H. oct.
COMMISSIE DEK SYNODE VAN 1870,
ter zake de
IMR0M\ C()\SIDE11AT1È\ E\ VDVIEZE\
VOOELOOPIGr AANGENOMEN AAK VULLING VAN HET SYNODAAL REGLEMENT VOOR I)E KERKERADEN
BETllEKKEUJk
S ORAVENH AGE,
A. VAN HOOGSTRATEN amp; ZOON. 1 8 7 0.
Hoog Eerwaardige Heeren !
De Commissie van vier leden, in Uwe eerde zitting bij stemming benoemd, om kennis te nemen van de ingekomen consideratiën en adressen betrekkelijk de voorloopig aangenomen aanvulling van art. 14, 1°. Reglement voor de Kerkeraden, beknopt verslag te geven van den inhoud dier stukken , en voorts Uwe Vergadering te dezer zake te dienen van prae-advies, gevoelt, nu zij in Uw midden liet woord opvat, al de verantwoordelijkheid der taak, die zij te vervullen heeft. Geen ander onderwerp toch heeft in de laatste weken en maanden de hoofden en harten in de Nederlandsche Hervormde Kerk zóózeer bezig gehouden als dit; geen ander heeft tot dusver zoo groote verdeeldheid veroorzaakt en spanning verwekt; geen ander van al de onderwerpen, die aan de orde zijn, verdient eene meer zorgvuldige en nauwgezette behandeling. Het is dan ook niet zonder opzien tot God, den God der wijsheid en der liefde, dat wij daartoe thans overgaan. De bede is ons op de lippen, dat onze arbeid bij de uitkomst blijken moge niet ijdel te zijn in den Heer.
Gij herinnert U, Mijne Heeren! dat het aanhangige vraagstuk uit kleine beginselen allengs tot reusachtige grootte is opgewassen, niet ongelijk aan die kleine wolk als eens mans hand aan den gezigteinder, die, in 't eerst ter nauwernood opgemerkt, straks de gansche lucht overdekt en het zwerk in driftige beweging brengt, als voorbode van naderend on-weder en hevigen storm.
Aan eenige weinige predikanten, die bij plechtige doops-bediening willekeurig, zoo ■'t scheen, begonnen af te wijken van het gebruik der gewone formule, aan Matth. XXVIII; J9
4
ontleend, en aan de Confessioneele Vereeniging, die, ofschoon zonder nauwkeurige o])gave der feiten, daartegen hare bezwaren luide inbracht en hierin door sommige Classicale Vergaderingen ondersteund werd, komt de dubbelzinnige eer toe van dit onderwerp in 18C8 het eerst aan de orde gesteld te hebben. De Synode vau dat jaar heeft het, uitvoeriger dan bij gemis eener bepaalde aanklacht misschien wenschelijk was , in behandeling genomen en het residtaat harer beraadslagingen samengevat in de verklaring, dat zij, „ ofschoon // nieuwe bepalingen te dezen opzigte onraadzaam achtende en z/dan ook zich onthoudende van het doen van uitspraak over //de wettigheid of onwettigheid des doops, die met afwijking // van bestaande gebruiken geschied zou zijn , elke willekeurige // afwijking, die aan den doop zijn eigenaardig karakter ont-// neemt, ernstig afkeurt en het niet slechts wenschelijk, maar //ook zelfs in de gegeven omstandigheden noodig acht, dat // de doopsbediening voortaan met de vereischte eenparigheid //naar de gebruikelijke formule geschiede.quot; Deze duidelijke verklaring, ofschoon verschillend beoordeeld, heeft, zoo wij althans goed onderricht zijn , in menig opzicht gunstig gewerkt en aan de bedoelde willekeurige afwijkingen paal en perk gezet. Maar indien iemand gemeend mocht hebben, dat daardoor de ontstoken gemoedereu nu ook tot bedaren zouden zijn gekomen, hij zag zich hierin alras bedrogen. Ter Synodale tafel kwam in 1869 een veel grooter aantal van protesten en verzoekschriften, vooral door Kerkeraden en Classicale Vergaderingen ingezonden , waarbij, niet altijd in even voegzame bewoordingen, ter voorkoming van zulke afwijkingen voor het vervolg en handhaving der gebruikelijke formule eene wetsbepaling werd verlangd, voorschrijvende haar verplicht gebruik. Aan dien sterkeu aandrang heeft de Synode van dat jaar, in afwijking van hare voorgangster, toegegeven en, gebruik makende van een voorstel, door het Provinciaal Kerkbestuur van Utrecht ingediend, bij meerderheid — niet, gelijk abusievelijk gezegd is, bij groote meerderheid — van stemmen voorloopig bepaald, dat in het Synodaal Eeglement op de Kerkeraden , en wel ter plaatse waar onder al wat aan de
zorg van den bijzonderen Kerkeraad bepaaldelijk is opgedragen , ook van de doopsbediening sprake is, deze woorden zullen worden ingevoegd; „ dat zij op de meest indrukwek-// kende wijze behoort plaats te hebben met de gebruikelijke „formule, aan Matth. XXVIII: 19 ontleend.quot; Dit besluit der Synode van 1869 , wel verre van bevorderlijk te zijn aan de rust der Kerk, is, gelijk te vreezen was, een twistappel geworden, waarover nu gedurende bijkans een vol jaar, eerst mondeling allerwege, daarna in dagbladen en openbare geschriften , en laatstelijk ook in vele Kerkeraden en in al de Classieale Vergaderingen, vóór weinige weken gehouden, niet zonder hartstoehtelijken ijver pro en contra gestreden is. Van weerskanten is de overtuiging uitgesproken en in ernst verdedigd, dat het hier geldt een articulus stantis aut cadentis ecclesiae, m. a. w. dat van de definitieve aanneming of verwerping dezer ampliatie afhangt de gansche toekomst der Nederlandsche Hervormde Kerk. Met gespannen verwachting, met angstige vrees zoowel als met blijde hoop , wordt Uwe beslissing te dezer zake te geraoet gezien. Het zal nu moeten blijken, zegt men, of onder de Hervormden in Nederland voortaan orde en eenparigheid heerschen zal over bandeloosheid en willekeur , dan wel — zoo valt een ander in — of Protestantsche vrijheid boven confessioneelen geloofsdwang den scepter des gebieds zal voeren.
£r is, wij behoeven U dit niet te doen opmerken, in dat zeggen aan de eene zoowel als aan de andere zijde, schromelijke overdrijving, maar evenmin kunt Gij voorbijzien, Mijne Heeren! hoezeer, te midden van het woelen der uiterste richtingen, de partijdrift zich allengs heeft meester gemaakt van veler gemoederen, zoodat — ontveinzen wij ons dit niet! — het geene lichte zaak is, dit belangrijk vraagstuk, nadat het door de hitte van den strijd zóó énorme dimensiën heeft aangenomen, binnen zijne natuurlijke grenzen terug te brengen en daaromtrent, kan 'tzijn, een besluit te nemen, hetwelk den verstoorden vrede der Kerk herstelt en hare toekomst in veiligheid stelt tegen dreigend gevaar.
Zulk een besluit, waartoe wij wcnsehen mede te werken
door ons praeadvies, moet, overeenkomstig art. 62 Algenieoi Reglement, de rijpe vrucht zijn deels van de nauwkeurige kennisneming, die ons betaamt, van al de ingekomen consi-deratiën, deels van liet gebruik , daarvan door ons naar eigen oordeel gemaakt. quot;Wij beginnen daarom met de mededeeling van het volgend quot;Verslag.
Dit Verslag splitst zich in twee deelen.
tNGfEKOMEN CoNSIÜJillAïlUN.
A. Fan de Provinciale Kerkbesturen.
1. Consideratiën strekkende tot aanneming der ampliatie zijn gegeven door de Provinciale Kerkbesturen van Zuidholland en Groningen, alsmede door het Kerkbestuur van Limburg , bij meerderheid van stemmen, en door het Provinciaal Kerkbestuur van Utrecht, naar het schijnt, eenstemmig.
Het Provinciaal Kerkbestuur van Overijssel heeft geene consideratiën gegeven, en in Drenthe staakten de stemmen.
Zuidholland deelt de gronden, waarop de meerderheid zich met de aanvulling van het bekende Artikel vereenigde, niet mede, maar wèl de overweging, die de minderheid drong, om er tegen te stemmen. ,/De voorgestelde ampliatie,quot; zoo luidde het advies der minderheid, //kan den grond barer aanbeveling slechts vinden in bestaande noodzakelijkheid tot handhaving der goede orde tegenover willekeurige afwijking, en is ook dan nog een noodzakelijk kwaad. Nu is echter, althans in Zuidholland, geen dergelijke afwijking bekend geworden aan ons Bestuur dan die van Dr. J. C. Zaalberg te 's Hage, een exceptioneel geval, 't welk door maatregelen des Kerkeraads onschadelijk is geworden. Ook van elders zijn geen voorbeelden, behoorlijk geconstateerd, ter onzer kennis gekomen, behalve dat van Workum , 't welk echter door
7
de later gegevene verklaring van den betroklven predikant zijne beteekenis verloren heeft. Op grond alzoo van niet gebleken noodzakelijkheid verdient de voorgestelde ampliatie, als voorshands overbodig en in zich zelve min wenschelijk, ter zijde gesteld te worden.quot;
Utrecht verklaart, over de finale vaststelling zich ten zeerste te zullen verblijden, overtuigd dat deze in liet belang van de goede orde en den vrede in de Vaderlandscke Kerk dringend gevorderd wordt.
2. ïot verwerping hebben geadviseerd de Provinciale Kerkbesturen van:
Gelderland (meerderheid).
Noordholland.
Zeeland.
Friesland (meerderheid).
Noordbrabant.
de Waalsche Commissie.
Gelderland verklaart zich tegen de bepaling als inbreuk makende op het beginsel der vrijheid, in onze Ncderlandsche Kerk te eerbiedigen en te handhaven.
Noordholland verklaart zich tegen de voorgestelde aanvulling, omdat ze in het oog van dit Kerkbestuur een zeer gevaarlijk antecedent schijnt, eeue terugname van hetgeen de Synode op het terrein der leer vrij beid gegeven heeft, dat aanleiding geven zal tot ernstig geschil in de Kerk en tot belemmering van de vrije Evangelieverkondiging, terwijl het vaststellen en verplichtend gebruik der formule haar tot een tooverformnle zal maken, hetwelk evenzeer in strijd is met den geest van Jezus Christus als met de beginselen der Hervorming.
8
Zeeland maakt de opmerking, dat, als het ontwerp aangenomen wordt, het zoo geschapen zal staan, dat de predikanten bij het genot der leervrijheid hunne overtuiging vrijelijk mogen uitspreken, maar bij het bedienen van den doop aan eenige woorden zullen gebonden zijn.
Friesland berigt, dat de minderheid zijner leden — ofschoon liever gezien hebbende, dat de Synode van 1869 had kunnen besluiten, om zich aan de verklaring van die des vorigen jaars te kunnen refereeren — toch in der stand van zaken zooals die thans is, de voorgestelde aanvulling goedkeurt; maar dat de meerderheid der leden — hoewel het voortreffelijke der bewuste formule erkennende en de voortduring van haar gebruik wenschende — toch aan de Synode het recht niet toekent, om dienaangaande wettelijke bepalingen te maken.
Noonlbrahant, hoezeer hoogelijk ingenomen met de gebruikelijke doopsformule en elke afwijking daarvan afkeurende, heeft echter tegen de voorgestelde aanvulling zeer ernstige bezwaren. De formule is noch in het Evangelie noch in de Kerk immer gebiedend voorgeschreven; door het voorgestelde voorschrift zal de Synode haar doel, éénheid in den vorm, niet bereiken, wijl de ultra's van beide zijden niet zullen zwijgen en lijdelijk gehoorzamen; en eindelijk zal de verheffing van het voorstel tot wet de Synode voeren op een weg van allerlei onaangenaamheden, aanmerkingen en eischen, welke de Kerkeraden met groote moeijelijkheden bedreigen, op een weg voorts van concession, waarvan het einde niet te zien is. Tiet Bestuur raadt de Synode dus veeleer aan, om een herderlijk schrijven te richten tot predikanten en Kerkeraden, ten einde aan te dringen op het algemeen gebruik der formule, en de gronden daarvoor te ontwikkelen,
Al de leden van het Provinciaal Kerkbestuur van Drenthe hadden gewenscht, dat het voorstel niet had behoeven te geschieden en niet geschied ware; maar terwijl twee leden
9
zich met die aanvulling vereenigden, verklaarden de anderen, dat, volgens hun oordeel, niemand het recht heeft om iemand daartoe te verpligten.
Ook de Commissie tot de zaken der WaalscJie Kerken acht de vrijheid wenschelijk, daar het Christelijk karakter van den doop niet van de gebruikte ivoorden afhangt, en het van belang is de gewetensbezwaren, hetzij van den predikant, hetzij van de ouders, te eerbiedigen.
B. Van de Classicale Vergaderingen.
1. Vóór de aanvulling van het wetsartikel hebben geadviseerd de Classicale Vergaderingen van Arnhem , Nijmegen, Harderwijk, 's Gravenhage , Rotterdam , Leiden , Dordrecht, Gouda, Amsterdam, Middelburg, Goes, IJzendijke, Utrecht, Amersfoort, Wijk bij Duurstede, Franeker, Dokkum, Kampen , Groningen, Appingcdam , Onderdendam , Breda, Heus-den , en wel Harderwijk , Amersfoort en Wijk bij Duurstede met algemeene stemmen, de overige met meerderheid , met grootc of overgroote meerderheid , gelijk zij berichten, Amsterdam zonder opgaaf van stemmen.
Te Zatt-Bommel hebben, volgens bericht, de stemmen gestaakt, terwijl 15 leden bij afzonderlijk adres hunne instemming met de voorgestelde ampliatie hebben te kennen gegeven. Insgelijks hebben 11 leden der Classis Hoon en 2:3 leden der Classis Heerenveen afzonderlijk hun wensch te kennen gegeven , dat de voorloopig aangenomen bijvoeging worde vastgesteld.
De Vergadering van Harderwijk merkt op , dat alle leden het als hunne overtuiging uitspraken, dat zij met hun goedkeurend advies de tolk zijn van verreweg de groote meerderheid der door hen vertegenwoordigde gemeenteleden. De meeste gemeenten in het Classicaal ressort hebben zich in zake de doopsquaestie niet met afzonderlijke adressen tot de Synode gewend, omdat men er op rekende, dat de afgevaardigden
10
ter Classicale Vergadering in deze doen zouden, wat anders door zeer velen zou geschied zijn. De Vergadering wenscht, dat de Synode eene bepaling zal helpen tot stand brengen, die onze Kerk in blijvende verbinding zal stellen met alle Kerken der Christenheid.
De Classicale Vergadering van 's GravenJiage acht het op zich zelf even betreurenswaardig als met het oog op hetgeen er in zake van godsdienst en Christendom thans door sommigen gedacht, geleerd en gedaan wordt, onbetwistbaar waar, dat er behoefte bestaat aan de aanvulling van art. 14 1°. van het Synodaal Eegloment voor de Kerkeraden, overeenkomstig het voorstel der Synode van 1869. Zij meent, dat dc Kerk, dat voorstel aannemende, blijft op het standpunt, waarop zij zich plaatste, toen zij de vragen voorschreef, welke, volgens art. 39 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs, aan de leden der gemeente bij hunne bevestiging moeten worden gedaan, en, alzoo doende, niet kan geacht worden eenig beginsel van het Protestantisme, noch ook de verkregen rechten barer dienaren te schenden. Zij erkent met blijdschap en dankbaarheid, dat de Synode van 1869 in dezen een hoogstgewichtigen stap heeft gedaan, en acht het dringend noodig, dat de Synode van 1870 in het belang van de eenheid der Kerk ter rechte waardeering van hare symbolische handelingen en ter handhaving van den kern barer belijdenis tot de wettelijke vaststelling van de gebruikelijke doopsfor-mule besluite.
De Classis van Rotterdam, bij zeer groote meerderheid zich vereenigende met de voorgestelde aanvulling, verklaart evenwel niet geacht te willen worden te meenen, dat, bij eventueele verwerping van deze wetsbepaling, daarom afwijking van de doopsformule geoorloofd zou zijn.
Leiden bericht, dat in die Classis wel geene afwijkingen van de gebruikelijke doopsformule bekend zijn, maar dat do meerderheid zich toch op de bekende gronden verklaard heeft voor
11
de vaststelling, terwijl dc minderheid, daartegen stemmende, niet wil geacht worden tegen gezegde formule en haar gebruik bezwaar te hebben.
De uitvoerigste consideratiën zijn gegeven door de Classis van Middelburg. De volgende stellingen zijn daar met groote meerderheid van adviezen en stemmen aangenomeu:
1°. De Synode is volkomen bevoegd , om de voorgestelde bijvoeging te arresteeren, ook al roert zij daarbij het gebied des geloofs aan en beperkt zij daardoor eenigermate de leer-vrijheid.
2°. Die bijvoeging strijdt niet met eenige vrijheid, welke de predikanten reeds volgens de Eeglementen bezitten.
3°. In het belang der gemeente en in het belang van dc waardigheid der doopsbediening is die bijvoeging bepaald noodig.
Tot betoog van de eerste stelling beroept de Vergadering zich op art. 61 van het Algemeen Reglement, en treedt daarbij in eene wederlegging van het gevoelen, dat de Synode bij het arresteeren van Eeglementen het gebied des geloofs ganschelijk niet zou mogen betreden en als eene Protestantsche Synode op dit gebied ieder geheel vrij zou moeten laten. Met heenwijzing naar de bekende plechtige verklaring , die van de candidaten tot den H. Dienst gevorderd wordt, naar de vragen, op welke ieder, die als lidmaat der Hervormde Kerk wil aangemerkt worden , bevestigend moet kunnen antwoorden, en naar het verplichte gebruik der vier vragen voor dc avond-maalsbediening, zoekt de Classis in •'t licht te stellen, hoe onwaar de bewering is, dat de Nederlandsche Hervormde Kerk als Protestantsch Kerkgenootschap in geenerlei opzicht eene bepaalde belijdenis zou hebben, en er voor de leeraars in die Kerk een heilig recht op onbeperkte leervrijheid zou bestaan , 't welk hun noch zijdelings noch rechtstreeks zon mogen worden verkort. Zulk een Protestantisme, waardoor Iedere beperking der leervrijheid zou worden gewraakt, is . naar liet oordeel der Vergadering-, niet bestaanbaar met den geest en de reglementen onzer Nederlandsche Hervormde Kerk en zou haar en ieder Kerkgenootschap noodzakelijk mou-
12
ten ontbinden. De Vergadering wijst in haar advies uitvoerig aan, dat zulk eene volstrekt onbeperkte leervrijheid, met beroep op z.g. Protestantsclie beginselen ingevoerd, de Kerk op een geheel onhoudbaar standpunt zou plaatsen. Daarom mag en kan zij niet bestaan, en feitelijk , d. i. krachtens de in de Nederlandsche Hervormde Kerk bestaande reglementen , bestaat zij ook niet.
De tweede stelling^ dat de in quaestie zijnde bijvoeging niet strijdt met eenige vrijheid, welke de predikanten thans reeds volgens de Eeglementen bezitten, met name in het gebruiken der liturgische geschriften volgens art. 22 Eegleinent voor de Kerkeraden, 2e lid, acht de Vergadering voldingend bewezen in het Synodaal Rapport van 1S69. Zie Hand. bl. 191 en 192.
Wat eindelijk het voor de gemeente en de waardigheid der doopsbediening noodige der voorgestelde bijvoeging betreft, zoo kwam het der Vergadering voor, dat zij reeds in 1868 noodig was geweest, en dat de Synode van dat jaar wel genoeg had gezegd, maar niet genoeg had gedaan. Om dit haar gevoelen te staven, wijst de Classicale Vergadering op de volgende onderstellingen, van welke de Syuode van 1869 is uitgegaan: 1quot;. dat de doop een eigenaardig karakter bezit, hetwelk bewaard moet worden; 2°. dat aan den doop dit eigenaardig karakter kau worden gegeven en ontnomen door de woorden, die bij de doopsbediening worden uitgesproken; •'3quot;. dat eenparigheid bij de doopsbediening een vereischte is; zij sprak toch van eene vereischte eenparigheid bij die bediening. Uit deze beginselen volgt, dat de wijze van doopsbediening, gelijk die tot op onze dagen nimmer geacht is aan het goedvinden der predikanten te zijn overgelaten, zoo ook nu niet kan of mag daaraan overgelaten worden, en nu vooral niet, juist omdat zoovelen uitdrukkelijk verklaren, voor zich de vrijheid te begeeren, om van de gebruikelijke wijze, d. i. van de doopsbediening met de gebruikelijke woorden, af te wijken. Bedoelt de voorgestelde ampliatie geenszins iets nieuws in te voeren in de Kerk, maar alleen het bestaande te handhaven , dit is nu te meer noodig, daar de geweldige tegen-
l;3
stand van sommigen tegen liet voorstel reeds genoegzaam aanduidt, dat er, bij geschonkene vrijheid, ook van de vrijheid zou gebruik gemaakt worden tot ergernis van velen, tot ontstichting der gemeente, tot verwoestnig van de Kerk.
Met de uiting van hare overtuiging, dat het verplichtend stellen van het gebruik der tot dusver gebezigde formule het eenige middel is om het zoozeer geschokte vertrouwen te herstellen en vrede en rust in de gemeente te bewaren, met de nadrukkelijke herinnering, dat vrijheid in dezen gegeven aan predikanten, schromelijke miskenning zou zijn van de vrijheid en heilige rechten der gemeente, en met de opmerking, dat een ter vermijding van ontevredenheid telkens aan den doop voorafgaand overleg tusschen den predikant en de ouders der doopelingen of hen, die als bejaarden gedoopt worden, onoverkomelijke zwarigheden inheeft en de verwarring slechts grooter zou maken, eindigt de Classicale Vergadering van Middelburg hare uitvoerige consideratiën.
Die van Amenfoort, welke haar advies met algemeene stemmen heeft uitgebracht, wenschte, dat daarbij als hare overtuiging nadrukkelijk werd uitgesproken, dat grooter misbruik van de verleende vrijheid, dan er ooit van gemaakt is, zal te wachten zijn, wanneer het voorstel der Synode mocht worden verworpen. Wanneer de Synode nu weder achteruit trad, dan zou het wenschelijk zijn , dat zij het voorstel nimmer had gedaan. De talrijke leden der gemeente, die het gedane voorstel met hartelijke blijdschap en volkomene instemming begroet hebben, zouden zulk eene beginselloosheid zeker met diepen weerzin begroeten.
Die van Bokkum bericht, dat zij in haar midden , die zich niet hebben kunnen vereenigen met het Synodale voorstel , voor zich zeiven volkomen vrede hebben met de doops-formule, maar bezwaar hebben tegen het verbindend maken door eene wetsbepaling. Zij vermeenen , dat de Synode daartoe geen recht heeft, dat de maatregel onnoodig is, dat hij strijdt met het Protestantsch beginsel en tot groote
14
moeijelijkheden aanleiding kan geven. De meerderheid der leden daarentegen verklaarde met hart en ziel vóór de doops-formule te zijn, die altijd in de Hervormde Kerk in gebruik is geweest, den voornamen inhoud der Christelijke belijdenis uitdrukt en nog door de meesten bij groot verschil van richting hoog gewaardeerd wordt. Zij achten het in de gegevene omstandigheden dringend noodzakelijk, dat liet gebruik dier formule door eeue wetsbepaling verplichtend worde gesteld, opdat het eigenaardig karakter van den Chris-telijken doop bewaard blijve. ]NTaar hun oordeel heeft de Synode daartoe niet alleen het recht, maar is zij er ook volstrekt toe verplicht, naar art. 61 en 64, in verband met art. 11 en 12 al. 1 en 2 van 't Algemeen Eeglement, en wordt het als eeu maatregel van orde dringend gevorderd , om elke willekeurige afwijking daarvan en de daaruit voortvloeijende verwarring en ergernis te weren, om het verband tusschen doop en geloofsbelijdenis te verzekeren, om de Kerkeraden te beter hun plicht te doen vervullen in het toezicht, dat de doopsbe-diening aan haar doel beantwoorde en tot de meeste stichting der gemeente verstrekke, en om alzoo de goede orde en den liefelijken vrede in onze Kerk met kracht te bevorderen.
Die van lieusden voegt bij haar bericht, dat de meerderheid voor de wettelijke vaststelling der doopsformule gestemd heeft, ;/ opdat aan willekeurige wijziging of geheele terzijdestelling er van paal en perk worde gesteld,quot; de mede-deeling, dat de minderheid zich daartegen verklaarde, //eensdeels, omdat men het wezen en de waarde des doops niet afhankelijk achtte van het gebruik der woorden, Matth. XXVIII: 19, en anderdeels, omdat men het verplichtend stellen vooralsnog niet noodzakelijk oordeelde, aangezien het niet gebleken «'as, dat een enkel predikant, na de uitspraak der Synode van 1868 over het wenschelijke, ja noodige van het eenparig gebruik dier formule, zich onthouden had haar te bezigen , en iedere band, den evangelischen Christen zonder noodzaak aangelegd, geoordeeld moest worden hem te onteeren.quot;
2. Tegen de voorgestelde aanvulling hebben geadviseerd de Classicale Vergaderingen van Zutphen, Tiel, Brielle, Haarlem, Hoorn, Alkmaar, Edam, Zierikzee, Leeuwarden, Sneek, rleerenveen, Zwolle, Deventer , Winschoten, •'sHertogenbosch, Eindhoven, Assen, Meppel, Koevorden, de Waalsche Reünie en de Kerkelijke Vergadering van Limburg, alle met meerder of minder aanzienlijke meerderheid van stemmen.
De redenen van het afkeurend oordeel, voor zooverre zij zijn medegedeeld, komen ongeveer hierop neder. Men acht de bepaling onnoodig, ontijdig, belemmerend voor de vrij-heid der predikanten, strijdig met art. 22, 2quot;. Reglement voor de Kerkeraden, onchristelijk, hoogst bedenkelijk, wijl daaruit zou voortvloeijen, dat het Christelijk karakter van den doop afhangt van het uitspreken van bepaalde woorden, waarvan het niet eenmaal te bewijzen is, dat zij van Jezus zeiven of zijne Apostelen afkomstig zijn. Eene bepaling, zoo als ze hier is voorgesteld ../riekt naar den brandstapel,quot; is ongepast en schadelijk voor de Christelijke liefde. Sommige eindelijk beweren, dat geen Kerkbestuur het recht heeft het gebruik der formule verplichtend te maken, daar zij, als door den Heer verordend, verplichtend is; eene dergelijke bepaling in te voeren doet veronderstellen, dat men het niet gebruiken zou kunnen vrijlaten.
Voorts mag het onze aandacht niet ontgaan, dat verscheidene Classicale Vergaderingen melden, dat, immers sedert 1868, in het ressort geen enkel voorbeeld zich heeft opgedaan van eene doopsbediening, afwijkende van den gewonen vorm.
II.
C. Bericht aangaande de Adressen bij de Synode ingediend.
Een groot aantal adressen zoo vóór als tegen de voorgestelde ampliatie is ingediend door Kerkeraden, door Kerkeraden en Lidmaten, door Voorgangers en Leden der gemeente , door verschillende Vereenigingen of hare Besturen, door Predikanten en Ringen. L it de provinciën zijn adressen opgezonden, verscheidene
16
met eenige honderden handteekeniiigeu overdekt en van bijlagen voorzien ter verklaring van adhaesie. Kr zijn provinciën, uit welke zich vele duizenden adressanten tot Uwe Vergadering hebben gewend met de uiting hunner wenschen, ten opzichte van de aanhangige quaestie. Wij hebben gemeend, dat wij Uwe Vergadering niet behoeven te vermoeien met het oplezen van namen van plaatsen en personen en met de berekening der cijfers. Gij zult den geestdoovenden arbeid, daartoe vereischt, niet van ons hebben verlangd. Waarvoor zou 't ook nuttig zijn ? Of het getal gemeenten, uit welke adressen zijn ingekomen vóór de ampliatie van het betrokken wetsartikel, grooter is dan dat er tegenadviseerenden, of omgekeerd, — of het getal namen ter ééne zijde dat ter andere zijde met zóóveel of zóóveel honderdtallen overtreft, of dat die cijfers elkander zeer nabij komen, 't geen wij, de twee geweldige stapels schrifturen met het oog monsterende, zeer wel mogelijk achten: wat doet het tot de beoordeeling der zaak zelve af? Ons dunkt, voor Uwe Vergadering beteekent dit al zeer weinig of niets. Op den inhoud dier stukken komt het aan.'t Is daarom, dat wij ons beperken tot de bloote mededeeling van de voornaamste gronden, waarop de adressanten hunne inzichten en wenschen hebben gevestigd, bij welke mededeeling zich dan wel de gelegenheid zal voordoen, om een of ander stuk, dat ons boven anderen merkwaardig voorkwam, met name te noemen.
1. Gronden en motieven van die Adressanten,
die de aann eming van het voorstel wenschen.
Onder de stukken, die ons boven andere merkwaardig voorkwamen, noemen wij de met begeleidende missive ingezonden brochure van den heer A. van ïoorenenbergen :,/De Synode der Hervormde Kerk in 1 8 7 0 en de üoopsfor-mule. Advies in de Groninger Predikantenveree-niging d. 31 Mei 1 8 7 0.quot; Wij behoeven van dit stuk, als van algemeeue bekendheid, geen verslag te geven, maar deelen slechts eenige hoofdstellingen daaruit mede.
1°. In onze Kerk was vóór 1868 en in hare Reglementen
17
is nog de doop geen andere, clan die bediend wordt in den naam des Yaders, des Zoons en des H. Geestes. 2°. De quaestie over de doopsformnle staat in geenerlei verband met die der leervrijheid. 3°. Wanneer men wettelijke vaststelling van liet gebruik der doopsfonnule vraagt, dan vraagt men handhaving van het bestaande. 4°. Wanneer de Synode het voortdurend gebruik der doopsformnle niet handhaaft, dan kiest zij in den strijd der richtingen partij. 5°. Het Synodale voorstel van 1869 geeft geene dogmatische bepaling, maar wil in de bewustheid der gemeente dat bewaren, waarin allen zich kunnen en moeten één gevoelen. 6°. l)e formule bevat het minimum der Christelijke belijdenis, maar ook het volstrekt noodzakelijke. 7°. De vrijheid, die men in deze zaak eischt, is vrijheid voor predikanten, maar onderwerping der gemeente aan hunne willekeur, mitsdien de weg tot het ergste cleriealisme. 8°. Zij, die de vaststelling der doopsfonnule willen, beweren niet, dat het wezen des doops in de -woorden ligt, maar zij willen de woorden als de juiste uitdrukking en ware verklaring der zaak. Alleen waar men de zaak geringschat of verwerpt, heelt de geringschatting of verwerping der woorden haar recht. Dit zij genoeg van het ingezonden stuk van Ds. A. van Toorenenbergen.
In een zeer groot aantal adressen worden onderscheidene; argumenten aangevoerd , die ook in de aangehaalde brochure voorkomen. Zij worden hier eenvoudig gememoreerd, elders met meerdere uitvoerigheid ontwikkeld. Wij kunnen daarom veel, dat in die adressen voorkomt, met stilzwijgen voorbijgaan.
In vele wordt op de handhaving der doopsfonnule aangedrongen , omdat het doopen in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes, als cene instelling van den Heer Jezus zelveu , der gemeente zoo heilig moet zijn , dat geene afwijking van die instellingswoorden in haar midden geoorloofd is. Twee predikanten hebben zelfs, ieder in een afzonderlijk adres, gemeend hierop zulk een nadruk te moeten leggen, dat zij het opnemen der voorgestelde ampliatie in het betrokken art. van het Reglement voor de Kerkeraden ontraden, omdat een Kerkbestuur , 'i welk wettelijk wilde voorschrijven
18
wat Jezus zelf uitdrukkelijk bevolen heeft, daardoor zich zou voordoen als willende des Heeren werk aanvullen en verbeteren. Deze adressanten behooren dus eigenlijk niet onder de rubriek der voorstanders van het Synodale voorstel. Wordt in andere adressen het verplichtende der gebruikelijke formule wel niet gegrond op een uitdrukkelijk gebod van Jezus, om juist die woorden bij het doopen uit te spreken, toch wordt er door velen op gedrukt, dat de eerbied voor den Insteller des doops geene afwijking van die woorden gedoogt.
De meeste adressanten , die hunne instemming eenigszins gemotiveerd te kennen geven, wijzen op de oudheid en algemeenheid van het gebruik der doopsformule. Daaronder zijn er , die, zonder de vraag te willen beslissen, of reeds in den Apostolisclien tijd met de woorden der gebruikelijke formule gedoopt is, met de anderen overtuigd zijn, dat de Kerk, dat gebruik bewarende, zich bewust kan blijven van hare eenheid met de Christenheid van alle tijden en alle plaatsen, maar ook de gebruikelijke doopsformule verlatende of zelfs vrijheid gevende om van haar af te wijken , moedwillig dien eenheidsband verscheurt. Vele adressen wijzen er op, dat de woorden der doopsformule geheel in overeenstemming zijn met de grondleer des Christendoms en mitsdien in haar beknopten vorm de algemeene belij denis der Christelijke Kerk bevatten. Hare handhaving, die niet noodigzou zijn, zoo de gemeente vaststond in de belijdenis van Vader, Zoon en Heiligen Geest, als wanneer ook een doop in den naam van Jezus Christus alleen reeds de volle erkenning van den inhoud des Christelijken geloofs zou in zich sluiten, — zoo spreken sommigen — wordt dringend noodzakelijk in onze dagen, nu de grondslag van het Bijbelsch Evangelie zoo fel bestreden wordt. Adressanten zien vooruit, dat met de verwerping van het Synodale voorstel , in dezen tijd, de afbrekende geest in de Kerk zich al driester zal laten gelden. Desgelijks geven vele adressanten hunne vrees te kennen, dat, indien de Synode besluit de door voorstanders der moderne rigting gewenschte vrijheid te ver-leenen, de gemeente in hare dierbaarste overtuiging en belijdenis telkens zal moeten wijken voor de persoonlijke meening
19
iles leeraars, dat de verwarring en verdeeldheid in de Neder-landsehe Hervormde Kerk bij den dag zullen toenemen, en dat de Heer der gemeente telkens op de meest grievende wijze zal gesmaad worden.
Het is, volgens velen, er verre af, dat, gelijk beweerd wordt, de vaststelling der doopsformule den predikanten een ondragelijk juk zoude opleggen , daar juist die woorden de belijdenis uitdrukken, welke ieder als dc zijne zal moeten erkennen, die niet met zijn gemoed buiten het Christendom staat. Daarom protesteeren zij met klem tegen het beweren, dat het aannemen van het Synodale voorstel zou zijn een eerste stap op den weg tot gewetensdwang; en, terwijl vele predikanten van de moderne richting ijveren tegen het verplichtend maken , echter met de betuiging, dat zij tegen het gebruik der doopsformule op zich zelve geen bezwaar hebben, merken adressanten op, dat het onredelijk moet geacht worden iets wèl te willen, wanneer het vrijgelaten , maar niet, wanneer het op wettige wijze voorgeschreven wordt.
Vele adressanten verklaren, dat zij zich veel liever van adresseeren onthouden hadden, maar alleen door hetgeen van eene andere zijde geschiedt, zich hiertoe verplicht gevoelden, daar zwijgen in dezen al licht als onverschilligheid omtrent deze voor de Kerk zoo belangrijke zaak kon aangemerkt worden. Vele anderen doen 't opzettelijk uitkomen, dat, naar hunne overtuiging, wettelijke bepalingen op het gebruik der doopsformule niet noodig moesten zijn , en betreuren het, dat de omstandigheden des tijds daartoe aanleiding gegeven hebben; zij achten de christelijkheid van den doop niet afhankelijk van het gebruik van voorgeschreven woorden, maar oordeelen de gebruikelijke formule en het voorschrift tot haar gebruik noodzakelijk voor de goede orde in de Kerk en tot hare beveiliging tegen een onbesuisd afbrekenden tijdgeest.
2. Een groot aantal der adressen, die in afkeurenden zin gesteld zijn, zijn gelijkluidend , terwijl vele andere adressanten verklaren, dat zij hunne adhaesie schenken aan de gronden, door eenige geachte predikanten in onze Vaderlandschc Kerk
tegen liet gedane voorstel aangevoerd. Het is ons dus raadzaam voorgekomen, deze twee stukken tot grondslag te leggen van ons overzicht der bezwaren zoo van Kerkeraden, als afzonderlijke Kerkeraadsleden, Ringen, predikanten en gemeenteleden tegen liet tot wet verheffen der voorloopig aangenomen verandering.
In het eerste der door ons bedoelde stukken wordt opgemerkt , dat de Synode dezes jaars eene beraadslaging gaat openen, die in vérstrekkende gevolgen misschien de besluiten van de vermaarde Synode in Dordrecht zal voorbijstreven, en de adressanten meenen dus, dat zij aan hunne liefde voor de Nederlandsche Hervormde Kerk te kort zouden doen , indien zij hunne gevoelens niet openbaarden.
Zij betreuren, dat de Synode van 1869 is afgeweken van de wijze matiging van hare voorgangster in 1868. In de gegeven omstandigheden , zeide deze, achtte zij het noodig , dat de doopsbediening voortaan met de vereischte eenparigheid naar de gebruikelijke formule geschiede. Door die woorden ,/ in de gegeven omstandighedenquot; deed zij gevoelen , dat zij haar oogen niet had gesloten voor de bestaande verwikkelingen in de Nederlandsche Hervormde Kerk; zij wilde dus den geest en de hoofdzaak van de leer der Nederlandsche Hervormde Kerk bewaren, zonder de leervrijheid hetzij van leeraren of van leden der Kerk te beperken. In dien geest was ook gesteld het Overzicht van den staat der Nederlandsche Hervormde Kerk van 1862—1869, door de Synodale Commissie overgelegd en (gelijk zij beweren) door geen lid der Synode van 1869 gewraakt. Dezelfde zucht tot getrouwheid aan dien vrijheids-lievenden geest verraadden ook twee besluiten derzelfde Vergadering , dat omtrent de vragen bij de bevestiging van Ouderlingen en Diakenen, en dat betreffende eene verandering in het Reglement op het Godsdienstonderwijs. Geheel daarmede in strijd is het nu gedane voorstel. De voorgestelde aanvulling van art. 14 1°. is 1°. niet wenschelijk, omdat zij in strijd is met de sedert 1816 bestaande milde gewoonte van onze Kerk , ook nog ten vorigen jare gevolgd, en bezwarend voor een groot aantal predikanten en leden der Nederlandsche
21
Hervormde Kerk ; 2°. onwettig, omdat zij eene feitelijk bestaande vrijheid voor de predikanten opheft, in strijd met artt. 21 en 22 Keglement voor de Kerkeraden; ze is daarenboven onraadzaam, want ze zal, in plaats van orde te bevorderen, naar den aard der menschelijke natunr tegenstand uitlokken, en den doop zeiven meer en meer aan kritiek blootstellen. Daarenboven is de //gebruikelijke formulequot; wel algemeen gebruikelijk, maar bezit zij alleen liet gezag der traditie voor zich; het is door en door onprotestantsch, eene formule verplichtend te maken, die voor het wezen der zaak niets toe of afdoet en ontleend is aan eene bijbelplaats, wier echtheid aan twijfel onderhevig is. Het verband, dat men tusschen doop en geloofsbelijdenis heeft gezocht, is eene uiterst gewichtige zaak. Daarin zien zij een streven naar eenheid van geloof in de Nederlandsche Hervormde Kerk , en vragen dus, of men, dit doel willende bereiken, niet beter deed de vertegenwoordigers der Kerk op te roepen tot eene buitengewone Synode, welke tot taak zou hebben u het geloofquot; te bepalen, dat-van nu af aan in de Nederlandsche Hervormde Kerk algemeen zal beleden worden. Zij verzoeken dus op al deze gronden, dat de Synode van 1870 de voorgestelde bijvoeging niet aanneme, maar voor het minst terugkeere tot de voorzichtige en neutrale verklaring omtrent den doop, door de Synode van 1868 afgelegd.
In het andere adres, waaraan velen in den lande hunne adhaesie hebben geschonken, verklaren de adressanten, dat het geenszins in hunne bedoeling ligt, zich tegen het gebruik der bedoelde doopsformule te verklaren. Zij erkennen, dat er, ook bij verschillende opvatting van den zin der formule, voor dat gebruik veel te zeggen is. Wat ze echter zeer zouden betreuren is, dat het gebruik door eene wetsbepaling verplichtend wierd gemaakt. Het geldt hier niet slechts een administratieven maatregel, die zou kunnen dienen, om het karakter eener wettige doopsbediening naar eisch te omschrijven. Neen! door het onveranderd gebruik dier formule bij wettelijk voorschrift op te leggen zou de Synode eene eerste schrede zetten op den weg, om liet zich uitsprekende geloof aan vastgestelde vormen te binden
en zoodoende de dusver erkende leervrijheid door leerdwang te vervangen. Zij zou dus in strijd komen met art. 22, 2°. van liet Eeglement voor de Kerkeraden, en de hand slaan aan het heilig recht om in zaken van belijdenis en prediking aan niets anders gebonden te zijn, dan aan de grondbeginselen van de Christelijke Kerk in het algemeen en van de Hervormde in het bijzonder.
Naast aan dit verzoekschrift sluit zich aan het kort, maar waardig schrijven van een man, dien het ons bij uitzondering vergund zij met name te noemen, den hoogbejaarden oud-hoogleeraar W. A. vax Hengel, Hij begint met de hartgrondige betuiging zijner smart, dat men zich , bijzonder in de laatste jaren, onder de leeraars der Hervormde Kerk niet ontzien heeft en mogelijk nog niet ontziet, om bij de doops-bediening van de vele eeuwen lang geëerbiedigde en gebruikelijke Bijbelwoorden zonder cenige wezenlijke noodzaak af te wijken, waarbij hij echter voegt, dat de voorbeelden dezer handelwijze zeer weinig zijn en door mensehen van verschillende richtingen afgekeurd worden ; weshalve er geen voldoende reden is, dat de Hooge Kerkvergadering tegen zulk eene handelwijze, waardoor slechts ettelijke personen ergernis gegeven hebben , een algemeen bevel overzette, te minder noo-dig, daar die handelwijze mettertijd van zelf vervallen moet, hoe klaarder het blijkt, dat zij geen anderen steun heeft dan in haar eigen nietigheid. Het uitvaardigen van een bevel, dat een ieder zich bij den doop van de gebruikelijke woorden bediene, zou Jwogstbedenkeljk zijn te achten, daar tegen hetgeen in de Kerk aan uiterlijken vorm mocht gewonnen worden, allicht zou overstaan hetgeen innerlijk aan rust en vrede verloren ging, terwijl uit deze nieuwigheid vroeger of later, ook ten aanzien van andere punten , een nasleep van onberekenbare gevolgen zou kunnen voortvloeien.
Dezelfde gronden tot verwerping of terzijdestelling van de voorloopig aangenomen bepaling worden in de verschillende adressen meer of minder uitvoerig ontwikkeld. In één verzoekschrift slechts wordt de uitvaardiging van het bevel tot gebruik der Formule ontraden om geheel andere redenen, om
26
deze namelijk, dat, waar men willekeurig durft afwijken van de zoo schoone en geestvolle formule, die den doop in zijn verheven karakter kenmerkt en tot Christelijken doop adelt, daar ook liet gebod van inenschcn licht geacht en gemakkelijk ter zijde zal gesteld worden, weshalve zij wenschen, dat de Synode als haar gevoelen uitspreke: 1°. dat deu doop en zijn grondslag èn zijne beteekenis ontnomen wordt, waar men afwijkt van de formule, in Matth. XXVIII: 19 uitgedrukt; 2°. dat dus elke doop , met afwijking van die formule bediend , niet als Christelijke doop kan beschouwd worden; en eindelijk , dat dus ook ieder predikant, die zich zulke afwijking veroorlooft, geacht moet worden zich buiten liet Christendom en bijgevolg ook bniten onze Ncderlandsche Hervormde Kerk te stellen, en alzoo feitelijk te toonen, dat hij haar niet meer wil of /ca-ii dienen.
Uit dit beknopt, maar volledig en, zoo wij meenen, onpartijdig overzicht van de consideratiën en adviezen zal ü de onmogelijkheid gebleken zijn, om aan aller wenschen evenzeer gehoor te geven en te gemoet te komen. De partijen of richtingen staan, zoo 't schijnt, lijnrecht tegenover elkander en plaatsen U voor dit dilemma; aannemen of verwerpen, m. a. w. do bedoelde aanvulling van art. 14, 1°. Reglement voor de Kerkeraden, naar de Provinciale Kerkbesturen verzenden, opdat deze er hunne beslissende stem over uitbrengen, bf haar eenvoudig ter zijde leggen. Aan verandering of wijziging van het ontwerp valt niet te denken. Een vergelijk of minnelijke schikking is niet mogelijk meer. Er moet hier partij gekozen en, evenals in de Synode des vorigen jaars, na beraadslaging door stemming uitgemaakt worden, aan welke zijde gij L schaart. De meerderheid beslist over het lot dezer ampliatie. Dit kan nu eemnaal niet anders. Daarbij verdient opgemerkt te worden, dat de tegenwoordige Synode, bij deze beslissing, veel minder vrij is dan hare onmiddellijke voorgangster. De goedkeuring der voorloopig aangenomen wetsbepaling zal nu zijn een voortgaan op den ingeslagen weg, in weerwil van ontvangen hoog ernstige waarschuwingen. Maar ook omgekeerd,
24
flc verwerping dier wetsbepaling tlians betcckent nog iets meer clan de bloote niet-aanneming ter eerste instantie. Het heeft den scliijn, dat door zulk eene verwerping niet de sedert 1868 bestaande toestand bestendigd, maar de meest onbeperkte vrijheid op dit punt geproclameerd en openlijk verklaard wordt: aan de gebruikelijke doopsformule is voortaan niemand meer gebonden; zij kan straffeloos worden terzijde gelegd; de tot dusver gewaardeerde eenparigheid in haar gebruik neemt voor goed een einde.
Zoo staan de zaken, Mijne Heeren! En nu komen wij tot U met de eenstemmige verklaring, dat wij deze laatstgenoemde beslissing, zóó opgevat en uitgelegd, indien zij door U genomen werd, diep betreuren en daarvan voor de eenheid der Kerk en den bloei des Christendoms in ons vaderland de meest verderfelijke gevolgen vreezen zouden. Niet dat wij door de luide kreten, die van verschillende kanten zijn opgegaan, ons schrik zouden hebben laten aanjagen : dat zij verre! Waar het zaken des gewetens geldt, kennen wij geen menschenvrees. Maar de gebruikelijke doopsformule is ons lief en dierbaar, en op de eenparigheid van haar gebruik in de Christelijke Kerk stellen wij lioogen prijs, en wij kunnen in gemoede niet medewerken , om de breuk, die ontstaan is, welhaast onherstelbaar te doen worden. Hierin zijn wij, leden Uwer Commissie, eenstemmig; maar in antwoord op de vraag, wat der Synode dan nu te doen staat, loepen onze wegen uiteen , om echter straks, aan het einde, weder elkander to ontmoeten in hetzelfde punt. Wij geven ü hiervan behoorlijk rekenschap.
Eén onzer adviseert, met het oog vooral op de beteekenis, die eene mogelijke verwerping hebben zou, tot de eenvoudige aanneming der wetsbepaling, die in behandeling is. Voor zich /,elven zou hij zulk een gebiedend voorschrift misschien niet gewenscht hebben; maar nu de loop der omstandigheden geleid heeft tot de voorloopige vaststelling daarvan , nu meent Itij, dat langs dien weg het bestaand gebruik der Christelijke Kerk naar behooren gehandhaafd , het eigenaardig karakter des doops bewaard en het onbetwistbaar recht der gemeente
25
op eene waardige bediening dier plechtigheid volkomen gewaarborgd wordt, terwijl hij daarbij het vertrouwen koestert, dat zij, die tegen elke wetsbepaling ijveren , daar zij tegen de voor te schrijven formule geen bezwaar hebben, zich ge-reedelijk schikken zullen naar het voorschrift der wet . hetwelk zij tot nu toe, op eene enkele uitzondering na misschien , vrijwillig onderhouden.
De overige leden Uwer Commissie eerbiedigen dit gevoelen van hun geacht medelid, maar zijn even stellig de tegenovergestelde zienswijze toegedaan. Ofschoon in het afgetrokkene volstrekt niet afkeerig van gepaste maatregelen van orde, komen zij er met gelijke wij moedigheid voor uit, dat het hun onmogelijk is, na al wat er over is voorgevallen, in die bedoelde wetsbepaling enkel zulk een maatregel van orde te zien, en niets meer. Er staat hier — de adressen pro en contra bewijzen dit — een beginsel op het spel, te allen tijdein de Hervormde Kerk op den hoogsten prijs gesteld en waarmede niet getransigeerd mag worden. Aan den ingang van den nieuwen weg, dien men door de aanneming van het aanhangig voorstel zou inslaan, staat voor hun geweten dit waarschuwend woord te lezen: ,/Principiis obsta!quot; De wet der consequentie, die niet te ontwijken is , spiegelt hun voor de Nederlandsche Hervormde Kerk, in geval van aanneming, eene toekomst voor oogen, die hen , ware zij niet af te wenden, met rechtmatige bekommering en vrees vervullen zou. En dit vooral weegt hun in de gegevene omstandigheden zwaar op het hart, dat, terwijl tot zulk een bindend wetsvoorschrift niet dan in het uiterste geval mag besloten worden, van de noodzakelijkheid daartoe nog volstrekt niet gebleken is. Geen enkel voorbeeld van willekeurige afwijking is hier ter Synode behoorlijk geconstateerd geworden. Mogen zij al hier en daar met een enkel woord vermeld staan , het bewijs ontbreekt, dat zij zich in den laatsten tijd vermenigvuldigd hebben. En dan is elke afwijking nog niet even willekenrig en berispelijk. Om al deze redenen, en om vele andere nog, die wij onvermeld laten , treedt de meerderheid der Commissie voor IJ op met het advies, dat het, naar hare vaste overtuiging, U betaamt,
de OTitworpene en voorloopig aangenomen wetsbepaling ter zijde te leggen. Maar liet is er verre af, dat zij hiermede haar laatste woord zou gesproken hebben. Misschien dat hetgeen zij er aan heeft toe te voegen wel geschikt is, om U, zoo gij met hen in de onvoorwaardelijke aanneming bezwaar mocht vinden, te verzoenen met haar gegeven advies.
Boven de onvoorwaardelijke aanneming toch heeft ons advies dit vooruit, dat daarmede gepaard kan gaan eene openlijke verklaring, waardoor het terzij deleggen, zoo daartoe besloten wordt, niet enkel gerechtvaardigd, maar ook verzacht kan worden en tot eene, in ons oog, alleszins bevredigende uitkomst leiden kan. Alleen langs dien weg is het mogelijk , de gewenschte orde en eenparigheid in de Nederlandsche Hervormde Kerk te herstellen en te bewaren. Verbeeldt U, deze Synode keurt de aanvulling van art. 14, 1°. Eeglement voor de Kerkeraden goed en bekrachtigt haar; maar de meerderheid der Provinciale Kerkbesturen neemt haar niet aan, wat dan ? Dan is de laatste hoop op eene goede uitkomst vervlogen, en de teleurstelling valt dubbel zwaar. En niet slechts is iets dergelijks mogelijk, maar in de ontvangen consideratiën ligt zelfs grond voor de verwachting, dat deze mogelijkheid tot werkelijkheid wordt. Het staat nu aan ons, dit nog tijdig te voorkomen. Leggen wij die aanvulling niet ter zijde, zonder ons daarbij openlijk te verklaren omtrent de beteekenis van die daad en van den zin, waarin wij haar wenschen opgevat te zien, dan kan de grond gelegd zijn, waarop de tegenover elkander staande partijen, ook bij groot verschil, elkander o]) dit punt leeren verstaan en allengs tot de overtuiging komen, dat hier op den duur eene vrijwillige samenwerking mogelijk is, waardoor de eenheid bewaard blijft. Dit is zóó waar, Mijne Heeren ! dat ons geacht medelid, voor het geval dat Uwe Vergadering bij meerderheid besluiten mocht, tegen zijn advies, de wetsbepaling in te trekken , zich bereid verklaard heeft, om met de door ons aan U voor te stellen verklaring zich te vereenigen, en zelfs zijne blijdschap heeft betuigd over de gematigde en waardige wijze , waarop wij zouden te gemoet komen aan hen, wier bij her-
27
haling uitgedrukt verlangen hij wenschte bevredigd te zien.
Intussehcn stellen wij er prijs op, Mijne Heeren! .door U niet verkeerd begrepen te worden. Geene transaetie stellen wij U voor, maar eene bepaalde keus op daarbij aangevoerde gronden; geene dubbelzinnige verklaring, vatbaar voor meer dan eene uitlegging, maar eene onbewimpelde aanwijzing van liet standpunt, waarop de Synode, in overeenstemming met die van 1868 , zich plaatst en, naar onze bescheiden meening, zich plaatsen moet. Wij verwerpen niet de gebruikelijke doopsformule, en verlangen evenmin haar door eene andere vervangen te zien, en treden nog veel minder in de bres voor die willekeurige afwijkingen van het bestaand gebruik, waartegen voorziening gevraagd is. Het een is even verre van ons als het ander, en die afwijkingen, indien zij naar waarheid alzoo geschied zijn als sommigen willen, hetgeen nog betwijfeld mag worden, wekken onze verontwaardiging op. Er bestaat hieromtrent onder ons geen verschil. Maar over het beste middel , om voortaan zulke afwijkingen te keer te gaan en de gewenschte eenparigheid bij de doopsbediening te handhaven , daarover alleen verschillen wij. Nu wordt ons eene voorloopig aangenomen wetsbepaling ter goedkeuring voorgelegd. Maar zulk eene wetsbepaling is wat nieuws in onze Kerk; zij is daaraan tot dusver te eencmale vreemd ; zij legt op de woorden en letters der formule eenzijdigen nadruk , alsof al het overige bij de doopsbediening onverschillig ware; zij kan de vruchtbare moeder worden van velerlei telkens herhaalde overtreding, in plaats van deze te voorkomen; zij voert een sleep van procedures en kerkelijke tuchtmiddelen , tot onteetting uit de Evangeliebediening toe, in haar gevolg; zij brengt in het gunstigste geval slechts gedwongen gehoorzaamheid voort; zij blijft jaren lang voor velen een steen des aanstoots en voor de nakomelingschap een treurig gedenk-teeken van vroegeren twist, en — wat wel het zwaarst bij ons weegt — het bewijs ontbreekt, dat zij thans door de wet der noodzakelijkheid zou geboden worden. Daarom leggen wij haar voor goed ter zijde. Wij huldigen daarbij hot beginsel der vrijheid, hetwelk het levensbeginsel is der Nederlandscho
28
Hervormde Kerk. Maar wij doen dit niet — let wel! — dan met beroep op de goede gezindheid van onze medebroeders in de bediening, met aanbeveling aan hunne conscientiën van het hoog belang der Kerk, met uitdrukking van den wensch, dat de doopsbediening, ook door hunne medewerking, bij voortduring moge beantwoorden aan het Christelijk karakter dier plechtigheid en de waarachtige stichting der gemeente , onder erkenning eindelijk, ten haren behoeve, van het onmiskenbaar en onvervreemdbaar recht, dat zij bezit, om , bij onverhoopte afwijking in eenig opzicht , daarover in beklag te komen bij de bevoegde Kerkelijke Overheid. Oordeelt nu zelve, of gij dit ons praeadvies kunt overnemen en met Uwe goedkeuring bekrachtigen ! Ontveinzen mogen wij TJ niet, dat aan de verklaring , die wij bedoelen , door de eenparigheid Uwer uitspraak de meest mogelijke beteekenis en kracht zou worden bijgezet. Maar al kunnen wij iets dergelijks niet met grond verwachten , dit toch hopen wij met vol vertrouwen , dat in de Handelingen dezer Synode, evenals in die van 1869 (bl. 307), naar waarheid zal kunnen worden getuigd : ,/ Te midden van groot verschil in de beoordeeling van n het Kapport werd de kalmte en bezadigdheid der beraadsla-n ging geeu enkel oogenblik verstoord.quot;
Daartoe — met dezen wensch besluiten wij — moge de God en Vader van onzen Heer Jezus Christus ons allen besturen door Zijnen H. Geest en in ons midden, ook bij verscheidenheid van inzicht en gevoelen, de ware eenheid des geestes bewaren door den band des vredes!
's Grave nhage, J. 19 Juli 1870. J. |
J. Peins. F. G. Kronenberg. G. Kortenbout van der Slults. Douwes. |
AFGELEGD DOOR DE ALGEMEENE SYNODE DER NEDEK-LANDSCHE HERVORMDE KERK,
UETRF.KKELIJK DE
VOOELOOPIGr AANGENOMEN AANVULLING VAN ART. 14,1°. REGLEMENT VOOR DE KERKERADEN.
De Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, Geroepen oin, volgens art. 6 3 Algemeen Reglement, kennis te nemen en naar eigen oordeel gebruik te maken van de gewaagde consideratiën der Provinciale Kerkbesturen en Clas-sicale Vergaderingen (vgl. art. 12 Algemeen Reglement) be-trelkelijk de door de Synode van 1869, in afwijking van die van 1868 , voorloopig aangenomen aanvulling van art. 14 , 1°., Synodaal Reglement voor de Kerkeraden,
Gezien en met den vereischten ernst tot in bijzonderheden nagegaan hebbende al de ingekomen consideratiën, benevens vele adressen, te dier zake door Kerkeraden, leeraars en lid-maien van Hervormde gemeenten aan haar toegezonden en die;, in bijkans gelijk getal, even sterke aanbeveling als afkeuring van den bedoelden maatregel, op verschillende daarbij aangevoerde gronden , behelzen ;
Overwegende vooreerst, dat, aangezien de Nederlandsche Hervormde Kerk, van haren oorsprong af, geen anderen Christelijken doop gekend heeft dan die op de ook thans nog meest gebruikelijke wijze geschiedt, eene nadere wetsbepaling daaromtrent in onze Kerkelijke Reglementen voor overbodig mag gehouden worden;
ten andere, dat de willekeurige afwijkingen van de aan
30
Mattli. XXVIII: 19 ontleende formule bij de doopsbedienhig, waartegen voorziening bij de wet verlangd wordt, zooveel haar bekend geworden is, te weinige in getal en te onbeduidend zijn , om zulk eene nadere wetsbepaling te wettigen ;
ten derde, dat de bedoelde wetsbepaling ook daarom overbodig is, omdat gezegde overoude, door hare oudheid eerwaardige en in de algemeene Christelijke Kerk tot dusver vrij eenparig gebezigde doopsformule, ofschoon verschillend opgevat, bij mannen van de meest uitéénloopende richtingen op den duur voorspraak en goedkeuring vindt, en zelfs zij, die tegen de vaststelling eener wetsbepaling ijveren , van die formule niet alleen zelve getrouw gebruik maken, maar ook prijs stellen op het behoud der verlangde eenparigheid;
eindelijk, dat ook onder de thans bestaande kerkelijke wetgeving de gelegenheid niet ontbreekt, om , waar dit onverhoopt noodig zijn mocht, tegen elke doopsbediening, tlie op eenigerlei wijze niet beantwoordt aan het Christelijk karakter , de hooge beteekenis en liet heilig doel dier plechtigheid, bij het bevoegde Kerkbestuur in verzet te komen en haar voor liet vervolg te weren,
Heeft besloten, aan de voorloopig aangenomen aanvulling van art. 14, 1°. Synodaal Reglement voor de Kerkeraden geen verder gevolg te geven.