord had wat de Zalige zeide ? Toen deze ontkennend antwoordde en op hare beurt vraagde, wat hij dan toch gezegd had, hernam het kind: „Ik zal uwe oogen genezen, maar gij moet bidden.quot; — Sinds roept de genezene zijn hemelschen beschermer 's morgens en 's avonds met veel vertrouwen aan. Dit alles geschiedde in de maand Augustus van het jaar 1865.
De volgende genezing is niet minder wondervol. Eene begijn had een groot gezwel van eene witte kleur op den voorvoet, waaraan zij zeven volle jaren lijdende was. In 7 858 was de voet langzamerhand al dikker en dikker geworden, zoodat de lijderesse weldra niet meer kon loopen. Een geneesheer behandelde de zieke, maar zonder eenige verbetering aanquot; te brengen; anderen, na onderscheidene middelen vergeefs beproefd te hebben, verklaarden dat er niets meer overbleef dan de lijderesse aan gevaarlijke operatiën te onderwerpen, doch waarvan men tot dusverre geene gelukkige gevolgen had verkregen. Een der geneesheereu gaf daarom aan de zieke den raad, liever geduld te hebben, dan haar toevlucht te nemen tot die ongewone en zoo onzekere middelen; zij volgde dien raad en maakte
314
sinds geen gebruik meer van eenige geneesmiddelen.
In 1861 was de voet zoover beter, dat zij, alhoewel niet zonder moeite, naar de kerk kon gaan. Maar in 1863 was haar toestand wederom zoozeer verergerd, dat zij volstrekt niet meer gaan kon.
De voet had den gewonen vorm niet meer; hij was een afzichtelijke klomp vleesch, ter dikte van vier en veertig duimen, terwijl de andere voet, op dezelfde plaats gemeten, slechts zeven en twintig duim dik was.
Toen nu geene menschelijke middelen mochten baten, riep men de tusschenkomst van vele Heiligen in; de zieke zelve hield verschillende novenen, doch altijd zonder eenige verlichting of verzachting.
Eindelijk is er iemand, die het voorstel doet om de hulp van den zaligen Berchmans in te roepen. Men bidt tot dit einde eiken dag een rozenhoedje. De voet verbetert iets, zoodat delijderesse met behulp eener kruk in huis begon te loopen. Eindelijk begint men op den dag der Zaligverklaring van Joannes Berchmans eene negendaagsche oefening van gebeden, waaronder zij eene buitengewone verlichting ondervindt. Op den laatsten dag der novene kon //ij loopen, maar blijft altijd nog iets gevoelen. Eene tweede novene wordt daarom begonnen en toen is de voet volkomen genezen.
Een geneesheer heeft, na een ernstig onderzoek, de verklaring afgelegd dat de voet geheel en al genezen is.
Zietdaar eenige van de vele wonderen, waarmede God voortgaat den zaligen Joannes Berchmans in alle oorden der wereld, doch bovenal te liome 'en in België te verheerlijken.
Het zijn deze wonderen, in verband met de vele smeekschriften, aan den Apostolischen Stoel opgezonden , welke de Congregatie der Kerkgebruiken heeft doen besluiten, onder 's Pausen goedkeuring, een decreet uit te vaardigen, dat betrekking heeft op do Heiligverklaring van den onlangs zalig gesproken Berchmans. Smeekschriften, 'op de hervat-
315
ting der zaak van Berclimans aandringende, zijn aan 's Pausen voeten nedergelegd door deu Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen en de Bisschoppen van Brugge, Geut en Namen, door den Deken en alle Pastoors der stad Leuven, door de Kanunniken van Premonstreit uit de abdijen van Averbode, Tongerloo, Postel en Grimbergen, door de Benedictijnen uit de abdij van Dendermonde en de religieuzen der Cisterciënser-orde uit de abdij van St. Bernard in het aartsbisdom van Mechelen, door de verschillende religieuze orden van de steden: Brussel, Antwerpen en Gent, door de leden van de Congregatie der H. Maagd, opgericht aan de Hoogesehool van Leuven, eindelijk door vele andere uitstekende en aanzienlijke personen en geheele religieuze communiteiten van Home.
De Congregatie heeft derhalve, na in hare vergadering van den B'1'quot; Maart de zaak rijpelijk overwogen te hebben, op den 8quot;™ derzelfde maand het volgende decreet afgekondigd:
„Op aanvraag van den Eerwaarden Pater Jozef „Boero, geprofest priester der Sociëteit van Jezus, „Postulator der zaak van den zaligen Joannes Berch-„mans, heeft de Doorluchtige en Hoogwaardigste ïïeer, „Kardinaal Karei von Eeisach, Verslaggever dezer „zaak, in de gewone vergadering van de Congregatie „der Ritussen, heden op het Vatikaan gehouden, „deu volgenden twijfel voorgesteld : Of er volmacht Icon „worden gegeven ter hervatting der zaal-, de Ileiligver-„klaring van den dienaar Gods betreffende? De Doorluchtige en Hoogwaardige Vaders, met de bewaking der H. Kerkgebruiken belast, hebben, na alles „rijpelijk overwogen te hebben, geoordeeld, dat gevraagde volmacht, onder goedkeuring van zijne Hei-„ligheid, kon gegeven worden. Den 3quot; Maart 18G6.
„Nadat de ondergeteekende, secretaris van de „Congregatie der Ritussen, een getrouw verslag van „dit alles had ingebracht bij onzen H. Vader, Paus „Pius IX, heeft Zijne Heiligheid, het gevoelen der „H. Congregatie goedkeurende, zich gewaardigd de
316
„volmacht ter hervatting van de zaak van den Jie-„lijder Joannes Berchmans eigenhandig te onder-„sehriiven. Den 8quot; derzei file maand en van hetzelfde „jaar.
„Kardinaal Patrizi, Pref. der H. Congr.
„D, Bartolini, Secretaris der H. Congr.quot;
Moge de Hemel voortgaan met do voorspraak en de voorbede van den nieuwen Zalige te verliooren en niet slechts de wonden des lichaams, maar ook die der ziel te genezen!
BESLUIT.
Welk zal ons besluit zijn, nadat wij het heilige leven, den zaligen dood van Joannes Berchmans hebben beschouwd; nadat wij hebben gezien, hoe hij na zijn dood nog voorleeft iu de gunsten en genaden, die hij aan zijne beschermelingen scheukt, en in de vurige vereeiing, die men hem allerwege brengt, — welk zal ons besluit ziju ?
Er kan geene aarzeling meer bestaan; ziju leven op aarde moet voor ons een voorbeeld ter navolging en zijne machtige bescherming in den Hemel een prikkel zijn, om met een onbeperkt vertrouwen onze toevlucht tot den Zalige te nemen. Volgen wij hem in ziin leven, en wij mogen hopen dat onze dood, met de hulp der goddelijke barmhartigheid, aan dien van den zaligen Berchmans gelijk zal zijn; enalzoo zal ons geluk verzekerd zijn voor tijd en eeuwigheid.
Konden de rijkdommen, de eerbewijzingen en de genoegens dezer wereld alleen hier op aarde het ware geluk bezorgen, hoeveel gelukkigen zou de wereld niet tellen? Maar men moet vóór alles het rijk Gods zoeken en de goddelijke geboden onderhouden ; en het overige zal ons worden toegeworpen.
G-een geschikter middel, om dit hooge en groote doel te bereiken, dan do navolging van den zaligen Berchmans, die dour het onfeilbaar gezag der Kerk
317
als het volmaakte toonbeeld der meest treffende deugden is voorgesteld aau alle geloovigen, docli bij voorkeur aan de katholieke jeugd; een toonbeeld, dat ons te over bewijst, hoe de wegen der heiligheid toegankelijk zijn voor allen, en noch leeftijd, noch krachten, gelijk de groote Pius zich uitdrukt in de Breve der Zaligverklaring, ter verontschuldiging kunnen strekken, om het pad der deugd te ontvluchten; hoe eindelijk de ware heiligheid bestaat in het stipt vervullen der plichten van onzen staat. Want bemerken wij het wel: God heeft dezen jongeling willen leiden langs eenen weg, die niets buitengewoons, niets wondervols heeft, en hem nochtans voerde tot een verheven en heldhaftigen graad van volmaaktheid en heiligheid.
Het oog altijd open hebben ter zelf bewaking; niet slechts elke groote, maar ook de geringste overtreding van Gods wet vermijden; niets dan God en zijne .heilige Moeder van ganscher harte beminnen; zich aan den wil en de wenken der gestelde over-lieid onderwerpen; in alles de voorschriften en inzettingen van het gemeene leven volgen en den ge-ringsten regel der religieuze tucht uit liefde onderhouden ; — dit is de korte samenvatting van het ge ■ heele leven des Zaligen.
In hem niets grootsch, niets schitterends; geene moeielijke ondernemingen; geene verscheidenheid van bedieningen, geene opzienbarende wonderen tijdens zijn leven; maar zelfverloochening, maar ootmoed, maar een leven, doorgebracht in de vervulling der gewone plichten, aan zijn levensstaat verbonden; zietdaar den zaligen J oannes Berchmans, door allen die slechts van goeden wille zijn. met de hulp van Gods genade te volgen, maar bovenal door de katholieke jongelingschap, wier heerlijk toonbeeld en machtige beschermer hij voortaan zijn zal.
Wij weten niets beters te doen, dan hier ter plaatse de woorden aan te halen van Zijne Eminentie, den grijzen Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen, uitgesproken ter gelegenheid eener plech-
318
tige vergadering van zijne Groot-Vicarissen, van de Kanunniken en Dekens, in zijn paleis gehouden weinige dagen na de terugkomst van Eome, waar de Doorluchtige Kerkvoogd de feestviering der Zaligverklaring van Berchmans had opgeluisterd. De Primaat van België deelt aan de waardigh eidbeklee-ders van zijn aartsbisdom de gevoelens mede, die zijn hart jegens den nieuwen Zalige bezielen, opdat zij op hunne beurt aau hunne onderhoorige geestelijkheid en deze aan de haar toevertrouwde geloovi-gen dezelfde gevoelens zouden mededeelen.
Daarna bespreekt de godvruchtige Kardinaal de wijze, waarop de vereering van Berchmans moet opgewekt, aangevuurd en verspreid worden. Hij verlangt vooreerst, dat men God danke en vurig danke voor de groote weldaad, ons in de Zaligverklaring van Berchmans geschonken, en vervolgens alle middelen aanwende, opdat de geloovigen, maar vooral de jeugd de meest overvloedige vruchten plukke van deze Zaligverklaring.
Wij laten hier de middelen volgen, door Zijne Eminentie ten dien einde aangegeven.
„Er zullen congregatiën of vereenigingen worden opgericht onder de aanroeping van den zaligen Berchmans; en die, welke reeds onder de aanroeping van den H. Al oy si us bestaan, kunnen den nieuwen Zalige tot tweeden Patroon kiezen.
„De lezing van het Leven des Zaligen of van boeken, die, onder welken titel ook, over zijne stille, maar schoone deugden handelen, zal men ernstig aanbevelen.quot; — TJit dien hoofde raadt Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid aan, soortgelijke boeken als. prijzen te geven op de scholen, de pensionaten, de collegiën en Seminariën.
„Men zal medailles en afbeeldingen des Zaligen moeten uitdeden. De geloovigen, die ze met godsvrucht en vertrouwen dragen of in hunne huizen bewaren, zullen ongetwijfeld de bescherming van den zaligen jongeling ondervinden.
„Om het welelagen dezer middelen te verzekeren,quot;
319
zegt de Kardinaal Sterckx, „moet men voortdurend voor oogen hebben, dat de Stedehouder van Jezus Christus op aarde bevolen heeft, dat de Zalige Joannes Berchmans voortaan zou gehouden worden voor het volmaakte ioonleeld en den hemelschen iescher-mer der jeugd.quot;
's Pausen woorden luiden aldus:
„Om nu in dezen rampzaligen tijd aan de jeugd, „door de lagen van zoovele trouweloozen omgeven, „een volmaakt toonbeeld ter navolging voor te stel-„len en haar een hemelschen beschermer te bezor-„gen, onder wiens bijstand en beschutting zij ongedeerd aan zoovele listen ontkome.....verleenen wij,
„op ons apostolisch gezag, uit kracht van deze Bre-„ven, dat de eerbiedwaardige dienaar G-ods, Joan-„nes Berchmans, van de Sociëteit van Jezus, met „den naam van Gelukzalige worde genoemd.quot;
„Deze woorden van den Stedehouder van Christus,quot; gaat de Aartsbisschop van Mechelen voort, „toonen ons het dubbele doel aan, dat de H. Vader met deze Zaligverklaring beoogt: den zaligen Joannes als een volmaakt toonbeeld aan de jeugd ter navolging voor te stellen, en een hemelschen en machtigen beschermer aan haar ter aanroeping te geven. Deze beide aanbevelingen van Zijne Heiligheid moeten daarom zoowel van den stoel der waarheid als in de christelijke leering en onderrichting, dikwijls herhaald worden.
„Om het eerste doel te bereiken, moet men dikwerf verklaren, hoe onze Zalige alle deugden op eene schitterende wijze heeft beoefend. Overvloedige stofte voor deze onderrichtingen vindt men in zijn leven, reeds door verschillende schrijvers beschreven, en in het werkje: De heldhaftige deugden van den zaliyen Joannes Berchmans, onlangs in het Latijn en in het Pransch uitgegeven en geheel en al getrokken uit de acten der Zaligverklaring. ')
1) liet is overbekend dat dit werkje de pennevrucht is van den Doorluchtigen Kardinaal /.elven; het heeft tot titel: He'
320
„Het tweede doel is door onzen H Vader aangegeven in d eze bewoordingen ;
„Om aan de jeugd een hemelschen beschermer te „bezorgen, onder wiens bijstand en beschutting zij ongedeerd aan zoovete listen ontkome.quot; Men weet dat de vijanden der Kerk niets verzuimen, om der jeugd verderfelijke leeringen in te prenten en haar van het christelijk leven te verwijderen; en dat op deze wijze vele jongelingen blootgesteld zijn aan het gevaar van de onschuld en het geloof te verliezen. Men trachte derhalve te verkrijgen dat allen de bescherming van dezen heiligen jongeling aanhoudend inroepen en zij, door deze bescherming gesterkt, alle hinderpalen te bovenkomen, alle listen en lagen ontwijken en standvastig in he geloof volharden.quot;
Zoo drukt zich de godvruchtige Kardinaal van Meehelen over de vereering van den Zaligen Berch-mans uit. Aan zijne woorden voegen Ivij den wensch toe: Mogen velen de trouwe navolgers zijn van dezen heiligen jongeling, dan zullen zij ook navolgers zijn van onzen Heere Jezus Christus en eenmaal verdienen onder het getal der Heiligen opgenomen en met den beminnelijken jongeling gekroond te worden in den Hemel!
ro.cac virtules IJ cat i Joannis Berchmans, inoentiUi el den ad imitahonem propusitae. De Recae catholique, in de aflevering van de Maand Juni I8G5, verslag gevende van dit heerlijke werkje, twijfelt er niet aan of liet zal eeimiaal liet Vade-mecum worden der stndeerende jeugd.
{■eBlaeliUijst van tleu zaligen llerchinans. 1.
VADERIiIJKE LIJN.
Jan. Bérchmans: groolva-der des Zaligen, Scliepen van Diosl in 1303; huwt Maria Van Steyforl, dochter van Frans en Anna Witten, uil wi ll; linweüjlt 7 kinderen. |
\. Karei Bérchmans: Burgemeester van Diest in 1G29, 1GG8; huwt 1° Anna Van der Straeten, dochter van Pauw en Kateryn Coghen; zij stierf zonder kinderen lii24, — Anna Swerts, dochter van Klaas en Mar-garetha Van Ghele. anders gezegd Parys, weduwe van Jan Uenrix, uit welk huwelijk 3 kinderen. A. 2. Knierijn Bérchmans • üe-gijntje. 3. Maria Bérchmans : Begijn-tje. 4. Jan Bcrchinans : vader des Zaligen. Schepen van Diest in 1C0S, huwt Elisabeth Van den Uove, dochter van Adriaan eu Maria Vleugels; zij stierf 30 November 1G17, uit welk huwelijks kinderen. Ü. j; 5. Marijaretha Bérchmans : liuwt Ruinier Wellens. G K/isabelh Bérchmans; huw t Pieler De Weerdf. |
322
!• Geslaclt t. A. Karei Berchmaus: die drie kinderen heeft uit, een tweede huwelijk. 1. Pauw Berchmaus: Pastoor van Webbekom. 2. Katerijn Bcrchmam ; huw t Jakob Rycquart van Antwerpen. 3. Jan Berchmaus . huwt Mar-gareta Henrix. 15. Jan Berchmaus: Skin deren. 1. Joannes Beiioiimaxs: geboren te Diest. den 13° Maart 1599, treedt in de Sociëteit van Jezus te Meche-len, den 24quot; September 1616; overlijdt te Rome den 13n Augustus 1621. 2. Karei Berchmans: Jezuïet, sterft te Audenaerde, den 17quot; Januari 1666. 3. Barth Berchmnns : Luite-' nant in keizerlijken dienst, sterft den 12° Maart 1637. De uaam zijner vrouw onbekend : schijnt geene kinderen gehad te bebben. i. Adriaan Berchmans: van wien men niets zekers weet. S.Maria Berchmans: huwt Hendrik DeRoeck, procureur bij den Grooten-Raad van Mechelen. (!. Frans Berchmans: 3 kinderen. 1. Anna Berchmans: geboren den 27quot; September 1622; |
[■'rans Berchmans: huwt Anna Van Olmen, uit welk huwelijk 3 kinderen. C. 2' Geslacht. |
323
Begijntje te Diest ; sterft den 7n November 1 Oün.
2' ü eslacli t. , 1. Frans Berchmans: geboren 2. Jan Berchmans: huwt Ka-1 1G39, huwt Katerijn Van terijn Verheyd van Tes-\ den Plas, geboren in 1637, lelt, uit welk huwelijk 2 ( -(- 1723, uit welk huwelijk kinderen. 1 3 kinderen. D.
|2. Katerijn Berchmans: gebo-l ren 1642. '
3e Geslacht.
D. Frans Berchmans: Skinderen.
1. Jan Berchmans : geboren 1GG5.
2. Frans Berchmans: geboren 16G7.
3. Jean Bapliste Berchmans :
geboren 1671.
I. Walter Berchmans: hij w as misschien de broeder van den grootvader des Zaligen of' ton minste zijn naaste bloedverwant; huwt Christina Jans, dochter van Mattheus, waarvan 2 kinderen. II. iheodoor van den Boom: echtgenoot van Margareta lierchmans; 3 kinderen. 1. Th not!oor Van den Boom : van de Orde van den II. Augustinus. 2. Walter Van den Boom. 3. Pauw Van den Boom: stichter van het Huis van Maria, Koningin der Apostelen, Deken van St. Sulpi-lius, van den 7quot; September 1778 tot aan den 23quot; No vember 1781 , toen hij stierf, |
,1. Mathias Berchmans: reguliere Kanunnik der abdij van Averhode, van de Orde van Premonstreit. \2. Margareta Berchmans : huwt Theodoqr Van den ISoom, waarvan 3 feinde- |
324
MOEDERLIJKE LI,IN.
Hendrik Van den llove : huwt Kateriju Cools, waarvan 3 kindtren. A. Adriaan Van den llove: 9 kindereu. 1. Adriaan Van den llove: l'asluor te Freren. 2. Hendrik Van den //ore sterft ongehuwd. 3. Maria Van den Hove: huwt Lodew ijk Vau Quelleu-borch. waarvan 2 kinderen. 4. Anna Van den Hove: huwt Willen) Vau Enckevort, Koiumandant der cavale-lie iu hel keizerlijk leger, uit welk huwelijk 2 kinderen. 5. Elisabeth Van den Have: moeder van deu zaligen Joannes Berclmians, |
'1. Adriaan, Van den llove: Burgemeester van Diest in 1 1592, grootvader van deu I zaligen Joannes Berch-j mans; huwt Maria Vleugels, uil welk huwelijk 9 kinderen. A |2. Cornelia Van den Hove: men kent den naam van haar echtgenoot niet. '3. Antonius Van den Hove: huwt Maria van Iperen, , waarvan een kind. ü. 1. J'in Van Qncllenborch : l hu» t Anna Wiggers, doch-! ter van Frans. \2. Christophel Van Qnellen-I borch: huwt Lucretia Nie-[ les, waarvau een zoon. C. il. Adriaan Van Enckevort: L Generaal in het keizerlijk 1 leger; de naam zijner J vrouw onbekend. yl. Helena Van Enckevort: l Priorin van het Ste-Aga-i tha klooster in de omstre-i ken van Luik. |
325
(i. Murycivela fan den Hove: huwl Kornelis Ooninx, waarvan eene dochter. |
/ Maria Coninx: huwl (io-Iverl Van tier Straeten, zoon Ivau Pauw en Katerijn Co-/ghen, Heer van Dorne en IBurgemeester van Diest In /1645, waarvan 4 kinde-Iren. !gt;. |
7. Jan Van den llovi
11. Maria Van Hamel: huwt | Jan Duynen.
j'i. Adriaan Van Hamel: Licen-« ciaat in de rechten; huwt / Jacqueline Van der Straeten, dochter van Govert en Maria Coninx (zie lett. D), f waarvan 3 kinderen, | 3. Peregrinus Van Ifainel: hij \ sterft ongehuwd.
8. Katerijn Van den Hove: huwt Peregrinus Van Hamel, waarvan 3 kinde-'
9. Hendrik Van den llove :
Priester.
li. Antonius Van den llove: waarvan eeue dochter.
Elisabath Van den llove : gestorven in 1629 ; huwt Jan Quints, Ontvanger en Schepen van Diest; sterlt in 1G23, zonderquot; kinderen.
Hun praalgraf is iu de kerk van den 11. Sulpi iius te Diest,
C. Christophel Van Quellen-borch: heeft een zoon.
Lodewijk Van Quetlenhoreli: Drossaart van Lippeloo. llal-ilere enz.; huwt Cornelia Manriques.
D. Govert Van der Straeten: heeft i kinderen.
1. Pauw Van der Straeten:
Heer van Dorne, sterft ongehuwd.
326
It. Varia va» Hamel ■ huwt
Z.Jacqueline Van der Strae- ^ N. van Elderen, hoofdoffi-tcn: huwt Adriaan Van Ha- ' cier. Geen kinderen, mei, waarvan 3 kinderen. )2. Margareta Van Hamel.
'3. Nico/aas Van Hamel.
3. Maria-Joanna Van der Straeten: religieuze te Brussel.
4. Godfried Van der Straeten:
Olïicier van de infanterie in het leger des keizers.
(«odvruclitige gevoelens eu gedachten des Zaligen.
Het leven der Heiligen, die \an hunne prille jeugd getracht hebben heilig te worden en nooit verflauwd zijn in hun eersten ijver, is in waarheid niets anders dan eene gelukkige aaneenschakeling van die volle dagen, waar de 11. Geest van spreekt; en deze volheid bestaat juist in die onafgebroken opeenvolging van verdienstvolle handelingen, die al den lijd dier dagen innemen. Zoo was ongetwijfeld het leven van den zaligen Berchmans; en zonder den schijn aan te nemen, als vilden wij hem verheffen boven andere Heiligen, wier aandenken-wij vereeren, kan men gerust zeggen, dat er weinige gevonden worden, wier jaren zoo vol zijn van verdiensten als de zijne, uit hoofde van zijne groote zorg om er alle oogen-blikken van te heiligen.
Reeds bij het begin van zijn noviciaat had hij , gelijk wij gezien hebben, zich een levensregel vastgesteld, dien hij met eene onschendbare nauwgezetheid opvolgde tot aan zijn laatsten ademtocht. In den loop zijner levensgeschiedenis hebben wij medegedeeld: zijne godvruchtige wijze van opstaan en slapen gaan, zijne wijze van het inwendig en mondeling gebed te verrichten; hebben wij verhaald, hoe hij de H. Mis bijwoonde, hoe hij tot de Biecht en de H. Tafel naderde, hoe hij eindelijk zijne studiën had geregeld, eu wij hebben tevens de beginselen aangegeven, waarop die handelingen rustten. Thans deelen wij als bijlage nog mede. hoe hij elke handeling van den dag wist te heiligen en welke verhevene ge-daciiten en gevoelens hij koesterde over God, over Jezus Christus, over de 11. Maagd, over de Sociëteit, zijne Oversten en Broeders, over de nederigheid, de verster-
328
ving, de zedigheid eu de zucht naar hoogere volmaakt-heirl . rlic eiken ('hrislen moet bezielen, wil hij niet verflauwen in den dienst des lleeren. Deze gevoelens zijn als de ziel der uitwendige handelingen, die wij tot dusverre hebben bewonderd; zij zijn niet van elkander te scheiden, daar de gevoelens des harten de veeren zijn, die de beweging mededeelen aan de handelingen der Heiligen, en de handelingen zeiven de meest hechte bewijzen voor de oprechtheid hunner gevoelens, Die van den Zalige vinden wij zonder eenige orde, in zijne geschriften verspreid: wij zullen trachten ze onder sommige rubrieken eenigszins te rangschikken en ze, zoo veel mogelijk letterlijk, doch altijd zakelijk, uit zijne geschriften genomen, weer te geven
ZIJNE WIJZÊ OM ELKE HANDELING VAN DEN DAG TE HEILIGEN.
Ik zal eene bijzondere zorg dragen voor die handelingen en oefeningen, welke tot het wezen van mijn levensstaat behooren; maar om er geen enkele van te veronachtzamen, hoe gering die ook moge zijn. zal ik, behalve de algemeene goede meening, die ik 's morgens maak, en krachtens welke zij alle voor en om God geschieden, ze nog in het bijzonder aan item opdragen, èn alvorens ze te verrichten èn na ze verricht te hebben.
Bij het begin eener handeling zal ik mijn hart tot God verheffen en Hem zeggen: »Mijh lieer enquot;mijn God! ter erkenning van de volstrekte heerschappij, die Gij over mij hebt, en uit dankbaarheid voor de onuitsprekelijke goedheid, waarmede gij mij voorkomen hebt, draag ik ü deze handeling en met haar mijn geheelen persoon op; ik wil alleen handelen en bestaan voor de zuivere belangen uwer glorie, ik draag ze U ook op ter verkrijging van de noodzakelijke deugden, als zijn de ootmoed, de devotie tot de U. Maagd en eene stemming des harten , geschikt om mij welgevallig te maken in uwe oogen. Ik vereenig haar eindelijk met alles, wat onze Heer Jezus Christus dergelijks heeft gedaan. en verwacht van deze vereeniging den prijs en de verdienste, welke deze handeling zonder haar niet zou bezitten.
Op het einde zal ik mijne opdracht hernieuwen, hiertoe de volgende of gelijkbeleekenende woorden gebruikende: De handeling, die ik gedaan heb, behoort geheel aan U, aanbiddelijke Drievuldigheid! op grond van dui-
329
zenden titels; ik wensclite ook wel duizenden harten te bezitten, om ze met haar U aan te bieden. Doch ik bied ze U aan in vereeniging niet de tranen, het bloed en de smarten van Jezus Christus, in vereeniging met de verdiensten der Heilige Maagd, met het bloed der Martelaren en met den lof en de liefde van alle Engelen en Heiligen, die U in eeuwigheid loven en prijzen.quot;
ZIJNE OEVOELENS JEGENS GOD.
God le beminnen, niets dan God te beminnen, of indien men nog iets behalve God bemint, dit niet dan in en voor Hem te beminnen; ziedaar wat het geluk zal uitmaken der Heiligen in den Hemel en de verdienste uitmaakt van hen, die heilig worden hier op aarde.
Hoe weinig men zich aan het schepsel hechte, men verslapt hierdoor de banden, die ons met God vereenigen; men onlneemt aan God wat men aan het schepel geelt. Die groote God schept geen behagen in een hart, dat verdeeld is; hij wil onverdeeld wat hij zonder voorbehoud verdient. Een hart, slechts ten halve aan God geschonken, is Zijner onwaardig, en de weinig vrijgevige schenking, die men er Hem van doet, is tot niets anders in slaat dan om Gods vrijgevigheid te binden.
Wat baal het, vaa de menschen bijzonder bemind te zijn? Zij beteekenen zoo weinig. Het baat zelfs veel, er niet aldus van bemind te worden. Die bijzondere liefde is al te gevaarlijk en zij kost gewoonlijk aan wie ze zoekt, zoo niet de vriendschap, ten minste de liefkoozingen en de bijzondere gunsten van God.
Men moet niet rekenen op de hoogschatting der wereld; zij is een verkeerde rechter, die dikwerf veracht wat verdient hooggeschat en eveneens hoogschat wat verdient veracht te worden. Wij zijn niet meer waard dan wij zijn in de oogen Gods. Alleen op Zijne schaal wordt de ware verdienste gewogen, en Zijn oordeel alleen zal eenmaal beslissen welke de ware, welke de valsche deugden zijn geweest.
Zijn vertrouwen op de menschen te stellen, is alles wagen, want hunne harten zijn veranderlijk; zij hebben armen van vleesch; hunne bescherming is daarom zwak en onstandvastig. Zij gunnen ons heel weinig goeds en gunnen het niet voortdurend. Het is genoeg ons eenmaal wel gedaan te hebben, ten einde later het recht te heb-
330
ben om ons kwaad te berokkenen. Maar al zouden zij hunne genegenheid jegens ons niet veranderen, hunne macht is toch zoo beperkt, dat zij zelfs niet ver genoeg reikt om ons gelukkig te maken. Wat is het daarentegen zoet, al zijn vertrouwen op God te stellen, zich geheel aan God over te geven Dan is er niets voor mij te vreezen; Hij is mijn vader, mijn almachtige vader; hij kan, hij wil een kind, dat zich in zijne armen werpt, niet laten vallen.
ZIJNÉ GEVOELENS JEGENS JEZUS CHRISTUS.
0 mijn Jezus! o mijne liefde! o God van mijn hart! middelpunt van al mijn genegenheden! mijn geluk en geheel mijne zaligheid voor tijd en eeuwigheid zijn in U alleen! Ik heb op geene genaden of deugden te rekenen, tenzij voor zooverre ik met U vereenigd zal zijn, o mijn beminnelijke Verlosser! Gij zijt de ware wijnstok en ik ben eene eenvoudige rank, die geen leven heeft dan het leven, dat Gij haar door uwe genade mededeelt. Met U vereenigd, zal ik in uwe vruchtbaarheid deelen, en hoe onvruchtbaar ook uit mij zeiven, zal ik toch onsterfelijke vruchten dragen; maar zoo ik mij van U afscheide, zal ik droog, dor, onnut en tot niets goeds meer zijn, dan om in het vuur geworpen te worden.
De wereld, het vleesch en de satan betwisten aan Jezus de heerschappij over mijn hart. Ik zou wel ongelukkig zijn, zoo zij de overwinning behaalden; en ik zou geducht gestralt zijn voor mijne kwalijk gedane keuze dooide slavernij, waartoe ik onder die wreede meesters vervallen zou. lloe zoet is het daarentegen, o mijn Verlosser, onder uwe wetten te leven! Uw juk is aangenamer dan de zoetste vrijheid.
In U alleen vind ik alles, wal mij voor de groote reis naar de eeuwigheid, die ik heb af te leggen, noodzakelijk is. Gij zelf zijt de weg en gaat mij vooruit op den weg, dien ik moet bewandelen; Gij zijt het licht, dat ik moet volgen, Gij het ware leven, waarnaar ik moet streven. Wat heb ik dan elders te zoeken?
liet is waar, Gij schijnt U soms te willen verbergen, alsdan is het de tijd van duisternis en dorheid; maar die donkere en ongelukkige dagen, die uwe liefdevolle Voorzienigheid alleen lot ons welzijn toelaat, duren zoo kort. En wij hebben dan slechts te verzuchten en Gij hoort
331
onze verzuchtingen, en gij neemt den sluier weder weg. die uw goddelijk aangezicht bedekte. Gij verwijdert ü slechts van mij, om l) later te nauwer met mij te vereenigen.
Gij zijt goed, maar Gij zijt naijverig; uwe teergevoeligheid schijnt gelijken tred te houden met uwe goedheden; Gij verlangt getrouwe dienaren. En kan men zich vleien dit te zijn, wanneer men in koelen bloede besluit om U te mishagen? De volmaakte liefde en de geringste zonde ztjn, wanneer men volkomen vrijwillig handelt, niet ver-eenigbaar in hetzelfde hart; men moet zich bepalen nooit eenige zonde vrijwillig te bedrijven, wanneer men verlangt deel te hebben aan de volkomenheid uwer liefde.
Wie U oprecht bemint, goddelijke Verlosser! moet U vooral beminnen aan het kruis en in het Allerheiligste Sacrament des altaars; ginds sterft Gij, hier leeft Gij voor ons; het is op deze twee plaatsen dat ik moet leven en sterven. Niets is troostvoller gedurende het leven, dan geruimen tijd door le brengen bij Jezus onzen Heer,op het altaar verblijvende; niets troostvoller bij den dood, dan een gekruisten (lod vurig bemind te hebben. 0, met welk vertrouwen zal men dan zijne lippen niet op het kruisbeeld drukken.
ZIJNE GEVOELENS JEGENS DE H. MAAGD.
Ik kan Jezus niet beminnen, zonder zijne heilige Moeder te beminnen; de band, die tusschen hen bestaat, is te nauw om Jezus en Maria te kunnen scheiden. Ik zal dan ook niet rusten, voor ik eene teedere liefde jegens de Moeder des Ueeren verkregen heb. Wat eene bron van genoegen en troost voor mij , dat de Moeder van mijn God zich gewaardigt mijne Moeder te zijn; dat zij mij wil aannemen voor haar kind. Ja, van mijne teederste jaren heb ik hel geluk gehad, haar kind te zijn; en ik verhef mij op dien titel en zal er mij altijd op verheffen.
Alle gunsten en genaden heb ik door Maria ontvangen, en nooit heb ik haar iets gevraagd, dat ik niet heb verkregen. Er is niemand, die niet moet bekennen dat hij vele weldaden van Maria heeft ontvangen, en niemand ook kan volmaakt levtjp, zoo hij niet eene teedere liefde jegens de Moeder des lleeren koestert.
Men vleit zich tevergeefs die teedere, maar tevens hechte liefde jegens de Koningin der Engelen te bezitten,
332
zoo men met hnar ook cle deugden niet bemint, die haar liijzonder lief zijn : hare zedigheid bovenal en bare zuiverheid. De eerste was in haar zoo onvergelijkelijk, dat zij meer dan menschelijk scheen: de tweede zoo verheven, dat bij, die de zuiverheid zelve is, in baren soboot wilde menscb worden. Eu daar de liefde van Maria niet kan wonen in een bart, dat niet zuiver is, evenzoo kan die liefde niet Lang bestaan zonder de hulp der zedigheid, die bare meest trouwe bewaarster is.
Naast den oppersten Middelaar, mijn Verlosser Jezus Christus, stel ik al mijn vertrouwen op de Heilige Maagd , mijne dierbare Jïoeder, mijn machtige Beschermster. De wouden van Jezus en hel onlievlek'e Hart van Maria, ziedaar mijn tweevoudige schuilplaats. De duivel moge vrij trachten om mij ongelukkig te maken : gelijk de vreesachtige duif, door een roofvogel vervolgd, zich verschuilt in de steenrots, zoo verberg ik mij in deze tw ee plaatsen, ongenaakbaar voor zijne woede.
Kan men gerust leven wanneer men geen kinderlijk vertrouwen heeft op de Moeder Gods? En kan men gerust sterven wanneer men niet gedekt is door hare moederlijke bescherming?
ZE.LVE GEVOELENS JEGENS DE SOOIETEIT.
Elke religieus moei zeer gehecht zijn aan de Orde, waartoe de Voorzienigheid hem geroepen heeft, liet is bovendien een plicht van rechtvaardigheid en liefde, al de andere door de Kerk goedgekeurde Orde, hoog te schatten en te eerbiedigen; maar bet is een plicht van dankbaarheid, bij den eerbied en de hoogachting voor de Orde, waarvan men lid is, eene- hartelijke aanhankelijkheid te voegen.
De eer, die God aan de. Sociëteit bewijst, door zich van baar te bedienen tot zijne meerdere eer en glorie, maakt ze mij achtenswaard ; maar de eer dat zij mij onder hare kinderen beeft opgenomen, is oorzaak dat zij mij even dierbaar is. Inderdaad, wat kan ik doen, om haar mijne levendige en gevoelige dankbaarheid te bewijzen, lenzij baar vereeren, haar geheel mijn leven als mijne moeder beminnen, en mijne broeders als mijne meesters en hun in die boedanigheid al die diensten bewijzen, waartoe ik in staal ben.
Wanneer mijne weinige verdienste en de genade, die
333
men mij bewezen heeiï, mij deze geioeleus niet «iigaveu, zoude liet voorbeeld van Jezus Christus en de II. Jiaagd /.e diep in mijn hart drukken. Een God daalt vau zijn troou af en neemt de gedaante van een dienstkuecbt aan; eene Moeder Gods verheft er zich op, de dienstmaagd te zijn van Hem, wiens Moeder zij is. Hoe zou, na dit alles, de gedachte om gediend te worden en niet om te dienen, nog in mij kunnen opkomen?
De overste is de plaatsbekleeder van God, hij is met zijn gezag bekleed en daarom de verklaarder^ van Gods heiligen wil ten onzen opzichte. — Ik zal in hem altijd mijn vader zien en nooit rekenschap vragen vau zijne handelingen, die op mij betrekking hebben. De gronden waarom hij mij iets beveelt, heb ik niet te onderzoekeu ; ik heb zijne bevelen slechts met eerbied te ontvangen en er mij aan te onderwerpen. Wat hij gebiedt is Gods wil, dit is voor mij genoeg.
Streng jegens mij zeiven , zal ik zacht eu toegevend jegens mijne broeders zijn. Ik zal mijne oogen openhouden, om mijne eigene gebreken te zien, en van mijn hart ecu soort van rechtbank maken, waarvoor ik mij zeiven zal beschuldigen, zonder hen ooit te veroordeelen. Altijd gereed om hen te verplichten, zii ik trachten dit altijd om en voor God te doen.
Ik zal al mijne broeders beminnen, maar met niemand gemeenzaam zijn. De bijzondere vriendschap werkt altijd nadeelig, omdat de lielde en de goede orde er door lijden.
Ik dank God dat mijn hart vrij is; het is noch aan eenig voorwerp, noch aan eenigen persoon gehtcht. ik bemin niets dan in en om U. o mijn God! En ontwaarde ik eene andere liefde in mij, ik zou ze beschouwen als een onheilig vuur, lot niets anders geschikt dan om het heilige vuur uwer liefde in miju hart uit te blusscheu.
ZIJNE GEVOELENS VAN NEDERIGHEID.
Uit mij zeiven ben eu heb ik niets dan het niet en de zonde; en omdat ik uit mij zeiven slechts een niet ben, ben ik ook alle eer onwaard; en omdat ik uit mij zeiven niets dan de zonde heb, ben ik alle verachting waard; ziedaar den regel, dien ik moet volgen wanneer ik billijk «II ziju. Is deze opvalling van mijne eigene nielswaaidigheid oprecht, dan zal ik ook blijde ziju dat anderen aldus en niet anders over mij oordeeleu. Ver-
334
aclitelijk fe zijn in zijn eigen oog is uog maar ootmoedig zijn ten halve: maar verheugd te zijn, omdal men ook in anderer oog verachtelijk is, dat is waarlijk volkomen ootmoedig zijn.
Het verlangen naar de vernedering is de maatstaf van mijn verlangen naar de nederigheid; vlucht ik gene, het is een teeken dat ik weinige genegenheid voor deze bezit. En wie de nederigheid, den grondslag aller heiligheid, -weinig liefheeft, toont hierdoor niet sterk naar de heiligheid te verlangen.
Men zal er nooit toekomen om deze vernedering, zoo kostbaar in de oogen Gods, te zoeken, zoo men niet dikwijls tot zich zeiven zegt: Uit mij zeiven heb ik alleen het niet, en hield de almachtige hand van mijn Schepper mij niet tegen, ik zou op het oogenblik zelf wederom in liet niet terugzinken. Bovendien word ik voortdurend naar het slijk, naar de zonde getrokken, en werd ik niet ondersteund door de hand mijns Verlossers, ik zou duizendmaal vallen. Ziedaar den waren wortel van de zelfverachting, wier vrucht is: het zoeken naar vernedering en versmading.
Wij hebben in het leven des Zaligen gewag gemaakt van eene soort van geestelijke academie, door hem ingesteld, in wier vergaderingen men over de verschillende deugden en ondeugden handelde, ilet kan den lezer niet dan welkom zijn, zoo wij eene dier kleine verhandelingen, gelijk die in de geschriften des Zaligen voorkomt, letterlijk afschrijven; wij nemen bij voorkeur die over de nederigheid.
Omschrijving/ der deiirjd: De nederigheid is eene genegenheid der ziel lot eigen versmading, voortspruitende uit de zellkennis, die den mensch aanspoort, zich te onderwerpen aan (ïod en aan de menschen, om God of om eenige gave, door God aan den mensch medegedeeld.
llurc handelim/en zijn :
1°. Verlangen en beminnen om niet gekend en voor niets geacht te worden; de versmading geringschatten; de verachting begeeren, die zelfs zoeken wauneer het niet in strijd is met de meerdere eer van God.
2°. Zich aan God en aan de menschen onderwerpen met groote bereidvaardigheid.
3quot;. Nooit iels tol eigen lof zeggen of doen.
335
4°. Onrecht en harde woorden niet geduld verdragen.
5°. Verlangen en zich verheugen dat zijne gebroken aan anderen ter verbetering worden bekend gemaakt.
6°. In zijne woorden zich nederig betoonen en niot verontschuldigen.
1°. Een ieder beter en meerder dan zich zeiven schallen.
Bewecgyronden :
1°. Het voorbeeld van Christus, die zegt: Leert van mij. want ik ben zachtmoedig en nederig van harte.
2°. Het voorbeeld der 11. Maagd, die sprak: Zie de dienstmaagd des lleeren, mij geschiede naar uw woord.
3quot;. De ootmoedige verkrijgt alles en heeft de sleutels van de schatten des hemels, want hel gebed van v.ie zich verootmoedigt, vermag alles bij God.
4°. Die zich vernedert, zal verheven worden; hoe meer iemand zich hier op aarde verootmoedigt, te meer glorie zal bij in den hemel erlangen.
5'. Eindelijk de meeste eer eu lof is ijdelLeid.
Middelen:
1°. De kennis van zijn eigen bederf en ellende, zoowel naar ziel als naar lichaam.
2°. Een vurig gebed, waarin men deze deugd vraagt.
3°. De beoefening der zelfvernedering.
Voorbeelden :
1°. Nadat de 11. Franciscus de Borgias zijn hertogdom om God had verlaten, onderschreef hij zijne brieven met deze woorden: Franciscus de Xondaar; en toen zijn reisgezel, aan het astlima lijdend, hem iu het duistere van den nacht meermalen bij vergissing in het aangezicht spuwde, en hierover zijne verontschuldiging inbracht, antwoordde de Heilige, dat er geen verachtelijker plaats was dan zijn aangezicht.
2quot;. Een der meest aanzienlijke inwoners der stad Alexan-drië had eene dochter, die van den duivel bezeten was; de kluizenaars van den omtrek wilden baar, uilhaofdo hunner nederigheid, niet verlossen. Het gebeurde nu, dat deze bezetene dochter aan een heiligen grijsaard een geduchten slag op den rechterwang gat. en ziet, de grijsaard biedt nu de linker aan en de duivel neemt de vlucht en de jonge maagd is verlost.
3°. De satan verscheen eens aan een heiligen jongeling en zeide hem: quot;Ik ben de engel Gabriël, weleer tot de 11. Maagd gezonden.quot; — -Zie dan wel toe,quot; was het antwoord, «ol gij niet lot iemand anders gezonden zijt.
336
waul ik beu niet waardig dal Gabriël tol mij komt.quot; En de satan nam beschaamd de vlucht.
Ziedaar den korten inhoud der verhandeling over de nederigheid , geJijk wij die in de geschrilten des Zaligen vinden opgelcekend; tegenover deze verhandeling over de deugd der nederigheid staat die over de ondeugd der hoovaardij.
zijne gevoelens over de versterving.
Ik vlei mij te vergeefs Jezus, den gekruiste te beminnen , indien ik zijn kruis niet bemin. En hadde Jezus zijn kruis niet zoo liefgehad, zou hij mij die schitterende bewijzen zijner liefde gegeven hebben? — En heelt hij dan geen recht dezelfde bewijzen van mij te verwachten? Maar heeft hij recht ze van mij te verwachten, boe kau ik dan, door ze te weigeren, hem van mijne liefde overtuigen ?
i)e zelfverloochening is de grondwet, die het Evangelie ons voorschrijft; en zij moet algeheel zijn. in wie den weg der volmaaktheid wil bewandelen. Zij moet met de zinnen beginnen, en wel vooreerst met de zedigheid; maar ook op de ziel worden toegepast, en dit doet de gehoorzaamheid, door de geheele onderwerping van oordeel en wil, die 's menschen hoofdvermogens zijn.
Men gaat op de wegen der liefde Gods alleen in zooverre vooruit, als men Ie bewegingen der eigenliefde tegenwerkt; en daar de liefde Gods de volmaaktheid zelve js , moet men er op rekenen, dat de voortgang in de volmaaktheid afhangt van het geweld, dat men zichzelf aandoet.
Een der meest gewisse verstervingen , die ons tegen alle begoochelingen vrijwaart, is te doen wal de anderen doen, maar dit voortdurend en standvastig te doen, met de meest zuivere meening te doen. In hel gewone leven is niets, dal de ijdelheid prikkelt en voedsel geeft.
zijne gevoelens over de zedigheid.
Eene andere soort versterving, waarvoor God mij eene bijzondere toeneiging heeft geschonken . is de bewaking mijner oogen, zoo noodzakelijk voor de zuiverheid des harten en voor de ingetogenheid, zonder welke men nooit een man des gebeds worden zal. Ik heb mij tot wet
337
gesteld, ze allijd Ier aarde gericht le liouden. tenzij de liefde of de noodzakelijkheid vordert, dal ik ze ophelTe. De deugd, die ze moet bewaren, is e.;iie niet onderbroken zedigheid.
Een der nieest krachtige beweeggronden, om deze deugd te betrachten, is voor mij hel verlangen om de 11. Maagd. 71a le volgen, die al hare uiterlijke beminnelijkheid aan de beoelening dezer deugd ontleende. Maar den sterksten indruk maakt toch altijd op mijn hart de gedachte aan de tegenwoordigheid Gods, die deze eerbiedige stemming van mij afvordert, en aan liet lijden on zes Heeren Jezus Christus, die in al de deelen van zijn natuurlijk lichaam beeft villen lijden, om te voldoen voor de onzedigheid en de vrijheden, waaraan de ledematen van zijn mystiek lichaam zich scbuldic maken
ZIJNE GEVOELENS OVEK DE VOLMAAKTHEID.
Ik ben alleen in den religieuzen staat getreden, om de genegenheden der wereld al le leggen; en het doel waarom ik de wereld verlaten heb. kan geen ander zijn dan mijne heiligheid. Ik ben (jiiristen en moet daarom volmaakt zijn. gelijk mijn hemelscbe Vader volmaakt is, en ik ben religieus en moet daarom heilig trachten te worden; maar ik zal geen van beiden zijn, zoo ik niet van den beginne af er naar streve, om bet te worden.
Middelerwijl men een onvolmaakt leven leidt, gaat lt;Je tijd voorbij, de wil wordt verzwakt, het hart koud, de genaden gaan verloren, de heiligheid ontschiet ons; en men bevindt, helaas! op het einde zijns levens, datmeu nog aan het begin der volmaaktheid is.
VVat zal het mij voor God helpen religieus te zijn ge-weest. wranueer ik geen goede religieus ben ' Wat zal hel mij baten uitverkoren te zijn tot eene heilige roeping, zoo ik de heiligheid dier roeping niet heb nagestreefd?
Het middel om heilig le worden is niet altijd groote dingen te vellichten; dikwijls is het voldoende de geringste zaken te doen. mits men ze slechts zoo volmaakt mogelijk ten uitvoer legge. En waarin zal tiie volmaaktheid gelegen zijn? Hierin, dat wij onze handelingen doen met eene zuivere meening, uit gehoorzaamheid, zonder eigenzinnigheid en zonder onstandvastigheid.
Jle kleine zaken hoogschatten eu zijn hart voor de groo-
338
tere edelmoertig voorbereiden, zieddar liet kenteeken eener getrouwe ziel.
Ik gevoel in mij zelf. — en ik dank er God voor, — een oprechten wil, de kleinste oefeningen van nederigheid, van versterving en van de religieuze tucht, die ik in het noviciaat geleerd heb, overal zonder menschelijk opzicht te onderhouden. Hit zijn als zoovele zaden van heiligheid, die gij in mijn hart hebt uitgestrooid, o mijn God, zou ik er toe kunnen besluiten, om ze te verstikken? Zou ik de genaden, die U al de druppelen van uw goddelijk bloed hebben gekost, onvruchtbaar willen maken? Neen. nooit zal ik uwe goddelijke goedheden vergeten, en liever wenschte ik duizendmaal te sterven, dan ontrouw te worden aan mijn voornemen.
Door uwe genade hebt gij mij in deze stemming des harten geplaatst, en door die zelfde genade iioop ik altijd een gedrag te leiden, dat aan uwe barmhartigheden bean twoordt.
Het hoofdmiddel om de voortduring der mij zoo noodzakelijke genade te verkrijgen, is het gebed. Men moet altijd bidden, niet slechts op vastgestelde tijden, wanneer wij meer bepaald met God verkeeren; maar ons gebed moet allijd even hartelijk, even levendig zijn. en dit gebed bestaat in de onophoudelijke vereeniging mijns harten met God. welke geen enkele bezigheid kan onderbreken.
De geheele vrede mijner ziel en al mijn voortgang in de deugd hangt van bet gebed al. Heeft men zijn gebed goed verricht, dan is men gerust, dan gevoelt men eene bovennatuurlijke kracht, een bovennatuurlijk leven. Wordt het gebed niet goed gedaan, dan is ontevredenheid er het gevolg van; dau is men blootgesteld aan duizende onvolmaaktheden. en verstoken van die noodige kracht, om er weerstand aan Ie bieden en ze te overwinnen.
Hoe overtuigd ik ook ben van de hooge waarde der geleerdheid en wetenschap, die de arbeider in den wijngaard des Ileeren moet bezitten, ben ik het nog meer van de noodzakelijkheid des gebeds. De godsvrucht in het gebed uitgeput, is de ziel van alles. Bekwaamheid in de menschelijke wetenschappen, zonder ervarenheid in de wetenschap der Heiligen, die aan genen een hoo-ger leven moet bijzetten, kan ons niet vormen tot ge-Schikte werktuigen in de handen van God.
339
Ziedaar eeuige dier hartverhettende gedachten en heilige gevoelens, die in de geschriften van onzen Zalige verspreid liggen, ouder bepaalde rubrieken gebracht. Mogen zij tot geestelijk voedsel van velen verstrekken!
Cicbcden tot den Zalif^on Joaiiiiosltcrcliinans.
Ik smeek tl, zalige Joannes, door uwe engelaclitige ingetogenheid, mij de genade te verwerven, om de vrijheid mijner zintuigen te bedwingen, opdat zij zicii niet op gevaarlijke voorwerpen richten, tot schade tnijner ziel.
Onze Vader, Wees gegroet, Glorie zij den Vader, enz.
Ik smeek U, zalige Joannes, door uwe wonderbare onschuld en zuiverheid, mij de genade te verwerven, om mijne ongeregelde driften te versterven, opdat ik, ze verwonnen en O! lerdrukt hebbende, een waren vrede smaken en de zuiverheid des harten genieten moge.
Onze Vader, Wees gegroet, Glorie zij den Vader, enz,
Ik smeek U, zalige Joannes, door uwe allerstipste gehoorzaamheid aan al de regelen uwer orde, mij de genade te verwerven, om getrouw te zijn aan de heilige wet Gods en de plichten van mijn slaat, opdat ik aldus de volmaaktheid en de eeuwige zaligheid erlange.
Onze Vader, Wees gegroet. Glorie zij den Vader, enz.
Ik smeek U, zalige Joannes, door uwe allervurigste liefde tot God, mij de genade te verwerven, om mijn hart te onthechten aan alle verkeerde neiging tol de vergankelijke goederen dezer wereld, opdat het, vrij en
341,
zuiver, er uaar streve, zijn opperst eu eeuwig goed eeuiglijk te zoeken eu te beminnen.
Onze Vader, Wees gegroet, Glorie zij den Vader, enz,
V.
Ik smeek U, zalige Joannes, door uwe allerteederste godsvrucht tot de allerheiligste Maagd Maria, mij de genade te verwerven, om die godsvrucht in mij te voeden en aan te kweeken, opdat ik, de Moeder (lods op aarde vereerende, waardig, bevonden worde, haar met u in den llemel eeuwig te loven en te danken.
Onze Vader, Wees gegroet, Glorie zij den Vader , enz.
0 verheerlijkte Joannes, waar toonbeeld van ingetogenheid, zuiverheid, gehoorzaamheid, liefde en godsvrucht, ik kies u heden tot mijn voorspreker en bijzonderen beschermer bij God. la u stel ik mijn vertrouwen en bid u, mij kracht en moed te verwerven, om uwe deugden na te volgen. Werp op de jeugd een blik van goedheid, bescherm haar tegen de gevaren, welke zij in deze ongelukkige tijden ontmoet; maak, dat zij, op uw voorbeeld, toeaeme in ingetogenheid, reinheid van zedeu, onderdanigheid aan Gods wetten, warmte van godsvrucht, ijver voor de belangen van den godsdienst. Verwek eindelijk in hot hart van allen, die uwe voorspraak inroepen, eeu vurig verlangen uaar hun eeuwig heil, opdat zij, bier getrouw gestreden hebbende, met u in den Hemel eeuwig mogen zegevieren.
Bid voor ons zalige Joannes.
Opdat wij waardig worden der beloften van Christus. LATEN WIJ BIDDEN.
0 God, die de wonderbare heiligheid van uwen gelukzaligen Belijder Joannes, in de volmaakte ouderhouding van het religieuze leven en in de onschuld des levens deedt bestaan: verleen ons door zijne verdiensten en gebeden, dat wij, de geboden uwer wet getrouw nalevende, quot;de zuiverheid van ziel eu lichaam mogen erlangen. Door Jezus Ghristus onzen lieer. Amen.
Bladz.
VOOKEEDE.................III
AFDEELING I.
Van zijne geboorte tot aan zijn noviciaat.
1. Kinderjaren des Zaligen ........ 11— 19
II. Berchmans aan het kollegie te Mechelen . . 20—- 24
III. Zijne roeping tot de Sociëteit......25— 33
IV. Zijn heilig leven in het noviciaat.....33— 50
V. Getuigenis van zijn novieenmeeïter .... 50— 56
AFDEELING II.
Zijn leven in het Romeinsch collegie tot aan zijne laatste ziekte,
I. Vertrek naar Rome..........57— G4
11. Hoe hij zich in het Romeinsch tollegie doet
kennen...............04— 75
III. Zijn onvermoeide studieijver.......76— 84
IV. Zijne engelachtige zuiverheid......84—108
V. Zijne liefde tot de Sociëteit.......108—131
VI. Zijn innige godsvrucht.........131—156
VII. Zijn verlangen naar den dood......156—159
AFDEELING III.
Van zijne laatste ziekte tot aan zijn dood.
I. Aan zijn ziekbed...........160—188
343
Blade.
II. Aan zijn sterfbed..........188—199
III. Zijne begrafenis........... 199—207
AFDEELING IV.
Van zijnen dood tot aan zijne zaligverklaring.
I. Getuigenissen ter gunste zijner heiligheid afgelegd .............. 208—224
11. Gunsten en wonderen door zijne tusschenkomst
verkregen.............. 224—2G2
III. Wonderen voorgelegd aan de congregatio dei-Kerkgebruiken en goedgekeurd door Zijne Heiligheid Pius IX........... 262—272
VI. Verslag der zaligverklaring....... 272—299
V. De openbare vereering des zaligen..... 300—316
VI. Besluit..............316—320
Bijlage I. Geslachtlijst van den zaligen Berch-
mans............ 321—326
,, II. Godvruchtige gevoelens en gedachten
des Zaligen.......... 327—339
„ III. Gebeden tot den Zaligen Joannes Bercli-
mans............ 340—341