-ocr page 1-
-ocr page 2-

,

tisVV

I

.

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

1% jrts/SS

57.18 HET BEHEER

der

KERKELIJKE GOEDEREN EN FONDSEN

van de

NEDERDUITSCHE HERVORMDE GEMEENTE TE LEIDEN,

door

dr. a. e u t g e e s,

lid der gemeente commissie.

PRIJS 10 CENTS.

-ocr page 6-

Boek- en Sluen-dnikkcrij van Üe Breuk 4 Smits.

T 7k

-ocr page 7-

De Hervormde Kerk is in de laatste jaren eene nieuwe periode ingetreden van erkende mondigheid, waardoor op hare leden nieuwe plichten van bedachtzaam overleg en ijverige werkzaamheid gelegd zijn. Meer dan immer wordt naar de stem der gemeenteleden gevraagd en aan de gemeente zelve wordt de beslissing der gewichtigste ge^ meente-belangen opgedragen. Ook liet bestuur der gemeente-goederen zal naar hare beslissing geregeld worden. Door de intrekking der Koninklijke besluiten, die de thans nog [bestaande administratie der Kerkelijke goederen hebben vastgesteld, is aan de lot hier toe bestaande administratiën de grondslag ontnomen waarop zij rustten. De regeling der administratie zal nu door de gemeenten zelve moeten worden bepaald en vastgesteld; en die gemeenten en gemeente-leden die omtrent den uitwendigen toestand der gemeente zoo onverschillig zijn, of zoo onnadenkend , dat zij zich met de thans in behandeling zijnde zaken niet bemoeien, zullen de uitkomst later wellicht betreuren, maar dan ook die uitkomst zichzelven te wijten hebben.

De administratie der Kerkelijke goederen lag tot hiertoe zoozeer buiten de werkzaamheid van verreweg de meeste gemeenteleden, dat, zoo ergens, althans in deze zaak de gemeenten vooraf hadden moeten worden bekend ge-

-ocr page 8-

4

maakt met hetgeen op de regeling van die administratie betrekking heeft, met de nieuwe rechten en plichten die daardoor nu voor de gemeente ontstaan en met het hooge belang dat zij heeft bij het richtig beheer barer eigendommen. Men had althans in zoodanige zaak mogen verwachten dat het thans bestaande Algemeen Col-legie van Toezicht enz., dat reeds in Maart 1866 is aangesteld , voorloopig de gemeenten zoude hebben bekend gemaakt met de aanstaande verandering, en door hare opwekking zoude hebben bewerkt, dat door deskundigen de rechtskwestiën reeds vooraf waren behandeld en toegelicht en dat overal ontwikkelde gemeenteleden zich hadden voorbereid om, als de tijd daar was, der gemeente tot leidslieden te kunnen verstrekken. Dit is nu helaas! niet geschied en de geheel onvoorbereide gemeente wordt, nu onverwachts opgeroepen om over hare uitwendige belangen door stemming te beslissen.

Het kan dus niet geheel overbodig genoemd worden, indien ik, zonder te veel in algemeene beschouwingen te treden, de Leidsche gemeente althans eenigszins met den toestand en het belang der Leidsche administratie bekend tracht te maken.

Het eerste punt dat in dezen moet worden in het licht gesteld is de vraag, aan wie het eigendom toekomt dei-Kerken en overige bezittingen te Leiden, die tot hiertoe door de Gemeente Commissie zijn geadministreerd.

Het antwoord op die vraag schijnt mij niet twijfelachtig te zijn. Die goederen toch zijn niet, zooals door sommigen beweerd wordt, het eigendom van de geheele Nederl. Hervormde Kerk, maar van de Leidsche gemeente.

Men lette hierbij slechts op de volgende aanwijzigingen.

De vier thans door de Gemeente gebruikte Kerken cum annexis komen hier het eerst in aanmerking.

Ten gevolge van de in 1798 veranderde Staats-regeling

-ocr page 9-

werden, bij Rcsoliilie van de Administratieve Municipa-liteit der Stad Leyden d.d. '18 Julij '1798, de verschillende Kerkgenootschappen opgeroepen om binnen vier weken hun recht van eigendom op de door hen gebruikte kerken te bewijzen; terwijl het gebruik vervallen zoude, als men in gebreke bleef en binnen den bepaalden lijd het bewijs niet leverde. Door eene opzettelijk daartoe benoemde Commissie is toen het recht der Leidsche Hervormde Gemeente op die gebouwen aangetoond, en zij zijn door de Regering aan haar toegewezen zonder iemands tegenspraak.

De Staatsregeling van 1801 bepaalde dat ieder Kerkgenootschap onherroepelijk in het bezit zou blijven van hetgeen met den aanvang dezer eeuw door hetzelve werd bezeten en bij Koninklijk decreet van 2 Aug. 1808 werd vastgesteld dat iedere gemeente datgene als onherroepelijk eigendom kon beschouwen , hetgeen haar was toegekend.

In overeenstemming met dit decreet en ter uitvoering daarvan zijn , bij Besluit van Burgem. der Stad Leyden d.d. 22 Decemb. 1809, de Pieters-, Hooglandsche-, Loots-, en Mare Kerken aan de Nederd. Hervormde Gemeente overgeven, met deze enkele restrictie: «met dien verstande dat «de eigendom en het onderhoud van de Torens enKlok-))ken, welke op die gebouwen mogten worden gevon-»den, zullen blijven aan de Stad.quot;

De begraafplaatsen, die door de Gemeente Commissie worden geadministreerd, zijn door de Regering der Stad Leiden aan haar overgegeven nadat de Gemeente Commissie het recht van eigendom der Ne-derduitsche Hervormde Gemeente had in het licht gesteld. Bij Raadsbesluit d.d. 27 Januari) 1859 heeft de Stedelijke regering die als eigendom der Ned. Herv. Gemeente erkend en aan haar overgegeven, »in aanmerking nemende «dat het voldoende bewezen is dat de thans als burger-slijke begraafplaatsen gebezigd wordende begraafplaatsen

-ocr page 10-

6

sop het Papegaai's en op het groote Bolwerk en aan het jgt;einde der Groenesteeg, zijn het eigendom der Neder-»duitsche Hervormde Gemeente.quot; Dit besluit is d.d. 8 Maart 1859 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.

De 1 a n d e r ij e n in den Stads-polder onder Leiderdorp en eenige kleine erfpachten, vroeger geadministreerd ten bate van de Nederduitsche Hervormde Gemeente te Leiden door het Kapittel ten Hoogenlande, zijn, nadat door de toen bestaande Gemeente Commissie het recht daarop van de Leidsche gemeente was aangetoond, bij Koninklijk Besluit van 4 Oct. 1821 N0. 24 »in vollen eigendomquot; aan de Ned. Ilerv. gemeente toegewezen. De authentieke acte is te Leiden geteekend d.d. 30 December 1822.

De e ffe c t e n, obligatiën enz. ten bate der kerken die na de tiërceering in 1810 niet eens de helft opbrachten van 't geen jaarlijks moest worden uitbetaald voor de rente van schulden ten laste der Kerken, bleven, ook wanneer daarbij gevoegd werden al de interesten van het Fonds der vroegere Gemeente Commissie, nog ver beneden de som der interesten die voor de voldoening van vroeger opgenomene gelden gevorderd werden. Zij zijn eerst van dien tijd af door legaten, giften en bijdragen van gods-dienstlievende Leidsche gemeenteleden zeer aanzienlijk toegenomen, vooral in de eerste tijden toen b. v. van 1810 tot 1828 miet minder dan f 50,000 is besteed tot den aankoop van obligatiën, terwijl de schulden der Kerken thans bijna op de helft gereduceerd zijn. Wat heidens belangstellende gemeenteleden aan Leidens Hervormde gemeente hebben geschonken, is niet het eigendom van alle Hervormde gemeenten in Nederland, maar dat van de Leidsche gemeente.

Het zilver ten dienste van het H. A. is door onderscheidene milde gevers, meestal in de vorige eeuw, ook

-ocr page 11-

7

blijkens de rand- of opschriften, aan Leidens gemeente geschonken.

Bij alle deze uitdrukkelijke feiten komt nu nog het stellig getuigenis van het Leidsche Reglement op het Bestuur der Kerken enz. waarbij in Art. i gezegd wordt:

De Kerken toebehoorende aan de Nederd. Ilerv. Gemeente te Leiden, mitsgaders alle der-z e 1 v e r goederen, effecten , gelden en inkomsten zonder onderscheid, en dus niet alleen 't geen tot nu toe onder de beheering van Kerkmeesteren, maar ook onder die van de bijzondere Gemeente Commissie berust heeft, zullen in naam der gemeente overgenomen en bestuurd worden door eenige van derzelver leden, als bij dat alles de gemeente vertegenwoordigende en wel onder den naam van Gemeente Commissie, enz. Men zie ook aldaar Art. 7 med.. Art. 9:11. 2 enz.

Om misverstand en tegenwerpingen te voorkomen, moet men hierbij wel in het oog houden, dat dit eigendomsrecht der Herv. Gemeente te Leiden niet in alles moet worden gelijk gesteld met dat van bijzondere personen of van vennootschappen. De Hervormde gemeente is niet gelijk aan die maatschappijen, die tot deelgenootschap van winst en verlies worden opgericht, zoodat aan ieder deelgenoot een proportioneel gedeelte of aandeel toebehoort; maar zij behooren tot die g e-meenten of universiteit en, hoedanige b. v. de Stads- en Dorps-gemeenten zijn; welker aard vordert dat de bijeengebrachte of verkregen goederen wel aan de gemeente, maar niet aan elk der bijzondere leden verstaan kunnen worden te behooren. Elk dus die de gemeente verlaat, verliest het deelgenootschap aan hare goederen; en elk die zich aan haar aansluit, deelt in het genot dier goederen. De Hervormde gemeente is alzoo eigenaresse.

Daar nu elk eigenaar het recht heeft om zijne goederen

-ocr page 12-

8

te besturen of door anderen te doen besturen, vloeit hieruit van zelf voort dat de gemeente van Leiden, nadat nu de Koninklijke besluiten zijn ingetrokken , dit recht bezit en in uitoefening mag brengen. Die zijn recht niet handhaaft, verwaarloost zijn plicht evenzeer als hij die zijne goederen blindelings aan anderen, hem onbekenden, ter beheering overgeeft. Niet alleen dat hij zich te leur stelling en schade bereidt, maar hij is ook niet verantwoord voor zichzelven en voor het nageslacht, als hij den duren plicht niet vervult tot welks uitoefening hij gehouden was. De Hervormde gemeente kenne dus hare rechten en plichten en zij in de beoefening daarvan getrouw.

Het tweede punt van behandeling betreft den aard van het voorstel, genaamd: Besluit ter voorloopige organisatie van de Ned. Ilerv. kerk aangaande het beheer der kerkelijke goederen en fondsen bij hare gemeenten.

Door het Algemeen Collegie van Toczigt enz. is nu een voorstel gedaan, ook aan de Gemeente-Commissie te Leiden, om de stemgerechtigde leden der gemeente op te roepen ten einde door de verkiezing van Notabelen door middel van stemming een nieuw administratief collegie in het leven te roepen. Dit voorstel van het Alg. Collegie wordt Besluit genoemd, ofschoon het onwederspreke-lijk is dat dit Algemeen Collegie, dat met 31 Maart 1869 ophoudt te bestaan , geene bevoegdheid of recht had om in dezen een besluit te nemen.

Ten opzichte dan van dit besluit, worde de aandacht gevestigd vooral op de volgende punten;

1° op de overhaasting, waarmede nu moet worden beslist en gehandeld door de gemeente, die niet vooraf hieromtrent was ingelicht en die nu geen tijd tot bedaard overleg en kalm beraad ontvangt; ofschoon er aangaande de kerkelijke administratie niet weinige punten

-ocr page 13-

9

van het kerkelijk recht te overwegen zijn , waarover zelfs bij de meesthevoegde deskundigen verschil van meening bestaat.

2° op het onbillijke van het voorstel, welks uitvoering verlangd wordt, maar welks grondslag niet aan de gemeente ter beoordeeling wordt overgegeven. De gemeente zal niet te verklaren hebben of zij een voorstel, als haar in het Besluit gedaan wordt, wen-schelijk of noodig acht; hieromtrent wordt haar gevoelen niet gevraagd, liet is slechts de uitvoering die begeerd wordt; eene oproeping om nieuwe administrateuren te stemmen en eene nieuwe organisatie in het leven te roepen; terwijl bij weigering het schrikbeeld wordt opgehangen van stilstand en gemis van alle rechtsbevoegdheid der tegenwoordige administratie met 31 Maart 1869.

3 ' op den ongehoorden eisch daarbij aan de gemeente gesteld om hare goederen te brengen niet slechts onder het toezicht maar ook onder het beheer van een Algemeen Collegie welks leden eerst later benoemd zullen worden , dat eerst na 1 April zal worden gekend en aan hetwelk men dus nu in den blinde volkomen vertrouwen zou moeten schenken: — aan een Algemeen Collegie dat, naar de strekking van dit Besluit te oordeelen i de goederen ook der Leidsche gemeente beschouwen zal, niet als toebehoorende aan de Ned. Herv. gemeente van Leiden maar als toebehoorende aan de geheele Nederl. Herv. kerk: — aan een Algemeen Collegie op welks samenstelling de Leidsche gemeente geen noemenswaar-digen invloed kan uitoefenen. Uit elke toch van de 198 gemeenten van Zuid-Holland zullen 1, 2 of 3 leden worden opgeroepen om het Provinciaal Collegie van Toezigt te benoemen , terwijl de gezamenlijke Provinciale colle-giën het Algemeen Collegie benoemen zullen. Wat be-teekent echter de stem van 3 Leidsche leden in het midden van meer dan 200 stemgerechtigden; en dan wordt

-ocr page 14-

10

door deze nog maar het Provinciaal collegie benoemd. Van hoe uiterst geringe beleekenis is dan haar invloed bij de benoeming van het Algemeen Collegie.

Het mag van de Leidsche gemeente niet verwacht worden, dat zij zoo onvoorbereid en onverwacht de regeling van het beheer barer goederen aan een haar geheel onbekend Collegie zou overlaten.

Het derde punt van behandeling betreft de gevolgen der aanneming van het voorstel.

Vooreerst komt hier in aanmerking het gevaarlijke van den toestand waarin men door de opvolging van het Besluit komen zal. Do toestand waarin dan de administratie verkeeren zal, is metterdaad niet te verdedigen en onhoudbaar, liet besluit dat den grondslag der nieuwe organisatie zal uitmaken, is uitgevaardigd door het thans bestaande Algemeen Collegie van Toezigt, dat tot het nemen van een zoodanig Besluit niet gerechtigd noch bevoegd is. Zij zelve heeft dit reeds erkend in een officieel schrijven, gericht aan de Provinciale Collegiën van Toezigt d. d. 81 Oct. 1868 '). Wat op zulk een lossen grond wordt gebouwd, kan niet vast zijn. Het moge waarschijnlijk zijn dal er thans niemand tegen op zal komen; over korter of langer tijd zal die bestrijding gewis en

'} In dien Brief lezen wtj in de achtste alinea;

•Wanneer overigens het de aandacht mogt trekken, dat het Algemeen Collegie bij de vaststelling van het gewijzigd ontwerp niet de voorkeur heeft gegeven aan een voorstel boven een besluit, dan zij ■, — in overeenstemming met wat reeds vroeger werd te kennen gegeven — nog opgemerkt, dat in het wezen der zaak de vastgestelde bepalingen bevatten een voorstel in deu vorm van een besluit, naardien het Collegie, volkomen bewust, dat het niet bekleed is met wetgevende of regelende mngtquot; enz.

Had deze zeer gewichtige erkentenis niet te gelijk met het B e s I u i t moeten worden medegedeeld aan alle de Hervormde gemeenten, die nu veelal een b e-sluit voor een besluit hebben gehouden en niet hebben kunnen vermoeden dal het een voorstel is in den vorm van een besluit?

-ocr page 15-

-11

zeker komen en de oppositie zal dan zeer sterk zijn. Is het geoorloofd, zoo maar lichtvaardig, een gevaarlijken toestand te scheppen voor hen aan wie op dien grond de zorg voor de uitwendige belangen der gemeente zal worden toevertrouwd ?

Ten tweede komt hier in aanmerking de bevoegdheid der Gemeente-Commissie. Aan haar wordt eigenlijk metterdaad de beslissing opgedragen. Van haar wordt verlangd dat zij de gemeente-leden oproepe om door stemming te benoemen notabelen enz. in den geest van het Besluit en om dus het besluit in werking te brengen. Zij is daartoe niet gerechtigd noch bevoegd.

Zij is aangesteld tot de besturing der goederen van de Leidsche gemeente naar het vigerende Regiement maar niet om over het beheer dier goederen vrijelijk te beschikken. Zij is niet aangesteld met de macht om die goederen te stollen onder het beheer van een ander Collegie. Zij is niet aangesteld met de macht om die goederen te laten administreren door anderen volgens een Regiement dat nog gemaakt zal worden en welks beginselen en strekking nog onbekend zijn.

Al ware het dat er nu niemand tegen opkwam, toch is het onraadzaam, om der gevolgen wil, dezen weg in te slaan. De Leidsche Administratie die daardoor zou ontstaan, zou zijn voorgedragen aan de Gemeente door de tegenwoordige Gemeente Commissie, die met hare voordracht den haar gegeven last zou zijn te buiten gegaan en daardoor een toestand zou hebben doen geboren worden die zich ook van deze zijde niet laat verdedigen.

Ten derde moet hier gelet worden op het gevaar dat door de nieuwe regeling voor de bezittingen ook der Leidsche gemeente ontstaan kan.

De vroegere geschiedenis moge bedachtzaamheid leeren.

Wat in andere landen met Kerkelijke goederen in tijd van financiëelen nood geschied is of geschiedt, ligt nu

-ocr page 16-

12

buiten deze beschouwing. Een voorbeeld ontleend aan onze eigene geschiedenis betrekkelijk die Kerkelijke goederen, wier opbrengst geheel en alleen moest strekken tot behoorlijk onderhoud der Predikanten, schijnt mij zeer toelichtend te zijn. In korte trekken woi'dt daarom op de behandeling dier Kerkelijke goederen hier gewezen.

Nadat in 1575 de goederen der pastorijen, dat is de Landerijen en Fondsen waaruit de predikantstrac-tementen betaald moesten worden, ter besturing overgegeven waren aan de Kerkvoogden, was er weldra in Holland veelvuldige klacht over hel ongeregelde der trac-tementsbetaling en over de gebreken dier administratie. Te verwonderen was dit niet in die zóó benauwde tijden, dat in Julij 1576 het wanhopige voorstel gedaan werd om dijken en dammen door te steken en het dan verdronken land te verlaten met hen die godsdienst en vrijheid beminden en te scheep een ander land ter bewoning op te zoeken. Toch hadden die klachten ten gevolge dat bij Resolutie van de Staten van Holland d.d. 10 Jan. 1577 en 4 Junij 1581 al de pastorale goederen gesteld werden onder een algemeen collegie van beheer, dal onder den naam van Geestelijk Kantoor tot in 1795 te Delft, bestaan heeft.

Wal was nu het gevolg van dien maatregel? Niet alleen zijn dikwijls in moeielijke lijden pasloiij-landerijen ten voordeele van het land verkocht ol'met S'/j pro cents Losrenten verwisseld; niet alleen zijn vele tonnen gouds')

') Als voorbeeld wijs ik op het getuigenis van den Ontvanger Generaal dezer kerkelijke goederen G. van Vredenbnrg (in zijn advies aan Gecommitteerde Kaden d.d. 12 Nov. 1769) verklarende dat gedurende zijn dienst aan 100 en 200 penningen van de Losrenten aan hel Gemeene land was betaald/'640,000 — en dat de somma's, welke gedurende zijn dienst alleen , als gemist kunnende worden, aan den Lande zijn geêxtradcerd , surpassrarden de somma van /• 600,000.—.

-ocr page 17-

13

aan hare bestemming- omtrokken en »als gemist kunnende worden aan den Lande geëxtradeerd;quot; maar zelfs zijn al die goederen in 1795 door den Staat in bezit genomen onder de voorwaarde van uitbetaling door den Staat van de (toen reeds veel te kleine) predikants-tractementen, g e 1 ij k tot hiertoe; ofschoon de pastorijgoederen toen aanzienlijke verhooging zouden hebben toegelaten. Als men nu hierbij bedenkt dat, volgens de nieuwe Staatsregeling van 1798 en hare additionele arliken, ook zelfs die voorwaarde werd opgeheven en bepaald werd dat de gemeenten zelve na verloop van 3 jaren met de geheele bezoldiging barer predikanten werden belast (een besluit dat na veel moeite1) drie jaren daarna is ingetrokken) — dan ziet men dat zelfs in ons Vaderland en met betrekking tot de Hervormde Kerk het om der gevolgen wil gevaarlijk geacht mag worden, de regeling der administratie van de gemeente-goederen voor altijd over te laten aan het beheer van een Algemeen Collegie, al is dit ook, gelijk men veronderstellen en vertrouwen mag en moet, althans in de eerste jaren uit de kundigste, eerlijkste en trouwste mannen samengesteld.

Zij hebben immers den loop der latere gebeurtenissen niet in hunne hand en wat in den nood der tijden vroeger met de pastorij-goederen in Holland gebeurd is, zou

') Ik onlhouJ mij noode van dc vermelding van al den arbeid, de moeite en den slrijd der voor die kerkelijke belangen aangestelde commissie. De veelvuldige en zware workzaamlieden dier Commissie zijn nergens naar behooren vermeld. Mij is daarvan voel medegedeeld door mijn Vader Joltaimes Rutgers die destijds Predikant te Kampen (later te Groningen) door alle Kerkeraden van Overijssel was gevolmachtigd om ook in dezen mei de andere Provinciale gevolmachtigdci) de belangen der Ned. Hervormde Kerk voor te staan en te verdedigen. Wal mij echter daaromtrent vüor meer dan 40 jaren is medegedeeld zal ik nu niet wagen o]} te schrijven. Wel herinner ik mij dat Prof. IJpeij, nadat mijn Vader hem den geheelen loop dezer zaken nauwkeurig had medegedeeld , zijn oprecht leedwezen daarover betuigde dal hij iets hierover ge-schreven had zonder vooraf dc inlichting van een lid dier Commissie le hebben gevraagd.

-ocr page 18-

1/p

in treurige tijdsomstandigheden bij de gemeente-goederen kunnen worden herhaald. Mag men dit onbedachtzaam wagen?

Het is om deze en andere redenen dat de Gemeente Commissie niet zelve in dezen beslist heeft, door gevolg-te geven aan den inhoud van het Besluit (of voorstel) van het Algemeen Collegie; maar de beslissing wil overlaten aan de Gemeente, die, als eigenaresse van hare goederen, zelve beschikken mag over hun beheer. Zij moet dit dan doen door hare stemgerechtigde leden. Wie deze stemgerechtigde leden zijn, dit mocht voor weinige jaren nog aan twijfel onderhevig zijn, en als men op vroeger gebruik zich beriep, zou het nog twijfelachtig genoemd kunnen worden. Thans is echter dit punt door de overeenstemming der hoogste Kerk-Besturen en Collegiën in de Hervormde Kerk voor goed uitgemaakt. Zoowel de Synode en de Provinciale en Klassikale Besturen, als het Algemeen Collegie van Toe-zigt en alle Provinciale Collegiën van Toezigt op het Bestuur enz. hebben zich daaromtrent zoo ondubbelzinnig verklaard, dat deze zaak thans in ons Hervormd Kerkrecht voor uitgemaakt mag worden gehouden.

Daarom zullen de stemgerechtigde leden der Ned. Herv. Kerk weldra worden uitgenoodigd om bij meerderheid van stemmende leden te beslissen of men de administratie der Leidsche gemeente-goederen, al dan niet, wil geregeld zien overeenkomstig het zoogenaamde Besluit van het Algemeen Collegie !).

Indien het dan blijken mocht dat de Leidsche Gemeente het beheer barer eigene goederen wenschte over te laten

') in lilreclil is dit reeds beslist, blijkens liet Utrechtsch Dagblad van 3 Februari 1869. Daar werden uitfebraelit 1532 stemmen; waarvan I-503 zich verklaarden tegen de door het Alg. Collegie voorgestelde nieuwe regeling,cn 30 stemmen voor; terwijl 39 van onwaarde werden verklaard.

-ocr page 19-

15

aan een nog onbekend Collegie, dat het bestuur regelen zal door een later te ontwerpen Reglement, dan is de eenvoudige uitvoering van het Besluit het gevolg dezer keuze.

Maar blijkt uit de stemming dat de meerderheid het beheer over de goederen der Leidsche Gemeente niet wil overgelaten zien aan een haar vreemd Algemeen Collegie, dan zal door de Gemeente Commissie weldra een voorstel worden gedaan waardoor de administratie naar den wensch der gemeente zelve zal kunnen worden gevoerd.

Daarom rigt ik nu nog het woord tot ü, Stemgerechtigde Leden der Nederd. Hervormde Gemeente! Bedenkt dat hel hier eene voor Leidens Kerkgemeente zeer gewichtige zaak geldt. Zegt of denkt niet: dat zijn maar geldzaken en op het geestelijke komt het aan! Daar is toch ook hier een nauw verband tusschen het geestelijke en het stoffelijke. Gelijk iemand niet verstandig zou handelen indien hij alleen op de vorming van zijn geest bedacht was en de zorg voor zijn. lirtwam ver-/: waarloosde en later zich te leur gesteld zou voelen als hij door eigen verwaarloozing een ziekelijk en zwak lichaam omdroeg, waardoor zijne ziel in hare werking belemmerd werd, — zoo zou het onverstandig moeten heeten als iemand de stoffelijke middelen verwaarloosde, zonder welke er geen Kerkgebouw en geen Eeredienst kan worden in stand gehouden. Verzuimt dan nu niet te onderzoeken, zoo gij Stemgerechtigde meent te zijn, of Uw naam op de lijst vermeld staat, en als Gij weldra tot de stembus geroepen wordt, verzuimt dan niet de vervulling van Uwen duren plicht. Gedurende de 59 jaren dat de Gemeente Commissie de goederen der Leidsche gemeente heeft bestuurd, is zij door godsdienstlievende gemeenteleden in staat gesteld om Uwe Fondsen zeer aanzienlijk te vermeerderen. Het is nu Uwe roeping daarvoor te

-ocr page 20-

16

zorgen, dat niet wellicht worde afgebroken wat met veel inspanning en ijver is opgebouwd. Bewaart wat verkregen is; draagt zeiven zorg voor de goederen der Ned.

Herv. Gemeente te Leiden. - W :•*' gt;' '' lt; 0' ' 'w JiUj £ c ■ * Daartoe schenke de Heer der Kerk U bedachtzaamheid

en wijsheid, opdat ieder het belang der gemeente be-grijpe en behartige!

'

Leiden, A. Rutgers.

6 Febr. 1869.

/f. /3